ï, lijst der van januari 1906 tot januari 1906
door schenking, ruiling op aankoop vooe

ARNOLDUS itucHELius, TRAiEOTi BATAVORUM üESCRiPTio, mede-
gedeeld door ME. S. MULLEE PZ....... . . . . 131

regeering (december 1756—mei 1762), uit de papieren
van K. Erniii medegedeeld door dr. th. bussemakee . . . 269
journalen van den stadhoudee "willem ii uit de jaren

1641—1650, medegedeeld door de. p. j. l. kramer . . . 413
beieven van sylvius en buat, medegedeeld door w. del couet

SOff: njfn

rftrt , , timhasm» H/\',\' iäW4J jtm. ».

i.w lem- jiAt- rssissiiE;-^ / ;

.^üaiïiaitï SS,! izèuieiï« ^sü&^ataeis^ xkf - jir-^.^i^i^giA

1 «n htsiit^hiui\' g^?
, , , feojt^t ^ sî-î ^

In den kring van ons bestuur hebben ditmaal —
wij verheugen ons het te kunnen berichten — geene
veranderingen plaats gehad.

De betrekking, door Mej. Miedema verlaten, is
ook dit jaar niet vervuld. Ten vorigen jare deelden
wij mede, dat de ondervinding geleerd had, dat het
beheer van ons genootschap voor een bezoldigd per-
soon thans niet voldoende bezigheid oplevert; wel-
licht, zeiden wij, zal dit mettertijd anders worden,
in verband met het beheer onzer bibliotheek. De
omstandigheden brachten mede, dat wij deze even-
tualiteit thans moesten overwegen. De heer P. J.
D. van Dokkum, ambtenaar aan de Universiteits-
bibliotheek, die zich sedert eene reeks van jaren
onder toezicht onzer beide bibliothecarissen met de
zorg voor onze boekerij belast heeft, gaat eerlang
de bibliotheek met pensioen verlaten; het zal te
bezien staan, of het mogelijk zal blijken, desniettemin
zijne gewaardeerde hulp voor onze boekenschat te
behouden. De besprekingen over deze aangelegen-
heid hebben nog niet tot een resultaat geleid.

In het getal onzer leden is ditmaal geene belang-
rijke verandering gekomen. Terwyl wy door sterf-
geval of door andere redenen 21 leden verloren,
hebben daarentegen 32 nieuwe leden ons verheugd

âoor de op hen uitgebrachte benoeming aan te nemeö.
Op het oogenblik telt ons genootschap 31 honoraire
en 469 gewone leden; de lijst hunner namen op 1
Januari 11. volgt hierachter onder Bijlage A.

In den loop van het jaar zijn wij met twee nieuwe
genootschappen in betrekking gekomen: met de
Redactie der Annales de VEst et du Nord te Rgssel
en met den Geschied- en oudheidkundigen kring te
Kortrijk. — Ten vorigen jare berichtten wij, dat wij,
ten einde een exemplaar onzer werken te plaatsen
in de Vereenigde Staten van Noord Amerika, waar
de belangstelling in de Nederlandsche geschiedenis
groot ia, een voorstel tot ruiling van werken hadden
gericht tot de New-York Historical Society; doch tot
onze bevreemding hebben wij van daar geenerlei
antwoord mogen ontvangen i). Op het laatst van het
jaar hebben wij thans een dergelijk voorstel gericht
tot de Hystorical Society of Pennsylvania te Phila-
delphia, die ons door de welwillendheid van ons
medelid Planten te New-York gesignaleerd was. —
Ook dit jaar zijn van verschillende genootschappen,
met wie wij in ruilverkeer staan, geene werken ont-
vangen, terwyl andere weder nalatig zijn gebleven
in het zenden der reçus. Bij sommige heeft het
zenden van rappels geleid tot het toezenden van den
achterstand; van andere is niets vernomen, zoodat
wij, zonder de betrekkingen nog af te breken, voor-
loopig de toezending van werken hebben gestaakt.
Wij zijn thans in betrekking met 92 genootschappen,
wier naamlijst hierachter volgt onder Bijlage B.

Onze bemoeiingen ten behoeve van de bibliotheek
van het Nederlandsch Instituut te Eome hebben een

1) Onder het afdrukken van het verslag is hel door omstandig-
heden vertraagde bericht ontvangen, dat het ruilingsvoorstel gaarne
aangenomen wordt.

verblijdend resultaat gehad. Van zeer vele genoot-
schappen is door ons de toezegging ontvangen, dat
zij bereid waren hunne werken af te staan; uit die
aanbiedingen hebben de beeren Blok en Brom een
groot aantal werken uitgezocht, waaraan wy zeiven
hebben toegevoegd eene keuze uit onze eigene wer-
ken, voorzoover die voor de boekerij te Rome van
belang schenen te zijn. De collectie is naar Leiden
gezonden, waar prof. Blok ze in ontvangst heeft ge-
nomen. Onlangs is de zending te Rome aangekomen,
zooals Dr. Brom in een uitvoerig en verplichtend
schrijven berichtte, waarin hij zijn dank voor onze
bemoeiingen uitsprak.

Van de Directie van het Nederlandsche weten-
schappelijke Centraalbureau, dat zich sedert een paar
jaren belast heeft met de verzending onzer werken
öaar het buitenland, is bericht ontvangen, dat de
aanvankelijk vastgestelde som voor de verzending
onzer vrij zware pakken te gering was gebleken; men
"fl^enschte eene jaarlijksche verhooging van f 15.—.
Graarne hebben wij daarin bewilligd: de verzending
langs dezen weg is nog iets goedkooper dan vroeger;
en wat ons van nog grooter belang schijnt: de zeker-
heid , dat onze bezendiugen hunne bestemming zullen
bereiken, is grooter, terwijl eventueele reclames door
OQs thans aan het Centraalbureau kunnen geëndos-
seerd worden.

De toestand onzer kas is gunstig, zooals het hier-
achter onder Bijlage C medegedeelde overzicht be-
"^ijst. "Wel was onze drukkersrekening ditmaal hoog,
liefcgeen eenige verwondering kan baren, omdat onze
boekenzending ditmaal gering waa; maar verschillende
"Werken liggen thans ook voor de verzending bijna
gereed. Door verschillende omstandigheden was ook
het bedrag der zoogenaamde extra-correcties ditmaal
bijzonder hoog.

Wy zijn thans genaderd tot de belangrijkste afdeé-
ling van het verslag, die onze uitgaven behandelt.
Met leedwezen moeten wij erkennen, dat ditmaal
(voor het eerst sedert eene lange reeks van jaren)
alleen de Bijdragen en mededeelingen onze leden be-
reikt hebben. Het kan wel schijnen, dat wij stil
gezeten hebben; toch is niets minder waar. In het
afgeloopen jaar hebben wij eene reeks van teleur-
stellingen ondervonden; het heeft inspanning gekost,
om daaraan het hoofd te bieden en den tegenspoed
door verdubbelden ijver te boven te komen. Vry
wat vellen zyn afgedrukt en beloven thans een bij-
zonder voordeelig jaar, bovendien verheugen wij ons
te kunnen mededeelen, dat de uitgaaf van verschil-
lende belangrijke werken in de eerstvolgende jaren
verzekerd mag heeten.

Wij hadden gehoopt, dat het ons gegeven zou
geweest zijn, om het eerste deel van Fruin\'s bewer-
king der Brieven van De Witt aan onze leden toe
te zenden. Inderdaad is de tekst van het eerste
deel geheel afgedrukt. Maar drukke ambtsbezigheden
hebben Prof. Kernkamp nog verhinderd, om de daarbij
behoorende inleiding te schrijven, terwijl ook een
register nog daarbij gevoegd zal worden. Dit jaar
zal echter, naar wij vast vertrouwen, aan onze leden
dit kostbare geschenk brengen.

Ook met het Journaal van Hardenhroek waren wij
niet voorspoedig. Prof. Krämer had ons beloofd,
dat hij het 3® deel dezer gewaardeerde publicatie in
het voorjaar van 1905 zou ter perse leggen. Maar
het is hem onmogelijk geweest; het beheer van het
kostbare en omvangrijke depot, dat hem toevertrouwd
is, blykt meer en meer al zijne krachten te eischen.
Het belang dezer zaak, zoo nauw verbonden aan den
bloei der vaderlandsche geschiedwetenschap, geeft
ons aanleiding tot blijdschap, dat ons medelid ze

met zooveel ijver blijkt te behartigen. En zoo hebben
wij dus ook gaarne er in berust, toen prof. Krämer
ons ten slotte het overigens teleurstellende bericht
zond, dat hij zich buiten staat zag, om de eenmaal
opgenomen taak, de uitgaaf van het omvangrijke
journaal van ïïardenbroek, te volvoeren. Ons mede-
lid heeft ons de teleurstelling willen vergoeden door
zelf te zoeken naar een opvolger: als zoodanig heeft
hij ons voorgesteld den heer Dr. A. J. van der
Meulen, die onlangs door zijn degelijk proefschrift
Studies over het ministerie van Van de Spiegel de aan-
dacht van alle belangstellenden in de geschiedenis
öer 18e eeuw op zich gevestigd heeft. Wij namen
gaarne genoegen met het voorstel, dat ook de goed-
keuring van den eigenaar van het handschrift, den
heer baron Van Hardenbroek, mocht verwerven. Wij
verheugen ons te kunnen mededeelen, dat de heer
Van der Meulen reeds ijverig bezig is met de studie
van het journaal; wij hebben hem verzocht, ons,
voordat de druk hervat wordt, zijne denkbeelden
omtrent de uitgaaf mede te deelen. Het schijnt ons
echter in het belang der publicatie, den heer Van
<ier Meulen, die geheel vreemd in dit werk is, den
tgd te laten, om zich daarmede eenigszins vertrouwd
te maken.

Veel, zéér veel zorgen heeft ons ook ditmaal de
uitgaaf van het Diarium mn Buchelius gekost. Onze
verwachting, dat het werk in 1905 geheel zou afge-
drukt worden, is inderdaad vervuld. Maar daarna
kwam de zorg voor inleiding en register. De be-
werking van het laatste heeft Dr. Brom voor zijne
i\'ekening willen nemen; het is geheel voltooid, maar
kan nog niet afgedrukt worden, daar het wenschelyk
schijnt, ook de in de inleiding voorkomende namen
er in op te nemen. Die inleiding was het, die ons
de meeste zorg baarde. De bewerking daarvan had

Dr. Van Langeraad zelf zich voorbehouden; omdat hij,
reeds jaren lang bezig met Buchelius, over het leven van
dezen belangwekkenden geleerde uitgebreide studiën
had gemaakt. Hij wenschte daarom aan de uitgaaf
van het Diarium eene zéér uitvoerige biographie van
zijnen held te doen voorafgaan. Met ingenomenheid
namen wij van dit voornemen kennis; toch hebben
wij gemeend, als inleiding onzer uitgaaf slechts eene
levensbeschrijving van een vooraf bepaalden omvang
te mogen opnemen. Toen het Dr, Van Langeraad
echter ten slotte gelukt was, te midden zijner drukke
ambtsbezigheden zijne biographie gereed te maken,
bleek deze met bijzondere ingenomenheid bewerkte
studie den geraamden omvang zéér verre te over-
treffen , — zóóver, dat wij, al wilden wij niet aan
de eerste raming vasthouden, toch in geen geval
het geheele stuk meenden te kunnen plaatsen. In
overleg met den schryver hebben wij ons dus ver-
oorloofd , het werk hier en daar te besnoeien; maar
het was natuurlijk, dat de auteur toen weder de
schade, aan den samenhang van zyn arbeid toege-
bracht, wilde herstellen. Zoo is een groot deel van
bet jaar voorbijgegaan met correspondenties tusschen
Lekkerkerk, Utrecht en Rome. Ten slotte is het
werk echter afgedrukt, ook (wij verheugen ons het
er te kunnen byvoegen) ten genoegen van Dr. Van
Langeraad, Eerlang zullen onze leden instaat zijn,
over het werk een oordeel te vellen,

Intusschen is ook Buchell\'s Descriptio urbis Bheno-
Trajectinae, die door den schryver bestemd was als
historische inleiding voor zijn Diarium, door Mr.
Muller ter perse gelegd en van eene inleiding voor-
zien; de belangstellende lezer vindt het belangryke
stuk achter dit verslag. — De uitgaaf van Buchell\'s
journaal van zyn verblijf aan de universiteit te Douay,
bezorgd door baron De Warenghien aldaar, is door

ons in den loop van het jaar ten geschenke ont-
vangen; evenals te Parijs heeft men ook te Douay
de voorkeur gegeven aan eene vertaling boven den
druk van het oorspronkelijke Latijnsche stuk. Zoo
blpt thans alleen nog over de uitgaaf van Buchell\'s
journaal over zijne Duitsche reis en zijn verblijf te
Keulen. Ten vorigen jare berichtten wij, dat Dr.
H. Keussen\'s bewerking van dit journaal voor de
uitgaaf gereed lag; zij ligt daar nog steeds. Op het
laatst van het jaar hebben wij tot de redactie van
de Annalen für die Geschichte des Niederrheins te
Bonn, waarin het werk verschijnen zou, een schrij-
ven gericht, om naar den stand van zaken te infor-
meeren. Het antwoord zien wij met groote belang-
stelling te gemoet; wij verlangen natuurlijk, dat deze
zaak, reeds zoovele jaren aanhangig, ten slotte
voltooid worde.

Niet anders gaat het ons met de Kroniek van het
Zwolsche fraterhuis^ die reeds sedert jaren afgedrukt
, maar waaraan inleiding en register nog ont-
braken. Daar wij tot ons leedwezen omtrent de ge-
zondheid van Dr. Schoengen min gunstige berichten
vernamen, hebben wij hem ten slotte voorgesteld,
om zich ter wille van dezen arbeid niet langer te
kwellen en het werk in het licht te geven, alleen
met een kort woord vooraf, waarin slechts het strikt
noodzakelijke (bepaaldelijk korte mededeelingen om-
trent de gebruikte handschriften) zou worden opge-
ïiomen. Als antwoord ontvingen wij echter het
iieuchelijke bericht, dat Dr. Schoengen\'s gezondheid
■verbeterd was en dat hij zich thans dadelijk met lust
en ijver zou wijden aan de taak, die hem dierbaar
Was en die hij niet gaarne zou opgeven. De arbeid
toen blykbaar snel gevorderd: nog even voor het
einde van het jaar hebben wij volgens Dr. Schoengen\'s
Iselofte zijne inleiding ontvangen, die niet minder

dan 350 bladzijden bleek te bevatten. De omvang
van het stuk bezwaart ons eenigszins met het oog
op de reeds belangrijke dikte van het deel; maar
de inhoud is belangrijk. Terwijl wij den schrijver
besnoeiing van enkele deelen in overweging gegeven
hebben, zullen wij het begin van het stuk alvast
ter perse leggen. Dr. Schoengen heeft ons vast be-
loofd, dat de druk van het register onmiddellijk na
die van de inleiding zal kunnen volgen. Zoo zal
het jaar 1906 ook dit lang voorbereide werk in
handen van onze leden brengen.

Ook de zorg voor het vervaardigen van registers
op verscheidene onzer werken heeft ons in het af-
geloopen jaar geruimen tijd beziggehouden. Allereerst
het register op de Journalen van Constantijn Huijgens.
Wij verheugen ons te kunnen berichten, dat de be-
werking daarvan geheel is afgeloopen en dat het zeer
omvangrijke stuk reeds in den zomer ter perse is
gelegd. Met den druk ging het echter minder voor-
spoedig, het bleek alras, naarmate de drukproeven
prof. Kernkamp bereikten, dat in het werk nog wel
een en ander gewijzigd behoorde te worden. Natuurlijk
gaf dit oponthoud; de druk is zoodoende niet snel
gevorderd. Toch is thans ongeveer de helft van het
stuk afgedrukt.

Minder gelukkig waren wij met het register op de
Brieven der gebroeders Van der Goes, op welks vol-
tooiing de uitgaaf van het reeds sedert jaren afge-
drukte 2e deel dezer publicatie nog steeds wacht.
De heer Gönnet, by wien wy herhaaldelijk op spoed
hebben aangedrongen, heeft ons ten slotte bericht,
dat de tijd voor dit omvangrijke werk hem ontbrak;
ook toen wij hem mededeelden, dat wij gaarne ge-
noegen zouden nemen met een naamregister alleen
(in hoofdzaak een personenregister) bleef hij bezwaar
maken dit zelf te bewerken. Doch hy erkende vol-

komen zijne verplicliting, om ons aan het beloofde
register op zijn boek te helpem; zoo heeft hij dan
ook aan een ander onder zijne verantwoordelgkheid
de bewerking daarvan opgedragen. Wij vertrouwen,
dat ook dit werk derhalve nog in 1906 eindelijk
onze leden zal bereiken.

Na den dood van Eobert Fruin is aan ons ge-
nootschap door de commissie, die zich met de be-
zorging zijner wetenschappelijke nalatenschap belast
heeft, de uitgaaf van zijne verschillende nagelaten
werken opgedragen. De meeste zijn thans verschenen;
wij zullen zoo aanstonds nog hebben melding te
maken van den druk der Brieven van D^Affry. Behalve
de Brieven van De Witt blijven dus thans alleen nog
de Brieven van Thulemeyer over, wier uitgaaf is toe-
vertrouwd aan de zorg van Dr. Ooienbrander. In
den loop van het jaar hebben wij dezen aan de zaak
herinnerd en hem gevraagd, wanneer het hem schikken
zou met den druk een aanvang te maken. Hij heeft ons
verheugd met de mededeeling, dat hij meende nog in
den zomer van 1906 met den druk te kunnen beginnen.

Toen eenige jaren geleden de heer Dr. R. Broersma,
kort na zijne promotie op een proefschrift over Ley-
cester\'s bestuur, naar Oost-Indië vertrok, stelde hij
aan een lid van ons bestuur ter hand een omslag
met afschriften en excerpten uit de papieren van
Jean Hotman, die een tijd lang als secretaris van Ley-
cester heeft gefungeerd. Deze voor onze geschiedenis
uiterst belangrijke collectie, thans bewaard in de
archieven van het Ministère des Affaires Etrangères
Parijs en daar door Prof. Blok ontdekt, was door
IJl\'. Broersma op eene studiereis bewerkt met het oog
op zyne dissertatie; het waren de toen gemaakte af-
schriften en excerpten, die hij ons bij zijn vertrek
naar Indië naliet. Bij dien afstand uitte hij echter
öen wensch 5 dat het ons gelukken zou, iemand t©

vinden, die bereid was zijne in korfcen tijd en met
het oog op een bepaald doel vervaardigde kopieën
aan te vullen en te completeeren; want eene vol-
ledige uitgaaf van Hotman\'s papieren (voor zoover
zij Leycester\'s bewind betroffen) scheen Dr. Broersma,
die geheel in de periode van Leycester te huis is,
uiterst gewenscht. Destyds, na Dr. Broersma\'s ver-
trek, hebben wij zijne afschriften toegezonden aan
Prof. Blok, om ons over de zaak te adviseeren. Hij
bleek Dr. Broersma\'s denkbeelden over de uitgaaf
volkomen te deelen en meende, dat waarschijnlgk
een zijner leerlingen vroeger of later wel bereid zou
zijn, de gewenschte aanvulling te leveren en dan
voor de uitgaaf te zorgen. Sedert is de zaak blijven
rusten. In den loop van het jaar ontvingen wij echter
een brief van Dr. Broersma, die ons meldde, dat hij
zelf nu het initiatief had genomen, om het tot stand-
komen der zaak te bevorderen, en dat hij daartoe
de medewerking had ingeroepen van Dr. G. Busken
Huet te Parijs. Deze had zich bereidwillig getoond,
om het toezicht te houden op de aanvulling van Dr.
Broersma\'s afschriften, en deze verzocht ons daarom,
den heer Huet met dit doel de beschikking te geven
over een klein krediet. De oplossing scheen ons eene
gelukkige, en hoewel nader verkregen inlichtingen
ons bewezen, dat de zaak kostbaarder was dan wij
ons aanvankelijk hadden voorgesteld, maakten wij
geen bezwaar, daar ook het belang der onderneming
grooter bleek dan ons eerst was voorgespiegeld. Wij
zullen ontvangen niet een^artikel voor onze Bijdragen
en mededeelingen^ maar een boekdeel, geheel gewyd
aan de uitgaaf van Hotman\'s papieren. Met het
kopieeren der stukken onder toezicht van den heer
Huet is thans reeds sedert geruimen tijd een aanvang
gemaakt. De heer Huet is bereid voor de correctie
der proeven naar de handschriften te zorgen; als alle

stukken afgedrukt zijn, zal Dr. Broersma te Samarang
daaraan eene inleiding toevoegen.

De voorbereiding van de publicatie der Journalm
van Bentinck van Bhoon is dit jaar niet veel gevor-
<ierd. Met het doorzien van Bentinck\'s papieren in
H. Ms. Huisarchief is Prof. Bussemaker geheel ge-
reed gekomen; thans bleef evenwel nog over de studie
van het andere deel van Bentinck\'s archief, dat in
het British Museum bewaard wordt. Wij hebben
bij prof. Bussemaker er op aangedrongen, dat hy
deze reis, die bepaald noodig was voordat wij een
plan van uitgaaf konden vaststellen, zou ondernemen;
maar zyne verplaatsing naar Leiden met de daarvan
onafscheidelijke beslommeringen maakten het hem
onmogelijk, dadelijk aan onzen wensch te voldoen.
Ten slotte heeft hij ons echter bericht, dat hij in de
Kerstvacantie de reis hoopte te ondernemen; werke-
lijk heeft hij zich in de eerste dagen van bet nieuwe
jaar naar Londen begeven. Het verslag zijner be-
vindingen zien wij nog te gemoet.

Eene groote teleurstelling hebben wij ondervonden
met betrekking tot het Journaal van Andries Jacohsz.,
"Waarover wij reeds herhaaldelijk mededeelingen aan
onze leden hebben gedaan. Zooals men zich her-
inneren zal, hadden wij ons voorgenomen dit jour-
naal, in verband met andere in het Amsterdamsche
archief berustende journalen van pensionarissen, en
ook met enkele andere elders bewaarde berichten
over de Hollandsche Statenvergaderingen van den
Oostenrijkschen tijd, in ééne omvangrijke uitgave te
vereenigen. De heer E. Yan Biema te Amsterdam
had de uitgaaf van het eerste journaal, dat van den
pensionaris Andries Jacobsz., op zich genomen. Wij
hebben hem nooit verheeld, dat eene dergelijke uitgaaf
ons voorkwam in ieder geval slechts met belangrijke
bekortingen te kunnen plaats hebben, Niet alleen

omdat de di-uk van het journaal, zelf zeer omvang-
rijk, nog door de uitgaaf van een paar andere even
lijvige gevolgd stond te voorden, maar vooral omdat
de reeds lang uitgegeven registers der advocaten
Van der Goes zeer veel bevatten, dat de Amster-
damsche pensionaris slechts in andere woorden heeft
kunnen herhalen. De heer Van Biema oordeelde het
echter desniettemin doeltreffend, om vooraf het ge-
heelo journaal af te schrijven; hij zond ons dit,
zooals wij vroeger berichtten, toe. Het lijvige pak
is toen door ons met zijne voorkennis in handen ge-
steld van een zeer bevoegd beoordeelaar, die het
geheel heeft doorgelezen. Zijn oordeel bevestigde
volkomen onze aanvankelijke meening, dat het stuk
wel zeer belangrijk was, maar toch niet dan met be-
snoeiingen in het licht gegeven behoorde te worden.
De beoordeelaär heeft zich zelfs de moeite getroost,
om de beste wijze aan te geven, waarop dergelijke
bekortingen volgens een vast systeem en zonder
schade voor den inhoud aangebracht zouden kunnen
worden. Den inhoud van zyn zaakrijk en belangrijk
rapport hebben wij in een uitvoerig schrijven ter kennis
van den heer Van Biema gebracht, van wiens in-
stemming omtrent de hoofdzaak wij zeker meenden
te zijn. Maanden lang hebben wij op eenig bericht
moeten wachten; op ons verzoek meldde ons de heer
Van Biema eindelijk, dat hij het handschrift had
terugontvangen. Toen plotseling, na een nieuw uit-
stel, ontvingen wij het bericht, dat de heer Van
Biema niet bereid was mede te werken tot eenige
besnoeiing van den tekst en dat hy besloten had,
het stuk elders uit te geven. Het behoeft geen be-
toog, dat deze onverwachte uitslag van deze zaak,
waaraan wij eenige moeite hadden ten koste gelegd,
ons evenzeer verbaasde als teleurstelde. De onder-
neming is thans voorloopig mislukt.

Verscheidene jaren geleden hebben wy met prof.
ßi^ugmans gecorrespondeerd over de wenschelijkheid
Van de uitgave der Groningsche Kroniek van Abel
Appens. Het handschrift der kroniek is op onze
kosten onder toezicht van prof. Brugmans overge-
schreven, voorzoover de uitgaaf hem wenschelijk
scheen. Sedert heeft dat afschrift steeds onder prof.
ßrugmans berust; de opdracht van de uitgaaf van
prof. Fruin\'s wetenschappelijke nalatenschap, die ons
juist toen gedaan werd, maakte uitstel van de uit-
gaaf gewenscht. In het afgeloopen jaar hebben wij
ons echter veroorloofd prof. Brugmans aan de zaak
te herinneren en hem te vragen, wanneer het hem
schikken zou met de uitgaaf te beginnen. De hoog-
leeraar toonde zich bereid, om de zaak ter hand te
uemen; doch de overweging der onderneming toonde
beni de wenschelijkheid, om te Groningen zelf relaties
te hebben, die het hem mogelijk maakten, om de
lu de kroniek medegedeelde lokale bijzonderheden
telkens te verifieeren en in noten toe te lichten.
Prof. Brugmans wendde zich dus tot Jhr. Mr. J. A.
1\'eith en stelde hem voor, om gezamenlijk de uitgaaf
^er kroniek te bezorgen. Hij had het geluk, den
beer Feith voor deze zaak te winnen; onnoodig te
zeggen, dat deze schikking, waardoor het slagen
^er uitgaaf nog beter dan vroeger verzekerd werd,
onze volledige instemming verwierf. Wij verheugen
ous te kunnen mededeelen, dat de beide uitgevers
ous het uitzicht geopend hebben, dat zij reeds in
^en zomer van 1906 met den druk zullen kunnen
beginnen.

le wij, naar wij in ons vorig verslag mededeelden,
aan Dr. N. Japikse hebben opgedragen, hebben wij
het afgeloopen jaar van dezen nu en dan eenige
•berichten ontvangen.

De studie in het Algemeene rijksarchief is afge-
loopen en Dr. Japikse is thans begonnen met het
onderzoek van de archieven der stemhebbende Hol-
landsche steden. Zyn rapport hopen wij in den loop
van het jaar te ontvangen.

De heer A. Hotz te \'s Gravenhage deed ons op
het laatst van het jaar het voorstel, om hem op te
dragen het bezorgen eener uitgaaf in de werken van
ons genootschap van het Verbaal van de zending van
Joannes Cunaeus naar Per zie in 1651—52. Wy hebben
over dit voorstel het gevoelen gevraagd van den secre-
taris der Commissie van advies voor \'s Ryks geschied-
kundige publicatiën, ten einde zeker te zijn, dat de
uitgaaf van dit verbaal geene schade zou toebrengen
aan den door de commissie ontworpen bundel met
stukken over Perzië. Dr. Colenbrander heeft ons
zeer bereidwillig als zijn gevoelen medegedeeld, dat
het verbaal belangryk was, zoowel voor de geschie-
denis onzer handelsrelatiën met Perzië, als wegens
de medegedeelde bijzonderheden over een bezoek aan
de ruïnes van Persepolis. De groote omvang van
het verbaal maakt echter de opname daarvan in den
ontworpen bundel over Perzië minder gewenscht;
zelfs bij eene afzonderlijke publicatie in onze werken
schenen eenige bekortingen noodig: over de beste
wyze, om deze bekortingen aan te brengen, gaf
Dr. Colenbrander ook nog eenige behartigenswaardige
wenken. Steunende op dit advies, hebben wij den
heer Hotz bericht, dat wij gaarne van zyn aanbod
gebruik zouden maken, en hem verzocht, om met
betrekking tot eventueel aan te brengen\' verkortingen
zich met Dr. Colenbrander te verstaan. De heer
Hotz is daartoe bereid gebleken. — Een tweede
voorstel van den heer Hotz, om hem te vergunnen,
als bijlage by deze uitgaaf op te nemen het gedeelte
van Mr. Pieter van Dam\'s bekende Beschrijving der

Nederlandsche Oost Indische Compagnie, dat op Perzië
betrekking heeft, hebben wij echter beleefdehjk van
de hand gewezen. De publicatie van dit manuscript
toch staat op de agenda der bovengenoemde ryks-
commissie, en hoewel het mogelijk is, dat de com-
missie het niet in extenso zal willen uitgeven, scheen
het ons toch minder doelmatig, om thans, nu over
deze zaak nog geen besluit genomen ia, een gedeelte
van het manuscript buiten het natuurlijk verband te
publiceeren.

Reeds in het begin van het jaar deed ons medelid
Blok ons het voorstel tot eene andere uitgave. Van
de erven van den heer James de Fremery had hy
de beschikking gekregen over het op diena kosten
indertijd vervaardigde Naamregister op het Charter-
^oek van Van Mieris. Het register is zeer volumi
neus en nog niet definitief jbewerkt; alleen de namen
zyn bijeengebracht, maar de eindredactie ontbreekt,
zoodat de uitgave van het stuk, welks praktisch nut
niet twijfelachtig zijn kan, eenig bezwaar heeft. Wij
hebben het werk gaarne op ona genomen, onder
voorwaarde dat de heer Blok vooraf zich met de
redactie van het verzamelde materiaal zou belasten;
op zijn verzoek hebben wij hem tevens een klein
krediet verleend, om zich de noodige hulp te ver-
schaffen bij dit uit den aard der zaak lastige en tijd-
roovende werk.

Van Mevr. de Wed. P. L. Muller ontvingen wij
ter inzage een bundel afschriften, door haar in de
nalatenschap van haren betreurden echtgenoot ge-
vonden. Behalve eenige reeds gedrukte stukken (over
de samenzwering tegen de Unie van Utrecht) bleken
het afschriften te zijn, die blijkbaar bestemd geweest
Waren voor het niet uitgevoerde plan van den hoog-
leeraar tot uitgaaf van een vervolg op Bondam\'s
yerzameltng van onuitgegeven stukken tot opheldering

der vaderlandsche historie. Maar de collectie was te
gering en te onsamenhangend, om ze thans uit te
geven, de groote verzameling afschriften, indertijd
door Mr. Grothe vervaardigd en aan prof. Muller ter
inzage gegeven, was niet meer daarbij aanwezig.
Wij hebben dus de stukicen onder dankbetuiging
aan Mevr. Muller gerestitueerd.

Onze Bijdragen en mededeelingen leveren ditmaal
zeer veel en zeer belangrijke stof. De heer Henri
de Peyster te Neuilly sur Seine zond ons reeds ten
vorigen jare ter uitgaaf toe zijn afschrift van het
bekende Journaal van G. K. van Hogendorp over
de gebeurtenissen van 1787, tot welks uitgaaf de
tegenwoordige eigenaar Mr. H. graaf van Hogendorp
hem vergunning had willen verleenen. Volgaarne
verklaarden wij ons bereid tot deze uitgaaf in extenso
van het beroemde journaal, waarvan de tekst in de
eerste uitgaaf slachts fragmentarisch en met wijzigingen
was bekend gemaakt. Daar de heer De Peyster echter
van het gedrukte stuk wilde gebruik maken bij zijne
aanstaande promotie te Parijs, in verband met zijne
dissertatie over Les troubles de Hollande à la veille
de la révolution française, kon de publicatie van het
stuk eerst na die promotie volgen : de tekst van het
journaal, reeds ten vorigen jare gedrukt, opent dus
dit deel onzer Bijdragen en mededeelingen. — Reeds
op het laatst van 1904 is ook het daarna volgende
stuk gedrukt: de door Mr. Muller bewerkte nieuwe
uitgaaf van Buchelius\' Descriptio urbis Bheno-Trajec-
tïnae, waarvan de vroegere uitgaaf almede evenmin
volledig als nauwkeurig heeten kan. — Reeds sedert
lang lagen de door prof. Fruin vervaardigde excerpten
uit de Correspondentie van den Franschen gezant
DAffry tot onze beschikking. Prof. Bussemaker,
die de uitgaaf bezorgen zou, had deze excerpten aan-
gevuld en van noten voorzien; hij was bereid ook

de inleiding te sclirijven, zoodra wy dit wenscliten.
Tot nog toe hadden wij steeds de gelegenheid ge-
mist, om deze uitgaaf te ondernemen, daar wij een
^erk Yan Fruin liefst afzonderlijk wenschteii uit te
geven. Bij nader inzien bleek echter de omvang
daartoe te gering, en in overleg met prof. Busse-
maker besloten wij dus, het stuk in onze Bijdragen
en mededeelingen op te nemen. .Tuist was dit besluit
genomen, toen wij van Mevr. de Wed. Th. Jorissen
^et gewaardeerde aanbod ontvingen, om de door
\'Wijlen haren geachten echtgenoot nagelaten bewer-
king dezer zelfde brieven in het licht te geven. Wij
hebben het manuscript natuurlijk dadelijk aan prof.
Bussemaker ter beoordeeling toegezonden. Het was
\'^eel omvangrijker dan Fruin\'s bewerking en scheen
op het eerste gezicht verre de voorkeur daar-
boven te verdienen. Ware het manuscript ons eenige
jaren geleden, kort na de vervaardiging, toevertrouwd,
stellig zouden wij toen dan ook de uitgaaf onder-
nomen en Fruin\'s oudere bewerking ter zijde gelegd
liebben. Thans echter meende prof. Bussemaker, dat
het met de zaak anders gelegen was: sedert prof.
Jorissen zijne afschriften vervaardigde, die in de
eerste plaats belang hebben voor de geschiedenis van
de Fransche politiek en bare betrekkingen met \'s-Gra-
venhage, zijn de werken van Coquelle en Bourguet ver-
schenen, dat zich juist met dit onderwerp bezighoudt
en daartoe bepaaldelijk ook de correspondentie van
D\'Affry voortdurend gebruikt en gedeeltelijk afdrukt;
voor eene nieuwe uitgaaf van deze gedeelten der
correspondentie kon dus thans nauwelijks meer aan-
aanleiding bestaan. Zoo bleef dus over bet andere
kleinere deel: de berichten over onzen binnenland-
schen toestand, die de gezant geregeld naar Parijs
overmaakte. Juist aan dit gedeelte der correspon-
dentie had Fruin zijne byzondere aandacht gewijd,
Bijdr. en Meded. XXVII. "

en het bezit dezer excerpten van zoo bevoegde hand
ontsloeg ons dus van de moeite, om deze gedeelten
uit prof. Josissen\'s afschriften byeen te zamelen.
Hoeveel leed het ons dus deed, meenden wij ten
slotte tot ons eerste plan te moeten terugkeeren; wij
hebben het pak afschriften met beleefde dankbetui-
ging aan Mevr. Jorissen teruggezonden. — Op de
brieven van D\'Affry volgen thans de Journalen van
frins Willem II, wier publicatie ons medelid Krämer
ons reeds sedert lang had toegezegd en die de aan-
dacht schijnen te verdienen, minder om het belang
van den inhoud dan om den persoon van den
schryver. — Op het laatst van het jaar ontvingen
wij ten slotte nog van den heer W. Delcourt te
Londen afschriften van de bekende Brieven van Buat
en Sylvins aan Arlington, die hij toevallig in de En-
gelsche archieven had gevonden. Hoewel de brieven
niets onbekends aan het licht brengen, scheen het
uitgeven van deze historische stukken ons toch geheel
verantwoord; wij verzochten dus Dr. Japikse, de
brieven voor eene uitgave te willen gereed maken
en van eene korte inleiding te voorzien. Hij heeft
gaarne aan ons verzoek voldaan en zelfs aan de col-
lectie nog eenige brieven van Sylvius en Buat toe-
gevoegd , die geheel daarbij behooren en die hij reeds
vroeger in de Engelsche archieven had afgeschreven.

Nog werd ons de gelegenheid geboden, om in
dezen bundel op te nemen eenige brieven, ontleend
aan de Engelsche archieven en allen betrekking
hebbende op de Belgische gebeurtenissen van 1830.
De stukken waren van zéér groot belang, en toen
ze ons door de belangstellende goedheid van prof.
Alfred Stern te Zürich ter uitgaaf werden aange-
boden, meenden wij aanvankelijk ze met grooten
dank te moeten aanvaarden Maar een overleg met
het Bestuur der Commissie van advies voor \'s Rijks

gescbiedkundige publicatiën heeft ons toch ten slotte
doen besluiten, om ze met hartelijke dankbetuiging
aan den afzender terug te zenden. Het bleek toch,
dat niet alleen al deze stukken reeds voor de door
Colenbrander ondernomen uitgaaf in de werken
der commissie waren afgeschreven; maar dat het
archief dezer commissie er bovendien nog zéér vele
bevatte, die bepaaldelijk hierbij behoorden en den
inhoud dezer brieven belangrijk toelichtten. In deze
omstandigheden scheen ook ons, even als aan het
Bestuur der commissie, eene afzonderlijke uitgaaf
dezer stukken niet gewenscht.

Voor het volgende deel onzer Bijdragen en mede-
deelingen zijn ons door Dr. W. W. van der Meulen
niet zekerheid toegezegd de Brieven van J. 1). van
(^er Capelle aan C. L. van Beyma, waarvan reeds
herhaaldelijk sprake is geweest. Ze liggen thans
gereed voor de uitgaaf, maar ons ontbrak ditmaal
ruimte om ze te plaatsen. Ook de heer De Peyster
heeft ons voor dit deel eene tweede bijdrage van
2^ijne hand willen toezeggen: eene uitgaaf der
^\'«n den Engelschen ambassadeur lord Auckland aan
den hertog van Leeds en aan lord Orenville uit de
iaren 1790—1793. Ook deze brieven liggen gereed
voor de pers; maar wij konden ze ditmaal nog niet
opnemen.

De rekening over het debiet onzer fondsartikelen
leverde ditmaal geen zeer gunstig resultaat; doch er
was niets aan te doen, en na herstel van een paar
kleine onnauwkeurigheden hebben wij het stuk goed-
gekeurd. — Door de voortdurende vermeerdering in
waarde van ons fonds was het bedrag der som,
waarvoor het verzekerd was, allengs te laag geworden;

voorstel van onzen penningmeester hebben wij
dis de assurantie tot ƒ 20.000 verhoogd.

weder twee bladen versehenen; met nog vier bladen,
wier verschijning in 1906 te gemoet gezien worden
mag, zal deze onderneming geheel haar beslag ge-
kregen hebben. Op voorstel onzer commissie hebben
wij gaarne Dr, O. Oppermann, lector in de middel-
eeuwsche geschiedenis aan de TJtrechtsche universiteit,
tot haar medelid benoemd. Het verslag der com-
missie , dat hierna volgt onder Bijlage D,, toont, dat
zij ijverig werkzaam is, hetgeen te meer te waar-
deeren is, daar het bedrag barer uitgaven slechts
f 13.50 bleek te bedragen.

Opnieuw hebben wij te berichten over eene alge-
meene vergadering. Op 25 April 1905 is onze vijfde
ledenvergadering gehouden, die door 74 personen i^
bijgewoond en die in belang stellig niet voor de
vorige bijeenkomsten onderdeed. Het was ons gelukt,
ons eerelid, prof. Dietrich Schäfer uit Berlyn, te
bewegen, om in deze vergadering eene spreekbeurt
te vervullen; hij heeft dit gedaan door een boeiend
en door tal van pikante bewijsplaatsen uiterst aan-
trekkelijk overzicht te geven van de opkomst der
Hollandsche zeevaart, wier oorsprong hij voornamelijk
in Noord-Holland meende te kunnen lokaliseeren.
Prof. Schäfer heeft ons bijzonder aan zich verplicht
door een kort overzicht van het gesprokene voor ons
op te stellen, dat wij in het Hollandsch hebben doen
vertalen. — De tweede spreker, prof. H. Brugmans,
sprak over Staatsexamens voor historici; daar deze
voordracht elders in extenso gedrukt is, hebben wy
gemeend, ook daarvan slechts een kort overzicht te
moeten mededeelen. In deze omstandigheden hebben
wij ditmaal geen afzonderlyk verslag van de verga-
dering het licht doen zien; onze lezers vinden hier-
achter onder Bijlage E het korte, door onzen
2en Secretaris gestelde verslag, waarin de overzichten
der beide redevoeringen zijn ingelaseht. Een opge-

■wekt diner, waaraan ook de beide sprekers met ons
Wilden aanzitten, heeft het feest besloten.

Voor onze boekerij ontvingen wij ook ditmaal,
behalve de gewone bezendingen van de genootschap-
pen, verschillende geschenken, waaronder wij met
bijzondere waardeering vermelden het prachtwerk van
oae medelid P. van Eeghen over J. en C. Luyken,
hjst der aanwinsten volgt onder Bijlage F, — Aan
gemeente Utrecht hebben wij voor haren atlas
ten geschenke aangeboden eenige teekeningen van
merkwaardige Utrechtsche gebouwen, vroeger aan de
gemeente in bruikleen gegeven; het is toch niet te
"doorzien, dat ons genootschap zich ooit weder op
het verzamelen van dergelijke teekeningen zal toe-
leggen, nu de gemeente zelve deze zaak met zooveel
ijver heeft aangevat.

Voor het innaaien van eenige nog steeds in afle-
veringen bewaarde boeken onzer bibliotheek hebben
^y onzen Isten bibliothecaris een klein krediet ver-
leend. Deze stukken, in de Universiteits-bibliotheek
ïn duplo voorhanden, waren vroeger gemakshalve
gebonden; voor hunne betere bewaring scheen
®os dit echter wenschelijk. — Ook de assurantie onzer
boekerij j die jaarlijks belangrijk aangroeit, hebben
in het afgeloopen jaar verhoogd en gebracht op
/ 15,000, waarvan ƒ2.000 voor de in het bygebouw
in de Heerenstraat geborgen duplikaten der Univer-
siteits-bibliotheek.

Het aanstaande vertrek van den heer Van Dokkum,
Qie tot nog toe onder den bibliothecaris der Univer-
siteit meer bepaaldelijk belast was met het beheer
onzer boekenschat, heeft ons aanleiding gegeven, het
beheer der verzameling fmet den bibliothecaris ernstig
e bespreken. Het geregeld bijhouden van het door
contract verlangde dagregister zal een punt van
ernstige overweging moeten uitmaken, Ook de vraag.

of het wenschelijk moet heeten, weder een supple-
ment op den catalogus onzer boekerij te doen drukken,
is door ons overwogen. De aanstaande verhuizing
der bibliotheek naar het nieuwe gebouw zal wellicht
ook gelegenheid geven, om de aanwezigheid onzer
boeken volgens de catalogi eens nauwkeurig te con-
stateeren.

Ons leesgezelschap, waarvoor ten vorigen jare na
het aflossen onzer schuld verschillende nieuwe boeken
zijn aangekocht, verkeert in zeer voldoenden toestand.
Wij verloren 4 leden; doch 3 nieuwe leden traden
toe. — De bodin van het leesgezelschap, die ons sedert
eene lange reeks van jaren gediend heeft, is door ons
gepensioneerd met behoud van haar traktement; haar
hooge leeftijd stelde haar niet langer in staat, om
de boeken geregeld te bezorgen. Gelukkig vonden
wij de firma Breijer bereid, zich met het bezorgen
der boeken te belasten voor hetzelfde bedrag, als
vroeger aan de bodin werd uitgekeerd.

G. W. Kernkamp, Voorzitter.
Mr. J. F. B. Baart, Penningmeester.
Dr. .J. W. Muller, Eerste bibliothecaris.
ßr. N. J. Singels, Tweede bibliothecaris.
Mx. S. Muller Fz., Eerste secretaris.

W. A. F. Bannier, Tweede secretaris.
Dr. P. J. Blok.
Dr. C. H. Th. Bussemaker.
Dr. F. J. L. Krämer.

iJr. T. P. H. van Aalst, te \'sGravenhage.
Mr. J. H. Abendanon, te Scheveningen.

A. J. d\'Ailly, te Amsterdam.
P- Albers, te Maastricht,
H. J, Allard, te Maastricht.
Mr. S, J. Fockema. Andreae, te Leiden,
Mr. J. baron d\'Aulnis de Bouronill, te Utrecht,
Jhr, J. A, F. Backer, te Vreeland,
Mr. J. F. B, Baert, te Utrecht,
Mr, C, Bake, te \'s Gravenhage,

H. Bavinck, te Watergraafsmeer,
Mr. A. J. de Beaufort, te Leusden,
J- B. de Beaufort, te Woudenberg.
Mr. J. F. de Beaufort, te Utrecht.
Mr. W. H. de Beaufort, te Leusden.
Jbr. Mr. K. A. Godin de Beaufort, te Maarsbergen.
A. A. Beekman, te \'s Gravenhage.
J- H. Been, te Brielle.
Mr. N, Beets, te Amsterdam.

J. G. C. graaf van Aldenburg Bentinck, te Amerongen.
Jhr. Mr. Dr. E, A, van Beresteyn, te Utrecht.
J- C, van den Berg, te Heerenveen,
Mr. N. P. van den Berg, te Amsterdam,
^r. J. Bergsma, te Groningen,
Mr. J. L. Berns, te Leeuwarden.
H. A. van Beuningen, te Utrecht.

J. W. Koolemans Beynen, te Arnhem.
I^r, J. p. de Bie, te Arnhem.
Mr. A. S, de Blécourt, te Zutphen,

B. J. M. de Bont, te Amsterdam.
Dr. L. Boosten, te \'s Hertogenbosch.
Mr. P. G. Bos, te Groningen.

Dr. A. J. Botermans, te Zwolle.
M. ten Bouwhuys, te Utrecht.
Dr. W. L, Bouwmeester, te Doetincbem.
J. Brals, te Delft.

Dr. H. T. Colenbrander, te Voorburg.
H. J, Coppens, te Schiedam.
Dr. R. Corten, te Rolduc (gem. Kerkrade).
W. P. Costerus, te Edam.

S. Cramer, te Amsterdam.
C. C. A. Croin, te Dordrecht.
Mr. M. Crommelin, te Zeist.
W. Croockewit W.Az., te Amersfoort.
J- T. J. Cuypers, te Amsterdam.

P. J. H. Cuypers, te Roermond.
S. van Daalen, te Benschop.
W. E. van Dam van Isselt, te Teteringen.
Dr. F. E. Daubanton, te Utrecht.
Mr. C. T. van Deventer, te \'s Gravenhage.
A. H. A. C. Diegerick, te Gent.
Mr. P. A. Diepenhorst, te Amsterdam.
H. C. Diferee, te Amsterdam.
N. D. Doedes, te Utrecht.
Dr. J. J. Doesburg, te Zwolle.
P- J. D. van Dokkum, te Utrecht.
C. P. J. Dommisse, te Vlissingen.
P. N. van Doorninck, te Haarlem.
Dr. P. Doppler, te Maastricht.
W. J. van Douwen, te Almeloo.
Dr. G. J. Dozy, te \'s Gravenhage.
Mr. H. L. Drucker, te Leiden.
H. van Druten, te Rijnsburg.
Mr. W. H. F. Dubois, te Utrecht.
K. Dumon, te Beilen.
Dr. B. Dijksterhuis, te Tilburg.
H. Dyserinck, te Rheden.
Mr. C. C. D. Ebell, te \'s Hertogenbosch.
C. P. van EegKen Jr., te Amsterdam,

L. J. van Beuningen van Helsdingen, te Amsterdam.
Dr. A, H. L. Hensen, te Warmond,
Dom W, van Heteren, te Rome.
J. A. Heuff Az., te Tiel.
Mgr. G. W. van Heukelum, te Jutfaas.
J. H. C. Heyse, te Middelburg.
J. C. A. Hezenmans, te \'s Hertogenbosch.
L. C. Hezenmans, te \'s Hertogenbosch,
C. F, Gijsberti Hodenpijl, te Vrijenban,
J. C. Gijsberti Hodenpijl van Hodenpijl, te \'s Gra-
venhage.

Mr. H. graaf van Hogendorp, te \'s Gravenhage.
Dr, C. Hoitsema, te Utrecht.
A. Hollestelle, te Tholen.
Dr. A. G, Honig, te Kampen.

Mgr. Dr. J. A. H. G. Jansen, te Bunnik.
j- j. van Noorle Jansen, te Utrecht.
Dr. N. Japikse, te \'s Gravenhage.
Mr. J. G. C. Joosting, te Assen.
G- C. A. Juten, te Sas-van-Gent.
W. F. Juten, te Bergen-op-Zoom.
J- Kalf, te \'s Gravenhage.
Dr. G. Kalff, te Leiden.
G. M. Kam, te ï^ijmegen.

Mr. J. Kappeyne v^ln de Coppello, te Amsterdam.
.Thr. Mr. A. P. C. van Karnebeek, te \'s Gravenhage.

H. van der Kemp, te \'s Gravenhage.
Dr. G. W. Kernkamp, te Utrecht.
W. J. Kernkamp, te Edam.
Dr. L. A. Kesper, te Gouda.
Dr. E. B. Kielstra, te \'s Gravenhage.
ß- H. Klönne, te Amsterdam.
Dr. A. Klnyver, te Leiden.
Dr. L. Knappert, te Leiden.
Dr. W. P. C. Knuttel, te \'s Gravenhage.

Koch Jr., te Rotterdam.
Dr. W. C. G. T. Koch, te Tiel.
Mr. H. J. Koenen, te Amsterdam.
H. F. Kol van Ouwerkerk, te Utrecht.
M. J. Kollewijn, te \'s Gravenhage.
Mr. A. H. Koning, te Pinsterwolde.
Mr. Dr. D. A. P. N. Kooien, te Utrecht.
W. P. Kops, te Hoorn.

G. Kramp, te Leiden.
Dr. F. J. L. Kramer, te \'s Gravenhage.
Dr. M. A. Kreling, te Rotterdam.

J. C. Kremer, te Arnhem.
Dr. W. Brede Kristensen, te Leiden.
Dr. P. J. Kromsigt, te Rotterdam.

te Nederlangbroek.
Mr. R. Melvil baron van Lijnden, te \'s Gravenhage.
Mr. M. baron Mackay, te \'s Gravenhage.
Mej. M. G. A. de Man, te Middelburg.
W. J. Manssen, te Zaandam.

A. Meyer, te Zwolle.
W. Meyer, te \'s Gravenhage.
M. A. Meyjes, te Hengeloo (Gelderland).
Dr. E. J. w. Posthumus Meyjes, te \'s Gravenhage.

L. Miedema, te Utrecht.
Dr. P. H. van Moerkerken Jr., te Haarlem,
^r. G. Moll, te Rotterdam.
Dr. E. C. Godée Molsbergen, te Stellenbosch,
^r. F. A. Molster, te Amsterdam.
Dr. M. Monasch, te Meppel.
Dr. K. W. M. Montij n, te Vlaai\'dingen.
F- D. J. Moorrees, te Buurmalsen.
Dr. L. J. Morell, te Utrecht.
T. Morren, te \'s Gravenhage.
A.\' Mulder, te \'s Gravenhage.
Dr. H. P. N. Muller, te \'s Gravenhage.
Dr. J.. W. Muller, te Utrecht,
^r. S. Muller Fz., te Utrecht.
^Ir. S. Muller Hz., te Rotterdam,
^r. J. C. Naber, te Utrecht.

J. w. A. Naber, te Amsterdam.
Dr. G. A. Nauta, te Warfum.
Dr. H. M. van Nes, te Rotterdam.
C. Nieuwbarn, te Nijmegen.
J- Nieuwenhuis, te Utrecht.
J. Domela Nieuwenhuis, te Groningen,
eu Meded. XXVIl.

\'s Gravenhage.
Mr. M. J. ridder Pauw van Wieldrecht, te Leersum.
Mr. J. E. van Persijn, te \'s Gravenhage.
Jhr. Mr. F. H. de Pesters, te Arnhem.
Mr. P. Pet, te Groningen.
C. H. Peters, te \'s Gravenhage.
Mr. N. G. Pierson, te \'s Gravenhage.
A. Pit, te Amsterdam.
J. R. Planten, te New-York.

C. Ranaaer, te Breda.
Jhr. Mr. F. A. J. F.
Utrecht.
F. J. Reiger, te Meran.
B. Reiger, te Utrecht.
W. A. Reiger, te Groningen.
T. graaf de Renesse, te Brussel.

H. J. Reynders, te Amersfoort.
Jhr. B. W. F. van Riemsdijk, te Amsterdam.
Jhr. Mr. T. H. F. van Riemsdyk, te \'s Gravenhage.
Mr- L. J. Rietberg, te Utrecht.

T- M. Roest van Limburg, te \'s Gravenhage.
A. .J. van Rossum, te Benschop.
P- Rouffaer, te \'s Gravenhage.
Mr. K. J. H. Royaards, te Utrecht.
Mr. W. H. J.- Royaards, te Utrecht.
J- A. Royer, te \'s Gravenhage.
Mr. C. P. L. Rutgers, te Zwolle.

F. L. Rutgers, te Amsterdam.
E- H. Rijkenberg, te Hoorn.
F- van Rij sens, te Alkmaar.

B. van Rijswijk, te Dordrecht.
Mr. H. W. van Sandick, te \'s Gravenhage.
H. Sassen, te Helmond.
P- D. Chantepie de la Saussaye, te Leiden.
H. L. van der Schaaff, te \'s Gravenhage.
A. C. M. Schaepman, te Rijsenburg.
F. Scheurleer, te \'s Gravenhage.
D- J. van Schevichaven, te Nijmegen.

Mr. F. D. graaf Schimmelpenninck, te Utrecht.
Jhr. Mr. F. J. C. Schimmelpenninck, te Arnhem.
Dr. L. C. M. Schmedding, te Valkenberg.
Dr. M. Schoengen, te Leeuwarden.
Mr. A. E. Schouten Lz., te Haastrecht.
Dr. J. Schrijnen, te Roermond.
J. Schulman, te Amsterdam.
Mr. W. C. Schuylenburg, te Utrecht.
L. Gilliodts van Severen, te Brugge.
Jhr. Mr. D. G. Rengers Hora Siccama, te Utrecht.
Jhr. Mr. J. H. Hora Siccama, te \'s Gravenhage.
T. H. Siemelink, te Workum.
Mr. J. A. Sillem, te Amsterdam.
J. C. Singeis, te \'s Gravenhage.
Dr. N. J. Singeis Az., te Utrecht.
Jhr. Dr. J. Six, te Amsterdam.
J. C. van Slee, te Deventer,
Mr. J. J. S. baron Sloet, te Oosterbeek.
Dr. G. M. Slothouwer, te Wageningen.
Dr. L. W. J. Smit, te \'s Hertogenbosch.
Mr. F. W. J. G. Snijder van Wissenkerke, te \'s Graven-
hage.

V. Vanderhaeghen, te Gent.
P. Vanveerdeghem, te Luik.
Mr. J. D. Veegens, te \'s Gravenhage.

J. S. van Veen, te Arnhem.
Mr. R. van Veen, te \'s Gravenhage.
J- Veersema, te Utrecht.

P. Velthuysen, te Hertme en Zenderen.
Dr. J. Verdam, te Leiden.
•A-. Verwey, te Noordwijk,
I- G. de la Fontaine Verwey, te Helder.
G. H. Veth, te Hilversum.
Dr. H. Visscher, te Utrecht.
Mej. R, Visscher, te Leeuwarden.
Mr. A. C. Visser van Yzendoorn, te Leiden.

J. C. Vollgratf, te Utrecht.
Dr. D. Völter, te Amsterdam,
^r- G. J. Vos Az., te Amsterdam.
J- M. Vos, te Lochern.

W. P. de Vries, te Amsterdam.
J- D. Wagner, te \'s Gravenhage.
Waller, te Arosa.
J. van Walré, te Utrecht.
M. H. Welker, te Numansdorp.

H. M. Werner, te Brummen.
Dr. H. A. Weststrate, te Zetten.
Mgr. H. van de Wetering, te Utrecht.
Mr. Gr. Wicherlinck, te Zwolle.
Dr. C. E. A. Wichmann, te Utrecht.
Dr. E. Wiersum, te Rotterdam.
Dr. J. te Winkel, te Amsterdam.
Dr. J. Woltjer, te Amsterdam.
Dr. R. H. Woltjer, te Amsterdam.
Dr. J. A. Worp, te Groningen.
Mr. G. Wttewaall, te Arnhem.

Jhr. Mr. H. M. J. van Asch van Wijck, te Utrecht.
Jhr. J. M. van Asch van Wijck, te Utrecht.
Jhr. Mr. L. H. J. M. van Asch van Wijck, te
Utrecht.

Aachener Geschichts-Verein, te Aken.
^esehichts- und alterthumsforsehende Gesellschaft
des Osterlandes, te Altenburg.

Gelre. Vereeniging tot beoefening van Geldersche
geschiedenis, oudheidkunde en recht, te Arnhem.

ßataviaasch Genootschap van Kunsten en Weten-
schappen, te Batavia.
Historische und antiquarische Gesellschaft, te Bazel.
Verein von Altertumsfreunden im Rheinlande, te
Bonn.

Hfötorischer Verein für den Niederrhein, te Bonn.
Historische Gesellschaft des Künstlervereins, te
^îfeiûen.

Académie royale des Sciences, des Lettres et des
Beaux-arts de Belgique, te Brussel.

Cercle archéologique de la Ville et de l\'ancien Pays
de Termonde, te Dendermonde.

Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volken-
kunde van Nederlandsch Indië, te \'s-Gravenhage.

Provinciaal Genootschap van Kunsten en Weten-
»«ïhappen in Noord-Brabant, te \'s-Hertogenbosch.

Verein für thüringische Geschichte und Altertums-
kiinde, te Jena.
Badische Historische Kommission, te Karlsruhe.
Verein für hessische Geschichte und Landeskunde,
Kassel.

Stadt-Archiv, te Keulen.
^örres-Gesellschaft, te Keulen.
Redactie van de Westdeutsche Zeitschrift für Ge-
schichte und Kunst, te Keulen.

Gesellschaft für schleswig-holstein-lauenburgische
Geschichte, te Kiel.
^Itpreussische Monatschriffc, te Koningsbergen.
Geschied- en oudheidkundige Kring, te Kortrijk.
Société d\'Histoire de la Suisse romande, te Lausanne.
Frieseh Genootschap van Geschied-, Oudheid- en
Taalkunde, te Leeuwarden.

Redactie van de Analectes pour servir à l\'Histoire
ecclésiastique de la Belgique, te Leuven.

Verein für lübeckische Geschichte und Alterthums-
•"^^ßde , te Lübeck.
Institut archéologique liégeois, te Luik.
société d\'Art et d\'Histoire du Diocèse de Liège,
Luik.

Limburg. Provinciaal Genootschap voor geschied-
kundige Wetenschappen, Taal en Kunst, te Roermond.

The Board for international Exchanges of the New-
South-Wales-Government, te Sydney.

in Elsass-Lothringen, te Straatsburg.
Verein für Kunst und Alterthum in Ulm und Ober-
schwaben, te Ulm.

Provinciaal Utrechtsch Genootschap van Kunsten en
Wetenschappen, te Utrecht.
Gemeente-archief, te Utrecht.
Redactie van het Archief voor de geschiedenis van
bet Aartsbisdom Utrecht, te Utrecht.
Kaiserliehe Akademie der Wissenschaften, te Weenen.
Institut für oesterreichische Geschichtsforschung, te
Weenen.

Geschied-, taal-, land- en volkenkundig Genootschap,
t« Willemstad (Curagao).
Geschichtsverein für das Herzogthum Braunschweig,

Historischer Verein von Unterfranken und Aschaffen-
b^rg, te Würzburg.
Vereeniging tot Beoefening van Overijsselsch Regt
Geschiedenis, te Zwolle.

1905.

uitgaven.

Drukkosten.........

Papier...........

Schrijfloon.........

Overname boeken Leesgezelschap
Contrihutiën aan genootschappen

Bindwerk........

Assurantie-premiën.....

Bode..........

Administratieve uitgaven . .

Amanuenses.......

Historische kaarten.....

Algem. vergadering 25 April 1905
Aangekochte effecten ....
Saldo 1905 ........

1780.47®
840.—
341.38
172.70S
2.—®
100.30
55.85
30.10
216.12®

137.55
242.79^
194.89

221.56
7520.615

Saldo 1904 ■ • • ......

Rente van het kapitaal . . .

Contrihutiën........

Verkoop Werken......

Contrihutiën Historische kaarten

Jaarverslag van de centrale commissie voor
de historisch-statistische kaarten in neder-
land over 1905.

In het afgeloopen jaar nam de Heer Dr. O. Op-
permann als nieuw lid in de commissie zitting

^en zeer belangrijke ligger werd in dit jaar ver-
vaardigd door den heer K. den Tex, en wel voor
Spoor- en tramwegen, nader hieronder beschreven,
an de verschillende beeren, die toezegging voor
vervaardigen van liggers gedaan hebben, werd
richt ontvangen, dat zg met hunnen arbeid nog
öiet gereed waren.

De vervaardiging van onderstaande liggers werden
^^het vooruitzicht gesteld door de beeren:

J\' G. O. Joosting, rijksarchivaris in Drenthe,
. ligger voor de kerkelijke indeeling dier provincie.
• ^eesink, adj.-commies op het Rijksarchief in Over-
psel, liggers voor de plaatsen en plaatsnamen

Dr. M. Schoengen en de leden van het Historisch
seminarie aan de Universiteit te Groningen, ligger
voor de kloosters der Praemonstratenser-orde in
de provinciën Friesland en Groningen, staande
onder de paterniteit van Steinfeld in den Eifel,
Op het verzoek, gericht tot Z. Exc^ den Minister
van Binnenlandsche Zaken naar aanleiding van een
voorstel van Dr. H. Blink, om een kaart van vrege
zijn departement te laten maken, waarop de wyk-
verdeeling der gemeenten voorkomt, en om een staat
te mogen ontvangen, aangevende de bevolking in
elk dier wijken, werd ten antwoord ontvangen, dat
een dergelijke kaart niet ter beschikking van Z. Exc.
stond; als gevolg van de aanvrage ontving het
Centraal-Bureau echter van den Minister een exem-
plaar van elk der provinciale deelen en van het deel
van het geheele rijk van de Uitkomsten der achtste
volkstelling. Hierin is vour iedere gemeente opge-
geven de verdeeling in wijken, afdeelingen of buurt-
schappen, zooals die door de gemeentebesturen is
vastgesteld, en voor elk dier wijken enz. het be-
volkingscijfer vermeld. Het is echter niet mogelijk,
uit deze gegevens overal de grenzen van deze in-
deeling aan te geven en dus een nauwkeurige op-
gave van de oppervlakte van elk dier wijken vast
te stellen; briefwisseling met elk der gemeenten
met gebruikmaking der gegevens, die men in boven-
genoemde werken bezit, is dus de eenige weg, die
tot eene gewenschte uitkomst zou kunnen leiden.
Wellicht wil de voorsteller dezer kaart of een ander
zich tot den arbeid aangorden.

Aan den heer Mr. S, Muller Hz. te Rotterdam
werden de aanwezige liggers van kerkelijke indee-
lingen toegezonden, om hiervan partij te kunnen
trekken voor zijne kaart van de kerkelijke indeeling
van Nederland vóór de Hervorming.

Ministerie van Binnenlandscbe Zaken.

Historisch Genootschap.....

Maatschappij van Geneeskunde. • ■
F. A. Hoefer.........

Door de uitgave dezer schetskaarten zijn thans
® kaarten van alle provinciën, met uitzondering
van Noord-Braband en Limburg, gereed. Een reden
onzen arbeid te steunen, gebrek aan de noodige
Sgers, komt hierdoor voor menigeen te vervallen.

Als gevolg van de beschikking van Z. Exc. den
^^imster van Oorlog ontving het Centraal-Bureau van
e topographische Inrichting onderstaande kaarten:
De herdrukte bladen der Topographische- en Mili-
taire kaart des Rijks op de schaal van 1 : 50000;
(Alkmaar). 47. (Cadzand).

Van de Chromo-topographische kaart des Rijks
op de schaal van 1 : 50000 de bladen :
(Amsterdam). 48. (Middelburg).

(Gorinchem).
Van de Chromo-topographische kaart des Eijks
op de schaal van 1 : 25000 de nieuw verschenen
bladen:

24.

25.

37.

38.

Nos. 255, 295, 309, 310, 328, 329. 337, 347,
348, 357, 367, 382, 387, 388, 402, 458, 459,
460, 481, 522, 523, 524, 543, 544, 560, 561,
562, 580 en 600.

Van Z. Exc. den Minister van Marine ontving het
Centraal-Bureau een exemplaar van kaart N° 224.

Overeenkomstig de gedane toezegging volgt hier-
onder een lijst van de thans op het Centraal-Bureau
aanwezige liggers, met de namen hunner vervaar-
digers :

Mr. J. L. Berns: ligger voor de Nederlandsch
Hervormde Kerk in Friesland, oudste indeeling in
classes en gemeenten.

J. J. Graaf: ligger voor het bisdom Haarlem met
indeeling in dekanaten en kerspelen, en afzonderlijke
liggers voor de steden: Amsterdam, Rotterdam, Haar-
lem, Leiden, \'s Gravenhage en Schiedam.

Dr. R. Jesse: liggers voor vóórhistorische en
Romeinsche vondsten. (De samensteller verzocht deze
liggers tydelijk terug ter aanvulling.)

-- ligger voor de kloosters der Reguliere kanun-
niken, kapittel van Windesheim.

--ligger voor de kloosters der Reguliere kanun-
niken van de orde van Premonstreit.

------ligger voor de kloosters der Reguliere kanun-
niken van het H. Kruis (Kruisheeren)

I". M. Schoengen: ligger voor de bezittingen der
f ^\'^eienser abdij Klaarkamp en die der Cistercienser
prioraten Qenezareth en Sion in 1511.

ligger voor de Cistercienser-abdij Floridus-
Campus, Oldeklooster, haar filiaalkloosters, haar
erken en uithoven tot aan de afschaffing van het

\' —• ligger voor de Johannieter-kommanderij
»Het Hospitaal" bij Sneek met hare kerken en uit-
hoven in 1574.

^\'■e filiaalkloosters en hare uithoven.
^ ligger voor de Cistercienser-abdij Floridus

" ligger voor het vermoedelijke aartsdiakonaat
Winsum, behoorende tot de abdij Lidlum.
deel k^^i\'t van Franeker en Franekera-

, \' aangifte der voormalige stinsen, kasteelen,
^^Öke staten en stemdragende steden.
w"l u \' g^^phisohe voorstelling van de ont-

^^ikkeling van het Spoor- en Tramwegnet — in
een^ ® ~~ in Nederland. (Twee teekeningen, één
Paase^^^^^^ graphische tabel, de andere een soort
^\'P^ftout, waarin de spoor- en tramwegkaart van
. i®terie van Waterstaat kan gelegd worden, en
ook\'^^^^ l^lykt, hoe de lengte van spoorweg- en later
ons *^^®weghan6n zich verhoudt tot de grootte van
spo ^^^ ^^^ ^^ ^^^^ lengte

cSr ^^^ bestond, voldoende om den omtrek van Ne-
^and eenmaal te omspannen, in 1881 tweemaal enz.)
ona"^!-^\' "^^Iting: liggers voor stadrechten en hun
«erhnge verwantschap.

De Commissie stelt zich voor, een proef-atlas van
liggers uit te geven, hopende hierdoor het nut der
liggers van hare medewerkers meer in het licht te
stellen en anderen op te wekken tot medewerking.

Namens de Centrale Commissie voor de
Historisch\'Statistische kaarten in Nederland,

Verslag tan de vergadering der leden van
het Historisch Genootschap, gehouden op
Dinsdag 25 April 1905 in het Gebouw voor
Kunsten en Wetenschappen te Utrecht.

OüJ*^^^^^^ presentielijst zijn aanwezig de hier-
genoemde honoraire en gewone leden van het
^^Qootschap:

Dr. J. H. Gallée.
J. F. Gebhardt Jr.
Dr. P. J. M. van Gils.
Dr. J. H. Gosses.
Mej. Dr. C. C. van de Graft.
J. W. G. van Haarst.
Dr. K. Heeringa.
L. J. van Benningen van

Heisdingen.
Dr. A. H. L. Hensen.
J. A. Heuff Az.
F. A. Hoefer.
Dr. S. S. Hoogstra.
Dr. J. Huizinga.
Dr. N. Japikse.
P. H. van der Kemp.
Dr. G. W. Kernkamp.

Bourouill.
Dl\'. W. A. F. Bannier.

Mej.Dr.F.E.J.M. Baudet.

J C. van den Berg.
Dr. P. J. Blok.
Dr. J. F. D. Blote.
Dr. M. G de Boer
Dr. L. Boosten.
Mr. P. G. Bos.
M. ten Bouwhuys.
Dr. H. Brugmans.
Dr. C. H. T. Bussemaker.
Dr. H. T. Colenbrander.

H. C. Diferee.
Dr. J. J. Doesburg.
Dr.. G. J. Dozy.
Dr. B. Dijksterhuis.

Lohman.
Dr. K. 0. Meinsma.
Dr. W.W. van der Meulen.
W. Meyer.
Dr. M. Monasch.
Dr. L. J. Morell.
T. Morren.
Dr. H. P. N. Muller.
Dr. J. W. Muller.
Mr. S. Muller Fz,
Mej. J. W. A. Naber.
M. C. Nieuwbarn.
F. J. Nieuwenhuis.

W. Nijhoff.
J. Postmus.
S. Postmus.
Dr. J. Prinsen J.Lz.
Mej. J. M. Proot.
Jhr. Mr. J, Röell.
F. van Rysens.
Mr. H. W. van Sandick.
J H. L, van der Schaaff,
Dr. N. J. Singeis.
Dr, C. J. Söhngen.
W. P. van Stockum Jr.
W. J. Tuyn.
Dr. C. W. Yollgraff.
Dr. J. C. VollgrafF.
P. M. H. Welker.
Dr. C. E. A. Wichmann.
Dr. E. Wiersum.
Jhr. J. M. van Asch van
Wijck.

De Voorzitter, Dr. G. W. Kernkamp, opent tegen
half twaalf de vergadering met een woord van welkom
aan de aanwezige leden. Hij wijst erop, dat in af-
wijking van vorige vergaderingen, het Bestuur thans
in plaats van drie slechts twee sprekers heeft uitge-
noodigd, daar de tyd voor het aanhooren van drie
voordrachten in de laatste bijeenkomsten van het His-
torisch Genootschap dikwijls nauwelyks beschikbaar
bleek. In het bizonder heeft het Bestuur zich er over
verheugd, dat het honorair lid Dr. Dietrich Schäfer
bereid werd gevonden zich de reis van Berlijn herwaarts
te getroosten ten einde de leden te vergasten op
een voordracht, waarvan het onderwerp, zooals te
verwachten was, ontleend is aan de geschiedenis der

Hanze, waaraan hij reeds zoo vele jaren zijn studio
heeft gewijd, Vervolgens spreekt de Voorzitter de
boop uit, dat de voordracht van den tweeden spreker,
Dr. H. Brugmans, aanleiding zal geven tot een op-
gewekt debat. Nadat hij de aanwezigen er nogmaals

aan herinnerd heeft, dat na afloop der vergadering
voor de leden de gelegenheid is opengesteld een
bezoek te brengen aan de vergaderzalen der Ridder-
lijke Duitsche Orde, Balye van Utrecht, en ben
heeft gewezen op de gelegenheid om zich alsnog
voor deelname aan den maaltijd op te geven, geeft
bij het woord aan den heer Schäfer, die daarop zijn
aangekondigde voordracht houdt over

Niederländisch-Hansische Beziehungen,
van den inhoud waarvan hier een kort overzicht,
door den Spreker zelf opgesteld, in vertaling volgt:
Spreker begon met eenige inleidende woorden,
waarin hij zijn dank betuigde voor zijne benoeming
tot eerelid van het genootschap en den wensch uitte,
dat bij door middel van deze voordracht opheldering
mocht ontvangen over eenige vragen betreffende de
geschiedenis der betrekkingen tusschen Nederland en
de Hanze, .die slechts met nauwkeurige kennis van
Nederlandsche toestanden beantwoord kunnen worden.
Daarna sprak hij ongeveer het volgende.

De Friezen maakten deel uit van het Frankische en
bet Duitsche rijk; zij namen echter bijna altijd eene
afzonderlijke plaats in. In hoeverre dit in politieken zin
bet geval was, zal hier niet besproken worden; wat
bandel en zeevaart betreft zal echter beproefd worden
aan te toonen, dat de stam der Friezen of ten
minste een deel van hen, den grond gelegd heeft
voor de schitterende plaats, die de Nederlanden ten
^ijde van hunnen hoogsten bloei en van hunne
Volle zelfstandigheid innamen. Dit kan slechts vol-
komen duidelijk gemaakt worden, wanneer men de

Priesch-Nederlandsclie ontwikkeling voortdurend in
samenhang beschouwt met de Hanzisch-Duitsche,
waarmee ze zeer nauw verbonden is.

Het is bekend, dat in het rijk der Karolingen,
ja reeds in dat der Merovingen de handel hoofd-
zakelijk door de Friezen gedreven werd. Dit is in nog
hoogere mate voor den land- dan voor den zeehandel
te bewijzen, en wel in bijna alle deelen van het groote
Frankische rijk. Nu dringt zich dadelijk eene vraag
op, die tot nog toe niet beantwoord, ja zelfs niet
gesteld is en die toch in nauw verband schijnt te
staan met de geschiedenis der Friezen.

De ervarenste en gelukkigste zeevaarders in de
Karolingische periode waren zeer zeker de Noor-
mannen. Wij kennen de schepen, waarmee zij hunne
verre tochten ondernamen. Te Christiania en te Kiel
zijn nog zulke schepen tentoongesteld, die door
gelukkige omstandigheden in den bodem bewaard
gebleven en in onze dagen weer te voorschijn ge-
bracht zijn.

Het zijn lange, spitsgebouwde booten, door riemen
voortbewogen, maar daarbij ook van zeilen voorzien ,
open, zonder dek, slechts weinig boven het water
liggend. Dat hooge schepen destyds in West-Europa
geheel onbekend waren, bewijst eene plaats in de
Miracula S. Filiberti van Ermanarius (e. 10 M. G. XY 1,
303), waar van een Sarraceensch schip, dat zich ten
zuiden der Loire in de Baie du Bourgneuf vertoonde,
gezegd wordt, dat het den menschen bijna als een
muur toescheen („ut murus pene ah intuentibus puta-
retur").

Tot in de 12^6 eeuw hebben de Scandinaviërs zeker
geene andere dan hunne snelle, opene, spitsge-
bouwde schepen, hunne „lange schepen" gebruikt.
Daarnaast bestond echter al vroeg eene geheel andere
soort van schepen; reeds in de eeuw was eene

^igonaaräige vorm in gebruik bij de Friezen. Daar-
over berichten op het jaar 897 met volkomen
uidelijkheid de in dien tijd geschreven Annalea
^nglosaxoniei. Zij zeggen het volgende: „Ba hét
iréd cyng timbran lang scipu Qngén tSa sescas, tSa
^vaeroü fulneah tu swa lange swa t5a ótSru. Sume
®iaon 60 ära, sume ma. Da weeron segtSer ge
^wiftraa ge unwealtran ge eac hiéran tSQnne tSa ó^ru.
^^eron nawtSer ne (jn Fresiscgescsepene
® Qn Dgnisc, bute swa him selfum \'Sühte
hie nyttwyrt5oste beón meahten." Dat
»Toen beval koning Alfred lange schepen te
ouwen tegen de schepen (de „esschen") der ïsToor-
maunen, die bijna tweemaal zoo lang waren als de
Sommige hadden 60 riemen, andere nog meer.
\'ÏJ^ voeren niet alleen sneller, maar lagen ook vaster
Uoinder bewegelijk) op het water dan de andere;
^aren zij hooger. Zij waren noch volgens het
Riesche, noch volgens het Deensche (Noormansche)
lodel gebouwd, maar zooals hem zeiven het meest
praktisch docht " Duidelijk worden hier de Friesche
epen gesteld tegenover die der Noormannen.
®dert het begin der IBiie eeuw hooren wij nu
an eene andere soort schepen, de zoogenaamde kogge
üurlyk het eerst de Latijnsche naam: coggo,
^oggones), die dan gedurende verscheidene eeuwen
® heerschende schip op de wateren van Noord-
""opa blyft. Het is een korter en breeder, van
^oren ea achteren rond gebouwd, dieper liggend schip,
een dek voorzien, en alleen door middel van zeilen
^oortbewogen. Het heeft zich in zijne laatste exem-
P^-ren bijna tot op heden gehandhaafd: de Friesche
^^elgolanders hadden nog in de 2de helft der IQde eeuw
met*\' ^ dergelijke schepen en noemden ze ook
zoo ^^am, dien onze middeleeuwsche bronnen
® dikwgls overleveren, De bewoners der landen

om de Middellandsche zee hebben dit schip nooit
gekend. Waarschijnlijk ia de kogge van Frieschen
oorsprong, meer bepaald van die Friezen, die het
tegenwoordige Noord-Holland bewoonden.

Het zijn vooral twee plaatsen, waarop dit ver-
moeden steunt. De Annales Bertiniani van Hincmar
berichten op het jaar 867: „Rorigus, quem incolae,
qui Cokingi novo nomine dicuntur, a Fresia expule-
rant etc." Deze plaats is in de M. G. I, 475^ op
den naam van Frudentius van Troyes gedrukt; daar
is de „nieuwe naam" niet Cokingi, maar Conkingi.
Maar de nieuwe, door Waitz bezorgde uitgave der
Annales Bertiniani in de Scriptores rerum Germani-
carum in usum scholarum heeft, steunend op een beter
handschrift; Cokingi, Het is niet te betwijfelen, dat
zij, die den Noorman Rorik uit Friesland verdreven
hebben en die met den „nieuwen naam" Cokingi
aangeduid worden, Friezen waren. Ook spreekt er
veel voor aan te nemen, dat hunne overwinning op
de Noormannen in betrekking staat met den naam
Cokingi, die immers juist in verband daarmede ge-
bruikt wordt. De Friezen hebben zich met hunne
hooger en sterker gebouwde schepen tegen hunne
verdrukkers, de Noormannen, verdedigd, zooals eenige
jaren later koning Alfred.

Dat de naam Cokingi \'samenhangt met dien van
een schip, en wel met de sedert ongeveer 1200
zoo herhaaldelijk genoemde kogge, wordt nog waar-
schijnlijker gemaakt door eene andere plaats, In 949
schenkt keizer Otto I aan den bisschop van Utrecht
0. a, „omnem censum, qui vulgariter cogsculd nomi-
natur" (M. Q. Dipl. I, 195«j. Het woord cogsculd
is nooit anders opgevat dan als eene scheepsbelas-
ting, en deze verklaring is zeer zeker juist. Dat
het in hoofdzaak Friezen zijn, die deze betalen, is
ook niet te betwijfelen, en wel Friezen uit dezelfde

^•^reek, waaruit Rorik door de Cokingi werd ver-
dreven. Ook hier blijkt dus weder, dat het Friezen
Holland waren, die het eerst de kogge gebruikten.
Ik wil niet nalaten er op te wijzen, dat tegen deze
^vatting eene tegenwerping kan gemaakt worden.

iet zelden wordt van de kleine, snelle schepen der
friezen gewag gemaakt. Juist in dezen tijd, op 885,
erichten de Annales Fuldenses: „Frisones, qui vo-
cantur Destarbenzon, parvissimis, ut eis consuetudo,
Qaviculis veeti supervenerunt contra Nortmannos."
^ooral de Annales Egmundani spreken dikwijls van
® snel aan- en afroeiende schepen der Friezen en
ennemers. Ik wil er in dit verband op wijzen,
^ de „naves dunenses", die in de Annales Bgmun-
op het jaar 1170 genoemd worden, zoover ik
nog jjjig^ verklaard zyn. Maar de Friezen van
eisterbant zijn geheel andere, dan die naar alle
waarschijnlijkheid als Cokingi aangeduid worden. De
patsten kunnen slechts Noord-Hollanders zijn of
riezen uit de tegenwoordige provincie Friesland
J^^olgens de Duitsche indeeling West-Friesland) en
^ Groningen, dus ongeveer van het IJ tot de Lau-
zic^\' bisdom Utrecht de Friezen onder

is het zeer wel mogelijk, dat door
eUüe lieden kleine en groote, sterk gebouwde
epen gebruikt werden, naar gelang van het doel,
«at zij bereiken.

g de kogge, het in de middeleeuwen heerschende
P> van Frieschen oorsprong is, wordt, afgezien
leid ] ^^^^^ ^^^ ^^^ Friesch afge-

dat "borden , ook hierdoor waarschijnlijk gemaakt,
de kogge nergens zoo vroeg en zoo dikwijls
en^^T^ "^ordt als juist in het gebied der Friezen
ech\'^I^ Sebruikt door Friesche schippers. Het ge-
der^^ ü /\'^oral in de berichten over de kruistochten
^ Friezen, die Emo, Menko en Oliverius ons

hebben nagelaten. Deze berichten bewijzen tevens,
dat de Friezen tot de koenste en ondernemendste
zeevaarders der Middeleeuwen behoorden.

Zeereizen van de Middellandsche zee naar de zeeën
van Noord-Europa zijn in de oudheid en de Middel-
eeuwen uiterst zelden ondernomen. Genueezen en
Yenetianen en andere zeelieden uit de Middellandsche
zee verschijnen eerst in de 14<ie en IS^^e eeuw aan
deze zijde van de Golf van Biscaye. Op hunne
rooftochten zijn de Noormannen éénmaal door de
straat van Gibraltar gevaren: in 862 verwoestten zij
Lueca (in de nabijheid van het tegenwoordige Spezzia)
en zij waren zeer teleurgesteld, toen zij vernamen,
dat de verwoeste stad niet, zooals zij gemeend
hadden, Rome was. Door hunne pelgrimstochten en
hunne ondernemingen naar Beneden-Italië in de
en ll^ïe eeuw is hun die zeeweg later bekend ge-
bleven. Yan hen schijnt Adam van Bremen, die in
zijne Hamburgsche kerkgeschiedenis den tocht om
Europa heen naar het Heilige Land beschrijft, de
kennis van dien weg geleerd te hebben. Later zijn
echter de Friezen en hunne onmiddellijke naburen
bijna de eenigen uit het noorden, die wij op dezen
weg aantreffen. De kruistochten van 1147, 1189,
1217 volgen insgelijks dezen weg.

Schepen van de Hanze hebben nooit de Middel-
landsche zee bezocht, evenmin na de 9*16 eeuw schepen
uit de Scandinavische landen. Emo, de monnik van
Wittewierum, die ons zoovele merkwaardige berichten
over den kruistocht der Friezen van 1217 heeft over-
geleverd , beschrijft nauwkeurig het binnenvaren van
de haven van Lissabon en zet uiteen, dat men na
het passeeren van de straat van Gibraltar steeds de
Spaansche kust volgen moet en nooit de Afrikaansche
kust naderen mag. Hij en zijn opvolger Menko
geven verschillende zelfstandige berichten over de

Seschiedenis van de kustlanden der Middellandsche
in hunnen tijd, die duidelijk aantoonen, dat men
deze gebieden in directe betrekking stond. En
de kogge was het schip, dat deze verbinding tot stand
racht. Volgens Emo ondernamen de Friezen den
^mstocht van 1217 met meer dan 100 zulke schepen,
el waren dit volgens Emo uitsluitend Friezen uit
gebied ten oosten van het Vlie. Maar in Dart-
®ïouth (in Devonshire), de verzamelplaats der vloot,
ontmoette men nog 112 schepen uit de Rijnstreek
«it Holland, aan wier hoofd een graaf van "Wied
®n een graaf van Holland stonden. Dit is verreweg
tocht, die tot aan het eind der
® eeuw van de Noordzee naar de Middellandsche
IS ondernomen. En de kern van deze vloot
vormden Friezen.
Dezen schijnen nu ook eene voorname rol ge-
peeld te hebben in de uitbreiding van de scheep-
. het oosten. De handelswegen van het
rolingische rijk in deze richting gingen over de
^^önmonden. De beteekenis van Wijk bij Duurstede is
^gemeen bekend. De weg wordt aangewezen door
L Anschar in 826 volgens opdracht van keizer

^\'\'\'■yk den Vrome van Frankfort uit ondernam om de
^^ Hij ging den Rijn af naar Utrecht,

alti\'d ^^^ door de binnenwateren over de Wadden,
binnen de eilandennj, naar de Rustringer
aan de Jade, en van daar verder naar Slees-
I3de ^^^ Stade, de kroniekschrijver van de

tj,^ ®euw, beschrijft ons dezen weg in zijn itinerarium:
^ut^^^\'*^^\' Ihi intra navem et descende usque
Dat d ^\' ^^ ^^^ ^^ Stawriam et in Daciam i)."

vro ^ bewoners van deze streek deelnamen aan den
^^egsten Oostzeehandel, wordt bewezen door het feit,

dat niat alleen kooplieden uit ket Saksiach-Westfaalsch
gebied, maar ook uit Groningen en Utrecht de eerste
handelaars waren, die op het Oostzee eiland Gotland
en in Rusland vermeld worden, en wel reeds in de
eerste helft der 13de eeuw, dus in den tijd, toen
hunne landslieden Damiate in Egypte hielpen bele-
geren, De handel der Hanze, die zich omstreeks
dezen tijd begint te ontwikkelen, heeft vooral zijnen
bloei te danken aan het ruilverkeer tusschen noord-
oostelijk en zuid-westelijk Europa, tusschen het
Baltische en het Fransch-Engelsche gebied ; en aan
deze ruiling van goederen hebben Friezen en andere
Nederlandsche handelaars vroeg deelgenomen.

Dat de betrekkingen der Friezen ten oosten van
het Ylie (ik begrijp daaronder ook het sterk Saksisch
getinte Groningen, wat in dezen samenhang zeer
zeker geoorloofd is) tot de Baltische landen en in
het bijzonder tot de Wendische landen (d. i, het
gebied van Hamburg en Lübeck tot Stralsund en
Rügen) levendig waren, bewijzen wederom Emo en
Menko en hun continuator, die over den graaninvoer
uit het oosten (vooral bij den hongersnood van 1272)
spreken, die over de groote branden te Hamburg
en Lübeck in 1285 meer weten te vertellen dan de
Lübecker stadkroniek zelf, en die bovendien talrijke
berichten meedeelen, die slechts in zulke betrekkin-
gen hunne verklaring vinden.

De Nederlanden stonden echter nog op andere
wijze tot dezen handel in betrekking. Wij hebben
uit het jaar 1226 het bericht, dat Keulen, Tiel en
hunne consorten er zich tegen verzetten, dat Lübeck
en Hamburg deel zouden uitmaken van de vereeniging,
die zij te Londen hadden. Utrecht en Tiel waren
sinds de IQde eeuw langzamerhand in de plaats ge-
treden van Wyk bij Duurstede. De tegenstand had
zijn grond daarin, dat de kooplieden uit Lübeck en

aoiburg concurrenten waren in den handel in Bal-
waren en op de Baltische landen. Zoolang
^■«iburg en Lübeck niet aanwezig of onbeduidend
hadden kooplieden uit Westfalen en van den
yn dit verkeer van de Oostzee over land en dan
^ er den Rijn af naar Engeland gedreven. Nu
verzond men van Hamburg goederen direct
ingeland. De strijd eindigde met de toelating
de on Lübeck, en daarmee hangt wel samen

® achteruitgang van Tiel, welks markt en kooplieden
Pertus zoo levendig schildert,
n zyn echter naar alle waarschijnlijkheid weder
de Q geweest, die het eerst den zeeweg naar

eeuwen lang waren zij de voornaamste stapel-
den daarvoor) is dit gedurende de geheele middel-
land ^\'^^schen de beide steden bijna uitsluitend over
jj geschied, voor een deel met gebruikmaking van
Stecknitzkanaal, den zoogenaamden „Graben",
jaar 1251 worden voor het eerst „Omland-
vile ^ormeld. Ze worden genoemd in een pri-

dat^"^^\' koning Abel van Denemarken geeft en
^ in origineel in het stadsarchief van Kampen be-
ee^n Het stadsarchief van Utrecht heeft

^^\'l.^^^^hrift, dat de Utrechtenaren door de Minoriten
laten ^ Zweden, destyds in Denemarken) hebben
een b ^^oze beide steden hadden dus zeker

^ eiangrijk aandeel aan den inhoud van het privilegie,
grond^ "^"^landvaarders" (omme land) zijn, kan op
Het " ^^ andere berichten niet betwijfeld worden,
hee schippers en handelaars, die om Jutland
van^ , Kattegat en Sond den zuid-westhoek

Skanör en Falsterbo, bereikten, ter-
«e anders gebruikelijke weg van Westfalen,

het Rijngebied en ook van de Nederlanden uit over
Lübeck daarheen ging. Het bedoelde privilegie en
andere oorkonden toonen aan, dat de „Omlandvaar-
ders" van Falsterbo en Skanör uit ook oostwaarts
zeilden, en op die manier dus eene rechtstreeksche
verbinding vormden tusschen de landen van de Noord-
en de Oostzee. Dat deze dokumenten ontstaan zgn
in steden, die thans geheel vervallen en alleen den
geschiedvorscher nog bekend zyn, komt daardoor,
dat aan het zuideinde van den Sond van het einde
der 12\'le tot over het midden der lö^ie eeuw een
buitengewoon winstgevende haringvangst uitgeoefend
werd, en dat visschery en vischhandel en de ligging
der beide schiereilanden op de grens van twee zeeën
ze van de IS^e tot de IS^e eeuw tot eene belangrijke
verkoopplaats van Baltische en Westelijke waren
voor de Deensche landen maakten.

Zeker heeft eene ontwikkeling van de kunst der
zeevaart, die wij echter niet meer in bijzonderheden
kunnen nagaan, veroorzaakt, dat later, sinds de 15\'\'®
eeuw, het directe verkeer den ouderen gesplitsten vorm
van verkeer definitief begon te verdringen.

De „Omlandvaarders" nu behooren allen in Neder-
landsche plaatsen thuis, die echter alleen in bepaalde
deelen van het land gelegen zijn. Het zijn plaatsen
in Utrecht, Gelderland en Friesland (dit woord in
Nederlandschen zin opgevat), die vermeld worden; in
Gelderland slechts steden, aan de zee of aan de IJsel
gelegen. En hier vertoont zich nu duidelyk eene
scheiding in de Nederlandsche handels- en scheepvaart-
wereld. In een ongedateerden brief, die ik echter
zeker geloof, dat in de 2de helft van de 13de eeuw
moet gesteld worden, bedanken Kampen en Zwolle
Lübeck, welks archief den brief bewaart, dat deze
stad de oude regeling handhaaft en aan de Friezen
niet de vaart op de Oostzee, aan de^ Gotlanders niet

^ie op de Noordzee wil toestaan. Hier is volkomen dui-
delijk, waarvoor trouwens nog meer bewijsplaatsen
bij te brengen zijn, dat volgens de opvatting van
dien tijd slechts aan de „Omlandvaarders" en aan
Lübeck met zijne consorten de vaart op Oost- en
Westzee te gelijk geoorloofd was. De Friezen, die
bier uitgesloten werden, en wel in overeenstemming
tusschen Nederlandsche en Wendische steden , kunnen
uiet uit de tegenwoordige provincie Friesland zijn,
want nog in 1316 vinden wij Stavoren onder de „Om-
landvaarders" genoemd. Er kan hier slechts sprake
zijn van Friezen ten westen en ten zuiden van het Ybe,
althans hoofdzakelijk van dezen. Zoo treden dezen
^oor het eerst duidelijk als eene zelfstandige groep
^ïï de geschiedenis van den Europeeschen handel op.

In den loop der 14<Je eeuw heeft zich nu deze
groepeering meer en meer ontwikkeld. In de be-
kende Keulsche confederatie van 11 November 1367,
^ie in de Hanzezaal van de groote stad aan den
I^ijn gesloten is, traden steden der Hanze uit het
oosten op, samen met Kampen, Harderwijk en Elburg,
met plaatsen, die tot de „Omlandvaarders" ge-
rekend moeten worden, maar ook met Amsterdam
en Den Briel. Er was sprake van eene gezamenlijke
verdediging van de rechten der kooplieden in den
Sond en op Schonen tegen den Deenschen koning Wal-
demar Atterdag, die ze zeer geschonden had. In
«enen gemeenschappelijken oorlog ia de koning over-
wonnen, uit zijn rijk verdreven en tot den vrede van
Stralsund op 25 Mei 1370 gedwongen. De rechten der
kooplieden zijn weder erkend, en ook aan Neder-
landsche steden zijn tal van privilegies verleend of
bevestigd. Maar toch heeft deze gelukkig doorgezette
onderneming niet geleid tot eene vereeniging van
^lle Nederlandsche steden of tot hunne gerne wachap-
P^bjke toetreding tot de Hanze. De steden imster-

dam, Den Briel, Zieriksee, Bakhuizen, het eiland
Wieringen, die in het bezit van privilegiën voor
Schonen waren, zijn toch nooit leden van de Hanze
geworden, evenmin als Hindelopen in Friesland,
dat toch ook op Schonen recht bezat. Daarentegen
werd de betrekking van sommige Overijselsche, Gel-
dersche en Friesche steden tot de Hanze steeds
nauwer, en is, hoewel niet zonder afwisseling, een
vaste band geknoopt. Het zijn in Overgsel: Kampen i
Zwolle en Deventer; in Gelderland: Harderwijkt
Elburg, Zutfen, Doesburg, Doetinchem, Arnhem»
Nijmegen, Venlo, Roermond, Tiel en Zalt-Bommel; iD
Friesland: Stavoren, Sneek, Bolsward en Groningen.

Spoedig is, nadat men tijdelijk was samengegaan,
de tegenstelling, die reeds in de IS^e eeuw be-
stond, scherper en duidelyker geworden; aan deo
eenen kant (als opvolgers van de „Friezen" uit den
bovengenoemden brief van Kampen en Zwolle): de
Hollanders, de Zaanlanders en enkele Friezen teo
oosten van het Ylie, aan den anderen kant de
Hanze en de tot haar behoorende Nederlandsche
steden, vooral natuurlijk de Oostzee-steden onder
leiding van Lubeck. De oorzaak van deze scherper
wordende tegenstelling is en blijft, dat de eersten,
en onder hen vooral de Hollanders, steeds meer
deelnemen aan den Oostzeehandel, zich steeds meer
in de Oostzee vertoonen en Lubeck en de overig®
steden uit de buurt van een hunner voordeeligste
bedrijven dreigen te berooven.

Deze tegenstelling is in de 15\'ie eeuw zelfs eens
ia een open oorlog overgegaan, in 1438—1441. lo
den bijna 9-jarigen oorlog, dien de Hanze van 1426--^
1435 met den Deenschen koning Erik van Pommereo
voerde, hadden de Hollanders (onder dezen naaio
worden de genoemde Nederlanders gewoonlijk door
de Hanze saamgevat) den koning in vele opzichteo

ondersteund, maar daarbij ook het oogenblik waar-
genomen , om de door den oorlog belemmerde Hanze-
steden nog meer uit den Oostzeehandel te ver-
dringen. Het blijft voortdurend het karakter van de
volgende eeuw, dat de Hollanders van de telkens
Uitbrekende twisten tusschen de Hanze en de Noord-
sche koningen gebruik maken om hun invloed en
nnn handel uit te breiden, terwijl zij daarin door
de koningen geholpen worden, omdat het vooral voor
on Deenschen koning gewenscht moest zijn een
egenwicht tegen de heerschende handelsmacht der
Hanzesteden te verkrijgen. Deze steden daarentegen
maken van de afhankelijkheid, waarin zij de Noord-
«one koningen soms gebracht hebben, gebruik, om
öun beperkingen van de Hollandsche handel en
scheepvaart, ja zelfs een absoluut verbod van ver-
eer af te dvangen. De vijandschap tusschen de
J-nbeckers^ en de Hollanders drukte zich reeds
en uit in populaire scheldnamen, die men van
^meerskanten gebruikte: ,Badequaste" (Lübeckers) en
«Uasenkoppe" (Hollanders). De vrede van Kopen-
hagen van 1441 maakte door bemiddeling van Dene-
marken een einde aan den strijd, die van weerszijden
vooral in den vorm van kaapvaart gevoerd was.
ponder twijfel bleven de Hollanders aan de winnende
and; want Lübeck moest zijn eisch, die vrij wel
voorwaarde geweest was voor de by de troonsbestijging
Van den Deenschen koning Christoffel van Beieren
verleende hulp, nl. uitsluiting van de Hollanders van
e Oostzee, laten vallen, zoodat alles op den ouden
voet bleef. In 1523 schenen zij echter hun doel te
^^»en bereiken, toen zij den laatsten koning der
nie, Christiaan II, uit zijn ryk verdreven en van
Gu^f Frederik I van Denemarken en

ve^X^\'^^ "^Vasa van Zweden, verstrekkende rechten
" regen, van den laatsten zelfs een verbod van
^ydr. eu Meded. XXVU. V

allen handel der „Hollanders." Maar de gegeven
beloften werden niet gehouden, en toen Lübeck met
de naburige steden onder Jürgen Wullenwever de
naleving daarvan zocht af te dwingen in de „Grafen-
fehde", bleek hunne kracht voor zulk eene groote
onderneming te klein. De steden mochten blij zijn,
dat zij bij den vrede van Hamburg in 1536 ten
minste in Denemarken en Noorwegen den hoofd-
inhoud hunner oude privilegiën behielden; tegenover
Zweden kwamen zij op den duur in eene vijandelijke
verhouding. Aan eene uitsluiting van de Hollanders
uit de Oostzee kon niet meer gedacht worden. Reeds
bij de onderhandelingen te Kopenhagen in 1532
werd door de Hollandsche gezanten de verklaring
afgelegd, die later door Hugo de Groot algemeen
bekend is geworden; „God en de natuur hebben de
zeevaart vrij gemaakt."

Hoe de handel der Nederlanders op de Oostzee
in den loop van de 16de eeuw toegenomen is, en
hoe die over de verschillende plaatsen verdeeld was,
daarover geven de registers van den Sondtol, die
een van de gewichtigste bronnen voor de handels-
geschiedenis van Europa vormen, rijke inlichtingen.
Over de jaren 1497, 1503 en 1528 bestaan geïsoleerde
rekeningen; maar van 1536 af zijn deze registers
voor meer dan de helft, van 1574 af echter tot aan
de afschaffing van den Sondtol in 1857 volledig be-
waard gebleven, met uitzondering alleen van het
jaar 1659, toen de Zweden den Sond beheerschten.

Daar naast den oorspronkelijken scheepstol in den
loop der 16<ie eeuw nieuwe belastingen (als baken-,
vuur-, last- en andere gelden) werden ingesteld, die
van de goederen geheven werden, bovatten deze
aanteekeningen eene by na overstelpende hoeveelheid
studiemateriaal. Het aantal der den Sond passeerende
schepen steeg van 795 in het jaar 1497, tot 2731

in 1560, tot 6465 in 1587. Dit laatste getal is echter
buitengewoon hoog, en werd alleen in 1597 en 1608
Weder bereikt. De oorzaak van deze buitengewone
stijging in de 16\'\'e eeuw ligt in de ontwikkeling van
^en handel in Oostzeeproducten (vooral graan en
benoodigdheden voor den scheepsbouw) op Spanje en
ï*ortugal, die door de verhoogde activiteit van deze
landen ter zee en de vermeerdering van de daar in
omloop gebrachte edele metalen veroorzaakt werd.
Het hooge cijfer van het jaar 1587 staat in direct
\'Verband met de uitrustingen voor de Armada.

De Nederlanden hadden in deze stijging het leeuwen-
aandeel, Van de 795 schepen in het jaar 1497 waren
492 Nederlandsche, van de 1222 in 1503 waren 790
Nederlandsche Zoo ging het de geheele 16\'le en
eeuw door, zoodat het aandeel der Nederlanders
^eer zelden beneden ^/g daalt, gewoonlijk omstreeks
/3 van het geheel blijft. Bovendien voeren in steeds
grooter aantal vreemde schepen voor rekening van
Nederlanders.

Eigenaardig is het na te gaan, hoe de Neder-
landsche scheepvaart over de verschillende streken
Verdeeld is. Van de 492 schepen in het jaar 1497
tornen 190 uit de plaatsen in Waterland, 101 uit
bakhuizen; eerst dan volgt Amsterdam met 75,
Verder Terschelhng met 36, Hoorn met 25, Stavoren
21 schepen enz. Uit de (hier niet tot de Neder-
landsche gerekende) Overijselsche steden komen 75
Schepen, waarvan 69 uit Kampen.

Van de 790 Nederlandsche schepen in 1503 komen
uit Waterland, 125 uit Enkhuizen, 116 uit
^msterdam, 44 uit Hoorn, 37 uit Dordrecht enz.

® Overyselsche schepen zijn in dit jaar tot 50
Verminderd, waarvan 48 uit Kampen.

ïu het jaar 1528 zijn meer dan de helft (54.6%)
"^an degenen, die den Sond passeeren, Waterlanders;

het kleine Ransdorp („Rarop" in het register) is
alleen door 67 schepen vertegenwoordigd; uit Kampen
zijn er slechts 4 meer. Men ziet, hoe de Nederlan-
ders, die vasthouden aan de Hanze, uit dezen handel,
die, zooals reeds dikwijls aangetoond is, voor de
en ook nog voor de 17de eeuw verreweg de
belangrijkste van allen is, verdwijnen, terwijl de Hol-
landers in hunne plaats komen. Men ziet ook, hoe
de meer landelijke dan stedelijke bevolking van Noord-
Holland verreweg het grootste aandeel heeft aan de
Nederlandsche zeevaart, die den oceaan beheerscht.

Met meer geluk heeft de Hanze hare plaats in den
handel op Noorwegen gehandhaafd. In Bergen zijn
tot aan den 30jarigen oorlog toe van de vreemde
schepen gewoonlijk meer dan SO^/p schepen der Hanze.
Eerst deze rampzalige oorlog, die verscheidene Duitsehe
zeesteden direct trof, maar aan allen haar achterland
ontnam, heeft aan de Hanze de leiding te Bergen
ontnomen. In 1624/25, toen de oorlog zich over
Beneden-Saksen begon uit te strekken, liepen nog 103
schepen der Hanze te Bergen binnen; in 1639/40
nog slechts 25.

Toen was het beslist, dat Amsterdam gedurende
langen tijd de marktplaats zoowel voor de Indische
en Zuid-Europeesche als voor alle Noord-Europeesche
Produkten zijn zou, en dat niet alleen, maar ook de
plaats, waar de Duitsehe zeeman werk en loon zocht.
Door eene lange, maar onafgebroken ontwikkeling
was het kleine Priesche gebied tusschen de Zuiderzee
en de Noordzee aan de spits gekomen van den
Europeeschen handel en de Europeesche zeevaart.

Als de heer Schäfer gesproken heeft, neemt de
Voorzitter het woord om hem uit naam der vergade-
ring zeer hartelijk te danken. Waar de Spreker in
den aanvang had gezegd, dat hij niet kwam om te

»belehren\'" maar om „belehrt" te worden, daar kan
na hem aangehoord te hebben gerust verklaard wor-
\'lon, dat hy ons geleerd heeft.

Van de gelegenheid om den Spreker naar aanlei-
van het gehoorde vragen te stellen of hem zoo
niogelijk antwoord te geven op door hem gestelde
problemen wordt gebruik gemaakt door de beeren
J. Huizinga, Dr. J. H. Gallée en den Voorzitter,
^e eerste wijst op een oorkonde van het jaar 1266,
®eü brief gewisseld tusschen Dordrecht en Hamburg,
■^vaar gesproken wordt van burgers, die gewoon zijn
orientales partes" te varen, hetgeen dus wijzen
^ou op een vroeger verkeer tusschen Nederland en
•Ie Oostzee, De heer Schäfer vraagt echter, of het vast
staat, dat die burgers over zee kwamen. Dordrecht
liad toch een druk verkeer met de Oostzee over land.
^e heer Gallée dankt den Spreker ervoor, dat hy
getoond heeft de waarde van de kennis der realia,
casu der oude handelsvaartuigen, voor de ge-
schiedenis en de taal te erkennen. In den bodem
Van Nederland zullen dergelijke schepen, als waarvan
gesproken is, wel niet gevonden worden, mogelijk
Nederlandsche schepen in de moerassen van
Noord-Duitschland. Hij treedt verder nog in eenige
beschouwingen over andere beteekenissen, die het
^oord kogge heeft en wijst er ten slotte op, dat in
•^e kleeding der Markers en Hindelopers sporen zyn,
\'iie wijzen op verbinding met Zuid-Zweden en de
omgeving van Stockholm. De heer Schäfer beant-
woordt de opmerkingen van den heer Gallée aan-
gaande de verschillende beteekenissen van het woord
^\'^\'gge, kog, koog. Hij is van meening, dat mogelijk
Wel aan de Nederlandsche duinenkust een overstoven
verzakt zeeschip zou gevonden kunnen worden,
verigens had hij meer het oog gehad op „urkundliche"
getuigenissen dan op die, welke uit den bodem zou-

den te voorschijn gehaald kunnen worden. De Voor-
zitter wil nog eens de aandacht vestigen op het
groote aandeel van de Waterlanders aan de vaart op
de Oostzee. In een artikel van den heer Schäfer in
de Hansische Geschichtsblätter was hem dit ook reeds
opgevallen. Hij meent evenwel, dat de conclusie
in verband daarmee ten opzichte van Amsterdams
handelsbeteekenis in de 14de en IS^e eeuw te on-
gunstig wordt. In het midden van de 14de eeuw
zorgt Amsterdam met Kampen voor het onderhoud
van vuren en bakens. Nog andere bewijzen voor het
belang, dat die stad in de 15de eeuw bij den Oost-
zeehandel had, worden door hem bijgebracht. Het
groot aantal schepen uit Waterland, dat in de sta-
tistieken wordt genoemd, wil hij aldus verklaren,
dat de schippers in Waterland thuis hoorden maar
voor rekening van Amsterdamsch kapitaal voeren,
al zal er zeker ook wel aan handel voor rekening
van Waterlanders gedacht kunnen worden. De heer
Schäfer wil deze opmerking gaarne beamen; in ieder
geval blijkt de „Schifffahrts-Überlegenheit\' \'der Water-
landers uit het aangehaalde cijfer en de hypothese
van den Voorzitter.

Ten slotte dankt de Voorzitter den Spreker nogmaals
uit naam van bestuur en leden en spreekt de hoop
uit, dat hij nog vele malen deze bijeenkomsten met
zijn tegenwoordigheid zal willen vereeren.

De vergadering wordt daarna geschorst, ten einde
de leden in de gelegenheid te stellen in een der
aangrenzende zalen het tweede ontbijt te gebruiken.

Na de heropening der vergadering wordt het woord
gegeven aan den heer Dr. H. Brugmans tot het
houden van zyn voordracht over

Spreker begint met zijn verontschuldiging aan te
leden , dat hij nogmaals een onderwerp ter sprake
dat de opleiding der historici betreft. Im-
\'^ei\'s na de rede van Prof. Bussemaker, twee jaren
geleden in dezen kring gehouden, na het door het
estuür van het Historisch Genootschap gezonden
schijnt de zaak van de baan. Toch waagt hij
et opnieuw de kwestie van de opleiding der historici
de orde te stellen, omdat door de indiening en
e behandeling van het wetsontwerp op het hooger
erwijs een nieuw element naar voren is gekomen,
. vraagpunt der

staatsexamens. De kwestie is niet
"^euw: reeds in 1874 stelde de minister Geertsema
veor aan de academische graden uitsluitend weten-
enappelijke beteekenis te geven; ware zijn wets-
werp aangenomen, men had moeten komen tot
staatsexamens. Maar dat ontwerp is ingetrokken; de
eor Heemskerk ingediende en daarna aangenomen
lev^ ^P het Hooger Onderwijs, waaronder wij nog
y^i, kent den effectus civilis toe aan de academi-
graden.

Maar bij de jongste behandeling van de wetsvoor-
en van den minister Kuyper zijn de staatsexamens
eer ter sprake gekomen. Er was aan alle zijden
als^^^-^^^^ voor het beginsel, zoowel bij den minister
® oij^ (3e kamer. Toch is eerst bij de tweede be-
oehng door Mr. Lobman een motie in den vorm
een wetsartikel voorgesteld en zelfs met alge-
bin ^^ stemmen door de kamer aangenomen, waarbij
len vijf jaar de invoering van aanvullende staats-
«xamens wordt gelast.

, wy staatsexamens moeten krijgen. Maar alles
aa^ ^rf^ pi-actische uitvoering van het beginsel
Daarop kan de heele regeling nog wel stran-

den, wat Spreker van harte hoopt. Daarom ook leidt
hij het onderwerp in deze vergadering in; hij hoopt
het zijne ertoe hg te dragen, dat in Nederland geen
staatsexamens worden ingevoerd. Er is bovendien
nog iets anders: ook anderen dan juristen moeten
hun meening zeggen. Bij de discussie toch werd zoo
goed als uitsluitend aan de opleiding van de juristen
gedacht; maar ook de andere faculteiten, met name
die der letteren hebben belang bij de zaak; ook
daarom moet het onderwerp in deze vergadering van
historici worden besproken.

Spreker herinnert, dat er twee soorten van staats-
examens zijn, vervangende of parallelle en aanvullende
of supplementaire. De eerste waren door den minister
in zijn oorspronkelijk ontwerp opgenomen, maar, toen
zich hevig verzet in de afdeelingen daartegen open-
baarde, weer teruggenomen. Q-elukkig, want deze
staatsexamens waren niet alleen volmaakt overbodig,
maar ook volstrekt onaannemelijk. De tweede soort,
de aanvullende staatsexamens, worden nu voorge-
schreven door het nieuwe artikel-Lohman. Wordt
dat artikel uitgevoerd, dan zal dus de doctorandus
in de Nederlandsche Letteren, om als leeraar in ge-
schiedenis, Nederlandsch of aardrijkskunde te kunnen
worden benoemd, een practisch staatsexamen moeten
afleggen in de genoemde vakken. Een eerste, zeer
belangrijk bezwaar daartegen is, dat vermeerdering
van het getal examina niet gewenscht is. Er wordt
al genoeg geëxamineerd; wie voorstelt een nieuw
examen in te voeren, moet eerst bewijzen dat het
noodig is. Dat bewijs nu is niet geleverd. Men be-
weert wel, dat het wetenschappelijk peil der univer-
siteit zal ryzen, wanneer de daar afgenomen examina
zuiver theoretisch kunnen worden, doordat het prac-
tische gedeelte wordt overgencgnen door de staats-
examens. Deze scheiding tusschen theorie en practijk

echter, zooals Spreker nader aantoont zeer bezwaarlijk
O stand te brengen en bovendien ook niet gewenscht;
vooral bij de studie der letteren zal altijd wel zuiver
practisch onderwijs moeten worden gegeven. Inder-
daad wordt in alle faculteiten, om het zoo eens uit
® drukken, hooger middelbaar onderwys gegeven;
at IS natuurlijk en ook goed; immers, het zuiver
\'Wetenschappelijk, het eigenlijk hooger onderwijs wordt
er door gesteund; afschaffing ervan is onmogelijk en
ook met het oog op de studenten zelf niet gewenscht.

igenaardig genoeg wordt door andere voorstanders
^an de staatsexamens juist het omgekeerde betoogd;

oieenen juist, dat ons hooger onderwijs niet
Practisch genoeg is en daarom door practische staats-
examens moet worden aangevuld. Men klaagt, dat
_ examina worden afgenomen door mannen, die
eitelijk buiten de practijk staan. Dit bezwaar geldt
®^i8schien eenigermate voor de juridische faculteit,
maar zeker niet voor die der letteren; theorie en
practijk zijn daar niet te scheiden. Zoo heffen dus
e argumenten voor de staatsexamens ten slotte
ander op; de een wil het universitair onderwijs
zuiver theoretisch houden; de ander acht het thans
reeds veel te theoretisch,
^aar nog op een ander zeer groot bezwaar moet
preker wijzen. Er heerscht ten onzent een bedenkelijke
Verwarring van begrippen, die onderwijs vereenzelvigt
||iet ^ examens en verbetering van het onderwijs wil
eiken door vermeerdering en verzwaring der
examens. Tegen deze opvatting voegt een krachtig
protest. Examens kan men wel is waar nooit geheel
iiiissen, maar zij worden in den regel overschat; een
examen kan alleen gunstig werken, als vooraf exami-
iiator en examinandus elkander goed kennen en dus
wat zij aan elkander hebben. Dat is het
Seval aan de academie j daar kan het examen als de

rijpe vrucht van den boom vallen; daar houdt de
opleiding nauw verband met het examen En op-
leiding mag bij geen examen ontbreken; daarom zijn
onze bestaande examens M. O. zoo verkeerd; daarom
ook deugen de voorgestelde staatsexamens niet.
Moeten zij echter worden ingevoerd, dan kan men
alleen hopen, dat zij denzelfden ontwikkelingsgang
doormaken als onze artsexamens, die in naam staats-
examens, maar inderdaad academische examens zijn.
En ten slotte — wat op de staatsexamens, zij mogen
dan practisch of theoretisch zijn, kan worden ge-
vraagd, kan evengoed worden geëxamineerd op de
academische examina; ten slotte zou toch alles aan
de academie moeten worden gedoceerd.

Maar al is Spreker tegen staatsexamens, er moet iets
anders worden gedaan: de practische opleiding der
historici moet worden verbeterd. Alles is op dit
gebied nog te doen: aanstaande leeraren, archiva-
rissen , bibliothecarissen missen nog steeds elke prac-
tische voorbereiding. Yoor de toekomstige docenten
is onderwijs in de theoretische paedagogie zeer
noodig; practische cursussen moeten zich daarbij
aansluiten. Maar ook hier voere men geen nieuw
examen in; geen practisch paedagogisch examen is
hier noodig. Wie aan het hoofd staat van de prac-
tische opleiding der aanstaande docenten kan zeker
wel beoordeelen, of zijn leerlingen rijp zijn om de
practijk van de school in te gaan.

Evenmin is een staatsexamen voor bibliotheca-
rissen noodig j een stage aan een bibliotheek is zeker
voldoende.

Hetzelfde geldt van de toekomstige archivarissen.
Maar hier komt Spreker op een gebied vol voetangels
en klemmen; de archivarissen zelf hebben regels
voor de opleiding van hun toekomstige ambtgenooten,
die zeer sterk afwijken van wat Spreker wenscht. De

Wefing van geschoolde historici uit onze archieven,
^ . resultaat zal zijn, worden de plannen der
nvarissen verwezenlijkt, zou zeer te betreuren
Jn. Spreker erkent de waarde van een juridische op-
^ ^^ng voor vele archivarissen, maar verwacht ook,
^ archivarissen een historische vorming op hun
^rde zullen weten te schatten. De archivarissen
^^ Den bovendien voor den aanstaanden archivaris
stage en een daaropvolgend staatsexamen willen
eren. Het eerste is zeer aan te bevelen; maar
werkt de stage goed, wordt zij b.v, een cursus in
lefwetenschap , dan zou het staatsexamen kunnen
^ei\'vallen.

staatsexamens; de vraag: Staatsexamens voor
orici? worde aldus beantwoord: Geen staats-
^^"ien voor historici.

oerzittQj, hem voorloopig reeds den dank der ver-
Van^^^\'^^ heeft gebracht geeft deze met goedvinden
^^ den Spreker gelegenheid tot debat.
^óór ^^^^ ^^^ P®^ pleidooi leveren

Vp^^-^^ toestanden ten onzent door het waarschijnlijk
vp ^^^ nieuwe universiteiten dermate zullen

^^ Queren, dat het zeker ernstig zaak zal zijn over
invoering van staatsexamens te denken. Onder
is echter iemand, die de staatsexamens
min ^ P^\'^ktijk kent; hij noodigt dus onder instem-
nin ^ A ^^ ^®^gadering den heer Schäfer uit zijn mee-

^ daarover te zeggen,
kan^ Schäfer aan deze uitnoodiging voldoende,
®ver het behandelde onderwerp alleen van Dujtsch

standpunt spreken; hij kent de Nederlandsche toe-
standen te weinig om over de vraag van Nederlandsch
standpunt bekeken een vaststaand oordeel te hebben.
Hij wil er echter op wijzen, dat men in Duitschland
ook niet altijd staatsexamens gekend heeft, doch
dat, nu men ze wel heeft, het verband tusschen
staatsexamens en de academische examens nog zeer
nauw is. In Duitschland ligt de school geheel in
handen van den Staat; zelfs de door de gemeenten
aangestelde leeraars en ook die aan bizondere scholen
moeten staatsexamen afleggen, meestal tegenover
academische examinatoren. Van de staatsexamens in
Duitschland voor het archief- en bibliotheekwezen is
hij van een wetenschappelijk standpunt uit geen
voorstander. Waar de Duitsche staatsexamens naar
positieve kennis vragen, zijn de academische examens
in dat land meer wat hij zou willen noemen „anregend".

De heer Mr. J. A. Levy wijst erop, dat de Spreker
gezegd heeft zich niet op politiek terrein te willen
begeven. Kan men daar echter wel aan ontkomen?
Met verwijzing naar de parlementaire retroacta herin-
nert hy eraan, dat men tot staatsexamens is willen
komen als een middel om te ontzeilen de khp van
den effectus civilis der bizondere universiteiten. De
Spreker is gekomen tot de conclusie: geen staats-
examens, maar de zaak is niet zonder meer aan de
hand van wetenschappelijke gegevens in het alge-
meen te beantwoorden: de quaestie is een politieke
en van dat standpunt uit begrijpt hy die conclusie
niet. Wij zullen staatsexamens moeten aanvaarden
als middel om het grootere kwaad van genoemden
effectus civilis te keeren. Ten slotte beroept zich de
heer Levy tegen Sprekers grief, dat alleen de juri-
dische studiën tot het archiefwezen zouden mogen
voeren, op het gezag van Mommsen,

^Oordeel, dat de studenten dan vrijer zullen zijn in
et kiezen en veranderen van universiteiten,
De heer Dr. J. C. Vollgraff vindt tegenover den
Levy, die de staatsexamens tegen den effectus
^ïvilig ^ej. bizondere universiteiten heeft overgesteld ,
geneesmiddel erger dan de kwaal.
De heer Mr. S. Muller Fz. merkt op, dat de heer
\'\'Ugnians incidenteel de quaestie van de opleiding
® het archiefwezen in het debat heeft gebracht en
^^^ een woord van protest niet achterwege laten.

ec ig ggjj minder juiste voorstelling, dat de histo-
^^^ in het voorstel van de archivarissen zijn voorbij-
^egaan. Er moest gekozen worden tusschen een
historische opleiding en een juridische. Ook
et streven de archieven nut voor de praktijk te laten
P evereOj b.v. waar het betreft het geven van adviezen
de gemeentebesturen, heeft bij de keuze gewicht
^ de schaal gelegd. Een archief is gewoonlyk een
enstel van juridische stukken; alleen zy die een
^^ idische opleiding genoten hebben, kunnen juist
baarde van een juridisch archiefstuk vatten, een
§ filoloog zal hierin dikwijls falen. Ten slotte
hed j\'^^ist zich gemakkelijker historische bekwaam-
verschaffen dan een filoloog juridische,
e heer Brugmans, de sprekers beantwoordende,
^.^^^\'^^teert, dat de hoeren Blok en Levy den poli-
^ en kant van het vraagstuk der staatsexamens op
^Ij Voorgrond geschoven hebben. Waar hij de zaak
hebh^ ^an de wetenschappelijke zijde bekeken wil
ter ^^^ ^^ politieke quaestie, als buiten zijn
Qie^^^^ liggende, stilzwijgend voorbijgaan. Het argu-
heeft ^^^ ^^^^ Meijer vóór de staatsexamens

^jj^^\'^P^eiding tot het archivariaat aangaat, die kan
niet door hem ä fond behandeld worden. De
Muller heeft echter het woord protest gebezigd

en dat woord was niet verdiend. Spreker heeft een
juridisch-historische opleiding als de meest gewenschte
op den voorgrond gesteld, maar tevens het afge-
gekeurd, dat de filologen uitgesloten werden. Gaarne
had hij gewild, dat de archivarissen zoowel aan de
litterarische als aan de juridische richting recht
hadden laten wedervaren.

De Voorzitter herhaalt daarop zijn dankbetuiging
aan den heer Brugmans voor de wijze, waarop hij
de belangrijke quaestie van eventueole staatsexamens
voor historici heeft ingeleid en sluit daarop, als
niemand meer het woord verlangt, de vijfde ver-
gadering der leden van het Historisch Genootschap.

Na afloop der vergadering bracht een aantal leden
het op het programma van den dag vermelde bezoek
aan het hôtel van de Ridderlijke Duitsche orde,
Balye van Utrecht, waartoe door de Commissie van
beheer dier orde op verzoek van het Bestuur wel-
willend verlof was verleend. Onder leiding en met
voorlichting van de heeren Wentink en Grolman,
werden met belangstelling de kwartierstaten der
ridders alsmede een aantal historische curiosa be-
zichtigd.

Te half zes vereenigde zich in den huize Okhuysen
een veertigtal leden van het Genootschap aan een
gemeenschappelijken maaltijd.

J- Allard. Het doopsgezinde „Offer des
van Dr. S. Cramer.
^^^ merkwaardig boek, (Overdruk uit

antsche geslacht Cnipscheer of Knipscheer.
^ ■ W. F, von Brucken Fock en P. D, de Vos.
der uitgestorvene familie De Huybert,
-Brugmans, Staatsexamens voor historici? (Over-

Maarten Jacobsz, Formerius.
Petrus Schouten.
"" De Stichting van het Roomsch-Catholiek
"■^shuis te Alkmaar.

Th. Bussemaker. Verslag van een voorloopig
onderzoek te Lissabon, Sevilla, Madrid, Escorial,
Simancas en Brussel naar archivalia, belangrijk voor
de geschiedenis van Nederland.

J. Cr aan dijk. Levensbericht van Dr. Jan Har-
tog. (Overdruk uit de Levensbar, v. de Mij. d. Ned.
Letterk. te Leiden. 1904-1905.)

W. E. van Dam van Is seit. Het „Huis, de
Hofstede en vier morgen land" te Isselt. (Overdruk
uit De Navorscher.)

N. D. Doedes. Generaal York en het verdrag
van Tauroggen. (Overdruk uit Wetenschappelijke
Bladen. 1905.)

P. van Eeghen, met medewerking van J. Ph. van
der Keilen. Het werk van Jan en Casper Luyken.
2 din.

W. van Everdingen. De Oorlog in Zuid-Afrika.
Tweede Tijdvak. Eerste Deel. Van Maart—Juli 1900.

Mar., Fr. en R. Par d o de Figu e r o a etc. Notas
genealógicas que, para tornar el hâbito de Santiago,
presentaren.

P. Fredericq. Antoine de Montchrétien comme
source de l\'histoire économique des Pays-Bas au com-
mencement du XVIIe siècle. (Overdr. uit Bulletins de
l\'Académie royale de Belgique, Cl. des lettres etc. 1905.)

^ Ö- E. van Gelder. Nog iets over het Papengilde
® -Alkmaar. (Overdruk uit Bijdr. voor de gesch. v.
• Risdom Haarlem.)

— Geschiedenis der Latijnsche School te Alk-
Eerste gedeelte; De Groote School tot 1572.
Go sier. Nederlandsche Almanak voor Levens-
^^i-zekering voor 1906.

J- Graaf. De „Vergaderinghe der Maechden
den Hoeck" te Haarlem. (Overdruk uit Bijdr.
^^or de gesch. v. h. Bisdom Haarlem.)

~ Een middeleeuwsch hostie-ijzer in het Bis-
^hoppelijk Museum te Haarlem. (Overdruk uit De
^^^^bolieke Illustratie. 1905.)

^^ • M. Hillesum. Uri-ha-Levi. De eerste Mohel,
azzan en predikant der Portugeesche Joden te
^Qisterdam in het jaar 1593. (Overdruk uit Centraal
ad voor Israëlieten in Nederland.)
\' H. Hora Siccama. Mevrouw van Zoutelande
are gedenkschriften. (Overdruk uit Bijdragen v.
Gesch. en Oudheidk.)
van der Kemp. Bijdrage tot de kennis
Militaire toestanden in de vesting Maastricht tijdens
staat van beleg 1830—1839. (Overdr. uit De Milit.
""P^ctator. 1905.)
" De ontbinding der schutterij te Maastricht
den I6den Nov. 1880. (Overdruk uit De Tijd-
\'I^^^gel. 1905.)

^en uit Tijdschr. v. h. Kon. Ned. Genootschap
Munt- en Penningkunde. XHI.)
• Guller Pz. Over Claustraliteit.

Regesten van het kapittel van St. Pieter.
Regesten van het archief der stad Utrecht.

---Collatierecht en incorporatie in kerken. (Over-
druk uit Arch, voor Nederl. Kerkgesch. II.)

O. Nach od. Japan 1902/3. (Overdruk uit Jahres-
berichte der Geschichtswissenschaft. 1905.)

Henry de Peyster. Les Troubles de Hollande
à la veille de la Révolution française (1780—1795.)

Th. M. Roest van Limburg. Een Oranje-monu-
ment in den vreemde. (Overdruk uit Onze Kunst.)

A. Telting. Recensie van: Het archief van Pre-
laat en Edelen van Zeeland, door Mr. R. Fruin.
(Overdruk uit Nederl. Archievenblad. 1905—1906.)

(Overdruk uit Versl. en Meded. v. d. Vereen, t. uitg.
d. bronnen v. h, oude Vaderl, Recht.)

A, B. van der Vies, Bijdragen voor de geschie-
denis der Verzekering in Nederland, voornamelijk de
Brandverzekering.

Alb. Waddington. Le Grand Electeur Frédéric-
Guillaume de Brandebourg. Sa politique extérieure.
1640—1688. I. 1640—1660.

^^ e Warenghien. ün Hollandais à l\'Université
Journal d\'Arnold van Büchel du 11 mars
80 \' ^^ ^^ (Overdruk uit Mémoires de la

^^lété d\'agriculture, sciences et arts, à Douai.)
H. M. Werner. Geldersche Kasteelen. Afl. 1—6.
^iersum. Het Archief van de firma Van
en Tegelbakkerij te Rotterdam,
erdruk uit Verslag van het Gemeente-Archief te

Het Archief van de Vereeniging van am-
tsgerechtigden van \'s Heer-Arendskerke c. a.

Het Archief van de ambachtsheerlijkheid
(O^e^d^^kken uit Verslagen \'s Rijksarchief

^^^erslag omtrent \'s Rijks Verzamelingen van Geschie-
en Kunst. XXVI (1903).
erslagen omtrent \'s Rijks oude Archieven. XXIV.
12. O T

^Ueil ^^■gemans en J. B. Breukelman. Re-
des Traités et Conventions, conclus par le
yaunie des Pays-Bas. XV, 2.

Van ^^ ^^llu en S. A. Waller Zeper, Catalogus
archieven der kleine kapittelen en kloosters

Th. Bussemaker. Verslag van een voorloopig
onderzoek te Lissabon, Sevilla, Madrid, Escorialj
Simancas en Brussel naar archivalia, belangrijk voor
de geschiedenis van Nederland.

Gedenkstukken der algemeene geschiedenis van
Nederland van 1795 tot 1840, uitgegeven door H. T.
Colenbrander. L Nederland en de Revolutie,
1789—1795.

Jaarverslag uitgebracht Mei 1905.
G. van Arkel en A. W. Weissman. Noord-
Hollandsche Oudheden. stuk.

de Vereeniging tot instandhouding en
Uitbreiding der Zaanlandsche Oudheid-
kundige Verzameling H. Honig Jsz. Jr.
te Zaandijk.

G, Mac Call Theal. Records of the Cape Co-
lony, XXIII—XXXV (Augustus 1825—April 1831);
XXXVI (Register op de 35 deelen).

The Annals of the American Academy of political
and social Science. XXIV 1—3; XXV 1—3.

Zeitschrift, XXVI,
Amsterdam, Koninklijke Akademie van Weten-
schappen.
Jaarboek. 1904.

Bulletin. 1904 8, 4; 1905 1—4.
i\'nhem. Gelre. Vereeniging tot beoefening van
Geldersche geschiedenis, oudheidkunde en
recht.

Bijdragen en Mededeelingen. VIII.
^gsburg. Historischer Verein für Schwaben und
Neuburg.
^ Zeitschrift. XXXI.

Rapporten van de Commissie in Nederlandsch-
Indië voor oudheidkundig onderzoek op Java
en Madoera. 1901, 1902, 1903.

Inventaris van voorwerpen, afkomstig van de
Gajo-, Alas-, en Bataklanden, verzameld door
^ Lnit.-Kol. G. C. E. van Daalen (1901—1904).
azel. Historische und antiquarische Gesellschaft.

Br VT S S el. Académie royale des Sciences, des Lettres
et des Beaux-arts de Belgique.

Bulletin des Commissions royales d\'Art et d\'Ar-
chéologie. XLII 11, 12, XLIII 1—8.

Bulletin de la Commission royale d\'Histoire de
Belgique. LXXHI 3, 4, LXXIV 1, 2.

A. Wauters. Table chronologique des chartes
et diplômes imprimés concernant l\'histoire de
la Belgique. X.

Dendermonde. Oudheidskundige Kring der stad
en des voormaligen lands van Dendermonde.

Coopman en J. Broeckaert. Biblio-
graphie van den Vlaamschen Taalstrijd. Eerste
gedeelte. 1787—1844.

Cl a es. Bijvoegsel aan de Bijdrage tot een
Hagelandsch Idioticon, gedeeltelijk volgens on-
uitgeg. aanteekeningen van J. F. Tuerlinckx.

J\' Geurts. Bijdrage tot de geschiedenis van het
B\'ijm in de Nederduitsche poëzie. I.

^ Pi^ogramma der wedstrijden.
® ^ t. Maatschappij van Geschied- en Oudheid-
kunde.

Graz. Historischer Verein für Steiermark.
Veröfientlichungen. XX, XXI.
Ä. MelL Regesten z. Gesch. d. Familien Von
Teufenbach in Steiermark, I. 1074—
1547.

Landesarchiv,
Steirische Zeitschrift für Geschichte. II 1—4.
\'s-Gravenhage. Vereeniging Die Haghe.

Jaarverslag over 1904, en T^iedenlijst.
\'s-Gravenhage. Koninklijk Instituut voor de Taai-
Land- en Volkenkunde van Nederlandsch-Indië.
Bijdragen. Zevende volgreeks. IV 1—4.
Naamlijst der leden op 1 Augustus 1905.
\'s-Gravenhage. Algemeen Rijksarchief.

Het Rijksarchief te \'s-Gravenhage. Februari 1904.
Greifswald. Rügisch-pommerscher Geschichtsverein.

Pommersche Jahrbücher. V.
Hamburg. Verein für hamburgische Geschichte.
Zeitschrift. XII 2.
Mittheilungen. XXIV.
Hannover. Historischer Verein für Niedersachsen.
Zeitschrift. 1904 4, 1905 1—3.
C. Schuchardt. Atlas vorgeschichtlicher Befes-
tigungen in Niedersachsen. VIII.
\'s-Hertogenbosch. Pro vinciaal Genootschap van
Kunsten en Wetenschappen in Noord-Brabant.
E. van Konijnenburg. Scheiding van Maas
en Waal.

Analecta Gijsberti Coeverincx. Pars II, bewerkt
door G. van den Eisen en W. Hoe-
venaars.

Karlsruhe. Badische Historische Kommission.
Zeitschrift für die Geschichte des Oberrheins.

Neujahrsblätter. Neue Folge. 8: E. Fabricius.
^ Die Besitznahme Badens durch die Römer,
\'^ssel. Verein für hessische Geschichte und Lan-
deskunde.

Stadtarchiv.
Mitteilungen. XXXII.
■beulen. Görres-Gesellschaft.
^ Historisches Jahrbuch. XXVI 1-4.
^nlen. Redactie van de Westdeutsche Zeitschrift
für Geschichte und Kunst.

Zeitschrift. XXXIV, XXXV.
oiiingsbergen. Redactie van de Altpreussische
Monatschrift.

Inhaltsverzeichnis von Bd. 1—XL (aangekocht),
^\'"trijk. Geschied- en oudheidkundige Kring.

®nwarden. Friesch Genootschap van Geschied-,
Oudheid- en Taalkunde.
L . Verslag over 1903—1904.
® 1 d e n. Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde.

Leuven. Redactie der Analectes pour servir à l\'His-
toire ecclésiastique de la Belgique,

hechele n. Cercle archéologique, littéraire et ar-
tistique.
Bulletin. XIV.
Meissen. Verein für Geschichte der Stadt Meissen.

Mitteilungen. VI 4.
München. Königlich-bayerische Akademie der Wis-
senschaften.

Klasse. 1904 4, 1905 1—3.
Nachtrag zu dem Verlagskatalog der k. bayer.
Akad. d. Wiss.

Us ter. Verein für Geschichte und Alterthums-
kunde Westfalens.
Zeitschrift für vaterländische Geschichte und

Alterthumskunde. LXII.
I^egister zu I—L. 4—6.
^^en. Société archéologique.
-Annales. XXV 1, XXVI 1.
^ I^apport sur la situation de la Société en 1904.

Ilistorische Monatsblätter. V 10—12, VI 1—9.
S^usburg. Historischer Verein für Oberpfalz

und Regensburg.
Verhandlungen, LVI.
y s sei. Redactie der Annales de l\'Est et du Nord,
^unales de l\'Est et du Nord. I 1—4.
rmond. Limburg. Pro vinciaal Genootschap voor
geschiedkundige Wetenschappen, Taal en Kunst.
Dimburg\'s Jaarboek. X 4, XI 1-3.

Bibliotheca apostolica Vaticana.
Studi e documenti di Storia e Diritto. XV, XX,
^XV.

Publication extraord., n°. 14: G. Willemsen.
Notice sur Ie Cercle archéolog. du Pays de
Waes. 1861—1905.

Straatsburg. Historisch-litterarischer Zweig ver ein
des Vogesen-Clubs in Elsass-Lotharingen.

Nyare Bidrag till Kännedom om de Svenska
Landsmalen och Svenskt Folklif. 1904 1—5
(81—85).

^ Atlas van Utrecht,
^i^echt. Redactie van het Archief voor de Geschie-
denis van het Aartsbisdom Utrecht.

^ Archiv für österreichische Geschichte. XCIII 1.
eenen.. Institut für österreichische Geschichts-
forschung.

^ Beiblatt: Kunstgeschichtl. Anzeigen. 1905 1, 4.
ernigerode. Harz-Verein für Geschichte und Al-
terthümer.

Afl. 66—69.
Revue d\'Histoire diplomatique. XIX I—4.
Correspondance du Comte de Jaucourt avec le Prince

de Talleyrand, publ. par son petit-fils.
Documents sur la négociation du Concordat en 1800
et 1801, publ. par le Cte. Boulay de la Meurthe.
VI (supplémentaire).

Bijdragen voor vaderlandsche Geschiedenis en Oudheid-
kunde, 4e Reeks. IV 4, V 1, 2.

VII (1905/1906) 1-3.
Hansische Geschichtsblätter. 1904/1905.
Jahresberichte der Geschichtswissenschaft. XXVI
(1903). 2 Thle.

^on F. Hirsch. XXXIII 1—4.
Historische Vierteljahrsschrift. Red. von Seeliger.

^^ Révolution française. XLVIII 1—6 (24® année,
^-12), XLTX 1-6 (25e année, 1—6).
«evue d\'Histoire moderne. VI 3-10, VIT 1, 2.
^^vue historique. LXXXVII—LXXXIX.
J^^vue des Questions historiques. 1905 153—156.
fhe American historical Review. X 1—4.
\'^^he Scottish historical Review. 1904/1905 6—9.
^^ide illustré de Gand.

les République des Provinces-Unies vivait dans
premiers mois de 1787 une heure singulièrement
^^^loureuse et troublée. Un vent de folie avait
^^ «le sur des cervelles qu\'on pouvait croire à l\'abri
fo accident et la passion politique avait trans-

^J^é en une série de camps ennemis le pays le plus
^^^®iblement joli de toute l\'Europe. Les bourgeois
devenus prodigues de leur temps et de leur
la étaient amoureux du panache et de l\'odeur de
^ poudre. D\'un bout à l\'autre de la République on
for parader en uniformes éclatants et trans-

les\'^^^ en places fortes leurs tranquilles cités pour
^ettre à l\'abri des entreprises de celui auquel les
®®tiQées de l\'Etat étaient confiées i).

-Pa< . ""^^rago de beaucoup le meilleur qui ait jamais paru sur le
à est celui du Dr. H. T. Colenbrander; nous renvoyoas

ijg \' ceux que cette période intéresserait, cette introduction
contenant que ce qui est strictement nécessaire pour situer le
\'"\'l-.de Hogendorp.

fonctions de capitaine-général et de commandant de
la Haye, le prince d\'Orange ne voulait pas revenir
à la ville de résidence, ayant tout à craindre des
bourgeois patriotes que menaient des matadors tur-
bulents et violents, et la cour stadhoudérienne, dé-
semparée, inquiète, errait de la Frise à la Zélande et
de la Zélande à la Gueldre sans oser franchir la
frontière de la province dont elle s\'était d\'abord
exilée volontairement, mais où la poussée démocra-
tique avait fait de tels progrès qu\'il lui eut été désor-
mais dangereux de s\'y présenter.

Quelques voisins cependant avaient bien essayé
d\'accommoder les choses, mais leurs offres n\'avaient
pas eu le succès qu\'ils en attendaient. Les ministres
du roi de France avaient eu la prétention de tout
concilier, mais, comme ils prodiguaient l\'or et les
conseils aux démocrates qu\'ils n\'avaient jamais cessé
d\'encourager, le prince d\'Orange aima mieux attendre
les événements que se livrer à ses ennemis. Il avait
eu — ou plutôt sa femme avait eu — un instant
d\'espoir lorsque, quelques mois auparavant, au vieux
Frédéric II avait succédé sur le trône de Prusse
son neveu Frédéric Guillaume, frère de la princesse
d\'Orange. Il avait en effet manifesté pour sa soeur
une affection qui ne s\'était jamais démentie et il
s\'était toujours intéressé aux affaires de Hollande.
Mais la cour stadhoudérienne fut bientôt déçue.
Frédéric Guillaume roi ne se souvenait guère des
protestations du prince royal de Prusse et il reprit,
ou peu s\'en faut, la politique du vieux monarque. Un
négociateur, le comte de Goertz, vint de Berlin pour
rétablir la bonne harmonie, mais le ministère prussien
ne voulait rien faire sans la France et la France ne
voyait que par les yeux des patriotes. Le diplomate
que le cabinet de Versailles envoya à la Haye pour
travailler de concert avec Goertz, Rayneval, ne vit

les chefs de la cabale démocratique et ne tint
que de leurs désirs. Si telle était la con-
te (J\'ujj ^gg serviteurs les plus intelligents et les
discrets du ministère français, que pouvait-on
^^perer des autres et en particulier de l\'ambassadeur
® _ î^i\'ance, Yérac, qui était un esprit brouillon et
"^•^ilement dominé?

et ^^ Orangistes n\'espéraient plus rien que du hasard
^ ®ur conduite était pusillanime. Et pourtant, quelles
^j^^^^ent pas les ressources de leur parti, de tous le
® nombreux, le plus cohérent, le plus susceptible
^^ine organisation ! Ils avaient pour eux la majorité
s^ii^ Noblesse et du clergé, quelques bourgeois, les
tou \' ™arins , les juifs, les paysans, les ouvriers,
fait peuple des villes et des campagnes. En

éta\' ^^^ ^"^aient la majorité aux Etats Généraux, ils
les rnaîtres absolus de la Gueldre, qui était
les ^^ ^^ Hollande une des provinces les plus riches et
plus peuplées, et dans toutes les autres et même
^j. .®^ellande ils avaient une majorité assurée ou ils
^^^jent Une minorité redoutable. Appuyés sur l\'armée
que ^^^ étaient aveuglément dévouées,

PHa ^^^^\'^^^ation. Ils n\'avaient ni l\'un ni l\'autre. Le
lem *^\'Orange à qui cette tâche revenait naturel-
an ]• lucapable de l\'assumer. Consciencieux,

d\'uti^*^^^ mais faible et brouillon, il avait les qualités
lîlev\' 11 n\'avait pas celles d\'un chef,

^pp^j ance continuelle, il ne savait où trouver un
la . ^^ conseil depuis qu\'une cabale à laquelle
avait^\'\'^^^®^® ®11® même n\'avait pas été étrangère,
^\'habit^^^^^^^ de lui le mentor auquel il avait pris
toijg ^ de tout soumettre. D\'ailleurs jaloux de
conseillers et surtout de sa femme, il se

La princesse Wilhelmine qui était intelligente et
hautaine voyait avec une nuance de dédain celui
auquel elle avait lié sa destinée, mais elle avait
sacrifié à l\'avenir de ses enfants son amour du pou-
voir et de la domination. Elle voulait à tout prix
leur conserver le patrimoine héréditaire et elle sen-
tait que l\'union était nécessaire entre elle et son
mari pour affronter la cabale démocratique. Elle
était d\'ailleurs trop fine pour ne pas sentir qu\'entre
elle, étrangère, et le prince, héritier de la race à
qui la République devait son existence, l\'affection
du peuple n\'eût pas hésité.

Autour d\'eux is\'agitaient quelques nobles d\'esprit
borné qui croyaient devoir à leur nom ou à leurs
relations de soutenir le premier des aristocrates, mais
leur fidélité était quelquefois douteuse et on avait
découvert des germes de patriotisme — entendez
démocratie — dans les familles les plus comblées p^f
la faveur stadhoudérienne: les Capellen, les Lynden,
les Van der Hoop. . . Ceux-là même dont on étai\'\'
assuré ne rendaient guère de service à la cause qu \'ils
avaient embrassée , n\'en étant point capables i). O®
avait dû confier la direction du parti orangiste
Hollande à un jeune homme de vingt-cinq ans,
comte de Rhoon, orateur fougueux, mais homOi®
d\'Etat médiocre, parce qu\'on n\'en avait pas trouv^
d\'autre et que le nom de celui-là était populaire pax\'iD^
les Orangistes, son grand père ayant été le confide»^
de Guillaume IV et le principal artisan de la restai\'
ration du stadhoudérat en 1747.

1) Yoir a ce sujet un opuscule de M. W. H. de Beaufort:
en de democratie {QescJiiedhtrndige Opstellen. II p. 4—61).

parlait bien aussi du pensionnaire de Zélande,
^an de Spiegel, mais il n\'était guère connu en dehors
^ sa province. Il avait débuté très jeune comme le
I de sa bourgade natale. Depuis, il avait fait
^ûtement son chemin: c\'était un homme simple,
^^l\'ieux et droit. Le chef le plus remuant, le plus
^J^if et le plus intelligent du parti était certainement
ministre d\'Angleterre, sir James Harris. Mais sa
dation particulièrement délicate, puisque le pays
^^^tait à peine d\'une guerre avec l\'Angleterre, le ren-
forcément très prudent, et ce n\'était pas lui qui
P\'^^vait assumer la tâche périlleuse de mener les

^^ûgistes à la bataille.
J, tandis que la cour stadhoudérienne vivait ainsi dans
^ttente mélancolique et inquiète de dénouements
^veaux, elle vit arriver un jeune officier d\'une rare
d\'esprit qui venait lui demander l\'autori-
^ Ion de quitter le service pour se consacrer à la
*ense de la maison d\'Orange à laquelle il était lié
jj ^ los sentiments de la plus vive reconnaissance.

pouvait encore aspirer aux honneurs, n\'ayant
le 1 ^^^gt-qiiatre ans, mais il songeait à fréquenter
oarreau pendant les quelques mois qui lui restaient
g ^"^^\'e à parcourir avant d\'atteindre l\'âge requis pour
ein^^^^ dans les conseils de la République. A vingt-
^ ans, Dieu et le stadhouder aidant, il espérait
^®Venir pensionnaire en second de Rotterdam et peu
s\'élever au premier rang du parti dont il avait
g^^/ois pom- toutes, adopté les idées et auquel un
J, iQient très pur d\'admiration pour la princesse
acha chaque jour d\'avantage,
algré sa jeunesse, Gisbert Charles de Hogendorp
tal ^^ temps de révéler son intelligence et ses
^^ ents. Il jj^ ^ Rotterdam, mais avait quitté

^^ Jeune sa ville natale, son père, qui faisait partie
oonseil de la ville, ayant été élu membre du Col-

lège des Conseillers-députés qui siégeait à la Haye.
Il fut d\'abord élevé dans le plus grand luxe, son
père ayant contracté dans ses voyages et en parti-
culier à Paris des habitudes fastueuses qui lui faisaient
aimer la vie large et les grandes réceptions. Le salon
des Hogendorp était un des plus brillants et un des
plus fréquentés de La Haye. Du reste M. et Madame
de Hogendorp appartenaient tous deux à des familles
extrêmement distinguées de l\'aristocratie. Guillaume de
Hogendorp était fils d\'un bourgmestre de Rotterdam
et Mme de Hogendorp, née baronne de Haren, était
la fille du célèbre poète des Gueux i).

Mais bientôt les revers survinrent; Guillaume de
Hogendorp perdit sa fortune et la vie sans luxe lui
devint intolérable.

Il partit pour l\'Insulinde afin de refaire tant pour
lui que pour les six enfants qui lui étaient nés de son
mariage une situation devenue précaire. La protec-
tion du prince d\'Orange lui assura une riche sinécure,
mais l\'existence en Hollande était devenue difficile
pour sa femme et pour ses enfants.

Heureusement pour Gisbert-Charles que sa mère,
qui était une femme de tête et de coeur, était
liée d\'amitié avec la princesse d\'Orange et avec
la femme du ministre de Russie, princesse Galitzin.
Elle obtint de ses deux protectrices et amies que
ses deux fils aînés fussent admis au corps des cadets
prussiens et c\'est ainsi que Gisbert-Charles, âge

1) Sur la famille de Hogendorp voir les Brieven, en Qedenh\'
schriften de G. K. van Hogendorp, publiés par le Baron Fr. d®
Hogendorp et le comte Henri de Hogendorp 7 vol.; les Mémoires
du général comte Dirk van Hogendorp, publiées par le comt®
D. C. A. de Hogendorp; Dr. H. T. Colenbrander: Oijslert Karel
van Eogendorp in zijn rijjpen leeftijd; (dans Onze Eeuw); Sillei» :
Birlt van Hogendorp etc.

douze ans à peine, partit pour Berlin avec son
l\'ère aîné Thierry i). Les deux enfants qui avaient
chaudes lettres de recommandation furent très
len accueillis et tout en achevant leur instruc-
tion ils apprirent dans un corps d\'élite le métier des

Dès lors le caractère des deux frères se révéla tout
entier. Gisbert-Oharles n\'avait pas l\'intelligence vive
primesautière de son aîné, mais il était plus
pondéré, plus appliqué et, en résumé, il réussissait
^leux. Les hasards de la vie permirent à Dirk de
OQner libre cours à son imagination et de devenir
^^ccessivement résident aux Indes néerlandaises,
général et comte de l\'empire français, gouverneur
® Hambourg et aide de camp de Napoléon 1er. Il
sans doute la plus grande part de ses succès à
Valeur qui était grande, mais il le dut aussi à
étoile qui fit naître les circonstances favorables.
Parles au contraire préparait consciencieusement la
^oute qui devait le mener naturellement aux honneurs

, ^nand après 1813 il devint membre du corps
®1lestre avec le titre de comte, vice président du
^OQseil d\'Etat, président des Etats généraux, ministre
Grand Croix de l\'Ordre du Lion néerlandais, per-
"^ne ne s\'étonna; c\'était justice.
J. Berlin déjà, il savait faire apprécier son intel-
Sence réfléchie et sa raison précoce. Quand le
^^^^d-duc héritier de Russie visita l\'école des cadets
s^ ce fut Charles qui fut chargé de lui

jj haiter la bienvenue. Quand le prince Henri de
l\'Usse eut besoin d\'un porte-étendard, ce fut Charles
^^ appela. Tandis que Dirk commençait la série
®es aventures qui devaient le mener de Koenigs-

berg à La Haye et de là à Batavia à la recherche
de situations nouvelles ou de fiancées vite oubliées,
Charles suivait le prince Henri à Dresde et fréquentait
la cour de Saxe.

La guerre ayant éclaté entre l\'Angleterre et les
Provinces Unies, Charles manifesta le désir de revenir
dans son pays où il fut nommé enseigne avec le rang
de lieutenant dans la garde hollandaise. La vie
militaire ne lui plaisait guère et il saisit avec em-
pressement l\'offre que lui fit le ministre de la Répu-
blique aux Etats Unis, Yan Berckel, qui était son
parent, de l\'accompagner en Amérique.

Ce voyage eut sur ses destinées une influence
décisive car il fut mis à même d\'étudier de près les
hommes et les choses et il en profita. H visita
Boston, Philadelphie, Annapolis, New York, toutes
les villes américaines (alors existantes), Charlestown
exceptée. Il étudia avec soin le commerce et l\'agri-
culture et il acquit de nombreuses connaissances sur
l\'économie politique. Il s\'entretint avec les fondateurs
de la grandeur américaine : Washington, les Morris,
les Livingston et surtout Jefferson avec qui il resta
en correspondance.

Hogendorp savait voyager et il voulait s\'imprégner
de ce qu\'il voyait pour appliquer chez lui ce qu\'il
trouvait bien chez les autres. A son retour d\'Amé-
rique il se rendit à Londres pour se rendre compte
par lui-même du mécanisme parlementaire et appro-
fondir l\'étude de la constitution anglaise. Peu après
il revint en Hollande d\'où il adressa au prince
d\'Orange un long et intéressant mémoire sur la
grande démocratie i) dont il venait de surprendre

1) Il avait d\'ailleurs une tournure d\'esprit très aristocratique
et il se croyait appelé par sa naissance et ses études à jouer un

éclosionj ayant enfin regagné Breda où son régi-
, t tenait garnison, il nota quelques réflexions sur
^ révolution d\'Amérique.
-\'-\' Oisiveté militaire ne convenait pas à ce jeune
®Prit avide de science et d\'activité, et il mit à
jj ut^ les loisirs du service pour étudier le droit.

suivit à Leyde le cours du professeur le plus
tai^ du temps, Pestel, et bientôt le jeune capi-

fat docteur en droit.
^^ ^ais son ambition n\'était pas satisfaite; il rêvait
^nne yie plus glorieuse et la politique l\'attirait,
il avait eu occasion de faire preuve de sa
euce et de son talent. Quand Goertz fut chargé
^^^ i\'rédéric -Guillaume de replâtrer tant bien que
^^ les affaires de Hollande, Hogendorp se chargea
j^® le mettre au courant des mille rouages de la
epublique et des inextricables difiicultés dans les-
^es se débattaient le prince et son parti. Sa
^^ lution était prise: il allait consacrer son temps
il intelligence au service de la famille à laquelle
tout. Pour un Hogendorp la chose était
^^ ^ ® 5 il y avait toujours un des leurs dans la régence
lel ^"^^^^^dam et le départ de son frère aîné pour
® Indes faisait de Charles, d\'après le système
oeratique alors en usage, un candidat naturel et
sque obligé à la succession de son père et de
^^ Sjand père.

J^ais il était de simple courtoisie de solliciter l\'ap-
la prince d\'Orange, premier magistrat de

.publique, et surtout celle de la princesse qui
^^ t rendu possible la réalisation de ses espérances
pensionnant sa mère et en lui faisant donner
la ^^i convenait à sa naissance, mais que

.^.^^^^^e\'^der. Et c\'est ainsi que le jeune capitaine
a Nimègue dans les tout premiers jours d\'avril

1787 pour mettre le prince et la princesse au cou-
rant de ses désirs et de ses ambitions. Il trouva à
la cour un accueil cordial : on était si peu habitué à
de telles aubaines! On lui accorda tout ce qu\'il
demandait et il fut entendu qu\'il serait dans huit
mois pensionnaire de Rotterdam.

Il revint à la Haye, résolu à plaider quelque peu
devant la cour de Hollande afin de s\'habituer à
parler en public, mais il n\'en eut pas le loisir. H
n\'était pas encore établi qu\'une commotion populaire
ou plutôt bourgeoise renversa la régence aristocrati-
que de Rotterdam et installa un conseil démocrate.
Les places seraient désormais réservées aux ennemis
de la maison d\'Orange.

Hogendorp fut désespéré et furieux. C\'était la
ruine de toutes ses espérances. Tous ses parents et
amis étaient exclus de leurs charges et il n\'y avait
plus d\'espoir pour lui d\'obtenir le poste qu\'il sou-
haitait. Désoeuvré, ne sachant que faire, il fréquen-
tait les sociétés orangistes que venaient de fonder
les Bentinck, cherchant tous les moyens de nuire
à ceux qui l\'avaient ainsi frustré. Il „respirait la
vengeance" dit-il lui-même dans son journal.

On ne tarda pas à remarquer son intelligence et
son savoir. Bientôt on le consulta. On le chargea de
quelques commissions. Peu à peu il devint nécessaire.

11 fut le trait d\'union entre la cour stadhoudérienne
réfugiée en Grueldre, et les sociétés orangistes de
Hollande. Quand le duc de Brunswick arriva sur les
frontières de la République à la tête des régiments
prussiens qui venaient châtier une insulte faite à la
soeur du roi de Prusse par la province de Hollande,
ce fut Hogendorp qu\'on chargea de le mettre au
courant de la situation.

Il sentit bientôt toute son importance. Il prodigua
les conseils qu\'on lui demandait et même ceux qu\'on

ûe lui demandait pas. Toujours on l\'écoutait, trop
^feux qu\'un jeune homme actif et instruit se prodi-
guât sans compter. Il en conçut quelque orgueil et
^ eut l\'idée — heureuse pour nous — de retracer
Journal des heures troublées pendant lesquelles il
^^ait joné un rôle si glorieux.

journal se ressent un peu — un peu trop
P®ut-être — d\'un petit mouvement de vanité qu\'il
P^ya cher. Avant même que la révolution fut achevée,
était redevenu le jeune homme d\'avenir qu\'il était
.J mois d\'avril et il devait faire antichambre là où
était habitué à passer devant les autres. Il recon-
lui-même que c\'était justice: „J\'eus part à la
^lution, mais ma vanité et mon ambition y trou-
^ ""^Qt trop d\'aliments. . . Il n\'y eut point de bornes
désirs, à mes espérances, mais je fus sévèrement
fut ^ ^^^ ^^^ circonstances qui suivirent, ma vanité
^cruellement mortifiée, je rentrai en moi même ! i)"
à l\'épreuve qu\'on connaît les âmes fortes.
jj^Q médiocre la désillusion eut fait un aigri. Chez
j^\'^gendorp elle fut salutaire et elle lui inspira seu-
ent le désir d\'être celui qu\'on écouterait toujours
u on l\'avait écouté quelquefois,
tro d\'ailleurs trop intelligent pour insister avec

pas^ complaisance sur lui-même. Son journal n\'est
Q, ® récit d\'un parvenu gonfié de son orgueil.

celui d\'un très jeune homme, fier d\'être devenu
1er ^^ lendemain le confident, l\'ami, le conseil-
ë^\'aud^ ®oux qu\'il considérait la veille comme les
lui ^ \' ceux dont l\'accès est inabordable pour

ParU ^^^^^ vingt-quatre ans quand il devint chef de
il en avait vingt-cinq quand il écrivit son

Son récit, composé avec beaucoup de simplicité
et de naturel, n\'est pas exempt de certaines négli-
gences de style, mais cela même sert à le rendre plus
vivant. Certains tableaux sont tracés avec une grande
finesse et nous n\'avons aucune peine à nous imaginer
la cour stadhoudérienne telle qu\'elle était en 1787.
Il y a un sens critique surprenant chez un jeune
homme de son âge et on sent dès à présent qu\'il saura
juger les hommes et les conduire.

Certains fragments du journal avaient paru il y a
plusieurs années avec les Mémoires de l\'Auteur et
avaient excité le plus grand désir de connaître les
autres. Mais pour divers motifs dont le plus sérieux
est qu\'à peine une génération s\'était écoulée depuis
la révolution, M. le baron F. de Hogendorp ne
crut pouvoir publier certains des passages du journal
qui étaient les plus curieux pour l\'histoire, et ne
voulant pas en donner une édition incomplète, il
se contenta d\'en détacher quelques pages intéressan-
tes, qu\'il intercala dans les lettres et mémoires de
son père.

Les raisons de convenance qui existaient alors ne
sont plus et si M. le comte H. do Hogendorp qui a
achevé la publication commencée par son oncle n\'a
pas jugé utile de donner une nouvelle édition des
volumes qui avaient déjà paru, il n\'en ouvre pas
moins fort largement ses archives de famille à ceux
que le „Patriottentijd" intéresse et c\'est par son
libéralisme et sa courtoisie que le Journal de Gisbert
Charles de Hogendorp peut être publié tel que cet
illustre homme d\'Etat l\'écrivit.

Hier j\'ai commencé un journal que je désirerais
avoir pu tenir pendant les six mois que j\'ai été
employé dans les affaires les plus secrètes. Mais je
puis dire que ma prodigieuse activité pendant tout
^^ temps ne m\'a pas permis de faire des annotations
<ine souvent je n\'ai que trop fatigué mon esprit,
®ang y ajouter une récapitulation de ce que j\'avais
, it et vu d\'intéressant. Ma santé en a souffert et
ne voulais pas l\'abîmer entièrement. Cependant
existe des pièces qui peuvent servir à rappeler la
part que j\'ai eue aux affaires et ce qui en est venu
, lua connaissance. Il y a des lambeaux d\'un journal
^ ^it à Amsterdam au mois de mai. Il y a des lettres
uia mère et des mémoires en sa possession i). Il
^ a surtout ma correspondance avec S, A. R. et le
^uc de Brunswic, quoique malheureusement je n\'aie
Sardé copie d\'aucune de mes lettres, faute de temps
, d un secrétaire. C\'est pour donner, malgré ma
^ ëhgence forcée, un récit succinct de beaucoup
tenements curieux, que je vais, à l\'aide de ma
^^moire qui est assez bonne, reprendre les affaires
. nioment où j\'ai quitté le service et où j\'ai pu
niQjj penchant qui n\'était sûrement pas de
^"^»ter des gardes au Binnenhof.
à eus-je quitté l\'uniforme 3) que je me rendis

de ces pièces sont malheureusement perdues. M. le
^Ottce ^ Hogendorp, qui est fort au courant de tout ce qui
lu son aïeul, suppose que sa mère les détruisit dans un

arrivée, parce qu\'elles avaient consenti à ma démis-
sion, que j\'avais demandée afin de m\'appliquer au
barreau et de me présenter, huit mois après, au
Pensionairat en second de Rotterdam. Reçu avec
bonté par le Prince, j\'appuyai beaucoup sur les
services que je pourrais rendre à la bonne cause,
puisqu\'avec la majorité qu\'elle avait alors à l\'assem-
blée des états il ne manquait que du concert et de
l\'éloquence aux bien intentionnés pour les faire tri-
ompher de la faction. S. A. R. m\'entretint plus
longtemps encore et m\'écouta avec la plus grande
attention. Je fus invité à diner et je me souviens,
qu\'accoutumé, à cause de mon rang militaire, à
me placer à la table du Maréchal, j\'attendis qu\'on
me priât de passer pour me mettre avec LL AA., où
je me trouvai au commencement un peu embarrassé.
J\'annonçai qu\'en attendant que j\'eusse 25 ans accom-
plis, âge qu\'il faut aux ministres en Hollande, je plai-
derais des causes afin de m\'exercer à parler en public.
H est assez singulier que j\'éprouvais de la répugnance
à m\'expliquer sur ce point comme si d\'exercer 1»
jurisprudence eût été au-dessous de moi, sentiment ob-
scur que j\'attribue à la profession militaire dont appa-
remment je n\'avais pu quitter les préjugés aussi vite
que l\'habit. J\'ai depuis, avec une satisfaction intime,
entendu raconter à Mr. Grenville qu\'il avait, il ƒ
a peu d\'années, assisté à des plaidoyers de Mr. Pitt \')•
Je ne plaidai pas néanmoins et ce ne fut pas de
ma faute, comme je vais dire tout à l\'heure. Vers
la fin du mois, quand les patriotes, par les résolu-

1) Grenville fut chargé par ses collègues du ministère britannique
de venir se rendre compte de la situation en Hollande quand
possibilité d\'une invasion prussienne fut entrevue à Londres. Gren-
ville reçut en 1790 le portefeuille des affaires étrangères.

^îoQs prises eu faveur de la régence de Rotterdam,
® celle de Hoorn et au préjudice du corps de Salm
estiné à renforcer la garnison de La Haye, s\'aperçu-
qyg jg pouvoir allait leur échapper des mains,
® formèrent l\'odieux projet qui faillit de les rendre
ut-pujggg^j^j.g gj. q^jj pendant cinq mois les a rendus
^^ redoutables. Je veux dire le changement des
®§ences d\'Amsterdam et de Rotterdam i). Sans m\'ar-
^eter sur ces événements généralement connus, je
^®«3arquerai sur le premier que Mr. Reigersman 3),
ordre du Prince, alla négocier avec les régents
i® peuple d\'Amsterdam; que des premiers, tant
^^^^ qui étaient véritablement attachés à la maison
^ Grange, quoiqu\'on très petit nombre, que d\'autres,
"Uiets et jaloux du pouvoir des soi-disants dérno-
et assez nombreux, consentirent au rétablis-
^^ ®nt du Prince, à condition qu\'il leur accorderait
petit avantage dans l\'élection des échevins et dans
J domination aux emplois de l\'amirauté, tandis que
^^ peuple insistait sur ce que S. A. fut rétablie dans
^ ^tes aes dignités comme elle en avait été revêtue
^iff^ uaajorité en 1766. Pour concilier ces avis peu
erents de personnes fort opiniâtres, Reigersman
au ^^ ^^^ aristocrates qu\'ils n\'avaient qu\'à demander
Prince des lettres renversales portant qu\'il ne
^ itérait de leur signature que jusqu\'au point con-
\' autre côté, il montra aux chefs du peuple
e lettre du Prince qui les conjurait de signer sans
"\'^er l\'année 1766. Mais des deux parts on résista

\'"linoî-^f Patriotes (démocrates) avaient été mis plusieurs fois en
Pouv • ^ Etats de Hollande. Ils décidèrent pour reprendre le
de ^ renverser les régences aristocratiques d\'Amsterdam et
et d\'installer à leur place des conseils démocratiques,
avril . ^ait. Cf. Golenbrander, De Fatriottentijd III ch. 4 (21-23
2) T ^

aux plus vives instances du négociateur et l\'inaction
qui suivit de près son départ donna lieu au coup
fatal porté le lendemain par la faction i).

Quant à Eotterdam où. l\'exemple aurait dû faire
prendre des précautions, où d\'ailleurs une société
Orange et une déclaration d\'attachement au gouver-
nement établi fournissaient plus de ressources, j®
me bornerai à rapporter que la veille de la révolu-
tion on apprit qu\'il se tramait un complot et qu\'à
la conférence de la majorité du magistrat il vint un
des constitués de la bourgeoisie pour avertir et pouf
demander des ordres, que Hogendorp 2) et d\'Escury
furent d\'avis d\'en profiter soit pour s\'emparer de
maison de ville, soit pour empêcher le parti opposé
de s\'en rendre maître, et qu\'on négligea l\'un et l\'autre
par un effet de la pusillanimité qui a tout perdu-
La conduite que les usurpateurs se permirent vis-à-vis
de leurs victimes, qui étaient tous mes parents oU
mes amis, me révolta ; mon espoir d\'établissement
évanoui me toucha sensiblement; la violence du coup
sans une ombre de respect pour les lois, me parais-
sait une injure faite à la nation, et agité par tous
les mouvements d\'amour propre et d\'amour de
patrie et de la gloire, je résolus, dès ce moment?
de punir les audacieux et je m\'écriai, en présence
de mon frère Guillaume, que j\'allais employer tou-
tes les facultés de mon esprit, toutes mes liaisons?
toutes les connaissances que l\'étude m\'avait fait

1) Sur les négociations du Stadhouder avec les aristocrates d\'Aï»\'
sterdam et les Bijltjes (démocratie orangiste) voir Colenbrander op-
cit. III ch. 4.

2) Jean-François van Hogendorp, parent de l\'auteur et Je®"*
Martin, baron Gollot d\'Escury étaient deux des conseillers destitués
de Rotterdam. (J. F, de Hogendorp appartenait à la branche cadette
qui portait le titre de comte.)

^^quérir, ma fortune et ma vie à précipiter les
jj ans du faîte où ils s\'étaient élevés. Peu après
ogendorp me dit: „Tous ne parlez pas; quelle est
én ^^. et je lui répondis d\'une manière

^ J®^ commençai par raisonner sur le changement
sur cette opération militaire des vrijcorpsen i),

îïi^ ^ assemblée de Hollande où des répnts illégiti-
Jori \'\' ^^ joignant à la cabale, formaient une ma-
Oj qui, née de la violence, ne pouvait avoir une
\'"e de droit. Cette majorité agissait cependant
^^ ® le nom usurpé de Souverain. Je commençai,
p^^^^uséquence, par récuser celui-ci, je me déclarai
^^ devers moi-même affranchi de toute obligation

et même, si je mettais quelque prix à
iberté publique, autorisé à une opposition qui
\'iQi pour but le rétablissement de l\'autorité légi-
• convaincu de cette vérité, je réglai ma

^^ Uite en conséquence et je commençai par former
qui hardi que je confiai à quelques personnes

^^ \'Ue dirent: „Yous perdez la tête si vous êtes
tg \'^^^^ert!" Considération impuissante pour me dé-
®ouy ^^ répetée si

^^^etudes, et quelquefois même des insomnies.
La ^^\'^^lais alors faire donner à la garnison de
^^^ ^^ ordre par la minorité des Etats qui se
tôt ^^\'^ogé la puissance souveraine et qui aussi-
Ce^^^^\'^ait vu tout le parti se ranger de son côté,
dont aurait subitement détruit la cabale,

^^^te de^^\'f"^^"*^® (organisation militaire démocratique, indépen-
ftiifi ^ et des milices. Il y en avait presque partout),

monde ait ignoré ou paru ignorer si longtemps ce
secret. Mais comme je sentais bien qu\'une opération
du même genre devait en même temps se faire à
Amsterdam, je m\'y rendis et j\'y employai plusieurs
jours à remuer tout ce que j\'y connaissais de gens
à crédit et propres à une telle entreprise. On venait
de former une société pour la constitution et je tâchai
de préparer les esprits échauffés par la nouveauté de
cette affaire. J\'avais tout lieu de compter sur le
bourguemaître Dedel \') pour mettre en mouvement
le magistrat et sur Hartsinck, de la maison de Hope,
pour mener la peuple au jour marqué. Je repartis
pour La Haye afin de persuader Royer 3) qui devait
faire les écritures et je me proposais d\'avertir Rhoon
au moment de l\'exécution. Qu\'on s\'imagine des ordres
envoyés de toute part au nom de l\'assemblée de
Hollande, les chefs de la cabale arrêtés ou dis-
persés par la faction, le Prince en marche avec des
troupes.

1) Dedel (Guillaume-Gérard) successivement conseiller et bourg-
mestre d\'Amsterdam, ami intime de Rendorp, chef des aristocrates
et lui même aristocrate convaincu. D\'ailleurs podagre. Apparenté
aux Van der Hoop qui étaient fort avant dans la faveur de 1»
maison d\'Orange.

2) Hartsinck (Jean) échevin d\'Amsterdam. La maison Hope était
une des banques les plus considérables de Hollande et mênft®
d\'Europe. Les Hope étaient fameux par leur dévouement à l\'An-
gleterre et au Stadhouder.

3) Royer (Alexandre) secrétaire du collège des conseillers-députés.
Un des chefs de la faction orangiste.

4) Les Van der Hoop étaient trois frères: François, secrétaire
de la Chambre des comptes de la Généralité, auquel on songea
un instant pour le poste de grand pensionnaire, et qui fut très""
rier-général après 1787, personnage désagréable et bourru; Jeaii-
Cornélis, ami de Rendorp, fiscal de l\'amirauté de la Meuse,
appelait le metapTiysicien de la marine-, et Guillaume, général d®
cavalerie, alors commandant à Amersfoort (province d\'Utrecht).

Amersfoort où son frère commandait, pour tout
idé ^^ Mais pour se former une juste

du peuple et des troupes à la maison
îïiar^^^^^\' ^ éprouvée depuis et je dois re-

\' à beaucoup près, si redoutable qu\'elle n\'est
que^^^^ ensuite par ses armements et par l\'activité
® la commission de Woerden i) a donnée à ses

lo ^ ^^\'\'terdam je ne voulais préparer les choses que
J, ^^^^^ je me croirais fondé à compter sur tout le
^ niais hélas! je n\'en pus venir là, et les re-
^ ements que j\'éprouvai de la part de Royer, de
»lUingha)

et d\'autres à qui je me découvris et qui
j^^^^ient tous à différer encore, m\'obligèrent à
Y^ Qcer à mon plan, d\'autant plus que le fiscal
der Hoop me marqua la nécessité où il se
^ euvait de se rendre à la Haye et de me prévenir
engagep un autre à sa place, pour informer le
^^ Ce et son frère. Cependant j\'ai toujours conservé
tas- entreprise une intime conviction des avan-
Ific résulteraient d\'une liaison publique entre

^îembres de la minorité des États, soit pour les
ûat ^ ^^ peuple où ils se trouvaient

p ^\'itentionnées à quelque effort extraordinaire,
^tav^^ ^P^ès je ne pus tout à fait cacher à Van
le gQy^^\' Rotterdam, mon dessein d\'y bouleverser
ernement arbitraire, d\'autant moins que j\'avais

2) Q]®®\'\' question) et une nommée par les bourgeois,
lineh. „ "\'^\'^ï\'neveU (Henri Juste van) surnommé Witte Tul-
de la généralité.

instruit van Teylingen de mon grand projet i). Van
Staveren alors me déconseilla vivement de me mêler
d\'une affaire très périlleuse qui regardait une seule
ville, tandis que je pouvais être employé en grand dans
les correspondances et les entreprises de la cour.
Il me fit part d\'une conversation qu\'il avait eue à
mon sujet avec Reigersman^ et en effet je fus trouver
ce dernier qui parut charmé de l\'acquisition de ma
personne pour les services dont la cour avait besoin
dans ce temps-là. Elle se trouvait dans le cas de
ne pouvoir bien juger de la situation des affaires de
Hollande, à la suite d\'une assez longue absence et
sur des rapports peu circonstanciés et des corres-
pondances entretenues par des motifs souvent très
intéressés. En conséquence je fus destiné à faire
à la première occasion le voyage de Nimègue pour
servir d\'interprète au bon parti chez le Prince et
pour expliquer les intentions de ce dernier à ses
amis de Hollande.

Je dois remarquer ici que dans ma première entre-
vue avec Reigersman il me fallut essuyer de sa part
un long discours calculé à me donner une bonne
opinion de sa personne, ce qui prouve à quel point
il sent la vérité d\'une maxime assez connue que la
première impression qu\'on fait sur un homme quand
on fait sa connaissance a le plus grand effet dans la
suite, quoique Mr, Reigersman ne se servît pas des
moyens les plus propres à me donner une idée favo-
rable de sa modestie. J\'ai souvent eu lieu de me
persuader, dans les fréquentes conversations que j\'ai
eues avec lui, que la plus grande partie de son
attention est tournée sur lui-même, mais qu\'il en

1) Reynier-Frédéric van Staveren et Isaac van Teylingen, con-
seillers de la ville de Rotterdam, appartenaient à la majorité
aristocratique contre laquelle avait été dirigée l\'émeute du 23 avril.

Un peu auparavant j\'avais vu Mr. de Rhoon en
plus grande confidence que je n\'avais fait jusqu\'alors
et comme je me suis depuis lié avec lui autant que
la différence de nos caractères peut l\'admettre, je
crois devoir ici toucher son caractère. Il a le coeur
très bien placé, généreux, plein de chaleur pour ses
amis, franc jusqu\'à l\'imprudence, un peu haut malgré
Une familiarité sans bornes ; avec une éducation plus
Soignée il aurait pu acquérir des connaissances très
étendues; mais trop de liberté dans son enfance,
trop d\'indulgence pour ses goûts qui l\'entrainent géné-
ralement aux exercices du corps, l\'ont aliéné de cet
esprit d\'ordre et de méthode qui convient aux travaux
^e l\'esprit; on découvre dans ses conversations des
traits de lumière qui ne l\'empêchent pas de retomber
a plat; il est à croire que son intégrité, l\'intérêt
<iu\'il prend à ses amis, celui qu\'il inspire aux femmes
et le rôle intéressant qu\'il a joué dans la révolution
lui feront conserver la popularité singulière qu\'il s\'est
acquise et qu\'il occupera toujours un poste brillant
dans l\'état. Il me recherchait dans ce temps-là,
comme il tâchait en général de s\'attacher des jeunes
gens dont il avait conçu une opinion favorable i).

Je m\'étais fait agréer à la société qu\'il venait
<l\'instituer à La Haye à l\'exemple de celle de Rot-
terdam, Il y en avait dans d\'autres villes. On agitait
la question s\'il ne serait pas utile de les réunir par
\'léputés et je lui en amenai un de Rotterdam. Nous
uous entretînmes du sujet qui nous rassemblait avec

1) Il est curieux de comparer ce portrait du comte Bentiiick de
ihoon avec celui qu\'en a laissé un autre chef du parti orangiste,
Kinckel, et qui a été publié par le Dr. H. T, Colenbrander, De
^\'atriottentijd, III, 54.

Mr. van der Hoeven, président de la société de Gouda,
jeune homme actif, zélé, mais d\'une capacité assez
bornée, et nous convînmes d\'un rendez-vous ultérieur.
Comme je n\'avais eu dessein que d\'introduire Mr.
Suurmond, j\'oubliai le jour marqué pour la seconde
visite, quand rentrant un soir chez moi, j\'appris que
Mr. de Rhoon s\'était donné beaucoup de mouvement
pour me trouver. Je me rendis chez lui et j\'y trouvai
les députés des sociétés de plusieurs villes qui
m\'offrirent une place parmi eux pour représenter
Rotterdam au défaut de Mr. de Groot qu\'on attendait.
Comme ce dernier s\'est efforcé de briller dans nos
troubles, qu\'il a été à la tête de toutes les requêtes
du bon parti à Rotterdam et qu\'il est l\'auteur de la
première société dans la province, je ne puis m\'em-
pêcher de remarquer en passant qu\'à son nom, illustré
par le grand Hugues Grotius et quelque hardiesse
dans les entreprises, il ne joint pas une seule des
qualités qui forment un chef de parti ; qu\'à la fameuse
journée de la remotion \') il ne prit aucune des pré-
cautions nécessaires et qu\'il a fini par abandonner
la ville et la province, quatre semaines au moins
avant la révolution. Je touche ici son caractère pour
faire voir qu\'il était fort heureux qu\'il manquât à
cette première entrevue où chacun donna un tableau
de la situation des affaires dans sa ville et où je fus
obligé de dicter celui de Rotterdam, quatre minutes
après que je fus entré dans la chambre. On n\'en
fut pas moins très satisfait et Rhoon, voyant l\'admi-
ration de ces messieurs, s\'écria: „Je vous assure qu\'il
ferait très bien à la place de grand-pensionnaire!"
L\'organisation de notre assemblée fit notre principale

1) On avait donné le nom de remotion, remotie, aux change-
ments de régences imposés par la bourgeois-ie patriotique.

occupation et l\'on me chargea de faire un règlement.
Dans 8 jours on promit de se revoir. Après los
affaires faites nous nous mîmes à boire du punch et
nous causâmes beaucoup sur Amsterdam où les sig-
natures pour la cause du prince et l\'érection des
sociétés faisaient concevoir de très belles espérances.
La chose du monde qui me faisait le plus de peine,
c\'est qu\'on ne voulait pas armer les bien-intentionnés
et qu\'on s\'obstinait à cacher même l\'endroit où se
trouvaient les armes qu\'on se vantait de posséder.
J\'ai tout lieu de croire, par ce que j\'ai appris depuis,
que ces armes n\'étaient ni plus ni moins que l\'arsenal
des amirautés et que le plan du Cap[itaine] d\'artillerie
^an Rheenen, que j\'avais recommandé au fiscal van
der Hoop, était au cas qu\'on en vint aux prises de
forcer l\'arsenal, pour armer son monde. Il est vrai
lue cela aurait été difficile, en présence d\'une bour-
geoisie disciplinée et munie d\'armes ,à feu, mais on
aurait tort de disputer la réalité d\'un projet dans
ces temps-là par la raison qu\'il était mal combiné,
On verra par la suite qu\'il en a existé de bien plus
fous. Les amis du prince, dans ces circonstances,
Voyant l\'ouvrage des remotions acquérir une espèce
de solidité parce qu\'on ne s\'y opposait pas et que
le silence paraissait entraîner un consentement, réso-
lurent d\'engager S. A. à une démarche quelconque
et, après bien des délibérations, ils s\'arrêtèrent à
Un déclaratoire qui ferait connaître ses véritables
dispositions et sa manière d\'envisager les violences
commises. Pour arrêter cette démarche, M. de
Guideras i) arriva de Gueldre et reçut la pièce de la

^^ ) Auguste Robert, baron de Heeckeren, seigneur de Suyderas,
""gmestre de Zutphen et un des principaux chefs du parti
îes"^\'^^^ Gueldre. C\'est lui qui renseignait Guillaume V et
autres leaders du parti sur les événements de sa province.

main de Reigersman. Ce dernier en avait donné
l\'idée. Tollius i) avait écrit la pièce et Reigersman y
mit la dernière main. Je me souviens qu\'il appuya
surtout à différentes reprises à l\'idée d\'une cabale qui
subjuguait la nation sous le beau nom de souverain
et qu\'il eut grand soin de faire retomber tout l\'odieux
des usurpations sur elle, de façon même que tous les
reproches ne paraissaient faits qu\'aux chefs des sédi-
tieux. Cette remarque est d\'autant plus intéressante
que, par le parti qu\'on a depuis su tirer de cette
idée juste, mais qui sans Reigersman était négligée,
il parait à quel point la manière de traiter une
affaire peut donner de l\'avantage. Il vaut mieux
régner par l\'opinion que par la force, et la manière
d\'employer celle-ci peut en doubler ou en tripler
les effets. Peu de jours après, je partis pour Nimègue
avec des lettres de Reigersman qui insistaient à me
témoigner toute la confiance qu\'il avait lui même en
ma personne. Après les avoir lues, le Prince me dit :
„R[eigersman] se réfère à vous sur la situation des
affaires en Hollande." J\'avais à peine achevé mon récit
que la princesse entra et ce fut alors à recommencer.
J\'ajoutai que pour donner au parti cette union qui
devait faire sa force, je priais le Prince d\'écrire
une lettre ostensible à Royer, pour engager les prin-
cipaux membres de la minorité à s\'adresser aux
confédérés. Je représentai que cette démarche mettrait
ces membres d\'Etat à la tête des habitants bien-
intentionnés , qu\'ils en deviendraient plus entrepre-
nants, que cela ne pouvait qu\'encourager les autres
provinces et peut-être engager la majorité aux Etats-
Généraux de faire quelque pas qui la compromit
avec le parti en Hollande. J\'eus la satisfaction de

1) Ancien professeur aux universités de Harderwijk et de Fraueker
et depuis 1785 précepteur des jeunes princes.

voir que le même soir on expédiait cette lettre
ostensible, quoique le prince, à sa manière, qui n\'est
rien moins qu\'obligeante, ne m\'en témoignât rien.

Comme depuis ce moment-là j\'ai très souvent eu
à faire à lui et dans des moments où il s\'est fait
connaître parce qu\'il ne se possédait pas, je vais
fournir quelques traits à son caractère qui a paru
indéchiffrable à plusieurs personnes très sensées. Il
parait que dans son enfance la princesse sa mère,
à la manière anglaise, a tout donné au physique et
qu\'elle en a fait un enfant gâté. Il peut soutenir
de terribles fatigues et il s\'y plait. Il mange beaucoup
et des mets succulents. Le sommeil auquel il donne
peu d\'heures la nuit le surprend à table et quel-
quefois à la danse. Il a quelques grands talents,
eomme une excellente mémoire, une conception facile
et il a beaucoup d\'esprit, ce qui nourrit son penchant
à la raillerie i).

Malheureusement on n\'a guère profité de ces avan-
tages naturels pour lui faire acquérir des connaissances
®i nécessaires dans sa situation. Mais surtout manque-
t-il absolument d\'ordre et de méthode dans le tra-
vail et même de discernement pour juger quelles
affaires sont les plus importantes, de sorte qu\'il
abandonne très souvent celles-ci pour des bagatelles
^ui l\'amusent, car il n\'a jamais donné dans le grand.

^ 1) Le portrait de Guillaume V par Hogendorp est certainement
® plus curieux et le plus frappant de tous ceux que nous aient
hissés les contemporains. H est pourtant intéressant de le com-
parer avec celui qu\'en a tracé Renfner. Renfner, secrétaire de la
legation de Prusse à la Haye, adressa le 23 février 1792 un rap-
port très remarquable sur les affaires de Hollande, et qui contient
^ei^ucoup de détails sur le prince d\'Orange, la cour stadhoudérienne
es principaux personnages du gouvernement. Quelques extraits
rapport de Renfner vont être publiés à la suite de mes études
la, Sépuhlig^ae des Provinces-Unies àla fin du dix-huitihme Siècle.

Un défaut capital qui vient à l\'appui de ces mauvaises
habitudes, c\'est qu\'il est jaloux de son autorité au
point de prétendre tout voir, tout ordonner, tout
faire par lui-même. Il est vrai qu\'il ne découvre
guère cette jalousie qu\'à ses amis dont il attend
de la déférence, tandis qu\'il cède toujours, quoique
la rage au coeur, à des personnes qu\'il craint. Cette
remarque mène au trait le plus honteux de son
caractère qui est la lâcheté. C\'est un homme qui
n\'a pas une ombre de courage. Il le sait, il en
rougit et tâche par tous les moyens de le cacher.
De là il a pris la coutume indigne d\'employer des
ruses pour parvenir à ses fins. C\'est par cette raison
qu\'il promet tout, de sorte qu\'il se met dans la
nécessité physique de tromper la grande partie de
ceux qui s\'adressent à lui. Avec ses qualités il doit
faire mal les affaires et c\'est ce dont il convient par
devers ses intimes amis dont il peut tout endurer.
Mais il s\'ensuit qu\'il a pris un dégoût pour les
devoirs de son Etat qu\'il abandonnerait volontiers
pour descendre au rang de simple particulier, et sûre-
ment aurait-il fait sa retraite au pays de Nassau, si
la princesse ne l\'avait retenu i). Il se trouve bien
heureux quand il s\'est débarrassé de ceux qui lui
parlent d\'affaires, et qu\'à sa table ou à la promenade
avec quelques polissons de courtisans il se répand
en mauvaises plaisanteries sur ses connaissances ou
qu\'il donne dans les propos licencieux de la mauvaise
compagnie. S\'il y a des traits de son caractère qu\'
on n\'a su expliquer, c\'est que la plupart de ceux
qui l\'approchent ont trop bonne opinion de lui et
surtout de son courage, puisqu\'il n\'en a pas du

1) Il fut très souvent question de ce projet et F.-édéric II lui-
même intervint à la demande de sa nièce pour le déconseiller au
prince d\'Orange,

tout. C\'est aussi parce que sur quelques points,
à lage de 38 ans, il est encore enfant et que les
caprices des enfants ont d\'autres principes que les
actions d\'un homme et doivent être jugés différemment,
de manière qu\'on ne peut que se perdre en de fausses
conjectures lorsqu\'on cherche dans la masse des
motifs qui déterminent un homme, la raison suffisante
d\'une action puérile.

Voyant la facilité avec laquelle on avait adopté
la première mesure que j\'avais proposée et l\'attention
qu\'on prêtait à mes discours, je couchai par écrit le
lendemain de bonne heure mes idées sur les ressources
qui restaient encore au Parti et sur les moyens de
s\'en servir. Je fus lire ma pièce à Mr. Van Citters i)
qui m\'en fit un compliment très flatteur et qui me
promit de me fournir l\'occasion de la lire à LL. AÂ.,
car je commençai par déclarer que le contenu était
trop délicat pour confier la pièce à qui que ce fût,
précaution qui me fut inspirée par ma connaissance
de la négligence du prince et du désordre qui règne
dans son cabinet. Comme ce mémoire existe parmi
Uies papiers, je ne m\'étendrai pas sur le contenu.

A la cour Van Citters m\'annonça que le soir il y
aurait conférence et que je ferais ma lecture, mais
liélas! un accident vint troubler la fête: les dépêches
de la Haye annoncèrent que l\'assemblée des sociétés
armées à Leyde avaient demandé par requête aux
Etats la suspension du Prince en sa qualité de Stad-

1) Guillaume van Citters avait été représentant du Premier Noble
Ö Zélande. Diverses cabales l\'avaient privé de cette situation,
Wais il était resté très influent dans sa province, dont un de ses
Us était le représentant à l\'assemblée des États Généraux, et où
^^ de ses neveux était bourgmestre de Middelburg. Depuis février
Van Citters avait remplacé comme secrétaire du cabinet du
prince le baron de Larrey qui avait alors plus de quatre-vingt ans.

houderi). D\'aufcres personnes avaient apporté des
nouvelles de moindre importance, également mauvaises.
Accablé, furieux, prêt à tout abandonner, le Prince
se trouva incapable de rien faire tout le jour. A
table, il m\'épouvanta. Il y déclara, du ton d\'un
méchant enfant, qu\'il ne retournerait jamais à La Haye.
La princesse souriait et paraissait au-dessus du
malheur. Dans le fond, j\'imaginai que les nouvelles
étaient infiniment plus mauvaises qu\'on ne disait.
Ce qui me frappa singulièrement, c\'est qu\'en racontant
quelques anecdotes de la garnison de La Haye au
général Dopff, mon voisin d\'un côté, le prince, assis
de l\'autre, se mêla familièrement de la conversation
et parut tout oublier. Depuis j\'ai eu lieu de penser
que cette requête des corps armés n\'avait eu tant
d\'effet sur lui que parce que le plan du manifeste
travaillait son esprit et lui inspirait des craintes
qu\'il n\'osait avouer et qui devinrent infiniment plus
vives par l\'audace du parti contraire.

Yan Citters cependant m\'engagea de lui confier
mon papier un instant pour le faire lire à S. A. R.,
qui le même soir en fit lecture au Prince et me le
fit rendre en me priant de rester jusqu\'au lendemain.
A huit heures je me rendis à la cour. Mr. van Citters
m\'introduisit dans l\'appartement de S. A. R., qui me
demanda ce que j\'avais encore à ajouter à mon
mémoire. Le prince se promenait par la chambre.
J\'avoue que ce début ne diminua guère l\'embarras
que je devais naturellement éprouver à une première
entrevue de ce genre sur des objets si intéressants
et avec des personnes si élevées au-dessus de moi-
Je commençai par insister sur les avantages d\'une

i) C\'est dans l\'assemblée tenue à Dordrecht que l\'abolition du
stadhoudérat fut proposée (25 mai 1787). La réunion de Leyde n\'eut
lieu qu\'en juillet.

réunion des sociétés d\'Orange et sur la protection que
le Prince pouvait leur accorder, entre autres par une
contribution au fonds que l\'on se proposait d\'établir.
Après quelques difficultés, nées du caractère timide
et ombrageux du prince, il dit: „Je me trouve comme
»Frédéric-Henri Ik bob bet beslapen. Je me sens
»plus fort aujourd\'hui. Je veux tout faire." Aussi fit-il
beaucoup dans cette matinée, car avant midi sonné,
que je le quittai, il prit des arrangements pour le
fond, il écrivit à Reigersman sur les sociétés en général,
il relut et signa le manifeste, qui cependant fut baptisé
t>éclaratoire, il donna des patentes pour faire partir
au besoin le régiment de Suljard, menacé à Geer-
truydenberg d\'être désarmé; il nomma le général de
Monster commandant dans la province d\'Utrecht et il
déclara que, sur l\'invitation des États, il ne manquerait
pas de se rendre à Amersfoort s). On aurait dit que
oe n\'était plus le même homme.

Différents généraux entrèrent l\'un après l\'autre et
oe qui rendait le prince si courageux, c\'est qu\'il se
trouvait entouré d\'amis ; une seule physionomie sinistre
aurait tout gâté. Aussi en signant le Déclaratoire,
®éeria-t-il: „Eh bien, puisque tous mes amis le
»Veulent, je le ferai. J\'en périrai plutôt, mais avec
»gloire. Si je ne fais rien, ma perte sera peut-être
»retardée, mais elle n\'en est pas moins certaine.
«A présent j\'ai encore de l\'espoir." J\'admirai comme
tous ces jours et pendant cette longue scène, la
princesse conserva une égalité d\'humeur, une eom-

Frédéric-Henri d\'Orange-Nassau, un des fils du Taciturne,
fut stadhouder des Provinces-Unies de 1623 à 1647 après la mort
de son frère Maurice.

2) A la suite des troubles démocratiques de la ville d\'Utrecht,
®® Etats provinciaux s\'étaient réfugiés à Amersfoort où ils sié-
S®aient sous la protection des troupes stadhoudériennes.

plaisance pour son époux, une décence envers tous
ceux qui étaient admis, dont il me parut que tous
étaient également frappés. Pendant que le prince,
au milieu d\'affaires si importantes, s\'occupait de mi-
nuties militaires, elle écrivait dans son cabinet quel-
ques lettres dont elle me chargea. Mr. van Citters
me donna son chiffre dont je me suis servi longtemps,
et même avec la princesse.

Je partis enfin, chargé de deux mille exemplaires
du Déclaratoire qui m\'obligèrent à prendre une plus
grande voiture et plus de chevaux, dépense à la-
quelle personne à la cour ne fit attention, aussi peu
qu\'au risque que je courais évidemment d\'être arrêté
sur la frontière de Hollande. Le prince me quitta
sans me dire le bonjour. Les grands ne se mettent
jamais à la place des autres et Guillaume V a surtout
l\'habitude d\'attribuer tous les services qu\'on lui rend
à quelque motif secret d\'intérêt ou d\'amour-propre,
de sorte qu\'il ne sait gré de rien à personne.

Je débarquai chez Reigersman après avoir couru
toute la nuit. H dinait et Rudolph Bentinck \') était
chez lui. Au dessert je fis une petite relation et je
fus un peu surpris d\'entendre\'^ dire au dernier: „Oui,
quand on lui parle sur ce ton, il est quelquefois bon
à quelque chose." C\'était le prince qu\'il avait en vue
et par ce qu\'il m\'en a dit et ce que j\'en ai vu ensuite,
je me suis aperçu qu\'il connait à fond son homme,
quoiqu\'il ait tort de joindre la haine au mépris.
Bentinck, avec peu de connaissances et un esprit

1) Rodolphe Bentinck, seigneur de Schoonheeten, dit Bentinck
l\'Anglais parce qu\'il avait servi l\'Angleterre pendant la guerre de
Sept Ans, fut quartier-maître général des camps de la République.
11 appartenait à une branche ainée de la famille Bentinck, issue
d\'un frère du comte de Portland, favori de Guillaume III, qui
avait commencé la grandeur de la famille.

qui n\'est pas cultivé par l\'étude, a cependant vu le
monde et rAmérique ; l\'Angleterre et l\'Allemagne ont
fourni à son expérience. Une grande activité est chez
lui l\'effet d\'une ambition peut-être démesurée et la
cause d\'un échauffement du sang et do l\'imagination
qui l\'emportent souvent trop loin. Il ne s\'explique
pas avec clarté parce qu\'il pense confusément, mais
il agit avec plus de méthode parce qu\'il en a acquis
l\'habitude dans son métier. Tel que je le dépeins,
il y a des moments, comme la princesse me disait
Un jour, où Bentinck a le plus grand ascendant sur
le prince. Nul homme peut-être ne lui a dit la vérité
plus durement, mais je crois qu\'il l\'a fait avec trop
de passion pour le corriger.

Je ne m\'étendrai point sur tous les détails de la
manière dont on présenta ce Déclaratoire aux Etats.
Je passerai plutôt au parti que nous résolûmes
d\'en tirer par le moyen de nos sociétés. Elles tou-
chaient au moment de triompher par le moyen de
Celles d\'Amsterdam, qui étaient au nombre de cinq,
réunies par une sixième où il ne se trouvait que
des gens comme il faut. Pour entrer dans ces
sociétés il fallait signer pour la constitution et la
maison d\'Orange. Le nombre des signatures aug-
mentait tous les jours et même on prétendait dans
le public qu\'il montait à trente mille. Nous avons
®u depuis qu\'il s\'en fallait de beaucoup et qu\'on n\'en
^ jamais vu que trois mille, quoiqu\'à mon avis il
y en ait eu davantage. Le retour du prince à La
Haye, son rétablissement et celui de tous les régents
démis formaient le but qu\'on se proposait d\'atteindre
par des représentations qui seraient suivies de moyens
plus efficaces.

, l^ejà la difficulté survenue auparavant au sujet de
1 année 1766 entre les régents et le peuple était
aplanie par un grand nombre des premiers qui cédèrent

à l\'orage. Déjà le patriotisme menaçait de ruine par la
faiblesse et les inquiétudes de ses adhérents. De notre
côté la confiance et le courage renaissaient au suprême
degré, quand il se mit un esprit de jalousie entre
les chefs de la direction qui faillit tout perdre sur le
champ. Pour étouffer cette dispute dans sa naissance,
Mr. Tollius fut envoyé par la cour à Amst[erdam]
et chargé d\'appuyer les propositions extravagantes
de Hartsinck qui voulait gouverner despotiquement.
Ce n\'est pas qu\'on ne vit clairement ceci, mais c\'est
que dans des circonstances aussi critiques on pensait
qu\'il fallait à un homme aussi emporté tout ou rien,
et que ne pouvant le mettre hors de jeu, il fallait
bien lui tout soumettre. Ainsi quoique Bourcourd et
"Wendorp\') eussent été à Nimègue pour exposer le
danger éminent de la bonne cause, et pour prouver la
conduite extravagante de Hartsinck, celui-ci eut tout
l\'avantage sur ses rivaux. D\'un autre côté Rhoon
s\'y était rendu aussi dans la vue d\'apaiser les diffé-
rends et, le jour de mon arrivée à La Haye, je
l\'attendis dans son cabinet, sachant qu\'il était en
route pour revenir. Il fut enchanté de me voir,
d\'apprendre tout ce que je projetai pour la réunion
des sociétés et d\'être informé de la part que la cour
y prenait,

Nous eûmes le lendemain une première assemblée
en forme et je lui donnai par écrit les points prin-
cipaux que je croyais qu\'on y devait traiter. Je
lus un plan de règlement pour la manière de traiter
les affaires dont on m\'avait chargé huit jours
auparavant. Je me souviens que je commençai par
avertir ces messieurs que j\'avais consulté les per-
sonnes les plus sensées avant de rien mettre par écrit

qu\'ensuite j\'avais soumis ma pièce à leur jugement
ot l\'avais corrigé en conséquence. Par là je leur
fis concevoir que je croyais mon plan au-dessus de
leur critique et je m\'aperçus du mauvais effet de
îuon prélude, quand, lecture faite, on se mit à
examiner un article après l\'autre. Mais ce qui aug-
iQenta l\'esprit d\'opposition, c\'est que j\'avais trop
laissé percer mon système de concentrer toute l\'acti-
vité de l\'assemblée dans trois ou quatre personnes,
au moyen d\'une commission pour la correspondance
secrète et d\'une autre pour manier les fonds à lever.
J\'avais su merveilleusement faire goûter cette idée à la
^our et le Prince avait marqué à Reigersman qu\'à
avis il fallait que tout roulât sur peu de per-
sonnes et que je pourrais servir de secrétaire. Dans
lo fond la chose était vraie, mais je m\'y prenais
^al. Reigersman me donna quinze à seize cents
florins pour le fonds. J\'annonçai que je les tenais
^e plusieurs personnes bien intentionnées et cette
circonstance me donna plus de poids que tous mes
Idéaux discours. Rhoon connaît peu l\'ordre et il n\'y
eut guère dans l\'assemblée à laquelle il prési-
•^ait. L\'avocat van Selderen, consulent i) de la société
^^ La Haye, s\'enfuit. Un Mr. van Olde, avocat,
désigné secrétaire de l\'assemblée, en fit de même.
®Qfin après de longs débats, on en vint à quel-
chose de plus essentiel, c\'était le Déclara-
toire du Prince, que nous avions résolu de faire
appuyer de toutes parts par des requêtes.

Gomme ce plan ne pouvait jamais s\'exécuter plus
facilement qu\'au moment d\'une réunion des sociétés
®t par elles, je crois ne pouvoir trouver une meil-
leure occasion de les décrire et comme Rhoon en

doit être regardé comme le chef et le protecteur, je
veux en même temps achever de dépeindre, autant
que j\'ai pu l\'approfondir, ce caractère intéressant et
peu connu.

Il n\'y a personne dans les troubles qui se soit
rendu aussi populaire que Mr. de Ehoon, et se livrant
à tout le monde, on dirait que chacun doit le con-
naître. Mais comme il a le germe de grandes qua-
lités et qu\'il n\'y en a guères qu\'il ne croit posséder,
il lui arrive le plus souvent ou de donner une trop
grande idée de son esprit, ou de se faire apprécier
fort au-dessous de sa juste valeur. Il a des goûts
de communs avec les bourgeois et le peuple, comme
de fumer et de boire, sans jamais cependant donner
dans des excès. Il en a d\'un seigneur, comme la
représentation, les chevaux, les exercices et l\'habille-
ment militaire. Il en a de nos jeunes gens comme il
faut qui fréquentent les cafés et courent les filles et
tout cela ensemble en impose à la multitude qui
l\'aime et le craint et qui lui trouve d\'autant plus
de mérite à se familiariser avec ses inférieurs qu\'elle
le juge élevé au-dessus d\'eux. Tel que je le dépeins
on le croirait peu fait pour les affaires, et je crois
que tout le monde a conçu de lui cette opinion,
mais cela même sert à sa gloire, car ayant la con-
ception facile, il reconnaît souvent le parti qu\'il faut
prendre, il soutient son opinion avec audace, il donne
gaiement l\'exemple à de plus âgés et de plus sages
que lui et tout le monde est surpris de sa capacité,
à laquelle on ne s\'attendait pas. Il est jeune homme,
il vient d\'avoir 25 ans, son éducation a été peu sui-
vie. Il a été d\'abord à l\'académie de Leide, de là
en France pour les exercices du corps et enfin ^
Gôttingue. Il m\'a dit dans les moments de la ph^®
grande confidence qu\'il reconnaissait les mauvaises
suites de cette méthode, qu\'il ne savait pas parler

en public, qu\'il aurait pu écrire infiniment mieux,
qu\'il savait peu l\'histoire, même de la République.
Il est franc jusqu\'à l\'indiscrétion; il ne connaît pas
le secret ; il n\'a ni application ni réflexion. Mais au
nioment qu\'il faut agir, son regard est d\'un aigle,
son coeur est d\'un lion et même sait-il parler avec
nne éloquence naturelle qu\'on ne peut acquérir par
l\'étude. Jeune il a toujours été avec ses frères, il
les a gouvernés. Son père est mort qu\'il le con-
naissait à peine; sa mère a beaucoup de faible pour
lui, ce qui le rend maître dans la maison, et si vous
joignez à cette coutume de faire la loi un sentiment
de supériorité, qui nait de ses facultés physiques
naturellement grandes et jamais asservies à la moindre
gène, vous trouverez la source de cet esprit de domi\'
nation qui lui fait toujours prendre la première place,
comme si elle lui appartenait de droit. Les circonstan-
ces ont dû nourrir sa vanité, qui lorsqu\'il ne la
pousse pas trop loin, ne lui sied pas mal. Avec une
taille fort moyenne, mais ramassée, de l\'embonpoint,
des muscles nerveux, un oeil très vif, les manières
aisées quoiqu\'un peu communes, se présentant avec
hardiesse et presque toujours le sourire sur les lèvres,
il plaît surtout aux femmes. Les hommes qui s\'aper-
Çeivent tous qu\'il peut être gouverné, en sont épris
tant qu\'ils le croient entre leurs mains. Et voilà
lliomme qui, avec le nom qu\'il porte, devenu fameux
par l\'amitié intime de Guillaume III pour son aieul
au moyen de la part qu\'eut son grand-père à la
devolution qui rétablit Guillaume IV, mais davantage
Peut-être par la place qu\'il occupe au corps des
■Nobles de Hollande où ses ancêtres étaient tous
Reprisés ou sans crédit, se trouva placé à la tête
^e l\'opposition depuis le moment qu\'il se déclara.

Au mois de mars il avait si bien fait que neuf
ailles s\'étaient presque unies au corps des nobles et

qu\'une dixième chancelait. Ce fut alors que par le
peuple on changea les régences d\'Amsterdam et de
Rotterdam, ce qui en même temps changea la ma-
jorité aux États. Rhoon résolut d\'employer, pour
rétablir nos affaires, les mêmes moyens dont on s\'était
servi contre nous. Il assembla partout le peuple:
voilà l\'origine et le but de ces sociétés qui des
principales villes se répandirent dans les campagnes.
A Rotterdam il y en avait une de plus ancienne
date, mais dans cette ville on avait agi sur les mêmes
principes et la société y devait servir de contrepoids
à celle des patriotes. Il n\'y en avait guère de plus
brillante que celle de La Haye oii plusieurs personnes
de la première distinction s\'étaient fait inscrire et
venaient passer une partie de la soirée. Les patriotes
craignirent un soulèvement d\'autant plus que la moitié
des officiers de la garnison était de la partie. Mr.
Zeeberg i) parla de transférer l\'assemblée des États;
il est sûr que dans ce temps-là si nous avions voulu
lever l\'étendard de la révolte, comme en conscience
nous aurions pu faire, peut-être par une révolution
sanglante aurions-nous rétabli la maison d\'Orange,
mais il n\'y avait pas encore d\'ensemble et aucun des
chefs n\'avait assez de capacité pour conduire une
telle entreprise. Cet ensemble nous le cherchâmes
dans l\'assemblée générale à La Haye ; par elle devai-
ent se faire les requêtes; les requêtrants formeraient à
notre avis un parti nombreux et déclaré. Leurs con-
stitués qui signeraient seuls deviendraient leurs chefs.
Quel que serait l\'effet de cette démarche auprès des
États, le prince devait l\'appuyer, il devait même
se déclarer, en vertu de ses commissions, protecteur
des habitants opprimés, récuser les voix d\'Amsterdam
et de Rotterdam, adresser des plaintes aux confé-

dérés. La minorité d\'Hollande y devait joindre les
siennes, elle seule aurait été reconnue légitime, le
prince alors aurait publié un manifeste fulminant
contre la cabale armée, et pour délivrer ses conci-
toyens il l\'aurait attaquée avec les armes de l\'État.

Tel était le plan formé plus ou moins entre les
personnes bien intentionnées sans qu\'il y eut de
concert reconnu. Chacun selon sa pénétration et son
caractère y voyait plus clair et l\'on peut dire que
c\'était plutôt une pente naturelle des esprits à la-
quelle ils étaient portés par les circonstances, qu\'une
combinaison réfléchie de vues et de projets. Je suis
sûr qu\'en allant pas à pas on aurait mené tout le
nionde au point de la révolution, mais on verra par
la suite que l\'affaire ne pouvait jamais réussir par la
faute de celui-là justement qui devait jouer le pre-
mier rôle. Je donnai quelques soupçons à plusieurs de
nos députés à l\'assemblée des sociétés sur la gran-
deur de nos projets et je les enflammai de tout l\'ent-
îiousiasme qu\'il faut dans les mouvements civils pour
hraver les dangers. C\'était mardi. H fallait à La Haye
signer un acte de qualification. Plus de trois mille
personnes souscrivirent et samedi, de grand matin,
ou fut porter la requête au grand pensionnaire.

Jean Bentinck était à la tête des constitués à La
Haye 1). Il présenta à Mr. de Bleiswijk 2) les con-
stitués de quelques autres villes. Il lui remit encore
les requêtes de quelques villages. Le magistrat, frappé,
les reçut avec beaucoup de politesse et Bentinck à
j\'avais bien appris son rôle, s\'acquit parfaitement
sa commission. Hartsinck était allé avec lui,

Frère puiné du comte de Rhoon. Il était directeur de la
société orangiste de La Haye.
2) Pensionnaire de Hollande, patriote modéré.

porteur d\'une requête, signée par lui et Helsdingen i),
son co-directeur de la Société, au nom de plusieurs
milliers d\'habitants d\'Amsterdam. Tous deux étaient
fugitifs après le pillage des maisons de ceux que les
patriotes craignaient davantage Aussi la plupart
quittèrent-ils la ville. Alors le public commença de
s\'apercevoir que ce prétendu grand nombre de sous-
crivants, porté par quelques-uns à quarante mille,
n\'était qu\'un mensonge grossier et les personnes les
mieux instruites surent qu\'on n\'avait jamais vu au-delà
de trois à quatre mille noms. Ceux qui soutiennent
aujourd\'hui qu\'il y en avait six mille ne me persua-
dent pas. Hartsinck garde à ce sujet un profond silence.

Dès ce moment les sociétés à Amst[erdam] furent
réduites à rien et le parti n\'y existait presque plus.
La nouvelle arriva à La Haye mercredi, lendemain
de notre assemblée des sociétés. Nous avions des
officiers à Amsterdam qui de même que les chefs vinrent
l\'un après l\'autre apporter la terreur et la confusion.
Rhoon pour donner à un de ses amis, qui y retournait,
des pistolets qu\'il avait à Zorgvliet 3), au milieu de
ce bruit se jeta sur son cheval pour les chercher.
Rudolph Bentinck4) me dit alors: „Quelle idée! vous
„voyez bien qu\'il perd la tête!" En attendant je
songeais au moyen de rétablir nos affaires dans cette
puissante ville ; avec Rhoon et Rudolph dans la
bibliothèque, j\'instruisis un certain major Van Hamel
qui a fait la guerre aux deux Indes, homme intelH-

2) Il y avait eu à Amsterdam des désordres et un combat au
pont de Kattenburg. On en trouvera le récit dans Colenbrander.
op. cit.

3) Propriété de la famille Bentinck aux environs de la Haye
(aujourd\'hui dans la ville).

gent, brave et ruiné. Nous lui donnâmes de l\'argent
et des adresses; il partit et promit de nous faire un
l\'apport fidèle dans peu de jours. Il revint en effet,
mais soit qu\'il eut d\'autres projets en tête, soit
qu\'il craignit de s\'exposer avec nous qui agissions si
indiscrètement, il nous abandonna et je n\'ai jamais
remarqué que Rboon s\'en soit aperçu. C\'est apparem-
ment que ce projet n\'était pas né dans son esprit;
il n\'avait pu y prendre de fortes racines.

Dans ce temps-là je poussai avec une activité
incroyable les signatures de la requête à l\'appui du
Déclaratoire du Prince. J\'écrivis du Texel à Helvoet-
sluys à tous les chefs du parti dans les principales villes
et même dans les villages. J\'y distribuai vingt mille
exemplaires du Déclaratoire que Rhoon avait fait
imprimer. Je rangeais dans le plus grand ordre tous
les papiers que je recevais, je faisais mettre en ordre
toutes les requêtes par un notaire et je marquai dans
les gazettes le nombre des requêtrants qui se présen-
taient chaque jour. Je ne pus assez m\'étonner et
m\'affliger tout à la fois de la pusillanimité des per-
sonnes en place qui n\'osaient rien entreprendre et
de la bonne foi des campagnards et du petit peuple
des villes qui faisaient aveuglément tout ce que nous
^eur demandions.

En même temps j\'entrepris avec Rudolphe Bentinck
d\'engager Rhoon à plus de méthode et d\'ordre dans
le travail; je lui proposai une distribution réglée de
®en temps et de ses appartements, je mis de l\'ordre
dans tous les papiers qui regardaient nos assemblées,
^es souscriptions ou en général la correspondance
^ecrète. Mais en vain. Il se montra incorrigible.

e fis alors de sérieuses réflexions sur le péril qu\'il
y avait à entretenir des liaisons qui à tout moment
pouvaient me perdre et où j\'avais toujours à craindre
ues imprudences mille fois plus redoutables que la

perfidie. Tous les jours j\'avais à trembler pour Rhoon
et par contrecoup pour moi. J\'aurais désiré de pouvoir
servir la cause que j\'avais embrassée d\'une autre
manière que de concert avec ce jeune homme \'), mais
il n\'y avait que ce moyen. J\'avais commencé une
correspondance réglée avec Van Citters qui communi-
quait mes lettres à LL. AA. et qui me caressait
beaucoup, et comme je lisais les notules des Etats de
Rhoon, mes nouvelles étaient fraiches et intéressantes.

Les sociétés subsistaient à l\'ombre de Rhoon. La
garnison de la Haye jetait les yeux sur lui. Son
nom encourageait les requêtrants. Au cas d\'une révo-
lution que je l\'ai toujours jugé incapable de conduire,
il n\'y avait que lui qu\'on pouvait mettre à la tête;
sa maison était le rendez-vous de l\'opposition, l\'asile
où l\'on pouvait agir en liberté, le sanctuaire où l\'on
pouvait mettre des papiers. Ces considérations m\'en-
gagèrent à tout risquer avec lui. J\'acceptai la clef
d\'une porte de derrière de sa maison, celle d\'un
bureau dont il avait l\'autre. Je me montrais quelque-
fois avec lui en rue et dans la société, tant pour
gagner davantage son amitié que pour montrer que
j\'avais sa confiance.

En ce temps-là, je me déterminai à tenir mon
frère Willem éloigné de ces afi:aires et j\'appuyai son
dessein d\'aller à Maestricht pour quelques mois. En
effet un fils aux Indes, l\'autre à l\'armée dans la
province d\' Utrecht, moi tous les jours en danger:
voilà pour ma mère et mes soeurs assez de motifs
pour ménager mon frère qui pouvait demeurer leur

4) „Van denzelfden leeftijd als Gijsbert-Karel, 25 jaar" (Note de
M. Fr. de Hogendorp). Rhoon avait même quelques mois de plus
que Gisbert-Charles.

2) Dirk était parti aux Indes; Frédéric était à l\'armée, Guillaume
devint commis. {Brieven en QedenTcseh/riften, II).

unique soutien. Ainsi je puis dire qu\'après de pro-
fondes méditations sur le parti que j\'avais à prendre,
je me dévouai à la cause que j\'avais épousée. Il
faut pourtant avouer qu\'un sentiment différent de
tous ceux que j\'ai touchés m\'attachait encore à
Rhoon; c\'était un penchant que je me sentais pour
sa soeur qui par dessus tous ses frères, sa mère et
sa belle soeur qui m\'accablaient d\'amitiés, avait pour
moi des procédés plus marqués et auxquels j\'étais
plus sensible.

Charles i) revint peu après de Paris et je me liai
avec lui dans l\'espoir de gagner par lui sur l\'indocilité
de Rhoon; mais Charles, avec de l\'esprit, des con-
naissances et du savoir-vivre n\'a pas de quoi com-
battre l\'énergie de caractère qui rend son frère
intraitable dès qu\'il s\'aperçoit qu\'on a dessein de le
mener.

Cependant à force de le pousser on obtint du
Prince qu\'il se rendit à Amersfoort pour donner plus
d\'activité aux opérations dans la province d\'Utrecht.
Là la ville était devenue un boulevard de la faction
par l\'arrivée du Rhingrave 2) qui s\'y était rendu à
la tête de son corps, dès qu\'il eut appris que des
troupes s\'approchaient et qu\'au cordon de Hollande
en avait donné les signaux convenus. Plusieurs
régiments avaient ordre de marcher au même instant,
mais les chefs avaient refusé de passer les limites
®ans les patentes usitées des États-Généraux. Mr.
^e Salm, sans avoir même d\'ordre de sa province,
esa franchir le pas. Sa témérité le servit merveil-

2) Le Rhingrave de Salm-Kyrburg, officier allemand, protégé et
pensionné par le gouvernement français. Un des chefs de la fac-

leusement en cette occasion, car il forçait le parti
à le punir, ce qu\'il ne pouvait plus, ou à s\'embarquer
avec lui. Il donnait même cette espèce de contrainte
à la France. Le Grand Pensionnaire l\'appela un
monstre ; on dit publiquement à La Haye qu\'il avait
perdu sa tête et cependant il y vint et dit à
Rudolph Bentinck: „Quelle sottise de croire le bruit
„répandu que j\'aie fait attenter à la vie du Prince,
„moi qui prie Dieu tous les jours pour sa conservation
„et qui croirais mon parti ruiné par sa mort!" Depuis,
il avait fortifié Utrecht le mieux qu\'il pouvait et
tous les jours il lui arrivait des renforts de bourgeois
auxiliaires. On craignit son esprit entreprenant, on
voulut mettre à couvert la province mais bien plus en-
core les maisons de campagne des membres d\'Etat
assemblés à Amersfoort. Il y eut un camp à Zeyst,
malgré l\'avis sensé de Mr. Du Moulin i) qui le voulait
sur les hauteurs d\'Amersfoort. Mon dessein, en
pressant le prince de se rendre en cette dernière
ville, était de l\'approcher de la Hollande pour y
entrer plus facilement avec des troupes. Il n\'y était
pas encore que Mr. de Blitterswyk 2) arriva de Nimègue,
où l\'on avait peu goûté ses plans conciliatoires, fruits
perfides des conférences tenues chez le grand-trésorier
et qui n\'avaient d\'autre but que d\'endormir le
bon parti.

Mr. van de Spiegel était arrivé de Nimégue peu
avant lui, avec le dessein de remettre les troupes
sous les ordres des États-Généraux, Après de longues
conférences et mainte délibération infructueuse il fit

2) Baron van Lynden van Blitterswijk, représentant du Premier
Noble en Zélande, issu d\'une famille noble de Gueldre, que proté-
geait le Stadhouder, mais dont plusieurs membres étaient opposés
à la maison d\'Orange.

conclure la fameuse pièce qui permettait aux troupes
de se retirer du territoire de Hollande, si les ordres
de cette province les embarrassaient dans l\'exercice
de leurs devoirs, à la suite du serment fait à la
Grénéralité. Une autre résolution cassait Mr. van
Rijssel 1),

Dès ce moment nous nous mîmes à travailler sur
tout le cordon à la fois, pour l\'engager à la retraite.
Jamais entreprise n\'a été plus périlleuse. Il fallait
que les officiers suspendus dans leurs fonctions par
les Etats de Hollande se remissent à la tête de leurs
troupes; il fallait surtout qu\'ils eussent de quoi
suppléer aux gages retenus par la province; il leur
fallait des assurances de la part de la Q-ueldre et
des indications pour la route. Tout cela se fit tant
par lettre et par messagers que de vive voix. Bal-
neavis qui donna le branle, prit ses habits chez
Rhoon. J\'ai souvent eu des insomnies d\'inquiétude
sur ce qui pouvait arriver et la nuit, une sonnette
d\'un courrier qui arrivait, ou d\'un homme de confi-
ance de la part de Rhoon m\'éveillait quelquefois en
sursaut.

Je suis fâché que plus d\'une fois Harris ait fourni
des sommes à Rhoon, qui cependant ne peuvent
guère passer six mille florins et qui servaient à sup-
pléer au fonds national des sociétés 2). Il m\'en a
plus d\'une fois offert davantage et voyant que je
Refusais constamment d\'entrer dans ces sortes d\'affaires

, "1) Ou plutôt le suspendait, 10 juin 1787. Le général Van Rijssel
le commandant d\'un cordon de forces patriotiques établi sur
les frontières de Hollande.

avec lui, il voulut enfin que je fusse l\'arbitre s\'il
fallait céder ou non aux instances de Rhoon, ce que
le plus souvent je refusais encore. J\'avertis plus d\'une
fois celui-ci qu\'il y avait de l\'imprudence à prendre
de l\'argent d\'un ministre étranger, mais il me dit
qu\'il avait eu les mêmes scrupules, mais qu\'il n\'en
avait plus, et que d\'ailleurs il donnait quittance.

Depuis le retour de Harris, qui avait eu lieu vers
l\'époque du Déclaratoire, il s\'était répandu un bruit
sourd dans le public que l\'Angleterre nous fournirait
tout l\'argent qu\'il fallait. Il est incroyable à quel
point on abusa de cette supposition. Harris doit avoir
appris à mépriser un parti de gueux. Il me prenait
de plus en plus en affection, d\'autant plus qu\'il
aperçut l\'impossibilité de traiter avec Rhoon. Celui-
ci s\'offensa même à la fin des froideurs qu\'il remar-
quait. Il fut jaloux de Charles, mais il l\'était si peu
de moi que ma liaison avec Harris lui faisait plaisir,
dit-il, afin que par ce moyen il put être tenu au
fait des nouvelles. Harris en effet me lisait les dé-
pêches du ministère, ses propres lettres et souvent
il me priait de passer chez lui pour raisonner sur
l\'état des affaires, avant qu\'il écrivit ses dépêches
dont quelques-unes, fort longues, prouvaient les
connaissances qu\'il avait acquises de notre constitution
et doivent avoir fait un grand effet sur le ministère
anglais.

Yan de Spiegel fut une couple de fois de jour
chez lui et Harris l\'aimait beaucoup, le nommant
seul capable de mener les Etats-Généraux et le plus
propre un jour au Grand-Pensionairat. La fermeté
de cet homme, jointe à sa douceur et à sa simplicité,
ne pouvait jamais paraître dans un plus beau jour
que lorsqu\'après la fameuse résolution pour le cor-
don, prise le dimanche, on appréhenda excessivement
les délibérations des États de Hollande du mardi

suivant. Il demeura à La Haye, pour les attendre,
quoique les diètes prochaines de Zélande, où il avait
Un grand compte à rendre et beaucoup d\'opposition
à craindre, l\'obligeassent de presser son départ. „On
ui\'a demandé", me dit il, „au Besogne i), ce que je
ferais si on prenait des mesures violentes. Je prendrais",
répliquai-je, „ma canne et mon chapeau et je me
rendrais à la Grand-Garde où je sommerais l\'officier
par son serment aux États-Généraux de défendre un
de leurs membres menacé, ou si je n\'avais pas le
temps J j\'arrêterais le premier officier que je rencon-
trerais en rue et l\'obligerais à tirer l\'épée pour me
délivrer." Je voudrais bien qu\'il fût arrivé quelque
chose de pareil, parce que l\'enthousiasme se serait
eiuparé de tous les esprits qui étaient singulièrement
échauffés. Cependant ces délibérations tant appréhen-
•lées aboutirent à des propositions secrètes, mais à
présent connues de tout le monde, d\'ordonner à dix
ou douze des principaux députés aux États-Généraux
"le quitter la province, comme ennemis de l\'État,
\'\'^amais on ne put rien conclure à ce sujet, et l\'on
perdit les troupes sans se venger.

Dans ce temps-là je renouvelai mes efforts pour
eugager la minorité de Hollande à une démarche et
Je vis clairement que tout dépendait de Delft et par
^^ d\'Emans 3). Dans la Sud-Hollande nous n\'avions
^ue cette ville, Gorcum et la Brille. Les quatre
ailles de Nord-Hollande bien intentionnées ne fai-
saient que suivre. Le corps des Nobles qui aurait
pu faire la loi n\'était pas assez considéré. Aucun
^e ses membres n\'avait la confiance des régents, par

Emants, pensionnaire de Delft, beau-frère du fiscal de l\'ami-
auté de la Meuse Pierre Paulus, qui était un des chefs du parti

incapacité pour les affaires. Rhoon n\'était aimé que
du peuple. Delft, seule entre les grandes villes, qui
avec peine avait échappé à la remotion, donnait
toute sa confiance à son pensionnaire, le plus faible
des hommes, allié à Pieter Paulus et qui tremblait
à la seule vue du danger que celui-ci, apparemment,
lui peignait des couleurs les plus formidables. Je fus
chez lui avec Rhoon et je le trouvai tel que je viens
de le dépeindre. C\'est un homme qui a la routine
de l\'assemblée de Hollande, quelque discernement et
voilà tout son mérite.

Je me liai de plus en plus avec Reigersman par
l\'aptitude que je lui trouvai pour les affaires, sa
grande activité et la confiance de Harris, dont il
jouissait. Je voyais bien d\'ailleurs qu\'il gouvernait
De Larrey dont il ambitionne le poste. Je reconnus
encore son ambition par une espèce de jalousie qu\'il
me cachait, mais qui parut par un mot de la Princesse,
qui me marquait de ne pas parler de ses lettres à
De Larrey ni à Reigersman. Dans la suite elle m\'a
dit que ces messieurs voulaient bien qu\'on profitât
des nouvelles que je donnais, mais que la grande
différence d\'âge ....

Je compris par ces mots qu\'ils désiraient que je ne
me mêlasse pas de donner des avis, que la Princesse
croyait pouvoir m\'en demander, mais qu\'elle pensait
devoir ménager les vieillards.

Cependant à force de le pousser, Reigersman
ne me consultait pas moins en particulier; Larrey
un jour que je lui fis un rapport détaillé de m»
course à Nimègue, me dit, en me prêtant la plus
grande attention: „Tous avez une extrême justesse
d\'esprit".

Un soir, dans la bibliothèque de Rhoon, que j\'étais
rempli de l\'idée d\'un grand coup à faire et plus ou
moins annoncé par le Déclaratoire, songeant aux

requêtes qu\'on ne cessait de présenter en faveur du
prince, à la retraite du cordon qui se faisait alors,
à la commission de Woerden décernée \') dans ce
temps-la et dépourvue de moyens pour le moment,
je composai une seconde pièce au nom du Prince,
qui tendait à prouver l\'illégalité des États de Hollande
tels qu\'ils s\'assemblaient depuis les remotions, à faire
Voir que tous nos maux découlaient de cette assemblée
d\'usurpateurs, et à déclarer que destiné par son état
à protéger les droits de ses concitoyens , le Prince
devait détruire ce pouvoir qui n\'était dû qu\'à la
violence. Après cela les armes auraient décidé, et
réellement n\'avait-on à craindre que pour Amsterdam,
où. cependant le parti était moins uni et la défense
encore infiniment plus faible que nous ne les avons
trouvés après que les collèges de défense eussent
pris de la consistance.

Je donnai ma pièce à Reigersman qui voulut en
faire une lettre aux États-Généraux pour leur annoncer
le dessein de délivrer la Hollande. Il m\'avait engagé
à coucher par écrit mes idées. Il en fit aussi beau-
eoup d\'usage dans la lettre qu\'il composa et dont il
pria de me charger pour le Prince. Dans ce
temps-là ma correspondance avec le vieux Yan Citters
était vive et comme nous penchions tous deux pour
coup décisif, il me pressait beaucoup de tout
préparer pour le faire.

Le général Yan der Hoop 2) était absolument du
^ême avis. Je me souviens qu\'à la conférence dont
J ai parlé qui fut suivie de la signature du Déclara-
toire, le général Dopff me dit à l\'oreille: „11 faut
marcher à la tête de quinze mille hommes", à quoi
®tockum applaudit. Je leur répondis; „Messieurs, au

nom du ciel, ne perdez pas de vue ce moyen-là". Dès
lors tous mes projets visaient à rendre cette démarche
inévitable et légitime. Enfin Van Citters m\'écrivit
péremptoirement: „Venez". Je partis en conséquence
avec mes papiers, accompagné de Mr. Dankaerts,
officier rempli d\'ambition, intelligent et beaucoup
employé par R. Bentinck.

Van de Spiegel m\'ayant averti qu\'il se trouvait à
Nimègue beaucoup de fusils, retirés d\'une seig-
neurerie du Prince, où les patriotes auraient pu
s\'en emparer, je formai le projet de les distribuer à
nos amis en Hollande. Je voulais établir un magasin
à Bommel, de là armer les habitants de l\'Alblasser-
waerd et pousser les armements aussi loin qu\'il
pouvait aller, fût-ce jusqu\'aux portes d\'Amsterdam,
pendant que le Prince entrerait d\'un autre côté dans
la province. Je communiquai mes idées à Dankaerts
qui se chargea de toute l\'entreprise moyennant l\'agré-
ment de Bentinck et du Prince, dont je pouvais
l\'assurer.

Nous tournâmes Gorcum parce que les régiments
de Waldeck et de Salm venaient de se retirer de
cette ville. C\'était un spectacle intéressant que tous
ces soldats rangés des deux côtés de la digue, ornés
d\'orange et chantant victoire comme si d\'avoir échappé
à la tyrannie de la cabale et aux ordres de Mr. Van
Rijssel eut été un triomphe pour eux. Les officiers
et surtout Mr. Van Koeverden, major des mariniers
de Salm, qui avait eu la plus grande part à la re-
traite, avaient l\'esprit exalté et il paraissait bien
qu\'ils avaient été incités longtemps par leur honneur
et leur devoir avant d\'en venir à une extrémité qui
devait les ruiner, mais qui seule pouvait les préserver
d\'une honte certaine.

J\'ai vu, depuis, le général Grenier à Nimégue.
Il se trouvait dans le même état. Un capitaine

d\'artillerie appelé Lombach, Suisse et fort ardent,
faillit perdre l\'esprit à la même occasion. Je sais
bien qu\'en général la délicatesse sur le point d\'hon-
neur est peu connue et nullement estimée par nos
régents, mais les patriotes ont surtout néghgé cette
qualité des militaires et je crois qu\'ils se sont repentis
souvent de leur faute, puisqu\'elle a révolté contre
eux les simples soldats, au point qu\'un bataillon de
Hardenbroek, pour se retirer, a chassé ses officiers
et a marché sous la conduite d\'un simple soldat. Il
faut bien que ce point d\'honneur soit un instrument
merveilleux entre des mains habiles, puisque le roi
de Prusse n\'aurait jamais sans lui formé une armée
qui l\'a placé au rang des premières puissances.

Arrivé à Amersfoort, je fus d\'abord à la maison
d\'un négociant juif que le prince occupait. Il était
au lit. Je laissai au portier le nom du logement où
j\'avais dessein de me rendre, avec un billet au prince
pour annoncer mon arrivée. Le matin on ne m\'appela
pas. Dankaerts me dit: „C\'est ce que le prince ne
fait jamais," Je fus chez Van Citters. Peu après
le Prince entra. Il eut de l\'ombrage, comme il a
presque toujours en me voyant, mais que je dissipai
eette fois en le complimentant sur la retraite des
troupes. A mon entrée Van Citters m\'avait dit:
»Hé bien, pouvons-nous arriver en Hollande? N\'y
»a t-il rien à présent qui nous retienne?" C\'est au
milieu d\'une conversation, commencée sur ce ton,
que le Prince nous interrompit. Je ne sais s\'il feignit
pour mieux me pénétrer ou s\'il eut un instant de
courage, mais il se montra déterminé à se rendre en
Hollande, il se fit lire par moi la lettre de Reigers-
man. 11 l\'approuva, mais comme elle tendait à lui
faire obtenir une autorisation des États-Généraux
que cela pouvait trainer en longueur, il me pria
"e concerter un plan qui accélérât le moment de sa

marclie. Alors il se mit à raisonner sur les événe-
ments de ces dernières années. Il désirait, dit-il,
que le Stadhoudérat eut été aboli l\'an lt82, persuadé
que la nation l\'aurait rappelé, lui ou son successeui-,
parce que tous les quarante ans le peuple demandait
du changement. Il blâma feu le Bourggrave de
Lynden qui n\'avait pas voulu croire que les patriotes
iraient si loin. Rentré dans ses droits, il voulait,
disait-il, comme Sylla, abdiquer son pouvoir. Tout
le jour il n\'y eut plus moyen de lui parler sur cette
affaire et j\'eus de la peine à obtenir des ordres pour
le magasin de Bommel qui ne furent pas exécutés i).

Mal logé à l\'auberge, je demandai à Mr. Van
Citters, pour écrire à mon aise, une chambre à la
cour, voisine de la sienne. Il me la promit pour y
loger et je l\'occupai ensuite toutes les fois que je
fus à Amersfoort. J\'y dressais un plan que le Prince
voulut voir le lendemain matin. Il s\'assit, il nous
fit asseoir, Van Citters et moi, et lut lui-même la
pièce avec beaucoup d\'attention et presque en trem-
blant. „Ce plan est beau", dit-il, „pourvu qu\'il

1) Le premier doute que je conçus sur la bonne foi des dispo-
tions que le Prince fit paraître en cette occasion, c\'est que lorsque
je l\'eus mené en imagination à la Haye où il m\'avait suivi sans
m\'interrompre, il m\'arrêta pour me dire: „Et puis il faut u»
pinTcje tout prêt à Scheveningen."

Ce soir-là le Prince me caressa beaucoup et entre autres, après
souper, au milieu de cinq ou six courtisans, en raisonnant, oU
plutôt en plaisantant sur les affaires, après une pause, il se tourna
vers moi et me prenant par le bras, il dit: „Si Mr. de Hogendorp
était grand pensionnaire de Hollande, les affaires iraient mieux-
Depuis ce moment Mr. de Rozendaal m\'a toujours appelé ainsi. J®
rapporte cette anecdote parce que les oppositions secrètes
Prince à mon établissement de pensionnaire de Rotterdam tiennent
probablement à l\'idée qu\'il a lui-même conçue de mon élévation
future qu\'il redoute à présent. Note du manuscrit.

Le baron Torek van Rosendaël était un membre influent des
sociétés orangistes.

soit exécutable." „Pourquoi non?" répliqua le vieux
conseiller. On agita la matière et la conclusion fut
de m\'envoyer à la Princesse. Van Citters désirait
beaucoup qu\'elle vint chez le Prince, mais celui-ci
trouvait mille raisons pour l\'empêcher, sans pou-
voir cependant cacher la véritable, qui était sa
jalousie.

J\'avais reçu de Mr. Van Citters plusieurs papiers
qui avaient rapport au plan que je proposais, et qui
paraissait si naturel qu\'il fut naturellement conçu par
différentes personnes à la fois et que les patriotes
même s\'y attendaient. Le général Van der Hoop
avait couché ses idées par écrit, déclarant qu\'il ne
pouvait examiner l\'affaire constitutionnellement, mais
en soldat. Son plan était tout militaire: il voulait
prendre la Hollande d\'assaut. La Princesse y avait
ajouté des considérations politiques. Elle voulait
revêtir la force de la forme et cela était fort sage,
^ais quoi qu\'on pût dire au Prince, il ne voulait
Jamais consentir à entamer la province sans l\'attache
<iu\'il était absurde de demander.

Ne me doutant pas encore de l\'incapacité morale
du Prince de prêter la main à un plan aussi éner-
gique, et ajoutant foi aux prétextes dont il se ser-
vait , je lui proposai de se faire une escorte d\'officiers
de ses amis, tous suivis de plusieurs cavaliers en
livrée, au moyen desquels je m\'assurais, par la con-
Uaissance que j\'avais des lieux et des habitants, qu\'il
Passerait en toute sûreté le faible cordon de bour-
geois qui occupait les frontières, soit qu\'il prît son
etemin par Nieuwersluys, facile à surprendre et que
^r. Du î^ioulin s\'offrait de livrer, ou soit qu\'il pré-
férât la route que M«ie la Princesse a prise depuis.

Tout en lisant ma pièce, il se troublait et je vis
\'lue Van Citters en augurait mal. A la fin il trembla,
rendit le papier et me renvoya comme j\'ai dit

à S. A. R. Je m\'y rendis en diligence porteur
d\'une lettre qui expliquait la besogne. J\'entretins
fort longtemps la Princesse et depuis ce moment
j\'ai de jour en jour été plus avant dans sa confiance.
Comme dès mon enfance, par un simple mouvement
de générosité, elle a toujours pris beaucoup de part
à moi, en m\'envoyant, après le malheur de mon
père, dans le corps des cadets à Berlin et en pen-
sionnant ma mère pendant plusieurs années, je me
suis aussi senti pour elle une reconnaissance vive qui
a augmenté avec ses infortunes et l\'expérience que
le public a faite, et que j\'ai plus encore faite en mon
particulier, des grandes qualités et des sublimes ver-
tas qui forment son caractère. Elle tient sans doute
du sang prussien, portant la fermeté et le courage
jusqu\'à l\'audace, qui néanmoins ne détruit en elle
aucune des qualités qui appartiennent à son sexe
dont elle conserve toute la décence, au point qu\'elle
n\'a jamais voulu s\'arroger sur son époux une pré-
éminence qui peut-être aurait prévenu sa chute;
mais au contraire tout ce qu\'elle a fait c\'est sous le
nom du Prince, qu\'elle défend toujours contre ceux
qui se plaignent de lui. Il est sûr qu\'il lui fallait
beaucoup de génie pour se mettre au fait des affaires,
auxquelles elle n\'a certainement pas été élevée, et
de notre gouvernement si compliqué auquel le grand
nombre des membres d\'État n\'entend rien ou tout
au plus ce qui est de sa sphère. Son activité est
si grande qu\'à Nimègue, peu avant la révolution, ell"
se levait au milieu de la nuit pour ouvrir des dépe\'
ches, les déchiffrer et expédier une réponse. Je
sais puisqu\'elle m\'envoyait les papiers au moment
même et me mettait à l\'ouvrage en même temp®
qu\'elle s\'occupait. Mais son activité est encore dirigé®

par un esprit d\'ordre et par une méthode qui la
double dans ses effets. Jamais elle ne remet ce
qu\'elle a le temps d\'achever. Jamais elle ne fait
attendre longtemps. La mauvaise réussite d\'une
entreprise ne la rebute pas. Il n\'y a pas de difficulté
pour elle et sa résolution, elle l\'inspire à tous ceux
qui peuvent lui rendre service. Elle possède même
Un art merveilleux de s\'attacher les personnes
qu\'elle estime, par un air gracieux et par mille dis-
tinctions flatteuses. Elle cache de même des senti-
ments peu favorables, pourvu qu\'ils ne passent pas
Un certain point, car alors son mépris éclate sans
uulle réserve.

Telle que je dépeins S. A. R., après m\'avoir écouté
Jusqu\'au bout avec toute l\'attention possible Elle
^\'appointa le lendemain matin et me dit alors qu\'
Elle avait commandé des chevaux pour se rendre à
Amersfoort. La veille je me souviens qu\'Elle ba-
lançait sur ce qu\'il fallait faire de Hartsinck, qui était
Venu avec sa femme lui faire la cour et qui voulait
®e rendre par Bruxelles à Londres, quoiqu\'il offrît de
ï^ester pour renouer des négociations à La Haye,
tendantes à peu près au même but que je me pro-
posais et qui était universellement adopté. J\'avisai
que s\'il pouvait rendre quelque service à Amsterdam,

fallait profiter de son zèle et qu\'à La Haye il ne
ferait qu\'embrouiller, ayant d\'ailleurs perdu tout
orédit chez Rhoon et chez tous ceux qui avaient
quelque pouvoir. On suivit mon conseil et Hartsinck
partit le lendemain.

En attendant R. Bentinck, sur le bruit de mon
arrivée à Nimègue, était venu d\'Arnhem pour ap-
prendre ce qu\'on allait faire. A peine fut-il informé
dessein de S. A. R. qu\'il s\'y opposa vivement
tant envers moi qu\'envers Elle. Il lui représenta
que si, dans cette extrémité, avec la mauvaise con-

duite du Prince, il arrivait, comme il était facile à
prévoir, que les affaires fussent ruinées, ses enfants
pourraient encore se relever, au lieu que si Elle
unissait irrévocablement son sort à celui de son époux,
une même disgrâce pouvait les envelopper et perdre
toute la maison à la fois. Il appuyait sur ce que
jamais le Prince ne se prêterait à la démarche
qu\'il faisait semblant d\'approuver, tandis que par une
ruse grossière et honteuse, il abusait tous ses amis
et la Princesse la première. Il me conta plusieurs
traits du Prince pour me prouver sa lâcheté, entr\'au-
tres qu\'il avait dit l\'été passé à Loo qu\'il n\'était bon
à rien si on ne le forçait, et que pour tirer parti
de ses talents il eut fallu pouvoir le traiter à la
prussienne et lui donner tous les matins une bonne
volée de coups de canne. Mais quoi que Bentinck fit
pour l\'empêcher, la Princesse ne voulut pas dans
cette occasion, aussi peu qu\'auparavant et (du) depuis,
séparer ses intérêts de ceux de son époux, et soit
qu\'elle pût un instant se flatter de voir le Prince
adopter des sentiments dignes de lui, soit qu\'elle
voulût pousser au dernier excès sa résolution de
défendre le Prince, vis à vis même d\'un homme qui
le connait si bien, elle allégua ce que je lui avais
rapporté de l\'impatience du Prince, qui trouvait nos
mesures trop lentes.

Quand Bentinck la vit déterminée à partir, il prit
le parti de la suivre. Arrivant à l\'hôtel du Prince,
j\'appris que les fourriers avaient déjà divulgué la
nouvelle du voyage de S. A. R., et comme c\'était
huit heures du matin, on me laissa dans l\'anticham-
bre, en attendant que le Prince faisait ses prières.
Je crois qu\'elles n\'ont jamais été plus longues et
que s\'il a prié Dieu de lui accorder du courage, i^
n\'a pas été exaucé, car en sortant tout égaré, il nie
demanda le paquet de S. A. R. qu\'il ouvrit en trem-

blanfe avec la pâleur sur le visage, les joues enflées,
la bouche béante et, comme j\'attendais qu\'il m\'adressât
la parole, au lieu de me parler, il mit de côté les
lettres et lut ou fit semblant de lire, dis fois peut-
être , une gazette qui ne pouvait rien contenir de fort
intéressant. Tout le jour, jusqu\'après diner, que
la Princesse arriva, je demeurai dans l\'incertitude,
et mes plus belles espérances de ramener le Prince
à La Haye s\'évanouirent et firent succéder un abat-
tement d\'autant plus grand que les fatigues avaient
accablé ma constitution physique, sans que je m\'en
fusse aperçu tant qu\' avait duré cette exaltation de
l\'esprit.

L\'arrivée de la Princesse ne me tranquillisa guère
et je voyais bien que pour ne rien dire de plus,
elle n\'avait pas persuadé son époux. Le lendemain
matin, Mr. Van Citters fut appelé aux conférences
dont je me voyais avec peine exclu. 11 monta et
me dit, avec un sourire de pitié et de désespoir,
que rien ne pouvait engager le Prince à un parti
énergique, et qu\'il avait nommé Guillaume I ingrat
envers son maître et rebelle et Guillaume HI déna-
turé, tyran heureux, et que sais-je encore, quand
eu lui cita l\'exemple de ces princes qui ont illustré
®a maison. Mr. de Zuideras fut appelé; enfin je le
fus aussi. Mais le Prince, sous prétexte de l\'heure
^e la parade et d\'affaires militaires, sortit au moment
^u\'il me vit entrer. A cette occasion, c\'était me
faire un compliment sans doute, mais à présent je
remarque trop que, pour l\'avoir vu à découvert, jo
^ui inspire de l\'aversion et qu\'il se déferait de moi
^e ^ plus volontiers du monde. Voilà les grands, et
Voilà malheureusement la nature humaine!

diner la tristesse était peinte sur mon visage;
plusieurs fois S. A. R. jeta les yeux sur moi, mais
e Prince évitait jusques à mes regards. Après diner

Mr. Van Citters appela Mr. R. Bentinck et moi pour
nous lire un papier de S. A. R. contenant la pro-
position de se rendre à La Haye, pour inspirer de
l\'énergie et du concert au parti qui avec cela sans
doute pouvait triompher encore. Un moment après
on appela Mr. de Zuideras pour être des nôtres.
Ces Messieurs étaient dans l\'extase et ne considé-
rèrent plus la Princesse que sous l\'aspect d\'une
héroïne pour laquelle il fallait se sacrifier. J\'hésitai
de donner mon consentement, trouvant qu\'il fallait
préparer les choses. Toute l\'après-dinée, le prince
était agité des plus violentes passions, il se prome-
nait la tête découverte au jardin, en spectacle à tous
les courtisans. Il y eut de longs entretiens entre
lui et S. A. R. Enfin Mr. Van Citters appela de
nouveau, pour entrer chez LL. AA., Mr. de Zuideras,
Bentinck et moi. Il était facile de voir qu\'il y avait
eu des altercations sur le voyage et que le Prince
s\'y opposait. Il le déclara bientôt, mais S. A. R.
avec une mâle fermeté, lui répliqua: „Savez-vous un
„plan plus raisonnable Dites le! Mais il en faut un.
„Je suis prête à souscrire au vôtre et à travailler
„pour le faire réussir. Mais si vous n\'en avez pas
„d\'autre, il faut adopter le mien." „Qu\'il était petit
en ce moment!" s\'éria Bentinck quand nous fûmes sortis.

Mr. Van Citters, qui ne m\'épargnait pas, proposa
de m\'envoyer à La Haye pour savoir l\'avis des
experts. En effet la Princesse me donna ce papier
qu\'elle nous avait fait lire par Van Citters. Elle y
joignit une lettre à Mr. de Larrey à laquelle le
Prince ajouta quelques lignes ineptes qui faisaient
preuve de son dépit et par lesquelles il déconseillait
le voyage. Il ne me fut permis de consulter que
Larrey, Reigersman et Royer. Je dois à la vérité
le témoignage que dans ces moments le Prince était
calme, qu\'il souriait en se promenant par la chambre,

qu\'il avait même l\'air railleur qui prouve chez lui
une satisfaction intérieure. Était-ce qu\'il se sentait
débarrassé du poids de l\'énorme entreprise qu\'on lui
avait conseillée, ou se réjouissait-il, après tant de
faux pas qui lui avaient été reprochés, de voir S, A. E.
résolue à une démarche qui lui paraissait également
blâmable? Tout fatigué que j\'étais, Mr. Yan Citters
me pria de partir sur l\'heure. „Qu\'est ce à dire",
s\'écria-t-il, „si pour une bonne cause vous passiez
encore une couple de nuits sans dormir?" Je pris
ma route par Wesep, où devant le pont du Vecht
ma chaise fut arrêtée par une vingtaine de bourgeois
qui avaient cru découvrir des cavaliers. Au moyen
d\'une fort bonne contenance, je passai par la ville,
et prenant toujours des gens affidés, j\'arrivai à La
Haye à dix heures du matin. J\'avertis aussitôt
lieigersman et je fus chez Larrey qui, sur la lettre
<le S. A. E. et ce que j\'y ajoutai pour le mettre au
fait, conclut facilement qu\'Elle était déterminée et
que le Prince n\'osait s\'y opposer vivement. En bon
eourtisan, il prit son parti tout de suite, déclarant les
appréhensions du Prince puériles et l\'arriveé de S. A. E.
a La Haye nécessaire au bien des affaires.

Reigersman appuya l\'avis de De Larrey et s\'étendit
®Ur plusieurs détails, entre autres sur un plein pouvoir
qu\'à son avis le Prince devait donner à la Princesse
^-vec une instruction qui abandonnait la plupart des
choses à sa discrétion et qu\'il dressa même avant
^on départ. Quand je la présentai au Prince, il se
fâcha et dit que la Princesse n\'était pas son ambas-
sadeur; que ce n\'était pas comme s\'il commettait Mr.
Reigersman; qu\'elle pouvait traiter des choses sans
papier. Il parut pourtant dans la suite que le
parti patriotique se servit du prétexte que la Prin-
cesse n\'avait aucun droit de se mêler des affaires,
lu elle ne pouvait représenter la personne de son

époux etc. C\'est que l\'esprit du barreau répand ces
subtilités dans notre politique et que Reigersman,
comme avocat, n\'en est pas éloigné. Il voulait que
la Princesse fut préparée à tout événement.

Mais tous ces vains discours ne faisaient rien à la
chose. Si S. A. R. arrivait à La Haye, ce n\'était pas
pour disputer sur les termes ; la question tôt ou tard
eut été décidée par le fait. Il y eut un second
conseil chez moi où Reigersman fit de son mieux
pour obtenir le consentement de Royer, et c\'est alors
qu\'il lui échappa de dire: „On ne peut rien faire
„avec le Prince, il faut que la Princesse rétablisse les
„affaires". Royer céda avec peine à nos arguments
qui ne le persuadèrent certainement pas. Avec un
attachement à la personne du Prince, devenu en lui
une habitude, et avec un peu d\'ambition, ne devait-
il pas voir avec douleur l\'abaissement de son protec-
teur et concevoir plus d\'inquiétude sur une entreprise
aussi hardie que l\'était celle de S, A. R. qu\'il avait
moins su encore apprécier que nous? Il était d\'ail-
leurs tous les jours témoin de la noire malice de
ceux qu\'elle trouverait en tête dans la province,
qu\'ils gouvernaient despotiquement,

A diner chez Aylva \'), je ne dis mot, je parlai
même fort peu de mon voyage, je repartis de là à
six heures du soir. J\'avais passé auparavant chez
Harris que je n\'avais pas trouvé le matin. Je 1®
fis descendre de son diner et l\'étonnai par ce que je
lui annonçai. „Le Prince", me dit-il, „y a-t-il con-
senti?". Je fus obligé de répondre afiîrmativemenfc
puisqu\'il l\'avait remis à la décision des trois Messieurs
qui venaient de donner leur consentement

1) Les Aylva étaient une des grandes familles frisonnes. Plusieurs
d\'entre eux avaient pris part au mouvement démocratique frison-

Aussitôt il dépêcha un pînhje en Angleterre pour
prévenir, dit-il, le ministère, au cas qu\'on eut besoin
de quelque secours si l\'affaire tournait mal. Je
repassai par la même route, en quoi je fis impru-
demment. Mais toute cette course a été si dangereuse
et tout dépendait en telle manière de la diligence que
je passai aisément sur des considérations de ce genre.

J\'arrivai à Amersfoort au matin, le surlendemain
du soir que j\'étais parti, LL. AA. sortaient de l\'église
et la Princesse, en me voyant, demanda avec viva-
cité: „Oui ou non?" Je répondis: „Unanimement
oui, Madame." Sa joie éclatait dans ses yeux. Le
Prince était confus. Il y eut des audiences. Je
pensais tomber de mon haut, de sommeil et de
lassitude. Après cela j\'entrai chez LL. AA. et pen-
dant qu\' Elles étaient debout, ainsi que Mr, van
Citters et d\'autres qui survinrent, le Prince m\'obligea
de m\'asseoir et de parler toujours assis. On conclut
de mander à Reigersman de préparer la route et les
relais. Je m\'offris de partir tout de suite pour La
Haye, mais S. A. R. n\'y voulut jamais consentir,
disant qu\' Elle ne voulait pas que je me tuasse. On
me prépara un lit et pendant qu\'après tant de fati-
ques je goûtais les douceurs d\'un long sommeil, Elle
partit pour Mmègue avec tant de diligence et même
do négligence pour quelques affaires, que j\'ai dû croire
avec raison qu\' Elle craignit de nouveaux obstacles
la part du Prince.

Le lendemain. Elle me fit presser par Van Citters
la suivre. Le Prince me recommanda d\'insister
auprès de S. A. R. pour lui ménager encore l\'occa-
sion de la voir encore à Amerongen où il se proposait
® se rendre du camp qu\'il allait visiter, pour n\'avoir
Pf-s l\'air d\'abandonner toutes choses. Que ne lui
^8-je alors pour animer ce faible courage et que ne
découvris-je en lui de faiblesse, de pusillanimité! „II

n\'avait plus que peu de temps à vivre," s\'écriait-il, „à
l\'exemple de ses ancêtres tous morts avant l\'âge de
quarante ans. Il allait, quand l\'événement serait fort
heureux, trouver un état dont les finances étaient déla-
brées , qui conservait peu de son ancienne splendeur."

Tollius m\'a dit souvent que le Prince croyait pouvoir
vivre plus heureux dans ses Etats, où il se libérerait
de ses dettes, où il serait riche parmi ses égaux,
que dans la République où l\'emploi de Stadhouder
était si pénible et si coûteux. R. Bentinck m\'a
plusieurs fois assuré que l\'ambition du Prince était
de se retirer; qu\'il lui avait avoué que, voyant les
choses aussi bien que la plupart de ceux qui l\'en-
touraient , il ne pouvait se cacher l\'humeur bouillante
et variable qui l\'empêcherait toujours de se bien
conduire, qu\'il ferait sans cesse le malheur des siens
et le sien propre, qu\'il était un malheureux mais
qu\'il était incorrigible. Et ce dernier sentiment lui
donnait une joie maligne.

Dans le temps dont je parle, il doit, en présence
de S. A. R., s\'être présenté en souriant devant un
miroir, et sur ce qu\'Elle lui marquait sa curiosité
sur ce qu\'il pensait, il répliqua: „Voilà un joli b...
„pour un chef de parti", ce que la Princesse rendit
à Bentinck: „Voilà une jolie physionomie etc . .
Il y a peu de temps i) que Tollius me dit que le
Prince avait déclaré qu\'il s\'amusait mieux à Amersfoort
qu\'il ne fait à cette heure à La Haye, se plaisant à
voir les événements à quelque distance et à écouter
de temps en temps les rapports qu\'on lui venait faire.

A Nimègue nous attendîmes, si je ne me trompe,
deux jours au moins la réponse de Reigersman qui
enfin arriva avec la route à prendre; les relais étaient
commandés pour une baronne de ***, tante de

Me Danckelmann i). Van Citters 3) que le Prince voulait
retenir auprès de sa personne, quelques instances
qu\'il fit pour suivre S. A. R., il n\'y avait que Mr. de
Zuideras, Bentinck et moi qui étions instruits du
projet, quand je me vis dans la nécessité d\'engager
la Princesse à s\'ouvrir à Mr. Beelaarts 3), qui sans
cela aurait pu tout gâter et qui n\'en fit pas moins
de son mieux, comme je vais dire. Cet homme
ignorant et zélé se donnait beaucoup de mouvement
pour les intérêts du Prince ; il était toujours par voie
et par chemin, il courait souvent avec Rhoon qui
s\'attache à tous ceux qui lui paraissent de bons com-
pagnons, et il se croyait de bonne foi un des chefs
du parti. Fréquentant notre société, il ne pouvait
manquer d\'avoir quelqu\'idée de la facilité de frapper
un grand coup, mais en causant à ce sujet avec
quelques jeunes gens et entr\'autres Mr. d\'Ungeren,
des gardes, l\'homme le plus écervelé qu\'on ait jamais
vu, il avait donné dans la folle supposition qu\'un
drapeau orange, planté au milieu de La Haye, aurait
fait la révolution pourvu qu\'au premier signal le
Prince se fût mis en marche pour le soutenir. Il se
croyait assuré de quelques bas-officiers, déterminés
à tout faire, et c\'est pour annoncer cette belle dis-
position qu\'il se rendit à Amersfoort le jour après
que la Princesse était retournée à Nimègue. Après
Une première conférence qu\'il eut avec le Prince,
celui-ci vint en sautant me dire qu\'il y avait d\'excel-
lentes nouvelles de La Haye et qu\'il me fallait attendre
qu\'il m\'entretint plus au long. J\'attendis et je tâchai
âe savoir ce que c\'était,- mais je m\'aperçus bien que

Dame d\'honneur de la princesse venue d\'Allemagne avec elle
® l\'époque de son mariage.

Beelaarts avait résolu de m\'en faire mystère, puis-
que malgré les plus vives instances de Van Citters,
il ne voulut jamais s\'ouvrir à moi, se doutant bien,
je pense, que je ne l\'approuverais pas.

La crédulité de Van Citters, qui semblait persuadé
par la conviction intime que témoignait Beelaarts,
m\'a depuis fait concevoir de justes soupçons sur la
solidité de son jugement i). Cependant Beelaarts eut le
même sort que moi de voir ralentir la première effer-
vescence du Prince et d\'être renvoyé à la Princesse.
Nous partîmes ensemble. A peine eut-il donné les
premières ouvertures à S. A. R. qu\' Elle fit entrer
Bentinck, ne pouvant, disait-elle, l\'entendre seule
sur une affaire de cette importance. Quand Elle eut
écouté jusqu\'au bout. Elle déclara que ce projet était
fondé sur une base si peu solide qu\'Elle ne pouvait
l\'embrasser. Cette réponse, donnée avec politesse et
avec ces égards que la cour observait scrupuleusement
en ce temps-là et que surtout S. A. R. ne perdait
point de vue, laissa quelqu\'espoir à Mr. Beelaarts et
il y avait tout à craindre qu\'il ne causât un tumulte
à l\'approche de la Princesse sans le savoir , mais aussi
sans pouvoir jamais ôter en public la forte prévention
qu\'il avait tout concerté avec Elle. Je ne vis de moyen
pour l\'empêcher que de faire confidence du voyage
à Mr. Beelaarts sous le sceau du secret. Il partit
le lendemain, 24 heures avant S. A. R., et Reigers-
man m\'a souvent assuré qu\'il a prévenu ses amis à
Haestrecht où la Princesse devait passer et que par
son imprudence on a conçu les premiers soupçons
parmi les patriotes et dans le cordon. Il faut avouer
cependant que Reigersman, en commandant dix-sept
chevaux pour trois voitures, ne pouvait manquer de

1) „Le sieur Van Gitters est plein de probité, mais borné comme
il n\'est pas permis de l\'être" (Renfner).

répandre l\'alarme, et il est de fait que cette circon-
stance a fait croire par toute la province que le Prince
allait se rendre à La Haye. S. A. R. a vivement senti
cette faute, mais comme Elle songe peu au passé,
qui est immuable, Elle pardonna généreusement à
Reigersman et me dit qu\'Elle se tenait trop persuadée
de ses bonnes intentions pour lui vouloir du mal.

Pendant que nous attendions la réponse de la Haye,
je travaillais à une note que je remis à S. A. R. pour
lui servir à se rappeler tout ce qu\'il y aurait de plus
intéressant à faire. Elle était déterminée à voir tout
le monde, excepté les trois pensionnaires i). Tollius
devait la suivre après quelques jours ; une forte dépu-
tation de la Gueldre, gens à tout entreprendre, se
disposait au préside dans les Etats-Généraux pour
la semaine prochaine Je me souviens qu\'emporté
par mon zèle et par l\'enthousiasme assez général en
ces temps, mes expressions tenaient plus d\'une
instruction que d\'une note présentée à une grande
Princesse. S. A. E. néanmoins la reçut avec bonté
et m\'écoutait attentivement sur tout ce que je croyais
devoir lui dire. C\'est que toutes les formes, à la Cour
comme dans les affaires, disparaissaient devant l\'im-
portance des sujets qu\'on traitait.

On agita quelque temps la question s\'il fallait aller
par eau et secrètement ou par terre et sans se
déguiser. S. A. R. avait d\'abord eu la première idée
et paraissait dans la suite pencher pour la dernière,
Eentinck l\'appuya, soutenant qu\'il n\'y avait pas de
\'^rijcorps qui osât toucher à une Princesse d\'Orange,
®oour du Roi de Prusse, et la crainte de faire paraître
la moindre appréhension à ce sujet a peut-être, plus

Chaque province avait droit à la présidence pendant une
semaine, à tour de rôle.

que tout autre, contribué à faire prendre à S. A. R.
la résolution de tenir la grande route. Elle écrivit
au Prince et s\'excusa du rendez-vous qu\'il lui pro-
posait. Les chevaux furent commandés pour elle à
Amersfoort, chemin qu\'effectivement il fallait prendre
les premières lieues. Le soir la Princesse prit congé
de Madame de Danckelmann, qui me serra la main
avec émotion. Les jeunes princes me parurent assez
tranquilles, ce qui leur avait été fortement recom-
mandé. La princesse Louise ne put cacher sa peine
que les courtisans ne pouvaient expliquer. A souper
S. A. R. était gaie. Mademoiselle de Starrenburg i)?
qui devait partir avec elle, me chargea d\'un paquet
pour La Haye, de sorte qu\'à minuit et un quart elle
ignorait encore sa destination.

Mr. de Zuideras prit tout plein d\'arrangements
pour rendre générale en Gueldre une révolution qu\'il
venait d\'effectuer à Zutphen où tout le monde, après
lui, avait arboré la cocarde orange. Un cavalier tué
d\'un coup de mousquet par un bourgeois dont il
cassait les vitres avait inspiré à toute la garnison
une fureur qu\'on ne put calmer que par un signe
extérieur de sa façon de penser politique. Dans peu de
jours toutes les garnisons jouèrent le même rôle,
excepté à Mmègue où le retour de S, A. R. fut le
signe propice de la révolution 2). En effet le peupl®

1) Mademoiselle de Wassenaer-Starrenburg, dame d\'honneur de
la princesse. Les Wassenaer étaient une des plus grandes famiH^®
de la République. Une branche (Starrenburg) était fixée en Hol-
lande; une autre (Twickel) en Frise. Le baron de Wassenaer-
Starrenburg, ancien ambassadeur à St. Pétersbourg, et leader du
corps équestre de Hollande, était au dire d\'Âlvensleben (1®^\'
1788, Archives de l\'État, à Berlin) un personnage „décrié et flétri \'
Le comte de Wassenaer-Twickel, bailli du pays de Praneker, avai
été ambassadeur à Vienne.

2) H. A. Weststrate, Gélâerland in den patriottenfjd». donné ui>
récit très détaillé de ces événements.

des grandes villes en Gueldre était dans les principes
du patriotisme, et c\'est le danger des familles qui les
réunit au Prince et qui les fit recevoir le secours
de l\'Angleterre.

Je m\'embarquai avec Mr. de Zuideras sur un boeijer
que je quittai à Bommel pour prendre des chevaux.
Je vis sur la digue, vis-à-vis de la ville, mes offi-
ciers sous la direction de Dankaerts, qui m\'apprit la
lâcheté des paysans de l\'Alblasserwaard qui n\'osaient
rien entreprendre. Tout près de la Haye je ren-
contrai Mr. van Teylingen, qui m\'apprit que depuis
deux jours on parlait publiquement de l\'arrivée pro-
chaine du Prince ou de la Princesse. Nous avions
calculé qu\'elle pouvait venir à onze heures au soir.
Je fus l\'annoncer aux présidents de semaine, et elle
aurait eu des députations des collèges et de la gar-
nison ou plutôt tous les officiers y seraient accourus.
Mr. Harris me supplia de lui faire avoir la première
audience de toutes; il voulut avoir le pas sur Mr.
de Thulemeyer. Mr. Reynst me dit qu\'il s\'embar-
rasserait fort peu de ce que ferait le général i); qu\'il
irait à la Maison du Bois et mènerait avec lui tous
ceux qui voudraient le suivre. Grovestins adjudant
des gardes, le plus brave garçon que je connaisse
a dit depuis qu\' Ungeren, informé sans doute par
Beelaerts, avait été préparé à arborer la cocarde
Orange. H s\'est passé à la maison de Rhoon des
choses qui m\'ont fait croire qu\'on tramait la même
chose parmi les sociétés. La joie même de Rhoon,
ne pouvait se contenir à mon arrivée, prouvait
Quelque chose de plus qu\'une satisfaction de voir
S- A. R.

Général-major de Kretschmar, lieutenant-colonel aux gardes.
ƒ) Les Sirtema van Grovestins étaient une des grandes familles
irisonnes.

Isagell \') me demanda en sa présence ce que la
Princesse avait dit du projet de Beelaerts. Je ne
fis pas mystère de sa réponse et Nagell dit en sou-
riant à Rhoon: „Je vous l\'avais bien prédit." Toutes
mes visites préparatoires achevées, je retournai chez
Rhoon, son valet de chambre, me rencontrant au
Vivier 2), m\'ayant dit : „Venez promptement, Mon-
sieur, on vous attend !" L\'air dont il prononça ces
paroles me donna de l\'inquiétude; arrivé chez Rhoon,
je trouvai la nouvelle de la détention. Un homme
de confiance, Gueldrois de naissance, fort remuant et
que nous avions appris à connaître par R. Bentinck
et par Beelaerts, vint nous rapporter qu\'il avait vu
S. A. R. tomber entre les mains du vrijcorps. Mon
affliction ne se décrit pas.

Nous nous jetâmes à cheval pour apporter cette
triste nouvelle à la Maison du Bois où Rengers .
Reigersman, Voigt, Kinckel attendaient la Prin-
cesse. Rhoon se fit suivre d\'Ungeren à l\'indignation
de toute la compagnie. On y parla beaucoup sans
rien conclure. Tout le monde était consterné. Épuisé
de fatigues, je ne pus résister au sommeil qui était
plutôt chez moi un abattement qu\'un repos. Nous
retournâmes chez Rhoon qui me fit coucher dans sob
lit et se mit sur un matelas à terre, après avoir
recommandé la tranquillité à tous ceux qui penchai-

3) Les Rengers appartenaient également à la noblesse frisonne.
Rengers dont il est ici question est probablement le chambellan
du prince, frère d\'Epko Sjuck Rengers, bailli de Wymbritseradee •

4) Le baron de Kinckel, allemand, officier de marine au service
de la République, très anglais et orangiste d\'idées. Un des hommes
les plus spirituels et les plus mordants de son temps. Ses Mémoire®
et sa correspondance ont été publiés par M. de Jonge.

ont pour des moyens violents, devenus dangereux
depuis que la Princesse était prisonnière.

Le lendemain je fus chez Mr. de Zuideras où je
trouvai Harris dans un silence morne et qui me
regardait avec douleur. Revenu de mon premier
trouble, je sentis bien qu\'il n\'y avait d\'autre moyen
pour sauver S. A. R. et pour tirer parti des circon-
stances que de la faire réclamer par LL. HH. PP. \').

Le lendemain 2) je fus chez Mr. de Welderen, pré-
sident. Il était mol au dernier point. Il prétextait
de n\'avoir nulle connaissance légale de la détention.
Aussi n\'aurait-il apparemment rien fait sans la lettre
de S. A. R. J\'écrivis un billet ostensible à Mr. d\'Aylva,
que je lui envoyai dans l\'assemblée de LL. HH. PP.
et qui se trouvait tout à fait d\'accord avec la lettre
de la Princesse qui arrivait au même moment. En
attendant on faisait marcher des patrouilles par toute
la Haye. La foule se portait encore vers la Maison
du Bois. Tout le monde avait l\'air surpris; on se
questionnait sans pouvoir se répondre. Harris n\'osait
rien faire, soit qu\'il eût appris de De Zuideras qu\'en
effet le Prince avait déconseillé le voyage, soit qu\'il
ue voulût pas que cette démarche parut concertée
avec lui. Car, si je ne me trompe fort, ce fut à cette
Occasion que sur mes pressantes instances de dépêcher
Un courrier extraordinaire, il répliqua que le ministère
lui saurait pas gré de ces alarmes continuelles.
Quoi qu\'il en soit, Mr. de Thulemeyer ne voulut
pas bouger; aussi ne mo suis-je pas rendu chez lui,
qui avec un ministre fidèle aurait été la première
^^esure à prendre. L\'apathie de Larrey n\'a jamais
paru davantage que dans cette rencontre; il était

pour désigner les États-Généraux.
) C\'est à dire le 29 juin, lendemain de l\'arrestation, pas le
®ademain du lendemain de la page précédente,

insensible à tout. Il se répandit alors un bruit que le
Rhingrave s\'était avancé à la tête de 400 chevaux
près de Schoonhoven, offrant ses services au magistrat
qui n\'en voulut point, et dans le dessein de proposer
à S. A. R. l\'alternative ou de l\'amener prisonnière
à Utrecht ou de la rétablir avec sa maison dans tous
ses droits, moyennant des dignités et des pensions.
On a dit aussi que sur la nouvelle de la détention,
il s\'écria; „Tout est perdu!" comme s\'il prévoyait le
secours prussien qui arriva ensuite.

Ceux qui accompagnaient S. A. R. étaient dans
l\'extase de sa fermeté qu\'elle inspirait encore à tout
le monde. Stamford m\'a dit depuis qu\'elle pensait
fort peu à l\'effet que cette rencontre devait faire à
Berlin, mais qu\'il lui avait exposé la nécessité d\'in-
former le roi au plus vite. Aussi dépêcha-t-on un
courrier qui causa effectivement la première effer-
vescence, dont notre parti se promit tant.

S. A. R. m\'avoua depuis qu\'elle avait de grandes
inquiétudes pour ses papiers qui étaient au fond de
la voiture, exposés à ses ennemis, d\'autant plus
qu\'il y avait la main de plusieurs personnes qui
auraient été compromises et qu\'elle n\'osait montrer
la moindre appréhension de peur de se découvrir.
II y avait entr\'autres des papiers que j\'avais donnes
à la Princesse à Amersfoort qui regardaient l\'entrepris®
du Prince et que j\'avais déchirés en partie, par dépit-
Van Citters, qui m\'avait vu faire, peut l\'avoir rap-
porté à S. A. R. qui me demanda tous mes fragments,
pour s\'en servir, dit-elle, dans une autre occasion-

Mr. de Randvrijck i), en véritable courtisan, était
fort choqué de ce que les députés et les chefs des
vrijcorps — tandis que par respect il se tenait

1) Georges, comte de Randwijck, chambellan du prince, qui
député de Gueldre aux États-Généraux.

debout devant S. A. R., tout fatigué qu\'il était —
s\'étaient assis à côté d\'elle, lea jambes croisées.
Lorsqu\'il s\'agit de la punition des coupables, que
dans son premier ressentiment le roi avait demandée,
S. A. R. me dit qu\'il n\'y avait point de coupables
subalternes, puisquElle ne pouvait honnêtement se
plaindre des manières de gens qui ne savaient pas
vivre. Il parait donc que la Princesse n\'a certaine-
ment pas été maltraitée, comme on l\'a répandu dans
le temps, à moins que sa fierté l\'eut empêchée d\'en
convenir. Elle m\'a dit encore que Mr. de Lange,
commandant des bourgeois et conseiller de Grouda
•— qualité dans laquelle il a été compris dans la
satisfaction i) — lui avait plusieurs fois remontré
qu\'on ne pouvait la mener à Gouda, puisqu\'il y
aurait certainement une sédition.

S. A. R. exigeait cela, comme elle m\'a dit depuis,
parce qu\'elle s\'assurait qu\'à peine sa détention serait
connue à La Haye qu\'on donnerait des ordres pour
la relâcher. Ml\'® de Starrenburg ma raconté qu\'ar-
rivée vers les cinq heures à Schoonhoven, la Princesse
s\'était plaint d\'avoir .mal calculé, puisqu\'elle vien-
drait à la Maison du Bois de si bonne heure qu\'elle
serait embarrassée de son temps. Elle était partie
à cinq heures du matin,

Milord Athlone 3) m\'a dit que le Prince, en appre-
nant la nouvelle par Tollius qui avait rebroussé
chemin, fut comme transporté de colère, qu\'il déclarait
*lu\'il allait se mettre à la tête des troupes pour

1) La „satisfaction" offerte à la princesse fut l\'exclusion des
""agences d\'un certain nombre de patriotes, déclarés inaptes à toute
fonction publique.

Le baron de Reede d\'Athlone, grand-bailli d\'Utrecht, un des
correspondants de Guillaume V pour la province d\'Utrecht (l\'autre
étant De Pesters van Cattenbroek). Les Athlone avaient reçu le
\'^re de pair irlandais et le chef de la famille était appelé Lord.

marcher au secours de la Princesse, mais que cette
vivacité comme à l\'ordinaire se calma bien vite et
que surtout après que S. A. R. fut en liberté, il ne
parla plus de moyens violents.

Le retour de la Princesse à Nimègue fut un spec-
tacle touchant. Par tout le chemin on jetait des cris
de joie; quand elle passa la rivière près de la ville,
dix mille cocardes orange parurent subitement sur
les chapeaux. Cette circonstance de la couleur orange
arborée en Grueldre lors du voyage de la Princesse
a fait croire que les mesures étaient concertées, mais
quoique Mr. de Zuideras puisse avoir été ravi de
choisir cette époque pour accomplir un dessein qu\'il
avait nourri depuis quelque temps, on a travaillé sur
le peuple dès auparavant au même effet et quand
il fit à Adolphe de Rechteren la première propo-
sition de prendre la cocarde, il m\'a juré qu\'un quart
d\'heure auparavant il n\'en avait pas l\'idée. De sorte
que tout le concert qu\'il peut y avoir eu et qui n\'a
rien de surprenant, comme je l\'ai déjà fait remar-
quer, c\'est que tous les esprits étaient à peu près
agités des mêmes mouvements et qu\'il naissait de
l\'état même des affaires et des événements un système
qui fut insensiblement adopté par tout le parti et
qui produisit des mesures qui avaient l\'air d\'un
plan combiné entre les auteurs. Ce qui malheureu-
sement n\'était pas.

Dans toutes les révolutions il faut bien prendre
garde à ces mouvements dans les esprits, il faut
même les exciter et les diriger vers le but qu\'on se
propose. C\'est le grand art d\'un chef de parti de
connaître et de conduire ces mouvements; il faut
du tact pour l\'un et du génie pour l\'autre. C\'est le

1) Le comte Adolphe de Rechteren, bailli de Wijk-bij-Duurstede,
membre du corps équestre d\'Utrecht.

génie qui manquait au Prince, mais plus encore le
désir de gouverner et de s\'élever par des travaux et
par des vertus à une gloire qui fait l\'objet de ses
vils sarcasmes. Il y e«t en ce temps-là une stagnation
dans les affaires qui venait de l\'attente générale de la
manière dont le roi de Prusse prendrait l\'insulte
faite à sa soeur.

Il faut croire qu\'à moins du parti qu\'elle prit de
retourner à Nimègue, dès qu\'elle apprit l\'approbation
des États, elle aurait pu très bien ne plus trouver
les chemins ouverts. Cette apparition subite avait en
effet déconcerté la cabale qui, quoi qu\'on en puisse
dire, n\'a jamais eu assez de concert pour opérer
promptement. Cela parait à présent encore par des
papiers devenus publies depuis la révolution. Il est
sûr aussi que si S. A. R. avait voulu partir plus tôt.
Elle aurait encore rencontré de grands obstacles.
Mr. Harris m\'avoua qu\'on ne pouvait rien faire avant
de savoir la résolution du roi de Prusse. On ne
Voulut pas même me laisser partir, quoique je brûlasse
du désir de voir S. A. R. après le danger auquel
Elle venait d\'échapper, disant que je devais attendre
une décision. Je fus obligé d\'envoyer un billet en
déguisant ma main pour avertir la Princesse que les
amis de La Haye pensaient qu\'on ne pouvait trop lui
conseiller de s\'éloigner le plus tôt possible. Il y
avait des têtes chaudes qui, au moment où S. A. R.
serait libre, voulaient donner le signal de la révolte,
mais je prévoyais de mauvais succès et, connaissant
le système du ministère britannique, j\'opinais forte-
uient à nous l\'éserver pour des circonstances plus
favorables qui approchaient.

Nous avions arrangé une assemblée générale des
Sociétés où je proposai infructueusement de présenter
requête pour obtenir un libre passage pour S, A. R.
I^ans les classes inférieures on ne connaît que le

Prince, et il est adoré. Alors on craignait même
que la Princesse n\'eût voulu se saisir du gouverne-
ment. Les sociétés formaient un corps difficile à
conduire. Celle de La Haye était certainement la
plus hardie de toutes et les chefs y jouaient, comme
partout ailleurs, le rôle de contenir les plus entre-
prenants {Hou je maar stil).

Je déclarai que je ne dirais jamais rien pour
apaiser les mécontents, que fort au contraire j\'étais
du nombre, qu\'on n\'avait qu\'à me communiquer tout
ce qui parassait utile, quelque hardiesse qu\'il fallût
pour l\'exécuter, et que si j\'y voyais jour, j\'y travail-
lerais. En effet il y aurait eu beaucoup à faire, mais
il y avait toujours le même vice dans notre admini-
stration, Le chef n\'avait ni conduite ni secret. H
n\'est bon, disaient tous ceux que le connaissaient,
que pour exécuter et il ne faut l\'avertir qu\'au moment
de l\'action. Dès longtemps Mr. Luyken (le fiscal)
faisait des perquisitions pour trouver des chefs d\'ac-
cusation contre lui, et si on l\'attaquait en justice
tout était perdu. D\'ailleurs nous en imposions en-
core et l\'on ignorait le secret de notre faiblesse,
comme nous nous trompions sur les ressources des
patriotes. Tout dépendait de l\'opinion, H y avait
cela de certain que sans le secours du Prince et
des troupes, quelque faible qu\'eût été son escorte,
nous ne pouvions rompre la force magique qui nous
tenait assujettis.

Il fallait donc attendre qu\'une puissance se déclarât
et cette nécessité, dont j\'étais convaincu, m\'inspirait
de la patience. Je voulus pourtant voir le Prince et
la Princesse pour connaître leurs desseins et, quoi
qu\'on pût me dire, je partis pour Amersfoort. Je
voulais faire part au Prince des grandes divisions
qui commençaient entre le Besogne Personnel, com-
posé de M,M. de Starrenburg, van Berckel, de Gfxjse-

laar, Zeeberg et de Kempenaar i), la commission de
Woerden, nommée comme les autres pour la défense
do la Hollande, mais avec l\'addition de la ville
d\'Utrecht, les conseillers-committés 2), qui avaient
toujours eu soin de cet object et enfin les Etats
même. Les finances étaient dissipées et le crédit
perdu. Il fallut, si je ne me trompe, négocier cinq
millions et l\'on donna, je crois, vingt et deux pour
cent dans la loterie à laquelle il fallut avoir recours.
Vers ce temps-là la commission de Woerden, nommée
ainsi parce qu\'elle siégeait dans cette ville, mais
faisant fonctions de députés en campagne, inventa
les fameuses quittances qui ont fait tant de mal à
la mauvaise cause. Les officiers recevaient une année
de gages; ils signaient un reçu, mais celui-ci se
terminait par la phrase suivante : „Et je m\'engage
à servir les Etats de Hollande sur tout territoire
quelconque." C\'était renverser le serment fait à l\'Union,
serment primitif auquel toute obéissance à des mem-
bres de l\'Union devait demeurer subordonnée. Aussi
le grand nombre des officiers refusa-t-il de signer,
préférant la suspension qui suivait aussitôt. Mais
la Q-ueldre payait toutes les troupes suspendues en
Hollande. La garnison de La Haye [était] com-
posée non-seulement des régiments des gardes hol-
landaises à pied et à cheval et du premier bataillon
des gardes-suisses, mais encore de 2 bataillons et

1) Chefs du parti démocratique (excepté le baron de Wassenaer-
Starrenburg qui se rallia aux principes orangistes quand il vit que
les affaires se gâtaient pour les patriotes). De Gijselaar, pension-
naire de Dordrecht et Van Berckel, pensionnaire d\'Amsterdam
formaient avec Zeeberg le „triumvirat" des matadors. Van Berckel
était le frère du ministre aux États-Unis avec qui Hogendorp avait
fait le voyage d\'Amérique. De Kempenaer était un député d\'Alkmaar.

2) Gommitté, en hollandais gecommitteerde. Hogendorp appelle
ainsi le collège des conseillers-députés.

de 3 détaoliements de cavalerie, forts chacun de cent
chevaux, qu\'on appelait communément la nouvelle
garnison. L\'on se gardait bien de rien proposer à
l\'ancienne garnison qui pût l\'engager à faire preuve
de sa fidélité, quelque faiblesse et quelque soumis-
sion qu\'on eût rencontrées dans le commandant, Mr.
Kretschmar, général-major et lieutenant-colonel des
gardes à pied , mais il arrivait parfois que les ordres
du cordon étaient envoyés à la nouvelle garnison
par les corps dont ces troupes étaient détachées. Il
arriva un jour que la résolution de ne plus obéir aux
États-dénéraux et au Conseil d\'État fut communi-
quée aux gardes même. Alors vous eussiez vu tout
le monde en mouvement. Mr. Zeeberg exprima au
général sa douleur de ce que, par une simple mégarde,
cette résolution avait été étendue au-delà du cordon.
Les officiers en attendant présentèrent requête pour
demander une explication si sous les mots „point
d\'ordre" il fallait entendre généralement tous les
ordres quelconques ou seulement ceux qui seraient
contraires aux droits territoriaux de la Hollande.
Les États saisirent ce subterfuge et prirent pour la
garnison une résolution flatteuse qui couvrit de honte
ceux qui n\'avaient pas osé signer la requête.

Cependant les États firent de nouvelles levées pour
rétablir ou pour compléter les régiments qui avaient
fait la retraite. Ils en nommaient de nouveaux. La
commission de "Woerden, de concert avec le Rhin-
grave, formait dès lors un plan de défense pour la
province, au moyen de vingt et deux mille hommes
de troupes réglées et des auxiliaires qui étaient les
vrijcorps détachés dans le cordon ou dans Utrecht.
Ces forces pouvaient être sur pied vers la fin d\'octobre,
mais ni disciplinées ni aguerries. J\'eus des listes que,
par le Chevalier Harris, je fis passer en Angleterre
pour prouver la nécessité de nous secourir avant l\'hiver.

La commission offrit publiquement un prix de cinq
ducats à tout soldat qui des provinces de G-ueldre et
d\'Utrecht viendrait se ranger sous ses drapeaux. Il
en vint et ils furent payés.

Je me souviens à cette occasion que, peu après
le séjour de Mr. Van de Spiegel à La Haye, on
lut, par ordre du Conseil d\'État, aux compagnies
assemblées des résolutions de LL. HH. PP. qui
recommandèrent l\'obéissance qui leur était due. Un
esprit d\'examen s\'empara de tous les soldats et ils
raisonnèrent si bien sur les ordres qu\'ils recevaient
qu\'à la fin il n\'y eut plus moyen de se faire obéir
et que le défaut de subordination parvint au point
de causer les excès commis à Bois-le-Duc et dans
d\'autres villes, même après la révolution. Au temps
dont je parle, cette insubordination dans les troupes
de la cabale avait de quoi donner de belles espérances.

On avait aussi, par ordre des conseillers-committés,
depuis peu arrêté Mr. Timmermans qui commandait
à La Haye le détachement de Hesse-Philipsthal-
eavalerie. Son crime, d\'abord inconnu, fut su depuis
et consistait à avoir fortement parlé à sa troupe sur
les quittances et sur l\'obligation de demeurer fidèles
à leur serment. Timmermans fut arrêté le jour que le
corps-franc de La Haye revenait de Gorcum et que
toute la garnison de La Haye était sous les armes
pour empêcher la populace d\'assommer ces beaux
défenseurs de la patrie.

Je l\'appris en rentrant de la campagne où
j\'avais diné. Dans la maison de Rhoon on avait
pris l\'alarme et comme les papiers de Timmermans
avaient été incontinemment arrêtés, les nôtres furent
en lieu de sûreté, en grande partie chez

"1) Sion; note du, manuscrit. Sion était la maison de campagne
la mère de Hogendorp.

Harris. Je ne puis pas dire que nos amis dans la
garnison aient eu de fortes appréhensions sur leur
propre compte, et quoiqu\'ils s\'intéressassent pour
lui, ils se croyaient sûrs que jamais on n\'oserait lui
faire du mal, ce qui les tranquillisait. H y avait d\'autres
sujets d\'inquiétude parmi les officiers sur les bas-offi-
ciers et les soldats qu\'on leur débauchait et qui à tout
événement se seraient rangés sous l\'étendard patrio-
tique. Le péril était d\'autant plus grand que l\'assem-
blée des États-Généraux menaçait de ruine, depuis
que peu après les résolutions sur les troupes et, si
je ne me trompe, encore pendant le séjour de Mr.
Van de Spiegel à La Haye, des députés d\'une Diète
illégitime tenue dans la ville d\'Utrecht s\'y étaient
introduits i) et que les députés de la Frise chance-
laient parfois, étant patriotes en partie, de sorte que
ceux de la Gueldre et de la Zélande seuls paraissaient
soutenir le parti, malgré la faiblesse de MM. de Wel-
deren et de Blitterswijk 2), anciens de leurs provinces.

C\'était cependant cette majorité aux Etats-Généraux
qui devait nous sauver par rapport aux puissances
étrangères, et Harris l\'appelait son cheval de bataille.
J\'ai toujours imaginé que la France prenait une part
moins vive à nos différends, puisqu\'elle n\'a pas songé
à s\'assurer les Etats-Généraux, et qu\'elle a été plutôt
engagée d\'un moment à l\'autre à soutenir un parti

1) La minorité démocratique avait réuni une contre-assemblée
à Utrecht qui envoya une députation aux États-Généraux; la Frise
ayant voté avec les patriotes, la députation fut admise.

2) Le comte de Welderen, ancien ambassadeur à Londres, fut
président des États-Généraux pendant la semaine de l\'arrestation
de la princesse. Le baron de Lynden de Blitterswijk siégeait aux
États de Zélande comme représentant du Premier Noble; c\'était
au dire de ses contemporains, un personnage intrigant et dan-
gereux. Nous avons vu d\'ailleurs que, malgré la faveur du prince
d\'Orange dont ils jouissaient, la plupart des Lynden s\'étaient
ralliés à la minorité démocratique du corps équestre de Gueldre.

qu\'elle ne voulait pas perdre plutôt qu\'elle n\'a incité
ce parti à la révolte. Il y a peu de jours que
le prince de Galitzin m\'assura que Mr. de Vergennes
en envoyant Mr. de Rayneval à La Haye écri[vi]t à un
de ses amis: „Je ne puis pas encore me faire une
idée bien nette des affaires de Hollande et j\'ai envoyé
un homme de confiance pour m\'instruire et pour me
mettre au fait." Mr. Harris en attendant nous assu-
rait toujours que l\'Angleterre travaillait à Versailles.
Il me fit voir des pièces. Il avait toujours désiré cette
méthode: „Nous ferons la guerre", disait-il, „si la
France est opiniâtre." Il me confia le projet d\'un
traité entre l\'Angleterre et la Hesse, conclu depuis. Il
aurait voulu aller à Nimègue et ne rentrer en Hollande
qu\'à la tête de trente mille Allemands, Il y avait
quelque temps qu\'Amsterdam avait proposé, pour
terminer les différends survenus dans la République,
d\'invoquer la médiation de la France. Quand j\'an-
nonçai à Harris le voyage de la Princesse, il me dit :
„La médiation de la France a passé en Hollande,
mais assurez LL. AA. que je prends cela sur mon
compte et qu\'Elles ne craignent rien." En effet
on ne cessa depuis de travailler à faire proposer par
les bonnes provinces la médiation de l\'Angleterre et de
la Prusse ou même de l\'Empereur, afin de ne con-
sentir qu\'à une médiation composée en partie de
puissances amies de l\'Angleterre et du stadhouder.

Harris appuyait fortement sur la nécessité de
laisser une porte ouverte à l\'Empereur, tant il pen-
chait pour l\'ancien système de Guillaume III et tant
il se promettait peu de la Prusse.

J\'ai dit que je me proposais de rendre compte de
toutes ces choses au Prince, mais un mot que j\'ap-
pris, en montant l\'escalier, de la bouche du général

DopfF qui vint à moi me fit comprendre que mes
nouvelles et mes raisonnements étaient hors de
saison: „Le roi de Prusse", me dit-il, „fait marcher
quarante mille hommes pour demander satisfaction
de l\'injure faite à sa soeur." Le Prince était en
extase, mais moins que ses généraux, Mylord Athlone
avait une joie puérile, mais il fut le premier à
s\'apercevoir que celle du Prince diminuait à mesure
qu\'il y faisait réflexion. Le même jour le Prince me
dit que le nombre était trop grand et que le quart
lui serait plus agréable. C\'est la dernière fois que je
l\'ai vu avant la révolution et je crois qu\'il m\'en a
su mauvais gré par jalousie. Van Citters pourrait
bien aussi en avoir été fâché, car je ne lui ai plus
écrit depuis cette époque, qui est celle oii toute la
conduite des grandes affaires a été remise entre les
mains de la Princesse par les cabinets de Londres et
de Berlin, par les meilleures têtes dans la Répu-
blique et par l\'indolence et l\'incapacité de son mari.

Il était singulièrement à Amersfoort. Les Etats
ne l\'avaient pas appelé d\'un commun consentement
mais absolument à la pluralité. Encore n\'était-ce que
dans sa qualité de stadhouder et point de capitaine-
général, ce qu\'on interpréta au désavantage de son
courage personnel. On déhbérait éternellement. C\'était
de longues conférences avant l\'assemblée des Etats
tant avec les différents ordres qu\'avec des com-
missions. Après l\'assemblée, des individus venaient
conférer encore. Mr. Van Citters était rarement de
la partie. Il se plaignait à moi que le Prince ne
savait pas, avant d\'aller aux États, quel serait le
sujet des délibérations, ce qui lui paraissait néan-
moins de la dernière importance.

On mangeait tard. Après diner, le Prince se pro-
menait et causait; il soupait en petite compagnie
parce qu\'on l\'abandonnait. Il recevait les papiers

publics de Nimègue, et les lisait, quelque vieux
qu\'ils fussent. Les courtisans se plaignaient qu\'il
faisait mystère des moindres nouvelles, ne parlant
jamais politique. J\'eus un soir une longue conver-
sation avec Guillaume van der Duyn qui, avec
Rechteren, s\'était le premier opposé aux ordres illé-
gitimes des Etats de Hollande. Il était fort mécontent
et tout ce qu\'il me dit du Prince me confirma dans
l\'opinion que j\'ai conçue de lui. Van der Duyn n\'a
pas l\'esprit solide, mais il est fort avant dans la
familiarité du Prince et il sait beaucoup d\'anecdotes.

Les Etats, quelque temps après, voyant que de gou-
verner les troupes comme il faisait, c\'était les miner et
les empêcher de rien faire, donnèrent pleins pouvoirs
au Prince d\'agir comme il jugerait convenable et il
fut sur le point d\'aller s\'établir au camp. R. Bentinck
en rit beaucoup, ce dont Van Citters s\'offensa, croyant
avoir gagné beaucoup en faisant prendre cette résolution.
L\'argent manquait ou paraissait manquer et toujours
me chargeait-on d\'en demander à Harris. Reigersman
faisait les remises. On avait raison de dire que
M.M. d\'Utrecht, au lieu de demander à l\'Angleterre
de remplir leur négociation, auraient dû, au moins
en partie, y mettre de leur propre patrimoine, mais
il est sûr aussi que Mr. Harris ne satisfit pas à tous
Ses engagements avec la promptitude de la libéralité
qu\'il avait fait espérer. Le Prince, vis-à-vis de moi,
fit semblant d\'ignorer les détails des arrangements
pécuniaires. Quand je lui dis un jour qu\'il n\'avait
qu\'à nommer ce dont il avait besoin de munitions
de guerre ou de bouche, que Mr. Harris s\'engageait
^ lui faire tout avoir, il ne répliqua rien. Lors de
la formation du magasin de Bommel qui m\'a tant
coûté de peine et qui sans S. A. R. n\'aurait jamais
Réussi, je le pressai un jour vivement et il lui échappa
ees mots: „Messieurs de Gueldre voudraient bien

m\'embarquer dans cette affaire". Je croîs qu\'il pensait
de même sur les subsides d\'Angleterre, que Messieurs
de Gueldre l\'ont forcé à tout, soutenus de M"™® la
Princesse, et qu\'il avait toujours en vue de ne pas
assez s\'engager pour n\'avoir pas la retraite libre.

Celle-ci se désignait toujours par le Hartsteeg Poort,
qui est la porte de Nimègue qui mène à ses États,
et souvent je l\'ai entendu nommer dans les conver-
sations les plus intimes, Les courtisans se désespéraient.
Athlone, qui à table faisait le grand-maréchal, me
dit un jour avec son indiscrétion ordinaire: „Le plus
grand bonheur qui put nous arriver serait qu\'il eut
un coup mortel d\'apoplexie". Il y avait moins d\'atro-
cité dans ce discours parce que le Prince même, en
substance, a plus d\'une fois dit la même chose.

Mon dessein était de passer par le camp pour y
jeter un coup d\'oeil et pour encourager quelques
officiers commandants de ma connaissance. R. Ben-
tinck, qui avait le même dessein, me pria de lui
laisser ce soin et de presser mon arrivée à Nimègue
où j\'étais attendu avec impatience. Quand je vis
S. A. R., je fus profondément ému. Je ne pus Lui
parler. Elle était triomphante; il fut d\'abord résolu
de faire servir la révolution au rétablissement du
Prince ; Stamford était, si je ne me trompe, déjà
parti pour Berlin i) avec une commission que j\'aurais
désirée et qu\'à La Haye Royer et d\'autres amis me
destinaient. Soit que j\'en aie parlé à S. A. R. ou
que ce fut après, je m\'en ouvris à Elle et je La vis
rougir, apparemment de ce que je paraissais blâmer
son choix et Elle me dit avec bonté: „Stamford a
des relations avec le roi depuis longtemps qui le met-
tent à même de l\'entretenir avec plus de familiarité.

1) Officier prussien au service de la Hollande. H avait été charge
par la princesse d\'aller faire à Berlin le récit de son arrestation.

Je partis pour La Haye avee des instructions que
j\'avais couchées sur le papier et auxquelles la Prin-
cesse avait ajouté des réflexions en marge. Je me
souviens que j\'insistais beaucoup en ce temps-là
sur la nécessité de donner au peuple, pour le gagner,
de l\'influence dans les nominations de ses régents,
ce qui ne pourrait jamais nuire au pouvoir d\'un stad-
houder vigilant et actif. S. A. R. me recommanda
de ne traiter ce point qu\'avec la plus grande délica-
tesse , et à la dernière extrémité. Après la révolution,
Elle m\'a dit, quand je Lui parlai du peuple : „Pourvu
que ce ne soit pas la démocratie." Le Duc peut
l\'avoir confirmée dans ces sentiments, s\'il lui a dit
comme à moi: „S\'il faut choisir entre ce qu\'on appelle
»être l\'idole du peuple ou être un peu craint, je ne fais
„nulle difficulté de me déclarer pour le dernier." Ce
papier, selon mes instructions, au cas de péril émi-
nent au passage, a été en mille morceaux jeté dans
l\'Yssel, de peur qu\'il ne tombât entre les mains des
Vrijcorps de Rotterdam, portés à Crimpen, et qui
en efl\'et eurent dessein de me fouiller. J\'avoue
qu\'à cette occasion je fus indigné contre ces misé-
rables. Ils m\'arrêtèrent assez longtemps pour m\'in-
quiéter beaucoup. A La Haye je rencontrai mille
toutes sur la sincérité du roi de Prusse. Dans le fond
Je n\'ai pu découvrir d\'autre source de la nouvelle
de la marche des troupes que des lettres particulières
de Mme Danckelmann, car dans la lettre du roi au
prince je pense qu\'il n\'y avait que l\'assurance qu\'il
demanderait une satisfaction éclatante et la punition
des coupables. Le mémoire n\'en disait rien non plus.
Aussi Harris commença-t-il par me demander s\'il
^y avait pas encore de contre-ordre.

En attendant sa cour sembla se déterminer à saisir
Cette occasion d\'agir par la force, en menaçant la
ï^rance d\'une rupture certaine, si elle faisait mar-
^ijdr. en Meded. XXVIL 6

cher un seul homme du côté de la République, afin
de laisser par ce moyen un champ libre au roi de
Prusse. Cette idée était juste et fut heureusement
exécutée, mais il en coûta à l\'Angleterre de déter-
miner le roi qui mollissait et qui allait peut-être
plier sous la France, sans un courrier anglais qui
arriva assez à temps pour lui inspirer de la fermeté.
Cette anecdote est de Harris, Je tiens du même que
Mr. de Thulemeyer a eu l\'impudence d\'assurer le
Grand Pensionnaire, en lui remettant le premier
mémoire, que ce n\'était qu\'un emportement du roi
auquel il était fort sujet, mais qui passait très vite i).

Reigersman m\'a dit que pendant que Thulemeyer
était publiquement dévoué à la France, le roi écrivait,
pour lui marquer sa satisfaction, qu\'il augmentait ses
gages et que ce ministre, après le rappel du marquis
de Yérac, pour se disculper, osa dire que son maître
jusqu\'alors avait pensé différemment, et quant à lui-
même , qu\'il avait fait son devoir. Reigersman ajoutait
que cela était vrai et qu\'on faisait agir le roi contre
son inclination.

Harris me confia la visite qu\'en ce temps-là Thule-
meyer lui fit pour l\'assurer que dorénavant il s\'em-
presserait d\'agir de concert avec lui. „J\'ai eu", me
dit-il, „le triomphe le plus complet et je l\'ai vu
„comme à mes pieds". H voulait toujours que Goltz,
de Paris, et Lusi, de Londres, et Thulemeyer, de
La Haye fussent rappelés, puisqu\'ils étaient vendus
à la France.

1) Le baron de Thulemeier, ministre de Prusse, était très mal
vu de tous les partis.

2) Ils restaient encore fort insuffisants et Thulemeier, après
vingt-cinq ans d\'une mission difficile, et malgré un train de vie
plus que modeste, il laissa àl a Haye des dettes considérables (Ar-
chives de l\'État, à Berlin).

j\'ai fait plus souvent, pour répandre sur une matière
toute la lumière dont elle est susceptible par les
choses qui sont venues à ma connaissance. Les
patriotes, rassurés par les Français, se moquaient
publiquement des menaces prussiennes et la réponse
au roi fut assez leste. Nous nous en réjouîmes. En
attendant on travaillait de plus en plus à la défense
de la province, par terre et par eau, au moyen de
postes redoublés, de pontons condamnés, de barques
armées, mais quelque démonstration qu\'on fit, nous
nous apercevions très bien que la cabale n\'avait ni la
conduite ni l\'autorité nécessaire pour tirer de l\'état des
affaires tous les avantages sans lesquels elles ne pou-
vaient se soutenir. Cependant nous paraissions croire
le contraire, afin d\'animer notre parti faible et divisé.

Harris s\'était toujours extrêmement plaint des
députés aux États-Généraux qui ne voulaient jamais
venir chez lui au nombre seulement de deux à la fois;
encore chacun voulait-il gouverner. Ce que j\'ai tou-
jours considéré comme un grand malheur, c\'est que
le greffier, qui doit être l\'âme de cette assemblée, était
un vieillard faible et timide, qui ne dut sa conservation
lors de la chute de M.M. van Hees et Gillis i) qu\'à
son incapacité. Je respecte d\'ailleurs la bonté, la
simplicité de ce vénérable vieillard 2).

Il parait que le ministère britannique pensait qu\'il
y aurait moyen de trouver des gens capables (a set
of men) pour s\'en servir à former une opposition
active. Yoilà du moins à quoi Harris, vis-à-vis de moi,
attribua la mission de Mr, Grenville, envoyé par

1) Secrétaire du conseil d\'État et trésorier-général, créatures de
Brunswick qui les entraîna dans sa chute.

2) Le vieux Fagel était surtout un original, qui conservait les
\'ftoeurs et le costume de l\'ancien temps. Hogendorp avait d\'abord
écrit „ce lonum".

Mr. Pitt dont il est l\'ami intime. Il fut logé à
l\'hôtel d\'Angleterre. J\'eus avec lui de longues con-
versations , à la prière de Mr. Harris. Après quelques
jours il partit pour Nimègue et fut de là à Wezel,
chez le Duc. Je l\'ai instruit des principes de notre
gouvernement, du pouvoir stadhoudérien, du plan
des patriotes; il m\'a dit à Nimègue qu\'il ne pouvait
repasser par La Haye, à cause de papiers qu\'il
n\'osait confier à d\'autres et qu\'il serait obligé de
brûler s\'il rentrait en Hollande. Mais, disait-il, cela
lui coûterait infiniment. Royer et Reigersman furent
un soir chez Harris pour causer avec Grenville. H
nous assurait que l\'Angleterre ferait la guerre plutôt
que de nous abandonner, que le dernier traité avec
la France était une trêve plutôt qu\'une paix. C\'était
d\'ailleurs un homme fort gauche, sans usage du
monde, sérieux, désagréable, mais solide. Il n\'avait
pas trente ans. Harris lui donna Charles Bentinck
pour le conduire à Nimègue par Bréda, tant il y
avait peu de sûreté dès ce temps-là. Tous deux,
assez mauvais voyageurs, ils arrivèrent le troisième
jour à Nimègue. Le Duc leur fit les plus fortes
assurances; il parla longtemps; il était préparé, il
enchanta Charles qui crut avoir beaucoup appris et
qui ne put rien me rendre d\'un discours qui, en
plus grande partie, avait consisté en phrases.

Je reviens à moi-même. S. A. R. m\'avait écrit que
le Duc était attendu à Wesel, que tout dépendait
de lui, que l\'Angleterre devait l\'engager dans ses
intérêts, que Harris ne devait rien négliger pour cela
et qu\'elle me priait d\'y veiller. Peu après i) je reçus
une lettre que le Duc avait été à Nimègue; qu\'il
avait promis de frapper un coup; que j\'eusse à venir

le plus promptemenfc possible. S. A. R. fut frappée
de me voir arriver avec tant de célérité. „11 y a
„peu d\'heures", me dit-elle, „que j\'ai reçu la lettre
„qui m\'annonçait votre départ." J\'avais dû cependant
prendre par Breda et Bois-le-Duc. Elle me fit voir
le mémoire dont elle avait chargé Stamford ; elle me
dit que le roi la pressait de s\'ouvrir sur la satisfac-
tion qu\'elle exigeait. Comme il s\'agissait d\'obtenir
par cette satisfaction le rétablissement des affaires et
que je lui avais toujours, mieux qu\'un autre, su
rendre compte de l\'état des affaires en Hollande,
elle voulait savoir mes idées sur la réponse à faire
au roi, me charger de la porter au Duc et de
l\'instruire des ressources de notre parti.

J\'examinai avec Tollius la note de S. A. R., qu\'Elle
corrigea d\'après nos réflexions. Je vis le général
Fawcett i) qui arrivait de Londres par Ostende, qui
était chargé de négocier un traité de subsides avec
la Hesse, devenu public depuis et qui devait con-
certer les moyens d\'entretenir au service de la bonne
cause 4 à 5.000 hommes. Il avait entretenu S. A. R.
et de faiblesse, après les fatigues du voyage, le
pain mal cuit qu\'il avait dû prendre et, à ce qu\'il
nie dit, par l\'embarras qu\'on éprouve en se présen-
tant chez une grande princesse, il tombe évanoui
devant elle. 11 me confia que sa mission en Alle-
magne était fort pressée et que s\'il pouvait honnête-
ment se passer d\'aller à Amersfoort, selon ses instruc-
tions, il lui suffirait de tout arranger avec S. A. R.
Malheureusement Elle convint avec lui de mettre ces
5000 hommes au service de la G-énéralité, ce qui
"boulait dire les quatre bonnes provinces, plan difficile
à exécuter, au lieu que la Gueldre seule aurait dû

se charger de la levée dont la Hollande donnait
l\'exemple; mais je n\'avais pas prévu cette tournure
et ensuite il était trop tard pour y apporter du
changement, tant il est vrai qu\'il y a un moment
favorable dans toutes les affaires qu\'il importe de saisir
et qui une fois passé ne revient guère.

Je vis aussi Charles Bentinck et Grenville qui
revenaient du Duc et dont l\'arrivée était le signal
de mon départ. C\'est alors que j\'eus encore une
longue conversation avee ce négociateur et que je
lui remis des notes sur les desseins de la cabale, sur
ses forces et sur ses levées. Je le vis inquiet de ne
pouvoir nous secourir assez vite. C\'était l\'humeur
dans laquelle je voulais qu\'il partit. Peu après son
retour à Londres, Mr. Harris eut ordre de nous
offrir en Hollande même trente mille livres de poudre,
des canonniers et de l\'argent.

J\'arrivai tard à Wezel et ne vis le Duc que le
lendemain matin. Il me reçut dan son cabinet et
débuta par ces propres paroles: „Je suis charmé,
„Monsieur, de vous revoir dans une situation plus
„agréable que vous n\'étiez quand je vous ai connu
„à Berlin et d\'avoir pu apprendre pendant mon séjour
„à Nimègue que vous répondez aux hautes espérances
„que dès lors on avait conçues de vous." Cela était
étudié. Il me fit asseoir et tint un long discours
qui tendait à me faire voir mille difficultés dans sa
commission, à me prouver qu\'il se formait de justes
idées sur la condition déplorable où. le Prince était
réduit et à me faire convenir de la nécessité d\'un
accommodement.

1) Ferdinand de Brunswick; il était le neveu du duc Louis de
Brunswick, ancien tuteur du prince d\'Orange et ancien régent de
la république, mort quelques mois auparavant.

que la suppression de la commission de Woerden,
l\'offre d\'une libre entrée en Hollande, une commis-
sion des Etats pour traiter des affaires de son époux,
des excuses de la part des Etats et d\'autres points
de ce genre. Le Duc fit semblant de tomber de
son haut à la lecture de chaque article. Il me
demandait souvent si j\'avais lu la pièce. Le con-
naissant, je ne me déconcertai pas. Dans ma
quinzième année je lui avais été présenté, désirant
de servir dans son régiment dans la guerre de 1778:
„Tous êtes trop jeune et trop délicat," me dit-il,
„vous ne pouvez pas servir encore en campagne." —
„Les plus grands capitaines," lui répliquai-je, ont
„commencé à mon âge; Turenne fut traîné assis
„sur un canon parce que les forces lui manquaient
„et Y. A. S. était peu plus âgée que moi lors qu\'Elle
„gagnait des batailles." Cette réponse l\'enchanta ; il
me donna la main pour m\'assurer que dans huit
jours, revenant de Brunswic, il me donnerait de
bonnes nouvelles. Il revint et dit au comte de
Ileiden, envoyé de Hollande à Berlin, que ne pouvant
me faire officier, par le refus du roi, il ne voulait
pas non plus m\'engager comme porte-enseigne, ce
qui ne me convenait pas. Quand il m\'a vu depuis
à la cour du prince Henri il m\'a toujours fait mille
caresses.

Cette fois j\'écoutai patiemment tout ce qu\'il jugea
à propos de me dire, faisant voir de temps en temps
que je différais d\'opinion sur les dates \') qu\'il avait
par rapport à nos afi\'aires et que les patriotes lui
avaient fait tenir. Peu à peu je m\'engageai avec
lui, ne découvrant nos ressources et nos liaisons qu\'
à mesure qu\'il témoignait du penchant à nous secourir.

Je puis me donner le témoignage d\'avoir été surtout
fort discret à l\'égard de nos mesures avec l\'Angle-
terre , parce que S. A. R. m\'avait recommandé „de
„ne pas donner lieu au Duc de croire que la maison
„d\'Orange, comme on le supposait à Berlin, dépendait
„du ministère britannique." Mais Fawcet, porteur d\'une
lettre du roi au Duc, lui en avait beaucoup dit et
entr\'autres il avait fait des efforts inutiles pour l\'en-
gager à nous donner des troupes en subsides, aux
frais de l\'Angleterre.

La fin de notre longue conversation me fut très agré-
able , puisque le Duc s\'avança aussi loin qu\'il avait fait
vis à vis de S. A. R. à Nimègue, désirant que l\'affaire
de la satisfaction fut trainée en longueur et traitée
doucement, afin de ne pas pousser à bout ni la cabale
patriotique, ni la France, avant qu\'il n\'eût rassemblé ses
troupes dont les dernières arriveraient le 7 septembre.
Alors il me fit un détail des corps qui composaient
son armée, il me dit comment il s\'en servirait, il
me confia le plan de l\'invasion et me demanda mon
sentiment. Dans mes discours je faisais toujours
sentir que je ne lui avais pas tout révélé encore,
conduite que j\'ai soutenue jusqu\'au dernier moment,
afin de ne pas me livrer à discrétion et d\'entretenir
l\'ardeur que je lui voyais. Je lui dis : „Si Y. A. est
„notre libérateur. Elle doit savoir tous nos secrets,
„mais je ne puis sans trahison lui donner les derniers
„renseignements avant de la voir sur nos frontières."

S. A. R. me témoigna sa satisfaction à cet égard.
Je fis bientôt entrevoir au Duc que libre, sans em-
ploi, sans donner d\'ombrage, je servais de liaison
au parti, chez le peuple par nos sociétés, chez
les membres du gouvernement par mes parents et
mes amis, chez la Cour par les bienfaits que j\'en
avais reçus, chez les étrangers par la confiance qu\'ils
avaient prise dans ma discrétion et chez tous en-

semble par mon étroite amitié avec Mr. de Rhoon
qui n\'avait pas de secret pour moi. J\'ai souvent
remarqué depuis qu\'il me regardait avec surprise
mais avec plaisir, et il aimait à apprendre comment
j\'étais entré dans les affaires, comment j\'avais étudié
différentes branches.

Mon temps fut partagé à Wezel entre le Duc, qui
me consulta bientôt sur toutes les nouvelles de Hol-
lande, et entre mon cabinet, d\'oîi j\'écrivais de longues
lettres à S. A. R. A peine eus-je le temps de voir les
généraux et jamais n\'ai-je pu aller à la parade. Il
n\'y avait rien qui me rassurât davantage que l\'ardeur
du Duc à se signaler par un coup éclatant, qu\'il
voulait bien cacher, mais qui était trop vive pour ne
pas s\'échapper dans des discours familiers. Tout ce
que je dis à S. A. R., après mon retour à Nimègue,
lui causa le plus sensible plaisir. J\'avais été absent
cinq ou six jours. Le Duc lui proposait un rendez-
vous à Clèves dont elle voulut que j\'attendisse l\'issue.
Là tout fut confirmé des deux parts et S. A. R.
écrivit, sous les yeux du Duc, une dépêche au roi,
son frère. Elle m\'avait dit ces mots; „Je vous suis
„très obligée," pour la première fois depuis que je
m\'employais pour Elle.

C\'est du même jour qu\'est datée une lettre qu\'
Elle écrivit à ma mère pour la prier d\'accepter pour
moi mille florins par an, en attendant que je fusse
placé plus avantageusement. Ma mère pendant mon
absence et sans rne consulter, m\'excusa de les rece-
voir et lui recommanda ses quatre fils, l\'ainé pour
des emplois aux Indes, moi pour l\'assemblée de
Hollande, Guillaume pour des emplois dépendant de
la Généralité et Frits pour les gardes. C\'était dans
le fond refuser une grâce pour en demander une
plus grande. Je ne crois pas que S. A. R. ait été
charmée de la réponse qu\'elle reçut, quoiqu\'elle n\'en

témoignât rien, sinon que dans la suite, Elle dit à
ma mère quand elle vint à Nimègue: „Yous m\'avez
„cruellement refusée." Il est difficile de décider si ma
mère fit bien ou mal dans cette rencontre, car si d\'un
côté les grands s\'offensent aisément, surto.t de cette
fierté qui fait décliner leurs bienfaits, s\'ils sont plus
attachés à ceux qui jouissent de leurs grâces qu\'à ceux
qui les méritent, et surtout à ceux qui méritent au delà
de ce qu\'ils peuvent donner, — d\'un autre côté dans une
république il est avantageux pour l\'Etat que les mem-
bres d\'État soient indépendants, et dans ce pays-ci ceux
qui ne peuvent que suivre les volontés de la maison
d\'Orange sont moins considérés par elle-même que des
personnes qui jouissent de plus de liberté, qui ne se
soumettent pas aveuglément et même qui s\'opposent
à des mesures de la cour ou légères ou mal avisées.
Quant à mes sentiments, cette circonstance n\'y peut
rien changer et j\'ai des principes surs qui serviront
toujours de règle à ma conduite. J\'ai été touché de
la bonté et de la délicatesse de S. A. R,, mais je ne
lui ai jamais parlé d\'une affaire qu\'elle paraissait
désirer qu\'il ne parût pas que je susse. Larrey en
a parlé à ma mère pour l\'engager à ne pas se refuser
à une seconde instance, mais jamais ne s\'est-il
adressé à moi.

Avant de partir je réglai une correspondance entre
Bommel et Wezel, par le canal de R. Bentinck;
mais celui-ci en chargea dans la suite Neuwirth,
fils d\'un ancien fourrier de la cour, ci-devant capi-
taine de haut-bord, qui a fait une fortune aux Indes,
qui vivait bien en Gueldre, qui s\'insinua dans les
bonnes grâces du Duc et qui est aujourd\'hui lieute-
nant-colonel à son service.

La veille de mon départ Yan de Spiegel et un
Mr. van Citters arrivèrent de Zélande. Les États
d\'Utrecht avaient demandé des députés de toutes leB

provinces. Ou ne savait trop ce qu\'il y avait à faire.
Je n\'ai jamais su la source de cette mesure. On en
prenait tant qui n\'avaient pas de suite ! Van de
Spiegel s\'adressa à moi pour apprendre à connaître
la carte du pays. Il avait manqué le Duc à Clèves.

D\'autres personnes accréditées se rendaient à Nimè-
gue en ce temps-là et la considération que me
témoignait S. A. R. m\'attirait beaucoup de politesses.
Il y avait entr\'autres un Mr. Sjuck Rengers, aris-
tocrate de Frise, qui, dit-on, avec Haren i) et peu
d\'autres, gouverne sa province. Il négocia dans ces
moments critiques un traité par lequel le Prince
s\'engageait à ne point changer le règlement en vertu
d\'une clause équivoque, expliquée différemment, à
laisser nommer aux commissions à tour de rôle etc.,
moyennant quoi la Prise soutiendrait sa cause. La
Princesse employa beaucoup dans ces affaires le con-
seiller Brantsen, que Haren nomme „aristocrate par
excellence" et qui est frère de l\'ambassadeur

Depuis Grovestins m\'a beaucoup entretenu de cette
affaire, qu\'il aurait voulu rompre; surtout quand,
malgré la révolution, il ne plut pas aux États de Frise
de porter à Leeuv^arden la cocarde orange, quoique
dans sa gritenie Rengers m\'assura qu\'il l\'arborerait.

Dans la fameuse conférence à Amersfoort, d\'où je
sortis pour me rendre à La Haye, aux prières de
Mr. d\'Aylva j\'agitai la question de la Frise. S. A. R,
dit qu\'il ne tenait qu\'à trois points, dont j\'ai men-
tionné deux sans pouvoir me souvenir du troisième,
et que la province serait assurée. „Ah!" s\'écria le

1) Guillaume de Haren, bailli du Weststellingwerf. On sait que
Mme ^e Hogendorp était une Haren.

2) A Paris. L\'ambassadeur lui-même avait été sollicité quelques
®ois auparavant de tenter un accommodement, mais il s\'y était
prêté de mauvaise grâce.

Prince, „à présent qu\'ils ont tout gagné sur moi, ils
„exigent encore mon consentement. Ce sont tous des
„faquins!" sur quoi il sortit furieux et se mêla parmi
ses courtisans à qui S. A. R. aussitôt, comme elle fait
toujours en pareille occasion, se montra en souriant.

Je me souviens que Van de Spiegel me dit un
jour que le vieux Duc avait nourri le Prince dans
l\'idée que tous les régents étaient des coquins, et
qu\'il fallait travailler à détruire cette erreur. Quand
je vois l\'esprit de jalousie qui règne parmi ces gens,
et comment ils élèvent toujours leur crédit et leur
réputation sur la ruine de celle des autres, je com-
prends l\'esprit de défiance du Prince.

Le jour que la Princesse avait été à Clèves je
l\'avais passé à Eozendaal, où je trouvai Jean Ben-
tinck, second fils de de Varel et marié a M"®
d\'Athlone Jeune, dépourvu de connaissances et
d\'une bonne éducation, mais avec assez de bon sens
et un très bon coeur, aimant la chasse et les exercices
du corps, se donnant beaucoup de mouvements pour
notre parti sans y rien comprendre, il s\'arrêtait en
Gueldre parce que ses amis voyaient du danger dans
son retour à La Haye où sa requête avait été mise
entre les mains des conseillers-committés qui le requi-
rent de fournir l\'original des signatures de l\'Acte de
consti[tu]tion en vertu duquel lui et ses collègues
avaient présenté requête. Sa mère m\'avait prié de
l\'amener ce que je fis. Nous partîmes ensemble et
prîmes le même chemin par où j\'étais venu. Il ui®
fit confidence de toutes les affaires de sa famille.

En passant par Delft nous vîmes des sentinelles
bourgeoises au chemin de La Haye et en approchant

1) Mme de Varel était la mère de Rhoon qui hérita plus tard
des seigneuries de Varel et Kniphausen en Allemagne. Jean Ben-
tinck était le frère puîné de Rhoon. Il avait alors 24 ans.

de celles-ci nous aperçûmes des piquets qui campaient
à l\'entrée de ce lieu. Bientôt nous fûmes informés
qu\'un détachement de huit cents hommes d\'auxiliaires
avait enfin, muni de patentes de la commission de
Woerden, marché vers La Haye et que Mr. de
Starremhourg, brouillé depuis peu avec la cabale,
avait fait prendre aux conseillers-committés des réso-
lutions pour défendre leur résidence. Depuis quelque
temps nous avions cette démarche des vrijcorps à
craindre, et comme ce moment fat décisif pour la
cabale, il est à propos de présenter ici dans son
vrai jour les desseins qu\'elle avait formés.

Mr. le Duc de la Vauguion i) a commencé, il y a
sept ou huit ans, à remettre en mouvement tous les
ennemis du Stadhouder et tous ceux de l\'Angleterre.
D\'abord il voulut priver celle-ci de nos secours,
ensuite il tâcha de nous engager contre elle. Le
Prince avait beaucoup d\'anciens ennemis qui ne
pardonneront jamais à sa maison; il s\'en était fait
encore par la conduite du duc Louis, qui pour
régner seul ne plaçait dans le gouvernement que des
personnes incapables qui voyaient uniquement par
ses yeux. Ces gens d\'esprit, négligés ou rebutés par
lui, rendirent dans la suite l\'opposition encore plus
formidable. Après que nous fûmes entraînés dans
la guerre avec l\'Angleterre, les batteries furent
dressées contre le duc, et les succès militaires, qui
ue pouvaient qu\' être malheureux, lui furent attribués.
Le Prince, incertain s\'il fallait le soutenir ou l\'aban-
donner, et ne trouvant pas peut-être dans son épouse
une amie du Duc, qui l\'opprimait, il ne le défendit
pas jusqu\'au bout. Quoique le Prince ait pu dire,
dans l\'assemblée de Hollande, d\'un air piqué, qu\'il

^ D Ambassadeur de France, dont la politique contribua beaucoup
^ entraîner la Hollande dans la guerre contre l\'Angleterre.

savait voir par ses propres yeux, il n\'est que trop
sûr que le Duc l\'a gâté dans son enfance, en l\'élevant
comme un sous-adjudant de bataillon, et que par son
ascendant il l\'obligeait à entrer dans toutes ses vues.
Le Prince m\'a dit lui-même que feu Mr. van Hees
ne voyait que par les yeux du Duc.

Dernièrement ma mère me rapporta une anecdote
qui est bien dans le caractère du Prince. Il doit
avoir autrefois dit, au sujet de ses courses à Loo,
qu\'il allait de Madrid à l\'Escurial et de l\'Escurial à
Madrid. Mais il ne fut pas le maître après le départ
du Duc, ni moins persécuté. La confusion se mit
alors dans la conduite de la cour et la cabale fran-
çaise en profita. D\'abord elle voulut se rendre
maître de la Compagnie des Indes, s\' allier à la
France, donner des limites étroites au stadhoudérat,
mais les prétentions de l\'Empereur qui profitait des
désastres de la République pouvaient, en causant une
guerre, rompre toutes ses mesures. Elle résolut de
s\'en débarraser à tout prix. Cependant la France
interposait sa médiation, tant pour conserver son
crédit dans la République à laquelle elle avait déclaré
que l\'alliance ne pouvait se faire tant que durait ce
différend, que pour éloigner une guerre qui pouvait
devenir générale. Mr. Rendorp m\'a dit qu\'il tient du
Rhingrave, négociateur en ce temps-là pour les pa-
triotes à Paris, que la veille du jour que le traite
avec l\'Empereur fut signé à Versailles, il arriva un
courrier à Paris où il ne trouva plus nos ambassa-
deurs. Que sachant la raison de leur absence et
craignant de nouveaux obstacles il avait arrêté le
courrier jusqu\'au retour des ambassadeurs et qu\'alors
on lut dans ses dépêches que, pour obtenir la paix,
il n\'y avait qu\'à souscrire et à payer les dix millions.
Ce n\'était pas cependant l\'état qui l\'écrivait.

homme d\'esprit qui passait par Breda me dit: „Par
„tout ce que j\'ai vu en Hollande, je dois croire que
„si vous avez la guerre, le Prince se relèvera." Notez
que cet homme avait beaucoup vu les patriotes. J\'ima-
gine que la mollesse du Prince l\'a empêché alors de
profiter des circonstances. Je l\'ai vu arriver à la
parade à Breda annonçant, d\'un air fort gai, que la
paix était faite, ce qui nous désespérait.

Il y avait quelque temps que S. A. R. était partie
de Breda pour la Frise avec ses enfants. Ce fut la
première fois qu\'Elle se sépara de son époux et
qu\'Elle travailla seule. Mr. van der Hoop, le fiscal,
appelle ce moment la révolution de la Prise, à la-
quelle il travailla beaucoup. Quand le Prince suivit
S. A. R., il ne passa pas par La Haye, quelques
instances que lui fît Reigersman, qui se rendit au
jacht à Leyden dans ce seul dessein. Dès auparavant,
quand au sujet d\'une prétendue émotion populaire
on lui avait disputé le droit de donner seul les ordres
à La Haye, il avait voulu remettre la commission
de cap[itaine]-général à l\'assemblée et se retirer dans
ses États. Il y eut à ce sujet une scène où Reigersman
déplore que Mr. Rouse, de Zwolle, ait été présent.

Depuis, le Prince a mené une vie errante en Frise,
en Gueldre, en Zélande, en Utrecht. La fermeté des
États de Gueldre qui réduisirent les villes de Hattem
et d\'Elburg par des troupes auxquelles le cap[itaine]-
général, présent dans la province, ne pouvait s\'em-
pêcher de donner l\'ordre ; cette mesure ferme, dis-je,
donna un nouveau prétexte à la cabale, devenue plus

"l) Les petites villes de Hattem et Elburg avaient été gagnées
P^i" l\'agitation démocratique, mais les États de Gueldre, plus
résolus que ceux d\'Utrecht, se hâtèrent d\'appeler les troupes stad-
houdériennes et les deux villes furent pacifiées sans résistance,
^our tout ce qui concerne la Gueldre, voir H. A. Weststrate:
Gelderland in den patriottentijd.

forte encore par l\'alliance conclue vers ce temps-là.
On répandit des bruits absurdes; on osa montrer à
l\'assemblée de Hollande une lettre sans signature qui
annonçait la marche du Prince à la tête des troupes
vers la Hollande. En attendant on tremblait à Loo
sur le succès de l\'expédition contre Hattem. Le Prince
fut suspendu en qualité de Capitaine-général de Hol-
lande. A Rotterdam le peuple assemblé y força le
magistrat. Quand je dis le peuple, j\'entends toujours
qu\'il y en a deux et que chaque parti avait une voix
du peuple à lui. Un négociant d\'Amsterdam patrio-
tique, deux mois après la révolution me dit: „Mon-
„ sieur, le peuple veut ce qui se fait à présent", (et
en effet un étranger devait croire que le public n\'était
point partagé) „mais auparavant il voulait aussi ce
„qui se faisait alors. C\'était un autre peuple." H
avait raison. La partie du peuple dont les chefs ont
l\'autorité en main, joue cependant le plus beau jeu,
si ses chefs ne sont pas malhabiles.

Ce coup porté au Prince pour une querelle des
Etats de Gueldre avec des sujets excités à la révolte
par la cabale patriotique, les piqua vivement contre
elle. Dès lors les provinces se partagèrent. La cabale
fit des efforts pour gouverner dans toutes, mais, à
peine maîtresse en Hollande, elle ne put gagner que
rOveryssel, où l\'on employa les mêmes moyens de
violence qu\'en Hollande, et la Groningue, où elle
trouva beaucoup de peine à s\'établir. En Frise les
affaires paraissaient assez stables, en Zélande de
même. Les États de Gueldre étaient affermis. En
Utrecht la ville seule se remua, entraînant depuis
Wyck et Montfort. C\'était au fond, dans six pro-
vinces , l\'aristocratie, mais tempérée, qui se défendait
contre un système anarchique, sous le dehors feint de
la démocratie. En Hollande le parti du Prince, qm
ne voyait que de lâches régents, fut obligé de se

rendre populaire. J\'ai remarqué que le peuple, igno-
rant et passionné, se laisse émouvoir par les appa-
rences, mais la classe intermédiaire entre lui et ses
magistrats, capable comme eux d\'ambition et plus
riche depuis quelque temps, aspirait à obtenir une
part quelconque à l\'administration. Elle adopta les
idées de la liberté civile et politique, défendue par
Price et Priestley ï) , couronnée de succès en Amérique.
Elle paya les milices bourgeoises qui paraissaient
libres. Elle acheta une grande partie de la populace.
Tous les sectaires entrèrent naturellement dans cette
ligue. On écrivit pour prouver que la France devait
protéger ce parti soi-disant démocratique. La cabale
française ne pouvait s\'y refuser: la haine contre la
maison d\'Orange les réunissait et, trop faibles pour
rien entreprendre seuls, ils se joignirent pour tra-
vailler ensemble.

On ne voyait pas moins les Pensionnaires, chefs
de la cabale française, agir avec circonspection et ne
donner dans la démocratie qu\'autant qu\'il le fallait
absolument pour gagner ce parti qui se répandait
souvent en plaintes contre eux. Les démagogues
gagnèrent peu de régents, mais en se formant en
sociétés politiques et armées, à force de dépenses,
ils vinrent à bout de forcer le gouvernement. La
commission de Woerden était de leur création et
plus ou moins ils disposaient d\'elle. Ils donnèrent
des déclarations aux États et au public de leurs
Volontés, ordonnant des altérations dans la Consti-
tution et menaçant leurs ennemis. Par eux s\'étaient
faits les changements de régences à Rotterdam et à

efforts, mais au moment dont je parle, cette ville,
Gorcum et Hoorn subirent successivement le même
sort. La cabale française ne pouvait que soutenir
ces mesures. Elle se perdait en les traversant. Quand,
peu après le départ de LL. AA. de la Frise, le roi
de Prusse mourut et que son successeur envoya le
comte de Goertz pour soutenir les intérêts de la
maison d\'Orange dans la République, la cabale, pour
échapper au péril, dut se jeter plus qu\'auparavant
entre les bras du peuple. C\'était bien pis après les
changements de régences par la voie des armes.
Depuis ce temps un patriote n\'osa plus donner le
moindre soupçon d\'aristocratie. La France fut comme
entraînée par cette union intime. Le Rhingrave,
d\'abord ministre secret des Pensionnaires à Paris,
ensuite chef d\'une troupe au service de la Hollande
seule et commandant de sept à huit mille bourgeois
tant d\'Utrecht que Hollandais auxiliaires, et qui par
là servait de liaison entre la France, la cabale et
les démagogues, le Rhingrave poussait les affaires à
outrance, forçant les Pensionnaires à approuver ses
témérités, excitant les milices bourgeoises à tout oser
et donnant au ministère de Versailles les plus fausses
notions.

Le Prince de Galitzin m\'a assuré que Mr. de Ver-
gennes a envoyé Mr. de Rayneval en Hollande pour
s\'instruire de ces affaires dont il n\'avait pas, disait il j
une idée bien claire. Son envoyé reçut publiquement
un présent de quatorze mille florins. H n\'écouta ici
que des patriotes. Il fut cependant une espèce de
médiateur entre le Prince et les patriotes. Peu après
son départ, Mr. de Vergennes mourut. Ce ministre,
selon Mr. de Grovestins, s\'est plaint à celui-ci même
d\'avoir été trompé par le Rhingrave. Mr. de Rayneval
était venu à La Haye avec de fortes préventions contre
lui. Cependant il en fut captivé. Le Prince de Galitzin

m\'a assuré encore que Mr. de Vérac avait souvent eu des
avertissements de songer qu\'il était ambassadeur et
pas chef de parti. Il avait cependant dans son hôtel
des émissaires comme un Coëtlourii) dont Mr. de
Goertz m\'a assuré qu\'il avait une commission. Il n\'est
pas moins sûr que Mr. de la Côte, beau fils de Mr.
de Vérac, n\'ait fait marcher ce bonhomme comme il
voulait. Je crois aussi que la cabale française,
entraînée, comme j\'ai fait voir, par les démago-
gues , a engagé la France plus loin qu\'elle ne désirait
et que la mission, par des raisons particulières, s\'y
est prêtée. L\'ambassadeur se fit saluer par le camp
de bourgeois dont je vais parler. Enhardis par leurs
succès, par la faiblesse des régents patriotiques, par
celle du Prince, les démagogues résolurent de mettre
l\'assemblée de Hollande dans leur dépendance en
changeant toutes les régences des villes qui leur
étaient contraires et en chassant alors, d\'une voix
unanime, le corps des nobles qui s\'était réuni en
faveur de la bonne cause.

Pour cet effet la commission de Woerden ordonna
au régiment de Sturler de quitter la Brille et pour-
vut de patentes en blanc signées, plus [de] six cent
nailices bourgeoises qui allaient, disait-elle, purger
la Sud-Hollande, tandis que dans la Nord-Hollande
une autre troupe devait se former pour le même effet.
En même temps il y eut à Amsterdam une assemblée
générale de toutes les sociétés patriotiques pour déli-
bérer sur la forme du gouvernement qu\'on voulait
introduire. Dès longtemps ces sociétés avaient demandé
la suspension du Prince en sa qualité de stadhouder.
Plusieurs villes avaient pris des résolutions en consé-
quence et se conduisaient comme si les Etats avaient

conclu l\'affaire. Voilà l\'état où. je trouvais la Hol-
lande en venant apporter à mes amis la nouvelle que
les Prussiens nous sauveraient. Ils eurent de la peine
à m\'en croire.

Le jour de la remotion à Delft enflamma la colère
du peuple à La Haye. Il murmurait hautement
contre Mr. de Rhoon dans toutes les sociétés; quel-
ques uns le soupçonnaient de trahison. Il avait cepen-
dant offert au magistrat de Delft trois cents hommes
qu\'on n\'avait eu garde d\'accepter. Ces mécontente-
ments firent un très mauvais effet dans le public;
on disait Rhoon perdu dans l\'esprit du peuple. Je
sentis la conséquence de cette erreur qui détruirait
le respect qu\'il avait toujours encore inspiré aux
patriotes. Je résolus de me produire avec lui dans
les sociétés et de prendre la parole. Nous convimnes
du temps et de ce qu\'il fallait faire. Rhoon, reçu
avec impatience et avec une vivacité mal réprimée,
commença par exposer tout ce qu\'il avait fait pour
eux, par leur montrer qu\'il n\'avait pu mieux faire,
par donner de nouvelles protestations de son dé-
vouement à la bonne cause et enfin il leur recom-
manda de ne pas prêter l\'oreille à des calomniateurs,
gagés apparemment par le parti contraire , pour semer
la division parmi nous.

Quand il eut dit, plusieurs voix s\'élévèrent; peu
se firent entendre; c\'étaient des plaintes et quel-
quefois des reproches. Il y en eut un qui s\'écria:
„Mettez vous à notre tête et nous vous suivrons
„tous!" — „Qui suivra?" — On*cria: „Nous, nous!"
Mais j\'avais remarqué que le plus grand nombre
avait gardé le silence. Aussi je me levai un peu
au-dessus de mon port ordinaire et regardant autour
de moi avec un air de sévérité, je dis: „La plupart
„d\'entre vous n\'ont pas répondu. Et où donc iriez-
„vous? Supposons que demain l\'on vous donne

„rendez-vous ici, que vous y veniez tous, ce que
„je ne croirai jamais: que faut-il faire? Nous ne
„pouvons plus sauver Delft qui a refusé le secours.
„Faut-il se perdre pour ceux qui ne se défendent
„pas, que dis-je ! qui empêchent leurs amis de se
„défendre! Mais vous craignez pour la Haye? Ras-
„surez-vous: nous avons pris des précautions, nous
„sommes informés de toutes les démarches de nos
„ennemis. Si vous voulez, tenez-vous prêts au pre-
„mier signal à vous assembler pour la défense de
„vos femmes et de vos enfants. Si vous voulez
„davantage, nommez vos gens de confiance et nous
„parlerons avec eux. Il n\'y a rien de si hardi, s\'il
„y a du succès à en espérer, à quoi nous ne nous
„prêtions pour l\'amour de vous.\'\'

Alors un homme sage et modéré monta sur une
table pour commenter mon discours. On résolut de
ne nommer que les directeurs de la société pour
prendre les arrangements convenables. Il y eut des
sentinelles de tous côtés et sans doute si le camp
avait voulu entrer à La Haye, toute cette canaille
était massacrée et la révolution commençait au moment
même à se faire.

Le gouvernement avait pris les mêmes alarmes que
le peuple. Les conseillers-committés, comme j\'ai dit,
avaient mis la garnison sous les armes partout oîi le
camp pouvait se porter. Il s\'était accru jusques à près
de douze-cents hommes, peu formidables par leur
valeur et leur discipline, puisque c\'était en grande
partie du rebut qui ne se connaissait pas aupara-
vant, ni par le nombre, puisque la garnison de La
Haye était forte de cinq bataillons et de quatre ou
cinq cents chevaux. Mais les États d\'Hollande les
protégeaient ou plutôt leur obéissaient, et que ne peut

l\'autorité sur des gens d\'honneur, comme le grand
nombre de ces militaires! Ils craignaient à chaque
instant de recevoir un ordre de garder leurs quartiers
pendant que les milices entreraient et se joindraient
au vrijcorps de La Haye.

Que faire alors? Nous y songions de notre côté.
Nous rassemblâmes chez Rhoon, Charles Bentinck,
Plettenberg, Otto Styrum, capitaine aux gardes,
Graevestein, adjudant, Mysson, des gardes à cheval.
Peu après Bigot, député de Frise aux États Généraux i),
et qui conférait avec ses collègues, se joignit à nous.
Les avis étaient toujours fort partagés et la conclusion,
qu\'on ne pouvait rien faire; mais je réussis à les
faire convenir d\'une commune voix, que si par l\'entrée
des milices à La Haye, les collèges de la Généralité
avaient tout à craindre, elle à qui le serment primitif
des militaires les attachait si saintement, il fallait,
plutôt que d\'obéir à des ordres d\'une assemblée de
Hollande illégitime, pourvoir à sa propre sûreté en se
rangeant sous les ordres seuls de LL. HH. PP. et du
conseil d\'État.

Bigot, lorsqu\'il parut, parla fortement sur le même
ton et donna des assurances auxquelles on répondit
comme il pouvait le désirer. Dès qu\'il y aurait du
danger, les collèges devaient s\'assembler, toute la
garnison se mettre sous les armes et la Haye être
mise en état de défense contre une surprise ; la bour-
geoisie de La Haye, dont neuf cents hommes étaient
prêts à tout faire, était entrée dans cette conspiration
par le moyen du colonel et de quelques officiers, de
manière qu\'à la moindre tentative des patriotes, tout
se soulevait contre eux.

Il est incompréhensible que ces mesures aient été
si longtemps couvertes du voile du mystère. Était-ce

que l\'ammosité réciproque n\'admettait plus de trahison
ni même d\'imprudence par le peu de communication
entre les partis?

Cette affaire était en bon train quand je partis pour
Wezel la seconde fois, comme je dirai ensuite. En
même temps Mr. Paravicini, colonel de l\'artillerie,
devait essayer au delà de cent pièces de canon, et
comme il n\'y avait pas d\'artilleurs à la Haye, il de-
manda au Conseil-committé des soldats des gardes
que Royer lui fit accorder et qu\'il dressait non pas
pour les essais, mais pour servir, en cas de besoin,
contre le camp volant.

J\'ai dit que Mr. Harris fut chargé de nous offrir de
l\'argent, des munitions et des hommes. Je ménageai
une entrevue entre lui et Roest, de la Brille, et je fis
remettre à ce dernier trente mille florins. Harris lui
promit du secours en force s\'il s\'agissait jamais d\'un
siège. Il lui offrit toute la poudre qu\'il fallait, pourvu
que ce fut en secret qu\'on l\'introduisit en ville. Il
lui promit des artilleurs dès qu\'il en demanderait.
Après cela nous pouvions nous tenir sûrs de cette
ville oti nous nous serions retirés, en cas de malheur,
pour commencer de là la guerre civile, résolus de
plutôt tout sacrifier que d\'abandonner la patrie à des
traîtres, qui la gouvernaient. J\'eus un chagrin; c\'était
de ne pouvoir confier à Rhoon des affaires de cette
nature. Il voulait d\'ailleurs former un vrijcorps; il
faisait venir des armes, il perdait un temps précieux
à faire l\'exercice. On avait moins de confiance en
lui. Je le lui ^vais prédit dès longtemps, mais en
vain. J\'avais même engagé S. A. R. à lui donner de
bons conseils, lui remontrant qu\'elle était trop inté-
ressée à la conduite d\'un jeune homme qui aspirait
à tout ce qu\'il y avait de plus grand pour l\'aban-
donner à mille faux pas qu\'il faisait. La Princesse
nie dit : „Vous voulez que je lui donne une meilleure

„éducatiou?" Je n\'hésitai pas de répondre qu\'oui,
mais je doute qu\'elle ait exécuté tout ce qu\'elle me
promit. Depuis, à la Haye, je sais qu\'elle a eu avec
lui une conversation où tous deux ont parlé avec
beaucoup de confiance, mais S. A. R. crut avoir parlé
avec beaucoup de franchise et Rhoon pensait qu\'il
avait fait de même, l\'un et l\'autre pour opérer une
conversion et se flattant également d\'avoir réussi. Je
le sus de la bouche de S. A. R. et de Mr. de Rhoon
le même jour.

Revenons à la matière. Mr. Royer qui avait d\'ex-
cellents plans de nos frontières, me donna tous ses
mémoires pour en faire extrait pour le Duc. Je
rassemblai d\'ailleurs toutes les informations qui pou-
vaient lui être utiles. Mais un travail plus essentiel,
c\'était le plan de la révolution à l\'approche de ses
troupes. Dès le 10 août, avant de partir la première
fois pour le voir, sur ce que j\'appris de Reigersman
qu\'on méditait au coup décisif, j\'avais couché sur le
papier mes idées. Je les fis voir à Royer et à
Reigersman qui y applaudirent. Je voulais par des
propositions, des requêtes, des ordres aux troupes,
réunir pour cette fois toutes nos ressources. Tout
devait n\'avoir d\'autre but que le rétablissement du
Prince, ce qui coupait la racine du mal. J\'ai encore
les papiers et je ne m\'étendrai pas davantage à ce
sujet. Il fallut mettre tout cela en ordre et Reigers-
man devait, au moment propice, tout découvrir à
Rhoon pendant que j\'agirais aux frontières. Alors
par nos relations avec les sociétés, je voulais tout
d\'un coup faire présenter requête par tous les bien-
intentionnés , faire rétablir tumultuairement les régents
démis par les patriotes et proposer aux États de
casser toutes les résolutions contre le Prince, pendant
que le peuple arborerait la cocarde orange en signe
du voeu unanime pour la révolution.

Je sentais bien qu\'il pourrait se faire que les
choses se fissent plus vite, mais cela n\'était pas si
sûr qu\'il n\'était essentiel de prendre toutes sortes de
mesures. Peu avant l\'invasion prussienne, quand S. A. R.
fut voir deux escadrons de hussards qui passaient
par Clèves et que beaucoup de monde s\'y rendit de
Nimègue et d\'autres villes de la Gueldre, je remar-
quai sur le visage des amis de la maison d\'Orange
une impression si vive de joie, d\'espérance et d\'audace,
que jugeant par là de l\'effet que l\'apparition des
troupes ferait en Hollande, je dis à la Princesse que
la révolution pour laquelle nous préparions tant de
matériaux, se ferait apparemment comme par un
coup électrique, avec une promptitude qui rendrait
superflues toutes nos mesures.

Cela arriva en effet. Je m\'en réjouis et quand
ceux qui avaient été prévenus sur les requêtes pro-
jetées vinrent ensuite me les demander, je répondis
que tout cela ne devait servir qu\'a opérer le réta-
blissement du Prince, auquel il ne manquait plus
rien. Je ne pouvais m\'empêcher néanmoins de res-
sentir de la peine de ce que par la mésintelligence
entre Rhoon et Reigersman, le premier ne fit aucun
usage de la proposition à faire aux États par l\'ordre
équestre, que j\'avais conçue, mais que Reigersman
lui remit sous son propre nom. Si dès lors cette
proposition avait passé, comme tout passait en ce
moment, on n\'aurait pas eu depuis toutes les peines
qu\'on a eues. Je ferai voir cela plus en détail quand
je serai parvenu à cette époque.

Toutes choses arrangées comme il le fallait, je partis
pour Nimègue, prenant encore la route de Breda et
de Bois-le-Duc. J\'avais engagé ma mère et mes soeurs
a quitter la Hollande pour quelque temps, et elles se
rendirent à Nimègue par Amsterdam et Wesep, disant
en route qu\'elles allaient à Zwolle chez des parents.

A peine arrivé, j\'appris que S. A. R. avait avec le
Duc une conférence à Clèves; je me mis aussitôt en
voiture pour m\'y rendre et les trouvant à table chez
la baronne de Spaen, je me fis annoncer à S. A. R.
qui me fit demander si j\'avais diné. On me pria
d\'entrer et de m\'asseoir. Il y a des circonstances
où l\'on est extrêmement caressé de tout le monde;
c\'est lorsque les grands, qui ont besoin de nous, ne
négligent rien pour flatter notre vanité, et que ceux
qui s\'empressent autour d\'eux et qui achètent chère-
ment les moindres faveurs de leur part, sont frappés
d\'admiration en voyant ces bonnes grâces prodiguées
à un mérite que dans le premier moment ils ne
devinent pas.

Je me trouvais dans une circonstance pareille. Mr.
de Spaen i) fils se leva pour me donner sa place et
me força de la prendre à côté du prince Guillaume.
Adolphe de Rechteren, assis à l\'autre bout de la table,
me regardant avec surprise, me dit: „Voulez-vous
„que je vous fasse place ici?" On ne me permit pas
de l\'accepter et, après diner, quand je m\'entretins si
longtemps avec les principaux personnages, soit en-
semble, soit avec chacun en particulier, Rechteren,
comme les autres, revint de son étonnement. Je me
dois ici le témoignage que tout flatté que je dusse
être en ces temps-là de l\'accueil qu\'on me faisait tou-
jours, et quoique ma vanité parût quelquefois,
cependant ma conduite a toujours été si sage à la
cour même, que depuis, quand on me laissa languir
dans une antichambre, et qu\'on parut avoir renoncé
à me faire politesse, soit à cause du changement des
circonstances ou soit que l\'humeur du Prince ne
s\'accommode pas de ces préférences, personne ne me

1) Les Spaen étaient une famille de Gueldre qui joua un grand
rôle dans les troubles de sa province. Voir Weststrate op. cit.

J\'ai traité dans une pièce: „Sur la part des trois
puissances aux affaires de la République" de tout
ce que je fis alors tant chez S. A. R. que chez le
Duc pour favoriser l\'invasion. A Wezel je recevais
tous les jours une dépêche de S. A. R. qui contenait
les nouvelles, mes lettres de Hollande qu\'elle ouvrait
et quelques lignes de sa part. Le Duc me faisait voir
tout ce qui lui arrivait de Prusse ou de Hollande. Il
n\'y avait que des nouvelles secrètes de la cour qu\'il
me faisait sentir plutôt qu\'il ne me les communiquait.

De retour à Nimègue j\'assurais S. A. R. que le
coup serait porté, mais elle doutait encore. Le reste
du monde l\'assurait du contraire. De là la certitude
parmi les patriotes en Hollande qu\'ils n\'avaient rien
à craindre, et leurs plaintes de trahison qu\'ils firent
dans les premiers moments. De là les avis qu\'on
voulut que des personnes dans la confidence de S. A. R.
lui donnassent sur les véritables dispositions du Duc,
qui à ce qu\'on prétendait la berçait de fausses espérances.

Enfin ce Prince arriva à la tête d\'une colonne. La
Princesse avec sa cour se trouvait devant le Bourg
où les troupes passaient. J\'étais dans un froc si
simple que ma mère en eut honte. Quand le Duc
eut passé S. A. R., qu\'apparemment il n\'attendait
pas là, il sauta à bas du cheval et lui fit des excuses,
du geste plutôt que de la voix. Elle y répondit de même.
On parla peu. Le Duc était réellement embarrassé. Je
remarquai sur son visage de vives agitations. Il
m\'aperçut, passa devant le prince de Hohenlohe, pour
me prendre par la main et me mener à l\'écart, se
promenant longtemps avec moi pour s\'instruire de

l\'état des affaires depuis que je l\'avais quitté. „Songez",
me disait-il de temps en temps, „songez bien à ca
„que vous faites". Ensuite à l\'auberge où il se renferma
avec moi, jetant les yeux sur une petite estampe qui
représentait Charles I sur l\'échafaud, il me rappela
tout ce qu\'il m\'avait dit sur le danger auquel on
exposait le Prince, qui certainement perdait tout et
peut-être la vie à moins que l\'entreprise ne fût cou-
ronnée du plus heureux succès.

En effet il m\'avait cité cette malheureuse famille de
Stuart „qui certainement avait plus de droit au trône
„que la famille régnante et qui après tant de malheurs
„croupissait dans la misère". Ordinairement j\'avais
tous les jours des arguments pareils à réfuter, mais
je ne désespérai jamais, parce que je démêlais tou-
jours l\'ardeur du Duc pour une entreprise aussi glorieuse
que celle de rétablir un édifice que la France minait
depuis six ans et parce qu\'il eut enfin une si juste
idée de la situation des affaires qu\'il me dit: „11 vous
„faudrait un homme qui, à la tête de cinq mille
„soldats bien disciplinés, vous servit deux mois, et
„tout serait dit".

Avant que le Duc partit de Nimègue je dis à S. A. R-
que s\'il avait besoin de moi pour le suivre, j\'étais à
ses ordres, mais que je craignais que si je m\'offrais
à lui, il ne crut que je le désirais et qu\'il ne me
l\'accordât par politesse. Je priai la Princesse de
songer que, n\'étant plus au service, je ne me sentais
nulle vocation de prendre des villes, mais que j\'étais
prêt à tout ce qui pouvait hâter la révolution, dussai-je
m\'exposer à plus de dangers encore que je n\'avais
fait jusqu\'alors.

Je fis en même temps observer à S. A. R. que dès
ce moment si l\'entreprise manquait mon sort était
décidé et que ma patrie et toutes mes espérances do
fortune et d\'établissement étaient perdues pour moi.

Je lui dis que, pour cette raison, j\'avais engagé ma
mère à se retirer en Gueldre afin que dans les premiers
moments elle ne fut pas enveloppée dans mon malheur.
„Vous sentez bien", me réphqua-t-elle avec vivacité,
„qu\'on ne vous abandonnera pas".

Le Duc, ayant passé la rivière quand je le quittai,
me pria de venir le joindre quand je le jugerais con-
venable pour le bien des affaires. Il fit plusieurs
grâces à ma réquisition; il s\'entretint avec plusieurs
personnes que je lui présentai et qui pouvaient lui
être utiles dans la suite.

Peu après son entrée il eut avec S. A. R. et Mr.
Rengers, de Frise, frère du chambellan, une longue
entrevue sur les affaires de cette province.

Les mécontents, depuis la révolution dont j\'ai parlé
plus haut, avaient conservé d\'intimes relations avec
les patriotes en Hollande et même avec la France,
Ils nourrissaient l\'espoir de faire une seconde révo-
lution qui changeât la face de cette province et qui,
en joignant sa voix aux États-Généraux à celles de
la Hollande, de la Groningue et de l\'Overyssel, y
formât une majorité patriotique. Le chevalier de Ter-
nanti), que j\'ai connu dans les treize États et qui
avait commandé, depuis, une brigade de la légion de
Maillebois, liant, ambitieux et propre à prendre tous
les caractères, avait été en Frise après un tour en
Overyssel oîi les États l\'avaient nommé généralissime
de la province. Il forma le plan de la révolution dont
nous eûmes copie par un hasard des plus singuliers.

1) Dubar de Ternan, officier français, qui avait servi pendant
la guerre d\'Anaérique. Il fut chargé par les patriotes d\'organiser
la défense en Overyssel d\'abord, à Amsterdam ensuite. Ternan
était fort pessimiste et il ne se faisait aucune illusion sur les forces
des patriotes (Voir ses dép. aux Archives des Affaires Étrangères,
à Paris).

Ce papier arriva à La Haye sous l\'adresse de Mr.
d\'Aylva, patriote et fut remis à Mr. Hobbes Aylva
d\'Eberstein i), officier aux gardes. Se doutant de faire
quelque découverte, celui-ci ouvrit le paquet et me
donna le papier pour l\'envoyer aussitôt à S. A. R.
Depuis Grovestins père l\'a donné à Larrey avec beau-
coup de mystère et celui-ci voulut le mettre en chiffre
avant de le dépêcher. En attendant j\'avais, depuis
plusieurs jours, fait la besogne, quoique sans éclat.
Mr. de Ternant, quand je le rencontrais à La Haye,
cachait devant moi ses véritables sentiments. Un jour
je le vis en rue qui venait de Paris. Je lui en
témoignai de la surprise, m\'attendant plutôt, disais-je,
à le voir arriver d\'Overyssel. Il fut un peu confus et
comme honteux de la dignité qu\'il y tenait. Dans la
conversation il me dit: „Qu\'il avait assuré les États
„qu\'il se rendrait chez eux dès qu\'il s\'agirait de com-
„mander, mais qu\'il n\'y avait rien à faire encore; que
„de tenir les milices bourgeoises rassemblées coûterait
„trop; que la province avait des fonds plus qu\'on ne
„pensait, mais qu\'il fallait se garder de dissiper ces
„trésors mal à propos; qu\'au reste ces milices, quoique
„composées de Goths et de Visi-Goths, valaient celles
„de nos villes."

Notez qu\'en ce temps-là les Prussiens s\'assemblaient
déjà et que depuis ce même homme, pour rassurer
son parti, osa dire qu\'on connaissait le prix d\'un
général prussien, que le duc de Brunswick pouvait
être plus cher qu\'un autre, mais qu\'on l\'aurait. Pa-
roles que R. Bentinck me pria de rendre au Duc. H
fallait à Mr. de Ternant pour la révolution deux

1) Le major d\'Eberstein joua un rôle dans l\'insurrection braban-
çonne de 1789. Sur les Aylva voir les papiers de Beyma (Archives
de l\'Etat, à Leeuwarden) et ceux de Dumont-Pigalle (Archives de
l\'État à la Haye). C. L. van Beyma, dont il va être question plus
loin, était le chef du parti démocratique frison.

millions de livres et Mr. Rendorp i), si je ne me
trompe, m\'a confirmé que deux fois on a payé trente
mille fl^orins à un comptoir d\'Amsterdam pour les
insurgens de Frise, mais, qu\'après l\'invasion prussienne,
les lettres de change ne furent plus acceptées, ce qui
sans doute a donné lieu à Mr. Beyma de dire à ses
amis assemblés à Franeker que, puisque la Hollande
avait succombé, il ne voyait plus de moyen de se
soutenir. Le prince de Waldeck , qui commandait à
Franeker, était fort bien avec les aristocrates, mais
plus entreprenant qu\'eux. Il craignait moins aussi,
en écrasant les patriotes, de trop relever le parti
purement d\'Orange, c\'est à dire, qui aimerait voir
cette maison revêtue d\'an pouvoir presque absolu. Je
lai ai entendu dire au Duc à Overtoom qu\'il y avait
à Leeuwarden des bourgeois armés qu\'il s\'est offert
d\'obliger à poser les armes, mais infructueusement.

Vers le temps dont je parle, quelques membres
d\'État s\'étaient séparés de l\'assemblée et s\'occupaient
à en former une à Franeker qui s\'arrogeait la puis-
sance souveraine. Quand nous reçûmes la nouvelle
chez Harris à un grand diner, il nous dit: „Voyez
„Rengers inquiet et déconcerté tout Sjuck qu\'il est"
C\'est que sous ce nom il est célèbre pour sa poli-
tique et son crédit. En même temps plus de mille
miliciens se jetaient dans la ville, et peu après un
détachement de la légion de Salm, commandé par le
major Dôiing, vint les joindre. On ne douta plus de
leurs intentions hostiles mais on eut de fortes appré-

4) Joachim Rendorp de Marquette, bourgmestre d\'Amsterdam et
chef du parti aristocratique dans cette ville.

2) La minorité démocratique avait créé une contre-assemblée à
Franeker, les États continuant de siéger à Leeuwarden.

3) Le prince Louis de Waldeck était un des nombreux principicules
allemands (Hesse, Salm...) qui étaient au service de la République.

hensions quand il y arriva de l\'artillerie pendant que
les États avaient à peine quinze cents hommes de
troupes réglées et deux pièces de canon. Leeuwarden
d\'ailleurs n\'est pas tenable. Dans cette extrémité le
prince Louis demanda du secours au Duc qui n\'osa
lui en accorder, se défendant par les termes de sa
commission qui regardait lâ, Hollande seule et croyant
avec raison que s\'il terrassait le parti, il ne pour-
rait se soutenir dans les autres provinces. Voilà
ce qui apparemment l\'empêcha de prêter l\'oreille à
nos fréquentes prières pour l\'engager à envoyer
du monde sur les frontières de la Groningue, qui
chancelait et oii cette manoeuvre pouvait causer une
révolution.

Le Duc, qui ne pouvait se cacher néanmoins le
danger de la Frise, et vivement sollicité par S. A. R.,
promit de favoriser le passage de deux de nos régi-
ments par l\'Overyssel, qui suffisaient pour délivrer la
Frise. La province les demandait avec instance, mais
celle d\'Overyssel refusait le passage ; le Duc le demanda
pour ses troupes et donna ordre aux hussards de
Goltz de marcher lentement par la province. Ces
hussards y demeurèrent depuis pendant plusieurs mois
et, au moyen d\'une déclaration signée par le Duc,
qu\'on fit répandre dans la province, il n\'y eut pas la
moindre résistance. R. Bentinck et Zuideras avaient
depuis longtemps des desseins sur Deventer. En y
rétablissant la régence, démise par les démagogues,
cette ville réunie à la majorité du corps des nobles,
détruisait tout l\'ouvrage des patriotes. Bentinck m\'en
parla. Je dressai une note pour le Duc, je couchai
par écrit la déclaration, j\'y joignis une lettre et quand
Bentinck eut tout lu, il s\'écria : „Le Prince et la Pirn-
„cesse devraient chasser tous leurs courtisans et
„prendre à leur service deux hommes comme vous.
„Ce serait sauver la maison et l\'État." Le Duc ap-

prouva le plan, il signa la déclaration et en même
temps il me pressa de le joindre.

Il y a une circonstance intéressante que je dois bien
me garder d\'omettre, c\'est que Mr. van Berckel, ayant
demandé pour un Italien i), établi à Amsterdam et dont
j\'ai oublié le nom, un passeport des États de Hol-
lande „ad omnes populos", ce négociateur était parti
pour Berlin afin de prévenir la marche des troupes
qu\'il rencontra en Gueldre. Il s\'adressa au Duc et à
S. A. R. pour les conjurer de ne pas aller plus loin.
Le Duc fut ému par ces discours, tant il était porté
à croire que par le coup qu\'il allait frapper, loin de
rétablir les affaires du Prince, il les minerait. Il
écrivit à la Princesse qu\'elle avait tout encore entre
ses mains, qu\'il pouvait suspendre les opérations.

Elle me le raconta avec ce sourire qui marque la
supériorité et l\'éloignement de vaines appréhensions
qui caractérisent la conduite qu\'elle tint dans tout le
cours de cette affaire. Sa réponse montrait assez
qu\'elle attendait du Duc l\'exécution des ordres qu\'il
avait reçus: „Ce n\'est pas moi", disait-elle, „qui suis
„cause des maux auxquels la Répubhque est exposée,
„c\'est une cabale qui aime mieux perdre la patrie que
„son pouvoir usurpé. Que cet envoyé sans aveu aille
„tenir de pareils discours aux particuliers qui l\'en-
„voient. Je ne recevrai plus des gens comme lui."

Elle avait d\'autant plus de raison de s\'indigner que
ce fou de Grothausen , revenant de Hollande avec
le dernier courrier du Duc, s\'était introduit la nuit
dans l\'antichambre de S. A. R, qui s\'était levée pour

1) Plutôt un Français. Il s\'agit de Mandrillen : voir Fruin, Ver-
spreide Qesch/riften V, 336 et De Beaufort, Oranje en de démocratie.

2) Grothausen était une espèce d\'aventurier qui avait cherché à
plusieurs reprises à se mêler des affaires de la République. Golen-
brander op. cit. II. 103.

voir le courrier, capitaine et aide-de-camp du Duc.
Grotliausen débita une morale commune et imperti-
nente. Cet homme était arrivé de Berlin à Wezel et
s\'était vanté d\'une commission du roi pour prévenir
les voies de fait. Il fut à Utrecht, à la Haye, à
Amsterdam et le Duc m\'a fait voir de ses lettres, qui
marquaient que les chefs de la cabale, sur ses
remontrances, étaient prêts à tout accorder au roi.
Je l\'ai revu à Overtoom et dans les rues d\'Amsterdam ;
on disait qu\'il se mêlait de toutes sortes d\'affaires
sans nulle vocation. Tollius me dit qu\'il l\'avait eu
une après-dinée chez lui, que cet homme voulait in-
troduire chez nous la constitution anglaise; que pour
cet effet il prétendait qu\'il fallait de nouveau em-
brouiller les cartes, écrire contre le Prince et remuer
les esprits. Le Duc le nommait un fou et se servait
de lui en certaines rencontres comme d\'un espion.
Depuis l\'accueil que S. A. R. avait fait au sermon de
Grothausen, le Duc ne songea plus qu\'à pousser
ses opérations.

En Hollande on ne pouvait croire que les Prussiens
fussent en marche. Les premiers jours on délibérait
à l\'assemblée avec beaucoup de sécurité. On résolut
cependant de faire marcher à Gorcum le bataillon de
Sturler qui était à la Brille. On en avait donné
l\'ordre quand le camp volant se tourna de ce côté,
mais en vain. Le magistrat au contraire avait fait
trainer du canon sur les remparts. L\'autre bataillon
du même régiment, en garnison à Helvoetsluys, s\'en-
tendait parfaitement avec le premier. Tous deux
avaient quitté le cordon de Hollande sur une lettre
du canton de Berne qui défendait à ses troupes de
se mêler des affaires entre les provinces et leur
enjoignait de nouveau, en vertu de leurs capitulations,
de n\'obéir qu\'à la Généralité. J\'ignore si Mr. Harris
s\'est ouvert à Mr. Sturler, quoique j\'en aie eu quelque

soupçon, mais je sais bien qu\'on forma un collège de
défense à la Brille où l\'on admit un capitaine du
régiment.

Le Chevalier appuyait toujours vis à vis de Royer
et moi sur la nécessité de conserver le port d\'Helvoet,
et nous le priions quelquefois d\'y faire paraître quel-
ques frégates pour encourager les habitants. Peu
avant mon dernier départ de La Haye, j\'écrivis à
S. A. R, pour obtenir des artilleurs déguisés, qui,
par la Zélande, se rendissent à la Brille, et Elle
chargea Bentinck de ce soin. Les Suisses à Helvoet-
sluys s\'exerçaient à manier le canon. Tous nos artil-
leurs avaient fait leur retraite sur les résolutions de
LL. HH. PP. Voilà ce qui donna lieu aux convois
français qui firent tant de bruit quand les États-
Généraux s\'en plaignirent à Versailles en termes fort
mesurés, et plus encore quand aux moyens des papiers
d\'un l[ieutenan]t de la Barrière, on eut des pièces
authentiques à produire, sans que les ministres osassent
les désavouer!). Ces Français ont fait la défense d\'Am-
stelveen qui pensa arrêter toute l\'armée prussienne
comme elle aurait dû faire.

L\'ordre des États donné par trois fois aux Suisses
de quitter la Brille ne fut suivi ni par les troupes
ui par le magistrat. Ce dernier envoya même une
nomination au Prince en sa qualité de Stadhouder,
en dépit d\'une résolution toute récente des États.
On m\'a assuré que dès l\'époque du camp-volant,
quand Delft eut subi le joug, la majorité du conseil
de la Brille voulut se soumettre, mais que le conseil
de guerre bourgeois s\'y opposa, faisant insinuer par
^ue deputation qu\'il ne le souffrirait jamais. Roest

D Plusieurs des canonniers français étaient munis de passeports
du général Esterhazy. Voir mon étude sur les Troubles de Rol-
"««^e à la veille de la Béeolutîon française.

ne contribua pas peu à la contenance qui fut tenue
ensuite et Van Helsdingen allait encore la tête levée
à l\'assemblée des États.

Quand je donnai ces détails au Duc au bourg de
Nimègue, il dit tout haut: „Voyez ce que peut faire
„une seule petite ville, quand elle a de la fermeté."

Dans le cours de cette semaine les Etats mirent
encore en délibération d\'envoyer des gardes à Gorcum
et dans les environs. Le corps dos nobles protesta
que sur une affaire de cette importance il ne fallait
pas se hâter de résoudre, et il obtint que la propo-
sition fut remise à la semaine prochaine. J\'ai dit
plus haut ce qui aurait eu lieu si l\'ordre de la marche
avait été donné. Du reste la réponse catégorique
demandée par le Roi qui donnait quatre jours de
délai fit à l\'assemblée des États et parmi les chefs
de la cabale l\'effet que j\'avais attendu et que j\'avais
prédit au Duc. Frappés comme d\'un coup de foudre,
les pensionnaires ne savaient s\'il fallait se défendre ou
souscrire à toutes les conditions. Amsterdam était
portée aux plus grandes extrémités par sa situation
locale qui la rend presque inabordable. Mais notez
que Mr. van Berckel seul était présent à l\'assemblée
et qu\'il disait dans le public que pendant son dernier
séjour dans Amsterdam, il avait reconnu qu\'il coulait
du sang patriotique dans les veines de ses concitoyens.
Apparemment il avait assisté à quelque délibération
du collège de défense ou à quelque conclave de
démagogues.

A mesure que les villes s\'éloignaient par leur position
locale de celle d\'Amsterdam, les avis mollissaient.
Gouda s\'opposa même à la proposition de transférer
l\'assemblée à Amsterdam, soutenant que le souverain
serait peu respectable au milieu d\'inondations. Mr. van
Wyn, pensionnaire de cette ville, avait depuis long-
temps chancelé, respectant surtout les droits du Stad-

bouder qu\'on attaquait directement. Cette fois il parut
se moquer de ses collègues. Le corps des nobles en
attendant jetait les bauts cris, avec d\'autant plus de
liberté que ces messieurs riaient sous cape. Mr. de
Tvvickel, il y avait longtemps, s\'était rendu à Nimègue
pour recevoir de la bouche de S. A. R. des assurances
de l\'arrivée des Prussiens. Mr. de Starremhourg, qui
avait été voir le camp-volant à Delft, était revenu
rossé par cette canaille et comme depuis ce moment
il n\'avait osé lever les yeux, rien ne pouvait lui
paraître plus désirable qu\'une révolution qui ordinai-
rement jette un voile épais sur le passé. Mr. de
Rhoon risquait tout si les affaires ne changeaient
bientôt de face. Il voulait ériger un corps-franc à
La Haye. Il faisait venir des armes de toutes parts.

Charles, à mon dernier départ, me dit: „Revenez
«avec les Prussiens, mais ne revenez qu\'avec eux,
„dussions-nous tous être sacrifiés à leur approche."
Je m\'ouvris à lui plus ou moins et depuis il a dit:
„Sans Hogendorp les Prussiens n\'y seraient pas encore".
Mr. de \'s Gravenmoer se rangeait toujours du côté de
Mr. de Rhoon. Les conseillers-committés, qui depuis
la réprimande au sujet des précautions prises contre
le camp volant n\'étaient plus que d\'aveugles instruments
entre les mains de la cabale, et qui se laissaient
indignement gouverner par les membres patriotiques
du collège, craignant une explosion parmi la bourgeoisie
armeé de la Haye, résolurent de la désarmer. Il n\'y
^vait pas longtemps qu\'ils avaient donné des décla-
rations à la garnison et à la bourgeoisie qu\'on fit
imprimer et répandre par leur ordre pour ôter à
toutes deux l\'appréhension d\'avoir déplu à LL. NN. PP.i)
et de recevoir un ordre ou de rendre les armes ou de
quitter La Haye. Cette démarche montrait beaucoup

de faiblesse dans les patriotes qui à l\'assemblée de
Hollande consentirent sous main à la déclaration que
Royer y fit voir. Elle prouvait aussi les ménagements
que ce collège voulait conserver pour les bien inten-
tionnés. En effet depuis que Mr. de Starrembourg
y présidait et qu\'il avait changé de conduite, Mr.
Royer commençait à diriger les affaires si bien que
la commission de Woerden trouva beaucoup de ré-
sistance et que le bon parti espérait tout de ce collège
en cas de rupture ouverte.

Ceci prouve bien ce que le fiscal Van der Hoop
m\'a dit souvent que le président et le secrétaire d\'une
assemblée sont en état de la diriger. Mais depuis la
catastrophe de Mr. de Stan-embourg, tout avait changé.
Peu à peu on mettait la bourgeoisie hors d\'état de se
défendre. Tantôt on lui interdisait de doubler ses
gardes, tantôt de battre l\'alarme; enfin on voulut lui
faire rendre ses cartouches à balle. En même temps
on protégeait le faible corps-franc. On lui accordait
la consigne, les honneurs militaires, une place d\'as-
semblée. Ce corps plaça enfin une garde au Wage-
straat avec du canon qui lui fut accordé tandis qu\'on
le refusait au régiment des gardes. Tel était l\'état
des choses en Hollande quand la nouvelle de l\'invasion
prussienne fit retirer les patriotes à Amsterdam.

Le Duc avait marché sur Gorcum avec sept mille
hommes, le long de la digue du Waal : deux colonnes
avaient longé le Leck des deux côtés jusqu\'à Vianen,
après avoir en partie passé la rivière au pont d\'Arn-
hem. Il y avait là peu de cavalerie qui s\'était tour-
née vers le Gooiland; mais un pont avançait sur la
Linge, en même temps et à égale distance avec les
corps auxquels il servait de liaison.

Il faut attribuer à cette manoeuvre qui semblait
calculée pour investir Utrecht, l\'abandon subit de
cette ville par le Rhingrave, à moins de croire que

ce chef avait été corrompu par l\'entremise du comte
de Kahlenberg, qui eut avec lui plusieurs entrevues
aux portes de la ville. Tout ce que je sais c\'est
qu\'avant l\'invasion ou dans le moment même, S. A. R.
me confia que le Rhingrave, moyennant huit cent
mille florins et un grade à l\'armée prussienne, s\'offrait
d\'abandonner son parti, mais qu\'il proposait encore,
à condition que le Prince abandonnât les aristocrates,
de lui mener tous les démagogues qui le rétabliraient
dans tous ses droits. S. A, R, ajouta que le Duc
pressait cette négociation, qu\'il en faisait grand mystère
et qu\'à moins qu\'il ne s\'en ouvrit à moi, elle me priait
de paraître l\'ignorer. „Mais", dit-elle, „je ne vois pas
„que le Rhingrave vaille un si grand sacrifice, uni-
„quement pour le faire partir, et puis il irait faire le
„fendant à Berlin où il cabalerait encore contre nous."

Le Duc avait gagné un homme qui était lié avec
le secrétaire du Rhingrave, ou plutôt il profitait du
commerce établi entre cet homme et Mr. Danckaerts.
Nous apprîmes par çe canal que, deux jours avant
l\'évacuation d\'Utrecht, le Rhingrave avait reçu des
lettres de France qui marquaient que jamais aucun
Prussien ne passerait nos frontières.

Cette évacuation se fit en désordre et si subitement
que plusieurs habitants ne s\'en étaient pas aperçus
et ne l\'apprirent que lorsqu\'il faisait plein jour.
Un officier anglais vint apporter la nouvelle à Nimè-
gue et nous dit qu\'une patrouille du camp avait vu
venir à elle une troupe de bourgeois criant: „Vive

\'ange !" et que peu après des troupes étaient entrées
dans la ville. La surprise à la cour était extrême
et l\'on ne pouvait s\'accoutumer à penser que ce
boulevard de la rébellion était changé tout à coup en
une ville amie.

Le Rhingrave marcha sur Amsterdam, n\'entra pas
dans la ville, signa un ordre à un de ses officiers

d\'aller conduire les Français qui se trouvaient à
Eindhoven, billet que Mr. Morees, avocat à Amsterdam,
a vu. Il s\'arrêta au faubourg de l\'Overtoom, célèbre
par le séjour que le Duc y fit depuis; il était plongé
dans une profonde rêverie et le lendemain il disparut
sans que je sache encore authentiquement comment
il fit son évasion. Les hussards prussiens firent des
recherches exactes pour découvrir son asile, pensant
qu\'il ne pouvait leur échapper. On m\'a dit que le
Duc témoignait désirer qu\'on le saisit. Était-ce pour
mieux cacher son jeu? Je l\'ignore. Mais tout bien
pesé, je crois que le Rhingrave n\'a fui que par
lâcheté, au désespoir d\'avoir manqué le moment
favorable de changer de parti.

Je partis de Nimègue le lendemain de la grande nou-
velle et j\'appris en route que Gorcum s\'était rendu.
Ma joie à cette occasion fut inexprimable, parce que
le Duc m\'avait dit et que tout me confirmait que de
la prise rapide de Gorcum dépendait le succès des
opérations. Il n\'y avait rien dans cette ville qui put
faire défense. Le corps de Sternbach, composé de
nouvelles levées, pouvait à peine paraître sous les
armes. Il y avait quatre-vingts bourgeois qui voulaient
servir d\'auxiliaires; il n\'y avait pas grand nombre et
qui pouvait compter sur eux? Mr. de Capellen, aupa-
ravant chambellan du Prince et commandant des
gardes du corps avait obtenu le régiment du prince
de Ilesse-Philippsthal que les États de Hollande avaient
déclaré vacant et venait d\'arriver à Gorcum pour
commander dans une forteresse dont il ne connaissait
ni les ouvrages ni la garnison \'). L\'eau pour les
inondations manquait, ce qui fit dire au grand-pensi-

•1) Alexandre van der Capellen, frère de Capellen van de Marsch,
chef des démocrates de Gueldre, et cousin de Capellen van de
Poil, qui avait été le premier démocrate d\'Overjssel.

ounaii\'e qui avait mandé Mr. Royer chez lui: „Le
„ciel est contre nous, voilà l\'ennemi sur les frontières,
„et l\'eau baisse à chaque instant", paroles qu\'il ac-
compagna d\'un coup de poing sur la table.

Le soir, à l\'approche des troupes prussiennes, il
fut résolu, dans un grand conseil de guerre, de se
rendre. Cependant à la sommation qui allait se faire
le lendemain matin, une sentinelle tira sur l\'officier.
Ce premier coup fut suivi d\'un autre. Alors on
lâcha une quarantaine de bombes qui mirent en feu
une maison et un moulin, sur quoi on battit la cha-
made et le Duc entra pendant que les auxiliaires et
les soldats de Sternbach prenaient la fuite par la
grande digue. Le Duc fit venir le commandant et lui
dit avec une hauteur qui, dit-on, ne lui est pas
étrangère, mais que je ne lui ai jamais vue: „C\'est à
„vous, Monsieur, qu\'on doit tous les malheurs qui
„arrivent dans cette ville. Connaissez-vous les lois de
„la guerre?" Il le fit mener prisonnier au quartier-
général et l\'envoya ensuite à Wezel où cette victime
de la cabale française contracta une maladie épidé-
luique qui le mena au bord du tombeau et qui après
sa délivraison ne lui laissa de forces que pour se
trainer à Utrecht où il expira de langueur, comme
si la Providence avait voulu signaler sa justice en lui
faisant voir dans ses derniers moments le centre de
la rébellion réduit à l\'obéissance. Cet homme au reste
n\'avait qu\'un esprit médiocre ; il était extrêmement
borné ou excessivement faux, ce que je n\'ai jamais
bien su approfondir. Son ingratitude envers son bien-
faiteur est hors de doute.

Pendant qu\'on tirait sur Gorcum, Vianen et d\'autres
villes se rendaient. Le Duc se rendit le même jour
a Asperen et de là à Tienhoven. J\'arrivai le soir à
Grorcum. Mr. van Lom, célèbre avocat qui avait été
député aux assemblées des sociétés et que peu de

jours auparavant j\'avais présenté au Duc à Nimègue,
cl\'oii nous le fîmes partir en grande hâte, me reçut
dans sa maison. Il avait reçu au gras de jambe une
légère blessure d\'un patriote qui fuyait. Je trouvai
dans sa maison quelques-uns de ses amis patriotes
qui cherchaient un asile en maudissant et les Français
et leurs propres chefs. Dans cette maison je vis le
bourguemaître Verbrugge, de Delft, avec quelques
messieurs qui avaient évité la prison par une prompte
fuite, mais que j\'avais engagé à me suivre de Nimègue
où ils étaient venus me trouver. J\'y vis De Groot,
de Rotterdam, qui allait au quartier-général et de
là retournait dans sa ville qu\'il avait dû abandonner.
Mr. le bourgemaitre Repelaar et ses fils y arrivèrent
de leur campagne. Par le moyen de ces derniers et
les arrangements que je pris avec le colonel de Rom-
berg, commandant prussien de Gorcum, Dort reçut
garnison prussienne par capitulation. Ces messieurs
en général par ce qu\'ils me dirent et ce que je fus à
même de leur recommander, me firent concevoir l\'espé-
rance de voir bientôt le Prince rappelé à La Haye,
et Amsterdam seule en état de faire résistance.

En effet j\'appris le surlendemain de fort bonne
heure qu\'on avait pris la résolution aux États. Un
messager de LL. HH. PP. était chargé pour moi d\'un
paquet de Reigersman qui marquait que l\'ordre
équestre, avec six villes, dont la Brille seule, si je
ne me trompe, consentit sans réserve, avait rétabli
le Prince dans tous ses droits. Mais voyant le but
que je me proposais dès longtemps à peu près rempli»
savoir d\'opérer le rétablissement du Prince à l\'occa-
sion de l\'invasion prussienne, j\'allai plus loin et je
résolus de profiter d\'une si heureuse époque pour
affermir la maison d\'Orange et la constitution. Je

sentis bien que pour l\'obtenir il fallait s\'assurer à
l\'avenir de l\'assemblée de Hollande et à cet effet
rendre le bon parti dominant dans toutes les villes
votantes. C\'est ce que je ne croyais pouvoir effectuer
sur un pied plus solide que par une réforme des
bourgeoisies armées (schutterijen) dont je prétendais
exclure tous les mal-intentionnés, par un choix de
personnes de confiance dans les conseils de guerre
bourgeois (krijgsraad), par la démission de tous les
ministres des villes mal-intentionnés et enfin par un
changement dans les régences comme Guillaume HI
l\'avait fait en 1672 et Guillaume IV en 1747.

Quoique persuadé que le peuple ne doit pas se
mêler des affaires du gouvernement qu\'il n\'entend pas,
je pensais que dans ce moment il pouvait demander
d\'autres régents, tant par l\'inconduite et les crimes
de la cabale que pour faire exécuter les lois par des
magistrats fidèles. Je rassemblai la bourgeoisie [de
Gorcum] qui s\'assembla au marché devant la [aaaison
de] ville et députa quelques bourgeois des plus quali-
fiés au conseil pour demander une résolution qui
autorisât le Prince au changement des régences, la
démission du pensionnaire, le rappel du député au
eonseil-committé, la cassation du règlement pour la
bourgeoisie armée, et en conséquence de promptes
délibérations pour instituer une bourgeoisie nouvelle
un autre conseil de guerre. Je me flattais qua
cet exemple suivi dans toutes les villes d\'Hollande
terrasserait le parti contraire et que par cet acte le
peuple, satisfait des changements dans le gouver-
uement, qui seraient son ouvrage, ne s\'arrogerait
aucun droit sur des magistrats créés, il est vi\'ai, à ses
instances, mais nullement à son choix et nommés de
son propre aveu pour maintenir la constitution et
^on pour introduire la démocratie. De cette façon
J espérais de rendre la révolution complète et solide,

d\'affermir la maison d\'Orange, de renforcer le bon
parti, de changer la face du gouvernement par le
peuple, sans lui donner le pouvoir de se rendre
redoutable.

Tout réussit à Gorcum où je parlais tantôt aux
régents bien intentionnés, tantôt aux gros bourgeois,
et tantôt aux artisans. J\'en écrivis à S. A. R. et au
Prince. Mon dessein était de me rendre de Gorcum
par Dort, Rotterdam et Delft à La Haye, de passer
ensuite à Gouda, Leide, Haarlem et enfin à Amster-
dam. Le Duc à qui j\'envoyai copie de la résolution
pour autoriser le Prince, la fit voir à Schoonhoven
et le magistrat aussitôt, sur une requête de cent
trente bourgeois, l\'adopta. J\'écrivis à Dort, Leide,
Rotterdam et La Haye, pour préparer les esprits.
Cela me paraissait d\'autant plus nécessaire que le
Duc me pressait vivement de le joindre et m\'envoyait
des lettres et des officiers pour hâter mon départ.

Gorcum m\'arrêtait pendant trois jours afin d\'y
achever l\'ouvrage, qui exigeait ma présence et que je
regardais comme le fondement de la révolution dans
le reste de la province. Quand tout fut arrangé, je
partis, quoique sans voir la cérémonie qui ne pou-
vait plus manquer. S. A. R. m\'avait mandé d\'appuyer
une prière qu\'Elle avait faite au Duc, sans me dire
en quoi elle consistait. Je l\'ai demandé à ce dernier
et il m\'a paru que c\'étaient des instances de ne pas
quitter la patrie à moins de réduire Amsterdam.

Le Duc me reçut à Schoonhoven avec moins de
satisfaction et plus d\'inquiétudes que je ne devais m\'y
attendre. Il méditait une dépêche au roi, à ce que
je remarquai ensuite, et il roulait dans sa tête les
moyens de soumettre Amsterdam. Je lui déclarai
nettement que sans cela il n\'[y] avait rien de fait. Je ne
pus m\'empêcher de voir clairement par la connaisance
que j\'avais acquise de son caractère qu\'il était rempli

d\'ardeur pour cette entreprise mais qu\'il doutait si
sa commission l\'y autorisait et qu\'il voyait de grands
obstacles. Je démêlai parfaitement qu\'il voulait m\'en-
gager à lui faire obtenir des États même et une
invite d\'avancer et des secours dans ses opérations.

Le Prince venait de passer pour se rendre à La
Haye. Je lui avais écrit de Gorcum pour l\'y engager,
mais il ne m\'a jamais dit s\'il a reçu ma lettre. On croy-
ait que la Princesse allait passer à tout moment et
le Duc l\'avait suppliée de se transporter à Utrecht.
Cependant je suivis le Prince à La Haye. Ce moment
fait époque pour moi. Jusque là confident de toutes
les mesures de S. A. R. qui seule dirigeait les opéra-
tions politiques, confident du Duc qui méditait la
révolution, confident à la Haye de Mr. Harris et de
Mr. de Rhoon, je m\'étais accoutumé à me regarder
comme le centre de toutes les entreprises, je ne
travaillais que dans le grand et j\'embrassais toujours
l\'ensemble des mesures. Le dessein que j\'avais formé
et dont j\'avais vu réussir les commencements à
Gorcum, n\'enflait que trop les espérances que j\'avais
conçues.

J\'avais dit au Duc : „11 faut me rendre à la Haye
„qui désormais sera le centre des opérations." Je
croyais en un mot que si j\'avais eu beaucoup de
crédit jusqu\'alors, que si l\'on avait abandonné beau-
coup à ma direction et souvent déféré à mes avis,
je serais bien plus accrédité, plus puissant encore
après tant de succès. La prévention m\'empêcha les
premiers jours de m\'apercevoir que je me trompais
excessivement, mais le Prince m\'ouvrit le premier les
yeux d\'une manière assez rude, en me faisant

1) Beaucoup moins que Hogendorp ne se le figurait. Dans ses
dépêches il parle de „la très fâcheuse commission pour les troupes
du roi": Golenbrander III pièces p. 217.

attendre dans son antichambre de neuf heures du
matin, qu\'il m\'avait appointé, jusqu\'à neuf heures
du soir, qu\'il me fit rappeler, sur ce que j\'avais fait
ma retraite en kissant un billet assez énergique.

En ce temps-là Messieurs Eoyer, van Citters, van
Rhoon et Reigersman me témoignaient encore infini-
ment d\'amitié. Aux antichambres beaucoup de per-
sonnes me faisaient grand accueil. Les régents de
Gorcum, oii j\'avais tout fait, oii l\'on avait vu arriver
tant de courriers pour moi, oii le commandant prussien
avait ordre du Duc de me consulter dans toutes les
affaires politiques; les régents de Dort qui savaient
la part que j\'avais eue à la prise de la ville, qui
m\'avaient entendu nommer par les officiers et par
Mr. Dankaerts, ceux de Schoonhoven qui m\'avaient
vu chez le Duc, ceux de Delft qui m\'avaient ren-
contré à Nimègue, des officiers que j\'avais trouvés
aux cours dans mes différentes visites, tout ce monde
me distinguait, mais le seul dont je devais l\'attendre
au plus juste titre, Monseigneur, ne se souciait guère
de moi. Ce fut comme par hasard que je dinai avec
lui le jour de son arrivée et de la mienne. J\'ai dit
qu\'il me fit attendre tout le lendemain, envoyant le
général Dopff au Duc pour l\'épondre à la commission
dont j\'avais été chargé.

Le soir à neuf heures et demie il me fit entrer,
me fit asseoir auprès de lui, me dit que pour me
IH parler si tard il pourrait m\'en dire davantage, me

recevoir. J\'eus avec lui une longue conversation où
je m\'expHquai sur tous les points avec lui et qui
servit peut-être à lui inspirer plus d\'ombrage en lui
donnant une grande idée de mon ambition qui me
faisait embrasser tous les objets d\'administration. H
me dit d\'Amsterdam: „qu\'on ne me demande seu-
„lement pas de m\'y rendre en personne. Mon père

„s\'en est trop mal trouvé." Calculant avec moi quand
j\'aurais 25 ans accomplis pour le pensionairat, il
me dit: „Dans trois semaines vous pourrez prendre
„séance", ajoutant qu\'on ne pouvait aux États me
dispenser qu\'à l\'unanimité des voix, comme s\'il était
bien aise de différer le moment oîi je prendrais une
part directe aux affaires.

Le lendemain, en parlant du Duc et des Prussiens,
il me dit: „Nur kein Schutzberr, n\'est ce pas?". —
Je me trompe fort ou il m\'a cru trop attaché à ce
prince. Pour engager le Duc à poursuivre son entre-
prise contre Amsterdam, il l\'animait par les offenses
de son oncle et me dit : „Cette famille est vindicative".
Quand la Princesse fut à Utrecht où il pensait qu\'
elle s\'arrêterait jusqu\'après la satisfaction, il me dit:
„Pourvu qu\'elle n\'arrive pas comme une bombe!" et
peu d\'heures après elle arriva ainsi.

J\'avais reçu de S. A. R.. une lettre par laquelle
Elle me recommandait de veiller avec les vrais amis
du Prince à ce qu\'on ne perdit pas des moments
précieux. Mais tout se perdait sans elle. Mr. van
Citters me pria de joindre mes instances aux siennes.
Mr. Royer me déclara que, dès son arrivée, il s\'adres-
serait à Elle, que jusqu\'à ce moment, pour éviter
des jalousies dont il n\'avait pu deviner la cause, il
ne s\'était jamais attaché qu\'au Prince, mais qu\'il
estimait la Princesse seule en état de conserver les
avantages qu\'on venait d\'obtenir.

Je lui écrivis une assez longue dépêche, ne cachant
pas les fautes qu\'on avait commises et lui démontrant
qu\'il n\'y avait encore ni concert, ni système dans les
conseils. Cette lettre lui fut rendue par mon courrier
aux portes de Nimègue, d\'où elle se rendait à Utrecht
et peut-être mes raisons l\'ont-elles déterminée à pour-
suivre incessamment sa route pour la Haye. Je fus
^ sa rencontre jusqu\'à Moer-Capel où je lui remis une

lettre que j\'avais eu dessein de lui envoyer. Je ne
lui dis que peu de mots, je lui nommai Mr. Royer
et elle me promit de le voir au plus tôt.

Alors une seconde fois je me flattai d\'un accueil
gracieux et de grandes distinctions. Ayant pris les
devants au Leidschendam, où le Prince venait recevoir
S. A. R., j\'avais eu le temps de m\'habiller et de me
rendre dans l\'antichambre, où tout le monde se trou-
vait pour recevoir la cour pendant que le Binnenhof
et le Buitenhof suffisaient à peine à la foule qui s\'y
tenait. Enfin la voiture ouverte de S. A. R. trainée
par des hommes et des femmes, avança lentement
aux acclamations générales. La princesse Louise était
ravie et telle m\'avait-elle déjà paru en route. S. A. R.
était attendrie mais les jeunes princes étaient plutôt
surpris que touchés. Quand la Princesse passa devant
moi, je lui dis: „Voilà, Madame, la voix du peuple"
et elle répéta „voilà la voix du peuple" avec ce ton
qui prouve que le coeur est trop ému pour que l\'esprit
puisse agir et qui bannit toute réflexion. Aussi doutai-je
qu\'elle m\'eût vu.

Le lendemain matin il y eut un conseil chez S. A. R-
où assistèrent le Prince, Messieurs van Citters, Reigers-
man et Royer. A l\'audience on m\'appela chez S. A. R.
qui me dit, avec sa bonté ordinaire, que sans y donner
le nom de conseil, on avait conféré sur les affaires
et qu\'elle pensait que les choses iraient bien. Mr. van
Citters entra: „Je suis charmée," me dit-elle, „que
„Monsieur entre, afin de pouvoir vous dire en sa pré-
„sence que nous avons trouvé un emploi pour vous.
„C\'est le pensionairat de Rotterdam". Je répondis que
je n\'y voyais qu\'une difficulté, c\'était que le nom de
pensionnaire était devenu infiniment odieux. Mr. van
Citters répHqua que je saurais bien lui rendre du lustre,
et la Princesse me fit sentir qu\'elle n\'aimerait pas
que je m\'opposasse d\'avantage. Alors Mr. van Citters

parla beaucoup contre le grand-pensionnaire, insistant
sur ce qu\'on le mit incessamment hors de fonction,
mais Royer avait dit que pour le moment il était fort
utile, que sans lui la confusion se mettrait à l\'assemblée
de Hollande et en effet on le conserva

Le Prince m\'avait dit en parlant de lui : „Quand
„on démit Mr. Gillis, feu Mr. de Rhoon prétendit qu\'il
„n\'y avait pas de perruque qui ne valut mieux que
„la sienne, et puis on se trouva fort embaiTassé et
„obligé enfin à prendre Mr. Stein"

Quelque temps après ces conversations, S A. R.
me confia que le Prince, quand Mr. de Bleiswyck
demanderait sa démission, le sommerait de rendre
compte de sa conduite. Mais le ton dont elle accom-
pagnait ses paroles me fit douter qu\'elle ajoutât
foi à cette assurance du Prince 3). Maintenant il vit
en paix, il jouit d\'une pension de f. 4000 et il a
conservé l\'honorable emploi de curateur de l\'Université.

Voyant la lenteur et la faiblesse de toutes les
mesures, je couchai par écrit mes idées sur celles qu\'il
fallait prendre, en mettant pour base la révolution
de Gorcum, oii j\'avais fait un essai qui avait réussi.
Je donnai le mémoire\'\'^) à S. A. R., mais, à ce qu\'il
parut, sans effet. J\'ai dit plus haut que pendant les
troubles j\'avais souvent pensé qu\'on pourrait accorder
peuple la nomination aux régences sans diminuer Fin
fluence stadhoudérienne, et que cette mesure affciiblirait
également le patriotisme en lui ôtant le prétexte spé-
cieux d\'animer le peuple contre le Prifice et l\'aristo-

Il fut presque a\\issitôt remplacé par Van de Spiegel.
2) Prédécesseur de Van Bleiswijk au grand-pensionnariat.

C\'est surtout grâce au vieux greffier Fagel, qui était d\'une
grande bonté, qu\'on ne poursuivit pas Van Bleiswijk, patriote
a ailleurs très modéré.
\'\'4) Imprimé: JBrîeven en GedenJcsclri/ten II, 213.
Bijdr. en Meded. XXVII. 9

cratie en mettant les grandes familles dans la dépen-
dance de leurs concitoyens.

Mais quoique S, A. R, était résolue à quelque
sacrifice pour rétablir les affaires de sa maison, Elle
craignait la démocratie lors même qu\'elle en pourrait
tirer avantage. Aussi me recommanda-t-elle beaucoup
la prudence sur ce point, et je ne doute plus en ce
moment que ni le Prince ni la Princesse n\'ont approuvé
mon plan, quoiqu\'ils ne me l\'aient jamais témoigné.
Un jour que je pressai sur la nécessité de rétablir les
sociétés Orange à Aaisterdam, S, A. R. me dit:
„Pourvu que ce ne soit pas la démocratie." Dans
une lettre de sa part, que j\'ai reçue il y a peu de
jours. Elle me dit encore: „11 y a des gens qui vous
„reprochent vos liaisons avec les démocrates-orange,
„mais les faits parleront pour vous." Il parait par
là qu\'elle me trouverait coupable, si le reproche était
fondé. Tant cette cour est éloignée des principes que
beaucoup de personnes instruites lui supposent et
qu\'un plus grand nombre encore lui dépeint tous les
jours comme salutaires et seuls capables de la sou-
tenir. Je n\'oserais décider encore une question si délicate.

Depuis que dans la prospérité j\'ai vu les démago-
gues de notre parti, tout en prétextant l\'élévation du
Prince, demander pour le peuple, c\'est à dire pour eux,
de l\'influence dans le gouvernemeat, traiter d\'aristo-
crates tous ceux qui sont leurs supérieurs de naissance
et qui méritent des distinctions, menacer tant à Am-
sterdam qu\' à Rotterdam de se liguer avec les
patriotes, j\'avoue que j\'ai conçu du parti populaire
une opinion moins favorable que lorsque je l\'ai vu
dans l\'adversité, plus ferme cent fois que de lâches
régents, opposer un courage indomptable à la tyrannie
et à la persécution.

De geleerde Arnoldiis Buchelius, die in 1641 te
Utrecht op 76jarigen leeftijd overleed, heeft eene
autobiographie nagelaten, die, half levensbeschry-
ving, half gedenkschrift, de geschiedenis verhaalt
van zijn persoon en zijne omgeving gedurende de
eerste dertig jaren van zijn leven, zooals zich de
gebeurtenissen voordeden aan het oog van een studie-
gragen bewoner van Utrecht.

Dit belangwekkende verhaal is eindelijk voor een
groot deel in het licht verschenen: de verhalen van
Buchelius\' reizen in Frankrijk, Duitschland en ItaKë
^iJu, op initiatief van het Historisch Genootschap,
gedrukt door de zorg van bevriende vereenigingen in
bet buitenland. Ook het hoofdwerk zelf, de auto-
biographie van den auteur, zal eerlang door de goede
zorgen der beeren Brom en Van Langeraad in de
berken van ons genootschap het licht zien.

Zoodoende zal de inhoud van het belangwekkende
bandschrift — twee lijvige folio deelen, door Buche-
bus zeiven geschreven en in de Utrechtsche Univer-
®iteits-bibliotheok bewaard — eindelijk gemeen goed
geworden zyn. Toch nog niet geheel: het begin

van het handschrift zal dan nog overblijven. Want
met den omslag en de gewichtigheid van een geleerden
oudheidkundige heeft Buchelius, niet tevreden het
verhaal zijner lotgevallen te doen beginnen met het
jaar 1562 (d. i. drie jaren voor zijne geboorte), ge-
meend de zaak nog vrij wat hooger te moeten
ophalen. „A patria urbe, quae mihi vitae simul et
peregrinationis initium dedit," zoo verklaart hij aan
het begin van zijn handschrift, „exordiar."

Zoo is het inderdaad: voordat hij begon zijne
eigene lotgevallen met\' die zijner geboortestad te ver-
halen , heeft hij goedgevonden, het tooneel, waarop
li ^ zyne belangwekkende persoonlijkheid zich bewogen

heeft, uitvoerig te schetsen. Wij danken aan dezen
opzet eene uitvoerige beschrijving van de stad Utrecht,
zooals zij zich in het laatst der 16e eeuw vertoonde, —
van de stad en van al hare monumenten, thans bijna
allen verdwenen of geschonden, — geschetst met de
voorliefde van een vurigen vereerder en geïllustreerd
door tal van historische bijzonderheden, die reeds
den oudheidminnenden schryver niet minder belang
inboezemden dan ons. Ook deze taak vat de schrijver
weder op met eene grondigheid en omslachtigheid,
die ons ditmaal echter niet stemmen tot groote
dankbaarheid. Hij haalt de geschiedenis der stad op
van hare stichting af, en hij vermeit zich daarbij in
uitvoerige beschouwingen over haren Romeinschen
oorsprong en natuurlijk ook over Batavia, dat den
16e-eeuwsehen schrijvers zoo buitengewoon belang-
wekkend scheen. Wij lezen dit lang uitgeplozen
betoog met zeker ongeduld; maar wat daarna volgt
is inderdaad belangwekkend. Vooral boeit ons de
opsomming der talryke monumenten in Utrechts
kerken, — allereerst in den Dom, die destijds een
waar kunstmuseum was, waar de meest toongevende
personen van Utrecht, waar zelfs de vorston der

aangrenzende staatjes eene herinnering aan hun be-
staan hebben willen scheppen door de stichting van een
of ander kunstwerk, — vorstelijke geschenken, die
voor hen, naar zij meenden, monumenta aere peren-
niora zouden zijn. Zij zijn bedrogen uitgekomen!
De preutschheid der Gereformeerden en de slapheid
der 18\'\'" eeuw heeft hunne ijdelheid gestraft; zoo is
het gekomen, dat wij den werkzamen Buchelius
dankbaar moeten zyn, nu hij deze gedachtenissen
aan de grooten der aarde voor ons heeft bewaard.
Maar er is in het verhaal van Buchelius nog meer,
dat ons aantrekt. Hartstochtelijk genealoog, heeft
hij vellen vol geschreven met hetgeen hij kon te weten
komen over de lotgevallen der Utrechtsche families,
en al is veel daarvan onrijp en niet voor eene uit-
gaaf geschikt, wij vernemen met belangstelling tal
van mededeelingen, die ons inlichten over het zoo
moeielijke vraagstuk van de sociale positie van vele
geslachten. Daarbij heeft de schrijver ook een en
auder te boek gesteld over eenige beroemde Utrechte-
naars, en ten slotte over de zeden en gewoonten
zyner stadgenooten mededeelingen gedaan, die ons,
üa meer dan drie eeuwen, ten zeerste interesseeren.

Buchelius heeft dit gedeelte van zijn werk, zooals
hij zelf verklaart\'), te boek gesteld in 1592, —
eene tijdsbepaling, die door verschillende omstandig-
lieden in zijn Diarmm wordt gestaafd. Maar hy
heeft zijn verhaal toen niet definitief afgesloten. De
geleerde, die geene vaste betrekking had en zich
slechts nu en dan gedurende korte jaren liet vinden
Voor het bekleeden van enkele postjes, heeft zich
zijn leven lang beziggehouden met het opteekenen
Van alles, wat hij belangrijk achtte. Maar nooit
tevreden met zijn werk, heeft hij het gedurende dit

lange leven voortdurend herzien en omgewerkt. Nooit
was hij geheel voldaan; nagenoeg niets heeft hij
gebracht tot de volmaking, die hij noodig achtte
voor een gedrukt boek. Zoo heeft hij ook in de
beschrijving zijner vaderstad (die hij trouwens wellicht
nooit voor de pers bestemde) voortdurend nieuwe
bijzonderheden bijgevoegd, soms tot schade van het
verband en van de overzichtelijkheid van het geheel,
waarin hier en daar zelfs enkele tegenstrijdigheden
voorkwamen. Toen het manuscript ten slotte slordig
en slecht leesbaar geworden was, heeft hij, jaren na
de eerste redactie i), het geheel overgeschreven, —
niet altijd met de noodige zorg, zooals uit sommige
schrijffouten blijkt. En ook daarna heeft hij niet
kunnen nalaten, voortdurend nieuwe toevoegselen bij
te schrijven; toen de plaats daarvoor begon te ont-
breken, zijn die toevoegselen allengs terecht gekomen
in den tekst der autobiographie, die op de stads-
beschrijving volgde en die hier en daar nog eenige
onbeschreven plekken vertoonde. De beschrijving
van Utrecht heeft door al die vermeerderingen naar
den vorm geleden; maar de inhoud heeft natuurlijk
steeds gewonnen.

Het belangrijke geheel, dat zoodoende verkregen
is, heeft reeds vroeger de aandacht getrokken. Ben
geleerde Utrechtenaar, de heer Yan Wachendorff, heeft
de twee folianten, die zich te zijnen tijde bevonden in
het bezit van den heer Van de Capellen van Schonau-
wen, opgemerkt. Voor het Diarium schynt hij weinig
gevoeld te hebben: de bloemlezing, die hij daaruit
in 1801 vervaardigde, is uiterst kort en schraal.
Maar de beschrijving zijner stad achtte hij, althans

1) Dit blijkt uit de vermelding van latere gebeurtenissen in de
bijgevoegde kantteekeningen, soms zelfs in den overgeschreven
tekst zelf. De tekst van het Diarium eindigt in 1599, waarbij zich
aaiisluit het (afzonderlijke) journaal der tweede Keulsche reis.

in hoofdzaak, merkwaardig. Hij schreef het stuk
nagenoeg geheel over, helaas niet met de noodige
zorg: naar het schijnt was zijne kopie vol fouten,
die niet gerechtvaardigd worden door den toestand
van het duidelijk leesbare origineel Het stuk
kwam in handen van den Utrechtschen archivaris
Mr. P. van Musschenbroek, — geestverwant van
Buchelius en niet minder dan hij blakende van harts-
tochtelijken ijver voor het bijeenbrengen van getui-
genissen uit TJtrecht\'s oudheid. De inhoud van
Wachendorff\'s excerpt boezemde hem belang in, al
was hij niet blind voor de fouten daarvan, en toen
het hem niet gelukte toegang te krijgen tot het
origineele handschrift, legde hij Wachendorff\'s werk
zelf in 1817 onveranderd ter perse

Zoo is dus de Descriptio urbis Rheno-Trajectinae
reeds sedert bijna eene eeuw gedrukt, en men zal
zich wellicht verwonderen, dat desniettegenstaande
daarvan nogmaals eene uitgave ondernomen wordt.
Maar daartoe bestaat toch wel aanleiding. Musschen-
broek\'s uitgaaf is aanvankelijk niet in den handel
gebracht, later weinig verspreid en dus zeer zeld-
zaam geworden. Maar bovendien Iaat de wijze van
uitgaaf van het stuk vrij wat te wenschen over:
Wachendorff toch was bij het vervaardigen van zyn
afschrift te werk gegaan met eene vrijheid en eene
willekeur, die niet zijn goed te keuren.

Reeds dadelijk heeft hij de eerste hoofdstukken,
die den oorsprong der stad beschrijven, geheel weg-
gelaten, — eene vryheid, die wij hem niet euvel
duiden om het belang van den inhoud, maar omdat
zy den opzet van het tractaat ontwricht. Veel erger

Vermeulen, Tijdschr. v. oudh. v. Utrecht. III p. 69 vlg.
Vgl. Van der Monde, Tijdschr. v. gesch. v. Utrecht. III p. 169.
2) Fruin, in Bijdr. v. vaderl. gesch. N. reeks. IX p. 150 noot.

is, dat hij de uitvoerige beschrijvingen der Utrecht-
sche kerken, van belang niet alleen voor de geschie-
denis der monumenten zeiven, maar dikwijls ook voor
die der daarbij genoemde personen, buitengewoon
heeft bekort, en zelfs alle (grootendeels onbekende)
grafschriften der Utrechtsche bisschoppen geheel heeft
weggelaten. Nog veel meer heeft hij geschrapt in de
mededeelingen over de Utrechtsche families, — eene
besnoeiing, die wij hem zouden vergeven, indien hij
daarbij was te werk gegaan volgens een vast en redelyk
systeem en niet, volkomen stelselloos, hier te veel
en daar te weinig had gegeven. Het ergste is dit:
Wachendorlf schynt niet bemerkt te hebben, dat
de lezer zijner uitgaaf niet meer nagaan kan, hoe
Buchelius\' Descriptio een afgerond tractaat met een
bepaald plan is, — een verhaal, niet bestemd om
uit te loopen op de korte en onsamenhangende
mededeelingen, door hem ontleend aan Buchelius\'
autobiographie, die in het handschrift achter de
stadsbeschrijving volgt. Nog een laatste grief: naar
wij weten, is de uitgaaf zeer slordig, vol fouten,
zoozeer dat de namen van personen en zaken, die
de bewerker in hunne Latijnsche vermomming blijk-
baar niet altijd herkend heeft, meer dan eens on-
verstaanbaar zijn geworden.

Zoo scheen dus eene nieuwe uitgave van het
curieuse stuk gerechtvaardigd. En ons genootschap,
dat zich sedert jaren heeft beziggehouden met Buche-
lius\' handschrift en dat thans door zijne bemoeiingen
den inhoud der beide folianten met voldoening ziet
wereldkundig worden, heeft ten slotte gemeend zich
niet te kunnen onttrekken aan de taak, om het
werk te voltooien door eene nieuwe uitgaaf van de
Descriptio urhis Rlieno-Trajectinae.

Buchell\'s nette kopij bewaard is gebleven. Afge-
schrikt door het voorbeeld van Wachendorif, heb ik
niets weggelaten, ook al was het voor de tegenwoor-
dige lezers niet zeer belangrijk meer. Zelfs het vertoog
over Batavia en over den Romeinschen oorsprong
der stad is thans afgedrukt, om aan het geheele
stuk zyn samenhang en zijn karaktejierug te geven.

Slechts ééne enkele soort van mededeelingen is
overal systematisch weggelaten. Wanneer Buchelius
de Utrechtsche families bespreekt, weet hij van
geen ophouden: steeds vindt hij nieuwe namen,
waarover hij iets wenscht mede te deelen; steeds
zoekt en vindt hij in zyn handschrift ruimte, om
die mededeelingen onder te brengen. Dit alles is
opgenomen. Maar nóg is Buchell niet tevreden.
Achter zyne mededeelingen over elke familie heeft
hij ruimte in blanco gelaten, die hij allengs gevuld
heeft met lange lysten van namen van leden der
betrokken families (meestal met bijgevoegde jaar-
tallen), die hij zich toevallig herinnerde of by de
lectuur van oude oorkonden ontmoette. Het afdrukken
dezer lange en ordelooze lijsten van namen en jaar-
tallen, — zóó lang somtyds, dat zij het verband van
het betoog geheel verbreken, — scheen volkomen
nutteloos en dus niet gerechtvaardigd.

Buchells mededeelingen over de gebouwen der stad
zijn meestal onvolledig. Het zou natuurlijk zeer ge-
makkelyk geweest zyn, ze belangryk aan te vullen.
Maar daaraan kon in dit verband niet gedacht worden;
ik heb er mij toe bepaald, om enkele bepaald onjuiste
mededeelingen met een enkel woord te rectificeeren.

In den loop van zijn verhaal schrijft Buchell nu
®n dan op den kant of in noten enkele verwijzingen
naar verschillende historieschrijvers bij, — bewijzen
zyner geleerdheid, die, in zijn tijd denkelijk gewaar-
deerd , thans, nu de auteurs nagenoeg vergeten zyn

en hunne bekrachtiging van het verhaalde dubbel
nutteloos is geworden, aan niemand meer aangenaam
konden zijn. Ik heb gemeend, dat het tijdverspillen
zou zijn, al deze nuttelooze citaten nog te veri-
fieeren; ik heb ze dus eenvoudig weggelaten of,
wanneer dit niet ging, ze toch niet geverifieerd.
Eene uitzondering meende ik te moeten maken met
het vertoog over Batavia en het Romeinsche Utrecht,
dat nagenoeg geheel uit dergelijke citaten bestaat of
daaraan ontleend is; daar hadden dus deze citaten
relatief belang. Maar aangezien ik in de werken dezer
schrijvers geheel niet tehuis ben, heb ik mij gewend
tot prof. Boissevain te Groningen om voorlichting
en hulp Hij verplichtte mij door de betrokken
bladzyden voor mij over te lezen en waar noodig in
orde te brengen; hij aanvaarde daarvoor ten slotte
mijn vriendelijken dank.

(fol. 4) A patria iirbe, quae mihi vitae simul et
peregrinationis initium dedit, exordiar.

Trajectum Batavorum et olim et jam, si veriorem
sequamur sententiam, haec appellata. At priusquam
ad urbis descriptionera progrediar, de Batavia veteri,
in cujus haec solo sita est, pauca dicenda arbi-
tratus sum i).

Batavorum insulam sic describit Tacitus , diligen-
tissimus rerum Germanicarum investigator: „Batavi,

donec trans Rhenum agebant pars Cattorura, domes-
tica seditione pulsi, extrema Gallicae orae vacua
cultoribus, simulque insulam inter vada sitam, occu-
pavere, quam mare Oceanum a fronte, Rhenus amnis
tergum ac latera circumluit". Aperte hic i) tibi mon-
stratur Batavia et tamquam in tabula, nec imponant
hae fossae cuiquam : Drusiana, Corbulonis, Merovaei;
non fuerunt illae, cum suum accepit nomen Batavia.
Errore multos implicuit diversa illa facies et muta-
bilis amnium cursus. Minorem fecit et a Mosae ac
Yahalis confluentia Cornelius Aurelius Caesarem S)
ex sua interpretatus opinione. Huic oppono Corn.
Taciturn\'\'\'), testem certissimum verissimumque, qui
ait: „Rhenus uno alveo continuus aut modicas insulas
circumveniens, apud principium agri Batavi, velut
in duos amnes dividitur ; servatque nomen et violen-
tiam cursus, qua Germaniam praevehitur, donec
Oceano misceatur." Quid his verbis clarius, quibus
apertissime ad divortium Rheni Batavi agri principium
indicatur? Jo. Stella et Petrus Divaeus ad Plevi
(foi. ostium extendunt, et ad Helii ostium Canine-
fates collocant et Marsatios, inepte sane, si ad veterem
situm, sin ad recentem aliqua ratione : nondum nempe
a Druso facta illa fossa ß), quae ab autore nomen
possidet, inque Isalam aut Plevi lacus deducta Falsa
haec docet Caesar 7), qui Mosam in finibus Lingonum
ex monte Vogeso profluere et parte quadam Rheni,
quae Yahalis vocatur, recepta insulam efficere Bata-

vorum, author est. Et Plinius i) praeter Batavos,
Caninefates, Prisios Cisrhenanos, Sturios (vel ut legit
Junius: Tusios), Marsatios, Cauchos, Frisiahones,
inter Helium et Flevum collocavit. Hi a medio et
Bheni nomine ostio ad orientera et Flevum exten-
duntur, Longitudo Bataviae controversa; et ex Cae-
saris ac Plinii diversitate dubia; hic prope C M. pas-
suum, ille LXXX M. ponit ; Plinius tamen mihi ante
Caesarem credendua, ut veritati propinquior, cujus
aetate notissima ilia insula, ex qua Romanae forti-
tudinis magnum robur ; cum Caesar primus Romanorum
ad ea loca pervenerit, quae vix ante eum fama
cognita, nempe ad extrema Germaniae Galliaeque.
Quia ab Italis hoc tempore, etiamsi notissima, extre-
mum orbis terrarum limitem appellari notum est 2).
Conciliari tamen et Caesaris et Plinii loca hoc modo
possent, ut hune amnium ambitum, illum terrae
rectitudinem in dimetiendo sequutum dicas; et nescio,
an Caesaris illa. dimentio a Confluentia Mosae ac
Vahalis non a capite agri Batavici deducenda, quae
mea saltern opinio. At qui primi banc incoluerint
nomenque dederint, ex suprascriptis Taciti verbis
constat, qui et alio loco 3) : „Omnium harum gentium
virtute praecipui Batavi, non multuni ex ripa sed
insulam Rheni amnis colunt. Cattorum quondam
populus et domestica seditione in eas sedes trans-
gressus, in quibus pars Romani imperii fieret."
Nomen a Batone duce inditum et quasi Batonis
peculium populari lingua Batohave appellatam volunt
nihil hie afFermo, conjectura nempe est allusionum

licei Yerisiraiïium. Batonis vero nomen apud Ger-
manos olim vulgare, cujus meminerunt Strabo i),
Dion Tranquillus 3). Dubitarunt alii, Germaniae an
Galliae adnumeranda esset Batavia; disputatum est
utrimque, et dubitatum magnis argumentis etiam
olim. Rhenus Germaniae Galliaeqne terminus^); in
medio Rheni Batavia; Germanicum flumen Rhenus.
Germani incolae a Cattis, Germanissimis populis.
Germani appellantur a Caesare , a Suetonio 0),
ab Orosio, L. Floro, Herodiano, Dione. Dissen-
tiunt inter se Ptolomaeus, qui Mevum Germaniae
Galliaeque terminum constituit, sed huic minus
haec loca nota, et Strabo ac Dion, qui medium
Rheni ostium Galliae Germaniaeque limitem faciunt,
Rheni ut puto nomine decepti ; verior Mc et alibi
Tacitus (quem mihi sequendum in Bataviae bac descrip-
tione putavi, ut diligentissimum scriptorem, qui his
in locis procuratoria dignitate aliquamdiu vixerat) ;
(fol. 5.) bic Helium GaUiae Germaniaeque populis
terminum dedit. Plutarchus etiam huic astipulari
videtur. Sed ne longius ab instituta brevitate digre-
<iiar, ad Junium 8), amplissimum diligentissimumque
Bataviae scriptorem, curiosos mittam, cujus diligentia
me breviorem fecit.

En aperte et dare Bataviae demonstratus situs,
öiagnitudo dimensa, habitatores indicati, Germaniae

3) ïranq. in Caes. Tib. XXI [XX]. - In den tekst wordt by
vergissing genoemd niet Suetonius Tranquülus, maar TacUus.

adjudicata provincia et nomen apertura. Nunc videa-
mus, qui et quales fuerint Batavi, Romanorum
elogiis clarissimi et validis etiam gentibus praelati.
Duo in gente Batavorum notata a Romanis et
laudata: fidelitas et fortitude. Hac vulgo formidabiles
habiti Batavi ac invictae virtutis validam opinionem
acquisiverunt; illa vero supremum a Romanis honorem
fraternitatem imperii maxumi meruerunt et tanquam
custodes corporum fidelissimi Caesareorum venerati
sunt 1). Testis in Batavis inventa et terra eruta
inscriptio :

Nullis tributis vexati, sed libertate semper usi,
non exiguum momentum praebuere Romanorum
victoriis. Tacitus 2): „Manet bonos et antiquae socie-
tatis insigne, nam nee tributis contunduntur, nee
publicanus atterit; exempti oneribus et collationibus,
tantum in usum praeliorum sepositi, velut tela atque
arma bellis reservantur". Dion etiam Nicaeus 3) pere-
grines équités delectos Caesarem habuisse dicit,
quibus Batavorum nomen fuerit, a Batavia, Rheno
circumflua insula, vocatis, quos equestri disciplina
plurimum valuisse constiterit. Index quoque digni-
tatum Romanarum sub Hadriano imperatore meminit
Batavorum inter auxilia Palatina, item equitum
juniorum et seniorum. Plura a Tacito petenda vir-
tutis Batavicae elogia et exempla Amor nenipe
legionum Romanarum Batavi et robur, quos et jam

1) Batavorum meminit Aethici Cosmographia (II, 37 p. 98 Riese);
Lucanus truces vocat lib. I pag. 25 [I, 431],

Vitellius imperator offeadere veritus fuit; nam octo
eorum cohortes prout inclinassent grande momentum
sociae aut adversae esse poterant, Primi semper in
praeliis ac inter principia versari soliti i), amnes
latissimos, profundissimos tranare équités armatique,
et ut finem faeiam infinitae virtutis , amicorum erant
fiducia, inimicorum desperatio. Addam Martialis
lepidum distichon, et verum et a nostro instituto
haud alienum 3) -,

Viri virtute illustres etiam Romanis aeternitate
digni visi sunt. (At utinam integrum haberemus Taci-
turn aut extarent Plinii De rebus Germanicis ; quae-
nam virtutis miracula admirarentur posteri!) OL Civilis,
(foi. 5^®.) regia Batavorum Stirpe ortus, cujus res ges-
tae a Cornelio Tacito integris paene libris illustratae ad
posteros pervenerunt, qui et Cariovaldae Batavi ducis
fortissimi merninit ; quemadmodum et Julii Brigantici,
Glaudii Civilis ex sorore nepotis, Julii Pauli fratris
Civilis, Claudii Yictoris et Yeracis, item ex sorore
nepotum, Claudii Labeonis. Soranus Batavus etiam
Suidae nominatus et ob egregiam virtutem eleganti
o^ogio ab Hadriane imperatore celebratus; carmen
addam ut non indoctum et Batavorum exprimons
ingenium 3) :

„Die ego Pannoniis olim notissimus oris,
Inter mille viros primus fortisque Batavos

Hadriano potui qui judice vasta profundi
Aequora Danubii cunctis tranare sub armis,
Emissumque areu dum pendet in aëre telum
Ac rediit ex ab\'a fixi fregique sagitta;
Quem neque Romanus potuit nec barbarus unquam
Non jaculo miles, non arcu vincere Paribus,
Hie situs, hie memori saxo mea facta sacravi.
Viderit anne aliquis post me mea facta sequatur,
Exemplo mihi sum primus qui talia gessi i)."

Non ab institute nostro futurum credidi, si post
Bataviae qualemcunque descriptionem Rheni 3) adji-
cerem, ad cujus me ripam natum et juxta quam
multoties me divagatum memini, cujus necessario
saepius in hoc diario proferendum nomen. Rhenum
sic depingit Caesar 3): „Rhenus oritur ex Lepontiis,
qui Alpes incolunt, et longo spatio per fines Nan-
tuatium, Helvetiorum, Sequanorutn, Mediomatricum ,
Tribotorum, ïrevirorum cifcatus fertur, et ubi Oceano
appropinquavit in plures diffluit partes, multis in-
gentibusque insuhs efiectis, quarum pars magna,
a feris barbarisque nationibus incolitur, ex quibus
sunt qui piscibus et ovis avium vivere existimantur,
multisque capitibus in Oceanum influit". Strabo :
„Non longe ab istis (nempe Rhodani fontibus) sunt
Rheni fontes et mons Aduallas, ex quo in septen-
trionem Rhenus excurrit". Pomponius Mela :

2) De Reni ortographia et etymo vid. Scaligerum, De causis
linguae Lalinae. c. XLV.

„Rhenus Alpibus decidens prope a capite duos laeua
efficit, Yenetum et Acronium; mox diu solidus et
certo alveo lapsus, baud procul a mari hue et illue
dispargitur; sed ad sinistram amnis, etiam tum et
donec effluat, Rhenus; ad dextram primo augustus
et sui similis, post ripis longe ac late recedentibus
jam non amnis sed ingens lacus, ubi campos im-
plevit , Plevus dicitur; ejusdemque nominis insulam
amplexus fit iterum arctior, iterumque fluvius emit-
titur\'\'. Herodianus \') : „Hi maxumi fluminum sub
septentrione feruntur, Rhenus ac Danubius, quorum
alter G-ermanos, alter Pannonios praeterfluit, Atque
(fol. 6.) aestate quidem navigabiles, altissimo latissi-
moque alveo; per hyemem dein concreti gelu cam-
porum in morem perequitantur etc." Claudianus,
elegans sane poeta 2) ;

„totidemque diebus
Edomuit Rhenum, quot vos potuistis in annis,
Quem ferro, alloquiis, quem vos cum milite solus
Impiger a primo descendons fluminis ortu,
Ad bifidos tractus et juncta paludibus ora
Plumineum perstrinxit iter".
Idem 3):

„Sublimis in arcton
Prominet Herciniae confinis Rhetia silvae,
Quae se Danubii jactat Rhenique parentem,
Utraque Romuleo praetendens flumina regno.

3) De bello Gelieo vel De laudibus Stiliconis. libro IV [330 sqq.].
®ijdr. en Meded. XXVII. 10

Primo fonte breves: alto mox gurgite regnant
Et fluvios cogunt unda coeunte minores
In nomen transire sunm; te Cymbrica Tetbis
Divisum bifido consumit Rhene meatu".

„0 quoties doluit Rhenus, qua barbarus ibat,
Quod te non geminis frueretur judice ripis".

„Nimpharum pater amniumque, Rhene,
Quicunque Odrysias bibunt pruinas,
Sic semper liquidis fruaris undis
Nec te barbara contumeliosi
Calcatum rota conterat bubulci^),
Sic et cornibus aureis receptis
Et Romanus eas utraque ripa".

Hi fere omnes bicornem (ut Virgilii^\') epiteto utar)
Rhenum faciunt. Error credo a primis scriptoribus
profluxit, et nt verum fateamur, ab initio bicornis
Rhenus, cum nondum Drusianum existeret opus;
quare posteriores vestigia priorum sequuti, duorum
tantum ostiorum meminere. Plinius aperte tria
ponit, ut supra ex ejus priori capite allatis verbis
patet. Ptolomaeus etiam diligentissimus autor occi-
dentale medium et orientale describit.

At hec sufficiant de Rheno veterum testimonia,
quibus recentiorem et planam magls addam descrip-

tionem i), Rhenus nempe praeclarum efc primum post
Danubium Germaniae flumen, ex summis Alpibus,
Gotardi jam nomine notis, et Adula monte, qui
continenti satis vertice bis annectitur ac quasi cornu
summarum Alpium esse videtur, originem sumit.
Nascitur autem duobus ex fontibus, qui distant inter
se, si parallelam spectes lineam, 80 stadiis, quae
duo efficiunt milliaria Germanica; sed si montium
diverticula, longius, Fons vero, qui magis ad sep-
tentrionem ac zephyrum fertur, dicitur Rhenus ante-
rior ; alter fons dicitur posterior, et is magis ad
(fol, 6™.) orientem et austrum flectitur. Qui fontes
ad Rhaeti arcem deinde confluunt et unum efficiunt
Rhenum, qui infinitis pene auctus fiuviis, Germaniam
Galliamque summo impetu praetervehitur, donec ad
caput Bataviae circa Lobecam arcem divergium faciat,
et Vahalim majori aquarum parte a se dimittat ad
laevum; mox ad dextrum Issalam efficiens fluvium,
tenuis admodum procedit ad Batavodurum, ubi illicis
sui assumpto nomine et prisco alveo relicto in Mero-
veam fossam se mergit et gonitis a se aquis absor-
t>etur, Mosaque superbiente in Oceanum devolvitur,
nomine non suo. Antiquus nihilominus alveus a
Batavoduro ad Cattorum vicum nomen suum mordicus
retinet, plura Romanae antiquitatis reliqua demon-
strans vestigia, ut suo loco dicemus. Ostium autem
I^heni violente tempestatis impetu obstrusum ferunt
anno Christiane 860, tempore Hungeri decimi praesulis
ïrajectini. Haec potior opinio; alii quadringentesimo
^bhine anno vel paulo ante obturamentum illud Rheni
incidisse volunt, ut ex annalibus patriis Junius qui
tarnen nihil in ista dubietate affirmare voluit. Mihi

prior verior videtur opinio ; si nempe tam recens ista
clades, minime dubito quin certissima ejus extarent
monumenta, etiam privatorum. Caeterum qui exactius
Rheni fontes, cursum, auctores, fluvios et recentem
ostiorum in Oceanum delapsum scrutari velit, adeat
is Bernardum Mollerum Monasteriensem, qui ver-
suum sex libros Be Bheno edidit. Lambertus quoque
Hortensius i) medium Rheni alveum diligenter descrip-
sit libris, quos De rebus Trajectensium composuit.
Hie desinam, si unum illud miraculi instar de Rheni
natura veteribus traditum retulero, nempe ejus aquas
arbitras casti pollutive conjugii; unde Oraecis dictus
èhsyz^yoilJios. Testes hujus rei Julianus , Galenus,
Nazianzenus Gregorius, Nonnus et eleganter Clau-
dianus hoc versu 3) :

„Et quos nascentes explorât gurgite Rhenus."
Memini me et hoc a Graecis translatum legisse
epigramma , interprété Jo. Bap. Pio ;

„Audaces rapide Celtae nova pignora Rheno
Explorant: non hos genitrix prius ubere largo
Alma fovet, vitreas fluvii quam venit ad undas.
Lympha novum capit alta genus, quod remigis instar
Umbo regit fluidique effulcit corpus alumni ;
Et faetum sie unda probat, lectumque jugalem
Damnat adulterii faedo si decolor igne.
Post dubios genetrix casus memor Ilithyiae
Ancipitis fulcit gelidis in fluctubus ortum,
Anxia despiciens cui mobilis annatat unda".

5) Vid. Becan. Hisp. II et Spiegel ad Bertol. Austr. lib. ult. fol.
349; Herm. Neuwalt contra Scribon. fol. 2 et seq.

Batavi sua libertate et Romanae societatis honore
semper usi, donec a viciuis Francis, labente jam
Romano imperio multisque tyrannis occupato, vexari
caeperunt; tune nempe ruina libertatis dignitatisque
Batavici, quum vel Francis paruere i) vel Romanis
ejicientibus quadam vicissitudine Francos.

Francorum vero initium non a fabulosis Huni-
baldi nugis exordior, sed ab eo tempore , quo primum
eorum nomen Romanis innotuit, idque circa annum
Christianum 260 imperante Galieno , quum Posthu-
mo imperium apud Gallias Germaniasque occu-
panti et contra Galienum 3) pugnanti validis adessent
copiis. Origine hi Germani et nomine ; testis Pro-
copius et qui huic astipulatur Agathius 5). Quidam
nomen tune ortum et a libertate, quam profite-
bantur, sic dictos Francos tradidere. Caeterum Ansi-
bariorum multotiens a Romanis devictorum posteros
et relliquias, Goropius Becanus 6) infinitis prope
argumentis probare conatur; quemadmodum et Francos
sive Vrancos ex Asia ortos ad Meotidis paludes in
Scythia diu consedisse, ibique liberos Schytas vocatos,
nomine cum Francis conveniente, idque ex Herodoti
libris constare. Quo vero tempore sedes mutaverint
adque extrema Germaniae pervenerint, obscurum est
in tanta temporum librorumque nocte. Cum nomen

eorum, audifcum noviter vel a veteri reassumptum,
ad Flevum non procul a Batavia et Caninefatibus
habitasse certum est, ut post dicemus. A Sycambris
ortum habere voluit Nuenarius i), cujus etiam opinionis
est Bilibaldus Pickheimerus ; Lazius autem a Frisiis.
Et bic et illi vicinitate locorum decepti sunt, et
occupatorum nomen dedere occupantibus, et victos
nominibus honorarunt victorum. Alios non facit Francos
a Sycambris Apollinaris 3):

idque ea ratione quod Sycambrorum sedes, jam vacuas
vel ah aliis occupatas, deinde tenuerint ; nam in Gallias
translates Sycambros, autores Tacitus et Suetonius.
llic vides paludibus frequentem Francorum terram
ad Flevi lacum, omnem deinde regionem ad Flevi
ostium et Oceanum Germanicum occupantium. Sic
de iis Fl. Yopiscus 3) ; „Testes Franci inviis strati
paludibus," et Procopius tanquam digito monstrare
Francorum sedes videtur; Rhenum nempe dicit „in
paludes quasdam elFundi easque plurimas, et in iis
Germanos primum habitasse, qui tum Franci diceren-
tur"; idque satis probatur, maritimam eos inhabitasse
regionem, quod rei nauticae et pyraticae haberentur
peritissimi. Hinc Nazarius Panegirico Constantino
dicto „Franci praeter caeteros truces, quorum vis
cum ad helium effervesceret ultra ipsum Oceanum
(fol. aestu furoris evecta, Hispaniarum oras armis

a Francis occupatam, quod non nisi navibus fieri
potuit, refert. Maraertinus i) quoque de bellis Fran-
corum pyraticis, et dare Eutropius, Saxones et
Francos Belgicum et Armoricum mare infestasse
scribit 3), cui ascribit Ammianus Marcellinus 3). Ex bis
igitur locis Franci, vicinas occupantes incursantesque
regiones, Batavos et reliquos inter ostia Rheni habi-
tantes populos invaserunt; testes supra jam citati
autores. Bataviam a Francis purgavit Maximinianus;
item Constantius, qui, ut diversi Panegyricorum
autores: „Multa miliaFrancorum, qui Bataviam aliasque
cis Rhenum terras invaserant, interfecit, depulit,
abduxit." Testatur id Eumenius^): „Aut", inquit, „sub
dextera tua, domine Constanti! Bataviam Brittan-
niamque squallidum caput silvis ac fluctubus exerentem
recelant etc." Mox tamen Constantino imperante
Bataviam vicinasque terras iterum occuparunt sed
depulsi ab imperatore Constantino, duobus eorum
regibus bestiis objectis, Assaraco et Gaiso. Hinc plures
Prancorum reges fuisse ante Pharamundum patet;
meminerunt etiam plurimorum regum, sed sine nomine,
qui Bataviam occupaverint. Marcellinus 6) quoque
Mallobaudis Francorum regis nomen sub Valente
imperatore ad posteros transmisit.

Sed ad institutum revertar. Franci, quamvis saepe
Batavia depulsi a Romanis, multis magnisque cla-
dibus affecti, nihilominus paululum instauratis viribus
amissa repetere non destitere, et etiam interiora

Galliae oceupare, quare Romani imperatores eoacti
societatem cum iis iniere, attributa agri Galliae Bel-
gicae parte, et multis in praeliis tum demum Franco-
rum virtute usi sunt, ut contra Cattos, Marcomannos,
Quados aliasque gentes. Marcellinus praeterea autor
est\'), Constantium Malaricum Francum apud se
habuisse et Mallobaudum tribunum palatii fuisse,
Silvanum vero pedestris militiae rectorem in Galliis ;
hujus pater Bonitius strenuus vir et fortis animi,
claris exemplis nobilissimus, cujus maxime auxilio
Constantinus Licinium vicit. Fuit et Laniogaisus
tribunus Francus, cujus Aurelius Victor 2) Gaisonis
nomine tantum meminit. Atqui sub Constantino et
ejus filio Constantie, fortium factorum gloria maxime
floruerunt Franci, eorumque viribus precipuis Q-alliam
defenderunt Romani; licet postea iisdem perdiderint.
Porro Francici nominis gloria Batavorum penitus
extinxit; nam Franci cum Batavorum terra virtutem
etiam gentis possessionis velut jure adepti sunt.

(fol. 8.) Batavorum insula, jam a Francis ut dixi
subacta, aliorum populorum inundationem perpessa
est, ut Vuilcorum, Nortmannorum, Danorum. Vuilci
Sclavinorum populi, quos Hollandiae annales Wiltos
et Sclavos appellant, eo tempore quo Saraceni,
Mahometi sectam assumentes, Asiam incurrerunt,
Galliam Germaniamque invaserunt circa annum Chris-
tianum 650, simulque Bataviam occupavere et bar-
bare vastavere, et quaedam ut volunt monumenta
passim reliquere. Post centum amplius annos a
Nortmannis (quos Daniae populos aut partem putat
Rhenanus 3)) vastatis paene omnibus viciniis, deprae-

data est, et pars Bataviae, vel tum vel circa illa
tempora, Hollandia dicta est, tanquam colonia Danicae
ITollandiae et ad memoriam patriaeque lenimentum
desiderii; Batavorum nempe jam et virtus et nomen
interierat, cum tanquam praeda occupantium exposita
tam nobilis olim insula.

Caeterùm, quae de Hollandia mihi dicenda putavi,
in alium locum rejicio, et me patriae jamnunc sisto,
ne nimius in aliénas laudes, proprias et patriae meae
débitas neglexisse ingratus videar.

Variae de nomine hujus urbis aut origine opiniones,
disceptationes; quarum major pars mihi displicet, maues
conjecturarum, nugae et gerris Siculis vaniores^).
Annales ferunt tempore Neronis Caesaris, quum
is in omnes senatorii ordinis viros saeviret, quendam
imperatoris odio Roma pulsum, in his locis, ubi nunc
Trajectum, ad ripam Rheni consedisse, arcemque
suo nomine Antonianam condidisse. Fidem haec
mererentur, si aliquo constarent autore; sed nec
illi, qui res in bis locis gestas post Neronem descrip-
sere (inter quos praecipuus ïacitus), nec qui
posteriorum imperatorum aut regionis descriptionem
edidere, quicquam meminerunt, cum Tacito 2) non
innominata Albiana, Batavodurum, Grines, Yada etc.
Aha Junii 3) de Antonia conjectura, qui ejus nomen
Antonium Primum, senatorem et legatum Ves-
pasiani Cl. Civili amicitia junctum, quem senatoria
^\'gnitate exutum a Nerone falsique damnatum,

pristino inde restitutum ordini et loco memorat
Tacitus 1), refert, ad quem procul dubio annales
nostri respex\'sse videntur, aut ad M. Antonium,
Julii Caesaris legatum, quando Galliam Belgiam
subjugavit, quorum alteruter in Batavia, tum Roma-
norum socia, praesidiarium castellum, Rbeni superciliis
impositum, cond derit, ubi in hybernis miles esset.
Yeresimilia haec quidem essent nee quicquam de
(fol. veritäte dubitarem, si quisquam antiquorum

vel arcis vel oppidi ejus nominis apud Batavos
mentionem faceret. Alii ad Antoninum Pium impera-
torem nomen referunt; conditorem alii, instauratorem
alii faciunt, sed levi tantum et famae inducti fumo.
Nescio an ex numismatibus argenteis aereisque in agro
Trajectensi inventis, efSgie et inscriptione Antonini
signatis, nominis primus apud imperitos ortus.

Yetera castra qui hue transponunt, nee loci situm
nee autoris sensum satis assequuti mihi videntur, quo-
rum non unus jamdiu os obtura vit. Ulpii etiam Trajani
affectatum nomen; Yultaburgi tamen magis auribus
meis applaudit denominatie, gentis vocabulo vernaculo.
Haec nempe in nominibus urbium locorumque investi-
gandis duo observanda putavi : tempus inditi nominis
et gentem ; nee nempe verisimile, Hollandum vel
Yultum vel Germanum Graeco aut Latino verbulo
forsan ignoto, alicui rei ac praecipue oppido indere
nomen veile. Utricesii apud Ammianum 2) a Rhenano
in theatrum non sine plausu deductum, vanum ex
corrupto vocabulo aut potius vocabulorum notis :
Y TRICESIMAE, nempe legionis. Credit autem
Junius (ut omnibus conjecturis suam addat explica-
tionem) ex bis notis Y TRIC. nomen ütric. potuisse

provenire, quam opinionem ego olim epistola quadam
ad candi(di)ssimum meum Jo. Stefanum de Witt im-
probam et ut minus verisimilem explosi ; quae nempe
dementia ex notis ineertis nee intellectis , in ruderibus
forsitan condendae jam civitatis inventis, nomen im-
ponere ! Nee me movet rusticani vulgi juditium, in
explicando Caesaris dimidiate vocabiilo , ab Antwerpiis
nuper productum ; aliud nempe est literarum notas ab
imperita plebe explicare, iisque suo ingenio illudere,
aliud oppido jam condito vel condendo nomen imponere,
quod non fit a paucis, nee ab imperita vulgi faece.

Ego Trajectum Batavorum oppidum ad utramque
ripam Rheni a Francis, ejectis et subjugatis bar-
baris, Yultis, Normannis , Danis, fortean auspitiis
Dagoberti Clotarii fihi conditum, vel in minis Vulta-
burgi vol saltem prope; qui etiam Vultiburgus in
antiquis Romanorum castrorum ruinis jam ante con-
ditus. Ruinae etiamnum extant certissimae Romanae
antiquitatis, tam supra quam infra urbem, juxta
ripam veteris Rheni; sunt colles, manet burgi nomeni)
(fol. 9.) rudera lapidum exstant, inveniuntur urna-
rum poculorumque diversorum fragmenta, nummi
etiam aerei argentei Neronis, Anto(ni)norum , Severi ;
invenimus ego et candidissimus meus popularis Jo. Ste-
fanus de Witt lapidem, his literis signatum : Ger. Inf.
Testantur panagyristae, ad limitem Bataviae per in-
tervalla disposita castella ; astipulatur Marcellinus 3).
TJrbi nomen a conditoribus inditum Yuertrecht: cum
ibi Trajectus ac Telonium, ubi pro vectura et mer-
cibus pecunia et tributum penderetur; idem nempe
dénotât Yuertrecht, quod Ultrajectum. Yidetur nempe
Latine ita redditum; utroque nempe vocabulo in

monuraentis, tam publicis quam privatis, olim et
nunc utuntur; quamquam Germaniçum contracting,
more Germanis usitato, proférant Vtrecht^); Trajecti
tamen nomen antiquius videtur, ex Itinerario illo,
quod Antonino ascribitur, sed falso, nam longe post
Constantinum id editum; meminit nempe Constanti-
nopolis et aliorum recentiorum oppidorum, nec tantae
mihi autoritatis est, ut Trajectum in formam civitatis
ab aliis, quam a Francis, excisis ac profligatis prius
Vultis, Sclavorum in Batavia reliquiis, conditum
patriaque lingua vocatum eredam. Poterat et ab
externis hominibus Romanis Britanniamque navigan-
tibus Trajecti nomine appellari, cum difficilior ejus
pronuntiatio insuetis, quod et in Belgia hodie usur-
pari videmus: Insulam, Gallicae Plandriae urbem,
nos rissel, vel corrupte Rissel, Galli Lille appel-
lant; sic et in aliis usui venire videmus, Sunt qui
Trajectum ad Mosam et cives et nomen nostrae urbi
dedisse putant; nequicquam, nam dubito, quaenam
antiquior, haec an illa.

Sed jam tempus, ut ex obscuro hoc me eximam
carcere, et ex tenebris tam densis in aliquam lucem
me recipiam: quo nempe antiquiora hoc fabulosiora
pleraque esse soient, nec quisquam in hoc genere
scribendi omnibus satisfecit; certe ego nec mihi:
quo progredior ulterius, obscuriores et densiores
advorsum me veniunt tenebrae. Mutantur nomina,
variantur fluviorum cursus tanto tempore, et exigua
licet lux ab historiis et saepe nulla, animi tamen
humani tam inexhausta et insatiabilis occultorum
pervestigandi cupiditas, ut nunquam sui desiderii
finem inveniat aut exitum, sed mentis quadam laeti-
tudine etiam juditii sui infirmions lapsus amplectatur.

Angli-Saxonem, consentiente Sergio primo papa, prae-
(fol. 9ts.) sulem Trajectensem constituit, ut rudem
populum, Vultos, Danos, Phrisios, ad Christum
converteret, anno Christiano 696. Qui ibi templum
S. Crucis, sacrumque in eo lavandis initiandisque
sacro baptismate Christianis, locum dicavit ; ac deinde
templum D. Thomae collapsum et a Frisiis vasta-
tum (erat illud a Dagoberto Francorum rege ejus
nominis secundo anno 642 conditum i)) in D. Martini
Turonensis piam memoriam , sede pontiiieia amplissi-
moque canonicorum collegio hactenus clarum, erexit
736\'^). Obiit anno 736, inter divos relatus, cura
festus dies celebratur VII Idus Septembris.

Winifridus ; etiam Moguntinensis episcopus, a Frisiis
propter religionem occisus 752 anno a Cristo nato.
Sepultus Fuldae et inter divos relatus.

9. Albericus Frisius N. Ob. 845. Sep. in Serv. Traj.
10. Lugerus Frisius. Ob. 856 XIX Kal. Maii.

49. Arnoldus II Hornius N. 1378, hoc anno Leodiensis
episcopus factus.
Florentius Vevelicovius C. Ob. 1393 prid. Non. Apr.

Jam post antistitum catalogum ad urbis descrip-
tionem perveniamus. At ut a primis incunabulis ad
banc ejus aetatem paulatim ascendamus, sciendum
erit, minorem fuisse multo ab initio ac debiliorem,
saepiusque a Frisiis, Danis, Nortmannis vastatam,
adeo ut vix e minis caput erigere tandem licuerit.
Nam Nortmannorum rabies incendie corrupit, om-
nemque sexum ferro absumpsit tempore Alfridi prae-
sulis, ut Junius, vel Hungeri, ut annales, idque post
aliquas vastationes restauratam. Cui calamitati ut
mederetur, Daventriam et Tielam cum dominiis
Carolus imperator bonorarii loco praesulibus con-
cessit, quod propter excidium urbis episcopalis sedes
Davantriam ab Hungero translata fuerat, quam inde
retraxit ad pristinos lares Baldericus, qui recidivam
urbem posuit, muro fossisque adjectis, quae a
diversis deinde episcopis pro conditione temporum
aucta et restaurata in banc quam vides formam \'2).

2) In het HS. eene geteekende en gekleurde afbeelding der
stad Utrecht in het jaar 1590.

(fol. 11.) In longitudînem juxta Rheni cursum ad
septentrionem ultra mille passus extenditur; latitude
minor, nec quadringentos exeedit passus, ubi major.
Moenia, aggeres, munimenta, hoc praesertim bellico et
calamitoso saeculo, habet non contemnenda. Fossae
ad orientalem partem versus agrum Veteris vici
minus profundae, ob arenae lubricae eruptionem;
altior nempe ibi ager Trajectinus et siccior. Portas ifVi-M
habet quatuor; ad solis ortum Albanam, a Virginum ^ ^^

propinquo coenobio appellatam ; ad meridiem Telo- 2 > T&Mslui^
nariam, ubi Rhenus urbem influit, sed nomine
tantum Rhenus; ad occidentem Catariniam, in proximo ÙK
nempe olim Catarinae monasterium (eo loci, ubi *

Carolus V imperator arcem aedificavit Vredeburgum),
quod deinde ad Fossam novam contra Brigidarum
coenobium translatum; ad septentrionem Hospitalem y -\'^/j-is//
sive Insularem \'). • -

Portae Albanae insculptum epigramma vel potius
insigniorum Caroli V imperatoris emblema, quo eum
autorem portam jam ruinosam renovandi fuisse, con-
stare poterit. Inter banc et Telonariam cum muri
fissent debiliores et antiquitate ruinam minarentur,
nioenia vallis aggeribusque munitissimis firmata sunt.
Meo quoque tempore, ante XI fere annos, duo terrea
propugnacula ibi multis civium labore et sumptubus,
^ttipulsore et consultore ut ferebatur Aurantio prin-
, erecta fuere, multorum tamen juditio improbata
eb magnitudinem, et quod nisi magno praesidio teneri
^en possent 3). Ante aliquos annos, cum agerem in
faillis J murum prope Hieronimianam paedagogiam,
\'\'nmam minitantem, penitus dejecerunt cives, ter-

"l) Nam. de Waard- of Weerdpoort. Natuurlijk is de vertaling
I"sularis de juiste.

reumque aggerem latissimum, pulcris arboribus jamdiu
consitum, terreo limbo confirmarunfc i).

Post haec aliud occurrit munimentum triangulare,
ex cocto lapide firmissimum, nam praeter muros 5
vel 6 pedum latos, pyramidatim ascendentes, et ag-
geres terreos, in inferior! parte caveae sunt, tutissima
confugia, et ex quibus irrumpentem hostem maxima
clade afficere, defendentium minimo damno, licuerit.
Huic Solis inditum nomen, ibique ex vivo lapide
solis effigies, et epigramma, quod Macropedii esse
volunt, tale:

Inde ad turrim et craterem Servatianam, restau-
ratam anno 1516; vallis olim aut agger, me puero
factus multo at parum utili aut firmo labore, quare
opus illud ridiculo nomine Verloren cost dictum, quod
sumptus impensi minus utiles pro perditis haberentur,
(fol. ll^s.) nam aliquoties post ex infirmo funda-
mento ruinas vidimus.

Hinc sequitur porta Telonaria, pulcro opere reno-
vata, auspitiis Caroli V imperatoris; ad formam muni-
menti Solis ab utroque latere cinctum firmatumqne

1) Op foL 57 van het eerste deel teekenl Buchelius nog het vol-
gende aan: Eo loei, ubi crux lapidea posita, extra urbem retro
turrira Vinckianam, occisus Jodocus Laleinius, Hollandiae praefectus»
cum urbem nostram obsidione premeret anno, ut habent annales,

Ad occidentem Fortis, cum armato ex lapide vivo
viro, suo quoque notatum epigrammate ; Martis quoque
nomen habet:

Ad moenia, infra muros, turris est excelsa et
rotunda, speculationi accommoda, Securitenam vocant
et vulgo Bijlhauwerstoorn ; ibidem vestigia veteris
portae ac murorum apparent i). Ulterius unum pro-
pugnaculum terreum, simile iis, quorum jam memini,
eodemque fere tempore factum

Eminet deinde Castrum pacis. Sed prius descri-
benda turris, quae est media inter Telonariam et
Catarinianam ; ea Perraria vocatur, non debile prio-
I\'ibus temporibus, quo nondum Teutonicorum pro-
diissent fulmina, munimentum. Portarum obstruetarum
^pparet ibi facies; nescio, an ibi olim exitus fuerit;
plataea certe, quae huic imminet, ampla et locus non
^ttîproprius. Haec ibi inscriptio:

anno dnï m° c" 7 y
xlv° regis conradi
vii. epi hereberti vi.
factum est hoc opus

De overblijfselen van de westelijke der beide Roode toren-
Poorten, onder Karei V afgebroken.
Het bolwerk achter St. Maria.

a prefecto alperdo
ad münimen suorum
citium et ad
honorem civitatis
trajectensis. amen.

atque iterum caroli renoyatum tempore quinti,
ex teremundai 1) placito qui prefuxt urbi
sesquimilleno sübscriptis un triöinta.

Murus hie firmissimus, idemque antiquissimus, ex
topiario vel pumiceo lapide, quem nostrates duiffsteen,
quasi driffsteen, dicunt

1) In margine: Johannes Teremondanus, olim castri Traiecteusis
gubernator, obiit 1536, Bredae sepultus. Epitaphium apud Sweer-
tium fol. 356.

Non procul a templo Gertrudano, ut ab aliis accepi, tum tem-
poris (nam. in 1579) moenia lapidem antiquum monstrabant, in-
scriptione nescio an Romana, qui deinde Aquano venditus creditur.
Ego legi metam, in ingressu in urbem Caroli V in ponte arcis
Romanae positam, inscriptionibus his antiquitatem simulantibus :

FORTISS. MIL. V ET XVIIII LEG. QUORUM OPERA FORTITEE VETERA
GASTRA DEFENSA SUNT POLÜANDRION.

OSSA v ET XVini LEG. CUM QUINTILIO VARO MISERE TRUCIDATORUM
lUSSU GERMANICI IMPERAT. HUC CONLATA QUIESCÜNT.

Sed quam recte ignoro, nec tantum mihi jam est otii ut discu-
tiam. Vidi etiam haec epigrammata inter vetera poetarum frag-
menta, Lutetiae et Lugduni excusa a collectore quodam imperito
collocata. Sic saepe nova pro veteribus, et ficta pro veris ab

praescriptione muniti, antiquitatis fuco venerantur. Sic plurimae
inscriptiones, etiam Romanae, antiquum jus non bona fide aut
titulo occuparunt, a Laeto, Jocundo, Pontano, Annio, Cyriaco
efficlae et obtrusae admiratoribus vetustatis.

Hinc continuum portao Catarinianae castrum Pacis,
Vredenburg populari lingua appellatum, quam Caro-
lus imperator Austriacus, dominus Trajectensium quo
jure qua injuria effectus, ut civium concordiae ratio-
(fol. 13.) nem baberet vel ut libertati assuetos in
officio contineret, anno Cbristiano 1528 estrui curavit.
Castrum illud fortissimum pulcberrimumque ea qua
sequitur forma i), opere non dissimili a Solis Lu-
naeque monumentis sed firmiere; fossae erant ex-
tremae profunditatis, adeo ut etiamnum vix imple-
antur. Quid plura? frenum erat civium nequicquam
libertatem ereptam frementium. In hoc praesidium
perpetuum constituit idem imperator, ab Hollandis
ut fertur alendum, quibus jam securitas non parva
acquisita. Nihilominus initio Hollandici tumultus
post Gandavensem pacem, quum praesidium quod
erat Hispanicum ex conditione nollet discedere plu-
rimisque damnis civitatem afficeret, obsessum oppug-
natum et, coactis ad deditionem Hispanis, tanquam
tyrannidis spelunca et unicum libertatis Trajectinae
obstaculum, magna civium alacritate eversum et a
fundamentis dirutum est, ut infra suo loco dicemus,
felicta tamen exteriori parte ad urbis propugnaculum.
Hoc quoque fuit epigrammate notatum:

Memoriae traditum inveni, arcem banc ex lapi-
•ïibus coe.nobii Vreendael, cujus extant relliquiae via
A-lbana supra Hierocomium , et arcis ruinosae ad
^ecbtam flumen Vrelant constructam ac inde nominis
®tymon profluxisse. Fossae, cujus extant adhuc

In den tekst eene geteekende afbeelding van Vi\'edenburg,
Het Melatenhuis aan de Biltstraat.

voragines, profundissimae fuerunt, adeo ut post
quindecim annos nondum reppletae pars supersit.
Nos quoque in Freburgum tali lusimus ante annos
(foL novem epigrammate :

ARX PACIS DICOR, LASSIS EGO CIVIBUS URBEM
DEPENDI ET PACIS PLURIMA CAUSA FUI.
ET PER ME RURSUS SUNT PASSI INCOMMODA CIVES
CAUSAQUE SIC BELLI CAUSAQUE PACIS BRAM.

Proxima est porta Cateriniana, quae novum opus
postularet, paene ruinam aliquoties verita 3), Hie
fossae altiores, nam hie ager depressior versus Hol-
landiam; muri et turres usque ad Hospitalem portam
reeentiores, facti vel restaurati, ut habet inscriptio,
anno a Christo nato 1541.

Occurrit primum turris Pulveraria, in qua pulvis
tormentarius perpetuo conficitur. Hinc turris Cabal-
lina ; equus ibi cum epigrammate :

Ad occidentale Hospitalis portae latus munimentum
est Stellae, tribus jamdictis, Solis, Lunae et Fortis,
simillimum. Insigne huic Stella, cum epigrammate:

Hospitalis porta, quae Amsterodamensis a plurimis
vocatur, et suburbium habet, mûris fosfisque muni-

1) Ook dit wijst op 1592 als op het jaar van de vervaardiging
dezer Descriptio. (Zie de inleiding.)

2) In margine: Ao. 1626 circa Aug. perfecta nova porta ex lapide
vivo magnae molis et sumtus.

3) In margine: Versus hi plerique a Macropedio facti; pro sin-
gulis vero distichis ipsi, ut fertur, numeratus thalerus imperialis.

tum, hac inscripüone aureis literis, sed fugientibus
et plurimis deletis, notatur:

D. CAROLO V, ROM. IMP, AUG, P, P., CUIUS AÜSPICIIS
CONCORDIA m URBEM REDUCTA EST ANTBACTORUMQUB
OBLIVIO INSTITUTA , S. P. Q. TR.

Intra Hospitälern portam et Albam duo etiam
extra muros terrea monumenta vel propugnaeula \'),
eiusdem cum tribus supradictis formae magnitudinis-
que, ac eodem tempore effecta. Suntque ibi aliquae
turres, propugnaculi vice olim factae, suisque notatae
emblematibus. Capraria capro insignita est et hoc
carmine :

HOSTIS ! SI QUAERIS RIQIDOS EVERTBRE MUROS,
OCCURSARE CAPRO. CORNU FEBIT ILLE, CAVETO.

<Je ïloolhorst dicta, aedificata anno 1524, habetque
banc inscriptionem in frontispicio:

STET DOMUS HAEC, DONEC TliUCTUS I\'ORMICA MARINGS
EBIBAT, ET lOTUM TESTUDO PEEAMBULET ORBEM

(fol. 13.) Est inde celsa admodum turris, Obtusa
vocata, vulgo Plompentoorn 2), ubi secundus fluvius,
qui Eossa nova dicitur, civitatem egreditur, et paulo
post Veteris se conjungit fossae aquis. Sunt bic
domus, borti non inamoeni, Suppraetoris babitationi
dudum destinati. Sequitur turris Vulpina boe disticho
notata:

ANGULO IN HOC SESE PONENS PEECALLIDA VULPES,
NE PARET INSIDIAS, HOSTIS , UTRIMQUE CAVE.

Proxima portae Albanae Canis habet simbolum.
Epigramma vix potui legere; est autem tale, quantum
oculis consequi potui:

PERVXQIL HIS ABIGENS DUROS LATRATIBUS HOSTEM
MOENIBUS ASPELLET. CEDERE PRAESTAT , ABI !

Ilaec civitatis Trajectinae magnitude, portae. moe-
nia, turres et propugnacula in circuitu.

1) Dit behoort hier niet: het bedoelde huis lag op de Kromme
Nieuwe Gracht, dus in een geheel ander gedeelte der stad.

4) Naast de woorden: his aligens duros latratibus staat in margme
als verbetering: atque rapaos canis Mc te ah Tierilïbus.

5) Op fol. 50 van zijn eerste deel teekent Buchelius nog het
volgende aan: Dominus Gerardus Pellecussen vixit circa annum
1300, a qua familia porta in suburbio Lauwenrechtiano nomen
adhuc retinet, vocaturque Pellecuspoort.

Templa habet, canonicorum collegüs decorata,
quinque. Summum templum D. Martine, Turonensi
olim episcopo, sacrum, Domum vocant, peculiari
Germanorum more (de quo vocabulo Becanus in
Hermathena lib. VI et VII multus, sed a me alienus);
in ruinis primum (ut dixi) templi D. Thomae ex-
tructum, quod demolitum. Post reditum in urbem
Baldericus Clivus magnificentius aedificari jussit; qui
et ibi Roma transtulit corpora divorum Benigni,
Pontiani, Agnetae i). Agnetis martyrium describit
Aurelius Prudentius Peristephanon carmine ultimo:

Balderici illius restauratie incidit in annum 966;
deinde ab Adelboldo in majus auctum, ea fere, qua
nunc videtur forma, idque anno Christiane 1015 2).
Quanquam Henricus Vianius quaedam addere et
superbius augustiusque reddere anno 1224 inceperit,
tamen praeter magnifici istins conatus fundamenta
et imperfectas reliquias nil videmus; incertum, morte
praeventus an sumptubus deterritus fuerit magni ille
animi praesul S). In ruderibus illis imperfectis versus
turrim, quae ad cubitus aliquot exsurgunt, hi in-
®enlpti leguntur versus: barbaro quidem hoc saeculo
facti ab ingenio non barbaro, licet verbis;

^BEL. SACRUM PINGUE DABO , NEC MACRUM SACRIPICABO.
^AIN. SACRIPICABO MACRUM, NEC DABO PINGUE SACRUM,

In margine nog: Corpus Urbani papae et martyris.
In margine: Dedicatum est assistente Henrico imperatore cum
episcopis.

Y \'ï*®^® mededeeling is onjuist: de door Buclielius bedoelde on-
. l>ouwwerken waren de grondslagen van de beide noordelijke

\'J Deuken van het 16e eeuwsche schip. Van Adelbolds Dom bestond
" Buchelius\' tijd niets meer.

Hoc vero templum tantae est amplitudinis ac
molis, ut pauca cum hoc comparanda censeam in
to ta Belgia, ne dicam et verius Europa. Turris
etiam miranda, tam architecturae quam molis ac
altitudinis ratione, do qua meritissimo illud dixeris
elogio :

(fol. 13^®.) Argentoratensem celebrent alii et orbis
quasi miraculum suspiciant; subtilior haec forsan et
artificiosior, inferior tamen meo quidem juditio aequa-
litate et commoditate. Quadringentis fere gradibus ex
vivolapide latissimis sine ullo periculo commodissime
ad summum usque aseenditur, quod in Argentoratensi
secus est. Tres habet ambitus, ex quibus vicina
omnia, civitates et oppida, pagos summa cum voluptate
intuentium oculis enumerare licet. Ad inferiorem
ambitum ipsa in turri sacellum amplissimum, divo
Michaeli archigenio olim sacrum. Hujus fundamenta
jacta anno Cristiano 1320, ut habent annales,
Frederici Zurichii episcopiIH, perfecta 1382 Florentii
Vevelichovii lY, indicant et hi versus ibidem in lapide
excisi :

M. TER. C. BIS X. SEMEL I. FESTO1) PAULIQTJE JOHANNIS
TURRIS ADAPTATUR, QUA TRAIECTUM DECORATÜR.

Et hoc vulgari lingua carmen rithmicum, quo
tempus incaepti simul et perfecti operis continetur:

Ad templum revertar, in quo collegium 40 canoni-
corum, ab initio a Willebrordo institutum cum epis-
copali sede, et quamvis a morte Bonifacii usque ad
annum 1112 Trajectinus pontifex infula primariaque
autoritate a pontifice Coloniensi (Maximo pontifice
consentiente) praeter jus privatus sit, Godebaldus
tamen Frisius perditum jus eo quo supra tempore
a pontifice maximo recepit, suisque restituit succes-
soribus,

Monumenta sepulcrorum pontificiorum plura etiam-
num visuntur suis inscriptionibus, Ac in medio
templi pavimento caeruleo in marmore trium epi-
seoporum non procul ab invicem sepulcra babentur,
infulis ac pedo pontificiis notata. Primum, cujus
inscriptio pedibus usa:

BALDUINUS HOLLANDUS PLORENTII COMITIS PRATER,
^XIX EPISCOPUS TRAIECTENSIS, QUI SEDIT ANNIS X,

Est et in chori ambitu ex marmore nigro ad tres
pedes elevatus tumulus hoc epitaphio:

ANNO DNI MCCCLXXVIII PRIMA DIB MENSIS lULII OBIIT
REVBRENDUS PATER JOHS DE ARKEL,QUONDAM TRAIEC-
TENSIS POST LEODIENSIS ELECTUS EPISCOPUS ET COMES
I\'OSSEN. CUIUS CORPUS HIC SEPULTUM EST,

Est et aliud elevato in tumulo, priori simile, epi-
lé.) taphium literis non insculptis sed pictis,
<îolore jam fugiente, fragilis certe et vitrea in tanta

A, D. MILLESIMO TRECENTESIMO DECIMO SEXTO QUARTO
KALENDAS JUNII OBIIT DOMINUS (OUIDO DE HANNONIA
EPISCOPUS TRAIECTENSIS).

Est autem Guidonis Aveniensis Trajeotini epi-
scopi, Joannis II Hollandie eomitis fratris, ut patet
ex annalibus, qui eum anno 1317 IV Calendas Junii
obiisse scribunt.

Ad parietem ejusdem ambitus, suis in loculis dis-
tincta, multorum episcoporum ossa sunt condita;
quorum haec ibi leguntur epitaphia:

BALDRICUS DE CLIVIS XV EPS TEAIECTN.
TRAIECTINA EEEIS DANIS TIRES VERSA LATEBAT.
BALDRICUS PEISCUM REDDIDIT ILLE DEÇUS,
AUSPITIO CUIUS JAM PONTIUS AGNA BENIGNUS
CONSERVANT UEBEM, EULGET ET ECCLESIA.

GODEFRIDUS EX EHENO XVHI EPS. TRAIECTENS.
GODEFEIDE TUI EHENANUM PEOVIDUS ARCEM
DONASTI IURIS, AEEEQUB MOX PROPRIO
QUATTUOR EN PATEIAE LAEGUS MUNIMINA NOSTEAE:

OTTO DE GELDRIA XXXIII EPS. TEAIECT.
HIC JACET ANTISTES GENEROSI SANGUINIS OTTO,
PEIMUS QUEM GENUIT GELDEIA BELLIPOTENS.
EOMULEAM JUVENIS PETERET DUM CONCITUS UEBEM,
FEBEE INTERCAEPTUS CODJCIDIT ANTE DIES.

OTTO EX LUPPIA XXXIV EPS. TEAIECT.
SIGNATUS SOLYMAS CEUCE VIDERAT, UNDE EEVEESUS
OBSESSI GEOENINGEN CONTULIT AUXILIUM;

otto ex hollah dia xxxvi eps. traiect.
otto, quem gendii pbaedives hollandia, prebsam
nomine mültiplici sublevat ecclesiam.
vendidit haud segnis propria e patrimonia stirpis ;

hbnricus ex viana xxxviii eps. traiect.
qui nova praecelsi lecit fundamina templi,
praesidium vrelant extruit hic populo,
vir placidus, recti custos, vibtutis amator,

wilhelmus ex machlinia xli eps. traiect.
buic dedlt agnomen celebris machlinia victo.
(fol. 14^8.) occiduam felix perdomuit phrisiam.

duorum pontificum ignotorum epitaphia.
hic duo pontipices relevati, nomina quorum
tempus edax raslt, cognita sed superis.
haud dubium tumulos quoniam meruere decentes,
pridem quin maneant sedibus aetheriis.

Hos Hungerum et Balduinum primum esse arbi-
tratur Cornelissonius , non ineommodo argumente ;
certe ex vetustioribus esse non dubitatur.

Est et ibi relevatum ex vivo lapide Rudolph!
I^iepholtii episcopi sepulcrum, hac inscriptione :

De laatste regels van dit grafschrift van bisschop Rudolf
^aren blijkbaar in Buchell\'s tijd reeds verdwenen; immers ook in
andere door hem daarvan vervaardigde afschrift (Van Engelen,
^rafs en wapens. ii p. 48) eindigt de tekst hier.

Duorum praeterea imperatorum Germanicae stirpis
viscera hoc templo condita memoriae proditum, nempe
Cunradi secundi et Henrici quinti, quem Ttali quartum
vocant. Hi Frisiam orientalem usque ad rivulum
Larici contulerunt episcopis, pro qua saepius cum
Hollandiae principibus dimicatum est. Carolus Magnus
imperator multa quoque privilégia Rixfrido episcopo
concessit ; ab Othone item et Henrico I imperatoribus
Hollandiae dominatu donati sunt praesules. Obiit vero
Trajecti Henricus V X Kalendas Augusti 1125.

In libelle quodam manuscripto comitum Egmonda-
norum legi, quatuor Ratbodi Frisiorum regis liberos
Trajecti sepultos : Pupponem, Agillum, Rovellam,
matrem D. Frederici, et Teidosbim cum marito
Grimoaldo.

Est non procul ab ara summa arcus marmoreus
cum insigniis Georgii Egmendani, cujus ibi cor sepul-
tum fuisse dicitur; sepulcrum tamen illud et statua
furore plebeo dejecta

In coemiterio lapides sepulcrales duos vidi cum
martellis, latomes ibi sepultos indicantes; ad parietem
vero haec ipsorum leguntur epitaphia:

ANNO MCCCCLXXXVIII STERFT JACOB GIELISS. STEBN-
HOÜDER ENDE LETT HIER BEGRAVEN. BIDT GODT VOOR
DE SIEL.

1) De laatste alinea staat in het Hs. ten onrechte iets vroeger,
midden in het verhaal van de privilegiën der Duitsche keizers.

ANNO MCCCCLXXV STERF JACOB VERBORCH, MEYSTER
IN DEN DOEME WAS. BIDT VOOR DE SIEL.

ANNO 1424 MENSIS AUGUSTI XXVI OBIIT VENERABILIS
VIR DOMINUS WILHELMUS DE RENEN, PRAEPOSITUS
EMBRICENSIS, CANONICÜS ET SCOLASTICÜS TRAIECTENSIS,
HIC SEPULTUS.

(fol. 15.) Canonicorum quoque passim plurima
videntur sepulcra, aut ex aere aut ex marmore. Le-
gunturque epitafia, ex quibus quaedam collegi, quae
hoc loco ascripsi, familiarum causa aliae, aliae vero
elegantiae.

Caeruleo in marmore hoc legitur spectaturque pla-
num in fundamento ad exitum templi septentrionalem :

MIHI MORTUO PARAVIT.
SUM ENIM, IM(M)0 PUI , JOANNES
A DROLSHAGEN, EX MONASTERIO
INCLYTA WESTPHALIAE METROPOLI
ORTUS ORIUNDUSQÜE, HUJUS

CATHEDRALIS ECCLESIAE TRAIECTENSIS
CANONICÜS. NUNC QUI PUERIM
TENES, EGO VERO TE HOSPES NOSCERE
NEQUEO ; TU TE IPSUM NOSCE ET
ÜT BREVI MORITURUS VIVE. VIXI
ANNOS LXIII. M(ENSES) VIII, D(IES) III.
MORIOR ANNO A CHRISTO NATO M
DXXXVII 1).

ANNO 1545 DIE 27 MENSIS AUÖUSTI OBIIT HONORA-
BILIS ET EXIMIUS DOMINUS ET MAGISTER JOANNES RUES,
UTRIUSQUE JURIS LICENTIATUS, MAJORIS ET DIVI PETRI
ECCLESIARUM CANONICUS, IN SEPULCRO DOMINI NICOLAI
DE SPEREWAUDE CONSANGUINEI SUI, QUONDAM TEMPLl
HUJUS CANONICUS, HUMATUS, CUIUS ANIMAE PROPITIETDR
DEUS. AMEN

JOHANNES DE WESTENDE, CANONICUS TRAIECTlNUS ET
EUNDATOR XII VICARIORUM PRESBITEROEUM DE NOVO
OPERE.

SEPULCRUM GENEROSI DOMINI ADRIANI AB ISENDEREN,
SEDIS APOSTOLICAE PROTONOTARII AC HUIUS ECCLESIAT5
CANONICI, QUI OBIIT 7 EEBRUARII ANNO 1566.

VIATOR SISTE. QUID SIS, QUIDEUERIS, QUID FUTURUS
ERIS, PERPENDE ET MOBTUIS BENE PRECARE. VALE.

DOMINUS FLORENTIUS DE JUTFAES, PRAEPOSITUS ET
ARCHIDIACONUS TRAIECTENSIS, QUI OBIIT ANNO MILLE-
SIMO.....

M. TER C. BIS (X.) SEMEL I. PAULIQUE JOHANNIS etc.
in marmoris limbo:
JOHAN VAN DEN DOEME, DIE DEN TOREN BEGOST HEEFT.

divorum relliquiae monstrabantur, idque ad exemplum
Agrippinensium singulis septenniis, quarum quaedam
ponderoso auro argentoque inclusae. Pontiani loculum
vix quatuor ferebant viri, ex puro argento ; ex solido
etiam argento Benigni constabant et Agnetis. Serva-
toris etiam nascentis incunabula, ex auro purissimo,
multis gemmis ornata i) ; crux item maxima argentea.
Nunc nihil ex iis reliquum, praeterquam inanis me-
moria; partim nempe in nummos conflata, partim
Varie distracta, mutato religionis cultu periere. Orga-
nicum etiam exstat ornamentum optimum, summis
®umptubus aere Cornelii Miropii archipresbiteri per-
fectum.

In hoe templo initio anni 1546 comitiis Torquatis
^arolus imperator V ad viginti Italiae, Germaniae,
Öispaniae et Flandriae regulos in amplissimum Vel-
aurei collegium adoptavit 2). Puere hi :

De beroemde stal van Bethlehem, een geschenk van bisschop
vid van Bourgondië in 1489. (Zie de beschrijving daarvan:
gesch. aartsb. Utrecht. XXVI p. 267.)
Gel "^^rgine: Vide carmen Corn. Valerii ad Adr. Marium,
cancellarium, poëmatibus A. Scorelii additum.
®y<lr. en Meded. XXVII. 12

Tabula ibidem ad hujus rei memoriam suspensa
literis deauratis, lingua Gallica, cujus haec sunt
verba :

l\'an xvc. xlvi. ii de mai et les jours ensuivants
sont celebrees les solemnitez de l\'ordre du toyson

(M. 16.) d\'or, stylo traiectensi. après s\'ensui-
vent tous ceulx, qui de L\'ORDRE eurent pour lors:
ubi insigniis addita nomina.

Nominal) Torquatorum principum, quorum insignia
in hoc templo spectantur, sunt haec: Franciscus I
Francogalliae rex, Henricus YIII Angliae rex, Jo-
hannes Portugalliae rex. Jacobus Stuardus Scotiae
rex, Ferdinandus Ungariae et Bohemiae rex, Sigis-
mundus Poloniae rex, Christiernus Daniae et Nor-
wegiae rex.

Georgias dux Saxoniae, Fredericus Bavarus Pala-
tinus, Philippus Bavariae dux, Ferrandus Gonzaga
Mantuae dux.

Georgius Scenck baro a Tautenburch, Florentius
Egraondanus Buranus comes et dominus Iselsteinii.

Hic ordo anno Christiano 1429 a Philippo Bono
Burgundiae duce originem habet, cum nuptias Isa-
bellae Lusitanae celebraret. Numerus eorum fuit
primum 25, qui deinde auctus, ut Guiccardinus \')
et Paradinus meminerunt ; et ultimo per Oarolum V
imperatorem anno Christiano 1516 ad 51 redactus.
Patronum habet divum Andream; signum vero est
Aurei velleris exuvium, de quo vide Minoeu ad
Emblemata Alciafi. Pontus Henterns ordinis hujus
ortum in Philippo Bono refert 3). In memoriis quoque
Oliverii de la Marche ceremoniae hujus ordinis plene
describuntur lib. I cap. 15

Rettulit mihi Goswinus van de Voort, urbis hujus a secretis, se
Veteribus in monumentis legisse epistolam Swentenboldi regis ex
Garlingorum prosapia, ubi inter alia haec verba habebantur: se
Zonare episcopo Trajectino praedia regalia, ut venientes ad Chris-
^lanitatem gentes inde alere posset. Puto hunc Swenteboldum fiiium
nothum fuisse Arnulphi imperatoris, quem Lotaringiae fecit regem,
CUJUS meminit in libro de Gaesarihus Guspinianus. (Vide Annales
«Idenses circa finem.) Vixit etiam eodem fere tempore Swende-
aldus Moravanorum dux, qui tamen nihil commertii cum hac
\'abuisse provincia credendus est. Ex altero vero Saudenbalchiorum
amiliam, si verum est quod ex corrupto Sventeboldi nomine
educatur, descendisse veri non est dissimile.
Lutrecht quasi Lotharii regni terminus dictam, videtur innuere
azius lib. I Comment, de genealogia Austriaca; vid. Douzae
Aunales VII pag. 335. De occupato Ultrajecto a Radbodo Fri-
siorutn rege, eoque a Pipino II inde pulso, quod et ea urbs a
^^ancorum regibus quondam extructa, quod vetus ibidem palatium
lib episcopis a Carolo Magno collatum, vide Douzae Annales

Sacellum XI« virginum, olim a domino Swedero
Uterloe, praeposito Trajectensi, cum altari conditum,
qui et ibi sepultus, ut indicant insignia et inscriptio
in pariete; is obiit 22 Aprilis anno Domini 1378.

HIC lACET SEPÜLTUS VENERABILIS VIR GISELBERTUS
DICTÜS COC DE OPYNEN, PRAEPOSITUS BT ARCHIDIA-
CONUS TRAIECTENSIS, QUI OBIIT ANNO 1391 20 MENSIS
MAII.

In ambitu chori non procul ab hoc est in pavi-
mento lamina aerea magna, ubi haec legebantur:

REVERENDÜS Otc. DOMINUS HENRICUS A MIERLAER,
DOCTOR DECRBTORUM, ARCHIDIACONUS ET PRAEPOSITUS
TRAIECTENSIS, QUI OBIIT ANNO DOMINI MILLESIMO TRE-
CENTE8IM0 SEXAGESIMO SECUNDO IPSO DIE AGNETIS.

primo a Pipino constitute episcopo; item de Wilteburgo, "Wildrecht
postea appellato et inde Utrecht; ibidem et an Wiltrajectum sit
scribendum; idem Douza lib, V pag. 246; idem pag. 286 historiam,
quae de baptismate Radbodi narratur, Ultrajecto potius (Frisiorum
id temporis metropoli), quam Medemelacae attribuit; idem pag. 298
et sequentibus ex archivis Trajectinae ecclesiae enumerat anti-
quissimas diocaesium et parochiarum ejus appellationes; nempe
Flardingae, Kircwervae, Velserburgi, Heiligerloae, Pettemi, item
Harinchemi, Schiae, Rinesburgi, Warnmundae, Leithemuthae,
Einsaterwaldae, Agathenkirckae, Ascamannesdilf, Sparneraswaldae,
Slotae, Ecmondae, Alcmerae, Misnemi, Wognemi, Althendorpae,
Vronlae.

(fol. 17.) Legebantur etiain (ufc tesfcatur suo tem-
pore Guicardiaus) ad columnas chori, suspensia ibi
in tabulis, sequentia carmina de urbis antiquitate et
progressu, digna certe quae ob antiquitatis memoriam
marmore sculpta ad posteros transmitterentur.

CIRCUMQUAQUIS FLUENS HOLLANDIA aURGITE RHENI ,
CINGlTUß OOEANI FLUMINIBUSQUB MARIS,
IN QUA TUM MURIS URBS ANTONINA NOVELLIS
TEMPORE NERONIS AEDIPICATA FUIT.

HANG DEVASTAVIT FERA FLAMMAQUE GENS ET IBIDEM
CASTRUM VULTORIUM CONDITUR INDE NOVUM,
TURRIBUS EXCELSIS, QUOD ADHUC PLEBS ABRODITORUM
FÜNDITUS EVERTENS DIRUIT USQUE SOLUM.
HINC TRAIECTENSE CASTRUM CUM MOENIBUS ALTIS
CONDITUR A FRANCIS CHRISTICOLIS ; SED IDEM
VULGUS DANORUM CONFREGIT HUMOTENUS, OMNES
CUM CLERO CIVES IN SIMUL ENSE NEC ANS.
DENIQUE BALDRICUS PRESUL NOVA MOENIA STRUXIT ,
QDAE MODO SUBSISTUNT AUXILIANTE DEO.
SIC HOLLANDENSI TERRAE VERACITER OMNI
TRAIECTUM CONSTAT URBS CAPITALIS ADHUC.

TEMPORE FRANCORUM DAGOBERTI REGIS IN ISTO
PRAESENTI FUNDO CONDITUR ECCB DECENS
PRIMITUS ECCLESIA S ANTI THOMAE PROPE CASTRUM
TRAIECTUM, QUAM GENS FRISICA FREGIT ATROX ;
SED PRIOR ANTISTES DOMINUS CLEMENS OB HONOREM
SANTI MARTINI POST RENOVAVlT EAM
DESIDIS HILDRICI SUB TEMPORE REGIS; AT ILLm
PRAESUL ADELBOLDUS FREGIT ET INDE NOVAM
BCCLESIAM FUNDANS HENRICI TEMPORE PRIMI
CAESARIS ELECTI, QUAM DUODENA COHORS

PONTIFICUM PARITER BENEDIXIT; DENIQUE PRABSUL
HENRICUS CAEPIT HANC RENOVARE SUAM
ECCLBSIAM REGIS GULIELMI TEMPORE, QUISNAM
IIOLLANDENSIS ERAT INCLYTUS ECCE COMES.

Nee obmittam vitra i), suis quoque antiquitatibus
(fol. 17\'».) sed vitriis splendida. Ac in ambitu cbori,
ubi sacrarium olim Clivensium principum, insignia
eorundem cum Ravesteinensium conjuncta, de qui-
bus Yidendus Pigius in Ilercule suo prodicio; ubi et
pictura Mariae et Josepbi Christum quaerentium, et
haec Yerba adscripta:

In Yicinis: simulacrum armati ac insignia Amste-
liorum et Iselsteineorum , cum duobus clypeis cate-
nula conjunctis, Amsteliae gentis avitum emblema,
hie verbis: Sender middel.

Simulacrum armati ac insignia Abcoudae, Strycn,
Puten, Gaesbeec conjunctae literisque 1,1. 3) et duobus
lapidibus molaribus, Gaesbeecanorum emblema.

Simulacrum armatum et haec consanguinitatis in-
signia: Culemborch, Iselstein, Guterswijck, Ripher-
scheit. Van der Leck, Egmont, Benthem, Zolen,
et literae 1. W. 4).

Simulacrum viri togati canonicali habitu, cum
insigniis Bredenrodiorum 5) eorumque emblemate,
quod est apri caput flammis scintillantibus circum-
datum.

2) Dit venster moet ouder geweest zijn dan de andere, daar de
tak Aemstel-Ysselstein in het midden der 14ile eeuw uitstierf.

5) Denkelijk Gijsbert van Brederode, Domproost, in 1455 de
mededinger van bisschop David.

In vitro Borsaliorum armati viri simulacrum, et
haec cognationum insignia: Borselen, Stryen, Aen-
holt, Baern, Bergen, Pellanen, Horn, Marn\'),
GQ DD et GD Aen allen tvanch, oblongis literis.
Hoc vitrum vetustate periit et renovatum jam est.
Sunt, qui é D D D D ponunt et ita interpretantur:
Die dat doen dorst aen allen ivan ich.

Sanderus Bommel, secretarius in den Dom, leyt
int binnenpant van deselve kercke begraven met
bet wapen der stadt Saltboemel: eon sweertgen
tusschen twee rosen.

(fol. 18.) Non procul a templi porta occidentali
sub turri legitur epitaphium vulgare, non injucundum
temporis simplicitate:

DAER MEN GAET NAE SUNTE SAL VATOOR,
ONDER DEN DOMSTOORN, DAERVOOR
MEN BOOTSCAPT VAN JESUS,
DAER LEGGEN DRIE, DIE HEETEN ALDUS:
HENRICUS GRUTER, REIMBURG, MECHTELT.
MARIA NEEMPSE IN U GEWELT.
M. CCC. LXXX. EN DRIE,
SOO SUN SY ALS ICK BESIE.

As tat Basilica episcopalis , quam a Carolo Mar-
tello conditam olim Guicciardinus in Descriptione
Belgiae author est; multoties restaurata a diversia
opiscopis, ac praecipue a Davide Burgundo. Hoc in
^oeo Castrum Romanum antiquitus fuisse volunt, nec
Pi^ocul ibi Pons praetorianus, post quem et alius
I^omaeoburgi cum plateis ejusdem nominis. Nihil hie
^ffirmo; malo nempe famae credere tam constanti
luam incerta refellere. Hoc unum ridiculum arbitror,
garde, Gallo-Francico recenti vocabulo, funda-

mentum struere, ut ipsi volunt, iirmissimum; non ex
Romana civitate illud, nec a Francis quidem, nisi
posterioribus temporibus, usurpatum cum conditores
hujus urbis pura puta Germanica ut patria lingua
utebantur. Qua autem occasione Gallicum illud verbum
civitate nostra donatum sit, ignore, aut quo tempore,
nisi posterioribus a Gallis militibus hoc loco in prae-
sidio positis et ab episcopis mercede conductis,
remansisse eredam 2).

Contiguum fere Summo templo et prope Servatoris,
sacellum est exiguum sod antiquitate venerandum;
nam antiquissimum esse hisce in locis Deo sacratum
aedificium, ego ex conjectura S. Crucis esse puto,
ad quod Servatoris templum et collegium a Winfrido
episcopo fundatum referunt annales, idque a Wille-
brordo anno a Christo nato 695 dicatum, quod
quidam ad S. Crucis templum extra portam Albanam
referre voluerunt 3) ; nunc vero divi Victoris nomine
indigitatur. Hie olim divi Odulphi Brabanti sepul-
crum, summa Trajectensibus veneratione culti, cujus
non procul hinc aedes (erat nempe canonicus Salva-
toris) monstrantur \'), hoc disticho memoriam pii viri,
qui vixerat tempore Alborici episcopi circa annum
Christianum 840 recolentes:

ODULPHUS, SACRUM QUEM CLARA BRABANTIA AB ORCHOT
MISIT AD HOC TEMPLUM, HABITAVIT PRESBYTER AEDES.

2) De naam van de Gaardbrug bij het Bisschopshof heeft ook
met het Fransch niets te maken: de wijk Gaarde, die daarbij lag,
is gebouwd op de plaats van den kooltuin of gaarde der St. Paulus-
abdij, die in 1256 tot bouwterrein verkocht werd.

3) De kapel van het H. Kruisgasthuis buiten de "Wittevrouwen-
poort werd eerst in 1408 gewijd. Buchelius\' gissing over de oud-
heid der St. Victorskapel is juist.

ßestauratum autum illud divi Victoria sacellum postre-
mum, ut habet inscriptio ante portam:

(fol. 18^«.) HANG CAPELLAM NOVAM FIERI FECIT
PETRUS A STEINEN, PRAEPOSITUS HUIUS ECCLESIAE
ANNO M. CCCC. XXIII.

Proximum est spatio temporis et loci templum
Servatori sacrum, hactenua Vetus monasterium, vulgo
Oudemunster, appellatum, cujus author olim fuerat
divus Bonifacius, qui collegio 40 canonicorum illud ab
initio honestaverat. Plurimi illic episcoporum sepulti.
Vidi illud templum, antiquitate olim et cultu vene-
randum; vidi aream ejus, locum quo stoterat, cujus
pars jam stabulo destinata videbatur 2). Crißta hic
Sacra antiquorum more, in qua olim vigiliae Christia-
üorum; ubi sepulcrum Prederici, episcopi Trajectini,
ob animae integritatem sub missae sacrificie a duobus
latronibus ante aras ibidem occisi, miraculis, ut fere-
batur, clarum; tectum erat illud lapide marmoreo
sudante, quod a vulgo tanquam religiosum colebatur,
eui nempe naturae miracula occulta.

Ad tertium veniam templum, canonicorum collegio
decoratum. Id divae Virgini sacrum 3). Pundatorem
ejus extitisse ferunt Henricum IV imperatorem ; nam
cum idem imperator, ob Mediolanum templumque
ibidem augustissimum Mariae Virginis exustum, quasi
sacrilegii conscientia tactus, alibi ex voto novam divae
Virgini aedem erecturum se constituisset, autor ei
fuit Conradus Suevus episcopus, ut Trajectinam ea
Urbem ornaret, quod et factum est curante eodem epis-

2) In margine: Hic a Balderico reposila caput Abraham patriar-
•^^ae et corpus Divi Pancratii.

copo 1). Hujus rei cum annales Italorum non memi-
nerint, et Mediolanum post illud tempus a Frederico
excisum constet, Guicardinus fundationem hujus templi
eo rejecit contra autoritatem veterum monumentorum.
Porro miraculi vice illud ad posteros translatum est,
quod, dum aedis istius fondamenta jacerentur, vorago
quaedam se ostendit, quae nulla caementorum lapi-
dum aut carbonum congerie reppleri, nec fundamen-
tum ibi stabiliri posset; quendam tamen Frisium
nomine Pleberum eo se nomine jactitasse, quod
fundamenta illa sine ullo subsidentis voraginis incom-
modo sistere vellet, annales habent. Qui cum magni
lucri spe aleretur, episcopi astutia delusus spe et
pretio cecidit; is nempe muneribus ac blanditiis filium
Frisonis adortus puerum, patris ab eo arcana expis-
catus fertur. Hinc Friso Plebardus ille, animi impo-
tentia et vindictae cupidine flagrans, episcopum post
solemne sacrificium violenta et sacrilega manu occidit.
Caeterum ut in palude nobilissimum olim et multis
saeculis veneratum Ephesiae Dianae templum firmatum
(fol. 19.) fuisse legitur, solo taurinorum tergorum
substrato pulvillo stetit inexplebilis alioqui vorago ;
cujus rei memoriam medio fere in templo tuetur
basis columnae paludi impositae. Haud inepto, ut
tune ferebant saecula, disticho notatam, addita et
taurini capitis sculptura 2) :

In hoc etiam templo duo cornua maximi pretii
monocerotis 3) alicujus animalis, quae canonici pos-

1) la margine: In ingressu hujus templi est atrium, cujus
meminit Beca pag. 76; Colvenerius ad Cantiprat. cemiterium vocat,
vulgo l\'atre, Rosweidus paradisujn,,

terioribus hisce temporibus alio transtulerunt, frustra
repetentibuB Ordinibus et ipso etiam inbiante Aurantio.
Longitudinis sunt bicubitalis; ad venena pellenda
conducere dicuntur. Puere et tria idolorum simulacra
antiquitus conservata; Cornelius Kempius i) Frisonica
esse vult. Frisii vero colebant Fosetam , Fredam et
Woedam, bique praecipui ipsorum dii.

Laudatur templi bujus forma, ut antiqui Mediola-
nensis exemplar, cujus bic tibi do picturam partis
occidentalis 3).

Hoc templum omnium est ultimum collegiatorum,
quare ejus canonici postrema solebant ferre suffragia.
■^d parietem est depictum simulacrum S. Henrici
imperatoris ejus nominis H, cui subscripti hi versus ;

henrici EFPIGIEM lector venerare SECUNDI,
IN COELUM MERITIS QUI SIBI FECIT ITER.
CUI DIVINA DEDIT PIETAS EXPELLERE MORBOS,
atque fovere hominum vota PIASQUE PRECES.
OMNI LABE GARENS, OBSERYANTISSIMUS AEQUI,

tkmpora cum causis templi venebabilis huius
qoisquis nosce cüpis, mbïbj te subscripta docebünt.
nenrico quarto ko man i sceptea regente 3)
imperii, cum jam totam v1ctricibüs armis
subdeb,et italiam, soli pbaecludere sola
urbs mediolanum portas est ausa rebelles.
qoam tandem cavtam spoliis prius auctus opimis

Fris. lib. iii cap. 28.
) In het Hs. eene gekleurde teekening der kerk.
) In margine: Circa annum 1082

EVERTlT VICTOR, NBC ÏEMl\'LO FLAMM.A MARtAE
VIßGINIS ABSTINÜIT, CANDENÏI MARMORE STUUCÏO.
UNDE DOLENS MENTEHQUE PIO SÜCCENSÜS AMORE,
INSTAÜRAßE NOVAM VKNERANDI NOMINIS AEDEM
PEOPOSÜIT, QUOCÜNQÜE SOLO SOLISVE SUB AXE.
TUNC TRAIECTENSIS PRAESUL , NUTRITIUS OLIM
PIUNCIPIS ET DUOIS SEMPKLl COMES, ACER IN ARMIS,

TURRIBUS EXCELSIS CONSTRUCTUBAq,UE PERENNI,
ADIÜTÜS DONIS ET MÜLTO CAESARIS AHSO,
QUALE VIDES l\'lEMIS SUBNIXUM STAKE COLUMNIS,
FORNICE PERPETÜO FASTIGIA SUMMA TEGENTE.
HOC FANUM PRAESUL VENEßABILIS IPSE DICAVIT
PRIMUS ET INSTITUIT PRAEBBNDAS CANONICOSQUE,
CANTUROS LAUDES TIBI, VIRGO MARIA ! PERENNES.

POST UBI SACRAÏI TER SEX AB OBIGINE TEMPLI
FLUXlSSENX ANNI, ï\'ATALIS VENERAT HOKA
PONTIFICIS SAOai MISERANDA CAEDË PËREMPTI.
CAUSA NEGIS FÜIX HAEC: NAM DUM PUNDAMINA MÜRO
IPSIUS ECCLESIAE LATOMI PERQUIRKRE TENTANT,
INVENERE LUTUM PLUIDUM FIXO SINE FDNDO.
HOC VITIUM TARDAßAT OPUS : NEMO SAPlENTUM
HUIC MORBO VALUIT QUANTALIBET ARTE MEDERI ;
ARS MENDICAT OPEM, MIRATUR NESClUS ARTIS
ARTIFICUM COETUS , NON ARTEM POSSE JUVARE.
DUM SIC ERGO REI SPES ESSET NULLA SUPEKSTES,
EN RUDIS HANC FRISO SOLIDARE SPOPONDIT ABÏSSUM,
PRO QUO DUM PllETIUM SIBI POSCERET IMMODERATUM,
HUIC DILBOTUS ERAT ADOLESOENS FILIUS; ILLUM
ACCERSIT PRAESUL SECRETE, SUAJ)BT UT iRTEM

FILIUS AUXILIO GENETRICIS INEBRIAT , ARTEM
ELICIT, ELICITAM PASTORI CLAM PATRE PANDIT.
CONTINUO SURGEBAT OPUS, JAM TEMPORE LONGO

POSTPOSITUM; GAUDENT omnes super arte reperïa.
ille sed irarüm stimülis agitatüs acerbis ;
deceptümq,de dolo tantus dolor orget , ut ipsum

Jam descendentem gradibüs missa celebrata
pontificem ferro trux feiso neoauet acuto.
Elus I^t aprili mortem DANT FESTA TYBURTI
anno mille3im0 nonagesimo (quoque nono.

Est in pariete pictura canonici in pheretro jacentis,
supra beatae Virginis simulacrum, Scorellii ut
videtur manu pictum, cum hoc versu :

ILLUSTRI VIRO THEODORICO DE BENTHEM D. D. DOCT.,
ÏIÜIUS ECCLESIAE PRAEPOSITO ET ARCHIDIACONO, QUIE
^IVIS EXCESSERAT ANNO MCCCCXV CAL. OCTOBRIS XVII.
PIA POSTERITAS POSUIT.

Johannis Scorelii, pictoris excellentissimi et hujus
{■önipli canonici, est ibidem sepulcrum, cum non
^ûdoeta sculptura ad parietem in lapide candido :

I"INIS MOES, SIC SUNT HOMINES, VANA OMNIA,
PßAETERQUAM CUI DIVINO PECTUS AMORE CALET.

-^RNOLDUS DOESENUS, PHILOSOPHUS ET GEAMMATICUS
^ERCELEBEIS. HUIUS PHANI CANONICÜS, TANDEM EE-
^ulem SORTITUS IN AEVUM HIC SITUS EST. NON. MAJI 1535.

ANNO MCCLXXX DAECHS NA S. JULIANE JONCKEROUWE
STERFT HUYCH ZOUDENBALCH, ONSE CANONIC, HIER
BEGRAVEN. BIDT.

ANNO MCCCVIII DAECHS NAE CRISPINI ENDE CBISPI-
NIANI STERFF FREDERICK ZOUDENBALCH SUN BROEDER,

ANNO MCCCXII SINT JORIS DAECH STERFF DIE EER-
WEERDIGE HEER GERRIT ZOUDENBALCH, WYLEN PROOST
DESER KERCKEN, NA DOMDEECKEN ENDE CANONICKTEN
DOM, SINTE PETERS ENDE DESER KERCKEN TUTRECHT,
FUNDATEUR DESER CAPELLE MIT TWEK PRIESTEREN IN
DE EER VAN DE ALMOGENDE GODT, DER HEYLIGE
JONCKFROÜWE MARIA ENDE DER HEYLIGE APOSTELEN
ST. PHILIPS ENDE ST. JACOB, TER ZYDEN SUN VADER
BEGRAVEN. BIDT.

ANNO MCCCX DEN III APRIL STERFF JONCFROU HAESS
FREDERICK ZOUDENBALCH DOCHTER, HIER BEGRAVEN.
BIDT VOOR DE ZIEL.

DEO OPT. S. ANNO MDXXIH DIE THOMAE JO. AMERS-
FORDIANUS CANONICUS HIC SITUS EST, CURA AMICI
ANTONII BOSERII SCOLASTICI etC.

Gisbertus de Rinestein senior canonicus cum parente
Antonio de Brederode et matre Lumanna 1411

Henricus Beyer et Gertrudis conjuges, parentes
domini W. Beyer in Rhenen. Wilhelmus Beyer can.
1525.

Henricus de Vollenho can. 1520,
M. Petrus de Amerongen can, 15141), et Jacohus
<le Amerongen 1508
Jacobus dEedel can. 1531 cum matre Cornelia.
Illustris dominus Johan. de Nieuwenar, decanus
Daventriensis ac hujus ecclesiae canonicus scolasticus.
1371.

Venerabilis ac nobilis dominus Jo. Vridach can. 1552.
D. Stefanus de Beesde beati Johannis et hujus ec-
clesiae canonicus 1403.

templum est divo Petro, apostolorum principi, sacrum,
conditor Bernulphus, vigesimus praesul Trajec-
tensis, qui, ibidem sepultus, multis hactenus claruisse
®iiraculis fertur. Spectantur hic ad parietes picturae
^^en mali pictoris, extremum juditium et S. Mariae
®gyptiacae exprimentes, a Gerardo Turrio ut videtur,
olim hujus ecclesiae decano, fieri jussae5)< Habet

In margine: Gum insigniorum tabula.
3) Op de fol. 92 vs., 60 en 228 vs. van zijn eerste deel teekent
®"chelius nog het volgende aan:

»In temple Mariano Trajecti sunt haec, praeter supraposita,
"lonuHienta sepulcralia:

^enerabili magistro Jacobo de Leu wen, seniori hujus phani
canonico, qui obiit anno 1566.
■\'^nno 1376 obiit Simon de Brinckhorst,
A-nno 1466 dominus Johannes de Wytenhorst de Deutichem,
Dominus Gerardus Mor ab Amersfordia v. p. c. Visit annos LX
•^»es X. 1564.

Nomina quaedam canonicorum, quorum sepulcra in Mariano
®^plo vidi, cum suo loco spatium deesset, hic posui,
^ pavimento:

D. Alerdi de Molendino can. 1406.
D. Bernardi de Tiela can. 1514.
Francisci Beyer can. 1552.

D. Arn. de Broechove can. Caes,, scriba Curiae provintialis et
inde cousiliarius. 1554.
Mr. Jo. de Amerongen can. 1553.
D. Johan. Bomgart can. 1560.
D. Jo. Moninc can. 1535.
D. Henricus de Brandenburch can. 1381.
Sepulcrum Leonis Draconi, procuratoris, fratris Antonii. 1503.
Jo. a Noortwijck Lethmatio can.
D. Nicol. Pott can. 1507 2 Maii.
Reinaldus de Oisterhout can. 1421.

GÜILLIELMO A. LOOKHORST J. U. DOCTORI, CANONICO ET SCOLASTICO
HUIUS ECCÎ.ESIAE. VIXIT ANN. LXXIII, OBIIT MDLIX XI JUWI.

Herman Droem, decretorum doctor, decanus, obiit 147G, apud
Iselsteinios sepultus.
D. Hubertus de Boeckhout can,
D. Godefridus Storm can.
Henricus de Moyenne.
Olbrandus de Alcmaria.
Theodoricus Witken.
M. Andréas de Vinea can. 1545.
Antonius de Vinea can. 1516.
D. Joan. de Worichom can.
D. Henricus de Pierlepont can. 1459,
D. Jacobus Braem can, 1383.
D. Joannes de Cloetingen can.
D. Arnoldus de Sutphania.
Anno 1323 obiit D. de Leuwenberch decanus.
Hugo Hardenbol.
Hector Vilt.
Laurentius Vuyterzout.
D, Jo, Slevvic decanus,
Guido de Vianen.

SESVIENS DIVINIS HIC PETRUS BLOEM TUMULATUS,
lURIBüS IN EINIS ET IN ARTIBUS HIC GRADUATUS,
M. CUM TER QUINI8 DUM C. QUATER ES MEMORATUS
HUIC VITAE EINIS, DAMASI STAT AD ASTRA L0CATU8.

ANNO ORBIS REDEMPTI TRICESIMO SEPTIMO SUPRA SES-
QUIMILESIMUM IPSIS CALENDIS MENSIS APRILIS PATO
CONCESSIT VENERABILIS VIR DOMINUS JOHANNES UTRN-

celebri, inveni sepulcrura cum epitaphio Joannis Drolshagii conter-
ranei mei, cujus tanto lubentius memini quanto patria caeteris
ïnihi urbibus carior. Precor igitur felices manes quiete dormiant,
is, qui per tot felicitatis gradus dum viveret ascenderit, om-
ïiibus miserorum mortalium affectubus exutus, nnnc vera beati-
tudine fruatur. Collegi aliquot popularium meorum epitaphia, quod
Pietati debebam et communi patriae; quaedam etiam amicis ipse
composui, sperans idem mihi aliquando eventurum., postquam
hinc decessero; sed doleo viri tam politi rude hoc legi epitaphium,
non ad ejus curiositatem ac elegantem elegantiam accommodatum:

ANNO 1581 4 AUGUST. OBIIT REVERENDUS ET EXIMIUS DOMINUS
JOANNES BEOLSHAGEN, JURIS UTEITTSQUE DOCTOR, PEOTIIONOTARIUS
APOSTOMCUS, ECCLESIAE SANCTI CUNlBERTI COLONIAE BECANUS ET
®13ATAE MARIAE TRAIECTENSIS CANONICUS SCOLASTICUS. CUIUS
■iNIMAE rROPITIETUR DEUS.

COEPUS JOHANNIS DEOLSHAGEN HUMATUE IN UESA,
SED MENS AETEENA VIVIT IN AECE POLI.

EMEEUIT QUONDAM CUNi BERTI HIC ESSE DEC ANUS,
DEIN TRAIECTENSIS GLORIA MAGNA CHORI.

GEN3 TAMEN HUNC A SE BATAVORUM GEUSICA PELLIT,
ET FUGIT HIC DONEC TERMINET OMNE MALUM.

HAM, HUIUS TEMPLI CANONICÜS, IN ÜEBE EOMANA
SEPULTUS, CUIUS ANIMAB PROPITIETUR BEUS 1).

SEPULCRUM DOMINI JUDOCI DS WINSEM, CANONICI
HUIUS ECCLESIAE, QUI OBIIT ANNO 1494.

RELIQUUM 2) DOMINI JACOBI DE WINSEM, QUIN QUE EC-
CLESIARUM SENIORIS CANONICI, QUI OBIIT ANNO MDXLVII
2 JANUARII 3).

In templo Petreiano collegi sequentia haec epitaphia, quae suo
loco adscribere non potui:

HIC lACET SEPÜI.TUS VENERABILIS DOMINUS HERMANNÜS DE RHENO,
DECANUS ET CANONICÜS HUIUS ECCLESIE, QUI OBIIT ANNO DOMINI
MCCCCLXXXVill, XXIIII DECEMDRIS.

ANNO DOMINI MGCCCLI IN PROFESTO BEATI WILLEBRORDI EPISCOPI
OBIIT HONORABIUS VIR DOMINUS JOHANNES HERBOGET, CANONICÜS
HUIUS ECCLESIE, HIG SEPULTUS. CUIUS ANNIMA REQUIESCAT IN PAGE.

ANNO DOMINI MILLESIMO QUADRINGEHTESIMO SEPTUAGESIMO OCTAVO
MENSIS MAI! DIE XXX OBIIT VENERABILIS VIR DOMINUS HENRICUS
VOSS, HUIUS ECCLESIE CANONICÜS. ORATE PRO EO.

ANNO DOMINI MCCGCLXXVIII OBIIT VENERABILIS VIR MAGISTER
NICOLAUS PETRI DE AMSTERDAM, CANONICÜS HUIUS ECCLESIE. ORATE
PRO EO.

ANNO DOMINI MCCCCLXVIII OBIIT UONORABILIS VIR DOMINUS PETRUS
JOHANNIS DE AMSTERDAM, VICARUS HUIUS ECCLESIE. ORA PRO
ANIMA EIUS.

SEPULCRUM DEVOTI SACERDOTIS DOMINI PETRI JOHANNES PATRIS,
ET MAGISTIU NICOLAI PETRI, FILII SUI LEGITTIMI.

VENERABILI VIRO DOMINO PETRO ZUERMONT AB HINDERSTEIN, HUIUS
TEMPLI DECANUB ET CANONICÜS, QUI ANNO DOMINI MCCCCLXVII DIE
XXm NOVEMBRIS OBIIT, PIETATIS ERGO P. P.

ANNO DOMINI MDLIX DIE VERO XXV MARTH OBIIT VENERABILIS ET
EXIMIUS VIR DOMINUS FREDERICUS AB HONSELER, CANONICÜS HUIUS
ECCLESIE, CONDITUS IN SEPIILCRO DECANI, COGNATI SUI.

Quintum et ultimum i) collegium canonicorum tem-
plum habet divo Joanni sacrum, a Bernulphe item
episcopo conditum, loco amoenissimo variisque arbo-
ribus tanquam silva consito, Majalibus deambulati-
onibus notissimo.

In medio templi caeruleus est in pavimento lapis
cum insigniis Haemstediorum, bac inscriptione notatus :

geneboso et nobili domino casparo ab haemstede
et muermondt, htjius ecclesiae sancti joannis
ALIARTJMQUE quatuor seniori CANONICO , qui post
actos varia eortuna vitae suae annos deeunctus
est 16 januarii anno 1598.

venebabilis vir dominus arnoldus loee de roweel,
praepositus et archidiaconüs huius ecclesiae divi
joannis, qui obiit anno 1340 in die omnium san-
torum geht, cuius anima divina misebicobdia b, i. p.

In sacello septentrionali Wassenariorum est sepul-
crum e lapide vivo, Wassenariorum insigniis ornatum,
îevatum a terra pedes plus 3, ubi parieti inscriptum
hoc epigramma legitur :

positus , pbotonotabius papae, theodobicus de was-
SENAEB, UBGETUB HAÇ sub tumba. bogitemus, quod
Deus et homo, eius s) decessit ab anno m. semel,

i- QUINQUE , bis teb x,, c. quateb inque mabci proth-
^ona, det ut vitab sibi don a.

anno domini mdxyii, xxviii die jdlii obiit venerabilis dominds
öodefridus de köninck, canonicus huius ecclesie. requiescat
in pace.

divisa; unaquaeque suum habebat templum, quae
etiamnum exstant, Jaeobaeum, Civile, Gertrudis et
Nicolai.

Jaeobaeum situm est in septentrionali i) urbis parte,
non ita procul porta Hospitali. Turrim habet tecto
in acutum desinente artificioso, quae Hispanorum ex
Arce pacis ictubus paene conciderat, ut versus Teuto-
nicus hic indicat, post restaurationem adscriptus:

int jaer ons heeren 1520 sterbe joeerou hade-
wich van lantscroon, stevens huxserou.

Hic plurima epitaphia leguntur, quorum quaedam
hic adscribam. Ac inprimis Ruyschii tria hic habent
sepulcra; in lapide unius satis vetusto, ubi insignia
Rusiorum cum Haeriis conjuncta videbantur, nuper
incidi curavit Jo. Ruysch de Pijlsweert majorum
suorum ibi sepultorum nomina:

PIJLSWEERT, ENDE JOEEROU ELYSABETH VAN TRINDBN
siJN HUYSEROUWE, cum utriusquG insigniis.

ELISABETH VAN DER HORST RICHARDI FILIAE, CONJUGI
DULCISSIMAE, CUM QUA ANNOS DEGEM ET NOVEM SUAVIS-
SIME VIXERAT, PETRUS A SYPENES AMORIS MONUMENTUM
ET PIETATIS MAERENS P. VIXIT , ANNOS XL MENSES III.

In Jacobaeo sodalitas olim Dolorosae Yirginis,
famosissima jam olim; quare sollicitatur apud S. S.,
ut ejus festum, quod etiam alubi olim habuit solem-
nissimum, ad minus posset habere solemnem. (Riquelius
abbas sanctae Grertrudis in vita Beggae ad c. VI.)

(fol. 31^®.) In Zulenorum sacello van Zevender
vitra sunt, in quibus depicta haec insignia paterna et
materna Nicolai Zuleni.

In vitro vicino collegii Calandrii sodales exprimun-
tur, suis insigniis adpositis. Collegium hoc institutum
ad odia vicinorum familiarumque dissidias dirimendas :
<^alaigner nempe est queri aut dissidia serere. Gil-
bertus Cognatus in Burgundia sua scribit, collegium
ealandrium apud suos Burgundos esse, quod nomen
^ Calendis haberet, quod singulis Calendis sodales

ad sacra coïrent putat ; ego vero originem causamque
ejus collegii nostri hujus hand dissimilem arbitrarer.
Inscriptio est:

Nomina familiarum haec sunt: Coninck, Alenderp,
Vuyteneng, Uchtenbroeck, Van Voird, Ruysch,
Wael van Fronestein, Winsem, Grauwert, Abcoude
van Meerthen, Soudenbalch, Pallaes, Lanscroon,
Einevelt, Cuycki), Verburch, Wael, van Moers-
bergen, Gruenenberch.

Quartum divo Nicolao consecratum olim. In hoe
sodalitas nostrae Virginis ter noot Goots, cujus pro-
curator Jan Jansz. van Oldenzeel, ut ex litteris 1534.

Hic sepulcra sunt Rodenburgiorum, Van den Berch,
Van der Gheer cum hac inscriptione :

REVERENDUS DOMINUS JOANNES VIS CHER VAN DEE
GHEER HOC MAUSOLEUM MAIOEUM SUOEUM, SENIO DIS-
SOLUTUM, UT AÎJÏIQUAM SU AM EAMILIAM AB INTEEITU
VINDICAEET, EENOVAEI EECIT AC IN EO APUD SUOS
HUMARI VOLUIT; QUI OBIIT ANNO 1591 4 MAETII.

SEPULCRUM GUIDONIS VISCHEE A ELANDEIA, DOMINI
DE EIKENBERCH, MILITIS, AC DOMINAE BEATEICIS AB
HAELEBEECKIO UXOEIS, EOEUMQUB PEOPAGINIS, POSTEA
VOCATI VISCHEE VAN DEE GHEEE; QUI OBIIT 1379
7 MAII.

Ilaec praeterea nomina legi, sepulcris inscripta:
Dirck Jansz. van den Berch, Mr. Pauwels van den
Berch, Dirck Pauwelsz, van den Berch cum insig-
niis De Wit.

Est et hic Teutonicorum equitum familia, nobilium
tantum; albis hi olim palliis induti et cruce, ni fallor,
rubra insigniti. Horum praefectus ex familia Tatiorum
ab Amerongia; fuere ante illum Egmondanus et Loo,
uobili admodum uterque familia. Hi olim extra urbem
agebant i), eo loci, ubi sacellum divae Annae sacrum
ad mea usque tempora stetit. A Joanne vero quarto
Herculano, praesule Trajectensi, illis facultas data in
urbem transferrre domicilium eo loci, ubi etiamnum
visitur magnificum ac regium aedificium, principibus
quoque recipiendis destinatum. Yocantur hi E^ite^
Mariani a symbolo et instituto. Votum de non nu-
bendo faciunt; centum florenos annuos conferunt,
donec vixerint. Si animus est Hierosolymas proficisci,
sum tubus ad hoc juvantur. Initium habuerunt ad
Ptolemaidem tempore Henrici VI imperatoris, quem
Chronicon Martinianum quintum vocat, anno Christiane
1190 XIII Kalend. Decembribus, autoribus quibus-
dam Bremensibus ac Lubecensibus civibus, qui,
magnis sumptibus aedificato xenodochio in usum eorum,
(fol. 33«.) qui familiae insererentur, post, cum
Humerus crevisset, colonias inde in Germaniam de
duxere. Gubernatio deinde familiae aut praefectura
attributa cuidam Henrico Walpodio, qui primus munus
Magistri obiit. Novae vero coloniae in Germania auctae
opibusque dilatatae in tantum fuere, ut Prederico II
imperante Pruissiam et aliquanto ante Livoniam,

domitis barbaris, imperio suo adjecerint. Henricus a
Saltza Borussiam occupavit; eoque tandem potentiae
pervenerunt, ut cum potentissimis principibus de im-
perioc ertaverint, ducisque nomen et principis assump-
serint, adeo a parvis initiis magna saepe imperia
accrevere, et pietas exiguis ac modicis instituta,
magnis vero oppressa opibus.

Magnorum magistrorum catalogum addam, ex vitreis
fenestris Aulae Teutonicae descriptis:

(fol. 33.) 32. Dux Saxoniae et Misniae marchio ,
Fredericus.
33. Albertus marchio Brandenburgensis.
Invenio quoque Everardum van Sanssen, Mr. in
Duytschen ende Welschen landen D^uytschen .Ordens,
circa annum 1410 vel circa.

1. Primus praefectus hujus ordinis in Trajecto,
temporibus Godefridi ab Hoenloo et Conrad!
Feuchwang, Magnorum magistrorum, fuit An-
tonius Ledersaekius, qui obiit anno 1266.

6. Theodoricus ab Hollandia, regis Romanorum
Willemi filius naturalis, obiit 1312.

25. Johan van Drongelen, landcommanduer van der
balyen van Utrecht van der Duytscher Oirden,
1487; obiit anno 1492.

(fol. 33ts.) Sunt quoque Joannitae, qui quidem
ex Rhodiorum equitum, cum sint, corpora militiae
sacrae non praebent, sed pecunia redimunt, jamque
sacerdotum ordini adscripti sunt. Praefectum suum
balivium vocant, qui plures praefecturas (commen-
daturas barbare dicunt) sub se habet, ^des horum
ante 65 annos erant, ubi tune Arx pacis exstructa,
translatae cum templo satis sumptuoso ad Eossam

bis cecidisse fertur, antequam summa ei manus im-
poneretur. Prima horum fundatio incidit circa annum

Christianum 1200. Fuit hoc in loco, ubi et nunc
6st, ad Plateam novam, ^spitale divae Agathae
fundatum anno 1378, quod nunc Yocatur ^ospitale
Catharinianum ; post fundatum templum quoque reno-
vatum perfectumque, anno, ut habet inscriptio, 1562
sub praefecto Henrico Berckio. Ante templi portam
interiorem scriptum hoc legitur:

Heer Jacob van Zuden baliYus anno 1322, cujus
uaeminerunt annales; dicitur et hie fuisse suffraga-
ueus Ultrajectinus, dictus Jacobus a Denemerken
episcopus Zudensis, 1313.

(fol. 24.) Bernhardus a Duven, qui tempore transla-
iionis obiit anno 1551 ; Walterus a Biler ejus successor.

Templum est amplum et perspicuum clarumque,
fenestris vitreis egregia pictura ornatum. Chori por-
ticus, quem vocant hoocJisael,, sustentatur marmoreis
varii coloris columnis, sculptura non ignobilibus; ca-
Pitella columnarum ex Lydio lapide.

Sepulcra ibidem spectantur, partim aliunde trans-
lata, partim ibi de novo constituta.

Dirck van "Wijck, die sterft int jaer ons Heeren
^DXIIII op den XI December. Ende joffer Johanna
Drakenborch,

Infc jaer ons Heeren MDLXH den XI April sterft
Jacob van Compostel, rentmeester.

Int jaer ons Heeren MDVI op St. Laurens dach
sterft Willem van Dornick van Zuylen van Natevisch.

De wapenen sijn van Dornick; unde vero Zuyleni
additum nomen, an ex adoptatione, ignoro i).

Anno MDLXXVII den XXI Septembris sterft jofif.
Remburch van der Meer, wedue wylen joncker Geerlof
van Vliet, eerst begraven te Predicaren, daernae
alhier getranslateert den.....

Int jaer ons Hoeren MDXIV (1545) den 4 Julij
sterft Joris van Gruenevelt, soon van Aernt van
Gruenevelt 3).

(fol. 34:\'\'\'.) Mendicantium ordinum sunt Minores,
qui et Pranciscani ab autore, et Praedicatores, qui
Dominicani dicti sunt.

Minorum coenobium prope Forum anserinum fuit;
pars ejus exstat et Ordinum nuper Confoederatorum,
nunc Trajeetensium, consessui dicata, Templum vero
penitus demolitum meo tempore, ante annos deeem.
Fundatum referunt annales anno Christiane 1310 a
vidua domini de Ema, filia domini Arquelii. Nunc area
aedificiis occupata et coemiterii pars in vicum Teilin-
gium (anatum id genus, querquedula Latinis) mutata.

Ordo vero Fratrum Minorum a Francisco, Assisiis
Umbriae oppido oriundo, initium habuit tempore
Innocentii tertii, pontificis Romani, anno 1206, ut
autor Martinus Polonus. Ex hoc ordine multi viri
docti prodierunt, ut Bonaventura, qui multa in qua-
tuor libres Sententiarum commentatus est.

Alterum Mendicantium ordinura monasterium est
fratrum Dominicanorum. Initium hi habuere iisdem
fere temporibus, quibus Franciscani, tempore Inno-
eentii III, pontificis maximi, anno vero Domini 1198,
autore Dominico Hispano. Praedicatores voeantur
ab officio ; Jacobitas etiam nominates scie. Causam
aut originem nescio; sunt (inter quos Carrienis aug-
mentator, nescio an Melanthon) qui nomen illud
ad authorem summi sceleris, ut qui imperatorem
sacrosancte mysterie corrupto occiderit, (cujus his-
toriae infra meminero, cum ad locum perpetrati
facinoris pervenero) referunt. Bernensium quoque
öionachorum tragedia apud Helvetios invisum multis
et contemptum hunc fecit ordinem. Confirmatus autem
ab Honorio III pontifice, et utile admodum ab
initio horum fuit institutum, ex quibus multi tan-
quam firmissima propugnacula haereticis oppositi.
î^loruere nempe et pietate et doctrina excellentes,
Inter quos Petrus Yeronensis ab Innocentio IUI pon-
tifice in divorum numerum relatus ; Hugo cardinalis
niagnae eruditionis, licet barbaro vir saeculo ; Al-
bertus Magnus, ob multarum scientiarum notitiam
(fol. 25.) sie dictus; et Thomas Aquinas ejus dis-
cipulus, nobili familia ingenio nobiliore. Pontifices
ßtiam ex hoc ordine plurimi, qui omnes a suis in
catalogum redacti et laudibus suis honorati habentur.
Nestri autem coenebii autorem volunt fuisse Guil-
lielmum, Romanorum regem et Hollandiae comitem,
anno 1262 (in vitris eius insignia adhuc spectabantur
6t coenae Alberti ut videtur memoria: vide Hedam),
<ini persuasus ab Alberto Magno illud fundaverit,
Nunc aliquot annos templum eversum, area cum

ceteris monasterii aedificiis profano usui applicata,
et jampridem sericariis occupata; nunc domunculi
ibi aliquot erecti, et via facta est satis commoda,
cui a Gallis peregrinis, ibidem habitantibus, Gal-
lorum nomen indita.

Fuere etiam Carmelitae, sed admodum infrequentes,
et aliorum ecclesiasticorum opibus verius, quam suis
sustentati.

Abbatia in^ urbe unica, a Bernulpbo vicesimo
antistite ex monte Amersfortiano, quem Sacrum
appellatum invenio i) eo loci, ubi nunc eat, trans-
lata ab Anfrido, XVIII antistite, Benedictini ordinis
institute prius fundata. Est regia paene structura
opibusque lautis; templum divo^ Paulo dicatum.

Hic epitapbia quaedam collegi, ut: Joannis van der
Sevender, qui obiit anno 1446, — domini Florentii,
qui obiit anno 1457, — et Stepbani Scboonbaviae,
sepulti anno 1504.

SEPULCRUM DOMINI MAGISTRI GERARDI DE WESTRENEN,
ECCLESIAB TRAIECTENSIS VICARII AC FEDDORUM ABBATIAB
S. PAULI SECRETARII, QUI OBIIT ANNO DOMINI 1552 DIB
XX MENSIS JUNII, CUIUS ANIMA REQUIESCAT.

ANNO DOMINI M XVC XLVII DIE OCTAVA JUNII OBIIT HONO-
RABILIS DOMINUS ASSUERUS KERNESCHEN 2), PRAEPOSITUS
SUTPHANIENSIS ET CHORIEPISCOPUS TRAIECTENSIS.

In vitro sacristiae erant nomina magistri Henrici
de Eyck, domini Joannis de Uutgeest, magistri Ge-
rardi de Westrenen 15 . . .

15. Henricus abbas anno 1253, de Amersfoort; vixit
adbuc anno 1292, quando obiit.

32. "Willem van Heuckelum, abt anno 1438, 51; vica-
rius generalis episcopi Trajectensis, 44—51.

35. Jacobus van der Stege, primus in reformatione
abbas; obiit anno 1494 die 18 mensis Aprilis.

37. Mattbaeus de Goch, tertius in reformatione.
(38.) Gerardus de Nova Ecclesia, quartus in refor-
matione J).

1) Op fol. 60 vs. en \'128 vs. van zijn eerste deel teekent Bu-
chelins nog het volgende aan:

anno domini 1494 die 18 mensis apeilis obiit eeteeendtts
p4.tee d. jacobus de stekch, atïbas hujus monasteeii in ee-

anno domini 1521 die 12 mensis au&usti obiit eetbrendus
pater d. wilhelmus de nova bcclesia, abbas hujus monasteeii
in eepoematione secundus.

pater d. geeaedus de nota ecclesia de velua, hujus mo-
nasteeii abbas in eeeoematione quae\'l\'us,

anno domini millesimo teicentesimo octuagesimo octavo,
octata die beati martini obiit teneeabilis patee henricus
du ebno, huius monasteeii abbas.

anno domini mccccxcii ipso dib santi pontiaki maettbis
obiit teneeabilis pateb joannes cxauweet, huius monastkbh
abbas. requiescat in pace.

\'^egularium, ut vocant; medii hi generis inter pres-
Vteros, canonicos et monachos. Yeterum nempe
canonicorum collegia fuere hoc modo instituta, ut
communi mensa uterentur, certisque quibusdam regulis
astringerentur, unaque domo, ut nunc religiosi, habi-
tarent. Ex qua communitate dicti Mivôvttri, ut pluribus
pi\'obat Speculator Be divinis officiis; hujus etiam autor
pi\'o Decretalibus Turrianus. Ornamentis hi paene
canonicorum utebantur. Horum domus nunc con-
"^ersae ad orphanorum usus, addita fundatoris Sauden-
^alchii memoria, quae tabs:

evert yak zoudenbalch, canonik ende tresorier
in desr dom t\'utreoht , heer der heerlickheyt urck
estde emeloort in westprieslant , pundateur der

Anno fere 1500 hie aedes orphanorum fundaverat
cum templo divae Elisabethae sacro, cujus adhuc reli-
quiae Estant prope ÎVmï^^equonM^ ad aream Castri flo^iMA/ti
pacis. Aedes vero Senatus, litium dirimendorum
Causa a Carolo V imperatore institutus, occupavit

INT jaeE ons EEEEN 1474 des SONNENDAECHS NA ST. LEBCTYN
stehbf timan motiwee tan heeksel; knde 1473 jopfeou altdt

Menschen, wt begeeeen, dat get wilt bidden vooe de
Bielen van allen menschen , ende insondee vooe heee jan

eüei.dn, hebe wattter van almelo, hebe coenelis aken ts,.
fjîtujj van kotteedam, nieee adeiaen van schoonhoven,
jan van eisen, hebe pauwisl tan ommeren, peiestesen.

anno 15 . ,, cum ante i) Basilicam episcopalem,
mortuo Scenckio Tautenburgio, eo destinassent; et
exule Rhenessio Yulpio ob relïigionem violatam,
regius fiscus magnificas ejus aedes ac principe dignas
eo usui superbis colomnis ornatas accommodaverat ;
sed pace Gandavensi reversus Rbenessius suas aedes,
ut erant leges pacis, sibi restitui impetraverat, et
alio translatus Senatus.

Nunc ad vestalium et nobilium virginum sacrarum
aedes perveniamus. Öuae sunt in urbe, Servatianarum
et Albarum. Anno 12^7, mutata nigra veste, griseum
babitum acceperunt, invita earum praefecta Hulinda,
moniales ex Abstede in bunc locum transtulit. Ser-
vatianarum, cum templo divo Servatio sacro (aedes)
fundavit Yiliprandus Oldenburgius, 35 episcopus
Trajectinus, ibidemque sepultus est anno 1230. An-
tistitam habent et abbatiae titulum (vide Annales
anni 1227). Nunc iis, quemadmodum omnibus aliis,
libertas nubendi concessa, annuoque censu ad vitam
etiam nuptae gaudent.
vjtïvj,; Albarum virginum cum templo aedes prope Alba-
nam portam. In templo hoe legi epitaphium :

DOMICELLA ALEYDIS GRUTER FUNDAVIT HIC VICA-
RIAM BEATAE MARIAE ET OMNIUM SANCTORUM 2).

1) Dit is eene schrijlTout: eerst na het vertrek van het Hof uit
het St. Elisabeths-gasthuis werd (in 1,580) het Bisschopshof tijdelijk
voor het college gebruikt, zooals reeds uit het verband zelf blijkt.—■
In margine: Fuit curia ad Basilicam episcopalem propter pestem
translata, quemadmodum ante obitum episcopi ad aedes Myropü
(nam. het huis van den Domproost Corn, van Myerop op de Kromme
Nieuwe Gracht).

Cum suo loco spatium decsset, hic apponenda censui quaedam
epitaphia, ex templo et ambitu Albanarum virgin um descripta:

Abbatiae titulum habere quidam negant, ut nec
dlae, quae ad Viam Albanam monasterium, Yulgo
I^ominarum i), babitare sclent.

(fol. 26.) Jerosolymitanarum, quarum monasterium
olim ad suburbia Insulensium, ipso die Petri et Pauli
Apostolorum anno 14 . . 2) a prandio, tempore
Ijelli a civibus Traiectensibus exustum, et eo loci,
ubi nunc, translatum, ubi tum erat diversorium pu-
blicum, quod Egmondanum apellabatur. In templo
est nostrum sepulcrum cum sarcopbago, in quo quies-
cunt ossa sororis meae Jobannae Bucbelliae, cui hoc
feci epitaphium:

geetuvdis van ztjylex tan amkbongen, jan van zuylen van
ameeokgeks dochteè, stuept 1,556, cloosteejoffe. tan de
\'WITTeebaUWEN.

■^eou BEATBIX tan zotidenbaloh, steef mccccxci. joffe.
•fütt« qeeeit zoudenbalch doohteb mv\'^xxx.

Bockenbergius anno 1478 adhuc extra urbis moenia
fuisse scribit, quod nescio an verum. Fredericus
episcopus ïraiectensis Margarethae de Groenevelt
dedit licentiam aedificandi monasterium extra muros
civitatis anno 1419 2 Decembris, et inde consensu
magistratus idem monasterium in urbem traductum in
eum locum, ubi hospitium Nienrodiorum, anno 1515,

burgi reguläres clausae, quarum templum, XI Milhbus
Yirginibus sacrum, fundatum ab Abrahamo de Dolen,
unde nunc vulgo Bramdoli vocant. Domus XI Millium
Yirginum ordinis de poenitentia S. Francisci ; Ahr.
Dole civis Trajectensis Christina uxor eius et Jacobus
filius presbyter, ejus fundatores, cum consensu Fre-
derici de Blanckenhem 9 Octobris 1412. Fuit ibi ante
domus Dromenburch, cujus possessor Johannes Droom.

HOC TEMPLUM AEDIFICAVIT DOMINUS IN LAUDEM ET
GLORIAM MAGNIPICI NOMINIS EIUS ANNO 1512.

1) Hoc epitaphium a Sweertio et alio nonnemine editum in
Monumentis Belgicis, quod tamen ob causas lapidi incisum non fuit.

In templo Agnetis, quod est in coemiterio D. Nicolai, legitur
sequens epitaphium fundatoris:

ANNO MVC . . . . OBIIT jj HENRICÜS A DOYENBURCH, PATER VAN
DESEN HUYSE ENDE FUNDATEUR VAN DESE KERCKE.

A°. XV. XVI PERFECTUM EST TEMPLUM D. AGNETAE,
QUOD ET MONS CALVARIAE DICITUR, IN HONOREM DEI
OMNIPOTENTIS.

Erat ibidem ante summum altare marmor cae-
ruleum reverendi domini Laurentii de Hertoge, epis-
copi Ebronensis et suffraganei ültrajectensis, qui obiit
anno 1538 i).

Brigidarum quoque monasterium et virgines habet
et monachos, disjunctim at vicine habitantes, quo in
loco olim hospitale S. Yirginis ad Yineam in Yeteri
valle vocatum, fuit, quod initium habuit circa annum
Christi 1378 2). In literis anno 1518, cum pridem
restaurassent chorum, legi hoc exordium:

WY SUSTER MARGRIET VAN TELCKHUYS MATER ENDE
BROEDER JERONIMUS BORCHGARTZ PATER ENDE TGEMEEN
CONVENT DES CLOESTERS VAN MARIEN WIJNGAERT, SINTE
BRIGITTEN 3) GEMEENLICK GENOEMPT, BINNEN UTRECHT
etc., quae missae fundationem continent

Est et monasterium divae Magdalenae sacrum,
sororum conversarum, id est ubi mulieribus venereis
aditus patet. Hic sepulta Maria van der Mijl, cujus
hoe olim fuit epitaphium:

1) Al deze grafschriften hebben betrekking op het begijnhuis
■^au St. Agnes; Buchelius brengt ze verkeerdelijk te pas bij dat
^an St. Nicolaas.

3) In margine: Haec Brigitta ex Suetia oriunda 8 liberos habuit,
^ ttiares et 4 feminas; instituit ordinem sui nominis et pontificem
^omam sua prophetia reduxit.

^idi Brigidanorum fratrum sigillum, quod cum suo loco appo-
"ere non possem, hic memoriae causa posui; erat oblongum ex
\'^aera viridi, hac fere forma. Item aliud apposui, quod hic prius,
xenodochii Divae Barbarae prope Palatium, in viridi caera, hac
l^oque forma. (_In Ms, staan hierbij twee teekeuingen van zegels.)

WEDUWE WYLEN HEREN AEDBERT VAN LOO, AMBACHTS-
HEBRE VAN HODENPIJL, RAEÏ EERTIJTS VAN DE KEY-
SERLICKE, NAMAELS VAN DE CONINCLIOKE MAJBSTEYT
EINANCB, XI APRIL. 1572.

CY GIST MONS. ALBERT VAN LOO SR. DE HODENPYL,
EN SON VIVANT CONSEILLIR ET COMMIS DE FINANCES
DE L\'EMPEREUR CHARLES le V. et DEPUIS DU ROY
PHELIPPE SON FILS, QUY MOURUT LE XIII. DE DECEMBRE
1572, ET MADEMOISELLE MARIA VAN DER MYL SA
COMPAIGNE etc.

Est in platea Brigidiana oratorium Trium Regum,
nunc gladiatoribus aliisque ludis comicis concessura,
ubi hoc legi epitaphium, fundationem hujus paene
designans :

IN DEN JARE 1463 DEN XIII SEPTEMBRIS IS GYSBERT
VAN BACKERWEERT D\' EERST IN DESE KERCK BEGRAVEN.

(fol. 37.) Contra Servatianas modicae sunt aedes,
junctumque sacellum, ubi quondam Wolphardum
Brederodium habitasse ferunt. Hic, curn senatus
edicto caveretur, ut quisque urnas coreaceas ad in-
cendium extinguendum singulis in domibus civium
ordinatas, in medium proferret, atque, ut aestate
torrida fieri moris est, ad aedium tigna foris sus-
penderet, ipso se hoc facturum negavit, atque iterum
admonitus, veluti senatui illudens, depingi ante aedes
suas curavit, ut etiamnum videri possint. Has \')
virgines Herculanae deinceps sibi emerunt; ob varias
incursiones militum anno 1558 sibi hoc construxerunt

Est quoque in urbe locus undique cinctus et templo
quoque ornatus, quem curiam Beguinarum vocant;
quae hic habitant, viduae virginesque promiscue,
voluntariam quandam regulam sibi imposuerunt; dis-
junctim habitant, habent tarnen praefectam. Conferunt
hae quicquid tota contingit in urbe, adeo ut sena-
tulum Elagabuli illic translatum diceres i). Beguinarum
Vero nomen a superstitiosa illa haeresi remansit,
quae olim totam paene Germaniam falsae pietatis
simulatione infecerat. Haec originem habuit circa
annum 1341 sub Johanne XXH papa Romano et Lu-
duvico IV imperatore, damnaturque Clementinarum
legum lib. V tit. III c. 3 Ad nostrum. (Vide et
Bernardum Lützel in Catal. haeret, in litt. B.)
Habitus illarum exprimitur in Theatro mulierum cum
brevi descriptione.

Nosocomia sive valetudinaria in urbe duo sunt
praecipua: Catarinianum, cujus curam gerit balivius

1) Op fol. 257 vs. en 121 vs. van zijn eerste deel teekent Euche-
rius nog het volgende aan:

Abbas Gertrudensis Lovaniensis Richelius, de sua Begga cap.
CXV ad annum 1632 deceptus, sic scribit de nymphaeo sive be-
guinagio Trajectensi Ultrajecti: „Olim numerosissimum habuit
habetque hodie conventum relligio Ghristiana; et quamvis habitu
discretum a cultu civili, non tamen beguinae satis distingui pos-
sunt ab aliis virginum palliis. Felices, quae inter tot millia
Pereuntium, adeoque inter ignes Pentapol, parvam Segor inveniunt,
qua salvam faciant animam suam."

Den abt van St. Geertruit te Loven anno 1637 uuyt latende gaen
boeck van S. Hegge ende St. Geert, verhaelt veel van de
l\'agijnhoven, ende seyt van het ons: „Sunt Ultrajecti in magno
üumero, sed non adeo felices, quod non fiat illis ibi publica
Potestas sacrorum, nec aperte profiteri audeant id, quod revera
S. Beggae genus", id est (ut interpreter) clappeien, quae
lorunt „tota quidquid geratur in urbe."

sive praefectus Joannitarum, eodem fere (tempore)
cum templo Cateriniano conditum, et novum, cui
nomen Leonis mons, vulgo Leuwenberch, quo cives,
qui peste infecti, curari deberent, quanquam mili-
tibus vulneratis quoque concessum fuerit. Hoc non
ita dudum conditum a nobili faemina Agnete Leuwen-
berga i), cujus ibi insignia spectantur, cum his ver-
sibus Teutonicis:

peste olim laborantibus destinatum, nunc vacuum
ac pene ruinosum 3),
. Extant quoque xenodochia virorum mulierumque,

Santi Spiritus, quod et divae Barbarae , fun-
datum a Giselberte Pistore circa annum Christi 1370.

Wilhelmus ab Abcouda de Wijck fundavit hos-
pitale S. Apolloniae, Via ferraria, anno 1378, cujus
nomen nunc in divi Bartolomaei mutatum (1407).

Hospitale S. S. Matthiae et Marguaretae fundatum
a domino Gysberto de Walenborch, primo praeposito
Leydensi, anno 1367 in vigilia Palmarum.

2) In litteris de anno 1537: „dat teinden de octaef overloopt,
dat sullen dan de Beginen van dat Vijfsusterhuys halen, tvvelck
die aen S. Jacobs kerckhof sijn woonachtich", per Thomam Ny-
kercken, decanum Sancti Joannis datis.

3) Het St. Quintijnsgasthuis aan de Nieuwegracht ten westen, of
het St. Magdalenagasthuis aan den wal ten zuiden van Leeuwenberch.

4) Ten onrechte wordt hier het oude H. Geesthuis verward met
het St. Barbaragasthuis.

habitationi pauperum a piis hominibiis concessae,
addito annuo vel menstruo eensu. Has vulgo gods-
cameren vocant, quales praepositus Summi templi
Miropius duodecim testamento fieri curaverat i^). Cura-
tores pauperum, conseatiente senatu, ex aedibus
I^egulariorum has confecere et hoc epigrammate
notavere:

has aedes reverend. d. cornelius a mierop prae-
positus et archidiaconus traiect. ex pia erga
pauperes liberalitate eieri curavit.

Et Utenengius, scholasticus D. Petri, duodecim
âomunculas fundavit ad usum pauperum; vocant
ho spitale Xn Apostolorum, non procul a porta Al-
bana, ubi haec inscriptio legitur:

reverendus et generosus dominus jacobus ab
üïbnengb, decanus ecclesiae s. petri traiectensis,
■ä-d honorem dei servatoris nostri necnon beatae

Mariae virginis et santorum duodecim apostolorum
Hoc xenodochium eundavit anno 1569.

Est ad Forum frumentarium hospitale Jacobaeorum,
ad usum collegii vel congregationis eorum, qui D.
Jacobum Compostellanum in Hispaniis voti causa
adirent, quos peregrinos vocant. Habet id collegium
ibi domunculas, pauperum habitationi destinatas. In
templo habent collegae sua insignia, picturas et in-
scriptiones, inter quas haec legi:

i^blis van benthem gegeven dit perck. ende an-
^oîîis cornelisz. van benthem ende jan cornelisz,
benthem zijn ingecomen int jaer 1555.
doe men screeee m. v. xxxii gap hans van duin-

KEBCKEN STAT-TßOMPEE T\'UTRECHT ENDE MARGARITA
SYN HUYSEROU DIT PARC. ICK LEER ALTYT. DUIN-
KERCKEN.

Sacellum etiamnum exstat via Brigidarum, quod
Trium Regum dicitur; nunc iis, qui artem ludicram
gladiatoriam exercent, concessum i).

Atqui haec, quod sciam, in urbe sunt vel meo
tempore fuerunt collegia, templa, monasteria, sacella,
xenodochia.

(fol. 28.) Restant scholae, Hieronimianae vocatae,
a monasterio Jeronimitarum, ex cujus aedificiis olim
factae, mortuis jam monachis. Adest templum Jero-
nimitarum, quod armamentarii vice est. Ex iisdem
quoque aedificiis domus pauperum, in qua pauperes,
qui studiis invigilarent, hahitarent, confecta, his
versibus notata;

Hi, post annum 1600 cum collegistis D. Wilbrordi
conjuncti, nunc iisdem in aedibus habitant

1) Op fol. 52 vs. van het eerste deel teekent Buchelius nog het
volgende aan: Aediculae Sacranaenti (Sacramentscapel opt cingel)
fit mentio in literis de anno 1534.

2) In margine: De Magistraet heeft de schole eerst van den
Bisschop anno 1576 en na van den capittulen afgevordert ende
tot synen lasten genomen.

Everardus Pollio, Syndicus Ordinum bona sua fere omnia dédit
pauperibus, ut mendicantium licentia cohiberetur, cujus testamenti
executores ejus rei causa aedes emerunt in coemiterio Nicolaiano,

Habitant et hic Rector scolae et alii Magistri
®colareg. Macropedii in instruenda juventute dili-
Sentia non parum celebritatis huic scolae addidit;
lû omni nempe literarum scientia doctissimus fuit,
quod utilissima eius scripta etiamnunc docent; natione
Srabantus, civitate Silvaeducensi oriundus, professione
ttionacus Hieronimitanus, totam aetatem docendo
oonsumpsit. Rector scolae celeberrimae. Cornelius
quoque Laurimannus non minimam ex hac laudis
^eportavit, doctus vir et suis non ignotus. Et meus
pi\'aeceptor Reinerus Sarcerius corruptam banc tem-
porum pravitate juYontutem docendo, instruendo non
sine fructu se exercuit; vir bonus et doctus, philoso-
Ptiae amantissimus, quorum utinam major essot
humerus aut minor vitiosorum.

Est quoque Collegium Willebrordianum, ubi tenui
0 plebe pueri et adolescentes ad studia aluntur,
optumo sane instituto et utilissimo. Hoc cum pri-
oium esset retro Cellitas, loco incommode, translatum
inde fuit anno 1551 in domum Laet de Werlt de
^erelt sijn, non procul a scolis ; et hinc non procul
a platea Campi, ubi nunc est.

Est quoque ex veteri instituto collegium Sandapilio-
^Uni 1) J qui etiam, ut religionis aliqua specie tene-
rentur, quamvis sacerdotes non sint, conjunctim
liabitabant, et familiae suae patrem quondam habe-
bant, et templum D. Alexio sacrum; vestibus a

Mr. evert van de pol, advocaet van \'t lant utrecht, ha-
tende DE LEDICHEIT, HEEFT DIT WERCKHUYS OrGERECIIT TOT
"^\'DKRUOUDINGE DERGEENRE, DIE I.IEVER MET WERCKEN HAKEN
COST WINNEN, DAN MET I.EDIGE BEDELERIE, DSELVE MAKENDE

caetera plebe oblongis discernebantur. Horum munus
erat mortuorum corpora ad sepulcrum deferre, et
peste infectes invisere, curare; herum vernaculum
nomen Cellebroers.

Yidi quoque rotundum templum Equitum Hiero-
solymitauorum, Cannigerorumque i) patrum ; hic simu-
lacrum esse ferebatur templi Hierosolymitani, aut
saltem Santi sepulcri. Effigies horum equitum cum
(fol. 38^®.) titulis ibi suspensi videbantur 2), quod
religionis mutatione eversum ; insula ejus domibus
privatorum occupata.

Pontes in urbe plurimi; et, ut a Telonia porta
exordiar, Vetus fossa hos habet lapideos: Telonium,
Eullonium , Gertrudis , Ferrarium, Regulariorum,
Romeoburgi, Praetorium, Martinianum, Piscarium,
Palatinum, Bavaricum (quem a Guilielmo Bavaro
Romanorum rege ac Hollandorum principe 3) deno-
minatum volunt), Pistorium, Divi Joannis, Pecua-
rium, Jacobaenum et Hospitälern, quem Insularem
alii, ut et portam (utrumque nempe désignât Ger-
manis weert, hospitem et fluvii decedentis insulam)
appellant.

Ad Novum flumen (Fossam novam vocant) pontes
sunt Servatianus, Divae Magdalenae (a monasterio),
Vici Schalcani, Divae Brigidae, Paulinus, S. Martini
agger, ubi fluminis curvatura ; infiniti hinc privatarum
aedium pontes occurrunt usque ad aggerem D. Joannis,
nbi flexu ad urbis moenia recto cursu se proripit;

2) Deze schilderijen (door Jan van Scorel) zijn thans in het
Museum Kunstliefde.

3) Eene dwaze vergissing van Buchelius! Dat koning Willem II
geen Beijer was en graaf Willem V geen Roomsch koning, is
ovei\'bekend.

Erant et cloacae publicae D. Petri et D. Joannis am-
plissimae ; sed negligentia civium et etiam magistratus
Uullo fere usui babentur, multis immunditiis oppletae.

Ad fora perveni, ac primum Palatinum, cui astat
ï^asilica praetoria (restaurata et opere aurato variisque
®oiblematis ornato anno Christi 1547), ubi senatus
Urbis praesidet ac jus dicit; ibique vigilias agunt
cives ; carcer etiam publions astat, vulgo Mons
leporum, et cella publica, aedificium satis magnificum.
Est Forum aviarum sive, ut vulgo, Anserum. Boa-
^ium, idque maxumum, vocatur vulgo ISfuwe, quasi
Eorum novum dieas. Est et Piscarium, cui Pons
\'\'■\'ïjacet piscarius, in duplum major factus anno 1583.
Eorum Suarium, Frumentarium, Equorum. Ad Pisto-
^lum quoque pontem Forum fructuarium constituere
posses sive solitorium ; nam tarn frequens ac nobile hoc
f\'^rum, üt qui oceanum accolunt hinc poma navibus
•ievehant, adeo ut forum non tantum îlollandorum,
®6d et Caninefatum, Frisiabonum et Frisiorum quoque
recte dixeris. Hic pomariae mulieres, procax genus
malignum, adeo in sua arte, id est maledicendo ,
GXcellunt, ut ad longa terrarum spatia notae in
Pi\'overbium provenerint, verbisque pistoriis uti dican-
^Ur improbi oris ac inverecundi, adde petulantes
homines; unde Adrianus Burchius, in poësi non
^Itimus, in sua Satyra:

(fol. 29.) Ubi te, quem Roma, nec urbes
Italiae videre umquam, id didicisse putabo ?
Vicinus nimium, ni Pons pistorius istud
Edocuit.

Et hoc lepidum epigramma Pomonae ac Vertu(m)ni
®olloquentium, quorum statuae ibi positae ad Caroli Y
^\'öperatoris in urbem adventum anno 1540 XYII

Hac ego Vertumnus dicor in urbe Deus.
Pom. Dicta volant Romae circum cava tempora nobis
Acria, mordaci scommata puncta stilo.
Hoc quoque nunc minime dicteria ponte requiro,
Quum plebs, quam cupiam, scommata plura ferat.
Vert. Haec mihi sacra placent, quae si minus, uxor!

Jam vicos enumerare ab urbis meridionali parte
incipiam, et a dextro intrantibus Telonaria porta
urbem occurrunt ad Fossam veterem: Yia larga (vel

cedaria, Romaeoburga, Praetoria tenebrosa. Veteris
coemiterii (non procul a Summo templo), Vincke-
burga, Drakeburgica, Ollaria, Cervina, Pontificia 3),
Jacobina alta, Longa Laurentiana, ad portam Insu-
larem ultima. A sinistro vero: Rosacei vallis, Ger-
trudiana, Saltatoria, Ferraria alta, Incendiaria, Cyg-
nina, Jacobaea, Hordearia.

4) Hier volgt in den tekst een daar niet behoorend stuk over de
Utrechtsche munt, als volgt: Trajectensi urbi jus cudendae mo-
netae concessit imperator Otho primus, gratificaturus Eggidae
conjugi, Baldrico tum episcopo; eadem ad haec usque tempora
contmno usus; variae monetae aureae, argenteae, aereae nummos
conflavit, ac praecipue olim expetebantur floreni Davidici, a Davide
Burgundo episcopo editi. Tenor hujus privilegii est in Annalibus.
Officina monetaria non ita dudum ad Fossam novam translata,
quae aedes olim Boetzelariorum fuere.

•iomus. Inde ad fossam iterum: Stramentaria, Forum
linearium i), Butyriana, Choralis nova, Yolatus Fice-
^ularum^), Alta Marsia, Marsia inferior, Laurentiana,
Pistoria, Pecuaria, Joannitata-Catariniana.

Est quoque Sloyerstegen et Renessenstegen op de
I^feestraet, de Winsemstege, de Camp, de Brigitten-
stege, de Jerusalemsteege, het Brandoliesteegken, de
Scalckwijckstege, de Groenestege, de Ambachtstrate,
Vuylesloot, de Jofferestraet, de TeyHngstege, de
^alenstege, de Voorstraet, de Wittevrouwenstraet,
Coystraet.

^licis aedificiis magnifica, ex quibus arcium vice
quasdam fuisse arbitrares, et non sine ratione, cum
^^ivilibus discordiis sepissime agitaretur. Sunt tales:
Palatiorum Rusiorum^), Cauwenhoviorum, et quae
Imperialis alta et Cervina appellantur, cum in-
fiuitis aliis. Fuit etiam ab Iladriano VI pontifice
palatium ibi extructumquod scolis publicis ab
destinatum ferunt 8).

■I) Op fol. 198 van zijn tweede deel teekent Buchelius nog het
\'^\'olgende aan: Mense Junio 1595 Forum lintarium, de Lijnmarkt,
\'^"it restauratum et siUcibus stratum.

Op fol. 58, 75 en 86 van zijn eerste deel teekent Buchelius
"og het volgende aan :

Sunt in urbe Trajectina aedes insigniores in Fossa veteri: Pala-
^iorum prope pontern Ferrarium, nunc Vechtiorum; Rhodiorum
^ecentiorum prope Regularium pon tem, et contra apud Lignarios
\' omus, ubi natus Adrianus VI pontifex Romanus maximus; est
omus angularis vici Incendiarii versus pontem Regularium; quam
^go hoe carmine celebravi:

Atque haec urbis descriptio et quasi vocalis deli-
neatio, quam populosam ac praepotentem esse non
negat Junius. Et Kempius: „Traiectum urbs antiqua",
inquit, „dives, populosa, in qua Ehenus medio de-
fluit et quasi intersecat; forma viris ac mulieribus
pulcerrima. Ah exterorum incursu propria virtute

EXIGUA HAEC DOMOS EST, MAGNO SED PRAESULE MAIUS
NOMEN HABET, QUAM VEL BARBARA MEMPHIS H4BET.

MOENIA QUID SPECTAS TURRITAQUE TEMPLA, VIATOR?
PRODIIT HING MAGNI QUI CAPUT ORBIS ERAT.

NEMO ANIMUM ABIICIAT, MAGNIS VIRTÜTIBÜS ASTAT;
BORS COMES ABIECTIS GLORIA NULLA MANET.

Domus pulcra, vulgo iiundinis dicata annalibus; aedes Jaco-
baeorum sodalium et S. ElogiL In Fossa nova: Montfortiorum
heroum; ßuchellianorum, olim archidiaconi Myropii; Rhenessiorum
a Wellop; Cava publica; Stabulum episcoporum; Lockborstiorum,
Rbediorum, Saudenbalcbiorum, Macellum geminum virorum mulie-
rumque, praeter infinita alia canonicorum aedificia sumptuosissima.

Aedes sunt in urbe caeruleo ex lapide vivo intra Palatinum et
Bavaricum pontes, quondam a Gerardo Gaesareo (sive van den Keiser)
conditae et ab eo etiamnum Keiserryck appellatae. Idem is in-
stituit in ternplo Civico sodalititatem Trinitatis.

Ubi nunc basilica Palatina sive praetoria, olim creduntur Lich-
tenbergiorum (insignis fuit olim et equestris familia) aedes fuisse,
asylo munitas.

Vicum Vincemium in literis de anno 1536 canonicalibus Plateam
dominorum dici invenio, absque mentione Vincemii; in literis vero
de anno 1479 Plateam novam dictam Dominorum.

Vicus vero Vincemius nomen habet a nobili quodam ex familia
Vincemiorum, quae etiamnunc extat. Vocatur quoque Vicus do-
minorum in Veteri valle, qui nunc Vincemius; habebantque sub
episcoporum dominio canonici Salvatoris hic suum praetorem ac
supremam judicandi potestatem, quod jus ipsis Carolus V impe-
rator ademit, cum esset asylum hominum maleferiatorum. Omnis
vero ille tractus, a monasterio Magdaleniano ad portam Albanam
prope moenia, inhabitatas diu ac vaUibus inaequalis fuit; unde
vulgari vocabulo vocabatur In de awäe dellen. Fossa vero nova
ante 150 annos cloaca tantum erat, ad aggerem Martinianum per-
ducta; unde canonici Salvatoris, 1500 scutis aureis magistratui
traditis, ad fmem perfodi curarunt.

defendi potest; episcopus nempe quadraginta millia
pugnatorum, si quando necessitas ingruit, ad proelium
edueere potest." Astipulantur huic Munsterus, Ra-
phaël Volaterranus, ^neas Sylvius, Barlandus,
Cruiccardinus. Quod si de urbe, falsissimum, si de
ditione Trajectensi, non omnino ; ditionem quippe
latissimam Trajectinus olim pontifex possedit, et
Urbes plurimas; nam omnis ditio Transissulana,
regiones Drentia, Twentia, dominatus Groningensis,
Frisiae quoque magna pars hujus parebat imperio.
Bellicosus semper fuit populus et bellis quodammodo
continuis, cum vicinis vario eventu gestis, exercitatus.
Nec deerant praesules manu promti et armis idonei;
Germanico etiam more armati magis quam infulati
placebant. Picturae id indicant et sepulerorum simu-
lacra, quae armatos simul et infulatos exhibent epis-
copos ; cum quoque inaugurentur, arma iis indue-
bantur, et ita armati in Basiiicam episcopalem militari
iQore deducebantur, quasi possessionem et limites
vi ac armis contra vicinos defensuri.

Baldericus Danos armata manu ejecit, Adelboldus
his féliciter pro Hollandiae imperio ad Bodegraviam
pagum cum Theodorico tertio depugnavit, ipseque
tandem, in acie victus et captus, fuga ad Frisios
evasit. Guillielmus primus, superato Roberto Frisio,
Hollandiae comitis tutore, ad Leidas, et ipsum et
pupillum tota Hollandia expulit, ac jure imperiali
sibi eoncessam possedit. Conradus Suevus aliquoties
pro Hollandiae possessione cum Theodorico quinto
proelium iniit. Herebertus vero Beronius pietate
(fol. 30.) potius quam armis hostem ab urbis obsi-
<3ione removit. Theodoricus ab Ara contra duos
potentissimos principes, Theodoricum VH Hollandum
Othonem Geldrum, acerrimo proelio decertavit.
Otho Lippianus ad Castrum Coeverden in proelio
occisus, cujus mors a Yileprando eius successore

fortiter vindicata. Hcnricus Vianius Woerdenos efc
Amstelios bello coërcuit, quos deinde Joannes Zuri-
cius, iterum tumultuantes, yalide repressit. Guilliel-
mus Bertoldus plurimis proeliis cum Joanne I Hol-
landiae comité, iisque acerrimis, contendit, ac tandem
non procul ab urbe infeliciter pugnans, et tertio
pernici equo temere at fortiter, in Hollandorum in-
structissimas acies sese conjiciens, viriliter pugnando
occisus est. Joannes Herculanus bellator strenuus
fuit, saepe cum externis, saepe cum suis rebellan-
tibus congressus; urbem quoque ab obsidione Hol-
landorum, postquam duo adversa proelia perpessa
erat, libera vit. Joannes Vernenburgius Amersfortios,
vectigalia solita pendere recusantes, bello domuit.
Florentius Vevelicbovius aliquot arces rebellantium
funditus evertit, Bredenrodium et Abcoudium re-
pressit. Fredericus Blanckenbemius Ultrajectinos
provinciamque contra Gelros et Hollandos igne ac
ferro fortiter propugnavit. Rodulpbus Diepenboldius
contra urbem bellum gessit et dissentione civium
ex insidiis occupavit 1449 3 Nonas Februarias,
nec tamen unquam cum ea convenire potuit; dein-
ceps civile bellum fuit, a bellicis, a Martiis istis
beroïbus potius quam externum, gestum. Etiam
Trajectenses funestisimum bellum sub Davide Bur-
gundo cum Hollandis gessere, ad utriusque fere
gentis impotentiam et virium defectum. Hic cata-
logus rerum bellicarum.

Nunc ad urbis regimen deveniam. Ac initio quidem
urbis conditae episcopi clavum tenuere et pietate
rudem adhuc populum vicinamque gentem Christum
docuere, donec adducti quidam regnandi libidine non
episcopum, sed principem agere, regnum extendere,
vicinis bella inferre, armatoque milite hostibus resis-
tere, atque ad tantam demum potentiam evasere,

Ut Adelboldus, volente Henrico imperatore, principes,
qui ob feuda ipsi erant in officiis, Trajectum venirent,
jusserit. Inter quos erat 1°. dux Brabantinus dapifer
Trajectini praesulis i), 2°. Geldrorum princeps vena-
(fol. 30^®.) tor 3°. Hollandorum comes magister
equitum 3), 4°. comes Benthemius janitor t), 5° comes
^uykensis pincerna 6°. Goranus comes ab armis ß).

1) In margine: Ab aliis praefectus, quem drossatum vocant,
\'^\'citur, habuitque Tielum et Kempos ad Turhoutum feudi nomine.

2) In margine: Comitatum Zutphaniensem et raediam civitatem
Embricensem possedit.

6) In margine: Omnia sua. — Praeterea Flander 4 Flandriae prin-
\'^\'Patus, Clivus a cubiculis Vondrichem et parteni Betuae, Harla-
rius vexillifer Ameidam jure feudali possederunt, ut ex veteri
chronica manu descripta decerpsi. —

Behalven de zeven principale leenmannen van het sticht Utrecht
"Waren noch de navolgende:

Döu borchgreve van Groeninghen haut te leen het borchgraef-
■^chap van Groeningen; anno 1140 Herbertus episcopus gaff sijn
twee broeders het borchgraeff- ende casteleinschap. Sifridus obiit
de Drenten anno 1173, ende liet achter 2 soonen eene dochter.

Anno 1195 was Floris, die te leen hielt van het sticht sijn
casteleyuschap van Coevarden met het maerschalcampt van Drenthen.
Ende daerna heer Gijsbert van Posqum ridder, ende naer de
giave Otto van Benthem ende Roelof. Te vooren plegen de bischoppen
selffs ofte hare maerschalcken de heerlickheyt te berichten. Anno
1115 wert gevangen Volcard, heere van Coevarden, die troude een
hoochgeboren meecht anno 1196, gewan Coevarden (een wapen).

De heere van Huesden hielt sijn heerlickheyt eerst van het
Sticht, nae van Cleve, nu van Hollant.

Pe heere van Altenae hielt sijn heerlickheyden eerst van het
Sticht, nae van Cleve, nu van Hollant.

Den heere van Cuylemburch hielt insgelijcx van het Sticht
®"ighe sijnder tienden ende heerlickheden.

Hinc paulatim (ut omnia sua natura cum tempore in
deterius mutantur) ex vicinis principibus, vi et favore,
non aequitate aut pietate, antistites baberi coeptum
est; quorum quidam inutilibus sumtubus bona, ipsorum
tantum defensioni commissa, perdiderunt, aut nempe
suis permiserunt, aut injustis bellis aliis rellinquere
coacti sunt. Multi etiam non principatum, ne dicam
episcopatum, sed tyrannidem exercuerunt in suos.
Ultimus, qui pleno dominio et (ut vocant) seculari
Trajectensis regionis fuerit potitus, Henricus Bavarus,
fatalis populo Trajectino eorumque libertati, qui
provinciam, caeca vindictae cupidine, ad Burgundos

Den beere van Aemstel hielt het raeestendeel sijnder heerlick-
heden (een wapen).

De heer van Ameyde hielt te leen van het Sticht de heerlick-
heyden van Ameyden ende Jaersvelt; ende was de negende vasal
ende officier, biet des bischops vaendrager.

Appendix. — Brabantinus 1. Flandrensis 2; houdt de Vier am-
bachten. Hollandus tertius. Voochdie van Gelre 4; houdt hallf
Emerick, de Betuwe ende tgraefschap van Sutphen. Cleef 5.
Benthem 6, duerwachter; houdt het burchgrefschap van Utrecht
ende den casteele van Benthem. Anno 1138 Otto palsgrave van den
Rijn, castelein van Benthem, tUtrecht gevangen, gaf den bischop
sijn casteel te Benthem ende ontfinck te leen; wert anno 1139
dootgeslegen van Harman van Scheckele, ende Otto van Hollant sijn
susterssoone wert grave van Benthem. Cuyck 7. Heer Aernt van
Goor 8. Sutphen de 9 houdt het graefschap van Sutphen ende
Goylant. 10 Teysterbant hout sijn graefschap van Teysterbant.
Rechem houdt de Velue, ende nae quam die aen Brabant. Goy
by Beverweert houdt het borchgrefschap van Utrecht ende sijn
casteel met andere goederen (4 wapens, genummerd 4, 9, 8, 10).

transtulit, sibi et populo Trajectino poenitendus, anno
a salute humana 1529, urbis vero conditae circiter
830. Causam hujus translationis et civile cum urbe
bellum prolixe Septem libris prosecutus est Lambertus
Hortensius. Bavarus nempe, postquam urbem sua
factione, fraude et proditione quorundam civium
oecupasset, deliberatum diu negotium exequi con-
stituit, convocatisque tribus Ordinibus, apud quos
summa tum potestas, ecclesiasticorum nempe, nobi-
lium et civitatium, primum urbis dissidium pro-
posuit, et partium acerba utrimque odia, vicinosque
principes, rem suam ex discordiis vicinorum au-
gentes, inhiare opibus Trajectensium et dominio,
nec vires superesse, quibus resisterent tot ac tam
potentes, nec spem fore urbem civilibus istis dis-
cordiis liberatam iri, nisi potentiori alicui principi
subditi ac defensi sese submitterent Burgun-
diorum vero principum potentiam, Austriacorum junc-
tam, vel maximis Europae principibus formidandam ;
borum tam vicinorum non posse effugere insidias,
capta nempe occasione regionem Trajectensium quan-
•loque invasuros; praestare igitur, ut jam volontés
<îiscordiis sese et metu vicinorum explicent, ac Ca-
rolum V imperatorem potentissimum defensorem suum
agnoscant. Quibus auditis, diversae et pugnantes
(fol. 31.) Ordinum sententia eauditae : pars indignari,
ereptam iri libertatem, a majoribus acceptam, per
tot annos tanto sanguine et sumptu defensam, fre-
iere; pars quoque, quibus jam temporum conditio
perspectior, etiamsi in ea libertatis patriae amantes,
Uecessitati caedendum putavit, et quietem urbi, non
turbas expetere, alioqui ad ultimam conditionem
deventuram; nec ad principis nomen dolendum, cle-

"l) In margine : Videatur Epistola apologetica pro Francisco l Franc,
contra Carolum V, fol. 5,

mentem pricipem et defensorem non tyrannum habi-
turos. Vere illud Claudiani et tamquam oraculum :

Fallitur egregio quisquis sub principe credit
Servitium: numquam libertas gratior exstat
Quam sub rege pio

Quidam etiam laeti et novitate quasi mutationis
illecti, plurimum gaudebant et inimicos suos tandem
sic ultos iri sperabant,

Hoe modo Trajectense dominium ad Carolam V
imperatorem translatum est, approbante pontifice
maximo Clemente VII. Quum qui nomine imperatoris
praeerant, statim ad ros civiles urbis et ejus defen-
sionem animum adjecerunt, erecta arce et alliis pro-
pugnaculis, et, ut ait Batavus ille :

Effrénés populos, qui tunc vix ulla tenebaut
Poedera justitiae, sed vi, sed caede cruenta
In commune malum contemta lege ruebant,
Mutua civili miscentes vulnera bello

Legibus et institutis ad civiliorem vitam redegerunt;
nam, imperantibus episcopis, urbs ipsa libera erat,
ut omnis potestas circa magistratum maneret, ipsi
extra urbem sua jura constitueront. Quare, ut
quisque potentia aut autoritate valebat, superior
erat, et nobiles familiae mutuis factionibus premo-
bantur, ut nunc hi, nunc illi ob inimicorum potentiam
urbe excedere cogerentur, et ipsa quoque plebs fac-
tionibus turbida descindebatur in partes, quod summas
plerumque liberis civitatibus calamitates adferre solet.

Erant tres Status, ut vocant, apud quos plena
omnium rerum potestas , sine quorum autoritate vix

2) In margine: Trajectenses primum Jura civilia a Balduine »
29 episcopo, accepere.

quid poterant antistites. Horum concessus in Summo
templo ad septentrionem i); plebs in coetus cogebatur
secundum cujusque opera et artes, quae facillima ad
seditiones via imperatorio edicto sublata est, Consti-
tuit etiam imperator Senatum litium dirimendorum
eauaa, in quo praeses, novem senatores, quaestor
aerarius, scribae etc,

(fol. Sl^s.) Praesides fuerunt 1. Jaspar Levinus
Hogeland, 2 Martinus Nerdenus, 1538 6 Augusti.

Hector ab Oxsuierius, 1541 21 Novembris, 4,
■A-drianus van de Borcb, 1547 27 Septembris. 5.
Hyppolitus Persinus, 1557 19 Maji. 6. Greorgius
Üatallerus, 1569 17 Augustus. Praesidem hoe tem-
pore non habet, quanquam vices ejus agat Jasparus
Bruxellius dominus de G-randreng, idem et con-
siliarius; Petrus Ruyschius, Wilhelmus Radelantius,
Antonius Lonius, Theodorus Canterus, Hubertus
Pauwius; Thomas Zosius, procurator generalis; Wil-
helmus Lamswerdius, quaestor aerarius regius, ante
quem fuere Petrus Clericus 3), Ludovicus Bugonius,
Jacobus Busichemius, Thomas Zosius. Scriba pri-
marius Adrianus van der Burch; ejus vicarius Lam-
bertus Wynen Zutphanius

1) Onjuist: het groote kapittelhuis, waar de Staten vergaderden,
\'ag ten zuiden van den Dom.

4) In margine: Cornelius Scry vers, scriba ante Hadrianum, et
Magister Jacob Brouchovius, cui vicarius Jo. van der Kercke. —
^P fol. 53 vs. van het eerste deel teekent Buchelius nog het vol-
gende aan: Fuere praefecti nomine imperatoris Garoli V Ultrajec-
tensibus dati D. Antonius de Lalain, comes Hoochstratanus. In
CUJUS locum successit anno 1540 11 Octobris Renatus Chalonius
princeps Aurantiae. Huic anno 1544 4 Octobris Ludovicus a
Flandria dominus de Praet. Qui anno 1546 27 Martii successorem
habuit Maxaemilianum a Burgundia, marchionem Veranum. Nomine
vera Philippi regis praefecturam eorum suscepit Guillielmus Auran-
tius princeps, comes Nassovius. Quo per Albanum laesae majestatis

Civitatis magistratus, qui civibus jus reddunt et
civitatis jura administrant, praetor, duo cousules,
XTI viri rerum capitalium, vulgo scabini, XXIIII
consiliarii. Praetoris perpetuus, ceterorum annuus
tantum magistratus. Erant bi olim sine labe viri,
ex nobilitate, patriciis et civium praecipuis, qui nulla
plebea arte viverent, et vix mercatores admittebantur;
nunc obscurior delectus. Consulum alter patricius,
plebeus alter i). Praetori etiam vicarius sive pro-
praetor. Sunt quoque quaestores aerarii civitatis; sunt
et praefecti fabrorum, et duo urbis a secretis. Prae-
tores ex summa urbis nobilitate electi, inter quos
fuere Johannes Culenburganus, Grodefridus a Rhee
eques auratus, Theodoricus Zulenus, Nicolaus Zulenus.

Pamiliae in urbe nobiles plurimae, ut Zuleiorum,
Rhenessiorum, Amsteliorum, Niveldorum, Rheorum,
Saudenbalchiorum, Uchtenbroeckiorum, Lanscronio-
rum, Hardenbroeckiorum, Lockhorstiorum, Ameron-
giorum, Sudortiorum, Brakeliorum, Baxiorum, Mar-
tiorum, Walorum, Rusiorum, Vincemiorum , Mular-
dorum, Reineveldorum, Ostromiorum, Preisiorum,
Rumelariorum, Regulorum, Gruneveldorum, Risen-
burgiorum, ütenengiorum, Hariorum, Grauweriorum,
Cuelenbergorum.

Interiere quoque aliquot familiae, ut Menrodiorum,
Abcaudiorum, Cronenburgiorum, Culemburgiorum,

(lamnato anno 1567, successit Maxaemilianus de Henin, comes
Bossuvius. Quo capto ejus vices egit Egidius Barlamontius Hiergius.
Hinc fuere Guillielmus iterum Nassovius, Johannes ejus frater etc.,
Mauritius.

Olim primus scabinus semper erat consul prior, primus vero
XXIIII virorum posterior; idque usque ad annum 1529. Erant
praeterea duo seniores, dicli vulgo oudermans, et decani artificum.

I^rakenburgiorum j Jutfaciorum, Palatiorum, Schona-
^lorum, Vresiorum , Ruwelioruro.

Patriciae et hae fuere familiae a longo tempore
celebriores, ut Fokiorum, Cauchiorum, Yerburgiorum,
liammiorum, Merenburgiorum, Vermatiorum , Bollio-
rum, Verkerckiorum, Pilorum, Cauwenhoviorum ,
Lewiorum, Vermariorum, Orommiorum, Loniorum,
I^otteriorum, Yorniorum, Juniorum, Feitiorum, üten-
broeckiorum.

(fol. 33.) Et ex plebe non ignotae familiae : Cani-
fiorum, Bogerorum, Yerhorstiorum, Honthorstiorum,
Voorstiorum.

Interiere quoque Hindersteinii, Lichtenbergii, Sterc-
kenborgii, Utenhammii, Stoutenburgii, Harlarii,
ühenii, Wolfii, Schouteni, Blomestenii et plures alii^).

Praecipua Zuleiorum familia, olim non parum
illustris, quam a Romanis ortam perhibent annales,
forsan a Zulla dictatore aut Syllanorum nobilissima
familia cujus in Caesare meminit Suetonius. At
ûugae haec; pronior et verior ad antiquitatem via,
ad ipsum Adamum, omnium progenitorum primum,
recta prog(r)edi et omnem praecurrere antiquitatis
nobilitatem. Ex eo Trojani, ex eo Romani, Graeci,
barbari indubitata serie provenere. Fumum ego hunc
alfectatae stirpis non expetendum, imo tanquam
labem, imo mendatium ignotae prosapiae, fugiendum.
Certam vero et veram majorum gloriam imitandam,

■1) In Ms. nog: Drakenburgii, Schonavii, Venrodii, doorge-
schrapt. — Uit de hier volgende uitvoerige aanteekeningen over
Utrechtsche families, die Buchelius in zijne Descriptio en verder
op verschillende plaatsen van zijn Hs. heeft ingelascht, zijn alleen
•ie hoofdzaken over oorsprong en geschiedenis der families opge-
komen, terwijl alle aanteekeningen over leden der families ge-
schrapt zijn.

2) In margine: Ab Antonio tribuno, qui tempore Neronis arcem
condidit Antonianam.

omnibus industriae nervis proponere; hoe demum
dignum verae nobilitatis inditium, non nempe ma-
jorum cineribus aut ruiuis arcium eruenda, sed virtute
majorum aeterna fama.

Alii ab his Columnensium, nobilissimam simul et
potentissimam familiam deducunt, et sunt qui banc
ab illis ; sed, fabulis remotis, clara per se est satis
haec familia, et procul dubio in hisee regionibus
antiquissima, unde tanquam ex equo Trojano prae-
cipuae nobilium familiae prodiere: Anhaltiorum,
Abcaudiorum, Culemburgorum, Yiennensium, Nivel-
dorum,

(fol. 32\'\'«.) Rhenessiorum nobilis et equestris fa-
milia, orta ex Zelandia, ubi pagus adhuc hoc nomine.
Legi tabulam in aula Teutonicorum equitum, quae
memoriam Rhenessiorum continebat, ex teioplo aliquo,
ut videbatur, translata. Hujus hic fere sensus: nobilem
Rhenessiorum familiam ortam ex Zelandiae nobili
villa Vornensi, quorum majores fuerant domini, et
inde, fratrum partione peracta, provinciam Trajec-
tensem petiisse, annum circiter 1300.

Est haec familia plurimis agnominibus , a dominiis
desumtis, insignis. Sunt nempe domini de Mal et
Eideren, qui illustribus etiam Belgiae familiis matri-
monio juncti fuere, quorum post meminero, quum a
Vulviis Rhenessiis originem ducant.

(fol. 33.) Annales inter liberos Theodorici YI)
Hollandiae comitis, numerant Pelerinum Y, burch-
grevium Zelandiae et primum Yorniae insulae dominum,
a quo Rhenessios oriundos quidam autumant.

(fol. 33\'\'s.) Sunt Rhenessii Moermontii a pago
Zelandico, non procul a Rheness sito ; originem nempe
Rhenessiorum Zelandicam, praeter annales, exstantia
ibidem monumenta probant.

Sunt praeterea Rhenessii de Elderen, ex quibus
Joannes, dominus de Elderen, Verfeci ot Manii,
frater Frederici domini de Mal, habuit uxorem filiam
"lothara Henrici Nassovii, Yiennae comitis ac Hol-
lap.diae praefecti, qui obiit 1539.

(fol. 34.) Rhenessii, tam a Baern quam Ter Aa,
a Moermontiis descenderunt, qui item a juniore
fratre Rhenessii a Wulp et Vulven, qui principes
®jus familiae dicuntur, a quodam Peregrine, Hol-
landiae principis filio, orti.

(fol. 35.) Pottia familia celebres in republica vires
•icdit. Horum omnium insignia trium ollarum invonio.
Sunt alii in Flandria, olim nobiles.

Scade van Tulle ohm Celebris familia. Scadios
quoque Frisios et Monasterienses invenio ante 140
annos.

Quaribbii ex Flandria videntur orti, cum ibi sit
pagus ejus nominis; sunt tamen non ita nuper Tra-
Jectinis per nuptias insiti.

(fol. 35^».) Familia olim Celebris Van Rhijn; ex
qua nescio an legittimae stirpis extent relliquiae i).

Oudewateriorum familia dedit praetorem anno 1467.
®unt et hodie in plebe ejus nominis, qui et Van do
^ater, plane novi, neque antiquis illis annumerandi,

Grruterii quamvis diversae stirpis sint, plurimi ejus
hominis in hac republica olim fuere celebres.

Langhii ohm celebres in hac nostra urbe; ncscio
inde hi nostri, qui in plebe hodie vivunt

In margine: Christopherus caecus, caelebs.
In margine: Plane alii sunt, qui jam vivunt.

(fol. 36\'\'s.) Zuleiorum insignia quidam putant esse
columnas, alludentes ad Columnensium Romanorum
familiam, a qua se ortos arbitrantur; vel, quod
verius dici posset, Columnenses a Zulaeis originem
ducere creduntur. Alii geminos arcus esse putant,
pictorum ignorantia depravatos.

(fol. 37.) Amsteliorum potens olim familia, et,
quamvis Hollandiae principibus subdita, originem
tamen habuere ex provincia Trajectensi, et poste-
rioribus temporibus Hollandia pulsi in Trajectensi
territorio se continuere i). Huic propria omnis olim
Amstelandia, quam Amstela fluvius intersecat, et
Amsteliae paludes viciniaeque, item Iselsteinii oppidi
dominium. Urbs quoque jam potens et emporium
totius Germaniae maxumum ortum huic stirpi debet;
Giselbertus nempe Amstelius ante annos plus Sep-
tuaginta ultra ducentos banc propugnaculis, portis,
turribus, pontibusque subliciis muniri fecerat. Ex
hac familia TJltrajectini habuerunt episcopum Go-
suinum Amstelium anno 1249. At demum penitus
depressa, cum conspirationis Velseni particeps Gis-
bertus Amstelius, cum omni stirpe in exilium ejice-
retur anno 1296. Omnis tum Amstellandia ei adempta;
filio tamen ejus Arnoldo Iselsteinii dominium tantum
concessum; unde Iselsteiniorum familia, obliterate
Amsteliorum nomine. Vixerunt tamen ejus familiae
deinceps plurimi, qui Mindeni nomen ab arce contra
Cronenburgum diu possederunt; sed nunc AmstelÜ
nomen reassumpserunt, vocanturque Amstelii de Minen.

(fol. 37*8.) stirpg Niveldica a Zuleiis provenit,
imo et quidam Zuleiorum nomen praeferunt; horum
peculium non procul ab urbe, Yoerdenum versus ad

Ceteris prope Rheni rivum, arx Niveldia, vetus et
ïUTiltia fidueiariis clientibus (vulgo vamllis) nobilis;
restaurata non ita nuper sumptubus Guilielmae Haef-
Brederodii Valravii uxoris, quae emerat a
Stefano Rossemio, oui uxor ex Stirpe Mveldica.

ß-heorum familia quoque nobilis, ex qua Gode-
fridus eques auratus praetor Trajectinus, qui ex
UXore Gertrude Nienrodia liberos procreavit : Frede-
^icüm a Rhede, canonicum Marianum et dominum
Amerongen, Gerardum dominum de Horst et
canonicum Martinianum.

Zaudenbalchiorum stirpa Trajectina Celebris, ex
lua Everardus, cujus virtus civilibus discordiis inno-
^uit, nec praetermissus Hortensiana historia. Hic consul
privilegiorum ac libertatis Trajectinae acerrimus
contra quosdam nobilium, qui Geldricam factionem
^ßquebantur, defensor et propugnator ; donee inique ab
^öimicis apud plebem accusatus et repetundarum postu-
latns^ in exilium voluntarium abiret, cujus etiam res
§estas compendio complexus est Henricus Bommelius.

(fol. 38.) Hanc familiam a Zuenteboldo, Arnulphi
^oiperatoris filio, quidam deducunt; quem Lotaringiae
^agnam partem possedisse tradunt et multa ecclesiae
trajectensi contulisse i).

I-iockborstianam Hollandicam quidam faciunt, et
^\'^^gi fama minus magnifice de hac sentit. Hollandiae
^ömpe regulum, caesis plurimis in praelio nobilibus,
^itiores villicos, quorum facultates sufficerent, equestri
^ignitate honorasse, inter quos fuisse Lochorstianae
fundatorem; falso id. Junius quoque author
e Trajectensi territorio profectos et ejus praeter
^^Qiam certa testimonia.

^ehtenbroeckiorum veterem et nobilem hujus diti-
stirpem esse constat; ex qua legi Joannem

Huchteubroeckium equitem auraturn, caput confae-
deratorum nobilium contra Bavarum, captum ac
deinde ex faedere solutuin, et Joannem anno 1566
inter confederates Belgicae nobiles libelle supplici
regi Catolico misso subscripsisse inveni. Filius, Jo-
bannes supra, vivit adhuc \'), cui uxor Maria Zulena,
praetoris Theodorici filia, ipse olim equitum prae-
fectus, nunc vero silvarum et venationis.
(fol. 38^8.) Lanscronia gens,

Amerongii sunt, qui Borraei vocantur, et Tatii,
diversae stirpis ; Borraei olim notiores,

ïatii Amerongii a Tornacensibus comitibus (si vera
fama est) originem ducere voluerunt; inter nobiles
tamen Trajectenses ab annis plurimis numerati. Olim
tantum Tatii appellati fuere,

Sudortiorum stirps, cui Parisiorum agnomen, nescio
an ex Geldrica Bataviae parte oriunda, sane vetus.
Audio Parisios circa annum 1260 vixisse et habuisse
Castrum suum eo loco, ubi nunc Culemborch ; est
Sudoort in Ultramosana regione.
Brakeliorum nobilis familia.

(fol. 39.) Baxiorum ex Germaniis, ut videtur,
huic provintiae insita stirps; vel ex Lutzenburgicis,
ad quorum principes insignia videntur spectare.

Martia gens a nolho Abcaudio initium habet ; nomen
maternum paterno conjunctum, nam Martios Ab-
caudios scribunt, ut Joannis Martins, cum Sudortio
consul. Sunt tamen, qui praetermisso Abcaudiorum
nomine Essesteinios dici malint.

Walica stirps, quae Fronesteinii conjungit agnomen ,
inter nobiles hujus urbis refertur.

1) In margine: Es Uteris feudalibus de Vulven invenio Albrechtum
anno 1555, patrem hujus.

üusiorum familia antiqua, ex qua Florentius Ruysch
ïoter nobiles Florentii, comitis Hollandiae, a Frisiis
^ccisus >)

(fol. gtjvs.) Vincemia stirps olim quam nunc eele-
hrior, ex qua nomen suum possidet in urbe Yieus
^iöcemius, Pagus est quoque Wincemius, non procul
^roninga, cujus libro I Kerum Frisicarum meminit

Mulardica familia advena ex Transissulana regione ;
^i\'bem tamen a longo tempore possedit. Puit non

Reineveldorum stirps Tutorum agnomen possedit
Hanc ex infima plebe ortam caluraniantur et texto-
ruin collegio annumeratam; sed error iste ex tem-
porurn istorum consuetudine. Nam dissidentibus inter
civibus, ut facilius ad arma conveniret populus,
^ujusque artificii erant collegia, haec cogebantur
^■fniabantur; multi vero patritii et nobiles, ut tuti-
\'^i\'es essent, horum se collegiis inscribi curabant, ufc
^ plebe agnoscerentur, nec ut adversarii premerentur;
•Heinde tanquam capita erant furentis et excitatae plebis,
quam sedare poterant hoe nomine aut magis incitare.

Rumelaria gens, quamvis externa ex Geldrica
«atavia, domi quam hic nobilior; urbem tamen
possessione demeruit.

Regulorum familia quod nec adeo Celebris aut anti-
insigniorum vitium videtur indicare, quamvis
jam nuper correxerint.

In margine: H68. Hic annales inter se dissentiunt, et sunt
\' anno 1U8 referunt sub Florentio II.
Nam. De Voocht van Rynevelt.

Grun(ev)eldica stirps ex Duvevordiis orta, vel ut
quidam Wassenariis, ex Philippo nempe Wassenario
Arnoldus Gruneveldius natu minimus, ut ex Wasse-
nariae curione ïheodorico refert Junius; Bocken-
bergius tamen ex scheda vernacula vult Arnoldum
Wassenarium, filium Theodorici II, Wassenarii do-
mini, ex quinque natu minimum, originem Grune-
veldiorum genti dedisse.

Risenburgia familia ex Culemburganai) habere
initium constat, sed sine nuptiis; recens est et circa
annum 1450 auditum nomen, quo se scribunt Vianios,
nam ante centum jam annos fuerant domini de Risen-
burch Joannes Venius et Hubertus ") ; sed dubito an
ejus familiae, cujus bi qui vivunt.

Ridderiorum olim geus celeberrima. Restant quidam
ejus stirpis, de quorum tamen natalibus dubitatur,
cum inter plebeos censeantur. i

Cuelenbergii olim non incelebres invenio, nempe
Walterum Cuelenbergium , qui et de Colonia appel-
latur, obiisse anno Cbristiano 1393.

(fol. 40*\'«.) Zuleiorum familia diversis agnominibus
aucta: ut Natevs^ysch, quorum jam supra memini.

Zuleos quoque dictos de Blasenburg invenio. Ar-
noldus (Stephanus) dominus de Blasenburch Tul et
Wael, patruus meus magnus, cui sorores Juditha,
avia paterna, et Joanna vestalis Ceciliana.

Constat praeterea Hemertiorum familiam Trajectinae
^itioni insitam. Quum dominus Jodocus miles occupa-
\'verit possederitque dominium de Amerongen anno
1483, et Gijsbertus castri in Amero(n)gen dominus
\'^ii\'ca haec tempora fuerit, cui filii Joannes et Rei-
lerus anno 1517. Reinerus ohiit in Lopicker-capelle,
cujus forsan arx illa, quae ibi visitur, Capelli nomine
niagnifica.

uobiliores hujus urbis familias et quos ex iis vixisse
öertis temporibus acceperam retulerim, ad patritias,
*^einde ex plebe celebriores me accingam.

Fokiorum familia Celebris fuit semper, quam etiam
ïiobilem fuisse olim at in exilium pulsam amissis
^el venditis bonis in Brabantia (ni fallor) advenam,
diu 3) consedisse ex moniimentis constat.

Cantheri, origine licet Frisii, insiti tamen patritiis
I^ltrajectinae reipublicae familiis; multi horum gen-
tiles Groeninghae et Leovardiae adhuc hodie vivunt,
quibus late Sifridus Petri libro De scriptoribus
^i^isiae. Lambertus ex Witha, filia Johannis Au-
^uniae, genuit Wilhelmum, hic Lambertum Gruningae
®atum, qui inde consiliarius Ultrajectinus factus,
nxorem duxit Johannam filiam Theodorici Wijckii,
quae originem ex Abcaudiano notho deducebat; haec

\'\') Hel hier volgende over de Utrechtsche families komt in het
S- voor op fol. 47 vs. vlg., achter het slot der Descriptio en voor
® ®piloog: elogia urbis.

ipsi genuit filios duos: Wilhelmum et Theodorum et
filiam Johanaam, ut ipse Guillielmus i) testatur-
Theodoricus vero solus superstes ex uxore Catarina
de Zuart, vidua Jacobi de Nienrode, sex proles
genuit. Lambertum Y. I. D., Joannem, Wilhelmum
et filias tres.

(fol. 48.) Merenburgios quoque ante nostram aeta-
tem celebriores redditos volunt. Sunt tamen, qui
viles admodum horum majores ante 70 annos fuisse
volunt et ex mercatura, quam exercebant, Smeren-
burgios dictos, alii ex aedibus, quas nuper posse-
derunt in Foro novo Boario nomen deducunt.

Bollia stirps antiqua; nescio an cum Boelliis eadem 3),
quorum inveni ante ducentos amplius annos in repu-
blica celebrem familiam.

Botteriorum familiam confusam nunc cum Snellen-
bergiis videmus, insigniaque usurpare, quae ab Am-
steliis deducta videri possent ex similitudine.

Yornia stirps olim Celebris. Lego Gerardum obiisse
anno 1484; deinde consulem fuisse ctim Saudenbalgio
Godefridum anno 1524; ac cum collega in exilium

abiisse ob confaederatorum insidias, ac demum anno
1528 urbem cum equitibus militibusque ab episcopo
acceptis occupasse fugatis confaederafcis.

(fol. 49.) Junios invenio anno circa annum 1300
floruisse Petrum ac 1328 Everardum. Sunt adbuc
ejus nominis quidam, an ejusdem familiae nescio.

Rutenbergios ; invenio Egbertum ïïaec de Ruten-
berg anno 1366, et Rodulpbum. Originem tamen
bujus ex regione Transissulana, admodum nobilis et
comitibus Bentbemiis quandoque connubio junctam.

Lego circa annum 1337 vixisse Tbeodoricum do-
niinum Cozyn de Isselt; Wilbelmum quoque et Her-
uiannum 1375. Sunt etiam, qui et nomen et dominium
de Isselt habent ac Velsiorum se posteritatem jactant,
lui tamen diu inter plaebeos delituerunt.

Hermaliam celebrem olim stirpem fuisse ex veteribus
Monumentis inveni, et a Zulenis quoque agnomen
assumptum.

Pauwios inveni in Gothen habitasse et inter cele-
briores jam tum numerates anno 1336.

Sunt etiam Van der Burgii, filii Adriani, prae-
sidis primum IJltrajectini ac deinde in Private consilio
ï\'egis Primarii consiliarii ac Aurei velleris thesaurarii
®t archivorum ducatus Brabantiae custodis, nempe
Pranciscus, praeses Mechliniensis ; Lambertus, decanus

Marianus; Adrianus, scriba Trajectinae Curiae pri-
marius. Primo ac postremo sunt jam liberi.

(fol. 50.) Sequentes familias nobiles et patritias
vel interiisse, vel latere arbitrer. Circa annum 1300
nobiles fuere équités et multis deinde temporibus
celebres Yresii, quorum arcem fuisse Vresenburcb
comperio anno 1452. Eodem tempore vixere, et ad
nostra fere tempora pervenere Licbtenbergii équités,
Stoutenburgii, Amersfortii milites. Familiae quoque
nominatissimae et suis temporibus celeberrimae Over
de Vecbtiorum, ex quibus Joannes anno 1445 praetor
Ultrajectinus; Herlariorum, quorum inpotestate Ameida
diu fuit ; Linscbotiorum , inter milites numeratorum ;
libenorum, Scborenburgiorum , Schalkwijckiorum, Lo-
pickiorum, Zeystiorum, Yuyterverdiorum i), Preisiorum
de Dolre, Ginkeliorum, Galecopiorum, Blockboviorum,
Oucopiorum, Yan der Mye, Blomendaliorum, Blo-
mesteiniorum, Honsvikiorum, Yleuteniorum, Leer-
semiorum, Yan der Horstiorum, Clarenborgiorum (ex
qua Johannes marschalcus Trajectinus), Yeldiorum (ex
qua Arnoldus praetor Trajectinus), Utenhammiorum,
Schadiorum (ex qua dominus Helias, domini Walteri
militis filius 18, dominus castri Wessenstein, nunc
Westrom in Hauten), Goesiorum, Zandenborgiorum,
Lunenburgiorum, Leuwenbergiorum (ex qua milites
circa 1348), Broechusiorum, Woudenbergiorum, We-
teringiorum, Spiegelenbergiorum, Einenburgiorum,
Schonortiorum, Alrehorstiorum, Zurmontiorum, Yul-
viorum, Walenburgiorum, Laeriorum (ex qua Otto,
campi praefectus episcopi Joannis Arquelii, occisus
in Zoest 1356), Kuinreorum (ex qua Hermannus
dominium vendidit episcopo Trajectensi anno 1407,
cum ei essent filii Hermannus et Henricus), Boele-
steiniorum, Groenewaudiorum, Bekevortiorum, Ouda-

öiorum, Yan der Aa, Crieckebeeckiorum, Drieber-
giorum, "Wyscbeorum, Mouwiorum, Woumannorum,
Groberdingiorum, Pallatiorum.

(fol. 50ts.) Zilie s olim floruisse celebri Stirpe
<^omperio; sunt ejus nominis in plebe.

Wolfiorum inter armigeros Celebris familia fuit;
^ivunt hoc nomine, sed plebeii.

Beeriorum quoque gens olim inter celebriores nu-
ßierata circa annum Christianum 1348.

Yijckiorum stirps ex notho Abcaudiano originem
habet, ex qua Joannes vixit 1402, quem ejus familiae
Caput fuisse arbitror. Fuit et Joannes Yijckius anno
1528, conspiratione Geldrica captus et gladio caesus,
cujus caedes mirabili casu accidit, temporum istorum
inconsideratam vindictae cupiditatem et iniquam
testante, nam reum non ante elapsum, quam alium
ejus nomine consanguineum interemissent innocentem
eognovere.

TJtenhammiorum stirpem jam defecisse annotavi-
Dius, licet reassumptum illud nomen audiamus ab
Hammii castri dominis; a feminea id, non virili parte,
6t quasi possessione restauratum. Pamulum suum
luxerat horum avia Utenhammia , ex hoc filius
öiaternam adoptavit stirpem, et ducta uxore villica
hos, qui jam vivunt, produxit liberos : Joannem

Pater horum vocabatur Johannes, habebatque fratres
duos: Theodorum Wanrodium, qui plures habet

Rictus, aviam abduxerat et post parentum obitum
fuorat reversus, possessionemque bonorum occupaverat.

In Ms.: Venrodiorum, veranderd iu: Utenhammiorum.
2) lu Ms.: Venrodia, veranderd in: ütenhammia.
In Ms. is ruimte opengelaten voor één woord.

Canifiorum familia, quamvis plebeia, Celebris tamen
et in rebus turbulentis turbida.

Eickii quoque inter cives olim non postremi, ex
quibus Jodocus gladio caput amisit, factione Geldrica
urbe pulsa.

(fol. 51.) Vechtiorum familia ex Campis navalio-
rum, non adeo antiqua neque nobilis.

Schonenburgiorum familiam non ante multos annos
invenio, quae jam, nescio quibus meritis, nobilitatem
sibi vendicare conatur.

Montanos vidimus nos fratres: Paulum juriscon-
sultum et senatorem Curiae Trajectinae, Joannem
jurisconsultum et canonicum Martinianum, Jasparem
jurisconsultum et advocatum Curiae nostrae , quemad-
modum et Balthazarem natu minimum jurisconsultum,
Petrum praeterea presbiterum Johannitam, et Joan-
nem dehonestamentum familiae, tum faeminam Lisa-
betham uxorem Antonii Ridderii coctoris cerevisiarum,
liberos omnes Theoderici.

Omiorum familia a Wingarden hic in patria mea
consedit ab annis viginti p. m. Cornelius nempe, utrius-

que juris licentiatus, graphiarius olim feudorum efc
Konsiliarius Hollandiae ex promotione Viglii, cujus
cognatum Gelliam ab Hotema, filiam Mintsiae, filiae
ï^oleardi ab Aytta, patrui Yiglii, babuit uxorem;
eaque numerosam ei prolem peperit: Idam jam
Johanni Bilartio nuptam, Foleardum Provincialis
CJuriae ad vocatum, Clementiam, Mariam, Jetsiam,
A.nnam, Hermannum, Viglium, Aegidium, Vilbel-
öium, Gerfcrudem, Danielem.

Pamilia vero Montismaeorum ex Yigliae nepotibus
® Prisia hic consedit. Rintsia ab Ayta, Polcardi
patrui Yigilii filia, ex Popone a Montisma peperit:
Buchonem, theologiae doctorem ac praepositum
^ivi Johannis; 2^ Bauckiam, Jelgero a Peitsma primo
Carito ac deinde secundo Paulo Breckero nuptam;

Taconem, qui hic nupsit Barbarae, filiae Cornelii
Scryvers, graphiarii Provincialis Curiae, ex qua genuit
Serapionem, Jesuitarum collegio ni fallor adscriptum,
Cornelium, Popconem canonicum , Rintsiam, Barba-
I\'am, Elisabetham, Yiglium, Galenum; 4°. Idam;

Polcardum, decanum sancti Salvatoris.
(fol. 63^®.) Ex Loenreslotiis invenio,
(fol. 63.) Pamilias Ultrajectinas adhuc extantes,
tarn patritias quam plebeas, quarum mentionem in
literis vetustioribus repperi, hic appono.

Benthemiorum familiam inlustrem alibi, hic vero
plebeam invenio, insigniis vero nobilioribus insignem;
luid de ejus dicam origine non habeo, quamvis ex
Uothis fortean ortam crediderim.

Het hier volgende over de Utrechtsche families komt in het
voor op fol, 62 vs, vlg,, midden in het chronologische verhaal
gebeurtenissen van Buchelius\' Diarium.

Scayckios ex page Hauthenio oriundos credo,
cum illic adhuc vivant Jan Willemss. et Elgis Wil-
lemss., ac Jelis Daemss., coctor cervisiarius in Platea
gemina, in urhem familiam invexerint. Invenio satis
antiquam familiam Scatwikiorum ; ita nempe dicenda,
non Scayck, nisi vulgi more dictione breviata et
contracta.

Pijlsveertios ex superiori ortos notum est, cum
Henricus Ruysch, Pijlswertii dominus, id nomen
Willemo Vettio dederit, qui ex Nicolea Hinder-
steinia filium reliquit, Wilhelmum, et filiam Cor-
neliam, Cornelio Merenburgio nuptam.

Backerii an ex opeficio incertum nomen sumpserint;
celebres inveniuntur anno 1360, ex quibus Ermbrechtus.

Eliam de Terra Santa vel Van den Heyligen Lande
legi vixisse anno 1470. Et Arnoldum Willemi filiunx
scabinum anno 1475.

Hensbeeckios. Invenio Joannem anno 1575 capi-
taneum Trajectensem, bospitem Domi Coloniensis.

Cleve. Vidi tamen in carminé famoso borum,
qui jam vivunt, originem ex rustico Abcaudiano
«ieduci.

(fol. 66.) Nomina veterum familiarum, tam patri-
tiarum quam plebearum, quarum non memini in
superioribus, passim collectarum ; Entorp 1390. Van
der Brugge 1370. Aernhem 1371. Hombout 1350.
Ijieboert 1370. Vos 1380. Stuyts 1380. Beeckermans
1363. Scrodekiin 1400. Rynoye 1410. Zomer eodem.
^an de Bene 1420. Van den Shjs 1425. Honger
1340. Bucontbuys, leertouwer 1340. Stoick 1520.
ßraoem 1350. Dymbout eodem. Van der Sterre
eodem. De Haen eodem. Alvekin eodem. Van den
Spiegel eodem. Damasscheorum eodem. Hamerstei-
Ueorum 1400. Witte eodem. Retwijckorum eodem.
Van der Weyde 1410. Luttekenbuse eodem. Roye-
®%n 1580. Sloyer 1400. Paelvoet 1420. Van Amers-
foorde 1450. Velpen 1500. Rodenburch 1300. Van
\'^en Damme 1340. Vuyter Koornmarc eodem. Scbinckel
®odem. Hoen eodem. Droem eodem. Schorze eodem.

1430. Nypyser 1440. Yan Yeen 1450. Yan Yalcken-
dael eodem. Malsen 1475. Yosse 1476. Yan Hove
1476. Huesden 1524. Zelek eodem. Gmenenberch
anno 1500. Yan Mast, alii Yan Masch, eodem. Snoeck
1469. Ryswijc 1413. Stultinc eodem. Bnser 1488.
Roeck eodem. Brantss eodem. Bockels 1360. Yan
den Doem. Jacobum Stellinm invenio, ah Ultrajectinis
captnm anno 1481 ad castrum Yreswijck, ab Hol-
landis obsidione pressum cum Johanne Dorpio.

(fol. 41ts.) At haec de Trajectinis familiis satis, ne
in infinitum excrescat materia. Nunc restât virorum,
per ingénia clarissima aeternum viventium, brevibus
sed meritis eelebremus elogiis. Tuque inprimis suc-
curris animo meo, venerande Adriane Plorenti, quem
nascentem placido viderunt lumine Musae, nam ex
infima at honesta plebe genitus animum non de-
spondisti, diurno nocturnoque studio ipsam tuam
naturam superans ad altiora aspirasti ; nec vanus iste
conatus, eruditionis nempe tuae et i) pietatis fama
ad omnes pervenit, adeo ut ad Caroli principis te-
nuiorem aetatem moderandam accersitus, talem te
prestiteris, ut post varies honores purpureo galero
dignus non modo Caesari, sed et summis pontificibus
visus fueris; et inde mortuo Leone X pontifice
maximo in ejus locum electus summa concordia,
absens imo invitus, nullaque ambitione sed morum
integritate et insigni pietatis fama ad tam sublime
fastigium evectus fueris. Et cum populus Romanus (ut
moris est) ad pedes tuos osculandos venisset, deque
tua electione et prospéra ex Hispaniis navigatione
gratulatum adesset, gravissimum responsum his verbis
conclusisti: „Bono animo sitis! Princeps, qui aliud
quaerit supra principatus honorem, quique haud solam

populorum utilitatem quaerit, non princeps sed tyran-
uus est 1). Os meum paucis paseitur et corpus tegiturj
quicquid supererit ex pontificiis redditibus in Cbris-
tianorum commoda efFundetur." In hunc Itali, quod
Gxternus nec delitiarum Romanae aulae amator,
löiquiores, ac inprimis Zannazarius et Jovius 2). Libres,
quos ediderit, nundum vidi praeter Quodlibeticas (ni
falsus titulus) questiones 3). Aedes permodicae inter
fabros lignarios juxta pontem Regulariorum, in quibus
Qatus est, monstrantur adhuc cum vivae jus effigie.

Verum ut episcopos martios et bellicosos supra
^ettuli, ita et nunc ingenio illustres ac eorum monu-
ïuenta hoc loco addam. Bonifacii exstant epistolae
vitae quorundam santorum Ratbodii scripta
sunt De laudibus Martini et Bonifacii ac Amelebergae,
(fol. 43.) libri homiliarum et sermonum etc. Adel-
boldi scripta haec extant: Vita Sancti Henrici im-
peratoris, De laude Sanctae Crucis, De laude Sanctae
^lariae etc. Ac postremo Fredericus Scenck Tau-
tenburgius, assessor olim Spirae in Consilio imperiali,
^if fuit doctissimus et jurisconsultus Celebris, cujus
haec extant scripta: Dialogus contra temulentos,
Interpraetationes in tres Libres feudorum, Conclu-
siones, Progimnasmata fori. De actis civihum judi-
tiorum Viridarium conclusionum juridicarum et
I^e officio episcopali tractatus, quem nescio an ediderit.

Protulit haec mea patria Cornelium Valerium,
^enarum literarum Lovanii professorem, virum doc-

In margine: Vide majori aequitate scribentera Onuphrium.
3) In margine: Edidit etiam Gommentarium in 4 libros Senten-
tiaruiß.

In margine: Conradi extat Apologia pro Henrico IUI.
In margine: Habeo et libellum De imaginibus.

tissimum i), qui multa iugenii sui monumenta juven-
tuti utilissima reliquit, ut Grammatices, Ehetorices,
Dialectices, Mathematicarumque artium fundamenta;
de quo Junius 2): „Hoe viro delitiis suis fruitur
Lovanium utrique paginae factum ingenium etc."

Guilliemus quoque Canterus Ultrajectinus, juvenis
inter aetatis suae primos, quem nobis immature
nimis funere ante 33 aetatis annum abstulere fata;
qui si vivere licuisset, facile omnes in suo genere
superasset. Documento sunt copiosi Novarum lec-
tionum libri; Aristidis e Graeco conversae orationes;
Lycophron explicatus, nec fere quisquam bonorum
autorum ab eo intactus, quin aliquid lucis adferret.
De boe Lipsius et ejus morbo s) : „Quid autem? tabes
ea est et marcor? an quis alius languor? De illa
visus mibi dicere medicus Gemma, quodMusae tamen
probibeant et diurnare paulo magis in terras velint
Pernassium hunc alumnum. Sed causa morbi quae?
Studia an curae?

TiKTOucri 7<x.p rct km i/ó<TOu: "èvluixlxi.
Morbos enim producere et curae solent, ait Tra-
gicus. De studiis magis credo, quae calide ille nimis
habuit intente. Nunquam vidi tam indefessum inge-
nium et laboris hujus musici aut appetens magis aut
ferens. Semper ille in libris, chartis, noctu dia
assiduus accubuus ; nec dies solum omnes appensi et
numerati ad banc curam, sed horae, quas singulas
ad clepsydram dividere ille solitus, et attribuere huic
lectioni aut scriptioni." De Plinio suo scribit et jactat
alter Plinius: „Atqui torpor ille hominis, si cum hac
assiduitate comparetur."

1) In margine: Natus circa annum 1520, ut Henr. Pantaleon De
vir. Germ. ill. part. Ill pag. 461.

(fol. 42\'\'».) Hujus quoque frater Theodorus Cau-
terus, editis i-) H Variarum lectionum libris et emen-
dato Arnobio eruditionis famam adeptus est. Hic,
quam vis jam reipublicae animum applicuerit, nibilo-
\'^luus aliorum de se operuni spem promittere videtur.

G^isbertus Longolius, ex nobili Langerakiorum stirpe
^\'^\'\'Us, annotationibus non indoctis multaeque lectionis
^um ab adolescente editis, in libellum De morum
^^^nestate, notus ; professione medicus.

I\'hilippus Morus, Antonii excellentissimi pictoris
^^^us, canonicus sancti Servatoris, mathematicus acu-
et poeta felicissimus ; sed negligentior habitus
^^lla tam faecundi ingenii edidit monumenta. In
■^frieam tandem profectus, ut Lusitanorum regi contra
^^arbaros expeditionem paranti adesset, in itinere
Maris taedio decessit. De hoc Burchius :

„More qui facili fluente vena
Fundis versiculos Marone dignos
Dignos Ovidio et meo Catullo."

Cornelius Laurimannus locum etiam inter doctos
obtinuit, diligens scolae Hieronimitanae gymnasiarcha ;
praeter Comediam Hesterae ab eo editam nil vidi.

Qeorgius Ratallerus, Senatus Trajectini praeses,
Merito bis asscribetur; eruditus sane, qui quicquid
Poterat a publicis curis suffurari temporis Musis
auioenioribus impendit. Ab hoc tragicum illum prin-
cipem Sophoclem versibus redditum legimus, et psal-
Morum elegantibus versibus édita oracula. Hic prae-
^ipiti quodam fato (ut Lipsiano utar^)) ereptus. Nam
Valens ad Curiam venisset, subito animi deliquio
®^Qcidit, nec surrexit.

In Ms.: ae editis.
) In margine: et Militem Christianum.
) In margine: l Cent, epist.

Lambertus Hortensius bis non falso adnumerabitur,
qui Montfortiano municipio Trajectensi ortus, inter
cives tamen ascitus, memoriam scriptis suis praeclaram
posteris reliquit. Edidit nempe Bellorum Germani-
corum et Ultrajectensium historiam, Anabaptistarum
tumnltum, Commentaria in Lucanum, Satyras etiam
et Epitalamia.

Albertus Leoninus philosophus, jurisconsultus, ma-
thematicus , qui correctionem anni inter primos edidit
ac magnifico senatui Veneto dedicavit.

Lambertus Verburchius, hujus germanus et decanus
Divae Mariae, vir infinitae prope lectionis.

Nec meum praeceptorem Arnoldum Eyckium, qui
totam paene aetatem docendo juventutem impendit,
in Graecis non indoctus, Latinas Musas attigit, sed
invita Minerva, hic omittam; ad poesim fenestram
primus mihi aperuit, quamvis effaeto et senescente
jam ingenio, cui quies, quam literaria haec aptior
molestia.

Vivit adhuc Guillielmus Eckius, mathematicus et
poeta non indoctus ; vivit Paulus Scorelius. Sed
nulla adhuc felicium ingeniorum aut perpauca extant
monumenta.

Pictura etiam habet quod huic référât. Quae
tam benigne foverit et honoribus auxerit Joannem
Scorellium, pictorem excellentissimum, eumque col-
legio Mariano ascripserit et civium numero habuit.
Hic cum pulposos lacertososque cum justa tamen sym-
metria artus exprimeret, vulgi malesano juditio minus

^^gne laudatus est ; illud verum, coloribus esse
austeriorem. Hujus vidi tabulam Divae Ceciliae, in
qua montium , agrorum, silvarum mixta diversitas et
ruinarum insitae reliquiae, mirum in modum placu-
erunt. De hoe Joannes Secundus Hagiensis i) :

»Pictorum sublimis bonos, columenque virorum,
Artificum rudibusque novum decus edite terris.
Qui procul ad patrios orbis monumenta Latini
Pers agros Rbenique locas ad flumina Romam."

Quem insequutus Antonius Morus, confessione
artificum in discreta similitudine vultuum filo inque
^auda illis symmetria palmam facile adeptus; idque
assecutus , quod rarum in artis successu inveniri posse
existimat Plinius (de Parrbassio loquens) nimirum
extrema corporum facere et desinentis picturae modum
lueludere. Artifex operum, ut inquit de eo Junius,
faecundus principalium, a quo quicquid ferme regum
primatum haec aetas habet aut habuit jampridem
expressum.

(fol. 43^«.) Antonius Blocklandius municipio Tra-
jectensi Montfortio ortus, Trajecti educatus, qui in
praesentandis venuste vultubus minime durus, in
^eddendis historiis nulli facile secundus audit, at
^iridi etiam tum aetate nuper ereptus, nondum
Uöinibus satisfecit sui desiderio. Vidi ejus tabulas:
^ativitatem Christi, Pentecosten, Lotum cum filiabus,
■^^onidem, Rudolphum quoque Weeldium; vividae

multorum effigies et coloribus spirantes vultus im-
mortalem reddidere. Cujus etiam filiam Mariam,
puellari quadam dulcedine non invenustas exprimere
imagines notum est.

Duo restant in ipso aetatis flore crescentia ingénia,
temporis juditio majorum famam assecutura: Abra-
bamus Blommartius et Joachimus Utevalius; quorum
ille audatior, hic mitiori quodam filo operosior ;
prioris tamen, ut liberioris ingenii, magis placent
commenta.

Ars quoque hac aetate usitissima, vitrum pingere
et vividis coloribus ex tam fragili materia nominis
aeternitatem quaerere. Et produxit haec nostra civitas
hujus artis non ultimum Joannem Zylium, cujus
memoria erit, donec ipsius artis in orbe vestigia.

Architectum praeterea genuit nominatissimum
Sebastianum Oyum, cujus magna apud Carolum Y
imperatorem ejusque filium Phelippum aestimatio,
qui mira arte Hontem Carolum, Oppidum Phelippi
vel Philippopolim ac Hesdinfertum désignasse, for-
tissima totius Belgiae contra Gallorum impetus pro-
pugnacula, fertur.

Habet et nunc caelatorem argentarium excellentis-
simum, Henrici III Francogallorum regis aurificem,
Johannem Crocium.

Fuere hinc quoque oriundi supra omissi : Hesius
presbyter, qui Itinerarium edidit, Gerardus Lystrius
Rhenensis, Gerardus Mulartius jurisconsultus, Paulus
Montanus jurisconsultus, Dalius jurisconsultus, Hen-
ricus Herendalius medicus, Daniel Broeckhusius
medicus, Rudolphus Tollius prognosticus. Diemaeus,
Consiliarius regius, quaedam scripsit in jure non-
dum édita. Johannes Ridderius jurisconsultus nuper
vixit. Supersunt florida adhuc ingénia: Theodorus
Rhenessius, Henricus Wiltzius, Everardus Pollio,
Lambertus Canterus. Edidit nuper Borrius quidam

(loi. M.) Nunc de moribus pauca. Quae ad reli-
gionem pertinent, cum ceteris Christianorum com-
munia habuimus, dum status urbis floreret, Relligio
^usquam major olim, nec pietas, sed, ut principia
^Qimi calore fervere, ita sequentia paulatim refrige-
seere videmus; paulatim nempe relligio in super-
^titionem, pietas in impietatem degeneravit. Id effecit
®pum abundantia et regionis faelix fertilitas; pietas
prima opes pepeperit; inde filia viperino more (ut
Quidam ait) deYoravit matrem 2). „Nam, ut ante
Sacerdotes innocentissimi atque abstinentissimi fuere,
•^uo tempore sola sacra ceremoniasque tractabant, sic
post fuere ex iis, qui cupiditate ambitioneque prae-
®ipites iverunt." Quare mérita paene affecti, a tot
Jam annis, seditionibus, bellis ac religionum contro-
"^ersia agitamur. Haec pbarmaca divinae clementiae,

1) Op fol. 54 en 53 van zijn eerste deel teekent Buchelius nog
«et volgende aan: Viri docti e patria raea oriundi, praeter eos,
luos supra suo loco posui:

Johannes Becanus, canonicus Uitrajectinus, qui scripsit Cronicon
"ollandiae et Trajecti, nondura quod sciam editum.

ï\'ranciscus Verhaer, qui Vitas santorum ex L. Surio collectas in
fPitomen redegit, Antwerpiae anno 1591 impressas in 8°, cum ante
16» idem typographus edidisset anno 88.

^icolaus Dalius jurisconsultus, cujus carmen vide in lib. Gom-
"^ent. Lipsii ad Tacitum.
^isbertus Longolius medicus.

CiISBERTCS SCRIPTO LONGUS COGNOMINE LONGUS,
DIGNUS QUI LONGA LAUDE VEHATUR ERAT.
HIC BATAVUS CUNCTIS POTUIT CERTARE LATINIS,
ARTE VALENS GRECIA BARBARA LINGUA FUIT a).

Ante aliquot annos lego vixisse Joannem Block pictorem et
"^bertum Lysterum; item Joannem Beyer, vicarium Martinianum.
Pontani Historia. VII.

quibus prurientes petulantium animos et luxuriantium
sanitati restituera conatur; utitur Deus malis tamquam
flagellis efc tyrannis tamquam instrumentis, quibus
malos bonos faciafc. At non miror, nec mecum quisquis
Yeterum legerifc bistorias, tam sacrorum morum cor-
ruptas disciplinas, et Yitae sacerdotalis diverses ab
institute, a pietate usus, cum Eusebius sit author,
etiam primis Christianorum temporibus, imperatore
Diocletiane, ecclesiastices lengissime jam tum a veritate
recessisse, simulationem in vultu, dolum in corde,
fallatiam in verbis occulte gessisse, adeo ut Deus prop-
terea offensus gravem iis immiserit persequutienem ;
non tamen sues oppressit, sed punivit et admonuit
vitae turpiter anteactae. Templa a majoribus condita,
ceremoniae institutae, bona celebrantibus sacra attri-
buta, ordines discreti, idque pietatis non frigida opi-
nione ; tempore accreverunt singula. Templorum jam
major numerus, arae censtit(ut)ae, ceremoniae cere-
meniis additae, piorum memoriae celebratae, nec
quicquam in religione nimium esse putabatur, si mode
religiosum, Hinc quidam histriones, eodem pietatis
vele, occulta sacra tanquam in theatrum populo propo-
suerunt et tanquam comoedias acturi fidei Christianae
habuere sacramentum. Inventi, qui se opponerent;
item alii, qui omnem salutis viam dubiam redderent,
imo et religionis nostrae fundamentum in controversum
vocatum a quibusdam. Sunt, qui proprio pectori
(foi. assentientem fingunt Jovem ; strictius alii

nos celligunt, alii fusius religionis mysteria extendunt-
Eadem tamen cum omnes astra spectemus, et ad
eundem aeternitatis finem tendamus; quid interest,
qua quisque prudentia verum requirat, qua quisque
via curriculi metam attigerit? Vere ille, uno itinere
non posse perveniri ad tam grande secretum; unus
vero omnibus finis propositus, et una properantibus
janua aperta: Christum petimus, eumque sequimur,

Alia majorum via ad verum ilium terminum; alia
herum, qui jam vivunt. Nunc arae Divum eversae,
iQiagiues et ornamenta varie consumpta sunt; coe-
ûobia et templa plurima fundamento tenus diruta
Jacent; mortalium haec novitatis curiositas, simplicior
iQtroducta religionis species, at involucris ad pietatem
trahitur vulgus ; afficiunt etiam maleferiatos animos
pietatis saepe vanae spectacula.

Exercentur in extantibus Calvinianorum décréta.
Hi duplicis sunt generis: Consistoriantes alii, Liber-
^ioi alii. Illi, nescio quo foedere arctissime colligati,
uominibus consignatis tempora missorum Christi revo-
care videntur; hi vero libertatem profitentur majorem,
ÛOU nempe servitutis speciem esse religionem, sed
verae libertatis, ideoque nullum conscientiae vinculum
^el externum admittunt. Horum presbiteri et con-
cionatores uxores ducunt, liberos alunt honeste,
Verbum Dei (sic vocant Christi monumenta) statutis
•liebus populo concurrente legunt, exponunt; carmina,
qnae Davidis Hebraei sunt, cantant, quibus populus
OQinis indifferenter occinit, ut mirus edatur sonitus.
Omnia reliqua Pontificiorum non modo negligunt,
^ôâ partim ut impia execrantur, partim ut inutilia
®<>ntemnunt et aspernantur ; monumenta nil curant
Veterum aut majorum memorias, caelo jam sua
Nomina scripta dicentes, adeo quidam eorum vel
jPsis Gottis barbariores. Praecipuum in religione
lUud Christi epulum nocturnum, quod Pontificii
^aenam Dominicam vocant; hic maxuma inter Cato-
licos Romanos et Evangelicos Calvinianos dissensio,
tantum in memoriam, et ut ultimum Christi
testamentum ac mortis verissimum testimonium su-
uinnt; illi panem post benedictionem sacerdotis in
(fol. verum Christi corpus commutari asseve-

Calviniani hoc modo sumunt Caenam sacram : eccle-
siastes diiodecim vocat, qui assident mensae, ad hunc
usum constitutae ; ille panem, in frusta divisum, sin-
gulis porrigit, prolatis Christi verbis: „Hoc est corpus
meum etc."; deinde vinum addit; prius tamen precibus
et jejuniis purgatos se reddunt, et puros se consti-
tuunt ad tam purum mystirion; et sic deinceps ordine
quodam cum ceteris agitur, ac unus post alium assidet,
et monumentum hoc perpetuum divini erga ipsos
amoris accipit.

Anabaptistarum quoque hic plurimi, quorum divisae
inter se et diversae opiniones, et ab autoribus nomina
sortiuntur: Memnonistae, Abecedarii, Simplicistae,
Adamitae; ac ita ludit in divinis humana vanitas.
Pactionum haec, non religionum discrimina. Horum
qui primi, neminem ante aetatem perfectam sacro
fonte abluendum, sumpto ab ipso Christo exemplo,
putant ; ad hoe sententiam Pauli Thersitis, clarissimi
Christianae legis buccinatoris, sophistice magis quam
vere interpretantur, quemadmodum plura alia dissen-
tiendi potius aut altercandi studio quam veritatis
investigandae. Hi nec jurare nec arma gerere, quasi
id Deo etiam in necessitate displiceat, volunt ; quare,
cum urbanae cohortes civium ad arma cogerentur, et
singulae per vices legittimas civitatis œoenia defcn-
serent, se tamen arma sumturos, quod contra supei\'-
stitionis esset institutura, negarunt, sed lepido coffl-
mento delusi sunt. Quidam hujus generis pascebat
porcum in hara, quae erat ante lisnen domus; quf>\'l
animadvertentes quidam ex vicinia, tempus experientiae
adesse rati aut simulationis detegendae, noctu porcuio
aggrediimtur ut fures. Ille statim maxumos strepitus
edere, at pii homines, qui ne pro patria arma iö\'
duissent, pro porco arripiunt, ut fors ferebat; hic

gîadium, ille baciilum aut lapidem, exiliuntque
porcuiü furibus erepturi. Haec sequenti die in vulgus
sparguntur, et delusi hi simulatores; arma, quae pro
porco sumpserant, ad patriae defensionem induere
cogebantur. Hic religionum in hac urbe usus, abusus,
discrimen, varietas.

(fol. 45^».) Illud addaai, multorum jam studium
otane, ut quid habeant etiam in relligione novum,
iiec id sentiant quod omnes.

Ritus nuptiales hi fere observantur. î^uptias con-
ciliant colloquia, amor, opes. Liberias puellis summa,
et facilis ad eas accessus, per quern ad ulteriora, si
conditionum opumque aequalitas ; si vero convenerint,
ad parentes defertur res, cum iis de nuptiis, de dote
tractatur; conveniunt, consentiunt, si nihil impedi-
üienti est. Sponsus jam designatus munus dat sponsae,
atinulum, armillas, signa consentientium, et dextruin
fidei signum; praeterea quas vocant donationes propter
Nuptias, pro nubentium conditione ; et cum raulieri
îiîhil viri testamento aut donatione post nuptias
acquiratur praeter usunafructum, conveniunt, ut ante
Nuptias donationes perpetuas et proprietatem ejus
acquirant. Postquam nuptiae contractae, earuinque
Jam dictus dies, in templo prirnis trium septimanarum
®equentium diebus omnibus publicatur hac fere for-
öiula: „TS", N. hisce diebus conjugii statum amplecturi
Sunt; si quis, quominus id fieri debeat, habeat,
proférât, dum tempus; sin, perpetuo in posterutn
®dentio plectetur." Nubunt auteai coram sacerdote
testibus vel populo praesente, idque annuli tradi-
^ione et osculo dato. Qui vero templum jam adiré
rennnnt, ne clasn sit matrimoniura, ad praetorium
conveniunt et coram magistratu vel ad hoc electis se
®îstunt, qui tanquam testes in actis publicis referri
\'Patrimonium contractutn jubent; alioqui punirentur
^^t niatrimonium nullum esse putaretur.

Moris etiam est bene precari sponso sponsae.
Sponsa designata virgineum tbalamum, a pactis jam
nuptiis, ante coEsummatum matrimonium non egre-
ditur; cum dies nuptiis dictus adest, convivium pro
conditione nubentium paratur sumptuosum, idque
solemni more, coaevae coasaEguioeaeque virgines lec-
tum nuptiale herbis odoriferis et floribus variis ador-
nant ea parte, qua sponsa cubitura, qua vero sponsus,
stramen tantum spargunt. Cum caenae tempus, omnia
maxumo apparatu ministrantur, tubicines adsunt, et
quicquid tempus patitur profertur; hinc lacrumas vir-
gineus excutit pudor, vel quod haec consuetudo, nam
(fol. 46.) „ut flerent oculos erudiere suos." Olim
passis crinibus, nudo capite, cui florea serta, virgini-
tatis indicium, imposita erat, spectabatur primo die,
qui mos nunc fere aboluit. Hinc choreae ad medium
noctis pertrahuntur, tum juveues earn in tbalamum
ducere repugnantibus virginibus sociis, donec ipse
sponsus irrumpens et velut pugnando praedam optatam,
ex eaque sibi debitos fructus auferat. Proximo die ad
repotia redeunt, et continuatur cum sequent! nuptiarum
solemnitas. Nobiliores prima die, tam sponsus quam
sponsa, candidis vestibus utebantur, in honorem vir-
ginei candoris. Nemo vero vel ex ima plebe hujus
solemnitatis nuptialis expers; cui non sunt opes, ut
tantos sustineat sumptus, huic ab invitatis succurritur.
Et haec de nuptiis.

In funeribus, peractis sacris, quae cujusque relligio
requirit, caereae incenduntur, et veteri ritu morientibus
clauduntur oculi, corpora lineo vestimento, nobiliutn
quoque caereo iuvolvuntur, cistaeque mortuariae ina-
ponuntur. Earum haec differentia , ut nobilium arcuatim
assurgant, plebeorum planae sint; feretrum quoque
nobilium nigrum panno nigro et albo obtegitur. Corpus,
donec superest, summe observatur; caerei ardent
circum, sunt et qui noctu assidentes vigilant; pietate

^^ faciant, an veterum ineptis persuasioaibus, qui
sagas mulieres mortuorum ora demorsicare, eaque ut
artis magicae suppleraenta auferre solere credebant
(ut testis Apuleius de Asino aureo secundo), ignoro.
Si virgo, corollae et serta, vario florum ornatu, a
^\'irginibus vicinis conficiuntur; feretro imponuntur tot
quot annos, dies aut menses vixerit. Cum sole effertur
corpus; heredes et cognati proxumi, longis atratis
palliis lugent, olim et cucullis, qui mos adhuc in Gal-
liis. Et ne nimis inepto luctu se conficerent, optumum
adfert remedium laetitiae ille dator Bacchus. Evangelici
Calviniani ad sepulcrum Canticum Davidis canunt, et
kystes conscendens suggestum, funebrem habet ora-
tionem ad mortem contemnendam, fragilitatem humanam
iuspiciendam, circumstantes hortatur. Ceremoniorum
t\'lim major numerus Catolicis Romanis usitatus. Fiiius
(fol. patrem aut matrem annum luget et sex

hebdomadas ; sic uxor maritum ; frater fratrem sex
üienses, patruum, avunculum tres.

Victus quoque hic longe alia, et mea opinione
melior ratio quam ceteris regionibus. Vix quis ex
plebe, qui non Octobri circa Victoris festum, quo
ïûigrationes ex aedibus in alias aedes fiant (quemad-
^uodum olim apud Romanos Kalendis Julii), bovem et
porcum mactent, pro ratione et magnitudine familiae.
ï^ars, ne corrumpatur, sale maceratur ac ita par
uiultum tempus intégra servatur; si nimium tandem
Salis imbiberit, aqua eluitur; pars fumo siccatur.
®utiri quoque, caseorum et frumenti semper copiam
habent; praeterea ex piscibus haleces sale conditas,
pisces sole ac vento duratos ex asellorum genere,
ex Norvegia advectos (stockvisch vulgo propter duri-
tiem vocatur vernacula lingua); Cardanus stophim
\'^orrupto ac ipsi forsaa ignoto vocabulo appellavit,
®ibique jucundum, quamvis aliis duriorem scribit.

(foî. 47.) Festa quoque et dies solemnes veteri
more observant plurimos, ut templorum dedicationes,
nundinas et optumorum dierum profesta. Et licet
priscus templorum cultus abolitus, festorum tamen
solemnia restant, frustra reclamantibus quibusdam
superciliosis, qui damnarent omnem voluptatem, cujus
ipsi auctores non existeront. Humaniores Christiani
imperatores olim, crescente et fervescente jam tum
religione et pietate, qui ut templorum sacrificia pro-
hibebant , ita voluerunt publicorum operum orna-
menta servari, festos, conventus civium et communem
omnium laetitiam non patientes submoneri. Mariae
Magdalenae festus dies templi Martiniani dedicationem
celebrabat olim, et hinc totius urbis solemnis dedicatio

4) Hier heeft Buchelius op eene opene halve bladzijde ingelascht
het volgende, hier misplaatste:

Exemplaria multorum privilegiorum et donation um sunt in
Annalibus vulgari lingua conscriptis, ex ipsis archiviis ut puto
translata; ut sunt: Balderici urbis ac Summi templi restauratoris;
Othonis II imperatoris sive regis Germanorum donationem oppidi
atque templi Tielani; Anfridi episcopi, continens donationem domi-
niorum Westerlo, Odlo, Bolo, Myerbeke, Honbeke, Burente,
templo et ecclesiae Divae Mariae ac Martini factum, unde patet
hoc templum divae etiam Virgini olim sacrum fuisse; Ottonis III
imperatoris, continens donationem dominii, telonii etc. Bommelii;
item monetae et telonii Heelensis; nonnullorum item aliorum
bonorum: comitatus Teysterbandiae, Henrici II imperatoris, ejusdem
territorii Bommelensis confirmationem exprimens; ejusdem de dona-
tione comitatus Trentensis; Conradi imperatoris de donatione comi-
tatus Teysterbandiae; Henrici III imperatoris, continens donationem
Daventriae ejusque monetae, telonii omniumque jurium; ejusdern,
in quo tota Hollandia episcopo Willemo, tanquam vi ab Hollandiae
comitibus occupata, donatur; Henrici IV imperatoris, continens
donationem comitatuum Oestergoe et Westergoe in Westvriesia;
Godebaldi episcopi de ecclesia Medenblicensi et archidiaconatu
Westvrisiae.

die in hunc diem observata i). Profeste divi Martini,
Mense Novembri, genialis olim civium caena, qua
primum mustum bibunt, ut Romanis pridie Kalendas Oc-
tobres meditrinalibus; facibus etiam ac taedis per urbem
<3iscurrunt pueri, ut olim Cerealibus fieri moris erat.
I^lures sunt dies geniales, quarum profestis pontificibus
dapibus luxuriantur, ut Kalendis Januariis, Trium Ma-
gorum feriis, Agnetis item et Pontiani profestis; quibus
diebus majores nundinae celebrantur, munera invicem
mittuntur. Profesto Martini villici certatim verres gran-
•iiores ad Forum boarium deducunt; qui vero maxumum
attulerit, praemio donatur, isque emitur et deinde
Hagam Comitis ex certa lege, per multos jam annos
observata, mittitur (cum 200 florenis Davidicis, pro
^ectigaliorum per Hollandiam et Zelandiam immunitate,
Quamvis vulgo aliud creditur).

Bacchanalia quoque suis celebrantur solemnitatibus,
autori, ut credo, gratissimis; nefas nempe tum sobrium
widere quenquam et siccis faucibus ambulantem

Episcopi Trajectensis olim inauguratie (apud Lamb,
Hortensium) talis erat, Ingressus praesul urbem pulcre

Annales referunt ob hberationem obsidionis Wülemi IV, Hol-
landiae 20 comitis, annuas lustrationes postridie Magdalenae in-
®titutas anno a Christo nato 1345,

Op folio 59 vs. en 60 vs, van zijn eerste deel teekent Buchelius
het volgende aan:

A^Prilis Kalendae stultorum sunt feriae, quemadmodum olim
Qiirinalia in Februario apud Romanos.

Cum olim Bacchi orgia et floralia a Theodosio imperatore sint
®"biala, hodie eorum loco nunc celebrantur feriae ante Carnis-
I"\'»viutn personatorum, quae vero nomine Dionisia appellari queunt,
cum ebrietas tum triumphet.

Hoe mense (Julio) dedicationis celebrantur feriae Traiecti, ipso
magdalenae festo; vocaturque is solemnitas carmisse vulgari voca-
a Graeco fortean ^ap/tioa-t/vij. Tum turrim Martinianam
^^cendendi omnibus licentia.

armatorum apparatu, in curiam armatus pergebat;
ibique faustis gratulationibus exceptus, in libertatem
Trajectinorum jurabat, applaudente populo; inde in
Civicum templum deducitur, ibique arma ponit et
veste episcopali ornatus in templum divi Tutelaris,
comitantibus tribus Ordinibus, pergit ac privilégia
majorum confirmât. Hinc in sedem Willebrordi collo-
catur, et tandem in aedes pontificias se recipit, mox
Seisti (vetustissimus est pagus Trajectinae ditionis)
pulsu campanae inaugurari solebat.

(fol. 53.) Addam nunc epilogi vice elogia nostrae
urbis et juditia autborum diversorum et ex antiquitate.
Hujus meminit Itinerarium, quod Antonini nomine circum-
fertur, a Cristopboro Longolio in lucem editum; quod
Trajectum collocat intra Albiana et Maranitium.

Silvius Aeneas in Commentariis ad dicta factaque
Alpbonsi Arragonii regis i): „Batavos (inquit) nandi
artem adeo calluisse constat, ut Rhenum, qui apud
eos latissimus fluvius, armati tranarent. Illorum hodie
locum Trajectenses tenent; viri bellaces et nandi peri-
tiores quam coeteri Rheni accolae."

Paulus Jovius 2) de hac sic scribit, fortean ex
Munstero: „Natus est Hadrianus in inferiore Ger-
mania ad Belgicum oceanum, in urbe Trajecto, quae
provinciae dat nomen ac inter Batavos et Caninefates
summam optinet claritatem. Nam episcopus, sacrorum
princeps, armatis etiam praeest et late dominatur;
estque ex eorum procerum insignium numero, q"i
Caesaribus adesse hello paceque operam praestare
consueverunt."

„Exspectatque diem, qua tecum cernere clari
Moenia Traiecti turritaque templa Deorum
Possit; et ingentem Caesar, quam Carolus arcem
Tutandis posuit populis pacique dicavit."

Et Trichtius i) : „ürbem Ultrajectinam grande decus
-^atavum," Lipsius^): „Splendet antiqua, potens,
^Hoena vestra urbs inter Belgicae primas ; et vos in
®a per prudentiam et virtutera, quae diffusa inter
\'^\'icinos, imo etiam longinquos, et rara ut opinor in
Europa gens, ad quam non penetraverit fama aliqua
utroque."

Eroisart vol. 4 chap. 3, parlant du duc d\'Irlande,
chassé d\'Ingilterre en Hollande, dont luy aussy fallut
partir pour lettres du roy, dit, „qu\'il vint a Utrecht
Uan) 1389, ville franche à recevoir touttes gens, puis-
*lu\'on paye bien ce qu\'on prend."

Kempius in sua Frisia^): „Urbs Trajectum est
^ûtiqua, dives et populosa, in qua Rhenus medio
^®fluit et quasi intersecat ; forma viris et mulie-
fibus pulcherrima, ab exterorum incursu propria
^^rtute defendi potest; et praecipue hoc nomine clara,
\'iuod in ea natus sit Adrianus VI pontifex Roma-
nus etc."

In margine: Ad Senatum Trajectensem.
In margine: In praefatione Epistolarum cap, I.
In margine: Lib. III cap. 28.

Vide etiain Gunteri Ligurini lib. I, ubi dicit, Trajec-
tenses incurrisse indignationein Frederici Aenobarbi
imperatoris, fol. 39.

AAN DE FRANSCHE REGEERING,
(December 1755—Mei 1762)
uit de papieren van R. FRUIN

De bloemlezing uit de brieven van D\'AfFry aan de
Eransehe regeering, met welker uitgave ik mij belast
is afkomstig uit de nalatenschap van Robert
^ruin. Diens manuscript, in het welbekende fijne
^aar duidelijke schrift, vormt een dun bundeltje,
^oopend van 11 December 1755 tot 22 Februari 1760.
^Ö het laatste excerpt heeft Fruin aangeteekend:
«B\'Affry vertrekt Mei 1762. Stuart II, 167."

De brieven, waaruit deze uittreksels zyn gemaakt,
berusten ten rijksarchieve in Den Haag. Het zyn,
^ooals bekend is, copieën van de depeches, die de
Sezant per post verzond, een in de 18e eeuw zeer
^Uveiligen weg, want de schending van het brieven-
geheim vras toenmaals bij de Europeesche kabinetten
^•^geineen in zwang. "Wel werd door de diplomaten,
door D\'Affry, vlijtig gebruik gemaakt van cijfer-

vindingrijke belangstelling; het cyfer werd door-
Saans na korter of langer zoeken gevonden; de
®peohe, eerst in cijfer afgeschreven, werd later door
en Meded. XXVII. 18

geoefende onfccyferaars in schrift overgebracht, en
aldus kregen de leden der regeering, bij welke de
gezant was geaccrediteerd, gelegenheid kennis te
nemen van hetgeen deze over zaken en personen te
berichten had. Zij moeten wel eens eigenaardige
gewaarwordingen hebben gehad, wanneer zij, zooals
dikwijls gebeurde, zichzelf geschetst zagen in trekken,
die niet bepaald vleiend mochten heeten. Hoewel
D\'Affry eenmaal gewaarschuwd werd, dat in de Repu-
bliek zijne brieven werden geopend i), ging hij voort
ze aan de verraderlijke postery toe te vertrouwen.

By het eerste doorlezen van Fruin\'s manuscript
bracht diens bovenvermelde aanteekening aan het slot
mij in de meening, dat de verzameling van D\'Affry\'s
brieven ten rijksarchieve niet verder doorliep dan tot
den aanvang van 1760. Toen echter de algemeene
rijksarchivaris, Jhr. Mr. Th. van Riemsdijk, met zijne
bekende hulpvaardigheid myn verzoek om de collectie
op het rijksarchief in Groningen te deponeeren had
ingewilligd, bleek mij, dat na Februari 1760 nog tal
van brieven volgen, waarvan de laatste is gedagtee-
kend: 4 Juni 1762. Natuurlijk rees thans de vraag:
waarom heeft Fruin uit de brieven na Februari 1760
geen uittreksels gemaakt ? Voor mij als uitgever van
zijn manuscript was de beantwoording dezer vraag
van belang: indien ik zeker wist, dat hij het niet de
moeite waard had geacht, zou ik het van mijn plicht
rekenen my bij dit oordeel neer te leggen en zijne
excerpten zonder aanvulling te publiceeren; de oor-
zaak kon echter ook elders te zoeken zijn, en in dat
geval zou het wenschelijk zijn, aan het door hem
verzamelde materiaal, zooveel mogelijk in den geest
van zyn arbeid, het een en ander toe te voegen-
Bij het doorwerken der verzameling werd mij de

^eronderstelling, dat hij de brieven van Februari 1760—
"Uni 1752 van te weinig belang geacht zou hebben
ze te excerpeeren, hoe langer hoe minder aan-
nemelijk; deze toch bevatten verschillende mede-
deelingen, die geheel passen in het kader zijner
^^ttreksels; waarom zou hij dan juist in Februari 1760,
tijdstip dat hiertoe volstrekt geen bizondere
Aanleiding geeft, het werk hebben afgebroken? De
^lotaanteekening: „D\'Affry vertrekt Mei 1762" wees
"evendien in eene andere richting; Fruin gebruikte
^oor deze tydsbepaling het werk van Stuart i), doch
de verzameling zelve wijst uit, dat zij niet juist is;
de laatste brief van D\'Affry is van Juni 1762. Had
P^uin de papieren gekend, zooals zij thans ten rijks-
arcbieve aanwezig zijn, dan zou hij niet tot Stuart
^Ün toevlucht genomen doch aan D\'Affry\'s brieven
den tijd van diens vertrek ontleend hebben. Er was
derhalve goede grond voor de onderstelling, dat deze
\'brieven aan de collectie ontbraken, toen Fruin haar
excerpeerde. Wanneer zou hij dat gedaan hebben?
^ek hiervoor was eenige aanwijzing te vinden, al-
thans een terminus ante quem. In 1858 is verschenen
de publicatie van D\'Hangest baron d\'Yvoy, getiteld:
^\'^ankrijks invloed op de buitenlandsche aangelegen-
heden der voormalige Nederlandsche Republiek, en dit
^erk bevat ook uittreksels uit brieven van D\'Affry,
ten rgksarchieve berustende. Nu komt in Fruin\'s
Manuscript nergens eene verwijzing naar dit boek,
^aarvan hg bg de verschijning stellig kennis genomen
voor; en toch zou hij die naar alle waar-
wel gegeven hebben, indien het reeds
^^ \'t licht verschenen ware, toen hg aan den arbeid
want meer dan eens heeft hij dezelfde zinnen
Secopiëerd of geëxcerpeerd, die bij D\'Yvoy te vinden

zijn. Vóór de publicatie van D\'Yvoy moest dus
Fruin bet uittreksel vervaardigd hebben. En nog
een ander punt trok mijne aandacht: de laatste der
door D\'Yvoy meegedeelde brieven van D\'Affry is van
11 December 1759, ten naastebij dus van denzelfden
tijd waarin ook Fruin\'s bloemlezing eindigt; zoo werd
het waarschijnlijk dat èn Fruin èn D\'Yvoy dezelfde
stukken te hunner beschikking gehad hadden, die
slechts een gedeelte van de verzameling vormden welke
thans bijeen is. Toen ik zoover was, kon ik mij om
nadere inlichtingen tot den algemeenen rijksarchivaris
wenden, uit wiens welwillend verstrekte opgave thans
bleek, dat in Maart 1855 aan Fruin vanwege het
rijksarchief ten gebruike zijn toegezonden twee porte-
feuilles brieven van D\'Affry, loopende niet tot 1762
doch tot 1760 (vgl. Bakhuizen van den Brink, Over\'
zigt van het Ned. Rijlcsarchief, p. 161). Deze collectie
is afkomstig van den rijksgeschiedschrijver Martinus
Stuart en in 1827 door het Departement van Binnen-
landsche Zaken van diens erfgenamen overgenomen
ten behoeve van het algemeene rijksarchief. Zoo is
dan het ontbreken van uittreksels uit de brieven van
1760—62 in Fruin\'s manuscript niet hieruit te ver-
klaren dat hij ze de moeite van het excerpeeren niet
waard achtte, doch uit het feit dat hij die brieven
niet gekend heeft. Dientengevolge heb ik er geen
bezwaar in gezien zijne bloemlezing aan te vullen uit
de verzameling, die ik te mijner beschikking had.

Hoe is echter deze verzameling ontstaan? Vermoe-
delijk door samenvoeging van verschillende collecties-
De heer algemeene rijksarchivaris was zoo vriendelijk
mij mede te deelen, dat het rijksarchief behalve de
collectie-Stuart een aanzienlijk aantal brieven van
D\'Affry verkregen heeft, die afkomstig zijn van d®
stadhouderlijke secretarie, en wel van December 1755
aan Rouillé, van 1757—1758 aan B. (d.i. Bernis), vao

December 1758—1762 aan Cb. (d. i. Choiseul); daaren-
\'^oven brieven uit 1756 van B. (d. i. Bonnac) aan
Rouillé, en uit Maart 1758 van B, (d. i. Bernis) aan
D\'AfFry. Al deze brieven worden teruggevonden in
verzameling, die ik, op mijne aanvrage om de
brieven van D\'Afïry, ten gebruike gekregen beb van
bet algemeene rijksarchief; doch zij bevat bovendien de
brieven aan Rouillé uit 1756 en uit 1757, totdat hij
^oor Bernis vervangen werd. Yermoedelijk is dus de
Collectie van de stadhouderlyke secretarie aangevuld
uit de collectie-Stuart. Wanneer de my ter beschik-
king gestelde collectie geordend is, vermocht men
ttiij niet met eenige zekerheid te zeggen. Dat dit
Ua 1886 geschied moet zijn, is my sedert nog toe-
valligerwijze gebleken. In het voorjaar van 1905 had
Mevrouw de Wed. Jorissen de goedheid aan het
bestuur van het Historisch Genootschap een lijvigen
bundel copieën van brieven van D\'Affry aan te bieden,
^oor wijlen haar echtgenoot, prof. Theod. Jorissen,
gemaakt, die mij ter kennisneming werden toege-
zonden. Het bleken te zijn volledige copieën van
<lezelfde stukken, waaruit Fruin zijne excerpten heeft
gemaakt, loopende tot het begin van 1760; en een
paar briefjes, in den bundel aanwezig, bewezen dat
prof. Jorissen in 1886 de brieven van het algemeene
rijksarchief ten gebruike ontvangen heeft. Op dat
^Üdstip, mogen wij aannemen, was derhalve de col-
lectie, zooals zij thans bestaat, nog niet geordend.

De afschriften van D\'Affry\'s depeches werden in-
\'ïertyd in meerdere exemplaren vervaardigd om bij
^e hoogste of invloedrykste leden der regeering rond
gaan. Het Huisarchief van H. M. de Koningin
bezit ook eene collectie van zulke afschriften, en
daarenboven komen onder de Bentinck-papieren,
eveneens in het Koninklijk Huisarchief berustende,
talrijke copieen voor.

Tengevolge van de aanbieding der volledige copieën
door Mevr. de Wed. Jorissen heeft het bestuur van
het Historisch Genootschap in overweging genomen, of
wellicht de uitgave dier copieën boven de publicatie
van Fruin\'s bloemlezing de voorkeur zou verdienen;
in overeenstemming met myn advies is het tot een
ontkennend antwoord op die vraag gekomen. Mijn
advies berustte op de volgende gronden.

Voor eene omvangrijke uitgave, zooals de publi-
catie der volledige copieën — die dan natuurlijk
zouden moeten worden vermeerderd met de volledige
afschriften der brieven van 1760—1762, door Jorissen
niet gezien, — ongetwijfeld worden zou, hebben de
depeches van D\'Affry geen voldoend belang, in ieder
geval thans niet meer. Dank zij het manuscript van
Fruin zijn wij in staat het meest belangwekkende,
dat zij over den tijd van December 1755—Februari
1660 bevatten, te publiceeren; hij heefter, om zoo te
zeggen, de room afgeschept. Wel is waar heeft hij
sommige berichten van D\'Affry ter zyde gelaten, n.1.
dezulke die betrekking hebben op zijne relaties met
geheime agenten en intriganten in Engeland en elders,
en op de pogingen van enkele Hollandsche regenten
en van de Pruisische diplomatie om een vrede tot
stand te brengen; daarenboven D\'Affry\'s eigen be-
schouwingen over de algemeene politieke verhoudingen
van Europa. Doch dit een en ander, inderdaad niet
bizonder belangryk, vindt men gedeeltelijk reeds
vermeld bij Stuart, terwijl ook de Politische Corres-
pondenz Friedrichs des Groszen dienaangaande vry
wat bevat; en daarenboven hebben een paar Fransche
historici in de laatste jaren juist aan deze punten
van D\'Affry\'s correspondentie — in originali aanwezig
in de Archives des Affaires Etrangères te Parijs —-
hunne aandacht gewijd. De een, P. Coquelle, heeft
de vruchten zyner studies eerst in eenige tijdschrift-

^1\'tikels gepubliceerd, daarna in een werk, dat den
eenigszins vreemden titel voert van UAlUance franco-
^ollandaise contre VAngleterre, 1735 — 1780, en
daaraan m. i. bier en daar veel meer lof is toege-
zwaaid dan het verdient; van de toestanden en in-
stellingen der Eepubliek heeft de schryver hoogst
zonderlinge voorstellingen. De tweede, Bourguet,
heeft zich in \'t bizonder met de buitenlandsche poli-
tiek van Choiseul beziggehouden en in de Revue
fiistorique (79, 80) een paar artikels geschreven over
Ghoiseul et la Hollande, in de Revue d\'histoire diplo-
matique (17) een artikel over Le duc de Choiseul et
l\'Angleterre.

Voor de publicatie der copieën van D\'Affry\'s brieven
betreffende deze aangelegenheden bestaat dus thans
geen reden meer; wat zij belangrijks bevatten over
^e binnenlandsche verhoudingen der Republiek heeft
Eruin er uitgelicht voor de jaren, waarover Jorissen\'s
Volledige copieën loopen; deze te gaan uitgeven kon
<iaarom niet raadzaam heeten.

De geheele collectie brieven van D\'Affry, zooals zij
thans ten algemeenen rijksarchieve aanwezig is, bevat
ßr 10 uit 1755, 87 uit 1756, 105 uit 1757, 111 uit
1758, 100 uit 1759, 80 uit 1760, 98 uit 1761 en 46
•^it 1762. Hieraan zijn toegevoegd: 53 brieven van
^e Bonnac — den voorganger van D\'Affry, die nog
forten tijd met hem samen geweest is in de Repu-
bliek — uit 1756; 4 brieven van de Bernis aan
^\'Affry uit Maart 1758, en 3 brieven van den gezant-
schapssecretaris Prevost uit Juni 1762, na D\'Affry\'s
"Vertrek. Het getal excerpten van Fruin, over den
tyd van December 1755—Februari 1760, bedraagt
ik heb er 40 aan toegevoegd, met enkele uit-
fonderingen alle uit Februari 1760—Juni 1762, die
^^^ met een sterretje gemerkt heb, zoodat de lezer weet

wat van Fruin, wat van my is. Waar het Fruin bij
het maken der uittreksels om te doen geweest is,
springt onder het lezen van zijn manuscript duidelijk
in \'t oog: hij wilde weten, met welke middelen de
Fransche diplomatie de Republiek naar haar hand
heeft trachten te zetten by de groote worsteling te
land en ter zee, in Europa en de overzeesche ge-
westen, waarvan de jaren 1755—1763 vervuld zyn
geweest; hoe zij zich van de verhoudingen in de
Kepubliek voor hare doeleinden heeft bediend; wat
de Fransche gezant aan zyne regeering wist te be-
richten over personen en toestanden in het land,
waar hij op een belangrijken post was gesteld. Het-
geen de brieven van D\'Affry dienaangaande bevatten,
heeft hij er uitgelicht, nu eens met weinige woorden
den inhoud aangevend, dan weer zinsneden in de
eigen woorden van den gezant overnemend om aldus
de punten, waarop het aankomt, samen te vatten,
ïlaar dit voorbeeld heb ik mij gericht bij het excer-
peeren der brieven, die Fruin niet tot zijn beschik-
king heeft gehad.

Eenige der excerpten van Fruin zijn reeds gedrukt
in de noten en bijlagen bij het werk getiteld: De
Hertog van BrunswijJc (1889), welks auteur, Dr. D. C.
Nijhoff, het manuscript ten gebruike heeft gehad.
Daarenboven heeft, zooals ik reeds heb medegedeeld,
Martinus Stuart voor zijne Vaderlandsche Geschiedenis
uit de brieven van D\'Affry geput en zijn sommige
zinsneden, door Fruin gecopiëerd, ook gedrukt te
vinden in het bovengenoemde werk van D\'Yvoy.
Men zou kunnen twyfelen, of onder zulke omstandig-
heden voor de publicatie van Fruin\'s manuscript nog
wel voldoende grond is; naar mijne meening echter
zal zij den historici welkom zijn. D\'Yvoy geeft uit
D\'Affry\'s brieven slechts 27 uittreksels, en niet alleen
in getal maar ook in aard bestaat een aanmerkelijk

■Verschil tusschen de zijne en die van Fruin: ofschoon
en dan beiden hetzelfde hebben overgenomen —■
I^\'Yvoy echter steeds uitvoeriger dan Fruin — heeft
eene andere maal de een juist datgene het over-
schrijven waardig geacht wat de ander verwaarloosd
heeft. Door Nijhoff zijn eenige aanteekeningen, en
daaronder enkele zeer belangrijke, uit Fruin\'s manu-
script getrokken, voor zoover zij voor het door hem
behandelde onderwerp van gewicht schenen; echter
dit toch weinig in vergelijking met het geheel, en
D\'Affry\'s werkzaamheid en zyne betrekkingen met de
regenten in de Eepubliek, w^aar het Fruin om te
doen was, komen niet voldoende in het licht.

Met de aanvulling van Fruin\'s excerpten had ik
herder kunnen gaan dan ik gedaan heb, indien ik
deze had willen putten uit de Archives des Affaires
Etrangères te Parijs; ik heb hierover wel gedacht maar
ten slotte toch van afgezien. Weliswaar bevat de
Verzameling niet alle brieven van D\'Affry: nu en dan
Verzond hy een depeche per koerier, zoodat zij niet
handen der pesterij en der regeering van de
Republiek kwam, en hy deed dit natuurlijk niet met
e^belangrijke berichten maar wanneer hij iets van
beteekenis te melden had. Doch het geval heeft
^^eh niet zoo dikwyls voorgedaan en de leemten in
de aanwezige berichten over personen en verhoudingen
l^ier te lande zijn niet zoo talrijk, dat een onderzoek
de Parysche archieven vruchten beloofde, even-
redig aan de moeite en de kosten die er onvermij-
delijk aan verbonden zijn. Nog in een ander opzicht
^ou ik de collectie hebben kunnen aanvullen; immers
geeft slechts brieven van D\'Afïry aan zyne regee-
niet die van den Franschen minister of den
Ironing aan den gezant, ook berustende in de Archives
Affaires Etrangères. Maar werden ook deze te
aat genomen, dan zouden doel en karakter van

Fruiii\'s excerpten allicht worden gewyzigd en ver-
duisterd en het zou een gansoh nieuw werk worden.

Ik heb gemeend datgene wat reeds bij D\'Yvoy en
Nijhoff gedrukt staat wederom te moeten laten af-
drukken ; eene verwijzing naar de werken dier auteurs
zou het gebruik van deze collectie onnoodig be-
moeilijken, en daarenboven laat de tekst bij Nijhoff
hier en daar aan nauwkeurigheid te wenschen over.
Steeds vermeld ik echter wat ook bij deze schrijvers
te vinden is.

Aan de uittreksels heb ik noten toegevoegd; dit
was gewenscht, omdat Fruin zijn manuscript geens-
zins ter uitgave had bestemd maar alleen tot eigen
gebruik. Toelichtingen komen er dientengevolge niet
in voor; slechts af en toe plaatste Fruin een korte
aanteekening ter verwijzing naar een boek of ter
herinnering aan een datum. Yoor hem was dat
voldoende, voor eene uitgave in de Berichten en
Mededeelingen van het Historisch G-enootschap niet.
Echter heb ik mij in de noten in den regel bepaald
tot de mededeelingen en verwijzingen, die een ge-
makkelijk gebruik der berichten kunnen bevorderen;
uitvoerige aanteekeningen, die ik hier en daar uit
ander mij bekend onuitgegeven materiaal zou hebben
kunnen geven, schenen my hier niet op hare plaats,
al heb ik ook enkele malen van dit materiaal gebruik
gemaakt.

Eenige opmerkingen en herinneringen mogen dienen
ter inleiding en ter verduidelijking der verhoudingen \')•

1) Men zie Deel VI van Blok\'s Qesch. v. Ji. Ned. Volle. Jorissen,
Lord Chesterfield en de Bep. der Ver. Nederlanden. Nijhoff, De
hertog van Brunswijlc. Colenbrander, Be Fatriottentijd, I. D\'Ai!ly>
Willem Bentinclc van Bhoon. Verschillende mededeelingen beruste»
op gegevens, ontleend aan het Bentinck-archief, in het KonÏnUij^
MwarcMe/, en aaq de Archives des Affaires Mranglrçs te Parijs.

De Fransohe staatkunde na Lodewijk XIV had
den weg vervolgd, dien deze vorst in zijn laatste
levensjaar had ingeslagen: zij had ten ijverigste de
"^ïiendschap van de Republiek gezocht en er naar
gestreefd, eerst om door haar de vijandschap der
ïïngelsche Whigs in te toornen, dan om haar te ge-
bruiken ten einde toenadering, weldra verbinding
Met Engeland te verkrygen. De handigheid van
^bateauneuf had hem hier talrijke relaties verschaft,
die onder zijne opvolgers vlijtig werden onderhou-
den 1). De Morville beroemde er zich in 1720 op,
dat zijn invloed krachtig had bijgedragen om den als
anti-Eransch geldenden Simon van Slingeland te weren
^it het ambt van raadpensionaris en er Isaac van
Hoornbeek in te plaatsen. En vooral De Péneion,
die den gezantschapspost in Den Haag zoo lange
Jaren bekleedde, bijgestaan door den abbé De la
Ville als secretaris, was met de toestanden en de
personen in de Republiek zeer vertrouwd; reeds in
1728. toen hij werd afgevaardigd naar het congres
^an Soissons en in Den Haag tijdelijk vervangen
door De la Baune, kon hij voor dezen een Mémoire
^^structif^) opstellen, die getuigenis geeft hoe goed
hy hier was georiënteerd; een paar jaar later keerde
op zijn post terug, dien hij tot 174.4 bleef be-
zetten ; na zijn vertrek vertoefde De la Ville hier nog
diep in 1746.

Tijdens Fénelon\'s ambassade — hij was toen hier
^^ee jaar — werd Slingeland raadpensionaris; de
kritieke toestand van Europa dwong als \'t ware tot
de keuze van hem, toen de dood van Hoornbeek

Zie mijne studies in Be Gids van Juli 1899 en in Nijhoff\'s
■^Vdragen, 4e reeks, I en IL

2) Corr. Folit. Rollande. Mémoire instructif pour M. de la
■^mne^ 25 Maart 1728 (Ârch. Alf, Etr. te Parijs),

het gewichtige ambt weder vacant had gemaakt;
doch de regentenparty nam hare waarborgen tegen
zijne stadhouderlijke gezindheid door hem vóór zijne
verkiezing de belofte af te eischen, dat hij het
bestaande, d. w. z. stadhouderlooze, regime zou
handhaven. In de buitenlandsche staatkunde bracht
Slingeland — overtuigd voorstander van het oude
systeem — de Eepubliek terug op oude paden; niet
het minst door zijn invloed geschiedde het, dat bij
de verdragen van Weenen van 1731 en 1732 Enge-
land en de Republiek de banden met Oostenrijk ver-
nieuwden, zoodat aan het samengaan sedert 1717
van Engeland, Frankrijk en in mindere mate van de
Republiek (tot de zoogenaamde Quadruple-alliantie
was zij nimmer toegetreden, wel weer tot het ver-
bond van Hannover) een einde kwam.

Ondanks eenige verkoeling bleven niettemin goede
betrekkingen tusschen de Republiek en Frankrijk
bestaan, ook toen korten tijd later de Poolsche op-
volgingskwestie aan de verbonden takken van het huis
Bourbon het voorwendsel verschafte om den aanval
op de lauden der Oostenrijksche monarchie te her-
vatten. Voor Simon van Slingeland, die de hand-
having van het staatkundig evenwicht als krachtigste
drangreden voor het herstel van het oude systeem
had aangevoerd, zou weliswaar aanleiding bestaan
hebben om thans een optreden van Engeland en de
Republiek ten gunste van Oostenrijk te bevorderen;
maar de zorg voor de veiligheid van den staat ver-
bood het hem. De Barrière was in droevig vervallen
toestand. Sedert zij bij het tractaat van 1715 — iö
1718 eenigszins gewijzigd •— was opgericht, was zi)
een voortdurende aanleiding van twist geweest tus-
schen Oostenrijk, de Republiek en Engeland. Oosten-
rijk kwam zijne financiëele verplichtingen niet na, de
Republiek, die er voordeel en geen lastpost van

Verwacht had, wilde er zich ook geene groote uitgaven
Voor getroosten, en Engeland, waarop de Republiek
^leh gaarne beriep daar het Barrière-tractaat door
dit rijk was gegarandeerd, toonde nimmer neiging
em hetzij zelf in de beurs te tasten hetzij door
krachtige vertoogen de ontstemming van het hof te
^eenen op te wekken. De Barrière-steden lagen
Nagenoeg weerloos voor een Franschen aanval; en
toen noch Oostenrijk noch Engeland bereid bleken
em onmiddellijk tot krachtige verdediging der Barrière
bij te dragen en mee te werken, sloot de Republiek
ender Slingeland\'s beleid het bekende Verdrag van
\'leutraliteit van 1733 met Frankrijk. Voordat de
Vrede tusschen Frankrijk en Oostenrijk definitief was
geworden, was Slingeland, die vruchteloos beproefd
bad in eene geheime onderhandeling i) met den
Engelschen gezant H. Walpole en met Jannel, door
Eleury naar den Haag gezonden, een vrede te be-
oiiddelen, gestorven en vervangen door Van der
Ueini, een veel minder krachtige persoonlijkheid,
die niet de kunst verstond te leiden maar zich liet
drijven, vooral door Amsterdam.

Natuurlijk speelde, naast de vrees voor de Fransche
Gapenen, ook de berekening van het handelsbelang
eene groote rol in de overwegingen der regenten bij
^et bepalen van hun gedragslijn jegens Frankryk.
®edert het eerste tarief van Colbert van 1664 was
de Nederlandsche handel op het Fransche gebied
telkens meer bemoeilijkt, en bij de verschillende

Arch. Aff. Etr. Mémoires et Documents, fonds France, 446.
^yociations faites en Hollande pendant les années 4733 et 1734 au
^\'"öe-t de Médiation de VAngleterre et de la Hollande etc. Nage-
hetzelfde onder n°. 27 van het/o«c7s Hollande-, hier vindt
bovendien : „Négociations secreties faites en Hollande pendant
années 1734 et 1735 etc." Ook in het archief van Slingeland
** \'■ijksarchieve een verslag van deze onderhandelingen.

vredesverdragen en tractaten in de 17^ en 18® eeuW
was de regeling der handelsbetrekkingen steeds een
allerbelangrijkst punt geweest. Te Utrecht in 1713
waren voor den handel niet zulke gunstige voor-
waarden bedongen als waarmee men zich gevleid
had; in 1717, bij de Triple Alliantie, had onze diplo-
matie nog enkele voordeelen verworven; maar de
wenschen van onzen handel, die het tarief van 1664
terugverlangde, waren toch niet bevredigd. De Neder-
landsche koopman trok aanzienlijke winsten uit de
commissies, die de Fransche handel hem gaf; en al
was de waarde van den uitvoer van Fransche en
Fransch-koloniale artikelen naar de Republiek vrij
wat hooger dan die van den invoer der produkten
uit ons land en onze koloniën i), toch vond de Neder-
landsche handel een belangrijk gebied van afzet in
Frankrijk; behalve specerijen, tabak, lakens, touw-
werk, boter, kaas, de produkten der walvischvangst,
waren het vooral haring en zoutevisch, die daar, in
het katholieke land, gesleten werden. Verlaging der
invoerrechten in \'t algemeen tot de bedragen van
het tarief van 1664, gunstige voorwaarden in \'t bi-
zonder voor haring en zoutevisch, dat was het wat
de Nederlandsche koopman wenschte. Doch met
die wenschen klopte de Republiek bij de Fransche
regeering aan een doovemans deur; de belangen van
den fiscus zoowel als de protectie van eigen scheep-
vaart, handel en industrie waren haar richtsnoer,
waarvan zij slechts afweek voor zoover politieke be-
rekening, soms ook de behoeften der bevolking, het

1) In 1724 werd in een Mémoire ou idée génératle du, Commerce
que la France fait avec les Etrangers etc. (Arch. Aff. Etr. Mémoires
et Documents, fonds France, 1257) de waarde van den uitvoer naar
de Kepubliek op 15.000.000, die van den invoer uit de Republiek
op 3.000.000 livres geschat.

geboden. Zulke berekeningen waren het ook, die
haar bewogen om in 1739 het handelsverdrag van
1^13, dat voor 25 jaar gesloten was, te vernieuwen,
^ant op dit tijdstip stond Frankrijk betrokken te
borden in een conflict tusschen Engeland en Spanje,
"^aarby het hof van Versailles veel gelegen was aan
houding der Republiek.

De staatkundige verplichtingen, die Engeland en
•^e Republiek jegens elkaar hadden, berustten op
twee tractaten. Het Defensief verbond van 1678,
Sedert herhaaldelyk vernieuwd, legde den bondge-
^ooten op aan dengene van hen, die werd aangevallen,
vastgestelde hulp te verleenen, doch het casus
foederis was beperkt tot Europa. Bij het Garantie-
tractaat van 1713 had Engeland aan de Republiek
®ene barrière, in het verdrag omschreven, gewaar-
borgd, en het was ook garant gebleven van het
®arrière-tractaat, in 1715 tusschen de Republiek en
Oostenrijk afgesloten; daarentegen had de Republiek
de handhaving van de protestantsche successie in
^Qgeland gegarandeerd. Buitendien bestond tusschen
^e twee staten een handelsverdrag, dat aan elk van
beide partijen het recht voorbehield om, wanneer
van haar met een derde mogendheid in oorlog
Seraakte, onverlet aan die derde mogendheid alle
Artikelen toe te voeren, die in het verdrag niet
Nadrukkelijk tot oorlogscontrabande waren verklaard;

als oorlogscontrabande waren daar slechts onmid-
"ïellijke oorlogsbehoeften — kruit, lood, wapenen,
Seschut — genoemd. Dit tractaat was in 1674
aangegaan, toen de Republiek in oorlog bleef met
frankrijk en dientengevolge Engeland de vruchten
dezer voordeelige bepaling kon plukken. ïTa den
"^rede van 1678 waren Engeland en de Republiek
altijd gezamenlijk in den krijg getreden, met uit-
«ondering alleen van de jaren 1718—1720, toen

Engeland en Frankrijk den koning van Spanje tot
het aannemen der bepalingen van de Quadruple-
alliantie gedwongen hadden. De Hollandsche koopman
had toen eenig profijt van den handel op Spanje
getrokken; maar tot ernstige moeilijkheden had dit
toenmaals geen aanleiding gegeven.

Bij den krijg, dien Engeland in 1739 tegen Spanje
ondernam, ontkende de Republiek terecht den casus
foederis, en de Nederlandsche handel wenschte thans
de voordeelen van het verdrag van 1674 te genieten.
Doch de Engelsche regeering wilde dat niet gedoogen
en paste den regel, om \'s vyands goed overal te
nemen waar het gevonden werd, ook op de Neder-
landsche schepen toe. Natuurlijk luide klachten dezer-
zijds, die echter onverhoord bleven. Weldra werd
ten gevolge van den dood van Karei VI van Oostenrijk,
de toestand veel ingewikkelder. Als bondgenoot van
den keurvorst van Beyeren trad Lodewijk XV op
tegen Maria Theresia, die de hulp inriep van Engeland
en de Republiek krachtens de verdragen van 1731
en 1732. Wat zouden de regenten doen? De kans
was groot, dat de Republiek in een algemeenen
oorlog betrokken werd, en dit vooruitzicht verschrikte
hen uitermate, want een ongelukkige krijg dreigde
aan hun eigen heerlijkheid een einde te maken.
In 1729 was de zoon van Jan Willem Friso 18 jaar
geworden, en de mogelijkheid zijner verheflSng tot
de waardigheden der Oranjes was door velen over-
dacht, toen en na dien tijd. Zijn huwelijk met
prinses Anna van Engeland had zijn aanzien ver-
hoogd , doch de Hollandsche regenten des te ijveriger
gemaakt om tegen zijne verheffing te waken Zoolang
het vrede bleef, was dit niet moeilijk, doch een
oorlog, die het land in gevaar bracht, de grenzen
bedreigde, zou — dit was met zekerheid te voor-
spellen — eene herhaling, misschien zelfs in al bare

Verschrikkingen, van 1672 brengen. En het ge-
vaar Yoor het land was groot: indien Lodewyk
^^ de Oostenryksche Nederlanden aantastte,
Zouden de Barrière-steden worden aangevallen, aan
"^ler herstel nog steeds niet de hand was ge-
®iagen en die in een allerellendigsten toestand ver-
keerden.

De Fransche diplomatie hoopte, evenals in 1733,
door het schrikbeeld van een aanval op de Barrière
de Republiek tot een nieuw verdrag van neutraliteit
te dwingen, en ongetwijfeld zouden vele regenten
gaarne dezen uitweg gekozen hebben. Doch de pu-
blieke opinie, de aanhangers van den stadhouder en
de drang van Engeland, na den val van Walpole,
gedoogden dit niet; aarzelend, weifelend, zwak en
euwaardig, de oogen steeds gekeerd naar de haven
Van het behoud, lieten zij zich sleepen in de rich-
t\'ug, die zij niet uit wilden. Hoewel de Republiek
de nu volgende jaren zoo goed en zoo kwaad als zij
kon hare verplichtingen jegens Engeland, waarmee
•f rankrijk in 1744 in openlijken oorlog trad, vervulde,
S^ug nien van Engelsche zijde voort het handels-
verdrag van 1674 te schenden en de Nederlandsche
Schepen, die hiervan wilden profijt trekken voorden
uandel op Frankrijk, op te brengen. Anderzijds
Verklaarde Frankrijk, dat reeds in 1744 begonnen
de Barrière aan te grijpen, in 1745 het han-
delsverdrag van 1739 vervallen. Nog korten tyd,
de gevreesde slag viel; toen ten leste in 1747
Fransche leger de Republiek aantastte, bracht
® Volksbeweging, door vrienden van den Frieschen
stadhouder bevorderd, den ommekeer in het binnen-
^"^d te weeg, die aan het stadhouderloos bewind in
bolland, Zeeland, Utrecht en Overijsel een einde
Raakte en weldra aan Willem IV alle rechten en
evoegdheden verschafte, door Willem Hl bezeten
^yclr. en Meded. XX.VII. 19

en uitgeoefend, en nog andere buitendien. Aan den
loop van den krijg veranderde deze verheffing echter
niets; de tegenspoed bleef voortduren, en weldra
maakte het financiëel onvermogen der Republiek een
vrede onvermijdelyk, die ook door Frankrijk werd
begeerd.

"Werden in dit opzicht de verwachtingen, van
Willem\'s verheffing gekoesterd, niet vervuld, ook
zijne maatregelen in het binnenland verwekten teleur-
stelling in broeden kring. Een aantal regenten, wier
anti-stadhouderlijke gezindheid al te bekend was of
die bij de burgerijen te diep in den haat stonden om
hen te kunnen handhaven, werden door andere per-
sonen vervangen; aan de instellingen echter werd
niets gewijzigd. Met weinige warme aanhangers,
met lauwe gelegenheidsvrienden, met halve of heele
tegenstanders in de stedelyke regeeringen en daar-
buiten de clans der afgezette regenten, die bukten
voor den dwang der omstandigheden maar loerden
op het oogenblik hunner revanche, moest Willem de
zware taak ondernemen om de vervallen Republiek
weer op te beuren, de financiën te herstellen, handel
en industrie te midden der toenemende en overstel\'
pende mededinging tot nieuwen bloei te brengen en
den staat het aanzien en ontzag, zoo deerlyk ge-
zonken, tegenover het buitenland terug te geven.
Voor zulk eene taak schoten èn zijn inzicht èn zijne
bekwaamheden èn zijne energie èn zijne krachten te
kort; toen hij in 1751 overleed, had hij bitter weinig
tot stand gebracht en had het aanzien van zijn hnis
heel wat geleden.

Aan goeden raad om althans door het vormen van
een Raad, verdeeld in een aantal departementen en
belast met het voorbereiden van gewenschte maat-
regelen of voorstellen, gelijkmatigheid in het bestuur
en meer spoed in het afdoen der zaken te brengen?

had het niet ontbroken Doch zooals het ook met
ködere adviezen van dezen raadgever gegaan was,
had de prins wel zijne instemming betuigd met het
denkbeeld, doch het ten slotte niet uitgevoerd. Die
raadgever was Willem Bentinck van Rhoon, sinds
1727 lid der Hollandsche ridderschap. Zijn onver-
^■iiderlijke aanhankelijkheid aan het huis van Oranje,
z^o ijver voor de verheffing van den prins, de tradi-
ties van zijn geslacht, zijne betrekkingen tot aan-
zienlijke Engelsche staatslieden, rechtvaardigden zijne
Verwachting, dat hij na de omwenteling een invloedrijke
positie bij den prins zou innemen. En hij maakte
hierop ook aanspraak; hij meende dat zijn trouw,
Ook zijn inzicht en zijne bekwaamheden, hem eene
plaats als liefst gehoorden en yverig gevolgden raads-
®ian aanwezen. Van het oogenblik van \'s prinsen
Verheffing af spaarde hij dan ook zijne adviezen,
gevraagde en ongevraagde, niet; doch zij vielen niet
altijd in goede aarde. Bentinck was geen plooibaar
\'^an, miste den takt om raad te geven haast onge-
merkt , zoodat het prinselyk paar, in \'t bizonder de
prinses, hem spoedig een lastigen bemoeial begonnen
te achten. Prinses Anna hechtte veel aan de oude
Vrienden en raadslieden uit Friesland, O. Z. van
lïaren en Grovestins; ook Van der Mieden, raads-
heer in het Hof van Holland, stond hoog bij haar
aangeschreven. Deze mannen werkten den invloed

Nijhoff, Be hertog van Brunsmijh, heeft eene memorie van
bentinck van 30 Maart 4752 afgedrukt (p. 223 sqq.), waarin aan
advies herinnerd wordt; maar zoowel hem als anderen, die na
hem van dit advies hebben melding gemaakt, is het ontgaan, dat
staat afgedrukt bij Vreede, Frieder. Soph. Wilhelmine en Laurens
«a» de Spiegel (4868), p. 71. — Hetgeen in den tekst volgt
de verhouding van Bentinck tot verschillende personen is
•^lles ontleend aan het Bentinck-archief, ook hetgeen van de Engel-
diplomatie wordt meegedeeld.

van Bentinek tegen, die hun haat met haat vergold;
zij wakkerden de ontstemming van Anna tegen hem
aan, die hem aanmatigend, schoolmeesterachtig,
knorrig noemde. Dit nam niet weg, dat aanvankelijk
Bentinck zeer veel vermocht, vooral zoolang De
Back, \'s prinsen secretaris, en Gronsveld nog met
hem één lijn trokken. Bij den vredehandel te Aken
was hij de afgevaardigde, die gemachtigd was om in
overleg met den prins en den griffier Fagel en in
samenwerking met Sandwich, den Engelschen gevol-
machtigde, de wezenlijke zaken af te doen, buiten
zijne medeafgevaardigden om. Hij was het ook, die
in Februari 1749 den prins stelde voor de keuze tus-
schen hem en den raadpensionaris Gilles en zoodoende
uitwerkte dat Gilles gedwongen werd zijn ontslag te
nemen. Tot diens opvolger had Bentinck den Leid-
schen pensionaris Yan der Straten bestemd en Willem
keurde deze keuze goed; Yan der Straten deinsde
echter voor het gewicht van het ambt terug en durfde
het ondanks Bentinck\'s aandrang niet op zich nemen;
en toen was het weer Bentinck, die de aandacht
vestigde op Steyn. Eindelijk was hij het ook, die
den prins overtuigde van de wenschelijkheid om zoo
mogelijk den hertog Lodewijk Ernst van Brunswijk
uit den dienst van Maria Theresia in dien der Repu-
bliek te doen overgaan als veldmaarschalk — een
plan dat reeds in 1748 was besproken — en hem
voor te bestemmen als beschermer der belangen van
\'s prinsen huis, indien deze mocht komen te overigden.
Aan Bentinck zelf werd de verwezenlijking van dit
plan opgedragen, toen hij in het najaar van 1749
voor familiezaken en staatsbelangen naar Weenen
vertrok; zooals bekend is, slaagde hij: in het laatst
van 1750 kwam Brunswijk hier te lande.

Gedurende het jaar van zijn verblijf te Weenen
was echter Bentinck\'s positie geschokt; De Back en

Glronsveld waren, tegen hunne beloften, van de ge-
•^fagshjn, in overleg met Bentinck vastgesteld, afge-
\'^eken en hadden zijne inzichten bestreden bij den
pfias en de prinses, die hun het oor hadden geleend,
ï^ie afwijking gold vooral de buitenlandsche politiek.

Bentinck was een warm voorstander van het oude
systeem, op welks herstel te meer kans scheen te
bestaan, nu Willem IV, de schoonzoon van George II,
de Republiek zoo groote macht verworven had.
Newcastle, de leider der Engelsche staatkunde, begon
mijnerzijds, terstond nadat de vrede van Aken zijn
beslag gekregen had, te arbeiden aan de vorming
^an eene groote alliantie, natuurlijk tot handhaving
^an den vrede. Hij rekende hierbij op den steun en de
Medewerking van Bentinck, die het volle vertrouwen
^an den minister genoot, voortdurend in het bedrijf
der Britsche diplomatie werd ingewijd, van zijn
kant vol vurigen yver voor deze denkbeelden was
Zeer openhartig zijne inzichten, verwachtingen en
bekommeringen aan Newcastle óf zelf meedeelde óf
door vertrouwde Engelsche diplomaten liet mede-
•ïeelen. Het plan was eene nauwe verbinding tusschen
Zeemogendheden en de keizerinnen van Oostenrijk
Rusland tot stand te brengen, wat voorshands
bet eenvoudigst kon geschieden, als Engeland en de
liepnbliek toetraden tot het verbond, in 1746 tusschen
^aria Theresia en Elisabeth gesloten. Het zou dan
hellicht mogelijk zijn, ook Denemarken voor deze com-
binatie te winnen; misschien zou bovendien te Madrid
iets goeds zijn uit te werken, en onderwijl konden
eenige keurvorsten van het Duitsche rijk bewerkt
"*^orden om zich tot levering van subsidietroepen te
herbinden en de verkiezing van den zoon van Maria
"^beresia tot Roomsch-koning te bevorderen. Met deze
denkbeelden, door Bentinck warm ondersteund, hadden
prins en de prinses hunne instemming betuigd.

Doch hunne Yerwezenlijking, althans hij Denemarken,
bij de Duitsehe Yorsten, misschien ook elders, zou
geld kosten, en de kassen der Eepubliek waren leeg,
en zij was OYer \'t algemeen ten gevolge van den toe-
stand van leger en vloot een bondgenoot, waarvan
weinig te verwachten was. In Engeland lieten zich
dan ook verschillende stemmen hooren, die zich
tegen verbinding met de Republiek verzetten; des-
niettemin hielden koning Gleorge en Newcastle aan-
vankelijk aan hunne plannen vast en wilden bij de
berekening van het aandeel der Republiek in de
financiëele lasten eenigszins rekening houden met
haar bedrukten toestand. De hoofdlijnen der Britsche
ontwerpen waren dan door den prins, Bentinck,
Fagel goedgekeurd, en de zending van Bentinck
naar Weenen zou den weg helpen banen voor hunne
uitvoering. Met groote vreugde vernamen koning
George en Newcastle door Bentinck zijne geheime
opdracht ten aanzien van Brunswijk; van diens
optreden in de Eepubliek verwachtten zij krachtigen
steun voor hunne plannen. Doch Bentinck had ook
nog op andere wyze het herstel der nauwe verbinding
van Oostenrijk met de Zeemogendheden voor te
bereiden, en in dit gedeelte zijner zending slaagde
hij niet. Voor eene innige verstandhouding der drie
machten was het noodzakelijk, dat de aangelegen-
heden der Barrière geregeld en de aanleidingen tot
klachten en verbittering, welke zij telkens en telkens
gaven, weggenomen werden.

Bentinck zelf had bij den Akenschen vredehandel
aan Kaunitz eene concessie gedaan, die hem door
velen in de Republiek ten kwade geduid en ook
slechts noode bekrachtigd was. In het artikel, dat
de teruggave der Oostenrijksche Nederlanden bepaalde,
was aanvankelijk een alinea opgenomen, waarbij aan
de Republiek nadrukkelijk alle rechten, welke zjj

^óói\' den oorlog bezeten had, waren voorbehouden.
Bentinck had zich door Kaunitz laten overtuigen,
dat de handhaving dezer woorden in het vredes-
verdrag aan Frankrijk het recht zou geven om,
Zöodra tusschen Oostenrijk en de Republiek verschil
\'^an meening ontstond over de wederzijdsche rechten
en verplichtingen in de Oostenrijksche Nederlanden,
zich hierin te mengen, en dat men zich daarvoor
diende te hoeden. Dientengevolge waren de woorden
geschrapt, en de regeling der Barrière-aangelegen-
heden was aan de betrokken mogendheden overgelaten.
Toen nu Bentinck te Weenen deze zaak te berde
bracht, bleek hem al spoedig, dat Maria Theresia
Van een herstel van het oude Barrière-tractaat niets
^ilde weten; de financiëele lasten, aan Oostenrijk
hij dit tractaat opgelegd, waren veel te bezwarend,
200 heette het, maar bovenal, de bepalingen, die
ten gunste van de Republiek en Engeland den handel
en de scheepvaart van de inwoners der Oostenrijksche
Nederlanden aan knellende banden legden, waren
onduldbaar.

De regeling der verhoudingen in de Oostenrijksche
Nederlanden werd een steen des aanstoots voor de
Verwezenlijking der ontwerpen van Newcastle; en
toen hij, tijdens Bentinck\'s verblijf te Weenen, in
Jnni 1750 op zijne doorreis naar Hannover in Den
Haag opnieuw met den prins de algemeene politiek
hesprak, moest hij tot zyn spijt ontdekken, dat
® prinsen ijver voor de goede zaak aanmerkelijk
hekoeld was onder den invloed van De Back en
bronsveld, wier afwijking van Bentinck\'s inzichten
ook reeds in October 1749 had meenen op te
Merken. Willem gaf hem te kennen, dat, alvorens
zyne plannen in te gaan en tot een verbond met
de keizerinnen toe te treden, de Republiek eenige
Voldoening in zake de Barrière verwachtte. En in

zijne besprekingen met \'s prinsen raadslieden maakten
De Back en Grronsveld velerlei bezwaren en klaagden
over onevenredig zware lasten, die by de uitvoering
der Britsche ontwerpen op de Republiek zouden
drukken. Korten tijd later, na zijn vertrek, werd
zelfs van \'s prinsen zyde als voorwaarde voor de
toetreding tot bet verbond met de keizerinnen geëiscbt,
dat de koning van Engeland 50.000 pond zou bij-
dragen tot het herstel der Barrière-vestingen, een
eisch, wier vervulling Newcastle onmogelijk noemde
en die hem met verontwaardiging vervulde.

Bentinck, door zijn broer Charles nauwkeurig op
de hoogte gehouden van hetgeen aan het stadhou-
derlijk hof voorviel, was op zijne voormalige vrienden
De Back en Gronsveld hevig verbitterd; kort na zijn
terugkeer in het najaar van 1750 volgde een breuk,
die nimmer geheeld werd en de vroegere mede-
standers tot verklaarde vijanden maakte. Voortaan
bestreden elkaar in de stadhouderlijke omgeving met
vernieuwde hevigheid twee partijen: bij de oude
tegenstanders van Bentinck — O. Z. van Haren,
Grovestins, Van der Mieden — voegden zich thans
De Back en Gronsveld, die nauwe relaties had met
den invloedrijken Amsterdamschen burgemeester Has-
selaar, in 1748 door Willem op het gestoelte ge-
bracht maar spoedig de oude Amsterdamsche politiek
weder opnemend; aan Bentinck\'s zijde stonden de
griffier Pagel, de raadpensionaris Steyn, Brunswijk,
De Larrey, eenige leden der Hollandsche ridderschap
en zijn broer Charles. Tusschen deze invloeden werd
het prinselijk paar heen en weer geslingerd, want
het wist er zich niet boven te verheffen en zelf
stuur aan de zaken te geven. Onderwijl bleef de
binnenlandsche toestand zorgwekkend: de maatregelen
om de financiën te verbeteren baarden weinig vrucht
en wekten groote ontevredenheid; de mannen, die

1748 hadden moeten wijken, voelden moed en
kracht weer wassen en stookten het misnoegen zoo-
veel zij konden aan, en de achtenveertigers, zij die
Voor den prins gegverd hadden, geraakten op ver-
schillende plaatsen in den druk.

Het was eene groote voldoening voor Bentinck,
toen in Maart 1751 eindelijk althans een gedeelte
verwezenlijkt werd van het plan, dat hij vroeger den
prins had aangeraden: den 19en dier maand kwam
Voor het eerst eene commissie bijeen — gewoonlijk
de conferentie genoemd — die voortaan de buiten-
iandsche zaken zou behandelen. Tot leden dier
conferentie, die tweemaal \'s weeks, op Maandag en
Vrijdag, vergaderen zou, werden door den prins
aangewezen: Bentinck, Wassenaer van Katwijk,
Steyn, Fagel en Larrey, die als secretaris zou op-
treden; den 9en Juli 1751 kreeg ook Brunswyk er
zitting in. Deze conferentie, waarbij later nog Hop,
de thesaurier-generaal, werd toegelaten, vergaderde
\'t vervolg geregeld, ook na den dood van Willem;
hare notulen berusten in het Koninklijk Huisarchief.
Schijnbaar moest hare instelling de zege verschaffen
aan Bentinck\'s inzichten ten aanzien der buitenland-
sche politiek; doch in werkelijkheid gingen de prins
co later ook zijne weduwe als Gouvernante voort,
uaast en buiten de conferentie om de andere vrienden
te raadplegen. Zoo weinig durfde Newcastle zich op
de betrouwbaarheid van Willem verlaten, dat hij in
•Augustus 1751 belangrijke geheime stukken betreffende
de toenadering van Spanje tot Engeland en Oostenrijk
^an Bentinck toezond met de opmerking, dat hij ze
^ocht toonen aan Brunswijk, met wien hij dan kon
cverleggen, of den prins de inhoud ook geheel of
Sedeeltelijk zou worden meegedeeld. En het ant-
woord van Bentinck is nog meer teekenend: aan
den prins is er geen mededeeling van gedaan, omdat

De dood van den prins maakte de verhouding nog
moeilijker. De Gouvernante kon slecht met Bentinck
samenwerken en onderging sterk den invloed van De
Back en diens vrienden. Bijna was De Back in
1752 er in geslaagd door de hulp der Gouvernante
eene plaats in de regeering van Rotterdam en dan
stellig ook spoedig in de Staten van Holland te
verkrijgen; de duidelijke waarschuwing van Steyn,
dat hij in dit geval zijn ontslag zou nemen als
raadpensionaris, was noodig om Anna tot andere ge-
dachten te brengen. Anderzijds onttrokken de stede-
lijke regeeringen zich meer en meer aan den invloed
van het stadhouderlijk hof, en dreven wederom hare
eigen politiek. In \'t bizonder geldt dit van Amsterdam.
Het was een bedenkelijk feit, dat ook de aandacht
trok der vreemde diplomaten, toen in Februari 1752 bij
de verkiezing van burgemeesters van Amsterdam men
zich niet stoorde aan de recommandatie der Gouver-
nante. Deze had gewenscht, dat Yan Collen aanbleef
en gekozen werden Six, Temminck en Huydecoper
van Maarseveen; maar Hasselaar slaagde er in, de
keuze te bewerken van Deutz, Hooft en Temminck,
en van zichzelf als aanblijvend of oud-burgemeester O-
Een maand later sloten de triumfeerende Amster-
damsche regenten eene nieuwe conventie!

Zulk een loop van zaken was voor Bentinck\'s staat-
kunde van het oude systeem ook niet gunstig. De
Amsterdamsche beeren waren wars van groote poli-
tiek, die het land op allerlei gevaren en lasten zou
komen te staan zonder tastbare voordeelen aan te
bieden. "Waarom niet liever eene goede verstand-
houding met Prankryk gezocht, zich aldus voor vij-

andelijkheden gevrijwaard eu getracht weer gunstige
handelsvoorwaarden te verkrijgen?

De betrekkingen met Frankrijk, ten gevolge van
den oorlog in 1747 geheel afgebroken, moesten na
den vrede hersteld worden. Te Aken was voor den
handel der Republiek niets bedongen; het verdrag
Van 1739 bestond niet meer, en het was dienten-
pvolge een dringend verlangen in de Eepubliek en
\'t bizonder te Amsterdam, dat de Fransche regee-
^\'^ug tot een nieuw handelsverdrag bewogen werd.

üeeds 8 November 1748 was De Larrey door de
Staten-Generaal aangewezen om als minister naar
frankrijk te gaan, ten einde voorloopig de Republiek
to vertegenwoordigen, en op voorstel van den prins
^as hem tegelijkertijd opgedragen, om in vereeniging
^et Dirk van Marselis, raad van Amsterdam, te streven
naar de vernieuwing van een handelstractaat; zoo
hogelijk moesten zg het tarief van 1664 bedingen,
in ieder geval eischen de afschaffing van het
Vatgeld van 50 stuivers en de vermeerderde heffing
^^n 4 stuivers per livre van de inkomende goederen,
^ie in 1717 kwijtgescholden doch na 1745 opnieuw
geëischt waren.

Deze zending had niet de gehoopte uitkomst. De
goede verstandhouding tusschen Larrey en Marselis
het spoedig veel te wenschen over, zoodat hunne
Samenwerking uiterst gebrekkig was. Doch al ware
zy voortreffelyk geweest, dan nog zou zij weinig of
Uiets hebben uitgewerkt, want er bestond bij de
fransche regeering niet de minste neiging om voor
t oogenblik aan de verlangens der Republiek tege-
moet te komen. De langdurige onderhandelingen,
^ater door Marselis alleen voortgezet, leidden tot niets;
enkele verlichtingen, zooals de afschaffing van het
Vatgeld van 50 stuivers, werden louter als gunsten
als tijdelyke maatregelen, ten allen tijde herroep-

baar, verleend i). Er was geen dringende reden voor
de Fransche regeering om de Republiek ter wille te
zijn; de verlenging van het handelsverdrag in 1739
had niet aan de bedoeling beantwoord, de Republiek
was er niet door teruggehouden om, hoe aarzelend
ook, aan Engeland tegen Frankrijk den steun te
verleenen, waartoe de tractaten haar verplichtten.
Waarom haar dan wederom hare wenschen in te
willigen? Veel raadzamer scheen het, haar thans te
weigeren wat zij vroeg, om te gelegener tijd door
de geheele of gedeeltelijke inwilliging, of ook maar
door het voorspiegelen dier inwilliging, invloed te
kunnen oefenen op hare besluiten. En er was geen
reden om haar te ontzien; hare zwakte, veel grooter
dan men die had verondersteld, was droevig aan den
dag gekomen tijdens den laatsten oorlog. Larrey
klaagde in zijne brieven, dat uit de behandeling, die
bij ondervond, de geringschatting voor de Republiek
duidelijk aan den dag kwam; er was, zooals hij
terecht opmerkte, slechts één middel om hierin ver-
andering te brengen: de Republiek moest er zich
alles aan gelegen laten zijn hare krachten te herstellen,
om naar buiten weer eerbied te kunnen afdwingen;
do financiën moesten op beteren voet gebracht, handel
en nijverheid weer opgebeurd worden. Met bizondere
warmte beval hij een middel ter verlevendiging van
den handel aan , dat later ook door Willem IV werd
voorgesteld: de Republiek moest tot een vrijhaven
gemaakt worden. Doch alle fraaie plannen konden
voor het oogenblik aan het onvermogen der Repu-
bliek en aan de kleinachting van Frankrijk niets ver-
anderen, en hoe schitterend de intrede te Parijs
van den ambassadeur Lestevenon van Berkenrode, in

bet voorjaar van 1750, ook mocht zijn, in de hou-
^iog der Fransche regeering kon hij al even weinig
^yziging brengen als Larrey.

De benoeming van een gewonen ambassadeur bij
bet Fransche hof, ter vervanging van den tijdelyken
ïöinister Larrey, werd van Fransche zijde gevolgd
door de zending van den graaf De St. Contest naar
^en Haag, die echter reeds in 1752 vervangen werd
door den markies De Bonnac; noch de een, noch
de ander bezat, naar het schijnt, bizondere be-
kwaamheid, en van beteekenis was voorshands ook
^onnac\'s werkzaamheid niet. Gemakkelyk was trou-
wens de positie van den Franschen vertegenwoordiger
^iet, daar door de veranderingen van 1747 talrijke
relaties, vóór dien tijd door de Fransche diplomatie
onderhouden in stad en gewest, waren verstoord; er
"W^aren vele nieuwe menschen, en oude vrienden
durfden zich voorloopig niet toonen. Buitendien gaven
de tijdsomstandigheden in de eerste jaren na den
^rede geen aanleiding tot buitengewone inspanning
®n krachtsontwikkeling: het was nog rustig.

Om die rust duurzaam te verzekeren, zooals het
beette, werkte de Engelsche regeering onverdroten
^^n de bevestiging en uitbreiding van het oude
®ysteem. Als haar vertegenwoordiger in Den Haag was
^^ 1751 kolonel Yorke opgetreden, een man van
Zeer invloedrijke relaties in Engeland; hij was een
Zoon van den veel vermogenden lord kanselier, lord
tfardwicke, en een vertrouwd vriend van Newcastle,
die bij zijne komst aan Bentinck schreef, dat hij
geen geheimen voor hem had. Yorke kwam met de
Opdracht om zijn gedragslyn en zijne handelingen
bepalen in overleg met de leden der conferentie;
moest er alles op zetten om het vertrouwen der
Gouvernante te winnen, en daarom zorgvuldig den
schijn

gelegenheden te mengen. Hoofddoel zijner bemoeiin-
gen moest zijn, de Republiek tot het doorzetten
der beraamde gezamenlijke maatregelen te brengen.
Bentinck, die hem kende, had hem vroeger aan
Larrey, toen deze te Parijs met hem samen was,
geteekend als „un homme mesuré mais ardent et haut",
eigenschappen die Bentinck zelf ook niet vreemd
waren en in den loop der jaren tot meer dan
één hevige botsing tusschen beide mannen aanlei-
ding gaven.

Yoor de verwezenlijking van Newcastle\'s politiek
bleven de vooruitzichten ongunstig. Weliswaar liet
de Republiek zich vinden voor de subsidie-tractaten
met de keurvorsten van Keulen, Beyeren en Saksen,
die in 1750 en 1751 tot stand kwamen, maar de
hoofdzaak, eene schikking tusschen de Republiek en
Oostenrijk over de Oostenrijksche Nederlanden, werd
niet bereikt; vruchteloos bleven alle onderhandelingen,
te vergeefs trachtte Bentinck met Kaunitz te Brussel
tot een vergelijk te komen, de moeielijkheden bleken
onoverkomelyk.

En nu ontstond spoedig periculum in mora voor
koning George en Newcastle. In 1754 kregen de
moeilijkheden in Amerika, over wier wegruiming
sedert den vrede van Aken zonder gevolg was onder-
handeld tusschen de hoven van St. James en Yersailles?
een dreigend aanzien; in 1755 werd de uitbarsting
van den krijg onvermijdelijk. Dat in dezen kolonialen
oorlog de krachten van Frankrijk niet tegen die van
Engeland zouden opgewassen zijn, was te voorzien;
des te meer grond bestond voor de vrees, dat Lode-
wijk XY op het vasteland van Europa zijn vijand
zou trachten te treffen. Weliswaar had het Britsche
rijk daar niets te vreezen; maar George was er des
te kwetsbaarder in zijn teergeliefd keurvorstendom
Hannover. Dit te beschermen èn tegen Frankrijk

tegen den Pruisischen koning, die als de bond-
genoot van Lodewijk XV beschouwd werd, was de
dure plicht van Newcastle, als hij zijns meesters
gunst en zijn ministeriëel leven, waaraan hij boven
alles gehecht was, behouden wilde. Het kwam er
thans op aan te verhinderen, dat een Fransch leger
^^ch van de Barrière-vestingen en de Oostenrijksche
Nederlanden meester maakte, om die tot steunpunten
t® gebruiken bij het voortdringen naar Hannover;

Vorming van een behoorlijke legermacht, vooral
door Kussische subsidie-troepen in het Duitsche Rijk,
voldoende zijn om den koning van Pruisen in
hedwang te houden. Met groote drift en aandrang
beproefde de Britsche diplomatie Maria Theresia tot
een verbond ter bescherming der Barrière-vestingen
te brengen; doch te Weenen stelde men zoodanige
ersehen aangaande de medewerking van Engeland en de
Republiek èn tot die bescherming èn tot de bewaking
Van Prederik van Pruisen, dat Newcastle geen moge-
hjkheid zag om de vereischte gelden van het Parle-
®ient te verkrygen, er zelfs niet om durfde vragen,
^e wezenlijke oorzaak van het mislukken der onder-
handelingen was, dat men te Weenen den Pruisischen
\'woning, te Londen den koning van Frankryk als
den eigenlijken vijand beschouwde. In den zomer
1755 liepen de onderhandelingen te niet, elk
ging zijn eigen weg. Koning George zocht veiligheid
Hannover in eene toenadering tot Frederik
van Pruisen; Maria Theresia ging voort naar vriend-
schap met Prankryk te streven, ten einde zich op den
Zoover van Silezië te kunnen wreken; de groote
ommekeer in het politiek systeem van Europa was
Voorbereid en werd spoedig voltrokken door de ver-
dragen van Westminster en van Versailles.

Onderwijl had de Engelsche regeering getracht zich
Van de medewerking der Republiek te verzekeren.

In Mei 1755 was Holdernesse, secretaris van buiten-
landsche zaken voor het Noorden, naar Den Haag
gekomen, om aan de Gouvernante en de conferentie
verslag te doen van den stand der onderhandelingen
met Oostenrijk en te vernemen, wat de Republiek
tot de gemeenschappelijke zaak zou willen bijdragen-
Het bescheid was bitter weinig troostrijk geweest.
Men wees hem op den weerloozen staat der Barrière,
op de onmogelijkheid om een inval der Pranschen in
de Oostenrijksche Nederlanden te beletten, op den
onvoldoenden toestand der grensverdediging van de
Republiek, op het geldgebrek. Het zou noodig zijn
de andere Barrière-vestingen te ontruimen en alle
levende en doode krijgsmiddelen te concentreeren in
Namen. Verder zou de Republiek tot de verdedi-
ging niet kunnen bijdragen, daar hare krijgsmacht
nauwelijks voldoende was om haar grondgebied te
beschermen. Engeland zou een beteren financiëelen
toestand van den staat kunnen bevorderen, indien het
de aandeelen der Republiek in de subsidies aan
Beyeren en Saksen voor zijne rekening nam. Kortom,
het bleek duidelijk dat de Republiek zeer beducht
was voor eigen veiligheid en bitter weinig neiging
had, zich ter wille van Engeland\'s twist met Frankrijk
in onafzienbare moeilijkheden en gevaren te storten-
De casus foederis van het verbond van 1678 bestond
stellig niet, en vooral Steyn en Hop neigden zicht-
baar tot het bewaren eener strikte neutraliteit-
Dringende brieven van Newcastle aan Bentinck ver-
mochten hierin geen verandering te brengen; en
toen nu onderwijl de kans om zich met Oostenrijk
te verstaan vervlogen en de hoop om met Pruisen
tot een verdrag te komen sterker geworden was,
liet men te Londen de Republiek voorloopig voor wat
zij was. Doch tegen het eind van 1755, toen George
zich bedreigd waande door een inval der Franschen

IQ Engeland, waarbij dan de leuze van den Preten-
zou dienst doen, deed de Engelsche regeering
beroep op het tractaat van garantie en vroeg
nian hulptroepen.
Ongeveer te zelfder tijd dat Yorke opdracht kreeg
aanvrage te doen, in December 1755, kwam
buitengewoon gezant van Lodewijk XY de graaf
Affry in Den Haag aan. De tijdsomstandigheden
Saven thans weer gewicht aan de houding van de
"•Republiek, en een ervaren diplomaat werd op den
S^zantschapspost in Den Haag noodig geacht. Het
doel zijner zending i) was de Republiek van alle
Maatregelen ten gunste van Engeland terug te houden,
^et beide partijen in de Republiek moest hij trachten
op goeden voet te blijven, alles vermijden wat de
Gouvernante en hare vrienden aanleiding zou kunnen
§even tot de verdenking, alsof hij ten gunste van het
^roegere regime wilde werken, en verzekeren dat op
® konings vriendschap gerekend kon worden, indien
®^echts de Gouvernante de gedragslijn jegens Frankrijk
Wilde aannemen, die de eerste vier stadhouders ge-
volgd hadden. Toch verwachtte de Fransche regee-
^^^g blijkbaar meer van de tegenpartij, aan wie de
gezant het vooruitzicht moest openen op krachtigen
®^eun, om haar een overwegenden invloed te verschaffen
haar aan de stadhouderlijke „tyrannie" te ont-
en tevens op maatregelen ten gunste van
deu handel op Frankrijk.

^oor zulk optreden van den Franschen gezant
Waren de omstandigheden niet ongunstig. Zooals
Amsterdam in 1752 zich reeds aan het recomman-
uatie-reeht der Gouvernante onttrokken had, beproef-
ook andere stedelijke besturen hare zelfstandigheid
eigenmachtigheid terug te winnen. Yan eene

Uittreksels uit zijne instructie bij Colenbrander, I, 371.
^adr. en Meded. XXVII, 20

deelneming aan den krijg ten gunste van Engeland
■wilden de Hollandsclie regenten niets weten; met
Steyn, die in dit streven wel wat verder ging dan
Bentinck en Brunswijk konden goedkeuren, wilden
zij alles vermijden wat Frankrijk aanstoot zou kunnen
geven, niet alleen om zich aldus huiten verwikke-
lingen te houden, maar ook om van Frankrijk het
reeds zoo lang hegeerde handelsverdrag, althans
voordeelige bepalingen voor den handel, te verwerven-
Daarenboven beloofde de handhaving van de neutra-
liteit der EepubUek bij een oorlog tusschen Frankrijk
en Engeland den Hollandschen koopman ryke winsten
uit het handelsverdrag van 1674 Van hoe groote
waarde zou het voor Frankrijk zijn, indien de han-
delsvloot der Republiek haar voorzag van de behoeften
voor den scheepsbouw en over \'t algemeen met hare
vlag den Franschen handel dekte! Doch daarom was
het ook wel te voorzien, dat Engeland dit niet zou
gedoogen. Tusschen de jaren 1748—1755, voordat
van oorlog sprake was, had de Engelsche regeering ?
naar aanleiding van hetgeen tijdens den Oostenrykschen
successie-oorlog geschied was, met nadruk op hei-
onhoudbare der bepalingen van 1674 gewezen en
op hare herziening aangedrongen. Het was zonder
gevolg gebleven. Maar zou zij dulden, dat de
Hollandsche handelsvloot den Franschen handel dekte,
dezen ontsloeg van alle gevaar, van alle verzekerings-
kosten, het Fransche zeevolk nagenoeg geheel en
uitsluitend ter bemanning der Fransche oorlogsvloot
beschikbaar maakte en de materialen voor het herstel
en de versterking dier vloot aanvoerde? Het was
geen oogenblik te verwachten. De moeilijkheden)
die hieruit zouden rijzen, zouden allicht D\'Affry s
bemoeiingen ten goede komen. Hy kwam hier boven\'
dien goed ingelicht over toestanden en personen;
enkele regenten kende hij van een vroeger oponthoud

in de Republiek; en bij bad, meer nog dan door
de memories Yan Bonnac i), kostelijke aanwijzingen
ontvangen uit de rijke ervaring van den abbé De la
^^ille, die sedert 1754 weer bet ambt van eersten
eommies bij bet departement van buitenlandsche
zaken bekleedde.

Zoo ging nu de Republiek, onmachtig om met
lïi\'acht en waardigheid een weloverwogen neutraliteit
te bewaren, de kampplaats worden van de Fransche
en de Engelsche diplomatie. Yorke eischte 6000
Man ter verdediging van George\'s troon; D\'Affry
Vroeg eene duidelijke verklaring van de Staten-
Generaal, welke houding zij dachten aan te nemen
ïn den oorlog tusschen zijn meester en den Britschen
koning. Van zijn arbeid in de Republiek — Bonnac
Vi\'erd spoedig teruggeroepen — geven de volgende
uittreksels uit zijne depeches duidelijk getuigenis.

J\'ai vu M. van Hoey L\'éloignement ni l\'absence
^\'ont rien diminué de sa profonde vénération pour
le Roi et la plus respectueuse reconnaissance de ses
Montés. Il vit tout à fait retiré et ne se mêle et
ïi\'est mêlé de rien.

2) Abraham van Hoey (!684—1166), in 1708 pensionaris van
^orinchem, en sedert met verschillende ambtea bekleed (zie Th.
Jorissen, Memoriën mn Mr. Diderilc van Bleyswyk. Werken v. h.

Gen. N. S. n° 45). Van 1727—47 was hij gezant te Parijs,
was een groot voorstander van het handhaven van vrede en
\'Vriendschappelijke betrekkingen met Frankrijk, en met de Fransche
staatslieden zeer bevriend (zie o. a. de Lettres et Négociations de
van. Hoey etc. Londres 1743. Er zijn twee uitgaven van dat
Jaar van denzelfden uilgever: een eerste, die niet, en een tweede,
wel chronologisch geordend is. Zie ook Blok\'s Verslag aan-

Il est certain que l\'aversion des habitans de ce
païs pour la France est diminué toais qu\'elle existe
pourtant. La religion, l\'éducation i) et la crainte la
nourissent. Ainsi je crois qu\'on ne peut rien attendre
de leur affection, mais que nous pouvons tout espérer
de leur faiblesse et de leur impuissance. Le premier
de ces vices remplit l\'intérieur de prétentions et de
contradictions entre les différons pouvoirs. L\'intérêt
général succombe sous ces différons partis, et les
factions en cbercbant à se gagner, à s\'affoiblir ou à
se détruire, subdivisent leurs intérêts en intérêts
particuliers pour chaque individu; d\'où il arrive que
les finances sont epuisées, les particuliers enrichis
et l\'Etat appauvri. C\'est à ce désordre que la Hol-
lande doit l\'anéantissement de sa marine, la perte
de sa considération et le peu de justice et de satis-
faction qu\'elle a obtenu, depuis la paix, des alliés
pour lesquels elle avoit tout risqué pendant la guerre.

gaande een voorloopig onderzoek te Parijs enz. 4897, p. 24). Bij
het herstel van den vrede in 4748 vyerd van Hoey natuurlijk niet
weer naar Parijs gezonden; na eene voorloopige zending van de
Larrey eu Marselis, vooral met het doel om een nieuw handels-
verdrag te sluiten, werd de veel begeerde ambassade opgedragen
aan M. Lestevenon van Berkenrode, den man die bij de verande-
ring der Amsterdamsche regeering in 1748 zulk een groote rol
gespeeld had.

1) Het meest gebruikte leesboek op de scholen, getiteld de
„Nieuwe Spiegel der Jeugt of Fransche Tyrannye", zal stellig tot
het voortduren van dien afkeer van Frankrijk in breeden kring
hebben bijgedragen. Zie Hartog, De Patriotten en Oranje van
1747—1787, p. 47.

2) De voornaamste aangelegenheid, waarin de Republiek sedert
1748 vergeefs bij de hoven van Weenen en Londen voldoening
vroeg, was het tractaat van Barrière. Oostenrijk weigerde de aan-
zuivering der groote achterstallen, welke de Republiek te vorderen
had, en wilde door een handelstractaat den Oostenrijkschen Neder-
landen de gelegenheid tot vrije oeconomische ontwikkeling ver-
zekeren, die de Nederlandsche handelspolitiek hun poogde te ont-

J\'ai TU quelques personnes que j\'ai parlé de la
conduite de la République en 1723 (1. 1733) i) à
l\'égard de l\'Angleterre. Ils conviennent de la justice
ot même de l\'intérêt qu\'il y auroit à se conduire de
^ême; mais le découragement, la foiblease et la
peur les jettent dans une perplexité qui, je crois, n\'a
point d\'exemple. Ils ne comprennent pas que le même
prestige qui les a empêché d\'embrasser la neutralité
en 1742 les empêchera de profiter de la seule voye
de salut que le Roy voudroit bien leur offrir. J\'em-
pioyerai touts mes talents à le dissiper.

De gezant beschrijft hoe een vreemd ambassadeur
bij de republiek het best handelen zou : La méthode
de conférer avec les Députés des villes de Hollande
et des différentes Provinces, qui etoit excellente, et
lui a existé jusqu\'au départ de l\'Abbé de la Ville
u\'a pas été reprise depuis la paix. M. de St. Con-

houden. Bij Engeland hield de Republiek vruchteloos aan op
financiëele ondersteuning om de Barrièresteden weer in verdedig-
I\'ïH\'en toestand te brengen en de bezettingen dier steden te betalen,
^®rwijl zij bovendien te Londen niet dien steun tegenover Oosten-
rijk vond, waarop zij aanspraak meende te hebben. Zie inleiding.

1) Er staat 1723 doch gelezen zal moeten worden 1733, toen de
Republiek den 24en Nov. met den Franschen gezant de Fénelon
®ene conventie van Neutraliteit geteekend had, waarbij de Fransche
Wing zich verplichtte om in den krijg tegen Oostenrijk wegens
•^e Poolsche successie de Oostenrijksche Nederlanden ongemoeid
^ laten, en de Republiek zich verbond zich niet te mengen in de
poolsche aangelegenheden en in de daaruit voortvloeiende twisten.
Deze conventie werd gesloten tegen den zin van den Britschen
koning. Zie Secr. Eesol. Eoll. 1733, p. 613 sqq. Rousset, Becueil
IX p. 455 gqq. Ook mijne inleiding.

He abt De la Ville, secretaris van den gezant de Fénelon,
leef tja diens afscheid, in 1744, met de waarneming der zakei^
°®last; hij zelf vertrok in 1746,

test 1) ne paroît pas y avoir travaillé. M. de Bonnac
y a fait de son mieux, mais il n\'a pu surmonter
l\'éloignement produit par cette conduite de notre
part, et par les ordres donnés par Mad«le la Gouver-
nante, de voir très peu l\'Ambassadeur du Roi,
moyennant quoi je me suis vu réduit à ne pouvoir
conférer qu\' avec Mr. le Consf Pensionaire, le Greffier
et le Président de semaine. Le premier est un fort
honnête homme, mais peu instruit; le second vous
est connu; le troisième varie toutes les semaines, et
est ordinairement assez peu de chose, et pour me
tirer de cette gêne, j\'ai cherché à renouveller quel-
ques connaissances, mais presque tout ce que j\'ai
connu ici n\'existe plus. Je n\'y ai trouvé que M\'\' de
Kruininge , homme qui a de l\'esprit et des connois-

1) Barberie de St. Contest was Fransch gezant in den Haag van
najaar 1750—1752, toen hij door de Bounac vervangen werd. Deze
was juist in den laatsten tijd er in geslaagd connecties met Amster-
dam aan te knoopen. Zie Colenbrander, De Fatriottentijd, I, p-
367—371.

2) P. A. de Huybert, heer van Kruininge. Zie over dezen
letterheld o. a. Dr. A. J. Kronenberg, Met Kunstgenootschap NU
Volentihm Arduum, p. 112. Ter Provinciale Bibliotheek van Fries-
land berusten een aantal brieven van hem aan Willem van Haren,
uit de jaren 1743—1759; zij hebben mij niet den indruk gegeven,
dat hij een „homme d\'esprit" was; met Mauritius, dien hij als
dichter hoog bewonderde en in wiens Dichtlievende Uitspanningen
ettelijke zijner verzen staan afgedrukt, was hij zeer bevriend. De
naam van Slingeland komt in zijne brieven veel minder voor.
Van een soort politieke vergadering te zijnen huize is mij niet ge-
bleken, en afgaande op de onbeteekeneude berichten die hij aan
Van Haren zond, moet die al van heel weinig gewicht geweest
zijn. Onze man deed meer aan verskunst dan aan politiek, hoe-
wel hij zich ter afwisseling ook in staatsrechtelijke kwesties ver-
diepte blijkens zijn geschriftje: La Faissanoe d\'nn Moi d\'Angleterre
mise en paralelle avec le Fouvoir d\'un Stadhouder des Frovinces
Vnies. 1754 (Londen); vgl. Knuttel IV, no. 18473. Chesterfield,
met Wien hij ook bevriend was en briefwisseling onderhield en aan
wien hij het opgedragen had, schreef hem: „Ce sera un monu-
ment bien glorieux pour moi et je ne demanderois pas une Epitaphe

®anees, mais qui est très singulier. Il a une espèce
d\'assemblée politique cbezlui, composée ordinairement
de Mr Slingelandt, fils du Conseiller Pensionaire et
\'républicain; de M^" Mauritius qui pense assez bien
aussi, et de..... Ce sont je crois d\'honnêtes gens
Mais trembleurs. J\'ai cru devoir chercher ailleurs
®ans les abandonner ; j\'ai cherché à voir M^ le Comte
de Nassau Laleck^), avec qui l\'Abbé de la Yille
M\'avoit fait faire connoissance à Versailles. Il m\'a
^rès bien reçu; j\'ai lieu d\'être très content de ma
Maison avec lui. Hij is namelijk zeer bekend met de
ïegeering, maar van weinig invloed. Hij teekent
Voor den gezant in een almanak van al de regeerings-
^eden aan, hoe zij gezind zijn. II m\'a déjà fait dé-
couvrir une chose très intéressante, c\'est que M»\' van
Hoey, qui veut paroitre ne se mêler de rien, se mêle
pourtant de beaucoup de choses, — Mons^ le Comte
de Rechteren 3), homme très mécontent et très impru-
dent, m\'a attaqué deux fois sur le malheur du stad-
houdérat. De gezant laat zich niet tegen hem uit.

plus flatteuse que celle d\'avoir été Ami de 1\'Auteur"; hij was hier-
"»ede hoogelijk gevleid en nam het voor goede munt aan Hij was
^erst secretaris van Amsterdam, dan drost van Muiden geweest;
Sedert leefde hij ambteloos. Vgl. ook: VriescJie Tolksalmanah,

1) Hendrik Karei graaf van Nassau La Lecq, heer van Bever-
■\'■veerd, sedert 1752 zitting hebbend in de Generaliteits Rekenkamer
\'V\'oor de Ridderschap van Utrecht.

zie Krämer I, in voce. Met Kramer verwijs ik naar de
\'"Agisters op diens uitgave der Qedenkschrifteih van Gijsbert Jan
Sarderéroeh in de Werken van het Hist. Genootschap.
Thomas Isaac de Larrey. In 1748 voor korten tijd door de
Sta ten-Generaal naar Frankrijk gezonden als minister; aanvanke-
protégé van W. Bentinck (later werd de verstandhouding
"binder goed); raad van den prins, later van de Gouvernante; in

zending, maar hij heeft er zich afgemaakt. De Larrey
bepleitte eene schikking met Engeland en trachtte
hem te overtuigen, dat hij in zijne onderhandeling
veel gemak zou ondervinden, indien hij er de Gou-
vernante voor wilde interesseeren. II m\'a dit ensuite
que je devois avoir trouvé du changement dans le
gouvernement de la République; qu\'au fonds il n\'y en
avait pas; que c\'étaient véritablement d\'autres gens
qui préparaient les matières avant de les porter aux
Etats Généraux, mais que toute négociation avait
toujours eu cette préparation.

Onderhoud met van Hoey. Deze verklaart dat de
staat der republiek niet gedoogt Engeland te mis-
hagen. Hij was aangedaan over \'s konings goedheid,
als de gezant hem verzekerde, dat deze H. H. M. in
geene moeilijkheden zou wikkelen. En nous séparant
il m\'a dit qu\'il se rendroit chez moi, dès que j\'en
aurois besoin, et qu\'il ne me refuseroit ni lumières
ni conseils. — Ils ne peuvent le souffrir ici, parceque
sa seule présence leur est un reproche cruel de
toutes les sottises, qu\'il vouloit leur faire éviter, et
dans lesquelles leur mauvais génie et leur faiblesse
les ont entraînés.

De instructies, die zoo wijs gesteld zijn, houden
ook in dat de gezant met looden voeten gaan moet.
Hoe juist gezien ! L\'activité a augmenté à proportion

1751 secretaris van de Conferentie voor de buitenlandsche zaken,
door den prins ingesteld; in 1758 secretaris van de Gouvernante.
Met de voorbereiding der zaken doelt hij op de Conferentie. Zi®
de inleiding.

1) Ook bij d\'Yvoy, p. 67; uitvoeriger, maar met weglating van
sommige stukken, o. a. van hetgeen Fruin overgenomen heeft.

de ma lenteur, qui enfin a impatienté des gens que
la nature paroit n\'avoir formé que pour impatienter
l\'Univers, i)

M. le Cte de Nassau Laleek heeft zeer goed in
Utrecht gewerkt. M. van Borselen 2), die aan het
hoofd der provincie Zeeland staat, denkt ook wel.
M. de Back 3) ^ die in Friesland den grootsten invloed
heeft en in wien de Gouvernante het meeste ver-
trouwen stelt, is ook zeer welgezind; hij is de groote
vijand van Bentinck. Yan Hoey heeft hem aan den
gezant voorgesteld. Deze, Yan Hoey, heeft in Gelder-
land en in Holland veel bekenden en onderhoudt
eene zeer levendige correspondentie. In de handels-
steden bewerkt men de kooplieden en het volk, en
toont hun hoe wenschelijk onzydigheid voor de repu-
bliek is. De gezant handelt bijna uitsluitend met
den raadpensionaris; hij laat zich door van Hoey en
Nassau Laleck leiden. — Ook Mr. Zikterman ^^ uit
kroningen is den gezant komen zien. Hij is com-
tt^andant der O. I. bezittingen geweest, schatrijk en
begeerig naar invloed in zyne provincie. Hij denkt
Uitmuntend. Ook met den jongen Yan der Mine

I. van Borssele, representant van den prins als eersten edele
^an Zeeland. Krämer I, in voce.

I. de Back, in 1747 secretaris van den Prins, later van de
^\'iases. Zie Krämer I, in voce. In 1748 en 1749 was hij zeer
^evriend met Bentinck, doch zijne houding en gedrag gedurende
^®ötinck\'s verblijf te Weenen in 1749 en 1750, toen hij Bentinck\'s
"itenlandsch politiek-systeem bestreed, had een breuk ten gevolge,
^le tot groote vijandschap leidde. Zie de inleiding.
Z^) Dit zal zijn Joan Albert Sichterman, te Groningen bekend

de Bengaalsche Sichterman.
, 5) Bedoeld is waarschijnlijk A. van der Mieden, de zoon van
raadsheer; hij was in 1754 lid van den Raad van State ge-
"^orden.

heeft de gezant kennis gemaakt. Belle Isle, die
hem van den zomer te Metz gekend had, was zeer
over hem tevreden. Hij zit in den Raad van State.

[Vroeger had Larrey den gezant reeds aangemaand
de Gouvernante te winnen] i), thans komt M. de la
Sarra, capitaine des cent Suisses 2) de M^ Ie Stad-
houder, den gezant aanraden een visite hij de Gou-
vernante af te leggen, die hem wenscht te zien.
De gezant begrijpt dat men o. a. daarmee beoogen
kan, hem bij de republikeinen in verdenking te
brengen. Hij belooft zeer voorzichtig te zyn.

Eergisteren heeft hij bericht, welk antwoord ver-
moedelijk gegeven zal worden op de vraag naar de
houding, die de Republiek bij een oorlog tusschen
Frankrijk en Engeland zal aannemen; thans nog een
verslag van hetgeen men er byvoegde, toen men hem
dit meedeelde: On m\'a dit: vous voyez, monsieur,
que la peur et la foiblesse nous conduisent; notre
état mérite que le Roi veuille bien entrer dans notre
peine; vous commencez à la connaître; rendez en
compte à S. M. et suppliez la de s\'arrêter moins à
des expressions que notre foiblesse, nos divisions et
la forme présente de notre gouvernement nous arrachent
qu\'au sentiment de respect et de vénération dont les
vrais patriottes sont pénétrés pour S. M. — Die

1) Dit staat niet in dien brief, rnaar is eene vermelding van
Fruin; zie n° 5*.

2) d. i. P. De la Sarraz, bevelhebber der Zwitsersche garde.
Krämer I, in voce.

3) Vgl. hiermee het bericht van D\'Affry over de uitingen van
Van Lynden, president van de Staten-Generaal in de week, waari«
de nieuwjaarsdag viel, bij D\'Yvoy. p. 68.

dit zeide was weliswaar geen minister, maar een
geheime hoofden van de republikeinen.

Indruk van het tractaat van Engeland met Pruisen: i)
parti Anglois se croit rassuré par ce traité, et
adhérans et les militaires voudroient voir la
^épubliq ue y accéder. Maar de Staten van Holland
denken er anders over. Die verlangen onzijdig te
hlijven en hun voordeel te doen. Het toestaan van
een voordeelig handelsverdrag zou hen zeker geheel

De raadpensionaris, gewagende van het Engelsch-
Pruisisch tractaat, zeide aan den gezant: voilà le
premier depuis bien longtems où il n\'est pas question
nous 2).

Het slot der ontworpen memorie tot antwoord aan
den gezant betrekkelijk de Nederlanden en Engeland 3)

Dit antwoord was door Holland ontworpen; Utrecht, Stad en
Gelderland, Overijsel conformeerden er zich achtereenvol-
gens mee. {Seer. Resol. St. Gen. 46, 22, 27, 29 Jan. 1756). Fries-
stond eene afwijkende meening voor, die reeds 16 Jan. werd
"^gebracht en strekte om te verklaren dat de Republiek zich met
Amerikaansche grensgeschil volstrekt niet wilde bemoeien, dat
parne het geschil zou helpen bijleggen en inmiddels de striktste
°"^ijdigheid wilde bewaren; doch dat de Republiek vertrouwde
^^ de Fransche koning den Pretendent niet naar de Britsche rijken
overvoeren, daar zij in dat geval verplicht zou zijn den Brit-
^\'^^en koning bij te staan.
.■Zeeland talmde met het inbrengen van zijn advies tot 9 Febr.;

mishaagt den republikeinen als te ongunstig voor
Frankrijk, Zij wenschen dat de koning daarover
zijn misnoegen toone, en dan achten zij zich m
staat die uitdrukkingen te doen verbeteren. Zij zouden
aantoonen van hoeveel belang het is den koning
van Frankrijk te vriend te houden. De republikeinen
meenen het wel, maar zy zijn bang voor de Gouver-
nante , die veel goed en veel kwaad doen kan-
Slechts door vrees te verwekken kan men de provin-
ciën leiden. De landprovinciën zijn alleen bang voor
een oorlog binnen hare grenzen; de zeeprovinciën,
die bijna alleen de kosten van een oorlog dragen,
zijn voorzichtiger. Haar gezag zou overwegend zijn,
als de regeering niet vol afhankelingen der Gouver-
nante was. Echter Amsterdam vermag veel, — Graaf
Wassenaer 1) bericht in groot vertrouwen, dat het
uitblijven van antwoord aan de tegenstribbelingen
van Zeeland te wijten is,

Les républicains me savent bon gré du mécon-
tentement que j\'ai marqué sur le secret qu\'on m\'a
fait du mémoire de M. Yorke et de la résolution
qui l\'a suivie. Ils me pressent de parler fortement,
et me dictent les mêmes choses que vous me pré-

Staat, de dubbelzinnigheid en duisterheid van sommige uitdrukkin-
gen in het Hollandsche ontwerp af en meende dat alle verwijdering
tusschen den Franschen koning en de Republiek met zorg moest
vermeden worden. {Secr. Ees. St. Oen. 9 Febr. 1756).

Dienzelfden dag viel het besluit om aan de Bonnac en D\'Affry
te antwoorden volgens het advies van Holland. De Friesche en
Zeeuwsche heeren deden aan teekening tegen die resolutie.

1) Dit zal wel zijn Unico Willem, graaf van Wassenaer Obdarti
Twikkel, de buitengewone gezant aan den koning van Frankrijk
in 1744 en 1746, die den naam had van Franschgezind te zij»
en blijkens andere berichten van D\'Affry met hem in relatie stond.
Zie ook Kramer I, in voce Twikkel.

serivez, — J\'ose vous assurer, Monsieur, que je me
Confirme touts les jours dans la ferme persuasion où
Je suis que la crainte est le seul mobile de ce pais \').

Onderhoud met de Back. Je suis convenu avec
de Back que je ne chercherois point à le voir
que le de Wassenaer continueroit à entre-
tenir notre correspondance, s\'il en est besoin. —
^et schynt vreemd dat die provinciën, waar de
Gouvernante het meest te zeggen heeft, tegen het
benden der 6000 man zijn, 3) en Holland daarentegen
Voor is. Dit laatste wordt alleen door vrees voor
^yu koophandel bewogen: kortzichtig.

Monsieur de Hompesch, Lieutenant général, du
Uombre des Nobles de Hollande^), heeft gisteren
den gezant bericht gebracht van de aankomst van
■\'^Ugelsche schepen tot vervoer der gevraagde 6000
Hij heeft er bijgevoegd dat de raadpensionaris

Uitvoeriger bij D\'Yvoy, p. 69. De bedoelde memorie van Yorke
behelsde de aanvrage om 6000 man hulptroepen. Stuart I, 225.
„ 2) De memorie van 13 Febr., waarin Yorke het secours van
man had gevraagd, had hij aan de gedeputeerden tot de bui-
^®\'"andsche zaken overhandigd. Deze deden hiervan dienzelfden
S rapport, en de heeren van Zeeland en Frie.sland opperden ter-
vele bezwaren. Doch ook Holland maakte bezwaar tegen
gevallen besluit, dat Yorke\'s aanvrage zou gezonden worden
de gewestelijke staten en dal de gedeputeerden tot de buiteu-
"dsche zaken onderwijl met eenige leden van den Raad van State
aairegeien zouden beramen om eventueel snel met de inscheping
6000 man gereed te zijn. {Secr. Ses. Si. Gen. 13 Febr. 1756).
. ^^ Wagenaar XVIII, 489. Hier wordt medegedeeld, dat Vin-
Willem, baron van Hompesch, een Guliksch edelman, in
® Hollandsche ridderschap beschreven werd doch wegens het
ko\'^\'^\'^ van sommige leden der Staten van Holland geen zitting
® Bemeu alvorens hij genaturaliseerd was. Zie ook over hem
\'^\'■awier I, i„ voce.

den gezant wenschte te spreken. Toen deze zich bij
den raadpensionaris vervoegd had, heeft hy van hem
de verzekering ontvangen dat noch de Gouvernante
noch iemand der regeering op zoo iets was voorbe-
reid. Dat, zoo de koning slechts in het zenden dier
troepen wilde berusten, de republiek zich tot geen
andere hulp aan Engeland zou laten bewegen. — Je
me confirme touts les jours dans l\'opinion on. je suis,
qu\'il est des moyens de balancer ici le parti Anglois
et de soutenir celui des républicains. Ces derniers
ont gagné beaucoup dans la bonne bourgeoisie. Ils
ne craignent plus que le peuple, qu\'on pourroit émou-
voir par la haine qu\'il porte au Prétendant. Mais
dans ce cas ces émotions populaires ne pouroient
engager la Répubhque à rien. Si nous pouvons alors
lui montrer ce qu\'elle auroit à craindre du Roi, et
si nous pouvons en attendant ne lui point laisser
faire d\'augmentation considérable dans les troupes,
parceque son état de foiblesse poura être un reproche
aux gens qui se sont opposés aux augmentations,
mais 1) il sera une arme sûre dans leurs mains pour
s\'opposer à d\'autres engagements.

11 est possible que les républicains trouvent qu\'ils
sont poussés trop vivement et que nous ne leur
donnons pas le tems de rassurer leur parti. Mais
l\'incertitude de leur succès et la lenteur de leurs
moyens peuvent ne pas convenir aux intérêts et aux
projets de Sa Majesté, Je crois même que leur divi-
sion , leur foiblesse et leur impuissance sont de sûres
garanties de leur indétermination. Je fonde cette
opinion sur les discours des gens qui passent pour

1) Van hier af is de zin niet in orde; er zijn blijkbaar één of
üieer zinsneden uit D\'Affry\'s brief overgeslagen.

los ping fermes et qui ont encore pour texte de douter
qui on a le plus à craindre, ou de la France ou
l\'Angleterre.

De republikeinsche party ziet in, dat het gevaar
t \\velk van Frankrijk dreigt grooter is dan dat van
®Qgeland; daarom wint zij in kracht. Meerman,
pensionaris van Rotterdam, heeft den gezant hezocht
hem over de groote zaak i) gesproken. C\'est je
crois un des ouvriers de la correspondance : il ac-
quiert beaucoup de crédit. J\'espère dans quelques
Jours avoir communication de même avec quelcun
d\'Amsterdam, de Leide, de Harlem, de Delft et de
Dort. Als Holland maar te bewegen was de hulp
weigeren, zouden de Gouvernante en de overige
provinciën de zaak niet kunnen doorzetten.

(Deze brief van 10 Maart wordt in den ochtend
Van den llen vervolgd met de woorden:) Je sorts,
Monsieur, de chez messieurs d\'Amsterdam, avec les-
quels j\'ai eu une très longue conférence. Ils sentent
Combien il seroit heureux pour la République de
pouvoir embrasser une neutralité totale, mais ils me
Paroissent aussi affectés que les autres du besoin
d\'acheter des Anglais la seureté pour leur pavillon
par l\'envoy des 6000 hommes. Ils paroissent ferme-
uient déterminés à donner à Sa Majesté les assu-
rances les plus fortes que ce secours n\'est donné en
Vertu d\'aucun traité et qu\'il sera le dernier que
1 Angleterre pourra attendre de la Hollande. Je lui
(leur) ai repondu que je ne croyois pas que Sa
Majesté voulût y consentir. J\'ai été engagé à cette
démarche par les républicains ; ainsi, monsieur, voilà

la correspondance publique du ministre du Roi avec
les Députés des villes rétablie.

De gezant heeft de gedeputeerden van Haarlem
over de aan Engeland te verleenen hulp aangesproken,
en hij denkt hetzelfde met de gedeputeerden van
andere steden te doen; et j\'espère que cette nouvelle
façon portera son fruit. Celle qui avoit été pratiquée
depuis la guerre jusqu\' à présent portoit toutes les
matières de négociation au conseil de mad^e la
Gouvernante , et elles n\'arrivoient aux Etats qu\'après
avoir reçu dans ce conseil la forme et la teinture
qu\'il lui convenoit de leur donner; et les Etats
avoient moins à régler les résolutions, qu\'ils n\'avoient
à les suivre telles qu\'on les leur dictoit. L\'usage de
se communiquer authentiquement aux villes par leurs
Députés donnera à ceux-ci beaucoup plus de consi-
dération dans les Etats d\'Hollande. Les Députés des
Etats Généraux s\'empresseront à obtenir des ministres
du Roi les mêmes marques de considération, et si
cet usage peut se soutenir, j\'ose le regarder comme
un moyen seur de soutenir et d\'augmenter le nombre
des républicains. Je le regarde de plus comme un
moyen de déshabituer le peuple de regarder la maison
de Nassau comme ses souverains, en voyant les
ministres du Roi traiter avec ceux, qui véritablement
les représentent, et enfin comme une des plus fortes
digues qu\'on puisse opposer à l\'autorité du Stadhouder.

Bezoek aan de gedeputeerden van Rotterdam.
Deze gevleid. Meerman spreekt openlijk van zijn
vroeger onderhoud met den gezant. Bezoek aan die
van Dort. Hs m\'ont parlé très hautement de l\'amour

konstant de leur ville pour l\'ancien gouvernement,
ils m\'ont assuré qu\'ils ayoient hérité des senti-
ments de de Wit. Leur Pensionaire, qui s\'appelle
^ochart i), est un zélé républicain et est homme
d\'esprit et de mérite. Bij de overige steden is hy
^let ontvangen. — Goed gevolg vooralsnog van
zijne nieuwe handelwys. Les Députés aux Etats
Généraux sont étonnés de ce que je n\'ai vu pourtant
*lUe ceux de la Hollande. C\'est où je les attendois,
Mais je commencerai à les voir demain. My de
Slingerland est venu avant hier matin chez moi
familièrement. Ook hij is welgezind, maar wenschte
dat de koning het zenden der 6000 man toeliet. —
^eo even verlaat de gezant den raadpensionaris,
Met wien hij een langdurig onderhoud gehad heeft.

a. sprak de raadpensionaris ook over het bezoeken
der stadsafgevaardigden. II m\'a prié de le discontinuer.

m\'a assuré que comme premier ministre il exposeroit
®ûeore à l\'Etat avec la candeur la plus simple les
choses que je lui communiquerois, et que de cette
%on de traiter avec les villes il ne pouvoit que
Maître de la méfiance, de la division et de la jalousie
entre elles. Daaruit blijkt hoe bang men voor het
eoQsulteeren met de gedeputeerden is.

G^esprek met M. le Cte de Lynden 3), fils du feu
ßourgrave de Nimègue, que j\'ai bien connu ici
autrefois, over het wenschelijke van den vrede tusschen
ingeland en Frankrijk; onbelangrijk.

K. Bosschaert, pensionaris van Dordrecht.
2) iif vermoed dat bedoeld is F. G. van Lynden van Hemmen,
^"fggraaf van Nijmegen. Over de Lynden\'s, Krämer I, in voce.

® doorslagen bedoelden eene onderhandeling tusschen den Engel-
®chen secretaris van oorlog. Barrington, en een Frasisch minister.

De republikeinen, door middel van graaf Wassenaer,
betuigen hun hoop dat de koning tevreden zal zijn
met het niet verleenen der 6000 man \') en niet zal
eischen een bepaald antwoord op de vraag, welk
systeem de Republiek zal volgen. Zij hebben zich
inderdaad goed gehouden. Ils ont résisté à l\'influence
de Madme la Grouvernante, fille du Roi d\'Angleterre,
et maîtresse de l\'établissement et de la fortune d\'une
grande partie des membres de l\'Etat. Ils n\'ont
point écouté les préjugés de religion ; ils se sont
soustrait à un engagement ruineux pour ce païs,
mais qui auroit été presque naturel, et qui les
entrainoit depuis longtems à faire cause commune
avec l\'Angleterre sans en examiner les raisons.

De republikeinen en vooral Amsterdam zouden
verlangen dat de voordeelen, door den koning aan
de Hollandsche schepen betrekkelijk tonnegeld en
invoerrechten verleend, bleven voortduren Een
verklaring in dien geest zou goed werken, het best
indien men slechts voor een bepaalden tyd die voor-
deelen verlengde, en dus later nog eens dezelfde
gunst bewijzen kon.

1) Yorke had 22 Maart aan de Gouvernante verklaard, dat hiJ
last ontvangen had geen andere demarches te doen om het ge-
vraagde secours te verkrijgen, daar het toch te laat zou komen
om den koning van dienst te zijn. Secr. Mes. St. Oen. 22 Maart 1756.

2) De onderhandelingen, na den vrede van Aken te Parijs ge-
voerd, eerst door de Larrey en Marselis te zamen, dan door
Marselis alleen, om een nieuw handelsverdrag met Frankrijk te
sluiten waren vruchteloos gebleven. Slechts was een tijdelijke
opheffing verkregen van het vatgeld van 50 stuivers en eene ver-
laging van het invoerrecht op zoutevisch met Va ^an het bedrag,
eveneens tijdelijk; en die gunsten, nu eens ingetrokken, dan weer
verleend, bleven voortdurend hoogst onzeker. (Zie over deze aan-
gelegenheden Seer. Res. Soil. 1749 en volgende jaren passim; vgl-
ook de inleiding).

Glesprek met den raadpensionaris, die misnoegd is
®ver hetgeen aan Berkenrode door het Fransche
^inisterie betrekkelijk de handelsvoordeelen gezegd

\')■ De gezant doet den raadpensionaris opmerken ,
dat liij iiem herhaaldelijk verzekerd heeft van
8 konings geneigdheid om, zoo de republiek hem
wille was, haar alle handelsvoordeelen te ver-
leenen, niet in strijd met de belangen zijner onder-
danen; maar dat het voorgevallene omtrent het
hnlpbetoon aan Engeland den koning niet voldaan
^on hebben, — De gezant is echter voor het ver-
leenen van eenige handelsvoorreehten,

Be gouvernante heeft eene vergadering der Edelen
Van Holland gepresideerd. Zij heeft alleen M, M. les
Otes ^jg Twickel, de Starrenberg2) et de Hompesch
^^geneigd gevonden om haar ter wille te zijn 3). In

I) In een missive van 18 Maart 1756 had Berkenrode bericht, dat
y had aangedrongen op het voortduren der vrijsteUing van het vat-
Söld en der verlaging van het invoerrecht op zoutevisch, doch ten
®®cheid gekregen had, dat de Fransche regeering dienaangaande
^\'eig -wilde beslissen, aleer duidelijk bleek, welke houding de
®publiek in deze tijdsomstandigheden aannam {Secr. Ees. St. Gen-
^^ Maart 1756).

^en week later bewilligde de Fransche regeering de begeerde
Punten voor den tijd van slechts twee maanden om dan onderwijl
gezindheid der Republiek te leeren kennen (t. a. p. 31 Maart 1756).
P. baron van Wassenaer van Sterrenburg. Zie Krämer I in
Sterrenburg.

Üe aangelegenheid,, hier door d\'Affry bedoeld, gold de vraag,
\' nadat koning George voor het oogenblik van het gevraagde
®®cours had afgezien, toch nog op de door Yorke ingediende me-
"^orie zou worden geantwoord, en zoo ja, hoe dat antwoord luiden
Daarenboven had de koning van Frankrijk zich niet voldaan
®®toond met het antwoord van 9 Febr. (zie n\\ 13), en uit zijn
had d\'Affry den 4™ Maart een duidelijker verklaring gevraagd
Ees. St. Oen. 4 Maart 1756); ook hierop moest een besluit

de Staten van Holland heeft het patriotisme het
gewonnen. Er is nog geen besluit genomen; den 12®"
komen de Staten weer bijeen. Intusschen zullen beide
partijen druk werken, het is onzeker met wat uitslag.

Graafland, pensionaris van Amsterdam i), is een zélé
patriote. — De gezant zal, als hem voorgeschreven
is, der republikeinsche partij verzekeren dat de
koning met haar te ondersteunen alleen het heil der
republiek beoogt. De gezant gaat voort de afge-
vaardigden der steden te onderhouden ; uitmuntend
gevolg er van. — Er is een Hollandsche brief uit-
gegeven ; de gezant weet, dat Meerman, pensionaris
van Rotterdam, de schryver is.

Sedert eenigen tijd is de Back hard ziek ; hij wordt
wel beter maar kan nog niet werken, dont je suis
bien faché, car c\'est l\'ouvrier principal et le moins
soupçonné S). H exige le grand secret, et il lui est
fidèlement gardé. Il est vrai que le parti républi-
cain a acquis depuis deux mois une consistance à la
quelle on ne pouvait guères s\'attendre, mais il en
est pourtant l\'ensemble. Het is moeilyk een leider

genomen worden. Zie het rapport over beide aangelegenheden in
de Staten van Holland uitgebracht in de Secr. Ses. van Boll-
2 April 1756.

2) Men is geneigd te denken aan den „Brief van een koopman
te R. aan een zijner vrinden te A.", die van J. Wagenaar afkom-
stig is. (Zie diens Verzamel, van hist. en pol. tractaaten, I 69, en
Knuttel, IV, n°. 18508). Een pamflet van Meerman is mij niet
bekend. Natuurlijk kan d\'Afifry zich in den auteur vergist hebben.

3) Men herinnere zich steeds, dat d\'Affry\'s brieven onder de ooge»
der regeering kwamen!

4) Zoo heeft Fruin. Er staat: mais il lui mais pourtant l\'en-
gemble. (Misschien: Mais il lui manque etc.).

Van de partij te vinden, want zoodra iemand daar-
voor bekend stond, zou bij, als hoofd van een factie,
Uiet rneer als voornaamste der patriotten worden
Aangezien. De gezant is ongeveer het middenpunt
door wien de republikeinen zich beraden en aaneen-
sluiten. Back heeft Friesland, een oude pensionaris i)
Zeeland in beweging gebracht, in Holland il n\'est
P^® possible de trouver un homme qui se charge d\'en
faire autant; mais pourvu que s\'en trouve un dans
■^uisterdam et dans Rotterdam, ils sufiront pour une
resistance, qui nous servira encore et qui balancera
dans la province le pouvoir du Stadhoudérat,

Onderhoud ten huize van Grrimaldi 2) met Twickel.
voorslag van dozen om door hem en Slingeland
uiet Yorke over vrede te handelen. (Hiervan veel
dat niet overgenomen wordt) 3). Herhaling van het
Verzoek om handelsvoordeelen.

Zege der republikeinen in de Staten van Holland:
stemmen tegen vier (Ridderschap, Edam, Medem-
"uk en Purmerende) De raadpensionaris heeft dit
praeadvies van Holland ter Generale Staten overgelegd.

De republikeinsche party is zelve verwonderd dat
zooveel heeft durven ondernemen, en sommigen
Zelfs zijn beangst nu zij zoo ver gegaan zijn. Zij

) H. Grimaldi, Spaansch gezant in Den Haag.
ik Fruin die pogingen om vrede te stichten overslaat, maak

zich gedurig voor. Zie Coquelle op. cit.
^ V Zie Secr. Bes. v-m Soil. 22 April 1756. Het besluit betrof het

Woord aan Yorke, dat neerkwam op het voornemen om de
«eutraliteit te handhaven,

zien echter nu wat zij hy behoorlijke samenwerking
vermogen. En die samenwerking bestaat thans. La
correspondance et la confiance est si bien établie
entre les principales villes de Hollande, qu\'elles
peuvent se promettre doresnavant dans les résolutions
une prépondérance, dont elle n\'osoit se flatter il y a
deux mois. — De directe handel met de gedeputeerden
is hoog noodig om de voorstellen van den koning
onvervalscht ter kennis der Staten te brengen; het
kanaal van den raad der Gouvernante misvormt ze
anders.

Les républicains de la province de Hollande ne se
contentent pas d\'avoir travaillé chez eux; leurs cor-
respondances s\'étendent dans toutes les provinces.
Zij verlangen zeer naar handelsvoorrechten, ook tot
versterking hunner party i).

. Zeeland en Friesland hebben zich met het praeadvies
van Holland vereenigd Van Gelderland , Overijsel
en Groningen houdt zich de Gouvernante zeker;
Utrecht is onzeker. Men werkt over en weer met
ijver. De republikeinen dringen den gezant de gou-
vernante te bezoeken.

2) Van Zeeland was dit bericht juist; 29 April hadden de Staten
van dit gewest de resolutie genomen {Secr. Hes. Si. Gen. 14 ^^^
1756), doch ten aanzien van Friesland was d\'Affry verkeerd ingelicht-

^ettelijk zijn. De gunsten, door den koning aan de
republiek bewezen, \') zullen uitstekend dienst doen.
De gezant beeft aan den raadpensionaris bericbt, dat
de koning voornemens was voordeelen aan den Hol-
landscben bandel te verleenen en gemeend bad die
öiet 1 Juni te doen aanvangen, maar dat het te
vreezen stond, dat het antwoord aan Z. M. dan nog
ûiet zou vastgesteld zijn, en dat de gezant dus ge-
drongen zou zijn den koning te verzoeken zijne
gunstbewijzen uit te stellen, \'s Konings gunst moet
eene belooning, geen lokaas zyn. — Zoo even komt
bericht, dat Utrecht het praeadvies van Holland heeft
goedgekeurd.

D\'Ablaing heeft getracht het overhandigen der
Utrechtsche resolutie te verschuiven. Hij is de gunst
onwaardig die hij van Z. M. vraagt. Elle serviroit
même de moyen à Mad. la Gouvernante pour le
faire entrer dans le premier membre de la province.
Elle lui en accorderoit à la première occasion la
présidence, de façon que les bienfaits de S. M.
placeroient à la tête de la province d\'Utrecht un
de nos adversaires 3).

De bedoelde gunsten waren: 1° ontheffing van het vatgeld
donder tijdsbepaling en tot nader order; 2°. verlaging van het
i\'echt op zoulevisch van 12 op 10 livres per 300 pond. Berkenrode
•bericht dit in een brief van 13 Mei {Secr. JRes. St. Gen. 18 Mei 1756).

2) De Staten van Utrecht hadden in zake het antwoord aan
Engeland en aan Frankrijk 12 Mei een besluit genomen conform
het advies van Holland en den 14en Mei werd dit ter Staten Gene-
raal ingediend (Secr. Bes. St. Gen.). Volgens een bericht van
Sonnac van 30 April 1756 had de Gouvernante tevergeefs de hulp
\'ögeroepen van Burman (Mr. C.) om de regeering van de stad
Utrecht tot een ander besluit te brengen.

J- D. D\'Ablaing van Giessenburg (zie Krämer I in voce Giessenburg)
"egeerde van den Franschen koning de verhefflng in den adelstand,
en reeds in 1753 sprak men er van dat hij in het lid der geëli-

Men verwacht alle dagen de oorlogsverklaring van
Engeland aan Frankrijk. Dit maakt dat het ant-
woord aan Z. M. vertraging ondervindt. Holdernesse
moet aan Hop i) verklaard hebben, dat Engeland na
de oorlogsverklaring opnieuw de bedongen hulp der
bondgenooten vorderen zal.

Uitmuntende uitwerking van \'s konings verklaring
aan Berkenrode aangaande de handelsvoordeelen, die
hy aan de republiek met 1 Juni toestaat. Conferentie
waarin de gezant daaromtrent nader verklaard heeft 2).

geerden begeerde te komen als edelman (Ibid. p. 112). Hij trachtte
zich in 1756 ook aangenaam te maken aan de Fransche gezanten
maar werd door dezen, te recht, niet vertrouwd, die daarom, wat
aangaat Bonnac (zie zijne brieven van 20 April en 7 Mei), tot
voorzichtigheid en afwachten, wat d\'Alïry betreft tot weigering
der gevraagde gunst adviseerden.

1) Hendrik Hop, gezant bij den Britschen koning. Holdernesse
was van 1749—51 gezant in Den Haag geweest en sedert lid ge-
worden van het ministerie-Pelham. Hoewel de vijandelijkheden
tusschen Engeland en Frankrijk reeds geruimen tijd gaande waren,
verscheen de verwachte oorlogsverklaring van Engeland eerst den
17eii Mei 1756.

2) Den 25en Mei was in de Staten-Generaal besloten aan Enge-
land en aan Frankrijk te antwoorden overeenkomstig het advies
van Holland; Friesland echter v/eigerde toe te stemmen; Overijsel
bleef vasthouden aan het besluit, dat uitdrukkelijk verklaard moest
worden dat de Republiek zich verplicht achtte de Hannoversche
successie te handhaven. Gelderland ]en Stad en Lande, die aan-
vankelijk dezelfde reserve hadden gemaakt {Secr. Ees. St. ffe«. 18,
21 Mei 1756), stemden toe „uit consideratie voor de instantie van
haare Koninglijke Hoogheid, en tot conservatie van de harmonie
onder de Bondgenoten" {Secr. Eesol. St. Qen. 25 Mei 1756). In de
conferentie met d\'Affry, waarin de gedeput. tot de buitenl. zaken
hem dit besluit mededeelden, verklaarde hij, dat zijn koning het
antwoord ongetwijfeld met genoegen zou ontvangen; daarenboven
kondigde hij aan, dat de handelsvoordeelen, waarvan Berkenrode
reeds bericht gezonden had (zie no. 33), zouden ingaan met 1 Juni

permettez moi de vous dire qu\'une chose, qui me
atte le plus, est que dans le courant de ma négo-
ciation je n\'ai eu besoin de tenter aucune voye de
corruption, et que les gens, qui m\'ont éclairé et
conduit, ne l\'ont fait que par amour pour leur patrie
et pour la confiance qu\'ils ont voulu prendre en moi i).

8 Juin 1756.
^e republikeinen achten zich in staat aan den
^\'^ermoed van Engeland en aan de intrigues der
^iigelschgezinden het hoofd te bieden. De laatsten
Weren zich dapper, er komen oproerige brochures 2)
maar zijn hebben geen uitwerking. Meerman
Om zaken naar Engeland; hij zal Hop bekend
Maken met de onverschrokkenheid der Staten, vooral
Holland, en hem sterken in de tegenspraak tegen
* e Engelschen. Les deux hommes, qui m\'ont le
mieux servi et dont on se seroit le moins douté,
M. le Cte d\'Ogendorp, S) gendre de M. v. Hoey,
M. le C\'e Henry de Nassau. Lorsqu\'ils m\'ont
Permis d\'en parler à M. le Cte de Wassenaar, il a
e très étonné de me voir cheminer sur ces deux
Points d\'appuy, mais après lui avoir développé
^ Usage que j\'en faisois, il l\'a approuvé et m\'a donné
es moyens de l\'augmenter.

^ dat deze te beschouwen waren als de voorbereidselen tot een
.\'^"delstractaat, waaraan de koning ten spoedigste zou laten ar-
en en waarbij hij den Nederl. handel zoovele voordeelen zou
®®taan als maar mogelijk was (Seer. Mes. St. Oen. 26 Mei 1756).
^an T^^^ lette op deze verklaring. Voor de jaren na den vrede
t»0o elders (Fruin\'s Bijdragen, 4e reeks, II 167,

een overdreven voorstelling maakt,
ges bij no. 25 vermelde brochure van Wagenaar had veel
jY ten gevolge, ook in sterk anti-Franschen geest, zie Knuttel,

Hogendorp, lid der regeering van Wageningen en
• ter Generaliteit; gehuwd met G. J. van Hoey.

De raadpensionaris heeft den gezant meegedeeld,
dat Berkenrode belast was te verzoeken, dat de
Hollanders vrijgesteld werden van de belastingen en
voorwaarden op den invoer van haring. De gezant
spoort den raadpensionaris aan voor de beveiliging
van den Hollandschen handel tegen den overmoed
van Engeland maatregelen te nemen.

Je joins ici une brochure, qui paroit depuis deux
jours 1). M. Yorke en est l\'auteur, ou du moins
l\'éditeur.

J\'ai été passer quelques jours à la campagne chez
M. Boreel, fiscal de l\'amirauté d\'Amsterdam 2). J\'ai
été de là à Amsterdam où j\'ai vu l\'amirauté. Les
magasins n\'en sont pas trop garnis. 11 y a cependant
de quoi armer quelques vaisseaux.

De gezant is getroffen door \'s konings goedheid,
die hem toestaat Z. M. te Compiègne zijne opwach-
ting te komen maken. Hy denkt Zaterdag te ver-
trekken zonder afscheid van H. H. M. te nemen.

De gezant terug in den Haag; niets belangrijks.
Le C\'e de Wassenaar est à la campagne et reviendra
demain pour ne passer que trois jours, après quoi il
va s\'établir à une terre qui est à quarante lieues
d\'ici. Il y sera deux mois, dont je suis très facbe.

2) Reeds Bonnac had relaties met Boreel weten aan te knoopeu-
Zie Colenbrander, De Patriottentijd, I, 368.

profiterai de son séjour à la Haye pour m\'instruire
de l\'état réel de ce Païs.

Toestand der partijen : Les républicains prétendent
® être soutenus. Cela est vrai quant aux résolutions
lu\'ils ont prises à l\'égard de notre guerre avec l\'An-
gleterre. Mais les autres se prévalent de la guerre
d\'Allemagne et des suites qu\'elle peut avoir pour
encourager leur parti, effrayer celui de leurs adver-
saires et animer le peuple. — Beraadslaging over
Vermeerdering der marine i); er wordt door sommige
provinciën ook op vermeerdering der landmacht aan-
gedrongen. Les républicains sont assez forts pour
empêcher une augmentation considérable dans les
troupes de terre ; mais je ne sais s\'ils le seront assez
pour résister à la complaisance qu\'on exige d\'eux,
®ous le prétexte très spécieux que les forces de la
liépublique telles qu\'elles sont ne suffisent pas pour
la simple garde de ses frontières, et qu\'il est cepen-
dant essentiel d\'avoir de quoi former un corps, qui
puisse couvrir les provinces frontières et les garantir
des partis, qui pourroient s\'échapper des armées qui

trouveroient dans leur voisinage. De gezant vraagt
^ot hoever hij die vermeerdering moet tegenwerken.

La faction Angloise dit ici au peuple que l\'on en
Veut à la religion, que le roi de Prusse risque tout
pour la soutenir De gezant heeft den raadpen-
sionaris gezegd, hoe ongevallig het aan Z. M. zyn zou

. De koning van Pruisen beijverde zich om zich als een kam-
Pioen van het protestantisme voor te stellen ten einde de Rep,
zicii te winnen. Fol. Corresp. Fr. des örosse«, XII, no. 7604,

als de republiek aan de gewelddaden van Engeland
ter zee niets deed en mistrouwen toonde door zicb
te land te versterken.

Le Conseiller Pensionnaire, que j\'ai vu avanthier,
me parla beaucoup du bénéfice pour le bareng; et
M. de Back, que je vis Mer, me dit au contraire que
cette grace accordée actuellement auroit l\'air de la
corruption, et qu\'elle révolteroit les Anglois. J e crois
effectivement qu\'elle auroit cet effet.

Q-esprek met den raadpensionaris. D\'Affry spreekt
over alle moeite, die de vijanden zicb geven om in
de Republiek verkeerde indrukken te wekken, en over
de noodzakelijkheid dat hij, D\'Affry, de steden van
\'s konings gunst verzekere. II (Steyn) m\'a dit là
dessus qu\'il me prioit de m\'en tenir encore à lui. U
m\'a juré, que l\'intention de Made la Gouvernante étoit
de mettre tout en usage pour éviter la guerre et que
lui se sentoit assez de crédit pour faire agréer à sa
province et aux Etats Gén. les intentions du Roi et
que, pourvu qu\'il fût averti de nos démarches et
qu\'il eût le tems d\'y préparer, il espéroit qu\'elles ne
trouveroient jamais de contradiction. C\'est à Sa
Majesté et à vous. Monsieur, à déterminer, si je dois
continuer à traiter tête à tête avec Mi\' le Cons^ Pens®;
j\'en sens les difiicultés et la délicatesse, mais il est
certain aussi que, tant que nous pourrons regarder le
Consi" Pense comme le chef du parti républicain et
l\'ami de la plus grande partie des villes de Hollande,
cette façon me paroit la plus seure. Elle mérite
cependant une observation, c\'est que par la même
raison que nous en serons plus maîtres de nostre
§ecret, nous en pénétrerons moins celui de nos ad-

Versaires, et qu\'il y a des occasions dans les répu-
bliques où il est fort bon d\'en publier un, parce que
procédé qui le produit en fait déceler plusieurs
autres.

ï)e gezant heeft den raadpensionaris verwittigd dat
koning een leger naar het land van Cleef en
helder zou moeten zenden. Hij kreeg ten antwoord,
dat de Staten dan zeker eenparig een vermeerdering
der landmacht zouden besluiten, zonder echter den
koning te mistrouwen of te beleedigen. De gezant
^eet niet, of dat wel zeker is.

De raadpensionaris houdt vol dat, als de Fransche
troepen van de grenzen der republiek verwijderd
blijven, de republiek onzijdig en rustig blijven zal,
\'naar dat, als de oorlog naar de grenzen verplaatst
^ordt, de republiek zich wapenen ruoet. Hij ver-
klaart zoo te spreken uit naam van Amsterdam en
^e meerderheid van Holland. —■ De gezant meent
^at het verwijderd blijven der Fransche troepen de
\'^opubliek wel in rust zou houden, maar niet Fransch-
gozind maken, integendeel in staat stellen om zich
allengs toe te rusten, misschien ten slotte wel tegen
^rankryk. Z. M. weet, hoe het in den vorigen oorlog
Segaan is. II seroit à craindre que les mêmes choses
^ eussent lieu, si l\'on usoit des mêmes ménagemens. —
Les régens, qui avertissent aujourdhui qu\'ils ne seront
plus les maîtres des résolutions et encore moins du
si ce qu\'ils appellent le danger approche,
e est à dire nos troupes, seroient bien moins maîtres
oucore, si pendant Féloignement de nos armées un
\'^orps troupes de nos ennemis s\'approchoit d\'ici
®t leur proposoit à main armée de se joindre à eux.

Je crois, M>", devoir continuer à traiter avec M"" le
Conseiller Pensionnaire. Les républicains les plus
accrédités le désirent, et je sais par eux qu\'il com-
munique à sa province avec probité toutes les choses,
que je lui confie pour en faire cet usage. M. le
Conseiller Pensionnaire est un très honnête homme,
reconnu pour tel. Toute la province a confiance en
lui, et les républicains surtout. Ils trouvent même
qu\'il a de la fermeté, mais elle ne l\'est qu\'en com-
paraison de la foiblesse générale dont ce païs est
affligé; et si le Conseiller Pensionnaire sauve la ré-
publique, en lui faisant éviter la guerre, sa patrie
devra plus à la sagesse de ce ministre qu\'à sa force;
et elle devra son salut au défaut de résolution, à
celui de moiens et surtout à la volonté de S. M.
de la faire jouir, malgré une partie de ses membres,
du repos au milieu de l\'orage qui l\'environnera.
Bentinck tracht de gedeputeerden van Amsterdam in
te nemen; dat zal niet gelukken.

De raadpensionaris is zeer gelukkig met de ver-
klaring van den gezant, dat Z. M. met vertrouvï^en
jegens de republiek denkt te handelen. Hij zet
den gezant aan, de Gouvernante dezelfde verzekering
persoonlijk te geven. De gezant zal dit doen.

Onderhoud met de Gouvernante. Zij toont zich
zeer voor den vrede en voor de onzydigheid der
republiek. — Hop, gewezen ambassadeur bij Z. M. O \'

1) Cornelis Hop, gezant bij den Franschen koning van 1719—27,
vervolgens gevolmachtigde op het congres van Soissons tot 1730,
en sedert een rol spelend in de Amst, regeering. Zie Ned. Jaarb\'
1762, p. 842,

gelooft, dat de Gouvernante niet licht de vermeerdering
der landmacht zal opgeven, hoewel zy onzijdigheid
der repuhhek heoogt. Zij, en Hop eveneens, achten
^et raadzaam de republiek in staat te brengen om
aanval af te weren, van wien dan ook. De
gezant oordeelt dat, zoo de troepen des konings op
de grenzen der republiek komen, hij de verzekering
Van \'s konings welwillendheid, of van zyn gramschap
^eo men zich slecht hield, met vrucht in het midden
kan brengen. Zoo de troepen weg blyven, zal de
ïUst wel ongestoord blyven, maar is men van de
republiek nooit zeker. De gezant is dus voor het
Aanrukken van een leger. Dit zou een crisis geven ; de
republiek zou zich of goed moeten houden, öf onvoor-
bereid ondervinden wat het zegt Z. M. te mishagen.

De raadpensionaris herhaalt zijne bezwaren tegen
ket legeren op de grens der republiek. De gezant
^ïitwoordt hem, dat de koning de republiek verzekert
naar gebied niet te zullen schenden en alles te
znllen vermijden, wat de republiek terecht zou mis-
^^gen. Hij zal in Duitschland de drieërlei godsdienst
^Upartijdig beschermen. Er is dus geen vermeerdering
Van troepen noodig.

Le parti du Prussien diminue touts les jours,
^aig l\'animosité contre l\'Impératrice-Reine augmente,
^es propos, qui se tiennent à cet égard chez M^e la
gouvernante, vont jusqu\'à l\'indécence. La plainte
public porte sur l\'engagement de la Cour de
tienne envers nous, et sur les arriérages dus en
°enséquence du Traité de Barrière i). Cette Princesse

Zie noot bij no. 2. De jaarlijksciie bijdrage van Oostenrijk
in 1715 bepaald op -1.250.000 gulden en bij de wijzigingen, in

n\'a rien payé à la Hollande depuis 1744. Son enga-
gement est de 1.500.000 Livres de notre monnoye
par an, au moyen de quoi Elle doit aux Provinces
Unies à peu près dixhuit millions. Les appointements
des Etats Majors des places de la Barrière sont
compris dans cette somme. Vous jugerez facilement,
M., des clameurs de ceux, qui composent ces Etats
Majors. Elles font bien plus d\'impression que ce
que l\'Etat a à reclamer. C\'est le mécontentement,
que cela cause ici, qui les a déterminé à évacuer
presque totalement l\'ancienne barrière à l\'exception
de Namur "•). Je crois que c\'est pour faire servir
cette place d\'hypothèque et se l\'assurer, que les
Hollandois s\'obstinent à y entretenir onze bataillons
et la valeur de deux régiments de cavalerie. Ils ont
si à coeur l\'approvisionnement de cette place, qu\'ils
ont voulu empêcher l\'Impératrice d\'en faire sortir et
vendre des effets qui lui appartiennent. — Bentinck
tracht zich bij den gezant en de heeren van Amster-
dam in te dringen; maar men kent hem, et il ne
connoîtra et il ne pourra interrompre notre corres-
pondance.

De republiek zal wel onzijdig blijven, maar niet
uit liefde tot Prankrijk, alleen uit onvermogen. Als
men haar tijd liet zich toe te rusten, zou zij handelen
als in den vorigen oorlog. Pruisen zoekt een prO\'
testantsch verbond te vormen , en daartoe zou de

1718 in het Barrière-tractaat aangebracht, was dit bedrag gehand\'
haafd. En buitendien moest Oostenrijk het logement der troepe»
betalen volgens het reglement van 1698. Alle onderhandeliog
sedert 1748 was vruchteloos gebleven.

Petitie van oorlog \'). De groote zaak is ver-
ïoeerdering der marine zonder vermeerdering der land-
Oaacht te krijgen. De gezant dringt aan op betere
bescherming van den handel der Republiek. Vele
\'republikeinen zouden eenige voorrechten op de haring
Verlangen, als zij de zeemacht wisten vermeerderd te
krijgen zonder uitbreiding van het leger. Het zou
Zeker meewerken om de Republiek van Engeland te
Vervreemden.

Si on veut émouvoir le peuple pour forcer l\'augmen-
tation de terre, comme cela est apparent, les répu-
\'^licains ont un plan tout près pour l\'imposition
nécessaire à cette opération, par lequel ce même
peuple sera chargé, au moyen de quoi on espère,
qu\'en voyant qu\'il en porteroit le premier le poids
ardeur à cet égard sera bien tôt ralentie.

Het is zaak om de Republiek zoo veel mogelijk
te trekken van vermeerdering van het leger.
Daarom moet het hof van Weenen, dat wegens het
Verdrag van Barrière, en vooral wegens Namen,
Velerlei van de Republiek vragen kan, de Republiek
het nauw brengen. Maar die taak moet met
êroote behoedzaamheid worden aangevat.

De Staten van Holland zijn tot den 20ste" uiteen;
^an komt de vermeerdering van het leger ter tafel.

j Re%ol. St. V. Boll. 12 Jan. 1757, waarin versterking èn der
^ndniacht èn der zeemacht werd aangevraagd.

De fondsen voor de oorlogskosten zijn niet meer dan
gewoonlijk en de middelen om die te innen zijn zoo
drukkend, dat reeds daardoor alle vermeerdering
onwaarschijnlijk wordt. Zij vorderen een zesden opslag
op de belastingen der woningen, algemeene ver-
zwaring der accynsen, en vermindering der rente
van de publieke fondsen op 2 i). — Het is zeker
in het belang van Frankrijk de inheemsche haring-
vangst te beschermen tegen de mededinging der
Hollanders, maar voor het oogenblik minder, nu er
gebrek aan Fransche matrozen is. Daarom zou het
niet nadeelig zijn de Flollanders daarin te bevoor-
deelen. Immers die gunst is slechts tijdelijk, zij kan
ophouden, zoodra de Republiek haar niet meer ver-
dient. Daarmee zou men de Hollanders het meest
genoegen doen, en daar de haringvangst een twist-
appel tusschen de Republiek en Engeland is, zou men
beide landen zoodoende het meest van elkander
vervreemden. De gezant vraagt die gunst alleen, als
Holland de vermeerdering van troepen tegenhoudt.

Reischach heeft last gekregen de Staten-Gleneraal
om antwoord te vragen op zijn verzoek om hulp-
Hij is dus bij de Gouvernante en by de regeerings-
leden rondgegaan en heeft zijn doel bereikt, in
zoover hij hun moeilijkheid gemaakt heeft,

Van Haren heeft uit Brussel het marcheeren
van 70.000 man Franschen aangekondigd 3). Onrust
daarover.

1) De petitie van 1757 in Eesol. van Rolland van 12 Jan. 1757;
het besluit omtrent de middelen, die in Holland geheven zulle»
worden, ibid. 2-2 Jan. 1757, waar men de vereischte toelichting oP
de deels onduidelijke, deels onjuiste mededeeling van D\'Affry vindt.

2) Het bericht was van 9 Febr. {Secr. Bes. St. Gen. 10 Febr.
1757). Willem van Haren was te Brussel geaccrediteerd.

De prinses blijft vermeerdering willen ; die haar
^Qigeven stellen het thans als een punt van eer voor.
Men gelooft dat Yan Haren zgn bericht op inblazing
Van die partij gezonden heeft om daardoor de goed-
gezinden te overrompelen. Zijn bericht althans is
onwaar geweest. Toch was het volk er zoo door
opgewonden, dat het Yrijdag en Zaterdag oproer
dreigde en wraak riep over de omgekochten door
frankrijk. Als de raadpensionaris het niet had tegen-
gehouden, had men terstond na het ontvangen van
^an Haren\'s depeches de Staten van Holland buiten-
gewoon bijeengeroepen. — De gezant blijft gelooven
dat conferentiën de geschiktste weg van onderhan-
delen in de Republiek zijn. Er zijn twee partijen,
aan wier hoofd de Gouvernante en de raadpensionaris
staan. Handelt men met de eerste, dan krijgt alles,
het bij de Staten-Generaal komt, een kleur van
bet kanaal van den stadhouderlijken raad. De raad-
pensionaris heeft te weinig gezag. Maar al wat in
een conferentie wordt medegedeeld komt onvervalscht
^an de provinciale Staten.

Cependant la pluspart des ministres ont prêché
^vec beaucoup de sagesse avant hier, jour du jeune
— Men heeft aan de Pruisische regeering
toegestaan kanonnen uit Wezel over de Republiek
öaar Amsterdam en verder naar Stettin te vervoeren i).

Nieuwe koerier van Yan Haren met bericht van
den nxarsch der Fransche troepen. Minder hevige

Behandeling der zaak van het vermeerderen des
legers bij de Staten van Holland. Gewenschte uit-
komst Het volk is voor de vermeerdering maar
tegen meerdere belasting. — Men heeft den gezant
verzocht de eisehen van Reischach te matigen. Dit
middel heeft dus goed gewerkt. De gezant heeft zich
daartoe onmachtig verklaard. II est certain que la
Hollande n\'est pas en état de fournir le secours
demandé mais c\'est un moyen encore prêt de la con-
tenir. Ainsi je crois qu\'il convient à la Coùr de
Tienne de ne pas renoncer à ses droits à cet égard,
et qu\'elle n\'en exige pas non plus l\'exécution. ■—■
Onrust der prinses over de Duitsche staten van
Nassau: zij zou gaarne willen dat die staten als
neutraal werden beschouwd en behandeld. Er bestaat
echter geen reden tot die goedheid. Zoo men er
toe besloot, zou het moeten voorgesteld worden als
eene belooning voor het goed gedrag der Staten-
Generaal.

Vele Geldersche edelen vreezen voor hunne bezit-
tingen in Gelderland gevaar van Pruisen. Zoo b.v.
Van Spaan , die met Rosendaal S) aan het hoofd
der Geldersche oppositie "i^) staat en die de vermeer-
dering van het leger heeft tegengewerkt.

3) L. A. van Torck van Roozendaal, landdrost van de VeluW®>
hij overleed in 1758. Vgl. no. 184.

pensionaris gelooft, dat zijne vijanden hem van het
estunr trachten te vervrijderen. De patriotten zijn
^let moedig. Le Comte de Wassenaer n\'a pas encore
^Oülu revenir ici, et son fils cadet a actuellement un
e^ploy en Frise, dont la nomination dépend de
Gouvernante i).

Er is nu geen nood van vermeerdering des legers
yoór September, als men de petitie voor het volgend
jaar gaat opmaken. Zoo er dan toe besloten mocht
Worden, zal Frankrijk waarschijnlyk troepen op de
S^enzen hebben en cathegorisch het doel dier ver-
\'^eerdering kunnen vragen. Zonder vermeerdering
de Republiek niets doen. Herhaling der verze-
kering dat de neutraliteit der Republiek alleen uit
Onvermogen, tegen het verlangen der Gouvernante
e\'i hare aanhangers, voortduurt.

De tijding van de nederlaag der Oostenrijkers in
"°ohemen heeft hier groote beweging veroorzaakt,,
"^e gezant heeft doen opmerken hoe nadeelig Pruisen\'s
^riumf ook voor de Republiek zou zijn, die, als de
koning van Pruisen nog machtiger werd, een lastigen
labuur aan hem zou hebben, en de ondersteuning
^an Z. M. zou behoeven, dien de Republiek daarom
Wel te vriend mocht houden. Dat heeft gewerkt en

I^e Gouvernante gaat naar Soestdijk. In dien tijd
^Oü de gezant wel naar Compiegne willen overkomen.

Dan belooft Wasaenaer in Den Haag te bîijven en
al wat interesseeren kan over te brieven,

Nieuwe aandrang van den raadpensionaris op be-
voordeeling van de haringvisschers. Hij verwacht
daarvan versterking van de zucht tot onzijdigheid.

Je ne puis m\'empêcher de vous dire que la nou-
velle de nos succès en Bohême i) jette ici, surtout
dans le peuple, une consternation incroyable, hors
parmi les catholiques, qui se croyent délivrés tous,
comme les autres se croyent opprimés. J\'ai bien
peur que le même motif de religion n\'ait grande part
à l\'occupation de Erfurt par les Prussiens.

Le peuple dans la pluspart des villes de la Hol-
lande et surtout à la Haye est partisan si outré du
roi de Prusse qu\'on a été obligé de lui annoncer la
défaite de ce prince par degrés, et en faisant im-
primer des mensonges qui le consolent. Vous pourrez
en juger par une feuille 3) que je joins ici, et qui
est la plus modérée. On a été obligé ce matin
d\'envoyer une garde à la porte du libraire qui les
distribue, pour le garantir de la populace, qui vouloit
forcer la maison et les enlever sous la presse.

La consternation et le murmure, que les succès des
Autrichiens y (in Holland) causent, continuent en-

2) D\'Affry aan B(ernis), wien de Buitenl. zaken waren opge-
dragen ter vervanging van Rouillé,

et vont jusqu\'à l\'indécence. J\'ai même des
raisons de croire que, si le roi de Prusse avoit
Continué à être heureux, ses partisans auroient tenté
de faire prendre à la République des partis ruineux
pour Elle à la vérité, mais qui nous auroient em-
harassés. Le bonheur des Autrichiens nous délivre
de toute appréhension à cet égard.

Men weet niet wat het doel is van de reis der
Crouvernante naar Den Haag. Sommigen zeggen om
de vermeerdering der landmacht uit te werken. Al-
thans hare aanhangers zijn misnoegd dat de Republiek
Zoo weerloos blijft ; de predikanten beginnen zelfs te ge-
lagen van gevaar voor den protestantschen godsdienst.
■A-nderen zeggen dat zij de marine wil vermeerderd
Zien. Zoo het eerste het geval was, il me paroit
lu\'il seroit essentiel aux intérêts du Roi de m\'envoyer
Ordre de demander sur le champ une confirmation
de tout ce que les Etats-Généraux ont promis à Sa
Majesté, et en même tems une déclaration de
leur part qu\'ils ne feront camper aucun corps sur
leurs frontières. Je sens la dureté de cette propo-
sition, mais il me paroit qu\'elle devient naturelle,
y ajoutant que S. M. par la juste confiance qu\'Elle
avoit à la parole de L. H. P. n\'a point ordonné à
le d\'Estrées de prendre des précautions pour
la sûreté de la communication du Royaume; mais
lie des précautions deviendroient nécessaires si,
Malgré la parole donnée, le Gouvernement étoit
eitrainé par les partisans de l\'Angleterre et forcé par
l\'insulte du peuple à des dispositions et à des démar-
ohes, qui fissent craindre que L. H. P. ne s\'écar-
tassent , malgré Elles, de la sagesse de leurs règles.

en Nieuwpoorten toch zullen Amsterdam en
Rotterdam daardoor den handel winnen, dien Enge-
land op de Nederlanden dreef. II y a quelques villes,
où quelques ministres hollandais ont prêché sur le
danger de la religion, mais le peuple n\'en paroit
pas animé.

Noch de raadpensionaris noch iemand der republi-
keinen weten wat de prinses eigenlijk in Den Plaag
is komen doen, en dit maakt hen ongerust. Een
der invloedrijkste is den gezant komen zeggen, dat,
als de Gouvernante haar woord en dat der Republiek
breken wilde, er niets voor zijne partij overschoot
dan de bescherming des konings voor zich te vragen
tegen hare vijanden en zelfs tegen den stadhouder,
si des intérêts étrangers à la Hollande déterminoient
S. A. R. à sacrifier la République. Il a fini par me
dire que dans ce cas ce seroit aux troupes du Roi
à rendre à la République sa liberté et à renvoyer
la Maison de Nassau dans ses Etats en Allemagne. —■
D\'Estrées heeft den gezant geschreven, dat Seckendorf,
ministre autrichien, hem had voorgeslagen of men
de Republiek niet zou kunnen winnen door haar b.v.
Oostfriesland bij den vrede te beloven. Maar behalve
dat Engeland, Pruisen , en zelfs uit delicatesse vele
republikeinen daartegen zouden zijn, wat rechtsgrond
heeft de RepubUek op Oost-PrieslandZy heeft
alleen het recht van bemiddeling tusschen den vorst,
Embden en de onderdanen, en van dit recht maakt

1) D. w. z. door Fransche troepen, krachtens eene overeenkomst
tusschen de hoven van Weenen en Versailles, waarvan de Oosten-
rijksche gezant Reischach en D\'Alfry den 18® Juli kennis gaven
aan Steyn {Secr. Mes. St. Gen. 18 Juli).

soms wel misbruik \'). En Frankryk kan er boven-
dien geen belang bij hebben de Republiek te bevoor-
delen en te versterken, waar het zooveel vijanden
ûeeft — De bevolking blijft misnoegd over het niet
"Vermeerderen der landmacht.

republikeinen achten zich sterk genoeg om de
Vermeerdering tegen te houden, maar zij zijn niet
§eru8t Over het voortdurend verblyf der Gouvernante
het

huis in \'t Bosch, terwyl men weet dat zij
lever in Utrecht is. Men vreest hare plannen,

Het blijft onzeker waarheen de Engelsche expeditie
bestemd is 2), maar zeker is het wel dat zij Holland
"^let ten doel heeft. Waren de Franschen geslagen,
<ïan vrare dit licht mogelijk geweest. Je crois que
dans ce cas la Gouvernante se seroit trouvée

^Voir des intelligences toutes faites et des intrigues
Meutes amenées. Elle n\'a pas autant de crédit et
^influence qu\'elle le voudroit, mais je puis vous
assurer que les républicains doivent leur force prin-
cipale à l\'éloignement des armées ennemies et à la
proximité des nôtres.

Over het geschil tusschen de Gouvernante en
Haarlem: niets belangrijks 3), De meeste hoofden

Tot inmenging in de Oost-Friesche zaken bestond voor de
.^®Publiek weinig aanleiding en nog minder gelegenheid sedert
1744 Frederik van Pruisen vorst van Oost-Friesland was ge-
orden en met de Republiek tot afdoening harer vorderingen eene
getroffen had. Zie Wagenaar XIX, 478 sqq.
Zij was bestemd tegen Rochefort, maar bereikte het doel niet.
^^ - Het bekende geschil over de in Sept. 1757 opgemaakte voor-
®-cht voor de benoeming van burgemeesters. BederJ, Jaarb. 1757,
^10 sqq.

De prinses heeft ongepast hare vreugde getoond
over de zoogenaamde overwinning van den koning
van Pruisen Het is denkelijk dat, als de voor-
spoed der Fransche wapenen ophield, de vijanden
hier alles in het werk zouden stellen. Het beste
middel om hen in toom te houden zal zijn het voort-
durend verblijf van een Fransch leger tusschen de
Republiek en den koning van Pruisen.

In de petitie van oorlog wordt van geen ver-
meerdering van het leger gewaagd. Een bewijs dat
de Gouvernante zelve het belang der onzijdigheid
voor de Republiek inziet 2).

J\'ai écrit au gazettier de Leide sur deux imperti-
nences qu\'il avait inséré dans deux de ses gazettes.
Il m\'a fort bien répondu et m\'a promis d\'être pins
réservé à l\'avenir, mais il me marque que ces espèces
d\'articles lui sont fournis par des gens considérables
d\'ici et qui le menacent de leur ressentiment, s\'il ne
les publie pas. Il dit que malgré cela il a soustrait
depuis quelques jours plusieurs pièces et entre autres
un mémoire des religionnaires de Clairac et des
environs, dans lequel ils gémissent de leur perse-
cution qu\'ils souffrent.

Onderhoud met een voornamen republikein. Volgens
dezen hebben de Engelschen niets van de Republiek

te verwachten, zooals uit de beraadslaging over
Yorke\'s memorie moet gebleken zijn. De Heeren
"Van Amsterdam houden zich van de gehoorzaamheid
der bevolking verzekerd. Het eenige wat zij vreezen

eene landing van Engelsche troepen aan de beneden-
^chelde, die wel zeer gewaagd maar bij de bekende
doldriftigheid van sommige Engelschen en Engelsch-
gezinde Hollanders niet onmogelijk zou zijn. De
gezant, hiervan meer willende weten, heeft bij Yan
ï^orselen 3) gehoor gevraagd. Deze heeft hem gezegd,
dat dit heele plan een verzinsel moet wezen, uitge-
strooid door kwalijkgezinden, en dat de prinses daar-
®^ede niets te maken had.

Heischach heeft den raadpensionaris en den griffier
gesproken over de plannen, die men aan Engeland en
ï^ruisen toeschrijft, om den oorlog naar de Oosten-
\'\'üksche Nederlanden te verplaatsen. De laatste heeft
dit als een ijdel gerucht voorgesteld en gezegd, dat
bij hoopte dat Frankrijk op zoo lossen grond geen
Oieuw leger naar de Nederlanden zenden zou, wat
bier zeer zou ontrusten. De gezant meent dat de
^Qgelschgezinde griffier zoo wel spreken kan uit spyt
•^ver de Fransche waakzaamheid, die de Engelsche
plannen verijdelt.

De gezant blyft gelooven dat Engeland en vooral
"ruisen gaarne de Republiek in den oorlog zouden
betrekken; zy zouden daaruit geld en krijgsbehoeften
lu overvloed en een 20.000 man soldaten trekken,
^aar de Republiek zou er door geruïneerd wezen. Er

Dit zal "wel J. van Borssele, de vertegenwoordiger van den
®erstea edele in Zeeland zijn.

zijn slechts weinige regenten die dit zouden willen
zien, maar eveneens weinig die, als het voorviel, er
zich krachtig tegen verzetten zouden. Dus als het
opgezette volk daarop aandrong, zou de Republiek
misschien in haar ongeluk loopen. De eenige hoop
in dit geval is op de prinses gevestigd. Zij is meesteres
van het krijgsvolk. Als zij het wil, houdt dit het
volk in toom. Maakt het krijgsvolk met het volk
gemeene zaak, dan blijkt daaruit dat de prinses het-
zelfde wil. En de prinses is goedgezind en heeft
eergisteren, op den vastendag, het goede kunnen
hooren. D\'ailleurs j\'ai été avant hier, jour de jeune,
au sermon de M. Chais \'), qui n\'était qu\'un discours
politique, mais dicté par la sagesse et qui ne portoit
que sur le bonheur de conserver la paix au milieu
de la guerre; et je sais que les autres ministres de
la Haye, françois et hollandois, ont prêche le même
jour dans le même genre. — Het eenige kwade
teeken is, dat L. van Brunswijk zich \'s avonds afzon-
dert met een Zwitsersch officier, M. de Cornabé
die zijn geheel vertrouwen bezit, en met wien hy werkt,
denkelijk aan voorbereidenden arbeid, voor het geval
misschien de Republiek in den oorlog betrokken werd.

De declaratie van den gezant werkt uitmuntend
Zij is een wapen in de hand der welgezinden. Zij
hebben het wel noodig om zich te verzetten tegen
de vooroordeelen van godsdienst, de geneigdheid van
een groot deel des volks en van de Gouvernante.

pianque à ses devoirs les plus essentiels, et lorsque
J® lui communique quelque chose, j\'ai encore la
précaution de l\'avertir que j\'en ai parlé à M. le Con-
seiller Pensionnaire, au moyen de quoi il n\'ose pas
Soustraire ce que je lui dis ; mais je sais qu\'il y
donne la tournure la plus désavantageuse. M. le
^^onseiller Pensionnaire a effectivement la liberté de
ne pas porter à la connoissance de L. H. P. les
choses qu\'il croit devoir réserver pour un très petit
nombre de membres du gouveraement, mais cette
prérogative a bien diminué par le Stadhouder. Le
Conseiller Pensionnaire en fait usage seulement pour
éclairer et rassurer quelques républicains; mais la
plupart des choses, qui se traitoient par lui et de cette
façon ci-devant, sont à présent examinées, traitées
et souvent résolues dans la conférence de S. A. R

ou elles sont portées aux Etats-Généraux. C\'est ce
premier conseil très irrégulier et contraire à toutes
los formes de la république, qui voudroit déterminer
toutes les affaires, et dans l\'impossibilité oii les répu-
blicains sont de le détruire, ils s\'attachent au moins
^ le contrarier dans les affaires essentielles, et ils y
Réussissent assez.

13 Mars 1758.
Men had verwacht, dat op den laatsten verjaardag
Van prinses Caroline haar aanstaand huwelijk met
^assau-Weilburg zou bekend gemaakt zijn. De repu-
blikeinen zien dit huwelijk met genoegen, omdat zy
Vreesden voor een huwelijk met een Engelschen prins,
en zy vreezen zelfs dat de Engelschgezinden het daarom

tegenwerken. Ils m\'ont assuré que M. Ben-
tinck de Rhone avoit parlé à cette occasion avec fort
peu d\'égards pour M. le prince de Weilburg. Ook

moet Yorke er ongunstig over spreken. De gezant heeft
gezorgd, dat dit alles aan Weilburg ter oore komt.

Een republikein is den gezant weer komen ver-
zoeken, dat de haringvisscherij der Hollanders be-
voorrecht mocht worden. De gezant heeft hem
geantwoord, dat hij over dit verlangen vroeger her-
haaldelijk aan zijne regeering geschreven had, maar
ten antwoord had gekregen qu\'elle (la faveur) étoit
incompatible avec les intérêts des sujets de S. M-,
zoodat hij er niet meer van spreken mocht. De ge-
zant acht het thans het best in alle geval te wachten
tot den herfst of winter, als men dan namelijk de
Republiek nog ontzien moet.

Swart 1) zal, zegt men, uit Petersburg teruggeroepen
worden. Hij wordt verdacht van aan Engeland over-
gegeven te zyn.

S- A. R. s\'est enfin déterminée à l\'élection de M.
de Twickel, second fils de M. le C\'e de Wassenaer,
à une Gritenie du païs de Frise 2). M. le C\'e de
Wassenaer avoit cette affaire très à coeur. Il a en
depuis une conversation avec S. A. R., dont les
républicains sont un peu allarmés. J\'espère être
dans peu de tems en état de savoir s\'ils ont raison ?
j\'espère que non. Il est cependant vrai que depuis
quelque tems la conduite menagée de M*" de Twickel
n\'a pas répondu à la fermeté qu\'ils en attendoient.

Twickel. Les alarmes, qu\'on avoit pris sur son
n\'étoient pas fondées. Je n\'en juge pas seule-
uient sur ce qu\'il m\'en a dit, mais je sais positivement,
d a assuré S. A, R. que lui et ses enfants mar-
^ueroient toujours à la maison de Nassau un attache-
sincère toutes les fois que les intérêts de cette
Maison ne compromettoient pas ceux de la république
de sa liberté.

Toenemend gew^eld der Engelschen op de Hollandsche
Schepen. De gezant heeft den raadpensionaris de
Noodzakelijkheid van voldoend convooi onder de aan-
dacht gebracht, maar deze erkent dat, hoe noodig
het zeer moeilyk is, o. a. paree que S. A. R,,
\'^\'Omme amiral, donne les ordres aux capitaines de
\'^aisseaux de guerre, et parce qu\'il seroit bien difficile
do la déterminer à en donner, qui la missent tout
^ fait mal avec le roi son père.

De raadpensionaris dringt er op aan dat Frankrijk
alles vermijden zal wat zou kunnen krenken, want
de zaak der vermeerdering is weer opgehaald : Gelder-
land voegt zich hierin bij Overijsel. Alleen op Holland,
Zeeland en Friesland is te rekenen. Er worden in
^en Haag oproerige briefjes gestrooid, waarvan de
gezant er een overzendt, i) Yan morgen is er reeds

A.lle de Fransgezinde Louvesteyners, waar van Jan de Back het
is^ moeten voor altoos uyt de Regeering en van hunne
" ittpten ontzet worden, omdat zy de Vryheid en Godsdienst, ten
8®\'alle van de Franschen, in de waagschaal stellen: het land
Soldaaten bloot laaten, onschuldige Burgers onderdrukken,

een soort van oploop geweest: kwajongens schreeuwden
Leve Frederik, zonder dat iemand hun dit verbood.
Als de Grouvernante er niets aan doet, staan nog
erger dingen te wachten. De raadpensionaris is van
gevoelen, dat, hoewel in die briefjes van de Back
gesproken wordt, hij eigenlijk de man is, op wien
men het geladen heeft. De Back is in alles een
uitmuntend man, en zijn patriotisme maakt hem
vijanden; Rhoon in het bijzonder. Uit diens vroeger
gedrag in 1747 kan men wel gissen, dat hij ook
thans de hand in deze beweging heeft.

Het bewuste briefje heeft nog niets uitgewerkt.
In denzelfden nacht was het in meerdere straten
gestrooid; een bewys dat er meerderen aan meege-
daan hebben. Er wordt geen streng onderzoek naar
de daders gedaan; de republikeinen zijn niet gerust-

De zaak der vermeerdering is by de Staten-Generaal
ter tafel gekomen en ad referendum genomen i); zij
zal dus verschoven worden en moeilijk doorgaan. De
oproerige briefjes zijn in de meeste straten gestrooid;
in Rotterdam aangeplakt in één nacht in zes ver-
schillende kwartieren. Brand in de kermistenten en
kramen in Den Haag 2), misschien wel aangestoken.

De vermeerdering zal in deze zitting der Staten
van Holland in ernstige overweging komen, maar

voor veele Ampten geld genieten, en zich alomme, ten koste van
de goede Burgerye, verryken, en hun schatten buyten\'s Lands na
Vrankrijk zenden.

Wel niet doorgaan, tenzij men het volk beroere en
opzette. Nog steeds vindt men oproerige briefjes
Maar in geringer getal. De G-ouvernante zal wel
Zulke gevaarlijke middelen niet gebruiken. Maar ook
schijnt minder goed gezind. Er zijn menschen,
Wier houding de maatstaf is van de gevoelens der
prinses; dezen nu keeren zich van den gezant hoe
langer hoe meer af. Rhoon daarentegen is zeer
"Vriendelijk; tot tweemaal is hij bij den gezant aan
geweest om hem met zijne bevordering tot luitenant-
generaal te feliciteeren, en hij betuigt zeer naar vrede
verlangen voor de Republiek. Op eene vraag van
don gezant heeft hij geantwoord dat de neutraliteit
"Voor de Republiek het best is, maar dat hij toch
Wenschte dat de Republiek zich beter had toegerust
OM beter figuur bij oorlog en vrede te maken. Hij
geloofde niet, dat vermeerdering van het leger ten
gevolge zou gehad hebben dat de Republiek aan den
Oorlog deel nam; daartoe waren de meest betalende
provinciën te vredelievend. De gezant daartegen,

II est arrivé par la poste de Leiden, de Delft et
de Schiedam à Rotterdam six cent billets séditieux,
dans lesquels on donne une liste des principaux
Membres du gouvernement, à commencer par le
Conseiller Pensionnaire, On y désigne sept régens
eonime partisans outrés de la Prance et comme indignes
?e conserver leurs emplois i). Cela ne tend qu\'à
^\'itimider les républicains pour la prochaine assemblée,
j\'espère qu\'on n\'y réussira pas,

De vermeerdering is in de Staten van Holland
Voorgekomen en door de meerderheid ad referendum

genomen. Amsterdam en Dort waren er tegen; en
daar in zulk eene zaak wel eenstemmigheid gevorderd
wordt, zal er van de vermeerdering wel niet veel
komen i). (Veel hierover dat als bekend niet wordt
uitgeschreven).

De gezant zendt de vertaling over van een der
twee stukken, die onder het volk verspreid zyn. Dat
stuk wil eene geheele omverwerping der regeering;
het vergenoegt zich niet met de regenten als slechte
regeerders voor te stellen maar leert dat zij slechts
een toevertrouwde macht bezitten en dat het volk
souverein is. Uit het kwaad, dat daarin van Prankryk
gezegd wordt, blijkt de eigenlijke strekking. Het
andere stuk heeft minder te zeggen 3).

De Staten van Holland zijn uiteengegaan zonder
omtrent de vermeerdering besluit te nemen. De
Gouvernante zal het niet daarbij laten. De begunstiging
der Hollandsche haring, die de minister den gezant
heeft aangekondigd, zal zeker veel afdoen. Een
republikein, dien de gezant er van gesproken heeft,
acht dit het doeltreffendste middel en niet gevaarlijk,
omdat de voorwaarde is voortdurende onzijdigheid
der Republiek.

De raadpensionaris is zeer gerust omtrent de
intrigues der Engelschgezinden tegen het belang van
den staat en het zijne. Zij zouden hem gaarne ver-
wijderen en in zijne plaats nemen un jeune homme

2) Welke stukken bedoeld worden, durf ik niet uitmaken; de
gemelde vertaling ontbreekt.

de la régence de Delft i) qui est totalement dévoué
^ M. de Bentinck, et M. de B. est actuellement le
^hef déclaré du parti Anglois; mais il est si connu,
et ses manoeuvres aussi, que j\'espère qu\'il y perdra
^es peines, et les principales villes paroissent disposées
^ soutenir le Conseiller Pensionnaire contre tous les
Sens qui voudroient s\'en défaire.

Men spreekt veel over een memorie die Yorke
^eu moeten indienen, en men verhaalt reeds wat die
bevatten zou. Nog steeds is de Q-ouvernante werk-
zaam Yoor de vermeerdering. Men is thans bezig
^ouda en Haarlem in opschudding te brengen; te
■^Qisterdam heeft men het te vergeefs beproefd.

Tegen de vermeerdering hebben gestemd Dort,
■Amsterdam, Rotterdam, Plaarlern, den Briel en
^Oüda2). Dus is de zaak, zoo al niet afgedaan,
toch voor langen tijd uitgesteld. Als nu het bevoor-
rechten der Hollandsche haring publiek wordt, is
aUes in orde. — M. Ie prince de Brunsvic se plaint
^ea ménagemens qu\'on doit avoir pour le peuple,
je sais, qu\'il a dit hier hautement que ce Pais
®toit sans gouvernement, et n\'étoit qu\'une parfaite

Il est certain, M., que les marques réiterées de
•^ûté de S. M. envers la République et les insultes
^\'^îitinuelles des Anglois contre ses sujets devroient

Naar alle waarschijnlijkheid wordt bedoeld P. van Bleiswijk,
® in dezen tijd in geregelde betrekking stond met Brunswijk
\'\' niet Bentinck.

déterminer des sentimens d\'Hollande en notre faveur;
mais les préjugés contre nous sont si invétérés chez
ce peuple, qu\'on ne peut les suspendre ni les ané-
antir qu\'en lui prouvant sans cesse, qu\'il y a tout à
gagner à être nos amis et tout à risquer à n\'en
point être. D\'ailleurs ce gouvernement est travaille
par des maladies si compliquées, qu\'il ne se croit pas
même en état de supporter les choses, qui lui seroient
les plus salutaires, si ces choses entrainoient après
elles quelques efforts considérables.

Resolutie der Staten-Generaal dat Berkenrode vragen
zal volkomen herstel van art, 9 van het tractaat van
1789 betrekkelijk de haring i). Er wordt daarin niet
gesproken van de moeite, die zich de raadpensionaris
daaromtrent reeds gegeven heeft; men wil die niet
in een goed daglicht stellen.

Onderhoud met de Heeren van Amsterdam. Een
der pensionarissen is niet geheel te vertrouwen
De gezant zet hen aan tot goede bescherming van
hun handel en overreedt hen, dat de Engelschen het
tot geen oorlog zullen laten komen maar voor de
Republiek allengs den vrede bezwarender maken dan
de oorlog zijn kan. Yooral is de declaratie van
Yorke ondragelijk 3).

2) De beide pensionarissen waren J. Stael en E. Graafland; de
laatste wordt warm geprezen in no, 26; wellicht werd de ander
door D\'Affry niet vertrouwd.

3) Stuart, I, 436. Verklaring, dat de klachten van Hollandsche
zijde geen ingang zouden vinden, zoolang de Nederlanders oö\'
geoorloofden handel, waartoe ook de handel op Fransch-Amerika
gerekend werd, bleven drijven.

Advies der Edelen in antwoord op dat van Amster-
dam I). Daartegen waren Wassenaer Sterrenburg en
®en neef van denzelfden naam 2); afwezig waren
^assenaer-Twickel, Hompescb en. Gronsveld S). Het
IS opgesteld door Bentinck van Rboon. II est seconde
par le Conte de Wassenaar Catwijk, homme d\'une
^fès petite capacité, vendu au Stadhouder, dont il
^ accepté une place lucrative et dont le détail est
au dessous d\'un homme de naissance M. de Catwyk

M. de van der Duyn van Maesdam 5) n\'ont aucune
eennoissance des affaires. Ils se livrent aveuglement
à ce que M. de Bentinck de Ehoon leur dicte de
®a part; et M. de Boetselaar est lié par le moyen
de sa femme 0) de la plus grande intimité avec

Dankbetuiging van den gezant voor de bekend-
making van \'s konings plan om de Hollandsche
haring te bevoordeelen.

3) Van Diepenbroek, graaf van Gronsveld. Zie Krämer I in voce
bronsveld. Gronsveld was in 1748 en 1749 nauw verbonden met
Bentinck, doch speelde een dubbelzinnige rol tijdens Bentinck\'s
\'Verblijf te Weenen. Na diens terugkeer werd de vroegere vriend-
®chap afgebroken. Op verlangen van den Pruisischen koning werd
^ij in 1758 van de ambassade te Berlijn teruggeroepen. Fol. Corresp.

des Gr. Deel XII en volgende, de plaatsen in het register van
Personen aangegeven in voce Gronsfeld.

F. H. van Wassenaer-Katwijk, den beoogden persoon, vind ik
^6«meld als president van Z. H.\'s domeinraad; dit was waarschijnlijk
oeneden een man van geboorte. Zie Krämer I in voce Katwijk en
kolenbrander, De Fatriottentijd I, 370.

De Staten beraadslagen over een antwoord op
Yorke\'s declaratie. Het zal zacht gestemd zijn, want
de voordeelen der Engelschen, die de republikeinen
bevreesd maken voor hun overmoed, boezemen den
Engelschgezinden en de Gouvernante kleinachting
voor Frankrijk in. Men zegt zelfs dat er zijn, die
ook den handel op de Fransche eilanden aan Engeland
willen prijsgeven.

Les Etats de Hollande continuent leurs délibérations
sur les procédés injustes et insoutenables des Anglois.
M. le Conseiller Pensionnaire m\'a parlé sur cela
l\'autre jour avec fermeté pour la première fois, et il
est convenu enfin que, lorsqu\'une paix violée à chaque
instant devenoit plus onéreuse que la guerre, ü
valoit pour lors mieux en courir les risques. Daaraan
is echter niet veel te hechten. De weldaden des
konings nemen het volk niet in, dat door vooroordeelen
van religie enz. meer met Engeland en Pruisen
wegloopt.

Onderhoud met den raadpensionaris over den handel
der Republiek op de Fransche eilanden. Deze meent,
dat men wel geen tak van handel verbieden zal
maar misschien weigeren voor de vaart op de Fransche
eilanden convooi te geven. De gezant daartegen.
La parti de cette princesse se rassure par la foiblesse

1) Over de talrijke pamfletten, in 1758 verschenen, zie Knuttel
IV, p. 332 sqq., en speciaal no. 18679-

des républicains et leur dispersion ; car il sont presque
^ons absents. — Cette princesse vient de porter à
parti un coup bien sensible. M. de Back, qui
était secrétaire de ses commandemens — vous vous
Rappellerez que c\'est lui qui étoit attaqué dans une
de ces libelles semées dans les villes et qu\'il y étoit
qualifié de cbef de la faction de Louvestein —, Elle
lui a fait signifier bier, qu\'Elle le remercioit de ses
services, et l\'on m\'a dit aujourd\'hui qu\'il perdoit
touts ses emplois i). Elle l\'a remplacé sur le champ
par M. de Larrey. M. de Back étoit le seul homme,
^ui, vu le détail qu\'il avoit avec Elle, fut à portée
de retarder, d\'adoucir ou d\'anéantir l\'effet des mauvais
conseils qu\'on lui donne, au moyen de quoi je crains
hien que les résolutions, qui partiront de ce conseil,
seront véhémentes et peu mesurées, et comme le
parti Anglois fait employer ici la force et l\'insulte
®t que les gens, qui nous sont attachés, n\'ont pas
les moyens d\'y résister, je crois que nous devons
de même employer la force dans nos procédés et
inettre en jeu la crainte, que nos ressentiments doivent
inspirer. Bien des gens croyent que la disgrace de
M- de Back est un prélude de celle du Conseiller
I*ensionnaire, mais je crois que celle ci couteroit
beaucoup plus à S, A. R. et je ne présume pas qu\'Elle
y réussisse.

Over De Back\'s ontslag verschillende pamfletten bij Knuttel
no. 18706—18709. Zie ook Krämer I, p. 293, en p. 137, noot
Zelfs voor iemand als Brunswijk kwam dit ontslag onverwacht:
den 14eii Sept. 1758 schreef hij aan Bentinck: „Ce matin à

Rhiel est venu ches moi pour me dire de la part de S. A. R.
\'î\'^\' Elle avoit envoyé ce matin Burmannia et Grovestins ches de
Sack pour lui annoncer qu\' Elle le faisoit remercier de ses ser-
aussi ces deux Messieurs ont été ches de Back à peu près
quart d\'heure, pendant que van Rhiel a été ches moi. Je ne
absollumant pas davantage de toute cette histoire" etc.

De prinses en haar raad, vertoornd over den tegen-
stand van Amsterdam tegen de vermeerdering van het
leger, doen niets tot bescherming van den handel.
De prinses heeft zich sedert eenigen tyd geheel aan
Rhoon overgegeven, en aan hem heeft zij de Back,
zijn vijand, overgeleverd; het is te vreezen dat bet
zelfs daarbij niet blijven zal. Er loopen weer nieuwe
briefjes rond vol lof van de Gouvernante en van Yan
der Mieden\'), een barer raadslieden, qui est un
homme très décrié; er wordt de noodzakelijkheid in
betoogd vele regenten af te zetten, wier namen later
gemeld zullen worden, te beginnen al vast met den
raadpensionaris en zijn schoonbroeder den fiscaal
De republikeinen ontrusten zich zeer over dit alles;
velen zijn afwezig. — II n\'y a qu\'un homme 3) qui
a cherché à faire liaison avec moi. Il m\'a fait des
avances, auxquelles je ne me suis point réfuse, sans
me livrer en aucune façon à lui, parceque c\'est un
homme qui a été un de nos plus insultants anta-
gonistes. Il est très mécontent du conseil actuel de
Madame la Princesse et je crois que c\'est parcequ\'il
n\'y est point admis. Quoiqu\'on soit le motif, son
mécontentement m\'est utile, et il m\'a dit déjà pins
d\'une chose dont j\'ai profité.

De Republiek kan niet als bemiddelaarster^) optreden,
minder nog om hare zwakheid dan om hare verdeeld-

4) In 1757 en 1758 hadden Hompesch en Slingeland zich her-
haaldelijk beijverd voor eene vredesonderhandeling tusschen Eng®
land en Frankrijk, waarbij eene bemiddeling der Rep. overwoge
werd. Ik ga hierop echter niet in. Zie n® 28.

beid. De stadhouderlijke partij drijft de twisten
dagelijks verder. Gisteren is er weer te Rotterdam
een stuk aangeplakt. Iemand, die het wilde afscheuren,
Werd gedreigd in het water geworpen te worden als
bij het deed. De raadpensionaris wist daar nog
ïiiets van. Hg zeide dat dit alles uitging van lieden,
die anderen verstoeten wilden om hunne plaatsen te
bezetten, maar dat het hun wel eens kon tegenvallen.
Dit gezegde van een zoo gereserveerd man doet
gelooven, dat de republikeinen zich nog sterk ge-
voelen. Het lot der beide partijen hangt af van
bet geluk der beide strijdende mogendheden. Amster-
dam en Rotterdam zoekt men tot de vermeerdering
te winnen, door het te doen voorkomen dat dit het
vrijgeven der in Engeland opgebrachte schepen ten
gevolge zou hebben.

Gesprek met Seckendorf\') uit Weenen, zwager
Van Gronsveld. Hg geeft voor allerlei belangrijke
Zendingen van de keizerin te hebben; de gezant wil

1) Seckendorf of SeckendorÉf (ook reeds in n" 77 genoemd)
®oevnde zich in 1750: Chevalier de l\'ordre de St. Jean, conseiller
Impérial Aulique de S. M. Impale, Ministre d\'Etat privé de S. A. S.
Monseigneur le Marggrave de Brandenbourg-Anspach. In die laatste
\'kwaliteit was hij in 1750 en 1751 in de RepubUek geweest om te
onderhandelen over eene associatie der kreiizen, over de opvolging
Cuhnbach en over maatregelen om den markgraaf van Anspach
de „goede" partij, d. w. z. Oostenrijk en de Zeemogendheden, te
houden. Wat hij beweerde in 1758 over diensten, aan het stad-
houderschap bewezen, doelde misschien op een geschrift, dat hij in
^ov. 1750 aan Bentinck ter hand stelde, getiteld: „Réflexions sur
moyens de conserver le stadhoudérat héréditaire dans la maison
^Wrange"; van andere diensten van hem is my niets bekend,
^^lans, in 1758, gaf hij voor gezonden te zijn om in \'t belang van
den vrede te werken, doch volgens Brunswijk had hij daartoe geen
®<^hriff,elijke instructie en was het doel zijner zending slechts te
»otrigeeren tegen de Gouvernante en het bestaande reginje.

over de meeste in geen gesprek treden, en zegt
alleen gelast te zyn hem en den graaf van Gronsveld
te hoeren sur tont ce qui pourroit augmenter le
crédit des bons patriotes en Hollande et démasquer
les artifices de nos adversaires. Cela l\'a ramené à
me parler de la république. Il m\'a dit qu\'il avoit
beaucoup contribué au stadhoudérat, qu\'il y avoit
dans S. A. R. beaucoup d\'ingratitude envers lui et
envers le Conte de Gronsfeld; que Mss. de Bentinck,
de Larrey et .... avoient voulu culbuter son beau
frère; qu\'ils s\'en repentiroient, et qu\'ils avoient
attendu le moment de son retour pour faire éclater
la chute de M. de Back. — De gezant vindt hem
driftig en lichtzinnig, en is op zyne hoede met hem.

Deputatie der Staten van Holland bij H. K. H- ?
met verzoek aan de prinses om de vier provinciën
af te brengen van hun verlangen tot vermeerdering
van het leger i).

De oproerige billetten blijven voortduren, maar
zij worden thans door de republikeinen beantwoord:
te Rotterdam hebben dezen een hevig stuk tegen
de stadhouderlijken, bepaaldelijk tegen Rhoon, aan-
geplakt 2). Misschien zal men thans deze onorde
doen ophouden.

Seckendorf, die naar Muiden bij zijn schoonbroeder
geweest was, is gisteren terug gekomen. II m\'a dit
que le Conte de Gronsfeld avoit lieu d\'être mécontent
de la réception de S. A. R., qui lui avoit même

fait de mauvaises plaisanteries à sa réception; qu\'Elle
refusoit de le voir à sa maison de campagne de
Soestdijk, qu\'il étoit même question actuellement de
lui ôter une pension de trois mille florins, que le feu
prince Stadhouder lui avoit assigné sur ses Etats en
Allemagne ; que son baillage de Muyden ne lui
rapportoit qu\'à peu près deux mille florins, que cette
Somme sufiisait à peine pour payer les domestiques
de sa maison, et que le Conte de Gronsfeld n\'étant
pas riche, on vouloit le forcer à recevoir de l\'argent
des Anglois; que lui Mr. de Seckendorf pouvoit me
Certifier qu\'il n\'en prendroit pas, après l\'assurance
qu\'il lui avoit donnée de la protection du Roi et
de l\'Impératrice. Cela m\'a paru tendre à de l\'argent.
Overigens spreekt Seckendorf zóó vfild en onverstandig,
dat de gezant niet weet wat van hem te denken.
Gelukkig vertrekt hg weer spoedig.

De Gouvernante blijft de vermeerdering der land-
niacht verlangen. Zg heeft aan de deputatie i) ge-
antwoord, qu\'Elle ne pouvoit en conscience engager
les provinces qui la vouloient à s\'en désister; et
elle a dit depuis, que le retour des régiments de
Crotha et de "Waldeck 2) ne remplissoit en rien cet
ehjet, et que, dès que l\'augmentation n\'avoit pas
heu. Elle aimoit autant que ces régiments restassent
e^i ils sont.

Thans heeft de Gouvernante ook aan den procureur
generaal Wybo 3) doen weten, dat hij zich vrijwillig

van zijn ambt moest ontslaan, want dat hij anders
gevaar liep dat het gemeen zijn huis plunderde.
Schande voor Hare Hoogheid, die dus door het toe-
geven aan den eisch van oproerige billetten of goed-
keuring daarvan óf zwakheid om ze te weerstaan
verraadt. Haar de procureur na verwant en zeer
bevriend met den raadpensionaaris is, zal van zijn
toegeven of weerstaan afhangen wat er met den
raadpensionaris zeiven zal gedaan worden. — Br
bestaat reden om te vreezen, dat men in de buiten-
landsche aangelegenheden even hevig zou willen
handelen en dat H, K. H. de Republiek in den
oorlog zou betrekken, zoodra dit zonder direct gevaar
mogelijk ware. De republikeinen vreezen dat men in
den aanstaanden winter misschien Ferdinand van
Brunswijk met zijn leger over de grenzen zal laten
komen, om daardoor voor het oogenblik voor Fran-
sche gramschap beschut te zijn.

Deputatie van kooplieden bij H. K. H. i). Als de
gezant wel onderricht is, zou er in 6 weken opschud-
ding in Amsterdam, Rotterdam, Dort en elders
kunnen ontstaan, als de beloften der prinses zonder
gevolg bleven. Moeilijke toestand van Frankrijk. Bg
den minsten maatregel, die naar bedreiging zweemt,
zal het geroep om vermeerdering van het leger
dringender worden; en zoo de koning verder moest
gaan, zou hij daardoor terstond de Brunswijkers naar
de Republiek lokken.

1\'epublikeinen zijn op hun hoede. De raadpensionaris
stelt de vergadering der Staten van Holland zoo
^ang mogelijk uit. Indien de republikeinen al niet
^eel doen kunnen, zij kunnen toch verhinderen dat
de tegenpartij zoo veel kwaad doet als zij zou willen.

slechte gezondheid der prinses geeft hun buiten-
dien moed. Men gelooft dat zij niet lang meer leven
^al, en beide partyen bereiden zich voor tegen haar

Over den hertog van Brunswijk. II est cependant
Certain, qu\'il ne paye pas cette Princesse (Maria
\'^Wesia) de reconnaissance et qu\'il est totalement
hvré au parti Anglois et qu\'il entre dans toutes les
Mesures de nos ennemis. Je suis persuadé, que les
Républicains travaillent dès à présent à restraindre
le pouvoir qu\'il prétend, si la Princesse Royale vient
à mourir. J\'en suis même assuré, mais il auroit été
"len à désirer pour eux qu\'ils n\'eussent eu qu\'à
\'Ordonner et point à combattre.

J\'ai travaillé doucement, parcequ\'il faut en user
ainsi avec les Hollandois, à faire germer chez eux
l\'idée de l\'association i) ; et ils vérifient aujourd\'hui

1) Bedoeld is een verbond met Denemarken en zoo mogelijk
"^et andere machten ter handhaving der rechten ter zee van de
"mitralen, het verbond van neutraliteit van 1780 in den dop. Ook
^\'■\'^eger al had de Fransche regeering hieraan gedacht ; reeds 2
fpril 1756 berichtte Bonnac: „Ce ne sera, Monsieur, qu\'après que
saurai ce qu\'on pense à Amsterdam, et particulièrement les
négocians, auxquels je puis me confier, que je ferai usage
insinuations, que vous me chargez de faire comme de moi même
une convention pour la sûreté du pavillon hollandais entre la
^®P"blique et les couronnes de Suède et de Danemarc; jusqu\'ici

ce qui est dit dans mes Instructions, qu\'ils finissent
par souhaiter ce qu\'on leur a offert sans empressement.
(Deze alinea gedrukt bij d\'Yvoy, blz. 75.) Les com-
merçans généralement souhaittent l\'association; et les
principaux républicains la souhaitent aussi, mais ils
n\'osent s\'expliquer ouvertement sur cela que S. A. B-
n\'ait les yeux fermés. Hare Hoogheid is zeer ziek. —-
Indien twee kleine steden klaar waren geweest, zou
Holland gisteren de uitrusting van 25 schepen be-
sloten hebben i). Denkelijk zal het er morgen doorgaan.
Woede van Yorke en de zijnen.

II ne m\'est pas possible de vous envoyer un exposé
de l\'état présent de la République relativement à la
minorité du Stadhouder. Cet état n\'est point encore
constaté. Il est bien décidé, que M, le prince de
Brunsw. est représentant le Cap. Gen., qu\'il a la
nomination des emplois jusqu\'au grade de colonnel,
et une espèce de direction et d\'inspection sur les
fortifications et sur les magasins militaires, et qu\'il
n\'a pas droit de patentes, ni celui par conséquent
d\'assembler aucun corps d\'armée, ni faire aucun
changement de garnison, et qu\'il ne doit même
exercer ces droits qu\'en communiquant au Conseil
d\'Etat ce qu\'il voudra faire. La charge d\'Amiral
général dort jusqu\'à la majorité du Stadhouder, et
les amirautés rentrent jusqu\'à ce tems dans les droits
de cette charge. Les provinces et les villes rentrent
de même jusqu\'à ce tems dans le droit de la nomi-
nation des emplois de la magistrature, et c\'est pour

il me paroit que les Etats Généraui prendront de préférence po«r
protéger leur commerce les moyens qui dépendront d\'eux seuls •
1) Het besluit ging dienzelfden dag door. Bes. St. v. Holl-, ^^
Jan. 1759.

éviter le changement autant qu\'il leur est possible
ine les stadhoudériens ont forcé S. A. R. jusqu\'à sa
de signer des commissions par lesquelles Elle
Plaçoit de leurs créatures. Les dernières heures de
vie de S. A. E. y ont été employées, et dans la
dernière commission, qu\'Elle a voulu signer, elle n\'a
Pn former l\'a et l\'u. Quelques provinces voudroient
disputer la validité de ces commissions, mais il est à
•Craindre que les républicains dans ces provinces ne
Soient pas assez puissans pour y réussir. Le parti
^os patriotes paroit non seulement supérieur en
lîollande mais le parti Stadhoudérien paroit même
anéanti. Il est pourtant à craindre qu\'il n\'y travaille
^yec plus de courage et d\'intelhgence que le parti
Républicain. Ce dernier n\'est composé que des plus
honnêtes gens. Ceux qui le forment ont plus d\'hon-
ûêteté dans leurs procédés que leurs antagonistes.

poussent même sur cela la délicatesse et peut-
^^Re la foiblesse un peu trop loin. Le Conseiller-
pensionnaire est un fort honnête homme, exact
Pour les affaires de l\'intérieur mais incapable de
prendre un parti décisif dans le gouvernement, sur-
tout si cette démarche était relative aux affaires du
dehors qu\'il connoit peu ; et la magistrature d\'Amster-
"l^ni et des principales villes de la Hollande n\'a
point d\'hommes capables pour se mettre à la tête
^\'nn parti. — J\'ai vu le Conseiller-Pensionnaire et
principaux républicains. Je leur ai parlé comme
Vous rne le préscrivez sur l\'idée de l\'association
f^aritime avec le Danemarck. Ils attendent, comme
J® Vous l\'ai marqué, pour s\'expliquer sur cela les
Réponses qui doivent venir d\'Angleterre, mais ils me
Paroissent très disposés à faire ou à écouter des
pRopositions sur cette association. Ils ne pensent
pas qu\'il faille comprendre dans cette association des
Puissances en guerre avec l\'Angleterre.

Handelingen van de Staten-G-eneraal met Yorke \')•
Weerzydsche ontevredenheid. De gezant heeft hoop
dat de Staten zich nu tot Denemarken zullen wenden.
Maar het Hollandsch karakter is al te voorzichtig
en vreesachtig. Aflegging van den eed door den
hertog. Les députés de quelques unes (provinces) ont
été prendre ce serment chez lui, au lieu d\'exiger de
ce Prince de venir le prêter chez eux comme cela
ce doit. H y a même des députés, qui ont eu la
foiblesse de le consulter sur ce qu\'il désiroit qu\'on
determinoit dans les diètes particuhères des provinces
relativement aux intérêts du jeune prince Stadhouder,
quoique cela soit diamétralement opposé au serment
qu\'ils sont exigé et qu\'il a prêté, conformément à la
résolution de 1752. Des gens, qui manquent aussi
essentiellement à leur devoir, ne font heureusement
pas le grand nombre, mais ils se rangent toujours
contre ce que les vrais patriotes voudroient faire
pour le bien et pour l\'honneur de leur patrie.

Je suivrai ce que vous me préscrivez relativement
à ma conduite avec M. le Prince L. de Wolfenbuttel.
Il est certain que ce prince n\'a pas donné lieu jusqu\'à
présent aux républicains de prendre confiance en lui.
Il tache de s\'en disculper et a dit à quelqu\'uns des
principaux, qui me l\'ont assuré, qu\'il n\'avoit pas été
libre jusqu\'à présent de suivre son gout, qu\'il lui avoit
même été défendu de voir des gens qui étoient
opposés au parti de S. A. R. Il met en usage l\'art
de caresser, qu\'il possède très bien, et j\'ai peur qu\'il

1) Zie Stuart II, 29, sqq. Over Yorke\'s memorie, waarbij ge\'
■vraagd was, dat de Ned. handel zou afzien van de vaart op de
Fransch-Amerik. bezittingen en van het overschepen.

séduise. [ITit deze en andere brieven bhjkt dat
de gezant dikwerf te eten gaf, en zijn tafel tot
middenpunt der goede republikeinen maakte ; by
sloeg deswege zijne uitgaven booger aan]. Mess", du
Committé de raad ont eu une complaisance pour
M. de Brunswic, qu\'ils auroient mieux fait ne point
^voir, en faisant passer par lui les ordres qu\'ils
donneront à la garnison ou à ses officiers. C\'est
toujours lui donner les dehors de l\'autorité.

Lauwheid der republikeinen. Ils croyent avoir tant
gagné à la mort de S. A. R., qu\'il faut les réveiller
®ans cesse sur tous les objets que leur sécurité leur
fait négliger.

Op een vraag van den minister naar den toestand
der Republiek antwoordt de gezant, dat het moeilijk
is over hare regeering iets bepaaids te zeggen, puisque
gouvernement n\'a rien de sain et que la principale
*^*^cupation de ceux qui le composent est de tacher
d\'y gagner une preponderance, qui donne du crédit
moins jusqu\'à la majorité du Stadhouder. Echter
hij er het volgende van. De Gouvernante had
bet begeven der meeste posten; nu zij dood is, ver-
y^lt dit weer aan de Staten der provinciën; en dit
de twistappel tusschen de partijen. Ceux qui ont
Souffert sous la domination de 8. A. R. veulent s\'en
Venger sur ceux qui en ont été bien traités, et
^eux-ci font leurs efforts pour tacher de n\'y pas
Succomber, et menacent les républicains de se venger
d\'eux dans sept ans d\'ici. Il est à craindre que les
^tadhoudériens ne conservent leur supériorité en

Gueldre et Overijssel et dans Groningue ; mais il est
certain qu\'ils la perdront en Zélande et à Utrecbt,
et il me paroit décidé qu\'elle l\'est déjà en Hollande
et en Prise, In de buitenlandscbe zaken zal Holland
weer overwicht hebben. Weinige dagen na den dood
der Gouvernante heeft Gelderland, dat altyd bet
sterkst op vermeerdering van het leger aandrong?
zijne onvoorwaardelijke goedkeuring gegeven aan Hol\'
land\'s plan tot de wapening ter zee i). Dus moet
Frankrijk zich voornamelijk met Holland afgeven.
Les Etats de cette province sont composés du corps
des Nobles et des députés de dixhuit villes. Twee
partijen onder de edelen ; bij het leven der princes
waren de republikeinen machteloos. Aujourd\'hui M, l®
comte de Hompesch, qui suit immédiatement dans ce
corps le comte de Bentinck de Roone, a travaillé a
y gagner la supériorité, et y a réussi au moyen de
M, de Maasdam qu\'il pourra mener à son parti. Ce
parti est composé de ces deux messieurs, de trois
mess\'\'s de Wassenaar et de M. le comte de Gronsfeld,
que le besoin réduira à accepter l\'ambassade d\'Espagne,
dont je suis très fâché, M. Hompesch et Wassenaar-
Twickel, le même qui a eu l\'honneur d\'être envoyé
auprès de S. M., ont beaucoup de crédit dans la
magistrature d\'Amsterdam. Le premier a plus de
courage que le second, mais ils craignent touts deux
de se compromettre. Ils travaillent cependant pour
le bien et c\'est eux dont je me sers pour faire dire
aux députés d\'Amsterdam et des principales villes,
ce que je crois avantageux aux intérêts de Sa Majeste,

2) Wassenaer v. Hazerswoude, Wassenaer van Sterrenburg
Wassenaer van Obdam en Twickel. De vierde Wassenaer, die
der ridderschap was, Wassenaer van Katwijk, behoorde tot de
andere partij.

suis en liaison intime avec M. de Hogendorp i),
gendre de M. van Hoey; il est aussi zélé que son
l^eau-père. C\'est chez lui que je voyois les gens qui

osoient venir chez moi et c\'est par lui que je fais
parler aux députés de quelques provinces que je ne
Vois pas, et c\'est par eux que je fais passer plus
®nrement les choses, que je ne veux pas qu\'on sache
9,n\'ils viennent de moi. Cette voie est d\'autant
plus sure qu\'ils l\'ignorent très souvent eux mêmes.
Kos antagonistes nous nomment, M. de Hompesch,
^assenaar-Twickel et moi, le triumvirat. — Je suis
Cependant convenu avec les principaux républicains,
^n\'ils mettront en avant dans eette séance des Etats
d\'Hollande l\'ouverture pour une association avec le
I^anemare.

Gristerenavond onderhoud met den raadpensionaris.
I^\'Affry maakte hem een compliment over de wape-
ning ter zee en sprak de hoop uit, dat de handel zijn
leerstel zou te danken hebben aan Steyn\'s ministerie.

ni\'a répondu, qu\'il y feroit de son mieux mais qu\'il
®outiendroit le principe, qui l\'avoit toujours conduit;
l^e ce principe étoit de mettre tout en usage pour
Conserver le repos à la République et pour éviter
embarras avec l\'Angleterre.

Er wras sprake van dat M. de la Calmette 2), die
ep het punt staat naar Denemarken te reizen, belast
worden met voorstellen omtrent de associatie,
^aar thans zegt men dat daartoe iemand opzettelijk

2) Bosc de Ia Calmette, vroegei\' te Lissabon geaccrediteerd. Zijne
"oncept-instructie in de Secr. Bes. St. Soll 12 Jan. 1759.

M. de la Galmette vertrekt eerdaags. De raad-
pensionaris verzekert dat hij hem belasten zal met de
bewuste voorslagen aan den koning van Denemarken.

Ontvangen den brief van den minister van den 4®"-
II ne m\'est pas possible d\'y répondre aujour d\'hui»
mais je vous supplie d\'être persuadé et d\'assurer S. M.
que je suis principalement occupé des moyens, qui
peuvent conduire la République à contracter une
association défensive avec le Roi de Dannemarc.

Le jour de naissance du Prince Stadhouder a été
célébré hier avec beaucoup d\'éclat. On a remarque
qu\'il y a eu beaucoup plus de peuple et d\'enfans, q"i
couroient les rues avec des rubans couleur d\'Orange,
qu\'il n\'y en avoit ci-devant. Cela a paru singulier,
et je crois en avoir ce matin la raison. J\'ai appi\'i®
de Rotterdam qu\'on y avoit distribué vingt ducats à
la plus vile populace pour l\'animer à se réjouir et
boire à la santé du Stadhouder. Ce n\'est pas la seule
conjoncture, qui me fasse conjecturer que Mr. 1®
prince Louis de Brunswick ne voudra pas laisser
diminuer l\'autorité du Stadhouder entre ses mains-

Boreel gaat naar Engeland om over het geweld
der Engelschen te klagen. Zoo hebben althans de
Staten van Holland besloten. De gezant heeft over
de handelwijs der Engelschen met den raadpensionaris
gesproken en hem gezegd, dat de Pranschen gedwongen
werden Engelsch goed op Hollandsche schepen pnj®

maken, als de Hollanders openlyk verklaarden
Qiet in staat te zijn met hun vlag de Fransche goe-
deren vrij te waren. De raadpensionaris zegt dat de
ï^ranschen reden zullen hebben van tevreden te zijn.

De Amsterdammers hebben gedaan gekregen, dat
®6n afgevaardigde van Holland met de hunne naar
®Qgeland gezonden zal worden, zoodat de geheele
Commissie nu bestaan zal uit de H.H. Boreel en
Van de Poll voor Amsterdam en Meerman, pen-
sionaris van Rotterdam. Ce choix est d\'autant meil-
leur qu\'aucun de ces Messi\'s n\'est stadhoudérien ni
partisan de l\'Angleterre.

Vous voudrez bien vous rappeler ce que j\'ai eu
1 honneur de vous marquer plus d\'une fois au sujet
de M. le prince Louis de Brunswick et de l\'intérêt,
lue nous aurions eu à son éloignement d\'ici, si la
Oour de Vienne eut été déterminée, et si elle avoit
pu y parvenir. Ce prince n\'a que trop d\'influence
dans le militaire par les emplois dont il est revêtu,
^ais on paroit encore chercher à lui donner un
pouvoir énorme dans le politique.. On le regarde
assez généralement comme le Stadhouder, sans avoir
^e titre, et l\'on croit qu\'il conservera sur le jeune
Stadhouder un ascendant décidé, lors même que
Celui-ci paroitra gouverner par lui même. Het is
echter ongelooflijk, dat de hertog de Republiek zou
laten deelnemen aan den oorlog. Hij weet wat
daarvan het gevolg zou wezen.

J. van de Poll. Zie over deze zending Stuart, II, 51 Secr.
St. Soll. 22 Maart, 7—12 Juni, 19 Juni, 11 Juli—6 Sept.,
^ ^ept., 15 Sept. 1759.

Boreel en Meerman hebben bij den gezant gesou-
peerd. Yorke is daarover gram, en moet den raad-
pensionaris gezegd hebben, qu\'il étoit bien extra-ordi-
naire qu\'on choisit pour aller négocier en Angleterre
mes amis déclarés, qui venoient chez moi prendre
leur instruction le matin, et à qui je donnois des
fêtes la veille de leur départ pour l\'Angleterre. On
m\'a dit que le Conseiller Pensionnaire lui avoit
répondu fort brièvement et fort sagement.

Il y a à Rotterdam un banquier, nommé Van der
Hoeven i), très républicain zélé, d\'une bonne famille,
et apparenté à des régents de plusieurs villes de
Hollande, qui demande l\'emploi de commis de la
marine à Rotterdam. Hij is protestant, maar dat
was zijn voorganger ook. De gezant gelooft, dat de
benoeming goed zou zijn; hij beveelt hem dus aan
den Minister en aan M. Berier gerust aan. Je dois
vous dire encore que, depuis que je suis en Hol-
lande , M. van der Hoeven m\'a toujours instruit avec
le même zèle de ce qui se passoit à Rotterdam, et
de ce qu\'il pouvoit appendre d\'Angleterre. [Hij is
dan ook benoemd].

J\'ignore à quel point se trouve la négociation du
Danemarc en Angleterre, mais je sais que celle des
hollandois y va fort mal. D\'Affry heeft gezegd dat, als
Holland zich niet door Engeland doet respecteeren,
er van geen vernieuwing van het handelstractaat kan
in komen. Hy vraagt, of hy ook niet zou mogen

4) Welke Van der Hoeven bedoeld is, durf ik niet beslissen; io
1759 werd J. A. van der Hoeven lid der vroedschap van Rotterdam.

neggen, dat in zulk geval de voorrechten van de
Hollandsche haring zouden vervallen i).

Op een vraag van den gezant, of Yorke niet trachtte
te overtuigen dat de Eranschen den Pretendent in
®Dgeland wilden zenden, antwoordde de raadpensio-
naris, dat men in eene maand niets van Yorke ver-
nomen had ; en toen de gezant insinueerde dat hij
niisschien anderen dan den raadpensionaris over die
Zaken sprak, antwoordde deze, rood wordende van
drift: que dans le gouvernement présent il ne lui
oonseilloit pas de s\'addresser à d\'autres et que, quand
il le feroit, il seroit le premier à être instruit de
menées.

Vergadering der Staten van Holland. L\'objet
principal de cette assemblée est de travailler à la
Réformation de ce qu\'on appelle la maison militaire
Stadhouder, en diminuant de beaucoup le nombre
ses gardes du corps et de ses cent Suisses, de
niême que l\'état de sa maison domestique 3).

Onderhoud met den raadpensionaris. De gezant
®preekt hem van het tractaat van Rusland en Zweden
tor bescherming der vaart in de Oostzee, en toont
^om aan combien cet exemple seroit heureux à suivre
la Hollande et pour le Danemarc. Nog heeft

hij hem gesproken over het gerucht dat Engeland
en Pruisen er steeds op uit zijn de Republiek in den
oorlog te trekken; de raadpensionaris zegt daarvan
niet te weten, en dat hij, aux termes où il en étoit
avec le prince L. de Br., durft zeggen dat er niets
van aan is.

M. de ö-rovestins est accusé à plusieurs égards
d\'avoir abusé du crédit qu\'il avoit auprès de S. A. R.
On l\'a à peu près forcé à donner sa démission de
la place de capitaine des Gardes du Corps; et le
prince L. de Br. s\'est fait adjuger l\'exercice de cette
place sans appointements à la vérité et sous le prétexte
de laisser au jeune Stadhouder la Uberté de nommer
à ces emplois lors de sa majorité, mais en effet pour
augmenter son crédit, qu\'il cherche à fortifier de
toute façon et qui peut devenir funeste aux répu-
blicains, qui n\'ont pas voulu s\'en appercevoir dans
les commençemens.

J\'ai vu ce matin M. le Bourguemaître Hasselaar
M. Wassenaar Twickel sortoit de chez lui. M. Hasselaar
m\'a dit en entrant : Yous me trouvez de fort mauvaise
humeur, et j\'ai bien raison. M. de Twickel exige
des choses, qui ne sont pas raisonables; et il est bien
changé. Je n\'ai pas caché à M. Hasselaar que depuis
quelque tems je m\'en appercevois ; et j\'en ai eu hier
une forte preuve. M. de Tw. est venu diner chez
moi ; il m\'a parlé de la fonction qu\'il voudroit obtenir
pour son fils, et il m\'a dit: vous me voyez dans la
douleur et au moment de regretter le gouvernement

du Stadhouder ; j\'obtiendrois ce que je ne puis obtenir
des républicains i). Je n\'ai pu m\'empêcher de lui
demander, s\'il se conduisoit avec eux de façon à les
y engager ; je lui ai marqué mon étonnement sur ce
lu\'il venoit de me dire; et j\'ai fini en l\'assurant que
je ne comprenois pas, que M. Wassenaar put préférer
le métier de postulant, et de solliciter auprès de
gens nouveaux et parvenus à l\'état que lui donnent
naissance, son rang et ses emplois dans le gou-
vernement de la République.

[De gezant kreeg meermalen berichten uit Londen,
door prins Galitzin aan M. Kauderbach, ambassadeur
"^an Saksen te \'s Gravenhage gezonden.] M. Kauder-
bach a reçu une lettre de M. le Prince de Galitzin,
^ui lui marque qu\'il croit savoir positivement que
les lettres, que j\'ai l\'honneur de vous écrire, sont
Ouvertes ici, et qu\'on y a découvert tout ce que ce
luinistre marquoit à M. Kauderbach. Je ne le puis
eroire. Je tacherai cependant à le découvrir. M. de
Cralitzin en paroit si effrayé, qu\'il prie instamment
de Kauderbach de ne le pas compromettre s\'il est
possible. (Niets naders over dit onderwerp.)

Ogier (Pransch zaakgelastigde te Kopenhagen) be-
l\'ioht dat Denemarken tot geen besluit omtrent de
hewuste associatie komen zal, tant qu\'il ne pourrait
pas être assuré de la fermeté des résolutions des
îlollandois. En daarop valt niet te rekenen.

1) Vgl, wat dezelfde Wassenaer m Febr. 1764 aan den Hertog
bij Groen, handb. § 682.

procédés sont si énormes, que dans les actes d\'assurance
on évalue la rencontre des corsaires Anglois et leurs
visites aux mêmes dommages, qu\'on doit craindre de
la rencontre des corsaires barbaresques ; de façon
que ces accidents, qui ne contenoient que deux
chapitres sous le nom de rencontres chrétiennes ou
de rencontres barbaresques, en contiennent trois
aujourd\'hui, c\'est à dire, rencontres chrétiennes,
rencontres barbaresques ou rencontres Angloises \').

Holland en Utrecht weigeren in het huwelijk van
prinses Caroline met den prins van Weilburg toe te
stemmen, tenzy hij gereformeerd wordt. Het is zelfs
zeker dat men er niet in slagen zal de toestemming
van Holland te verkrijgen. Les régens des villes
principales de cette province ont toujours soubçonné
que ce mariage se coneluroit sans leur consentement ;
mais ils prétendent s\'en prévaloir dans le cas, où. le
prince Stadhouder mourroit sans enfans pour frustrer
sa soeur du droit d\'hérédité au Stadhoudérat. Cette
princesse auroit violé les conditions, qui constituent
son droit, en se mariant sans le consentement delà
province et avec un prince, qui ne professe pas la
religion dominante et reçue par l\'Etat. Prinsgezinden
verzekeren dat, als het zoo na kwam, de zaak zich
wel schikken zou, maar de gezant twijfelt daaraan
en houdt het eer voor zeker, que la Plollande lui
refuseroit Ie Stadhoudérat ou que cette province
tacheroit d\'en rendre les conditions moins onéreuses
pour elle. Men zegt, dat het huwelijk eenvoudig
voltrokken zal worden en de jonge echtgendoten
eenvoudig zullen leven.

De republikemsohe partij is sedert den dood van
K. H. niet krachtiger geworden : ce parti au lieu
de s\'augmenter et de s\'affermir, paroit avoir perdu
le courage, qui le soutenoit lorsqu\'il avoit une opposition
^ combattre; et les républicains, qui se réunissoient
touts contre les résolutions de S. A. R., sont divisés
par une quantité de petits intérêts, dont la minorité
du Stadhouder leur a remis l\'administration, et je n\'ose-
^ois à présent répondre à S. M. de la fermeté de ce
parti, ni de la sagesse de ses résolutions. — De
gezant bespreekt hier verder in het breede, hoe
frankrijk thans tot de Republiek staat. Het schynt
^est dat de vrede tusschen beide bewaard blijft,
hoewel de Republiek genoeg gedaan heeft om haar
den oorlog aan te doen. In dat geval zou de onder-
linge verdeeldheid tusschen de provinciën spoedig
zijn^ tenzy men kon laten uitkomen dat één
gewest de schuld van den oorlog had: b.v. Holland,
^oo bewezen kon worden dat het al te toegevend voor
■^rigeland geweest was, of Gelderland, zoo het bleek
dat het den Hannoveranen hulp had verleend.

De gezant heeft gelegenheid gevonden om gedeel-
telijk \'s konings plannen te gaan uitvoeren, sur ce
pourroit former une scission entre la province de
hollande et quelques unes des autres provinces. De
provincie, die hij op \'t oog heeft, is Friesland, dat
^eer slecht met den Hertog staat. Elle est gouvernée
par lime la princesse Douairière de Nassau i), avec
^^quelle M. le Duc est brouillé. Nu heeft Friesland
2ich verzet tegen het verbieden voor het vervolg van

1) Maria Louisa van Hessen-Cassel, wed. van J. W. Friso. Over
brouille met Brunswijk, zie no. 159,

doorvoer van contrabande, en beeft gemaakt dat dit
verbod altbans maar voorloopig zou wezen "i), en zoo-
doende heeft het Frankrijk verplicht. Een afgevaar-
digde van Friesland S) heeft zelfs den gezant aangeboden
te bewerken, dat dit verbod werd ingetrokken, hIs
men hem in staat stelde aan zijne committenten te
verzekeren, que S. M., reconnaissante aux bonnes
intensions des Frisons et à la sage conduite de
Mf^e princesse de Nassau, leur en donne des
marques, en ordonnant sans délai quelque soulagement
dans le traitement, que la comté de Hanau essuyé,
et cela sur l\'intérêt que M.^^ la princesse Douairière,
soeur du Landgrave, prend à cette comté. De gezant
heeft zich niet bepaald uitgelaten maar alleen ver-
klaard, dat de koning den Friezen hunne cordaatheid
in dezen te goede hield. Ce député est un homme,
qui a été très attaché au Stadhouder S), et que sa
passion et son animosité contre le prince Louis de
Brunsvic conduisent plus que l\'intérêt de sa patrie.
Il est même certain que son intention est moins de
nous servir que se donner du crédit dans sa province;
mais sa conduite me paroit répondre à ce que vous
désiriez. De gezant wacht nader bevel

De staatslieden der Republiek zijn steeds bezorgd
over de wijs, waarop de laatste resolutie te Yer-
sailles en vooral te Londen zal worden opgevat.

3) Over Van Haren\'s verhouding tot den prins, zie zijn eerste
Deductie, p. 10, 69—70, en de derde Deductie, p. 7.

5) Zie Stuart II, blz. 73. De resolutie betrof de klacht van
Yorke over toevoer van ammunitie uit Amsterdam aan Frankrijk,
en de klacht van D\'Affry dat er een oogenblik zwarigheid werd
gemaakt om die ammunitie te laten vervoeren.

bentinck van Rhoon vraagt spottend aan de repu-
blikeinen of men haast het leger vermeerderen zal,
daarmee wachten tot Frankrijk van dreigen tot
dadelijkheden overgaat. De republikeinen beroepen
^^ch bij den gezant op hunne goede gezindheid en
Verzoeken matiging De gezant antwoordt hun, dat
bij zijne regeering aanhoudend doet opmerken, dat
de partijdigheid voor Engeland eigenlijk alleen bij
eenige landprovinciën zit en dat met weinige uit-
zonderingen de Hollandsche regenten goed gezind
^iJn, et qu\'il étoit malheureux que le magistrat de
la première ville de la Hollande eut montré sa parti-
"^lii^é ou de la foiblesse dans une occasion, où il n\'avoit
suivre la simple justice pour marquer son respect
au Roi.

Over de familie Hope. Leur cousin germain de
Uieine nom qu\'eux est Lord en Ecosse, sous le titre
le crois de C^e d\'Opton i). Ils sont des miiïionnaires
^ Amsterdam, mais malgré tout cela le caractère et
1 esprit de marchands porte sa teinture dans toutes
^eurs affaires.

Gresprek met den Hertog. J\'ai tourné ensuite la
Conversation sur ce païs-ci. M. de Br. m\'a rappellé
^ peu près touts les événements considérables, qui se
passés depuis mon ministère. Il m\'a parlé d\'abord
des vaisseaux Anglois, qui vinrent ici pour y prendre

1) Naar alle waarschijnlijkheid wordt bedoeld .lohn Hope of
^opetown (zie Dief. of National Biography in voce); of deze wer-
^lijk aan de Nederl. familie Hope verwant was, durf ik niet uit-
maar schijnt mij weinig aannemelijk op grond der mede-
eelingen van Elias, De Vroedschap van Amsterdam, betreffende de
Hope\'s.

les six mille hommes de secours. Il m\'a assuré, que
non seulement le parti Anglois dans la République
n\'y avoit eu aucune part, mais Mn^e la princesse
R. et M. Yorke avoient même totalement ignoré cet
envoi, et que c\'étoit une équipée, dont on ne pouvoit
accuser que le lord de Holderness. Il m\'a dit , que
le parti Anglois avoit à la vérité voulu une augmen-
tation dans les troupes de terre, mais sans avoir
jamais eu le dessein d\'engager la République dans la
guerre. Je lui ai répondu, que je savois que S. A. B-
en avoit toujours été éloignée jusqu\'en l\'année 1758,
dans le temps où le pr. Ferdinand avoit passé le
Rhin, mais que pour lors je crus la trouver changée
et que j\'étois persuadé que, si la Hollande n\'avoit
pas eu la force de s\'opposer à l\'augmentation dans
ce temps, la République auroit été entraînée à la
guerre i). — Il m\'a répondu avec beaucoup de vivacité :
que si Pitt avoit porté ses vues dans ce temps la
au continent, comme il l\'a fait depuis, et que l\'An-
gleterre eut envoyé un nombre de vaisseaux et de
troupes de débarquement aux Païs-bas, la République
auroit été entraînée sans pouvoir s\'en dédire. Je vous
avoue, M. le Duc, que cet aveu, qui justifie tout
ce que j\'ai pris la liberté de représenter dans ce tems
là à S. M., m\'a fait grand plaisir. Le prince Louis
m\'a parlé ensuite de l\'extrême foiblesse de l\'état des
troupes de terre de la République, et m\'a prouve
qu\'elles sutfisoient à peine pour les garnisons de
Namur, de Maestricht et de Nimègue, en donnant à
ses garnisons une force convenable dans les conjunc-
tures présentes. De gezant gelooft, dat de Hertog
tot versterking van zijn invloed het leger gaarne

1) Vgl- Fol. Corr. Irieäriehs ä. Gr. XVI, 164, 165, 215, 241»
274, XVIII, 32. En Ranke, Briefwechsel Friedrichs des Gr. wÜ
dem Frimen Wilhelm IV und mit dessen Gemahlin, p. 80 sqq.

"Vermeerderen zag, maar dat hij er de Staten niet
iicht toe bewegen zal — Op het verzoek der Staten-
Creneraal om verzachte behandeling van de landen
Van Nassau acht de gezant het raadzaam te antwoor-
den , dat die landen zoo zacht behandeld zullen
Worden als in oorlog mogelijk is, en dat men hem
tegelijk gelaste de déclarer à M. de Haren, ou à
quelque autre député de Frise, que S. M. ordonnera
que Ton ait des égards particuliers pour les Etats de
Nassau, en considération de la conduite de cette
province, de l\'influence que la princesse Douairière
a dans les résolutions, des sentiments d\'impartialité
^ont cette princesse fait profession et dont elle a
instruit l\'ambassadeur du Roi, il y a quelque temps,
en le priant de recommander à la bonté de 8. M. les
Etats de son petit-fils en Allemagne. Dit zou in
Eriesland veel goed doen.

J\'ai parlé à M. de Haren, député de Frise, qui
auroit voulu exiger de moi plus que je n\'attendois,
®Ur la façon dont S. M. avoit été reconnaissante à la
fermeté de la province de Frise. Van Haren namelijk
Wilde gemachtigd worden niet aan de Staten van
Eriesland maar aan de Douairière te verzekeren, dat
Nassau hem ten gevalle gespaard zou worden. Zijn
doel was dus de prinses voor zich in te nemen, et
l\'engager à attacher à M. van Haren un des quatre
quartiers dont elle dispose plus particulièrement. Maar
het is ongeraden den invloed van een man te ver-
grooten, die misschien later weer vijandig wordt.
I^aarom zal de gezant aan meerdere gedeputeerden

Het volgende afgedrukt bij Nijhoff, op cit., p. 241. De Nassau-
sche landen hadden van de Fransche troepen veel te lijden, evenals
^Gt andere Duitsche gebied.

verzekeren, dat hun ten gevalle, om de goede be-
sluiten der provincie, de gunst bewezen wordt. Dit
zal beter werken. — De raadpensionaris verklaart,
dat hij voor het oogenblik geen vermeerdering ver-
langt dan van de zeemacht maar bij den vrede zal
voorstellen het leger met 10 000 man te versterken

De gezant heeft aan Bergsma, eersten gedeputeerde
van Friesland, de betuiging van\'s konings bijzondere
goedgunstigheid jegens de provincie overgebracht.
Hoewel van partijdigheid voor het stadhouderschap
verdacht, zal deze niet durven nalaten van deze ver-
klaring aan zijne provincie kennis te geven. — Deze
opening bevalt niet aan Van Haren, tweeden gede-
puteerde, die de prinses-Douairière alleen de eer van
\'s konings gunstbewijs geven wildo. La princesse
Douairière s\'est rendu à la Haye aussitôt après la
mort de S. A. R. Les ennemis du prince Louis de
Br. ont voulu se servir d\'Elle pour diminuer son
autorité J ils n\'y sont pas parvenus, et Elle a été
obligée de retourner à Leeuwarde. Ils ont voulu du
moins se servir d\'Elle en Prise pour y déterminer
les résolutions en leur faveur, et contre les projets
du prince Louis; mais cette province est divisée en
deux partis, et si j\'avois augmenté le crédit de la
princesse Douairière, en publiant que S. M. a égard
à ce qu\'Elle désire, je me serois déclaré son partisan
et l\'adversaire du prince Louis. — La princesse
Douairière ne pouvant par Elle-même former un parti
dans les autres provinces et surtout en Hollande j
les ennemis du prince Louis lui ont associé sa
petite fille, la princesse Caroline et le prince de
Nassau-Weilbourg, qui doit l\'épouser. Daar Utrecht

Holland weigeren tot dit huwelijk hun toestemming
te geven, dringen de vrienden der prinses er op
aan dat zij meerderjarig worde verklaard, schijnbaar
opdat zij ook zonder toestemming zou kunnen huwen,
inderdaad om haar gouvernante te maken tot baars
broeders meerderjarigheid. Le prince Louis sent Ie
danger pour lui d\'une pareille démarche, et il fera
tout ce qui dépendra de lui pour en empêcher le
succès. Il a même dit à quelcun, qu\'il sentoit qu\'on
^ouloit élever autel contre autel, qu\'on cherchoit à
eloigner la princesse Caroline du Stadhouder son
frère, qu\'on y réussiroit, qu\'on s\'en repentiroit, et
9.ue cette princesse étoit bien mal conseillée; que,
9^uant à lui, il sauroit défendre le droit de son pupile
et les siens, au moyen de quoi il ne seroit point
étonnant que le mariage fut retardé de quelque temps.
Be hertog spreekt den gezant over dit onderwerp
niet regelrecht, maar hij spreekt altyd met veel lof
Van den prins en geheel anders van de prinses. De
i\'epublikeinen klagen den gezant over de partijschap,
dïe uit dit familiegeschil zal voortkomen. Hs accusent
Ie comte de Gronsfeld, de Haren, et van der
bieden, président de la Cour de Hollande, d\'être
les chefs d\'un clique, qui ne tend qu\'à déchirer leur
patrie sans avoir aucune utilité pour objet. Le comte
de Gronsfeld a certainement bien servi sa patrie
pendant son ministère à Berlin, et le roi de Prusse
a exigé eon rappel \') de feue S. A. R. que parce
lu\'il pénétroit trop les projets de ce prince. Il avertit
®utre autres que son voyage de Wezel à Amsterdam
nétoit pas fait sans dessein, que S. M. Prussienne
avoit balancé à s\'assurer de la République etc. Mais

1) Fol. Corr. FrieMoTis d. Gr. XVI, 176, 177, 226, 241, 321
2. In 1758 was Gronsveld -vervangen door Vereist, vviens
\'östructie is van 1 Nov. 1758. Secr. Mes. St. Holl.
®\\i<ir. en Meded. XXVII, 25

Ie comte de Gronsfeld a des défauts, qui empêchent
qu\'on ne puisse prendre en lui aucune confiance; et
vous vous rappellerez qu\'il a voulu se vendre absolu-
ment à nous pour le prix de 10.000 livres. D\'ailleurs
son ami intime, M. de Back, que M«ie la princesse
Royale avoit privé de ses emplois et qui depuis six
mois a tourné le dos au parti républicain pour se
jetter dans les bras du prince Louis, a cherché à
l\'éloigner; et l\'envie de se venger de lui, de se
rendre nécessaire et d\'acquérir du crédit dans sa
province sont, je crois, les seuls motifs, qui l\'engagent
à travailler pour la princesse Caroline. — M. van
der Mieden est un homme très savant dans les
intérêts de l\'intérieur de la République et qui a
beaucoup d\'adresse et de finesse dans l\'esprit; mais
il est publiquement et généralement accusé de faire
un fort mauvais usage de ses connaissances et de ses
talents ; et je ne connois pas ici un homme d\'une répu-
tation sans reproche qui soit lié avec lui. Ce sont
ces quatre i) hommes, qu\'on dit être les chefs du
parti contraire au prince Louis. Ils ont voulu sous
ce prétexte engager les républicains à s\'unir à eux;
mais ceux-ci ont eu la sagesse de s\'en garantir. H
seroit bien à désirer qu\'ils eussent la fermeté de
profiter de cette division, et cela réussiroit facilement,
si le Conseiller Pensionnaire étoit un homme de
résolution, et si la ville d\'Amsterdam connoissoit ses
propres forces, mais il règne parmi les républicains
une indolence, qui feroit désespérer de tout succès,
s\'il failloit exiger d\'eux des résolutions fermes et
actives. De gezant houdt zich onzijdig en beklaagt
alleen de Republiek, die van de verdeeldheid niet
dan schade kan lijden 2).

4) Lees: trois, althans er zijn er slechts drie genoemd, want
De Back kan niet meer tot hen gerekend worden.

Ongeval Van Haren i). Eergisteren is hij heimelijk
naar Brussel vertrokken. Le parti qui s\'élevoit en
faveur de la princesse Caroline y peut perdre beau-
®onp, mais il y peut gagner, si M. de Haren est
Remplacé par quelcun, qui ait autant de talents et
pins de prudence que lui. — Fraaie vrede-preek op
Vastendag van le premier ministre François 2), qui
parle ordinairement comme les républicains le dési-
rent. De gezant is onder zijn gehoor geweest.

Over den hertog van Brunswijk. Comme ce prince
^ beaucoup de confiance en moi, il m\'a parlé des
dissentions, qui se sont élevées dans la famille de
M*" de Haren. H m\'a fait le détail de la cabale dont
M\'\' de Haren étoit le chef, et j\'ai vu qu\'il étoit fort
bien instruit. Il croît cette cabale anéantie, et je
n\'ai point contredit cette idée ; mais je ne serois
point étonné de la voir se ranimer dans quelque tems,

elle peut prendre consistance sous des chefs plus
prudents. Si elle doit se développer, ce ne sera que
dans quelque tems, et lorsque la princesse Caroline,
ôtant mariée et séparée du Stadhouder son frère,
Voudra peutêtre avoir une espèce de cour à Elle et
former un parti dans la République.

... Mr de St. Germain s) m\'a dit, que Mr le comte
de Bentinck de Rhone s\'étoit plaint à lui de la reserve
dont j\'usois à son égard, et de ce que ne lui avois

Zie over St. Germain: Van Sypesteyn, VoUaire, Si. Qermain,
^liosiro, Mi/rabeau in Nederland (1869). Over zijne relaties met
®ntiack bevatten de Bentinck-papieren niets.

jamais parlé d\'affaires. Il a ajouté, que le comte de
Bentinck l\'avoit assuré que personne n\'étoit moins
Anglois que lui, qu\'il étoit vraiment patriotte et plus
François que je ne le croyois. J\'ai répondu à M«" de
St. Germain les généralités les plus communes, de
façon cependant à lui faire sentir que je trouvois
singulier, que le comte de Bentinck lui eut donné
cette commission et encore plus singulier qu\'il s\'en
fut chargé.

comte de Bentinck de Rhone a tenu avec cet aven-
turier, est présentement publique ici et diminue en-
core son crédit dans touts les ordres de l\'Etat. Un
grand républicain m\'a donné une traduction, que je
joins ici, d\'un passage du dernier volume de l\'histoire
de la Patrie qui vient de paroître. Yous verrez
par là, M«" le Duc, qu\'on cherche à démasquer le
comte de Bentinck, non seulement aux yeux des gens
qui composent le gouvernement, mais encore dans
l\'ordre de la bourgeoisie et chez le peuple par le
moyen d\'un livre hollandois, qui est généralement lu
dans les sept provinces. L\'indécence, avec laquelle
il a voulu se rendre agréable au peuple lors de ^^
révolution, est une époque que nous ne sçaurions
jamais oublier.

Bezoek van den Leidschen professor Allemand,
qui est l\'homme de ce païs le plus attaché à M\'\'
comte de Bentinck de Rhone. Hot ware doel zijner
komst was om over Bentinck te spreken. Het dis-

1) Tom. 20, pag. 97 etc. (Wagetiaar). De aanspraak van Ben-
tinck bij de introductie van Willem IV in den Raad van State.

cours komt op St. Germain, naar wiens avonturen
A.Hemand zich nieuwsgierig toont. Je lui répondis
lue je ne lui en cacherois rien, et je lui fis alors toute
l\'histoire de cet avanturier depuis son arrivée en
Hollande, en l\'assurant toujours que j\'étois persuadé
que M"" le comte de Bentink désavoueroit toujours
ce qu\'un imposteur de cette sorte avoit avancé en son
Uom. Il me dit qu\'il n\'en doutoit pas; mais que
M\'" le comte de Bentink regardoit M^ de St. Germain
comme un homme de naissance qui voyageoit, et qui
avoit des raisons de cacher son nom. Je lui détaillai
sur cela les impostures, dont cet avanturier a fait
Usage ici. Il en parut surpris; et je ne lui cachai
pas, combien j\'étois surpris moi même de la conduite
de Mr le comte de Bentink jusqu\'au moment de
l\'évasion de cet avanturier. Mr Alleman le défendit
assez mal sur cela ; et laissant là M"" de St. Germain,
me parla de M^ le comte de Bentink précisément
Comme St. Germain m\'en avoit parlé, en m\'assurant
entr\'autres que M^ le comte de Bentinck n\'avoit
Jamais eu pour objet dans toute sa conduite que les
intérêts et le bien de sa patrie ; que mon éloignement
à son égard n\'existoit que parce que je ne le con-
Uaissois que sur les relations de ses ennemis, et que
si je voulois me mettre à portée de le connoitre par
uioi même, je reviendrois bientôt de mes préjugés à
son égard. Je lui répondis que, dans les commen-
cements de mon séjour ici, j\'avois cherché à prévenir
le comte de Bentinck, et c\'est la pure vérité,
uiais qu\'il s\'étoit toujours refusé aux avances que
j\'avois faites, et que je convenois n\'avoir pas été lon-
gues, parce que j\'avois été peu de tems à m\'apper-
cevoir qu\'il n\'y répondoit pas. J\'ai dit de plus que
la façon, dont Mr le comte de Bentink s\'étoit conduit
relativement au départ de M»" de St. Germain de la
Haye^ ne me paroissoit pas une preuve de l\'intention

qu\'il marquoit de nous obliger. M\'\' Allaman m\'a
répondu, qu\'il ignoroit ce qui s\'étoit passé à cet
égard mais qu\'il pouvoit m\'assurer que M*\' le comte
de Bentink avoit une véritable envie de se lier avec
moi. Je lui ai répondu froidement qu\'il pouvoit
l\'assurer, que je serois toujours fort aise de lui mar-
quer ce qui est du à un bomme de son rang, et qui
occupe les premières places de la République i). —■
D\'Affry is vast overtuigd, dat die pogingen tot toe-
nadering van Bentinck alleen zijn toe te schrijven
aan diens sterke begeerte om zijn aanzien en invloed
in de Republiek te versterken; hij ziet hiertoe het
beste middel in intieme verbindingen met de voor-
naamste vreemde ministers, die met den vredehandel
belast zouden kunnen worden. — D\'Affry acht het
van belang, dat men goed wete dat Bentinck nooit
eenig vertrouwen van de Fransche regeering ge-
nieten zal.

Le Conseiller Pensionnaire et touts les gens raison-
nables qui sont ici sont bien persuadés que ce sont
les Anglois, qui se sont refusés jusqu\'à présent à
une réconciliation particulière entre la France et
l\'Angleterre —

11 est bien à craindre que les difficultés, qui se
sont élevées dans les grandes Indes entre les com-
pagnies Angloise et Hollandoise 3), ne se terminent
comme vous le prévoyez: c\'est à dire, aux dépends

1) Over den hoogleeraar Allemand, zie o, a. Schotel, De Academie
te Leiden, p. 60, 202.

2) Over de pogingen in 1759 en 1760 aangewend om tot vrede
te geraken (zie o. a, Stuart II133 sqq.) bevatten d\'Affry\'s depeches
verschillende berichten, die ik ter zijde laat.

de l\'honneur efc de l\'intérêt des hollandois, II n\'y
auroit cependant jamais eu d\'occasion plus favorable
pour ceux ci de se soustraire à la tyrannie, que les
Anglois veulent exercer dans toutes les mers; car
s ils pouvoient prendre le parti de protéger leur
Compagnie et de lui fournir quelques troupes réglées,
elle pourroit en se réunissant à nous, ou même par
ses propres forces, prendre dans les Grrandes Indes
un ascendant sur les Anglois, dont il leur seroit bien
difficile de se relever; mais l\'anarchie qui règne ici
et la prépondérance du parti Anglois empêcheront
la République de prendre un parti, qui lui seroit aussi
honorable qu\'utile.

loin contre nous et en faveur de nos ennemis, que
Je crois qu\'il est essentiel de prendre les précautions
les plus seures dans le cas, où l\'on pourroit soub-
çonner les ennemis de vouloir tenter quelque chose
de nouveau sur le Bas-Rhin, etc. Hij stelt voor bij
Kleef op den linker Rijnoever een fortje te bouwen
Oöi de voorbijgaande schepen te dwingen een scherpe
visitatie toe te laten.

He St. Gen. zullen gezanten naar Engeland zenden
oin den nieuwen koning i) te complimenteeren en de
oude verdragen te vernieuwen. „II est certain que
les Anglois ne voudront pas renouveller le Traité sur
1® pied de celui de mille six cent septante quatre.
Il seroit cependant fort intéressant pour nous que

1) George II was 25 Oct. overleden. Als buitengewoon gezant,
^erd gezonden J. Boreel, die last kreeg tevens de grieven over
«et optreden der Engelschen in Indië te bespreken. Zijne instructie
Mes. HoU. 5 Mei 1761.

les Hollandois puissent le renouveller, de façon à
avoir une navigation libre et assurée toutes les fois
qu\'ils seront assez sages pour conserver la neutralité
dans les différents, qui pourront s\'élever entre nous
et l\'Angleterre, car dans ce cas les Provinces Unies
peuvent être regardées comme le magasin le plus
assuré de nos approvisionnements et la marine mar-
chande de la République comme le moyen le plus
assuré de nous les fournir.

Le prince Stadhouder est totalement rétabli de
l\'attaque violente, qu\'il a essuyé vendredi dernier et
qui paroit n\'avoir été qu\'une forte indigestion \'). Les
convulsions qu\'il a eu ont été si considérables, qu\'on
a dit dans le public et même dans sa maison, qu\'il
étoit apparent qu\'il avoit du poison. Le prince
Louis de Wolfenbuttel a confié à quelcun de qui je
le tiens, qu\'il croyoit être assuré que ce n\'avoit été
qu\'une indigestion, mais qu\'il convenoit qu\'il n\'avoit
lui même trop seen qu\'en croire, lorsqu\'il l\'avoit vu
si mal. Il est hors de toute apparence qu\'on aye
voulu entreprendre sur les jours de ce jeune prince,
mais comme la princesse de "Weilbourg, sa soeur,
fait beaucoup d\'accueil à touts les gens mécontents
du Stadhouder ou du prince Louis, et qu\'ils cherchent
d\'ailleurs les uns et les autres à s\'attacher ce qm
reste dans le peuple des séditieux de 1747, qu\'on
appelle Doelistes, cette vile espèce de gens leur
prête tour à tour les sentiments digues de sa bassesse.
Ils en sentent le danger et les inconvénients, mais
leur désunion les empêche de se soustraire.

Vient de faire une banqueroute estimée au moins de
millions de nos livres. Les engagements trop
Considérables, qu\'il a pris pour la nouvelle souscription,
sont la cause de sa cbute. Cette banqueroute a
fait un très grand effet dans la bourse d\'Amsterdam.
Les maisons de Messes Hope, Pels et Pils et Cliffort
y sont fort intéressées et si on n\'étoit pas venu au
secours du comptoir des Frères de Neufville, il eut
été à craindre qu\'ils n\'eussent été obligés de faire
faillite 1).

Brunswijk is ontevreden over de Engelschen, die,
m plaats van zijn broer, hertog Ferdinand, verster-
l^ingen te zenden, een aanval op het eiland Belle-
Isle gedaan hebben. Naar zijne uitingen te oordeelen
^Ün de koningen van Engeland en Pruisen en hunne
bondgenooten niet ingenomen met de keuze van
Augsburg als plaats voor het congres. Nous (d\'Affry
en Brunswijk) avons causé sur plusieurs sujets relatifs
a la République, et je vois que le prince Louis, qui
devroit n\'être mêlé dans les affaires que pour le
®iilitaire de terre, acquiert un très grand crédit dans
les affaires même politiques, sur lesquelles il est
pour le moins consulté dès qu\'elles sont de quelque
oonséquence. J\'ai lieu de juger qu\'il seroit très
flatté d\'être consulté par moi dans les affaires, que
je puis avoir à disputer ici, et qu\'il feroit de son
lûieux pour nous en assurer le succès. Je vous
prie de dire, si l\'intention de Sa Majesté est que je
fasse usage de cette voye, lorsque je la croirai utile

Zooals bekend is, kon het huis zich toch niet staande houden
failleerde in 1763; tien jaar later volgde hel huis Clifford. Wie
„un des gendres de Mr. Van Neck de Londres" bedoeld is,
^\'eet ik niet.

à ses intérêts, et que je pourrai l\'employer sans
effaroucher le parti républicain.

membre du corps des nobles de Hollande, est mort
hier. C\'étoit un très honnête et très galant homme,
qui, sans avoir beaucoup de lumières, avoit été
cependant souvent fort utile au parti républicain
par la fermeté et le désintéressement, avec lesquels
il avoit résisté dans les commencements de cette
guerre aux volontés de feue S. A. R., et à la
fougue du parti Anglois, qui vouloit prédominer dans
le corps des nobles. H disposoit d\'ailleurs de la
voix de la ville de la Brielle i) et a arrêté plus d\'une
fois par ce moyen les entreprises du parti Anglois
dans les affaires, qui demandoient unanimité de voix
aux Etats de Hollande. Sa perte sera difficile à
réparer. Hij had zitting in de admiraliteit van
Amsterdam. Als oudste lid der Ridderschap heeft
thans Gronsveld recht op die plaats, waarvoor hij
stellig zijne plaats als minister in Spanje, waartoe
hij juist benoemd is, zal opgeven, indien tenminste
zijne talrijke vijanden niet beletten dat hij die plaats
in de admiraliteit krijgt.

De St. Gen. zijn dezer dagen bezig geweest met de
benoeming van den gouverneur van Breda. Hompesch,
die er recht op zou hebben, heeft er niet om gevraagd
omdat hij spoedig gouverneur van Sluis hoopt te
worden. Dan waren er twee generaals, die er vóór
Van der Duyn van Maasdam recht op hadden, maar

4) P. van Wassenaer Sterrenburg was baljuw en dijkgraaf van
Pen Briel en het land van Voorne.

Drunswijk heeft diens benoeming uitgewerkt. Een
bewgs van Brunswijk\'s invloed. Ce seroit assez juste,

ce crédit ne portoit que sur les affaires militaires,
niais il est à peu près aussi puissant dans les affaires
politiques et les régents de la République ne savent
pas tirer de la minorité du Stadhouder tout le parti,
qn\'une aussi belle occasion leur offroit pour réparer
on partie les pertes, que l\'administration de la Répu-
blique a fait dans l\'année 1747.

De Republiek is lang niet meer wat zij vroeger
^as. Van de zwakte, waarin zij door het gedrag
^or Staten Generaal tijdens den Oostenrijkschen
®uccessie-oorlog geraakt is, heeft zij zich niet hersteld.
I^e leden der regeering houden zich slechts bezig
niet provinciale en nog meer met particuliere be-
langen. Le Conseiller Pensionnaire connoît très peu
les affaires de l\'étranger, le Greffier en est fort instruit
niais il est trop ouvertement attaché au parti Stad-
lioudérien et à la faction Angloise, au moyen de
^noi on ne peut guères prendre de confiance dans
les choses, qu\'il veut bien communiquer. Dans le
Reste des gens, qui composent l\'assemblée des Etats
Généraux, il n\'y a presque personne qui connoisse
l\'état présent de l\'Europe, et encore moins les différents
intérêts, qui dirigeront les Puissances, qui la gouver-
nent , après la fin de cette guerre. Ook het corps
•Ier gezanten, die in Den Haag resideeren, is van
niinder beteekenis dan vroeger. (Er volgt een oor-
deel over die verschillende personen, dat ik hier
niet opneem.)

C\'est par des lettres receuës ici d\'Angleterre samedi
dernier que l\'on a appris la prise de Pondichéri par

les Anglois i). Les gens les plus sensés de la Répu-
blique comprennent très bien, combien cet événement
peut devenir funeste à toutes les nations qui commer-
cent dans les Indes, et combien il seroit nécessaire
de mettre enfin un frein à l\'ambition des Anglois, qui
tôt ou tard voudront s\'emparer de la totalité de ce
commerce. Mais le gouvernement de la République
est si foible et si divisé, qu\'on ne peut espérer d\'elle
aucune résolution de fermeté, dans un tems cepen-
dant où la fermeté seule pourroit soustraire les nations
neutres au joug, que les Anglois voudroient leur im-
poser sur mer........

Gronsveld heeft de plaats van "Wassenaer Sterren-
burg in de admiraliteit van Amsterdam gekregen -
et sa nouvelle commission le met à portée de former
des liaisons intimes à Amsterdam. J\'ai déjà eu
occasion de vous faire connoitre les talents et le
caractère de W le comte de Gronsfeld. Il a beaucoup
d\'esprit et peut dans l\'occasion nous être fort utile.
Il paroit avoir envie de se lier avec moi, et sans me
livrer jusqu\'à un certain point, je me conduirai de
façon à pouvoir nous servir de lui, lorsque l\'occasion
s\'en présentera et lorsque vous le jugerez nécessaire.

Je me conduirai comme vous le préscrivez à l\'égard
de Mr le comte de Gronsfeld. Il est certain qu\'il a
beaucoup d\'esprit, et qu\'il peut avec le tems se
procurer la pluralité des suffrages, s\'il a la prudence
de dissimuler sa passion contre le prince Louis de
Wolfenbuttel et sa haine contre la maison Stadhou-
dérienne. Le mauvais état de ses affaires pourroit
le ramener aux intérêts de cette maison, si en se

rapprochant il prévoyoit des récompenses capables
d\'augmenter sa fortune; et par la même raison nous
pourrions nous servir de lui avec utilité et par le
lûeme moyen dans les occasions assez essentielles
pour l\'employer.

Eerste officiëele mededeeling aan den Prins ; ce
Jeune Prince m\'en a paru très flatté: je l\'ai trouvé
plus instruit que je ne l\'aurois cru.

me parle sur bien des choses peut nous être utile
dans plusieurs occasions. Ce prince a l\'esprit fin,
uiais comme il ne se défend pas assez des sentiments
lui l\'animent, surtout contre le ministère de la Cour
de Vienne, il laisse quelque fois échapper des traits,
dont nous pouvons faire usage et dont je ne manque-
\'\'ai pas de vous rendre compte.

®auroient trop se garantir de la tyrannie, que les
■Anglois exercent sur le commerce de toutes les
Uations, et il faut croire que l\'armement maritime,
^.u\'ils continuent, garantira un peu celui de leurs
sujets; mais le danger le plus réel et peut-être le
plus prochain, qu\'ils ayent à redouter et sur lequel
eu ne peut espérer que L. H. P. prennent quelque
l\'ésolution ferme, c\'est l\'espèce de despotisme que les
•^ûglois exercent dans les Indes Orientales et dont
la Compagnie Hollandoise peut ressentir dans peu les
effets les plus funestes. Il se trouve dans la pro-
vince d\'Hollande bien des gens, qui en sentent la
eonséquence; mais les autres provinces, qui croyent
y être peu intéressées, ont la foiblesse de fléchir soue

les prétentions les plus injustes de l\'Angleterre et ne
concourroient point ou du moins très foiblement aux
mesures, que la Hollande et peut-être la Zélande
pourroient prendre pour s\'y opposer.

caché tant qu\'elle a pu les désordres et les troubles,
qui se sont élevés dans l\'isle de Ceilon i). Ils sont
tels, qu\'elle ne croit plus ses forces suffisantes pour
les réprimer. Je crois qu\'elle présentera bientôt aux
Etats Q-énéraux une pétition, par laquelle elle leur
demandera des secours en vaisseaux de guerre et en
détachements de troupes réglées de la République.
Bien des gens attribuent aux procédés des Anglois
la révolte des esclaves et des naturels de cette isle
contre la Compagnie.

Gesprek met den raadpensionaris en den griffier
over Ceylon. De raadpensionaris geeft toe, dat de
zaken daar in zorgelijken toestand zijn; dat gelukkig
de twee belangrijkste plaatsen van het eiland in de
macht zyn van de Compagnie, maar dat zonder ver-
zuim krachtige maatregelen noodig zijn. Comme ü
a paru que le Greffier n\'approuvoit pas trop la con-
fidence de Mr le Conseiller Pensionnaire, ce ministre
a ajouté tout de suite, qu\'il espéroit que cette affaire
seroit facilement terminée et que la Compagnie n\'avoit
point encore demandé à l\'Etat les secours, qui
pourroient lui être nécessaires pour cela. J\'ai dit à
Mr le Conseiller Pensionnaire et à M^ le Greffier,
que je désirois que la Compagnie hollandoise ne se

1) Twist en stryd met den vorst van Candia, eerst in 1766\'
13 Febr., gelukkig ten einde gebracht. N. Nederl. JaartoeJcen,
1766, 412—420, 1241.

trouvât pas dans Ie cas de sentir vivement la perte
de Pondichéry et les suites des succès de nos ennemis
dans les Indes.

Gesprek met den griffier over Ceylon; deze zegt
dat de Compagnie op zich neemt om met eigen
middelen die zaak te beeindigen; maar dat de Com-
pagnie twee uitvoerige memories heeft ingeleverd
over de kwellingen , die zg in hare etablissementen
ondervindt van de Engelschen, ook op de kust van
bengalen; dat het te vreezen is dat zg gedwongen
Wordt, aan de Staten-Generaal hulp te vragen in
manschap en schepen om zich tegen de handelwijze
der Engelschen te verzetten, indien Engeland geen
gunstig antwoord geeft op de vertoogen, die Boreel
in last heeft te doen i). D\'Affry verwacht, dat Pitt,
om het aantal der vijanden van Engeland niet nog
grooter te maken, aan de Hollanders recht zal doen.

^elen in de Republiek zijn onaangenaam aangedaan
door het Bourbonsch familieverdrag. Engeland ver-
spreidt er de meeste dwaze geruchten over. La Haye
n est pas qu\'elle a été autrefois. La composition
des Etats Généraux est très petite. Celle du corps
des ministres étrangers ne l\'est pas moins, et l\'on
peut tirer que très peu de lumières et des uns

La pluspart des partisans de l\'Angleterre dans la
République sont très intéressés dans ses fonds, dans
lesquels ils ont placé autant par enthousiasme que
par confiance la plus grande partie de leur fortune.

ne puis vous exprimer leur inquiétude depuis
quelques jours. Zij veroordeelen nu zeer Pitt\'s
houding.

J\'ai vu hier M»\' le Conseiller Pensionnaire. Il m\'a
dit que M»" Yorke avoit assuré les principaux ministres
de la République, que Sa Majesté Britannique avoit
appris avec peine les difficultés, qui s\'étoient élevées
entre les Compagnies Angloises et Hollandoises dans
les Indes ; que son intention étoit qu\'il ne fut apporté
aucun préjudice à la Hollandoise, et qu\'Elle envoyeroit
incessamment ses ordres à cet égard. Mais M*" le
Conseiller Pensionnaire m\'a avoué ensuite que, lorsque
l\'on avoit poussé M"" Yorke pour savoir à quel titre
les Anglois avoient commis des hostilités sur les
établissements hollandois dans le Bengal i), il ®
répondu, que les Anglois avoient été obligés d\'y
soutenir les intérêts d\'un prince leur allié. Je ne
puis croire qu\'il ait été autorisé par la Cour à donner
une réponse aussi singulière. Mr le Conseiller Pen-
sionnaire m\'a avoué aussi, que le commandant des
escadres angloises dans l\'Inde avoit menacé le gouver-
neur de Batavia d\'une visite, s\'il ne se conduisoit
comme il le désiroit.

Gisteren heeft hij een lang gesprek gevoerd over
de verhouding tusschen de Republiek en Eugeland
met burgemeester Hasselaar. Ce magistrat jouît de
beaucoup de réputation et d\'un grand crédit dans
la ville d\'Amsterdam, et comme il a toujours été
fermement et ouvertement opposé aux opinions de
feue Son Altesse Royale , et qu\'il m\'a parlé toujours

1) Door Clive was in 1759 Ghinsura genomen, en sedert duurdei^
de vijandelijkheden voort.

2) Dit is juist: tegen de Gouvernante is Hasselaar terstond ^^
oppositie gekomen; in 1752 werd reeds weer een conventie aaö\'
gegaan, waarbij de aan Willem IV toegekende recommandatie®
werden te niet gedaan (De Witte van Gitters, Contracten vaU

^vec franchise, j\'ai cru devoir m\'adresser à lui pour
avoir des lumières nettes et simples sur l\'état présent
de la République relativement à l\'Angleterre, aux
disputes des deux Compagnies dans les Indes et à ce
qu on peut espérer des résolutions des Etats Généraux
peur augmenter leur marine et protéger efficacement
^e commerce de leurs sujets. Ma confiance n\'a pas
été trompée. J\'ai trouvé M«" Hasselaar aussi bon
Patriotte que je l\'ai toujours connu. Il m\'a dit
d\'abord, que je pouvois compter que les Anglois ni
leurs partisans ne pourroient venir à bout d\'entraîner
République. Il a ajouté que, hors quelques têtes
ehaudes, entre lesquelles il a nommé messes de
bentinck, il ne connoissoit personne dans la Répu-
blique, qui fut capable de sacrifier ses intérêts et ses
^•^ésors à la fantaisie des Anglois et au désir de leur
plaire. — Aangaande de verklaringen van Engelsche
^ijde over de geschillen tusschen de Compagnieën
^egt hij ongeveer hetzelfde als de raadpensionaris;

il m\'a dit, que son avis étoit qu\'on demandai non
Seulement à l\'Angleterre une réparation autentique
de tout ce qui s\'est passé à Bengale, mais encore
d obliger la Compagnie Angloise à renonçer au traité,
lUi a occasionné ces hostilités et à s\'engager à
^ en contracter avec aucun prince de l\'Inde, qui
puisse lui servir de prétexte pour troubler la Com-
pagnie hollandoise dans son commerce ou dans ses
possessions. Il a ajouté, qu\'il espéroit que cet avis
Seroit suivi. — Hasselaar zegt verder, dat hij de
^ulangs bewilligde versterking der vloot met 12 sehepen

°rrespondentie p. 184. De op p. 186 genoemde burgemeester H.
^oet Hasselaar zijn). In 1748 en 1749 echter betoonde Hasselaar
ijver voor den Prins en werd hij in Arnsterdamsche zaken
Oor den Prins gekend en gebruikt; hij konkelde evenwel toen reeds
Gronsveld. Zie ook de inleiding.

onvoldoende acht, en dat men zijn best doet meerdere
versterking te verkrijgen, docb dat de landprovincies
hiertoe wel niet te bewegen zullen zijn, tenzij de
zeeprovincies in eene vermeerdering der militie toe-
stemmen. Hij tracht d\'Affry te overtuigen, dat in
deze tijden daarvan geen gevaren te vreezen zijn en
dat zij slechts het middel zal zyn om de versterking
der vloot te verkrygen. — D\'Affry stemt met dit
betoog feitelijk in, ook volgens zijn brief van 19
Januari.

Over mogelijke vermeerdering van troepen. Cette
augmentation, si elle avoit lieu, seroit motivée sur
trois objets publics. Le premier seroit la foiblesse
reëlle de l\'état des forces de terre de la République
et le remplacement des troupes, qu\'elle sera peut-être
obligée de prêter à sa Compagnie des Indes pour le
soutien de ses établissements en Asie contre les
entreprises des Anglois. Le second seroit la nécessité
de pourvoir mieux de troupes les frontières pour les
mettre à l\'abri des courses, que les partis des diffé-
rentes armées pourroient y faire. Le troisième ne
seroit que la complaisance des provinces maritimes
pour les provinces de terre, qui, fournissant de l\'ar-
gent pour la protection d\'un commerce auquel elles
prétendent n\'avoir guères de part, demandent en
même tems une augmentation dans les troupes de
terre, qui leur fournisse l\'occasion de placer beaucoup
de leurs sujets et qui leur procure de plus fortes
garnisons et par conséquent une plus grande consom-
mation de leurs denrées et de leurs manufactures.
Le premier de ces trois objets n\'existera pas si,
comme il est à craindre, les Anglois ont l\'adresse àe
satisfaire en apparence la Compagnie hollandoise, ^t
si les particuliers n\'ont pas la force de profiter de

cette occasion et de l\'embarras dans lequel se trouve
l\'Angleterre, pour se soustraire enfin à l\'espèce de
domination, que cette Puissance exerce sur les réso-
lutions de la République depuis l\'avènement de G-uil-
laume Se au trône de l\'Angleterre. Le second objet
seroit très désobligeant pour nous, puisque les Etats
G^énéraux croiroient une augmentation nécessaire,
lorsqu\'il est plus apparent que jamais que dans le
Cours de la campagne prochaine nos armées seront
les seules, qui se trouveront à portée de ses frontières.
Le troisième objet est d\'un intérêt si petit et si
domestique, qu\'il y auroit du ridicule à vouloir le
faire servir d\'un objet unique à une augmentation,
Ces trois objets ne pouvant y servir, il faut croire
qu\'il y en a de plus réels et de plus cachés qui
animent le corps du gouvernement et qui les enga-
gent à désirer une augmentation dans les troupes de
terre. Je crois qu\'ils sont bien plus relatifs à des
Intérêts particuliers et personnels qu\'au bien de l\'Etat ;
Mais pour vous expliquer sur quoi cette opinion est
fondée, permettez moi de vous faire un tableau abrégé
de l\'état présent du gouvernement des Provinces
IJnies. Lorsque Sa Majesté daignoit jetter les yeux
®ur moi au commencement de cette guerre pour venir
de sa part ici assurer les Etats-Généraux de la con-
tinuation de sa bienveillance, du désir qu\'Elle avoit
que la guerre, que les Anglois nous avoient suscitée,
rie s\'étendit point au continent et pour leur proposer
d\'embrasser le parti de la neutralité, je trouvai Son
Alte Roye, Made la Princesse, maîtresse en apparence
des sept provinces, mais lorsque j\'eus assuré quel-
ques républicains cachés de la protection, que Sa
l^ajesté accorderoit à la République si en haine de
^a neutralité quelques autres Puissances vouloient
l\'attaquer, Son Alte Roye trouva dans toutes les
\'résolutions des Etats-Généraux et surtout de la pro-

vince de Hollande une opposition à laquelle Elle ne
s\'attendoit pas, et qui devint si forte que, malgré son
envie d\'être utile au Roi son père, Elle n\'osa s\'opposer
au parti de la neutralité. Lorsque le prince Ferdi-
nand eut passé le Rhin et après la bataille de Cre-
feld, Elle crut le moment venu de n\'avoir plus à
nous craindre et Elle voulut forcer une augmentation,
mais les Etats de Hollande, qu\'Elle fit tenir assemblés
pendant onze ou douze semaines, eurent la fermeté
de n\'y point consentir. Cette princesse mourut l\'hyver
suivant. Les républicains ne seurent pas saisir ce
moment. Ils n\'eurent pas la force de profiter de la
longue minorité du Stadhouder, ils n\'eurent que la
foiblesse de prévoir et de craindre les événements
qui la suivroient. Le prince Louis de Brunswic et
les partisans du Stadhouder eurent l\'adresse, en les
flattant sur l\'autorité qu\'ils venoient d\'acquérir, de la
leur faire employer à la dispute de privilèges de villes
et de nominations d\'employs subalternes, et ceux-ci
eurent la maladresse de s\'en occuper et de se diviser
par les raisons mêmes qui devoient les réunir. Le
prince Louis, qui devoit n\'avoir aucune part aux
affaires politiques, a commencé par leur offrir, au
moyen de ses espions, sa médiation dans les disputes
qui s\'élevoient sur des nominations d\'employs, dont
les villes ont récupéré le droit jusqu\'à la majorité du
Prince. On en est venu après cela à le consulter
sur ces nominations, et plus le tems de cette majorité
approche, plus les régents s\'empressent à plaire au
jeune Stadhouder, sans songer que ce seroit le tems,
où il seroit le plus nécessaire d\'opposer des régents
sages et fermes à la fougue qu\'on peut craindre de son
age, et à l\'autorité excessive que des flatteurs cher-
cheront à lui attribuer. Les républicains soubçon-
nent, que ce jeune Prince ne sera que leur Stadhouder
et n\'aura d\'intérêts que ceux de la République ; mais

il est plus qu\' apparent qu\'on ne les lui fait envi-
sager que comme relatifs et inséparables de ceux de
l\'Angleterre et des différentes branches de la maison
de Brunswick, et l\'on peut être assuré que le prince
Louis le nourrit de l\'amertume, qu\'il a dans le coeur
sur l\'état présent de sa maison et du corps évan-
gélique dans l\'empire. Il est certain que c\'est dans
ces sentiments que le jeune Prince entrera dans les
fonctions du Stadhoudérat. Il assistera aux assemblées
des Etats au mois de mars 1763, et il y aura voix
délibérative et active dans le même mois 1766. On
doit croire, qu\'il n\'attendra pas ce tems pour y avoir
beaucoup d\'influence et pour y prendre beaucoup
d\'autorité, et je suis persuadé que la pluspart des
républicains ne penche à une augmentation des
troupes de terre dans le moment présent que dans
la crainte que le Stadhouder ne les rende responsables
d\'avoir laissé l\'Etat dans l\'impuissance de seconder
Ses Yues et de servir son ambition. L\'exemple des
frères de Wit les effraye encore, mais ils n\'ont ni
la force ni la mauvaise intention de désirer une
augmentation considérable dans les troupes de terre
pour s\'en servir contre nous ou pour nous obliger,
comme ils ont tâché de le faire en 1668, de ter-
miner la guerre; d\'ailleurs la guerre présente s\'étend
si considérablement et peut préparer des événements
si inattendus de part ou d\'autre, que les républicains
comme les autres membres du Gouvernement ne
doivent voir qu\' avec peine l\'état de foiblesse, dans
lequel la République se trouve et dans lequel on
pourroit les accuser de l\'avoir laissé languir. J\'espère
cependant, comme je vous l\'ai marqué vendredi
dernier, que cette augmentation n\'aura pas lieu, et
je vais vous détailler les raisons que j\'ai de le croire,
pour répondre en même tems à l\'article de votre
dépêche, dans lequel vous me faites l\'honneur de

me dire que je dois me rendre fort communicatif
avec les membres du Gouvernement de la République.
Je me suis toujours attaché à entretenir ou à con-
server une communication seure avec les gens, qui
ont le plus d\'autorité ou dans les provinces ou aux
Etats Généraux. J\'avois un moyen de faire dire ce
que je voulois en Gueldre à M\'" de Eozendahl et à
Mr de Teurk i), son frère. Ils sont morts. L\'homme,
qui gouverne la Gueldre depuis ce tems, s\'appelle
Schimmelpenning van der Oyen^). Nous sommes en
relation sans nous connoitre, et c\'est Mr van Hoey,
ancien ambassadeur en France, qui est le tiers de
notre correspondance. Il m\'a dit, qu\'il étoit assuré
de lui quant à la négative sur l\'augmentation. Mr le
Conseiller Pensionnaire et Mr de Wassenaer Twickel
m\'ont fait entendre, qu\'elle ne seroit point agréée par
la province de Hollande, et j\'ai d\'ailleurs le moyen
de savoir le sentiment de la plupart des villes, qui
la composent et dont la négative d\'une suffit pour
s\'opposer à l\'unanimité, qui seroit nécessaire dans une
telle affaire. Mr de Borselle, premier Noble de Zélande
et qui a dans cette province une autorité à peu près
absolue, m\'a assuré que cette province ne vouloit
point d\'augmentation dans les troupes de terre. J\'ai
lieu de croire que la province d\'Utrecht n\'insistera
pas sur cela. Je suis lié avec plusieurs des princi-
paux membres de cette province et entr\'autres avec
le comte Henri de Nassau, qui y acquiert beaucoup
de crédit. Je vois peu messieurs de Bergsma et
de Kempenaar^), députés de Frise aux Etats Généraux;

4) D. L. de Kempenaer. Hij was afgev. ter Generaliteit geweest
tot 4761. In 1762 werd hij afgevaardigd in den Raad van State.

niais j\'ai des gens qui se chargent d\'un moment à
l\'autre de leur dire ce que j\'aurois à leur communiquer;
d\'ailleurs le second fils de M*" de Wassenaer Twickel
est dans les Etats de Frise , et je puis par ce
moyen faire passer dans cette province tout ce que
je veux y envoyer. Quant à la province d\'Overijssel,
le comte Charles de Bentink et le comte de Heyden
d\'Ootmarsen s) la gouvernent à peu près. Ces mes-
sieurs sont si publiquement vendus à l\'Angleterre
et au Stadhouder, qu\'il n\'y a rien à en espérer, mais
cette province et celle de Groningue ont si peu
d\'influence sur les résolutions des Etats-Généraux,
qu\'elles ne vaudroient la peine de les cultiver que
dans le cas oîi leur conversion les en rendroit dignes.

Hij heeft zich nooit met allerlei leden der regeering
zonder onderscheid ingelaten, maar alleen met die
regenten, qui ont le plus d\'influence dans chaque
province et qui ont la réputation la plus assurée
d\'impartialité et d\'intégrité. J\'ai tâché de suivre ces
principes depuis que je réside ici. Je les dois aux
instructions que je receus de M^ Rouillé et aux
conversations qu\'il me préscrivit d\'avoir avec m^ l\'Abbé
de la Yille. J\'en profitai avec tant de bonheur que
la négociation de la neutralité, qui a duré plus de
six mois, n\'a rien coûté à Sa Majesté en argent
extraordinaire que la somme de deux mille et quelques
Cent livres pour les courses de quelques courriers.

trop souvent dans les délibérations de la République
nne influence d\'autant plus funeste pour elle qu\'elle

1) Vgl. no. 92. C. G. van Wassenaer-Twickel was grietman van
Pranekeradeel geworden.

n\'a pas la force de travailler à s\'en soustraire, et
l\'intérêt, que les sujets des Etats-Généraux prennent
à la conservation et à la prospérité de l\'Angleterre,
augmente à proportion qu\'ils font leur fortune à la
seureté des fonds publics de cette Puissance. H J"
passe encore touts les jours des sommes considérables
de ce païs. Comme la plus grande partie des biens
des régents des villes consistent en papiers, il est
bien difficile qu\'ils ne s\'intéressent vivement à tout
ce qui peut contribuer à la seureté de ces papiers,
et comme les villes d\'Amsterdam et Rotterdam sont
les seules, qui souffrent le plus évidemment des vexa-
tions des Anglois dans le commerce, leurs régences
sont presque toujours les seules, qui s\'opposent avec
fermeté aux projets, que quelques villes de leur pro-
vince ou quelques provinces de l\'Union voudroient
former pour plaire aux Anglois ou pour adhérer a
leur intention. Il est bien à craindre que le parti
Anglois ne prédomine tout à fait, malgré les efforts
de ces deux villes et de quelques autres, lorsque le
prince Stadhouder sera à la tête des affaires, et
surtout si ce prince épouse une princesse Angloise.

Gesprek met een der voornaamste directeurs van
de O. I. C. over den kritieken toestand op Ceylon
en de geheel mislukte onderneming in Bengalen.
Het eenige middel, zegt d\'Affry, om zich te vry-
waren tegen een bedekten vijand is hem openlgk den
oorlog te verklaren. Maar zuchtend antwoordt
directeur, dat de Republiek veel te zwak is om zich
tegen Engeland te wagen. Je lui dis que cette foi-
blesse s\'augmenteroit encore par l\'aveu qu\'on en faisoit,
par la façon dont les Anglois en abusoient et par la
division qu\'on leur permettoit d\'entretenir dans le
Gouvernement des Provinces Unies, dont la pluspart

ne connoissoient d\'autre politique que celle d\'être
entièrement et aveuglement soumis au système et
aux volontés de l\'Angleterre. J\'ajoutai que cette
mauvaise politique finiroit par ruiner la République,
mais qu\'elle s\'en appercevroit trop tard. Inderdaad
is de zvy^akte van het Gouvernement tot het uiterste
gekomen; en d\'Affry moet herhalen wat hij reeds
meerdere malen heeft gezegd, „c\'est qu\'un ministre
du Roi dans ce païs ne pourra presque jamais se
flatter d\'engager le Gouvernement à mettre dans sa
conduite de l\'activité et de la fermeté. Il ne pourra
guères espérer de succès dans ses négotiations que
lorsqu\'elles auront pour objet de ne prendre des en-
gagements que passifs et défensifs", etc.

Over Steyn. Il m\'a accordé sa confiance dès le
commencement de mon ministère et par conséquent
dans des tems difficiles. Cette confiance m\'a attaché
à lui, et j\'ose dire que l\'usage, que j\'en ai fait, l\'a
attaché à moi. C\'est un homme d\'une probité à
toute épreuve. Il n\'a pas autant de talents que de
vertus. Il n\'avoit jamais connu les affaires étran-
gères, quand il est arrivé au ministère. Il n\'y a pas
acquis encore de grandes lumières; mais il entend
parfaitement les affaires du dedans et cette connois-
sance le conduit à discerner avec justesse les vrais
intérêts de la République dans ce qui la touche
immédiatement.

Had de Republiek in 1740 bewaard de neutraliteit
als in 1734 1), — neutraliteit „qu\'elle a du dans ce
tems-là au crédit que le Conseiller Pensionnaire de

Slingerland avoit acquis et à la sagesse de ses prin-
cipes" — dan zou zy haar aanzien niet verloren
hebben. „Les dettes ^e la Hollande sont encore très
considérables ; mais plusieurs provinces ont mis beau-
coup d\'ordre dans leurs finances, et la Hollande
entr\'autres amortit touts les ans de très grosses
sommes par la sage oeconomie de mr. le Conseiller
Pensionnaire. — Je crois devoir vous dire que ce mr.
Slingerland est un parfaitement honnête homme et
patriotique, qui a été le premier qui à mon arrivée
ici m\'ait parlé avec confiance sur les moyens de
rétablir le parti républicain et d\'empêcher Son
Altesse Royi®, Madame la princesse Gouvernante,
d\'entrainer la République dans les vues et dans les
intérêts de l\'Angleterre. Lorsque les Anglois parurent
il y a quelques années vouloir se réconcilier avec
nous, mr. Yorke fut chargé de s\'adresser à lui pour
nous faire passer ce qu\'ils avoient à proposer, et il
se conduisit dans cette affaire avec la plus exacte
droiture." Hij geniet veel vertrouwen bij de regenten
der voornaamste steden.

Ce que vous pensez, Monsieur, sur la foiblesse du
Gouvernement de la République et sur le crédit des
factions Angloise et Stadhoudérienne, qui ont em-
pêché les résolutions salutaires que l\'Etat devoit
prendre ou qui en ont traversé du moins l\'exécution,
n\'est que trop reël. L\'esprit de patriotisme n\'existe
pour ainsi dire plus, et celui de l\'intérêt personnel
y est substitué. Cette malheureuse façon de penser
ne sera que trop développée dans sept ou huit ans,
si le jeune Stadhouder se livre à l\'ambition, et s\'il
épouse une princesse d\'Angleterre. Engeland zal dan
denzelfden invloed in de Republiek krijgen als zy op
\'t eind der 17e en in \'t begin der 18^ eeuw gehad heeft.

Van der Hoopi), advocaat-generaal der O. I. C.,
zal eerstdaags voor die Compagnie naar Engeland
gaan. II ne s\'est chargé d\'une commission aussi
désagréable pour lui que par un pur effet de son
zèle et de son patriotisme. C\'est un des hommes
de ce païs, qui pense le mieux et qui a le plus de
lumières et de capacité.

95, 98, 103, 109, 114 noot, 115, 117, 119, 131,
155, 162, 163, 164, 183.
Berpma (A.), 159, 184.
Berier, 141.

1) G. van der Hoop. — J. W. van Weideren ging in het najaar
^an 1762 als extra-ordinaris envoyé der Staten-Generaal naar En-
geland en behandelde daar ook de Indische zaken. Zijne instructie
\'S\'ec»-. Res. Eoll, 16 Sept. 1762,

Brunswijk (Lodewijk Ernst, hertog van), 86, 103 noot,
105, 114 noot, 117 noot, 125, 127, 128, 129, 136,
139, 146, 147, 154, 157, 159, 161, 168, 170, 172,
175, 177, 184.

Frankrijk (Koning Lodewijk XY van), 1, 3, 6, 10,
13, 16, 17, 18, 19, 23, 24, 25 noot, 26, 30, 34,

35, 36, 37, 42, 47, 48, 49, 50, 51, 52, 53, 69, 75,
T7, 90, 106, 110, 112, 135, 153, 154, 155, 157, 158,
184, 186.

^Gouvernante (prinses Anna), 5, 9, 13, 16, 19, 22,
25, 30, 33, 35 noot, 47, 52, 54, 60, 62, 65, 66
noot, 67, 68, 70, 75, 77, 78, 79, 80, 81, 82, 86,
87, 88, 92, 93, 94, 95, 98, 102, 104, 111, 114,
115, 117, 118, 120, 121, 122, 123, 125, 126, 127,
129, 130, 131, 147, 153, 157, 159, 171, 183 noot,
184, 188.

G^ronsveld (B, P. S. A. Van Diepenbroek graaf
van), 109, 117, 120, 131, 159, 171, 174, 175,
183 noot.

Lynden (P. G. van L. van Hemmen), 10 noot, 21.
Maria Louise (weduwe van Jan Willem Friso), 154,

157, 158, 159.
Marselis (D. van), 1 nopt, 23 noot.
Mauritius (J. J.), 4.
Meerman (G.), 18, 20, 26, 138, 140.
Mieden (A. van der), 115, 159.
Mieden (A. van der), de zoon, 8.
Nassau (H. K. graaf van N. La Lecq), 4, 8, 184,
Nassau (prins van N.-Weilburg), 89, 152, 159, 168.
Neck (van), 169.
Neufville (firma), 169.
Ogier, 150.

Pretendent (Jacob Eduard Stuart), 13 noot, 16.
Pruisen (Koning Prederik II van), 45, 54, 69, 73, 74,

Rechteren (R. B. R. van R. van Gramsbergen), 4.
Reischach (baron van), 60, 65, 76, 85.

Stadhouder (Willem V), 19, 109, 127, 128, 131, 136,
139, 145, 148, 152, 153, 159, 161, 168, 176, 184,
185, 189.

Steyn (P.), 4, 8, 12, 16, 20, 24, 29, 34, 39, 45, 46,
47, 48, 49, 50, 51, 53, 62, 67, 71, 77, 85, 88, 94,
95, 99, 103, 107, 112, 114, 115, 116, 124, 127,
132, 134, 137, 140, 144, 146, 158, 159, 165, 173,
180, 182, 183, 184, 187, 188.

Wassenaer (Ü. W. van W. van Obdam en Twickel),
13, 22, 25, 28, 31, 38 43, 67, 70, 92, 93, 109,
131, 148, 184.

Willem IV (stadhouder), 5 noot, 88, 120,154, 183 noot.
Willem V, zie Stadhouder.
De Witt (gebroeders), 184.
Wybo (J.), 115 noot, 122.

Yorke (J.), 14, 15 noot, 22 noot, 25 noot, 28, 40,
84, 89, 104, 108, 109, 111, 128, 140, 144, 157,
182, 188.

Toen de hoogleeraar Wynne zijne studie uitgaf:
»G-esehillen over de afdanking van het Krijgsvolk enz.",
Vermeldde hij in zijne voorrede de handschriften van
prins Willem ii, welker bestaan hem bekend was
geworden door het levensbericht van Jhr. J. W. van
%pesteyn, uitgegeven door de Maatschappij van
Letterkunde. Een gedeelte dier handschriften, in
het Koninklijk Huisarchief door hem gevonden, ver-
"^erkte hij in zijne genoemde studie, maar de overige,
door Jhr. Van Sypesteyn aangewezen, kwamen hem
iiiet in handen; van enkele, met name genoemde,
betwijfelde prof. Wynne zelfs of zij wel inderdaad
bestonden, o. a. \'s Prinsen dagboek uit 1650.

Toch had de biograaf van Jhr. van Sypesteyn zich
niet vergist. Door een toeval — vergissing met het
iiummer, naar het schijnt, van een bundel —kwam
den hoogleeraar slechts de helft van prins Willems
Schrifturen en van copieën zijner handschriften onder
de oogen. Wat Jhr. Van Sypesteyn in 1864 uit
Pessau had medegebracht, deels in autograaf, deels
lu afschrift, bleef hem verborgen.

van Hare Majesteit de Koningin verlof de onuitgegeven
papieren van den Prins, zoo zij te vinden waren, in
het licht te geven, en droeg mg de zorg daarvoor op-
Ik voldoe hiermede aan deze opdracht, en geef
getrouwelgk wat van den betreurden jongen Vorst
nog over is. Veel is het niet — en wat er is zal
niet den indruk maken van belangrijkheid, nauw-
keurigheid en volledigheid. Van \'s Prinsen eigen
hand zijn eenige dagboeken uit de jaren 1641, 1642,
1643 en 1647 — eenige, want om eene onbekende
reden schreef hij over hetzelfde jaar meer dan ééne
„memoire", zooals hij zijne aanteekeningen zelf noemt,
en die verschillende exemplaren zijn, schoon in hoofd-
zaak van denzelfden inhoud, niet altgd gelijkluidend.
Indien er nu in het Dessauer archief, waar Jhr. Van
Sypesteyn de stukken vond, meer dan een of twee
waren, kon hij van \'s Prinsen aanteekeningen auto-
grafen medenemen; anders moest hij zich met afschriften
vergenoegen en de origineelen in Dessau laten. Het
is overbodig hierbij te vermelden, dat \'s Prinsen
papieren door zijne zuster naar Dessau medegenomen
zijn; in elk geval is het voldoende te herinneren aan
hetgeen Prof. Fruin dienaangaande in zijne artikels
over prius Willem II en zgne geheime onderhande-
lingen met Frankrijk heeft medegedeeld en ieder in
diens Verspreide Geschriften kan lezen.

Het dagboek uit 1641, \'s Prinsen trouwjaar, i®
van weinig of geen gewicht: de reis naar Engeland
is in bijzonderheden reeds lang bekend. Toch is
het niet onaardig het verhaal te lezen, zooals het
door den prins zelf is neergeschreven. Hetzelfde
geldt voor de herinneringen aan de veldtochten,
waaraan Prins Willem na zijn huwelijk deelnam,
geeft ook hiervoor hetgeen hij schreef niets nieuws-
Hoe los en onachtzaam de Prins bij het schrijven
te werk ging, blijkt aanstonds uit het ongelooflijk

slordige der spelling en interpunctie, en bovendien
nit bet verwaarloozen der dateering, die eenvoudig

opengelaten. Het kwam mij voor een even nutte-
looze als tijdroovende arbeid te zijn te beproeven al
de opengelaten data in te vullen. Dit geldt ook
Voor de gebeurtenissen in 1648, 1649 en 1650, de
jaren van \'s Prinsen staatkundige loopbaan. Voor-
zoover de aanteekeningen — die zonder twijfel van
nieer belang zijn dan die der vroegere jaren — den
twist over de afdanking der troepen betreffen, geeft
I*rof. Wynnes boek, aangevuld door de daarin aan-
gehaalde bronnen, al wat noodig is; daarenboven
staan de resolutie-boeken ten dienste. Ook het relaas
Van het geschil met de stad Nijmegen is gemakkelijk,
aan de hand van de voorhanden geschriften, aan te
Vullen. Andere punten uit de dagboeken heb ik
ko rtelijk door verwijzing naar Aitzema of Wagenaar
Verduidelijkt of voor opheldering toegankelijk gemaakt.

Voor zoover het mij wenschelijk of noodzakelijk
Scheen den tekst door eene aanteekening te verklaren,
beb ik dit beproefd — niet altijd trouwens met goed
gevolg, want hier en daar is de spelling buitengemeen
gebrekkig, en slechts op den klank af is te gissen
^at bedoeld wordt. Aan die spelling iets te ver-
anderen scheen mg ongeraden; zulk eene verandering
neemt het karakteristieke van het geschrift voor een
deel weg. Slechts hier en daar is, door verbetering
der interpunctie en door het aanbrengen of weglaten
Van een hoofdletter, de lezing vergemakkelijkt.

Veel moeite veroorzaakten de afschriften, door
"^br, Yan Sypesteyn genomen. Waarschijnlijk door
gebrek aan tijd en daaruit voortspruitende overhaasting,
^ie uit het schrift vrywel is af te leiden, heeft hy
«ich meermalen vergist, onduidelijke woorden open-
gelaten, onbestaanbare opgenomen, goed geschreven
namen verminkt vreergegeven. De vergelijking van

een door hem genomen afschrift met een duplicaat
van den Prins zelf, dat hij waarschijnlijk te laat ont-
dekte, hewyst het bovenstaande voldoende. Des-
ondanks is de arbeid van den ijverigen geschiedvorscher,
die zich de niet geringe moeite van het onderzoek
te Dessau gaarne getroostte, verre van vruchteloos
geweest, want het bezit der schriftelijke herinneringen
van den merkwaardigen jongen Prins aan de ge-
weldige dagen, toen de Hollandsche leeuw ontstelde,
al werpen zij ook geen nieuw licht op de gebeurte-
nissen, is van genoegzame\',waarde om den geschied-
kundige de vruchten van Jhr. Van Sypesteyns reis
naar Dessau dankbaar te doen aanvaarden.

Le 19 avril je pris congé des estats de Hollande
environ les 8 eures du matin, est sur les 9 eures je
pris congé de Son Altesse et de Madame, est je
me mis en carossches environ sur les 10 eures, est
j\'allay me mettre au Spuy dans des petits batteaux,
avec lesquels j\'allay à Maeslantsluys. Si i) arive
sur les deux eures, après y avoir dine je passe la
Meuse avec un aces grand vent est je vin à la
Brielle a 7 eures du soir ; si soupe est cousche.

Le 20 je demeure a la Brielle a cause que 1®
vent nettoit point bon. Si demeuray aussi le 21,
le 22 est le 23.

Cause que je partis à 9 eure du matin de la Brielle
eu schariaut, est je vin a Hellevoetsluys à 10 eures.
Je me mis dans le jacht de l\'amiralité, lequel me mena
au bort de l\'amiral Tromp, ou je m\'anbarque, est
je fis voile sur les 2 eures avec toutte la flotte, qui
estoit de 18 navires de guerre. Environ sur les 5
eures estant venu vis à vis de Goeree, y eut un
tourbillion de vent qui rompit le mat de l\'amiral;
il ni eut persone de blesé. Cela estant faict il jetta
d\'ossitost l\'ancre, comme firent aussi tousles autres
navires. Je sorties hors du batteau de l\'amiral est
j\'allay par salouppe dans le batteau du vis-amirael
Wit-Wittensche, ou je cousche cette nuict la, est
nous demeurâmes toutte cette nuit la à l\'ancre i).

Le 25 d\'avril nous fîmes voile de fort bon matin,
niais estant avancé quelque peu le vent se tourna
Vers le West, qui fut cause qu\'il fallut que nous
Uous retournâmes à la rade de Hellevoetsluys ; là
eu nous jettames l\'ancre; la ou nous demeurâmes
aussi toutte la nuit.

Le 26 d\'avril nous fimes voile de devant Helle-
voetsluys à la pointe du jour jusques a 10 eures du
Matin que nous jettames l\'ancre devant Gouree,
accause que la maree estoit contre nous jusques a
4 eures après diné, car alors nous refimes voiles
est sortames de la riviere est entrâmes en mer est
continuâmes a faire voile a 7 eures du soir, que
jettames l\'ancre devant Margaet est y demeurâmes
toutte la nuit.

Le 28 d\'avril nous fimes voile d\'assez bon matin
de Margaet est entrâmes dans la rivière de la Tha-
Mise est fimes voile jusques à 6 miles de Graeve-
®ant; accause que la marée estoit contre nous, nous
Jettames là l\'ancre.

Le 29 d\'avril je fis voile à la pointe du jour et
j\'arive a Graevesant a 8 eure du matin. Si trouvay
messeurs les ambasadeurs des estats-generaux assavoir
Monsieur de Brederode, monsieur de Sommerdyck,
monsieur de Heenvliet est de Joachimi i). Si dine
sur les 6 eures du soir ; le conte de Linge 2), grand
chamberlan d\'Engleterre, vint à Graevesant de la
part du Roy, il y soupa aussi est couscha.

Le 30 d\'avril je parties de Graevesant après avoir
faict une collation à 10 eures du matin, accompagné
du conte de Linge est de quatres ambasadeurs dans
des carossches du Roi, lesquels estoit venu avec le
conte de Linsge jusques à Groenevix 3), la ou il y
avoit des autres carossches du roi, là ou je me mies
dedans, lesquels m\'amenerent à Londres. Si arive
environ sur les 5 eure du soir; j\'allay droit an Vit-
haelsvers le roy est la rene; le prince est le duc
Diorc S) vinrent au devan de moy dans l\'antissembre
est m\'amenerent dans la schambre de la Rene, la ou
le roy est la Rene estoit; ils m\'amenerent derescheft
jusques au degre. Du Yithael j\'allay sens la rene-
mere, de la renemere de 7) la princesse, de la prin-
cesse à mon logis. Je demeuray a Londres depuis le
30 d\'avril jusques au 3 de juin; ce qui pasa de
remarquable sont les choses qui suiveront.

Le 4 de maey je donne à la Rene un
d\'emeraude, au roy quatre gerflaux blancs, aù prince
unne schene est un St. George de diamans, à la
princesse des pendants d\'oreille est unne boete, tous

diamans a facettes, au duc Diorc unne espee avec
des diamans, à la princesse Elisabet i) unne boete de
4 diamans a facettes.

Le 12 de maey je me maria dans la schapelle du
Roy par l\'evecque Delile conte de Hollande me
vint voir dans mon logis a 10 eures du matin, il
m\'amena au palai, les ambassadeurs vinrent avec
moy; j\'allay droit auprès du roy, après que la scbap-
Pelle fut prete. Si aile accompagne des ambassa-
deurs; la princesse vint après, menée par le prince
est le duc Diorc. Le roy estoit toujours dans la
scbapelle, la Bene estoit dans unne gallerye par ou
elle pouvoit voir dans la schapelle. Après que tout
estoit faict je sorties hors de la schapelle accompagné
du prince est du duc Diorc ; la princesse sortit appres
menée par les 4 ambassadeurs; je demeuray tout ce
jour la au Vithael. Je dine avec le roy est la Rene;
il y avoit à table eux deux, la Rene-mere, le prince,
la princesse, le duc Diorc est la princesse Elisabet
est moy. Si soupe aussi ; il y avoit à table les memes
horsmis la rene-mere est la princesse Elisabeth. Apres
Soupe la Rene alla dans sa schambre de presence
jusques à 10 eures du soir; allors le roy me prit avec
tous les hommes dans sa schambre, la ou je me des-
abilia; la rene alla avec la princesse est touttes les
dames; après que je fus desabilie le roy me mena
dans la chambre, la ou la princesse estoit a lit; je me
mies au lidt est je demeuray un eure en presence du
roy, de la rene, des 4 ambassadeurs est encore d\'autres
beaucoup de seigneurs est de dames; après je me levay
est aile dans la schambre du roy, la ou je cousche
cette nuit la.

Le lendemain qui estoit le 13 de may je donne à
la princesse unne bague de diamant en table, une
boete de diamans à facettes, unne scbene de 400 perles.

Le 20 de maey je fus voir la maison de Hamton-
court, qui est a 12 myles de Londres; je dine a
Graruscou \'); je fus aussi au parck près de Eissemont 2),
qui s\'apelle le nouveau parc, entouré de murailles.

Le 22 de maey je fus voir la maison est le parc
de Heltem 3) est les deux maisons de Groenevix ,
celle du roi et celle de la rene ; je dine à la ville de
Groenevix dans la maison d\'un marscbant. Ce même
jour le visseroy d\'Irlande ut la tette trancée, estant
convainceu de beytraison; son nom estoit le comte
Strafort.

Le 29 de maey je fust voir la maison de Vimmil-
bon qui est a la rene, a 6 myles de Londres. Je
revin le meme matin.

Le 30 j\'allay dans la Tour, ou j\'ay veu tous les
magasins; est aussi je vis faire la monnoie; je vis
aussi les lions.

Le 2 de juin je pris au soir a 10 eures congé du
roy est de la rene; le roy me donna unne espée d\'or
garnie de 14 diamans, la rene me donna un grand
diamand en table.

Le 3 de juin je pris congé de la princesse est du
prince au matin à 8 eures, est ja parties de mon
logis a 10 eures, accompagnee du conte de Hollande
est des quatres ambassadeurs est des tous les seig-
neurs de ma suitte; je m\'anbarque dans des berges
au bas de la Tour, lesquels m\'amenerent jusques à

1) Waarschijnlijk op den klank af verkeerd geschreven voor King-
ston, in de onmiddellijke nabijheid van Hamptoncourt,

G^raevesant, là ou il y avoit des carossches, la ou
nous nous mimes dedans, avec lesquels je vins à
üosscliester sur les 4 eures du soir. Je pris la une
herge est aile voir ce grand batteau, que l\'on apelle le
Souverain ; il est d\'unne grandeur non pareille. De la
je m\'en revins à Rosschester, la ou je soupe est cousche.

Le 4 de juin je dejeune a Rosschester a 9 eures
du matin, est j\'en parties ail eures dans les caros-
sches pour aller a Quantelburri i), là ou j\'arive a 5
eures du soir; ji soupe est cousche.

Le 5 de juin je demeuray a Quantelburri, accause
que le bagage n\'estoit point encore arrivé aux Dunnes,
assavoir le bagage qui estoit aile par Graevesant
par eau.

Le 6 de juin je partis en carossches de Quantel-
burri a 5 eure du matin est j\'arrive aux Dunnes sur
les 8 eures du matin, ou je dine, est après dine,
environ sur les 8 eures l\'apres diné, je m\'allay em-
barquer dans le batteau de l\'amiral Tromp, la ou
le comte de Hollande est Monsieur l\'ambassadeur
Jeachimi est encores d\'autres me dirent adieu; les
trois autres ambassadeurs s\'enlerent embarquer dans
d\'autres batteaux destinés pour cela; je demeuray
toutte cette après-dine est aussi toute la nuit la à
l\'ancre.

Le 8 de juin nous fimes voile a 5 eures du matin
avec toutte la flotte, qui estoit de 9 navires de
gheire; nous rencontrâmes notre bagage après avoir
desja faict un eure voille. Nous primes des batteaux
eequi nous estoit plus nécessaires, est nous continuâ-
mes a faire voille jusques à 4 eures apresdine; lors
Uous jettames l\'ancre, accause que la maree estoit
Contre nous; cela dura jusques a 10 eure du soir,
car allors nous fimes voille jusques a 4 eure du

matin; allors nous rejettames l\'ancre, qui estoit le
8 de juin, est à 8 eure du matin nous fîmes derescheft
voille jusques a 5 eure du matin du 9 de juin que
nous jettames l\'ancre, est nous levâmes a 11 eures
du matin est nous fîmes voille jusques à 11 eure du
soir, que jettames l\'ancre devant Hellevoetsluys.

Le 10 de juin je parties du hatteau de l\'amirael
est me mis dans le jacht de Monsieur de Brederode
a 8 eure du matin, qui m\'amena a Papendrecht qui
est vis à vis de Dort, la ou je pris des schevaux a
2 eures après-dine, lesquels m\'amenerent jusques a
Eueren, là ou j\'arive a 10 eures du soir.

Je demeuray a Buren davant que j\'allay à l\'armee,
jusques 24 de juin que je partis de Bueren.

Liste van de extraordinaire persoonen
die de REYSE sullen DOEN met Syne Hooch\'^
prince Willem nabr Enöelandt.

Lyste van de domestycke dienaers van
Syne Hoocht. Prince Willem op de reyse
naer EnöBLAHDT.

Bottelier, kelder- ende silverbewaerder ... 4
Cocx, pasteybacker ende vordere dienaers van

Le 24 de juin je parties a 2 eures apres-diné de
Bueren en carossche pour aller à Nimmeghen, ou
j\'arivay a 7 eures du soir.

Le 25 de juin je parties de Mmmegben à 7 heures
du matin pour aller a l\'armee. Le conte de Stirum,
commissaire general de la cavallerye, vint me con-
voigner avec 5 compagnies de cavallerye. J\'y arivay
a midi, ou je fies la reverence a Son Altesse qui
avoit desja este devant Gennep depuis le 9 de juin-
Toutte la circumvalation, ay i) les quartiers estoit

sja retrensché; il y avoit 2 grand quartiers ay 4
petits, assavoir son Altesse qui avoit 127 compagnies
d\'infanterye, le conte Guillaume \') 38 compagnies,
après celuy de Ferens avec 20 compagnies, celui du
conte de Hoorn avec 12 compagnies, le conte Henry
7 compagnies, Brienen aussi 7 compagnies ; il y avoit
2 ponts de batteaux en baut et l\'autre en bas, tous
deux sur la Meuse ; il y en avoit aussi un sur le
Nirs ; unne partye de la cavallerye estoit logé a Cuyck
ay le reste à Middelaer 2).

Les aproscbes du conte Guillaume estoit desja
commencee est aussi la linnie du longh de la rivière
de Meuse. La nuict qui suivoit le 25 de Juin les
approscbes de son Altesse furent ouverte. Monsieur
de Maisoneufve eut la premiere guarde.

Depuis le 25 de juin jusques au 5 de juillet l\'on
travaillia aux approscbes ay ariva en un borgb du
Nouveau Niers.

La nuict du 5 de juillet monsieur de Maisoneuve
passa le nouveau Niers avec un dam de facines,
ttiais l\'ennemi ouvriet l\'ecluse, qui ronpit tout.

La nuict du 6 de juillet le comte de Solms le
"Voulut passer avec un pon de bois mais l\'ennemi fit
Unne sortie est le ronpit. La nuict du 8 de juillet
monsieur Gloser tascba de passer unne blinde est
appres de passer un pont, mais il en fut empescbé.

1) De veldmaarschalk Willem van Nassau: zie Wag. XI. fl. 306.
Hij was de halfbroeder van graaf Johan Maurils, den Braziliaan.

2) Zie over den veldtocht van 1641 de Memoires de Frédéric
Henri, bl. 280 vlgg., het Leven van Frederik Hendrik of Aitzema,
^aar ook al de hier genoemde veldoversten voorkomen. Graaf
Hendrik is de jongere broeder van den veldmaarschalk (z. b.).

3) Op den rand is bijgeschreven: „ou boegh" (?) Misschien wordt
bedoeld „bocht".

eysseir i) de passer le Niers, est pour ce subject on
avoit préparé un ponton avec des ponts est lequel
estoit a l\'epreuve du mousquet, est il devoit entrer
par la Meuse dans le Niers, mais venant à l\'embou-
scbeure du Niers il ne pu point passer accause que
l\'eau n\'estoit pas asses creuse : c\'est ce qui rompit
tout ce dessain.

Le 14 de juillet monsieur de Hauterive passa le
Niers à la pointe du jour avec un pon de bois est
fit un logement de l\'autre costé.

Le 18 de juillet la nuict monsieur Winberghe fit
donner unne fausse allarme au deux ravelins qui
estoit de l\'autre costé du Niers ; les ennemies croyant
que l\'on voulut donner 3) firent sauter leur mines
qu\'ils avoit la dessous — après cela faict Monsieur
Winbergbe ce sesit de deux ravelins est cy loga.

Le 19 de juillet Monsieur Œeser passa l\'Overwal
du vieu Niers est ce loga de l\'autre coste avec
unne sappe.

Le 22 de juillet monsieur de Colini ce seset de
l\'ouvrage à couronne qui est de ce costé du Niers,
les ennemies l\'ajant abandoné.

Le 22 de juillet au soir Monsieur Herbergb com-
mença a mine dans le rempart du scbateau.

Le 26 de juillet ceux du scbateau parlementere ;
monsieur de Hauterive ajant la guarde envoyèrent
deux ostages est on en renvoya deux autres de
même.

Le 27 de juillet toutte la capitulation fut accordée
est aussi qu\'ils sortiroit le 29 de juillet.

Le 29 de juillet ils sortirent comme il avoit este
dit. Tout le quartie du conte Guillaume estoit en
bataillie par ou ils passeront; il y avoit encore sur

la bruiere troia regiments de cavalerye. Son Altesse
fit encore entres 6 compagnies d\'infanterye dans le
dit fort.

Si bien que tout le siège du schateau de Grennep
dura depuis le 5 de juin jusques au 29 de juillet
qui fut leur sortie.

Le 30 de juillet l\'on commenseha à abattre les
approscbes de son Altesse est aussi celle du comte
Grullaume,

Le 2 d\'oust son Altesse alla couscher à Nimegbe;
il donna le mot à monsieur de Beverweert qui faisoit
allors la scbarge de sergeant-major de bataillie est il
le distribua. Son Altesse revint à l\'armée le 3 d\'oust.

Le 9 d\'oust l\'on commença a retravailler pour
Racommoder le schateau de Gennep qui estoit fort
ruyné du canon.

Le 19 d\'Oust l\'on commança a rompre les ouvrages
qui estoit hors les lignies de circumvalation.

Le 28 d\'oust on commença a démolir le quartié
du conte de Hoorn est celluy la de Perens comme
aussi la lignie de circumvalation qui estoit entre le
quartié de Mydelaer i) est du conte Guillaume.

Le 2 de Septembre l\'on commença aussi a démolir
le quartié de Son Altesse, du Conte Guillaume,
Conte Henry est Brienen.

Le 5 de Septembre toutte l\'armee partit de devant
Grennep hoorsmies le Conte Henry qui demeura avec
^ regiments d\'infanterye dans un petit quartié entre le
î^iers est la Meuse tout contre le fort; l\'armee marcha
encore ce jour jusques a Nimmeghen ou elle s\'em-
barqua ce meme soir comme aussi toutte l\'artillerye
les amonitiona avec tout les bagages.

Le 6 de Septembre les batteaux firent voille de
devant îfimmeghe est vinrent jetter l\'ancre devant
la ville de Bommel.

Le 7 de Septembre partirent de Bommel est
vinrent jetter l\'ancre dans le Hollantsdiep.

Le 8 de Septembre partirent de là est vinrent
jetter l\'ancre devant St. Annelant.

Le 9 de Seprembre les batteaux demeureront
devant St. Annelant, comme aussi le 10, pour attendre
les batteaux qui estoit demeure derriere.

Le 11 de Septembre l\'on partit de devant St.
Annelant est l\'on vint jetter l\'ancre devant la ville
de Tergoes.

Le 13 de Septembre l\'on partit de devant Ram-
mekens est l\'on vint jetter l\'ancre devant le fort de
Philippine, ou nous trouvâmes la cavallerye.

Le 14 Septembre Son Altesse fit desembarquer
l\'armee a 12 eures du jour est la fit marcher jusques
au village de Assenede, là ou l\'armée ce campa
à l\'environ ; la cavallarye ce loga au village de
Boucholde est aux environs. Son Altesse fit faire
un retrancement à l\'entour du quartier de l\'infanterye.

Son Altesse demeura a Assenede depuis le 14 de
Septembre jusques au 29 du dit mois.

Le 29 de Septembre l\'on partit de Assenede ; toutte
l\'armee commença a marscher a 10 heures du matin
est marscherent jusques a Philippine ou elle s\'em-
barqua encore ce même soir.

Le 30 de Septembre l\'on partit de Philippine, l\'on
fit voile à la pointe du jour. Son Altesse ariva a
Bergues i) environ sur le midi est aussi la cavallerye
qui se desembarqua d\'ossitost et s\'ala logé a Alteren

est a Norgees i). L\'infanterye ariva sur le soir est
allèrent jetter l\'ancre au Langewater ou ils demeureront
jusques au 11 d\'Octobre qu\'il vinrent dans le havre
de Bergues.

La cavallerye receut les patentes le 17 D\'Octobre
pour aller en garnison; ils partirent de Bergues le
18 d\'Octobre.

L\'infanterye en partit le 20 du meme mois, Son
Altesse le 22 d\'Octobre est ariva à la Haey le
23 d\'Octobre.

Le 1 de Juin la Royne partit de la Haey, son
Altesse en estoit parti le .. de Juin 2); elle alla cousche
a Tergou.

Le 2 de Juin la Reyne partit de bon mattin de
Tergou est vinttdine a Vyane est apresdine partit
de la [et] vint \' cousche a Bueren.

Le 3 de Juin la Eeyne dina a Bueren est puis en
partit lapresdinee est vint cousche au fort de Yoorn.

Le 4 de Juin la Reyne vit toutte l\'infanterye est
cavallerye j en bataille est puis ils marscherent tous
devant la Eeyne est le soir tous les mousquetaires
firent unne salve.

2) De Prins had aanvankelijk geschreven, dat de Koningin (van
Engeland) den zesden Juni uit den Haag was vertrokken eu ver-
pieterde dit later zonder op te merken dat de volgende datum xiog
open, en de maandnaam verkeerd was.

de Voorn i) ; je l\'accompagne susques a Yyck ou
elle dina, est après elle sen alla a Vyttreck est moy
je men revin a l\'armee.

L\'armee demeura au fort de Voorn susques au
17 de Juin que son Altesse partit de la avec toutte
l\'infanterye est vint loge au Ryckse Meulen 3).

Le 18 de Juin Ion partit du Ryckse Meulen est
passâmes la meuse sur un pont de batteaux au
desous de la ville de Graefve, est vinmes loger prosche
de Middelar.

Le 20 de Juin partîmes de Uden, vinmes loge au
delà dalfen 5) prosche d\'Ossenberg.

Le 21 de Juin partîmes de la est vinmes loge a
boetbergen. Monsieur de Stakenbrouck avec unne
Briegade logoit au village de Eversael, le Conte de
Stirum a celuij de Biersel est le Ryngraefve a Volfs-
kuijl avec sa troupe

Le .... de juin son Altesse donna ordre que Ion
retrenscheroit le quartie de linfanterie qui ce com-
manscha le.... de Juin est fut ascheve de faire le
.... dc Juin.

Le 12 de Septembere l\'ordre fut donne que les
soldats prendroit pour 6 jours de vivre.

6) Al de genoemde plaatsen liggen in den omtrek van Rijnberk
en Orsoy. Vgl. Mémoires de Frédéric Henri, a°. 1642.

7) Bobbergen is het genoemde Butbergen, Sonsbeeck ligt op
den weg naar Uden en Goch.

Le lendemain, qui estoit le 18 de Septembere, delo-
games de Sonsbeck ess vinmes loge a Gogh.

Le 20 de Septe son Altesse donna ordre que Ion
mit tous les schariaux devant le front des trouppes.

Le 24 de Septembere l\'on partit de Gennep est
Ion passa la meuse sur le pont que Ion avoit faict
faire la est on alla loge au village nomme Zélande. \')

Le 26 partîmes de la est vinmes loge a Osterwijck
ou nous demeurâmes susques au Septembere ; la cava-
lerye logoit a Tilbourck est a Moergessel est a Haje.

ïoutte l\'armee demeura a Osterwycke jusques a
de Novembre que son altesse donna les patentes
à I\'infanterye est aussi à la cavallerie. Ce même
jour son Altesse partit aussi de Ostervryck, alla dine
^ moytié chemin de Breda est vint cousché a Breda,
la ou il demeura aussi le lendemain pour visiter les
fortifications s\'ils estoit en bon ordre; le lendemain,
qui estoit le 13 de Novembre, son Altesse partit
de fort bon matin de Breda est alla au Swaluwe ou

s\'embarqua est vint dessendre a Rotterdam est
vint encore ce meme soir coussché à la Haey.

Le 16 de janvier 1643 il y vinrent des deputes
des estats generaulx, a savoir Monsieur Aernem,

Matenes, Pens(ionans) Cats, Vosberghen, Rhyns-
ouwde 1), Donia, Harsolte, Aldringa est le grefier
Must 3).

11 y avoit aussi des deputes du Conseil d\'estat,
lesquels estoit de Bie, Asperen, Schotte, Loo et le
tresorier Brassaert 3) ; tous ces messieurs la estoit
venu pour resoudre avec Son Altesse sur la reduction
des trouppes d\'infanterye.

La conclusion fut que les deputes du conseil
d\'Estat metteroit sur le papie cestte affaire en estât
comme ils le trouveroit apropos, ce qu\'ils firent est
la porteront le lendemain à Son Altesse est le luy
trouveront en presence des deputes des Estats géné-
raux. Cequi y s) contenoist estoit presque comme
ce qui s\'en suit. Premièrement que les provinces ce
devoit donner assurence l\'un à l\'autre c\'est 6) aussi
au conseil d\'estat, est cy quelqu\'un y venoit a faillir
à tenir touttes les schoses mensionee cy après, que
le conseil d\'estat auroit pouvoir de les y tenir, assavoir
qu\'ils payeroit aux oficiers est aux soldats tous leurs
arrierages, par l\'on reduiroit toutte les compagnies
de 200 hommes a 150, ceux de 150 à 120, ceux de
120 à 100, mais l\'on donna en délibération aux
provinces s\'il ne seroit point a propos cy l\'on ne
laisseroit les compapnies coronelles à 200 hommes
est ceux qui sont plus à les reduire a son 8) nombre
la, accause que toutte la noblesse cy est, est qne
d\'ordinaire l\'on faict les officiers du regiment de ceste

4) Dit woord is blijkbaar overtollig, of wel de afschrijver heeft
„trouvèrent" verkeerd gelezen voor „donnèrent".

compagnie accause que tous les gentilshommes est
annette i) gens ey mettent. Que les provinces paye-
roit tous les mois presisement est donneroit un mois
d\'avance aux capitonnes; que l\'on payeroit à un
capiteyn en schrybe de bon pour luy aller crier 3)
son argent la ou il est payé; que les capitennes ne
seroit point obligé a avoir un solliciteur est ceux
qui en ont s\'en pouroit défaire. Ils ne seroit aussi
point obligé a donner de l\'argent sous quelque pretext©
que ce fut aux commis ou auttres gens de cette
sorte qui leur donnent leurs ordonances, est c\'ils le
demandent que les officiers s\'en doivent plaindre au
provinces sous qui ils restent ou leurs agents; qu\'ils
u\'auroit plus d\'appointés que l\'on le leur feroit
bon, mais Testât.....»).

L\'on fera tous les mois la monstre; il n\'y aura
point d\'aultres commissaires sinon ceux qui feront
sermons à ceux du conseil d\'estat est lequels doivent
avoir passe l\'âge de 25 ans pour le moins est s\'ils
Ue font point bien leur devoir l\'on les punira sans
remission quel qu\'onne s) de la penne qui est dans
le placcart de ces monstre ; qu\'en cas aussi que les
cappitennes ne tiennent leurs compagnies complettes
seront aussi exactement punis. L\'on envoira cestte
proposition du conseil d\'Estat a touttes les provin-
ces, lesquels auront a envoyé leurs resolution est ce
qu\'ils trouve bons aux premier de Mars, et l\'on fera
la reduction generalement à moitié du mois de Mars,

3) Waarschijnlijk verkeerd gelezen voor: tirer.
Gepensioneerde invaliede soldaten.

De onverstaanbare zin breekt hier met .... af. Misschien
"Wordt bedoeld, dat de Staat voor de appointés zorgen zou,
6) Lees: quelconque.

Demain le conseil le doit aprober aux estats géné-
raux, desquels l\'envoiront aux provinces.

Le conseil d\'estât fut le 18 auprès des Estats
généraux est le leur donneront.

Le 22 de janvier 1643 le conseil d\'estat fut aux
estats generaulx et Son Altesse y vint aussi; il y
avoit aussi unne grande partie des estats d\'Ollande.
Monsieur le pensionaris leur fit unne proposition de
leur part touchant la reduction est pryeroit que l\'on
lareteroit i) le premier de Mars en place du 16 de
mars qu\'il avoit esté dit. Son Altesse ajant donne

et des austres provinces le trouveront bien aussi est
le leur accorderont, est le conseil d\'estat prirent a
soy qu\'il escriveroit aux capitonnes.

Le 29 de Janvier 1643 la reyne d\'Engleterre partit
de la Haye est s\'en alla embarqué a Schevelinghe,
ou elle prit des pinques qui la menerent au bort de
l\'amiral Tromp ; elle avoit pour son convoy 9 vais-
seaux de guerre. Son Altesse la convoya jusques à
Schevelinghe. Messieurs les estats luy firent un
present de 60000 florins 3).

Le 27 d\'avril 1643 il ni eut auprès de Son Altesse
des estats généraux assavoir Mr. Huyghens, Matenes,
Pensionaris Cats, Yosbergen, Rijnsouvr^), Donia,
Eiperda, Aldringa est Ie grefier Must. Son Altesse
leur proposa comme l\'on avoit des nouvelles des
ennemies qu\'ils s\'asembloit, est aussi que le Roy de
Prance pressoit fort que l\'on fit aller l\'armée en cam-
pagne, est pour l\'amour de ces raisons s\'ils ne trouvoit

3) Over het vertrek der Koningin en het geschenk vgl. Aitzema,
23e boek, de eerste bladzijden.

pas bon que l\'on donna rendes-vous à l\'armee pour
mi mee i), est s\'ils ne trouvoit pas raisonable que l\'on
<Iona le rendes-vous au fort de Voorn; ils se confor-
mèrent tous avec l\'avis de Son Altesse; il leur dit
aussi qu\'il leur prie qu\'ils voulurent escriere dans leurs
provinces afin qu\'ils payasent leur somme dans le
premier demi milion.

Sur la fin son Altesse leur dit qu\'il avoit veu un
papier de Strickland, par ou il disait que son Altesse
avoit donné deux paspoort a deux vaissaux de Day-
seern pour les faire sortir est aller servir le Roy
d\'Angleterre, est leur priea de dire à l\'asemblee qu\'il
leur pria de luy vouloir faire donner satisfaction pour
ce subject.

Le 2 de may vinrent de scbaque province un
âeputé des Estats Généraux, assavoir M»" Hugues,
Knuyt, Rynswou, Craeck, Ysselmuyde, Aldringa et le
greffier Musc 3).

Le 14 de Mars 1647 a rendu lesprit Monsieur
mon Pere a quatre heure est demi du matin.

l\'aj ce mesme matin despeche un ackte pour Mr
Kuyt affin que par sa vielle commission de feu son
Altesse il put représenter la plaece de premier noble
de la province de Zelande, quoyque messieurs les
deputes de la province de Zelande, qui ce trouvoit
®Q grand nombre a la Haey, me vinret voir est me
dire que sur lagreation de leurs principaux ils me

2) Verkeerd gelezen voor Duynkerk(en). Over de zaak zie men
■\'^itzema, \'t 23« boek, bl. 481 van de 4° uitgave 1660.

donueroit pouvoir de faire representor la place de
premier noble ; je leur repondis que cela mapartenoit
de droit et qne la dessus je lavois donnee; ils protes-
tèrent contre, est Kuyt de lautre costé, aussi comme
cela ceatoit fait aussi les auttres (fois i) ),

Le mesme jour lapresdinee Messieurs les Estats
Généraux mont envoye des députés pour me plaindre
le deuil et me prier de vouloir venir dans leur assem-
blee pour recevoir mes commissions de C. General et
amiral, en ajant desja la survivance des lanne 16 . .
Un heures après qu\'ils sont partis je me suis trans-
porte devers lassemblee ou j\'ay faict les serment des
deux charges.

Le 15 de Mars 1647 tous les colleges me sont
venues plaindre le deuil de la mort de feu son Al-
tesse, Et messieurs d\'ollande en mesme tempts mont
dit qu\'ils avoit pries la Resolution de me donner la
commission de Gouverneur de la ditte province, ajant
desja leur survivance des lannee 16 . .3).

Les nobles de la ditte Province me sont venus
prier de leur faire l\'honneur de vouloir prandre la
premiere place dans les nobles comme feu son Altesse
avoit eu. Je leur ay prié de me vouloir donner
quelque tempts pour adviger la dessus.

Jay faict depeche unne commission pour Madame
de Dona pour esttre Gouvernante Dorange 3).

3) Ursula van Solms, de weduwe van den burggraaf van Dohna,
was door haren zwager Prins Frederik Hendrik in 1637, het
sterfjaar van haar man, tot gouvernante van Oranje benoemd; zU
werd door Prins Willem II als zoodanig gehandhaafd tot 1649,
toen, op haar eigen aandrang, haar zoon Frederik van Dohna
ais gouverneur werd aangesteld. Zie o. a. Poutbriant, La princi-
pauté d\'Orange, p. 198 vlg.

Le 16 de Mars 1647 Monsieur de Riperda, presi-
dents des Etats Généraux, a estte auprès de moy est
naa demende mon advis de la part des Etats Généraux
tousehant deux passeports que Ion demendoit, lun
pour larschiduc Leopolde, lautre pour Madame de
Longeville; j\'ay dit que me sembloit que Ion le pouroit
donner a larchiduc, mais qua mesme temts Ion en
devoit advertir M. de Servient, ambassadeur de
France; que pour lauttre passeport je ne voyie point
de raison pour le refuser i).

Jay depeche Sonie devers la principauté Derange
pour y faire faire les serments est les chose que Ion
faict quand ion arive a la Principauté, est je luy ay
aussi donne des lettres a la Reyne Regente de france 3)
affin de la prier de vouloir donner ordre aux Gouver-
neurs, qui sont alentour de la principauté, pour tenir
l>onne correspondence avec mes subjects.

Le 17 de Mars 1647 jay faict depecher un passe-
port pour 150 chevaux des ennemis qui doivet con-
voyer Madame de longeville depuis Graevve jusques
a envers , Messieurs les Etats Généraux lajant
trouvve bon comme cela.

Le Grefier Mus a estte auprès de moy est ma
aporte mes commissions de C. General et amiral; je
luy

et faict donner 3000 florins pour un present.
J\'ay escrit unne lettre de recommandation pour le
jeune Vosberge s) aux deputes de friese, feu son
■A-ltesse luy ajant donne un ackte pour unne com-

1) De hertogin de Longceville maakte voor haar genoegen een
reis door de Nederlanden. Aitzema , a. b. bl. 237 en .399.

2) Saulnier, een van \'s Prinsen commissarissen in Oranje; de
andere heette Rafélis. Zie Pontbriant, a. w. p. 201 en S. Dohna,
Les contes Dona à Orange, app. II p. 75.

pagnie de cavallerye, et messieurs de friese faisoit
quelque dificulte de luy donner sa commission.

Le 18 de Mars 1647 je donne au president des
Estats Greneraux un memoire que ceux de la ville de
lescluge ■) mavoit donne touchant le rasement de
quelque forts que les ennemis ont divers le Nort de
Bruge 3).

Je fis venir mon conseil auprès de moy et leur
donne charge de regarder pour mettre ordre a ma
depenche, et jay donne charge a mon tresorier de
lever 200000 florins sur interest de 5 et demi pour
cent afin de pouvoir payer quelques dettes.

Je prie aussi au president de vouloir raporte a
Messieurs les Estats Généraux que Monsieur Lelecteur
de Brandenhourg mavoit prie de vouloir donner congé
a Prankenhourg pour pouvoir esttre Gouverneur de
Ravensberg 3) est retenir sa compagnie de cavallerye icy-

J\'ay prete a Monsieur lelecteur de Brandenhourg
60 pieds de pont que j\'ay faict sortir du Magasin de
Delft avec deux petarts de celuy de la Haey.

Le 19 de Mars 1647 j\'aj faict parle aux conseillers
de Monsieur Lelecteur de Brandenhourg touchant le
dot de Mariage de ma seur qu\'ils demendoit ; je leur
ay faict dire que mes affaires estoit a present un peu
an desordre, mes que dossitost que ma soeur parti-
roit pour aller a Clewe, que je ferois payer la moitié
du dot, est que lauttre moitié je la ferois pajer cy
tost que Ion auroit faict prendre possession du Douaire
que ma seur doit avoir

3) Ravensberg werd kort daarop, bij het vredestractaat, aaO
Brandenburg toegekend.

4) Namelijk van den keurvorst; het huwelijk was in 1646 ge-
sloten. Zie de huwelijksvoorwaarden bij Aitzema, a. b. p. 319 vlgg*

Le 20 de Mars 1647 les Estats de la ProYinee de
Hollande ont envoye des deputes devers nioy pour
me remontrer lestât de leur finances et comme ils
estoit tout les ans 6 milions de livre en ariere, est
que accause de cela il croyoit que Ion devoit faire
la paix et me prier et de vouloir travailler envers
les auttres provinces afin que cela ce fist.

Jay ce jour la acepte ce que Messieurs les nobles
mavoit offert, assavoir destre le premier de leur corps.

Le 21 de Mars 1647 le Conte de Bentem et
Tekelenbourg ma envoje deux deputes pour me
parler touschant quattre villages qui sont dans la
conte de Linge, qu\'il voudroit bien ravoir, est que
contre cela il me donneroit touttes les pretencions
qu\'il a sur la ditte conte de Linge i) est aussi quelque
pretencions qu\'il a dans levescbe de Munster, mais
ajant faicte informer de laffaire il a estte trouve
meilleur de lesser les scboses en lestât qu\'ils sont.

H est venu quelques deputes de la province de
Grueldre qui ont estte auprès de moy pour me de-
mender mon advis s\'il ne pouvoit point enploier
Pilippe le Eoy, agent despagne a la Haey , souts
main est secrettement sans le leceu 3) des auttres
provinces, pour tascher de pouvoir obtenir du Eoy
despagne la consolidation du Haut quartier de Geldres;
je leur ay demende deux jours de temts pour former
mon advis la dessus, qui a estte que cela estoit unne
afaire de trop grande consequence qunne province
seulle traictat sans ceu des aultres, est que me sem-
bloit qu\'il valoit mieux remettre cela aux plenipoten-

1) Zie over Lingen en de aanspraken der Oranjes op het graaf-
schap: Wagenaar VIII, hl. 474.

tières de east Estât qui estoit a Munster, est que la
Ion ponvoit recomraender cerieusement cestte affaire.

Le 22 de Mars 1647 les Q-ecommitterde Raeden
ont envoye deux deputes de leur corps devers moy
pour me demander mon advis ce que Ion pouvoit
faire sur les plaintes que ceux de la Yilla de Dort
faisoit, que les soldats de la ditte Guarnison est de
ceux dalentour tourmentoit fort les paisans de la
alentour; j\'aj dit que il seroit bon que Messieurs les
gecommitterde Raeden escrivisset a ces officiers des
compagnies et que je joindrois mes lettres au leur
pour les commender de prande soin que leurs soldats
ne fisset point des extorsions.

Des deputes des villes du Brabant qui sont du
costte de ces Estât me sont venues voir est me dire
comme ils avoit dessein de travailler en sorte que Ion
les voulust recevoir comme la 8 province, disans que il
y avoit quelques unnes de leur villes qui avoit signe
lunion, et mont prie de vouloir favoriser leur affaire.

Pilippe le Roy a estte auprès de moy me plaindre 1®
deuil de la part de Castel Rodrigo est de Pegneranda

Le 25 de Mars 1647 M\'. Asbernam S), getilhomm^
de la Reyne dengleterre, ma prie de la part de la ditte
Reyne est du prince de Galles de leur vouloir preter
160.000 florins, ce que je luy ay accorde est est
donne charge a Ketting des faire unne lettre àe
change pour france de cestte somme.

5) \'s Prinsen stalmeester, door Z. H. dikwijls voor zending®"
gebruikt. Zie Fruins artikel over den Prins en zijne onderhandeling
met Frankrijk.

France pour y annoncer la mort de feu son Altesse ;
J envoyé aussi un Gentilhomme en Engleterre pour
le meme subject et en mesme tempts reporter lordre
de la jartiere que feu son Altesse avoit.

Le 10 de Mey l\'an 1647 Monsieur mon Pere de
très Glorieuse Memoire fut enterre fort mennificquemen
et porte depuis la Haey jusques a Delft ou il fut
posse 1),

L\'an 1647 le ... . de ... . j\'envoie patatente 2)
^ 20 conpagnies dinfanterye pour aller demeurer en
batteau devant le poldre de Namur et a 6 compag-
nies de cavallerye pour aller loger a S\'. Jan Steen
proche de Hulst, Messieurs de Hollande en prindret
Unne grande allarme et creurent que je voulois mettre
larmee en campagne et me vindret jusque a trois
diverce fois me prie de vouloir revoyer ces trouppes
dans leur garnisons, ce que je ne leur voulus pas
accorder, mais je les y renvoie 15 jours après.

pour faire un voiage dans les provinces d\'Overissel,
Greldres et Vytreck pour y prendre possession de
mes Gouvernements, et je fus receu très magnificte-
ment et fort bien trete par tout ces trois provinces.

^jant joint a moy trois Gentishommes et trois hommes
de droit, un procès qu\'il avoit entre les Gentishommes
et les villes du quartier d\'Arnem touschant le droit
que pretend oit les gentishommes de nommer sens
tour avec les villes pour les places de conseiller de

la cour de Geldre, mais les Gentishommés furent
condennees et perdirent leur procès.

prindret resolution dassister la compagnie des Indes
de "West d\'un secours de 600 hommes et de 12
vaisseaux de guerre ; l\'on sasembla souvent dans ma
chambre la desus, assavoir des deputes des Estats
Généraux et aussi du conseil destat, ce qui saboutit
que je fies tous les officiers, avec lesquels l\'on fit
un accort que chaque capitonne leveroit 50 homme
pour sa compagnie, recevant 4 risdalle pour chaque
homme — et que le reste seroit fournit jusques a
100 homme par lestât, lesquels Ion fit lever dans la
milice du pays prenant de chaque compagnie 7 hommes.

licencier les trouppes qui estoit payes sur l\'argent
de France, les quelles troupes estoit composée de
60 compagnies d\'infanterye et de 3 compagnies de
cavallerye.

aux Estats Généraux, la ou il y avoit grande dispute
touschant unne garentie de i) Ion vouloit faire avec
la France sur le traictte de paix ; après longe dis-
putte avec lambasadeur de France, nomé Servient, Ion
tomma 3) dacort sur unne garentie au mois d\'oust
lan 1647.

Lan 1647 le____de .... je fus aux Estats Géné-
raux et entre aultre chose je recommende l\'affaire
des hauts officiers des trouppes licenties affin qu\'il
pusset retenir leur gages leur vie durant; il ne ce
print alors point de resolution la dessus accause qu\'il
falloit que lafaire fut deliberee dans lés provinces.

quelques annees disputtes entre la ville de Groeninge
et les Ommelandes touschant la chambre dejustisee,
et laffaire estant revenue devant les Estats Généraux,
ils menvoyeret quelque deputes pour savoir mon
opinion sur cestte affaire et sur un interim que Ion
Vouloit faire, a quoy je macorday et fust ce mesme
matin aux Estats Généraux pour cestte affaire i).

me fit prier de vouloir escrire a larchiduc pour le
prier de vouloir travailler auprès de lempereur aflSn
que il voulust permettre que M. lelecteur mist
garnison dedans la ville de Ham, laquelle il devoit
avoir par la paix, et que aussi lempereur voulust
rabattre quelque chose des contributions qu\'ils don-
noit; je luy en escrivis, mais devant que descriere
je le communique a Messieurs les Estats Généraux
et leur fit demende par le president sils navoit rien
au contraire. Je receus unne reponce de larchiduc
par laquelle il menvoyet la lettre pour L\'empereur.

Lan 1647 le.... de . ... je trouve a propos de
changer dans la conte de Linge que ce que les
subjects payoit pour lentretennement 3) de 250 hommes
de guerre pour la seurte du Conté, que je rabatte-
ïois 150 hommes qu\'il netoit plus a pajer, et en
place decela qu\'ils seroit obhge de me payer comme
nnne contribution unne somme de 10000 florins par an.

tascher di i) ajuster les differens qu\'il y a entre le
conte est ces Estats. En ce mesme tempts ariva que
Lamboy 3), commendant quelque trouppes de lempe-
reur, acquatat 3) et print quelques forts que Madame
la Lantgraevve tenoit dans loostfriese; cela mobliga
denvoier environ 20 compagnies dinfanterye et quel-
ques compagnies de cavallerye devers ces quartiers la
pour garder nos frontières. Messieurs les Estats
Généraux me laisseret le cois que je fisse tenir un
petit corps a ces trouppes ou bien des les envoyer
dans les garnisons, ce que je fies, jugent cela le pins
a propos. Pour dans Emden je nen envoye point,
accause que Messieurs les Estats Généraux diret qu\'ils
escriroit a leurs deputes den parler avec ceux de la
ville affin qu\'ils ne refusas cet point, comme ils
avoit faict des compagnies qui y devoit prendre gar-
nison avec patente de feu son Altesse.

pour men aller a Breda, ou ils me recourent fort
bien et magnifictement avec des vertoningbe, et
ajant mis le long de la Rue des fluelages Apres
y avoir demeure 3 ou 4 jours jeu partis et print
avecque moy la garnison de cavallerye, et je fis venir
aussi celle de Heusden et de Bolduc pour me con-
voyer jusques a Maestryck, ou je prins aussi le gar-
nison de cavallerye et 300 vieverers 7) ; avec toutte
ces trouppes je men aile a Spa, ou Madame 8) prenoit

les eaux; pour Ia cavallerye je lenvoye loger a 4 ou
5 lieux de la et je retins l\'infanterye auprès de Moy,
et il y avoit aussi toujourrs en guarde 4 compagnies
de cavallerye; après que ji eus demeure quelque jours
je men revins et en revenant passe dan Liege, ou Ion
roe fit beaucoup d\'honneur ; toutte la bourgoigie estoit
en arobes \'), un des bourgemeestre me donna a dine
dans son logis ; toutte nosttre cavallerye y passa aussi
mais cestoit trois a trois compagnies. Jen repartis
le soir et de la continue mon voyage jusques a Breda
et puis de la je men revins a la Haey accause des
affaires des Indes, pour les achever tout a faict.

Jay donne ordre le 23 de septembre 1647 au sieur
Marlot a Yerbolt mon conseil S) et a Mol Ilesi(dent)
daller a Cleve et de la aller au conte de Ravens-
bergh pour prendre possesion et ainformer du Douaire
de ma seur que M, le lecteur luy a donne, et cela
doit proceder le payement de laultre moitié de
Dort 6) que je dois encore a lelecteur.

Le 22 de septembre 1647 estant a Zylesteyn
Messieurs du Magistrat de la ville de Dort menvoieret
leur pensionaires Ruys pour me prier que les com-
pagnies, qui estoit en leur ville en garnison et aux
quelles j\'avois donne patente, pusset esttre contremen-
dees accause que il y avoit grand desordre dans leur
ville causee par la commune 7); je le leur ay accorde.

1) Voor dit \' onbestaanbare woord schijnt volgens de copie van
liet Dessauer handschrift, „arraes" te moeten worden gelezen.

2) David Marlot, heer van Bavois, ritmeester, \'s Prinsen leer-
meester in het paardrijden: Leven van W. II, bl. 15.

4) Resident van den Keurvorst van Brandenburg, Zie over de
geheele zaak: Aitzema, a. w. (uitgave a. b.) bk. XXVII. bl.
379 vlgg.

Le 25 de septembre 1647 il est revenu est ma
prie de la part du Magistrat que, comme le desordre
continuoit et saugmentoit et que mesme, quoyqu\'il
y fut arive des commissaires de la court dollande,
que cela navoit rien faict, ils me prioit di vouloir
envoyer quellques compagnies davantage en garnison ;
sur cela j\'ay faict de cette patente pour 4 compagnies
d\'augmentation de guarnison.

Le 24 de Septembre 1647 estant a Eede j\'apries
que le conte de Yaldec est le Baron de Dona 2) avoit
querelle; je leur escrivis que je les requerois est
commendois qu\'ils nusset point a recevoir ni faire
apel lun a lauttre, est que je mettrois ordre a leur
accommodement.

Le 26 septembre 1647 sont venues a Ede deux
députés des gecommitterde Raeden dolande pour me
venir parler touschant ce desordre de Dort est me
prie de la part des gecoinmiterde Raeden de vouloir
venir a la Haey accause qu\'il y avoit a present
beaucoup dalfaires dinportence a deliberer dessus;
je leur ay [donné] lordre que javois mis pour les
afaires de Dort, que pour mon retour jestois toujours
prest a mon retourner cy je pouvois rendre quelque
sevisce aux pays.

Le 27 septembre 1647 estant a Eede Mr. lelecteur
me fit prier de vouloir aller a Cleve, ce que je fis
et y demeure jusque au 29 Septembre 1647. Ji fus
receu fort bien est il me fit toujours passer partout
devan luy et me fit grand honneur.

2) De vroeger reeds genoemde Frederilc van Dohna (of Dona).
Het geslacht kreeg eerst in 1648 den graventitel. Zie S. Dohna,
a. w. 4. noot 3.

Le 29 semptembre 1647 je receus une lettre a
Eede de Messieurs les Estats Généraux du 26 sep-
tembre par laquelle ils me requeroit de vouloir re-
venir a la Haey accause qu\'il avoit des affaires
dinportence a traicter je les ay repondu que je
viendrois le 3 doctober a la Haey.

Le 29 septembre 1647 Harsolte me vint parler,
qui est L. Gouverneur doverissel, pour me demende
cy je trouverois bon qu\'il sensaet 2) quelque garnisons
est les fit avancer devers la frontiere accause que
les suédois et les inperiaux était la tout contre ; je
luy et accorde qu\'il sengaet la Garnison comme il le
jugeroit qu\'il estoit le plus a propos.

Conseil de guerre sur laffaire du conte de Yaldec et
de M. de Dona, lesquels c\'estoit battus contre ma
defence et lesquels javois faict areter, et comme je
Voulois faire que le conseil de guerre procédât a la
Sentence, Madame me fit prier de vouloir le leur
pardonner pour lamour delle, ce que je fies et les
fies relacber.

Lan 1647 le ... . de ... . son revenus a la Haey
deux de nos plenipotentières de Munster, assavoir
I^au et Knyt, quoyque Messieurs les Estats Généraux
avoit mende a Munster que personne neut a venir
^ la Haey. La raison pourquoy ils vindret fut pour
^aporter comme tout les poins entre nous et les
Espagnols estoit ajustee borsmis le seul point de la
^eyerie, là ou il y avoit cestte diference que Mes-
sieurs les Estats vouloit que dans larticle, là ou les

Espagnols nous donoit la souverenete de la Meyerie,
que Ion y mit ce most (nota!) que les Espanols cedoit
la souverenite aussi bien en leglige quen toutte, ce
qu\'ils refusoifc de faire, cy bien que Ion remit laffaire
en deliberation dans les provinces, et après deux ou
trois jours de disputtes aux Estats Généraux, aux-
quels je ne me trouve poinct, comme aussi a I®
resolution que Ion print, accause que je ne vouloir
point donner mon advis sur ce subject, lequel je n®
pouvois aussi donner sens offeneer la Hollande ou
dun autre costté donner avis que l\'on a treter \')
ceparement et sens la Erence, je jugai quil valoit
mieux mabsenter de la Haey, ce que je fies, mais
la resolution fut prise que Ion ne parleroit point de
lexclesiasticque dans le point la ou le Roy \'despagne
quitoit la souverenité de la Meyerye de Bolduc,
mais que Ion y mettroit, sens sommer 2) ni lun ni
lauttre, que le Roy despagne quiteroit absolument les
pretentions qu\'il pouvoit avoir sur la Meyerye sens
ce reservir 3) rien sur ce qui touscboit la Frence;
Ion le laissa comme les resolutions avoit estte priese
icy dewant.

Lan 1647 le 19, 20|, 21 et 22 novembre je tin»
assemblee dans ma chambre avec des deputes des
Estats Généraux touschant les afi\'aires du Brésil, où
Ion areta linstruction pour le Lieutenant General qu®
je faisois de ma part dans le Brésil, et aussi po^\'\'
lamiral; il y eut beaucoup de disputte pour savoi^"
a qui apartiendroit de donner les charges de ces 5
regiments de lestât qui y alloit: il y avoit des Estats
qui vouloit que ce fut a 4) president et conseille\'"®

^ui son là, et moy jatendois que ce devoit esttre
échoppe qui, comme mon Lieutenant General, les
devoit donner, ce que jepportai 2) aussi à la fin que
Schoppe sur mon agreation donneroit les places de
L.-Coronel et de Majors, me retenant les places de
Coronels. Touschant les places de capitennes il les
donneroit absolument; pour les Lieutenants et enseig-
iies jé laissé cela aux coronels, chacun sous son
regiment, sentendant que Schoppe faisant les officiers
il en donneroit communication et avis au president
et conseilleers dans le Brésil.

Lan 1647 le ... . de ... . Messieurs Estats dol-
lande me donneret par resolution affin que je voulus
decide et regie les desordres qu\'il y avoit dans les
verpondinge dollande ; feu son Altesse lavoit aussi eu.

Lan 1647 le ... . de ... . jenvoye Schonbergh 3),
*lue javois faict mon gentilhomme de la schambre,
dans mon conseil pour les remercier tous du servisce
rendu et retire touttes leur commission que feu son
A-Itesse ou moy pouvoit avoir données.

Le 19 de Décembre 1647 ceux de La province
de Groeninghe ajant envoye 8 Deputes de leur corps
pour me presenter la commission pour le gouverne-
ment de leur Province, ce que jecepte et leur fis
le serment sur unne mesme Instruction que feu son
■Altesse avoit eu

Le 20 Décembre 1647 Messieurs de Hollande
menvoyent 5 deputes affin que ces messieurs me

1) Sigismund van Schoppen: hij had reeds onder Johan Maurits
Brazilië gediend. Zie v. d. Aa, Biogr. Wbk. i. v.

3) Dezelfde, die later Willem III naar Engeland vergezelde en
zijne wonden bij de Boyne stierf.

In margine, met \'s Prinsen hand: quoyque ceux de Zelande
®Ussent prie par lettres de vouloir les atendre premièrement la dessus.

menasset dans leur assemble pour y recevoir ma
commission de Stadthouder, laquelle ils mavoit envoyé
par leur secrettere devant affin de la lire, cy bien
quelle ne fut point leu dans lassemblee; neenmoins
je fis serment enttre les mains de M. de Brederode ;
ils ont ehenge quelque chose dans la commission,
assavoir que je ne pouvois donner gracce sans inter-
rinement et que pour les crimes enormes je ne pourois
donner graece, auttrement tout le restte de la com-
mission comme feu son Altesse l\'a eu.

Le 25 de Décembre 1647 Monsieur de Heemvliet i)
alla parler aux ministtre de la Haey pour schavoir
leur sentiment cy la Princesse pouvoit faire la cene
dans sa salle et cela a la mode dengleterre, assavoir
de la recevoir a genoux; ils en alleret parler au
consistoire, lesquels firet repondre que pour eux ils
ne pouvoit desaprouver ni aprouver laffaire.

Le 30 de Décembre jay commence a masenbler
avec les deputes de la ville de Groeninge et de Omme-
landes sur les différents qu\'ils ont sur le changement
de l\'instruction des hooftmannen et de la forme de
Revision,

des gecomiterde Raeden par le pansionaire dollande que
je voulusse escriere a M. de Kuyt 2) qu\'il eut a signer
la paix quand les plenipotentieres de Hollande signe-
roit; je mexcusay sur ce que je die que les estats de
la Zelande estoit assemblee et que c\'estoit leur pleni-
potentiere, que cestoit a eux de luy donner les ordres
nécessaires pour la conclusion.

Lan 1648 le 1 de Janvier furet auprès de moy
quattre deputes du conseil destat pour me parler
touschant unne resolution que Messieurs les Estats
Greneraux avoit priese, par laquelle ils an chargoit le
conseil destat et moy de prendre soin que Ion demeu-
rait dans la pleyniere possession des trois quartiers
doutre meuse et denpecher que les ennemis ne sen
misset point en possession la dessus. Nous avons
trouve bon que Messieurs du conseil destat feroit
esmaner un placart contre celuy des ennemis et que
Ion tascheroit de faire prendre aussi leurs officiers
par retorsion, que moy jay crierois 2) au contte de
Solms quil ut a faire prandre Dalem par la garnison
de Maestrich, et lajant pries de le faire totalement
raser et aussi quen attendant je fis assembler quelque
troupes de cavallerye aux environs de Bolduc et
quelque infanterye dans la ville, que cas avenant ils
fusset toujours prest pour aller devers les quartiers
doutremeuse.

Le 2 de janvier 1648 ceux du conseil d\'estat
avoieret 3) leur deputes pour me diret qu\'ils trouvoit
fort bien ce que Ion avoit résolu le jour de devant,
cy bien que les ordres et partenttes pour lexceqution
du dessein.

Le 2 de Janvier 1647 les deputes des Estats
Greneraux pour les affaires des Indes ... je les fis prie
de vouloir venir auprès de moy avec ceux du conseil
destat, auquel tous ensemble je propose que puisque

ceux de la compagnie des Indes de West avoit entre-
pries de lever encore 1300 hommes et aussi que Ion
avoit faict dessein quan i) recreus Ion y envoyroit
900 hommes, que je voyiois que ces levees alloit cy
lentement, sils ne pouvoit point trouver bon que Ion
formast deux regiments et que Ion les fit lever par
les coronels. Lon prinst resolution dan parler aux
Estats Généraux et aussi a messieurs de Hollande.
Les deputes de Groeningue furent le mesme jour
auprès de moy; je leur propose sils ne pouvoit pas
consentir que jassumasse quelques uns qui enten-
doit bien les droits pour maider pour escouter leurs
différents ; ils le trouveret bon et je y assiume M. de
Eeygersberge est Dedel, ton deux conseillers aux
cours de Hollande et de Zelande ... 2) je fis venir
Monsieur Spamheim 3) de Leyde, qui esttoit rechteur
magnifique, pour luy parler touschant quelque dis-
puttes survenues pour la philosophie de De Cartes;
y me dit que cela estoit arêté comme javois faict
prier les profeseurs

Le 5 de Janvier 1648 jay donne commission a
Zylesteyn pour sen aller chenger le Magistraete a
Nimeghe de ma part ; je fis quelque changement a
ce [dont] ceux du Magistraet mavoit faict parler,
assavoir que je les vouluset laisser au nombre de 14
comme ils estoit présentement, quoyque dordinaire ils
avoit estte jusques au nombre de 18; je jugay a
propos de les remettre au vieux nombre cy bien qne

2) Er is hier, ondanks de stippen, geen lacune, tenzij „Le..*
de ..." is weggelaten.

4) De strijd over de Gartesiaansche wijsbegeerte was juist weder
heftig ontbrand.

j\'en eu leu i) les deux qui par cy devant navoit
jamais estte dans le Magistraet de Mmeghe.

Le 14 de janvier 1648 je fus au conseil destat
pour resoudre avec eux ce que Ion avoit a faire, puis-
que apresent que Dalem estoit prise des nosttres et
que Ion disoit que les e,nnemis marschoit devers la,
sil ne seroit pas bon que Ion fit avanscher le Ebyn-
graefwe avec ces trouppes devers la, ce qui fut résolu
et may prie dy vouloir donner les ordres nécessaires
sur ce subject, cy bien que jenvoye ordre au Rbyn-
graefwe de marscher avec ces 30 Com. de Cavallerye
et 30 Com. dinfanterye (que jay donne ordre de sortir
de Bolduc soubs le commendement de 3 L. Coronels)
devers Maestryck, y passer la Meuse, prandre Ja caval-
lerye de la ville avec luy et sen aller loger dans les
3 quartiers douttre Meuse — Dalem , Valckenbourg
Sertoherra 2) — pour cy loger en cas que les ennemis
nusset point de escorte la un corps assemble 3) ; qu\'alors
il ut a aller ci loger avec toutte ces trouppes aux
environs de Dalem seul, et sil ne ce pouvoit main-
tenir la, ce retirer soubs Maestryck pour y attendre
ordre. M. le Ct de Solms jay donne charge den-
voyer de sa garnison 200 hommes de pied dedans
Dalem pour la garder, et en cas que le Rhyngraefve
ut besoin de canon, de luy en fournir 3 pieces.

Ce mesme matin furet 3 des Gecomitteerde Raden
de Hollande au Conseil destat qui diret que Messieurs
les Estats dollande avoit pries unne resolution par
laquelle ils les chargeoit de deliberer avec le dit
conseil destat et Moy sil ne seroit pas bon que Ion
fit unne monstre Generalle et que comme Ion trouveroit
les compennies l\'on les laisseroit de ce nombre.

Moy et le Conseil Destat nous lour representeret que,
cy Ion faisoit a present unne monstre que ce seroit
pour miner entierement la milisce, et que touschant
que l\'on les laieseroit les compagnies en lestât ou
Ion les trouveroit, que cela ne ce pouvoit pas résoudre
par unne province, car cestoit unne reduction et qu\'il
falloit que cela vint de la Généralité. Nous leur
mismes en consideration sil ne seroit pas bon que
présentement Ion escrivit a tous les officiers qu\'ils
usset a mettre leur compagnies en bon estât, et après
que Ion avoit escrit partout comme cela, que deux
mois après Ion fit unne Monstre Generalle. Ils diret
qu\'ils en feroit raport a Messieurs de hollande leurs
principaux.

Le 10 de janvier 1648 jay faict assembler les
nobles qui estoit a la Haey pour leur proposer que
puisque Monsieur Dorpf^), qui avoit estte ladmiral
de hollande et apresent estoit de la part des nobles
dans ladmiraute de Rotterdam, sils ne trouveroit pas
apropos et bon que Ion fit unne beschrijvinge a tous
les nobles affin que le 27 de Javier ils voulusset
esttre tous icy affin de pouvoir résoudre cy Ion le
pranderoit dans les nobles; cela fut trouve bon incy
et la lettre fut depechee.

Le 21 de Janvier 1648 Les deputes que Messieurs
de Zélande avoit envoye expres a la Haey pour ce
subject me vindret presenter la commission de stad-
houder de leur province et me firet faire le serment,
ce que je fis entre leur mains ; il y avoit un de chaque
ville et le pansionaire. Ce mesme matin me vint voir
le pansionaire dollande pour me demender quand je
voudrois esttre introduict dans la court; je luy di

Le 23 de Janvier 1648 les deux pensionaires des
provinces de hollande et zelande vineret i) le matin
nie prendre dans ma schambre et me conduiret a la
court, lesquels menvoyeret quelques deputes au davant.
Estant arive dans la schambre de leur assemblee le
pensionaire dollande commanca a haranguer et après
celuy de Zelande. Cela estant faict ils sortiret et furet
reconduis par quelque conseillers ; moy je fus accom-
pagne et mene par tout le conseil dans la schambre
ou Ion plaide, ou il fut aussi plaide et après cela
sentence donne. Cela estant faict je retourne dans
la chambre du conseil et y demeure; un peu après
jeu sortis et men revins dans ma chambre; je fus
recondui par tous le conseil jusques dans ma schambre
ou il prendret congé de Moy.

Le 25 de Janvier 1648 Mesieurs dollande men-
voyeret quattre deputes pour me prier de donner
ordre Stavenisse d\'aviger de ma part parmi les
deputes de Zelande que Ion a agreer les formes de
ratifications que l\'on avoit envoyés de Muenster, sans
que l\'on renvoyât cela dans la province. Je leur
repondis que je ferois donne pour mon advis comme
premier noble que Ion ut a ce confirmer avec ladvis
du plus grand nombre des provinces.

Ce mesme matin tous les nobles dollande furet
assembles dans ma chambre, ou Ion délibéra et conclut
sur la lettre que Ion avait faict escriere le 10 de
Janvier a tous les nobles touchant le sieur Dorp cy
Ion le recevroit parmi les nobles ou point. Il fut

conclu que lon le recevroit et donne charge au secre-
taire dollande den depescher la lettre. Il fut aussi
trouvve bon de deputer quattre des nobles affin de
vouloir mettre quelque chose sur le papie affin que
doretenavant l\'on ne put plus prendre de noble devant
que quelqun vint a mourir de ceux qui sont apresent.

un Ambassadeur du Roy despagne sen allant en
Denemarcke sans passeport, mais estant arivé a
Rotterdam il en a envoye demender un a Messieurs
les Estats de Hollande, lesquels le luy ont donne
avec cestte restriction qu\'il ne pouvoit point venir
à la Haey.

la Haey comme quoy nos plénipotantières avoit signe
la paix a Munster avec lespagne et cela sans la
France; il nia eu que Mr. de Nederhorst qui esttoit
de [la] province Duijtreck qui na point voulu signer.

part des plenipotentieres et ont faict raport a messieurs
les Estats de ce qu\'il i) avoit meu a faire le traicte
separement avec la France.

des Estats Généraux deux traictes qui avoit estte
fais a Munster par Kuijt avec les plénipotantières
despagne con semant mes interes 2) et tous deux
nestans que mesme schose, lun estant faict davant
la vie de feu son Altesse et lauttre depuis sa mort, qui
nest effectivvement que la confirmation du premier 3)-

pour faire tenir conseil de guerre sur quelque soldats
qui avoit faict desordre dans le batteau qni les devoit
transporter aux Indes estans de cesquoursi) que lestât
envoyet.

Le 15 de Mars 1648 le president des Estats fut
me demender mon advis sur unne lettre que le contte
Henry avoit escrit a Messieurs les Estats touschant
unne assurance qu\'il avoit donnee a ceux de teemsche 2)
que l\'on ne ce saisiroit point de ce chateau. Je fus
dadvis que Ion luy devoit faire unne bonne et sérieuse
replimende.

Le 16 de Mars 1648 je dis au president des Etats
Q-eneraux de vouloir proposer sil ne seroit pas
nécessaire que l\'on renvoyât nos plénipotantières a
Munster pour travailler a l\'accomodement des deux
couronnes de France et despagne, et cy Ion ne devoit
pas envoyer quelques depute auprès M. de la Tuillerye,
embasadeur de France, pour savoir de luy sil navoit
point receu quelques ordres qui concernât laffaire de
l\'accomodement des deux couronnes. La resolution
ci joint [est] conforme ce que j\'avois faict proposer
horsmis quen place de deputes Ion envoya a lambasa-
deur le Greffier des Estats Généraux,

Le 17 de Mars 1648 l\'ambasadeur de France fut
aux Estats Généraux et leur dit que la France
remettoit a larbittre de Messieus les Estats et de
Moy les 5 points qui restoit enttre les deux cou-
ronnes, que touschant le point de la Lorraine le Roy
presentoit de rendre la vielle Lorraine, pourveu que
la demolution des places ce fit.

Le 19 de Mars 1648 je fis assemble les noble
dollande dans ma schambre pour résoudre sur la
proposition de lambasadeur ; il fut résolu que Ion don-
neroit pour ladvis des nobles (mon advis étant tel)
que nos plenipotentieres devoit partir dossitost devers
Munster pour faire tous les devoirs devers lespagne
affin quelle voulust condecendre au point de la Loir-
raine et vouloir aussi remettre les auttre 5 points
au jugement de Messieux les Estats et de moy. Que
de plus Ion devoit envoyer du Corps des Estats
Généraux quelque commissaires auprès M. de la
Tuillerye pour luy demender encore sil navoit point
a donner plus grand esclarcissement sur sa proposition.

Ce meme jour envoyer et Messieur dollande quel-
ques deputes de leur corps pour me demender mon
advis sur trois points concernant la navigation, a
savoir ce que Ion feroit cy Ion rencontroit en mer
des turcx et des pirattes dalger i) ; sur ce fai la je fus
dadvis que Ion les devoit prendre et puis les revandre
pour avec cost argent rascheter de nos prisoniers.
Le deuxsieme point estoit ce que Ion feroit avec
les irlandois ; mon advis fut que ceux la devoit esttre
menees dans nos baves et la estrre juge par les
admirauttés; le troisième point estoit touschant les
Espanols : touschant cela je mescusay 2) de donner
mon advis, disant que cela n\'apartenoit a Messieurs
les Estats sil vouloit que Ion les tint pour amis ou
bien pour ennemis.

Le 2 davril 1648 Messieurs dollande envoyeret un
grand nombre de deputes auprès de moy pour me
prier de vouloir ayder et travailler auprès des auttres
provinces qui estoit encore defectuese touschant la

ratification du traicté de Munster; cestoit les provinces
<3e Zelande et duijtrech. Je ne leur repondis auttres
chose quun compliment et que je me laisserois volon-
tiers enploier enttre les provinces affin de les accom-
moder pour allors prendre unne bonne resolution
conjointement.

Le 3 davril 1648 ils refurent encore auprès de
nioy pour me prier de vouloir seconder leur advis,
affin que aux Estats G-eneraux Ion conclut la rati-
fication. Je ne repondis auttre schose sinon que jirois
aux Estats Généraux et que la je dirois mon santi-
nient sur laffaire de la ratification, et ji fus aussi le
niesme matin et l\'on me demenda mon advis, lequel
je donoy assavoir que je voyois que les provinces
estoit de diverce opinions, que je les prieois de vou-
loir sentendre et demeurer unies, que pour ce qui
estoit de la ratification, que me sembloit que Ion
devoit prendre esgards aux interest de la France et
que Ion devoit regarder et deliberer ce que Ion
pouroit faire pour la franco pour tascher de faire
faire le traicte conjointement avec nous, et aussi en
Cas que cela nariva point et que Ion print resolution
de faire la paix tous seuls, Ion devoit aussi regarder
quel contentement Ion leur donneroit et que cela ce
devoit deliberer conjointement avec la ratification —
il y ut beaucoup de disputte aux Estats touschant
la ratification et les interest de la franco, mais il ni
nt point de resolution priese.

Le 4 davril 1648 jenvoyai .... i) le pensionaire
jf dollande et lui prie de vouloir dire aux Estats dol-
lande de ma part sil ne seroit pas bon de donner
10 ou 12 jours a Messieurs les deputes de Zelande,

1) De lezing van dit woord is onzeker. Er schijnt te staan „crie",
\'\'^at dan „roepen" zou moeten beduiden. Het afschrift heeft: vers.

lesquels navoit point ordre touschant la ratification.
Je l\'envoyay jusques a deux fois, mais ils ne le vou-
luret point résoudre; je fus après cela aux Estats
Généraux ou je propose la mesme affaire et dis qne
me sembloit dans un affaire de cy grande importance
lon ne devoit point aller avec la pluralité des voix
et que lon devoit donner tempts a ceux de Zelande.
Apres longues disputtes Knyt, qui estoit president
pour la Zelande, fut oblige de sortir de la chere et
Vimenon i) de la part de Hollande y entra ; il fit
la conclusion, laquelle jotmets 2) puisquelle est au livre
des resolutions des Estats Généraux. Le lendemain
5 davril 1648 je fus derecheft aux extats, ou lon
fit la resolution. Ceux de Zelande prostexteret
et donneret leur protex pour esorit, contre la con-
clusion qui avoit estté priese. Ceux duytreck diret
qu\'ils nestoit point encore prest.

jou, ambasadeur de France en Pologne, pour y
aporter lordre du St. Esprit. M"" de la Tuyllerie,
ambassadeur de France en ce pays, menvoia avertir
que Mf darpajou estoit arive a la Haey ; je lenvoyioy
visite le premier, mais il me fit la première visitte et
moy après la contre-visitte ; je le traictte comme je
fais les aultres ambasadeurs.

Le .... davril 1648 ce print la finalle conclusion
aux Estats Généraux touschant la ratification, sans
prendre en considération le pretext que ceux de
Zelande avoit faict. Je ne mi voulu point trouver,
quoyque je savois que ceux de hollande le desiraire,
mais javois des aultres considerations.

Le ..., davril 1648 Messieurs les Estats Généraux
trouveret bon de deputer de chaque province un, et
deux de hollande, pour aller an Zelande tascher de
faire resoudre les Estats de Zelande de ce vouloir
aussi declarer sur la ratification, comme avoit faict
les autres 6 provinces ; je fus requis de donner aux
dits deputes unne lettre aux Estats de Zelande, ce
<lue je fis, laquelle neenmoins nestoit qu\'en termes
fort généraux.

Le.... davril 1648 je donnay au president des
Etats Généraux unne requestte que ceux du Brabant,
<lui tiennet aparté i), avoit faictte, par laquelle ils
demendoit seance comme les auttres provinces aux
Estats Généraux; cy cela ne ce pouroit, au moins
qu\'ils pusse gouverner leur province a condition qu\'ils
contriburoit pour le bien commun. Il fut rien résolu
aux Estats la dessus.

Le davril 1648 jaycrivis trois lettres, assavoir lunne
aux Gouverneur de Lanackerchans 2) affin qu\'il ut a
commender de ma part a ceux des oldamptes 3), lesquels
avoit prie les armes, de les mettre bas. La seconde
lettre estoit a ceux de la ville de Groeninge pour
leur mender que javois escrit cela et les requérir
de vouloir mettre aussi toutte schose en surcheance
Jusques a larivee des deputes que les Estats envoy oit ;
la troisième lettre estoit aux Estats de la province
de Groeninge affin quils voulusset tenir la main que
Ion observaet ce que javois ordonne de part et
daultre.

menvoyeret quelque deputes pour savoir mon advis
quels forts Ion pouvoit démolir en eontrescliange des
forts que les ennemis demoliroit auprès de lescluge^)-
Je leur envoyay unne listte des forts que je croyoïs
pouvoir esttre démolis sans prejudisce de lestât, lesquels
estoit le fort de la croix ou Lillo, Spinola, Maurits-
fort, Nivelle, Hansfrisci 2)..............-

quattre ambasadeurs de Monsieur lelecteur de Branden-
bourg aux Estats Groneraux pour traictter unne
allieance avec c\'est Estats, Je les ay traictte comme
je fais les ambasadeurs des Roys,

Duc de Jorck, lequel c\'estoit sauve dengleterre ; j\'ay
estte le recevoir a Maeslansluys avec la princesse,
jay envoie un gentilhomme en France pour en aller
aporter les nouvelles a la Reyne dengleterre, donne
cognoisance de sa venue aux Estats Généraux, lesquels
Nota ont envoye des deputes le complimenter.

neret scharge a deux de leur corpts de me venir prier
de vouloir aller en Zelande pour tascher de les enduire
de vouloir ce joindre avec les auttres provinces pour
Nota ratifier le traicte de Munster. Je fus le lendemain
aux Estats Généraux ou je dis que j\'estois tout prest
daller en Zelande, mais que je donnois a considérer
aux Estats sil ne ceroit pas bon que Ion print
premièrement quelque resolution sur les points que
ceux de Zelande allegoit, et principallement quelque
contentement a la France.

2) Hansfriesche schans. Zie over de zaak: Aitzema, Vrede-
handel (ed. 1650) II. 489. Er volgt geen lacune.

Le..... de 1648 furet quelque deputes de Mes-
sieurs les Estats Generaus auprès de moy et maporteret
les commissions comme stadtliouder des quartiers
doutre-meuse et de bellinvolde et receuret de moy
le serment de fidélité.

ou Ion print les resolutions touschant la publication,
feux de joie est remerciments a Dieu de la paix
qui avoit estte faictte a Munster, quoyque ceux de
la province de Zelande prostenterent 2) contre la
conclusion, mais cela ne laissa de passer. Messieurs
les Estats Généraux me firet demender le 2 de Mey
1648 par le president comme quoy jaimerois mieux,
\\ ^ne Ion schangeat dans mees traicttes particulieir ou
que cela ce fit par un actte particulier; je dis que
jaimais mieux que cela fut change dans mes traictes.

Le ..,. de ... Mey 1648 Monsieur de la Tuillerye,
ambasadeur extraordinaire de France, print conge des
Estats Généraux.

Le 5 de Juin a estte publie la paix et ont estte
faicts ce soir la aussi les feux de joie en tout ce pays.

\\ ^ Ceux de Zelande sasembleret et prindret resolution
qu\'ils publieroit mais qu\'il ne feroit point de feux
de joie ni qu\'il randroit graces a Dieu de la paix.

Le .... de .... Mey les deputes qui avoit este a
Groeninghe mont faict raport de ce qu\'il avoit faict la.

1) Bellingwolde. la Westerwolde, waaronder ook Büllingwolde
liehoorde, oefenden de Staten-Generaal het militau\' gezag uit over

schansen en versterkingen. In het voorjaar van 1648 droegen
blijkbaar den Prins dit militair gezag op.

deux 1) ministres pour vouloir besoigner avec ceux
Nota que Messieurs les Estats avoit ordonne pour voir
quels ministres lon mettroit dan la meyerye.

Le .... de juin 1648 me sont venus trouver quelque
deputes des Ommelandes pour me prier de vouloir
faire schanger quelque schose dans la decision que

Le .... de juin furet auprès de moy M«". Haren
et le pensionaire dollande pour me parler touschant
unne requeste que les ministres de Breda avoit done
aux Estats Généraux affin que lon commitat quelque
ministres qui eu proposeroit quelques uns pour esttre
Nota mis dans la Baronie de Breda. Je leur repondis que
cela mapartenoit seul a y mettre ordre.

Le .... de. . juin jay autorise le consistoire de
Breda et quelques Ministres du Sinode de Zuyt-
hollande pour faire laffaire donc ces deux messieurs
Nota beue mavoit parle.

Le .... de .... 1648 je donnay au president des
Estats Généraux unne lettre your la communiquer
du commandeur de l\'escluse touchant que les Espa-
gnols vouloit percer unne digue aux environs; il fut
trouvé bon de luy ordonner de l\'empecher autant
qu\'il luy ceroit possible.

1) Onzekere lezing: er staat eigenlijk „dien" en het afschrik
heeft niets van de geheele zaak. Vgl. Aitzema, Saken van S. ei*
O. a. b. bl. 571.

de la ville de Nimmeghen i^) pour me notifie qua
present [que] la paix estoit traictte ils pretendoit que
le droict de schanger le Magistraet de leur ville ne
ttiapartenoit plus mais que cestoit encore selon la ca-
pitulation, la ou il estoit au 3 article que durant la
guerre le Prince Maurice, allors Gouverneur de Gueldre,
chengeroit le Magistraet durant 2) que la guere dure-
roit. Nota bene.

Je récrivis deux jour après a ceux de Nimeghe
que je trouvois fort estrange leur notification et que
je ne croyois point que cestoit a leur pouvoir de
prandre resolution comme le Magistraet ce ferait, que
jestois Résolu de demeurer dans la posision 3) et le
droit que javois a le faire comme Gouverneur de la
Province de Geldre.

Jescrivis ausi a la cour de Geldre et le leur
ttiende ce qui estoit passe, et leur envoye la copie
de la lettre que javois escrit a ceux de Nimeghe sur
la notification qu\'ils m\'avoit faictte.

Le .... de .... 1648 le sieur Pagestercker com-
missaire General de Madame la Lant Graefve —
nota davance a Tuilerye s) — me vint parler pour
avoir quelque pontons; je lescusay, mais jescrivis a

4) Lees : Pagenstecher. Zie over deze zaak en over den persoon :
Aitzema, a. b. bl. 79 en 589.

6) D. w. z.: Nota qu\'il en avait parlé d\'avance à (l\'ambassadeur)
La Thuillerie,

Monsieur Vinberghe 1), (xouverneur de Rhynbergh, que
sil les pouvoit accomoder de quelques ponton qui ne
fusset point a lestat et s) je consentay que ceux du
pays iroit jusques a Orsoy

Le ... , de .... 1648 je fus au conseil destat ou Ion
areta de faire unne proposition aux Estats Généraux
touschant de Reduire la Milice: l\'infanterye jusques
au nombre de 34000 hommes et la cavallerye jus-
ques a 4000 schevaux s).

Le .... de.... 1648 je fus aux Estats Généraux
avec le conseil destat y porter la proposition qui avoit
estte Résolu le jour dauparavant au conseil destat.

Le.... de.... 1648 furet auprès de moy des
deputes des Estats Généraux pour aprendre mon advis
et considerations touschant les affaires de Brésil-
Mon advis fut que Ion y devoit envoyer 3000 hommes,
lesquels pouroit esttre levees des deniers que les
provinces avoit consenti pour lentretement \'î\') des 6000
tommes qui y avoit estte envoye ; pardessus cela lo»
devoit obliger ceux de la compagnie di envoler le
restte des 1300 hommes qu\'ils avoit entrepris di
envoyer, que pour de largent Ion devoit travailler que
les provinces consentaret dans la petition du conseil
destat de 400.000 Livres et quils usset aussi a fournir
largent des auttres consentemens.

Le 3 de juillet 1648 furet auprès de Moy des
deputes des Estats dollande pour me parler touschant
la reduction de la Milice et cy je ne pouroit point
trouver bon que a la proposition du conseil destat

3) Over de geheele zaak der afdanking van troepen zij ee^s
voor al verwezen naar Wynne\'s „Geschillen enz."

la dessus Ion ut encore a reduire les compagnies de
100 hommes, lesquelles dans la proposition du conseil
destat ne devoit esttre reduitte qua 40 hommes, et
Messieurs de hollande voudroit bien que Ion les
réduisit jusques a 50 \') hommes ; je leur repondis que
jiroi demaia au conseil destat et y en parlerois et
que je remerciois messieurs dollande [de] l\'honneur
qu\'ils me faisoit davoir envoye ces deputes.

Le 4 de juillet 1648 furet auprès de Moy quelques
deputes des Estats Généraux et deux de la Cour
dollande pour lire quelques retroactes touschant les
affaires que [ceux] de la ville de Groeninghe et les
Oldamptes ont lun contre laultre.

Le mesme matin je fus au conseil destat auxquels
je communique comme Messieurs les Estats de hol-
lande mavoit envoye des deputes touschant quils
voudroit bien avoir mon advis si Ion ne pouroit pas
réduire encore 20 hommes des compagnies extran-
geres ; il fut trouve bon que je dirois a Messieur de
hollande 3).....

Le.,., de juillet 1648 furet auprès de moy trois
deputes des Estats dollande pour me demender mon
advis sur unne proposition que un depute que ceux
du Conseil cacolicke dirlande avoit envoie touschant
le trafic et la navigation; je dis que je croyois que
Ion devoit traictter avec luy, car nous pourions beau-
coup perdre et eux navait pas beaucoup a trafiquer ;

2) Met deze woorden eindigt eene bladzijde; het slot van den
■volzin schijnt te ontbreken.

3) D. i. „catholique d\'Irlande": vgl. Wagenaar XI bl. 342,
waar reads (in 1643) van eene dergelijke zending melding wordt
gemaakt. Aan den zin ontbreken een paar woorden als „avoit faite".

ils me montreret un project de traictte que eux avoit
concipie, que j\'aprouvay.

Le mesme soir je donnaj a souper dans la Gal-
lerye du petit jardin aux Estats de la Province de
hollande.

deputes de la province de hollande pour me prier
de vouloir conferer avec le conseil destat sur la
maniéré que Ion pouroit mettre en execution la
reduction de la milice.

Je fus le mesme matin au conseil destat pour en
parler et Ion y résolut que le meilleur façon seroit de
la faire tout de mesme que Ion lavoit faictte lan 1643.

Le.... de Juillet est arivee a Hellevoetsluys
Monseigneur le Prince de Galles de Fransche pour
sembarquer dans les vaisseaux qui cestoit declarees
pour le Roy ; je le fus voir et y demeure deux ou
trois jours. Messieurs les Estats lenvoyerent com-
plimenter par quelques deputes i).

quelques deputes des Estats Q-eneraux et aussi de
la province de hollande avec les deputes de tous les
admirantes pour resoudre ce que Ion pouroit faire
pour tenir la mer nette de tous voleurs, corsaires,
furets et pirastes; enfin il fut résolu daviser aux
Estats Généraux que pour faire cela il faudroit tenir
en mer 20 croisseurs et 20 vaisiaux de convoy, et
affin davoir toujours des vaisiaux, tenir oultre cela
encore 20 vaisiaux dans les havres affin de sen
pouvoir servir en necessitte, et tous les ans en faire
faire 2 nouvaux et dabort un pour lamiral.

Je fus le.... de Juillet 1648 aux Estats Gteneraux,
ou les provinces prindret la resolution pour la re-
duction en conformité de ladvis que le conseil destat
et moy avions donne ; hors que cela fut de surplus i)
que de toutte les compagnies dinfanterye lon en
ostteroit 50 hommes; le conseil destat fut ordonner
de faire faire la reduction et lon résolut que pour
les vieux soldats viellis ou estropied au servisse de
lestât lon ordonneroit au capiteines de les retenir en
servisce par dessus le nombre le tenpts de 6
semaines cependant que les provinces resoudroit la
dessus.

deputes des Estats Généraux pour me communiquer
les lettres que les Estats Généraux vouloit escriere
alarchiduc, au conte de Pegneranda au M»" de Leyde
et ladmiraute de Bruge sur ce que lon avoit amme
de quelque vaissaux de ce pays à Ostande, lesquels
les Estats desiroit, selon le traictte fait a Munster
sur la navigation, que lon les relesat^); japrouve ces
lestre et remercie messieurs les Estats de la commu-
nication qu\'ils men avoit donne.

deputes de ladmiraute de Rotterdam pour me demander
mon advis tousschant le licenciment que Ion pouroit
faire de vaissaux qui estoit soubs leur admirauttes
dans les rivieres au nombre de 11 ; je dis que je
croyois que lon en pouroit licencier 9 et en retenir
2 en servisce, lun a Gennep et laultre au fort de Yoorn.

deputes extraordinaire de la Province de Zelande a
la Haey pour me demender mon advis touschant les
convois et licentes que ceux de middelbourg et quelques
aultres villes estoit davis que Ion les esterait et ce
con 1) contenteroit de la simple annotation, et les
auttres de la mesme province estoit dauttres opinions
et aussi les provinces ; je leur dis qu\'il me sembloit
qu\'il falloit encore travailler auprès des auttres pro-
vinces affin que Ion put prandre unne resolution qui
fut unanime.

de ladmiraute damsterdam pour demender mon advis
sur le licenciement des vaissaux de guerre qui estoit
sur le Rhijn au nombre de 8; je leur dis qu\'il nie
sembloit que Ion en pouroit bien licencier 4 et en
retenir 4, lun a Orsoy, lauttre a Vesel [un] au Spuy
et un an fort de Schenck.

Le.... de Aoust 1648 refarent auprès de Moy
les deputes extraordinaires de la province de Zelande
pour avoir mon advis touschant les convoys et licent-
tes; je leur donnay mon advis, qui estoit que puisque
Ion avoit declare aux marschants que, quoyqu\'ils
payasset comme a laccoutumee, que \') quand lordre
seroit arete Ion leur rambourseroit ce qu\'ils avoit
pajé de surplus, Ion devoit laisser cela ainsi jusques
a ce que les aultres provinces seroit presttes, pour
faire allors un ordre conjointement.

Le.... de Aoust furet auprès de moj des deputes
des Estats Généraux pour parler avec moy touschant
unne proposition quun envoie de lelecteur de Cologne

avoit faicte; il fut résolu dans cestte conferance que
Ion traineroit cestte affaire jusques a ce que ceux de
Juiller et auttres qui en devoit esttre furet arives
pour une alliance et de faire un armee pour conserver
la Vestfalie et les aultres terres de toutte sorte de
gens de guerre.

Il y ut ce mesme matin des deputes de la Province
de Hollande auprès de moy pour me prier de vouloir
tenir la main a ce que Messieurs de Zelande ne
prinsset point de resolution particulière touschant les
convois et licentes; je leur dis ladvis que javois
donne aux deputes extraordinaire de la province de
Zelande.

Le meme jour furet encore auprès de moy trois
deputes des Estats Généraux pour prandre congé de
Moy et aussi le conseil destat.

Le.... de Aoust 1648 je partis de la Haey pour
naen aller a nimeghe, ou jarivoy le .... de Oust 1648 ;
le lendemain la Court de Geldre me vindre quérir
et me meneret au lantschap i), ou Ion fit la propo-
sition ; après je fis lire un memoire que javois donne
touschant laffaire que ceux de Nimeghe ne vouloit
point que je schansasse 2) le Magistraet. Le sindic de
la ville après la lectture du papier parla longtempts
pour dire les raisons que la ville avoit.

Le .... de Aoust 1648 je fis depescher deux ackttes
en conformité de la Resolution de Messieurs les
Estats Généraux pour les deux capitaines qui devoit
demeurer en servisse des onse que ceux de lamiraute
de Rotterdam avoit en servisse.

lavois faict et aussi a lamirautté ; aux Estats je leur
deinende ce qu\'ils trouveroit bon que Ion fit touschant
les vaisseaux de guerre qui estoit sur le Rhijn; ils me
repondiret par unne lettre que jen pourois donner acktte
a quattre et qu\'ils feroit licencier les quattre autres.

trois jours, ou M. lelecteur me fit les plus grands
honneurs que je pouvois desirer.

Le .... de Aoust 1648 estant a JSTimeghe il vindret
quelque deputes du lantschap, lesquels maporteret la
resolution qui avoit estte priese touschant la disputte
qu\'il y avoit enttre moy et ceux de Nimeghe ; la sub-
stance estoit que je aurois lelection du Magistraet
dun double nombre que ceux de la ville moffriroit.
Le lantschap et la ville demeurans en leur entier
pour pouvoir disputer devant la cour de Geldres, je
partis cestte mesme après dinee de Nimeghe pour
men aller devers Q-roeninghe.

Je depesche aussi ce mesme jour les commissions
pour quattre capitaines de navire qui devoit demeurer
sur le Rhyn, assavoir lun a Orsoy, lauttre a Yesel, au
Spuy et au fort de Schenc.

Le 1 de Septembre 1648 je suis arive a Groe-
ninge; ceux du lantschap mont faict recevoir a un
heure de la ville par deux deputes, lun de la ville,
laultre des Ommelandes. Nota bene desputes des Estats
Généraux pour les disputtes me vindret voir tous.

fus aux lantschapt avec les deputes de messieurs les
Estats, ou Ion fit la proposition.

Le 2 de Septembre jescrivis a tous les Gouver-
neurs que jatandois que doresnavant lon ut a faire
marcher linfanterye 6 de hauts et la cavallerye trois
de haut, et qu\'ils usset a tenir davant la paix toujours
bonne garde.

un petit voyage jusques a la Haeyes et revins le ... .
septembre sur la nouvelle que javois eu que le Prince
de Galles devoit ariver, mais je ne le trouve poinct.

Le ... . de ... . et.... de 1648 je fus aux Estats
Généraux touschant les points des convois et licentes,
mais il ni cy put point prandre de resolution accause
de la disparité des advis des provinces.

Le .... de ... . 1648 jescrivis unne lettre a lad-
mirautte de Zelande de me vouloir envojer la listte
des capitaines de navires de Zelan, affin que jay
lissasse i) ceux qui devoit demeurer en servisse sur
les vaisseaux que lon ne licentoit point (nota), ce qui
ce fit.

Le .... de.... 1648 je fus au conseil destat ou
je la prie de vouloir durant mon absence a Groe-
ninge de vouloir travailler sur le point de mesnage
et a mettre un nouvel estât de Guerre sur le papie
pour presenter aux Estats Généraux, mais que rien
ne seroit arete jusques a mon retour, et cy ceux de
Hollande voulut porter leurs advis a la .... 3) ce
que lon ayt a faire. Jenvoye......au pansio-
naire de hollande pour le luy dire.

Le... . de 1648 je repartis de la Haey pour
Q-roeninge, ou jarivay le____de ... . 1648.

Le.... de 1648 je repartis de Groeninge et men
revins a la Haey, touttes les affaires estant soumise.

Le.... de.... 1648 je fus au conseil destat, ou
Ion lut ce que Ion avoit mis sur le papier touschant
le poinct de mesnage, sur lesquels jus quelque consi-
deration, et Ion les schangea selon mon désir.

Le.... de 1648 Vimenom fut auprès de moy me
demander mon advis de la part des Estats touchant
les parties doutremeuse et cy Ion ne devoit pas ....\')
de la Duce de Linburg comme les Espalnols faisoit
de ce quartier; ce fut mon avis.

Le .... de .... septembre nous commensames les
affaires et fumes a lassemblee des Estats de Groe-
ninge avec les deputes des Estats Généraux.

Le 19 septembre 1648 jenvoie un gentilhomme
pour faire un compliment est escrivis unne lettre au
commandeur de Souvre 2) ^ qui estoit a Delft et qui
demandoit a esttre receu de messieur les Estats
Généraux comme embassadeur de lordre de Malte-

Le.... de.... 1648 le Prince de Galles revint
avec sa flotte a Hellevoetsluys et pour sa personne
il vint a la Haey — nota la reception.

Je partis de Groening le .... de .... 1648 3) pour
aller trouver M. le Prince de Galles; le Conte de

1) Zie over deze zaak: Aitzema. a, v. bl. 581. Het onleesbare
woord, dat uitgelaten is, moet misschien „tirer" zijn.

3) Het is duidelijk, dat de Prins door onachtzaamheid de volgorde
zijner aanteekeningen omtrent zijne reizen naar en van Groning®"
heeft verwal d.

Varvvyck est. arivee a Goeree avec unne flotte du
parlement^); messieurs les Estats envoyeret demender
mou advis ce que Ion avoit a faire. Je fus davis
que Ion ut a envojer des deputes aux deux flottes
affin de les requerir de ne vouloir faire nuls acktes
dostilite dans nos haves, ce qui fut faict par trois
deputes des Estats Généraux, et je fus aussi davis
que nous devions aussi assembler unne flotte, ce que
Ion résolut aussi.

Ceux de hollande me prieret de vouloir demeurer
encore deux ou trois jours a la Haey, ce que je fis,
et je pour le subjec des convois et licentes.

Le .., . de 1648 fut auprès de moy le pensionaire
de hollande pour me demander mon advis que nosttre
flotte, qui estoit a Goeree, cy Ion ne pouroit point \\\\

retirer quelque vaisseaux ; je fus davis quoi S), mais
que ce fusset les plus petits et que le restte y demeurât.

Les gecommitteerde Raeden dollande furet auprès
de moy (notabene) pour les garnisons dollande.

Le ..., de . ., . 1648 je partis de la Haey et men
aile au Velau a la schasse et revins a la Haey
le,,., de____

Le ... . de ... . 1648 je fus au conseil destat pour
oui[r] lire ce que Ion avoit faict touschant la propo-
sition que Ion devoit donner aux Estats Généraux
avec le nouvel Estât de Guerre.

Le .... de.... 1648 je fus avec le conseil destat
^ux Estats Généraux, ou Ion présenta le nouvel estât
de Guerre avec le point de mesnage.

dollande furet auprès de moy pour me prier de
vouloir faire i) au presidents des Estats Généraux
que des lettres que Ion avoit resolues descriere
puret esttre aretees jusques au lendemain ; je leur
promis den parler au President; ce que je fis.

Le .... de.... 1648 messieurs dollande envoyeret
M. de Brederode avec quelque deputes devers Am-
sterdam pour induire ces messieurs a vouloir ce con-
former avec ladvis des auttres villes touschant la-
faire du Brésil; j\'ai seconde ces deputes avec unne
lettre a ceux de la ville, mais ils nefectueret rien.

Le .... de... . 1648 je fus assemble avec quel-
ques deputes de Messieurs les Estats pour donner
mon advis sur quelque points que Ion devoit mettre
dans le traictte que l\'on avoit dessain de faire avec
lambassadeur de Portugal; je donnay mon advis.

Le .... de .... 1648 il y eut un depute de larchi-
duc Leopold, lequel donne un escrit aux estats Géné-
raux pour leur demender de vouloir nommer des
commissaires pour estimer la valeur du Marquisat
de Berghen sur le Zoom avec quelque deputes de
lauttre costte; je fis dire par M. Kuyt, sur ce qu\'il
y eut quelque disputte, que mon dessain nestoit point
dengager lestât, en cas que la princesse de Hogsoldre
ne voulut point raccomoder, que Ion le contraindroit.

Le pansionaire dollande fut auprès de moy pour
me demende qui je desirerois que Ion nommerait
pour cestte affaire ; je luy nommay Vimenom, RijnsouW
et le gr(effier) Müsch.

Memoire de l\'an 1649,
{Naar een afschrift van \'s prinsen autograaf te Dessau).

L\'ambassadeur de Denmarck vint le ,,,. de ....
1649 me prier de la part du roy son maittre pour
esttre parain de sa fille, J\'escrivis au roy pour l\'en
remercier et je prie le . , ,. \') de vouloir tenir ma
plasche à la ceremonie.

Le secretaire du duc de Lorraine m\'aporta aussi
unne lettre de creance. L\'ambassadeur d\'Espagne vint
me voir sur le mesme subject le 18 Décembre 1649 2).

Le 2 de janvier 1649 furent auprès de moy quelque
deputes des estats généraux pour me demender mon
advis touschant les affaires du Brésil et du traicte
que l\'on pouvoit faire avec l\'ambassadeur de Portugal,
Je dis pour mon advis que l\'on devoit areter les
articles que l\'on vouloit luy presenter et demender
positivement sa reponse la dessus, et en cas qu\'il ne
Vouloit point acchepter, que l\'on devoit songer a d\'aut-
tres moyens et les mettre en praticke. Le mesme
jour furent auprès de moi deux deputes du conseil
d\'estat pour me demender mon advis sur quelques
petit points qui n\'était pas de grande inportance.

Le pansionaire de Hollande fut aussi auprès de
moy pour schavoir quelle personne je desirerois que
l\'on nommast de la part de cest estât pour estimer
la valeur du marquisat de Bergen sur le Zoom avec
ceux des Espagnols.

Le .... de janvier 1649 furent auprès de moy
les deputes qui avoit estté à Groeninge avec moy,

2) Bovenstaande aanteekeningen zijn hier verdwaald; zij be-
hooren bij die op blz. 485, 496.

et mo demendei-ent mon advis sur ce que l\'on disoit
que les Oldamptes vouloit point laisser aller l\'argent
au Meyers de ceux de la ville et me dirent que les
estats deputes de la province avoit faict un placavt
la conttre. Il fut trouvé bon que jay écrivis aux
deputes des estats pour les remercier de ce qu\'ils
avoit faict et les prier de me vouloir mander ce qui
c\'estoit passé depuis.

Le 6 de janvier 1649 le duc de Jorck partit de
la Haey pour s\'en aller en France.

Le Prince de Galles, la princesse et moy nous le
fumes conduire jusques a Delft.

Lo 7 de janvier 1649 je partis de la Haey pour
m\'en aller à Nimegbe scbanger le magistraet,

Le 10 de janvier j\'arive a Nimeghe, le 12 de
janvier je change le magistraedt colon la vielle forme,
ceux de la ville ne s\'etant pas voulu tenir à la
résolution que la province avoit prise l\'esté passé.

de janvier 1649 Messieurs do Hollande envoyèrent
quelques deputes auprès de moy pour me prier de
vouloir elucider mon advis que j\'avois donné touschant
les affaires du Brésil, affin que l\'on mit le point ou
l\'on parle des restitutions en generale, sans que l\'ou
particulariseroit les places, mais l\'on mettroit a general
toutes les places que l\'on avoit tenue lors de la
publication de la treve entre cest estât et le Portugal-
Le 20 de janvier 1649 furent assemblées les
nobles d\'Ollande dans ma chambre.

Le ..,. de janvier 1649 messieurs les estats gene-
raux me firent prier de vouloir venir à l\'assemblee?
ou aussi le conseil d\'estat estoit; c\'estoit pour deux
affaires, l\'unne pour savoir quel droit l\'on avoit et
de quelle façon l\'on avoit maintenu son droict dans
le pays d\'Outre Meuse; l\'auttre point estoit que
ceux de Hollande avoit propose que l\'on devroit

ureter les ordonances des traitements des hauts ofi-
ciers depuis le commencement de c\'est année jusques
a ce que l\'on ut arêté un nouveau estât de guerre.
l\'on me demanda mon advis sur le premier — je
dis que je croyois que le conseil d\'estat n\'avoit rien
faict touschant le maintennement de la possession
des trois quartiers dn pays d\'Outre Meuse qu\'en con-
formité des resolutions de Messieurs les estats géné-
raux , ce que le conseil d\'estat entreprint de desmontrer
le lendemain.

Pour l\'auttre point je fus d\'advis que l\'on devoit
laisser faire les ordonnances sur le pie ordinaire
et que l\'on devoit areter un certain jour affin que
les provinces pussent apporter touttes leurs resolu-
tions touschant le nouvel estât de guerre; il ni eut
point de resolution de priese, ni sur l\'un, ni sur
1 auttre ; le conseil d\'estat fut prié de vouloir pour
le lendemain aporter tous leurs documens de tout
ce qui cestoit passe au quartiers d\'Outre Meuse
touschant le maintennement de la possession du cotté
de cest estât. ; ii

nie prier de vouloir induire les nobles a faire la
nomination des charges vaquantes et aussi pour me
prier de vouloir donner ordre et parler au prince 2)
affin que ces soldats et matelots, qui faisoit des
desordres a l\'entour de Hellevoetsluys, que l\'on y
remediasfc. Sur ce point je leur dis que le prince y
avoit desja donne ordre affin que l\'on l\'enpeschast,
est que moy j\'envoirois 50 soldats à Hellevoetsluys
pour enpescher qu\'ils ne pussent entrer dans le pays.

induire les nobles à faire la nomination, accause qu\'il
avoit aussi attasché \') de ne point faire la nomination
cy les villes ne voulurent retracter un resolution
qu\'ils aient pries, et moy j\'estois aussi de c\'est advis
que la resolution devoit esttre retractée comme estant
directement contre l\'union.

Le .... de janvier 1649 je fus aux estats généraux,
ou le conseil d\'estat aporterent unne remonstrance
de tout ce qui c\'estoit passé au pays d\'Outre Meuse.
Cela estant leu, le conseil d\'estat parti, les estats
généraux envoyerent un député de chaque province
pour aller voir le prince de Galles, lequel le jour
d\'auparavant avoit demendé audience. Y vint 2) à
l\'assemblee, s\'acit vis a vis du president et fit faire
sa proposition, après avoir dit luy mesme quelque
chose en englois, par le president 3) du roy Boswel,
lequel parla en francois, qui estoit en effect de remon-
ster en Testât auquel estoit le roy son père et de
prier Messieurs les estats de vouloir prandre esgard
est suplier de le délivrer du peril qu\'il courut de
perdre sa vie — il entra dans les estats avec le
prince son esquier et tout son conseil, lequel s\'asit
derriere luy.

Le president des estats répliqua par un compliment
est dit que messieurs les estats deliberoit sur l\'affaire.
Le prince donna sa proposition par escrit au presi-
dent en francois et puis ce leva et s\'en alla et fut
reconduit par les mesmes deputes en sortant.

Il me donna aussi la proposition en anglois ; l\'on avait
assemble beaucoup de caresses pour son audience.

1) Deze onduidelijke woorden moeten beteekenen: zij haddeO
verklaard (of besloten).
2} D. i. II vint.

Au sortir du prince l\'on délibéra sur l\'aiFaire est
l\'on me demanda mon advis, qui estoit que l\'on
devoit envoyer quelques ambassadeurs en Engleterre
pour tascher d\'areter les procedures contre le roy,
ce qui fut résolu, est l\'on résolut de envoyer Mr. de
Hemstede pour ambassadeur extraordinaire est Joa-
chimi, qui estoit ordinaire, de l\'envoyer aussi; ils
partirent quelques jours après

Le.Aî. de janvier 1649 nous receumes la malheu-
reux nouvelle eomme quoy l\'on avait exequté le roy
a mort sur un eschafaut dressé davant le "Wittehael,
quoique nos ambassadeurs avoit desja parlé est au
parlement est aux officiers de l\'armée.

Le.... de fevrier 1649 furent les estats généraux
encors auprès le prince de Galles, à present roy, luy
faire les condolences est compliments et luy donneront
le tittre de Sire est de Majesté ; ils ce couvrirent
Mr. Gent fit la haerangue, ils firait par deputes aux 3)
la P. (rincesse) royalie, la reyne de Boeme, moy et
M. ma mere aussi faire les condolences.

Le conseil d\'estat furent aussi partout, comme aussi
tous les auttres colleges est aussi messieurs les estats
d\'Ollande en corps auprès du roy, ce couvrirent est
envoierent des deputes aux auttres lieux ; les ministres
furent aussi voir le roi est aux auttres lieux aussi.

1) Over het bezoek vau de Engelsche prinsen in Den Haag zie
A-itzema, a. v. bl. 572, 617 en verder. Over Heemstede en Joachimi
z- a. bl. 620.

3) Blijkbaar is hier het handschrift verkeerd gelezen , maar wat
gestaan heeft is onzeker, waarschijnlijk: ih firent____à Ia

Le .... de .... 1649 le roy envoya Boawel i) aux
estats généraux pour les remercier et leur dire qu\'il
le l\'avoit continué comme resident en ce pays; les
estats recourent le tout comme une notification.

Le.... de.... 1649 furent auprès de moy les
deputes des estats généraux touschant le faict de la
marine, ou je donnay mon advis que l\'on devoit
suivre le vieu paie pour les vaissaux qui devoit
sortir pour croiser la mer.

à la reyne d\'Engleterre pour luy faire mes compliments
sur la mort du roy et luy donnay scharge qu\'après il
s\'en iroit à la court du roy de Fransche et demeu-
reroit la jusques a autre ordre.

Le .... de .... 1649 furent auprès de moi quel-
ques deputes du conseil d\'estat pour me demander
mon advis cy l\'on ne pouvoit pas faire vendre ce qui
ce pouvoit trouver de hley dans les magasins. Je fus
d\'avis qu\'on le pouvoit faire, mais pas tout à la fois,
et que l\'on devoit garder l\'argent qui en viendroit
pour refournir les magasins.

Le. . .. de mars 1649 Mr. de Wimenim par ordre
des estats me vint demender mon advis touschant la
mediation que les Suédois et les Polonois demendoit
de cest estât. Je luy dis qu\'il me semhloit que mes-
sieurs les éstats la devoit acchepter et y envoyer des
ambassadeurs.

Le.... de mars 1649 le roy d\'Engleterre fit de-
mander par Boswel aux estats généraux des commis-
saires pour leur donner a cognoittre des affaires
d\'importance, ce qui fut accordé, et l\'on donna des
commissaires ; le conseil du roy furent avec eux et

2) Dit verkeerd gelezen woord beteekent zeker Sonie = Saunier.
Vgl. bl. 437, aant. 2. Het woordje a is overtollig.

leur firent unne proposition, laquelle ils donneront
par escrit, qui en esfaict i) ne consistoit qu\'en deman-
dant un peu d\'argent et quelques vaissaux de guerre
pour le transporter en quelques vers 3) de ces royaumes.
L\'affaire fut envoyé aux provinces pour y délibérer
dessus.

Le . ,,, de , .,. 1649 furent auprès de moy quel-
ques deputes de la court de Hollande pour me rendre
conte des procedures qu\'ils faisoit contre la femme
du president Wingarden S).

Le.,,, de..., 1649 arivèrent quelque deputes
d\'Escosse pour traictter avec le roy d\'Engleterre,
mais il ne ce put rien conclure avec eux.

Le .,,. de ... . 1649 le roy d\'Engleterre me pria
de vouloir venir dans son conseil et y donner mes
advis touschant les affaires de corte \'•), ce que je fis
et y fus quelque fois.

Le .,, . de ., .. 1649 furent auprès de moy les
deputes des estats généraux, qui avoit estte en con-
ferance avex ceux du conseil du roy, pour me
demender mon advis et me faire raport de ce qui
c\'estoit passé. Je leur donne mon advis, qui estoit

3) Mevrouw Van "Wijngaarden werd beschuldigd van, en daarna
veroordeeld wegens het aannemen van geldsommen „van litiganten
om hunne zaken en processen te bevorderen". Hare straf was:
■15000 ponden amende en verbanning voor den tijd van 12 jaren
uit Holland en Zeeland. Zij heette Jacomina de Witte, Haar
echtgenoot, Mr. Johan Van Wijngaarden van Werkendam, reeds
sedert 1621 raad en sinds 1642 president van het Hof van Holland,
werd door de zaak zoo gecompromitteerd, dat hij in 1650 uit het
Hof verwijderd werd („tot de besoignes niet meer admissibel ver-
klaard"). Zie crimineele papieren van het Hof. (Mededeeling van
den heer Morren, R. A.).

len effect que je ne voyois pas bien comme quoy l\'on
j pouroit refuser les demandes du roy d\'Engleterre.
\' Le .... de .... 1649 furent auprès de moy quel-
ques deputes de la court de justice pour me dire
comme ils avoit résolu de \' faire demander le seau
et de suspendre par provision le president Wingarden,
et de ne plus enployer son nom dans les mandemens
de la court, allegant qu\'ils avoit unne resolution
des estats de Hollande d\'agir en tout c\'est affaire
comme il le jugeroit a propos. Je leur remercie de
leur communication.

Le ... . de ... . 1649 ariva un nomme Devislaus i),
lequel estoit envoyé de ceux qui gouvernent en Engle-
terre, fut tué dans losbtellerye ou il logoit par quel-
ques gens armees, le soir a 10 heures. Le lendemain
messieurs de la court firent faire une proclamation
par ou ils promettoit 1000 florins a celuy qui pou-
roit découvrir les gens qui avoit faict cela, et cy mesme
un de ceux qui l\'avoit faict le declareroit, il le par-
donnoit — il vint deux députés de la court auprès
de moy pour me dire qu\'ils ussent résolu cela, mais
ne l\'avoit pas voulu faire publier pour me le com-
muniquer et surtout accause qu\'il y avoit que l\'on
donnoit pardon, en ne pouvant faire cela sans mon
consentement. Je les remercie et m\'acorde a ce qu\'ils
avoit faict.

Le .... de .... 1649 furent des deputes des estats
d\'Ollande auprès de moy pour me parler cy l\'on ne
pouvoit pas licentier des trouppes estrangeres, l\'équi-
valent des 50 compagnies et aussi quelques cavallerye.
Je leur dis qu\'il me sembloit qu\'en Testât, auquel tous
nos voisins estoit, que je ne pouvois pas juger à
propos pour le bien du pays que l\'on cassast des
trouppes, et leur priée de vouloir superceder avec

cela pour le present. Trois jours après ils furent
encore auprès de moy pour la meme schose je demeu-
ray sur ce que j\'avois dit a l\'auttre visite qu\'ils
m\'avoit faictte. Cela demeura pour lors en cest estât.

de la Haey et s\'en alla couscher a Breda; le jour
d\'auparavant les estats généraux avoit pries congé
du roy.

ou don Jan de Rogis, gouverneur d\'Anvers, le vint
complementer et estoit venu pour le conduire a Anvers.

Je fus avec le roy jusques à la bruiere, ou j\'avois
faict mettre en bataille quelques.... compagnies de
cavallerye; je pris congé la du roy, la princesse le
fit aussi, qui avoit esté de tout le voyage, et nous
nous en retournâmes à Breda.

Le .... de.... 1649 fut auprès de moy l\'ambas-
sadeur de Denemarcken pour me prier de la part de
son roy pour esttre parin de la fille du roy qui
devoit estre batisée i).

Le.... de____ 1649 j\'ay recommencé a retra-
vailler avec les députes des estats généraux dans
l\'affaire de Groeninge.

Le .... de .... 1649 je fis proposer a messieurs
les estats généraux par le president cy il ne ceroit
pas bon que l\'on songeast à donner ordre qu\'en cas
que la landtgravinne vint à quitter le pays de Emden
l\'on y mit de nos trouppes dedan pour le garder en
leur places s).

Je fis proposer aussi cy il ne seroit pas bon que
messieurs les estats généraux escrivisent au province
de s\'asembler et nommer un jour affin que l\'on put

prendre unne bonnè resolution pour les affaires de
la compagnie des Indes de West, et cela le plustost
le meilleur i).

Le.... de ... . 1649 furent auprès de moy quel-
ques deputes de la province de Hollande pour me
communiquer un advis que leurs commissaires avoit
formé touschant les affaires de West Inde ; la subsis-
tance estoit que l\'on devoit ce mettre en estât au
Brésil de defensive et de bien garder les places et
aussi tenir quelque vaissaux sur la costte; en outtre
que l\'on devoit envoyer unne flotte de 30 vaissaux
pour tenir assieger la riviere de Lisbonne, et avec
cestte flotte faire encore offrir au roy cy vouloit
accepter les conditions par cy devant aretee ; en cas de
refus que l\'on ut a declarer la guerre au roy de
Portugal de la part de cest estât. Je les remercie
de leur communication et me confirma a leur advis et
a mesme tempts leur donne a pensché cy il ne valoit
pas mieux que l\'on y envoya unne flotte plus forte.

Le.... de.... 1649 furent auprès de moy des
deputes des estats généraux, lesquels de la part des
estats me communiqueront le project du traictté avec
l\'ambasadeur de Denemarcken 3) et me demendereot
mon opinion la dessus.

Je dis que je remerciois messieurs les estats de
l\'honneur qu\'ils faisoit de vouloir avoir mon advis, et
dis après que je trouve le project du traictté fort
bien faict et le temps avantageux pour cest estât.

Le.... de.... 1649 nous aretames, les deputes
des estats généraux et moy, les sentences touschant
les affaires 3), n\'ajant pas peu trouver moyen de les

accomoder; environ les 11 heures je fus accompagne
des deputes aux états généraux, ou l\'on fit entrer
touttes les parties, et l\'on y prononça les sentences
au nom des estats généraux, ce qui ajant estté faict
je m\'en retournay a mon logis accompagné des deputes.

Le.... de.... 1649 ajant apries que ceux de
Hollande vouloit a toutte force casser 50 compagnies,
je leur fis proposer par le pensionaire de la province
que cy ils voulut superceder avec cela je trouverois
un equivalent dans le nouvel estât de guerre, par ou
ils profiteroit autent que par le licenciement de 50
compagnies ; ils supercederent avec leur resolution.

Le .... de Aoust 1649 je partis de la Haey pour
m\'en aller en Zelande. Je fis un tour premièrement
dans les frontières de Flandres que je trouve en assez
bon estât, et puis arive a Flessingue le .... de Aoust
1649, ou je dine, et vers le soir m\'en allé à Middel-
bourg. Je fus receu partout avec grands tesmoig-
nage de joie ; le lendemain, qui estoit le... . de
Aoust 1649, les estats me vinrent encore complimenter,
ce qui ajant estte faict et m\'envoyant des deputes
pour me mener je fus aux estats, auxquels je fis un
compliment et les remerci de m\'avoir donné le gou-
vernement — et puis après l\'affaire de la Compagnie
de West estant mise sur le tapis, je la recommende
et propose que l\'on y devoit prandre unne bonne et
ferme resolution; il y ut deux villes qui n\'estoit pas
encore prestte, lesquels entreprirent de parller a leur
principaux les jours concicutifs. Je fus a l\'assem-
blee des estats et donne mon advis sur les points
qui furent mis en dehberation. Les estats de la
province et ceux de la ville me donneront a diner,
schacun un part, et moy je donne a coupe i) aux
estats; ils me firent a mon partement un present de

Durant mon séjour en Zelande je receus unne
lettre de ceux de la court de Geldres, qui me man-
doit l\'affaire qui cestoit passee a Doesburg et donc
ils m\'avoit fait parle a la Haey, mais depuis estoit
arive que ceux de la ville avoit ostte 3 de leur vieux
magistraat et avoit remis trois nouveaux contre la
forme ordinaire, et la court me demanda mon advis.
Je leur dis que cy l\'affaire ce poura accomoder avec
douceur qu\'il ceroit bien le meilleur, sinon qu\'il fal-
loit y procéder a main forte, et pour ce subject je
leur envoyay 5 patantes, 2 pour deux comp(agnies)
de cavallerye et 3 pour 3 comp(agnies) de l\'infanterye.

Estant arive a la Haey le president des estats
généraux me vint demender mon advis (les estats
m\'ajant desja escrit sur le mesme subject) qui estoit
sur le siege de Liege. Je dis pour mon advis que
l\'on y devoit y envoyer cavallerye et infanterye pour
tascher de faire un quartier auprès de la ville et
pour empescher qu\'elle ne fut reduitte \').

Le 1 premier et le 2 de Septembre 1649 je fus
au conseil d\'estat touschant les reparations et les
diekages qui ce devoit faire aux villes et alantour
des frontières de Flandres.

Ce resouvenir d\'avoir faict Mr. de Dona 2) gouver-
neur d\'Orange et d\'avoir escrit à la reyne, cardinal
est autres sur la paix de Fransche 3).

Le.... de Septembre 1649 je donnay unne lettre
au president des estats généraux pour la communi-

3) De brieven aan de koningin (Anna van Oostenrijk), Mazarin
e. a. schijnen dus over den vrede tusschen Spanje en Frankrijk
gehandeld te hebben. Zij zijn, voor zoover ik weet, niet bekend.

quer, qui estoit du Rhyngraefve touschant des des-
ordres que quelques troupes du roy d\'Espagne faisoit
en ces quartiers la i).

Le.... de Septembre 1649 le pansionaire de la
province de Hollande me vint prier de vouloir escriere
aux estats de Zelande affin qu\'il ce voulussent con-
former avec les autres provinces pour l\'augmentation
du traicttement de M\'\' Boreel 2), qui devoit aller
ambassadeur en Fransche. J\'escrivis la lettre. H me
demanda aussi cy j\'avois schongé à l\'équivalent des
50 compagnies. Je luy dis que je serois bientost prest.

Le,.,, de.... 1649 messieurs de Isendoorn et
Huygens me vinrent faire raport de la part de la
court de Geldres et me donneront le verbal de tout
ce qui c\'estoit passé à Doesburg, ce que ajant veu je
donne patante à la cavallerye, que j\'avois faict entrer
dan cestte ville, pour ce retourner a leur garnison.

Le présidant des estats généraux me vint demander
mon advis touschant les desordres arivés auprès de
Maestricht par les trouppes du roy d\'Espagne.

Je dis que je croyois que l\'on s\'en devoit plaindre
à l\'archiduc et luy demender satisfaction ou que l\'on
ceroit oblige de songer a d\'autre moyen 3).

Le.... de.... 1649 je fus au conseil d\'estat, ou
je proposay cy il ne ceroit pas a propos que nous
allacions aux estats généraux pour reprier encore les
provinces de vouloir ce declarer sur le nouveau estât
de guerre et les prier de vouloir ce conformer avec
l\'advis que le conseil avoit donne — il fut résolu
que l\'on iroit, et l\'on donna scharge au secretaire de
mettre la proposition par escrit.

2) T, z, p. bl, 831, Hij kreeg 14 duizend gld. \'s jaars en 6 dui-
zend voor meubelen — tegen den zin van Zeeland.

Le.... de ... . 1649 je fus au conseil d\'estat, ou
nous lûmes la proposition que l\'on devoit faire aux
estats, laquelle fut trouve bonne, et nous allames aux
estats généraux ou nous la délivrâmes, ou il fut
résolu que l\'on envoyroit la proposition aux provinces
et que l\'on la seconderoit avec unne lettre des estats
généraux bien raisonné?.

Hollande un project comme quoy l\'on pouvoit trouver
sur Testât de guerre l\'esquivaient des 50 compagnies.

Le____ de____ 1649 furent auprès de moy quel-
ques deputes des estats généraux pour me parler
touschant les 6 vaissaux et 6 fregattes qui devoit
aller au Brésil, comme quoy Ton les repartiroit; il fut
trouve bon que schaque admirautté esquiperoit un
vaissau est unne fregatte, hors ceux d\'Amsterdam, qui
esquiperoit 2 vaissaux et 2 fregattes.

Le 25 d\'Octobre 1649 je fus au conseil d\'estat, ou
il estoit arive unne requestte des It. coronels et
auttres officiers, apostillee des estats généraux, pour
avoir Tad vis du conseil d\'estat, asschavoir cy les ge-
committeerde raeden avoit eu raison de faire la
reduction qu\'ils avoit faictte dans ces compagnies;
il fut trouvé que non et nous fusmes en haut \'), le
conte Guillaume 2) aussi et tout le conseil, et nous
vimes que nous ne pouvions pas trouver de raison
que les gecommitteerde de Hollande devoit avoir faict
la reduction, mais nous donnions a schonger aux estats
généraux qu\'il ne ceroit pas bon que les estats en-
tendissent les gecommitteerde la dessus et le prieay
de vouloir diere leur resons ; il fut résolu aux estats
généraux que Ton prieroit pour le lendemain aux
gecommitteerde raeden de vouloir venir aux estats

généraux et de vouloir deduire leurs raisons; je me
retiray la dessus avec le conseil d\'estat.

Le 26 d\'Octobre 1649 je refus encore au conseil
d\'estat, ou nous fisme schercher tout ce qui c\'estoit
passe l\'an 1625, quand ceux de Zelande vouloit aussi
faire unne reductie en particulier; nous montâmes
avec le conte Guillaume et tout le conseil en haut,
croyant que les gecommitteerde Kaeden viendroit,
mais il ni avoit personne; enfin après beaucoup de
disputtes de part et d\'auttre, et moy ajant avisé avec
le conseil que l\'on devoit prier messieurs les gecom-
mitteerde de Hollande voudroit redresser eux mesme
l\'affaire ou que l\'on y devoit procéder comme dans
l\'affaire de Zelande, et l\'on ne devoit donner tempts
aux gecommitteerde Raeden que jusques a 5 heures
du soir, quel\'on ce redevoit assembler, Monsieur de
Wimenom ne voulant pas conclure, après longues
disputtes Mr. de Gendt prist la schex \') du president
et concludt que l\'on devoit depescher unne lettre
aux gecommitteerde raeden et leur envoyer la reso-
lution, qui estoit qu\'en cas qu\'il ne ce déclarasse
point a 5 heures, qu\'ils vouloit recontremender la
reduction qu\'ils avoit voulu faire, que les estats
généraux est le conseil d\'estat le ferait, asschavoir
escrieroit à tous gouverneurs, commendeurs et auttre
a qui il apartenoit, que ils missent point a soufrir la
reduction, et cy ils en avoit qui l\'avoit desja faictte,
qu\'ils lissent a reprendre leurs gens en servisse, et
ceux de la province de Hollande protesteront conttre
ce qui avoit estte conclu et faict. L\'on ce cepara
pour ce rasembler à 5 heures, ce qui fut faict, mais
les gecommitteerde raeden n\'envoyerent personne;
il ni ut que les deputes ordinaires de la province
âe Hollande, qui firent unne proposition affin que

l\'on voulust tenir pour nul tout ce qui avoit estte
faict le matin, et que l\'on donast le tempts que la
province ce put assembler, affin que allors conjointe-
ment l\'on put prandre resolution sur l\'affaire. Apres
quelques disputtes les provinces reprieèrent encore
Mr. de Gendt de vouloir prandre la chaise du presi-
dent, ce qui fut faict, Wimenom l\'ajant quitté. La
conclusion fut repriex comme celle du matin et les
lettres pour les gouverneurs et commandeurs aretees
et ordonees de les envoier ; l\'on ce ceparast la dessus.

Mais je m\'en aile en bas dans le conseil d\'estat,
ou je propose cy il ne ceroit pas bon que l\'on des-
putast quelqu\'un pour voir ce que l\'on feroit en cas
que la Hollande ne voulust point pajer les soldats;
cela fut résolu, et l\'on ce i) députa pour cela Lucas,
de Vries, le trésorier et le secretaire.

Le .... de .... 1649 furent auprès de moy quelque
deputes des estats de Hollande pour me parler tou-
schant la cassacion de 50 compagnies estrangeres en
place des auttres 50. Je dis que je croyois qu\'il valoit
mieux prendre l\'équivalant.

estant à la Haey fit des feux de joie pour la consom-
mation du mariage du roy d\'Espagne et de la fille
de l\'empereur 2); il m\'envoya enprunter quelque pieces
d\'artillerye que je luy fis donné.

Le .... de novembre 1649 l\'ambassadeur d\'Espagne
me donna a dine (ne S) me fit prier par son secretaire);
il y avoit aussi au diné le conte Guillaume et la

pluspart des deputes des estats généraux et le greffier,
lesquels il avoit faict prier comme particulier; c\'estoit
a unne table ronde sur laquelle il donna diner.

Le .... de novembre furent auprès de moy quelque
deputes des estats généraux pour l\'affaire du Brésil.
Le.... de novembre ils furent encore auprès de
moy, ou l\'on trouva bon que j\'ecrivisse unne lettre
à l\'admirautlé de Amsterdam affin qu\'ils voulussent
lever autant de soldats qu\'ils jugeroit que les vais-
saux de leur college, qui estoit prest, pouvoit trans-
porter au Brésil, et l\'on leur envoya de carga i) pour
ce subject toucher "Willem 2) et escriere

comme il avoit esté résolu. Ils ne 3) repondirent et
manderont quelques dificultes et aussi aux estats
généraux, lesquels mémoires\'"\') leur écrivirent qu\'ils
ussent a lever les dits soldats.

Le.... de.... 1649 je fus au conseil d\'estat et
de la avec eux aux estats généraux, la ou il y avoit
aussi de deputes extraordinaire des estats d\'Ollande
pour justifier cestte resolution que les gecommitteerde
raeden avait voulu mettre en excécution. Pour la
reduction des 27 compagnies l\'on demanda l\'advis de
le conseil d\'estat cy l\'on n\'avoit pas faictte toutes
les reductions precedentes celon la resolution des
estats généraux, ce qui fut trouvé avoir estte faict;
enfin après beaucoup de disputtes l\'on ce cepara sans
rien faire, les deputes des estats d\'Ollande ajant dit
qu\'il feroit rapport de tout ce que le lendemain ils
raporteroit leur resolution.

2) De bedorven woorden bedoelen, dat de prins den brief liet
schrijven. Op de opengelaten plaats staat „jemtie"(?). Misschien:
... je me fis cherchez [De] Wilhem ..,

Le.... de.... 1649 je fis propose aux estats
d\'Ollande par le pansionaire Oats que je voyois que
l\'on ce disputoit cy fort touschant cestte reduction,
cy il ne vaudroit pas mieux que messieurs d\'Ollande
vinsent en conference avec les auttres provinces sur
tout Testât de guerre et prirent resolution la dessus,
et que la dedans Ton feroit influer la reduction de
ces 27 compagnies; ils ny voulurent point entendre,
mais aller escrire aux estats généraux pour tascher
de faire passer la resolution, mais il n\'en pouvoit
venir à bout.

des deputes de la province de Hollande, assavoir de
chaque ville un avec le pancionaire, pour me remontrer
Testât de leur finances et me proposer trois points
pour mesnage, assavoir:

le, la cionversion des cuirassiers en carabins;
2e. de casser la moitié de la cavallerye;

et de ne point donner de scharges militaires
jusques a ce que Ton ut arete le nouvel estât de
guerre. Je leur dis que c\'estoit tous des points qui
touscboit la généralité et que me sembloit que le
malheur i) ceroit d\'entrer en conference avec les
auttres provinces sur ces points ; après quelques dis-
cours fut trouvé bon que Ton envoyoit les gecom-
mitteerde raeden pour m\'informer particulièrement de
Testât des finances et combien la province payoit
plus qu\'elle en tiroit de moyens.

Le lendemain les gecommitteerde raeden furent
auprès de moy et me montreront le revenu et la
depance de la province et me montreront qu\'il s\'en
falloit environ deux millions que la depance estoit
plus grande que le revenu de la province.

Le 8 de december 1649 j\'envoyay vers le pan-
cionaire de Hollande et le prieay de vouloir proposer
de ma part que je voyois bien qu\'il faylloit mesnager,
mais que pour la forme je croyois qu\'il avoit i)
mieux pour le service du pays, en place que l\'on
cassat les 50 compagnies ou 50 compagnies estran-
gers, l\'on ut a prandre unne compagnie de chaque

pouroit casser pour l\'equivalent des 50 compagnies;
que en place de casser la moitié de la cavalerie l\'on
ut a casser seullement 10 compagnies et reduire
touttes les auttres à 45 schevaux et que je me lais-
serois enploier auprès des auttres provinces pour le
faire passer.

La mesme apres-dinee vinrent des deputes de
Hollande auprès de moy, de chaque ville un, avec le
pancionaire de la province, et c\'estoit pour incister
sur leur cassation. Je leur montra un memoire, par
lesquels je montrois des perttes 3) par equivalent a
tous leur posttes quils avoit demende, par ou l\'on
profitoit 1300.000 florins sur Testât de guerre. Je le
leur donnay par escrit et ils dirent qu\'il le aporteroit
à leur principaux affin de deliberer la dessus.

Le.... de december 1649 messieurs de Hollande
furent encore auprès de moy avec un mesme nombre
de deputes que par cydevant, pour me prier de
Vouloir esttre de leur sentiments touschant l\'affaire du
mesnage; après leur avoir dit mais raisons au con-
traire et après quelque discours ils ce retireront.

Le.... de.... décembre 1649 furent auprès de
moy quelques deputes des estats généraux et nous
aretames un project que Ton pouroit presenter aux

estats généraux pour la forme du gouvernement mili-
taire et politicque au Brésil.

Le .... de décembre 1649 furent auprès de moy
quelques députés des estats généraux et du conseil
d\'estat pour me demander mon advis sur les nouvelles
que l\'on avoit, que les trouppes du duc de Loiraioe
estoit logees dans le pays de Ravesteyn i) [sans] en
ajant donne cognoissance aux estats, en ajant reçue
lettre du gouvernement de Ravesteyn, et cy l\'on devoit
donner audience a certain secretaire qui avoit donne
des lettres de créance. Je dis qu\'il me sembloit que
l\'on devoit donner audience et en mesme temps congé,
du moins pour les faire deloger de là; qu\'il me
sembloit que cela estoit trop près des frontières de
cest estât pour les soufrir la.

Le 18 2) de December 1649 je fus aux estats, ou
le conseil d\'estat vint aussi, affin de déliberer sur le
logement des trouppes loiraines dans le pays de
Ravesteyn ; après que l\'on ut leu deux mémoires, l\'un
de l\'envoyé de monsieur de Loiraine et l\'autre <ie
M"", Brun, ambassadeur d\'Espagne, aussi concernant
la mesme affaire, l\'on me demanda mon advis, qu®
je donnay de cestte sorte, assavoir que je croyois que
l\'on pouroit entrer en conference avec l\'ambassadeur
d\'Espagne sur ce logement, luy le demandant par
l\'escrit qu\'il avoit faict délivrer ; que l\'on devoit aussi
escriere en termes significatifs et pressant a l\'arcbiduc,
au duc de Loiraine et au prince de Solms, affin qu\'ils
fissent deloger les trouppes de la ou ils sont, ou
qu\'autrement l\'on ceroit obligé a songer a dauttres
moyens ; en attandant qu\'il me sembloit très a propo®

1) Zie Aitzema, t a. p. bl. 819. In de woorden „(sans) en ajant
moet weder een fout schuilen: aanvankelijk was een woord ope"\'
gelaten. Misschien is te lezen: sans en avoir.

que l\'on fit assembler à l\'entour de Bolduc des troupes
de cavallerye et infanterye pour, en cas de non
delogement, estre en estât de les faire deloger; après
avoir donne mon advis l\'on demanda celuy du con-
seil d\'estat, qui fut conforme. Après cela les pro-
vinces adviserent et ce conformeront avec mon advis,
cy bien que ces points qui le contenoit mon advis i),
furent arete et moy remercie et priay de vouloir
donne ordre pour faire assembler des trouppes.

Le memo jour, 18 de Décembre 1649, je donnay
patente pour 48 compagnies de cavallerye pour venir
a Osterwyck, le Rhyngraefve les devant commander;

fanterye pour ee mettre dans BoldUc, et je fortifie
aussi les garnisons d\'alantour du pays de Ravesteyn
et du Brabandt d\'infanterye.

Le 26 de Décembre 1649 furent auprès de moy
les gecommitteerde raeden de Hollande en corps et
me proposèrent cy il ne ceroit pas a propos que l\'on
fit unne monsttre à l\'infanterye et la cavallerye qui
sont a l\'antour de Bolduc. Je leur repondis que j\'en
parlerois avec ceux du conseil d\'estat.

Le 27 de Décembre 1649 je fus au conseil d\'estat,
ou je propose cy il ne ceroit pas bon que l\'on depu-
tast quelque deputes du conseil pour aller faire unne
revue des trouppes d\'infanterye qui sont dans Bolduc,
et aussi de la cavallerye logée a Osterwyck, car l\'on
parloit que ils ceroit pas en bon état, et par ce moyen
l\'on en pouroit schavoir la vérité ; cela fut trouve
bon et l\'on y députa pour y aller Mr Barendrecht et
Lucas. Je dis que je mi trouverois aussi. En outre
Ton luct dans le conseil d\'estat unne resolution des
états généraux, par laquelle ils m\'otorisoit avec le

conseil d\'estat pour faire ce que nous jugerions le
plus a propos pour le bien de Testât dans le delo-
gement des trouppes du duc de Loiraine. Nous
résolûmes que Ton escrieroit à tous les gouverneurs
dalantour que Ton ut à ne leur envoyer nulle vivres
et aussi que ceux de la Meyerye ne leur envoyaschent ;
de plus Ton m\'autorisast qu\'en cas qu\'ils ne deloga-
sent de là, ou trainoit a en délogé, que je les ferois
deloger, mais neenmoins, devant que Ton inplora la
force, d\'attandre la responce de Tarscbiduc et du duo
de Loraine; je fis dire le mesme jour par le presi-
dent aux estats généraux que je m\'en allois en Greldre,
cy ils n\'avoit rien à me com[muniquer] ; ils députeront
trois de leur co[llege pour] me venir souhaitter bon
[voyage].

Le 30 Décembre 1649 je fus à Tassemblee, les
ajant faict prier de vouloir s\'assembler. Ils m\'en-
voyerent com[plimenter] par des deputes des estats
de Geldres, estant arives a Aernem le soir d\'aupara-
vant. Je proposay qu\'il me sembloit que ils devoit
areter Testât de guerre comme il estoit, et touschant
les points de mesnage d\'autoriser leurs deputes pour
entrer en conferances avec les autres provinces et le
conseil d\'estat; que ceux la le manderoit a la court,
a qui Ton ajoindroit des deputes pour descreter fina-
lement toutte l\'affaire.

Je propose aussi que ceux de Nimeghe presentoit
de vouloir suivre la resolution des estats, mais que,
comme Tannee passee ils ne l\'avoit point voulu faire,
j\'étois demeure en la vielle position ; que je cerois
bien ayse de schavoir des estats comme quoy je
devrois agir dans cestte affaire. Ils me dirent que

les deux propositions ils les porteroit dans les quar-
tiers et que l\'on y delebreroit desus.

Le mesme jour j\'aycrivis unne lettre aux estats
généraux, par laquelle je leur menday que les Lorains
estoit délogés et qu\'ils ne trouveroit pas a propos
que l\'on renvoyast nos trouppes que nous avions a
Boldue alantourles renvoyait dans leurs gar-
nisons.

Syn Hoheyt gecomen synde binnen Nimeghe den
10 Jannuarius sti[lo] [vete]re, syn de magistraet hem
komen wellecomen; naadat Syn Hoheit haer daer-
over bedanckt hadde, heeft haer geseyt, dat hy
gekomen was om volghens de resolutie van de lant-
schapt de magistraet te eligeren uyt een dobbel ghetal,
en dienvolgens haer versochte de nominatie van twee
te willen maecken om daeruyt een te mogen eeligeren
tot ordinaris borgemeester, en daerenboven noch
4 te nomineren uyt de 6 ordinaris tot 2 regeerende
borgemeesters, en dat hy haere nominatie teghens
\'s anderen daeghs sonde verwachten — nae eenighe
debatten met de sindicus heeft de magistraet aen-
genomen over de saecke te delibereren en syn daerop
vertrocken.

Die sellefste naevent syn noch by Syn Hoheyt
gheweest de gedeputeerde van \'t hoff van öelderlant,
dewelcke seyde dat se met die van de magistraet ghe-
sproocken hadde en van deselve versocht dat se
soude willen eenighe voorslaeghen van accomodatie

voorstellen, maer hem \'t selve niet willen i) doen
hehhen de gedep[uteerden] te ghelyck ook ghesegt,
dat de magistraet haer versocht hadde om hy SyQ
rioheyt te gaen en deselve te induceeren om io
conferentie te comen met de magistraet om te sien
off raen sich soude kunnen accomoderen. Syn Hoheyt
heeft geseyt, dat hy hem daerin niet konde inlaeten,
maer geresolveert was te hlyven hy de resolutie van
de lantschap, en dienshalven begeerde nominatie, en
versocht de gedeputeerde hetselve voor antwoordt te
segghen aen de magistraets gedeputeerden, en daerop
syn die gedeputeerde vertrocken.

\'s Anderen daeghs, wesende den 11 Jannuarius,
quam wederom de gedeputeerde van \'t hoff by Syn
Hoheyt en seyde, dat de magistraet by haer waeren
gheweest, dewelcke haer versochte eenighe voor-
slaeghen van accomodatie te willen aen Syn Hoheyt
doen, noch seggende dat sy der geene en conde doen,
maer dat sy der van Syn Hoheyt soude verwachten.
Nae eenighe discoursen tusschen Syn Hoheyt ende
gedeputeerde van \'t hoff was het eynde, dat Syn
Hoheyt versochte de gedeputeerde van \'t hoff aen die
van de magistraet te willen seggen, dat Syn Hoheyt
geen voorslaeghen van accomodotie konde doen, en
dat hy persisteerde te willen hebben nominatie om
te eligeren volgens resolutie van de lantschap, en
versochte dat se deselve souden willen doen. Ue
gedeputeerde Van \'t hoff hebben aengenomen haer
hetselve te seggen en haer te raeden de nominatie
te willen doen.

Savens ontrent 6 uren sont Syn Hoheyt den heer
Schonbergh 2) aen den eersten borgemeester om hem

1) Er staat denkelijk willeïï = willende; het woordje „hem"
moet dan wegvallen, of wel voor „hem" is te lezen: hebben, e"
met „doen" de zin te sluiten.

aen te dienen dat Syn Hocheyt versocht, dat de magis-
traet soude believen noch deselve navent comen haer
resolutie seggen op \'t ghene Syn Hoheyt van haer
begeert hadde. Den borgemeester antwoorde, dat
hy 1) datelyck de magistraet soude haer resolutie aen
Syn Hoheyt brenghen.

Daerop liet sijn Hocheyt de heeren van \'t hoff
haelen, opdat sy souden moghen horen en present
wesen als de magistraet soude comen; de gedepu-
teerde van \'t holF quaemen, en nae eenich verblyff
quaeme de twee regeerende borgemeesters en den
sindicus van de stadt, dewelche gaeven aan Syn
Hoheyt een pampier over en seyde, dat het de nomi-
natie was. Syn Hocheyt hetselve opgedaen hebbende
sach datter maer nominatie gedaen was van 4 personen
om daer uyt twee borgemeesters te kysen, namentlyck
twee waeren genomineert uyt de ordinaris burge-
meester en de twee andere waeren uyt de raets-
vrunden genoempt, en bovendat noch was een protest
daeronder, gelyck breder gesien kan worden uyt de
copie hier annex 2).

Syn Hocheyt gaf het pampier weder aen den
syndicus en syede, dat hy sulcke nominatie met
protestatie niet konde aennemen, en bovendat dat hy
saegh datter maer 4 genomineert was, daer ter con-
trarie Syn Hocheyt aen den magistraet geseyt hadde,
dat hy pretendeerde, dat se hem eerst twee uyt de
raets-vrunden sonde noemen, om daeruyt te eeligeren
onder de 6 ordinaris burgemeester 3) en dan dat uyt
de 6 vier souden moghen genomineert werden, om
daeruyt electie te moghen doen tot twee regeerende
borgemeesters; dat hy daerby persisteejde en haer

verclaerde, dat hy geen nominatie soude aennemeQ
soo se niet presiselick en sonder protestatie was, en
bovendat haer geseyt dat se s\'anderen daeghs tegheos
9 uren hem soude willen haer lestte resolutie laten
weten, en onderen tusschen oock versocht, dat se
teghens tien uren de magistraet wilde doen ver-
gaederen. Sy hebben aengenomen rapport te doen
aen haere principaelen [en] teghens s\'anderen daeghs
te 9 uren haer resolutie te brenghen; daerop ver-
trocken [sij] en weynich daernae de heeren van \'t hoff
retireerden haer oock.

Dinsdaghs, wesende den 12 Jannuarius 1649, quame
\'s morghens te 9 uren by syne Hocheyt de gedepu-
teerde van \'t hoff en seyde datse een seeker ghe-
schryfte ontfanghen hadden van den sindicus van de
stadt (onder die protestatie nochtans dat in cas bet
syn Hocheyt niet en gheviel, dat sy hetselve soude
wederom nemen); het geschryfte was volghens de
copie hier annex \'), hetwelcke niet konde ontfanghen
worden doordien dat het teghens den ander strijdich
was, ende dienvolgens versochte syn Hocheyt de ge-
deputeerde van \'t holf hetselve gheschryfte wederom
te gheven en aen de magistraet rondelyck af te
vraeghen of sy geresolveert waeren nominatie te
maecken ofte niet, en dat wesende, dat sy hetselve
souden doen datelyck.

De gedeputeerde van \'t holf syn daerop vertrocken;
een weynich tydts daeraen soo syn sy wederom ge-
comen en gesegt dat de sindicus haer verclaert hadde,
dat die van de stadt niet anders geresolveert was te
doen; daerop heeft syn Hocheyt gesegt aen de ge-
deputeerde van \'t hoff, hoe sy meynighe 2) te proce-

deren tot de electie van de magistraet, dewelcke syn
daerop vertrocken en syn dattelijck daernae gecomen
de twee regeerende borgemeesters en hebben syne
Hocheyt gesegt dat de magistraat bij den anderen
vergaedert waeren en hebben syn Hocheyt daer ge-
conduiseert.

NB. Kopij naar het stuk, geheel eigenhandig ge-
schreven door Prins Willem II, dat lernst
in het huisarchief van Z. D. H. den hertog
van Anhalt genomen (door Jhr, J. W. van
Sypesteyn),

(Naar een afschrift van een autograaf van prins
Willem II in hei Archief te Dessau).

m\'envoyerent dire adieu par quelques deputes et me
firent present de 6000 florins; la court et la chambre
des contes me vindret dire adieu en corpts.

Le lendemain, estant le .... de janvier 1650, je fis
reveue de toutte les compagnies d\'infanterye qui
estoit dans Bolduc, ayant faict venir dextraordinaires

nombre de.... compagnies. Il y avoit deux du
conseil d\'estat present, lesquels l\'on avoit envoyé a
ma requisition 2); l\'on avait faict mettre toutte I\'in-
fanterye dans le schateau et l\'on les fit defiler sur la
place du chateau.

Le .... de janvier 1650 je fus de Bolduc a Ooster-
wyck, ou je fis la reveue de la cavallerye, qui estoit
composée en .... compagnies. Ji dine avec le Rhyn-
graefae et revins a Bolduc coucher.

Le .... de janvier 1650 je fis reveue de toutte
les compagnies d\'infanterye qui estoit dans Breda, en
ajant faict venir quelques unes des garnisons... •
voisinnes ; le nombre des compagnies estoit de ... •
compagnies, Je partis le mesme matin et m\'en vins
coucher a Bolduc.

Le.... de janvier 1650 je partis de Bolduc et
m\'en vins coucher à Nimeghen (devant que partir de
Bolduc j\'escrivis aux estats généraux que j\'avois veu
les trouppes et les schevaux en bon estât).

Le.... de janvier 1650 je fus a la maison de ville
et y schangc le magistraete ; je partis encore le mesme
jour de Nimeghen en batteau, après qu\'il m\'avoit
donné à diner et arive le lendemain a la Haey.

Le.... de janvier 1650 messieurs les estats géné-
raux me firent complimenter par trois deputes de
leur corps sur mon arivée.

Le .... de .... 1650 ceux du conseil d\'estat m\'ont
communique une lettre qu\'ils vouloit escrire aux
estats généraux, touschant pour les admonester de
vouloir résoudre sur le nouvel estât de guerre.

Le.... de.... 1650 j\'ay esté au conseil d\'estat
touschant un advis quel\'on devoit donner aux estats
généraux touschant le pays de Outre Meuse; l\'on a
formé l\'advis par lequel on demonstre que nous en
sommes en justfe possession.

Trois deputes de la part de tous les aultres deputes
de Geldre ont estté auprès de moy pour me demander
mon advis sur ce que ceux de Hollande les pressoit
de ce declarer sur les points de mesnage et sur 1®

nouvel estât de guerre. Je leur ay remercié et leur
ay donné pour advis qu\'ils devoit dire ce qui avoit
estté résolu dans la province et prier ceux de Hol-
lande de ne rien faire jusques a ce que toutte les
provinces estoit partis i).

Les députés dc Zelande ont estté aussi pour le
mesme subject auprès de moy — je leur ay dit la
mesme schose que j\'avois diet à ceux de Geldres.

Le.... de.... 1650 le tresorier Brassert fut
auprès de moy et me communiqua l\'advis que le
conseil d\'estat devoit donner aux estats généraux
sur l\'affaire des (retarcioneele) 2) contributions que
l\'on avoit a disputer avec ceux de l\'auttre costé 3) ;
j\'aprouve l\'advis et remercie de la communiquation.

Je luy donnay unne lettre du Ehyngraefve pour
la communiquer au conseil, d\'estat touschant cy les
convois, qui allait de Mastricht à Bolduc, de pouvoir \')
pas loger dans les villages sans estre obliges de payer.

Le.... de... . 1650 Monsieur Capelle et Coc
ont estte auprès de moy, estant deputes des estats
généraux, pour me demander mon opinion sur les
preparations que l\'on pourait faire pour la flotte que
l\'on vouloit envoyer conttre Portugal.

J\'ay dit que je croyois que l\'on devoit mander les
admirautés et leur commander de faire des listtes
des vaisseaux qu\'ils ont, en oultre ce qu\'il y auroit
de besoin, et combien d\'argent pour mettre cestte
flotte un estât, et aussi de faire faire unne repartition
combien chaque college auroit à esquiper des vaissaux.

Le .... de .... 1650 je suis parti de la Haye pour
m\'en aller a la schasse au Velau.

Le .. .. de ... = 1650 je suis allé à Aerhnera, ou
je fus le lendemain à l\'assemblée de la court et des
députés extraordinaire de chaque quartier touschant
les affaires du nouvel estât de guerre et de mesnage.
Je fis unne proposition, laquelle fut arrêté, a schavoir
que pour contenter ceux de Hollande l\'on hcencieroit
55 compagnies d\'infanterye et de cavallerye 12; que
les oficiers licencies auroit: les capitaines d\'infanterye
1000 florins par année, et les capitaines de cavallerye
1500 florins; les cervices ceroit ostées dans les villes
qui ne contribuent point pour le bien commun, et
les cuirassiers ceroit chenges en cavaliers, et que le
restte de Testât seroit arrêté selon qu\'il a esté pro-
posé par le conseil d\'estat.

Le .... de .... 1650, estant de retour à la Haey,
fuirent auprès de moy les deputes des estats géné-
raux touschant les aflPaires du Brésil et aussi tou-
schant la flotte; Ton parla avec les bewinthebbers
et aussi avec Tamiral Tromp touschant la flotte, mais
il ni ut rien de conclu.

Le.... de.... 1650 furent auprès de moy les
députes des estats généraux touschant l\'affaire de
Groeningue ce qui restoit à faire, et le lendemain
nous aretames la sentence, qui fut prononcée dans
Tassemblée des estats généraux.

Le .... de.... 1650 je fis avertir le conte de
"Warfusé, qui avoit querellé avec le prince de Gavre
lequel estoit eschappé; le lendemain il revint et je
les fis venir tous deux avec moy, l\'un mené par le
lieutenant des gardes et Tauttre par l\'enseigne. J®
les accommode et les fis embrasser.

1) Over den graaf van Warfusé zie Fruin, aant. op Droste, 2688.
De prins van Gavre was waarschijnlijk een zoon van Karei van
Egmond, Lamoraals zoon.

schant les reparations des fortifications que l\'on or-
donna d\'estre faicttes.

Amsterdam pour parler avec ceux du magistraet pour
voir cy ils ne voudroit pas me prester deux raillions
sur [une] de mes terres que je leur engagerois.

Le..., de... . 1650 arriveront à la Haey les
députés extraordinaires de la province de Zelande
touschant le nouvel estât de guerre et me vindret
visitter en corps.

de Hollande de me vouloir délivrer quelques terres
de fis de commis \') en plasche d\'auttres en Zelande
que je remettrois en la place dans le fis de commis ;
cella me fut accordé.

Le .... de.... 1650 Knuyt fut auprès de moy de
la part des estats généraux pour me demender mon
advis touschant Salé 2). Je fus d\'advis que l\'on devoit
tascher de le tenir hlocque autant qu\'il ceroit possible.

Le .... de .... 1650 fut faictte unne proposition
aux estats généraux de la part de la contesse d\'Oost-
friese, la veuve, et de moy, comme tuteurs, pour
prier messieurs les estats généraux comme executeurs
du testament de vouloir escriere aux estats du pays
qu\'ils ussent à nous reconnoisttre, ce qui fut faict 3),
Le____ de____ 1650 furent auprès de moy quel-
ques deputes des estats de Hollande auprès de moy
pour me prier vouloir esttre de leur sentiment tou-
schant le mesnage et Testât de guerre,, et de vouloir
induire les auttres provinces au mesme sentiment;
je les repondis que je ne pouvois pas esttre de leur
sentiment et par consequendt je ne pourois pas me

Le .... de.... 1650 je fus aux estats généraux,
ou touttes les provinces dirent leur advis sur le nouvel
estât de guerre; il ni eut que la Hollande qui de-
meura senile dans son opinion, les 5 auttres provinces
estant d\'un mesme sentiment; celle de Groeningue
estoit absente; il ne put neenmoins esttre rien résolu.

Le.... de.... 1650 je receu nouvelles qu\'il ƒ
avoit un soldat prisonier a Dort qui avoit tué un
homme ; je envoyay le fiscal et escrivis au magistraete
affin qu\'ils le luy voulussent remettre entre les mains,
affin que l\'on le fit juger par le conseil de guerre;
ils ne voulurent point le faire et m\'envoyeroit des
députés. Apres quelques disputtes je résolus, affin
que l\'affaire demeurast en estât, de donner pardon
au soldat, cy bien que moy et ceux de Dort nous
n\'avions nul préjudices, et l\'affaire s\'accomoda ainsy.

un gentilhomme pour me dire qu\'il venoit en ce pay^
et me pria de vouloir envoyer mes batteaux au Sas
de Gendt, ce que je fis. Je donnay cognaissance de
sa venue aux estats généraux par le president de
cemaine, que je priay de le vouloir dire à l\'assemblée*

Et comme le roy fut arivé à Breda, il en donne
cognaissance aux estats généraux, lesquels luy en-
voyèrent quattre députés pour le complimenter sur
sa venue en ce pays et luy faire compliment.

Le .... de .... 1650 fut auprès de moy Meynders-
wick de la part des estats généraux pour me demender
mon advis cy l\'on ne devoit pas escriere a

et au duc de L\'orraine touschant le scbateau de
Steyn i) sur la Meuse — je fus d\'advis que V^n
devoit escriere.

Le.... de.... 1650 furent auprès de moy Mr.
Huygens et Linteloo de la part de la court de
Greldre, et me donneront une lettre de la ditte court
et me proposeront de leur part que, puisque l\'on
devoit aller commencer le procès qui est enttre
l\'electeur de Brandenbourg et ceux de Geldre et
que peut-esttre il y auroit besoin de quelque argent,
ils me prioit de vouloir faire tenir quelque somme
d\'argent prest, affin que, cy il y en avoit besoin, l\'on
s\'en put servir.

Je leur repondis que je donnerois scbarge que l\'on
en tiendroit prest pour leur donner cytost qu\'ils en
auroit de besoin.

Le .... de .... 1650 furent auprès de moy quel-
ques députés de la ville de Rotterdam pour me prier
de vouloir entremettre mon autoritté auprès ceux de
la court de Hollande, affin qu\'ils ne ce meslassent
pas dan l\'affaire que la femme de Grotius 3) collicy-
toit conttre ceux de la ville. Jé le leur ay promis
d\'en parler à ceux de la court, affin que l\'on laissoit
l\'affaire en son entier sans y rien disposer desus.

Le ... . de ... . 1650 Mr. Barendrecbt a estté
auprès de moy de la part du conseil d\'estat pour me
communiquer que ceux de Amsterdam avoit refusé
aux commissaires, que le conseil d\'estat y avoit an-
voyé, de permettre de faire battre le tambour pour
y faire des levées pour envoyer au recbift S). Je luy
ay dit que je croyois que le meilleur ceroit d\'eu
donner cognaissance à la généralité, pour savoir ce
que l\'on auroit à faire.

2) De prins spreekt over de bekende aanspraken der familie De
Groot op de uitbetaling van de jaarwedde, door Rotterdam, naar
zij beweerde, nog verschuldigd aan Hugo Grotius, als pensionaris.

Le .... de .... 1650 ont estté auprès de moy deux
deputes de la court de Hollande pour schavoir mon
opinion sur un placart, qu\'ils avoit envie de faire
faire contre un petit livre qui avoit estté faict sur
la sentence, que l\'on avoit donnée contre la femme
du president Uitgaerden 3). J\'ay dit que je ne trou-
vois rien à redire que l\'on le puhliast.

ou le conseil d\'estat estoit aussi, ou il fut résolu
que l\'on me prieroit et le conseil d\'estat nous otori-
seroit affin que nous ne soufririons point que quelque
province àpart cassast ou reduisist de la milice de
la généralité.

ont estté auprès de moy pour me remonstrer comme
quoy ils estoit en disputte avec ceux de la compagnie
de ...... 1) touschant les prises que ceux, qui avoit

des lettres de represailles, faisoit, assavoir qu\'ils
pretendoit qu\'il n\'apartenirent 2) qu\'a eux d\'en prandre
cognoissance, et les admirauttes croyoit que cestoit
leur scbarge; ils me prieront d\'en vouloir favoriser
leur affaire aux estats généraux ou ils l\'avoit portée
— je leur dis que je cerois bien ayse de les favoriser.

Le,... de____ 1650 le president des estats gé-
néraux me communiqua de la part des estats un
memoire que le résident de Fransche Brasset avoit 3),
tandant que l\'on voulust donner ordre qu\'il ne ce fît
point icy des levées conttre la Fransche, et me âe-

1) Opengelaten als onleesbaar (op den rand: „noesbirde"). Er
heeft blijkbaar gestaan: „Westinde".

manda mon advis, qui fut que Je croyois que l\'on
pouvoit renouveler le placart contre les levees des
gens de guerre que l\'on avoit faict l\'année passée.
Je me suis accordé que l\'on le devoit faire comme
celuy de l\'annee passée.

Le..,, de.,.. 1650 furent auprès de moy les
députés des estats généraux pour me parler et me
montra les points qu\'ils avoit tirées des lettres du
Brésil et aussi de l\'instruction qu\'avait eu l\'admirai
Wit Wittense, lequels point estoit conttre luy.

Le .... de .... 1650 furent encore auprès de moy
les mesmes deputes des estats généraux avec une
resolution, par laquelle l\'on nous autorisoit de faire
ce que nous jugions a propos. Nous résolûmes de
faire areter Wit Wittense, et nous résolûmes aussi
que l\'on escriroit aux admirauttés de faire areter les
capitaines qui avoit este au Brésil, et j\'ay écris ces
lettres. Nous donames aussi notre advis aux estats
généraux que, pour estre les juges de ces gens icy,
l\'on pouroit faire assembler quelques députés de
chaque college des admirauttés, ce qui fut trouvé bon
et résolu; et je donnay charge a Gloser de [le] luy
dire et le faire conduire en sa maison par un chergent
et quelques soldats et le faire garder la jusques a
auttre ordre.

L\'apres-dine furent encore auprès de moy les
mesmes députés de la part des estats généraux pour
me prier de vouloir faire amener Wit Wittense sur la
porte. Je donnay scharge à Gleser le soin de la prison.

Le.... de.... 1650 je fis venir auprès de moy
le pansionnaire de Hollande et le prieay de vouloir
dire à l\'assemblee de ma part que je les prieois de
vouloir encore resumer les propositions que je leur
avois faictte par cydevant touschant le mesnage et
ce qui en depent.

sioBaire d\'Ollande et le prieay de dire à l\'assemblee
que je demandois trois jours de tempts pour pouvoir
faire de nouvelle propositions touschant le mesnage.

Le .... de .... 1650 j\'ay donne au pansionaire
de Hollande par escrit une nouvelle proposition tou-
schant le mesnage.

députés du conseil d\'estat pour me parler touschant
ce nouveau placart que l\'on devoit faire contre les
levées des gens de guerre — je me suis accordé que
l\'on le devoit faire comme celuy de l\'année passée.

Le.... de May 1650 furent auprès de moy de®
députés de la Hollande, de chaque ville un député,
pour me prier de me vouloir conformer avec eux
touschant leur resolution sur les points de mesnage
et de vouloir recommander l\'affaire aux provinces.

Je m\'en suis excusé et ay dit que je ne pouvois
pas esttre de cestte opinion ni tascher de induire les
auttres provinces a en esttre.

Le ... . de Mey 1650 nous fumes aux estats
généraux, ou estoit aussi le conseil d\'estat et beau-
coup de deputes extraordinaires de la province de
Hollande, ou l\'on parla tout haut le faict du mesnag®)
mais il ni put esttre rien de conclu acause que la
Hollande demeura ferme dans sa resolution et le®
auttres provinces dans les leur, comme moy et 1®
conseil d\'estat dans nos advis sur ce point.

Le..,, de Mey 1650 fut auprès de moy le pan*
sionaire de Hollande pour me prier de la part des
estats de Hollande de vouloir faire remettre
"Wittense de la prison dans son ostellerye, ou il avoi\'\'
esté areté devant que d\'avoir estté mis en prison
Je dis que je songerois. Je priay le president de®
estats généraux de vouloir communiquer cecy à l\'a®\'

semblée des estats généraux pour schavoir ce que
j\'aurois à faire; il fut pris un resolution des estats

Je fus sollicité encore quelquefois de la part des
estats de Hollande de le vouloir faire par le pensio-
naire, et a la fin ajant apries que ceux de Hollande
le pouroit bien faire de leur propre cheff, je juge a

Mey 1650, le fis reconduire à son hostellerye, ou je
donnay scharge que l\'on le gardait par des soldats,
et le lendemain je dis au president des estats géné-
raux ce que j\'avois faict, qui le prenderoit pour
notification.

Rhynsouw pour me communiquer l\'instruction que
Boreel devoit avoir, qui s\'en alloit en Fransche pour
y estre ambassadeur ordinaire de cest estât.

. . . avoit 2) donné ces contreordres et cy les estats gé-
néraux n\'en vouloit pas faire de mesme et leur prie
de prandre en bon esgard ce qu\'il y auroit a faire
davantage. Cela fut auscy résolu au conseil d\'estat,
et nous fusmes ce mesme matin aux estats généraux,
ou l\'on fit la proposition, et nous fusmus remerciés,
et il fut résolu que les estats généraux donneroit les
mesmes advis contre les ordres de ceux d\'Hollande
que le conseil d\'estat avoit faict, et les estats ge-

neraux ce rassemblèrent l\'après-dine, ou il fut résolu
en outtre que je cerois autorisé et prié de donner tels
ordres et de faire ce que je jugerois a propos pour
la conservation de l\'union et provenir ce qui pourroit
tendre à la rompre, et de plus fut résolu que l\'on
envoyeroit des députés des estats généraux et du
conseil d\'estat dans touttes les villes de Hollande
pour leur montrer le tort qu\'ils avoit, et leur prié de
ce vouloir tenir auprès de l\'union, de repajer les
trouppes et de ce conformer avec les auttres 6 pro-
vinces , ou laisser decider l\'affaire celon ce que dit
l\'union, et je fus autorisé de nommer les députés qui
yroit, ce que j\'entrepries de faire pour le lendemain.

L\'apres-dinée, devant que les estats généraux ce
rassembleront, fut auprès de moy le pansionnaire de
Hollande de la part des gecommitteerde raeden,
pour me prier que les estats généraux ne ce rassem-
blassent pas l\'après-dinée ; je m\'excusay que je ne
pouvois pas faire cela.

tous les coronels des trouppes estrangeres et leur
commende et prieay de vouloir donner tel ordre et
prendre soin que les compagnies, que ceux de Hollande
avait cassées tout leurs regiments i), ne ce débandassent
pas, mais que l\'on tint les compagnies en estât, et
que je repondais que les capitaines ni perdroit rien
et que je prandrois soin pour leur payement, et qu\'ils
m\'obligeroit fort, cy ils fairoit cela; ils me le pro-
mirent tous generallement.

Le .... de .... 1650 je fus aux estats généraux, ou
je dis que, ayant bien considéré l\'envoy des deputes
que l\'on vouloit faire dans les villes d\'Ollande et
voyant l\'importance de l\'affaire, j\'avois trouvé bon
de presenter que je mi laisserois enploier avec les

auttres députés que je nommes, asschavoir M\'\', d\'Aers-
berhe, Mauregnault, Rhynswoude, Clant et du conseil
d\'estat M»", d\'Asperen, Lucas et le tresorier Brassert,
Cela fut aprouvé et je fus prié de vouloir aller dans
les villes, ce que j\'entrepris de faire.

Le ,,.. de juin 1650 furent auprès de moy les ge-
committeerde raeden d\'Ollande pour me dire comme
ils avoit estté le matin à l\'assemblée des estats gé-
néraux, ou ils avoit remontré et prié que l\'on voulust
recevoir la deputation devers les villes de Hollande,
qu\'ils presentoit de faire assembler dossitost les estats
d\'Ollande, mais que cela n\'avoit pas peu estre résolu,
et me venoit prier de vouloir travaieller encore affin
que cela ce fit, et me prieoit de ne point aller aux
villes; je m\'excusay de travailler dans cestte affaire,
et pour le voyage je dis que, puisque j\'avois estté
prié des estats généraux de le faire, que j\'estois résolu
de le faire et de le commencer le lendemain.

Le.... de.... 1650 je manday les coronels et
hauts officiers des regiments de cavallerye pour leur
commender aussi, comme aux trouppes estrangères, de
ne point soufrir de cassation ou reduction dans leurs
regiments ou compagnies, mais de tenir tout en
cervise jusques a auttre ordre des estats généraux —
ils promirent de le faire.

Breda a Honslardick avec les commissaires descosse 3) ^
ou il me manda pour avoir aussi mon advis sur son
partement; l\'on y tint conseil, et il fut résolu que il
passeroit au plustost en Escosse, et je pries à charge
de faire venir des vaisseaux de Ter Heyde, en suitte
de quoy je donne ordre au commendeur van Sae-
linghe, qui devoit commender les vaisseaux qui vont

au devant des vaisseaux qui viennent des Indes, de
s\'en venir avec son esquadre devant Ter Heyde;
j\'envoyay le Lt admirai Tromp pour cela au Texsel,
mais ils ne purent amener que deux vaisaux de
guerre; je y ajoustay encore un vaissau du college
de l\'admirautté de Rotterdam.

Le roy revint de Honslardick le ... . de .... 1650,
ou je luy fus dire adieu ; il s\'embarqua à Ter Heyde

le ..,. de .... 1650. Je donnay un ordre par escrits
à van Salinghen, de transporter le roy en toutte sécu-
rité en Ecosse, et un auttre ordre aux capitaines
qu\'il avoit avec luy et a ceux qu\'ils pouroit rencon-
trer, de l\'obéir à ce qu\'il leur commenderoit.

pour commencer mon voyage dans les villes de Hol-
lande. Je ne mettray pas icy touttes les particula-
rités, l\'ayant mis dans un memoire à part ; je fus de

de.... 1650. Les estats généraux me firent com-
plimenter par députés à mon retour.

Le.... de.... 1650 je fus aux estats généraux
pour faire le rapport de nostre voyage. Mr. d\'Aers-
bergbe le fit premièrement de bouche et puis le
donna par escrit, qui fit aussi\'); los estats généraux
me remercieront et les auttres deputes aussi de la
peine que l\'on avoit prise — après que cela fut faict,
je dis encore dans l\'assemblée qu\'il m\'estoit survenu
quelques affaires durant le voiage, qu\'en tempts et
lieu je donnerois conoistre à Messieurs les estats, et
je prieois tentre 2) tempts cela put estre marqué que
j\'avois diet à l\'assemblée, ce qui fut faict.

2) Moet beteekenen: que pendant (of jusqu\'à) ce temps on
marquerait ce que j\'avais dit.

Le .... de .... 1650 furent auprès de moy en bon
amitié de deputes de la part des estats d\'Ollande
pour me prier de vouloir faire unne nouvelle propo-
sition d\'acommodement sur le nouvel estât de guerre.
Je repondis que je le ferois volontiers pourveu que
ils ne arestaschent ou décrétassent quelque chose
contre la deputation, que j\'avois faictte avec les
auttres députés dans les villes de la province.

Le____ de____ 1650 je fus aux estats de Hol-
lande, ou je fist plainte de ce qui m\'estoit arivé à
Amsterdam, et je le donnay par escrit, comme l\'on
le peut [voir] par ce qui cera icy joint. J\'avois faict
dire premièrement par le pansionaire de Hollande
que je voulois avoir audience ; ils m\'envoyerent Mr.
de Brederode et quelques auttres deputes pour me
venir voir et les mesmes deputes me remercieront.
L\'on me dit dans l\'assemblée que l\'on deliberoit sur
l\'affaire.

Le----de---- 1650 les deputes de la ville d\'Am-
sterdam, qui estoit à l\'assemblée des estats, me vin-
rent trouver et me dire qu\'ils avoit ordre de leur
principaux pour me venir trouver et m\'asseurer qu\'ils
estoit très mari de ce que c\'estoit passé, et me prieoit
de vouloir prandre satisfaction avec l\'asseurance qu\'ils
nie donnoit que ce qu\'ils avoit faict ils l\'avoit faict
sans nulle mauvaisse intention, et qu\'en touttes occa-
sions il me montroit leur bonne afection et me
prieoit que le papier, que j\'avois donné à l\'assemblee,
je le retirasse, et firent i) dire aux estats que j\'estois
satisfaicts de ceux d\'Amsterdam. Je leur respondis
que je ne pouvois pas prandre pour unne satisfaction
ce qu\'ils me disoit, et que, puisque l\'affaire estoit
entre les mains des estats, j\'atandrois ce qu\'il en
ordonneroit.

je dis que j\'avois entendu que l\'on disoit partout et
que mesme ils y en avoit du conseil d\'estat qui le
disoit, que c\'estoit moy seul qui enphechoit que l\'on
ne faisoit pas de proposition pour un accommode-
ment; que j\'estois venu la expres pour dire cela et
aseurent i) l\'assemblee que cy l\'on trouvoit bon de
faire une proposition, que sur les ingredians je cerois
prest de dire mes opinions. Après quelques discours
je proposay que, cy l\'on voulut faire unne proposition,
que le meilleur ceroit de former un nouvel estât de
guerre, et dans ce nouvell estât de guerre l\'on pou-
roit faire influer le commendement en diminuant les
postes que l\'on jugeroit à propos. Cela fut trouve
bon, et l\'on députa quattre du conseil d\'estat pour
mettre sur le papier et de tempts en tempts en faire
raport ati conseil d\'estat pour deliberer en plain con-
seil, ce qui fut fait, et je fus diverses fois pour cette

Le .... de.... 1650 ceux de Hollande deputerent
encore des deputes auprès de moy pour venir en
conference pour trouver un accommodement ; eux
laisseront les affaires du voyage en repos — nous
umes deux conferences: en unne je leur fis unne
proposition d\'accommodement; eux, après l\'avoir ex-
aminée en l\'auttre conference, m\'en firent unne qui
estoit tout auttre, et par ou il demandoit davantage
que ce qu\'il avoit soutenu vouloir avoir quand ils
avoit estté la dernière fois à l\'assemblée des estats-
generaux, cy bien qu\'après beaucoup de discours de
par et d\'auttres nous ne pûmes pas accorder, et rou-
pieres 3) la conferance avec cette promesse que je leur

fis, que par le conseil d\'estat je ferois faire unne
proposition ans estats généraux d\'acommodement.

nous aretames unne proposition d\'accommodement
sur Testât de guerre, comme il ce peut voir par la
proposition, qui ceroit trop longue à esttre mice icy
dedans. Nous fumes aux estats généraux, ou nous la
présentâmes et ou il fut résolu que Ton priroit les
deputes de Hollande vouloir porter cestte proposition
dans leur assemblée, afiin que, cy ceux de Hollande
Taceptoit, allors les auttres provinces le communi-
queroit avec leur principaux, mais auttrementpoint,
en regard que cela cerviroit aussi bien à rien.

Ceux do Hollande, en place de repondre aux estats
généraux sur la prière que Ton leur avoit faictte de ce
vouloir declarer sur la proposition du conseil d\'estat,
ils deputerent des commissaires de leur assemblee
pour examiner cestte proposition, ce qu\'ils firent et
formeront un advis consiliatoir, qu\'ils apelloit i), pour
par ce moyen voir toutte la province de Hollande
ensemble et pouvoir agir avec plus de vigueur contre
les auttres provinces, et envoyerent cest advis conci-
liatoir aux villes, et point la proposition du conseil
d\'estat.

quelque deputes des estats de Hollande, ce que fiis
de cestte fason : je les manday de me venir trouver,
leur ayant a parlé. J\'avois dans ma chambre le
T. colonel Meteren et le lieutenant de mes gardes,
et il y avoit quelques soldats sur le digue 2), Ces
deux oficiers estoit dans ma chambre du lidt quand

les deputes arivoit; un valet de chambre leur disoit
que j\'estois dans ma chambre du lit et leur
ouvroit la porte, ou estans entrés, Meteren leur
disoit qu\'il avoit ordre de moy de les areter de la
part des estats généraux, et puis le lieutenant les
conduisoit en haut et prenoit à chaque fois deux
soldats, car il ne furent pas areté en mesme tempts,
mais l\'un après l\'auttre, le plus deux à la fois, et
l\'on les mettoit ceparement chaqun dans unne chambre
avec deux soldats les autres Kievit de Wit, de Wael,
Ruyl, Duys van Voorhoutte, Keyser et Stellenwerff, en
mesme tempts qu\'ils avoit estté tous aretes 2). J\'en-
voyay dire à Gleser, qui faisoit faire l\'exsercise a unne
partie de mes gardes, de sen venir ossitost et feray
entrer la compagnie dans la court et les fere ceparer
dans les trois corps de gardes, ce qui fut faict, et
allors j\'envoye vers le presidents des estats généraux,
auquel je dis comme j\'avois faict areter ces messieurs
et le prieois de le dire a messieurs les estats. En
outtre je luy dis comme quoy j\'avois envoyé le conte
Guillaume avec de la cavallerye et de l\'infanterye
devers Amsterdam (car il foit schavoir que, soubs le
pretexte de faire honneur a la princesse, j\'avois faict
assembler 15 cornettes de cavallerye, et pour l\'infan-
terye, c\'estoit la garnison d\'Uytrecht) ; je dis en outtre
au president, que pour les raisons plus particuliers,
que je les donnerois après aux estats. Luy s\'en
estant allé, je fis venir le pansiounaire de Hollande,
auquel je dis la mesme schose, et le priay de 1®
vouloir aussi dire aux estats de iïollande. J\'envoyay
aussi vers le president du conseil d\'estat, auquel J®
dis la mesme schose. Devers le midi le president des

1) Weder verkeerd gelezen: „les autres" heeft geen zin, en va»
Kievit is geen sprake geweest. Misschien: ... les quels étoient etc.

estats généraux vint auprès de moy et m\'aporta un
long discours, et me demanda cy ce n\'estoit pas
comme cela que je luy avois dit de reporter l\'affaire
aux estats généraux, — je pris le papier et luy dis
que.je l\'examinerois et que il ne fit i^) marquer que sim-
plement la schose — Apres que j\'avois communiqué
cecy aux presidents et pansionaire j\'envoyay vers
Mr. Brasset, auquel je communique aussi l\'affaire, et
luy prie de vouloir mander toutte l\'affaire au court.
Environ un heure ariverent à la Haey 5 compagnies
coronelles que j\'avois faict venir de Rotterdam, Delf
et Schiedam (j\'avois envoyé des le matin des patentes
pour cela).

compagnies de cavallerye pour venir devers Amster-
dam et pour.....compagnies d\'infanterye aussi pour

venir devers la; j\'escrivis de plus tous les gouver-
neurs, commendeurs des places, pour leur notifier ce
que j\'avois faict, et leur commende de ne point obéir
d\'ordre que ceux que le leur envoyois de la part des
estats généraux, et qu\'ils ussent à faire bonne garde
et estre asseuré de leur place. J\'escrivis aussi aux
6 provinces ce que j\'avois faict et en partie pour-
quoy, mais que je leur ferois schavoir encore plus
particulièrement; j\'escrivis aussi aux villes, donc j\'a-
vois des deputes qui estoit prisoniers. Le soir je
receus nouvelle comme quoy le conte Guillaume
n\'avait pas peu entrer dans la ville et qu\'il estoit
avec ces trouppes à Ouderkercke, qu\'il avoit envoyé
au magistraete la lettre que je luy avois donne.
L\'affaire estant en cest estât, je pris resolution de
m\'en aller le lendemain, et j\'envoyay Schonbergh le
mesme soir au conte Guillaume pour luy dire que je
trouvois bon qu\'il envoyast quelques trouppes avec

Zuylesteyn devers Muyden pour s\'en saisir, et qu\'il
ut a envoyer Sommerdick, selon l\'ordre qu\'il avoit,
entre Amsterdam et Haerlem,

Le .... de.... 1650, estant dimanche, j\'envoya vers
le president des états généraux devant le presche,
pour luy prier de ne point faire assembler les estats
généraux, accause que je n\'avois rien à proposer, estant
résolu de m\'en aller dever Amsterdam, et a mon
retour que je demenderois audience — il me promit
de [le] faire, neamoins il chenge et fit assembler les
estats généraux. Comme je vis cela et le president me
venant voir, je le prieay de vouloir dire a messieurs
les estats généraux que je m\'en allois devers Am-
sterdam pour y donner les ordres nécessaires et que
je reviendrois dossitost; il recuest cela pour noti-
fication^i).

Je partis dossitost apres-dinee avec tous les oficiers
qui pouvoit aller avec ; je laisse Gleser à la Haey
pour commender, et devant que partir je laisa ordre
que Meteren auroit a conduire les estats qui estoit
prisoniers devers Louvesteyn, de laquelle place je
luy avois donné le commendement ; on les mena dans
deux de mes carosses, conduis par 100 mousquetaires
et 80 chevaux, que Pellenits commendoit, que j\'avois
faict venir le jour d\'auparavant de ces trouppes que
le conte Guillaume avoit avec luy; pour moy j\'arivay
à Amsterveen le soir à 11 heures, ou je demeuray
logé. Le lendemain, qui était le.... de 1650, j\'en-

J\'avois oublie de mettre que un moment devant que partir de
la Haey les deux cours de justische vinrent en corps auprès de
moy pour presenter leur méditation je dis que estoit uu
affaire qui ne me touchait pas en moy, mais qu\'il faloit qu\'ils
s\'adressassent aux estats généraux.

voyais un gentilhomme de bonheure devers la ville
avec unne lettre au magistraet par [laquelle] je me
plaignois de ce qu\'il avoit refusé de laisser entrer
le conte Gruillaume, et aussi qu\'ils ce mettoit en
defense comme cy nous étions ennemies, et en outtre
que je demandois a y entrer dans la ville avec
seureté et avoir audience au magistraet. Ils laiserent
entrer le gentilhomme dans la ville et recourent la
lettre; l\'après-dinée ceux du magistraete m\'envoye-
rent quattre deputes pour me complimenter sur ma
venue et me dire qu\'ils me laisseroit entrer et me
donneroit audience en plain magistraete. Je leur dis
que je ne voulois point entrer dans la ville ci
n\'avois des trouppes avec moy; eux dirent qu\'ils
n\'avoit ordre que de m\'ofrir avec mon train ordi-
naire; je leur dis que cy ils pourroit avoir autorisa-
tion de traictter avec moy, que l\'on pourroit trouver
l\'affaire aussi bien de par la ville que cy je y estois ;
il dirent qu\'ils en feroit raport et reviendroit le
lendemain. Ce mesme jour je donnay ordre à Noort-
wyck d\'aller loger à l\'Overtoom, et luy donne quelque
trouppes d\'infanterye et de cavallerye pour maintenir
ce poste, et je donnay scbarge aussi à Sommerdick
d\'envoyer Steelant de son quartier ce saisir de
Sparendam, ce qui fut faict aussi le lendemain.

Le____de____ 1650 les deputes de la ville revin-
rent et me dirent qu\'ils avoit pouvoir de traictter
avec moy; après quelques discours je leur dis que
je donneray par escrit ce que je désirerois et qu\'ils
pouvoit le communiquer avec leur principaux, ce
que je fis, et ils s\'en retournerent devers la ville,
et ne revinrent le soir que fort tard après soupé
Nous commençâmes de reparler touschant le traictté
et anfin nous tommames i) d\'accordt et ils entrepren-

droit de le raporter le lendemain a leur principaux
pour voir cy ils le pouvoit faire passer.

Le .... de ... . 1650 les deputes d\'Amsterdam s\'en
alloit de bonheure devers la ville. L\'apres-dinee arive-
rent à Amsterveen des deputes des estats généraux
pour me prier de vouloir revenir à la Haey et laisser
toutte choses à leur entier, et me dirent que ceux
de Hollande avoit envoyé à ceux d\'Amsterdam des
députés et que les gecommitteerde raeden me devoit
aussie venir trouver pour voir cy l\'on ne pouvoit pas
trouver l\'affaire. Je leur dis que je voyois que l\'affaire
estoit trouveé et que j\'atendois seulement la ratifi-
cation du traicté, lequel je leur montre et qu\'ils trou-
veront à leur gré. Sur le soir les deputes d\'Am-
sterdam revinrent et aporterent la ratification, et je
signay le traictay aussi et les deputes de la ville»
qui estoit le B[ourgemaitre] de Graefv, Yerdoes,
Tuylp et un nomme Cloec. Le traicttay — on 1®
poura voir — est trop long a mettre icy. Cela estant
faict, je donnay ordre et patentes a touttes les
trouppes pour s\'en retourner chaqun a sa garnison,
et laisse le conte Guillaume pour les mener jusques
à Uytrecht.

Le .... de .... 1650 je partis de fort bonheure de
Amsterveen et m\'en revins a la Haey, ou j\'arivay
a midi.

rent des deputes auprès de moy pour ce rejouir avec
moy de mon retour, et aussi les gecommitteerde raedeU
vinrent auprès de moy pour me dire qu\'ils avoit
estté devers Amsterdam pour me venir parler, mais
qu\'ils m\'avoit manqué, et me fire un compliment;
je leur fis aussi un.

Le .... de.... 1650 je prieay au president des
estats généraux de leur vouloir dire que j\'etois revenu
pour recevoir leur ordres, et je le prieay aussi de

vouloir communiquer à l\'assemblee comme tout c\'étoit
passé a Amsterdam, et je le luy dit.

Le..., de.... 1650 furent après de moy unne
notable deputation des estats de Hollande pour me
demander mon advis et sentiment comme quoy l\'on
devoit agir dans l\'afaire de Testât de guerre. Je
leur dis que je croyois que touschant la milice ils se
devroit confirmer avec les auttres provinces, et tou-
schant les traitements celon la proposition du conseil
d\'estat; en passant ils me parleront touchant les pri-
sonniers qui estoit à Loevesteyn — je dis que jen
parlerois avec les villes particulières.

Le ,, . , de... , 1650 je fus aux estats généraux
et aussi le conseil d\'estat et les deputes extraordi-
naires de la Hollande, pour parler de l\'affaire de
Testât de guerre, mais Ton ni résolut rien.

Le ... . de ,.., 1650 j\'anvoyois vers le pansionaire
de Hollande et luy donnay par escrit les raisons,
pourquoy j\'avois fait areter les prisoniers de Lou-
vesteyn. L\'on trouva bon de ne point lire mes
raisons dans l\'assemblee, mais que le pensionaire
d\'Ollande les garderoit.

au president des estats généraux fermées, et Ton
trouve aussi bon dans l\'assemblee de les point lire.

Ceux des villes, qui avoit des prisoniers, me vin-
rent parler, chaque ville à part, pour leurs prisoniers.
A la fin nous nous accordâmes celon que j\'ay les
actes 1) et je fis sortir les prisoniers. Ils ne sortirent
pas tous ensemble, mais celon que je m\'estois accom-
modé avec chaque ville ; à chaque fois que j\'en faisois
sortir, je les faisois notifier par le president aux
estats généraux.

Le ... . de ..., 1650 j\'ay estté aux estats géné-
raux (ou estoit aussi le conseil d\'estat et beaucoup de
deputes extraordinaires de Hollande) sur l\'affaire de
Pestât de guerre, mais l\'on ne put pas accorder et
l\'on ce cepara sans rien faire. Je présente aussi unne
requestte des trouppes estrangères, par ou il prioit
que l\'on ne voulut pas prandre la cassation sur leur
trouppes seullement, mais sur tout le gros de touttes
les trouppes.

Le... . de.... 1650 je fus encore aux estate
généraux, ou estoit aussi le conseil d\'estat et toutte
l\'assemblee des estats de Hollande ; après beaucoup de
disputtes et de discours enfin la conclusion fut priese
touschant Testât de guerre et le mesnage, et aussi
Ton conclut que Ton renouveloit les resolutions pré-
cédentes, concernant que ce n\'est pas a unne pro-
vince particulière de licencier la milice; Ton peut
tout cela mieux voir par la resolution qui ceroit trop
longue à estre incerée icy.

deputes des estats généraux touschant les affaires
du Brésil. Je leur dis mon advis que je croyois qu\'i\'
estoit plus que tempts que Ton prit quelque resolutioO
pour Tequipage de la flotte, et que, pour Temploy, j®
croyois que Ton en pouroit parler après; surtout que
je croyois que Ton y devroit envoyer des vivres.

Le .... de.... 1650 je fus aux estats généraux
touschant les affaires du Brésil et la ratification du
traitté avec Dannemarck \'). L\'on me demande mou

advis sur ces deux points: sur le premier, assavoir
l\'alFaire du Brésil, que je croyois que l\'on devoit
reconfirmer la resolution qui avoit esté priese le ....
de... . et ostter touttes les clausules que l\'on y avoit
ajoutte du depuis, et que l\'on devoit dossitost donner
ordre pour l\'equipage de la flotte, et pour ce que
l\'argent des provinces ne pouvoit pas estre cy tost
prest que je croyois, que l\'on devoit faire negotier
l\'argent qui ceroit nécessaire par le reseveur general
Doublet, lequel argent pouvoit estre renplacé de l\'ar-
gent que les provinces fourniroit. Touschant le second
point, de la ratification des traicttes de Dennemarck,
je dis que je cerois bien ayce d\'attendre les advis des
provinces. Les provinces adviserent tout, comme l\'on
peut voir par mon memoire sur les deux affaires \'),
mais l\'on ne peut prandre nulle resolution et l\'affaire
fut remise.

Le .... de .... 1650 furent auprès de moy quelque
deputes des estats de Hollande pour me parler sur
les affaires du Brésil et des traicttés de Dennemarck,
et me dirent qu\'ils ceroit bien ayse de schavoir quelle
clausule je voulois avoir ostée des resolutions les
dernieres prieses sur les affaires du Brésil. Je leur
diset.., puis ils me ambeverent s) aussi quelque
schose qu\'ils avoit mis sur le papier, touschant comme
quoy l\'on trouveroit les moiens d\'argent pour payer le
redemption de l\'Orisont sans schanger les auttres
provinces, et me dirent qu\'ils croyoit porter cela à
la généralité et me prieairent de vouloir presser et
seconder l\'affaire. Je fus l\'après-dinee aux estats
généraux, ou ils porteront ce qu\'ils avoit mis sur le

papier touschant les deux aiïaires; ils furent leus et
les provinces aviseront, mais cy diversement que Ton
ne put prendre qu\'un concept de resolution touschant
ces deux affaires, ce que Ton fit en deux, sur chaque
affaire un ceparé. Je les ay tous deux, voila pour
quoy je suis du.....i).

Le.... du.... 1650 le pansionaire de Hol-
lande fut auprès de moy de la part de l\'assemblée
pour me demender mon advis, comme je croirois
que Ton devoit agir en l\'affaire de donner des juges
a "Wit Wittense; je luy dis que je croyois que le
meilleur ceroit que Ton laissait l\'affaire comme les
estats généraux avoit résolu et laisser les mesmes juges.

Le.... de .... 1650 je fis venir auprès de moy
tous les coronels des trouppes estrangeres pour leur
demender leurs advis touschant la cassation, cy seroit
qu\'il faloit casser par regiment ou prandre sur chaque
nation en general. La plus part furent d\'advis que
Ton devoit casser par regiment les plus jeunes.

touschant les affaires de la cassation des 55 com-
pagnies d\'infanterye et de 12 compagnies de caval-
lerye. Je donnay mon advis que je croyois que dans
ce que Ton nommoit trouppes estrangeres Ton devoit
prandre le regiment Walon, celuy de Pickler et du
conte de Solms, mais Ton trouva auttrement bon de
ne casser que des Français, Englois, Escossois. Allors
je dis mon advis que je croyois que Ton devoit casser
20 francoise, 32 engloise et 3 ecossoise — pour la
cavallerye je dis que je croyois que Ton devoit casser
quelque compagnies, dont les capitaines estoit morts,
que il y en avoit quattre auttres qui estoit fort vieux
et ne pouvoit rendre service, celles la aussi, et puis

les quattre plus jeunes; qu\'aux quattre vieux l\'on
devoit donner plus de traittement qu\'aux auttres
cassés, et aussi aux lieutenants qui navoit pas eu de
capitaines; tout sela fut areté aincy celon ce que
j\'avois avisé.

Le.... de.... 1650 vinrent auprès de moy des
deputes des estats généraux pour me parler et me
demender mon advis touschant levacuation que les
Hessiens\') faisoit du Pays d\'Oosfriese. Je dis que
je crois que le meilleur ceroit que les estats géné-
raux m\'otoriserent avec ees deputes de faire en cest
affaire ce que nous jugerons a propos pour le bien
de Testât; ils promirent de faire leur mieux pour
procurer cestte resolution.

Le.... de.... 1650 ils refurent auprès de moy
avec unne resolution des estats généraux d\'autori-
sation ; nous résolûmes allors de envoyer des trouppes
pour prandre possesion des places que les Hessiens
avoit abandonnées, et je leur prieay d\'en vouloir faire
raport aux estats pour ce que je m\'en allois, et moy
je donnay ordre pour y fere aller 6 compagnies d\'in-
fanterye et deux de cavallerye et donne ordre au
coronel Alua de les commender et de les distribuer
dans les postes, et en mesme tempts j\'écrivis unne
lettre à la contesse d\'Oostfriese pour luy en donner
cognoissance, comme cecy avoit estté trouvé bon,
avec cestte resolution que ce ne ceroit que per
provision et jusques a ce que le faict du defentions-
werck ceroit faict.

Le... . de .... 1650 des deputes extraordinaires
de la province de Zelande furent auprès de moy
pour me complimenter sur ce que j\'avois fact à Am-
sterdam et l\'arest des personnes de Hollande, et me

1) Over de moeilijktieden in Oost-Friesland zie Aitzema, a. v.
VI en VII passim.

dirent comme quoy ils l\'avouoit et le conoit et qu\'il
avoit ordre de le donner à cognoistre dans l\'assemblee
des estats généraux, ce qu\'il ont aussi faict, J\'avois
desja receu unne lettre des estats de Zelande par
ou ils me remercioit de ce que j\'avois faict pour le
bien de Testât et qu\'ils l\'avouoit.

Le.... de.... 1650 je fis proposer par le prési-
dent aux estats généraux que je les priois de vouloir
faire parler à l\'ambassadeur d\'Espagne affin que Ton
me donna satisfaction celon le traitté de paix faict
à Munster S).

Le .... de .... 1650 vinrent auprès de moy quel-
que deputes des estats généraux pour me demender
mon advis touschant cy Ton ne devroit pas presenter
la mediation à la Fransche et l\'Espagne. Je dis que
je croyois qu\'aux Espagnols en mesme tempts Ton
leur devoit faire cognoitre que Ton ne pouroit pas
voir de bon oeil qu\'ils avensaasent en Fransche ou
usset trop davantage sur les Franchois.

Le .... de .... 1650 je partis de la Haey et m\'en
allay en Geldres à la schasse, ou me vinrent trouver
ceux de la cour de Geldres pour me remercier de ce
que j\'avois faict, et prieois que je voulusse tousjours
continuer dans la passion pour les interest du pays.
Ceux de Nimeghen m\'envoyerent aussi des deputes
sur le mesme subject et aussi ceux du quartier de
Zutphen. Je fus de retour à la Haey le .... de ... •
1650.

Je receus aussi unne lettre des estats de la pro-
vince de Frise de remerciment.

estats généraux de vouloir communiquer à l\'assemblee
comme quoy j\'avois receu unne lettre de Alua, par
ou il me mandoit que l\'on n\'avoit pas voulu laisser
entrer nos trouppes dans les posttes que les Hessiens
avoit quittés, et que les dits posttes estoit gardes par
des gens du conte, et que je prieois que les estats
me fisent scbavoir leur volonté la dessus. L\'on
m\'envoya des deputes pour me demender mon advis
[sur] ce que l\'on devoit encore en escriere à la con-
tesse et mender à Alua qu\'il tascbast de ce loger.

Le .... de Septembre 1650 furent auprès de moy
quelques deputes des estats de Hollande pour me
parler touchant l\'affaire de Wit Witteuse, pour me
dire que les estats généraux vouloit reprandre resolu-
tion, que l\'on lut a le remettre sur la porte, et qu\'ils
croyoit que cela foisoit tort à leur droict. Je dis
que a present il estoit entre mes mains et, cy
trouvoit bon, je le renvoyay sur le porte de mon
cheft, allors personne n\'auroit prejudissche; ils trou-
veront c\'est expedient bon et je le fis aussi con-
duire. Ils me prieerent aussi que je voulusse tra-
vailler affin que aux estats généraux l\'on put trouver
bon de donner scbarge aux deputes des colleges de
l\'admiraulte, qui estoit icy, qu\'ils ussent à former un
advis touschant le moyen de trouver l\'argent pour
la redemption du Zont, et aussi que l\'on escrievoit
à la province de Frisse affin qu\'ils ce voulussent
conformer avec les auttres provinces pour les affaires
du Brésil et aussi faire prier le conte Guillaume de
vouloir aller 2). Je promis que je parlerois a quelques
deputes des provinces affin qu\'ils voulussent favoriser
l\'affaire.

2) Indien dit woord er werkelijk staat, moet het beteekenen:
naar Friesland gaan.

Le.... de Septembre je fis venir auprès de moy
tous les hauts oficiers des trouppes estrangeres pour
leur dire que j\'aprenois que l\'on ce plaignoit de moy
que j\'aurois abandonné leur interest. Je leur dis que
cela estoit faux et que j\'avois [faict] tout ce que
j\'avois peu et que je ferois toujours pour leurs in-
terest tout ce que je pourois et y hasarderois ma
personne et tout mon bien, et que je leur prieois de
vouloir dire cela à leurs officiers de ma part.

Le 21 de Septembre 1650 me vinrent parler des
deputes des estats généraux pour me demender mon
advis touschant un traictté que ceux de l\'admirautté
d\'Amsterdam proposoit que l\'on feroit avec ceux de
Salee \') pour les prisonniers; aussi j\'avois veu le
project du traictté. Je dis pour mon advis que je
croyois que l\'on ne devoit point faire de dificulté de
faire ce traictté la en cestte forme.

Le 21 Septembre 1650 furent auprès de moy
quelques deputes de Hollande pour me recommender
les affaires de Denemarck et du Brésil et vouloit
travailler auprès les provinces affin que cela put estre
areté. Je leur promis de faire mon mieux et d\'aller
le lendemain à l\'assemblee des estats généraux pour
voir comme quoy l\'on pouvoit faire presser l\'affaire.

Le .... de Septembre 1650 furent auprès de moy
les trois deputes ordinaires de la province de Zelande
pour me demender mon advis comme quoy ils auroit
a ce comporter en cas que ceux de Hollande vien-
droit aux estats généraux sur l\'affaire de Denne-
marcke. Je leur dis que je croyois que en cas que
ceux de Hollande vouloit se declarer ouvertement et
bien touschant les affaires du Brésil, qu\'en ce cas
l\'on ce pouvoit eslargir touschant les ratifications des
traicttés de Dennemarck.

Le .... de Septembre 1650 furent auprès de moy
des deputes des estats généraux pour me demander
mon advis cy l\'on devoit recevoir l\'embassadeur de
Portugal qui estoit nouvellement venu. Je dis \'pour
mon advis que je croiois, que les articles que l\'on
avoit envie d\'envoier au roy pour luy demender cy
il les vouloit acbepter et en eas de refus que l\'on
luy declareroit la guerre, l\'on les devoit envoier
par le greffier à l\'embassadeur, et luy faire demender
cy il avoit aces i) d\'auctorisation pour acchepter ces
articles et finir le traictte la dessus. En cas qu\'il
diet oui et qu\'il les signeroit, je croyois que l\'on luy
devoit donner audience, et cy il ne ce vouloit pas
declarer, que je croyois que l\'on luy devoit signifier
que l\'on ne le recevroit pas. Je prieay aussi aux
deputes de vouloir recommender aux estats que l\'on
fit negotier les 200.000 florins qui avoit estté con-
senti pour envoier des vivres au Brésil, et que l\'on
les devoit envoier.

Le... . de Septembre 1650 furent auprès de moy
deux desputes de la compagnie d\'Oost pour me prier
de vouloir ratifier unne nouvelle artickelbrief qu\'ils
avoit faict; feu Son Altesse avoit aprouvé l\'auttre.
Je dis que cy il ni avoit pas grand chengement avec
la vielle, que je le ratifîerois, et après l\'avoir faict
examine[r] et trouve presque tout conforme, je luy
ratifie 2).

Le 31 (sic) de Septembre 1650 furent auprès de
moy quelques deputes des deputes extraordinaires qui
estoit à la Haey de la province de Zelande, pour me
parler touschant jusques à ce 3) qu\'ils pouvoit aller
pour ratifier les traicttés faict avec Denemarcke.

Le mesme jour furent auprès de moy des deputes
de la province de Hollande pour me prier de vouloir
travailler auprès les deputes des auttres provinces
affin qu\'ils voulussent ratifier les traicttés avec De-
nemarck, et que eux c\'elargiroit aussi touschant les
affaires du Brésil. Je leur promis que j\'en parlerois ;
ils me prieèrent aussi de vouloir aller le lendemain
à l\'assemblee des estats généraux.

Le ier de octobre 1650 je fus aux estats généraux,
en ayant estte requis d\'eux, ou i) l\'affaire des ratifi-
cations des traicttés de Dennemarck et la flotte que
l\'on enverroit contre Portugal, ou, après que les
provinces avoit advisé et la Hollande faict sa propo-
sition, je donnai mon advis, comme l\'on poura voir
par le memoire que j\'en ay tenu et des advis des
provinces, mais l\'affaire ne put pas esttre menee à
unne resolution.

Le 2 d\'octobre 1650 furent auprès de moy deux
conseillers de la court de Hollande pour me dire
comme quoy ils avoit unne dispute avec ceux de la
cour provincialle 3), lesquels avoit receu en apel
des personnes contre lesquels ils avoit procédé extra-
ordinairement et lesquels estoit prisonniers; ils avoit
peur que ceux de la court provincialle ne le vou-
lusent faire reprendre par force et que eux avoit
envie, cy je le trouvois bon, d\'envoyer le greffier a
la court provincialle pour en mon nom et au leur
les prieay de vouloir laisser l\'affaire en son entier
jusques à ce que ceux de Hollande seroit assembles.
Je dis que j\'estois bien contant qu\'ils ce servissent
aussi de mon nom.

Le 3 d\'Octobre 1650 furent auprès de moy des
deputes des estats généraux et du conseil d\'estat
pour me demender mon advis touschant que ceux
de Rurmonde avoit areté un vaissau. Je leur dis que
je croiois que l\'on en devoit areter par represailles
et le notifier à l\'ambassadeur d\'Espagne.

Le même jour furent auprès de moy des deputes
des estats généraux pour me plaindre le deuil sur
la mort de la princesse Elisabeth d\'Eugleterre i).

Het is het fatum van historische studiën, dat ze
nooit een onderwerp geheel uitputten. In het ergste
geval ontdekt een later komende schrijver fouten
hij zijn voorganger; in het beste geval vindt hij
nieuwe gegevens, die hem in de gelegenheid stellen
zijn onderwerp beter of van een andere zgde te be-
lichten. Daartusschen zijn andere mogelijkheden denk-
baar, die telkens een nieuwe behandeling van een
historische materie wenschelijk of noodzakelijk kunnen
maken.

Toen Fruin in 1882 over het proces van Buat
schreef, beschikte hij over slechts enkele der corpora
delicti. Voortgezet archiefonderzoek bracht er een
paar meer aan het licht, die duidelijker bewezen)
dat de rechters van 1666 geen onschuldige, maar
evenmin een onnoozel werktuig van hooger geplaatsten
ter dood hadden veroordeeld S). Er kon verder uit

1) Voor de inleiding \'en de noten, bij den tekst der brieve»
gevoegd, is alleen de tweede „mededeeler" verantwoordelijk.

3) Zie daarover mijne studie: Buat als diplomaat, in Bijdrag^\'^
voor Vad. Gesch. en Oudheidk., IV, 4, blz. 55 vlg.

aangetoond worden, hoe uiterst lichtzinnig de joviale
ritmeester te werk gegaan was, en tevens kon de
politiek der Engelsche regeering ten opzichte van de
onderhandelingen van Sylvius en Buat meer ge-
accentuëerd voorgesteld worden. Eenige brieven
van Sylvius aan Lord Arlington, één der Engelsche
secretarissen van staat, en een paar epistels van Buat
aan Sylvius, alle gevonden in het Engelsche Staats-
archief, maakten dit mogelijk.

Eu nu volgt de derde gradus ad Parnassum. Eenigen
tijd geleden verraste de heer W. del Court te Londen
door bemiddeling van de commissie van advies voor
\'s Rijks geschiedkundige publicatiën belangstellenden
met de toezending van copieën van eenige door hem
ontdekte brieven van Buat aan Sylvius. Ontdekken
is hier het ware woord, want het geschiedde op een
plaats, die vóór den heer Del Court aan meerdere
Nederlandsche historici, die op het Staatsarchief te
Londen werkzaam waren en die er toch hun voor-
deel mede hadden kunnen doen, onbekend bleef.
Tot hunne verontschuldiging moge dienen, dat de
reeks der „News Letters" — dit is de bedoelde
plaats — in den vorigen inventaris van het Public
Record Office niet zeer duidelijk vermeld stond; eerst
in den nieuwen, onlangs voltooiden inventaris dier
verzameling is zij meer onder de aandacht gebracht.
En dit schynt overeenkomstig haar belang: het lijdt
geen twijfel, of in een serie nieuwstijdingen uit de
Republiek zal voor onze geschiedenis belangrijke stof
le vinden zijn, al dient een eventuëele onderzoeker
er van zich op veel kaf voor te bereiden. Echter,
ook verrassingen zijn niet uitgesloten: wie zou met
voorbedachten rade brieven van Buat over geheime

1) Gabriël de Sylvius. Zie de biografie van Mr. J. H. Hora Siccama,
in Bevue d\'hisloire diplomatique, XIV, p. 598 sv.

diplomatieke onderhandelingen onder „News Letters"
gaan zoeken? Dit zou ongeveer hetzelfde zijn, als
wanneer men tegenwoordig officiëele nota\'s in kranten
onder „gemengd nieuws" ging opsporen. Maar de
scheiding in rubrieken op het Public Record Office,
die waarsehynlgk al van ouden datum is i), is niet
zóó scherp methodisch, als wij met onze twintigste-
eeuwsche denkbeelden geneigd zijn dit te verwachten.
In de ten onzent wel bekende reeks der „bundies
van de „Holland-Correspondence" 2) ^ die in den
nieuwen inventaris omgedoopt is in de reeks der
„Foreign State Papers, Holland" s), komen een groot
aantal documenten voor, die wij zonder aarzelen
onder het gemengd nieuws zouden rangschikken.
Onder de documenten der jaren 1660—1672; die ik
indertijd bestudeerde, vond ik brieven van Tan
Ruyven, Wicqueforfc, kolonel Bampfield — om maar
alleen de meer algemeen bekende correspondenten
der Engelsche regeering te noemen. Zoo mag men
met zekere waarschijnlgkheid ook rekenen op Ae
aanwezigheid van meer documenten in de „NeWS
Letters", die men daar niet zou verwachten, dan
alleen de brieven van Buat,

Een overzicht van den inhoud der reeks „Nevs^®
Letters", voorzoover ze voor onze geschiedenis van
belang zyn, geeft het volgende extract uit den
nieuwen inventaris:

1) De kern van de „records", uit dtn tijd van Karei II bewaard,
is afkomstig van den veel verzamelenden sir Joseph Williamson,
secretaris resp. van Nicholas en van Arlington, en in 1674 zelf
Secretaris van staat benoemd.

2) Dr. H. Brugmans, Verslag van een onderzoek in Engeland
naar Archivalia, belangrijk voor de geschiedenis van Nederland,
blz. 47 vlg.

3) De „bundies" hebben nu ook een andere nummering; hij h®\'
citeeren van de plaats van herkomst der hierna gedrukte stukketi
is overal de nieuwe nummering gebruikt.

III. News from Prance, Switzerland and the Low
Countries, collected at the Hague. 1702—1726
(n° 100-121).

17. Copies of despatches sent from Dutch agents
abroad to the Hague, 1662—1668 (n° 122); 1711 —
1715 (n\'\' 123-^135).

Enkele korte mededeelingen over den aard dezer
stukken, mij verschaft door den heer Del Court, aan
wiens welwillendheid ook de opgave uit den inven-
taris te danken is, wekten bij mij den indruk, dat
deze verzameling bij nader onderzoek ook daarom
van beteekenis zal blijken te zijn, omdat er berichten
uit allerlei plaatsen van de Republiek in voorkomen,
waaronder ook over handelsaangelegenheden.

Het Bestuur van het Historisch Genootschap ver-
klaarde zich bereid de door den heer Del Court ge-
zonden stukken in de Bydragen en Mededeelingen
op te nemen. Het scheen voor de meerdere volle-
digheid der collectie wenschelyk daarbij tegelyk uit
te geven de in de serie der Foreign State Papers
(Holland) voorkomende brieven van Sylvius en Buat,
ofschoon daarvan reeds vroeger gebruikt gemaakt is
(zie boven). Daartoe werden de zich in mijn bezit
bevindende copieën gecollationneerd en voorzoover
noodig aangevuld door den heer Del Court. Tevens
verschafte de vriendelijke welwillendheid van den
heer Markies van Bath ons de gelegenheid twee in
het archief van Longleat berustende minuten van

1) Het aanvangsjaar van deze serie is dus een ander dan dat
van de serie der vroegere „Holland-Correspondence", die men in
^577 heeft laten beginnen. In beide gevallen is tamelijk wille-
keurig gehandeld (cf. Brugmans, t. a. p., blz. 47—48).

brieven van Sylvius mede te deelen; de brieven zelf
werden na de ontvangst door Buat ten vure gedoemd,
omdat bij door de bekendmaking er van nadeel aan
zijne vredesplannen vreesde toe te brengen i).

Yan buitengewoon groot belang zal niemand deze
uitgave willen noemen 3). Enkele der brieven van
Buat kunnen de voorstelling van zijne droeve ge-
schiedenis, zooals die gangbaar dient te zijn, ver-
volledigen; het blijkt o. a., dat hij reeds vroeger met
Sylvius in schuldige betrekking gestaan heeft (n.I-
reeds in November 1665) dan tot nog toe met stellig-
heid bewezen kon worden. Overigens veranderen zij
in geen belangrijk punt onze opvatting der Buat-
tragedie. De bedoeling der uitgave is dan ook in
hoofdzaak alleen deze: het aan belangstellenden
mogelijk te maken zich zelf met een afdruk der
origineele stukken vóór zich een oordeel over een

1) Cf. Bijdragen, t. a. p., blz. 103. Voor verdere bijzonderheden
over deze twee brieven verwijs ik naar de noten op blz. 577 vlg\'
van deze uitgave.

2) Behalve de hier uitgegeven stukken behooren er tot de Buat-
geschiedenis ook eenige brieven van Arlington en Sylvius aan den
ritmeester, die bewaard zijn onder zijne processtukken (Algemeen
Rijksarchief, Den Haag). De belangrijkste hiervan, nl. de bekende
brief van 29 Juli/8 Aug „pour vous même" en de minuut van een
brief van Buat aan Arlington (cf. hierna, blz. L\'82, noot 2) zij"
reeds gedrukt bij Wicquefort, Histoire des Provinces Unies, t.

p. 260, noot 1. De overige zijn brieven aan Buat, die door dezen
aan De Witt waren ter hand gesteld; zij zijn van weinig beteekenis
(cf. Fruin, t. a. p., blz. 271, en Bijdragen, t. a. p., blz. 103, noot
1). Het scheen onnoodig ze uit te geven. Voor de volledigheid
deel ik mede, dat het zijn: brieven van Arlington, 19/29 Maart,
31 Maart/10 April, 12/22 Juni; brieven van Sylvius, 23 Februari/5
Maart, 19/29 Maart, 31 Maart/10 April, 2/12 April, 6/16 Apri^»
27 ApriJ/7\' Mei, 3/13 Juni, 29 Juli/8 Augustus 1666; — de laatste
der hiergenoemde brieven is een andere dan die „pour vous même
van denzelfden datum (cf. Bijdragen, t. a. p., blz. 109, noot 1).
De eenige brief van Sylvius aan Mevrouw Buat is gedrukt biJ
Fruin, t. a. p., blz. 266, noot 3.

zaak te vormen, die meermalen gediend heeft om
De Witt\'s politiek op een hatelijke wijze verdacht te
maken. Moge dit dan tevens zijn „pour la clôture
définitive".

Behalve de brieven van Buat zond de heer Del
Court ook nog eenige extracten uit anonieme brieven
van een paar Engelsche correspondenten hier te lande,
geschreven op 20 Augustus 1666 en volgende dagen,
die handelen over de wyze, waarop Buat\'s arrestatie
plaats had, en over zijn proces. Er is echter in die
brieven niets, wat na de studie van Fruin over het
proces de mededeeling waard zou zijn.

Een uitgave van brieven van Buat gaat gepaard
met de moeilijkheid om zijne taal en vooral zijne
spelling te doen begrijpen. We wisten het al van
Wicquefort, dat Buat de Fransche taal niet ten volle
machtig was, als hy zijne gedachten aan het papier
moest toevertrouwen, maar dat iemand van Fransche
afkomst zulke kakografieën zou leveren, als onze
ritmeester, hadden we op verre na niet durven ver-
moeden. Daarom zijn vooral in de eerste brieven
ophelderingen van \'s mans schryfwijze noodig geacht;
in de latere brieven is meer ter verklaring aan den
lezer zelf overgelaten: een zekere routine, om deze
spelling,^waarbij alleen eenigermate met de uitspraak
schijnt rekening te zyn gehouden, te begrypen, is
spoedig te verkrijgen. Overigens zyn zoowel in Buat\'s
als in Sylvius\' brieven de bij uitgaven van het His-
torisch Genootschap voorgeschreven bepalingen in
acht genomen. Hier rest alleen nog de opmerking,
dat de meeste brieven van Buat met zijn eigen hand
geschreven en niet onderteekend zyn ; dat de adressen
meestal zyn| geschreven door Mevrouw Buat; dat
Sylvius\' brieven geheel door hem zelf geschreven en
niet onderteekend zijn. In afwykende gevallen is van
het verschil in een noot melding gemaakt.

Voor de verwijzing naar de plaats van herkomst
der medegedeelde stukkon zyn de volgende afkor-
tingen gebruikt:

Monsieur, vous annaves usé avecque tant de
bonté au mon égart que ie cerois tout-à-fait ingrat,
si ie ne vous témoignois lais resantiment que i\'anne 3),
et la part que ie prans de vous voire dans unne
charge qu\' apparannant vous aves deseiré. Je vous
ieure sur ma fois que vous n\'orais iamais tant de

1) P. R. 0, S. P. F., Holland, 173. Dit ongedateerde briefje
(geteekend: Le Buat) is blijkens de aanteekening achterop (zie aan
het einde van het briefje) door Sylvius aan Arlington ter hand
gesteld en ongetwijfeld voor dezen bestemd, want Buat noemt
Sylvius altijd: „cher ami". Ik waag verder de veronderstelliflgj
dat \'t gedateerd is in November 1662: in October van dat jaar n.1-
werd Sir Henry Bennet (hij werd eerst in 1663 tot het pairschap
verheven en heette sedert: Lord Arlington; tot secretaris van staat
benoemd; Buat\'s schrijven is dan een gelukwensch bij die gelegen-
heid, — Het briefje is van niet veel beteekenis, maar het wordt
hier medegedeeld om aan te toonen, hoe hartelijk Buat den E»\'
gelschen staatsman vereerde. Zie daarover verder Bijdragen,
t. a. p., blz. 59 vlg.; aid., blz. 61, sprak ik van dit briefje te»
onrechte als een gelukwensch bij de verheffing van Arlington tot
het pairschap.

bien ney de féleiseité que ie vous an souhaite. Je
se que vous ne voules pas que vos amis vous face
dais conpleimant; say pourquoi que i\'au demeure
làs, vous soupleiant quand l\'oucasion ce présenteras
de vous resouvenir touiours de mois. Madame La
Doirière m\'a ancore donné unne laitre que i\'anvoye
à Mr. Kopeel 2) [?] et vous demande ancore vostre
bonne aseitance; sei lei a 3) quelque chose de vostre
service an say cartie, ie vous congeure de m\'anploie
e de croire que ie suis antièrement......

Cher amis, ie suis arivé jer au soir isi et ie
laisé l\'armé de France du l\'on risseH), où ils doive

2) Wie met Mr. Kopeel bedoeld is? Iemand van dien naam ken
ik niet. Misschien is te lezen: Mr. Cooper, en dan zou bedoeld
kunnen zijn: William Cooper, die indertijd predikant aan het hof
van de „Winterkoningin" geweest was (Diet. Nat. Biogr., i. v.).
Van eenen Mr. Cooper zijn ook enkele briefjes aan Nicholas, den
voorganger van Arlington als staatssecretaris, bewaard (S. P, F.,
Holland, 163), waaruit blijkt, dat hij in betrekking stond tot hel
buitengewoon Nederlandsch gezantschap, dat van 1660—1662 in
Engeland was.

7) Buat was aangewezen om de Fransche cavallerie, behoorende
bij het legertje van Pradel, te begeleiden van Maastricht af om
voor logies etc. te zorgen (D\'Estrades, Lettres, Mémoires et Négo-
tiations, III, p. 458). — Met „du l\'on Fissel" is waarschijnlijk
bedoeld : „Ie long de l\'Issel". De troepen namen eenige dagen rust
in de buurt van Arnhem (D\'Estrades, 1. c., p. 560).

demeuré ancore deux ou trois iours pour ce rafrai-
chir, et aprais cela doive marche pour antre dans le
pays de Munstre; nous devons y ioindre douze ou
catorse mil homme de nos troupe. Sei saitoit dan
le printan, i\'orois 2) méchante aupignion S) pour
l\'évaique, mais nous antrons dan leiver 4), et à pre-
sant que ie vous écrit, il a gelé et, sei celas dure deux
iours, l\'évaique reteireras say troupe qui sont anfermé
dans le marais. Je ne 5) yeus ancore personne depuis
mon arivé, tellemans que ie ne point de nouvelle à
vous mande; i\'apréhans qui ni a plus de moyin de
faire la pais, car la France est trop anharqué; pour-
tant ie parleres à quelqun de mais amis pour tache
de savoir, an quel terme sont lais chose. le vous
preie de savoir du Roy, sei il trouverois pour agréable
que Mr. de Bevergnin et moy vinsion annangeltaire
et, sei Sa Majesté l\'e trouvé bon, il fot que vous
l\'écreivies an terme aubleigant 7) pour le dit Bevergnin,
et ie luy feres voire la laitre, parce que qui com-
raance de ce détache de l\'intairais du pansionnaire
et, sei il voit que le Roy a de la confiance pour luy,
i\'espaire de le maitre de nostre partei. Anfin, cher
amis, ie ne risqueres rien pour le Roy ; faite moy
responce au plustot et ecreivé mois par la maime
adraise \'O) ^ mais que ce soit un autre qui maite le
desus. A Dieu, cher amis, ie receu toute lais vostre.

Cher amis, depuis ma dernière ie receu unne des
vostre, par laquelle vous me mande que I\'amis 3)
veux que ie luy donne un rande-vous pour me paries ;
ie vous dires pour responce qui me samble que cet
painne perdu dans la saison, où nous somme, car il
nei a rien à faire pour le présant. M"" l\'anbasadeur
de France praise fort l\'Etat pour faire revenir leurs
anbasadeur Van Gogh, mais il y annas unne parteie
qui ne le trouve pas à propos qui revinne, quoi qui
deisi 3) qui nei a plus d\'aparance que l\'on puise trete
avecque l\'Angeltaire, à moins que la France ni soit
conpreise, et efeitivemant 4) ie croi que, puisque le
cecour de France est, arivé, qui nei a plus de remaide.
Je vous et écrit plus de quatre laitre que ie vous
preioy de me mande, sei le Roy trouve bon que ie
vince avecque M*" de Beverlgnin annangeltaire, et ie
ne point receu aucunne responce de vous sur ce subjet,
et maime quoique présantemant la chose soit trop
tart, ie voudrois bien que vous m\'écreivies sur ce
subjet pour faire voire audit Beverlgnin que le Roy
n\'a rien contre luy et eau contraire qui cerois bien
ayse qu\' il ey viens; anfin, ie vous dires an un mot
que ie desin de le maitre de nostre partei, et sei ie
luy peux faire voire que le Roy l\'esteime, celas
l\'asoureras fort, car il fot que vous sachie qui n\'es
plus sei bien avecque le pansionnaire, comme il a
esté autrefois. L\'armé de France et la nostre marche

dans huit iours. Je vous mandre ce qu\'il hont fait.
A Dieu, ie suis tout à vous; ie peur que vostre
adraice ne soit pas bonne.

Mylord, je vous ay escrit par précaution dans le
moment que je partois d\'Anvers, et vous ay envoyé
la lettre de B u a t, laquelle vous informera du subject
de mon voyage en ce quartiers, mais j\'ay fait assez
de dilligence pour me rendre icy trois ou quatre
heures avant le despart de la poste, afin d\'avoir le
temps de vous pouvoir informer de la disposition,
où Buat a mis les affaires; il.y a tant des circon-
stances à vous dire sur ce subject qu\'il est impos-
sible de vous en bien esclaircyr par lettre, de sorte
que luy et moy avons iugé à propos qu\'il estoit néces-
saire pour le service du r o i que je vous allasse trouver
et vous dire de bouche l\'estast des choses; cepen-
dant j\'ay creu vous devoir faire sçavoir la grande
disposition qu\'il y a icy pour la paix, et que l\'on
peut former dans la province d\'Hollande un party
très considérable et qui peut traverser tous les des-
seins du pensionnaire qui est plus que jamais at-
taché aux intérêts du roi de France, mais les
personnes bien intentionnées icy incistent fort qu\'ils
puissent sçavoir au vray, ce que le roi souhaite, pro-
mettant que, si les demandes de l\'Angleterre sont
dans le pouvoir de l\'estast et qu\'il le puisse faire

1) P. R. 0.. S. P. F., Holland, 178. Zie over dezen brief: Bij-
dragen , t. a. p., blz. 58 en 86.

avec quelque honneur, ils pousseront l\'affaire au point
que nous pouvons souhaiter; il y a sur ce pied-là
divers autres advantages à tirer lesquels j\'auray l\'hon-
neur de vous dire de bouche, et pour ce subject je
feray toute la dilligence imaginable, afin que l\'An-
gleterre puisse profiter de cest conioncture qui est
très favorable, suivant les ordres et instructions que
vous m\'avez donnés. La Province de Hollande est
séparée et les traités de Denemarke et Branden-
bourgue sont pas encores entièrement conclus, mais
il y a grande apparence pour l\'un et pour l\'autre.
H y est venu à ce matin icy nouvelle que le conte
de Waldik i) c\'est ionct avec six mille hommes à
l\'armée des Estats et que les François avoyent prins
par assaut une place 2) qui est à quatre lieuees de
Zutphen, où ceux de Munster y avoyent garnison
dedans, et ont tout tué comme l\'on marque, iusques
aux bourgois; l\'on [dit] de plus que l\'Evesque de
Munster c\'est retiré et a mis son armée dans toutes
ces fortes places dont l\'on est fort marry icy, car,
s\'il fut demeuré en campagne, il se fut consumé,
où les Hollandois qui sont présentement si fors, es-
péroyent de l\'engager en quelque combat. Ils sont
un peu en peine présentement, où ils fairont subsister
toutes ces troupes auxilliaires, car dans le pays de

1) "Waldeck was het hoofd der voor den oorlog tegen Munster in
dienst genomen Lünenburgsche troepen (Der Kinderen, de Neder-
landsche republiek en Munster, 1650—1668, blz. 29 vlg.); deze
troepen hebben zich echter in 1665 niet met het Nederlandsche
leger vereenigd (t a, p., blz. 337 en 353 vlg.).

2) Lochem, dat zich reeds 13 December aan de Nederlandsch-
Pransche troepen had moeten overgeven, kan hier niet bedoeld
zijn; waarschijnlijk zinspeelt Sylvius op de plundering van het
dorp Luchtingen (bij Bocholt) door de Fransche troepen, die
23 Dec. had plaats gehad (Aitzema, Saeken van Staet en Oorlog,
V, blz. 525; cf. Der Kinderen, t. a. p., blz. 355).

Munster il n\'y a rien et en ceste saison il est pres-
ques inhabitable et pour s\'atacher à quelque place
forte, ils ne le fairont pas, car elles sont trop bien
garnies et ruineroyent leur armée, et faire des courses
dans la Westphalie, ils ne l\'osseroyent entreprendre,
car c\'est parmy toutes ces grosses garnisons de
l\'Evesque, où ils recevroyent indubitablement quelque
affront, de sorte que l\'on croit qu\'ils seront obligés
de leur faire tenir la campagne, ce qui les ruinera
fort et mescontentera plus le peuple et leur coûtera
beaucoup d\'argent, des quoy ils commencent icy à
fort manquer. Les députés des collèges de l\'admi-
rauté sont esté obligés de s\'en retourner sans en
avoir receu, mais l\'on leur a donné des espérances
que cela seroit à la premiere assemblée d\'Hollande
qui sera dans quinxe iours, mais ils le prendront
sur de nouYelles impossitions qu\'ils vont mettre sur
le peuple qui n\'en peut plus, et i\'ay veu et entendu
moy mesme diverses plaintes. Lorsque i\'auray
l\'honneur de vous voir, i\'espère vous pouvoir asses bien
informer de l\'aesieste, où cest Estât est. Attendant

Mylord, i) Silvius estant ysi, m\'a fait la grace de
me dire que vous avies la bonté de vous resouvenir de
moy dont je vous remerscie bien fort, et vous preie
d\'asure Sa Majesté qui ney a personne qui a plus de
passion pour son services que moy, et que j\'espaire
dan ce rancontre luy an donne dais preuve et, quand
il vous plairas, Milort, m\'an ouvris lais moyns, je tacheres
de vous faire connoistre an vostre particulier, combien
je suis......

1) Dit schrijven van Buat komt voor aan het einde van den brief
van Sylvius van 25 December.

Cher amis, voisi la segonde que ie vous écrit
depuis vostre départ, et vous dire ce que ie vous e
mandé dan ma première, qui est qui fot que vous
fasie toute lais deligance inmaginable, parce que
i\'apréhande que l\'on n\'aye le van de nostre desin,
car ie se de bonne part que Mr. de l\'Estrade praise
fort, et ie croi que cet de ce cauté isi que l\'on l\'au-
bleige à celas ; anfin, la province de Holande est
asanblé auiourduy et ce doit cépare à ce soir ; yl ei
a dais ians 3) qui m\'ont aseuré que la ditte asanblé
ne set faite que pour la plase de traisorie qui est
celle que Mr. de Bevergning quite, comme ie vous
et dit, mais d\'autre m\'ont ausei dit que la plase
de trésorie n\'estoit que le praitesque , mais que
l\'asanblé devoit parle de quelque chose qui devoit
estre segrait, tellemant que i\'apréhande touiours
que l\'on fase le coup avecque la France ; anfin,
hâte-vous et faite moy savoir de vos nouvelle. A
Dieu, ie suis tout.

De la Haye, ce 14 ianvie [1666],
Cher Milord, ie suis fort an painne de savoir dais

4) P. R. 0, S. P. F., N. L., Holland, 47. Het adres op dezen
brief is niet door Mevrouw Buat geschreven, maar door een andere,
onbekende hand.

nouvelle de Silvius, car il est partei d\'isei yl ei a
18 iours 1), et il m\'avois asseuré causeitot qui ceroit
an nangeltaire qui me feroit savoir ce que le Roy
diroit du proget que ie fait et que ie luy e com-
meuniqué, lequel il devoit vous raporte de bouche;
anfin, ie vous dire, cher Milort, que, sei i\'avois à
présant ce que ie creu que le Roy me pouvoit m\'an-
voye, i\'orois fait un coup de parteis, car i\'avois trois
dais puisante ville S) pour mon desin, et sei par hazart
le pauvre Silvius n\'aitoit point arivé che vous et qui
luy soit arivé quel maleur qui l\'aye anpaiché de vous
faire raport de ce que ie luy et dit, il m\'et inpauseible
de vous mande toute lais chose, car celas ne ce peux
écreire, mais ie vous dire bien an peux de mos que
cet Estât ne peus plus anvoye che vous à cause de la
France, et que la dite France cet tout ce qui ce fait
dan vostre consaill privé. Say S) pourquoi que cet Etat
n\'ose rien antreprandre de cegret avecque vous, ce
qui m\'avoit aubligé de vous ranvoye Silvius pour
vous deire toute say chose et beaucoup d\'autre que
ie n\'ose fie au papie, et que, si le Roy veux réhusir
isi, qui fot qui m\'anvoye lais condision que Sa
Magesté déseire avoir de cet Etat, et qu\'il ne parle
poi[n]t de son neveux, mon petit maître, qu\'an
terme fort siville, an disant cautrefois l\'on luy a pro-
mis de faire pour luy et que Sa Majesté ne doute
point qui ne s\'an resouvinne. Depuis, l\'arivé de

1) Dus: 27 December 1665 of 2 dagen nâ zijn boven, blz. 546
vlg , gedrukten brief van 25 Dec.

3) Hiertoe rekent Buat stellig: Rotterdam en Haarlem; verder:
Amsterdam of Leiden (cf. hierna, blz. 555).

I\'anbasadeur Yan Gogh et la laitre du Roy \') fait
baucoup de bruit; sei ie pouvois an maime tans
faire voire ce que le Roy déseire, i\'étonnerois bien
dai ians avecque lours caballe; anfin, ie vous preie
de dire au Roy qui ne doit point hapréhande, an
m\'anvoiant celas, parce que premièremant que ie ne
suis point de l\'Etat, et que ie suis asseuré que say
trois ville dirons dan leurs asanblé qui fot que l\'Etat
mande au Roy qui luy aufre 2) telle proposision,
tellemant que la chose vindras de ce cauté isi et
non pas du vostre et, sei la chose reiehusit, vous
voirais bin dais brouliereie dan cette province, mais
ie vous dire qui faut ce hâte, car le tans praise. A
Dieu, cher Milort, ie demeure tout à vous.

Cher Milord, ie vous ranvoye mon amis pour vous
deire de bouche ce que ie ne puis vous mande ; ie
vous seupleie de faire an sorte que l\'on n\'aye croance
dan son raport, car ie vous asseure qui n\'y a rien
de plus vrai que ce qui vous diras; anfin, cher
Milord, il fot concleure et ne point perdre de tans

1) Cf. Bijdragen, t. a. p., blz. 87; de hier bedoelde brief was
door Van Goch, den gezant in Engeland, bij zijn terugkeer (einde
Dec. 1665) medegebracht.

3) P. R. O., S. P. F., N. L , Holland, 47. — Het adres op dezen
brief is van de hand van Buat zelf.

4) Waarschijnlijk is deze brief door Buat aan Sylvius bij zijn
vertrek in Januari 1666 medegegeven; zie over dit bezoek in Jan.
het volgende stuk, waaruit o. a. blijkt, dat Sylvius 21 Jan,
vertrok.

et i\'oee vous asseure que l\'Etat an ceras reconnoisant;
Yoilas ce que ie puis vous deire sur ce subget. Au
reste, cher Milord , ie bien suget à me plindre de
YOUS, car l\'on dit isi pour asseuré que vous nous
anleves unne de nos prinsipalle hautes et que vous
ne m\'annaves rien fait savoir, ie vous prosteste que
vous aves tort, car vous save que toute ma vye ie
fait profaision de servir mais amis, et ie vous con-
geure, sei yl ei a ancore quelque chose qui reste à
faire, an quoi ie vous soye hutil, ie vous conieure
de ne me point épai\'gnie et de croire que ie suis
vairitablemant antièremant à vous.

1) N.l. Isabella, de dochter van Lodewijk van Nassau-Bever-
weerd, den bekenden bastaard van Maurits (zie over haar: Fruin,
Aant. op Droste, II, blz. 314). Dit huwelijk v/as in Januari 4666
vastgesteld; D\'Estrades schrijft 21 Jan. 1666 aan Lionne: „Depuis
que le mariage de Milord Harlington a esté déclarée avec Made-
moiselle de Beverwert, elle a esté visitée des principaux de l\'Estatir
Madame la Princesse d\'Orange lay a fait de grandes caresses,
Monsieur l\'Electeur de Brandebourg et Madame l\'Electrice luy ont
fait faire compliment par Mr. de Pellenez (1. Pellnitz) qui est venu
exprès à la Haye. C\'est une personne de mérite et d\'esprit et qui
a de très bons sentimens pour la France; si vous jugez qu\'il 1
eut quelque chose à mesnager pour les interests du roy par son
moyen, vous me le ferez sçavoir, s\'il vous plait, avant qu\'elle parte-
Je tascherois à la disposer de nous estre favorable; son père estoit
mon intime amy. Il m\'a recommendé ses enfans eu mourant et
n\'a voulu voir que moi pendant sa maladie; toute la famille m®

genoemden brief: Corresp. de HolL, tome 79, Min. des AIT. Etr.,
Paris). Lodewijk XIV heeft dit aanbod van zijn gezant in
Haag niet afgeslagen. 5 Febr. 1666 schrijft D\'Estrades: „Je oe
manqueray pas de parler à Mlle Bevrever sans affectation, quand
elle sera preste de partir pour l\'Angleterre, conformément à ce
que V. M. m\'ordonne par sa dépesche" (ongedrukte brief a®®
Lodewijk XIV, Corr. de Holl,, t, a. p.).

Quelques jours avant mon arrivée à la Haye Monsï"
du Buat recent la copie de la lettre du Roy aux
Estats 2) avec une lettre que je luy avais escriste
d\'icyS) trois iours avant mon despart, le contenu de
laquelle je monstray à Sa Majesté avant que \'en-
voyer; avec cela il s\'en alla trouver Möns»" Beverling,
auquel il la luy monstra et l\'asseura de mon arrivée
en ces quartiers-là au premier iour; le S«\' Beverling
luy tesmoigna en estre bien ayse et le pria qu\'il me
put parler à mon arrivée, et luy dit que l\'on le pres-
soit fort d\'accepter la commission pour aller à Clèves,
mais qu\'il s\'en estoit delfendu expressément à cause
de ceste affaire, laquelle il avoit extrêmement à coeur,
et promit à Mons^" du Buat de s\'en excuser, s\'il
pouvoit, mais le lendemain il fut de nouveau attaqué
et l\'Estat envoya en corps le prier d\'accepter ceste
commission, de sorte qu\' il luy fut impossible de s\'en
deffendre. Pendant ce temps-là Monsf du Buat ayant
apprins par ces amys que l\'assemblée d\'Hollande
estoit advancée de dix ou douxe iours, et l\'on l\'as-
seura que le pentionnaire l\'avoit fait à dessein pour
faire passer le traité de France, et cela estoit fort
apparent, puisqu\'un point de la convocation portoit
que les villes donneroyent plein pouvoir à leurs des-
putés qu\'ils envoyeroyent à l\'assembleé de conclure
sur tout ce qu\'il leur seroit proposé, de sorte que

1) P. R. 0., S. P. F., Holland, 179. Dit stuk is hetzelfde, dat
ik (Bijdragen, t. a. p., blz. 87, noot 2) vroeger bij vergissing als
een brief van Sylvius van 20 Januari heb aangezien. Nu ik het
geheel voor me heb, wordt het me uit den inhoud duidelijk, dat
\'teen rapport van Sylvius moet zijn, opgesteld na zijn terugkeer
in Engeland in einde Januari 1666.

3) Dit „d\'icy" bewijst, dat Sylvius dit stuk na zijn terugkeer te
Londen opstelde (zie hierboven, noot 1).

pour prévenir le coup, il fut s\'asseurer en toute
dilligence de la ville de Roterdam qui estoit capable
de retarder la cbose jusques à ma venue, en cas
qu\'elle eut esté proposée, et il avoit parolle pour cela;
il monstra au bourguemaistre \') de ceste ville la copie
de la lettre du Roy dont il avoit bien ouy parler,
mais il ne l\'avoit pas veuee, car le pentionnaire 1 a
cacbée le plus longtemps qu\'il a peu et ne l\'avoit
communiquée qu\'à certaines villes d\'Hollande qui sont
le plus dans ses sentimens, espérant par leur moyen
de faire insignuer au reste de l\'Estast que Sa Maieste
n\'estoit pas si portée à une paix ou accommodement,
comme il paroissoit dans sa lettre, et il avoit désià
tascbé à faire glisser ceste opinion-là adroitement et
mesme il avoit fait quelque progrès et donné quelque
impressions à des esprits mesfians et incrédulles.
Yoilà l\'estast, oii je trouvay les choses à mon arrivée
à la Haye qui fut le lundy au soir 8/18"ae de ce
mois 2) qui estoit le jour, arresté pour l\'assemblée
d\'Hollande; Monsf du Buat m\'ayant fait un rapport
de tout cecy et que la lettre du Roy avoit fait un
merveilleux elfect dans toutes les villes et particu-
lièrement dans les grosses de la Hollande qui sou-
haitent pationnement la paix, nous jugeasmes qu\'il
falloit travailler de ce costé-là; aussi ce que nous
avons fait avec assez de sucxès avec les amys que
Mons"^ du Buat a employés, qui sont des personnes
d\'esprit et intrigues ou alhés parmy la pluspart des
villes, de sorte que les choses que des personnes comme
cela disent ont plus de poix et plus de force et font
plus d\'effect sur les esprits de ces desputés des
villes qui sont préoccupés de longue main par le

2) Dat Januari bedoeld moet zijn, blijkt ait de vermelding van
Van Beverningk\'s zending naar Kleef (om de onderhandelingen met
Brandenburg verder te voeren), die in die maand plaats had.

pensionnaire, et il faut que ce soit des personnes en
qui ils ayent quelque confiance, pour les pouvoir
guérir de leur mesfiance et incrédulité; enfin, ces
Messieurs ont si bien agy que le lendemain qui estoit
le mardy vers le soir, ils me vindrent porter parolle
que Amsterdam, Harlem, Leyden, Rotterdam s\'op-
poseroyent, en cas que l\'on proposeroit l\'affaire de
France, de sorte que par ce moyen nous feusmes
asseurés d\'arester non seulement ce coup, mais nous
n\'en sommes pas demeurés là, mais nous avons fait
des grands progrès dans ces villes que je puis mieux
dire de bouche, et nous ne jugasmes point de pousser
l\'affaire plus loin de ce costé-là, mais de voir aupa-
ravant, comment Mons^ Beverling s\'y prendroit, et
tascher à descouvrir son intérieur, s\'il estoit possible,
voyant bien que s\'estoit la voye la plus plausible de
faire réussir l\'afi^aire, s\'il vouloit aller du bon pied.
Nous trouvasmes donc à propos que Mens*" du Buat
l\'iroit voir avec la lettre que luy et moy avions con-
certée, dont voicy ionct la copie \'), et s\'estoit pour
agir avec plus de précaution et afin que Mons\'" du
Buat peut l\'engager davantage et tirer parolle d\'hon-
neur de luy de mesnager le tout avec le secret et
discrétion qu\'un subiect si délicat le désiroit, sur
quoy il luy donna toutes les asseurances qu\'il pouvoit
souhaiter, et luy tesmoigna de plus que la plus forte
passion qu\'il avoit, estoit de pouvoir donner des
marques de son respect à Sa Maiesté et de faire
quelque chose qui luy puisse estre agréable et qui luy
peut faire acquérir ce bonnes graces, et luy fit cog-
noistre qu\'il seroit bien ayse de m\'en asseurer moy
mesme de bouche, et il luy dit que, quoyqu\'il s\'estoit
engagé à luy la dernière fois qu\'il le vit, de n\'accepter
point ceste commission de Clèves, que du despuis

Messieurs les Estats luy avoyent envoyé en corps
pour l\'en prier, de sorte qu\'il n\'avoit pas peu de
bonne grace s\'en defFendre, mais qu\'il retarderoit son
voyage de deux ou trois iours expressément pour me
voir; il luy dit aussi que il en avoit parlé au pen-
sionaire en des termes qu\'il mesnagoit quelque chose
avecques Mons\'\' du Buat, où. il voyoit quelque iour
pour venir à un accommodement, mais il ne s\'ouvrit,
à ce qu\'il dit, pas davantage et luy promit de luy en
parler, s\'il y voyoit quelque apparence et que l\'affaire
fut plus meure ; cecy estoit le mardy au matin et le
mesme soir Möns»" du Buat luy envoya dire à dix
heures que je venois d\'arriver, sur quoy il le pria
par un mot de lettre qu\'il me peut voir le lendemain

qu\'il avoit dites le iour auparavant à Monsieur du
Buat, mais en des termes pleins de soubmission et
de respect pour Sa Maiesté ; ensuite nous commen-
çâmes à entrer en matière et sur le point, où ü
s\'agissoit, il me tesmoigna la passion que luy, mais
encore tout l\'estast, avoit pour la paix et qu\'il 1®
recevroit de Sa Maiesté comme une grace et faveur,
et que s\'ils eussent peu deviner ce qui auroit peu
contenter le Roy, ils le luy eussent désià fait proposer,
mais qu\'ils avoyent esté assez malheureux d\'avoir
esté persuadés que Sa Majesté n\'avoit point d\'incli-
nation à la paix, mais que la lettre que le Roy avoit
fait l\'honneur d\'escrire à Messes les Estats sur ce
subject, en avoit désabusé plusieurs, et que pour son
particulier il l\'estoist entièrement par les asseurances
que ie luy en donnois et par ce que je luy avois
monstré, et me pria d\'asseurer le Roy qu\'il s\'engagoit
de ce moment-là à travailler à une si bonne oeuvre,
et après avoir bien leu et examiné les demandes \')

que Sa Majeste faisoit, il me pria de luy donner
quelque temps pour songer bien là-dessus, et que
après il me diroit franchement ces sentimens, s\'il y
avoit lieu de faire quelque chose, avec asseurance que
cela n\'iroit pas plus loin ; il me quicta donc et revint
une heure après et me dit qu\'il avoit bien ruminé
cela dans son esprit et qu\'il voyoit qu\'il y avoit lieu
de porter les choses à un bon accommodement, mais
qu\'il me disoit à coeur ouvert que ce premier article
des dommages, souffert avant la guerre, estoit un peu
bien ambigu et estoit un peu estendu, et qu\'il luy
estoit impossible de pouvoir bien coniecturer, iusques-
oii ces prétentions peuvent aller, puisque le temps
ny les particularités des dommages n\'y sont point
expéssifïiées, mais que, s\'il plaisoit au Roy de se
vouloir expliquer un peu plus sur ce terme des dom-
mages, souffert avant la guerre i), car c\'est une mer des
prétentions et il est si estendu qu\'il peut estre ap-
pliqué à divers temps comme aux dommages, soufferts
avant le traité, et il peut aussi estre comprins sur les
dommages, soufferts après le traité, et il peut aussi
estre entendu sur les dommages, soufferts avant la
rupture, qui sont trois divers temps; de sorte qu\'il
incistoit fort là-dessus que Sa Majesté eut la bonté
de faire sçavoir ces sentimens un peu plus particu-
lièrement là-dessus ; il diroit aussi franchement, iusque-
où il croit que l\'Estast peut aller, mais il est d\'opinion
que, s\'il falloit examiner ou traiter sur ces dommages,
cela pouvoit perdre beaucoup de temps lequel est
fort cher, et que de plus cela pourroit faire naistre
des difficultés qui pouroyent retarder une si bonne
oeuvre, à laquelle les Provinces ont tant d\'inclination;

1) Hier raakt de constructie van den zin in de war door een
langen tusschenzin; de bedoeling van Van Beverningk\'s beweringen
is echter wel te volgen.

il m\'a donc proposé un expédient, où à son opinion
l\'Angleterre aura beaucoup au-delà de ce que ces
dommages peuvent monter ; c\'est que, si Sa Majeste
vouloit se contenter de la Nouvelle-Amsterdam ou
autrement la Belgique, et de toutes les terres, vais-
seaux et effects que les subiects de Sa Majesté ont
prins sur eux avant et après la rupture en quelque
lieu que ce soit, cela vaut à ce qu\'il croit trente fois
la valleur des dommages que les subiects de Sa
Majesté ont souffert; il entend aussi que l\'isle de
Poleron sera rendue et toutes les places que ils auront
prins sur l\'Angleterre; enfin, si Sa Majesté ne gouste
pas ceste proposition, qu\'il luy plaise de demander
quelque chose de positif sur cest article et qu\'il n\'y
aye rien de ambigu et qui ne laisse rien de derière
qui pouroit leur faire soupçonner ou causer à l\'advenir
quelque nouveau subiect de mésintelligence, de sorte
que, suivant que i\'ay peu comprendre, ils se résoul-
droyent plustost à donner quelque chose de plus et
que cest article fut raclé net; voilà à peu près les
particuliarités et circonstances que ma mémoire m\'a
peu fournir sur cest ariicle.

Pour ce qui regarde le second qui est le règlement
de commerce dans les Indes Orientalles et dans
l\'Affrique, ils souhaitent que ce règlement peut estre
universel : aussi bien dans l\'Europe et dans l\'Asie et
l\'Amérique. Pour ce qui regarde les deux autres
articles, il n\'a rien du tout obiecté là contre et, à ce
que i\'ay peu comprendre, s\'il ne tenoit qu\'à cela,
asseurément la paix seroit faite.

J\'ay à adjouster icy des réflexions que des gens
bien intentionnéz pour les intérests de Sa Majesté
ont fait: c\'est que, si le E-oy demande une grosse
somme d\'argent, ils l\'accorderont plustost que de
n\'avoir pas la paix, mais il faut considérer aussi que,
l\'achetant à si haut prix, il y aura moins d\'incli-

nation et plus d\'excuse à ne faire rien pour le
Prince d\'Orange, et ces ennemys se prévaudront de
cela et l\'intérest que le Roy peut avoir dans la suite
dans la Hollande par le moyen du Prince et de son
party, est bien plus considérable pour le Roy que s\'il
recevoit présentement divers millions.

n y a diverses autres circonstances à dire que ma
mémoire à present ne me fournit point, et que ie
pouray aussi mieux expliquer de bouche que par
escrit, comme la résolution que Amsterdam a prinse
dans le conseil de la ville de proposer à l\'assemblée
d\'Hollande d\'envoyer quelqu\'un icy sous prétexte de
prisonniers pour voir, s\'il n\'y auroit pas lieu de faire
quelque proposition de paix.

Le iour avant mon despart qui estoit le Jeudyi),
le pensionnaire demanda que les desputés résoul-
droyent sur ce qui leur seroit proposé sans envoyer
à leurs principaux ; diverses villes s\'y opposèrent et
dirent hautement qu\'il n\'avoit point du pouvoir
pour cela.

Le mesme iour Möns\'\' de l\'Estrade, voyant que son
affaire, au lieu d\'avancer, reculoit, fut auprès de trois
ou quatre villes en particulier et leur dit qu\'il sçavoit
que, nonobstant tous les engagements et promesses
que l\'on avoit fait au Roy son Maistre, il estoit
asseuré que il y avoit des villes qui avoit envie que
l\'Estast traitat sons main avecques l\'Angleterre, et
a fait grand bruit de cela.

L\'on m\'a asseuré que le traité avec l\'Electeur de
Brandebourg est conclu, que les Estats luy rendent
Orsoy et Genep et qu\'ils luy quictent une vielle
depte de deux millions et deux cent mille frans et
que la Hollande payera les deux tiers de dix mille

homme qu\'il a levés, et hormis cela Madame l\'Elec-
trisse a par dessus le marché près de cent mille
frans et l\'on dit qu\'elle doit partager avec quel-
qu\'autre; la Hollande a donné hormis cela hien de
l\'argent à ces Ministre sous main et la France y a
fait des belles contributions i).

Le traité de Denemark, à ce qu\'ils m\'ont asseuré,
est aussi conclu 2) et que les Estats luy quittent une
grosse depte et [il] aumengte le péage du Sont d\'une
bonne somme.

Pour la Suède, ils confessent qu\'ils n\'ont peu faire
qu\'un traité de neutralité lequel ils croyent présen-
tement conclu, car ils ont envoyé ordre à leur ambas-
sadeur 3) pour cela et ils sont asseurés qu\'il de-
meurera neutre et que leurs ports leurs demeureront
ouverts comme à nous.

Il y a une circonstance dont ie me resouviens,
c\'est que l\'on m\'a asseuré aussi que ils croyent que
présentement tous les Anglois sont presque chassé
des Indes, c\'est-à-dire ceux de la Compagnie de ce
pays, car celle d\'Amsterdam qui y est fort puissante
et y a beaucoup de milice, a envoyé ordre à leur
général de prendre tout ce qu\'il pourroit, de sorte
qu\'ils iugent que cela aura désià esté exécuté.

1) Wat Sylvius hier over het pas 16 Februari 1666 met Branden-
burg gesloten verdrag vermeldt, is grootendeels onjuist (zie Der
Kinderen, t. a. p., blz. 371). Over geschenken, bepaaldelijk aan de
keurvorstin gegeven, is mij nooit iets gebleken; wel betoonde zich
de keurvorstin „vrij genegen tot het verbond met H. H, M." (t. a. p.,
blz. 365).

2) Ook dit is onjuist, De verdragen, waarvan Sylvius den in-
houd niet juist weergeeft, werden pas 11 Februari gesloten (Aitzema,
V, blz. 888 en vlg.).

3) Johan Ysbrants. — Een verdrag met Zweden werd eerst in
Juli 1667 gesloten (Aitzema, VI, blz. 222 en vlg.). De verhouding
tijdens den oorlog liet veel te wenschen over; Zweden toonde zich
meer Engelschgezind.

Il fut propopsé aussi le Jeudy aux Estats-Grénéraux
de renvoyer au Roy tous les prisonniers, et une
personne qui est fort serviteur de Sa Maiesté, a sus-
pendu la chose pour sçavoir, si cela agréera au Roy
ou, si ceste générosité que ces Messieurs prétendent
fair, l\'embarasseroit.

La somme de deux cent mille livres sterling à Sa
Majesté pour les dommages devant la guerre et l\'ac-
complissement du dernier traité dans tous ces points.

Pour le règlement du commerce, si telles conditions
viendront à estre offertes au Roy, comme la dernière
réponce insignue, on peut s\'asseurer que Sa Majesté
se contentera de ce qui sera raisonnable, et si l\'on
trouve à propos d\'en faire des ouvertures particu-
lières, Sa Majesté y faira bientost réponce.

Sa Majesté se charge de faire en sorte que ces
alliés se contenteront de ce qui sera raisonnable;
cela servira de réponce aux points, dont on a sou-
haité d\'estre esclaircy.

Si Sa Majesté peut estre asseurée que Messieurs
les Estats veulent réellement se ioincdre avec luy et
contre la France qui est véritablement la voye unique
et asseurée à leur seurté et pour les garantir contre
leur trop proche voisinage, et de plus, si Sa Majesté
peut estre morallement asseurée que le restablisse-

1) P. R. 0., S. P. F., Holland, 179. Deze instructie werd op-
gemaakt naar aanleiding van Sjlvius\' bovenstaand rapport. Zij
ijehelst de voorwaarden, waarop Engeland vrede wil sluiten. Cf.
Bijdragen, t. a. p., blz. 91 vlg., waar ook de inhoud van de vorige
instructie van Sylvius (die uit vier artikelen bestond) medegedeeld is.

meut du Prince d\'Orange peut suyvre la paix, Sa
Majesté en remettra la méthode et la conduite de
cela à leur discrétion et en tel cas yous leur dires
que yous croyes qu\'ils pouroyent obtenir quelque
déduction de la somme, proposée par Sa Majesté, ou
un temps compétant pour le payement.

Cher Milord, ie suis aubleigé de yous dire que le
Roy est trahi par quelqun du consail privé, car Mr.
de l\'Estrade a fait voire unne laitre de che vous au
pansionnaire, par laquelle l\'on luy mande que le Roy
veux faire la pais avecque cet Etat et que l\'on doit
anvoye un homme isi pour cet efait 3) ; ie croi que
cette laitre n\'a pas pieu au dit pansionnaire, mais
ie vous dire que je ne le crins plus gaire, car ie fait
un partis si considérable qui faudras bien qui livienne^),
mais il auroit esté mieux que la chose ut demeuré
segraite à cause de la France. Anfin, cher Milord,
i\'espaire an sortir celons mon désir, mais i\'apréhande
tousiours nostre anbassadeur , car il est for rusé, et
vous save que le pansionnaire fait tous ce qui luy
hordonne. Je ne conpran pas, où demeure si lontas

3) Uit D\'Estrades\' Lettres blijkt hiervan niets. Cf. den volgenden
brief van Sylvius aan Arlington, blz. 568.

mon amis i), car le tans praise fort et prinsipalemant
à presant que la chose se vante 2),

A Dieu, cher Milord, ie vous conjeure de croire
que ie suis antièremant à vous.

Milord, Je me suis donné l\'honneur de vous faire
sçavoir mon arrivée à Anvers et vous ay envoyé par
mesme moyen deux lettres de Buat que i\'avois trouvé
là, par lesquelles vous aures veu la nécessité qu\'il y
avoit de me rendre en ces quartiers au plustost, où
que l\'on iugoit que ma présence y estoit extrêmement
nécessaire, et quoy que ie feusse mesnacé de quelque
danger assés apparent et qui méritoit bien qu\'on y
fit quelque réflection, néantmoins, ayant une affaire
de ceste importance à mesnager et qui regardoit si
avant le service de Sa Majesté, et voyant que le des-
lay y pourroit porter non seulement quelque préiu-
dice, mais mesme la gaster: j\'ay creu que, quand
i\'aurois eu cent viees à perdre, ie ne les pouvois
hassarder plus glorieusement que dans un rencontre
de ceste nature, de sorte que i\'ay fermé les yeux
à diverses considérations que des personnes moins
zellées que moy eussent peu faire avec fondement;
mais graces à Dieu après avoir surmonté diverses
difficultés et eschappé par un bonheur extraordinaire
sept ou huict cent hommes des troupes de l\'Evesque
de Munster lesquelles dans le mesme temps que ie
passois, avoyent pillé quelques villages environ la

route que ie tenois, et avoyent prins un poste dans
le village de Audenboos entre Breda et Berguen-op-
Zoom, où ils s\'estoyent fortifiés dans un semitière
avec deux pièces de canon; leur dessein estoit de se
maintenir là, attendant un renfort de deux ou trois
mille hommes de nouvelles levées qu\'il font dans le
petit Brabant i) ; dès que les Estats en eurent le vent,
ils commandèrent au Prince de Tarente 2) de tirer
des garnisons les plus proches quatre ou cinq mille
hommes et quelques pièces de campagne, avec les-
quelles il marcha pour les battre comme il a fait,
car ils n\'ont fait aucune résistance; enfin, par un
bonheur extraordinaire i\'ay eschappé et les uns et les
autres et suis arrivé le plus heureusement du monde
sans aucune mauvaise rencontre à Rotterdam dimanche
au matin, 141^6 (Je ce mois, où i\'ay trouvé l\'amy^)
qui m\'attendoit avec beaucoup d\'impatience et bien
en peine qu\'il ne me fut arrivé quelque malheur ou
que ie ne fus prins, puisque ie ne m\'estois peu rendre
là au iour que ie luy avois mandé par un exprès. 11
m\'a fait une relation bien ample de tout ce qui
s\'estoit passé dans l\'assemblée de Hollande depuis
mon despart, mais comme il vous en a mandé quelques
particularités dans quelques lettres 4\') qu\'il vous a
escrit, ie ne toucheray la chose que supperficiellement
et ne vous diray que ce que ie croiray le plus essentiel,

1) Deze benaming van Zuid-Brabant ken ik niet van elders. —
De bisschop van Munster onderhield betrekkingen in de Zuidelijke
Nederlanden, waar de stemming de Republiek in het algemeen
niet gunstig was. Over de invallen van den graaf Van der Nat,
Carp en Cleuter (Sylvius doelt in den tekst op dien van Carp,
die Oudenbosch plunderde), zie Der Kinderen, t. a. p., blz. 378.

4) Buat heeft dus na Sylvius\' vertrek in Jan. nog meer brieven
geschreven dan de hiervóór, blz, 562, gedrukte.

afin que vous puissies iuger plus facillement de I\'estast
et de la disposition des choses et de la suite qu\'elles
pourroyent avoir, et de la conduite que nous avons
résolu de tenir. Je ne sçay, si l\'amy vous aura
mandé, comme De Witt après mon despart d\'icy
voulut taster le poux et l\'inclination de l\'assemblée
sur le subiect du traité avec la France et sur le
point d\'un général qui estoit le maréchal de Turene
que luy avoit dessein de proposer, qui estoit une
affaire d\'une très dangereuse conséquence pour les
intérêts du Eoy, mais encore plus pour ceux du
Prince d\'Orange, et pour mieux faire réussir son des-
sein, il vouloit esblouyr les yeux des amys qu\'il a
dans les Etats-Généraux et dans l\'assemblée [de Hol-
lande], et il leur dor ois la pillulle, où estoit le poison
qu\'il leur vouloit faire avaller, en proposant en mesme
temps que l\'on donneroit la charge de général à Mon-
sieur de Turene, que le Prince seroit fait admirai et
général de la cavalerie 0 et qu\'il apprendroit le mestier
de la guerre à des costé d\'un si grand capitaine; le De
Witt [parla] sur ce subiect avec beaucoup d\'éloquence
sur sa personne et son mérite et tascha à faire com-
prendre à l\'assemblée, comme cela donneroit grande
réputation aux armes de l\'Estast, et dit cent choses
là-dessus qui seroyent supperfluees à vous mander, et
aussi bien le temps m\'et trop précieux. De Witt
depuis ce temps-là par ces créatures a tasché de
persuader partout que s\'estoit l\'intérest du Prince que
ces amys donnassent les mains à cela, que mesme la
Princesse-Douairière a esté portée dans ce sentiment
par des personnes que ie cognois bien et qui sont

1) Haast onnoodig is het op te merken, dat er bij dit bekende
voorstel om den Prins onder Turenne\'s leiding tot den krijgsdienst
op te leiden, geen sprake van is geweest den Prins tevens admi-
raal te maken,

gaignées par l\'argent de France, et l\'on m\'a mesme
asseuré qu\'elle avoit consenty que De Witt dit cela
en son nom dans l\'assemblée, comme un argument
puissant pour induire ceux qui sont bien intentionnés
et qui croyent que c\'est le plus grand malheur qu\'il
peut iamais arriver au Prince, et l\'opinion des plus
sages est que si une fois ceste personne i) a le
moindre pied dans le gouvernement qu\'il n\'y sera
pas un an qu\'il ne soit générallissime, et le Prince
exclus, et c\'est à quoy ils croyent que De Witt butte
et à des promesses que la France luy a fait en son
particuher. Vous voyes que l\'affaire est d\'asses grande
conséquence et pour la France et pour De Witt pour
mettre tout en oeuvre pour en venir à bout; aussi
le De Witt n\'y a rien oublié et, ayant pressenty sous
main que il rencontreroit des obstacles et que l\'affaire
ne passeroit pas à son souhait, rompit l\'assemblée,
pour lors espérant de trouver plus de disposition
auprès dès villes une autre fois, et pour cest effect il
a travaillé depuis ce temps sous main avec les créa-
tures qu\'il [a], pour disposer les villes à embrasser les
propositions qu\'il pourroit faire, et il a fait agir
D\'Estrade lequel depuis ceste grande liaison de France
De Witt et luy 3) ont des fréquentes conférences
secrètes sur tout ce qui se passe, et ils concertent
ensemble des moyens dont il se faut servir pour
gaigner telles villes, telles humeurs ou telles personnes,
et D\'Estrade fait parler la France de la façon que
De Witt l\'inspire et produit dans les occasions des
lettres et papiers de France qu\'il a tousiours en poche
au besoin, et il fait des voyages en particulier à
Amsterdam et aux autres v i 11 e s s) par la direction

3) Over een reis van D\'Estrades naar de hier geiioemde steden
in Febr. 1G6\'3, zie zijn Lettres etc., IV, p. 85 sv.

du pensionnaire De Witt, ayant ces instructions de luy,
comme il doit parler au gens qui ont le plus de
pouvoir et de crédit, et leur tient un langage con-
forme à leur humeur ou leur interests, et par ce moyen
tasche à les engager dans ces sentimens ; enfin, il
n\'oublient rien, soit par adresse ou autrement, de venir
à leur but. Buat estant informé de ces menées par
des personnes qui ont part dans le gouvernement et
qui ont des intérests tous différons, il a travaillé avec
eux pour contreminer leurs desseins et avec beaucoup
de sucxès et d\'adresse rompu iusques-icy leurs mesures
et c\'est asseuré de certaines puissantes villes et per-
sonnes de crédit, tant dans la Hollande que dans les
Estats-Généraux, pour esloigner la conclusion du
traitté avec la France et éluder la proposition de
Mons\'\' de Turenne, laquelle a esté déréchef mise
sur le tappis dans ceste assemblée qui est expressé-
ment convoquée pour ce subiect, et présentement De
Witt espère l\'emporter, mais l\'on luy a bien taillé
de la besoigne et il a trouvé bien plus d\'obstacle et
difficulté qu\'il ne pensoit, et par les soins de Buat
Harlem et Roterdam se sont opposés ouvertement à
ces deux propositions iusques à ma venue, et toute
l\'adresse dont le De Witt c\'est peu servir, n\'a peu
les faire changer, de sorte que je croy que ces pro-
positions sont en estât d\'estre réiectées, et par la
suite vous verres le progrès que nous avons désia
fait despuis mon arrivée ; mais pour mettre les choses
par ordre, je croy qu\'il est à propos que je vous dise
que Buat, ayant esté asseuré de bonne part que
Beverling avoit communiqué à De Witt, comme il
m\'avoit veu et les dispositions qu\'il voyoit à la paix,
et de peur que De Witt ne rompît nos mesures et
ne desguisât l\'affaire aux villes et ne les préoccupât,
il fut conseillé par ces amys de le faire sçavoir aussi
en confidence aux principalles villes de Hollande et

qui avoyent le plus de penchant et inclination à un
bon accommodement, et par là on prévenoit le mau-
vais dessein qu\'il eusse peu avoir, et l\'on luy tendoit
un piège, où il est presques dedans, car vous verres
que une de ces choses arriveront: ou il se verra
comme forcé d\'embrasser ces ouvertures que je porte,
ou se rendre odieux à l\'assemblée, en se déclarant
ouvertement contre la paix, et je sçay qu\'il a désià
senty venir cela, et ie sçay de fort bonne part que
D\'Estrades et De Witt sont fort embarrassés et sça-
chant de science certaine que la plus grand part des
villes sont désabusées de l\'impression que l\'on avoit
eu le soin de leur donner autrefois que Sa Majesté
n\'estoit point enclinée pour la paix, mais que de
plus ils ont secrètement cognoissance des demandes
que Sa Majesté leur fait, auxquelles ils sont prestes
à donner les mains ou du moins sont de ce senti-
ment d\'envoyer en Angleterre. De Witt sçait que
la plus grande part le sçavent et qu\'ils n\'en disent
mot; cela luy a donné du soupçon et pour mieux
sonder le sentiment de l\'assemblée sur ce subiect, il
c\'est servy de ceste ruse que ie croy, il a concertée
avec D\'Estrades, car je voy que la chose n\'est pas
apparente et que ce n\'est qu\'une invention et une
tour de politique. Je croy que Buat vous en a escrit,
comme il me dit, qu\'il y avoit quelqu\'un du conseil
qui mandoit les choses icy, mais ayant balancé di-
verses circonstances et particuliarités, je ne suis pas
de son opinion et ie l\'en ay désià mesme désabusé;
pour venir donc à sa ruse, il dit à l\'assemblée, avec
un visage gay et riant: „Messieurs, j\'ay une bonne
et une aggréable nouvelle à vous donner, mais ie
demande le secret de toute l\'assemblée; c\'est que ie
vous advertis comme il y a de grandes apparences
de paix dont ie vous en diray en son temps les par-
ticuliarités, et mesme Mons\'^ D\'Estrades me vient de

mo les confirmer et de m\'asseurer qu\'il a receu une
lettre d\'une personne de conséquence d\'Angleterre",
qu\'il nomma, lequel luy avoit mandé, que, s\'il eut esté
en Angleterre avec les autres ambassadeurs i), qu\'il
ne doute pas que leur négotiation n\'eut eu un meil-
leur effect, et que mesme à present, s\'il y estoit pour
uno heure, que la chose se trouveroit, mais qu\'il
l\'asseuroit que asture il voyoit grande disposition pour
la paix et que le Roy leur devoit envoyer des demandes
par un gentilhomme, et dit de plus que l\'ambassadeur
de France luy avoit tesmoigné souhaiter fort cela et
que la chose se conclut et peut avoir une bonne issue;
sur cela il s\'arresta, espérant que quelque ville parle-
roit, mais pas une ne dit mot, quoiqu\'il y en avoit
plusieurs qui en sçavoyent plus que luy, mais Buat
avoit tiré promesse d\'eux de ne rien dire iusques à
ce que la chose fut proposée, comme elle le sera
devant la fin de ceste semaine. De Witt, voyant que
personne ne disoit rien, quoyqu\'il voyoit une grande
joye dans le visage et la contenance de la plus
grand part de ces Messieurs, il répéta donc encore:
„est-ce que ie ne m\'explique pas bien"? mais personne
ne répliqua et la chose n\'eut aucune suite et De
Witt n\'a point peu descouvrir les sentimens de l\'as-
semblée; le temps est trop cour pour m\'estendre sur
les raisons que ie pourrois alléguer pour faire voir
que c\'est une adresse et une ruse de D\'Estrades et
de luy pour venir à leur but et donner ceste impres-
sion à la Hollande que la Franco souhaiteroit que la
paix fut faite ; enfin, il y a d\'autres visées qu\'ils ont

1) Bedoeld zijn de hertog van Verneuil, Comenge en Courtin,
die in 1665 als de „célèbre ambassade" naar Engeland gezonden
waren om den vrede te bemiddelen. Er was toen sprake van ge-
weest , dat D\'Estrades op verzoek van De Witt ook zou medegaan,
maar Lodewijk XIV had hem niet uit de Republiek willen laten
vertrekken (zie o. a. D\'Estrades, t. a. p., III, p. 112 en vig.).

cache là-dessous, sur lesquelles il y a diverses re-
fleexions à faire, mais le temps me presse et ie vous
diray seulement que il a donné ceste impression à
l\'assemblée d\'Hollande que Mons^" De l\'Estrade a des
grandes correspondances en la cour d\'Angleterre et
dans le conseil i). J\'ay seen toutes ces particuliarites
de la bouche de deux bourgmestres de Rotterdam^),
avec lesquels j\'ay disné dimanche dernier 3), et ils
m\'ont informé particulièrement de l\'estast de toutes
choses et [je] leur ay aussi communiqué ce que i\'ay
apporté en dernier lieu qui les a fort satisfait, y ayant
adiousté de bouche ce qu\'il falloit, de sorte que nous
convismes alors de presser la chose, et que pour cest
effect ils trouvèrent à propos que Buat iroit commu-
niquer l\'affaire au pensionnaire De Witt ; Beverning
n\'estoit pas icy^), de sorte que, lorsque le pension-
naire en aura cognoissance, il sera obligé de le
proposer à l\'assemblée, laquelle nous aillons tra-
vailler à la préparer à recevoir la chose, comme il
faut; ces deux bourgemestres de Rotterdam se
chargèrent de gaigner Delffe, Harlem, Leyde, et ils
espéroyent aussi Ter Gouw ; et sur cela Buat et moy
partismes le dimanche au soir pour venir icy, pour

1) Cf. hiervóór, blz. 562, noot 3. Het geheele, zeer zonderlinge
verhaal van Sylvius is niet te controleeren bij het ontbreken vaü
particuliere Notulen van de vergaderingen der Staten van Holland
uit dezen tijd (cf. Bijdragen, t. a. p., blz. 95).

2) In het origineel is het cijfer 809 hier fout opgelost als: „la
Haye". Door dit cijfer wordt, zooals verderop blijkt, Rotterdam
aangeduid; voor Den Haag wordt 623 gebruikt. — Sylvius noemt
Kievit en Van der Horst, met wie hij te Rotterdam in verbinding
gestaan heeft, ten onrechte beiden burgemeester. Alleen Kievit
bekleedde in Febr. 1666 deze waardigheid; Van der Horst was van
Mei 1663—Mei 1666 lid van Gecommitteerde Raden.

nous asseurer des villes de la Northollande, à quoy
nous avons travaillé hier qui estoit lundy, avec assez
de suexès, et i\'ay vue un des principaux bourgmestres
de ce quartier et qui a plus de pouvoir lequel est
bien meu, et ie I\'ay entièrement satisfait et désabusé
des diverses impressions que l\'on luy avoit donné de
longue main, non seulement contre l\'Angleterre, mais
contre le Roy. Nous avons aussi hyer au matin dé-
pesché un des parens de Buat qui est très habille
homme, à la ville d\'Amsterdam à Monsr Palquenier
qui est son parent et son intime et lequel est fait
depuis ceste nouvelle élection président-bourgemaistre
et par conséquent presques tout puissant et fort enclin
et disposé à la paix, pour luy communiquer toutes
choses et luy donner aussi part de ce que j\'ay ap-
porté, de sorte que nous espérons bon sucxès de ce
costé-là, et je croy que à l\'heure que je vous escris,
l\'affaire est sur le tappis en ceste ville, et nous avons
parolles des autres principalles que, s\'ils voyent que
le pensionaire va du bon pied, quand il proposera
la chose, ils l\'animeront et ne diront pas mot et le
laisseront faire, mais, s\'ils voyent qu\'il biaise, ils sont
résolus de tomber rudement sur luy. Ayant donc

1) Blauw uit Purmerend is bedoeld, zooals uit Buat\'s verhooren
(Rijksarchief, Den Haag) blijkt.

2) Aan de hand van Elias, De vroedschap van Amsterdam, ben
ik tot de ontdekking gekomen, dat hier bedoeld is: Diederich Pauw,
Ridder van Rijnenburg etc., wiens tweede echtgenoote was de weduwe
van Cornelis Müsch, de welbekende Elisabeth Cats, vrouw van
Caruisse; Buat als echtgenoot van Elisabeth Müsch was aan dezen
Pauw verwant. Verder was Diederich Pauw een achterneef van
Mr. Gillis Valckenier: deze was een kleinzoon van Claertgen Pauw,
die een zuster was van Reyiiier Pauw, den Amsterdamschen burge-
meester uit het Twaalfjarig Bestand, den grootvader van Diederich
(Elias, blz. 12, 13, 197, 198, 411). -— Van een intieme vriend-
schap van Diederich Pauw en Mr. Gillis Valckenier is mij van
elders niets gebleken.

préparé les choses, comme je vous marque, nous
avons creu qu\'il ne falloit plus tarder de communiquer
l\'affaire au pensionaire lequel de nécessité le doit
sçavoir suivant les formes du gouvernement de l\'Es-
tast, mais les choses sont disposées de telle maniéré
que, à mon opinion, nous luy avons osté le moyen de
nous nuire, quand mesme il en auroit envie , de sorte
que hyer \') au soir Mons^ du Buat l\'alla trouver
et au premier abord il le receut avec un visage
affable et ouvert et luy dit: „Mons^", je sçay bien à
peu prés de ce que vous me venez parler et Möns*"
Beverling m\'en a désià entretenu"; il luy tesmoigna
estre fort enclin à la paix, disant que s\'estoit-
l\'intérest du pays, mais qu\'il falloit la faire en
sorte qu\'elle fut de durée, et qu\'il souhaitoit que
l\'on peut trouver quelque expédient pour cela, sur
quoy Mr. Buat se creut obligé de luy monstrer les
premières demandes que Monsr Beverhng luy avoit
désià dictes et les obiections qu\'il y avoit faite, et
après il luy monstra la responce et l\'esclaircissement
que i\'ay porté en dernier lieu. Il ne trouva guère
des choses à dire sur la somme de deux cent mille
livres sterling, mais bien sur les termes de l\'accom-
plissement du dernier traité en tous ces points ; il dit
que ce traité estoit une chose imparfaite et il y a
diverses choses qui se disputent de part et d\'autre
et qui a esté en partie un des plus grands motifs
de la guerre et que c\'est une affaire pour le moins
de six mois à desbattre senile, mais que, si le Roy
eusse la bonté de dire la réduction de Poleron et
que ces deux cent mille livres sterling aboliroit et

1) Deze passage tot — „ce qu\'il ne peut pas luy refuser" (blz
573) heb ik reeds in extenso medegedeeld in Bijdragen, t. a. p »
blz. 96-97,

amortiroit tout le reste, car ce sont ces propres
parolIes(!); voilà ce que i\'ay peu comprendre par le
rapport de Mons^ du Buat; la plus grande obiection
qu\'il a faite dans l\'autre article du commerce, [est qu\']
il eusse bien souhaité que Sa Majesté eut voulu s\'ex-
pliquer un peu plus nettement avec un terme plus
positif, car en disant que Sa Majesté se contentera
de ce qui sera raisonnable, il trouve que cela n\'est
pas limité et peut estre expliqué en divers sens, et
de mesme sur l\'article des alliées, car ce terme y
est aussi ; voilà à peu près les obiections qu\'il a faites,
et ie voy qu\'en gros nous ne sommes pas fort
éloignés les uns des autres; le temps est trop court
pour pouvoir m\'estendre sur ce qui c\'est dit de part
et d\'autre, mais Monsf du Buat m\'a dit que il laissa
eschapper dans le discours qu\'il voyoit que la paix
se pouvoit faire, mais enfin: la conclusion de leur
conversation fut que il le prioit d\'attendre que Mons^"
Beverling fut icy qui seroit dans deux ou trois iours
tout au plus tard, que luy m\'avoit parlé et m\'avoit
fait des objections et que le dit Beverling me verroit ;
que, s\'il n\'avoit pas eu le caractère qu\'il a, il m\'eusse
veu luy-mesme, et sur cela ils se séparèrent et il
pria Monsr Buat de luy laisser ces demandes ce qu\'il
ne peut pas luy refuser, et il est allé encore au-
iourd\'huy pour les requérir, et il l\'a trouvé encore
plus affable et il luy a encore dit diverses choses,
mais le temps me presse si fort et i\'en ay perdu
beaucoup à l\'entretenir, de sorte que ie suis obligé
de finir pour ne perdre pas la poste. Il vous plaira
seulement me répondre, si vous le iuges à propos,
sur ces obiections qu\'il a faites, et m\'envoyer, comment
vous voules que ie mesnage ce que vous m\'escrires
sur ce subiect, mais à vous dire la vérité, ie croy
que, avant que la réponse soit icy, l\'assemblée aura
résolu quelque chose là-dessus, et i\'espère qu\'ils dé-
Bijdr. en Meded. XXVII. 37

puteront du moins; i\'y voy bien de l\'apparence, mais,
où les résolutions despendent de tant des testes, l\'on
ne peut s\'asseurer de rien; tousiours ie puis vous
asseurer que nous avons bien des fers au feu et que,
si cecy nous manque, nous avons encore quelqu\' autre
ressource, et ie puis vous asseurer que de quelle
façon que la chose aille, le Roy y trouvera son
compte. Il faut que ie vous dise avant que de finir,
que i\'ay apprins que ces 18 navires i) qu\'ils ont fait
sortir, n\'est pas pour aller du costé du Canal, quoy-
qu\'ils en ayent fait courir le bruit, mais que c\'est
pour aller rencontrer sept ou huit fergates que nous
avons du costé de l\'Elbe; si le vent a esté bon, ils
ont désià fait voille ; vous en profiteres, si vous iuges
que l\'advis soit vray et qu\'il en vaille la peine. I\'ay
encore apprins pour certain qu\'il y a des lettres des
Indes venuees, que ils avoyent mis les Anglois en
possession de l\'isle de Poleron et que mesme ils luy
avoyent presté deux vaisseaux pour les ayder à y
transporter, et ils en estoyent en possession, mais la
nouvelle leur estant venue de la rupture avec l\'An-
gleterre, ils ont esté reprendre l\'isle de Poleron, et la
lettre marque que il les ont tous chassés de ce pays-là.
l\'aurois diverses autres choses à vous mander, mais ie
n\'ay plus de temps que pour fermer ma lettre et
vous asseure que ie suis plus que iamais.

1) Sylvius doelt hier waarschijnlijk op de wintervloot van 36
schepen, die onder commando van Cornelis Evertsen, na het op-
bergen van de hoofdmacht in Oclober 1665, in zee was gehouden
(De Jonge, Geschiedenis van het Nederlandsche Zeewezen, II^>
blz. 344); deze vloot zal wel niet aanhoudend op volle sterkte ge-
weest zijn; zij viel midden Februari binnen, bedreigd door een
sterkere Engelsche vloot (t. a. p., en cf. Swinnas, Engelse, Neder-
landse en Munsterse Krakeelen, II, blz. 7). Van een expeditie
naar de Elbe in Februari 1666 is mij nergens iels voorgekomen.

Mylord, je vous avois fait espérer par celle que ie
me suis donné l\'honneur de vous escrire hyer au
soir 3), que ie vous manderois quelques nouvelles sur
nostre affaire ; i\'ay attendu iusques au dernier moment
que la poste partoit, espérant sçavoir ce que l\'assem-
blée d\'Hollande avoit résolu sur ce sujet, car depuis
deux iours l\'affaire est sur le tappis et elle a esté
chaudement desbatue, mais tout l\'assembleé est sous
un serment de ne rien réveller, de sorte que l\'on ne
sçait rien que par coniecture; ils ont esté assemblés
hyer au soir jusques près de unxe heures qui est
une chose toute extraordinaire Enfin, je puis
vous dire que, quoyqu\'il arrive, ie vous promes que
l\'on leur a taillé de la besoigne qui esclastera bien-
tostj et à mon petit iugement le pis qui puisse arriver,
le Roy y trouvera tousiours son compte, car asseu-
rément, si l\'affaire ne se conclut à nostre satisfaction,
nous aurons le plaisir de les voir batre entre eux.
Touiours le grand coup de Möns\'\' de Turene est
absolument rompu, quoique D\'Estrade fut encore hier

4) Deze mededeelingen van Sylvius zijn evenmin te contióleeren
als vroegere over de beraadslagingen der Staten. Cf. Bijdragen,
t. a. p., blz 99.

près de trois heures avec la Princesse-Douairière
pour la persuader qu\'il falloit que l\'affaire se fît
encore, mais j\'ay l\'esprit en repos de ce costé-là;
enfin, ie sçay tant des circonstances sur ce sujet que
ie n\'ose fier sur le papier. L\'on croit que l\'assem-
hlée d\'Hollande se doit séparer demain et, si ie
n\'avois peur de mes lettres, ie pourrois vous dire
quelque chose de hien secret, mais ie n\'ose à cause
de cela et i\'espère par le premier ordinaire vous
parler plus clairement. Le plus grand obstacle que
je vois, c\'est que ils sont tellement engagés avec la
France qu\'ils cherchent des moyens pour s\'en desta-
cher et qu\'ils ont de la peine à les trouver; par-là
vous pouves voir, comme la chose estoit allée hien
avant et qu\'elle estoit dans sa crise; voilà à peu
près l\'estast, où est la province de Hollande, mais,
quand cela nous manqueroit, ce que pourtant je ne
crois point, nous avons d\'autres grandes ressource
dans les provinces en général, mais i\'espère que
nous n\'aurons pas besoin d\'avoir recours à cela.
Beverning n\'a pas marché de si bon pied que nous
avions creu, et nous avons trouvé qu\'il alloit de
concert avecques De Witt, ce qui a fait que nous
nous sommes asseurés des villes. Je n\'ose m\'es-
tendre pour le présent davantage; aussi ne me
reste-il guères plus de temps. Je finiray donc dans
l\'espérance de vous donner par l\'ordinaire prochain
des nouvelles certaines du cours que les affaires pren-
dront \'); en attendant avec impatience ce temps-là,
ie vous prie de croyre &c.

In my last of [23 Febr.] 2) I told you my paper 3)
had been read, but nothing resolved upon it, since
vi^hich it hath bin againe considered, and all the answer
which I can yet obtaine, is^ that the paper doth not
shew any inclination to peace, containing noe pro-
posalls, buth only arguments to approve the very

1) Archief van den markies van Bath, Longleat, County Wilt-
shire. Op dezen brief komt de volgende aanteekening voor: „Finale
draught of a letter from Silvius to Buett, made in my Ld Arling-
tons presence and with his direction, Silvius being also present.
Feb; Soth/GB"). Deze brief berust in de Coventry-collectie van
genoemd archief (een uitvoerige beschrijving van deze ook voor
onze geschiedenis zeer belangrijke verzameling geeft het vierde
Report of the Hist. Ms. Comm., Part I, p. 227 vlg.) en wel be-
paaldelijk in dat gedeelte er van, dat afkomstig is van William
Coventry, den secretaris van den hertog van York. Door dezen
zijn de minuten van dezen en den volgenden brief van Sylvius
(deze heeft ze bij de verzending waarschijnlijk in het Fransch
vertaald) geschreven. — Coventry was evenals York een sterk
voorstander van den oorlog met de Republiek geweest en werkte
ook tijdens de vredesonderhandelingen, die in 1665 gevoerd werden,
deze zooveel mogelijk tegen (zie over de fluctuatiën tusschen vrede
en oorlog in dien tijd in Engeland: Bijdragen, t.a.p., blz. 74 vlg.).
Het blijkt uit het feit, dat hij den brief geconcipieerd heeft, dat
de oorlogspartij na Sylvius\' rapport de bovenhand behield.

2) Dezen brief van 23 Febr./5 Maart vindt men onder Buat\'s
Processtukken (zie hiervóór, blz. 540, noot 2). Hij vertelt er in
van zijne reis en aankomst in Engeland en dat de Privy Council
wel beraadslaagd heeft over zijn rapport, maar nog niet tot een
besluit is gekomen: „comme c\'est une chose fort délicate et de
grande conséquence". — „En attendant, continués à entretenir ces
messieurs dans le môme sentiment, où je les ai laissés".

3) Bedoeld is natuurlijk Sylvius\' rapport, opgesteld na zijn
terugkeer in Februari (dat niet bewaard is gebleven), waarbij hij
zal hebben overgelegd een copie van het door De Wilt op de En-
gelsche voorstellen aan Buat gegeven antwoord (Bijdragen, t. a. p.,
W. 99).

propoaalls of the French King i), which the King,
having long since refused, cannot now with honour
accept. The King thinks, what he hath already done,
is soe much as hee doth not judge it for his honour
for mee to returne, since the States have not thought
fitt to send any to him, for hee will not be under-
stood to sue to them for peace.

It is concluded heere that this paper hath bin
connived by the French party amongst you, and
they are soe fully perswaded of the French King\'s
interest to continue this warre, and that all his négo-
ciations have tended to it — what, they say, appears
most undesirable 2) by his calling away his owne and
the States ambassadeurs, when the King proposed
the meeting of commissioners on both sides S) — that
they cannot believe, there can be a peace produced
from the consultations, submitted to the French King.

1) N.l die gedaan waren door de „célèbre ambassade" van
1665. — De zaak wordt overigens niet geheel juist voorgesteld.
De laatste vredesaanbiedingen waren niet gedaan door de Fransche
gezanten, maar door de Staten-Generaal zelf in hun brief, aan
Karei II gezonden bij de terugroeping van Van Goch (11 Dec.
1665; Aitzema, t. a. p., V, blz. 396). Op het hierin vervatte voor-
stel om vrede te sluiten óf op den grondslag van: „uti possidetis"
óf op dien van: „status quo", was door Engeland geen afdoend
antwoord gegeven; immers, in den boven genoemden, aan Van
Goch medegegeven brief werd wel in zeer ruiir^e mate \'s Konings
vredelievendheid verkondigd, maar van het positieve voorstel der
Staten geen gewag gemaakt.

3) N.1. in zijn antwoord van 7 Nov. 1665 (bij D\'Estrades, t. a. p.,
Ill, 472 sv., met verkeerden datum) op een derde voorstel der
Fransche ambassadeurs van 31 Oct. 1665 (Corr. d\'Angl., t. 87, Min.
des Aff. Etr., Paris). — De voorstelling van de houding van
Lodewijk XIV, hier in den brief van Sylvius gegeven, is geheel
scheef: de Fransche koning had met het uiterste geduld zijne ge-
zanten den vrede laten bemiddelen en had hen eerst, nadat
Karei II tot driemaal toe hunne aanbiedingen verworpen had,
teruggeroepen.

ïo conclude, the King thinkes, he hath made as much
adYance to a peace, as he can with honore; when the
States shall thinke fitt to send any to him, they will
be convinced of his desires of peace, which doubt-
lesse are reall, because they are fully perswaded
here, that the désignés of France during this warre
are prejudicable to the interest of England as well
as Holland.

Besides the enclosed — which you must bee the
judge, how farre it is fitt to communicate 2), — I thinke
it not unfitte with a little freedome to adde to you
a few words, and to tell you, that the paper, which
I brought, being very cut and meagre in other points,
there wanted some good encouragement to hope well
of the Prince of Orange his interest, to make it
better digested here, for I find the King soe con-
cerned for the Prince of Orange, that I believe nothing
would induce him soe soone to moderate his expec-
tations on other points, as the assurance, that the
Prince of Orange\'s interest should be granted.

Therefore, whatever become of this present négo-
ciation , lett those that desire peace, keepe the Prince
of Orange\'s interest from being desperate ; doing soe
and preserving their owne inclinations to peace, they

1) Plaats van herkomst als bij den vorigen brief. Op dezen
brief komt de volgende aanteekening voor: „Finale draught of a
2a(l letter from Silvius to Buett, done in presence of Ld. Arlington
and Silvius and by Ld. Arlington\'s directions, Feb. 25th."

will alwayes find the like inclinations to peace heere,
though the successes of this summers action may
enhance or bring downe the termes.

If the Prince of Orange could be restored before
the peace — in which the affairs could not have the
least colour of dishonore — there would be little diffi-
culty in procuring a good peace, because that would
give the King assurance of the intentions of making
and — what is more — of keeping a peace with the
King. Nor would it be lesse pleasing to the King,
that the Prince were restored by the single act of
the States than if it were done at the King\'s inter-
cession, for which it is thought heere a very faire
opportunity, now that a generall is to be chosen

Cher amis, voisi ma 5 (?) iemme que ie vous et-
crit et i\'espère que vous lais aures receue. Anfin ,

1) De iu dezen brief zoo levendig schijnende belangstelling van
Karei II voor den Prins moet met voorzichtigheid worden aan-
vaard. Noch vóór noch tijdens den oorlog had Karei II de be-
vordering van de belangen van zijn neef bijzonder ernstig ter
harte genomen (cf. Bijdragen, t. a, p., blz. 83 vlg.). Eerst in
de voorwaarden, die Sylvius in Februari medebracht, werd van
\'s Prinsen verheffing gesproken, maar klaarblijkelijk, omdat Buat
c. s. daartoe de wenschelijkheid geuit hadden (t, a. p., blz. 92, en
hiervóór, blz. 558 en 561). Wanneer we den brief, hierboven af-
gedrukt, uit dit oogpunt bezien, dan wordt de bedoeling er van
duidelijk: den Prinsgezinden wilde Engeland meer in het gevlei
komen, waardoor hier te lande de tweedracht kon worden bevor-
derd. Na het mislukken van Buat\'s intrigues is Karei II op
\'s Prinsen belangen bij latere vredesonderhandelingen niet terug-
gekomen. — Dat Buat met dit schrijven ook niet ingenomen was,
blijkt uit zijn brief van 19 Maart (hierna, blz. 582).

l\'asanblé de Holande recommanse demin et tons le
monde me demande, sei ie n\'ay point de bonne
nouvelle à leurs donnes; ie leurs e dit que ie ne
receu qunue de vos laitre et que i\'espaire d\'an
resevoir bientôt; par-las vous voye qu\'ils aspeire
tousiours à unne bonne paisj et sertennemant vous ne
sories croire, conbien le Roy cet aquis de monde dan
ce rancontre; hormis quelqun que vous connoise
bien 2), tous le monde est pour luy, et ie vous diray
que ie découvert leurs desin qui est de faire coure
le bruit que la France déseire la pais et que l\'Etaat
n\'an doit point doute, et ie croi maime que l\'on vous
le mande de France, mais ie vous asseure que ce
n\'est pas leurs desin, mais bien de faire coure se
bruit, anfin que le Roy ne se hâte point, et qui Torons
le tans de traite avecque l\'évaique soumin 3), comme
Tonna daigas commansé, et ie vous asseure qu\'il est
bien advancé et presque conclus, et ie ne doute point
qui ne ce fase, parse que la France fais tous say est
for pour la cbeve ; aprais celas leurs desin est de
venir avecque toute leurs force boulverse toute TAn-
geltaire et anpaiche que mon petit maître ne soye
iamais rien isi; anfin, voisi le proget de la France
[lequel] et d\'un sertin homme que vous connoise,
mais i\'espaire que le Roy couperas rasinne à tous
celas, et ie vous preie de deire au cher Milort qui
porte le Roy à se hâte, car il n\'y a point de tans
à perdre, et i\'ose Tasure qui seras le plus grand
monnarque de TUrope, car il feras ce qui voudras
isi. A Dieu, cher amis, faite mais recommandasion
à tous lais bons amis.

Cher amis, ie bien du déplaisir de voire la res-
ponce que ie receu de vous, et vous dires que ie lais
et toute iaités dans le feux par l\'advis d\'un de mais
melieurs amis 3) ^ parceque celas auroit fait tort dans
l\'asanblé de Holande pour mon petit maître, car
l\'on n\'est sur le point de faire quelque chose pour
luy; ie vous advoue que ie ne compran pas le desin
du Roy, car an fesant la paix, il ron tous lais
desin de France et rétablei mon petit maître ; ie
vous et mandé par l\'autre ordinaire 6), comme quoi la
France publeie qu\'il souhaite la paix et que l\'Angel-
taire ne la veux pas, et ie touiours dit le contraire
et ie tache par mais asseurances que ie donne au
bon partis [à les persuader] que celas estoit faux, et
que ie n\'atandois que mais laitre pour leurs faire
Yoyre le contraire; anfin, ie suis au désespoir et ie
ne point fai voire vostre laitre, car ie vous ieure ma
fois qui ce vont donné à la France. Yous me mande
que, sei il fesoit quelque chose pour ie petit maître,

2) Deze brief is het antwoord op Sylvius\' brieven van 25 Febr.
O. S. (hiervóór, blz. 577 vlg.). De datum is blijkens de aantee-
kening achterop (zie aan het einde van den,brief): 19 Maart 1666.
Dit blijkt ook uit een brief van denzelfden datum aan Arlington,
waar boven staat: „De la Haye, ce 19 Mars"; dit epistel (getee-
kend: Le Buat) aan Arlington is ook aanwezig in de News Letters
(t. a p.), maar is hier weggelaten, omdat de minuut er van met
den datum in den ouden stijl reeds gedrukt is bij Wicquefort
(Histoire des Provinces Unies, t. Ill, p. 260, noot 1). Het verschil
tusschen de minuut en den brief is, behalve in de spelling niet
groot genoeg om een opnieuw afdrukken te rechtvaardigen.

que celas satieferois le Roy ; ie vous conieure d\'asure
Sa Majesté que celas ce feras ; vous me ma[ii]de
ausei que l\'on deveroit quaser les ileuaion i); ie vous
dire qu\'il ei a plus de quatre an que celas est fait.
Et pour la leiance 3) dont vous parles, il fot premiè-
remant faire celle-sei 3) pour maitre la France, comme
elle doit estre, et que say ians^) isi soye désangagé s);
aprais celas il an ferons un autre ; ancore faut-il ce
maitre dans la raison et donne lieu au ians de faire
ce que l\'on souhaite; anfin, il dépan du Roy de
prandre quel lieu qui luy plairas pour la paix.

Je vous die que celle de l\'évêque est faite; lais
article an sont venu isi et Mr. de Beverlinge est
parti ce iourduy pour s\'annaler à Cleif pour lais
siner 6). Anfin, ie ne se plus ce qui fot mande pour
faire connoître au Roy say advantage, car sur l\'es-
pérance et assurance que ie leurs et donné, l\'on ne
parloit que de luy dan l\'asanblé de Holande, dont
quelcun 7) anragoit fort, mais lais voilas au-desus
de tout, et ie vousdrois de tous mon coeur que l\'on
n\'ut iamais parles de rien L\'on m\'avoit ausei
asseuré que l\'on feroit dais présant i\'J) jusque à un
milion et maime par delas, sei besoin estoit; anfin,
ie vous ranvoye vostre homme au plus vite pour

6) Van Beverningk vertrok 20 Maart uit Den Haag; de vrede
werd 48 April geteekend (Der Kinderen, t. a. p., blz. 390 en 399).

41) N.1. den brenger van Sylvius\' brief. Aan het einde van den
brief aan Arlington (zie blz. 582, noot 2) de volgende passage

voyre, sei Sa Magesté ne pouroit pas prandre confiance
an ce que ie vous mande, et ranvoye au plustôt ou
écrire. Dite au Milort que ie ne donneres sa laitre
e ce que vous saves que das quel tans pour dais
raison, car autremant elle i) voirait que ie receu dais
laitre qui ne faut pas qu\'elle chase, A Dieu, ie vous
prie de croire que ie suis tout à vous.

L\'on vient tout présentement de recevoir la vostre
du 5 courant, par laquelle vous escrives à peu près
la mesme chose comme le précédentes; l\'on vous a
renvoyé vostre homme. Il vous doit dire Testât, où
estoit les choses ; vous les prene mal, car vous saves
bien, que ces gens ici ne veulent pas estre forcés.
Aujourdhui l\'affaire du petit 4) doivent estre sur le
tapis. Si vostre précédentes àvoit estées un peu plu

(die in de bij Wicquefort gedrukte minuut ontbreekt): „ie vous
ranvoye an diligence ce porteur et ie donneres à la bieneraé [n.l.
Madlie de Beverweert] ce que vous luy anvoye, et croie qu\'il est
for sur antre lais mains de celuy qui fait profaision d\'aitre, cher
Milord, antièrement à vous."

1) Wie „elle" is, blgkt uit de vorige noot. De geheele zin wordt
duidelijk, wanneer men onder „das quel tans" verstaat: „après
quelque temps", en „chase" aan\',het slot verklaart als: „sache",

3) P. R. O,, S. P. F., N. L,, Holland, 48. Deze brief is zonder
adres, maar, ofschoon ook het gebruikelijke „cher ami" ontbreekt,
maak ik geen bezwaar hem als aan Sylvius gezonden te beschou-
wen, Hij is van de hand van Mevrouw Buat.

favorable, la choses estoit faites au souhait et au
désir de Sa Majestée; c\'est ce qui m\'a obligée dele
yetter dan le feu espérant que nous en recevron
de milleure, et croye moy d\'une chose, que, quand
un Roy trouve ses intérests, il ne faut point s\'atascher
à des point d\'honneur, comme présentement dans ce
rencontre 3) ^ car Sa Majestée a un parti ici si puis-
sant et si considérable et, si j\'avoit montré ce que
vous avees envoyée, se parti-là auroit changée dans
le moment mesme et ce seray joint à lautre parti
pour se donner à vos voysins. Au nom de Dieu,
représentes cela, car sa ce fera et peut-estre plustôts
que vous vous l\'imagine, et pour rompre le coup,
comme je vous I\'ay mendé plusieurs fois, il faut que
Sa Majestée désire la payx ; et qu\'il faut qu\'on envoye
quelqun che luy, je ne doute pas que l\'on ne le
fasse, car vostre parti est le plus fort, mais on les
a tellement persuadé que ce n\'est qunne feynde 3),
Sa Majestée a fayte, en disant qu\'il souhaittoit la
payx et que se n\'est que pour mestre le pays en
divorce; vous voyee donc par-là que c\'est au Roy
à les désabuser de la bonne mannière Au nom
de Dieu, profites des ce conseyl. On dit que la
Reyne-mère se melle fort de la payx et que l\'on a
choisi sa maison pour traiter Monsieur de van

1) Het schijnt, dat Buat ook den boven genoemden brief van
5 Maart (O. S.) in het vuur gegooid heeft, want ook daarvan is
geen spoor onder de brieven van Sylvius, die bij de proces-
stukken bewaard zijn (zie hiervóór, blz. 540, noot 2) te vinden;
evenmin elders.

5) Het paleis te Ghaillot bij Parijs (cf. over de daar in April
gevoerde onderhandelingen: Bijdragen, t. a. p., blz. 105 vlg.).

Beunning a escrit à Messieurs les Estats-Généraux
qu\'il suppliet de l\'autoriser pour cela; je vous prie
de me mender au vray ce qui en est ; il me semble
que Sa Majestée auroit mieux fait de choisir ce lieu
ici pour les rayson que je vous ay dites, car je me
fait fort de luy faire avoir tout ce qu\'il auroit désiré,
mes le mal est qu\'on ne say pas chez vous de quel
manière il faut agir ici, car vous en prenes tout-à-fait
les contre-pied ; encore une fois, profites au nom de
Dieu de cest advis et ne perde pas vos amis, A Dieu,
je demeure.

Pour vous faire voir que vous ne saves pas ce qui
c\'est fait, je vous envoyes ces papier i) et je vous
menderay vendredi ce que l\'on a fait pour le petit,
mais j\'apréhende qu\'on n\'attasche sa fortune à la
reponce qu\'on recevra de chez vous.

L\'on a leu den l\'assemblé vendredi et sammedi
vos quatre lettre ; il ont estés fort exsaminé ; tout

2) P, R, O, S. P, F., N, L,, Holland, 48. Deze briefis, evenals
het adres, van de hand van Mevrouw Buat,

5) Waarschijnlijk zijn bedoeld brieven van Sylvius van 19/29
Maart, 31 Maart/10 April, 2/12 April en één van Arlington vau
31 Maart/10 April 1666 (hiervóór, blz. 540, noot 2). De hoofdzaak van
deze brieven is de voortdurend herhaalde eisch, dat de Staten-Gene-
raal iemand naar Engeland zouden zenden om te onderViandelen,

ce qu\'on y trouve à redire, est qu\'il ne dise rien du
mémoire qu\'il ont envoyé au Roy; par conséquent
il s\'imagine que c\'est encore un piège qu\'on leur
veut tendre; nonobstant tout cela, il ont conclus de
faire dire à la France qu\'il estoit résolu d\'envoyer
ches vous et que, si Sa Majestée y voulut joindre
quelqun de sa part, que cela ne dépendroit que de
luy; autrement qu\'il le feront tous seul \'). Par-là
vous voyee que la chose est assee bien passé ; ce qui
est fascheus en ceci, est qu\'il faudra un peu de
temps pour nous. Il me semble que le Roy pouroit
envoyer par advance un pasport pour un vaisseau de
guerre et laisser le nom du capitaine et du vaisseau
en blanc, car je suis assuré que cous qui ne désire
point la pays, chercheront tout le moyen du monde
pour prolonger la chose et tascher de nous faire venir
au mains ce que j\'espères que n\'arivera point. L\'Estat
a receu nouvelle avanthyer que le traitée avec l\'éves-
que est fait et passé. A Dieu, voilà tout ce que je
vous puis mender.

Si le Milordt voulut escrire encore une lettre, l\'on
croit que cela feroit encore du bien. Il pouroit
prendre prétexce que le Roy et ravi d\'apprendre que
l\'Estat a soin de son neveu, et que cela luy fait
trouver les proposition qu\'on luy a envoyé plus
agréable et qu\'il ne manque rien que d\'envoyer
chez vous.

2) Bedoeld moet zijn het voorstel der Staten in hun brief van
11 December 1G65 (hiervóór, blz. 551, noot 1); ook met de in het
begin van dezen brief genoemde „mémoire qu\'il ont envoyé au
Roy" moet dit voorstel, dat te Chaillot herhaald vi^as, bedoeld zijn,

Cher Milord, ie donne dans l\'asanblé de Holande
celle qui vous a plus de m\'écreire laisquelle hont
esté bien receue. L\'onna déleibéré quelque chose
desus, mais il le tinne segrait; say pourquoi que ie
ne vous an parle point, car ausi bien yl ei a du
danger d\'escreire, car souvant nos laitre sont inter-
septée. Anfin, i\'espère, cher Milord, de venir à bout
de mais desin, et je vous coniure d\'avoir la bonté de
me tenir dans lais bonne grace de Sa Majesté et de
me conserve unne petite plase dans vostre amitié,
car ie vous asseure que ie suis antièremant, cher
Milord, à vous.

Cher amis, ie croit que vous aurais receu 4 dais
mienne qui vous auront advertis, comme lais chose
ce cont passé isi. Anfin nostre flote est sorteie
avantsjer 5) et ceux qui hont estés pour la faire hâter,
sont revenus jer, qui promaite mervaillie. Le tans
nous aprandras toute chose, mais ie prétans avoir
commerse tant que ie poures; ie vous dire que, sei

1) P. R. O., S. P. F., N. L.,, Holiaud, 48. Het adres is van een
onbekende hand. — Geteekend: „Le Buat".

ie pouvois vous paries, que ie vous dirois bien dais
chose que ie vousdrois bien que vous seusie et que
ie n\'ose vous mander, Anfin i), sei l\'avantage du
eompat vous demeure, ie daigas fait unne breigue qui
anpaicheras ce que ie touiours crint ; ie croi que
vous matande 2) bien, et selon maaiance 3) l\'asanblé
de Holande ceras complaite anvirons, quand lais deux
flote ce ceront rancontré, et, sei toute chose ne vont
pas bien, vous vairais un étrange changement contre
celuy, pour lequel vous m\'aves écrit tant de petis
biliet. Je vous aseure que ie ne rien negleigé de
ce cauté-las et que ie l\'asvois daigas fait advans tous
vos advis , mais tout celas n\'a rien servi ; sei ie
pouvois vous antertenir, ie vous dirois bien dais
chose sur ce chapeitre; anfin, il fot ce batre ancore
unne fois. L\'on vous croit isi fort faible et yl ei a
dais freipons chevous qui font croire dais chose qui
ne cont point, laisquelle abeuse le monde isi, et avand
que l\'on puisse remaidier, le tans s\'écoule et l\'on
viens au moins, comme nous somme à présant. Je
vous prie, faite moy responce sur ma présédante et
sei vous aves receu mais catre laitre depuis la reup-
ture de l\'asanblé ; voisi la singimme A Dieu,
cher amis, mais recommandasion au cher Milord; ie
vous anvoye dais consultasion pour son afair 6).

1) De hier beginnende passage tot : „ii fot ce batre ancore unne
fois" is reeds medegedeeld: Bijdragen, t. a. p., blz. 107.

4) Buat zinspeelt op zijne pogingen om tegen De Witt\'s wil toch
iemand naar Engeland te doen zenden.

6) Welke raadgevingen hier bedoeld zijn, is moeilijk met zeker-
heid te zeggen. Waarschijnlijk hadden zij betrekking op het
huwelijk van Arlington, dat in April voltrokken was. Deze be-
dankt in zijn brief van Î2/22 Juni (hiervóór blz. 540, noot 2) Buat

Cher amis, ie ne point receu de vos nouvelle
depuis deux hordinaire; i\'apréhande que l\'on ne prainne
nau laitre; ie vous anne écrite sinq tout de suite
que ie cerois bien maris que fuse perdeue, car ie
vous mandois bien dais chose que ie cerois bien ayse
que vous susie. Anfin, l\'on veux ancore et prouve
vos force et ie vous iure an vérité que ie fait tout
mon pausible, pourque l\'on na voyase che vous,
mais cela a esté de trouvé de la maynière que
l\'on vous a mandé, et ie n\'ause plus vous an parles
de peur que celle-si ne soit prise. Anfin, lais Etats-
Généraus bout disputé depuis deux iours pour anvoye
ancore che vous, avant que la batalie soit donné,
mais l\'on n\'[a] rien concleut, et ie croit que l\'on n\'an
veux voire l\'eiseue; sei ie pouvois vous parles, ie

voor diens,.moeite om hem ia te lichten over het gevaar, „que ma
femme couroit, n\'ayant pas fait faire les anonces pour son mariage
selon"les formes du païs"; van het door Buat aan de hand gedane
expediënt zou Arlington zich bedienen, als met het sluiten van den
vrede de gelegenheid zich daartoe voordeed. — Ook aan het einde
van den volgenden brief van Buat (hierna, blz. 591) is van de
„consultations" sprake, maar daar in verband met de pogingen
van Buat om de vredesonderhandelingen te doen beginnen. Had
Buat wellicht den raad aan de hand gedaan, dat Arlington over
de huwelijkszwarigheden aan de Staten zou schrijven, om dan
tegelijk er op aan te dringen, dat de Staten zich toch om vrede
tot Engeland zouden wenden?

7) Aanteekening van ontvangst achter op den brief. (Deze noot
behoort bij de vorige bladzijde).

2) Patijnenburg, een landgoed onder Naaldwijk, behoorende aan
Pauw (genoemd hiervóór, blz. 571, noot 2; Elias, t. a. p., blz. 198).

vous deirais bien dais chose sur ce chapeitre que ie
n\'ause foie au papier. Nostre flotte est an mer, mais
ie las croi ancore à l\'auposite du lieu, d\'oùs elle est
sorteie i) ; l\'on tiens lais hordre fort cegraite ce qu\'elle
doit faire, mais ie croi qui doive vous aler cherche
et qui n\'auront pas grand painne de vous trouve ;
anfin, nous voirons bientôt ce qui annariveras, et ie
vous preie : etcreive mois touiours, et je vous aseure
que, si nous somme batus, que [vous] voirais un étrange
cbangemant pour de sertainne personne. Je 2) vous
supleie de me faire savoir, sei par le crédit du cher
Milord ie ne pouvois pas avoir lais deux pasport dont
ie vous et parlés, et qui m\'envoye ausei ou bien à
quelqun de parans de Madame sa famé cette procu-
rasion qui faut que nous [ayons] pour faire draice 3)
ce mémoire qui faut présante à l\'asanblé ou bien
faire , comme j\'ay anoncé, comme lais consultasion
porte que ie vous e envoyé. Anfin, i\'atandre say
hordre et ie vous congeure de l\'asure que n\'an-
ploiras iamais personne pour son service qui le
fase avecque plus de ioye et qui soit plus son ser-
viteur que ie le suis. A Dieu, cher amis.

2) De hier beginnende passage tot: „que ie vous e envoyé" is
reeds medegedeeld: Bijdragen, t. a. p., blz. 108.

2® jaargang.C

3® jaargang .
4"= jaargang .
5® jaargang .
6® jaargang .
7" jaargang .
8e jaargang .
9® jaargang .
10"^ jaargang .
lp jaargang .
12\'= jaargang .
13e jaargang .
14e jaargang .
15e jaargang .
16e jaargang .

- (2.70)

- (3.70)

- (6.-)
. (6.-)

- (6.40)

- (5.80)

- (6.80)
- (6.80)

- (3.20)

- (3.60)

- (4.80)

- (5.10)

- (4..60)

- (5.40)

4® deel. 2® stuk. ƒ (2.50)
5® deel. 1® stuk. - (.3.20)
5® deel. 2® stuk. - (2.50)
6® deel. P stuk. - (2.50)
6" deel. 2® stuk. - (2.10)
7® deel. 1® stuk. - (5.50)
7® deel. 2® stuk. - (6.50)

EBESTB SBEIB. (iN 4°.) 1848. 1 deel. M. 9.60 ƒ 5.20,
TWEEDE SBEIB. (iN 8°.) 1852—1863.

10.
11.
12.

13.

14.

15.

16.
17.

37. Brieven van Lionello en Suriano en ver-
slag van Trevisano aan den Senaat van

51. Documents concernant les relations entre le
duc d\'Anjou et les Pays-Bas, I. (1576-1578). -

52. Resolutiën van de vroedschap van Utrecht
betreffende de akademie. 1632— 1812 . , -

55. Documents concernant les relations entre le
duc d\'Anjou et les Pays-Bas. II, (1578-1579) -

57. Documents concernant les relations entre le
duc d\'Anjou et les Pays-Bas. 111. ( 1579-1581 ) -

60. Documents concernant les relations entre le
duc d\'Anjou et les Pays-Bas. IV. ( 1581-1583), -

61. Documents concernant les relations entre le
duc d\'Anjou et les Pays-Bas. V. (1583-1584), -

1.50,
3,—.
3.—.

2.20.
2.90.
2.40.

2.10.

2.50.

6.80.
7.—.
7.30.

(4.60)
(6.60)
(4.50)

(2.20)
(2.90)
(2.40)

(2.10)
(7.80)

6.25.
8.90,

i.50.

8.50.

7.50,

2,40,
4.60,

3.50.

5.25.

2.80,

14, Gedenkschriften van Gijsbert Jan van Har-
denbroek, 1747—1780, 1..............- 6.50,

17. Gedenkschriften van Gijsbert Jan van Har-
denbroek. 1780—1781. 11............- 7.50.

Catalogus der boekerij van het Historisch Genoot-
schap. 3« uitgave. (1872)........- 1.60.

le Supplement op den Catalogus der boekerij van
het Historisch Genootschap (1882).....- 1.10,

Lijst van Noord-Nederlandsche kronijken, met opgave
van bestaande handschriften en litteratuur. Door S.
Muller Fz. 1880 ........f (1.40) 1.—.

Volledige lijst van alle Noord-ÏTederlandsche kronijken en weg-
wijzer door de bestaande handachrifteu van uitgegevene en onuit-
gegevene kronijken.

Eijmkroniek van Melis Stoke. Uitgegeven door W. G-.
Brill. 2 deelen. 1885.......f (9.80) 5.-.

Belangrijk verhaal van een grafelijkeii klerk omtrent de geschiedenia
van de laatste tijden van het Hollandsche en het optreden van
het Henegouwsche huis.

Willelmi, capellani in Bredei\'ode, postea monacM et pro-
curatoris Egmondensis Chronicon. Uitgegeven door

Nieuwe uitgaaf van deze belangrijke kroniek (vervolg der Egmon-
dische kronieken) volgens het eenig bekende handschrift.

Kronyk van Holland van een ongenoemden geestelijke
(gewoonlijk genaamd Kronijk van den Clerc uten laghen
landen bi der see). 1867 .....f (2.30) 1.—.

Kronijk, waarvan de tekst nauw verwant is aan de Hollandsche
vertaling der belangrijke kronijk van Beka.

Verhaal van de gebeurtenissen, die aan de annexatie van het
sticht Utrecht door Karei V voorafgingen.

Kronijken van Emo en Menko. Uitgegeven door Feith
en Acker Stratingh. 1866 .....f (3.70) 1.50.

Belangrijkste bron voor de oudste geschiedenis van Friesland,
vooral voor de sociale historie.

1) Deze inhoudsopgave der uitgaven van het genootschap bedoelt
alleen den hoofdinhoud, niet den volledigen inhoud der werken te
vermeldeu.

Quedam narracio de Grroninghe, de Tiirente, de Covordia
et de diversis aliis sub diversis episcopis Trajecten-
sibus. Uitgegeven door C, Pijnacker Hordijk 1888.

Belangrijk voor de geschiedenis van Groningen en Drente iu de
12e en 13e eeavr. Uitgaaf volgens eea haadachrift, dat aan de
uitgevers der Monumenta Germaniae onbekend is gebleven.

De kroniek van Sicke Benninge. 1« en 2® deel (kroniek
van Van Lemego) Uitgegeven en met kritische aan-
teekeningen voorzien door J. A. Feith: niet eene inlei-

Verhaal van een hooggeplaatst getuige van de gebeurtenissen te
Groningen in de 15e en het begin der 16e eeuw, hier voor het
eerst op betrouwbare wijze uitgegeven. Ook de hier overgeno-
mene kroniek van Lemego over de 15e eeuw is het werk van
een tijdgenoot.

Het oudste cartularium van het sticht Utrecht. Uitge-
geven door S. Muller Fz. 1892......f 4.60.

Bevat alle keizeroorkonden van het sticht Utrecht en alle andere
giftbrieven uit de oudste tijden van het bisdom.

Bullarium Trajectense. Eomanorum Pontificum diplomata
usque ad Urbanum Papam VI in veterem episcopatum
Trajectensem destinata. Edidit Gisb. Brom. 2 tomi.
1891, 92 .................ƒ24.—.

Volledige verzameling van de in het pauselijk archief aanwezige
oorkonden, betrekking hebbende op het bisdom Utrecht.

De rekeningen der grafelijkheid van Holland onder het
Henegouwsche huis. Uitgegeven door H. G. Hamaker.
3 deelen. 1875- 78 .......f (19.20) 7.50.

De rekeningen der grafelijkheid van Zeeland onder het
Henegouwsche Huis. Uitgegeven door H. G. Hamaker.
2 deelen. 1879,80. ...... ƒ (12.10) 6.—.

Oudst bewaarde rekeningen van de Hollandsche graven, overrijk
aan bizonderheden betrefiende de geographische, administratieve
en sociale toestanden van Holland in de veertiende eeuw.

De registers en rekeningen van het bisdom Utrecht. 1325—
1336. Uitgegeven door S. Muller Pz. 2 deelen. 1889, 91.

Eenige bron voor de kennis van de administratie van het bisdom
Utrecht in het begin van de veertiende eeuw.

De oudste stadsrekeningen van Dordrecht. 1284—1424.
Uitgegeven door C. M. Dozy. 1891 . . . . f 2.40.

Bevat o. a. de eenige stadsrekeningen uit de dertiende eeuw, die
in Kederlaud bewaard zijn.

Eekeningen Vün de gilden van Dordrecht. 1438—1600.
Uitgegeven door J. C. Overvoorde. 1894 . . f 2.80.

Eenige bewaarde middeleeuwsche rekeningen van ISTederlandsche
gilden, van belang voor de kennis van de inrichting dezer cor-
poraties.

Rekeningen der stad Groningen uit de 16® eeuw. Uitge-
geven door P. J. Blok 1896 ......ƒ 4.—

Geven een volledig overzicht van de administratie der stad Gro-
ningen in de eerste helft der zestieade eeuw.

E. Veewijs , De oorlogen van hertog Albrecht van Beieren
met de Friezen in de laatste jaren der XIV® eeuw.
1869 .............f (9.80) 2.50.

Bewerldug van deze belangrijke episode der Nederlandsche ge-
schiedenis , voornamelijk getrokken uit de gi-afelijkheidsrekeningen
van B[olland,

G. Geldenhauer Noviomaöüs, Collectanea. Uitgegeven
door J. Prinsen J.Lz. 1901.......f 3.75.

Aanteekeningen en opstellen van Gea bekeudeu humanist, be-
langrijk voor de kennis van zija tijd, vooral voor de gesoliiede-
nis dei\' hervorming en voor de gebeurtenissen in het bisdom
Utrecht.

Onderzoek van \'s Konings wege ingesteld omtrent de
Middelburgsche beroerten van 1566 en 1567. Uitgegeven
door J. Van Vloten. 1873 .....f (3.40) 1.50.

Zeer belangrijke bron voor de gsschiedeais van de hagepreeken,
den beeldenstorm en het eerste gewapende verzet tegen de Span-
jaarden in Zeeland.

Correspondentie van en betreffende Lodewijk van Nassau
en andere onuitgegeven documenten. Verzameld door
P, J, Blok, 1887 ........f (2.90) 2,90,

Bevat o. a. de onuitgegeven apologie van Lodewijk, de rechter-
hand van zijn broeder prins Willem van Oranje, en eene corres-
pondentie betreffende zijne onderhandelingen met het Fransche hof.

Hoktensius, Over de opkomst en den ondergang van
Naarden, Uitgegeven door Peerlkamp en A, Perk,
1866.............f (4,50) 1,50,

Dit geschrift van Lambertus Hortensius, rector der Latijnsche
school te Naarden, is vooral merkwaardig om de mededeelingen
over het begin van den 80-jarigea oorlog en het uitvoerig ver-
haal van het uitmoorden van Naarden door de Spanjaarden (1572),

Merkwaardig voor de oorlogsgeschiedenis der jaren 1572—1574;
de schrijver was ooggetuige der gebeurtenissen in de eerste jaren
van den opstand tegen Spanje.

Brieven en onuitgegeven stukken van Jonkheer Arend
van Dorp, lieer van Maasdam. Uitgegeven door J. B. J. IST.
ridder De van der Schueren. 2 deelen. 1887, 88.

Papieren van een handlanger van prins Willem I, belangrijk
voor de intieme geschiedenis van den opstand tegen Spanje.

Documents concernant les relations entre Ie duo d\'Anjou et
les Pays-Bas. (1576—1584.) Publiés par P. L. Muller
et Alph. Diegerick. 5 vol. 1889—99. f 34.95.

Volledige bronnenuitgave betreffende de tusschenkomst van den
hertog van Anjou, broeder van Hendrik III, in de zaken van
den Nederlandschen opstand en de aanneming van de souvereini-
teit over de Nederlandsche gewesten.

Kronijk van Eggerik Egges Phebens. 1565—1594. Uit-
gegeven door H. O. Feith 1867. . . f (2.40) 1.--.
Groningsche kronijk van een onpartijdigen hervormingsgezinde,
bron van Emmius.

Uittreksel uit Francisci Dusseldorpii Annales. 1566—1616.
Uitgegeven door E. Fruin. 1894 .....ƒ 7.50.

Diarium Everardi Bronchorstii sive Adversaria omnium
quae gesta sunt in academia Leidensi, 1591—1627.
Uitgegeven door J. 0. Van Slee. 1898. . . f 2.40.

Curieuse aanteekeningen over het onderwijs eu het leven aan
de Leidsolie academie.

Brieven van Lionello en Suriano uit Den Haag aan Doge
en Senaat van Venetië in 1616—1618, benevens Verslag
van Trevisano betreifende zijne zending naar Holland
in 1620. 1883 .......- • f (6-10) 3.50.

Merkwaardige brieven van de bekende Venetiaansche diplomaten
over de geschillen tijdens het bestand.

Memoriën en adviezen van Cornelis Pieterszoon Hooft.
1871.............f (4.90) 2.—.

Belangryk voor de geschiedenis van Amsterdam in de jaren
1578—1620 en voor de houding van deze stad in de godsdien-
stige geschillen.

Verhooren en andere bescheiden betreifende het rechts-
geding van Hugo de Groot. Uitgegeven door R. Fruin.
1871................ƒ (4.80) 2.—.

Belangrijk voor de kennis van den strijd tusschen de twee groote
staatspartijen in het begin van de republiek, waarbij Grotius
eene belangrijke rol vervulde.

Brieven en onuitgegeven stukken van Joliannes Wton-
bogaert. 1584 — 1644. Uitgegeven door H. O. Rogge. 7
deelen. 1868/74........f (37.60) 12.50.

Deze correspoiidcutie van dcii biïke.idcn Eeiiionstraiitïclieu 1\'of-
prediker van prins Maurits is in de eerste plaats belangrijk voor
de geschiedenis van de kerkelijke vloeiingen tijdens het bestand.

Verbaal van de ambassade van Aerssen, Joachimi en Bur-
mania naar Engeland. 1625. 1867 . . f (1.90) 1.—

Bevat de onderhandeling over een verbond van onderlinge be-
scherming na het afspringen van het huwelijk tusschen deii zoon
van den Engelschen koning en eene Spaanache prinses.

Verbaal van de ambassade van Gaspar van Vosbergen bij den
koning van Denemarken, den Neder-Saxischen kreits en
den koning van Zvreden. 1625. 1867 . f (2.80) 1.—
Behelst de onderhandelingen over een verbond tegen den keizer
en den koning van Spanje in het begin van den Dertig jarigen oorlog.

Brieven van Nicolaes van Reigersberch aan Hugo de
Groot. 1902.............ƒ 7.50.

Belangrijk voor de geschiedeais van De Groot; bevat voorfs eene
reeks van gewichtige berichten over de toestanden in Nederland
in de jaren 1622—1643.

Resolutiën van de vroedschap van Utrecht betreffende
de Academie. Uitgegeven door J. A. Wijnne en Lucie
Miedema. 1888, 1900 .........f 7.—

iVIet een uitvoerige inleiding over de inrichtingen van hooger
onderwijs te Utrecht vóór 1636.

Abraham de Wicqubpokt, Histoire des Provinces-Unies des
Païs-Bas, depuis le parfait establissement de eet estât
par la paix de Munster. 4 volumes. I. 1861. IL 1864.
m. 1866. IV. 1874 .........f 26.—.

De beste gelijktijdige geschiedenis van de Nederlanden in de
tweede helft der zeventiende eeuw door eea diplomatiek ageot.

De geschillen over de afdanking van het krijgsvolk in de
Vereenigde JSTederlanden in de jaren 1649 en 1650.
Toegelicht door J. A. Wijnne. 1885. . f (5.40) 2.50.

De bekende geschillen van het jaar 1650 worden hier toegelicht
uit onbekende stukken wit het Huis-nrchief van H. M. de Koningin.

Dagverhaal van Jan van Riebeek, commandeur aan de
Kaap de Goede Hoop. 1652- 1662. 3 deelen. 1884—93.

Merkwaardig verhaal van den stichter der Kaapkolonie omtrent
de geschiedenis van deze kolonie.

H. BoNTEMANTJiii, De rogeeringo van Amsterdam, soo în
\'t civiel als crimineel en militaire. 1653—1672. Uit-
gegeven door G-. W. Kernkamp. 2 deelen. 1897. ƒ 11.50.
yedeuksiliriften VJia een Auistei\'.iatnsch regent uit don tijd yan
.Tan de Witt, belangrijk voor de kennis van de regeering en de
regeeringsintriges van Amsterdam.

Lettres de Pierre de Groot à Abraham de Wicquefort.
1668-1674. Publiées par F. J. L. Krämer. 1894. ƒ5.25.

Brieven van P. De Groot, den zoou van Hugo De Groot, voor-
namelijk loopende over de Keulscbe vredesbandeling in 1673.

Notulen, gehouden ter Staten vergadering van Holland
door Hop en Vivien. 1671 —1675. Uitgegeven door
N. Japikse. 1904 ..........ƒ 5.50.

Uitvoerige mededeelingen over het vourgevailene bij het nemen
der resolutiën in de Staten-vergadering van Holland gedurende
deze belangrijke jaren.

Journalen van Constantijn Huygens den zoon. 1673—1678.
1881.............ƒ (3.50) 3.50.

Journalen van Constantijn Huygens den zoon. 1680—1682
en 1649 -1650. 1888. ...... ƒ (2.20) 2.20.

Journaal van Constantijn Huygens den zoon. 1688—1696.
2 deelen. 1876 ........ƒ (14.60). 14.60.

Journalen van den secretaris van Willem III, hoogst belangrijk
voor de kennis van personen en de zedengeschiedenia van de
laatste helft der zeventiende eeuw.

Verbaal van de buitengewone ambassade naar Engeland
in 1685. 1863 .........ƒ (1.80) 1.—.

Gewichtig voor de kennis van de verhouding der republiek tot
koning Jakob II na diens troonsbestijging en den opstand van
Monmouth en zijne aanhangers.

Négociations du comte D\'Avaux, ambassadeur à la cour
de Suède, pendant les années 1693, 1697, 1698. Publiées
par J. A. Wijnne. 4volumes. 1882, 83 . ƒ (22.90) 8.—.
Belangrijk voor de geschiedenis van de diplomatieke betrekkingen
der mogendheden ten tijde van den Negenjarigen oorlog.

Memorien van Mr. Diderik van Bleyswijk, burgemeester
van Gorinchem. 1734—1755. Uitgegeven door Theod.
Jorissen. 1887 .........f (4.50) 3.—.

Belangrijk voor de geschiedenis van de familieregeering en de
regentenintriges in de steden van Holland.

Gedenkschriften van Gijsbert Jan van Hardenbroek,
1747—1780. I, II. Uitgegeven door F. J. L. Krämer.
1901, 2. f 14.—.

Dagboek van een hooggeplaatst edelman, aan het hof der stad-
houders [verkeerende en dagelijks met alle invloedrijke personen

Brieven van en aan Joan Dorck vaii der Capellen vail
de Poll. Uitgegeven door W. H. De Beaufort. Met aan-
hangsel door J. A. Sillem. 2 deelen. 1879. ƒ (12.20) 4.—.

Brievea van den bekenden adellijken patriotsoheii leider, hoogst
belangrijk voor do geschiedenis van de jaren 1763—1784.
Brieven aan R. M. van Goeng en onuitgegeven stukken
hem betreifende. 3 deelen. 1884—90. ƒ (14.20) 8.—

Belangrijk voor de autobiografie van B. M. Van Goens en voor
de kennis van zijne verhouding tot de stadhouderlijke partij.
Bevat bovendien eene uitgebreide correspondentie met buiten-
landsche geleerden.
Brieven van prins Willem V aan baron Van Lynden van
Blitterswijk. Uitgegeven onder toezicht van F. De Bas.
1893 ...............f 3.50.

Vertrouwelijke brieven van den prins aan zijn vertegenwoordiger
als eerste edele in Zeeland.
Memorials and times of Peter Philip Juriaan Quint On-

eerste se hib.
Ie jaargang. (Is niet in druk verschenen,)
Ile jaargang, 1846 ........f (5.-) 1.50.

Behelst tal van bijzonderheden over historische personen, kerke-
lijke zaken, uaiversiteitswezen enz. — Inventaris van brieven uit
het archief der voormalige vijf kapittelen te Utrecht (1380—
1513). — Kleine historische mededeelingen enz. enz.

Vervolg van den inventaris der brieven uit het archief der voor-
malige vijf kapittelen te Utrecht (1514, 1515). — Vele wetenR-
waardigheden over archaeologie, genealogie, archiefwezen. —•
Verklaring van spreekwijzen (dialecten) en spreekwoorden enz. enz.
IVe jaargang, 1848........f (3.70) 2.50.

Verschillende brieven van prins Willem I, Paulus Merula (min-
nebrief), Wtenbogaert e. a. — Vervolg van den inventaris der 5
kapittelen (1516, 1517). — Mededeelingen over Czaar Peter en
zijne vrouw e.a. — Toestand der archieven van Hijmegen, Utrecht
Groningen, Dordrecht en andere steden enz. enz.

Inventarissen van verschillende stads-archieven. — Brieven van
David van Bourgondië, Philips II, prins Willem I, Hugo De
Groot, e. a. — Bijdragen tot de geschiedenis van het Neder-
landsche zeewezen en krijgswezen (1618) enz. enz.

Ifiveatarisseri van. verschiileiade archieven van steden, gerechten
en gasthuizen. — Brieven o. a. van Adolf en Karel van Gelder
(1456—1477), Christiaan II van Denemarken (1525), Karel V
(1537), Philips II (1561 , 67), B. Leonimis (1581), prias Wil-
lem I (1582), Maurits van Nassau (1600) e. a. — Bijzonderheden
over Utrechtsche bisschoppen , hertogen van Gelve e. a.; over den
vredehandel te Utrecht (1M3); ovei* aflaatgelden, papiermerken
enz. enz.

Inventarissen van archieven. — Academie te Fraiieker. — Middel-
eeuwsche kerkgebouwen in Friesland ea Groningen. — Graftombes
in Germaanschen smaak en in dien der Eenaissance. — Tien
brieven betreifende de Geldersche aangelegenheden in 1535—
1537. — Brieven van bekende personen; genealogiën enz. enz.

Reproductie van den „Almaaach nae den nieuvren eade ouden
stijl. Opt Jaer ons Heeren M.D.XCVIII", iu 12» te Delft bij
Bruyn Harmansz. — 19 brieven van Anna van Egmond aan haren
broeder Maximiliaan. — Keuken-rekening van de grafelijkheid van
Holiaud en Zeeland. 1401. — Stukken over de Oost-Indische
Compagnie. — Emigreerende families uit Antwerpen naar Mid-
delburg. 1586 enz. enz,

Belangrijke onderschepte Portugeesohe bi-iefwisseling. 1634. —
Stukken van Jan Pietersz. Ooen over den bandel in Indië. 1622,
1623. — Fragmenten van oude kronieken. — Journaal, gehouden
te Batavia door den directeur-generaal Ph. Zwart. 1636. — Chro-
nologische opgave der oorkonden over de 13e en l4e eeuw in
het stads-archief te Harderwijk. — Bijdragen tot de geschiedenis
van het geaebutvrezen (1491—1536). — Brieven; genealogische
mededeelingen enz. enz.

Uiterste wil van prius Maurits. — Eenige merkwaardige von-
nissen. 1524—1645. — Handel op Perzië en de golf van Ben-
galen- 1633. — Stukken over de Oost-Indische Compagnie. —
109 Brieven van Maria van Nassau. 1605—1615. — Charters
in het stads-archief van Hardervrijk. 1402—92 enz. enz.

Betrekking tusschen de Nederlanden en Genève in 1589,1590. —
Stukken over de West-Indische Compagnie. — Geslachtswapenen

eu rouwborden in kerken. — Stukken betreffende de krijgsgeschie-
denis. — Brieven enz. van en aan Anna Maria van Schurman, —
Onuitgegeven gedichten van Gonst. Huygens enz. enz.

Eeehtstoestand ia het begin der 15e eeuw. — Eechtsgebruiken in
de middeneeuwen. — Benige merkwaardige vonnissen uit den tijd
der geloofsvervolging te Amsterdam in de 16e eeuw. — Bijdrage
tot de geschiedenis van den bouw van den Dom te Utrecht. —
Autobiographie van den gouverneur-generaal P. A. van der
Parra. — Grafsteden der oudste bewoners van Denemarken enz. enz.

Oorkonden betrekkelijk den twist tusschen den bisschop van
Utrecht en den heer van Wisch in 1490. — Inventaris van het
stadsarchief te Oudewater. — Begiftigingen en bezittingen van
het Carthuizer-convent bij Utrecht. — Charter van 1368, be-
vattende een overzicht van het bisdom Utrecht in 12\'8.

Stukken betrekkelijk den oorlog met Frankrijk in 1672. — Oude
doopvonten (met afbeeldingen). — Stukken betrekkelijk de her-
vormingsberoerten te Utrecht in 1566 en 1567.— Expeditie naar
Portugal in Sept. 1657 enz. enz.

Brieven van prins Willem van Oranje aan zijne vrouw Anna
van Egmoad. — Liefdadige stichtingen te Utrecht. — Charters
uit het stads-archief te Harderwijk, 14e en I5e eeuw. — Ge-
vangenneming van Paulus Buys, 1586 enz. enz.

Aanteekeningen betrekkelijk het beleg vau Haarlem. — Overland-
reis van Indië naar Europa in 1757. — Stukken voor de ge-
schiedenis van de jaren 1588 en 1589 enz. enz.

Stukken voor de geschiedeais der jaren 1588 en 1589. — Ver-
dedigingswerken van de IJssel. 1672, — Brieven van Willem
van Liere. — Onkosten der judicature van Oldenbarnevelt, —
Onkosten der Dordsche synode enz. enz.

Stukken voor de geschiedenis van het jaar 1592. — Wicquefort\'s
Mémoires. — Heinrici ab Hovel Speculum Westphaliae enz. enz.

Stukken voor de geschiedenis der jaren 1593 en 1594. — De
benoeming van graaf Johan van Nassau tot stadhouder vaa Gel-
derland. — Beschrijving van een tocht naar de bovenlanden van
Banjermassing in het jaar 1790. — De bekostiging der voor-
malige fortificatiewerken der stad Utrecht enz. enz.

Stukken voor de geschiedenis van het jaar 1595. — Thysius
Leere en Order der Ned. Geref. Kerken. — Eapport faiot par
Monsieur de St. Aldegonde au Oonseil d\'Estat de sa négociation
en Erance. 1581. — Bijdrage tot de geschiedenis der gewevene
en andere behangseltapijten, vooral in Denemarken enz. enz.

Stukken betreffende de onlusten binnen Utrecht in 1610. —
Verbaal van de legatie van Leoainus, van Loozen, Valcke en
Eranckena naar Engeland in 1598. — Stukken betrekkelijk de
Remonstranten enz. enz.

Concept van eene Oompagoie van assurantie en van haar octrooi.
1628, 29. — Brieven van Joh. Heinsius over den in 1632 aan-
geknoopten vredehandel. — Eene bijdrage tot het leven van
Onno Zwier Van Haren. — Over den\' geest en de strekking
van het Amsterdamsohe patriciaat enz. enz.

Brieven van Maarten Harpertsz. Tromp en van Witte Cornelisz.
De With. — Brieven van Bilderbeck, Nederlandseh ageat te
Keulen, betreffende het laatste gedeelte van den Dertigjarigen
oorlog. — Aegidius Daalmans, Indiaanse aanteekeningen enz. enz,

Stukken betreffende den vrijen handel op Brazilië. 1637. — Origi-
neele brieven van H. Doedens aan Aat. Van Hiltea betreffende
de West-Indische Compagnie. 1641—1648. — Jouraaal vaa Joh,
Van Kerkhoven, heer van Heenvliet, hofmeester van de princes-
royaal, over de ziekte en den dood van prius Willem II en
de kwestiën omtrent de voogdij van den jonggeboren prins. —
Geheime correspondentie uit Engeland, 1659, 1660 enz, enz

Geschillen te Nijmegen. 1617. — Het Geusea Liedboek. — Ver-
volging van de Eemonstranten in Land en Stad van Utrecht.
1619 enz. — Eenige aanteekeaingea wegens het gebeurde te
Utrecht in 1786 ea 1787, — Keisjournaal uit de 17e eeuw aaar
het Heilige Laad enz. enz.

Aanteekeningen betrekkelijk het gebeurde te Utrecht in 1786 en
1787. — Stuïken rakende de Quadruple Alliantie. — Grondig
verhaal van Amboyna. 1621, — Verhaal van eenige oorlogen in
Indië. 1622 enz. enz.

Uit de papieren van eenen bewindhebber der Oost-Indische Com-
pagnie. — Brieven van E. Hoogerbeets. — Doleantiëu over mis-
bruiken in de regeering vaa Friesland. 1627 enz. enz.

Stukken betreffende de geschiedenis van den oorlog in 1630 en
eenige volgende jaren. — Eeformatie vaa \'s Hertogenbosch.
1630. — Olassicale acta van Brazilië. 1636—1644. — Brieven
van Willem Van Oldenbarnevelt aan Hugo De Groot. — Uit de
papieren van eeneu bewindhebber der Oost-Indische Compagnie. —
Aanbevelingen voor scheepskapitein enz., ingekomen bij Johan
De Witt. 1653—1672 enz. enz.

Staat van ontvangsten en uitgaven der geestelijke goederen tot
onderhoud van predikanten, 1590. — Politieke brieven uit de
jaren 1784, 1785 en 1786, meerendeels van den heer Maxim.
D\'Yvoy. — Uit de papieren van eenen bewindhebber der Oost-
ladisohe Compagnie. — Verhaal der gevangenschap van Olden-
barnevelt, beschreven door zijn knecht Jan Francken enz. enz.

Rapport der geheime staatscommissie nopens de toekomstige in-
richting en huishouding van den staat. 1818. — Journaal vau
Splinter Helmich, soldaat en later hopman in dienst van den
lande. 1572—1598. — De magistraatsbestelling te Utrecht onder
de republiek. — De vorming van het Oversticht. — Brieven
van prins Willem V, 1786—1793 enz. enz,

Dodt van Flensburg over Valerius Andreas. — Visscher over Jan
van Rode, vertaler der Somme Ie Roy. — Dodt van Flensburg
over Adam en Paul van Vianen. — Dtrechtsch handschrift der
Snorra-Edda. — Eyck van Zuilichem, Bouw- en beeldhouw-
kundige voortbrengselen in ons land.
, Ie deel 2e stuk. 1848.......f (2,20) 1,50.

Nederlandsche handschriften in de Keizerlijke bibliotheek te
Petersburg. — Asch van Wijck, Schuttengilden in Nederland,

Verblijf van Christiaan II van Denemarken in Nederland. 1521.—
Beroerten te Gent onder Karei V.

Geschiedenis van het geslacht Van Matbenesse. — Catalogue de
documents manuscrits relatifs à l\'histoire de la Hollande dans
les bibliothèques de Paris.

De Upstalboom bij Anrieh. — Bescheiden over het eerste tijdvak
van de geschiedenis der hervorming in Utrecht. 1524—1566.

Eapport van den gouverneur generaal Loten over Makasser. —
Eapport van den heer van Sommelsdijk over zijne legatie naar
Venetie in 1620.

Eapport van eene reis naar het hof van Candië. 1671. — Auto-
biografie van den gouverneur generaal Sijklof van Goens.
1678—1681. — Memorie betreffende het eiland Ceylon door E,
van Goens Jr. 1679.

Dagelijksche aanteekeningen over het verblijf der Franschen te
Utrecht in 1672 en 1673,

Verbaal van de Nederlandsche gezanten in Engeland. 1618—1619. —
Eapport van het gebesoigneerde te Tunis en Algiers. 1622—1623.

Oorkonden betrefiende het voormalig handelsverkeer van Utrecht. —
Oudste kameraarsrekeniugen van Deventer. 1337—1347.

Oudste burgemeestersrekenia? van Middelburg. 1364. — Oudste
kameraarsrekening van Utrecht. 13S0. — Rekening van de brui-
loft van Jan van Touraine. 1406. — Bisschoppelijke rekening
van 1377.

Verbalen van Van Grijspere en Van Lent, commissarissen in de
troubles van 1567 en 1568.
nie deel le stuk. 1855 ......f (6.50) 2.—.

Verbaal van de gedeputeerden in Engeland tot vereeniging van de
Engelsche en Nederlandsche Oost-Indische Compagniën. 1618.

Lettres inédites du comte de Boussu. — Oudste rekening van
Antwerpen. 1324. — Rekening van Lier. 1377.
IVe deel 2e stuk. 1860 ......f (5.20) 1.50.

Lettres de Marnix de St. Aldegonde et de Jean Casimir, comte
Palatin. — Briefwisseling met Don Jan van Oostenrijk. 1576—
1577.

Rekeningen der Buurkerk te Utrecht, 15de eeuw. — Brieven
aan den hertog van Brunswijk-Wolfenbuttel.

Staatkundige berichten uit Frankrijk. 165Ü—lrlö3. — Stukken
orer de lichting der waardgelders te Utrecht. — Relaas van \'t
gepasseerde op Aken. 1658.

Documenten voor de geschiedenis der Nederlanders in het oosten. —
Steven Van der Haeghen, Avonturen. 1575—1597. — Trois arrêts
du Grand conseil de Malines.

De Bas, Overgaaf der Bataafsche vloot 1795. — Verslag van Fr.
Micheli. 1638. — Visitatie der kerken in het Sticht Utrecht. 1593.

Stukken betreifende den strijd der bisschoppen van Utrecht met
de stad Utrecht. — Stukken over den tegenstand der Utrecht-
sche katholieken tegen de Unie van Utrecht.

Buchelius, Observationes ecciesiasticae sub presbyteratu meo. —
Zending van Dirk Van Hille naar Spanje. — Onbekende kroniek
van het klooster Windesheim.

l\'e Wicquefort, Mémoires sur la gaerre de 1672. — Drie Briefe
der Stadt Londen an die Stadt Dordrecht. 1359. — De Bye,
Gedenkschrift betreffende het bewind van Oldenbarnevelt. —
Drie Utrechtsche kroniekjes v(5<5r Beka\'s tijd.

Politiek journaal van 1795. — Bijdragen tot de geschiedenis der
Hervormde kerk te Gent. 1578—1584.

Gedenkschrift van Don Sancho de Londono. — Vervolg op het
Eecueil de Hopperus.

Eesolutien der Staten van Holland. 1577 en 1578. — Stadsreke-
ningen van Dordrecht. 1323—1399. — Eeisjournaal van Jhr.
Coenders van Helpen.

Journaal van Const. Huygens\' reis naar Venetië. 1620. —
Sommaire de la forme du régime des Provinces Unies. 1647. —
Memorie van den gouverneur Van der Graafi over de gebeur-
tenissen aan de Kaap de Goede Hoop. 1780—1806.

O. Block, Kroniek van het Regulierenklooster te Utrecht. —
Buyck, Aanteekeningen. over het geus worden van Amsterdam.

h. Eeael, Amsterdam sehe gedenkschriften. 1542—156Î. — Ma-
gistraatsverandering te Utrecht in 1618.

Fragment van de autobiografie van Const. Huygens. — Notulen
en munimenten van het College van commercie te Amsterdam.
1663—1665. — Simon Van Leeuwen\'s Bedenckingen over de
stadhouderlycke macht.

Mémoires de M. De B. sur la cour de Guillaume III. —
Memorie van Byam over de overgave van Suriname. — Stukken
over de Noordsche Compagnie.

Kroniek van hec Goudsche fraterhuis. — Notulen van de Patriot-
tische partijdagen. 1783—1787. — Eeisebericht des Mgr. Garampi
in Holland. 1764.

Koopmansadviezen aangaande het plan tot oprichting eener Com-
pagnie van assurantie. 1029—1635. — Opgaven omtrent inkom-
sten, goederen, hoorigen, dienstmannen en rechten der abdij
Egmond. 1130—1101. -- Eeisverhaal van Jacob van Neck.
1598—1599.

Brieven van Sorbière over den toestand van Holland in 1660 —
Het oude register van Graaf Florens. — Correspondentie tus-
schen Prins Maurits en Eeynier Pauw. 1617—1619.

De kroniek van Aduard. — Memoriën van ïh. Eodenburg over
verplaatsing van industrieën naar Denemarken. — Correspon-
dentiën in steden van Zeeland.

Mémoire d\'Abraham de Wicquefort. — Mémoire touchant ie
négoce des Hollandois. — Contract tot oprichting van een
Zweedsch factorie comptoir te Amsterdam.

Dtrechtsche kroniek over 1566—1576. — De oudst-bewaarde
stadsrekening van Gouda (1437). — De confiscatie der goederen
van Gillis van Ledenberch, — Das Güterverzeichniss Graf Hein-
richs von Dale (1188). — Rekening van de kosten van het
rederijkersfeest te Leiden in 1596. — Beschrijving van eenige
Westindische-plantageleenîngen.

De gebeurtenissen op den Amsterdamschen Doelen in 1748. —
Armenzorg te Leiden in 1577. — Correspondentiën te Middel-
burg en te Goes. — De inventaris van het arcliief van Filips
van Marnix. — Memoriëa van den Zweedschen resident Harald
Appelboom.

Minder goed bewerkt dan het latere register, doch veel uitvoe-
riger, daar alle voorkomende namen vermeld vrorden.

Toortrefifelijk register, bewerkt door Dr. P. A. Tiele; bevat alleen
de onderwerpen, waarover de artikelen bandelen.

Bepalingen over het uitgeven van handschriften, betrek-
king hebbende op de nieuwe geschiedenis. 1896. f 0.20.
Deze regels, gedeeltelijk gesteld naar Duitsche voorschriften, wor-
den gewoonlijk gevolgd bij de uitgaven van het Historisch
Genootschap.

Verslag van de algemeene vergadering der leden van het
Historisch Genootschap ter gelegenheid van het 50-
jarig bestaan van het genootschap op 16 April 1895.
1895 ...............f 0,60.

Bevat o. a. een uitvoerig verslag van de rede van prof. Fruin
over den veldtocht van het jaar 1572.

Verslag van de algemeene vergadering der leden van het
Historisch Genootschap, op 20 April 1897. 1897. f 0.90.
Bevat de op deze vergadering gehoudene voordrachten der heeren
De Beaufort, Hofstede de Groot en Muller.

Veeslag van de algemeene vergadering der leden van het
Historisch Genootschap, op 14 April 1903. 1903. f 0.90.

Bevat de voordrachten van prof. Bussemaker over de opleiding
van historici, van mr. Fruin over Schot en bede in Zeeland en
van dr. Brom over het onderzoek der archieven te Eome

Catalogus der boekerij van hot Historisch Genootschap.
(3e uitgave.) 1872. Met 2 supplementen dd. i882 en
1895. 3 deelen...........f 4.80.

Bovenstaande werken zijn, voor zoover zij voorhanden
zijn, voor de leden tegen de helft van den prijs
te bekomen. Men wende zich daarvoor direct tot den
uitgever JOHANNES MÜLLER te AMSTERDAM.

1.50.	17® jaargang .	ƒ (5,80)	1.50. :
1.50.	18® jaargang .	- (6,60)	1.50. ,
2.50.	19® jaargang .	- (7.401	2.—. \'i
2.50.	20® jaargang .	- (7.20)
2.—.	21® jaargang .	- (7.60)	2.—. 1
3.—.	22® jaargang .	- (7.20)	2.-, ]
3.—.	23® jaargang .	- (9.20)	2.50. ï
3.—.	24 e jaargang .	- (9.40)	2.50.
3,—.	25® jaargang .	-(10.70)	3.—. 1
1,—.	26e jaargang .	- (8.00)	2.50.
1.—.	27® jaargang .	- (8.20)	2.50. \'
1.50.	28® jaargang ,	- (6.20)	2.50. !
1.50.	29\'^ jaargang .	- (8.30)	2.50. 1
1.50.	30® jaargang .	-(10.30)	3.~. i
1,50.	31® jaargang ,	- (8.40)	2.50. \' ■L\'

BIJDRAQEIT EN MEDEDEELINGEN.	1878—1906.
]<" deel .	. ƒ (5.20)	2.50.	14« deel . .	. . / 3.80.
2« deel .	. - (5.20)	2.50.	15« deel . .	. . - 4.90.
deel .	. - (5.20)	2.50.	16« deel . .	. . - 4.75.
40 deel .	. - (8.80)	4.—.	17« deel . .	. . - 4.—.
5e deel .	. - (5.40)	3.—.	18« deel . .	. . - 5.75.
6e deel .	... ƒ	6.—.	19« deel . .	. . - 5.25.
7« deel .		5.—	20« deel . .	. . - 3.25.
8« deel .	. . .	3.60.	21« deel . .	. . - 4.50.
9e deel .		6.10.	22« deel ; .	. . - 4.90.
10« deel .		5.80.	23« deel . .	. . - 4.90,
11 e deel .	.	6.60.	24« deel . .	. . - 5.25.
12® deel .	.	4.10.	25« deel . .	. . - 5 90,
deel .	. . . -	5.—.	26« deel . .	. . - 4.50,
Register	op de Kronijk	van 1846—1854. 1857.	ƒ (5.80) 1.50.