sm
mm
•• I
i De 11 inlaut in Ondsaksiese
en Oiidnederfraiikiese geschriften.
■ \' ,v
TER VEKKIil.IOINO VAN DEN UÜAAD VAK
Doctor in de Nederlandsche Letterknnde
aan de Rijks-Universiteit te Utrecht,
NA SfAOHTIGIXO VAM nEN\' HEOTOR irAnXTFTCtJS \'
Ilnogleefaav i» <1e Vanilteit Oer Geneeslmnäe,
VOLGENS BESLUIT XK& DEN SENAAT DER TINIVEDSITEIT
TROF.X T)E P.EhESKINaEN VAN
DE FACULTEIT DER LETTF.REN EN WIJSBEGEERTE
TE VKUDKDKSEK
op Dinsdag 0 Februari 1897, des nnniiddags te 4 uur,
poon
geboren to Ai\'nhem.
é
aiinhkm
W, SWAAN
1897,
ft
n
f-
■fi. :
: f
De umlaut in Oudsaksiese
|v en Oudnederfrankiese geschriften,
TER VERKttlJOINa VAN DEN GRAAD VAN
Doctor in de Nederlandsche Letterkunde
aan de Rijks-Universiteit te Utrecht,
na MACHTiaiNG van den rector magnifious
lloogleerartr in <7e Furnlteit der Heiieesiwiilf,
VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DEE ÜNlVERSmiIT
TEQEN DE BEDENKINGEN VAN
I)E FACULTEIT DER LETTEREN EN WIJSBEGEERTE
TE VKUDEDIGEN
op Dinsdag Î) Februari 1897, des namiddags te 4 uur,
DOOR
geboren te Arnhem.
ar.nhkm
W. s WA AN
1897.
vy-, :
w
\'r: ; ^
k-\'
RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT
O
AN MIJNE
A
O
UDERS.
Aaiivankelik had ik een ander voornemen: een ver-
gelijkend-granimatikaal onderzoek naar de Ondsaksiese
eigennamen in Latijnse geschriften. Toen ik evenwel,
dieper in het onderwerp doordringende, bemerkte, dat de
uitvoering er van jaren studie zou vereisen, wilde ik de
verschillende bezwaren, waarop ik stuitte, uit de weg
ruimen, besloot ik voorlopig v.an mijn voornemen aftezien
en een onderwerp te kiezen, waarmee ik spoediger tot
mijn doel zou kunnen geraken.
Mijn aandacht werd getrokken door 1\'rof. Kögki/s
,,Zur altsiichsisclien Grammatik" (Indogermanische For-
schungen. IIL p. 270 v.v.).
Met vele zijner verklaringen kon ik niet instemmen,
vooi\'al niet met die, welke hij gaf van de Ondsaksiese
?«w/«//f/-verschijnselen. Menende eerst dan meer zekere
konkluzies te kuinien trekken, wanneer het verschijnsel in
vele geschriften nagegaan werd, besloot ik een onderzoek
in te stellen naar de umlaut in die Ondsaksiese en Oud-
nederfrankiese geschriften, wier uitgave voor mijn doel
geschikt was.
Ik veranderde dan ook niet van voornemen, toen
-ocr page 10-Prof. van Het,ten (Indogerra, Forscli. V. p. TS2 v.v.
374 v.v.) van enigc verschijnselen veel juister verklaring
gaf dan Kögei;.
Zie hier het rezultant van mijn arbeid.
Over \'t algemeen instemmende met de vooratellen-
Kollewlin en het voor een philoloog niet-konsekwent
vindende zc wel tc ondertekenen maar niet toetepassen,
heb ik, op gevaar af een „taalverbroddelaar" genoemd
tc Avorden (Kamerverslag .4 Dec.), aan mijn ISederlavdse
woorden de Kollewijnse uniform gegeven, de vreemde
om praktiese redenen over \'t algemeen onveranderd
gelaten.
U, Hooggeachte 1\'romotor, Hooggeleerde Gallige, be-
tuig ik hier mijn dank voor de welwillendheid en steun
mij gegeven \'in mijn studentenjaren, in mijn maatsehap-
pelik leven,\' bij deze arbeid.
Ook U, Hooggeleerde Wi.fnne, mijn dank voor het
van U genoten onderwijs. Mogen nog vele jaren van
rust Uw deel zijn!
Met "weemoedige dankbaarheid denk ik terug aan de
onvergetelike Leermeester, de hooggeschatte Vriend.
Blz.
Eersto afdeling: De Umlaut van IT.
I a vóór i of j van volgende ,v/IJahe:
Grafiese weorgcving.........11
A. Het substantivum..........14
B. liet adjectivuin, liet adverbium en trapjjen van
vergelijking................44
11 a vóór i o f j oan volgende ftylhche......72
in Chronologie. Karaldcr van nmlauU-e.....72
Tweedo afdeling: De Umlaut yjiu juidere klanken . 81
-ocr page 12-; ."f v;
■\'CZ
. \'r.
■ -iK^s
\' s
Hl\'V
•s,: .i-iv.
.H- \' ■ •\' \'
"1 . .
X.
Sift-
■
iî\'w
mmä
- ,. {\' _ •
■t.:
M&
f \' ■ .
■ M
i ■ liü-v.
m\'.-
-ocr page 13-Het verschijnsel, dat we in Oudsaksiese en Oudnederfranhiese
geschriften gaan onderzoeken: de werking van i of j op
voorafgaande betoonde klinker, kan men, behalve in \'t Goties
zich zien ontwikkelen in alle Germaanse talen; tot op deze
tijd kan men het volgen in de levende dialekten.
Men dient dit verschijnsel, dat umlaut genoemd is, te
scheiden van de zogenaamde regressieve vokaal-assimilaatsie,
want, ofschoon psychologies dezelfde faktoren bij beide gewerkt
hebben — de te spreken klinker wordt geanticipeerd en de
orgaanstelling, nodig voor liet voortbrengen van de palataal,
wordt te vroeg ingenomen, zodat de voorafgaande klinker
een palatale kleur krygt — heeft by umlaut de werking
plaats van minder-betoonde op meer-betoonde klinker, by
gewone vokaal-assimilaatsie van onbetoonde op onbetoonde.
De vraag kan gedaan worden, hoe het mogelik was, dat
klinkers die minder-betoond wai*en, uitgangsklinkers, zo\'n grote
invloed konden uitoefenen op zwaarder-betoonde; men zou
veeleer geneigd zyn het omgekeerde te denken.
Een woord leeft slechts het volle leven in de gemeenschap,
in een zin. In de nog-volkomen-flekterende talen, zoals de
oudere Indogermaanse en Germaanse, geeft de uitgang van
\') Vergel. evenwel W. Stueitberg. Urgerraanische Graramatik p. 94,
die reeds in de Westgotiese namen Ega, Egica, enz. nmlant zien wil.
1
-ocr page 14-2
liet woord aan, in welk verband liet staat met andere woorden,
welke funksie het te verrichten heeft in de gemeenschap.
Op de uitgang rustte dus veel-al de aandacht van de spreker.
De mond zou zo aanstonds de organiese stelling, nodig
voor de voortbrenging van de uitgangsklinker, moeten innemen
en, terwgl de onbewuste neiging er is zo min mogelik van
de organen te vergen, nemen deze reeds te voren de stelling
in, die de volgende klinker eigen is.
Een andere vraag: hoe heeft physiologies de volgende i of j
op voorafgaande klinker gewerkt, middellik of onmiddellikV
Bopp e. a. uit zijn tijd spreken van «Assimilationskraft»,
verklaren dus niet physiologies. J. G-eimm ziet de umlaut
bijna geheel van vokaliese invloed afhankelik, in tegen-
stelling met de Brechung.
ScHERKK wees er het eerst op, dat de umlaut ook van
konzonantiese invloed kon afhankelik geweest zyn. In zyn
«Geschichte der Deutschen Sprache» geeft hij de mening,
dat de i of j eerst gewerkt heeft op de tussenstaande kon-
zonant, die het karakter ervan in zich opnam, gepalatalizeerd
werd, waaróp deze weer zijn palataal karakter aan de vooraf-
gaande klank gaf.
E. sievers kwam onafhankelik tot gelyke opinie. Bij hen
sloot zich spoedig Jon. Schmidt aan 4).
Noch niet lang geleden is Vietor in zijn recenzie van
Pii. Bopp. Vergleichende Gramm, des Sanskr. enz. pag. 99.
\') ZeitscJi. f. d. Alt. II. 268.
Verli. der Leipz. Philol. Vers. 1872 p. 188 v. v.
"*) Indogerm. Vocalismus II. 474 v. v.
Plwnet. Studien III. 85.
Swekt\'s «A History of Euglish sounds» tegen deze meniug
opgekomen. Straks komen we op zyn bezwaren terug.
We zullen bier meedelen, wat er ons toebrengt, de theorie
van ScHEREii—SiEVEES voor de juiste te houden.
In de oudere Indogermaanse talen als in \'t Avesties, Gneks,
Slavies, maar vooral in \'t Kelties, kon een volgende palatale
klinker of medeklinker (r) een voorafgaande medeklinker
palatalizeren
De artikulaatsie van de palataal mengde zich in die der
konzonanten, zodat de aard van die konzonanten zich wyzigde,
of van sommige geheel veranderde {velare tot palatale).
Ging aan deze gepalatalizeerde konzonant een andere klin-
ker vooraf dan i, dan werd deze dikwels tot z-diftong {epen-
these) en zo was de 2-artikulaatsie niet alleen in de konzo-
nanten, maar zelfs door deze heen gegaan.
Van zulk een epenthese, veroorzaakt door mouillering der
konzonanten, vinden wij voorbeelden in \'t Avestiese hharainti =
«Unter Falatnlisirung (vulgo MouilUrumj) versteht man die Verän-
derung, welche ein beliebiger Consonant (oder eine Consonantgruppe)
durch Anpassung an der Mundarticulation eines palatalen Vocals (speciell
oft i oder erfährt d. h. durch eine dem Palatalvocal entsprechende
dorsale Erhebung der Vorderzunge (dazu gesellt sich bisweilen eine
spaltförmige Erweiterung der Lippen, mögen diese geöffnet oder ge-
schlossen sein)». E. Sieveus. Phonetik 451.
«Unter Mouillierung (Erweichung) versHiehen wir eine besondere Art
der Hemmung des Luftstroms. Die mouillierten Geräusche unterscheiden
sich von den übrigen dadurch, dass die Articulationsstelle eine grössere
Länge hat. Nur die Zunge vermag den Luftstrom durch einen Engpass
von grösserer Länge zu zwängen. Mouillierte Geräusche werden also
allemal mittels der Zunge erzeugt». Otto Buemeh. Deutsche Phonetik
p. 63.
OudinxL hharanti, in \'t Grieksclie qpcftVco voor ^q)ariu>, xoivn^
voor ^xoving
Ook in \'t Oudslavies kwam mouillering veelvuldig voor
Maar meer dan in de andere Indogerm. talen geschiedde
dit in \'t Oudiers. De Nieimierse wet «Caol le caol^ leathan le
leatham (dunne met dunne en brede met brede) heerste reeds
in \'t Oudiers, schoon in \'t schrift minder konsekwent door-
gevoerd. Men noemt daar dit verschijnsel De infeksie
door i of e kwam daar altijd, als naast de klinker van de
voorafgaande syllabe of heeft die geheel verdrongen, maar
alleen wanneer de i of e verdwenen was; was dit niet het
geval, dan was ook niet altijd infeksie gekomen: hige naast
luige, munter naast muinter.
Voor \'t Germaans ontkent men meestal epenthese. Sciierer
en J. Shmidt verdedigen haar. Vormen als Ohd. meinen, feili,
Jeigi, Got. hraiw, daila, air zullen wel niet anders dan door
i-epenthese ontstaan zijn
In de oudere Indogerm. talen kwam dus mouillering van
voorafgaande konzonant door volgende palataal voor; ook in
sommige Indogerm. talen van nu zien we dit verschijnsel:
in \'t Nieuioiers, Romaans, Russies; in \'t Germaans noch slechts
hier en daar.
Nu zien we in de Ondgermaanse dialekten,- dat, waar pala-
tale konzonant, niet palataal geworden door volgende vokaal,
\') K. Brugmann. Grundr. d. vergl. Gramm. I. 638, 639.
K. Brugmann. 1. 642.
J. C. Zeuss. Grammatica Celtica 6, 12, 16, 17, 20, 23, 26, 29,
32, 97, enz. E.\'WiNinscri. Knrzgefassto Irisïche Grammntik 4.
\') F. Klugk. in Grundr. d. germ. Philol. p. 355.
na een klinker staat, hij gelijk op die klinker werkt als een
onbetoonde i of j op een voorafgaande meer-betoonde klank.
Zo had vóór de tonende spirans z, die reeds in de aller-
oudste Noorse inskripsies doorgaans tot palatale r (R) geworden
was, zonder dat een volgende palatale klinker die palatali-
zaatsie veroorzaakt had, een vokaal, die voorafging, gelijke
werking ondergaan als een vokaal, die door umlaut veranderd
was. Zo werden vóór R a ioi ce {hoir — Got. kas), d tot w
> r
(ga^r — Oadzw. i gar), o tot 0 [fr^ro — friosa), ó tot p [<0re —
Got. juhiza), \'u tot y (syr — Lat. sus), ou tot 0y {fiyra—Got.
auso), iu tot y {hlyr — Angels, hléor).
Een soortgelijk geval treft men aan in de oude Angelsakdese
dialekten, waar — behalve iu \'t Westsaksies, waar \'t slechts
sporadies voorkwam — vóór palatale konzonant een vooraf-
gaande klinker soortgelyke verandering onderging, als een,
die door umlaut gewyzigd werd. Zo werd vóór palatale konzo-
nant in Ps. en North, ea tot ce, éa tot é,, eo tot e, io tot i,
éo tot é. 2)
Mouillering van konzonanten kwam dus voor in de oudere
Indogerm. talen door volgende palataal, verandering van klinker
in de Germ. talen vóór palatale konzonant. Wanneer wij nu
deze twee gegevens met de verschijnselen in \'t tegenwoordig
Russies vergelyken, waar umlaut, veroorzaakt door volgende
oorspronkelijke i, altyd gepaard gaat met palatale konzonant
A. Noreen. Altnordische Grammatik p. 45, 46.
\') E. SiEVEiis. Angelsächs. Gramm.« p. 65, 66.
P. Passy. Étude sur les chang. phonét. p. 172, voert als bewijs aan
voor de theorie Scherer-Sievers, dat in \'t Russies, wanneer een konzonan-
ten-groep niet gepalatalizeerd is vóór volgende i, ook voorafgaande
vokaal niet palataal wordt. Een mooi bewijs zou dit zijn, maar het
clan kunTien we, geloof ik, de theorie Schever-Sievers aannemen,
dat de i (ƒ) op voorafgaande meer-betoonde vokaal gewerkt
heeft door bemiddeling van tussenstaande konzonanten.
Epenthese was het begin, umlaut, d. i. klankwyziging van de
onmiddellik voorafgaande vokaal, het vervolg.
ViBTOE nu heeft tegen deze theorie bezwaren aangevoerd.
«Hij ziet, afgezien van de gutturale, in de latere ontwikkeling
van de taal geen spoor van palatalizering van de konzonanten,
die door palatalizaatsie de umlaut zouden bewerkt hebben;
de gutturale hebben hun palatizaatsie eerst ten gevolge van
de umlaut verkregen. Verder wijzen op niet-palatalizering
in H Oudengels vormen, waar k in plaats van c tot aanduiding
van de gutturale explozief staat; ten slotte wijst het voort-
durend-ontbreken van i, e achter c in Angliese teksten: ff-encan
voor ff-encean op niet-palatalizering».
De grafiese weergeving nu der gutturalen in \'t Angelsaksies
is noch niet voldoende verklaard. Waar c staat voor ce, be-
hoeft geen gutturale uitspraak aangenomen te worden. Immers
vóór c vertoont zich ook palataal-umlaut; daar geeft dan toch
G de palatale konzonant weer, al zal dan ook het karakter
van deze enigsins anders geweest zyn dan de f, palataal ge-
worden vóór volgende i of j. Niets wettigt dan ook de mening,
dat daar, waar c voor ce staat, c explozi&oe gutturaal moet zijn.
Is het eveneens beslist nodig om daar, waar k voor c staat,
gutturale uitspraak aantenemen?
Hoeveel heeft Noorse grafiese invloed hier gewerkt? Het
eerste bezwaar lijkt gewichtiger. Maar het verschijnsel, vermin-
voorbeeld kreplci is zeer ongelukkig; hier is de i jong en bewerkt
regelmatig geen palatalizaatsie.
\') Kluge. Grundr. p. 791.
-ocr page 19-dering van palatalizaatsie, is niet alleen-ook in
de Romaanse talen is die vermindering algemeen. De Oud-
noorse R heeft zijn palatale kleur verloren en toch werden
vroeger voorafgaande klanken door hem gepalatalizeerd.
In de volgende bladzijden zullen we nagaan, hoe de umlaut
zich in de door ons gebruikte Oudsaksiese en OudnederfranUese
geschriften vertoont.
Woorden, in onze geschriften voorkomende, maar niet zeker
Oudsaks, of Oudnederfr. zijnde, zijn door ons niet opgenomen,
evenals eigennamen met onzekere etymologie.
Geschriften.
Oudsaksies :
A. Ileliandhandschriften: a) C. en M. uitgegeven door Sie-
vers b) P. uitgegeven door Lambel c) V. uitge-
geven door Braune
P. Passy. Étude, enz. 185, 186. «11 semble qne la plupart des lan-
gues, en se dévelloppant deviennent moins sensibles aux influences
assimilatives. Nous avons peine même à nous figurer la possibilité d\'une
palatalisation de r siffisante pour changer victoria en victoire, L\'action
qui a donné naissance aux umlauts paraît tout aussi étrange aux peuples
germaniques modernes. Les Slaves du Sud ont en grande partie perdu
les assimilations du russe. Le russe lui-même a perdu quelques influen-
ces assimilatives tandisque d\'autres persistent uniquement par traditions.
Cependant, si les actions assimilatives sont moins puissantes dans nos
langues que dans celle des peuples primitifs, ce n\'est là qu\'une diffe-
rence de degré; et nous n\'avons qu\'à observer le langage des enfants,
ou celui des personnes qui apprennent une langue étrangère, pour voire
se produire sous nos yeux des phénomènes semblables.»
\') E. sikveks. Heliand. Halle 1878.
\') Sitzungslerichte der phil-hist. Classe der Kais, Akad. zu Wien, 1880.
\') jVeiie Heidelherger Jahrb. IV. 2.
-ocr page 20-13. Geiiesisfragmenten, uitgegeven door Braune \').
C. Kleinei-e geschriften: -) a) Essener glossen b) Landauer glossen
c) Gregorii homiliae d) Essener Heberolle e) Homilia van
Beda f) Biecht g) Prudentius-glossen h) Vergüius-glossen
i) Freckenhorster Hd>erolle j) Namen van horigen v. Corvey
k) Weener handschr. 1) Hamburger glossen m) Lamspringer
glossen n) Fragmmten van een preek o) Abrenunciatio en
Credo p) Merseburger glossen q) Straatsburger glossen
r) St. Peter-Glossen, voorzover ze Saksies zijn. s) Parijse,
Brusselse en Düsseldorfer Prudentius-fragmenten t) Glossarium
Werthinense (voorzover Saksies).
Oudnederfrankies:
A. Karolingiese psalmen.
B. Lipsiaanse glossen.
\') Neue Heidelh. Jahrh. IV. 2.
") J. H. Gallée. Altsachs. Sprachdenkmäler. Leiden 189 i.
M. Heyne. Kleinere altniederdeutsche Denkmiihler. Paderborn 1877.
-ocr page 21-EERSTE AFDELING.
-ocr page 22-■w.-i;,-.:
M
m.
V . \'t
-jttsv-:"\'
V. •r,\', I, ■
c
■ JV!-.-
mm
V
maiBmmfmsmÊgm
-ocr page 23-1. e vóór i of j van volgende syllabe.
GRAFIESE WEERGEVING.
In onze Oudsaksiese geschriften wordt de umlaut van a weer-
gegeven door de volgende tekens: e, o?, ae, ei, {ie).
De e is verreweg het meest voorkomend.
De oi komt zelden voor: cendi M. 530 dmnniun Verg.
Gl. 112 yEthelcher Hor. Corv. 13, 1 ^Efc Hor. Corv. 14,1.
De ae eveneens zelden: Aetheler Hor. Corv, 4, 1 Aecelin
Preck. H. (AQ 26.
ei komt slechts in de Hoogduits-gekleurde vorm sceinkivaz
Pr. Gl. voor i).
i komt vaak voor, maar niet zo dikwels als e:
CoT.: samenstellingen met — scipi: amhahtscipi A211, 4522
amhaJdscipie 280 gihodscip 8 gihodscipi 301, 1909, 2G06 gilml-
\') In de Werdener oorkonden wordt de umlaut 3 maal door ei
weergegeven: Heingistbeki W. H. III, Eingilherti, Einoiueutus
Pk. I; in de Trad. Corbeiensis 1 maal door y: Wyrinhardus.
12
scipies 22G4 hroff^erscipi 4652 thegansdpi 4574 thegansdpies
4668 erlsdpi 300G, 4225 e)\'lsdpie 2768 fiondsdpi 5553 fiond-
sdpes 1467 folcsdpi 2979, 3536, 8698, 8943, 4242, 4397,
4812, 5195 folcsdpe 8001, 3555, 4228, 4818 folcsdpie 3731,
5286 jrmndsdpi 5867 gumsdpi 4128, 4135, 4465, 4480, 4487,
5250 gumsdpe 5256, 5388 gumsdpie 1976, 2748, 2774, 8045,
5719 gurnsdpiu 4190 lierisdpi 727, 1989, 2294, 4474, 5285,
5481 herisdpie 55, 3790, 4980, 5263, 5875, 5418 iungersdpi
110 landsdpi 2441 landsdpe 2128 landsdpie 1929, 2127, 2811
liudsdjnes 2861 magsdpi 2658 nithsdpi 5422 nithsdpies 1878
nithsdpiu 5693 gisidsdpie 1252 uuirdsdpi 2056 uuerdsdpi 4544
giuuitsdpi 8270, 5068, 5226 ghmitsdpies giuuitsdpiuhl^O
giuuitsdpie 1949 ^); yevdex fdisa 1812 hinithion 4865 (M. ben-
diun) giriuuan 8450 gifnmid 48
Mon. slechts in hinginna 5167.
Kleinere geschriften: Biecht giuuitsdpia; Pk. Gl. setejoi 581^;
Verg. Gl. hiri 104\'\' haleUrie 158®\' hindbiri 104, mirihoi 14®\'
b
minsuuin 95®\'; Freck. H. iuenina 94, 95 pinniggo {M) 16 stida
426 tuilif 21-8, {M) 221 Bikieseton 172 Bikiesterron Uß Bikie-
thorpa 258 Hamorhikie 212 LembikieMedehikie Mersch-
bikie 464 Popponbikie 400 Sarbikie 387 Stenhikie 508 Uorkon-
bikie 244 Westarbikie 434 Hnponsile (?) 818 Alfstide 417
13
Wiriiizo 94; Hor. Corv. VuindilJnmj 3, 2; 6, 1; 11,1 Vuin-
delhurg 11,2; 12,2 Windelburgis 13,2 Vuindeldach 8,1 Windel-
gart 16,2 VuindiUieith 3,1 Vuindellieith 11,2 Windelmot 17,1
Vuindilmot\'è,! Vuindilmut 16,2 VuindeUuith 14,1; Lamspr. Gl.
rotherstidiu 2,15; Gl. St. P. Uuindila 91^.
Soms komt ie voor, altijd na k (1 maal na A; /iimC. 3582,
dat waarschijnlik schrijffout is); ld is daar het teken om pala-
tale k weertegeven: folcsciepe C. 4197 antkiennien M. 3582,
5087 antkiendun 3607 ï); Pr. Gl. kieuis 37" kierziun 61\'\';
Freck. H. Icietelaren 548 kietelkapa 343, 344.
In de Oudnederfrankiese geschriften treffen we aan: e, ei, i.
e is verreweg het meest voorkomend.
ei: einde 60,3; 66,8 heinde 62,5; 67,32 sceifte 56,5 eintisce
Gl. L. 244 geuueinoda Gl. L. 479.
i: anfingere 58,17 crifte 64,7 crifto 58,6 giginloup 58,6 inde
54,8,23; 56,11; 58,6; 61,11; 63,10; 68,3 ind 18,1,4 in op
de andere plaatsen; thinko 58,6.
De e, cc en ae konden met wijde of enge artikulaatsie
voortgebracht worden; ei en i duiden op enge artikulaatsie.
De ei moet niet als de tegenwoordige diftong ei opgevat
worden. Nederlandse vormen als einde, Imnde moeten niet
tot de tijd van \'f Oitdsaksies en Oiidnederfrankies terugge-
bracht worden. Indien de ei daar reeds diftongiese klank had,
boe is dan hiermee overeentebrengen, dat hij in de ontwik-
u
keling dei\' taal geheel op-zich-zelf, z\'n eigen weg is gegaan
en niet de gewone ontwikkeling der diftongen heeft meege-
maakt? De i in ei is misschien optevatten als een epenthese-
teken, om de overgang aanteduiden van vokaal tot palatale
konzonant.
De posïkonzonantiese i of j kan, zooals men later zien zal,
graties weer gegeven worden door i of e en kan ook geheel
verdwynen.
A. Uet substantivum.
1) i-deklinaatsie.
Terwijl in \'t Oudhoogd. de kortsilbige i-stammen bijna alle
hun uitgang in nom. sing, verloren hebben en verbogen
worden als die met lange syllabe, is liet Oudsaks., even als
het Angelsaks., conservatiever gebleven ; hier is in de nomina-
tief de i bewaard gebleven en door de gehele deklinaatsie is
dan ook voorafgaande a in e veranderd.
Voorheelden met e in stamsyllabe:
heki in samenstellingen, als heki en hiki : Ess. H. Beke-
hem 149\'\' BortheU 105\'\'; Fiiek H, Bikieseton 172 Bekisterron
208 Bikiesterron 146 Bikietliorpa 253 //amaritX-ie-152 Hamor-
hikie 212 Lemhikie 399 Medebikie 340 Merschhikie 464 Oron-
heki 46 Popponbikie 400 Sarbikie 387 Stenhikie 153 Uorkon-
bikie 244 Westarbikie 434.
lieti 1322 gerheti 4987 uuordheti 3898 hetigrim 4330 hetigrimman
3017 C. 4178 hetigrimmon M. 4178 hetias Biecht hetilic 4320
C. 4215 hetelic M.^4215.
15
evvi Pr. Gl. 64^.
meri C. 2233, 2245 meridiei\' Gl. St. P. 12® merigrasonVii.
Gl. 52® Meregrete Hor. Corv. 7, 2 merignoton 0. 1721 meregriton
M. 1721 (merigrioz Pr. Gl. 22«) rnm^oi Verg, Gl. 14^ mm\'-
minnon Gl. St. P. 64a mirisuuin Verg. Gl. 95^; verder Freck
H. Jecmeri 362 Jecmere 350 Galmeri 376 Gahnere 406 2).
meti 1858, 2840, 2860 M. 2833 inetie C. 2833 metes C
1224 metigedono C. 4331 metigedeono M. 4331 metilosi 2829.
halsmeni 1722.
seli 549, enz. sdihus 1819 gastseli 679, 711, 1899, 2733,
2737, 2780 M. 2762 C. 5310 gestseli C. 2002, 2762 M. 711,
3338 Gen. 248, 280 hornseli M. 3686 hornselios 0. 3686 (Hri-
ponsile Freck H. 318 is liier niet met zekerheid bij te brengen).
^seti, slechts in samenstellingen met sgnkopé van de i voor-
komende : Freck. H. Bikieseton 172 Brocsethon 95 Holonseton 43
Lacseton 18, (M.) 28 Locseton (IC.) 28 üeltseton AS Ueltzeton IQb.
-scepi, slechts als tweede lid in samenstelling voorkomend
(M. en Ess. Gl. hebben uitsluitend e als stamvokaal, C. heeft
29 maal e en 77 i, Biecht en Pr. Gl. slechts i).
slegi C. 5486 huofslegi^) C. 2400; met synkopé van de i:
orslegon Pr. Gl. 12\'\' sleka Ess. Gl. Mt. 10,7; verder slegi-
brauua Gl. St. P. SS\'\' sleibramcon Gl. St. P. OP.
stedi 1813, 2084, 3599 Ess. Gl. Mt. 15,21; met synkopé
van de i: stida Freck. H. 426; verder stediha/t 2454 copstedi
1191, 3736 thmgstedi 3745 C. 5305, 5340, 5369 hoUdstedl
16
4127 husstedi 1807 uuihstedi Gen. 161 viiimtedi Pu. Gl. 37®
rotherstidiu Lamspr. Gl. 2,15 Alfstide Freck. H. 417. \')
uuapanthreki 4889.
Voorbeelden met a in stamsyllabe:
mates M. 1224, C. metes; terwyl de vorm van C. naar de
ï-dekl. gaat, gaat die van M. naar de a-dekl. m. a. w. de een
heeft i-, de ander a-snffiks.
s?iari, acc. plur. Pr. Gl. 54\'\' snarion, dat. plnr. Pr. Gl. 14\'\'
snarin Bruss. Pr. Gl. 3\'\'. Waarschijnlik zyn hier nevenvor-
men met andere suffiks-vokaal van invloed geweest of een
nominatief zonder i De mogelikheid bestaat ook dat de a
hier is d < ó (Vergel. OM. snuor. Mnd. snóre, snor).
Onnauwkeurigheid in de grafiese weergeving moet de oor-
zaak zijn geweest waardoor a zich vertoont in Freck. H.
Jecmari 356, Jecmxire 378, 426, Jekmare 467, Jukmare 365,
550, 557. Het letterteken zal hier een zeer wijde e-klank voor-
stellen, die de klank van de a zeer nabijkwam vandaar- in
\'t zelfde geschrift Jecmari en Jecmeri.
urlagi M. 4325 had nevenvormen naar andere deklinaatsie
of de a is hier a (vergel. urlogi C. 4325).
aldarlagio C. 3882. Meestal komt dit woord voor met
andere suffiks-vokaal {aldarlago M. 3882 aldarlagu M 4107
aldargilagu C. 4105); aan deze nevenvormen is de a \'m aldar-
lagio te wijten.
17
De langsilbif/e mannelike woorden, gaande naar de i-dekl.,
liebben hun singularis gelijk aan die van de a-delcl.; in nom.
acc. (gast) is de i weggevallen, vóórdat de nmlants-wet aktief
was. In de pluralis liebben ze hun ^-vornlen bewaard, zoals
dit ook in \'t Oudhoogd. het geval is, en vertonen hier regel-
matig umlaut.
Voorheelden met e in stamsyllabe:
Pluralis, nom. gesti 2060 tliermi Pr. Gl. 12*^, acc. umbiuerhi
Str. Gl.
gen. gestio 2045 eldeo C. 762 M. 408, 762 eldiu G. 1068.
d.at. gestion C. 2021, 2749 gestiun M. 2021 eldion 0. 267
eldiun M. 267.
De samenstelling eldiharn 3235, 3534, 4057, 4648 M. 1068
{eldibarno 1508, 3076, 4436 eldibarnon C. 1387, 1430, 1525,
1780 eldibarnun M. 1387, 1525, 1780 eldiharnum M. 1430)
vertoont umlaut voor de tnssenvokaal. gestseli C. 2002, 2762
M. 711, 3338 Gkn. 248, 280 heeft eerst de tussenvokaal verloren
nadat hij gewerkt had op de vokaal van\'t eerste lid; daarnaast
staat gastseli 679, 711, 1899, 2733, 2737, 2780 M. 2762 C. 5310.
Voorheelden met a in stamsyllabe:
gasti. acc. plur. Biecht, gastiun M. 2749. Hier heeft de
vokaal van de singularis assimilerend gewerkt.
Bij trahni 4072, 4750, 5005 trahnion C. 3499 (M. trahmn),
trahnin 0. 5922 zou ik niet met Kogel dezelfde oorzaak
willen aannemen als bij gasti, want hier heeft het letterteken
a waarschijnlik de waarde van d door samentrekking (vergel.
sing. traon, plur. trdone in \'t Nieuwsaksies). Bij mahti (genitalia)
Pr. Gl. 57\'\' Düss. Pr. Gl. 3\'\' heeft de /t/:-verbinding belemme-
rend gewerkt
18
De langsilbige vrouwelike hebben, evenals de mannelike, hun
i in nom. acc. sing. verloren, vertonen dus in deze naamvallen
geen umlaut (anst).
Voor de genitief-uitgang kon de stamsyllabe geen umlaut
ondergaan {^anstes), want de Germaanse genitief-wiïgang was
-ais. Wel komen enige vormen voor met i {elleandadi 151,
enz.) — deze i kan natuurlik niet teruggaan op -ais maar
is aan de datief ontleend — doch geen met oorspronkelijke a
in de stamsyllabe.
In de datief was in \'t Indogerm. de uitgang -ai, -ei, maar
in \'t Germaans is geen spoor hiervan over Een lokatiej
werd in \'t Germ. voor datief gebruikt. In \'t Indogerm. ging
deze uit op -êi, in \'t Got. op -ai, in \'t Noord- en West-
germ. op
De datief, die eigenlik lokatief is, zal in \'t Oudsaksies
dus verandering van stamklinker hebben. In de gehele plu-
ralis hebben de vrouwelike, evenals de mannelike, de i bewaard
en vertoupu daar regelmatig umlaut.
Voorheelden met e in stamsyllabe:
Sing. dat. benki 274 C. 5269 benkia M. 5269 ferdi 3289,
3311, 3586, 4547, 4664, 4989 C. 3999 M. 2845 Gen. 298
ferde C. 2845 hinferdi 1038 M. V. 1351 uuitharverdi Pu. Gl.
64\'\' metodigisceftie C. 2210 tithursledti (l. thurslethi) Mees. Gl.
105^ gispensti Ess. Gl. 8 giuueldi 2113, 2166, 3756 C. 2889.
Flur. nom. hugiscefti 3067, 4119.
acc. umbiferdi Pe. Gl. 64\'\' hugiscefti 1807, 2275, 2447,
3199, 4559 MManscey«U352, 5004 V. 1352 Mwr^is^-eyft\'M. 3692.
gen. enstio 261 ferdio C. 3645 hinferdio C. 5521.
-ocr page 31-19
(lat. umhiferdion Pu. Gl. 63\'\' henkion 2011 C. 5175 benkiun
M. 3334, 5175 Xhenki C. 3334 hugisceftion 435, 2437, 2487,3150.
Voorbeelden met a in stamsyllabe:
crafte 1973, 3071, 3938 C. 34, 623,5770 megincrafte
giuualde M. 2889. In deze datieven treffen we a-dekl. aan
(vergel. crafta M. 623, 2596 crahta Pr. Gl. Ol"»), terwijl bij
de volgende datieven de fleksie-vokaal verdwenen was, vóórdat
hij umlaut in stamsyllabe veroorzaakt had:
uuinvard Freck. H. 546 craft C. 5879, 5970 megincraft M.
4277 maU 4160, 4379 gkmald C. 5264.
Aan de assimilerende invloed van de a in andere naam-
vallen, waar geen i umlaut kon veroorzaken, moet de bewaring
van de a toegeschreven worden bij:
handcrafti, dat. sing. 5043 hinfardi, dat. sing. C. 1351
fardio, gen. plur. M. 3645. Door de belemmerende kracht van
de ld vertoont de umlaut zich niet in mahti, acc. plur. 2338
C. 5621 mahtiom 0. 3349 mahtiun M. 3349.
Oudnederfrankies.
Voor de nom. acc. sivg. liebben we van de kortsilbige geen
ander voorbeeld dan de samenstelling ur^imfocop 18,8; Gl. 986
urcantscap 54,22
We kunnen dus niet met zekerheid ze<jo;en, of in deze
Oo \'
naamvallen al of niet de i bewaard bleef. De latere taal
spreekt evenwel voor vormen met i naast vormen zonder i:
stad, legerstede, bedstede, enz.
In de genitief en datief, evenals in de gehele pluralis ver-
tonen ze ï-vormen: sing. dat. slege 72,4 stede 67,7; 70,3.
plur. acc. beke 64,11, dat. legersteden Gl. 631.
20
De langsilMge hadden reeds vroeg, evenals iu \'t Oudsaksies,
de i verloren, vóórdat deze umlaut had kunnen veroorzaken
{anst)\', een acc. sing. enst Gtl. L. 256 heeft de i te daiaken
aan die van de andere naamvallen.
In de overige casus van de singularis hadden de mannelike
a-dekl. — er zyn geen voorbeelden, maar men mag, ziende
naar de andere dialekten, dit ook voor \'t Oudnederfr. aanne-
men — de vrouwelike in de genitief de vokaal van de datief
en voor deze casus de vorm van een oude lokatief.
In de geliele pluralis hebben zowel de mannelike als de
vrouwelike umlaut.
Singularis, vrl. gen. crefti 65, 3 manecrefti 71,19 megincrefti
Gl. L. 660,874 crefte 67,35.
dat., ferthe Gl. L. 319 ovirferdi 67,28. utfertld 73,5 crefti
67,29 crefte 58,12; 65,7; 67,12 mancrefte 71,19 Gl. 659
geuuelde 64,7; 71,12 uuende 61,4.
Pluralis, vrl. a\'cc. utferthi&\'i,^ utferdi(^l..l(i^\'d geuuelde IQ.
gen. crefte 67jl3; 68,7 crifto 58,6 (met verloren i).
dat. verthe (met verloren n) Gl. L. 963 creftin 59,12.
manl. nom. scefti Gl, 793 scefte 63,9 sceifte 56,5.
acc. scepfti Gl, 795,
Zowel in \'t Oudsaksies als Oudnederfranldes hebben enige
woorden, die oorspronkelik naar de w-dekl. gingen, in sommige
naamvallen de ^-dekl, aangenomen:
Oudsaksies. liendi, dat. sing. C. 2989 endi M. 2989.
-ocr page 33-21
hendi, iiom. acc. plur. 3080, 3526, 4984 C. 5537, 5654,
5973 endi C. 4917 megi 737 sekU, Gl. St. P. 92^
handi M. 4917 heeft natuurlik de a door de assimilerende
werking van andere naamvallen.
Oudnederfrankies. hendi, dat. sing. 70,4^
hendi, acc. plur. 57,11; 72,13 We 73,3 AaWZe 62,5 ; 67,32.
tende 57,7.
2) Abstracta op z.
In \'t Goties kwamen de abstracta afgeleid van adjectiva,
uitgaande in nom. sing. op -ei, en ■ van de eerste klasse der
zwakke verba, uitgaande op -eins, elkaar in vorm zeer nabg;
hun acc. sing. was gelijk: liduhein van hduhei en hduheins (een
verwisseling ziet men daar reeds in loajamêreins, gen. sing.).
In \'t Westgo^aans gaan de adjektief-, zowel als de verbaal-
abstracta uit op -f.
In \'t Oudsaksies vertoont zich de i in alle naamvallen, uit-
gezonderd in menig C. 4842 menigo C. 10 en misschien in
brustuuer, nom. sing. Gl. St. P. 76\'\'. Deze i heeft de stam-
vokaal a in e doen veranderen.
Voorbeelden met e in stamsyllabe:
a. Adjektief-abstracta:
Sing. nom. eldi 151 Pr. Gl. 54^ handfeste Gl. St. P. 86\'\'
gremi Ess. Gl. Ltjc. 21,23 Jon. 3,36 lemi Pr. Gl. 61^ menigi
22
2833, 5177, 5213 C. 3711 5482 menegi M. 3711, 4842 mem^
C. 4842 (middellike werking), vvessi Pu. Gl. 59\'\'.
acc. menigi 3944 C. 2214, 2751, 3237, 4179, 4433, 5138
menegiM. 2751, 3237, 4433, 5138.
gen. spurihelti Weenee, hs.
dat. eldi C. 194 {eldiu M. 194) merdgi 305, enz. menegi M.
1932, enz. menigo C. 10.
Plur. dat. scerpion Pe. Gl. 54\'\' huuession Pe. Gl. 54\'\'.
b. Verbaal-abstracta:
brustuuer (?) nom. sing. Gl. St. P. 76\'\' scilduuen Veeg.
Gl. 11q\\
Voorbeelden met a in stamsyllabe:
De a in glauui, gen. sing. Gl. St. P. 90^ moet verklaard
worden uit de invloed van de vokaal van \'t adjektief.
farauui Ess. Gl. Mt. 16,4, dat ook waarschijnlik hierby te
brengen is, heeft de a bewaard doordat de tussenstaande kon-
zonanten belemmerend werkten. In geginuuardi Ess. Gl. Mc.
3,3 is de a niet Westgermaans (vergel. geginuuerd C. 2534
geginuuirdi Oudnedeefe. Psalm 18,15, enz.).
Oudnederfranldes.
a. Adjektief-abstracta:
Sing. nom. festi 18,1; 72,4 veste 71,16 sterke 59,9.\'
acc. eldi 70,18 ureldi 70,18 senihte Gl. 816 sterke 58,10;
58,17; 67,36.
gen. eldi 70,9 sterhe 60,4.
dat. menege 63,3; 68,14,17 sterke 67,7.
b. Verbaal-abstracta:
setti Gl. 818. ♦
Voorbeelden met a in stamsyllabe zijn er niet.
-ocr page 35-23
3) De met -ja, -jó afgeleide substantiva.
De mannelike en onzijdige woorden, die met het suffiks -ja
gevormd zijn, vertonen in \'t Oudsaksies in alle casus gewoonlik
de in tegenstelling met het Oudhoogd., waar in de verborgen
vormen, slechts op enkele uitzonderingen na, reeds in de
9® eeuw de i is verdwenen.
a) Mannelike woorden met e in stamsyllabe:
^beni (Got. banja"^)) in beniuundun M. 4877; C. heeft syn-
kopé van de i: benuundun.
heri (zoowel met -ja- als -Jo-suffiks voorkomende nom. sing.
5057 M. 2001, acc. sing. 4322 M. 2014, gen. sing. Aenes 2639,
enz.; verder heriberga Gl. St. P. 92®\' hereherclil (1. hereberclih)
Gl. St. P. 92» heribocan Pu. Gl. 32» heriduom Ess. Gl. Luc.
6,19 heridomos 1102 hendomo 2757 (herihyd? Gl. Wertil A.
253) heririncos 2115 heriscepi 411, enz, /jm\'sce/>zas Ess. Gl. Mt.
26,25 heristiura Hamb. Gl. 4,57 heristivrion Pr. Gl. 6^ am\'-
togo 765, enz.; Freck. H. Heriman 467 Hereman 173 Ileri-
barand 594; Hor. Corv. Herebert 6,1 Ilerebolt 5,1; 14,1
Hereburg 6,1; 8,2; 10,1 Heregot 6,1 Hereman 6,1; 7,2; 8,1;
10,2; 10,2; 11,1; 17,2; 17,2 Heremannus2 Hereuuart 12,1
Heremart 12,2 Hereward 14,1 Hereuuich 7,1 Heremin 12,1;
als tweede lid van samenstelling: Ess. H. Rinherre 149\'\'; Freck. H.
Burchheri 301,309 Lief heri 435 Odheri 581 Rikheri 71; Hor.
\') W. Schlüter. Dio mit dem Suffixe -ja gebildeten deutschen
nomina. Kluge. Nominale Stammbildungslehre 7, 12, 13, 65, 66,
110, III.
Dr. C. C. Uiilenbeck. Kurzgefasstes Etymologisches Wörterbuch
der Gotischen Sprache, in voce.
Beitr. XII 349, XIII 375.
24
CoKV. Bernhere 10,2 Gunthere 10,1 Liuthere 5,1; 9,2 Nenthere
7,2 Reinhere2,,l\', 4,1,1; 5,2; 9,2; 11,2 ; 14,2 ; 18,1 T^oiAere 4,2
Rethere 4,1 Vualthere 12,1 Wenere 15,1 Vuernliere 5,1 Wern-
here 10,2; 16,2; 17,1,2,2,2; 18,1 Vvikhere 11,2 Vidnithere^,!
Vulfere 7,1; met synkopé der z: Otcher 13,1 i^of/ier 13,1 Wal-
ther 15,1 Wernher 13,2; 14,1,2; met synkopé vóór de Latijnse
uitgang: Beregherus 13,1 Liuthero 13,2 Otclierus 13,1 Walthe-
rus 16,1 Wartherus 13,1 Wernherns 16,1.
endi, nom. sing. 267, enz. acc. sing. endi 1356, enz. enndi
C. 4246, dat. sing. endea 1928 enc^ie 2685, enz. Preek 31;
met synkopé der i\\ enda Greg. Gl. 1635; verder enc?t7os 4448
endilosan C. 2529.
arsbelli, nom. plur. Veeg. Gl. Seev. 2,554 Pe. Gl. 55" is
hier waarschijnlik ook bij te brengen.
segg heeft de i in nom. sing. verloren en is geheel in de
z-dekl. overgegaan : sing. nom. segg C. 5460, plur. nom.
seggi 678, gen. seggio 0. 2097 Gen. 126 seggeo 1029 M.
909, dat. seggeaji 0. 909.
b) Onzijdige woorden met e in stamsyllabe:
beri, biri, nom. sing. Veeg. Gl. 104\'\' cornilberi, nom.
sing. Weed. Pe. Gl. 2\'\' halebine, nom. sing. Veeg! Gl. 158^^
hindbiri Veeg. Gl. 104\'\' haneberi, nom. sing. Gl, St. P. 93\'J.
feni, nom. sing. Ess. Gl. Joh. 7,20 fenilicon Pr. Gl. 60®.
Telgei, dat. sing. Feecjc. H. 480.
stehli, acc. sing. Pe. Gl. 37^.
denni, nom. sing. Gl. St. P. 65\'\'. \')
_ ♦
\') Vergel. Altu. Gl. nom. sing. denni 2, 700, 21; 700, 61, deni,
acc. sing. 2, 564, 31.
25
cvU 3009 ervi Piikek 28 erhiuuard 80, 149, 197, 764 C. 79.
eri-iuuardos 580 erehiuuai\'dos Gen. 99, 103.
gigengi 88, enz.
gigeruui C. 1662, 1685 gigereuue C. 1857 vviggigeri Pu. Gl.
53°; met synkopé van de i gigeruuua Pu. Gl. 61\'*.
utiordgimerkion 233.
gisuemmia, dat. sing. Pr. Gl. 68».
godeuuehbi, nom. sing. Gl, St. P. 62°, 83\'\'«/ocZmwe^\'iw 3130,
3762.
uueddi Pr. Gl. 62^ Gl. St. P. 62".
sinuueldie, dat. sing. C. 1121 sinuueldi M. 1121.
De volgende neutra hebben hun i in nom. acc. sing. verloren,
nadat reeds umlaut bewerkt was, maar bewaren deze in de
andere casus:
hed 2713 hedd Verg. Gl. 104» heddiu 2309 hreobeddion M.
4101 suhtbeddeon C. 2219 beddihret Verg. Gl. 104» beddiuuadi
Gl. St. P. 66» beddiuuidi Verg. Gl. 104»; met verloren tussen-
vokaal: hedgiuuadi 2333 hedscepi 309.
fiet, dat. sing. 4739 Jiettca 150 C. 552 Jiettie 2750 M. 552
(waarschynlik in nom. sing. zonder i).
/isknet (C. -nett) 2630, acc. plur. netti 115, 1178 C. 1186
nettiu M. 1186.
Eenmaal vertoont zich bij bed ^) nog de i in nom. sing. godo-
beddi Pr. Gl. 57".
De i in andere naamvallen hebben verloren: legarbedd,
nom. plur. Gen. 30, acc. plur. legarhed 1842, dat plur. hreu-
beddon C. 4101 en het boven reeds genoemde fiet, dat. sing.
\') Vergel. Altu. Gl. nom. sing. hedde 3, 716, 28 vetherhedde 3,
717, 23 hrudbedde 3, 717, 20.
26
4739. Ook de datief amhelita Feeck. H. 494, 496, 497, 498
heeft de i niet meer, waarschijnlik doordat dit woord ge-
woonlik vormen heeft naar de a-dekl. (vergel. gen. siiig.
anihahtas Biecht 124, 24; Fueck. H., dat sing. amhahte 229,
865 ammahte 561; Ess. H., gen. plur. 8; Olid. ambalit
naast ambaldï).
Mannelike en onzijdige met a in stamsyllabe:
ambahti Greg. Gl. S"» sinnahti 2146 gigaruuuiM. 1Q62, 1QS6
Gl. St. P. OS\'\' gareuuea M. 1857 (konzonantiese invloed).
Lantharius 3 Ermenharius Runenalf. zijn oude eigennamen,
die reeds in deze vorm voorkwamen, toen de werking van de
j op de stamsyllabe begon; \') vandaar de bewaring van a.
In a7dhm C. 1928 heeft, naar men uit de schry ving th voor
d op kan maken, vreemde invloed gewerkt.
Terwijl in \'t Oudhoogd. de met het suQiks -jó gevormde
suhstantiva zich in deklinaatsie, op maar enkele uitzonderin-
gen na, niet meer van de o-stammen onderscheiden en men daar
noch slechts aan de umlaut en de konzonanten-geminaatsie zien
kan, dat deze woorden eens met een ^\'-suffiks gevormd waren,
hebben in \'t OiidsaJcsies de -^o-stammen byna altijd hun ^
bewaard in alle naamvallen.
Voorheelden met e in stamsyllabe\'^):
Sing. nom. heri (zie p. 28) mergelt Q^marhjó) Verg. Gl. 6\'\'
\') Ook in de Werdener oorkonden zjjn vele voorbeelden te vinden
van a vóór de gelatinizeerde uitgang; eveneens in \'t Merseburger Dooden-
boek, vergel. Hugo HAimi.inn. Grammatik der ältesten Mundart Mer-
seburgs p. 7, 8
Voor de Ondsaksiese vormen op -nessi, -nissi, -nussi en de Oudnedcr-
frankiese op -nussi, -nissi vergelijke men van Helten. Beitr. XVII 298.
27
rethi Pu. Gl. 56"^ uueyyi Gl. St. P. 92\'^ {umcke V>;kg. Gl. 87\'\').
acc. hellea 898, 1038.
gen. eggia 4684 hellia C. 945, 2081, 5453 M. 2601 hellie
M. 1275, 2039, 3072, 5169 helleo M. 2081, 2140 (zwak
hellhm C. 5429).
dat. helfia Lind. Gl. Mt. 3,10 hellia C. 1778 helliu 3364,
3370, 3384, 4922 M. 1778, 3605 helli Gen. 79 rethia 2611.
Plur. nom. hellia C. 3078 hellie M. 3078.
acc. hendi 5050, 5171, 5216 C. 5538 lithohendi 3797 eggia
4697.
dat. hendion C. 4682, 4791, 4947, 5397, 5580 hendiun M.
4791, 4947 clustarhendeon C. 2725 clustarhendiun M. 2723
heruhendion C. 4907, 5224, 5488 heruhendiun M. 4907, 5224
lithohendion C. 4927, 5268 lithohendiun M. 5268 eggion C. 742,
enz. eggiun M. 645 Gen. 143, 146 eggeon C. 645.
Vormen met synkopé van de i\'.
[euuidehsa Gl. St. P. 64^ iagithahsia naast egithassa Stii.
Gli. iagithahsa).
acc. hel 3400 M. 2511, 3357 hdl G. 2511, 3337
gen. hella C. 1275.
dat. restu M. 3168, 4051 suefrestu M. 4356.
plur. dat. restun C. 2202 (tot de o-dekl. behoort rasta,
nom sing. Prkek 17 Pu. Gl. 65\'\', dat. sing rasiu C. 3168,
4051, 5905 suefrastu 4356, rastun, dat. plnr. 0. 5759, 5779;
zwak rastun, acc. sing. Pu. Gl. 59\'\').
Vormen met a in stamsyllabe:
handi, acc. plur. kopanhandi, gen. plur. Fueck. H. 553; de
\') W. Sculüteu. UntersuchuDgen z. Gesch. d. altsächs. Sprache
p. 183, note.
28
a moet verklaiircl worden uit de assimilerende invloed van
nevenvormen, gaande naar de «-dekl. [hoMdhand, acc. sing.
C. 4999 Iwuidbandos Ess. Gl. Mt. 23,5). Eveneens moet bij
gajlie, nom, plur. Verg. Gl. 63» invloed aangenomen worden
van nevenvormen naar de o-dekl.
üe eigennamen in Hor. Corv. Meregart 7,2. Reingart
4,1; 5,1 Werengart 14,2 Winddgart 16,2 hebben dc uit-
gang verloren, vóórdat deze umlaut had kunnen veroor-
zaken, terwyl Landegardis 13,2 Liutgardis 13,1 de i reeds
gelatinizeerd hadden vóórdat de werking van i op de stamsyl-
labe aktief was (vergel. Ermenharius, Lanthdrius p. 26).
Verscheidene met het -ja-, -jó- suffiks afgeleide substan-
tiva worden zwak verbogen (ian-, iön- stammen).
a) Mannelike gaande naar de zwakke deklinaatsie:
gibeddion, nom. plur. 147 gibenkeon, nom. plur. 147 ferio,
nom. sing. Gl. St. P. 91» foraferdio, nom. sing. Ess. Gl.
132\'\' kempio, nom. sing. Brtjss. Pr. Gl. 28\'\' oluuendeon, acc.
sing. 3299 scenlion, nom. plur. C. 2008, 2065 M. 2740
skenkeon M. 2008, 2015 scenkion, acc. plur. C. 2033, 2040
skenkeon M. 2033, 2040 scenkion, dat plur. (M. skerikeon) 2044
[sceinkivaz Pr. Gl. 8"^) uurekkeon (M, -ion), nom. plur 671
uurekkean (M. -iun), dat. plur. 631.
Met synkopé: {cempa Gl. Werth. C ) skenko, nom. sing.
Gl. St. P. 83" scenkon C. 2740.
Vormen met a in stamsyllabe\'.
ambahteo, nom. sing. 1193 ambahtion, dat. sing. C. 3224
(konzonantiese invloed).
b) Vrouioelike gaande naar de zwakke deklinaatsie\'.
bremmia, acc. sing. Str. Gl. (kan ook jó-dekl. zijn), d(m-
niun, dat. sing. Verg. Gl. 112» gerdiun, nom. plur. Pr. Gl.
-ocr page 41-29
öS\'\', ace. plur. Vkrg. Gl. 188 kierziun, dat plur. Pii. Gl.
61\'\' helliun, gen. sing. C. 5429; met synkopé: (cressa Gl.
Werth. B.).
Vor7nen met a in stamsyllabe:
agastrian, nom. plur. Str. Gl. ; de a voor st was niet genoeg
betoond (vergel. 3fnd. akster en met middellike werking van
de i: egster, ekster).
Oudnederfrankies.
Mannelike vormen met e in stamsyllabe:
heri in herïberga Gl. 566 heribergo Gl. 567, endi, ace. siiig.
73,3 ende 07,17, einde., dat. sing. 60,3 einde., nom. plur. 66,8
endi., acc. plur. 58,14; met synkopé van i: endo., gen. plur.
64,6 endon, dat. plur. 18,4. Zwak: ^/eZencfo, nom. sing, Gl. 406.
Onzijdige vormen met e in stamsyllabe:
Sing. nom. ereve Gl. 262 geverthe Gl. 470.
acc. ervi 60,6 hereve Gl. 562 gemerU Gl. 412.
gen. ervis 73,2 elelendis Gl. 251.
dat. ervi 67,10; 68,36 gemerkeU,^-, 71,8 .^e^Me 60,5; 62,8.
Uur. nom. alendi Gl. 11 alende 71,10; Gl. 11.
De vrouioelike hebben bijna alle hun i verloren en zijn of
in de o-dekl. of in de zwakke dekl. overgegaan, vóórdat de i
umlautend had kunnen werken.
Vormen met e in stamsyllabe met synkopé van de i:
gerda, acc. sing. 78,2.
hellen, dat. sing. 54,16.
30
4) Suffi-ks -ida ï).
Het suffiks-ia werd in \'t Indogerm. gebruikt om van nomina
abstracta te vormen; van de vorm van de stam, of hij al of
niet op een vokaal eindigde, hing het oorspronkelik af, of er
een vokaal werd voorgevoegd. In \'t Germ. is de vokaal voor
-da i (e). Niet alleen bij nominale ook bij verbale stammen werd
daar -ida gebruikt, hetgeen niet verwonderlik is, daar van
nomina dikwels zwakke verba werden afgeleid. Spoedig werd
het ook bij sterke verba gebruikt.
Voorheelden met e in stamsyllabe:
egida Verg. Gl. 87\'\' Georg. 1, 95, 164, 166 egithon
Verg. Gl. 168^
eridu, dat. sing. Str. Gl.
bigengitha Pr. Gl. 10\'^ bigengithu, dat. sing. Pr. Gl. 55*^
Düss. Pr. Gl. 1\'\'.
gihengida Gl. St. P. 82\'^.
meltetha, dat. sing. Freck. H. 545 (met -ja-suffiks).
gimeritha Ess. Gl. Mt. 24, 18 (merrian = Nederl. meren),
selida, acc. plur. M. 2106, 2123, 2825 Gen. 227 selitha
C. 2825\'; met synkopé: selda 0. 2106,2123; gen. plur,
Gen. 225, 287, dat. plur. selithon, C. 1988, 4233 selidon
Gen. 17 selidun M. 4233; met synkopé: seldon 643, 678,
909, 2097, 2150 M. 1988 seldun M. 909, 2150 nahtselitha
Ess. Gl. Mt. 21,17.
hinithion C. 4865 (M. hendiun), met -ja-suffiks.
\') Brugma!<n. II 224 v. v. Kluge. 99. 121—125. K. Von Batider.
Die Verbalabatracta in den germ. Sprachen 156 v. v.
31
Voorheelden met a in stamsyllabe:
ginuftsamidu, dat. sing. Preek. De a liad slechts bijtoon;
ook kan hier het grondwoord assimilerend gewerkt hebben,
hetgeen ook de oorzaak zal zijn geweest, waardoor de a in
banethi C. 5484 geen umlaut heeft ondergaan.
Noch zijn hierbij te brengen de volgende vormen [Indogerm.
i-suffiks):
antervidio, nom. sing. Pr. Gl. 61".
helid 2354, enz. lielithes 360 helices Gen. 90 helithie
helithos 346, enz. helidos Gen. 120 helitho 15, 356, 500, 869
helido Gen. 139 helithon 21, 518, enz.
erito Ess. H. 2. 14 Freck. H. 14, enz.-
hemithi (met -Ja-suffiks) Gl. St. P. 85°.
Met a in stamsyllabe:
vuipgegaridion, dat, plur. Pr. Gl. 6° misschien Hoogduits
(invloed van tussenstaande konzonanten).
arhid M. 1346 arhidi M. 1502 arai-it C. 3534 arbides
M. 304 ai-bidies M. 1889 arbidlico C. 3462 arbiHon C.
3426 arh-itsam 0. 1356 arahi^uuerco C. 3437 thiodarhidi
M. 3610 aruithi Str. Gl. (Oudnederfr. arvitU 63,14 Gl.
46 arvit 65,11 arvitlion Gl. 43). Hier heeft de a geen
umlaut ondergaan, doordat de i een sterke bijtoon liad —
waaruit ook de explo/ieve b voor spirantiese v in \'t Neder-
lands — öf doordat de i te jong was.
Oudnederfrankies.
Voorheelden met e in stamsyllabe:
selitha, nom. sing. Gl. 783, acc. sing. 18,5 selethon 73,7;
selithon, dat. sing. en selitJian Gl. 780 selethon 60,5; selethon,
nom. plur. Gl. 782; selithono gen. plur. 59,8; selethon dat.
plur. 68,26 selethen 54,16.
32
mmmmumm
hevode Gl. 572 heeft waarschgnlik zoowel de e als de o
aan het werkwoord te danken (kebon Gl. 556 anthehan Gl. 87).
Met a in stamsyllabe:
mlethu Gl. 779. Aan de onnauwkeurige transskripsie in
deze glossen zal de a welkte wijten zijn.
5) De suffiJcsen -ina, -inó, -int
In \'t Westgermaans, inzonderheid in \'t Oudsaksies, kan de
vokaal vóór n zijn i of a; beide kunnen verzwakt worden
tot e [MegenJieltJi, handmagen).
Soms staan vormen met i naast vormen met a in \'t suffiks;
daaruit moet verklaard worden de soms voorkomende a in
stamsyllabe vóór i in \'t suffiks.
Voorheelden met e vóór i :
hecMn Pa. Gl.\'52<ï hehkin Gl. Sr. P. 63« [Lat. baccinum).
elina Gl. St. P. 62\'\'.
lendin Gl. St. P. 66® lendihreda Gl. Wekth. B.
megin 2591, enz. megine 5044 handmegin 1445, 5075
C. 730 Gen. 60, 144 meginfard 4322 meginfolc 1220, 1827
meginctaft 156, enz. meginstrengi (M. -iu) 4354 meginsundiun
(M. -eon) 2508 m^gintheoda 1126, enz. meginthiof C. 5400
Megenheith Hor. Corv. 12,1.
■ Beugmann. II. p. 130 v. v. Kluge. 20, 21,87,151. Wilmanns. II.
299 v. v.
Ook de ontleende -woorden zijn hierbij opgenomen.
Vergel. Dr. C. C. Uhlenbecic. Etym. Wort. d. got. Sprache,in voce aleina.
-ocr page 45-33
regin, altijd als eerste lid van samenstelling: reginUindun
M. 3554 reginiblindon C. 3554 reginscatho C. 5398 regin-
scathon C. 5497 reginthieh-os 0. 1644 (M. -theohos) reginu-
giscapu C. 3347 reginogiscapu C. 2593
\'>^rethina, waarop het werkw. rethinon 1980 wijst.
segina 2629 (Lat. sagëna).
thecina Stii. Gl.
Vuerin Freck. H. 573, Hor, Corv. 13,2 Vuem Hor. Corv.
8,2; verder in Hor. Corv. Vuerinhold 3,1 Vueringrim 4,2
Vuerinsuuith 4,1 Wirinhurg 3,1; 7,2 Vuernhilt 3,1; 8,2; 11,2,
Wernhilt 14,2 WernhaH 10,2 Vuernart 6,2 Vuernhere 5,1
Wernher 13,2; 14,1; 14,2 Wernolf 10,2 Wernsuith 12,1
Werengart 14,2 Weremburch 13,2, Freck, H. Wirinzo 94.
In ellfan Gen. 189, ellien M, S056, ellea7idadi 151, elleajiruoua
O, 69, ellanruof O, 5899, Ellenhard Hor, Corv, 14,2, Ellen-
hart 14,1 heeft het niet het m-siiffiks umlaut veroorzaakt.
Voorbeelden met e vóór a: regangiscapu M. 2593, regano-
giscapu M. 3347.
In handmagen M. 730 (C, -megin) staat -en voor -an.
Vóór -im hebben de volgende vormen umlaut:
Frenhln Hor, Corv, 3,1, Vrenkin 7,2.
henghma, acc. sing. C, 5167, hinginna M, 5167, henginnia,-
dat, sing, C. 5453, 5589.
Misschien zijn oorspronkelik met een suffiks -ma gevormd
\') In eigennamen ontmoet men vaak de vormen Mem-, Rein-, Heln-
voor Megin, Reqin, Hegin, vormen die door samentrekking zjjn ontstaan
of, wat waarschijnliker is, waar i de waarde heeft van ji.
\') Biiugmann. II. 315. SiEVEiis. Beitr. V. 137. Kluge. 39,41.
Kluge. 57.
3
-ocr page 46-34
geweest, een sufi&ks, dat diende om derainutieve neutra te
vormen: Menne Hor. Corv. ö,l en zonder umlaut Manni
Frkck. H. 305, Ahhi 583; by de laatste vormen heeft waar-
schynlik de vokaal van het grondwoord assimilerend gewerkt.
Oudnederfrankies.
Voorbeelden met e vóór i in H sufiks:
lendin 72,21 meg incr aft Gl. 662 megincrepfti GlI 660
scepeno, nom. sing. Gl. 796 scepenin, gen. sing. 67,6.
In liaginthorn 75,10, Gl. 552 en in de zwakke genitieven
namin 73,7 slangin 57,5 en datieven knapin 68,18, Gl. 185
namin 53,8; 60,9; 65,4 was de i te jong om umlaut te
kunnen veroorzaken en had geen beslist z-karakter (zoals dit
ook het geval was bij dagis 55,4, nahti 18,2, salmis 70,22,
thankis 68,5, afgetali Gl. \'61, sethelgangi Gl. 819, ïtmftV 65,12;
68,2, uuatiro 68,15).
6) De suffi,ksen -ila, -iló, -ilin i).
Verscheidene woorden, met het Z-suffiks gevormd, hebben
deminutieve betekenis; deze worden meest zwak, de andere
sterk en zwak verbogen.
De vokaal, die zich in \'t Oudsaksies vóór de l vertoont
is i, verzwakt e, a, verzwakt e, soms u of o.
Voorbeelden met e in stamsyllabe vóór i:
kennili (met _;a-sufiiks), acc. sing. Gl. St. P. 83\'^ kietela-
ren Freck. H. 548 kietelcapa Freck. H. 344 nestila,
\') Brügmann. II. 76. Kluge. 18, 19, 56, 89, 90, 91, 156, 157.
\') Vergel. Ketel Altu. Gl. 3, 717, 43, Ketüe W. H. I. 4b.
35
nom. sing. Verg. Gl. 133" nestilun, dat. plur. Verg. Gl.
\'287» sterigila, dat. sing. Pr. Gl. 52®; verder engil 113, enz.
Gen. 145 engilos 2598, enz. Gen. 248, 299, 307 engelos Gen. 157
erigilo 410, enz. Gen. 331 Engilbert Hor. Corv. 4,2 Eiigelbert 8,1,
esil Str. Gl. flegil Verg. Gl. 87" flegilunga Gl. aSt. P. 67»
seckil Gl. St. P. 85" sehkil Gl. St. P. 92-1 sekila, dat. sing.
Pr. Gl. 61".
Voorbeelden met a vóór i:
armilon, nom. plur. Gl. St. P. 78», hangilla (met jasuf&ks)
Gl. St. P. 65», fuotscamil (M. fotscamel) C. 1511 (Lat. scamel-
lum), lavil Pr. Gl. 52*^; armilon en hangilla liebben de vokaal
van \'t grondwoord, fuotscamil heeft misschien, lavil zeker, de a
door invloed van nevenvormen met andere suffiks-vokaal (label
Gl. St. P. 66", 92" Pr. Gl. 52^ Ubala Br. Pr. Gl. 98»); bij
fuotscamil kan evenwel ook een sterke toon op \'t suffiks ge-
legen hebben (vergel. ASc\'Aa?«^^^, ASc/taMLaan de Midden-Ryn
De eigennamen, met dit suffiks gevormd, hebben i (e) of
a (e) in \'t suffiks, maar vertonen vóór i geen umlaut, eensdeels
doordat hun grondwoorden assimilerend gewerkt hadden,
anderdeels doordat nevenvormen met a in \'t suffiks hun invloed
hadden doen gelden: Mazil Freck. H. 152 Ifabilia BlOVl. Qoky.
13,2 (vergel. nog HoË. Corv. vl^eZa 8,1; 10,2; 14,2 ; 15,1 .^.ee/e
9,2; 10,1; 11,1 Azzela 10,2 Hacele 6,2 naast ^a?a4,2;5,2;
8,1; 8,2 Vvazzala 11,2).
Soms is achter het /-suffiks nog een neutraal suffiks -ina
gekomen:
plescilin (?) Ess. Gl. Mt. 9,16 (Nederl. plakseU).
\') Klug«. Etym. Wort, in voce Schemel.
-ocr page 48-36
capsilin Gl. St. P. 65*^ heeft de a bewaard door invloed van
caps (Gl. St. P. 83®) of \'t Latijnse capsula.
In eigennamen is dit suffiks zeer gebruikelik. In de Freck. H.
vertoont zich geen umlaut vóór de i:
Azilin {M.) 28 Atcilin 598 Atzilin 608 Ahhilin 836;
misschien moet men in Aecelin {M.) 26 umlaut zien.
In de Hoe. Corv. komen alleen vormen met umlaut voor:
Ezelen 12,2 Ezzelin 9,1; 9,2 EtMin 12,2.
Oudnederfrankies.
Geen vormen met e in stamsyllabe; met a:/moiscame? Gl. 868
(zie boven).
7) De sufiksen -ika, -iko, -ikin
Verscheidene woorden, met het ^--suffiks gevormd, hebben
deminutieve betekenis; vandaar dat ook verscheidene «Kose-
namen» met dit suffiks gevormd zijn.
De eigennamen vertonen vóór k de volgende vokalen: i, e,
a, u of O (bijv. Ehhike, Ehheke, LIameke, Hamake^ Hor. Corv.
Hemoko, Hemuko Freck. H.).
Voorheelden met e in stamsyllabe vóór i:
a. eigennamen: Freck. H. Deiko 259 (^Dagiko), Eiiko 201,
Esik 803 (vergel. Azeko 45, enz.), Hesiko 598 (vergel. LIazeko 802,
enz.); Hor. Corv. Eueke 17,2 {Aueke 8,2), Ebhike 4,1 Ebheke
12,2 Ebbiko 8,1 Ebbica 6,2 (vergel. Abhiko Freck. H. 580),
Esico 4,2 Eziko 8,2, Hezzeke 16,1 (vergel. Hazzika 15,1),
Tettike 9,2 (vergel. Tattinghem W. H. I. 25\'\').
\') biiugm.vNN. II. 76. Kluge. 18, 19, .56, 89, 90, 91, 156, 157.
-ocr page 49-37
b. andere zelfst. nio.: Jcelic (M. kelik) C. 4764 (Lat. calicem),
penikas Feeck. H. 7, 122 (Lat. pänicum Allât, panidum).
Voorheelden met a vóór i:
Freck. H. Ahhiko 67, 82, 106, 160, 337, 576, 581 Adiko
588 Aldiko 398, 417 Aliko 430, 438, 596 Attiko Attika
577 Bavika 575 Fadiko 379 Vadiko 212, 432 Hacika 576
Hatziko 599 Lanziko 253 Manniko 52, 367, 374, 407, 595
SaMko 214 Sahssiko 161 Waldiko 61 Waliko 501 ; Hor.
Corv. Hazzika 15,1 ; door de invloed van nevenvormen met
andere suffiks-vokaal of van liet grondwoord is de a bewaard.
handtaflieon Bruss. Pr. Gl. 28\'\' lieeft de a door invloed van
\'t grondwoord.
Soms heeft het Ä-suffiks, evenals het /-suffiks, -ina achter
zich gekregen :
met e in stamsyllabe: Ehhikin Hor. Corv. 8,1; 8,1 EhheUn
Hor. Corv. 15,1 Elikin Freck H. 600.
met a in stamsyllabe: Freck H. Alikin 258 Lanzikin 447
La^icikin 338 Mannikin 72, 141, 161, 215, 238, 261, 262,
296, 309, 321, 397.
Oudnederfrankies.
Met e in stamsyllabe treffen we slechts aan kelikas (ji,. 111.
Ook kunnen we hierbij brengen etige 68,22 — de ^ staat
voor k — dat teruggaat op Lat. y<itêcum iaeêtum terwijl
\') Veigel. venik Altii. Gi,. .S, 571, 58a.
Klugb. Etym. Wört. i. v. Essig.
38
ecid C. 5645 teruggaat op acêtum {Got. aJcdts) of addum
(vergel. Nederl. edik) i).
8) De SU fiksen -ing, -ling 2),
Oorspronkelik duidde het sufl&ks niets anders aan dan dat
het V700rd in afhankelikheidsbetrekking tot het grondwoord
stond; vandaar dat men ook deminutiva met dit suffiks ge-
vormd aantreft en patronymica.
De vokaal, die in \'t Germaans het sufi&ks voorafging, was
u, i of a 3). In \'t Oudsaksies treffen we i of u aan, heel zel-
den a {samnanga Fueck. H. 249, 306, 444, 446).
Voorheelden met e vóór \'t suffiks -ing:
hering Verg. Gl. 104®; penning, acc. sing. Freck. H. 551
penninga, acc. plur. Freck. H. 198, enz. penning Freck. H.
548, penningo, gen. plur. Freck. H. {K) 8,16 (if) 121, enz.
pennigo {M) 8 \'pinniggo {M) 16 penninggo {K) 16 penninga
339; scherning Verg. Gl. 83\'\' scerningos Pr. Gl. 22\'»; Uuete-
ringe, dat. sing. Ess. H. 149^.
Met e vóór u: streunga, acc. plur. Pr. Gl. 60®.
Vóór sufiiks -ling: heljlinga, dat. sing. Ess. Gl. Mt. 10,29.
Voorheelden met a in stamsyllabe vóór i in \'i sufiks:
hallingas Gl. St. P. 63®; patronymica: Freck. H. Aluing
583 Aningeralo 174, 193, 347, 351, enz. Baldingi 602
Sahtinhem (voor Sahtinghem) 73, 106; Markilingthaipa 607
\') Dat etiff zou kunnen geïnfluenceerd zyn door het werkw. eten,
zoals Franck wil, Igkt mij te gezocht en vormetymologie.
Brugmann. II. 251 v. v. Kluge. 22, enz. 55,100, 158. Von Bau-
der. Die Verbalabstracta, enz. 163 v. v. 168.
O Kluge. 22.
89
llLankilingthorpa 391, 414 met -iling\', Hou. Coiiv. Balding
5,2. Het grondwoord heeft by deze woorden assimilerend
gewerkt.
Oudnederfrankies.
De vokaal, die zich vóór -ng vertoont, is i (byv. losinga
72,18), u {losunga 54,12) of o (losonga GtL. 649).
Voorheelden met e in stamsyllabe vóór i in \'i sufiks:
thuru-fremingon, gen. sing. 58,14, dat. sing. thuro-fremingon
58,14; geruiihiga, nom. sing. 64,10, furisetinga, acc. sing. Gl.
370. De e in deze woorden behoeft niet door de i in \'t suf-
fiks veroorzaakt, kan ook van \'t werkwoord afkomstig zijn.
Voorheelden met a vóór i in \'t suffi.ks:
fakinga, acc. sing. Gl. 275 fastingon, dat. sing. 08,11
ahtinga, acc. sing. Gl. 9. De grondwoorden hebben hier
assimilerend gewerkt of nevenvormen met andere suffiks-
vokaal; bij ahtinga is noch /tf-verbinding.
9) liet suffiks -is i).
De woorden, oorspronkelik met dit suffiks gevormd, hebben
in \'t Germaans alleen dan hun suffiks behouden, wanneer ze
noch een ander suffiks achter zicli gekregen hadden, m. a. w.
wanneer ze niet meer konzonanties geflekteerd werden.
Overal vertoont zich vóór de i van \'t suffiks umlaut.
Voorheelden met e vóór -is:
Brugmann. II. 386 v. v. Kluge. 28, 46, 84, 85, 145.
-ocr page 52-40
egiso7i, nom. plur. 113 C. 5812, 5877, acc. plur. 4316,
dat. plur. C. 2216, 5845, egislic 1779, 4823 egislicost 2613
eislic Str. Gl.
felis, nom. sing. 3068, 3700, 4075, acc. sing. 1090, 4080,
dat. sing. felisa M. 1808, filisa C. 1812, felise M. 1812
C. 5794, 5924, felis C. 1805, instrum. felisu C. 5740, nom.
plur. felisos 3781, 5664, dat. plur. felison C. 5463.
kevis, acc. sing. Pu. Gl. 52% dat. sing. kieuis Pii. Gl. 37".
Rhotacisme vertoont het suffiks in: slengira Gl. St. P. 70\'\',
stafslengrie (met synkopé) Veeg. Gl. 104*\', stephslengiere
(hs. stephstrengiere) Veeg. Gl. 169®\', slengiran Veeg. Gl. 184%
slengka Gl. St. P. 66^ (slingirim Veeg. Gl. Aen. 11, 616
behoort bij een stam sling).
Hierbij kunnen ook gebracht worden de oorspronkelik
vreemde woorden: elhiz (?) Gl, St. P. 92^ {Lat. albus?),peris
(parisius) Gl. St. P. 881.
Aan het suffiks is een ^-suffiks toegevoegd in:
herdisli 0. 4965, herdislo M. 4965, mendislo 402, mendision
Preek 73.
Oudnederfrankies.
Vormen met e vóór -is:
egiso, nom. sing. Gl. 226, gen. sing. egesin Gl. 227,
egislikis 65,5 Gl. 231, egisliko Gl. 229, eiselika 65,3 Gl. 282,
felis Gl. 818.
Vermeerderd met Z-suffiks: mendisle 64,18 Gl. 667, 676,
mendislis, gen. sing. 62,6.
41
10) Het tweede lid mn de samenstelling.
Zolang in \'t bewustzijn der sprekenden de samenstelling
samenstelling blyft, d. w. z. zolang de twee woorden in de
eenheid gevoeld worden, zal het eerste lid, volgens de Germaanse
accent-ioet, gewponlik de hoofdtoon moeten hebben, het tweede
een sterke bijtoon. Wanneer de samenstelling geen samen-
stelling meer is, men slechts één woord ziet in de kompozietsie
der twee woorden, verliest liet tweede deel vaak de bijtoon,
wordt als een achtervoegsel opgevat, kan dezelfde betonings-
wet onderworpen zijn en de vokaal kan op dezelfde wijze op de
hoogbetooiide syllabe werken als die van afleidingssyllaben.
Zo moeten verklaard worden oorspronkelike samenstellingen
raet -hild, -lind en -ric {ric) in Hou. Coiiv, Elfhilt 15,1,
Mehthilt G,2 ; 9,2; 12,2; 17,1, Methüt 17,2 ; 18,1, Methilth 18,1,
Methildis 18,2, Merkhilt 0,2; Ethelmt 17,1; 18,1,1, Ethelindis
18,1 (middellike werking); Elueric 5,1; 9,2; 11,1,2; 14,2,2.
Het tweede lid is geworden tot afleidingssyllabe en heeft
umlautend op \'t eerste lid gewerkt. Naast deze staan natuurlik
noch lange tijd vormen, waarin het tweede lid niet de bytoon
verloren heeft: Hoe. Coev. Mahthild 5,1; 8,2, Mahthilt 7,1;
11,2, Mahttüd 7,2, Maldüd 8,2, MahUldis 1G,1, Macldild 8,2,
Mathilt 6,1; 13,2, Mathildis 13,1; AdelintU,!-, IFaWem-10,2,
Vualderic 8,2; 11,1.
Wordt de dubbelheid in de eenheid noch gevoelt, valt dus
op \'t tweede lid een sterke bijtoon, dan ondergaat dit dezelfde
veranderingen, die een enkel-woord kan ondergaan, dus ook um-
laut en zijn vokaal kan nimmer umlautend op het eerste lid
42
werken: aldsidu, haruuirdig, dagtJdngi, harmquidi, landsidu,
Balduidn, Älfsuith, enz.
Enige andere suhstantiva.
dege Mees. Gl. 110\'\'; hierin schuilt de vorm van een oude
lokatief"^) [Indogerm. -ëiy Germ. -t, Oudsaks. -i (e)).
gles Stk. Gl. zal de e gekregen hebben van \'t stoffelik
adjektief {van Helten. Indogerm. Forsch. V. 183).
men, nom. plur. C. 1359 Gen. 118, 289. In \'t Germaans
kwamen 2 stammen voor mann en mannan; hierachter kwam
het suffiks van nom. plur. -iz: ^manniz en ^mannaniz.
De laatste vorm werd tot mannans, zoals y^liananiz werd tot
lianans, terwijl ^manniz in de Engels-Friese dialekten moest
worden tot men, in de andere Westgermaanse tot man. Hoe is
nu men in Cott. en Gen. te verklaren? Kögel wil er — wat
voor de hand ligt — Friese invloed inzien, maar hoe dan te
verklaren de e in asemen Lamspr. Gl. ? De mogelikheid
\') Zo vertonen ook de samenstellingen met -h\'c in \'t Oudsaksies en
Oudnederfrankies nimmer door de i van -lic bewerkte umlaut: armlicro
C. 736 {armlicara M.), laldlico 915, 2929, larlico M. 1424, 5193,
hardlico 640, harmlic C. 5514, uuarlico 300, enz. Oudnederfr. haldlico
Gl. 164, manohfalllico 62,2; untellica Mers, Gl. heeft natuurlik de e
van \'t werkwoord.
\') Hoe de g in dege palataal kon worden vóór de uitgang e is ons
niet duidelik (van Helten. Indogerm. Forsch. V. 183).
Vergel. Ascomanni Ad. Brem. cap. 212, waar i niet Latijnse uit-
gang behoeft te zijn.
43
bestaat dat dialekties een vorm ^mmni voorkwam, gevormd
naar &eggi
ahdiscon, ahdisscon Freck. H. 8; 227, 361, 364, 450, mariiVo
Hom. 12, gipapM Pr. Gl. 68° hebben de a bewaard door in-
vloed van de woorden in de kerktaal.
Vóór de tussenvokaal i in samenstelling, zo deze i niet
oorspronkelik bij het eerste lid behoord heeft, schijnt geen
umlaut gekomen te zijn: nahtigcda Str. Gl. 12 (vergel.
nathagala Verg. Gl. 89"), faldistolas Gl. St. P. 95»; eveneens
alligiliko Freck. H. 45 (vergel. Henrici. Beitr. V. 57 v. v.) -).
Oudnederfrankies.
heliftron Gl. 558 wijst op reeds vroeg ontwikkelde svara-
bJiakti-xokaal (vergel. halefdra Gl. St. P. 85°).
antfengere 58,11,18; 61,3, anfingere 58,17 zijn gevormd van
een substantief ^-antfengo (uit ^fangio), zoals OM. higengeri
staat naast gengo (^angio).
i i
I
\' 11
; F
! i
1 I
I t
\') Niet gaarne zou ik met Fuanck (Etym. Woord. i. v.) de e van
\'t pronomen in \'t Mndl. willen verklaren uit het toonloos worden van
fl, daar in de tegenwoordige dialekten de e niet altijd toonloos is, maar
soms een heslist e-karakter heeft niet wijde artikulaatsie.
De e in stepJistrengiere Verg. Gl. lG9a moet evenals de r aan
onnauwkeurigheid geweten worden (vergel. stafslengrie Verg. Gl. 1041j).
44
B. Het adjectivum, het adverhiuin on dc trappen van
vergelijking.
1) Het adjectivum.
a) Het sujiks -ja.
Terwijl in \'t Oudhoogd. slechts in de onverbogen vormen
de i voorkomt en de verbogen vormen zich geheel aan de
a-stammen geassimileerd hebben — slechts door umlaut en
konzonanten-geminaatsie is de vroegere aanwezigheid van de i
nategaan — is in \'t Oudsaksies meestal de i bewaard in alle
naamvallen.
Met korte stamsyllabe komt slechts voor eli- (^Ija) in
samenstelling: elilendiga (M. elilandige) 5139 elilendi C. 632
elilendie M. 632 elileiula Gl. St. P. 82=^ elilendia Biecht
elilendiun 345, elitheodo C. 2975 elitldodo C. 2131, 2232
elithioda M. 2975 C. 4384 elitheoda M. 2131 4384 elitheodon
C. 60 elitUodon {-un) 488, 8008 elithiodiga {-ige) 2819 i).
Voorheelden met e in stamsyllabe van lang- en meersilbige:
dernian, acc. sing. 8005 dernien, gen. sing. C. 5451 dernia,
nom. plur. C. 2989 d^rnea 1055 M. 2989, drniero, gen.
plur. C. 53.
elilendiun, nom. plur. 845 elilendia, acc. plur. Biecht.
engean acc. sing. 1786.
\') Synkopé van de o moet niet met SlEVEUS {Beitr. XII. 489) aan-
genomen worden. W. Streitbeiig heeft {Beitr. XIV. 185) aangetoond,
dat bij \'^aljo als eerste kompozietsie-lid geen verdubbeling van konzo-
nant kon plaats hebben, al was de o ook bewaard.
45
y-festi in festenesse Greg. Gl. 1585.
fremithi, nom. sing. 2501 (middellike werking).
hitengi 4624 hitengia (-ea) 1440 hitengi Gen. 17, 311.
unMtherhi C. 1728 urnbiderhi M. 5039 umhitheriU C. 5039.
Met verlies van i:
elilenda, acc. sing. Gl. St. P. 82", engen, dat. plur. Pr.
Gl. lO\'\', fremitha, acc. sing. Preek 49, herdan, acc. sing. C.
1191 (vergel. Ohd. hart naast herti), festa, acc. plur. Pr.
Gl. 6P.
Voorheelden met a vóór i:
geginuuardi (-e) 258 (de a is niet oorspronkelik).
umhitharhi M. 1728 (konzon. invloed).
Oudnederfrankies.
Voorheelden met e in stamsyllabe
elelendis Gl. 251 elelendig 68,9 Gl. 247, 250 ellendiga
(met synkopé) Gl. 248, fremithi 68,9 senifti Gl. 815 senifte
Gl. 814.
De i in fastira, dat sing. Gl. 306 was te jong om umlaut
te bewerken en had geen beslist ^-karakter.
b) Het sufiks -ig ^ .
In \'t Oudsaksies kan de vokaal vóór g zijn i, e, a, zelden o,
zowel in verbogen als onverbogen vormen; zo treft men aan
vormen als eraftig (Hel.), maneg M. 4319, manag (Hel.),
manogfald Preek 53 naast maneges, manages, nmnogon (Hel.)
en manigerun Mers. Gl. 103\'\'.
\') Kluge. § 202-207.
-ocr page 58-46
Voorheelden met e in damsyllahe vóór -ig:
elilendiga 0. 5139 heMg 1707 giuueldig 3185 manuhtuuendig
Ess. Gl. si«\' vuelmehttigon Ess. Gl. 39® thrihendiga Str. Gl.
alamehtigan 2 Credo ; met a in \'t suffiks: nideruellagemo
Pr. Gl.
Voorheelden met a in stamsyllabe vóór i:
craftig 4021 C. 754, 982, 4469, 4657, 5011 3506
craftiga 1030, 4392 C. 1603 4223 C. 2674, 2804,
3607, 3618, 4831, 5252, 5508 craftina G. 2986, 3130
craftigana M. 2804 cra/tigim 3525 craftigero 4217 craftigron
C. 610 craftigost 371, 973, 1134, 2313, 2696, 3119 C. 5634
craftigoston 1599 craftigostan 1599 craftiglico M. 2652, elilandige
M. 5139, mahtig (verschillende vormen), manigon Y. 1314
manigerun Mers. Gl.
Zonderen we van deze vormen mahtig af, waar konzonanten
invloed uitoefenden, dan blijven er nog veel meer voorbeelden
met a vóór i als inet e vóór i over. We moeten niet met
Kögel bij elilandige konzon. invloed aannemen; ook is het
niet nodig met van Helten 2) de assimilerende invloed van
\'t grondwoord als oorzaak van de bewaring van de a te be-
schouwen. Aan nevenvormen met andere suffiks-vokaal is
waarschijnlik te wijten de bewaring van a vóór L
Oudnederfrankies.
Voorheelden met e vóór i:
creftih 64,4 elelendig 68,9 Gl. 247, 250 ellendiga Gl. 248
unmehtiga 57,8 geuueldig 18,14 thurofrernig Gl. 934 thuro-
fremigero Gl. 927.
Indogerm. Forsch. III. 279 v. v.
Indogerm. Forsch. V. 184.
47
Voorheelden met a vóór i:
umrnahtig 67,10 ummahtija 63,9 (koiizon. invloed).
c) Het suffiks -in.
De stoffelike adjektieven met het n-suffiks gevormd, hebben
steeds i vóór de n; vandaar dat ze regelmatig umlaut van
stamvokaal vertonen: eschine Vkiio. Gl. 140", glesine Gl. St. P.
94», eueninas Freck. H. 237, 301, iuenina Freck. H. 94, 95,
uuehsitaßun Pr. Gl. 67" (synkopé van de vergel. lendihreda),
Sendinhurst Freck. H. 86.
Andere adjektieven met n-suffiks :
Eén voorbeeld is er slcchts en dit heeft geen umlaut, door-
dat nevenvormen met andere suffiks-vokaal assimilerend werkten:
Jagin, nom. sing. C. 899 (M. fagan)\', door gelijke oorzaak
heeft ook het participium gifallin Gen. 314 geen umlaut.
In Twente treft men nog by verscheidene participia umlaut
aan, een bewys dat deze werkwoordsvormen ook i in \'t suffiks
konden krijgen.
haftin, dat. sing. C. 5113 zal wel schrijffout zijn.
Oudnederfrankies.
Geen voorbeelden. In dat. sing. armin 71,13, allin 70,18,
\') Kluge. § 189, enz.
\') Voor \'t Oudsaksies is de lengte van de i niet te bewijzen; wel
spreekt de analogie voor ï, daar van siluhrin slechts een accusatief op
-na voorkomt (vergel. Schlüter. Unters. ISS"\'\'").
\') Kluge. § 227, 228, 229, 230.
48
acc. armin 71,12, allin 55,6, dat. plur. allin 53,0 stelt i de
toonloze klank voor, heeft geen heslist ï-karakter.
d) Het suffiks -il i).
De vokaal in \'t suffiks kan, evenals by de substantieven,
verschillend zijn: e, a, o, u: hatilina Ess. Gl. Mt. 10,12,
uuancalna C. 2494, hatul 3372, hatola M. 3596.
Weinig talrijk zijn de voorbeelden met e of a vóór i in
\'t suffiks; waar dit laatste het geval is, hebben nevenvormen
met andere suffiks-vokaal hun invloed doen gelden.
. Voorbeelden met e vóór i:
Xegil in Eilo Freck. H. 154 Eile Ess, H. 149\'\' Eiliko
Freck. H. 159, 191, 330, 502, 013 Eilico 589 Eilica Hor.
Corv. 10,2 Eylka-h^l JEilica 14,1 Eilike 12,2 Ellige lh,l,
Eilikin Freck. H. 294, 308 Eilger Freck. H. 288 Eilhard
Freck. H. 302, 610 Eilhart Hor. Corv. 6,2 Eilmar Hor.
CoRV. 7,1 Eilmot 8,1 Eilsuith Freck. H. 77 Eilmiart Hor.
CoRV. 5,2 Mhvart 14,2.
edili 508 ed^ileon 768 ediliun M. 768 eff-ilero 1193, 2455,
3048 M. 5251 ediliero M. 5251 e^iUgiburdi 0. 65 ediligibur-
dion 557 edilifolcon 3318, met synkopé: JEthelcher Hor.
CoRV. 13,2 Aetheler 4,1; het _;a-suffiks oefende hier invloed
uit op de vokaal van \'t Z-suffiks.
fereueldat Preek 53 fereuelhed Preek 49.
Vuindilburg 3,2 Vuindelhurg 6,1; 11,2,2; 12,2 Windel-
hurgis 13,2 Vuindeldach 8,1 Windelgart 16,2 Vuindilheith
\') Kluge. § 188-193.
-ocr page 61-637
3,1; 11,2 Vuindelmot 12,2 Windelmot 17,1 Vuindihrwt 8,1
Windelmut 16,2 Vuindelsuith 14,1, Hou. Corv.
Voorheelden met a in stamsyllabe:
fravilico Pr. Gl. Sl\'\' (vergel. fravolo Pr. Gl. 59"), hatilina
Ess. Gl. Mt. 10,12 (vergel. hatul 3272 hatulo C. 5396
hatola M. 3596), JiatMlinon Pr. Gl. 62"» (vergel. Ohd. hadara),
athilarion Str. Gl.
Op adaligeburdeo M. 2985 is waarschi]nlik van invloed
geweest de a vau oude samenstellingen, die hun i verloren
hadden vóór deze umlaut had kunnen veroorzaken {adalcnosles
297 adalkesures 3186 adalcuninges 362 adalcmmies 801); ook
kan het substantief adali 4479 {adalies M. 566) hier geïnfluen-
ceerd hebben, dat de a bewaard kan hebben door een vorm
^adal, waarop atf\'ales C. 566, 2541 kau wijzen.
Oudnexïerfvanhies.
Slechts uuavMlheide 54,13.
e) Het sujjiks -isc.
Steeds vertoont zich het .suttiks als -isc.
Voorheelden met e:
mennüco{a) 5032 menniscan 3102 mennücono 2635, 3606,
3636 M. 2678 menniscemo Prekk 48; met synkopé: Sutharez-
zehon Frkck. H. {M.) (K. Scliarezzehon), MerschUkieYviV.CK.
H. 464.
Voorheelden met a:
mannisG M. 4299 manniscono C. 2678 (invloed van \'t grond-
woord).
3
-ocr page 62-50
Oudnederfrankies.
ei.ntisce, enti\'icen Gl. 244, 245
Het telwoord 12 komt in \'t Oudsaksies in volgende vormen
voor: Freck. H. tuelif 110 tuulif 2,8, {K.) 34, 221, 547
tuuliva 423 tuilif 218, [M.) 221 tJmulifl2A-,tuelifioB.m..Vo%Q,
enz. tuelifo C. 4479.
tiuuarti^ 1061 C. 450, partig M. 450 hebben, geen oorspron-
kelike Westgerm. H.
2) Het adverbiniii.
De adverbia werden in \'t Goties gewoonlik op -ba, -6 ge-
vormd; de vorm op -ha is in de Westgermaanse dialekten
verloren gegaan, die op -o heeft zich gehandhaafd. Men zou
verwachten, dat adverbia, behorende bij adjektieven gevormd
met -jrt-suffiks, de uitgang -ió vertonen. Dit is niet het
geval: altijd komt slechts -o voor en daarmee is gepaard
niet-verandering van voorafgaande a in stamsyllabe
Andere adverbia met e in stamsyllabe:
elcor 207, enz. elair M. 4306 heccor Pr. Gl. 13" eh\'r Gre«.
Gl. 1637 (Ohd. eliehdr), ellior 2707 {Got. aljar), gegin in
geginuuard 1287 C. 5615 V. 1287 geginuuerd C. geginuu-
ardan 1057 gegimmardi 258 genginunarda {M. gegin-) C. 4301
\') SCUERKR. Z. G. d. d. Spr. p. 189.
\') Synkopé van de i is niet aantenemen; Hirt\'s opvatting {Indogerm.
Forxch. VI. 70, note), dat de u- en o-stammen assimilerend gewerkt
hebben, lijkt ons de juiste.
51
geginuuardon 3297 geinuuardi Ess. Gl. Mc. 3,3 angegin 269,
enz. Gen. 34,69 angein Ess. Gl. Mt. 14,24 angen Verg. Gl.
m^ tegegnes 274, enz. Gen. 165, 176, 206, 239, 273, huergin
25, enz. Imerigin M. 591 C. 1854, 2125 huuerigin Gen. 279.
Met a in stamsyllahe:
huuargin M. 1089 (invloed van tussenstaande konzonanten).
De konjunksie endi, die ik ook hierbij breng, heeft vol-
gende nevenvormen: en M. 990 Ess. Gl. 132-\'^, ende Ess. Gl.
Hom. Freck. H., enff- Mers. Gl. 103®, end Credo 2,4, and
Credo 5, ande Frkck. H. {IQ 10, (M.) 11, 231, 359 »).
Oudnederfrankies.
Slechts: giginloup 58,6 geginuuirdi 18,15 ; 55,9; 60,8 ; 67,6,8;
68,20 angegin 55,3; 63,9; 68,13, nieuuergin, niergin Gl. 711, 713.
Zo liet eerste lid in de samenstellingen gaienuuerde, gaiev-
uueierde Gl. 373, 374 niet verschreven is, wijst het op een
m?-suflfiks (vergel. Ohd. gagan).
De konjunksie komt in de volgende vormen voor:
inde 56,11; 68,3, ind 18,1,4, anders altijd in.
In ahir Gl. 2, aftir 57,5 ; 62,9 ; 68,17 was de ?! waar.schijnlik
het teken voor de toonloze klank, in alle geval te jong om
umlaut te veroorzaken.
\') And in Credo behoeft niet met Gali.ék, (Altsächs. Denkm. 244)
aan een Angelsaksiese schrijver toegeschreven worden; de vorm ande
Fueck. H. geeft recht van bestaan aan een Oudsaks. and. De konjunksie
schijnt in \'t Oudsaksies ook andre eindvokaal gehad te hebben (vergel.
Ohd. unie, unti, nnta en GallÉe 252 : asiniu gelp anda sinen uuillonD\').
52
\'i) Trappen van rergelijking i).
a) Het adjektief.
De vokaal, die we in \'t Oudsaksies vóór de r van \'t kom-
paratief-suffiks aantreffen is 2\', e, a of 0. Deze vokalen komen
naast elkaar voor: betera naast betara, engera. naast engira,
cldiron naast gialdarodo, latero naast latovo.
In do superlatief was de vokaal in \'t suffiks meest ó, waar-
schijnlik door invloed van \'t adverbium, minder vaak i.
Terwijl iu \'t Goties slechts bij weinige bijwoorden, waar de
vokaal iu de laatste syllabe stond, synkopé voorkwam, maar
dit niet geschiedde bij het adjektief, waar de vokaal niet in
de laatste syllabe stond, komeii in \'t Oudsaksies versclieidene
adjektieven voor met synkopé.
Voorheelden met e vóór i in \'t suffiks:
eldirun M. 8273 eldiron 2705 0. 3273, engira M. 1781,
hngiron 3155; eldista Ess. Gl. Luo, 22,20.
Voorbeelden met e vóór e:
betera 149G, 4153, 4584 O. 212, 941, 13G4, 148G heteran
Cu 723, 1462, 3483 heteron C. 3472 hetlera O. 2361 gibeterodan
Ess. Gl. Mt. 18,15, emjera C. 1781,/«/r/mm M. 1106 lengerun
C. 5691.
Voorbedden met e vóór a:
betara M, 212, 941, 1364, 1486, 2361 Gkn. 205 hMlaron
M. 723 hetaran M. I462; hier is de a eerst in plaats van de
i gekomen, nadat de umlaut reeds vast geworden was.
\') Beügmann. II. 233. Bkaune. Gotiscbe Gramm. 135—140. Braune.
Althochd. Gramm. 260—266, Abriss. Althochd. Gramm. 62—65. Gallée.
Altsachs. Gramm. 220-229.
53
Voorheelden met e en synkopé van de suffiks-vokaal:
Kompar. lengron M. 170 C. 224(3.
Superl. best C. 619 enz. bezt M. 619 enz. hez P. 972
bezta M. 835, 3684, 5021 besta C. 1010, enz. bezto M. 972,
1010, 3101, 4950, 5249 Gen. 134, 163 hesto O. 5249 hezte
M. 2050, 3034, 3510, 3712, 4991 hezton M. 584, 981, 991,
1931, 5045 P. 991 heston C. 584, 981, 991, 1931, 5566
beztoni P. 981 heztan M. 758 hestun C. 758 besttn 0. 5045,
lezt C. 3427 lesta Ess. Gl. Mt. 24,5 lezto C. 4288, 4335, 4345,
4361, 4375 leztm C. 5070.
Zoeven liebben we gezien, dat, toen a reeds umlaut onder-
gaan had, in plaats van i soms e of a in \'t suffiks kwam;
bij de volgende vormen mag men aannemen, dat«, ü in plaats
van O gekomen is:
enualdaran M. 2878 fastero Giieg. Gl. 1546 gramara Gen.
202 latera C. 2365 (M. latoro) langerun C. 5802.
Zo verklaren we ook de i in aldiro M. 571 otóVou M. 385i)
en zien we synkopé van o in aldro C. 571 aldron 839 al-
druono C. 5197 aldrono ^L hli)7 gialdrod (xor^el. giuldarodo
Ess. Gl. Luc. 1,7), langron C. 170, 1106.
Hij verscheidene adjektievén had men oorspronkelik dubbel-
vormen; zo worden duidelik langerun, aldiron met oorspron-
kelike 0 in \'t suffiks, naast lengiron, eldiron en langron naast
lengron.
Ook de superlatieven lazto M. 4335, 4345, 4361, 4375
lasto M. 4288 laztan 5070 wijzen op een ander ontstaan dan
lezt C. 3247 lezto 4288, enz. lezten 5070. Hierbij dient
opgemerkt te worden, dat reeds vroeg vormen met suffiks-
vokaal naast andere zonder suffiks-vokaal kunnen voorgekomen
zijn, tot ten slotte bij de eerste ook de suffiks-vokaal ver-
54
(Iween, maar niet voordat ze eerst umlaut veroorzaakt had.
We zien dus, dat in \'t Oudsaksies de stam-vokaal vóór het
ir- en ^5^-suffiks is veranderd, wanneer de i oorspronkelik was
en niet ontstaan uit o en geen nevenvormen met o de werking
van i verhinderden.
Oudnederfrankies.
Slechts weinige voorbeelden:
betera 62,4 letiston 72,17 Gl. 633.
De i in afrista 67,14 staat of voor o, of heeft de werking
op de stam-syllabe niet verricht, doordat er een syllabe, niet
grafies weergegeven, tussenstond.
b) Het adverbium.
In \'t Goties heeft het komparatief-suffiks een vokaal vóór
zich of niet: hauhis, haldis framis naast mins, wairs.
In \'t Westgermdans moest de s van \'t suffiks wegvallen en
daarna in \'t Oudsaksies, wanneer de voorafgaande syllabe lang
was, ook de i, maar vóórdat de i umlaut kon bewerken. De
vormen hald 2642, lang C. 4665 zijn regelmatig ontwikkelde
vormen en missen niet, zoals Kogel meent i), slechts de um-
laut door invloed van de konzonanten.
Wanneer de voorafgaande syllabe kort was, moest de i
regelmatig blyvcn en umlaut veroorzaken. De vorm bet M.
2350, 2440, 3114, 3904, 5033, voor Xbeti, heeft de i verloren,
evenals sommige kortsilbige ^"a-stammen (bed), nadat de umlaut
reeds gekomen was. In geen geval kan dus de regelmatige
\') Indogerm. Forsch. III. 279.
-ocr page 67-55
vorm fteé de e aan de superlatief te danken hebben, zoals van
Hbltkn wil; wel kunnen de vormen van de superlatief
met synkopé meegewerkt hebben, om de i te apokoperen.
Naast dit regelmatig-ontwikkelde het komt voor de vorm
bat C. 2350, 2440, 3114, 5680, hatt C. 3904, 5030.
Hoe is nu deze schijnbaar-onregelmatige vorm te verklaren ?
Na hetgeen boven gezegd is, geloven avc, dat het niet
meer nodig is hier op het onaannemelike van Kögel\'s mening
te wijzen, dat M. in bet de Engels-Friese, C. in bat de Hoog-
duitse apokopé-vegel gevolgd heeft. Ook de mening van van
Helten dat bat door analogie naar vormen als hald, lang
ontstaan zou zyn, lijkt ons niet de juiste.
Zoeven hebben we gezien, dat in \'t Goties de adverbia in
de komparatief. behalve het i\'s-suffiks ook het s-suffiks konden
krygen. Niets belet ons dit s-suffiks aantenemen voor de
vorm, waaruit hat zich ontwikkeld heeft. Naast haldis en mins
nemen we aan voor \'t Goties ^-hatiz en ^-bats
De e in leng 311, 1859, 4174, 4618, 5100, 5162 C. 3955
M. 4465 Gen. 243 kan slechts ontstaan zijn door invloed
van de vokaal in de superlatief.
Voorbeelden met e vóór -ist komen niet voor; met synkopé:
best C. 993, 2011 Ess. Gl. Luc. 20,37 bezt M. 993, 2011
bez P. 993.
In \'t Oudnederfrankies zijn geen voorbeelden.
\') Indogerm. Forsch. V. 184.
Indogerm. Forsch. V. 184.
De 2 voorbeelden met korte stam-syllabe: framis en halis, behoe-
ven niet te verhinderen ook voor de kortsilbige een s-suffiks aantenemen.
56
1) 2e CU 3c yers. sing. pracs.
He sterke verba, de sterke verba in de infinitief uit-
gaande op -jan en de zwakke op -jan vormen hun 2® en
3® persoon singularis door achtervoeging van -is, -it {id, iff-) ^)
achter de werkwoordelike stam; de werkwoorden met ^-suf-
fiks vertonen dan ook hier geen konzonanten-geminaatsie.
2« pers. sing.
1) Sterke verba:
Geen voorbeelden met e in stamsyllabe; met a: forsachisiu
Credo,
2) Sterke verba met j-sujiks:
Geen voorbeelden.
3) Zivakke verba met j-suffks:
dernis C. 5343 fremis M. 927 mecis Ess. Gl. Joh. 10,33
telis 4404 thenkis 4617.
Met a in stamsyllabe: maldis 3250 (/«-verbinding).
:ie pers. slug.
1) Sterke verba:
Met e in stamsjjUaba:
dregit 2446 gidrecjit 1749 ferit 2501, 4329 C. 2488 M.\'l782,
4047, 4359, 4454 Gen. 18 teferit C. 2594 fellit A2^2 gengit
Gen. 178 tigengit C. 1646 thuriigengit 1788 C. MSS heldit {ha.
helith) C. 1826 hledit 2469 leJdt C. 1872 sleUt Gen. 69 sjyenit
1495 M. 1031, 1354, 1775 V. 1354 stendxt 1343, 4393 C.
1649 V, 1343 Gen, 324 anstmdit Hom, 19,
__ ______ *
\') We geven bier voor \'fc gemak de uitgang van de S® pers. steeds
weer door -ie.
57
Mei a in stamsyllabe:
farit 1774, 1951 C. 1782, 3482, 4047 4359, 4454 M. 2488
tefarit M. 2594 fallit M. 4282 Gkx. 187 gamjit (0. ^gangat)
M. 2480 tigaiujit M. 164(5 haldit 1914 M. 1826 gihaldit 2645
C. 2536 cnagit, kanagit Stii. GtL. lahit M. 1872 scavit Pu. Gl.
61\'\' slahit C. 3498 gisclaJdt Piibek 44,58 spunii 1493 C. 1031,
1354, 1775 standit M. 1649, 4413 uuitharduuait Pu. Gl. 57\'\'
uuahsit 3629 Gl. St. P. 90^ beuualdit Piieek 79. Men ziet dus
G. en M. hebben beide dikwels a (C. 17 maal e en 16 a, M. 16 e
en 15 d)\\ de andere vormen dezer werkwoorden konden nimmer
umlaut vertonen en deze ö-vormen hebben assimilerend gewerkt.
2) Sterke verba met j-siiffiks:
gihevit Pu. Gl. 66\'\'. Met a in stamsyllabe: ahaMt O. 5362 ;
hier moet de a verklaard worden uit de assimilerende invloed
van de 3" persoon van hebbian [Got. haban), die nooit uuilaut heeft.
3) Zioakke verba met j-suffiJcs:
ajitbernit Gueg. Gl. 1615 breiigit 2636 M. 4895 giheftk G.
2524 lescit Stu. Gl. aleskit 2504 letit 4783 mendit C. 4725
merrit 5187 rekit Pu. Gl. 65" antselit Ess. Gl. Luc. 13, 15
skerit 2643 stercit 5049 telit 5103 thenkit 957 amierchit Gen.
uuemlit 4417 O. 3489 upmmidit Pu. Qii,. uucnkii V611.
Bij deze werkwoorden komen geen a-vormen voor, daar de
andere praesensvormen en de\' inlinitief e hebben, indien Ivon-
zonanten niet belemmerend werkten (zie p. 62).
Ondneder/\'rankies.
1) Sterke verba:
teferit 67,3; 70,9 Gl. 315.
2) Sterke verba met j-sufiks:
geen voorbeelden.
-ocr page 70-58
3) Ziuakke verba met j-suffiks:
(jeruuit Gl. 449 thenit 57,8 Gl. 888.
Afzonderlik dienen hier behandeld te worden de werk-
woorden hebhian en seggian:
M, heeft bij hebbian steeds a en e in \'t suffiks (15 e, 58 a),
eveneens Gen. (1 e, 4 a); ABCNorü. heeft slechts e. Daar-
entegen heeft C. steeds i op één uitzondering na (/«a-^es 118),
evenals Ess. Lind. Gl. en Preek (ook in de imperatief heeft
M. a en e (2 e, 2 a), C. steeds i).
Bij seggian hebben M. en C. in de 2® pers. beide i {sagis
3019 C. 3951, 5090, segis M. 5095), terwijl in de 3° pers.
(evenals in de imperatief) M. en Gen. slechts a, C. en Pr. Gl.
slechts i hebben.
Eén maal {segis M. 5095) heeft de i van \'t suffiks umlaut
bewerkt, anders nooit daar ze te jong was {Got. at-conj.).
Anders is het in het Oudnederfrankies. Van seggian komen
hier geen vormen voor, wel van hebbian: hevit 73,3 Gl. 557;
de i heeft dus hier umlaut vei\'oorzaakt. Door invloed van de
2® en 3® pers. zijn de infinitief-vormen hdjoii Gl. 550, antheban
Gl. 73 ontstaan.
2) Audere uiet-vraeterilaal-vormeii der -verba met j-sufflks.
1) Sterke verba met j-suffiks :
Conj. biseffe Mers. Gl. 121\'^ suerie C. 1507, 1512 forsuerie
1505 afhebbian (M. -ien) 4477 suerien M. 1518 sitemn C. 1518.
Imper. sueri 3269.
Infin. afhebbian C. 5892 ahehhean C. 24 afhebbien M. 4324
-ocr page 71-59
afhejian C. 4324 suenan Ess. Linu. Gl. Mt. 5,3 simiannias
Biecht sceppian (M. -ien) 2044.
2) Zwakke verba met j-suffiks:
Ind. sing. deriu 3892 hebhiu 1983, enz. queddiui 820 seggiu
C. en M. [seggio en seggeo M.) skenkio Gl. St. P. 67\'\' scenko
(hs. stenko) Gl. St. P. imelleo C. 2561 tmelliu C. 2572,
3082, 3083, 3252 uuellu C. 2956 ; plur. hrengiat (M. -ead) 2483
anbrenged Piieek 46 bebrengiat C. 1928 behrengan M. 1928
felgeat (M. -iad) 1340 felliat 2564, 3700 bifelliad M. 2510
hebbiat Y. 1315, 1338 Gen. 179 ehhiat Gen. 23 hebbeat 1315,
1338, 1738 C. 2990, 3003, 3158, 3243, 3704, 5344, 5352
hebbed Preek 81,2 antkenniad M. 3703 antkennead M. 421
C. 3703 antkenneat C, 421 merriat 3728 restiat {-d) 4805
seggiat Gen. 82 telUad Str. Gl. telleat Gen. 181 uuelliat C.
1317, enz. uuellat C. 3059 nuelleant C. 3619 giuuendiad Ess.
Gl. Luc. 4,39 uuenkeat 4575 auuei\'diat G. IGAïï uueriat G. 2^23.
Conj. fellie C. 28 arfellian Ess. Gl. Mt. 17,26 hébie 1498,
2714 hebba Freck. H. 553 hehbias Gen. 47 hebhian Gen. 208
hebhean 1856 0. 2576 gihuerbie 247 kerrent Pr. Gl. 16" leggia
Ess. Gl. Luc. 13,8 aleskie 3371 seggie C. 1521 biseggea M.
1521 giseggie (M. -ea) 3390 seggian 0. 1731, 5758 seggean
M. 1731 imellie C. 1375, 2449 uuelle C. 934 uuellies C. 3077,
3855, 4486 uuellean C. 888, 1573, 1630 uuelleat C. 1733
uuendie M. 4149 uuemligie 0. 4149 auuende Verg. Gl. 190\'\'
gimiennia Pr. Gl. Ol*^* uuernie 3016 uuernian C. 3995.
Imper. sing. antklemmi 3204 neri 3564 C. 5569 sendi 3367
beuuendi Pr, Gl, 57«\' Düss, Pr, Gl, 3\'\' biuueri 2993; plur,
hebbeat 405, 993,. 1876, 1885, 4785 C. 4647, 4653 seggeat
(M. -d) 1938 seggiad M. 4540 seggient C. 4540 selliat (M. -d)
60
3832 githenked Prekk 5 uudleat C. 1311, 1637 uuendeat 882
unenniat (M. -d) 2831 uuereat (M. -d) 3236.
Infin. hrengian C. 2303, 3571 hrengmn M. 338, 2059,
2298, 2303 hrengien M. 3571 hrengan 0. 1059, 2298 gihren-
gmn C. 1096 gibrengen M. 1096 derian G. 3157 derien M.
3157 dernian 0. 1405 dernean C. 1410 demien M. 1410
hiderniun Gkn. 42 hidernianne (M. -enne) 2433 felgian 4968
fellian C. 2684 fellean 1422 fellien M. 2684 fremmian Gen.
256 fremmean C. 93 geruuean C. 595 gerewuian Gen. 293
giriuuan C. 3450 gigeriuuanne C. 4541 hehhian C. 1254, enz.
M. 2892, enz. Gen. 6, 167, 172 hebhean 169, enz. V. 1328
anthehhean C. 2823, 3070 anthehbien M. 2823, 3070 hebhien
M. 1328 antheftean C. 3080 anthe/tien M. 4080 helsiannias
Biecht 125, 11 hetian (M. -ean) 2460 huerebian C. 5792,
antkennian vaak in C. evenals antkennean, in M. antkennean en
antkennien, antkiennien M. 3580, 5087 antkennan C. 5963 leggian
O. 3797, 5293, 5726, 5793 leggien M. 3797 alettian (M. -ien)
354 gilettien M. 2955.TOen(Zm/i 526 O. 4728 ?/ie/Tea?i 328 ftinm-
mian Biecht 125 nerian{M..-ean) 2102 C. 5309 «m\'m M. 2957
aqudlean C. 754 quellianne C. 5347 aquellan M. 754 rekkean
(M. -ien) 572, 3168 rennian Stii. Gl. i-entian (M. -ien) 2136,
4602 Preek 12 seggian G. 398, enz. M. 698, enz. sefjgean
183, enz. 4108, 4988 C. 565, 2077 ^tó-e^^ean 185, enz.
giseggeanne 5065 C. 1838 seggennea M. 1838 sellian (M. -ien)
4481 gisellian (M. -ien) 4578 sendian C. 4707 sendean 122,
247, 1873 C. 3615 mulien M. 3615 bisenkian Gen. 186 settiun
\') De t in hringian C. 338 ^en hringiff\' 0. 4895 is niet ontstaan uit
e < a, maar deze vormen sluiten zich aan bij "bringan (vergel. Got. Ohd.
Angels, hringan, Oudsaks. hemlrung Vero. Gl. 104\'\').
61
C. 33, 1407, 2848 Gen. 72 settean M. 1407 C. 5501 sQtiien
M. 2848 scerian (M. -ien) 2848 te/im?/, C. 2540, 2671, 4591,
5072 tellean C. 3180 tellien M. 3180, 3591, 5072 giiellian C.
405, 564, 2163, 4246, 4308, 5189 yitellean M. 405, 2076
(jitellien M. 564, enz. (jitelliean C. 2076 athengian (M. -eam)
1768 athengean M. 646, 4574 anthengian C. 4574 anthengean
M. 1656 thenlian C. 1804 thenkean 302, 314, 593, 1730 M.
4339 athmkean M. 1804 githenkean C. 4376 githenkeanne 0.
2531 unclarthenkian C. 2554 auuekkian C. 4008 uueUian C. 3095
tmuerdian 4900 C. 1907, 2576 miendian C. 471, 3226, 5555,
5918 numdean M. 220, 227, 471, 1040, 1368 uuendieii M.
3226 unendan C. 220, 227, 1368, 2227 auuendean M. 1649
aimendan C. 1649 giunendian (M. -ieii) 2759 nuenniaii (M. -iev)
2817 uuernan (M. -ean) 1360, 1453 C. 3567 M. 3567
hiuueriav (M. -ien) 3650 uuermian (M. -ien) 4967 uuernian C.
5728 farummmn (M. -ien) 3501 giuuretldan (M. -im) 1822.
Partic. liettiand (-eand) 4658 hettemhn C. 5224 hettendion 0.
2809. 5488 hettindeon C. 2881 hettendiun M. 5224 hettiandeon
M. 2809 hetteandxin M. 2881 hettendero M. 5858 mendendia C.
5524 neriimd 3717 C. 4261 neriendi 2237, 2248 O. 2912,
4803 M. 4261 nerianda M. 4803 neriendo 1267, 2177, 2179
O. 4715 4848, 5602 M. 2912, 3617, 4238 neriendio M. 4848
nenendeo 0. 782 M. 4238 neriondio M. 782 neriandas M. 520
nenendes C. 520 neriandon. V. 1279 netiaiidan M. WAA iterion-
don Vkkkk 29 veriendan C. 1186, 1279 M. 3889 veriendienVj.
1144 neriendion M. 4857 neriendero 4031 C. 5929.
Voorbeelden met a in stamsyllabe:
Tnd. bifalliat C. 2510.
habbiu 0. 933 habbiad M. 2990, 3003, 3158, 3243, 3704.
auuardiad M. 1645.
62
Conj. maMea Gen. 227.
Imper. habUad M. 4647, 4653.
Infin. garuuuian M. 595 gigamuuenne M. 4541.
/lobbien M. 3223, 3574, 3862, 4269 Verg. Gl. 120».
lathian C. 2816.
mahUan M. 225 C 4433, 5177, 5722 maldean C. 225, 3133,
5233 maJdien M. 2614, 3133, 4433, 5177, 5233 gimaMeanG.
165, 818 M. 1470 gimahlien M. 165.
samnian C. 4136.
uuaragean M. 2513.
auuardean M. 1907 aimardien M. 1882 uuardiaimn Mers. Gl.
Partic. thagiandi C. 2575.
De vormen habhien, hahhiad in M. en hahhin in C. sluiten
zicli aan bij de 2®, 3® pers, sing. ind.; lathian en samnian heb-
ben jonge i, eveneens thagiandi (vergel. ladoian, samnoian in
M., thagoda 3911, 5078 C. 5280, thagodun 1284,1386, 1583,
3872); hifalliat heeft de a door invloed van het sterke werk-
vsroord en uuoragean (C. uuarogean) heeft de vokaal van het
grondwoord uuarag C. 5160 {xmaragtreuue C. 5563) behouden.
Daarentegen kan de a niet anders dan aan konzonantiese
invloed toegeschreven worden bij garuuuian, gigaruuuenne,
aunnrdean, auuardien, auuardiad, tcardianmr, mahlean, maldean,
mahlien, gimahlean, gimaMien (zie p. 75, 80).
OudnederfranJcies.
1) Sterke verba met j-suffiks:
Ind. suemnt 62,11.
Imper. upheve 56,12 hene up 73,3 (irlievi 56,6).
Infin. hevo7i 62,5.
2) Zwakke verba, met j-suffiks:
-ocr page 75-63
Ind. mendont Gl. 675 tellnnt 18,1.
Conj. orftkennan 66,3 mmdhit 66,5; 67,4 (ind. voor conj.),
mendin 69,5 gineii 70,11 respias Gl. 762 bisenki 68,16.
Imper. gefesti 67,29 merri 69,6 gineri 58,2 Gl. 422 ginere
68,19 genere 58,2,3; 63,2; 68,15,15; 70,2,4 Gl. 419 anfsetfe
58.12 gesette 68,28 farteri Gl. 318 tJienke 54,2; 60,2; 68,19;
69,2 thinko 58,6; mendk 67,6 Gl. 670 mendiiot Gl. 672.
Infin. de volgende uitgangen: -ian, -en, -an, -on, -un; de
4 laatste bij de verba met oorspronkelike a in stamsyllabe
ontstaan, nadat de i van de vroegere uitgang umlaut veroor-
zaakt had: gieruun Gl. 513 fellon Gl 310 geruuon Gl. 439,
441, 442 geruuane Gl. 447 hebon Gl. ,antheban Gl. 37
mendian Gl. 668 gemendan Gl. 411 mmdon 62,8 Gl. 677
mendun 70,23 menden. 58,17 generan Gl. 424 generon 71,12
Rcedmuon Gl. 805 settane 60,11 setene 72,28 farseggoni Gl.
302 tellon 54,18; 65,16; 72,15 farteron Gl. 316 f.Jienan 59,10
thenconQ2,l70,24 thennon Gl. 889.
Partic. brenginde 68,32 geruidndi 64,7 Gl. 438 neiiando
61,3,7; 69,6 Gl. 697, 701 nereando 64,6 neriandi(n) Gl. 700.
Vaak vertoont zich in de uitgang van ind. conj. imper.
infin. en partic. der sterke verba en der zwakke verba op
oorspr. -<m een z; deze was te jong om umlaut te veroor-
zaken en waarschijnlik toonloos :
Ind. sterk anafallit 61,4 gangint 68,28.
Conj. zwak sramin 69,3; sterk far/arin 67,3 tefarin 67.3;
70.13 befangi 68,25 antfangin 71,3 npstandi 67,2.
Partic. zwak harinda 64,11 Gl. 70/«.v/nWero 68,10 .smmvW«
69,4; sterk undngangmdero 67,22.
64
3) Praeteritnm der zwakke verba met j-siiffiks,
In \'t Goties werd liet praeteritum der zwakke verba op -jan
steeds door liet suffiks -ida gevormd, zowel bij de lang-, als
kortsilbige: nasida, sókida.
In \'t Oudhoogduits werd bij de oorspronkelik-langsilbige de
i gesynkopeerd; in \'t Oudsaksies en Oudnederfrankies treft
men zoowel i als synkopé aan.
a) Langsilhige met e vóór -ida:
heldida (-e) 4701 andbermida Pr. Gl. 6^ geruuida C. 770
geriuuide M. 776 geriuuidun 4.549 geridin C. 4248 gereuuedi
Gi3N. 246 gereuuidin M. 4248 aleskidin 4542 nemnida 1255
hisenkidun C. 3357 ginuernidun 4440.
Langsilhige met a vóór -ida:
viahlidtm 5138 mahlidin 3930 (//-verbinding).
Tjangsilbige met e vóór -da,:
gibelda Pr. Gl. 28" gibeldun Ess. Gl. Mc. 12,44 feldi 1429
feldin 1141 heftun\' 4917 hehtun Ess. Gl. Mt. 27,37 antkenda
C. 712, 5651 antkendun 489, 657, 670, 688, 1164, 4259 O.
3607, 5286 antliendum M. 3607 antkendi C. 4963 senda M.
1042, 1044, 4540 C. 5296 Greg. Gl. 1637 sendes M. 4095
sendi 214 M. 242 C. 3390, 4888 sendin C. 3966 senda Ess.
Gl. Mt. 14,30 giscerpta Pr. Gl. 59«= tmenda (-e) 2159, 3293,
4491, 5021 uuendun 699 uuendin 1233.
Soms bleef wanneer het praeteritum zonder i was gevormd
of deze uitgestoten was vóór er umlaut had kunnen komen
{Rilckumlaut): sanda O. 1042, 1044, 4540 sandos 0. 4095
sandi C. 242, 2214 M. 3390, 4888 nald{imo) Ess. Gl. SP
Lind. Gl. 27-^ gimahalda M. 139, 914, 3136 Gen. 189, 211,
224 (C. gimalda), tmarhta in M., wuarahta in C., uuarathe Gen.
261 faruuarta Ess. Gl. Luc. 15,18,21 uuarhtun M. 3721, 4443
uuaralitun C. 3721, enz. miaruhtun C. 81, enz. wmrahti Gen.
247 faruuarhti M. 3852 fonmarahti 0. 3852 uuarJitin M. 3726
uuarahtin C. 3726.
b) Kortsilbige met e vóór -ida:
feridun 2915 fremida M. 109 fremide 2168 Gen. 281 fre-
midun 743 M 881, 4413 Gen. 154, 289 fremidin 2701 gifre-
midi M. 2744 gihueribida C. 5805 nerida 4364 neridi Ess. Gl.
Luc. 4,26 gineridi 2949 quelidun C. 5535, 5820 quelidiji 3848
C. 5418, 5438, 5859 relidmi C. 5751 sceiida 164 giscerida
{-e) 2352 streidun M. 3674 (C. stroidun), ut streidin Pr. Gl.
59"ï ansuei-idi C. 5884 terida Biecht farterida 4363, 4373
thevidun 1155 uuekida C. 4776 uuekiduii C. 2247 giimenidiVii.
Gl. 12° uuerida 2082, 5933 uueridun 2410, 3647, 3658.
Enige stammen met korte syllabe uitgaande op p, t, k, d,
benevens leggian, hadden in \'t Westgerm. praeterita met en
zonder i Men kan dus bij deze stammen vormen met en
zonder umlaut aantreffen:
legda 381 M. 232, 3766, 4901 feWa 0. 4901 Greg.
Gl. 1639 naast lagda C. 232, 3766 tagdun C. 5821 hilaggi
(voor bilagdi) Ess. Gl. Joh. 19,29; lettun M. 3649 letti 3725
naast latta C. 5642; quedda 258, 4830 C. 5951 queddtm 0.
551, 5502 naast quaddun M. 551 ; sette M. 4500 gisetta 1082
Gen. 137 ghettun 3353 naast satta C. 64, 4500; telda C. 492
naast talda 1137, 4344, 4453 M. 492 talde Verg. Gl. 145"
gitalda 1586 gifaldun 4468 undartaldun Pr. Gl. 51°; uuelda,
nuelduïi, uueldi, uuddm in Hel. naast uualda C. 301, 714\'-^);
\') sievers. Beitr. V. 99, 100, Paul. Beitr. VII. 136, enz.
sievers. Beitr. IX. 562.
66
\'saldan C. 5882 gisaldun C. 5354 forsaldun Mebs, Gl. 103"
ghaldin 2815; uuekidun C. 2447 naast uuahte M. 4776.
Noch vertonen e m stamsylhibe met synkopé van de i:
binemda Ess. Gl. Mt. 26,21, nend (voor X^jem^/a) Ess. Gl. Mt.
8,12 en merda Biecht.
De i van de optatief heeft de vokaal van de praeterita met
synkopé niet kunnen veranderen: de assimilerende invloed
van de indicatief-vormen is sterker geweest dan die van dei.
hahda en sagda hebben oude synkopé van de e; praeteritum-
vormen, die zich aansluiten bij de infinitief hebbian, seggian
treft men in \'t Oudsaksies niet aan.
Oudnedei\'frankies.
Verscheidene praeterita met e in stamsyllabe vertonen in
\'t suffiks O of e, die natuurlik eerst in de plaats van i geko-
men zijn, nadat deze laatste reeds umlaut bewerkt had.
a) Langsilbige met e vóór -ida:
farbelgeda Gl. 281 {irhelgedon Gl. 607, 608) fardrmkidos
64,10 drenkedon 68,22 drencodos 59,5 befellidi Gl. 78 gejestodon
63,5 geruuida Gl. 445 geruuidos (SlGl. 440 geruuedos
gei\'euuedos Gl. 437 gigeroda Gl. 501 geruuidon Gl. 436 heftidon
68,5 mendida 18,6 Gl. 669 mendodun Gl. 673 restido Gl. 765
scerpidon 63,4 hescendida 68,^.
Langsilbige met e zonder tussenvokaal:
. kende 72,16.
Langsilbige met a v>óór -ida:
gemanoh/aldidos 70,21; de i was te jong om umlaut te
veroorzaken (vergel. gemanohfaldedos 65,10, partic.//moMo/i/a/-
doda 68,5 gemanohfaldot 64,11).
67
Langsilbige met a Zónder tussenvokaal:
bicanda 55,10 becanda 70,15 becandon 73,5 gebalhton Gl. 381
sanda 56,4 (santa 56,5) uuarhton 70,10.
b) Kortsilbige met e vóór -ida:
thurofremidos 67,10 Gl. 925 ginerida 56,5 Gl. 420 ginereda
56,4 Gl. 423 generedos 53,9; quedidon t1iecodaQ%,l\\
bethecoda 54,6; 68,8 theneda 54,21 thenoda Gl. 886 th&nedon
63,4 anathenodon Gl. 20 fartheiidos 72,27 uelida Gl. 1021
geuueinoda Gl. 479.
Kortsilbige met e zonder tussenvokaal: geen voorbeeld.
Kortsilbige met a vóór -ida: geen voorbeeld.
Kortsilbige met a zonder tussenvokaal: [anhranton 73,7j satta
18,5; 65,9 gesatta 68,12 sattos 55,9; 65,11 gesattos 65,11;
72,18 taldon 63,6.
4) Participium praeterlti.
In de heliand-liandschriften hebben zowel de langsilbige als
kortsilbige in verbogen en onverbogen vormen steeds i, uit-
gezonderd de kortsilbige met Westgerm. synkopé: gisald 4807,
5148, 5785, 5857 gitald 94, 2729, 2870, 3810 gitaUla 1251,
1267, 1326 V. 1326 fartalda C. 5561 i).
Voorbeelden met e in stamsyllabe vóór i in H su/Jiks:
bidemid 2) 1399, 4296 Gen. 58 tefellid C. 1823 biuellid Gen.
148 gifestid C. 4010 gifremid Gen. 55 thurhfremid M. 3283
gifnmid C. 43 gigeruuid C. 1680 gigeriuuid 4393 C. 2534,
4420, 4445 Gen. 299 giheftid 1483, 1757, 4426, 5053, 5218
\') Wirkian mist steeds in \'t praeteritum suffiks-vokaal; eveneens
komen voor met synkopé hihadd {hehabd) 3693, gisagda V. 1327
\') Wc geven bier \'t suffiks weer als -id.
68
C. 5401, 5589 antheftid C. 5774 afheldid, C. 3485 hihelid 4101
C. 5452, 5904 farhueriMd C. 3619 farhuerUd M. 3619
giherdid 1051 kemnid 5130 UMemmid 4400 gilegid 3826 gimen-
gid C. 5648 Gen. 127 gimerrid C. 5919 neglid C. 5552 neg-
lidsdpu 1186 negilid C. 5704 heneglida C. 5693 ginemnid M.
3626 ginemnida V. 1318 ginerid 755, 2265, 4761 giquelmid
C. 5725 gisendid 3187, 5127 0. 5701 gismU C. 5446, 5647
gisceiida (-e) 3218, 5761 gistellid 1813 gisterJdd C. 55 ansuei-id
C. 4007 auuerdid 2588 G. 2276 Gen. 125 auuekid 2053
giuuendid 330, 692, 3303, 4257, 4515 C. 5469 geauendidan
C. 5811 heuuendid 4212 giuuenid 2369 hiumrid 3033 giuuerid
Gen. 205 giuuerrid Gen. 267 unuuerid Gen. 21 giuueride Gen.
272 ginuernidun 4440 giuulenkid 2747 uurethid, 1814.
In de andere handschriften:
Met, e vóór i in \'t suffiks:
onverbogen vormen: arhelgid Pu. Gl. 4® firdeuuit Gl. St. P.
85\'\' fertheuuid Ess. Gl. Mt. 15,17 foruerit Gl. Werth. C.
Uheftid Pk. Gl. 62=^ gikemhid Pr. Gl. 57" gikemnit Gl. St. P.
90\'\' himenid Ess. Gl. Mt. 15,6 hineninid Bikcht giscerid Ess.
Gl. Mt. 21,33 giuuelid Str. Gl. giuuendit 65\'\' giuueruid Pr.
Gl. 57\'\'.
verbogen vormen : helemidan Ess. Gl. Ltjc. 5,20 gimeJdidiin
Ess. Lind. Gl. Mt. 1,20 mengidamo Str. Gl. hiuuerida Ess.
Gl. Mt. 15,11.
Met e zonder sxffiks-vokaal:
onverbogen: gimelt Freck. H. 30.
verbogen: gikelctont\'Ess. Gl. Mt. 23,27 gimelta Freck. H.
12,18,20 gimeltas Freck. H. 562 gimerkte Ess. Gl. Mt. 2,18
emerkta Lind. Gi.. Mt. 2,18 (hescmten Pr. Gl. 6^) giscerptun Pr.
Gl. 59"\' nithergisettemo Verg. Gl. 180^.
69
Voorbeelden met a vóór i in \'i suffiks:
fji(jareuuid M. 4420, 4451 gegarimiit M. 1680 gimahlid 254
gimahlida Vkiig. Gl. 176" auuardid M. 2276, 2586 geunagit
Str. Gl.
Door invloed van gesynkopeerde vormen heeft geumgit de
a bewaard, door die van tussenstaande konzonanten de andere
woorden.
Voorbeelden met a zonder sulfiks-vokaal:
onverbogen : gebrand Pr. Gl. 62\'* {bisaiicter Gi.. St. P. SS\'\').
verbogen : erracto Gl. St. P. gispandan Pr. Gl. 54*^.
Oudnederfrankies.
Behalve in faruuart 73,3 heeft men hier nimmer het par-
ticipium zonder suffiks-vokaal. Soms is o in\'t suffiks gekomen,
nadat de stamsyllabe reeds umlaut had ondergaan.
Voorbeelden met e in stamsyllabe:
gefestit 70,6 ungefremit Gl. 398 geruxmia Gl. 446 bescediuuit
Gl. 105 gescendida 70,13; 70,24 gescendit 10,2 gescendide
Gl, 452 gistekit 68,3 besuevit Gl. 112 generoda 59,7 gigeruuot
Gl, 443 gescendoda 69,3 gesterkoda 68,5 sueuot Gl, 875 bethe-
coda 70,13,
Voorbeelden met a in stamsyllabe:
geurmllit Gl, 474 {Hoogduitse hwloed); gequahlit 61,11 ge-
qualhit Gl. 431 (A-verbinding).
5) Eiii^\'^c aiulcro vcrbii van iioiiiiiia af|;elcii1.
endon, infin. 0. 46 giendion Biecht endiot, praes. sing. 4046
C. 1950 endiad M. 1950, plur. endiot 4328 (bij endi).
rethioda 5211 (bij rethiu 2211).
I:
70
rethinon, infin. 1980, partic. rethinonden Pr. Gl. reihi-
nanthemo Pr. Gl. SS\'», praes. plur. rethinod Pr. Gl. 53\'\' (bij
y^rethina).
ginestilod, partic. Pr. Gl. 62\'\' (bij nestila).
Met a in stamsyllahe vóór i:
faginoda 0. 3029 (bij fagin C. 899) ; door nevenvormen met
andere suffiks-vokaal is liier de a bewaard, vergel. faganondi
M. 5982 faganodun 0. 5294 fagonoda 527 fagonode M. 3029
fagonadun M. 4106 (bij fagan M. 899).
raskitoda Pr. Gl. 59®; hier was de i te jong om umlaut te
veroorzaken (vergel. Ohd. raskezzan) ; ook kan het grond-
woord y^rask hier invloed uitgeoefend hebben.
De gevallen nu noch eens nagaande, waar i of j van de
volgende syllabe voorafgaande a heeft veranderd in e, komen
Ave tot het volgende rezultaat:
a verandert in e:
1) bij de siéstantim gaande naar de z-dekl.: de kortsilbige
in alle naamvallen, de langsilhige mannelike slechts in de
pluralis, de langsilbige vrouioelike in dat. sing. en gehele plu-
ralis.
2) by de abstracta op i.
3) bij de substantiva gevormd met het suffiks -ja, -ida, -in,
-il, -ik, -ing, -Ung, -is; soms in oorspronkelike samenstellingen
met hild, lind, lic.
4) bi] do adjectiva gevormd met het suffiks -ja, -ig, -in,
-il, -isc.
5) bij enige adverbia.
(j) bij de adjectiva en adverbia vóór i van komparatief en
superlatief.
7) bij de verba in 2®, 3" sing. praes.
8) bij dc verba met j-suffiks iu praes. ind. conj, injin. imper.
partic
0) bij het praeteritum en participium praeteriti der verba
met _;-suffiks.
Gaan we de vormen na, waarin in \'t Oudsaksies en Oud-
nederfrankies a zich vertoont vóór volgende i, dan zullen we
eerst die vormen afzonderen, waarin
V) a niet is Westgerm. S:
il) a =: d: fahit, enz., trahni, enz.
b) a = a < re: niari, salig, enz.
c) a ë: geginmiardi, enz.
d) a = o: farahtiat C. 4318, 4750, hanigas (naast honigas)
FliEOK. H., urlagi, enz.
e) a = u: uuarihtio 0. 1862, enz.
2) a niet heeft hoofdtoon of sterke bijtoon, als bij svarabhakti-
en suffks-\\6kaleïi; wanneer zich daar e vóór i vertoont, is dit
niet e uit a door umlaut ontstaan : adali 4479, gifagiritlm
Pu. Gl. 32% enz.
\') Zo ook waai-schijnlik bij de persoonsnamen op -ari, -eri, waarin
de middenvokaal a in \'t Oudsaksies en Oudnederfrankies wel kort zal
geweest zijn en e een verzwakking van a, vergel. driegirios C. 3818 en
dreogerias M. 3810, himakirin Pu. Gl. 52l> en makerin Veiig. Gl. 15Gb.
\') Paul en Sciilüter hebben aangetoond, dat de e in de uitgang
van \'t gerundium en participium der zwakke verba ontstaan is door
1, .
l
■■■ - f V.
I?
73
Verder treffen we a vóór i aan, wanneer:
1) de i is te jong:
a) Oudsaksies.
faldistolas Gl. St. P. 95», alligiliko Piieck. H. 45; aldiro.
aldiron; Itai-is, hai-it, sagis, sagit\'; lathian, samnian, thagiandi,
raskitoda; verder misschien in arhid, arhidi, arah-it, arhides,
arbidies, arhidlico, arhiff\'lon, arbitsam, arahiff-umierco, thiodarhidi,
aruithi.
b) Oudnederfrankies.
haginthorn; de genitieven namin, slangin, de datieven knapin,
namin\', verder dagis, nahti, salniis, thankis, afgetali, sethelgangi,
uuatir, uuatiro; fastira, armin, allin, armin (acc.); allin (acc.),
allin (dat. plur.); abir, aftir, afrista; praes. ind. sterk: anafallit,
gangint\', praes. conj. zwak: scamin, sterk: jarfarin, tefarin,be-
fangi, antfangin, ujjstandi; partic. zwak: barinda, lastnndero,
scaminda, sterk: midtiganginder\'o; gemanohjaldidos. Misschien
arvit, aroithi, arvithon, arvidoda ((58,4).
2) de i is te sterk betoond\'.
In \'t tweede lid van een samenstelling: aldsidu, dagthingi,
harmquidi, landsidu, Baldiiuin, Alfsuith, enz. ; zo ook in -lh\\
voorafgaande j-, de e in \'t gerundium en participium der sterke verba
door analogie.
Voor \'t Oudnederfrankies kan men de werking van j niet aanwijzen,
want de verzwakking der uitgangen is daar te groot: partic. sterk:
6-and, 1-end, lO-ind, 6-rjnc/;gerund. sterk: 2-»», 4-0; pavtic. zwak: 7-and,
S-end, ll-mtZ: S-ond, l-und; gerund, zwak: 2-a, 3-e, l-o. Wanneer we
deze uitgangen vergelijken met die der oorspronkelike -ön-verba, dan
zien we dat er geen konkluzie kan gemaakt worden: partic. 4-ond
A-end, ^-ind, 2-und, \\-and; gerund. 5-o, 3-e).
74
misschien ook bij arhid, enz. (zie boven) en bij fuotsca-
mil. ^)
3) de i was te vroeg gelatinizeerd:
Lantharhis, Ermenharins, Landegardis, Luitgardis.
4) verwante ivoorden, loaarin geen umlaut komen kan, assimi-
lerend luerken:
a) invloed van \'t grondwoord: glauui, hanethi, ginuftsamidu,
Manni, Ahhi, armilon, hangilla, capsilin, hallingas, handtaßicon,
Aluing, Aningeralo, Baldingi, Markilingtharpa, Thankilingthorpa,
Balding, mannisc, manniscono, uuaragean misschien raskitoda\',
hierbij kunnen we ook brengen de optatief-vormen, waarop de
indicatief-vormen assimilerend werkten, hifalliat, waarop het
sterke verbum influenceerde en ahdiscon, ahdisscon, martiro, gipa-
phi, bastaardwoorden, waarop de vormen in de kerktaal werkten.
b) invloed van vormen met andere suffiks-vokaal:
snari, snarion, sndrin (misschien ook met a — ój, aldarlagio,
gasti, gastiun, handerafti, hinfardi, fardio, handi, handi, kopan-
handi, gaßie, lavil; misschien/Moiscarmï (zie boven) ; cra/ii^, enz.,
elilandige, manigon, manigerun, fagin, faginoda, gijallin, fravilico
hatilina, hathilinon, athilarion; fallit, farit, tefarit, gangit, tigangit,
haldit, gihaldit, cnagit, canagit, lahit, scavit, slahit, gisclahit, spanit,
standit, uuitharduuait, uuahsit, heuualdit, forsachistu, hahhien, hah-
hiad, hahhiu. Oudnederfr. uuankilheide.
c) invloed van grondwoord of vormen met andere suffiks-
vokaal : Mazil, Mobilia, Atdlin, Atzüin, Ahhilin, Ahhiko, Adiko,
Dc enklitiese pronomina zyn in onze dialekten niet, zoals in \'t
Ohd., in staat, om, als ze onder de hoofdtoon van cen voorafgaand
woord vallen, umlaut te veroorzaken.
Aldiko, Aliko, Alikin, Attiko, Attika, Bavika, Fadiko, Vadiko,
Hacika, Hatziko, Lanziko, Lanzikin, Lancikin, Manniko, Man-
nikin, Waldiko, Waliko, Hazzika. Oudnederfr. fakinga, fastingon.
cl) invloed van gesynkopeerde vormen : gexmagit Stk, Gl.
5) konzonanten de palitalizaatsie tegenwerken:
A. /i-verbindingen.
Tn de ileliand-liandscliriften treft men nooit umlaut aan vau
a vóór . /i-verb., in de kleinere geschriften zelden: amhehta
Fkeck. H. naast Sahsiko, Sahssiko, Sahtinheni; alamehtigan
Credo; vuelmehtigan Ess. Gl,, gemehlidun Ess. Lind. Gl.;
Mehtild, enz. naast Mahthild, Hor. Corv.; tithurslechti (voor
-slehti) Mers. Gl. (naast Sassin, Dodenboek); euuidehsa Gl.
St. P. naast uuahsit; uuehsitajlun Pr. Gl. naast maldi {geni-
talia). Ook in de Oudnederfrankiese geschriften belennnerdeu
de /i-verbindingen de umlaut behalve in unniehtiga.
B. r en r-verbindingen
1) r: de vormen Freck. H. Jecmari, Jecmare, Jehnare,
Jukniare (naast Jekmere, enz.) kunnen niet anders a hebben
dan door invoed van de r (zie p. 16).
2) no: M. gigaruui 1662, 1685, gareuuea 1857, garuuuian
595, gigaruuuenne 4541, gigareuuid 4420, 4451, gegarimiit
1680, naast geriuuide 776, gereuuidun iïféd, gereuuidin 4248;
Ess. Gl. Mt. 16,4 Jarauui;
Pr. Gl. {vuipgegaridion 6®) naast uuiggigeri, gigeruuua;
Gl. St. P. gigaruuid 93\'\'.
3) rd: M. auuardean 1907, auuardien 1882, auuardiad 1645,
We bespreken hier natnurlik niet de vormen met r en r-verb.,
waar de bewaring van de a moet geweten worden aan analogie.
76
m
auuardid 2276, 2586, Mkks. Gl. xmrdianmi naast 12 vormen
met e vóór rd in M. auuerdian 4900, giherdid 1051, ferdi
2845, 3289, 3311, 3586, 3644, 4547, 4989, hinferdi 1038,
1351, herdislo 4965 en verscheidene vormen met e vóór rd
iu Thietm. Chron. en Mers. Dodenb. (vergel. Hugo Hartmann.
p. 7).
4) rh: umbitharbi M. 1728 naast umbiderhi, enz.
5) rg: humrgin M. 1089 naast huergin, huerigin.
We zien dus dat in M., Ess. Gl., Pr. Gl., Gl. St. P.,
Mers. Gl. en Freck. H. vormen met a vóór. r en r-verb.
naast vormen met e komen; by enige der a-vormen schynt
liet semi-vohalies karakter van voorafgaande lo invloed uitge-
oefend te hebben (vergel. Dodenb. : Wacilin, Walica, Walin,
TiiiET3f. Chron. : Wallislevo, Wallibizi, Wallibici, Wallibiki,
Hugo Hartmann p. 2); bij de andere kan alleen de r de
uml.aut verhinderd hebben
\') Van Heltkn. {Indogerm. Forsch. V. 348) is van oordeel, dat de
a in" umbitharbi moet verklaard worden uit de onbetoondheid van die
in "büharhi. waaruit Mnd. birve, berve (naast bederve, unbedcrve)\\ bij
vormen met e heeft dan een neventoon gelegen op oorspr. ä. Eveneens
verklaart hij de a in huuargin uit do onbetoondheid van die in {n)whuu-
urgin.
Schriftbeelden als bitharbi en unbitharbi, iohuuargin en huuargin kunnen
zeer zeker invloed op elkaar uitoefenen, maar noch bitharbi noch
iohuuargin komen in hetzelfde handschrift voor. Het schijnt ons zeer
onwaarschijnlik toe, dat iemand zo verschillend gesproken woorden als
iimbitharbi en bitharbi, iohuuargin en huuargin zou kunnen vermengen.
Spreekt bovendien de ontwikkeling in de jongere dialekten wel zeker
voor een betoning {n)whuuarginf
III. Chronologie. Karakter van iimlaiits-d
A. Chronologie.
In alle door ons onderzochte geschriften zien we de umlaut
regelmatig doorgevoerd, wanneer niet een of meer van d(;
vroeger genoemde belemmeringen aanwezig waren. Het oudste
Oudsaksiese geschrift is de Chkdo uit de 8® eeuw; hierin
komt de umlaut regelmatig voor.
We kunnen dus aannemen, dat de umlaut ± 750 in \'t
Oiuhaksies tot volle ontwikkeling gekomen was en we mogen,
met het oog op andere gelijktijdige ontwikkeling in beide
dialekten, voor \'t Oudnederfrankies ook dezelfde tijd aannemen.
Beschouwen Ave nu de umlaut in verband met andere taal-
verschijnselen, dan komen we tot de konkluzie, dat hij nioet
gekomen zyn:
a) nadat ë. vóór i of j van volgende sijllahe in i was oiierqe-
gaan; de i<^e<.a is eerst uit later tijd;
b) nadat het adverhiaal-komparatief-sufiks (-?\'«?) na lange sgllahe
weggevallen, was: bald, lang;
e) nadat de i-stammen met lange syllabe de i in nom. acc. sing.
verloren hadden: gast, anst;
78
(1) nadat de verbale stammen met korte syllabe, uitgaande op
p, t, k, d, l, benevens leggian, in \'t praeteritum en partic. praet.
hun i gesynkopeerd hadden: talda, gitald
e) vóórdat de adverbia met korte stamsyllabe de i van hun
komparatief-sußiks geapokopeerd hadden: bet;
f\') vóórdat de adjektieven in komparatief en superlatief hun i
gesynkopeei^d hadden: lengron, best;
g) vóórdat de praeterita met lange stamsyllabe hun i gesyn-
kopeerd hadden: gibelda, gibelduii, feldi, feldin, lieftun, helitun,
antkenda, antkendun, antkiendun, antkendi, senda, sendes,
sendi, sendin, sencta, giscerpta, uuenda, uuendin (maar sanda,
sandos, sandi, ualcta, gimalialda, uuarbta);
h) vóórdat de part. perf. hun i na lange \'syllabe idtgestoten
hadden: gikelcton, gimelta, gimeltas, gimelt, gimerkte, emerkta,
(bescenten), giscerptun.
In \'t Oudnederfrankies moet de umlaut gekomen zijn:
a) nadat de ë voor i of j van volgende syllabe in i was over-
gegaan. ;
b) nadat de i-stammen met lange syllabe hun i in. noih. acc.
sing. verloren hadden: anst;
c) nadat de i in de praeterita met lange en korte syllabe ge-
synkopeerd was (uitgezonderd kende 72,1G): kortsilbige: anbran-
ton, satta, gesatta, sattos, gesattos, taldon, langsilbige: becanda,
becandon, gebalbton, sanda, (santa), uuarliton.
Wanneer e bij deze praeterita voorkomt is deze overgenomen uit
de andere vormen van de verba.
79
Von Borries (Das erste Stadium des t-umlauts im Ger-
manischen p. 86) neemt als de tijd, waarin de overgang
van ë in i vóór volgende i of j in volle werking was, de
2°, 3® eeuw na Cur. aan. In de eeuwen, die daarop volgden,
is dus langzamerhand de kleuring van oorspr. s geschied.
1{. Karakter vun do unilauts-f^
Vroeger hebben we gezien, dat door volgende ? of / voor-
afgaande konzonant (of konzonanten) gekleurd werd. Deze
kleuring geschiedde natuurlijk na tedere vokaal, of hij e-, a-,
O- of it-karakter had. Nadat de konzonant palataal gekleurd
was, k-\\vani de voorafgaande klank onder zijn invloed. Het
eerst openbaarde zich die invloed natuurlik bij de vokaal,
waarvan de kleur het meest de zijne nabijkwam, de ë die in
i overging.
Toen de verandering van ë en i niet meer aktief was, ver-
anderde de inmiddels ae gekleurde a in ë (wijde e) eu niet
eerder geschiedde dit, anders zou de umlaut vau a zich slechts
als i moeten vertonen.
Er was dus een tijd, dat twee ë\'s zich in onze dialekten
naast elkaar bevonden: oorspr. ë en ë ontstaan uit a (è^).
ë evenwel werd niet gevolgd door palatale konzonant, terwijl
ë^ nog altijd onder palatale invloed stond; dus bleef ë haar
karakter bewaren, terwijl ë"^ haar artikulaatsie verengde door
invloed van volgende palataal.
In \'t Middelh. wordt in \'t rijm duidelik ë van umlauts-t;
-ocr page 92-80
ondersclieiden ^); oolc in \'t tegenwoordig Nederduits hebben
vele dialekten strenge scheiding 2).
De grafiese wisseling van a en e in een zelfde geschrift en
dialekt: Jekmere — Jekviari, gigaruid — geriuuide, umbitliarhi —
umhiderhi, huuargin — huuen^gin, Sahsiko — ambehta, Mahthild —
Mehtldlt, mahti — uuehsitaflun wijst er evenwel op, dat er voor
sommige konzonanten een e met meer wijde artikulaatsie moet
bestaan hebben, waarvan de klank zo dicht die van de a
naderde, dat een schrijving a voor e mogelik was. We gaan
dan ook niet met van Hkltkx mede, wanneer, hij meent dat
de e vf^ór r-verbindingen uit «de Vorlage» is overgenomen,
de a het dialekt van M. eigen is. De e vóór r in M. stelde
waarschijnlik een zeer wijde e-klank voor die de a nabijkwam,
zoodat nu eens a dan weer e mogelik was.
De h en r hebben met hun donker timbre oorspronkelik
de umlaut tegengehouden; de //-verbindingen hebben meest
die belemmerende kracht bewaard, de r en haar verbindingen
die langzamerhand opgegeven. De r heeft nog in vele Neder-
duitse dialekten van nu een wijde umlauts-e vóór zich
\') Fuanck. Z. f. d. Alt. XXV. 218 v. v., lcick. Beitr. XI. 492.
naar mijn mening is er wel wat te veel gegeneralizeerd; een onderzoek
naar de aard der konzonanten, wanneer ëwü met umlauts-e rijmt, zou w.aar-
schijnlik leren, dat voor zekere kozonanten umlauts-e de waarde had van ï\'.
Holïhausbn. Beitr. XIII. 370. Een nauwkeurig onderzoek naar
de waarde van de beide e\'s in \'t MiddelnederL, Middelnederd. en in de
jongere dialekten is noodzakelik. Lübben is voor \'t Midddelnederd.
geheel onvertrouwbaar en Fiianck of van Helten voor \'t Middelnederl.
niet volledig genoeg.
Braune. Beitr. IV. 544 v. v., Paul. Beitr. VI. 178.
") Holthausen. Beitr. XIII. 370.
-ocr page 93-I
• i
TWEEDE AFDELING. I
De umlaut van andere klanken.
-ocr page 94-m
dl u
Zoals we vroeger ojigemerkt hebben, moest tle konzonant
gepalatalizeerfl worden, onverschillig welke klank voorafging.
Do ë was de klank, die het eerst de inwerking van pala-
tale konzonant onderging, daar deze weinig tegenwerking
bood; daarna de indifferente a.
Wanneer we nu zien in \'t Middelnederd. en Middelhoofd.
en de jongere Nederduitse dialekten, dat de andere vokalen ook
umlaut ondergaan hebben, dan kunnen we niet anders dan
die umlaut terugbrengen tot een tyd toen de konzonanten
nog liun palataal karakter hadden, toen de umlauts-wet nog
volkomen aktief was.
Om de verandering van ë en a Aveertegeven, hadden do
schrijvers grafiese tekens: i en e; niet alzo voor die van de
andere klanken. Indien Ave de umlaut van deze andere klan-
ken dan niet in onze geschriften zien weergegeven, dan moet
de oorzaak hiervan zijn niet, dat de Westgerm. klanken in \'t
Oiulsaksies en Oudnederfrankies vóór palatale Ivonzonant on-
veranderd bleven, maar dat de toenmalige orthografie in ge-
breke bleef.
Pogingen van meer juiste grafiese weergeving zou men
kunnen zien in enige vormen:
Oudsaksies.
1. u: haruuirdig M. 2033, 4.507, andnuirdi 0.4040(0.1759
verbeterd), firiston 0. 4874, miirff-i 0. 835, mdrthi C. 3936,
gifrimid C. 43 drihtnes 0. 264.
84
haruidrdUj epitlieton van Petrus, zal wel ontstaan zijn uit
baviuiurdig (loor invloed van uidrdig; anduidrdi kan de i te
danken liebben aan voorafgaande idis en volgende ni, uuirc^i
aan voorafgaande gio giharanero, auirthi aan voorafgaande ni\',
gifriridd behoeft niet bij fruirimian gebracht te worden, maar
behoort veeleer bij /ranmwn; JnViines blijft alzo het enige voor-
beeld, dat een onbetwistbare i in plaats van u heeft.
Wanneer we nu gitldsrnod 0. 5647 vinden, dat wel, volgens •
Wackehnagel, verschreven zal zijn voor githrusmod, waar
geen i kon werken, en wanneer we soms u aantreffen, waar
we i zouden verwachten: hiddi C. 5043, furinumrc C. 743,
anunnan M. 1670, dan heb ik de moed niet om in bovenge-
noemde vormen pogingen te zien van meer juiste grafiese
weergeving.
tldoren Ess. H. 150\'\', door Heyne als voorbeeld voor
umlaut van u aangevoerd, is een zeer twyfelachtige vorm.
2. d: kon ontstaan zyn 1) uit an, 2) door samentrekking,
3) uit Westgerm. « (wijde ê).
A) a\' en d"^. Van de grafiese weergeving van de umlaut
van d^ en d^ treffen we in onze geschriften geen voorbeelden
aan, behalve ehtin M. 3845, dat men aanneemt ontstaan te
zijn uit y^anlitin. Bij de umlaut van S hebben we gezien, dat
in de HELiANii-hs. umlaut vóór /i-verbinding, noch vóór i van de
optatief voorkomt; wanneer we nu verder zien, dat in \'t
Oudnederfrankies, waarin slechts éénmaal vóór ht e <« voor-
GALLiif:. Feestbundel de Vries p. 15.
M. Heyne. Kleine altsilchsische und iiltniederfrilnkische Gnun-
nuitik p. 10.
85
komt, nooit umlaut van (P en d-, dit werkwoord meest e
heeft: e/itifi 70,11, e/don Gl. 235, 236, e/dmdon Gl. 231,ehtidon
68,27 en slechts éunmaal a: ahtidon Gl. 10, dan begin ik
te twijfelen aan de juistheid van de afleiding ahtian < anhtjan,
waartoe men gekomen is door de h en dc betekenis vau \'t
woord.
B) d^. Beuagukl {Grundr. 563) neemt aan, dat in M, d^
(ontstaan uit ^t) door volgende i umlaut heeft ondergaan;
Kögei. {Indogerm. Forsch. 111. 285) is van dezelfde mening.
In M. nu zijn 7 vormen, waarin e staat vóór volgende i:
bedi 2152, farletid 3322, merlaro 3159, sehan 2389, geuuedca
1665, geuuedie 4100, hicnegan 1310, merean 867; in 0. zijn
3 vormen: godsprekea 565, hiknegan 1310, merean 867; in V.
1 vorm: hiknegan 1310.
In M. evenwel treffen wc 15 vormen met e aan, waar geen
i invloed kon uitoefenen: andreden 3495, landmegun 3814,
uueg 2944, uiiepanherand 2779, uureka 3246, ger 449, gertalo
786, gevtalu 4148, gertale 2728, gere 2\\1, geres gernnl32,
gero 843, 3SII, hedi 2152; in C. zijn 3 vormen:1227,
lesun 810, herim 2182.
In de andere handschriften zien we 2 zekere vormen met
e gevolgd door i: geuuede Pii. Gl. 62", isuese Verg. Gl. 117"
en 9 vormen, waar i invloed uitgeoefend kan hebben: drenan
Verg. Gl. 11", drenon Verg. Gl. 92" (vergel. drani, nom.
plur. Str. Gl. en drana, nom. sing. Verg. Gl. 12"), kiesos
Het is mij niet duidolik hoe Koe kl in andreden niet anders da n
een /-praes. kan zieu wegens andredandi Gl. Lips.
*) Uc eigennamen nemen we hier niet hij.
86
Fueck. H (M) 123, 547, 552, kiesas (KJ 226, kieso (MJ 359,
kieseuath Buuss. Pr. Gl. 3\'\'.
Daarentegen hebben we 13 vormen waar ê voorkomt, niet
ontstaan door invloed van volgende i: ger Freck. H. 358,
geres Freck. H. 237, 282, gera Freck H. 473 Beda 15, redun
Ess. Gl. Joh. 11,47, ungimelademii, Verg. Gl. 185", Gl.
St. P. 62", appulgre Verg. Gl. iletene Mers. Gl. ; hedi
Beda 3, geji Beda 5, en suueslic Par. Pr. Gl. 155\'» moeten
natuurlik ook hierby gebracht, daar de optatief-z en -lic in
\'t Oudsaksies nooit umlaut bewerkten.
Waar zo de verhouding is in onze geschriften (M. 6 ê... A,
C. 3 é....i; M. 15 ê vóór andere vokaal, C. 3 e vóór andere
vokaal; kleinere geschriften: 2 zekere ê....i en 9 onzekere
ê.. . .i, 13 ê vóór andere vokaal) daar gaat het niet aan deze
e, gevolgd door i, optevatten als Mnd. Mhd. ê uit a. Te veel
voorbeelden voor ê gevolgd door niet-umlaut-bewerkende vokaal
zyn er, om te denken dat ê... .i door umlaut zou zyn ont-
staan: Westgerm. w is in H Oudsaksies, evenals in andere West-
germ. dialekten in d overgegaan; enkele vormen met ê zijn archaïs-
men, waaro7ider enige met volgende i.
3. ó: temig C. 2489, frekni C. 1230, hetien M. 1364, atue-
meas Gen. 66.
■ iJ.
.11
■\'3
; 3
1
De mogelikheid bestaat dat temig verschreven is door invloed
van volgende treima, dat frekni, volgens Sievers ontstaan
is door onwillekeurige vermenging van feknean en frohiean,
daar de betekenis van \'feknean op deze plaats wel de juiste
zijn zal; dat hetien ontstaan is door invloed van betara uit
Sievers. Z. f. d. Alt. XIX. 65.
-ocr page 99-87
het tweede halfvers. De ue geeft misschien umlaut van o aan
of staat voor iio door verschrgving. \'
4. u: jisid C. 2352, suüiuuat C. 1723 (V).
5. aw: De vormen met oorspronkelike aw gevolgd door i heb
ik opgenoemd bij de umlaut van a. De bewering van Kögel
dat streidun zich zou aansluiten bij een inünitief ^straicjan,
dus de e zou zijn ê < o, heeft mij niet overtuigd. Veel liever
sluit ik me aan bij hetgeen hij vroeger gezegd heeft dat
streidun teruggaat op een vorm ^strmvidun; de vorm siroi-
dnn in 0. sluit zich dan aan bij \\straujan. Ik zie de nood-
zakelikheid niet in, waarom Ohd. frewita een andere oorsprong
moet gehad hebben dan Ouds. streidun, gene met <?, deze met e.
Oudnederfrankies.
1. ti: diuri Gl, 214, loirte Gl. 1032, gemiUtte Gl. 523. Of
het schrijffouten zijn, of dat men er pogingen iu moet zien
van meer juiste grafiese weergeving, is niet uittemaken.
2. d: d^ (vergel. evenwel ehtin, enz.) en d\'^ hebben geen
umlaut ondergaan.
Vele voorbeelden hebben we voor ê {WcMgerm. (e) vóór
volgende i: deda (in plaats van dedi) 03,10, anredit Gl. 34,
ginekeda 54, hesete 73,2, geci 59,0, uuedan Gl. 1074, geuuede
Gl. 471; verder de optatief-vormen: spreke 54,13 en hehelin 0.3,0.
Voor ê vóór andere vokaal hebben we slechts: andredandi
Gl. 25.
\') Indogerm. Forsch. III. 287.
\'\') Beilr. IX. 533 v. v.
Men ziet dus ê vóór i komt zeer talrykvoor; ik vat ecliter,
evenals voor \'t Oudsaks., deze ê op als een archaïsme en niet
als een klank door umlaut ontstaan.
3. 6: neruoiki Gl. 704, hoigedon 50,7, oigi Gl. 725. Of liet
schrijffouten zijn is hier ook natuurlik niet uitteniaken.
Rezultaat:
We komen dus tot de slotsom, dat men in geen geval met
zekerheid zeggen kan, dat er in Oudsaksiese geschriften vormen
voorkomen, waarin de umlaut van een audere klank dan a
grafies weergegeven wordt; enkele woorden kunnen wellicht
wijzen op umlaut van u: haruuirdig, anduuirdi, firiston, uuirchi,
uuirthi, dnhtnes, van d uit an\\ ehtin, van d: temig,frekni,hetien,
atuemeas, van ü: Jisid, suiliuuat.
Ook voor de Oudnederfrankiese geschriften kan men geen
zekere vormen geven met grafies weergegeven umlaut buiten
die van 5; umlaut (V) van u: diuri, wirte, geuuillilte, van y;
neruoiki, hoigedon, oigi.
STELLINGEN
-ocr page 102-.......
■ -1
ï - T ► - ^ \' >
I ■ -:■
r..
i
-ocr page 103-Uet gebruik van de uitdrukking „open" cn „gesloten
klinker" is in graniniatiese werken aftekeuren.
Waarschijnlik onjuist is Zimsier\'s mening (Kuhn\'s Z.
f. vergl. Spraehf. XXX. .310, 211), dat Kelties tir en
Latijns terra teruggaan op een grondvorm y-ierso.
Zonder genoegzame grond heeft men aangenomen, dat
(Ie overgang van Oudnederlandse it, in Nederlandse if
onder Keltiese invloed zou geschied zijn.
De bewering van F. Stark (Die Kosenamen der Ger-
manen p. 10): „die einfachen, einstämmigen Namen shid
Verkürzungen der zusammengesetzten," is onaannenielik.
Waarom .v explozief niet, andere konzonant wel
niet s en «-verbinding allitereert, is phoneties verklaarbaar.
Socin verandert ten onrechte (Beowulf, v. 1201) fealh
in Jleah.
Bij het uitgeven van handschriften moeten geen per-
soonlike opinies van de uitgever in de tekst veranderingen
aanbrengen.
w
])c bezwaren door R. Fuuin (Etudes archéologiques, lin-
guistiques et historiques déd. n Dr. C. LEEi\\rANs p. 285)
tegen de etymologie Holland < Holtland aangevoerd, zijn
niet gewichtig genoeg om deze te verwerpen.
IX.
Etymologie is alleen dan in een spelling-systeem te
verdedigen, wanneer dit daardoor geniakkeliker wordt.
Behalve in de open lucht geschiedde de vertoning van
de werelds-dramatiese stukken (abele speleli en sottei-nien)
zonder twijfel (Dr. J. te Winkei,. Gesoh. der Nederl.
letterk. p. 529) in huis; de vrouwenrollen werden waar-
schijnlik soms door vrouwen-zelf gcs])eeld.
De veranderingen door Hooft later in de rhytlnnus
vun zijn vroeger-gedicht vers gebracht, hebben dikwels de
artistieke waarde ervan verminderd.
In een wetenschappelik-historiese geschiedenis van een
letterkundig tijdvak zijn snbjektief- en algemeen-aesthetiese
beschouwingen niet op hun plaats.
De Nieuwe Gids was een protest tegen de konventsie,
niet een negaatsie van het vroegere.
Men mag reeds voor de 9\'\' eeuw het voorkomen van
het zegel in privaat-oorkonden aannemen.
Dc bewering van Dr. D. C. Nt.tiiopf (Staatkundige
geschiedenis van Nederland p. 314), dat men de besluiten
der Statenvergadering van Juli 1572 niet on-revolutionair
kan noemen, is niet te verdedigen.
Zolang aan onze universiteiten de Aardrijkskunde niet
naast de andere wetenschappelike vakken wordt gedoceerd,
is het ten nadele voor het onderwijs en onbillik tegenover
anderen, dat aan Doctoren in de Nederlandse letterkunde
het „jus docendi" daarin verleend wordt.
.... .. ji . -"ïln ■■■Vi.T;-\'"*\'\'?
wm
MSm
ÄL
îi^ti\'éfi-fi- ■
g
M:-
igi.A
^ ^ T I\'?
i
-ocr page 111-IP®
mt-
■ >m
^
im^s
-ocr page 112-I,