-ocr page 1-
HET KERSPEL
LOENERSLOOT
DOOR
L. J. VAN DER HEIJDEN,
Kap.
UTRECHT,
ELECTR. DRUKKERIJ „HET CENTRUM"
I9\'3-
-ocr page 2-
Al/H tf?g^
H. oct
2345\'
r
-ocr page 3-
-ocr page 4-
BIBLIOTHEEK UNIVERSITEIT UTRECHT
A06000029736364B
2973 636 4
-ocr page 5-
HET KERSPEL
LOENERSLOOT.
Het tegenwoordig Kerspel Loenersloot
bestond vóór de Hervorming uit meer-
dere parochies met eigen kerk of
kapel, nl. Loenen, Vreeland,J) Loenersloot
en Baambrugge. *) Toen door de hervorming
den katholieken hunne kerkgebouwen ont-
nomen waren, werd hun, na langen tijd van
kerk en eigen herder verweesd te zijn, een
parochiekerk op Slootdijk, het middelpunt
van bovengenoemde plaatsen, gesticht.
Loenen mag roemen op het voorrecht
reeds vroegtijdig het christendom te hebben
ontvangen. De H. Willibrordus, die van
Engeland de Noordzee was overgestoken
naar deze lage gewesten, landde niet ver
van Katwijk en trok vandaar in 691 langs
den Rijn naar Utrecht. Daar bouwde hij
een kerk en maakte deze stad tot het
middelpunt, van waaruit het katholiek ge-
loof over noordelijk Nederland verbreid
werd. Hoewel niet met zekerheid mogen
we toch met groote waarschijnlijkheid
aannemen, dat hij of zijne medehelpers
deze streken zal bezocht hebben, Hiervoor
mag eenigszins pleiten, dat de graven van
Niftarluke, in welke grcnsgouw Loenen
gelegen was, advocaten waren van Sint
Willibrord.s) Zoo was graaf Erkenfried het
omstreeks 725 van St. Willibrord,3) graaf
Folbert omstreeks 924 van bisschop Balde-
rik.4) Deze advocaten traden op als scheids-
rechters, wanneer er tusschen de bisschop
pen en onderhoorige leckcn geschillen ont-
1) Over de Kerspelen Vreeland en Baambrugge
zie mijne opstellen in Aren. Aartsb. Utr. XXXIX,
166; 250.
=) W. Moll. Kerkgesch. v. Nederl. I, 228, 303
3)  Heda. 31
4)  Matthaei. De Nobilitate 524.
i ÖIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT.
-ocr page 6-
stonden over grondeigendommen en andere
bezittingen.
Bestonden er naar deze nog woeste stre-
ken geen wegen of heerbanen, toch voerde
een natuurlijke waterweg hierheen, n.1. de
Vecht. Deze oude rivier wordt reeds be-
sproken in de 9de eeuw, wanneer de H.
Ludgerus in zijn leven van den H. Grego-
rius zegt, dat de H. Bonefacius gedurende
drie jaren voornamelijk werkzaam was in
de omstreken van Utrecht en langs de
Vecht i Met name wordt door den H. Ludger
„Attingohem2) aan den stroom de Vecht"
genoemd. De oude naam van de Vecht
was Petha en in oorkonden van 053 heet
zij nu eens een Peth, dan weer Fecht. Zij
was een belangrijke waterweg en is dit in
latere dagen lang gebleven, waarlangs de
handel tusschen Utrecht en Friesland en
de Noordelijke landen door het meer Flevo
(Zuiderzee) werd gedreven ">
In de „Utrechtsche Volksalmanak" *) vin-
den we een reisbeschrijving — echt of
verdicht? — van een missiereis, welke een
zekere broeder Harmarkerus van Keulen in de
9de eeuw maakte. Hij beschrijft dit oord als
zeer vruchtbaar, en dat schoone weiden zich
aan de boorden van de Vecht uitstrekten.
Reeds in de I0de eeuw werden deze
goederen aan de St. Maartenskerk te Utrecht
geschonken Koning Otto l schonk 21 April
958 het goed van graaf Hatto en de domein-
\') Ludgeri Vita S. Gregorii Ep. Traj. Cap.
I in de Acta SS. Boll 25 Aug. ; J. Cv. d.Loos,
Gesch. v. Amstelland 20.
J) Naar alle waaischynhjkheid is dit de zoo-
gennaiiide „Proostdij of Achttienhoeven op de
Vecht weleer tusschen Maarssen en Utrecht ge-
legen en wel te onderscheiden van Achttienhoven
by Westbioek. H. J. van Spanje, Leven van den
H. Bonefacius. blz. 63.
*i .1. J de Geer Bydr. t. d. gesch. en oudh.
v. Utrecht; v. Asch v. Wjjck, Geschiedk. Be-
schouwing v. h. oude Handelsverkeer der stad
Utrecht; G. Acker Strating, Aloude Staat I, 207.
*) Jaarg. 1846.
2
-ocr page 7-
goederen langs de Vecht, i) Deze schen-
kingen werden volgens het recht en gebruik
dier dagen bevestigd door Otto II in 975 2),
door Hendrik IV \'2 Mei\'1076»), door Fre-
derik I in 1171 4i
Op 29 Maart 1230 bekrachtigt Rome de
schenking aan het Servaasklooster van een
huis bij Loenen door Werenboldus, deken van
Utrecht gedaan.6) In de lijst van goederen
aan de Utrechtsche Kerk vóór 690 ge-
schonken staat, dat van het dorp Loenersloot
twee derden behoort van St. Maarten.a).
Dat er in de tweede helft der 13de eeuw
te Loenen een bloeiende parochie bestond
mag hieruit blijken, dat in 1274 op de
lijst der tienden — welke ingevolge de
besluiten der Kerkvergadering van Lyon
ten dienste van het H Land werden ge-
heven van alle geestelijke inkomsten —
vermeld staat: Loenen, Capellanus7; de Loe-
nen XXIX S. Holl., Persona de Loenen \'3
S. Holl. XV S. Holl. cruss.; in het derde
termijn: Lonreslote XV 1 Holl, cruss.; in
het vierde termijn: Loenresloot XII \'/s S.
Holl., Persona de Loenen XIV S. Holl. »)
Beneficiën, welke aan hunne bezitters jaar-
lijks niet meer opbrachten dan 7 ponden
van Tours werden als arm beschouwd en
bleven vrij van dezen tiend.
Het oudste gedenkteeken van het Room-
sche geloof te Loenen is de oude St. Ludge-
\') v. d. Bergh, Oork.boek v. Holl. en Zeel. I,
no. 32; Sloet, Oork.boek 1, 93 ; v. Mieris I, 44;
Heda 84, 86—87.
2) v. d. Bergh, Oork.boek I, no. 50,
») v. Mieris, Gr. Charterb. I, 68.
4) Liber donationum v, h. tweede cartularium.
Hist. Gen. 1892, blz. 98.
6)  Buil. Traj. no. 124.
8) de Geer, l.c. 350.
7)  Cappellanus en persona hebben volgens Du
Cange Glossarium mediae et infamae
Latinitatis verschillende beteekenissen. Capel-
lanus beteekent o.a. aan het hoofd staan van een
kapel; persona beteekent meermalen pastoor.
»j Hist Gen. Kronyk. 1857, blz. 176 vlg.
3
-ocr page 8-
ruskerk, thans in het bezit der protestanten.
Deze kerk mogen we noemen een der
schoonste van geheel den omtrek. Vooral
den toren in zijn rijzige vorm en eenvoudige
lijnen geeft blijk van den hoogen schoon-
heidszin van zijn bouwmeester. Hij is tot
aan den kop der haan 212 voet hoog.
De kerk dateert ongeveer uit het einde
• der 13de eeuw. Melis van Amstel van
Mijnden, die door aankoop in 143G heer
werd van Cronenburch en Loenen, zegt in
■1417, dat de kerk is gewijd geworden „in
die eere Goids ende Marie zijnen lieve
moeder ende in die eere van Sinte Lugerus".
Op 10 Maart 1464 is zij door bisschop
David van Bourgondie verheven tot den
titel van eene Ecclesiastike benefice en is
de discreete Jacob Peeter Posschen Soone
als priester geconfirmeerd.l In 1518 wer-
den er aanzienlijke verbeteringe aange-
bracht.
Het priesterkoor is van bijzondere schoon*
heid; speels doch streng welven do lijnen
omhoog, om saam te komen in een sluit-
steen, waarin de buste van St Ludgerus
kunstig is uitgehouwen. Deze beeltenis is
niet de oorspronkelijke, daar het koor in
1693 is ingestort. Voor dien tijd was er
een meer uitgebreide afbeelding, gemaakt
in 1540 door meester Pieter Willcmsz. van
Utrecht, waarvan waarschijnlijk de „Chris-
tuskop" in de tweede sluitsteen nog aan-
wezig is. Het koor is gebouwd uit tufsteen,
terwijl het schip, de kruisarmen en toren
uit baksteen, afgewisseld door zandsteenen
banden, is opgetrokken. „De kerk is in het
geheel 5C treden lang, te weten den Buzck
20, bet Kruys en het Choor 18 treden; de
breedte van haren Buxck 20, die van het
Kruys 32 en van het Choor 12 treden. Zij
is rondom met zware dommers, welke de
Muuren sterken omzet. Een na de oude
Timmerkonst gemaakte kap is gevestigd
*) J. A. F. Backer, Iets over het Bestuur van
Loenen, blz. 4.
4
-ocr page 9-
op hare muuren, die zeer netjes metLoyen
overdekt is. Deeso kap werd binnon onder-
steund door 10 Pylaaren, opgehaald na de
Toscaansche Bouworden". lj
Niets in deze kerk herinnert ons nog aan
hare oorspronkelijke bestemming. Al wat
de diepe godsdienstzin der vaderen daar
bijeenbracht, om do kerk te maken tot een
luisterrijke woonplaats des Heeren. is er
uit verdwenen. Een luister van middel-
eeuwsche kunst zal ook hier ontplooid zijn.
Van de kleurrijk gebrandde glazen, waardoor
het licht zoo stemmingsvol wijding gaf aan
het thans te hel verlicht gebouw, is niet
één meer over. In 1759 was er nog een
gebrand venster, want de goheymschrijver
(blz. 175) verhaalt: „Do schilderijen in de
glazen zijn genoegzaam uit haar eerste
schoonheid geraakt; alleen ziet men nog
bijna volkomen het wapen der stad Utrecht
aan het oosteynde der kerk."
Acht altaren sierden deze kerk, waaraan
aan elk een vicarie verbonden was tor eere
van : Onze Lieve Vrouw, St. Joris, H. Blasius,
St. Antonius, St. Anna, St. Catharina, H.
Cornelis en St. Ludgerus, die tevens patroon
was van Loenen en haar kerk.
Aan voorbije glorie van Loenen \'s ridder-
schap herinneren nog de kleurrijke wapen-
borden, gehangen tegen kaal bepleisterde
muren. De meeste daarvan dragen de namen
en wapens van hen tot wier herinnering
ze zijn opgehangen. Van een viertal is zulks
niet het geval. Zoo draagt het derde rouw-
bord in het westelijk ruim der kerk geen
naam, maar wel de wapens en sterfdatum :
O. 19 Martii 1676. De wapens wijzen uit
dat het werd opgehangen ter memorie van :
Elisabeth Anna van Wassenaar van War-
mond, stiftsjuffer van Bergen in Hene-
gouwen, gemalin van Anthony van Lynden,
Heer van Cronenburgh, Loenen, Mynden,
Loosdrecht, Loenderveen.Muydevelt, Teckop
*) Geheymschryver van Staet en Kercke blz. 158.
5
-ocr page 10-
en Grunsfoort. Boven de galerij zien we
een rouwbord met wapen en sterftedatum:
Obiit XII November MDOCXIII. Het her-
innert aan: Adriaen Wittert van der Aa,
Heer van Cronenburgh Loenen Klincker-
land, in Grijsoord en Viaardingerambacht.
Aan de Oostzijde hangen twee borden met
de data: 28 Octob. 1084 en 17 Juni 1685.
Zij wijzen op Frans en Blbert van Lynden,
jong gestorven zonen uit het tweede huwe-
lijk van Anthony van Lynden met Cornelia
Anna van Issendoorn a Blois, gesloten 17
Mei 1681.
Een steenen doopvont, bij Loenen uit de
Vecht opgehaald, en waarschijnlijk gehoord
hebbend aan de Loenensche kerk is in
eigendom van den Heer Ameschot, in wiens
tuin het geplaatst is. Het is een acht-
hoekigo kom, welke rand met gothische
motieven is versierd. De uitstekende enge-
lenkopjes zijn afgehouwen.
Nog iets merkwaardigs rest er te ver-
melden over den schoonen toren. Dit
monument van oude bouwkunst werd met
ondergang bedreigd, toen op Hemelvaarts-
dag 10 Mei 1714 de bliksem in den toren
sloeg. Dat de schade aanmerkelijk was.
blijkt uit de onkosten, want de herstelling
eischte de som van ruim 27.537 gulden. l)
Weinige jaren later, in 1747 dreigde hem
hem een grooter ramp; hij week door ver-
rotting van de toppen der palen, elf voeten
van zijn middelpunt af, en wel naar het
westen, en dreigde weldra om te vallen.!)
Voorname torenbouwers, van heinde en
verre ontboden, konden of wilden den toren
l) Zie J. W. Verburgt, Ds. te Nigtevecht, die
in de „Kerkbode voor de Vechtstreek" (1ste Jaarg.
no. 51—2de Jaarg. no. 37) schreef: Geschiedk.
Aanteekeningen op de kerkelyke en plaatselijke
geschiedenis van Loenen en Nieuwersluis.
*) Aldus wordt het verhaalt — hoe ongeloovelyk
het ook moge klinke —in „De Navorscher"\'I, 161.
e.
-ocr page 11-
niet recht zetten, tenzij hun daarvoor eenige
duizende guldens werden betaald. Wien
men echter in den vreemde zocht, was
nabij. Nadat alle bouwmeesters gehoord
waren, kwam Gerrit van der Paauw, mr.
timmerman te Loenen, en zette den voor-
over kijkenden toren voor eenige honderden
guldens zeer spoedig weder regt. leder
verwonderde zich nu over Paauw\'s kunde,
en men maakte daarop zelfs eer- en lof-
dichten. Een daarvan luidt:
Dees Tooien wel gebouwt,
Praalt boven vele dorpen,
In hoogte, sterkte en schoon ;
Is nogthans onderworpen,
Gelijk als alle ding,
Die mettertijd vergaan.
Zyn grondslag was verrot
En kond\' niet langer staan,
Was uit zijn middelpunt.
Ruyin ellef voet geweken,
Bragt vreese aan den mensch.
Door huysen te verbreken;
Den Hemel dit voorziet.
Geeft middel aan de hand,
Zend Gerrit van der Paauw,
Die brengt hem weer tot stand;
Die zet hem als voorheen,
Regt op zyn oude palen,
In alles wel bezorgt,
Dat hij niet ligt zal dalen,
Die eer komt van der Paauw,
Maar vaderlijk bezorg
Aan Zyn Hoog Edelheid
Den Heer van Kroonenburg.
Een overlevering, welke vrij algemeen
in- en nabij Loenen wordt verteld, zegt,
dat Gerrit van der Paauw op de volgende
wijze zoude zijn te werk gegaan: Hij
teekende boven het fundament van den
toren een wigvormig gedeelte af, zoodanig
van vorm en afmetingen, dat, wanneer dit
gedeelte er uit ware genomen en het daar-
boven staande deel van den toren over de
vlakke hoekslijn ware gedraaid en dus de
twee vlakken der wig op elkander waren
gekomen, de toren wederom geheel regt
i
-ocr page 12-
zoude staan. Toen deze zorgvuldig bere-
kende wigvorm geteekend was, hakte van
der Paauw bij kleine stukken deze wig
weg, maar vulde ze terstond aan met harde
turven. Toen dit alles gereed was, stak
hij de turven in brand, zorgde, voor gelijk-
matig aanblijven en liet ze zachtjes aan
geheel verkolen, waardoor de toren onmerk-
baar en dus zonder schok, die juist moest
vermeden worden, weder zuiver recht kwam
te staan.
In het begin der vorige eeuw begon de
toren wederom te verzakken naar het wes-
ten, en die verzakking was in 1826 zoodanig
toegenomen, dat het gemeentebestuur daar-
van kennis gaf aan de Gedeputeerde Staten
van Utrecht, die gelastten, dat er een be-
hoorlijk onderzoek naar de oorzaak zoude
worden ingesteld.*) Dien tengevolge ont-
dekte men, door eene opgraving aan den
toren aan de westzijde ter diepte van slechts
een el en 80 duimen beneden den beganen
grond, dat deze toren, op dicht naast el-
kaar geheide palen rustte, wier boveneinde
alle vergaan waren, zonder dat men fun-
deeringplanken of kespen vond.
Toen werd, onder toezicht van den pro-
vincialen opzichter II. Lit en den timmerman
C. Terloop, beiden te Utrecht woonachtig,
de toren aan die westzijde gestut, en werd
de uitgraving 70 duimen dieper dan de
koppen der palen, alzoo op 20 ellen diepte
gebracht en die grond door uitboring tot
op 5 a 6 ellen diepte, onderzocht; doorgaande
werd die zoo stijf, goed, vast en voldoende
gevonden, dat men tot het besluit kwam,
de slechte einden der palen af te hakken,
en onder het muurwerk, naar twee ver-
schillende zijden 10 eiken balken aan te
brengen, op welke dat werk toen weder
goed werd op- en ondermetseld. Vervolgens
metselde men aan de \\Vest- en Zuidzijde
van den toren zoogenaamde beeren of
i) De Navorscher I, 267.
8
-ocr page 13-
draagmuren, op verschillende hoogten in
het oude muurwerk bevestigd. Die draag-
muren rusten op eiken palen van 10 duimen,
ter diepte van 2 ellen en 50 duimen onder-
en ter hoogte van 1 el 25 duimen boven
den beganeu grond, alles van moppen en
grijze klinkers en in sterke speciën bewerkt.
Toen deze draagmuur gereed was. begreep
men, dat de toren aan die zijden voor vallen
bewaard was en dat men beproeven konde,
hem zooveel mogelijk recht te zetten. Alstoen
heeft men aan do binnenzijden in de kerk
opgegraven, de slechte palen afgehakt, den
toren van de kerk losgemaakt en onder-
vangen.
Door het luiden der klok poogde men
daarna het geheele gevaarte in beweging
te brengen, doch dit gelukte niet en de wig-
gen, waarop men den toren aan de binnen-
zijde gevangen had, bleven los, totdat men
op een morgen zeer vroegtijdig ontdekte,
dat in den nacht, die wiggen vaster waren
geworden, als wanneer men door ze gestadig
te lossen, den toren zoover over en te regt
gebracht heeft, als die heden ten dage
staat, zijnde men hiertoe nog geenerhanae
nieuwe verzakking ontwaar geworden, terwijl
de toren bij den aanvang van het werk
A° 1827 niet minder dan ï el overhing.
Van de pastoors en priesters, die Loenen
bedienden, kortom van geheel het kerkelijk
leven vóór de hervorming, is door de ge-
schieilenis zeer weinig bewaard gebleven.
Uit de „Informatie"1) gehouden in 1514
blijkt, dat er in dat jaar in het kerspel
Loenen 500 communicanten zijn, en dat er
op dat oogenblik geen priester is. Van de
500 morgen dat Loenen groot is, belmoren
er 38 morgen aan de geestelijkheid. Tevens
zien wij uit dit verslag, dat Loenersloot
reeds onder het kerspel Loenen behoorde.
Op de bibliotheek van het Seminarie Cu-
lemborg berust nog een boekje van 39
\\ !) Informacie up de staet enz. uitg. door de
maatsch. der Nederl. Letterkunde Leiden 1866.
9
-ocr page 14-
bladzijden, hetwelk tot titel voert „Gifte van
Landerijen aan de kerke van Loenen." Het
bevat het bezit en beheer der landerijen
van 1513 tot 1574. Het is niet het oor-
spronkelijke maar een copie in 17 eeuwsch
schrift.
Op het museum „Sypestein" te Nieuw
Loosdrecht is nog aanwezig een brief van
erfpacht van 1519 aan de kerk van Loenen,
met afhangend zegel in groene was van
Christoffel van Mijnden. Daaruit blijkt, dat
kerkmeesters zijn Claas Melisz. en Jan die
bastert van der A; Schout: Christoffel,
bastert van Mijnden. De erfpacht werd ge-
schonken door Vrouwe Joest van Zweeten,
huisvrou van den Heer Willem van Alke-
made,
Te Loenersloot stond tegenover het kas-
teel een kapel1), waarvan weinig meer
bekend is, dan dat ze gestaan heeft ter
plaatse, waar nu de stal staat van het
logement. „Nevens het Rechthuys ziet men
nog eene oude capelle, waarin men aan
\'t oosteynde vier oude wapenborden ziet
hangen, die door spinnewebben genoegzaam
onkenbaar zijn". 2) Deze kapel bestond
reeds vóór 1339, want in een fundatiebrief
van deze kapel, gedateert 1 Sept. 1339,
verklaart Gijsbrecht van Loenersloot, dat
deze kapel door zijne voorouders is gesticht.
Dirck van Swieten, Heer van Loenersloot,
Oucoop, Ter Aa en Leyenburg, enz. Ridder,
fundeerde 21 Nov. 1506 eene vicarie op
het altaar van St. Catharina in de kapel
te Loenersloot, welke stichting door bisschop
Prederik van Baden 13 Dec, 1506 is be-
vestigd. Joost van Amstel van Mijnden,
Heer van Loenersloot, Ter Aa en Oucoop,
die katholiek was, requestreerde 2 Maart
1580 en 12 Juli 1594 over het bezit van
twee vicariën, éen in de kapel van Loener-
•) Verloren van Themaat, Gesch. der vicariën,
blz. 216.
s) Geheym-schrjjver s.v.
10
-ocr page 15-
sloot en éen in de kerk te Loenen. *) Eenige
van de Heeren van Loencrsloot hebben in
dit kapelletje hun laatste rustplaats ge-
vonden.
Wegens de verre afstand van Loenen
schijnen de pastoors van Abcoude hier ook
de geestelijke bediening te hebben uitge-
oefend. Dat pastoor Jeegers tot hier zijn
zielzorg uitstrekte, blijkt uit zijn doopboek,
waarin hij twee doopsels van Loenersloot
heeft opgeteekend, een in 1575 en een
in 1577. 2)
De laatste pastoor vóór de Hervorming
te Loenen is alleen nog bekend: een zekere
Jacob Geerlofse, die op Kerstmis 1578 zijn
plaats moest ruimen voor de Hervormings-
gezinden, die de oude St. Ludgeruskerk
voor hun godsdienst inrichtten door altaren
en beelden daaruit te verwijderen.
Nu breekt voor do katholieken een droeve
tijd aan. Want gedurende 74 jaren lang
zijn zij verstoken van een kerk en eigen
pastoor. Gedurende dezen tijd schijnen zij
ter kerk gegaan te zijn te Oucoop of Het
Hondert, waar een kerk moet gestaan
hebben. De heerlijkheid Oucoop lag in do
provincie Utrecht, ten Westen van de
Lange Weide en voor het overige lag zo
aan het Hollandscho grondgebied, Zij was
236 morgen groot en leenroerig aan de
provincie Utrecht.3)
Dat een priester zich daar ophield zeg-
gen ons de acten van de classis van
Amsterdam van 7 April 1648, waar domino
1)   Jhr. Mr. J. B. F. F. Wittert van Hoogland,
Bydr. tot de Gesch. van de Utrechtsche Ridder-
hofsteden en Heerlijkheden I, 342 vv.
2)  Dit doopboek berust in het Rijksarchief te
Maastricht. Geschiedk. Bladen Jrg. 1905 dl. I,
108. De Rijksarchivaris zond op verzoek bereid-
willig deze doopsels toe.
s) Tegenwoordige Staat dl. 22 blz. 240. De
noot in het Necrol. Harl. „De Katholiek" dl. 60,
blz. 338 teekent aan, dat hier bedoeld zoude zyn
een stuk land in de prov. Groningen b\\j Rottura
gem. Kautens. Dat is dus foutief.
11
-ocr page 16-
Kickius van Loenen (1644—\'74) klaagt, dat
de paep op \'t Hondert voortbleef gaan met
zijn dienst, hoewel hij eenigen tijd door
den drost van Gouda bedwongen was. De
drost beloofde een oogje in het zeil te
houden, en „so hy eenige staeltgens van
exorbitantie van den paep can becomen"
zal hij het de vergadering bekend maken.
Op de classikale vergadering van 2 Juni
zegt dominé Kickius, dat hij wederom den
drost had aangeschreven en dat hij nu ook
begonnen was tegen hem op te treden, i)
Deze priester was Engelbertus Scvcnhuizcn,
een Benedictijner monnik, die als pastoor
van Oucoop of Het Hondert overleed 3
October 1651.2)
Nadat de gereformeerde ambachtsheer
Anthonis van Lynden, Heer van Cronen-
burgh, Loenen en Teckop in October 1626
overleden was, voedde zijn echtgenooto
Alexandrina van Stepraedt, Vrouwe van
Grunsfoorts), die katholiek was. hare kin-
deren, hoewel in de protestantsche kerk
gedoopt, in de Roomsche godsdienst op. En
toen Engelbertus van Sevenhuizen gestor-
ven was, stichtte zij op Slootdijk een kerkje,
hetgeen we vermeld vinden door den pastoor
van Abcoude van Aelst, die aldus aan-
teekent: dat omstreeks het jaar 1652 tus-
schen Loenen en Loenersloot „op het
uyterste van Holland, waar de onverdraag-
zaamheid niet zoo groot was, als in de
provincie Utrecht, te Slootdijk een huys
met een vergaderplaats of oratorium ge-
timmert is op een stukje lands door de
Heeren van Loenen-Cronenburgh tot dat
einde afgestaan. ■*) Toen was heer van
i) Bijdr. Haarl. XIV, 288.
s) Nicrol. Harl. l.c.
3) Zy was dochter van Reinier van Stepraedt
tot Doddendael, Heer van Doddendael, Arssen,
Zoelen en Grunsfoort en Margriet van Rechteren
gend. van Voorst. Zy huwde 23 Oct. 1611 en
overleed in 1667. Zie VVittert v. Hoogland l.c.
*) Parochiaal archief van Abcoude.
12
-ocr page 17-
Cronenburg Frans van Lynden, oudste zoon
van Alexandrina van Stepraedt.
Met eenigen grond meen ik te mogen
vermoeden, dat de thans nog bewoonde
pastorie reeds bestond toen in 1652 het
kerkje gebouwd is. Een afbeelding a) van
kerk en pastorie uit 1707 geeft nog dezelfde
pastorie maar met de vorige kerk. Het is
een schuurkerkje, gedeeltelijk uit steen en
hout opgetrokken met een rieten dak. Daar
er in het oude „Kerckeboek"s) loopend van
1652—1810 nergens gesproken wordt van
den bouw van een nieuwe kerk, wel van
een gedeeltelijke vertimmering, zal dit nog
wel het zelfde oorspronkelijke kerkje zijn.
Mag men dit aannemen dan pleit dit er
voor, dat de pastorie reeds bestond, daar
deze van geheel anderen bouw is. Ook de
voorgevel op deze afbeelding is evenals
thans nog aan de Zuid-Oostzijde — dus
verkeerde zijde. Het zal waarschijnlijk een
bestaand buiten of landhuis geweest zijn,
waaraan het schuurkerkje gebouwd was,
en voerde wellicht den naam „Slootdijk";
van elders heb ik den oorsprong van den
naam dezer buurschap niet kunnen ont-
dekken.
In de troebele dagen der Hervorming
werd Loenersloot bediend door priesters,
die te Abcoude verbleven. Van pastoor
Visscher wordt uitdrukkelijk gezegd door
van Aelst, dat hij „tot Loendersloot toe als
pastoor bediend heeft".3) In zijne relatio
1) Het mocht mg gelukken twee aquarellen aan
te koopen, waarvan de eene voorstelt kerk en
pastorie met de kerk op den voorgrond, en de
andere kerk en pastorie van de Zuid-Oostkant
gezien. Zij zijn geschilderd door J. A. Crescent
in 1800. In het jaarb. v. h. Oudheidk. Gen. „Nil\'-
terlake" 1913 plaatste ik de eerste afbeelding
met bijschrift.
3) Dit „Kerckeboeck" bevat de jaarbjkseke goed-
keuring van de uitgaven en inkomsten door pas-
toors en kerkmeesters onderteekend van 1()5U-1810.
\') I). Huurdeman, Gesch. v. d. parochie Abcoude
blz. 9, 13, 19—20.
l:i
-ocr page 18-
van 1656 noemt de la Torre ook vele namen
van priesters zoowel saeculieren als regu-
lieren, die den omtrek van Utrecht be-
dienden, waar vele edelen dezen op hunne
kasteelen riepen, om daar do H. Mis te
lezen en door hunne predikaties hun huis-
gezin en omwonenden te onderrichten,
zooals te Loenen op het kasteel Cronen-
burgh. Lienden, Loenersloot en Mijnden.
Deze edelen, zoo zegt hij, zijn allen zeer goed
katholiek en bijna allen aan mij verwant.x)
Op de groote vergadering der Staten-
Generaal van 18 Jan. 1651 dringt Holland
aan, om gematigd op te treden tegen de
katholieken, welk voorstel werd aangenomen
27 Januari: de Hervormde Religie volgens
Dordt blijft gehandhaafd. De Katholieke
religie wordt alleen geduld daar waar zij
reeds is. Ook de plakkaten blijven van
kracht.2) De domino\'s echter wilden heftig
optreden, zij wijzen op het dreigend gevaar
van het Katholicisme en stellen voor: alle
geestelijken uit het land te drijven en alle
katholieken buiten de ambten te sluiten.3)
Holland was tegen dit strenge optreden
om hare handelsbelangen ; de toevloed van
vreemde kooplieden die een andere gods-
dienst beleden dan de hier geldige, maakten
de regenten huiverig om op te treden tegen
verboden godsdienstoefeningen. Ook wilde
zij niet de bovendrijvende macht der pre-
dikanten. *)
De predikanten zorgden nu zelf wel voor
de handhaving der plakkaten en het beletten
der „paepsche stoutigheden". Zij die te
samen als Synode een macht in iedere
provincie waren, waarmede de regenten
1) Arch. Aartsb, Utr. X, 187.
* 2) Dr. W. C. P. Knuttel, De toestand der Nederl.
\'Katholieken I, 256.
*) Wiltens\' Kerkelijk Placaatb. I, 593—594.
Knuttel, Kerkelyke en Burgerlijke Overheid, blz. 31.
*) Knuttel, 1 c. 261 ; Studiën, Tijdschrift voor
godsd., wetenschap en letteren, Jaarg. 39, 1812,
llz. 161 v.v.
14
-ocr page 19-
moesten rekenen, oefenden ieder in eigen
gemeente, een invloed uit, veel grooter dan
thans door de geestelijken van welk kerk-
genootschap ook. in ons land kan worden
uitgeoefend. Er ging nooit een gelegenheid
voorbij, waarin zij zich konden mengen, of
zij drongen aan op de onderdrukking der
„Paepsche superstitiën en stoutigheden".
Deputatiën deden zulks bij do hooge staats-
lichamen, de afzonderlijke predikanten in
hunne eigene steden.1)
Treffende voorbeelden hiervan zien wij
te Loenen, waar dominé Johannes Kickius
al zijne krachten inspande, om de katho-
lieken de uitoefening hunner godsdienst
onmogelijk te maken. Op de classis van 7
Juni 1694 stelt Ds. Kickius voor, dat zeker
vrouwspersoon litmaet van de kereke tot
Loenen, getrouwt met een quaet papiste,
bij dewelcke sij haer ontijdelijk heeft ge-
leyt, daervan sij dry maenden na haren
trouw is in \'tkraem gekomen, welck kint
de vader bij den paep heeft laten doopen,
haer van de kereke afhoudt ende alrede
verscheiden malen in de paepsche verga-
ringe is geweest, ende dat se al over een
half jaer van de kerek is gesuspendeert
en vraegt hoe hij met sijne kereke verder
daerin sal doen. De classis heeft D. Kickius
geraden met aller sachtmoedigheytna order
der kereke met haer voorts te handelen
om soo mogelijk haer behouden ende soo
de man haer weer sal dreygen qualyck te
tracteren, ja doot te slaen. gelijk hij doet,
den schout daer over aen te spreecken.2)
In 1651 was de schout te Loenen katho-
liek, een zekere Herman Olessen, die door
den predikant vermaand zijn plicht te doen,
om volgens de plakkaten de vergadeuingen
der katholieken te beletten, daartoe natuur
lijk niet zeer genegen was, hetgeen uit
1) De predikanten bemoeiingen in de 17de eeuw
door Dr. W. Nuyens in „Onze Wachter" 1878,
I, 12 v.v.
*) Bydr. Haarlem XIV, 291.
15
-ocr page 20-
zijn weigerend antwoord blijkt: „dat hy
niet en stondt onder de graeffelijckheyt
van Hollandt, en dat hij alleen aen den
Heer van Crononburgb (die paepseh is) den
eed hadde gedaan."
Daar de Heeren van Cronenburgh katho-
liek waren, ontstonden er nog al eens
moeilijkheden tusscben hem en de Her-
vormde Gemeente. Zoo is het wederom
Ds. Kickuis, die klaagt, dat de Heer van
Cronenburg zonder toestemming van de
Kerkeraad armmeesters benoemt, en de
collecten in de kerk gehouden door hen
worden beheerd zonder dat de diaconie er
iets van ontvangt; dat de rekening en
verantwoording geschiedt alleen voor ge-
noemden Heer en de twee armmeesters.
De classis besloot daarover te spreken met
den heer van Cronenburg, hetgeen ge-
schiedde, en waarvan de uitkomst was, dat
men na vele en lange voorstellen over en
weer tot de overeenkomst kwam, dat tijdens
de godsdienstoefeningen zouden collec-
teeren een armmeester en een diaken. De
opbrengst zal gelijkelijk tusschen beiden
gedeeld worden. De armmeesters moesten
dan bedeelen do huiszittende armen, die
geen ledematen van de Gereformeerde kerk
waren, en de diaconen de arme ledematen.J)
Van de collecten, welke in de Gereformeerde
kerk gehouden werden, genoten dus ook
de katholieke armen.
Verder maakte Ds. Kickius aan de classis
3 Juni 1652 bekend, dat de katholieken
onder jurisdictie van den Heer van Cronen-
burgh een „paepsche kereko bouwen, dat hij
dus dat werk zal moeten stuiten" evenals
de „discoursen van eenige pausgezinden,
die openlick durven zeggen, dat eer dry
jaren ten eynde sullen syn, dat se seker
in de publycke Kerck te Loenen sullen
mogen prediken." In 1656 klaagt ook de
classis van Utrecht bij die van Amsterdam
\') Bydr. Haarlem l.c. 294—299.
113
-ocr page 21-
over de paepsche stoutigheden te Loener-
sloot. i)
Op de classis te Amsterdam 7 Aug. 1657
meldt de onvermoeide Kickins „de groote
stoutigheyt der papisten, die in groote
confluentie te Slootdijk uit het gerecht
Cronenburg te samen komen en haer afgo-
derije oefenen in een groot nieuw predick-
huys daertoe gemaeckt.\'\' Besloten werd te
zorgen, dat sodanige predickplaets en stou-
tigheyt daer gepleegt, geweert worde.3)
Gedagteekend 13/23 Sept. 1657 stelden
ds. Kickins en de Kerkeraad de „Beschul-
dichheden des pausdom tot Loenen" 3; op.
Daarin werd dezelfde klacht nogmaals her-
haald aangaande het „bedehuys uyt der
papisten beurs gebout"; en dat zij „daerin
daegelijks haer vergaderinge maecken met
groote toeloop van menschen; soo met
rijden van wagens als anders, ende soo
hare afgodense dienst doen". Gedurende
de godsdienstoefeningen, zoo meldt hij,
houden twee of drie kerkmeesters de wacht,
om niet in den dienst verstoord te worden.
De toeloop wordt steeds grooter. De wagens,
waarmede zij komen aanrijden, blijven in
groote getale voor de kerk staan tot de
dienst is afgeloopen. En wat nog erger is:
de Roomschen willen, wanneer zij na afloop
de gereformeerden uit hun kerk ontmoeten,
niet wijken. De paap rijdt veeltijds te
paard door ons dorp. Do klachten in deze
„Beschuldichheden" vervat worden nu door
de classis van Amsterdam als request *)
opgezonden naar het Hof, waarin tevens
gevraagd wordt, om tegen dit alles met
kracht op te treden. Want de schout van
Loenen doet zulks niet, daar hij is aan-
gesteld door een „paeps Heer" (die nu
overleden is en desselfs zoontje twee voog-
den heeft, die tot den afgodendienst seer
»)  l.c. 303.
2)  l.c. 309.
»)  l.c. IX, 384.
4)  l.c. 385.
17
2
-ocr page 22-
sijn gonegen). Op 1 October hebben de
secretarissen op last van den schout van
Loenen, Herman van Ringelsbergh, een
onderzoek ingesteld in voornoemde kerk,
in een huis, zoo luidt het, „staende in de
voors. heerlickheyt aan Slootdijck, omtrent
een half uur gaans van \'t dorp, van den
weg veltwaarts in, alwaer de Paepsge-
zinden aldaer haren godsdienst souden
gebruycken". Doch na onderzoek omtrent
tien uur des morgens vonden zij daar geen
paapsgezinden. Toen de schout aan den
priester Heymenberg eenige malen her-
haalde, dat hij namens de hooge Overheid
verbood vergaderingen te houden, zeide de
priester, „ist niet genoegh schout, dat ghy
\'t eenmaal heeft geseyd".
Op het request van 1 October door de
Kerkeraad aan het Hof gezonden, zond deze
de volgende resolutie terug :
Extract uytte Resolutiën van den
Hove van Hollant genomen op den
5 Octobris 1657.1)
\'t Hof van Holland kennisse hebbende
becomen van de grootc insolente stoutig-
heden der papisten van den dorpe van
Loenen alias Cronenburg, die aldoor haren
paepschen godsdienst met een grooten toe-
loop in seecker Huys daertoe gebouwt syn
plegende, heeft goet gevonden ende ge-
resolveert, dat een officier van de selve
plaetse sal werden aangescreven ende
scherpelick van wege de Hoge Overheyt
gelast, dat hij het voorschr. huys sal heb-
ben te sluyten, oock gesloten te houden
conform de placaten van hare Ed. Grootmog.
de Heeren Staten van Hollant en \\Vest-
vrieslant, alsmede speciale insinuatie hem
voor desen gedaen, te beletten, dat in
voorschr. dorpe ende specialyck in het
voorschreven huys eenige paepsche gods-
dienst werde gepleeght ende den Hove
aenstonts te adviseren wat by hem daerinne
i) 1 c. 387.
IK
-ocr page 23-
sal wesen gedaen ende in het selve syn
devoir te continueeren of dat het Hof
genootsaekt sal syn daerinne soodanigh te
voorsien ende ordro te stellen als nae ge-
legentheyt van saecken bevonden sal wor-
den te behooren.
Hierdoor was de schout wel gedwongen
eenige onderzoekingen in te stellen. Op
Zondag 14 October werd er dan namens
den schout een onderzoek ingesteld om-
streeks negen en tien uur, daar hij bericht
had ontvangen, dat er vergadering der
Itoomschen zoude worden gehouden. Doch
dit onderzoek was vruchteloos, evenals dat,
hetwelk hij den volgenden Zondag 21 Oct.
instelde. Want in het huis vonden zij alleen
twee vrouwspersonen. Op weg daarheen
ontmoetten zij den priester Heymenberg,
dien zij nogmaals op het hart drukten de
plakkaten na te komen en te gehoorzamen.!)
Van dit alles doet de schout 25 October
verslag aan \'t Hof 2) en meldt, dat hij in
het huis geen vergaderingen heeft zien
houden en verzekert dan ook, datsoodanighe
paepsche godsdienst aldaer niet opentlyck
in den dorpe alias Cronenburgh gepleeght
wort." Het voorn, huis werd bewoond door
een juffrouw „die mij instantelijk seer oot-
moedelijk versocht ende gebeden heeft UEd.
Mog. te rescribeeren, wat in waarheyt van
de saecke soude wesen.\'\' De bidplaats,
welke hij daar vond kon moeilijk gesloten
worden, omdat daardoor de toegang was
naar de kamer en naar de kleer- en turf-
zolder. Verder vroeg de juffrouw haar toe
te staan daar met haar broedereen wereldsch
priester, aldaar gemachtigd door den Heer
van Cronenburgh, Loenen enz. te mogen
blijven wonen. Haar broeder, vrijpriester te
Amsterdam, alwaar hij veeltijds vertoefde,
zoude zich aan de plakkaten houden.
Op de classicale vergadering van 1 April
») l.c. 388.
-) 1. c. 388.
19
-ocr page 24-
1658l) was ds. Kickins beter tevreden, doch
nog niet voldaan. Hij zeide dat de schout
het bevel in zooverre heeft uitgevoerd, dat
hij de kerk heeft gesloten en de paepsche
godsdienst aldaar gestuit. Doch hij klaagde,
dat nu de godsdienstoefeningen beurtelings
in andere huizen werden gehouden.
De katholieken, die steun vonden bij hun
katholieken ambachtsheer, lieten zich niet
ontmoedigen en gingen voort met hunne
godsdienstoefeningen in de kerk te houden.
Want nog eenige malen werd de schout
of diens trawanten gedwongen het bedehuis
te sluiten, zoo in 1659 en 1661 *). Want
nadat de schout wederom was aangemaand
heeft hij zich naar de kerk begeven (21
Mei 1661), overviel de vergaderde katholie-
ken en heeft er 40 bekeurd \'■>). De kerk, zoo
bevond hij, was niet vergroot, maar er waren
alleen eenige lichten in het kamertje ge-
maakt. Ondanks de herhaaldo verstoringen
van den schout, werd er toch eiken Zondag
godsdienstoefening gehouden, heel vroeg
in den ochtend, terwijl de toeloop niet zoo
groot was als vroeger4).
Ofschoon een van de „heeren Raedsheeren
van \'t Ed. Hof gecommitteerd was, om
oculaire inspectie te nemen", meldt Kickins
op de classis van 5 Juli 1662, dat er nog
geen commissaris geweest is; zoo luidde
het eveneens op de clasis van 16645).
In 1665 klaagt wederom de classis van
Utrecht bij die van Amsterdam over de
afgoderij op Slootdijk.
Op de synode te Ènkhuizen 5 A.ug. 16666)
klagen de afgevaardigden, dat de door hen
aangewende moeiten om de paepsche stoutig-
heden tegen te gaan zonder gevolg zijn
gebleven. Hun wordt daarop gelast zich
i) 1. c. 389.
2)  1. c. XIV, 311.
3)  1. c. 321.
*) 1. c. 323.
») 1.0. 328.
6) lx. 277.
20
-ocr page 25-
niet alleen te wenden tot \'t Ed. Hof, maar
ook tot de Ed. Groot. Mog. Dit schijnt ook
meer succes gehad te hebbon, want op de
synode \'s jaars daarop te Edaml) gehouden
(8 Aug. 1657) wordt verklaard, dat het Ed.
Hof niet alleen den officier van die plaats
(Loenen) tot zijn plicht heeft aangemaand,
maar ook een missive in zeer krachtige
termen aan den Heer Mombaar van den
Heer van Cronenburg had geschreven,
waarop een beleefd antwoord was ontvangen
en belofte gedaan tot genoegdoening. Ver-
der maakte de secretaris Coop van Groen,
ouderling te Loenen en lid van deze synode
bekend en bevestigde bij publieke acte
welke vergaderingen de katholieken onlangs
te Loenen hebben gehouden, doch dat ze
waren betrapt en bekeurd.
Te Alkmaar2) op do synode van 17 Aug.
1668 wordt verklaard dat er te Loenen
Keen nieuwe zwarigheden voorkomen, en dat
het er eer betert, dan verergert; aldus werd
eveneens verklaard op de synode te Haarlem
6 "Aug. 1669\'), op die van Amsterdam 5
Aug. 1670 4) en van Hoorn 4 Aug. 1671.8)
Dat de Hervormde leer niet zooveel aan-
hangers telde als men wel naar hun op-
treden zoude verwachten, blijkt ook hieruit,
dat er in 1667 te Loenen nog waren 4
paepsche en 3 gereformeerde schepenen,
de buermeesters waren allen katholiek en
van de kerkmeesters een.r\') In het jaar
1724 waren er binnen Loenen 136, die
hun belijdenis hadden gedaan, Slootdijk 14,
aan de Angstel 5, te Kieuwersluis 21, op
den weg naar Breukelen 7, onder Mijnden
8, Oudover 27, te samen dus slechts 234
in Loenen en naaste omgeving. l)
M lx. 278.
») l.c. 280.
s) l.c. 281.
J) l.c. 283.
5) 1.0. 205.
«) l.c. 331.
\') J. W. Verburgt, lx. waaraan ook het vol-
gendc uit de Kerkeraadsacten is ontleend.
21
-ocr page 26-
De katholieken hadden, zooals wij zagen,
met groote moeilijkheden te kampen, doch
dat zij hun godsdienstoefeningen, hoewel
gestoord en telkens bemoeilijkt toch konden
houden, dankten zij aan hun nog groot
getal en aan de steun van de heeren van
Cronenburg en Loenersloot.
Merkwaardig is het schrijven van de
classis Amsterdam dat, gedateerd 7 Mei
1725 bij den Kerkeraad te Loenen inkwam.
Daarin werd verzocht rapport uit te bren-
gen over de weeshuizen der Roomschen,
„waar dezelve en wanneer die gestigt.
welke hunne huishoudinge zij, ook \'t getal
der kinderen, mitsgaders of men niet zonde
kunnen ontdekken of zij geene kinderen
van buiten Lands inbrengen en opvoeden."
Ook of de Roomschen „geenejongemans-
personen weten aan te zetten, om met
Gereformeerde dogteren te trouwen, bij-
zonder die geld hebben of een erfenis
verwagten* of zij die niet weten te debou-
cheeren, en daarna dreigen te verlaten,
zoo ze niet paaps willen worden".
„Of zij ook niet, schoon contracten heb-
bende gemaakt over de kinderen, dat die
in de Gereformeerde Religie zouden opge-
voed worden, egter naderhand de kinderen
met geweld tot de Paperij brengen." Verder
informeerde de classis van Amsterdam
„waar en hoe veel openbare en kennelijke
scholen werden gehouden voor jongens en
meisjes, om niet alleen te leeren lezen en
schrijven, maar ook allerlei handwerken ?"
Ook „hoeverre het getal van Papekerken
en Papen, voornamelijk Jesuiten en mon-
niken sedert het jaar lööl zijn vermeerderd,
en of daar te voren maar één Paap geweest
zij, dezelve nu niet heeft een Cappellaan,
of twee, of meer?"
„Hoeveel Paapsche huisgezinnen daar
zijn, zoo in steden als ten platten lande?
En of de Roomschen ook en waar eenige
baldadigheden mogten gepleegd hebben,
hetzij omtrent de Gereformeerden of om-
trent deze of gene ter oorzake van den
22
-ocr page 27-
godsdienst? En ten slotte of zij ook niet
al te groote vrijheid gebruiken in het
oefenen van hunnen godsdienst op Zon- en
andere zoogenaamde heilige dagen\'?"
Het antwoord op deze vragen zou ons
kunnen leeren hoe de toestand der Room-
schen te Loenen was in de eerste kwart
der 18de eeuw. Jammer dat wij het volledige
antwoord niet kunnen geven, daar gedeelten
van het desbetreffend stuk gehavend, on-
leesbaar of afgevreten zijn.
Den 3 Juni 1725 vergaderde de Kerkeraad
onder voorzitterschap van Ds. E. L. Vriemoet
en gaf het volgende antwoord op genoemde
„Pointen van onderzoek nopens Paapsche
stoutigheden", dat te Loenersloot sedert ge-
ruimen tijd een kinderschool wordt ge-
houden door eene paapsche vrouwspersoon,
dat nopens de Paape-kerk op Slootdijk men
veel reden heeft van waarschijnlijkheid, dat
dezelve er niet in het jaar 1651 geweest
zij, hoewel kort daarna gebouwt. En nu
voor eenigen tijd met een predikstoel voor-
zien, en de kerk naderhand vergroot.
Dat er onder Loenen ruim 40 Paapsche
huisgezinnen zijn. Behalve verscheidene
halve huisgezinnen.
Onder de Paapsche stoutigheden wordt
nog genoemd, dat de Heer van Cronenburg
een „dievehuis" had laten bouwen aan de
Loenensche Kerk, terzijde van den toren.
Het werd zoo geplaatst, dat wanneer een
of meer kwaaddoeners daarin werden gezet
en zij slechts eenig rumoer maakten, dat
dan de godsdienstoefening niet naar be-
hooren zoude kunnen worden verrigt, Meer-
dere verzoeken bij den Heer van Cronenburg
om deze „onstigtelijke saak" niet voort te
zetten, mochten niet baten. Zelfs liet deze
Heer de „dicvegaten" openzetten, inzon-
derheid op Zondagen, ja zelfs wanneer het
heilig avondmaal werd gehouden, en ook
onlangs toen ds. P. L. Vriemoet zijn af-
scheidspredikatie hield. Op verzoek aan de
Vrouwe van Cronenburg gedaan, werden
in 1729 deze dievegaten weggenomen.
23
-ocr page 28-
Onder de paapsche stoutighedon. die door
den Kerkeraad in ■ 1727 werden opgesteld
als vervolg van de voorgaande zijn voor
ons van eenig belaug te weten: dat de
katholieken voortgang maakten met hunne
praktijken vvan halve families heel roomsch
te maken. Dat zij zelfs kinderen, waarvan
de vader of moeder gereformeerd is, en
welke in de gereformeerde kerk gedoopt
zijn, in de roomsche godsdienst opbrengen.
Ja zelfs de schout van Loenen-Crononburg
voedt zijn eigen dochter roomsch op.
Dat de roomsche armmeesters een boedel
hebben durven aantasten van een weeskind
I en de goederen hebben laten verkoopen
na het overlijden van een paapsche stief-
moeder. Dit weeskind was van gerefor-
meerde ouders en gedoopt in de gerefmeerde
kerk te Ter Aa. Hoowel de Heer van
Cronenburg dit kind „in de grouwelijke
dwalingo des Pausdoms sogt op te brengen
is het ten slotte toch gebleven onder do
bescherming van onze diaconie.
Dat de Paap tot Loenen op Slootdijk een
kapelaan durft houden, die publiek hun
godsdienst waarneemt, en dat zij het wel
zoo doen, dat zij hunne kerk juist op uien
tijd laten uitgaan met de onse, sodat in
\'t passeeren van den weg al moeilijkheden
zouden zijn ontstaan, indien de onse niet
ter zijde wijken.
In de 74 jaren dat do katholieken van
Loenen on omgeving een kerk misten en
dus een vasten pastoor, gingen zij, zoo
zagen wij, ter kerke naar Oucoop of \'tHon-
dert, of kwamen op de omliggende kastee-
len de godsdienstoefeningen bijwonen.
Met de oprichting van de kerk op Sloot-
dijk verkregen zij weder een eigen pastoor.
Wie deze geweest is, is mij niet bekend;
hij schijnt, zooals wij boven zagen nog
slechts nu en dan van Amsterdam te komen.
De eerste pastoor, wiens naam ik in het
reeds bovengenoemde „kerckeboeck" ge-
schreven vind is:
24
-ocr page 29-
Joannes Heymenbergh, een
Utrechtenaar en Oratoriaan, hij studeerde
in 1032 en \'33 aan het gymnasium te Utrecht,
was eerst kapelaan bij de heeren van Loe-
nersloot»), en heeft als zoodanig deze streek
reeds van geestelijke hulp voorzien. Als
vast pastoor van Slootdijk treedt hij op
omstreeks 1655, want zijne aanstelling en
voorwaarden waarop hij het pastoorschap
aanvaardt staat tusschen de goedkeuring
over de ontvangsten en uitgaven van de
jaren 1055 en 1056. Het luidt aldus :
In den naem ons Heeren Jesu
Christi. Arnê.
Zoo zijn overeengekomen ende geaccor-
deert Johannus Heymenbergh, pastoor op
Slootdijk ter eenre ende die kerekmiesters
ter andere zijde met consent van cle gemeente
onder den (genoemden) pastoor staende, dat
zij kerckmrs.. die in der tijt zijn, sullen
bezorgen ende aen handen van den pastoor
betalen jeder vierendeels jaers voor zijn
dienst en predicatiën de sorame van een
hondert gulden, midts dien dat den pastoor
sal besorgen die wijn, die tot de communie
wert gebruyekt, oock sal den pastoor ge-
bonden sijn den hof met den boomgaert
op sijnen costen te onderhouden sonder do
kerekmiesters te molesteeren, ende die
kerekmiesters sullen gebonden sijn de repa-
ratie, die aan den outaer dependeert te
onderhouden de keersen endevoort wat aen
den outaer van doen is te bestellen, oock
sullen de kerekmiesters het huvs van alle
reparatie onderhouden van haren costen,
noch sullen de kerekmiesters den landros
betalen jaerlijks syn geit of andere offi-
cieren, die men mede wat zoude moeten
geven, oock sall den heer pastoor gehouden
sijn soo hij zieck of zuchtig kwam te
worden, dat hij de gemeente niet en conde
l) Gedonck-boek, geschreven door pastoor J. G,
Bootz, aanwezig in het parochiaal archief te Ab-
coude.
25
-ocr page 30-
dienen, dat hij alsdan een ander in sijn
plaedts op syn costen sal moeten bestellen
om de gemeente te helpen, zonder dat die
kerckmicsters daer iets toe sullen betalen,
noch is geconsidereert ende bedongen soo
daer iemandt comt te sterven onder dese
bovengeschreven gemeente en dat hy iets
ofte wat aen de kerck quam te bespreeken
daer sall den (genoemden) pastoor Johannus
Heymenbergh het gerechte vierde part
hebben en die andere drie deellen sullen
tot behoef ende onderhout van de kerck
coomen, en noch is geconsidereert ende
bedongen, dat die kerckmiesters jder jaer
een schip saust na den Boom^aerdt op
haeren costen zulle besorgen. Mij present
Jacoc Jacobsz. Helling.
Van Henssen x) vergist zich dus, wan-
neer hij als pastoor noemt Laurentius van
Heymenbergh. Deze was een broeder van
Joannes en pastoor te Breukelen.2)
De pastoor alhier geraakte al spoedig in
moeilijkheden met pastoor van Delden te
Abcoude, daar Heymenbergh, zich beroepend
op een zendingsbrief van den apostolischen
vicaris Joannes van Neercassel, wiens vriend
hij was, en gesteund door de Heeren van
Loenersloot en Cronenburg, aanspraak
maakte op een voornaam deel van de
parochie van Abcoude. 3)
Tijdens de inval der Franschen in ons
land in 1672 werd ook het slot Cronenburg
bezet door twee en halve compagnie, te
samen 130 man sterk. De Franschen be-
sloten dit slot, alsook het kasteel Loener-
h Hist. ofte Beschr. v. \'t Bisdom Utrecht II. 417.
=) Arch. Aartsb. Utrecht X, 187.
8) Dit grensgeschil tusschen Slootdijk en Abcoude,
nu reeds aanvangend, blijft onder de opvolgende
pastoors voortduren tot de helft der vorige eeuw.
Dit ingewikkeld en onverkwikkelijk geschil zal ter
gelegener tijd door een andere hand bewerkt wor-
den, zoodat er hier niet meer dan noodig melding
van gemaakt zal worden.
26
-ocr page 31-
sloot te veroveren. Nadat zij Cronenburg
hadden ingenomen en in de lucht laten
springen, „borsten zij met alle gewelt in
het dorp Loenen, daar sy desen en den
volgenden dag haare al\'grijsselijke tyrannije
met rooven, branden, pionderen, vrouw-
schenden en andere gruwelen pleegden aan
degenen, die hare wreede handen niet
haastig genoeg konden ontkomen."
„Het slot Loenersloot moest Kronenburg
op dien selven dag volgen, also \'t selve
maar met 30 mannen beset was, dewelke
sich so lang verweerden, als sij boskruyt
hadden". l)
De Protestanten te Loenen moesten vluch-
ten, want in het doopboek ontbreken de
namen der doopelingen van 28 Pebr. 1672
tot 3 Nov. 1673. Aldaar staat aangeteekend:
De gemeente tot Loenen door de Franschen
inval verjaagd zijnde, heeft zich een tijd-
lang meestendeel te Amsterdam gehouden,
alwaar de namen der gedoopten omtrent
dezen tijd moeten gezocht worden. De
notulen van den Kerkeraad zeggen ons,
dat de Franschen het lood van het dak
stalen, benevens de klokken uit de toren.
De kerkmeesters hebben dit echter niet op
hun beloop gelaten, want 26 Dec. 1672
treffen we ze aan te Utrecht, zoekende
naar de klokken. Het schijnt, dat ze terug-
gevonden en aan de rechtmatige beheerders
zijn teruggegeven. De klokken waren zeer
gehavend en zeker wel gebroken, want we
lezen, dat Pieter Hemony „clockgieter tot
Amsterdam" den 2den Maart 1676 aanneemt
een klok te gieten van de specie der oude
klokken. Den 5den Juli 1676 hingen er twee
nieuwe klokken in den toren.8)
Ook pastoor Heymenbergh scheen vrees-
achtig en vluchtte.3) Of hij naar hier is
weergekeerd, is mij niet kunnen blijken,
l) P. Valkenier, \'t Verwerd Europa I, 814.
») J. W. Vorburgt l.c. ■
3) D. Huurdeman l.c.
27
-ocr page 32-
ook het meer genoemde „Kercke-boeck"
vertoont een gaping van 1(572—1685.
Do volgende pastoor, dien ik vermeld
vindt, is:
Everardus vanderBorch (ofBurch),
eveneens een Utrechtenaar uit adelijke
stamine gesproten. Door Neercassel werd
hij naar hier gezonden.*) Doch de Heer
van Loenen en Cronenburg, die zich het
patronaatsrecht over deze nieuw opgerichte
statie toeëigendo, verzette er zich kracht-
dadig tegen, en schroomde niet ondanks
het gezag van den apostolischen vicaris,
met geweld op te treden tegen pastoor van
der Borch, tot groote ergernis van katho-
lieken en niet-katholieken. Neercassel ziende
hoe moeilijk het voor hem zoude zijn. om
zijn gezag tegenover den heer van Loenen
te handhaven, meende te moeten wijken;
daarom werd van der Borch van hier weg-
geroepen en gezonden naar Bovenkerk.3)
Met goedvinden van beide partijen werd
toen naar hier gezonden:
Antonius de Rijser. Van hem is
mij niets bekend, dan dat hij pastoor was
te Bovenkerk sinds 1059.3) Hij overleed
alhier 29 Sept. 1708.*)
Door de benoeming van een opvolger
kwam de nuntius Bussius weder in moeilijk-
heden om dezelfde patronaatsrechten, daar
hij zonder den heer van Locnen-Crononburg
te erkennen naar deze statie zond:
Jacobus de Broeder. De drost van
Loenen wilde hem niet toelaten.6) Hij ging
1) Manuscript „Statio in Slootdyck". Dit M.S.
berust in ds bibliotheek der EE. PP. Franciscanen
te Weert Myn heuschen dank voor hunne be-
moeingen aan de paters Araatus de Jong en SI1-
verius Breidfeldt, den laatsten vooral die my ge-
heel bereidwillig een copie van het origineel deed
toekomen.
*) By\'dr. Hnarl II, 355.
3)   Bat. Sacr. II, 414.
4)   Necrol. Harl. De Katholiek 1873, I, 2G9.
5)   M. S. Statio in Slootdyck. Bydr. Haarl. VI
371—373.
\'2H
-ocr page 33-
toen naar Blaricum, waar hij verbleef van
1710—1712; hij overleed te Akersloot 17
April 1719.l) Zijne toelating hier had toch
ook haar goede zijde, daar hij behoorde
tot de Jansenistische partij.
Met goedvinden van den heer van Cronen-
burg werd toen tot pastoor aangesteld:
Joannes Chrysosthomus Suur-
h u y s (ook Sourhuys). Hij was geboren to
Emmerik in 1671, studeerde te Leuven en
was achtereenvolgens werkzaam te Pollega
en Lemmer, te Sioten en Balk (1696-1098)
en van 1698 tot 1709 te Deventer, in welk
jaar hij gezonden werd naar Slootdijk.
Doch hier verbleef hij niet lang, want reeds
in de maand Juli van hetzelfde jaar ver-
trok hij naar Alkmaar, als pastoor van de
kerk in het Jacobstraatje, welke kerk door
hem gebouwd werd. Waarschijnlijk is hij
dezelfde, die door de Jansenistische partij
mede is voorgedragen tot vicaris. Hij over-
leed te Alkmaar 28 Mei 1740.!) Zijn op-
volger v/as:
Bern ar dus Fock., Hij was geboren
te Rijssen in Twente, voltrok zijne hoogero
studiën te Leuven, werd priester gewijd in
het begin van 1693 en in hetzelfde jaar tot
kapelaan benoemd te Leiden bij Theodorus
de Cock. In 1695 werd hij gezonden als
pastoor te Irnsum\'i. Andreas Tiara4) be-
schrijft hem als aangenaam in de omgang,
in het preeken zwak van stem, en de
boeren, zoo schrijft hij, noemen hem lang-
zaam in de biechtstoel en daarom hun
minder welgevallig dan zijn voorganger.
Hij is jeugdig en krachtig van lichaam,
jong soldaat, bereid om de last van \'s Hee-
i) Arch. Aartsb. Utr. I, 414; Hist. ofte Beschr.
v. \'tBisd. Utr. II, 396.
2)  Bijdr. Haarl. III, 227; VI, 320 ; XVII, 188 ;
XXI, 194—197, 210; XXII, 266,406, 707 ; XX1I1,
68; XXIX, 259; Arch. Aartsb. Utr. IV, 144;
Andreae Tiarae Annotationes 14, 54, 139, 143.
3)  J. Geerdink, Gesch. v. Twenthe blz. 121,
361; Arch. Aartsb. Utr. XX, 168.
*) Annotationes blz. 134.
29
-ocr page 34-
ren naam te dragen ; de Heer zal hem zijn
zegen schenken en de aarde hare vruchten.
Deze woorden waren als een profetie, want
veel heeft hij moeten dragen, en om zijne
trouw aan de moederkerk werd hij meerdere
malen verbannen.
Toen de aartspriester van Friesland
Alardus van Haeften in zijne Jansenisti-
sche neigingen bleef volharden, werd Fock,
hoewel van Haeften in naam aartspriester
bleef, met de aartspriesterlijke werkzaam-
lieden belast.1) Om zijne getrouwheid aan
het wettig gezag werd hij uit Friesland
verbannen en werd toen pastoor op Sloot-
dijk in 1709.2) Doch ook hier ondervond
hij groote moeilijkheden, en liet men hem
niet met rust, zooals uit het volgende zal
blijken, waaruit men tevens zien kan tot
welke middelen de Jansenistische partij
haar toevlucht moest nemen, om haar in-
vloed te doen gelden.
Een zekere Ignatius Modde moest in
opdracht van den Jansenistischen deken
Cats naar de pastoors van Gooiland gaan,
om hen te vragen wanneer en door wien
zij gezonden waren, of zij het plakkaat van
20 April3), waarbij door de Staten opnieuw
aan geordende priesters ontzegd werd om
in de provincie te komen en de Resolutie
van 25 November 1709 nakwamen. Hij
moest hen nogmaals vermanen, dat ze ge-
heel en al met den apostolischen vicaris
Adam Damen moesten breken, en hem in
het vervolg niet meer gehoorzamen.4) Aldus
geschiedde: Modde begaf zich op 3 en 4
Februari 1710 naar de pastoors Adrianus
Wynants te Hilversum, Matthias Morsland
te Laren, Casparus van der Hagen te
l) Galerii van Friesche Aartspriesters, De Katho-
liek 1883, II, 108.
t) Bydr. Haarl. X. 379.
») Groot Placaatb. V. 567—568.
*) Arch. Aartsb. Utr. II, 312—317, waar dit
gedeelte van het Weertsche Handschrift reeds is
afgedrukt.
30
-ocr page 35-
Blaricum, Hermanus Middelkamp te Naar-
den. Arnoldus ab Hasenburg te Muiden
met speciaal verzoek genoemde heeren te
spreken. Hij gaf zich voor als dienaar of
deurwaarder van haar Hoog Mog. of wel
van de E. Groot Mog. Heeren Staten van
Holland en West-Vriesland. „Ook", zeide
hij, „dat hij met haar Ed. Groot Mog. orders
speciaal was gemunieert, ten dien eijnde
aan ieder van deselve voorleesende seekere
acte of geschrift met mondelinge recom-
mandatie van daarop wel te letten; dat
zulks ook wel is geschied ter presentie van
meer andere personen." Doch hij schijnt
zijn rol niet goed vol hebben kunnen hou-
den, want verhaalt het M. S. verder: Dan
alsoo bij genoemde priesters wiert getwijfeld
of Ignatius Modde wel sodanige Dienaer
of Deurwaerder was als hij voorgaf, ook
of desselfs orders volgens zijn voorgeven,
aan hem te exploiteeren waaren ter hand
gestolt; alsoo gemelde Priesters daarvan
geen suf fisante blijken waren voorgekomen;
ook dat hij Modde in verscheyde woorden
varieerde. Nadat bij bovengenoemde pas-
toors achterdocht was gewekt, lieten zij
hem te Slootdijk in den val loopen.
Toen hij te Slootdijk aankwam en de
pastorie wilde binnengaan, werd hij vast-
gegrepen door vijf personen n.1. de pastoors
van Hilversum, Laren en Blaricum, den
zwager van den pastoor van Naarden,
geheeten Geerlof Valkenburg en een boer
van Hilversum 1). Deze brachten hem naar
het rechthuis te Loenen, en arresteerden
hem, omdat hij zich valschelijk als deur-
waarder der Staten had uitgegeven Modde
nu in het nauw gebracht, legde de volgende
verklaring af: ,,geen deurwaarder te zijn
van Haar Hoog Mog. of Ed. Groot Mog.,
nog ook niet in den Haag woonende, als
hij eerst had voorgegeven; maar ten con-
trarie te zijn een bakkersknecht tot Utregt".
Verder bleek, dat zijne brieven valsch waren,
J) Bydr. Haarl. X, 379.
31
-ocr page 36-
en bekende hij, dat hij door anderen daartoe
was aangezet. De arrestanten Geerlof Val-
kenburg cum sociis verzochten toen hem
kosteloos te ontslaan en vrij te laten. Zulks
geschiedde, doch dadelijk daarop werd hij
toen door den schout gearresteerd. Schrif-
telijk legde Modde de volgende verklaring
af, dat hij „door sijn meester, sijnde een
bakker tot Utregt woonachtig, tot hem ge-
detineerde seyde op Sondag, den 2den
Februari 1710 na den middag, dat de heer
N. Cats; aan hem versogt hadde, of hij sijn
knecht een dag of twee konde missen\'.\'
Waarop hem wiert gelast door sijn meester,
te gaan ten huyse van den heer Cats; en
hij gedetineerde daar is gekomen in de keu-
ken, waar de heer Cats en een meyd pre-
sent was, en de heer N. Donker daarmede
is gekomen\', en versogt aan hem gedetineerde,
dat hij soude willen gaan aan die Uoomsche
Priesters Huysen, soo als in sijn beschey-
den sullen blijken. Waarop hij gedetineerde
seyde van jaa. En ten huyse als voorschre-
ven ontfangen heeft uyt handen van heer
Donker sijne bescheyden, met 5 a 6 gulden
voor reijs en teerkosten".
Niet lang, nadat deze geschiedenis zich
had afgespeeld, werd pastoor Fock en
genoemde Gooische priesters met nog
meerdere anderen naar Den Haag geroepen,
om daar te verklaren van wien zij hun
zending hadden. Op zijn antwoord, dat hij
door den nuntuis gezonden was, volgde 21
Maart 1710 zijn ban vonnis, waarbij hem
door de Staten verboden word binnen de
provincie Holland te verblijven1). Hij begaf
zich daarop naar Delden, om den ziekelijken
pastoor J. Swerink bij te staan en hem na
diens dood 31 Dec. 1712 op te volgen.
Bernardus Fock overleed aldaar 26 Dec.
1716 *).
Nadat pastoor Fock verdreven was, bleef
de parochie Loenersloot zonder herder tot
1). B«dr. Haarl. VI, 276.
*). Arch. Aartsb. Utr. 1, 78.
32
-ocr page 37-
Maart 1712, in welk jaar hier als pastooi
werd aangesteld:
D a v i d van der Mey., die ook niet
lang hier den herderstaf zoude voeren, want
in 1715 l) vertrok hij als pastoor naar Voor-
burg. Vandaar ging hij in 1780 naar Leuven,
waar hij met do taak van het president-
schap van het Hollandsche college Pulcheria
werd belast, hetwelk lange jaren in han-
den der Jansenisten geweest was.a) Hem
volgde op:
Mattheus de Reeder. Uit het rapport
van 1732 door den schout van Amsterdam
gezonden aan het Hoi\' van Holland blijkt,
dat hij geboren was in het jaar 1683 te
Gorinchem.3) Hij werd priester gewijd door
Petrus Josephus, bisschop van Antwerpen
28 Jan. 1719. Hij was kapelaan in Den
Haag en werd vandaar tot pastoor op
Slootdijk benoemd den 15 Juli 1715 door
den nuntius van Brussel Vincentius Sati-
nius.4)
Toen Benedictus XIII 29 Mei 1724 tot
paus was gekozen, verleende hij een jubilé-
Piflaat aan geheel de christenheid. De
aposlolische vicaris Joannes van Bijlevelt
beijverde zich, om de katholieken van Hol-
land aan deze groote genade deelachtig te
maken. Hij moest dit in het geheim voor-
bereiden, om het niet te doen mislukken,
zooals in 1721 bij de keuze van Innocentius
XIII,6) Om deze zaak te regelen belegde
hij een vergadering aan de pastorie te
Loenersloot met de Wyckersloot, aarts-
priester van Amstellaud.6)
In 1721 kwam hier als kapelaan C. de
Backer, leerling van het Romeinsch college
,,de propaganda fide", en in genoemd jaar
priester gewijd. 7)
\') Arcli. Aartsb. Utr. IV, 130.
2) Bydr. Haarl. VIII, 300 v.v.
») i.c. XIV, 74 ; XVII, 201.
<) l.c. XIII, 448.
*) l.c. III.
0) Lo. V, 149.
\') Lo. II, 358.
33
3*
-ocr page 38-
Do lijst van priesters opgemaakt door
den apostolischen vicaris J. van Bijlevelt,
vermeldt, dat er in dat jaar te Slootdijk
zijn 324 communicanten en dat als kapelaan
is Cornelis de Bruyn van Berendrecht.
Het rapport van den baljuw van Loenen
en Cronenburg, gedateerd 7 Dec. 1730
noemt als kapelaan GorardusRaben, geboren
te Hees l) in 1700. Den 9 Aug. wordt dóór
Godard als kapelaan aangesteld Bernardus
van der Kotten.")
Pastoor de Reeder legde 23 Nov. 1730
op voorschrijven van de Vrouwe van Cro-
nenburg, den eed af op het plakkaat van
30 October, hetgeen ook zijn kapelaan deed
op 30 Nov.3) Toen in 1733 een president
moest benoemd worden voor het seminarie
te Leuven, beval de aartspriester G. Ram
van Schalkwijk aan den nuntius Silvius
Valenti Gonzaga pastoor de Reeder aan en
in Maart 1736 werd hij voorgedragen voor
de waardigheid van aartspriester in Bergh-
en-Cleefland.
Het geschil over de grensscheiding met
Abcoude scheen hij te hebben opgelost, en
eenigen tijd heerschte er ook werkelijk
vrede. Doch onder zijn opvolger zoude deze
twist wederom losbreken, heviger dan ooit
te voren. Na zijn dood toch bleek het, dat
hij een accoord had aangegaan en getee-
kend doch met een geheime restrictie.
Tijdens deze voorloopige vrede bracht hij
onrust naar de zijde van Breukelen en
Maarssen. Dit leeren ons twee stukken in
het parochiaal archief van Maarssen, waarin
de kerk- en armmeesters van Maarssen,
Breukelen, Zuylen, Westbroek en Legewey
etc. verklaren, dat hunne „ouders en voor-
ouders van onheugbare tijden de Heilige
Sacramenten in rust en vrede hebben
ontfangen in de catholijke statie en bid-
i) Arch. Aartsb. Utr. X, 12, 14.
») l.c. I, 63; XII, 89; A. A. van Wjjk, Het
Kersnel van Schalkwyk blz. 46.
3) Bjjdr. Haarl. XVII, 203.
34
-ocr page 39-
plaats van Maarssen. Maar terwijl wij
tegenwoordig door den heer Missionaris
van Slootdijk daar in tot verergernis soowel
van de catholijken als oncatholijken, ge-
turbeert worden, soo is \'t om sulks in
toekomende te verhoeden, dat wij genood-
zaakt zijn, van getuigenisse der waarheit
te geven, en dit geschrift met onse hand-
tekening te bekragtigen, actum den 29 Juni
1749" (volgen handteekeningen).
De Breukelenaars leggen in een stuk van
denzelfden datum een nog krachtiger getui-
genis af: „Wij onderschrevenen van\'Breu-
kelen en Oud-Aa getuygen en verklaaren mit
deesen, dat den Missionaris Snoek i) zich
uytgevende voor dienaer van d\'Heer Mis-
sionaris de Reeder op Slootdijk, geassisteert
met twee kerk- en armmeesters van dezelfde
gemeente, hij niet ontzien heeft op een
brutale en ongehoorde wijs ons het geld
af te persen, te ontrusten, te verdoemen
en te veroordeelen, omdat wij te Maarssen
ons kerk houden, dewelken onse voorouders
van onheugbare tijden gefrequenteerd heb-
ben, en deese lastertaal niet langer kunnen
gedoogen, en in \'t vervolg te verhoeden,
hebben wij hiervan getuygenisse der waar-
heyt gegeven, en dit geschrift met onse
handtekeninge becragtigt in Maarsenbroek
29 Juni 1749 (volgen handteekeningen). 2)
Den 19den December 1741 vergaderde de
kerkeraad te Loenen op verzoek van Jan
van Brink, koster en schoolmeester, die 6
Dec. geklaagd had, „dat aen de overzijde
van de Vegt onder het geregt van Meynden,
zig had ter neer gezet een paapsche school-
meester, met name \\V. Staal, hetwelk hij
klaagt hem zeer nadeelig te zijn en tegen
de wetten van den Lande ; waarom hij van
de E. Kerkeraad verzoek hem te willen
1)  Snoek, die kapelaan was, wordt in een brief
door aartspriester Ram een zeer brutaal heer
genoemd.
2)  Parochiaal Archief Maarssen no. 4 en 5.
35
-ocr page 40-
assisteeren en het hunne te doen, om den
gemelden schoolmeester te removeeren\'\'.
De Kerkeraad vaardigde eenigen af om
den schoolmeester to bezoeken. Deze vroe-
gen W. Staal „van wat religie hij was;
waarop hij antwooadde: van de roomsche
religie". Onder de schoolboeken vonden zij
„twee paapsche boeken, te weten de epis-
telen en de Evangeliën, alsmede een boek
in rijm gemaakt door een priester". De
meester werd hierover bestraft en de af-
gevaardigden toonden hiervan de „onbe-
tamelijkheit" aan. Ten slotte zeiden zij den
paapschen meester aan „dat zij volgens
haar wetten verpligt waren, om hem uyt
naam van den Kerkeraad, gelijk zij zulks
in last hadden, te verbieden, gelijk zij ook
hem bij deze verboden hebben, om langer
school te houden, met aanzegging, dat indien
hij zulks niet observeerde, de E. Kerkeraad
genoodzaakt zou zijn, zig te adresseeren
aen hooger hant om assistie te verzoeken".
Blijkbaar had hun bezoek het gewenschte
gevolg, want van meester Staal vernemen
we niets meer.
Het meer genoemd Weertsch Handschrift
eindigt met een nauwkeurige statistiek der
parochie, loopend over de jaren 1733 tot
1747. Het aantal communicanten varieert
tusschen 380 en 450, de doopsels tusschen
30 en 49, de huwelijken tusschen 4 en 12, de
bedieningen tusschen 7 en 10 en bekeoringen
tusschen 1 en 7. Pastoor de Reeder was door
den aartspriester Ram van Schalkwijk in een
brief d.d. 19 Maart 1733 aan den nuntius
Silvius Yalenti Gonzaga aanbevolen als
president van den Hoogere Heuvel te Leu-
ven, en in 173(5 werd hij voorgedragen als
aartspriester van Bergh- en Cleefland.
Pastoor de Reeder overleed 2 Febr. 1757 \')
en werd opgevolgd door:
C o r n e 1 i s v a n V e e n. Hij was geboor-
tig uit het dorp Mcern,2) priester gewijd in
i) Arch. Aartsb. Utr. IV, 137.
*j Geheym-schryver van Staet en Kercke blz. 161.
86
-ocr page 41-
1752- en was kapelaan bij zijn broer den
pastoor te Vleuten, vanwaaruit hij op vele
plaatsen assistentie verleende zooals te
Weesp, Hoogland enz. Toen pastoor de
Reeder ernstig ziek was, schreef hij >il Jan.
1757 aan aartspr. Ram en beval zich aan
voor de statie op Slootdijk: „ik hoop dat
zijn Ampl. hierin dan aan mij zijne gene-
genthijd zal thoonen; te meer omdat ik
schoone gelegenthijd hebbe om den twist
tusschen den Heer van Loenon en de ge-
meynte over den eigendom van den grond
weg te nemen, waertoe mijnheer van Brie-
nen zijn zolven heeft aangeboden als mid-
delaer, die bijzonder kennis heeft met den
schout Heegeveer". Zijn benoeming volgde
ook. Gedurende de 40 jaren, dat hij het her-
derlijk bestuur over deze gemeente voerde
steeg het aantal communicanten tot 580x).
In 1795 ging een gedeelte van de parochie
af, daar de statie Breukelen werd opgericht.
Hij overleed in 1707.
Joannes GerardusMichaolDa-
d e 1 b e e k, omklemde nu den herderstaf van
Slootdijk. Hij was de jongste zoon van
Servatius Michaël Dadelbeek en Clara Bosch
en geboren te Utrecht 9 Maart 1758. In
1788 was hij kapelaan in het Catharijne-
steegjo te Utrecht. Toen in genoemd jaar een
nieuwen pastoor aan dezelfde kerk moest be-
noemd worden, werd kapelaan Dadelbeek
door de Heeren Burgemeesteren der stad
voorgedragen en met nadruk zijne benoe-
ming tot pastoor gevraagd in de plaats van
Th. Mulder, die als patriot de prinsgezinde
Regeering minder aangenaam was. Doch
de Amplissimus gaf tot bescheid, dat hij
Dadelbeek niet kon aanstellen „zonder de
orde en regel van het R. K. Kerkbestuur
te krenken en een tergende onrechtvaar-
digheid te begaan tegen 14 k 15 capel-
lanen, die vóór den Hr. Dadelbeek uit
kracht van belofte bij hunne zendinge ge-
daan, volgens beurte vooraf gepromoveerd
i) Arch. Aartsb. Utr. VIII, 359.
r>?
-ocr page 42-
moeten worden\'\'. Ook Dadelbeek zelf geeft
aan de burgemeesters en aan den Amplis-
simus te kennen, dat hij van de benoeming
afziet, ofschoon hij reeds geruimen tijd als
waarnemend pastoor aan de Catharijnekerk
gefungeerd had.1) In het jaar 1797 werd
hij pastoor te Slootdijk. Hier vinden wij
hem dadelijk in moeilijkheden gewikkeld
met den pastoor van Breukelen. In 1795
was Breukelen tot een zelfstandige statie
verheven en had als eersten pastoor ont-
vangen J. van Schaik. Moeilijkheden ont-
stonden er over de uitgestrektheid van
beider rechtsmacht. Pastoor van Schaik
schijnt zijn jurisdictie te hebben uitgeoefend
daar waar ze den Slootdijkschen pastoor
toekwam. B. Broere, kerkmeester te Sloot-
dijk, klaagt hierover in een schrijvan van
7 Aug. 1797 aan den Aartspriester. Als dit
niet schijnt te helpen komt ook Dadelbeek
voor zijne parochieele rechten op in eenige
uitgebreide brieven aan den Aartspriester
J. van Engelen.2) Dat hij zich nietgemak-
kelijk uit het veld laat slaan, mag blijken
uit een brief aan een vriend gericht, waarin
hij de quaestie in het kort uiteenzet; daarom
volge hier het voornaamste: „Ja, vriend,
ik heb ook een bezoek gehad van d\'Heer
Als. Ciamberlani, onse ernstige onderhan-
deling is te langdradig om ze u te melden,
en ik heb getragt hem te doen zien d\'on-
wettigheid en onregtvaardigheid van de
zoogenaamde schijding, waarvan ik N.B.
nog niet de minste wettige aanschrijving
heb, en waarlijk, mijn vriend, is het geen
quaestie onse aandagt waardig, heeft een
!) Arch. Aartsb. Utr. V, 205; Knuttel, De toe-
stand der Nederl. Katholieken II, 269.
2) Deze brieven uit het archief van Engelen
publiceerde ik in het Arch. Aartsb. Utr. XXXIX,
184—198. Een poging tot weerlegging zond de
pastoor van Breukelen J v. Schaik op ; deze werd
reeds gepubliceerd door J. H. Hofman: „Het
Wiegelied van de Kerk te Breukelen" in het
Arch. Aartsb. Utr. XXVI, 84.
38
-ocr page 43-
aartspriester de magt en is het compatibel
in deeze landen met zijne bediening, schy-
dingen te maken. Kan hij de jurisdictie
ontnemen, die ze niet en geeft.\' Kan hij
gebieden, die de magt om te gebieden
niet en heeft? U. E. W. zal immers
niet onderstellen, dat onse beloften op
d\'afvraag: Promittisne mini et succeseori-
bus meis debitam reverentiam et obedien-
tiam (beloofd go mij en mijne opvolgers de
verschuldigde eerbied en gehoorzaamheid ?)
ook tot een aartspriester geëxtendeerd moet
worden; daarenboven heeft de overledene
H. Berendtzen goedgevonden in zijn gena-
dig \'welbehagen (zo ik hoor) de vermogende
lieden van Loenen bij Breukelen te voegen,
latende de armen van Loenen voor Slootdijk
over, tot welkers onderhoud d\'armmeesters
alleen meer dan duysend guldens \'sjaars
noodig hebben en waartoe alle de vermo-
gende lieden van Loenen, met die men er
afscheurt mede, geen derde gedeelte op-
brengen". Verder de quaestie nog uiteen-
zettend vraagt hij zijn vriend om raad en
hem zijn gevoelen mede te deelen. In een
persoonlijk schrijven van 21 Nov. richtte
hij zich rechtstreeks tot den aartspriester,
zette hem de quaestie uiteen en schreef:
„Zooveel mijn persoon betreft kan ik U
verzekeren, dat mij niets aangenamer is,
dan mij door wettige bevelen van mijn
geestelijke overheid uyt die netelige omstan-
digheden gebragt te zien; daar UBw. met
mij wel zal instemmen, dat wanneer men
in een post gesteld is, men in zaken van
gewigt op geen enkele gesegdens kan te
werk gaan, maar dat men bewijs van zijn
handelwijs moet kunnen voor den dag
brengen. Hierom kan ik mijn verwondering
niet ontveinzen, dat UEw. mij geen copie
van die gemaakte schijding heeft doen toe-
komen". Of later aan Dadelbeek die copie
is toegezonden blijk niet. Wel berust deze
nog in het archief van Engelen, waarin
Ciamberlani verklaart, dat de schijding
door dan aartspriester Berendtzen gemaakt,
39
-ocr page 44-
van kracht blijft; het tolhuis en het huis
ten Honderd blijven aan Slootdijk. Deze
copie is gedateerd 29 Nov. 1797.
In een beredeneerd officieel stuk van 3
Dec. namens kerk- en armmeesters komt
Dadelbeek nogmaals voor de Slootdijksche
rechten op.
Behalve tot handhaving zijner parocbiëele
rechten heeft hij ook veel gedaan tot her-
stel van het kerkbouw, dat, gezien de ge-
gevens, nu eene betreurenswaardige toe-
stand moet hebben verkeerd. De aartspriester
J. van Engelen zegt in zijn „Staat van het
R. K. kerkdistrict van Utrecht over de ja-
ren 1807—1808",») dat het kerkgebouw
aan aanmerkelijke reparatiën onderhevig is.
De jaarlijksche rekening van kerk- en arm-
meesters vermeldt onder hem steeds een
tekort, dat door hem werd voorgeschoten.
Toen pastoor Dadelbeek in 1810 naar Utrocht
werd overgeplaatst als pastoor van de Ca-
tharijnekerk, stond de gemeente bij hem
in schuld, welke zij niet geheel kon aflos-
sen. Daar er geen fondsen waren om deze
schuld te voldoen, werd met eenparige
goedkeuring van kerk- en armmeesters
eenig goud en zilver aan de kerk toebe-
hoorend verkocht, alsook oen huis staande
in de Klapstraat te Vreeland,a) hetwelk
gezamelijk opbracht 1246 gulden; nu bleef
er nog een schuld staan groot 1000 gul-
den. Bij zijn dood schonk hij deze som aan
de kerk, onder verplichting, dat jaarlijks
daarvoor in December voor hem en zijne
zuster een jaargetijde zoude gelezen worden.
Het aantal parochianen steeg voortdurend,
in 1807 waren er 705 communicanten en
1065 zielen.
Pastoor Dadelbeek was een man van
groote werkkracht en kunde, die daarbij
een open oog had voor alles, wat ten goede
!) Arch. Aartsb. Utr. VIII, 103.
s) Parochiaal Archief Loenersloot. De opbrengst
van hst huis was 751 gzlden. Het overige waren
gouden kettingen, kruisjes, bloedkoralen enz.
40
-ocr page 45-
kon komen aan de katholieke kerk in Neder-
land. In „Do Godsdienstvriend"l) wordt
hij dan ook genoemd „het sieraad van
Utrecht\'s geestelijkheid, de baak en raads-
man zijner medepriesters, de steun van
Nederlands kerk in moeilijke dagen, het
voorwerp van liefde en achting van alle
geloovigen\'\'.
Tegen de Maatschappij tot Nut van \'t A1-
gemeen, waarvan zelfs zeer verdienstelijke
geestelijken, o.a. de Deventer pastoor J.
w. A. Muller 2), lid waren, trad het eerst
„de Godsdienstvriend" 3) op. In 1820 trad
ook „Minerva" 4) in het krijt en oppert
daar het plan van een Katholieke Maat-
schappij In het begin van 1821 kwam deze
tot stand onder den naam van: „Roomsch
Catholijke Maatschappij ter bevordering van
godsdienstige wetenschap en goede zeden
voor het Koninkrijk der Nederlanden\'\', s)
Met den Aartspriester G. van Nooy was
J. G. M. Dadelbeek de medeoprichter en
eerste voorzitter. Haar doel was: versprei-
ding van nuttige boeken berekend op alle
klassen des volks. Onderwerpen, die invloed
oefenden op verlichting en beschaving,
liefde voor den godsdienst, gehoorzaamheid
aan de H. Kerk, getrouwheid aan den
1) Dl. 31, blz. 228.
*) Over hem: Nieuw Nederl. Biogr. Woordenb.
H, 960.
») Dl. 4, blz. 30.
4)  Letterk. Tijdschrift voor godsdienst, weten-
schappen en kunsten, Mengelwerk, 1820—1821,
blz. 58.
5)  De Godsdienstvriend VI, 90—97; Nuyens,
Gesch. d. Nederl. Volks van 1815 tot op onze
dagen I, 105, 201; A. van Gils door H. Allard
blz 268 ; Alb. Thym Volksalm. 1889, blz. 19-24;
Jaerb. v. Alb. Thym 1904, blz. 129 v.v.; Albers,
Herstel der Hiërarchie II, 34 v.v.; Arch. Aartsb.
Utr. XXXIX, 81—93. Men werd het tegen con-
tributie van ƒ5—4 en ontving dan alle werkjes,
welke zy uitgaf in een der twee talen ; contri-
bueerde men ƒ9—10, dan ontving men alle werken
in beide talen.
41
-ocr page 46-
Koning, onderwerping aan de wetten en
eerbied voor de goede zeden aankweekten,
verdienden de voorkeur. Merkwaardig is,
dat zij het eerste teeken is geweest van
een vernieuwd leven op het gebied van
gemeenschappelijke samenwerking door ver-
eeniging, dat gegeven werd door dekatho-
lieken van Noord-Nederland. Doch dekatho-
liekcn mochten van hun vereenigingsrecht
geen gebruik maken — alleen wel de
protestanten, immers zij bezaten dergelijke
vereenigingen in de Maatschappij tot Nut
van \'t Algemeen. Men vond het ergerlijk,
dat aan de leden aflaten werden geschon-
ken, de Regeering ging er zich mede
bemoeien en bij Koninklijk Besluit van 21
Aug. 1823 werd do Roomsen Katholieke
Maatschappij te Utrecht opgeheven.
Tot een andere belangrijke zaak, de
oprichting van het seminarie te Culemborg
in 1818 heeft ook hij krachtdadig mede-
gewerkt, en was in de aangelegenheden
dit seminarie betreffend de raadsman van
G. van Nooy. Toen er moeilijkheden rezen
voor de nieuwe stichting, vindon wij de
Aartspriesters en professor Stevens ten
huize van Dadelbeok daarover beraad-
slagen. *)
24 September 1833 was voor Dadelbeek
een glorievolle dag. de viering van zijn
vijftigjarig priesterschap, waarop de grijze
herder een plechtige dankmis aan God
opdroeg in het bijzijn van alle geloovigen.
Plechtig was het oogenblik toen na het
evangelie de Aartspriester Vermeulen onder
de in het ritueel voorgeschreven gebeden
de groene jubelkroon op de zilveren kruin
van den vijftigjarigen offeraar nederzette.2)
In October 1835 nam hij .zijn ontslag als
pastoor en 21 Augustus 1837 overleed hij.
Algemeen werd hij betreurd als de trouwe
!) Studiën, Tijdschr. voor godsd.. wetenschap en
letteren. Jaarg. 44, di. 77 blz. 54—58. Arch.
Aartsh. Utr. XXXIX, 03 vlg.
2) De Godsdienstvriend 1833, dl. 31. blz. 228-230.
42
-ocr page 47-
herder on vader der armen. l) Hij stichtte
een beurs ten behoeve van een onvermo-
genden (Joch veel^elovenden jongeling van
het district Utrecht, geschikt en genegen
tot den R. C. geestelijken stand. In 183(3
was van hem een portret in den handel
gebracht ten voordeele der armen.:)
De Staatsomwenteling van 1795 maakte
aan de overheerschende macht der Pro-
testantsche Staatskerk een einde, en werd
aan de katholieken vrijheid van godsdienst
gegeven.3) Immers reeds door de „Provi-
sioneele Representanten van het volk van
Holland", die zich als dusdanig hadden
geconstitueerd, nadat Willem V het land
had verlaten, werden de Rechten van den
mensch afgekondigd. Daaronder behoorden,
dat ieder mensch het recht heeft, om God
zoodanig te dienen, als hij wil of niet wil,
zonder daarom op eenige wijze gedwongen
te kunnen worden. Dit werd bevestigd door
de Nationale vergadering van 1796 en nog
meer door de Constitutie van 23 April 1798,
waarvan artikel 19 van de „Burgerlijke en
Staatkundige grondregels" luidde : Elk bur-
ger heeft vrijheid, om God te dienen naar
de overtuiging van zijn hart. De maat-
schappij verleent ten dezen opzichte aan
alle gelijke zekerheid en bescherming enz.
Maar wat in meerdere plaatsen moeilijk-
heden veroorzaakten tusschon de katholie-
ken en de protestanten, leden der oude
staatskerk, was het 6de der aditioneele
artikelen, dat luidde: Alle kerkgebouwen en
pastoryhuizen der voormaals heerschende
kerk, voor zooverre zij, door aanbouw uit
de afzonderlijke kas der gemeente, geene
bijzondere en wettige eigendommen zijn,
1)  l.c. 1837, dl. 39, blz. 139.
2)  Catholijke Nederl. Stemmen 1837, blz. 80.
s) Dr. W. Nuyens, De emancipatie der Katho-
lieken in Nederland. Onze Wachter 1880. Albers,
Herstel der Hiërarchie I, 6 v.v.; De Katholiek
1842, II, 172 v.v.
4 3
-ocr page 48-
worden overgelaten aan de beschikking
van ieder plaatselijk bewind, om deswege
tusschen alle kerkgenootschappen eenig
vergelijk te treffen, en wel binnen de eerst-
komende zes maanden na de aanneming
der staatsregeling.
De grondslag van dit vergelijk is in iedere
plaats, het grootste getal van leden der
onderscheidene kerkelijke genootschappen,
hetgeen alzoo do relatieve meerderheid van
zielen zal uitmaken. Hetzelve zal de voor-
keur hebben omtrent de naasting eener
plaatselijke kerk en pastorie, onder bepaling
echter, na gedane begrooting van de waarde
dier gebouwen, van eene matige uitkeering,
hetzij in eens of bij termijnen, aan de an-
dere kerkgemeenten naar evenredigheid
van derzelver leden, welke allen, door deze
bepaling, worden gehouden voor altijd af-
stand te hebben gedaan van de gemeene
aanspraak.
Tengevolge nu van de Constitutie van
1796 kwam bij de municipaliteit van Cro-
nenburg en Loenen een schrijven in van
het Provinciaal Comité van Holiand, waarin
o.a. gelast werd op te geven:
het getal der kerken en zielen tot dezelve
behoorende;
den oorsprong en tegenwoordigen staat
van alle goederen en inkomsten der armen-
kassen en welke gezindte daaruit bedeeld
wordt; het rendement en emploi van alle
„Gods en Armepenningen bij publieke ver-
koopingen en verpachtingen" en welke ge-
zindte daarvan geniet;
alsmede den oorsprong en tegenwoordig
gen staat van alle goederen en inkomsten
der diakenen, en welke gezindte daaruit
bedeeld wordt;
wijders do fondsen en wijze, op welke
de leeraren der gewezene heerschende
kerk tot hiertoe zijn bezoldigd geworden
en eindelijk de lijsten der leeraren en kos-
ters van de voorheen bevoorrechtte kerk,
met bijvoeging der combinatiën en vaca-
tures en opgave hunner tractementen.
44
-ocr page 49-
Den G Juli 1798 zond de kerkeraad zijn
antwoord in en 10 Aug. d.a.v. een nog
uitgebreider. Daarmede niet tevreden drong
de municipaliteit aan om wettelijke bewij-
zen te leveren, dat de Hervormde gemeente
rechtmatig in bezit kwam van de kerk, de
pastorie, de inkomsten der kerk, het kerke-
land en de kerkehuisjes. Den 14 Oct. deed
toen de kerkeraad „opgave van eenige der
voornaamste en, zoo hij meende voldoende
redenen, waarom de kerkeraad van oordeel
is, dat ingevolge do staatsregeling geene
schikking nopens kerk en pastorie alhier
behoeft te geschieden, maar deze gebouwen
met derzelver inkomsten behooren gecon-
sidereerd te worden als het wettig eigen-
dom van hunne gemeente.
Daar hun eigendomsrecht op de kerke-
lijke goederen het volgend jaar nog niet
erkend was door de regeering, werd men
ongerust en achtte de kerkeraad het noodig,
om de beslissing aan de gemeente over te
laten, aan te wijzen, wie in deze ingrijpende
zaak als haar gevolmachtigden zouden op-
treden. Daartoe werd 21 Juni 1799 be-
sloten het volgende van den preekstoel af
te kondigen: „Het is der gemeente onge-
twijfeld bekend, dat de kerkeraad reeds
geruimen tijd is bedacht en bezig geweest
teneinde nopens kerkgebouw en pastory vol-
gens de staatsregeling noodige schikking
mogt gemaakt worden, dan dat deze zaak
nog niet is ten einde gebracht, de Gemeente
zal met ons begrijpen, dat vooral ook
wegens het aanstaaud ve.itrek van den
predikant het zeer te wenschen ware. dat
deze zaak spoedig werd afgedaan. Dan:
de kerkeraad is van oordeel, dat in dezen
met meerdere kracht kon gewerkt worden,
wanneer de Gemeente of de kerkeraad of
eene andere commissie stellig qualificeerde
en verzogt binnen den korst mogelijken
tijd die zaak ten einde te brengen: zij
roept daarom de Gemeente morgen tegen
12 uur op *t ckoor der kerd alhier, om zich
te verklaren of zij daartoe den kerkeraad
-!J
-ocr page 50-
volmachtigt dan of zij daartoe eene afzon-
derlijko commissie benoemen wil.
De uitslag op den volgenden dag was,
dat de kerkeraad werd gevolmachtigd.
Ook de katholieken te Loenen hadden
zich op de constitutie deze quaestie aan-
getrokken. Vrijdag 2 Aug. 1700 werd door
het kerkbestuur een vergadering gehouden
ten huize van pastoor Dadelbeek. De kerke-
raad der Protestanten was ook genoodigd,
om een voorstel aan te hooren „tot schik-
king der zaak nopens kerk en pastorie"
ten overstaan van gedeputeerden der muni-
cipaliteit. In deze vriendelijke bijeenkomst
kwamen de gecommitteerden uit de Roomsch
Katholieke gemeente tot de volgende be-
sluiten en voorstellen:
1°. In aanmerking nemende de meerder-
heid van zielen (der Hervormden), de tegen-
woordige gesteldheid der tijden en ook het
een en ander door de Hervormden geavan-
ceerd, vooral ook de goede wederzijdsche
harmonie der beide gemeenten, zal de
Roomsch-Katholieke Gemeente van het haar
door de Staatsregeling gegeven recht op
de gebouwen afzien.
Echter de Gereformeerden hebben in te
zien, hoe er naar de tegenwoordige orde
van zaken volkomen gelijkheid bestaat tus-
schen alle gezindten en hebben te bedenken
dat de Roomschen door de Hervorming,
ruim twee eeuwen geleden, op groote
onkosten gekomen zijn. Zij verloren hunne
kerkelijke gebouwen en moesten zich zelven
opnieuw inrichten. Daarom stellen zij voor:
2°. dat de Hervormde Gemeente hen op
een of andere wijze zal indemneeren wegens
de erfpacht, welke zij moeten opbrengen,
ter somme van ƒ21 jaarlijks voor haar kerk
en pastory;
3°. de voordeden, die de Gereformeerde
kerk trekt, na aftrek van onkosten van
doodgraver enz. van ieder lijk van de
Roomsen-Katholieken, dat aldaar begraven
wordt, zullen jaarlijks aan de Roomsche
Gemeente worden uitgereikt,
4!)
-ocr page 51-
en eindelijk zal de Gereformeerde Ge-
meente op eene andere wijze zorgen, dat
de Roomsch-KathoUeken zonder tol aan het
Hek te betalen, hun Kerk en Leeraar be-
zoeken kunnen, dan en wanneer zij dit
behoeft, en dat de pastoor vrij zij van de
tol aldaar.
De Kerkcraadsleden wilden voor hun
antwoord op deze voorstellen eenige dagen
bedenktijd. Den 6 Aug. kwam de Kerkeraad
samen, om het antwoord vast te stellen.
Zij waren van oordeel, dat de gelijkheid
der gemeenten, door do Grondwet gepro-
clameerd, vorderde, dat de genoemde erf-
pacht gelijk door beiden worden gedragen;
de Gereformeerde kerk zal jaarlijks 10
gulden en 10 stuivers uitreiken aan de
Roomsch-Katholieken. En indien ze indertijd
op eenig redelijk accoord kan worden
afgekocht: elk in dien afkoop gelijkelijk
participeeren.
Wat het kerkhof betreft: dat is tegen de
gelijkheid: de Hervormden alleen delasten
en de Roomsch-Katholieken voordeel zonder
eenige last! laat elk begraven in zijn eigen
kerk. Toch wil de kerkeraad nog daarover
een nadere voorslag, \'t zij door de muni-
cipaliteit, \'t zij door de Roomsch-Katholieke
Gemeente gedaan, overwegen.
Wat de tol*) betreft: dat behoort niet tot
haar departement; zij hebben zich te adres-
seeren bij de erfgenamen der Heerlijkheid.
J) De tol, waarvan hier sprake is, is voor eenige
jaren opgeheven, en stond bij „\'t Huis te Velde",
waaraan ze behoorde. Dit \'t Huis te Velde" was
weleer een ridderhofstad. Op 14 Mei 1328 be-
leende Willem van Holland er mede Hugo van
Loenersloot. In 1380 kwam het aan diens kiein-
zoon van gelijken naam, in 1413 aan Steven
van Loenersloot en daarna aan Johan van der
Meer. In 1431 werd er mede beleend Boudewyn
van Swieten, Heer van Loenersloot, Oucoop,
Ter Aa, Calslagen, Zwieten. Op 15 November
1454 werd zyn zoon er mede beleend : Jan van
Swieten, Heer van Opmeer, Obdam, Spanbroek
enz., schout van Leiden. Op 31 Aug. 1470 kwam
het aan Adriaan van Swieten, zoon uit het eerste
47
-ocr page 52-
Intusschen zal de kerkeraad nu vermee-
nende, dat de municipaliteit genoegzaam
onderricht is nopens do ware gesteldheid
der gebouwen en het fonds der kerk, aan
dezelve verzoeken spoedig een voorslag
zelf te doen tot minnelijk vergelijk en
anders hoe eer hoe liever een plan daar-
stellen, zooals zij meent, dat conform de
Staatsregeling behoort.
Hoe de onderhandelingen verder zijn
afgeloopen is mij niet gebleken. Doch de
beslissingen aangaande het kerkgebouw te
Loenen — ook al waren zij gunstig voor
de katholieken uitgevallen — zouden zonder
resultaat gebleven zijn. Want het gunstig
getij voor de katholieken verliep weer
spoedig. De leden der oude heerschendo
Staatskerk spanden al hunne krachten in,
om de constitutie van 1798 gewijzigd te
krijgen. Het Uitvoerend Bewind, grooten-
deels bestaande uit ijverige Protestanten,
verkreeg door een staatsgreep de leiding
van zaken in handen, en vaardigde 18
Sept. 1801 een proclamatie uit aan het
Bataafsche volk, en bood het een nieuw
ontwerp van staatsregeling aan, dat reeds
16 Oct. d. a. v. werd aangenomen.\'). Art.
13 luidde: »Ieder kerkgenootschap blijft
onherroepelijk in het bezit van hetgeen
men van den aanvang dezer of door het-
zelvo werd bezeten".
Hierdoor werd dus ook te Loenen de
quaestie aangaande de kerkelijke goederen
en bezittingen opgelost door de ijzeren
hand der macht. Voor goed ontviel hier
huwelijk van Jan van Swietcn en Maria van
Abeele ; daarna kwam hot aan zijn dochter Jooste
van Swieten in 1487, die huwde met Willem van
Coulster. Vervolgens kwam het in de geslachten
van : van Lynden, Oem van Wijngaarden, van den
Rijn, Barnaarts, Coymans, Balde, Huygens, van
Schaik en van Reenen. Wittert van Hoogland
l.c. I, 328, 340.
l) Over het met geweld doordrijven van deze
staatsregeling en de stemming daarover, zie: „De
Katholiek 1843, I, 425—448.
48
-ocr page 53-
alles den katholieken. Maar de oude en
schoone Ludgeruskerk, door de godsdienst-
zin en offervaardigheid der katholieken
gesticht, blijft aan het nageslacht verkon-
digen van een katholiek gemeentebest, dat
uit de handen der eerste geloofsverkondigers
dezer noorderstreken het H. Geloof ont-
vangen heeft. Zij zal het den naneven ver-
kondigen en iedere steen zal het hun toe-
roepen: „ik ben katholiek, maar mijne kin-
deren hebben mij verlaten, en als met een
rouwsluier omhangen, ben ik geworden
een weduwe gelijk. - Ontroofd wel van
haar bruidslooi, omdat haar Bruidegom
daar niet meer woont, zingt toch door hare
droefheid heen haar zuiver lijnenspel het
lied van Middeleeuwsche grootheid en glorie,
verkondigend ons wat de kunst geïnspireerd
op God ook in vervlogen eeuwen aan bouw-
werken vermocht te wrochten.
In het doopboek der parochie staat aan-
geteekend: „den lsten Juni 1810 ving
Martinus van Dijk de pastoreele be-
diening in Slootdijk aan". Hij was geboren
te Gellicum 27 Aug. 1770, en werd priester
gewijd omstreeks begin Aug. 1797, stond
als kapelaan te Amersfoort (\'t Zand) tot
1800, werd in de herfst van 1806 pastoor
te Everdingcn, in 1817 te Breukelen, in
1826 te Soest en verkreeg daar zijn eervol
ontslag in 1839. Hij stierf als rustend
pastoor te Amersfoort 31 Januari 1854 J).
Van hem zijn geen bijzonderheden bekend.
Hij werd opgevolgd door:
Cornelis Philippus Swildens.
Geboren te Utrecht, werd hij priester ge-
wijd in 1805 en kapelaan te Werkhoven,
in Sept. 1807 assistent te Cabauw en daarna
te Bunnik. In 1814 werd hij pastoor te
Varik en in 1817 te Loenersloot2).
Hier legde hij het nieuwe kerkhof aan,
dat 12 Sept. 1820 door den Aartspriester
») Arch. Aartsb. Utr. III, 103.
-) l.c. XXXV, 2v2.
49
4
-ocr page 54-
G. van Nooy werd ingewijd en waarbij de
rede werd uitgesproken door B. Wilbrink!).
Hij vergrootte de kerk en plaatste er een
toren op. Ook in de kerk plaatste hij een
nieuw altaar.
Pastoor Swildens, die aan deze gemeente
zeer gehecht was, werd 30 Maart 1839
overgeplaatst naar Laren, doch reeds 1 Mei
1842 nam hij zijn ontslag. Na zich uit de
geestelijke bediening te hebben terugge-
trokken, woonde hij in deze pai\'ochie op
de heerenhofstede „Slootwijk" onder de
gemeente Baambrugge, welke zijn eigen-
dom was. Hij overleed 22 Januari 1849 te
Amsterdam en werd 29 Januari d.a.v. op
het door hem aangelegde kerkhof op Sloot-
dijk begraven. Bij testamentaire beschikking
had hij de heerenhofstede „Slootdijk" met
bijbehoorende boerderij en landerijen onder
zekere verplichtingen aan kerk en armen
vermaakt. Na zijn verplaatsing naar Laren
trad hier als deservitor op C. Pompe, kape-
laan der Wittevrouwenkerk te Utrecht,
totdat
Adrianus Blom den 7den April de
herderlijke bediening dezer parochie aan-
vaardde. Hij was geboren te Woerden 28
Juni 1793, werd priester gewijd 27 Aug.
1820, waarna hij kapelaan werd te Loener-
sloot, daarna te Hilversum. Op 1 Sept.
1830 werd hij pastoor te Vreeswijk en
keerde 7 April 1839 naar hier als pastoor
terug. Op 13 Juni 1844 diende Mgr. C. van
Wyckersloot, bisschop van Curuim, het
H. Vormsel toe te Mijdrecht, waar ook de
parochianen van Loenersloot dit H. Sacra-
ment ontvingen. Hij overleed 21 October
1852 2). Zijn opvolger was:
Cornelius Adrianus Nestor van
Romondt. Deze was geboren te Utrecht
26 Febr. 1805, studeerde te \'s Heerenberg
en werd priester gewijd te Munster 13
) De Godstdienst Vriend dl. 5, blz. 175; Alb.
Thym, Volksalm. 1889, blz. 18.
2) Arch. Aartsb. ütr. XXIII, 257.
50
-ocr page 55-
Juni 1829. In hetzelfde jaar werd hij kape-
laan te Haastrecht, daarna te Oudenrijn tot
1 Oct. 1838, te Naarden tot Juni 1839 en
en werd bij de oprichting der parochie
Cothen in 1840 haar eerste pastoor.l) Den
21 Dec. 1852 aanvaardt hij het pastoor-
schap te Loenersloot. Pastoor van Romondt
had het in Cothen zoo verbruidt, dat de
parochianen van Slootdijk hem met tegenzin
zagen komen. Bij zijn komst versperden
zij den toegang tot de pastorie door een
denneboom dwars over de Kerklaan te
plaatsen. Des Zondags hield hij zijn intrée-
rede naar aanleiding van de tekst: „Hij
kwam tot de zijnen en de zijnen namen
hem niet aan". Hij werd alhier eervol
ontslagen in Maart 1856, en zijn afscheids-
rede was naar aanleiding van de woorden:
..Consummatum est. Het is volbracht. Hij
ging naar Utrecht en is daar emeritus
overleden 6 Juni 1884. 2)
Op de pauselijke Breve van 4 Maart
1853 *), waarbij de bisschoppelijke Hier-
archie werd hersteld, volgde 8 Maart van
den kardinaal-prefect der Propaganda een
schrijven, dat zoodra mogelijk in alle steden
en dorpen, waar nog geen parochiën be-
stonden, de indeeling moest geschieden.
Dit was geen gemakkelijke taak en zonder
twijfel een der moeilijkste verplichtingen,
die het nieuwe Nederlandsche episcopaat
te vervullen had.4) Ook Loenersloot ver-
kreeg nu zijn vaste omgrenzing, en werd
aan allo grensgeschil een einde gemaakt.
Had de grensscheiding aan de zijde van
Abcoude en Breukelen aanleiding gegeven
tot een onverkwikkelijke strijd; ook aan
de zijde van Vinkeveon waren moeilijk-
heden gerezen. Aan dien kant had zich
een kolonie van Duitschers gevestigd, die
i) l.c. XXXV, 33.
!) De Godsdienst Vriend dl. 76, blz. 193.
"J Collectis apistolarum etc. 1853—1859 blz.
1 v.v.
4) Albers, Herstel der Hiërarchie II, 539 v.v
51
-ocr page 56-
werkzaam waren in de venen. Zoo woonden
een 70 communicanten op Vinkevcensch
grondgebied, en ook hunne armen werden
door Vinkeveen onderhouden, doch zij
parochieerden wegens den korteren afstand
op Slootdijk. In 1843 had de geestelijke
overheid reeds bepaald, dat zij te Vinke-
veen moesten parochieeren, doch in genoemd
jaar mochten zij nog, omdat de beschikking
kort voor Paschen genomen was, te Sloot-
dijk hun Paschen houden. Dit werd door
de nieuwe grensregeling nog weer uit-
drukkeüjk bevestigd. \')
Door den Aartsbisschop J. Zwijsen werd
de parochie Loenersloot van den H. Lud-
gerus den 15 Maart 1855 canoniek opge-
richt en hare grenzen aldus omschreven:
Deze parochie wordt van die van Abcoude
gescheiden door de Molenvliet bij Klein
Baambrugge; — van die van Nederhorst
den Berg (Haarlems\' bisdom) ter westzijde
van de rivier de Vecht door de grenslijn
van het terrein der hofstede „Welgelegen"
(ingesloten); aan de overzijde der Vecht
door de grenslijn van het terrein van het
zoogenaamde „Hemeltje" (ingesloten); —
van die van Kortenhoef door de grenslijn
van het grondgebied van Kortenhoef en
Vreeland; — van die van Breukelen door
den Amstel (moet zijn Angstel) bij Nieuwer-
sluis en aan de oostzijde van de rivier de
Vecht door een rochte lijn getrokken van
de brug over die rivier op de burgerlijke
grenzen van het dorp Loosdrecht; — van
die van Vinkeveen door de Veenkade. Tot
kerkmeesters werden benoemd: Gijsbertus
van Schaick, Dominicus v. Wijk, Hubertus
Oostveen, Henricus van Swaai.
Voor de stichting van het seminarie
Rijzenburg lieten de geloovigen zich ook
hier niet onbetuigd. Zij brachten op de
som van 000 gulden.
!) Het project dezer grensregeling herust in het
Aaitsh. Archief te Utrecht, in het Archief Bijle-
velt no. 52.
52
-ocr page 57-
Hugo Uitcrwaal, zoon van Jan Uiter-
waal en Hendrica Vermeulen, was geboren
in \'t Goy onder Houten 15 Mei 1808.
priester gewijd 26 Sept. 1840, assistent
Mijdrecht, Teckop, Jutfaas en Cabauw. Van
1843 tot 1848 was hij rector in het Wees-
huis te Utrecht, daarna pastoor te Leerdam,
waar hij een nieuwe kerk bouwde, waar-
voor hij in hot aartsdiocees collecteerde. 3)
In 1856 werd hij overgeplaatst naar Loe-
nersloot. Hier werd hij door de schuld van
zijn voorganger voor een moeilijke taak
geplaatst, doch spoedig had hij door zijn
ijver en innemend karakter aller harten
gewonnen, zoowel van katholieken als nict-
katholieken. De schuld welke nog op de
oude en versleten kerk stond, wist hij
spoedig met behulp van de mildadigheid
der geloovigen af te lossen, en daarna zelfs
nog zooveel geld bijeen te zamelen, om tot
den bouw van een nieuwe kerk over te
gaan. Hij schreef een leening uit van
f\' 16.500 in aandeden van /\'2.50 a 3 pCt.
Reeds 24 Sept. 1857 werd de nieuwe kerk
aanbesteed voor ƒ21.200 en werd aange-
nomen door Jan van der Lip, aannemer
te Utrecht. Het is een zaalkerk met 450
zitplaatsen, waarin een gothisch pogen ligt
uitgedrukt. Bijzondere kunstwerken bezit
de kerk ook niet, behalve een fraaie zil-
veren zeventien-eeuwsche godslamp en
altaarschel. De met ongewone rijkdom van
snijwerk overladen preekstoel is een zon-
derling specimen van quasie-gothiek.
Merkwaardig mag het heeten, dat de
pastoor met goedkeurig van den aarts-
bisschop J. Zwijsen den patroon der kerk
veranderd heeft. Hij koos voor patrones,
in de plaats van den H. Ludgerus Maria
van den Berg Carmel, wier beeltenis in de
gevel der kerk, geschonken door een der
parochianen, geplaatst werd. Jammer is
het, dat deze patroonsverwisseling is ge-
schied. De H. Ludgerus toch was de
l) De Godsdienst Vriend dl. 76, blz. 39.
53
-ocr page 58-
patroon van Loenen en van haar oude
kerk, en een Nederlandsche heilige, geboren
in de Vechtstreek, in het dorp Zuylen.
In 1858 werd de nieuwe Kruisweg opge-
hangen en ingezegend door deken \\V. van
Bijlevelt. Het kapelletje met de daaronder
zijnde grafkelder op het kerkhof werd in
1862 gebouwd op kosten van Laurentius
de Maret van Valkenheining, met recht voor
hem en zijne familie om daarin begraven
te worden. Het volgend jaar werd door
Lindsen het orgel gerestaureerd en een
nieuwe orgelkast gesneden.
Niet alleen de kerk en hare versiering
schonk hij zijne bijzondere aandacht, maar
ook toen reeds was hij een overtuigd voor-
stander van goed katholiek onderwijs. Om
tot den bouw van een katholieke school te
komen, kocht hij het oude huisje met 70
roeden grond aan het begin van de Kerk-
laan. En toen in September 1869 het tegen-
woordige huis van het hoofd der school
werd aanbesteed, begreep niemand, wat de
pastoor met het bouwen daarvan in den
zin had, maar hij bestemde het toen reeds
voor het doel, waarvoor het thans dient.
Het werd aangenomen door Jac. Houwe-
ling en Th. van Hilten. De school werd
eerst aanbesteed vier jaren later 25 Juni
1872 volgens het plan van den architect
Tepe uit Utrecht. Reeds 5 Nov. van het
zelfde jaar werd deze na de inzegening
plechtig volgens het verlangen der kerke-
lijke overheid in gebruik genomen. Als
eerste hoofd der school trad toen op Ge-
rardus Martinus Verschure, die tot aan
zijn dood 13 Juli 1910 zijn taak met veel
toewijding vervuld heeft.
Het kerkhof, dat in de toekomst te klein
zoude blijken te zijn, vergrootte hij, waartoe
C. Ruwiel den benoodigden grond schonk.
De bij uitstek ijverige herder overleed
tijdens het H. Misoffer bijna plotseling 21
Febr. 1879. Na hem kwam hier als pastoor:
Antonius AndreasHaarmans. Hij
was geboren te Utrecht 29 November 1828,
54
-ocr page 59-
priester gewijd in Aug. 1854, kapelaan te
Oldenzaal tot 5 Oct. 18(56, pastoor te Hel-
lendoorn tot 1879, waar hij een nieuwe
kerk bouwde en een nieuw kerkhof aan-
legde. In 1881 benediceerde hij hier het
nieuwe gedeelte van het kerkhof. De thans
nog bestaande Kruisweg werd door hem
opgericht en ingezegend 8 Dec. 1886.
Evenals zijn voorganger was een plot-
selinge dood zijn deel. Men vond hem des
morgens te Nederhorst den Berg, alwaar
hij op bezoek was, dood in zijn bed 26
Pebr. 1894.
Aan een zijner kapelaans, die onder zijn
pastoraat hier werkzaam was, mag hier in
het bijzonder een woord worden gewijd,
n.1. Henricus Adrianus van Spanje.
Hij was geboren te Utrecht 15 Nov. 1856.
Na zijne voorbereidende studies met schit-
terend gevolg te hebben afgelegd op de
seminaries Hageveld en Rijsenburg, werd
hij 15 Aug. 1880 priester gewijd. Aange-
moedigd daartoe door zijne Kerkelijke
Overheid begaf hij zich naar Leuven, om
aan de Alma Mater zijne godgeleerde studies
voort te zetten, bepaaldelijk in het canonieke
recht. Als licentiatus jur. can. keerde hij
in den zomer van 1885 definitief uit Leuven
terug, wijl zijn uiterst zwakke en altijd
sukkelende gezondheid een lang verblijf
daar niet raadzaam maakte. l)
Te Loenersloot werd hij 30 Sept. 1885
benoemd tot kapelaan.
In deze uitgestrekte parochie was hij
gedurende ruim zeven jaren met de groot-
ste toewijding werkzaam voor \'t zielenheil,
dat hij tot iederen prijs trachtte te bevor-
deren. Hoe was hij niet bemind bij de
polderwerkers, die toen hier werkzaam
waren aan het graven van het Merwede-
kanaal. Hij zocht hen op in hunne hutten
en keeten en wees hen dan zacht doch
dringend op hunne plichten. Wie zal zeg-
i) Nederl. Kath. Stemmen 1899 no. 42; Nieuw
Nederl. Biogr. Wdb. II, 1349.
•« ü5
-ocr page 60-
gen, hoeveel goed hij onder hen gesticht
heeft1). Ondanks dezo drukke missionaris
arbeid vond hij nog tijd genoeg, om de
leiding van het zangkoor op zich te nemen,
en het met zijne muzikale kennis voor te
lichten in de streng kerkelijke richting.
Maar in vrije uren bleef de beoefening
van gewijde wetenschap en letteren hem
toch het liefst. Tot zeer laat in den nacht
kon men op zijn kamer de lamp nog zien
branden, zich bijna geen nachtrust gunnend,
om zich met de studie bezig te houden.
Doch door zijn voorzichtigen critischen
aard kwam hij er wellicht niet toe, om als
publicist op te treden. Toch is het „Leven
van den H. Bonefacius" door een R. K.
Pr., dat in 188U annomiem verscheen bij
de firma Bokker, met een aanbevelend
woord van prof. J. A. de Rijk, van zijn
hand. Ook werkte hij mede aan de „Xeer-
landia Catholica" 2|.
Maar voor do parochie Loenersloot is
van bijzonder belang de studie welke hij
maakte, om het graf te kunnen vinden van
den H. Hungerus, die binnen de grenzen
van deze parochie begraven ligt. Daarom
een kort woord over dezen heiligen bis-
schop en de plaats waar diens gebeente
rust.
Van de jeugd van den H. Hungerus is
niets bekendy). Sommigen houden hem
voor een Fries van geboorte. Hij schijnt
in Utrecht als priester wel een heilig, maar
meer verborgen leven geleid te hebben,
en slechts op aandringen van den Heiligen
Odulphus de aandacht te hebben getrokken
bij het openstaan van den bisschoppelijken
zetel. Hij was cenigszins misvormd van uiter-
lijk, en werd daarom wellicht minder geschikt
l) Een nog aanwezige lijst vermeld 47 Katho-
lieken, die hij geregeld bezocht.
*) Zie aldaar blz. 62.
3) J. A. F. Kronenburg. Neerlands Heiligen in
de Middeleeuwen I, 76.
56
-ocr page 61-
gekeurd, om in het openbaar te werken;
doch door de keus der kanunniken ver-
heven, heeft hij in handel en wandel zoo
den goeden geur van Christus verspreidt,
dat hij een der heiligste opvolgers van den
grooten "Willibrord on Boncl\'acius geweest
is. Allen prijzen zijn deugd; de meesten
roemen ook zijn geleerdheid. Terwijl hij
door de Katholieken van ons vaderland als
een heilige wordt vereerd en zijne ged;ich-
tenis op 22 Dec. gevierd wordt, vindt men
hem ook door de Protcstantsche geschied-
schrijvers met lof vermeld. Hij werd tot
bisschop gekozen, waarschijnlijk in 854.
\'t Was een moeilijke taak die hij aanvaardde.
Reeds was Walcheren door de Noren ge-
plunderd, Tiel in vlammen opgegaan, Dore-
stadt verwoest, de Betuwe overmeesterd.
Eindelijk werd in 857 de bisschopstad, het
sterke Utrecht belegerd en ingenomen.
Hunger ontsnapte met eenigen der zijnen
aan de woede der heidensche overwinnaars
en vluchtte naar Priim in het Luxemburg-
sche, waar Lotharius II zijn verblijf hield.
Deze vorst schonk hem bij giftbrief van
11 Januari 858 het St. Pietersklooster te
Berg of Odiliënberg. Hier vestigde hij zich,
stichtte er een kapittel van kanunnikken,
dat 7 eeuwen later tot Kathedraal-kapittel
verheven werd. Van hieruit bestuurde hij
zijn bisdom.
Zijn aanzien verminderde hierdoor niet
bij de kerkelijke en wereldlijke vorsten. In
858 ging hij met de aanzienlijkste prolaten
van het Frankische rijk ter Kerkvergadering
van Toul, waar de gewichtigste aangele-
genheden van godsdienst en staat behandeld
werden. In 800 teisterden verschrikkelijke
stormen en overstroomingen zijn bisdom:
Holland, het Sticht, de Betuwe. Dit jaar
heette het noodjaar. Maar erger nog woed-
den de stormen van de hartstochten aan
het hof van Lotharius II. Deze vorst,
wellicht in den waan. dat hij door zijne
schenkingen de bisschoppen in alles aan
zijn wil onderworpen hield, verstootte zijne
57
-ocr page 62-
wettige gemalin Theutberga en trad met
Waldrada in het huwelijk. Dit ergerlijk
feit werd te Rome gehoord. Paus Nicolaas
I (858—\'07) zond gezanten ten einde de
zaak te onderzoeken. Deze werden bedrogen.
De paus gelastte daarop een vergadering
der bisschoppen. Zij kwamen te Aken bijeen
in 862, doch werden ook misleid, terwijl
sommigen, meer hoveling dan priester, reeds
te voren door Lotharius voor hem gewonnen
waren. Slechts twee bisschoppen toonden
zich hier mannen van geweten en karakter
en lieten het „non liceat" (= het is niet
geoorloofd) den plicht vergeten vorst in de
ooren klinken. En een van deze twee is de
bisschop van Utrecht Hunger (Kronenburg
naar redeneering van prof. Wensing: Zie
Kerkelijk Nederland 1850,) — Mol spreekt
van eene vergadering van rijksgrooten te
Metz in 863, waar Hunger niet verscheen
wegens ziekte. Dit is niet in tegenspraak
met het vorige, maar zoude een tweede
vergadering geweest zijn. De paus nood-
zaakte Lotharius II eindelijk zijn eerste
gemalin terug te nemen en haar in hare
rechten te herstellen. Heerlijke zedelijke
overwinning, zegt Nuyens, door de Kerk
behaald.
In soortgelijke aangelegenheid van graaf
Boudewijn van Vlaanderen schijnt het ge-
zag en de invloed van Hungerus te zijn
ingeroepen, en gunstig gewerkt te hebben
ter gelukkige oplossing.
Intusschen hadden de omstandigheden te
Utrecht een eenigzins betere wending ge-
nomen, zoodat de II. Odulphus wederom
binnen Utrecht woonde en daar stierf om-
streeks S65.
Ook de H. Hunger schijnt in die dagen
zich in de nabijheid zijner zetelstad te
hebben opgehouden en tenminste nu en
dan Utrecht weer bezocht te hebben. Immers
een 900 jaren na zijn dood (22 Doe. 866)
vond men zijn gebeente nabij Utrecht. De
maandelijksche Nederlandsche Mercurius
van October 1700 bevatte het volgende be-
58
-ocr page 63-
richt: „TusschenNieuwersluis en Breukelen
heeft een zeker heer van aanzien te Am-
sterdam een lusthuis. en daar achter eenig
weiland liggen, \'t geen tot eenig ander
gebruik zullende geapproprieerd worden,
door arbeidslieden wiord omgespit; deze
lieden ontdekten in \'t graven, niet zeer diep
in de aarde een doodkist, die, nadat daar-
van was kennis gegeven aan den eigenaar
des lands, met vele moeiten en arbeid uit
den grond gedolven wierd, wanneer men
bevond, dat deze wel omtrent twee duizend
ponden zwaar was. De kist opengemaakt
zijnde vond men daarin het bekkeneel,
eenige beenderen en zeer witte tanden van
een mensch en veel stof, alsmede eenige
weinige penningen, waaruit men na onder-
zoek, uit goede gronden heeft opgemaakt,
dat deze kist het stoffelijk overschot bevat
van den H. Hungerus, elfde bisschop van
Utrecht, een Fries van geboorte, die om
zijne zonderlinge godsvrucht en geleerdheid
door toedoen van den H. Odulphus, tot die
hooge waardigheid verheven werd. Het is
waarschijnlijk, dat gemelde Hungerus, voor
omstreeks 900 jaren overleden, in een tijd,
dat het Utrechtsche bisdom, wegens de
schrikkelijke verwoestingen der Noormannen
in druk en ellende zat te zuchten, aldaar
in stilte door het Kapittel zal begraven
zijn geworden".
Nadat pastoor J. H, Hofman eenige ge-
lijkluidende berichten had gepubliceerd
(Arch. Aartsb. Utr. XXI, 243) deelde Mgr.
B. II. Klönne het boven afgeschreven be-
richt uit de maandelijksche Nederlandsche
Mercurius mede, en vulde dat nog aan met
de volgende aanteekeningen, welke hij vond
in de bibliotheek van het Begijnhof: „1758
of eenige jaren later. Een boer, het land
omspittende, stiet op een harde steen.
Vervolgens al verder rond stotende, merkte
hij dit een vierkante langachtigo steen te
zijn, en de aarde daar afgeschopt hebbende,
zag dat het was een steenen kist, in het-
welk begraven was het lichaam van St.
59
-ocr page 64-
Hungerus, zooals bleek uit de letteren op
de zerk. Een menigte volks van alle kanten
samengevloeid opende de kist, en vond het
lichaam daarin, zooals hetzelve begraven
was; doch roerende vielen alle gebeenten
in malkander, en ieder nam een stuk daar-
van zoo het hem voor de hand was, doch
de heer van Loendersloot of Kronenburg
heeft al deese overblijfselen bij hem laten
brengen, deselve in een kist gesloten en
met staatsie in gemelde kerk begraven
(Arch. Aartsb. Utr. XXII, 313).
Mgr. Klünne wilde nu trachten om de
plaats, waar het gebeente van den H. Hun-
gerus ten tweede male werden neergelegd
te ontdekken. „Met dit document voorzien",
zoo schrijft hij, „ving ik een verkennings-
tocht aan, en stapte den 2den November
eerst te Breukelen af, niet omdat ik meende
daar mijn einddoel te bereiken, maar om
bij den toenmaligen pastoor van Vuuren
nadere inlichtingen in te winnen. Heel
toevallig heerschte onder zijne parochianen
de meening, dat in de afgesloten kapel
der protestantscho kerk van Breukelen een
bisschop begraven lag; maar na het kort
verhoor van een paar werklieden bleek mij,
dat die volksmare op geen goede gronden
steunde. Toen begaf ik mij naar Loener-
sloot, om aan kapelaan van Spanje, van
wiens scherpzinnigheid ik groote ver\\vach-
tingen koesterde, het doel mijner naspo-
ringen bekend te maken. Met gepaste en
plichtmatigo ijver zetto hij het onderzoek
voort; maar helaas, zoowel de vindplaats
der boeren, als de plek, waar het heilig
gebeente in de kapel van Kronenburg werd
neergelegd, bleef voor hem en dus ook
voor mij verborgen\'\'. Is dus de plaats niet
juist te bepalen, toch is het volgens de
gegevens zeker, dat deze te vinden moet
zijn op de tegenwoordige weide aan den
straatweg tusschen Loenen en Nieuwer-
sluis, waar eens het kasteel Kronenburg
stond. Het is de weide schuin tegenover de
boerderij, bewoond door A. de Reuver, als
60
-ocr page 65-
dusdanig nog kenbaar aan de breede sloot
en de vijver in het midden. Het mag dus
voor deze parochie een voorrecht heeten,
binnen haar grenzen het graf te bezitten
van den H. Hungerus.
Op 14 Nov. 1892 werd kapelaan van
Spanje benoemd tot rector van het pas
opgerichte gesticht „Larenstein" te Velp
bij Arnhem, een filiaal van „de Goede
Herder" te Zoeterwoude. Hier is hij voor
zijne kleine kudde, inzonderheid voor de
verdoolde schapen daaronder, wel in den
edelsten zin des woords een goeden herder
geweest. Gaarne zoude hij op „Larenstein"
zijn dagen hebben besloten, in stilte en
rustige, doch rustelooze arbeidzaamheid,
die hem zoo lief was.
Maar de geest van offer, dien hij zich
door gestadige oefening zoo bovenmate
had eigen gemaakt, deed hem zeker even
bereidwillig zijn dierbaar „Larenstein" ver-
laten, toen Mgr. de Aartsbisschop hem 8
Mei 189(5 riep naar Rijsenburg. om er den
leerstoel der Moraaltheologie in te nemen.
Professor van Spanje was voor dit ge-
wichtig ambt als aangewezen. Aan een
scherp en doordringend verstand, aan uit-
gebreide wetenschap, door jarenlange studie
verkregen, aan een meer dan gewone men-
schenkennis, aan degelijke, in de school
des lijdens geoefende godsvrucht en deugd,
paarde hij die echte „prudentia", welke
niet in schroomvallig aarzelen bestaat, maar
die na rijp beraad een rijp oordeel weet
te geven en het rechte woord te spreken
op de rechte plaats. Onnoodig te zeggen,
dat de studenten hun leermeester, die zich
om hunnentwil zoo heldhaftig gestadige
moeite en opoffering getroostte, en wiens
heldere lessen zij niet konden bijwonen
zonder rijker te zijn geworden aan kennis
en ervaring, hoog vereerden in dankbare
liefde.
Zijne steeds pijnlijker wordende kwaal
noopte tot een moeilijke operatie, als laatste
•51
-ocr page 66-
redmiddel, waartoe in den ochtend van 7
Oct. 1899 werd overgegaan in het Andreas-
gesticht te Utrecht. Maar de uitslag was
niet bemoedigend, zoodat op 9 0ctoberhem
de laatste H.H. Sacramenten werden toe-
gediend, en nog dienzelfden avond het einde
intrad.
Deze priester, wiens leven een bijna
voortdurend martelaarschap is geweest, is
de zegekroon gaan halen. Deze leermeester,
die in vele jaren velen heeft opgeleid ter
gerechtigheid, schittert thans, naar Dante\'s
voorspelling, als een eeuwige ster aan den
trans der triumpheerende Kerk. Daar be-
schijne hem in eindelooze glans het licht
van God, den Heer der Wetenschappen,
in welks afschaduwing hij onverpoosd
kracht en licht en troost heeft gezocht op
zijn droevig levenspad.
Onder groote deelneming had 13 Oct. op
het seminarie de plechtige uitvaart en be-
grafenis plaats\'). Een simpel kruis wijst
op het onder hoog geboomte verscholen
kerkhof, de plaats aan waar het stoffelijk
overschot van dezen geleerden en eenvou-
digen priester rust.
Gerardus Joannes Luttikhuis was
geboren te Reutum op Luttikhuis 29 Nov.
1839. Hij begon zijne studiën aan het
gymnasium te Ootmarsum en voltooide
deze aan de seminaries van Culemborg en
Rijsenburg. De II. Priesterwijding ontving
hij 10 Aug. 1865 en werd 20 Oct. d, a. v.
assistent te Geesteren, wegens ziekte van
den kapelaan aldaar: Gerardus Joannes
Boeverink. Toen deze 13 Februari 1866
overleden was, ontving Luttikhuis 18 Pebr.
zijne aanstelling tot kapelaan. Aldaar ver-
bleef hij tot 1871, toen hij als kapelaan
werd overgeplaatst naar Enschede. In 1879
werd hij tot pastoor benoemd te Enter,
alwaar hij een bijzondere katholieke school
stichtte, waarvoor hij in het aartsbisdom
\') Nederl. Kath. Stemmen 1899, no. 42,
(12
-ocr page 67-
collecteerde. Den 16dcn Maart 1894 werd
hij aangesteld tot pastoor te Loenersloot.
Reeds spoedig vatte hij het plan op, om
alhier een zusterhuis met meisjesschool op
te richten, doch door gebrek aan geld-
middelen en te weinig medewerking der
parochianen heeft hij dit plan moeten laten
varen.
In 1897 ontstond er wederom een grens-
geschil en wel aan de nog onaangevochte
zijde van Nederhorst den Berg. Men be-
weerde dat de Hoekerpolder volgens de
grensregeling van Mgr. Zwijsen tot Loener-
sloot behoorde. Deze quaestie werd in der
minne opgelost. Doch de grensregeling ten
opzichte van Nederhorst den Berg was nog
niet juist genoeg bepaald In 1899 werd
de grens nauwkeuriger aangegeven in een
schrijven van den Aartsbisschop, dat van
den preekstoel aan de geloovigen moest
worden voorgelezen. Het is van den vol-
genden inhoud:
HENRICUS VAN DE WETERING,
DOOR DE GENADE GODS EN DE GUNST
VAN DEN APOSTOLISCHE^ STOEL
AARTSBISSCHOP VAN UTRECHT.
Aan de geloovigen van de parochie Loenersloot,
Zaligheid in den Heer!
Daar de grensregeling tusschen het Aarts-
bisdom Utrecht en het Bisdom Haarlem tot
dusverre op meerdere punten niet genoeg-
zaam omschreven was, heeft het Z. H. den
Paus behaagd, dezelve bij Decreet van de
H. Congregatie tot Voortplanting des Ge-
loofs van den 25sten Januari 1899 nader te
omschrijven en te bepalen, welke omschrij-
ving en bepaling voor zoover het de parochie
Loenersloot betreft, luidt als volgt:
Bemerking: Als er gezegd wordt, dat
de grenslijn loopt over- door- langs
eenen weg, vaart, dijk enz., of dien
velgt — dan wordt de lijn gerekend
63
-ocr page 68-
dien weg, vaart, dijk enz. te scheiden,
zoodat aan de eene zijde alles aan de
rechts of links gelegen parochie be-
noort, en aan de andere zijde alles tot
de tegenoverstelde, ten ware uitdruk-
kelijk het tegendeel verklaard worde.
Grensregeling tussehen de
parochie n.
12. Nederhorst den Berg—Loenersloot.
In het punt aan den indijk tegenover den
Molenvliet onder Klein-Baambrugge gaat
de grenslijn Zuidwaarts langs den Indijk
voort met uitsluiting van de buitenplaats
"Welgelegen", en loopt dan recht Oost-
waarts op de Kortehoei\'scho wetering aan.
Het Hemeltje aldaar behoort aan Nederhorst
den Borg. Door de Kortehcefsche Wetering
komt de lijn aan den Moerdijk, waar do
grens van Loenersloot met die van Korten-
hoef samenvalt.
Terwijl wij deze grensregeling ter uwer
kennis brengen, herinneren wij u er aan,
dat dienovereenkomstig al degenen, die aan
deze zijde van de aangegeven scheidings-
lijn woonachtig zijn, behooren tot do parochie
van 0. L. Vrouw van den Berg Carmel te
Loenersloot.
En zal dit ons schrijven in de Parochie-
kerk van Loenersloot op de gewone wijze
worden voorgelezen en bekend gemaakt
op den 4den Zondag in de Vasten, den 12den
Maart 1899.
Gegeven te Utrecht, den 4ien Maart 1899.
De Aartsbisschop van Utrecht,
f H. van de Wetering.
Door aanmoediging van pastoor Luttik-
huis biocide ook in deze parochie het
vereenigingsleven op. Door kapelaan H. G.
G, Overbeek werd in 1896 de R. K. \\Verk-
lieden-Vereeniging „St. Jozef" opgericht,
welke meer dan een jaar hare vergadering
hield in de bovenzaal van den heer J. van
Nes, die deze daartoe vrijwillig in gebruik
64
-ocr page 69-
afstond. Spoedig verrees eon eigen gebouw,
waarvan door kapelaan Fr. L. Stockmann
op 27 April 1897 de eerste steen werd
gelegd. Onder kapelaan Dr. W. Blom kwam
hier tot stand het Kruisverbond, bij welks
oprichting 4 Sept. 1904 Dr. Verhagen,
prof. te Rolduc een boeiende en pakkende
rede hield. Den 4den Sept. d. a. v. werd de
Mariavereeniging en Annavereeniging op-
gericht. Ook de Roomsche spoorwegmannen
sloten zich aaneen onder de hoede van
St. Rafaël.
Ruim achttien jaren mocht pastoor Lut-
tikhuis alhier de herderlijke bediening waar-
nemen totdat de dood hem opriep. Het was
op Zondag 20 Oct. 1912, dat onder beide
H.H. Missen den geloovigen werd mede-
gedeeld vanaf den preekstoel, dat de pastoor
\'s avonds te voren omstreeks 7 uur zacht
en kalm tot een beter leven was overgegaan.
De plechtige uitvaartdienst had plaats 28
Oct. d. a. v., waarbij Dr. W. Blom in een-
voudige en treffende woorden het beeld
schetste van den ontslapen herder, als een
man des gebeds, vol nederigheid en van
een soberen levenswandel. Zijn stoffelijk
overschot werd bijgezet in de grafkelder
onder de kapel. Als zijn opvolger werd be-
noemd op lö November 1912:
Predericus Bernardus Prancis-
cus Stroetman, te Arnhem geboren 30
October 18(54. Hij werd priester gewijd te
Utrecht 15 Aug. 18S7 en was achtereen-
volgens werkzaam als rector te Neede —
bijkerk destijds van Rietmolen —, als
kapelaan te Groenlo, Montfoort, Worcum,
Schalkwijk en Duistorvoorde. In 1904 werd
hij tot pastoor benoemd te Nieuw-Schoone-
beek. Benige geschriftjes van zijn hand
zagen het licht: Godsdienst-ontwikkeling
(Sittard 1907), Levens-Kunst (\'s Bosch 1908),
beide uitgaven van de \\Villibrordus-ver-
eeniging. — Roomsch Verweer tegen mo-
derne aanmatiging en aantijging, woord en
wederwoord aan Dr. A. C. Leendertz, Ned.
Herv. predikant te Coovorden (Coev. 1911).
65
-ocr page 70-
LTJST VAN KAPELAANS
die hier werkzaam waren.
C. de Backer......    1726—1723
C. de Bruin van Baren dreeht    1726
G. A. Raben......    1730—1733
H. Haakman......    1733—1734
N. van der Sande.....    1734—1737
B.  W. van der Ketten . . .    1737—1737
J. Snoek........
    1744
A. F. Scheers......    1756
J. B. Eeltjes.......    1784
A.  Blom........    1820
C.  Pompe (deservito r) . . .    1830
J. Steenhof.......    1853—1853
M. Bernsen.......    1853
G. Goldewijk.......    1859—1869
B.  C. H. Munninghoff . \'. .    1869—1871
M. H. Joerissen.....    1872—1880
J. W. Jonker......    1880—1885
H. A. van Spanje . . . ,    1885—1892
B. A. de Wit......    1892—1894
V. Weeninck (assistent) . .    1893—1894
H. G- A. Overbeek ....    1894—1896
F. L. Stockmann.....    1896—1898
B. H. Mulder......    1898—1900
J. J. Joosten......    1900-1902
J. J. van den Berg ....    1902—1903
J. H. Alfrink......    1903—1904
W. F. H. Blom . , , . .    1904—1905
P. J. Boekhorst.....    1905—1909
H. S. MÖlder (assistent, . .    1906—1907
H. J. Peters.......    1909—1910
L. J. van der Heijden . . .    1910
F. G. Wartna (assistent) . .    1912
Mei-Nov.
IMPRIMATUR.
Dr. LEO BEKE, O. E. S. Aug.
IAb. Ciens.
Ultraj., die 17" mensis Octobris 1913.
66
j<jlei-
c