-ocr page 1-

1697

ECHNER\'S RLEÜREN

{ IN

m

J.

ijj

J. F. A. J. SÖHNGEN.

-ocr page 2-
-ocr page 3-

h

»It

-ocr page 4-

»

»r

mm

-ocr page 5-

IR\'S KLEUREN EN DE DISPERS

IN HET

-ocr page 6-

--iS -t

iBMHi

ri.-

..... -

sSi.

-S"\'

mmi

iffà

.......

-ocr page 7-

NER\'S KLEÜREN EN DE DISPERSIE IK IET OOG

PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN

AAN DE fR,IJKS-|JNIVERSITEIT TE pXRECHT,
NA MACHTIGING VAN DEN RECTOR-MAGNIFICUS

DP. C. A. pekelharing,

Hoogleeraar in de Faculteit der Geneeskunde,

VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT

TEGEN DE BEDENKINGEN VAN

ii Moimiif iii iliiieiiiii

TE VERDEDIGEN

op Vrijdag 15 Januari 1897,

des namiddags te 3 uren,

JÖHAfflES FREDERIK ADÖLF JARÖBÜS SOHNGEN,

AKTS,
geboren te OIRSCHOT.

UTRECHT. — P. DEN BOER. — 1897.

■ jê I ■ïiSliill •; " / C j

-ocr page 8-

\'t\' - ■

-ocr page 9-

^atl îttiinê fttii^Ä.

-ocr page 10-

kwmm

î»-

-ocr page 11-

Gaarne neem ik deze gelegenheid te haat om allen^
die tot mijn opleiding hebben bijgedragen, daarvoor mijn
oprechten dank te betuigen, vooral
C/, hooggeleerde Snellen,
hooggeachte promotor, die, zoowel bij het samenstellen van
dit proefschrift, als gedurende den tijd, dat ik onder Uwe
leidi7ig mocht tuerkzaam zijn, steeds bereid waart mij m,et
Uiue kennis en hnl/p bj te staan.

-ocr page 12-

V,

iv •

Pkv-

rnmk,

-V

-ocr page 13-

Het is sedert lang bekend, dat een draaiende schijf,
waarvan sectoren tegengestelde Ideuren vertoonen, bij doel-
matige combinatie grauw of grijs zal doen zien. Als tegen-
gestelde kleuren gelijktijdig of snel opeenvolgend op het
netvlies inwerken, heffen zij elkanders effect op.

In 1838 bemerkte G. F. Fechner, dat men, onder
omstandigheden, een in zekeren zin tegengesteld verschijnsel
kan te voorschijn roepen, waarbij wit en zwart kleur
doen optreden. (Poggendorff\'s Annalen 1838, Bd 45 pag. 227).

In den regel geeft, zooals bekend is, de vermenging van
de indrukken wit en zwart, b.v. op een draaiende schijf,
grijs.

Terwijl Fechner bezig was op deze wijze verschillende
graden van grijs samen te stellen, vond hij bij toeval, dat,
onder bizondere omstandigheden, dit grijs kleuren vertoont.

Bij gebruikte een schijf, verdeeld in een reeks concentri-
sche ringen; den buitensten concentrischen ring nam hij geheel
wit, den binnensten geheel zwart, terwijl, bij de tusschenlig-
gende ringen, het zwart allengs een groot er aantal graden

-ocr page 14-

innam, vormende aldus, afgezien van de hoeken, een Archi-
medische spiraal. (Fig. I.)

Fi^. i.

De randen dezer concentrische ringen vertoonen hierbij
verschil van kleur, en wel verschillend, al naar men de
schijf in de eene of in de andere richting draait.

Fechner trachtte dit verschijnsel aldus te verklaren, dat
de gev\\\'aarwording wit niet is een enkel voudjge indruk,
maar de combinatie van de indrukken van verschillende
kleurwaarnemingen, evenals b.v. paars is de combinatie
van de zintuiglijke indrukken rood en blauw. Zooals
het physische licht, b.v. door het prisma, kan ontleed wor-
den in de stralen van verschillende golflengte, zou, volgens
Fechner, de zintuiglijke indruk van wit op overeenkom-
stige wijze kunnen gesplitst worden.

-ocr page 15-

Er zou dan alleen noodig zijn, dat de ééne lichtindruk
sneller ontstaat, alsook, dat de ééne lichtindruk langer
inwerkt op het netvlies dan de andere, zoodat aan het
begin en aan het einde van het segment der schijf een
andere kleur moet optreden. Inderdaad, is een bepaalde
snelheid van omdraaiing noodig om de kleuring duidelijk te
doen zijn en bij verandering van snelheid verkrijgt men verschil
van kleur, hetgeen dan het gevolg zoude zijn van het gelijk-
tijdig inwerken van de zich snel opvolgende indrukken.

Fechner\'s woorden luiden aldus:

„Indess ist der Grund der Erscheinung unstreitig folgen-
der: Gesetzt, die Scheibe bewege sich in der Richtung
des Pfeils, so tritt für das als unbeweglich vorausgesetzte
Auge bei a Schwarz an die Stelle des Weiss, welches ein
Augenblick vorher dort erblickt wurde. Der Eindruck des
so eben so erblickten Lichts verschwindet nun nicht sofort
im Auge, und zwar nimmt es nicht für alle Farbenstrahlen,
welche das weisse Licht zusammen setzen, gleich schnell
ab, wie sich durch andere Thatsachen (namentlich das
Farben Abklingen im geschlossenen Auge nach angeschauten
hellen Bildern) genügend darthun lässt, auf die ich in einer
Fortsetzung meiner Untersuchungen über subjectiven Far-
ben zurückkommen werde. Die Farben erlöschen nun nach
einander im Auge mehr oder weniger, bis bei fortgesetzter
Drehung der Rand b an die Stelle von a kommt, und
neues weisses Licht mit sich führt. So wie aber der Ein-
druck der verschiedenen Farbenstrahlen verschieden schnell

-ocr page 16-

verschwindet, scheint er sich andererseits auch bei Eintritt
von Licht nach Dunkelheit mit verschiedener Schnelligkeit
wieder geltend zu machen, so dass hierdurch ein neuer
Grund zu Farbenerscheinungen entsteht."

Ook Helmhol tz en Au bert stellen zieh met deze
verklaring tevreden.

In Helmholtz\' Handbuch der Physiologischen Optik
1892, vindt men op pagina 530: „Andere Erscheinungen
des farbigen Abklingens beobachtet man an rotirenden
Scheiben, welche schwarze und weisse Sectoren haben,
und nicht so schnell rotiren, dass ein ganz continuirUcher
Eindruck im Auge entsteht."

En op pag. 531: „Es geht daraus hervor, dass wenn ein
Punkt der Retina in schneller Abwechselung von weissem
Lichte getroffen und wieder verdunkelt wird, so dass die
Netzhaut sich im Zustande abwechselend steigender und
sinkender Erregung findet, die Zeit der Maxima der
Erregung nicht für alle Farben auf denselben

Fi- II.

-ocr page 17-

Augenblick fällt, sondern die Erregung für Roth
und Violett früher eintritt als für Grün."

Hierbij geeft Helmholtz de schijf als Fig. II, waarvan
de concentrische ringen van het centrum naar de peripherie
telkens in een dubbel aantal zwarte en witte sectoren ver-
deeld zijn.

In den laatsten tijd is dit verschijnsel weder op den voor-
grond gebracht, en wèl in Engeland als de „tol van Ben-
ham," 1) die eenerzijds als kinderspeelgoed overal zijn weg
heeft gevonden, maar ook anderzijds de belangstelling heeft
opgewekt van physici en physiologen, en opnieuw de vraag
aan de orde deed stellen, of de verklaring, hierboven ver-
meld, wel voldoende mag heeten? In elk geval blijkt het,
dat het verschijnsel meer samengesteld is, en dat hier meer
noodig is, dan het met verschillende snellieid zich doen
afwisselen van de zintuiglijke indrukken van wit en zwart.
Het zal gemakkelijk zijn aan te toonen, dat in vele gevallen
de afwisseling van de indrukken wit en zwart of ook de
opeenvolging van snel afgebroken indrukken van wit licht
geen kleur vertoonen.

De schijf van Ben ham is op eenigszins andere wijze
samengesteld. Hier is de eene helft wit, terwijl de andere
zwart is; op de witte helft komen stellen van drie zwarte

1) Mr. Charles E. Benha m\'s artificial Spectrum Top, sold by
Messrs Newton & Co., beschreven in het Engeische Tijdschrift „Na-
ture", P. 113. 29 Nov. 1894.

-ocr page 18-

6

cirkelbogen voor, waarvan elk stel een lengte heeft van 45°,
terwijl ze zoodanig gerangschikt zijn, dat elk stel telkens
45° verder van de grens van de zwarte helften begint, en
met grooter straal beschreven is.

Draait men deze schijf om haar middelpunt met een
tamelijke snelheid, niet te snel en niet te langzaam, dan
ziet men, vooral bij gunstige verlichting, de verschillende
stellen van lijnen verschillende kleuren aannemen, kleuren
die ten deele aan elkander tegengesteld zijn, en juist daar-
door te duidelijker uitkomen.

Werkelijk spreekt de kleuring in Benham\'s tol krach-
tiger dan die in de schijf door Fechner geconstrueerd.

Spoedig blijkt, dat ook hier de verdeeling in een zwarte
en een witte vlakte een essentieele factor is; bedekt men
n.1. de zwarte helft met een witte halve schijf, of trekt men
op een geheel zwarte schijf overeenkomstige witte cirkel-

-ocr page 19-

bogen, zoo is het verschijnsel nauwlijks v\\\'aar te nemen.
Trouw^ens ook bij Fechner\'s schijf treft het ons dadelijk,
dat de eene helft der schijf heel wat meer zwart vertoont
dan de andere.

Een zeer fraai kleurenspel wordt ook opgewekt door het
draaien van schijven, die C. Herbert Hurst in „Nature",
\'28 March, 1895, beschrijft als „a true Spectrum-Top and a
complementary one."

Hurst teekent op een witte schijf een zwarte spiraal,
zoodanig dat de tusschenruimten vijfmaal de breedte hebben
der spiraalvormige lijn; deze schijf bedekt hij ten deele
door inschuiving van een zwart segment van verschillende
breedte. Bij draaiing vertoont deze schijf een reeks van
verschillende kleuren, bij lamplicht het duidelijkst en schitte-
rendst, wanneer de sectoren van licht en donker ongeveer
gelijk zijn, bij daglicht, wanneer de zwarte sector ongeveer
driemaal zoo groot is als de lichte. Naar de vereischte
verhouding dezer sectoren moet individueel gezocht
worden.

Voor de complementaire schijf teekent hij een witte
spiraal op een zwarte schijf, die partieel bedekt wordt door
inschuiven van een witten sector.

Ben ham\'s tol heeft tot veel besprekingen aanleiding
gegeven en tal van beschouwingen zijn te berde gebracht

-ocr page 20-

8

om de oorzaak der kleurverschijnselen aan het licht te
brengen.

Bij zijn tol heeft Benham een toelichting gegeven,
vi\'aarin hij de kleuren toeschrijft aan het onderbreken van
een zeker percentage aethertrillingen.

Door Finnegan en Mo ore is er op gewezen, dal de
kleuren veranderen bij sneller draaien, terwijl toch dat
percentage van onderbroken trillingen voor alle rotatie-snel-
heden gelijk zal blijven. Hierop antwoordt Benham:
wanneer de rotatie-snelheid vermeerdert, ondervindt onze
retina niet onveranderd de resulteerende proportie van
stimulus en antistimulus. Bij langzame draaiing hebben wij
simultaan op het netvlies het nabeeld van de lijnen en het
werkelijke beeld van het witte veld; bij sneller rotatie
krijgen wij simultaan, behalve deze beide beelden, bovendien
het nabeeld van het witte veld. Hierdoor zou, volgens zijne
voorstelling, het kleureffect verhoogd worden bij vermeer-
derde draaiingssnelheid.

Prof. G. D. Liveingi) merkte op, dat, wanneer bij matige
snelheid een zwarte lijn wordt gevolgd door een wit veld een
roode kleur optreedt: maar wanneer een witte lijn door een
zwart veld wordt gevolgd een blauwe tint tevoorschijn komt;
en dat bij snelle opvolging van zwart en wit min of meer
groen of vuil grauwgrijs op den voorgrond treedt.

1) Nature, pag. 167, Dec. \'94.

-ocr page 21-

9

Prof. Liveing\'s verklariDg is gebaseerd 1°. op het
bekende feit, dat de impressie van hel licht op de retina
na de inwerking van de lichtbron een meetbaren tijd blijft
voortbestaan, en dat het voortbestaan dezer impressie ver-
schillend is voor verschillende kleuren; 2\'. op de veronder-
stelling — waarvan hij niet weet of ze reeds experimenteel
tot waarheid is gebracht — dat de snelheid, waarmede het
oog kleuren onderscheidt, grooter is voor het ééne einde
van het spectrum dan voor het andere.

Zoo zou de blauwe kleur (wit gevolgd door zwart) volgens
het eerste deel der verklaring te danken zijn aan het langer
voortduren van den indruk, dien blauw licht op het netvlies
maakt, en de roode kleur (zwart gevolgd door wit) volgens
het tweede deel der verklaring te wijten zijr aan de grootere
snelheid, waarmede het oog rood licht begint te zien.

Bij vluggere afwisseling van wit en zwart echter krijgen
we „overlapping of impressions", de nieuwe indruk van het
witte veld zal ons oog bereiken, vóór dat de vorige indruk
verdwenen is; zoo ontstaat een min of meer neutrale groene
of grauwe tint.

Ook vermeldt prof. Liveing, dat het nabeeld, dat zijn
oogen van wit licht ondervinden, eeist groen is en lang-
zamerhand door blauwe en leikleurige tinten heen uit-
gewischt wordt, i)

1) Dat nabeelden individueel verschillen kunnen, heeft Aubert reeds
gezegd in zijn Physiologie der Netzhaut, pag. 366.

-ocr page 22-

10

Benham (Nature, Dec. \'94) bestrijdt Li v eing\'s ver-
klaring, door mede te deelen, dat bij helder natriumlicht
de kleuren op de tol evenzeer te zien zijn; aangezien hem
niet bekend is, dat op eenige andere wijze bij natriumlicht
blauw en rood zichtbaar zijn, houdt hij de door zijn tol
te voorschijn geroepen kleuren alleen te verklaren door ver-
andering van het licht.

Prof. Liveing ziet bij natriumlicht de binnenste ringen
donker loodgrijs, de buitenste donkerbruin, de tusschenlig-
gende lichtbruin gekleurd; bij tegengestelde rotatie verwis-
selen ook weer deze kleuren.

Echter konden hij noch andere aanwezige personen rood,
blauw of groen te zien krijgen, zooals bij daglicht of
bij electrische verlichting.

Op de boven beschreven spiraalvormige schijf zagen andere
personen, maar hij zelf niet, bij natriumlicht, kleurspe-
lingen.

Ook bericht hij, dat hem gebleken is, dat de draaiings-
snelheid, noodig om bij daglicht de kleuren aanschouwelijk
te maken, stellig verschilt voor verschillende personen,
hetgeen voor hem een reden is om de verklaring langs
physiologischen weg op te sporen. Verder wijst hij terecht
er op, dat het natriumlicht volstrekt niet monochromatisch
is, ofschoon het in voldoende mate daartoe nadert om het
experiment belangrijk te maken; dat Benham bij dit licht
kleuren ziet, die voor andere personen niet zichtbaar zijn,
pleit sterk voor de subjectiviteit van het verschijnsel.

-ocr page 23-

11

Ook W. de W. Abney (Nature, Jan. \'95), die experi-
menteerde met wit electrisch licht en met wit licht, ge-
vormd door menging van rood en groen, of geel en blauw,
en met monochromatisch rood, groen, blauw en violet licht,
besluit uit zijne onderzoekingen, dat men de verklaring te
zoeken heeft in het verschil van voortduren der verschillende
kleursensaties, waarbij tevens het effect van contrastwerking
optreedt.

In hetzelfde nummer van „Nature" beschrijven J. M.
Finnegan en B. Moore hun proeven met Benha m\'s
tol. Indien Liveing\'s verklaring juist is, dan moeten breede
banden in plaats van de lijnvormige cirkek hetzelfde effect
geven. Zij stelden de mogelijkheid, dat de kleurverschijn-
selen het gevolg zouden zijn hiervan, dat de irradiatie niet
voor iedere kleur even groot is; het wisselen der kleuren
bij omgekeerde rotatie schreven zij dan daaraan toe, dat de
impressie van de lijnen in het ééne geval op de retina
samenvalt met die van een voorafgaand wit vlak, in het
andere met die van een zwart vlak. Indien zoodanige
irradiatie de oorzaak der kleuren is, zoo moeten breede
banden aan de randen gekleurd zijn, en in het midden
zwart blijven; terwijl Liveing\'s verklaring doet verwachten,
dat de banden in hun geheel gekleurd zullen zijn.

Wordt hun schijf langzaam gedraaid, zóó, dat de op-
volging is: zwart veld, breede zwarte band van 45°, wit

-ocr page 24-

12

veld, dan wordt de band begrensd door helder roode
randen, die zich naar het midden in een eenigszins roode
tint verliezen, donkerder en minder gekleurd naar het
centrum toe.

Bij omgekeerde volgorde blijft de band zelf geheel onge-
kleurd, maar langs de randen, vooral langs den buitenrand,
ontstaat een schitterende band van afwisselend blauw en
groen. Zij beweren nu volstrekt niet, dat deze feiten bewijzen
zijn, voor het aannemen van een verklaring door irradratie;
want het zou ook kunnen zijn, dat het verhoogde effect
langs de randen veroorzaakt wordt door contrast met de
meer wit getinte omgeving. Verder meenen zij dat, indien
irradiatie de kleuren doet ontstaan, verhoogde rotatiesnel-
heid geen merkbare verandering zou moeten teweegbrengen;
de kleuren veranderen echter, indien de schijf allengs sneller
bewogen wordt, en wel zoo, dat lijnen, die bij langzame
beweging bloedrood zijn en helder, bij steeds toenemende
snelheid donkerder en doffer worden, daarna door onduide-
lijke schaduwen heen in levendig groen overgaan, dat weder
na een anderen overgang de plaats ruimt voor blauw, en
bij de grootste snelheid verloopt in ultraviolet. Wordt nu
de snelheid gelijkmatig verminderd, dan komen dezelfde
kleuren, alleen in omgekeerde volgorde weer te voorschijn.
Zij meenen, dat deze kleurschakeeringen evenmin door
Benham\'s toelichting verklaard worden (zie pag. 8), als
door Liveing\'s theorie.

Met deze meening kan ik geheel instemmen, en ik houd

-ocr page 25-

13

het er voor, dat Benham\'s en Liveing\'s theorieen vol-
doende weerlegd zijn.

De proeven van Finnegan en Moore gaven mij, voor
zoover ik ze nadeed, nagenoeg hetzelfde te zien.

Een geheel afdoende verklaring hebben zij echter tot nu
toe niet gevonden.

Veel spreekt er voor, dat we hier te doen hebben met
de samenwerking van verschillende invloeden ten deele phy-
sisch, ten deele physiologisch.

Het verschijnsel heeft ons zoozeer getroffen, dat we het
wèl der moeite waard vonden, de voorgestelde verklaringen,
in de eerste plaats die van Fechner, aan de verschil-
lende feiten te toetsen.

Het geldt hier meer dan eenvoudig de verklaring van
een speeltuig.

Belangrijke vraagstukken doen zich hierbij voor; al dade-
lijk de hoofdquaestie: is de zintuiglijke indruk van wit
een enkelvoudige indruk, dan wel is deze, evenzeer als
het physische licht, een mengsel van lichtwaarnemingen van
verschillende kleur, dat in verschillende onderdeelen kan
worden gesplitst?

En verder, welke invloed wordt hier bij de snelle afwisse-
ling van hcht en donker, op het netvlies voortgebracht,
waardoor waarnemingen op den voorgrond treden, die bij
gelijkmatige verlichting nauwlijks kunnen worden opgemerkt?

-ocr page 26-

u

Ik heb het van belang geacht Fechner\'s schijf en
Benha m\'s tol aan een nieuw onderzoek te onderwerpen,
en ik heb me daarbij voorgesteld de verschillende factoren,
die hier, mijns inziens, moeten samenwerken, te splitsen,
ten einde in de verschillende richtingen het verschijnsel
zooveel mogelijk te vereenvoudigen, opdat kan worden na-
gegaan, welken invloed elk onderdeel op het verschijnsel
uitoefent. Ook indien het niet zal gelukken alle vraag-
stukken, die zich hierbij voordoen, ten volle tot oplossing te
brengen, moge het toch belangrijk genoeg worden gevonden,
dat we dit zoo in het oog loopend verschijnsel nader leeren
kennen, en alvast aantoonen, dat de voorgestelde verklarin-
gen onjuist zijn of slechts ten deele kunnen voldoen.

In tegenstelling met de beschouwingen van Fechner,
Helmholtz en Aubert, dat de lichtindruk wit te ont-
leden is in gelijktijdige waarneming van verschillende kleu-
ren, in bepaalde verhouding, leert de theorie van Hering
ons het wit en zwart aanzien als enkelvoudige in-
drukken en aan elkander tegengesteld, evenzeer als het
geel en blauw en het rood en groen.

Door zuiver wit zal als simultaan contrast of als nabeeld
alleen zwart worden opgewekt en omgekeerd i); alleen
indien het wit of zwart gemengd is met geel of rood.

Zie noot pag. 9.

-ocr page 27-

15

zal het nabeeld of het contrast-verschijnsel blauw of
groen getint worden.

Van de juistheid dezer stelling kan men zich overtuigen,
als men op een grijze vlakte achtereenvolgens een wit en
een zwart lint plaatst en dit onder scherpe verlichting eenige
oogenblikken aanstaart, zonder de oogen te bewegen; trekt
men nu eensklaps het witte of zwarte lint weg, dan ziet
men op dezelfde plaats een tegengesteld nabeeld; en wèl
na zwart wit, na wit zwart.

Is het lint niet zuiver wit of zuiver zwart, dan krijgt
men in het nabeeld de contrasteerende tint.

Maar ook wanneer het veld, waarop beeld en nabeeld
worden waargenomen, niet zuiver neutraal grijs maar gekleurd
is, vertoont het nabeeld het welbekende verschijnsel van
simultaan contrast.

Evenzoo is het met de sterke lichtindrukken, die ons
nabeelden van längeren duur geven, en waarop de boven-
genoemde voorstelUngen van ontleding van het zintuiglijke
wit zijn gegrond.

Als zoodanig wordt telkens herinnerd aan het nabeeld
van de ondergaande zon, dat zich achtereenvolgens in ver-
schillende kleuren voordoet. Maar de zonneschijf, door een
laag vochtige lucht gezien, is volstrekt niet wit, doch in
den regel geelrood. Geen wonder dus, dat het eerste con-
trasteerende nabeeld blauwgroen is.

Dit nawerkend zonnebeeld projicieeren we op het hemel-
gewelf, dat evenmin gelijkmatig grauvv\' is getint.

-ocr page 28-

16

Bij ondergaande zon toch is de westelijke hemel gewoonlijk
licht geelrood; naar het Oosten daarentegen, gaat dit meer
in blauwgroene tinten over. Naarmate wij nu het nabeeld
op de eene of op de andere hemelhelft projicieeren, wijzigt
zich de kleur van het nabeeld van de zonneschijf.

Wij zijn op deze waarneming hier wat uitvoeriger in-
gegaan, omdat we bij onze draaiende schijven met zwarte
cirkels op wit, of witte cirkels op zwart onder omstandig-
heden hetzelfde mogen verwachten.

Indien we het wit van de helft der schijf door kleur
vervangen, merken we op, dat bij rotatie de cirkelsegmenten
niet zuiver grauw worden, maar dat ze eensdeels het getinte
grijs vertoonen, dat ontstaat door menging van zwart met
de aangebrachte kleur, anderdeels het contrast daarvan.

Indien we op een roodgekleurde schijf een witte vlek
aanbrengen en de schijf dan om zijn middelpunt snel doen
ronddraaien, zoo verlengt zich de witte vlek tot een grauwen
cirkel, die groengrijs getint is.

Indien men nu de helft van de schijf zwart maakt, zoodat
de indruk van het rood telkens door zwart wordt onder-
broken, dan kunnen zich naarmate van bijkomende om-
standigheden andere kleursverschijnselen voordoen.

Ook het omgekeerde nemen we waar; een roode vlek op
een witte schijf aangebracht doet bij snelle omdraaiing een
flauwrooden cirkel ontstaan. Indien we nu ook wederom
de helft der schijf zwart maken, dan treden kleurverschijn-
selen op.

-ocr page 29-

17

Echter wil ik hier aanstonds opmerken, dat, met welke
combinaties van kleuren ik ook experimenteerde, de wit-
z war te schijf met witte en zwarte lijnen verreweg de
fraaiste schakeeringen te aanschouwen gaf.

Al dadelijk opperen we nu de vraag: welke beteekenis
heeft hier het met zwart bedekken van de halve schijf?
Ons antwoord luidt: In plaats van continueele waarneming
krijgen we snel achtereenvolgende afwisselende indrukken,
en het is een physiologisch feit, dat afwisseling van indrukken
de waarneembaarheid zeer bevordert.

„Semper idem sentire ac non sentire ad idem
revertunt." (Hobbes).

We hebben hier hetzelfde, wat we in het netvlies ervaren
bij de waarneming van Purkinje\'s vaatfiguur.

Plaatsen we een lichtbron zijdelings van het oog, dan
moeten, volgens physische constructie, schaduwen van de
netvliesvaten gevormd worden op de percipieerende lagen
der retina. Maar hoe we de lichtbron ook plaatsen, de
schaduwen krijgen we niet te zien, zoolang lichtbron en oog
niet ten opzichte van elkaar bewogen worden. Zoodra we
echter öf het oog, bf de lichtbron, of een tusschen beiden
geplaatste positieve lens snel op en neer bewegen, komt
het vaatfiguur aanstonds voor den dag.

In beide gevallen hebben we te doen met intermissie van
indrukken, waarbij snel achtereenvolgend licht en donker
dezelfde percipieerende elementen treffen.

Indien het roteeren van een halfwitte, halfzwarte schijf

-ocr page 30-

18

eenigermate is gelijk te stellen met het verplaatsen van een
lichtbron, dan zal ook hierbij Purkinje\'s phaenomeen
moeten optreden; en dit is werkelijk het geval.

Lang reeds is het bekend, dat bij snel ronddraaien van een
halfzwarte, halfvvitte schijf het geheele vlak een flikkerend
(«flimmerndes») aanzien verkrijgt. Deze flikkering was
intusschen niet verklaard; maar het kan niet anders, of dit
moet zijn een samenvloeien van tal van entoptische beelden
van het vatennet der retina.

Indien we de schijf bezien door een koker — zelfs door
de holte van de hand — zoodat bij afsluiting van het
zijdelingsche hcht de bewegende lichtbron meer nadert tot
een homocentrische, dan treedt het typische beeld van
Purkinje\'s vaatfiguur voor ons op. i)

Om te bewijzen, dat in de snelle afwisseling der indrukken
van wit en zwart het essentieele der zaak moet gezocht
worden, deed ik de volgende proeven: Ik neem een witte
schijf met een paar zwarte cirkelbogen; bij draaiing aanschouw
ik bij daglicht weinig van de kleurspelingen; bij het gele
gaslicht nemen ze door contrast eene duidelijk blauwe
kleur aan. Indien ik nu de draaiende schijf, half bedek door

1) H. Snellen. Eine Erscheinung von Parbenzerstreuung. Bericht,
d. Ophthalmol. Gesellschaft Heidelberg 1895, pag. 240. Zie ook de
Nederlandsche Oogheelkundige Bijdragtn 1896, Blz. 35.

-ocr page 31-

19

een stilstaande zwarte plaat, dan ontstaat er volstrekt geen
verhooging der kleureffecten.

Draai ik een halfvvitte-halfzwarte schijf, dan krijg ik een
nauwlijks getint grijs; en plaats ik dan voor deze draaiende
schijf lijnvormige voorwerpen, b.v, reepjes zwart bordpapier,
die niet mede draaien, dan zie ik wederom geen kleuren
optreden; deze ontstaan alleen indien de lijnen met de schijf
meedraaien.

Evenals de zwakke schaduwen der netvliesvaten alleen
zichtbaar worden, als het netvlies ze bij afwisseling en bij
verplaatsing waarneemt, zoo kan het ook zijn, dat zwakke
kleurverschijnselen, die bij gewone waarneming niet worden
opgemerkt, door snelle verplaatsing en onder snel opvolgende
functioneele wijziging der perceptie voor den dag komen.

Evenwel, indien zulks zal gebeuren, dan moet er een bron
van kleur zijn, die hetzij het geheele vlak bij afwisseling
kleurt, hetzij de grauwe cirkels kleur doet aannemen, of
wel dit moet voor beiden plaats grijpen, in welk laatste
geval de kleuren te meer zullen voor den dag komen, waar
deze contrasteerend op elkander inwerken.

Wat we noodig hebben is dus te zoeken naar een bron
van dergelijke kleuring, hetzij van de cirkels, hetzij van het
geheele vlak.

Gaan we na, hoe van verschillende zijden kleur kan wor-
den gevormd.

-ocr page 32-

20

Kan het wellicht de eigen kleur der retina zijn, die evenals
de flikkerende vaatfiguur hier entoptisch wordt waargenomen ?

Zal niet de vaatfiguur, die wij waarnemen, het doorstra-
lende licht eenigermate kleuren? Geheel onmogelijk is dit
naar theoretische beschouwing niet, maar deze kleuring zal
zoo zwak blijven, dat ze onvoldoende is om het sterk in
\'t oog springende verschijnsel te verklaren.

Overwegen we nu, of de kleur soms te zoeken is in het
altijd ietwat getint zijn, zoowel van het wit als van het
zwart.

Absoluut wit is nauwlijks te vinden; ons zoogenoemd
wit papier is óf blauw óf geel genuanceerd. Evenwel, kleine
verscheidenheden van geelwit en blauwwit op de schijf
aangebracht, geven geen merkbare verandering aan de
Fechner\'sche kleuren.

Wat we zwart noemen, zooals inkt, is dikwijls donker-
blauw.

Om werkelijk zwart te verkrijgen, hebben wij de schijf
vervangen door een ronde doos, van binnen zwart, terwijl
uit den van buiten witten deksel een segment was uitge-
sneden; wanneer nu het licht zijdelings opvalt, kan het
zwart dezer opening wel als geheel kleurloos worden be-
schouwd.

Maar ook hierbij worden de verschijnselen niet gewijzigd.

We vinden dus noch in het netvlies, noch in het ge-
bruikte materiaal een bron voor het ontstaan van kleuring.

-ocr page 33-

21

De eenige bron van kleuring bij zuiver zwart en zuiver
wit schijnt ons te zoeken in de kleurschifting van de bre-
kende media van het oog. i).

Deze is inderdaad niet onbelangrijk, ook al wordt ze in
het dagelijksche leven schier niet opgemerkt.

De astronoom Euler meende, dat het verschil van
breking van lens en hoornvlies dienen moest om het oog
achromatisch te maken, en hij zag daarin een nieuw voor-
beeld van de volmaaktheden der schepping. 2).

Van allerlei zijden is daarentegen bewezen, dat Euler
zich vergiste, en dat onder vereischte voorzorgen het ver-
schil van breking der verschillende lichtstralen overtuigend
is aan te toonen. 3)

1) Fechner en Aubert komen deze verklaring zeer nabij, doch,
naar het schijnt, wagen zij het niet ze te aanvaarden. Zoo schrijft
Aubert (Phys d. Netzhaut II. S. 382): „Doch hat man, vrie Fechner
bemerkt, sehr intensive Helligkeiten zu vermeiden, indem dann in Folge
der Lichtzerstreuung durch Hornhaut und Linse eine störende Compli-
cation der Versuche herbeigeführt wird."

2) Euler, Memoires de I\'acad. de Berlin 1747.....d®^ je suis

persuadé, que dans nos yeux les diverses humeurs s\'y trouvent arrangées
en sorte C[u\'il n\'en résulte aucune diffusion du foyer. C\'est à mon avis
un sujet tout nouveau d\'admirer la structure de l\'oeil."

3) Berekening van de dispersie in het oog gaf de \'. olgende resultaten
voor de achterste hoofdbrandpuntafstanden:

Maskelyne, n voor lens grooter dan voor water nemende, vond
voor de uiterste roode en uiterste violette stralen 0,54 m.M.

Fraunhofer vond voor de lijnen C en G- 0,47 tot 0,62 m.M.

Matthiesen „ „ „ „ BenG 0,58 tot 0,62 m.M.

Helmholtz, n voor het geheele oog gelijk nemende aan n Toor
water, vond voor de lijnen C en G 0,43 m,M.

-ocr page 34-

22

Vooral indien de helft der pupil wordt bedekt, zullen
grenslijnen spectrale kleuren aannemen; en ook zonder
bedekking van de helft der pupil is dit op te merken, temeer
als het grootste deel van het waargenomen licht eenigszins
van terzijde op de brekende vlakken invalt.

Zoowel de grenzen van de witte en zwarte helften der
schijf, als de randen der cirkels, zullen spectraal gekleurd
moeten worden, en naarmate de brekingshoeken gericht
zijn, meer roodgeel of meer violetblauw getint zijn.

Ten einde hieromtrent eene juistere voorstelling te ver-
krijgen, hebben we ons de vraag gesteld, hoe we de kleur-
schifting van het oog zouden kunnen vermeerderen.

Het eenvoudigste middel daartoe is niet-achromatische
glazen voor het oog te plaatsen, en wel zóó, dat de refractie
daardoor niet storend wordt gewijzigd.

Men kan dit b.v. verkrijgen door combinatie van negatief-
en positiefsphaerische glazen, die te zamen een gallileïschen
kijker vormen, i)

Kijken we hiermede naar de lijnen, zooals zich die op de
draaischijf voordoen, dan zien we, ook al staat de schijf
stil, zeer duidelijk kleurschifting, die in aard geheel over-
eenkomt met de Fechnersche kleuren van de draaiende schijf.

1) Helmholtz Phys. optik. § 13, Farbenzerstreuung, S. 162:
„TJebrigens kann man alle die beachriebenen Erscheinungen ganz ebenso
wie bei dem Auge, nur noch augenfälliger, an einem nicht achromati-
sirten Fernrohr wahrnehmen, wenn man eine stärkere Yergrösserung
mit demselben erzeugt, als mit der Deutlichkeit des Bildes verträg-
lich ist."

-ocr page 35-

23

Men overtuigt zich gemakkelijk, dat de kleurschifting
tegengesteld is, naarmate de witte helft der schijf of de
zwarte helft gekeerd is naar het meer brekende gedeelte
van het lensstelsel.

We verkrijgen hier hetzelfde, als wanneer we door een
prisma naar de grens van wit en zwart zien: als de
basis van het prisma naar de witte vlakte gericht is, dan
kleurt zich de grens blaauwviolet, daarentegen geelrood, als
de basis naar de zwarte vlakte gekeerd is.i)

De niet-achromatische lens 2) werkt hier in denzelfden
zin als het prisma, en men krijgt een tegengesteld effect,
naarmate men door de binnen- of door de buitenhelft der
positieve lens kijkt. Naarmate nu de lichtstralen, die van
de grens van zwart en wit uitgaan, meer door de binnen-

1) Prismatische glazen sterker dan n°. 4 geven mij reeds duidelijk
gekleurde randen te zien.

2) Met een Gallileïschen kijker door prof. Snellen voor een ander doel
samengesteld, bestaande uit een negatief sphaerisch glas 32 en een
positief 20, verkrijgt men zeer sterke prismatische verkleuring der randen_
De combinaties — 16 met 10 en — 8 met -f- 5 geven nagenoeg
hetzelfde. Bij — 6 met 5 treedt afwisselend het blauw of het geel
meer op den voorgrond.

— 6 met 4 geeft weinig kleur, eveneens — 4 met 2,50, of-
schoon door den afstand der glazen snel te veranderen de kleuren telkens
even verschijnen.

— 8 met 2 geeft geen kleur meer; kijk ik daarmede naar de
letters en neem ik snel het positieve glas weg, dan zie ik afwisselend
gele en blauwe tinten, totdat ik mij weer goed geaccommodeerd heb,
evenals men blauwe randen ziet om een verwijderd voorwerp, dat in de
zelfde richting gelegen is als een dichter bijzjjnd. waarop is ingesteld, en
gele randen om het nabijzijnde, wanneer het verwijderde wordt gefixeerd.

-ocr page 36-

24

helft of door de buitenhelft der lens invallen, zullen ze de
meer brekende of de minder brekende stralen vertoonen.

Bij draaiing zal noodzakelijk een wijziging van de kleu-
ring plaats moeten hebben; en inderdaad ziet men een af-
wisseling van kleuren, en ziet men langs de grenzen der
lijnen nu eens de geelroode, dan weder de blauwviolette
randen op den voorgrond treden.

Op de roteerende schijf zal de grens van het zwart en
w i t een verschillende kleur vertoonen, naarmate de daarvan
uitgaande lichtstralen meer op de binnen- dan wel op de
buitenvlakte van het lensstelsel invallen.

Met onzen chromatischen kijker zien we bij langzaam
draaien, hoe zich de gekleurde rand aan de grens van wit
en zwart over het veld voortbeweegt. Bij sneller draaien
moet zoodoende aan het geheele vlak een kleur meegedeeld
worden, die de kleurschifting langs de cirkels duidelijker
zal doen uitkomen, in zooverre zij elkander tegenovergesteld
zijn; zoo komt het roodgeel langs de cirkels meer uit,
wanneer aan de grens van de zwarte en witte helften de
blaauwviolette kleur praedomineert.

Wat nu voor het met den gallileïschen kijker gewapende
oog geldt, zal ook moeten gelden voor het ongewapende
oog. Maar allicht in zoo geringe mate, dat zulks in gewone
omstandigheden niet wordt waargenomen.

Dit is werkelijk het geval. Eerst bij omdraaiing van de
schijf zien we de kleurschifting optreden en veranderen,
naarmate de lijnen en de grenzen van zwart en wit

-ocr page 37-

25

telkens een anderen stand ten opzichte van de brekende vlak-
ken van het oog innemen. Hierdoor ontstaat een afwisseling
van kleuren in zoodanige mate, dat het ons alsnog ondoenlijk
voorkomt elke wijziging op zichzelf volledig te ontleden.

In aansluiting aan de mededeeling van Prof. Snellen,
vermeld op pag. 18, heb ik verschillende schijven gemaakt
om na te gaan in hoeverre de lengte der cirkelbogen, hun
afstand of aansluiting aan de grens van wit en zwart,
de grootte der sectoren enz. invloed oefenen op de ver-
schijnende kleuren.

Bij daglicht gezien geeft mij een roteerende halfzwarte-
halfwitte schijf een grijsgrauwe kleur. Breng ik op de witte
helft aansluitende aan de zwarte een zwarten cirkelboog aan
van 15°, 30°, 45° enz. (Fig. IV),

Fig. IV.

dan vind ik, dat deze boog de volgende kleuren aanneemt
bij matige rotatiesnelheid:

-ocr page 38-

26

Volgorde: wit, boog, zwart.

15° Kood violet.

30» Donker violet.

45° Donkerblauw violet.

60o

75" Blauw met purperen rand.
90° Donkerblauw, iets purper.

nog iets purper.

105°

120°
135°
150°
165°

180° Zeer donker, nu eens blauw, dan weer groen getint, vooral wanneer
de snelheid vermeerderd wordt.

Omgekeerde volgorde.

Zeer lichtgroen.
Helder lichtgroen.

!) 1)
Lichtgroen.

Groen met donkere strepen.
Buitenrand donker, binnenrand
groen.

Blauwachtig donker, naar binnen

lichtgroen.
Violet, naar binnen groen.
Donker violet, naar binn. lichtgroen.
Donker violet, groene bijtint.

Een schijf halfwit-halfzwart met zwarten boog, midden
tegenover de zwarte helft, vertoont, welke richting ook
gedraaid wordt, bij diffuus daglicht:

Langzaam draaien.

Snel draaien.

Boog 5" Afwissel, rose en lichtgroen.

Niet meer te onderscheiden.

„ 10° Zeer licht violet.

Licht rose.

Lichtgroen.

„ 30° Zeer licht violet afwisse

Groen, afwisselend met licht violet;

lend met groen.

groen meer op den voorgrond.

„ 45° idem.

Idem.

„ 60° Blauw violet.

Licht olijfgroen.

,, 90°

Olijfgroen.

„ 120 Blauw paars.

n

„ 150°

Donkergroen.

„ 180° Donkerblauw.

n

-ocr page 39-

27

Bij diffuus daglicht geeft een witte schijf met zwarten
boog van 60° tegenover een zwarten sector de volgende
kleuren:

Sector.

Langzaam draaien.

Snel draaien.

Zeer snel draaien.

240°

Donkerblauw met

Donkergroen.

Olijfgroen.

violette randen.

180°

Blauw violet.

V

n

120°

»

Afwisselend violet

n.

en groen.

60"

»

Idem,

Afwisselend violet cn

groen.

30o

n

Afwisselend groen

Afw. groen en geel.

en licht violet.

15"

Lichtblauw violet.

Licht violet.

Afw. groen, geel, rose.

» V

» n

» )) « »

Bi.] 30° worden de kleuren minder duidelijk, bij 120° het
duidelijkst (Fig. V).

Fig. V.

Is de cirkelboog in plaats van tegenover den zwarten

-ocr page 40-

sector daaraan sluitend getrokken, dan worden de kleuren
veel duidelijker en intenser. Ook is dit het geval, wanneer
men in plaats van één sector van 120° er twee van 60°
neemt door wit gescheiden.

Dat de snelheid van roteeren grootelijks op de kleurwisse-
lingen influenceert blijkt sprekend uit bovenstaande tabel.

Fraai komt dit ook bij Benham\'s tol voor den dag,
wanneer men het oog gevestigd houdt op een stel ringen,
die lichtgroen worden bij zóó langzame draaiing, dat de
afscheiding van wit en zwart juist niet meer te zien is.
Kijkt men dan oplettend toe, zoo neemt men die ringen
waar als een reeks heldere en donkere elkaar afwisselende
stukken, herinnerende aan een reeks vallende druppels.

Het bleek mij, dat tot hot opwekken van een zelfde
kleurgevi aarwording, de snelheid van rotatie individueel ver-
schilt en voor ieder moet worden gezocht. Waarschijnlijk
staat zulks in verband met den duur van de nabeelden der
lichtind rukken.

Nemen we een schijf half wit- half zwart, waarop witte
10° metende stippen, wier onderlinge afstand ook 10° is,
en plaatsen we de eerste stip naast de afscheiding van wit
en zwart, dan zien we bij matige draaiingssnelheid en
bij diffuus daglicht:

-ocr page 41-

29

Volgorde: wit, stip, zwart.

Lichte band door groen
omgeven.

Band violet, buiten rose,
binnen groen.

Band violet met donker
violette randen.

Band lichtgroen, buiten-
rand violet, binnenrand
donkerblauw groen.

Idem.

Lichte band, buitenrand
donker violet, binnen-
rand donker blauwgroen.

Als 6 stippen.

Staat men midden voor
de schijf, dan is zoo-
wel de buiten- als de
binnenrand van den
lichten band violet.

Terzijde staande ziet men
den dichtstbij zijnden
buitenrand groen, bin-
nenrand violet, den ver-
wijderden binnenrand
groen, buitenrand violet.

Als 8 bij stippen.

1 stip.

2 stippen.

a

4 stippen.

Volgorde: zwart, stip, wit.

Lichte eenigszins rose band,
door groenerandenomgeven.

Band geelgroen.

Band licht geelgroen met
grauw geelgroene randen.

Lichte band, buitenrand geel-
grasgroen. binnenrand groen
met rose bijtint.

Lichte band, omgeven door
groene randen; daaromheen
licht viobt.

Het groen wordt duidelijker.

Als 6 stippen.

Bij centrale plaatsing, randen
groen.

Van terzijde gezien: als hier
neven maar in omgekeerde
volgorde.

Als 8 bij stippen.

Het bij 8 en 9 stippen opgemerkte houd ik voor een
krachtig bewijs, dat de prismatische werking van het oog
een der voornaamste factoren is bij het optreden der Fech-
ner\'sche kleuren.

-ocr page 42-

30

Nemen we dezelfde schijf als hierboven met één witte
stip op het zwart, dan geeft bij diffuus daglicht rotatie, in
de volgorde wit, stip, zwart, als de stip verwijderd is van
de grenslijn:

0°. Liclitrose band door groen omgeven.

80". Lichtviolette band door vuilgroen omgeven.

60". Band in het midden licht getint, binnen- en buitenrand lichtviolet,
beide uitstralende in groene schakeering.

90\'. Band licht groen, binnen en buiten violet, dat weer groen uitstraalt.

120\'. Band licht geelgroen, randen vuil violet, groene uitstraling.

150". Band licht geelgroen, de geheele schijf verder licht violet.

180". Als bij 150".

Een schijf als hierboven maar met één zwarte stip op
het witte veld geeft bij matig snelle draaiing in de volgorde
wit, stip zwart, bij diffuus daglicht gezien:

O". Donkere band omgeven door groene randen.
30". Licht violette „ „ „ „

60". Grauw „
90".
120". Groene
150". Lichtgroeno
180".

vloeien.

„ lichtgroene „
„ rose „

„ lichtroode „

„ lichte randen, die liclitrose uit-

Typisch is hier bij 90° en 120° het verwisselen der kleuren
van band en van randen.

Om prof. Liveing\'s theorie op de proef te stellen maakte

-ocr page 43-

31

ik een blauwen cirkelboog op de witte helft der schijf, en
buiten dien blauwen een even veel graden metende rooden.

Bij draaiing blijft nu de roode indruk het langst bestaan;
keeren we het echter om, den rooden cirkel binnen, den blau-
wen buiten, dan blijft de blauwe indruk langer voortduren,
m. a. w. de buitenste — en langste — boog geeft den langst
blij venden indruk, onafhankelijk of hij blauw is of rood.

Zeker zullen ook de wijdte van de pupil, vermoeidheid en
adap\'.atie voor licht grooten invloed hebben, evenzeer alsook
de meerdere of mindere helheid van het licht.

Bij helder daglicht zijn de kleuren schitterender en moeie-
lijker uit elkaar te houden dan bij diffuus licht. Bij gas-
verlichting treden reeds bij veel geringere draaiingssnelheid
dan bij daglicht noodig is, de scherpst afstekende kleuren op.

Toen ik op een mistigen dag Benham\'s tol aanzag na
een half uur in volkomen duister doorgebracht te hebben,
vond ik in de eerste oogenblikken de kleuren meer door
elkaar loopende en schitterender, in minder mate evenwel
dan dit het geval is bij kunstmatig verwijde pupil; zeer
spoedig echter was het effect van het verblijf in de duisternis
uitgewerkt.

In plaats van de pupil te vernauwen, plaatste ik voor
de oogen zwarte plaatjes, waarin een ronde opening; naar-
mate deze stenopaeische gaatjes kleiner genomen werden,
verdwenen allengs de kleuren op de draaiende schijf; spoedig
was de lichtsterkte te gering om nog kleuren te laten
onderscheiden.

-ocr page 44-

32

Aan het vermoeide oogi) valt het lastig de enkele kleuren
te onderscheiden, terwijl dan tevens de fraaiste tinten op
de schijf elkander afwisselen en voortdurend Purkinje\'s
figuur en andere mozaïkbeelden te voorschijn komen. 2) Het
duidelijkst zie ik deze, wanneer ik de schijf eerst eenigen
tijd zeer snel laat draaien en dan plotseling tot langzame
rotatie doe overgaan, vooral als ik dan de schijf slechts
enkele centimeters van de oogen verwijderd heb. In hoe-
verre hierbij het geaccommodeerd zijn een rol speelt is nog
de vraag.

Ook is het mij gebleken, dat het zien met beide oogen
een veel rijker kleurenspel oplevert dan het zien met één oog.

Aubert\'s woorden: „Bis jetzt habe ich noch Niemanden
gefunden, der nicht von den F e c h n e r\'schen Farben frappirt
gewesen wäre; sie mïissen also wohl allen, denen ich sie
gezeigt habe, ziemlich intensiv erschienen sein." (Aubert.
Physiol. d. Netzhaut S. 380) vond ik niet bevestigd. 3)
Vele minder ontwikkelde personen zagen nagenoeg niets dan
wat flikkeren, sommigen zelfs nadat ik ze lang en breed

1) Helmholtz, Physiol. Optik. S. 531: Es scheint also ein gewisser
Grad von Ermüdung des Auges durch das flimmernde Licht dafür noth-
wendig zu sein."

2) Helmholtz, Physiol. Optik. S. 512.

3) Einige nannten die Farben brillant, andere vermochten kaum etwas
davon zu sehen; doch glaube ich, dass sie Niemanden ganz entgangen
sind. (Pechner, Pogg. Ann. Bd. 45, S. 227.)

-ocr page 45-

33

verteld had, wat er te zien was; maar ook bij vele meer
ontwikkelden duurde het geruimen tijd vóór zij de frappante
kleuren in het oog kregen. Bij verschillende personen is
de waarnoming verschillend, zeker voor een groot deel af-
hankelijk van de gevoeligheid van het netvlies voor kleuren.

Bleek dit reeds uit de tegenstrijdige mededeelingen van
Benham en Liveing, te voren vermeld, duidelijker nog
zal dit in het oog springen uit de volgende tabellen, waarin
ik opgeteekend heb wat de heeren M. (A), volkomen rood-
groenblind, Sm (B) zeer zwak in de lichtere roode en groene
tinten, S (C) goed kleuren onderscheidende, en ik zelf (D)
bij Benham\'s tol waarnamen aan de verschillende stellen
cirkels bij zeer langzame, matige en tamelijk snelle rotatie. 2)

2) De snelle rotatie regelde ik zoodanig, dat de verschillende stellen
van cirkels nog duidelijk onderscheid in tint vertoonen.

-ocr page 46-

34

BIJ HELDER DAGLICHT.
Zeer langzame rotatie:

c.

D.

Binnenste stel.

2\'le stel.

3äe stel.

stel.

A.

Rood.

Paars.

Donker rood.

Zwart.

B.

Licht blauw.

Donker blauw.

Zeer donker

Zwart.

blauw.

C.

Afwiss. paars,

Afw. zilver-

Paars.

Zwart.

groen en violet.

glans en paars.

D.

Licht groen met

Violet.

Vuil violet.

Blauw met

rood afwiss.

iets paars.

Matige rotatie:

A.

Licht rood.

Grijs.

Groen.

Zwart.

B.

Licht groen.

Paarsblauw.

Licht blauw.

Zwartblauw.

C.

Licht groen met

Paars met gtoe-

Paars.

Violet.

strepen.

nen weerschjjn.

D.

Licht groen.

Violet met rose

Licht paars.

Blauw met

afwisselend.

iets violet.

Snelle rotatie:

A.

Licht rood.

Blauw rood.

Groen.

Zwartgrjjs.

B.

Licht rood.

Licht rood.

Donker rood.

Zwart.

C.

Paarsgrgs.

Groengrijs.

Paars.

Violet.

D.

Vuil violet met

Olijfgroen.

Loodblauw met

Donker violet

groen afw.

donkergroen

met roode

afwisselend.

randen.

Indruk van de geheele schijf bij snelle rotatie:

Paars met witte vlammen.
Violet met gele vlammen.

-ocr page 47-

35

BIJ GASLICHT.
Zeer langzame rotatie:

Binnenste stel.

stel.

stel.

stel.

A.

Donker rood.

Licht groen.

Groen.

Zwart.

B.

Blauw.

Groen.

Donker groen.

Zwart.

C.

Eood.

Zilverachtig

Grijs.

Zwart.

paars.

D,

Rood met paars

Olijfgroen met

Donker groen

Zeer donker

afwisselend.

geel afw.

met violet afw.

groen met licht

violette randen

Matige rotatie:

A.

Paars.

Grijs.

Groen.

Zwart.

B.

Eose.

Licht groen.

Donker groen.

Zeer donker

groen.

C.

Rood.

Zilverachtig

CPatil

Grijs.
)

Blauw.

D.

Licht rose met

geel.
Licht groen met

Vuil paars.

Blauw met

paars afw.

vuil violet afw.

lichte randen.

Snelle rotatie:

A.

Licht rose.

Licht rood.

Blauw rood.

Vuil groen.

B.

Rose.

Rood.

Rood.

Onbepaald

donker.

C.

Paars.

Geel.

Licht paars.

Blanw groen.

D.

Violet met

Licht paars.

Vuil paars.

Donker groen.

groen afw.

Indruk van de geheele schijf bij snelle rotatie:

Yuil groen.

Groen met donkere vlammen van onbepaalde kleur.
Groen fond met roode vlammen.

Centrum vuurrood, periplierie licht groen, voortdurend door
elkaar vlammende.

A.

B.

c.

D.

-ocr page 48-

36

Wat hierbij het meest opvalt, is wel dat de heeren M. en
Sm., behalve dat zij dikwijls aan de kleuren verkeerde namen
geven, zooveel minder van het kleurenspel zien, ofschoon
wij toch telkens op dezelfde plaats stonden, een weinig ter
zijde, als we onze waarnemingen opschreven.

Het is dan ook de eerste keeren lang niet gemakkelijk
met juistheid aan te geven, wat men eigenlijk ziet, hetgeen
ook den heer S. opviel, die nagenoeg alles zag als ik, wat
nog al merkwaardig is voor iemand die nooit vroeger de
proef had verricht.

Men zou kunnen denken, dat de schitterende randen en
het afwisselen der Ideuren door mij herhaaldelijk gade ge-
slagen, ja wellicht het geheele verschijnsel, te wijten zijn
aan slechte centratie van schijf en bogen, of aan wakkelen
en zwaaien der schijf; het is volkomen waar dat, wanneer
de schijf deze fouten maakt, juist de prachtigste, glinste-
rende tinten voor den dag komen; maar ook op een geheel
zuiver gecentreerde en regelmatig loopende schijf ziet men
ze optreden, i)

Indien werkelijk de verklaring te zoeken is in dispersie
van de brekende middenstoffen van het oog, dan zullen

1) Dit toonde mij de heer van Huffel, Assistent bij de Physica, die
zich ook geruimen tijd met dit onderwerp heeft bezig gehouden; op een
zuiver loopende draaibank, had hij de schjjf met zuiver geconstrueerde
en goed gecenfreerde cirkellijnen op een massief vlak aangebracht. Zooals
de heer van H. mij mededeelde, hadden zjine proeven hem slechts tot
negatieve resultaten geleid, wat de verklaring der feiten betreft.

-ocr page 49-

37

verschillen van vorming van het hoornvlies (astigmatismus,
/_ «, ellipsoïde vorming) niet zonder invloed zijn op de
individueele verschillen ten opzichte van deze verschijn-
selen.

Vragen wij ons af, of aan de waarneming der Fechner\'-
sche kleurverschijnselen eenige praktische toepassing is te
verbinden, zoo moet ons antwoord alsnog ontkennend zijn.
Toch is het niet onmogelijk, dat men bij verdere ontleding
der omstandigheden, die hier samenwerken, in deze ver-
schijnselen een hulpmiddel zal vinden tot het bepalen van
den graad van het achromatisme der verschillende oogen,
alsmede tot verklaring van sommige afwijkingen van de
gezichtsscherpte bij verschillende schijnbaar normale oogen.

Maar bovenal kan de ontleding van de bovenvermelde
verschijnselen een aanleiding en tevens een hulpmiddel zijn
tot nadere oplossing van tal van vragen betreffende kleur
en kleurperceptie die, zooals we gezien hebben, zich hierbij
veelvuldig voordoen.

-ocr page 50-

ymm

\'^"iysi-1 \'

-Sii

......... - ..

-ocr page 51-

^TELLINGEN.

k

-ocr page 52-

" Vi/"

w.

l- .. ... .

- s>

■■ ■ >•,

-ocr page 53-

STELLINGEN.

I.

Sympathische ophthalmic berust niet uitsluitend op voort-
schrijden van de infectie langs de zenuwscheede.

II.

Bij panophthalmie verrichte men exenteratio bulbi.

III.

Strabismus door parese bestrijde men door „Vorlage-
rung" der paretische spier.

IV.

Toenemende leucocytose bij lijders aan diphtherie betee-
kent eene slechte prognose.

-ocr page 54-

42

V.

Ten onrechte houdt Kassowitz osteomalacie voor rhachitis
der volvs^assenen.

VI.

Leukaemie te verdeelen in lymphatische, lienale en mye-
logene is verkeerd.

VII.

Meestal behoort aan eene galblaasoperatie de cholecysto-
stomie toegevoegd te worden.

VUL !

Het verrichten van schijnoperaties is af te keuren.

IX.

De choleradiarrheeen zijn niet toe te schrijven aan trans-
sudatie van de darmvaten, zooals Liebermeister meent.

X.

M. Basedow is een neurose.

XI.

Chinine is een prophylacticum tegen malaria.

xn.

De wijze, waarop in vele groote steden van N.-Amerika

-ocr page 55-

43

de besmetting door tuberculose wordt tegengegaan,
verdient navolging.

XIII.

Bij hiervoor in aanmerking komende baarmoederfibromen
(-myomen) moet exstirpatio uteri totalis verkozen worden
boven amputatio uteri supravaginalis.

XIV.

Bij lupus laryngis ga men spoedig over tot Pharyngoto-
mie met laryngofissuur, ten einde het zieke weefsel te
kunnen vernietigen.

XV.

Retinitis albuminurica, gedurende de graviditeit ontstaande,
is een indicatie tot het opwekken van partus praematurus.

XVI.

Bij ernstige contusiones abdominis door stomp geweld
besluite men tot laparotomie.

XVIL

De beste therapie bij chronische metritis is exstirpatio
uteri vaginalis.

XVIII.

Van Prochownick\'s dieetkuur kan gunstigen invloed ver-

-ocr page 56-

44

wacht worden bij gravidae met bekkenvernauwing, waar de
conjugata vera minstens 8 c.M. is; eveneens is ze aan te
bevelen voor oude primiparae en voor multiparae, wier
vorige partus bemoeilijkt werden door de geboorte van
zeer groote kinderen.

XIX.

De beteekenis van de maag bestaat voor het grootste ge-
deelte daarin, dat zij het organisme beschut tegen inge-
brachte schadelijke stoffen.

XX.

Het begrip „virulentie" is eene combinatie van verschil-
lende factoren.

-ocr page 57-
-ocr page 58-
-ocr page 59-

» il-

1 .

-ocr page 60-

^•t ^ \' 4

^sJ&A

iilip
Äf!\'

til

V t