-ocr page 1-

Over den aard en de beteekenis dep
Copyneketerien, die op den nopmalen pharynx
van den lenseh voopkomen.

F. G. J, STEENMEIJER.

-ocr page 2-

A. qu

192

-ocr page 3-
-ocr page 4-

kt k^^.

^ A

1

-ocr page 5-

K «a»^ -T.jl-:;^ j; î- ^^

^ -

• : . - • .V •■ • V

-ocr page 6-

r !

tT

^ ^ " \'

- -

■M

A

-ocr page 7-

ÏEH MI ÄiKD Ef) i ilffllS m CÖMlMCTEiN,

DIE OP DES

NORMALEN PHARYNX VAN DEN MENSCH VOORKOMEN,

-ocr page 8- -ocr page 9-

1 DEI Mi EI DE DETEEillS DEE CilEDiC\'fElI,

DIE OP DEK

NORMALEN PHARYNX VAN DEN MENSCH VOORKOMEN.

PROEFSCHRIF

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN

Socfor in k

AAN DE j^LJKS-pNIVERSlTEIT TE ]JtRECHT ,
NA MACHTIGING VAN DEN RECTOR-MAGNIFICUS

D^ J. J. P. VALETON J^.,

Hoogleeraar in de Faculteit der Godgeleerdheid,

VOLGE]SrS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT

TEGEN DE BEDENKINGEN VAN DE

FACULTEIT DEE GENEESKUNDE

TE VERDEDIGEN

op Zaterdag 23 October 1897, des namiddags te 4 uren,

DOOR

FRANGISCUS GIJSBERT JACOBUS STEENMEIJER,

ARTS,

geboren te gouda.

bïsuotheek der

, . ,_ KIJKSUNlVERSiTEJT

UTRECHT.

Typ. J. VAN BOEKHOVEN. — Utrecht.

-ocr page 10-

~ i

■ /■ ^

: \'V

ïf

, "fel f ^ \'

ti ^ J.C

\'Ci

> -r

■ i

l

/

"5

■ -

* :• \'^fiii\'-v;-if r^t\' ■-if

"W
^ I

l

M

r

-ocr page 11-

MIJNEN YADER

ÄSi

EN

/tAN DE NAGEDACHTENIS MIJNER jMoEDER,

-ocr page 12-

> - -

-.\'li-S.

B\'

< , - - / " Z \'

y \\ /-

\' ï

m:

- . .. . ^.....- .. .

, -^v i

1

-ocr page 13-

Bij het eindigen van mijne Academische Studiën, is het
mij een zeer aangename plicht TI, Professoren en Lectoren
der Medische faculteit, mijn dank te betuigen voor het
onderwijs, dat ik van TJ mocht ontvangen^ als ook voor
de ioelwillendheicl ^ die ik in zoo ruime mate van XJ heb
mogen ondervinden.

In de eerste plaats aan U, Hooggeleerde Spbonck,
Hooggeachte Promotor ^ gevoel ik mij ten zeerste verplicht
voor de groote hereidunlligheid mij steeds betoond^ zoo
vaak ik Uioe voorlichting inriep en voor de hulp mij bij
de samenstelling van dit proefschrift verleend.

Aan TJ., doctoren G. H. Hessblink en J. A. G-uldenarm
een looord van dank., voor de gelegenheid mij verschaft
mijne onderzoekingen op het Rotterdamsche Ziekenhuis
voort te zetten.

Voor de hulp mij verleend bij het verkrijgen van het
materiaal^ breng ik ook TJ., Doctore^i
C. de Haan en
Gr. van Houtum mijjic loarme erkentelijkheid.

-ocr page 14- -ocr page 15-

INHOUD.

Bladz.

I. I^^LEIDING....................... 1

II. Liteuatuto-Overzicht.

§ 1. l^iifereiitieel-diagnose tussclien den diphtheriebacil en

den pseudodiphtheriebacil. . . ........... 3

§ 2. Over het voorkomen van corynebacteriën op liet
pliarynxslijmvlies van diplitlierie-reconvalescenten en
van normale personen..............14

III. Eigen ondekzoek.

§ 3. Methode van onderzoek.............27

§ 4. Resultaten van het bacteriologisch onderzoek en

morphologische eigenschappen der gevonden bacteriën. 30

§ 5. Resultaten van het dierexperiment met de gevonden

bacteriën.......................36

IV. Conclusies......................43

V. Liïebatuuk-Opgave..................47

Bijlage I. Onderzoek naar corynebacteriën op den normalen
pharynx van kinderen te Schelluinen, en proef-
nemingen met de gevonden bacteriën.......
53

Bijlage II. Onderzoek naar corynebacteriën op den normalen
pharynx van kinderen uit de chirurgische kliniek van
het stedelijk ziekenhuis te Rotterdam, en proef-
neiningen met de gevonden bacteriën.......85

Stellingen........................127

-ocr page 16-

■ iJ:

t« Ti". .

■r?

-ocr page 17-

1.

Inleiding.

Gelijk de titel van dit proefschrift aanduidt, heb ik
een onderzoek ingesteld naar den aard en de beteekenis
van de corynebacteriën, die op het normale slijmvhes van
den Pharynx voorkomen. Naar aanleiding van de onder-
zoekingen van Prof.
Speonok, Dr. Muijskbn en Dr. de
Haan
, die geleerd hadden, dat niet zelden bij angina
en zeer vaak op de normale en zieke conjunctiva
corynebacteriën voorkomen, die geheel ten onrechte door
vele bacteriologen als zwak virulente, gedegenereerde
diphtheriebacillen worden beschouwd, scheen het wen-
schelijk ook de corynebacteriën, die in de keelholte van
normale individuen voorkomen aan een nieuw onderzoek
te onderwerpen.

Dat corynebacteriën vaak voorkomen op het normale
pharynxslijmvlies is voldoende bekend, maar omtrent
de vraag welke hun aard is, zijn de meeningen verdeeld.
Heeft men hier met echte diphtheriebacillen te doen of
met bacteriën, die wel zekere overeenkomst hebben met
die bacillen, doch feitelijk tot andere species behooren.
Deze vraag is niet enkel theoretisch van gewicht, maar
ook practisch van groote epidemiologische beteekenis.
Indien gedegenereerde diphtheriebacillen, gelijk sommigen
nieenen, om zoo te zeggen in elke keelholte voorkomen,

1

-ocr page 18-

onder omstandigheden infectieus worden en aanleiding-
geven tot diphtherie, dan kan men van prophylactische
maatregelen geen groote verwachtingen koesteren en
valt er niet aan te denken een uitgebroken epidemie tot
staan te brengen.

Daar het geen twijfel lijdt, dat echte zeer virulente
diphtheriebacillen in de keelholte van volkomen gezonde
menschen kunnen voorkomen, lag het voor de hand aan
te nemen, dat tusschen die bacillen en de zwak virulente
of avirulente bacillen, die bijna regelmatige bewoners
van den normalen pharynx zijn, een genetisch verband
bestaat, te meer daar het mogelijk was gebleken viru-
lente diphtheriebaciUen kunstmatig hunne virulentie te
ontnemen, zwak virulente weder virulent te maken.

Met het oog op de onderzoekingen van Roux en Yeesin,
die een onderzoek hebben ingesteld van den pharynx van
een groot aantal normale personen ten eene woonachtig
te Parijs, ten andere in een zeedorp, waar diphtherie sedert
gernimen tijd niet was voorgekomen, heb ik eveneens
het materiaal voor mijn controle-proeven deels op het
platteland, deels in een groote stad verzameld. Ik koos
ten eene Schelluinen, een dorpje nabij Grorinchem, waar
in de laatste tien jaren niet één geval van diphtherie
was geconstateerd, ten andere Rotterdam, waar in de
laatste jaren niet
AYeinig gevallen van diphtherie waren
voorgekomen en ook in de periode, waarin ik dit onder-
zoek verrichtte, herhaaldelijk werden geconstateerd. Indien
te Schelluinen geen gedegenereerde diphtheriebacillen te
ontdekken mochten zijn, dan scheen althans te Rotterdam
de kans om die bacillen op te sporen, bijzonder schoon.

-ocr page 19-

11.

Literatuur-overziclit.

§ i. Differentieel-diagnose tusschen den diphtherie-
bacil en den
PSEUDODIPHTHERIEBACIL.

Onder corynebacteriën verstaan we bacteriën gekarak-
teriseerd door eene knotsvormige zwelling, vaak aan
beide einden van den bacil voorkomende. Deze knotsen
kleuren zich met basische anilinekleurstoffen sterker
dan het overige gedeelte der bacterie.

Tot de corynebacteriën worden gerekend te behooren:
de diphtheriebacil, de pseudodiphtheriebacil en de
xerosebacil. De laatste, die bijna uitsluitend op de
conjunctiva voorkomt (eenmaal is hij door
Lebee ook
gevonden in het epitheel van het nierbekken, in ulcera
van den darm en op de mucosa van den mond), kan
hier, waar het geldt corynebacteriën van den pharynx,
buiten beschouwing blijven. Zooveel te meer dient hier
besproken te worden de groote strijdvraag, die er nog
altijd bestaat over de verhouding van den diphtheriebacil
van
Klebs—Löppler tot den pseudodiphtheriebacil van
von Hoemann—Löeplee.

-ocr page 20-

Klebs \') vond het eerst m diphtherische Pseudo-
membranen staafjes, die twee eindstandige sporen ver-
toonden. Hij zegt, dat men aUeen dan echte diphtherie
mag aannemen, wanneer in de membranen die staafjes
voorkomen. De beteekenis van deze bewering wordt
echter verzwakt, doordat hij noch dierproeven, noch
cultuurproeven nam, om de pathogene beteekenis van
zijne bacillen te bewijzen. Dit deed in 1884
Löpplee ,
een leerling van Koch, die zich ten doel stelde de vraag
naar de oorzaak der diphtherie nader na te gaan en
zoo de ontdekker werd van den naar hem genoemden
diphtheriebacil.

Bij die onderzoekingen stootte hij op het feit, dat hij
éénmaal in het mondslijm van een geheel normaal kind
een bacil vond, die volkomen overeenstemde met het
staafje, dat hij steeds bij diphtherie aangetroffen had.

Zijne verrassing was zóó groot, dat hij aarzelde om de
door hem gekweekte bacillen met beslistheid als de
oorzaak der diphtherie van den mensch te blijven be-
schouwen. Vandaar dat
Löppler er wel toe overhelde
om de gevonden bacillen als de oorzaak der ziekte
aan te nemen, doch aanvankelijk geen beshst oordeel
uitsprak. , Jedoch ist die Möglichkeit", zegt hij, „dass
die Bacillen das Virus der Diphtherie darstellen, nicht
ausgeschlossen und schon diese Möglichkeit gebietet,
die Untersuchungen nach der angegebenen Richtung
hin fortzusetzen." Eerst in 1887, na verdere onder-
zoekingen^), twijfelt hij niet meer, dat de gevonden
bacillen de oorzaak der diphtherie zijn. Hij beschrijft
nu microorganismen, die de grootste overeenkomst
hebben met diphtheriebacillen, maar zich onderscheiden

-ocr page 21-

door het gemis aan virulentie. Hij noemde daarom die
niet pathogene hacihen pseudodiphtheriebaciiien.

Inmiddels had ook von Hofmann —Wellbnhop
dezelfde bacillen, die hij op \'t voetspoor van Löpfler ook
pseudodiphtheriebaciiien noemde, op volkomen normale
slijmvliezen gevonden en wel zóó vaak — bij 45 gezonde
kinderen 26 maal — dat hij ze „sehr häufige wenn
nicht regelmässige Bewohner der Pharynx" noemde.
Later volgden daaromtrent mededeelingen van
Babes "O,
Zarniko Kolisko en Paltauf Escherich Beck ®)
en anderen. Te gelijker tijd moest men het axioma van
de constante virulentie der echte diphtheriebacillen,
eerst zoo sterk op den voorgrond gesteld, laten varen,
toen
von hopiiann—Wellenhof bewees, dat die viru-
lentie zeer verschillend kon zijn en afhing van verschil-
lende omstandigheden.

Aanvankelijk ontstond tegen deze meening heftige
oppositie van den kant van
Löfflbr, Zarniko, Roux,
YersiN; d\'Espine e. a. totdat Brieger en fränxel de
eersten waren, die v.
Hofmann bijvielen, waarna ook
Roux en
Yersin \' hunne meening van twee jaren geleden
wijzigden, toen zij bij een zwaar geval van diphtherie
zwak virulente diphtheriebacillen vonden, en wel des te
zwakker, hoe later in het verloop der ziekte zij onder-
zochten, zoodat bij reconvalescenten de virulentie der
bacillen geheel verloren ging. Zij moesten zelfs groote
hoeveelheden cultuur gebruiken om de meest vatbare
dieren, cavia\'s, te dooden. De exitus werd dan nog
sterk vertraagd en trad niet na 1 — 2 maal 24 uren, maar
eerst na een aantal dagen in. Af en toe vonden zij zelfs
bacillen, die in het geheel niet pathogeen waren. Deze

-ocr page 22-

6

laatste zouden vooral voorkomen bij goedaardig ver-
loopende gevallen en tegen het einde der ziekte.

Carl Fbaenkbl constateerde hetzelfde bij eenige
gevallen voorgekomen in het kinderziekenhuis te Marburg,,
waar de ziekte van het begin af aan een goedaardig
karakter droeg, zóó zelfs, dat de klinische diagnose
twijfelachtig was, totdat de bacteriologische diagnose
een groote menigte diphtheriebacillen opleverde, die voor
dieren onschadelijk bleken. Daarmede acht hij het bestaan
van diphtheriebacillen zonder virulentie bewezen.

Uit dit alles scheen te volgen; dat een diiferentieel-
diagnosticum tusschen diphtheriebacillen en pseudodiph-
theriebacillen berustende op het verschil in virulentie,
onhoudbaar was.

Daarom werd naar andere verschilpunten gezocht en
deze schenen gevonden in den sterkeren groei van
pseudodiphtheriebaciUen op agar-agar. Bovendien groeien
deze zelfs bij kamertemperatuur, maken bouillon sneller
alkalisch, groeien minder goed in het luchtledige; eindelijk
zijn hunne kolonies op serum vochtiger, witter, meer
afgeplat dan die van de echte bacillen van
Löpflbr.
Escfierioh
geeft nog aan, dat de pseudobaciUen in
bouilloncultuur neiging hebben zich evenwijdig aan
elkaar te groepeeren, terwijl de echte baciUen meestal
onregelmatig en gekruist door elkaar hggen.

In oude agar-steekcultuur vormt de pseudobacil volgens
Escherich kleurstof; het ingedroogde cultuur medium
neemt een van boven naar onderen voortschrijdende
bruine tot bruin zwarte kleur aan. Diphtherieculturen
doen dit niet.

Zarotko geeft voorts als onderscheidingsteeken op

-ocr page 23-

het niet zuur worden van den bouillon door den pseudo-
diphtheriebacil.

Beenheimwijst nog op een ander verschilpunt.
Hij spoot bij cavia\'s cultures van pseudodiphtheriebacihen
en Streptococcen onder de huid, zonder daardoor stijging-
der virulentie van de eerstgenoemde bacillen te ver-
krijgen. Zooals meermalen gebleken is, kan de virulentie
van diphtheriebacillen op die wijze worden verhoogd.

Dat er een zekere samenhang bestaat tusschen den
echten en den pseudodiphtheriebacil achten
Gerbee en
PoDACK niet voor uitgesloten. Zij beschrijven een geval
van rhinitis flbrinosa, waarbij slechts pseudodiphtherie-
bacihen gevonden werden; dezelfde patiënt kreeg twee
maanden later evenals zijne dochter diphtherie, waarbij
virulente diphtheriebacillen werden geconstateerd.

Terwijl nu v. Hopmann, Löfflek, Babes, Kolisko,
Paltaüe, Zaeïtiko, Beok, Feer
zich moeite gaven het
bewijs te leveren, dat tusschen den echten en den pseudo-
diphtheriebacil constante verschillen bestaan, die hen
dwingen, ze als verschillende soorten te beschouwen,
noemen Roux en
Yersin ") en met hen Martin ;
Morel
C. Fkaenkel die verschillen onvoldoende,
om daarop een scheiding tusschen beide bacillen te-
gronden. Nu ook het virulentieverschil gevallen was,
houden zij beide bacillen voor bacteriën van een zelfde
soort en beschouwen den pseudobacil slechts als een
verzwakten, echten diphtheriebacil.

Roux en Yersin wijzen er op, dat er diphtherie-
bacillen voorkomen, die slechts een zeer beperkte
virulentie hebben, terwijl pseudodiphtheriebacillen van
volkomen normale slijmvliezen verkregen, toch een zekere

-ocr page 24-

virulentie bezitten en bij cavia\'s onder de huid gespoten
een min of meer uitgebreid oedeem geven. Zij trachten
hun opvatting verder te bewijzen, door uit de echte
diphtheriebacillen, pseudodiphtheriebacillen te kweeken.
Dit gelukte hun door kweeking in bouillon bij 39°5 tot
40° C. en door uitdroging der membranen gedurende
eenige dagen bij 45° C. Zij verkregen nu een bacil,
die evenals de pseudobacil, sneller, zelfs buiten de
broeistoof groeide, bouillon sterker alkalisch maakte,
minder goed in \'t luchtledige groeide, in \'t kort volledige
overeenkomst met den pseudobacil vertoonde.

Bij hun proefnemingen mocht \'thun evenwel niet
gelukken den bacil van v.
Hopmann kunstmatig virulent
te maken. En gelukkig! Kon men virulente diphtherie-
bacillen kweeken uit een bacterie, die zoo vaak in de
keel voorkomt, als dit met de pseudodiphtheriebacil het
geval is, dan zou daardoor een spontane ontwikkeling
van diphtherie mogelijk zijn, die niet door maatregelen
van isoleering zou te keeren zijn.

Zij wyzen nog op miltvuurbacillen, die ook sterk
virulent en geheel verzwakt voorkomen, en toch micro-
organismen van dezelfde soort zijn. Ook
C. Fkaenkel
wijst op een anologon bij den pneumoniecoccus, die
virulent en avirulent voorkomt.

Volgens Roux en Yeesin zou de diphtheriebacil met
het verlies van zijn virulentie tevens een verandering
in groei ondergaan en wel in dien zin, dat de avirulente
op sommige voedingsbodems zich sneller en krachtiger
zouden ontwikkelen dan de virulente.

Als een andere aanhanger van de meening der Fran-
schen, deed zich nog kennen
Erich Müller i*). Wel

-ocr page 25-

9

trof hem bij zijn onderzoekingen de snellere groei op
bloedsermn, het wittere voorkomen der kolonies op agar,
maar als hij lette op de zoo sterk wisselende virulentie
zijner echte diphtheriebacillen en op den even sterk
wisselenden vorm der kolonies en reactie der bouillon-
culturen acht hij het zeer goed mogelijk, dat een uiterst
zwakke diphtheriebacil nog verder van den norm zal
afwijken en zoowel bouillon alkalisch zal laten als bij
\'t dierexperiment absoluut avirulent zal blijken en dus,
waar alle verschilpunten vervallen, de pseudodiphtherie-
bacil als een zwak of avirulente echte mag aangemerkt
worden.

Tegenover deze meening der Fransche school, aange-
hangen door
Feaenkel en Müllee, staat zooals wij
reeds opmerkten, de meerderheid der Duitsche auteurs
met den ontdekker van den diphtheriebacil aan de spits.
Esoherioh, die zich bijzonder uitvoerig met deze quaestie
heeft bezig gehouden, is van oordeel, dat de identiteit
en overgang van den pseudodiphtheriebacil in den echten
nog niet bewezen is en dus voorloopig nog als een bijzon-
dere zelfstandige bacteriesoort dient opgevat te worden.

Maetix onderscheidt drie variëteiten van diphtherie-
bacillen nl. :

1°. bacilles longs: „ce sont les bacihes types de la
diphtérie, qui sont décrits par tous les auteurs",

2". bacilles courts, in cultuur overeenkomende met
den pseudodiphtheriebacil van v.
Hopmann , en als
tusschenvormen :

3°. bacilles moyens. Hij beschouwt de korte als
goedaardig, de middelmatig lange als matig toxisch,
terwijl de lange de meest kwaadaardige zijn.

-ocr page 26-

10

Naar het voorbeeld van Martin nam ook nog onlangs
Trumpf \' de grootte der bacillen aan als karakteristiek
voor de virulentie.
Sghanz evenwel zegt in den
conjunctivaalzak zeer lange bacillen gevonden te hebben,
die alle kenmerken der echte Löfflerbacillen hadden,
maar niet giftig bleken.

Spronok vond, dat pseudodiphtheriebaciUen en

xerosebacillen in sommige gevallen zekere pathogeniteit
voor cavia\'s hebben en maakte gebruik van antidiph-
therisch serum om te bewijzen, dat deze zwak virulente
bacillen, die algemeen tot de diphtheriebacillen werden
gerekend, tot geheel andere species behoorden. Hij ging
daarbij uit van de stelling, dat anticliphtherisch serum
uitsluitend tegen diphtheriebacillen immuniseerend werkt.

Krijgt men dus bij dieren, vooraf tegen diphtherie
geïmmuniseerd, na inspuiting van een bacteriecultuur
toch reactie, dan bestaat die cultuur niet uit diphtherie-
bacillen en heeft men dus met pseudodiphtheriebaciUen
te doen. Zoo heeft men dus in het anticliphtherisch
serum een uitstekend differentieel-diagnosticum tusschen
diphtherie en pseudodiphtheriebaciUen, waar het zwak
virulente pseudodiphtheriebaciUen geldt.

Later heeft de Martini een nieuw differentieel-
diagnosticum trachten op te sporen. Hij neemt aan
twee typen van avirulente corynebacteriën n.1.
a. die
neutralen bouillon zuur maken,
b. die neutralen bouiUon
alkalisch maken en wel in de eerste 24 uren. Yan
deze twee en van virulente diphtheriebaciUen zaaide hij
uit in gewoon paardenserum en in antidiphtherisch
serum en kwam tot de conclusie, dat aUe echte diph-
theriebaciUen in gewoon serum flink groeien, zich echter

-ocr page 27-

11

in anticliphtheriscli serum lieelemaal niet ontwikkelen.-
Type a verliiekl zich als de virulente diphtheriebacil,.
type ö groeide èn in gewoon èn in antidiphtherisch
serum slecht.

Type a noemt hij gedegenereerde echte diphtherie-
bacillen. Type & mag men slechts pseudodiphtheriebacil
noemen in dezen zin, dat hij tot een anderen stam als
de Löfflerbacil behoort en als zoodanig met de aetiologie
der diphtherie niets te maken heeft. Kortelings wil ik
hier aanstippen, dat ik
de Martini\'s proeven herhaalde en
cultures van diphtheriebacillen en van pseudodiphtherie-
bacillen in antidiphtherisch en in normaal paardenserum
uitzaaide. Ik vond daarbij geen typisch verschil in groei.
Blijkbaar kende
de Martini niet een verhandeling van
C. Fraenkel waarin deze beschrijft zijne pogingen
om door een agglutineeringsproef, evenals bij de groep
der typhusbacillen en vibrionen, een onderscheid te maken
tusschen diphtherie- en pseudodiphtheriebacihen. Zijne
pogingen mislukten volkomen: de diphtheriebacillen
groeiden in antidiphtherisch serum evengoed als
iiL
gewoon serum. Deze uiteenloopende resultaten van de
Martini
en Fraenkel komen geheel overeen met de tot
heden nog verdeelde meeningen over de bactericide-
Averking van antidiphtherisch serum.

Carl Fraenkel deed Sprongk\'s dierproeven na, en
vond dat antidiphtherisch serum geen invloed heeft op
de door pseudodiphtheriebacillen te voorschijn geroepen
zwelling en infiltratie. Hij verklaart, dat door deze
proeven zijn overtuiging dat diphtheriebacillen en pseudo-
(hphtheriebacihen tot een zelfde soort behooren, zeer
geschokt is. Omdat de veranderingen, die culturen van

-ocr page 28-

12

pseudodiphtheriebacillen in het lichaam van cavia\'s te
weegbrengen, volgens hem, soms zoo vaag zijn, noemt
hij het antidiphtherisch serum desniettemin een onzekeren
maatstaf ter differentieel-diagnose.

Proohaska geeft wel toe, dat de methode van
Spronck goed is, maar zegt, dat zij niet geldt voor alle
gevallen; aUeen dan als de verdachte bacil zekere viru-
lentie bezit, heeft zij waarde.

SoHANz oppert dezelfde bedenking.

Bij voortgezette proefneming door Muijsken en de
Haan
bleek, dat een hoeveelheid van 2 cM-"\' van een
matig troebele bouiUoncultuur, steeds een licht oedeem
teweegbracht na onderhuidsche inspuiting aan het
abdomen van de cavia. Daar een gelijke hoeveelheid
van een troebele bouillon cultuur van diphtheriebacillen
door voorafgegane toediening van antidiphtherisch serum
volkomen onschadelijk wordt gemaakt, zoodat geen spoor
van oedeem volgt, is derhalve voor het verrichten van
de contröle-proef met antidiphtherisch serum ten behoeve
van de diiïerentieele-diagnose een zekere graad van
virulentie bij den te onderzoeken bacil overbodig. De
methode kan derhalve tot alle gevallen worden uitgebreid
en stelt dus ook in staat den avirulenten diphtherie-
bacil van den avirulenten pseudodiphtheriebacil te onder-
scheiden.

Martin en Sevestre experimenteerden ook volgens
de methode van
Spronck en noemen die eveneens goed,
maar verkregen bij hunne proefnemingen afwijkende
resultaten, waarop ik later terugkom.

Het allernieuwste differentieel-diagnosticum tusschen
■diphtherie en pseudodiphtheriebacillen deelt ons
Max

-ocr page 29-

13

Neissbr mede. Het bestaat in een door hem gemodi-
ficeerde dubbelkleuring , waartegen de pseudodiphtherie-
bacil zich negatief zou gedragen. Daarnaast legt hij in
datzelfde stuk nadruk op een quantitatief onderzoek
van de zuurproductie, die bij diphtheriebacillen zekere
intensiteit vertoont, welke bij pseudodiphtheriebaciiien
hoogstens tennaastenbij bereikt, nooit echter over-
schreden wordt.

-ocr page 30-

14

§ 2. Over het voorkomen van corynebacteriën op

het pharynxslijmvlies van diputherie-reconvalescenten
en van normale personen.

Voordat ik tot het bespreken van mijn eigen waar-
nemingen overga, wil ik vermelden, wat ik in de
literatuur heb kunnen vinden over het voorkomen van
corynebacteriën op het slijmvlies van den pharynx van
gezonde personen en over de pogingen gedaan, om die
corynebacteriën nader te determineeren.

Dat bij diphtheriepatiënten niet slechts gedurende de
ziekte, maar ook na volkomen genezing van het lokale
proces, dus op het weer normaal geworden pharynx-
slijmvlies vaak nog diphtheriebacillen voorkomen, is een
bekende zaak. De literatuur geeft er honderde voor-
beelden van aan. Zelfs 3—5 weken na afloop van de
ziekte kon men de bacillen nog in de keelholte aantoonen.
Abel beschrijft een geval van een meisje, waarbij
65 dagen na afloop van de ziekte nog virulente diph-
theriebacillen in den pharynx werden aangetroffen.

Een tweede groep betreft volkomen gezonde personen
uit de omgeving van diphtheriepatiënten of die met
hen in aanraking waren.

A. VoGT deelt mede, dat op een zaal van het
rijkshospitaal te Christiania 2 gevallen van diphtherie
voorkwamen. Hij onderzocht daarop bacteriologisch de
kelen van 20 andere zieken en van 6 pleegzusters
dier zaal. Geen dezer 26 bood klinisch eenige afwijking
aan en toch werden by 3 diphtheriebacillen gevonden;
éen van deze kreeg later diphtherie, de twee anderen
bleven vrij.

-ocr page 31-

15

Wasseemann toonde bij zijn onderzoek omtrent per-
soonlijke dispositie voor diphtherie aan, dat een groot
aantal normale individuen, tengevolge van bijzondere
eigenschappen van hun bloedserum, minder gedisponeerd
A\'-oor diphtherie zijn dan anderen. Komen die personen met
diphtheriekiemen in aanraking, dan is het denkbaar,
dat diphtheriebacillen in neus- en keelholte . komen,
zich daar vermeerderen, maar geen zware ziekte teweeg-
brengen, zoodat zulke personen de transporteurs van
diphtheriekiemen voor anderen zijn, zonder zelf ziek te
worden. Experimenteel is dit uit te maken door onder-
zoek in de eerste plaats van personen, die zeer aan
infectie zijn blootgesteld, dus in de eerste plaats van
gezond gebleven broers en zusters van diphtheriepatiënten.

Hij onderzocht 20 zulke kinderen en vond in den
pharynx van 3 hunner diphtheriebacillen; éen werd
ziek, de twee anderen bleven gezond.

Hieromtrent nam Welck in Baltimore proeven op
grootere schaal. In 14 families, met 48 kinderen,
w^aar slecht of in \'t geheel niet voor isoleering gezorgd

werd,, vond hij virulente diphtheriebacillen bij 50
hiervan kreeg 40 later diphtherie. Bij famiües waar
de zieke kinderen geïsoleerd werden, kon hij bij 10 7o
der gezonde kinderen vol virulente diphtheriebacillen aan-
treffen. Hoeveel van deze laatsten diphtherie kregen,
Aand ik niet vermeld.

Een interessant geval deelt Schottmüllee mede.
Een kind van jaar, wiens ouder broertje 14 dagen te
voren aan diphtherie overleden was, heeft in de rechter
liesstreek een wond, die zich steeds uitbreidt, zeer
pijnlijk is, met grijs-witte necrotische vellen bedekt is.

0/

lo ?

-ocr page 32-

16

Dit wondje is ontstaan uit een Idein etterpuistje, dat
patiënt zelf opengekrabbeld heeft. De algemeene toe-
stand was zeer slecht, de pharynx bleek echter vol-
komen normaal. Op de buisjes geënt uit de normale
keel bleken diphtheriebacillen bijna in reincultuur
voorhanden te zijn. Entingsproeven bij cavia\'s gaven
sterke infiltratie van de injectieplaats, roode bijnieren
en pleuritisch exsudaat. De infectieweg ligt hier open
en bloot voor ons. Het kind gestorven aan diphtherie
heeft direct of indirect de ziektekiemen in den mond
van zijn broertje laten komen en de bij kinderen zoo
dikwijls in den mond gebrachte vinger heeft toen de
baciUen op het jeukende puistje door krabben over-
gebracht.

In Juni 1894 kwam in de cavaleriekazerne te Chris-
tiania een zwaar geval van diphtherie voor. Dadelijk
werd de patiënt in de barak geïsoleerd, zijn kamer
en kleedingstukken gedesinfecteerd. Na eenige dagen
kregen twee personen, die met hem dezelfde kamer
bewoond hadden, membranen in de keel. Ook deze
werden geïsoleerd en de kamer nog eens gedesinfecteerd.
Toch brak na eenigen tijd opnieuw een geval van
diphtherie onder de cavaleristen uit. Nadat nu alle
bewoners der kazerne naar elders waren overgebracht,
werden alle kamers en alle kleedingstukken gedesinfec-
teerd. Toen de volgende maand echter toch weer een
geval van diphtherie voorkwam, begon men er aan te
denken, dat de smetstof wel bij de personen zelf kon
aanwezig zijn en werden alle 89 gezonde personen door
Aaser bacteriologisch onderzocht, met het gevolg
dat bij 17 diphtheriebacillen werden geconstateerd, uitge-

-ocr page 33-

17

maakt door proeven bij cavia\'s. Deze 17 cavaleristen
werden nu ook geëvacueerd. Een van deze kreeg
diphtherie, twee kregen een angina lacunaris, de overigen
bleven gezond, maar allen hadden een sterk rood pharynx-
slijmvlies. Nu was men de diphtherie meester.

In een roodvonkbarak kreeg 1 kind diphtherie, de
24 andere kinderen werden daarop door Aasee bacterio-
logisch onderzocht en bij 20 % werden diphtherie-
bacillen gevonden; van hen kregen later 3 diphtherie,.
de overigen waren en bleven gezond, zij hadden slechts
een sterk rood pharynxslijmvlies.

Later kwam weer een geval van diphtherie voor in
een roodvonkbarak. Weer werden aUe 24 kinderen
door
Aasee bacteriologisch onderzocht, geen hunner
vertoonde eenig ziekteverschijnsel; bij 9 werden
diphtheriebacillen gevonden, Bij allen was weer een
rood pharynxslijmvlies te constateeren.

Een dergelijke mededeeling deed Thuee Hellsteöm ■").
In een kazerne te Stockholm kwam een geval van
diphtherie voor, 25 soldaten kregen achtereenvolgens
die ziekte; 15 soldaten, die slechts roodheid van hun
pharynxslijmvhes vertoonden, werden bacteriologisch
onderzocht, bij 3 werden diphtheriebacillen geconstateerd.
Een dienstmeisje, verloofd met een sergeant van het
regiment, werd met zware diphtherie in de barak ge-
bracht; de sergeant werd onder.zocht en het bleek dat
hij, hoewel zijn pharynxslijmvhes volkomen normaal en
hij geheel gezond was, een massa diphtheriebacillen in
zijn keel had. Nu werden ahe 786 manschappen onder-
zocht met het gevolg, dat bij 151 = ruim 19
diphtheriebacillen op het pharynxslijmvlies werden aan-

•2

-ocr page 34-

18

getroffen. Allen waren volkomen gezond. Door dier-
proeven werd uitgemaakt, dat alle diphtheriebacillen vol
virulent waren. Alle personen werden nu geïsoleerd;
1 kreeg diphtherische membranen in zijn keel. Even-
als in Christiania werd nu eerst de epidemie bedwongen.

Na eenige weken werden de 1011 manschappen
bacteriologisch onderzocht; bij twee werden diphtherie-
bacillen gevonden, hun pharynx was volkomen normaal,
zij bleven gezond.

Feeb vond in het verloop van een huisepidemie
waarbij 3 kinderen diphtherie hadden, bij 3 andere kin-
deren virulente Löfflerbacillen zonder dat er eenige af-
wijking in hunne kelen te zien was. Zij bleven ook
geheel gezond.

FiBiaER beschrijft een diphtherieepidemie voor-
gekomen op het gymnasium Herlufsholm van Dec.
1894—Febr. \'95, verdeeld in twee perioden. In de eerste
periode aanvangende begin December \'94 kwamen voor
3 gevallen van diphtherie. De diagnose werd door
bacteriologisch onderzoek bevestigd. De patiënten wer-
den naar het Ziekenhuis gebracht, bedden, kleederen,
kamers werden gedesinfecteerd. Na genezing waren
zij met vacantie naar huis gegaan; daar had geen der
huisgenooten diphtherie gekregen, hoewel een der leer-
hngen (M.) bij zijn vertrek nog een massa diphtherie-
bacillen in zijn pharynx herbergde. Januari \'95 keer-
den allen gezond op het gymnasium terug. Van een
onderzoek van de leerlingen, die diphtherie gehad had-
den en vooral van dien eenen, vind ik niets vermeld.
Na een week kregen nu 5 andere personen diphtherie
(tweede periode). Niet onwaarschijnlijk is het, dat die

-ocr page 35-

19

leerling M, de oorzaak was van het uitbreken dezer
tweede epidemie. Immers diphtheriebacillen kunnen,
zooals ik vroeger reeds vermeldde, ook na volkomen
genezing van het lokale proces nog heel lang volvirulent
in den pharynx aanwezig zijn.
Fibiger zelf beschrijft
een geval, waarbij hij nog zelfs 9 maanden na de af-
stooting der membranen volvirulente diphtheriebacillen
kon aantoon en.

Ook bij de 5 gevallen der tweede periode beves-
tigde de bacteriologische diagnose de klinische. Deze
personen werden geïsoleerd en alles werd grondig
-gedesinfecteerd.

Nu werden alle 134 personen, die in het school-
gebouw vertoefden, bacteriologisch onderzocht. A^an
deze bleken er 112 vrij van diphtheriebacillen te zijn,
bij 22 personen echter werden ze aangetroffen en wel,
zooals
Fibiger ze verdeelt, groep a, bacilles courts
bij 10; groep b, langere zeer verdachte bij 4; groep c,
typische diphtheriebacillen bij 8 personen. Slechts bij
een enkel geval vind ik dierproeven vermeld, het bleek,
dat die bacillen werkelijk vol virulente diphtheriebacillen
waren. Alle personen werden geïsoleerd, geen van hen
kreeg diphtherie. Daarna deed zich geen enkel geval
van die ziekte meer voor.

De derde groep omvat personen, die nooit in aan-
raking waren met diphtheriepatiënten.

Het eerst vind ik in de literatuur melding gemaakt
van een corynebacil, gevonden in een absoluut normalen
pharynx, door
Löpeler Het betreft het reeds vroe-
ger vermelde geval, toen Löffler in 1884 bij zijn onder-
zoekingen een staafje vond in een gezonden pharynx

-ocr page 36-

20

volkomen gelijkend op de staafjes, die hij steeds bij
diphtherie gevonden had.

C. Feabnkel deed op het congres te Berlijn mede-
deeling over twee door hem gevonden diphtheriebaciUen
in gezonde kelen.

V. Hoffmann-Wellbnhoe vond in den pharynx van
45 gezonde personen, 26 maal de zoogenaamde pseudo-
diphtheriebacillen en doet mededeeling van eenmaal een
virulenten diphtheriebacil gevonden te hebben in een
normale keel.

Esoheeioh was minder gelukkig. Hij vond de
pseudodiphtheriebacillen in München onder de 70 geval-
len slechts tweemaal en in Graz onder 250 gevallen
slechts 11 maal.

Roux en Ybesin onderzochten den pharynx van
45 gezonde kinderen uit het hôpital des Enfants malades
te Parijs, waar steeds door diphtherie voorkomt en
vonden onder die 45; 15 maal pseudodiphtheriebacillen
op het normale pharynxslijmvhes, Om na te gaan, of
het resultaat hetzelfde zou wezen op een plaats ver van
een groote stad gelegen, onderzochten zij 59 school-
kinderen uit een zeer gezond dorp aan zee, waar sedert
langen tijd geen enkel geval van diphtherie was voor-
gekomen. Zij vonden onder die 59 kinderen bij 26
hunner pseudodiphtheriebacillen, alzoo betrekkelijk meer
dan in Parijs. Ik was in de gelegenheid evenals zy,
kinderen uit een gezond dorp en uit een ziekenhuis van
een groote stad te onderzoeken en kwam daarbij tot
geheel andere resultaten, zooals ik later zal mededeelen.

Beck doet mededeeling bij 66 gezonde kinderen,
22 maal pseudodiphtheriebacihen gevonden te hebben.

-ocr page 37-

21

In een rapport aan de gezondslieidscommissie te
New-York maken
Hallook Park en Alfred L. Beebe
melding van hun bacteriologisch onderzoek van den
pharynx van 350 gezonde personen. Zij vonden daarbij
in 24 gevallen bacteriën, die alle eigenschappen der
diphtheriebacillen hadden, behalve hun virulentie. In 27
andere gevallen waren bacillen voorhanden, die zij reeds
morphologisch en biologisch als niet virulente pseudo-
diphtheriebacillen herkenden. Achtmaal vonden zij diph-
theriebacillen in den pharynx van gezonde personen.

Blijkbaar vonden zij dit laatste zeer zonderling. Zij
geven n.1. als hun vermoeden te kennen, dat öf in
deze gevallen lichte diphtherische aandoeningen moesten
voorafgegaan zijn öf dat die menschen met personen in
aanraking gekomen zouden zijn, die die ziekte hadden
doorstaan.

GtROSs onderzocht 316 kinderen en vond bij 26 ter
eeniger tijd diphtheriebacillen. Twee van hen leden aan
klinisch te diagnostiseeren diphtherie; er waren dus
onder 314 kinderen zonder diphtherie, 24 = 7.9 % met
diphtheriebacillen. Een jongen had 2% maand lang
virulente bacillen in zijn neusslijm, die vaak eerst na
veelvuldig onderzoek aantoonbaar waren, zoodat de
knaap dagen lang vrij van bacillen scheen. De virulentie
dezer bacillen scheen langzamerhand af te nemen.

Johannissen deed onderzoek naar den pharynx van
20 jonge personen, die geen enkele afwijking daaraan
vertoonden. Hij vond 17 maal uitsluitend coccen, by
3 verkreeg hij reinculturen van staafjes met talrijke,
goed ontwikkelde, typische kolonies. Bij 22 andere
personen zonder eenig subjectief of objectief symptoom

-ocr page 38-

22

van diphtherie, vond hij bij uitzaaiing uit den pharynx
3 maal staafjes. Hij geeft evenwel niet op in hoever
die gevonden staafjes echte diphtheriebacillen of pseudo-
diphtheriebaciUen zijn.

Toen er op een zaal van de inwendige afdeeling in
het kinderziekenhuis te Berlijn steeds opnieuw gevallen
van bacteriologisch bewezen diphtherie voorkwamen,
ging
Eeioh Müller i^) er toe over, mond en keelslijm-
vlies van alle kinderen der zaal gedurende längeren tijd
op diphtheriebacillen te onderzoeken. Zijn doel was te
weten te komen, hoe vaak diphtheriebacillen voorkwamen
in kelen van gezonde kinderen en of de nieuw opge-
nomen kinderen de diphtheriebacillen in huis brachten,
of dat de infectiehaard op de zaal zelf aanwezig was
en de kinderen dus hier besmet werden. Opmerking
verdient, dat alle kinderen volkomen normale kelen
hadden.

Ieder kind op de zaal opgenomen, werd gedurende de
eerste drie dagen bacteriologisch onderzocht om te weten
te komen of het kind zonder diphtheriebacillen in huis
kwam of niet. Was dit niet het geval en werden later
diphtheriebacillen gevonden, dan hadden ze die op de
zaal gekregen. Steeds werd nauwkeurig geïnformeerd,
of het kind vroeger aan diphtherie geleden had en of in
de famihe, in het huis of in de buurt in den laatsten
tijd die ziekte was voorgekomen.

Als criterium of hij te doen had met diphtherie-
bacillen nam hij aan den groei op agar. Kreeg hij de
typische, helder bruingele, grof gegranuleerde kolonies
met donkerder centrum en min of meer scherpe randen,
dan stond de diagnose diphtheriebacillen vast.

-ocr page 39-

23

Zijn onderzoek heeft betrekking op 100 gevallen van
de meisjeszaal van de kinderafdeeling der inwendige
geneeskunde en verloopt over 5 maanden. Hij vond bij
deze 100 kinderen, die geen van ahen eenige afwijking
aan mond of pharynxslijmvlies vertoonden, 24 maal diph-
theriebacillen, 4 waren bij het begin van het onderzoek
reeds op de afdeeling, 20 waren nieuw opgenomen.
Van deze laatsten hadden er 6 bij de eerste enting
diphtheriebacillen en waren er dus mede binnen gekomen,
terwijl de overige 14 ze in het ziekenhuis moesten heb-
ben opgedaan. Omtrent het tijdstip der besmetting na
de opname kon hij moeilijk iets positiefs mededeelen.
Terwijl het eene kind reeds na vier dagen diphtherie-
bacillen vertoonde, had een ander weken noodig om
besmet te worden. Merkwaardig is zijn opgave, dat had
hij bij een kind diphtheriebacillen gevonden, vaak den
volgenden dag, het kind liggende in een krib naast deze
ook diphtheriebacillen vertoonde en in korten tijd ook
de buurvrouw aan de andere zijde aangestoken werd.

De bacillen bleven voor een deel weken lang tot
maand toe in den pharynx der kinderen, zonder dat
deze ziek werden. Van de 6 kinderen, die met diph-
theriebacillen binnen kwamen behoorde slechts een tot
een familie, waar voor eenigen tijd diphtherie geheerscht
had. Het kind zelf was vry gebleven.

Met opzet heb ik dit onderzoek van Müller uitvoerig
medegedeeld, omdat het zoo veel overeenkomst vertoont
met het door mij ingestelde. Zijne uitkomsten bevreem-
den mij echter in hooge mate. In 24 % diphtheriebacillen
gevonden is zeker buitengewoon veel. Een verklaring
kan ik vinden in het feit, dat als op een zaal 6 kinderen.

-ocr page 40-

24

komen, die volvirulente diphtheriebacillen meebrengen,
het begrijpelijk wordt dat er zich snel een kleine endemie
kan ontwikkelen. Dat
Müller geen melding maakt van
pseudodiphtheriebaciiien klinkt aanvankelijk ook vreemd,
maar. deze behoort tot hen, zoo als ik reeds op blz. 7
mededeelde, die den pseudodiphtheriebacil beschouwen
als een zwak of avirulenten echten en nu Avordt de
percentage van 24 duidelijker. Nog duidelijker wordt
zij bij de beschouwing van de resultaten zijner dier-
proeven, die hij in 12 gevallen nam. Wegens de belang-
rijkheid laat ik ze hier verkort, doch voUedig volgen.

Experiment I. Dood na 40 uren. Sectie levert het
het typische trias. Van de injectieplaats werden diph-
theriebacillen rein gekweekt.

Exp. II. Beide dieren blijven in leven. Na 2 a 3
dagen harde infiltratie op de injectieplaats, buikhuid
oedemateus,\' dieren nemen in de eerste dagen ± 50
gram in gewicht af, en komen later geheel bij.

Exp. III. Beide dieren voorloopig in leven. Zitten
zwaar ziek in een hoek van het hok. Nemen 30—50
gram af in gewicht. Na 14 dagen stierf een cavia, de
andere kwam geheel bij. Sectie leverde geen verande-
ringen op.

Exp. IV. Beide dieren dood na 48—72 uren. Sectie
typisch.

Exp. V. Beide dieren dood na 40 uren. Sectie
typisch.

Exp. VI. Beide dieren blijven in leven. Geringe
infiltratie op de injectieplaats, gewichtsvermindering 10
ä 20 gram, na eenige dagen geheel normaal.

Exp. VIL Beide dieren ziek, gewichtsverlies 60—70

-ocr page 41-

25

gram. Lokale infiltratie, buikhuid oedemateus. Na
14 dagen geheel gezond.

Exp. VIII. Beide cavia\'s verhezen 20—-30 gram.
Duidelijke infiltratie en oedeem. Een dier komt spoedig
bij, het andere krijgt na 18 dagen een hchte parese
van de beide achterste extr., die na een paar dagen
verdwenen was.

Exp. IX. Beide cavia\'s na injectie van cM-\'\' ge-
zond. 14 dagen later na injectie van 1 cM-\'\' dood in
48 uren. Sectie typisch.

Exp. X. Beide dieren na 60 uren dood. Sectie
typisch.

Exp. XL Beide dieren zwaar ziek, nemen 30—^60
gram af. Uitgebreid oedeem. Den IQ*^®" dag bezweek
een cavia. Sectie leverde niets bijzonders op. Het
andere kwam geheel bij.

Exp, XII. Na 60 uren beide dieren dood. Sectie
typisch.

Hij spoot bij de twee ca^da\'s telkens Va cM-\'\' cultuur
(48 uren oud) subcutaan in.

De exp. II, III, YI, VII, VIII kan ik zonder meer
niet aan echte diphtheriebacihen toeschrijven. Ziet men
achterstaande tabehen in, dan blijkt dat die vermagering
infiltratie constant voorkomen bij pseudodiphtherie-
bacillen. Jammer, dat
Müller geen controleproeven
met antidiphtherisch serum genomen heeft; hij zou dan
waarschijnlijk tot heel andere resultaten gekomen zijn.

Löefler maakt melding A^an een onderzoek, dat
hij met zijn assistent
Abel instelde nadat op verschei-
dene scholen gevallen van diphtherie waren voorge-
komen. Zij onderzochten 160 kinderen; bij 4 hunner

-ocr page 42-

26

werden diphtheriebacillen gevonden. Bij nasporing op
school bleek het, dat een dezer kinderen daar ontbrak;
het had diphtherie gekregen, terwijl bij zijn onderzoek
gebleken was, dat de keel toen volkomen normaal was.
Bij n°. 2 werd een zware diphtherie ontdekt; dit kind
was een beetje onnoozel, had thuis nergens over ge-
klaagd en zat met zijn diphtherie te midden van zijn
medescholieren; n**. 3 had een hchte tonsillitis; n°.
4 was
geheel gezond. De beide laatsten werden ook niet ziek.

Bij 11 kinderen werden bovendien nog pseudodiph-
theriebaciUen ontdekt.

-ocr page 43-

III.

Eigen onderzoek.

§ 3. Methode van Onderzoek.

Met een gesteriliseerde platinalis streek ik, op het
oogenhlik dat door een lichte hraakbeweging de achter-
wand van den pharynx naar voren
kAvam, langs den
pharynx wand. Dit herhaalde ik voor ieder kind driemaal
en streek telkens het aanklevende slijm uit op drie
buisjes gestold Löffler\'s serum. Zoo spoedig mogelijk
plaatste ik die buisjes in de broeistoof bij 37" en liet ze
daarin 1 ä 2 maal 24 uren staan.

Waar ik bij het microscopisch onderzoek der kolonies
corynebacteriën vond, kwam het er nu vooral op aan
deze absoluut rein te kweeken. De vaak talrijke andere
kolonies van de. verschillendste staafjes en coccen wer-
den buiten beschouwing gelaten.

Ik ging aldus te werk: de rest van de onderzochte
o. a. uit corynebacteriën bestaande kolonie streek ik
met een platinanaald uit op een buisje serum. Dit
scheen mij noodzakelijk om de gevonden corynebacteriën
niet te verhezen; vaak toch kwam het voor, dat op
alle buisjes onder een massa kolonies slechts een of

-ocr page 44-

28

twee en dan nog vaak kleine kolonies uit de gezochte
baciUen bleken te bestaan. Den volgenden dag had ik
een flinke streepcultuur op mijn buisje. Deze ging ik
nu verder rein kweeken door een weinig er van in 5 c]\\P
bouiUon te verdeelen en hiervan met een platinaoogje
weer over 3 buisjes serum te strijken. Den volgenden
dag kwamen dan geïsoleerde kolonies op, die ik weer
onderzocht en bleken ze niet rein, dan zaaide ik op
dezelfde wijze weer uit en dat zoolang totdat ik reine
kolonies had.

Was dit het geval, dan entte ik in zwak alkahschen
voedingsbouiUon en zette dien in de stoof bij 37°.
Tevens bracht ik, ter bepaling der reactie, eenige
kolonies in 1 7o glucose-bouillon.

Den volgenden dag was de bouillon gewoonlijk hcht
troebel; ik onderzocht de reactie van den giucose-bouillon.
Den daarop volgenden dag was de bouiUon meestal
flink troebel; weer werd de reactie van den glucose-
bouihon bepaald. Steeds werd nu de reinheid van de
verkregen cultuur nogmaals microscopisch gecontroleerd.

Naar het voorbeeld van Prof. Speonok bepaalde ik nu
experimenteel den aard der gevonden corynebacteriën
aldus. Ben cavia had 7 a 8 uren te voren aan de
binnenvlakte van de dij Va cM^ antidiphtherisch serum
ontvangen. Een zoo groote dosis serum van groote
immuniseerkracht scheen overbodig, waar het gold
corynebacteriën onschadelijk te maken, die in de meeste
geA^allen niet in staat waren een cavia te dooden; maar
te veel doet hier geen kwaad.

Beide cavia\'s spoot ik nu A^an dezelfde cultuur een
gelijke hoeA^eelheid (2 cM-\') subcutaan in aan het abdomen.

-ocr page 45-

29

Om verontreiniging bij de inspuiting te voorkomen
gebruikte ik steeds een gesteriliseerd spuitje, knipte de
cavia\'s op de injectie plaats kaal en reinigde vervolgens
de huid met alcohol en sublimaat. Zoo was ik zeker
elke verontreiniging uit te sluiten; ik heb dan ook nooit
eenige andere infectie gekregen en kan dus de verkregen
resultaten zeker aan de werking der ingespoten cul-
tuur toeschrijven. Gebruikte ik na verloop van tijd
een nieuwen voedingsbouillon, dan maakte ik eerst uit
of 2 cM® hiervan ingespoten, ook eenige plaatselijke of
algemeene reactie teweegbrachten. Dat was nooit het
geval.

De bouillonculturen die ik bezigde, waren altijd twee
dagen oud, gekweekt bij 37° C.

Het gewicht der proefdieren was steeds zoo veel
mogelijk gelijk. Den dag na de inspuiting lette ik op
den algemeenen toestand der dieren, onderzocht de
plaats der injectie en woog ze.

Dit deed ik dagelijks en zoo lang er bij beide of bij
een van beide zwelling aanwezig was. Was die geheel
verdwenen en waren de dieren weer gezond als te
voren en tot hun oude gewicht teruggekomen, dan
liet ik ze ongeveer nog een week in hun hok. Ten
slotte observeerde ik ze nog eens; waren ze ook dan
geheel normaal dan doodde ik ze met chloroform.

Ook heb ik eenige proeven met kleine vogels geno-
men; bij deze dieren spoot ik de cultuur (0.1 cM^) in
de borstspier.

-ocr page 46-

30

§ 4. Resultaten van het bacteriologisch

onderzoek en morphologische eigenschappen der
gevonden bacteriën.

Op de boven besproken wijze bewerkte ik het mate-
riaal afkomstig van 83 gezonde kinderen van 5—12
jaar. Achterstaande tabellen geven een
oa-erzicht van
het bacteriologisch onderzoek en van de resultaten der
dierproeven. Van die 83 kinderen zijn 42 schoolkinde-
ren uit Schelluinen, 41 zijn patiënten uit de chirurgische
kinderkliniek A^^an het Rotterdamsche Ziekenhuis.

Wat Schelluinen bij G-orinchem betreft, wi\\ ik op-
merken , dat blijkens persoonlijke mededeehng
a\'an dr. De
Haan
te Noordeloos, in 10 jaar geen enkel geA^al A-an
diphtherie of een
daarA^an verdacht geval is A\'oorge-
komen. Ook in de naburige\' dorpen is diphtherie een
zoo goed als onbekende ziekte.

Geheel anders met Rotterdam, een plaats AA^aar bijna
steeds gevallen van diphtherie voorkomen. De chirur-
gische zalen in het stedelijk Ziekenhuis aldaar,
aa\'-orden
steeds streng gescheiden gehouden, ook AA^at doctoren
en verpleegsters betreft, van de barakken A\'-oor besmet-
telijke ziekten, zoodat van een
oa^erbrenging daaruit
dus geen sprake kan zijn. Nogmaals
avü ik op den
voorgrond stellen, dat de kelen van de kinderen die
ik onderzocht, geheel normaal
Avaren, zooAvel objectief
als subjectief.

Onder de 83 gevallen die ik onderzocht, vond ik bij
53 corynebacteriën; 30 gevallen Adelen dus negatief uit.
Aan deze cijfers
avü ik geen absolute aa^aarde toekennen.

-ocr page 47-

31

Waar in 30 gevallen slechts staphylococcen, Strepto-
coccen en andere coccen gevonden werden, mag zeker
niet geconcludeerd worden, dat er bij die personen
geen corynebacteriën in den pharynx aanwezig waren;
negatief uitvallende resultaten moeten steeds met groote
voorzichtigheid beoordeeld worden. Eerst herhaalde en
nog eens herhaalde onderzoekingen, zouden hier tot
eenige zekerheid kunnen voeren; de uitgebreidheid van
het onderzoek zou dan echter reusachtig groot worden.
Toch heb in dien geest iets gedaan. Ik heb nl. een
negatief uitgevallen casus gekozen, waarvan ik uit den
aard der ziekte (in casu coxitis) vrij zeker kon nagaan,
dat patiënte weken achtereen op de zaal zou blijven
en dus voor onderzoek längeren tijd toegankelijk zijn.
Het betreft geval YII uit Rotterdam. Zooals uit de
tabellen blijkt, heb ik na het eerste negative resultaat
nog vijfmaal een onderzoek ingesteld. Merkwaardig ge-
noeg heb ik steeds negative resultaten gekregen. Dit
pleit zeer zeker voor de juistheid der gevolgde methode
van enting. Maar^ toch laat het zich bij eenmalig
onderzoek denken, dat het geënte materiaal toevallig de
karakteristieke bacteriën niet bevatte, terwijl zij toch
in de onmiddehijke nabijheid van de plaats waar het
materiaal uit den pharynx genomen werd, aanwezig zijn.

De medegedeelde cijfers toonen alleen aan, dat coryne-
bacteriën zeer veelvuldig in normale kelen voorkomen.

De verdachte kolonies waren in den regel zeer dun
gezaaid, gelijk ook door andere onderzoekers is opge-
merkt. In niet één geval heb ik de buisjes met tal-
rijke verdachte kolonies bezaaid gevonden.

Wat de morphologische eigenschappen dier 53 coryne-

-ocr page 48-

32

bacteriën betreft, valt op te merken, dat bij alle de
knotsvormige aanzwelling, meest aan beide, soms aan
éen uiteinde steeds aanwezig was. Die knotsen wor-
den, zooals bekend is, sterker gekleurd dan het overige
gedeelte van den bacil. In het gekleurde praeparaat
viel mij een enkele maal en wel bij de langere vormen,
op de ongelijkheid, waarmede .het protoplasma de kleur-
stof opneemt (als kleurstof gebruikte ik de door
Löffler
aangegeven alkahsche methyleenblauwoplossing). Yan
een soms bij diphtherie beschreven omhulsel om de cel-
len door een glasheldere scheede zag ik nooit iets.

Bacillen uit een zelfde cultuur verschilden wat de
grootte der knotsen betreft, vaak zeer aanzienlijk; ter-
wijl n.1. die knotsen bij sommige zeer duidelijk en fraai
zichtbaar waren, lagen er naast soms bacillen waar
slechts een aanduiding van knotsvorming bestond. Ook
bij vergelijking van bacillen uit verschillende culturen
viel het op, dat er groot verschil was in den vorm der
knotsen. Bij sommige en wel bij de langere was de
knots puntvormig, bij de kortere meer wigvormig.

Ook de lengte der staafjes hep zeer uiteen, zelfs bij die
van een zelfde cultuur. Meermalen kwam het mij voor,
dat in een cultuur die ik als korte bestempelde, omdat
verreweg de meeste bacillen kort waren, enkele middel-
matig lange voorkwamen, zonder dat het mij mogelijk
was ze bij een volgende uitzaaiing te scheiden. Zoo waren
ook onder de als middelmatig lange bestempelde cultures
enkele lange bacihen.

Eveneens viel er in de rangschikking der bacillen
verschil op te merken. Terwijl de korte altijd, de
middelmatig lange vaak een duidelijk uitgesproken, aan

-ocr page 49-

33

elkaar evenwijdige rangschikking vertoonden, lagen de
lange altijd zonder rangschikking schots en scheef door
elkaar heen.

Opmerkelijk, dat waar in de culturen bestaande uit
lange bacillen soms enkele middelmatig lange voor-
kwamen , deze weer in den verwarden hoop, een even-
wijdige rangschikking vertoonden.

De dikte der bacillen verschilde eveneens zeer.

De lange waren slank en fijn, de korte vaak plomp
en dik, de middelmatig lange vormden ook hier weer
den overgang.

Passen we de indeehng van Martin in baciUes diph-
tériques courts, moyens et longs, berustende op de
lengte gepaard met de rangschikking en dikte, zooveel
mogelijk toe op de door mij gevonden corynebacteriën,
dan vertoonen er 30 veel overeenkomst met de bacilles
courts, 18 geleken op de bacilles moyens en 5 op de
bacilles longs.

De reactie van den bouillon werd door de meeste
korte bacillen meer alkalisch gemaakt n.1. van de 30
courts maakten er 21 den bouillon sterker alkahsch,
3 maakten dien neutraal, 2 maakten hem zuur. Van 4
werd de reactie niet bepaald. Onder de 18 moyens maak-
ten 9 den bouillon zuur, 2 maakten dien neutraal en
7 maakten hem alkalisch. De 5 lange bacihen maak-
ten alle den bouihon zuur. In den bouillon waren nu
eens weinig vlokken, dan weer groote brokken op den
bodem, terwijl de vloeistof zelf tamelijk helder was.
Een enkele maal zag ik een kruimelige massa, die aan
den wand van het reageerbuisje bleef hangen. Soms
vertoonde de bouilloncultuur een gelijkmatige troebehng.

3

-ocr page 50-

34

Vergelijk ik de resultaten van mijn bacteriologisch
onderzoek met die van anderen, die een dergelijk
onderzoek instelden, dan komen mijn uitkomsten zeer
overeen met die van v.
Hofmann—AVellbnhoït. Mocht
hij in 59 7o corynebacteriën op het normale pharynx-
slijmvlies ontdekken, het gelukte mij ze in 64 der
gevallen daarop aan te toonen. Ik kan dan ook geheel
met hem meegaan, waar hij corynebacteriën bijna regel-
matige bewoners van den pharynx noemt.

Beschouw ik de resultaten in Schelluinen en in Rot-
terdam verkregen afzonderlijk, dan moet ik onwillekeu-
rig een vergelijking maken met de uitkomsten van
Roux en
Yersin, die zooals op blz. 16 beschreven is,
eveneens een onderzoek instelden in een gezond dorp en
in een groote stad.

Met hen verschillen echter mijn uitkomsten zeer.

Vonden zij in hun zeedorp bij 59 gevallen 26 maal,
dat is in 44 "/o corynebacteriën, in Parijs troffen zij
bij 45 gevallen 15 maal, dat is in 33 % die bacillen aan.
Alzoo een vrij belangrijk overwicht voor het gezonde
dorp. Daarentegen vond ik in Schelluinen onder 42
gevallen 22 maal, dat is in ruim 50 7o corynebacteriën ,
in Rotterdam echter onder 41 gevallen 31 maal, dat is
in bijna 75 7o die bacillen.

Verder dan tot corynebacteriën kan ik mijn verge-
lijking niet opvoeren. Van de andere onderzoekers ont-
breken ten eenen male opgaven omtrent de lengte van
de door hen gevonden bacteriën. Ook betreffende de
reactie der bouillonculturen vind ik te weinig opgaven
dan dat het zijn nut zou hebben daarop vergelijkingen
te treffen.

-ocr page 51-

35

Waar mededeelingen worden gedaan omtrent pseado-
diphtheriebacillen tegenoA^er echte diphtheriebacillen, wil
ik evenmin in vergelijkingen treden. Hunne differentieel-
diagnostica zijn m. i. te weinig betrouwbaar. In de
meeste gevallen berusten zij slechts op morphologische
verschilpunten en waar een enkele maal al dierproeven
vermeld worden, zijn die opgaven der resultaten blijkens
de hierboven uitvoerig besproken proeA\'-en van
Müller
weinig betrouwbaar.

-ocr page 52-

36

§ o. Resultaten van het dierexperiment met de

gevonden bacteriën.

Met de 53 gevonden exemplaren van corynebacteriën,
verrichtte ik nu op de hier boven beschreven wijze
proeven bij cavia\'s, waarbij zooals gezegd , telkens twee
cavia\'s nagenoeg van hetzelfde gewicht gebezigd werden.
De eene cavia was vooraf geïmmuniseerd met antidiph-
therisch serum; beide ontvingen 2 cM^ van een matig
troebele bouilloncultuur onder de huid van het abdomen.

Zonder uitzondering vertoonden de niet vooraf geïm-
muniseerde dieren plaatselijke zwelling, die ongeveer
24 uren na de injectie duidelijk was te constateeren.
Dezelfde zwelling werd in 50 gevallen ook waargenomen
bij de vooraf geïmmuniseerde cavia\'s en niet zelden
bleek bij vergelijking van het geïmmuniseerde en het
niet geïmmuniseerde dier, dat bij het eerste de zwel-
ling sterker was uitgesproken dan bij het laatste;
slechts in drie gevallen vertoonden de geïmmuniseerde
cavia\'s in het geheel geen plaatselijke verschijnselen.
Hieruit volgt derhalve, dat van de 53 exemplaren van
corynebacteriën, 3 als echte diphtheriebacillen moeten
worden beschouwd, al de overige daarentegen tot an-
dere species behooren, die wij samen kunnen vatten
onder den naam pseudodiphtheriebaciiien.

Allereerst zal ik stilstaan bij de 3 exemplaren van
echte diphtheriebacillen. Deze waren alle afkomstig
uit Rotterdam en werden aangetroffen in de gevallen
Vni, XXX en XXXHI (zie bijlage
11). Zooals gezegd,
vertoonden de vooraf geïmmuniseerde dieren in het ge-
heel geen plaatselijke zwelling; ook bleven deze dieren

-ocr page 53-

37

overigens gezond, terwijl de niet geïmmuniseerde
dieren niet alleen plaatselijke zwelling, maar ook alge-
meene ziekteverschijnselen vertoonden en na 40—60 uren
stierven. Bij de sectie vond men op de plaats van de
injectie een uitgebreid oedeem met centrale infiltratie,
de bijnieren hyperaemisch en gezwollen, de pleuraholten
voor een deel met sereus exsudaat gevuld. Het sereuse
vocht op de plaats van de injectie, uitgezaaid op
Löfflbr\'s
serum gaf een zuivere cultuur van de ingespoten baciUen.

Daar, gelijk van zelf spreekt, uit deze proeven niet
kon blijken, welk een graad van virulentie deze diph-
theriebaciUen bezaten, verrichtte ik nog eenige proeven
bij cavia\'s, waarbij kleine doses onder de huid werden
gespoten. Daarbij bleek dat de baciUen in de gevallen
VIII en XXX aangetroffen virulenter waren, dan die
van geval XXXIII. Bij de twee eerst genoemde gevallen
toch was 0.1 cM^ van een versehe bouiUoncultuur vol-
doende, om cavia\'s in den zelfden tijd te dooden als 2 cM-l
Het is dus mogelijk, dat zelfs nog kleinere doses dezelfde
werking zouden gehad hebben. Maar ik heb dat niet
nagegaan, omdat uit mijne proeven voldoende bleek, dat
de virulentie dezer baciUen niet gering was.

In geval XXXIII doodde 0.1 cM® bouiUoncultuur niet;
van dezen bacU was een driemaal grootere dosis (0.3 cM®)
noodig, om een cavia binnen 48 uren te dooden. Ook
deze bacil bezat dus nog een graad van virulentie, die
gelijk men Aveet, nog juist voldoende is, om groote
hoeveelheden diphtheriegif te produceeren.

Op mijne navraag, of deze kinderen vroeger diph-
therie hadden gehad, of er in het gezin of in de
buurt van hunne woning te Rotterdam diphtherie was

-ocr page 54-

•38

voorgekomen, kreeg ik slechts ontkennende antwoorden.

Wat nu betreft de 50 exemplaren van pseudodiph-
theriebacillen, zoo moet worden opgemerkt, dat deze
bacillen over het algemeen weinig ziekteverschijnselen
teweeg brachten; alleen bij nauwkeurig toezien consta-
teerde men eenig verlies van gewicht, dat van zeer
tijdelijken aard was en ook de lokale zwelling was
vergeleken bij de uitgebreide zwelling en infiltratie, die
veroorzaakt pleegt te worden door diphtheriebacillen,
zeer gering. Vandaar dan ook, dat de meeste onderzoekers
deze bacillen als volkomen avirulent beschouwen. Slechts
in eenige gevallen was de plaatselijke zweUing duidelijker
en het gewichtverlies meer in het oog vallend. Men
kan dus hier zeer zeker van avirulente of zwak virulente
pseudodiphtheriebacillen spreken, maar uit mijne proeven
blijkt voldoende, dat een zekere graad van virulentie
bij deze bacteriën volstrekt niet noodig is, om de contröle-
proef met antidiphtherisch serum te verrichten. Alleen
moet worden opgemerkt, dat ik steeds er op gelet heb,,
dat ik een bouilloncultuur bezigde, die op zijn minst
genomen matig troebel mocht heeten. Het spreekt toch
van zelf, dat de subcutane injectie van 2 cM^ bouillon-
cultuur van zóo onschadelijke bacillen als de meeste
pseudodiphtheriebacillen zijn, volstrekt geen plaatselijke
zwelling zou teweegbrengen, indien daarin slechts een
zeer klein aantal bacillen aanwezig waren. G-roeide een
bacil niet snel in bouillon, dan liet ik daarom de cultuur
1 of 2 dagen langer in de stoof staan en indien ik na
3 dagen zelfs nog geen troebele bouillon had verkregen,
dan zette ik over in denzelfden bouillon of in een anderen
bouillon ongeveer van dezelfde samenstelling. Men weet

-ocr page 55-

39

immers, dat bouillons zelfs op dezelfde wijze bereid, niet
altijd even geschikt zijn voor de cultuur van bacteriën. Let
men bovendien nauwkeurig op de plaats van de injectie ,
dan kan de plaatselijke zwelling, die 2 cM^ van een
matig troebele bouilloncultuur teweegbrengt niemand ont-
snappen en heeft men dus alleen in dit verschijnsel een
voldoenden grondslag voor het verrichten der controleproef.

Het heeft mij zeer bevreemd, dat onder deze 50 exem-
plaren van avirulente of zwak virulente bacillen, niet één
bacil werd aangetroffen, die als een gedegenereerde,
avirulente of uiterst zwak virulente diphtheriebacil mocht
worden beschouwd. Waar in de keel van normale
personen vol virulente diphtheriebacillen voorkomen, daar
zou men a priori verwachten, dat ook avirulente of
zwak virulente bacillen in de keelholte van gezonde
personen zouden worden aangetroffen. Doch al de
exemplaren van avirulente of zwak virulente bacillen,
al bezaten zij overigens de grootste overeenkomst met
diphtheriebacillen, bleken niets te maken te hebben
met den diphtheriebacil, zoodat ik geneigd ben aan te
nemen, dat wanneer de diphtheriebacil al in de keel-
holte van den mensch zijne virulentie verhest, hij in
dien gedegenereerden toestand aldaar niet de gunstige
condities vindt voor zijn bestaan, maar binnen korten
tijd spoorloos verdwijnt. Een zekeren graad van viru-
lentie m. a. w. schijnt de diphtheriebacil dus te moeten
bezitten om in de keelholte van den mensch te kunnen
voortbestaan. In één geval (casus XXXY bijlage II)
meende ik een oogenblik met een uiterst zwak virulenten,
echten diphtheriebacil te doen te hebben. Immers het
geïmmuniseerde dier vertoonde in dit geval vergeleken

-ocr page 56-

40

bij het niet geïmmuniseerde een geringere zwelling en
een geringere afname in gewicht.

Hier was het dus, alsof antidiphtherisch serum de
cavia grooter weerstandsvermogen had gegeven tegen-
over de ingespoten cultuur. Gaat men evenwel na,
dat de verdachte bacil zóo weinig virulent is, dat hij de
niet geïmmuniseerde cavia in een dosis van 2 cM^ niet
doodt, dan is niet in te zien, dat cM^ antidiphthe-
risch serum van een immuniseerkracht van 100.000
onvoldoende zou zijn, om die hoeveelheid cultuurvloei-
stof te neutrahseeren. Om zekerheid te verkrijgen.
dat er geen fout bij mijn proef was ingeslopen, her-
haalde ik de proef bij 6 cavia\'s en nu was de plaatse-
lijke zwelling bij de geïmmuniseerde dieren in twee
gevallen grooter en in een geval gelijk aan die van de
niet geïmmuniseerde dieren. Het lijdt dus geen twijfel,
dat ook deze bacil tot de groep der pseudodiphtherie-
baciiien behoort en dat de uitslag van de eerste proef
ten gunste van het geïmmuniseerde dier eenvoudig toe
te schrijven was aan een individueel grooter weerstands-
vermogen van de gebezigde cavia (n®. 62).

Behalve met cavia\'s heb ik enkele malen geëxperimen-
teerd met kleine vogels en wel naar aanleiding van
een mededeeüng van
L. Maetin et Sevestee waarin
zij beweren, dat blijkens proeven door hen met mus-
schen genomen, sommige bacilles courts gedegenereerde
diphtheriebacihen zijn.

Door Prof. Speonok en Dr. Muijsken was reeds
nagegaan, dat geen enkel exemplaar van de bacilles
courts van
Maetin tot de echte diphtheriebacillen
mag gerekend worden, blijkens de controleproef met

-ocr page 57-

41

antidiphtherisch serum door hen bij cavia\'s genomen.

Martin et Sevestre namen een bouiUoncultuur 8 maan-
den oud, afstammende van een typischen baciUe long,
die hun diende om in het Institut Pasteur toxine te
bereiden. Zij kregen bij uitzaaiing dier oude cultuur
een baciUe court, die court gebleven is in aUe volgende
culturen. Met dezen alzoo kunstmatig verkregen baciUe
court namen zij proeven met cavia\'s. Hij doodt ze niet
maar geeft oedeem; van een controleproef zag ik niets
beschreven. Daarop namen zij proeven met musschen,
waarbij een musch preventief ingespoten met antidiph-
therisch serum in het leven bleef, . terwijl de niet
geïmmuniseerde na 38 uren dood was.

„L\'expérience de M. Sprongk peut démontrer que
des baciUes courts ne sont pas des baciUes diphtériques.
Mais notre expérience démontre que certains baciUes
courts sont sûrement diphtériques," is hun conclusie.

Ik wU vooropstellen, dat de bacille court, waarmede
Martin en Sevestre experimenteerden, is een kunst-
matig verkregene, stamt uit een oorspronkelijk langen
echten diphtheriebacU. Het zou dus kunnen zijn, dat hun
bacü wel door het oud worden van de cultuur morpho-
logisch van een lange in een korte was overgegaan,
zooals vaak genoeg voorkomt, maar toch de oorspron-
kelijke eigenschappen van zijn stamvader had behouden.
Voor de eigenschappen van den in de natuur voor-
komenden court, zou hun experiment evenwel, zelfs als
\'t juist bleek te zijn, nog geen waarde hebben.

Toevallig was ik in de gelegenheid met denzelfden
bacil te experimenteeren.
Martin had hem n.1. aan
Prof.
Spronck toegezonden. Van een sterk troebel

-ocr page 58-

42

geworden bouiUoncultuur spoot ik, evenals Martin,
cM-"\' in de borstspier van een klein vogeltje. Den
volgenden dag was het vogeltje volkomen normaal, zat
op zijn stok en bleef volkomen gezond.

Ik herhaalde daarop de proef met eenige bacilles courts
en een bacille moyen door mij zelf gekweekt uit casus
X, XXII, XXX, XXXII, XXXIII en XXXIV uit Schel-
luinen. Ik verkreeg daarbij hetzelfde resultaat, de
vogeltjes vertoonden den volgenden dag niet de minste
afwijking en bleven verder ook gezond. Controleproeven
met cavia\'s leerden bovendien, dat de bacillen van
Maetin
zoowel bij geïmmuniseerde als bij niet geïmmuniseerde
dieren plaatselijke ZAveUing verwekten. Ik zie mij dus
genoodzaakt aan te nemen, dat
Martin en Sevestre
met een anderen bacil hebben geexperimenteerd dan ik en
dat bij de toezending een vergissing heeft plaats gehad.

Hoe dit ook zijn moge, dit staat vast, dat noch in
de keel van gezonde menschen, noch bij gevallen van
goedaardige flbrineuse anginae bacilles courts worden
aangetroifen, die tot den echten diphtheriebacil behooren.
De diphtheriebacil die zyn virulentie verloren heeft, hij
moge daarbij dan lang gebleven of kort geAvorden zijn,
komt in de keelholte van den mensch niet of uiterst
zeldzaam voor en het laboratoriumexperiment, dat diph-
theriebacillen hunne virulentie ontneemt, beAvijst nog vol-
strekt niet, dat die zelfde bacillen ook in de keel van den
mensch Avorden aangetroffen, al moge dat ook nog zoo
waarschijnlijk schijnen Avegens het veelvuldig voor-
komen van bacillen, die in vele opzichten overeenkomen
met kunstmatig gedegenereerde, echte diphtheriebacillen.

-ocr page 59-

IV.

Conclusies.

Op grond van myn onderzoek in verband met de
resultaten van de onderzoekingen van Prof.
Speonok^
Dr. Muijsken en Dr. de Haan, meen ik derhalve te
mogen besluiten:

dat de controleproef met anti diphtherisch serum
niet alleen mogelijk is in de betrekkelijk zeldzame gevallen,,
waarin pseudodiphtheriebaciUen een zekeren graad van
virulentie bezitten, maar in alle gevaUen toegepast kan
worden en derhalve ook in staat stelt, avirulente pseudo-
diphtheriebaciUen te onderkennen van een diphtheriebacU,
die zijn virulentie ten eenen male heeft verloren.

2 dat in de keelholte van normale personen pseudo-
diphtheriebaciUen, om zoo te zeggen, regelmatig voor-
komen; uiterst zwak virulente of avirulente diphtherie-
baciUen daarentegen niet zijn te ontdekken.

3". dat evenwel virulente diphtheriebaciUen wel
degelijk in de keelholte van normale personen aange-
troffen worden, doch alleen daar, waar die personen in
aanraking komen met besmette individuen: op het land,
in een gemeente waar sinds 10 jaren geen diphtherie
Avas voorgekomen, vond ik Avel pseudodiphtheriebaciUen,
doch geen diphtheriebaciUen; in de stad (Rotterdam)

-ocr page 60-

u

daarentegen, waar bijna dagelijks diphtheriegevallen
voorkomen, vond ik naast pseudodiphtheriebaciiien ook
virulente diphtheriebacillen in 7 % der gevallen.

Met betrekking tot mijn eerste conclusie zij hier nog
nader vermeld, dat derhalve de opmerkingen van
Feaenkel, Prochaska, Abel, Schanz, dat deze methode
niet in alle gevaUen toepasselijk zou zyn en dus uit een
practisch oogpunt niet gewichtig, ongegrond zijn. Die
onderzoekers hebben n.1. niet gelet op het feit, dat
diphtheriebacihen voor geïmmuniseerde cavia\'s minder
schadelijk zijn dan vulgaire saprophyten, waartoe ook
de pseudodiphtheriebaciiien voor een groot deel kunnen
gerekend worden.

Een saprophyt, een avirulente pseudodiphtheriebacil
in voldoende hoeveelheid onder de huid van een geïm-
muniseerde cavia gespoten, brengt zwelling teweeg; de
diphtheriebacil daarentegen verwekt geen spoor ontste-
king en wordt in het subcutane celweefsel van de
geïmmuniseerde cavia met hetzelfde gemak geresorbeerd
als de bouihon, waarin hij gesuspendeerd is.

Uit mijn tweede en derde conclusie blijkt, geheel in
•overeenstemming met hetgeen in onze dagen-duidelijke]-
en duidelijker wordt, dat de diphtherie zich niet als het
ware spontaan ontwikkelt uit de gewone avirulente
bacillen, die bijna in elke keel voorkomen, maar dat
diphtheriebacillen in staat om ziekte verschijnselen teweeg
te brengen, steeds afkomstig zijn van virulente diphtherie-
bacillen , hetzij van zieken, hetzij van gezonden, die de
virulente smetstof in hun keel herbergen. Yandaar dan

-ocr page 61-

45

ook, dat hfit zorgvuklig isoleeren van besmette individuen,
zieken, reconvalescenten en gezonden uit de omgeving,
in staat stelt een dreigende epidemie te voorkomen of
een reeds bestaande tot staan te brengen en te doen
ophouden.

Een schijnbaar spontaan optreden van diphtherie in
steden is alleszins begrijpelijk. Hier is de smetstof
zeer verbreid en wordt door het veelvuldig contact van
de personen, heinde en ver verspreid; vandaar de
moeielijkheid om in groote steden de diphtherie aanbanden
te leggen en het telkens weer voorkomen van diphtherie
nu eens in dit gedeelte, dan eens in dat gedeelte van
dezelfde stad. Uitroeiing van de endemische diphtherie
in groote steden zou alleen mogelijk zyn door zeer
uitgebreid onderzoek en afzondering van de besmette
individuen, practisch gelijk van zelf spreekt, onuitvoerbaar.

Ten slotte wensch ik nog te doen opmerken, dat uit
alle proeven in het pathologisch instituut alhier ge-
nomen blijkt.-

1°. dat de injectie van 2 cM^ bouilloncultuur van een
verdachten bach bij een niet geïmmuniseerde cavia vol-
doende is, om uit te maken of men al of niet met den
diphtheriebacü te doen heeft. Immers tot dusver is
nog nooit een echte diphtheriebacil gevonden in de keel-
holte van zieken of gezonden zóó zwak virulent, dat
deze hoeveelheid bouihoncultuur niet in staat was een
cavia te dooden. Veroorzaakt dus die hoeveelheid cultuur
slechts hchte plaatselijke en algemeene verschijnselen dan
mag men op grond van de vele ervaringen hier opgedaan
besluiten, dat men met den pseudodiphtheriebacil te

-ocr page 62-

46

doen heeft. Wie dan nog twijfelt, kan zich tot de
contróleproef met anticliphtherisch serum wenden.

2". dat vinden wij hij het microscopisch onderzoek
slechts bacillos courts, zelfs het dier-experiment over-
bodig is. Nog nooit toch is een bacille court in den
pharynx gevonden, die behoorde tot de echte diphtherie-
bacillen ; steeds had men hier met pseudodiphtheriebaciUen
te doen.

-ocr page 63-

V.

Literatuur opgave.

1. Klebs: Über Diphtherie. Correferat in den Verhand-
lungen des II Congresses für Innere Medicin in
Wiesbaden 1883.

2. Löeplee: Untersuchungen über die Bedeutung der
Mikroorganismen für die Enstehung der Diphtherie
beim Menschen, bei der Taube und beim Kalbe.
Mittheilungen aus dem kaiserlichen Gesundheits
ambte. Band II. 1884.

3. Löefler: Centralblatt für Bacteriologie. Bd. II. 1887.

4. von Hoemann—Wbllenhopp: Untersuchungen über
den Klebs—Löffler\'schen Bacillus der Diphtherie und
seine pathogene Bedeutung. Wiener med. Wochen-
schrift. 1888 n«. 3 en 4.

5. Babes: Uber isolirt färbbare Antheile von Bacteriën.
Zeitschrift für Hygiëne. Bd. V. 1889. s 173.

6. Paltauf: Wiener klin. Wochenschr. 1889 n". 8.

7. Esoherich: Zur Aetiologie der Diphtherie. Centralbl.
f. Bact. Bd. VIII n". 1.

8. Beck: Bacteriologische Untersuchungen über die
Aetiologie der Diphtherie. Zeitschrift f. Hyg. Bd.
VIII. 1890. s. 43.

-ocr page 64-

48

9. Zarniko : Zur kenntnis des DiphtheriebaciUus, Cen-
tralbl. f, Bact. Bd. VI. 1889 n". 6-8.

10. Brieger und fränkel. Untersuchungen über Bac-
teriëngifte. . Berl klin. Wochenschr. 1890. n". 11.

11. Roux et Yersin: Contribution à l\'étude de la
diphtérie memoire). Annales de l\'Institut Pasteur
1890 n". 7. p. 385.

12. Morel: Contribution à l\'étude de la Diphtérie.
Paris
1891.

13. C. Fraenkel: Über das Vorkommen des Loffler\'-
schen Bacillus. Berl. klin. Wochenschrift 1593 n^ 11.

14. Erich Müller: Untersuchen über das Vorkoinmen
von DiphtheriebaciUen in der Mundhöhle von nicht
diphtherischen Kindern innerhalb eines grossen
Krankensaales. Jahrb. f. Kinderheük. Bd. XLIII.
Heft
1. p. 53. 1896.

15. Bernheim: Uber die Mischinfection bei Diphtherie.
Zeitschrift f. Hyg. und Inf. Bd. XVIII. Heft 3.

16. Gerber und Podaok: Uber die Beziehungen der
sogen, primären Rhinitis fibrinosa und des sogen.
Pseudo-Diphtheriebacillus zum Klebs—Löffler\'schen
DiphtheriebaciUus. Deutsches archiv für KUn,
Medicin. Bd. LIV. p.
262.

17. Martin: Examen clinique et bactériologique de deux
cents enfants, entrés au paviUon de la diphtérie à
l\'hôpital des enfants malades. Annales de l\'Institut
Pasteur
1892.

18. Trumpp. Centralbl. f. Bact XX. Bd. 20.

19. Sohanz: Die Schnelldiagnose des Löffler\'schen Diph-
theriebacUlus. Berl. kUn. Wochenschr. 1897.
n«. 3. p. 48.

-ocr page 65-

49

20. Spbonok: Le diagnostic bactériologique de la diph-
térie contrôlé pas le serum antidiphtérique. La
semaine medicale 1896 n°. 40.

21. Speonok: Über die vermeinthchen, schwach viru-
lenten Diphtheriebacihen des Conjunctivalsackes
und die Differenzirung derselben von dem echten
Diphtheriebacillus mittels des Behring\'schen Heil-
serum. Deutsche med. Wochenschr.
1896 n®. 36.

22. Muijsken: Serumtherapie tegen Diphtherie. Diss.
Utrecht 1896.

23. de Haan: Over den aard der corynebacteriën, die
op de conjunctiva van den mensch voorkomen.
Diss. Utrecht 1896.

24. de Martini : Zur Differenzierung der Diphtherie von
den Pseudodiphtheriebaciiien, Centralbl. f. Bact.
XXI. Band 3. blz. 87.

25. Proohaska : Die Pseudodiphtheriebaciiien des Rachens
(aus dem Züricher hygienischen Institut). Zeit-
schrift für Hyg. und Inf. Bd. XXIV Heft 3.

26. Max Neisser : Zur Differentialdiagnose der Diphtherie
bacillus. Zeitschr. für Hyg. und Inf. Bd. XXIV
Heft 3.

27. Carl Praenkel: Zur Unterscheidung des echten
und falschen Diphtheriebacillus. Hygienische Rund-
schau 1896.

28. Martin et Sevestre : Extrait du Traité des Maladies
de l\'Enfance Tome 1«\'\',

29. Abel : Zur kenntniss des DiphtheriebaciUus Aus dem
hygienischen Universitäts Institut zu Greifswald,
Deutsche med. Wochenschrift 1894 n". 35.

30. A Vogt : Uber die bacteriologische diphtherie diagnose

-ocr page 66-

50

(Norsk Mag for Lägevid 1895 Maart.) Referai
Centralbl. f. Imi. Med. 1895 ii". 34.

31. Wassermann: Zeitschrift f. Hyg. und Inf. Bd. XIX
p. 408.

32. Aaser: Zur Frage der Bedeutung des auftretens
der Löffler\'schen DiphtheriebaciUus bei scheinbar
gesunden Menschen. Deutsche med. Wochenschrift
1895
no. 22.

33. SOHOTTMÜLLER : Ein Fah van Wunddiphtherie mit
Diphtheriebacillen bei gleichzeitigem Vorhandensein
von Diphtheriebacillen im gesunden Rachen. Deut-
sche med. Wochenschrift 1895 n". 17.

34. Feer : Correspondenzblatt der Schweizer Ärtze
XXIII 1893.

35. Esoherioh: Zur Frage des Pseudodiphtheriebacillus
und der diagnostischen Bedeutung des Löffler\'schen
Bacillus. Berk Min. Wochenschrift 1893 n«. 21,
22, 23.

36. Hallook Park and Alpred L. Beebe: Diphtheria
and pseudodiphtheria.
A rapport to the New-York cit)^
Health department. Journal of Laryngologie, Rhino-
logie and Otologie November 1894 (Literatur beilage
der Deutschen med. Wochenschrift 1894 n". 14).

37. H. W. Gtross : The Klebs Löffler bacillus in apparently
normal throats and noses. Univ med. mag. IX Oct. 96.

38. A. Johannissbn : Über immunisirung bei Diphtherie
Deutsche med. Wochenschrift
1895 n". 13.

49. Esoherioh: Aetiologie und Pathogenese der Epide-
mischen Diphtherie I. Der DiphtheriebaciUus. 1894.

40. Löppler : Zur Diphtheriefrage. Erläuterungen zu den
Thesen des Deutschen Diphtherie Comités auf dem

-ocr page 67-

51

VIII internationalen Congress für Hygiene und Demo-
graphie in Budapest Deutsche med. Wochenschr.
1894 n«. 47.

41. Welok: The Americanjommal of medical sciences.
October
1894.

42. Thure Hellström: Militär Helsovärd 1896. Refer.
Fibiger. Berl. klin. Wochenschrift
1897 n". 35.

43. Fibiger: Ueber Bekämpfung von Diphtherie-epide-
mien durch Isolation der Individuen mit Diphtherie-
bacillen im Schlünde. Berl. klin. Wochenschrift.
1897. n". 35, 36, 37, 38.

-ocr page 68- -ocr page 69-

BIJLAG

Onderzoek naar corynebacteriën op den normalen pliarynx
van kinderen te ScheMnen,
en proefnemingen met de gevonden bacteriën.

-ocr page 70-

54

BACTEßlOLOGISCH ONDERZOEK.

<D

1 •

ii =>

O

Pharynx

Datum.

i\\\'0.

van:

Microscopisch.

Macroscopisch.

De groote kolonies zijn
staphylococcen.

De verheven kolonies
bestaan uit corynebacte-
riën, middelmatig lauge
en lange. De middelmatig
lange in hoopjes en even-
wijdig aan elkaar. De
lange onregelmatig door
elkaar. Zeer duidelijke
knots, die sterker getin-
ts. Sommige zijn

20 Jan. Heele
kleine en enkele
vlakke, groote ko-
lonies.

21 Jan, Zeer
groote, vlakke, wate-
rige kolonies en
enkele kolonies,
die meer verheven
zijn. Bij verwijde-
ring laten deze
laatste geen ver-
hevenheid achter.

Gijsje V.
7 jaar.

19 Jan.

25 Jan. De ge-
ïsoleerde kolonies,
zijn nog klein
doorschijnend.

26 Jan. Groote,
scherp begrensde
kolonies. Het cen-
trum is duidelijk
donkerder dan de
peripheric.

26 Jan. Coiynebacte-
riën, zeer lang, zeer smal
onregelmatig door elkaar
gelegen; zeer enkele zijn
gesegmenteerd.

De groote kolonies zijn
staphylococcen. Enkele
der kleine blijken te be-
staan uit corynebacteriën
en wel middelmatig lange
en lange. Vele duidelijk
een knots.

Enkele gesegmenteerd.

II.

Jan P.
6 jaar.

19 Jan.

20 Jan. Enkele
groote, platte, voch-
tige en vele kleine
kolonies.

21 Jan. Als gis-
teren maar ffrooter.

25 Jan. Fijne,
doorschijnende,
lichtgele geïsoleer-
de kolonies.

-ocr page 71-

00

T

Reactie
Tan
den bouillon.

Aspect
van
de bouillon-
cultuur.

üosis
serum.

Dosis
cultuur.

Cavia
NO.

RESULTAAT.

Gewicht.

Troebel.
Zeer troebel.
Vlokken op
den bodem.

1. ! 700 gr.

28 Jau.
31/2 uur
2 cM3.

28 Jan.
10 uur
1/2 cM3.

28 Jan.
31/2 uur
2 cM3.

Nihil.

605 gr.

29 Jan. 660 gr. Middelmatig
oedemateuse zwelling.

30 Jan. 660 gr. Zwelling min-
der, meer infiltratie.

31 Jan. 650 gr. Spoortje zwel-
ling.

1 Pebr. 640 gr. Geen zwel-
ling meer.

2 Tebr. 700 gr. Dier vol-
komen normaal.

3 Febr. 715 gr. Dier vol-
komen normaal.

9 Eebr. 750 gr.

Normaal gedood.

29 Jan. 560 gr. Lichte, oede-
mateuse zwelling. Dier is
niet ziek. Zwelling minder
dan I.

30 Jan. 540 gr. Zwelling min-
der maar harder.

31 Jan. 520 gr. Eenige zwel-
ling.

1 Febr. 500 gr. Geen zwel-
ling meer. Dier volkomen

Zwak
alkalisch.
Zuur.
Sterk.
Zuur.

2 Eebr. 530 gr. Dier vol-
komen gezond.

3 Eebr. 565 gr. Dier vol-
komen gezond.

9 Eebr. 600 gr.

Normaal gedood.

31 Jan. 550 gr. Flinke, oede-
mateuse zwelling. Niet ziek.

1 Eebr. 520 gr. Zwelling is
iets groot er geworden. Niet
ziek.

2 Eebr. 500 gr. Zwelling is
als gisteren. Niet ziek.

3 Eebr. 490 gr. Zwelling is
minder.

4 Eebr. 550 gr. Zwelling
bijna weg.

5 Eebr. 565 gr. Zwelling totaal
verdwenen. Dier als te
voren.

9 Febr. 570. Normaal gedood.

Zwak
alkalisch.
Zuur.
Zuur.

30 Jan.
41/2 uur
2 cM3.

30 Jan.
101/2 uur
, cM3.

610 gr.

Troebel.
Sterk troebel.

-ocr page 72-

56

BACTERIOLOGISCH ONDERZOEK.

3 .3

Pharynx

Datum.

NO.

CS 3

IJ

Macroscopisch.

26 Jan. Groote
kolonies met ver-
heven donkerder
centrum, scherp
begrensd.

Microscopiscli.

27 Jan. De coryne-
bacteriën zijn lang, niet
evenwijdig aan elkaar,
zeer slank, met fijne knot-
sen.

20 Jan. Heele
kleine kolonies.
Enkele iets groo-
tere.

22 Jan. Vele
groote, gele, voch-
tige kolonies en
vele kleinere ver-
heven kolonies.

29 Jan. Kleine
kolonies licht geel,
oppvl. glad.

30 Jan. Groote
geïsol. kolonies,
geel, geen centrum,
oppvl. iets korrelig.

Antje
Adriana de
G. 6 jaar.

19 Jan.

III.

22 Jan. Staphylococcen,
De kleinere zijn coryne-
bacteriën en wel korte,
sommige toch zeer dui-
delijke knotsen. Zij zijn
evenwijdig gerangschikt.

1 Eebr.

2 Eebr.

3 Eebr.

5.

30 Jan. Kleine, dikke
corynebacteriën evenwij-
dig aan elkaar gerang-
schikt.

20 Jan. Vele
zeer kleine kolo-
nies.

22 Jan. Groote,
vochtige, kleine,
m eer ver h even dro -
ge en zeer fijne,
puntvormige kolo-

IV.

Adriana K.
6 jaar.

19 Jan.

23 Jan. Staphylococ-
cen. Streptococcen. Cory-
nebacteriën en wel korte,
evenwijdig aan elkaar
gerangschikt.

-ocr page 73-

57

Reactie
van
den bouillon.

Aspect
van
e bouillon-
cultuur.

Dosis
serum.

Dosis
cultuur.

Cavia
NO.

RESULTAAT.

Gewicht.

31 Jan. 490 gr. Weeke zwel-
ling. Dier zit stil.

1 Eebr. 440 gr. Zwelling is
grooter en harder. Niet ziek.

2 Eebr. 420 gr. Zwelling af-
genomen. Dier normaal.

3 Eebr. 415 gr. Zwelling zoo
goed als geheel verdwenen.

4 Eebr. 415 gr. Zwelling
weg. Volkomen normaal.

5 Eebr. 465 gr. Ais gisteren.

9 Eebr. 490

Nihil.

30 Jau.
41/2 uur
2 cM3.

530 gr.

Normaal gedood.

4 Eebr. 510 gr. Kleine, weeke
zwelling. Dier niet ziek.

5 Eebr. 505 gr. Zeer geringe
zwelling nog.

6 Eebr. 530 gr. Zwelling ver-
dwenen.

8 Eebr. 550 gr. Zwelling ver-
dwenen.

10 Eebr. 560 gr.

Normaal gedood.

4 Eebr. 555 gr. Kleine zwel-
ling. Dier niet ziek.

5 Eebr. 550 gr. Als gisteren.

6 Eebr. 555 gr. Zwelling ver-
dwenen.

8 Eebr. 570 gr. Zwelling ver-
dwenen.

10 Eebr. 570 gr.

Normaal »edood.

545 gr.

3 Eebr.
9 uur
1/., cM3.

3 Eebr.

4 uur
2 cM3.

Zwak
alkalisch.
Alkalisch,
id.

5.

Troebel,
id.

Nihil.

3 Eebr.
4 uur
2 cM3.

565 gr.

6.

-ocr page 74-

58

BACTERIOLOGISCH ONDERZOEK.

NO.

Microscopisch.

O

Macroscopisch.

25 Jan. Enkele
g-roote, gele, voch-
tige kolonies.

26 Jan. Vele zeer
kleine kolonies en
typische staphy-
lococcen kolonies.

10 Eebr. Kleine
grijswitte kolo-
nies.

1] Eebr. Groote
geïsoleerde kolo-
nies, geen centrum,
iets glanzend.

Arie Cor-
nelis S.
7 jaar.

V.

19 Jan.

26 Jan. Staphylococ-
cen en Streptococcen.
Corynebacteriën met dui-
delijke diaphragma\'s.

11 Eebr. Korte coryne-
bacteriën evenwijdig aan
elkaar.

Dirk 8.
7 jaar.

VI.

25 Jan. Vele
kleine, witte kolo-
nies en eenige

19 Jan.

36 Jan. Als giste-
ren.

26 Jan. Vele
vochtige, grijze ko-
lonies.

27 Jan. Kolonies
als gisteren, grooter.

Jan de G.
7 jaar.

VIII.

19 Jan.

26 Jan. Vele
groote, gele kolo-
nies , die waterig
zijn, en enkele klei-
nere. Enkele an-
dere zijn meer
scherprandig en
verheven.

27 Jan. Als gis-
teren. Kolonies
grooter.

Aart de K.
7 jaar.

19 Jan,

VII.

26 Jan. Staphylococcen,
Streptococcen.

27 Jan. Staphylococ-
cen en Streptococcen.

27 Jan. Staphylococ-
cen en Streptococcen.

28 Jan. Staphylococ-
cen en
Streptococcen.

27 Jan. De groote zijn
staphylococcen. De kleine
Streptococcen.

28 Jan. Bij voortgezet
onderzoek blijken enkele
verheven kolonies te be-
staan uit corynebacteriën
met duidelijke diaphrag-
ma\'s en sommige met
haltervorm. De coryne-
bacteriën behooren tot
den korten vorm.

-ocr page 75-

59

Reactie
van
den bouillon.

Aspect
van
de bouillon-
cultuur.

Dosis
cultuur.

Dosis
serum.

Cavia
NO.

RESULTAAT.

Gewicht.

14 Febr. 275 gr. Zeer kleine
zwelling. Niet ziek.

15 Febr. 285 gr. Zwelling iets
harder, maar niet grooter.

16 Febr. 275 gr. Zwelling
verdwenen.

17 Eebr. 285 gr. Zwelling
verdwenen.

22 Febr. 290. gr. Normaal
gedood.

14 Febr. 270 gr. Zwelling zeer
weinig. Niet ziek.

15 Febr. 270 gr. Zwelling ver-
dwenen.

16 Febr. 285 gr. Zwelling ver-
dwenen.

17 Febr. 265 gr. Zwelling ver-
dwenen.

22 Febr. 275 gr. Normaal ge-
dood.

Zwak
alkalisch,
id.
Alkalisch.

13 Eebr.
é uur
2 cM3.

! 270

13 Eebr.
91/2 uur
1/2 cM3.

gr.

Troebel.
Flink troebel.

Nihil.

260 öT.

13 Febr.
4 uur
2 cM3.

-ocr page 76-

60

BACTERIOLOGISCH ONDERZOEK.

ö

.p

03

>

g

cS

CS

"3

NO.

Microscopisch.

O

Macroscopisch.

17 Eebr. Enkele
kleine, witte en
meerdere groote,
gele kolonies.

18 Eebr. Vele
groote gele typi-
sche staphylococ-
cen kolonies enkele
platte vochtige,
witte kolonies. Ook
eenige kleine niet
vochtige.

17 Eebr. Wei-
nig opgekomen.

18 Eebr. Vele
groote, platte, wate-
rige kolonies. En-
kele verheven ko-
lonies met een nog
meer verheven cen-
trum.

26 Eebr. Kleine,
fijne geïsoleerde ko-
lonies, geelachtig.

27 Eebr. Groote,
verheven kolonies
met ecntrnm. Op-
pervlakte is glad.

IX.

Antje N.
8 jaar.

16 Eebr.

Huibert
den B.
7 jaar.

X.

16 Eebr.

18 Eebr. Staphylococ-
cen en streptoeoccen.

19 Eebr. Staphylococ-
cen en
Streptococcen.

22 Eebr. Staphylococ-
cen en
Streptococcen.

1 Maart.

2 Maart.

3 Maart.

18 Eebr. Staphylococ-
cen corynebacteriën, type
moyen en court.

27 Eebr. Moyens. En-
kele zijn evenwijdig aan
elkaar, de meeste ech-
ter liggen door elkaar.

-ocr page 77-

61

Reactie
van
den bouillon.

Aspect
van
de bouillon-
cultuur.

Cavia
N".

Gewicht.

Dosis Dosis
serum, cultuur.

R, E S U L T A A T.

Troebel.
Elink troebel.
Zonder
schudden,
vliesje aan de
oppervlakte.

3 Maart
91/, uur
1 eM3.

435 gr.

3 Maart
4 uur
3 cM3.

3 Maart
4 uur
2 cM3

Nihil.

10.

410 gr.

4 Mrt. 415 gr. Flinke, weeke
zwelling Cavia zit stil in
een hoek.

5 Mrt. 415 gr. Zwelling de-
zelfde, maar harder. Cavia
blijkbaar niet ziek.

G Mrt. 450 gr. Zwelling
neemt af.

7 Mrt. 465 gr. Zwelling ver-
dwenen,

8 Mrt. 460 gr. Zwelling ver-
dwenen.

11 Mrt. 470 gr.

Normaal gedood.

4 Mrt. 435 gr. Weeke zwel-
ling, duidelijk minder dan
Cavia 9. Dier loopt door
het hok en eet.

5 Mrt, 475 gr. Meer in fil-
tratie.

6 Mrt. 475 gr Zwelling min-
der.

7 Mrt. 460 gr. Zwelling ver-
dwenen.

8 Mît. 490 gr. Zwelling ver ■
dwenen.

11 Mrt. 485 gr.

Normaal gedood.

17 April 5 uur ontvangt vo-
geltje, hok II staart geknipt,

cM3 cultuur X intra-
museulair.

18 April, Vogeltje schijnbaar
heel gezond op slok.

19 April. Vogeltje, volkomen
normaal op stok.

Zwak
alkalisch.
Alkalisch,
id.

-ocr page 78-

62

BACÏEUIOLOGISCH ONDERZOEK.

Pharynx

Datum.

NO.

1

^ -S

M

Microscopisch.

Macroscopisch.

17 Eebr. Niets
opgekomen.

18 Eebr. Enkele
geïsoleerde, ver-
lieven kolonies op-
gekomen, beant-
woordende oogen-
schijnlijk aan het ty-
pe. Enkele bruin-
achtige kolonies en
een samenhangende,
witte massa.

19 Eebr. Kolo-
nies zien er uit
als gisteren, maar
grooter

Co melis N.
8 jaar.

16 Febr.

XI.

19 Febr, De verheven
kolonies blijken toch niet
te bestaan uit corynebac-
riën, maar uit groote
coccen, veelal 2 aan 2
gepaard. De samenhan-
gende witte massa ech-
ter bestaat uit coryne-
bacteriën, type court.

18 Febr. Weinig
opgekomen.

19 Eebr. Enkele
bruingekleurde ko-
lonies en vele witte,
grijsachtige kolo-
nies.

Hermin a
Jenneke Z,
7 jaar.

16 Febr.

XII.

19 Eebr. Staphylococcen.

20 Eebr. Staphylococcen.
22 Eebr. Stapliyloeoccen.

18 Eebr. Vele
typische staphylo-
coccen en
Strepto-
coccen kolonies.
Enkele meer ver-
heven kleinere.

19 Eebr. Als
gisteren.

19 Febr. Een
samenhangende
witgrijze massa.

20 Febr. Als
gisteren; hier en
daar, zeer fijne,
witte puntjes.

16 Febr.

XIII.

Cornells V.
9 jaar.

XIV.

Hendrik
van H.
8 jaar.

16 Febr.

20 Febr. Staphylococ-
cen. Streptococcen.

21 Eebr. Corynebac-
teriën type court.

20 Febr. Voorloopig
Streptococcen.

22 Febr. Streptococcen
en staphylococcen.

-ocr page 79-

79

Reactie
Vau
den bouillon.

Aspect
van
de bouillon-
cultuur.

Cavia
NO.

Dosis
serum.

Dosis
caltuur.

Gewicht.

RESULTAAT.

J

-ocr page 80-

64

pJ .5

iya

a

S \'S

i> S

p

•i-H

P

BACTERIOLOGISCH ONDERZOEK.

Pharynx

N".

a

3 O

H J

P -t

O

Macroscopisch.

Microscopisch.

19 Eebr. Heel
weinig opgekomen.

20 Eebr. Een
gelijkmatig verhe-
ven, samenhangende,
vochtiffe kolonie.

Cornelia P.

8 jaar
broer van
no. II.

16 Eebr.

XV.

22 Eebr. Staphylococ-
cen.

23 Eebr. Staphylococ-
cen.

XVI.

Maria B.
7 jaar.

16 Eebr.

20 Eebr.
te zien.

Niets

22 Eebr. Staphylococ-
cen.

23 Eebr. Staphylococ-
cen.

24 Eebr. Staphylococ-
cen.

22 Eebr. Een
samenhangende
witgrijze massa,
en enkele oranje-
kleurige, vochtige
kolonies.

2 Mrt. Weinig
opgekomen.

3 Mrt. Nog wei-
nig te zien.

4 Mrt. Eenige
typische staphylo-
coccen kolonies en
eenige kleine, ver-
heven, vochtige ko-
lonies, die bij ver-
der kweeking wor-
den tot nieuwe
kolonies met ver-
heven centrum.

Willem
van L.
8 jaar.

XVII.

1 Maart.

4 Mrt. Staphylococcen.

5 Mrt. Staphylococcen
en corynebacteriën, type
court.

2 Mrt. Weinig
opgekomen.

3 Mrt. Groote
vochtige kolonies,
eenige kleinere\',
meer verheven.

Willem P.
7 jaar.

1 Maart.

XVIII.

3 Mrt. Staphylococcen.

4 Mrt. Staphylococcen.

-ocr page 81-

Reactie
van
den bouillon.

Aspect
van
de bouillon-
cultuur.

Cavia
NO.

Dosis
serum.

Dosis
cultuur.

Gewicht.

RESULTAAT.

-ocr page 82-

66

BACTERIOLOGISCH ONDERZOEK.

> gD g
43 tS O

Pharynx

Datum.

NO.

van:

!de;

Microscopisch.

Macroscopisch.

3 Mrt. Weinig te
zien.

4 Mrt. Naast
vele vochtige kolo-
nies , enkele meer
typische kolonies.

16 Mrt. Kleine,
ge kolo-
lerp be-

XIX.

Jannigje K.
7 jaar.

1 Maart.

17 Maart,

18 Maart,

19 Maart,

5.

geelachti
nies, sc"
grensd.

4 Mrt. Staphylococ-
cen. Corynebacteriën type
court. Sommige iets lan-
gere er tusschen, duidelijk
voorzien van vrij dikke
knotsen, evenwijdig aan
elkaar gerangschikt.

17 Mrt. Kolo-
nies zijn groot,
iets glanzend, op-
pervlakte glad.

17 Mrt. Courts, even-
wijdig aan elkaar, som-
mige met diaphragma\'s.

5 Mrt. Vele ge-
ïsoleerde verheven,
vyitte en witgele
kolonies.

14 Mrt. Witte
tot grijswitte, ver-
heven kolonies. Zij
zijn nog klein.

15 Mrt. Groote
kolonies, opper-
vlakte wasachtig
glanzend,

XX.

1 Maart.

A gm en
de K.
9 jaar.

5 Mrt. Staphylococcen.

4.

15 Maart.

16 Maart.

17 Maart, i

!
I

6 Mrt. CoryB.ebacteriën,
courts, geknotsd, evenwij-
dig aan elkaar.

15 Mrt. Korte coryne-
bacteriën, vrij dik, hal-
tervorm.

i

-ocr page 83-

67

Reactie
van
den. bouillon.

Aspect
van
de bouillon-
cultuur.

Dosis
cultuur.

Cavia
NO.

Dosis
serum.

Gewicht.

RESULTAAT.

Zwak
alkalisch.
Zeer zwak
alkalisch.
Neutraal.

Begint troebel
te worden.
Zeer sterk
troebel.

19 Maart
9 uur
1/2 cM3.

19 Maart
4 uur
2 cMs.

11.

475 gr.

20 Mrt. Groote, weeke zwelling
460 gr.

21 Mrt. De zwelling is har-
der , minder uitgebreid.
Dier niet ziek 445 gr.

22 Mrt. Als gisteren. 450 gr.

23 Mrt. Zwelling minder 465
gr.

24 Mrt. Een klein, hard in
filtraat is er nog over. 480 gr.

29 Mrt. De harde infiltratie
blijft. Dier volkomen ge-
zond 485 gr.

Normaal gedood.

20 Mrt. Geen verschil in zwel-
ling met 11 kan ik op-
merken. Dier is pijnlijk bij
oppakken. 450 gr.

21 Mrt. Zwelling minder, har-
der. 450 gr.

22 Mrt. Zwelling duidelijk min-
der dan 11. 445 gr.

23 Mrt. Ook hier een, hoewel
zeer klein, hard knobbeltje
aanwezig, 455 gr.

24 Mrt. Als gisteren. 460 gr.

29 Mrl. Het kleine, harde knob-
beltje blijft. 475 gr. Dier
volkomen gezond.

Normaal gedood.

Nihil.

460 gr.

19 Maart
4 uur
2 cM3.

12.

Troebel.
Elink troebel.

17 Maart
91/2 uur
1/2 cM3.

17 Maart
4 uur
2 eM3.

13.

345

18 Mrt. Groote, weeke zwel-
ling. Dier zit in een boek.
Haren staan iets op. 335 gr.

19 Mrt. Zwelling minder. 330
gr.

20 Mrt. Zwelling bijna weg.
340 gr.

21 Mrt. Als gisteren. 345 gr.

22 Mrt. Geen zwelling meer.
380 gr.

29 Mrt. Geen zwelling. 380 gr.
Normaal gedood.

Zwak
alkalisch,
id.

id.

-ocr page 84-

68

BACÏEÏII0L0GI8CH ONDERZOEK.

Pharynx
van:

^ d J
i "I ^

IS S o
O

Datum.

NO.

Macroscopisch.

Microscopisch.

de

CD

20 Mrt. Weinig
te zien.

21 Mrt. Zeer
vele groote, vlakke,
waterige kolonies
waar tusschen hier
en daar meer ver-
heven kolonies.

XXI.

Jacoba
de K.
6 jaar.

18 Maart,

3 April.

4 April.

5 April.

21 Mrt. Staphylococcen.
Middelmatig lange cory-
nebacteriën , waarvan
sommige evenwijdig aan
elkaar, andere meer door
elkaar.

2 April. Kleine
geïsoleerde kolo-

3 April. Grootere
kolonies, verheven,
geel, met donker-
centrum. Opper-
vlakte glanzend.

3 April. Middelmatig
lange corynebacteriën,
sommige gesegmenteerd,
smal.

20 Mrt. Niets
opgekomen.

21 Mrt. Vele
waterige kolonies.
Sommige meer
verheven rondere
kolonies.

31 Mrt. Kleine
geïsol. kolonies.

1 April. Groo-
tere kolonies bol-
vormig verheven,
geen verheven cen-
trum.

XXII.

Jacob de K.
5 jaar.

18 Maart,

22 Mrt. Staphylococ-
cen.

1 April,

2 April.

3 April.

4.

_ 23 Mrt. Corynebacte-
riën, korte, evenwijdig aan
elkaar, vrij dik. De mees-
te met knotsen.

1 April. Korte coryne-
bacteriën, vrij dik, enkele
met diaphragma\'s.

-ocr page 85-

69

Reactie
van
den bouillon.

Aspect
van
de bouillon-
cultuur.

Dosis
serum.

Dosis
cultuur.

Cavia
NO.

Gewicht.

RESULTAAT.

18 Mrt. Groote, weeke zwel-
ling. Dier schijnt minder
ziek dan 13. 310 gr.

19 Mrt. Zeer matige zwelling
330 gr.

20 Mrt. -Geen zwelling. 330 gr.

21 Mrt. Geen zwelling. 320 gr.

22 Mrt. Geen zwelling. 330 gr.
29 Mrt. Geen zwelling. 360 gr.

Normaal gedood.

Nihil.

17 Maart
4 uur
2 cM3.

315 gr.

Ié.

Zwak
alkalisch.
Zwak zuur.

Vrij sterk
zuur.

Zwak
alkalisch.
Alkalisch.

id.

Troebel
wordend.
Vlokkig
troebel.

465 gr.

5 April
9 uur
i/a cM3.

5 April
41/2 uur
3 cM3.

15.

435 gr.

Nihil.

5 April
41/2 uur
2 cM3.

16.

3 April
5 uur
2 cM3.

17.

3 April
10 uur
1/2 cMs.

425 gr.

Troebel
wordend.
Sterk troebel.
Vlokken op
den bodem.

6 April. Zeer groote zwelling.
Dier zit stil in een hoek.
Pijnlijk. 450 gr.

7 April. Zwelling minder.
Pijnlijk 450 gr.

8 April. Kleine zwelling 460gr.

9 April. Spoortje zwelling 480
gr.

10 April. Geen zwelling 475 gr.
12 April. Geen zwelling 480 gr.
Normaal gedood.

6 April. Zeer groote zwelling.
Dier minder ziek dan 15.
Pijnlijk. 425 gr.

7 April. Zwelling veel min-
der. 430 gr.

8 April. Spoortje zwelling.
450 gr.

9 April. Geen zwelling meer.
455 gr.

10 April. Geen zwelling. 445 gr.
12 April. Geen zwelling. 450 gr.
Normaal gedood.

4 April. Tamelijk groote zwel-
ling 410 gr.

5 April. Zwelling minder.
405 gr.

6 April. Geen zwelling. 410 gr.

7 April. Geen zwelling. 42 5 gr.
12 April. Geen zwelling. 440 gr.

Normaal gedood.

-ocr page 86-

70

BACTERIOLOGISCH ONDERZOEK.

I •

Sh O

<a
O

^ li
03 N S

Pharynx
van:

JS\'o.

Datum.

Macroscopisch.

Microscopisch.

21 Mrt. Vele ge-
kleurde kolonies.

22 Mrt, Ook nog
enkele meer ver-
dachte kolonies
zijn opgekomen.

Cornelis
den B.
5 jaar.

XXIII.

18 Maart

22 Mrt. Alles staphy-
lococcen.

23 Mrt. Staphylococcen.

21 Mrt. Samen-
hangende, vochtige,
grijswitte strepen
op alle buisjes.

22 Mrt. Als
gisteren. Op zijde
en heel bovenaan
enkele meer gele
iets veriieven ko-
lonies.

XXIV.

Marinus
van H.
5 jaar.

18 Maart.

22 Mrt. Staphylococcen.

23 Mrt. Staphylococcen.

25 Mrt. Bijna
niets opgekomen.

26 Mrt. Groote
waterige kolonies,
hier en daar meer
verheven kolonies.

Barend V.
6 jaar.

XXY.

24 Maart.

26 Mrt. Staphylococcen.
29 Mrt. Staphylococcen.

-ocr page 87-

71

Reactie
van
den bouillon.

Aspect
van
de bouillon-
cultuur.

Cavia
NO.

Dosis
serum.

Dosis
cultuur.

Gewicht.

RESULTAAT.

4 April. Tamelijke zwelling
435 gr.

5 April. Eenige zwelling 430
gr.

6 April. Geen zwelling 450 gr.

7 April. Geen zwelling 450 gr.

12 April. Geen zwelling 455 gr.

Normaal gedood.

17 April 5 uur ontvangt vo-
geltje hok II staart niet
geknipt Vio cM\'\' cultuur
XXII, intramusculair.

18 April Vogeltje schijnbaar
heel gezond, op stok.

19 April. Vogeltje volkomen
normaal op stok.

18.

Nihil.

3 April
5 uur
2 cM3.

420

gr.

-ocr page 88-

72

BACTERIOLOGISCH ONDERZOEK.

Pharynx
van:

Datum.

NO.

Sin

CS N ^

P -3

Macroscopisch.

Microscopisch.

O

24 Maart.\' 25 Mrt. Niets
opgekomen.

26 Mrt. Vele ty-
pische staphylococ-
cen kolonies hier
en daar meer ver-
dachte kolonies.

6 April. Geïsol.
kolonies beginnen
op te komen.

7 April. Groote
geïsoleerde kolo-
nies.

XXVL

Willemiintje
D.

6 jaar.

26 Mrt. Corynebacte-
riën, kort en dik, even-
wijdig aan elkaar.

7 April.

8 April.

9 April.

5,

7 April. Korte dikke
corynebacteriën. Sommige
gesegmenteerd.

24 Maart. 26 Mrt. Groote
waterige kolonies,
enkele meer ver-
dachte.

XXYIl.

Adriana
de K.
7 jaar.

27 Mrt. Staphylococcen.
29 Mrt. Staphylococcen.

24 Maart. ^ 29 Mrt. Vele ty-
pische staphylococ-
cen kolonies, enkele
gele verheven ko-
lonies.

10 Apri
soleerde kleine ko-
lonies.

12 April. Groo-
tere kolonies geel-
achtig wit, geen
opvallend donker
centrum.

XXVIII.

Bwout
de K.
8 jaar.

29 Mrt. Corynebacte-
riën, middelmatig lang,
sterk gesegmenteerd,
evenwijdig aan elkaar.

12 April.

13 April.

14 April.

6.

12 April. Corynebacte-
riën, middelmatig lang,
groote dikke knotsen,
sterk gesegmenteerd.

-ocr page 89-

73

Reactie
van
den bouillon.

Aspect
van
de bouillon-
cultuur.

Dosis
serum.

Dosis
cultuur.

Cavia"
NO.

RESULTAAT.

Gewicht.

ïroebelig.
Elink troebel
ffeen vlokken.

9 April
9 uur
i/a cM3.

9 April
4 uur
2 cM3.

19.

375 gr.

Nihil.

9 April
4 uur
2 cM3.

20.

330 gr.

10 April. Groote, weeke zwel-
ling. 350 gr.

12 April. Zwelling veel min-
der. 345 gr.

13 April Spoortje zwelling.
350 gr.

14 April. Geen zwelling meer.
350 gr.

17 April. Geen zwelling
Normaal gedoo\'S

10 April. Groote, weeke zwel-
ling. 320 gr.

12 April. Zeer weinig zwel-
ling. 360 gr.

13 April. Geen zwelling. 370 gr,

14 April. Geen zwelling. 375 gr.
17 April. Geen zwelling. 375 gr.

Normaal gedood.

Zwak
alkalisch.
Alkalisch.
Vrij sterk
alkalisch.

15 April. Zeer groote weeke
zwelling. Dier is ziek. 450 gr.

16 April. Zwelling iets minder.
Dier ziek. 440 gr.

17 April. Zwelling minder en
harder. 445 gr.

18 April. Zwelling gering.
460 gr.

19 April. Zwelling verdwenen.
465 gr.

24 April, Zwelling weg. 490 gr.
Normaal gedood.

15 April. Zeer groote en weeke
zwelling. 430 gr.

16 April. Minder zwelling.
420 gr.

17 April. Bijna geen zweUing
meer. 410 gr.

18 April. Geen zwelling. 430 gr.

19 April. Geen zwelling. 425 gr.
24 April. Geen zwelling. 460 gr.

Normaal gedood.

14 April
4 uur
2 cM3.

14 April
9 uur
iU cM3.

21.

485 gr.

Zwak
alkalisch.
Neutraal.
Zuur.

Troebel.
Sterk troebel.

14 April
4 uur
2 cM3.

Nihil.

445 gr.

-ocr page 90-

74

d .a

3 g ri

C3 o

EACTERIOLOGISCH ONDERZOEK.

Pharynx
van:

NO.

Datum.

§ ^
D

O

Macroscopisch.

Microscopisch.

den

9 April. Heele
fijne puntjes, ver-
der niets.

10 April. Wei-
nige typische staphy-
lococcen kolonies
en een massa
kleine, fijne punt-
vormige kolonies.

9 April. Nog
weinig is er opge-
komen.

10 April. Tus-
schen vele platte
staphylococcen ko-
lonies, hier en daar
meer verdachte.

22 April. Geï-
soleerde kolonies
zijn opgekomen.

23 April. Groo-
tere kolonies zijn
opgekomen, bol-
vormig rond.

XXIX.

Adrianus
van H.
8 jaar.

7 April.

XXX.

Neeltje
de K.
9 jaar.

7 April.

10 April. Streptococ-
cen en staphylococcen.

12 April. Streptococ-
cen en staphylococcen.

24. April.

25 April.

26 April.

5.

A
k

al

10 April. Staphylococ-
cen.

12 April. Corynebac-
teriën kort, dik, even-
wijdig aan elkaar.

23 April. Korte, dikke
corynebacteriën.

-ocr page 91-

75

Reactie
van
den bouillon.

Aspect
van
de bouillon-
cultuur.

Dosis
serum.

Dosis
cultuur.

Cavia
NO.

R E S U L T A A T.

Gewicht.

Troebel.
Sterk troebel.
Geen vlokken.

26 April
5 uur
2 cM3.

26 April
10 uur
l/i cM3.

370 gr.

23.

26 April
5 uur
3 cM3.

325 gr.

Nihil.

24.

27 April. Tamelijke zwelling.
Dier niet ziek. 350 gr.

28 April. Zwelling is grooter.
Dier lijkt ziek. 340 gr.

29 April. Geringe zwelling is er
over. Dier niet ziek. 335 gr.

30 April. Geen spoortje zwel-
ling meer. 350 gr.

7 Mei. Geen spoortje zwel-
ling. 395 gr.

Normaal gedood.

27 April. Groote zwelling.
310 gr.

28 April. Zeer geringe zwel-
ling. 320 gr.

29 April. Geen zwelling meer.
340 gr.

30 April. Geen zwelling meer.
340 gr.

7 Mei Geen zwelling. 360 gr.

Normaal gedood.

26 April, \'s Middags 2 uur
ontvangt vogeltje, staart
niet geknipt, hok I i/io
ciVls cultuur XXX intra-
musculair.

27 April. Vogeltje is normaal,
zit op stok.

28 April. Volkomen normaal,
op stok.

26 April, \'s Middags 2 uur
ontvangt vogeltje, staart ge-
knipt, hok I i/io cM3
cultuur uit bacilles Martin
courts intramusculair.

27 April. Yopltje vertoont
niet de minste afwijking,
zit op stok.

28 April. Ook nu weer geen
spoor afwijking.

Zwak
alkalisch.
Alkalisch.
Sterker
alkalisch.

-ocr page 92-

76

BACTERIOLOGISCH ONDERZOEK.

a .al

Pharynx
van:

Datum.

NO.

B 3
1e

P

den

Macroscopisch.

Microscopisch.

O

9 April. Een
enorme hoeveel-
heid platte kolo-
nies , met in \'t cen-
trum een verheven-
heid; er tusschen
kleinere.

10 April. Als
gisteren.

XXXL

7 April.

Geertje van
den D.
7 jaar.

10 April. Staphylococ-
cen.

12 April. Staphylococ-
cen
en Streptococcen.

]0 April. Nog
weinig is er opge-
komen.

12 April. Vele
staphylococcen ko-
lonies en enkele
meer verheven
ronde.

22 April. Mooie
geïsoleerde kolo-

5. \'24 April.

7 April.

XXXII.

Pietje P.
8 jaar.

all
Al

25 April.

26 April.

12 April. Corynebac-
teriën , korte, ^ sterk ge-
knopt, evenwijdig aan
elkaar.

23 April. De ko-
lonies zijn grooter,
geel, iets wasach-
tig glanzend.

23 April. Corynebac-
teriën korte.

23 April. Enkele
kolonies zijn opge-
komen.

24. April. Naast
staphylococcen ko-
lonies, enkele ty-
pische.

27 April. Kleine
geïsoleerde kolo-

2

alk
Ali
S
alk,

28 April.

29 April.

30 April.

April.

XXXIII.

Klaas van
de L.
7 jaar.

3.

24 April. Corynebac-
teriën , korte haltervorm,
evenwijdig aan elkaar.

28 April. Groo-
tere kolonies, be-
antwoordende aan
het t5\'"pe.

Corynebac-

28 April,
teriën kort.

-ocr page 93-

77

Reactie
van
den bouillon.

Aspect
van
de bouillon-
cultuur.

Dosis
serum.

Dosis
cultuur.

Cavia
NO.

Gewicht.

R E S U L ï A A ï.

26 April, \'s Middags half 3,
ontvangt vogeltje, staart ge-
knipt, hok III i/io eM3
intramusculair van cultuur
XXXII.

27 April. Vogeltje volkomen
normaal.

29 April. Volkomen gezond,
op stok.

Zwak
alkalisch.
Alkalisch,
id.

Troebel.
Sterk troebel.

30 April, \'s Morgens 11 uur
ontvangt vogeitje, hok III
staart niet geknipt, in tra-
musculair Vio

1 Mei. Diertje is volkomen
normaal, op stok.

2 Mei. Volkomen gezond, op
stok.

Zwak
alkalisch.
Alkalisch.

Sterk
alkalisch.

Troebel.
Troebel,
op den bodem
een
kruimelige
massa.

-ocr page 94-

78

No.

Pharynx

Datum.

BACTEBIOLOGISCH ONDERZOEK.

O

i .

^ O

^ si

van:

Macroscopisch.

Microscopisch.

§ Ä

D

XXXIV.

Dirk
van der L.
6 jaar.

22 April.

23 April. Zeer
weinig is er opge-
komen.

24 April. Vele
schijnbaar typische
kolonies.

28 April. Groote,
typische kolonies.

24 April. Korte, vrij
dikke corynebacteriën.

28 April. Korte coryne-
bacteriën.

3.

28 April.

29 April.

30 April.

XXXV.

Maria
van der L.
5 jaar.

22 April.

24 April. Enkele
kolonies,

25 April. Aller-
lei kolonies, schijn-
baar weinig typi-
sche.

26 April. Staphylococ-
cen.

27 April. Staphylococ-
cen.

XXXVI.

Johanna V.
9 jaar.

!

22 April.

24 April. Wei-
nig opgekomen.

25 April, Schijn-
baar geen typische
kolonies.

26 April. Staphylococ-
cen.

28 April. Staphylococ-
cen.

XXXVII.

Helena V.
8 jaar.

22 April.

24 April. Een
streepvormige, geel-
grijse massa op alle
buisjes.

25 April. Als
gisteren, hier en
daar een geïsoleer-
de kolonie, iets
verheven.

26 April. Staphylococ-
cen.

28 en 29 April. Staphy-
lococcen.

XXXVIII.

Sijntje de B.
7 jaar.

30 April.

1 Mei. Groole
kolonies beginnen
op te komen.

2Mei. Naast die
staphylococcen-
kolonies meer ty-
pische.

3 Mei. Corynebacte-
riën, middelmatig lang,
zware knotsen aan de uit-
einden, enkele gesegmen-
teerd twee aan twee even-
wijdig aan elkaar.

4.

12 Mei.

13 Mei.

14 Mei.

-ocr page 95-

79

Reactie
van
den bouillon.

Aspect
van
de bouillon-
cultuur.

Dosis
cultuur.

Cavia
N".

Dosis
serum.

Gewicht.

RESULTAAT.

30 April, \'s Morgens 11 urn-
ontvangt vogeltje, hok IV
staart geknipt, i/io oM-\' cul-
tuur intramusculair.

1 Mei. Vogeltje schijnbaar
volkomen gezond.

2 Mei. Vogeltje volkomen
normaal op stok.

Zwak
alkalisch.
Zwak zuur.
Zuur.

Troebel.
Sterk troebel.

Troebel.
Vlokkig
troebel op den
bodem, groot
bezinksel.

25.

14 Mei
9 uur
1/2 cM3.

415 gr.

14 Mei
4 uur
2 cM3.

15 Mei. Groote, zeer weeke
zwelling. Dier ziek, haren
staan iets op. 405 gr.

16 Mei. Zwelling is minder,
iets harder. 380 gr.

17 Mei. Zwelling neemt af.
390 gr,

18 Mei. Geen zwelling meer.
405 gr.

22 Mei. Geen zwelling. 440 gr.
Normaal gedood.

Zwak
alkalisch.
Alkalisch.
Neutraal.

-ocr page 96-

80

ä .

ra Jj

\'li

Pharynx

NO.

Microscopisch.

BACTERIOLOGISCH ONDERZOEK.

Macroscopisch.

11 Mei. Geïso-
leerde kolonies ko-
men op.

12 Mei. Groote,
gele kolonies, met
zeer verheven cen-
trum scherp be-
grensd.

12 Mei. Middelmatig
lange corynebacteriën, op-
val end dikke knotsen,
sommige gesegmenteerd.

2 Mei. Nog wei-
nig te zien.

3 Mei. Naast
vele typische staphy-
lococcen kolonies,
enkele meer ver-
dachte.

10 Mei. Enkele
nog kleine geïso-
leerde kolonies.

11 Mei. Groote,
typische kolonies.

Aart de G
9 jaar.

12 Mei,

13 Mei.

14 Mei.

XXXIX.

30 April.

4.

3 Mei. Korte coryne-
bacteriën , haltervorm,
evenwijdig aan elkaar.

3 Mei. Weinig
opgekomen.

é Mei. Een mas-
sa vochtige, met
elkaar samenhan-
gende kolonies.

30 April.

Mels Y.
9 jaar.

XL.

4 Mei, Staphylococcen.

I

L

-ocr page 97-

81

Aspect
van
de bouillon-
cultuur.

lleactie

Dosis
serum.

Dosis
cultuur.

Cavia
NO.

R E S U L T A A ï.

Gewicht.

I den bouillon.

15 Mei. Groote, weeke zwel-
ling. Dier ziek. 380 gr.

16 Mei.Elinkezwelling.355gr.

17 Mei.Minderzwelling.360gr.

18 Mei. Geen zwelling. 380 gr.
22 Mei. Geen zwelling. 405 gr.

Normaal e-edood.

Nihil.

14 Mei
4 uur
2 cM3.

400 gr.

26.

Zwak
alkalisch.
Alkalisch.

Zwak zuur.

ei.
ei.

ei.

Begint troebel

te worden.
Sterk troebel

bezinksel
op den bodem.

14 Mei
9 uur
1/2 cM3.

14 Mei
4 uur
2 cM3.

,^10

27.

Nihil.

14 Mei
4 uur
2 cM3.

495 gr.

15 Mei. Tamelijk groote zwel-
ling. Dier misschien iets
ziek, maar toch weinig.
495 gr.

16 Mei. Zwelling minder, bar-
der. Dier gezond. 480 gr.

17 Mei. Geringe zwelling.
485 gr.

18 Mei. Zwelling als gisteren.
495 gr.

19 Mei. Geen zwelling meer.
515 gr.

22 Mei. Geen zwelling. 545 gr.
Normaal gedood.

15 Mei. Middelmatige zwelling.
Dier absoluut normaal.
480 gr.

16 Mei. Geringe zwelling.
470 gr.

17 Mei. Geen spoortje zwelling
meer. 490 gr.

18 Mei. Geen zwelling. 505 gr.

19 Mei. Geen zwelling. 505 gr.
22 Mei. Geen zwelling. 510 gr.

Normaal gedood.

-ocr page 98-

82

BACTERIOLOGISCH ONDERZOEK.

Pharynx
van:

^ 3
s :5 3

ö S ?

c3

O

Datum.

NO.

Microscopisch.

Macroscopisch.

5 Mei. Enkele
kolonies zijn opge-
komen.

6 Mei. Vele staphy-
lococcen kolonies,
enkele verdachte.

Pietje
van den D.
8 jaar.

XLI.

30 April.

6 Mei. Staphylococcen.
8 Mei. Staphylococcen.

5 Mei. Enkele
vochtige kolonies.

6 Mei. Enkele
verheven kolonies.

XLII.

Adriana
de G.
7 jaar.

30 April.

15 Mei.

16 Mei.

17 Mei.

7 Mei. Corynebacteriën,
korte dikke, evenwijdig
aan elkaar.

14 Mei. Kleine
geïsoleerde kolo-

15 Mei. Korte coryne-
bacteriën.

15 Mei. De ko-
lonies zijn grooter,
geïsoleerd, geel,
bolvormig.

-ocr page 99-

83

Heactie
van
den bouillon.

_0 :
O

Aspect
van
de bouillon-
cultuur.

Cavia
No.

Gewicht.

J)osis : Dosis
serum, cultuur.

E, E S ü L T A A T.

Zwak
alkalisch.
Alkalisch. Zwak troebel,
id. Elink troebel.

29. I 385 gr.

17 Mei
5 uur
2 cM3.

17 Mei
10 uur
1/, cM3.

30.

380 gr.

Nihil.

17 Mei
5 uur
2 cM3.

18 Mei. Groote zwelling. Dier
niet ziek. 3é0 gr.

19 Mei. Zwelling minder, har-
der. 355 gr.

20 Mei. Zwelling bijna weg.
360 gr.

21 Mei. Zwelling verdwenen.
375 gr.

26 Mei. Geen zwelling. 405 gr.

Normaal gedood.

18 Mei. Groote, weeke zwel-
ling. 370 gr.

19 Mei. Zwelling zoo goed als
weg. 380 gr.

20 Mei. Geen spoortje zwel-
ling meer. 380 gr.

21 Mei. Geen zwelling. 395 gr.

26 Mei. Geen zwelling. 395 gr.

Normaal gedood.

-ocr page 100-

■ W

"lÉhiÉÉtósS

-ocr page 101-

BIJLAGE IL

Onderzoek naar corynebacteriën op den normalen pharynx van kinderen
uit de chirurgische khniek van het Stedehjk Ziekenhuis te Rotterdam,
en proefnemingen met de gevonden bacteriën.

-ocr page 102-

86

ö .3

MJ
||l

BACTEEIOLOGISCH ONDERZOEK.

Pharynx
Tan:

NO.

Datum.

§ S

<D

O

Microscopisch.

Macroscopisch.

13 Mei. Op een
buisje zijn reeds
enkele groote ko-
lonies en vele heele
kleine puntvormige
kolonies zichtbaar.

14 Mei. Vele
groote, typische
staphylococcen en
fijne, typische Strep-
tococcen kolonies;
enkele meer ver-
heven kolonies.

23 Mei. Heele
kleine geïsoleerde
kolonies.

24 Mei. Kolo-
nies zijn grooter,
geelachtig, iets
vochtig, geen ver-
heven centrum,
scherp begrensd.

I.

CornelisK.| 12 Mei.
8 jaar. |

14 Mei. Staphylococcen.

24 Mei.

25 Mei.

26 Mei.

15 Mei. Corynebacte-
riën middelmatig lang,
knotsen meestal aan beide
uiteinden. De meeste zijn
evenwijdig aan elkaar
gerangschikt. Enkele zijn
duidelijk gesegmenteerd.

24 Mei. Corynebacte-
riën, type moyen.

13 Mei. Op alle
buisjes typische
staphylococcen en
Streptococcen ko-
lonies.

14 Mei. Boven-
dien nog enkele
zeer verheven ko-
lonies.

23 Mei. Kleine
geïsoleerde kolo-

II.

Wouter
J. G.

8 jaar.

12 Mei.

14 Mei. Staphylococcen. j 4.

24 Mei.

25 Mei.

26 Mei. I

15 Mei. Corynebacte- 1
rien, middelmatig groot.

el-

niet evenwijdig aan
kaar, dun en slank.

24 Mei. Corynebacte-
riën, type moyen.

24 Mei De ko-
lonies zijn grooter,
geel, met donker-
der centrum.

-ocr page 103-

87.

Aspect
van
de bouillon-
cultuur.

i Reactie
; van
den bouillon.

RESULTAAT.

Troebel.
Zeer troebel,
vlokken op
den bodem.

élO gr. j 26 Mei i 26 Mei
9 uur ^ half 5
1/2 cM3. I 2 cM3.

Zwak
alkalisch.
ISleutraal.
Iets zuur.

Nihil.

390 gr.

26 Mei
half 5
2 cM3.

27 Mei. Groote zwelling. Niet
ziek. 400 gr.

28 Mei. Minder zwelling. 440 gr.

29 Mei. Geringe zwelling.
465 gr.

30 Mei. Spoortje zwelling.
480 gr.

31 Mei. Geen zwelling. 485 gr.
4 Juni. Geen zwelling. 480 gr.

Normaal gedood.

27 Mei. iVJiddeliïiatige zwel-
ling. Niet ziek, 395 gr.

28 Mei. Geringe zwelling.
365 gr.

29 Mei. Eenige zwelling. 390 gr.

30 Mei. Geen zwelling. 405 gr.

31 Mei. Geen zwelling. 420 gr.
4 Juni. Geen zwelling. 415 gr.

Normaal gedood.

Troebel.
Troebel,
weinig op
den bodem.

500 gr. \' 26 Mei
9 uur
1/2 cMS.

26 Mei
5 uur
2 cM3,

27 Mei. Elinke, uitgebreide
zwelling. Dier schijnt iets
ziek, zit in een hoek, harén
staan op. 490 gr.

28 Mei. Zwelling minder. 500
gr. Niet ziek.

29 Mei. Zwelling als gisteren.
530 gr.

30 Mei. Spoortje zwelling.
550 gr.

31 Mei. Geen zwelling. 565 gr.
4 Juni. Geen zwelling. 560 gr.

Normaal gedood.

Zwak
alkalisch.
Iets zuur.
Zuur.

430 gr. I Nihil.

26 Mei

27

5 uur

2 cM3.

28

29

30

31

4

Mei. Groote zwelling. Dier
niet zoo ziek als 3. 425 gr..
Mei. Zwelling zeer ver-
minderd, harder. 450 gr.
Mei. Spoortje zwelling.
490 gr.

Mei. Geen zwelling meer.
495 gr.

Normaal gedood.

-ocr page 104-

BACTERIOLOGISCH ONDERZOEK.

Pharynx
van:

S I 3

g 3

S I -S

NO.

Datum.

Macroscopisch.

Microscopisch.

O

III.

Maria B.
5 jaar.

13 Mei.

13 Mei. Typi-
sche stapliylococ-
cen kolonies.

14 Mei. Hier en
daar een verdacht
verhevene.

15 Mei. Staphylococcen.

17 Mei. Staphylococcen.

I i

13 Mei. Weinig
opgekomen.

14 Mei. Vele
vochtige, platte ko-
lonies, enkele meer
rond, verheven.

IV.

Adriaan P.
5 jaar.

12 Mei.

15 Mei, Staphylococcen.
17 Mei. Staphylococcen,

15 Mei. Nog
weinig te zien.

16 Mei. Een
massa melkwitte
kolonies, enkele
geelachtig meer
verheven.

V.

12 Mei.

Johanna
H. W.

6 jaar.

17 Mei. Corynebacte-
riën, kort, dik, halter-
vormig, typisch evenwij-

3.

24 Mei,

25 Mei.

26 Mei.

kaar gerang-

dig aan e
schikt.

24 M ei. Geïso-
leerde kolonies,
verheven, bolvor-
mig rond, geel.

24 Mei. Corynebacte-
riën, type court.

-ocr page 105-

i

Aspect
van
de bouülon-
cultunr.

Keactie

Dosis

Dosis
cultuur.

Cavia
NO.

Gewicht.

RESULTAAT.

den boaillon.

Troebel.
Troebel,
vele vlokken
op den bodem.

26 Mei
half 6
2 cM3.

26 Mei
half 10
1/, cM3.

385 ffr.

26 Mei
half 6
2 eM3.

Nihil.

340 gr.

I

27 Mei. Groote, weeke zwelling.
Dier stil in een hoek, ha-
ren opstaande. 370 gr.

28 Mei. Zwelling iets minder
en iets harder. 350 gr. Dier
niet ziek.

29 Mei. Zwelling vrij groot en
hard. 350 gr.

30 Mei. Een weinig zwelling.
380 gr.

31 Mei. Geen zwelling. 405 gr.
4 Juni. Geen zwelling. 410 gr.

Normaal gedood.

27 Mei. Groote, weeke zwelling.
Dier ziek 335 gr.

28 Mei. Zwelling neemt af, is
harder. 325 gr. Dier niet
ziek.

29 Mei. Zwelling gering. 330 gr.

30 Mei. Spoortje infiltratie.
340 gr.

31 Mei. Nog infiltratie. 340 gr.
4 Juni. Klein, hard infiltraat

blijft. Dier volkomen nor-
maal. 370 gr.

Normaal gedood.

Alkalisch,
id.
id.

-ocr page 106-

90

Microscopisch.

BACTERIOLOGISCH ONDERZOEK.

NO.

S :3
= s 3

-s g O

5 .-s

3

§ ^

15 Mei. Op een
buisje fijne, vlakke,
waterige kolonies.

16 Mei. Op alle
buisjes typische
staphylococcen ko-
lonies en eene mas-
sa kleine, waterige,
grijze kolonies.

VI.

Maria O,
7 jaar.

12 Mei.

17 Mei, Staphylococ-
cen en
Streptococcen.

18 Mei, Stapliylococ-
cen en Streptococcen, La-
ter steeds staphylococcen
en Streptococcen,

16 Mei. Groote
vlakke, waterige
kolonies.

17 i\\iei. Als
gisteren en enkele
meer verdachte.

VII
A.

Eanny U.
5 jaar.

12 Mei.

17 Mei, Stapliylocoecen.

18 Mei. Staphylococcen.

29 Mei. Enkele
kolonies beginnen
op te komen.

30Mei. Typische
staphylococcen ko-
lonies, enkele meer
rond en verheven.

VU
B.

Eanny D.
5 jaar.

28 Mei.

30 Mei, Staphylococcen.
3 Juni. Staphylococcen,

6 Juni. Weinig
opgekomen.

7 Juni, Groote
waterige kolonies,
van allerlei kleur,
heele kleine, fijne
puntvormige kolo-
4 Juni. Staphylococcen
en
Streptococcen.

VII
C.

Eanny D,
5 jaar.

5 Juni,

9 Juni. Staphylococcen
en Streptococcen.

16 Juni. Typi-
sche staphylococ-
cen kolonies en vele
verdachte, verhe-
ven kolonies.

16 Juni. Staphylococ-
cen en gewone mondba-
cillen, zonder knotsen.

19 Juni. Staphylococ-
cen.

VII
D.

Eanny D.
5 jaar.

15 Juni.

-ocr page 107-

91

Reactie
Tan
den bouillon.

Aspect
van
de bouillon-
cultuur.

Cavia
Tv\'O. "

Dosis
serum.

Dosis
cultuur.

Gewicht.

resultaat.

-ocr page 108-

92

s

\'

c3

[>

m
n

a

s

O

cS

\'3

M !

BACTERIOLOGISCH ONDERZOEK.

Pharynx
van:

No.

Datum.

Macroscopisch.

Microscopisch.

23 Juni. Typi-
sche staphylococ-
cen kolonies.

VII
E.

Eanny D.
5 jaar.

Juni.

23 Juni. Staphylococcen.
M Juni. Staphylococcen.

7 Juli. Weinig
opgekomen.

8 Juli. Een sa-
menhangende, vuil-
grijze massa, voch-
tig. Hier en daar
op zijde en boven-
aan enkele ver-
dachte kolonies.

VII
E.

Eanny D.
5 jaar.

6 Juli.

7 Juli. Staphylococcen.

8 Juli. Staphylococcen.

20 Mei. Enkele
typische staphylo-
coccen kolonies,
en vele meer ver-
heven kolonies met
verheven, donker-
der centrum.

21 Mei. Kolonies
grooter dan giste-
ren.

27 Mei. Geïso-
leerde, kleine, fijne
kolonies zija aan
\'t opkomen.

28 Mei. Groote
typische kolonies
met duidelijk don-
kerder centrum.

VIII.

19 Mei.

Pieter
Jacobus
van der K.
8 jaar.

21 Mei. Corynebacteriën,
middelmatig lang, smal
en slank, de meeste met
aan beide einden knotsen,
sommige evenwijdig aan
elkaar, andere door el-
kaar heen, zonder rang-
schikking.

29 Mei. .

30 Mei.

31 Mei.

29 Mei. Corynebacteriën,
type moyen.

-ocr page 109-

93

Reactie
van
den bouillon.

3

iJ

Aspect
van
de bouillon-
cultuur.

Cavia
NO.

Dosis
serum.

Dosis
cultuur.

Ge-wicht.

RESULTAAT.

Zwak
alkalisch.
Zuur.
Elink zuur.

Troebel
Sterk troebel,
vlokken op
den bodem.

31 Mei
9 uur
i/a cM3.

31 Mei
half 5
1 cM3.

500 gr.

Nihil.

31 Mei
half 5
1 cM3.

510 gr.

15 Juni
half 5
0.5 cM3.

380

1 Juni. Geen zwelling. Dier

niet ziek. é95 gr.

2 Juni. Geen zwelling. 500 gr.

3 Juni. Geen zwelling. 510 gr.

4 Juni. Geen zwelling. 535 gr.

13 Juni. Geen zwelling. 575 gr.

Dier normaal gedood.

1 Juni. Zeer groote, weeke
zwelling. Dier is ziek.
470 gr.

2 Juni. \'s Morgens 9 uur, dier
dood in \'t hok gevonden.
440 gr.

Bij de sectie : Groote, weeke
infiltratie op de injectie-
plaats.

Intestina glad, glanzend.

Bijnieren sterk hyperaemisch.

Groot pleuritisch exsudaat
aan beide zijden.

16 Juni. Zachte, weeke zwel-
ling. Dier ziek. 370 gr.

17 Juni. \'sMorgens 9 uur,
dier dood in \'t hok gevonden.
370 gr.

Bij sectie: Groote oedema-
teuse zwelling. Bijnieren
hyperaemisch.

Groot pleuritisch exsudaat
aan beide zijden.

.ei.

ei.
!ei.

-ocr page 110-

94

BACÏEHIOLOGISCH ONDERZOEK.

Pharynx
van:

> M S

5 S g
-ö ^

NO.

Datum.

Macroscopisch.

Microscopisch.

CD

20 Mei. Weinig-
opgekomen.

21 Mei. Ylakke,
waterige kolonies,
typische Strepto-
coccen kolonies en
enkele
verdachte.

28 Mei, Mooie,
geïsoleerde typi-
sche kolonies. \'

29 Mei._ Kolo-
nies als gisteren,
grooter.

Wilhelmina
W.

3 jaar.

IX.

19 Mei.

21 Mei, Corynebac-
teriën , kort en dik, even-
wijdig aan elkaar.

29 Mei,

30 Mei.

31 Mei.

4.

29 Mei. Corynebacte-
riën, kort en dik.

-ocr page 111-

95

Reactie
van
den bouillon.

Aspect
van
de bouillonn-
cultuur.

Cavia
NO.

Dosis
serum.

Dosis
cultuur.

Gewicht.

R E S ü L T A A ï.

Troebel,
id.
Weiuig
vlokken op
den bodem.

10.

450 a;r.

15 Juni
half 5
0.2 cM3.

11.

410 gr.

15 Juni
half 5
0.1 cM3.

12.

1/2 cM3
\'s mor-
gens
9 uur
31 Mei.

420 gr.

31 Mei
half 5
2 cM3.

Nihil.

31 Mei
half 5
2 cM3.

13.

445 gr.

16 Juni. Groote, weeke zwel-
ling. Dier is ziek. 435 gr.

17 Juni. Dier dood in het hok
gevonden, \'s Morgens 9 uur.
425 gr.

Bij sectie: Groote oedema-
teuse zwelling. Bijnieren
hyperaemisch.

Pleuritisch exsudaat aan
beide zijden.

16 Juni. Groote weeke zwel-
ling. Dier is ziek. 400 gr.

17 Juni. \'s Morgens 9 uur.
Dier dood in het hok gevon-
den. 375 gr.

Bij sectie: Groote oedenia-
teuse zwelling. Bijnieren
hyperaemisch.

Pleuritisch exsudaat beider-
zijds.

1 Juni. Groote, weeke zwel-
ling. 410 gr.

2 Juni. Zwelling minder,
harder. 410 gr.

3 Juni. Zwelling meer dan
gisteren. 390 gr.

4 Juni. Zwelling neemt af.
395 gr.

5 Juni. Spoortje zwelling.
425 gr.

6 Juni. Geen zwelling. 450 gr.

12 Juni. Geen zwelling. 445 gr.

Normaal gedood.

1 Juni. Zwelling duidelijk
minder dan 12. 450 gr.

2 Juni. Bijna geen zwelling
meer. 465 gr.

3 Juni. Spoortje zwelling.
460 gr.

4 Juni. Geen zwelling. 490 gr.

5 Juni. Geen zwelling. 500 gr.

6 Juni. Geen zwelling. 495 gr.

12 Juni. Geen zwelling. 505 gr.

Normaal e-edood.

Zwak
alkalisch.
Alkalisch.
Neutraal.

-ocr page 112-

96

BACTERIOLOGISCH ONDERZOEK.

Pharynx

NO.

Datum.

Macroscopisch.

van:

Microscopisch.

O

21 Mei. Bijna
niets te zien.

22 Mei. Staphy-
lococcenkolonies

en meer verhevene.

X.

Wessel B.
7 jaar.

19 Mei.

22 Mei. Corynebacte-
riën, korte, dikke en
middelmatig lange min-
der dik, sommige dezer
laatste gesegmenteerd.

6 Juni. Kleine,
geïsoleerde kolo-

7 Juni. Elinke
groote kolonies,
centrum donkerder
en meer verheven,
scherp begrensd,
oppervlakte was-
achtig glanzend.

22 Mei. Weinig
te zien.

23. Mei. Vele
staphylococcen, en-
kele Streptococcen
kolonies. Vele ko-
lonies met verhe-
ven centrum, in
een rij achter el-
kaar, als geldstuk-
ken elkaar gedeel-
telijk bedekkend.

28 Mei. Kleine,
fijne geïsoleerde
kolonies komen op.

29 Mei. Typi-
sche kolonies, ver-
heven centrum.

7 Juni. Corynebacte-
riën , middelmatig van
lengte.

xl

j Jacob H.
I 7 jaar.

19 Mei.

24 Mei. Corynebacte-
riën, middelmatig lang,
slank, meest aan beide
zijden geknopt, onregel-
matig door elkaar liggend.

29 Mei. Corynebacte-
riën , type moyen hier en
daar een lange.

-ocr page 113-

97

Keactie
van.
den bouillon.

\'I

O

-a

Aspect
van
de bouillon-
cultuur.

Cavia
NO.

Dosis
serum.

Dosis
cultuur.

Gewicht.

ïl E S U L T A A T.

9 Juni
9 uur
2 cM3.

9 Juni
4 uur
2 cM3.

360 gr.

14.

Zwak
alkalisch.
Alkalisch.

Sterk
alkalisch.

ml.

Troebel.
Troebel, vele
vlokken op
den bodem.

ini.
mi.

370 gr.

15.

Nihil. I 9 Juni
I 4 uur
2 eM3.

10 Juni. Groote zwelling.
340 gr.

11 Juni. Zwellingals gisteren.
315 gr.

12 Juni. Minder zwelling.
325 gr.

13 Juni. Spoortje zwelling.
345 gr.

14 Juni. Geen zwelling. 350 gr.
19 Juni. Geen zwelling. 415 gr.

Normaal gedood.

10 Juni. Middelmatige zwel-
ling. 365 gr.

11 Juni. Geringe zwelling,
350 gr.

12 Juni. Spoortje zwelling.
360 gr.

13 Juni. Geen zwelling. 375 gr.

14 Juni. Geen zwelling. 390 gr.
19 Juni. Geen zwelling. 400 gr.

Normaal gedood.

Troebel.

Sterk troebel,
vlokken op
den bodem.

31 Mei
5 uur
2 cM3.

31 Mei
\'s mor-
gens
half 10
1/2 oM3.

400 gr.

Zwak
alkalisch.
Zeer zwak
zuur.
Zuur.

16.

31 Mei
5 uur
2 cM3.

Nihil.

370 gr.

17.

1 Juni. Zeer groote zwel-
ling. Dier ziek. 355 gr.

2 Juui. Zwelling minder.
Dier schijnt gezond. 390 gr.

3 Juni. Zwelling minder.
390 gr.

4 Juni. Spoortje zwelling.
390 gr.

5 Juni. Geen zwelling. 405 gr.
12 Juni. Geen zwelling. 425 gr.

Normaal gedood.

1 Juni. Weeke, groote zwel-
ling. 340 gr.

2 Juni. Nog tamelijk veel
zwelling. 360 gr.

3 Juni. Veel minder zwel-
ling dan 16. 390 gr.

4 Juni. Geen zwelling meer.
400 gr.

5 Juni. Geen zwelling. 410 gr.
12 Juni. Geen zwelling. 430 gr.

Normaal gedood.

-ocr page 114-

98

BACTERIOLOGISCH ONDERZOEK.

Pharynx

NO.

Datum.

a

C3

O

Microscopisch.

Macroscopisch.

23 Mei. Niets
opgelcomen.

24 Mei. Yele
typische
stapliylo-
coccen en ook
Streptococcen k oio-
nies. Daarnevens
kolonies met ver-
heven centrum, in
een rij achter el-
kaar, als geld rol-
len elkaar gedeel-
telijk bedekkend,
(precies als casus
XI).

XII.

Aart S.
7 jaar.

19 Mei.

7 Juni.

8 Juni.

9 Juni.

25 Mei. Corynebacte-
riën, kort, niet zoo dik
als gewoonlijk, sommige
evenwijdig, andere over
elkaar heen liggend.

7 Juni. Corynebacte-
riën, type court.

Weinig

6 Juni.
te zien.

7 Juni. Geïso-
leerde typische ko-
lonies.

29 Mei. Enkele
kolonies beginnen
op te komen.

30 Mei. Yele
typische staphylo-
coccen kolonies en-
kele meer verhe-
ven kolonies, geel-
achtig met verhe-
ven centrum.

6 Juni. Geïso-
leerde kolonies be-
ginnen op te ko-
men.

7 Juni. Typische
geïsoleerde kolo-
nies.

XIII.

Coruelis
van Y.
9 jaar.

28 Mei.

31 Mei. Corynebacte-
riën , middelmatig lang,
slank, onregelmatig door
elkaar liggende.

7 Juni.

8 Juni.

9 Juni.

7 Juni. Corynebaote-
riëu., middelmatia
slank.

-ocr page 115-

99

Ueactie
van
den bouillon.

=i
O

Aspect
van
de bouillon-
cultuur.

Cavia
NO.

Dosis
serum.

Dosis
cultuur.

Gewicht.

11E S U L T A A T.

Troebel.
Troebel, zeer

weinig
vlokken op
den bodem.

Zwak
alkalisch.
Alkalisch.

Sterk
alkalisch.

9 Juni
\'s mor-
gens
half 10
1/2 cM3.

18.

335 gr.

9 Juni
half 5
3 cM3.

ni.

UI.

ni.

Nihil.

19.

340 gr.

9 Juni
half 5
2 cM3.

10 Juni. Groote, weeke zwel-
ling. 315 gr.

11 Juni. Zwelling als gisteren.
305 gr.

12 Juni. Zwelling minder, har-
der. 305 gr.

13 Juni. Geringe zwelling.
310 gr.

14 Juni. Geen zwelling. 320 gr.
19 Juni. Geen zwelling. 335 gr.

10 Juni. Groote, weeke zwel-
ling. 330 gr.

11 Juni. Zwelling minder dan
18. 320 gr.

12 Juni. Spoortje zwelling.
330 gr.

13 Juni. Geen zwelling. 345 gr.

14 Juni. Geen zwelling. 350 gr.
19 Juni. Geen zwelling. 355 gr.

Zwak
alkalisch.
Zuur.
Elink zuur.

Troebel.
Zeer troebel,
veel vlokken
op den
bodem.

9 Juni
5 uur
2 cM3.

330 gr.

9 Juni
\'s mor-
gens

10 uur

20.

21.

Nihil.

9 Juni
5 uur
2 cM2.

340 gr.

10 Juni. Zeer groote, weeke
zwelling. 290 gr. Dier
schijnbaar ziek.

11 Juni. Groote uitgebreide,
meer harde zwelling. 290 gr.

12 Juni. Zwelling is afgeno-
men. 315 gr.

13 Juni. Geringe zwelling is
nog over. 315 gr.

14 Juni. Eenigez-\\velling.325gr.

15 Juni. Spoortje zwelling.
320 gr.

16 Juni. Geen zwelling. 345 gr.

19 Juni. Geen zwelling. 350 gr.

Normaal gedood.

10 Jnni. Groote, weeke zwel-
ling. 315 gr. Dier schijnt
minder ziek dan 20.

11 Juni.. Groote vrij harde
zwelling. 330
gr.

12 Juni. Spoortje zwelling.
345 gr.

13 Juni. Geen zwelling. 365 gr.

14 Juni. Geen zwelling. 355 gr.

19 Juni. Geen zwelling. 395 gr.

Normaal gedood.

-ocr page 116-

100

BACTERIOLOGISCH ONDERZOEK.

Pharynx
van: .

5c g

No.

Datum.

a

Macroseopisdi. i Microscopisch.

29 Mei.
kolonies.

31 Mei. Staphy-
lococcen kolonies
en verdachte.

11 Juni. Kleine
geïsoleerde kolo-
nies, geel.

12 Juni. Kolonies
zijn grooter typisch
rond verheven.

XIV.

Wijnand K
8 jaar.

28 Mei.

Kleine

31 Mei. Corynebacte-
riën, middelmatig lang,
vrij slank, sommige even-
wijdig aan elkaar.

12 Juni.

Juni.
Juni.

12 Juni. Corynebacte-
riën, middelmatig lang.

28 Mei. I 31 Mei. Weinig
j opgekomen.

I

! 1 Juni. Typi-

I sche staphylococ-

\' een en streptocoe-

j een kolonies.

28 Mei. i 31 Mei. Eene
I dikke, grijswitte,
I samenhangende
streep. Enkele ty-
pische, geïsoleerde
staphylococcen ko-
lonies.

XV.

Arie van L.
3 jaar.

XVL

Hendrik
van M.
10 jaar.

1 Juni. Staphylococcen
en Streptococcen.

3 Juni. Staphylococcen
en Streptococcen.

1 Juni. Staphylococcen.

2 Juni. Corynebacte-
riën , korte, dikke, even-
wijdig aan elkaar.

12 Juni.

13 Juni.
114 J uni.

3.

2 Juni. Op een
buisje één ver-
dachte kolonie.

11 Juni. Kleine 12 Juni. Corynebac-
geïsoleerde kolo- ! teriën, type court.
nies.

12 Juni. Geïso-
leerde, typische ko-
lonies.

-ocr page 117-

101

Dosis I Dosis
serum. ^ cultuur.

Aspect
van
de bouillon-
cultuur.

Reactie
van
den bouillon.

Cavia
NO.

Gewicht, i

RESULTAAT.

Troebel.
Sterk troebel,
vlokken op
den bodem.

14 Jnni
10 uur

1/2 cMs.

14 Juni
half 5
3 cM3.

550 gr.

Nihil.

530 gr.

14 Juni
half 5
2 cM3.

33.

15 Juni. Groote, weeke zwel-
ling. Dier niet ziek. 545 gr.

16 Juni. Zwelling is minder.
555 gr.

17 Juni. Spoortje zwelling.
555 gr.

18 Juni. Geen zwelling. 560 gr.

H) Juni. Geen zwelling. 565 gr.

26 Juni. Geen zwelling. 580gr.

Normaal gedood.

15,Juni. Groote, weeke zwel-
ling. 515 gr. Niet ziek.

16 Juni. Zwelling neemt iets
af. 505 gr.

17 Juni. Zwelling minder. 51 Ogr.

18 Juni. Eenige zwelling is er
nog over. 525 gr.

19 Juni. Geen zwelling meer,
545 gr.

26 Juni. Geen zwelling. 555 gr.

Normaal gedood.

Zwak
alkalisch.
Alkalisch,
id.

Troebel
wordend.
Troebel,
weinig-
vlokken op
den bodem.

14 Juni
10 uur
i/o cM3.

465 gr.

14 Juni
5 uur
3 cM3

34.

Nihil.

14 Juni
5 uur
2 cM3.

35.

15 Juni. Groote, weeke zwel-
ling Dier niet ziek. 455 gr,

16 Juni. Zwelling neemt af.
440 gr.

17 Juni.Weinigzwelling.455gr,

18 Juni. Spoortje zwelhno.
460 gr.

19 Juni. Geen zwelling meer.
475 gr.

26 Juni. Geen zwelling. 505 gr.
Normaal gedood.

15 Juni. Groote, weeke zwel-
ling. 425 gr,

16 Juni. Zwelling is minder.
430 gr.

17 Juni.Weinig zwelling.435gr,

18 Juni. Geen zwelling meer.
455 gr.

19 Juni. Geen zwelling. 470 gr.
26 Juni. Geen zwelling. 480 gr.

Normaal gedood.

Zwak
alkalisch.
Alkalisch.

Sterk
alkalisch.

-ocr page 118-

102

m

1 Juni. Corynebacte-
riën, korte, enkele mid-
delmatig lange, smallere
er tusschen door.

<D

\'pH

CS

O

O

a#l

=S cö 3
"tf O
C8 N _o

«■1

4.

12 Juni.

13 Juni.

14 Juni.

12 Juni. Corynebacte-
riën, type court.

BACTERIOLOGISCH ONDERZOEK.

Pharynx
van:

Datum.

NO.

I

I i

Microscopisch.

Maeroscopiscli.

Mei.

XVII.

Bastiaan J.
9 jaar.

I Juni. Vele
sterk ver lieven,
lichtgeel gekleurde
kolonies.

II Juni. Kleine,
geïsoleerde kolo-
nies.

12 Juni. Typi-
sche kolonies.

3 Juni. Vele
staphylococcen ko-
lonies. Enkele meer
verheven kolonies.
Eén kolonie geel-
wit met verheven
centrum.

15 Juni. Zeer
weinig opgekomen.

16 Juni. Enkele
geïsoleerde, typi-
sche kolonies.

Karei V.
10 jaar.

XVIII.

28 Mei.

8 Juni. Staphylococcen.

4 Juni. Corynebacte-
riën, korl en dik, even-
wijdig aan elkaar.

16 Juni.

17 Juni.

18 Juni.

16 Juni. Corynebacte-
riën, type court.

-ocr page 119-

103

Reactie
van
den bouillon.

Aspect
van
de bouillon-
cultuur.

Cavia
NO.

Dosis
serum.

Dosis
cultuur.

RESULTAAT.

Gewicht.

Troebel.
Troebel,
weinig op den
bodem.

14 Juni
10 uur
1/2 cM3.

14 Juni
51/2 uur
2 cM3.

26.

490 gr.

480 gr.

27.

Nihil.

14 Juni
51/2 uur
2 cM3.

15 Juni. Groote zwelling. Dier
schijnt iets ziek te zijn.
465 gr.

16 Juni. Zwelling wordt min-
der. 450 gr.

17 Juni. Geriuge zwelling.
455 gr.

18 Juni. Als gisteren. 475 gr.

19 Juni. Spoortje zwelling.
490 gr.

21 Juni. Geen zwelling. 490 gr.
26 Juni. Geen zwelling. 515 gr.
Normaal gedood.

15 Juni. Groote, weeke zwel-
ling. Dier schijnt ziek te
zijn. 470 gr.

16 Juni. Tamelijk groote zwel-
ling. 455 gr.

17 Juni. Zwelling is minder.
445 gr.

18 Juni. Geringe zwelling.
465 gr.

19 Juni. Spoortje zwelling.
495 gr.

21 Juni. Geen zwelling. 495 gr.
26 Juni. Geen zwelling. 520 gr.
Normaal gedood.

alkalisch.
Alkalisch.

Elink
alkalisch.

Troebel.
Troebel,
veel vlokken
op den
bodem.

18 Juni
9 uur
2 cM3.

18 Juni
4 uur
2 cM3.

465 gr.

Nihil.

18 Juni
4 uur
2 cM3,

465 gr.

29.

19 Juni. Groote, weeke zwel-
ling. Dier niet ziek. 455 gr.

21 Juni. Zwelling veel min-
der. 465 gr.

22 Juni. Spoortje zwelling.
480 gr.

23 Juni. Geen zwelling meer.
485 gr.

3 Juli. Geen zwelling. 505 gr.
Normaal gedood.

19 Juni. Groote zwelling. Dier
niet ziek. 460 gr.

21 Juni. Geringe zwelling.
465 gr.

22 Juni. Spoortje zwelling.
475 gr.

23 Juni. Geen zwelling meer.
490 gr.

3 Juli. Geen zwelling. 495 gr.
Normaal gedood.

Zwak
alkalisch.
Alkalisch.
Alkalisch.

-ocr page 120-

104

1= :
^ g

lil
P -g

BAOÏERIOLOGISCH ONDERZOEK.

Pharynx
van:

Datum.

Macroscopisch.

Microscopisch.

7 Juni. Groote,
waterige, grijswitte,
oranjekleurige ko-
lonies. Enkele meer
verdachte.

18 Juni. Kleine,
geïsoleerde kolo-
nies, geel.

19 Juni. Typi-
sche kolonies.

XIX.

Leendert
van der V.
8 jaar.

5 Juni.

7 Juni. Staphylococcen.

19 Juni.
21 Juni

5.

8 Juni. Corynebacte-
riën, korte, vrij smalle,
evenwijdig aan elkaar.

19 Juni. Corynebacte-
riën, type court.

Johan B. | 5 Juni.
1,0 jaar.

7 Juni. Typi-
sche staphylococ-
cen kolonies. En-
kele verheven en
gele kolonies.

15 Juni. Kleine
kolonies.

16 Juni. Geïso-
leerde , typische
kolonies.

XX.

7 Juni. Corynebacte-
riën, korte, vrij slank,
duidelijk segmeutatie aan
sommige.

4.

16 Juni.

17 Juni,

18 Juni.

16 Juni. Corynebacte-
riën, type court.

8 Juni. Groote,
vochtige kolonies.
Enkele verdachte.

8 Juni. Staphylococcen.

9 Juni. Staphylococcen.

XXI.

Jacobus V.
6 jaar.

5 Juni.

-ocr page 121-

105

Reactie
■ vaa

I

; den bonülon.

Cavia
NO.

Dosis
cultuur.

Dosis
serum.

Gewicht.

R E S U L T A A T.

Aspect
van
de bouillon-
cultuur.

Juni. Groote zwelling. Dier
niet ziek. 405 gr.
Juni. Elinke zwelling, iets
harder. 400 gr.
Juni. Zwelling is minder.
410 gr.

Juni. Zwelling is gering.
425 gr.

Juni. Spoortje zwelling.
445 gr.

Juni. Geen zwelling. 450 gr.
Juli. Geen zwelling. 475 gr.
Normaal gedood.

Juni. Tamelijke zwelling.
Niet ziek. 404 gr.
Juni. Geringe zwelling.
3Ü0 gr.

24 Juni. Spoortje zwelling.
410 gr.

28 Juni. Geen zwelliug. 415 gr.

26 Juni. Geen zwelling. 435 gr.

27 Juni. Geen zwelling. 435 gr.
3 Juli. Geen zwelling. 460 gr.

Normaal gedood.

21 Juni
10 uur

Nihil.

21 Juni

22

5 uur

2 cM3.

23

24

25

26

37

3

21 Juni

22

5 uur

2 cM3.

23

30.

420 gr.

Zwak
alkalisch.
Alkalisch.

Sterk troebel,
veel vlokken
op den
bodem.

31.

410 gr.

Troebel.
Sterk troebel,
vlokken op
den bodem.

18 Juni
half 5
2 cM3.

32.

430 gr.

18 Juni
half 10
1/2 cM3.

18 Juni
half 5
2 cM3.

33.

420 gr.

Nihil.

19 Juni. Groote, weeke zwel-
ling. 415 gr.

21 Juni. Zwelling is minder.
415 gr.

22 Juni. Spoortje zwelling.
435 gr.

23 Juni. Geen zwelling. 425 gr.

24 Juni. Geen zwelling. 465 gr.
3 Juli. Geen zwelling. 460 gr.

Normaal gedood.

19 Juni. Tameli-jk groote, weeke
zwelling. 400 gr.

21 J uni. Zwelling veel minder.
425 gr.

22 Juni. Geen zwelling. 435 gr.

23 Juni. Geen zwelling. 420 gr.

24 Juni. Geen zwelling. 470 gi\'.
3 Juli. Geen zwelling. 460 gr.

Normaal gedood.

Zwak
alkalisch.
Neutraal,
idem.

-ocr page 122-

106

BACTERIOLOGISCH ONDERZOEK.

Pharynx
van:

NO.

Datum.

Microscopisch.

a

Macroscopisch.

8 Juni. Behalve
vele staphylococ-
cen kolonies, en-
kele meer verhe-
ven kolonies, geel-
wit.

18 Juni. Kleine
kolonies.

19 Juni. Groo-
tere, typische kolo-

XXII.

5 Juni.

Jan K.
6 jaar.

9 Juni. Corynebacte-
riën, middelmatig lang,
evenwijdig aan elkaar,
sommige met knotsen
aan beide einden, de
meeste met knotsen aan
één einde.

19 Juni.
21 Juni.

19 Juni. Corynebacte-
riën, type moyen.

9 Juni. Vele ver-
heven, typische ko-
lonies.

5 Juni.

XXIII.

Izaak de J.
8 jaar.

21 Juni. Groote
typische kolonies.

9 Juni. Corynebacte-
riën kort, tamelijk slank,
sommige evenwijdig aan
elkaar, andere meer on-
regelmatig.

21 Juni. Corynebacte-
riën, type court.

21 Juni.

l Juni.
23 Juni.

-ocr page 123-

ym

107

Aspect
van
de bouillon-
cultuur.

Ueactie
van
den bouillon.

Cavia
NO.

Dosis
serum.

Dosis
cultuur.

Gewicht.

R E S ü L T A A T.

Elink troebel
weinig
vlokken op
den bodem;

veel
aanhangsel

aan de
wanden van
het buisje.

Nihil.

500 gr.

35.

21 Juni
half 6
2 cM3.

23 Juni
9 uur
1/2 cM3.

470 gr.

Zwak
alkalisch.
Alkalisch.

Elink
alkalisch.

23 Juni
4 uur
2 cM3.

36.

37.

Nihil.

475 gr.

23 Juni.
4 uur
2 eM3.

Troebel.

Sterk troebel,
bijna getn
vlokken op
den bodem.

Zwak
alkalisch.
Alkalisch.

34.

530 gr.

21 Juni
half 11
i/a cM3.

21 Juni
half 6
2 cM3.

22 Juni. Zeer groote oedema-
teuse zwelling. Dier is ziek
en pijnlijk. 510 gr.

23 Juni. Zwelling is minder,
meer infiltratie 505 gr.

24 Juni. Zwelling en infil-
tratie veel minder. 525 gr,

25 Juni. Nog een spoortje
zwelling is er slechts over.
540 gr.

26 Juni. Geen zwelling. 545 gr.

3 Juli. Geen zwelling. 570 gr.

Normaal gedood.

22 Juni. Groote oedemateuse
zwelling. Dier ziek en pijn-
lijk. Geen verschil met 34,
490 gr.

23 Juni. Zwelling is veelmin-
der. 490. ^ .

24 Juni. Spoortje zwelling.
510 gr.

25 Juni. Zwelling verdwenen,
525 gr.

26 Juni. Zwelling verdwenen,
530 gr.

3 Juli. Zwelling verdwenen,
555 gr.

Normaal gedood.

24 Juni. Groote, weeke zwel-
ling. 455.

28 Juni. Zwelling als gisteren,
445 gr.

26 Juui. Zwelling neemt af,
455 gr.

27 Juni. Zwelling zoo goed
als verdwenen. 470 gr.

28 Juni. Zwelling verdwenen.
485 gr.

5 Juli. Geen zwelling. 495 gr.

Normaal gedood.

24 Juni. Groote, weeke zwel-
ling. 465 gr.

25 Juni. Zwelling is minder.
450 gr.

26 Juni. Spoortje zwelling.
470 gr.

27 Juni. Geen zwelling 470 gr.

28 Juni. Geen zwelling 480 gr.

5 Juli. Geen zwelling. 490 gr.

Normaal gedood.

-ocr page 124-

108

S

S si
111
fil"

BÄCTEHIOLOGISCH ONDERZOEK.

Pharynx

is

^ O
§ ^

(U

O

■ Datum.

NO.

van:

Microscopisch.

Macroscopisch.

16 Juni. Vele
groenachtig gele
kolonies zijn opge-
komen en een mas-
sa Streptococcen er
tusschen. Twee
zeer verheven ty-
pische kolonies.

22 Juni. Flink
groote, typische ko-
lonies reeds.

23 Juni. Groote,
typische kolonies.

XXIV.

Nico de R.
30 jaar.

15 Juni.

3 6 Juni. Corynebacte-
riën, middelmatig lang,
bijna alle aan beide zijden
geknopt.

23 Juni.

24 Juni.

25 Juni.

23 Juni. Corynebacte-
riën, type moyen.

17 Juni. Vele
typische staphylo-
coccen kolonies.

17 Juni. Staphylococ-
cen.

19 Juni. Staphylococ-
cen.

15 Juni

Hubertus
N.

3 jaar.

XXV.

17 Juni. Staphylococ-
cen.

18 Juni. Staphylococ-
cen.

XXVI.

Tennis B.

15 Juni.

17 Juni. Vele
staphylococcen ko-
lonies.,Enkele ver-
dachte kolonies.

jaar.

18 Juni. Behalve
vele typische staphy-
lococcen kolonies
en enkele Strepto-
coccen kolonies
eenige meer ver-
heven geelachtige.

Feintje H.
6 jaar.

15 Juni.

XX VU.

18 Juni. Corynebacte-
riën, korte en dikke,
evenwijdig aan elkaar.

3 Juli. :

4 Juli. ■

5 Juli. ;

1 Juli. Heele
kleine kolonies.

2 Juli. \'J\'ypische
kolonies.

2 Juli. Corynebacte-
riën, type court.

-ocr page 125-

109

Dosis Dosis
serum, cultuur.

Aspect
van
de bouillon-
cultuur.

Reactie

Cavia
NO.

R E S U L T A A T.

Gewicht.

van
den bouillon.

Troebel.
Sterk troebel,
veel vlokken
op den
bodem.

25 Juni
9 uur
1/2 cM3.

25 Juni
half 5
2 cM-i.

425 gr.

38.

435 gr. i Nihil.

25 Juni
half 5
2 cW\\

39.

26 Juni. Zeer groote, weeke,
oedemateuse zwelling. Dier
schijnbaar ziek. 410 gr.

27 Juni. Zwelling minder.
400 gr.

28 Juui. Weinig zwelling.
420 gr.

29 Jnni. Spoortje zwelling.
435 gr.

30 Juni. Geen zwelling. 440 gr.
9 Juli. Geen zwelling. 450 gr.

Normaal gedood.

26 Juni. Zeer groote, oedema-
teuse zwelling. Dier is ziek.
415 gr.

27 Juni. Zwelling veel min-
der. 410 gr.

28 Juni. Zwelling bijna weg.
455 gr.

29 Juni. Geen zwelling. 445 gr.

30 Juni. Geen zwelling. 455 gr.
9 Juli. Geen zwelling. 470 gr.

Normaal gedood.

Zwak
alkalisch.
Iets zuur.
Zuur.

M.

Troebel.
Sterk troebel
weinig
vlokken.

5 Juli
5 uur
2 cM3.

5 Juli
10 uur

1/2 cM3.

40.

460 gr.

6 Juli. Groote, weeke zwel-
ling. 445 gr.

7 Juli. Zwelling als gisteren.
435 gr.

8 Juli. Zwelling neemt af.
435 gr.

9 Juli. Zwelling bijna weg.
460 gr.

10 Juli. Spoortje zwelling.
465 gr.

11 Juli. Geen zwelling. 480 gr.
15 Juli. Geen zwelling. 495 gr.

Normaal gedood.

Zwak
alkalisch.
Alkalisch.

Elink
alkalisch.

-ocr page 126-

110

BAOÏEÏIIOLOGISCH ONDERZOEK.

■43

O
§

O

Pharynx
van:

Datum.

NO.

Microscopisch.

Macroscopisch.

19 Juni. Vele
typische kolonies.

Jacoba K.
4 jaar.

XXVIII.

15 Juni.

19 Juni. Corynebacte-
riën , middelmatig lang,
evenwijdig aan elkaar.

3.

25 Juni. Reeds
flinke, geïsoleerde
kolonies.

26 Juni. Groote,
typische kolonies,
met in \'t midden
een donkerder cen-
trum.

26 Juni. Corynebacte-
riën , zeer slank, middel-
matig lang.

19 Juni. Behalve
staphylococcen ko-
lonies , enkele ver-
dachte.

29 Juni. Heele
fijne kolonies.

30 Juni. Groote,
typische kolonies.

15 Juni.

XXIX.

Catharina
B.

9 jaar.

19 Juni. Staphylococ-
cen.

21 Juni. Corynebacte-
riën, middelmatig lang,
met zeer dikke knotsen,
sterk gesegmenteerd.

30 Juni. Corynebacte-
riën, type court.

i.

-ocr page 127-

Ill

Reactie
van
den bouillon.

Aspect
van
de bouillon-
cultuur.

Dosis
serum.

Dosis
cultuur.

Cavia
NO.

Gewicht.

11 E S ü L T A A T.

6 Juli. Groote, weeke zwelling.
435 gr.

7 Juli. Minder zwelling als
gisteren. 425 gr.

8 Juli. Spoortje zwelling.
450 gr.

9 Juli. Geen zwelling. 465 gr.
11 Juli. Geen zwelling. 460 gr.
15 Juli. Geen zwelling. 475 gr.

Normaal gedood.

5 Juli
5 uur
2 oM3.

Nihil.

445 gr.

41.

Troebel.
Elink troebel
vlokken op
den bodem.

475 gr.

28 Juni
9 uur
1/2 cM3.

28 Juni
4 uur
2 cM3.

42.

28 Juni
4 uur
2 cM3.

430 gr.

Nihil.

43.

29 Juni. Zeer groote, oedema-
teuse zwelling. Dier schijn-
baar ziek. 415 gr.

30 Juni. Zwelling zeer
nomen. 450 gr.

1 Juli. Zwelling bijna weg.
470 gr.

2 Juli. Geen zwelling. 470 gr.

3 Juli. Geen zwelling. 495 gr.

9 Juli. Geen zwelling. 515 gr.

Normaal gedood.

29 Juni. Groote, oedemateuse
zwelling. Dier schijnt ziek
te zijn. 400 gr.

30 Juni. Zwelling zeer afge-
nomen. 400 gr.

1 Juli. Spoortje zwelling.
415 gr.

2 Juli. Spoortje zwelling.
420 gr.

3 Juli. Geen zwelling. 435 gr.

9 Juli. Geen zwelling. 450 gr.

Normaal gedood.

Zwak
alkalisch.
Alkalisch.

Sterk
alkalisch.

Troebel.
Flink troebel,
weinig
vlokken.

2 Juli
4 uur
2 cM3.

420 gr.

2 Juli
9 uur
1/2 cM3.

44.

3 Juli. Groote, weeke zwelling.
410 gr.

4 Juli. Zwelling als gisteren.
400 gr.

5 Juli. Weinig zwelling.
415 gr.

6 Juli. Geen zwelling meer.
425 gr.

7 Juli. Geen zwelling. 420 gr.
15 Juli. Geen zwelling. 465 gr.

Normaal gedood.

Zwak
alkalisch.

Sterk
alkalisch,
id.

-ocr page 128-

112

Pharynx i
N». [ Datum,

van:

BACTERIOLOGISCH ONDERZOEK.

•J

03

S iX
Pi 3

5 S §

JS N ^

Macroscopisch.

Microscopisch.

XXX. i Nicolaas
Willem Ï.
, 11 jaar.

1 Juni. 28 Juni. Vele
staphylococcen en
streptoooccen ko-
lonies en twee ty-
pische kolonies.

28 Juni. Corynebacte-
riën, lange, zeer slanke,
onregelmatig door elkaar
gelegen, bijna alle aan
beide zijden geknopt.

23 Juni.

30 Juni.
1 Juli.

28 Juni. Eijne,
geïsoleerde kolo-
nies komen op.

29 Juni. Typi-
sche kolonies.

29 Juni. Corynebacte-
ën, type long.

-ocr page 129-

^ I

113

11.

Reactie
vau
den bouillon.

Aspect
van
de bouillon-
cultuur.

Cavia
NO.

Gewicht.

Dosis
serum.

Dosis
cultuur.

R E S U L T A A T.

1

45.

420 gr.

Nihil.

2 Juli
4 uur
2 cM3.

3 Juli. Tamelijk groote zwel-
ling. 405 gr.

4 Juli. Bijna geen zwelling.
415 gr.

5 Juli. Spoortje zwelling.
420 gr.

6 Juli. Geen zwelling. 440 gr.

7 Juli. Geen zwelling. 445 gr.
15 Juli. Geen zwelling. 480 gr.

Normaal gedood.

; Zwak
\' alkalisch.
Zuur.
Sterk zuur.

Troebel.
Flink troebel,
vlokken op
den bodem.

46

400 gr.

1 Juli
9 uur
1/2 cM3.

1 Juli
4 uur

2 cM3.

2 Juli. Geen zwelling. 410 gr.

3 Juli. Geen zwelling. 415 gr.

4 Juli. Geen zwelling. 415 gr.

5 Juli. Geen zwelling. 420 gr.
13 Juli. Geen zwelling. 490 gr.

Normaal gedood.

!

47.

420 gr.

Nihil.

1 Juli
4 uur

2 cM3.

2 Juli. Groote, weeke oede-
mateuse zwelling. Dier is
ziek. 395 gr.

3 Juli. \'s Morgens 9 uur dood
in het hok. 370 gr.

Bij de sectie: Op de injectie-
plaats groote oedemateuse
zwelling. Bijnieren sterk
hyperaemisch. Pleuritisch
exsudaat aan beide zijden.

48.

710 gr.

7 Juli
\'s mid-
dags i

uur.
0.5 cM-\'.

8 Juli. Groote, oedemateuse
zwelling. Dier ziek. 665 gr.

9 Juli. \'s Morgens dood in
\'thok gevonden. 650 gr.

Bij sectie: Groote oedema-
teuse infiltratie op de
injectieplaats. Bijnieren
sterk hyperaemisch. Pleu-
ritisch exsudaat.

49.

440 gr.

7 Juli
\'s mid-
dags 4

uur
0.2 cM3.

8 Juli. Groote oedemateuse
zwelling. Dier is ziek.
415 gr.

9 Juli. \'s Morgens dood in
\'thok gevonden. 400 gr.

Bij sectie: Groote oedema-
teuse infiltratie op de
injectieplaats. Bijnieren
sterk hyperaemisch. Pleu-
ritisch exsudaat.

-ocr page 130-

114

BACTERIOLOGISCH ONDERZOEK.

Pharynx

> gD g

3 "sä "s

 ci 5

^ .-ë -

NO.

Datum.

Microscopisch.

Macroscopisch.

23 Juni. Vele
staphylococcen ko-
lonies, enkele meer
verdachte.

24 Juni. De
gisteren verdachte
zijn nu mooi bolle,
verheven typische
kolonies geworden.

4 Juli. Typische,
fijne kolonies.

5 Juli. Typische,
geïsoleerde kolo-
nies.

XXXL

22 Juni.

Arie van

y.

9 jaar.

24 Juni. Corynebacte-
riën, middelmatig lang,
evenwijdig aan elkaar
zeer slank.

5 Juli. :

6 Juli. ■

7 Juli.

5 Juli. Corynebacte-
riën, type moyen.

23 Juni. Groote
staphylococcen en
Streptococcen kolo-
nies.

24 Juni. Als
gisteren.

25 Juni. Vele
groote, platte, voch-
tige kolonies en
enkele verheven
kolonies.

2 Juli. Heele
fijne kolonies.

3 Juli. Typische,
geïsoleerde kolo-
nies.

Willem S.
6 jaar.

22 Juni.

XXXII.

Piet S.
5 jaar.

22 Juni.

XXXIIl.

24 Juni. Staphylococ-
cen.

25 Juni. Staphylococ-
cen.

3 Juli.

4 Juli.

5 Juli.

25 Juni. Corynebacte-
riën, lange met zeer
groote knotsen. Sommige
gesegmenteerd, slank, on-
regelmatig door elkaar.

3 Juli. Corynebacte-
riën, type long.

-ocr page 131-

115

Reactie

van

! den bouillon.

i

Aspect
van
de bouillon-
cultuur.

Cavia
NO.

RESULTAAT.

Gewicht.

Dosis I Dosis
serum, i cultuur.

8 Juli. Groote oedemateuse
zwelling. Dier is ziek. 360 gr.

9 Juli. \'s Morgens dood in
\'thok gevonden. 355 gr.

Bij sectie: Groote oedema-
teuse infiltratie op de
injectieplaats. Bijnieren
hyperaemisch. Pleuritisch
exsudaat.

8 Juli. Oedemateuse zwelling.
450 gr.

9 Juli. Zwelling veel min-
der. 465 gr.

10 Juli. Spoortje zwelling.
490 gr.

11 Juli. Geen zwelling meer.
490 gr.

12 Juli. Geen zwelling. 495 gr.
15 Juli. Geen zwelling. 485 gr.

Normaal gedood.

8 Juli. Groote oedemateuse
zwelling. 430 gr.

9 Juli. Zwelling is minder
geworden. 460 gr.

10 Juli. Bijna geen zwelling.
480 gr.

11 Juli. Geen zwelling. 480 gr.

12 Juli. Geen zwelling. 490 gr.
Ib Juli. Geen zwelling. 485 gr.

Normaal gedood.

7 Juli
\'s mid-
dags 4

uur.
0.1 cM^.

400 OT.

50.

7 Juli
half 5
2 cM3.

7 Juli
9 uur

1/2 CxM3.

51. : 470 gr.

Zwak
alkalisch.
Zuur.
Zuur.

Troebel.
Troebel,
weinig
bezinksel.

465 gr. ; Nihil.

7 Juli
half 5
2 cM3.

52.

Zwak
alkalisch.
Zwak zuur.
Zuur.

Troebel.
Troebel,
weinig
vlokken op
den bodem.

510 gr.

5 Juli
9 uur
1/2 cM3.

5 Juli
4 uur
2 cM3.

53.

6 Juli. Geen zwelling. Niet
ziek. 505 gr.

7 Juli. Geen zwelling. 510 gr.

8 Juli. Geen zwelling. 510 gr.

9 Juli. Geen zwelling. 520 gr.
10 Juli. Geen zwelling. 535 gr.
17 Juli. Geen zwelling. 565 gr.

Normaal gedood.

-ocr page 132-

116

BACTERIOLOGISCH ONDERZOEK.

Pharynx
ran:

ÏH O
§ ^

Datum.

£ i g

Microscopisch.

Macroscopisch.

O

I

-ocr page 133-

117

Aspect
van
de bouillon-
cultuur.

Heactie
van
den bouillon.

Dosis
cultuur.

Dosis

Cavia
NO.

R E S U L T A A ï.

Gewicht.

6 Juli. .Groote, oedemateuse
zwelling. Dier ziek. 490 gr.

7 Juli. Groote zwelling. 445
gr. Dier slap en ziek.

8 Juli. Dood in \'thok ge-
vonden. 430 gr.

Bij sectie: Groote oedema-
teuse infiltratie op de
plaats der injectie. Bijnie-
ren hyperaemisch. Pleu-
ritisch exsudaat.

11 Juli. Groote, oedemateuse
zwelling. Ziek. 380 gr.

12 Juli. Doodin\'thok. 360gr.

Bij sectie: Groote oedema-
teuse infiltratie op de
injectieplaats. Bijnieren
hyperaemisch. Pleuritisch
exsudaat.

11 Juli. Groote oedemateuse
zwelling. Minder ziek dan
55. 41Ó gr._

12 Juli. Zwelling als gisteren.
495 gr.

13 Juli. Zwelling iets minder,
iets harder. Dier slap, pijn-
lijk. 390 gr.

14 Juli. Harder infiltratie.
Dier is minder slap. 415 gr.

15 Juli. Als gisteren. 410 gr.

16 Jnli: Klein infiltraat is
over. 420 gr.

17 Juli. Klein, hard infiltraat.
420 gr.

Normaal gedood.

Nihil.

5 Juli
4 uur
2 cM3.

510 gr.

54.

10 Juli

11 uur
0.5 cM3.

425 gr.

55.

10 Juli

11 uur
0.2 cM3.

56.

445 gr.

zwelling. 490 gr.

Juli. Zwelling iets minder.

480 gr.

Juli. Zwelling als gisteren.
475 gr.

Juli. Een harde plek is er
over. 485 gr.

10

Juli

11

11

uur

0.1

cM3.

12

13

14

15

16

17

495

57.

505 gr.

Juli. Als gisteren. 495 gr.
Juli. Klein hard plekje.

Als gisteren. 500 gr.

Normaal gedood.

-ocr page 134-

118

pa .a
^ =i

BACÏEIIIÜLOGISCII ONDERZOEK.

I.-

CD

Pharynx
van:

No.

Datum.

Microscopisch.

Macroscopisch.

Johan ^;
van der L.
i
12 jaar.

Juni.

26 Juni. Vele
Staphylococcen ko-
lonies enkele ver-
dachte.

XXXIV.

5 Juli. Enkele
typische kolonies.

26 Juni. Corynebacte-
riën , middelmatig lang,
tamelijk smal, evenwijdig
aan elkaar, gesegmen-
teerd.

5 J uli. Corynebaci e-
riën, type moyen.

5 Juli.

6 Juli.

7 Juli.

4.

-ocr page 135-

119

Reactie
vau

, den bouillon.

Cavia
NO.

Dosis
serum.

Dosis
cultuur.

R E S U L ï A A T.

Gewicht.

Aspect
van
de bouillon-
cultuur.

13 Juli. Groote oedemateuse
zwelling. Dier is ziek.
385 gr.

14 Juli. Zwelling als gisteren.
Dier erg ziek en slap. 365 gr.

15 Juli. Dood in \'t hok ge-
vonden. 360 gr.

Eij sectie: Oedemateuse in-
filtratie. Bijnieren hyper-
aemisch. Pleuritisch
exsudaat.

13 Juli
10 uur
0.3 cM».

58.

410 gr.

13 Juli. Groote oedemateuse
zwelling. Dier is ziek.
370 gr.

14 Juli. Dood in \'thok ge-
vonden. 355 gr.

Bij sectie: Oedemateuse in-
filtratie. Hyperaemisehe
bijnieren. Pleuritisch
exsudaat.

12 Juli
10 uur
0.4 cMs.

59.

400 gr.

Zwak
alkalisch.
Zeer zwak
alkalisch.
Neutraal.

Troebel.

Vrij sterk
troebel,
weinig
vlokken op
den bodem.

7 Juli
half 10
1/2 cM3.

7 Juli
5 uur
2 cM3.

60.

440

8 Juli. Tamelijk groote zwel-
ling. 425 gr.

9 Juli. Zwelling is als gisteren.
415 gr.

10 Juli. Zwelling minder.
430 gr.

11 Juli. Weinig zwelling.
450 gr.

13 Juli. Spoortje zwelling.
445 gr.

13 Juli. Geen zwelling. 455 gr.
17 Juli. Geen zwelling. 470 gr.
Normaal gedood.

8 Juli. Tamelijke zwelling.
405 gr.

9 Juli. Zwelling minder.,
405 gr.

10 Juli. Zwellmg bijna weg.
425 gr.

11 Juli. Geen zwelling. 430 gr.

12 Juli. Geen zwelling. 450 gr.

13 Juli. Geen zwelling. 455 gr.
17 Juli. Geen zwelling. 480 gr.

Normaal gedood.

Nihil.

7 Juli
5 uur
3 cMs.

61.

420

-ocr page 136-

120

BACTERIOLOGISCH ONDERZOEK.

Pharynx

> tn ^

e :s 5

ö 3 ^
21-

NO.

Datum, i"

van:

Microscopisch.

Macroscopisch.

26 Juni. Vele
typische staphylo-
coccen kolonies, en-
kele verheven kolo-
nies er tusschen in.

XXXV.

Jacob K.
10 jaar.

Juni.

! .

26 Juni. Corynebac-
teriën lange, slank, meest
alle aan beide zijden ge-
knopt , onregelmatig door
elkaar gelegen. Sommige
hebben zeer dikke knotsen
en zijn sterk gefrag-
menteerd.

6 Juli,

7 Juli.

8 Juli.

5 Juli. Geïso-
leerde , typische
kolonies.

5 Juli. Corynebacte-
riën, type long.

7 Juli. Behalve
vele staphylococcen
en Streptococcen
kolonies, vele ver-
verdachte.

7 Juli. Stapbylococcen.

8 Juli. Corynebacteriën
korte, dikke meest aan
één zijde geknopte staafjes,
zeer regelmatig evenwijdig
aan elkaar.

XXXVL

6 Juli.

Adriana B,
12 jaar.

11 Juli.

12 Juli.

13 Juli.

ha i

-ocr page 137-

121

lleactie

Aspect

Cavia

Dosis

Dosis

van

van

Gewicht.

11E S U L T A A T.

de bouillon-

NO.

serum.

cultuur.

den bouillon.

cultuur.

505 gr.

Zwak
alkalisch.
Zwak zuur.
Flink zuur.

9 Juli. Geringe zwelling. Niet
ziek. 505 g.

10 Juli. Zwelling als gisteren.
490 gr.

11 Juli. Geen zwelling meer,
510 gr.

12 Juli. Geen zwelling meer.
505 gr.

13 Juli. Geen zwelling meer
525 gr.

14 Juli. Geen zwelling meer.
520 gr.

15 Juli. Geen zwelling meer.
530 gr.

16 Juli. Geen zwelling meer.
535 gr.

17 Juli. Geen zwelling meer.
540 gr.

Normaal gedood.

9 Juli. Groote oedemateuse
zwelling. Uier schijnt ziek
te zijn. 470 gr.

10 Juli. Zwelling minder dan
gisteren. 450 gr.

11 Juli. Matige zwelling. Dier
is minder ziek. 450 gr.

12 Juli. Geringe zwelling.
445 gr.

13 Juli. Geringe zwelling.
455 gr.

14 Juli. Spoortje zwelling.
460 gr.

15 Juli. Geen zwelling meer.
470 gr.

16 Juli. Geen zwelliag meer.
470 gr.

17 Juli. Geen zwelling meer.
480 gr.

Normaal gedood.

8 Juli
half 5
2 cMs.

8 Juli

9 uur
1/2 cM3.

62.

8 Juli
half 5
2 cM^

Nihil.

63.

Begint
troebel te
worden.
Troebel, geen
vlokken op
den bodem.

495 gr.

Troebel.
Sterk troebel,
vlokken op
den bodem.

13 Juli
9 uur
1/2 cM3.

13 Juli
4 uur
2 cM3.

64.

345 gr.

14 Juli. Middelmatig groote
zwelling. 340 gr.

15 Juli. Geringe zwelling.
330 gr.

16 Juli. Spoortje zwelling.
350 gr.

17 Juli. Geen zwelling meer.
365 gr.

Normaal gedood.

Zwak
alkalisch.
Alkalisch.

Flink
alkalisch.

8*

-ocr page 138-

122

BACTERIOLOGISCH ONDERZOEK.

Pharynx
van:

NO.

Datum.

Microscopisch.

Macroscopisch.

XXXVII. Wilhelmus
i J. J. H.

6 Juli.

7 Juli. Vele
typische kolonies
zijn te zien.

8 Juli. Typische
kolonies, grooter
geworden.

2.

10 Juli.

11 Juli.

12 Juli.

8 Juli. Corynebacte-
riën, korte, tamelijk dik,
evenwijdig aan elkaar.

XXXYIII. Pieter i
\'Jacobus B. i
6 jaar. [

6 Juli. i 7 Juli. Vele
. typische staphylo-
coccen kolonies.
Weinig verdachte.

7 Juli. Staphylococcen.
9 Juli. Staphylococcen.

XXXTX. AntoniusV. 6 Juli.
8 jaar.

7 Juli. Vele
vochtige kolonies.
Twee verdachte.

7 Juli. Corynebacte-
riën , middelmatig lang,
slank, evenwijdig\' aan el-
kaar, sterke fragmentatie.

10 Juli.

11 Juli.

12 Juli.

-ocr page 139-

123

Reactie
van

! den bouillon.

Zwak
alkalisch.
Alkalisch.

Sterk
alkalisch.

Zwak
alkalisch.
Alkalisch,
id.

Aspect
van
de bouillon-
cultuur.

Cavia
No.

65.

66.

67.

Troebel.
Elink troebel,

weinig-
op den bodem.

68.

69.

Troebel.
Goed troebel,
geen vlokken
op den bodem.

Gewicht.

315 gr.

230 gr.

250 gr.

430 er.

425 s:r.

Dosis

Dosis

serum.

cultuur.

Nihil.

13 Juli

4 uur

2 cM3.

12 Juli

12 Juli

9 uur

4 uur

1/2 eM3.

2 cM3.

Nihil.

12 Juli

4 uur

2 oM3.

12 Juli

12 Juli

half 10

half 5

1/2 cMs.

2 cM3.

Nihil.

12 Juli

hall 5

2 cM3.

RESULTAAT.

14 Juli. Geringezwelliag.310gr

15 Juli. Zwelling als gisteren.
300 gr.

16 Juli. Geen zwelKng meer.
320 gr.

17 Juli. Geen zwelling. 335 gr.

Normaal gedood.

13 Juli. Groote zwelling. Dier
schijnt ziek. 215 gr.

14 Juli. Zwelling neemt af.
210 gr.

15 Juli. Geringezwelling.230gr.

16 Juli. Geen zwelling. 235 gr.

17 Juli. Geen zwelling. 245 gr.

Normaal gedood.

13 Juli. Tamelijk groote zwel-
ling. Dier niet ziek. 240 gr.

14 Juli. Zwelling bijna geheel
weg. 240 gr.

15 Juli. Geen zwelling. 260 gr.

16 Juli. Geen zwelling. 255 gr.

17 Juli. Geen zwelling. 270 gr.

Normaal gedood.

13 Juli. Tamelijk groote zwel-
ling. 415 gr.

14 Juli. Zwelling als gisteren,
harder. 410 gr.

15 Juli. Zwelling veel minder.
425 gr.

16 Juli. Spoortje zwelling.
440 gr.

17 Juli. Spoortje zwelling.
445 gr.

Normaal gedood.

13 Juli. Matige zwelling. 415 gr.

14 Juli. Weinig zwelling meer
over. 410 gr.

15 Juli. Spoortje zwelling.
410 gr.

16 Juli. Geen zwelling meer.
430 gr.

17 Juli. Geen zwelling. 435 gr.

Normaal gedood.

-ocr page 140-

124

XXIII.

BACTERIOLOGISCH ONDERZOEK.

ri

iii

iii

r—1 —

Pharynx

NO.

Datum.

§ S
§

O

van:

Macroscopisch.

Microscopisch.

7 Juli. Naast
vele waterige, platte
kolonies, enkele
ronde, gele, ver-
hevene.

Pieter B.
9 jaar.

6 Juli.

XL.

8 Juli. Corynebacte-
riën, korte, vrij dikke,
haltervormen.

10 Juli.

12 Juli.

13 Juli.

3.

8 Juli. Op alle
buisjes een streep-
vormig grijswitte
vochtige massa.
Hier en daar ter
zijde enkele geïso-
leerde , verdachte
kolonies.

8 Juli. Staphylococcen.

9 Juli. Corynebacte-
riën korte, vrij dikke,
evenwijdig aan elkaar.

XLI.

Paulus O.
7 jaar.

6 Juli.

11 Juli.

12 Juli.

13 Juli.

-ocr page 141-

125

Aspect
van
de bouillon-
cultuur.

Reactie
van
den bouillon.

Dosis
cultuur.

Dosis
! serum.

K, E S U L T A A T.

Gewicht.

14 Juli. Groote zwelling.
350 gr.

15 Juli. Zwelling minder.
345 gr.

16 Juli. Weinig zweUing.
360 gr.

17 Juli. Spoortje zwelling.
375 gr.

Normaal gedood.

14 Juli. Tamelijke zwelling.
Duidelijk minder dan 70.
330 gr.

15 Juli. Spoortje zwelling.
330 gr.

16 Juli. Spoortje zwelling.
350 gr.

17 Juli. Zwelling geheel ver-
dwenen. 365 gr.

Normaal gedood.

13 Juli
half 10
1/, cM3.

13 Juli
half 5
2 cM3.

Zwak
alkalisch.
Alkalisch.

Elink
alkalisch.

70.

365 gr.

Troebel.
Sterk troebel.

Nihil.

13 Juli
half 5
2 cM3.

340 gr.

71.

14 Juli. Tamelijk groote zwel-
ling. 370 gr.

15 Juli. Zwelling neemt af.
365 gr.

16 Juli. Spoortje zwelling.
390 gr.

17 Juli. Geen zwelliug meer.
395 gr.

Normaal gedood.

14 Juli. Middelmatige zwelling.
360 gr.

15 Juli. Zwelling is minder.
350 gr.

16 Juli. Spoortje zwelling.
365 gr.

17 Juli. Geen zwelling meer.
380 gr.

Normaal a-edood.

15 Juli
half 10
l/ï cM3.

13 Juli
half 5
2 cM-\'.

Zwak
alkalisch.
Alkalisch.

Sterk
alkalisch.

72.

390 gr.

Begint
troebel te
worden.
Troebel.

13 Juli
half 5
2 cM \\

Nihil.

73.

375 gr.

-ocr page 142-

1

V^-C J ........ .. ...

t.

- -ro • \'

i-

r tiiï- ■

= ; ƒ

■f-y.

i^ïSi

• /

-ocr page 143-

STELLING

-ocr page 144-

T^t,.»

W

.f

^ ù

\' m

..............

î"

>

. •■ i&sa.

>

Y

V ■

-ocr page 145-

STELLINGEN.

1.

Het retrograde transport van emboli in bet aderstelsel,
is bet best te verklaren volgens de theorie van
Ribbert.
(Centralbl. f. Allgem. path. u. path. anat. Bd. YHIn». 11).

II.

De proef; die men bij de obductie pleegt te nemen,
om de sluiting der valvulae semilunares van het hart te
beoordeelen, kan ons niet inlichten omtrent het al of
niet gesloten hebben durante vita.

HI.

Diphtherie ontstaat niet spontaan.

IV.

De meening, dat pneumoniecoccen in mond- en keel-
holte van normale personen bijna regelmatig voorkomen,
moet nog bewezen worden..

-ocr page 146-

130

V.

De opvatting van Klemperee, dat ureum zou zijn
een physiologisch diureticum, wordt door de klinische
waarneming niet bevestigd.

YI.

Hydrochloras chinini is te verkiezen boven sulfas
chinini.

YII.

Dat de groene kleur der faeces na het gebruik van
calomel, voor een deel afhankelijk zou zijn van gevormd
zwavelkwik, zooals
Cloëtta en Filehne beweren, is
onjuist.

YIII.

Sputa van typhuspatiënten moeten gedesinfecteerd
worden.

IX.

Bij habitueele hoofdpyn verzuime men niet ook den
neus te onderzoeken.

X.

Mania acuta is geen ziekte sui generis.

-ocr page 147-

131

XI.

Cystoscopie vinde in de gynaecologie ruimere toepassing.

XII.

Bij aangezichts- en bij voorhoofdsligging met de kin
resp. het aangezicht naar achter of dwars, beproeve
men allereerst, onder zekere omstandigheden, de ge-
combineerde methode van
Sohatz — Thorn.

XIII.

Ook prophylactisch, in de graviditeit, heeft de methode
van
Sohatz groote beteekenis.

XIV.

De tegenwoordige agitatie voor beperking van het
inwendig onderzoek tijdens de baring, moet de schade-
lijkste gevolgen hebben.

XV.

In principe is „Vorlagerung" te verkiezen boven
tenotomie.

XVI.

Vernauwing van den pupil bij zien in de nabyheid
van het ongewapende oog, is afhankelijk van accomo-
datie, niet van convergentie.

-ocr page 148-

132

XVII.

Bij een myopie van minder dan 16 dioptriën, doe
men geen lensextractie, alvorens door meting van den
radius van het voorste lensvlak bepaald te hebben den
invloed, dien de lens heeft op de myopie.

XVIII.

Behalve in het belang eener goede vleeschkeuring is
de oprichting van abattoirs noodig ter voorkoming van
vervuiling van den bodem.

XIX.

Het zuiveren van drinkwater door ozon is te ver-
kiezen boven elke andere methode.

XX.

Radiaal- en ulnairflexie van de hand komen tot stand
door zijdelingsche verschuiving in de beide rijen der
carpaalbeenderen. Deze verschuiving heeft vooral plaats
in de proximale rij.

XXI.

Ureum is in het bloed gelijkmatig over het bloed-
serum en de bloedhchaampjes verdeeld.

XXII.

Haematoporphyrinurie is niet een gevolg van het
gebruik van sulfonal.

-ocr page 149-

133

XXIII.

De voorste Ibimdels der musculi intercortales interni
zijn inspiratoren,

XXIV.

Bij prostaatiiypertrophie is de methode van Bottini,
de eenige die resultaat oplevert.

XXV.

Bij het toepassen der smeerkuur verdient kwikzilver-
resorhine de voorkeur.

XXVI.

Xu wij in de nieuwe zilverzouten (itrol, actol) vol-
komen onschadelijke en tevens zeer krachtig werkende
antiseptica hebben, keere men tot de antiseptische
wondbehandeling terug. Voor de privaat-praxis althans
is deze absoluut noodig.

XXVII.

Bij leverziekten passé men uitsluitend aethernar-
cose toe.

XXVIII.

De huisdokter trede op als raadgever by het kiezen
van een beroep.

-ocr page 150-

.......^-Tä.-JMP

.. ..........

^ ......

-\'S »

-ocr page 151-

-ocr page 152-

y

/

*

■ 1

l

/ J

\'fi- i

1

/

-ocr page 153-

^SS?w..

........... -■

-ocr page 154- -ocr page 155-

^^• ■ ,

t

\\

A

\'ï\'C

-X

-ocr page 156-

/ v

n

If

\' 1

w ^ ^

^ c ft
t. \'

<- %

m .

^ ^ ::

A

» ^^

r. ^ \'V

" s

Ji

. \\

1 »

:

\'

AT.,^ -J

i