-ocr page 1-
-ocr page 2-

p-

\'v

:

-•■fi

7

it\'

V 1\'

m

; \'

\'t

\'k ■■\'■\'\'•IJJ\'l.UUtJ.JUJ

-ocr page 3-

\' ; " i

■ ■ \' "

■-ïi

-,. \'ï

" . i

t

. t::

■ r. ■ . Ik;.

>t

-ocr page 4-

w

-> "

•A •• !■

.\'l -j.

■■1

! -A •■.

-ocr page 5-

■■ . ..3 ■ . .

A\'ä^

ï; r"

-

\' »

S\' À -

A-, ^.m

^ \'ï

è\'

vV;.-

,■• J

«V J

<•■ i

■f\'-^T

m\'-

Lt^::. \' .«à

-ocr page 6-

■f . - •

m-

f.:

-ocr page 7-

O nid
lil) (

I I

esciiw

ipp

: JJ

Q

llJ

I

ik

jj

PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAX DEX GRAAD VAN

N DE STAATSWETENSCHAP

AAN DE RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT,
NA MXCHTIGlNi; VHS DES RECTOR-MUGSIFICUS

DR. J. J. P. VALETON JR.

Hoogleoraar in de faculteit der Godgeleerdheid,
Volgens Besluit van den Senant der Universiteit

TEGEN DE DEDEXKLNGEX

VAN IIK KACUI.TKIT liF.lt ItKCIlTStiKI.KKItlillKIll

TE VERDEDIGEN

OP

Dinsdag 19 October 1897, des namiddags te S\'l^ ure

Mr. WOUTER ADRIAAN VAN ZIJST

Advocaat by do Arr.-Rechtbank to Utrecht
GEBOREN TE W IJ K-B IJ-D U U RST E D E.

vf.

AMERSFOORT

.1. V A I- K II ü H F

1N!>7

D

■^rp

J

-ocr page 8-

Typ. — p. A. GEURTS — SIJMEGE.X.

-ocr page 9-

f^an mijne Ouders.

-ocr page 10-

VOORWOORD.

Aan den vooravond gekomen van mijn definitief afscheid
van Utrecht\'s Hoogeschool, breng ik een laatst saluut aan
de Stichtsche Alma Mater!

Aan C7, Hoogleerareti der Rechtsgeleerde Faculteit mijn
erkentelijkheid int te spreken voor het onderwijs, onder Uwe
leiding genoten, is mij een diepgevoelde behoefte, al ben ik
er ook innig van overtidgd, dat niet mijn wourdm hier, maar
slechts mijn handelingen in de toekomst, het bewijs kunnen
leveren, op hoe hooge waarde dat onderricht wordt geschat.

In het bijzonder breng ik, als oud-lid van het Collegium
Themis, mijn harielijken dank aan U, Hooggeleerde Molen-
graaff en Hamaker voor de wijze, loaarop Gij, als Eere-
Voorzitters van dat College, mij hebt ingeleid in depractiache
beoefening der rechtswetenschap; de uren daaraan gewijd,
zullen steeds in aangename herinnering blijven voortleven.

Het Vleest van allen geldt echter mijn erkentelijkheid U,
Hooggeleerde de Louter, Hooggeachte Promotor, voor de
belangstelling, toaarmede Gij mijn arbeid steeds hebt gevolgd
en voor de zoo talrijke bewijzen, van welwillendheid, die
ik, vooral in de laatste tijden, van Uwe zijde heb mogen
ondervinden.

Aan Mr. D. Baron van Hogendorp) ten slotte een woord
van dank, voor de heusche wijze, waarop mij het onderzoek
aan het DepartemetU van Bicitenlandsche Zaken is verge-
makkelijkt geworden.

Voor Uwe toekomst, mijne Viicnden en Kennissen, spreek
ik de beste wenschen uit; moge nog menige reünie ons ver-
eenigen.

.Het Utrechtsch Studenten-Corps, dat mij zooveel goeds
geschonken heeft, blijve door de eendracht zijner leden
een krachtig bolwerk van Ut)echt\'s Academie!

UïKECiiï, Oct. 1897.

-ocr page 11-

/

>V.r-
••fe".

"■ m

-.li

-ocr page 12- -ocr page 13-

INLEIDING.

„Nicht in der Voroinzelung, soiidorn nur im
gosellachaftlichen Leben vermag der Mensch
seine Bestimmung zu erreichen".

Von Neumann.

Qrundriss des heutigen EuropcXiachen
Völkerrechtes.

Zöover het menschelijk oog in de historie der wereld
met eenige nauwkeurigheid kan terugblikken, aanschouwt
het den mensch als lid van een of andere vereeniging,
hetzij van een familie, geslacht of stam, dan wel van
gemeente, staat of kerk, ra. a. w. bemerkt het de eerste
kiemen van een zich ontwikkelend maatschappelijk leven.

Heeft de mensch eenerzijds als lid dier vereeniging,
welke dan ook, de bevoegdheid zijn wil in daden om te
zetten, te verwezenlijken (subjectief recht), anderzijds is
hij daarbij gebonden aan de regelen, die de gemeenschap,
de vereeniging ten aanzien van de verhoudingen harer
leden reeds van den beginne af heeft in het leven ge.
roepen (objectief recht).

Persoonlijkheid en een gemeenschap^ ziedaar de beide
onmisbare elementen van iedere rechtsorde!

1

-ocr page 14-

2

Onder al die vereenigingen nu, welke men in de maat-
schappij aantreft, neemt de
Staat een eigenaardige plaats in.
. Leert de empirie ons die gemeenschap kennen als een
vereeniging van menschen op een bepaald territoir, ver-
bonden door een gezag tot een zedelijk organisme het
onderzoek naar hare eigen objectieve natuur, naar haar
bestemming, leidt tot de conclusie dat deze geen andere
kan zijn dan de vervulling van al die voorwaarden, waar-
van de bereiking van \'s menschen bestemming op aarde
afhangt, voor zoover althans die vervulling binnen men-
schelijk bereik valt.

Dan verschijnt m. a. w. de staat ons als het organisme
der rechtsgemeenschap van een aantal menschen op
een bepaald gebied; vrijheid en orde harmonisch te ver-
eenigen, waar éénzijdige voorliefde voor een van beide
öf tot grenzenlooze anarchie öf tot het ruwste despotisme
zou voeren, ziedaar de schoone maar moeilijke taak
dezer gemeenschap. Als het instituut tot verwezen-
lijking van het recht van een bepaald volk, vertoont de
staat zich buiten twijfel als een vereeniging van hoogere
quahteit.

Prof. Jitta, hoewel overigens van oordeel „que la divi-
sion de l\'humanité en plusieurs Etats n\'est ni indiquée
par la nature, ni indispensable pour Ie développement

\') „Comme chaque individu, chaque nation a sa conscience par laquelle elle
devient une nation, comme l\'individu une \' personalité ; - la conscience sera
fondée sur l\'origine, sur la langue, sur la vie commune dans l\'Etat etc., mais
coqui lui donne de la clart\' et qui la continue, c\'est qu\'on se sent soi-même
comme un ensemble, comme une nation."
(Lazarus, geciteerd bij Weiss „Droit internat, priv \' pg. XI).
\') cf de uitspraak van Wladimir Pappafava: „L\'Etat est cet organisme parti-
culier qui a pour but la r. alisation du droit." ( I ournal du dro t intern XIV pg. 575.)

-ocr page 15-

3

des relations entre les hommes", getuigt dan ook
terecht: „l\'État est la forme la plus ^puissante de l\'as-
sociation juridique des hommes. — C\'est lui qui est tout
particulièrement appelé à formuler les règles de droit
qu\'il trouve dans la conscience humaine et à sanctionner
ces règles par son autorité".

En toch kan deze gemeenschap in de maatschappelijke
samenleving niet worden beschouwd als het hoogste
rechtsinstituut. .

Zoolang de gansche wereld nog niet vormt één groot
geheel, één gemeenschap met gelijke wetten, met gelijk-
soortige belangen, zoolang de maatschappelijke problemen,
die telkens opdoemen, nog niet overal een identieke
oplossing vinden, in één woord, zoolang het denkbeeld
van een wereldstaat, gelijk
Saint-Pierbe en Rousseau, van
een „civitas maxima", zooals
Wollp ons voor oogen hebben
getooverd, nog een droombeeld is, welks verwezenlijking
nu althans nog een utopie kan worden geacht 2), leeft
de menschheid verdeeld over een aantal gelijksoortige
vereenigingen met eigen grondgebied, eigen onderdanen
en eigen organen voor de vaststelling en handhaving van
de regelen, die er zullen gelden. Kortom, de maatschappij
is verdeeld in een aantal staten, oppermachtig binnen
eigen territoir, zonder gezag daarbuiten.

Oorspronkelijk van eigen kracht bewust, de middelen
tot bereiking van het doel in zich zelf als de eenige bron

\') Jitta „La m tliodo du droit international priv.^" pg. 61.
\') cf echter Jitta: o. c. pg 59. „a notre époque, c\'est l\'Etat, l\'avant-dernièro
forme de notre s rie, qui est dans son plein développement, la néc ssité, d\'une
forme plu.s large n\'est pas encore clairement établie dans la conscience humaine,—
c\'e.st,
il notre génération qu\'il appartient de lui frayer la voie".—

-ocr page 16-

zoekende, hebben de staten zich zooveel mogelijk geïso-
leerd en zijn do aanrakingen met andere niet anders dan
vijandelijk geweest.

Zoodra echter het besef ontwaakt dat er dingen zijn,
nuttig en noodig voor hun bestaan en dat hunner leden,
doch slechts bereikbaar door de vereende krachten van
meerderen, zoodra ook heffen de staten zich op uit hun
isolement, veranderen de vroeger vijandelijke aanrakingen
in vredelievende en nemen de betrekkingen steeds in
aantal en belangrijkheid toe.

Zich dat verkeer tusschen de staten onderling als ge-
heel ongeregeld, volkomen ongeorganiseerd voor te stellen
is eenvoudig een onmogelijkheid. — „Ubi societas, ibi
ius
est" 1), en Hugo de Groot haalt daarbij aan, hoe reeds
Aristoteles betoogde dat zelfs een rooversmaatschappii
niet zonder zekere regels leeft. Wel is waar kan iedere
staat op zich zelf aan die internationale regeling weinig
of niets verrichten, zijn werkzaamheid, zijn gezag zijn
beperkt tot een bepaald gebied, tot een zeker aantal
menschen, slechts met betrekking daartoe is hij het
organisme der rechtsgemeenschap. Maar evengoed als het
gezellig verkeer der individuen onderling reeds lang was
aangevangen, vóórdat men tot de erkenning eener dwin-
gende regeling dier verhoudingen kwam, zoo zijn ook do
aanrakingen van stammen,
volken of staten van veel
ouderen datum dan de overtuiging van de noodzakelijkheid,
dat daarbij zekere bindende voorschriften dienden in acht
te worden genomen. —
Uit den oorspronkelijk slechts

\') „lus belli ac pacis"\' Proleg. c. XII.

-ocr page 17-

bloot feitelijken en toevalligen omgang ontwikkelde zich
echter langzamerhand tusschen de staten en hunne leden
oen regelmatig verkeer, onderworpen aan zekere bindende
regelen, niet afhankelijii van tijd of plaats, van subjec-
tieven willekeur, maar vaste regels, die bij steeds stijgende
ontwikkeling, stilzwijgend of uitdrukkelijk zijn erkend,
m. a." w., een rechtskarakter hebben aangenomen. En
zoo is langzaam maar zeker — en veel later dan het
geheel van regelen dat in iederen staat den omgang der
individuen onderling beheerscht — ontstaan het
Volken-
recht
of in het Eoraaansche taaleigen het Intej\'nationale
Recht^ als dat van de \'hoogste, van de internationale
rechtsorde.

Het berust dus op een vereeniging van deels historische,
deels psychologische elementen nl.

1°. Op het bestaan van een aantal zelfstandige (souve-
reine) staten i);

2". op een onafgebroken regelmatig onderling verkeer

\') BulinGrincq, (Marquardson\'s Handbuch pg. 177) neemt in z\\)n definitie do
souvereiniteit niet als vereischto op. naar noemt later (pag. 202) het recht op
souvcreiniteit een der grondrechten; onze.s inziens minder juist! Waarin bestaat
de persoonlijkheid van den staat andera dan in zijn volkomen zelfstandigheid
in de volstrekte onafhankelijkheid van den wil van andere staten d.
w. z. in
zijn souvereiniteit? In de internationale rechtsorde is do staat evengoed zelf
genoegzaam {ocVTals de Individu in den staat; in zekeren zin zelfs
treedt de staat met meerdere zelfstandigheid op in het internationale leven dan
do individu in don staat, waaraan hij van do wieg tot hot graf op de innigste
wijze is verbonden.

Bovendien geeft bij éen naar onze meening volkomen onjuiste verdeoling in
„innere" on „äussere" souvereiniteit. — Is het eerste, wat wij noemen „staatsge-
zag"
een der onmisbare elementen van het staatsbegrip zelf en dus behoo-
rende tot het gebied van het staatsrecht, de laatste soort, waarop wij alleen
do uitdrukking
„souvereiniteit" (een positieve term voor een negatief begrip) toe-
passen, is slechts een bijkomstige eigenscl:ap van den staat, die alleen in het
verkeer met andere staten, in het volkenrecht beteekenis hoeft. — Beide begrip-
pon to beschouwen als loten van één stam, geeft dus bl^k van oen averechtsche
opvatting, waartegen met nadruk dient
to worden gewaarschuwd!

-ocr page 18-

6

en den overeenstemmenden wil om elkander daarbij
als rechtssubjecten te erkennen en elkanders betrekkin-
gen aan een zekere rechtsorde te onderwerpen.

Onaannemelijk is het standpunt nog door vele schrij-
vers van den modernen tijd ingenomen, die de rech-
ten en verplichtingen der Staten in het internationaal
verkeer alleen doen steunen op hun souvereiniteit, d. w. z.
op de volstrekte onafhankelijkheid van den wil van
lederen Staat tegenover den ander. — Dat beginsel ver-
klaart slechts dit, dat de Staten individueel een zelf-
standige juridische persoonlijkheid vormen, maar geenszins
in welke verhoudingen zij tot elkaar staan. Hoogstens
zou het als ernstig gemeend kunnen worden aanvaard,
zoo slechts vijandschap de Staten immer scheidde, doch
zulk een primitieve toestand is in den tegenwoordigen
tijd eenvoudig ondenkbaar geworden.

Waar het een onmogelijkheid zou zijn alle staten door
woestijnen, onbestijgbare bergketenen, chineesche muren of
onbevaarbare zeeën hermetisch af te sluiten, daar moeten
noodwendig hunne leden met elkander in aanraking komen.
Onophoudelijk brengen handel en scheepvaart, drang naar
kennis, zucht tot reizen de onderdanen van het eene land

\') Terecht morkt Fr. von Martens (Völkerrecht, Ausg. Bergbohrti, 115) op, dat
het volkenrecht slechts tusschen die staten kan worden toegepast „die sich
auf einem annähernd gleichen Niveau des Privat- und Staatslebons befinden;
nur diese Nationen besitzen eben ein wesentlich übereinstimmendes Eechts-
bewusstsein"; of op pag. 204. „Den uncivilisirten Völkern bleibt die Idee einer
internationalen Gemeinschaft unverständlich."

Zeer onjuist daarentegen is Montesquieu die in zijn „Esprit des lois" (L. I c.
III) schreef: „Toutes les nations ont un droit des gens (alsof er zoovele soorten
van volkenrecht waren als staten!) et les Iroquois mômes qui mangent leurs
prisonniers on ont un. — Ils envoient et reçoivent dos ambassades, ils con-
noissent les droits de la guerre et do la paix ; lo mal est que ce droit des gens-
n\'est pas fondé sur les vrais principes." .

-ocr page 19-

in betrekking tot het andere en deszelfs onderdanen.
Op het territoir van iederen staat bevinden zich aan-
houdend tal van vreemdelingen, die er hetzij onder elkaar
hetzij met de inboorlingen contracten of huwelijken slui-\'
ten, kinderen krijgen of het leven laten, strafbare han-
delingen verrichten of processen voeren, in één woord
met en door wie allerlei feiten plaats grijpen, waaraan
het recht zijn aandacht schenkt, waaromtrent het bepa-
lingen inhoudt.

Ja, op het standpunt der moderne wetenschap wordt
de onmogelijkheid van volstrekte .isoleering, de onafwijs-
bare noodzakelijkheid van omgang met anderen als een
eerste voorwaarde van het bestaan van iederen staat
aangezien.

In den tegenwoordigen tijd kan slechts die Staat tot
ontwikkeling komen, die, niet steunend op eigen kracht,
zich niet houdende binnen de geestelijke grenzen van
eigen volksaanleg, in het verkeer met anderen tracht te
vinden wat hij mist, daarin zijn eigen ongenoegzaamheid
zoekt aan te vullen.

Zoowel religieuse overtuigingen als intellectueele voor-
deelen, maar bovenal politieke en handelsbelangen, dwin-
gen de Staten met onweerstaanbare kracht tot een inter-
nationaal leven, waartegen gewoonten en vooroordeelen
uit den ouden, barbaarschen tijd een vergeefschen kamp
voeren.

„Diese Kraft", zegt de beroemde Russische geleerde
Fr. von Martens, „hegt in der Erkenntniss ihrer geistigen
und materiellen Bedürfnisse, deren Befriedigung die Völker
niemals zu erreichen vermögen, so lange sie sich auf die

-ocr page 20-

eigenen Hilfsmittel innerhalb des eigenen Territoriums
beschränken wollen ...."; „Die Stärke der Einsicht in
seine Bedürfnisse wird den Masstab für den Antheil
eines Volkes an internationalen Unternehmungen abge-
ben" 1).

Hoe meer het verkeer de Staten dus toeneemt, hoe
intenser hun omgang wordt — en zijn zij hun roepmg
wel bewust, dan is zulks noodwendig — des te meer
worden zij ook onverbiddelijk gedwongen hun absolute
souvereiniteit in te toomen.

En hoe kan het ook anders; gelijk iedere rechtsorde
berust ook de internationale op een
subjectieven factor
(d. i. de persoonlijkheid der Staten) en op een
objectieven
(d. 1. een gemeenschap). Die gemeenschap is de vrijwillige
vereeniging van staten tot verkrijging van de grootst
mogelijke volmaking hunner eigenschappen, tot bevredi-
ging hunner behoeften, door middel van onderlinge samen-
werking.

Eén ding houde men echter wel in \'t oog; men denke
hierbij nimmer aan een oplossen in Rousseau\'s wereld-
staat of Wollff\'s civitas maxima! De hier bedoelde
gemeenschap laat de zelfstandigheid der afzonderlijke
Staten onaangetast, verleent ze integendeel juist de
hoogste sanctie. Iedere Staat treedt in het interna-
tionaal verkeer op, toegerust met al de typische eigen-
aardigheden zijner persoonlijkheid, met een eigen be-
grip van recht, van moraal, van beschaving, van be-
langen i. e. w. met een eigen karakteristiek nationaal

\') Cf. O. c I pg. 20.

-ocr page 21-

9

leven. — En die individualiteit wordt door de interna-
tionale gemeenschap niet vernietigd evenmin als die der
afzonderlijke personen in den staat, maar, gelijk de individu
in het personenverkeer, komt de Staat in het Statenver-
keer tot zelfkennis, tot het besef van zijn deugden en
van zijn gebreken, tot de wetenschap van wat hem ont-
breekt en hij dus elders moet zoeken, kortom, in het
Staten verkeer komt de persoonlijkheid van iederen Staat
eerst waarlijk tot haar recht!

Het geheel van regelen nu, dat die voortschrijdende
ontwikkeling beheerscht, van wat
von Martens noemt
„die internationale Gemeinschaftsidee", en de Heidel-
bergsche hoogleeraar
Bulmerincq „die internationale
Rechtsidee", vormt het recht der internationale Gemeen-
schap, m. a. w. het
Volkenrecht i).

Het bestaan daarvan te loochenen, staat gelijk
met een ontkenning van dat bovenomschreven staten-
verkeer zelf, „insoweit das internationale Leben noth-
wendig da ist, insoweit ist auch ein Recht, wodurch
jenes regulirt wird nothwendig, und dieses Recht negiren
bedeutet nichts Anderes als jene Verhältnisse vernei-
nen, welche doch mit unleugbaren Wirklichkeit unter
den Völkern und erzeugt durch deren legitime Ansprüche
existiren".

\') cf. von Martens: o. c I pg. 202.

E. von Molil. „Dio Pflege der internat, gemeinschaft als Aufgabe des Völker-
rechts" D. I pag. 570 e. v.

Von Kaltenborn. „Kritik des Völkerrechts" pag. 298.

Bulmerincq in Marquardsen\'s Handboek I 2 g 4 pg. 179, in zijn definitie (§ 1)
spreekt deze laatste echter minder juist van „sich bildende in plaats van „gel-
tende" Rechtsnormen".

\') Von Martens o. c. I pg. 8.

-ocr page 22-

10

Het behoeft geen betoog dat het daarvoor een onmis-
baar vereischte is, dat de souvereine staten dier inter-
nationale rechtsgemeenschap, wier noodzakelijk bestaan
wij boven aantoonden, hunne absolute souvereiniteit in-
binden, dat zij bij hun al handelingen op \'t gebied van
eigen wetgeving, eigen rechtspraak of bestuur steeds
het oog gericht houden op de internationale gemeen-
schap en daaraan zekere
concessies doen, welker aard
en grenzen door de eischen dier gemeenschap worden
aangegeven.

Alle leden zijn daartoe gelijkelijk, zonder onderscheid
van grootte of macht, gehouden en die concessies zijn
niet te beschouwen als een soort van vrijwillig gunst-
betoon dat men desnoods ook zou kunnen nalaten,
maar als verplichte afwijkingen van ieders absoluut
souvereiniteitsrecht in het gemeenschappelijk belang van
allen, als een uitvloeisel van de solidariteit, die de
afzonderlijke staten verbindt en door den eisch, dat zij
elkaar als gelijkgerechtigde wezens erkennen, hen ver-
biedt elkanders wetgeving als niet bestaande aan te
merken.

De uitdrukking „concessies" — dit geven wij gaarne
toe — is minder juist, daar zij nog altijd herinnert
aan de nu vrijwel verworpen leer van de „comitas
gentium" door
Huber, Voet, Story, Foelix, Twiss en

\') cf. Weiss 0. c. pag. VII: „Dans toute société qu\'elle se compose d\'hsmmos
ou qu\'elle se compose do nations, la liberté do chacun est limitée par celle
d\'autrui."

Jltta 0. c. pag. 57/8: „La communauté des nations est incompatible, non pas
avec la souveraineté mais avec le caractère absolu de la souveraineté de l\'État.

-ocr page 23-

11

laatstelijk nog door Westlake verkondigd, maar toch
aarzelen wij niet haar te blijven gebruiken, eerstens om-
dat ons geen betere bekend is, maar ten tweede ook,
wijl zij in de praktijk haar weg heeft gevonden en ook
in de geleerde wereld burgerrecht heeft verkregen. 2)

Tot hoe groote concessies nu de staten krachtens hun
lidmaatschap der internationale rechtsgemeenschap, op
het gebied van hun wetgeving, hun rechtspraak en hun
bestuur verplicht moeten worden geacht, ziedaar het
probleem, welks oplossing iure constituendo de theorie,
de wetenschap zich heeft tot taak te stellen en welks-
beantwoording iure constituto niet steeds mogelijk, door
het sluiten van tractaten en conventies, meer en meer
moet worden vergemakkelijkt en verzekerd. Een moei-

\') nubor. „Do conllictu logum" (§ 2).
Voet. „Do statutis" (§ 1, 12, 17).
Story. „Conflict of laws" (§ 24 -28).
AVostlako. „Rovuo do droit intern" 1880 pag. 45.
Travers Twiss. „Law of Nation" I g 1-53.

cf. Wostlako. „A treatise on private international law" pag. 330.
cf. Asser i/d Rovuo de droit intern. XII pag. 12.
Horbart. „Analytische Beleuchtung des Naturrechts und der Moral".
Mr. Dr. K. H. Beijen. „Ilet Nedorlanderschap in verband m/h Intern, recht" (p. 13)
en vooral von Savigny (System VIII pag. 28): „Man kann diese Gleichstellung
(nüral. von den Collisionen der Rechte unabhängiger Staaten und die der Par-
ticularrechte), als freundliche „Zulassung" unter souveränen Staaten bezeichnen,
nämlich als Zulassung ursprünglich fremden Gesetze unter .die Quollen aus
welchen die einheimischen Gerichte die Beurtheilung mancher Rechtsverhält-
nisse zu schöpfen haben.

Nur darf diese Zulassung nicht gedacht worden als Ausflusz bloszer Grosz-
muth oder Willkür dio zugleich als zufällig wechselnd und vorübergehend zu
denken wäre; vielmehr ist darin eino oigenthümliche und fortschreitende Rechts-
entwickelung zu erkennen" u. s. w.
cf. Pradier-Fodéré. (Traité du droit intern, public V pg 1123/4).
„Les nations du monde civilisé sont obligés de se „faire des concessions" mu-
tuelles dans l\'emploi de leurs droits incontestables de souveraineté et de s\'as-
socier dans une communauté internationale, dont los membres sont toutes les
nations, qui se sont convaincues de 1 insuffisance de leurs propres forces pour
atteindre lo plus grand développement de leur vie nationale, etc. \'

-ocr page 24-

12

lijke taak buiten twijfel, die er nog verre van af is
behoorlijk te zijn vervuld!

Want al heeft dit probleem in de laatste jaren meer
en meer de aandacht getrokken van geleerden en diplo-
maten, al kunnen wij, dank zij vooral de schitterende
werkzaamheid van het in 1873 opgerichte
„Institut de
droit international"
dat de beroemste corypheën op Vol-
kenrechteiyk gebied onder zijn leden telt, constateeren
dat uit den chaos van meeningen, enkele algemeene
beginselen zijn te voorschijn getreden, een communis
opinio, een algemeene rechtsovertuiging zelfs ten aanzien
der belangrijkste vraagstukken, bestaat nog niet.

Maar toch, een langzame ontwikkeling is merkbaar en
met zekeren nationalen trots kunnen de nakomelingen
van een Huber, een Voet of een Rodenburger op wijzen,
dat Nederland zich door het bij een roepen van de bekende
Haagsche conferentie in 1892 in zekeren zin aan de spits
heeft gesteld om duidelijk en scherp, die beginselen
waaromtrent men het eens is kunnen worden, in trac-
taten te formuleeren en vast te leggen, en alzoo toepas-
sing in de praktijk te verzekeren. O

") Nadat do poging in 1867 door Italic gedaan om in een internationale confe-
rentie een algcimoeno conventie voor te bereiden oven weinig succes had gehad
als die welke Nederland in 1873 beproefde, waagde do Noderlundschellegeering,
voorzeker bemoedigd door hot succes van het Congres der Zuid-Amorikaansche
Staten te Montevideo in 1889, een nieuwe uitnoodiging tot de Staten van Europa
te richten, die thans-zeer gunstig door byna.alle werd ontvangen, niet uitzon-
dering van Engeland. In 1893 en 189-1 hadden in den Haag een tweetal confe-
renties plaats van do door alle mogendheden gezonden gedelegeerden met dit
schitterend resultaat, — voor een deel te wijten aan de ongeëvenaarde leiding
van den Nederlandschen staatsraad Mr. T. M. C. Asser — datinhet„Protocole
flnal" van 1894 een reeks gewichtige resoluties werden neêrgelegd als de basis
voor do to sluiten tractaten en conventies. — Cf. Themis jaarg. 1893 en 1894.

-ocr page 25-

13

Vooral op het terrein der rechtspraak zal die werk-
zaamheid worden gevorderd. Want is het mogelijk, wat
de concessies op het gebied der wetgeving betreft, reeds
eenige algemeen erkende principes aan te geven \'\') zoo-
lang er nog geen niniformiteit is, zoolang alle Staten
een eigen recht, eigen wetgevingen, hebben, die onderling
zeer uiteenloopen, in eén woord zoolang er nog zooveel
wetgevingen als souvereine staten bestaan, zijn de con-
cessies op het terrein der jurisdictie in verband met een
steeds toenemend internationaal verkeer van het hoogste
gewicht.

Onder deze omstandigheden toch ziet de privaat-per-
öoon zich telkens geplaatst voor vraagstukken, van wel-
ker juiste oplossing zijn gansche levensgeluk, zijn ver-
mogen, de wettigheid van zijn gezin, van zijn kinderen
afhangen. Hy wenscht b.v. te trouwen met een jeugdige
schoone, die eerst 15 jaren telt; zal hij doen, waartoe
zijn hart hem dringt, omdat de Fransche wet het hem
vergunt of zal hij het laten omdat de Nederlandsche het
verbiedt?

Zal hij, 23 jaar oud, bij weigering van de toestemming
door zijn vader, \'s rechters hulp inroepen omdat de Ne-
derlandsche wet het hem veroorlooft, of zal hij nog 2

\') Bulmerincq o. c. pag. 208 formuleert er vier:

1°. Geen .staat zal voorschriften mogen maken in strijd mot de duidelijke
regelen van hot Volkenrecht [zoo zal b.v. de staat, die do slavernij weêr wenscht
in to voeren, zonder twijfel worden behandeld als oon hostis communis .

2°. Bij kwesties, ook rakende \'t internationaal verkeer, strove men naar gcHjk-
luidendo regelingen.

3". Onderworpen van internationalen aard regele men internationaal (b.v. post,
telegraaf, spoorwegen).

4°. Iedere staat is verplicht mede te werken tot oplossing van geschillen, die
\'t gevolg zijn van de variëteit van wetgevingen.

-ocr page 26-

14

jaar wachten gelijk de Fransche gebiedt? Zal hij zich
mogen verheugen dat hy bij zijn bloedverwant een olo-
graphisch testament vindt, waarbij hij tot erfgenaam is
benoemd, of zal hij de schoone bezitting aan een ander
zien komen, omdat de Nederlandsche wet zoon\'n testa-
ment ongeldig verklaart, zoo het niet bij een notaris op
wettige wijze is gedeponeerd?

Die weinige voorbeelden, met honderd andere gemak-
kelijk te vermeerderen, wijzen op een toestand van rechts-
onzekerheid, die in een geordende maatschappij niet mag
worden geduld. Het recht toch is niet een ons beheer-
schend fatalisme, waarvan wij de slagen niet kunnen
voorzien en dus niet ontwijken, maar een richtsnoer,
een raadgever, die ons vóóraf al de gevolgen van ons
doen of laten doet kennen, zoodat wij het slechts aan
ons zelf hebben te wijten, wanneer een of ander kwaad
ons treft. — En kan de variteit van wetgevingen niet
geheel worden weggenomen, dan blijft ons niets anders
over dan haar onschadelijk te maken, door ieder rechts-
feit te onderwerpen aan de heerschappij van één bepaalde
wet, die dan tevens het eenig richtsnoer voor de han-
delende persoon moet zijn.

Wel blijft dan het bezwaar dat men nu eens deze,
dan geene wet tot leidsvrouw krijgt, doch in ieder geval
zal in den chaos van diverse wetgevingen regel en orde
zijn gebracht.

Maar, zal men misschien vragen, hoe kan hier wanorde
mogelijk zyn? Hoe kan er sprake zijn van concessies
op \'t gebied der rechtspraak ? Laat iedere rechter slechts
toepassen de wetten van den staat, die hem aanstelde!

-ocr page 27-

15

En laat ieder individu zich slechts richten naar de wet-
ten van het land, waartoe hij behoort! Hoe zouden zij
dan ooit met elkanders wetten te maken kunnen hebben?

Voorzeker, deze oplossing zou, ware zij juist, afdoende
zijn en concessies op het gebied der jurisdictie ten eenen-
male overbodig maken doch hoe eenvoudig onnatuurlijk
oogenschijnlijk ook, het zal ons niet heel veel moeite
kosten het onhoudbare dier oplossing aan te toonen.

Wij ontkennen niet dat er een toestand denkbaar is,
waarin zij zeer afdoende zou zijn; waren de verschillende
staten slechts door hermetische afsluitingen van elkander
gescheiden, geen mensch, geen rechter zou ooit oogen-
hlik hebben acht te slaan op andere wetgevingen dan
die van den staat, waartoe hij behoort.

Maar die toestand bestaat nu eenmaal niet, de aan-
rakingen met het buitenland worden steeds veelvuldiger,
de rechtshandeling die van daag hier is verricht, wordt
morgen ginds aan \'s rechters oordeel onderworpen. —
En die andere toestand noopt ook tot een andere oplos-
sing, dan die welke schijnbaar als van nature aangewezen
schijnt; deze is totaal ontoereikend om voor den individu
de vraag te beantwoorden, aan welke wet hij zich zal
hebben te houden, omdat hij niet weet, waar en voor
welken rechter zijn handeling ooit een onderwerp van
geschil zal uitmaken. — Bijv.: twee personen huwen in
Nederland; een van de uit dat huwelijk gesproten kin-
deren vertrekt naar Transvaal, en wordt de stamvader
van een nieuw geslacht, waarvan echter de laatste
nakomeling sterft zonder een testament na te laten. —
Nu kunnen de verre bloedverwanten in het Moederland

-ocr page 28-

16

de nalatenschap opoischen mits zij hun bloedverwant-
schap en dus de wettigheid van het eerste huwelijk voor
den Transvaalschen rechter bewijzen.

Uit dit eene voorbeeld blijkt reeds hoe die natuurlijke
oplossing niet kan helpen, want men weet nooit voorat
wie de rechter, en welke dus de wet zal zyn waaraan
onze handeling zal worden ondervi^orpen en die wij dus
moeten kiezen.

Maar daarenboven bevat dat tweeledig voorschrift een
onmogelijkheid; b.v.: een Nederlander sluit hier te lande
een contract, waarvan hij weet dat het aan den Franschen
rechter ter beoordeehng zal worden onderworpen; dan
zal hij volgens den eersten regel de Fransche wet moeten
in acht nemen, terwijl de tweede hem verplicht de be-
paling der Nederlandsche te volgen.

Alleen dan, resumeeren wij, wanneer alle staten in
isolement hun kracht zochten en hun burgers nimmer
met elkaar in aanraking kwamen, zou men eens en voor
goed weten, dat slechts de rechter van den eigen Staat
ooit zou geroepen worden ter beoordeeling van de te
verrichten handehng en dus ook, welke wet het richtsnoer
zou moeten zijn.

Die toestand bestaat nu echter gelukkig niet; er is
een internationaal verkeer, dat steeds grooter proportien
aanneemt en een andere oplossing moet dus worden
gegeven.

Voorop dient dan te worden gesteld, dat een strenge
handhaving van het beginsel, dat de rechter immer de
lex fori heeft toe te passen, onhoudbaar is, dat de Staten
krachtens de eisehen van de internationale rechtsgemeen-

-ocr page 29-

17

schap verplicht zijn, hetzij stilzv^rijgend, hetzij uitdruk-
kelijk de concessie te doen om aan hunne rechters ook
de toepassing van vreemd recht toe te staan, of liever,
om te dulden dat de rechters ook buiten uitdrukkelijke
voorschriften om, vreemd recht toepassen.

Er is als \'t ware dezelfde verhouding tusschen de wet-
gevingen van souvereine Staten als tusschen de verschil-
lende ,,Particularrechte" binnen éénzelfden Staat en even
natuurlijk als de rechter van \'t eene deel des lands ook
vonnist naar \'t recht, dat in \'t andere deel geldt, even
natuurlijk is het, dat de rechter van dezen Staat ook
beslist naar den wetten van genen Staat

Erkenden de staten deze verplichting niet, bleven zij

\') Wordt dio verplichting tegenwoordig vrij wel inianiem erkend, over den
grondslag nelf worden talrijke theorien verkondigd, die enorm van elkaar
verschillen.

Veroordeelden wü hierboven reeds de aloude theorie v. d. „comitas gentium"
evenmin kunnen wy ons vereenigen met de loer van von Waechter en zyn vol-
gelingen, die elke volkenrechtelijke verplichting tot toepassing van vreemde
wetten ontkennen en eischen dat in ieder bijzonder geval uit het betrokken
voorschrift („ans Sinn und Geist") derinlandsche wet door explicatie worde afge-
leid wat in casu \'swetgevers wil is: rechtspraak naar de nationale of naar
do vreemde wet. — Zy miskent het bestaan eener internationale gemeenachap
en laat bovendien al te voel ruimte tot twijfel; te vaak zal de rechter tot geen
zekere uitkomst geraken en wat dan?

Evenmin komt ons een beroep op den algemeenen aard van \'s rechters taak
zooals Prof. Hamaker (N. Bijdr. N. K. VI 1880 pag. 031 o.v.) doet, gelukkig voor.

Is die taak toch niet ton eenenmale ondergeschikt aan die van den staat ?
Toepassing van vreemd recht is \'t gevolg van de verplichting van den staat
tegenover\'do internat, gemeenschap; \'srechters taak ontleent haar inhoud
mede aan dien plicht „La mission du juge dó\'rivo do ce devoir, olie est l eflet
et non la cause" (Jitta t. a. p. pag. C7).

De theorie vau de onschendbaarheid van verkregen rechten ten slotte gelijkt
ons minder een zelfstandige theorie; zy wordt als bijboginsel gebezigd, zoowol
door voorstanders van de eene als van de andere theorie.

cf. von Martens o. c. II pag. 289, von Bar o. c. D. I pag. 109, Asser-Eivier pag. 32.

\') Aldus ook von Savigny Syst VIII § .148 en von Martens o. c. D. II § 08, Wind-
scheid I § 34, Bruns in Holtzendorffs Enoyclopaedie pag. .320. Evenzoo prof.
Opzoomer in zyn Aant. op art. G A. B.

3

-ocr page 30-

18

vasthouden aan hun absoluut souvereiniteitsrecht en aan
hun rechters immer de uitsluitende toepassing van hun
eigen wetgevingen voorschrijven, een allernoodlottigste
rechtsonzekerheid, nadeelig voor allen, zou het nood-
zakelijk gevolg zijn! Wat in den eenen staat als recht-
matig verkregen eigendom werd beschouwd, zou door
den rechter van den anderen eenvoudig niet als zoodanig
erkend worden, het hier volkomen geldig gesloten huwelijk
zou ginds als niet bestaande worden aangezien en de kin-
deren daaruit geboren onwettig worden verklaard, in één
woord zonder het aannemen dier verplichting zou een
wanhopige anarchie, in het belang van geen enkelen staat,
het internationaal verkeer kenmerken, een internationale
gemeenschap onmogelijk maken.

Is deze erkenning van \'s rechters bevoegdheid tot be-
slissing naar vreemde wetten in \'t algemeen het eerste
voorschrift van het recht, dat deze materie beheerscht,
wij hebben daaraan nog niet voldoende, want wil men
verder niet alles overlaten aan \'s rechters willekeur — en
dat zal wel niemand — dan dient men hem ook een
leiddraad te geven, die hem in ieder concreet geval den
weg moet wijzen, of hij naar inlandsch dan wel naar
buitenlandsch recht moet beslissen, en is het laatste het
geval, naar het recht van welken vreemden staat m. a. w.
er zal antwoord dienen gegeven te worden op de vraag:
„Door
toelke beginselen wordt de toepasselijkheid van iedere
wetgeving bepaald?"

Dat zulks op bevredigende wijze gedaan is, kan moeilijk
worden beweerd, noch op het gebied van het privaat-,
noch op dat van het strafrecht. — Sinds de z.g. Statuten

-ocr page 31-

19

theorie, die althans voor het eerste een stel regels gaf,
onhoudbaar is gebleken en door de wetenschap is ver-
worpen, bevinden wij ons in een tijdperk van zoeken en
tasten, zonder dat nog een vaste bodem is gevonden.

Al moge er sinds von Savigny van deze wetenschap
getuigde dat zij nog „im Werden begriffen" was (1849)
veel, zelfs enorm veel, geschreven en gewerkt zijn, nog
steeds is men het over het allereerste begin, over den
grondslag van het z.g.
Internationaal privaatrecht niet
eens kunnen worden, zoodat
Laurent nog schrijft: „Notre
science vient à peine de naître."

Wel is waar is de litteratuur met een groot aantal
systematische werken verrykt geworden en is het aantal
dergenen, die het bestaan van elke theorie, die aan het

\') Onder deze uitdrukking, waarmede het belangrijkste deel van het hier be
handelde onderwerp wordt aangegeven, begrepen wü zoowel het handels- als
civiel procesrecht, terwijl dan het internationaal strafrecht een afgezonderd
geheel vormt; beide deelen behooren echter tot denzelfden stam of zooals von
Bar \'t uitdrukt „gehört den selben Ideeën Kreise an"; — zoo ook Westlake,
Bulmerincq, von Martens, Foelix, Bard e. a.; do meeste schryvers over het z.g.
Intern. Privaatrecht zwijgen echter over het Intern, strafrecht, daarmede te
kennen gevende gewoonlijk dat zij \'t als iets heel anders beschouwen.

Even weinig eensgezindheid bestaat er over do vraag waartoe het Int. Priv. R.
behoort. Brengen de meesten o. a. Huber, Phillimoro, Twiss, Calvo, Foelix,
Weiss, Bluntschli, Neumann, von Martens, Bulmerincq o. a. het tot het Volken-
recht, von Savigny, Brocher en Jitta aan den andereu kant verdedigen met
vuur do meening dat wij te doen hebben mot oen doel van het genus privaat-
recht, terwijl von Bar,. Asser, Hamaker, von Wächter, om slechts die to noemen,
met niet minder warmte betoogen, dat het noch internationaal noch privaat-
recht, maar een zelfstandige tak der rechtswetenschap is.

Evenmin is men het eens over de juistheid der oxprossio zelve; Westlake
vindt ze uitmuntend mits men „privé" niet in zijn gewone beteekenis neemt
Jitta schijnt evenmin bezwaar te hebben, doch de meeste schrijvers keuren haar
wol is waar niet goed maar blijven zo gebruiken èn omdat ieder begrijpt wat
er meê wordt bedoold èn omdat er nog geen betere is gevonden. — [De naam
„Lehr von der Collision der Gesetze" of „Théorie du conflit des lois" geeft don
inhoud onvolledig weêr (cf. von Bar t. a. p. pag. 11, Jitta t. a. p. pag. 40)
„örtliche Grensen der Rechtsregelen" is alleen bruikbaar voor de aanhangers
eener bepaalde theorie].

-ocr page 32-

20

Internationaal privaatrecht ten grondslag zou liggen, ont-
kennen, gering, de vraag, welke theorie dan de beste,
de meest ware is, wacht op een unanieme beantwoording,
ja sinds prof.
Hamakee in 1880 zijn systematisch over-
zicht der toen gehuldigde theoriën heeft gegeven, hebben
mannen als von Martens, Bulmerincq, Jitta e. a. dat aan-
tal met niet weinigen vermeerderd. Bedenkt men daarbij
dat het in de nationale wetten neêrgelegd of het in de
praktijk toegepast internationaal privaatrecht allerminst
op volmaaktheid kan bogen, dan begrijpt men hoe drin-
gend hier verbetering van noode is, hoe noodzakelijk het
is, dat er een communis opinio worde gekweekt ten aan-
zien van den aard en den omvang der concessies, waartoe
de staten op het gebied der jurisdictie verplicht zijn.

Wij hebben geen gelegenheid hier verder op de gewich-
tige vraag, die wij boven stelden, in te gaan en nog
minder zullen wij ons wagen aan een bespreking van de
tallooze theoriën ter beantwoording hiervan verkondigd.\'\')

Resumeerende willen wij slechts constateeren dat, hoe
de wetgevingen der verschillende staten ook mogen ver-
schillen, de vraag, hoever hare heerschappij zich uitstrekt,
overal hetzelfde antwoord moet vinden. — Wie die vraag
tracht op te lossen moet zich wel bewust zijn interna-
tionale, niet nationale belangen te behartigen; en het
moet hem onverschillig zijn of zijn voorschriften wel alle
logische consequenties uit een vooropgesteld beginsel zijn,

\') Voor de theorie van do „territoriale werking van het recht", die van de
z.g. persoonlijke rechten (Ttah\'aansche school)
021 dio van von Waechter ver-
wezen wij naar prof. Hamakers overzicht in Nieuwe Bijdragen VI 1880, von
Bar
0. c. I § 2i 0. v, von Martens II S 07. 68, terwijl de theorie van prof. Jitta
en die van von Bar in hun reeds vroeger aangehaalde werken worden uiteengezet.

-ocr page 33-

21

mits zij slechts zoodanig zijn, dat zij iederen ademtocht,
iedere hartklopping van het internationale leven volgen
en beschermen, zooals de Fransche jurist
Brocher i) het
zoo kernachtig uitdrukt.

Het recht is er voor ons, niet wij voor het recht!

De eischen der internationale rechtsorde hebben dus
te beslissen over omvang, aard en grenzen van de con-
cessies, waartoe iedere staat ook op het gebied zijner
jurisdictie moet worden verplicht geacht; in het inter-
nationaal verkeer, daar en nergens anders, zullen wij
moeten zoeken, naar regels waarnaar de toepasselijkheid
van iedere wetgeving zal moeten bepaald worden. 2)

De wetenschap zoeke dus naar datgene, wat haar in
het welbegrepen belang der internationale rechtsorde het
meest wenschelijk voorkomt (lus constituendum) en wat
zij langs den bovenaangeduiden weg vindt, vormt den
inhoud van het ontwerp, dat zij- den staten ter verbin-
dende vaststelling uitdrukkelijk door wet of tractaat,
\'t zij tot stilzwijgende navolging aanbeveelt (ius consti-
tutum). — Haar taak moge op dit terrein met vele
bezwaren te kampen hebben, zij is toch geen andere
dan die, welke zij op ieder gebied van het recht heeft
te vervullen.

Wij kunnen onze methode niet beter formuleeren dan
met de woorden waarmede het „Institut de droit inter-
national" zijn doel heeft omschreven: sub 2^. „de for-
muler les principes généraux de la science, ainsi que les
règles, qui en dérivent et d\'en répandre la connaissance"

\') Revue de droit intern. 1871 pag. 412.
\') cf. von Martens o. c. D. H pag. 287 e. v.

-ocr page 34-

22

en sub „de poursuivre la consécration officielle

des principes qui auront été reconnus comme étant
en harmonie avec les besoins des sociétés modernes"
en wij behoeven slechts de door het Instituut uitge-
geven „Annuaires" na te slaan om er ons van te
overtuigen, dat dat doel nimmer uit het oog wordt
verloren.

De Nederlandsche staatsraad Mr. T. M. C. Asser, de
theoreticus en practicus tegelijk, wil echter meer en heeft
zoodoende den stoot gegeven tot het bijeenroepen van
de Haagsche conferentie door de Nederlandsche Regeering,
ten einde ten aanzien van die punten waaromtrent tus-
schen de vertegenwoordigers der opgekomen staten een
communis opinino kon worden geconstateerd, verbindende
regels bij tractaat vast te stellen. \'\')

Dat is ook naar onze zienswijze de ware methode;
want zoo alleen zal het mogelijk worden in den doolhof
van meeningen en stelsels den weg te vinden en aan deze
materie een zekeren, door alle staten der beschaafde
wereld aangenomen grondslag te geven, die haar nu nog
helaas ! ten eenenmale uitbreekt.

\') Do mogolijkhoid daarvoor is thans op schittorondo wijzo bowezon doorliet
feit dat den 14 November 1896 tusschen oen lOtal Europoescho staten to s Gra-
veiihage is gesloten een verdrag, dat op den grondslag van het „Protocole
final" der conferentie van 1894 ten doel heeft „vaststelling van gemeenschap-
pelüke regelen betreifende sommigo onderwerpen van internationaal privaatrecht
op de
rechtsvordering betrekking hebbende.\' — Aangevuld door het protocol van
22 Mei 1892 betreft dit tractaat vyf onderwerpen:

r. De beteekening van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken aan per-
sonen in het buitenland gevestigd.
2°. De z.g. rogatoire commissiën.
3°. Do proces-cautie van vreemdelingen.
4°. Het armenrecht.
5°. De lijfsdwang.

-ocr page 35-

23

Ongetwijfeld echter zal bij velen de vraag op de lippen
komen :

„Waartoe dat alles? Waarom niet eenvoudig het ver-
schil van wetgevingen weggenomen, aan alle denzelfden
inhoud gegeven?"

Het behoeft geen betoog dat voor het oogenblik althans
er niet aan kan worden gedacht dat middel in toepas-
sing te brengen, het zou voorzeker radicaal zijn, het zou
het z.g. Internationaal Privaat — en Strafrecht met al
hun struikelblokken absoluut overbodig maken, mââr
ongelukkiger wijze lijdt het aan het gebrek van onuit-
voerbaar te wezen.

En bovendien zou het, gesteld eens het ware uitvoerbaar,
zoo wenschelijk zijn ?

Naar onze meening, zonder twijfel niet ; dat verschil in
wetgevingen is niet iets, dat toevallig uit den hemel is
komen vallen, niet een gevolg van willekeur, dat wel
weêr zal verdwijnen, als de omstandigheden veranderen,
maar vindt zijn grond in het onderscheid van maatschap-
pelijke toestanden.

Eenerzijds toch is ieder land door zijn eigenaardige
geografische ligging, zijn klimaat, de vruchtbaarheid van
zijn bodem en tal van andere uitwendige hoedanigheden
als het ware aangewezen tot het vervullen eener bepaalde
bestemming ■•) en aan den anderen kant, al moge het waar

\') Cf. den brief van Sully aan Koning Hendrik IV van Frankrijk (In Renault\'s
„Introduction etc") „Autant il y a de divers climats, régions et contr.\'es, autant
somble-t-il que Dieu les ait voulu faire abonder en certaines propriófs, com-
modités, denrées, matières, arts et métiers spéciaux et particuliers, qui ne sont
point communs, ou, pour le moins, de telle beauté en autres lieux, afin que par
le trafic et le commerce de ces choses, dont les uns ont abondance ot les autres
disette, la fréquentation, conversation et société humaines soient entretenues
entre les nations, tant éloignées puissent-elles être les unes des autres."

-ocr page 36-

24

zijn dat er zekere algemeene beginselen van recht zijn,
die onafhankelijk van plaats overal worden gehuldigd, de
toepassing, de uitwerking die ze eerst maakt tot een in
de praktijk bruikbaar recht, zal wel steeds worden be-
paald naar gelang van de intellectueele ontwikkeling des
volks, zijn aard, zijn geschiedenis, zijn religieuse opvat-
tingen en tal van andere inwendige eigenschappen.

Treffend juist zegt Montesquieu in zijn „Esprit des lois"
(L. I chap. 3) „Les lois doivent être tellement propres
au pays pour lequel elles sont faites, que c\'est un très
grand hasard si celles d\'une nation peuvent convenir à
une autre. — Il faut qu\'elles se rapportent à la nature
et au principe du gouvernement, qui est établi ou qu\'on
veut établir, soit qu\'elles le forment comme font les lois
politiques, soit qu\'elles le maintiennent comme font les lois
civiles. Elles doivent être relatives au physique du pays,
au climat glacé, brûlant où tempéré, à la quahté du
terrain, à sa situation, à sa grandeur, au genre de vie
des peuples laboureux, chasseurs ou pasteurs ; elles doivent
se rapporter au degré de liberté que la constitution peut
souffrir, à la religion des habitants, à leurs inchnations,
à leurs richesses, à leur nombre, à leur commerce à leurs
moeurs, à leurs manières."

Niet minder karakteristiek drukt de groote denker
Pascal zich uit : „on ne voit rien de juste au d\'injuste
qui ne change de qualité en changeant de climat. —

\') Stoerk im v. Holtzondorß\'s Handbuch II § 114.

„Die Entwickelung der Monsctiheit beruht nicht auf einer Tautologie der
Staaten und Völker, die sich überall gleichförmig und zusammenhangslos wie-
derholt, sondern umgekehrt auf der, Verschiedengeartetes verbindenden, recht-
lichen Organisation der Staaten."

-ocr page 37-

25

Trois degrés d\'élévation au pôle renversent toute la
jurisprudence".

De gansche rnenschheid te onderwerpen aan één wet,
aan één stel voorschriften, zonder in het minste reke-
ning te houden met de psychische en physieke verschil-
punten, die haar verdoelen, zou, laat staan dat de nati-
onale wetgevers in werkelijkheid tot zulke enorme
concessies te bewegen waren, nadeelen met zich sleepen
die ruimschoots zouden opwegen tegen het betrekkelijk
^iet te ontkennen voordeel, dat op het gebied der juris-
dictie zou zijn verkregen. Die vernietiging van ieders
individualiteit zou gelijk staan met verlamming van dien
heilzamen prikkel, die het initiatief levendig houdt, de
activiteit staalt! 2)

Deze conclusie mag ons nu echter niet doen vervallen
in een ander uiterste nl. over ieder streven naar uni-
formiteit van wetgeving „la mort sans phrase" uitspreken
en onze onvoorwaardelijke adhaesie betuigen aan hen, die
„une décision uniforme des conflicts des lois" het eenig
juiste doel achten. Een dergelijk tegenover elkaar stellen
van de tv^ee verschillende stroomingen, komt ons verkeerd

\') Pascal „Pensées" art. VI S 3.

Men herinnere zich nog Baco\'s uitspraak:

„C\'est dans la nature qu\'est la vraie source do la justice et do la vérité, d\'où
découlent toutes les lois de la société civile, et, comme l\'eau prend la.couleur
et le goût des diverses couches de terrain à travers les quelles elle coule, de même
les lois civiles diffèrent avec les pays et avec les gouvernements, quoiqu\'elles
aient toutes une source commune."

(Aangehaald in Weiss\' „Traité").

, ") Laurent (Droit civil internat. I pag. i2 en III pag. 435).

„L\'idéal n\'est pas point que toutes les nations aient un même code de lois:
cette unité absolue serait un foux idéal; la vraie unité consiste à respecter les
diversités nationales, sauf à établir des règles, reconnues par tous les peuples,
pour éviter les conflits auxquels donnent lieu les législations particulières.""

-ocr page 38-

26

voor; integendeel, beiden zijn juist bestemd samen te
werken tot het verkrijgen van een bruikbaar systeem.

Een nadere bestudeering dier tweede methode, die in
do varieteit van wetgevingen haar raison d\'être vindt,
moet noodwendig tot de conclusie leiden, dat het op
sommige punten wenschelijk, zelfs soms noodzakelijk is
tot uniformiteit van wetgeving te geraken, wil men wer-
kelijk door middel van tractaten „une décision uniforme
des conflits des lois" verzekeren i).

De uitvoerbaarheid hiervan kan kwalijk worden ont-
kend, althans voor sommige onderwerpen. Voorzeker,
ten aanzien van vele deelen van het recht zouden van
de nationale wetgevers concessies worden geëischt,
die in strijd zouden zijn met het nationaal gevoel,
dikwerf met de eerste levensvoorwaarden hunner bur-
gers; in het bijzonder met betrekking tot het grootste
deel van het burgerlijk recht, dat gewoonlijk vertoont
een „reflet" van de psychische en physieke ontwikkeling
des volks en die onderwerpen die, \'t zij in verband staan
met specifiek nationale instellingen, \'t zij de uitdrukking
zijn van de algemeene rechtsovertuiging van den kern
der nationale rechtsgeleerden.

. Maar daarentegen zijn er tal van onderwerpen — en
wij denken hier speciaal aan sommige deelen van het
handelsrecht — die een dergelijk geaccentueerd nationaal
karakter niet of bijna niet vertoonen, die meer hun oor-
sprong vinden in gewoonten, die door allen, onverschillig
van welke nationaliteit, worden in acht genomen en

\') Asser: Rovuo de droit intern. 1880 pag 5 sqs.

-ocr page 39-

27

zoodoende een meer cosmopolitischen stempel dragen.

Niet te ontkennen valt het echter, dat er ook dan nog
tal van bezwaren overblijven; men vergete nimmer dat,
om eenig resultaat te bereiken, de wetgevende lichamen
in de verschillende Staten afstand zullen moeten doen van
hun recht van amendement; men bedenke wel, dat wat
voor den eenen Staat als \'t ware pasklaar is om in het
kader zijner wetgeving te worden ingevoegd, in den
anderen op bedenkelijke wijze de harmonie tusschen
de verschillende deelen zijner wetgeving kan verstoren,
dat het materieel oogenblikkelijk belang dikwerf zwaar
zal wegen en de keuze der onderwerpen, welke zich het
meest leenen tot, of behoefte hebben aan een dergelijke
uniformiteit niet altijd even gemakkelijk zal zijn. Dat,
èn misschien nog vele anderen, zijn de bezwaren, die
zich zullen voordoen. Maar zij behoeven de uitvoering
niet onmogelijk te maken, vooral niet, zoo de voor te
stellen uniforme regeling het resultaat is van den arbeid
eener internationale conferentie, die als uitgangspunt van
haar beraadslagingen neemt de résolutiën der wetenschap-
pelijke vergaderingen, die geacht kunnen worden weêr te
geven de communis opinio van theoretici en pratici.

Kan men voor sommige onderwerpen slechts spreken
over de mindere of meerdere
icenschelijkheid eener uni-
forme regeling, bij andere moet een absolute woocZsató}\'^-
heid worden aangenomen.

\') Conclusion adopté à Genève (Ann. I pag. 123):

„L\'Institut est d\'avis que le meilleur moyen d\'atteindre lo but serait que
l\'Institut lui-même préparât des projets textuels des traités....

Ces projets de traités pourraient servir de base aux négocations officielles et
à la rédaction définitive, qui
seraient confiées à une conférence de jurisconsultes
et d\'hommes spéciaux d légués par les différents Etats----etc.

-ocr page 40-

28

I-Ioe zal men, om oen enkel voorbeeld te noemen,
behoorlijk kunnen oplossen de conflicten ontstaan uit de,
gevolgen, die de verschillende wetgevingen aan de hoe-
danigheid van staatsburger vastknoopen, zoolang niet
overal op gelijke wijze is uitgemaakt, wie iedere staat
als lid beschouwt, zoolang het nog mogelijk is dat som-
migen geen nationaliteit hebben, anderen op meerdere
nationaliteiten kunnen bogen?

Hoe b.v. zal men den door het Instituut in Oxford
aangenomen regel „L\'ótat et la capacité d\'une personne
sont régis par les lois de l\'état auquel elle appartient
par sa nationalité", behoorlijk toepassen, als de persoon
in kwestie eens geen of twee nationaliteiten bezit? Of
den in de zitting van Venetië aangenomen regel „l\'enfant
légitime suit Ia nationalité dont son père était revêtu
au jour de la naissance ou au jour où le père est
mort."

Allerduidelijkst blijkt uit deze weinige voorbeelden
reeds het nauw verband tusschen de beide bovengenoemde
stroomingen, tusschen de concessies op beide terreinen;
„une décision uniforme des conflits des lois" zal op vele
punten niet bereikbaar zijn, zonder voorafgaande aan-
neming van „une législation uniforme internationale",
hoeveel inconvenienten zij ook meébrengt i). Gelukkig

\') Het „Institut do droit international" liet de in Oxford aangenonion regelen
dan ook voorafga,an door don volgenden wensch:

„L\'Institut émet le voeu quo les règles suivailtos soient adoptées d\'une manière
uniforme dans les lois civiles do toutes les nations et que leur maintien soit
garanti par les traités internationaux, qui devraient contenir en même temps
la clause ci-après comme complètement à l\'article I:

„Les puissances contractantes s\'engagent réciproquement à n\'introduire à cette
règle aucune exception nouvelle, sans le consentement de toutes les parties
contractantes. Les nations chez lesquelles il existe encore des exceptions,

-ocr page 41-

29

echter kan iedere staat op zichzelf veel, misschien zelfs
zeer veel doen tot bereiking van het doel, door zijn wet-
geving op de bedoelde punten zooveel mogelijk in over-
eenstemming te brengen met de algemeen aangenomen
beginselen, waarover een communis opinio uitdrukkelijk
kan worden geconstateerd. En zal hij daartoe dikwerf
niet buitengewoon veel lust gevoelen omdat zijn oogen-
blikkelijk belang iets anders, schijnt voor te schrijven,
hij bedenke wel, dat hier van geen keuze tusschen doen
of niet doen sprake kan zijn, määr dat zijn lidmaatschap
van de internationale gemeenschap hem tot die con-
cessie verplicht.

Aan de hand van de hierboven ontwikkelde beginselen
zullen wij, thans overgaande tot het eigenlijk onderwerp,
dat dit proefschrift tot titel draagt, onderzoeken, of de
in de Nederlandsche wetgeving neergelegde bepalingen
ten aanzien van de „nationaliteit der schepen" in overeen-
stemming zijn met de algemeen gehuldigde beginselen,
en zoo neen, tot welke concessies de Nederlandsche staat
dan krachtens zijn lidmaatschap der volkengemeenschap
moet worden verplicht geacht.

Wanneer wij ook na de door Me. A. Tak van Pooetvliet
in Februari van het jaar 1896 te Leiden verdedigde dis-
sertatie, dit vraagstuk nogmaals onder de oogen zien,
dan wenschen wij dat alleen te doen uit een zuiver inter-
nationaal rechtelijk oogpunt.
En daarvoor bestaat alleszins reden, vooreerst toch

s\'engagent à mettre leur legislation intérieure le plus tôt possible on harmonie
avec cotto règle."

-ocr page 42-

30

was Mr. Tak onbekend met de resoluties die het „Institut
de droit international", dat de bekendste volken-rechts-
geleerde der gansche wereld onder zijn leden telt, aan-
gaande dit onderwerp in zijn zitting van September 1896
te Venetië heeft genomen, maar in de tweede plaats
wordt de internationaal rechtelijke zijde van het vraag-
stuk door Mr. Tak hoogst onvolledig in het licht gesteld,
en baseert hij bijv. zijn conclusiën op wetten en veror-
deningen, die grootendeels tot de historie behooren en
ook in Februari 1896 reeds lange door nieuwe waren
vervangen, i)

En, zooals wij in de volgende bladzijde uitvoerig zullen
betoogen, is naar onze meening het vraagstuk van de
nationaliteit van personen en schepen juist een bij uitstek
volkenrechtelijk probleem, dat alleen door internationale
samenwerking, door concessies van alle partijen een be-
vredigende oplossing kan erlangen.

Een prikkel te meer tot het schrijven van dit werk
leverde ten slotte de verklaring van het lid van de
Eerste Kamer der Staten-Generaal
Mr. E. N. Rahusen,
in de zitting van 4 Februari 1896, toen hij naar aanlei-
ding van de in uitzicht gestelde wijziging der wet van
28: Mei 1869 (Stsbl. n«. 69) op de Zeebrieven zeide: „Wij
hebben hier toch niet te doen met een internationaal,
maar met eep specifiek Nederlandsch belang!"

Met klem protesteerde de toenmalige Minister van
Buitenlandsche Zaken
Jhr. Mr. J. Roëll, tegen deze
opvatting en ZEx. verklaarde, dat de Regeering juist

\') Men vergelijke zijn op pg. 31—37 gegeven overzicht, met> dat, hetwelk in
onzo Bylagen is opgenomen.

-ocr page 43-

31

daarom met het indienen van een nieuw ontwerp tot
regeling van de nationaliteit van koopvaarders wachtte
op de beslissing, die het „Institut du droit international"
in zijn aanstaande zitting vermoedelijk zou nemen, omdat
YA] niet kon toegeven, dat het hier zou gelden een speciaal
Nederlandsch belang, maar ook gewichtige beginselen van
internationaal recht daarmede samenhingen!

Dat wij ons in deze volkomen scharen aan de zijde
van den minister van Buitenlandsche Zaken zal uit het
volgende blijken!

=) Ilandelingon Ie Kamer 189C pg. 235/C.

-ocr page 44-

HOOFDSTUK 1.

Het begrip „nationaliteit" in liet bijzonder mei-
betrekking tot pci\'sonen.

Tot juister appreciatie van het onderwerp komt het
ons nuttig en wenschelijk voor met een enkel woord toe
te lichten het begrip „nationaliteit"; nuttig om des te
beter doordrongen te zijn dat wij hier niet te doen hebben
met een vraagstuk van zuiver staatsrechtelijken aard, maar
integendeel met een, dat voor het volkenrecht van het
grootste gewicht is, wenschelijk omdat veel wat wy nu
reeds zullen opmerken mutatis mutandis toepasselijk zal
blijken te zijn op de nationaliteit der schepen in het
bijzonder.

Hebben wij het volkenrecht terecht gedefinieerd als
\'t geheel van regels dat de betrekkingen der souvereine
Staten beheerscht, als het recht der internationale, der
statengemeenschap, dan volgt daaruit consequent dat,
noch alle deelen der aarde, noch alle individuen der mensch-
heid onder zijn heerschappij vallen. - Gelijk slechts die

-ocr page 45-

33

gedeelten der aardoppervlakte de werking van het inter-
nationale recht in al zijn uitgestrektheid gevoelen, die het
gebied i) vormen van een der leden der internationale
rechtsgemeenschap, zoo ook slechts die menschelijke wezens
die behooren tot, deel uitmaken van een dier staten. —
Wie zich vergrijpt aan een aldus niet ingedeeld gebied
of individu, heeft zich om de regels van het volkenrecht
niet in \'t minste te bekommeren; de staat, die in de
binnenlanden van Afrika, in de onbezette streken van
Noord- of Zuid-Pool oen welkome uitbreiding van zijn
gebied, een strelende bevrediging van zijn annexatielust
meent te vinden, heeft, zoolang hij maar niet raakt aan
de machtssferen zijner medestaten met de geboden of
verboden van het internationale recht niets uit te staan. —
Hij is vrij de oorspronkelijke bevolking, op de onbarm-
hartigste wijze te behandelen, zelfs, zoo hem dat in zijn
eigen belang beter voorkomt, onmeedoogend uit te roeien,
zonder dat de ongelukkigen ook maar in een enkel opzicht
een beroep zouden kunnen doen op de milde bepalingen
van het moderne oorlogsrecht.

Dat is het theorethisch beginsel, maar ook niet meer
dan dat. — Nomaden en wilden, roodhuiden en kaffers,
negers en Indianen behooren gewoonlijk wel niet tot de
leden van een of anderen ingedeelden staat, maar daarom
worden zij nog niet als de dieren des velds; zij blijven
niettemin menschen, wel is waar met andere gewoonten
en eigenschappen, met een beschavingspeil zóó laag dat
het een hinderpaal is hen op te nemen in de Statengemeen-
schap, aan welker plichten zij toch niet zouden kunnen

\') Daaronder begrijpen wy zoowel moederland als koloniën.

3

-ocr page 46-

34

voldoen, maar zij blijven menschelijke wezens en als zoo-
danig ondervinden zij de werking van een ontwikkelde
godsdienst- en zedenleer,
genieten zij de iveldaden van wat
wij zouden kunnen noemen „internationale moraal".

Van een aanspraak krachtens internationale rechts-
regels geen sprake; „Menschliche Grundrechte, die unter
dem Schutze des Völkerrechts ständen, giebt es nicht".

De Atjeher, die door onze Indische dapperen misschien
met een bijna te ziekelijke reverentie wordt behandeld,
heeft daarop geen recht als „ein Person mit angeborenen
Urrechten" 2), hij profiteert slechts van het voordeel te
strijden tegen een beschaafde natie, wier godsdienstige
en moreele ontwikkeling verbiedt hem met gelijke munt
te betalen. — Men zie hier echter nimmer in een toe-
passing van volkenrechtelijke plichten; Staten (en natuur-
lijk Staten verbindingen) toch, zijn de eenige subjecten
van het internationale recht en slechts de individu die
mede vormt een der grondslagen dier subjecten, is aan
zijn volle werking onderworpen

En dat is natuurlijk; wat beteekent in den grond der
zaak de erkenning van den Congo-Staat, de negerrepubliek

\') von Martitz. „Archiv für öffontliches Recht", Band I Heft I, pag. 43.
-) Ander.s von Martens (o. c. I, pag. 335), die zoodoende echter do buiten
eonig staatsverband staande individuen tot oen tweede soort .subjecten van het
vollcenrecht maakt. — Evenmin achten wy v. M.\'s beroep op de bestrijding van
do slavernij en slavenhandel afdoende, want ook deze steunt op een reeks van
verdragen tusschen tal van belanghebbende staten.

") cf. Stoerk [in v. Holtzendorff\'s Handbuch II pag. 586] „.... dasz die Indivi-
duen nur als Angehörige staatlich gegliederten Gemeinwesen an dem
rechtlich

geordneten Verkehr theilnehmen____"

Minder nauwkeurig lykt het ons echter te spreken van „die Staatsangehörig-
keit als Voraussetzung des Völkerrechtsindigenats", omdat, zooals trouwens
Stoerk zelf erkent, do expressie zoo gemakkelijk verleidt tot een identificeering
met oen z.g. wereldburgerschap van WolfTs civitas maxima of Kant\'.s civltas
gentium.

-ocr page 47-

35

Liberia, de opname vah het Ottomaansche Rijlc in de
Statengemeenschap anders, dan juist de erkentenis, dat
zij zullen worden beschouwd als „Staatenbildungen", die
zich in hun aanrakingen met de leden der erkennende
Staten laten leiden door regelen, die met de hunne on-
geveer in overeenstemming zijn en dat zij dus aanspraak
kunnen maken op wederkeerig gelijke behandeling.

Zoo brengt dus de nationaliteit der individuen evenals
de eigenschap van „staats-territoir" orde en regelmaat
in de menschelijke wereld, vervult het staatsverband de
gewichtige functie, van wat de Duitschers noemen „Grlie-
derungsmittel", in den chaos van menschelijke wezens.

„Die Staatsangehörigkeit, zegt Stoerk met de gewone
beeldspraak der Duitsche geleerden, bildet den Durch-
gangspunkt, den das Individuum erreicht haben musz,
um in das Licht völkerrechtlicher Betrachtung zu ge-
langen."

Vormen de onderdanen eenerzijds een der elementen
van het staatsbegrip, de materieele en ideële krachten
tot volvoering der staatstaak, anderzijds zijn zij het ook,
waarmede de staat aan het internationaal verkeer deel-
neemt, de bewegelijke elementen, die juist door hun
aanhoudende plaatsverwisseling het probleem der inter-
nationale rechtsorde in het leven hebben geroepen; i. e.
w. alles wat betrekking heeft op den band, die daar is
tusschen staat en onderdanen behoort niet minder tot
het terrein van het staatsrecht, als tot dat van het
volkenrecht.

\') O. c. II, pag, 589.

") Cf. von Holt^ndorff in Handbucli I >3 15.

„Staatsreclit und Völkerrecht bedingen einander wissenschaftlich; das Völker-

-ocr page 48-

36

Is dus de vraag, tot welken staat de individuen be-
hooren, theoretisch reeds een bij uitstek internationale
kwestie, hieronder zal het ons duidelijk worden, hoe ook
de practische oplossing van het vraagstuk voor een groot
deel ligt op het terrein van het internationale recht. \'•)

Naar haar grammaticale ontleding wijst de uitdrukking
„nationaliteit" op een betrekking tusschen persoon (of
voorwerp), aan wie men ze toekent èn een of andere
„natie", doch het is duidelijk dat deze beteekenis hier
niet bedoeld kan zijn, of nog liever, dat zij in rechten
absoluut irrelevant is.

Nog daargelaten, dat de expressie „natie" eigenlijk
dient om een éénheid uit te drukken, die wij meer ge-
voelen dan juridisch kunnen omschrijven 2), het is in
ieder geval een zuiver cultuurbegrip; het recht vraagt
slechts, tot welken „staat" de individu behoort en iaat
zich niet in met de kwestie, welke „natie" hem tot eene
der haren rekent. En al moge het waar zijn, dat de
éénheid van den staat eerst dan duurzaam is bevestigd,
wanneer het staatsverband steunt op de nationaliteit,
rechtens is het volmaakt onverschiUig, of zulks al dan
niet, het geval is.

recht setzt begrifTsmäszig das Staatsrecht voraus und das Staatsrecht der Gegen-
wart setzt auch seiner vollen praktischen Wirksamkeit das Völkerrecht voraus."

Zio Phillimore o. c. IV 775.

\') Terecht verwijt Mr. K. H. Beijon den wetgevers dat zij to weinig do inter-
nationale zijde van het vraagstuk in \'t oog hebben gevat!

=) Kationaliteit als cultuurbegrip is meer de resultante van verschillendo op
elkaar inwerkende omstandigheden, waaronder ras en territoir (klimaat en
geogralischo ligging), historie en traditie oen voorname plaats innemen.

cf. Weiss. O. 0. pag. 2 (waar ook Is aangehaald de definitie van Serge PopofT),
Cogordan „La nationalité au point do vue dos rapports intornationan.x" (1S79)
pag. Mr. J A. Noderburgh, .,Wet eu Adat", Oct. 1890, pg. 9o ,sqs.

-ocr page 49-

37

In de gebruikelijke, de juridische beteekenis van hot
woord verstaan wij onder „nationaliteit" den band die
daar is tusschen den staat en elk zijner leden, m. a. w.
het lidmaatschap van de rechtsgemeenschap „Staat."

ïe ruim is dus Cogordan\'s definitie: „Ie lien qui unit
Findividu a 1\' État", want de mensch kan op velerlei
wijze met den Staat verbonden zijn, bv. door een contract
van geldleening, aanneming van werk, enz, en het behoeft
geen betoog, dat deze zuiver privaatrechtelijke betrek-
king niet onder het begrip „nationaliteit" vallen.

Veel te eng wordt aan den anderen kant deze definitie
opgevat door velen, die de betrekking van onderhoorig-
heid uitsluiten en aan de inheemsche bewoners der kolo-
niën de nationaliteit van het Moederland ontzeggen.

Voor de interne rechtszekerheid van eiken staat moge
het voldoende zijn löat men öf Ud öf onderhoorige zij,
het volkenrecht kent die onderscheiding niet; men is lid
van een bepaalden staat of men is het niet m. a. w.
„heimathlos", een toestand, die in het internationaal ver-
keer niet kan en mag voorkomen, omdat hij, zooals zal
blijken uit het vervolg, tot de grootste rechtsverwarring
aanleiding zou geven, i)
Gewoonlijk ziet men in die betrekking tusschen Staat

\') liet ia onzos inziens dan ook oeno onvergeeflijke fout, dat de Nodorlandsolio
wetgever zich in 1892 heeft laten verleiden in de nieuwe wet op het Nederlander-
schap voor goed millioenen en millioenen eigenlyk buiten elk staatsverband
te sluiten. Duitschland, Frankrijk en Engeland hebben geen oogenblik geaarzeld
aan do inboorlingen de nationaliteit teverleenen. — Daarmede behoeft nog geeno
volkomen assimilitatie jure publlco gepaard te gaan: de inboorlingen zyn wel
„Français", maar geen „citoyens".

cf. Cogordan o. c. pg. 806, Weiss o. c. pg. 212, Mr. Nederburgh o. c. pg. 106,
Mr. J. de Louter, „Handboek" pg. 126, Mr. Beijen o. c. pg. 15.

-ocr page 50-

38

en leden een zuiver contractueelen band. — Cogoedan
schrijft : „La nationalité établit une sorte de contract
entré l\'État et ses ressortissants", ■■) en
Weiss durfde zelfs
in het Rapport aan het „Institut de droit international",
uitgebracht in de Parijsche zitting (1894), de uitspraak
opnemen: „II est aujourd\'hui généralement reconnu que
le lien de nationalité est un lien contractuel,.... formé par
un accord de leurs volontés expresses ou présumées."

Die krasse conclusie bleef niet zonder tegenspraak;
Despagnet, Lainé en Stoerk verzetten zich met klem
tegen een leer, waarin zij een terugkeer tot Rousseau\'s
„Contrat social", of althans een ergelijke verwarring met
het privaatrecht meenden te ontdekken en dwongen
Weiss om in de volgende zitting te Cambridge (1895)
zijn stelling nader te motiveeren. Zulks geschiedde, maar
weer kwam per slot van rekening alles neer op de argu-
mentatie, die onomstootelijk schijnt: N\'y-a-t-il pas échange
de consentements, rencontre de volontés, n\'y-a-t-il pas un
contrat?" 2)

Tegen deze opvatting, algemeen als zij bijna is, zou
zeker niet zooveel bezwaar bestaan omdat, als men toch
alle verband en analogie met het privaatrecht loochent,
alles ten slotte een kwestie van naam is — ware het
niet, dat zij met een onmiskenbare reminiscentie aan de
privaatrechtelijke contractsvrijheid moest dienen als be-
wijs voor de stelling, dat de nationaliteit niet onver-
breekbaar mag zijn.

\') cf. O. e. pg. 5.

\') Cf. Annuaire XIII pg. 162, XIV pg. 67.

") Met Mr. Bcijon zijn wjj het eens, dat men hoogstens omgekeerd zou kunnen

-ocr page 51-

39

Dat neemt niet weg, dat ook voor ons de leer van de
„allégeance perpétuelle" een zeer verwerpelijke is, omdat
het lijnrecht in strijd is met den aard van het staats-
verband, het aan iemand tegen wil en dank op te dringen,
omdat het indruischt tegen het belang van iederen Staat
zulke onwillige individuen onder z^n leden te tellen.
Behoorlijke vervulling van de plichten, die de nationaliteit
oplegt, een juist gebruik maken van de rechten, die zij
verschaft, kan men toch kwalijk verwachten van den
mensch, als hij mist de gevoelens, zonder welke de eerste
in ondragelijke lasten, de laatste in gevaarlijke wapens
tegen den Staat veranderen.

Sinds de feodale opvatting der nationaliteit, als een
betrekking tusschen vorst en onderdaan, die den mensch
verlaagde tot een plant op den grond zijns meesters,
door de Fransche Revolutie is ten doode gedoemd en
men den Staat is gaan beschouwen als een rechtsgemeen-
schap, die er is om den wille der menschen en niet om-
gekeerd, begint de leer van het onverbreekbaar staatsver-
band haar einde te naderen 2) en al is de executie nog niet
geheel voltooid 3), de wetenschap heeft het doodvonnis
over haar reeds geveld. — En dat kan ook bezwaarlijk

concludeoron, uit do vcrbreelcbaarheid van hot staatsverband tot het bestaan
van oen soort van contract. (Zie diss. pag. 9.)

\') cf. Cicero pro Balbo cap. 13 31: Ne quis invitus civitato mutetur, nevoin
civitato maneat invitus: — Haec sunt enim fundamonta firmissima nostrao
libertatis, sui quemque juris et retinendi et dimittendi esse dominuus. "

En vergeiyk deze woorden, met do bij Laurent (t. a. p. Hl pag. 244) aango
haalde motieven van de Amerikaanscho bill van 27 Juli 1868: „Le droit d\'ox-
patriation est un droit naturel qui appartient à tous les hommes ; sans lui, pas

d\'existence, pas do liberté passible et pas do bonheur____"

Rusland, Venezuela, on t Zwitsche Canton Genève huldigen nog de leer van
het onverbreekbaar staatsverband terwül de Vereenigde Staten er in de praktyk
ook nog aan vasthouden; cf. Oogordan o. c. pag. 136 sqs.

-ocr page 52-

40

anders als wij zien, welk een gewichtige rol de nationa-
liteit speelt bij de beoordeeling van den rechtstoestand
van den individu, een rol, die de wetenschap nog steeds
belangrijker wil maken.

Wij zullen dat met enkele woorden duidelijk maken.
De individu bevindt zich, öf op het territoir van den
Staat waartoe hij behoort, öf op dat van een vreemden
Staat. \'

In het Ie geval is hij aan het staatsgezag onderworpen,
èn omdat hij lid is van den Staat (personeele band), èn
omdat hij zich onder zyn machtssfeer bevindt (territoriale
band). En al moge het z.g. Italiaansche stelsel, dat ten
aanzien van het privaatrecht elk verschil tusschen
nationalen en vreemdelingen heeft verworpen, niet genoeg
te waardeeren vorderingen maken, in de meeste landen
genieten de leden van den staat toch nog een belangrijke
privaatrechtelijke begunstiging, — terwijl bijna alle straf-
wetgevingen zekere misdrijven strafbaar stellen, alleen
voorzoover zij door nationalen zijn gepleegd. - Voegt
men ten slotte daarbij, dat het genot der staatkundige
rechten grootendeels overal wordt voorbehouden aan
staatsburgers, dan is het duidelijk, welk eeen belang
het heeft, of men al dan niet het lidmaatschap van den
staat bezit.

Toch is het 2e geval van oneindig meer gewicht; de
personeele band, waarmede de nationaal aan zijn staat
is verbonden, blijft, doch een nieuwe territoriale band
met den verblijfstaat vervangt den ouden, zoodra hij zich
in de machtssfeer van het vreemde staatsgezag bevindt.
De daaruit ontstane botsingen kunnen natuurlijk niet

-ocr page 53-

41

anders worden geécarteerd dan door concessies van beide
kanten en nu treedt eerst de beteekenis der nationaliteit
in het volle licht.

Want zonder aarzeling mag het een zoo goed als alge-
meene regel van het jus constitutum worden genoemd,
dat het „statutum personale" d. w. z. de staat en de
rechtsbevoegdheid van den individu, moet worden be-
oordeeld naar de wetten van den Staat, waartoe hij door
zijn nationaliteit behoort. En letten wij dan vervolgens
op de aansluitende conclusiën, die het „Institut de droit
\'International" na nauwkeurig onderzoek der beroemdste
geleerden en diplomaten heeft genomen 2), en die meer

\'a

\') Ook het „Institut do droit infornational" nam dezo regol in do zitting to
Oxford (18S0) mot algomoono stemmen aan: Art. VI: L\'état et la capacité d\'une
personne sont régis par les lois de l\'État auquel il appartient par sa nationa-
lité" (Ann. V pag. 57).

\') Hot Instituut heeft do volgende conclusiën vastgesteld :

I. Privaatrecht:

Huwalyk: En cequi concerne l\'âge, degrés prohibas de parenté ou d\'alliance,
consentoment des parents ou tuteurs, publication des bans,

11 est nécessaire de se conformer à la loi du statut por.sonnol, c\'est à dire, la
loi
nationale,

Echtscheiding: La question de savoir, si un divorce est légalement admis-
sible ou non, dépend de la législation
nationale des époux.

[Session do Heidelberg (1888) cf. Ann. IX pag. 1-26].

3" Voogdij: La tutelle des mineurs est régie par leur loi nationale; cotto loi
détermine l\'ouverture et la iin do la tutelle, son mode de délation, d\'organisa-
tion et de contrôle, les attributions et la compétence du tuteur. — [Sess. de
Hambourg (1892) Ann. XI pg. 104].

Curatele: L\'interdiction des majeurs est régie par leur loi nationale. — Les
autorités no peuvent prononcer l intei-dlction que pour les causes admis par la
loi
nationale do la partie et l\'interdiction produit les effets que lui attribue cotto
loi. - [Ses.s. de Cambridge (1895) Ann. XIV pag. 163].

II. Strafrecht: n° 7. Chaque État conserve le droit d\'étendre sa loi pénale
nationale a dos faits commis par ses
nationaux à l\'étranger, n° Les nationaux
restent responsables selon la législation do leur patrie pour toute infraction
dont ils se rendent coupables dans des pays qui ne sont soumis à aucune sou-
vernaineté quelconque ou qui sont régis par une justice pénale fondée sur des
principes tout à fait difl\'orents do ceux, qui sont adoptés par les législations des
pays chrétiens ou reconnaissant les principes du droit des pays chrétiens. —
[Sess. de Münich (1885) cf. Ann. VH pag. 157],

-ocr page 54-

42

en meer practisch in tractaten en conventies staan ver-
wezenlijkt te worden, bedenken wij bovendien, hoe de
staat immer het recht heeft zijne in den vreemde ver-
toevende nationalen in geval van oorlog terug te roepen
tot het verdedigen van het staatsgebied (ius avocandi),
maar anderzijds ook verplicht is hen in het buitenland
de noodige bescherming te verleenen, dan gelooven wij
voldoende den invloed van iemands nationaliteit op zijn
rechten en verplichtingen te hebben in het licht gesteld.

Waar het dus van uitnemend belang is, staatsonder-
danen en vreemdelingen van elkaar te onderscheiden,
is natuurlijk de vraag gewettigd: Waaraan kan men zien
dat een individu tot dezen of genen staat behoort, is er
een abstract en algemeen aangenomen kenteeken, waaraan
men elks nationaliteit met zekerheid kan onderkennen?

Velen antwoorden toestemmend, maar ten onrechte;
vroeger, toen staat en stam samenvielen, of later, toen
de onderdaan gebonden was aan den grond van den vorst,
kon het familieverband of de geboorte als kenmerk fun-
geeren, maar dat alles behoort tot het verleden, en de
auteurs, die nu een criterium meenen gevonden te hebben,
maken zich schuldig aan een cirkelredeneering, omdat
het aangegeven kenmerk niet is de grond, maar een
gevolg van het staatsverband.

Zoo meenen sommigen b.v. Mr. Nederburgh, een vaste
eigenschap der nationaliteit te zien in het recht op be-
scherming in en tegen den vreemde; ten onrechte, want
de Ver. Staten van N. Amerika beschermen reeds per-
sonen, die nog slechts hun wensch om staatsburger te
worden, hebben te kennen gegeven.

-ocr page 55-

43

Daarentegen geven anderen als merkteeken „het genot
der staatkundige rechten" maar dat is al evenmin juist;
in Duitschland zijn de z.g. „Standesherren" en in Oostenrijk
de „Fürstbisschof" van Breslau en de vorst van Liechten-
stein leden van het Heerenhuis, zonder nochtans,onderdanen
te zijn. Weer anderen gelijk
von Bar beschouwen als
zoodanig het „Wohnrecht" [d. i. het recht om niet uitgezet
te kunnen worden] doch een verwijzing naar art. 19 van
de Nederl. Wet van 13 Aug. 1849 (Stsbl. No. 39) is reeds
voldoende om het onhoudbare daarvan aan te toonen.
Uit zoodanig recht vloeit nog niet steeds voort de ver-
plichting van den Staat tot wedertoelating na vertrek,
en daar komt het toch op aan. Zeker, een „onherroepelijk
woonrecht" in dien zin, komt alleen aan nationalen toe,
maar ongelukkigerwijze is dat recht aan geen enkel uit-
wendig teeken kenbaar en dus als criterium onbruikbaar i)-
Prof.
Stoerk ten slotte meent een heel gelukkige vondst
to hebben gedaan in „die volle rechtliche Unterwerfung
unter du Personalhoheit des Staates und Eintritt in die
Einheit der nationalen Statusrechte", waarachter wij echter
met von Bar een aantal vraagteekens plaatsen; ook ons
ontgaat de zin dier duistere woorden, laat staan dat wij
er een bruikbaar merkteeken in hebben gevonden

Plet resultaat, waartoe wij dus komen, is allerpoverst.
Wij kunnen concludeeren dat het een band van eenigs^-
zins duurzamen aard moet wezen en de z.g. Engelsche
„denization" dus geen nationaliteit is, wij kunnen consta-

\') cf. Mr. Nederburgh o. c. pg. 72, Mr. Be\\Jen o. c. pg. 16 sqs. von Bar o. c. I,
180 (noot 4), 181, 228.
\') cf. von Holtzendorff s Handbuch II § 115.

-ocr page 56-

44

teeren, dat die band niet bestaat in een betrekl^ing met
den bodem, en dus domicilie nimmer met staatsverband
mag worden verward, noch dit laatste alleen op het
eerste steunen, maar dat is dan ook alles; de beslissing
tot welke nationaliteit een individu behoort zal telkens
moeten worden gegeven aan de hand der afzonderlijke
nationale wetgevingen.

In ieder geval leiden de voorafgaande beschouwingen
ons tot een tweetal conclusies die gewoonlijk aldus worden
geformuleerd: P. Geen mensch zij zonder nationaliteit.
2°. Geen individu hebbe er twee!

Wat de eerste stelling aangaat, beroept men zich ge-
woonlijk bovendien op de behoefte van den eenen mensch
aan de hulp en bijstand van den anderen. „II doit, c\'est
une loi de sa nature sociable, appartenir à un groupe
plus ou moins dense, au sein duquel il exercera ses
facultés" zegt
Weiss in zijn rapport aan het Instituut \')
en hij laat er op volgen wat
Brocher eens schreef: „II
manquerait quelque chose à notre existence morale si
nous devions rester sans liens personnels avec ces grandes
per.sonnalités sociales, qui s\'appellent États..2)

Wij achten deze min of meer philosofische argumentatie
jia het voorafgaande absoluut overbodig, te meer nog,
daar zij ons van zeer betwistbare waarde schijnt; dat
de mensch uit den aard van z^n wezen is een „animal
sociale", dat h^, wil hij niet ten ondergaan, aanknoopings-
punten moet zoeken met zijn médemenschen, is zonder
twijfel een onomstootelijke waarheid, maar daaruit volgt

\') cf. Annuaire XIII pag. laS.

") „Nouvelle théorie du droit international\' pag. 166.

-ocr page 57-

45 ■

nog niet dat hij dat niet anders kan, dan door zich te
laten indeelen bij een of anderen staat (men denke slechts
aan de nomaden of aan de volksstammen in Afrika enz.)

Juister komt ons voor de vraag van Mr. Beijen, waarom
menschen die niet wonen op het gebied van eenigen
staat en geheel buiten het verkeer der volkeren staan
een nationaliteit zouden moeten hebben, en het is daarom
dat wij den genoemden regel aldus geformuleerd zouden
wenschen te zien:
„In den kring der tot de internationale
gemeenschap hehoorende Staten mag niemand zonder natio-

Kr

naliteit zijn".

En toch ontmoeten wij in onze samenleving niet zelden
van die, excentrieke wezens zonder nationaliteit, waarvoor
de Duitsche taal den term „heimathlozen" heeft uitge-
vonden en die, hetzij van hun geboorte af, hetzij later
door verlies in dien toestand van hun staatsverband
zijn geraakt.

Denken wij, om slechts enkele voorbeelden te noemen,
aan de geboorte van een kind op \'t territoir van een staat,
die de nationaliteit doet steunen op de afstamming (ius
sanguinis) doch uit ouders, die leden zijn van een staat
waar de nationaliteit alleen verbonden wordt aan geboorte
op het staatsgebied (jus soli) b.v. een kind geboren in
Nederland uit Venezueleensche ouders, dan heeft dat
kind noch de Nederlandsche noch de Venezueleensche
nationaliteit; öf aan het geval dat een man, wiens nationale
wet aan de naturalisatie collectieve gevolgen verbindt,
(b.v. een Nederlander) zich laat naturaliseeren in een land
waar dat slechts personeel efiect heeft, (b.v. in Frankrijk)
dan hebben zijn vrouvv en minderjarige kinderen de eerste

-ocr page 58-

318

nationaliteit verloren zonder een nieuwe te verkrijgen;
öf aan den evenmin zeldzamen regel dat „dénationa-
lisatie" het gevolg is van zekere misdrijven, handel in
slaven of vestiging in een ander land sine animo revertendi
of cum animo non revertendi i).

Deze weinige voorbeelden zijn gemakkelijk met meerdere
aan te vullen doch zij bewijzen reeds voldoende, dat
de vooropgestelde regel door de verschillen der wetge-
vingen niet zelden geschonden wordt, ten nadeele van
de internationale rechtszekerheid.

En nu de 2c regel „Niemand kan twee nationaliteiten
hebben"; ook deze vloeit direct uit het voorafgaande voort.
De nationaliteit laat geen verdeeling toe, zij vordert
van den onderdaan al zijn toewijding, al zijn energie,
absorbeert zijn persoonlijkheid geheel. Men kan toch be-
zwaarlijk tegelijk kiezer zijn te \'s Gravenhago en te Lon-
den, of afgevaardigde van het Nederlandsche en van het
Fransche Parlement en wat zou de Engelschman-Fransch-
man moeten doen ingeval van een oorlog tusschen zijn
beide vaderlanden ? Zal hij niet zijn beide nationaliteiten
gebruiken tegen elkander, om aan de plichten van beide

\') Daarbij komt nu nog een enorm bezwaar voor dio staten, welke consequent
hot jus sanguinis vasthouden, omdat die z.g. „heimathlosigkoit" van vader op
zoon verervende, gepaard gaat mot oen onvervalschte internationale „klaploo-
perij." — In de nationaliteit vooral ziende de lasten en verplichtingen, die zij
meebrengt, doen velen gaarne van hare voordoelen afstand omdat zü genoeg
hebben aan het minimum rechten dat iedere staat aan vreemdelingen waarborgt.
Frankryk dat vooral van die „16pre de la socióté te lijden had, heeft door de
wet
V. 12 Febr. 1851 gewijzigd In 1874 en 1889 getracht het kwaad te beteugelen,
welk voorbeeld is gevolgd door Luxemburg (wet v. 27 Jan. 1878), Monaco (ord.
V. 1 Juli 1877), Bolgie (Loi sur la milice v. 8 Juni 1870), Zwitserland (Bondswet
v. 8 Dec. 1850) en Duitschland (conventie v. 15 Juli 1851). cf. Mr. Beijen. Diss,
pag. 23 e.
V.

-ocr page 59-

47

te ontsnappen ? En bovendien hoe zal men het statutum
personale van zoo\'n individu bepalen?

Men ziet het duidelijk, zoowel de aard van het staats-
verband als de eischen der internationale rechtszekerheid
verzetten zich tegen een dubbele nationaliteit; „on ne
peut avoir deux patries, zegt Proudhon ergens, comme
on ne peut avoir deux mères!"

En toch is, dank zij weder de verscheidenheid der overal
gehuldigde stelsels een dubbel "i) staatsverband al evenmin
zeldzaam als de „heimathlosigkeit," hetzij dat de individu
reeds bij zijn geboorte door twee staten tot hun leden
wordt gerekend, hetzij dat hij bij zijn oorspronkelijke natio-
naliteit nog een tweede verwerft. Ook hier de voorbeelden
voor het grijpen : bv. een kind gesproten uit een Neder-
landschen vader (jus sanguinis) op Venezueleensch ge-
bied (jus soli), öf de vrouw en kinderen van een Fransch-
man (wiens nationale wet aan naturalisatie personeel
effect verbindt) die zich in Nederland laat naturaliseeren
(waar zulks collectief gevolg heeft); öf een Rus (onder-
worpen aan het onverbreekbaar staatsverband) die zich
laat naturaliseeren in Frankrijk; öf een Nederlander,
21 jaar oud, die zich laat naturaliseeren in een land,
waar hij op dien leeftyd reeds meerderjarig is; of een
Engelschman, die een zeker aantal jaren is gevestigd
geweest in Denemarken of Brazilië en alleen daardoor
reeds de Deensche of Braziliaansche nationaliteit heeft ver-
kregen, zonder zijn Engelsche te hebben verloren enz.

\') Vóór de Ned. .wet van 1892 op het Nederlandorschap was zelfs een drie-
dubbele nationaliteit mogelijk nl. ingeval iemand uit Fransche, doch in Neder-
land gevestigd zynde ouders was geboren in Engeland.

-ocr page 60-

48

Maar genoeg, dat conflicten door „heimathlosigkeit"
öf meervoudig staatsverband in het leven geroepen, niet
zeldzaam behoeven te zijn en de zekerheid van het inter-
nationaal verkeer dagelijks bedreigen, behoeft geen nader
betoog. Aan wetgeving en diplomatie de moeilijke maar
eervolle taak de conflicten op dit gebied in de toekomst
onmogelijk te maken en zoo dat gevaar af te wenden!

Gaarne erkennen wij dat door enkele staten hoogst
prijzenswaardige pogmgen zijn aangewend tot partieele
verbetering, die wij vooral apprecieeron om den geest,
waarvan zij de uiting zijn, doch ten slotte zijn het niets
meer dan palliatieven, die de kwaal absoluut niet „au
fond" aantasten.

Een internationale regeling tusschen alle staten der
Volkengemeenschap, ziedaar het eenige afdoende middel
om een einde te maken aan een toestand die onhoudbaar
is, want terecht verklaarde Catellani in de zitting van
het Instituut te Cambridge : „Tant que le nationalité n\'est
pas précisée, toute la matière du droit international
privé reste obscure!"

Geen wonder dat het „Institut de droit international"
aan deze materie zijn bijzondere aandacht heeft gewijd;

\') Zoo kont Engeland sinds 1870 een recht van optio toe aan dengeen, die
naast de Britsche nog een andere nationaliteit bezit, bepaalt de Fransche Code
Civil (art, 17) dat do oude nationaliteit wordt verbroken door naturalisatie in
een vreemden staat (welk voorbeeld Nederland heeft gevolgd) terwyi weêr
andere wetgevingen, aan de naturalisatie als voorwaarde verbinden ontslag uit
\'tonde staatsverband. — Engeland eischt dat laatste niet, maar weigert bescher-
ming aan den genaturaliseerde tegenover zijn oorspronkelyken staat. — Belang-
rijk zijn bovendien de z.g.
Bancroftiractaten gesloten tusschen de Ver. St. van
N.-Amerika met tal van Duitsche staten, waarbij deze zich hebben verbonden
de Amerikaansche naturalisatie te erkennen, als de genaturaliseerde zeker tijds-
verloop in Amerika is gevestigd geweest (cf. von Bar o. c. I pag. 203 sqs).
=) cf. Annuaire XIV pag. 194.

-ocr page 61-

49

had het reeds in de zitting te Oxford (1880) metbetrek-
king tot de nationaliteit der personen zeer beshst zijn
voorkeur geschonken aan het „jus sanguinis" boven het
„jus soli," in de laatste jaren, heeft het, aanknoopende
aan die conclusie, getracht een ontwerp voor een der-
gelijke internationale regeling voor te bereiden.

Nadat men zich in de zitting van Cambridge, bij ge-
breke aan tijd voor een grondig onderzoek, had bepaald
tot het formuleeren van een vijftal grondstellingen,
kwam eindelijk in de zitting van Venetië (189G) het door
de Xiie Commissie ontworpen „projet" in behandeling.

Een heftige strijd ontbrandde, meer over de methode
echter dan wel over de principes zelf, nl. over de vraag,
wat men moest ontwerpen: „un projet d\'une loi uni-
forme" ter aanbeveUng aan alle staten, dan wel „un
projet d\'un règlement sur les conflits" d. i. een stel regels,
dat met behoud der varieteit de conflicten oplost.

Het debat toonde echter overtuigend aan, dat in deze
materie van zelf iedere regeling moest uitloopen op een
„loi uniforme," niet om ze aan de staten op te leggen,
zooals eenige leden meenden, maar slechts om ze hen ter
invoering aan te bevelen, als een concessie waartoe het
Volkenrecht hen verplichtte. Ten slotte werd deze préam-
bule aangenomen : „L\'Institut recommande aux divers
gouvernements, soit dans la confection interne, soit dans
la conclusion des conventions diplomatiques les principes

1° Nul no doit être sans nationalité.

Kul ne peut avoir simultanément deux nationalités.
3° Chacun doit avoir le droit do changer do nationalité.
4" La renonciation, pure et simple, ne suffit pas pour faire perdre la nationalité
5" La nationalité d\'origine ne doit pas se tranamettro à l\'infini degeneration
en génération établies ù, l\'étranger. - cf. Ann. XIV pag. 196 sqs.

4

-ocr page 62-

50

suivants," gevolgd door de aanneming van een zestal
resolutien.

Tegelijkertijd was een andere commissie van het In-
stituut belast geworden met de behandeling van het
vraagstuk van de „nationaliteit der koopvaarders," dat
in tal van opzichten een zeer frappante analogie ver-
toont met de kwestie van het staatsverband der per-
sonen.

Het is dan ook misschien meer dan bloote toevallig-
heid, dat hieromtrent in dezelfde zitting van Venetië
(1896) een projet is aangenomen, dat volmaakt hetzelfde
beoogt als dat betreffende de nationaliteit der personen.

\') Cf. Ann. XV pag. 242 sqs. 270 sqs.

-ocr page 63-

HOOFDSTUK IL
„Rechtsgrond" van de nationaliteit der schepen.

Reeds in het privaatrecht hebben wij kunnen opmer-
ken, hoe aan schepen, terwijl zij toch zonder twijfel tot
de categorie der roerende zaken behooren, een behandeling
ten deel valt, welke in menig opzicht die der onroerende
goederen nabij komt; men denke slechts aan de eigen-
domslevering, waarvoor gewoonlijk een eenvoudige over-
gave niet voldoende wordt geacht, maar in de meeste
wetgevingen nog een overschrijving in publieke registers
wordt gevorderd, of aan de voorrechten op schepen,
waarvoor de Franschen niet zonder reden den naam van
„hypothèques maritimes" hebben uitgedacht.

Wat het publiek, en in het bijzonder het internationaal
recht aangaat, vertoonen de schepen daarentegen een
treffende gelijkenis met menschelijke wezens, waarmee
zij
O. a. het bezit van een naam, domicilie en nationaliteit
gemeen hebben. „En droit, zegt Lyon-Caen Ie navire

\') cf. Lyon Caon ot Renault: „Etudes de droit internat, privé maritime", pg. 17.

-ocr page 64-

52

est un bien, mais un bien qui à des points de vue divers
est régi par des principes tout spéciaux. — Sous certains
rapports les navires sont en quelque sorte traités comme
des „personnes"; ils ont une nationalité, ils ont un nom,
une sorte de domicile, désigné sous le nom de port
d\'attache ou port d\'immatriculé, enfin ils ont une sorte
d\'acte de naissance destiné surtout à constater leur natio-
nalité et appelé acte de francisation."

En die gelijkenis vertoont zich in het Internaal Mari-
tiem Recht niet slechts door uiterlijke kenteekenen, maar
evenzeer in tal van innerlijke hoedanigheden, zooals wij
zullen opmerken. Daarvoor is het echter noodig den
grondslag van dat recht naar behooren te ontwikkelen.

§ 1. De vrijheid der zee als internationale verkeers-
weg-.

Mare hberura est ! De open zee is vrij !

Ziedaar het waarachtig grondbeginsel, de hoeksteen
waarop het trotsch gebouw van het Internationaal Mari-
tiem Recht is opgetrokken geworden; een principe naar
onze moderne denkbeelden zóó natuurlijk, zóó van zelf
sprekend, dat men zich bijna niet kan voorstellen, dat
het eens anders is geweest, dat drie, vier eeuwen her
.de machtige vorsten der aarde de souvereiniteit opvor-
derden over geheele wereldzeeën, en pausen de oceanen
verdeelden onder de wereldlijke heerschers, gelijk een
moeder de koek onder hare kinderen!

\') Zoo bükrachtigde Paus Alexander III in 1177 do souvereiniteit, van Venetië
over de Adriatische Zee, waarbij toon werd ingevoerd do beroemde ceremonie
van het huwelijk der zee met den Doge, terwijl Portugal en Spanje zich het
gezag over al de nieuw ontdekte woreldzceën zagen toebedeeld door de pause-
lijke bullen van 1438 en 140.3. - Scandinavië eischto de geheele zee tu.sschen

-ocr page 65-

53

Het bekende adagium van Ulpianus „Mare natura
omnibus patet" een onwraakbaar getuigenis van het
diepe inzicht dat de Romeinsche Staat toen reeds had
in het algemeen belang der zee, om zich tegenover zijn
onderdanen zekere beperkingen op te leggen, is nu de
grondregel geworden, die de souvereine staten tegenover
elkander zorgvuldig in acht nemen. — En toch, niet langs
een pad van rozen heeft zich dat fiere woord van een
privaatrechtelijken regel tot een internationaal grond-
beginsel ontwikkeld; de god van den krijg heeft het ten
doop gehouden en duizenden hebben hun leven gelaten
in de geweldige oorlogen, die om zijnentwille zijn ge-
streden geworden.

Maar____dat alles ligt gelukkig achter ons; „all these

pretentions are now matter of history?" Al mogen ook
nu en dan nog eischen worden gesteld van twijfelachtige
waarde 2), te midden van den bruischenden stroom van
wisselende en kampende ideeën staat het beginsel van
de vrijheid der zee vast als een rots. — La mer est le
patrimoine de toute Thumanité!

Des te eigenaardiger is het, dat over den rechtsgrond

Noorwegen en IJsland op als z;jn gebied, en Engeland pretendeerde do souve-
reiniteit te bezitten over den geheelen „óceanns Brittannicus".
cf. Cauchy o. c. I. 879. Ortolan. „Diplomatie de la Mer", I. 151 sqs.
Wheaton. „ffistoiro", I. pg. 205 sqs.

\') cf. L. 13. pr. Dig. VIII. 4 en S 1 Inst. II. 1. - Aan een volkcnrochtelük be-
ginsel kan kwaiyk worden gedacht, waar v.an een recht tusschen souvoreino
staten ten tyde van Rome\'s wereldheerschappij geen sprake is; toch schijnt
Perels (Das intern. ölTenthche Seerecht, pg. 14) het tegendeel te leeren.

cf. echter Hautefeuille, „Histoire", pg. 12. Cauchy, „Droit maritime interna-
tional" I pg. 29. Pradier-Fodéré, Traité du droit internationar\' V pg. 29.

\') Zoo b.v. do ukaso van Czaar Alexander van 16/4 Sept. 1821, waarbü het
geheele zeegebied en baaien op Anierika\'s westkust tot don Sisten graad noorder-
breedte tot Russisch territoir werden verklaard en aan vreemde schepen verboden
werd dichter dan HX) m\\jlen te naderen, cf. von Martens, o. c. I 354.

-ocr page 66-

54

nog zoo uiteenloopend wordt gedacht. Terwijl tal van
auteurs de argumentatie van den eersten verdediger van
dat principe, Hugo de Groot, zij het dan ook door de
scherpe critiek van diens tegenstander, Seiden, eenigszins
gereconstrueerd tot de hunne maken en de vrijheid van
het zilte water zoeken in zijn onvatbaarheid voor onder-
werping aan menschelijke heerschappij (physieke grond)
èn in zijn onuitputtelijkheid (moreele grond), worden beide
argumenten met nadruk bestreden door mannen als
Bynkershoek, Heffter, Fr. von Martens e. a. \'\')

Wat ons betreft, wij aarzelen niet ons bij deze laatsten
aan te sluiten en elk argument, ontleend aan den aard
of de uitgestrektheid der zee, te verwerpen. Toegegeven
toch, dat voor het oogenblik geen staat ter wereld de
„feitelijke macht" bezit — [wat nog niets beslist omtrent
het „recht"] — om de gansche wereldzee met zijn vloten
af te sluiten voor anderen, ■ een dergelijke versperring van
de Adriatische Zee door Oostenrijk of Italië, van de
Oostzee door Duitschland of Scandinavië, ja zelfs van de
Noordzee door Albion\'s overweldigende zeemacht zou
zeker niet tot de onmogelijkheden behooren, komt ons
zelfs veel meer denkbaar voor dan een absolute gezags-
uitoefening van Amerika of Spanje over hun uitgestrekte
kustzeeën, of van de Chineesche langstaarten over hun

\') Anders: Cauchy, I 84, Ortolan, I 118, Twiss, I 241, Phllllmore, I 247, Calvo,
I a54, Bluntschli „Rechtsbuch"§ 340, Perols „Seerecht" pg. 20, Hautefouille„Droits
et Devoirs", I 48, Pradier-Foderé, II 443, den lieer Poortugael „Intern, maritiem
Eecht", pg. 34 enz. Gewoonlijk verwerpen zij het argument viin de Groot, dat
de zeo zou zijn „saus hornes et indivisible" en bepleiten dan de onmogelükhoid
van inbezitneming der zee op grond dat daarvoor noodig is: 1». dat \'t gebruik
derden moet schaden, 2°. dat zij vatbaar moet zyn voor occupatie, cf. verder de
uitvoorigo dissertatie van Mr. Dr. L. E. Visser „De territoriale zee" (Utrecht
1894) pg. 22 sqs.

-ocr page 67-

55

onmetelijk Aziatisch Rijk. — Nog minder afdoend" argu-
ment voor hare inoccupabiliteit achten wij de influïditeit
der zee, want zou a fortiori datzelfde ook niet gelden
voor rivieren, binnenzeeën en territoriale wateren? Maar
bovendien, die bewegelijkheid is den staat volmaakt on-
verschillig; het is hem slechts te doen om gezags-
uitoefening, om alle individuen, die daar vertoeven, alle
handelingen die zij daar verrichten, onder zijn gezag te
brengen, het overige laat hem volmaakt koud.

Om het weinig concludente van de z.g. „onuitputtelijk-
heid" aan te toonen, behoeven wij slechts te wijzen op
de immer hangende kwestie tusschen Engeland en Amerika
over de robbenvangst en de vroegere aanspraken van
Portugeezen en Hollanders op het monopolie van de
scheepvaart op Indië

Neen, de Natuur is de moedor van ons beginsel niet,
maar de eerst laat ontkiemde en nu steeds wassende
overtuiging der volken, dat zij niet in hun isolement, doch
slechts door onderlinge samenwerking de hoogste vol-
making hunner eigenschappen kunnen bereiken. In één
woord, het ontwaakt besef, dat zij leden zijn van één
groote vereeniging, heeft als van zelf medegebracht de
erkenning van het gemeenschappelijk gebruik van dat
element, dat door zijn aard is aangewezen, om te zijn
de verkeersweg van alle Staten, „the public high way
of nations". 2)

\') Dio onuitputtolykheid is zeker ook in tegenspraak met wetten als de „Seal
fishery Act" van 1876 en de Ned. wet van 31 Dec. 1876 waarbü aan de nationale
schepen verboden is in bepaalde maanden op do kusten van Groenland jacht
te maken op zeehonden cf. Pradier Fodóré o. o. § 2452, Perels o. c. pag. 73.

\') cf. Fr. von Martens o. c. I 374, Atthnayer „Die Elemente des internat. See-
rechts" I pag. 2.

-ocr page 68-

56

Naast het beginsel van de vrijheid der zee, en daar-
mede één geheel vormend, staat dat van de z.g.
terri-
toriale zee.
Ging de Groot oorspronkelijk zoover, dat hij
elk gedeelte der zee voor inbezitneming onvatbaar ver-
klaarde, later is hij op die uitspraak teruggekomen en
heeft hij betoogd, dat de zee, die het landgebied omzoomt,
tot een zeker gedeelte — quatenus ex terra cogi potest —
bij uitzondering vatbaar is voor heerschappij, omdat hier
de beide eigenschappen „onmogelijkheid voor occupatie"
en „onuitputtelijkheid" zouden ontbreken. "\')

De opname van dit beginsel in het Volkenrecht moge
eerst van later tyd dagteekenen 2), de Groot\'s rechtsgrond
vindt men al weder bij de meeste auteurs ook tegen-
woordig nog terug, in gezelschap echter van een nieuwen
grondslag, n.1. het recht van den Staat, om voor zijn
verdediging, voor de waking zijner eigen veiligheid zorg
te dragen. Daarmede komen zij de waarheid meer nabij;
een consequente doorvoering van het „mare liberum",
zou toch even noodlottig zijn als het gestreng handhaven
van het „mare clausum"; wordt de „Unstaatlichkeit"
der open zee geëischt door het gemeenschappelijk belang
der Volkengemeenschap bij een internationalen verkeers-
weg, het nationaal belang van iederen Staat individueel
vordert niet minder nadrukkelijk, dat daarop een uitzon-

\') cf. De jure belli ac pacis Lib. II cap. 3 § U, 2.

Wanneer Stoork [von Holtzendorifs Handbuch II 459] met \'toog op do Post-
glossatoren^ die een zeegebied van 60 tot 100 mijlen vindiceerden, schrijft dat
het „als Ausdrücksform eines auch in primitivsten Zuständen wirksamen
staatlichen Lebensbedürfnisses zweifellos um vieles älter ist als der Gedanke
der Meeresfreiheit", dan biyft hy het bewUs der volkenrechtelijke erkenning
schuldig, cf. Mr. Visser, o. c. pag. 47 sqs. ,

-ocr page 69-

57

clering worde gemaakt voor het kustzeegebied, van waaruit
anders zijn defensiewezen, zijn handel, zijn fiscaal systeem,
zijn gezondheidstoestand, zijn visscherij, i. e. w. de ont-
wikkeling van zijn gansche bestaan aan de grootste ge-
varen dikwerf zou blootstaan. — „Admettre Ia liberté
des mers territoriales", roept Hautefeuille met pathos
uit, „serait anéantir les bases actuelles du commerce
national!"

Minder eensgezind zijn de Staten ten aanzien van de
uitgestrektheid dier strook; de Groot\'s voorstel „quatenus
ex terra cogi potest", dat logisch uit zijn op de occu-
pabihteit steunend systeem voortvloeide, werd later door
Bijnkershoek gereconstrueerd tot den bekenden regel van
„kanonschotsafstand" (quousque tormenta exploduntur),
die ook nu nog wordt gehuldigd. — Wel is aan het einde
der vorige eeuw, toen de draagkracht van het geschut
daarmee ongeveer samenviel, die afstand bepaald op
drie
mijlen (5555 M.) en is die grens in tal van tractaten en
wetten aangenomen, en door rechterlijke uitspraken be-
vestigd, maar algemeen erkend is de „driemijlengrens"
niet\'-). Wanneer men bedenkt, dat de kustbatterijen
tegenwoordig meer dan een driedubbele draagkracht heb-
ben bereikt, dan is het ook niet te verwonderen, dat in

\') cf. Droits et Dovoirs I pag. 86.

\') Zoo komt zü b.v. wol voor in art. 2 van do Conventie van 6 Mei 1882 tot
regeling van de visscliorijpolitie op de Noordzoo (gesloten tusschen Nederland^
Belgie, Duitschland, Denemarken, Engeland en Frankrijk) doch do Instructie
voor den Commandant der Blokkade op de Atjehscho kusten van 21 Juni 1873
spreekt in art. 3 van „kanonschotsafstands."

Do Ned. koloniale ordonnantie van 1883 (Stsbl. 171) neemt oen grens van (5
mylen, terwijl Noorwegen en Zweden zich ter wille hunner vischvangst steeds
een gebied van 4 mylen hebben voorbehouden, cf. den Beer Poortugael pg. 80 sqs.,
Mr. Visser pag. 155 sqs., von Martens o. c. I § 99.

-ocr page 70-

58

tal van conventies en reglementen een veel grootere
afstand, varieerende tusschen 4 en 9 mijlen, is aange-
nomen.

En toch, von Martens zegt het terecht: „Un accord
entre les puissances à l\'égard des limites de la mer
territoriale est une condition sine qua non!"\' Of de door
het Instituut in de Parijsche zitting (1894) aangenomen
afstand van zes mijlen, die onmisbare overeenstemming
zal brengen, moet de toekomst leeren. "■)

Eén vraag rest ons nog; wat is het karakter van het
recht van den Staat over zijn territoriale wateren? Un
droit analogue à celui qui existe sur le territoire? Ou
un droit sui generis?

Degenen 2) die het laatste beweren, achten de verplich-
ting om aan alle naties vrije doorvaart (passagium in-
noxium) te verleenen, een hinderpaal om het aan het
gezag over het landgebied gelijk te stellen en staan den
kuststaat slechts toe inbreuk te maken op het beginsel
van de vrijheid der zee, voor zoover zulks noodzakelijk
is, in het belang van defensie, handel en scheepvaart,
„where the necessity of the State rendered it necessary."

\') cf. Annuaire XIH pag. 131 on 328 sqs.

\') Mr. Visser (pag. 71 sqs.) noemt o. a. Calvo, Twiss, Phillimire, Bluntschli,
Engelhardt, Harburger, Westlake, Lyon Caen, Holland e. a.; ook Gon. don Beer
Poortugaol huldigt die loer blijkens zijn uitlatingen op pag. 83 en 85 (op pag. 53
is hij minder duidelijk); merkwaardig is het, dat hij daar Hautefouille en Calvo
tegeiyk citeert, terwijl de eerste juist de tegenovergestelde meening is toegedaan
(cf. Droits et Devoirs I 83). — Zou die verwarring van den niot-jurist wellicht
\'t gevolg zjjn van \'t feit, dat ook hij de verhouding van staat en territoir naar
analogie met \'t privaat recht aanduidt mot den term „eigendomsrecht" (domi-
nium) tegenover de betrekking over do zee als imperium (d. i. gezag zonder
bevoegdheid tot uitsluiting)?

cf. Mr. Visser pag. 55 over het onhoudbare en onjuridische dezer analogie
tusschen twee zaken „appartenant a deux ordres d\'idées différents."

-ocr page 71-

59

Tegenover die uitspraak wijzen wij slechts op de vrye
doorvaart der z.g. internationale rivieren, waarover die-
zelfde auteurs den Staat wel degelijk een gelijk recht
als over het landgebied toekennen, terwijl wij den ver-
plichten zeegroet in de territoriale wateren, noch de ver-
plichting tot handhaving van de neutraliteit daarvan in
tijd van oorlog kunnen verklaren uit een bevoegdheid
tot afweren en verbieden van schadetoebrengende han-
dehngen.

Naar onze meening behooren dan ook de territoriale
\' wateren werkelijk tot het territoir van den Staat, gelijk
zulks ook door een eerbiedwaardige reeks van beroemde
juristen van af -Bijnkershoek is geleerd, door de hande-
lingen der Staten — om slechts te spreken van de be-
kende Territorial Waters Juridiction Act van 1878 — is
gesterkt en door tal van vonnissen is bekrachtigd ge-
worden \'■j.

Het verplichte „passagium innoxium" verandert aan
het wezen der zaak even weinig als de vrije doorvaart
der internationale rivieren zulks doet; beide hebben wij
slechts te beschouwen als „concessies", waartoe de „inter-
nationale Gemeinschaftsidee" iederen staat verplicht!

§ 2. Rechtsg-evolg>en.

Wat volgt nu uit de hierboven ontwikkelde beginselen ?

\') cf. de by Mr. Vissor pag. 75 genoonido aclirijvers; over de „cau.so célèbre"
van de „Franconia", dio do aanleiding tot do Eng. wet ia geweest, zie pag. 304 sqs.

\') cf. De door het Instituut aangenomen regels in Annuaire XUI pag. 328; op
onbegrijpelyke wyze is echter do oorspronkelyk aangenomen redactie van art. 1,
L\'État
est souverain sur une zóne de la mor, ondanks den tegenstand van den
rapportour Barclay veranderd in do vrywel verwaterde: L\'Etat a
un droit de
souveraineté
sur une zône de la mer qui baigne la côte sauf le droit de pas-
sage.... etc.

-ocr page 72-

60

Zeer voor de hand ligt de conclusie dat in de open zee,
dat territorium nullius, alles en allen, schepen en op-
varenden, ontslagen zijn van iederen rechtsband. Princi-
pieel zou misschien tegen deze consequentie niets zijn
te zeggen, doch een juist inzicht in den rechtsgrond van
dit gev^ichtig hoofdbeginsel moet ons oogenblikkelijk het
onhoudbare van zulk een gevolgtrekking helder voor den
geest roepen. Hebben wij toch dien rechtsgrond gezocht
in de overtuiging der volken, dat de zee door haren aard
schijnt aangewezen te zijn om de algemeene verkeersweg
te vormen voor alle leden der Statengemeenschap, en
hebben wij gezien dat, dank zij de ontwikkeling der
„internationale Gemeinschaftsidee" de -absolute vrijheid
van dien verkeersweg is geworden een grondbeginsel van
het recht dier Gemeenschap dan volgt daaruit consequent,
dat de daarmee samenhangende rechten en verplichtingen
ook slechts toekomen aan, of rusten op die Staten, die
daarvan deel uitmaken. Dan wordt het ons duidelijk, dat
die regel niet schept een bevoegdheid voor ieder wille-
keurig individu, maar slechts voor de Staten der Volken-
gemeenschap, m. a. w. dat de vrijheid der zee alleen
geldt voor die schepen met hun bemanning, die rechtens
tot een daarvan behooren.

„Nur Staatsangehörigen Schiffen steht das Meer als
gemeinschaftliche Verkehrsstrasze und Erwerbsquelle
oifen; Schiffen, deren Besatzungen sich von jedem staat-
hchen Verbande losgesagt haben", stehen nicht unter
dem Schutze des Völkerrechts" De
noodzakelijkheid

\') stoerk o. e. II pag. 521. — Zeer juist is ook Garden\'s uitspraak: „Quand on
dit que ia roer est libre, on ne s\'entend parler que des nations, car elle ne
rest

-ocr page 73-

61

van een rechtsband, in stede van ongebreidelde bande-
loosheid is de conclusie der logica! Maar bovendien, de
theorie voor een oogenblik ter zijde gelaten, zou de
anderen opvatting in werkelijkheid niet zijn de vernie-
tiging van elke organisatie?

Zou deze conclusie van dit sieraad van het Internationaal
Maritiem Recht niet een belachelijk paskwil maken?

Schip en opvarenden beroofd van iedere controle en
bescherming, de kapitein ontslagen van eiken band, die
hem aan zijn Souverein en diens wetten bindt, vry om
naar welgevallen te handelen en te bevelen, de beman-
ning echter niet minder ontheven van haar verplichtingen,
volmaakt vrij om al dan niet te gehoorzamen, in één
woord, een iegelijk aan geen ander richtsnoer gebonden
dan dat hetwelk hij zich zelf wil kiezen, vrij om te
handelen zooals zijn geweten hem voorschrijft of wel
zijn hartstochten hem ingeven! Voorwaar wij hebben
Hautefeuille\'s i) bloemrpen stijl niet noodig om ieder te
doen gevoelen tot welk een ultra-anarchistischen chaos
dat ons zou voeren, een toestand, die even nadeelig zou
zyn voor eiken staat individueel, wiens gezag niet weinig
zou dalen, wanneer men er zich zoo gemakkelijk aan
kon onttrekken, als onduldbaar voor het internationaal
verkeer, dat op zoo\'n „Tummelplatz von Raübern" vol-
komen zou worden verlamd.

Het behoeft ons dan ook niet te verwonderen, dat

point pour des particuliers; ils ne peuvent en jouir que sous la sauvegarde de
leur gouvernement, et c\'est pour établir cette sauvegarde qu\'on a institué les
pavillons et lea lettres de mer." - [Traité do diplomatie pag. 406.]

\') cf. Droits et Devoirs I pag. 304/5; wij verschillen alleen van hem, dat wü
in den bekenden regel „schip is territoir" niet het „alleen zaligmakend" genees-
middel zoeken.

-ocr page 74-

62

reeds van den aanvang der scheepvaart af, lang vóór
dat er van een internationaal verkeer, van een volken-
recht sprake kon zijn, de Staten hun wetten ook
verbindend hebben verklaard voor hun ter scheepvaart
uitzeilende onderdanen! En niemand kon die handehng
wraken; zij lag geheel binnen de grenzen van het staats-
gezag dat, gelijk wij weten, niet alleen een territoriale
werking bezit, beperkt tot het staatsgebied, maar ook
een zuiver personeele macht uitoefent over alle individuen,
die leden zijn van den Staat, onverschillig waar zij zich
bevinden.

Zoo bleef dus het schip nä het verlaten der haven op
de oneindige watervlakte verbonden met het Vaderland;
zijn bemanning bleef aan de jurisdictie van den Staat
onderworpen, maar kon ook zoo noodig op diens kracht-
dadige hulp en bescherming aanspraak maken tegenover
de aanvallen van anderen.

Dat voortbestaan van dien rechtsband, oorspronkelijk
dus in het leven geroepen door zuiver nationale behoeften,
kreeg echter een geheel andere beteekenis, toen het
internationaal verkeer der volken zich begon te ontwik-
kelen, nadat de zee tot de internationale, voor alle staten
toegankelijke verkeersweg was geproclameerd geworden.

Toen begon die rechtsband tusschen schip en Staat
dezelfde functie te verrichten, die het „staatsterritoir"
ten aanzien van de oppervlakte der aarde en de natio-
naliteit der personen ten aanzien der menschelijke wezens
reeds vervulde, nl. die van orde en regelmaat te brengen
in den internationalen chaos, die van „Gliederungsmittel"
te zijn in het volkerenverkeer.

-ocr page 75-

63

Ja, -in zeker opzicht is zijn werking van nog grooter
beteekenis, want, terwijl de landoppervlakte grootendeels
valt onder de souvereiniteit van een of anderen Staat,
bevindt zich de zee, die toch % der aarde omvat, onder
het gezag van geen enkelen, en is dus do rechtsband met
den Staat het eenige „controlemiddel" op die onmetelijke
oppervlakte! Oudtijds dus slechts van staatsrechtelijke
beteekenis, is het voortbestaan van den rechtsband tus-
schen Staat en schip ontwikkeld tot een internationaal
beginsel, onmisbaar voor een geregeld en behoorlijk ge-
controleerd volkerenverkeer.

Terecht schrijft dan ook Stoerk van het schip: „Die
Zugehörigheit zu einem bestimmten Staatswesen ist die
nothwendige Voraussetzung seiner rechtlichen Existenz,
seiner juristischen „Person"!

Wil men het voortduren van dien rechtsband, wat wel
door niemand meer wordt betwist, 2) aanduiden met de
bekende spreekwijze „schip is territoir", opgekomen in
een tijd toen men nog alleen de territoriale werking
van het recht leerde, wij zouden er op zich zelf geen
overwegend bezwaar tegen hebben, mits men er slechts
in zag een figuurlijke uitdrukking, een fictie, die haar
ontstaan ontleent aan zekere analogie tusschen twee
begrippen.

Zoo schreef Napoleon: „Un bâtiment naviguant sur

\') cf. von HoltzondorlT\'s Handbncli II pag. 520 e. v.

\') Cf. Vattol 0. c. L. I § 216, von Bar „Das intern. Privat und Strafrecht" (1802)
pag. 5.31. Cauchy o. c. II 154 e. v., Ortolan o. c. I 257 en 105. Stoerk in von
Holtzendorff\'s Handbuch
ii ^ 94 en 98. Hautefeuille „Droits et Devoirs I pag. 291.
Perels: o. c. pag. 65.
\') cf. Gourgaud, „Mémoires de Napoléon" II pag. 96.

-ocr page 76-

64

les mers est soumis aux lois civiles et criminelles de
son souverain, comme s\'il était dans l\'intérieur de ses
états. Un bâtiment qui navigue peut-être considéré
comme
une colonie flottante" en zoo spreekt ook de philosoof
Bentham van „a little wandering province like the island
of Laputa" i).

Nu er echter schrijvers zijn opgestaan, die er de werke-
lijkheid in uitgedrukt zien en in waarheid een schip als
een drijvende stad of dorp gaan beschouwen, nu een
Hautefeuille met z^n onmiskenbaar talent zich tot tolk
daarvan maakt en durft schrijven: „Le navire est en
réalité une portion de territoire du peuple auquel il
appartient; ce n\'est pas ici, comme l\'a prétendu un auteur
(Ortolan) qui vient de me précéder une fiction;
d\'est une
vérité ahsolue\'\\
nu onthouden wij ons liever van een
expressie, die slechts verwarring kan stichten, door de
consequenties, die men er uit tracht te trekken. Niet
gaarne zouden wij Ortolan\'s verklaring onderschrijven ;
„Si cette locution n\'était pas en usage, si elle n\'était

■) cf. Bonthani, Works, (ed. Bonring 18C3) TII 201.
cf. Droits et Devoirs I pag. 287 sqs. Hoel duidelyk is hy niet; nu cens leidt
hy het voortbestaan van den rechtsband of uit de z.g. territorialiteit van hot
schip, die hij dan als bewezen aanneemt, dan weêr tracht hy echter deze laatste
uit het bestaan van den eerste te bewyzen. — [Dito Mr. Tasset pag. 239/46].
Overigens gaat Haut, zóóver dat
hy op pag. 294 schryft: „Sur rocóan le navire\'
est territorial à ce point, qu\'il communique cette qualit.; à la partie d\'eau sur
laquelle il flotte." Ook Lorimer, „Institutes of the law of nations" (I 259) vindt
ze zelfs „physically considered" juist! Do Cussy (o. c. I pag. 147), Harburger
(o. e. pag. HO) en Bluntschli „Rechtsbuch" S 318, gaan hierin met hem mee.
Cf. daartegenover Wheaton „Eléments" I. pag. ICI, Stoerk, Handbuch II pag.
494/8. Perels o. c. pag. 47 o. v. Hautofeuille\'s betoog dient, zooals hg zelf erkent,
hoofdzakelyk om er de consequentie uit te kunnen trekken, dat vgandeiyk goed
op een neutraal schip niet is te nemen in tyd van oorlog (vaisseaux libres, mar-
chandises libres).

-ocr page 77-

65

pas devenue vulgaire chez toutes les nations, il faudrait
l\'inventer/\'

Wij zien in dien rechtsband tusschen schip en Staat
niet een jurisdictie over een territoir, maar eene over
individuen, over personen en hun eigendommen De
bemanning vormt als \'t ware een soort van bijzondere
gemeenschap, die ook na het verlaten van het staats-
territoir, zoowel onder bescherming als onder de jurisdictie
blijft van den Staat, waartoe zij rechtens behoort, evenals
of zij nog ware binnen \'t territoir, zoodat het dus ook
onverschillig is of de schepelingen nationalen dan wel
vreemdelingen zijn. „Es ist, zegt Stoerk % eine durchaus
consequente Entwickelung der internationalen Staaten-
praxis im Schiff mit den darauf befindlichen Personen
eine
physische Fortsetzung der Rechtsgemeinschaft zu er-
blichen, deren Flagge das Schiff führt," en niet minder
duidelijk schrijft von Kaltenborn : „Die Mannschaft bildet
eine eigenthümhche Genossenschaft unter dem Schutze
des Staates, welchem das Schiff angehört." Het schip
is niet „une parcelle détachée du sol d\'une certaine patrie",
maar „ein abgelöster Theil bestimmter Gemeinverbände."

Overigens is deze kwestie zonder eenig practisch belang,
zoolang niet is opgelost de vraag tot welken staat het
schip behoort, en daarom is het ons slechts te doen.

\') cf. O. c. 1 pg. 193.

\') cf. Wheaton: Éléments U pg. 101: „c\'est une juridiction sur les personnes
et lés propiétés do ses citoyens; ce n\'est pas une juridiction territoriale."
•) In von HoltzendorfPs Handbuch II pg. 493.

*) cf. „Seerecht" H pg. 347. Zie ook Ortolan o. c. I pg. 188, 204 en den Beer
Poortugael o. c. pg. 169.
») cf. stoerk o. c. pg. .521.

•) Wi) verwijzen naar de uitvoerige dissertaties van Mr. R. G. Philipson
(Utrecht 1864) on dio van Mr. W. A. Reiger (Groningen 1805). Tervvyl de eerste

4

-ocr page 78-

66

Den publiekrechtelijken band nu tusschen schip en
Staat, noemt men evenals bij de personen de „natio-
naliteit" van het vaartuig, en als een voor ieder zicht-
baar teeken, dat het deze bezit, voert het de nationale
vlag van den Staat; „die Flagge ist das aüszere Zeichen
der Zugehörigheit des Schififes zu einem bestimmten Staat,
seiner Staatsangehörigheit oder Nationalität." i)

(cf. pg. C on 292) het ontstaan van den regel terugvoert tot hot begin der scheep-
vaart en hem overigens beschouwt als een waarheid, een schijnfictio, daar de
betrokking tusschen staat en schip volkomen dezelfde is als die tusschen staat
on territoir, toont Mr. Keige\'" daarentegen (en op goede gronden) aan, dat hij
als volkenrechtelgke regel, in ieder geval eerst in zwang gekomen op het einde
der vorige eeuw, vooral met het doel een anderen regel, „vrij schip, vry goed",
to kunnen bewijzen, een absolute onwaarheid bevat en bovendien, om het
voortbestaan van den rechtsband met den staat aan te duiden, een overbodige
on dus verwerpeiyke fictie is. (cf. pg. 289 e. v.)

\') Stoerk in Handbuch H pg. 521; cf. Weiss o. c. pg. 1, Cauchy o. c. II 154
Ortolan o. c. 1 pg. 364 e. v.; Pradier-Kodéré o. c. V S 2270.

-ocr page 79-

HOOFDSTUK HI.

Inyloed der nationaliteit op den rechlstoestand yan
scWp en bemanning.

Wij achten het niet overbodig, vóórdat wij onderzoeken
aan welke vereischten een schip moet voldoen, om de
bevoegdheid tot het voeren van de nationale vlag van
den een of anderen staat te verkrijgen, een blik te slaan
op den invloed, die de nationaliteit uitoefent op den
rechtstoestand van het schip en zijn bemanning. Wij
zien hier toch als \'t ware een wisselwerking van rechten
en verplichtingen; de controle, de bescherming, de juris-
dictie van den Staat worden eerst dan „wirksam" als
de rechtsband, de nationaliteit aanwezig is en deze ont-
staat eerst als het schip aan de van staatswege gestelde
voorwaarden heeft voldaan. Natuurlijk is het dat de
laatste altijd eenigermate worden geïnfluenceerd door de
eerste; van daar onze uitweiding!

Duidelijkheidshalve zullen wij onderscheid maken tus-
schen den rechtstoestand van het schip in open zee èn

-ocr page 80-

68

in de territoriale wateren van een vreemden staat, en
achtereenvolgens den tijd van vrede en dien van oorlog
behandelen. -

§ 1. A. Tijd van Vrede.

I. \'t Schip in open zee. ■

a. Bepalen wij ons eerst tot de betrekkingen met den
Staat, waartoe het behoort, zonder te letten op de aan-
rakingen met derden, dan zien wij het volgende:

Wat betreft het Privaatrecht: Dit blijft, onverschillig
of het vreemdelingen dan wel onderdanen geldt, onver-
flauwd van toepassing, evenals of het schip zich nog bin-
nen het staatsterritoir bevond, voor zoover zulks althans
met den feitelijken toestand is overeen te brengen.

Al de daar ontstane verbintenissen, verrichte rechts-
handelingen, moeten worden beoordeeld volgens de wet
van het land, welks vlag het schip voert, de vereischte
formaliteiten zijn die, welke deze wet vordert, al zullen
zij natuurlijk niet altijd geheel vervuld kunnen worden;
de opvarenden behouden gewoonlijk hun domicilie, wat
weêr van gewicht is voor de erfopvolging, \'t procesrecht
enz., en de aan boord geboren of gestorven personen wor-
.den meestal beschouwd, zulks te zijn in het territoir

\') cf. Fioro: Traité de droit pénal international I 1 § 12. Schrijft: „On peut
considérer le navire dans son individualité pris isolément et abstraction faite
de tout ce qui l\'entoure,... Sous ce point de vue, il reste toujours soumis à la
souveraineté nationale, qui par ses lois régit Ifea personnes, qui y sont embar-
quées; règle les actes faits à bord et pourvoit au maintien de la discipline tout
aussi bien qu\'à la répression des délits, qui ont été commis à bord."

\') cf. von Kaltenborn „Seerecht" H S 215; Engeland doet zulks alleen, wanneer
de geboorte plaats grypt, terwijl het schip z ch in zijn territoriale wateren
bevindt

-ocr page 81-

69

van den Staat. — Verder de verhouding tusschen de
reeders en den kapitein of schipper, de verantv\\roordelijk-
heid van de eersten en de bevoegdheid van den laatste,
de betrekkingen tusschen kapitein en scheepsvolk, en
beider verplichtingen, voortspruitende uit het dienstcon-
tract, de verhouding van den kapitein tot de inladers
en passagiers enz., dat alles hangt af van de v\\ret van
het land, welks vlag het schip voert.

Deze is \'t ook, die den kapitein, hoewel door privaat-
personen aangesteld, een zeker publiek gezag verleent;
deze geeft hem de bevoegdheid, om even als de ambte-
naar van den Burgerlijken Stand, acten van geboorte of
overlijden op te maken, soms zelfs huwelijken te sluiten,
of als de notaris, testamenten te verlijden, of bewind-
voerder te zijn over de nagelaten goederen van gestorven
schepelingen of passagiers; daaraan ontleent hij het recht
tot werping, onteigening of verbodeming van de lading,
en deze wet is het weer die hem verplicht tot het houden
van een journaal, en het hebben van zekere boeken en
en papieren, het beleggen van scheepsraad in gewichtige
momenten, \'t afleggen van scheepsverklaringen enz. enz.

Ten aanzien van het Strafrecht hebben wy het alge-
meen erkend volkenrechtelijk beginsel, dat de strafwet toe-
passelijk blijft op alle strafbare feiten aan boord van natio-
nale vaartuigen in open zee gepleegd. -- Is het slechts
een disciplinaire overtreding, dan is het weer de natio-
nale tuchtwet, die den kapitein de bevoegdheid geeft zelf
displinaire straffen op te leggen, is het een misdrijf dan
geeft zij hem de functie van opsporingsambtenaar, van
hulpofficier van Justitie.

-ocr page 82-

70

Op het gebied van Staatsrecht eindelijk ontleent het schip
aan zijn nationaUteit het recht op het vrij gebruik der open
zee, en zijn aanspraak op bescherming door den Staat, ter-
wijl zij daarentegen de bron is van zyn verplichting om
zich te onderwerpen aan de controle van den Staat, aan
de veihgheidsvoorschriften, aan het toezicht der oorlogs-
schepen, aan de wettelijke bepalingen omtrent de visch-
vangst,bescherming van onderzeesche telegraafkabels enz."")

Dit overzicht, hoe onvolledig op zichzelf ook, is zonder
twijfel voldoende om Stoerk\'s uitspraak te kunnen
onderschrijven : „Die Nationalität giebt die rechtliche
Grundlage ab für die staatliche Einwirkung auf dem ord-
nungsmäszigen Betrieb der Seefahrt, bezw. für den staat-
lichen Rechtsschutz auf maritimen Gebiet" 2).

h. Niet minder geldt die uitspraak, wanneer wij het
schip eenigszins nauwkeurig beschouwen in zijn betrek-
kingen tot vaartuigen, die een andere nationaliteit be-
zitten. — In tijd van vrede zullen de aanrakingen in
open zee wel niet zoo heel dikwijls voorkomen. — Eener-
zijds toch is op dit territorium nullius, waar alle staten
volkomen gelijk en onafhankelijk van elkander zijn, iedere
machtsuitoefening van de schepen der eene Mogendheid
over die der andere, ten eenenmale buiten gesloten ; het
• politietoezicht, de controle, zonder welke de zee het aan-
lokkelijk exploitatieveld voor zeeschuimers zou worden,
oefent, zooals wij weten, iedere Staat slechts uit over

\') Men denke b.v. wat Nederland betreft, aan de wet van 31 Dec. 1870, hou-
dende verbod van de jacht op zeehonden op de kusten van Groenland of aan
\'tKon. Bssl. van 9 -luni 1880 (Stbl. n° 109) tot vaststelling van bepalingen ter
voorkoming van aanvaringen op zee.

\') Cf. Handbuch H S

-ocr page 83-

71

zijn eigen, zijn nationale vaartuigen. Maar bovendien is
aan den anderen kant snelheid in den tegenwoordigen
tijd zulk een allergewichtigste factor geworden voor
iederen stoomvaartdienst, dat elk oponthoud, hoe kort
ook, dient te worden vermeden.

Zullen dus de eigen oorlogsschepen slechts in het uiterste
geval tot interventie overgaan, dit is een vaststaande
regel van het Volkenrecht, dat de oorlogsbodems van
andere natiën absoluut geen recht bezitten om een schip
op te houden, te doorzoeken of in beslag te nemen, zoo-
lang het zich niet door een vergrijp tegen het voor allen
gelijkelijk bindend internationaal recht, buiten deszelfs
bescherming heeft geplaatst; welke wanbedrijven het
overigens pleegt, moet het vreemde oorlogsvaartuig vol-
komen koud laten, de vlag, die de dader voert, is voor
zijn inmenging of onthouding décisief.

Toch zijn aanrakingen met vreemde koopvaarders of
kruisers niet steeds te vermijden; waar een druk scheep-
vaartverkeer plaats vindt, behooren aanvaringen en over-
zeilingen evenmin tot de zeldzaamheden, als het vinden
van door de bemanning verlaten schepen of wrakken,
en, hulp brengen aan in nood verkeerende vaartuigen,
daartoe heeft Janmaat maar al te dikwerf gelegenheid.

Hebben in al die gevallen de schepen dezelfde natio-
naliteit, dan zijn er geen moeilijkheden te duchten, doch
zoodra beiden een verschillende vlag voeren en onder de
jurisdictie vallen van onderscheiden Staten, wier wetten
misschien niet de minste analogie vertoonen, dan ont-
staat er een z.g. „conflit des lois," waarvoor het Inter-
nationaal Privaatrecht ons alleen een oplossing kan ver-

-ocr page 84-

72

schaffen, een oplossing, die hier te meer van gewicht
moet zijn, omdat al die feiten plaats grijpen op een ge-
bied, dat onder niemands souvereiniteit valt.

En welke beslissing geven nu wetenschap en praktijk
ten aanzien van de meeste dier bedoelde feiten, (waar-
onder wij ter wille van den samenhang ook enkele zullen
noemen, die wel altijd in de territoriale wateren zullen
plaats grijpen, en dus eigenlijk onder II tehuis behooren)?

Zoowel doctrine als jurisprudentie meenen daarvoor in
de meeste gevallen een wolkomen gids te hebben ge-
vonden in de wet van den Staat, waartoe het schip be-
hoort, wiens vlag het voert, en merkwaardig is het, dat
zij ook in de territoriale wateren, waar zich bovendien
de vreemde staatswet als derde in het conflict komt men-
gen, gewoonlijk de „loi du pavillon" verre verkiezen boven
de „lex rei sitae", die toch volgens de moderne leer %
bij roerende goederen anders de beslissing moet geven.

Zoo heeft het „Institut de droit international" in zijn
te Brussel (1886) aangenomen „Projet de règlement in-
ternational des conflits des lois en matière de droit mari-
time" aan de „loi du pavillon", èen overwegenden invloed
verleend 2), welk voorbeeld het „Congres international de

\') Wel schreef Laurent in z jn Avant-projet van een nieuwen Code Civil Beige
(art. 13) nog: „Les biens meubles (et immeubles) sont régis par la loi nationale
de celui à qui ils appartiennent", maar art. 5 al. 1 van het nieuwe ontwerp
luidt nu: „Los biens meubles (et immeubles) sont soumis à la loi du lieu de
leur situation en ce qui concerne les droits réels, dont ils peuvent être l\'objet."
cf. von Bar o. c. n° 220 pg. 593, Asser-Rivier p. c. pg. 89 sqs.
\') Dat congres had een min of meer officieel karakter; georganiseerd dooreen
commissie, die benoemd was door den koning vah Belgiö, bestond het uit ver-
tegenwoordigers der Regeeringen, rechtbanken, advocatenorden, kamers van
koophandel, handels- en industriëele vereenigingen, universiteiten en handels-
scholen der verschillende staten, cf. Mededeeling van Lyon-Caen a/h Instituut
(Ann. IX pg. 365).

-ocr page 85-

73

droit commercial" in de beslissingen van de zittingen te
Antwerpen (1885) en Brussel (1888) grootendeels heeft
gevolgd. — Zoo ten aanzien van:

P. De scheepsprivileges, hun onderlinge rang, demoge-
lijkheid van contractueele voorrechten (hypothèque mari-
time, Schiffspfandrecht), de publiciteits-formaliteiten, het
„droit de suite" enz. In denzelfden zin hebben zich de
Fransche en Engelsche jurisprudentie 2) uitgesproken,
terwijl de beroemde Parijsche hoogleeraar Lyon-Caen zelfs
het executoir verklaren van de acte van hypotheekstel-
stelling, afkomstig van een vreemde autoriteit, over-
bodig acht.

2®. Den omvang van de aansprakelijkheid der eigenaars
{of reeders)
voor de handelingen van schippers en schepe-
lingen, zoowel voor de met derden gesloten contracten
als de tegen derden gepleegde onrechtmatige daden enz.

3°. Rechten en verplichtingen van den schipper tegemver
de reeders, zijn bevoegdheid om dezen aan derden te
verbinden, om het schip zoo noodig te verkoopen, om
gelden op te nemen, reparaties te laten verrichten enz.

Rechten en verplichtingen der schepelingen., voort-
vloeiende uit het dienstcontract. Zoo besliste b.v. de
rechtbank te Havre 11 Dec. 1857, dat het voorrecht van

\') Over de verscheidenheid van wettelijke bepalingen cf. Pradier-Fodéró o. c.
V S 2306.

Zoo het Franscho Cassatiehof bij arrest van 25 Nov. 1879. (cf. Journal du
droit intern, privé VII pg. C83) en het Hof van Grenoble by arrest van 11 Mei
1881 (Journal VIII pg. 428). cf. LyonCaens „Etudes do droit international privé
maritime" in Journal IX pg. 252.

\') Cf. Pradier Fodéré o. c. V, die in ;; 2831 een overzicht geeft van de nationale
wetgevingen. — In gelijken zin te dezen aanzien besliste de rechtbank te Bremen
by vonnis van 5 Maart 1877. (Journal V 1878 pg. 627).

\') Cf. Pradier Fodéré V S 2340 (overzicht der nat. bepalingen).

-ocr page 86-

74

„insaisissabilité" der gages, dat het Reglement van
17 Juli 1816 den schepeling toekent, niet kan voorden
ingeroepen door een Franschen matroos, dienend aan
boord van een vreemd schip. Zelfs gaan doctrine en
jurisprudentie zoover dat zij alles, wat vorm en bewys-
voorschriften aangaat, die anders bijna altijd worden
bepaald door de „lex fori", laten afhangen van de „loi
du pavillon".

Zoo is ook zonder twijfel aangenomen, dat het land,
welks vlag het schip voert, de verplichting draagt om
aan matrozen (ook al zijn zij vreemdelingen), die om
geldige redenen zonder ressources ergens achter moeten
blijven, door middel van zijn consulaire ambtenaren den
noodigen onderstand te verschaffen. 2)

5°. Het Bodemery-contract {prêt à la grosse aventure).

Hier is de jurisprudentie niet zoo éénstemmig als de
doctrine ; terwijl het Itahaansche Cassatiehof besliste,
dat ook hier, gelijk bij ieder contract tusschen nationalen
en vreemdelingen, de „lex fori" beslissend is, heeft de
Engelsche rechter zich zeer nadrukkelijk verklaard voor
de toepasselijkheid van de „loi du pavillon", zoowel wat
de bevoegdheid van partijen, als den inhoud van het
contract betreft.

\' 6°. Hulp en bergloon., den maatstaf ter bepaling van
het loon, het daaraan verbonden privilege, de mogelijkheid

\') cf. Pradier Fodóré V s 2.344 (overzicht der nat. bepalingen) en § 2345.
\') cf. Pradier Fod ré V § 2347.

\') cf. Pradier-Fodéré 23-54, waar hy uitvoerig her. vonnis van\'t Engelsche Hof
van appèl in de zaak van het Ualiaansche schip „GaStano et Maria" behandelt.
Zoowel hg, als Lyon-\'aen (.Journal IX p. 882 pg. 499) verklaren zich tegen do
Italiaansche jurisprudentie die o. a. wordt gehuldigd in hot arrest van 1 Maart
1883 van het CassaUehof te Napels (Journal XII 1885 pg. 457).

-ocr page 87-

75

van vernietiging der daarover getroffen overeenkomsten
door den rechter, den termijn van reclame voor de eige-
naars enz. Heeft het feit der berging of redding plaats
in open zee, dan wordt dit alles, ook al is het vaartuig
later in een andere haven gesleept, bepaald door de wet
van het schip dat de hulp verleende of de berging vol-
bracht (la loi de l\'assistant).

Het „Instituut" heeft zich wel is waar hierover niet
uitgesproken, maar het „Congres intern, de droit com-
mercial" heeft zich zeer beslist in dezen zin verklaard,
evenals de jurisprudentie.

7®. Avarijen, waaromtrent de overeenkomst der verschil-
lende wetgevingen niet verder gaat, dan dat zij alle onder-
scheid maken tusschen avarij-grosse en avarij-particulier.

Wat dit punt betreft bestaat, noch in de wetenschap
noch in de praktijk overeenstemming; terwijl toch het
Fransche Cassatiehof, het Duitsche Oberhandelsgerichts-
hof en de Engelsche Queens Bench zich, evenals de
resoluties van het „Congres international de droit com-
mercial" vóór de toepassing van de z.g. „loi du port
de destination" hebben verklaard, voornamelijk op grond
dat men van de dispacheurs niet kan vergen, dat zij
alle wetten kennen, en deze wet bovendien overeen-
komstig de bestaande usances is, heeft het „Instituut"

\') cf. Pradior-Fodéró V S 2318, waar liU aanhaalt o.a. do beslissing van do
Rechtbank to Nantes van 23 Aug. 1882, bevestigd door het Hof van Rennes 17
April 1888, terwijl do voorziening in cassatie verworpen word (Journal XI 1884
pg. 512 sqs.).

\') cf. Pradier-Fodéré V S 2^59, die zich sterk verklaart voor de toepasseiyk-
heid van de „loi du pavilion," ook Lyon Caen iu zyn „Études" (Journal IX pg.
508 sqs.) en de Courcy („Questions de droit maritime, série I pg. 282 sqs.) bestrij-
den de Fransche jurisprudentie.

-ocr page 88-

76

zich met groote meerderheid verklaard voor de „loi du
pavillon", gelijk ook door het Congres der Zuid-Ameri-
kaansche Staten te Montevideo in 1889 is aangenomen
voor de avarij-grosse.

8"^. Aanvaringen {ahordages\\ omvang der aansprakelijk- \'
heid, onderscheiding der gevallen in tv^ijfelachtige, toeval-
lige, en die, waar de schuld klaarblijkelijk bij een of bij
beide rust, enz. 2)

Zijn de geleerden het reeds oneens over de toepasse-
lijke wet ingeval van „abordage" in de territoriale wateren
van een of anderen staat - (de Fransche en Engelsche
jurisprudentie verklaren de wet van dien staat toepas-
selijk, de Duitsche daarentegen die van de „tribunal
saisi") — evenmin bestaat er bij doctrine en jurispru-
dentie- eenstemmigheid betreffende aanvaringen in open
zee tusschen schepen van verschillende nationahteit, doch
het verschil ligt hier meer, in de keuze der onderschei-
den „lois du pavillon", die in aanmerking komen — Ter-
wijl toch een deel der Fransche jurisprudentie, evenals de

\') cf. Traités négociés par le congres sud-américain de droit international privé
de Montevideo (offlc. uitg. van de Republiek Argentinle) art. 21/2. Vertegen-
woordigd waren : Argentinië, Bolivia, Brazilië, Chili, Paraguay, Peru en Urugay.

■) Cf. Pradier-Fodéré o. c. V § 2364.

") cf. Pradier Fodére o. c. V § 2364, Asser-Rivier o. c. pg. 220, Annuaire van
\'t\'Instituut X pg. 108, 152, XI 441.

Wordt, \'tzij in de territoriale wateren van oen staat, \'tzy in open zee een
koopvaarder aangevaren door een oorlogsschip eener vreemde mogendheid, dan
is alloen de wet van deze laatste toepasselijk. — Deze regel, hoewel algemeen
aangenomen, is niet weinig gevaarlijk omdat de Engelsche wet niet den Staat,
maar slechts den commandant aansprakelijk stelt; zoo beriep Engeland zich
daarop tegenover de eigenaars van de „Ville de Victoria," die den 24en Dec.
1886 in de haven van Lissabon door het Engelsche pantsorschip „The Sultan",
wiens ankerketting gebroken was, werd in den grond geboord, cf. Journal XV
1888 pg. 226 sqs. en Pradier o. c. § 2365, d\'e terecht do eenige goede oplossing
ziet in een arbitrale uitspraak, of onderhandeling langs diplomatieken weg.

-ocr page 89-

77

bekende jurist Desjardins, de „loi du pavillon du navire
abordé" (eischer) toepasselijk achten verklaart een ander
deel zich voor de „loi du pavillon du navire
abordeur"
(verweerder), waarmee Pradier-Fodéré zich weder ver-
eenigt 2). — Daarentegen heeft het „Instituut" na de op-
merking van Lyon-Caen, dat noch de eene noch de andere
oplossing voldoet, omdat het gewoonlijk juist de vraag
zal zijn wie „abordeur" en wie „abordé" is, in het „Projet
en matière d\'abordages maritimes" bepaald dat „la lol
du pavillon de
chaque navire sert à determiner qui doit sup-
porter le dommage" (onder bijvoeging dat de eischer nooit
meer kan vorderen dan zijn eigen „loi du pavillon" hem
toekent) 3), welke bepaling ongeveer overeenkomt met de
door het „Congres internat, de droit commercial" aan-
genomen resolutie^), terwijl ten slotte het genoemde
Congres te Montevideo zich verklaard heeft voor toepas-
sing van die „loi de la nation de l\'immatricule du

\') Zoo b.v. het vonnis van de rechtbank van de Seine van 8 Aug. 1878 in do
zaak van de aanvaring tusschen de Martinique en de San Nicolas (Journal X
1883 pg. 146).

\') Zoo b.v. het Hof van appèl te Parys in dezelfde zaak, bü arrest van 16 Febr.
1882 en do handolsrochtbank te Brost in do zaak van de „Apollo" contra do „Pro-
curseur" b\\] haar vonnis van 22 Jan. 1887, dat bevestigd is door het Hof van
Rennes bü arrest van 21 Dec. 1887 (Journal XV pg. 80) cf. Pradier Fodéré o. c.
V § 2309.

■) Cf. Ann. X pg. 104 sqs. 152. Ten onrechte meent Pradier Fodóré (V pg. 847)
dat Lyou-Caen zich in zyn rapport aan het Instituut heeft verklaard vóór do

„loi du pavillon du navire abordeur"; hij schrijft toch zeer duidelijk: „____ces

e.Npressions manquent de clarté; on ne saurait parler de navire abordeur ou de
naviro
abordé, tant qu\'on n\'a pas di\'torminé s\'il y a eu faute, et par qui ollo a
été commise" (Ann. X pg. 109).

*) In de zitting te Antwerpen (1885) was aangenomen deze redactie: „Chacun
des navires n\'est obligé que dans la limite de la loi do son pavillon et ne peut
recevoir plus que cette loi no lui attribue\'\' welke tzolfdo bedoelde als die van
het Instituut, doch in do zitting to Brussel schynt de toevoeging van de 2e alinea
geschrapt te zyn.

-ocr page 90-

78

navire", welke het meest gunstig is voor den gedaagde
Ook ten aanzien van de formaliteiten, termijnen enz. heeft
heeft het Instituut, in afwijking van de Fransche juris-
prudentie, die de „loi du tribunal saisi" toepast, de voor-
keur gegeven aan de „loi du pavilion 2).

Resumeerende constateeren wij het volgende: sche-
pen, hoewel zonder bedenking roerende goederen, wor-
den door het Internationaal Privaatrecht niet onder-
worpen aan de daarop toepasselijke regels. In plaats
daarvan één alles beslissend beginsel te geven, gelijk
zi} ten aanzien van het statutum personale bij indi-
viduen heeft gedaan, is der wetenschap hier niet mo-
gelijk gebleken en zij heeft zich bepaald tot het over-
wegen, welke regel in elk bijzonder geval het meest
practisch zou zijn. En nu is ons gebleken, dat èn het
„Institut de droit international" èn het „Congres inter-
national de droit commercial" èn tot op zekere hoogte
het Zuid-Amerikaansche Congres te Montevideo in de
belangrijkste gevallen zich éénstemmig hebben verklaard
vóór de toepasselijkheid van de „loi du pavilion", dat zij
slechts daar, waar practische overwegingen er zich tegen
verzetten, een andere decisie hebben genomen en dat,
daargelaten enkele kleinere verschilpunten, slechts ten
aanzien van de „avarijen" het „Congres intern, de droit
comm." een afwijkende beslissing heeft gegeven door
zich te verklaren vóór de „loi du port de destination."

Die eenstemmigheid tusschen do mannen van weten-

\') Cf. Pradier-Fodére § 2374.

=) cf. Ann. X pg. 109 sqs., Journal X 1883 pg. 148.

») cf. Bijlage D.

-ocr page 91-

79

schap en praktijk van geheel de beschaafde wereld, is,
hoe bewonderenswaardig, voor dengeen, die niet aan de
oppervlakte der dingen blijft hangen, niet onverklaarbaar.
Het recht moet niet zijn iets toevalligs, een fatum, welks
slagen wij niet vooraf kunnen berekenen, maar een gids,
een raadgever, die ons de gevolgen van iedere handeling
helder voor oogen houdt. Om die reden heeft de doctrine
met betrekking tot de rechten op roerende zaken een
einde gemaakt aan de heerschappij van den alouden
regel „mobilia personam sequuntur" en hem vervangen
door de „lex rei sitae", maar om dezelfde reden moet
deze laatste weêr voor het schip worden terzijde gesteld.
Een oplossing, die den rechtstoestand van schip en be-
manning afhankelijk zou maken van de wispelturigheid
van het weêr, van de nukken der grillige zee, een regel,
die bij elke nieuwe ankerplaats een andere wet toepasselijk
verklaart, zou lijnrecht indruischen tegen het begrip van
recht. „II ne faut pas, schrijft Pradier-Fodéré met voortreffe-
lijke juistheid que la situation juridique des navires
soit aussi variable que la rose des vents, que les droits
qui les affectent dépendent de la cote où les navires
aborderont, et qu\'ils soient exposés à changer dans
l\'année autant de fois que ces mêmes navires feront
escale dans un port de nationalité différente; il ne faut
pas, en un mot, donner pour base au droit la fortune
de mer."

De „loi du pavillon," de „loi de la nationalité", daaren-
tegen voldoet aan alle eischen; yAj is noch variabel noch

\') cf. 0. c. V pg. WS; cf. Lyon-Caen in zijn rapport aan hot Instituut in Ann.
VIII
pg. 127.

-ocr page 92-

80

onbekend, de rechten en verplichtingen die zy aan iedere
handeling als gevolg verbindt, kunnen alle partijen, reeders,
eigenaars, schippers matrozen, geldschieters, bevrachters
enz. vooraf voorzien, de „fortune de la mer," heeft er
niet den minsten invloed meer op. „L\'application de la
loi du pavillon à la solution de ces diftérentes questions
est imposée par la nature des choses, par la logique et
par l\'intérêt du credit maritime" en zouden wij er
aan toe willen voegen, de noodzakelijkheid eener harmo-
nische verhouding tusschen alle Staten der internationale
Gemeenschap.

Maar genoeg!, het is onze taak niet de voortreffelijk-
heid van dezen regel uit te bazuinen ; wij constateeren
slechts dat het schip in zekere mate moet worden be-
handeld als een persoon, en evenals dezen beheerscht
wordt door de wet van den Staat, waartoe het behoort,
onverschillig waar het zich bevindt. De invloed van de
scheeps nationaliteit is daarmede niet weinig gestegen!
Dat is voor ons voldoende en wij gaan over tot:

IL \'t Schip in de territoriale wateren.

Behalve de hoogst belangrijke vraag, of de Staat in
zijn „territoire maritime" over vreemde schepen een even
uitgebreide jurisdictie heeft als over zijn nationale vaar-
tuigen — een vraag, die wij straks kortelings zullen
beantwoorden — zien wij ook op andere punten hier de

") cf. Pradier-Fodéré o. e. V pg. 139 en 207.
Cf. Lyon-Caen in Journal IX 1882 pg. 241 sqs. een artikel get.; „Questions
et solutions pratiques do droit international privé."

-ocr page 93-

81

nationaliteit influenceeren op den rechtstoestand van schip
en bemanning. *

P. Zoo wordt de kustvisscherij gewoonlijk absoluut
voorbehouden aan de nationale vaartuigen en wordt zij
in de handolstractaten, die overigens de vlaggen volmaakt
assimileeren, bijna altijd uitdrukkelijk uitgezonderd.

Over den afstand bestaat alleen eenig verschil; pre-
tentief. als in vorige eeuwen, toen Denemarken tot op
15 zeemijlen de vischvangst aan zijn onderdanen voor-
behield en in 1692 zelfs de walvischvangst zonder konink-
lijke goedkeuring verbood binnen 40 zeemijlen van de
kusten van Groenland en IJsland, behooren tot het ver-
leden en het vooral tegen Holland gerichte placaat
van den Engelschen koning Jacobus I van 1609, dat den
ganschen z.g. „Oceanum Brittannicum," voor de nationale
visschers opeischte, is voor de Nederlanders van heden niet
anders dan een merkwaardig historisch document maar
toch wordt de vrij algemeen 2) aangenomen afstand van
3 mijlen door sommige landen, bv. Zweden en Noorwegen
tot 4 en door Spanje zelfs tot 6 zeemijlen uitgebreid.

\') Toch ontmoeten wy in deze eeuw (1821) nog do pretentie van Kusland in
de Behring-zeu op een gebied van 1(X) zeemyien, oen aanapraak, die later door
Amerika, dat een deel der kust (Alaska) had verkregen, tegenover Canada werd
opgehaald, doch haar bij do beroemde arbitrale uitspraak van het Parysche
Scheidsgereclit van 15 Aug. 1&9S werd ontzegd, (cf. De behandeling van Barclay
in do Revue van 1893 n° 5). Over de geschillen tusschen Engeland en N.-Anierika
butroll\'endo de vischvangst op de kust van New-Foundland (by het scheidings-
tractaat van 1783 aan Amerika toegestaan), dio ook na hot tractaat van
Washington (1871) niet verdwenen zyn, cf. den Beer Poortugael o. c. pg.
217 sqs.

\') De 3 myiengrens vinden wy o.a. uitdrukkelyk gonoomd in de conventie vau
2 Aug. 1839 (gewijzigd 11 Nov. 18C7) tusschen Krankryk on Engeland en het
bekende Haagsche tractaat van G Mei 1882 (gowyzigd 1 Febr. iaS9) betreffende
de vischvangst op do Noordzee (voor Nederland goedgekeurd by de wet van
15 Juni 188;} Stsbl. n° 78).

4

-ocr page 94-

82

Dit daargelaten wordt de kustvisscherij met uitzonde-
ring van Belgie, Portugal, Griekenland en ten deele de
Ver. Staten van N.-Amerika door de overige Staten aan
de nationale vaartuigen voorbehouden, i)

Niet minder exclusief zijn de meeste wetgevingen
ten aanzien van de
kustvracMvaart 2) (cabotage) d.w.z.
de vaart van de eene haven van denzelfden staat naar
de andere. Nu eens wordt zij absoluut voorbehouden aan
de nationale vaartuigen, somwijlen vergezeld van de be-
voegdheid der Regeering om ook aan vreemde schepen
daartoe verlof te verleenen, dan weer wordt zij geheel
vrygelaten, doch gewoonlijk slechts onder voorbehoud
van reciprociteit.

Bedenken wij bovendien dat verscheidene mogend-
heden tractaten hebben gesloten, waarbij zij aan de
schepen van den medecontractant de bevoegdheid tot
de kustvrachtvaart uitdrukkelijk toestaan, dan is het
duidelijk dat ook hier de nationahteit van het schip een
gewichtige rol speelt, al willen wij Lyon-Caen gaarne
toegeven dat de waarde der „cabotage" als middel van

\') Duitschland: § 196 van het Wotb. van Strafr. van 26 t\'ebr. 1876 bedreigt straf
tegen \'t onbevoegd visschen van vreemdolingen.

Engeland: Soa Fisheries-Act van ISaS (46/47 Vict).

Frankrijk: Wet van 1 Maart 1888.

(beide noemen uitdruickelijk do 3 myiengrons).
. Oostenryk: Keizerl. verordening van 5 Dec. 1884.

ItalU: Decreet van 7 Jan. 1869 eischt van vreemdelingen betaling van een patent.

Spanje: Wet van 1866 heeft een grens gesteld van 6 mijlen.

Ztceden: Decreet van 5 Mei 187] stelt een grens van 4 mijlen.

Noonvegen: Stelt diezelfde grens in tal van ordonnanties o. a. die van 28 Mei
1831 en 9 Sopt. 1889 (cf. Ann. Xn pg. 142).

Nederland: Wet van 26 October 1889 Stsbl. n° 13-5.

cf. Mr. Visser o. c. pg. 226 sqs, Poreis o. c. pg. 44 Bulmerincq in „Marquard-
sen\'s Handbuch pg. 270, Pradier-Fodéré o. c. § 2448/9.

\') cf. Het overzicht der nationale wetgevingen op dit ondci\'worp in Bijlage E.

■■\') cf. Lyon Caen ot Renault o. c. S 1577.

-ocr page 95-

83

verkeer een gedachten knak heeft gekregen door de uit-
breidmg van de spoorwegen.

3". Dan behoort ook bevoorrechting van de nationale
vlag uit een
oeconomisch oogpunt niet tot de zeldzaam-
heden. Wel is waar, is de koloniale handel, welke vroeger
door alle Staten angstvallig werd voorbehouden aan de
nationale schepen, thans open voor alle naties en be-
hoort het stelsel der Engelsche „Navigation Act" van
1651 (die vreemde producten alleen toeliet onder de vlag
van het land van herkomst) sinds de „Navigation Laws"
van 1849 tot het verleden, het stelsel van algeheele as-
similatie der vlaggen is nog geenszins algemeen, maar
wint of verliest terrein, al naarmate de oeconomische
wind uit een protectionistischen, dan wel uit den „free-
traders" hoek waait. — Overal, waar differentieele rechten
landbouw en nijverheid moeten beschermen, of bijzondere
invoerrechten (surtaxes) en tongelden de nationale
scheepsvaart kunstmatig moeten kweeken, neemt het
nationale schip een bijzondere, bevoorrechte plaats in.
Zoolang de clausule „de la nation la plus favorisée" in
tal van tractaten nog wijst op een verschillende behan-
deling van de vaartuigen der onderscheiden Staten, is de
nationaliteit van het schip van bijzondere beteekenis.

Aan de bepalingen omtrent quarantaine en wat daar-
mee verband houdt, zijn natuurlijk alle vaartuigen zonder
onderscheid van vlag gelijkelijk onderworpen, al behan-
delen ook sommige verordeningen, als bv. de Engelsche

\') Komen in do trac.taten voor als „droit de tonnage, de pavillon, de port,
d\'ancrage, do pilotage, de remorque, de fanal, d\'écluse, Jle canaux, do quaran-
taine, de sauvetage, d\'entrepôt etc. cf. art. 1 van \'t Pruisisch-Nederl. tractaat
van 3 Juni 1837 (Lagemans „Recueil" n° 153).

-ocr page 96-

84

van 27 Juni 1825, of de Oostenrijksche van 20 Mei 1866
de vreemde oorlogsschepen minder streng door het toe-
staan van een korteren quarantainetijd, vrijheid tot het
kiezen van een ankerplaats enz. "i).

Hetzelfde geldt van alle verordeningen op het stuk
van aanvaringen en de middelen tot voorkoming daarvan,
op het gebied van loodswezen, bescherming van ba-
kens, boeien, betonning, onderzeesche telegraafkabels
enz. enz.

40. Er blijft ons dus nog over de reeds boven aange-
stipte vraag te beantwoorden, of de Staat over de schepen
van vreemde nationaliteit een even groote jurisdictie uit-
oefent, als over zijn eigen vaartuigen. Een diepgaande
studie over dit hoogst interessante vraagstuk valt natuur-
lijk buiten ons bestek, maar toch achten wij het niet
overbodig kortelings uiteen te zetten, welk antwoord
volgens de beginselen van het hedendaagsch Volkenrecht
daarop dient te worden gegeven.

Dat antwoord schijnt oppervlakkig zeer eenvoudig; heeft
de Staat over zijn kustzee dezelfde macht als over het
landterritoir, dan volgt daaruit, dat hij niet alleen des-
noods al zijn wetten verbindend kan verklaren voor de
zich daar ophoudende vreemde schepen, maar a fortiori
ook, dat hij deze door middel van zijne rechtspraak kan

\') liet Nederl. Kou. Besluit van 2 Februari 1893 (Stsbl. n\'. 4G) onderwerpt in
art. 11 de vreemde oorlogsbodems geheel aan de bestaande gezondheidsverorde-
ningen.

Tot bescherming dezer kabels in operi\'zee is te Parys 14 Maart 1884 oen
internationale conventie gesloten, waartoe ook Nederland is toegetreden [zie
wet van 18 April 1885 n". 89], doch dit heeft in afwyking der meeste andere
staten in do uitvoeringswet de bedoelde voorschriften niot uitgebreid tot de
territoriale zee, zoodat daar art. 3.51 en 352 Wetb. v. Strafr. voldoende moe-
ten zyn.

-ocr page 97-

85

handhaven. Evenals op het landterritoir echter, zien wij
de machtsuitoefening van den Staat ook hier onderhevig
aan zekere beperkingen i), die het gevolg zijn van de
min of meer bevoorrechte positie, waarin sommigen zich
verheugen, mede tengevolge van hun rechtstoestand in
open zee.

Daardoor ontstaan moeilijkheden; dat de Staat zijne
jurisdictie ook gewoonlijk uitstrekt over misdrijven aan
boord zijner schepen gepleegd in de territoritale wateren
van een vreemde mogendheid, is op zichzelf niets bij-
zonders, hij doet volmaakt hetzelfde met tal van hande-
lingen door zijn nationalen in den vreemde verricht —
zijn gezag heeft immers zoowel een territoriale als per-
soneele werking! — Däär echter niet de minste ver-
wikkelingen, omdat geen sterveling er aan zal denken
de jurisdictie van den verblijfstaat te ontkennen, hiér
echter veel minder klaarheid, aangezien velen per se in
het schip iets buitengewoons willen zien, welks in-
richting van dien aard is, dat de binnen boord wer-
kende feiten aan de locale jurisdictie moeten ont-
snappen.

Hier moeten wij echter een onderscheid gaan maken,
omdat aan een zekere categorie van vaartuigen een hoogst
bijzondere positie wordt gewaarborgd, die ongeveer over-
eenkomt met die, vsrelke gezanten en souvereinen op het
landterritoir innemen. Wij moeten daarom streng van
elkaar onderscheiden de
oorlogsschepen (en de daarmee

\') Dat deze voortspruiten uit een vermeende zwalcheid van dat recht, kan
bezwaariyk worden volgehouden; wü zien bij het zoogenaamd sterkere recht
over het landterritoir volmaakt identieke beperkingen iu de z.g. exterritorialiteit.
van gezanten en souvoroinen.

-ocr page 98-

86

gelijkgestelde), van de koopvaarders "■) (met de aan dezen
gelijkgestelde vaartuigen).
a. Oorlogsschepen.

Zoowel doctrine als jurisprudentie kennen hen tegen-
woordig 2) unaniem toe het z.g. „privilege der exterri-
torialiteit." De rechtsgrond daarover is dan ook gemak-
kelijk aan te wijzen; het oorlogsschip is als een leger-
macht het wordt gecommandeerd door officieren, aan-
gesteld door en alleen gehoorzaamheid verschuldigd aan
den Souverein, het heeft een bemanning, saamgesteld
uit personen, die niet minder zuiver het karakter hebben
van staatsambtenaren, in één woord, het maakt als een
drijvende sterkte deel uit van de militaire macht van
den Staat, is overal waar het zijn vlag vertoont, een
deel van het Staatsgezag zelf „une souveraineté ambu-

\') Gaarne erkennen wij dat de tegenstelling „oorlogsschepen" en „koopvaar-
ders\' niet volmaakt juist is, omdat lang niet alle schepen, die de bedoelde
bevoorrechte positie innemen oorlogsbodems zyn [men denke aan die, welke\'
bestemd zijn voor den dienst bij souvereinen en gezanten] en omgekeerd ook niet-
koopvaarders [b.v. visschers- of pleiziervaartuigen] dat voorrecht missen. —
Aangezien echter de dikwerf aanbevolen verdeeling in
stacdsschepen èn particu-
liere
schepen [onder de eerste verstaat men dan die welke bestemd z^n voor
staatsaangelegenheden] al even weinig scherp belljnd is en ook al gebrekkig
is, als men niet met Perels e. a. dat privilege ook geeft aan kapers, blijven wij.
de oude verdeeling, die de hoofdtypes van beide categoriën aangeeft, behouden.

Dito, Ortolan o. c. I pg. 204, Calvo o. c. I 4C9, do Martens II S 56 (dia echter
beide door elkaar gebruikt) Mr. Visser o. c. pg. 254. Mr. Tasset o. c. pg. 212sqs.

®) In vroeger tijden is dikwerf een andere theorie verkondigd o. a. door Byn-
kershoek [„de Foro Logatorum cap IV] die het in beslag nemen van SSpaansche
oorlogsfregatten te Vlissingen in den jare 1668 door de crediteuren van den
koning van Spanje verdedigt. — Phillimore (o. c. I pg. 480) die hem bestrydt
voegt or nog aan toe de „cause célèbre" van \'t Hollandsche linieschip „Prins
Frederik" dat voor verschuldigd bergloon 6 mud. beslagen bleef.

De vergelijking met een legermacht is niet volkomen, want vreemde ge-
wapende troepen worden te land slechts toegelaten na uitdrukkelijk verkregen
verlof; zoo stelde de Duitsche kapitein ter zee Cochius, die met zyn korvet
„Undine" den 28en October 1886 op \'t strand van Jutland was geworpen, doch
met bemanning en wapenen was gered, deze laatste direct ter beschikking van
de plaatselijke autoriteit, (cf. den Boer Poortugaol o. c. pg. 370).

-ocr page 99-

87

lante", en heeft daarom op dezelfde onschendbaarheid
aanspraak als de Staat zelf. Par in parem non habet
potestatem!

Minder eensgezind dan over den rechtsgrond, zijn de
schrijvers intusschen over den omvang en formuleering
van dit privilege. — Terwijl toch de meeste het beginsel
der z.g. exterritorialiteit in dien zin opvatten, dat het
oorlogsschip evenals de ambassadeur wordt beschouwd
te zijn „extra territorium" en dus de fictie „schip is
territoir" als juist erkennen, trekken toch lang niet alle
daaruit de consequenties, die er logisch uit voortvloeien;
zij zouden ook al te dwaas zijn! Beschouwt men toch
het oorlogsschip werkelijk als een stuk „Ausland" dan
volgt daaruit, dat de commandant den misdadiger die na
het volvoeren van zijn daad op \'t land, aan boord vlucht,
niet kan uitzetten, maar slechts langs den diplomatieken
weg der uitlevering aan den verblijfstaat kan overgeven 2),
en dat ook een ieder zich aan boord straffeloos schuldig kan
maken aan handehngen, die, hoewel onder bedreiging van
straf verboden door de territoriale wet, niet strafbaar
zijn volgens de nationale wet van het schip.

Slechts deze ééne conclusie wordt door enkelen getrok-
ken, dat zij in \'t privilege zien „a total exemption from
the Laws of Territory," met deze uitzondering echter,
dat zij de politieverordeningen wel verbindend verklaren,
wat zij dan trachten te expliceeren door het aannemen

\') Terecht verzet onzes inziens Mr. Visser (o. c. pag. 257) zich tegen een ver-
gelijking met het representatief karakter der gezanten, zooals o. a. Twfss (1,229),
Calvo (I, 618), Cauchy (II, 157), Pradier-Fodéré (V, 460) maken. Evenmin gaat
do Marten\'s vergeUiking met do woning van don gezant op (II, 230).
\') Perels, „Seerecht" pag. 116, is do eenige, die deze consectuentie durft trekken.

-ocr page 100-

van een door den verblijfstaat stilzwijgend gestelde voor-
waarde bij het toelaten in zijn territoriale wateren.

Vreemde constructie, daargelaten al, dat er geen prin
cipiëel verschil bestaat tusschen politie- en strafwetten
De Staat zou wel als voorwaarde stellen, dat de z.g
exterritoriale personen zijn politie-voorschriften niet over
treden, maar zich om vergrijpen tegen zijn strafwetten
die misschien de veiligheid van vorst en volk bedreigen
niet bekommeren ? En zou zoo het doel, n.1. eerbiediging
van het vreemde staatsgezag, niet worden voorbijgestreefd
en straffeloosheid in de hand worden gewerkt?

Principiëel blijven dus evengoed als voor den gezant
de wetten van den verblijfstaat voor het vreemde oorlogs-
schip en zijn bemanning verbindend, doch nimmer kunnen
zij worden ter verantwoording geroepen door den localen
rechter; in geval van overtreding zijner wetten moet de
territoriale Staat zulks ter kennis brengen van den Staat,
waartoe het schip behoort, opdat deze de daders straffe.

Dat is de eenig juiste en logische constructie, waardoor
de beide „souvereiniteiten" worden geëerbiedigd, zonder
\'t belang van een van beide te deren.

Oorlogsschip en bemanning zijn onveraniwoordelijk,
onschendbaar.,
onttrokken aan de jurisdictie van den ver-
blijfstaat en onderworpen aan die van den Staat, waartoe
\'t behoort. Ziedaar alles, een beeldspraak, die het schip
verklaart tot een „territoriale enclave", wier dwaze con-
sequenties niemand durft te trekken, hebben wij tot ver-
klaring daarvan absoluut niet noodig.

Volkomen correct is Hall\'s formuleering: „ A vessel of
war, or other public vessel of the State, when in foreign

-ocr page 101-

89

waters is exempt from the territorial jurisdiction ; but
her crew and other persons on board of her cannot ignore
the laws of the country, in which she is lying as if she
constituted a
territorial enclave; on the contrary, these
laws must as a general rule be respected" — en Pradier
Fodéré schrijft niet minder juist: c\'est un principe uni-
versellement admis que les navires de guerre ne relèvent
pas de la juridiction du pays étranger dans les eaux du-
quel ils se trouvent, bien qu\'ils doivent respecter les
lois et les règlements du pays etc." \'\')

Het vreemde oorlogsschip neemt dus een bijzondere
geprivilegieerde positie in, waarvan zijn eigenaardig
karakter de rechtsgrond is. - En het practisch gevolg
zal natuurlijk dit wezen, dat de band met den nationalen
Staat hier in veel minder mate zijn effectieve kracht
verliest dan zulks b.v. bij gewone onderdanen het geval
is, bij wie hij moet wijken voor de duidelijk zichtbare
werking der territoriale macht. — Schip en bemanning
en alles wat daar rechtmatig of onrechtmatig aan boord
geschiedt, blijft volkomen beheerscht door de wetten van
den Staat waartoe het schip behoort. 2) _ Zoolang maar

\') Cf. Hall O. c. pg. 101 Pradior-Fodéré § 2407, von Kaltenborn, „Soorocht" H
§ 215, Wheaton, „Eléments" pg. 126/7, Bluntschli pg. 319 sqs., Phillimoro o. c.
I pg. 476, en Perels o. c. pg. 104. Cf. Het rapport van de „Royal Commission

on fugitive slaves":____„qu\'un navire de guerre qui entre dans les oaux d\'une

puissance amie est considéré pas la pratique générale des nations comme
exempt en thèse g néralo do la juridiction des autorités locales et qu\'il en est
en mémo temps, en thèse générale, dans l\'obligation internationale de respecter
la loi locale." (Revue de droit intern. 1878, pg. 171.)

\') Mr. Philipson (o. c. pg. 2G8) geeft ons een typisch voorbeeld uit dopraktyk,
dat in 1858 to Batavia plaats had; iemand wilde huwen met oon weduwe, wier
echtgenoot in Californie was verdronken; by gebreke van oeno akte van over-
Ujden moest men zyn toevlucht nemen tot een publieke citatie, doch daar zulks
te veel tyd zou vorderen, besloot het trouwlustige paar op hot toevallig ter

-ocr page 102-

90

geen handelingen plaats hebben, die liinrecht indruischen
tegen de wetten van den verblijfstaat, of diens pohtie-
verordeningen niet met voeten worden getreden, is de
positie van het oorlogsschip in praktijk vrij wel gelijk
aan die in open zee.

Waar en in hoeverre dat privilege overigens zijn be-
schermende vleugelen uitslaat, of het zich b.v. uitstrekt
over aan land vertoevende officieren en matrozen, of het
oorlogsschip een asyl mag zijn voor vluchtelingen, of de
commandant aan boord ontkomen misdadigers aan de
opeischende locale autoriteiten mag overgeven enz., dat
zijn alle zeer betwiste kwesties die de taak van beide
partijen, scheepscommandant en territoriale overheid,
niet vergemakkelijken ; „sur les rades étrangères, is de
aanvang van een instructie van 25 Juni 1858 aan de
Fransche Marine, les relations des commandants et des
autorités du pays sont généralement fort délicates !" 2)

Natuurlijk is het dat iedere Staat de bevoegdheid bezit
dergelijke onverantwoordelijke wezens den toegang tot
zijn territoriale wateren te ontzeggen ; doet hij het echter
niet bij een uitdrukkelijk bevel, dan is volgens de heden-
daagsche begrippen de toegang vrij en moet de Staat de
onschendbaarheid waarborgen, behoudens zijn recht om
\'t schip dat zijn voorschriften overtreedt of welks tegen-
woordigheid hij gevaarlijk acht, te bevelen binnen zekeren
termijn te verdwijnen en bij weigering desnoods geweld
te gebruiken.

reede van Batavia vertoevende Amerikaansche oorlogsschip „San Jacinto" vol-
gons de Amerikaansche wet hot huwelyk te laten voltrekken; aldus geschiedde!
\') cf. Mr. Visser pg. 269 sqs, Pradier-Fodéré o. c. V pg. 465 o. a.
Pradier-Fodéré o. c. V § 2408.

-ocr page 103-

91

Welke vaartuigen ten slotte dit privilege met de eigen-
lijke oorlogsschepen deelen, daarover bestaat geen vol-
komen overeenstemming; het criterium kan bezv/aarlijk
anders zijn dan de bestemming om den Staat tot zekere
publieke doeleinden te dienen, maar dat begrip is niet
scherp omlijnd, kan veel en vi^einig omvatten. Gewoonlijk
worden nu met oorlogsschepen gelijk gesteld: \'\')

P. Schepen van het type onzer gouvernementsvaar-
tuigen in Ned. Indië;

2". Militaire transportschepen en de bodems, die zijn
aangewezen om een z.g. auxiliaire marine te vormen,
zooals Rusland kent in de Zwarte Zee en door Duitsch-
land in 1870 werd in het leven geroepen;

3\'^. Schepen met souvereinen of gezanten aan boord;

Mailbooten, wanneer zij krachtens tractaten met
oorlogsschepen zijn gelijkgesteld; (wat dan alleen ver-
bindend is voor de contractanten).

h. Koopvaardijschepen (en met deze gelijkgestelde vaar-
tuigen).

Slechts zeer weinigen gaan in hun blinde liefde voor

\') Over do onder n°. 3 genoemde bestaat het meeste verschil van meeniiig,
omdat het niet van overdrijving is vrij te pleiten een gewoon handelsschip dit
gewichtig privilege toe te Ijennen, alleen omdat er een sou verein of ambassadeur
als reiziger aan boord is; schip en bemanning missen toch de bestemming voor
publieke dooloinden, het ambtelijk karakter. Zie Mr. Tasset pg. 222 sqs en Mr.
Visser pg. 280 sqs en de b\\i bolde besproken schrijvers. — De laatste kent het
voorrecht in tegenstelling van Mr. Tasset ook toe aan kaperschepen, vooral op
grond van de overeenstemming met militaire transportschepen (cf. pg. 282). —
Dat is zeer zeker onjuist; noch deze laatste, noch de z.g. auxiliaire marine
nemen
voor rekening van particulieren deel aan den oorlog, zooals kapers, en
juist daarom maken zy wel degelijk, althans tijdelijk, deel uit van de strijdkrachten
van den Staat; en om die reden ook kennen wij dezen wel, en kapers .niet het
privilege toe. Anders weêr Perels (pg. 121), die het aan beiden ontzegt, omdat
zij \'t representatief karakter missen I cf. Pradier-Fodéré 8 2414, den BeerPoortu-
gaei pg. 299.

-ocr page 104-

92

het hooggeroemde adagium „schip is territoir" zoover,
dat zij ook aan koopvaarders, op gelijke wijze als aan
oorlogsbodems, het privilege der exterritorialiteit in de
territoriale wateren van een vreemden Staat toekennen.
En al schrijft Hautefeuille : „les deux classes de navires
possèdent également et au meme degré la territorialité
(waarmee hij \'t zelfde bedoelt als anderen met „exterri-
torialité"). Sans doute il existe entre ces deux espèces
de navires une grande différence, mais elle ne porte pas

sur la territorialité----Le premier peut etre comparé à

une grande ville administrée par des magistrats élevés
dans la hiërarchie, le second à un petit village dans lequel
l\'autorité est représentée par un simple maire. Mais tous
deux appartiennent au pays, dont ils portent le pavillon,
tous deux sont territoriaux," en verklaart hij iets verder :
„La justice, même criminelle est rendue à bord au nom
du prince et d\'après ses lois", aile consequenties van zijn
leer durft hij niet trekken, want in alles, wat betreft
„les rapports avec le pays étranger et ses habitants",
acht hij de voorschriften van den verblijfstaat wel dege-
lijk verbindend, waardoor echter de klove tusschen hem
en degenen, die\' principieel tegenover hem staan, niet
zoo breed is, als men misschien verwachten zou.

Alle vorige schrijvers maken scherp onderscheid tus-
schen beide categoriën en ontzeggen den koopvaarder
het voorrecht der exterritorialiteit; deze toch is uitge-
rust door particulieren met een commercieel doel, althans
mot een privaatrechterlijke bestemming, zijn kapitein,

\') cf. Droits ot Dovoirs I, pg. 290 sqs.; geiyko mooning huldigt Pascalo Floro

0. c. I, 1 r\' 12) torwyi Ortolan (o. c. I. pg. 204) weifoland Is.
*

-ocr page 105-

93

ook al draagt de Staat hem enkele publiekrechtelijke func-
ties op, is evenmin orgaan van het Staatsgezag als de
officieren en matrozen een ambtelijk karakter bezitten,
de koopvaarder is geen ,souveraineté ambulante", hij
maakt geen deel uit van de publieke macht van den
Staat, i. e. w. hij mist het publiekrechtelijk karakter,
dat juist de rechtsgrond vormt van het privilege der
oorlogsschepen, en daarmede vervalt elke reden om hem
op het vreemde territoir anders te behandelen dan een
mailcoach, rivierboot of „Schnellzug", die de grenzen
overschrijdt.

Toch wordt volledige onderwerping aan de jurisdictie
van den verblijfstaat lang niet door allen voorgestaan,
en de leer gehuldigd dat de eigenaardige organisatie van
het schip van zelf meebrengt, dat de niet-naar-buiten-
werkende feiten aan de locale jurisdictie zijn onttrokken.

Die theorie heeft zijn ontstaan, althans zijn bloei te
danken aan het beroemd „Avis du Conseil d\'État" van
20 Nov. 1806, door den Franschen Staatsraad gegeven
naar aanleiding van de reclames der Amerikaansche
consuls in twee gevallen, waarbij een schepoling van
een Amerikaansch vaartuig in een Fransche haven een
medeopvarende aan boord had verwond en waarbij do
consuls in het gelijk zijn gesteld, op grond: „qu\'en co
cas les droits de la puissance neutre doivent ôtre res-
pectés, comme s\'agissant de la discipline intérieure du
vaisseau, dans laquelle l\'autorité locale ne doit pas
s\'ingérer, toutes les fois quo son secours n\'est pas réclamé,
ou que la tranquillité du port n\'est pas compromise" etc.

Dat „Avis", hoewel slechts bedoelende een uitspraak

-ocr page 106-

94

te geven van \'t standpunt van den Franschen rechter
in twee concrete gevallen, heeft onverdiend een enorme
reputatie verworven, niet alleen, waar het verbindend
werd verklaard, gelijk hier te lande, maar ook elders.
Toch kan het, evenmin toen als tegenwoordig, worden
beschouwd als de formuleering van een volkenrechtelijk
beginsel, en staat of valt het met de tractaten.

In het begin dezer eeuw werd de Fransche methode
door andere landen \'•) eenvoudig niet gevolgd, wat trouwens
niet te verwonderen is in een tijd, toen de territorialiteits-
leer nog haar schepter zwaaide, maar ook Frankrijk zelf
had ze b.v. in zijn tractaat van Pardo met Spanje
(13 Maart 1769) niet opgenomen, en ook later is het
geen internationale regel geworden. Wel is het beginsel
van het „Avis" met eenige wijziging gehuldigd in het
Fransche reglement van 27 October 1833, de Grieksche
consulaire instructie van 1834 en de Belgische

ordonnantie van 11 Maart 1857 en is het opgenomen in
een tal van tractaten tusschen bijna alle landen ge-
sloten, maar daartegenover staat de vast gewortelde leer
van Engeland dat nimmer bij eenig tractaat een inbreuk

\') Zoo luidde het Pruiaischo consulaire reglement van 18 Sopt. 179(i (art. 5):
„Die preuszischun Unterthanen auf preuszischen Schifl\'en in fremden liafen
bleiben in allen ihren dortigen Civil- und CrimlnalfUllon der Jurisdiction dos
dortigen Obrigheit unterworfen." cf. Porols „Seorocht" pg. 75, Stoork „Uandbuch"
II. 449.

■) cf. Pradier-Fodóré o. c. V § 2427. Ook do sclirtJvors van dlon tyd, Azuni
(0. c I 300), Klübor (pg. 92), Vattol (II, pg. 34) verklaren do koopvaarders onder-
worpen aan do locale jurlsdlctio.

\') cf. l\'radier-Fodóró V pg. 518 sijs, Poreis pg. 78 sqs on Mr. Ta.ssot pg. 240).

•) Zoo luidt ook do instructie voor do Uritscho Consuls: That a Britsh
merchant ship, while In a foroigen port is .subject to tho laws inforce at that
port etc. (Stoork II 450); zoowel do Engelscho als liussischo jurlsprudontio biy-
ken uit do „Cause célèbre" van 1844 to liiga, waar aan boord van con Engolscli
schip oon Engolsch matroos zyn Engelachen stuurnia^i had vermoord. Alvorens

-ocr page 107-

95

op de territoriale jurisdictie toelaat noch eischt, de con-
stante jurisprudentie in denzelfden geest — zoo er geen
tractaat bestaat - van Duitschland i), Rusland en Zweden,
de Nederlandsche Consulaire wet van 25 Juli 1871 (art. 6)
en de Braziliaansche van 1838 (art. 41) 2) terwijl ten slotte
de door Engeland gesloten tractaten nimmer het beginsel
van \'t „Avis" uitsluiten, wat toch noodzakelijk zou zijn,
ware het een volkenrechtelijke regel.

Naar onze meening is het dat dan ook zonder twijfel
niet, maar slechts een veel voorkomende regeling, die
alleen aan uitdrukkelijke opname in een tractaat ver-
bindende kracht kan ontleenen. In zooverre is de aanhef
van het Amerikaansche consulaire reglement van 1881
juist: Le principe général des traités et des conventions

des États-Unis avec les Puissances Étrangères etc____

(volgt het systeem van het „Avis"). ■\')

Deze meening wordt met uitzondering van de Franschen
door de meeste geleerden voorgestaan; en geen wonder,
het recht van den Staat hangt er niet van af, in hoeverre
een daad „a alarmé les citoyens honnêtes," maar van zijn
onmiskenbaren plicht om de, door wien ook, geschonden
rechtsorde te handhaven, terwijl bovendien het onprac-

\'t vonnis to laton vollon, bood do UuhsIhcIio rogooring aan do Engolsclio aan,
haar ondur buding van rociprocltoit, don schnldigo uit tu lovuron; — Kngcland
woigordo on Ilusland slrnfto don inoordonuar.

\') Cf. Porcis „Soorocht" pg. ?J sqs.

\') cf. Ortolan I pg. lÖS).

\') cf. Pradior-Kodóró V pg. 518. IIoo Mr. Tassot op pg. 249 kan achrUvcn, dut
ook Amerika by convontio nimnior conlgon inbreuk op do uitslultendojurisdlctlo
van don turrltorialon Staat heoR toogointon, is onvorklanrbaar, hot togondool
biykt uit hot tructuat mol Prulson van 1 Mol IbW, mot Duit-schland van II Doe.
1871 (Porcis pg. 7S), dat niet Krankryk vim 1788 on dat van 2;J Februari 1883
un dat mot HulgKJ van 9 Maart 18S0, torwyi hut Consulairu Hoglomont dor Vor
Staton zulks uitdrukkeiyk nog komt bovostlgon.

-ocr page 108-

96

tische van het Fransche systeem zonneklaar blijkt door
het arrest van het Cassatiehof van 25 Februari 1859 "i)
waarbij het „Avis" in dien zin werd aangevuld, dat de
verblijfstaat ook competent is, „lorsque Ie fait constitue
un crime de droit commun que sa gravité ne permet ä
aucune nation de laisser impuni,"

Zeer juist resumeert von Martens aldus: Handelsschiffe
sind in fremden Häfen den Landesgesetzen unterthan
und haben sich allen Anordnungen der Hafenbehörden
zu unterwerfen. — Dies die allegemeine Regel! —
Wenn aber auf Grund von Consular-, Handels- oder
Schiffahrts tractaten dem Capitain oder zuständigen
Consul in gewissen Fällen eine Disciplinar-gewalt über
die Equipage des Kauffahrers eingeraümt wird, so ist
diese ßefugniss anzusehen als eine Concession seitens
der auswärtigen Macht, nicht aber als ein Recht das
etwa an sich bestände und schon aus der
Stellung, die
ein Handelsfahrzeug im Auslande einzunehmen hat
flösse. 2)

Minder goed kunnen wij ons met hem vereenigen,
waar hij vervolgens de slechts
voorbijvarende schepen
daarvan uitzondert en zijn afkeuring uitspreekt over de
bekende „Territorial Waters Jurisdiction Act" van 16
Aug. 1878 die juist klaar en helder en zonder uit-

\') Cf. Pradler-Fodóró S 2423.

\') Cf. O. c. II pg. 230; zoo ook Hall pg. 1C3, Phillimoro I 483, Whoaton pg. 127,
Heffter 79, Twiss I pg. 229, Harburgor pg. 118, Stoork pg. 449, Tassot pg. 249,
Mr. visser pg. 298 sqs. Evenzoo art. 8 van hot projot van hot Instituut (Ann.
XIII pg. 829). Behalve de roods gociteerdo Pradlor-Fodóré, Hautefeulilo en Or-
tolan komen ook Mass \' I pg. 452, Latour pg. 259. Floro S 13, AttI mayor I pg. 35,
den Beer Poortugael pg. 157 o. a. tot oen afwykendo conclusie.

\') Over de „Franconia Case" dio do aanleiding was tot het ontwcrpon dozor

-ocr page 109-

97

zondering in section 2 de jurisdictie over de territoriale
zee heeft aangenomen. — Verscheidene schrijvers o. a.
Phillimore, Heffter, Bluntschli en Perels vallen hem
hierin bij, terwijl ook het Instituut in art. 6 van zijn
„projet" die meening heeft uitgesproken. — Toch kunnen
wij ons met den daarvoor gewoonlijk aangevoerden, dat
het „passagium innoxium" zulks eischt, niet vereenigen,
want, ware zulks juist, dan zou men den Staat ook de
jurisdictie moeten ontzeggen over de voorbijvarende sche-
pen in de z.g. internationale rivieren!

De praktijk gaat dan ook niet met de genoemde schrij-
vers mede, o.a. blijkens de bekende kwestie met de Costa
Eica Packet, en het volkomen daarop gelijkende geval
met de „Santiago" in 1874, waarin de Fransche hoog-
leeraar Pradier-Fodéré overigens een advies heeft gegeven,
dat lijnrecht staat tegenover de uitspraak van den Rus-
sischen Czaar in eerstgenoemde zaak.

Onze conclusie is dus, dat, behoudens de uitzondering
bij tractaten bedongen, de verblijfstaat volledige jurisdic-
tie heeft over de vreemde koopvaardijschepen, die zich in
zijn territoriale wateren bevinden, volkomen gelijk aan
die, welke hij over zijn nationale vaartuigen uitoefent.

Dat hij echter volmaakt vrij is van die bevoegdheid
geen gebruik te maken, als hij vreest dat internationale

wot cf. Mr. VisHor pg. !301 sqs. Van liut vonnis zuido sir William Hurcourt in
liut Lagurliuis; „ïlio olfüct of Uiu docislon in tlio Franconla caso was nol tlmt
tho JuriHiiIction dld net pxist (golUk bv. Trndlor pg. 532 on Porols pg.tiOmoonnn)
bul that thero liad nol boon u propor nuicliinury croatcd by ourniuniclpal huva
to carry it out."

\') cf. Ann. Xin rtf- S\'.^J; hot Inslltuul zondert cchtor weer uit, diodadon„qul
Iniiiüquoiit uno violatlon dos droits oii dos IntórütH du 1\'Ktat rivoralii, endo sus
rossortissantH no falsunl partib ni do l\'óquipago nl dos pussagors". — Zio do
Hchorpo critiuk over dit stolsel van Mr. Visser (diss. pg. 313 sqs).

\') Cf. O. c. V pg. 534 (noot 1). 7

-ocr page 110-

98

verwikkelingen er wellicht uit geboren kunnen worden,
is natuurlijk en dat onthouding dikwerf daarom aanbe-
velenswaardig kan zijn, is zeer waar, maar doet niets
af aan de juistheid onzer conclusie.

§ 2. B. In tijd van oorloff.

Om het volle licht te doen vallen op de belangwek-
wekkende rol, die de nationaliteit dan vervult, een rol
die door het bijzonder karakter van den maritiemen
krijg veel meer naar voren treedt dan in den landoorlog,
moeten wij ons een kleine uitweiding getroosten.

De steeds voortschrijdende beschaving heeft in menig
opzicht allerbelangrijkste wijzigingen gebracht in het ka-
rakter van dien abnormalen toestand van vijandschap tus-
schen twee of meer Staten. De tijden, dat de vijand zich
een onbeperkt „jus vitae ac necis" over zijn tegenpartij
toekende en de stelregel „tegen den vijand is alles geoor-
loofd" werd gehuldigd, zijn voorbij. Het moderne Volken-
recht ziet in den oorlog niet meer een gemakkelijk mid-
del tot bevordering van dynastieke belangen of finan-
tiëele operaties, ontsnappend aan iedere bindende rege-
ling, määr de handeling van den Staat, die zich bij gebreke
aan een voldoende internationale rechtspraak met de
wapenen recht tracht te verschaffen, m. a. w. de gewone
opvatting ziet in den oorlog niet een^o^i^ieA; middel, maar
een
rechtsmiddel., gebonden aan zekere vormen en regelen

Volkomen daarin meegaan doen wij niet, al erkennen
wij ook volgaarne, dat de oorlog niet meer een onbe-

\') Zoo bv. v.111 Marlons (o. c. H pg. 477); cf. ook don Boor Poortugaol „Oor-
logsrecht" S 8. Nog verder gaat von Bulmerincq, dio den oorlog indeelt bü do
wyzen van het z.g. Gewaltsame Vorfahren, tot oplo.saing van intornatlonalo
geschillen (o. c. H S 89.

*

-ocr page 111-

99

perkte vrijheid tot moorden en branden verleent. Nog
daargelaten de weinige zekerheid, die deze wijze van
procedeeren biedt, dat werkelijk degeen, die gelijk heeft,
overwint, vertoonen de meeste oorlogen, ook die der laatste
jaren, schijn noch schaduw van een soort van gerech-
telijk proces, al werd gewoonlijk ook om den schijn te
redden, een rechtsgrond aangevoerd.

In het wezen der zaak zijn dynastieke belangen, natio-
nale ijverzucht, vrees voor overheersching, annexatiebe-
geerte en andere politieke intrigues de ware motieven
der meeste oorlogen geweest, en deze buiten de werking
van het oorlogsrecht te stellen, gaat toch bezwaarlijk aan 1
O. i. is de krijg, dan ook niets anders dan de kamp
tusschen elkaar bestrijdende Staatsmachten, die zich nu
eens voordoet als een soort van weinig beschaafd rechts-
middel, dan weder het karakter vertoont van een organisch
proces, als het eenig afdoende middel om aan de opge-
hoopte kwade gassen en dampen een uitweg te ver-
schaffen Maar - en hier komt het op aan — onver-
schillig wat het motief is, iedere oorlog is onderworpen
aan wat wij noemen het
„Oorlogsrecht", d. i. het samenstel
van regelen, dat bestemd is de exceptioneele verhoudingen
der Staten in tijd van oorlog te beheerschen en hun be-
voegdheid tot het plegen van geweld to begrenzen.

Les nations chrétiennes ont aujourd\'hui conscience
que l\'humanité constitue une communauté, non seulement
naturelle, et morale, mais juridique, à laquelle aucun
peuple, aucun État ne peut se soustraire; que cette

\') cf. Bluntschli „Itochtsbuch" § 501; cf. Cauchy o. c. II pg.ï.XJ; cf. von Murions
0. c. II pg. 478.

-ocr page 112-

100

communauté subsiste raalgré l\'état de guerre et que
son existence oblige les armées belligérantes ä respecter
les principes d\'un droit international, i)

De Staat, die strijd voert, verkeert in denzelfden toe-
stand als de individu, die zijn leven, familie of eigendom
tegen aanranding verdedigt; gelijk de staatswetten dezen
nauwkeurig aangeven, waartoe hij in dit exceptioneele
geval van noodweer zijn toevlucht mag nemen, evenzoo
stelt het oorlogsrecht, dat dus een zuiver
exceptioneel
recht is, de grenzen aan de bevoegdheid der Staten bij
het aanwenden van geweld. Maar evenmin als het staats-
recht den individu beveelt, welke rechten hij nimmer mag
aantasten, geeft ook het oorlogsrecht aan, welke rechten
door de Staten in den krijg altijd en immer moeten wor-
den geërbiedigd. Wie in noodweer verkeert, is tot alles
bevoegd, wat in in concreto strikt noodzakelijk is ter
bereiking van het doel eener wettige zelfverdediging!
En waar nu het directe oogmerk van den oorlog geen ander
is dan het dwingen van den vijand tot den vrede door
vernietiging van zijn weerstandsvermogen, zijn dus alle
maatregelen daarvoor noodzakelijk, ook geoorloofd, al zijn
zij flagrante schennis van publiek- of privaatrecht.

\') cf. Pradior-Fodéró, o. c. V pg. 1123.

\') cf. Ortolan o. c. II 41: „Le but da la guorro osl do forcur 1 oniionil ii la paix."
cf. Phillimoro o. c. III § 49, Bluntschli o. e. § 549 on § 553, von Martens o. c.
II pg. 483. Zie ook art. 14 der Amorik. krygsartlkelon van 1803 (Anhang van
Bluntschli\'s Rechtsbuch).

\') Deze loer w^kt eonigszings af van dio van Bluntschli (Inleiding „Rechts-
buch\' pg. 30 s<is.) en Gen. don Boer Poortugael („Intern, Muritiem Recht" pg.
245 sqs,); dezo toch leiden uit hun opvatting van don oorlog als oon rochtsstrüd
tusschen Staten de stelling af, dIo zU dan voorop stellen, dat allo privaati\'cch-
telUke betrekkingen onderworpen bleven aan het normaio recht en eerst dan
kunnen worden aangetast, als hetbelang dor krijgsoperaties zulks direct gobiedf.
Daargelaten, dat zü onmotjelijk in staat is, do thans nog gehuldigde bevoegdheid

-ocr page 113-

101

„Wat in normale tijden van vrede het „algemeen belang"
van den Staat is, dat is, doclï in meer uitgestrekten zin, de
oorlogsnoodzaak in het oorlogsrecht," schrijft generaal den
Beer Poortugael terecht. Het in den krijg aan te wenden
geweld vindt in het oorlogsdoel tegelijk zijn grond en
zijn beperking.

Op gelijke wijze ontwikkelt Pradier-Fodéré, de nieuwste
schrijver op dit gebied, zijn meening: „Quel est le but
légitime des guerres? C\'est de défendre des droits mé-
connus ou violés, d\'imposer des réparations dues et refu-
sées, d\'obliger l\'ennemi à une paix, qui assure les satis-
factions réclamées. Ce but ne peut être atteint que par
la force; soit, mais la force ne doit ôtre employée que

dans le rapport direct, qu\'elle a avec le but à atteindre.

%

Il e.st certain que pour arriver à ce but les belligérants
doivent pouvoir employer tous les moyens qui sont à
leur portée, mais avec la restriction que ces moyens
quelques rigoureux et mêmes terribles qu\'ils soient, n\'ou-
trageront pas l\'humanité."
De moderne opvatting beschouwt daarom den oorlog

tot hot nomen van ilon privnatoigondom in don zeeoorlog to verklaren — (mot
oon beroep op het einddoel van don oorlog is zy tonniinsto verklaarbaar) - is
dlo leer ook bozwaariyk to rymen mot \'t recht tot lilokkooron van andere dan
oorlogshavons (cf. Cauchy II pg, 425); tot \'t connsquoeren van Staatskassen,
magazUnen, domeinen enz, (cf. Bluntschli § 014/6),

Onze thoorle komt ovoreon mot die van den voldmanrschalk von Moltko in
zUn boroomden brief van 11 Dec, 18b0 aan Bluntschli (Rovuo du droit intorn
1830); „il dolt 6tro permis d user do tous los nioycns snuf do coux qul sont
posltivüinont condamnnble.s," Ton onreclito ziet Generaal don Boor Poortugael
daarin oen terugkeer tot don barbaren tyd; or is goon sprako van „alles doen
wat men vorkiost," maar „wat do oorlogsnoodzaak gobiodt." Daardoor wordt
nog niet alles geoorloofd, do mensch wordt goon wild dier: „Wo donotcoaso,"
luidt oonvoudig maar verheven art, 15 der Anierik, krygsartikolen, „on this
account to be moral belngs, rosponsiblo to onc anothor, and to God!\'

•) 0, c, V § 2741,

-ocr page 114-

102

als een strijd, die wordt gevoerd tusschen de Staten als
zoodanig, en niet door of met de onderdanen persoonlijk.
De regel der oude juristen, dat alle onderdanen der tegen-
partij ipso jure vijanden van den Staat waren, is ver-
worpen; alleen de Staatsmachten, als zijnde de eenige
subjecten voor het oorlogsrecht, treden met hare leger-
scharen elkander tegemoet en slechts die individuen, die
in dienst zijn van den vijandelijken Staat, moeten als
vijanden worden beschouwd en behandeld, omdat zij zijn
de uitvoerders van den Staatswil, de wettige organen van
den Staat, omdat zij vormen diens physiek weerstands-
vermogen, dat met geweld moet worden gebroken om
het doel van den oorlog, d. i. het herstel van den vrede,
te bereiken.

Volmaakt correct is dat uitgedrukt in de verklaring
van den beroemden Franschen Minister
Portalis (in navol-
ging van Rousseau) : La guerre n\'est point une relation
d\'hommes à hommes, mais une relation d\'État a État
dans laquelle les particuliers ne sont ennemis qu\'acci-
dentellement, non point comme hommes, ni même comme
citoyens, mais comme soldats, non point comme mem-
bres de la patrie,\' mais comme ses défenseurs. — Enfin
chaque État ne peut avoir pour ennemi que d\'autres

\') cf. Rousseau: Contrat social I cap. 4. cf. Bluntschli: Rechtsbuch S 531; (ton
onrechte schryvon llolftor on Pasqualo Flore die woorden aan Portalls zolf too.)
Zoo ook verklaarde de Pruisische koning Wilhelm I in zU\'i proclamatie van
11 Aug. 1870: „Ich führe Krieg mot don Französichon Soldaten und nicht mit
den Französischen Bürgern." Kn niet minder duidoiyk is do dagorder van den
Russischen opperbevelhebber in den Turkschen oorlog. Grootvorst Nicoini
Nicolajowitsch van la April 1877 (cf. von Martens o. c. II 485). Zio ook art. 1
van hot door het Instituut aangenoraon: „Manuel dos lois do la guerre."
„L\'état de guerre no comporte dos actes de violence qu\'entro los forco.s armóts
des Etats belligérantes" (Ann. V pg. 150).

-ocr page 115-

103

Etats et non pas des hommes, attendu qu\'entre choses
de diverses natures on ne peut fixer aucun vrai rapport. \'■)
Hoe juist deze opvatting ook zij, toch is daarmede
nog niet de vraag opgelost of voor het oorlogsrecht het
al dan niet bekleed zijn met de vijandelijke nationahteit
voor persoon en goed van invloed is. — Want, al brengt
de staat van oorlog slechts daden van geweld mede tus-
schen de gewapende machten der Staten, en is het vol-
komen onverschillig of deze uit nationale dan wel vreemde
soldaten en matrozen bestaat, de individuen worden in
menig opzicht wel degelijk betrokken in de worsteling
der Staten, waarvan zij deei uitmaken. Het lot des Vader-
lands, schrijft Bluntschli treffend en juist, kan den lands-
kinderen onmogelijk vreemd blijven; zij deelen in de
rampen, die den Staat treffen, evengoed als zij genieten
van de voordeelen, die hij in den strijd behaalt; als onder-
danen zijn zij verplicht goed en bloed veil te hebben voor
het behoud en do onafhankelijkheid van den Staat, waar-
mede zij op het innigst verbonden zijn: „die Individuen
sind als Privatpersonen keine Feinde, als Staatsangehörige
sind sie betheiligt bei der Feindschaft der Staaten.

\') Mot innlgo vorbazing liobbon \\vU kotiiiis gunonion van hot folt, dat oon man
als Sir Travers Twiss nog do oudo leer durft vordodigcn: „qnnnd doux nations
sont en guorro," schryft
hy, „tous los membres do l\'uno sont loa ennemis do
l\'autre; quand unu nation prend les arnios contre uno autre nation, elle so
dôclaro il partir do ce moment l\'onnemio do tous loa individus, membres do cotto
dornièro ot los autorise ii la traiter comme telle." (Lo droit dos gens ou des
nations considérées comme communautés politiques ot Indôponduntoa 1889. Dl. 1.
cap.,
II, ni; Dl. II pg. 40. 75 sqs.

•) Zoo zou b.v. do EnRolscho gcnoninl Sir Arnold Komball, dio in 1877 nls
mllitnir agent hot Turksclio legor van Muckhtar Paacha modo aanvoordo.zondor
twyfel als vyand kunnon bohundeUl un krygagovangen gumnakt zyn, ovonals du
Dultscho offlcioren, die don Turksch-Oriekschon oorlog van dit juar mcdomnakton.

•) Bluntschli „Uochtsbuch" Einleitung pg. 30, on § CC9; 573. Zoo luldt ook
art. 21 dor Amorik. Krygsartikolon: Tlio citizen or native of ii hustllo country

-ocr page 116-

104

Bedenken wij daarby, dat het verkeer van de onder-
danen der neutrale, d. z. de niet in den krijg betrokken
Staten, met die der oorlogvoerende partijen principieel
ongehinderd blijft, voor zoover zulks althans mogelijk is
zonder de krijgsoperaties te belemmeren, dan is het zeker
niet van belang ontbloot te onderzoeken, of èn in hoe-
verre, de onderdanen en goederen van den vijand andere
gevolgen van den krijg ondervinden, dan die der neutra-
len, en dus de nationaliteit influenceert.

In dat opzicht nu bestaat er jure constituto een ge-
weldig onderscheid tusschen den krijg te land en dien
ter zee.

Ten aanzien van den landoorlog toch is het verschil
tusschen vijandelijke onderdanen en neutralen al zeer
weinig belangrijk: de eersten kunnen b.v. worden ver-
hinderd naar hun staatsterritoir terug te keeren, voor-
zoover zij althans nog dienstplichtig zijn, terwijl men een
neutraal nimmer zou kunnen tegenhouden, ook al ver-
klaarde hij op weg te gaan om bij de tegenpartij dienst
te nemen; zoo kunnen ook vijandelijke ingezetenen zonder
aanleidende oorzaak worden uitgedreven (wat echter
zelden geschiedt),\' neutralen slechts in geval van wettige
redenen enz.

Evenmin ontstaat er een nieuw onderscheid ingeval
van occupatie door den vijand; de neutrale Regeeringen
blijven gerechtigd en verplicht hunne op het oorlogster-
rein verblijvende onderdanen bescherming te verleenen,
hunne gezanten en consuls gaan voort hun functies uit

is tiius an enomy as ono of the constltuonts of tho hostilo Stato or nation.

and as such is subjocted to tho hardships of tho wai;.
*

-ocr page 117-

105

te oefenen op volkomen gelijke wijze als in tijd van
vrede, maar aan den anderen kant hebben de neutrale
onderdanen zich, even goed als die des vijands, te schik-
ken naar alle maatregelen, die de occupator in het belang
van den oorlog noodig acht.

Dit blijkt duidelijk uit de handelwijze bij het beleg van
Parijs in 1870; de vreemde diplomatieke en consulaire
ambtenaren bleven tot bescherming hunner landslieden
in de stad, doch verzochten von Bismarck om hun mede-
deeling te doen van den aanvang van het bombardement
en hun toe te staan eens per week een depêche aan hun
Regeeringen te zenden. Het eerste werd natuurlijk gewei-
gerd ; het tweede toegestaan, mits de depêches niet geslo-
ten waren, doch daaraan wilden de gezanten zich niet
onderwerpen. Toen zij daarop bij het begin van het
bombardement verzochten om aan de neutrale onderdanen
verlof te verleenen de stad te verlaten, antwoordde de
Kanselier, dat het nu te laat was, doch dat hij beleefd-
heidshalve aan het Corps diplomatique vrijen aftocht
toestond.

Eischt de occupator requisitiën, zij zullen ook door de
neutralen moeten worden opgebracht; vordert de oorlogs-
noodzaak inbreuk op den privaateigendom, gebruik of
vernietiging van particuliere gebouwen en goederen, -) ook
de neutralen zijn verplicht dat to dulden, behoudens het

\') cf. vnn Martons II S filuiitschll \'s 555,\'O c. a.

\') Een frappant voorbooUl lovort ook lilorvocr do oorlog van 1870; by do bo-
legering van i\'arü» lieten do Dultschors, om to bolotton, dat de vUand van dio
zijde zou naderen, zos in de Selno llggendo Kngol.scho kolonHchopen ondanks
liot protest dor kapiteins oonvoudig zinken; cf. von Mnrtens II, pg. 570 on don
Beer Poortugael o. c. pg. 414 sqs., waar hy hot z. g. droit d\'angariu behandelt.

-ocr page 118-

106

recht op schadevergoeding; zij staan in al die gevallen
volmaakt gelijk met de onderdanen van den staat, vs^iens
gebied is geoccupeerd.

In den maritiemen krijg daarentegen erlangt het al
dan niet bekleed zijn met het vijandelijk karakter een
buitengemeene beteekenis, te meer, omdat de bepaling
daarvan op een hoogst excentrieke wijze dikwerf ge-
schiedt. — Daarover eerst een enkel woord.

De prijsrechters, althans de Engelsche, beoordeelen in
oorlogstijd het „national character" van persoon of goed
niet naar de gewone wetten, die in tijd van vrede de
nationaliteit regelen, maar naar een in de prijsreglementen
opgenomen gelegenheidstheorie, die als het ware naast
het gewone staatsverband, nog een tweede soort heeft
in het leven geroepen.

De jurisprudentie n.1., gevestigd als zij schijnt te zijn
door tal van uitspraken van beroemde prijsrecliters als
Sir W. Scott (later lord Stowell), Dr. Lüshington, Story
e. a., gesteund door het onbetwistbaar gezag van juristen
als Sir Twiss, Phillimore, Halleck, Wheathon, Calvo e. a.
neemt als kenmerk daarvan[in oorlogstijd aan het
van persoon óf zaak, d. w. z. zij beslist, dat in \'t alge-
meen een individu moet worden beschouwd te behooren
tot dat land, waar hij zich heeft gevestigd, onverschillig
wat zijn vaderland of aangenomen nationaliteit in vredes-
tijd ook moge wezen. — „With respect to the nationality,
aldus formuleert Phillimore dat stelsel, or the question,
who are to be considered enemies or not, the general
principle is, that every person is to be considered as
belonging to that country, wher§ he has his domicil,

-ocr page 119-

107

whatever may be his nation or adopted country."

Is dus de burger van een der oorlogvoerende partijen
gevestigd in een neutraal land, dan wordt hij steeds als
niet-vijandelijk aangemerkt; is daarentegen een onderdaan
van een neutralen Staat gevestigd in het gebied van een
der „belligerantes", dan is hij voor de tegenpartij vijand,
zijn goed vijandelijk en vatbaar voor confiscatie, ja, oefent
hij er alleen een bijzonder handelsbedrijf uit, of heeft hij
er slechts een filiaal of agentschap, zonder er zelf te
wonen, dan wordt hij toch ten aanzien van de daarin
betrokken goederen als vijand beschouwd en zijn eigen-
dom prijs verklaard, terwijl hij voor het overige als
neutraal wordt behandeld.

Zoo luidde de beslissing van Story in het geval van
de „San José Indian": „The property of a person may
acquire a hostile character, altogether independent of his
own peculiar character derived from residence; in other
words the origin of the property or the traffic in which
it is engaged may stamp it with a hostile character,
although the owner may happen to be domiciled in a
neutral country; such are also the familiar instances of
engagements in the colonial coasting or other privileged
trade of the ennemy" en niet minder duidelijk is het
vonnis van Dr. Lushington (21 Juli 1854) in de zaak van
de „Ado", waarvan een deel der lading werd gereclameerd
door een Engelsch koopman, woonachtig teCadix: „This
gentleman holds a Spanish national character, and not

\') 0. c. HI 5 484.

\') cf. Twiss 0. a. II pg. }»7; goUlkluidciulo vomiissen wcrdoii gowuzoii in do
zaak van do Vigclantia, Anna Cathorlna o. a. (Iloblnson\'s Iloports I 1, IV 157).

-ocr page 120-

108

that of a British subject, because it is a very just principle
that in time of war a person is considered as belonging
to that nation, where he is resident and where he carries
on his trade."

En nu de motiveering dezer leer?

Het oorlogsrecht, zoo heet het, vraagt slechts, wie
billijkerwijze geacht kunnen worden deel te hebben aan
de tegenpartij, de oorlogsnoodzaak heeft slechts te maken
met hen, die tot instandhouding van dien Staat mede-
werken. — En dat juist doen de ingezetenen des lands,
die rechtstreeks door het betalen van belastingen, indirect
door hun handel en industrie, door hun welvaart het
weerstandsvermogen der tegenpartij vergrooten, terwijl
omgekeerd de eigenlijke onderdanen, die zich buiten \'s lands
bevinden, daartoe allerminst bijdragen.

Met allen eerbied voor de onpartijdigheid, waarmede
de Engelsche en somwijlen de Amerikaansche prijsrechters
ook tegenover eigen landgenooten, dat principe hebben
toegepast, veroorlooven wij ons enkele opmerkingen.

Aangenomen voor een oogenblik het beginsel, dat de
privaat eigendom ter zee aantastbaar is, eischt dan de
oorlogsnoodzaak — en dat kan toch het eenig criterium
zijn — het scheppen van een dergelijke exceptioneele
nationahteit? Naar onze bescheiden meening geenszins;
ware toch de aangegeven redeneering de juiste,, waarom
wordt dan niet alle handel met neutralen verboden? De
koopman, die van uit zijn neutraal domicilie den vijand

\') cf. Soetbeer „Offlclollo Actcnstücko" VI pg. 82; cf. ook hot vonnis in dozank
van de „Aina" (April 18.54) en die van do „Soglasio" (Dcc. 18ö4) by denzolfdcn,
v: 21 en
vm 19.

t

-ocr page 121-

109

van alles voorziet, versterkt zonder twijfel in niet geringe
mate diens weerstandsvermogen, en toch kan de tegen-
partij zulks niet beletten, tenzij het oorlogscontrabande
is! En dan, leidt a fortiori deze leer niet tot de conse-
quentie, dat de Staat de bezittingen zijner eigen onder-
danen moet confisqueeren, die toevallig in het territoir
der tegenpartij zijn gedomicilieerd, die misschien bij de
eerste oproeping te wapen zouden snellen, ja wellicht
met hun rijkdommen hun vaderland op schitterende wijze
ondersteunen? Zou de oorlogsnoodzaak werkelijk vorde-
ren, dat zoo iemand door zijn vaderland als vijand, door
zijn verblijfstaat als neutraal moet worden beschouwd?

En dan, hoe kan het ooit in het belang der inter-
nationale rechtszekerheid zijn, in oorlogstijd het karakter
van persoon of goed te doen steunen op iets, dat zoo
weinig vaststaat, zoo weinig zeker is aan te wijzen als
het begrip „domicilie", waaronder niet eens altijd het-
zelfde wordt verstaan? Tot welke dwaze en subtiele
onderscheidingen heeft die leer de prijsrechters niet ge-
dwongen, om al te onbillijke en gekke uitspraken te
voorkomen, en hoe dikwerf hebben zij nog gefaald! Uit
den overvloed slechts één vermakelijk voorbeeld, n.1. het
vonnis, gewezen door den Britschen prijsrechter in het
geval van het aan den Engelschman Whitehead toebe-
hoorend schip „The President"; dat vaartuig werd bij
do overgave van het eiland St. Eustatius door de Hol-
landers aan de Britten door deze laatsten genomen en
prijsverklaard op grond dat.... Whitehead
eenige uren
to voren was aangekomen met het klaarblijkelijk voor-
nemen zich op het eiland te vestigen èn dus gedurende

-ocr page 122-

110

die enkele uren een Hollandsch domicilie en karakter
had bezeten. ■■)

Maar genoeg, wij achten deze leer eener aparte oorlogs-
nationaliteit uit den booze; zij wordt niet gevorderd door
de oorlogsnoodzaak en zij bedreigt de internationale rechts-
zekerheid. Al moge de omstandigheid, dat juist Engeland
en Amerika, wier invloed .op de jurisprudentie in prijs-
zaken zoo overweldigend is geweest, ook nu nog gewoon-
lijk het „statutum personale" van den individu bepalen
door \'s mans domicilie en niet door zijn nationaliteit,
gelijk thans de leer is van meer dan 120 millioen Euro-
peanen % niet geheel over \'t hoofd worden gezien, de
bewering van Bluntschli 3), dat die leer is uitgedacht,
om zooveel mogelijk buit te kunnen behalen, bevat zon-
der twijfel veel waars, al is het niet te ontkennen dat
dan de Britsche onderdanen, o. a. blijkens het boven-
genoemde voorbeeld, een niet onaanzienlijk deel van den
buit hebben moeten leveren.

Dit schijnt te meer aannemelijk, omdat zelfs de oudere
Fransche jurisprudentie, ondanks het voorschrift van hot
prijsreglement van 26 Juli 1778, lang niet steeds in deze
richting is uitgevallen. — Zoo besliste de „Conseil des
prises" bij zijn vonnis van 13 fructidor Ann. IX in tegen-

\') cf. Robinson\'s Roports V, pg. 280. Mon zio do ultooiizotting dozor loor by
Calvo (II 14.3 sqs en III 09 sqs.) terwyi voor inorkwaardlgo uitspraken verwezen
wordt naar de dissertatie van Jhr. Mr. D. A. W. van Tet-s „Do nationaliteit
van personen en goederen naar het oorlogsrecht\'\' (Leidon 1870) en hot werk
van Gen. don Boer Poortugaol pg. 334 sqs.

■) Ilet Engelsche lid van het In.stituut verklaarde echter in do zitting van
Oxford, dat Groot-Brlttanniö hot boginsol der nationalitolt ook toepast, zoodra
hot geschillen geldt tusschen personen, die goen van beiden Engolschman zyn.
(cf. Ann. V, pg. GO).
\') cf. Rochtsbuch § 532.

-ocr page 123-

Ill

overgestelden zin, o. a. op grond van de volmaakt juiste
overweging: „Que les ennemis d\'origine, quoique établis
dans un pays neutre et y faisant le commerce sous la
protection et le pavillon neutre, ne perdant point le
caractère ennemi, il serait tout à la fois déloyal et contra-
dictoire d\'assimiler, suivant l\'occurrence et les chances
variables de la guerre, les neutres d\'origine à des enne-
mis, uniquement parce qu\'ils résideraient et commerce-
raient en pays ennemi"; en in de zaak van de „La Paix"
luidde de uitspraak van 27 plûviôse Ann. X volkomen
hetzelfde. ■•)

Hoe nu te beslissen voor het hedendaagsch oorlogs-
recht?

Het antwoord is niet zoo gemakkelijk, als de generaal
den Beer Poortugael 2), die zonder nader onderzoek de
Engelsche theorie aanneemt, schijnt te meenen.

Niet te ontkennen is het, dat die leer nog wordt gehuldigd
in het bovengenoemde Fransche „Règlement concernant
les prises des bâtiments neutres en temps de guerre"
van 1778, dat nog van kracht schijnt te wezen, en in
art. 12 al. 2 van de Nederlandsche Instructie voor de
Blokkade der Atjehsche kust van 1873 (doch alleen ten
aanzien van de lading van schepen) en dat zij met na-
druk is uitgesproken bij den aanvang van den Krimoorlog
in de Engelsche Order in Council van 29 Maart 1854:
„Her Majesty is pleased by and with the advice of her
Privy Council, to order, and it is hereby ordered, that
general Reprisals be granted against the ships, vessels

\') cf. do Pistoyo ot Duvordy I, pg. 321 on pg. 4SC.
\') cf. Intorniit. Mar. Uocht pg. ."ÏH sqs.

-ocr page 124-

112

and goods, of the Emperor of All the Russias, and of
his subjects and
others inhabiting within any of his coun-
tries, territories or dominions."

Het zijn onloochenbare feiten, doch daartegenover staat
vooreerst, dat de Fransche prijsrechter in het begin dezer
eeuw reeds, deze volmaakt onhoudbare leer over boord
heeft geworpen, blijkens de hier boven aangehaalde
vonnissen, en in de tweede plaats moet met grooten
nadruk worden gewezen op het heugelijk feit, dat ook
de jongste jurisprudentie zich van de Britsche oorlogs-
theorie heeft afgewend en de eenig juiste beginselen
heeft toegepast.

In den Fransch-Duitschen oorlog althans zijn alle von-
nissen gewezen in strijd met de leer van het domicilie ;
zoo heeft de Fransche „Conseil des prises" 31 Dec. 1870
in de zaak van „Le Joan" beslist, dat goederen toebehoo-
rende aan in een neutrale haven gevestigde Duitschers
behooren te worden geconfisqueerd : „Considérant qu\'en
principe on ne cesse pas d\'appartenir à un pays parce
qu\'on réside dans un autre en vue d\'y faire le commerce ;
considérant, que pour ne plus tenir à sa patrie il faut
y avoir renoncé par l\'adoption d\'une patrie nouvelle,
c\'est à dire par la naturalisation; considérant que de
même qu\'un neutre, malgré sa résidence en pays ennemi
ne perd pas de plein droit sa qualité neutre, la résidence
commerciale d\'un ennemi dans un port neutre ne fait
pas perdre à celui-ci sa qualité ennemie; etc. Volmaakt
in overeenstemming daarmeê zijn de vonnissen, die gewe-
zen werden in de zaak van „Le Nicolaus" (12 Jan. 1871),
in die van de „Laura-Louise" (7 Jan. 1871) en in het geval

-ocr page 125-

113

van de „Johanna" (2 Febr. 1871), waarbij goederen, toe-
behoorende aan kooplui, gevestigd te Hall in Engeland,
werden verbeurd verklaard, omdat zij hun neutrale natio-
naliteit niet konden bewijzen; uitspraken, waarbij de
Britsche leer toepassing vindt zijn in den Fransch-Duit-
schen oorlog niet voorgekomen.

En ten slotte wenschen wij er nog op te wijzen, dat
ook in Amerika het geloof aan de Engelsche doctrine en
praktijk op bedenkelijke wijze geschokt schijnt te zijn,
blijkens de belangrijke conclusies, die de Attorney-general
^ in 1854 aan den Staatssecretaris van Buitenlandsche zaken
heeft uitgebracht -) èn waarbij hij van de Britsche auteurs
schrijft: „None of them can be received unreservedly, as
authority, because none of them are exempt from the
bias of local law, foreign policy, pretentions or purpo-
ses of Great-Britain" en van de Engelsche jurisprudentie
zegt: „We are constrained to observe the fact, that
the doctrines of public law, received in Great-Britain,
especially regarding maritime rights, are not seldom in
conflict with prevalent notions in all tho rest of Europe;
of course those doctrines are not entitled to conclusive
authority as law" etc. Met deze feiten voor oogen aar-

s

zelen wij niet de Britsche leer der aparte „oorlogs-
nationaliteit" te verwerpen als een instituut van het
hedendaagsch Volkenrecht, gelijk ook de nieuwste
auteur op dit gebied, Pradier-Fodéré, in het in 189G ver-
schenen deel van zijn werk heeft gedaan, met de

\') cf. Hütirl Uarboiix „Jnrisprudonco du Consoil dos PiIhos pendant Ia guerre
do 1870/71", pg. 105, 108, 117 on 120.
•) cf. Soetboor o. c. Nouo Folgo II, no. 182.

8

-ocr page 126-

114

uitspraak in § 2.722 : „On a reproché avec raison à cette
jurisprudence, qui est loin du reste, d\'avoir été acceptée
généralement de n\'être pas fondée sur les rapports natu-
rels des citoyens avec l\'État et Ton n\'a pas eu de peine
à démontrer, qu\'elle a été imaginée par les Anglais et
les Américains pour faire autant de prises maritimes
que possibles!"

Deze conclussie is des te belangrijker, omdat in tegen-
stelling met den landoorlog in den maritiemen kryg een
beginsel heerscht, dat, al moge het moeilijk zijn over-
een te brengen met de hierboven ontwikkelde opvatting
van den oorlog, toch nog een vaststaande regel van
het Volkenrecht is.

Wij ontmoeten hier n.1. het buitrecht.^ d. i. het recht
om zich ten allen tijde meester te maken van vijandelijke
koopvaarders en de aan boord zijnde lading, die aan
vijandelijke onderdanen toebehoort. Dit overblijfsel van
de oude leer, die in alle onderdanen der tegenpartij
vijanden zag en hun goed confiscabel verklaarde, ontsiert
het trotsch gebouw van het Internationaal Recht op
pijnlijke wijze, en toch, als wij het wordingsproces van
dit beginsel als in vogelvlucht volgen, dan moeten wij
nog dankbaar zijn, dat dit de eemg overgebleven fout
van vroeger dagen is.

„La guerre n\'existe pas pour les neutres, ils sont tou-
jours en paix, leurs droits sont les , mêmes qu\'avant le
commencement des hostilités," schrijft Hautefeuille;
zooals zij daar staat, is die uitspraak natuurlijk niet cor-

■) cf. Droits ot clovoira H pg. •2a3.

*

-ocr page 127-

115

i\'ect, want behalve den van zelf sprekenden plicht om
zich in geen enkel opzicht in den strijd te mengen,
worden de neuterale Staten aan een aantal nieuwe ver-
plichtingen gebonden, die voortvloeien uit het onbetwist-
baar recht van de strijdende partijen om de handelingen
te beletten, die het weerstandsvermogen van den vijand
versterken. De bezwaren, uit die door de oorlogsnood-
zaak geschapen wederzijdsche rechten en verplichtingen
voortspruitende, doen zich in den landoorlog minder ge-
voelen, omdat dan de strijd gevoerd wordt op het ter-
ritoir van een der partijen en het verkeer dan tijdelijk
zoo goed als geheel wordt gestremd.

Geheel anders in den zeeoorlog, wanneei\', behalve de
territoriale wateren der „belligerantes", de geheele open
zee het tooneel van den strijd is. Deze houdt daardoor
echter niet op te zijn „the public highway" voor alle
volken; het internationaal verkeer is geen oogenblik ge-
schorst, de neutrale Staten gaan rustig voort met hun
onderlingen handel en evengoed als in vredestijd ver-
schaffen zij aan de strijdende partijen, wat dezen niet in
hun land hebben, in ruil voor hetgeen zij zelf produceeren.
Daaruit ontstaan de bekende combmaties van vijandelijke
goederen, geladen in neutrale vaartuigen en omgekeerd,
een neutrale lading in schei)en van den vijand; wat mag
daarvan de tegenpartij confisqueeren, en wat moet zij
vrij laten?

Volmaakt in overeenstemming met de toenmalige leer
dat de onderdaan der tegenpartij — maar dan ook slechts
deze — met zijn goed vijandelijk en dus neembaar was,
bepaalde do oudste hierop betrekkelijke regeling n.1. dio

-ocr page 128-

116

van het Consulato del Mare dat in beide gevallen
slechts het aan den vijand toebehoorende confiscabel was.
Ten einde echter de kaapvaart door grooten buit aanlok-
kelijker te maken, werden deze bepalingen somtijds ver-
vangen door strengere, o. a. in Frankrijk door het Regle-
ment van 1584 van Hendrik Hl, waarbij het voorschrift
van het Consultaat, in geval van een neutrale lading in een
vijandelijk schip, gewijzigd werd in den beruchten regel:
„La robe ennemie confisque celle d\'ami!" 2)

Daar de handel, en vooral de z.g. commissievaart, door
zulke bepahngen niet weinig werd belemmerd, zocht men
naar andere beginselen. Zoo verkreeg Frankrijk voor het
eerst de opname van den nieuwen regel „le pavillon
neutre couvre la cargaison" (of vrij schip, vrij goed) in
het tractaat met Turkije in 1604, en van toen af begint
de verwoede strijd om aan dit beginsel algemeen de zege-
praal te verschaffen, een strijd, die eerst in deze eeuw
zou eindigen.

Het wordt opgenomen vervolgens in een reeks van
tractaten, gewoonlijk doch niet altijd vergezeld van den
regel „onvrij schip, onvrij goed", om het eerste des to
smakelijker te maken, doch daarbuiten worden ook tal
van verdragen gesloten, die den regel missen, terwijl de

\') Datum onbokond; Is vorraoodolük uit do 14o oouw (cf.IIautoroui]l,o,IIistolro
pg. 149). Do 2 rogüU warun:

1°. On a lo droit d\'arrêter un navire ami, qui portodes marchandises onnoinicR,
et do confisquer ces marchandises, mais pas lo navire.

2\'. Les marchandises appartenant ii un ami, chargées dans un vaisseau ennemi
capturé, no sont pas conflscables. (cf. Ortolan o. c. II pg. 99). Onjuist is dus de
formuleoring van don Beor Poortugaol op pg. 99.

•) Betwist schUnt het to zyn of ook in het andere geval „vyandoiyk goed,
neutraal schip", bolde geconfisqueerd worden; cf. Ortolan o. c. H pg. 102.

„Robe" beteekent hier koopwaar (Hal. roba). \'
*

-ocr page 129-

117

Fransche, Engelsche en Spaansche jurisprudentie veel
strenger bepalingen toepassen, zoodra er geen tractaat
bestaat.

De vrede van Utrecht in 1713 bevestigt het beginsel
van de vrijheid der neutrale vlag tusschen Engeland,
Frankrijk en Holland, en ook daarna worden tal van
tractaten met den regel gesloten \'), terwijl Frankrijk zijn
gestreng reglement van 1681 vervangt, eerst door dat
van 1744, hetwelk tot de voorschriften van het Consulaat
terugkeert en daarna door dat van 1778, dat de beide
regels: „vrij schip, vrij goed" en „onvrij schip, onvrij goed"
aanvaardt, dank zij den invloed der vrij verklaarde Ameri-
kaansche koloniën. Spanje volgt dat voorbeeld in zijn
reglement van 1779 en evenzoo andere landen; alleen
Engeland houdt zich, voor zoover het bij tractaat daarvan
geen afstand heeft gedaan, aan zijn oude, strenge regels
on verklaart in 1780 zelfs aan de Staten-Generaal van
Holland, dat hot, ondanks de bestaande tractaten in den
vervolge zal worden behandeld op don voet van niet-
gepriviligeerde neutralen. Dan wordt, als een tegenwicht
tegenover de ondragelijke pretenties der Britten de z.g.
„Gewapende Neutraliteit van hot Noorden" gesloten
tusschen Rusland, Denemarken en Zweden, waarin o.a.
de regel „le naviro libro rend libre la cargaison" wordt
aanvaard. Frankrijk en Spanje betuigen hun adhae.sio

\') cf. Ortoliin o. c. H pg. I!i2| Plillliinoro o. c. III pg. 32ü sqs, dio zoor togon
don rcgol gekant is, gooft oon iian Ward ontleende statistiek; van 1713-1780
HUinn
20 tractaten mot don regel togonovor Si, dio hotn nlot bevatten; van
1012-1780 is do vorlioudlng
SU on TJ; - do Ciissy in z^n „Phases ot causcs
cólübres du droit maritimo" rekent danruntegcn uit, dat or van 1740 tot 1810
tractaten mot den regel gesloten zUn.

-ocr page 130-

118

aan de beginselen dezer alliantie, Holland (dat dienten-
gevolge in oorlog raakt met Engeland) Pruisen, Oosten-
rijk, Portugal en Sardinië treden toe, terwijl de Vereenigde
Staten den regel opnemen in al hun tractaten

Albion, dat intusschen de suprematie ter zee heeft
verworven, blijft echter met strenge hand zijn harde
beginselen toepassen en de 2<lc Gewapende Neutraliteit
van 1800 vermag door den moord op Czaar Paul I in
1801 niets, zoodat achtereenvolgens Rusland, Zweden en
Denemarken, evenals vroeger reeds Holland, gedwongen
worden toe te geven en den regel „vrij schip, vrij goed"
voorloopig los te laten.

Ook tegenover Napoleon blijft het Eilandenrijk aan
zijn beginselen getrouw, en noch de vrede van Amiens
(1802), noch die van Parijs (1814) brengen ons iets verder.
Het Weener Congres vindt geen tijd zijn aandacht aan
het vraagstuk te wijden en de daarop volgende 40 jaren
van bijna ongestoorden vrede schuiven de kwestie naar
den achtergrond. Maar toch heeft de voor de neutralen
zoo gunstige regel in stilte terrein gewonnen, dank zij
de omwenteling in de oeconomische begrippen. Zeer juist
schrijft Cauchy\' (avant-propos XIX): „Certains progrès,
que nous aurons à observer dans le droit des belligerdnts
ne seront, en réalité, qu\'une suite des changements
heureux, qui se seront développés dans les relations

\') cf. Ortolan o. c. II pg. 140 sqs, Mr. Roiger o. c. pg. 209 sqs, Mr. Fliilipson
o. c. pg. l.\'ïC sqs. Haiitofouillo (Dr. et Dov. II pg. 290) acht do onschondbaarlioid
der neutrale vlag oen eisch van het z.g. „droit
prlniltir* torwyi hy do fictie
„schip is territoir" juist mot hot oog dAürop mot zooveel y ver verdedigt, waarin
hy door tal van schryvors van \'t laatst der vorige eeuw is voorgegaan (ziu do
opsomming en behandeling daarvan by Mr. Reiger pg. 140 o. v.)

-ocr page 131-

119

pacifiques et commerciales des peuples. La mer ne con-
servera ses franchises en temps de guerre qu\'autant que
le commerce aura conquis les siennes en temps de paix."
De leer van de handelsbalans is gevallen, de Engelsche
„Navigation Act" heeft voor de naar vrijheid snakkende
handelstheoriën moeten zwichten en de nieuwe leer, dat
men van ieder ingrijpen in het verkeer ook zelf den
terugslag moet gevoelen, dat door belemmering van den
handel der neutralen, de eigen consumenten worden be-
nadeeld, dringt meer en meer door. Ten slotte komt in
1854 de Krimoorlog den laatsten stoot geven ; de Britten
strijden aan dé zijde van Frankrijk en zien zich genood-
zaakt het door hun bondgenoot toegepaste beginsel van
de vrijheid der neutrale vlag te aanvaarden. En wanneer
nà het sluiten van den vrede wordt overgegaan tot het
formuleeren van enkele grondbeginselen van het Inter-
nationaal Maritiem Recht, die belichaamd zijn in de be-
roemde Declaratie van IG April 1856, geeft het onbuig-
zame Albion eindelijk toe en aanvaardt voor goed do
beide regels:

1°. Lo pavillon neutre couvre la marchandise ennemie
(à l\'exception de la contrebande de guerre).

2°. La marchandise neutre (à l\'exception de la contre-
bande de guerre) n\'est pas saisissable sous pavillon
ennemie \').

\') Do 2 niidoro rogols z^n: a. La courso oat ot doinouro ubollo; b. Los blocus
pour Ôtro obligatoirus doivent ôtro oITectifs, c\'est ;« dlro, inalntonlr uno force
suffisante, pour interdire roélleniont l\'accès du lUtonil do ronnonii.

Mot ultzondoring van Mexico, Spanjo on do Ver. St. van N. Amerika zyn niv
18C0 aclitorconvolgens nllo Slaton dor boschaafdo weroid toegotrodon. — Engo-
land\'s concossio word door do Britsclio scliryvors lang nlot nlgomoen goedgo-
kourd on Phillimoro laat niot na in do voorrodo van hot dorde dool van zyn

-ocr page 132-

120

Zij vormen sinds 1856 de grondregels van het krijgs-
recht ter zee, die in alle daarop volgende oorlogen nauw-
keurig zijn toegepast geworden. Daarmee behoort dus de
onschendbaarheid van den privaateigendom nog tot de
wenschen der toekomst en juist op grond dat de Parij-
sche Zeerechtdeclaratie op dit punt halverwege is blijven
ven staan, hebben de Vereenigde Staten, die door de
gelijktijdige afschaffing der kaapvaart tegenover Enge-
land\'s immense vloten van hun voornaamste kracht zouden
beroofd worden, geweigerd haar te onderteekenen. Alleen
onder die voorwaarde verklaarde de Staatssecretaris Marcy
in zijn nota van 28 Juli 1856 aan den Franschen Am-
bassadeur te Washington, die de voordeelen van dat be-
ginsel in den breede uiteenzet, is Amerika bereid tot
de Declaratie toe te treden, gelijk ook de President Pierce
in December van dat jaar in zijn boodschap aan het
Congres verklaarde "i). Doch weder is het Groot-Brittannië
geweest, dat zich op grond van vermeend eigenbelang
en steunende op zijn suprematie ter zee, tegen dit vol-
komen juiste beginsel heeft verzet. Reeds opgenomen in
het tusschen Pruisen en de Vereenigde Staten van Noord-
Amerika in 1785 gesloten tractaat, in 1792 door Frank-
rijk aanvaard, later door Napoleon als rechtmatig erkend
en zelfs in 1823 door de Franschen tegen Spanje practisch
toegepast, is, ondanks de vurige verdediging der Ameri-

werk, dat in 1857 uitkwam, van zUn misnoegen biyk to geven en verklaart
terloops, dat Engeland toch aan niets is gebonden omdat „this declaration has
not yot been embodied in a treaty." — cf. Daarentegen Mr. Philipson o. a. pg.
2.-» sqs.

\') Zie beido nota\'s on boodschap aangehaald by do Lavoleyo „Essais et Études"
2ièi.i« série 1895 pg. 43.

-ocr page 133-

121

i:

kanen, de opname van dit beginsel waarvan de President
Monroe in 1823 verklaarde: „an\'essential amelioration of
the human race would follow from the abolition of pri-
vate war at sea", steeds afgestuit op Engeland\'s onrede-
lijken tegenstand.

In 1859 breken de Hanzesteden, met Bremen aan het
hoofd, er een lans voor, in 1861 herhaalt de Amerikaan-
sche Staatssecretaris Seward het vroegere voorstel, maar
Engeland blijft hardnekkig weigeren en Lord Palmerston,
die zelf de juistheid er van had erkend in zijn rede tot
de Liverpoolsche Kamer van koophandel van 1856: „It
is the conflict of armies by land and fleets by sea, that
decides the great contest of nations", verklaart in 1862,
toen de Britsche handel zelf, met Cobden aan het hoofd,
de invoering van het beginsel komt vragen, plotseling,
dat Engeland geen afstand kan doen van „one of the
most certain and highly valued belligerent rights"

Geheel hopeloos is echter de toestand niet; de man-
nen der wetenschap hebben voor \'t grootste deel het
beginsel >anvaard, de Brusselsche Conferentie van 1874
heeft het opgenomen (art, 40), het Institut de droit inter-
national heeft hot uitgesproken in zijn zittingen van
1875 en 1877 en de argumenten der tegenstanders
(waaronder wij behalve de Engelsche als Twiss, West-
lake en Lorimer, ook Ortolan en Hautefeuille ontmoeten)
zijn door zijn rapporteurs, waaronder de Belgische hoog-

-ocr page 134-

122

leeraar de Laveleye een eerste plaats inneemt, glansrijk
wederlegd geworden.

Ook practisch wint de onschendbaarheid van den pri-
vaateigendom ter zee allengs terrein, in de oorlogen
van 1859 (Frankrijk en Sardinië tegenover Oostenrijk),
van 1860 (Frankrijk en Engeland tegenove China), en
1866 (Pruisen en Oostenrijk) is zij gehuldigd geworden ;
de Noord-Duitsche Bondsraad heeft 18 April 1868 de
wenschelijkheid in een motie uitgesproken en. Amerika
heeft het in tal van tractaten uitdrukkelijk doen opnemen.
Voegt men daarbij de sprekende feiten, dat, èn het Ita-
liaansche wetboek van koophandel van 1865 (art. 211/3)
en de IST. Amerikaansche krijgsartikelen (art. 37/8) het
beginsel bevatten, dan kan men gerust de verklaring
van Perels onderschrijven: „dasz der Glaube an das See-
beuterecht bereits gründlich erschüttert ist!"

Zoo lang echter het buitrecht ter zee, zij het dan ook
wankelende en sidderende op zijn grondvesten, onder de

\') cf. het door dezen aan het Instituut uitgebracht rapport in z^n: „Essais et
Études" série 1895) pg. 32 sqs. De conclusie waartoe do rapporteurs (do

Laveleye. Rolin en Pierantoni) kwamen, luiddo: „Qu\'il n\'oxisto pas dans la
naturo dos choses un principe rationel ou juridique, sur le quel on peut so
fondre une distinctiftn entre le traitement do la propriété privée ennemio ou
neutre dans la guerre maritime et le traitement de la mémo propriété dans la
guerre terrestre T\' - cf. ook don B, Poortugael o. c. pg. 310 sqs.

\') In don Amerikaanschen BurgerkrUg, den Krimoorlog on don Deonschon
oorlog van 1864, hebben beide partyen van het buitrecht gebruik gemaakt. In
don Fransch Duitschon oorlog, aan den vooravond waarvan door do Kranscho
Kegeoring oen ontwerp was ingediend mot hot beginsel van de onschendbaarheid,
dat echter to midden van do woelingen van den kryg verdween, verklaarde do
Koning van Pruisen by decreet van 18 Juli 1870 afstand to doon van hot buit-
recht, zelfs zondor reciprociteit te eischen ; hot werd echter 12 Januari 1871
ingetrokken, nadat een aantal Duitsche koopvaarders waren genomen. On-
danks haar overwicht zyn niet meer dan een 70tal Duitsche koopvaarders
door do Fransche Marino opgebracht, geschat op oen waarde van circa O mill.
(cf. do Laveleye o. c. pg. 59).
\') Perels o. c. pg. 200.

*

-ocr page 135-

123

machtige mokerslagen van geleerden en staatslieden, mili-
tairen en diplomaten, nog immer zijn positie als inter-
nationale oorlogsregel weet te handhaven, is de natio-
naliteit van schip en lading in het oorlogszeerecht een
allerbelangrijkste factor. Zoolang de strijdende partijen
de vijandelijke koopvaarders en de vijandelijke lading
nog mogen opbrengen om door het prijsgerecht te worden
geconfisqueerd, zoolang ook zal de eerste en gewichtigste
functie van marineofficieren en prijsrechters zijn „to
decide between the belligerent souvereign \'s subjects
of neutral States. "■)

§ 3. Conclusie.

Resumeeren wij kortelings, dan constateeren wij dat
de publiekrechtelijke band, die het schip aan een Staat
verbindt de bron is van een reeks belangrijke rechten
en verplichtingen, welke het schip met zijn bemanning
ook blijven vergezellen als zij de open zee hebben bereikt;
dat ook in de territoriale wateren de nationaliteit influen-
ceert op den rechtstoestand, in het bijzonder van oorlogs-
schepen, maar toch ook in menig opzicht van koopvaar-
ders, terwijl eindelijk voor do geschillen, wier oplossing
het Internationaal Privaatrecht tot. taak heeft, zoowel
doctrine als jurisprudentie in de belangrijkste gevallen
bijna éénstemmig zich hebben verklaard voor toepassing
van de ,,loi du pavilion" d. i. van de wet van den Staat,
waartoe het schip behoort. Memoreeren wij ten slotte,
dat, zoolang de zeeoorlog zich nog onderscheidt door de
aantastbaarheid van den privaateigendom, de bevoegdheid

\') n. S. Miiino „Intenmlloiml Inw" (1888) pg. 0«.

-ocr page 136-

124

tot opbrengen van schip en lading afhangt van hun
nationaliteit, dan kunnen wij gerust Stoerk\'s verklaring
onderschrijven: „Die Zugehörigkeit zu einem bestimmten
Staatswesen ist die notwendige Voraussetzung seiner
rechtlichen Existenz, seiner juristischen „Person"! en
kunnen w^ Catellani\'s uitspraak mutatis mutandis hier
overbrengen: „tant que la nationalité n\'est pas précisée,
toute la matière du droit international maritime reste
obscure!"

Het resultaat van ons onderzoek wenschen wij neêr
te leggen in de volgende vier grondregels:

P. In den kring der tot de internationale Gemeen-
schap behoorende Staten mag geen schip zijn zonder
nationaliteit;

2°. Geen schip mag daar hebben twee of meer natio-
naliteiten -);

30. De keuze van de nationaliteit moet vrij zijn;

4". De Staat moet even vrij zijn zijn nationaliteit
te weigeren.

Eene uitvoerige toelichting dezer regels is overbodig;
zij volgen als van zelf uit het onderzoek, dat wij naar do
beteekenis van "het. „scheepsstaatsverband" in het inter-
nationaal verkeer hebben ingesteld. De eerste twee worden,
hoewel gewoonlijk minder juist geformuleerd, algemeen
toegegeven; de eenige ons bekende schrijver, die.er zich

\') von Iloltzondorirs Handbuch H pg. 520.

•) Dat do praktUk bU lango na zoovor nog niot Is, biykt ult art. U van hut
Diiitsch-Tiirksch achoopvaarttractaat. van 2G Aug. 1800, dat wü curiositcitH-
halvo momoveoren: „Sollte ein Schiff nach Doulschoni Recht als Deutsches und
zugleichor Zeit nach Ottomanlschem Recht als Ottomanischesbotrachtüt worden,
so kann .leder der beiden Hohen Thoile in scinora Gewftssern dieses Schiir als
zu seiner Nationalität gehörig behandeln."

-ocr page 137-

125

tpgen verzet is de Portugees Pinheiro-Ferreira, die spot-
tend uitroept: „Qu\'il est absurde d\'exiger que quelqu\'un
appartienne forcément à une nation, parce qu\'on est
libre d\'appartenir à plusieurs à la fois, ou de n\'appartenir
à aucune, si ce n\'est pas le devoir de les respecter
toutes!"

Diep inzicht in de beteekenis van de nationaliteit voor
het Volkenrecht zoeken wij in deze absurde conclusie te
vergeefs; meer" zelfs nog dan bij de individuen gelden
deze regels ten aanzien van schepen, want bevinden de
eerste zich gewoonlijk op het territoir van eenigen Staat,
onder wiens territoriale gezagsuitoefening zij ten minste
vallen, de laatste daarentegen bewegen zich op dat onaf-
zienbaar gebied, waar niemand eenige heerschappij bezit.
Het groote beginsel van de vrijheid der zee zou een on-
ding worden, de veiligheid van het internationaal verkeer

onbestaanbaar zijn, wanneer men duldde dat daar schepen

«

rondzwalkten, vrij van eiken band meteen georganiseer-
den Staat, die, zoo zij zich niet reeds daadwerkelijk aan
zeeroof overgaven, dan toch bij gemis aan eiken breidel
aan de hartstochten en begeerten hunner bemanningen, een
eeuwigdurend gevaar zouden opleveren. En hoe den meer
en meer veldwinnenden regel toe to passen, dat hot z.g.
„personeel statuut" grootendeels wordt bepaald door de
wet, die zijn nationaliteit aangeeft, als in casu het schip
geen of twee nationaliteiten bezit ? En wat te doen met
zoo\'n vaartuig in tijd van oorlog?

Pinheiro-Ferreira staat dan ook absoluut geïsoleerd in

\') Cf. Manuol ilii citoyon sous un gouvcrnotn<ïnt ruprósonLutlf U, § m

-ocr page 138-

126

zijn conclusie, maar toch gaan naar onze meening ook
de andere schrijvers i) te ver met hunnen eisch, dat elk
schip, welk ook, een nationaliteit moet bezitten. Even-
min als bij de individuen kan die eisch hier worden ge-
steld, want vooreerst zou die band met een halfbeschaaf-
den Staat, die geen deel uitmaakt van de Volkerenge-
meenschap, al heel weinig beteekenen als grondslag van
een behoorlijke controle, en in de tweede plaats zijn de
regels van het Volkenrecht noch verbindend voor, noch
tegenover zulke Staten. Vandaar dat wij den regel eenigs-
zins hebben beperkt!

Dat men overigens vrij moet zijn in de keuze der
nationaliteit, is duidelijk; zij brengt te zware veplichtin-
gen mede, dan dat men dié behoorlijk zou kunnen ver-
vullen als men de gevoelens mist, zonder welke zij een
ondragelijke last zouden worden, terwijl de Staat van
zulke gedwongen
„Staatsangehörige" schepen niet anders
dan last zou hebben.

Het beginsel ten slotte is niet minder natuurlijk;
de Staat, die eenerzijds verantwoordelijk is voor alle
handelingen zijner nationale schepen, en anderzijds ver-
plicht is hen overal en te allen tijde bescherming te ver-
leenen, moet natuurlijk de vrijheid hebben elke aanvrage
om zijn nationaliteit te weigeren, zoodra hij vermoedt,
dat hij daardoor in internationale verwikkelingen en\' moei-
lijkheden zal worden betrokken, of niet bij machte zal
zijn de noodige bescherming te verleenen.

Deze regels, die naar onze meening, de logische conse-

\') cf. Ortolan o. c. I pg. 105 sqs., Pradlor-Fodóró o. c. V § 2270, § S-JW, den Huer
Poortugael o. c. pg. 110, on Bluntschli s 325.

-ocr page 139-

127

quentie zijn van een aandachtige beschouwing van doc-
trine en praktijk van het hedendaagsche Volkenrecht
vormen den toetssteen voor ons verder onderzoek, do
basis, waarop de internationale regeling van dit onder-
werp moet rusten. Daarvoor moeten wij echter een scherp
onderscheid maken tusschen twee vaak verwarde zaken nl.:
a. de voorwaarden, waaraan een schip moet voldoen,
om een zekere nationaliteit te kunnen bezitten;

h. de beidjzen, dat daaraan is voldaan, dat deze of
gene nationaliteit is verkregen.

Hoewel de omgekeerde volgorde misschien logischer
ware, zullen wij eerst bij deze laatste, hoewel zij niet
bepaald tot het door ons gekozen onderwerp behooren,
een oogenblik stil staan, zoowel ter verduidelijking van
sommige later aan te voeren punten, als om het nauw
verband, dat er tusschen beide kwesties bestaat.

-ocr page 140-

HOOFDSTUK IV.
Bewijs Tan de nationaliteit Tan liet schip.

Zooals wij reeds vroeger memoreerden, wordt de natio-
naliteit van het schip
aangewezen door de nationale vlag i),
die het van zijn mast laat wapperen; bij sommige Staten
is die voor oorlogsschepen een andere dan die voor koop-
vaarders, wat overigens, al is het weinig aanbevelens-
waardig, geen verschil oplevert, daar beiden dienen om
dezelfde nationaliteit aan te wijzen, terwijl het een alge-
meen gebruik is dat oorlogsschepen alleen het recht
hebben den wimpel (flamme) ge.spleten (battu il sa corne)
te voeren %

Onfeilbaar bewijs voor de nationaliteit is de vlag na-
tuurlijk niet; zij is niet meer dan het uitwendig ken-
teeken met een soort van „prima facie" bewijskracht,
die echter op deugdelijke wijze dient te worden gestaafd;

\') Voor do goschlodkundigo ontwlkkollng vorwUzon wU naar Mr. T. G. II.
Ileitsma „Do nationaliteit der koopvaardUschopon" (Diss. Gron. 18(58.)

\') Cf. Ortolan o. c. I pg. 181 sq«., Poreis „Soorecht" pg. 57, don Uoor Poortugaol
O. c. pg. 111. t

-ocr page 141-

129

„en réalité un pavillon arboré sur un mat n\'est pas qu\'un
signe, qui a besoin tout au moins d\'être confirmé par un
témoignage."

Hoe wordt dat bewijs nu geleverd?

In dat opzicht bestaat een frappant onderscheid tus-
schen den oorlogsbodem en den koopvaarder. Voor den
eerste is het antwoord spoedig gegeven; zijn qualiteit
als krijgsmiddel, in de tegenwoordige tijden genoegzaam
duidelijk herkenbaar, wijst als van zelf de nationaliteit
uit; het vertoonen van vlag en wimpel is voldoende, in
gewichtige oogenblikken bevestigd door een kanonschot
(coup d\'assurance, affirming gun), waarvan de Fransche
marine-officier Ortolan zoo treffend juist getuigt: „Cette
forme simple et majestueuse d\'attestation convient à la
sainteté du serment; elle est en effet le signe du serment
d\'honneur de l\'oflicier-commandant et de tous à bord. —
La voix du canon qui parle au nom d\'une Souveraineté,
le sifflement du boulet et ses bonds saccadés sur la mer
unie ou sur les crêtes de la houle sont, en outre, un
salut fait au pavillon et un avertissement qu\'on est
prêt i\\ le défendre". =)

In geval van gegronden twijfel, wat bij kruisers en
transportschepen zeer mogelijk is, kan bevestiging worden
verlangd, hetzy door het eorewoord van den commandant,
lietz\\j door het vertoon van de orders, die deze van zijn
Souverein heeft ontvangen; zoowel in tijd van vrede als
van oorlog zijn zij van ieder nader onderzoek vrij ge-

\') cf. Cnucliy o. c. I pg. 55; cf. ook Ortolnn o. c. 1T4, I\'rndlor-Fodén\'i o. c. V
pg. IWl.
\') Cf. O. c. II pg. 249.

8

-ocr page 142-

130

steld. — „In general — zoo luidt de uitspraak van het
Amerikaansch Hooggerechtshof, — „the commission of
a public ship, signed by the proper authorities of a nation
to which she belongs, is complete proof of her national
character" "•) en de Nederlandsche Regeering paste, doch
niet geheel terecht, den regel in 1861 zelfs toe, toen de
beroemde kruiser der Geconfereerden „The Sumter" den
17CI1 Juli voor de haven van Curagao verscheen en ver-
zocht te mogen binnenloopen; de Gouverneur der Kolonie
weigerde op grond dat geen kaperschepen mochten worden
toegelaten en eerst, toen de commandant schriftelijk zijn
woord had gegeven, „that the Sumter was a ship of
war, duly commissioned by the Government of the Con-
federate States," gaf Z. Exc. toestemming. Het protest
van den Noord-Amerikaanschen Staatssecretaris Seward,
die niet ten onrechte aanvoerde, dat hier geen sprake
kon zijn van orders van een erkenden Souverein, bleef
na het antwoord van den Nederlandschen Minister van
Buitenlandsche Zaken Baron van Zuijlen van Nijevelt,
echter zonder gevolg.

Meer bezwaren levert de vraag op bij koopvaarders,
wier uiterlijk geen de minste aanwijzing oplevert en
wier kapitein geen aanspraak kan maken, dat aan zijn
woord of aan zijn orders dezelfde heilige beteekenis wordt
toegekend als aan die van den marine-officier, den ver-
tegenwoordiger van zijn Souverein.

Hier nu moet het bewijs, dat werkelijk de nationaliteit.

\') cf. Pliilliinoro O. c. I pg. 37?, IH pg. r,42, C.mchy o. c. II 224 von Kiiltonborn
II pg. 4-07, den Beor Poortugaol o. c. pg. 13S .sqs.
\') cf. Ortolan o. c. I pg. 182.

-ocr page 143-

131

die de vlag slechts aanwijst, is verkregen, worden ge-
leverd door de scheepspapieren (papiers de bord, lettres
de mer), die worden afgegeven door de nationale over-
heid en wier inhoud, aard en getal afhangen van de
vereischten, die iedere nationale wet tot verkrijging van
het „scheepsstaatsverband" stelt.

Toch is daarmee de vraag niet opgelost, want, als in
open zee geen enkele Staat zich eenige gezagsuitoefening

m1

mag aanmatigen over de vaartuigen van een vreemden
Staat, dan mag hij ook niet controleeren of een vreemd
schip werkelijk recht heeft op de vlag, die het voert;
de gezamenlijke oorlogsvlooten vormen ~ [het is mis-
schien weinig eerbiedig opgemerkt, maar dan toch een
practisch bewijs van het bestaan eener Volkerengemeen-
schap] — als het ware een internationale gendarmerie,
doch moeten zich in open zee bepalen tot het toezicht
over de eigen nationale vaartuigen. — Het oorlogsschip
moet dus weten, welke vlag de koopvaarder, dien hij aan
den horizon waarneemt, voert. Gewoonlijk zal deze bij
wijze van beleefdheid uit zich zelf reeds zyn vlag hijschen,
— rechtens is hij daartoe niet verplicht „now the cere-
monial is essentially a matter of courtesy 2), — maar doet
hij het niet, dan geeft hot Volkenrecht den oorlogs-
bodem het recht hem te dwingen. Dat
vlagonderzoek
(enquête de pavilion) bestaat hierin, dat hij het vaartuig

1  Cf. TwIsh o. c. I pg. \'JöO.

-ocr page 144-

132

nadert (zoogen. jagen, chasser, droit d\'approche), vervol-
gens zijn eigen nationale vlag hijscht en bevestigt door
een kanonschot (coup de semonce), dat als het „halt wie
daar!" van den schildwacht een uitdrukkelijk bevel is
om de vlag te toonen, ingeval van talmen nog gevolgd
door een scherp schot vlak voor den boeg, bij wijze van
laatste waarschuwing. — Gehoorzaamt de koopvaarder,
die nochtans niet in het minst verplicht is zijn vaart te
verminderen, dan kan het jagende schip desnoods nog
praaien (raisonner) ten einde uit de antwoorden - die
de ander verplicht is te geven — te controleeren, of hier
misschien geen bedrog in het spel is, doch verder mag
het niet gaan; de vreemde vlag, die aan den mast is
geheschen, is een „tot hier toe en niet verder!", van een
nader onderzoek aan boord, of die vlag overeenkomt met
de zeebrieven, is in tijd van vrede geen sprake, slechts
een nationaal oorlogsschip zou daartoe de bevoegdheid
bezitten, want de algemeene regel van het Volkenrecht is
deze: Chaque Puissance doit seule avoir le droit de surveil-
ler l\'usage et d\'empêcher l\'abus de son propre pavillon !

Blijft de koopvaarder echter hardnekkig weigeren zijn
vlag te vertoonen, dan ontstaat een sterk vermoeden,
dat het een schip is, dat zich aan de menscholijko samen-
leving heeft onttrokken ; en dan ook mag de vervolgende
kruiser, daar trouwens geen vlag hem verbiedt v\'erder te
gaan, aan boord een onderzoek instellen en zulks des-
noods met geweld bewerkstelligen. — „Ships of war,
zegt Twiss zeer juist, are so far entitled to maintain guard

-ocr page 145-

133

over the safe navigation of the high seas, that they may
rightfully compel a vessel, which does not exhibit any
flag, to announce her national character by hoisting her
colours.... and if she declines, may treat her as a vessel
of no certain nationality and compel her to bring to. ■•)
Behalve de bij tractaat overeengekomen afwijkingen
kent het Volkenrecht op die regels slechts één uitzon-
dering, n.1. het geval, dat de bemanning zich heeft schul-
dig gemaakt aïtn
zeeroof ; dan behoeft de kruiser zich niet
meer aan de geheschen vlag te storen, en hij kan, welke
die vlag ook zij, het vaartuig aanhouden, doorzoeken en
opbrengen. Zeeroof toch is een misdrijf tegen het Volken-
recht, dat „dénationaliseerend" werkt, de daders zijn
„communes hostes omnium" en staan buiten ieder staats-
verband ; „Los pirates, n\'ayant ni pavillon ni nationalité,
et étant ennemis de toutes les nations peuvent être
attaqués, pris et jugés partout et par tous
les Etats!"\'-)
Dat men in geval van vermoeden zeer voorzichtig moet
zijn, is natuurlijk, omdat in geval van vergissing de aldus
ten onrechte aangehoudene recht op schadovergoeSing
verkrijgt.

-ocr page 146-

134

Overigens bestaat het „droit de visite" (right of visit
and searciï) d. i. het recht om bij
alle koopvaarders van
welke nationaliteit ook, een onderzoek in te stellen naar
de nationaliteit, lading en bestemming, i) slechts in tijd
van oorlog, als een consequent uitvloeisel van de bevoegd-
heid der „belligerantes" om vijandelijke schepen en lading
te nemen, contrabande te weren en het doorbreken eener
blokkade te verhinderen. Waar dat recht eenvoudig on-
mogelijk zou kunnen worden gemaakt door het voeren
eener valsche vlag, geeft het oorlogsrecht bij uitzondering
de bevoegdheid zulks te voorkomen door het instellen
der visitatie aan boord. — Het is dan geen gezagsuit-
oefening over neutralen, maar een preventieve maatregel,
geboden door de zorg voor zelfbehoud.

In tijd van vrede echter is die handeling zonder twijfel
een aantasten van de souvereiniteit van den Staat, door
de vlag aangewezen, en dus ten allen tijde in open zee
verboden, tenzij het recht daartoe bij tractaat is ver-
leend geworden

Dit is duidelijk, en wij zouden er mede kunnen vol-
staan, ware het niet dat deze eeuw een tegenoverge-
stelde leer heeft hooren verkondigen en toepassen, en wel
naar aanleiding van den in het begin dezer eeuw door
Engeland aangebonden strijd tegen den
slavenhandel (traite
des noirs), in de verklaring van het Weener congres van
8 Febr. 1815 genoemd: „comme répugnant aux principes

-ocr page 147-

135

d\'humanité et de morale universelle, un fléau qui a trop
longtemps désolé l\'Afrique, dégradé l\'Europe et affligé
l\'humanité." - Groot-Brittannië, dat in den oorlogstijd
vóór-1814, in het „droit de visite" tevens een uitnemend
middel had gevonden tot wering van den „traite des
noirs", maar zich na den Parijschen vrode (30 Mei 1814)
rechtens daarvan beroofd zag, tracht op de congressen
van Aix-la-Chanelle (1818) en van Verona (1822) den
slavenhandel te laten verklaren tot een misdrijf tegen het
Volkenrecht, of elkaar bij verdrag het „droit de visite" te
doen toestaan". Tevergeefs echter, de Groote Mogendheden
weigeren beide. Intusschen heeft Engeland met Portugal
(28 Juli 1817), Spanje (22 Sept. 1817) en Nederland (4 Mei
1818) tractaten gesloten, waarbij een wederkeerig visita-
tierecht op de Afrikaansche kusten is bedongen, en nadat
bij de conventies van 1831 en 1833 ook Frankrijk heeft
toegegeven, volgen weldra Denemarken en Sardinië in
1834, Zweden in 1835, de Hanzesteden en Toscane in
1837, en de beide Sicilien in 1838, terwijl ten slotte bij
het tractaat van Londen (20 Dec. 1841) Engeland, Frankrijk,
Rusland, Pruisen en Oostenrijk elkaar wederkeerig dat
recht toekennen op bepaalde deelen der Afrikaansche kust.

^[aar van nu af ontbrandt de strijd tegen dit „droit
de visite", dat Hautefeuille noemt „attentoiro à la dig-
nité nationale". Frankrijk weigert do ratificatie van het
Londensch tractaat on Amerika, bang voor oen overwicht
der Engolscho marine en geleerd door het volkomen weder-
rechtelijk gedrag der Britten tegenover Portugal in 1839 i)

\') Toon toch vnardlgclo Engolnnd oen „blH" uit, dlo do lirltscho Kruisers mach-
tlgdü om do PortugcoHcho schepen ovornl op du Afrlkannscho knston to visj.
locron, torwyi \'t tractaat zulks slochls op zekoro godeolton toostond.

mi ■

-ocr page 148-

136

weigert hardnekkig een verdrag in dien geest te sluiten
en kant zich heftig tegen de door Lord Aberdeen in zijn
brief van 13 Oct. 1841 uitgevonden onderscheiding in
„right of visit" en „right of search." Bij het tractaat\'
van Washington (9 Aug. 1842), met Engeland gesloten,
verbindt Amerika zich slechts om een voldoende zeemacht
op Afrika\'s kusten te stationneeren, terwijl de minister
Webster in een nota van 29 April 1843 nog eens uiteenzet,
dat sinds eeuwen alle geleerden, rechters en tractaten
de beide expressies door elkaar hebben gebruikt om het
exceptioneele oorlogsrecht aan te duiden, dat op het
Continent altijd alleen „droit de visite" heet.

Ook het tractaat tusschen Frankrijk en Engeland van
29 Mei 1845 kent het niet, doch de instructies voor
beider marine 2), waaraan de conventie veel overlaat,
kennen wel de bevoegdheid om bij elkanders schepen de
de nationaliteit met de zeebrieven te vergelijken (vérifi-
cation des papiers), doch verbieden uitdrukkelijk „la visite
des cargaisons".

Intusschen veroorlooft Albion zich in 1845 iets der-
gelijks tegenover Brazilië als vroeger togen Portugal 3),

\'} Dat „right of visit" zou slechts dionon tor vcrlfloering van do nationaliteit
zonder eenig verder onderzoek naar lading onz., ten oitido to voorkoinon dat
do slavenhalers door valschoiyk do Ainerlkaanscho vlag to voeren, zouden
ontkomen. — cf. Wharton o. c. IH S 3:27.

*) Do beldo instructies komen voor by Ortolan I pg. \'242sqs.; het otulorschcld
mot do Amorlkaanscho
Ih duldoiyk; tcrwyi, althans do Kngolscho, ultdrukkoli k
aan do kruisers toestaat oon schip, vordacht van hot vooren oonorgeusurpoerdo
vlag, to dwingen om
by to leggen, wordt zulks In do Amorik. ton storksto ver-
boden. — De Fransche, in IKO on 1807 horzlcn, Is minder duldoiyk; cf. echter
Hautofoulllo Dr. et Dov. I pg. 22 on Annuairo do l\'Instltut XIII pg. 39.

\') Terecht voerde UrazIliO in zyn protest aan, dat ovonmin als oon SUiat by
zyn buurman mag ingrypon om hom een handjo to holpen by hot straffen van
misdryven, zulks tor zoo mag geschieden aan boord van vroemdo schopon. -
cf. Pradier-Fodéró V pg.

-ocr page 149-

137

en in 1858 geeft het plotseling aan zijn kruizers in den
Golf van Mexico last, ook de Amerikaansche koopvaar-
ders te visiteeren. — De Ver. Staten protesteeren heftig
en Engeland bang geworden, raadpleegt de Advocaten
der Kroon, en desavoueert zijn kruisers. In de zitting van
het Lagerhuis (12 Juli 1858) verklaart de Staatssecre-
taris Fitzgerald, dat de Regeering, ziende dat het „droit
de visite" in tijd van vrede
onwettig is, aan het Ameri-
kaansche Gouvernement heeft bericht dat Engeland er
oogenblikkelijk afstand van zal doen, terwijl in de zitting
van het Hoogerhuis Lord Lyndhurst nadrukkelijk ver-
klaart, dat geen afstand was gedaan van een
recht —
want dat had nooit bestaan — maar van een (/cjtswr/^cerrf
recht, dat nimmer door eenig auteur was erkend, noch
door een rechter toegepast. - Van dat oogenblik is ook
de Britsche praktijk in overeenstemming met de doctrine,
die in tijd van vrede geen „droit de visite", noch „simple
vériflcation du pavillon" kent dan krachtens tractaat.

Wel hebben Italië en Amerika (dat in 1862 ten slotte
toch met Engeland een verdrag tot wederzijdsche toe-
kenning van het visitatierecht op de Afrikaansche kusten
had gesloten) op de Berlijnsche Conferentie tot regeling
dor Congo-aangclegenheden (1885) weder getracht den
slavenhandel te doen opnemen onder de misdrijven tegen
het Volkenrecht, doch die poging is mislukt, en op de
Anti-Slavernij-conferentio te Brussel (1889 en 1890) even-
als op do zittingen van het Instituut (1891 en 1894),
heeft de strijd wel geloopen over de vraag, welk dier

\') cf. l\'radlor-Fodóré V pg. IWO «qs.; iilloon Phllllinoro (UI pg. 523) lioudt vol
dat liot Volkonrucht do ondunschuldlng kont.

-ocr page 150-

138

twee bevoegdheden gevorderd werd als deugdelijk uit-
roeiïngsmiddel van den „traite noir" maar geen enkel
oogenblik over de kwestie, of een van beide in vredes-
tijd zonder verdrag bestaanbaar was. i)

Het visitatierecht wordt dus algemeen beschouwd als
een instituut van het oorlogsrecht, maar daarmeê houdt
ook alle overeenstemming op. De Parijsche Zeerecht-
declaratie bewaart er een veelbeteekenend stilzwijgen
over en daardoor staan wij op alle overige punten,
[omvang, wijze van uitoefening, objecten enz.] eigenlijk
nog op de beginselen, die bijna twee eeuwen geleden zijn
neêrgelegd, in de bij den vrede van Utrecht in 1713 ge-
lijktijdig gesloten handelstractaten, die bijna alle het
principe bevatten, dat de nationaliteit, en zoo noodig het
onschuldig karakter van lading en reis, worden uitge-
wezen door het onderzoek der scheepspapieren.

Wel vinden wij nog enkele tractaten uit later tijd en
hebben wij de gewoonlijk zeer uitvoerige prijsreglementen
der Zeemogendheden, doch de eersten zijn slechts van
beteekenis voor partijen en de laatste, eenzijdig uitge-
vaardigd, hebben geen verbindende kracht voor derden.
Bovendien vergete men niet, dat de Groote Mogendheden,
met Engeland aan het hoofd, van hun suprematie ter
zee op ergerlijke wijze misbruik hebben gemaakt om aan
de kleinere Staten de meest strenge bepalingen, \'hetzij
in de tractaten op te dringen, hetzij anders eenvoudig
eigenmachtig op te leggen.

\') cf. Do medodooling van Engolhardf aangaande do ürnssclscho Conforontio
in Annuaire XI pg. 210 o. v., waar tevens hot „Avant projot" voorkomt, dat
later met geringe wUzigingen door het Institnut Is aangenomen (cf. Annuairo
XIH pg. 344/5).

-ocr page 151-

139

Bij gebreke eener communis opinio bepalen wij ons
tot het strikt noodzakelijke.

"Wanneer de kruiser zijn vlag hijscht, gevolgd door een
kanonschot (coup de semonce) "■), dan is zulks voor den
koopvaarder, welke vlag hij ook voeren moge, een bevel
om oogenblikkelijk bij te draaien, op straffe van anders
met geweld er toe te worden gedwongen.

Of nu echter het oorlogsschip een sloep met een of
twee officieren\'ter visitatie moet afzenden, dan wel dat
de kapitein van den koopvaarder aan boord van den
kruiser kan worden geroepen, vergezeld van zijn scheeps-
papieren, daarover is men het niet eens; Hautefeuille,
Prof. Bulmerincq, Perels en generaal den Beer Poortu-
gael 2) verklaren zich voor het eerste, in overeenstemming
met de Italiaansche en Russische prijsreglementen; die
van Pruisen, Oostenrijk en Denemarken daarentegen be-
velen het laatste en de Nederlandsche Instructie betref-
fende de blokkade der Atjehsche kust van 1873 laat den
commandant van den kruiser de keuze.

Evenmin bestaat or positieve zekerheid, of koopvaarders,
die geconvoyeerd zijn door een of moer oorlogsschepen
hunner natie, vrygesteld zijn van de visitatie. Theoretisch
komt ons zulks niet twijfelachtig voor; de commandant
van het convooy-escader, dio \'t zij mondeling, \'t z\\j

\') Ook niKioro tcokonon scliUnon voldocmlo to zUn: nlthniist TwIhh (II pg. 182)
011 Phlliinoro (III 420) ul.sclion goun
„affirmiiig gun", ovcnnilii liot Diiitsclio prU-s-
rogloniont vnn 1804, hot Doonscho vnn 1848 on 1804, hot Spaanacho blokkade-
rogloMiont van 1804 on do Nod. InHtrnctlo vnn 1873; ovenzoo nilsson zy voor-
schriften omtrent den afstand wnnrop do kniisor vorwydord moot biyvon; cf.
Hnutofoulllo „Quostlons\' pg. IDO on don Hoer Poortugael (pg. 542 sqs).

\') Hnutofeuillo „Qiiostlons" pg. 283, liulniorlncq o. c. pg. 3;J0, Porcis „Soorocht"
pg. 297, don Boor Poortugael c. c. pg. &5i.

-ocr page 152-

140

schriftelijk, desnoods bekrachtigd door het eerewoord,
verklaart dat de nationaliteit, lading en bestemming der
geconvoijeerde vaartuigen neutraal en onschuldig zijn,
doet zulks uit naam van den neutralen Staat, dien hij
representeert, en dezelfde „raison d\'être" die de oorlogs-
schepen van elke visite vrijstelt, moet in dit geval ook de
koopvaarders uitzonderen. Wel hebben de „belligerantes"
het recht voor hun zelfbehoud te waken en kan ook de
escader-commandant zich vergissen, doch daarvoor komt
het ons voldoende voor, dezen laatste te verplichten een
hernieuwd onderzoek in te stellen, als de argwaan hebbende
kruisers van een der strijdende partijen zulks vorderen.
Voornamelijk Engelsche schrijvers, als sir Travers Twiss
en PhiUimore verzetten zich daartegen, doch Cauchy,
Ortolan en Perels komen tot de zelfde conclusie die
ook wordt gehuldigd in de prijsreglementen van Dene-
marken (art. 13), Duitschland (art. 12), Frankrijk (dat
V. 31 Maart 1854, art. 14), \'t Spaansche blokkade-regle-
ment (art. 17) en de Nederlandsche Instructie, terwijl
ook het „Projet du règlement international de prises
maritimes (§ 14 en 16)" van het Instituut hetzelfde
bepaalt %

Het doel der visitatie betreft drie punten :

P De nationaliteit van het schip (is deze vijandelijk,
dan is het confiscabel);

2° De reisroute (is het doel het doorbreken eener wet-
tige blokkade, dan wordt het schip opgebracht);

\') cf. Cauchy H. 432, Ortolan H. 272, Porols pg. 305.

•) Generaal den Boor Poortugaol is minder absoluut; voor moerdoro byzondor-
hoden vorwyzen wy naar zyn „Int. Marltloin Recht" pg. 559 sqs.
t

-ocr page 153-

141

3° De lading (is zij niet neutraal, of bestaat zij uit
contrabande, dan is zij verbeurd).

De „visite" vangt aan met het verifieeren der sc/ieejjs-
papieren, d. z. de op de genoemde punten onderscheidelijk
betrekking hebbende stukken. Welke papieren ieder
kapitein te dien einde aan boord moet hebben, bepaalt
iedere Staat afzonderlijk voor zijn eigen nationale vaar-
tuigen, doch uit den aard der zaak zijn de verschilpunten
slechts gering.

Is het resultaat van het onderzoek, dat de papieren in
orde zijn, dan is daarmee alles geëindigd en het schip
vrij, tenzij de visiteerende officier vermoedt op slinksche
v^^ijze om den tuin te worden geleid, om het eigenlijk
karakter van schip en lading te maskeeren. — Dat daartoe
in oorlogstijd op allerlei wijze pogingen in het werk
worden gesteld, hetzij door het overleggen van valsche
nationaliteitsbewijzen öf ladingpapieren, die vaak niet
slaan op den inhoud van het schip, öf het vertoonen van
een gefingeerd journaal enz. enz., is niet meer dan natuurlijk,
zucht naar winst is den mensch ingeschapen. Vermoedt
nu do marineofficier — en hij zij niet to lichtgeloovig —
dat zulks het geval is, dan kan hij tot „doorzoeking"
van schip en lading overgaan en eischen, dat alles hem
worde geopend.

Blijkt dan roeds dadelijk, dat het karakter van schip
of lading vijandelijk is, of wol concludeert de officier dat
zulks zeer vermoedelijk het geval zal wezen, dan wordt
het schip aangehouden en opgebracht, ten eindo do kwestie

\') ElgonmacliUg oponbrokon is vorboilon; cf. Caucli y I pg. CO/7, Porols „Sooroclit"
pg. .TüD, don ». Poortuguül pg. 540 sqs.

-ocr page 154-

142

te laten uitmaken door den prijsrechter, d. i. de rechter
door de oorlogvoerende, partij wier kruiser de aanhouding
verrichtte, met dit doel aangesteld. \'•)

Deze beknopte uiteenzetting van de internationale
praktijk in tijd van vrede en oorlog, betreffende het vlag-
onderzoek en de verificatie der nationaliteit, schijnt ons
voldoende. Enkele hoogst belangrijkste vraagpunten, als
die, welke papieren voor het bewijs der nationaliteit
noodzakelijk zijn, of de kruiser daaraan onvoorwaardelijk
geloof moet hechten dan wel mag beoordeelen of de
Staat terecht het nationaliteitsbewijs heeft afgegeven, enz.,
die alle staan in zulk een nauw verband met het vraag-
stuk van de „voorwaarden" tot verkrijging der natio-
naliteit, dat zij als van zelf hun oplossing zullen vinden
bij de behandeling daarvan in het volgende hoofdstuk.

\') Dat w\\J. hoeveel ontzag wU ook hebben voor de onpartydigheid waarmede
prysrechters gewooniyk hun taak vervuld hebben, toch verre do voorkeur geven
aan een Internationaal prUsgerecht, behoeft geen betoog; hot „rechter zUn"\' in
eigen zaak is altyd govaariyk. Zie het ontwerp dienaangaande van het Instituut,
aangenomen in do zitting to München (1883) en het daarop betrekkoiyk rapport
van den Duitschen hoogleeraar von Bulmerincq in Ann. VlI pg. 103 sqs.

-ocr page 155-

" HOOFDSTUK V.
Voorwaarden tot verkrijging der „Sclieepsnationaliteit".

Principieel is natuurlijk iedere Staat krachtens zijn
recht van souvereiniteit bevoegd de regelen omtrent het
verkrijgen zijner vlag te stellen, zooals hem goeddunkt,
hem in verband met zijn eigen nationaal belang het
meest wenschelijk voorkomt.

Toch wordt die conclussio — en terecht — door geen
enkele autoriteit op het gebied van hot Volkenrecht ge-
trokken; zeer zeker, de Staat, die van de internationale
Gemeenschap deel uitmaakt, Is volmaakt onafhankelijk
van andere Staten, maar daarom nog niet volkomen vrij;
hij is en blijft onderworpen aan de voor allen goiykelijk
verbindendo voorschriften van het recht dier Gemeenschap
en dit vordert voor alles, wat op eenigorlei wijzo treedt
in de sfeer van hot internationale vol keren verkeer, zekero
concessies, die geen Staat kiln, noch mdg weigeren. Dont
hij zulks toch, stelt liy in casu principes, die door do
algemeene leer van het Volkenrecht zyn voroordeold,

-ocr page 156-

144

dan zal het natuurlijk gevolg zijn, dat zij door de andere
Mogendheden niet worden geëerbiedigd, en de aldus ver-
leende nationaliteit niet wordt erkend.

Is het gevaar daarvoor het grootst in abnormale tijden
van oorlog, wanneer de menschelijke hartstochten zijn
ontketend en de begeerte naar rijken buit het onpartijdig
oog dreigt te verduisteren, even goed bestaat daarvoor
kans in vollen vredestijd, zoowel van de zijde van den
vreemden fiscus, die de aan één vlag toegekende bevooi\'-
rechting niet wil uitbreiden tot eigenlijk niet-bedoelde
vaartuigen, als van den kant van den vreemden rechter,
die bij conflicten, waarvoor het Internationaal Privaat-
recht de vlag laat beslissen, misschien niet genegen zal
zijn, een dergelijke nationahteit te erkennen.

"Wij dienen dus te onderzoeken, welke.grondbeginselen
het Volkenrecht hier stelt, welke concessies het van
iederen Staat eischt. Gemakkelijk is die taak niet, want
bij gebreke aan een internationaal wetboek moeten wij
trachten die principes op te duiken uit de wettelijke
bepalingen der verschillende Staten, die geacht kunnen
worden te vormen de basis van het Internationaal Recht.
En nu is het groote bezwaar vooreerst, dat die wet-
gevingen, geïnfluenceerd als zij uit den aard der zaak
zijn, door zuivere nationale belangen en vooroordeelen,
een bont mengelmoes van beginselen vertoon.en, mtUlr
bovenal, dat vele er van dateeren uit tijden, toen het
begrip eener internationale Gemeenschap en haar eischen
nog maar vaag werd gevoeld en de beteekenis van de
„scheepsnationaliteit" in het volkerenverkeer niot alleen
niet duidelijk werd begrepen, maar ook inderdaad nog

-ocr page 157-

145

niet die gewichtige functie vervulde, welke wij hierboven
hebben uiteengezet. — Dit staat echter vast, omtrent de
„scheepsnationaliteit" mag geen onzekerheid bestaan;
geen schip zij zonder, maar ook geen schip hebbe er
twee! Dat is het allereerste voorschrift, dat het Volken-
recht stelt, en dat zij onze leiddraad!

Dat dit doel ook hier slechts volkomen bereikt kan
worden door een „entente internationale", door het aan-
nemen van uniforme beginselen in de verschillende Staten,
behoeft, na hetgeen wij bij de behandeling van de natio-
naliteit . der personen hebben uiteengezet, geen nader
betoog; waar het principe meer en meer veld wint om
het z.g. „statutum personale" van het schip door zijne
nationaliteit te bepalen, als een belangrijk hulpmiddel ter
oplossing van „conflits des lois", daar moet ook hier het
streven van geleerden en staatslieden gericht zyn op het
doen aannemen van zooveel mogelijk gelijke beginselen,
i. e. w. van een „loi uniforme". Toch is de toestand niet
volmaakt dezelfde en levert hij hier aan een dergelijk
pogen meerdere bezwaren op. Vooreerst toch leggen do
nationale belangen hier veel meer gewicht in do schaal;
het moge voor den Staat tamelijk wel onverschillig zijn
of hij eenige honderden leden moer of minder tolt, do
vermeerdering of vermindering zijner nationale koopvaardij-
vloot met oen gelijk getal is voor hem een feit van groote
beteekenis. En dan is in de tweede plaats do leer van
de „schoopsnationaliteit" zoozeer het product van con
historisch proces, waarin de krijg do belangrijkste factor
is geweest, dat het niet zoo heel gemakkelijk is do
waarachtige beginselen te ontdekken, nog minder zo in

10

-ocr page 158-

146

de plaats der oude vastgewortelde principes te doen
aannemen.

§ 1. De regel »dat de nationaliteit van het schip
moet worden beoordeeld naar de nationale wet van
den Staat, waartoe het beweert te behooren."

Zoo ontmoeten wij hier als een nog niet uitgemaakte
kwestie, de vraag of het werkelijk een beginsel van het
Volkenrecht mag worden genoemd, dat de nationaliteit
van een schip steeds en overal moet worden beoordeeld
naar de wetgeving van den Staat, waartoe het preten-
deert te behooren, wanneer althans die wetten niet in
strijd zijn met de hoofdbeginselen van het Internationale
Recht.

En toch, zoolang geen volkomen uniformiteit in de be-
palingen der verschillende Staten is verkregen, — en
zulks zal nog wel eenigen tijd tot de vrome wenschen
behooren — is deze vraag van een niet te miskennen
actueel belang, ja voor het oogenbUk de spil, waarom
alles draait.

Principieel kan het antwoord niet anders dan beves-
tigend luiden, het volgt van zelf uit het beginsel van
de gelijkheid der souvereine Staten, die door een ieder
moet worden geëerbiedigd; „Dieses ist," zegt prof. Stoerk,
„das aus den Gedanken der rechtlichen Gleichheit der
souverainen Staaten flieszende Princip." — Theoretisch
is dat zonder twijfel juist, maar daarmee is nog niet
uitgemaakt, of de practische leer van het Volkenrecht
die con.sequentie in allen deele, zoowel in tijd van vrede
als van oorlog, aanvaard heeft; en dat is toch do
hoofdzaak.

-ocr page 159-

147

Om deze kwestie te kunnen oplossen moeten wij ons
een klein historisch uitstapje getroosten. Twee eeuwen
geleden was van eene dergelijke praktijk nog geen spoor
te ontdekken; de oppermachtige Staten der aarde schreven
den Neutralen toen eenvoudig voor, onder welke voor-
waarden zij hun schepen als nationaal zouden erkennen,
zonder ook maar een oogenblik te vragen of die Neutralen
die beginselen juist achtten; gehoorzaamden zij niet,
welnu, dan werden de vaartuigen, die hun vlag voer-
den, doodeenvoudig niet als neutraal aangemerkt en
geconfisqueerd.

Zoo verklaarde bv. de Fransche „Ordonnance de la
marine" van 1681 (later vervangen door de prijsregle-
menten van 1704, 1744 en 1788) ieder schip prijs, dat
niet gebouwd was in den Staat, wiens vlag het voerde,
niet geheel behoorde aan burgers van dien Staat en niet
gecommandeerd werd door een kapitpin en officieren,
die onderdanen waren, en een bemanning had, die niet
minstens voor \\ uit nationale matrozen bestond. Do
Engelsche Navigation Act van 1651 (aangevuld door
do parlementsacte van KiöO), hield slechts die schepen
voor neutraal, welke voldeden aan dezelfde voorwaarden,
die voor Engelsche schepen waren gesteld, met uitzonde-
ring natuurlijk van het certificaat van Inschrijving in de
registers. Beide reglementen bovendien bevatten een reeks
van andoro gronden voor confiscatie, dlo met alle ge-
strengheid tegenover de Neutralen werden toegepast, als
bv. het feit, dat het paspoort ouder was dan één jaar,
dat het was afgegeven terwijl het schip zich niet bevond
in een der havens van dien Staat, of de omstandigheid

-ocr page 160-

148

dat er geen monsterrol, geen chertepartijen of cognosse-
menten aan boord waren, enz. enz.

Wel werden die voorschriften meermalen opgenomen
in tal van tractaten en verkregen zij zoo ten minste een
conventioneelrechtelijken grondslag, doch men behoeft
slechts een blik te werpen naar den toenmaligen politieken
horizon, om te begrijpen, dat die methode niet anders
dan den schijn van rechtvaardigheid voor zich had, dat
in den grond der zaak de zwakke en kleine Staten een-
voudig gedwongen werden zoo\'n tractaat te onderteeke-
nen -).

En dat oordeel is niet voorbarig, als men bedenkt, dat
Groot-Brittannië geen oogenblik schroomde die beginselen
met ijzeren hand te blijven toepassen ook zonder opname
in tractaten, ja zelfs tegenover contractanten meermalen
geheel nieuwe bepalingen in het leven riep. Zoo ver-
klaarde het in 1807 ieder neutraal schip confiscabel, dat
niet voorzien was van een „permis de naviguer sur l\'o-
céan", in Engelsche havens te verkrijgen voor veel geld,
en Frankrijk, niet minder willekeurig, Ijeantwoordde dio
uitdaging met het bevel om alle neutrale schepen, met
een dergelijk paspoort voorzien, to beschouwen als „déna-
tionalisé" en prijs te verklaren.

Voorzeker Ilautefeuille schetst de periode vóór 1713
terecht aldus: „Ainsi les preuves de la nationalité ad-
mises par les traités tombent devant les règlements in-

\') cf. Mr. RoiLsnia o. c. pg. 57 sqs., Ilaiitorenillo „Droits el. Dovoirs" HI pg.
i\'U sqs.

•) Do tractriton van FrankrUk met Hambiirg van 1 April 17C0cn van 17 Maart
1739, met Mucklonluirg van 18 Sept. 1797 z^ii frappante voorlx\'oldt n.
\') cf. Hautefeulllo „nistoirc" pg. 407.

t

-ocr page 161-

149

térieurs ; la loi internationale est remplacé par le caprice
avide de souverains envieux", maar die karakterisee-
ring bleef gedurende de 18e eeuw en den aanvang der
19e vrijwel toepasselijk; „l\'océan était réellement devenu
le domaine privé du belligérant le plus fort!"

Intusschen begonnen tegenover die buitensporige eischen
der groote Zeemogendheden eenige mildere beginselen
zich een weg te banen. — De regel „vrij schip vrij goed",
het eenige middel om den handel der Neutralen te be-
schermen tegen den willekeur der „belligerantes" vond
meer en meer verdedigers en wat de nationahteit betrof,
uitte zich die mildere geest in de tallooze tractaten, die
Engeland en Frankrijk hieromtrent in den aanvang dezer
eeuw sloten en die zich meerendeels beperkten tot een
bepaling ten aanzien van de nationaliteit van kapitein
en bemanning, in den vorm van art. 10 van het Fransch-
Braziliaansch tractaat van 16 Juni 1825: „Seront consi-
dérés comme brésiliens les bâtiments qui seront construits
ou possédés par des sujets brésiliens et dont le capitaine
et les trois quarts do l\'équipage seront brésiliens,... et
comme français ceux, qui navigueront et seront possédés
conformément aux règlements en vigueur en France".

Ook de jurisprudentie kwam daarmede meer en meer
in overeenstemming, bv. de Fransche prijsrechter in het
geval van do Amerikaansche brik „The Pegou," aange-
houden omdat do door art. O van hot Fransche reglement

\') Hautofeulllo ,Üroll8 ot Dovoirs" UI pg. 2itr>.

•) Ooiykluidondo boiialliiB komt voor in do tractaten Besloten tHSHclion: Deno-
inarken, Zwodon, Uusland, Pruisen (2do gewapende neutraliteit) 4/1« Juni 1800,
Engeland on Nederland, 27 Oct. 18.17, Engeland on SardinIP,«Sopt. 1841.
cf. Uaute-
fuuillo „Hlstolro" pg. 398.

-ocr page 162-

150

van 1772 gevorderde, maar niet door de Amerikaansche
wet voorgeschreven monsterrol aan boord ontbrak ; nadat
de regeerings-commissaris Portalis, met vuur had betoogd :
„que les lois intérieures n\'ont aucune valeur contre les
traités", werd zij bij vonnis van 9 prairial Ann. IX vrij-
gelaten, op grond dat het Fransch-Amerikaansch tractaat
van 1789 het aanwezig zijn van de monsterrol niet
eischte. i)

Nog verder ging de Conseil d\'État in zijn vonnis van
8 Dec. 1828 in de zaak van de „Nisus" contra de „Mansaure
et le Rouge" waarbij hy besliste: „La prise d\'un cabo-
teur non muni de papiers de bord n\'est pas valable,
quand il est d\'usage chez la nation à laquelle il appar-
tient que les caboteurs n\'aient
pas de papiers de bord." 2)

Spanje volgde in zijn ordonnantie van 1779 het voor-
beeld der Fransche jurisprudentie en de Republiek der
Vereenigde Nederlanden nam in haar bekend placaet
van 26 Jan. 1781 een dergelijke bepaling op, dat de
inlandsche voorschriften moesten wijken voor de bepa-
lingen der tractaten.

Nog een stap verder en men gaat het beginsel aan-
vaarden, dat de eenzijdige staatswetten geen verbindende
kracht hebben tegenover vreemde Mogendheden, dat be-
ginsel, dat de logische consequentie is van de volken-
rechtelijke gelijkheid der Staten. - Eerst nog schroom-
vallig, af en toe nog wijkende voor den drang van oen

\') cf. Hauto füulllo „nistoiro" pg. 407/8. Zlo In golUken zin hut vonnis van don
Conseil dos prises van 13 thermidor Ann. IX in do zank van do Loulso en dat
van 13 Vendémiaire Ann. X in hot geval van do „Engol-Elisaboth" cf. do l\'is-
toye et Duverdy „Traltó dos prisos maritimes" I pg. 484 en 488.
\') cf. de PIstoyo et Duverdy o. c. I pg. 423.

-ocr page 163-

151

op suprematie beluste Mogendheid, wint het beginsel, dat
de nationaliteit moet worden beoordeeld naar de wet van
de Staat, waartoe het pretendeert te behooren, langzaam
maar zeker terrein, en ontelbaar worden de tractaten
door alle Staten der wereld gesloten, waarin, soms eenigs-
zins gewijzigd, maar gewoonlijk letterlijk, de clausule
wordt opgenomen:
La nationalité des bâtiments sera
admise^ de part et d\'autre d\'après les lois et règlements
particuliers à ihaqiie pays, au moyen des titres et patentes
délivrés par les autorités compétentes aux capitaines,
piatrons et bâteliers". i)

Is het nu geworden een algemeen erkend en toege-
past internationaalrechtelijk beginsel?

a. Wat den tijd van wede betreft, kunnen wij direct
bevestigend antwoorden, d. w. z. — men versta ons
wel — niet in dien zin, dat nu ook iedere Staat krach-
tens zijn souvereiniteitsrecht omtrent het voeren zijner
vlag zulke regels kan stellen als hem goeddunkt, met het
gevolg dat anderen die regels, wolko ook hun inhoud
zijn, moeten eerbiedigen. Die conclusie is valsch, on wordt
ook door geen enkele autoriteit op volkenrechtelijk gebied
getrokken, do Staten zijn onafhankelijk en volkomen ge-
lijk tegenover elkander, doch onderworpen aan het recht
der Intei\'nationalo Gemeenschap, dat op het gebied van
wetgeving, rechtspraak en bestuur zekere coni^essies vor-
dert, die geen Staat kan welgoron. — Maar, heeft een
Staat zulks gedaan en regelen omtrent het voeren zijner
vlag gesteld, die niet in strijd zijn met, wat het Volken-

\') Een 7.00 volledig mogolUko lUst vim trnctnton met dozo clnnsnlo bovlndt
zich in Byingo C.

-ocr page 164-

152

recht eischt, dan is ook ieder andere Staat, al moge hij
ook gansch afwijkende beginselen huldigen, verplicht die
regels te erkennen en tot grondslag van zijn beoordeeling
te nemen.

In dien zin luiden dan ook de uitspraken van bijna
alle bekende schrijvers van de laatste tijden. Zoo betuigt
de Fransche schrijver Ortolan zijn volle adhaesie aan
Pinheiro\'s uitspraak: „C\'est d\'après la législation interne
de chaque nation et d\'après les conventions que l\'on
doit déterminer à quelle nation le vaisseau appartient",
en Hautefeuille verdedigt het beginsel met klem, maar
wijdt voornamelijk zijn aandacht aan den tijd van oorlog.
Bluntschli èn Calvo zijn minder duidelijk, doch be-
doelen blijkbaar hetzelfde ; ook Cauchy aanvaardt het
beginsel en prof. von Bulmerincq schrijft korten bondig:
„Die Nationalität der Schiffe wird bestimmt durch die
heimathliche Gesetzgebung."

Uitvoerig daarentegen wordt het principe ontwikkeld
door Pradier-Fodéré \'\') die zijn |conclusie neerlegt in de
woorden: „Toujours il faut prendre pour base les con-
ditions exigées dans le pays d\'origine, tant pour la véri-
fication que pour la preuve de la nationalité;" tot ge-
lijke slotsom komt ook de Spaansche schrijver Carlos
Testa. 8)

Niet mjnder duidelijk is, hetgeen do Duitsche hoog-

\') 0. C. I pg. 176, Pinlioiro, Cours do droit public intorno otoxtorno.nrt.SS\'ll.
•) c. f. „nistolro" pg. 398 sqs. Droit ot Dovoirs HI 248 Hqs.
•) cf. „Rcchtsbuch" S 324 J. 327. \') cf. o. c. II § 840 J. 878. •) cf. o. c. I pg. DO.
•) cf. II pg. 207. \') cf. o. c. V S 2277/8.

•) cf. „Lo droit public Intornntlonal maritimo" (trad, franc. d\'Ad. Uoutlron
1886) pg. 81/2.

-ocr page 165-

153

leeraar Stoerk schrift: Da nun jeder Staat autonom

von sich aus diese Bedingungen festsetzt____ treten diese

von ein ander sehr abweichenden Festsetzungen der
particulären Seerechte in die Sphäre des internationalen
Rechts ein und bilden, obwohl an und für sich nur
staatsrechtlichen Charakters, doch gleichzeitig einen
integrirenden Theil des Völkerrechts.... Dieses aus den
Gedanken der rechtlichen Gleichheit der souverainen
Staaten flieszende Princip ist ausdrüchlich ausgespro-
chen____u. s. w.

De Duitsche admiraliteitsraad Pereis 2) formuleert zijn
meening in ongeveer gelijke termen, generaal den Beer
Poortugael oordeelt evenzoo en von Kaltenborn\'s
conclusie is voor den tijd van vrede in denzelfden geest.
Mr. Reitsma^) daarentegen gelooft dat het nog geen
geldend beginsel is geworden, doch schijnt meer speciaal
het oog te hebben op oorlogstijd, waarover later.

Dat ook de Engelsche en Amerikaansciie auteurs als
Sir Twiss, Phillimore, Wheaton e. a. hierin meegaan lijkb
ons niet twyfelachtig, waar zij zeer terecht wijzen op
het verschil in nationaliteitsbepaling by schip en lading,
en voor het eerste den nadruk leggen op het officieele
van staatswege daaraan gegeven cachet: „Ships are deemed
tot belong to the country under whoso flag and pass they
navigate; and this circumstance is conclusive upon their
character" schryft Phillimore \'\'■) on Wheaton zegt vol-
maakt hetzelfde onder toevoeging van: „car los vaiaseaux

\') cf. o. c. II pb. B\'23 J, r>27. \') cf. „Soorocht" pg. 62. \') cf. o. c. pg. 130, WK
\') cf. „Soorocht" II I 230. •) cf. I\'roofschrlft pg. 90 •) cf. o. c. Ill S 48(>.
\') cf. „Klómonts" I pg. aß.

-ocr page 166-

154

ont un caractère particulier, qui leur est imprimé par
la nature spéciale de leurs titres."

En dat ook in de praktijk het onzes inziens eenig juiste
beginsel toepassing heeft gevonden, daarvoor behoeven
wij slechts te wijzen op de tallooze vriendschaps-, handels-
en scheep vaart verdragen, door ongeveer alle landen dei\'
wereld gesloten, die de bekende clausule bevatten, "i)

h. Voor den tijd van oorlog is het vraagpunt eenigszins
moeilijker op te lossen, ook in verband met de boven
uitvoerig besproken Engelsche leer eener exceptioneele
oorlogsnationaliteit. 2)

Voor schepen moet echter het bestaan daarvan in het
Volkenrecht met nog meer nadruk dan voor andere
goederen . worden ontkend; het moge desnoods nog ver-
dedigbaar zijn het karakter van lading en goed te doen
bepalen door het domicilie der eigenaars, het schip dat
een vlag voert, ontleent echter niet zijn nationaliteit aan
den persoon des eigenaars, maar aan het publiekrechtelijk
stempel, dat de Staat er als \'t ware heeft opgedrukt
door het verleenen van den zeebrief. Men vergete nimmer,
dat een Nederlandsch schip nog heel wat anders is, dan
een aan een Nederlander toebehoorend schip; het eerste
alleen vormt deel van de nationale marine en alleen dit
hebben wij hier op \'t oog.

Nu zijn er wel is waar uitspraken van Engelsche prijs-
rechters, waarbij vaartuigen ondanks hun neutrale vlag
werden geconfisqueerd, omdat de eigenaars een vijandelijk
domicilie hadden, doch wij maken ons sterk to bewijzen,

\') cr. Byiago c. •) Cf. bovon pag. 107.

t

-ocr page 167-

155

dat zulks vooral heden ten dage niet is de gevestigde
jurisprudentie, maar dat integendeel ook in oorlogstijd
de nationahteit van een schip moet worden beoordeeld
naar de vlag, die het gerechtigd is te voeren, naar de
wettelijke bepalingen van den Staat, waartoe het be-
weert te behooren.

Wat de Engelsche jurisprudentie betreft, vooreerst staat
het vast, dat de Britsche prijsrechters
tegen een vijande-
lijke vlag en\'zeebrief nimmer het bewijs toelaten, dat
het schip in werkelijkheid behoort aan neutrale eigenaars,
en dan wijzen wij op een uitspraak als die van Sir
W. Scott: „It is a known and wel established rule with
respect to a vessel that if she is navigating under the
Pass of a foreign country, sho is considered as bearing
the national character of that nation under whose Pass
she sails, she makes a part of its navigation and is in
every respect liable to bo considered as a vessel of that
country." En beschouwen wij goed de uitspraak van
Dr. Lushington van 15 Aug. 1854: in het geval van de
„Industrie", waarop zoo dikwerf een beroep is godaan,
dan zien wij integendeel, dat de beroemde Engelsche
prijsrechter uitgaat van het beginsel, dat een schip onder
neutraio vlag neutraal blijft, als (hoowel in strijd met
de Britsche wet) oen deel der eigenaars vijandelijk blijkt
to zijn, doch dat dit gedeelte als vijandelijk confiscabel
is: „Whero the vessel is sailing under a neutral Hag,
the captors may show that all tho property is not
neutral, but part of it belongs to an enemy, and in that

\') Anngehaald bU TwIss o. c. II pg. I?J.

-ocr page 168-

156

case you divide it, and condemn the part which is
hostile and not the part which is neutral, but the pro-
position is not true vice versa, that where a vessel is
sailing under a hostile flag, you can claim on behalf of
a neutral the property under an enemy\'s flag."

Maar bovendien, het beginsel, dat de scheepsnationaliteit
moet worden beoordeeld naar de respectieve nationale
bepalingen, is in normale tijden niet alleen een alge-
gemeen principe van het Volkenrecht, doch is ook
neergelegd in een lange reeks van tractaten. En als het
nu een vaststaande regel is, dat de oorlog geen wijziging
to weeg brengt in de verhoudingen der „belligerantes"
tot de neutrale Staten, dan blijven ook de bestaande
verplichtingen onverflauwd van kracht en is iedere poging
der krijgvoerende partijen om aan de Neutralen bij hun
éénzijdig vastgestelde prijsreglementen nieuwe regels voor
te schrijven een aantasten \' van hun souvereiniteit,

\') Dat vonnis, o.a. moerraalon gonienioroord by «lo bohandoling van doNcdor-
landscho wot op do zoobrlevcn in 18C.», is to vindon by Sootbeor VII. Anhang
pg. 24. — Vroomd is do redonooring van Phillimoro: „Ships aro doomed, zegt
hy, to belong to tho country under whoso ilag and pass thoy navigate, and
this circumstance Is conclusive upon their character," madr vervolgt hU: „the
meaning Is this: th!>t tho party who taken tho benefit of thom, is hlmsolf bound
by them, ho Is not at liberty, when thoy happen to operate to his advantage
to turn round and deny tho character.... but thoy do not bind
other parties
against him, other parties aro at liberty to show that thoso aro spurious cre-
dentials assumed for tho purpose of disguising tho real character of tho vessel"
(o. c. Ill pg. 7:34,\'5).

Één van beiden, of do schecp.snntlonalituit wordt in oorlogs\'.yd uitgewezen
door don wettig verleenden zeobrlef Of door hot donilcilio dor oigenaars, mi\'uir
dan voor alle partyen, zoowel voor als tegen don roodor; oen ondorscheld nis
dat van Philhmoro kan niot anders stounon dan op do bogoerto naar buit. Vol-
komen goiyko conclusie als van Phllllmoru vindon wy ï^y Kont o. c. I pg. 47
Wildman: Institutes of Intornatlonal law. D II. pag. 91. Thomson. „The Laws,
of war affecting commerce and shipping" (London l&">t) — Even onBoniotlvoord
lykt ons van Kaltonborn\'a ondorschclding in „natlon.ial" on „volnationaal"
(Seorocht II $ .-ISU).

*

-ocr page 169-

157

dat desnoods met geweld kan worden te keer gegaan.

En nu werpe men ons niet tegen, dat de bekende clau-
sule dier tractaten alleen betreft de daarin behandelde
onderwerpen en niet slaat op den tijd van oorlog, want
vooreerst zijn er tal van die verdragen aan te wijzen,
die ook de verhoudingen der contractanten in geval van
een tusschen hen uitbrekenden krijg regelen en in de
tweede plaats is het tusschen „belligerantes" en neutra-
len een volma\'a\'kte vredestoestand. Bovendien, wat zou-
den deze laatsten moeten doen, als de oorlogvoerende
partijen een geheel verschillend prijsreglement uitvaar-
digen ? Aan welk van de twee moeten de neutralen dan
gehoorzamen ?

Vervolgens wijzen wij tot staving van onze meening
op het feit, dat met uitzondering van generaal den Beer
Poortugael en von Kaltenborn, alle hier bovengenoemde
niet-Engelsche schrijvers geen onderscheid maken tusschen
den tijd van vrede en oorlog en dus ten allen tijde de
scheepsnationaliteit willen beoordeeld zien naar de wet
van don Staat, waartoe hij beweert to behooren, terwijl
Hautefeuille hot uitvoerig verdedigt juist met het oog
op don tijd van oorlog: „Lorsqu\'il n\'existe pas de traités
spéciaux, zbo luid zyn conclusie, la seule règle à suivre
est non la loi intérieure du belligérant mais celle du
neutre...; cette solution est la seule conforme à la loi

\') Alloon do door Engoland uosloton ImctnliMi bovnttoii gowoonlUk do bopor-
king „for Uio purpoHos of tills Trunty," docli Iniig iiiol iillo, li.v. dat mot
HoIkIi"
(1H02) oil mot FrankrUk (1882) torwUI /.cor volo dior vordrngon. vooral do mot do
Amoriknnnscho Stntcn Buslotcno oeii goliodlo rcgolliipbovalli\'n van di-n tocHlniul
111 goval parlUmi In oorlog goriikoii li.v. din mot Chill (IWSI). Cohiiiihia (18(T0),
Kcnador (1880), Nlcarngiiii (1800), rurngiiay (1884) Snii Salvador (1802) UniKiiay
(1885) 0i17-.

-ocr page 170-

158

primitive qui veut que la guerre ne cliange rien à l\'état
des peuples neutres; elle est également conforme à la
loi secondaire; un grand nombre de traités ont posé en
principe que les preuves de la nationalité des navires
de commerce seraient faite conformément aux lois de la
nation propriétaire de ces bâtiments."

Evenzoo concludeert ook de Oostenrijksche Marine-
autoriteit Attlmayer: „Es ist klar dass ausser specfeilen
Verträgen die Nationalität eines Schiffes stets nach den
Gesetzen jenes Staates beurtheilt zu werden hat, dem es
anzugehören prätendirt.

Doch daarmede is ons bewijsmaterieel niet uitgeput;
slaan wij tegenover de Engelsche jurisprudentie, die van
1854, dus vóór de Parijsche Zeerechtdeclaratie dagtee-
kent, een oog op de daarna uitgevaardigde prijsregle-
menten en marineinstructies der verschillende Zeemo-
gendheden, dan vinden wij het principe, dat de natio-
naliteit der .schepen beoordeelt naar ieders nationale
wetgeving, in alle min of meer duidelijk uitge.sproken:

10. Art. 9 van het Deensche prijsreglement van 16
Februari 1864 luidt: „Les papiers, qui doivent être en
règle à bord des navires neutres sont ceux voulus par
la législation des pays respectifs pour constaler la natio-
nalité des navires."

2° Het Spaansche Reglement voor de blokkade der
Cantabrische kust van 26 November 1864 bevat in art.
16 een gelijkluidende bepaling.

\') cf. Droit ot Dovolrs II pg. 259. cf. Honrter o. c. S 139: Lo«con8olI.s(Ii!s prlHoH
appllquont prosquo oxclu.sivoinont los lols <lo lour pays.... lis dovront respoctor
pourtant los prlnclpos Incontostablos du droit Intornatlonal."

•) cf. „Dio Elomonto dos Intcrnatlonalon Socrochtos" D. I pg. 18.
*

-ocr page 171-

159

3". De Instructie voor de Keizerlijke Fransche marine
van 31 Maart 1854 (art 10) schrijft voor: La nationalité
des bâtiments ne dérive pas seulement de celle de leurs
propriétaires, mais encore de leur droit légitime au pavil-
lon qui les couvre.

4". Het Duitsche prijsreglement van 20 Juni 1864 be-
paalt in § 6: „Welche Schiflfspapiere zum Ausweis der
Nationalität erforderlich sind, bestimmt sich nach den
Gesetzen des Landes, welchem das Schiff angehört." —

50. Art 4 van het Oostenrijksch prijsreglement van 3
Maart 1864 luidt: „Dio NeutraUtät eines Schiffes wird durch
die Papiere dargethan, welche nach den Gesetzen der
Heimat des betreffenden Schiffes zeer Legitimirung der
Nationalität desselben erforderlich sind."

6°. De Instructie voor de Fransche marine van 25 Juli
1870 bevat eene gelijkluidende bepaling als die van 1854.

7®. De Nederlandsche Instructie betrekkelijk de Atjeh-
blokkade van 21 Juni 1873 bepaalt uitdrukkelijk in art.
12: Ten aanzien der schopen wordt do nationaliteit be-
oordeeld naar de scheepspapieren, overeenkomstig do
eigene landswetten van den betrokken Staat".

Memoreeren wij ten slotte, dat ook hot „Institut do
droit international" in zijn „Reglement international do
prises maritimes" den regel heeft opgenomen, aldus ge-
formuleerd in § 25: „La question do savoir si les con-
ditions do nationalité sont romplies est décidée selon la
législation do l\'État auquel le navire est ressortissant",
en dat zulks is geschied zonder eenige tegenspraak, i)

\') llot „Projüt" word aftiigonoinuii In do zilting van TurUn (lb82) wuar togun-

-ocr page 172-

160

Resumeerende constateeren wij, dat ons beginsel logisch
voortf.pruit uit het principe van de internationale gelijk-
heid der souvereine Staten, dat het ter vervanging van
de oude regels is opgenomen in een imposante reeks van
tractaten, die ook in geval van oorlog van een der con-
tractaten met derden hun verbindende kracht tusschen
partijen niet verliezen, dat het is aanvaard door de meeste
bekende autoriteiten op volkenrechtelijk gebied, zoowel
voor den tijd van vrede als oorlog, en dat tegenover de
niet eens in alle opzichten afwijkende vonnissen der En-
gelsche prijsrechters, die alle dateeren uit den tijd vóór
de Parijsche Declaratie, staan de voorschriften van een
tal van prijsreglementen en marineinstructies der voor-
naamste Staten, die min of meer duidelijk de toepassing
er van bevelen. — Zonder aarzelen concludeeren wij als
practisch resultaat van ons onderzoek; het is een erkend
principe van het hedendaagsch Volkenrecht, dat de natio-
naliteit der schepen door een iegelijk worde beoordeeld
naar de nationale bepalingen van den Staat, waartoe zij
beweren te behooren, mits deze niet indruischen tegen
de door de internationale Gemeenschap uitdrukkelijk ge-
stelde beginselen.

§ 2. Grondbeg-inselen van het Volkenrecht.

De wettelijke bepalingen, die in de verschillende Staten
der wereld deze materie regelen, vormen de natuurlijke
aangewezen basis van ons onderzoek, de vergelijking van
de nationale wetgevingen moet ons van zelf doen kön-
nen, welke principes zij alle, of bijna alle gemeen heb-

woordig waren: Dliintflchli, Arntz, sir Travorn TwInh, (JeHsnor, von Martens,
den Beer Poortueaol, Perol» en Uolln.

-ocr page 173-

161

ben, en welke dus te recht kunnen worden beschouwd
als te zijn gestempeld door de „usus" der volken tot
de grondregelen van de internationale Gemeenschap.

Dat is bij gebreke aan een internationaal wetboek en
in verband met het hierboven geconstateerde feit, dat het
in de tractaten neergelegd conventioneel Volkenrecht van
den modernen tijd geen beginselen meer stelt, maar ieders
individueele wetgeving laat beslissen, de eenige weg, dien
wij kunnen bewandelen.

Die taak wordt intusschen niet weinig bemoeilijkt door
twee niet gering te schatten bezwaren. — Vooreerst
toch is het verkrijgen van een volledig overzicht van de
afzonderlijke voorschriften van alle of bijna alle Staten
der beschaafde wereld, zoo niet geheel ondoenlijk, dan
toch uiterst moeilijk, terwijl door liet feit, dat vele dier
wetgevingen van ouden datum zijn en wellicht op hot
punt staan gewijzigd te worden, het verkregen resultaat
slechts een betrekkelijke waarde kan hebben.

En in de tweede plaats wordt zoo\'n vergelijkend onder-
zoek naar do
geldende beginselen in niet geringe mate
beheerscht door de subjectieve opvatting van dengeeii,
die het verricht en het denkbeeld, dat deze zich reeds
vooraf heeft gevormd van do
meest woischelijke beginse-
len ; men ziet zoo gaarne wat men wil en volkomen ob-
jectiviteit is zoo moeilijk bereikbaar, do subjectiviteit van
den onderzoeker drukt onwillekeurig een eigenaardig cachet
op het resultaat van zyn onderzoek, niet het minst op
het terrein van hot Volkenrecht.

Gelukkig worden ocliter beido bezwaren althans ten
deole ondervangen door do uitvoerige behandeling die het

11

-ocr page 174-

162

„Institut de droit international" aan deze materie heeft
gewijd. In de zitting te Hamburg (1891) belaste het met
het onderzoek van dit vraagstuk een Commissie die was
samengesteld uit geleerden van allerlei nationaliteit.
Oogenblikkelijk togen de rapporteurs aan het werk tot
verzameling van de noodige gegevens en nadat het onder-
werp in de zittingen van Genève (1892) en Parijs (1894)
telkens was gerenvoyeerd, werden in die van Cambridge
eenige voorloopige mededeelingen gedaan en kwam het
ontworpen „projet" ten slotte in 1896 in beraadslaging.
Het resultaat van dien arbeid is neêrgelegd in de belang-
rijke resoluties, die in de zitting van Venetie zijn aan-
genomen geworden, en al mogen zij niet zijn de juiste
formuleering van de heden ten dage geldende beginselen,
zij verspreiden toch een helder licht over hetgeen de
corypheën der internationale rechtswetenschap als grond-
regels wenschen te zien aangenomen. Het rapport
van de hand van den Nederlandschen Staatsraad Mr.
T. M. C. Asser en het lid van het Engelsche Hoogerhuis
Lord Reay, dat de grondslag heeft gevormd van de beraad-
slaging, bevat vooreerst een uiteenzetting van de voor-
schriften van de meeste Staten van Europa, samenge-
steld uit de inlichtingen door de verschillende loden
over hun respectieve naties aan de rapporteurs verstrekt
en dus van buitengewoon belang, en in de tweede plaats
een overzicht van do antwoorden, die tal van leden op
de tot hen gerichte vragen, hebben ingezonden, — Daar-

\') Lodon w.nron : Af?.sor, Hrus.i.dcn IJcor roorliiK.i<il,.Icllinok, Lyon Cimti, MoUor
P. rclH, Lord Ho,ny, Kd. Holin, Sacordoti en StrlHOWor; (cf. Aim, XV. pg.nimiM,
189 sqs.)

-ocr page 175-

163

door heeft dat rapport, ook afgescheiden van het door
de Commissie voorgestelde ontwerp voor ons een groote
practische waarde, waarvan wij met dankbaarheid gewagen.

Overigens is de beteekenis van de aangenomen reso-
luties, die niet belangrijk van het ontworpen „projet"
verschillen, niet gering te achtên, wanneer men bedenkt,
dat zij zijn aangenomen met algemeene stemmen op één
na, en onder de voorstemmers geleerden van alle natiën
voorkomen.

Terwijl wij in de Bijlagen een uitvoerig overzicht zullen
geven van de respectievelijke nationale wetgevingen van
de meeste Staten der wereld, wat Europa aangaat, grooten-
deels ontleend aan het „résumé" in bovengenoemd rapport,
en wat de andere landen van Amerika, Afrika en Azië
betreft, die wij hoewel van minder gewicht, toch niet
geheel meenden to kunnen overslaan, zooveel mogelijk
tot op heden bijgewerkt naar de ons van vele zijden
welwillend verstrekte inlichtingen, zullen wij ons hier
bepalen tot een beknopt „exposé", dat wij ter wille van
de duidelijkheid hebben samengesteld in den vorm van
een tabellarisch overzicht, dat gemakkelijk is te overzien.

liet is hier tevons do plaats om een woord van oj)-
rechten dank v te brengen aan allen, dio ons bij het
onderzoek naar do voorschriften der buitenlandsclio wet-
gevingen op zoo heusche en correcte wijze hebben te
woord gestaan, on niet in \'t nn\'iist liordonken wij met
vreugde de welwillendheid, die wij van tal van vreemde
Gezanten en Consuls hebben mogen ondervinden.

-ocr page 176-

.2

ïfg -s
• ssö ® 3

-S

do s

S

•■s h

3 P

--s te
g .5

câ >
> (V

te
ö "s

\'öJ a, a .£

s

II I
^ill

.5

\'s "s - a
= s s c
•2 °
$
I § o

Van wie moet dat deel het
eigendom zjjn?

Officie-
ren en 3/4.
Niets.

Van nationalen alleen.

Grootste
helft.

land
t

i k

Van nationalen of ingezetenen
(1 jaar of Kon. verlof). i
Van ingezetenen [onderdanen T
sinds Ij. gevestigde ingezetenen}\'»

Van nationalen alleen.

Officie-
|ren en %
Niets.

Kapt. en
1« offic.
Niets.

Kapt., le
off.en%
Niets.

Kapitein

Niets.
>

Kapt. en

Niets.
p

Off. eu

W/e
aai
laan

v

\'«/ie,

aai

\'jorpc
rat!
tev

ifeed,

lóns

Van nationalen of ingezeten^"
(5 jaar).
Van nationalen alleen.

Van nationalen of ingezeten\'\'"

(5 jaar)
Van nationalen alleen.

Geheel.

Iniand-
sche con
structie

Invoerr.
»

»
»
»
»
»

Inländ-
ische con-
structie.
»

Invoerr.

Kapitein,
ïapt. en

va-

Niets.
»

Cf.

Niets.
»

Ivapt. en

Van nat. of ingezetenen [3
of deel hebbend in een iiandel®^\'.
Van nat. of gevestigde vree«»\'\'; "
Van nationalen of vreemdeling^\' \'

Van nat. of gevestigde vrccin^"\'\'\'
» » »

Van nationalen alleen.

Spanjo.
Geheel.

Kapt. en

v2-

[vapt. en

V5-
Va v/(l be-
manning
Ivapt. en

Ivapt. en

va-

Niets.

Gedeel-
telijk.
Geheel.

flC

\'■\'un

Van manlijke nationalen of p

vestigde vreemdelingen.
Van nationalen of
burgers
Ceniraal-Amerika.

vyfiiuiuii-ainenku. ,

l\'an nationalen of vreemdcli\'iß

Geheel.

Van nationalen alleen.

Grootste!
, helft. ,

Jan. 1&80. nmar nog nlot vervang«,, door oono nio.iwo.

1845.

Frankrijk.

1873.

België.

1869.

Nederland.

1836.

Griekenland.

1892.

Denemarken.

1879.

Oostenrijk.

1882.

Italië.

1891.

Zweden.

1867.

Duitschland.

1868.
1854/94.
1893.

Spanje, i)
Engeland.
Noorwegen."

1863.

Portugal.

1888.

Rusland.

1870.
1852.

Turkije.

Ver. St. van N.
Amerika.

1850.
1836/70.

Brazilië.
Chili.

1866.
1853/66.

1877.
1880. ]
1856. ;

Columbia.

Costa-Rica.

Kouador.

Guatemala.

Honduras.

Mexico.

1858. 1

i\'araguay.

1836/88. I

\'eru.

1857. S

>an Salvador.

18.34/86. l

Iruguay.

1842. ^

\'"enezuela.

1896. I

\'rojet v/h InstI-

Invoerr.
Niets.

Invoerr.
Niets.

s

Invoerr.
Niets.

Niets.

tuut.

\') Dozo regeling Ih vervallen 1

V,

-ocr page 177-

^rSiyH-^TISCK: OATEItZICHT-

Of van welke corporaties of vennootschappen?

Niets bepaald.

^ödelsvennootscli., rechtspersoon zijnde, gevestigd in "t Kijk.

^\'enn. o. firma óf en comm., gevestigd in het Rijk, Vo solidair aanspr. venn. ingezetenen.

• ^\'aanil venn. of rechtspersoon, » » » » Va van het bestuur ingezetene.

Niets bepaald.

^^terU eigendom van maatschappijen op aandeelen, gevestigd in \'t Rijk, waarvan alle
\'^ï^ndeeliiouders zijn nationalen of ingezetenen (5 jaar),
^anil. vennootsch. met zetel in \'t Rijk.

■ O. firma óf en comm., mits één solidair aanspr. vennoot nationaal zij.

• ^\'aaml, venn. met zetel en algemeene vergadering in \'t Rijk.

"heele eigendom van maatschappijen op aandeelen, gevestigd in \'t Rijk, waarvan alle
"^ndeelbouders zijn nationalen.

• o. firma óf en comm., gevestigd in \'tRijk, alle solidair aanspr. vennooten nationalen.
■^aaml. vennootschappen en rechtspersonen met zetel in \'t Rijk.

Niets bepaald

^^Poraties met zetel in \'t Rijk. .

j^schappijen op aandeelen, waarvan zetel in \'t Rijk en alle bestuurders nationalen en
^^vens aandeelhouders.

■ ®<ierijen gevestigd in \'t Rijk.

; \'^laatsch. op aand. gevestigd in \'t Rijk. b. Handelshuizen (venn. o. firma óf en comm.),
^^ solidair aanspr. venn. nationaal, c. medeeigenaars (reederijen), als boekhouder nation. is.

Niets bepaald.
> »

\'^\'\'\'^\'^otscliappcn, waarvan Vs »ssoclé\'s nationalen zijn.

Niets bepaald.

l" v^»^"- 0. iirnia óf cn connn., waarvan grootste Va «Ier solidair aanspr. vonn, nationalen zijn.
j \'^^aml. venn. cn rechtspers, die zijn nationaal en waarvan der bestuurd nationalen zijn.

iL

-ocr page 178-

16(5

Reeds dadelijk kunnen wij uit het bovenstaand over-
zicht concludeeren dat, hoe sterk ook de onderscheiden
wetgevingen mogen variëeren, zij de kenmerken, waaraan
een schip moet voldoen om als nationaal te worden
aangemerkt, zoeken in een 3 of 4 tal verschillende eigen-
schappen, die regelmatig, hetzij alle gezamenlijk, hetzij
slechts ten deele, als vereischten terugkeeren, zij het dan
ook niet steeds in dezelfde verhoudingen.

Die kenmerken zyn:

1°. Constructie van het schip op een inlandsche werf;

2. a. Nationaliteit van den gezagvoerder;

b. Nationaliteit van officieren en de geheele of ge-
deeltelijke bemanning.

3°. Geheele of gedeeltelijke eigendom van staatsburgers,
ingezetenen of corporaties;

Beschouwen wij deze thans achtereenvolgens, ten einde
te kunnen concludeeren, welke er van kunnen worden
aangemerkt als de door het Volkenrecht gestelde ver-
eischten, en welke dus in geen enkele nationale wet-
geving kunnen worden gemist.

1°. Constructie op een inlandsche werf.

Deze wordt nog gevorderd door de Ver. Staten van
N. Amerika, Mexico en Paraguay, doch ook daar wordt
het voorschrift niet altijd even streng volgehouden.

Zoo worden b.v. in Amerika de buiten \'s lands ge-
bouwde schepen nimmer ingeschreven in het „register der
nationale schepen," milar kunnen zij toch, zoo zij geheel
eigendom zijn van Amerikaansche burgers, vergunning

\') Volgons oon van don Consnl Oonornal to Hamburg ontvnngon schrUvon
schUnt niun togonwoordlg nl< t streng do hand aan dit voorschrift to houden.

-ocr page 179-

167

krijgen tot het voeren van de vlag der Vereenigde Staten
en in het buitenland op bescherming rekenen, terwijl in
Paraguay naturalisatie van in den vreemde gebouwde
vaartuigen mogelijk is bij besluit der Regeering.

Wel vorderen Frankrijk, Portugal, en bijna alle Zuid-
Amerikaansche Staten van buiten \'s lands geconstrueerde
vaartuigen een zeker invoerrecht, doch die eisch kan
als een van protectionistischen of fiscalen aard, in ieder
geval als een maatregel van zuiver nationaal belang,
buiten beschouwing blijven.

Kan nu inlandsche constructie worden aangemerkt als
een volkenrechtelijk vereischte?

Zonder twijfel niet; bij de nationaliteitsbepaling van
den individu moge de geboorteplaats, waar hij wellicht
zijn eerste levensjaren doorbrengt, een zeker gewicht in
de schaal leggen, voor den publiekrechtelijken band, dio
schip en bemanning aan eenigen Staat verbindt, is het
natuurlijk absoluut onverschillig of het vaartuig van eon
Amsterdamscho werf is van stapel geloopen, dan wol
to Glascow is ten doop gehouden. Do plaats van samen-
stelling van het levenlooze voorwerp kan toch bezwaar-
lijk in aanmerking komen by het bepalen van een be-
trokking tusschen den Staat en zekere individuen, want
al moge men ook algomeon sproken van de „nationaliteit
van het schip", hot is duldehjk, dat dit nlots anders Is
dan eon figuuriyko sprookwijzo; ten slotte zyn alleen
menschen en geon zaken subjecten van recht.

Wy hebben dit vereischte dan bok by geen enkelen
schryver, als beginsel van internationaiil rocht, zien ver-
dedigen en ook geon dor loden van het Instituut heeft

-ocr page 180-

168

er den handschoen voor opgenomen. Wij zullen niet de
eersten zijn, die dat doen!

2°. De nationaliteit van Kapitein, Officieren èn be-
manning.

Over dit kenmerk als vereischte voor het verleenen
der nationale vlag zijn de Staten meer verdeeld. België,
Nederland, Denemarken, Italië, Duitschland, Engeland,
Noorwegen en Rusland bepalen hier omtrent niets en
laten de reeders in dit opzicht volmaakt vrij. Spanje
(oude wetgeving) en Brazilië daarentegen vorderen,
dat ten minste de kapitein, Oostenrijk tevens, dat de
Iste Officier burger van den Staat zij, terwijl alle andere
naties — met uitzondering van San Salvador, dat alleen
de nationaliteit van de halve bemanning en niet die
van den kapitein eischt — als onmisbare voorwaarde
voor het verkrijgen der vlag stellen, dat kapitein, offi-
cieren en zeker gedeelte der bemanning staatsburgers
zijn, nl. Frankrijk (off. en der bemanning) Griekenland
(dito), Portugal (dito). Zweden (kapt, Iftc off. en
Ver. St.
V. N. Amerika (off. en 2/3), Chili (kapt en »/J,
Mexico (kapt en 2/3), Paraguay (kapt en V2), Peru (kapt en
V5), Venezuela (kapt en Va), Uruguay (kapt en 2/3).

Ondanks deze sterke verscheidenheid is de beslissing
over de vraag, of de nationaliteit van kapitein, officieren
of ze"ker gedeelte der bemanning een door het Volken-
recht gesanctionneerd vereischto mag worden genoemd,
niet moeilijk; zij kan naar onze meening niet anders dan
ontkennend worden beantwoord.

Sinds het verdrag der PyreneCn (165Ü) als toetssteen
voor het onderzoek naar de nationaliteit van het schip

-ocr page 181-

169

heeft uitgevonden „le demeure et la résidence dn maître
et patron", zijn heel wat jaren verloopen, heel wat denk-
beelden gewijzigd en het vereischte, dat in het begin
dezer eeuw nog bijna algemeen voorkwam, heeft in de
laatste vijftig jaren meer en meer terrein verloren. —
Engeland, Italië, Rusland, Denemarken, Noorwegen en
ten deele ook Oostenryk hebben deze voorwaarde uit
hunne reglementen geschrapt, zoodat zij heden ten dage
in verreweg de meeste nationale wetgevingen wordt ge-
mist, terwijl wij ze juist aantreffen bij het meerendeel
der Amerikaansche Staten, wier opkomst als zeevarende
naties\' van niet zeer ouden datum is, en wier invloed als
zoodanig niet buitengemeen is geweest.

Het is dan ook niet twijfelachtig, of wij hebben hier
te doen met een bepaling, die zeer nauw samenhangt
met zuiver nationale inzichten en overwegingen; volmaakt
juist motiveerde Mr. W. Baron van Goltstein van Olden-
aller, die bij de behandeling van de Nederlandsche wet
op de Zeebrieven in 1869 in de Tweede Kamer als auto-
riteit gold, zijn standpunt, toen hij tot verdediging van
zijn amendement, om do nationaliteit van den gezag-
voerder op to nemen, sprak: „Wanneer b\\j het vorig
artikel vooral internationale overwegingen hebben go-
golden, dan komt het hier geheel aan op de nationale
zyde van hot vraagstuk ; dit amendement wordt beheerscht
door de vraag, of hot nationaal belang eischt, dat voor
hot bestuur en de behandeling van het schip meerdere
waarborgen worden gegeven." \')

•) Unncloliiig.-n Twi-clu Kiinirr 18<W/0, PK\'. IHüT.

-ocr page 182-

170

Zeer zeker, het scheppen eener machtige reserve voor
de oorlogsmarine, het aankweeken eener krachtige be-
volking, het voorkomen van werkeloosheid der eigen
burgers, terwijl vreemden hen verdringen, het zijn al te
maal overwegingen, die geen Regeering, welke het waar-
achtig heil der Natie beoogt, mag over het hoofd zien,
maar die nimmer in aanmerking kunnen komen ter be-
paling van de beginselen van het recht der internationale
Gemeenschap. Het eenige, wat hier kan beslissen, is de
vraag, of er volgens de beginselen van het hedendaagsch
Volkenrecht verband bestaat tusschen de nationaliteit
van het schip en die van den gezagvoerder of beman-
ning, en dat is naar onze overtuiging het geval niet.
Men moge ons tegemoet voeren, dat de kapitein is be-
kleed met publiekrechtelijk gezag, in zeker opzicht den
Staat vertegenwoordigt, dat hij door zijn bevelen en
handelingen de onzijdigheid van den Staat, wiens vlag
hij voert, zoo gemakkelijk in de waagschaal kan stellen,
men moge ons tegenwerpen, dat een uit nationale ma-
trozen bestaande bemanning zich gemakkelijker in het
keurslijf van nationale bepalingen zal schikken, dan eene
die uit vreemdelingen is gevormd, dat alles bewijst nog
absoluut niet, dat het Volkenrecht verband zoekt tus-
schen het Staatsburgerschap van den gezagvoerder of
bemanning èn de nationaliteit van het schip.

Integendeel, er mogen inderdaad voor de wenschelijk-
heid, dat althans de kapitein burger van den Staat zij,
wel het een en ander zijn aan te voeren, als absolute
voorwaarde tot het voeren dor nationale vlag, mag zulks
nimmer worden gevorderd. Doet het or voor do natio-

-ocr page 183-

171

naliteit van oorlogsbodem of legerafdeeling iets toe af,
of de commandant al dan niet een vreemdeling is en
verdwijnt de nationaliteit van een fabriek of handelshuis,
gelijk Bluntschli (§ 327) opmerkt, wanneer daarin vreemde
technici of beambten werkzaam zijn? En bestaat bv. bij
de meeste Staten het consulaire corps, van welks functie
toch wel niemand het publiekrechterlijk karakter zal
ontkennen, ook niet grootendeels uit vreemdelingen?
Maar bovendien, het publiekrechtelijk gezag van den
kapitein is van ondergeschikte beteekenis, de gezagvoerder
is en blijft ten slotte de dienaar der reeders of eigenaars,
die \'al zijn handelingen regelen en controleeren, en do
verantwoordelijkheid er voor in allen deele dragen.

En dan, hoe zal een Staat als Zwitserland, die toch even-
goed als andere, aan het Volkenrecht de bevoegdheid
ontleent een eigen nationale vlag op zee te voeren, ooit
aan deze eischen kunnen voldoen? En wat zal er moeten
gebeuren als door werkstakingen, epidemiën of andere
omstandigheden een groot gebrek aan inlandsche matrozen
ontstaat?

En dat zulke gevallen niet hersenschimmig zyn, bewijst
do geschiedenis van Frankrijk, dat zich genoodzaakt heeft
gezien om voor Algiers deze voorwaarden, althans ten
deele, te laten vervallen; bij decreet van7 Sopt. 185G werd
vastgesteld, dat de aldaar ingeschreven schepen zouden
mogen worden gecommandeerd door vreemde kapiteins
en dat de bemanning slechts voor de helft uit nationale
matrozen zou moeten bestaan, terwijl art. 7 van datzelfde
decreet de uit een volkenrechtelijk oogpunt hoogst be-
denkelijke bepaling bevat, dat In geval van gebrek aan

-ocr page 184-

172

inlandsche zeelui de Commandant der Marine in de Al-
giersche Wateren de bevoegdheid bezit tijdelijk de voor-
schriften ten aanzien van de samenstelling der bemanning
te wijzigen.

Ten slotte de tegenwerping, dat de kapitein, die tot
een ander land behoort, in tijd van oorlog misschien wel
burger is van een der partijen, de onzijdigheid van den
Staat, wiens vlag het schip voert, allicht in gevaar zal
brengen! Zeker, de „mogelijkheid" bestaat, maar is die
er niet evengoed als een nationaal het schip comman-
deert? Nergens ter wereld zijn de zeelui bang geweest
om van die kleine „encroachments" op het Volkenrecht
te maken, wanneer er wat geld meê was te verdie-
nen. Maar bovendien, wanneer in tijd van oorlog een
koopvaarder zich schuldig maakt aan handelingen, die
in strijd zijn met het Internationaal Recht, b.v. contra-
bande naar een der partijen voert of een blokkade ver-
breekt, dan wordt daardoor niet dé neutraliteit van den
Staat, die hem zijn vlag gaf, in gevaar gebracht. De
kapitein waagt geld en goed van de reeders en wordt
met confiscatie van het schip gestraft, maar de onzijdig-
heid des lands wordt door dergelijke handelingen van een
individu geen oogenblik in do waagschaal gesteld.

Dit alles overwegende, is het naar ons oordeel niet
twijfelachtig, of de nationaliteit des gezagvoerders kan
nimmer als een internationaalrechtelijk vereischte wor-
den aanvaard en nog veel minder die van do geheele of
gedeeltelijke bemanning, waarbij het publiekrechtelijk
karakter ten eenenmale ontbreekt.

Ja, wij willen zelfs verder gaan en gedachtig aan het

-ocr page 185-

173

groote gevaar, dat het stellen van deze voorwaarde door
sommige Staten, oplevert voor het bestaan van schepen,
die zonder eenig staatsverband rondzwalken, dit kenmerk
geheel gebannen zien uit alle nationale reglementen en
wetten betreffende de „scheepsnationaliteit". Wil een
Staat met het oog op zijn eigen individueele belangen,
om te voorkomen dat, gelijk de Generaal den Beer Poor-
tugael zoo karakteristiek schetst,, „dat de aan het
zeegat, aan het stoute zeemansbedrijf ontwende bevolking,
vadsige werkstaking, socialistisch niets doen, bedreiging
van anderer verdiensten en het zitten in de verpeste
atmosfeer der drankholen verkiest boven het opsnuiven
van de zilte zeelucht, zooals de pekbroeken van voorheen
deden," welnu, die Staat stelle, gelijk ChiU 2) doet, een-
voudig boete voor iederen nationalen matroos, die aan
de door do wet voorgeschreven verhouding ontbreekt en
vordere van officieren en gezagvoerders, als in lingeland
het afieggen van examens, vóórdat zij een nationaal schip
mogen commandeeren, madr hij verwijdere iedere bepa-
ling dienaangaande uit de wet, die do vereischten stelt
tot verkrijging zijner nationale vlag

Gehoorzamen de reeders aan zulko voorschriften niet en
wordt b.v. een door een niet-goö.xamineerdon kapitein ge-
commandeerd schip in internationale moeilijkheden gewik-
keld, dan zal do Staat zich niet aan inmenging en het

\') cf, Intoinnt. Miir. Hecht, jig, 115.

*) Ook OoHionrUk, hoowul du niitlonnliloil VMi knpilcin cn oorsto ofllclvr als
voorwaarde Htollondo, verbindt ann het nlut-voldonn danrnan als straf oono
booto, wat zeker al zoor woinlg Hystonmtiscli 1«.
•) cf, do „Morchnnt ShlpphiR Act\' van IHO», art. IW sqs (57 on M VIcI,Ch,0<)),
\') Aldus luidt ook do concluHlo van WoKtlako In zUn nota aan do rapportours
van liot Ins\'ll<iut, (rf. Ann. XI, pg. 171,)

-ocr page 186-

174

verleenen van bescherming kunnen onttrekken opgrond,
dat het schip niet behoort tot de nationale koopvaardij-
vloot, — gelijk b.v. Frankrijk kan doen, als de reeders een
vreemden kapitein aanstellen, — inäär het gemis van dat
betrekkelijk zeer geringe voordeel — als het vaartuig
aan nationalen toebehoort, moet de Staat het toch be-
schermen als eigendom van burgers — mag geen Staat
weerhouden meê te werken tot verwezenlijking van den
regel, dat geen schip zonder nationaliteit zij. Nog eens,
het jus constitutum stelt deze voorwaarde niet en jure
constituendo moet zij worden veroordeeld!

Wij verheugen ons dan ook ten zeerste, dat de be-
slissing van het Instituut eveneens in dezen zin is uit-
gevallen. Wel hadden de rapporteurs van de H.H den Beer
Poortugael, Harburger, Kleen, Matzen en Sacordoti als
antwoord ontvangen, dat naar hunne meening de kapitein,
en volgens den eerste tevens de helft der officieren, en
volgens de laatsten tevens een zeker deel der beman-
ning burgers van den Staat behoorden te zijn, doch
het door de Commissie ingediend ontwerp heeft naar
dien raad niet geluisterd, en de poging van generaal den
Beer Poortugael bij de beraadslaging, om ten minste do
nationaliteit van den kapitein en eerste officier als ver-
eischte te stellen, mislukte absoluut. — Het In dien zin
1\'

Ingediend amendement werd, na bestreden te zijn door
den rapporteur Lord Reay, den Duitschen Admirallteits-
raad Perels en den Heidelbergschen Hoogleeraar Har-
burger met groote meerderheid verworpen en het voor-
gestelde artikel 4 ongewijzigd aangenomen, volkomen
correct aldus geformuleerd: „Chaque État déterminera les

-ocr page 187-

175

conditions à remplir pour qu\'on puisse être nommé
capitaine ou premier officier d\'un navire de commerce ;
mais la nationalité du capitaine ou celle des membres de
l\'équipage ne formera pas une condition pour l\'acquisi-
tion ou la perte du droit au pavillon national" —

40. Geheele of gedeeltelijke eigendom van staatsburgers,
of daarmee gelijk gestelde personen en corporaties.

Eén blik op ons systematisch overzicht is voldoende
om ons de overtuiging te schenken, dat in den eigendom
van het schip het ware kenmerk is te zoeken, dat dit
de intrinsieke voorwaarde is, die meer of minder streng
door alle Staten der wereld zonder uitzondering 3) wordt
gesteld. — En niets is, dunkt ons, natuurlijker dan dat!

Er moge een scherp onderscheid bestaan tusschen een
Nederlandsch schip, dat door de verworven nationaliteit
in een bijzondere publiekrechtelijke verhouding tot den
Nederlandschen Staat is komen te staan, van wiens han-
delsmarine hij deel uitmaakt, en een schip, dat privaat-
rechtelijk het
eigendom van een Nederlander is en bloot
als eigendoms-object in het volkeren-verkeer in aanmer-
king komt het volgt uit den aard dor zaak, dat de eerste,
de publiekrechtelijke betrekking tot den Staat moot steu-
nen op, haar grondslag vinden in de laatste, de jirivaat-
rechtoiyke verhouding tot eon onderdaan.
Volstrekt onmisbiuir is het intusschen niot; ovengoed

\') Men zou nllcon kunnon vrngon, wnaroni dnt niot ultKobruid Is tot nllo
offlcluren?
•) cf. Ann. XV pg. 00 sqs on pg. 107.

\') Kon regeling, nln <llo van do ArgontUiiHcli« Ilopubllok on onkclo iindoro
Ziild-AmorlknanHcho UopuMlokon kiin bozwaarlük oon „rogoling" liooton.

\') cf. stoerk In von IIoRzondorlTH Hnndbucli II, öi», on Lyon-Cnon o. c. 1 pg.
17 H(|H.

-ocr page 188-

176

als een individu, die lid is van een Staat, na zeker ver-
blijf in een anderen kan worden genaturaliseerd, evenzoo
is het denkbaar, dat men de aan vreemdelingen toebe-
hoorende vaartuigen na zekeren tijd de nationaliteit gaat
verleenen. — Maar gelijk de kern van de leden van den
Staat toch altijd en immer bestaat èn bestaan moet uit
de geboren onderdanen, zoo moet de kern der nationale
handelsmarine worden gevormd door schepen, die eigen-
dom zijn van nationalen. — Niet geheel onjuist is mis-
schien de vergelijking met het hierboven omschreven
verband tusschen „Staat en natie"; kan de eenheid van
den eerste slechts duurzaam zijn bevestigd, wanneer zij
steunt op de nationaliteit (in de grammaticale beteeke-
nis) der leden, evenmin kan de band tusschen den Staat
en zijn handelsmarine hecht zijn, zoo hij niet tot grond-
slag heeft den nationalen eigendom.

Dat volgt trouwens ook direct uit de historische ont-
wikkeling der „scheepsnationaliteit"; wij hebben reeds
vroeger geconstateerd, dat zij oorspronkelijk slechts een
zuiver staatsrechtelijke beteekenis heeft gehad, dat de Staat
bij den aanvang der scheepvaart, in zijn eigen nationaal
belang zijn gezag meende te moeten blijven uitstrekken
over zijn uitzeilende onderdanen, waaronder van zelf ook
de eigenaar behoorde, die toen ter tijde persoonlijk mede
toog óm de onderneming te bestieren. — Met vreemde-
lingen, die van uit zijn havens het ruime sop kozen, had
de Staat natuurlijk niets meer te maken, zoodra zy zyn
territoir hadden verlaten; over hen kon hy daarbuiten zyn
gezag niet uitstrekken en het liet hem volmaakt koud, wat
die individuen verder op do onmetelyke zee uitvoerden.

-ocr page 189-

177

Dat verandert nu eenigermate als de scheepvaart haar
wieken begint uit te slaan, als een volkeren-verkeer zich
gaat ontwikkelen en dus de band tusschen schip en Staat
een internationaalrechtelijke beteekenis erlangt; — maar
daardoor wordt de grondslag in geenen deele aangetast.

Wel gaan de reeders of eigenaars in den tegenwoordi-
gen tijd niet meer zelf mede aan boord en besturen zij
van uit hun verblijfplaats de gansche vaart, maar dat
kan alleen aanleiding geven tot het opperen van de
vraag, of dergelijke gedomicilieerde vreemdelingen in dezen
misschien gelijk behooren te worden gesteld met onder-
danen. — In het algemeen echter is het een onomstoo-
telijke waarheid gebleven, dat de privaatrechtelijke eigen-
dom van vreemdelingen niet in aanmerking mag komen,
waar het geldt den band tusschen schip en Staat; de
vérstrekkende gevolgen, die hij meêbrengt, de belangrijke
rechten en verplichtingen, die hij aan beide partijen toe-
kent of oplegt, verzetten zich met nadruk daartegen. —
Hoe kan men in \'t algemeen van den vreemdeling ver-
wachten dat hij met zorgvuldige nauwkeurigheid do ver-
plichtingen aan de nationaliteit van zijn schip verbonden
zal nakomen ? Of, dat hij van de daaruit voortspruitende
rechten zal gebruik maken, zooveel mogelyk ook in over-
eenstemming met do belangen van den Staat, dio hem
zyn vlag schonk? Zal het hem, door geon enkele betrek-
king aan dien Staat verbonden, niet volmaakt onverschil-
lig wezen, in welko internationale mooiiykhedon hij do
Rogeering door zyn handelwyze brengt?

Kn is het aan de andere zijde niet even natuurUjk, dat
de Staat, die op zulko eigenaars absoluut geen vat heeft,

12

-ocr page 190-

178

op hen niet de minste pressie kan uitoefenen, gewoonhjk
niet buitengemeen veel lust zal gevoelen om zich ter wille
van zulke individuen en hun belangen in internationale
verwikkelingen te begeven?

Het wezen van de scheepsnationaliteit brengt van zelf
als voorwaarde mede, een volkomen vertrouwen, dat
belanghebbende partijen van hun rechten zullen gebruik
maken, zooveel mogelijk in overeenstemming met de
belangen van elkander en hun phchten zullen nakomen
zonder aarzelen, zonder terughoudendheid.

Alleen zou men deze vraag kunnen opperen: Is het
daarvoor niet voldoende, dat de eigenaars zijn gedomici-
lieerd in den Staat?

Wij aarzelen niet daarop ontkennend te antwoorden;
wij hebben reeds vroeger geconstateerd, dat vooral in de
laatste tijden de rol, die het domicilie vervult, steeds in
belangrijkheid afneemt, dat men meer en meer begint
over te gaan tot de leer, dat b.v. het „statutum perso-
nale" van den individu behoort af te hangen van diens
nationaliteit, wij hebben uitvoerig uiteengezet de gronden,
waarop wij ons meenden to moeten verklaren tegen de
Engelsche jurisprudentie, die in tijd van oorlog het al dan
niet vijandelijk karakter laat beslissen door het domicilie,
en ook nu achten wij het ingezetenschap van den eige-
naar een weinig soliede basis voor don publiekrechtelijken
band tusschen schip on Staat. — Er bestaat wel is waar
eenige betrekking tusschen zoo\'n gedomicilieerden eigenaar
en den Staat, die hem zijn vlag verleent, maar die band
is uiterst gemakkelijk oplosbaar en de reeder, die eerst
den Staat in internationale moeilijkheden heeft gewik-

-ocr page 191-

179

keld, kan zich daarna ieder oogenblik aan een eventueele
pressie onttrekken, en iederen band verbreken.

Daarbij komt nu bovendien een tweede niet minder
gewichtig bezwaar; gesteld eens, dat werkelijk algemeen
als voorwaarde werd voldoende geacht het gedomicilieerd
zijn in den Staat gedurende een betaald aantal jaren — [een
zeker tijdsverloop zal natuurlijk altijd worden gesteld] —
en aangenomen, dat alle Mogendheden er toe waren te
brengen daarvoor een uniformen termijn vast te stellen,
dan zou of de „heimathlosigkeit" op bedenkelijke wijze
worden in de hand gewerkt, óf het „scheepsstaatsverband"
feitelijk onverbreekbaar zijn gemaakt. — De in Neder-
land gevestigde eigenaar b.v., die zijn schip, tot nu toe
van een Hollandschen zeebrief voorzien, onder Fransche
of Engelsche vlag zou wenschen te brengen, zou daar-
voor een bepaald aantal jaren in die Staten moeten geves-
tigd zijn geweest; bij zijn vertrek uit Nederland zou zijn
schip echter oogenblikkelijk de Hollandsche nationaliteit
verliezen, zoodat hij slechts de keuze zou hebben om, of
gedurende dat tijdsverloop eenvoudig zonder vlag te
varen, of tegen zyn zin voor goed gebonden to zijn aan
de Nederlandsche nationaliteit. ■■) - Zoowel het een als
het ander is lijnrecht in strijd met de grondbeginselen
van het internationaal maritiem recht!

„De eigendom van staatsburgers", ziedaar het theoretisch
eenig juiste kenmerk, dat ook in do praktijk van allo
Staten der wereld toepassing heeft gevonden on dus eon
grondregel van het Volkenrecht kan worden genoemd.

\') To;i/.l) inon bcpiiiildo, ilnt liot iloiniclllo door vc»Uging in oi<n andor land
niot dndolUk vorloron ging, wnt ochtcïr nog al gucomplicoord zou /-Un.

-ocr page 192-

180

Een andere vraag is het, of men individuen, die zekeren
tijd in het territoir gedomiciUëerd zijn geweest, niet zou
kunnen gelijk stellen met de hoofdgroep, de nationale
burgers ?

Daartoe bestaat aanleiding, omdat enkele weinige landen
zulks hebben gedaan, nl. België, dat een tijd van 1 jaar
of voorafgaand koninklijk verlof tot vestiging voldoende
acht, Nederland, dat een termijn van 1 jaar, Denemarken
en Italië, die een van 5 jaren en Chili, dat een van
3 jaren of deelgenootschap in een handelsonderneming,
als vereischte stellen. De meerderheid der nationale wet-
gevers beantwoordt die vraag echter ontkennend, zoodat
in ieder geval van een regel van geldend recht geen
sprake kan zijn. Maar ook jure constituendo komt een
dergelijke gelijkstelling ons niet aanbevelenswaardig voor,
zoowel op grond van hetgeen boven reeds is gezegd,
als krachtens het beginsel dat geen schip twee nationa-
liteiten mag bezitten.

Nu toch is het reeds mogelijk, dat de Duitschor die
het recht heeft verkregen tot het voeren der Duitsche
vlag, na een één jarig verblijf hier te lande of in België,
ook de Nederlandsche of Belgische nationaliteit voor zijn
schepen kan verwerven, zonder de eerste to verliezen, en
hoeveel meer zou een dubbele nationaliteit voorkomen, wan-
neer alle landen een dergelijke bepaling gingen opnemen!
Wel zou het bezwaar te ondervangen zijn door een voor-
schrift als dat van de Nederlandsche wet, waarbij bepaald
wordt, dat de onderdaan, die zich buiteii \'s lands vestigt,
zijn recht op het voeren der nationale vlag verliest, maar
dat middel is erger dan de kwaal, omdat dan do vaar-

-ocr page 193-

181

tuigen van zoo\'n naar den vreemde vertrokken onderdaan
eenige jaren absoluut geen nationaliteit zouden bezitten.
Er blijft dus niet anders over dan te concludeeren:
a. dat het kenmerk van de nationaliteit van een schip
door den wetgever eenig en alleen behoort te worden
gezocht in do nationaliteit van den eigenaar;

h. dat iedere wetgeving, die de vreemdelingen, gedu-
rende zekeren tijd gedomicilieerd in het land, assimileert
met de nationale burgers, is in strijd met de duidelijk
gebleken voorschriften van het Volkenrecht, dat geen
„heimathlosigkeit", maar evenmin een dubbel „scheeps-
staatsverband" dulden kan.

Die conclusie lijkt meer stout dan zij in werkelijkheid
is; het schijnt heel hard aan personen die misschien
jaren en jaren in eenigen Staat zijn gevestigd geweest,
het recht te ontzeggen hunne schepen to brengen onder
bescherming van hun verblijfstaat, maar het is meer
schijn dan wezen! Zijn zulke personen In waarheid ge-
steld op de vlag van dien Staat, welnu dan kunnen zij
dat volkomen bereiken door zich te laten naturaliseeren;
de nieuwste reglementen, die ingezetenen met onderdanen
in dezen assimileeren (n.l. Italiö (1882) en Denemarken
(1892)) vorderen reeds een verblijf van 5 jaren en in do
meesto wetgevingen is die termyn ook voldoende om
genaturaliseerd te kunnen worden.

In geUjken zin is ook de beslissing van het Instituut
uitgevallen; het ontwerp der Commissie had de vreem-
delingen, gedurende 5 jaar in den Staat gevestigd, met
nationalen goHjk gesteld, doch by do behandeling in de
zitting heeft het amendement van Perels, dio zich beriep

-ocr page 194-

182

op het twijfelachtige van het begrip „domicilie" en de moei-
lijkheden in tijd van oorlog, die gelijkstelling geschrapt

Een nieuwe vraag is: Moet worden geëiscM dat de
geheele eigendom aan nationalen toebehoort^ dan wel een
gedeelte, en in dat geval, welk gedeelte?

Het overzicht der verschillende wetgevingen kan ons
niet afdoende helpen; een achttal Staten, (Frankrijk, België,
Nederland, Griekenland, Denemarken, Oostenrijk, Italië en
Zweden), stellen zich in hun nieuwste voorschriften tevre-
den met een gedeeltelijken nationalen eigendom, de overige
landen van Europa benevens de meeste Amerikaansche
Staten zijn aan het aloude beginsel getrouw gebleven,
dat geheelen eigendom van onderdanen vordert. De keuze
tusschen beide stelsels is niet gemakkelijk. Theoretisch
is natuurlijk het principe, door de laatstgenoemde Naties
nog gehuldigd, het meest in overeenstemming met aard
en wezen der scheepsnationaliteit. Een Staat, die zijn
vlag verieent aan een schip, dat b.v. voor ^Vioo on-
derdanen en voor \'^\'•\'/loo ^^^^ vreemdelingen toebehoort,
ondermijnt den grondslag, waarop het „scheepsstaatsver-
band" behoort te rusten, wil het niet afdalen tot een
leuze, die vooral in tijd van oorlog groot gevaar oplevert
door de gemakkelijkheid, waarmede dan een vijandelijke
vlag voor een neutrale kan worden verwisseld.

Wanneer de praktijk van den nieuweren tijd dat be-
ginsel meer en meer heeft losgelaten, dan zijn het toch
zuiver nationale overwegingen geweest, die tal van Staten
er toe hebben gebracht het

in 1845 (ioor de tweede

\') cf. Annuairo XV, pg. 193/4.

-ocr page 195-

183

Zeemogendheid gegeven voorbeeld te volgen, consideraties,
die hun oorsprong wel zullen hebben gevonden in het
feit, dat het exploiteeren van schepen heden ten dage
zulk een kostbaar bedrijf is geworden, dat daarvoor het
inlandsche kapitaal niet meer toereikend schijnt te zijn.
Wat echter de motieven voor een dergelijke wijziging
zijn geweest, of zij wel noodzakelijk was naast de meer
en meer in zwang komende associaties met kapitaal op
aandeelen, dat doet hier minder ter zake, een feit is het,
dat in den tegenwoordigen tijd de algeheele eigendom
van staatsburgers niet meer als een vaststaand beginsel
van het Volkenrecht kan worden beschouwd.

Moet men dit eenmaal erkennen, dan doet o. i.
de fractie, die men kiezen wil, uit een internationaal-
rechtelijk oogpunt, al heel weinig tot de zaak af, mits
zij slechts iets meer zij dan de helft, ten einde het moge-
lijk worden eener dubbele nationaliteit te voorlvomen;
of men daarvoor verder of ^4) wel wil nemen
is meer een vraag van opportuniteit dan van beginsel!

Betreuren wij het in zeker opzicht, dat het „Instituut"
gemeend heeft den algeheelen nationalen eigondom als
vereischte to moeten loslaten cn aan do nieuwe richting
in het Volkenrecht zijn eigenaardig cachot en onbe-
twistbare autoriteit heeft verleend, logisch achten wij
ten minsto z(jn besluit, om de door do Commissie voor-
gestelde fractie van % to verworpen cn eenvoudig to
vervangen door do bepaling van „minstens do helft", het
verder aan de verschillende wetgevers overlatende do
fractie to kiezen in overeenstemming met hun nationale
belangen.

-ocr page 196-

184

Voortgaande met ons onderzoek ontmoeten wij de
kwestie,
in hoe verre vereenigingen en corporaties in dezen
moeten worden gelijk gesteld met personen.

Buiten kijf is dat het belangrijkste vraagstuk van alle,
want, zoo ooit, dan is hier de harmonie tusschen de
nationale wetgevers al zeer verre te zoeken en is juist
de regeling van dit onderdeel in de verschillende wetten
en verordeningen een steen des aanstoots voor velen.

Beginnen wij weêr met ons overzicht te raadplegen!
Het frappeert ons dan dadelijk, dat elk voorschrift dien-
aangaande absoluut ontbreekt in de oudste reglementen,
als die van Frankrijk, "■) Griekenland, Vereenigde Staten en
de meeste Zuid-Amerikaansche Republieken, wat echter
in zooverre niet behoeft te verwonderen, omdat de groote
vlucht van het associatiewezen eerst uit later dagen
dagteekent.

De andere nationale wetgevingen, die meerendeels van
veel jongeren datum zijn, vertoonen intusschen al buiten-
gewoon weinig overeenkomst. Met een beetje goeden wil
kunnen wij drie groepen onderscheiden:

10. Die, welke wordt gevormd door Engeland, Oosten-
rijk, België en Portugal, waur men niets anders aantreft
dan de zeer eenvoudige bepaling, dat corporaties, die
Avettig binnen het Rijk zijn gevestigd en daar hun hoofd-
zetel hébben, geheel met staatsburgers moeten worden

\') Hior wordt \'t bezwaar van dat gebrek zoor gevoeld on do toestand is or
nlot op vorbotord, sinds hot „Avis" van 5 April ]887 bosllst hoeft: „Qiio lo
Gouvornemont avait tonto latitudo pour nccordcr on refuser, solon los cas, la
franclsaUon aux naviros dépendant do sociétés anonyinoH où la prédominance
do l\'óléniont étranger no répondrait pas aux proscriptions do la lol do 184ri."
(cf. Pradler-Fodéró o. c. V, S 22H0.)

-ocr page 197-

185

gelijk gesteld, waar het de verkrijging der nationale
vlag geldt.

2®. De tweede groep bestaat uit de wetgevingen van
Rusland, Duitschland, Italië en Nederland die, scherp
onderscheid makende tusschen de vennootschappen onder
firma of bij wijze van geldschieting (en commandite) eener-
zijds en die op aandeelen anderzijds, voor beide soorten
bijzondere bepalingen bevatten. — Verder reikt intusschen
de overeenstemming niet, want in de uitwerking der
voorschriften wijken zij sterk van elkander af

Zoo vordert Duitschland voor de eerste soort, dataZ^e
solidair aansprakelijke vennooten het „Reichsindigenat"
bezitten, doch van de naamloozo vennootschappen niet
anders, dan dat de hoofdzetel overeenkomstig de wet zij
gevestigd in het Rijk. — De Nederlandsche wet daaren-
tegen stelt beide soorten dan gelijk met ingezetenen,
wanneer zij gevestigd zijn binnen het Rijk en bij de
eerste soort minstens de helft der solidair verbonden
vennooten, bij de laatste, ten minste de helft der bestuur-
ders tevens ingezetenen zijn. — Italiö aan den anderen
kant vraagt bij de vennootschappen onder firma of en com-
mandite niet naar den zetel, maar vordert slechts dat
één der hoofdelijk aansprakelijke vennooten staatsburger
zij, welke bepaling in het Russische Wetboek van Koop-
handel wordt aangetroffen voor alle „maisons de coni-
merce", waaronder do firma en commanditairo associatie
zijn begrepen. Voor de naamloozo vonnootschappon eischt
de Italiaanscho wet, dat de zetel in het rijk gevestigd
zij en do algemeeno vergadering aldaar worde gehouden.
Rusland daarentegen is tevreden met het eersto en vor-

-ocr page 198-

186

dert voor reederijen sleciits, dat de boekhouder (amateur-
gérant) Rus zij.

3°. Tot de derde gi-oep ten slotte brengen wij de wet-
gevingen van Zweden, Noorwegen en Denemarken, die
de nieuwste zijn op dit gebied.

Zij komen in zooverre met groep 1 overeen, dat zij
niet afzonderlijk melding maken van de vennootschappen
onder firma of en commandite, zoodat deze ook hier geacht
moeten worden onderworpen te zijn aan de gewone regels
betreffende schepen, aan personen toebehoorende. - Maar,
wat de andere corporaties betreft, die zij aanduiden met
den naam van „maatschappijen op aandeelen" bevatten
zij een veel uitvoeriger, hoogst interressante regeling.

Alle drie — ook Denemarken en Zweden die anders
met % beneden zijn — stellen als voorwaarde dat het
schip algeheel eigendom zij der maatschappij en dat haar
zetel zij gevestigd binnen het Rijk. — De Deensche en
Zweedsche wetten vorderen bovendien, dat alle aandeel-
houders Staatsburgers zijn (of in D. ingezetenen sinds
5 jaar) en dat de boekhouder onderdaan en in het Rijk
gevestigd zij. — De Noorsche wetgeving dajirentegen
stelt zich tevreden met de bepaling, dat alle bestuurders
de nationaliteit bezitten en tevens aandeelhouders zijn.

Hebben wij te veel gezegd, toen wij daar straks van
een enorme varieteit gewag maakten?

Uit dien chaos van bepalingen een domineerend be-
ginsel te voorschijn te brengen, is een vrij wel \'ondoen-
lijke taak, te meer, daar die groote versóheidenheid niet
is iets toevalligs, dat met een beetje internationale wel-
willendheid uit de wereld zou zijn to helpen, maar na-

-ocr page 199-

187

tuurlijk in nauwen samenhang staat met de opvatting,
die iedere nationale wetgever huldigt omtrent aard en
karakter der onderscheiden associatievormen.

In geen enkel land reeds denken de nationale juris-
prudentie en doctrine hieromtrent volkomen eenstemmig,
hoeveel te minder dan de theorie en praktijk van alle
Staten te zamen! Toch is een zekere overeenstemming
van richting niet te loochenen; alle wetgevingen trekken
toch een scherpe grens tusschen verèenigingen ot vennoot-
schappen, die rechtspersoon zijn èn die, welke dat karak-
ter missen, en het verschil bestaat alleen daarin, dat zij
de vraag, welk het criterium is, dat beide onderscheidt
en welke vereenigingen dus tot elk der beide groepen
behooren, op zoo uiteenloopende wijze beantwoorden.

Die onderscheiding wordt ook in de verschillende wet-
gevingen betroffende de „scheepsnationaliteit", hetzij uit-
drukkelijk, hetzij stilzwijgend erkend, en beide groepen
aan afzonderlijke voorwaarden onderworpen, die ook hier
niet anders ten doel hebben dan te zorgen, dat het recht
tot het voeren dor nationale vlag slechts wordt verleend
aan werkelijk nationale vereenigingen, dat het alleen
wordt verkregen onder waarborgen, dat de onderneming
zal worden bestuurd met het oog op do nationale belan-
gen en naar nationale inzichten. Alleen in de uitwerking
van dat beginsel zyn de verschillende wetgevers enorm
van elkaar afgeweken,

Nu hebben wij gezien, dat het Volkenrecht als grond-
slag voor die bevoegdheid stelt, dat op zyn allerminst
de iielft van den eigendom van het schip toebehoort aan
nationalen, omdat dan alleen nog kan worden aangenomen,

-ocr page 200-

188

dat van dat recht zal worden gebruik gemaakt, zooveel
mogelijk in overeenstemming met de belangen van den
Staat, die zijn vlag schonk.

Dat criterium is ook hier weêr het eenig juiste; het
schip behoore voor meer dan de helft aan een nationale
vereeniging of corporatie!

Waarin bestaat hier nu echter de nationaliteit?

a. Wat de vereenigingen betreft, die geen rechtspersoon
zijn, kan zich eigenlijk de vraag niet voordoen; deleden
zijn en blijven de eenige rechtssubjecten, die zich slechts
voor een bepaald doel bij contract hebben verbonden.
Wil men echter figuurlijkerwijze en gemakshalve de
expressie gebruiken, dan is het duidelijk, dat de nationa-
liteit van een vennootschap, die niet rechtspersoon is,
eenvoudig afhangt van die der leden, welke tegenover
de buitenwereld als zoodanig optreden.

Begrijpelijk komt het ons daarom voor, dat de Istc
zoowel als de 3fle groep, van deze soort van vereenigingen
niet uitdrukkelijk spreken en dus alles dienaangaande
overlaten aan de gewone regels met betrekking tot
schepen, die aan individuen toebehooren. Niet de ven-
nootschap is rechtssubject en eigenares van het vaartuig,
mäar de personen die haar vormen zijn de eigenaars en
bezitten zij, hetzij allen, hetzij gedeeltelijk, al naar ge-
lang van de bepalingen van iedere wetgeving, de natio-
naliteit van den Staat, dan hebben zij het recht om de
nationale vlag te vragen en te voeren.

Aan den anderen kant echter is het ni\'et te loochenen,
dat de conventioneele band, die do mede-eigenaars om-
strengelt dan toch zekere gevolgen heeft, dat niet meer

-ocr page 201-

189

ied\'er\'s individueel belang in aanmerking komt, maar hun
gezamenlijk interest den doorslag geeft, waarover ten
slotte de meerderheid beslist.

Daarom is het ook zeer verklaarbaar, dat tal van wet-
gevingen ook voor deze soort van vennootschappen bij-
zondere voorwaarden stellen, waaraan zij moeten voldoen
willen zij als nationaal worden aangemerkt en recht
hebben op het voeren der nationale vlag.

De Duitsche, Russische en Nederlandsche wetten eischen
daarvoor, dat zij wettig gevestigd zijn binnen het Rijk,
wat het Italiaansche wetboek van koophandel onnoodig
acht. In Duitschland moeten bovendien
alle hoofdelijk
verbonden vennooten staatsburgers zijn; Nederland neemt
genoegen met de grootste helft. Rusland en Italië met één.

Wanneer wij thans een keuze moeten doen uit al deze
stelsels, dan geven wij allereerst onze voorkeur aan dat
der wetgevingen der 2fie groep, die ook voor de vereeni-
gingen, welke geen rechtspersoon zijn, een afzonderlijke
regeling bevatten; het feit dat zij verkrijgen een eigen
naam, een eigen domicilie, dat zij gewoonlijk worden
„personae standi in judicio", i. o. w. de invloed van den
convontionoelen band motiveert zulks voldoende.

En dan komt het ons het meest logisch voor, de natio-
naliteit dier vereenigingen te zoeken
x. in de vestiging
binnen don Staat overeenkomstig diens wetten, cn
ß. in
do nationaliteit der persoonlijk verbonden associö\'s.

Het gaat toch bezwaarlijk aan, oen buiten \'s lands
overeenkomstig do daar goldendo wetten opgerichto
reederij als nationaal to herkennon, alleen omdat mis-
schien het grootste deel dor leden onderdanen is, evenmin

-ocr page 202-

190

als wanneer van een binnen\'s lands gevestigde reederij
de persoonlijk verbonden leden grootendeels vreemdelingen
zijn! Aan beide voorwaarden moet dus gelijktijdig wor-
den voldaan.

Of nu die persoonlijk aansprakelijke vennooten alle,
dan wel gedeeltelijk, de nationaliteit moeten bezitten, is
moeilijker uit te maken. In ieder geval achten wij de
Italiaansche wet, die slechts van één vennoot zulks vor-
dert, in strijd met het Volkenrecht, omdat bij gebreke
van de voorwaarde „gevestigd zijn binnen het Rijk",
het verwerven eener tweede nationaliteit naast de Ita-
liaansche uiterst gemakkelijk is. Maar ook de door de
Nederlandsche wet geëischte fractie van „meer dan de
helft" schijnt ons minder wenschelijk, omdat daardoor de
basis „eigendom van nationalen voor ten minste de helft"
op bedenkelijke wijze wordt ondermijnd. Stel b.v. het
geval, dat een schip in eigendom toebehoort, voor \\ ge-
zamenlijk aan A en B, die Nederlanders zijn, in Holland
gevestigd, voor aan C en voor 2/5 aan D, die beide
Duitschers zijn, dan kan zoo\'n schip de Nederlandsche
vlag niet verkrijgen; vereenigen zich nu echter A, B en C
tot een vennootschap onder firma, dan wordt zulks plot-
seling wel mogelijk; het behoort dan voor aan een
vennootschap onder firma, waarvan 2/3 der persoonlijk
verbonden leden onderdanen zijn, gevestigd binnen \'t Rijk;
en toch is in den grond der zaak % eigendom van
vreemdelingen.

Met de door het Instituut aangenomen bepaling, die
de Nederlandsche fractie overneemt, kunnen wij ons der-
halve niet volkomen vereenigen, al erkennen wij gaarne

-ocr page 203-

191

dat het geldend Volkenrecht zich tegen een dergelijke
bepaling niet verzet.

b. Bij de tweede soort, de vereenigingen, die wel rechts-
persoon zijn, kan natuurlijk zeer goed van de een of
andere nationaliteit worden gesproken; hier zijn het niet
meer de leden, die subjecten zijn van de rechtsbetrek-
kingen dier vennootschappen, maar deze zelf zijn eigen-
aardige, zelfstandige rechtssubjecten, die dus ook een
eigen nationaliteit kunnen bezitten. Het is slechts de
vraag, in welke kenmerken deze moet worden gezocht.
Een nauwkeurig onderzoek van ons overzicht leert ons,
dat alle drie groepen hierin overeenstemmen, dat zij als
voorwaarde stellen, dat de corporatie wettig zij gevestigd
binnen het Rijk. De geheele 1«\'°, en twee Staten der
groep, n.1. Rusland en Duitschland, bepalen zich tot dit
eene, Italië en Nederland en vooral de Staten der
groep stellen aan de nationahteit der naamlooze vennoot-
schappen en andere rechtspersonen veel zwaarder eischen.
De Italiaansche wet vordert nog, dat de algemeeno ver-
gadering binnen het Rijk plaats hebbe, do Nederlandsche,
dat de grootste helft der bestuurders ingezetenen, do
Noorsche, dat zij alle staatsburgers zijn, terwijl Zweden
en Denemarken do nationaliteit van allo aandeelhouders
als voorwaarde stollen.

Afgescheiden van ons onderwerp, wordt de nationaliteit
van een rechtspersoon in het algemeen bepaald door do
plaats, waar zij in werkelijkheid haar zetel heeft geves-
tigd ; het karakter der leden, dio trouwens onbekend zyn
zoodra de aandeelen niet op naam luiden, komt niet in
aanmerking; dezo zijn slechts do onderlaag, waarop do

-ocr page 204-

192

rechtspersoon steunt en hun zelfstandig karakter is op-
gegaan in, geabsorbeerd door het nieuw geschapen rechts-
subject.

Dat is 0. i. onbetwistbaar; het moge somwijlen moeilijk
zijn te constateeren, waar in werkelijkheid de eigenlijke
zetel der vennootschap is gevestigd, het doet niets af
aan de waarheid van het gestelde beginsel. ■■)

Dat neemt niet weg^ dat men de vraag kan opperen,
of men wellicht niet zwaarder eischen moet stellen aan
zoo\'n vereeniging, om met betrekking tot dit onderwerp,
als „nationaal" te worden aangemerkt. Een beginsel van
het geldend Volkenrecht is een dergelijke verzwaring
zonder twijfel niet, waar meer dan de helft der nationale
wetgevingen ze niet erkennen, määr vooral met het oog
op de allerjongste reglementen dient het te worden over-
wogen, of het misschien als een beginsel van het jus
constituendum moet worden opgenomen.

Buiten kijf is er vóór het stellen van zwaarder voor-
waarden heel wat te zeggen, wanneer men denkt aan
den aard der betrekkingen, die het verleenen der nationale
vlag schept, aan den grondslag, waarop dientengevolge
het „scheepsstaatsverband" behoort te rusten.

Wanneer toch, een binnen het Rijk gevestigde corporatie
wordt gevormd door aandeelhouders, die alle vreemde-
lingen zijn, wordt bestierd door directeuren, die eveneens
een vreemde nationaliteit bezitten, dan bestaat er zeer
zeker groot gevaar, dat do aan de nationale vlag ver-

\') IIol Instituut formuloori hot iiUlus: „On dolt considóror coniiiio pays d\'ori-
glno d\'uno sock-tó par actions lo pay« dans lequel n étó établi «ans friiudo 8on
siège social légal" — (do verworpen nulactlo der coinnilsHlo sprnk van „slùgo
administratif réel"]; cf, Ann. XI, pg. 171.

-ocr page 205-

193

bonden rechten en phchten niet zullen worden uitgeoefend
of vervuld, zooveel mogelijk in overeenstemming met de
nationale belangen, en kan in geval van internationale
verwikkeUngen, een Regeering op zoo\'n lichaam al heel
weinig pressie uitoefenen.

Voor het verzwaren der voorwaarden bestaan dus
alleszins gegronde motieven en het komt er nu slechts
op aan, zulks te doen zonder al te groote belemmeringen
aan de scheepvaart in den weg te leggen.

Zeer weinig aanbevelenswaardig achten wij daarom het
thans, door Zweden en Denemarken aangenomen stelsel,
waarbij de nationaliteit van
alle aandeelhouders wordt
gevorderd; theoretisch, omdat het karakter der leden
volstrekt is geabsorbeerd, practisch, omdat die voorwaarde
meebrengt, dat alle aandeelen op naam moeten luiden
en zoodoende eigenlijk deze associatievorm bij de uit-
oefening der scheepvaart onmogelijk wordt gemaakt.
Anderzijds komt ons het Italiaansche voorschrift, dat
de algemeene vergadering binnen het Rijk worde gehou-
den, slechts een schijnbare en dus bedriegomke verzwa-
ring voor. Blijft over de voorwaarde, dat het bestuur ge-
heel of gedeeltelijk de nationaliteit van den Staat bozitte,
gelijk Noorwegen en Nederland eischen.

Dit correctief is hot meest logisch; bestaat het bestuur
uit onderdanen, dan is er althans groote kans, zoo goen
zekerheid, dat do nationale vlag zal worden gebezigd,
zooveel mogelijk in overeenstemming met \'s lands belang.
Men kan dan echter niet tevreden zijn met de nationa-
liteit van iets meer dan de helft, want de veredeling van
het doel van dat correctief zou dan uiterst gemakkelijk

13

-ocr page 206-

194

zijn, door voor de nationale bestuurders eenvoudig stroo-
mannen aan te stellen en de eigenlijke leiding te geven
aan de vreemde directeuren. Het geheele bestuur samen
te stellen uit stroomannen, zal wel geen enkele aandeel-
houdersvergadering durven wagen!

De toevoeging der Noorsche wet, dat de bestuurders
tevens aandeelhouders moeten zyn, is zonder beteekenis,
omdat het, zoo de aandeelen aan toonder luiden, toch niet
is te bewijzen en, zoo zij op naam staan, zulks toch ge-
makkelijk is te ontduiken.

Met het door het Instituut aangenomen artikel, dat
naast de voorwaarde, dat de vennootschap of corporatie
nationaal zij, den eisch stelt, dat % der bestuurders de
nationaliteit bezitten, kunnen wij- ons dus niet volmaakt
vereenigen; de eenige logische en niet-schijnbare ver-
zwaring is de voorwaarde van de nationaliteit van allo
bestuurders of met eenig beheer belaste commissarissen.

Ten slotte een enkel woord over het hoofddenkbeeld,
dat aan de door het Instituut ontworpen regels ten
grondslag ligt, nl. de verplichte inschrijving* in een,
volgens de bepalingen van iedere nationale wet ingericht
publiek register, ten einde ten allen tijde to kunnen
controleeron, of eenig schip de bevoegdheid tot het voeren
der nationale vlag bezit.

Nieuw is dit denkbeeld intusschen volstrekt niot;
Engeland, Rusland, Duitschland, Oostenrijk, Portugal,
Zweden, Noorwegen, Denemarken, Griekenland, do Ver-
eenigde Staten en tal van Zuid-Amorikaanschc Ropubliekon
kennen een dergelijk register van zuiver nationale schopon
reeds lang, on het behoeft dus niet to verwonderen, dat

-ocr page 207-

195

ook het Instituut aan die vrijwel algemeen gevolgde
praktijk zijn zegel heeft gehecht.

Zonder twijfel is die instelhng een krachtig hulpmiddel,
zoowel ter verifieering van de juiste nationaliteit der
schepen, als ter voorkoming, dat zij er geen of wel
meerdere bezitten, vooral wanneer de roijeering en het
daaruit voortvloeiend verlies der vlag, niet als onmiddel-
lijk gevolg wordt verbonden aan het feit, dat het schip
door dood, huwelijk, naturalisatie van de eigenaars, of
andere omstandigheden plotseling niet meer voldoet aan
de gestelde veroischten, maar aan de reeders nog een
bekwame termijn wordt gelaten om alsnog het verlies
der nationaliteit to voorkomen. Wel zal het daardoor af
en toe geschieden, dat een schip nog is ingeschreven on
de nationale vlag voert, terwijl het misschien absoluut
niot meer voldoet aan de gestelde voorwaarden, doch
dat bezwaar is niet zoo heel groot, wanneer de termijn
maar niet to lang wordt genomen, en komt trouwens
ook nu reeds voor bij die Staten, als b.v. Nederland,
waar cïb reglementen hot verlies der vlag door hot niet-
mcer-voldocn aan de voorgeschreven veroischten, op-
schorten voor dio schepen, die zich op het oogenblik
daarvan nog in zeo bevinden. In ieder geval mag dozo
kleino moeilijkheid niet in aanmerking komen bij beoor-
dooling van een systeem, dat overigens zoo buitengemeen
gunstig werkt om de beido grondregels van het Inter-
nationaal Recht to vorwozonlijkon. Do Scandinavische
Rijken hebben dat zeer juist ingezien cn het Instituut
heeft dat voorbeeld in art. 5-8 van zijn Reglomont gevolgd.

Eén opmerking ten laatste; zou dit stelsel van ccn

-ocr page 208-

196

publiek register nog niet oneindig meer nut afwerpen,
wanneer bij een, alle Staten omvattend, tractaat werd
in het leven geroepen een
internationaal scheepsregister,
gelijkende b.v. op dat voor de handels- en fabrieksmerken ?

Wij opperen slechts het denkbeeld en laten de uit-
werking gaarne aan bevoegder personen over!

-ocr page 209-

HOOFDSTUK VI.
Conclusie mol betrekking lol Nederland.

Kun do wet „betrekkelijk do afgifte van Zeobriovcn en
vergunningen tot het voeren der Nederlandsche vlag" van
28 Mei 1869, (Stsbl. n" 96) worden geacht in overeen-
stemming te zijn met de algemeen erkende volkenrech-
telijke beginselen, die het vraagstuk van de nationaliteit
der koopvaardijschepen beheorschen? En zoo neen, tot
welko wijzigingen, tot welko concessies op dit gebied is
dan do Nederlandsche Staat krachtons zijn internationaal-
rechtelijke positio vorplicht?

Ziedaar do vraag, die wy ton slotte wenschen to beant-
woorden, haar scherp scheidende van do kwestio, wolko
veranderingen liet zuiver nationaal belang wellicht nood-
zakelijk maakt. Uit den aard der zaak, kunnen wij daarbij
kort zijn, omdat eigenlijk hot voorafgaande hoofdstuk hot
antwoord reeds heeft gogovon en wij dus hier niet anders
hebben te doen, dan do daar uitgesproken meeningen kor-
telings to rosumoeron.

-ocr page 210-

198

Die vraag heeft, gelijk wij weten, een bijzonder actn-
eele beteekenis erlangd, sinds het lid der Eerste Kamer
Mr. E. N.
Rahusen, nota nemende van de verklaring der
Regeering, dat er tusschen Nederland en Indië een Engel-
sche Alaatschappij varende was onder Hollandsche vlag,
in 1892 de aandacht heeft geve.stigd op een merkwaardig
artikel in het Engelsche tijdschrift „Fairplay", waarbij den
reeders, die over de al te strenge behandeling van den
Engelschen „Board of Trade" klaagden, de goede raad
werd gegeven, hun schepen te brengen onder andere vlag
en daarvoor uit te kiezen de Belgische of Nederlandsche,
want, zoo besluit het artikel: „It results from the afore-
said (nl. de uiteenzetting der bepalingen van onze wet
van 1869) that the British ships can be conveniently
safely and inexpensively transfered to a Company of
which the shareholders are all British, the master,
officers, engineers and crew remaining of the same natio-
nality! It occurs to us that money invested in British
shipping under the Dutch (lag would be in the position
of Great-Britain in the management of which largo Bri-
tish influence would vest, while at all time the votes of
tho shareholders could decide on alteration of manage-
ment, or return of tho flag to British colours." -)

Naar aanleiding van dio twijfelachtige eer, ons door
de reedórs van Cardiff bewezen, verdedigde Mr.
Rahusen
met groote warmte do wenschelijkheid van oen herzie-
ning der Nederlandsche wet op do Zeebrievon en van

\') Op zich zolf oon oninogolUkhold; bodoold ziil wol zUn oon volkoinon door
Engolsch kapitaal gostuundo niuatschappl).
•) cf. Handollngon Eorsto Kamer lM)2/3 pg. »75.

-ocr page 211-

• 199

een verscherping der daarin gestelde voorwaarden. —
Dat verlangen was trouwens niet geheel nieuw meer,
want ook de generaal den Beer Poortugael had in zijn in
1888 verschenen werk, getiteld : „Internationaal Maritiem
Recht" (pg. 581 sqs.) met nadruk gewezen op de zijns
inziens hoogst nadeelige positie, waarin uit een interna-
tionaalrechtelijk oogpunt de Nederlandsche vlag, vooral in
tijd van oorlog, zou verkeeren.

Do Regeering beloofde den heer Rahusen aan het
vraagstuk hare aandacht te zullen wijden on het aan-
brengen van eventueelo wijzigingen in de bedoelde wet
in overweging te zullen nemen, maar haastte zich intus-
schen niet. - Daarop kwam bij de beraadslaging over
hoofdstuk III der Staatsbegrooting in de zitting van 4
Febr. 1896 hetzelfde Kamerlid nogmaals op de zaak terug
en verzette zich nadrukkelijk togen de, in de Memorie
van Antwoord door do Regeering afgelegde, verklaring,
dat zy met het nemen eener decisie wenschte te wach-
ten, totdat het rapport van het „Institut de droit inter-
national" over dit onderworp zou zijn vers\'chenon. —
Het was bij dio golegenhoid, dat Êlr.
Rauuskn do
waarlijk vorbazingwekkondo, maar vermoedelijk niet zoo
positief bcdoeldo uitspraak deed, dat het hier niet be-
trof een internationaal, maar eon specifiok Nederlandsch
belang.

Do Ilegeering, by monde van den Minister van Buiton-
landscho Zaken Jiir. Mr. J.
ROell protesteerde met kracht
tegen dio verklaring en verdedigde op voortroflblijko wijzo
het internationaal belang dezer kwestie en het daardoor
gemotiveerd uitstel, zondor zich nochtans over het al

-ocr page 212-

■200

dan niet wenschelijke eener herziening uit te laten.

Het vraagstuk begon intusschen ook buiten het Par-
lement de aandacht te trekken; 14 Febr. 1896 verde-
digde Mr.
Tak van Poortvliet zijn reeds vermelde dis-
sertatie, waarin hij de wenschelijkheid eener herziening
trachtte te bewijzen en eenige dagen later maakte de
Nederlandsche pers zich van het onderwerp meester.

Maakte de generaal den Beer Poortugael zich in „Het
Vaderland" van 9 en 10 Maart \'96 tot den gezaghebben-
den en weisprekenden tolk van de door velen in den
lande gehuldigde meening, dat de Nederlandsche wet,
vooral ten aanzien van schepen aan naamlooze vennoot-
schappen toebehoorende, wel wat al te vrijgevig was en
dat daaruit in oorlogstijd het gevaar zou voortvloeien, dat
onze vlag wellicht door minder vrijgevige Mogendheden
niet zou worden geëerbiedigd, de Redactie van de „Nieuwe
Rotterdamsche Courant" -) betoogde daartegenover met
een, intusschen niet altyd volmaakt correct beroep op
de buitenlandsche wetgevingen, dat die vrees juist, wat
de schepen van maatschappijen betrof ongegrond, of
althans zeer overdreven was, doch ontried daarom nog
niet elke wijziging.

Zoo stonden de zaken, toen in September van dat jaar
het „Instituut" zijn oordeel neerlegde in do reeks merk-
waardigü resoluties die wij hierboven hebben besproken
on waarvan de groote beteekenis, al kunnen zij ook niot
in alle opzichten ieder\'s adhaesio verwerven, bezwaarlijk
kan worden geloochend.

\') nandulingon Eorslo Kaïnor löOü pg. 235.

•) Cf. Iiot lioofdartikül van 10 Kobr. cn U Maart löüO.

\') Cf. ÜUIago D.

-ocr page 213-

201

De beslissing der Regeering zal nu wel niet heel lang
meer uitblijven, en wij hebben dus een schoone gelegen-
heid nog eens te overwegen, of inderdaad de Wet van
1869 met de beginselen van het Volkenrecht strijdige
bepalingen bevat en zoo ja, welke wijzigingen dienen te
worden aangebracht.

Art. 2 van de Wet van 1869 luidt aldus:

„Zeebrieven worden alleen afgegeven voor zeeschepen,
voor
meer dan de helft toebehoorende aan:

a. ingezetenen van Nederland [d. z. P. Nederlanders,
in Nederland woonachtig, 2". vreemdelingen, die in Neder-
land gewoond hebben gedurende 1 jaar];

b. vennootschappen onder een firma of bij wijze van
geldschieting, gevestigd in Nederland, mits
mitistens de
helft
der vennooten onder de firma, of minstens de helft
der hoofdelijk voor het geheel aansprakelijke vennooten
der commanditaire vennootschap, ingezetenen van Neder-
land zij;

c. naamlooze vennootschappon van koophandel of ver-
eenigingen die rechtspersoonlijkheid bezitten, beide ge-
vestigd in Nederland en opgericht volgons do aldaar
geldende wettelijke voorschriften, mits
minstens de helft
der bestuurders
ingezetenon van Nederland zij.

Het bestuur, bedoeld bij art. 330 van het Wetb. van
Koophandel, moet altijd in Nederland gevoerd worden."

Volmaakt in overeenstemming met hetgeen wij als
grondbeginselen van het internationale recht hebben loe-
ren kennen, zijn deze voorschriften ook naar ons oordeel
nlot, mailr - voegen wij er dadelijk aan toe - do fout
zit niet diU\'ir, waar zij door de meeaton gezocht wordt,

-ocr page 214-

202

n.1. in de regeling onder letter c. Integendeel, juist de
voorwaarden, gesteld onder letter
a en b zijn naar onze
meening in strijd met de algemeene beginselen van het
Volkenrecht.

r. Dit toch stelt, gelijk wij hierboven uitvoerig heb-
ben betoogd, als onmisbaar vereischte, dat het schip
althans voor de grootste helft eigendom is van
nationalen,
van staatsburgers, terwijl onze wet tevreden is met de
voorwaarde, dat de grootste helft der eigenaars zijn
ingezetenen, d. w. z. óf Nederlanders hier woonachtig, öf
vreemdelingen, sinds I jaar alhier gevestigd.

Wij zullen niet nogmaals herhalen de bezwaren, die
bestaan tegen een gelykstelling van gedomicilieerden met
staatsburgers, noch de conclusie, dat zij in strijd zóu zijn
met volkenrechtelijke beginselen, weder uitvoerig ver-

9

dedigen; wij zullen volstaan met er op te _ wijzen, dat
van de Europeesche Staten slechts in België, Denemarken
en Italië een analoge be])aling wordt aangetroffen, in de
beide laatste landen intusschen met dit onderscheid, dat
daar een öjarig verblijf wordt veniischt. Inderdaad in
dit opzicht is de\'Nederlandsche wet werkelijk onzinnig
vrijgevig; de Duitscher die 1 jaar in Rotterdam hoefl
gewoond en voor ^Vioo eigenaar is van een schip —
[terwijl \'»7ioo een te Londen woonachtigen Engolsch-
man toeTDohooren] —, dat gecommandeerd wordt door
eon Duitschen kapitein en bemand is met niets anders
dan Duitsche matrozen, heeft recht op de Nederlandscho
vlag en, is de Duitscher geheel eigenaar, zelfs naast do
reeds verkregen Duitsche nationaliteit.

Zonder eenigen twijfel achten wij oen bepaling, die

-ocr page 215-

203

zoo iets mogelijk maakt, lijnrecht in strijd met het Vol-
kenrecht, evengoed als in den grond der zaak de Deensche
en Italiaansche wetgevingen, die echter den veel zwaar-
deren eisch van een öjarig verblijf stellen. Toch zouden
wij niet gaarne den raad geven dat voorbeeld te volgen
maar achten het een noodzakelijken eisch, dat de Neder-
landsche wetgever het „ingezetenschap" over boord werpe
en het „staatsburgerschap" als algemeene voorwaarde
stelle!

Het gevaar, dat zou kunnen voortspruiten uit het feit,
dat zoodoende een buiten \'s lands gevestigde en daar
handelende Nederlander recht krijgt op onze vlag, achten
wij met do meeste vreemde wetgevers zoo groot niet,
de man blijft in ieder geval onderdaan en dus aan den
Staat verbonden, doch wil men zulks ten overvloede
afsnijden, dan is de voorwaarde voldoende, dat do zetel
van de onderneming steeds gevestigd zij binnen het ter-
ritoir van den Staat, gelijk ook art. 8 van het „projot"
van het Instituut bepaalt. In ieder goval verzetten wij ons
met nadruk tegen het stellen van do voorwaarde, dat hij
zelf hier gevestigd zij, omdat zulks hot doel zou voorbij-
streven en bovendien hot don Nederlanders onmogelijk zou
maken hun schepen onder een andere vlag to brengen,
dan nii gedurende den tyd, voor de naturalisatie in dien
anderen Staat vereischt, eenvoudig zonder vlag to varen

.2". Ook do bepaling onder letter b komt ons niot vol-
komen juist voor. Een afzonderlijke regeling voor deze

\') To iiiliulor oindttt iu ilo inoosto wotgovingcn oon njurig vorbiyf voliloondo i»
uin to wordon gunntuniÜHoord.

•) TunzU nion liot doinlclllo bU vo-stlKlng buiten \'h lunds niot diroct doot vor-
lorun giuin, wut oclitor nog iil gecoinpllcoord zou zl)n.

-ocr page 216-

204

categorie van vereenigingen achten wij in tegenstelling
van vele buitenlandsche wetgevingen, die zulks missen
en ze dus onder de vorige bepaling laten vallen, zeer
gemotiveerd, mits zij niet, gelijk de onze doet, een bepaling
schept, die den grondslag van de scheepsnationaliteit op
bedenkelijke wijze aantast. Men herinnere zich slechts het
reeds vroeger gegeven voorbeeld; een schip toebehoorende
voor Vö aan A en B (alhier sinds 1 jaar gevestigde
Duitschers), voor 2/. aan C èn % aan D (beide te Ham-
burg woonachtige Duitschers) kan volgens onze wet de
Nederlandsche vlag verkrijgen, zoodra slechts A, B en
C eene vennootschap onder firma aangaan. — Geen won-
der dat Nederland met dit voorschrift vrij wel alleen
staat; slechts Italië en Rusland zijn even vrijgevig door
tevreden te zijn met do voorwaarde, dat ten minste één der
solidair aansprakelijke vennooten de nationaliteit bezitten.

Wij aarzelen dan ook geen oogenblik als onze over-
tuiging uit te spreken, dat de bepahng onder letter
b is
in strijd met de volkenrechtelijke beginselen op dat ge-
bied, en dat alléén juist is het voorschrift der Duitsche
wet, die het staatsburgerschap van allo hoofdelijk verbon-
den vennooten als voorwaarde stelt. — In dezen zin be-
hoort dus het artikel der Nederlandsche wet te worden
gewijzigd!

3®. Vooral tegen den onder letter c gestolden regel
hebben de voorstanders der herziening hunne pijlen ge-
richt, in zoo sterke mate zelfs, dat hot den schijn heeft,
alsof alleen hierom de beweging is in het leven geroepen.

En toch is juist naar ons oordeel dat voorschrift het
eenige van de drie, dat althans niet indruischt tegen do

-ocr page 217-

205

algemeen gehuldigde volkenrechtelijke beginselen, al is
het ook niet in allen deele onberispelijk!

Om dat te bewijzen behoeven wij er slechts aan te
herinneren, dat tal van Staten, België, Oostenrijk, Duitsch-
land, Engeland, Portugal en Rusland, zich bepalen tot de
voorwaarden, dat de naamlooze vennootschap of rechts-
persoon zij gevestigd binnen \'t Rijk — wat ook inder-
daad in het algemeen het ware kenmerk der nationahteit
van zulke vereenigingen is — en dat slechts Italië en de
Scandinavische Rijken zwaarder eischen hebben gesteld.
Dat onze wet, die zulks ook doet, onzinnig vrijgevig zou
zijn, is dus een onbewezen èn onbewijsbare uitspraak; hoog-
stens kan er sprake zijn van de vraag, of onze wetgever die
verzwaring wel op de meest wenschelijko manier heeft
aangebracht.

Op zich zelf is een dergelijke verzwaring hier alleszins
gemotiveerd door den aard van het „scheepsstaatsverband,"
mits men zulks niet zoeke in de schijn-voorwaardo der
Italiaansche wet, die het houden der algemeene ver-
gadering binnen het
Iiyk vordert, noch in de nationaliteit
der aandeelhouders, geUjk Zweden on Denemarken doon,
omdat dan do aandeelen op naam moeten luiden — wat
zeer belemmerend is — en vooral, omdat het karakter
der aandeelhoudors, geabsorbeerd als hot is door de
rechtspersoon, nimmor in aanmerking mag komen. Wij
hebben dus do eenig logische verzwaring te zoeken in
do nationaliteit van het bestuur en wel van
alle leden
daarvan, omdat unders do voorwaarde door het aanstellen
van stroomannen voor hot gevorderde gedeelte, gemak-
kelijk zou zyn to ontduiken.

-ocr page 218-

206

Wij achten het dus wenschelijk, dat de onder c voor-
komende regel aldus worde gewijzigd, dat
alle bestuurders
of met eenig beheer belaste commissarissen Nederlan-
ders zijn.

En nu de vraag: „Moet het schip geheel, dan wel ge-
deeltelijk, het eigendom zijn van een der drie genoemde
categoriën ?"

De Nederlandsche wetgever heeft, zij het ook door
zuiver nationale motieven geleid, nl. het lokken van
vreemd kapitaal, de voorkeur gegeven aan het laatste,
welk voorbeeld sinds door meerdere landen is gevolgd.

De Nederlandsche wet is dus op dit punt geheel in
overeenstemming met de nieuwste richting in het Volken-
recht, en al hebben wij hierboven onze preferentie voor
het oude systeem niet verborgen, wij zouden toch niet
gaarne den wetgever den raad willen geven tot het oude
stelsel terug te keeren, sinds ook het Instituut het heeft
verlaten.

Hoe men overigens do fractie wil kiezen, laat ons vol-
maakt koud; wil men met generaal den Beer Poortugaol
deze brengen op „minstens ^/a"? dan hebben wij daartegen
geen bezwaar, mits men maar niet bewore, dat daarmee
eenig internationaalrechtelijk beginsel gemoeid is, golijk
de genoemde auteur doet in zijn strijd tegen hot varon
onder valsche vlag.

„De voorwaarden van, meer dan do helft, te brongon
op, minstens 2/31 zoo schrijft do gonenial \\ zou niet liet
minste bezwaar opleveren voor do sóhoepvaartmaat-
schappijen, die in waarheid Nederlandsche maatscliappijen

\') cr. „Uüt Vudorland" van 8.9 Maart 1890.

-ocr page 219-

207

zijn, wier schepen eerlijk en oprecht de Nederlandsche
vlag voeren, maar wel zou dit bezwaar opleveren voor
een vreemde maatschappij, die
eigenlijk onder valsche
vlag
vaart."

Wij moeten bekennen, dat de zin van dat betoog ons
ontsnapt; van tweëen een, öf het schip, dat de Neder-
landsche vlag in top heeft, voldoet aan de voorwaarden
onzer wet en voert die vlag dan terecht, öf het doet
zulks niet en vaart dan valschelijk onder de Hollandsche
kleuren; een onderscheid tusschen „eerlijk en oprecht"
èn ...eigenlijk valsch voeren" van de vlag, kent het
Volkenrecht niet.

Bedoeld zal wel zijn het bezwaar, dat onze wet een
gemakkelijke gelegenheid verschaft om in tijd van oorlog
vijandelijke schepen onder neutrale, Nederlandsche vlag
to brengen, doch wat nood, wanneer in waarheid
die. schepen voldoen aan do gestelde voorwaarden?
Waarom zou dan een vijandelijke kruiser hot vertrou-
wen, dat hij in vredestijd in onze vlag heeft, plotseling
verliezen ?

Wij weten wol, dat er een tijd is geweest, dat mon
don geheelen of gedeeltelijken verkoop van vijandelijke
schepen aan neutralen, in tijd van oorlog ongeoorloofd
achtte cn zulko verkochto vaartuigen prijs verklaarde,
maar dio tijdon zijn voorbij; in 1854 hooft reeds do
Engelsche prijsrechter dat stelsel laton varen, i) do Ame-
rikaansche heeft zich blijkens do nota van den Attorney-
Oeneral van 7 Aug. 1854 aan den Staats-secrotaris

\') cf. \'t vonnis van Dr. Lnsliingtnn v. 27 .Innl In tlozaak van <lo „Ocoan IJrlilo"
bU Soelbcor o. c. VI i>g. 27.

-ocr page 220-

208

Marcy nimmer met die leer kunnen vei\'eenigen, en al
moge Frankrijk zich toen nog aan het reglement van
1778 hebben gehouden, de complementaire instructie voor
de Fransche marine van 1870 verklaart in art. 7 dus-
danigen verkoop, mits te goeder trouw en behoorlijk be-
wezen, voor volmaakt geldig.

Dat men intusschen dikwerf zal trachten de neutrale
vlag te verwerven door fictieven koop en dat dan de
kruisers, als dat wat dikwijls blijkt, weinig vertrouwen
in de vlag en papieren zullen krijgen, is onbetwistbaar,
maar aan wien de schuld?

Niet aan den wetgever, maar aan de autoilteiten met
de uitvoering belast, die zich door zulke bedriegerijen
al te gemakkelijk hebben laten misleiden. Hoe ten
slotte dat bezwaar, zoo het er een is, zou verdwijnen
door de verandering van de helft in tweederden, is
ons niet duidelijk.

De, zoowel door Mr. Rahusen als generaal den Boer
Poortugael aangeprezen wijziging, nl. het stellen van de
voorwaarde, dat althans de kapitein en officieren,
en zoo mogelijk ook een deel der bemanning, de Neder-
landsche nationaliteit moeten bezitten, achten wij op do
in ons vorig hoofdstuk uitvoerig vermelde gronden wel
den bedenkelijksten raad van alle, waartegen niet met
genoeg energie kan worden geprotesteerd.

Wij erkennen volgaarne de wenscheiykheid, dat de
Nederlandsche schepen zooveel mogelijk worden gecom-

\') cf. dozo lioogst IntorcsHnnlo „Opinion" bü Sootbcor „Nouo Folgu" II no. 182.
•) cf. Ilonri Barboux o. c. Annoxo II; Andors danrontogon don Boor Poortu-
gael o. c. pg. .149 Hqs.

-ocr page 221-

209

mandeerd door nationale kapiteins en officieren, en het
voordeel eener krachtige zeevarende bevolking, maar
nimmer trachte men dat doel te bereiken op deze wijze,
vooral niet, wanneer zulks even goed, zoo niet beter, is
te verkrijgen door maatregelen, als wij vroeger voor-
stelden, nl. het voorschrift, dat niemand een Nederlandsch
vaartuig mag commandeeren, die niet een door een Neder-
landsche commissie afgenomen examen heeft afgelegd,
al dan niet gevolgd door een reglement, waarbij tegen
het ontbreken van iederen nationalen matroos aan de ge-
stelde verhouding hooge boete wordt bedr\'eigd.

Wat ten slotte betreft de wenschelijkheid van verplichte
inschrijving in een bijzonder „register van nationale sche-
pen", en de daarmede samenhangende bepalingen omtrent
het gedurende zekeren termijn opschorten der royeering,
daarvoor verwijzen wij naar ons vorig hoofdstuk on wij
volstaan hier met de opmerking, dat de vierjaarlijksche
hernieuwing der Zeebrieven, waaartegen reeds vroeger
is geprotesteerd, ook ons uit een internationaal rechtelijk
oogpunt zeer bedenkelijk voorkomt.

Dat eindelijk bij een eventueele herziening van de wet
van 1869, de reglementen, die dit onderwerp regelen in
onze Oost-Indische koloniën, Suriname en Curacjao en
die vooral, wat West-Indio aangaat, buitengowoon ver-

■) Do buniniinini; on/.or koopvnanlUvlool is rmU grootonduola niiUoniuil zomlcr
<lit voorschria; ziu NliiliHlIuk In HUIitgu F.

•) Hut kon. Husl. vun 17 Jtinl 1«U (Stsbl. iio. U»l) kont uon rncaltntiorüxnnuii
voor Htuiirninn.

\') t;f. ilo In 1874 guhomlun cnqiiöto onitrunt ilon looHtjiml dor Nrd. koopvaiir-
dllvloot; vraag •-\'\'.«•J-4, fi««», fil79,\'80. Alloun Hclglö stolt ovunoons oi>n durguiykon
lormyn.

\') DIo roglonionti\'n /.yn opgonoincn In Hyingo A, onder Ni-dorland.

-ocr page 222-

210

ouderd zijn, met de nieuwe wet oogenblikkelijl^ in over-
eenstemming moeten worden gebraclit, is niet meer dan
natuurlijk, ja, het zou naar ons oordeel zelfs zeer wensche-
lijk zijn, althans de hoofdpunten van de regeling voor de
Koloniën, in de wet van het Moederland op te nemen, ten
einde te voorkomen, dat nog langer onderscheid worde ge-
maakt tusschen een Nederlandsche en een Koloniale vlag.
Door welke autoriteit de zeebrief, jaarpas of zeepas
ook wordt uitgereikt, door den Minister in het Moeder-
land of den Gouverneur in de Koloniën, doet niets ter
zake; het document machtigt den verkrijger tot het
voeren van één en dezelfde, van de Nederlandsche vlag!
De wenschelijkheid eener voorafgaande „entente interna-
tionale" tusschen alle Staten der Volkengemeenschap
behoeft natuurlijk niet nader in het licht te worden ge-

4

steld. Het zou de Nederlandsche Regeering tot buiten-
gemeenen roem verstrekken, wanneer zij er toe kon be-
sluiten daartoe het initiatief te nemen!

Resumeerende concludeeren wij, dat alleen dan de wet
van 28 Mei 1869 (Stsbl. n". 96) geacht kan worden in
overeenstemming te zijn met de algemeen erkende be-
ginselen van het Volkenrecht en de, op grond daarvan,
verleende Nederland.sche vlag door iederen Staat als zoo-
danig zal worden erkend en geëerbiedigd, zoowel in tijd
van vrede als van oorlog, wanneer art. 2 dier wet aldus
worde gewijzigd: „Zeebrieven worden alleen afgegeven

\') im (lo boh.nKloIing van <lo wot van IHOO wordon <Io liornadHliiBlngon door
do mollo-do Casoinbroot guscliorwt, ton oindo den .MInl.stor In do golcpenlioid lii
Htellen do vreomdo RegoorInKon lo polsen; «loze blokon ooliter nlot gnnslig or
voor to zUn gestemd.

-ocr page 223-

211

voor zeeschepen, voor meer dan de helft, toebehoorende aan:
a. Nederlanders;

h. vennootschappen onder een firma of bij wijze van
geldschieting, gevestigd in Nederland, mits
alle vennooten
onder de firma of
alle hoofdelijk voor het geheel aan-
sprakelijke vennooten der commanditaire vennootschap
Nederlanders zijn;

c. naamlooze vennootschappen van koophandel of ver-
eenigingen, die rechtspersoonlijkheid bezitten, beide ge-
vestigd in Nederland en opgericht volgens de aldaar
geldende wettelijke voorschriften, mits
alle bestuurders
of met eenig beheer belaste commissarissen
Nederlan-
ders
zijn;

De zetel der onderneming moet in allen gevalle ge-
vestigd zijn in Nederland." —

Den kapitein, die de onder die voorwaarden verkregen
Nederlandsche vlag voert, roepen wij uit volle over-
tuiging toe:

Be i\'ust and fear not!

(Morris.)

-ocr page 224-

■ V\'\'.,:. • ; . ■ -

\'fC\'

f

1. \'

J.

■ ^ . \'„.i ■■ .

* , . - -

il

V ;t

. r ^ \'

4 \'"■■■\'•■t"\'

-ocr page 225-

Bijlagre A..

Overzicht der verschillende nationale
wetgevingen betreffende het voeren der nationale vlag
door koopvaardpchepen.

I. ETJiJ.OI\'^

FRANKRIJK.

Volgens de bepalingen van do wet van 21 Sept. 1793
(art. 2), gewijzigd door dio van 9 Juni 1845 (art. 11)
en in verband met de wet „sur la marine marcliande"
van 19 Mei 1866, moet aan de volgende voorwaarden
worden voldaan:

a. het schip moet voor ten minste de hdft toobehoo-
ren aan Franschen;

b. de kapitein, alle officieren en ten minsto \'V^ der
bemanning moeten de Fransche nationalitoit bezitten.

Zoodra aan do voorgeschreven formaliteiten is voldaan
on borg is gesteld, ontvangt de aanvrager de z.g. „acte

\') SnmoiigcstoUl, dools uit do opgnvoii, voorkoinondo In hot Hnpport niin
hut „InaUtuut" ovor dit onderworp, doola uit do ons nun hot Dopartomont van
Uultenlandscho Zaken wohvlllond gogovon aanwUzIglngun, on ti-n dcolo ook
uit do ona op zoor houHclio wUzu vorntrokto liillclitlngon van tal van Gezanten
on Consuls Generiml dor roapoctlovo
NhUoh.

-ocr page 226-

II —

francisation", die voor altijd geldt, terwijl de wet van
27 vendémiaire Ann. II nog bepaalt, dat geen schip de
Fransche havens mag verlaten, zonder voorzien te zijn
van een „congé", dat slechts van kracht is voor de reis,
waarvoor het is genomen.

Zoodra het schip niet meer voldoet aan de gestelde
vereischten, verliest het zijn nationahteit en is de eigenaar
verplicht de „acte de francisation" terug te zenden.

BELGIË.

Hier is het onderwerp geregeld door de wet van
20 Jan. 1873, in verband met de ministeriëele circulaire
van 22 Jan. 1873. — Om de Belgische vlag te kunnen
voeren, moeten de zeeschepen zijn voorzien van een
„zeebrief", die wordt afgegeven in naam des Konings,
door den Minister van Financiën of den door dezen aan-
gewezen ambtenaar.

I. Tot verkrijging daarvan moet het schip in eigendom
toebehooren voor
meer dan de helft aan:

a. Belgische staatsburgers;

h. Belgische handelsvereenigingen, die volgens.de wet
rechtspersoonlijkheid bezitten en hun zetel hebben in
het Rijk;

c. vreemdelingen, die gedurende 1 jaar achtereen in
België gevestigd zijn geweest;

d. vreemdelingen, die hun woonplaats met machtiging
des Konings in het Rijk hebben gevestigd.

II. l3e zeebrieven verliezen hun kracht:

a. door verloop van 4 jaar;

b. doordat de eigendom voor meer dan de helft wordt
overgedragen aan, of de overdracht van een kleiner deel,
voor meer dan de helft tot eigenaars maakt, vreemde-
lingen, die noch gedurende 1 jaar achtereen in Belgiö
zijn gevestigd geweest, noch hun woonplaats in het

-ocr page 227-

III

Rijk met koninkliike machtiging hebben overgebracht;

c. door verandering van den naam van het schip;

cl. door gebruik van het vaartuig als kaperschip,
roofschip of slavenhaler;

e. doordat het schip wordt genomen of vernietigd.

NEDERLAND.

L Oost-Indië.

Koninklijk besluit van 30 Jan. 1874 (Stbl. no. 15)
„tot vaststelling van een reglement op de zeebrieven
en jaarpassen in Ned.-Indië", gewijzigd bij het Kon.
BesL. van 27 Maart 1888 (Stbl. no. 68):

Art. 1. Elk in Ned.-Indië tehuis behoorend zeeschip,
dat de Nederlandsche vlag voert, moet voorzien zijn
van een zeebrief of van een jaarpas;

Art. 2. Aan schepen en vaartuigen, op Europeescho
wijze getuigd, worden zeebrieven, — aan vaartuigen op
inlandsche wijze getuigd worden jaarpassen verleend;

Art. 3. Een zeebrief of jaarpas wordt alleen afge-
geven voor een zeeschip voor
meer dan de helft, in
eigendom toebehooi\'ende aan:

a. een ingezetene van Ned.-Indië;

b. een ingezetene van Nederland;

c. een reederij, gevestigd in Ned.-Indië;

d. een vennootschap onder een firma of bij wijze van
geldschieting, gevestigd in Nod.-Indio of in Nederland,
mits
minstem de helft der vennooton onder do firma of
viinslens dc helft der hoofdelijk voor het geheel aan-
sprakelijke vennooton der commanditaire vennootschap,
ingezetenen zyn van Nod.-Indió of van Nederland;

e. een naamloozo vennootschap van Koophandel, of
eon vereeniging, die rechtsporsoonlijkheid bozit, mits do
vennootschap of vereeniging in Ned.-Indiö of in Neder-
land is gevestigd en opgericht volgens de wettelijke

-ocr page 228-

IV —

voorschriften, geldende op de plaats der vestiging; en
mits
minstens de helft der bestuurders ingezetenen zijn
van Ned.-Indië of van Nederland.

In elk geval moeten de eigenaars in Ned.-Indië be-
hoorlijk zijn vertegenwoordigd. — Het bestuur over
alles, wat tot \'t onderhoud, de uitrusting en het victu-
alieeren of bevrachten van \'t schip vereischt wordt,
moet altijd in Ned.-Indië gevoerd worden.

Art. 4. Ingezetenen van Ned. Indië zijn in den zin
van dit besluit:

Nederlanders in Ned.-Indië woonachtig:

2" Inboorlingen des lands in Ned.-Indië woonachtig;

3" Alle andere personenen, die, na krachtens de
bestaande bepalingen verkregen vergunning tot vesti-
ging, in Ned.-Indië gewoond hebben gedurende het jaar,
geëindigd met den dag, waarop de zeebrief of jaarpas
wordt aangevraagd.

Ingezetenen van Nederland zijn in den zin van dit
besluit aldegenen, die als zoodanig worden aangemerkt
krachtens de in Nederland geldende wettelijke bepa-
lingen betrekkelijk de afgifte van zeebrieven.

Art. 5. Geene zeebrieven of jaarpassen worden af-
gegeven voor schepen, op voet van oorlog uitgerust,
noch voor schepen, van welke de Gouverneur-Generaal
vermoedt, dat zij in strijd met do onzijdigheid van den
Staat op voet van oorlog zullen worden uitgerust. —
De Gouv.-Gen. is bevoegd om tijdens het heerschen
van vijandelijkheden tusschen, of in met Nederland
bevriende Staten, omtrent het verkrijgen van zeebrie-
ven en jaarpassen meer beperkende bepalingen vast to
stellen.

Art. II. Do zeebrieven vervallen:

a. door \'t verloop van 4 jaren ni\\ den dag der afgifte;

b. wanneer de eigendom van het schip ophoudt to
voldoen aan de voorwaarden, gesteld in art. 3, of het

-ocr page 229-

bestuur, bedoeld in de laatste alinea van art. 3, niet
meer in Ned,-Indië gevoerd wordt;

c. door naamsverandering van het schip;

d. door gebruik van \'t schip tot kaapvaart, zeeroof,
strandroof of slavenhandel;

e. wanneer \'t schip wordt gesloopt, door schipbreuk
of stranding vergaat, verbrandt of wel door zeeroovers
of vijanden is genomen.

Wanneer echter de termijn onder a bepaald, vervalt,
terwijl \'t schip zich buiten Ned.-Indië bevindt, blijft de
zeebrief tot de terugkomst van \'t schip in Ned.-Indië
van kracht.

Art. 14. Bij aankoop of aanbouw van schepen buiten
Ned.-Indië voor rekening van personen, reederijen, ven-
nootschappen of vereenigingen, vallende in de termen
van art. 3, worden door Onzen Minister van Koloniën
of door den Gouv.-Gen. voor \'t bedoelde schip
voorloo-
pige zeebrieven
verleend.

Art. 15. De Gouv.-Gen. kan, zoo noodig, een buiten-
gewonen zeebrief
verleenen voor schepen, in Ned.-Indië
gebouwd, gekocht of uitgerust voor rekening van per-
sonen, reederijen, vennootschappen of vereenigingen bui-
ten Ned.Indiö gevestigd, ten einde die schepen onder
Nederl. vlag rechtstreeks binnen een bepaalden termijn
naar het land hunner bestemming kunnen worden over-
gevoerd.

Art. 16. De hoofden van Gewestelijk Bestuur zijn
bevoogd om, wanneer de stukken, volgens dat Besluit
gevorderd ter bekoming van zeebrieven, bij do daartoe
aan hen ingediende verzoekschriften in ordo zijn over-
gelegd, hangende do beslissing daarop van den Gouv.-
Gen., ton behoovo van de schepen, voor welke aanvragen
om zeebrieven worden gedaan, af to geven
certificaten
voor bepaalde reizen
naar eene of meer havens binnen
Ned.-IndiÓ.

-ocr page 230-

VI —

Art. 20. De jaarpassen worden verleend van wege
den Gouv.-Gen. door de hoofden van Gewestelijk of
Plaatselijk Bestuur.

Art. 23. De jaarpassen vervallen:

а. met den laatsten December van elk jaar;

б, c, d en e, gelijk als in art. 11 is bepaald.

II. West-lndië.

Reglement op het afgeven van zeebrieven en zeepassen
der kolonie Curagao (ook geldende in Suriname) van
16 Nov. 1824, geampliëerd bij de publicatie van 21
Februari 1827 èn die van 1 October 1862. fPublicatie-
boek van die jaren n". 83, 112 en 16].

Art. 3. Voor schepen en vaartuigen toebehoorende
aan onderdanen van het Koninkrijk der Nederlanden,
dewelke het burgerrecht in deze kolonie genieten, zullen
zeebrieven of zeepassen worden verleend.

Art. 4. Alvorens een zeebrief voor een aangekocht
vreemd vaartuig kan verkregen worden, zal de belasting
op den verkoop van vreemde vaartuigen moeten zijn
betaald. — Vaartuigen varende onder de Nederlandsche
vlag, met zeebrieven in de Nederlanden of in eenige van
\'s Rijks koloniën verleend, zijn daaronder niet begrepen.

Art. 6. Ofschoon eenig vaartuig niet toebehoort aan
ingezetenen, die het burgerrecht in deze kolonie genieten,
en andere Nederlandsche onderdanen, die geen vaste
ingezetenen zijn, ook daarin aandeel hebben, zal er
nochtans voor een dusdanig vaartuig een zeebrief worden
gegeven.

Art. 11. De zeebrioven zullen voor niet langer geldig
zijn dan
zes maanden, van de dagteekening derzelvo af
te rekenen.

Art. 16. Zoodra een vaartuig, voor hetwelk een zee-
brief is verleend, door verkoop van eigenaar of eigenaars
verandert, zal die zeebrief dadelijk worden gehouden
voor vervallen; enz.

-ocr page 231-

VII

Art. 18. Wanneer door een reeder, schipper of gezag-
voerende, of eenig ander onderdaan van het R^k, wie
hij ook zoude mogen zijn, zeebrieven worden gevraagd
en verkregen, en daarmede het eigendom van buiten-
landers is gemaskeerd, of ook indien dezelve door hem
mochten zijn of worden verkocht, veralieneerd, of ook
bij voortduring gebruikt voor een vaartuig, waarvan
het eigendom geheel of gedeeltelijk aan vreemdelingen
is overgegaan enz. —, zal niet alleen het aandeel in het
schip worden geconfisqueerd of dit niet aanwezig of
anderszins niet arrestabel zijnde, zoodanige schuldige
vervallen in een boete van 8000 pezos van achten, maar
ook worden verklaard eerloos en voorts voor 15 jaar
uit deze kolonie gebannen.

Art. 20. Aan ingezetenen dezer kolonie, die in dezelve
burgerrecht genieten, zullen door den Gouverneur mogen
worden verleend
zeepassen om vaartuigen, door dezelve
in vreemde havens aangekocht, onder de Ned. vlag in
de havens dezer kolonie binnen te brengen.

Art. 21. Een dusdanige zeepas zal dienen voor den
tijd van 3 maanden binnen welke \'t vaartuig, de plaats,
alwaar de aankoop geschied is, zal moeten verlaten om
regelrecht naar een der havens dezer kolonie to komen.

GRIEKENLAND.

Het bij Koninklijk Besluit van U Nov. 1836 vastge-
steld Reglement bepaalt, dat als Grieksche schepen
zullen worden beschouwd:
a. welke gebouwd zijn op Grieksche werven;
l). welke veroverd zijn door Grieksche zeelui, hetzij
in don oorlog, hetzij in den stryd togen zeeroovers, on
goodo prys zyn verklaard;

c. welke geconfisqueerd zijn wegens overtreding van
do wetten van den Staat;

-ocr page 232-

VIII —

d. welke, nä schipbreuk op de Grieksche kusten
zijn verkocht en hersteld in het Koninkrijk;

e. welke behooren aan een Griek, die zich uit het
buitenland in het staatsgebied heeft gevestigd;

f. welke, voorzoover zij niet behooren tot een der
genoemde categorien, op den dag der afkondiging van
de ordonnantie van 15 October 1833 aan een Grieksch
burger toebehoorden;

g. vreemde schepen, door Grieken in het koninkrijk
of in het buitenland gekocht.

Vreemdelingen kunnen voor ten hoogste de helft mede-
eigenaars zijn van Grieksche schepen, terwijl aan de
Regeering de bevoegdheid is voorbehouden die bepaling
te wijzigen tegenover vreemdelingen, onderdanen van
Staten, die aan Grieken den medeëigendom in hun
nationale schepen ontzeggen.

Alle officieren en minstens der bemanning moeten
Grieksche onderdanen zijn.

De nationale schepen moeten zijn ingeschreven in de
registers, die te dien einde in de havens van het Ko-
ninkrijk worden gehouden.

De eigenaar van een ingeschreven vaartuig moet
zich schriftelijk verbinden om getrouw de wetten be-
treffende de handelsmarine in acht te nemen, en tot
verzekering daarvan, hetzij borgstellen, hetzij hypotheek
verleenen.

Op straffe van geldboete is hij tevens verplicht den
verkoop van een geheel of gedeelte van een Grieksch
schip tör kennis te brengen van de autoriteiten der
„port d\'attaché", ten einde zulks op de registers te
kunnen vermelden.

Volgens de wet van 4 April 1880 krijgt ieder Grieksch
koopvaardijschip, dat grooter is dan lö ton, nj\\ do
erkenning der nationaliteit, een diploma of „congé", dat
geldt voor den tijd van 1 of 2 jaar, al naarmate het

-ocr page 233-

— IX

schip kleiner of grooter is dan 30 ton, en na afloop
telkens moet worden hernieuwd.

Bovendien geeft de wet van 25 April 1880 bepalin-
gen voor de sleepbooten op den Bosphorus, en de sche-
pen op den Donau, die voor meer dan % eigendom
zijn van Grieken. — Ten slotte bestaat er nog een wet
van 28 Mei 1287 met betrekking tot de kapiteins op
rivierbooten.

DENEMARKEN.

I. De „Code Maritime" van 1 April 1892 bevat de
navolgende regels

Om het recht tot het voeren van de Deensche vlag
te verkrijgen moet het schip
voor minstens 2/3 in eigen-
dom toebehooren aan:

a. persoonen, die het Deensch staatsburgerschap be-
zitten, zonder in een ander land te zijn genaturaliseerd;

b. personen, die gedurende ten minste 5 jaar in het
Rijk zijn gevestigd;

c. een maatschappij op aandeelen, waarvan het be-
stuur zijn zetel heeft in het Koninkrijk en
alle aan-
deelhouders
voldoen aan do vereischten genoemde onder
a. of b.;

Alle vaartuigen gedomicilieerd in Denemarken on
metende 20 ton en daarboven, moeten worden inge-
schreven in een openbaar register; de aldus ingeschreven
schepen hebhen hun domiciliö (port d\' attaché) in do
haven van het Koninkryk, die do reoder aanwijst. —
Worden zij hot eigendom van vreemdelingen dan worden
zij van het register geroyeerd. - Komt de eigendom,
hetzij door verandering van nationaliteit van don eige-
naar, hetzij door erfopvolging of huwelijk gedeeltelijk
in handen van vroemdolingon, zoodat het schip niet
meer voldoet aan do bovengostoldo voorwaarden, dan

-ocr page 234-

wordt het schip niet van het register geroyeerd, wan-
neer binnen 4- maanden is kennis gegeven, dat de
eigendom weder voldoet aan de veroischten, of dat het
deel in kwestie in den loop der daaropvolgende maand
definitief publiek zal worden verkocht.

II. Daar de Marinecodex slechts van kracht is voor
het Moederland, zijn
IJsland en de andere Deensche
koloniën
nog onderworpen aan de voorschriften van
de wet van 13 Maart 1867 (§ 1), bovendien IJsland
aan het decreet van 25 Juni 1869 en de andere ko-
loniën aan dat van 8 Sept. 1871, waarbij het volgende
is bepaald.

Wil een schip door inschrijving in IJsland (of in de
overige koloniën) de Deensche vlag verkrijgen, dan moet
de reeder (of reeders) bezitten het „indigenaat", niet
gedomicilieerd zijn buiten het staatsgebied, of wel, na
de Deensche nationaliteit te hebben verworven, zijn
domicilie hebben gevestigd in IJsland (of koloniën).

Behoort het schip aan een naamlooze vennootschap,
dan moet deze zijn opgericht volgens de IJslandsche, of
Deensche wetten, zijn zetel hebben in IJsland (koloniën)
of Denemarken en zijn saümgestold uit aandeelhouders,
die voldoen aan de voorafgaande vereischten.

OOSTENRIJK-HONGARIJE.

Hier wordt de nationaliteit der koopvaardijschepen ge-
regeld, voor Oostenrijk door de wet van 8 Mei 1879,
voor Hongarije door art. XVI van 1879. — De bepa-
lingen zijn de volgende:

Om ingeschreven te worden in het „scheepsregister",
wat het recht geeft tot het voeren der. nationale vlag,
moet het schip:

a. Voor ten minste twee derden het eigendom zyn
van staatsburgers, of naamlooze vennootschappen, die

-ocr page 235-

— XI

gevestigd zijn in Oostenrijlc (Hongarije) en daar hun
hoofdzetel hebben;

b. Zijn domicilie (Heimathshafen) hebben in Oosten-
rijk (Hongarije).

Als zoodanig wordt beschouwd de haven, van waar-
uit de reeder met het schip de scheepvaart uitoefent
(von welchen aus mit den Schiffe die Seefart betrieben
werden soll).

De kapitein, en in de groote vaart de eerste officier
(Steuermann) moeten bezitten de Oostenrijksche (Hon-
gaarsche) nationaliteit; op overtreding van dit voorschrift
staat een boete van ten hoogste 100 fl.

Het schip wordt van het register geschrapt en ver-
liest het recht op de vlag, zoodra het ophoudt te varen,
verdwenen (verschollen) is, of niet meer voldoet aan
de onder
a. genoemde voorwaarden; het overbrengen
van de „Heimathshafen" naar het buitenland doet de
nationaliteit niet verioren gaan.

ITALIË.

De voorwaarden tot verkrijging der nationale vlag
zijn volgens het Wetboek van Koophandel van 1882
de volgende:

a. Het schip moet eigendom zyn van Italianen, of
vreemdelingen, die gedurende 5 jaar hun domicilie in
het Rijk hebben gehad;

b. Het moet gemeten zijn volgens de regols van art.
262-21)1 van het Reglement van 20 Nov. 1879.

Vreemdelingen, die, noch gedomicilieerd zijn, noch
verblijven in hot koninkrijk, kunnen hoogvstens voor
derde medecigenaars zyn.

De vonnootschap{)on onder firma en en commandite,
zelfs al is do zetel in den vreemde, worden beschouwd
als „nationaal," zoodra één der solidair verbonden von-

-ocr page 236-

XII

nOf)ton. wiens naam in de firma voorkomt, Italiaan
is. — Wanneer zulke vennootschappen geheel bestaan
uit vreemden, doch hun zetel hebben in Italië, dan
worden zij beschouwd als in het Rijk gevestigde vreem-
delingen.

Naamlooze vennootschappen worden als „nationaal"
aangemerkt, wanneer de zetel is gevestigd in Italië en
aldaar de algemeene vergaderingen worden gehouden. —
De fihalen van vreemde naamlooze vennootschappen,
die van de Regeering machtiging hebben verkregen
haar operaties uit te voeren in het Rijk, worden be-
schouwd als vreemdelingen, gedomicilieerd in het Rijk,
mits zij daar hebben een vertegenwoordiger met een
algemeene volmacht, en kunnen dus na 5 jaar de Itali-
aansche vlag voor hun schepen verkrijgen.

Een schip, dat toebehoort aan den onderdaan van
een Mogendheid, in staat van oorlog met een andere,
die met Italië in vredelievende betrekking staat, kan
door verkoop aan een Italiaansch burger de nationale
vlag slechts verkrijgen, nadat de Minister van Marine
zich van de goede trouw van den plaats gehad heb-
benden verkoop heeft vergewist en toestemming heeft
gegeven.

De Italiaansche nationaliteit gaat verloren:

a. door het uitblijven van tijding gedurende twee jaar;

h. door verandering van naam of vorm;

c. door schipbreuk en volledige vernietiging;

d. door sloping;

e. doordat het schip geheel de eigendom wordt van
vreemdelingen.

Het Wetb. v. Koophandel regelt uitvoerig, wat de
havenmeester in het belang der .scheepscrediteuren heeft
te doen, wanneer hot hem bekend wordt, dat een Itali-
aansch schip vreemd eigendom is geworden.

-ocr page 237-

- XIII

ZWEDEN.

Volgens § 1 van den Marinecodex van 12 Juni 1891
die in werking is sinds 1 Juni 1892 wordt een schip
als Zweedsch aangemerkt;

a. wanneer het voor ten minste ticee derden eigen-
dom is van:

P. Burgers van Zweden, öf van het Vereenigd
Koninkrijk Zweden-Noorwegen;

of 2". Een vennootschap, welker bestuur is gevestigd
in Zweden en waarvan aZ^e aandeelhouders Zweden zijn.

§ 5 bevat het verbod om eenig aandeel of eigendoms-
gedeelte in een Zweedsch schip aan een vreemdeling
over te dragen, zonder de toestemming van alle aan-
deelhouders of medeeigenaars. — Zou door een derge-
lijke transactie het schip de nationaliteit verliezen, dan
wordt zij voor krachteloos gehouden, zelfs al had do
verkoop plaats gehad ten gevolge yan executie of fail-
lissement. Verkrijgt een vreemdeling door erfopvolging
of huwelijk, eigendomsrecht in een Zweedsch schip, of
wol wordt een eigenaar, tot nu toe onderdaan van het
Vereenigd koninkrijk, vreemdeling en verliest hot schip
dientengevolge zijn nationaliteit, dan is in beide gevallen
dio persoon verplicht zijn eigendomsrecht te codeeron
aan eon onderdaan, voorzoovor zulks noodig is tot be-
waring dor nationale vlag. Wanneer zulks niet binnen
drie maanden na het plaats grijpen van een der genoemdo
feiten is geschied, of behoorlijk is medegedeeld aan het
kantoor van inschrijving, heeft ieder modeeigonaar hot
recht to vordoron, dat hot aan den vreemdeling toebe-
hoorende eigendomsgedeelto publiek wordt verkocht.

/;. Do boekhouder moet zyn Zweod on gedomicilieerd
in hot Ryk;

c. De kapitein on officier mootoji zyn burgers
van hot Voreonigd Koninkryk;

15

-ocr page 238-

XIV —

cl. De bemanning moet voor 2/4 bestaan uit Zweden
of Noren;

[In het buitenland, mag het aantal aangemonsterde
matrozen het V4 gedeelte overtreffen, sinds de wijziging
aangebracht door het Kon. Besl. van 31 Dec. I89I,
zelfs buiten dringende noodzakelijkheid.]

e. Het schip dat grooter is dan 20 ton moet zijn
ingeschreven in de daartoe bestemde registers. In het
buitenland gekocht, kan het een voorloopig „passeport"
verkrijgen, dat slechts één jaar kracht heeft.

DUITSCHLAND.

Volgens art. 54 van de Constitutie vormen de koop-
vaardijschepen van alle Staten, die het Duitsche Kei-
zerrijk uitmaken, één enkele handelsmarine onder be-
scherming van één vlag, de bondsvlag (zwart-wit-rood).
De voorwaarden, tot verkrijging van het recht om die
vlag te voeren, zijn geregeld in do wet van 25 October
1867. Het schip
moei geheel in eigendom toebehooren aan:
a. nationalen, d. z. personen, die bezitten het „Reichs-
indigenat";

h. ingeschreven corporaties en naamloozo vennoot-
schappen, die hun zetel hebben in het Keizerrijk;

[De wet van 23 Dec. 1888 heeft met het oog op do
nieuw opgerichte „Kolonialgezolschafto", daaraan toege-
voegd alle rechtspersonen; (cf Annuairo de législation
étrangore, XVIII pg. 303). — Met den „zetel" der ven-
nootschap wordt bedoeld het centrum van het bedrijf;
de schepen toebehoorende aan in Duitschland gevestigde
filialen van corporaties, wier hoofdzetel in het buiten-
land zich bevindt, vallen or dus buiten,]

c. Commanditaire vonnootscha])pen op aandeelen, dio
zijn gevestigd in hot Keizerrijk en
waarvan «//e solidair
verbonden vennooten nationalen zijn.

-ocr page 239-

— XV

Het domicilie van de eigenaars, de nationaliteit van
kapitein en equipage, of bij een maatschappij op aan-
deelen, die der aandeelhouders, is volmaakt onverschil-
lig. Het recht op de vlag gaat verloren, zoodra een der
personen, wier nationaliteit absolute voorwaarde is,
deze verliest, öf een deel van den eigendom of het ge-
heele schip, tenzij door erfopvolging, overgaat in handen
van vreemdelingen.

SPANJE.

Hier was de nationaliteit der handelsschepen geregeld
in het Wetb. van koophandel van 1829, aangevuld en
gewijzigd door tal van wetten, o. a. door die van 22
Nov. 18G8, waarbij werd afgeschaft de bepaling, dat
slechts op het Schiereiland gebouwde schepen, do Spaan-
sche vlag konden verkrijgen, on vervangen door een
zeker invoerrecht voor buiten\'s lands gebouwde vaartui-
gen. Overigens was slechts vereischt, dat het schip ryc-
hccl eigendom was van burgers, en dat do kapitein Span-
jaard was.

Deze bepalingen zijn ecliter afgeschaft door het nieuwe
Wetb.
V. kooph. van 22 Aug. 1885 (inger. 1 Jan. 1880),
maar nog niet door een nieuwe regeling, welke echter
wel in uitzicht is gesteld, vervangen, zoodat do gehoolo
materie voor hot oogenblik wordt behoorscht door enkele
zoor voroudordo ordonnanties van 1748, 1793 on 1802,
luingovuld door talloozo ministerieele beschikkingen, dio
niot vermeldenswaard zijn.

ENGELAND.

In dit land vindt men do materio geregeld in do
„Merchant Schiiiping Act" van 1854 (geheel herzien
in 1894 door „an act to consolidato exactmonts rola-

-ocr page 240-

XVI —

ting to merchant schipping") - Om hel recht tot het
voeren der Britsche vlag te verkrijgen moet het schip
zijn ingeschreven in het scheepsregister en daarvoor is
noodig, dat het
geheel in eigendom toebehoort aan:

a. Britsche onderdanen, door geboorte;

h. Personen," genaturaliseerd door een paiiementsacte
van het Vereen. Koninkrijk, of van een der Britsche
bezittingen:

c. Personen, die zijn geworden „denizens";

d. Corporaties, die hun zetel hebben in het Ver.
Koninkrijk of een der koloniën, en opgericht zijn volgens
de aldaar vigeerende wetten.

De geboren Britsch onderdaan, die een eed van trouw
aan een vreemden Souverein heeft afgelegd, of op an-
dere wijze burger is geworden van een anderen Staat,
benevens de genaturaliseerden en „denizens", zullen
geen eigenaars van een Engolsch schip kunnen zijn, tenzij
zij na de verkrijging van de vreemde nationaliteit, de
Eng. naturalisatie of „denization", den eed van trouw
hebben afgelegd aan de Engelsche Koningin, en hetzij
gedomicilieerd zijn in het gebied van Hare Majesteit,
hetzij deelgenoot zijn in een firma, die haren hoofdzetel
hoeft op Britsch territoir.

De eigendom van ieder schip wordt verdeeld in 04
deelen; onderverdeeling is verder niet toegelaten, doch
een zeker getal personen (ten hoogste vijf) kunnon
gezamenlijk worden ingcschroven als eigenaars van één
of moor scheepsporties.

Het domicilie van do eigenaar is in hot algemeen
onverschillig, evenals de nationaliteit van kapitein en
équipage.

NOORWEGEN.

Voor 1895 was hot onderworp hier gorogeld door do
scheepvaartwet van 24 Mei 18G0 (§ 1), volgens wolko

-ocr page 241-

— xvir

alleen die schepen als nationaal werden erkend, die
uitsluitend eigendom waren van Noorsche burgers en
in het Rijk gebouwd, of genaturaliseerd, terwijl de aan
maatschappijen op aandeelen toebehoorende vaartuigen
als zoodanig werden beschouwd, als het bestuur zijn
zetel had in Noorwegen en uitsluitend bestond uit Noren,
die tevens aandeelhouders waren. De wet van 6 Maart
1879 bracht daarin wijziging door de bepaling, dat de
eigendom gedeeltelijk in handen mocht zijn van Zweden,
mits de boekhouder (armateur-gérant) Noor was en ge-
domicilieerd in Noorwegen.

Deze voorschriften zijn echter vervangen door de wet
van 20 Juli 1898, welke sinds 1 Juli 1895 in werking is.

Daarbij is bepaald, dat slechts die schepen recht heb-
ben op het voeren der nationale vlag, welke
geheel
eigendom zijn van:

a. Noorsche burgers (of gezamenlijk van Noren on
Zweden), mits de boekhouder Noor is èn gedomicileerd
in Noorwegen;

b. Een maatschappij op aandeelen, waarvan do wet-
tige zetel en het hoofdbureau der directie zijn gevestigd
ih Noorwegen èn allo bestuurders Noren, tevens aan-
deelhouders zijn.

PORTUGAL.

Volgens art. 48(5 van den „Codigo commercial" (28
Juni 1881), in ovorconstomming met het decreet van
8 Juli 18G8, worden als nationale schopon beschouwd
degene, dio als zoodanig zijn ingoschrovon. Do voor-
waardon daarvoor zijn:

a. Hot schip moet zijn gebouwd op eon Portugeescho
worf;

Do in het buitonland goconstrueordo vaartuigen wor-
den ochtor mot do binnen \'s lands gebouwde gelijk gosteki;

-ocr page 242-

XVÏII —

wanneer zij gekociit zijn door Portugeesche burgers
na betaling der invoerrechten en verkrijging eener bij-
zondere inschrijving;

2°. wanneer zij zijn genomen en prijs verklaard door
den bevoegden rechter;

2\'^. wanneer zij zijn gecofisqueerd wegens overtreding
der inlandsche wet;

4°. wanneer zij eigendom zijn van vereenigingen tot
uitoefening der scheepvaart of het verleenen van sleep-
diensten, die opgericht zijn in Portugal.

b. Het schip moet geheel eigendom zijn van Portu-
geezen (of genaturaliseerde vreemdeUngen), of van scheep-
vaart- en sleepdienstondernemingen, die wettiglijk zijn
opgericht in het koninkrijk.

c. De kapitein, supercargo en % der bemanning moeten
zijn Portugeesche burgers (of genaturaliseerde vreemde-
lingen). — Zoodra een Portugeesch schip het eigen-
dom wordt van een vreemdeling, verliest het de be-
voegdheid tot het voeren der nationale vlag.

RUSLAND.

Terwijl het onderwerp vroeger was geregeld door do
Ukase van 1846, gewijzigd bij die van 1851, wor-
den de bepalingen thans aangetroffen in het Wetboek
van Koophandel.

Het recht tot het voeren dor nationale handelsvlag
komt als regel slechts toe aan Russische onderdanen,
doch is\'uitgebreid tot:

a. Russische maatschappijen op aandeelen, waarvan
de raad van bestuur is gevestigd in het Rijk on hot
fiinancieel beheer aldaar wordt gevoerd;

h. Wettig bestaande handelsiiuizen, mits één der
vennooten, die het recht van teokening heeft, onder-
daan zij;

-ocr page 243-

— XIX

[Daaronder begrijpt de wet de vennootschappen onder
lirina èn bij wijze van geldschieting (en commandite.)]

c. Reederijen (medeeigenaars), mits de boekhouder
(armateur-gérant) Russisch onderdaan zij.

Het varen onder Russische vlag is slechts geoorloofd
nä inschrijving van het schip in de registers van een
Russische haven en het bezit van het, als bewijs daar-
van afgegeven certificaat of patent.

De inschr^ving (immatriculation) is verplicht voor
alle zeeschepen boven 10 „lastes", voor kleinere vaar-
tuigen facultatief; zij geschiedt bij elk kantoor der
douanen eener Russische haven en bij gebreke daarvan
bij het bureau der havenautoriteit.

De walvischvaarders en andere vaartuigen, bestemd
voor den handel op de kusten van „Mourman," en in
den vreemde door onderdanen gekocht, behoeven tot
verkrijging van het „patent" niet in een Russische
haven to komen, maar kannen van een Russischen
Consul een voorloopig „patent" ontvangen, op vertoon
waarvan de inschrijving bij het douanonkantoor go-
schiedt. Ingeval van eigendomsvorandering of andere
Gssentieelo wijzigingen, is de eigenaar verplicht binnen
den tijd van zes weken het douanekantoor van do
dichtst bijzijnde haven daarvan in kennis to stollen,
onder overlegging van hot „patent"; die tormijn begint
voor schepen, dio zich in hot buitonland bevinden, to
loopon van den dag van aankomst in oen der Rnssi-
scho havons.

Wanneer een Rus in don vreemde eigenaar wordt van
een vreemd schip, kan hij na bewijs van zijn recht, van
den Russischen Consul een voorloopig certificaat vor-
krijgen, dat hom machtigt tot hot vooron dor nationale
vlag; do duur daarvan is óón jaar, als het schij) is go-
kocht in oen Europeesche haven, twee jaar, als zulks
is goschiod in een andor worclddool.

-ocr page 244-

XX —

Het verkoopen van een Russisch schip in het buiten-
land kan niet anders geschieden, dan met medewerking
van den Russischen Consul en overeenkomstig het Con-
sulaire Reglement.

Ingeval van verkoop binnen \'s lands van een vreemd
schip aan een persoon, die het recht heeft tot het voe-
ren der Russische vlag, mogen de autoriteiten, ten wier
overstaan het contract wordt gesloten, die eigendoms-
acte niet eerder aan den kooper afgeven, vóórdat van
van den koop, voor den naam van verkooper en koo-
per, aanteekening is geschied op de vreemde scheeps-
papieren.

Do inschrijving en de afgifte van het „patent" gaan
dan verder op de bovenaangegeven wijze.

Het Wetboek van Strafrecht bedreigt straf tegen over-
treding van verscheidene dezer voorschriften.

TURKIJE.

Hier is de materie geregeld in het Wetboek voor
de Scheepvaart van 1864, gewijzigd door de wet van
3/ic Mei 1870.

Volgens de bepaling van art. 1 kunnen slechts Turk-
sche onderdanen eigenaars zijn van schepen, die do
üttomaanscho vlag voeren. — Een aan een Turk toe-
behoorend schip kan wel in zijn gehoel aan een vreem-
deling worden verkocht, doch onder intrekking van do
„Bérat" en andere documenten tot bewijs van de Turk-
sehe nationaliteit.

Turksche burgers kunnen een in het buitenland ge-
bouwd en aan een vreemdeling toebehoorend schip koo-
pen en onder Ottomaansche vlag laten varen, doch bij
het contract mag geen enkel beding voorkomen ten
bate van buitenlanders, op straifo van verbeurdver-
klaring van het vaartuig.

-ocr page 245-

II.

XXI

VEREENIGDE STATEN VAN NOORD-AMERIKA.

De „Act" van 12 December 1852, die nog van
kracht is, bepaalt, dat in het „register der nationale
schepen" slechts worden opgenomen die schepen, welke :

a. binnen \'s lands zijn gebouwd, hetzij in den oorlog
genomen en prijsverklaard, hetzij wegens overtreding
der inlandsche wetten geconfisqueerd;

[Bovendien kan een in den vreemde gebouwd schip,
dat\' schipbreuk heeft geleden op de Amerikaansche kus-
ten en daarna door burgers is gekocht en hersteld;
met toestemming van den Secretaris der Schatkist wor-
den genaturaliseerd, wanneer do kosten van herstel
minstens het gedeelte der waarde bedragen].

b. uitsluitend eigendom zijn van Amerikaanscho burgers.

c. gecommandeerd worden door Amerikaanscho offi-
cieren en bemand zijn met een equipage, die minstens
voor % uit Amerikaansche matrozen bestaat.

Blijkens hetgeen do Amerikaanscho schrijver Francis
Wharton mededeelt in zijn werk „A Digest of tho inter-
national Law of the United States" (§ 410 en het daarbij
bohoorendo Appendix) hebben echter do schepen, die
iuin
a voldoen, doch geheel eigendom zijn van, in Ame-
rika gevestigde burgers, wol het recht do Amerikaan-
scho vlag to vooren on genieten zij do bescherming der
\'Regoering, hoowol zij nimmer kunnon wordon opgono-
mon in hot register der nationale schepen. — Wharton
formuleert het beginsel aldus: „Tho protection afforded
to non-rogisterod vessels owned bij citizens of tho
United States, on tho high soas, is analogous to that
given to persons of foreign birth naturalized, but domi-
ciled in tho United States"

-ocr page 246-

— XXII

Het Huis van Afgevaardigden keurde 12 Jan. 1883.
een ontwerp goed, waarbij o. a. bepaald was, dat in
den vervolge Amerikaansche burgers
ijzeren en stalen
schepen in het buitenland zouden kunnen laten bouwen, en
deze vrij van alle rechten in het register laten inschrij-
ven als nationale vaartuigen. — Ook de Senaat ver-
eenigde zich met de bepaling, doch de wet van 26 Juni
1884 „to remove certain burdens on the American
merchant marine and encourage the American foreign
carrying trade and for other purposes" heeft het
des betreffend voorschrift weder geschrapt, zoodat
de bovengenoemde voorwaarden nog steeds verbindende
zijn. — fcf Annuaire de législation étrangére" XIV
pg. 763].

ARGENTIJNSCHE REPUBLIEK.

Hier wordt elk vereischte omtrent constructie of
equipage gemist, en kan het schip geheel of gedeeltelijk
eigendom zijn van vreemdelingen, jcf de „Codigo com-
mercial van 5 Oct. 1889]. Zoodra echter de mons-
terrol van een schip, dat de Argentijnsche vlag voert,
is ingeschreven in het register der marine, worden alle
opvarenden beschouwd als burgers van den Staat, zoo-
lang zij deel uitmaken van de bemanning.

BRAZILIË.

Volgens de voorschriften van het Wetboek van koop-
handel (van 25 Juni 1850) en eon decreet van 24 October
1846 is hot onverschillig, of het schip in don vreemde,
dan wel binnen \'s lands is gebouwd, alloen moet in hot
eerste geval zeker invoerrecht worden betaald. — Ove-
rigens stelt het Wetb. v. kooph. art. 457 als voorwaar-
den voor het voeren der nationale vlag dozo twoo:

-ocr page 247-

— XXIII

a. Het schip moet geheel eigendom zijn van staats-
burgers, in \'tRijlc woonachtig of althans deelliebber zijn-
de in een aldaar gevestigd handelshuis.

Deze bepaling is aangevuld door een decreet van 4
Mei 1886, waarbij is vastgesteld, dat aan den eigendom
van nationale vaartuigen kunnen deelhebben:

1°. De Braziliaansche vrouw, gehuwd met een Bra-
ziliaan eii gemachtigd tot het drijven van handel;

2°. De Braziliaansche weduwe, hetzij van een burger
hetzij van een vreemdeling, mits zij in het laatste ge-
val verklaart haar domicilie in het Rijk te hebben ge-
vestigd, en de volle beschikking over haar persoon on
goederen heeft.

De met een vreemdeling gehuwde Braziliaiinsche vrouw,
kan geen deel hebben in den eigendom van een natio-
naal schip, onder bedreiging van de bij art. 457 W. v. k.
bepaalde straf van verbeurdverklaring, [cf Annuairo
do législation étrangèro XVI pg. 926].

b. Do kapitein moet de nationaliteit bezitten en gedomi
cilieerd zijn in het Rijk (art. 460.)

In tal van tractaten heeft Brazili(3 ochtor do voor-
waarde laten opnemen, dat tevens beman-
ning nationaal moot zijn, bv. dat met Oostenrijk van
10 Juni 1827 (art. 5) enz.

CHILI.

Do wet van 28 Juli 1836 (aangevuld en gewijzigd
door do decreten van 25 Jan. 1847, 29 Doe. 1848, 28
Juni 1857 on 80 Aug. 1859) regelt in dit Rijk do
matorie. Inlandscho bouw is geen vereischte, doch
buiton \'s lands gebouwde vaartuigen zyn aan invoerrecht
onderworpen (art. 1). Do voorwaarden om als nationaal
schip to worden ingoschrovon, bij don Commandant-
Generaal dor marino zyn:

-ocr page 248-

XXIV —

a. Volledig eigendom van staatsburgers, (sinds 1848)
of van vreemdelingen, die 8 jaar in Chili hebben gewoond,
aldaar een handelshuis hebben opgericht, of een indus-
trieele onderneming bezitten;

b. De kapitein moet volgens de wet (art 24) staats-
burger zijn, of vreemdehng zijnde, gedurende 1 jaar in
oorlogstijd of 8 jaar in vredestijd, op de rijksvloot
hebben gediend. [Deze bepaling is echter meermalen
geschorst, o. a. bij de wet van 4 Aug. 1848.]

c. De bemanning moet volgens de ordonnantie van 8
Oct. 1873 bestaat voor ten minste % gedeelte uit na-
tionale matrozen; [Dit voorschrift was in wet van
1836 doch was o. a. reeds in 1857 en 1859 tijde-
lijk buiten werking gesteld door do bepaling, dat %
gedeelte uit vreemdelingen mocht bestaan].

Voor iederen nationalen matroos, die aan de verhou-
ding ontbreekt moet de reeder een boete van 50 posos
betalen (art. 24).

COLUMBIA. .

Do „Codigo de Comercio" van 10 Maart 1878 bevat
in deze Republiek do bepalingen.

Volgens art. 37, dat verwijst naar de wet van 21
Juni 1866, kunnen de in den Staat gevestigde vreem-
delingen eigenaars zijn van scliopen, dio do nationale
vlag voeren, terwijl art. 38 die buitenlanders alsdan
onderwerpt aan de bepalingen der scheepvaartwetten
cn veiligheidsmaatregelen, welke do President in go val
van oorlog met hun land zal voorschrijven.

Om als kapitein een nationaal schip to voeren,
moot iemand vijf jaar als tweede officier hebben gediend
(art. 83.)

-ocr page 249-

— XXV

COSTA-RICA.

De nationaliteit der schepen wordt geregeld door de
„Codigo dé comercio" van
22 Juni 1853, in verband met
den fiscalen Codex van 31 Oct. 1885 en het Consulair
Reglement van 1 Nov. 1881.

Bouw op een inlandsche werf is geen vereischte, doch
van buiten \'slands geconstrueerde vaa.ituigen worden
invoerrechten geheven (art. 536 c. d. c.)

Sinds het decreet van 22 Nov. 1868 in art. 530 heeft
geschrapt de bepaling, dat niet genaturaliseerde vreem-
delingen geen deel mochten hebben in een nationaal
scbip, en zelfs ingeval zij zulks verkregen door erfenis
of schenking binnen 30 dagen moesten verkoopen, komt
oen bepaling omtrent den eigendom niet meer voor.

Volgens art. 580 kunnen ook buitenlanders als kapi-
tein, een als nationaal ingeschreven schip commandeoron,
mits cautie stollende, ten bedrage van minstens do helft
van do waarde van het schip. Overigens moeten kapi-
tein en officieren voldaan hebben aan de, door do Ma-
rinernglomenten voorgeschreven examens.

[Dit overzicht werd ons, door tusschenkomst van don
Nod. Consul-Generaal, welwillend verstrekt door don
Oozant t(ï Madrid.]

ECUADOR.

Dozo Republiek hooft ovorgonomon hot Wetboek van
Koophandel, dat vü()r 1880 in Spanjo van kracht was.
(Zio aldaar.)

GUATEMALA.

Do bepalingen ton aanzien van nationalo vaartuigen
vindt mon in hot wetb. v. koophandel van 20 Juli 1877,

-ocr page 250-

XXVI —

dat ten deele ontleend is aan dat van Columbia. — Ook
hier kunnen volgens art. 727, in \'t Rijk gevestigde bui-
tenlanders eigenaars zijn, terwijl de kapitein van een
als nationaal ingeschreven schip 5 jaar moet hebben
gevaren en, evenals de stuurman en o"pperbootsman,
zekere examens moet hebben afgelegd.

HONDURAS.

Het Wetb. van Koophandel van 17 Aug. 1880 geeft
in art. 825, 846 en 889 een volmaakt analoge reeks
voorschriften als Guatemala bezit ten aanzien van dit

onderwerp.

MEXICO.

Volgens het Wetb. van Kooph. van 16 Mei 1854, in
verband met het decreet van 9 Jan. 1856, moet een
schip, wil het worden ingeschreven in hot scheepsre-
gister ten einde de nationale vlag te kunnen voeren,
voldoen aan deze vereischten:

a. Het moet gebouwd zijn op oen inlandscho werf;

b. Het moet uitsluitend eigendom zijn van Mexicanen;

c. De kapitein moet zijn burger van den Staat en
het patent als gezagvoerder bezitten;

(I. % der bemanning moet bestaan uit nationale
matrozen.

[Blijkens een ontvangen schrijven van den Moxicaan-
schen Consul-Generaal te Hamburg worden echter to
genwoordig op hot eersto vereischto dikwerf uitzon-
deringen toegelaten, terwijl ook voor eon klein deel do
eigendom van nationale schepen in vreemde handen
mag wezen.]

-ocr page 251-

— XXVII

NICARAGUA.

Volgens art. 323 van het Wetb. v. Koophandel is
het hier niet noodzakelijk, dat de eigenaar burger zij,
om zijn vaaartuigen in het register der nationale sche-
pen te zien ingeschreven.

Vreemdelingen, voorzien van oen, door een vreemden
Staat afgegeven diploma kunnen door besluit der Re-
geering worden toegelaten tot het commandeeren van
nationale schepen en verkrijgen dan tegelijkertijd het
staatsburgerschap.

PARAGUAY.

In beginsel vordert do wet van 3 Nov. 1853, dat het
schip van een inlandsche werf is van stapel geloopen,
doch in den vreemde gebouwde vaartuigen kunnen wor-
den genaturaliseerd bij besluit der Regeering. — Ove-
rigons mag do eigendom geheel of godeeltolijk in handen
zijn van vreomdolirigen, doch in ieder geval moeten do
kapitein, supercargo on do helft der bemanning de
nationaliteit van Paraguay bezitten.

PERU.

Om als nationaal to wordon beschouwd moot een
schip volgens do docroton van 30 Sopt. 1833 on 10
Doe. 1830, voorzien zijn van oen „patente do naviga-
tion", afgegeven door den Minister van Marino.

Om dat to vorkrijgon moot do eigenaar zich bij request
wenden tot den Commandant Generaal der l\\Iarino on-
der overlegging van do beëcdigdo oigondomsbowijzen,
terwijl hij verplicht is borg to stollen, berekend naar
do waardo van hot schip, hot wolk moot dionon als
zelvorheid, dat goon misbruik zal worden gemaakt van

-ocr page 252-

XXVIII —

het „patent" en als waarborg, dat het schip noch ge
heel, noch gedeeltelijk eigendom is van vreemdelingen.

De schepen moeten op het oogenblik der aanvrage en
uitreiking aanwezig zijn in de havens van \'t Rijk; uit-
gezonderd zijn de in den vreemde door burgers gekochte
vaartuigen, waarvoor de Peruaansche Consul een „pas-
seport" mag afgeven, geldig voor de reis naar een
der havens van den Staat.

De voorwaarden, waaraan het schip moet voldoen,
zijn:

a. Het moet uitsluitend zijn eigendom van manlijke
burgers; [vrouwen zijn uitgesloten, omdat zij in dit
opzicht niet kunnen worden vertegenwoordigd]. Een
ordonnantie van 9 Nov. 1888, bepaalt dat in Peru ge-
vestigde vreemdeligen het eigendomsrecht van nationale
schepen kunnen verwerven en daarop de Peruaansche
vlag voeren, terwijl zij dan met betrekkingen tot alle
verbintenissen, verantwoordelijkheid enz. worden onder-
worpen aan de Peruaansche wetten. [Journal officiel de
la République française du 3 Jan. 1889.]

b. De kapitein en \\ der bemanning moeten staats-
burgers zijn. — Voor eiken man, die aan dat getal
ontbreekt betaalt de eigenaar 50 posos boete, tenzij hij
bewijs dat ziekte, desertie of eenige andore onvoorziene
omstandigheid do oorzaak is geweest.

Bij iedere verandering van eigenaar, ook al wordt
het weêr verkocht aan eon burger, moet op nieuw eon
„patent" worden aangevraagd, evenals ingeval van
bewezen verlies van het oude „patent" (decreet van 4
Aug. 1840.)

De nationaliteit gaat verloren door:

1". eigendomsoverdracht;

2". Verbeurdverklaring wegens overtreding der natio-
nale wetten ;

3®. Confiscatie door een andero Mogendheid;

-ocr page 253-

— XXIX

4«. neming in den oorlog; (ook al zijn in die gevallen
de nieuwe koopers staatsburgers).

[Bovenstaand overzicht danken wij aan de welwillend-
heid van Zijne Excellentie Anita Villegas, Peruaansch
Minister-resident en Consul-generaal in Duitschland.

SAN SALVADOR.

Do nationaliteit van koopvaardijschepen wordt in deze
Republiek geregeld door het Decreet van 20 Jan. 1857,
dat als voorwaarden stelt;

a. ;Het schip moet zijn geheel eigendom van natio-
nalen, of burgers van Centraal-Amerika, gevestigd in
den Staat;

h. De-kapitein mag vreemdeling zijn, doch de equipage
moet ten minste voor
de helft bestaan uit staatsburgers;
[wordt een vaartuig uit het buitenland overgebracht om
te worden „genationaliseerd", dan moeten er ten minste
voor V/i gedeelte nationale matrozen aan boord zijn.]

URUGUAY.

Do op do schoepsnationaliteit betrekking hebbende be-
palingen bovinden zich in de wetten on decreten van
O Jan. 1834, 30 April 1830, 2 Juli 1858, 23 Nov. 1805
en het Wetboek van koophandel van 24 Januari 1880.

Do schepen worden verdeeld in twee klassen: l^zij,
dio voor de kustvaart dienst doen; 2" zij, die gebruikt
worden voor de groote vaart (worden genoemd „de
Ultramar").

Do eerste moeten eigendom zijn van nationalen en
een staatsburger als kapitein hebben; steeds moet zich
ten minste één nationaal (door geboorte) aan boord be-
vinden.

Do schepen der 2«lo soort kunnen aan vreemdelingen

IG

-ocr page 254-

XXX —

behooren, doch moeten, om de nationale vlag te kunnen
voeren, bemand zijn met een kapitein, die staatsburger
en een bemanning, waarvan % gedeelte nationaal is.

De nationaliteit gaat overigens verloren door schennis
van de algemeene beginselen van het Volkenrecht, door
zeeroof, smokkelhandel enz.

VENEZUELA.

Volgens de wet van 10 Mei 1842 moet een schip
voldoen aan de navolgende voorwaarden:

a. Het moet geheel eigendom zijn van burgers der
Republiek; [met machtiging van het Congres heeft de
Regeering echter 24 Juni 1851 de bevoegdheid tot het
voeren der nationale vlag verleend aan den Franschen
gedelegeerde eener vreemde maatschappij].

b. De kapitein moet nationaal zijn;

c. Zoo het schip grooter is dan 10 ton, moet %
gedeelte der bemanning bestaan uit nationale matrozen.

-ocr page 255-

Bijlagfe B,

RÈGLES relatives à l\'usage du pavillon national
pour les navires de commerce, [adoptées par
l\'Institut de droit international en séance du
30 Septembre 1896].

Section L

Acquisition (lu droit au pavillon d\'un État.

Art. 1. Le navire doit être inscrit sur le registre
tenu à cet effet par les fonctionnaires compétents con-
formément aux lois de l\'État;

Art. 2. Pour être inscrit sur ce registre, lo navire
doit être, pour
plus de moitié, la propriété :

1°. de nationaux, ou

2". d\'une société on nom collectif ou en commandite
simple, dont
p)lus de la moitié des associés porsonollo-
ment responsables sont
nationaux, ou

3". d\'une société par actions (anonyme ou en com-
mandite) „nationale", dont
deux tiers au moins des
membres de la direction sont
natùmajix] la même règle
s\'applique aux associations ot autres personnes juridi-
ques possédant des navires.

Art. 3. L\'entreprise (qu\' il s\'agisse d\'armateurs indi-
viduels, do sociétés ou de corporations) doit avoir son
siège dans l\'État dont lo naviro doit porter lo pavillon
ot où il doit ôtro onrogistro.

Art. 4. Chaciue État déterminera les conditions i\\
remplir pour qu\'on puisse être nommé capitaine ou pre-
mier officier d\'un naviro do commerce; mais la natio-

-ocr page 256-

XXXII -

nalité du capitaine ou celle des membres de l\'équipage
ne formera pas une condition pour l\'acquisition ou la
perte du droit au pavillon national.

Section IL
Perte du droit au ■pavillon d\'un État.

Art. 5. La perte d\'une des conditions dans les quelles
ce droit peut être obtenu ne le fera, perdre qu\' après
que le navire aura été royé sur le registre. Cette radi-
ation se fera à la requête des propriétaires ou de la
direction du navire, ou bien d\'office par l\'autorité chargée
de tenir le registre, sauf les dispositions des articles 7
et 8 ci-après.

Art. 6. Le propriétaire ou la direction qui aura négli-
gé de faire à cette autorité la communication nécessaire
sera passible d\'une amende.

Art. 7. Si la mutation de la propriété d\'uno part dans
un navire avait pour effet la perte du droit au pavillon,
il serait accordé aux propriétaires un délai convenable,
pour prendre \' les mesures nécessaires à l\'effet soit do
faire conserver au navire sa nationalité ancienne soit
do lui en faire obtenir une autre.

Art. 8. Si, après l\'expiration de ce délai, les intéres-
sés n\'ont pas pris les mesures nécessaires pour atteindre
un de ces deux buts, le navire est rayé sur lo registre,
et celui qui est la cause de la perte de la nationalité
ou SCS héritiers, si la nationalité a été perdue par sa
mort, sont passibles d\'uno amende.

Section III.

Acquisition provisoire du droit au iiavillnn.

Art. 9. L\'Acquisition provisoire du droit au pavillon
a Heu dans deux cas:

-ocr page 257-

— XXXIII

r Quand un navire, construit à l\'étranger ne peut
acquérir définitivement le droit au pavillon qu\'après
son arrivée dans un des ports de l\'État du propriétaire ;

Quand un [navire change de propriétaire pendant
qu\'il se trouve dans un port étranger.

Art. 10. Dans chacun ,de ces deux cas, les consuls
et agents consulaires étabhs dans le pays où se trouve
le navire, seront chargés de délivrer un certificat provi-
soire, si les conditions matérielles que la loi impose pour
acquérir la nationalité du navire sont remphes; ce cer-
tificat ne sera valable que pendant une période à déter-
miner par la loi.

[Cf.- Annuarie XV pg. 201-203. - Vóór stemden:
Asser Jr. (Ned.), Brusa (Italiaan), de Bustamento (Span-
jaard), Buzzati, (Italiaan), Catellani (dito). Desjardins
(Franschman) Engelhardt (dito), Gabba (Italiaan), Har-
burger (Duitscher) Homburger (dito), Kebedgy (Griek),
Lelir (Franschman), Midosi (Portugees), Perels (Duitschor),
Lord Reay (Engelschman), Roguin (Zwitser), Sacordoti
(Italiaan), en Westlake(Engelschman). — Tegenstemde:
Generaal den Beer Poortugael (Nederl.), terwijl Beirïio
(Portugees) zich onthield.]

-ocr page 258-

Bijlag\'e C.

Overzicht van de Tractaten

bevattende de clausule:

„La nationalité des bâtiments sera admise de part et
d\'autre d\'après les lois et règlements particuliers à chaque
pays, au moyen des titres et patentes délivrés par les
autorités compétentes aux capitaines, patrons et bateliers."

J. Frankrijk. — Brazilië, 8 Jan. 182G.

Frankrijk. — Oostenrijk, 11 Dec. 18G0.

»

— Nieuw-Grenada, 14 Nov. 1832.

1)

— Rusland, 1 April 1874.

— Bolivia, 9 Dec. 1834.

V

— België, 31 Oct. 1881.

»

— Nederland, 25 Juli 1840.

9

— Portugal, 19 Dec. 1881.

»

— Venezuela, 25 Maart 1843.

- Spanje, 0 Febr. 1882.

y>

— België, 1 Mei 1801.

»

— Engeland, 28 Febr. 1882.

»

— Italië, 13 Juni 1802.

1)

— Servië, 18 Jan. 1883.

»

— Pruisen (Zollverein), 2 Aug.

0

— Gostenrjjk-Hongarije, 9 April 1884

1802.

O

- Mexico, 27 Nov. 1880.

Zweden, 14 Febr. 1805.
(Cf. de Clercq »Recueil des Traités de la France VIII—XV.)

Mexico 18 Febr. 1831.
Nederland, 3 Juni 1837.
Griekenland, 31 Juli 18.39.
Nederland, 31 Dcc. 18.\')1.
Uru{,\'uay, 3 April 1857.
Argentinië, 19 Sept. 1857.
Chili, 7 Febr. 18Ü\'2.

Duiischlaml. — Jlexico, 5 Dec. 1882.
ï - Italië, 4 Mei 1883.
O - Spanje, 12 Juli IS&l.
-) — Guatemala, 20 Juni 1888.

- Ilonduins, 2 Juli 1888.
O — Columbia, 23 Juli 1892.
» — Japan, 4 April 1890.

/;. I\'tuixen.

t>

B
»

»
»
»

(Cf. Deutclies Handels-Arcliiv jiassim).

C. Ooslenrijk. — Griekenland, 4 Maart 1835.
» - Mexico, 30 Juli 1842.
» — Nederland, 29 Dec. 1855.
» — Uusland, 2/14 Sept. 1803.
» — Frankrijk, I I Dec. 1800.

— Italië, 23 April 1807.
O — Kngeland, .30 April 1808.

Oostenrijk.

f)
O

Argentinië, 27 Oct. 1870.

— Chili, 10 Juni 1870.

— Guatenuila, 28 Febr. 1870.

— Uruguay, 7 Dec. 1870.

— \'Spanje, 24 Maart 1870.

— Peru, 2 Mei 1870.

— Portugal, 13 Jan. 1872.

— Spanje, 3 Juli 1880.

-ocr page 259-

— XXXV

D. EngeUind. — Nederland, 27 Maart 1851.

Chili, 4 October 1854.
Kusland Jan. 1859.
Nicaragua, 11 Febr. 18G0.
België, 23 Juli 1862.
San Salvador 24 Jan. 1862.
Columbia, 16 Febr. 1866.
Oostenrijk, 30 April 1868.
Servië, 26 Jan. 1880.
24 Maart

1880.

— Eumenië,

5 April

Engeland. - Ecuador, 18 Oct. 1880.

.) — Montenegro, 21 Jan. 1882.

O - Frankrijk. 28 Febr. 1882.

» — Italië, 15 Juni 1883.

» — Paraguay, i6 October 1884.

« — Uraguay, 13 Nov. 1885.

» — Griekenland, 10 Nov. 1886.

- Mexico, 27 Nov. 1888.

V — Japan, 16 Juli 1894.

(Cf. IJeturn of national treatment clauses in existing treaties of navigation between Great-
Britain and foi\'eign Powers).

K. Italië. — Frankrijk, 13 Juni 1862.
» — Oostenrijk, 23 April 1867.
» — Ver. St. v. N. Amerika, 1871.
» - Duitschland, 4 Mei 1883.

Italie. — Engeland, 15 Juni 188.\'].
.) — Dominic. Kepubliek, 5 Febr. 1889.
\') — Mexico, 16 April 1890.
0 — Columbia, 27 Oct. 1892.

F. Vereen. Staten v. Koord-Amerika. — Nederland, 1839.

\') — Argentijnschc Eepubliek, 1853.

» — Beide Siciliön 185,5.

-> — België, 1858.

1) — Paraguay, 1859.

» — Turkije 1862.

.) — Italië, 1871.

— België, 1875.

O -- Japan, 1894.

(Cf. Wharton dA Digest", § 410.)

(1. Mexico. — Nederland, 15 Juni 1827.
» — Duiti<chland. 18 Febr. 18:11.
•) — OosU.-nrük, Juli 1842.

- Fnuikrijk, 27 Nov. 1886.

- Engeland, 27 Nov. 1888.

Me.rico. — Zweden, 29 .luli 1888.

M — Noorwegen, 5 Dec. 1888.

I. — Dominic Bepubliek 29 Maart 185K).

.) - Italië, 16 April 1890.

.) -- San Salvator, 24 .\\pril 1893.

(Uit een ofiicieelo uitgave der Mexicaansclio Hogocring; ons wolwillond afgestaan door don
CoiiHul-Ctenenuvl to Botterdam).

Japan. — Denemarken, 19 Oct. 1895
.) — Bnizilie, 5 Nov. 1895.
» - Peru, 25 Mei 1895.
» — Duit»)chland, 4 April 1896.
0 — Nederland, 8 Sept. 1896.

1895.

8 Juni

(Cf. Deutsches Handels-.Vrchiv, 1894/,5).

//. Japan, — Engeland, 16 Juli 1894.

O - Ver. St. van N.-Amorika, 22 Nov.
1894.

25 Mei

— Husland,

-ocr page 260-

— XXXVI

Nederland.

— Mexico .....

. -19 Juni 4827 (art.

2)116\')

»

-- Brazilië.....

. 20 Dec. 1828 (art.

4) 1\'23

•>

— Columbia ....

. 1 Mei 1829 (

»

9) 124

— Pruisen.....

. 3 Juni 1837 (

»

6) 153

»

— Ver. St. v. N.-Amerika, 19 Jan. 1839 (

0

4) 163

»

— Frankrijk ....

, 25 Juli -1840 (

•>

4) 183

— Texas......

. -18 Sept. -1840 (

1)

7) 184

»

— Griekenland . . .

. 10/12Fébr. 1843 (

13) 196

))

— België.....

29 Juli 1846 (

9) 221

>)

— Piusland.....

. 1/13 Sept. 1840 (

»

9) 222

1)

— Zweden-Noorwegen .

. 25 Sept. -1847 (

tl

7) 230

0

— Beide Siciliën . . .

. -17 Nov. 1847 (

»

5) 231

>)

— Engeland ....

27 Maart 1851 (

>)

2) 259

— Sardinië.....

. 24 Juni 18(31 (

0

7) 261

»

— België......

. 20 Sept. 1851 (

»

9) 266

— Zollverein ....

, 31 Dec. 1851 (

12) \'277

— Oostenrijk ....

. 29 Dec. 1855 (

))

4) 338

— Turkije.....

\'25 Febr. 18G2 (

0

10) 410

»

— Rumenië.....

17 Juni 1881 (

))

4) 655

»

— Spanje .....

.31 Dec. 1883 (

<)

5) 678

— Japan ......

8 Sept. 189G (

12)

(De cliiusulo komt, wat Nederland betreft, niet voor in de sedert
vervangen tractaten met Engeland van \'27 Oct. 1837 en met Spanje
van J8 Nov. 1871; overigens ontbreekt zij slechts in dat met Fr.uikrjjk
van 19 April 1884 (No. ü83), dat met lUilië van \'24 Nov. 18(53 (No.
Wi) en dat met Portugal van 9 Jan. 1875.

Cf. Mr. E. G. Lagemans. Eecueil des traités ct conventions des
Pays-Bas, T. I—XII).

\') ZUn do nummers, waaronder zU bU Mr. Lagomans voorkomen.

-ocr page 261-

Bijlatfo t>.

• L IMIOJET DE REGLEMENT international des
conflits des lois en matière de droit maritime
(Aangenomen door liet „Instituut" in de zit-
ting van 11 Sept. 1885 te Brussel. cf. Annu-
aire VIII, pg. 124).

La loi du pavillon du navire doit servir à déter-
miner:

1". Quelles .sont les formalités de publicité à remplir
pou\'- la transmission de la propriété;

2". Quels sont les créanciers du propriétaire, qui ont,
ou n\'ont pas, le droit do suite, dans le cas où il est
aliéné ;

3°. Si le navire est susceptible, ou non, d\'être hypo-
thèque ;

4". Quelles sont les formalités à remplir pour la
publicité des hypothèques maritimes;

5". Quelles sont les créances garanties par un privi-
lège maritime;

G". Quels sont les rangs des privilèges sur la naviro;

7". Quelles sont les formalités t\\ remplir par le capi-
taine qui emprunte
îi la grosse en cours de voyage;

8". Quelle ost l\'étenduo de la responsabilité du pro-
priétaire du navire, ù, raison des fiiits du capitaine et
des gens de l\'équipage, spécialement, s\'il peut se libérer
par l\'abandon du naviro et du fret;

0". Quels caractères doit réunir une avarie pour
constituer uno avarie commune donnant lieu à la con-
tribution entre les intére.ssés;

10°. Comment doit ôtre composée la masse contri-
tuablo, on cas d\'avarie commune, particulièroment au
l)oint de vue do la contribution du propiétairo du navire.

-ocr page 262-

XXXVIII —

IL PROJET DE CONVENTION internationale arrêté
à Bruxelles (1888) par le „Congrès international
de droit commercial".

La loi du pavillon doit servir à déterminer :

1". Les droits réels dont le navire est susceptible;

2°. Les modes d\'acquisition, de transmission et d\'ex-
tinction des droits réels, ainsi que les formalités, à
remplir pour ces acquisitions, transmissions et extinc-
tions;

3°. Les conditions de l\'existence, de rexercice et de
l\'extinction du droit de suite;

4". Les créances privilégiées sur le navire, et leur
rang;

5". Les règles applicables aux rapports de droit entre
les copropriétaires d\'un navire à raison des actes du
capitaine et des gens de l\'équipage;

6°. Les pouvoirs du capitaine pour pourvoir aux
besoins pressants du navire, l\'hypothéquer, le vendre,
contracter un emprunt à la grosse, sauf à so conformer
quant aux formalités préalables et à la forme des actes,
soit à la loi du pavillon, soit à la loi du port, où s\'ac-
compliraient ces formalités;

7". Les indemnités dues au navire à raison de l\'as-
sistance prêtée en mer à d\'autres navires alors môme
que cette assistance serait continuée dans les eaux
intérieures ;

8". Les obligations de chacun des navires poursuivis
à raison d\'un abordage en mer et des indemnités dues
par chacun de ces navires.

[cf. La France judiciaire XII 1888, pg. 321 sqs, le
compte rendu par Ch. Constant].

-ocr page 263-

öylagj-e E.

OverzicM van de vreemde wetgevingen ten aanzien
van de kustvrachtvaart.

a. Absoluut voorbehouden is zij door:

1°. Frankrijk: Wet van 21 Sept. 1793 (zoowel de
„petit cabotage" als de „grand cabotage").

2°. Spanje: Ordenanzes generales do la renta adnonas
van 15 Juli 1870 (art. 158).

3® Oostenrijk: Keizerl. besluit van 28 Jan. 1845.

4^ Rusland: Ukase van 19 Juni 1845 en art. 832
van het Handelswetboek, [betreft alleen de „petit cabo-
tage"].

5". Portugal: Art. 1315 van den Codo de Commerce,
doch do wet van 16 April 1885 laat ze vry tusschen
do overzeesche bezittingen ten oosten van Kaap de
Goede Hoop, en hot Moederland.

6". Griekenland: Koninkl. Besluit van 15 Nov. 1836
(art. 3).

7®. Turkije en Rumoniö (cf. Tractaat liiet Nederland
van 5/17 Juni 1881 Stsbl. 1882 n" 80, sedert vervangen
door dat van 1895).

8°. Voreen. Staten van Noord-Amerika on do moeste
Staten buiten Europa.

-ocr page 264-

XLI —

b. Voorbehouden, verhonden met de bevoegdheid tot het
geven van verlof, door:

1°. Duitschland: Wet van 22 Mei 1881; verlof ver-
leend aan België, Brazilië, Denemarken, Engeland, Italië,
Zweden, Noorwegen bij de wet van 29 Dec. 1881, aan
Nederland bij Keiz. Besl. van 1 Juni 1886.

2°. Itahë: Wet van 9 April 1855 [verlof mogelijk in
geval van wederkeerigheid].

8". Zweden: verlof verleend aan Duitschland, Italiö,
Denemarken, België en Nederland, [cf Report Asso-
ciation pg. 39/40.]

4°. Denemarken: Besluit van I Sept. 1819 verbiedt
ze aan schepen boven 15 „Kommerzlaste", doch volgens
de wet van 14 April 1865 mag de Regeering aan anderen
verlof verleenen in geval van reciprociteit.

c. Absoluut vrij is zij: in België, Brazilië (nieuwe wet
van 11 Oct. 1892, in werking sinds 5 Dec. 1896), China,
Japan, Engeland, doch hier kan de Regeering ze bij
„Order in Council" verbieden aan schepen van die lan-
den, welke ze niet toestaan aan Britsche vaartuigen
(Customs consolidations Act 1876 sect 141) en Noor-
wegen, waar de wet van 17 Juni 1869 eenzcilfde be-
voegdheid tot verbod aan den Koning geeft.

Daartoe behoort ook Nederland (wet van 8 Aug. 1850
Stsbl. 47), dat ze echter in Indiö voorbehoudt aan Neder-
landsche schepen, die in Ned. Indiö te huis behooren,
inlandsche vaartuigen en daarmeó gelijk gestelde (art. 6).

-ocr page 265-

Kijlafjo IT.

STATISTISCH OVERZICHT

{ontleend aan de Jaarcijfers \\an do Centrale Commissie
voor de Statistiek).

/I. Staat der Nederlandsche Koopvaardijvloot.

VERVOEUVEUMOaEN

Inhoud

X 1000
m

Aantal
schepen.

Jaar.

Toename

X 1000
M\'.

Schepen voor
\'t eerst ge-
bracht onder
Ned. vla".

188G 692 811 1427 —2,92% 26

1887 621 725 1295 -9,25% 41

1888 609 695 1290 -0,40% 63

1889 610 699 i 1322 2,48% 51]

1890 618 724 1451 9,76% 61

1891 621 827 1742 20,06% 63

1892 597 829 1787 2,53 80

1893 596 834 1832 2,53 37

1894 581 830 1863 1,70 44

1895 567 823 1888 1,24 45
paarbü is berekend 1 stoomton = zeiUonnen).

/y. Nationaliteit der matrozen op de Ned. koopvaardijvloot.

JA AU.

Neder-
landers.

•V
/ (1

Vreem-
den.

/ 0

Qcheelo
1 aantal.

18S6

11,259

83,9

2161

16,1

13,420

1887

1 12,675

83,96

2422

16,04

15,097

1888 ;

12,871

85,02

2268

14,98

15,139

1889

14,879

85,99

2423

14,01

17,302

1890

i 15,692

87,89

2163

12,11

17,855

1891

17,136

86,72

2623

13,28

19,759

1892

17,385

86,14

2799

13,86

20,184

1893

1 18,355

87,62

2594

12,38

20,949

1894

1 18,435

88,39

2121

11,61

20,856

i«llsrhfp. 1,828

1895 stoom,.14,673

95,36

89

4,64

1,917

89,03

18U7

10,97

16,480

Tot. 16,501

89,69 i

1896

10,31

; 18,397

C. Staat der Nederl.-ltidischc vloot.

1

ja au.

Stoom-

\' Knropcosclie

inlandsche

Totaai,.

Bchepon.

1 zeiUchcpoii.

/.ciiscliopen.

1886

. 72

132

1327

1631

1887 !

68

1 235

1389

1692

1883 !

1 66

1 211

1417

1694

1889 !

! 77

\' 211

1425

1713

1890 !

j 78

197

1524

1799

1891

! 77

i 192 !

1605

1874

1892

82

185 !

1572

1839

1893 1

i 82

181

1627

1890

1894 1

\' 80

1 185

1668

1933

1896 !

1 81

i 201 i

1720

2002

-ocr page 266-

?

te\':/

it^ff a^îtù:\'

• irr:-\' \' \'

/

-ocr page 267-

INHOUD.

Blz.

I.vi.KiniNG, Algemeen hegrh\' van iiet Voi.kenueciit. . . . 1—31
HOOFDSTUK I.

MET IIEGIUP »nationaliteit", IN IIET llIJZONOEIl MET liHTIlEK-

KING TOT PERSONEN............... 32

HOOFDSTUK II.

IlECIlTSGItONn VAN DE NATIONALITEIT DEH SCHEPEN...........\'il

1. Do vrijheid der zee als internationale verkeersweg . 52
§ 2. Rechtsgevolgen...........................50

HOOFDSTUK III.

Invloed de» nationaliteit op den ukciit.stoe.stand van .scmi-

en demanning...............(>7—128

§ 1. yl. hl tijd van vrede.

I. Schip in open zco...............08

II. Schij) in de territoriale wateren..........80

a. Oorlogsschepen....................80

h. Koopvanrders....................!)l

S 2. li. In tijd van oorlog......................08

i 3. Conclusiu.............. Iti:»

HOOFDSTUK IV.

Bewijs van dk nationaliteit van met .sciiii\'......128

HOOFDSTUK V.

vooiiwaaiiden tot veukiiijging dek nationale vlao. .. . . lül
Ji 1. De regel »dat do nationaliteit van \'t schip moet
worden beoordeeld niuir do wet van den St^vat, wiuir-
tou het bewTOrt te behooren."......... l-iO

2. Grondbeginselen van licl Volkenrecht.....101

-ocr page 268-

XLIV —

Blz.

HOOFDSTUK VI.
Conclusie met betrekking tot Nederland.......-197

BIJLAGEN................ I—XLI

A. Overzicht der vreemde wetgevingen.

B. Ontwerp-reglement van het Instituut.

C. Overzicht der tractaten met de clausule enz.

D. Regels van Instituut en Congres.

E. Overzicht der nationale wetten t/a van de Cabotage.

F. Statistiek der Nederl. koopvaardijvloot.

-ocr page 269-

STELLINGEN.

I. Het Volkenrecht mist in geen enkel opzicht het
karakter van positief recht.

H. De nationaliteit van een schip moet, zoowel in
vredes- als in oorlogstijd, worden beoordeeld naar
de wet van den Staat, waartoe het beweert te
behooren.

Hl. Do Nederlandsche Staat is verplicht tot wijziging
van de wet van 1869 op do Zeebrieven, ten einde
haar in overeenstemming to brengen met de begin-
selen van het Volkenrecht.

IV. Een internationale regeling van de nationaliteit dor
schepen is noodzakelijk.

V. Het hedendaagsch oorlogsrecht verwerpt do Engel-
sche leer, die het vijandelijk karakter van persoon
of goed laat afhangen van het „domicilie" van
den individu of don eigenaar der zaak.

VI. Oorlogsschepen z\\jn in do torritorialo watoren van
een vreemden Staat onderworpen aan al de daar
vigeerendo wetten, doch onttrokken aan de locale
jurisdictie.

-ocr page 270-

XLVI —

VIL Nationaliteit als cultuurbegrip kan nimmer de
eenige grondslag zijn, waarop een Staat rust.

VIII. Een bijzondere wet, houdende afwijkingen van het
geldend huwelijksrecht, vóór of bij het huwelijk
van H.M. de Koningin, is noch noodzakelijk, noch
wenschelijk.

IX. De Grondwet geeft den Koning niet het opperbevel
over leger en vloot, doch slechts een recht van
beschikking.

X. Een wettelijke vaststelling der legerorganisatie is
niet in strijd met de Grondwet.

XI. De in art. 13 der Kieswet van 7 Sept. 1896
(Stsbl. n" 154) bedoelde termijn „vóór 15 Februari"
is eene fatale termijn.

XIL Een waterschap kan niet worden verklaard in
staat van faiUissement.

XII. Ten onrechte heeft het Kon. Besl. van 29 Mei
1885 (n® 163) het adres van den Gemeente-
raad van Didam (verzoekende een door Gede-
puteerde Staten van Gelderland genomen besluit
te willen vernietigen, als miskennende de rech-
ten der Gemeente), afgedaan als een geschil van
bestuur.

XIV. Bij de gelijkstellingen, bedoeld in art. 109 van
het Regeeringsreglement voor Ned. Oost-Indiö,
\'is de godsdienst het eenig criterium.

XV. De Koning is bevoegd al die onderwerpen te
regelen, welke het Regeeringsreglement voor
Suriname opdragen aan een koloniale verordening.

XVI. De socialistische leer van den onbetaalden arbeid
(volgens welke de winst dor ondernemers ont-
staat, doordat den arbeiders een deel van de

-ocr page 271-

— XLVII

opbrengst van hun arbeid wordt onthouden) is
wetenschappeUjk onhoudbaar.

XVII. Een particuliere circulatiebank met monopolie en
toezicht van staatswege verdient de voorkeur
boven een staatsbank.

XVIII. De „Currency theory", die den grondslag vormt
van de Peel-Act van 1844 tot organisatie der
Engelsche Bank, is onjuist.

XIX. Wettelijke regeling van het z.g, emissiebedrijf is
dringend noodzakelijk,

XX, Pachtcontracten met veranderlijke pachtsom,
naar gelang van de prijzen der hoofdproducten
te bepalen, verdienen geen aanbeveling, als mid-
delen \'om in den toestand der pachtboeren ver-
betering te brengen.

-ocr page 272-

m?

r-t \'fflU\'S

■ ■

-a

-M-

\'\'■\'H:;-\'! ■

•î- l ■

■ , \\

t

■ - -,

«

\'.î^is\'i.-^ 1

-ocr page 273-

•/■•iït^

VVI^-n

-ocr page 274-

iv

\' » * \'*»

. • I ->■> .■ -

.. - V

n

■ . ... ... - .viv.-.c .••^v.«. ••• .,• ;

. *

- ......

il&V v; 4: ; •

, r

5-

\'\' f

t.

, ■ \' r-

V f

t. .v.

r.. ■ ■ ■ • ■

;

i : ,

y •. " * •

■i- V-
. \' <

Î ■ \' \' \' -
1 H « .■ •

■ ï.

. -

■■ .

I- .f »^i

;■ _ -

\' "\'\'..fi

\'■ » : \' ; •

m

/ ;

• ^ l\' ■

• .

r

\' y

\' \'r- \\

.1......

. ..

\' \' \'\'. \' ■ \'

..-li-:,:\':\'\'.
^^^ -"iL .\' m . Sr\'.

■ ■■ . \' A

\' ■ ... .
^ ■ »

■\'■■\'■ai \'.iä

-ocr page 275-

\' •-••A

"CS

mf-\'\'

-ocr page 276-