-ocr page 1-

-ocr page 2-

-ocr page 3-

-ocr page 4-

-ocr page 5-

-ocr page 6-

-ocr page 7-

-ocr page 8-

-ocr page 9-
 
DE
LEVENS-BESCHRYVINGEN
DER NEDERLANDSCHE

KONST-SCHILDERS
EN
KONST-SCHILDERESSEN,
MET VOORAFGAANDE AANMERKINGEN OVER HET BETAMELIJKE
EN HET WANVOEGLYKE VAN DE SCHILDERKONST, BENEVENS
EEN KORTE LEVENSSCHETS DER KONSTSCHILDERS VAN
DE SCHILDER-AKADEMIE IN \'S HAGE.

DOOR

JACOB CAMPO WEYERMAN,
KONST-SCHILDER.


Verrykt met nieuwe Vignetten.

VIERDE DEEL.


TE DORDREGT,

By A. B. BLUSSE en ZOON,

MDCCLXIX.

-ocr page 10-

-ocr page 11-
 
VOORBERICHT.

Eindelyk zien onze Landgenooten het IV. Deel der Levens Beschryvinge van Neerlands Konftschilders en Konstschilderefsen verschynen, veel moeite en kosten heeft het ons gebaart om het dus verre te brengen. Wy zagen ons door wettige aankoop, ter publicque Boekverkoping van den Overleden M. Gaillard, wel n \'t bezit van Weyermans eigenhandig geschreve Copye gestelt, maar daar door ook in eene noodzakelyke omstandigheid, om verscheide geschrevene bladen te verwerpen, welke of aanstootelijk waaren, of zaken bevatten die reeds door hem elders waren geboekt; wy hebben verders over het geheel zyn styl en spelding behouden,

-ocr page 12-
 
den, schoon wy in het een zoo min als in \'t ander met hem getyk staan willen.
        Alle mogelyke moeite hebben wij besteed tot het bekomen van Pourtraiten, maar alles zonder goed gevolg, wy konden \'er geen bekomen, het is bij deeze Uitgave dat wy de Liefhebbers uitnodigen, om \'er ons van te voorzien, wy zullen ze geerne voldoen, en de Graveering bekostigen, zoo ras wy ten minsten 20 stuks nog ontuitgegeve Pourtraitten bekomen hebben, welke in andere Levens Beschryvingen nog niet wierden gevonden, en hier in te pas koomen; als dan zullen we ook het genoegen hebben, om die Plaaten afzonderlyk uittegeven.

-ocr page 13-
 


AANMERKINGEN

OVER HET

BETAAMELYKE

EN HET

WANVOEGLYKE

VAN DE

SCHILDERKONST.

Ik beschouw die Schilders met een byzondere verontwaardiging, welke my onthaalen met Iskariotsche pligtpleegingen, om my, daar langs te weerhouden van niet te zeggen noch te schryven, dat ik meermaals een drieste onweetenheid heb zien zitten pronken op hunne gepolyste Tafereelen, uiterlijk Gevernist door blinde Waaijerschilders koleuren, doch


-ocr page 14-
 
doch innerlijk gevormt uit niet waardige lappen en leuren. Niet dat het my lust om aan te toonen, dat veele Nederlandsche Konstschilders, (de Konstkoopers zullen thans niet eens werden getelt) de markt van de adelijke Schilderkonst bederven, door het verschalken der Konstlievende langs superfijne Doeken, gladde Panneelen, verbysterende Koleuren, gesneedene vergulde Lysten, nooteboome Kasjes, en diergelijken. Maar het gevalt my, de Heeren Konstschilders te beschenken met een beknopte en vrolijke Schilderles, hoe ende op welke wyze die byzondere Konst behoort te werden behandelt. Indien ik die Konstschilders, welke als noch overweegen of zy my zullen aanneemen tot Geschigtschryver hunner Leevens- en Konst-byzonderheden, kanoverhaalen, heb ik mijn oogwit bereikt ; en ik zal die Heeren trachten genoegen te geeven in alle deelen. Doch indien zommige misnoegde Konstenaars veel liever willen springen in een dorre beschryving vol distels en doornen, of een Mierenhoop neemen tot hun zitbank, ter goeder uure, zijnde mijn toeleg aan een jegelijk Carte blanche te verleenen.
        Zeker Schilder geboortig van Antwerpen, een Stad berucht wegens haar Fabrijk in Zelry en Mosselen, schilderde op een tijd een Paradijs voor den Heer Lambert Pain et Vin, in die Eeuw substituit Ontfanger, Schepen en Koopman in Bloemen tot \'s Hertogenbosch, die Konstenaar bekent by den naam van Jan Baptist Biset, had onder andere omgerijjmde voorwerpen een Eva geordonneert, op dat panneel besluiërt met een weerschijnent zijde Kleedje, benevens een Deensch Schoothondje, geciert met een kopere halsband, gevoert met rood fluweel en gemerkt met de letters L. P. et V. gezegt Lambert Pain et

-ocr page 15-
 
et Vin. Dewijl een ongerymdheid van die natuur nu zo strydig is tegens de waarschynlijkheid, gelijk als het gedrag eens Antwerpschen Sinjoors stryd tegens de welleevendheid, zal ik over die ongerymdheid redenkavelen na myn vermoogen.
        De Schilderkonst vervat twee zoorten van waarschynlijkheid, de Dichtkundige en de Tuigwerkelijke waarschynlijkheid. De Tuigwerkelijke waarschynlijkheid bestaat hier in, dat geen Schilder iets dat onmogelijk is vermag te verbeelden, en zulks achtervolgens het voorschrift van de Maatkunde, van de beweeging, en van de Gezigtkunde, een drietal onwederspreekelijke wetten. De Tuigwerkelijke waarschynlijkheid bestaat voor eerst, van altoos natuurlijke lichten te plaatsen, by voorbeelt. Den Schilder vermag geen licht te doen vallen op die lighaamen welke dat licht niet konnen ontfangen, daar in verhindert door eenige andere tusschengestelde lighaamen. Noch bestaat de Tuigwerkelijke waarschynlijkheid, van zich niet te moogen verwyderen van de natuurlijke evenmaatigheid aller lighaamen, dat is ; van aan geene lighaamen meerder krachten te moogen geeven dan zy konnen volvoeren, achtervolgens de waarschynlijkheid ; als by voorbeelt. Den Konstschilder, Tekenaar, ofte Beeldhouwer, zou zich bezondigen tegens de wetten van de Konst, by aldien hy daar een menschelijk Beeld of Dier, in zekere lighaamsgestalte verbeelt, een last deet optillen gaande boven deszelfs krachten ; ten derde maal by voorbeelt, Indien hy den by Herkulus verslaagen Stier deet optillen by de tedre Jöle, by de zwakke Omphale, of by de tengere Dejanira. Indien hy den Vogel Rouk deet voortsleepen door een Mier of Spinnekop. Of indien hy den Kruisboog van den heromzwervende Ulisses deet spannen by een driejaarig wicht.
        De

-ocr page 16-
 
De Dichtkundige waarschynlijkheid bestaat in betaamelijke hartstogten by te zetten aan de verbeelde Persoonaadgien, overeenkoomende met derzelver Jaaren en waardigheden, achtervolgens de aan hem gegeevene gemaatigdheid, en na het belang dat zy daar in schynen te neemen. Ook bestaat de Dichtkundige waarschynlijkheid, van op een Konstafereel acht te slaan op een zeker iets, by de Italiaanen Costume gedoopt. Dat is gezegt op goed Nederduitsch, dat den Schilder zich zal hebben te voegen na de zeeden, de gewoontens, de Gebouwen, en na de Wapens dier byzondere Volkeren, weike hy komt te verbeelden. Niet gelijk als noch veele hedendaagsche Schilders zich gedraagen, welke het Konterfytsel van een Makelaar belollen, met den Romeinschen opschik van een Cesar ; of een Haarlemmerdijks Theeverkoopster op traalien, in Diana\'s Jagtgewaat. Over die steen van onoplettenheid struikelde oudtijds den befaamde, . . . . . die
        Berucht door een gespan van trotse Schouwtonneelen, Veel min talent bezat in \'t Dichten als in \'t Speelen.
        Die groote Bewindhebber tooide zyne alom beruchte en ter zelver tijd alom zwervende Tonneelknaapen, met . steenkerksche Dassen verrykt met Point de Venise kanten, welke over derzelver Romeinsche Ryglyven flodderden by de Kaars, gelijk als de bleeke Nachtgespenssen over de marmere Grafsteden der Vagevuurs zielen flodderen by de Maaneschijn. Ook bekapte hy die zelve, gelijk als aardveil langs den grond kruipende, Akteurs met zuike verschrikkelijke Car&eaegu;paruiken, onder het opbalken van een grieksch Treurspel, dat \'er kans was om des noods zynde,

-ocr page 17-
 
zynde , uit de minste Paruik een paar Ottomannische Paardestaarten te fabriceeren, voor \'t minst een koppel Oojevaarsnesten uit te beslaan. De Dichtkundige waarschynlykheid bestaat, in, voor \'t minst, aan ieder Beeld zijn eigen hoofd, en bekent karakter te geeven, het zy dat het karakter is genoomen na een Schildery, het zy verzonnen. Aanstonds zal ik wyder redeneeren over dat zoort van karakters of merktekens.
        Alhoewel dat alle de aanschouwers Tonneelspeelers worden op het geschildert Tafereel, echter behooren derzelver bedryven maar alleenlijk treurig, verblyd, neerachtig, ofte hevig te zyn, achtervolgens het deel dat zy neemen in den uitslag waar van zy tot getuigen verstrekken, een Krygsman, die een toekyker is in de offerhande van Iphigenie, moet werden verbeelt, met ontstelde blikken, doch min ontroert als de oogen van dat schoon offerlam. E&eaegu;n by de beschuldiging,van de kuische Susanna, tegenwoordige Vrouw, doch welke niet betoont deszelfs Suster of Nicht te zyn, moet werden verbeelt min droevig als een bloedverwante van die schoone,
        Wiens blanken boezem aan die gryzaards gaf de koorts ; Een blijk dat immer \'t schoon verstrekt een liefde toorts.
        Die driften van een jeugdig Jongman, behoort den Konstschilder meer voorbaarig te verbeelden, dan de loome poogingen eens gryzaards. Ook is de aandagt byster groot tusschen de in Jaaren verscheelende Persoonaadgien. Een Jongeling. schynt alleenlijk aldaar te zyn gekomen om dat Schouwspel te zien, na het welk een meer ervaaren maar kykt, met een ligte opmerking. Den aanchouwer wiens gelaat verstant te kennen geeft, moet

-ocr page 18-
 
moet zich niet verwonderen als een Boer uit de Veenen. Een \'s Vorsten verwondering behoort niet te gelyken na de verwondering eens Schuitevoerders. Den Persoon die staat te luisteren op een zekere tusschenwydte, vermag niet te zweemen na een Persoon die scherp toeluistert van naby. De aandacht van een kykent is grooter als die van een hoorent beeld ; en een voorbaarig Persoon hoord of ziet niet op dezelve wyze, of gestalte, gelijk als een droefgeestig mensch. De byzondere aandacht en de diepe achting welke het Perziaans hof betuigt voor zyn Koning, behoort geen Schilder te stellen op eene hoogte, met de opmerking en de eerbiedigheid, welke een Boere Schepens stoel betuigt voor den Dorps-schout. De vreeze van een Volgdienaar is van een anderen aardt als die van een fatsoeniijk Borger Man ; en de schrik van een zwakke Vrouw, verscheelt grootelijks van de ontroering van een braaf Soldaat. Een Krygsman die by wyze van spreeken den Hemel ziet openbarsten, behoort zich niet te verbaazen, gelijk als een Persoon van een min gevaarlijk beroep. Een overgroote schrik vermag een Vrouw verbeelden tot der dood toe beroerd ; maar het past een verbystert Soldaat zich des niettegenstaande te stellen in een gedaante van tegenweer, en de Wapens aan te tasten, alleenlijk door de tuigwerkelijke beweeging. Het lyden word natuurlijk verbeelt op het gelaat van een manmoedig Persoon, bestormt door een byster groote smart ; doch een lyden van die natuur verscheelt grootelijks van het lyden eens Hofjuffers, welke feeks de opsteigingen heeft te kust en te keur. Den Toorn van een galachtig Persoon is verscheiden van de gramschap van een zwaarmoedig Mensch ; als by voorbeelt.
        Het hoog Altaar in de klyne Kerk van Sint Steven tot

-ocr page 19-
 
tot Genua, is verrykt met een Tafereel, verbeeldende de Marteldood van dien heilig, by JULIO ROMANO geordonneert en gepenseelt. Op dat Altaarstuk heeft die verheven Konstschilder volmaakt, en by uitneemendheid natuurlijk, verbeelt het onderscheid tusschen het onbedwongen bedryf van Persoonen, verscheelende in gemoedsgesteltenissen, alhoewel gedreeven door dezelve hartstogten. Een dier Jooden die Sint Steven steenigt, is al ommers zo ros gehaairt als Judas den Aardschelm, en zo rood van Tronie als of hy kausserwyn had gezoopen voor den mond van het Vaagevuur. \'s Joods mond en neusgaaten staan bovenmaate opgespart. Zyn beweeging is gantschelijk de vervoering gelijk van een raazent Mensch, en hy heeft zich op eenen Voet opgerecht, om met zo veel te meerder ongestuimigheid den steen te konnen goijen. By dien eersten heeft den bovengemelde Konstenaar een tweeden Borger van Askalon geplaatst. Het vermaagert lighaam en de loodverwige vieeschkoleur zyn bewyzen, dat hy droefgeestig van inborst is, welke guit zyn lighaam kromt, om den steen te werpen, waar mee hy schynt te mikken op het Hoofd van dien Martelaar. Het is maklyk te zien, dat den haat van dien loodkoleuren Smous noch selder is als de spyt van den roshaarigen Jood, alhoewel zyn bedryf en lighaamsgestalte zo veel raazerny niet schynen uit te drukken. Zyn toorn tegens een Man veroordeeit by de Wet, en dien hy ombrengt uit een grondbeginsel van zyn godsdienst, is niet minder in zich zelve als de spyt van den Roodbol, alhoewel verschillig in zyn zoort.
        Noch bestaat de Dichtkundige waarschynlijkheid in een waarneeming van die regels, by ons onder de benaaming van gewoonte begreepen. Welke waarneemmg geen gerin-

-ocr page 20-
 
ringen luister en verdiensten byzet aan de Konstafereelen van NIKOLAAS POUSSIN. Een Konstschilder be hoort de plaats des bedryfs natuurlijk te verbeelden achtervolgens de regels; indien hem zulks ondoenlijk is, dan dient hy zich ten minste te wachten, dat er niets onnatuurlijks kome te sluipen in zyn verbeelde luchtstreek. Hy vermag zich zelven geene buitenspoorige vryhei geven, in navolging van MICHARIUS en VANDER LOCHT, een paar Bredaasche Schilders, waar van den laatstgemelde te Romen studeerde, onder den vermaarden CARLO MARATTI, en den eerstgenoemde tot zyn Leermeesters had gehad de beroemde Historieschilders AUGUSTIJN en MATHEUS TERWESTEN; MICHARIUS schilderde een koppel \'s Gravenhaagsche Helbaardiers op een Tafereel van Moses vinding; en VANDER LOGT had den apostel Petrus na zyn verloogchening gepenseelt, toegetakelt in een rooden mantel, een Schotsen Houwdegen op de heup, gelaarst als een Ongaar en den Hoed opgetoomt met een Kokarde, gelijk als een Pruissis Deserteur. Den groote POUSSIN schilderde onderscheide egyptische beDryven , En plaatste immer op zyne Konsttafereelen zodaanige Gebouwen , Boomen en Dieren, welke de beleezene Waereld weet te behooren, aan de scherpzinnige Nyldrinkers.
        Den Heer LE BRUN, Historieschilder van Lodewyk den Veertiende Koning van Vrankryk, was een byzonder waarneemer van die regels, op zyne Konststukken vervattende eenige Leevensbyzonderheden van den grooten Alexander. Hy onderscheide oordeelkundiglijk de Persen en de Indiaanen van de Grieken, zowel door derzelver gelaatkunde , als Wapens. De Persiaansche Paarden zyn op een geheele andere wyze toegetakelt als

-ocr page 21-
 
als de Macedonische Rossen, ook heeft hy de viervoeters der Persen veel tengerder geteekent als de Paarden der Grieken. Den Heer PERRAULT heeft verhaalt aan onderscheide Persoonen van rang, dat den Historieschilder LE BRUN, veele Persiaansche Paarden had doen afteekenen te Aleppo, om derzelver gestaltens na te volgen op zyne Konststukken. Doch niettegenstaande die vooruitzigten, vergiste die groote Konstenaar zich deelijk ontrent het hoofd van Alexander, op dat Tafereel, alwaar de Persische Koninginnen demoediglijk nederknielen voor de voeten van dien Overwinnaar. Die misslag ontstond , dewijl zeker Heer het hoofd van Minerva staande op een Griekschen gedenkpenning, hem had ter hand gestelt, in stee van het hoofd van Alexander, alzo het woord Alexander was uitgedrukt op den buitenkant. Doch hy verbeterde dien misslag korts daar aan en konterfyte toen de echte tronie van Alexander, op het stuk van zyn togt over de Rivier Granicus, als insgelijks op het Tafereel van zyn zegenpraalende intreede in de stad Babel. LE BRUN teekende toen Alexanders Tronie na een borstbeeld van dien Vorst , gebytelt uit Oostersch albaster, uit Alexandryen overgevoert na Versailles.
        Daarenboven vereischt de Dichtkundige waarscheinlykeid, dat ieder Natie in \'t byzonder werde verbeelt, in deszelfs kleedyen, Wapens en Standerden. Die zelve waarscheinlykheid vordert, dat men den uil geeve aan minerva, den Oojevaar aan de Egyptenaaren, en den Adelaar aan de Romeinen , overeenkomende met derzelver gewoontens, en slaande op de bedryven. Den Schilder die het Sterslot van Brittannicus komt te verbeelden, vermag den keizer Nero noch de andere slampampers niet ordonneeren, gemaklyk gezeten aan een langwerpige Ta-

-ocr page 22-
 
Tafel, als zo veele Wynkoopers, teerende in den Rotterdamschen Doele, maar plegtiglijk uitgestrekt op kleine Beddekens. Zeker Schilder taste vreeslijk mis in de waarscheinlykheid van het geval, toen hy het over boord werpen van den Profeet Jonas schilderde in \'t midden van een Scheepsvloot, brallende met de Wapens der zeven Provintien. En dewyl \'er zelden een Zot alleen loopt, zo min als een Kloostermonnik, zullen wy \'er een tweeden Konstenaar van dat soort byvoegen, die op een Tafereel van Abrahams offerhande, die Patriarch had opgeschikt in een geelen Ruiterkolder, om daar langs gelegendheid te hebben van hem een karabyn in de hand te geeven, zynde die Konstfenix een Wapenschilder by beroep. Doch die Ezelsdomme ordonnantien zyn tans in het doodboek gestelt, alhoewel PIETER PAULUS RUBENS, ANTHONY VAN DYK, en HANNIBAL CARATS, zo nu en dan wel eenige Monniken hebben geplaatst. in de prediking van Johannes den Dooper, of een Biegtvader die den goeden Moordenaar vertroofte met een kruis in de hand, als van \'s gelyken een zeker Schilder, die de boodschap des Engels aan Maria had verbeelt, zittende Maria te leezen in het Getyboek van O. L. Vrouw ; en diergelyken.
        In \'t kort, de Dichtkundige waarscheinlykheid vordert van \'s gelyken, dat den Konstschilder dien bekenden zwier of zweemsel des hoofds geeve aan zyn Persoonaadgien, het zy uit een overlevering der aloude gedenkpenningen, Beeltenissen, ofte echte Konterfytsels, ofte het zy dat wy zulks hebben uit aan ons onbekende overleveringen, ja het zy zelve, dat die zweemsels mogten zyn verzonnen, alhoewel ons niet al te duidelijk het wezen van den Apostel Petrus is bekend, echter scheind

-ocr page 23-
 
scheind het ons toe dat de Schilders en de Beeldhouwers een stilzwygent verdrag hebben getroffen, om hem te verbeelden met een kaal Voorhoofd, een bloozende rond Tronie, en eenzeekere lichaamsgestalte dien Apostel hedendaagsch eigen.
        Veeltyds word een vastgestelt denkbeeld aanvaart voor een onbetwistelijke waarheid.
        Het geene .by ons is gezegt op het Kapittel van den Apostel Petrus, kan ook doorgaan op de aangezigts- en lighaamsgestalte van den Apostel Paulus, niettegenstaande dat dezelve zo luttel gelyken na het Konterfytsel dat die Kruisheld heeft geschetst na zich zelven, gelijk als het Konterfytsel van de waarheid gelijkt na dat van de leugen. Doch wat valt \'er af, het is tans een vastgestelde zaak. Den Beeldhouwer die dien laatstgemelden Kruisgezant kleiner, min gevleescht, en korter van baard wilde uitbytelen als den Apostel Petrus, zou al ommers zo veele handen op het hoofd krygen, als \'er vielen op den bol van Baccio Bandinelli, dewijl hy Eva\'s beeld naast dat van Adam staande\' op het topgewelf van de Hoofdkerk te Florence, had langer gemaakt als dat van haaren Man.
        Ja dat meer is, .Sidonius Apollinaris leerd ons, dat de alderberuchtste Wysgeeren der aloudheid hunne byzondere zwieren des hoofds, lighaamsgestaltens, en beweegingen hadden, zo in Schildery, als op de Gedenkpenningen en de Beeden ; als by voorbeeld. Xeuxis wierd met een scheeven hals, en Aratus afgebeeld met een neergeboogen nek. De ouden verbeelden Zenon met een gefronst voorhooft ; Epikuur met een opgespannen huid; Diogeen met een ongehekelden baard ; Sokrates met een platte neus ; Aristoteles met een uitgestrek-

-ocr page 24-
 
strekten arm ; Xenokrates met een opgetrokken dey ; Herakliet met leepe oogen door het gestadig huilen ; Demokriet met opgesparde lippen door het onophoudelijk lagchen ;. Chrysippus met toegeslootene ; Euclides met geopende ; en Kleanthes met verstompte vingers. Den weergalooze RAPHAEL URBYN bediende zich meesterlijk van die bovenstaande Beschryving in zyn school van Athenen. Ook getuigt Quintiliaan, dat zich de aloude Schilders een wet hadden gestelt, van aan hunne Goden en Helden, die gelaatkunde en dat merkteken te geven, gelijk als dezelve by Xeuxis waren voorgestelt, uit welken hoofde zy hem ook vereerden met den Tytel van Wetgeever der Schilderkonst.
        Derhalven is de waarneeming van de waarscheinlykheid, een der meest vereiste zaaken in een Heldendicht, ofte op een Tafereel, na de verkiezing van het voorwerp. Den vroome ABRAHAM BLOEMAART begreep die groote aangelegendheid niet, anderzins zou hy zich wel hebben gewacht van een halve komynde Kaas in een Delfse porcelyne Schotel of Kom te schilderen, op het Tafereel van Loth\'s Banket met zyn Dochters, welk stuk ons meermaals is gebeurt te beschouwen.
        Dewijl ik thans een vrolyke luim gevoel, laat ons dan noch een luttel papegaaien over de adelijke Schilderkonst, en dat zulks geschiede op een Schilderachtigen, Zeedekundigen\' en Historieschen trant ; als de novo by voorbeelt.
        De voornaamste en ook de meeste Konstschilders, (de goeden uitgezondert, welker getal zo schaars is als de Kievitseijeren in de Wintermaand) zyn voortreffelijke Ontleeders, doch gebrekkelijke Tijdkundigen. Zulks blykt zo klaar als Bergkristal, zynde die Heeren doortrok-

-ocr page 25-
 
trokken in de ontleedkunde van Bredaasche Kapoenen, Engelsche Kreeften, en Bourgonjewynen. Doch aan den andere kant zyn die Penseelisten zo onervaaren in den opkomst en ondergang van de Kronijk der Schilderkonst, als in de hoofdsummiren der geloofkunde ; doch ik als Schilder zal mijn geschigtkunde aantoonen, over dien Tekts, en al wederom met een, als by voorbeeld, aanvangen.
        Doorgaans worden \'er vier Schoolen van de Schilderkonst aangehaalt, waar op, ofte waar na, de minste Schilders studeeren, de meeste Konstenaars behoorden te studeeren.
        Voor eerst, de Romeinsche School, bestaande uit MICHAEL ANGELO en RAPHAEL DE URBINO, twee Hoogleeraars van die grootsche en nooit volpreezen Konst.
        Ten tweede, de Venetiaansche School, waar op TITIAAN DE UCCELLI scheep komt voor Rector Magnificus, een Man zo doorgeleerd in de schoone Natuur, gelijk als den Overleeden Hoogleeraar Hermannus Boerhave was doorloutert in alle Konsten en Wetenschappen.
        Ten derde, de School van Lombardyen, hebbende tot haar beschermheilig den onvergelykelijke CORREGIO, een Konstschilder die op eene adelijke, tedere, doorscheinende en onnavolglijke wyze het Konstpenseel heeft Behandelt. Ten vierde, de pynlijke School van Toskanen, voor welkers Patroon staat geboekt LEONARDO DE VINEI, die zo keurlijk en uitvoeriglijk Schilderde, dat hy een grooter getal biesjes versleet als Penseelen, achtervolgens algemeene getuigenis zyner konst- en tydgenooten. Die

-ocr page 26-
 
Die Schilderwyze word inzonderheid nagevolgt by zodaanige Konstschilders, welke de Arkadiesche heupjigt hebben in hun begrip, en echter daarom niet werden over \'t hoofd gezien by de krygshaftige Vorsten, waarscheinlijk om dat hunne gepolyste Konsttafereelen de zuiverheid evennaaren van Bellonas Wapentuig.
        Indien het ons nu vry stond om \'er een vyfde School te moogen byvoegen, tot een aanhangsel van dat voorgemelt viertal, namelijk de Brabandsche School van PETRUS PAULUS RUBENS en ANTHONY VAN DYK, zou ons Italie grootelijks verpligten. De beroemde Zaal van Luxenburg te Parys, en het Banketteerhuis van Whithal buiten Londen ; geordonneert en geschildert by den verheven RUBENS ; en de overheerlijke Altaartafereelen en Konterfytsels van den delikaaten VAN DYK, verdeedigen dien eisch in onwedertuiglijke bewoordingen.
        Maar ik zal my niet dieper inlaaten in dien onbeperkren Konst-oceaan dier twee bovengemelde Hemel-adelaars, dat paar flonkerstarren vastgeklonken tegens het azuure Uitspansel van Uranias Schilderkonst : (ha ! hoe Dichtkundig is die Lakonische Beschryving sans rire) Maar veel eer zal ik overstappen tot den opstel van eenige algemeene Schilderkarakters, en vervolgens den Lezer vervrolyken met zommige byzondere merktekens der Konstschilders, myne Tydgenooten.
        ,, De Schilderkonst is zeer na vermaagschapt aan de ,,, Toverkonst, als welke beiden onzichtbaare voorwer,, pen voorstellen aan het begrip en aan het gezigt.\" .,, Iet nieuws voldoet het oog en veeltyds ook den smaak. ,, Is deeze stelling in den haak ? \'\' Deeze

-ocr page 27-
 
Deeze stelling behoort alle Konstschilders aan te moedigen, tot een naauwkeurige achtgeeving op \'s Menschen innerlijkste beweegingen. Voor al, zeg ik, en boven al, moet een Schilder gemeenzaamelijk zyn bekend niet \'s Menschen ziel en hart, en het past hem om met Diogeensche Lantarens alle de beweegingen aldaar veroorzaakt, by de natuur na te speuren en te ondertasten. Ja het voegt een Schilder, van niet eenvoudiglijk ieder hartstogt te doorgronden hoofd voor hoofd, maar hy moet zelfs zyn inbeelding uitbreiden,. om alle die verschillige hartstogten uit te drukken over zyn konstryke Penseelen, bezielt door krachtige denkbeelden.
        Maar een Vader des huisgezins is verpligt in zyn gewisse, (ik heb een Man in \'t oog die te gelijk een Konstschilder is, en een Vader,) om wanneer hy eens \'t besluit heeft gemaakt, van zynen Zoon over te geeven aan de Schilderkonst, als dan deszelfs innerlijkste neigingen na te gaan op looden schoenen. Indien Papa bespeurt, dat zyn Kind is geneigt van de Ossen te gaan zien dollen en de Verkens keelen, geduurende de slachtmaand, laat hy dien Zoon dan vliegens bestellen by een Batailleschilder. Werd den Vader gewaar, dat den Jongen loopt piere weijen achter de Vlindertjes en Uiltjes, en dikmaals staat te starren op veelkleurige Regenbogen, in die Knaap steekt\' een Bloemschilder, en dat geheim zal den tyd in \'t licht brengen. Een jonge Quant die den Duivel in de. School heeft gezien, en driemaal \'s weeks gaat stutter loopen in \'t Haagsche Bosch, is tot een Landschapschilder in de wieg geiegt ; en een Knaap die een paar schoone oogen durft bekyken van naby, behoord te werden opgefokt tot een Konterfyter. Uit een Komenywinkel borrelt dikmaals een Schilder op van stil

-ocr page 28-
 
stil leeven, gemakshalve, want een Schotel met geschulp-. te Boter, een Pekelharing, en een halve Edamsche Kaas, veranderen zo schielijk niet onder \'s hands in een Tuiltje van Heulbloemen. Een Kabouter die als dol is om na Scheveling te gaan lanterfanten, en aldaar Zeeschulpen en Kinkhoorens verzameld, behoord te werden besteld by Silo, om deszelfs Zeestukjes na te bootsen. En is \'t dat den Vader merkt, dat den Jongen al te dom is tot het begrip dier bovengemelde Konsten, dan zal hy dien lekker bestellen by een Meester van de groote Quast, om zich aldaar te benaarstigen in het koloreeren van Deuren en Vensters, den naaste weg om zich vervolgens op te werpen tot een Konstkooper, en een Oudheidkenner in Schilderyen.
        Indien ons iemand gelieve te vraagen, wat toch voor een zoort van gediert is een Meester van de groote Quast? aanstonds zullen wy antwoorden, een Kladschilder, Verwer, Vergulder, of op zyn hoogst, een Konstfenix in Uithangborden. Om nu den Lezer te genoegen, zal \'er het karakter ofte merkteken nevens gaan van een Kladschilder.
        Een Kladschilder is zo kenbaar op het oog, gelijk als een Civetkat kenbaar is op den reuk. Hy zweemt sterk na een Mosaik verwulft, want zyn kleed bestaat doorgaans uit meer koleuren als een verouderde blonde Paruik, en is van \'s gelyken niet min afschuuwelyk. Ook is een Kladschilder in veele deelen gelijk niet een Paardesmit ; den eerstgenoemde bemorst met spaansch groen de Deuren en Vensters zyner Tydgenooten ; en den laatstgemelde besmeert met dien zelven Balzem de stramme loopers der ontheupte Schimmels ., en de hompelende pooten der Trekschuiten geraamtens. Een

-ocr page 29-
 
Een Kladschilder is al ommers zo moedig op den glans zyner zwaarmoedige Potkoleuren, als een Laquie verwaaten is op den blink zyner saijette Mantelkoorden. Een Kladschilder snoeft niet minder over de deugden zyner droogende Olien en kleeverige Vernissen, als een Apotheeker zwetst over de krachten van zyn Populierzalf en Duivelsdrek. Indien een Kladschilder zich heeft weeten op te tillen door arbeid en vlyt tot den verheven trap van Marmerschilder, by die gelegendheid ploetert hy luider over de punt eens halfversleeten Borstels, als een Spitsboef bromt over de scherpe Karpertong van zyn halfpieks Stootdeegen. Ook toetst een bekwaam Kladschilder met al ommers zo veel aandacht zyn stinkent Loodwit op den nagel van de linker duim, als een diepzinnig Drogist de proef der uit pypaarde nagebootste Kreeftenoogen neemt met zyn vereelde tong.
        Een Kladschilder, indien hy voortreffelyk geneust valt, ruikt wel haast wat Pot \'er te vuur is gezet, als hy met zyn gevlakte Jongens het Dekoktum toestelt, beslaagen uit afgekeurde Lynzaatolie, Goudglid, Omber, witte Klamy, gestampt Glas en Aluin. De Huiskat gezeeten in den hoek van den haard krygt fluks de lucht van dat schelmstuk, en geeft den hond een wenk, die aanstonds druipstaartende de straat kiest, onderwyl dat Poes zich loopt verschuilen in de goot van het hoogste huisdak. De Nabuuren ziende den Hond uitstuiven en de Kat opwaards klauteren, ruiken vliegens lont. Men steekt een keet op als een wapenkreet, al ommers zo luid als het geschreeuw der Geneefsche Borgers, toen le Sieur du Tirxil de Stadspoorten opengonsden met de sleuteis van zyn petards. Elk zucht en steent, klaagt en jammert over de pestlucht van

-ocr page 30-
 
van dien aanstaanden Etna, en de zedigsten schelden. het noodlot van te zyn gevloekt met dien doodelyken gebuur. Doch den Kladschilder is zo onbeweeglijk als een Mesentius, en slaat de klachten en de vervloekingen dier nabuuren in de wind, als zo veele krachtelooze blixems. Ja niettegenstaande dat die pot een doodelijker lucht opwerpt als de dampen van het doode Meer, echter snuift hy die besmettelijke geur zo greetiglijk op, gelijk een waterbekykent Geneesheer de geambreerde lucht van een Urinaal, of als een Bremerbiers Poëet de harssenlooze loftuitingen opsnuift zyner gebruineerde Medezangers.
        Met een woord, den Kladschilder liefkoost de breede strykadens van den Verfborstel, gelijk als de Zotten het rym beminnen van Zwanenburgs parnas, min om den zin, als om de klanken : uit dien hoosde bromt den groove Kladschilder langs zyn Olisantstromp,
        \'k Belach de Schilderkonst en Lukas Lyftrawanten ; Myn zinsspreuk is, een reekening Ter groote van een kabelring ; En tegens \'t nieuw getal een Geldkist vol kontanten.
        Alhier zullen wy den Kladschilder laaten berusten by zyn vergistige Verfpotten en walglijke zwynsborstels, om de Konterfytselschilders een pluimpje op de muts te steeken, niettegenstaande dat zy de vlag zyn gedwongen te stryken voor de ontzaglijke Historieschilders. Ik zeg dan met geen minder waarheid als vrypostigheid, \'\' dat , een Konterfytselschilder den hoogsten rang behoord te , voeren onder de in slagorde gestelde Penseelhelden, ,, dewijl die Konstenaar, in navolging van Endors wyze ,, vrouw

-ocr page 31-
 
,, vrouw, ons onze overleedene Ouders en maagen komt ,, voor te stellen. Een Konterfyter vereenigt ons op ,, een zekere wyze met de dooden en met de afweezen,, den, en heeft de konst fix om onze smarten te ver,, zwaaren, ofte onze vreugde te verwekken door zyn ,, Konstpenseel\'\'
        Dat de Konterfyters door de bank zo veele misslagen niet begaan als de Historieschilders, zal ik handtastelijk, zo wel als zichtbaarlijk, aantoonen door eenige vrolijke voorbeelden.
        .Den Historieschilder KUNINGAM was een Bredanaar by geboorte, en den eenigste Zoon van een Broodbakker, wiens welbeneeringde winkel doorgaans overvloeide van Heiboerinnetjes en Latynsche Schooljongens tegens het klokslag van achten, om kruidkoekjes te koopen, gelijk als de Antwerpsche Beurs op het uur van &eaegu;&eaegu;n is gestoffeert met geldelooze Kerkmuziekanten en aardsluije Tapytwevers, om aldaar den honger en dorst te verkakelen. Die Bakker wierd zo ryk en weelig uit die kruidkoekjes goudmyn, dat hy het hoognoodig dacht te zyn voor den welstant van zyn huisgezin, om een schat in zyn Bakkery opgebaggert uit water en meel, in zyn geliefden Zoon te zien versmelten in Dansmeesters en in Wynen. Den jonge Heer, wiens Papa nooit hooger wierd getytelt als Sinjeur, dan wanneer een Borger Tamboer hem een nieuwen Almanak kwam aanpreeken op den eersten van de Louwmaand, nam den gang op naar Antwerpen, en geraakte onder het leerbestier van den Histoieschilder VAN SCHOOR, een man die geen minder Konstenaar zou zyn geweest als JORDAANS, byaldien hy deszelfs Tekening en koloriet had bezeeten. Aldaar schilderde KUNINGAM gelijk als ik voortyds studeerde, dat

-ocr page 32-
 
dat is, ik betaalde myne Hoogleeraars, doch vervoegde my nooit op de hooge School ; en KUNINGAM begiftigde zyn Meester maandelijks met een Pistool, doch genoot geen onderwys waardig een duit. De fles en den hoepelrok waren de Tafereelen dewelke hy dagelijks plaatste op den Schilderesel van zyn begrip, en zulks geschiede om de vermaken, vervat onder die beiden. Die studie rekte hy zo lang tot dat de Sinjoriaale schuldeischers hem najoegen by de zon en by de maan, waar uit hy eindelijk scherpzinniglijk besloot, \'\' dat ten opzigt,, van zyn adelijke geneigdheid, men zyn Persoon in de ,, wieg had verruild tegens een minder wicht, zynde ,, dat paar voorgemelde vermaken het voorrecht eens ,, adelijken Jonkers, en geenzins de levenswyze van den ,, Zoon eens onadelijken Broodbakkers.\'\'
        Daar heeft den Lezer een staaltje der kinderlyke dankbaarheid, waar uit ik dit besluit opmaak, \'\' dat een on,, onderscheidelyke involgendheid altoos zal werden op,, gevolgt door een ononderscheidelyke ongetrouwheid, ,, het welke ik aanzie als een rechtvaardig Oordeel op ,, een roekelooze goedaardigheid.\'\' Doorgaans heeft een Kind goede gevoelens op het moment als het werd begunstigt by zyn Ouders ; doch de gesteltenis van zyn natuur doet hem korts daar aan overhellen na de ondankbaarheid, hy vergeet lichtelyk het geen hy verpligt is aan zyn Ouders, dewyl hy alleenlyk zich zelven bemint. En gelyk het vuur alles verandert in zyn eigen zelfstandigheid, op die wyze beschouwen de meeste Kinders niets als hunne byzondere belangens om dezelve te doen dienen ten hunnen voordeel, zy versmaden hunne weldoeners, en de omstandigheden waar in zy die weldaden ontsongen werden vergeten.
        Om

-ocr page 33-
 
Om nu te rug te keeren tot den vervolgde KUNINGAM, zal ik \'er maar ter loops byvoegen, dat hy eenmaal zei tegens zyn Leermeester VAN SCHOOR, \'\' dat hy ver,, trouwde te zyn voorgeschikt tot de wet der vergel,, ding.\'\' Dat is op Nederduitsch gezegt, dat hy die schade moest vergoeden aan de wereld door zyn verquisting, welke zyn Papa had veroorzaakt aa n het gemeen, door het beknypen zyner kruidkoekjens.
        Na dat den adelijken KUNINGAM omtrent zo veele Jaaren had \'besteed tot het bemachtigen van de Schilderkonst, als zeker Oudvader uitdiende tot het bekomen van een Echtgenoot, keerde hy te rug na zyn geboorteplaats, verzeld door zodanige bevallige Konst-Lea, wiens twee Konstschilderstukken ik den Lezer zal beschryven op een luchtigen trant.
        Alzo onze Konstenaar zich had gewend aan het zien van vuur en vlam in \'s Vaders Bakkery, verkoos hy tot zyn eerste ordonnantie den brand van Troijen. Op den voorgrond van dat Konsttafereel had den Schilder den vroomen Eneas verbeeld, staande zo steil als of hy een haagschen Meiboom had ingeslikt, wiens onderste was geworteld. Den ouden Anchises schreilings gezeten over de schouders van zyn Zoon, had hy geordonneerd in \'t hembd, gelijk als een Koordedansser ; \'\' de gewoone ,, lighaamsgestalte eens Troijaans die de vlam ontduikt,\'\' volgens zyn zeggen. Anchises had zyn rechterhand geslagen om den hals van Eneas, doch de linker was bevracht met een Fles , benevens een half dozyn lange Tabakspypen ; \'\' tot een bewys \'\' zei den Schilder, \'\' dat ,, den Ouderdom verzot is op den drank.\'\' Kreusa scharrelden haren Grootvader en Man na op een paar muiltjes , en zy droeg onder haar rechterarm een Moffekas ge-

-ocr page 34-
 
gepropt met mutsen, kanten, linten, en mouchespapieren, onderwijl dat een zilvere Theeketel hing te slingeren aan haar linkerhand ; \'\' tot een blyk, \'\' sprak den ,, Konstenaar, \'\' dat een Vrouw doorgaans meer is be,, zorgt voor haar Toilet en Theegoed, als voor wezend,, lijker noodwendigheden.\'\' Den jongen Julus draafde zyn Mama achter aan, smakelijk bytende in een Schoonhovensche fonteinkoek ; \'\' een beeldsprakelijk merk, ver,, volgde KUNINGAM, dat een kinds hand ligtelijk is ,, gevuld.\'\'
        Op den tweede grond van dat Konststuk zag men een Troijaanschen Schout geordonneerd, werkelijk bezig met het vleugelen van vier Gauwdieven, welke Schelmen, onder voorwendsel van het vuur te blusschen, in de Schoorsteen van Ucalegon, een Zei gerookt Spek, benevens ontrent de dartig Pond zo Rund- als Verkensworst hadden gestoolen. Hier uit bewys ik, ging den Schilder voort die het geheim van zyn Tafereel verklaarde, gelijk als een Liedjeszanger den inhoud van zyn banderol uitlegt, \'\' dat de Brandblusschers bestaan uit ,, drie klassen. De eerste klasse schiet toe om te staan ,, gapen, de tweede om poot aan te speelen, en de der,, de om te rooven en te steelen. Ook besehimp ik ,, met die gedachte de Westfalingers,\'\' vervolgde hy met een lach, \'\' welk Vee zich de uitvinding van Spek ,, te rooken en Worst te vullen aanmatigt, zynde dit ,, Tafereel nu een overtuigend bewys dat die vond ,, reeds de Troijaanen is bekend geweest ruim hondert ,, Jaar van te vooren.\'\' In het verfchiet stond het slot van Priamus afgemaald, by den Historieschilder getekent na het Kasteel van Loon, waar in de Grieken uit vyf Batteryen zo veele Bomben en

-ocr page 35-
 
en gloeiende Kogels schoten, dat de Troijaanen het niet langer konden harden, maar de chamade sloegen op hedendaagsche trommelen. Den Chamadeslaner had hy geschetst na een Borgertamboer, genaamt Dous ; doch dewijl zich het verschiet tamelijk ver verwyderde van den voorgront, was die Persoon maar alleenlijk kenbaar aan zyn rosse Paruik. Die Tamboer keek opwaards na een hoogen Slottoren, uit wiens Venster de schoone Helena lei te huilen en te balken, welke hy scheen te vertroosten met deeze woorden, \'\' zo lang als het leven duurt ,, leeft de hoop, en zo lang als de hoop niet sterf, ,, duurt het leven.\'\'
        Waarlyk ik beschouwde dien Bloedbeuling met oogen van mededoogen, want dat zoort van onkunde, welke alleenlijk ontstaat uit een ylheid van wetenschap, komt ons min verachtelijk voor als een tweede zoort van onwetenheid , vervult en opgeblazen door dwaaling en onhebbelijkheid, die bejammerlijke speelpop, en dat wanschapen troetelkind der spoorelooze Konstschilders. Het scheint dat onze schryflust wakkert onder \'s hands, derhalve zullen we dien doodelyken brand van Troijen verzetten door een tweede Beschryving van een Konsttafereel, geordonneerd en voltooid by dien verwonderlyken Koning der Konstwouwouwen.
        Dat tweede Konststuk vervatte de Historie van den Koning Kandaules, die zyn overschoone Koningin aan den loozen Gyges vertoonde in puris naturalibus. Den Konstschilder had die naakte lighaamsgestalte van die lelieblanke Vorstin gekonterfyt na een Garnaalverkoopster van Breda, genaamt Janneke Krop, een Meid zo ros gehaairt, dat geen Ruiter van de blaauwe Garde haar ooit een kus kwam te geven, of hy zag zyn knevels

-ocr page 36-
 
vels in brand vliegen : daarenboven voerde die schoone noch meer sproeten op haar voorhoofd, als een wilde Bergschot, wiens voornaamste togt na Londen geschied om Haveremeel, Zwavel en Verkensreuzel. Om beeldsprakelyk aan te toonen dat het Kandaulus ernst was, scheen die Vorst de Koningin te noopen tot het zoeken navlooien in de plooien van haar kloosterdoeks hembd, om by die gelegendheid aan Gyges de schoonste hemelglooben en de poezeligste deijen aan te toonen, welke immermeer de oppervlakte begenadigden van een getykt zwanendons. Ook lichte den Koning zyn Prinses met een kaars van sessen in het pond, om daar langs aan den tydgenoot en den naneef een denkbeeld te geven van de verquisting der Bredasche Schilders, in het Jaar Duizent Zevenhondert en Twaalf ; in welke Eeuw de Antwerpsche Konsthelden waren genoodzaakt af te schetsen langs het behulp van Snyders Zoon, bekend onder den tytel van een Waschlicht. Vlak voor het Koninglyk Ledikant stond een Gueridon geplaatst, bezet met een Japansche Waterpot, een papier met Brasiliaansche Snuiftabak, een karmozyne draad tegens een overval van de kramp, benevens een kristalle fles boordevol frambooize Wywater tegens de vreeze des nachts. Voor het overige was de verlakte jyst van het Ledikant beschildert met de zinspreuk van het Vrouwe lyk voorrecht,
        Tandem bona Causa Triumphat
        Myn Vriend en ik vingen zo hartiglijk en goedaartiglijk aan te lachen, na dat Konstjuweel behoorlijk te hebben bezichtigt, dat wy het dachten te besterven. Den verdienstige Konstschilder, die een Man was als een

-ocr page 37-
 
een Baronies kalf, en al ommers zo dom, lachten niet minder als wy, zo dat \'er niets toen ter tyd ontbrak aan ons geluk als een verreezen Demokriet, met deeze zinspreuk,
        Een vierde Man In \'t lachgespan. Ook past het geen welleevend Man, van al te wrang te zyn, in boertery. Bitterheid voegt in ernstige Medicyndranken ; doch geenzins in vrolijke gezondheidsteugen, en voornamelijk op zulk een luchthartig konstfeest. Het is wel waar, dat die Schildery niet alleen bovengemeen mal was, zo wel als het stuk van den brand van Troijen ; maar wat dan, daarom moest het belacht werden.
        Ik wensch dat de bovenstaande korte zedeles werd waargenomen by alle Konst- en Letterkundigen, als zynde het eenigste middel om een halve nar op te houden in zyn goede luim. Ik verzoek dat een ieder gelieve te bedenken, dat een beleedigent Man des duivels blaasbalk is, waar mee hy de twist en het geharrewar komt aan te blaazen. Doch onder alle de bedryven van die natuur, is \'er niets dat meerder smart als een beleedigende waarheid, want daar langs vervallen wy in twee dwaalingen. Het eene is dat wy dat geene berispen door bitterlijk uit te lacben, welke lach meer behoorde te smaaken na liefde en medely. Op die wyze smeeren wy eenen onnoozelen Bloedbeuling met vergiftigen Olie, welke zich te meer verspreid, als zynde gestort in zodanige voorbygaande slapheid. Het tweede is, wy daalen neerwaards in byzonderheden, waar door wy geheel

-ocr page 38-
 
heel het gezelschap komen in te wikkelen, als zo veele getuigen van deszelfs versmaadheid. Den Krygsman is niet braaf, die zich vermaakt met de wonden zyns metgezels. Wie ook geneigt is te schertsen, behoord zich te gedragen gelijk de Stads Schermmeester van Antwerpen op den Schermerberg, die de Floret aardiglijk zwenkt en draait, doch zo min op den een doelt als op den ander. In dat geval, zyn waarscheinlijke dingen beter als de waarheid zelve. Ook is het niet minder kwaat als onveilig door het wormkruid des breins te loopen slingeren om en tom ; zommige Neuzen zyn al te teder om dien reuk te konnen veelen. Ja alhoewel \'er eenigen werden gevonden, dewelke gelijk als met tegelen gedekte Huizen, een vallende vonk konnen verdragen zonder warm te worden ; echter zyn \'er wederom anderen, met zulk ligt en droog stroo gedekt, dat zy met de minste toets zullen vuur vatten, en luchter laage branden rondom. En als het Huis in vollen brand is geraakt, valt \'er niet te harrewarren hoe zulks bykwam door een voddery. Toorn is maar een stap verwydert van razerny, en dat wild vuur valt niet te blusschen.
        Deeze ter loops aangehaalde zeedelessen dreeven boven, en alhoewel ik aan dezelve de achtbaarheid van Balthazar Gratiaan, in navolging van ARNOLD HOUBRAKEN, die dien spaanschen Oceaan geheellijk heeft verspijt in drie Boekdeelen, niet wil geven, echter verhoop ik dat \'er den bescheiden Lezer zich zal aan stooren. En nu wil ik myn vrolijk humeur hervatten, en noch eenige karakters van Schilders, ben evens derzelver klugtiglijk geordonneerde Konsttafereelen op bazuinen.
        Den Schilder MILE was een Antwerps kind, een knaap die zo ras vuur vatte als tondel op de blik van een Vrou-

-ocr page 39-
 
Vrouwelijke lonk, en vervolgens zo bestendig was als de Maartsche wind, geen karakter zonder weerga, zegt den Schryver van deeze bladen. Die Schider was wel - leevend, verstandig en aartig in een mondgesprek, welgemaakt van Persoon, en zo bevallig van aangezigt, dat de Bredaasche Juffers hem tytelden den mooien Schilder. Ook bediende hy zich meesterlijk van die uitmuntende gaven der milde natuur, zynde zyn Schilderkamer bywyl met zo veele mangraage kleuters gestoffeert, als een wakkere haan gevederde meesteressen huisvest onder den roef van een Boerestulp. Hy verhief alle de Vrouwelijke bekoorlijkheden in een nieuwe Meesteres, en hy versmade de alderschoonste aanlokkelijkheden in een oude Vryster ; en het ontbreekt ons op dien text aan geene hedendaagsche voorbeelden. Vorders speelde die MILE de rol van een wandelende Almanaks wysgeer, alzo hy onder het lanterfanten met noch grooter keurigheid gluurde op een schoone Tronie, als een starrekyker spekuleerd op een Maaneklips, dewijl hy voorgaf, en zulks met noch grooter waarheid als waarscheinlijkheid, om de hartstogten der Vrouwen, al ommers zo wel te konnen doorgronden in de dwaalstarren haarer oogen, als een starrekundige de levensbyzonderheden der nieuwsgierigen kan ontcyferen langs de invloeiendheid der hemeltekens.
        Ik was gemeenzaamlijk met dien aartigen Schilder bekend, geduurende zyn verblijf te Breda, weshalven ik hem op een zomerschen namiddag uitnoode om een wandeling te doen na \'s Prinssenhaage, een aangenaam Dorp gelegen een klein half uur van Breda, op de baan na Antwerpen. Dewijl een Antwerps kind nu altoos vooronderstelt, dat den verzoek er moet onthaalen de bonne grace,

-ocr page 40-
 
grace, en den verzogten kost- en schadeloos t\' huis leveren, topte hy die uitnoodiging met vermaak, en daar op gingen wy uit speelemeijen. Onder het ontkurken van onze vierde fles lekkere Moezelwyn, vroeg ik aan dien geestryken Meisjeszot, \'\' of hy die een Hoogleer,, aar was in Diona\'s altaargeheimenissen, my niet kon ,, gerieven met eenige algemeene karakters der Vrou,, wen, tot myn byzonder onderwys.\'\' Hy antwoorde gulhartiglijk, . \'\' ja myn waarde Vriend ! met veel plei-- ,, zier ; doch laat ons eerst en voor al onzen laatsten ,, teug verbeteren.\'\' Zo gezegt zo gedaan, en na een drietal Roemers te hebben uitgesponst op het goed gevolg van zyn harange, liet hy zich op deeze wyze hooren.
        ,, Voor eerst dan, myn lieve Spitsgenoot,\'\' sprak hy m\'n ofte meer lispende, \'\' zyt zorgvuldig van geene al ,, te voordeelige gedachte voor een Vrouw op te vat,, ten op het eerste gezigt, want als dan ziet men haar ,, niet degelijk. Ik zeg, als dan ziet men de Vrouw ,, niet degelijk, want haar Cieraden, Blanketsel, zwarte ,, Pleistertjes, quikken en strikken, werden konstiglijk ,, te werk gestelt om haare misstallen te heelen De ,, schoonheid, gelijk als de waarheid, is altoos het be,, valligst in een eenvoudig gewaat.\'\'
        ,, Het gros der Vrouwen opgetraaliet in ryke veders, ,, is by uitneemendheid aanlokkelijk, wiens schoonheid, ,, ontkleed zynde, benevens den opschik vervliegt, en ,, laat den galant als dan niets overblyven, in navolging ,, van Ixion, die een wolkige meesteres omhelsde in ,, stee van de hemelsche Juno. Geduurende het bewind ,, des Hartogs van Beijeren in de spaansche Nederlanden, , verliefde ik op een Opera-zangster te Brussel, welke ,,. al

-ocr page 41-
 
,, al ommers zo onvergelykelyk schoon was by de kaars ,, als de Godes des nachts. Ik stond op het punt om ,, in de vlammen te stikken, gelyk als een afgeleefde ,, Fenix, toen ik op het onverzienste wierd gered uit ,, dien brand. Op een ochtendstond \'sloop ik in haar ,, Slaapkamer .langs de bemiddeling van de Kamenier, ,, by my omgekogt door eenige goudgeele steekpennin,, gen, en ik verschool my in een duistere hoek van het ,, Vertrek, in de grootste benaauwdheid des werelds,, Tusschen tien en elf uuren verrees Madame ; doch zy ,, verrees niet uit de dobberende Zee van haar bed, ge,, lyk aan de bloozende Auroor, maar wel in de yslijke ,, gestalte van de alderafschuuwelijkste der razernyen,, Het lust my niet van aan u een schets te geven van ,, alle de wanstalligheden haares lichaams, een schets van ,, dien aardt zoud gy beter voltooien dan ik, die min ,, bespraakt als myn Vriend, en meer gemeen ben met ,, het Konstpenseel, als met de pen. Alleenlijk zal ik ,, maar zeggen, dat heur besmeerde Japon slingerde ,, om haar getaande huid, en zy toen voor den spiegel ,, post greep aan een palleertafel. Geen waterverfschil,, der heeft meer verschot van Verwen, als zy had van ,, koleuren ; geen Paruikmaker van den eersten rang ,, bezit meer staaltjes van haair, als zy voor den dag ,, haalde, van allerly koleur van lokken ; en den be,, ruchten Koffischenker Goillard kan minder soorten van ,, liquers opmonsteren, als die graauwe nachtegaal,, flesjes met allerhande gekoleurde waters gevuld die ,, zy op haar toilet deed zetten.
        ,, De Kamenier kreeg een wenk, (leerd myn vriend, ,, dat een Zangeres van de Opera en een Sultane in ,, het serail, altoos op haar wenken gedient werden,) wel

-ocr page 42-
 
,, welke binnen een halve minuut aan Madame een half,, pints kelk met zeker vocht uit frambooize en bran,, dewyn te zamen gestelt overleverde, welk ontbyt by ,, haar wierd opgesnopt in eenen teug. Namaals be,, richte my den Heer Bombarde, Direkteur van het ,, Brussels Opera, dat alle de Zangeressen van de Opera ,, dien koeldrank inslobberen om een dubbelde reden. ,, Voor eerst, de koleur van de frambooizen, aangezet ,, door de fynste geesten van den brandewyn, word op,, waards geparst na de wangen, en bespaart door die ,, werking de Dame een halve Ryksdaalder aan kar,, myn ; onderwyl dat de opsteigingen werden neerwaards ,, gedreeven door den droessem van dat vocht, zo dat ,, de schoone juist op dat moment niet is benoodigt om ,, een half dozyn Minnaars, een bestemt getal tot het ,, verydelen van die vlaagen. Na die ontnuchtering ,, maakte Hermione een aanvang tot het doodverwen ,, van haar Tronie, waar op ik my op myn teenen ver,, hief, om dat konterfytsel in den spiegel te zien, ,, voor dat zy het begon te vernissen, maar die nieuws,, gierigheid verdierf de klucht.
        ,, Ha ! myn Vriend Campo, het spiegelglas, ruim zo ,, ongeveinst. als de Vrouwelyke oprechtheid, vertoonde ,, my de koldergeele gryns van een Duivelin, in stee ,, van de Tronie eener Helena, een masker om den ,, Duivel te doen vlugten voor Sint Felten. Ik gaf een ,, gil als een moordkreet op dat gezigt. Eerst liep ik ,, met de kop tegens de muur, en toen bonsde ik bui,, ten de deur van dat Toververtrek. Ik telde de trap,, pen by sessen te gelijk, in gevaar van den nek, voor ,, \'t minst een arm of been, te breeken. Op \'t laats ,, gewon ik de straat zonder hoed of paruik, en ik stoof ,, na

-ocr page 43-
 
,, na myn Logement, met geen minder vlugt als een ont,, stelde gierzwaluw die de moordgierige klaauwen eens ,, kuikendiefs is ontsnapt, met een vast besluit, van my ,, nooit in het toekomende overtegeeven aan de geblan,, kette bekoorlijkheden der smeerige Opera s Nachte,, galen.\'\'
        Zo bovenmaate geviel my dat verhaal, zegt den Schryver van deeze Levensbyzonderheden der Konstschilders en konstschilderessen, dat \'er een versche fles Moezelwyn op wierd ontkurkt. MILE herhaalde zyn adem in een drievoudigen teug, . waar na hy voortging op deeze wyze.
        ,, Indien gy een Vrouw bemind, en belust zyt of zy ,, ook inderdaad is by natuur, het geen zy scheint te ,, zyn door konst, zo moet gy haar ongekleed overylen in ,, den ochtendstond ontzet van haar geborgde pluimen, ,, als wanneer gy dikmaals zult ondervinden, dat uw ,, overschoone Armide door een hedendaagsche gestalt,, verwisseling is veraart in een afschuuwelijke Majombe.\'\' ,, Wacht u altoos voor dit drietal dieren. Voor een ,, Maagd welke haar kuisheid opbazuint ; voor een ge,, trouwde Vrouw welke zich beklaagt over haaren Man ; ,, en voor een Weduwe welke scheint verzot te zyn na ,, uw byzyn. Als een Maagd haare byzondere deugden ,, verheft, verbeeld zy een Winkelierster welke haare ,, verlegene stoffen aanpryst, zy zoeke byde den on,, kundigen Kooper te verstrikken. Als een getrouwde ,, Vrouw haar Mans zwakheden aan u ontvouwt, zal ,, zy zekerlijk in \'t kort u wel iet anders ontvouwen, ,, voor \'t minst, indien gy haar om die gonst durft ver,, zoeken. En als een Weduwe scheint verzot op uw ,, gezelschap, gedenkt dan dat zy een krygslist heeft be,, raamt

-ocr page 44-
 
,, raamt tegens uw vryheid, en toelegt om u den Zots,, keuvel des huuwelijks over den bol te stryken. ,, Een galant Man ingewikkelt by de lonken van een ,, looze feeks, is een vlieg belemmert in een spinneweb, ,, welke zit te wachten tegens het uur dat de spin hem ,, op haar gemak komt verslinden.\'\'
        ,, Sticht nooit geen luchtkasteelen op den blink van ,, een paar flonkerende Oreiljetten, en paarlsnoer, ,, of een goud Repetitieorlogie, en al zulke snui,, steryen, welke veeltyds schoenaantrekkers zyn om u ,, te parssen in een bedurven huuwelijk.\'\'
        ,, Vooral, indien de geest van eigenbaat u mogt ,, overhalen tot het huuwelijk, zyt dan verzekert van ,, de bruidschat, of schoon gy haar deugd aanvaart op ,, krediet. Doch indien gy die byden ontfangt te goe,, der trouw, zult gy misschien te laat ondervinden dat ,, \'er geen schein is om op een dier byden te vertrou,, wen.\'\'
        ,, Verheft nooit uw inbeelding over de vleiende woor,, den van een Vrouw, noch aanvaart haare loftuitin,, gen als zo veele liefdetekens, maar beschouwt dezelve ,, in tegendeel als zo veele looze trekken, als zo veele ,, paardshaaire strikken, vermomt door bloozende qual,, sterbeien. Een doortrapt Wyf en een loos staatkun,, dige vleien doorgaans de zodanigen, welke zy toe,, leggen te verderven.
        ,, Vertrouwt nimmer te ontbezonnen op de kuisheid ,, van een Vrouwenbeeld, door den weerstant uwer ,, eerste stormen. Want een Vrouw is overeenkomstig ,, in alle deelen met een belegerde burgt, zy zullen in ,, den beginne veel gewelt doorstaan, doch ten laatste ,, haar schielijk overgeven op genade of ongenade.
        ,, Als

-ocr page 45-
 
,, Als wanneer een mangraag Wyf u byspringt met ,, kontanten, gedenkt dan dat zulks geschied met een ,, oogwit om u overtehaalen tot een slaaf van haar ,, lust. Die goedertierenheid werd afgemeeten by uw ,, bequaamheid, en een vervolg van haar gunstbewys, ,, is op de herhaaling uwer mannelyke bedryven gevest. ,, Zy zal de strengen van haar goudbeurs verwyderen, ,, tot onderhoud uwer buitenspoorigheden in koste,, lyke kleeders, een lekkere Tafel, fyne Wynen, ,, en het grof Dobbelspel ; mits dat gy u zelven ver,, kracht tot voldoening van haar onbepaalde begeer,, tens. Doch zyt verzekert dat zy u den bof zal ,, geeven onverziens, zo als zy bespeurt dat gy eenig,, zins begint te verslappen in het afhaspelen van uw ,, .zondig taak.\"
        ,, Wie slaaf is van een ontuchtige Vrouw, is een ,, dienstknegt van de ongerechtigheid ; een kampioen van ,, eens anders ondeugden ; in een goede zaak een blood,, aart ; en aan zich zelven een vloek.\'\'
        ,, Laat nooit een Vrouw u bekooren door haar ,, verstant om haar te beminnen ; want zy die ,, verstands genoeg heeft om u in verzoeking te bren,, gen, zal het aan geen geest ontbreeken om u te be,, driegen.\'\'
        ,, Maatigt u geen recht aan wegens de verliefde ,, lonken van een doortrapt Wyf, want wyl haar ,, oog schynt te schemerblikken op uw schoone gestal,, te, vliegt haar hart dikmaals na de kreb van een ,, stalknegt.\'\'
        ,, Verwacht geen meer goede eigenschappen van een ,, Vrouw, dan de zodanige welke zy uiterlyk komt te ,, ver-

-ocr page 46-
 
,, vertoonen. Gedenkt dat het een grondregel is in de ,, Staatkunde der Hoepelrokken, van altoos het schoon,, ste voor te doen, en het rapste voetje voorwaards te ,, zetten.\'\'
        ,, Indien gy een Juffer bemint, zyt op uw ,, hoede van zulks . niet greetiglyk te toonen : want ,, onophoudelyk te knabbelen aan het aas, be, toont de gewilligheid des Baars om te werden gevan,, gen.\'\'
        ,, Voor het laatst verspilt uw krachten niet in het ge,, not van een schoonheid, noch uw tyd noch geld om ,, de deugd te verschalken. Maar trouwt een kuische ,, Maagd, gesprooten uit een onbesprooken geslacht, ,, voorzien van een middelmaatig Huuwelyksgoed, en ,, ik twyffel geenzins of uw tydelyk geluk zal bekly,, ven.\'\'
        Aldaar hield den Schilder halte, en taste na de Fles, ook had hy lang genoeg gekaakelt om zich eens te ververschen. Ik bekeek dien redenkonstenaar met aandacht, ziende hoe grootelyks het verschil zich ontwind tusschen de beschouwelyke en de werkstellige wetenschap. Die quant sprak als een Seneka, doch leesde als een Epikuur, alzo hy noch grooter roem stelde in de overgaave van een Maagdeburgt, als zich Willem de Derde ooit verblyde met de verovering\' van het Kasteel van Namen. Om nu noch een streek vyf of ses te geven aan het Konterfytsel van den Schilder MILE, heb ik niet anders te zeggen, als dat zyn voornaamste Studie bestont in zich aardiglyk te kleeden ; dat zyn Tafel lekkerlyk wierd opgedischt . met krachtige vleeschsoppen en Bredaasche Ka-

-ocr page 47-
 
Kapoenen ; dat den Tuin van het Hoof hem tot een Opera, Overspel en Hoerery tot een beroep, en de Schilderkonst hem strekten tot een pynbank Dat hy zyne Nymfen optelde, gelyk als een Konstkooper zyne onechte Konsttafereelen opmonstert, en zo ryk was in de Bednajaaden, gelyk als een voornaam Surinaams planter is in Negers. Dat hy overvloeide van Komplimenten, gelyk als een slachtyds jongens blaas van wind en erten ; en dat hy zo lang voor Dienaar speelde by een welhebbende Vrouw, Weduw, of jonge Juffrouw, tot dat hy het bewind veroverde over haar Persoon en Kontanten.
        Wie toch kan nu begrypen, dat een Man die zo aardiglyk over de Vrouwen, en niet minder verstandiglyk redeneerde over de Schilderkonst, zot genoeg was om een Schildery te ordonneren van den onderstaanden inhout.
        MILE ordonneerde geduuren de zyn verblyf tot Breda een Konstjuweel, verbeeldende Loth met zyn Dochters, opgestelt op een onvergeeflyke, en geschildert op een strafbaare wys, hy had Loth afgebeeld in een Buffelsleere Kolder, en hebbende een groote Kastoorhoed versiert met een pluim op, de oudste Dochter als een Koffischenkster, de jongste als een opgeschikt Dametje. Het onthaal waar op dat paar Dochters heur Papa vergaste, bestont in een Venesoen Pastei, en een Limburgsche Kaas, verzelt door een nagerecht van Colchester Oesters, gepelde Pistaches, Kraakamandelen, lange Rozynen, zoete Room vol op, en Wyn uit den Treuren. In het ver-

-ocr page 48-
 
verschiet stonden ses Trompetters en twee Paukers, welke lustig bliezen en sloegen op het uitpooien der ingestelde gezondheden.


Pictoribus atque poetis Quidlibet audendi semper fuiteaqua potestas.


KORTE

-ocr page 49-
 
KORTE LEVENSSCHETS

DER

KONSTSCHILDERS,

VAN DE

SCHILDER-AKADEMIE

IN \'s HAGE.

Alhier zal ik den vrolyken Leezer deezer Levensbeschryving een Naamlyst dier Konstschil-- ders en Konstschilderessen voordisschen, welke als Meesters en Meesteressen der adelyke Schilderkonst staan aangetekent in het Boek van Eere van de Maatschappy der Schilderkonst, opgericht in \'s Gravenhage, op den vierentwintigsten van de Wynmaand, in het Jaar Duizent Seshondert Ses en vyftig. Doch dewyl een eenvoudige Naamlyst van Persoonen zonder Omschryving van derzelver rechtsche ofte linksche hoedanigheden al ommers zulk een droog Dischgerecht is, als een Schotel gezooden Krakelingen, zonder versche Leidsche Boter en oude Fransche Wyn, zullen wy \'er zo hier en daar iets van Sint Anna laten tusschen vloeien. Alzo Rym nu zo veel voegt by Onrym, als een Wyngaardkrans past by een westfaalsche Ham, zal ik de Amandeltaart van dit gerecht bestrooien met eenige Dichtkundige Loveren. Ondertusschen behoeft zich niemant te bekommeren over de buitengewoone onkosten van dit Onthaal, als wanneer ik \'er by voeg, dat die Minerva\'s bloemen weeliglyk groeien en bloeien in den Bloemtuin van myn begrip, en


-ocr page 50-
 
en den nood my niet parst die bloemtuiltjes te gaan vrybuiten by myne gebuuren.
        Den eerste Ridder van Sint Lukas, die zich in de voorhoede van het Heir der Penseelisten vertoont, is den Konstschilder
        ADRIAAN HANNEMAN, aangeteekent in het Boek van de Maatschappy der \'s Gravenhaagsche Konstschilders, in het Jaar Duizent Seshondert seven en vyftig. Die HANNEMAN was een Hagenaar by geboorte, en een der beste Leerlingen Van ANTHONY VAN DYK, Ridder, etc. etc. ADRIAAN HANNEMAN voerde zulk een weergaloos Penseel, en hy koloreerde zo konstiglyk, dat veele zyner Konterfytsels voor oorspronkelyke Tafereelen van dien bovengemelden A. V. DYK werden aangezien, en verkogt zyn geworden. Hy was beide een braaf Historieen Konterfytselschilder, waar van hy onderscheide proeven heeft gegeven, gelyk als by uitnemendheid blykt in het Schoorsteenstuk, verbeeldende de Vrede, als noch te zien in de Kamer van Haare Edele Groot Moogenden, de Heeren Staten van Holland en Westvriesland, in \'s Gravenhage. Hy is een Deken geweest van Picturas Maatschappy, en wierd in die hoedanigheid opgevolgt by
        JAKOB VANDER DOES, een gebooren Hagenaar, en een beroemt Schilder in Schapen, Bokken, Geiten en andere Dieren.
        In den Jaare Duizent Seshondert Achtenvyftig, zyn aangetekent als Meefters en Medebroeders in de Maatschappy,
        GYSBERT VAN LYBERGEN, die Konstenaar is my zo min bekend als het onbekende Zuidland, gevolglyk zal ik niet voor- en noch min iet nadeeligs van hem reppen, alzo ik het eerste zou moeten verzinnen, en het laatste niet zou konnen bewyzen.
        In

-ocr page 51-
 
HENDRIK SONNIUS, of die Man een Zon of een Maan heeft verbeeld aan den Hemel der Schilderkonst, zal ik my wel wachten te klappen; en dat die Konstenaar in Engeland is gestorven, zal hy zelf niet navertellen.
        KAREL DU JARDIN, is my beter bekend, die een Leerling is geweest van NIKLAAS BERCHEM, en schilderde in \'t klein Ossen, Koeien, Schapen, Ooien, Lammers, en diergelyke voorwerpen. Het heugt my, onder veele andere Konststukken van dien braven Meester een klein Tafereel te hebben gezien, by Willem van Grondestyn, Turfdrager, Herbergier en Konstkooper tot Rotterdam. Op dat stukje had DU JARDIN een Ezeltje geschildert, zo fix getekent, zo natuurlyk gekoloreert, en zo aardiglyk behandelt, dat \'er meer dan een Buffel voor heeft staan te kyken.
        Op het Jaar Duizent Seshondert Negenenvyftig zyn aangeschreeven,
        PIETER COUSYNS, een Hagenaar, die te gelyk een aardig Bloemschilder, en een braaf Muzikant is geweest, die door zyn Konstpenseel het gezigt, en langs zyn Klokkenspel Meesterlyk het gehoor wist te streelen, en te verrukken. De dood, die een slegt gezigt, en geen beter gehoor heeft, sloeg geen de minste acht op \'s Mans dubbelde konst, maar huisveste hem in de duistere aarde, om zo veel te nader te zyn by de Bloemen en Kruiden.
        MELCHIOR HONDEKOETER, was een weergaloos Meester in het verbeelden van Vogels, welke hy verwonderlyk schoon Konterfyte, niet min Meesterlyk ten opzigte van de Ontleedkunde der zelver lighamen, als in het nabootsen der veders. Over een paar Jaar heb ik een kapitaal Konststuk gezien van dien MELCHIOR, ten Huise van een Iersch Koopman tot Rotterdam, welk Ta-

-ocr page 52-
 
Tafereel overtreffelyk was geordonneert en geschildert Dat stuk verbeelde een Maatgezang van veelerhande Vogels, waar van ieder in zyn soort scheen te zingen na hy gebekt was\' Een aanzienlyke Kerkuil, overtrefte alle de andere gevederde Zangers, door een zekere deftigheid van gelaat, en scheen met vry meer ernst te letten op de Muzieknooten, als veele Antwerpsche Muzikanten welke met grooten haast haspelen over Sinte Cecilia\'s toonen, als een Bakkers haan scharrelt over de gloeiende koolen.
        JAKOB PYL, is een Historie- en Konterfytselschilder geweest, van wiens konst ons niets is gebleeken. In den Jaare Duizent Seshondert Sestig, zyn in de Broederschap van de Schilderkonst ontfangen en opgetekent,
        JEAN LE DUCQ, die Konstschilder is gebooren in \'s Gravenhage, en heeft zich vermaart gemaakt, te gelyk door het Konstpenseel en den Degen. Hy trat al by tyds in dienst onder den God des Oorlogs,en den Beschermheilig der Schilders, en het geen voor iet zeldzaams staat geboekt, hy heeft voet by stek gehouden by die twee tegenstrydige Persoonaadgien. JEAN LE DUCQ ordonneerde en schilderde aardiglyk Ruiters, Voetknegten en Wachthuisen, verzelt door veel bywerk van Harnassen, Stormhoeden, Snaphanen, Pistolen, Helbaarden, en diergelyke halsbreekende Konstwerktuigen. Op de Verkooping van het Konstkabinet, Schilderyen, nagelaten by den Heer Marinus de Jeude, wierden drie aardige Stukjes verkogt by dien konstryken Hopman ge. penseelt, namelyk, een Corps de Guarde, een Jagertje, en een Guitarrespeeler, welk drietal, of noch zo konstiglyk gefchildert, echter niet wierd opgewoogen tegens Hongaarsche Dukaten
        . WIL

-ocr page 53-
 
WILLEM DOUDYNS, gebendnaamt DIOMEDES, is gebooren in \'s Gravenhage, in den Jaare Duizent Seshondert Dartig, en wierd aangetekent op het Jaartal Duizent Seshondert Een en sestig. Die Konstenaar was van een voornaame geboorte, zynde deszelfs Vader Borgermeester en Kolonel der Schutters in die bovengemelde plaats. Hy was een voortreffelyk Historieschilder, berugt door veele Plaffons, Kamerstukken, en andere groote Werken. Onderscheide malen is hy eerste Bestierder geweest van Picturas Maatschappy ; en de loffelyke Hooge School der Teken- en Schilderkonst in \'s Gravenhage, is voor een gedeelte haare oprechting aan dien konstryken Overvlieger verschuldigt. Hy betaalde de onveranderlyke Doodschuld aan dien Vorst der verschrikkinge, op het Jaar Duizent Seshondert Zeven en negentig, oud Zeven en sestig Jaaren.
        NIKLAAS WIELINGS, een braaf Historieschilder, is Hofschilder geweest by zyn Keurvorstelyke Doorluchtigheid den Hartog van Brandenburg, voor welken Vorst hy veele Konstwerken heeft vervaardigt, en is vervolgens tot Berlyn overleden.
        OTTO HOIJINK, by gebrek van een omstandig berigt, betreffende dien OTTO, zal ik my niet omstandiglyk uitbreiden over deszelfs karakter, maar overgaan tot BARTHOLOMEUS MEYBURG, die Konstpenseelist is gebooren tot Maaslandsluis, in het Jaar Duizent Seshondert Negen en twintig, een Dorp meer berugt wegens zyn weergalooze schilferende Kabeljaauwen, als Goudofte Zilvermynen. Die braave Historie- en Konterfytselschilder onthield zich meestentyds aan onderscheide Duitsche Hoven, op welke Hooge Schoolen te gelyk de welleevendheid en het gedult werd onderweezen, zynde het eerst-

-ocr page 54-
 
eerstgenoemde de hoedanigheid van een volmaakt Hoveling, en het laatste de eigenschap der Schaarbeeksche Ezels. Hy is den Onderwyzer geweest van den Konstschilder KRISTOFFEL PIERSOON ; en zo den Meester als zyn discipel hebben den Veldmaarschalk Wrangel gekonterfyt in Maatschappy, benevens veele andere Opperbevelhebbers, en mindere Krygsofficieren. Gemelde Maarschalk bewoog hemel en aarde, om dat paar Konstschilders te doen overhellen na het Hof van de konstlievende Kristina Koninginne van Zweeden ; doch te vergeefsch. BARTHOLOMEUS MEYBURG scheen niet grootelyks te zyn belust op een Zweedsche betaaling, bestaande in Kruiwagens met kopere Medailles, min draagbaar als goude en zilvere Munten. Ook was KRISTOFFEL PIERSON meer gezet op de Noodmunt des Huuwelyks, als die pas een half Jaar geleeden een gehoepelrokte Pronkpenning had gekogt in Hymens Muntkabinet ; zo dat den eisch van den Generaal Wrangel wierd ontzegt in hoflyke termen. Eindelyk ontwortelde de dood den Meiboom van MEYBURG langs de yzere grafspade van het laatste Lot ; en dat zyn Leerling PIERSON dien eigen weg heeft bewandelt, konnen de Goudsche Doodgravers met geloofwaardige stukken bewyzen.
        JAN LIEVENSZ, gebooren tot Leiden, in den Jaare Duizent Seshonders Zeven, op den Vierentwintigste van Wynmaand, welke maand meer aangenaam is aan de Konstschilders, als den Negentiende van Louwmaand des Jaars Duizent Zevenhondert Vyf en dartig welkom was aan de Assuradeurs, Schippers en Reeders in Schepen. Wat voor een wakker uitmuntent Historie- en Konterfytselschilder JAN LIEVENSZ. is geweest, bepleiten \'s Mans nagelaatene Schilderyen, by de echte konstlievende geeert

-ocr page 55-
 
eert en begeert tot op heden. In de kamer van de Edele Groot Moogenden, de Heeren Staten van Holland en Westvriesland, in \'s Gravenhage, is een Schoorsteenstuk te zien, verbeelende den God de.s Oorlogs. Die mars is zo natuurlyk gekonterfyt, dat de Krygsofficieren op deszelfs gezigt aanvangen te gloeien, onderwyl dat \'er de Borgers en Boeren voor staan te trillen en te beeven.
        In den Jaare Duizent Seshondert Twee en sestig, is aangetekent,
        JOHAN BETS. Nog Bets, nog zyn Penseel, zyn ons in \'t minst gebleeken, Des ik dien Konstenaar zal voor- nog tegenspreeken.
        REYNIER LA HAAIJE, al mee een Hagenaar, die niet tot de groote, maar meer geneigt scheen tot de kleine Weereld, zo dat hy aardige kleine gezelschapjes ordonneerde en schilderde, op de wyze (egter van een minder allooi) als GERARD TERBURG, dat wonder der Schilderkonst, dien Fenix zyner Tydgenooten, en dat heiligdom der Naneeven.
        GASPAR NETSCHER, een waardig Leerling van dien voorgaanden Konstenaar, is by my beschreeven in dit Boekdeel, der Nederlandsche Konstschilders en Konstschilderessen, gevolglyk zal den inschikkelyken Lezer zig derwaards gelieven te vervoegen.
        In het Jaar Duizent Seshondert Drie en sestig, zyn Meesters geworden,
        WILLEM TROUWEELST, die Konsttroffel is ons alzo vreemt als Picturas kalkbak, uit dien hoofde zullen wy

-ocr page 56-
 
wy met der haast eenige eijers slaan in de struif zyns levens, en met Enakims schreeden overstappen tot
        FRANCOIS VAN ZANDWYK, die Franschman was een gebooren Hagenaar, zo onbetwistelyk gelyk als een Schot een Ierschman is geweest ; ook zal ik die wonderspreuk goedmaken ten allen tyden. Dog aangaande \'s Mans konst, is het by ons middernagt, weshalve wy zullen overvliegen op eenen meer bekenden Hagenaar, namelyk,
        CHARLES CODDE, die Hagenaar is een braaf Konterfytsel en geen minder Landschapschilder geweest, dog of hy die Schilderkonst deeze of geene Konstschilders, of de Natuur heeft afgekeeken, zullen wy thans niet aanhaalen, by faut van berigt. Myn Briefgenoot schryft, ,, een Famieliestuk van den ouden Heer van Bleyswyk ,, te hebben gezien, konstiglyk geordonneert en keurig,, lyk uitgevoert by dien CHARLES CODDE,\'\' met welke Lakonische Levensbeschryving wy thans zullen besluiten tot nader bevel.
        HERMAN en SIMON VERELST, waaren twee Broeders, gelyk als Kastor en Pollux ; dog dat het eerstgemelde Broederpaar zou zyn gekipt uit een Zwaanenëi, gelyk als het laatstgenoemde, zal ons noch Dichter noch Redenkonstenaar op de mouw spelden. Die beide Broeders. VERELST zyn wakkere Beelden- en Bloemenschilders geweest, welken laatsten ik gantsch gemeenzaamlyk heb gekent in Londen. Onder meer andere Bloemtafereelen, heb ik dikmaals met verwondering beschouwt een Kabinetstukje by dien konstryken SIMON geschildert, ten Huize van den overleden Herman Boerhave, Hoogleeraar in de Geneeskunde tot Leiden. Ten opzigte van dat Puiktafereel vermag te werden gezegt, dat gelyk als die

-ocr page 57-
 
die beroemde Geneesheer het leven zyner Lyders verlengde, door het voorschrift van heilzaame Geneesmiddelen, die berugte SIMON VERELST het leven aan de daar op geschilderde Bloemen heeft gegeven, beide door zyn konstige handgreep, en met oordeel geplaatste koleuren.
        Maar het alderheerlykste Puikjuweel van SIMON VERELST, berust in het Konstkabinet van den Heer Hieronymus Tonneman, een der alderverdienstigste konstlievenden in ons gemeenebest, woonagtig tot Amsterdam. Dat Bloemtafereel is een kapitaal Konststuk, zo groots geordonneert, zo fix getekent, zo natuurlyk gekoloreert, zo konstiglyk behandelt, en zo overschoon van houding, dat het zelfs proefhoudende is in kragt, geplaatst nevens Italiaansche Konstschilderyen, de witte Roozen schynen te druipen van malsheid, en het water schynt te spartelen tusschen de bladen. De roode Roozen vertrotzen de natuurlyken in gloed ; de Heulbloemen schynen te kraken ; het koloriet der geele bloemen is oordeelkundig gebroken ; de groene Heulblaaden zyn warm en doorschynent gekoleurt ; in \'t kort, dat Konsttafereel ten deelen bestudeert, is weergaloos, en in \'t geheel genomen. een Kabinetstuk zonder verwyt.
        In den jaare Duizent Seshondert Vier en sestig, zyn aangetekent geworden,
        KRISTIAAN DUISART, die Konstschilder staat aangetekent voor een Vreemdeling, en dewyl ik niet ben bevoorregt om imand het Inboorlingsregt te vergonnen door myn Pen, zal ik hem in dien staat als Vreemdeling laten verblyven.
        Jonker MARKUS DE BYE, staat aangetekent voor een Hagenaar, zynde dit allcs wat my diesaangaande is opgegeven.
        HIE-

-ocr page 58-
 
HIERONYMUS VAN DIEST, gebooren in \'s Gravenhage, heeft de Schilderkonst by zyn Vader geleert, en was een braaf Schilder in graauwe Tafereelen.
        ANTHONY SMETS, is een Vreemdeling geweest, gevolglyk buiten het bereik van deeze uitbreiding, weshalve alzo \'er zelden een Monnik alleen gaat, ik hem kom verzellen door een dito Vreemdeling, LAMBERT DE HUY.
        Op het Jaar Duizent Seshondert Vyf en sestig, verschynt een derde Vreemdeling, bekent by den naam van IZAAK VAN DUYNEN.
        Die IZAAK was een braaf Konterfyter van doode Visschen, welke vry duurer zyn verkogt geworden als veele levendige Inboorelingen van Neptuin, zonder dat de Nederlandsche Vischkoopers, noch derzelver zagtzinnige Matroonen, \'er Ooit eenige parlementaire Vergaderingen over beleiden, om zulks te beletten. Ook heeft hy meer andere fraaie en welgewilde Stillevens geschildert.
        ABRAHAM RAGUENAU, staat bekent voor een Vreemdeling, en zal in statu quo verblyven.
        GERARD VERBEEK, is een Hagenaar, ons onbekent, gevolglyk zal hy doorgaans ongemerkt blyven.
        HUYBREGT VANDER VENNE, gebooren in \'s Gravenhage, leerde de Schilderkonst onder het opzigt zyns Vaders, en wierd een wakker Schilder in graauwe Beelden, Kindertjes, Vaazen, en diergelyke Cieraaden.
        JOHAN VOSNAGEL, met dien laatste \'s Gravenhaagsche Nagel zal ik het voorig Jaargetal sluiten, en overstappen tot het Jaar Duizent Seshondert Ses en sestig, waar in zig opdoet
        THEODOOR VANDER SCHUUR, die groote en beroem-

-ocr page 59-
 
roemde Konstenaar is insgelyks zyn geboorte verschuldigt aan \'s Gravenhage, die vrugtbaare Aarde in het teelen van wakkere Konstenaars en beroemde Konstenaressen. Die THEODOOR is tot verscheide malen Deken en Bestierder geweest van Picturas hooge Konstschool in \'s Gravenhage, en overleden in het Jaar Duizent Zevenhondert drie, ofte vier. Dit verschil van weinig belang zynde, zullen wy \'er geen schootvry harnas over aanschieten, maar veel eer tot het Jaar Duizent Seshondert Zeven en sestig overgaan, alwaar ons ontmoet,
        MARTINUS MYTENS, deeze Naamlyst is bezaait met \'s Gravenhaagsche Schilder-gestarntens, zynde die laatstgenoemde Konstschilder van \'s gelyken een Konstspruit, in den hesperieschen Tuin van \'s Gravenhage gewonnen en gebooren. Hy wierd onderwezen in de konst by zyn Broeder IZAAK MYTENS, en staat voor een treflyk Konterfytselschilder berugt; zynde vervolgens overleden in Zweeden.
        Op het Jaar Duizent Seshondert Agt en sestig komt ecn Vreemdeling opdagen, een verdienstig Miniatuurschilder en Emaljeerder, genaamt JAN GERIERT.
        In het bovenstaande Jaar is Meester geworden,
        SAMUEL VAN HOOGSTRATEN, en is in het zelve Jaar aangetekent geworden als Meester, niet uit genade, maar uit louter verdienste. Die wakkere Konstschilder wierd gebooren binnen den omtrek van de Watermuuren der Stad Dordrecht, die beroemde Hollandsche Maagd, wiens onbevlekte schoot de geboorte heeft gegeven aan geen klein getal van Konstschilders en geleerde Mannen. Hy opende zyn oogen in den Jaare Duizent Seshondert Zeven en twintig ; en heeft in \'t vervolg

-ocr page 60-
 
volg de oogen geopent aan veele op de Schilderkonst verliefde Jongelingen.
        Den Nederlandsche Titiaan, beroemt by den onsterslyken naam van REMBRANT VAN RYN, is den tweeden Onderwyzer geweest van SAMUEL VAN HOOGSTRATEN. Onder deszelfs gestreng, doch ter zelver tyd, onderrigtent opzigt, wierd hy een braaf Meester in Historiestukken, Konterfytsels, Gebouwen, Landschappen, bulderende Zeën, stille Wateren, Dieren, Bloemen, Vrugten; in \'t kort, een Man op alles gevat. Ook paarde hy de Pen van Minerva, met het Konstpenseel van Sint Lukas, en schreef een Boek, getytelt, Inleiding tot de hooge Schoole der Schilderkonst: anders genaamt, de Zigtbaare Weereld, gedrukt in den Jaare Duizent Seshondert Agt en zeventig. Dat Boek vervat veele heilzaame Lessen voor de Schilderkonst lievende Jeugd, en is vervult met veele leerzaame gevallen, kortbondige spreuken, vleijende en bitse bescheiden, en veele zeldzaame byzonderheden.
        GYSBERT DE BYE, was een Hagenaar, en indien zig iemant de moeite gelieve te geven om den Schryver dezer Schilder-kronyk de oogen te openen door eenig nader berigt, zal hy nevens andere Konstenaars werden afgeroepen ter puije van ons boek.
        De Naamlyst van de \'s Gravenhaagsche Maatschappy der Schilderkonst,get ons op den naam van
        JOHANNES VAN HAANSBERGEN, die Konstenaar vermeerderde het getal der Adamieten tot Utrecht, dien gevreesden Zetel der zagtzinnige Bisschoppen, voor een groot gedeelte meer berugt wegens het sloopen der nabuurige adelyke Slooten, als over het verwekken van Overledenen, ofte het genezen van Geraakten, Blinden en Lammen.
        Op

-ocr page 61-
 
Op het Jaar Duizent Seshondert Twee en veertig, verscheen die Konstenaar op het Schouwburg van het half rond des Aardkloots, en wierd in de Teken- en Schilderkonst opgetrokken by KORNELIS VAN POELENBURG, wiens enkelde naam een dubbelt Lofdigt vervat. Die HAANSBERGEN kopieerde zo konstiglyk \'s Meesters welgekoloreerde Konststukken, dat die Kopyën meermaals voor oorspronkelyke Tafereelen van POELENBURG zyn opgevylt en verkogt geworden.
        Die braave Konstenaar stapte naderhand over tot het Konterfyten, geen onvoordeelige byweg in de Schilderkonst, alhoewel vermengt met de steekelige braamen, doornen en distelen der ongegronde bedillingen. JOHANNES VAN HAANSBERGEN stapte in de Veerschuit van het laatste Lot, Op het Jaar Duizent Zevenhondert Vyf, en overleed in \'s Gravenhaage, na verscheide malen bestierder te zyn geweest van de Maatschappy en de aldaar opgeregte hooge School der loflyke Schilderkonst.
        DANIEL HAERING, was een Kosters Zoon, geboortig van Loosduinen, die de sliknaald van Sint Krispyn verwisselde tegen Sint Lukas Konstpenseel, en zyn Papa liet berusten met het luijen der Kerkklokken. Ook was die Konstenaar in die beroepverwisseling gegront, want door een steek van een Schoenmakers Els verloor hy een oog, en langs de klokreep was \'er een zyner Vingers te zoeken geraakt; egter door dat paar toevallen verlost, van op zyn overlyden niet te zyn gehouden dat oog te sluiten, noch dien Vinger te krommen. DANIEL HAERING is een fraai Konterfytselschilder geweest, die tot zyn Leermeesters heeft gehad N. RAVESTEYN, en GASPAR NETSCHER ; en ook het Ampt van bestierder der \'s Gravenhaagsche Maatschappy met lof heeft waargenomen.
        In

-ocr page 62-
 
In den Jaare Duizent Seshondert Zeventig, ontmoet Ons den berugte Konstschilder,
        JAQUES VAILLANT, deeze Konstschilder komt niet ter Markt met leedige Schulpen, gelyk als JAQUES VAN KOMPOSTELLE, maaar in tegendeel, komt hy ten Toneel met welgelykende en welbehandelde Konterfytsels. Hy is gebooren tot Ryssel, in het Jaar Duizent Seshondert Drie en twintig, en werd benevens zyn Broeder WALLERANT VAILLANT, in de Schilderkonst onderwezen by ERASMUS QUELLINUS, welke laatstgemelde een ERASMUS was met het Penseel, gelyk als den Rotterdamsche Erasmus een Overvlieger is geweest met de Pen. JAQUES VAILLANT staat beroemt als Hosschilder van zyn Keurvorstelyke Doorlugtigheid den Hartog van Brandenburg, en heeft zyn geheugen zo te Berlyn, als tot Amsterdam, vermaart gemaakt, door het schilderen van meesterlyke Konterfytsels. De Dood, van den beginne des Werelds, gespitst om de Vaillante mannen (dat is gezegt op Nederduitsch, de moedigen en de dapperen) een knip te geven met zyn zeis, liet dien JAQUES VAILLANT niet doorgaan ongemerkt, maar scheepte hem af by zyn Voorouders, op het Jaar Duizent Seshondert Zeven en zeventig.
        Die Konterfytselschilder was gebendnaamt, den LEEUWERIK, en in zyn Persoon wierd de waarheid van de bekende Zinspreuk aangetoont,,, dat de alderbeste Zan,, gers dikmaals de kat ten deel vallen.\'\'
        Jonker NIKOLAAS LISSANT, staat insgelyks geboekt op het voorensgemelde Jaar ; doch by gebrek, en uit onkunde omtrent deszelfs adelyke hoedanigheden, zal ik overstuiven tot het getal van Duizent Seshondert Vier en zeventig. Op dat Nommer komt ons tegenvliegen de alom-

-ocr page 63-
 
alomvermaarde Bontekraai, aldus gebendnaamt, beroemt by de benaaming van
        DANIEL MYTENS, die Konstzon kwam opdaagen aan het azuure Uitspansel van de \'s Gravenhaagsche lucht, in den Jaare Duizent Seshondert Zeven en veertig. DANIEL leerde de Teken- en Schilderkonst by zyn Vader JOHANNES MYTENS, en is geweest een der alderverdienstigste en beroemste Historie- en Konterfytselschilders, welke het gemeenebest der Schilderkonst een onsterflyken luister hebben bygezet door hunne Konsttafereelen. Die groote Man is meermaals Deken der Maatschappy, en Bestierder der hooge Konstschool geweest in \'s Gravenhage, tot welkers opregting en handhaaving, hy alle de kragten zyns geests en lighaams heeft ingespannen. Na lange Jaaren te hebben gebloeit in volle glorie, wierd hy by het onverbiddelyk noodlot gebonst in den Leeuwskuil des doods, op den Negentiende van Herfstmaand, des Jaars Duizent Seshondert Agt en tagtig, alwaar het Ons past hem te laaten berusten.
        JOHANNES VOLLELEEVEN, verscheen op het Ondermaansch in het Jaar Duizent Seshondert etcetera te Geertruidenberg, waaromstreeks noch meerder Steuren werden gevangen, als gehoornde Rhinosters, en de Zalm by wyl zo goed koop is, gelyk als de Eikelen in Westfaalen. Die Man was een braaf Konterfytselschilder, die zig zodaanig heeft berugt gemaakt door die stomme kopeijen des Menschdoms, dat wy aan de laatstgenoemden ons regt afstaan, om deszelfs verdienste te bepleiten met wakkere Penseelstreken, en met aan de natuur overeenkomende koleuren.
        Dit Jaar Duizent Seshondert Vyf en zeventig, dat is, een Jaar laater als den bovengemelde DANIEL MYTENS, vertoontzig den Konstschilder,
        LOUIS

-ocr page 64-
 
LOUIS MICHIEL, hy was een Hagenaar by geboorte, een Leerling van NIKLAAS WIELINGs en SIMON VERELST by leerzugt ; en een fraai Bloem- en Fruitschilder by beroep; en met die verkorte drievoets omschryving, zal ik met een groote eerbiedigheid begroeten den hoogberoemden
        AUGUSTYN TERWESTEN, in het Jaar Duizent Seshonder Negen en veertig, op den Vierde van Bloeimaand, ontlook in \'s Gravenhage, die verheeven Aloë, welke zo glorieryk heeft gebloeit in den Tuin der Schilderkonst, beide tot eene algemeene verwondering, en tot een zielsen oogenlust aller oordeelkundige Konstkenners en Konstenschatters. Die groote AUGUSTYN, al ommers zo berugt wegens zyne verstandige Konsttafereelen, als den Oudvader Augustyn is beroemt wegens zyne geleerde Schriften, was een Leerling van WILLEM DOUDYNS, dien Fenix der \'s Gravenhaagsche Historieschilders. Hy nam al by tyds zyn vlugt na Romen, alwaar hy naarstiglyk studeerde na de Konsttafereelen van RAPHAEL URBYN, MICHEL ANGELO, CORREGIO, en meer andere beroemde Italiaansche Overvliegers. De loslyke Romeinsche Bend doopte hem den Patrysvogel; gelyk als vervolgens zyn beide konstryke Broeders wierden vereert met de naamen van den Paradysvogel, en den Adelaar, een drietal befaamde Vederdieren.
        Op AUGUSTYNS terugkomst in \'s Gravenhage, wierd hy verkoozen met eenpaarige stemmen tot Bestierder van de Maatschappy der Schilderkonst; en in het Jaar Duizent Seshondert Twee en tagtig, onderschraagde hy met zyn konstryke hand en geest de opregting van de \'s Gravenhaagsche hooge School, toegewyd aan de adelyke Schilderkonst. Op het Jaar Duizent Seshondert Negentig wierd

-ocr page 65-
 
wierd hy beroepentot Berlyn, en by zyn Keurvorstelyke Doorlugtigheid den Hartog van Brandenburg, naderhand Koning van Pruissen, verheven tot Hofschilder, alwaar hy Picturas hooge School heest opgerecht. Tot drie onderscheide malen is die weergalooze AUGUsTYN TERWEsTEN vereert geweest met het Hoogleeraars Ampt van die hooge School; en is verVolgens aldaar overleden, in het Jaar Duizent Zevenhondert Elf. PEDRo RYs, is mee gebooren in \'sGravenhage; doch het Jaar van deszelfs geboorte is zo duister, dat ik het thans by gebrek van een Diogeensche Lantaren niet weet op te loopen. Hy was een braaf Konterfytschilder by zyn leven ; doch wat hy thans is na zyn overlyden, past my niet te onderzoeken. De Kronyk der Schilders zegt, dat hy overstak na Londen, en in dieHoofdstad van Albion is gestorven, en waarschynlyk begraven. Op het Jaar Duizent Seshondert Negen en zeventig, zyn opgeschreven in het Naamboek van de \'s Gravenhaagsche Maatschappy der Konstschilders, voor eerst, MONRUYs, die Konstenaar was een braasPortretschilder, en een wakker Tekenaar met deKraionpen; en dit is alles wat ik \'er van weet op te geven. MATHIAs DE MEELE, komt scheep voor een goed Konterfyter, die ook Regent is geweest van de Schilder hooge Schoolin \'sGravenhage, en aldaar is overleden. In den Jaare Duizent Seshondert Tagentig, vinden wy op den Naamrol, PIETERVERHULsT, een Dordrechts Kind, gebendnaamt, de ZoNNEBLoEM. Hy was een discipel van WILLEM DoUDYNs; doch wierd in \'t vervolg zo tederlyk verlieft op de Godes der Bloemen, dat hy niets meer

-ocr page 66-
 
meer behartigde dan het Konterfyten van haare geblankette Staatjuffers, veelkleurige Hofjonkers, ja tot de Madelieven en Zomerzotjes in kluis, die onderbeurtige en ongeagte onderdanen. In dien trant volgde hy OTHO MARCELIS, zo berugt wegens zyne eenigzins droefgeestige Voorwerpen, als Slangen, Hagedisschen, Kevers, Kikvorschen, Padden, en alzulke ktuipende en sluipende Dieren.
        SIMoN VANDER DOES, vereerde de stad Amsterdam eerst met zyn geboorte, en vervolgens met zyn konst, in den Jaare Duizent Seshondert Drie en vyftig. Zyn Vader JAKOB VANDER DOES, had dien Zoon onderwezen in het schilderen van allerhande zoorten van Gediertens en Landschappen, welke welmeenende Schilderlessen behoorlyk in acht waren genomen by zyn kroost. Ik zeg, JAKOB VANDER DOES, die Nederlandsche Benedetto Castiglione, die de wol en het haair zyner Geiten en Schapen vry aardiger schilderde, als de Hamburger Portretschilder DENNER het haair en den baard zyner Konterfytsels afmaalt, zynde het laatstgemelde nagebootst zonder geest, noch oordeel, Tot bekrachtiging van dit zegwoort, gelieve den Lezer te weten, dat my in het voorleden Jaar een ouden Wysgeer wierd voorgestelt, gekonterfyt na een gryzen Bedelaar, (Wysgeer en Bedelaar zyn veeltyds eenluidende termen) wiens baard zo natuurlyk vlas geleek, dat indien DENNER desszelfs kop wilde veranderen in een Spinrok, \'er meer dan een Spinster het oog op zou laten vallen.
        Om weder te komen tot SIMON VANDER DOES, zal ik \'er toedoen, dat gelyk als den voorensgemelde SIMON VERELST de rol speelde van een hovaardig Bataillepaard, den laatstgenoemde SIMON VANDER DOES scheep

-ocr page 67-
 
scheep kwam voor een demoedigen Ezel. Die SIMON VANDER DOES had waarschynlyk de tweeregelige Dichtjes van Kato nooit ingezien, voor al daar die groote Man zingt,
        Het past geen Man van zich te looven, noch te laaken, Dat\'s \'t werk der Zotten, die uit ydle roemzucht kraaken.
        Die SIMON VANDER DOES kromp in een gelyk als een Egel op Appeldiefstal betrapt, zo dra als hy wierd aangesproken by een Man van fatsoen. Wanneer een Heer hem zei,,, Gy zyt een braaf Landschap,, schilder, myn Heer VANDER DOES, ik verzoek u, ,, van my een ofte meer Konststukken van dien trant ,, te willen schilderen ; \'\' als dan verzonk hy noch lager als een gevallen Aktionist. Dan was doorgaans zyn bescheid,,, Helaas ! myn Heer, myn Landschaptrant is al ,, ommers zo bedroeft als een Konterfytsel van O. L. ,, Vrouw van de Zevenween.\'\' Gebeurde het, dat een Konstkenner hem zei, ,, Uw Schaapjes zyn fix gete,, kent, vastgeplant, aardig gewolt, en de Bokjes en Geit,, jes natuurlyk behandelt, en diergelyken; \' dan was SIMONS wederändwoort meestentyds geschoeit op deeze leest.,, Och ! myn Heer, het zyn Katten, Krengen, ,, misteekende, links gekoloreerde, en uit de Ark uitge,, schootene viervoetige Dieren.\'\' In \'t kort, na maate dat hy wierd opgetilt,. zonk hy neerwaards ; daar in gelyk aan de Gestarntens van Kastor en Pollux, na maate dat het eene begint op te ryzen, komt het tweede altoos te dalen.
        Op het Jaar Duizent Seshondert Drie en tachtig, staan aangetekent in het Schilderboek,
        JO-

-ocr page 68-
 
JOHANNES TILIUS, die Schilder was geboortig uit \'s Hartogenbosch, een stad noch wel zo berucht wegens haar vruchtbaarheid in Vuchtsche Raapen, als door de geboorte van Picturas Schermmeesters. Hy schilderde aardiglyk kleine Gezelschappen op de wyze van den voortreffelyken GERARD TERBURG; echter minder in prys, en laager in konst.
        ROBERT DU VAL, gebendnaamt de FORTUYN, is gebooren in \'s Gravenhage, op den Een en twintigste van Herfstmaand, in den Jaare Duizent Seshondert Negen en veertig. Hy vertrok na Berlyn, verzelt door NIKLAAS WIELINGS, by wien hy de Schilderkonst had geleerd, alwaar hy zich onderscheide Jaaren heeft onthouden. Vervolgens bekroop hem de reiszucht, weshalve hy den gang door Duitschland opnam na Romen, alwaar hy vlytiglyk tekende en schilderde, zonder daarom echter van Bed en Tafel te scheiden met de vermakelykheden des levens. Na een tweejaarig verblyf in dien Pausselyken Zetel, vloog ROBERT DU VAL over na Venetien, in welke Hoofdstad van de Adriatiese Golf, hy bleef berusten tweemaal vyf Jaar, ten Huize van een Venetiaansche Edelman, een byster groot beminnaar van de Nederlandsche Schilderkonst.
        Doch gelyk als \'er niets meer Onbestendig is als een Vrouw, de Wind, en een Konstschilder, wierd DU VAL eensklaps die Waterburgt wars. ROBERT wierd gewaar, dat het maar tamelyk veilig is voor een Liefhebber van de naakte Waarheid, om het Duivenhok eens Pantalons te besnuffelen van naby, zynde een Stiletsteek zo gemeen in dat Gemeenebest, als de steek van een Mug in het viaansche bosch. Hy scheepte zich derhalve in na de Nederlanden, alwaar hy by de FORTUYN, gemas-

-ocr page 69-
 
maskert in een Hoepelrok, vriendelyk wierd verwelkomt, en in eene achteroverhellende Leuningstoel neergezet. Den Koning van Grootbrittanje, Willem den Derde, verhief dien gelukkigen ROBERT te gelyk tot zyn Hofschilder en Konstbewaarder, in welke dubbelde waardigheid hy onderscheide Platfonds en andere aanmerkelyke Konsttafereelen heeft geordonnoert en geschildert.
        ROBERT DU VAL is meermaals Deken van de Maatschappy, en Bestierder van de hooge School der Schilderkonst geweest in \'s Gravenhage, en is ook aldaar in den Jaare Duizent Seshondert Een en dartig overleden.
        Die braave ROBERT heeft een Zoon nagelaten, genaamt SAMUEL DU VAL, die onder \'s Vaders leertucht in de Schilderkonst wierd onderwezen. Die SAMUEL deet mee een karavaan na Italien, om het spreekwoord te versterken,,, Gelyk als de Ouden zongen, zo piepen ,, de Jongen.\" Doch na zich eenige tyd te hebben opgehouden in Romen, zakte hy zachtjes af na de Nederlanden ; echter niet grootelyks belast noch beladen met de schatten er Schilderkonst, alzo hy meer het oor had geleent aan Sinte Cecilias strykstok, als hy wel het oog had laten vallen op Sint Lukas maatstok.
        Die SAMUEL DU VAL, heeft ook op zyn beurt den Bevelhebbersstaf als Regent gezwaait over de Schilderkonst hooge School, en is een Jaar na \'s Vaders overlyden dien zelven weg ingeslagen, en pas dartig Jaaren hebbende bereikt, gestorven en begraven.
        In het Jaar Duizent SeshOndert Vier en tachtig zyn Meesters geworden,
        N. BRANT, die Konstenaar was een Hagenaar, een Leerling van den nooit volpreezen GASPAR NETSCHER, die

-ocr page 70-
 
die \'s Meesters schilderwyze meesterlyk volgde, en het vry verre zou hebben gebragt, indien de dood dien glinsterende BRANT niet had uitgebluscht, toen die pas kwam door te straalen. Hy is jong overleden, en niet zeer oud zynde begraven.
        Een Jaar daar aan verschynt op dien Naamlyst der Konstschilders Maatschappy den vermaarde
        ADRIAAN BEGA, dien Konstenaar was geboortig uit Leiden, en staat voor een uitmuntent Landschap- en Dierenschilder beroemd by de konstkennende Weereld. Na onderscheide groote Werken, zo Kamers, Schoorsteenals Deurstukken te hebben geschildert in onderscheide Hollandsche Steden, wierd hy beroepen te Berlyn. In die beruchte Hoofdstad wierd ADRIAAN BEGA verheven tot Hofschilder, van den toenmaals regeerende Keurvorst van Brandenburg, alwaar hy vervolgens alle de Steden van dien Vorst tekende en schilderde, gestoffeert met de daaromstreeks bekende Gediertens ; welke Konsttafereelen op eene voortreffelyke wyze waren geordonneert, en heerlyk uitgevoert.
        ADRIAAN BEGA stierf onder het schilderen, op het Jaar Duizent Seshondert Ses en negentig, hebbende bereikt den ouderdom van vier a vyf en zeventig Jaaren. Dien braaven Konstenaar is meermaals Bestierder der Keurvorstelyke hooge Konstschool geweest, opgerecht te Berlyn.
        N. SPIRK, werd gezegt een Hagenaar te zyn geweest ; maar wat zyn konst betreft is my niet gebleken.
        DANIEL SACOT, is beter bekend, die niet alleenlyk een Hagenaar, maar insgelyks een Leerling van den voortreffelyken Historieschilder WILLEM DOUDYNS is geweest, onder wiens bestier hy zodaanig vorderde in de

-ocr page 71-
 
de Teken- en Schilderkonst, dat hy bekwaam wierd om op zyne byzondere konstvimmen te zwemmen naar Italien. Doch het vermaak rukte hem in dat gewest het Konstpenseel uit de hand, en ontwapende zyn aankomende Konstlust door de ontzenuwende wellusten van die verrukkende Luchtstreek. Na aldaar zich eenige Jaaren te hebben verlustigt, keerde hy te rug na de Nederlanden, uit welkers schoot hy in het Jaar Dyizent Seshondert Een en negentig werd afgevaardigt ter schimmen.
        In den Jaare Duizent Seshondert Ses en tachentig, ontmoeten wy in de gulde Legenden van het Schilderboek der \'s Gravenhaagsche Maatschappy,
        SAMUEL VAN DEN BRANDE, een Haagsch Kind, een wakker Leerling van den uitmuntenden Konstschilder GASPAR NETSCHER, by wiens trant hy voet by stek heeft gehouden. Die Konstenaar is in Engeland overleden.
        JOHANNES LOTYN, Ontlook in de Hoofdstad der toen ter tyd Spaansche, en thans Oostenryksche Nederlanden, ik zeg tot Brussel, een stad niet minder beroemd door het slachten der Kuikens, als groot Kairo staat berucht in dezelve uit te broeden. Die JOHANNES LOTYN was een fraai Bloemschilder, in dienst by de konstlievende Maria, Koninginne van Grootbrittanje, voor welke Vorstinne hy veele keurlyke Bloemtafereelen heeft geschildert. Na het overlyden van die Koninginne vertrok LOTYN na zyn Geboorteplaats, en is binnen Brussel gestorven.
        KONSTANTYN NETSCHER, is gebooren in \'S Gravenhage, op het Jaar Duizent Seshondert etcetera, en was een Zoon van GASPAR NETSCHER, onder wiens vriendelyk bestier hy Zo grootelyks vorderde in de Schil-

-ocr page 72-
 
Schilderkonst, dat zich den Vader dien braaven Zoon niet behoefde te schamen. KONSTANTYN is ook Deken en Regent van de \'s Gravenhaagsche hooge School van Pictura geweest, en in \'s Gravenhage overleden, op het Jaar Duizent Zevenhondert en nochmaals etcetera.
        MATHEUS TERWESTEN, die alomberoemde en geeerde Konstzon verscheen aan den \'s Gravenhaagsche Schilderhemel, op den Drie en twintigste van Sprokkelmaand, in het Jaar Duizent Seshondert Zeventig. Den Lezer van deeze Naamlyst zal zich gelieven te vervoegen tot de Levensbeschryving van dien braven Historieschryver, in zeker Boekdeel vervat, wiens zedigheid is de oorzaak geweest, dat wy min van zyn konst hebben gezegt, als wy in staat zyn van te konnen bewyzen.
        ESAIAS TERWESTEN, gebooren in \'s Gravenhage, op den Negende van Lentemaand, des Jaars Duizent Seshondert Een en sestig, hy was een Leerling by zyn vermaarden Broeder AUGUSTYN TERWESTEN, in den beginne ; en wierd in het vervolg een discipel by den grooten WILLEM DOUDYNS, welke beide Schilderhelden hun Onderwys niet hebben verspilt op dien leergragen Penseelist. Die ESAIAS TERWESTEN dreef konstiglyk op Goud, Zilver en Koper, en was in de Tekenkonst onvermoeit, ook niet zonder reden, zynde die laatstgemelde Konst de grondvest van alle Konsten en Wetenschappen. Maar, en die eene Maar stremde eenigzins de vloeibaarheid van zyn Konstmelk, namelyk, eene al te groote eerbiedigheid voor de Muziek, in zich zelve te gelyk een voortreffelyke Konstgodes, maar ter zelver tyd eene verlokkende Sirene, welke veele aankomende Jongelingen heeft verslonden.
        In den Jaare Duizent Seshondert Tachentig, verzeilde

-ocr page 73-
 
de die Konstenaar langs Duitschland naar Italien, en wierd in de loslyke Romeinsche Bend met den Tytel van den Paradysvogel beschonken. Te Romen viel ESAIAS TERWESTEN aan het Konterfyten van Dieren, Bloemen en Vruchten, door welke keus hy zich een beroemden naam verkreeg, en in dien vollen roem zyner Konst aldaar is overleden.
        ln het Jaar Duizent Seshondert Zeven en tachtig komt opdagen een verdienstig Konstschilder, bekent by den naam van
        FRANCOIS BEELDEMAKER, die Konstenaar is almee geen duizent duitsche mylen van Schevelinge gebooren; te weten, in \'s Gravenhage ; doch of hy verscheen in het Jaar voor of na de geboorte van de FORTUYN, konnen wy met geene geloofwaardige bewyzen bewaarheden. Dit alleen konnen wy zeggen, dat die FRANCOIS BEELDEMAKER, in den beginne een Leerling van WILIEM DOUDYNS, en naderhand een discipel van AU GUSTYN TERWESTEN is geweest. Dat hy op zyn beurt het aloud Romen ging bezichtigen, dien bejammerlyken puinhoop van zo veele Keizers Kroonen, en Borgermeesters Bondelpylen, thans den dwingelandsche Zetel van de Piramidaale Klapmuts. Dat hy aldaar by de ontzaglyke Roomsche Bend wierd gedoopnaamt den Aap, een Dier, gelyk als Brutus brutaaler geheugen, begaaft met goede en quade hoedanigheden. En dat hy op zyn terugsprong in de Nederlanden, na veele Platfonds en andere Konststukken te hebben geschildert, in die Luchtstreek aldaar is krank geworden, gestorven, overluid, en begraven.
        In den Jaare Seshondert Acht en tachentig, zyn tot Mee-

-ocr page 74-
 
Meesters aangenomen op de hooge School der Schilderkonst, voor eerst,
        ABRAHAM OORTHOORN, een gebooren Hagenaar, wiens Konst ons alommers zo onbekent is, gelyk als de weezendlykheid van de Land-Eenhoorn ; gevolglyk ongehouden om \'er een riem kaspapier over te behaanepooten.
        PIERRE LE BOURGONJON, werd opgelezen voor een Vreemdeling, in welke hoedanigheid wy hem niet zullen verstooren, maar in stilte laten berusten.
        In den Jaare Duizent Seshondert Twee en negentig, doet zich op in het Boek der \'s Gravenhaagsche Maatschappy,
        JAKOB DENYS,een Antwerpsch Kind, gewonnen en gebooren op den oever van de Rivier de Schelde, welke Riviergod vry luider word bezwetst by de Antwerpsche Signorie, als den Tyberwerd opgebazuint by het Naneefschap van Romulus. JAKOB was berucht wegens het konterfyten van doode Vogels, welk gevedert beroep, zeer na vermaagschapt aan de Bedtykvulsters, hy had geleerd by EVERT VAN AALST, welke laatstgemelde zo vreeslyk scheen gezet op de veders, dat hy het vleesch kwam te vergeten, waar door zyne aan eene poot hangende Patryzen natuurlyk gelyken na gevederde zakjes. Die JAKOB DENYS wierd onder het afmaalen van doode Vogels, by de dood geknipt in een Lysterstrik, in welk verworgent konstwerktuig dien Vederkonstenaar, na eenige momenten te hebben gespar telt, kwam te stikken.
        De Naamlyst van de \'s Gravenhaagsche Konst-Maatschappy, wierd op het Jaar Duizent Seshondert Vier en negentig, bestikt met den Tytel van
        JEAN

-ocr page 75-
 
JEAN HENRI BRANDON, die Konstenaar staat geboekt voor een Fransche Vlugteling, die na gelukkiglyk de afgevoerageerde Woestenyen der vervolging te zyn ontsnapt, oogschynlyk kwam te verkwikken in Batoos grazige Gras- en Klaverbeemden. JEAN HENRI BRANDON was een braaf Konterfytselschilder, gelyk als blykt uit de Portretten van de Vyf Prinsen van Oranje, levensgroote by hem geschildert, in de Kamer van haar Hoog Mogende de Heeren Staten Generaal der Vereenigde Nederlanden. Die Konterfyter is overleden tot Utrecht, en voor zo verre als onze wetenschap strekt, legt aldaar begraven.
        ABRAHAM VAN HOOGSTRATEN, een Hagenaar, was een Leerling van DANIEL HARING, die het Penseel zwaaide uit lust, en niet om den broode ; en zulks duurde zo lang tot dat de dood hem van Duinkerken ten HARING leide, en hem wegsnapte in het Jaar Duizent Zevenhondert Ses en dartig.
        MATHEUS VAN WIELICK, staat aangetekent op den Naamlyst der Konstschilders van de Konst-Maatschappy, en is gebooren in \'s Gravenhage; en een uitgestrekter Omschryving van \'s Mans verdienste, zal ik by gebrek van nader onderricht thans niet optellen.
        In den Jaare Duizent Seshondert Vyf en negentig, is die bovengemelde Naamlyst verheerlykt geworden, door den bataafschen Tavernier,
        KORNELIS DE BRUYN, die doorluchte Reiziger erkent het vermakelyk \'s Gravenhage voor zyn Geboortewieg, en heeft tot zyn Leermeester gehad den beroemden Historieschilder THEODOOR VANDER SCHUUR, wiens Konst wy hebben beschreven na ons vermogen. Die KORNELIS stoof al vroegtyds over na Romen, en

-ocr page 76-
 
en wierd by de bevoorrechte Herdoopers van de Romeinsche Schilderbend met den Tytel van ADONIS gebendnaamt. Naderhand heeft hy genoegzaam de gantsche Weereld doorwandelt ; doch tot zyn ongeluk de ziel van het Britsch spreekwoort bewaarheid, namelyk, ,, dat een altoos rollende Steen nooit eenig Mos over,, gaart.\'\' Den rollende kloot van \'s Reizigers leven kwam op \'t laatst te stuiten, en vervolgens stokstil te leggen tot Vianen, die beruchte Vryplaats, en veilige wyk veeler ongelukkigen.
        Den vermaarden KORNELIS DE BRUYN vertrok zich aldaar in een klein Huisje, het voorspook van een aanstaande noch meer bepaalde Doodkist, alwaar hy eenige tyd den taaien Pekdraat zyns levens heeft uitgerekt, met minder verquikking als wel hooge Jaaren komen te vereisschen. Zeker Heer, noch levende, en woonachtig tot Utrecht, genoopt door een Kristelyk medely, verzorgde dien vermoeiden en geheelyk afgesloofden Reiziger an alle levensnoodwendigheden. Maar het is boven het vermoogen van de Liefdadigheid, om den Mensch een innigen Troost by te zetten, welken zegen alleen van den Hemel koomt.
        Laat ons hier ter stee den Lezer, waarschynlyk over de lengte van deeze Naamlyst vergemelykt , eens vergasten op eenige voordeelige Zedelessen, toepasselyk op alle reisgezinde Stervelingen.
        Zeker Vorst zei op een tyd, en hy was bevoegt om zulks te zeggen,,, dat hy meer had beschouwt met ,, zyn oogen, als andere Koningen konnen begrypen ,, met hunne gedachten.\'\' En waarlyk, den Mensch kan maar alleenlyk een onvolmaakte gissing maken van Koningryken en Steden, enkelyk by derzelver Beschryving.

-ocr page 77-
 
ving. Daar is geen Land- noch Zeekaart gelyk aan de ondervinding ; en de ervarentheid geeft het beste bericht. Eene dagreize zal den nieuwsgierigen meer aantoonen, als de aldernaauwkeurigste Beschryvingen hem konnen inprenten.
        Sommigen ontzeggen den Mensch, van zich te vertrekken buiten de schulp van zyn Geboorteplaats. Ja zeker Schryver acht het een overgroot geluk, gebooren te werden, te leven en te sterven, in den omtrek van zyn eigen karspel. Zulks is ten deele wel waar ; maar aan den andere kant is het ook een onbetwistelyke waarheid, dat een Man die onderscheide Koningryken heeft bewandelt, een Edelman is geworden des Weerelds. Een Persoon die geleert, eerlyk is, en bereist, is de alderbeste t\' zamenstelling eens Mensens. Zulk een Man verbetert de ondeugd van de eene Kust, door de deugden van een tweede Gewest, zo dat hy werd hervormt in een zoort van Mithridaat, hy is te gelyk een t\' zamenmengsel, en een tegengift. Italien, Engeland, Vrankryk en Spanje, zyn gelyk als het hof des Weerelds; Duitschland, China en Nederland, maken de Stad uit van het heelal. Het overige is een zoort van bastaarttaal ; wie het voornaamste dier bovengenoemde Luchtstreken niet heeft beschouwt, is vry lam in kennis van zaken.
        Echter is myn gevoelen, dat het een iegelyk niet betaamt te gaan reizen in verre Gewesten. De reden waarom is deeze, dewyl de Reiszucht een wys Man verbetert, doch een dwaas verslimmert. Den laatstgemelde wint niet anders op dien togt als vrolyke gezigten, ondeugden, uitheemsche gebaaren, en de aperyen van ieder Gewest. Een reizende Zot is de schande aller Na-

-ocr page 78-
 
Natien. Hy beschaamt zyn eigen Landaart, door het ten toon stellen zyner zwakheden buiten \'s Lands. Hy beschaamt de uitheemschen, door alleenlyk derzelver dwaasheden met zich over te voeren, en derzelver goede hoedanigheden te laten berusten.
        HENDRIK CARRE, was een gebooren Amsterdammer, die zich opdeet in het Jaar Duizent Seshondert Acht en vyftig, en by zyn Vader wierd onderwezen in de grondbeginsels van de Schilderkonst. Naderhand genoot HENDRIK het onderwvs van HANS JORDAANS; en vervolgens ging hy over tot JURIAAN JAKOBZ. een Hamburger Konstenaar, berucht door zyne konstiglyk geschilderde Jagtstukken van wilde Zwynen,Herten, en diergelyke eetbaare Woudbroeders.
        HENDRIK CARRE is een fraai Konstschilder geweest in vrolyke Gezelschappen van Heeren, Borgers en Boeren, ook Landschappen, welks Boomen hy aardiglyk behandelde, en natuurlyk koloreerde, met een los en dartel Penseel. Eindelyk en ten laatste wierd Signoor Scaronkonkolo, (op Nederduitsch gedoopt, Scherminkel) dat Penseenspel wars, welk spook hem onvoorziens een pyl in \'t lyf schoot, aan welke doodwonde den oude HENDRIK hemelde, in \'s Gravenhage, op het Jaar Duizent Zevenhondert Ses en twintig.
        N. BLEEK, gebooren in \'s Gravenhage, was een Leerling van den vooorensgemelde NIKLAAS HARING, en is een verdienstig Konterfytschilder in levensgroote Portretten. De Konstenaar heeft, zo in \'s Gravenhaag, als in andere Nederlandsche steden, veele welgetroffene en te gelyk welbehandelde Konterfytsels geschildert, in welkers getal wy zouden verdwalen. Onder meer andere Portretten zal ik maar alleenlyk hIet Konterfytsel van KOEN-

-ocr page 79-
 
KOEN RAADROEPEL aanhalen, dien vermaarden Bloem- en Vruchtschilder, die zich een onsterflyken naam heeft verovert door zyn teder Konstpenseel. Of die N. BLEEK is afgescheept na de bleeke schimmen, kan ik den Lezer niet onderrechten; maar hem wel zeggen, dat hy eenige Jaaren geleden is vertrokken na Engeland, en aldaar is gezegent met een Zoon, die dezelve konst werkstellig maakt, en van naby \'s Vaders stappen navolgt met konstige schreden.
        Op het Jaar Duizent Seshondert Zeven en negentig, zien wy op den Naamlyst der \'s Gravenhaagsche Konstmaatschappy,
        JAN BROUWER, een Delvenaar, doch of die elvenaar een echt Nazaat dier Schutters is, welke het beroemt Kalf over hoop bloezen, en daar langs den Tytel verwierven van Kalverschieters, denk ik thans kortheidshalve niet te onderzoeken.
        Het Jaar Duizent Seshondert Acht en negentig, komt opdaagen met den naam van een meer bekent Konstschilder, namelyk,
        KAREL BURGHART VOET, de Konst en de Levensbyzonderheden van dien Bloemschilder, zyn by onze Pen omstandiglyk verhandelt. Gevolglyk zullen wy \'er maar ter loops van herhalen, dat hy is gebooren te Zwol, dat hy een Komiesämpt bekleed tot Dordrecht; en dat hy noch ademhaald tot vermaak der konstlievenden, en tot nut zyner Tydgenooten.
        JAQUES PARMENTIER, die Konstenaar was een Fransche Vlugteling, die zich de hervorming der Dragonders niet liet gevallen, en vertrok na de Nederlanden. In de Kamer van haar Hoog Mogenden de Heeren Staten Generaal der Vereenigde Nederlanden, zyn twee Konst-

-ocr page 80-
 
Konststukken te zien, geschildert by dien braven JAQUES PARMENTIER, waar van het eene verbeeld de Standvastigheid, een zeldzaame hoedanigheid in de Vrouwen, en het tweede vervat de Voorzigtigheid, dien Staatsspiegel der Hovelingen. Het Platfond van die Kamer is van \'s gelyken geordonneert, en konstiglyk geschildert by dien wakkeren JAQUES, met onderscheide Zinnebeelden. Noch is by dien Konstschilder bemaalt het Platfond van de schoone Trap, op het huis te Voorst, buiten Zutphen. Voor het overige heb ik niets meer te zeggen, ten opzigte van dien konstryken Vlugteling, als dat hy overstak naar Engeland; dat de dood hem aldaar kwam te stuiten in zyn vlugt ; en dat hy aldaar is ondergedompelt door de spa der Britsche Doodgravers.
        Op het Jaar Duizent Seshondert Negen en negentig, toont ons het Naamboek der Konstbroederschap, NIKOLAAS HOOFT, gebooren in \'s Gravenhage, op het Jaar Duizent Seshondert Twee en sestig. Die Konstenaar is een Leerling van AUGUSTYN TERWESTEN, en naderhand een discipel geweest van DANIEL MYTENS dat beroemt Konstpaar van Overvliegers. Die NIKOLAAS HOOFT is een braaf Historieschilder, die dikmaals Bestierder van de Maatschappy en de hooge Konstschool is geweest in \'s Gravenhage.
        In het Jaar Duizent Zevenhondert, is Meester geworden, en staat in die hoedanigheid aangetekent, PIETER HARDIME, die Konstenaar is een braaf Bloemschilder, geboortig van Antwerpen, die de Schilderkonst heeft geleert by zyn oude Broeder SIMON HARDIME, welke laatste in Engeland is overleden. Den eerstgenoemde oefent noch dagelyks de Schilderkonst in \'s Gravenhage.
        Het

-ocr page 81-
 
Het Jaarboek van Picturas Maatschappy is vereert geworden met de naamen van Man en Vrouw, namelyk, met
        N. POOL, een Konterfytselschilder tot Amsterdam, wiens naam staat aangetekent op het Jaar Duizent Zevenhondert Een.
        RACHEL POOL, zyn Huisvrouw, is de Dochter van den beroemden Heer Ruys, Hoogleeraar, en beroemt Geneesheer by zyn leven tot Amsterdam. Die RACHEL RUYS is een vermaarde Bloemschilderes, de welke alle de beroemdste Bloemschilderessen, voor en in haar Eeuw, heeft voorby gezeilt met volle konstzeilen. Het konsttalent van die uitsteekende RACHEL, wiens bezit al ommers zo wel verdiende een veertienjaarige dienstbaarheid als de Rachel van Jakob, is by ons beschreven in een der Boekdeelen van de Levens der Nederlandsche Konstschilders en Konstschilderessen ; doch de beweegreden, van haaren naam te schryven in het Konstboek der \'s Gravenhaagsche Schilderkonst Maatschappy, zal ik alhier aanhalen op een luchtigen trant.
        Die Bloemschilderes, by haar Man verzelt, was gekomen in \'s Gravenhage, om aldaar aan zeker Heer een keurlyk Kabinetstuk ter hand te stellen, en voor het zelve te ontfangen den bedongen prys. Onder andere Bloemen had RACHEL een verflenste Roos gemaalt op dat Tafereel, wiens min ofte meer verlepte bladers natuurlyk zweemden na een overrype Maagd, welkers bekoorlykheden al te veel Zomermaanden van eene ongeduldige verwachting hadden verduurt. Zeker Linkerman van dien Heer, langs wiens schemerende oogen doorgaans de Konsttafereelen door de spitsgarde liepen van een al te gestrenge berisping, op den roffel van zyn tong

-ocr page 82-
 
tong, keurde die Roos voor apokryf, en by die afkeuring verviel de achting van dien Heer voor het stuk. De \'s Gravenhaagsche Konstmaatschappy verwittigt van dat toeval, stoorde zich niet in het aldergeringst aan die verwelkte Roos, maar besloot die Bloem te beschouwen als een jong Weeuwtje, en alhoewel eenigzins verstooken van de bloos der Ongekreuktheid, \'er een Huwelyksverbont mee aan te gaan. De Heeren van de Konstmaatschappy booden aan de verdienstige RACHEL RUYS, de helft van de bedongen som voor dat Bloemtafereel, en dat voor het overige haaren Man en Zy zouden werden geboekt als Meester en Meesteres gratis, op Nederduitsch, om niet, welke aantekening alleen bedroeg een somme van Tweehondert guldens. Die aanbieding wierd getopt by den Konterfytselschilder en de Bloemschilderes; de Naamen wierden opgeschreven in het Boek des tydelyken levens; de Penningen betaalt voor het stuk; en de afgekeurde Roos als een nieuw gestarnte geplaatst aan den Konsthemel van de \'s Gravenhaagsche Schilderkonst Maatschappy.
        REYNIER LA ROUGE, een derde Fransche Vlugteling, en Leerling van THEODOOR VANDER SCHUUR, staat aangetekent voor een braaf Konstschilder, op de Naamlyst, in het Jaar Duizent Zevenhondert Drie, een Jaar berucht wegens de Krooning van den Aardtshartog Karel tot Koning van Spanje.
        In het Jaar Duizent Zevenhondert Ses, zien wy den naam van den alderverdienstigsten Leerling van den Ridder ADRIAAN VANDER WERF op dien Naamlyst, namelyk,
        HENDRIK VAN LIMBORG, die uitmuntende Konstschilder is een Leerling van dien bovengemelden Puik-

-ocr page 83-
 
Puikpenseelist, gebooren in \'s Gravenhage, op den . . . . van de Maand . . . . ., in het Jaar Duizent Seshondert etcetera. Alzo wy de konst van dien braaven Gonsteling van Sint Lukas hebben afgeschetst in zeker Boekdeel, zal den nieuwsgierigen Lezer zo goed zyn van zich derwaards te vervoegen.
        DIRK KINT, is insgelyks gebooren in \'s Gravenhage, in den Jaare Duizent Seshondert etcetera. Die Konstenaar is een Leerling van NIKLAAS HARING en KONSTANTYN NETSCHER, en munt uit in het schilderen van welgelykende Konterfytsels, wiens konst wy zullen nader gedenken.
        Het Jaar Duizent Zevenhondert Acht, vermeerderde het Konstboek van een onsterflyk geheugen, met den Naamlyst van de navolgende Konstschilders.
        HENDRIK DOORSCHOT, gebooren in \'s Gravenhage, was een Leerling van KONSTANTYN NETSCHER; doch dewyl hy de konst wynig ofte niet heeft geoeffent, zullen wy \'er al ommers zo min over schryven.
        ARNOLD VERBUYS, is een Dordrechts Wicht, gebooren nn het Jaar Duizent Seshondert Acht en vyftig, die voor geen gemeen Historieschilder staat geboekt; alhoewel zo mager in zyne Ordonnantien, gelyk als het Paard van Gonelle schraal was in vleesch, bekent by den Tytel,,, van het Ros t\' zamengestelt uit huid en ,, beenders.\"
        Het Koloriet van VERBUYS was mollig, lekker, en mals; maar zyn Tekening ondermynde alle de goede hoedanigheden van Zyn Konstpenseel, zo dat de Konstkenners zyne Tafereelen beschouwden als zo veele kreupele, lamme, en geboggelde Tonneelnymfen, op het aldervoordeeligste opgeschikt en geblanket. Niette-

-ocr page 84-
 
tegenstaande dat onvergeeflyk gebrek, was hy echter zo trots als een biskaaisch Edeling, die in het hartje van de Vastenavond maalt op een gebraden Sardyn, tot een bewys van den Overvloed van zyn Gewest. Hier in nochtans kon dien ARNOLD roemen op zyn geluk, dat hy niet in de wieg was gelegt tot het beroep van Trompetter, dewyl hy, in stee van Fanfarres, niet anders zou hebben gebazuint als zyn eigen lof. Tot een proef op de som van \'s Mans schaarsheid in geest, zal ik \'er toedoen, dat hy alle de kopere Konstboeken van GERARD DE LARESSE, heeft vertaalt in schoone koleuren ; ofte om meer verstaanbaar te zyn, dat VERBUYS alle de Konstprenten van dien Luikschen Rafael, zo letterlyk heeft gekopieert, dat de Liefhebbers die Papierkonst konden ruiken, dwars door het verffloers van zyn Olien, Vernissen, en Blanketselkoleuren.
        JOHAN PERSYN, heeft de Schilderkonst geleert by KONSTANTYN NETSCHER, dien Konstheilig ; en meer weet ik van dien discipel niet te schryven. N. EVERAARDS, was een Vlaming, wiens Stad noch Geboortejaar wy niet konnen opgeven, by gebrek van kondschap ; doch wiens konst in Miniatuur Konterfytsels \'s Mans verdienste bepleit in \'s Gravenhage, en in meer andere Nederlandsche Steden.
        GASPAR PEDRO VERBRUGGE , is een braaf Bloemschilder geweest, gebooren in Antwerpen, op het Jaar Duizent Seshondert etcetera. Hy was al ommers zo vaardig in het afmaalen van die veelkleurige Tuinjuweelen, als PELLEGRINO vlug is in het schilderen zyner Beelden ; ook behoord men, de eerste zo als de laatstgemelde Konststukken te beschouwen en poste, dewyl

-ocr page 85-
 
wyl zy zyn geschildert en galop. Het is een dubbelt jammer dat die Don PEDRO VERBRUGGE, in veele deelen gelyk aan Don PEDRO LUCIFUGE, (want den laatstgemelde liep ligtemissen by de maan, en den eerstgenoemde zat geheele nachten te schilderen by de kaars,) zich zelven uit zyn achting heeft geschildert, door het drukken, om zo te spreken zyner Bloemtafereelen. Na dat hy gantsch Brabant en Vlaanderen had afgevourageert door de konstreis van zyn vlug Penseel, kwam hy eensklaps storten als van een voorboodent gestarnte in \'s Gravenhage, alwaar hy , volgens zyne loslyke schilderwyze schermde met die Konststukken, gelyk als een Brusselsche Speldewerkster zit te haspelen met de palmhoute klossen. Doch die gulde Eeuw verduurde aldaar mee geen Buffelsleere kolder ; waar op hy ziende dat het begon nacht te worden aan het Spui, van meet af aan tegens stroom en wind opzeilde na de Schelde, om aldaar zyn fortuin op nieuws te beproeven. Al dat over en weer reizen vergemelykte de dood, welke op hoop van die gekoleurde dwaalstar vast te hegten, hem bekranste met een kroon van Kloosterbloemen, en daar langs de Antwerpsche Maatschappy beroofde van het Ampt van Schilderknaap, in welke hoedanigheid hy by dat Gilde genadiglyk was aanvaart, en matiglyk wierd onderhouden.
        Op het Jaar Duizent Zevenhondert Elf, geraakte op die aanzienlyke Naamlyst der hooge Konstschool in \'s Gravenhage,
        JAN VAN GOOL, die Konstenaar is gebooren in \'s Gra-

-ocr page 86-
 
\'s Gravenhage, op het Jaar Duizent Seshondert etcetera, en werd by de Konstkundigen erkent voor een braaf Dier- en Landschapschilder.
        In den Jaare Duizent Zevenhondert Twaalf, wierden op den Naamlyst van de Konstschilders Broederschap aangetekent als Meesters,
        KOENRAAD ROEPEL, gebooren in \'s Gravenhage, op het Jaar Duizent Seshondert Acht en zeventig. Die beroemde Konstschilder is een Leerling geweest by KONSTANTYN NETSCHER, als van \'s gelyken by NIKOLAAS HARING, en schilderde in den beginne Konterfytsels. Doch dewyl die konst aan geene mindere bedillingen is onderworpen, als het beroep van Keukenmeid by een lekkergebekte Mennoniet onderhevig is aan ogenblikkige berispingen, wierd die KOENRAAD het konterfyten wars. Die Konstenaar trat in dienst van de Godes der Bloemen, wiens Hofbedienden hy zo naauwkeuriglyk bediende, dat zy hem begenadigden met de konst om dezelve te konnen konterfyten onberispelyk. De Godes der Vruchten, wiens Hofkapel grensde aan het koor van de Bloemgodes, minnenydig over die Medegodes, begiftigde onzen gelukkigen Konstschilder met de wederga van die konst, zynde hy thans beide een ervaren en overkonstig Schilder van Fruiten en Bloemen. Ook is die KOENRAAD ROEPEL Bestierder van de \'s Gravenhaagsche hooge Konstschool, welke loflyke Waardigheid wy verhoopen, dat hy mag bedienen veele Jaaren.
        N. KONSTANTYN, is een Hagenaar, en een

-ocr page 87-
 
een Leerling van den grooten THEODOOR VANDER SCHUUR ; en wie \'er meer van weet, zal my verpligten, door my daar omtrent te verlichten.
        N. DE MONI, die Konstenaar is ons zo wel bekent als den dag van overmorgen, gevolglyk zullen wy \'er van afzien onder de uitlegging van Aristoteles verborgen Hoedanigheid, de Noodmunt der Leuvensche Wysgeeren.
        Het Jaar Duizent Zevenhondert Dartien, stempelde op de Naamlyst van de \'s Gravenhaagsche Schilder-maat schappy den naam van
        WILLEM VAN HAANSBERGEN, die gebooren is in \'s Gravenhage, op het Jaar Duizent en meer dan ik weet. Die Konstschilder leerde het Konterfyten by zyn Vader JOHAN VAN HAANSBERGEN, en staat bekent voor een verdienstig Konterfytselschilder in Neerlandsch Gemeenebest. Hy is ook Bestierder geweest van Picturas hooge Konstschool in \'s Gravenhage.
        JOHAN VOLLEVEN, heeft tot zyn Onderwyzer in de Schilderkonst gehad zyn Vader JOHAN VOLLEVEN, onder wiens verstandig Onderwys hy een konstryk Portretschilder is geworden. Die Konstenaar is insgelyks Regent van de \'s Gravenhaagsche Maatschappy der nooit volprezen Schilderkonst.
        Het Schilderboek van het Konstgenootschap wierd vereert met de aantekening van een beroemt Historieschilder, op het Jaar Duizent Zevenhondert Vyftien, vermaart by den naam van
        GERARD HOET, die Puikpenseelist is gebooren te Bom-

-ocr page 88-
 
Bommel, in het Jaar Duizent Seshondert Agt en veertig, en leerde de beginsels der Tekenkon st by zyn Vader, een Glasschilder niet onvermaart in die Eeuw. Naderhand geraakte hy als Leerling by WARNAR VAN RYSEN, een braaf Historieschilder, die echter het Konstpenseel verwisselde tegens Golkondas Juweelkoffertje, en aan die blinkende zogenaamde edele gesteentens den voorrang gaf boven Sint Lukas gekoleur de kleinooden.
        De Konst, en eenige Levensbyzonderheden van dien beroemden Konstschilder, zyn by ons beschreven, indien niet na deszelfs innerlyke waarde, voor \'t minst met een welmeenent oogwit. Tot een blyk van onze achting voor \'s Mans geheugen , lust het my thans, om de doodbus van dien wakkeren GERARD HOET te besteken met berymde Lelien en Roozen.
        Het navolgende Gedicht vervat een berymde gedachte op het gezigt van een Bad van Diana, konstiglyk geordonneert, verstandiglyk gegroept, en uitvoerig geschildert by dien vermaarden en konstryken Historieschilder GERARD HOET. Zwigt voor Diana\'s Maagdenstoet, Gesprooten uit onsterflyk bloed, Wiens bruidschat is een boog en flitsen Veeltyds een Frelle\'s huuwlyksgift, Langs de adelyke zeef gezift Waar op nooit Woekerfielt zyn heblust kwam te spitsen. Het

-ocr page 89-
 
Het woud verstrekt ons een paleis ; De hooge heuvels, en de laage boschvaleien, Waar langs wy klauteren, of ylings nedergleien. Verschaffen wildbraat na den eisch. De speer past onze vuist, en styft de jagt der hinden, Ook wolf en zwyn, hoe zuur dit klinkt in \'t Maagden-oor : Wy volgen opgeschorst zo snellyk voet en spoor, Dat zelfs den westen wind zig nooit durfde onderwinden, Ons te agterhalen ; ja wel ras verliest die schim Zig in de haagen, ruigte, of klim : Ook pan en zyn gevolg, gehoornt en straf van spieren, En taaigesenuwt, welke\' omstreeks de Nymfen gieren, Gelyk de Wespen om den versch gezetten room, Verstrekken wy tot schroom, Wanneer wy tuk op wraak de javelynen vellen, En dat belust gespuis in arremmoede knellen.
        Wy baaden in Meanders Vliet, In stille Meeren, in de bronnen der Waranden, Wyl op dien oogenlust de Saters watertanden, Welke ons onschuldig naakt beloeren in \'t verschiet ; Doch door \'t gekraak der breede blaaden, Die geile hinderlaag op \'t onverziens verraaden. Als dan ontwippen wy die plas, Wyl \'t vloeibaar zilver bruischt met onze spyt verlegen : Doch schoon die Brongodes ons schaduwt met een regen, Helaas ! het blanke naakt straalt lang door \'t schynent glas Van \'t dunne waterfloers, gelyk als Venus roozen, Gedroopen in een bron, uit schaamte frisscher bloozen. Maar

-ocr page 90-
 
Maar schoon wy Jovis Wicht in schoonheid en in leest Niet wyken, ja veel eer vertrotsen, Zyn we egter onbevlekte en ademende rotsen, In \'t minst verdartelt, noch ontgeest, Zo zuiver als het wit der blanke Leelibloemen, Voor dat . . . . maar \'t past geen Maagd haar kuisheid te beroemen.
        Ei lieve wyst ons eens de Luchtstreek, \'t oud, of\'t Plyn, De scbuilplaats van die snelle Tryn, Het woelent Maagdenheir dier rennende Amasoonen ? ,, De Dicht- en Schilderkonst zyn \'t naaste om die te toonen.\'\'
        Den groote Konstschilder GERARD HOET, uitgeput beide door zo veele bystergroote Werken, als door de spons van zyn hooge Jaaren, lei het sterfelyke neder in \'s Gravenhage, op het Jaar Duizent Zevenhondert Zeven en dartig.
        PIETER VAN KUYK, gebooren in \'s Gravenhage, in den Jaare Duizent Seshondert Zeven en tachentig, is een waardig Leerling van den geest- en konstryken Historieschilder MATHEUS TER WESTEN. De Konstenaar schildert van \'s gelyken Historiestukken op een vasten trant ; en is daarenboven een braaf Graveerder en Etser. Ook is hy gezegent met een konstgeneigde Dochter, genaamt MARIA VAN KUYK, gebooren in \'s Gravenhage, op het Jaar Duizent Zevenhondert Elf, welke niet alleenlyk zeer fraai Graveert, en verwonderlyk Etst, maar insgelyks zeer meesterlyk tekent, een zeldzaame hoedanigheid welke juist by alle Graveerders en Etsers niet werd

-ocr page 91-
 
werd gevonden. Daarenboven heeft die Konstenaar noch twee konstlievende Zoonen, genaamt PIETER JOHANNES en KAREL VAN KUYK, welke mee de Schilderkonst oefenen, en gelukkiglylk in dezelve vorderen, en dagelyks hooger en hooger opklimmen. Het Jaar Duizent Zevenhondert Zeventien, vertoont ons den Schilder
        JAKOB SCHALKEN, gebooren over Maas ; doch waaromstreeks, en op wat Jaar, konnen wy niet zeggen. Hy was een Leerling van zyn Oom GODEFRIED SCHALKEN, zo berucht wegens zyne met konst en oordeel geschilderde Nachtlichten, Historiestukken, en Konterfytsels, wiens schilderwyze die JAKOB aardiglyk heeft nagevolgt, en gelukkiglyk geslaagt in dien trant.
        Op het Jaar Duizent Zevenhondert Achttien, wierd de Naamlyst van de \'s Gravenhaagsche Konst-maatschappy verheerlykt door den grooten
        PELLEGRINO, een Italiaan by geboorte, en een Historieschilder by beroep, die zeer veele groote Werken, Platfonds, Kamers, Schoorsteen- en Deurstukken heeft geschildert, zo in Engeland, Vlaanderen, Brabant, als in ons Gemeenebest. Ik zal den Lezer een byzonderheid betreffende dien Konstschilder voordisschen, tot een bewys van deszelfs edelmoedigen geest. Het Brouwers Gilde tot Antwerpen, had Jaaren en Dagen de Konstschilders op den tuil gehouden, in verwachting om een Schoorsteenstuk te schilderen voor die bemoute Broederschap. Op dat gulde Vlies hadden gevlamt, zo in de voorige als in de tegenwoordige Eeuw, de

-ocr page 92-
 
de Historieschilders EYKENS, VAN SCHOOR, VAN OPSTAL, VAN HAL, LYSSENS, en anderen, welke Schilders dagelyks snorden na de Granaat, het Rams - hoofd, het Schutters Hofke, en diergelyke Bierkastelenyen, om langs herhaalde teugen hun Hof te maken by de Dekens van het Brouwers Gild, en hulde en manschap te bewyzen aan die Dollemans uittreksels van ongekookte Granen ; doch te vergeefsch. By \'s menschen geheugen had de dood nooit zulk een vruchtbaren Oogst, als geduurende die Schilders Vryagie na dat Schoorsteenstuk, (gedankt zy de ingulping der Antwerpsche, Verkens Leuvens, en andere Bieren) en het Gemeenebest der Historieschilders stont reeds te wiegewagen op eene poot, gelyk als een visschende Reiger, toen PELLEGRINO zich gelukkiglyk opdeet, tot beveiliging van het schaars getal overgebleevene Hovelingen aan Sint Lukas Hof. Die PELLEGRINO was het gelukkig Paard dat het Belegert Troijen veroverde, en de zo lang geliefkoosde Bruid van het Brouwers Schoorsteenstuk schaakte met een bajonet op de tromp. Dat stuk wierd hem aanbestelt te schilderen, en hy voltooide het zelve in den beginne tot genoegen van het Gild.
        Doch niets op deeze ondermaansche weereld is meer veranderlyk als een doosje met Ruspen, en een Antwerpsche Brouwers Maatschappy. Onvoorziens wierd er by de gescharleide Dekens van dat Gild een signoriale Vergadering belegt, ten allen ongelukke na Beurstyd, als wanneer dat Schoorsteenstuk, alhoewel reeds betaald en goedgekeurt, op nieuws wierd onderzogt met

-ocr page 93-
 
met verglaasde blikken. De oordeelkundige Dekensontdekten noch wel zo veele seilen op dat Schoorsteenstuk, als \'er vlakken zyn ontdekt in de roonde tronie van de volle Maan: waar op, na een wyze overweging, die Parlementsvergadering uitliep in dit besluit.,, Dat ,, den Knaap van het Brouwers Gild zou werden af,, gevaardigt aan den Konstschilder PELLEGRINO, ,, by wyze van een Afgezant, met bevel, dat die ,, bovengemelde PELLEGRINO zich zou hebben te ,, vervoegen op de Gildekamer der Heeren Brouwers, ,, voorzien met zyn gewoon Palet ter groote van een ,, gemeene Theetafel, Borstels, Penseelen, Verwen, ,, benevens een Stoopsfles met Terpentynwater, om ,, zekere het oog beledigende misstallen te hervormen op ,, dat Schoorsteenstuk.\'\'
        Den Italiaan ontfing dien lispenden Afgezant met een fiere verontwaardiging, en hy vaardigde hem af met dit Lakoniesch bescheidt.,, Zegt aan uw Heeren en ,, Meesters, dat een Konstschilder zich niet laat ge,, bruiken gelyk als een Brouwers Paard, en dat de ,, Dekens konnen volstaan met my het Schoorsteenstuk ,, te rug te zenden, het zy door u, of door eenig ,, lastdragent sterveling, onderworpen aan het Brouwers ,, Gild. Dat ik op deszelfs ontfangst, de voor dat ,, Schoorsteenstuk ontfangene kontanten, niet alleen,, lyk weer zal ter hand stellen aan den Afgezant van ,, die Maatschappy, maar insgelyks aan den zelven ,, doen geven een dozyn goude Pistoolen, tot een ,, geschenk aan het Brouwers Gild, om daar langs te ,, gedenken aan de heusheid van PELLEGRINO, die ,, zich

-ocr page 94-
 
,, zich voor eenmaal wel heeft willen verwaardigen van ,, een Schoorsteenstuk te maalen voor dat onerkennent ,, Broederschap :\'\'
        Den Knaap van het Brouwers Gild, vertrok zich op zyn ossenleere Hoeven, na den ontfangst van dat Italiaansch bericht. Hy deet verslag van zynen Lastbrief, en van PELLEGRINO \'s andwoort, in welspreekende bewoordingen. En, achtervolgens den inhoud van de Brouwers Kronyk, zaten die signoriaale Dekens te kyken op dat onverwacht, doch niettemin wel verdient Relaas, als of de vliegende Kalander was gestort op hunne Tarwzolders Sprinkhaans gewyze : en dat noch daarenboven hunne Olifants, Rossen, bevoegde Rypaarden voor den Finlandschen Reus, Kajaan, waren in dienst getreden by den Pretendent, en onder deszelfs governo versmacht by gebrek van Haver, uit schaarsheid van Hooi, en door een overvloed van gezweepte vermaningen.
        PHILIPPUS VAN DYK, beroemt Historie- en Konterfytselschilder, in \'s Gravenhage, heeft in dat voorensgemelt Jaar zynen naam getekent in het Boek van de loslyke Konstmaatschappy. Zyn Leermeester is geweest den beroemden Konterrfytselschilder ARNOLD BOONEN, en men vermag te zeggen met waarheid, dat die VAN DYK een Leerling is, waardig dien Meester, risum teneatis amici.
        Op den Naamlyst zyn opgetekent in het Jaar Duizent Zevenhondert Achttien,
        N. SERIN, een Gentenaar, aldaar gewonnen en gebooren, berucht als Schilder van welgelykende Konterfytsels. HEN-

-ocr page 95-
 
HENDRIK BREY, gebooren in \'s Gravenhage, op het Jaar Duizent Seshondert Twee en tachtig, is een Leerling geweest van JAN DE BAAN, die eenige braave Konterfsytsels schilderde na \'s Meesters trant. Het laatste Lot onderschepte dien jong en Konstschilder in zyn Lentejaaren, namelyk, in het Jaar Duizent Zevenhondert Vyf, berucht wegens de Vergooding van den Keizer Leopoldus, en de Krooning van zyn Zoon Joseph den Eerste, die op het Jaar Duizent Zevenhondert Elf zyn Aardsche Staten verwisselde.
        In het Jaar Duizent Zevenhondert Negentien, zegenpraalde de Naamlyst van de \'s Gravenhaagsche hooge School der Schilderkonst, met den naam van
        JOHAN VAN HUCHTENBURG, die Nederlandsche Bourgonjon in Veldslagen en Belegeringen, kwam eens kyken wat \'er te doen viel in de Brouwery des Weerelds, op het Jaar Duizent Seshondert Vier- of Ses en veertig. Hy was te gelyk zyn Vaders, en een Haarlems Kind, die by den eerstgenoemden wierd onderWezen in de beginsels der Teken- en Schilderkonst. In de Lente van zyn Jeugd gevoelde zich die braave Konstlieveling zo sterk, dat hy zyn karavaan ontgon na Italien, en ontmoete zynen geliefden Broeder JAKOB VAN HUCHTENBURG te Romen, zynde dien laatstgenoemde een wakker Schilder van Roomsche Gezigten, Landschappen en Dieren, en een Leerling van NIKLAAS BERCHEM.
        Na een geruime tyd zich te hebben onthouden te Romen, vertrok hy na Parys, alwaar hy vlytiglyk het Konstpenseel oefende, onder het bestier van den ver-

-ocr page 96-
 
vermaarden Batailleschilder ANTHONY FRANCOIS VAN DER MEULEN, een der beruchtste Schilders zyner Eeuw. In het Jaar Duizent Seshondert Zeventig, kwam JOHAN VAN HUCHTENBURG zachtjes neerwaards glyden na de Vereenigde Nederlanden, in welk gezegent Gemeenebest hy zich heeft beroemt gemaakt door zyne overheerlyke Konsttafereelen. Den Fransche Alexander, den glorieryke Prins Eugenius van Savoijen, erkende \'s Mans zeldzaame verdienste, te gelyk door den wierook van lof, en door het goud van belooning, welk gespan juist niet altoos is vereenigt aan de Hoven.
        Na dat die wakkere JOHAN VAN HUCHTENBURG een grooter getal van Veldslagen had geschildert, als alle de aloude Romeinsche Werelddwingers hebben bevogten, wierd de dood al dat schieten en steken wars. Dat spook daagde dien gryzen JAN uit tot een Tweegevegt, die zulks aannam, en het lot van Breaute trof, dat is, hy wierd by dien verschrikkelyken Koning verslagen. Hy hemelde in de Hooimaand, tot een bewys, dat den Mensch hooi, en zyn Leven gras is, in het Jaar Duizent Zevenhondert Drie en dartig, in de Stad van Amsterdam.
        ANTONY DE WAARD, is een Hagenaar, die een Reis ondernam na Vrankryk, alwaar hy zich naarstiglyk bevlytigde in de Teken- en de Schilderkonst. Op zyn wederkomst in de Nederlanden, heeft hy veele Historiestukken, Konterfytsels en Landschappen geschildert, in welke loflyke bezigheid hy noch dagelyks blyft volharden.
        Op

-ocr page 97-
 
Op het Jaar Duizent Zevenhondert Een en twintig, toen de Vrede wierd getekent by den Koning van Zweden, en den Czaar van Moskovien, tekende een Italiaansche Jood zynen naam in het Geheugboek van de \'s Gravenhaagsche Konst-maatschappy.
        N. CARPI, die Borger van Jeruzalem is te gelyk een Konstschilder en Konstmakelaar, woonagtig tot Amsterdam. Ook bezit hy een fraai Konstkabinet van Schilderyen, Tekeningen en Prenten, waar van wy voornemens zyn te gewagen in zyn Konst- en Lezensbyzonderheden.
        Op het Jaar Duizent Zevenhondert Twee en twintig, heeft zich als Konstschilder aangegeven,
        N. KINDERMAN, die Konstschilder is ons al ommers zo onbekent, als den beroemde MARE DI FIORI, alhoewel dien eerste Bloemschilder is geboortig van Praag in Bohemen, en den laatstgemelde het eerste daglicht beschouwde te Romen in Italien. Uit dien hoofde zal ik noch een onbekende Zuidkust aandoen, getytelt,
        LEONARD FRANCOIS LOUIS, achtervolgens het aan my opgegeven bericht, een braaf Konterfytselschilder, en een Franschman, het eerste heeft hy de Konst, en het laatste die Luchtstreek te danken.
        DANIEL MAROT, Junior, gebooren in \'s Gravenhage, op het Jaar Duizent en wederom etcetera. Die Schilder is een Leerling van zyn Vader, die alles schildert wat hem voorkomt, waar over ik ben beducht, dat wie alles poogt te omvatten, alles komt te verliezen. Echter zyn deeze alhier ter neer gestelt, Salvo Meliori, dat is, in hoop van een nader en meer voldoen-

-ocr page 98-
 
doende bericht, zynde ons algemeen oogwit, een ieder het zyne te geven, en niemant te beledigen.
        N. VAN HEEMS, die Konstschilder is geboortig uit Rotterdam, en was een Zoon van een Lystemakcr, die zeeer natuurlyk de Kabinetstukken kopieerde van den Ridder ADRIAAN, en van deszelfs Broeder PIETER VANDER WERF. Als ik zeg,,, dat hy de Konst,, tafereelen van dat doorluchtig Broederpaar natuurlyk ,, kopieerde,\'\' benadeel ik geene Waarheid in het aldergeringst. Geen gering getal van geduchte Nederlandsche Konstkoopers is die waarheid bewust, welke Herdoopers met die konstiglyk gekopieerde Tafereelen by N. VAN HEEMS, de schemerende blikken der halfgebakken Konstlievenden hebben verschalkt, en aan dezelven Knollen in de hand gestooken, in stee van Limoenen. ,, Is een behandeling van dien aardt geen schelmstuk ? \'\' zal ons veelligt een eerlyk Man voorhouden, by wyze van een vraagpunt. Ja, is ons andwoort ;,, doch de ,, Reden en het Gewisse zyn zo heilig, dat de alder,, grootste snoodheden steeds werden aangemoedigt on., der dien dekmantel en die koleur.
        Sommige misdaden gaan niet alleenlyk veeltyds voor onschuldig door, maar veroveren dikmaals Eere, Rykdommen, en een grooten naam, als wanneer zy werden in \'t werk gestelt met pracht, en by een grooter getal, tot een hooger trap van snoodheid verheven dan anderen. Op die wyze werden openbaare Rooveryen en Plonderingen getytelt, adelyke verrichtingen ; en onrechtvaardige bezitnemingen van gantsche gewesten, werden veeltyds verheerykt door de Eerbenamingen van rechtmatige Veroveringen.
        N. BRE-

-ocr page 99-
 
N. BREDAAL, die Schilder is gebooren tot Antwerpen, en is een braaf Kons enaar in \'t verbeelden van aangename Ryngezichten, in de manier van HERMAN ZACHTLEVEN.
        JAQUES DE ROORE, gebooren in Antwerpen, op het Jaar Duizent Seshondert en etcetera, is een heerlyk en beroemt Historieschilder, wiens Konst en Levensbyzonderheden by ons elders zyn aangehaalt, gelyk als den konstlievenden Lezer zal blyken.
        De Naamlyst van het Jaar Duizent Zevenhondert Vyf en twintig, is getekent met den naam van
        ABRAHAM CARRE, gebooren in \'s Gravenhage, op het Jaar Duizent en wie weet hoe veel. Die Konstschilder is onderwezen by zyn Vader HENDRIK CARRE, onder wiens Leertucht hy een braaf Schilder is geworden.
        Het Schilderboek van \'s Gravenhage geeft ons op het Jaar Duizent Zevenhondert Vyf en twintig, den naam van
        HENDRIK CARRE, Junior, die Konstschilder is een Broeder van den bovengenoemden Konstenaar, en is Hofschilder geweest by den overleden Koning van Pruissen, tot Berlyn. (Na het overlyden van den Vorst, begaf hy zich met der woon tot Alkmaar, beroemt by den Tytel van het Noordhollandsch Hof, wegens de beschaafdheid en de wellevendheid van deszelfs Inboorelingen en Inwooners, alwaar hy is overleden.)
        MATHEUS VERHEYDEN, gebooren te Breda, in het Jaar Duizent Zevenhondert, is een verdienstig en konstryk Historie- en Konterfytselschilder, wiens Konterfyt-

-ocr page 100-
 
fytsels aangenaamlyk zyn geschildert in den verheven trant van GASPAR NETSCHER, aan welken laatstgemelden Puikkonstenaar deeze onderhande zynde Konststoffe ons dikmaals gelegendheid verschaft te moeten gedenken. Die Konstschilder MATHEUS VERHEYDEN oefent zich dagelyks in de konst, niet zonder roem en goedkeuring aller konstlievende Liefhebbers, en oordeelkundige Konstkenners.
        Op het Jaar Duizent Zevenhondert Een en dartig, toont ons den Naamlyst der \'s Gravenhaagsche Schilderkonst-maatschappy,
        PIETER VAN CAL, een Leerling zyns Vaders, zynde den eerstgenoemde een konstig Miniatuurschilder geweest, die in zyn Geboortewieg \'s Gravenhage is overleden, op het Jaar Duizent Zevenhondert Acht en dartig.
        N. KELLER, is gebooren in Switscherland, een Luchtstreek zo befaamt door zyn hooge Bergen en laage Dalen, gelyk als de Fortuin eens Konstschilders is onderhevig aan de loftuitingen der konstkennende Liefhebbers, en aan de verachting der onkundige Buffels. Die KELLER is een Historie- en Landschapschilder, welke dubbelde Konst hy noch dagelyks werkstellig maakt, beide met roem en voordeel, \'s Konstenaars doelwit.
        Op het Jaar Duizent Zevenhondert Zeven en dartig, wierd den Naamlyst van de Konstschilders hooge School vereert met de Inschryving van
        AUGUSTYN TERWESTEN, die konstgeneigde Zoon van den hoogverheven Historieschilder MATHEUS TER-

-ocr page 101-
 
TERWESTEN, is gebooren in\'s Gravenhage, op het Jaar Duizent Zevenhondert Elf, een noodlottig Jaar, meteen zwarte kool getekent wegens het verdrinken van den Prins van Vriesland in het zogenaamde Hollandsch Diep. Die jonge Konstspruit is een braaf Historie- en Konterfytselschilder; en insgelyks Mederegent, van Picturas hooge School in \'s Gravenhage.
        N. WoLTERS, een Historieschilder, Welke heeft gewoont in Amsterdam en\'s Gravenhage. Die Schilder is getrouwt met de Dochter van THEODOOR VAN PEE.
        N. VAN PEE, een beroemde Konstschilderes in Miniatuurkonterfytsels, welke geen stroobreedte behoeft te wyken voor de zo vermaarde SIGNORA ROSALBA, Miniatuurschilderes te Venetien. Het scheint dat de Schilderkonst erflyk is in het geslacht van de VANPEE\'s, gelyk als handtastelyk blykt aan haar Vader, Grootvader, en meer anderen. JAKOB JAN NACHENIUS, is een Hagenaar
        by geboorte, en een Leerling van den konst verheven MATHEUS TERWESTEN. Die Konstenaar is geen onverdienstig Historie- en Konterfytselschilder, welke de Schilderkonst nastapt met lange schreden.
        De Gebroeders CARRE zyn Hagenaars, en Konstschilders, welke beide de Schilderkonst ook hebben geleert en bestudeert by hun Vader HENDRIK CARRE, en geen geringen voortgang in dezelve hebben gedaan. Dat braaf Broederpaar schildert Historiestukken, Landschappen, Schilderyen van de Doorzigtkunde, Gebouwen, en diergelyke grootsche Voorwerpen.
        N. DENNER,is een groot en vermaart Konterfytselschilderby Pieter, en een klein en onberoemt Portretschilder by

-ocr page 102-
 
by Paulus; daar in gelyk aan zeker Hoogleeraar in Londen, die by den eenen doorging voor een weergaloos Wysgeer, en by den tweeden wierd geboekt voor een volstrekte Zot.
        Wat die N. DENNER belangt, zal ik myn gevoelen verklaren, en zeggen, dat als wanneer men de zaak slaat in de beste vouw, hy een tamelyke Tronieschilder is, maar dan is alles gezegt. Het overige belangende tot de Tronie, als een Paruik, Hoofdhaair, Hoed of Muts, tekent en schildert hy zo weergaloos slegt, dat het een iegelyk vrystaat van uit te roepen,,, geeft acht Jongens, doch we,, derhoud u van te lagchen, den * Aap van Buffelmacio ,, is geklautert op een paar hoogduitsche Schilderstelten.\'\'
        Het gaat thans in het derde Jaar, zegt den Schryver van deeze bladen, dat ik drie Konterfytsels heb gezien, geschildert by dien N. DENNER, ten huize van den Konstschilder THEODOOR VAN PEE, tot Maarssen. Het eerste verbeelde een Tronie zylings geschildert, by DENNER getytelt, zyn gemeene manier, ook was die manier niet veel verhevener als het gemeen. Het tweede stuk was het Konterfytsel van DENNERS Gemalin, by hem gedoopt zyn ruuwe manier; doch waarom dus gedoopt, zal zelfs geen hedendaagsche Batus klappen. Dat Konterfytsel verbeelde een stompe hoogduitsche Tronie, met een opgeschorste neus, en een paar groote blikken, een aanzienlyke onderkin, benevens een stuk van een mistekent lighaam. Op het voorhooft zag men een klomp effentjes gebrooken schulpwit geplaatst, welk misplaatst hoogsel te dier plaats het zelfde uitwerksel deet, gelyk als een krophals een Tirolsche Juffer verciert ; zo het eerste, als het laatste, is
        * Ziet KAREL VERMANDERS Beschryving der Italiaansche Konstschilders, Bladzy 33. derde Kolom

-ocr page 103-
 
is en was misstal in de Natuur. Het derde Konterfytsel, of liever een Kop, was den Man zelfs, gedoopnaamt N. DENNER, een vooze Tronie, netjes gesymelt, slegt gekoloreert, en gedekt met een muts, welke op dat hoofd paste, gelyk als een tang op een Varken, of een stormmuts past op een mier. Den konstlievende Konstschilder T. VAN PEE had dien laatsten kop verstandiglyk opgeslooten in een cierlyk konstkasje, waarscheinlyk uit voorzorg op dat \'er de honden niet tegen zouden bassen, ziende een hoofd zonder hals, waar aan niets ontbrak als een zilvere schotel, om het hoofd van Johannes den Dooper te verbeelden in een nootehoome kist.
        Te Rotterdam heb ik gezien het Konterfytsel van een Iersch of Schotsch Koopman, by dien N. DENNER geschildert levensgroote, tot aan de knien. De Tronie geleek dien Koopman, dat is de waarheid : doch het kleed trok natuurlyk op een houte wammes ; zulks is geen leugen. Den geschilderde das van dat Konterfytsel geleek noch na lynwaat, noch na kameryks linnen, noch na neteldoek, noch na kat in de zak, noch na bylevelts doek ; met een woord, die das scheen een nieuwe fabryk, als ook de zogenaamde lynwaate hembdsmouw, welke scheen t\' zamengestelt uit een onvervalscht schulpwit, en uit Ultramaryn, om ons van het woord Lampzwart niet te bedienen. Het spyt my thans, zo veel Schrifts te hebben verspilt op een voorwerp, in veele deelen aan een Vuurpyl gelyk. Ik zeg, aan een Vuurpyl, die aangezet by zalpeter, zwavel, en houtskool, en na de konst geboort, luchtwaards stuift, en de oogen des Toekykers verrukt voor eenige oogenblikken. Doch na het geven van een doffe pof,

-ocr page 104-
 
pof, daalt hy zo schielyk neerwaards, dat het de Aanschouwers naauwelyks heugt, van dat Konstvuur te hebben zien opwaards steigen.
        DIRK HERMAN KUYPERS, gebooren in \'s Gravenhage, op het Jaar Duizent Zevenhondert Negen. Die Konstenaar is een Leerling van MATHEUS TERWESTEN, en een braaf Historie- en Konterfytselschilder, welke tot noch toe ademhaalt onder het getal der levende Adamieten.
        En met deeze eindige ik myne Naamlyst der Konstschilders, welke staan aangetekent in het Boek van de Schildermaatschappy in \'s Gravenhage. Laatende de ander die \'er volgen zullen voor myne Naneeven over.



-ocr page 105-
 


DE AFBEELDSELS

ENDE

LEEVENSBEDRYVEN

DER NEDERLANDSCHE

KONSTSCHILDERS

EN

KONSTSCHILDERESSEN.


KAREL DE MOOR
HISTORIE- EN KONTERFYTSELSCHILDER.

ONS is een soort van Achtbaarheyt bekent, onafhankelyk van de Fortuin. Ik zeg een zeker aanzien, het Welk dien Mensch schynt te bestemmen tot groote Zaaken ; een Waarde welke den Mensch stelt op zich zelyen ; als een Uytdaager yan een algemeene Eerbiedenis ; en een hoe-


-ocr page 106-
 
hoedaanigheyt welke hem hooger verheft boven zyn Tydgenooten, als de Geboorte, ja zelfs als het verdienstige hem scheen te belooven.
        Karel de Moor, Konstschilder en Ridder, is het bewys van die wonderspreuk, een Man die zelfs voor dat hy was veradelt en verhoogt tot den Ridderstant, by den Keyzer van het Duytsche Ryk, en by een iegelyk wiert geëert, geacht, gelieft, en by wyze van spreeken geviert en aangebeden. Ook zynde veradelt by die bovengemelde Majesteyt, gedroeg zich, die groote Man als vooren. Hy was en verbleef openhartig, minzaam, en vriendhoudende, waar door hy zich by den Ceder en den Ysop, by Hoog en Laag zagt gewilt. Hoe meer en hoe nader men hem kende en behandelde, hoe meer men hem kwam te achten. Gebeurde het, dat hy zich al eens al te gemeenzaam scheen te gedragen ontrent zyn Minder, en uyterlyk af te stappen van zyn Voorrecht, zulks geschiede wyl hy zyn byzonder Vermoogen kende, namelyk van altoos na kust en keur, en als het pas gaf, zyn Achtbaarheyt te konnen hervatten. Hy was vrolyk van inborst, laghte en schertste aangenaamlyk, doch immer met waardigheyt. Een iegelyk- naderde hem metgeen minder Vryheit, als omzigtigheit. Zyn Karakter was adelyk en gemaklyk ; en hy gewon alle Gemoederen met Achting voor zyn Persoon, in het byzonder, en met Vertrouwen op zyn Deugd, in het algemeen. In \'t kort, Karel de Moor vertoonde zyn Aanzien zonder dat de Minderen in dien spiegel hunne Geringheit konden bemerken.
        Dit Karakter is by my afgeschetst, na het leeven, alzo ik met dien beroemde Historie en Konterfytselschilder gemeenzaamlyk ben bekent geweest, zo tot Leyden, op deszelfs Buytenplaats tot Warmont, als elders. By een dier

-ocr page 107-
 
dier gelegendheden, beschonk my die Konstryke Ridder met het Conterfytsel van Jan Steen, by zyn Edelheit na \'t leeven gekonterfyt, zynde, die kluchtige Jan toen ter tyd oud Vyf en Veertig Jaar en eenige Maanden. Dat Konterfytsel gelykt vry beter na Jan Steen, als het Portret van dien Schilder na het Oorspronkelyk gelykt, in het Schilderboek van Arnold Houbraken, in wiens Wonderschriften het gros der Konterfytsels zo natuurlyk munt op die nagebootste Konstschilders, gelyk als een broedsel Kemphaanen zweemt na zyn gevederde Ouders ; en by die Vergelykenis zullen wy \'t thans laaten berusten.
        De heldere Konst Zon Karel de Moor, Ridder, verrees op den vyf en twintigste van de Sprokkelmaand, in den Jaare duyzent seshondert ses en vyftig, in het beruchte Leyden, een Hooge School toegewyd aan de vrye Konsten en aan de geleerde Wetenschappen, dewelke om stryd haare invloeiendheyt hebben medegedeelt, aan dien alom vermaarden Konstschilder. Zyn Vader dacht hem in den beginne te laaten studeeren ; doch ziende dat den jonge Karel een grooter trek had tot het behandelen van de teken als tot de schryfpen, gaf hy hem ten laatsten den teugel vry zeggende ; Wel aan laat hem dan leeren tekenen, de tekenkonst komt te pas in alle Konsten en Wetenschappen : Daar op wiert hy toevertrouwt aan het opzigt van den beroemde Gerard Douw, by wien hy zyn tyd naarstiglyk waar nam, en zodanig vorderde, dat de Konstkenners geen gemeene verwachting kreegen van zyn toekomende bekwaamheden.
        Naderhant bestelde hem zyne Ouders by den vermaarden Konterfyter Abraham van den Tempel, tot Amsterdam, om zich te gewennen aan een kloeke handeling van het Konstpenceel; doch die Konstenaar ontviel den Leer-

-ocr page 108-
 
Leerling, op het Jaar duyzent seshondert twee en zeventig, waar door hy wederkeerde na Leyden, om zich verder in de Konst te oeffenen hy den beroemden Konstschilder Frans van Mieris. Noch begaf zich Karel de Moor na Dordrecht, by den Schilder Godefried Schalken, waarschynlyk ten opzigte van deszelfs vleyent Penceel, en niet om hem de Tekenkonst af te zien, dewyl die Scha - ken nooit een Tovenaar is geweest op dat kapittel.
        Het zou een weddingschap zyn van den Wysgeer Xanthus om de zee te konnen uytdrinken, indien wy ons kwamen te ondervinden om de heerlyke Konstafereelen, van dien beruchte Historie en Konterfytschilder, te willen beschryven na derzelver innerlyke waarde en verdienste. Wy zullen dezelve, dan maar gelyk als ter loops aanroeren met onze onmachtige pen, en dien Atlas last overlaaten voor de schouders van onze Naneeven.
        Het Schoorsteenstuk, op het Raadhuys van de Stad Leyden, bepleit stilzwygent de ongemeene verdiensten van dien Heer, daar op is het strafvonnis van Brutus verbeelt ; die zyne twee Zoonen eerst gestrengelyk liet geesselen en toen onthalzen, dewyl die zich in een eedgespan hadden ingewikkelt met de Romeynsche jeugd, om de Tarquynen te herstellen in hun voorig gezag In het weezen van den oude Brutus ziet men onderscheide hartstogten doorstraalen ; onder dewelke de gramschap, en een soort van vernoegen, in het aanschouwen van de uytvoering des Vonnis, uitblinkt ; de wreedheit vertoont zich in de gestrenge blikken des Scherprechters, en de hartvochtigheit op de troniën der toeziende Romeynen, dewelke dat vonnis niet min onverschillig, en ontzet van het geringste medelyden beschouwen, als den Vader. De houding is van dat stuk wonderlyk waargenomen ; de beelden zyn fix getekent; heerlyk gekoloreert ; meesterlyk be-

-ocr page 109-
 
behandelt ; kortom het is een Schoorsteenstuk geordonneert en gepenceelt by Karel de Moor, en meer valt\'er niet te zeggen.
        Noch heeft dien beruchte Historieschilder een schoon Altaartafereel geschildert, voor de Kerk van de Eerwaarde Paters Predikheeren tot Leyden. Ook is er een kamer by hem geordonneert en gepenceelt, verbeeldende de vrolyke historie van Endimion en Diane, tot Haarlem, ten Huyze van den Heer Pieter Keteling ; welke Konststukken de algemeene goedkeuring verdienen, en ook hebben, by alle de Verstandige Konstkenners.
        Maar inzonderheyt konnen wy dat besaamt Konststuk niet overslaan, geschildert voor den Graaf van Sinsendorf, Afgezant des Keyzers in \'s Gravenhage, welk tafereel wy eens een half dozyn uuren hebben beschouwt, zonder dat wy onze oogen konden verzaaden. Op dat stuk, vier en een half voet in de breedte, en ruim vyf voet in de hoogte, had hy twee Oorlogsblixems van de voorgaande eeuw gekonterfyt, Eugeen, Prins van Savoyen, en Churchil, Hartog van Marleboroug, waardige voorwerpen voor het Konstpenceel van Karel de Moor. Eugeen was gezeten op een witten Spaanschen Hengst gekleed in \'t rood Fluweel, en onder het Kamisool een kuras ; Marleboroug zat op een schoon Bataillepaard Isabelle koleur, en het verschiet vertoonde den Veldslag van Oudenaarden. In de Wolken was een geestryk zinnebeelt geordonneert, verbeeldende de vlugge Faam, die de Krygsbedryven der Helden aan teekent verzelt met Pallas en Herkules, welke een kwaaden .Engel, gewapent met een gebrooken degen, uit de lucht neder bonzen, die zyn schilt verliest in dien val; en zo voorts. De Konterfytsels van die twee Helden waaren zo vleesachtig en zo helder van koloriet ; de Paruyken

-ocr page 110-
 
ruiken zo natuurlyk getoetst ; de kleeders zo breed geplooit ; de gestaltens zo Oorlogshaftig getekent ; de Paarden zo vuurig van aart verbeelt ; en het stuk, hoe verbaazent dat ook die voorwerpen zyn, t\' zamengestelt en uytgevoert op een zodaanige, en aan het oog aangenaame wyze, dat de Konstkenners het niet genoeg na waarde wisten uyt te trompetten.
        Een Latyns Poëet vereerde, dat uytmuntent Konststuk met een cierlyk lofdicht, aldus niet onaardiglyk in het Nederduyts vertaalt door den beroemde Dichter Arnold Hoogvliet.

OP DE

KONTERFYTSELS

VAN

EUGEEN EN MARLBOROUG

Verbeelt in den Veldslag naby Oudenaarden, geschildert door KAREL DE MOOR, etc.


Twee Oorlogsblixems ziet men hier ten vlamme inrukken ; Twee Overblyvers, daar hun staal het al doet bukken.
        Gelyk als in het vuur den Salemander leeft, Zo ziet men ook dit paar in vuur en vlam verwinnen, En schoon den vyant durft verwaant den stryd beginnen,
        Hy vlugt die door het staal niet sneeft. Een zelve vuur wort dan gants strydig aangedreeven, Het dood den vyant, en het doet myn Helden leeven.

Die Karel de Moor heeft ook den Prins Eugeen gekonterfyt leevensgroote, op welk Konterfytsel een ander latyns vaars is gemaakt, op deeze wyze vertaalt door den bovengemelden Arnold Hoogvliet.


-ocr page 111-
 
OP HET

KONTERFYTSEL

VAN DEN

Doorluchten en Onverwinnelyken Held

EUGEEN PRINS VAN SAVOYEN,

Geportretteert door den geestryken Konstenaar
KAREL DE MOOR.

        Gelyk Apelles naar het leeven treffen kon
        Dien Alexander, die de weerelt overwon ; Zo treft de Moor, door konst gedreeven, Den Prins Eugeen, den roem der Helden naar het leeven.
        Dat de Oudheyt beuzele, en van haar Alcides praat,
        Dit is, o Duytslant uw Alcides met \'er daat. Hy die door zyn beleyt, en stadig zegenpraalen Der ouden roem doet voor des Keyzers glorie daalen,
        Op wiens onwinb\'re naam \'t heerszuchtig Vrankryk vlucht
        En voor zyn nederlaagen zucht. Gelukkige eeuw, ghy moogt wel op uw hylstar boogen, Doch hoe wangonstig zal den nazaat op uw oogen !
        Die aan Apelles gaaft dien Krygshelt tot zyn lot,
        En een Apelles aan dien stryd\'bren Oorlogsgodt.

Hoe groot een Konterfytselschilder die beruchte Konstenaar is, blykt zonneklaar uyt het geschenk eener medailie die den groot Hartog van Toskanen hem schonk, toen hy op het verzoek van dien Vorst zyn eygen Konterfytfel, by hem geschildert overzond na Florence, om in die alom befaamde konstzaal nevens de Konterfytsels van Raphaël d\'Urbyn, P. P. Rubens, .A. van .Dyk, Remb. van


-ocr page 112-
 
van Ryn, en een groot tal andere uytmuntende Overvliegers, als een waardig Medgezel, te pronken.
        Aan den eene kant dier medailie staat het portret van Kosmus, groot Hartog van Toskanen, en Hartog van Etrurien ; en op den andere kant ziet men de Faam, staande op een weereldkloot, zinspeelende op den naam van Kosmus, welk woord een weerelt betekent in de Grieksche taal, in de lucht staat de planeet Saturnus, en in het midden dit devies,
       

Famam extendere factis,

(aldus vertaalt)

        Men behoort zich beroemt te maaken door zyn daaden.

        Die Medaille is ovaal ter groote van de palm van een hand, en weegt in goud een pond, hangende in een blaauw lint.
        Ook heeft dien verdienstige Karel de Moor, de eergehad van den Czaar Peter, Keyzer van Groot Ruslant, te konterfyten ; en gelyk als Horatius verstandiglyk aanmerkt ; Het is geen kleyne roem aan Vorsten te behaagen; de omstandigheden voorgevallen onder het schilderen vandat Keyzerlyk konterfytsel, waaren vry byzonder in haar soort, doch dewyl my dezelve meerendeels zyn ontschooten, zal ik \'er maar een luttel van aanhaalen.
        Het is een jegelyk bekent, dat den Czaar Peter ontzachlyk was van opslag, en dat \'s Keyzers vlaagen by wylen min zweemden na den maartsche zonneschyn, als na onguure winterbuyen ; doch aan den andere kant bezat die Vorst zo veele voortreffelyke hoedaanigheden, dat men die schryvers niet zou vermoogen te schelden voor baatzuchtige vleijers, indien zy dien weergaaloo-. zen

-ocr page 113-
 
zen Keyzer op eene hoogte kwamen te stellen, met den Macedonischen Alexander, den Romeynschen- Julius Cesar, den Karthaagschen Hannibal, en zodaanige wereltdwingers ; het is ontrent zodaanig gelegen met den Oorsprong der Natien, gelyk als het is gestelt met de Geslachtrekeningen van byzondere persoonen ; de laatsten zyn in \'t gemeen inbeeldelyk ; en de eersten vermaagschapt aan de fabelen. Hier uyt sproot dat de ouden zich hielden verpligt aan deeze of geene Godheit, en wel uyt hoofde om hunne geslachtlyn van dezelve te doen nederdaalen, ofte anderszins dewyl zy een byzondere zorg en bescherming erkenden van derzelver beschuttende vermoogendheden. Gy die gelegendheit konnen wy by wyze van spreeken, dien grooten Czaar Peter den Eerste afleyden van Minerva de Godes der Welspreekenheit, van Mavors den God des Oorlogs, en van Merkuur den beschermheilig der koopmanschap, dat drietal zuilen aller staatkundige Koningryken en loffelyke gemeenebesten. Indien het ons vrystaat van eenige woorden te spreeken by wyze van vergelykenis, zyn het deeze. Den Czaar heeft de gemoederen der Russen behandelt, ontrent -op dien zelven voet, gelyk als Marten Luther en Jan Kalvin, de hervorming -der kerk behandelden, toen het licht der waarheit geheelyk lei ondergedompelt, onder den molshoop der Roomsche beuzelaryen, en verfoeielyke bygeloovigheden. Kristi waare Kerk was verhoolen onder \'s Pauzen gruuwelen, en onzichtbaar geworden voor het oog der min doordringenden. Marten Luther en Jan Kalvin uytgeezondert, welke wakkere mannen de zuivere Leere hebben ontbolstert, en geloutert uit, en van, die Pausselyke kindersnuisseringen, en afschuuwelyke bygeloovigheden. Het vuur van Dapperheit en de kern des geests waaren van alle eeuwen af op-

-ocr page 114-
 
opgeslooten in de Zielen der Russen ; doch scheen meer gelyk aan braaklanden, als aan welgebouwde zaailanden, by gebrek van aanqueeking, tot de komst des Czaars op den Troon van groot Ruslant. Die groote Vorst sloeg met ernst de hand aan het verbystert werk van de Zielsen Lighhaams hervorming zyner Onderdaanen, en zo door zyn byzondere wysheit, persoonelyke dapperheit, als onvermoeit voorbeelt, heeft hy de Russen herschept in de verdienstigste Natie des gantschen Aardbodems. Muskouw de hoofdstad van groot Ruslant is thans herstelt in een tweede Athene, en overvloeit van vrye konsten en adelyke wetenschappen. De echte belyders van alle konsten en wetenschappen de braave krygs Officieren, de scherpzinnige Koopluiden worden te dier plaats ontfangen met opene armen, en aangemoedigt door eerbewyzingen en belooningen, die aldergrootste beweegredenen der verdienstige Stervelingen. Als ik zeg verdienstige Stervelingen, doel ik op heerszuchtige mannen, welke het stof van hunne stiefmoederlyke aarde afschudden, om een gunstiger geluk te gaan opzoeken in de uitheemsche gewesten. Ook is de heerszucht zo zwart niet, gelyk als zy wort afgeschildert by veele onkundige pennisten, dat soort van kladschilders met pen en inkt; als by voorbeelt.
        De heerszucht is gelyk aan de gal, een vochtigheit welke den mensch werkelyk maakt, vuurig vol beweeging en wakkerheit, indien men dat vocht niet komt te stuiten : doch als het zyn loop niet kan hebben, wert het brandig, quaadaardig, en vergiftig. Op die zelve wyze is het gestelt met een heerszuchtig mensch, indien hy een open weg ontmoet tot zyn opgang, en immer voorwaards gaat, is hy meer beezig, als gevaarlyk. Doch indien hy wort betoomt in zyne begeertens, steekt hy

-ocr page 115-
 
hy fluks de vlag van misnoegen op, en beschouwt zyn meesters en medemenschen met een quaadwillig oog ; ja schynt het aldermeest te zyn vermaakt, als de zaaken achteruit loopen, het welk de aldersnoodste eigenschap is in een dienaar van een Vorst, of van een Gemeenebest. Derhalve is het de Vorsten voordeelig, indien zy zyn genoodzaakt om gebruik te maaken van heerszuchtige menschen, dezelve zodaanig te behandelen, dat zy steeds voortgaande werden gehouden, en niet gedwongen den kreeftenmarch te ontginnen.
        De bepaaldheit van myn bestek wederhoud myn pen ; doch het geene thans wert uitgestelt, zal echter niet werden weggenomen, volgens de zinspreuk der Latynen. Laat ons nu eens een proef neemen, of het doenlyk is het mondgesprek tusschen Czaar Peter den . Eerste, Keyzer van groot Ruslant, en Karel de Moor, Konstschilder en Ridder, ten deele te verhaalen by geheugen.
        In het jaar duyzent zevenhondert en zeventien, wert den Ridder Karel de Moor vriendelyk uitgenoodigt om te komen in \'s Gravenhaage, en aldaar te konterfyten, Peter den Eerste en Catharina Alexitwa, Keyzer en Keyzerinne van groot Ruslant. Den Konstschilder verrysde uyt Leyden na \'s Gravenhaage, en vervoegde zich aan den Afgezant van dien Vorst, welke hem verwelkomde met een hooge achting, en geleide in een grootsch vertrek, om aldaar \'s Keyzers komst af te wachten. Na dat de Moor aldaar een geruime tyd was gezeten geweest, (een schielyke afvaardiging is juist geen gewoonte aan de Hoven van Souvereinen ) verscheen den Czaar, en alzo den Ridder onderwyl zyn palet had toebereid, wachte hy dat die Majesteit zou gaan zitten ; zulks te verzoeken was niet in den haak, als zynde een over-

-ocr page 116-
 
overtreeding van de Hoofsche welleevendheit. Na dat den Czaar eenige tyd had gewandelt met lange schreeden, viel hy in een leuningstoel, welke gelegendheit Karel de Moor waarnam, om \'s Keyzers tronie te bewerpen met een pypaarde pen ; maar korts daar aan verrees de Czaar weer uyt zyn leuningstoel. De konterfeyter lei daar op de pen neer, en volgde den Czaar met zyn oogen, die ten laatste zich weer neerzette op den stoel. De Ridder bediende zich van dat gunstig toeval, en dewyl hy reeds een vast denkbeelt had gevormt van \'s Keyzers gelaatstrekken, begon hy de tronie te doodverwen met meesterlyke penseelstreeken, toen den Czaar het mondgesprek ontgon op deeze wyze.
        ,, Is de Schilderkonst niet moeijelyk myn Heer, en ,, wert \'er geen groot gedult vereischt geduurende des,, zelfs oefening ? \'\' Ja Sire, het gedult eens heiligs schiet noch somtyds te kort,, ( antwoorde den Ridder ,, stemmiglyk ) vooral als het voorwerp dikmaals opreist, ,, of veel beweeging maakt met het hoofd en met de ,, handen. Aangaande de moeijelykheid in die konst ,, vervat, heb ik de eere van te zeggen, dat een dub,, belde konst onderhevig is aan een dubbelden arbeid, ,, en vooral in de Schilderkonst ; als by voorbeelt. Voor ,, eerst vereischt onze konst een krachtig denkbeelt te ,, Vormen in het begrip, en vervolgens dat denkbeelt ,, uit te voeren door een konstige handgreep, zynde ,, dikmaals des Schilders ongeluk, dat hy in het eerste ,, ofte in het laatste, ja ook wel bywyl in beiden komt ,, te fylen\'\'. De Keyzer scheen voldaan over dat prompt antwoort, zonder eens acht te slaan, dat de eerste woorden des Konterfyters een hoflyk verwyt aan dien Vorst inhielden, die niet lang kon duuren op eene plaats.

-ocr page 117-
 
plaats.,, Ik heb verstaan, dat gy voorneemens zyt u , in den echt te begeeven voor de tweedemaal, ( her,, haalde den Keyzer ) is uw keus gevallen op een oude ,, of op een jonge Vrouw\'\' ? De Ridder weder andwoorde,,, Sire ik heb my verbonden met een Vrouw ,, ontrent van myn jaaren, alzo een bejaart Man, die ,, een jonge Vrouw trouwt, veeltyds het ongeluk heeft ,, van te sterven, voor dat zyn kinders zyn gekomen ,, tot de jaaren van bescheidenheid\".,, Daar in ge,, draagt gy u gelyk als het een verstandig Man be,, taamt\', ( herhaalde den Czaar ),, alzo \'er niets beter ,, voegt als gelyke jaaren, ook kan een Man, of noch ,, zo jong, niet al te voorzichtig zyn ontrent die keus, ,, voor al op het eerste gezigt van een Vrouw, want by ,, die gelegendheit wert het oog veeltyds verschalkt : ,, de cieraadiën, blanketsel, zwarte plystertjes, en ,, schoone kleeders, verheelen dikmaals veele wanstallig,, heden ; want schoonheit slagt de waarheit, en ver,, toont zich het alderbest in een zeedigen opschik\'\'.
        Tot dus verre reikt myn geheugen, zynde het veele jaaren geleeden, dat den voornoemde Ridder my die byzonderheden mede deelde, op zyn Guyteplaats tot Warmont, buiten Leiden. Ik zal den Leezer dan maar alleenlyk zeggen, dat die Konterfytsels van den Keyzer en de Keyzerin van Groot Ruslant slaagden, gelyk alle zyn voorige KonterfytseIs, namelyk, dat zy de verwachting van alle Kunstkundigen overtroffen.
        Op die zelve tyd konterfyte Karel de Moor, haare Edele Achtbaare, den Baljuw, Burgermeesteren, en Schepenen van \'s Gravenhaage, alle de Beelden geordonneert en geschildert, ten voeten uit, op een tafereel, dat konststuk is waardig geoordeelt by die aanzienelyke Overheit, om het te plaatsen, op het Raadhuis

-ocr page 118-
 
huis van \'s Gravenhage, alwaar het noch berust tot op heden.
        Eenige Jaaren geleeden heb ik twee Konterfytsels gezien leevensgroote ten voeten uit geschildert, by dien konstryken Karel de Moor. Die fraaije Konterfytsels behoorde aan Jan Berkheyde, een Konsthandelaar woonachtig te Leyden, die dezelve verkogt aan den Markgraaf van Annendaal, een der Adelykste en Rykste Ryksraaden van Noorderbritlant, oudtyds by de benaaming van Schotlant bekent. Die Markgraaf was aldaar toen gekomen, om zich, indien het kon geschieden, te laaten geneezen van het Hypochondre, onder het bestier van den Weereldberoemden Hoogleeraar in de Geneeskunde, Hermannus Boerhave ; doch hy is vruchteloos vertrokken. Ik had de eere dien Ryksraad te gaan opwachten te Leyden, en by die gelegendheit zag ik die bovengenoemde Konterfytsels in \'s Markgraafs slaap - of krankenkamer, welke Lord my zei op een bevallige wyze, dat hy meer baat vond in zyn zwaarmoedige ziekte langs de beschouwing van dat paar overkonstige Konterfytsels, als by alle Boerhaves herhaalde geneesmiddelen. Ik wil wel bekennen zonder pyn of boeijen, dat ik die konsttafereelen beschouwde met een overgroote verwondering, niettegenstaande dat een onmaatige verwondering voor een drieste onkunde staat geboekt by de Geletterden. Het koloriet dier beide Konterfytsels verscheelde, gelyk als het zonnelicht verscheelt van de duisternis, en echter was ik onzeker welk te kiezen. De beelden waaren zo fix op hunne voeten geplant, en zo vast getekent, dat het een oogen lust verstrekte, derzelver evenmaatigheit met het gezicht af te passen. De tronien waaren vierkant getekent en geschildert, de handen wonderlyk teder zo van omtrek als van behandeling ; de kleederen grootsch en

-ocr page 119-
 
en breedt geplooit ; de paruyken treffelyk getoetst en de bywerken onverbeterlyk. In \'t kort, zweemden hier alleenlyk na de Konterfytsels van Titiaan genomen in het geheel maar ook ontleed in deelen, kon men \'er deszelfs vuur en Schildertrant in zien doorstraalen.
        Den Heer Willem Lormier, Agent van onderscheide uitheemsche Vorsten, zyn verblyf houdende in \'s Graven - haage, bezit een zeer schoon konststuk van Karel de Moor, dat tafereel verbeelt de fabel van Vertumnus en Pomona geordonneert in het krachtigste van zyn eeuw, zynde te gelyk vrolyk, teder en uitvoerig Geschildert, deeze groote waarheit zal ons een iegelyk gaarn toestemmen, als wanneer hy weet dat niet alleenlyk \'s Gravenhaage, maar genoegzaam alle de voornaamste Hollandsche Steden, overtuigt zyn, dat dien konstlievenden Heer een puiks puik Konstkabinet bezit, verrykt met de keurlykste en dierbaarste konstjuweelen der meest beroemde Nederlandsche Penseelhelden.
        Onder de Erfgenaamen van den Konstschilder Karel de Moor, berusten twee zyner nagelatene Konstschilderyen beide kapitaale stukken. Het eene konststuk verbeelt de vlugt van Maria, Joseph, en het Kindje Jesus na Egypten. En het tweede is een Ambachtsman die zyn middagmaal neemt, verzelt door Vrouw en Kinders, toepasselyk op de woorden,,, geeft ons heden ons ,, dagelyks broot\'\'. Alzo het my nooit gebeurde die konststukken te bezichtigen, zal ik \'er niets van zeggen als alleenlyk dit, dat het my zeer waarschynlyk toescheint, dat de bovengemelde tafereelen niet konnen werden getelt, onder Karel de Moors minste Konstschilderijen, als zynde bestemt tot een nalaatenschap voor zyn erfgenaamen. Aangaande het stuk van de Vlugt naar Egypte, schiet

-ocr page 120-
 
schiet my deeze byzonderheit te binnen, welke ik den Leezer zal mededeelen.
        Den Ridder Karel de Moor, verhaalde my eenmaal, in het byzyn van den Heer Saunier, beroemt paarden beryder op de Hoogeschool tot Leyden, dat hy op een tyd eens een Ordonnantie verbeeldende, de Vlugt naar Egypte, vertoonde aan den Konstschilder Adriaan van der Werf, zynde dat tafereel pas gedoodverft. Dat den laastgenoemde Konstenaar naderhand in een Ordonnantie van dien eigen inhoud zich bediende, van Karel de Moors gedachte, waar over den laatste zich grootelyks verstoorde, en des wegens aan my zyn misnoegen uitdrukte met deeze woorden.,, Een bedryf van die na,, tuur is een braaf Schilder onwaardig, zynde zulks ,. niet alleenlyk een misbruik van het vertrouwen, maar ,, van \'s gelyken een diefstal begaan, op eens andere ,, konst en goede naam\'\'. Of nu dit geval die aangehaalde Vlugt naar Egipte raakt, dan of het is betrekkelyk op een ander tafereel van dien inhoud, kan ik niet zeggen met waarheit, by gebrek van nader bericht.
        Niets laager kan werden bedacht, en echter gebeurt het dagelyks, dan zich ten zynen voordeele te willen bedienen van een grooten Staat en verheren Geboorte, om daarlangs oppermachtiglyk te heerschen over persoonen van een laager staat. Inderdaad zyn die persoonen belachgelyk, herhaal ik, welke snorren en brommen, over Mannen van een geringer geboorte en laager staat, gelyk als hommels en wespen hommelen en brommen, over de strooie korven der vlytige honingbijen, te gelyk om die vernuftigen te vertrotsen, en om derzelver voorraad te sleepen in hun nest.,, Waar uit toch ontstaat, ,, die verachting\'\' ? die vraag valt maklyk op te lossen, be-

-ocr page 121-
 
bescheiden Leezer, alzoo de grootheit doorgaans de kloekzinnigheit der Konstenaars tracht te vernederen, gelyk als de onweetende domme krachten altoos toeleggen om de geletterden te beschimpen, te overheeren, en de voet op den nek te zetten, doch dat zulk soort van Rodomants zo nu als dan met schimp werden afgeweezen, zaI ik uit een ernsthaftig bescheid van den Ridder Karel de Moor aantoonen.
        Karel de Moor zat op een tyd den Doorluchtigen Prins Eugeen te konterfyten, toen zeker groot Heer, aan wien wy de Kettery van de Boeken, gedrukt zedert de veertiende tot aan de vyftiende eeuw, zyn verschuldigt, gelyk als een rukwind in het Schildervertrek kwam inbarsten, op dien trant zult gy my ook conterfyten Chevalier, ( zeide hy tegens Karel de Moor, zonder dien Konstschilder eenige voorafgaande beleefdheit te bewyzen ), of andersins zullen wy geen Vrienden blyven. De Ridder, gewoon van met meerder bescheidenheit te werden behandelt, en wien het niet onbekent was, wat hy aan zyn byzondere verdienste, en het geene hy aan anderen was verschuldigt ; antwoorde op een fieren toon, daar toe, Myn Heer, heb ik noch gelegenheit noch lust. Hoe dan is \'er voor my niets ten besten, herhaalde hy gramstoriglyk. Hier op antwoorde Karel de Moor met een groote deftigheit, Myn Heer heeft het reeds gezegt.
        Of die Heer zedert de Konstenaars met meer beleefdheit behandelde, behoort in \'t minste tot den text. Wy vermoogen geenszins te leggen wachten na Plato\'s gemeene best ; want gelyk als het hedendaagsch toegaat beschouw ik een zeedige hervorming als een groot punt. Indien wy - maar \'s Menschen handen konnen bedwingen, laat dan het volk betyen met zyn hart en hooft na

-ocr page 122-
 
na welgevallen, de ingekankerde weerelt te willen heelen van haar zotheit en quaade grondbeginsels, is alimmers zo ondoenlyk als het gety van de Maas te willen stoppen met den duim van een dwerg.
        Hier ter Stee errinnert my myn geheugen, van een verwonderenswaardig Konststuk te hebben gezien tot Brussel, geschildert by Karel de Moor. Dat zinryk tafereel beruste toen ter tyd in handen van den Kapitein Hose, een Konstbeminnaar, die zig heeft vermaart gemaakt door twee bedryven, zo verschillig als water en vuur. Zyn eerste bedryf bestont in het opligten van den Heer van Beringhem, Opper-stalmeester van Koning Lodewyk van Vrankryk, welke daad wiert beloont met de bastille, uit welk Vagevuur der leevenden, hy-gelukkiglyk wiert gered door den Heer Bombarde, de stichter van het Brussels Opera ; de tweede onderneeming van dien avontuurlyken Hose slaagde beter, en bestont in het koopen tot Parys, en in het overvoeren na Brussel, van de zeven Werken der Barmhartigheit, geordonnieert en geschildert by Paris Bordon, welke konstafereelen ik meermaals met aandacht en eerbied heb bezien, ten huyze van den Heer President van der Gooten, uitmakende het alderschoonste juweel in deszelfs Konstkabinet.
        Om nu weder te komen op het konsttafereel, hier bovengemelt, heb ik niet anders te zeggen, als dat het zelfde verbeelde een oude Matroon, uit wiens blikken een zeeker vuur van graagte, dwars door de beysdeboogen van twee gryze wynbraauwen kwam te straalen. Omtrent op die wyze verhaalen de Reizigers, dat den innerlyk brandende berg Hekla in Yslant zyn woedende zwavelvlammen komt te schieten, dwars door een met altoos duurende sneeuw bedolven kruin. Die def-

-ocr page 123-
 
deftige Matroon, een waardige wedergaa tot het Weeuwtje van Ephesen, scheen een frisch welgemaakt jong Heer te belonken, die met dieper aandacht scheen te staroogen op een openstaande wel bevrachte yzere geldkist, als op Madames verflenste bekoorelykheden. De onderhandeling kamer was behangen met goudleer en gesiert met een groot spiegelglas, benevens spaanse stoelen, een tafel tapyt, en andere sieraaden. De karakters, dier beide personaagien, waaren zo konstiglyk uitgedrukt, dat dezelve in geenen deele behoefden, toe te geeven aan de spreekende merktekens van Rembrant van Ryn, en Jan Steen en andere krachtige uitdrukkers der meest verholene hartstogten. De Kapitein Hose zeide my in vertrouwen, dat dit konstafereel een waare geschiedenis verbeelde van zekere bejaarde Weduwe, welke reeds vyf mannen op haar kooker hebbende, een sesde trouwverbont aanging met dien jonge waaghals. Ten dien einde was \'er een zilver plaatje vastgehegt op de lyst, met deeze zinspreuk in het Latyn.

In foedere sectus Op Nederduitsch vertaalt. Een sesde man In \'t moordgespan.

        Ik beken dat de Kapitein Hose juist altoos geen Euangelist was op het Kapittel van de waarheit, doch niet tegenstaande die hoofsche eigenschap, stelle ik het hier ter neder.
        Om nu, zo verre als myn vermoogen strekt te voldoen aan \'s Mans geheugen, en aan \'s Leezers verwagting, zal ik \'er noch byvoegen, dat Karel de Moor het koperschrappen, by de benaaming van swarte Konst bekent, mee-

-ocr page 124-
 
meesterlyk bezat. Zulks getuigt zyn eigen konterfytzel, in geen gemeene achting by de verzaamelaars van konstprenten.
        In navolging van Titiaan, volharde Karel de Moor, in de werkstellige Schilderkonst, behandelende het Konstpenseel op zyn een-en-tachtigste jaar met lust en vlyt, op zyn aangenaame Buitenplaats tot Warmont, omstreeks Leyden, het waar te wenschen, dat alle Konstschilders, zo de bejaarden als de jongen, en vooral de aankomende Konstenaars, dat loffelyk voorbeelt mogten navolgen.
        Alzo de leerlingen, welke hebben gezeeten aan de voeten van dien grooten Konst Gamaliel, my nooit zyn opgegeeven, zal den Leezer genoege gelieve te neemen met drie Konstschilders, welke tot geen gemeene volmaaktheit zyn geraakt onder het leerbestier van Karel de Moor, en wier Konstbyzonderheeden ik ordentelyk in het vervolg zal aanhaalen. Dat helder gestarnt verschoot aan den Schilderhemel van Sint Lucas op den Sestiende van de Sprokkelmaand, in het Jaar duizent zevenhondert agt-en-dartig, nalaatende twee kinders, een zoon, en een dochter; benevens een geheugen het welk het tydtbestek der eeuwen zal verduuren.



-ocr page 125-
 
EENIGE

ONPARTYDIGE AANMERKINGEN

OVER DE

SCHILDERKONST,

VAN DEN

HEER KAREL DE MOOR, RIDDER &c. &c.


Zedert het overlyden, van Titiaan d\'Ucelli, Pieter Paulus Rubens, Anthony van Dyk, en Rembrant van Ryn, is er geen Historie- noch Konterfytselschilder opgestaan, die de bovengemelde Konstschilders zo naby is gekomen, ja zelfs in zommige konstdeelen die Konstenaaren heeft overtroffen, als den Ridder Karel de Moor. Ik zeg dan vrypostig, en ik zal myn gezegde beweeren ten allen tyde, dat die beroemde Man de Schilderkonst heeft opgetrokken, tot den hoogsten trap der volmaaktheit, als die een overgroote kracht wist te paaren met een onberispelyke rondheit, smelting van koleuren, helderheit en natuurlykheit, volgens de eenpaarige getuigenissen van een onnoemelyk getal van verstandige Konstschilders; die befaamde historie- en konterfytzel Schilder, verstond verwonderlyk het licht en het bruin, alzo zyn Konstgreep voornaamelyk kwam te doelen, om alle zyne voorwerpen te doen gelden door hunne vergelykingen, en dezelve te doen zamenkomen in het middelpunt van een schoone gelykstemmigheit. Ik zeg, door een oordeelkundige waarneeming van de eigenschappen der verschillende koleuren, en derzelver tegenstellingen, waar in geene voorige noch

-ocr page 126-
 
noch hedendaagsche Konstschilders, dien weergaaloozen Konstenaar hebben geëvenaart, veel min hem daar ontrent de loef afgewonnen.
        Het koloriet van Karel de Moor is verwonderlyk, doch indien ons iemant mogt tegenwerpen, dat hy daar ontrent minder kragtig is geweest als Titiaan d\' Ucelli en als Rembrant van Ryn, echter kan het niet werden ontkent, dat hy een grootere naaukeurig- en meer tederheit had in zyn koloriet als die bovengemelde Konstschilders. Hy plaatste zyn koleuren met verstant, oordeel, en vlyt, om zyn voorwerp te evenaaren, te doen gelden, en te redden, en hiet onvermoogen der koleuren, omtrent het verbeelden van de natuur te baat te komen, door de kracht zyns geest. Zo groot en zo uytmuntende is de waarheit vervat in zyn koloriet, dat \'er in \'t geheel geen denkbeelt der koleuren overblyft waar uit zyn Schilderpalet was t\' zamen gestelt. Ja geen Konstschilder is in staat te konnen zeggen altoos niet te bewyzen, dat deszelfs koloriet is zamen gemengt uit deeze of geene koleuren; maar veel eer is het bewysbaar, dat zyn Konst is gelyk aan de natuur. Indien \'er eenige Twyfelaars mogten schuilen onder de Konstschilders en Konstkundigen, staat het die Heeren vry van te werden overtuigt door hunne eigen oogen, ten zy, zy dezelve geliefde te sluiten voor het licht van de waarheit. De konterfytsels, geordonneert en geschildert by den Ridder Karel de Moor, berustende ten huize van de Mevrouwe Douarriere van den Hoog Edelen Welgehoren Heere van Wassenaer, op de Kneuterdyk in \'s Gravenhage, verstrekken ons gezeg tot onwederspreekelyke getuigen. Als van \'s gelyken, werd die stelling bewaarheit door de overheerlyke konterfytzels, ten getalle van tien of twaalf,

-ocr page 127-
 
twaalf, verbeeldende het geslacht van de heeren van Lennep, die Mennonietsche zuilen van de weereldberoemde beurs van Amsterdam. Den groote Konstschilder Karel de Moor, die zyn Konst deet betaalen na deszelfs waarde, ontfing duizent Guldens voor ieder konterfytzel in \'t byzonder, gelyk als den Heer Theodoor van Lennep my meermaals heeft verhaalt in het byzyn van verscheide getuigen, de vereischte bywerken, bestaande in draaperyen, zyde stoffen, wapentuigen, en andere voorwerpen, zyn gezaamentlyk zo overkonstiglyk behandelt, dat de zamenmengsels der koleuren of het leeven voor \'t minst evenaaren, of overtreffen in onderscheide deelen De tegenstellingen der lichten en schaduwen op de Konsttafereelen van Karel de Moor zyn verstandiglyk behandelt, en hy heeft zyn Eenstemmigheit noch wel zo konstiglyk getrokken uyt de kennis van den aart der onderscheide koleuren, als uit de mededeeling van het licht en het duister, waar in hy Titiaan niet alleenlyk heeft nagevolgt, maar zelfs overtroffen.
        Daar en boven zyn de Konsttafereelen van den Ridder Karel de Moor, zo de Historie stukken als de konterfytzels, uitvoeriglyk, en te gelyk verstandiglyk behandelt, een Schilderwyze dien Konstenaar eigen, en onafhankelyk van den trant zyner onderwyzers. Als wanneer ik zegge, uitvoeriglyk en zuiverlyk, is myn oogwit niet deszelfs konstafereelen te vergelyke by de gepuymde en gebiesde Schilderyen van sommige Nederlandsche Konstschilhders, meer gehoetelt als gepenseelt, en wel zo kenbaar aan het afgement schuim van het zweet eens ezels arbeid, als aan de toetsen des verstands. Neen Leezer, Karel de Moor, bedekte oordeelkundiglyk de schynbaarheit van een vrymoedige behandeling des

-ocr page 128-
 
des penseels, door de oplettenheit zyner naspeuringen, en de geestryke t\'zamenmengselen zyner koleuren, geen gemeene verdiensten in een verstandige Schilderwyze, volgens het getuigenis aller echte Konstkundigen. Echter stremde die keurlyke behandeling geenzins de vrymoedige toetsen van zyn Konstpenseel, zo op de verheevenste lichten, als in de uiterste diepsels, welke behandeling het oog op eene aangenaamer wyze kittelt, als de al te stoute toetsen van Rembrant van Ryn, Arnout de Gelder, en diergelyke ruuwe Konstschilders.
        Het penseel, dan van Karel de Moor was lieffelyk, streelende, uitvoerig, en stout; zynde hy zodanig overtuigt van de noodzaakelykheit der vrymoedige en stoute penseel toetsen, dat hy altoos op het laatste zyn uitvoerige Konststukken hoogde en diepte met stoute toetsen, om daar langs de Konstige moeite, tyd en vlyt op dezelve besteed, te vermommen, na het voorbeelt van Titiaan, Rubens, van Dyk, en diergelyke Konsthelden. Zyn vleeskoleur is helder, frisch, en natuurlyk, en tezelver tyd warm gloeient, en teder, niet getempert achtervolgens een vaste wyze van t\'zamenmenging, maar opmerkelyk geschikt na zyne voorwerpen, mannen, vrouwen, ofte kinders. Hy smoorde noch verdreef zyne koleuren niet zo buitenspooriglyk gelyk als veele hedendaagsche Historie- en Konterfytzel Schilders, beducht voor het verlies van den luister zyner verwen, en vooral van de natuurlykheit, zyner koleuren. Hy volgde dien zetregel zo veel te naauwkeuriger, dewyl een Schildery, en vooral een Konterfytzel, moet werden geplaatst en beschouwt op die tusschenwydte, gelyk als den persoon was gezeeten toen hy zich deet konterfyten. Gevolglyk voegt het niet de koleuren te smooren en te verdryven, met dashaaire borstels of visch-

-ocr page 129-
 
vischpenseelen, om de natuur niet te beleedigen door die hoetelprullen.
        Voor het overige, vermag dien konstryken Historieen Konterfytzel-schihder zyn plaats van eere te beslaan nevens de alderuitmuntenste, voorige en tegenwoordige, Konstschilders, alzo hy uitmuntte in alle de deelen van de verheven Schilderkonst. Hy was een voortreffelyk Schilder van Historien, Konterfytzels, moderne Gezelschappen, Gebouwen, Dieren, Landschappen, Kruiden, met een woord, allerhande bevallige Bywerken. Een Man, zo vast in de Tekenkonst, die grondvest aller Konstschilders, dat hy Standbeelden heeft getekent, welke met de aloudheit konnen werden vergeleken. Zyn Hoofden zyn zo meesterlyk getekent, en derzelver karakters zo verstandighyk uitgedrukt, als die van P. P. Rubbens. Zyn Handen zyn insgelyks niet minder, en alommers zo natuurlyk als die van A. van Dyk. Zyn Draaperyen zyn zo grootsch geplooit, en zo weêrgaoos schoon gekoloreert als die van Gaspar Netscher. Zyn Gebouwen zo verheven, en na de naauwkeurigste voorschriften der Bouwkunde geordonneert, als de Koninglyke Gestichten van Paulo Caliari. En zyn Landschappen en andere Bywerken met geen minder oordeel behandelt, als die van Adam Elzheimer. Ook beleedig ik \'s Mans verdiensten, zo min, als ik dezelve verhef boven de waarde, wanneer myn Pen dien Nederlandschen Konstfenix, by die overzeldzaame Konsthelden, koom te vergelyken.
        Maar ik vermag in gewisse niet na te laaten van opentlyk te zeggen, dat die Ridder zich een gewoonte had gemaakt ontrent het verkiesen en het plaatsen zyner Beelden, de personen eigen, welken hy kwam te konterfyten. Hy verbeeldde natuurlyk de bevalligheden van derzelver gelaats-

-ocr page 130-
 
gelaatstrekken, en hy liet derzelver wanstalligheden berusten en ongemerkt doorgaan. Waarlyk een onfeilbaar middel om te behagen aan de gantsche Weereld in het algemeen, en aan de Vrouwen in het byzonder, die schoonste helft des Menschdoms. Die schoone Kunne zal het niet qualyk neemen, dat ik zeg, (aan de Vrouwen in het byzonder: ) want een Vrouw is doorgaans gelyk aan een onvoorzichtig Vorst, die meestentyds zulke Hovelingen het hoogste acht en liefd, welke hem om \'t best komen te vleijen. Laat alle Konterfytzelschilders dit voorschrift werkstellig maken, namelyk, dat den Konstenaar, die doelt om zich behaaglyk te maken aan een gehoepelrokte Wyfjes-paauw, het schoon van haar tronie, handen, en lighaams-gestalte op den vollen dag moet stellen, en haare onvolmaaktheden en misstallen, of noch zo zichtbaar, weet te vermommen door het blanketzel van zyn Konstpenseel. Gedenkt Konterfytzelschilders, dat de vleijery, en de onderdanigheit de onderschraagers zyn van uwe belangens. Gedenkt \'er by, Penseelhelden, dat de hovaardy in een Vrouw die juist geen model kan verstrekken tot het Konterfytzel van een Helena, is gelyk als de wetsteen aan een Seis, die hartstogt dient tot het scherpen van haare driften, en tot het aanzetten van haare aanmerkingen; en het zou al een fyne Konstkenster zyn, die haar wraak by zodanige gelegendheit liet ontslippen.
        Hier voorens heb ik gezegt, dat Karel de Moor, de wanstallen van een masteluine tronie ongemerkt over \'t hoofd zag: en nu voeg \'er by , dat hy de Konst fix had, om zulks te konnen doen, zonder daar ontrent de gelykenis van het Konterfytzel te beleedigen. Zyn Voorgangers, in dat hoflyk talent, zyn geweest Anthony van Dyk, en Lely; en zyn tydgenoot Godefried Kneller, welk

-ocr page 131-
 
welk drietal zich meesterlyk van die zo hoognoodige konstgreep bediende in het Konterfyten der Hof-juffers. Het is al bezwaarlyk voor een Konterfytzelschilder, om zyn Penseel wyslyk te bestieren tusschen die Scylla en Charibdis, beide om niet plompverlooren te gaan in den draaikolk der mistekening, of niet te vervallen in den maalstroom van een beleedigde Feeks. Het is wel waar, dat een beschaaft konstkenner noch wel een kleine misgreep in de Tekenkunde zouw door de vingers zien: maar het ongeblanket Konterfytzel zal een niet al te bevallige Vrouw, den Konstschilder, nooit vergeeven. Doch indien eenig Konterfytzelschilder dit ongeluk mogt overkomen, het zy by gebrek van oordeel, uit onachtzaamheit, of uit onvermogen, by die gelegentheit is een groote onderdanigheit en een openhartige schuldbekentenis, den naasten trap om te geraken tot een stilstant van wapens, want het treffen van een oprechte vrede met een vergrimt Wyf, beschouw ik als de ontdekking van den Filosoofischen-steen. Indien den Schilder te edelmoedig is om het hoofd te leggen in Xantippes voorschoot, laat hy haar dan behandelen gelyk als een handgranaat, welke pas zynde ontstooken wert weggesmakt, uit vreeze dat \'er de hand mee mogt onder \'t zeil gaan. Voor \'t laatst, Konterfytzelschilders, voorgeschikt by uw ongelukkig gestarnte tot het konterfyten van Vrouwen, gedenkt\'er ons by, dat \'er geen dier zo wraakzuchtig is als een beleedigt Wyf: en dat uit dien hoofde de Dichters de raazernyen pryslyk onder het Vrouwelyk geslacht geplaatst hebben. JAN

-ocr page 132-
 
JAN LAROON, Die konstryke Konterfytzel Schilder was de Zoon van een treffelyk Konstschilder, die lange jaaren de Schilderkonst heeft geoefent in Engelant, en te Londen is gestorven.
        Deze Jan Laroon leerde de Tekenkonst onder het opzigt van zyn Vader, het Konterfyten onder het bestier van den grooten Konterfytzel Schilder Dahl, en de Muziek by de voornaamste Muzikanten en Dansmeesters om en in Londen. Hy was een braaf Portret-schilder, die verscheide Engelsche Hartogen, Marquisen, Graven, Lords en Ladys van den eersten rang heeft Gekonterfyt, en die waarlyk al zo grooten opgang zon hebben gemaakt als zyn Meester den Konstschilder Dahl, indien hy niet had konnen Zingen, of op de Muziek-instrumenten speelen. Maar wat haperde \'er aan, vermag dan een Konstenaar geene Muziek-instrumenten te behandelen, of te Zingen? zal ons waarschynelyk den Leezer vragen, en wy zullen hem antwoorden, ja! mits dat hy \'er zyn beroep niet van komt te maken, en St. Lucas verzaakt, om Ste. Cecilia na te loopen. Die Konstryke Konterfyter verzogt en verkreeg een plaats, om des Avonds, als \'er gespeelt wiert op het Schouwburg in Drurylane, den Bas met vier snaaren te speelen, waar voor hy dan ontfing een halve Guin&eaegu;e, en by welk stuk goud hy doorgaans een of twee halve Gnin&eaegu;es neerlei, om die met zyn mede Muziekanten te gaan verdrinken in Gravesche Wynen. Onder die vreugde wiert \'er gemeenlyk voorgestelt om \'s anderendaags een Concert van Instrumenten en van Stemmen te gaan houden te Chelsey, te Knigtbridge, in Cupidsgarden, of te Greenwich, en

-ocr page 133-
 
en op dat uur daar toe bestemt zynde, bleef het Gezelschap doorgaans zitten drinken tot aan den dageraat, uit vrees van zich te verslapen. Ondertusschen kwamen die geenen, die hy bestemt had om te konterfyten, te vergeefs te voet en in koetsen aanstappen na zyn Logement, wyl hy in gloria zat te grommen op den Bas, of de Fiool de Gamba met zyne aangenaame stem verzelde.
        Die dollemans leevenswyze duurde zo lang tot dat zyne zaaken doodliepen; waar op Jan Laroon zich buiten Londen retireerde, daar zyne onbeleefde Schuldeischers hem gestadiglyk op het steeven liepen; en gehoort hebbende dat den Hartog van Beaufort een groot beminnaar was van de Schilderkonst en van de Muziek, begaf hy zich na Badmington, een Land-paleis des Hartogs, en bood hem zyn dienst aan als Schilder en als Muzikant. Die Vorst ontfing hem blymoediglyk aan zyn Hof, gaf hem de tafel der Edelluiden, en ley hem Maandelyks een traktement toe als Hofschilder en Muzikant, en liet zich korts daar aan, benevens de Hartogin, zyn tweede Gemalinne, konterfyten. Beide die Konterfytzels gelukten wonderlyk wel, dewyl de twee doorluchte Personagien verwonderlyk waren geschildert, en heerlyk geleeken. Dat Vorstelyk voorbeelt volgden alle de Hovelingen na, en hy was op een weg om zo veel geld te winnen als hy begeerde, indien hy het zich had willen gunnen: maar een Spaansche luiheit, een Britsche dronkenschap, en een Brabandsche nalaatigheit, verzelt met die laag gezielde hartstogt van liever te willen speelen en zingen als te konterfyten of te tekenen, vervoerden hem gestadiglyk op de mosselkreek der behoeftigheit, waar door hy \'s Hartogs Sekretaris onophoudelyk plaagde om zyn traktement te ontfangen op voorraat, om daar door zyne buitenspoorigheden te voeden. En

-ocr page 134-
 
        En noch sloeg \'er een tweede jammer toe, hier in bestaande, dat hy zo gek was in zyn dronk, dat geen mensch den aardigen geestryken Konstscliilder Laroon, in den walchgelyken dronken Basspeelder Laroon kon bekennen, en die brutaliteit ging zo ver, dat hy op die tyden het respekt verloor voor zyn Hoogheit den Hartog van Beaufort, die zulks een tyd lang door de vingers zag, doch hem eindelyk liet waarschouwen van zich betaamelyker te gedragen, of zyn Hof te ruimen. Maar het slimste van allen was, dat den Hartog hem mee nam na het Bath, benevens zyne overige Muzikanten, en dat dien verdienstigen Konterfytzel Schilder aldaar op de algemeene Gallery moest zitten schraapen op de Bas met vier snaaren, in het gezigt van de gantsche Weerelt, onderwyl dat Milord Sommerset, Duke of Beaufort, in het Bath zat om te baden, en zich te diverteeren. Was dat geen schande, dat die groote Konstschilder, die vier à vyf Guin&eaegu;es daags kon winnen met binnen \'s kamers de fatsoenlykste Luiden in en by Londen te konterfyten, aldaar zat te schraapen als een Lierman, en te lollen als een kermis Liedjeszanger, onder den blooten Hemel, in het oog van de gantsche Weerelt? zo dat geen schande was, dan kennen wy geene schande.
        Ten laatsten maakte hy het zo bont dat den Hartog hem zyn Hof ontzei, en toen begaf hy zich weder na Londen, doch niet om het Konterfyten te oefenen , maar om gelyk als voor deezen op den Bas te speelen op het Koninglyk Schouwburg in Drurylane, daar hy driemaal \'s weeks een halve Guin&eaegu;e won, waar meede hy moest opspringen. Wy vroegen hem eenmaal, hoe het mogelyk was, dat zo een braaf Konterfyter dat heerlyk beroep kon verzaken, om de Muziek na te draven op Schoenen zonder pollevyen? en wy voegden \'er by, dat hy

-ocr page 135-
 
hy zich behoorde te oefenen in die Muziek die den Mensch opwekt tot loffelyke bedryven, en tot allerhande zeedelyke deugden, in zyne hartstogten te beteugelen, in zyn beroep waar te nemen, en in zich onberispelyk te gedraggen voor God en voor de Weereld. Maar hy lachte eens met die vermaaning, en sprak; Campo, je spreekt boven uw begrip, daar is geen vermaak by de liefde, of geen Konst te vergelyken by de Muziek. De Muziek wint de ziel, en de ziel heerscht over alle de hartstogten. Doch gelyk als de schoonheit geen schoonheit is zonder de deugd, en dat de Muziek geen Muziek is ten zy verzelt met Konst; wil ik, die een overvlieger ben in de Muziek, die konst oefenen zo lang als ik zal adem halen. N. LAROON. Was een jonger Broeder van den bovengemelden Konstschilder Jan Laroon, en zoo groot een Schilder als berucht Muzikant, maar hy had noch een andere zwakheid, en dat was een zucht voor den Oorlog om te gaan Officieren. Zyn Konst bestont in het Schilderen van moderne gezelschapjes van Heeren en Dames, Kraambezoeken, Balhouden, en alzulke vrolyke verkiezingen; welke Konstkabinet-stukjes voor die van den ouden Bizet geen morgen lands breedte behoefden te wyken. Daarenboven behandelde hy de voornaamste Muziek-instrumenten meesterlyk, en hy zong volgens die zelve Muziek als een Engel, zo dat hy niet veel moeite behoefde aan te wenden, om zich in de gunst te vlyen van dien beroemden Generaal Marleboroug, en om een Veldtogt te doen als Volontair onder het getal van zyne Edelluiden. Hy gedroeg zich zo braaf

-ocr page 136-
 
braaf in de twee heerlyke overwinningen, dewelke de Legers der Geallieerden zo loffelyk behaalden op de Fransche en op de Beijersche gecombineerde Troepen te Hogstet en te Schellenberg, dat den Generaal van de Koninginne Anna van Groot-Brittanje, hem tot nader gelegendheit beschonk met een Vaandel; een groote blyk van zyn achting voor dien konstryken Laroon, dewyl dien zuinigen Veldheer niet gewoon was veel weg te schenken.
        Tot een staaltje van zyn verstant, en van zyn onverschillig humeur, lust het ons den Leezer een by ons in het Nederduits vertaalden Brief mede te deelen, die hy schreef aan zyn Broeder Jan Laroon, \'s nachts te vooren, eer dat de Arm&eaegu;e der Geallieerden de Fransche zou aantasten te Schellenberg. GELIEFDE BROEDER !
        Thans ben ik werkelyk geoccupeert in het toebereiden van myn Patroontas, en verdere Oorlogs-gereedschappen, ten einde om morgen door de kop te worden geschooten in het bestormen van de Fransche en Beijersche Liniën. Ik denk aldaar een Vaandel te winnen, of in het gras te byten, want in myn tegenwoordig beroep van een vrywillig doodslager, schat ik een eerlyke dood hooger als een eerloos leeven. De Dood is zo verschrikkelyk niet als de Menschen wel praten, want de Dood is het einde van alle vreeze, en het begin der gelukzaligheit, en geen Man sterft zoo vrywillig, als die eerlyk wandelt op deeze akelige baan des vergankelyken Leevens. De Dood, Broer Jan, is de schaar die den draad van \'s Menschen zorg afknipt, doch eerloosheit is het beginzel aller zorgen.
        Maar, Broeder Jan, dewyl ik weet, dat je zo een groot

-ocr page 137-
 
groot Theologant niet zyt als den Bisschop van Cangor, zal ik uw zeggen, dat men de Dood verdeelt in drie artykels, gelyk als onze Regiments-exercitie. De eerste Dood is de scheiding tusschen de Ziel en het Lighaam, benevens de Lighaams-ontbinding tot den Dag des laatsten Oordeels. De tweede is de Dood der Zonde, dewyl die Man word als dood gegroet, die te rusten legt in de zonde. En de laatste is de Eeuwige Dood, tot dewelke de Goddeloozen zullen worden veroordeelt ten laatsten dage.
        Zo veel Godgeleerdheit heb ik reeds overgegaart in het gezelschap van des Generaals Kapellaan; en indien ik \'er een Kompagnie by overgaren kan voor het einde van den Veldtogt, zal ik in allen deelen vergenoegt zyn van myn eerste Kampagne.
        Vaar wel, Jan Broer, ik kryg vaak, en daar van zal ik my thans bedienen, want met het krieken van den Dageraat zal de Artillery, Keteltrom, de mindere Tymbaalen, de Trommels, de Trompetten, en het Dood muzik van het grof en klein Handgeschut, de vaak wel uit de oogen houden van uw Broeder, Den Volontair, N. LAROON. SCHELLENBERG, \'s Nachts voor de Bataille, in July 1704. P. KASTEELS. Is een Antwerpsche Sinjoor, een tamelyk goed Bloemen Fruit-schilder, ruim zo berucht wegens zyn vrolyk humeur, als wegens zyne geschilderde Bloem-tafereelen. Hy wist zich aardiglyk te vleijen in de gonst van den Heer de Koning, woonachtig tot Antwerpen, die

-ocr page 138-
 
die hy vermaakte door zyne Antwerpsche aardigheden, en die hem gelegendheit gaf om een schoone stuiver gelds te winnen, door alle de Konsttafereelen, die hy Schilderde, over te zenden naar Spanje. Hy wiert zo moedig op dien voorspoed dat hy een Paard kogt, waar op hy twee à driemaal \'s Weeks alle de Bierhuizen buiten Antwerpen liep bezoeken, en eenige schilders ziende, die het niet al te wel ging na den vleesche, was hy gewoon van geheele handen vol Spaansche Dukatons en permissie Schellingen uit de zak te haalen, met een byvoegzel van deeze Spaansche Rodomontades; Zie daar, bai God! arm kanaille, hedde geld van noo, dat hebbe kik tot ouwen beste; doch als hy hun die schatten had laten kyken, sloeg hy zyn pint Leuvens-bier binnen, en reed na een andere Herberg, om aldaar dat zelve zotsspel te hernieuwen.
        Maar korts daar aan faalde die Spaansche leverantie, en P. Kasteels verviel wederom in de voorgaande laage mosselschelpen der behoeftige armoede, en was genootzaakt zyn Paard in de zak te steeken om van te teeren; en daar in slachte hy de Bredaasche Vleeshouwers, die in hun jeugd alle Dorpen afhollen op Viervoeters om Kalvers te koopen, en in hun gryze jaren te voet patrouilleeren gelyk als Zwavelstokken-kramers, om hier en daar den Boer een maager Schaap of een gortig Varken af te horgen, op zes maanden kontant te betaaien, of het voor altoos schuldig te blyven.
        Die Bloemschilder heeft zich naderhant eenige tyd tot Amsterdam opgehouden, in welke ryke Wereldstad hy verscheide fraaije Bloemtafereelen Schilderde; doch dewyl hy byna geduriglyk dezelve ordonnantien maalde, en weinig gebruik maakte van het leven, zagen \'er de konstliefhebbers van af, en lieten hem dryven. Dewyl

-ocr page 139-
 
wyl \'er nu een Philosophische stelling is, dat alle zwaare lighamen moeten neêrwaarts daalen na het middelpunt waar uit zy kwamen opsteigen, dus moest hy dat zelve lot ondergaan, en hy zonk weêr ter aarde in de beruchte Hoofstad Antwerpen, waar uit hy was opgesteegen, om aldaar, gelyk als in den beginnen, te gaan zitten koekeloeren op den mesthoop van een jaarlyksche ontbeering aller levensbehoeftigheden. N. KASTEELS. Is een Neef of een Broeder van dien bovengemelden Antwerpschen kakelaar, doch een vry beter Bloemschilder, wiens Bloemen en Fruiten vry zo konstig zyn getekent en geschildert, die wel zo groots is in zyne ordonnantien, die vriendelyker koloreert, en een ander air en houding weet te geven aan zyne Konsttafereelen. Wy hebben, omtrent agtien jaren geleden, een groot Schoorsteen-stuk gezien, dat dien Konstschilder had geschildert voor den Gouverneur Roberts, dat vry sterk zweemde na de manier van den gewezen grooten Bloemschilder Baptist, uitgezondert dat de houding zo wel niet was verstaan op dat Bloemtafereel gelyk als dien Fransche Floris wist te geven aan zyne konstchilderyen, en dat de bloemen of nooit zo lieffelyk behandelt, of zo stout en zo groots niet waren verkoozen.
        Eenige jaren geleden kwam hy eens plegtiglyk over naar Antwerpen, met een Wyf op zy, en een goede beurs met Guin&eaegu;es in de zak, alwaar hy zyn tyd niet verspilde met het ingulpen der gekke bieren, maar integendeel naarstiglyk tekende en modellen schilderde na verscheide Bloem- en Vrucht-tafereelen der vermaardste Mee-

-ocr page 140-
 
Meesters, om zich konstiglyk van die konstpyloten te bedienen binnen Londen. Hy heeft een goeden opgang gemaakt in Engelant, ook is hy een beter Konstschilder als den jongen Bloemschilder Baptist, en dewyl hy de bloemkonst in zyn voordeel heeft, en veele Vrienden die hem met handen en schouders voortkruijen, is het waarschynlyk, dat hy het aldaar wel zal inhouden, het welk wy hem, en alle verdienstige Navolgers en Beleiders van St. Lukas, gulhartiglyk toewenschen. N. RUBENS Is al meê een Antwerps-kind, doch een minder Schilder als zyn Naamgenoot den grooten en nooit volkomen genoeg by ons gepreezen Pieter Paulus Rubens. Dat Rubensje, dat zeer na de lengte heeft van een volgroeit Leids Waalen-Weevertje, is echter geen gemeen Bataille-schilder in kleine beelden, en wy hebben stukjes van hem gezien, dewelke met geen al te doorzichtig oog beschouwt, konnen doorgaan voor vriendelyke Kabinetstukjes. Inzonderheit schildert hy de tronietjes van zyne Soldaten en Ruiters vry fix, en koloreert dezelve konstiglyk; doch zyne Paarden zyn de minste voorwerpen die hy voor den dag brengt, dewyl hy onkundig is in de ontleedkunde dier Oorlogshaftige Dieren. Waarlyk het is een jammer, dat hy zich daar in niet bevlytigde, want hy zou als dan konnen geboekt worden onder de verdienstigste Bataille-schilders in kleine figuuren. Daar en boven bediende hy zich al te veel van Prenten voor een jong Schilder, en voornamelyk van de Bataille-prenten van Ruigendas, dewelke wel fraai zyn in haar zoort, doch die hy zo plomp kopieerde, zonder de alder-

-ocr page 141-
 
derminste verandering, dat men zyne stukken moet beschouwen als zo veele gekoleurde Ruigendasche Konstprenten.
        Vorders is dat Konstenaartje by uitnemendheit gedienstig en vriendelyk voor een geboren Antwerpenaar, welke Sinjoors doorgaans zo trots en onvriendelyk vallen tegens de Vreemdelingen als zo veele opgeblaaze Lucifers, en klaarlyk betoonen afkomstig te zyn van Duc d\'Alba\'s Spaansche Officieren en Krygsluiden, die de Nederlanders voor honden scholden, daar zy in der waarheit niet anders waren als de bloedjagt-doggen van den onbarmhartigen, en voor zyn eigen vleesch en bioed ongevoeligen Filip den II., Koning van Spanje, die zyn Zoon, den Prins Don Carlos, zo onmenschelyk liet slachten, en naderhant zyne rampzalige Koninginne, door een Spaansche-vyg, na het ryk der schimmen zond. N. BRANDS. Wy hebben in jaren en dagen geen kluchtiger Schepzel ontmoet als dien N. Brands, geboortig van Keulen, doch Gereformeert, zo hy voorgaf, die aldaar noch een Broeder had woonen, die \'er als Predikant onder het kruis den hervormde Godsdienst verkondigde, volgens zyn zegen. Hy sprak zes à zeven onderscheide Talen, en die alle te zamen kwalyk; ook gaf hy zich uit voor een Historie-, Konterfytzel-, Landschap-, Vogel-, Dier-, Bloem- en Fruit-Schilder; maar de waarheit was dat hy een goed Beesten- of Dierenschilder was, daar hy de andere beroepen zo slegtjes behandelde, dat daar over niet veel was te roemen. Wy hebben eenen geschilderden Haas van hem gezien, benevens

-ocr page 142-
 
nevens een koppel Patryzen, een ouwerwets Snaphaan, en een Hondskop, meesterlyk geschildert, ja zo meesterlyk, dat liet ook niets behoefde toe te geven aan den Ouden Jan Baptist Weeninx.
        Geen Mensch wist van waar dien Konstenaar kwam aanstormen, die tegens het begin van den Winter, op het jaar duizent zeven hondert negen, zo schraal in de noppen als een Kerkmuzikant van Keulen, zo geldig als een Dorpkoster in het Land van Luik, en zo onbekent als een Schollevaar onder een troep West-Indische Ravens. Wy woonden op die tyd in \'s Hartogenbosch, en kwamen hem te ontmoeten in een Wynhuis, daar hy reeds een uur à drie had zitten drinken op kosten van ongelyk, en het gezelschap blind en doof gepraat door het ophaalen van zyne ongemeene verdiensten. Ook gaf hy voor een Luitenant te Voet geweest te zyn, zonder echter zyn Heeren en Meesters, of het Regiment te konnen noemen; en een oogenblik daar na vertelde hy, tegens die geenen die na hem wilde luisteren, eenige jaren lang, met groote lof, den Helbaart te hebben gevoert in qualiteit als Serjeant; een ander vertelde hy voor Ingenieur te hebben gedient; by een tweede gaf hy zich uit voor een Chimist, en een derde moest hooren dat hy de Bouwknnde beter verstont als den geweezen Bouwheer van het Stadhuis te Amsterdam, en tegen een vierde verhaalde hy zo wel een Keulenaar te zyn als den beruchten Joost van Vondel, en vry dieper als hy te hebben gekeeken in de Bron van den Dichtgod Apol en van zyne konkubynen de ingebeelde Zanggodinnen; kortom, hy was gelyk als een Zeelt in een vischkaar, die het gantsche gezelschap in een gestadige beweeging hield, zonder dat zich iemant gewaardigde hem ietwes te vragen. Op dat moment dat hy zyn geheugen

-ocr page 143-
 
gen pynigde om alle die tastelyke onwaarheden te verzinnen, en met den vernis des Duivels, die den Vader der Leugens is, te verglanssen, kwam ik op die kamer om een fles te drinken, waar op een van het gezelschap tegens hem zei, gints komt een Konstschilder aan, vertelt die eens het geen wy zo lang tot ons leetwezen hebben moeten hooren. Hy kwam fluks na my toe, en vroeg my, zonder eenige voorafgaande beleefdheden te gebruiken, of ik een Konstschilder was? en na dat ik had geantwoort ja! schreeuwde hy volmondiglyk uit; dat is goed Konfrater, kom dan moeten wy t\'zamen drinken! Ik antwoorde hem met een straffe en koele toon, dat ik my zoo aanstonds niet familiarizeerde met Vreemdelingen, en dat hy wel zou doen van een ander medgezel, om meê te drinken, op te zoeken, dat ik kwam om een fles wyn op myn eigen hand te verorberen, en niet belust was om te luisteren na zyn zotte praatjes. Daar op hield hy af, en ik ging gerust zitten afzien op wat wyze dat spel zou afloopen. Tegens acht uuren was hy zo vol gezopen als een Scheepjesschellings Ridder op het Wynkopers-feest in den Rotterdamsche Stads-Doelen, en hy greep zyn rotting op, met een voornemen om zachtjes door te gaan, zonder eens na zyn gelag te taalen, toen de Wynwaard hem by de mouw greep, en vroeg, of hy hem eens ses pintjes wyn geliefde te betaalen: den geldelooze Brands beplyte zyn onvermogen, en den vergrimde Kastelein dreigde hem te laten afrossen door zyn knegts, waar op ik die ter eere van de Schilderkonst, een wenk gaf van hem te laten gaan, en zyn gelag voldee, het welk hy echter \'s anderendaags tegens alle verwachting kwam betaalen.
        Hy had zich vervoegt by een paar \'s Hartogenbossche Predikanten, die hem eenige penningen verstrekt, en hem

-ocr page 144-
 
hem hadden belooft van zyn persoon en konst krachtiglyk te rekommandeeren by den Heer van Ameliswaart, op die tyd Kommandeur van \'s Hartogenbosch, ook waren zy zo welspreekende op dat kapittel, dat zy dien ouden Heer overhaalden om zich te laten portretteeren in het harnas, levensgroote tot de voeten toe uit, welk konterfytzel hy binnen veertien dagen vervaardigde, en daar voor ontfing een somme eens van honderd guldens. Toen was hy de Duivel te ryk ! hy kogt linnen, een blonde paruik, liet een schoon kleed maken, stak een brave degen op zy, verzelde die equipagie met een paar zyde koussen, en nieuwe schoenen; om kort te gaan, hy kwam voor den dag als een kavalier, en dat alles zonder een duit van zyne hondert guldens uit te geven, enkelyk op het krediet van dat konterfytzel.
        Daarenboven portretteerde hy de twee Heeren Predikanten, zyne Mecenaten, benevens derzelver Gemalinnen, en noch verscheide andere \'s Hartogenbossche Borgers, waar door hy begon te herleven, en te ontdooijen, doch hy dwarsboomde dit fortuin door zyn gedrag, en maakte zich in korte tyd alle zyne Vrienden tot Vyanden door zyn beestachtig gedrag. Hy dronk, loog, ploeterde, en stelde zich zo buitenspoorig aan, dat hem niemant langer wilde kennen of aanspreken, waar door hy genootzaakt wierd een minder zoort van gezelschap op te zoeken, het welk gemaklyk in \'s Hartogenbosch te vinden is. Hy kwam meestentyds, tegen het vallen van den avond, in een Koffyhuis, en met een een Brandewynshuis op de grootestraat, daar hy dan eenige dronke Poortkommiezen, twee à drie Boekverkopers, van de laagtste klassis, en eenige subalterne krygs-officieren, als Serjeanten en Korporaals vond zitten, ieder onder hun glaasje snor water, waar onder hy dan zyne qua-

-ocr page 145-
 
qualiteiten ging zitten uittrompetten, dat het gezelschap kon zien noch hooren. Een aardig Poëet, die zich daar zomtyd liet vinden, om na de veelkleurige diskoerssen van die doorluchte Heeren te luisteren, verdroot dat Keuls-geploeter, derhalven schreef hy met een potlootspen dit onderstaande Vaarsje op een stuk papier, spelde het tegens het behangzel, en liet het hangen. HET KONTERFYTSEL VAN DEN KONSTSCHILDER J. V. BRANDS. Een bolle blaasbalk, die een sodiak van kroegen, Doorkruipt, gelyk een zwyn, en drinkt van deur tot deur, Komt \'s avonds hier in huis, en onder \'t zwetsen, zwoegen, En tieren, Snapt hy als een blinde van de kleur. Zweert dat hy alles weet in zes of zeven taalen, Doch tegen Kalepyns, dat is, in Pools Latyn, En Keulens ltaliaansch, noch groen door Muiters kwaalen , Sweetsch Spaansch, en Koerlands Fransch, Gents Neerduitsch grof en fyn, Alleen is Brands het al, hy is een Vestingbouwer, Een Krygsman die de Dood doet danssen op zyn lier, Een deftig aards Poëet, een konstig Beeldenhouwer, En een Chimist , die \'t goud zuigt uit \'t Hermetis vier, En

-ocr page 146-
 
Hy zeilt altoos voor wind, daar de and\'ren moeten krengen; In \'t kort; men ziet in hem, voor \'t laatste en tot besluit, Dat Keulen, als de Nyl, ook Monsters voort kan brengen: Sa twyfelaars stap in, hier hangt den wysgeer uit.
        Hy maakte het ten laatsten zo van eyers, dat hy niet langer wist waar te gaan spysen, tegens het klokslag van twaalf uuren, en daar op wiert hy gedachtig aan my, en kwam my bezoeken, vlak op den middag, zo als ik my zou aan tafel gaan zetten. Ik kwam in een voorkamer by hem, en vroeg wat \'er van zyn dienst was? Hy antwoorde ; Dat hy demoediglyk verzogt, om een deelgenoot te mogen worden van een enkelde maaltyd, dat hy zulks verzogt aan een mede Konstenaar, en dat niemant wist wat hem kon overkome. Ik zy dat myn tafel tot zyn dienst was, en geleide hem in een achter kamer, daar een warme kagcheloven, en de spys reeds opgedischt, stont, en ik beval de meid een stoel aan de tafel te zetten, voor myn Konfrater, die als een Hannekemaaijer at, en als een Poot dronk, waar uit ik een groot besluit kon opmaken, dat hy misschien meerder koude had geleden in de laatste vier-en-twintig uuren, als gegeete of gedronken. Na dat de natuur was voldaan, vroeg hy my; of ik my geliefde te laaten Konterfyten? dat hy het loon aan myn bescheidenheit stelde, en zo het my konvenieerde, dat hy dan \'s anderen daags tusschen 8. en 9. uuren zou komen zien op de koffy, om het werk te ontginnen. Ik was nieuwsgierig om een Konterfytzel van hem te zien, dewyl sommigen my hadden gezegt, dat hy een goed Portret, en anderen wederom dat hy niets \'t geen de beschouwing eens Konstkenners verdiende, kon maken, des

-ocr page 147-
 
des verleende ik hem fiat op zyn behoeftig Request, en zei tegens hem, dat hy op dat uur kon komen. Daags daar aan schelde hy aan op de bestemde tyd, en wiert ingelaten. Ik liet hem een kopje Koffy voor zetten, doch hy verzogt om liever een glas Brandewyn te mogen hebben, dat ik hem liet geeven, en dat hy op zyn Engelsch in eene teug liet binnen loopen. Dewyl ik maar effentjes, een begin had gemaakt met myn Koffy te drinken, eischte hy de weerga van dat kelkje Brandewyn, dat ik toestont, en dat hy in een paar teugen verorberde. Korts daar aan vorderde hy een derde kelk, waar op ik hem antwoorde, van hem een drielings fles te zullen vereeren, na dat het Konterfytsel was gedoodverft, doch geen droppel voor die tyd, op welk vonnis hy de schouders ophaalde, en ging zitten dutten. Om de waarheit te zeggen, ik viel in het medelyden en beval de meid van hem noch een glas Brandewyn te geeven, op welk zoetluident bevel hy als uit een diepe slaap opsprong, en al lagchende tegens my zei; Och ja, Heer Konstfrater dan zullen de penceelen rollen als kantenwerksters klossen. Na dat derde gerecht reezen wy op, en ik bragt hem in myn schilderkamer, daar een opgespannen doek op een schilder-ezel stond, en palet en penceelen gereet laagen, nieuwsgierig hoe die onderneming zou uitvallen.
        Na dat hy het palet had gestelt met een beevende rechterhand, keek hy my zo erbarmelyk aan, met een paar halve maans blikken, dat ik hem vroeg, of \'er een vierde hartsterking moest zyn? waar op hy antwoorde; Ik verzoek noch een volgeschonken kelk, Heer mede Konstenaar, om nevens my te zetten, en dan zal ik nu geen droppel, voor dat de tronie gedoodverft is, meer eisschen. Ik liet hem een vierde glas geeven, dat hy echter maar voor

-ocr page 148-
 
voor een derde deel uitslorpte, en toen voorzichtiglyk nederzette, en daar op sloeg hy met den duim, en de voorste vinger een kruis over het doek, rukte toen een penseel uit, en begon het weezen te tekenen. Dat gedaan zynde nam hy een hapje, en viel aan \'t schilderen een groote twee uuren lang, in welke tyd wy niet half zo sterk over de hitte klaagde, als de onder de Linie stilleggende Oost-Indie-Vaarders, want het vroor steenen uit de grond, en wy hadden geen ander vuur als een paar stoofjes, doch het liep ten einde met Jerusalem. Hy vroeg, of ik \'er ook een hand by begeerde? en de wyl het doek groot genoeg was, zei ik ja, waar op hy een borstel uithaalde, en zo hy voorgaf, \'er een bevallige hand zou by doodverwen. lk vroeg hem by wyze van een praatje, of hy zich nooit bediende van een krytpen, om eerst een hand, of een tronie vast te tekenen, en dan te schilderen, waar op hy dit schots bescheid gaf; daar van konnen de Heeren Jan Baptist Biset, en Jacob Weyerman, zich bedienen, den laatste om zyne Bloemen, en den eerste om zyne Konterfytzels te tekenen, doch ik voer de krytpen aan de punten van myne borstels en penceelen, en die krytpennen konnen niet in stukken vallen. Dat onbeleefd bescheid pynde my, maar ik verbeet myn toorn, en na nog een half uur te hebben gezeten, verzogt hy my om eens op te staan en te kyken. Ik rees op, maar o hemel! ik dacht hartsteken achter over dood te vallen op het zien van dat konterfytzel: geen Turksche Bassa, die door de boogpeezen der Bostangis wort geworgt in \'t Serail, geen Roelant, toen hy door den dorst verstikte in Bonival, of geen Reus, als hy zyne blikken laat rollen in den Amsterdamsche Doolhof, ziet \'er niet half zo gezwollen uit, als \'er myn aangezigt uitzag, dat een vierendeel te veel was uitgedeit in de lengte

-ocr page 149-
 
te en in de breedte; en de hand verbeelde natuurlyk een vlaams Spinnewiel, dat door een Dronkenboer op een Vasten-avond te barsten is getrapt, en wiens stukken en slinters men ongeregeldlyk ziet uitsteken langs alle kanten. Na een kleine poos dat Portret gezien te hebben, sprak ik, zonder myn gevoelen te uiten, kom Heer Brands, leg de penseelen, wasch u handen, en laat ons gaan middag maalen. Die stilzwygendheit stont hem niet aan, en hy zei, als ik gespyst heb zal ik \'er noch een uur of twee aan gaan zitten kneeden; waar op ik hem koeltjes toebeet, dat zulks onnodig was, dewyl het beslag my niet beviel, dat hy \'er niet langer op behoefde te kneeden, en daar op gingen wy spyzen.
        Na de maaltyd zei ik tegens hem, die my dodelyk verveelde, dat ik ging schilderen, hem gevolglyk niet langer kon gezelschap houden, waar op hy repliceerde, met een kopere onbeschaamdheit; O Heer Konfrater, laat my maar een paar flesjes beste wyn, en pypen en tabak geeven, dan kan ik my in eenigheit diverteeren tot den avondstond, als wanneer wy een uur of ses over de Konst konnen zitten praaten. Ik wil gaarn bekennen, dat het versch denkbeelt van dat leelyk Portret, gevoegt by die laatste onbeschaamdheit, my zo heviglyk verdroot, dat ik myn Meid beval de voordeur te openen, en dat gedaan zynde greep ik myn rotting, met deeze woorden; Kanailje, flus hebje myn hand met een borstel getekent, nu zal ik eens zien of ik uw rug met deze Oostersche krytpen kan tekenen! Dit zeggende, joeg ik hem buiten de deur met stokslagen, en liet hem loopen.
        Maar dat mismaakt konterfytzel stont my duur, want ik noode \'er zo veele Konstliefhebbers en goede Vrienden op, dat ik die schade met geen paar ankers Wyn kon

-ocr page 150-
 
kon boeten. Zy bekenden allen eenpariglyk, dat het een jammer was, dat die Brands het Dieren-schilderen verzaakte, om het konterfyten te volgen, zynde hy in het eerste beroep een overvlieger, en in het laatste een prut der prullen.
        Ik hoorde in veele jaren niet spreken van dien Konstenaar, toen my een zeker Heer een kluchtig geval \'er van verhaalde, dat hy \'er mee had uitgestaan tot Steenbergen. Die Heer, die aldaar, zonder dat hy \'er woonde, Ontfanger was, hoorde zyn Hospes gevalligtyk spreeken van een groot Konstschilder; en een liefhebber zynde van de Schilderkonst, liet hy hem verzoeken om eens by hem te komen; waar op Brands, (want die was de man, zonder een tweede verzoek af te wagten,) kwam aanstappen. Hy zag \'er uit als een Piemontois Deserteur, (vertelde my dien Rentmeester, ) gekleed in een. linnen kiel, een onvergeeflyke hoed op \'t hoofd, geen das om den hals, en gekoust en geschoent volgens het fatsoen van dien opschik. Daar wiert gevraagt wat hy Schilderde? Waar op hy vrypostiglyk antwoorde, Dieren en Vogels, zo goed als Boel, Weeninx, of als Hondekoeter, en dat gezegt hebbende, greep hy, zonder eenig kompliment, een stoel, en vroeg aan den Ontfanger wat hy had te drinken? Dien Heer liet hem een kan bier en een glas brandewyn geven, en zei, dat hy hem een schoonen haan met een koppel hennen zou zenden om die te konterfyten, benevens eenige champignons, om daar mee den voorgrond te versieren, en een doek, die hy noch dien zelven avond door zyn knecht zou laten halen, en dat hy het bedongen loon, zo dra als de Schildery was voltooid, kon vorderen. Daar op eischte Brands vier Dukaten, en een halve ryksdaalder

-ocr page 151-
 
daalder Tabaks-geld; in welk gecombineert verzoek dien Heer bewilligde, die hem daar op liet gaan, en noch dien eigen avond verreisde na \'s Prinsenhage.
        Maar het geval wilde, dat den Ontfanger, buiten verwachting, moest wederkeeren na Steenbergen, binnen de ses à acht dagen, en die zo dra van \'t Paard niet was gesteegen, of hy liet Brands ontbieden, nieuwsgierig hoe ver dat hy was geavanceert met den haan en de kippen; doch den Waard des Ontfangers antwoorde zulks onnoodig te zyn, dewyl dien verplukte Vogelschilder eerst den haan, en toen zyne twee bywyven had verslonden, en toen met een stille trom naar Antwerpen was vertrokken.
        Naderhant hebben wy verstaan, dat hy in de uiterste armoede en elende is gestorven, en het oud spreekwoord heeft bewaarheit, dat een kwaad begin, veeltyds wort opgevolgt door een slegt einde. JOAN GLAUDIUS DE COCQ. Is een Antwerps-wicht, een tamelyk goed Konstschilder, doch noch beter Beeldhouwer, inzonderheit is hy alzo zeer beroemt door zyne bevallige gebytelde kleine naakte kaboutertjes, als Albano noch hedendaags befaamt is wegens zyne bekoorlyke geschilderde wichtjes, dewelke hy alle konterfyte na zyn eigen kroost, dat Glaudius niet kon doen, alzo die dan niet anders zou Gebeeldhouwt hebben als dwergjes, zynde hy zelfs een dwerg van het alderkleinste zoort. Aangaande zyn Schilderkonst, konnen wy getuigen verscheide stoutgetekende en tamelyk fraaije gekoloreerde stukken van zyn hand gezien te hebben, doch om de waarheit niet te disobli-

-ocr page 152-
 
disobligeeren, hy was grooter ordonneerder, als Schilder.
        Toen het Kasteel van Breda ten naastenby was herstelt in zyn voorgaande, of liever in een heerlyker luister, in den Jaare 1696., ontrent geleden drie à vier en dartig Jaren, wiert dien Glaudius de Cocq van Antwerpen opontboden, benevens F. Verheide, uit \'s Hage, om tot Breda \'s Konings-hof te komen verçieren met zyne konstige Beelden en andere konstige cieraden; werdende de cieraden gebytelt door den gemelde Frank Verheide, door ordre van den Heer Romans, Architect des Konings William de III.
        Glaudius de Cocq was een Jesuit, die de weinige welmeenende trachte te vergiftigen door edik en gal, druipende Serpentynsche-tongen, onder welk getal dien beeldhouwende dwerg de onbeschaamde brutaliteit had van te zeggen, dat hy niets zo zeker stelde, als dat alle de Gereformeerde verdoemt waren, zonder \'er in de wieg leggende Schepzels van uit te zonderen. Ik was op die tyd noch een jongen bloed van veertien à vyftien jaren, zegt den Schryver van deze Boekdeelen, die by F. Verheide leerde tekenen, daar wy in een ryper ouderdom hem dat anders zouden hebben bewezen, zo uit het Woord Gods, als uit de Oudvaders; maar in die vroege eeuw was \'er noch niet veel wezendlyke Godgeleerdheit by ons te vinden, waar van wy t\' zedert andere proeven hebben gegeven door onze drie Boekdeelen van de Historie des Pausdoms. Die Glaudius dan vloog over, uit het Hannekes-nest van Antwerpen, na Breda, bezogt het Hos, ordonneerde wat \'er moest gedaan worden, en vertrok toen wederom naar Antwerpen, daar hy zei, een zaak van de allerhoogste aangelegendheit te moeten verrichten, en dat hy, die volbragt hebbende, op het spoe- digste

-ocr page 153-
 
digste zou wederkeeren, en met de Beelden een begin maken. En waar in bestont doch die zaak van de alleruiterste aangelegendheit? Wederhoud uw lach, Leezer! Het Dwergje moest de plegtigheden des Huwlyks voltrekken met de Dochter eens Koopmans, die langs het Land liep met Naalden, Spelden, Messen en Brillen, welke Infante hy eens onder een stoet van Nimphen van zulk slag had zien spansseeren, langs den barren oever van de geele Rivier de Schelde. Dewyl hy nu maar behoefde te vragen om gevloekt te worden met het Jawoord, was het deerlyk Huwlyk aanstonds kant en klaar; den Dwerg wiert vastgeklonken aan een Vrouwmensch als een Pallissaad, en ook al zo mager; en daar op kwam hy na Breda afzakken, vergezelschapt met een Sprinkhaans-wolk jonge Beeldhouwers.
        Ondertusschen had den Intendant, die niets van die Huwlyks-vlam had gerooken, een appartement voor zyn Pigmees-persoon, benevens een Werkhuis voor hem en voor zyne Beeldhouwers doen vervaardigen, in het op dien tyd ledig staande Gouverneurs-huis. Maar horende dat hy de Poes op zei, en Getrouwt was, schreeuwde hy uit; Ha nu is de Dwerg in de grond geruïneert, en zal een bedelaar sterven! kon hy die Speldekramers-kat niet hebben laten zitten grommen in den hoek van \'s Vaders baardstee? moest hy noch een toeleg maken om de Werelt te verleelyken met jonge wanschepzels? dat had ik nooit gedacht van dien grooten Beeldhouwer! Doch het klagen was te spaade; de kabeljaauw had den hoek in de keel; den Kramer was verlost van het spook, en dien kwaadaardigen duivel was in hem gevaren, die van het eerste oogenblik van haar Vrouwschap over dien kranenvyant schrylings heenen zat, en hem in \'t vervolg een armoedig, elendig en rusteloos leven heeft doen lyden. Hy

-ocr page 154-
 
        Hy begon met het Beeldhouwen van een Mars een schoon beeld, dat hy uit een bedorven benthemmer steene beeld beeldhouwde, en in de rechterhand een bloed te Sabel, en in de linker een ontsteeken oorlogstoorts voerde. Dat beeld staat boven op de gevel van de groote zaal in het binnenhof, boven den schoorsteen van weerskanten opgaanden trap, die bekent is in alle Vorstelyke hoven van de Kristen Weereldt; vorders by telde hy onderscheide, zo steene als houte Beelden, de welke in verscheide apartementen van het Hof wierde geplaatst; ook ordonneerde hy een heerlyken binnen trap bestaande uit Cierlyke loofwerken, gestoffeert met veelderley soort van Dieren, als Eekhoorntjes, Honden, Katten, en inzonderheit Aapen en Meerkatten, hy geen de Spotters, waarvan \'er een grootel tal tot Breda woont, als Kapitaalisten, schimpsgewyzen deê zeggen; dat doorgaans yeder soort van Ongediert zyns gekken voortbragt, om de broedsels der wanschepzels te vereeuwigen. Dat die spreeuwen niet t\'eenemaal hebben mitsgetast, in die losse omschryving blykt thans in de Klaudiaansche verkiezing van dien verdienstigen Beeldhouwer, wiens geheele huis, ja tot het washuis in kluer is geçiert, of ontçiert, met uit potaarde geboetseerde Dwergen, en gebulte, scheeve, kromme en wanschapene kleine Figuuren, dewelke de Konstkenners doen lagchen, en de Zwangere Vrouwen de dood op de hals jaagen.
        Zolang als hy voor dat Koninglyk Hof beeldhouwde met zyn Zwager Cherlippus, benevens zeven a acht knegten ging alles voor de wind, zyne rekeningen wierde voldaan, de lange loop zyner Gemalinne, ontlaste zich ordentlyk van haar lading alle tien a elf maanden, en Glaudius de Cocq, trat zo fier als een bonte Paauw, langs Bre-

-ocr page 155-
 
Bredaas straaten, gebakert in een rood manteltje, waar uit een substituut hofsnyder te naauwernoot een slaaplyf zou hebben geformeert voor een eerst in de broek gestoken Opperkock, en het hoedje op een oor, gelyk als een ryk wittebroots kind, dat zyn veniam aetatis heeft geobtineert, om zyn kapitaal en interesten te konnen verspillen voor zyne behoorelyke vier-en-twintig jaarige mondigheit; maar toen hem de huur aldaar was opgezeit, en hy de barre heyladder wederom moest opklimmen, na het konstryk, doch geldeloos Antwerpen, toen de knegts afgedankt en een huis in huur moest aangenomen worden, toen hy op nieuws nieuwe vrienden moest maaken, om werk te krygen; want de oude vrienden hadden hem verzaakt, denkende dat hy tot over het derde part was Geus geworden, toen zeggen wy, begon het spook van behoeftigheit te waaren in zyn nieuwgehuurde wooning, toen begon het verteerens vuur van kregelheit eerst ligter lage op te flakkeren, in den verflensten boezem van zyn kribbenbytent speldenkramers speldenkussen, en zich te ontlasten langs den mond van haar vischteefs oven, en toen nam dat rampzalig leeven een aanvang, waar in hy in spyt van zyn konst, tot dato deezes heeft moeten volharden. Het mannetje mug wiert zelfs zo kribbig en gemelyk van humeur, als een oude Spaansche Gouvernante, en geen mensch dorst hem ten laatsten aanspreeken, uit vrees van door dat dwergje, dat waarlyk niet hooger is als een opgeschooten zevenjaarig wicht, kwalyk behandelt te worden; uit een brutaal voorbeelt, zonder de alderminste voorafgaande terging zal dat zeggen blyken.
        Ik vond hem eens op een klein stoeltje zitten, zegt den Schryver van dit boek, noch koffy, noch thee, noch tabak, noch liqueurs, in het Koffyhuis van Mama, vlak aan

-ocr page 156-
 
aan de Beurs, tegens over de Herberg van den Granaat-appel, binnen Antwerpen, gebruikende. Ik groete hem vriendelyk, en ging nevens hem zitten, na dat ik alvoorens een dubbelt glaasje persico had gekommandeert, dewyl ik van ouds wist, dat hy een hooge achting had opgevat voor die liqueur, om hem daar op te trakteeren. Ik dronk zyn gezondheit en bragt het hem met een over, doch hy zei, van aldaar niet gekomen te zyn, om als een Fransch Officier liqueurs te drinken, maar in tegendeel om als een fatzoenlyk Borger Man te hooren, en op zyn beurt mee te praaten, en dat ik gevolglyk het overschot van myn persico een ander kon aanbieden, dat schots bescheid trof my zo fel, dat ik op het punt stont, om de bitschen met zyn kindsstoeltje, op het vuur te schoppen, doch ik vergat myn toorn, en ging een pyp zitten roken. Korts daar aan rees Glaudius op van zyn gestoelte, zonder dat men eens kon zien dat hy oprees, want hy is zeer na zo lang als hy zit, dan als hy staat, het geen ik ziende, hem vriendelyk verzogt van noch wat te blyven by de vrienden, om zo veels te langer te profiteeren van zyn gezelschap, waar op hy my als een honds philosoof toebaste; Ge zult gai, bai God! ni veul bai mai profiteeren, want kik heb ik kik het maine wel van noo, ook staame het gezelschap niet aan om \'er langer main keustelaaiken tayd inee te zitten verjerren. Op dat tweede gebas wiert ik recht kwaad, en graauwde hem toe; Men kan wel vriendelyk zyn tegen zyn even mensch, vergalde Dwerg, zonder hem daarom zyn geld of goed te moeten geven, maar het scheelt uw daar het de boeren bandrekels schort, die nooit heviger bassen als tegens fatzoenlyke luiden, dewyl die zelden onder het bereik van hunne hondsblikken komen.
        Den Bloemschilder Simon Hardimê, vond hem op een Win-

-ocr page 157-
 
Winterschen avond staan, voor de Herberg van het Ramshooft in de Schuttershof-straat, opgetogen in een diepzinnige meditatie, hy sloeg hem op de schouders, en vroeg wat \'er aan scheelde? dat zal ik uw wel uitleggen, antwoorde Glaudius den Beeldhouwer; ik sta in een groote overweeging, of ik zeven oortjes wil besteeden aan een pint Leuvens bier, dan of ik \'er pap voor wil laten koken voor myn kinders. Den Bloemschilder viel in het medelyden, en stiet hem in de Herberg met deeze woorden; Kom aan, stap maar in, ik zal uw van avond trakteeren, en zo het gebeurt, dat ik van avond of morgen, zo een zot speldekramers huuwelyk doe, en uit die kaale mars een nest vol naakte jongens teel, kunje van \'s gelyken my eens in myn behoeftigheit trakteeren.
        Maar dat rampspoedig huuwelyk, en de zwakheit van zyn humeur aan een kant gezet, moet men bekennen dat hy een overvlieger is, die veele konstige, zo marmere steene, als houte levens groote Beelden, Kindertjes en Cieraaden heeft uitgehouwen, behalve een oneindig getal uit leem, of potaarde kleine naakte Nymphen, Boetseryen, Vaazen, en andere konstige Voorwerpen heeft geboetseert en beworpen. Daarenboven is hy een groot Teekenaar, en geen minder groot Meester in het ordonneeren geweest, daar wy van konnen getuigen, die eenige jaaren geleden een met Oost-indische inkt gewassen Ovidius van zyn hand hebben, verbeeldende de Gestalte verwisselingen, waar in hy schoone naalden, konstige groepen, en andere geestryke byvoegzels had weten in te brengen.
        Hy overleed tot Antwerpen, in \'t begin van \'t Jaar 1735. in een goeden ouderdom, wanneer kort daar na zyn Dogter met eenige marmere Beelden en Modelle, na \'s Hage quam afzakken, welke duurzame overblyfzelen

-ocr page 158-
 
len aldaar half met genoegen, en half met ongenoegen zyn verkogt geworden. MICHIEL CARRÉE. Is geboren in \'s Gravenhage op St. Michiels nacht, waarschynlyk daarom Michiel gedoopt, een gewoonte die zeer gemeen is onder de Roomschgezinden. En was een braaf Dierenschilder, die hy konstiglyk na leven konterfyte, en ook meestentyds levens groot dewelke hy dan vergezelschapte, met wel gecouleurd en ter zelver tyd welbehandelde Landschappen, welke Landschappen immers zo veel luister byzetten aan Dieren, als de Bloemen de bekoorlykheden verhogen der schoone Juffers. Die Konstschilder was zo vrolyk gehumeurt als een Quikstaart, en ook alzo ligt, of alzo losjes, gelyk als, doch alles verbloemt op deze weeren een pikzwarte Dame, een schoone Bruynet, een rode Juffer, een blanke Blonde, een Tiran, een ongekreukte Rechter, en een Blodaart die zo bang voor het vuur als een weggelopen Slaaf benaauwt is voor het gloeiende spek, een voorzichtig krygsman wort gedoopt. Ten een bewys van die losheit, zullen wy maar alleen zeggen, dat Michiel een Religie had gelyk als een Francis van Assire, die de broeders altoos Vermaande van niet bezorgt te zyn tegens den aanstaande dag want hy zorgde ook zeer zelde voor den toekomende dagenraat, en noch veel minder voor den derden dag van Mey, op welke dag hy gewoon was zyne meubelen van veel omslag, doch van weinig waarde, te stapelen op een vlotschuit, en de Amsterdamsche grachten om te vaaren, om het eerste noch openstaande huis het beste te huuren. Dat

-ocr page 159-
 
        Dat hy vorders een zeer verdienstig Schilder was is gebleken, dewyl hy de eer heeft gehad van aan het Hof des Konings van Pruissen Hofmaaler te zyn geweest, geduurende veertien d\'half Jaaren. Hy klom als een star opwaards na het azuure uitspansel des Hemels, om aldaar de Dieren van den Sodiak te konterfyten, en stierf tot Alkmaar in het Hofje van Noordholland, op den derde van de Wynmaand, in den Jaare duizent zeven hondert zeven-en-twintig, na deze woestenyen des aardbodems te hebben bewandelt vyf-en-sestig Jaaren.
        Onder andere Kinders liet hy een oudste Dochter na, genaamt Alida Carr&eaegu;e, die een fraaie Konstschilderes was in waterverw, en konstiglyk op het ivoor schilderde, en inzonderheit op waaijers. En den Konstschilder Hendrick Carr&eaegu;e, gewoont hebhende in \'s Hage, en aldaar overleden is in den Jaare duizent zeven hondert zes-en-twintig. DON ANTHONIO. Is een Konterfytselschilder, die gewoont heeft te Brussel, doch het is ons onbekent waarom dat hy den naam van Don voert, of het moet zyn in navolging van veele kaale Officiers, en doodarme Priesters, waar de eerste met de tytels van Ridders en van Abten pronken, op welke hoogluidende benamingen die weereldlyken en geestelyken, noch by geluk zo hier als daar een maaltyd of een stuk gelds oplopen. Aangaande zyn konst, die is vry fraai, hy schilderde een goed konterfytsel, en hy kopieerde al aardig een fraai konsttafereel, en

-ocr page 160-
 
en op die gecombineerde verdiensten, mag een man den tytel met recht voeren van een Konstschilder.
        Hy heeft dat gewaant stukje van Korregio gekopieert met welke copei den Kapellaan van den gewezen Hartog van Beyeren, den Rotterdamschen Jaques Meyer zo Priesterlyk een rad voor de oogen draaide, en meesterlyk bedrog.

-ocr page 161-
 
N. VAN HELMONT DEN OUDEN Was, zo wy het wel hebben, een Antwerpenaar by geboorte, en een konterfyter by beroep, die een goed Portret schilderde, en wel dee gelyken. Wy hebben verscheide konterfytsels gezien, die hy heeft geschildert tot Antwerpen, en ons wel bevielen, en onder meer anderen had hy het weezen van Le Sieur Herripont, zo verwonderlyk getroffen, dat het mannetje op het doek niet scheen te zyn gekonterfyt, maar te leeven. Die Sieur Herripont was een Kamerdienaar geweest van den Heer du Bois, gewezen Kommandant van Lillo, die zo dra niet den laatsten snak had gegeven, of de Dochter pakte en zakte, alle de gerede penningen, juweelen en beste meubilen, met welken buit zy naar Antwerpen defileerde, om de vervolging der Broeders; en om het bassen der omleggende schuldeischers te ontwyken, in welke Stad dat paar zich langs \'s Priesters stem liet vastklinken, op de roeibank van arbeidzame galei des huuwelyks. N.

-ocr page 162-
 
wende hy \'t roer over eene andere boeg, en hy lei het niet alleenlyk toe op een onschuldig praatje, maar hy gewende zich daarenboven het liegen zo vreeslyk aan, dat hy met recht den naam van een Olifant verdient, in dien laaggezielden styl der Bedriegers. Wy hoorden dat hy eenige fraaije tekeningen had van den Lyonichen Landschapschilder Vander Kabel, en gaven hem een visite; maar hy begon zo inniglyk te liegen, en zulke herzenlooze Romans te verdichten op het kapittel van die tekeningen, dat wy hem lieten dryven, om aan zulk soort gelyk als hy is (want hy is een volslagen zotje ) die Spaansche Luchtpaleisen uit te venten. JAQUES VAN HELMONT. Die Historie Schilder is een Zoon van den voornoemden Van Helmont, den konterfytzelschilder, by ons hier boven gemelt, eershalve, schildert hy een goed Portret, maar zyn voornaamste styl bestaat in het schilderen van modellen, voor de Brusselsche Tapissiers of Tapyt-weevers. Wy hebben fraaije historische modellen, enkelde beelden, konterfytzels en cieraden gezien, geschildert by dien konstigen Jaques; doch wy moeten \'er byvoegen tot ons leedweezen, dat hy de konst hoger zou konnen opveizelen, indien hy min wilde wandelen en voor Jonker speelen, en meer toelei om te teekenen en te schilderen. Daar en boven is hy zo trots op een rokje met zilvere gewerkte knopen, op een blond paruikje, een hoedje met een point d\'espagne hoepel, een vergult deegentje, kortom op den opschik van een halfbakken Sinjoortje, dat hy het oordeelt hem vry te staan, om een ieder de kroon van het hoofd te kakelen, en groote waarheden te zeggen. Het

-ocr page 163-
 
        Het gebeurde eens dat hy op een zekere avondstond verzeilde in de Konynspyp, een Herberg achter, het Stadhuis van Brussel, daar altoos Schilders en Beeldhouwers zaaten, en na iets gekommandeert te hebben, plaatste hy zich nevens een verdienstig Beeldhouwer, doch die zo naakt was als de gebytelde St. Job op den Dam buiten Antwerpen, en alles verzoop wat hy kon grypen of vangen. Jaques van Helmont wierp zich aanstoonds op tot een tuchtheer, en vroeg hem op een verachtelyke wyze; Of hy zich niet schaamde, van \'er zo kaal en verplukt uit te zien als een Staaten Standaart, die de batailles had bygewoont by Hochstet en den Schellenberg? ? Zie my eens, (vervolgde hy op dien hovaardigen toon) ommers ben ik gekleed als een Edelman, ik heb geld in de zak, en ik spys dagelyks in den (*) Ronceval, by de treffelyken van de Stad, en het geen dat ik kan doen op het penceel, kond gy doen op den bytel. Het gantsche gezelschap zat verstomt te kyken over die roekelooze vermaaning, en dewyl een iegelyk wist, dat Neef Grol, (dus noemde zy den naakten Beeldhouwer ) zo scherp was als de punt van een doorne beuling-pen, verlangden zy eenpaariglyk na zyn antwoord. Neef Grol, die meer verstant droeg onder zyn purper St. Josephs manteltje, als den Schilder Van Helmont voerde onder zyn schoon kleed, keerde zich om na dien zeedemeester, en hem aanziende met een paar opengespande blikken, gooide hem dit vriendelyk bescheid toe; En t\'sedert wanneer is deezen derde Kato, dien tuchtheer van een jonge winterkat, uit de lucht gevallen? t\'sedert wat tyd is deezen Herbergs Philosooph, die een wyzen wil, en die zich zelven niet kan raden, komen aanstor- men


(*) Een achtstuivers maaltyd te Brusel.

-ocr page 164-
 
men uit een vermolsemde verwdoos onder ons gezelschap? denkje kaerel, om dat je in een gekookte kreeftkoleuse lap loopt, daarje zo veel recht toe hebt, als een Ketter recht heeft tot een vollen aflaat, van alles moogt zeggen wat je lust? en was het niet beter datje aftrapte na uw stinkent schildervertrek, pakpaard van de Brusselsche Tapissiers, om aldaar de starrekunde der koleuren te bestudeeren, dan alhier voor Bleikers Dog te komen speelen, en die Konstenaars aan te bassen, die thans zo min op uw denken, als toenje noch liept kooten metje mede jongens. Uylskuiken, (vervolgde den verbitterde Neef Grol, schuimende als een barbiers bekken ) ik hebbe ommers gekent datje alhier op de Vischmarkt, in de stuivers ordinaris van het zonnetje uwe kruimels verzamelde, op een kommetje goudsbloemen soep, en op een halve stuiver schaapspens, benevens drie a vier snyders schavotspringers, en komje thans my kleeden en reeden, om datje misschien in uw derde nieuwe broek loopt, en overladen zyt van gal? ga dan de hervorming prediken by de gesusters naast het hoeren kapelletje op de vaart, zie datje een van die kuische kund bekeeren, door uw gedoodverwde welspreekendheid, want by my doeje thans meer kwaad, door uw verraadersche quansuys geheime raadgeving, als door eenopenbaare lastering. Dit gezegt liebbende greep NeefGrol na zyn halfvolle pint, voornemens om \'er die ontstelden elfden raadsman uit te beschenken, die als een vuurpyl opstoof, en de deur zogt, zonder den verplukten Beeldhouwer of het gezelschap eens een goeden nacht toe te wenschen. N.

-ocr page 165-
 
N. VAN ORLEY en R. VAN ORLEY.

Zyn twee Broeders, geboortig van Brussel, die geen geringe lof door hun konst hebben toegebragt aan de Spaansche, thans Keizerlyke Nederlanden. Den oudste Konstschilder verstaat zich verwonderlyk op de Bouwkunde, waar van hy geene gemeene, maar in tegendeel doorluchte blyken heeft gegeven in dat heerlyk Schriftuurlyk werk, zo bekent onder de Liefhebbers; en den jongste Broeder is een stout ordonneerder, en ook een uitvoerder, gelyk als de stomme Altaar- en Historie-stukken, tegens die Konstbeminnaars betuigen, die het geluk hebben gehad, en noch dagelyks konnen hebben, om die welspreekende getuigen in en omstreeks Brussel te beschouwen.

        Den oudste Konstschilder is een groot Meester in de Waterverwery; en het is een groot verlies dat hy een Ampt had op den Bieraccyns, welke waarneeming hem veel tyd benam van te konnen Studeeren; de Stad van Brussel, ja Vrankryk, Engeland, Nederland, en Duitsland te konnen verryken door zyne heerlyke geëtste konstplaaten.
        Den jongste Konstschilder, schilderde onophoudelyk voor de Brusselsche en Antwerpsche Tapissiers, in welke styl hy uitmunte boven alle andere hedendaagsche Schilders, dewyl hy een byzondere schoone breede manier had, zeer gemakkelyk voor de Tapytweevers om na te arbeiden. Ook Schilderde hy de tot de Beelden behoorende çieraaden meest zelfs, als de Landschappen, Gebouwen, Dieren, Vogels, Visschen, Bloemen en Kruiden, het geen veel goed toebragt aan zyne Tapytenmo-

-ocr page 166-
 
modellen, dewyl hy daar door een beter houding weet te geven aan die modellen, dewyl de meeste Schilders, ook doorgaans, willen toonen, dat zy Meesters zyn, en die bovengemelde voorwerpen te krachtig en al te uitvoerig Schilderen. Ook konterfyten hy die voorwerpen zo heerlyk, dat wy Vogels, Honden en Haazen hebben gezien, geschildert by dien jongste van Orley, dewelke voor geen Weeninx, noch Boel behoefden te wyken.
        Voor de rest leefden zy vergenoegt, en na alle uiterlyken schyn Broederlyk; wonnen geld, waren by een iegelyk wel gezien, en behoefden aan geen Mensch eenige rekenschap hunner bedryven te geven, als aan God, aan hunne Biegtvaders, en aan hun zelven; en dat is waarlyk een gezegent leeven.


DEN ONBEKENDE KONSTSCHILDER.

In het Jaar duizent zeven hondert negen of tien, kwam \'er een Konstschilder, vergezelschapt met zyne Huisvrouw, na Breda afzakken, die voorgaf een van de allereerste Konterfytzel-schilders te zyn in de Nederlanden. Hy nam zyn optrek in de Herberg van den ouden Prins, een groote Uitspanning, achter de Hoofdkerk van Breda, daar de meeste Maastrichtsche en Luiksche Voerluiden optrekken, en ik ging, zegt den Autheur van deze Boekdeelen, op het verzoek des Kastelyns hem aldaar bezoeken. Na dat de eerste komplimenten van verwelkoming waren overgewaait, vroeg ik hem, of hy eenige Konst van zyn hand had medegebragt? dat ik in staat


-ocr page 167-
 
staat was om hem dienst te konnen doen, en hem als dan met vermaak eenige Konterfytzels van fatzoenlyke welgegoede Inwoonders zou bezorgen, onder deze mids, indien zyn Konst my kwam te gevallen. Hy bedankte my voor die beleefde aanbieding, en repliceerde zeediglyk; Ik heb geene geschilderde Konterfytzels, dewyl de gekonterfyte Persoonen dezelve behouden, gelyk als uw niet onbewust is! doch ik zal de eer hebben van uw eenige schetsen en tekeningen te laten zien, die uw mogelyk niet zullen mishagen. Daar op verzogt hy aan zyne Huisvrouw, die alle de streeken had van een Lorrendraaister des Huwelyks, om die groote Portefeuille met modellen en tekeningen eens te willen haalen, en hem te brengen. Die Dame kwam aanstryken met een byster groote Portefeuille, en daar op kommandeerde den Schilder een fles wyn, tabak en pypen, en wy gingen aan een tafeltje, voor een goed vuur, zitten om dat Konstboek te doorbladeren. Ik wil gaarne bekennen, zonder pyn of banden, dat die schoone modellen en heerlyk behandelde tekeningen my surpreneerden, zynde die met kraion getekende tronetjes zo vast gestelt, zo braaf in \'t kruis, en zo heerlyk behandelt, dat wy, zonder iemant te willen benadeelen in zyn konst, openhartiglyk durven zeggen en staande houden, dat wy niemant kennen die in staat is om die heerlyke tronietjes te verbeteren. Daar en boven waren de handjes zo konstig als de tronietjes, en inzonderheit de Vrouwen-pootjes, dewelke sterk zweemden op de delikaate handen van den Ridder Anthony van Dyk. Ik vroeg, wat dat hy nam voor een Konterfytzel? dat ik hem dan een doek zou zenden om gekonterfyt te worden, welk Konterfytzel ik aan alle die geenen zou vertoonen, die ik oordeelde dat hunne tronien zouden laten Konterfyten. Hy antwoorde, dat ik hem kon voldoen met een

-ocr page 168-
 
een Bloemstuk van myn hand, en dat Konstenaars elkanderen met gesloote beursen betaalden. Die voorwaarde stont my wel aan; en na noch eenige woordenwisselingen over de Konst en over mindere zaken, nam ik myn afscheid, om noch dien eigen avond eenige Schilderdoeken en Verwen te ontbieden uit Antwerpen.
        Het was ongevaar drie of vier dagen daar na, dat ik voorby des Schilders Herberg gaande, een ongemeen gedruis en zulk vreeslyk vloeken hoorden, dat ik intrat om eens van naby die Wintervreugd by te woonen. lk zag den verwoeden Kastelein op het midden van de plaats staan met een lange hooivork in de vuist, die vast gehouden wiert door een half dozyn persoonen, zo domestieken, als gebuuren, en die by al wat leelyk is zwoer van hem aan dien vork vast te steeken, en in de haven te dragen. Ik sprak hem vriendelyk aan, gaf hem pynstillende woorden, en overreede hem om den riek af te leggen en een glas Alsemwyn met my te drinken. Hy liet zich eindelyk gezeggen, en trat met my in de keuken, daar een goed vuur was aangestookt tegens de felle koude, en aldaar verhaalde hy my de volgende Historie.
        Even na het opensluiten van de Stads-poorten, sprak hy, kwam \'er een Chaise bespannen met een paar Paarden, waar op twee Manspersoonen zaten, op myn plaats opryden. Myn Vrouw of ik waren noch niet by den hand, waar op zy een kan Koffy lieten zetten en by den haard gingen zitten. Den oudste, een wakker slag van een Man, vroeg of zyn Neef, den Konstschilder al op was? die zo dra niet was beantwoord met neen, en dat hy noch by zyne Huisvrouw te bed ley! of den ander repliceerde, dat komt wel! dan zal ik dien Luijaard gaan vernestelen; daar op liet hy zich de Slaapkamer des Schil-

-ocr page 169-
 
Schilders aanwyzen, die op de klink stont, en daar op beval hy den knegt van heenen te gaan, dat hy de rest nu wel zou waarnemen, en dat gezegt hebbende, trat hy zonder eenige plegtigheid te gebruiken binnen. Zo dra als hy in de kamer trat, stak hy de hand in de broekzak om \'er een gelaaden Pistool uit te rukken, en den Schiider door de kop te schieten, die door dat gestommel ontwaakt ten bed uitsprong, en den Persoon zodanig vasthielt dat die zyn Pistool, dat daarenboven met den haan in de gescheurde voering van zyn broekzak was verwart, niet kon loskrygen, waar op hy schielyk zyn rotting greep, daar hy dien Schilder zo mee toedekte dat hem het rood zweet van de kop en van de lenden gusde, die eindelyk het geluk had van langs de openstaande kamerdeur de trappen neêrwaarts te springen, en zich over de plaats op een van de hooizolders te verbergen. Daar op moest de Dame d\'Honneur het eigen rotting-examen ondergaan, die met de losse tuiten uit het Overspeelig-bed wiert gesleurt, gelyk als een tweede Troijaansche Kassandra, en zo toegetakelt dat zy \'er uitzag als een Beurse-snydster die onder de onbarmhartige handen der jongens is vervallen. Na die verrichting, sneed hy alle de Kleeders des Schilders, Hoed, Paruik, Koussen, Schoenen, enz. in kleine stukken, verscheurde, dat een groot jammer was, alle die schoone modellen en tekeningen, verbryzelde zyn paletten en Penseelen, en liet niets heel van alles dat hy oordeelde aan dien Schelmsche Konterfyter te behooren.
        Ondertusschen was ik opgestaan, vervolgde den vergrimden Kastelein, en ik vroeg aan dien raazende Roelant wat spel dat hy in myn Huis speelde, dat ik op het ernstigste verzogt van my dat te zeggen, of dat ik anders wel wist hoe ik het met hem zou stellen? daar op ver-

-ocr page 170-
 
verhaalde hy my; dat die Juffer zyn Vrouw was, die dien Schilder had weeten te debauccheeren, en die met hem was gaan doolen, na dat zy alle de Juweelen, Goud, Zilver, en over de duizend Ryksdaalders aan gereede penningen had t\'zamengepakt om dien Lichtemis te onderhouden. Maar, vervolgde hy, met een dieren eed, ik zal haar zo wel verzekert in een Spinhuis-kooi zetten, dat zy elkander in de eerste hondert jaar niet zullen ontmoeten. Ook is het een groot geluk geweest voor dien vervloekten guit, dat ik my niet van myne welgelaade Zakpistoolen heb konnen bedienen, want ik zou hem zo wiskonstiglyk door den kop hebben geschooten, al was \'t ook dat ik het met het Leven zou hebben moeten boeten. Daar op betaalde hy zyn gelag, zette de Overspeeldster op de Chais, bezorgde aan zyn Vriend een Rypaard, en reed zyns weegs, na alvorens myne Dienstboden rykelyk te hebben beschonken. Ik wiert zo dol over het ontëeren van myn Huis, herhaalde den Kastelein, die noch bleek om de neus was door gramschap, dat ik fluks, na het vertrek des ongelukkigen Mans, een hooivork greep om hem op te zoeken, en in \'t water te smyten; en zonder uwe, voor wien ik altoos veel achting heb bevoelt, waar van ik nu thans een versche blyk geef, zou my geen Duivel van dat voorneemen hebben wederhouden.
        Ik begon zodanig te lachgen over dat ongemeen geval, dat ik vreesde van in een beroerte te zullen storten, en na die hevige lachbui een weinig verstoven was, verzogt ik den Kastelein P. Wittens, om gezamentlyk dien armen Drommel te gaan opzoeken, na dat hy my alvorens had belooft van hem niet te zullen slaan, noch stooten. Zo gezegt, zo gedaan, eenige Buuren verzelden ons op dien togt, en na dat wy langs twee of drie hooizolders hadden geschreeuwt en hem toegeroepen,

-ocr page 171-
 
pen, dat zyn Vyand reeds was vertrokken, en dat \'er niets meer voor hem was te vreezen, kwam hy voor den dag kruipen van onder het hooi, zo deerlyk toegetakelt en bebloed, dat ik nooit deszelfs weêrga uit Beulshanden heb zien te voorschyn komen. En nu was goeden raad duur, want dat naakt Schepzel kon men zo niet buiten de deur stooten, maar wy beslooten, hem ieder, hoofd voor hoofd, wat by te zetten, om hem in staat te stellen van elders zyn fortuin te gaan zoeken. Daar op beschonk hem dees met een oude Borstrok, den andere met een omgekeert Kamisool, een derde met een leere Broek, een verwatert Paruikje met een Deserteurshoed, en den mildadigste van het gezelschap kogt de linnen Kiel van den Knegt, benevens een paar Yslandschekoussen en een koppel Baronniesche Holleblokken of Klompen, en men liet hem daar op gaan wandelen, om ergens een diergelyk Kluchtspel te gaan herkanssen, na hem alvorens met een zuinigen Teerpenning te hebben voorzien, zonder dat iemant onder ons t\'zedert heeft gehoort waar dat hy is verstoven.



-ocr page 172-
 
ADRIAAN VAN DER WERF.

Die beruchte Konstenaar is geboren in het KralingerAmbagt, buiten de Koopstad Rotterdam; van zyn Vaders kant uit Borger Luiden, zynde zyn Vader zelfs een Molenaar, doch van de Moeders zyde was hy afkomstig uit de Welgeboren Mannen van Schieland, dat is, uit welgegoede Boeren. Zyne Ouders bestelden hem ter Schoole tot Rotterdam, dewyl den Vader voorhad om \'er een braaf Man van te maken, volgens zyn wyze van zeggen, en aan hem het bestier van den Dorpmolen op te dragen. Maar den Vader rekende toen zo wel buiten den Waard, als de Bakkers veeltyds rekenen buiten den Molenaar. Den jongen Adriaan van der Werf bekrabbelde zyn papier in steê van het te beschryven; op welke, by de Schoolmeesters gedoopte euveldaad, hem den Meester dikmaals betrapte, en hem dan door een gevoelig onderwys daar van af poogde te brengen, zonder dat zich dien gebooren Konstschilder die pynlyke vermaning eens bekreunde, waar door den Schoolmeester, in welspreekende termen, zich altoos beklaagde tegens de Ouders als die hem Leergeld betaalden, zeggende, dat een zeker Latyns Schryver ergens zegt, dat alhoewel men de natuurlyke zucht poogt uit de Ziel te verdryven door een Mestvork, die zelve zucht altoos zal wederkeeren, in spyt van die Operatie; en hy voegden \'er by, waar of onwaar verscheelen maar een paar letters, gelesen te hebben in de Gulde Annotatien van Franciscus Heermans, dat de Natuur gelyk was aan een Kat, dewelke gedwongen wordende om in een opgesloten kamer haare residentie te houden, door de ruiten springt


-ocr page 173-
 
springt om de natuur op te volgen; dat de Natuur zo krachtiglyk heerschte over de jongens, als zy in de Lente heerscht over de jonge Meisjes; dat het onmogelyk is, dat geene dat door de Natuur krom en scheef is voortgebragt, door konst te rechten; dat de Natuur boven de Leer ging; en dat hy zyne hooge jaren dankte, die de Natuur in hem hadden uitgedooft om de Reden te volgen; en al zulke Schoolmeesters tierelantyntjes. De Ouders luisterden met aandacht na de geleerdlheit des Schoolmeesters, bedankten hem voor zyn goeden raad, namen hun kind van hem af, en bestelden het by den Glas- en Konterfytzel-schilder Kornelis Piccolet, om by hem in de Teken- en Schilder-konst onderwezen te worden.
        By dien Schilder spartelde den jongen Adriaan in zyn element, gelyk als een Visch in het Water, en leerde naarstiglyk Tekenen en Schilderen; maar het was een korte vreugde, want den Vader haalde hem weder t\'huis binnen anderhalf jaar, en volharde in zyn eerste voornemen om, er een Molenaar van te maken. Hy smeekte zyne Ouders onophoudelyk om in de oefening van de Schilderkonst te mogen volharden, en hy verwekte die wel tot medelyden, doch tot geen besluit om van haar eens opgevat voornemen af te stappen. Den oude Molenaar, die het Schilderboek van Karel van Mander had gelezen, had \'er al te veele Loswammessen en Lichtemissen in gevonden, om \'er zyn Zoon aan te wagen, en zag \'er zwarigheden in, zo lang als zyne Molenwieken. De Moeder was \'er noch slimmer tegen, alhoewel zy haren Man kontramineerde, zeggende, Ach! Ary, Ary! wat zou \'er van uw worden, indien je een Schilder kwaamt te worden? Ik heb altoos verlangt, dat ik een Predikant van uw mogt maken, die my, in myne hooge jaren, mogt stichten door zyne geleerdheit, en door zyn

-ocr page 174-
 
zyn voorbeeldelyk leven; en dit kan ik van geen Molenaar of van geen Schilder verwachten. Doch toen de zaken op het allerwanhoopendste waren gekomen, namen die een keer; den Vader beraade zich met den Dorp-Predikant en met den bovengemelden Schilder, en die beide waardige en oprechte Raadgevers overreeden den voorzichtigen Vader om zyn Zoon Adriaan de Schilderkonst te laten leeren. Ingevolge dat besluit, bestelde hem zyn Vader by Eglon van der Neer, alleenlyk voor een jaar en na dat die tyd was geëindigt, noch voor drie jaren.
        Den beruchten Konstschilder Eglon van der Neer, kreeg een stukje ter leen van den Fenix der Konstschilders Frans van Mieris, om het te mogen laten kopieeren, hy bad en smeekte zyn Meester om daar toe gebruikt te worden, doch te vergeefs, want die had die gonst belooft aan een ander leerling, die de zwarigheit die in die onderneming stak meer en meer ziende, \'er geen moed of lust toe had, maar het werk liet steeken. Daar op hervatte den jongen Adriaan zyn voorig verzoek het welk Eglon van der Neer ten laatsten bewilligde, alhoewel hy geen groot vertrouwen stelde in zyn vroege Konst; doch dat kopeitje viel zo gelukkiglyk uit, en hy volgde het oorspronkelyk Kabinetstukje zo natuurlyk na dat het zedert voor een Origineel van den groote Frans van Mieris is gegroet geworden.
        t\' Zedert maakte zyn Vader een nieuw verdrag met den Konstschilder zyn Meester, en dat alleenlyk voor den bepaalden tyd van anderhalf jaar, en hy bedong in dat akkoord, dat zyn Zoon Adriaan van der Werf de helft van het geld zou hebben het welk hy binnen dien tyd zou komen te winnen door zyne Konst-penceelen. Dat verding opgemaakt zynde, nam Eglon van den Neer hem mee naar Amsterdam, waar door onzen jongen

-ocr page 175-
 
gen Schilder de gelegendheit kreeg om veele konstryke Kabinetstukken te zien, waar op hy wel aandachtiglyk zyne konstgierige oogen liet weiden, om \'er zyn voordeel uit te putten, zonder dezelve daar door te benadeelen.

Gelyk het Bietje, uit zynen aart,
Weet uit de bloemen op te zoeken
Den honing, zo weet ook \'t bedaart
Gemoed, uit alle wyze boeken,
Te zuigen \'t pit der wysheit. En
Dus weet den Konstenaar te steelen,
Het edelste uit de Konsttafreelen,
Door \'t oog en door de tekenpen.

        Op het laatste van zyn leertyd, Schilderde hy een stukje voor zich zelven, dat naderhant is verkogt geworden voor achthondert gulden, welk Konstafereeltje hy vereerde aan zyn Vader, om het te verkopen tot welke prys hy begeerde, om uit die penningen een half jaar kostgeld te betaalen; en van die tyd af aan dreef hy op zyne eyge wieken, en begeerde niet langer tot een last te verstrekken voor zyn Vader, die wel tamelyk was gegoed voor een Molenaar, doch die aan de andere kant een rykdom had van Jongens en Meisjes.
        Op zyn zeventiende jaar bedankte hy den Konstschilder Eglon vander Neer, voor zyn goed onderwys, na dat hy zyn eigen Konterfytzel had geschildert op een kaarteblad, en hy ging by zyne Ouders inwoonen. Aldaar kwam hem zeker konstlievent Man, Cornelis Brouwer, die een leerling was geweest van Rembrant van Ryn, dikmaals bezoeken, die altoos met hem redenkavelde over de Schilderkonst, en wat des aangaande tot des-

-ocr page 176-
 
deszelfs welstant behoort te worden waargenomen, het welk den Vader, die ook graag van de Konst hoorde spreeken, wel mogt lyden. Die Kornelis Brouwer verzogt hem om zyn, op een Kaarteblad, gepenceelt Portretje eens te mogen laten zicn aan eenige Rotterdamsche Konstkenners, (thans is dat getal zo gedunt, dat wy ze moeten loopen opzoeken met Diogenes lantaren ) dewelke dat konstig Konterfytzeltje na deszelfs waarde hooglyk preezen, en verstomt stonden van zo eene ongemeene Konst te zien in zulke tedere jaren.
        Ter zelve tyd Schilderde A. van der Werf een klein stukje na een van zyne Broeders, zynde een half Beeldje, binnen de tien dagen, en ging daar op na zyn geweezen Meester Eglon van der Neer, om hem dat te laten zien, die daar in zo een welgevallen nam, dat hy \'er negen Dukatons voor gaf; met welke hy vol blydschap na \'s Vaders huis keerde, om hem die tyding deelachtig te maken. Den oude Molenaar stont zo verbaast te kyken als of een dronken Knegt den Molen in den brand had gemaalt; doch ten laatsten wat bedaart zynde, barste hy uit in deze woorden, Hoe, Jongen, negen Dukatons! negen Dukatons! Loop te Kralingen na de Kerk, luistert aandachtiglyk na de Predikatie, en steek de negende Dukaton in het Diakonys-zakje! Vorders gelaste hy hem van zyn Bordegjes niet te Verkopen voor een leur of zeur, maar, gelyk als hy deed met de Bakkers, de Kopers af te wachten, en hem om geld, als hy benoodigt was, aan te spreken.
        Korts daar aan huurde hy een kamer tot Rotterdam, want dat op een kaarteblad geschildert Portretje, had hem zo veel achting doen verkrygen by de Konstkenners en by de Konstbeminnaars, dat zy gezamentlyk na zyn overkomst verlangden; ook viel hem het geluk al-

-ocr page 177-
 
aldaar zo schielyk toe, dat zy hem aanstonds eenige konterfytzels en andere konststukjes bestelden. Daar en boven kreeg hy kennis aan den konstlievenden Heer Adriaan Paats, Ontfanger van de Admiraliteit van de Maas, voor wien hy een stukje met eenige Kindertjes schilderde, die hem daar voor betaalde een som van drie hondert en vyftig gulden. Ik zal den Leezer zeggen, zegt den Schryver van deeze Leevensbeschryvingen, dat ik de konst van dien Heer Adriaan Paats, heb zien verkopen tot Rotterdam, op welke verkoping verscheiden Kabinetstukken van den Konstschilder Adriaan vander Werf, wierden verkogt tot ongemeene pryzen, en inzonderheit het stukje van Loths Bloedschande met zyne twee Dochters, waarop ik tegens deszelfs maker zei; Dat vermaak van by zyn leeven, en in zyn tegenwoordigheit, zyn konst tot die pryzen te zien verkopen, Heer Ridder, is een innerlyk vermaak, dat niemant voor duizenden kan bekomen. Hy lachte eens effentjes, en antwoorde; het is waar, Myn Heer, dat den Heer Ontfanger voor die stukken, het stuk van Loth uitgezondert, maar de helft van die sommen dewelke zy tegenwoordig gelden, heeft betaalt, maar thans ontfang ik ruim die pryzen voor myne bedonge Schilderyen.
        Ook kreeg hy kennis aan den Heer Flink, eenigsten Zoon van den vermaarden Konstschilder Govert Flink, aan wien hy was voorgedragen door den gemelden Cornelis Brouwer, welke Heer hem bezogt, en zo een welgevallen kreeg in zyn konst, dat hy hem zedert dat ogenblik zyn vriendschap gaf, en dagelyks ging bezoeken. Ook wakkerde die vriendschap uit hoofde van verwandschap, dewyl den Schilder A. vander Werf, zich in het Huuwelyks Verbond, met Magareta Rees, op het

-ocr page 178-
 
het jaar duizent zes hondert zeven-en-tachentig, welke Juffer aan dien Flink, en noch daarenboven was vermaagschapt aan verscheide Overheden der Stad Rotterdam, welke Flink haar Voogd was geweest, en geen klein handje had in het sluiten van dat Huuwelyk. Die Flink bezat een konstryk Kabinet van de heerlykste, oudste, en alderechtste ltaliaansche, Fransche en Nederlandsche Prenten en Tekeningen, by hem van tyd tot tyd opgekogt, in de beruchtste Konstkabinetten, in welke roozegaart, den Konstschilder als het hem luste, zich kon gaan vermeiden. Doch in den beginne kon A. vander Werf geen gevallen krygen in de oude Italiaansche Prenten, ja zelfs niet in die van Raphael d\'Urbyn, dien Czaar aller Konstschilders, maar toen hem de oogen waaren geopent, en dat hy het licht uit de duisternis kon onderscheiden, wierden de hekkens verhangen. Toen vierde en aanbad hy zyn voorgaande walg, toen poogde hy zyne Beelden, Draperyen, Landschappen en andere Cieraden, op dien leest te schoeyen, en toen liet hy de alderbeste in het pleister, na de origineele Antyken afgegote Beelden opkopen, om na dezelven te studeeren.
        Op het Jaar duizent ses hondert twee-en-negentig, vergezelschapte hy dien Heere Flink naar Amsterdam, in welke Stad zy de Konst gingen bekyken by den Hoog Edelen Groot Achtbaaren Heere, den Heere Jan Six, Borgermeester, Heere van Wimmenom, &c. die een schoon Kabinet bezat, van oprechte origineele Italiaansche Statues, en Italiaansche Schilderyen. Ook bezogten zy den Heer de Flines, in wiens huis zy onderscheide Zolderstukken, Schoorsteenstukken, Paasstukken en graauwe Beelden zaagen, geschildert by den in geest over-

-ocr page 179-
 
overvloeijenden Gerard de Lairesse, over wiens ongemeene Konst, zo wel als over de ltaliaansche Konsttafereelen, den Konstenaar van Rotterdam, zo styf als een stokbeeld stond te kyken, opgenomen in zyne gedachten tot in den derden Hemel, en dat is het oprecht merkteeken van een Schilder die zoekt te leeren. Den bovengemelden Borgermeester van Amsterdam den Heere Jan Six, was reeds te vooren tot Rotterdam geweest, en zey in het nemen van afscheid tegens Flink; myn Heer, ik beveel uw Vander Werf, dewyl gy, en noch maar een Man in Hollant my bekent, oprecht over de Schilderkonst weet te oordeelen. Dat zeggen beviel aan Flink, die t\' sedert die tydt A. vander Werf dagelyks bezogt, om met een liefdadig oog over zyne Tafereelen te Vonnissen.
        Om nu aan dien Heer Flink te toonen, dat hy zyn profyt wist te doen, met de uit zyn mond gehoorde lessen, Schilderde hy een Zolderstuk, in deszelfs zysalet, verbeeldende in het midden een Faam, verzelt door twee Kindertjes. De buiten vakken zyn graauwe Medaillons, waar op hy de Schilderkonst, de Bouwkonst, de Fruyt- en de Bloemgodes maalde, benevens derzelver vereischte Cieraaden van Festoenen, t\'zamengestelt uit gekoleurde Bloemen cn groene bladers, alles braaf en fix geschildert.
        Maar nu komt eerst zyn gelukzon opdagen, door de overkomst van Jan Willem, Keurvorst van de Palts, die benevens zyne Keurvorstinne, de oude Hartoginne van Toskane haare Moeder, en een groot Hofstoet, kwam afdaalen na de Nederlanden, op het jaar duizent zes hondert zes-en-negentig, welke Vorst gevalliglyk een stukje zag, ten huize van Filip Steen, een Koopman

-ocr page 180-
 
man in Oost-Indische Waaren tot Amsterdam, dat den Keurvorst zo wonderlyk beviel, dat hy het hem niet alleenlyk afkogt, maar ook het adres opnam van den Konstschilder Adriaan vander Werf. Zo dra als die Vorst tot Rotterdam was gekomen, ging hy den Schilder bezoeken, en zo als hy hem zag aankomen. Sloeg hy hem op de schouder, zeggende; Ik ken uw konst al Myn Heer, ik heb een stukje van uw gekogt tot Amsterdam, aan het huis van Filip steen. Daarop bezag men zyn konst, en den Keurvorst verzogt hem, om zyn eigen Konterfytzel te schilderen, ten einde om het over te zenden na den Groot Hertog van Toskanen, om aldaar benevens de andere Konstschilders, in de groote Schilders-zaal te pronken. Noch bestelde hem die zelve Vorst, Salomons Oordeel, waar van hy \'t model noch aan \'t Hof liet zien, voor deszelfs vertrek uit Amsterdam, waarop hem wiert gelast die twee stukken in persoon te brengen tot Dusseldorp, gelyk als geschiede welke Konsttafereelen dien Vorst en het gantsche Hof zo wonderlyk bevielen, dat hy hem in zyn dienst nam als zyn Hofschilder, op een jaarlyks tractement van vier duizent Hollandsche Guldens, daarenboven wierden hem voor zyn Konterfytzels en voor het stukje van Salomons Oordeel, betaalt drie duizent Gulden, benevens een schoon geschenk van een heerlyk Zilver Servies.
        Omtrent die tydt begon hy de Konterfytzels van den Keurvorst en van de Keurvorstinne te schilderen tot de voeten toe uit, welke Portretten hy voorts voltooide tot Rotterdam. Noch beschonk hem dien konstlieven de Vorst met een Goude Keeten, en met een daaronder aanhangende Medaille, bestempelt met \'t Keurvorstelyke Portret, toen hy zelfs een by hem geschilderde

-ocr page 181-
 
derde Ecce Homo, hoog twee ellen overbragt na Dusseldorp.
        Op het jaar duizent zeven hondert drie, vertrok hy op nieuws na Dusseldorp, met een by hem gepenseelt Kabinetstuk, waarop hy de Graslegging des Zaligmakers Jesu Christi had afgemaalt, welk Tafereel den Keurvorst zo wel beviel, dat hy hem verzogt om vyftien stukken, hoog twee en een half voet, en breed een-entwintig duimen te schilderen, waarop hy de vyftien Mysterien van de Roomsche Kerk zou gelieven te ordonneren, een werk dat niet ter loops, op zyn Pellegrims of Luca Jordanos schilderwyze, met de heete naald moest afgehaspelt worden. Daarop nam hem den Keurvorst in zyn dienst, om negen maanden in \'t jaar voor hem te schilderen, dewyl A. vander Werf eenige vryheit voor zich zelve en voor zyne goede vrienden wilde behouden, verhogende zyn jaarlyks pensioen van vier tot op zes duizent Hollandsche Guldens. Daarenboven verhief dien Vorst den Konstschilder Adriaan vander Werf, tot den Ridderstant, en veradelde hem en zyne nakomelingen in beide de Geslachten. Tot een blyk van die waardigheit, gaf den Keurvorst aan dien nieuwen Ridder, eene op perkement beschreve Bulle in een Zilvere Benne, vermeerdende deszelfs Wapen, met een kwartier van \'t Vorstelyke Wapen, met een vlak van vooren openstaande Helm, en met een Bladerkroon \'er boven; en om dat \'er niets aan zou ontbreken, wiert hy noch tot een toegift met des Keurvorsts Konterfytzel, omzet met kostbaare Diamanten beschonken.
        Die nieuwe waardigheit zette den nieuwen Ridder een nieuwen yver by, die tot een bewys van dankbaarheit, naarstiglyk; ja onophoudelyk schilderde aan die vyf-

-ocr page 182-
 
vyftien Mysterien der Roomsche Kerk, welke hy voltooide; en waaren

De Boodschap van den Engel aan de Maagd Maria.
De Groetenis van Elizabeth.
De Geboorte Jesu Christi, zynde een kaarslicht.
Den Hogen Priester Simeon in den Tempel.
Den Zaligmaker Jesus Christus onder de Schriftgeleerden.
Christus in het Hofje van Getzeman&eaegu;.
De Geesseling Jesu Christi.
De Opstanding.
Het Pinxterfeest.
De Beschemping. des Zaligmakers.
De Kruisdraging, de Kruischiging, en wat meer behoort aan de Roomsgezinde zo genaamde Mysterien.

        Naderhand schilderde den Ridder daar by noch een Tytelstuk, waar op de zeven vrye Konsten afgemaalt stonden, dewelke aan den Keurvorst en aan de Keurvorstin, wier konterfytzels tegens een gedenknaalt worden opgehaingen door vliegende Engeltjes, en gekroond door de Godvruchtigheit, haare dankbaarheit betuigen. Op den voorgrond zit de Schilderkonst, die het konterfytzel van den Ridder A. vander Werf, in een ovaal heeft gevat.
        Dat dien Keurvorst een byzondere achting had opgevat voor zyn Schilderkonst, welke achting hoe langs hoe meer vermeerderde, bleek, toen Augustus, Keur-

-ocr page 183-
 
Keurvorst van Saxen, en Koning van Polen, den Konstschilder kwam bezoeken tot Rotterdam, die iets van zyn konst wilde kopen, en hem ook een paar stukjes aan bestellen, welk verzoek den Ridder beleefdelyk weigerde, niet voldoende reden, dewyl hy zyn Persoon en tyd aan den Keurvorst van de Palts had verbonden. Daar op repliceerde den Koning van Polen; Wel dan zal ik zelfs aan den Keurvorst schryven, en zo veel tyd als daar toe wort vereischt van zyn Doorluchtigheit verzoeken. Ook voldee dien Koning zyn woord, doch den Keurvorst, in stee van in dat Koninglyk verzoek te verwilligen, schonk aan die Majesteit een koppel Kabinetstukjes, in vroeger tyden geschildert, en gevolglyk beter of erger.
        Een twede proef van \'s Keurvorst achting is, dat die Vorst horende, dat den Schilder een Bad van Diana had gemaakt, een kapitaal stuk, bestaande in acht badende Nymphen, ieder hoog een en een half voet, en dat veele Konstbeminnaars zynen Schilder, om dat Kabinetstuk, het waardigste van zyn konst, onophoudelyk aanzogten, liet hy dat voor zich verzoeken, indien zyne Huisvrouwe daar van geliefde aftestaan, den Keurvorst ten gevalle, welk verzoek zy geen van beiden dorsten weigeren, waarop zy beiden na Dusseldorp trokken, om dat over te leveren in zyne Vorstelyke handen. Hoe dankelyk dat die Prins dat Konsttafereel aanvaarde, blykt dat hy den Ridder Vander Werf, daar voor deed betalen, zes duizent guldens in Goude Dukaten, dewelke die Doorluchtigheit had doen maken, na het overlyden van den Keizer Josephus, geduurende zyn Vikarisschap van het Roomsche Ryk, benevens den Hartog en Keurvorst van Saxen, welke ryke beloning verzelt wierd, met de navolgende hartsterkende beloften; Ik zal uwe Ge-

-ocr page 184-
 
Gemalinne ook niet ongetroost laaten vertrekken. Ook deed dien Vorst aan Mevrouw vander Werf, geboren Margareta Rees, een ryk Zilver Servies brengen, bestaande uit twee-en-dertig stukken, verzelt met een paar grote Zilvere Spoelkommen.
        Het schynt dat de Vorsten dien Ridder wilden overstulpen met presenten, want toen den Hartog van Wolffenbuttel, Anthony Ulrich, op het jaar duizent zeven hondert negen, den Ridder A. vander Werf een visit gaf tot Rotterdam, die hem een van de drie stukjes vereerde, die hy niet begeerde te verkopen, maar liever wilde wegschenken, altoos zo was \'t voorgeven, zynde een Maria Magdalena, trok dien Hartog een ongemeen schoon Goud Repetitie Horrologie uit zyn binnebeurs en schonk dat aan Mevrouw Vander Werf, zeggende tegens den Ridder haar Man; Thans myn Heer ben ik een reizend Man, als ik t\'huis zal gekomen zyn, wil ik uw ook gedenken. Ook volgde hy daar in het voorbeeld van den Keurvorst van de Palts, en zond hem naderhand zyn Vorstelyk konterfytzel, omzet met negentig melkwitte diamanten.
        Veele konterfytzels heeft hy geschildert op dezelve groote, als die van Netscher, en veele van die Portretten, heeft hy ook onvoltooit gelaten, zonder zich eens aan de verzoekschriften van zyne vrienden te bekreunen dewelke voor de thronien en voor de handen hadden gezeten; maar dat belette hem niet van noch eenige levensgroote konterfytzels te schilderen, als byvoorbeeld het Portret van zyne Huisvrouw, en die van de Families van de Heeren Adriaan Paats, Flink en meer anderen. Ook kreeg hy op zyne laatste jaaren een weerzin om Leerlingen te onderwyzen, en daar in moet hem de gantsche waerelt pryzen, zynde \'er niets lastiger als dat be-

-ocr page 185-
 
beroep, het geen den Franschen Schoolmeester Monsieur le Maire tot Breda niet onbekent was, dewyl die boven de poort van zyn huis op een steen, deeze aanmerkelyke woorden liet uithouwen.

REPOS AILLEURS.
(Dat is op Nederduitsch)
ELDERS RUST.

        Drie Konstenaars telt men onder zyne voornaamste Leerlingen, zyn Broeder Pieter vander Werf, Hendrik van Limborg en Jan Christiaan Sperling, thans Hofmaler van den Marquis van Anspag, als ook N. Douwe, Zoon van den Hofschilder van den Keurvorst te Dusseldorp.
        Daar by verstond zich den Ridder voortreffelyk op de Bouwkunde, hy heeft verscheide Tekeningen voor zyne vrienden gemaakt, na welke zeer schoone Benthemer-steene Gebouwen zyn opgetrokken. Als by voorbeelt de Voorgevels van de Huizen der Heeren Bewindhebbers Jakob Noorthey en Joseph Schepers, op het Haringvliet tot Rotterdam, als van \'s gelyken den Voorgevel van het beroemt Gebouw des Heeren van Ellement, onder de Boompjes. Ook hebben wy gehoort, zonder dat wy het echter onder eeden konnen getuigen, dat dien Ridder den Bouwheer is geweest, van het Huis des Verfverkopers N. Viruly, staande naby de Beurs tot Rotterdam, een Gebouw dat \'er heerlyk uitziet, en die Koopstad van de geele Maas een ongemeene luister byzet; gelyk als hy veele schoone Buitenplaatsen en Thuynen heeft geordonneert, ja zelfs heeft hy die stukken Lands, die Hoeks en Kabeljauws waaren, tot

-ocr page 186-
 
tot zyn voordeel, en tot der plaatsen welstant weten te gebruiken.
        Door het overlyden van den Keurvorst van de Palts, Jan Willem, zyn groten Meceen, eindigde de verbintenis des Ridders met dat Hof, en hy schilderde voor ieder een, gelyk hy dan op het jaar duizent zeven hondert en zeventien, drie Kabinetstukjes verkogt aan den schatryken Boheemschen Graaf Czernim, die met de Dochter van den Marquis de Westerloo trouwde, tot Brussel, een Paris Oordeel voor vyf duizent vyf hondert guldens, een Heilige Familie voor twee duizent vyf hondert, benevens eene Maria Magdalena voor twee duizent guldens. Ook verkogt dien Konstryken A. vander Werf, op het jaar duizent zeven hondert en achtien een twede Oordeel van den Harder Paris, aan den Hartog van Orleans, Regent van Vrankryk, voor vyf duizent hollandsche guldens.
        Hy heeft min Kinders als Konsttafereelen nagelaten want van vyf Kinders, dewelke hy by zyne Huisvrouw Margareta Rees teelde, is maar eene Dochter in \'t leeven gebleven, die met den Heer Adriaan Brouwer, den oudste Zoon van Maarten Brouwer, by zyn leven Proviandeur der Troepen van den Staat, trouwde op het jaar duizent zeven hondert zeventien. Hy schilderde op zyne laatste dagen zeer zelden na den middag, om zyn gezondheit, die sterk vervallen en veel geleden had, door dat onophoudelyk blokken, te herstellen, een moeijelyk werk, en zeer zelden wel uitvallende poging in luiden van zulke hooge jaaren. Hy is een matig man geweest, die zeer schuuw was van de Wynhuizen, maar ging in stee van die Rotterdamsche oeffening, eenige goede en gemeenzaame vrienden bezoeken in hunne Thui-

-ocr page 187-
 
Thuinen, dewelke hy op zyn beurt minnelyk ontfing, zynde hy zacht gehumeurt tegens de gantsche waerelt.
        Hy overleed binnen Rotterdam, op het jaar duizent zeven hondert twee-en-twintig den 12 November, oud drie-en-sestig jaaren, nalatende den naam van een braaf Borger, en van een heerlyk Konstschilder. Jan de Haas, de Poëet van het gedicht, mistytelt Judas den Verrader, heeft het Konterfytzel van dien Ridder bestoken, met dit onderstaande zes regelig vaarsje, dat wel niet veel te beduiden heeft, doch dat wy \'er echter zullen laten onder verblyven.

Zo maald de Maas-Apel zig met zyn eigen hant,
Zo leeft die Schilderhelt tot roem van Nederlant;
Dat bogende op zyn Konst met reden zig laat hooren:
ls \'t oude Grieken trots op Zeuxis en Apel,
Itaalje op Titiaan en zynen Raphaël,
De Ridder Vander Werf, is uit zyn schoot geboren.

        Ook spreekt die zelve Jan de Haas, in een zeker gedicht, getytelt de Eerkroon der Stad Rotterdam, en opgedragen aan de Overheit, op het jaar duizent zeven hondert zestien, van onzen Ridder in deze termen.

\'k Zoude uwe Kunstenaars ook roemen,
En een\' voor zoo veele andre noemen;
Uw Vander Werf, uw\' Maas-Apel,
Die d\'alleredelste penselen,
Van Zeuxis zelfs en Raphaël,
Kan tarten door zyn tafereelen.

        Doch eenige tyd daar na heeft Hubert Corneliszoon Poot, een Boer in Delflant, doch die dien Haas, ten op-

-ocr page 188-
 
opzichte van de dichtkunde voorby rent, als of hy lam is, de volgende Konstkroon gevlogten voor den Konstryken, en op die tyd noch leevende Ridder Adriaan vander Werf.

KUNST-KROON

VOOR DEN EDELEN HEERE

ADRIAAN VANDER WERF

RIDDER, ENZ.

FENIX DER SCHILDERS.

Gy zanggodinnen, daalt beneên
Van uw genoegelyke bergen
Ik moet u dubblen bystand vergen:
De zangstof is hier ongemeen.
Hier staat, met welgepastte toonen,
Met vedel galmen, nimmer dof,
En onverwelkbaar lauwerlof,
Een Ridderlyk penseel te kroonen
O spraakeloose Poëzy,
O Schilderkunst zoo hoog gereezen,
Hoe glinstert uw bevallig wezen!
Wat zet men u al luister by!
Gy gingt in slordige gewaden
Van outs, en schoolt in Gyges verf
Nu kleet en Dost u VANDER WERF,
Met goude en purpre praalsieraden.
Wie of het ooit geloven kon?
Gy hebt (thans pronkt ge dus uitstekend)
Eerst


-ocr page 189-
 
Eerst schaduwen in \'t zant getekend
By \'t fakkelligt der heete zon.
Nu kan \'t penseel aards wondren werken;
De vondt van een\' Apollodoor.
Hoe hoog waardeert men \'t, na en voor?
In Cezars hof en Jovis kerken?
Natuur zag lang nieuwsgierig toe
Of niemand haar, in alle deelen,
Naarbootsen zou op verf panneelen,
Maar wert het lang verbeiden moê.
In \'t end tradt VANDER WERF te voorschyn,
Omtrent den oever van de Maas;
Die staakt heur schuiment stroom geraas
En wil slechts dat zyn glori doorschyn\'.
\'t Stont toen weêr aan een\' ieder niet:
Hy mogt vorst Alexander malen.
Zyne orde doet de zinnen dwalen.
\'t Is Godtlyk wat zyn geest ons biedt;
Prometeus mag zyn vingers zengen.
De diefsche knnstgreep sta hem dier.
Dees Helt behoeft geen hemelsch vier
Om leven in een beelt te brengen.
Hy hoogt en diept en mengt en strykt,
Tot dat zyn toon stuk, schoon van leeden,
In stant de drie bevalligheden,
Of een der groote Goôn gelykt.
Wil iemand my te traag gelooven;
Hy vraag den kenners van de kunst
Of ik hier zinge uit zucht of gunst:
Hy vraag het hooge vorstenhoven.
Die bidden zyn kunst daden aan,
En pryken met zyn Schilderyen
Die

-ocr page 190-
 
Die \'t onverzaadlyk oog verblyen
Gelyk de glans der Zonneraên.
Waar zal ik verder afgewagen?
Zyn doek en hout, met lyst, en rand,
Men weegt ze tegens Diamant,
Om datze fyne verwen dragen.
Het los gerucht was lang gewoon,
Eer \'t op de waarheid wilde letten,
Met styve kaaken uit te zetten:
Toskane spant de Schilderkroon.
Nu toont dees Zon der Schilderlichten
Dat Hollant, nergens in mis deelt,
Ook schrandre Schilderhelden teelt,
Die voor geen Italiaanen zwichten
Wat zyn \'s mans geest en oordeel vlug!
Hoe weidenze in aloude Boeken!
Zyn maal kunst trekt, na \'t onderzoeken,
Den lang vervlogen tyt te rug.
Zoo moet men wilde woestheid stuiten;
Aldus verkloekt men mensch en dier
Door onnavolgbren Schilderzwier,
Zoo kan men hart en ziel vrybuiten,
O kleuren, schooner dan een bloem,
O spiegel gladde Tafereelen,
Wy staaken ons eenvouwigh queelen.
De kunst verstrekt haar eigen roem;
Kunstminners, laat \'s mans saam nooit quynen.
Bekranst den helt met eeuwig groen.
Wat zou men zulken anders doen,
Die eens in duizent jaar verschynen?

JAN

-ocr page 191-
 
JAN PEER EYKENS,

Was den oudste Zoon van den beruchten Konstschilder Eykens, wiens konst en leeven wy reeds hebben beschreven. Hy leerde de Schilderkonst onder \'s Vaders opzigt, en wiert met \'er tyd geen minder Schilder als den ouden Eykens, doch met noch minder geluk, waar van wy den Leezer ten deelen de reden zullen openbaaren. Hy was een geboren Antwerpenaar, dat is gezegt op goed Nederduitsch, hy was zo luy als een Spanjaart, zo lekker als een Engelsman, zo hovaardig als een Germaan, en een geboren Straetslyper.

        Zyn konst was heerlyk en vriendelyk, en inzonderheit schilderde hy de naakte Nimphem zo bekoorlyk, dat de aanschouwers wel zouden hebben willen byten in die gebloosde schouders en rond gevormde armen, om niet te spreeken van eenige andere uitpuilende deelen. Ook waaren zyne Kindertjes zo bevalliglyk, ja zo hemelsch en zo bekoorelyk verkoren, en zo lieftalliglyk van gestaltenis, als of zy waren geteelt by Cupido den God der liefde, en by de delikate Psyche, zyne geliefde gemalinne. Wy hebben maar twee a drie Historiestukken gezien van dien Konstschilder, t\' zamengestelt uit vyf a zes Beelden, dewyl hy meestentyds naakte Nimphen, Satyrs en Kindertjes, zo Jongetjes als Meisjes schilderde, twee Beelden op eenen doek, dewelke dan by de Bloemschilders Morel, Boschaarts, Verbruggen, Hardine, Vander Burgt, Kasteels, en meer anderen wierden gestoffeert met cierlyke Bloemen, Vruchten, en wilde en tamme kruiden, welke Schilderyen de oogen be-

-ocr page 192-
 
bekoorden op een verrukkende wyze. Thans is die mode der Floras in \'t voetzand geraakt, zo dat het een groot jammer is, dat men nu die schoone naakte Vrouwenbeelden en lieftallige Kindertjes, niet kan ontwarren uit die regenboogs koleuren, dewelke op onderscheide stukken van die Floras, met zo weinig oordeel zyn geplaatst, dat men de Beelden onder de Bloemen dient te gaan opzoeken.
        Die J. P. Eykens vertrok van Antwerpen na Brussel en daar in gedroeg hy zich als een verstandig jong Heerschap, want hy had zich een soort van een klein Hof opgerecht in zyn geboorteplaats, bestaande uit Paruikmakers, Sneiders, Schoenmakers, Winkeliers, Wynhuiswaarden, Pasteibakkers, en zulk soort van laaggezielde Ambachtsluiden, dewelke nooit in gebreken verbleven van ieder ochtend hun hof te komen maken à sorpetit lever, en zo onverstandiglyk te schreeuwen, van andere maatregels te zullen neemen, van een Mandement van prise de corps te obtineeren, van liet Antwerps Gevangenhuis, genaamt het Steen, van hem te zullen arresteeren op de Kommunibank aan den voet des Outaars, en alzulke heidensche belosten, dat hy besloot zich te retireeren in Brussel, een groote Stad, befaamt door haar goed vertrouwen op de Schilders, door kredriet zo veel als een lant durft eisschen, en door haare medeleidzame Juffers, en goedaardige getrouwde Dames, welke laatste klasse veeltyds haare eige Mannen verzaakt, om de vreemdelingen aan te kleeven.
        ln die Hoofdstad van Brabant maakte hy kennis op den reuk, met een zekere Monsieur l\'Ecolier, een Kanonnik van Sinte Gudula, een Paap die alle de tegenstrydige eigenschappen bezat van een waardig Priester des Heeren. Die knaap introduceerde hem aanstonds in zyn

-ocr page 193-
 
zyn eigen huis, dat alzo ruim als een Persiaansche Karavansera, en al ommers zo naakt gemeubeleert was, uitgezondert een paar dwaalende Princessen, de Zusters des fynen Priesters, dewelke daar in woonden, en de doolende Ridders die \'er maar by of omtrent kwamen, kluisterden tusschen haare bouten. Den vroome Eykens was gecharmeert over die schielyke kennis, toen den Kanonnik hem noch voerde op het Brussels Begynhof, by een koppel Nimphen, de oudste een Begyn, de jongste een Zangster, die naderhant overstak naar Engelant, en Maitres wiert van den laatsten Hartog van Portlant, die in de qualiteit als Gouverneur van Jamaika is overleden. Op die twee kusten, of liever op die twee onder het water leggende klippen, stiet de kiel des Konstschilders te barsten, en daarby geraakte hy op de galey van een zeker konstkoper, genaamt Vervoort, die een koetsiers jongen zynde, alle de Schilders op het muziek van de lange zweep der armoede deed danssen. Wy hebben ten huize van dien Vervoort, zeer schoone Floras, Pomonas, en andere Nimphen en Bospapinnen des Wyngods zien hangen, gestoffeert met bloemen, vruchten en kruiden by N. vander Burgt, en met vrolyke Landschaps-gezigten, verrykt door een zeker Landschap-schilder, wiens naam ons thans niet te binnen schiet, doch die wy echter op zyn beurt zullen gedenken. Die Konststukken had dien keelbeul den behoeftigen Konstschilder weten af te knypen voor een appel of ey, want hy moest ten minsten twee a drie hondert percent winnen, op alles het geen hy inkogt, en die winst zei hy grynzende, in stee van lachgende, behoort een konstkoper te hebben, anders kan hy geen koopmanschap dryven.
        Gelyk \'er nu zelden een ongeluk onverzelt gaat, viel

-ocr page 194-
 
viel den Konstenaar in een Napelsche Teering, en dewyl de Brusselsche Doctooren en Chirugyns te arm waren om gratis visites te geven, en dat de Apotheekers hunne Medikamenten tegens den gereden penning moesten verruilen, was den besmetten Konstschilder genootzaakt, het op de natuur te laten aflopen, die ongeduldig zynde dat hy die kanneelschors des ligchaams, waar voor hy zo veele jaaren had gewaakt en gebraakt, zo roekeloos had verwaarloost, hem liet zinken, waar op hy ook handen en voeten losgaf, en door de dood voor een stuk kurk wiert opgesnapt, om daar mee in stee van dobbers, op de Napelsche Zee na diergelyke Mumien te lopen visschen.

N. VANDER BURGT,

Is een Brusselaar by geboorte, een braaf Bloem- en Fruitschilder, die een vaste manier had in het Konterfyten van die Mond- en Ooggewassen, en de Stad benevens de omleggende Abdyen en Heerenhuizen heeft gestoffeert met zyne Konsttafereelen. De Abdy van Diligem pronkt met een groot getal van zyne Schilderyen, ja zelfs is \'er het ruim boekvertrek, van dat geestelyk gesticht mede vervult, dewyl den laatsten Abt een byzondere achting had opgevat voor zyne Konsttafereelen. Wy hebben Vrugtstukken van zyn hand gezien, zo groots geschildert en geordonneert, als of zy waren gepenceelt geweest, by den beroemden ltaliaanschen Fruitschilder Michel Agnolo di Campidoglion.

        Maar het verwonderlykste was te zien, dat dien Bloemschilder de konstryke, en op een flodderende wyze

-ocr page 195-
 
ze behandelde Historiestukken van Luca Jordano, anders genaamt Luca va Prefio, zo natuurlyk wist te kopieeren, dat \'er de Konstkenners over moesten verstommen. Wy hebben eens onder anderen vier van die onechte Konstkinders zien hangen, ten huize van een Graankoper, die dezelve had beleent, dewelke zo bedrieglyk waren gekopieert, dat \'er niets aan ontbrak, als dat hy geen ltaliaansche doeken had gebruikt, om \'er de Konstkenners over te doen buitelen.
        Hy leefde en woonde noch weinige jaaren geleden tot Brussel, en leefde niet rykelyk, doch echter zonder schuld, en die dat van een Schilder kan getuigen heeft een groot punt gewonnen.

N. GRIF DEN OUDE,

Onderstellen wy dat een Hollandse is by geboorte, zo wel als zyn jongste Broeder, want zy hadden het Hollands accent beiden noch zo zuiver, als of zy nooit de Brabandsche lucht hadden gerooken. Den oudste Grif, is een braaf Schilder in allerhande Vogels, dewelke hy stoffeert met aardige Landschapjes, wonderlyk wel behandelt, en schoon gekoleurt, dewelke wel gewilt zyn by de Konstkenners, en dewelke indien die Schildereitjes wat uitvoeriger waaren opgeschildert, nog met grooter graagte zouden opgekogt worden, maar den Konstenaar was al te ryp van jaaren om zyn manier te veranderen, en om in zyne oude dagen met den bril op de neus, die van veertje tot veertje te gaan uitpluizen. Hy heeft zich lange jaaren opgehouden tot Brussel, daar hy zich gedroeg als een fatzoenlyk man betaamt, alhoewel niet zo gegoed als den geweezen Hartog


-ocr page 196-
 
tog van Marleboroug, of als den beruchte Jan Lau in het Kansje van den gewezen Aktie handel, doch het vergenoegen vervult altoos de ledige plaats der rykdommen. Hy was noch zo leevend als een Hert, in het bosch van Soign&eaegu;, gelyk als ook was zyn kluchtigen Broeder.

N. GRIF DEN JONGE,

Die knaap heeft een zeldzaam leven geleid, doch meestentyds leesde hy in onmin, met de Muntmeesters, alhoewel uiterlyk vergenoegt, of schoon zo behoeftig, als een Kadet onder de Spaansche Troepen.

        Hy kwam eens te Leyden, toegetakelt als een Spanjaart, met een lange stokaad op zy, van hier tot overmorgen, en met een paar spitsche Kastiliaansche knevels, en in die &eaegu;quipagie ging hy in een Wynhuis, eischte een fles wyn, en zette zich geneuglyk tot drinken en rooken by een goed vuur, zonder tegens eenigen van het gezelschap te willen spreeken, alhoewel die uit nieuwsgierigheit een praatje met hem zogten te maken. Den waard zette zich nevens zyn zy, en sprak hem aan, zeggende, dat hy zich verbeelde van hem wel eer tot Amsterdam te hebben gezien, waar op den Dierenschilder stemmiglyk antwoorde, Dat zou konnen weezen. Daar op vervolgde den Hospes, en vroeg; Is myn Heer niet een Konstschilder? Waar op Grif repliceerde; Ja, Heer Kastelein, maar een Schilder uit duizent, die aanneemt om een Schildery, het zy een Beereof Wildezwyns jagt, benevens de Honden, Lucht, vooren achtergront, te Schilderen op een doek van vyf a zes voeten in de hoogte, en acht a negen voeten in de breete, op

-ocr page 197-
 
op te Schilderen, eer dat den vaardigste Timmerman uw raam daar toe zal konnen schaaven en opmaken. Een Brouwer die daar tegenwoordig, en een groot Liefhebber was van Schilderyen, vroeg hem tegens wanneer dat hy zulks zou willen beginnen? Waarop hy antwoorde, dat hy dat Mirakel \'s anderendaags kon zien, mits dat hy hem doek, verf, palet en penceelen wilde beschikken tegens \'s anderendaags de klokke negen uuren, en dat hy hem dan dat stuk, wiens waarde hy aan zyn discretie stelde, geliefde te betalen. Den Brouwer sloeg hem de koop toe, zonder eenig nabedenken, gaf hem zyn adres, en daar op dronk Grif zyn twede Fles betaalde zyn gelag, en ging wandelen. Het gantsche Gezelschap lachte hartiglyk na zyn vertrek, zo wegens zyn ongemene toetakeling, als over dat zot voorgeven, en daar geschieden verscheide weddingschappen, dat hy zou, of niet zou opdagen.
        Maar den Brouwer stont verbaast te kyken, preçies na het klokslag van negen uuren, toen een van zyn knegts hem zei, dat \'er een Spanjaart beneden in het Zysalet na hem stont te wachten, die voorgaf hem noodzakelyk te moeten spreken. Waar op den Baas hem ging opwachten. Is het nu alles kant en klaar om te beginnen, vroeg den buitensporigen Konstenaar? en den Brouwer antwoorde, dat \'er weinig aan mankeerde! en indien hy een kopje koffy of een glaasje brandewyn met hem geliefde te drinken, en een pyp tabak te roken, dat \'er binnen die tyd alle de nodige materiaalen zouden wezen. Grif die zeer gezeggelyk was op een nodiging van eeten, drinken en tabak-roken, klom na boven, en zette zich, zonder eenige ceremonien te maken, op een stoel by het vuur; en onderwyl dat den Brouwer den Timmerman met de schaafbank, benevens de Schildergereed-

-ocr page 198-
 
gereedschappen, en doek en Verwen beval te halen, had die knaap al een pyp by de kop gevat, en zat zo smakelyk, en zo vry als of hy in zyn eigen Huis was, te roken. Binnen een groot uur was \'er alles op de kamer wat \'er verëischt wierd om te konnen Schilderen, en ondertusschen dat de Timmerman zyn schaafbank toestelde, bereide den Schilder zyn palet, spykerde den doek tegens de muur, en daar op viel den Konstenaar, en den Ambachtsman aan het Schaven, en aan het Schilderen. De Historie zegt, dat den vaardige Grif zyn Wildezwyns-jagt, benevens vyf of zes Honden, en alles dat \'er by behoorde, had Opgeschildert een groot half uur te voren eer dat den Timmerman zyn Spieraam was opgemaakt, dat den eerste daar op het palet en de penceelen neêrlei, en als een Stentor schreeuwde, Kom boven Brouwer, ik heb het spel gewonnen! Den Brouwer kwam daar op na boven stuiven, bekeek het Jagtstuk, dat hem wel beviel, na de tyd die \'er op was besteed, wierp dartig Ryksdaalders op een tafeltje, en sprak, Zie daar Spanjaart, die Penningen zyn tot uw dienst, alhoewel schielyk gewonnen! Den Schilder stak eerst het Geld in de zak, bedankte den Brouwer, en ging henen stryken.
        Naderhant stak hy het konstpenceel in \'t riet, en wiert een konstkoper, in welke qualiteit wy hem hebben gekent binnen Antwerpen, daar hy zomtyds zo een leven hielt met zwetsen, ploeten, vloeken en liegen, dat men de stemmen der Afslagers niet kon horen, die van \'s gelyken de Botbieders niet konden verstaan, zynde alles in een algemeene verwarring. Maar die Konstkoopmanschap avanceerde gelyk als het Kameryks Kongres. Grif had noch krediet, noch gereed geld, en was daarenboven altoos met den bek in \'t nat, of met de tong in zyn Buur-

-ocr page 199-
 
Buurmans vaarwater, waar door hy zich zo veele Vrienden maakte als \'er op de punt van een Spaansche Helbaart konde danssen. Hy verkorte dan de Konstkoopmanschap, om een Makelaar in konst te worden; doch dewyl \'er niet veel te Negotieeren viel, moest den armen Makelaar, in stee van in een twee schellings Ordinaris, op de Antwerpsche Vesten in de Zon gaan zitten spyzen, zo dat hy ruim zo sterk hongerde als de Spaansche bezetting in Duc d\'Albas Kasteel. Wy lieten hem in die behoeftige omstandigheden, en dachten zo veel aan Grif als of hy noch geboren stont te worden, toen wy hem in \'s Hartogenbosch op het onvoorzienste op \'t lyf liepen, zynde hy toen wederom vervelt in een Verfverkoper. Hy had ook op die tyd een aardige Schildery by hem, verbeeldende het Concilie van Trente, geschildert by Henry met de Bles, die gewoon was een Uiltje te zetten tot zyn Schildermerk.
        Eenige jaren daar na trok ik met \'er Woon na Brussel, zegt den Schryver van deze Boekdelen, en aldaar hoorde ik gevalliglyk spreken van eene Grif, die zy zeiden, dat zyn woord had gepasseert om een Ampt te bezorgen aan een zeker Persoon die hy noemden. Ik vroeg daar op, waar dat dien Grif woonde? En na dat zy my het adres hadden gegeven van zyn Logement, zynde in een Herberg, ging ik hem \'s anderendaags bezoeken. Hy was gezeten in een klein Somerhuisje, en las in een Boek dat ik naderhand bevond Damhouders Praktyk te zyn, ook scheen hy zo ingespannen te zyn op die leezing, dat hy my niet eens zag inkomen. Eindelyk kwam hy als een twede Knipperdolling uit dien droom opschieten, en my ziende, schreeuwde hy uit, Wat Duivel! Campo, mag ik dan nergens zyn, of moetje \'er ook komen? Ik vroeg hem, waar in dat thans zyn beroep bestont? en hy

-ocr page 200-
 
hy repliceerde, Ik ben een Prokureur geworden, en spring de Boeren by met raad en daad, en daarenboven voorzie ik veele Luiden met Ampten, in partibus infidelium, van welke Ampten zy omtrent zulke zwaare Inkomsten trekken, als of zy op Kantoren gestelt waren die niet betalen. Daar op verhaalde hy my, dat hy aan onderscheide ligtgelovigen Ampten beloofde te bezorgen, die hem op die hoop trakteerden, en ook wel eenige Patakons verstrekten tot erkentenis-penningen, welke Personen hy met een praatje wist op te houden. Ook was hy zedert eenige tyd Getrouwt met een Boerinne, wiens Ouders, zo hy voorgaf, hem van Kaas en Melk verzorgden, en de omleggende Boeren in de kap hadden gestoken aangaande zyn Praktyk in de Rechten, dewelke hem dan Eijers, Hoenders en Moeskruiden bragten, dewelke hy dan verruilde tegens andere Levensbehoeftens. Om kort te gaan, ik zag, dat het noch denzelve Grif was, vergenoegt, of schoon behoeftig, die zich verstandiglyk bediende van de zwakheden zyner tydgenoten, en liever alles wilde beproeven, als te Schilderen.

N. VERVOORT.

Is een zeer verdienstig Landschapschilder, die zich ophoud tot Brussel, doch of hy aldaar ofte elders is geboren konnen wy niet zeggen. Hy heeft een schoone vrolyke manier, tekent zyn bomen konstiglyk en slaat zyne bladers weliglyk, dewelke hy warm koloreert, daarveele Landschapschilders dezelve bar Schilderen, als of zy op Spitzbergen waren gekonterfyt, na Scheurbuik helende Lepelbladen. Ook spaart hy geen ultramaryn aan zyne


-ocr page 201-
 
zyne luchten, dat een groote welstant geeft, die zich geheel anders vertonen dan of zy met Smalt of Berlynsblaauw waren geschildert. In de Abdy van Diligem, buiten Brussel, hangt een schoon kabinetstukje van dien Konstschilder, dat tot een dubbelde getuigen van ons gezegden kan verstrekken.

N. KAPUYNS.

Is geboren te Brussel, welke Stad met een groote menigte van zyne welgeschilderde bloemstukken pronkt. Die Bloemschilder had eene schoone vlakke manier, en als hy het leven gebruikte, kon men zeggen zonder eenige tegenspraak, dat \'er maar een klein getal Bloemschilders by hem mogte worden vergeleken. Zyne witte en geldersche Rozen, Tulpen en Anemonien, en inzonderheit de roode Provintie-rozen, schilderde hy verwonderlyk, ook waren de groene bladers, en voornamelyk de papaver- en distel-bladen breed behandelt en wel gekoloreert, om groene bladers te Schilderen, wy verstaan daar door natuurlyk te Schilderen, is aan een iegelyk niet gegeven. In de Kerk van O. L. Vrouw tot Brussel hangt of staat een fraaije bloemkrans, door de konstryke hand van dien Bloemkonstenaar gemaalt, gevat in de Lyst van een Altaar, en in \'t midden gestoffeert met een Madona benevens eenige Engeltjes. Doch een zeker Fabrikeur op de Vlaamsche Steenweg, tot Brussel, heeft een groote Kamer, behangen met de alderbeste Bloemtafereelen van dien Konstenaar, die hem dezelve wist af te pynigen in de uiterste verlegendheit, welke verlegendheit echter niet langer duurde als van primo January, tot aan ultimo December. N. FAU-


-ocr page 202-
 


N. FAUCHIER,

Was den Zoon van een verdienstig Konstenaar, geboren tot Bergen-op-Zoom, die by zyn Vader onderwesen wiert in de Teken- en Schilder-konst, en onder die leertucht treffelyk vorderden, en noch grooter Meester zou zyn geworden, by aldien hy geen groote tal grilzieke luimen had gehad, als \'t hoorden.

        In den beginne Schilderde hy levensgroote Beelden, Historie- en Zolder-stukken, graauwe en ook marmer steene Mans- en Vrouwen-beelden, ook aardige Kindertjes in welgekoleurde nissen, en alzulke grootsche Ordonnantien, die den Konstschilder eer en geld geven. Nader-

-ocr page 203-
 
derhant verliet hy die manier en schilderde kleine stukken, verbeeldende Kraamkamers, Hoerhuizen, Herbergen, Maskerades, en diergelyken, op de wyze van Janssens, Metzu, en Biset, doch minder in Konst, gevolglyk minder in waarde. Toen wederom viel hy op de Bloemen; maar dat spel miskraamde in de geboorte, ook zal men onder de hondert Historieschilders \'er nauwelyks een vinden die in die styl zal reüsseeren, want de beeldenschilders konnen de doorschynentheid van die Lenteschatten, of de snelheit des Penceels daar toe verëischt, niet achterhalen. Doch ten laatsten begaf hy zich tot het Schilderen van Tapyten in Lymverf, en die onderneming gelukte, dewelke hem veel geld zou hebben doen winnen, by aldien hy zich lang in eene Stad had konnen ophouden. Maar dat gequikzilvert humeur was al te vlug om zich in de Smeltkroes van eene plaats te laten besluiten, die moest reizen en rossen, die veranderde van Fortuin gelyk als een Franschman changeert van Maitres, die liep dat geene opzoeken, dat hy reeds had gevonden, en pas hier of daar met zyn Familie gezeten zynde, en zich Vrienden gemaakt, en bestelde Schilderyen gekregen hebbende, brak hy zyn Huishouding op om elders die gelukken te gaan opzoeken.
        Waarlyk het was een groot jammer in die Konstenaar, die stout tekende, kloek ordonneerde, vaardig schilderde, en verstands genoeg had om het goud te schiften uit het roodkoper, doch wiens zinnen meestentyds zo verstrooit waren als een Bibliotheek, waar door hy op niets minder zyn gedachten liet speelen als op het Schilderen.
        Hy kwam eens in het Koffyhuis van den gewezen Willem vander Hoeven, in de Kalverstraat tot Amsterdam, in welk Koffyhuis hem niemant kende, en hy gevolglyk met niemant kon gaan zitten papegaaijen. Onder-

-ocr page 204-
 
dertusschen vroeg een van \'t gezelschap aan een Heer die nevens hem zat, wanneer dat hy zyn groot Perspektief zou laten Schilderen? En dewyl die voorgaf niemant te kennen die het na zyn zin zou doen, schoot Fauchier \'er tusschen in, en sprak, Dat zal ik doen, zo het met uw believen is, Myn Heer, en daarenboven zal ik uw niet lang met het stilet van het Konstpenceel in den buik laten lopen, maar het Perspektief opschilderen in minder tyd als een ander het kan aanleggen en tekenen. Dien Heer vatte hem fluks by \'t woord, en verzogt hem om daags daar aan tegens de klok van acht aan zyn huis te willen komen, om dat, zo hy \'t goedvond, te beginnen. Den oude Willem vander Hoeven, die een Liefhebber was in zyn ziel van de adelyke Schilderkonst, stapte \'er \'s anderendaags ook na toe om dat spel eens te kyken, en hy heeft ons meer dan eens plegtiglyk verklaart, dat men geen oog kon houden op Fauchiers Konstpenceelen, de Lucht en Wolken dreeven van zyne handen, de Bomen groeiden en bloeiden zonder dat men tyd had om te zien op wat voor een wyze die voortkwamen, en het Perspektief stont zo vast na de regels der Bouwkunde geplant, en was met zo veel oordeel behandelt, dat de aanschouwers malkanderen verstomt aankeken als zo veele versteende beelden.
        Eenmaal Schilderde dien Konstenaar een groot Zolderstuk, toen den befaamde Romein de Hooghe, verzelt met eenige andere Liefhebbers, dat stuk eens kwam opnemen. Na dat Romein \'er eenige ogenblikken op had staan spekuleeren, keerde hy zich om na zyn Gezelschap, en sprak, met een groote rodomantade, Zo een Zolderstuk neem ik aan op te Schilderen en volkomentlyk te voltooijen binnen een Week, met de beenen gelaarst, den degen op zy, en den mantel om de ooren. Die schimp kon Fau-

-ocr page 205-
 
Fauchier niet verkroppen, want hy was zo kort van stof als een welbeslaage wafel; des hy fluks repliceerde, Zouje \'er ook iets anders op schilderen als Spaansche Kastelen? ? want dien gemantelden opschik gelykt wel na de Madridsche Vleeshouwers, die met den mantel om de neus, en met de stokaad en de ponjaart op zy hun uitgeteerde schonken en bonken staan te kappen! Of hebje mogelyk zedert eenige tyd leeren tekenen, vervolgde Faucher, in armoede, dat je hier zo den gebraden haan komt speelen, als of de Duivel je Overgrootevaar was? Ook benje goddeloos genoeg om uw over dat stamhuis te mogen beroemen! Daar, Kaerel! is een halfblad papier en een potlootspen, ordonneert daar een beeld op na jou welgevallen, onderwyl zal ik \'er drie ordonneere! Dat verwyt kon den hoogen Romeinsche Geest op zyn beurt ook niet opsteken, te meer, daar hy zo verachtelyk wiert behandelt in het byzyn van zyne gemeenzame Vrienden, des greep hy het papier, maakte zich vaardig, en die twee Konstenaars vielen aan liet ordonneeren. Na een korte poos, onderstel eens een quartier uurs, zei Romein de Hooghe dat hy klaar was met zyn Tekening, en N. Fauchier zei het zelfde; en daar op wierden de konstlievende liefhebbers verzogt om te oordeelen over die Tekeningen. Romeins Tekening bestont in een Flora, met een in de verkorting stompe Tronie, op de manier van Goltsius; en Fauchier had Vertumnus, Pomona en Flora geordonneert, stout, vast, doch, gelyk als men dat maklyk kan begrypen, niet al te uitvoeriglyk getekent; waar op de Konstkenners na een korte visie van stukken, den Lauwerkrans der Overwinning aan den konstryken Fauchier onpartydiglyk toeweezen.
        Na lang getobt te hebben, viel hy neêr in Ysselstein, een Vrysteedje, daar het geen schande is Arm te zyn, de-

-ocr page 206-
 
dewyl \'er geen ryke Fokkers gevonden worden; en aldaar hebben wy hem leeren kennen, zynde hy op die tyd verwart in het schilderen van Tapyten, dewelke hy wonderlyk fraai schilderde in navolging van de gemeene Tapyten, en konstiglyk stoffeerde met jagende Heeren en Dames, met allerhande zo uitheemsche als inlandsche Vogels, Bloemen, Kruiden, en andere çieraden, waarmee hy wel geld won, zynde hy genoegzaam daar van den Uitvinder; doch hy vergenoegde zich daar niet mee, en moest van ordonnantie veranderen. In stee dan van vrolyke Landschappen, benevens die voornoemde aangenaame voorwerpen te Schilderen, bemaalde hy zyne Tapyten met levensgroote Beelden, met Chineesche Kavalkades, en met aan het oog onaangename Veldslagen en Belegeringen, dewelke hy zo slorsig uitvoerde, dat \'er de Liefhebbers niet aan wilden byten, en \'er om gingen staan lagchen in stee van die te pryzen. Over vyf jaren, of daar omtrent, verkogt zyn Zoon Willem Fauchier een Kamerbehangzel van dat laatste zoort van geschilderde Tapyten in de Kolveniers Doelen, op die tyd bewoont by Klaas de Ruiter en M. van Immerseel, zyne kuische Gemalinne. Die geschilderde Tapyten verbeelden de glorieryke Batailie van Hochsted, en het gevangen nemen van den Veldheer der Fransche, den Maarschalk van Tallart, zo belachgelyk van ordonnantie, en gekkelyk gekoloreert, en zo apokryf van uitvoering, dat de Konstkenners niet wisten wat \'er van te maken. Maar het opmerkelykste was, dat hy geen eenen Dooden had geschildert in die bloedige Bataille, en dat alle de Paarden na Windhonden, en alle de Generaals, na versch in de Liveryen bestoke Lakeyen, gemodelt schenen te zyn, zynde derzelver Kleeders gegalonneert met faaije en gaarne, in stee van met goude en zilvere Passementen. Het

-ocr page 207-
 
        Het overlyden, of liever het jammerlyk laatste lot van dien Konstschilder is alzo woelig geweest als zyn leven, want om zekere affaires tot Amsterdam gekomen zynde, viel hy op een duistere Avonstond in \'t Water en Verdronk, dat zonder spartelen niet zal zyn toegegaan; en daar hebje van den ongerusten N. Fauchier het woelend einde.

N. VAN BREDAAL.

Is een Antwerps-kind, een Zoon van den Kapitein der Antwerpsche Borgery, die zelfs een goed Schilder was in zyn tyd, doch die het Konstpenceel verzaakte, en een Borgers Hopmans-ampt kogt, wel verzekert, dat \'er zedert de grondlegging van Duc d\'Alba\'s Burgt geene Antwerpsche Stads-Kapiteins door kruit of loot waren gesneuvelt.

        Den Zoon, N van Bredaal, genoot het onderwys des Vaders, en toen hy gevoelde dat zyne slagpennen haar volkomen groei hadden gekregen, snorde hy over na Weenen, in welke Hoofdstad des Keizerryks hy zich haast bekent maakte door zyne wel geordonneerde Bataille-stukken, waar door dien Konstschilder zo een groten opgang maakte, dat den Keizer Leopold lust kreeg om zyn Konst te zien, dewelke hem zo wonderlyk beviel dat hy aan het Hof geraakte, daar hy veele heerlyke Bataille-stukken, Belegeringen, en alzulke Adelyke bedryven voor dien Vorst en tot die Majesteits genoegen heeft geschildert. Of hy noch leeft, dan of hy overleden is, konnen wy niet schryven; maar dit weten wy, dat zyne Konststukken, zo lang als \'er Konstkenners worden gevonden, nooit zullen sterven, maar tot dat deze Ondermaansche-Vlakte door het Vuur vernietigt wort, zullen leven op der Konstlievenden tonge.

JACOB

-ocr page 208-
 
JACOB DE WIT.

Is een Amsteldammer by Geboorte, zo wy menen in \'t laatst der vorige Eeuw, op wiens Geboorte de Stad zich met zo veel recht mag beroemen, ten opzicht van zyn Konst, als Delf zich beroemt over haren Hugo de Groot wegens zyn Verstand; en by een waardiger voorwerp konnen wy hem niet vergelyken. Die Konstschilder leerde de beginzels der Tekenkonst onder de tucht van den Konstschilder Albert van Spiers; en het Schilderen by de beroemde Jacob van Hal, waar na hy naderhant zich zelven heeft onderwezen, en tot een zekeren trap van volmaaktheid in de Schilderkonst is opgeklommen, die maar een klein getal komt te bereiken.

        Zyn Oom was een groot Koopman in Rinsche Wynen tot Antwerpen, die een heerlyk Konstkabinet van de alderberoemdste Konstschilders had opgerecht, onder welke heerlyke Konsttafereelen die van de twee weerga loze Overvliegers Pieter Paulus Rubens, en Anthony van Dyk, niet waren overgeslagen. De keus van onzen Historieschilder viel voornamelyk op de Schilderyen van Rubens, die hy met een byzondere aandacht kopieerde, en zo lang en met zo veel indruk kopieerde, dat alle de Konstkenners eenpariglyk moeten bekennen, dat hy deszelfs Konst had ingezogen, welk getuigenis hy bekrachtigt, ja dagelyks bekrachtigt door de proef van zyne Altaar, Historie, Zolderstukken, en enkelde Beelden.
        Het zou een taak zyn boven ons vermogen, om alle heerlyke Konststukken na te gaan en te beschryven, dewelke hy reeds heeft geschildert, en noch dagelyks schildert. Maar boven al behagen ons zyne bekoorlyk geschilderde Kindertjes verwonderlyk, in dewelke men de ma-

-ocr page 209-
 
manier van den Prins der Historieschilders Pieter Paulus Rubens, zo zonneklaar ziet doorstralen, dat de Naneeven hem onder het getal van deszelfs Leerlingen zullen plaatsen, ten zy dat de leezing van onze Levensbeschryving der Nederlandsche Konstschilders en Konstschilderessen dien misslag komt te stuiten. Wy hebben een Altaarstuk gezien, dat de Heilige Familie verbeelde, geordonneert by het uitgestrekt begrip, en geschildert by de konstryke hand van dien de Wit, dat zo na kwam by een Konsttafereel van Rubens, als eenig sterffelyk mensch het uit zyn hoofd zou konnen nabootsen. Daar en boven is hy een weêrgaloos Schilder in groote Zolderstukken, dewelke hy zo op de lyst als op de vier hoeken verçiert met wel gekoloreerde graauwe beelden, bloemen, zeeschulpen, en andere çieraden, dewelke geen geringe welstand geven aan zyne schoone Zolderstukken. Ook bootst hy het wit marmer na zo konstiglyk als de verf by de natuur kan komen; en noch onlangs hebben wy een tamelyk grooten doek, op die wyze by hem geschildert, gezien, staande in het Voorhuis van den overleden Heinsbergen, op den hoek van de Doelenstraat tot Amsterdam, welk stuk, alhoewel het om zo te spreken, benadeelt word door een uit wit marmer gebytelt levensgroot Borstbeeld, echter vry stout zyn rang bedisputeert tegens dien nadeeligen echten nabuur. Vorders is hy een heerlyk Tekenaar, die een schoone manier heeft, gelyk als wy kunnen getuigen, die een Portefeuille van zyne met rood aarde behandelde Tekeningen hebben gezien aan zyn huis, welke Teekeningen \'s Meesters verdiensten tegens alle gaande en komende Konstschilders zullen en konnen verdedigen. Daarenboven, is hy zo vaardig in het schilderen, (wy hadden dien artykel, die zo wigtig is byna vergeeten ) dat hy daar in niet veel be-

-ocr page 210-
 
behoeft toe te geeven aan den in vaardigheit befaamden Italiaanschen Historieschilder Pellegrino, ofte aan den geweezen Konstmaaler Luca Jordane, en dat is geen gemeen bewys van de ongemeene konstverdiensten eens Schilders.
        Die groote Konstenaar is in de volle kracht van zyn jeugd, en woonachtig tot Amsterdam, daar wy verhopen dat hy noch veele jaaren zal wonen, want zulke ongemeene geesten behoorden ons bedunkens een langer levensloop te hebben, als zo veele ziellooze en alleenlyk uit leem en aarde geboetseerde stervelingen, die hunne handen wassen eer dat zy gaan middagmaal houden, die zich vol drinken eer dat zy gaan slapen, en die voorts nergens op denken, als om zich dagelyks te bakeren in de zonneschyn van een zorgeloose weelde, en zich onophoudelyk om en t\'om wentele in het slyk en in de modder der wellusten.
        Den Leezer zal ons gelieven te verschoonen, dat wy op de jaaren der Konstschilders geen acht geeven, gelyk als de Kronykschryvers, dewelke daar in evenwel zo eenpaariglyk akkordeeren, gelyk als twee jonge Proponenten, die hartnekkiglyk eenige punten des Godsdienst bedisputeeren, die zy geen van beiden begrypen. Het is geen zaak van het uiterste belang, dat de nakomelingen behoeven te weeten, op wat jaar dat een Schilder heeft geleeft, de eeuw behoort men te weten, maar op wat wyze dat hy heeft geleeft, wat en waar in hy heeft geschildert, op wat voor een manier hy zyne konststukken behandelde, wat voor avontuuren hem zyn te vooren gekomen, zyne goede en mindere quaaliteiten, vrolyk of droevig humeur, voor of tegenspoeden, natuurlyk of rampzalig einde, en alzulke behoorlyke omstandigheden. En nu wy den Leezer ordentlyk van ons voornemen hebben gewaarschouwt, zullen wy daar in voortgaan, en onzen eigen raad opvolgen. KOR-

-ocr page 211-
 


KORNELIS TROOST,

Is een Amsterdammer by geboorte, die aldaar verscheen op den 8. van Wynmaand in den jaare duizent zes hondert zeven en negentig. Hy leerde de eerste beginsels der Schilderkonst by den Konstschilder A. Boonen, die hy noch vederloos onthippelde, doch echter de konst by zich zelfs oeffende, en door vleit, geest, en oplettendheit een braaf Konstschilder is geworden.

        Die Konstenaar is eens klaps bekent geworden, door het Konterfyten van den Konst- en Dichtlievende Willem vander Hoeven, die oude Standaart van Gent, die voor een grooter tal Konterfytzelschilders heeft gezeten,

-ocr page 212-
 
ten, als de geweeze Gemalinne van den willigen koekoek, Klaas Molenwiek, voetvallen plagt te doen voor Diones poppenruiters. Ik wiert benevens meer andere konstbeminnaars genood om dat konterfytzel te komen zien, zegt den Schryver van deeze bladen, en ik wil gaarn bekennen, dat ik ten hoogste my verwonderde, zo een schoon Konterfytzel te zien van een Persoon, van wien geen mensch had hooren spreeken. Aanstonds verspreide zich dat gerucht door het machtig Amsterdam, en tot \'s Konstenaars geluk, wierden de qualiteiten van dat Portret niet vermindert, maar in tegendeel vermeerderde die door de gunstige getuigenissen der konstlievenden, waar door de Geneesheeren de ooren opstaken, en hem een groot stuk aanbeitelden, bestaande uit levensgroote Konterfytzels tot de voeten toe uit, verbeeldende de Stads Geneesheeren Bronkhorst, van Buren, Haasbaart, Pelkwyk en Zoomers, welk konsttafereel heerlyk uitviel volgens de hoop van alle zyne goede vrienden. Daar op vloeiden de Konterfytzels hem toe langs alle kanten, zo dat den Konstschilder naauwelyks wist wat eerst aan te tasten, tot een zichtbaar bewys, dat de fortuin van een man veeltyds begint door geringe beginzels.
        Waarlyk, de Konstkenners moeten ook eenpaariglyk bekennen, dat dien Konterfytzelschilder K. Troost, een zekere bevallige manier heeft in zyne Portretten te plaatsen, te kleeden, te vervrolyken met geestryke byvoegzels, en het voornaamste van die persoonen zo natuurlyk te doen gelyken, dat men, mids de personagien kennende, niet behoeft te vragen; wiens Konterfytzels is dat? daarenboven laat hy het niet berusten by de konterfytzels, of noch zo heerlyk gepenseelt, maar hy ordonneert en schildert ook Historiestukken, zo leevensgroo-

-ocr page 213-
 
groote als kleine Beelden, dewelke de Konstbeminnaars niet minder behagen, als zyne Portretten.
        Die Konstschilder maalde voor zyn coup d\'essai gelyk als de Franschen dat noemen, of anders voor zyn eerste proef, een kamer levensgroote Beelden, verbeeldende de bedekten Minnehandel, tusschen Eneas en Dido, benevens het ontydige van die Princes, die al te schieiyk vuur vatte voor Troyens Balling, die gelyk als een Fransch Minnaar haas op speelde, na \'t genot, en de poes op de netels liet zitten. Die Historie stukken zyn al vry konstiglyk geordonneert en gestoffeert voor een eerste beginzel, doch vry minder in konst en in ordonnantie als een tweede kamer, dewelke hy heeft geschildert voor den Wel Ed. Heere Slicher in \'s Gravenhage, welke stukken zo konstryk geordonneert, zo vriendelyk gekoloreert, en zo aardiglyk en groots zyn behandelt, dat het een lust is dezelve te beschouwen. Noch heeft hy de Gemalinne van dien Heer gekonterfyt op een tamelyk groot doek, benevens drie Kinders, levensgroote, welk stuk alleen in staat is, om het vermogen van dien konstryken Kornelis Troost in het konterfyten te betoonen. En zo \'er noch iemant voor twyfelaar speelt wegens liet gelykenis geeven aan de konterfytzels, laat die dat heerlyk stuk gaan zien van de Heeren Doktooren, die zo natuurlyk zyn getroffen, dat het ons niet heugt ooit Portretten te hebben gezien die beter gelyken. En om het kort en goed te maken, laten de nieuwsgierigen het Portret van den Autheur van de Historie des Pausdoms, Jakob Campo Weyerman, beschouwen, welke prent is gesneden na het geschildert Portretje van dien konstryken Kornelis Troost, by den verdienstigen plaatsnyder Jakob Houbraken, en zodanig ge-
       

-ocr page 214-
 
gelykt aan dien Autheur, als de twee Sofias op elkander munten, in het Blyspel van Amphytrion, gedicht by den Latynschen Poëet Plautus (*).

N. VAN BREDA,

Is een Antwerpenaar by geboorte, gesprote uit de aldaar beruchte Schilderstam der Bredas, wiens geboortestip wy niet weten, gevolglyk niet konnen schryven. Die Konstenaar volgt de manier van den Fluweelen Breugel, en schildert konstryke Landschapjes, gestoffeert met na de kermis reidende Boeren en Boerinnen, en alzulke aangename voorwerpen. Maar inzonderheit kopieert hy kabinetstukken van dien konstryken Breugel, zo natuurlyk, dat men ze maar aan een zeker porcelyn koloriet, vervat in de kopeyen kan onderscheiden van de origineele stukken. Wy hebben \'er eens een koppel van gezien, ten huize van een zeker hoedekramer tot Rotterdam. Die twee kabinetstukjes waren zo aardiglyk gekopieert, en zo konstiglyk behandelt, dat de Konstkenners moesten belyden, dat het inderdaad een soort van kettery was, zulke aanmerkelyke sommen uit te schieten voor de oorspronkelyke konststukken, daar men derzelver kopeyen, niet minder in konst, maar later van dagen kon bekomen voor onaanmerkelyke sommen.

        Die Konstschilder houd zich op in Londen, een Stad die altoos geld ten besten heeft voor verdienstige Schilders, onder welk tal die N. van Breda sorteert, volgens de beëedigde getuigen van zyne konstpenceelen.


(*) Deezen beroemden Konstschilder overleed volgens de aanteekening van J. van Gool, den 7. Maart 1750. U. G.

-ocr page 215-
 
KAREL BORCHART VOET.

Is geboren te Zwol, in het jaar duizent zes hondert zeventig uit een aloud geslacht, reeds bericht in de veertiende eeuw, en inzonderheit in de Stad Yperen, en uit die plaats is de Familie door Holland, Zeeland, Overyssel, en in andere luchtstreeken verspreit geworden.

        Die Karel leerde de Tekenkonst by zyn oudste Broeder, als toen Borgermeester te Zwol, en wiert toen by een Schilder bestelt, om de Schilderkonst machtig te worden, zynde zyn keus inzonderheit gevallen op het Konterfyten van Insecten, Bloemen, Vruchten, Landschappen, met een woord, op alle de nodige wetenschappen en eigenschappen om Bloem- en Fruitstukken behoorlyk te stoffeeren. Hy beyverde die vrolyke konst zo vlytiglyk, dat men dag op dag kon zien, dat hy daarin toenam, en een groot Meester beloofde te zullen worden in \'t veelkleurig beroep, zo dat iemant eens aan zyn Leermeester vroeg op een half dronken avond; of hy niet vreesde dat den jongen Karel Borchart Voet, hem met \'er tyd in \'t licht zou lopen, en de konstkroon van het hoofd steeken? waar op hy fluks antwoorde; een goed Pikeur leerd zyne paarden zo wel achteruit als voorwaards gaan. Dat kwaataardig antwoort wiert aan onzen Konstschilder overgebrieft, die daar op een besluit nam van den Meester te verzaken, en de wilde Natuur tot zyn Maitres te verkiezen, welke keus hem zo wel gelukte, dat hy reeds een braaf Bloemschilder was, eer dat hy noch eens zyne manlyke jaaren had bereikt, gelyk als wy zullen aantoonen. Op

-ocr page 216-
 
        Op zyn negentiende jaar trat hy in dienst, en wiert Hofschilder by Mylord Portland, den beruchte Gunsteling van Willem den Derde, Koning van Groot Brittanje, en dat op een goed jaarlyks traktement, jaarlyks prompt betaalt, zo dat hy minder achterstallen had te eisschen, als de gemeene Spaansche Bezetting in het Hongerfort van het Spaansgezint Antwerpen. Ook onderwees hy de Adelyke Jonkers en Frelles van dien groten Staatsman in de Tekenkonst, en stak jaarlyks tegens den Herfst, in het gezelschap van dien Lord naar Engelant, en keerde dan in de Lente weer naar Hollant, daar hy zich dan geduurende de Zomer onthield op Zorgvliet, buiten \'s Gravenhage, en zeer schoone Bloem- en Vruchtafereelen schilderde voor die Excellentie.
        De deugdzame Princes Maria, Koninginne van Engelant, Schotlant en Yrlant, vroeg hem eenige maanden voor haar overlyden, of hy haar Hofschiider wilde worden, op een sortabel jaarlyks traktement van achtien hondert guldens? zynde die som gelyk aan de jaarlykse wedde van haar Majesteits Architek J. Marot, waar hy blymoediglyk op antwoorde; dat die vraag het zelfde was als of men aan een krank mensch vroeg of hy wel gezont wilde worden, over welk aardig antwoord, die Vorstin gulhartiglyk ging zitten lagchen. Doch gelyk als wy reeds in \'t voorbygaan hehben aangeraakt, de korts daar op volgende dood stremde haar Majesteits voorneemen, en des Bloemschilders fortuin.
        Ondertusschen volharde hy in den dienst van den Hartog van Portlant, en beschilderde twaalf doeken dewelke de twaalf Saisoenen van \'t jaar verbeelden, met alle de Bloemen, Vruchten en Kruiden die ieder maand voortbrengt, op welke stukken hy eenige gezigten te pas wist te

-ocr page 217-
 
te brengen van die beruchte, en zo door den Dichter Jakob Kats, als door andere Dichters bezongen Buitenplaats Zorgvliet, gelegen aan de reiweg na Scheveningen. Die Tafereelen wierden geplaatst in een galery van Milord Portlands schoon Paleis in \'t Voorhout in \'s Gravenhage, daar zy met veel lof wierden beschouwt by de Standspersoonen en Konstkenners.
        In dien schoonen Lusthof Zorgvliet, won hy een Bloem, eene Juffrou van den Berg, tot zyn getrouwe hulpmaat, wiens Broeder noch regeerent Borgermeester is tot Zwol, en hy besloot om na het voltrekken van zyn Huwelyk het Hof te verlaten, dewyl hy wegens dat Huwelyk in ongenade was geraakt by Milord, doch wiert in dat besluit tegengesproken en wederhouden, door zyn groote Meceen, den Heer de Marees.
        Daar is maar een klein getal van zyne Bloemtafereelen in Holland, en die berusten in de Oranjezaal van het Huis in \'t Bosch, op het Huis te Dieren, op het Loo, enz. Wy hebben twee stukjes gezien, geschildert by dien Konstschilder, aan het huis van Sieur Kouwenberg, Stads Verwer binnen \'s Hartogenbosch, zynde het eene een fix wel gekoloreert en welbehandelt Bloemstukje, en de wedergaa een tafereeltje van uitheemsche Bloemen en Vruchten, en meer Konststukken is nooit gebeurt, ergens te hebben gezien, geschildert by dien Konstschilder Karel Borchart Voet Hy verloor zyn jaarlyks pensioen, door het overlyden van Zyne Majesteit Willem den Derde, en dewyl hy en zyn konst genoegzaam onbekent waaren in de Nederlanden, en dat \'er niemant graag was om eenige Schilderyen te kopen, in den voorgaande langduurigen Oorlog van de Geallieerden tegens Vrankryk, voorzagen hem zyne vrienden met een Komiesampt tot Dordrecht, in welke Stad hy zich t\'sedert heeft moe-

-ocr page 218-
 
moeten ophouden. Hy schildert noch dagelyks, en verbrast of verzwelgt zyne ledige uuren niet, gelyk als veele Komiesen, die wy hebben gekent tot Breda, en in \'s Hartogenbosch, dewelke nooit geen rust noch duur hadden, voor dat zy zo vol waren gezogen als zeesponsen, het geen ons meer als eens heeft doen wenschen, om die Messieurs te zien uitparssen, gelyk als zy de arme Baroneys en Meyerys Boeren uitparsten, dewelke uitgeteert en zo zwart als Schaliebyters, by gebrek van allerhande levensbehoeftens, echter altoos voor die Souvereine Komies-vorsten moesten verscheinen, beladen met geschenken.
        Onder anderen volhart hy noch dagelyks in het voltooijen van een zeker werk, dat hy aan Koning Willem had toegedacht, bestaande in de afbeeldzels van allerhande Ruspen, Torren, Vlindertjes, Popjes, enz. benevens een daar op toegepaste beschryving, welk werk wy wenschen te zien uitkomen by \'s Konstschilders leeven (*).

N. VAN ECK,

Die Konstenaar was een geboren Edelman en Borgermeester van den Adel, die ter waerelt kwam tot Brussel, en die die vermakelyke Residentie Stad der Gouverneurs en Gouvernantes van de thans Keizerlyke Ne



(*) Deze loffelyke en beroemde Bloem- en Konstschilder, overleed 1745. \'t ls te hopen dat zyn brave en waardige Zoon, thans beroemd door zyn Schilderkundige en Godvruchtige Gedichten, na zyn eigenwerk over de Torren, ons ook dit zyns Vaders mede deele. U. G.

-ocr page 219-
 
Nederlanden, heeft verrykt met zeer schoone Bloemen Fruittafereelen. Die verdienstige Konstschilder bezat een zuiver, snel en dartel penceel, en bediende zich altoos van het leven in de Lente, Zomer en Herst, en des Winters schilderde hy na modellen, dewelke hy na Flora en Pomonas schatten had gekonterfyt, zonder zich met de inbeelding of net gedrukte prenten te behelpen, gelyk als de meeste Brusselsche en Antwerpsche Bloem- en Fruite schilders.
        Wy hebben nergens eenige konstschilderyen van dien Adelyken Konstenaar ontmoet als tot Brussel, waar van wy geene andere reden weten te geven, als dat dezelven aldaar zo geacht en zo gewilt zyn, dat de Brusselsche Konstbeminnaars, die voor geen geld willen overleveren, gelyk als de gesproete Schotten hun Heer en Koning overleverden. Den Tapissier Leniers, woonachtig tot Brussel aan de Turfzinne, bezit de alderbeste Bloem- en Fruitstukken van dien verdienstigen Borgergermeester, die ons ooit zyn voorgekomen. Onder anderen hangen \'er in het huis van dien Tapytmanufakturier vier Konstschilderyen, waar op alle de Bloemen, Vruchten, en Moeskruiden gekonterfyt staan, dewelke de vier Saisoenen uitleveren. Het is een goed aardsparadys voor een Konstkenner, alle die wonderen te beschouwen, dewyl die Konsttafereelen de proef hebben uitgestaan van de aldernaauwkeurigste navorsching, en geen eenig Mensch tot op den dag van heden, heeft konnen zeggen, veel min bewyzen, dat \'er eenige bekende Bloemen, Vruchten, of Moeskruiden by dien Konstschilder zyn overgeslagen of vergeten. Zo \'er ergens een Konstbeminnaar is, die deze stukken gelieve te zien of te kopen, het eerste en het laatste is tot zyn dienst, en wy geloven dat hy zich die Koopmanschap niet

-ocr page 220-
 
niet zal beklagen, dewyl den Sieur Leniers, dezelve voor de helft van de waarde ons heeft aangeboden te willen afstaan, doch niet op zyn Konstkopers van Dyk, de eene helft gereed geld, en de overige helft in Schilderyen
        Op een zekere tyd zat dien Heer Borgermeester in het gezelschap van zes a zeven Brusselsche Edelluiden, en dewyl \'er gevalliglyk een woort wiert gerept over de Schilderkonst, nam een Edelman, die zo vet was als een hand vol zeewater, het woord op, om dien Adelyken Konstschilder een scheut onder water te geven. Hy zei dan grimlachgende op eene onaangenaame wyze, dat hy zich hooglyk verwonderde van brave Edelluiden te zien, dien een tuigwerkelyk beroep volgden, in stee van den Adel onbevlekt te houden, in alle deelen; en hy voegde \'er by, dat het lieffelyker was te ruiken na den reuk des velds als een Esau, dan na de verwen te stinken als een Apelles. Den Adelyken Konstschilder zag aanstonds, op wie dat die schimpscheut was aangelegt, derhalve nam hy het zwaard op tot verdediging van de Schilderkonst, en hy antwoorde stemmiglyk ; dat gelyk als het beter was te trouwen als te branden, het ook vry eerlyker was te schilderen als een naarstig Konstenaar, dan te bedelen als een luy Edelman, gelyk \'er ons noch dagelyks aan boord komen. Lomperds zyn altoos Konstbeschimpers, en indien wy zo wel verzekert waaren, dat je had geleezen, als datje kond leezen, zouden wy uw verscheide Koningen, Vorsten, en hooge Standspersoonen konnen aanwyzen, dewelke zich niet hebben geschaamt, die Adelyke Konst te oeffenen, ook hebben zy die Konstschildes veradelt, die langs hun geboorte zo min recht hadden om een open Helm boven hun Wapenschild te voeren, als om des Pauzen driedubbelde Myter op

-ocr page 221-
 
op hun hoofd te dragen. En wat den reuk des velds belangt, (vervolgde hy) wy geloven vastelyk, dat Esau geen haazen op Korhoenders zou hebben lopen schieten als een lanterfant, indien hy hen had konnen schilderen als een Konstenaar, ook bleek zyn overvloed in het verruilen van zyn Geboorterecht tegens een schotel met linzen. Den reuk des velds waaid zo gezwint af, daar den reuk der armoede zo getrouwlyk aankleeft, dat ik geenzins twyfel, of men zou tegens dat de Konstenaars en de Kanonnikken na hunne Ordinarissen trappen, om lekkerlyk te eeten en te drinken, veele Adelyke Esaus op de Brusselsche straaten konnen oplopen, die gewilliglyk een doorlugtig quartier van hunne Wapenschilden zouden willen verruilen, tegens een half dozyn goede maaltyden.
        Noch hebben wy een half Bloemschilder gekent, insgelyks gebooren tot Brussel, genaamt

N. WYNS.

Wy geloven dat dien Konstenaar niet al te sterk overlopen is geweest van Pleitzugtige Heeren, Borgers en Boeren, dewyl zyn tamelyk groot Huis van onder tot boven, was opgepropt en behangen, met Bloemtafereelen van zyn regtsgeleerde hand; maar het is beter de waerelt te vermeerderen met fraaije Konststukken, als die te vervullen met verderffelyke Processen. De manier van dien Rechtsgeleerde Bloemschilder, trok sterk op de schilderwyze van den Bloemschilder Breugel, hier en daar wat hart en styf, inzonderheit de Tulpen, doch dun gekoloreert, en fix en zuiver behandelt. Wy hebben hem meer dan eens gaan bezoeken, en hem bevonden een konstlievent Heer te zyn, die wonderlyk wel


-ocr page 222-
 
wel redeneerde over de Schilderkonst, die de vreemdelingen vriendelyk ontfing volgens de Brusselsche wyze, en die den naam had van een volkomen eerlyk man te zyn, drie eigenschappen dewelke alle Praktizyns in rechten zich niet zouden willen, konnen, of durven aanmatigen. Het allerschoonste Fruitstukje, geschildert by de Konstryke hand van den beruchte Jan David de Heem, was in het bezit van den Advocaat J. Wyns, een weergaloos Kabinet-tafereeltje, wiens gelyken wy in geene Konstkabinetten hebben ontmoet, en vrezen nooit te ontmoeten. Het is waar, dat hy \'er een groote prys voor eischte, te weten zes Hondert Guldens, gelyk als den \'s Gravenhaagsche Konstschilder en Konstkoper van Dyk zou konnen getuigen; doch in alle gevalle, het is geoorlooft, en het staat een ieder vry, zo veel te vorderen voor een zaak die geen waarde heeft, als het den Bezitter zal gelieven.

N. VILAIN,

Is een goed Konterfytzelschilder geweest in het hartje van zyn tyd, doch thans is den Konstenaar oud, en dat de Pencelisten met de Jaren verbeteren, zal ons niemand wysmaken. Hy is, zo het ons voorstaat, een Rotterdammer, altoos hy heeft zich aldaar Jaren en Dagen, ja tot op den dag van heden onthouden, uitgezondert, dat hy zomtyds eens na Breda, \'s Hartogenbosch, Heusden, Bergen-op-Zoom, en in Zeeland, uitsnoof om eenige Konterfytzels op te lopen; en dat past een Konterfyter beter als den Historieschilder. Hy trouwde met de Dochter van een Koffyschenker van Breda, die meer Kinders bezat als Millioenen, en die echter zo vrolyk gehu-


-ocr page 223-
 
gehumeurt was als een kanarie-vogel die zyne jongen teeld in de Tirolsche Gebergtens, zonder dat hy eens denkt wie dat die zal voeden en huisvesting geven. Dat die keus nu een Schilders keus was, is zo maklyk te begrypen als dat vyf en vier ruim zeven is; doch het Berouw slacht het Geld, en komt veeltyds te laat, en

Als \'t bitter Naberouw de vliezen van ons oog,
Zo onmedoogent rukt, dan kykt men wel om hoog
Met natte blikken, en men vloekt op Venus-kuuren,
Dat Kermis-nieuws, het geen den Lyder moet bezuuren!

        In \'t vleesch en in den geest die wel een fraai gaaiken heeft opgesnapt in Hymens-poppenkraam, doch die geen Eetens- of Drinkens-bakje ryk is om het Vogeltje te konnen spyzen of laven, en geen Kooitje bezit om het te Logeeren. Wat Vilain aangaat, die gedroeg, en gedraagt zich als noch in die keus als een Galant Man, en die was nooit onledig om dees of geen te verdubbelen door zyn Konterfytpenceel; maar den slimsten artikel, Konterfyten is geen Historie-schiideren, want gelyk als men eerst de Dieven dient te Vangen eer dat men die kan Hangen, op die zelve wyze behoort men eerst voorwerpen te hebben eer dat men die kan Konterfyten. Hy was dan, tegens wil en dank, genoodzaakt om te gaan wandelen, welke spanzeering meer gezondheid toebrengt aan het Ligchaam, als welzyn aan de Huishouding; maar aan onherstelbaare zaken valt niet te tornen. Den Konstkonterfyter nam dan zyn toevlugt, tegens de verdovende Ziekte de ledigheit, aan het Huis en in den Tuin van den Bredaaschen Xeuxis Kuningham, en aldaar verorberde hy de dierbaare Levens-uuren in naarstiglyk te Dammen, en in onverzaad Tabak te roken, zonder

-ocr page 224-
 
zonder van tyd tot tyd het Bredaas Huisbrouwers-bier te vergeten, dat zo dorststillende is, dat een fatzoenlyke Borger doorgaans de Kan in de Linker- en het Glas in de Rechter-hand heeft om den Dorst te kontramineren.
        Maar, gelyk als wy alvorens hebben gezegt, hy Damde nooit als \'er occasie was van te konnen Schilderen, gelyk als hy daar, in onze groote jeugd, alle de hooge Officieren, den Oversten, Lieutenant-Kolonel, Majoor, Kolonel en de Kapiteins, van het tot Breda in Garnizoen leggend Regiment, Konterfyten, welke alle te zamen by uitnemendheit waren voldaan, en den Konterfytzelschilder, noch boven het bedongen Loon, met een rykelyk present beschonken. Ook staat het ons wel voor, want ons geheugen is noch zo fix als een Pistoolslot van Penterman, dat hy een tweede Regiment infanterie heeft Gekonterfyt in een van de nabuurige Frontier-steden, doch hoe en waar konnen wy niet zeggen. Ook Konterfyte hy, eenmaal in onze tegenwoordigheid, den Ritmeester Rendring, benevens Mevrouwe zyne Gemalin, beide de Portretten ten eersten opgeschildert, doch dewelke des niet tegenstaande verwonderlyk wel getroffen, en meesterlyk waren behandelt. Ook hangen in Breda noch onderscheide Konterfytzels van Heeren, DaMes, jonge Juffers, brave Borgers, enz., by hem geschildert welke Portretten \'s Konstenaars Naam niet beschamen. Ook Schilderde hy een geruime tyd op een Slot, genaamt Honingen, buiten Rotterdam, op die tyd bewoond by een Heer wiens Dochter Trouwde aan den Zoon van den Heer Speelman, Opperhoofd van Indiën, daar hy wel was gezien, en zyn Fortuin kon hebben gemaakt, had het noodlot hem niet gedwarsboomt, want hy was in zyn Jeugd en in het aankomen van zyn Man-

-ocr page 225-
 
Manbaarheid een van de welgemaaktste en fraaiste Manspersonen waar op ooit een rype Juffer het oog liet vallen. Tegenwoordig is hy oud, en door een gestadige zorg afgeslooft, en Schildert Historiestukjes al vry aardig voor een Konstschilder die zo laat in die styl is gevallen, en vry beter getekent en gekoloreert als die van zommige Historieschilders, dewelke wy gemaklyk tot Amsterdam zouden konnen belopen tusschen de Utrechtsche- en Haarlemsche-Stadspoorten. Hy heeft een Zoon, dien hy optrok in de Konst, en waarschynlyk een braaf Konstschilder stont te worden, was hy niet te vroeg gebuitelt in den openstaande Vyver des Huwelyks, een ongeluk, en by wylen een geluk voor veele ongegoede aankomende Konstenaars.
        Veel meer weten wy niet te zeggen van dien Konterfytzelschilder, dan dat hy een Man is die zyne Jaren noch wonderlyk wel droeg ten tyde der dolle Aktiehandel, die zyne omstandigheden manmoediglyk goedmaakt door zyn moed, en die een vrolyk humeur bewaard in een zwak ligchaam, ondermynt door een gestadige zorg voor het Huisbestuur, en door een reeks van, voor zyn beroep, ongestadige jaren.

COENRAAD ROEPEL.

Is een Hagenaar, geboren in het Jaar Duizent zes Hondert Agt-en-Zeventig, zynde zyn Vader in dat Hollands-Eden Kastelein, en hy een braaf Bloemschilder. Wy hebben niet veele Bloemtafereelen gezien van den Konstschilder Roepel; het eerste by den superfynen Japanner Konstkoper Barth; het tweede aan het Huis, of liever in den Tuin van dien Bloemschilder; en dan noch een


-ocr page 226-
 
een koppel aan het Hof van den Gouverneur van Breda, den Prins van Hessen. Daar wy thans van spreken, is ruim een dozyn Jaren geleden, binnen welke lange reeks een jong Konstenaar merkelyk kan verbeteren, en in Konst toenemen; alhoewel wy bekennen dat hy op die tyd alreeds voor een goed en ver boven het gemeen verdienstig Bloemschilder kon doorgaan; zynde hy op deze tyd berucht voor een van Nederlands alder vermaardste Bloemisten.
        Wy hebben hem eenmaal bezogt in zyn Tuin, in een Laan van de \'s Gravenhaagsche Nieuwe Uitlegging, in welke Tuin hy eenige fraaije Appartementen had om in te konnen Schilderen, en die Bloemen dewelke hem het Saisoen uitleverde, kors vars by der hand te hebben om die te konterfyten. Hy toonde ons onder meer andere Konsttafereelen een Bloempot, geschildert, zo hy voorgaf, voor den konstlievenden Prins Eugeen, in welke zich verscheide Schoone na het Leven geschilderde Bloemen vertoonden. Onder meer andere Lenteschatten had hy een zeer schoone Baget-tulp daar in geschildert, die verwonderlyk konstig, dun, meesterachtig, en uitvoerig was behandelt, doch die zich noch vry zo heerlyk zou hebben vertoond by aldien hy aan dien koning der bloemen een voet steels meer had gegeven, welke over \'t hoofdziening hy gulhartiglyk bekende op onze vrypostige aanmerking. De overige Bloemen waren niet minder konstiglyk behandelt als de Tulp, de witte, roode, geele en Geldersche Rozen waren dun gekoloreert, wel getekent, en vry stout behandelt, het groen was natuurlyk gekoloreert, de goude Roos wonderlyk fraai verbeeld; met een woord, dat Bloemtafereel behaagde zo wel aan de Onkundigen, als aan de Konstkenners, daar in gelyk aan een overschoone jonge Dame,

-ocr page 227-
 
me, die met al ommers zo veel graagte en oogenlust wort begaapt by een party Dommekrachts, en struisgroene Moffen, als by een uitgekipt getal van doorziende Schoonheidkundigen. (*)

GERARD MELDER.

Is een Amsterdammer by geboorte, die aldaar de allereerste ongeltoorts beschouwde langs het kelderlicht der Menschwording, op het Jaar Duizend zes Hondert Drieen Negentig. Hy zukkelde wat in den beginne, ten delen door gebrek aan onderwys van een braaf Konstschilder, want hoe voordelig de Natuur, en hoe vlug het Begrip ook mag zyn in een aankomend Konstschilder, echter zyn die beiden, om een goede aanleiding, benodigt. Of hy van te voren heeft geschildert in Olieverf konnen wy niet zeggen; doch dat hy op den dag van heden een verdienstig Miniatuurschilder is, kan niemand ontkennen. Voorleede Jaar hebben wy een koppel Venusjes gezien, aan het Huis van dien Konstenaar, geschildert op het ivoor, doch niet voltooid, welke Kabinetstukjes ons beter bevielen als de Prulkonterfytzeltjes van den in Rotterdam ploeterenden Zwitscher, die aldaar met den Titel van Hopman loopt, om dat hy eertyds een Luitenants Partizaan heeft gevoert in tyde van Vreede. Vorders weten wy niet meer te schryven van dien Miniatuurschilder, als dat hy een naarstig Jongman is, die een grooter tal muilen verslyt op zyn kantoorstoof voor zyn Schilder-lessenaar, dan hy schoenen verbrand



(*)Hy was een goed en zuinig Man, en Overleed in \'s Hage 1748 U.G.

-ocr page 228-
 
brand voor een Piramidaal-vuur van een Wynhuis-haard, en zulk zoort van jonge Konstenaars konnen het verder brengen als die Nathalzen die St. Lukas matige Konst dagelyks met een onherstelbaar Tydverlies lopen opzoeken in Koffyhuizen en in Herbergen (*).

GASPAR NETSCHER.

Berisping is het gemaklykste zoort van Verstand, byna elke kleine Geest is bequaam om een groote Verdienste te beschimpen, en in het zelve deze en geene feilen te ontdekken, omtrent en op die wyze, gelyk als de Starrenbeschouwers quansuis veele vlekken en sproeten hebben ontdekt in de Tronie van de zilvere Maan. Waarlyk, Heeren Muggenzifters! het Verstand is een byster scherp Werktuig, een gevaarlyk instrument in de handen van een vergalt Schryver, waar mee hy snyd en kerft na zyn welgevallen. Doch tot het uithouwen en bytelen van een overschoon Stokbeeld, en tot het konstiglyk beschaven van een onberispelyk Beeld, word te gelyk veel konst, oordeel en behendigheit verëischt. Een klein Verstand, en een groote Quaadaardigheit, konnen een Schryver gerieven met een uitgestrekt Hekelschrift; maar de grootste blyk van een echt Verstand bestaat voornamelyk in dit punt, van het Verdienstige te pryzen na behooren. De Verdiensten der Opperkonstschilders te verheffen na derzelver innerlyke waardy, is een onderneming van geen gering belang. Want alhoewel de stoffe overvloeijende is om te konnen bewerken, echter



(*) G. Melder Trouwde in Amsteldam, en Vertrok in 1736 met er Woon na Utrecht. U. G.

-ocr page 229-
 
ter komt het aan op een oordeelkundige verkiezing; en ter plaats alwaar het Voorwerp groot en heerlyk is, komt een Schryver veeltyds te zinken onder deszelfs waardigheit.
        Gaspar Netscher, dat onsterflyk Toortslicht van de Schilderkonst, is gebooren tot Heidelberg, een Stad zo befaamt wegens deszelfs byster groot Wynvat, gelyk als de Heerlykheid van Dinter is vermaart wegens de Geboorte van de lange Griet, een Vrouwspersoon van een Reusachtige Ligchaams-gestalte, Gebendnaamt de Lange Griet van Dinter. Gaspar Netscher beschouwde het eerste licht tot Heidelberg, in den Jaare Duizent zes Hondert Negen-en-Dartig, zynde zyn Vader een Vestingbouwer, geboortig van Stutgard, en Johan Netscher genaamt. Die Johan Netscher verliet zyn Geboorte-stad, beide wegens den Oorlog en den Hongersnoot, en vertrok zich na Heidelberg, alwaar hy Trouwde met Elisabeth Vetter, de Dochter van een Regeerend Borgermeester te dier Plaats. Doch dat Huwelyk wierd beraamt en voltrokken onder een ongelukkig gestarnte, zynde tegens den zin van de Vader en Grootvader van de Bruid, waar door dat Paar verviel in de ongunst derOuders; veeltyds de voorboo van aanstaande rampen en deerlyke gevolgen.
        Johan Netscher Overleed in het beste saisoen zyns Levens, na onderscheide Jaren te hebben geworstelt met veele Wereldsche wederwaardigheden, en liet zyne ongelukkige Weduwe zitten, in geene voordeelige omstandigheden, met vier Zonen en eene Dochter. Die bejammerlyke Vrouw geparst door den moedwil en de baldadigheid der Krygsluiden, nam de Vlugt na een sterk Kasteel, door haare vier onnozele Kinders verzelt, zynde Gaspar den jongste van die vier Wezen. Doch die deer-

-ocr page 230-
 
deerlyke Moeder zag in \'t kort haare elenden vermeerderen, in stee van te verminderen. Die vaste Vesting wiert Belegert, en zo naauw by den Vyand ingesloten, dat \'er den minste Invoer van Levensmiddelen niet kon binnenkomen, waar door de gantsche Bezetting, korts daar aan, verviel in een algemeene Hongersnoot. Daar en boven wilde den Vyand geen oor leenen na eenige billyke voorslagen van overgeving, maar vorderde die Sterkte op gena en ongena, een dodelyk voorstel voor de Verhongerde Bezetting. Gedurende dat Beleg, Stierven twee Kinders van die rampspoedige Weduwe by gebrek van Voedzel, waar op zy besloot de Vlugt te ondernemen met haare twee overgeblevene Kinders, welk besluit zy ondernam, en gelukkiglyk volvoerde by de eerste gelegendheit.
        Zo dra was die Weduwe van Johan Netscher niet geraakt uit die doodelyke Hongerburgt, of zy nam den jongen Gaspar op den arm, en leide het Dochtertje met de hand, zonder te weten werwaards zy zou gaan of volëinden. Doch den Heere, die van alle Eeuwen is geweest een Vader van Weduwen en Weezen, verstrekte die, by alle Menschelyke hulp begevenen, tot een Gids, en geleide de Moeder en de Kinders tot Aarnhem in volle veiligheid. Ook wierden zy in die Stad ontfangen met opene Armen by veele medelydende Personen, dewelke dat arm en ongelukkig Huisgezin opbeurden, en die deugdzame Weduwe de hand reikten om haar op een Eerlyke wyze te konnen geneeren.
        Zeker Geneesheer, genaamt Tullekens, een Godvrezent, Geleerd en Vermogend Man, kreeg zin in den jongen Gaspar, die niet alleenlyk schoon en welgemaakt was van leest, maar desgelyks in zyn tedere jaren een doordringent verstand deet blyken. Uit dien hoofde bestel-

-ocr page 231-
 
stelde die Geneesheer dien Jongeling op de Latynsche School tot Aarnhem, ten zynen koste, gezint om hem te bevorderen tot Geneesheer; maar het schynt dat den Hemel hem had voorschikt tot een verhevener beroep. In den beginne behartigde den jonge Netscher zyne Latynsche Schooloefeningen tamelyk; maar zynde opgeklommen tot in het derde School, sprak zyn ingebooren lust tot de Schilderkonst een gantsch andere taal. In stee van het Latynsche Woordenboek in te zien, om in \'t zelve de verëischte woorden op te zoeken, bekrabbelde hy het Papier met koetjes, kalfjes en hanenpoten, tot de witte randen zyner Schoolboeken inkluis. Alhoewel nu zyn Onderwyzer hem dagelyks de pynlyke vermaning van de Schoolplak deed ondergaan, stelde zich die jonge Konstliefhebber hoe langs hoe meer onverbeterlvk aan op dien text, en hy getrooste zich dat zyn handen opzwollen als poffertjes, mits dat hy kon krabbelen na zyn welgevallen.
        Den vorensgemelde Heer Tullekens, ziende, dat de Tekendrift van dien jongen Netscher zo min was te stuiten door de Plak, als een Wiskonstenaar het Gety voor de Willemstad kan stoppen met zyn Duim, vierde bot, als een bescheiden Man, aan die Schilderzucht. Gaspar wiert dan bestelt by een Glazemaker tot Aarnhem, een beroemt Konstenaar in de Fabryk van een Lantaren en een Meloenkas; doch voor het overige zo min, als het gros onzer hedendaagsche Graveerders, ervaren in de Tekenkonst. Die Verglaasde Battery wierd dan korts daar aan afgekeurt, en den jongen Netscher toevertrouwt aan het onderwys van zeker Schilder, genaamt Koster, een Konstenaar al immers zo berucht omtrent het Konterfyten van doode Vogels, gelyk als de Kust-

-ocr page 232-
 
Kust van Java is beroemd wegens haar vruchtbaarheid in levende Aapen.
        Na zich aldaar eenige tyd te hebben opgehouden, geleide hem zyn geluksgestarnte by Gerard Terburgh, een der verdienstigste Schilders zyner Eeuw. By dien Konstenaar, die te zelver tyd Borgermeester was te Deventer, zag onze jonge Gaspar wat anders als glaaze Lantarens en doode Vogels, zo Exters als Bontekraaien, waar door hy zich verbeelde te zyn herplaatst in een nieuwe Konstweereld. Ook vorderde hy zo merkelyk, binnen \'t kort, dat hy genoegzaam allerhande voorwerpen aardiglyk begon te Schilderen na het Leven, vooral, trof hy die Personen Meesterlyk dewelken hy kwam te konterfyten. Daar en boven zag hy zynen Meester de konstgreep af omtrent het Schilderen van wit Zatyn, welk stof hy vervolgens met goed gevolg te pas bragt op zyne byzondere Konsttafereelen. Die konstgreep van wit Zatyn te Schilderen op eene onnavolglyke wyze, is hem ook altoos bygebleven, gelyk als zichtbaarlyk in alle de by hem geschilderde Konterfytzels van hooge Standspersonen, en mindere Personagien, komt door te straalen.
        Na dat Gaspar Netscher nu was vlug geworden, en by dien voortreffelyken Gerard Terburgh in staat gebragt om te konnen vliegen langs het behulp zyner eigene Konstvleugels, vloog hy over na Holland, een luchtstreek beide gezegent met Konstlievenden, en met Kontanten. Doch het schynt ons toe, dat den jonge Konstschilder het Reizigers Schietgebedeken van Sint Juliaan averechts had opgezegt. In stee van te vallen in een van honing en melk overvloeijend Konstlievend Kanaän, bewoont by edelmoedige Schilderkonst-beminnaars, verviel

-ocr page 233-
 
viel hy in het dor en verzengt Arabiën der onvergeeflyke Tafereelkopers, die pest aller aankomende jonge Konstavanturiers. Dat Gesptuis ontfing hem met Hondsblikken en met opene Briazeesche armen; doch min om hem te koesteren, als wel om hem te verstikken, de gewoone troetelingen dier doodelyke Konstharpyen.
        Na dat Gaspar Netscher een geruime tyd had geroeit met Sint Lukas konstriemen op die Algerynsche Moordgaleijen, wiert hy dat uitteerent leven wars. Hy smaakte, by Ondervinding, dat ten trots van zyn vlyt, hy om schoon Lynwaat was benodigt in de Hondsdagen, en dat hem een Mantel ontbrak in de felste Vorst, onderwyl dat zyne mindere Medeslaven, jaar uit jaar in, liepen scharrelen zonder Pollevyen onder hunne Ossenleere Hoeven. Hy besloot derhalve om een togt te ondernemen na het Konstryk Romen, in hoop van de Lukgodes aanvalliger te vinden in Romulus-burgt, welke hem zo Stiefmoederlyk had behandelt in Batôs-erfdeel, en in Klaas Borgers graazige klaverbeemden. Hy smeerde derhalve de Reisstevels, en ging Scheep tot Rotterdam in een Vaartuig bestemt na Bourdeaux, een beruchte Stad in Gaskonjen. Zyn Patroon, den Heer Tullekens, had dien ongelukkigen jongen Konstenaar een Brief van aanbeveling verzorgt aan zyn Neef, den Heer Neny, een voornaam Koopman te Bourdeaux, om door deszelfs onderstant zyn Reis te vervorderen langs Vrankryk na Italiën; doch het lot had het tegendeel bestemt.
        Te Bourdeaux wiert hy vriendelyk by dien Koopman verwelkomt, welke hem zyn Huis en Tafel aanbood, en hem daar en boven de gelegendheit gaf tot het Konterfyten van eenige voorname Personen. Gedurende zyn verblyf ten huize van dien Koopman, wiert Netscher bekend met zekeren Godyn, een Wiskonstenaar en Fontein-

-ocr page 234-
 
teinmaker, geboortig van Luik, die naderhant vertrok na Polen, en aldaar in dienst des toen ter tyd regerenden Konings is overleeden. Die Wiskonstenaar had een Dochter, een zeer bevallig Wicht, welk Lam de Remora was dat onzen jongen Konstschilder stuite en wederhielt in zyn Romeinschen-vaart. Gaspar Netscher Verliefde, Vryde en Trouwde in eenen adem, en Verëenigde zich met die Luiksche Arethufa, op den Vyf-en-Twintigfte van de Slachtmaand, in het Jaar Duizend zes Hondert Negen-en-Vyftig, oud zynde Vier-en-Twintig Jaren.
        In den beginne scheen Gaspar Netscher gezint om zich in ernst te ankeren tot Bourdeaux, welk besluit almee verydelde door zyn overheerschent gestarnt. Hy ondervont, dat te dier plaats den Hervormden Godsdienst hoe langs hoe meer wierd gekortwiekt, om niet te zeggen geheelyk onderdrukt; weshalve hy besloot, beducht voor een aanstaande algemeene Vervolging, en voor een Dragonders hervorming, (gedankt zyn deswegens de Ignatiaanen) van met zyn Huisvrouw en een eenig Kind, zyn wyk te nemen na de Nederlanden, die veilige Toevlugt voor een vervolgt geweeten.
        Onderwyl dat die Konstschilder zwanger ging met die vooruitziende gedachten, gebeurde het gevalliglyk, dat den Heer Marinus de Jeude, toen ter tyd Drossaart van den Edelen Hove van Holland, zo hier als gins, eenige Konststukjes kwam te zien, by Gaspar Netscher geschildert gedurende zyn Slaverny op de Galeijen der Hollandsche Konstkopers. Den Drossaart, die een vry dieper doorzigt had in de Altaars-geheimenissen der Schilderkonst, als die baatzuchtige Schilderykramers, stont verbaast te staroogen op die zeldzame Konstgestarntens. Die Konstlievende Marinus de Jeude taalde zo lange na dien

-ocr page 235-
 
dien weergaloozen Konstenaar, tot hem eindelyk wierd bericht, dat hy zich onthielt te Bourdeaux, een Stad waar in de Kastanien, de Eschalotten en de Champignons, greetiger zyn gewilt als Sint Lukas Konstkleinoden. Na die ontdekking schreef die voornoemde Drossaart eenen beleefden uitnodende Brief aan Gaspar Netscher, met verzoek en aanbieding , ,, van dat Gaskons Patinos te ,, begeven, hoe eer hoe liever, en over te steken na ,, \'s Gravenhage, alwaar hy zou worden verwelkomt ,, met klinkende en blinkende Eerbewyzingen, by zo,, danige Konstlievenden, dewelke het waare Verdien,, stige wilden en konden schatten en beloonen.
        Na den ontfangst van dat vriendelyk Schryvens, begon Gaspar Netscher met grooter lust en begeerte over te hellen na de Hollandsche te rug Reis, en niet zonder reden, want ter plaats alwaar het Gulde Vlies berust, is het verlangst der Argonauten. Hy spoede zich dan na de Nederlanden, door de genade des Heeren, scheutvry voor alle Geweetens Onderzoek en voor de bittere Armoede, die twee deerlyke plagen des Menschdoms. Aldaar gelukkiglyk belant, stelde hy zich ter neer met der Woon in \'s Gravenhage, dat Eden van het Vrygevogten Nederland. Ook deet den Heer de Jeude aanstonds blyken, dat hy dien Konstschilder niet derwaarts had gelokt door Hoofsch Wywater, dien Nektar der ligtgeloovige dwazen, dewyl hy hem ylings alle diensten bewees, overeenkomstig met de beloften van een Woordhoudent Man.
        Nochtans geleek het maar passelyk te willen vlotten in het begin van zyn overkomst in \'s Gravenhage, want of schoon hy eenige keurlyke Historie-tafereelen en welgetroffene Konterfytzels Schilderde, echter wierden die konstjuweelen rykelyker geprezen als beloont. Dat de Fortuin

-ocr page 236-
 
Fortuin nu schielyk den Mensch byspringt, en hem de behulpzame hand toereikt in zekere ongelukkige omstandigheden, onverhelpelyk by de Reden en het Oordeel, is in dien Puikschilder gebleken. Den Heer van Sint Annelant kwam gevalliglyk eenige Stukjes te zien van dien grooten Konstenaar, welke hem zo verwonderlyk voorkwamen, dat hy aanstonds alle zyne Voorouders liet konterfyten in \'t klein, uitmakende een byster groot getal van onberispelyke Konterfytzels. Gaspar Netscher begon daar op het Konterfyten te beschouwen als een Goudmyn, vry ryker van Erts als de HistorieschildersMyn; weshalve hy besloot die welgevende ader te vervolgen, als het aldernaaste hulpmiddel tot onderhoud van een talryk Huisgezin. Ook oogsten die braave Konstenaar te gelyk zo veel roem als voordeel uit dien laatste keus, alzo \'er byna geene aanzienlyke Personen overkwamen in \'s Gravenhage, welke niet wierden Gekonterfyt by dat onfeilbaar Konstpenseel. Ja geen eenig Afgezant der Uitheemsche Mogendheden vertrok uit de verblyfplaats van \'s Gravenhage, zonder een ofte meer Konterfytzels, by Netscher geschildert mee te nemen als zo veele bewyzen van \'s Mans overheerlyke Konst. Den Afgezant van den Koning van Portugal, Don Francisko de Melo, was niet voldaan door zyn eigen Konterfytzel mee te voeren uit \'s Gravenhage, maar beval noch onderscheide Konterfytzels van andere Personen op te kopen ten duurste; alle welken naderhant wierden geplaatst in het Konstkabinet van den Aardsbisschop in Lissabon, de Hoofdstad van dat bovengenoemt Ryk.
        Karel den Tweede, Koning van Groot Brittanje, bewoog de vier hoofdstoffen om dien roemwaarden Gaspar te doen overkomen in Londen, zo door de aanbieding van eene aanmerkelyke Jaarlyksche Wedde als Hofschilder-

-ocr page 237-
 
schilder van die Majesteit, als door een verrukkende belofte van verhevene Eeretitels, en andere klatergoude waardigheden. Doch den vermaarde Netscher was met de Staatzucht onbekent, en al te wel bekent met de stilte en rust, om zich te vergapen aan die ingebeelde Gelukzaligheden. Uit dien hoofde gaf hy geen gehoor aan de herhaalde aanzoeken van den Ridder Willem Tempel, op die tyd Afgezant van de Britsche Kroon aan het Nederlandsch Gemeenebest. Die Konstschilder had een weerzin opgevat tegens het Hof en de Zee, twee ongestuimige Elementen. En ten tweede, was hy al te jammerlyk behebt met het Voeteuvel en het Graveel, een gespan kranktens voor ongeneeslyk geboekt. Tegens de eerste quaal is ons bekent een onfeilbaar hulpmiddel, bestaande in dit Voorschrift, ,, Drinken en Lyden \'\'. Wie geen baat vint in dat voorschrift, zal het nooit in de Japansche Moxa ontdekken.
        Den geduchte Arnold Houbraken, al ommers zo berucht wegens zyn zonderlinge hoed, als stompen styl, en die hooglyk welbespraakt was met de Pen als hem Papier en Inkt ontbrak, schryft wel nadrukkelyk ,, Dat Gas,, par Netscher onderscheide Konterfytzels Schilderde ,, op zyn Bed gezeeten \". Indien zulks aleens mogt waar zyn by geval, onderstel ik vastelyk, dat die Konterfytzels, geschildert tusschen de parsplanken van het Voeteuvel en het Graveel, min zullen hebben geleeken na Demokriet den Lagchebek, als na Herakliet den Huilebalg; en die waarschynlyke onderstelling zal ons geen Advokaat voorby praaten.
        Aangaande de Konsttafereelen van dien hoogzwevenden Konstfenix, valt niets minder te zeggen , ,, Als ,, Konst zonder begin, noch besluit \". Het Stamhuis van den Wel Edelen Hooggebooren Heer Bikker van Swieten,

-ocr page 238-
 
Swieten, prykt met een overheerlyk kapitaal Kabinetstuk van dien Gaspar Netscher, zynde eene uit vyf beelden bestaande Maskerade, benevens veel bywerk, een der alderschoonste stukken van zyn Eeuw Noch berusten in de Geslachtkamer van dien Heer onderscheide uitmuntende Konterfytzels, geschildert by denzelven, niet van zyn kopere noch yzere, maar van zyn goude en zilvere Eeuw. Of nu die bovengemelde Maskerade noch berust in het Konstkabinet van dien voorensgemelde Heer kan ik geenszins den Lezer berichten.
        Een zeker konstlievend Heer, die niet genoemt wil zyn, bezit van \'s gelyken onderscheide aanmerkelyk Kabinettafereelen, by dien Gaspar geordonneert en geschildert, als onder anderen, voor eerst, een Konststuk verbeeldende een Moeder, benevens haare twee Kinders, met veel çierlyk bywerk verrykt. Een tweede waar op eenige met blaasjes speelende Kindertjes zyn afgebeelt. Een derde Konststuk, zynde een gezelschap van Juffers, benevens een met de kaart-speelend Heer. Als noch een vierde Puiktafereel, zynde een Nachtlicht verbeeldende een jonge Juffer, welke een Brief over geeft aan haar Kamenier. Alle die Tafereelen verstrekken tot zo veele welsprekende getuigen van Netschers onvergelykelyk Konstpenseel, bestiert door een verheven geest.
        Noch vervat het Konstkabinet van een ander voornaam Heer twee weergalooze Konterfytzels, by dien Konstfenix geschildert in het laatste Jaar zyns Levens, te weten, in den Jaare Duizend zes Hondert Vier-enTachtig. Die beide Konterfytzels verbeelden den Vader en de Moeder van dien Heer, welke Tafereelen Konstiglyk, Meesterlyk en Onnavolglyk zyn afgebeelt, dat den beroemde Ridder Karel de Moor voor dezelve aan-

-ocr page 239-
 
aanbood hondert Dukaten het stuk, benevens een paar onberispelyke kopien, by zyn eigen konstryke hand, na die Konterfytzels gepenseelt.
        Den Heer Michiel van Hoeke, Solliciteur Militair, woonachtig in \'s Gravenhage, bezat op het Jaar Duizend zeven Hondert Vier-en-Dartig, een verwonderlyk Konstjuweel, by Gaspar Netscher geschildert. Dat Kabinetstuk verbeelde een Juffer welke word gekamt by haar Kamenier, benevens een knegt in het verschiet, door veel keurlyk bywerk verzelt.
        Ook berusten ten huize van den Heer Overbeek, Rechtsgeleerde tot Breda, vier voortreffelyke Konterfytzels, geschildert by dien Konterfyter, zonder verwyt. Die Konststukken verbeelden de Grootvader en Grootmoeder van dien Heer van \'s Vaders zy; en de twee anderen, zyn de Kontersytzels van zyn Oudoom en Moeije van \'s Moeders kant, by den naam van de Klerk bekent.
        Maar het bestaan waare eindeloos, van voor het minste gedeelte alle de Historiestukken en Konterfytzels, geordonneert en geschildert by den ouden Netscher, te willen aanhaalen in dit bepaalt bestek. De Konst is t\' zoek geraakt, om den Ilias van Homeer te konnen opsluiten in de doppen van een Okkernoot; of de Namen van alle de Roomsche Pauzen te schryven in kapitale Letters op de Schaal van een Mossen-Ei. Den Lezer zal zich dan gelieven te vergenoegen met deze verkorte omschryving; alleenlyk zal ik \'er noch eenige weinige byzonderheden byvoegen, by wyze van een aangenaam besluit.
        De eerste byzonderheit is, dat Jan de Baan, een beroemt Konterfyter en Tydgenoot van Gaspar Netscher, zich eenmaal uitliet, ten opzigt van de konst des laatstgenoem-

-ocr page 240-
 
genoemden, in deze woorden: ,, Ha ! Netscher is wel ,, een fraai Schilder, zulks is de waarheid; maar hy ,, komt altoos met geschilderde Poppen te markt \'\'. De Leerlingen van dien yverzuchtigen Jan de Baan, hoorden gevalliglyk die schimp, en herhaalden die niet al te heusche uitdrukkingen, als zo veele Echos, tegens de Schoolieren van Netscher, by wyze van een verwyt en uittartende trots. Zo dra was zulks niet overgebrieft aan Gaspar Netscher, of hy konterfyte zyne Huisvrouw Levensgroote, tot een bewys van zyn konstvermogen en tot herkaatzing van de Baans ongegront verwyt.
        Dat Konterfytzel was zo groots getekent, zo krachtig geschildert, zo heerlyk gekoloreert, en op zodanig Romeinsche wyze gestelt, dat het een plaats van eer verdiende nevens de alderbeste Konterfytzels van Pieter Paulus Rubens, en Anthony van Dyk. Vervolgens konterfyte Netscher zyn Vrouw, voor de tweedemaal Levensgroote, in een gestalte, welke alhoewel min grootscher omtrent de gestalte, echter niet minder was in behandeling en in konst. Jan de Baan, overtuigt van \'s Konstenaars algemeene bequaamheit, beide in het groot en in het klein leven, behandelde dien konstryke Tydgenoot op eene edelmoediger wyze in het vervolg, al by voorbeelt: als wanneer iemant aan de Baan verzogt om by hem te worden gekonterfyt in \'t klein, schikt hy dien Persoon na Netscher , zeggende , ,, Die Konst,, schilder zal zulks beter verrichten als ik \'\'! En als deeze ofte geen zich vervoegde aan Netscher, met verzoek om te worden gekonterfyt levensgroote, dan beval hy dien konstbeminnaar aan de Baan, met deze aanpryzing, ,, Die verdienstige Schilder schildert levensgroote Kon,, terfytzels, en zal U zekerlyk genoegen \'\'!
        Die wederzydsche Grootmoedigheit, is ons verhaalt by

-ocr page 241-
 
by Mattheus Terwesten, en by Mattheus Verheiden; welke laatstgenoemde zulks uit den mond van de Dochter van Jan de Baan heeft aangetekent in zyn geheugen.
        Jaques de Roore, zegt iet diergelyks te zyn gebeurt tusschen P. P. Rubens en K. de Vos , waar van den eerstgemelde veeltyds was gewoon te zeggen, als hy by iemant wiert verzogt om een konterfytzel te Schilderen, ,, Gaat by Kornelis de Vos, die Konstenaar is niet min ,, bequaam om te konterfyten als ik \'\'! Ook heeft die Jaques de Roore een Konterfytzelstuk bezeeten, verbeeldende een Familie-tafereel, geschildert by dien K. de Vos, het welk voor geene Konterfytzels van P. P. RuBens, noch A. van Dyk, behoefde de vlag te stryken.
        Het lust ons, om deze Levens- en Konst-beschryving van Gaspar Netscher te verheerlyken door de getuigenis van den alomberoemden Konstschilder Gerard de Laires, welke ten opzigte van deszelfs Konterfytzels zich verklaart met deze nadrukkelyke woorden. ,, Hier van zien wy een heerlyk Voorbeeld tot Na,, volging in de Stukken van dien beroemden Schilder, ,, Gaspar Netscher, die de diepzels en de toetsen na de ,, natuurlyke kracht in zyne Konterfytzels, verstandig,, lyk heeft waargenomen \'\'.
        Het smart ons inniglyk te zyn genoodzaakt, van hier ter stee dien braven Gaspar Netscher op nieuws te slachten met de Pen, gelyk als oudtyds den Tyd hem het gras des Levens heeft afgemaait langs het slagzwaard van zyn Zeis. De Ziel van dien Konstschilder ontrok zich het Sterflyke, op den vyftiende van Louwmaand, in den Jaare duizend zes hondert vier-en-tachtig, en liet zyn treurende Weduw-Tortel zitten, benevens negen Kinders, uit welk getal wy drie Zonen zullen gedenken. AAN

-ocr page 242-
 
AANMERKINGEN

OVER DE

KONST-SCHILDERYEN,

VAN

GASPAR NETSCHER.

Dat Gaspar Netscher een der alderkonstigste Schilders van Nederland is geweest, een der verdienstigste Konstmaalers welke het klein Leven hebben bestudeert, en onberispelyk uitgevoert, zal ons niemant wederspreken. Hy was een vast en zuiver Tekenaar, weergaloos in zyn omtrekken, en in de keus van de gestaltens zyner beelden; alhoewel meer ervaren in de Nederlandsche als in de Romeinsche smaak. Ook verbeterde hy zyn manier, in vervolg van tyd, in een grootscher Tekenwyze, in welken trant hy onderscheide Historie-stukken heeft geschildert, verwonderlyk getekent, de beelden oordeelkundiglyk geplaatst, en overkonstigtyk behandelt. Ten dien opzigte heeft die vermaarde Mattheus TerwesTen Historieschilder, ons verhaalt een zekere byzonderheit, waardig om alhier Eershalve te plaatsen in deze aanmerkingen.

        Wanneer \'er een plegtigen Ommegang word gedaan in eenige Parochien te Romen, is \'t een gewoonte by de Konstliefhebbers van Pictura, van hunne Huizen uiterlyk te vercieren met overkonstige Schilderyen en andere prachtige Cieraden, om daar langs eere te bewyzen aan het Sakrament des Altaars. By die gelegendheit, stelde

-ocr page 243-
 
stelde zeker Konstbeminnaar doorgaans een Konststuk ten toon, geordonneert en geschildert by Gaspar Netscher, waar op de Historie van Diana en Kalisto was afgemaalt. Dat Stuk haalde na zich alle de oogen der Italiaansche Konstlievenden, met geen mindere kracht, gelyk als den amber het stroo na zich trekt, opgetogen over deszelfs zeldzame hoedanigheden. De Romeinsche Konstkenners knielden neder voor die Schildery als voor een Heiligdom, en het wierd by dezelve geëert, gekust, en, by wyze van spreken, aangebeden. Het is een vaste waarheid, dat niemand kan aantoonen, waar in die Gaspar Netscher meer kwam uit te munten in Historiestukken, of Konterfytzel-tafereelen.
        Die groote Konstenaar verstont het licht en bruin verstandiglyk. Onder de plaatselyke koleuren, eigen aan de voorwerpen, schilderde hy het Lynwaat en het wit Satyn op eene onnavolglyke manier. Alle zyn bywerken, als Gebouwen, Landschappen, Fonteinen, half Rond, Goud, Zilver en Huisçieraden, behandelde en koloreerde hy natuurlyk, altoos ten voordeele zyner Historische beelden, of tot welstand van zyn persoonlyke Konterfytzels. De behandeling van zyn Penseel was smeltende, zonder merkelyk te zyn getoetst, met de Natuur overeenkomende in alle deelen. Ook evennaarde zyn koloriet de Natuur, en verbeelde Vleesch en Bloed, dewyl hy geene byzondere tempering van Verwen had uitgekozen tot een dagelyks gebruik. In die wyze verscheelde hy van veele hedendaagsche Konterfytzelschilders, welke zo vast gehegt zyn aan een zekere tempering, dat zy een leliblanke Nederlandsche Helena, en een getaande Moorsche Koningin van Schebah, konterfyten uit een en het zelve beslag.
        Als Gaspar Netscher gezint was het laatste Oliesel, (by

-ocr page 244-
 
(by anderen gedoopt de Ziel der Schilderkonst ) te geven aan eenig konststuk, bevochtigde hy het zelve met een zoort van Vernis (by hem alleen bekent ). Die Vernis, welke niet schielyk opdroogde, gaf hem tyd na zyn welgevallen om zyne voorwerpen te toetsen en te kittelen, zonder dat zyne koleuren iets van derzelver frischheid, zuiverheid, smelting, ofte eenige andere hoedanigheden, kwamen te verliezen.

THEODOOR NETSCHER.

Die braave Theodoor Netscher, was den oudste Zoon van dien grooten Gaspar Netscher, en is geboren te Bourdeaux, omtrent het Jaar duizend zes hondert zeventig, uit hoofde van zyn Geboorte-stad by den titel van den Fransche Netscher beroemt. Theodoor was klein van gestalte, maar wel gemaakt, vol geest, vlug van verstand, een volmaakt Hoveling, en een Konstschilder uit duizend. Hy wist al by tyds, dat men nooit zulk een hooge gedachte van den Medemensch behoort op te vatten, om de klem in den mond te krygen als men zich ziet genoodzaakt te spreken met een Man van Geboorte, of met een Persoon van hoog Bewint. Hem was niet onbekend, dat Waardigheit een zoort van schynbaare Achtbaarheid byzet; doch dat het iet zeldzaams is, als wanneer de persoonlyke hoedanigheden die Staatelyke Achtbaarheid kwamen te beantwoorden; dewyl de Fortuin veeltyds gewoon is het hoog gezag van een wichtig Ampt te belemmeren door de minderheid van Verdienste. Het is een vaste waarheid, dat de Inbeelding altoos de Voorwerpen vergroot; doch het betaamt de Reden, wel-


-ocr page 245-
 
welke zo dikmaals is te recht geholpen by de Ervarenheid, die Verbeelding uit den droom te helpen. In \'t kort, Theodoor was bewust van naby, dat gelyk als het de Onkunde misstaat van al te vrypostig te zyn, het alzo min de bequaamheid voegt om een boersche beschaamtheid uit te hangen. Uit dien hoofde was die Fransche Netscher vrypostig, doch beleeft; gemeenzaam, maar gemaniert; welbespraakt, doch op zyn beurt; en met die hoedanigheden waardig een Medgezel te zyn voor een Heer van den hoogsten Rang.
        Waarschynlyk is die Theodoor Netscher spoorvast gemaakt in de Teken- en Schilder-konst by zyn Vader, die de verëischte bequaamheden bezat om een Leerling te konnen onderwyzen, zo door de beschouwende, als door de werkelyke kennis, en zulks is geen gering talent. Maar het waarschynlyke overgeslagen, en het waare aangetekent, past het ons te zeggen, dat die Theodoor de grondbeginzels der Teken- en Schilder-konst heeft geschept uit de overvloeienden Konstbron van \'s Vaders Geest, en dat hy gezeeten aan de voeten van dien Gamaliël der Schilderkonst, langs het Oor in de Ziel des Zoons, deszelfs Lessen, greetiglyk heeft doen indringen, en tot een Konstschat opgelegt.
        Theodoor Netscher speelde al vroegtyds den rol van Trekvogel, want hy vloog over na Parys, op zyn Negentiende Jaar, welke Reislust ten deele ontstont, dewyl hy maar passelyk kon overeenkomen met zyn Moeder, welke voor een tweede Sinte Margeriet stont berucht. Zyn Vader, Gaspar, schonk hem een keurlyk Konststuk van zyn hand, beroemt by de Ordonnantie van Jupiter en Kalisto, inderdaad een gering uitzet voor een Jongeling van die vlugge Geest. Daar en boven was \'er noch een artikel vastgehegt aan dat geschenk, te weten,

-ocr page 246-
 
weten, dat den oude Netscher, uit de Verkoping van dat Konststuk, eerst moest genieten een Somme van hondert Dukaten, waar na Theodoor het overige kon gebruiken ten zynen behoeve, en zo voorts. Echter slaagde zulks boven alle gedachten, dewyl den jonge Netscher dat Konstjuweel Verkogt te Parys voor twee hondert Fransche Pistoolen, aan zeker Schots Heer, genaamt Gastar; voor welk overschot hy zich uitruste en Cavalier du bel Air.
        Theodoor Netscher, die de Wellevendheid tot een Pillegift had bekomen in de Wieg, vervoegde zich te Parys aan den Afgezant van Holland, en wierd by die Excellentie vriendelyk ontfangen. Daar langs kreeg hy gelegentheid om bekend te worden by veele aanzienelyke Heeren, beide van Geboorte en van Rang, wier Konterfytzels hy Schilderde na genoegen, en ook na genoegen wierd betaald. Na zich omtrent de twintig jaren te hebben onthouden te Parys, keerde hy weder na de Nederlanden, onder het gevolg van den Heer van Oudyk, en verkoos \'s Gravenhage tot zyn verblyf, alwaar hy veele voortreflyke Konterfytzels heeft geschildert.
        Te Parys maakte die wel levende Theodoor zyn naam berucht door het konterfyten van den Hartog van Orleans, zedert zo berucht wegens zyn Regentschap van de Fransche Kroon. In Nederland schilderde hy inzonderheid het Geslacht van den Heere Schatbewaarder Hop, als insgelyks van de Heeren Ellemeet, Geldermalsen, en veele andere aanzienlyke Heeren en Vrouwen. Noch Konterfyte hy den ouden Heer van Duivenvoorde, benevens Mevrouw zyne Hoog Edele Welgehoorene Gemallinne, levensgroote tot aan de Voeten, welke Konterfytzels aan geene Konststukken behoeven den voorrang

-ocr page 247-
 
rang te geven. Die groote Konterfytzelschilder kwam tot Breda, juist op die tyd dat ik eenige Dierstukken, Vogels, Bloemen en Vruchten schilderde aan het Hof, en voor zyn Vorstelyke Doorluchtigheid Prins Willem van Hessen, op die tyd Gouverneur van die FrontierStad der Brabandsche Nederlanden, alwaar hy onderscheide Personen konterfyten gratis. Onder meer anderen, zal ik maar alleenlyk aanhaalen, dat die braave Theodoor konterfyte den Stadhouder van die voorensgemelde Plaats, genaamt Pessers, zedert berucht wegens zyn Rampspoedig Sterflot. Als van \'s gelyken, der beide Broeders Bernagie, welk Broederpaar dien uitmuntenden Konterfytschilder zo onophoudelyk vergemelykte, om hem als door bedwang de daar van ontbrekende draperyen te doen voltooijen, dat Theodoor het Palet, de Penseelen, en de andere Schilders-gereedschappen uit de Vensters in het Water smakte, en zei, ,, Dat hy ,, het overige zou volmaken op zyn naaste overkomst ,, tot Breda \'\'; dat was gezegt, op goed Nederduitsch, tegens de Grieksche Kalender, op den eerste van het Jaar van Nimmermeer.
        Gelyk als nu Theodoor Netscher zich gedroeg, als een volmaakt Hoveling in zyn leevenswyze, alzo konterfyte hy van \'s gelyken zyne Persoonaadgien op dien zelven trant. Wanneer hy zyn palet had gezet, nam hy de snuifdoos in de linkerhand, en wandelde met den Persoon dien hy zou konterfyten op en neer, onder een vriendelyk diskoers. Van tyd tot tyd naderde hy den Schilder-Ezel, waar op den doek stont geplaatst met een Air neglig&eaegu;; gaf aan het losjes beworpen konterfytzel eenige penseel streeken; nam vervolgens een snuifje; vervolgde het diskoers; herhaalde zyn penseelstreeken speelende; en zonder eenige wonderlyke vertrekkingen des aan-

-ocr page 248-
 
aangezigts, ofte dat hy de Heeren of de Dames deedtnederzitten in eene ongemakkelyke gestalte, was het Konterfytzel getroffen, Meesterlyk behandelt, aardiglyk en konstiglyk opgeschildert.
        Waarlyk een zeldzaam bewys van een krachtige gedachte!
        Den Koning van Pruissen, hoogloflyker geheugen, op zyne komst in \'s Gravenhage, kreeg lust zig te laten konterfyten by dien beroemden Theodoor, aangemoedigt door den roep van \'s Mans ongemeene verdienste. Die Vorst ontbood den Konstschilder aan zyn Hof, en verzogt hem om zyn konterfytzel te willen afmalen; welke aanbieding by Netscher wiert aanvaart. Hy konterfyte den Koning volgens zyn gewoonte, te weten gaande, staande en praatende, geduurende een klein half uur, waar na hy die Majesteit verzogt van eens te willen opryzen, en te zien of het Portret hem beviel. Den Koning dacht dat den Schilder niet al te wel met het hooft was bewaart; zynde Zotheit en Armoede de Landziekte der Konstschilders, wyl Theodoor hem verzogt iets te willen zien, het welk na zyn oordeel te naauwernood kon zyn beworpen; maar het tegendeel was waar. Den Vorst zag, dat niet alleenlyk zyn Tronie geheelyk was opgeschildert, maar noch daarenboven zo meesterlyk getekent, zo stout behandelt, en zo natuurlyk was gekoloreert, dat hy, benevens alle zyne Hovelingen en andere Heeren, dat konterfytzel beschouwden als een Mirakel van de Schilderkonst. Den Koning verzegelde dat verwonderlyk Portret met zyn Merk, en verzogt den Schilder, van op den navolgenden dag te willen wederkomen, en het te voltooiijen; in welk bevel Theodoor scheen te bewilligen uitterlyk, maar innerlyk was hy geheelyk anders gezint. Hy vertrok

-ocr page 249-
 
trok des anderdaags na Hulst, alwaar hy was aangestelt tot Ontfanger, zonder eens te taalen na den Koning van Pruissen. Den Koning verreisde daarop na Berlyn; doch keerde binnen anderhalfjaar weer na \'s Gravenhage, en liet Netscher ontbieden, om een einde te maken van het Portret. Doch den grooten Theodoor scheen op niets minder te zyn bedacht. Hy stapte op nieuws over na Hulst; en alhoewel die Vorst hem onophoudelyk liet verzoeken van te komen in \'s Gravenhage, bekreunde den Schilder zich niet in het aldergeringst aan die herhaalde beveelen. In \'t kort, dat verwonderlyk Konterfytzel bleef onvoltooit, niet tegenstaande dat hem eene overgroote som wiert aangeboden, om er het laatste oliezel aan te geven met Sint Lukas quast. Zeker Heer vroeg dien grilzieken Netscher op een tyd; ,, Wat ,, de reden was, dat \'s Konings Konterfytzel niet by ,, hem wiert voltooit \'\'? Op die vraag gaf hy tot bescheid, ,, dat de Tronie van dien Vorst niets vervatte ,, dat schilderachtig was, gevolglyk stuite zulks aan de ,, goede smaak van de Konst. Dat hy welleevendshalve ,, niet had konnen weigeren van dien Koning te konter,, fyten voor de eerste maal.
        Ik beken, zegt den Schryver van deeze Leevensbyzonderheden, dat die stelling des Konstschilders vry eigenzinnig was, koppig en grilziek; doch dewyl het heelal niets anders is als een Molshoop vol grillen, waarom zal dan het algemeen voorrecht van styfhoofdigheit, aan de Heeren Schilders in het byzonder werden betwist. Niemant niet? is \'er geen wysgeer op te lopen, die ons die vraag oplost, opheldert en verklaart? wel aan, dan past het ons, om een iegelyk te laten berusten, by zyne byzondere geliefde grillen. Op

-ocr page 250-
 
        Op het jaar duizent zeven hondert een, konterfyte Theodoor Netscher, Willem den Derde Koning van Groot Brittanje, levensgrote tot de voeten toe uit. Dat konterfytzel overtrof de verwachting aller Konstkenners, zynde zo heerlyk getekent, zo fix gestelt, zo natuurlyk getroffen, zo konstiglyk behandelt, zo voortreflyk gekoloreert, en zo wyslyk verstaan in alle de deelen, dat het vermag ten trots te pryken, nevens de alderkonstigste konterfytzels van Pieter Paulus Rubens, en Anthony van Dyk, die beide Titiaanen der Oostenryksche Nederlanden. Dat weergaloos konterfytzel hangt voor de schoorsteen in de kamer van Haare Edelmogenden, de Heeren Gekommitteerde Raaden van de Staaten van Holland en Westvriesland, in \'s Gravenhage. Het Lusthuis van Mevrouwe de Douariere van Duvenvoorde, tot voorschoten, pronkt met de onvergelykelyke konterfytzels van dat aloud Adelyk Gestacht, zynde den laatst overleden Heer van dien naam den Mecenas geweest van Theodoor Netscher. Ook schilderde die groote Konstenaar meest alle zyne konterfytzels gratis, als die niet was benodigt te schilderen om den brode, zynde begiftigt achtervolgens zyn verdienste met het Ontfangers Ampt der Stede Hulst in Vlaanderen. Zodanige stomme doch terzelver tyd welsprekende Advokaaten bepleiten \'s Konstenaars byzondere verdiensten, zo dat men deszelfs eigenhoofdigheit wel vermag in de beste vouw te schikken. Ons is geen Visch zonder graat, of geen Mensch zonder gebrek bekent. Doch aan den anderen kant kennen wy veele Menschen met gebreken gevloekt, zonder te zyn gezegent met de alderminste verdiensten; gevolglyk vermag men de luimen eens Konstenaars, wel eens te hooi en te gras door

-ocr page 251-
 
door de vingers zien, uit hoofde van zyn zeldzame konst.
        Alhier zal ik dit konst- en levensverhaal van Theodoor Netscher bekorten, en noch maar ter loops zeggen, dat hy in den jaare duizent zeven hondert en &c. overstak na Engelant, als betaalmeester van de Hollandsche Krygstroepen, zynde den Pretendent toen ter tyd in Schotlant gelant. Hoe aanmerkelyk, en te gelyk hoe voordeelig dat Ampt ook was, echter zou Netscher van geen betere reis zyn gekomen als Nout van Overbeek, wederkeerde uit Indiën, indien een Britsch Edeling hem de behulpzame hand niet had toegereikt. Den wellevende Konstschilder had zich zo aangenaam gemaakt by den Hartog van Devonshire, een der edelmoedigste Engelsche Lords, dat die Heer hem een geruime tyd koninglyk onthaalde op een zyner Lusthoven, en het spel besloot met een verrukkent laatste bedryf. Op het jongste middagmaal toen Theodoor stont te vertrekken, vont hy op zyn tafelbort een verzegelt papier, wiens inhoud dien bovengemelde Hartog hem vereerde, tot een gedachtenis en tot een bewys van zyn hooge achting voor zyn persoon. Zo dra was Netscher niet opgestaan, of hy opende dat geheim beduident papier, waar in hy eenige Aktien vont van de Zuidzee Maatschappy. Op zyn komst in Londen, stelde hy die Aktien in handen van een Maakelaar, die dien papieren schat verruilde tegens sestig duizent Hollandsche Guldens, met welken buit hy zich inscheepte na het Vaderlant.
        Theodoor Netscher zou aangenaamlyk zyn dagen hebben geëindigt op de wolke van dat Gulde Vlies, indien hem zyn Patroon niet was ontrukt geworden door een schielyk sterflot. Den Baron Gorts, op het nieuws van de

-ocr page 252-
 
de dood des Konings van Zweeden, zei by wyze van een voorduiding, ,, des Konings dood voorspelt myn laatste lot \'\'. Na het overleiden van den Heer van Duvenvoorde, kon Netscher diezelve woorden op zyne omstandigheden hebben toegepast, alzo hy zich korts daar aanggevoelde bestormt, door allerhande verdrietige rampen en onaangename beurtverwisselingen. Toen opende de ondervinding hem de oogen, en hy verfoeide het hoofsch leven, ziende en tastende, ,, dat het ,, hof is gelyk aan een prachtig marmer gesticht, zijn,, de uiterlyk gepoleist.
        Hier ter stee zal ik dien beroemden Konstschilder onderdompelen, door de grafspa, myner omschryving, en \'er maar dit toedoen, dat Theodoor Netscher, berooft van zyn Ampt, vermast door Rechtsquellingen, en ondermynt door het peinlyk Hand- en Voeteuvel, het hoofd boog onder dien drievoudigen last. Dat de dood zich bediende van dat drietal rampen, en eensklaps die schoone Lamp uitblies, welke zo veele jaaren had gebarnt aan den hemel der Schilderkonst. Hy stierf in het jaar duizent zevenhondert acht-en-twintig, na dat hy de oogen van zynen jongren Broeder had geloken, vyf jaaren te voren, wiens Konst en Levensbyzonderheit wy thans zullen gedenken, onder den naam van

KONSTANTYN NETSCHER,

Die wakkere Konstenaar is een mededinger geweest, na den roem van zynen beruchten Broeder Theodoor, en heeft zynen naam vereeuwigt, door het schilderen van konstige en welgetroffene konterfytzels. Niet te-


-ocr page 253-
 
tegenstaande dat zyn Vader Gaspar Netscher, hem vry ontydiglyk was ontvallen beurde hy echter het hoofd opwaards, gelyk als een jonge Palmboom, en hy verbeterde door een ingebooren geest en een onvermoeide vlyt, \'s Vaders onherstelbaar verlies. Die Konstantyn Netscher volgde de schilderwyze zyns Vaders, en schilderde meestentyds kleine konterfytzels, anders getytelt, klein leven, volgens het konstwoord by de Liefhebbers en Konterfyters gebruikelyk.
        Onder veele andere welgetekende en konstiglyk uitgevoerde Portretten, zullen wy \'er maar een klein getal aanhaalen, als by voorbeelt Konstantyn schilderde onder meer anderen, het Oud Adelyk Geslacht van de Heeren van Wassenaar, alle konterfytzels tot de voeten toe uit, welke overheerlyke Portretten noch berusten by de Hoog Edele Welgeboorene Mevrouwe de Douariere van Wassenaar, Vrouwe van Maaslant, &c. &c. Als van \'s gelyken konterfyte hy den Heere en de Vrouwe Vegelin van klaarbergen, verwonderlyk schoon gelykende, en overkonstiglyk uitgevoert. Ook heeft die brave Konstantyn, gekonterfyt alle de Vorsten van het Doorluchtig Huis van Wirtenberg, welke zo gelukkiglyk uitvielen, dat den Konstschilder zich kon beroemen nevens dien puik Dichter der Aloudheit, den beschaafde Horatius.
        ,, \'t ls geen den minste lof aan Vorsten te behagen \'\'. Doch alhoewel \'s Mans verdienste zo helder scheen als eene middagzon, echter kon hy, noch zyn Broeder, de ongegronde bedillingen van sommige afgonstige benyders niet ontduiken. Vooral deet zich een zeker Konterfyter op in de voorhoede van dat nydig heir, die opentlyk vooraf, ,, dat de Konst van Theodoor niet ho,,ger

-ocr page 254-
 
,, ger als een manier, en het penseel van Konstantyn, ,, maar als een soort van een trant ofte schilderwyze ,, moest werden beschouwt \'\'. Nu gelieve den Leezer te weten, dat die berispende Schilder zo berucht is, onder de waare Konstkenners, door zyne byzondere platte konterfytzels, gelyk als sommige Bakkers zyn vermaart door hun ongereezen Brood; gevolglyk was hy in het aldergeringst niet bevoegt, om zodanige Puikschilders als dat loflyk Broederpaar den baard op te zetten.
        Waarlyk den Nyd en de Jaloezy, schynen meer byzonderlyk te zyn gehaat, als eenige andere ondeugt, dewyl zy onscheidelyker al hunne straffe met zich herom voeren. De Nydigen en de Jaloerschen zyn onbenodigt, om andere Peinigers als hunne eigene gedachten. Een nydig mensch verderft zyn eigen rust, om eens anders gerustheit te verstoren, en hy offert zyne byzondere Gelukzaligheit en rust, aan een verdraaide begeerte om zyne Nabuuren lastig te vallen. Hy aast gelyk als een Pad op het Vergift der Aarde, en hy zuigt zyne eigen schande greetiglyk in, om het vermaak te hebben, van dezelve uit te braken tot een meerder belediging van andere Menschen. Zyn gemoet stort in opsteigingen; het goet gerucht van iemands verdienste, doet hem ver vallen in zenuwtrekkingen en doodsbenaauwdheden; en een quade lucht is de verfrissching en verlustiging zyns gemoeds. Die ondeugd wert in het algemeen verzaakt by de beide Geslachten, en niettegenstaande in het algemeen by die beiden werkstellig gemaakt.
        Om nu voor het laatste noch iets te papegaaien over dien uitmuntenden Konstantyn, zullen my maar alleenlyk zeggen, dat hy trouwde met een \'s Gravenhaagsche Juf-

-ocr page 255-
 
Juffer, de Zuster van de noch levende Heeren Haansbergen, welke Weduwe hy naliet, benevens vier Kinders. Onder meer andere Leerlingen van Konstantyn Netscher, werden getelt Koenraad Roepel, Dirk Kint, N. Persyn, Mattheus Verheiden, &c. Den voornaamste Leerling van Theodoor Netscher, is geweest Daniel Vincentius, die veeltyds de konterfytzels kopieerde na \'s Meesters oorspronkelyke Portretten, welke kopeyen dan konstiglyk wierden overblazen by \'s Konterfyters konstpenseel; van welke wyze Pieter Paulus Rubens en Anthony van Dyk de voorgangers zyn geweest. Van dat soort is noch hedendaagsch een konterfytzel te zien, ten huize van den Hoog Ed. Welgeb. Heere Baron van Hompesch, Gouverneur van Geertruidenberg, zynde het Portret van den overleden Generaal Hompesch, &c. &c. Dat Konterfytzel is zo gelyk aan het leven, gelyk als een Ey is gelyk aan een Ey, en zo konstiglyk behandelt, dat het de Vlag niet behoeft te stryken voor eenige aloude, noch hedendaagsche Konterfytzeltafereelen.
        Het overige dat ons staat te zeggen, is dit, dat Konstantyns bezielt konterfytzel, met zo veel geest voortgebragt by de Natuur, en met geen minder Konst verrykt, zo deerlyk wiert gefoltert door het knagent Podagra, dat hy dat Kattenspel moest kamp geven. Hy lei dan het sterflyk af, in het jaar duizent zeven hondert drie-en-twintig, en dewyl het ons tot noch toe niet past hem verder te geleiden, zullen wy hem ter dier plaats laten berusten.

AAN-

-ocr page 256-
 
AANMERKINGEN

OVER DE

KONTERFYTZELS

VAN

THEODOOR EN KONSTANTYN

NETSCHER.

In dat beroemt Broederpaar ziet men een uitgestrekte geest, een treflyke tekenkunde, een weidlustig oordeel, en een te gelyk manlyk en teder koloriet door straalen. Theodoor Netscher, kan niet werden beschuldigt, van iets aan andere Konterfytzel-schilders te hebben ontleent. Daar in gelyk aan den Ridder Godefried Kneller, wiens zwarte Konstprenten tot zo veele Modellen verstrekken aan de hedendaagsche Konterfyters zo Britsche, Fransche, Hoog- als Nederduitsche Schilders, daar niemant den eerstgemelden, noch den laatstgenoemden kan verweiten, van ooit de Voorzaten noch hunne Tydgenoten te hebben gekopieert. De omtrekken van de Beelden dier beide Broeders, zyn vastgetekent, de tronien bevallig, de vleeschkoleur delikaat, de draperyen welstaanlyk geplooit, het lynwaat dus gekoleurt en fix getoetst, de bywerken oordeelkundiglyk verkozen, en eene aangename eenstemmigheit verheerlykt hunne Konsttafereelen in het algemeen.

        Ten huize van den konstlievenden Jaques Meyers, voor-

-ocr page 257-
 
voornaam Koopman tot Rotterdam, heb ik eenmaal de Konterfytzels van dien bovengenoemde Heer en van zyn Huisvrouw gezien, beiden by Theodoor Netscher gekonterfyt, levensgrote. Het konterfytzel van dien Jaques Meyers beviel ons zo veels te meer, dewyl wy het manlyk Origineel konden vergelyken by het geschildert Portret, zynde dien Koopman natuurlyk gekonterfyt met dat vriendelyk gelaat, waar mede die Meyers gewoon was, dien braven Theodoor ten zynen huizen te verwelkommen.

THEODORUS VANDER SCHUUR,

Die Konstryke Historieschilder is gebooren in \'s Gravenhage, op het jaar duizent zes honder acht-endertig. In zyn eerste jeugd nam hy de Reis op na Vrankryk, alwaar hy zich overgaf aan het onderwys van Sebastiaan Bourdon, om en tom vermaart door zyne grote Werken, onder dewelke uitmunten, de zeven Werken der Barmhartigheit, welke hy zelf heeft geetst, en onder de Prentkonst zyn beroemt. Meermaals heb ik die zeven oorspronkelyke Konsttafereelen beschouwt, zegt den Schryver van deeze Levensbyzonderheden, welke Schilderyen op die tyd in eigendom behoorden, aan den Heere vander Gooten, President van den Raad van Brabant, woonachtig tot Brussel.

        Theodoor bevlytigde zich zo uittermate, onder de Leertucht van dien pryzenswaardigen Bourdon, en Bourdon onderwees met zo een liefde dien konstgragen Theodoor, dat den laatstgemelde zich sterk genoeg bevoelde, om zich bloot te stellen aan de Italiaansche lugt. Hy nam derhalve zyn koers vlak Tyberwaards, en hy be-

-ocr page 258-
 
belande te Romen zo welgemoet en luchtig van humeur, gelyk als een jong Fransch Edeling, die een eerste Veldtogt op zyn tanden neemt, in hoop van een aanstaande Opperveldheerschap te zullen veroveren, al was \'t ook door het verlies van een Arm of Been.
        Daar zat de Lukgodes na dien moedigen Jongeling te wachten, over een wel toegerekent stoofje, en zy bestolpte hem binnen \'t kort met Konst en met Gonst. Met Konst, dewyl zy hem de gelegendheit aan de hand deet, van zyne Leeroeffeningen voort te zetten, na de uitmuntende italiaansche Konststukken van Michel Agnolo, Raphaël d\' Urbino, Hannibal Carets, en alzulke Puikschilders. Als van \'s gelyken ontfing hem Christina Koninginne van Zweeden, met opene armen, en hy wiert by die Vorstin verheven tot haren Hofschilder, verlieft op \'s Mans persoonlyke hoedanigheden, volgens de kronyk dier eeuwen.
        Na een tamelyk lang en niet min aangenaam verblyf te Romen, wiert Theodoor vander Schuur den Tyber wars, en vertrok zich na de Adriatiesche Golf. Te Venetien slaagde het dien gelukkigen Konstenaar al ommers zo wel als te Romen, zo dat hy zich kon beroemen, van om-en-tom te werden gekoestert in den schoot van de Fortuin. In de Hoofdstad van dat aloud gemenebest, maakte hy veele schetsen na Paulo Caliari Veronese, Jacomo Robusti, gebynaamt Tintoret, Julio Romano, en diergelyke beruchte Mannen. Eindelyk kreeg de lust na het Vaderlant de overhand op dien konstryken Vander Schuur, weshalve hy zyne konstwieken ontrolde, en overvloediglyk met Konst, benevens een wigtige Goudbeurs gevictualieert, (die laatste gelukzaligheit is veeltyds een spierwitte Meerl by de Konstschilders ) belande in zyn geboortewieg \'s Gravenhage. Doch hy

-ocr page 259-
 
hy zei het laatst vaart wel, niet aan Romen, als na zich behoorlyk te hebben aangegeven aan de loffelyke Romeinsche Schilderbend, in welke vochtige Maatschappy hy gebendnaamt wiert de Vriendschap, een tytel by ons gedoopt, \'s Mans Wellust, en een Vrouwen Walch. De reden waarom dat de Vriedschap zo luttel wert behartigt by de Vrouwen, bestaat in dit punt, ,, dewyl ,, de Vriendschap een onsmaakelyk dischgerecht is aan ,, het gehemelte van een Vrouw, na dat zy zich een,, maal aan het hartsterkent Ooft van de Liefde heeft ,, verbrast \'\'.
        Zo dra had Theodoor vander Schuur, zich niet nedergezet in \'s Gravenhage, of veele groote werken vloeiden hem toe langs alle kanten. Hy wiert uit hoofde zyns grooten naams opontboden tot Maastricht, alwaar hy veele voortreffelyke Konststukken heeft geschildert op het Raadhuis van die voorname Frontierplaats. In die Stad verliefde die braave Konstenaar op de bekoorlykheden van een Maastrichtse Juffer, met welk Evaas-wicht hy zich Verëenigde door den Gordiaanschen Huwelyksband, gevlogten by de Voorzienigheit, en doorhouwen by het Alexanders-zwaard des Doods. Aldus verdubbelt, keerde den Historieschilder te rug na \'s Gravenhage, ter welker plaats hy het konstpenceel niet in het riet stak, gelyk als Herkules voor een poos deed met zyn knots ter liefde van zyn Dejanier; maar hy schilderde zo vlytiglyk als of het hem niet eens heugde van in dienst te zyn getreeden onder Hymens gehoepelrokte Banier.
        Veele heerlyke Konstwerken heeft Theodoor vander Schuur geordonneert en geschildert voor Zyn Hoogheid den Heere Prins van Oranje, zo op het Huis te Dieren, Honsholredyk, en andere Lusthoven van dien Vorst. Voor

-ocr page 260-
 
Voor byzondere Personen schilderde hy insgelyks onderscheide Konsttafereelen; en inzonderheid een overschoon Platfond in de kamer van Haare Edele Achtbaaren de Borgermeesters van \'s Gravenhage.
        Niet tegenstaande die wakkere Konstschilder nu zyn handen zo vol had dat hy zomtyds niet wist wat eerst te zullen aantasten, wiert hy de winsten wars van het konstpenseel. Hy oordeelde, dat Plutus goude en zilvere granen, in zyn Geldkist behoorden te worden ontladen, niet met Schepels, maar met volle Schepen; uit welken hoofde hy overhelde tot een uiterlyk voordeeliger Beroep. Hy wiert dan Solliciteur Militair in \'s Gravenhage; doch hy ondervont, korts daar na, de wezendlyke waarheid van het bekend Spreekwoord. ,, Dat alles ,, even na is aan een iegelyk, maar niet even nut \'\'. Zyn yzere Geldkist storte uit de Waterzucht in een Teering; zyn Goudbeurs kreeg meer rimpels als het geschildert konterfytzel van Petrus; en hy stont op het tipje om een plaats voor zich zelven te besolliciteeren in het Hospitaal, toen hy by zyn oude Vriendin wiert geredt. De Fortuin, onder de gedaante van een hedendaagsche Mentor, raade Theodoor vander Schuur, ,, dat hy de ledig,, heit des Solliciteurs zou verzellen door den arbeid ,, eens Penseellist. Dat ieder Mensch wel den Nar in ,, de mouw heeft, doch dat Floor dien zot beter wist te ,, verbergen als Theodoor. Dat als wanneer een Man, ,, die zich opwerpt tot een Solliciteur, en tot een Schil,, der is in de wieg gelegt, zulk een Persoon een wed,, dingschap aangaat tusschen zich zelven en zyn beurs, ,, of \'er iets in zal verblyven, ofte niets. En dat den ,, hollen weergalm van zyn ledige Spyskamer, en uit,, gesponste Wynkelder, hem behoorde te erinneren aan ,, het vooruitzigt der Muizen, welke als wanneer zy ,, mer-

-ocr page 261-
 
,, merken dat het Huis by hen bewoont, dreigt over,, hoop te vallen, by tyds omzien na een goed heen ,, komen \'\'.
        Of die zinspreuken nu den Konstschilder zyn voorgehouden by dien bovengemelden Mentor, of by iemand anders zullen wy thans niet polsen met de uiterste naauwkeurigheid. Maar dit is een bekende zaak, dat die verdoolde Konstschilder het, ter liefde en op hoop van een grooter winst, aanvaart beroep van Solliciteur Militair nederlei, en het verwaarloost konstpenseel weer opnam, welk besluit wiert goedgekeurt by het algemeen. Zedert die hervorming zyn \'er noch onderscheide uitmuntende konstjuweelen gerolt uit zyn stout penseel, waar onder wy eershalve stellen, de alomberoemde Orgeldeuren in de Nieuwe Kerk in \'s Gravenhage.
        Om nu dit Konst- en Levens-verhaal van Theodoor vander Schuur te besluiten, valt \'er niets meer te zeggen, als dat hy een braaf, welsprekent, en welleevend Man is geweest, het byzyn en de vriendschap waardig van de voornaamste Personen in ons Gemeenebest. \'s Mans nagelatene konstwerken verstrekken zo veele kampioenen, welke, gelyk als de rondom het Bedde staande Helden des Konings Salomons, die hun hadden aangegort tot \'s Vorsten bescherming van wegens de vreeze des Nachts, insgelyks altoos staan gewapent met hunne uitgetogene Penseelstrekken, om \'s Meesters assche te verdedigen tegens alle ongegronde Berispers van zyne onwederspreekelyke verdienste.
        Dien onvergelykelyken Theodoor vander Schuur, wiert uit de Voorraadschuur der in roem onsterfelyke Penseelhelden gerukt, en gehuisvest in de onderaardsche Graf-

-ocr page 262-
 
Grafschuur aller Postadamieten, op het Jaar duizent, doch hoe veel meer weet ik den Leezer niet te berichten (*).

MATTHEUS TER WESTEN,

In den Jaare duizent zes hondert zeventig, op den drie-en-twintigste van de Sprokkelmaand, schonk \'s Gravenhage meer vreugde aan de echte Liefhebbers van de Schilderkonst, als het Jaar duizent zes hondert twee-en-zeventig vermaak gaf, aan de oprechte Voorstanders van ons dierbaar Gemeenebest. Dat eerstgenoemde Jaartal is beroemt door de geboorte van dien bovengenoemden Konstschilder: daar het laatstgemelde Jaar staat gevloekt, door de Overstroming der Fransche Krygstroepen, een Inbreuk overeenkomende in veele omstandigheden met den Zondvloed der Gotten en Wenden in Italien.

        Mattheus Terwesten, die jonge Konst-Adelaar, genoot het eerste voedzel der adelyke Schilderkonst by zyn ouder Broeder, den vermaarden Historieschilder Augustyn Terwesten. Vervolgens wiert hy onderwezen by den braven Konstschilder Daniel Mytens, wiens geheugen nooit zal sterven by de Konstkundigen: en naderhant genoot hy het onderwys van den grooten Geschigtschilder Willem Doudyns; ook verwaarloosde hy zyne uuren niet, onder het bestier dier beide laastgenoemde Konstzonnen, gelyk als korts daar aan kwam te blyken. ln den Jaare duizent zes hondert drie-en-tachtig, wiert


(*) Van Gool zegt ons 1705. U. G.

-ocr page 263-
 
wiert Mattheus Terwesten bequaam geoordeelt, te mogen teikenen op de Konstschool van \'s Gravenhage opgerecht in het Jaar duizent zes hondert zes-en-vyftig; welkers verwachting hy voldeet, tot groot genoegen zyner Meesters, en aller andere Konstliefhebbers. Ook vorderde die Jongeling zo uitdermate schielyk, zo door zyn ingehooren geest, als door zyn byzondere vlyt, dat hy in het navolgende jaar niet alleenlyk onderscheide Schilderyen kopieerde, na den nooit volprezen Ridder Anthony van Dyk; maar insgelyks veele welgelykende Konterfytzels schilderde na het leven, verzelt door Platfonds en Schoorsteenstukken van zyn eigen vinding, alle welke Eerstelingen hooglyk wierden goedgekeurt by de Konstbeminnaars, en met welverdiende loftuitingen van aanmoediging verheven.
        Omtrent achtien Jaaren had die Mattheus Terwesten bereikt, toen hy krachtiglyk wiert aangezogt by den Prins van Anspach, om hem te willen verzellen op zyn voorgenomen Reize na Italien, welke Vorst hy toen ter tyd de eere had te onderwyzen in de Tekenkonst. Doch de aanbieding van dien Prins, wiert hoflyk ontzegt by zyn Broeder Augustyn Terwesten, zynde Mattheus Terwesten, hem een grote hulp in het Schilderen van de sieraden en bywerken der Platfonds, Kamerstukken en andere Konsttafereelen. Die verdienstige Historieschilder Augustyn Terwesten, wiert verheven by den Keurvorst van Brandenburg tot zyn Hofschilder, in het Jaar duizent zes hondert negentig; by welke gelegendheit, hy in handen van zyn Broeder Mattheus Terwesten, onderscheide Platfonds en andere by hem gedoodverfde Schilderyen, liet verblyven, toen hy vertrok na Berlyn; alle welke stukken den laatstgenoemde voltooide, tot genoegen aller Konstkundigen. Den

-ocr page 264-
 
        Den konstryke Mattheus Terwesten, Schilderde toen ter tyd een ruime Zaal, versiert met kapitaale Konsttafereelen, op het Huis genaamt Westkamp, naby Loosduinen, een Dorp berucht wegens de kopere bekkens, waar in de drie hondert vyf-en-sestig t\'eener dracht gebaarde Kinders, van de Gravinne van Hennenberg, zouden zyn gedoopt geweest, indien wy Guiciardin, Vives, en meer andere Schryvers durven geloven. Die Zaal behelsde veelerhande gestaltverwisselinge beschreven by den Ridder Ovidius Naso, en wert by hem geordonneert en geschildert voor den Heere Johan van Schuylenburg, Raad en Griffier van de Domeinen van Zyne Majesteit Willem den Derde Koning van Engelant, Schotlant en Yrlant. Te dier plaats ordonneerde en schilderde hy noch een Sallon, bestaande in zes stukken in de rondte, welk Lustprieel althans in het bezit is geraakt van den Heer Hugetan, die het zelve benevens eenige andere Landeryen heeft gekogt van den Heer Pielat, zynde die laatstgenoemde Heer, als nu den Eygenaar van die voorgemelde voortreffelyke Buitenplaats Westkamp genaamt. Daarenboven beschilderde Mattheus Terwesten, noch een Sallon met zes schoone welgeordonneerde stukken in de rondte, voor den Heer van Oosthuizen op deszelfs Heerlykheit, gelegen in Noordhollant.
        Na zich noch eenige tyd te hebben onthouden in \'s Gravenhage, vertrok Mattheus Terwesten na Berlyn, in de Bloeimaand des jaars duizent zes hondert zes-ennegentig, na verscheide Werken van belang te hebben opgezegt in de Nederlanden. In die Hoofdstad van Brandenburg, tekende onze Konstschilder na veele Afgietzels van overheerlyke aloude Stokbeelden, welke staan op draagbaare Voetstallen, om dezelve te konnen ver-

-ocr page 265-
 
vervoeren werwaards men begeert, als mede om ze te doen draaijen, staande het model in het midden. Die konstige Afgietzels zyn geplaatst in een statelyke eironde Zaal. Aldaar genoot Mattheus Terwesten de eere van te worden begiftigt met een verzegelde Brief als den eerste Akademist, ten verzoeke van den Heer Dankelnian, toen ter tyd Gunsteling aan Zyne Vorstelyke Doorluchtigheid den Hartog van Brandenburg, welke Heer veele achting betuigde voor die opgaande Konstzon.
        Nu bekroop de Reislust op nieuws dien Puikschilder, weshalve hy zyn koers stelde na Romen, dat voordeelig Athene voor de aankomende Schilders, Beeldhouwers, Graveerders, Oudheidlievende en Leergrage Jongelingen Mattheus Terwesten vertrok dan van Berlyn op Leipzig, en van daar op Neurenberg, alwaar hy veele beleefdheden genoot by den vermaarden Heer Joachim Sandrart, beide een beroemd Konstschilder en een verdienstig Historieschryver der Konstschilders en Konstschilderessen. Van Neurenberg vervorderde hy zyn Reize op Augsburg; en vervolgens door het Tirolsche op Venetien, dat overheerlyk aloud Gemeenebest, en die onverwinnelyke Ryksvorstin van de Adriatiesche-Zee, wiens Doge Jaarlyks een versch Huwelyks-verbond aangaat met die golvende Bruid, wiens bekoorlykheden zomtyds al te vrypostiglyk worden gefoolt by den Medevryer van dien Hartog, den grooten Turk. Na aldaar het merkwaardigste te hebben bezichtigt, verreisde den nieuwsgierige Konstenaar op Ferrare en Boulonje, die beruchte Juweelmagazynen van konstryke Schildery-kleinooden. Vervolgens stevende hy op Florence, die schatryke Hoofdstad van het Hartogdom van Groot Toskanen, en van daar op Siena, in welke Stad onderscheide ver-

-ocr page 266-
 
verwonderlyke Schilderyen van den weergalozen Corregio worden gevonden. Eindelyk belande Mattheus Terwesten te Romen, alwaar hy zynen geliefden Broeder aantrof, gebendnaamt den Paradys-vogel, een braaf Bloem- Fruit- en Dieren-schilder, den welken hy in geene sestien Jaren had gezien, in welk tydsbestek veele beurtverwisselingen voorvallen.
        Te Romen begaf zich onzen Konstschilder onder de Romeinsche-bende, een beruchte Maatschappy van Herdopers, welke onschuldige Kettery echter nooit onderhevig is geweest aan eenige Geestelyke noch Weereldlyke Straffen. Die Heeren Bendvogels, ten getalle van dartig Leden, vergadert, ontfingen dien nieuwen Konstvogel met een ongemeene Vertoning van zeldzame opgeschikte Personaadgien, en vervrolykten die aangename plegtigheid met het aansteeken van een overschoon Vuurwerk. Ook beantwoorde Terwestens Bendnaam volkomentlyk aan zyn uitgestrekten geest, wordende hy gedoopt den Adelaar. Ik herhaal, dat zyn Doopnaam overeenkwam met \'s Konstenaars verheven Geest; want gelyk als den Adelaar de Zonneglanssen doorboort met zyn scherp gezigt; op die wyze doorgronde Mattheus Terwesten de alderverborgenste geheimen der Adelyke Schilderkonst langs de vergrootglazen zyner doordringende oogen. Den gantschen nacht door waren die vrolyke bendvogels zo lustig gelyk als zo veele Sint Michiels Kanonnikken geduurende het Feest van Sint Norbert; en zy dronken en klonken zo zangkonstiglyk, als of het klokkenspel van de Samaritaine was verhuist uit Parys en verplaatst geworden binnen de Schilderbend tot Romen. Ook verdoofde den gesaffraande Morgenstond geenzints noch in het minst die uitgelatene Vreugde, als wanneer alle de Bendheeren hunnen karsvars aangenomen Bendbroe-

-ocr page 267-
 
broeder verzelden na de Bacchus-graft, om aldaar zynen Naam te doen boeken tot een eeuwigdurende gedachtenis. Vervolgens ziende en tastende, dat het een bedurven dag was, wiert \'er na een druifrype raadsvergadering een eenparig-besluit genomen, om dien loflyken Doopnaam des Adelaars te bevochtigen met die zelve traanen by het toortslicht van de Zon, waar mee zy die Plegtigheid zo gulhartiglyk hadden geviert by het bleek schynzel van de Maan. Dat vervrolykent voorstel wierd beantwoord door een luidruchtig Britsch Hussa! en daar op was drinken het Qui vala ? en klinken de leus van de Wacht. Dat daar op de yverigste Bend-papegaaijen na hunne byzondere nesten flodderden tegens het vallen van de nacht, met bieze hoofde en met strooje beenen, valt gemaklyk te gissen; en dat het gros dier Nachtravens en Dagleeuwerikken, des anderendaags met minder lust in den konstappel beeten, als zy daags te voren hadden gehapt in de Italiaansche Druif, zou zelfs een Twyfelaar niet durven ontkennen.
        Na dat Mattheus Terwesten zich ruim een Jaar had opgehouden te Romen, nam hy schielyk het besluit van elders te verreizen; welk besluit hy ook, hoewel tot smart van de konstryke bend, werkstellig heeft gemaakt. Dartig ofte veertig Bendvogels geleiden hunnen Adelaar tot aan het eerste Posthuis, met hangende wieken, welke troep hem aldaar treflyk onthaalde, en onder het storten van een plasregen van Wyn, het jongst Vaartwel toeriep met bedaauwde blikken. Hy vertrok op Loretto, en van daar op Venetien, alwaar hy de plegtigheid van het Huwelyk des Doge\'s met de Adriatiesche Zee bywoonde, welke plegtigheid in veele deelen overeenkomt met de Water-kavalcade van den nieuwen LordMajor van Londen op de Rivier de Teems. Na te dier plaats

-ocr page 268-
 
plaats noch eens het merkwaardigste te hebben bezichtigt, nam den Konstschilder zyn Reis door Kroatien en Stiermark op Weenen, alwaar hy veel beleefdheid genoot by Schoonejans, Hofschilder des Keizers, en by David den Koning, een verdienstig Schilder van Hanen, Hennen, en andere Vogels. Na een verblyf van drie Maanden tot Weenen, verreisde hy op Praag, de Hoofdstad van Bohemen, alwaar hy aantrof Jan Gotlieb Glauber, een beroemd Hoveling van Sint Lukas, en vermaard in het verbeelden van Landgezigten en Zeehavens. Uit Praag vervorderde dien onvermoeide Adelaar zyn vlugt na Dresden, en van daar op Berlyn, wordende hy by een ieder in het algemeen met vreugde verwelkomt.
        Te Berlyn Schilderde Mattheus Terwesten, wiens konstpennen grootelyks waren versterkt geworden door de straalen van de Romeinsche Zon, noch eenige Platfonds voor Haare Keurvorstelyke Doorluchtigheden den Hartog en de Hartoginne van Brandenburg, als van \'s gelyken voor eenige byzondere Personen. Hy vertrok vervolgens op Hanover, onder het gelei van de voornaamste Konstenaars, en wiert beleefdelyk ontfangen by genoegzaam alle de Puikschilders van die laatstgemelde luchtstreek; zo dat hy in veele omstandigheden meer gelyk was aan een Afgezant, als aan een Konstschilder, ten opzigte der algemeene Eerbewyzingen, welke hy kwam te genieten in alle die gemelde uitheemsche Gewesten. Eindelyk zynde beland in Amsterdam, vervrolykte hy zich gedurende eenige dagen in die koopryke Wereldstad met de voornaamste Konstenaars, aldaar woonachtig; en hy bepaalde toen zyn vlugt in \'s Gravenhage, in welk Lustprieel der Vrygevogtene Nederlanden hy aankwam op den twaalfde van de Wiedemaand, in het Jaar Duizend zes Hondert Negen-enNegentig. Het

-ocr page 269-
 
        Het zou een al te uitgestrekte Beschryving worden, om alle deszelfs Platfonds, Kamers, Schoorsteenstukken en Kabinettafereelen aan te halen, by hem geschildert zedert zyn komst in \'s Gravenhage. Wy zullen \'er dan maar byvoegen, dat die te gelyk vaardige en groote Konstschilder, heeft geschildert den geheimen Trap op Honsholredyk, vervattende onderscheide Historieen, betreffende het Keurvorstelyk Huis van Brandenburg. Noch een groot Sallon, geçiert boven en in de rondte met Pleisterwerk, behandelt op een Romeinsche wyze, gestoffeert met Bloemsestoenen by Gaspar Pedro Verbrugge, een verdienstig Bloemschilder.
        In het Jaar Duizend zeven Hondert Tien, wierd den Konstschilder Mattheus Terwesten opontboden na Berlyn, op bevel des Konings van Pruissen, alwaar hy onderscheide schoone Tafereelen schilderde, in maatschappy met zyn Broeder Augustyn Terwesten, alle welke konststukken verwonderlyk voldeeden aan dien Vorst, en aan het gantsche Hof. Op die tyd verkreeg hy een verzegelden brief als Hofschilder, Bestierder en Hoogleeraar van de Koninglyke Hoogeschool; met welke Eertitels dien hoog verheven Konst-adelaar wederkeerde na \'s Gravenhage, na een verblyf van vier maanden tot Berlyn. Korts daar aan, wierd hy op nieuws verëerd met een Koninglyke-Orden, om een model te maken voor de koepel van de Oranjezaal op Honsholredyk. Dat model verbeelde de Geslachtrekening van het Huis van Brandenburg, en vervatte ruim vyf hondert beelden, na het Leven geschildert met koleuren. Doch toen alles was vervaardigt tot dat overheerlyk Werk, stak de Dood zyn magere schenkels in het wiel van die verwachting, door het Overlyden van zyn Pruissische Majesteit, tot

-ocr page 270-
 
tot geen geringe smart van Mattheus Terwesten, en van meer andere Konstenaren.
        Tot bekorting van deze konstceel, als \'s Konstschilders Geest, zo uitgestrekt, zullen wy ons spoeden tot besluit, en noch maar eenige weinige Werken aanhaalen; als by voorbeeld: in \'s Gravenhage heeft hy geschildert twee voortreffelyke Platfonds, benevens eenige Schoorsteen- en Deur-stukken voor den Wel Ed. Geboren Heere Adriaan van der Mieden, Raadsheer in den Hove van Holland, Zeeland, en Westvriesland. Noch een groot Sallon voor den Wel Ed. Hooggebooren Heer Jakob Godesroi van den Boetselaar , &c. &c. geçiert met Bloemen by den beroemden Coenraad Roepel, tot een algemeene voldoening aller Konstkundigen. Als van \'s gelyken, een groot Platfond in het Vertrek der Borgermeesteren in \'s Gravenhage, verbeeldende de Oppermagt, het Geloove, de Gerechtigheid, en den Overvloed, volgens het geene my deswegens is bericht geworden.
        Reeds is die verdienstige Schilder veertig jaren Bestierder geweest van de Broederschap en de Hoogeschool der Schilderkonst, welke grootste Hoogeschool noch op heden bloeid in vollen luister, onder zyn loflyk bewind. Tot een bewys van het bekend Spreekwoord, ,, dat ,, \'er nooit Duiven worden gekipt uit Adeiaars Eijers \", zullen wy overstappen tot de Zonen van Mattheus Terwesten, welke jonge Konstschilders insgelyks van naby de Zon der Schilderkonst beschouwen, in navolging van \'s Vaders verheeven vlugt na het Konstgestarnt.
        Den beruchte Konstenaar Mattheus Terwesten Schildert noch op heden, zonder het aldergeringst verval in Geest noch Ligchaams hoedanigheden. Wy paren der halve

-ocr page 271-
 
halve onze wensch aan de algemeene wenschen aller Konstkundigen, en verhopen, dat dit glinsterend Gestarnt noch veele- jaren mag brallen aan den Hemel der weergalooze Schilderkonst.

EENIGE AANMERKINGEN

OVER DE

SCHILDERKONST

EN

LEVENSBYZONDERHEDEN,

VAN

MATTHEUS TERWESTEN.

Zedert het Overlyden van Willem Doudyns, Daniel Mytens, en Augustyn Terwesten, dien heiligen Drievoet in den Tempel van de Godes der Schilderkonst, is het getal dier Konstschilders klein geweest, het welk het Antiks en den grootschen smaak der Romeinen, zo in het ordonneeren, tekenen, als in de behandeling van het Penseel, zo konstiglyk heeft waargenomen gelyk als Mattheus Terwesten. Dat die groote Konstenaar de Ontleedkunde volmaaktelyk verstaat, blykt in zyn Mannelyke Beelden, in dewelke de naauwkeurige tekening der Ledematen, de beweging der Spieren en Draaijingen verwonderlyk zyn waargenomen. De gestaltens zyner Vrouwenbeelden zyn bevallig, en teder van omtrek, schoon van Tronien, en geçiert met breede welgeplooide


-ocr page 272-
 
de draperyen, en aardige çieraden. Voor al en boven al, zyn zyne geschilderde kindertjes weergaloos golvende gemaalt, en niet minder konstig uitgebeeld in koleuren, als de onnavolglyke kindertjes van Quesnooi, zyn gebyteld uit marmer, uit elpenbeen gesneeden, ofte uit waschen potaarde geboetseert.
        Daarenboven heeft Mattheus Terwesten de konst fix van een schonen Ligchaams omtrek te verzellen door een poezelige rondheid; en het is zyn geheim om het schoone te paren met het natuurlyke, tot welke volmaaktheid eeen zuiver oordeel word vereischt, benevens een groote kracht des geests.
        Ook is die zeldzame Konstenaar een byzonder Voedsterheer geweest van veele eerzuchtige Jongelingen welke brave Meesters zyn geworden onder zyn loflyk bestier Zyn manier van de Jeugd te onderwyzen in de Tekenkonst, is zo wiskonstig; en zyn handleiding om aan dezelve een smaak te geven van het waare schoon is zo onfeilbaar, dat zelfs de alderzwaarmoedigste gesteltenis ongevoeliglijk komen te vorderen onder zyn onderwys.
        Vorders zullen wy \'er toedoen, dat Mattheus Terwesten zo vaardig is als een Luca Jordano, of een Pellegrino; zo schoon van omtrek als een Hannibal Carats, zo zuiver van handeling als een Adriaan van der Werf alhoewel min net, en meer natuurlyk; zo manlyk in zyn Mans afbeelding als Pieter Paulus Rubens; zo bevallig in zyn Vrouwenbeelden als Anthony van Dyk; zo lieflyk in zyne Kindertjes als Francesco Albano; en zo grootsch in zyne ordonnantien als een Paulo Veronese; en met deze onpartydige Beschryving van \'s Konstenaars hoedanigheden, zal ik myne Aanmerkingen besluiten.
        De Hoogeschool der Schilderkonst, in \'s Gravenhage, wierd

-ocr page 273-
 
wierd opgericht in den Jaare Duizend zes Hondert Zesen-Vyftig; of liever geloutert van de Kladschilders, Boekbinders, Stoelmakers, en diergelyke mindere Beroepen (*).
        Dat Konstgenootschap van de Schilderkonst bezit onderscheide schoone Vertrekken, alle welke zyn geschikt tot hun byzonder gebruik. De grootste Zaal werd gebruikt tot de Verkoping van Schilderyen, \'t zy dat de konsttafereelen komen uit Sterfhuizen, of by andere gelegendheden aldaar ten dien einde worden gebragt, uit welke Verkopingen het voorgemeld Konstgenootschap zyne voordeelen komt te oogsten. Die Zaal is waardig het bezoek der Konstkenners, als zynde rykelyk gestoffeert en opgeçiert met konsttafereelen van veele uitmuntende Konstschilders, wier konst niet alleenlyk de Nederlandsche Kabinetten heeft verheerlykt, maar zelfs de Duitsche Hoven, en de Italiaansche Konstvertrekken door Sint Lukas geestkleinooden.
        Het Platfond van die Zaal vervat een rond in het midden, benevens vier hoekstukken, allen konstiglyk beschildert. Een hoekstuk is geschildert by Theodoor van der Schuur, en verbeeld de drie Hoofdkoleuren. Eentweede is bemaalt by Daniel Mytens, en verbeeld de Waarheid, dewelke op den rug des Tyds aantekent deGeschigten, welke door de Faam, rustende op de Wolken boven de Waarheid, door eenige kupidoos enMuziek-konstwerktuigen verzelt, worden uitgebazuint door de gantsche Weereld. Het derde hoekstuk is ge-schildert by Augustyn Terwesten, waar op die groote Konstenaar de Doorzigtkunde, benevens de Bouwkonstheeft


(*) Die van de Hoogeschool der Schilderkonst, in \'s Hage, een Uitvoerige Beschryving begeert, leze J. van Gools tweede Deel U. G.

-ocr page 274-
 
heeft afgebeeld. En het vierde stuk is geordonneerd en gepenseeld by Robert du Valy, waar op de Starrekunde en de Meetkunde zyn verbeeld. Het middenrond is beschildert by Willem Doudyns, en verbeeld de \'s Gravenhaagsche Stedemaagd, aan dewelke de Schilderkonst, de Bouwkunde, de Glasschilderkonst, en de Graveerkonst, hulde en manschap komen aanbieden. Doch te zelver tyd heeft die brave Konstschilder \'er de Godes Pallas by geordonneert, met de Konstliefde gesterkt, welk paar de smeerige Kladschilders, voorzien met Ladders en Verspotten; de muffe Boekbinders, verzelt door Pars en Schroeven; benevens de onwaardige Stoeldraaijers, en hunne Gereedschappen nederbonst uit den Hemel der Konsten en Wetenschappen. Het Schoorsteenstuk is geschildert door Mattheus Terwesten, en verbeeld de Jeugd by Merkuur opgeleid tot de School van de Schilderkonst, welke veilig gezeten onder de Beschutting van de \'s Gravenhaagsche Overheid, de Jeugd blymoediglyk ontfangt, en tot aanmoediging de Belooningen aantoont, onderwyl dat de Faam-godes, zittende in het verschiet op de wolken, bereid is om den Lof der Verdienstigen op te bazuinen.
        Het tweede Vertrek is geschikt tot een Vergaderplaats, alwaar op den Zaturdag deze ofte geene Leden van dat Konst genootschap te zamen komen, om te raadslagen over zaken rakende de Maatschappy der Schilderkonst. Die kamer pronkt met een glaaze kas gestoffeert met keurlyke Konstboeken, verrykt door vergulde Fransche Banden, by het Afsterven van onderscheide Konstliefhebbers aan dat Konstgenootschap nagelaaten en gemaakt by laatsten Wil tot een gedachtenis. Ook is dat Vertrek geçiert door twee Lykgezangen, in schoone Lysten vervat, op het Overlyden der beruchte KonstSchilders

-ocr page 275-
 
schilders Daniel Mytens, verscheijen op den negentiende van de Herfstmaand, in het Jaar Duizend zes Hondert Acht-en-Tachtig; en van Willem Doudyns, Overleeden in het Jaar zestien Honderd Zeven-en-Negentig.
        Het derde Vertrek word gebruikt tot de algemeene Tekenplaats van die Hoogeschool der Adelyke Schilderkonst, opgerecht in den Jaare Duizend zes Hondert Twee-en-tachtig. Het vierde Vertrek is geschikt tot het gebruik van den Knegt van het beroemd Konstgenootschap.
        Die loflyke Maatschappy bestaat thans voor het meerdergedeelte uit Konstschilders, Plaatsnyders en Glasschryvers. De Beeldhouwers, welke in den beginne voet by stek hielden by dat Konstgenootschap, zyn eenige jaaren geleeden Renegaden geworden; doch niet tegenstaande dat die Hamer- en Bytel-muzikanten dat voortreffelyk Broederschap hebben begeven, zyn zy echter genoodzaakt aan het zelve eene Jaarlyksche Erkentenis te betalen, ten trots hunner leere schootsdoeken, en scherpe haaijenvellen.
        De hoofdoorzaak dier eerstgemelde afzondering van de Kladschilders, Boekbinders, en Stoelmakers, sprootvoornamelyk, om dat die Ambachtsgezellen het arbeiden wars, in alle hoeken en winkels Schilderyen liepen opzoeken, en \'er vervolgens een Verkoping van hielden, quansuis onder den regenhoed van Sint Lukas-Gild. Doch toen met der tyd de Konst van het Glasschilderen grafwaards daalde; en dat geen gering getal van Konstschilders overhelde tot de Kladpot en de Konstbedriegery, (het eene en het andere duurt noch) verontwaardigden zich de echte Konstschilders, en vervorderden een Echtscheiding van Tafel en Bed tusschen hen, en dat gespuis. Ten

-ocr page 276-
 
        Ten dien einde beiden de Echtelingen der uitmuntende Schilderkonst een plegtige Vergadering, op den vyftiende van de Sprokkelmaand, in het Jaar Duizend zes Hondert Ses-en-Vyftig, om te beramen over de wyze van die Echtscheiding, en een Verzoekschrift aan te bieden aan de Overheid van \'s Gravenhage. De Konstschilders, ten getalle van Acht-en-Veertig, hebbende aan het hoofd hunner Bezending den Heere Diderik vander Lis beroemd Konstschilder, en toen ter tyd Regeerend Schepen; geleeken niet qualyk na de vergaderde misnoegde Edelen, welke oudtyds een Verzoekschrift aanboden aan Margareta van Parma. Doch het slaagde de Schilders beter dan die Edelen, dewyl de eerstgenoemde een genadig Fiat verkregen, by een afzonderlyken nieuwen Gildebries, gedagtekent op den Zeven-en-Twintigste van de Wynmaand, deszelven Jaars, in welke Gildebrief veele voorrechten en voordelen wierden vergunt aan die Maatschappy, of Konstgenootschap van de Schilderkonst.
        Wy zullen maar alleenlyk de voornaamste verdeelpunten van dien Vergunbrief aanhaalen, om ons Schilderboek niet te doen vallen in de Waterzucht der letteren door een al te overtollig schrift. ,, Voor eerst dan, dat geen Meester, het zy een In,, wooner ofte Vreemdeling, eenige Schilderyen noch ,, Konstwerken zal vermogen te Maken, noch te Ver,, kopen in \'s Gravenhage, ten zy hy alvorens in dat ,, Broederschap is geadinitteert. ,, Dat niemand zal vermogen een Verkoping te be,, leggen van Schilderyen noch Konstwerken, ten zy ,, hy alvorens twee Jaren in \'s Gravenhage, ofte in des,, zelfs Rechtsgebied, zich heeft onthouden. Voor \'t ,, minst, tot genoegen van den Deken en de Hoofd,, man-

-ocr page 277-
 
,, mannen van het voornoemd Konstgenootschap, geka,, veert \'t zelve te zullen doen, en zulks hem by de ,, Gebroederschap is toegestaan. Als van \'s gelyken, ,, dat hy tot voldoening van de Overheid van \'s Gra,, venhage, ofte van het Konstgenootschap, zal hebben ,, aangetoont en bewezen dat die Schilderyen hem in ,, eigendom toebehoren.
        ,, Dat insgelyks geen buiten Persoon vermag eenige ,, Schilderyen, Beeldhouwery, Plaat- noch Glas-schry,, very, te brengen in \'s Gravenhage om dezelve te Ver,, kopen, noch te laten Verkopen, zelfs een Verkopinge ,, te beleggen, noch te doen beleggen by anderen, on,, der geen voorwendzel altoos, dan na alvorens tot ,, zulks te zyn geadmitteert by de Overheid dier Plaats, ,, met raad van den Deken en de Hoofdmannen van ,, dat voorschreven Konstgenootschap, daar toe byzon,, derlyk geadmitteert, onder Verbeurte van de inge,, bragte Goederen, ten profyte van den Officier, Broe,, derschap en Armen, elk voor een derde deel. Dat ,, mede alle de Schilderyen en andere Werken, dier bo,, venuitgedrukte Konstenaren, komende van buiten in ,, \'s Gravenhage, ofte onder deszelfs Rechtsban zynde ,, ingebragt, om te worden Verkogt by den Boelhuis,, meester, zullen zyn verbeurt en werden vrygekogt ,, ten profyte van de Broederschap, met een somme van ,, Tien Guldens, stuk voor stuk, ten waare zulks ge,, schiede met byzondere toestemming.
        Buiten en behalve deze en andere Artikelen, breeder gemeld by de voorschreven Ordonnantie, is noch ten voordeele der Konstschilders vergunt en toegestaan; ,, Dat de Jaarlyksche Verkopingen, te houden by de ,, Broederschap, zullen worden belegt en beraamt op ,, zodanige tyden en plaatsen als de Hoofden van de ,, Broe-

-ocr page 278-
 
,, Broederschap zullen goedvinden, met goedkeuring der ,, Borgermeesters, en dat zy van ieder Gulden van het ,, Verkogte zullen genieten den twintigsten Penning, ,, behoudens het recht des Boelhuismeesters: mids uit ,, die Penningen betalende de Vacatien van den Kon,, traboekhouder, benevens eenige buitengewoone On,, kosten, gemeenlyk voorvallende op Verkopingen.
        ,, Eindelyk, op dat alle de voorschrevene Artikelen ,, te beter zouden vworden waargenomen en nagekomen, ,, na derzelver inhoud en wyze, hebben den Schout ,, Borgemeesters, Schepenen en Regeerders, de voor,, noemde Deken en Hoofdmannen gezag gegeven, dat ,, ingevalle iemand onwillig waare de boete en de breu,, ken in de Ordonnantie vermeld, te voldoen en na te ,, komen, de onwilligen fluks ende aanstonds te mogen ,, executeeren; belastende en beveelende, met vooraf,, gaande kennisse en toestemming van de Overheid, in,, dien voorschreven gevalle, den Substituit Schout, en ,, de Gerechtsboden, die van de Broederschap onderstant ,, te doen en de behulpzame hand te bieden, tot hand,, having en onderhouding van deze Broederschapbrief ,, en Ordonnantie.
        Het Bestier van dit Konstgenootschap bestaat in een Deken, drie Hoofdmannen, en een Geheimschryver, welke voortkomen uit de Meesters Konstschilders en Meesters Konstenaars. Die vyf Officieren worden by de Overheid verkoren, op voorgaande benoeming, tien dagen voor den Feestdag van Sint Lukas, en aangesteld in plaatze dier geener dewelke twee Jaren dien dienst van de Broederschap hebben waargenomen.
        Om nu Pictura\'s Konstgenootschap een grooter Luister by te zetten, word \'er insgelyks toegang tot het zelve gegeven aan alle Konstlievenden. Langs die Inschikkelykheid

-ocr page 279-
 
lykheid is die Broederschap gestegen tot een aanzienlyken Eeretrap, dewyl veele Konstbeminnaars, Personen van Geboorte, Waardigheden, Rykdommen, en andere goede Eigenschappen, niet alleenlyk uit onderscheide Nederlandsche Steden, maar zelfs ook uit andere Provintien, zich hebben begeven in dat luisterryk Konstgenootschap van de Schilderkonst. Ook bevinden zich doorgaans onder het zelve eenige aanzienelyke Leden uit de Overheid van \'s Gravenhage, by de voorgemelde Bestierders verzogt tot buitengemeene Raden van die Konstmaatschappy daar en boven heeft dit broederschap zyn eigen advokaat en Prokureur, om, des noods zynde, deszelfs belangens te konnen voorstaan en verrichten voor de byzondere Hoven van justitie in ons gemeenebest.
        Wie lust heeft een Lid te worden van die Broederschap, tekend zynen Naam in een daar toe verordent Boek, benevens een zekere Somme Gelds, ieder na zyn welgevallen, als een Doodschuld, te betalen by zyne erfgenamen na zyn overlyden. Daar en boven is ieder Intekenaar noch gehouden jaarlyks te betalen een zilvere dukaton, ten behoeve van die Maatschappy. Die konstige Broeders plagten eenmaal in het jaar te worden onthaalt op een kostelyke maaltyd, welke loflyke gewoonte zedert een geruime tyd de verduisterde aloude gastvryheid is gaan opzoeken. De Zonnetaning van die Maaltyd ontstaat uit een tweeledige oorzaak. Voor eerst, dewyl het Gemeenebest der Schilderkonst zeer na Grenst aan de Provintie van Westphalen, in welke beide luchtstreken een prompte Wanbetaling wel zo kourant is als een schielyke voldoening van een Wissel-opzigt, en ten tweede, dewyl de Schilders zeer onderhevig vallen aan een zwak geheugen, door welk gebrek die Jaarlyk-

-ocr page 280-
 
lyksche Erkentenis van drie Guldens en zo veele stuivers veeltyds komt te stuiten in haar vaart. Echter komt die lekkere Maaltyd noch bywylen aanzetten, gelaarst en gespoort, om de drie à vier Jaren, achtervolgens de zwangerheid van de Broederschaps yzere Geldkist; als wanneer alle de Broeders worden gewaarschouwt door in \'t rond gaande brieven, en op het prachtigste het geheugen, van Sint Lukas, vieren met herhaalde vreugdeteugen.
        Mattheus Terwesten heeft het Juichjaar ingestelt, op die tyd Deken zynde, den laatste van de Wintermaand, des Jaars Duizend zeven Hondert Zeven-en-Dartig. Dat Juichjaar wierd prachtiglyk geviert by die Konstmaatschappy in \'sGravenhage, ter gelegendheid van het Vyfen-Zeventigste Jaar, na de oprechting van die Hooge Konstschool. Zynde de Boederschap edelmoediglyk beschonken by de Overheid van \'s Gravenhage, met een Somme van Hondert Guldens Jaarlyks. De Vreugdelichten (gezegt Illuminatien in Onduitsch,) verçierden het Gesticht van het Konstgenootschap, en besloegen dartig Voeten in de breedte, konstiglyk geordonneerd en geschildert by Mattheus Terwesten.
        De eerste illuminatie verbeelde de Schilderkonst, verzelt door de Bouw- en Doorzicht-kunde, welke scheenen te redeneeren over de Konst.

Onder dat tafereel stont deze Spreuk:

(*) De Hooge School der Schilderkonst heeft nu gebloeit Vyf-en-Zeventig Jaren.

        Op de tweede Illuminatie was afgebeeld het Wapen van


(*) Pictorum viguit ter quinque Academia lustris.

-ocr page 281-
 
van \'sGravenhage, geçiert aan de eene zy met de Godes Minerva, dewelke de Jeugd de Konstoefeningen aanprees, en aan dezelve haare beloningen kwam uitdeelen. Aan den andere kant van het Wapen vertoonde zich de Eendragt neffens de Wysheid, het echt behoud der Broederschap; en boven het Wapen was de Faam afgemaalt, welke vliegende alles komt uit te Trompetten, en in haar hand een rol had gevat, met dit Schrift.

(*) De Voorstanders van de Schilderkonst.

Onder het Wapen stonden deze Woorden:

( ) De vermaarde Konstenaars zyn vrolyk onder het goudgekoleurt Vuurwerk.

De derde Illuminatie vertoonde de Broederschap, verwelkomt by de Vriendschap.

Met deze Spreuk:

($) Dat de Broederschap noch groeije veele Jaren.

        Ook wierden \'er goude en zilvere Gedenkpenningen gemaakt en uitgedeelt, van den volgenden inhoud:
        Op de eene zy is een Vrouwenbeeld, gezeten op een steen, verbeeldende de Schilderkonst, waar by leggen eenige Schilders Konstwerktuigen. Vlak tegens haar over


(*)Mecaenates Picturae.
( )Telis fubrutilis gaudet praeclarus Apelles.
($)Picturae vigeat multos conventus in Annos.

-ocr page 282-
 
over staat een gevleugelt Beeld, het welk den Tyd verbeeld, hebbende in de rechterhand een rolle gevat met het Cyfergetal van Vyf-en-Zeventig; en in de linkerhand een Zeis. Achter dat Beeld is een Grafnaald geordonneert, welke beduid, dat niet tegenstaande den Tyd alles verslind en Grafwaards doet dalen, de Schilderkonst echter by het Konstgenootschap is verbleven in een bloeijende stand gedurende een reeks van Vyf-enZeventig Jaren. Het Omschrift is, Jubil. Acad. PictCelebr., en onder aan XXXI. Decemb. I737. Dat is op Nederduitsch, het Juichjaar van de Hoogeschool der Konstschilders, geviert op den 31 . van December 1737.
        Aan den anderen kant is verbeeld het Wapen van \'s Gravenhage, waar onder hangt een Weegschaal, verbeeldende de Gerechtigheid, met dit byschrift, Comite Clementia, dat is, door de Goedertierenheid verzelt. Rondom die Gedenkpenning staan deze woorden, Hagani auspiciis laeta est Pictura Senatus; in het Nederduitsch, de Schilderkonst is verheugt over de Bescherming der \'s Gravenhaagsche Overheid.
        Voor de Kamer van het Konstgenootschap der Schilderkonst stont een stellaadgie opgerecht, voor een heerlyk Vuurwerk bestemt. Dat Vuurwerk was geordonneert by Koenraad Roepel, een beroemd Bloem- en Fruit-schilder, en verbeelde een Tuin, geçiert met Vazen en Bloempotten, innerlyk gestoffeert met allerhande soorten van konstige Vuurwerken. Ook voldeet deszelfs uitvoering aan de verwachting van de Leden van het konstryk Broederschap, onder een vrolyk geschal van bassons, hautbois en andere muziekwerktuigen. Den toegang tot de Vreugdezaal der Konstschilders was afgesloten by twaalf Granadiers van de Hollandsche Voetlyfwachten, tot voorkoming van alle wanordens, ontstaande

-ocr page 283-
 
de uit een byster grooten toevloed van nieuwsgierige aanschouwers, van alle kanten derwaards getroept, tot beschouwing van dat zo plegtiglyk en rykelyk geviert. Jubeljaar van Vyf-en-Zeventig Jaren na de loflyke Instelling van dat befaamt Konstbroederschap.
        Deze navolgende berymde Regels, eenigszints verandert, waren alom te bekomen in \'s Gravenhage:

Doorluchte Schilderkonst, bekranst met WiemaandsRozen, Welke in het Bloemsaisoen zo çierlyk staan te blozen, Uit purper, gloeijend rood, en goudgeel t\' zaamgestelt, Verlicht door \'t Leeliwit, die gloripraal van \'t Veld, Gelyk als Iris boog gemarmert en doormengelt, En beide door de Konst en Vrouw Natuur gestrengelt. Thans praalt den hogen Rechterstoel Van \'t ryk gezegent, en het dierbaar Neêrlandsch Eden, In stilte, Rust en Vreden, Schoon in het Hart geplaatst van \'t Staatsch- en \'t Hoofsch-gewoel. De goude Faam bazuint, ter Eere van de Liefde En de Eendragt dezer Maatschappy, Met een Trompet, wiens galm de dunne Lucht doorkliefde, ,, Lang leeve het Broederschap, zo konstryk, frisch, en bly ! ,, Op dat de Tyberkust, in roemzucht zo vermetel, ,, Bekenne, dat ons Nederland, ,, Niet min dan \'t Roomsch-gewest haar Staatsietenten spand, ,, En als een Konstgodes praalt op Vorst Bato\'s Zetel! In

-ocr page 284-
 
        In de Levens- en Konst-beschryving van Mattheus Terwesten, hebben wy ter loops genoemt den hoogberoemden Konstschilder Schoone Jans, Hofschilder van den Keizer, en een der beruchtste Konstenaars zyner Eeuw.
        Thans lust het ons zeker geval te verhalen, betreffende dien verdienstigen Konterfytzelschilder, by wyze van een Vertellingje, tot een bewys, ,, dat een wakker Man ,, zich nooit behoort te storen aan een ongegronden ,, schimp, mids dat hy de vereischte bewustheid en On,, schuld bezit, om zyn Gemoeds vastheid te onder ,, schragen \'\'.
        Die groote Schoone Jans, een wakker Historie- en Konterfytzelschilder, kwam uit Weenen over in \'s Gravenhage, eenige Jaren geleden, en nam zyn intrek ten huize van Johan van Spyk, een Juwelier. Na eenige Konterfytzels te hebben geschildert in die voorgemelde Plaats, wierd hem van ter zyde gezegt, ,, dat zommige ,, \'s Gravenhaagsche Schilders hem nagaven als of hy ,, quansuis wel een welgelykend Konterfytzel schilderde, ,, maar dat het niet al te breed by hem was gestelt om,, trent de Tekenkonst \'\'. Schoone Jans, om dien Laster te stuiten in zyn geboorte, bevoegde zich na de Tekenschool van het Konstgenootschap, en tekende nevens andere Liefhebbers na het voorgestelt Model: by welke gelegentheid hy zommige Snoeshanen handtastelyk aantoonde, dat hy niet alleenlyk het schoon Leven, maar zelfs de Ontleedkunde, en het Antyk, Meesterlyk verstont, en uitvoerde in de hoogste volmaaktheid.
        Maar de Nyd is zo maklyk niet te zussen, gelyk als de hand van een kind, het welk met een appeltje word gevuld. Eenige Konstschilders nodigden dien konstryken Schoone Jans op een Pypje en een fles Wyn, en onder

-ocr page 285-
 
der die schyn, wierd hem een konstspelletje voorgehouden, alommers zo gemeen onder de Parysche en Italiaansche Tekenaars, als het Dopjesspel plagt te zyn bekend in de Trekschuiten tusschen Amsterdam en Ouwerkerk. Dat Tekenspel bestaat in vyf stippen te zetten op een blad wit papier, in de tusschenwydte van drie à vier vingers breedte van malkanderen, uit welke stippen vervolgens een welgevormde Ligchaams-gestalte moet worden gezogt en opgestelt. Die Heeren Konstschilders, tekenden ieder voor zyn hoofd eenige aardige Beelden, achtervolgens de by hunne Medeschilders opgestelde stippelen, welke Konst quansuis by Schoone Jans tot boven de opperwolken wierd verheven in Antwerpsche loftuitingen. Vervolgens wierd het zyn beurt, en die Heeren stelden hem zodanige moeijelyke geboortsstippelen op, dat \'er alzo maklyk kans scheen voor dien braven Konstenaar om Menschen te vormen uit Draakstanden, in navolging van Kadmus, als een welgevormd Beeld te kneeden uit die toverpunten. Echter stelde hy zich schrap, en na zyn begrip voor eenige minuuten te hebben getoetst, tekende hy een welgestelt Beeld, in de gestalte van een Fransche Dame, dewelke zich ontdoet van een Bouillon post&eaegu;rieur, by tyds genomen tot behoudenis van haare gelaats Lelien en Rozen.

Veeltyds slaagt den Wierook op de Mis.

AUGUSTYN TERWESTEN.

Is den oudste Zoon van Mattheus Terwesten, geboren in \'s Gravenhage, op den laatste van de Wiedemaand in den Jaare Duizend zeven Hondert Elf, een Jaar berucht


-ocr page 286-
 
rucht wegens de Oorlogs Aanzegging van den grooten Czaar Peter aan de Ottomannen. Die Augustyn oefende zich al by tyds in de Tekenkonst onder \'s Vaders opzigt. Vervolgens kreeg hy lust na de Letteroefeningen, bevlytigde zich naarstiglyk in het bemachtigen der Latynsche- en Fransche-taalen. Op die hoogte zynde gekomen, deed een natuurlyke en ingebooren neiging dien aankomenden Boekoefenaar overhellen tot de Schilderkonst, welk besluit ook voordeeliglyk slaagde onder een gunstige t\' zamensterring, na wederzyds genoegen.
        Die Augustyn Terwesten is een braaf Historie- en Konterfytzelschilder, die reeds van die dubbelde Konst onderscheide proeven heeft gegeven, te gelyk tot voldoening, en tot noch grooter verwachting van Nederlands Konstlievenden. Hy onthoud zich althans tot Delft alwaar hy veele getroffene Konterfytzels, PlatfondSchoorsteen- en Keur-tafereelen heeft geschildert, fix getekent, vrolyk gekoloreert, en aardiglyk uitgevoert. Onder meer andere Konsttafereelen munt zonderling uit een schoone Zaal, beschildert in de rondte met zes welgeordonneerde kapitaale Konststukken, voor den Heere \'s Gravezande, Vroedschap en Raad der Stede Delft.
        Die Augustyn Terwesten is althans noch getelt onder de levende Konstschilders; en wy verhopen, dat hy onder dat loflyk getal noch kome te verblyven veele jaren.

PIETER TERWESTEN.

Het schynt dat de Konsten en Wetenschappen erflyk zyn in zommige, by den Hemel begunstigde, Geslachten. Die Stelling hebben wy bewaarheid gezien in de vermaarde Geslachten van de Dousa\'s, Pagenstechers, Hoog-


-ocr page 287-
 
Hoogstratens, en meer anderen. Den Heer Menage, dat doorstralend Toortslicht der Geleerdheid, schryft, dat een Zoons-zoon van den alomberoemden Hugo de Groot, toen hy stont te worden onderzogt by een Hoogleeraar der Hogescholen tot Saumur, naauwlyks den Naam had genoemt van de Groot, of den Hoogleeraar staakte zyn Vraagpunten met deze aanmerkelyke wonderspreuk, ,, Den Naam is genoeg (*) \'\'.
        Op die zelve wyze is het ook gestelt met dien Pieter, Zoon van Mattheus Terwesten, wiens Lente een Vruchtbaren Oogst belooft; en zo veels te meer, dewyl hy in het Bloem- en Fruit-schilderen word onderwezen by den vermaarden Coenraad Roepel, wiens Leven by ons is beschreven met een onzydige Pen. Onze algemeene wensch is, dat die Pieter Terwesten, zynde reeds zo verre gevordert in de uitgestrekte loopbaan der Schilderkonst, onder dat oordeelkundig bestier van dien bovengemelden Konstenaar, \'s Vaders, en aller Konstbeminnaren welgegronde verwachting, behoorlyk in alle deelen mag beandwoorden.

ADRIANA VERBRUGGEN.

Die konstige Juffrouw, een Dochter van den Heere Jan Willem Verbruggen, Raadsheer in den Hove van Braband, wierd in de grondbeginzels van de Teken- en Schilderkonst onderwezen by den braven Konterfytzelschilder Johan Volleeven, geboortig van Amsterdam. Die leergraage Adriana Verbruggen is gebooren in \'s Gravenhage in den Jaare Duizend zeven Hondert



(*) Nomen sufficit.

-ocr page 288-
 
dert Zeven, welk Hollandsch Eden zy grotelyks, door die Geboorte, heeft opgeheldert en verheerlykt. Die Konstryke Juffrouw wierd verdrietig wegens haare Onkunde in de Tekenkonst, als zynde dagelyks benodigt om getekende Patronen voor de Borduurnaald, ten welken einde zy haar begaf onder het onderwys van dien vorensgemelden Konterfyter. Ook vorderde die konstlievende Adriana zo merkelyk binnen een korte tyd in de Tekenkonst, beide geholpen door geest en vlyt, dat zy de hand sloeg aan het Konstpenseel, en zeer natuurlyk kopieerde twee Historie-tafereelen by den grooten overvlieger Mattheus Terwesten geordonneert en geschildert. Aangemoedigt door den gelukkigen uitslag van dat beginzel, ondernam Mejuffrouw Adriana Verbruggen twee keurlyke Bloemstukken te kopieren, geschildert by den \'s Gravenhaagsche Puikschilder Coenraad Roepel, welke zy zo zuiverlyk behandelde, dat alle de Konstkenners dat gelukkig beginzel beschouwden met verwondering en verbaastheid, zo wegens de keurige navolging dier Konsttafereelen, als wegens haare konstige behandeling, oordeel, en daar in aangewende vlyt.
        Naderhant kopieerde die geestryke Adriana noch een Bloemtafereel, geschildert by de wydberoemde Konstschilderes Rachel Ruysch, een waardige Dochter van den vermaarden Hoogleeraar in de Genees- en Ontleedkunde van dien Naam. Nu is \'t eene onbetwistelyke waarheid, gegrond op de onwedersprekelyke reden, dat indien Mejuffrouw Adriana Verbruggen voortgaat op die wyze, zy naar alle waarschynlykheid zo verre de beruchte Bloemschilderes Rachel Ruysch, zal overtreffen, gelyk als die laatstgenoemde de konstryke Maria van Oosterwyk is voorby gezeilt in de uitgestrekte zee der veelkleurige Bloemen en Fruiten. N. VAN

-ocr page 289-
 
N. VAN KUYK.

Is een Leerling geweest van Mattheus Terwesten, en een verdienstig Schilder geworden onder deszelfs bestier. Na eenige jaren het konstpenseel te hebben geöefent met voordeel en roem, dat dubbelt oogwit aller Konsten en Wetenschappen, helde hy over tot de min vermakelyke, doch niet minder voordeelige Graveerkonst. Hy begaf zich tot de Etsnaald inzonderheid; als van \'s gelyken tot het onderwzen van de Jeugd in de Tekenkonst, welke beide Beroepen, beide de hoop der liefhebbers, en zyn byzonder oogmerk, aangenaamlyk komen te beantwoorden. Ook is die N. van Kuyk gezegent met een Zoon en Dochter, welke by uitnemendheid konstiglyk Tekenen, Schilderen, en Etsen.


N. KUYPER.

Heeft mee de Teken- en Schilderkonst geleert by Mattheus Terwesten, en na \'s Meesters Tekeningen en Schilderyen onderscheide jaren gestudeert. Thans heeft hy zo veel wegs gespoed, en is zo ver gekomen, dat hy een wakker Konterfytzelschilder is geworden, en en treffelyk en onberispelyk Beeld tekent; gedankt zy de goede Natuur, en zyn onvermoeide vlyt. Wy wenschen hem, dat zy naarstiglyk die ontlookene spruiten meer en meer komen aan te queeken, zynde niets meer glorieryk als een konstig Schilder, en niets meer verachtelyk als een kreupelen hoetelaar. En nu zullen wy van den


-ocr page 290-
 
den Mensch overstappen tot het medehelpent Dier, en eens op een stel en Sprong zien wat \'er valt te zeggen op het kapittel van den Beestenschilder

JAN VAN GOOL.

Die Schilder is mede een Leerling geweest van Mattheus Terwesten, by wiens grootsche manier hy echter geen voet by stuk heeft gehouden. Die Jan van Gool viel niet van den Os op den Ezel, maar van den Mensch op het Dier, alzo hy zich onderwierp aan de leertucht van Simon vander Does, een voortreffelyk Dieren Landschap-schilder, wiens Konsttafereelen altoos zullen zegenpralen. Dat onzen Dierschilder van Gool, de dommekeus van Esau navolgde in die drieste ruilebuit, en zyn eerstgeboorte der Menschverbeelding verruilde tegens den koeketel van het Gediert, is echter min te pryzen, dan te wraken.

        Evenwel, het is die Jan van Gool tamelyk geslaagt in die wyze van Konst, als staande voor een fraai Beesten konterfyter bekent by de Liefhebbers van Adams-hovelingen. Die Konstenaar is vry wel bespraakt voor een Man van dat stout beroep, en grotelyks afgericht in het stoffeeren van een middelmatig diskoers. Vorders is hy zeedig, zacht van inborst, vriendhoudent, en onzydig in zyn handel en wandel, en ongewoon een Appel te geven voor een Ey.
        Eenige jaren geleeden, stak die Beestenschilder over na de Theems, alwaar hy veele konststukken schilderde na de Britsche Bokken, Geiten, Schapen, Rammen en Lammeren, wier wol zo zacht is als de vacht van het Gulden-Vlies. Althans is hy wedergekeert in het Prinselyk

-ocr page 291-
 
selyk \'s Gravenhage, en volhart vlytiglyk in het nabootsen van allerhande Schilderachtige viervoetige Inlandsche Gediertens.

FRANS LE PIPER.

\'s Menschen bequaamheden, by de benamingen van wysheid of vooruitzigt bekend, zo ontrent het bestier van Koningryken of Gemeenebesten, als ontrent de waarneming van hooge Ampten, ontstaan lynrecht uit dat klein graan van oordeel en vernuft waar mee zy worden gebooren. In tegendeel spruit het gebrek van oordeel en vernuft uit eenig mangel ontrent de ontvangkenis of geboorte; in deze wonderspreuk stemmen eenpariglyk alle Natuurkundige Wysgeeren. Alhoewel nu het laatste mangel allengskens kan worden verbetert by een goede opvoeding, leeroefening, of bezigheid, echter gaat het zeer zelden boven het bereik van de aangeboren kracht.

        Het is onmogelyk de natuur te verzaken, en ons te verheffen boven den staat waar in wy zyn gestelt. Hendrik den Vierden, by den titel van den Franschen Herkules beroemd, spon zo wel den draad der verwystheid by zyn Hoofsche Omphales, als den Leeuwentemmer. En inderdaad, het getal der groote Mannen is vry klein dat op den toets en van naby niet zo zwak, ongestadig en gebrekkelyk word bevonden in veele omstandigheden als de laagste heesters en planten.
        Niets is duurzaam dan het geene zich schoeit op den leest van de Natuur. Een al te gestrenge Wysbegeerte, maakt weinige Verstanden; een al te streng bestier, weinige goede Onderdanen; en een al te bepaalt bestek in

-ocr page 292-
 
in de Schilderkonst, weinige goede Schilders. Personen en Humeuren konnen worden vermomt en onder malkanderen gehutzelt, maar de Natuur slagt het Quikzilver dat nooit Sterft, gelyk als ik in het Leven van onzen konstryken en vrolyken Schilder, Etser, en Boetseerder, zal aantonen.
        Frans le Piper heeft gebloeit onder de Regeering van Karel en Jakob de Tweede, Koningen van Groot Brittanje; doch het Jaar van zyn Geboorte, noch van zyn Overlyden zyn ons nooit gebleeken. Zyn Vader was een welgesteld Heer in de Provintie van Kent, gesproten uit Walsche Voorouders. Den oude Heer gaf een goede opvoeding aan zyn Zoon Frans, en was gezint hem op te trekken tot de Rechtsgeleerdheid, welke Studie, zo in Engeland, als elders, een trap strekt tot het verkrygen van Ampten en Waardigheden: maar het vervolg betoonde zonneklaar, dat hy voor Sint Lukas, en niet voor den Keizer Justiniaan, was in de Wieg gelegt.
        Frans le Piper wierd dan op de Latynsche Schoolen bestelt, doch hy kon noch wilde die Taal niet vatten. In stee van te Studeeren, was hy immer bezig in het tekenen en krabbelen van allerhande voorwerpen, en vooral, in het nabootsen van leelyke en belagchelyke Troniën, hoe meer mismaakt, hoe liever. Ja zo byzonder was het talent van dien aankomende konstjongeling, dat hy een wanschapen Tronie zo vast in zyn geheugen begreep, zelfs in \'t voorbygaan, of als men zegt, ter loops, dat wanneer hy die op het papier stelde, den aanschouwer niet anders dacht, dan dat hy die tekening had ontworpen na het Leven. De Londenaars zeiden, dat hy zo fix iemands Tronie kon steelen met een snap, als de Britsche Beurzesnyders een Voorbygangers Beurs, ongemerkt, weten te ligten. Hy

-ocr page 293-
 
        Hy erkende de Natuur alleenlyk voor zyn Leermeestres, alzo hy zich, voor noch na, van geen andere Onderwyzers bediende, tot het bemachtigen van de Teken- en Schilderkonst, als van het eenvoudig vorschrift van die weldoende Moeder, en van zyn gelukkig geheugen en begrip. Hier in was hy gelyk aan den jongen Schaapharder, die den omtrek van die gewolde Dieren omtrok met de Potsloots-pen van zyn Harderstaf; geen geringbewys, dat de Schilderkonst niet anders is als een schaduw van de Natuur.
        Ook verscheelde den vrolyke Frans grootelyks in zyn Reistogten van alle andere Reizigers, welke doorgaans zo veel op hebben met het laatste Vaartwel toe te roepen aan hun Bloedverwanten, Vrouwen, Meestressen, en goede Vrienden. Hy, integendeel, vertrok altoos met een stille trom, en ging zich vermeijen, nu eens na Duitschland, dan na Vrankryk, na Italie, ofte na de Nederlanden. Op een tyd, in een van die luimen, rekte hy den Reisdraad tot aan groot Kaïro in Egipte, einkelyk belust, volgens zyn verhaal, om de kuikens te zien kippen, door de tusschenkomst van Kameels-mest, in stee van langs de natuurlyke warmte der Hennen. Op zyn te rugkomst in Engeland, kwam hy altoos zo onverwacht nedervallen als een Dondersteen uit de lucht, en verschrikte, by die gelegendheid, zyn Vrienden niet minder door zyn onverwachte komst, als hy die voortyds had bedroeft door zyn schielyk vertrek.
        Maar gedurende die karavanes versnipperde hy zyn tyd niet met het bestudeeren van de opschriften der Uithangborden en Luifels, noch met het naspeuren der beste Ordinarissen; neen, hy ging de beruchtste Konstschilders en Tekenaars opzoeken, en onderzogt niet min keuriglyk derzelver Konsttafereelen, als de Geletterden

-ocr page 294-
 
terden de rykste Boekvertrekken naspeuren, om langs de wigchelroe des Vernufts de verborge schatten der Wysheid op te delven. Ter loops heb ik het verwonderlyk geheugen van onzen Konstschilder aangeraakt, in het begin van zyn Levens-verhaal, waar van ik nu den Lezer een staal uit duizend zal aantonen:
        Op een tyd bezogt Frans le Piper den beroemden Konstschilder Gerard de Lairesse, tot Amsterdam, die hem een schoone Tekening liet kyken, by hem voltooid daagsch te voren. Le Piper bekeek die Tekening naauwkeuriglyk, prees deszelfs konst na waarde, en verzogt vervolgens Lairesse, van tegens den avond te gast te willen komen in den witten Molen op een onthaal van Oesters en Wyn, met een bede, van zyn Tekening mee te brengen, om die noch eens te zien met oplettenheid. Toen ter tyd, en misschien noch op heden, was die Herberg de Avondbeurs der Schilders en Konstliefhebbers, welke Heeren derwaards troepten tegens het vallen van den Nacht, gelyk als de Turken na Mecha troppen, tot aflegging hunner geloften aan Mahomets Graf. In die tusschentyd had Frans de Tekening van Lairesse zo natuurlyk by geheugen gekopieert, dat de zyne op de oorspronkelyke Tekening munte, gelyk als \'t eene Eymunt op \'t andere Hoenderëy, en het een keurig oog moest zyn geweest om die tweelingen uit malkanderen te konnen schiften.
        Frans le Piper, gedachtig aan het spreekwoord, die eerst komt, die eerst maalt, begaf zich in tyds na die Verzamelplaats, en liet zyn Tekening de Liefhebbers kyken. Korts daar aan kwam Gerard de Lairesse in het Gezelschap, die zo dra zyn Tekening niet had uitgehaalt, of Le Piper verzogt, er het eerste gezigt van te mogen hebben, en na die quansuis met aandacht te hebben

-ocr page 295-
 
ben bezien, gaf hy ze de Liefhebbers in handen. Zo dra hadden zy die Tekening niet bezichtigt, of zy riepen eenstemmiglyk, ,, Weg, weg, Myn Heer Laires,, se! reeds is die Tekening by ons gezien ruim een ,, halfuur geleden, en oude Vogels laten zich niet ver,, schalken door bekend kaf \'\'. Lairesse bewust, dat geen Mensch zyn Ordonnantie had gezien als alleen Le Piper, sprak met een barsse stem, ,, Ik hou de Heeren ,, een Anker beste Wyn, dat geen in \'t gezelschap ooit ,, die Tekening zag voor myn komst in de witte Mo,, len \'\'? De Konstenaars topten dat voorstel, het geen zo dra niet was met handtasting beklemt, of Frans schreeuwde luidskeels, ,, Veel geluks Lairesse, gy hebt ,, de Weddingschap loflyk gewonnen \'\'! Daar op trok hy de nagebootste Tekening uit zyn zak, en zei, ,, Daar ,, is de Tekening welke ik aan de Heeren heb vertoond, ,, doch de eigenhandige Tekening van den Heer Lai,, resse hebben de Liefhebbers niet als nu gezien, en ,, gevolglyk het Proces van de weddingschap benevens ,, de kosten verloren \'\'. De Schilders en Konstkenners stonden zo verbaast te kyken, gelyk als zo veele klokgieters over een rampspoedige geut: ook werd \'er by verhaalt, dat Lairesse niet min stont te starogen als de andere Konstenaars, en dat hy ten laatste Frans op de Schouders tikte, met deze woorden, ,, Geen Mensch ,, ontstal my ooit een Tekening nader by geheugen \'\'!
        Onze vrolyke Frans had zich een tekenwyze gevormt, en eigen gemaakt, waar in hem nooit eenig tydgenoot kon evennaren, vry verre van hem voorby te stevenen. Dewyl hy nu met de Beurs geboren, en in den schoot van de Fortuin als een Kind van Weelde was opgequeekt, vorderde hy nimmer geld voor zyn Schilderyen noch Tekeningen, maar schonk die Konstschatten gulhar-

-ocr page 296-
 
hartiglyk aan zyn goede Vrienden. Hy maakte meest zyn Tekeningen onder het Zodiaks teken van de Fles; daar in gelyk aan le Sieur Boitard, wellustiger geheugen, doch met dit onderscheid, dat Le Pipers Tekening voller van geest, keurlyker van omtrek, en konstryker waren behandelt als Boitards ligte en dichte ordonnantien. Ook berusten de voornaamste gekoleurde Konsttafereelen wel het meest in de Wynhuizen, welke bevoorrechte Dronkaards Kappellen hy verrykte met zyn vrolyke Altaarstukken, tot een proef op de Som, dat Bacchus en Sileen de geliefde Goden waren, welke hy plagt te dienen by zyn Leven.
        In de Myter, een berucht Wynhuis in Stocks-Market, beschilderde hy een gantsche Kamer voor den Katelein Mr. Holms, welk vertrek was gedoopt Amsterdam, en noch tot op lieden pronkt met Le Pipers stout geschilderde en vrolyk behandelde Beelden. De Londenaars titelden die Kamer Amsterdam, wyl die is beschildert met Personaadgien, verbeeldende allerhande Gezindheden, in navolging van die alom vermaarde Koopstad der Vrygevogte Nederlanden. Hier staat een Jesuit te pryken, wiens Staatkundige Tronie een grooter verscheidenheid van Hartstogten verbeeld, als een Kamelion verschot heeft van koleure: en gins is een Quaker te zien, wiens hoofdhaairen al ommers zo zeer blinken als de oppervlakte van een versch gefoeiliede haard-plaat, en wiens vleeschkoleur zo vrolyk is gekoloreert, als of hy met Amandeltaarten gespeend, met Bristol-melk gedrenkt, en met geardeerde Ortolans, by mangel van iets beters, wierd in \'t Leven gehouden.
        Noch ordonneerde en schilderde hy verscheide luchtige Konststukken voor den Kastelein Mr. Shepherd, een Wyshuis in de Bel, binnen de Vryheid van Westminster.

-ocr page 297-
 
ster. Die Schilderyen kogt naderhant den voornoemde Mr. Holms, tot luister en vermeerdering van zyn Konstkabinet der gezindheden, welke Konsttafereelen verstrekten tot Vinkevangers-spiegeltjes, waar op de Wyngrage Britsche Mensch-Leeuwerikken tropsgewyze kwamen nedervallen. Ook had hy een overaardig stuk geschildert voor dien laatstgemelden Kastelein, verbeeldende een Konstabel, door zyn Mirmidonen verzelt, welke knapen een dronken Heerschap hadden opgesnapt, om hem eerst na het Rondhuis te sleuren, en vervolgens voor een Vrederechter te geleiden.
        Wyl hy overvloeide van Geest, verwaarloosde hy meestentyds zich te bedienen van het Leven, als insgelyks van het koloreeren der Beelden, zynde zyn meeste tafereelen uit drie koleuren opgestelt, als uit schulpwit, been-zwart, en omber. Echter zyn \'er eenige weinige Konststukken van hem te zien gekoloreert, tot een bewys, dat zyn versuim ten dien opzigte min ontstont uit onvermogen, als wel uit nalatigheid. Hy betuigde een byzondere achting voor de Konstafereelen van Hannibal Karats, en van Rembrant van Rhyn, wegens hun overheerlyk koloriet, als ook voor de Tekenwyze van Marten van Heemskerk, zonder echter eenigzints dien ouden Konstenaar in deszelfs dorre manier na te volgen. Een groot getal zyner goede Vrienden heeft hy gekonterfyt, echter meest in \'t graauw, uitgezondert eenige weinige gekoleurde Portretten. Nochtans is \'t in die laatsten niet duisterlyk te zien, dat hy de beroemste koloreerders zou hebben geëvennaart, indien hy waare overgegaan tot dat wezendlyk deel van de Schilderkonst.
        In den herfst zyns Levens bevond hy handtastelyk dat hy de Nalatenschap zyns Vaders had gebragt in een Naauw

-ocr page 298-
 
naauw bestek; dat hy zyn granen, noch groen zynde, had opgesnapt; en dat zyne Guin&eaegu;es waren vernedert in den omtrek van zes stuivers gedenkpenningen. Uit dien hoofde vont hy zich tegens wil en dank genoodzaakt, om eenige Konsttekenigen en Schilderyen te verruilen tegens kontanten. Gedurende die zwaarmoedige wolk der Behoeftigheid, tekende hy eenige ordonnantien voor Izaak Becket, een Graveerder, die Le Pipers Tekeningen dan scnraapte in Mezzo-Tinto, dat is in zwarte konst. Die ordonnantien wierden doorgaans getekent in het Wynhuis, na ouder gewoonte, en als hy recht op zyn dreef was tekende hy meer in een half uur, als Becket kon voltooijen in een gantsche week. Zyn vindingen waren vol geest, en zyn behandeling was natuurlyk en stout.
        Daar benevens was hy een onberispelyk Landschap schilder, en ervaren in de Doorzichtkunde, waar in hem niemand voorby stevende, ook bezat hy een wyze in Landgezigten te tekenen, een manier hem alleen eigen. Als hy uit tekenen ging, ten platte Lande omstreeks Londen, ofte elders, was hy voorzien met een langwerpig boek wit papier, welk zynde geopent, nam hy den laagsten hoek tot zyn oogpunt, waar langs hy het gezigt vormde, vervolgens zyn doorzigt bestierde en zyn tekening meesterlyk voltooide. Hy voerde een radde hand, maakte stoute trekken, en zyn Etswyze was los en vast. Veele aardige dingen heeft hy Geëtst, in \'t gemeen op eironde zilvere platen, welke platen dan by zyn goede Vrienden, Liefhebbers van de Druif wierden hervormt in dekzels tot Tabaksdozen, hoewel meestentyds tegens het uitslyten overdekt met kristalle glazen.
        Onder meer andere Konstwerken, tekende hy veele Turk-

-ocr page 299-
 
Turksche Konterfytzels voor het Boek van den Ridder Paul Rycaut, zo het Konterfytzel van den Sultan, den groten Visier, den Mufti, de Bachas, als ook de Dervis, Turksche Papen en Monnikken, en mindere Personaadgien. Alle die Konterfytzels wierden in \'t koper gebragt by den Graveerder Mr. Elders, en geplaatst in het boek van Rycauts Historie der Turken. Op het laatst zyns Levens viel hy aan \'t Boetseeren van wassche Beelden, voornamelyk in Basso-Relievo, gezegt, halfrond, welke Konst hem niet minder als de Teken- en Schilderkonst kwam te slagen. Onder het Boetseeren riep hy dikmaals uit met een luide stem, ,, Ha! waar,, om niet vroeger hier aan gedacht, want dit werk ,, komt beter overëen met myn humeur, als het Schil,, deren of het Graveeren \'\'.
        Op een tyd zat Frans le Piper in \'t Wynhuis, (dien artykel komt ons niet zelden voor in zyn Levensverhaal ) verzelt by Joseph Bokshoorn, een Hagenaar by Geboorte, en een braaf Konstschilder by beroep, by Mr. Stuart, een verdienstig Graveerder, en by meer andere liefhebbers van den Wynoogst, toen hy een gril kreeg, en met houtskool een verwonderlyk aardige Tronie tekende op een houte tafelbort. Mr. Bokshoorn hoogde die Tronie konstiglyk met een stuk wit kryt. Onderwyl voltooide Frans een tweede Tronie op een diergelyk panneel, welke van \'s gelyk by Bokshoorn wierd gehoogt, en dat Konstspel vervolgden zy tot een dozyn Tronien, waar op niets viel te berispen. Ik heb te Londen om en tom na die Tafelborden getaalt, vooral in onderscheide Wynhuizen, (den Lezer zal die laatste woorden ten beste gelieven te vertalen, ) doch het is my niet mogelyk geweest dien konstschat op te lopen. Echter hebben my veele Konstbeminnaars betuigt, die Konstbor-

-ocr page 300-
 
borden te hebben gezien ten huize van den Kastelein in den gouden Draak, een vermaart Wynhuis omtrent Sint James in Londen; doch alzo die Wynschenker, toen ter tyd, was verreist ter schimnmen, was hy ongehouden zich deswegens te verantwoorden.
        Dat \'s Menschen bedryven worden bestiert by de invloeijing van gelukkige ofte ongelukkige gestarntens, welke onze bedryven doen beroemen ofte veroordelen, zal de volgende Avontuur bewyzen.
        Op een tyd, en dat noch in de hondsdagen, was Le Pipers goudbeurs zo yskoud, en in tegendeel zyn dorst zo snikheet, dat hy niet wist wat te verzinnen, om de eerste te verwarmen, en den laatsten te verkoelen. Onder deeze en geene overweegingen, min over het vierkant des cirkels als over de rondte van een drielings fles, deet zyn goed gestarnte hem stuiten in Konventgarden, vlak tegens over het wynhuis van de gekruiste sleutels. Hy bleefzo stokstil staan voor den ingang van die Wynkappel, als of hy door Perseus schild was verstyft in een bezielde rots. Langs een opschuifraam kreeg den Kastelyn dien onbeweeglyken schilder in \'t oog, en wyl hy noch al ommers zo wel was bekent by de Wyntappers in Londen, als by de Bischoppen van Engelant, vloog den waard buitens deurs, en verzogt dien Frans te willen stappen over den drempel van zyn huis. Den dorstige Konstenaar gehoorzaamde die uitnodiging zonder eenig nabedenken, hy trat in huis, koos het beste vertrek, vorderde den keurlyksten wyn, beval den lekkerste tabak, en ging gerust zitten teeren en smeeren op kosten van ongelyk.
        Naauwelyks had Frans le Piper zyn twede fles gravesche wyn ontkurkt, toen een dronken Landjonker kwam scharrelen in dat vertrek, die alhoewel hy vreeslyk was besto-

-ocr page 301-
 
bestoven, echter noch het besef had om een fles wyn te vorderen, met een lispent attent. Onze Schilder scheen maar middelmatiglyk vermaakt met die komst; doch hy bevont korts daar aan, dat den ander luider kon drinken als praaten. En nu stont de fles des Konstenaars op het gypen, toen den Kastelyn, na rypelyk te hebben geraadpleegt met Mevrouw de Kastelynin, over de middelen tot den aanwas van zyn neering, in de kamer kwam stryken, opgevolgt by zyn meesterknegt. Hy zelf was belaaden met een vuurenhouts panneel en met een houtskool, en den knegt droeg een schenkbort gestoffeert met een paar drielings flessen, benevens een gespan vers gespoelde kelken in de rechter, en een ruim tafelbort, met twee wichtige sneden van een Westfaalsche Ham en Brood geçiert, in de linkerhand, welke eet- en drinkbaarheden vlak voor onzen Konstschilder wierden geplaatst, met een stilzwygende plegtigheit. Vervolgens trok den beschaafde Kastelyn een kurkentrekker uit zyn zak, bevoegt om den boom te rukken uit het Heidelbergs Wynvat, en ontkurkte de beide flessen. Na die verrichting besloeg hy een stoel, vlak tegens den opgetogen Frans, vulde de twee leege kelken, en dronk de gezondheid des Schilders. Daar op stelde hy zyn eigen gezondheid in, deet die zelfs bescheid, en voor \'t laatst, na veel hemmens en brommens, aanving hy de volgende aanspraak: ,, Ten huize van den Heer Holms, Kastelein in den ,, Myter, heb ik onderscheide uwer Konststukken be,, schouwt, met een diepe achting, en deswegens een ,, groote eerbiedigheit opgevat voor uw Persoon en ,, verdiensten. Te hoger is den wind van myn achting ,, gewakkert, dewyl den Neering van dien Heer is ver,, meerdert als een rest uijen, langs de bemiddeling ,, uwer

-ocr page 302-
 
,, uwer Konsttafereelen. Indien ik nu de eere mag er,, langen, dat gy my gelieft te konterfyten op dit pan,, neel met houtskool en kryt, zal my insgelyks de ge,, legentheid worden verschaft om de lukgodin by de ,, tuiten te vatten; voor de rest, gedankt zy myn ge,, starnt, ontbreekt het ons aan geen bequaamheid noch ,, aan goede wyn. Het geene \'er reeds is geweest, en ,, noch staat te komen, is ten dienste van Mynheer gra,, tis; ook zal \'er tegens de klok van acht uuren een ta,, fel staan gedekt, gelaarst en gespoort, waar op ,, den Lord Major, benevens zyn Aldermans, durf ver,, gasten \'\'.
        Frans topte blymoediglyk dat voorstel, en na alvorens zyn jongsten teug te hebben verbetert door een volgeschonken kelk, Konterfyte hy dien konst- en neringlievenden Kastelein zo natuurlyk, als of hy had gezeten voor Titiaan d\'Uccelli, of voor Anthony van Dyk Tot een proef op de Som, wierd Mevrouw de Kasteleinin opgeroepen, welke Dame eerst haren Man, en vervolgens den verdienstigen Frans om den hals vloog tot een blyk van haar dubbeld vergenoegen. Onderwyl ontwaakte den voorgemelde Jonker, die in de tusschen tyd een uiltje had gevangen, en tamelyk was ontnuchtert, die zo verbaast opkeek wegens dat welgelyken Konterfytzel, als of zyn brakken en lange honden een Haas hadden gestoort in een reigersnest. Den Landëdeling beval een paar flessen, en zo veel kelken, bovenbrengen, alzo hy dacht dat die plegtigheid een voorafgaande punt was voor iemand die zich deet Konterfytten, en na een paar kelken te hebben verwisselt met dien Konstmaaler, verzogt hy op zyn beurt te worden geportretteert. Frans bewilligde in het verzoek, waar op den Kastelein vliegens de weergaa deet halen van zyn panneel.

-ocr page 303-
 
neel. Dat tweede Konterfytzel viel alommers zo welgelykend als het eerste uit de houtskoolpen, vooral waren de overgeblevene gelaatstrekken der jongste dronkenschap \'er zo natuurlyk in uitgedrukt, dat geen Jan Steen zulks kon hebben verbetert. Frans wierd met twee koppel Guin&eaegu;es beloont, langs welke edelmoedige beloning den Jonker tot een derde Persoon op het aanstaande Avondmaal wierd aanvaart, op welk feest den Graveschen Wyn zo overvloediglyk wierd gestort, gelyk als we hipokras Bruidstranen biggelen op het Voorbezoek van een Mennoniets Trouwverbond.
        Zegt ons nu eens, wie toch zal zyn Kinders niet stellen onder het Leerbestier van Sint Lukas, als wanneer hy ziet, dat in stee van Zotheid en Armoede, waar mee doorgaans de Konstschilders worden afgeschaduwt, dat heerlyk talent overvloeid van Britsche Guin&eaegu;es, Westfaalsche Hammen, en Gravesche Wynen?
        Korts na dat voorval veranderde de Fortuin van gedaante, ten voordeele van Frans le Piper, door de dood van zyn Moeder. Doch hy vermogt te zeggen wegens dat overlyden zyns Moeders, gelyk als namaals den Baron Gorts zei ten opzigte des Sterfvals van den Koning van Sweden, ,, \'s Konings dood, is myn dood! \'s Moe,, ders overlyden, is myn laatsdte lot \'\'! Want door dat overlyden verviel die Konstenaar in een onbekrompe behandeling van Guin&eaegu;es, en daar langs in een Oostersche Levenswyze. Hy dronk gantsche dagen en geheele nachten; en hy sliep meer op stoelen en banken, als op gemaklyke Engelsche Ledikanten. Door die rustelooze levenswyze, veranderde de dagelyksche Kelderkoorts in een brandende gestadige Koorts, waar tegens hy zich deet Aderlaten, doch tot zyn ongeluk; den onbequaame Wondarts trof een Zenuw in stee van een Ader, en die prik

-ocr page 304-
 
prik was zyn doodsteek. Frans le Piper stierf, en wierd begraven in de Maria Magdalena Kerk in Soutwark, onder het Grafverwulft van zyn Adelyk Geslacht.
        Hy was een vetlyvig Man, vry zwaar van Ligchaam, maar zeer luchtig van Geest. Hoe log de schors ook scheen op het oog, echter was het pit vol vuurs op de behandeling, en hy betoonde zich immer lustig en vrolyk, beide in voor- en in tegenspoeden. Jammer was \'t, en een bovengeneen jammer, dat hy de Wynhuizen geen tyd meer ontleende, om te besteden in de betrachting van de Schilderkonst, als die waarlyk daar lange tot eere en luister had verstrekt aan zyn Vaderlant. Des niet te min, zal zyn Naam eeuwiglyk verblyven in het geheugen der Konstlievende Britten, en hy in het Graf de naam behouden van een der voornaamste Konstenaar van zyn Eeuw.

HENDRIK EN JOHAN DANKERS

Hendrik en Johan Dankers, zyn Nederlanders bij Geboorte, doch in welke Provintie of Stad dat Broederschap het eerste licht beschouwde, kan ik niet zeggen. Hendrik was een braaf Landschapschilder, die op \'s Broeders verzoek het Graveereizer neerlei, en het Penseel opvatte, waar in hy treffelyk heeft geslaagt. Een blyk van zyn uitmuntenheid in de Schilderkonst, was de keus van Karel den Tweede, Koning van Groot Brittanje, die zich bediende van zyn Penseel in het verbeelden van alle de Zeehavens in Engeland en in Wales, als van \'s gelyken in het Konterfyten van \'s Konings voornaamste Paleizen en Lusthoven.

        Hy heeft mee veele Landschappen geschildert voor den

-ocr page 305-
 
den voornaamsten Adel in Engeland, by wien hy wierd geëerd en beloond, wyl hy stont berucht voor een der zuiverste Konstschilders van zyn Eeuw. In het Paleis van de Graaf van Carlile, genaamt Hinderschelf, in Yorkshire, zyn twee keurlyke Landschappen te zien, by dien Hendrik gepenseelt, welke Konsttafereelen zichtbaarlyk \'s Mans Verdienste bepleiten. Noch is \'t my gebeurt een verwonderlyk fraai Konststuk van dien Dankers te hebben gezien in het schoone Lusthuis van den Kolonel Lovejoy, genaamt Hennik-hol; en meer Tafereelen zyn my niet voorgekomen.
        Hendrik Dankers behandeling was vry, alhoewel net; zyn Luchten vermakelyk, de Gebouwen wel verstaan achtervolgens de regels der Bouwkunde; de Stammen der Bomen fraai getekend, en de Bladers konstiglyk geslagen. Met een woord, hy is een braaf Konstenaar geweest, genomen in het geheel, of wel nagegaan in alle deelen.
        Wat aangaat zyn Broeder Johan Dankers, die was een goed Historieschilder, waar van ik eenige Gedenkschriften verwacht, welke ik den Lezer vervolgens zal mededeelen. Voor zo verre my is bericht geworden, zyn zy beiden Overleden in Amsterdam: zynde dit alles wat ik \'er tot noch toe van weet te schryven.

WILLEM WISSING.

        Een onbedwongen onbeleefdheid, en een natuurlyke wellevendheid, bevoordeelen grotelyks de Hovelingen en de Hofschilders. Ik zeg, de wellevendheid is een Staatkundige Toverkonst, een aardige zaak, te gelyk bequaam tot het onderscheppen van Harten, en van Voor-

-ocr page 306-
 
Voordeelen. Verdienste alleen zal geen wonderen verrichten, ten zy zekere aangenaamheid het de behulpzame hand komt te bieden, waar van alle de toejuichingen onzer bedryven afhangen. De wellevendheid vervat een zeker iets, dat onuitdrukkelyk Fransch, Un certain je ne sai quoi, dat alle gonst bemachtigt, zonder dat men \'er een glimp van reden, of van waarom, aan weet te geven.
        Willem Wissing bezit in den hoogsten graad dat aangenaam talent, een gaaf meer ongemeen in een Nederlander als in een Franschman, welke laatstgemelden niet zyn benodigt om Thessaliesche Toverkruiden, wyl zy wonderen konnen verrichten enkelyk door den wind van schoone woorden. Die Konstenaar is geboren in \'s Gravenhage, en genoot zyn eerste onderwys in de loflyke Schilderkonst by Doudyns, dien alomberoemden Historieschilder. Zyn natuurlyk oordeel, ondersteunt door een byzondere vlyt, bragt hem zo ver, dat hy over stak naar Londen, wyl hy krachts genoeg bezat om te konnen zeilen op zyn eigen konstwieken.
        In het begin van zyn overkomst te Londen, wierd zyn Penseel gebruikt by den Ridder Pieter Lely, zo in het Schilderen van Draperyen, Voor- en Achter-gronden, als andere Voorwerpen. Na deszelfs Overlyden, begaf hy zich tot het Konterfyten, en volgde zo konstiglyk de aangename Schilderwyze van dien laatstgenoemden verädelden Konterfytzelschilder. dat de Engelschen een nieuwen Fenix uit deszelfs assche zagen opdagen.
        Willem Wissing, na onderscheide Britsche Hartogen, Graven, Lords, en andere Edelingen, als insgelyks derzelver Gemalinnen en voorname Juffers te hebben Gekonterfyt, met een algemene goedkeuring, kreeg toegang

-ocr page 307-
 
gang aan \'s Konings Hof. Hy had de eere van Karel den Tweden, benevens de Koningin van Groot Brittanje te Konterfyten, welke Konterfytzels zo gelukkig uitvielen, dat de Engelschen het Verlies van den Ridder Pieter Lely begonnen te vergeten. Na het Overlyden van Karel, Konterfyte hy den Koning Jakob den Tweden, deszelfs Koningin, als ook de Princes Anna, Gemalin van George Prins van Denemarken, benevens veele andere hooge Personaadgien der beide Sexen. Ja \'s Konstschilders algemeene achting wakkerde zo bovenmaate, dat Jakob den Twede hem overschikte na \'s Gravenhage, om aldaar den Prins van Oranje, Willem den Derde, benevens zyn Gemalin de Princes Maria Stuart te Konterfyten, alle welke konstige en welgelykende Konterfytzels met een algemeene toejuichinge wierden ontfangen.
        Het Konterfytzel, waar langs die beroemde Konstschilder zich de achting verkreeg van Karel den Twede, was het Portret van den Hartog van Monmouth, dien ongelukkige natuurlyke Zoon van den Koning, den schoonsten en welgemaaksten Prins, die ooit de harten en oogen na zich trok van alle welke hem beschouwden. Noch Konterfyte hy de voornaamste Hovelingen, en wierd by alle Konstkundigen beschouwd als den eenigste en waardigste mededinger van den Ridder Godfried Kneller, toen ter tyd in zyn opkomst;

Doch \'t noodlot had den draat, Zyns Levens reeds gefnuikt, \'t fortuin schoot toen te laat.

        Willem Wissing was een Man wiens beschaafde manieren, verpligtende ommegang, en hoflyke beleefdheid, hem aanbevolen aan de achting in het algemeen van alle de

-ocr page 308-
 
de Groten in Engeland, en van \'s gelyken aan de uitheemsche Personaadgien. Zyn gedrag bekrachtigde de wonderspreuk, dat het geen gemeene gelukzaligheid is voor een Jongeling, te zyn gezegend met Vrome Ouders, Bloedvrienden, Opzieners en Bediendens, wyl wy van dezelven onze grondbeginzels ontleenen. Wy worden beide naakt in inborst en in ligchaam geboren, en trekken onverschilliglyk het eerste kleed aan dat ons werd aangeboden.
        Het kenteken van een vroom Man bestaat in de reden te bewaren aan het hoofd van de praktyk, en te zyn vergenoegt in zyn beroep: te leven in een gedrang van voorwerpen, zonder te lyden in zyn bezeffing, in zyn deugd, noch in zyn rust: zich te gedragen als een verstandig Man uiterlyk, en te worden bestiert by de Godlyke Voorzienigheid innerlyk: al waarheid te zyn in woorden, en al gerechtigheid in bedryven: ja schoon de gantsche Wereld zyn oprechtigheid mogt mistrouwen, zyn karakter betwisten, en zyn gelukzaligheid in twyfel trekken, zulks in \'t geheel niet qualyk te nemen, noch van maatregels te verwisselen, maar zyn levenswyze vervolgen met alle eerbaarheid, stilte, en bedenkelyke overgevenheid aan de besluiten des Hemels.
        Een Man kan zyn geluk vinden in alle Landen, vooronderstelt, dat het hem aan geen Verstand ontbreekt ontrent het verkiezen van zyn geluk indien hy is begaaft met goede manieren, zal hem de Fortuin die niet doen veranderen ten quade; want de gelukzaligheid bestaat in alle de bedryven van de reden, in verdedigbaare begeertens, en in ordentelyke oefeningen.
        Aangaande vorders den beschaafden Konterfytzelschilder Willem Wissing, is \'t een iegelyk bekend, dat hy in alle zyn Konterfytzels, en voornamelyk ontrent deschoone

-ocr page 309-
 
schoone kunne, grootelyks beoogde een bevallige gelykenis, en eenige ligte misstallen konstiglyk wist te verydelen door zyn lieflyk Penseel. Onder anderen was hy gewoon, als een Dame of jonge Juffer, welke kwam zitten om Gekonterfyt te worden, eenigszints onlustig was, of bleek van aangezigt, haar by de hand te nemen, en te doen Danssen om en tom zyn Schildervertrek, tot bevordering van de natuurlyke warmte en den omloop des bloeds. Door die beweging verhoogde hy de natuurlyke schoonheid van die Persoon, en maakte haar bevoegt te werden Gekonterfyt by zyn konstryke hand. Noch had die brave Konstenaar een talent om de Heeren, Vrouwen en jonge Juffers te onderhouden en te verlustigen, door aangename en geestryke quinkslagen, en voor al was hy zo prompt als eenig Hoveling in \'t beantwoorden van zommige aanmerkingen of bedillingen, echter altoos op een beschaafde wyze, als byvoorbeeld:
        De jonge Milady Essex, namaals getrouwt met den Graaf van Carlile, was een der schoonste Juffers van haar Eeuw, ook waren die uitmuntende bekoorlykheden geen geheim aan die schoone, dewyl de jonge Lords en de Dichters haar zulks dagelyks errinnerden op onderscheide wyzen. ,, Wat toch is de reden, Myn Heer Wis,, sing, \'\' (vroeg zy hem, onderwyl hy haar zat te Konterfyten ) ,, dat de meeste, ja zelfs de voornaamste Schil,, ders, zo zelden slagen in behoorlyk de bevalligheden ,, van onze kunne te verbeelden \'\'? ,, Die vraag , Mila,, dy, is maklyk op te lossen \'\', (antwoorde Mr. Wissing, aangenaamlyk ) ,, wyl een sterflyk Mensch altoos ,, in het onvermogen is de waare schoonheid der Enge,, len te konterfyten met aardsche koleuren \'\'!
        De overschoone Hartogin van Cleveland, die begonstigde

-ocr page 310-
 
stigde Sultane van Karel den Twede, in haar bloem de weergalooste Schoonheid van Albion, wierd meermaals by Willem Wissing Gekonterfyt. ,, Is het u geen by,, zonder genoegen, van dagelyks de bevalligste Dames ,, der drie Koningryken te zien zitten voor uw Konst,, penseel? \'\' (vroeg hem eenmaal die Hartogin onder het konterfyten. ) ,, Dat genoegen, Milady, word ,, grotelyks door de vrees ondermynt \'\' (was zyn antwoord ) ,, wyl ik immer zit in gevaar van myn Vryheid ,, te verliezen, of het Leven \'\'.
        Hoe merkelyk verscheelt dat beschaafd antwoord van Willem Wissing, van het boersch bescheid des Dordrechtschen Nachtschilders Godefried Schalken, by een diergelyke gelegendheid. Den laatstgemelde Konterfyten een jonge Lady, wiens schoone handen geen weergaa hadden in geheel Engeland, en welke hem vroeg, na haar Tronie was gedoodverft, ,, of zy ook niet moest zit,, ten tot haar handen waren geschetst na het Leven \'\' ,, Neen, zulks is onnodig, Milady \'\'! (antwoorde hy onbedachtelyk ) ,, alzo ik altoos daar toe my bedien van ,, myn knegt \'\'.
        Willem Wissing stierf; onmatiglyk betreurt by alle Konstbeminnaars, oud twee-en-dartig jaar, ten huize van den Graaf van Exeter, in Northamptonshire, en legt begraven in Stamfords Kerk, alwaar dien adelyke Ryksraad hem een Grafstede deet oprechten, verzelt met het onderstaande Latynsch opschrift; (*) aldus by ons vertaalt.


(*) Quem Batava Tellus educarit;
Gallia aliquando fovit,
Anglia cumulatioribus beneficiis prosecuta est,
Artium, quas varias callebat, justior Aestimatrix. Vir

-ocr page 311-
 
GRAFSCHRIFT.

Wien Nederlant heeft opgequeekt, Wiert by het Fransche hof begonstigt, doch met meerder Weldaden opgehoopt by Britlant, dat noch eerder De deugd beloont en eert, mits dat de konsttong spreekt. Dien man beroemt door zyn beschaafde en zachte reden, Wert in de kracht zyns jeugds gefnuikt, Want zynde een zesgestarnte en twee jaar ingetreden, Is \'t dat de levenszon van Willem Wissing duikt. Een konstenaar gelyk aan de oudheit, meer verheven Dan iemant van zyn eeuw, een vaardig tydgenoot Van Lely, valt eensklaps in Lethe\'s kouden schoot, Geen jeugd, of noch zo fors, kon ooit het lot weerstreeven. Een Tuiner plukt en grypt Dien druiftrots, die vry vroeg wiert by de zongerypt. Om


Vir facillimis & suavissimis Moribus,
Inter Florem & Robur juventae,
Vix Trigesimum Secundum Vitae annum ingressus,
Wilhelmus Wissingus Hagensis

H. S. E.

Pictor Antiquis par, Hodiernis Major; Lely celeberrimi non degener Discipulus. Heu Fatum praecocis ingenii! Quam subito decernitur Bostrus, Quia Caeteris festinantius maturescit: Cujus ad conservandam Memoriam, Munificentissimus Joannes Comes Excestresis, Patronus Optimus, P. M. P. C. Obiit 10. die Sept. 1687.

-ocr page 312-
 
Om \'s Mans geheugen tot den Naneef te geleiden, Beval Graaf Jan Den grooten Schutsheer van Sint Lukas kroost, zyn asch dees Doodbus toe te weiden.

        Hy overleed den 10. van de Herfstmaand, des Jaars 1687.

JAKOB HUYSMAN.

        Gemeenlyk is het een zegswoord, dat het wel zo goed is om te gaan met Personen die van ons afhangen, dan met de zodanige welke aan ons zyn verschuldigt door genotene weldaden en wezendlyke diensten. Iemand op den tuil te houden is voorzigtigheid maar te vertrouwen op dankbaarheid is onnozelheid. De dankbaarheid is zo vergeetachtig door de bank als een Hoveling; doch de hoop heeft een geheugen als Yzer en Staal. Zo dra is een Oranje-appel niet uitgedrukt of hy werd weggesmakt, en met voeten vertreden: des gelyks, als de afhangkelyk ophoud, is \'er doorgaans een einde van verstandhouding en achting, voor die genen welke voortyds, in schyn, wierden gelieft, gevierd, en aangebeden.
        Maar veeltyds is den geen die een ander verpligt zelfs de oorzaak, dat de schuldige dankbaarheid niet word voldaan in alle deelen. Sommigen, na het bewyzen van een dienst, doen onophoudelyk de beweze diensten wedergalmen in de ooren der verpligten: anderen aan den andere kant zyn zediger op dien text; echter doen zy ons nu en dan aan de verpligting gedenken, en komen ons als Schuldenaars te beschouwen. Een derde zoort,

-ocr page 313-
 
zoort, en dat laatste is geen van de minste, komt ons gulhartiglyk te verpligten, zonder \'er namaals eens aan e gedenken. De laatsten zyn den Wyngaard gelyk, die voldaan is van vruchtbaar te wezen in zyn zoort, en een druiftros draagt zonder deswegens de minste dank te verwachten. Een snel Paard of een Windhond zyn ongewoon een byster groot geraas te maken na \'t volbrengen van hun loop; en op die wyze trompet een recht weldoenend Man nooit een gedane dienst, maar gaat over tot een naaste verpligting, juist gelyk als den Wyngaard die zyn Vrucht komt te geven in het aanstaande Saisoen.
        Het heeft my gelust dat onderscheid af te schetsen ter loops, en in den Persoon van een Antwerps Konstschilder een wezendlyke proef van dankbaarheid, echter min of meer buitensporig, aan te tonen.
        Jakob Huysman, geboortig van Antwerpen, die schatkamer van konstjuweelen, heeft zich opgehouden in London, ten tyde van den Ridder Pieter Lely, welk konstgestarnte hy toelei te evennaren in het Konterfyten. Zyn Leermeester is geweest den Konstschilder Bakkereel, die te gelyk, beneffens Anthony van Dyk, en andere brave Leerlingen, in de Konstschool van P. P. Rubens wierd opgetrokken. Ik zal in \'t voorbygaan dien wakkeren Konstenaar Bakkereel gedenken, met te zeggen, dat hy van Dyk na de kroon stak, en onderscheide Tafereelen met dien laatstgenoemden om stryd heeft Geschildert, welke Konststukken zyn te zien in verscheide Kerken binnen Antwerpen, en in eenige Abdyen. Het is waar, dat die Bakkereel het hoofd moest buigen voor van Dyk, doch dat verlies was zyn minste ongeluk. Maar Bakkereel wierp zich te gelyk op, tot een Schilder en Poëet, (doorgaans is het eerste een Zegen,

-ocr page 314-
 
gen, en het laatste een Vloek, ) die een Schimpschrift berymde tegens de Jesuiten, en deswegens zich zag genoodzaakt om Antwerpen te begeven met een stille trom, waar door Huysman, by gebrek van een Meester, over stak na London.
        Huysman Konterfyte niet alleenlyk veele groote en mindere Personen in Engeland, maar hy Schilderde \'er insgelyks onderscheide Historie-stukken, welke zo de eerst als laatstgemelden hem een goeden Naam verwierven by de konstlievende Britten, en ook by de vreemde Konstkundigen. Zyn vleeschkoleur was helder en bloedryk, en in de Troniën zyner Konterfytzels- en Historie-Schilderyen, stak hy de loef af aan zyn Signoriaal Landsgenoten, welke meestentyds beter zyn ervaren omtrent de Schilderwyze, als in de keus van het schoon leven, en in aangename gestaltens te geven aan hun Beelden.
        Gedurende den hoogsten glans van zyn Schilderzon Konterfyte hy Katharina, Koninginne Douariere van Groot Brittanje, zedert welk bedryf, den eergierig Huysman, zich zelven den Titel aanmatigde van haar Majesteits Konterfytzel- en Hof-Schilder. Maar, ei lieve, waarde Lezer! let eens op de buitenspoorige dank baarheit van onzen Antwerpschen Konstschilder, en beschouwt die erkentenis min tot navolging, als wel om die te belachgen, t\' zedert dat hy die Koningin Duariere had Gekonterfyt, gebruikte hy altoos haar Tronie in het Schilderen van O. L. Vrouwen Beelden, ofte in het verbeelden van Santinnens op zyn Historie Tafereelen. Is \'t wel mogelyk de dankbaarheit verder uit te rekken, dan, om my te bedienen van een Roomsche uitdrukking, een Aardsche Vorstin te herscheppen in een Koningin des Hemels, en Paus gelyk iemant te vergooden,

-ocr page 315-
 
den; ja dat meer is, niet na het overlyden, maar noch zynde in leeven?
        Het voornaamste stuk van dien erkennenden Jakob Huysman, is een Altaartafel in de Koninglyke Kapel, thans hervormt in een Fransche Kerk. Hy stierf in het jaar duizent zes hondert en ontrent de tachtig, en legt begraaven in Sint James Kerk, alwaar wy hem laaten berusten, om over te gaan tot de Konst en Levensbeschryving van

PROSPER HENDRIK LANKRING.

De grondvesten van kennis en van deugd, werden gelegt in onze kindsheit, en zonder een tydelyke zorg en oplettendheit, zyn wy zo goed als verlooren in onze wiegen; want de grondbeginsels welke wy inzuigen in onze jeugd, voeren wy meestentyds in het graf; en ik zeg en blyf \'er by de opvoeding van den mensch. Om ons uit te drukken in korte woorden, kinders zyn wit papier, onverschilliglyk gereed tot den ontfangst van allerley drukletters, goede of quade, want zy nemen alles aan ter goeder trouw, en het is in de macht van wie eerst komt \'er een Engel of een Duivel op te schryven, welk dier beiden hy komt uit te kippen. Zo dat het missen van een stap in de instelling, genoeg is tot het vergiftigen van de vreede en van de achting onzes gantschen leevens. Onze Konstschilder is een bewys van deeze zeedekunde, en het zal blyken.

        Prosper Hendrik Lankring, is Gebooren van Hoogduitsche Ouders, en zo na als kan werden gegist, kwam hy ter waerelt op het Jaar duizent zes hondert acht-entwintig. Zyn Vader was een Soldaat van Fortuin, en kwam

-ocr page 316-
 
kwam over met zyn Vrouw en eenigste Zoon, den bovengemelde Prosper in de Nederlanden, om was \'t doenlyk zyn geluk op te zoeken op een uitheemsche kust. De Fortuin begonstigde \'s Mans verdienste, hy wiert Colonel, doch genoot dat Ampt niet lang, als die binnen korte jaaren op zyn bed stierf in Antwerpen. Zyn Weduw als een bescheiden Vrouw, bestierde zo verstandiglyk de kleine Nalatenschap, dat zy leefde achtervolgens het fatsoen van haaren overleeden Man, en noch daar benevens een deftige opvoeding gaf aan haaren Zoon. Haar besluit was dien Jongeling op te trekken tot den Geestelyken Staat, ten welken einde hy wiert bestelt op de Latynsche Schoolen, by de Vaders van de Lojolas Societyt. Maar het schynt dat het quaad Duiven kippen is, uit Arends Eijeren, wyl den Jonge Lankring grooter lust betuigde voor de Keteltrom en de Trompet, als voor het Kerkmuziek van den Jesuiten Orgel, en liever een Hoed met Pluimen zag, als een vierkante Zwarte Muts.
        Daar en boven was hy zo ligt als den wind, zo oploopend als een getergden haan, en hy maakte zich een gewoonte van eerst te slaan, en dan te dreigen, zo dat hy by zyn medestudenten wierd gedoopt den Kemphaan. De Moeder, gelyk als een twede Monika, onderging met zachtheid en met zedelyke vermaningen haren geliefden Prosper, beducht indien zy die jeugdige quade kreuken niet by tyds kwam te stryken uit het laken van zyn gedrag, het die leelyke plooi mogt behouden voor al zyn leven. Hy gehoorzaamde met der tyd de deugdzame lessen van zyn Weduwmoeder, hervormde zyn gedrag, en schikte zyn levenswyze op een stiller trant; doch niet tegenstaande zyn goede wil, scheen echter het Latyn niet te willen glyden. Prosper

-ocr page 317-
 
Prosper Hendrik ontzei dan de Scholen van Scotus, en wierd bestelt op de Queekschool van Sint Lukas, by een Schilder, onder wiens bestier by de eerste gronden lei van die Konst. Vervolgens verkoos hy de Stads-Tekenschool van Antwerpen tot zyn Hoogleeraar, en vorderde in de Teken- en Schilderkonst by ogenblikken, niet by Weken, noch by Maanden. Alzo hem noch eenig restant van zyn vorige losheid was verbleven, snorde hy veeltyds na buiten om Landschappen te tekenen na het leven; en alhoewel het Landschapschilderen niet boven een tak is van den çederboom der verheven Schilderkonst, echter heeft hy zich altoos daar by gehouden. Den Heer van Leyen, een vermaart Liefhebber in Antwerpen, bezat een heerlyk Konstkabinet van Schilderyen, inzonderheid gestoffeert met de beste Landschaptafereelen der Italiaansche, Fransche en Nederlandsche Konstschilders. Die brave Man gaf den jongen Prosper toegang tot zyn Konstkabinet, die van den vroegen dageraat tot aan den laten avondstond zich bevlytigde in het kopieeren dier konststukken, voor al in het Naschilderen van de Landschappen van Titiaan, en van Salvador Rosa, dat overberoemd paar Landschapschilders.
        Onderwyl kwam de geliefde Moeder van Prosper Hendrik Lankring te Overlyden, des hy in de erfenis trat van de Nalatenschap, welke merkelyk by haar verstandig bestier was vermeerdert, niet vermindert. Toen besloot hy de Antwerpsche Schelde te verlaten, en over te steken na de Londonsche Theems, wiens heusche Drinkers geen minder zucht betuigen voor alle uitmuntende Konsten en Wetenschappen, als eenige andere beschaafde Volken. In Londen wierd hy ontfangen met opene armen by de Konstlievenden, en geraakte gemeen-

-ocr page 318-
 
meenzaamlyk bekend met den Ridder Edward Sprag; een Adelyke Zeebevelhebber der Britten, en byzonder liefhebber der Landschapstukken. Die Edelmoedige Schutsheer van Lankring, beval hem aan verscheidde Lords en Edelen, zo dat hy niet wist wien hy eerst zou gerieven.
        Onder een overgroot getal van Virtuosi, Schilderde hy wel zyn meeste en voornaamste Konststukken voor den Ridder William Williams, wiens schoon Huis tot de grondvesten afbrande, door welk ongeluk de Konststukken van Lankring zeer raar zyn geworden, inzonderheid in London. Noch was die Konstenaar hooglyk geacht en gelieft by den Ridder Pieter Lely, die zich van zyn konstpenseel bediende in het Schilderen van Landschappen, Voor- en Achter-gronden, Bloemen Kruiden, Vruchten en Cieraden, ook by wylen Draperyen, want zyn Konst was zo algemeen als zyn Geest. Ja, zo berucht was den Naam van dien Konstenaar in Groot Brittanje, en vooral in Londen, dat veele Lords Ladys, voorname Heeren en Vrouwen, wanneer zy wierden Gekonterfyt by den Ridder Lely, wel nadrukkelyk bedongen, dat de bovengemelde çieraden zouden worden geschildert by den Heer Lankring, om dien beroemden Vreemdeling daar langs te eeren en tegedenken.
        Die Landschappen zyn vooral verwonderlyk verkozen, en onberispelyk in vinding, warmte, kolorering, en in een schoone overeen stemming van alle deelen. Doch hy overtrof alle Landschapschilders, zo de ouden als zyn tydgenoten, in de verbazende en vrymoedige behandeling zyner luchten, waar in hy nooit een mededinger aantrof by zyn leven, en tot noch toe \'er geen is opgedaagt na zyn overlyden. Die waarheid bewyzen zyn

-ocr page 319-
 
zyn overgeblevene Konsttafereelen, welke als noch zyn te zien in de Konstkabinetten van veele Engelsche Heeren, en byzonderlyk by de Heeren Stenley, Trevor, en Austen, wiens laatstgenoemdens Vader een Voorstander, en Boezemvriend was van Lankring, tot aan zyn Dood. Ik heb onderscheide voortreffelyke Landschappen gezien ten Huize van dien laatsten Heer, welke my wonderlyk bevielen, zo wegens de heldere en vrymoediglyk behandelde luchten, als ten opzigte der aardiglyk gemengelde en zeldzame gezigten, bezaaid met schitterende lichten, en meesterlyk gepenseelt met losse, doch te zelver tyd, vaste streken.
        Eenige konstenaars, zo Schilders als Konstkenners, heb ik meermaals horen verhalen, dat \'er een Zolderstuk berust ten Huize van den Heer Richard Kent, Schildknaap, woonachtig te Causham in Wiltshire, ontrent het Bath, by Lankring geordonneert en geschildert. Dat Zolderstuk heb ik hooglyk horen loven en pryzen; doch dat is alles wat ik \'er van weet te zeggen. Noch heeft hy verscheide Konterfytzels geschildert, zo levensgroote, als in mindere gestaltens. Maar hy munte vooral uit in kleine Beelden, waar mee hy geen kleine verdienste byzette aan zyn Landschappen, in dewelke hy bovenmate konstiglyk de manier van Titiaan, en Salvador Rosa, heeft waargenomen.
        Of nu de Britsche Lucht zyn Gemoedsgestalte veranderde, of dat na het Overlyden van zyn Moeder de Zedekunde in het vergeetboek geraakte, altoos is \'t een bekende zaak, dat hy \'er vry wat van het Sans Souci liet onderlopen op het laatste van zyn dagen. De Schilderkronyk zegt, dat hy nooit zyn Vriend een glas Wyn, noch by Menschen geheugen ooit eenige Juffer een Zoen weigerde; en een Levenswyze van dien aart word

-ocr page 320-
 
word by de Natuurkenners gedoopt, de Levenstoorts te ontsteken aan weerskanten. Prosper Hendrik Lankring, was innerlyk niet onbekend met zyn geliefde zwakheid, maar integendeel hy beklaagde zich dien aangaande wel eens te hooi en te gras tegens een Vriend, in navolging van den beroemden Frans Floris; maar het scheen dat \'er geen zalf aan was te stryken, zynde zyn gewoonte reeds verandert in een twede Natuur.
        Ik ben gemeenzaamlyk bekend geweest met een Leerling van dien konstryken Landschapschilder, genaamd John Coolborn, die my geen klein getal byzonderheden van dien Lankring heeft verhaalt, doch het papier, en noch min de drukpars, zou dat verhaal konnen veelen. Een paar van die byzonderheden zal ik den Lezer mededeelen, waar in de vlugheid zyns geests, hoe zeer ook doorhoepelrokt en doortwynt, zichtbaarlyk komt door te stralen.
        Lankring was niet alleenlyk een voortreffelyk Schilder, maar ook een byonder groot Liefhebber van konstige Schilderyen, Tekeningen, Prenten, aloude Stokbeelden, Gedenkpenningen, en alzulke kostbare zeldzaamheden. Nu weet zelfs een weetniet, dat \'er vry meer gereede Penningen worden verëischt tot het oprechten van zulk een Konstkabinet, als tot den opstel van een Limonadewinkel, die meestentyds zyn aanvang neemt met een half dozyn versche Limoenen, een Zuikerbrood, en een paar Emmeren Regenwater, gevolglyk was Lankring, zo nu als dan, wel eens benodigt om kontanten. Hy vroeg dan op een tyd aan zyn Leerling, John Coolborn, hier bovengenoemt, ,, of hy ,, niet was bekend met dees of geen, die hem een som ,, van hondert Guin&eaegu;es kon leenen, voor een Maand, ,, en niet langer \'\'?Den Leerling antwoorde, ,, van ja! ,, dat

-ocr page 321-
 
,, dat hy een ouden podagreuzen Woekeraar wist wo,, nen, die vry grooter Sommen verstrekte, doch door,, gaans op een pand van minne, of by gebrek van ,, dien, tegens een onvergeeflyken Interest \'\'. Den Woekeraar kwam aanslurven op een paar vilte schaatsen, en gelaarst in een gespan baaijestevels, ook trok hy noch wel zulk een scheven bek, als dien booze geest, die by Sint Dunstan in den Wywaters-bak wierd gekast. Den beleefde Lankring plaatste dien krochgenden Woekergier in een maklyken Leuningstoel, aanbood hem vervolgens een fles Gravesche Wyn, en vroeg hem toen, of hy hem kon gerieven met hondert Guin&eaegu;es, enkelyk en voor een Maand op zyn langst? Den ouden Griffioen antwoorde ja! en dat hy niet meer dan twintig ten Hondert vorderde voor dat bestek, welke twintig Goudvinken hy by vervroeging daarenboven zou korten op die som, als wanneer den Heer Lankring met de betaling van hondert Guin&eaegu;es ter bestemde tyd kon volstaan. Den Konstschilder beet dien ouden Guit toe, dat hy de marsch kon blazen, op het eerste bevel, indien hy geen perykeleuzen sprong wilde doen uit het Venster op de Straat. ,, Mynheer, (sprak den Woeker,, aar ) laat my alvorens een luttel adem halen, want ,, ik heb voor \'t minst drie uuren werk voor ik den weg ,, kan afleggen tot aan myn Huis \'\'. ,, Zyt deswegens ,, niet ongerust, (zei den te loorgestelde Konstenaar, ) ,, want of schoon gy langer werk hebt als een ander om ,, te geraken aan uw Huis, echter zulje zo spoedig als ,, den snelste hartloper den weg afleggen na de Hel \'\'.
        Het verhaal wegens zyn Overlyden word verschillig verteld; doch Mr. John Coolborn, zyn gewezen Leerling, heeft my meermaals betuigt, dat zyn einde toevallig is geweest, eerst door een val in het Water, die Door

-ocr page 322-
 
door een dodelyke Ziekte wierd opgevolgt welke hem afscheepten ter schimmen. Prosper Hendrik Lankring, zegt myn zeggsman, ging zich vermeijen na \'s Gravezend, verzelt door vyf à zes van zyn Flesgenoten, en zo veele Juffers welke voor geen Maagden van de Godinne Vesta stonden berucht. Dat vrolyk Gezelschap voer derwaards in een klein Speeljacht; en wyl Ceres de Keuken, Bacchus den Kelder, en Venus het Nagerecht bezorgden, was \'er niemand onder den hoop die zich beklaagde over des Paus Vastendagen. Op de te rug Reis buitelde den topzware Konstschilder overboord, en wyl den Schipper, zo wel als een paar knegts, smoor dronken waren, wierd hy ruim half Dood opgevischt. Hy kreeg een wakkere koorts, te gelyk ontstaande uit die schrik, en uit het water, wiens stremmende koude zyn verhitte Levensgeesten meerendeels had uitgedooft. Het ontbrak hem aan geen Geneesheeren, noch aan Wondartsen; maar het overtollig getal van die Heeren is doorgaans min voordeelig, dan schadelyk, gelyk als een dagelyksche ondervinding ons komt te leeren. Hy behield zyn Verstand tot het laatste ogenblik.
        Een Krankbezoeker zat dien Zieltogenden Konstenaar te vertroosten, aan het hoofdenënd van zyn Bed wyl zyn Leerlingen, en andere goede Vrienden, waren ondergedompelt in zuchten en in tranen.
        Hy liet een schoon Konstkabinet na, bestaande in overheerlyke Schilderyen, Tekeningen, Konstprenten, antiksche Beelden, aloude marmere Hoofden van Roomsche Keizers, Wysgeeren, en andere voorname Mannen, alle welke Konstjuwelen hy met geen minder oordeel, als overgroote kosten, had verzamelt in GrootBrittanje en in de Nederlanden.

JOHAN

-ocr page 323-
 
JOHAN GREENHILL.

Den Mensch heeft maar drie groote uitkomsten, de Geboorte, het Leven en de Dood. Wy zyn ongevoelig van onze Geboorte; wy lyden Stervende; en wy vergeten te Leven. Als ik zeg, wy vergeten te Leven, heb ik die Levenswyze in \'t oog van veele Jongelingen en Mannen, welke te post rennen na dat uiteinde, het geen zy meerendeels het meest vrezen te bereiken. Den navolgende Konstschilder is myn bewys, die alommers zo schielyk leefde als hy spoorslaags kwam te sterven.

        Johan Greenhill was een Edelman by Geboorte, afkomstig uit een bekend geslacht in Salisbury, dat niet ongelukkig is geweest in het uitleveren van verdienstige Mannen, beide ontrent den Tabbaart en den Degen. Hy zynde leenig, en zachtzinnig van inborst, wierd voor de Schilderkonst bestemt by zyn Ouders, en toevertrouwt aan het Onderwys van den Ridder Pieter Lely, die konstryke Westfalinger, wiens verdiensten eeuwiglyk zullen verblyven in het geheugen der Britsche konstslevende Lords, Ladys en Edelluiden.
        Lely onderwees Greenlhill oprechtelyk in de Tekenen in de Kraijonneer-konst, maar onthielt hem het behoorlyk onderwys in de Schilderkonst, uit welke behandeling niet duisterlyk bleek de waarheid van de zinspreuk, ,, dat de Jaloezy min ontstaat uit de Liefde voor ,, een ander, als wel uit Liefde voor ons zelven \'\'. Den Ridder Pieter was beducht, dat zyn Leerling hem mogt de loef afwinnen met \'er tyd; en dat Engeland als dan zou zegenpralen over Westfalen in de Schilderkonst, gelyk

-ocr page 324-
 
lyk als die beschaafde Natie reeds alle Landen en Volken voorby rende in geleerdheid, en in beschaafde zeden. Hy oordeelde voorzigtiglyk, dat hy in zulk een opzigt den voorgang behoorde te geven aan de Staatkunde, boven de pligt eens Meesters, en volgens dat grondbeginzel gaf hy aan Greenhill nooit de minste gelegentheid van hem te konnen zien Schilderen. Nochtans kwam den Leerling die zwarigheid te boven door de volgende Krygslist.
        Johan Greenhill was reeds Getrouwt, schoon vry jong, maar hy had een Vrouw behuwelykt met middelen en daar langs kreeg hy gelegentheit om zyn onderwyzer de konst af te kyken. Hy verzogt den Ridder Pieter Lely, van zyn beminde te willen konterfyten, waar door hy dien Jaloerschen Penseel Held onderschepte, wyl hy hem toen ter tyd voor de eerste maal zag het palet te zetten, en het penseel te behandelen. Den leergierige Leerling keek zo scherp toe, dat hy het spel vermeesterde, en tot bewys van zyn dankbaarheit Sir Peter beschonk met twintig Guin&eaegu;es, zonder dat hy nochtans vergat het Konterfytzel met zich te neemen, om by die zuyl af te meeten, hoe hoog den Nyl der Schilderkonst by hem zou komen te klimmen.
        t\' Sedert maakte hy zich zo beroemt, door zyn welgelykende fix geteikende, en vrolyk gekoloreerde Konterfytzels der beide Sexen, dat de Britten geen zwaarigheit hebben gemaakt, hun Landsman te plaatsen, nevens den Meester op Sint Lukas Schildertroon. Maar wat baat een overvloed van Konsten en Wetenschappen, als wanneer een links gedrag de goede eigenschappen komt te dwarsboomen, ja geheelyk het onderste boven te keeren, Johan Greenhill sloeg over van den Oliebak tot de Wynfles, en behandelde de Tabakspyp met grooter smaak

-ocr page 325-
 
smaak, als hy het konstpenseel zwaaide met oplettenheit en lust. De Schilderkamer wiert zyn walg, en het Wynhuis zyn Mahomets Paradys, welk spel hy zo lang vervolgde, tot dat een Heete Koorts hem eerst de Herberg ontzei, en vervolgens het leeven.
        Waare hy zo jong niet verschooten, Groot Brittanje kon zich hebben beroemt over een Konterfyter van haar Natie, die de beroemste uitheemsche Konstschilders zou hebben geëvenaart, ja veelligt voorby gestreeken. Ook was hy de Dichtkunde grootelyks toegedaan, die waardige Medgezel in de Adelyde Schilderkonst, hoe zeer veele Buffels en wilde Stieren tegens dezelve, hunne kromme hoorns komen te vellen. De vermaarde Juffrouw Behn, die Anna Maria Schuurmans der Engelschen, heeft dien Greenhill ter eere een voortreffelyk Grafschrift gedicht, te lang om te vertaalen.

JOHAN HOSKINS.

Konsten en Wetenschappen zyn veeltyds erflyk in sommige Geslachten, zo wel als de Dapperheit erflyk is geweest in het Doorluchtig Stamhuis van de Heeren van Arkel, en het Verstant van Hugo de Groot is overgegaan, tot op zyn Kinders en Naneeven. Alhier verschynt een Oom op het Praaltonneel der Schilderkonst, opgevolgt door twee Neeven, een drietal Flonkergestarntens aan den Hemel der Adelyke Schilderkonst. Ik zal aanvangen met den bovengemelden Konstenaar, en met de beide konstryke Neeven besluiten.

        Johan Hoskins bloeide onder de Regeering van Karel den Eerste, Koning van Groot Brittanje, en vereeuwigde

-ocr page 326-
 
de zynen Naam door overkonstige Miniatuurschilderyen. De Konterfytzels van dien verdienstigen Schilder, werden in konst en waarde geplaatst, naast de Konterfytzels van den beroemden Hans Holbeen, wiens manier hy navolgde met onvermoeide schreeden. Een bewys van zyn uitmuntenheit is, dat Karel den Eerste, die Koninglyke Martelaar, benevens zyn Koningin, meermaals zig deden Konterfyten by dien Hoskins, welk voorbeelt wiert nagevolgt by de voornaamste Hartogen, Lords, Dames en andere tydgenoten van die ongelukkige eeuw.
        Het schynt dat de Konstschilders, zo wel als de Dichters, bywyl een zeker iets gevoelen innerlyk, boven het begrip en de oplossing der Wysgeeren. Johan Hoskins wiert meermaals verzogt by Olivier Kromwell, om hem te willen Konterfyten; doch dat verzoek by hem altoos uitgestelt, onder het voorwendzel van deeze en geene glimpige verhinderingen. Den namaals Protektor der drie Koningryken, die zelden iets dat hem tegens de borst stiet vergat, zou zulks hebben doen heugen aan dien getrouwen Konstenaar, indien hy zich niet by tyds voor dat dreigent onweer had verscholen.
        Johan Hoskins wiert ten laatste het Konstpenseel ontrukt by de Doot, en lei het leven af, gelyk als een veroudert kleed, in Koventgarden echter met het genoegen, dat hy twee Neeven Konstschilders naliet, beiden zo wel Erfgenaamen van zyn Konst, als van zyn groote goederen. SAMUEL

-ocr page 327-
 
SAMUEL COOPER, SCHILDKNAAP.

Londen, die vermaarde Koopstad en Zetel der Koningen van Groot Brittanje, beroemt zich over de Geboorte van dien Konstschilder, die aldaar wiert Gebooren in het Jaar duizent zes hondert negen. Hy genoot de beginsels van de Teken- en Schilderkonst, te gelyk met zyn Broeder Alexander Cooper, by zyn Oom Johan Hoskins, en had het geluk van die beiden te overtreffen. Die Konstenaar ontmoete geen wedergaa, ten opzigte van Konterfytzel-schilderen in Miniatuur by zyn leeven, en waar omstreeks thans zyns gelyk is op te lopen, weet ik juist op dit oogenblik niet te zeggen.

        Samuel Cooper wiert vergeleeken door de Britten, by de vermaardste Italiaansche Miniatuurschilders, en het best van allen was, dat hy toen ter tyd in leeven was, en by gevolg die leevendige toejuichgingen kon opvangen met zyn ooren. Maar het geene hem noch hoger optilde, was dit, dat hy in \'t algemeen wiert genoemt, den Van Dyk in \'t klein, als die met dien weergalozen Konterfytschilder overeen kwam, in helderheit van vleeschkoleur, en in een aangenamen zwier te geven aan het aangezigt, als insgelyks in kracht en in geest, ontrent het doen ronden en verzachten van zyn Beelden. Noch was hy onvergelykelyk in een losse en aardige wyze van het haair te verbeelden, het welk hy nooit feilde natuurlyk uit te drukken, zelfs tot verbaastheit der haairkundige Paruikmakers, Haairsnyders, Haairkrullers, en diergelyke gehaairde Haairgestarntens.
        Maar wat Schepsel wiert ooit gevonden, dat in zich alles begreep, ontrent alles wat \'er wert vereischt, om den

-ocr page 328-
 
den tytel te mogen erlangen van volmaakt in \'t algemeen. Samuel Cooper was uitmuntent, \'t is waar, maar die uitmuntenheit was bepaalt in den omtrek van een Tronie, want als hy lager daalde, leed zyn achting schipbreuk. Hier in munte den hedendaagsche Schilder Denner zo natuurlyk op zyn voorzaat Cooper, dat ik zelfs de sneedigste gelykenismakers tart, om ons een meer gelykende wedergaa op te geeven. Niemant kan noch mag Denner betwisten, dat hy geen aardige Tronie schildert, wel geteikent, ongemeen behandelt, en verwonderlyk koloreert. Maar hy kan zelfs geen das binden om den hals van die Tronie, en noch min een geschildert Hoofd een muts opzetten, welke kan werden gezegt dat past. Doch wanneer hy zich verstout van zyn geschilderde Koppen te onderschragen met een Ligchaam, Handen of Voeten, staa by dan Sint Jakob van Kompostelle, Patroon van Loode Heiligen, en Fabriekmeester van lege Oester Schelpen. Dan zeg ik, is zelfs een Stolkwyksche Slaaper, genoodzaakt te gedenken aan het Tafereel van Horatius, daar hy zingt om en de by op deezen trant.

Wie dat aan \'s Menschen Hoofd den nek eens paards gaat strikken; En vorders met een plank, of met een kleurig hout, Dat Dier te schraagen zich verstout, Vermag nooit van de Konst te kikken.

        De Konterfytzels by dien braven Samuel Cooper geschildert, werden echter, en in spyt van dat wichtiggebrek, opgezogt by de Konstlievenden, met Goude en Zilvere Wichelroeden. Dit is een overtuigende dringreden van derzelver waarde, dat \'s Mans Konsttafereelen alom-

-ocr page 329-
 
alommers zo hoog werden geschat in Romen, te Venetien, en in Vrankryk, als in Groot Brittanje, en dat zy den roem en den grooten konstnaam des Schilders hebben uitgebreid, door alle die deelen van Europa, waar de Konsten en Wetenschappen worden verheven.
        Samuel Cooper, overtrof zo verre in de Schilderkonst zynen Oom Hoskins, dat hy zich deszelfs nayver op den hals haalde, wyl den laatste zag, dat het Hof grooter genoegen nam in de Konst van zyn Neef, als in die van den Oom, weshalve hy hem aanvaarde tot deesgenoot; doch die Konstmaatschappy was van geen duur. Cooper konterfyte Koning Karel den tweede, benevens de Koningin, als van \'s gelyken \'s Konings Broeder den Hartog van York, en de schoone Hartoginne van Cleveland, benevens de voornaamste Hovelingen en HofJuffers. Maar twee Konterfytzels wierden vooral opgebazuynt, te weten, het Portret van Olivier Kromwel (het schynt dat den Neef min teer als den Oom was op dat punt ) en het Konterfytzel van den Heer Zwingfield, een byzonder voorstander van alle Konsten. Op het Jaar duizent zeven hondert zes, beruste het Portret van Olivier Kromwel in handen van den Schildknaap Richard Graham, aan wien Lodewyk den veertiende Koning van Vrankryk, deet aanbieden voor dat klein konststuk, hondert en vyftig ponden sterling; doch het bot wiert geweigert. Het Konterfytzel van den Heer Zwingsield, was te zelver tyd in het Konstkabinet van den Collonel Robert Childe, by wien het zo wel wiert bewaart, als den schat van Sint Mark, in de Hoofdstad van het Veneets Gemeenebest. Samuel Cooper vertoonde dat laatste Portret aan verscheide Fransche Hovelingen en Konstschilders in Parys, het welk hem in aanzien bragt

-ocr page 330-
 
bragt by alle Grooten, en wiert verheven boven Holbeens Miniatuur-Konterfytzels.
        Noch waaren \'er in het Jaar duizent zes hondert achten-zeventig eenige Ordonnantien te zien in het Kabinet van de Koninginne van Groot Brittanje, geschildert by Cooper, zynde een geschenk van zyn weduwe, welke deswegens een aanzienlyk Jaargeld trok van de Kroom van Engelant. Het geene wel voornaamelyk dien Konstenaar optilde tot die uitmuntenheit, was dat hy leefde in de eeuw van den Ridder Anthony van Dyk, wiens Konterfytzels hy onophoudelyk kopieerde, waar lang hy zich genoegaam deszelfs styl, van liet penseel als van het koloriet heeft eigen gemaakt. Daarenboven was die beruchte Samuel Cooper een uitmuntent Zangmeester en Snaarenspeeler, vooral op de Fluit, met welk konstwerktuig hy de Heeren en Vrouwen onder het Konterfyten verwonderlyk wist te vervrolyken.
        Ook reisde hy veele Jaaren buiten \'s Lands, vooral in Vrankryk en in de Nederlanden, alwaar hy wiert geëert en gelieft by een jegelyk, zo wegens zyn ongemeene Konst, als andere byzondere bequaamheden. Ten laatste wierp het laatste lot een quaadaardig oog op dien beschaafden Konstenaar, die pas zynde getreeden in zyn trapjaar van drie-en-sestig, by de Losgodes wiert in stukken geknipt, gelyk als een Luitsnaar, en afgescheept ter schimmen.
        Hy overleed in Londen, op het Jaar duizent ses hondert twee-en-zeventig, en legt begraven in de Pankras Kerk, onder een Marmere Grafstede, geçiert met dit onderstaande Latyns Grafschrift, by ons in \'t Nederduitsch vertaalt.

(*) H.S.E.

-ocr page 331-
 
(*) H.S.E. Samuel Cooper Schildknaap, Engelands Apelles, Cieraat van zyn Eeuw en van de Konst, In welke te oefenen, Gelyk als hy niemant om na te volgen heeft gevonden, Zoo zal zich niemant opdoen om hem na te volgen. Boven alles een voorbeelt, En in alles een voorschrift, Een volmaakt Miniatuurschilder, een hoog verheven Konstenaar, Bekent aan de grootste Europesche Vorsten, En hooglyk geschat; Vor


(*) H. S. E.
Samuel Cooper Armiger,
Angliae Apelles,
Seculi fuit, & Artis Decus,
In qua extolenda
Sicut Neminem, quemsequeretur invenit,
Ita nec, qui rem assequatur, est habiturus.
Supra omne Exemplum,
Simul ac omne Exemplar,
Minio-Graphicus, Artifex summus,
Summis Eurppae principibus notus,
Et in praetio habitus;
Cujus porro egregias Animi Dotes,
Ingenium expolitissimum,
Linguarum plurimarum peritiam,
Mores suavissimos,
Ut tam brevis Tabella rite complecti posset
Ipsius unice Manu delineanda fuit.
Sed Modestior Ille,
Dum per Ora, Oculosque omnium Fama volat,
Cineres hic potius suos optavit delitescere,
Ipse, in Ecclesiae Pace, feliciter requiescens
Charissima Conjuge Christiana.
Obiit quinto die Maii Anno AEtatis suae 63.
Salutis MDCLXXII.

-ocr page 332-
 
Wiens uitmuntende ziels begaafdheden, En alderhoogst beschaaft verstant, Ervaarenheit in onderscheide taalen, Aangename zeeden, Om te bevatten te groot zyn in dit kort bestek, Enkelyk behoorden te werden geteekend door zyn hand: Maar hy is meer zeedig, Wyl zyn roem vliegt op de tongen en oogen van allen, Heeft hy veeleer begeert dat alhier zyn assche zou schuylen, Wyl hy zelf in de vrede der Kerk gelukzaliglyk rust, Benevens zyn Christelyke Huisvrouw. Hy is overleden op den 5 Mey, in zyn 63. Jaar, MDCLXXII.

ALEXANDER COOPER.

Alexander Cooper is een Broeder geweest van Samuel Cooper, die van \'s gelyken de Kunst leerde by zyn Oom Johan Hoskins, en zich op Broeders spoor heeft beroemt gemaakt door zyn penseel. Hy Konterfyte in Miniatuur, en zou geen minder naam als zyn Oom en zyn Broeder hebben verkregen in Engelant, indien hy zich niet had begeven buiten \'s lands. Echter wiert zyn verdienste niet onbeloont gelaten by het geluk, wyl het Hof van Christina, Koningin van Zweeden, zyn Konst erkende, en die Konstlievende Vorstin hem aanvaarde tot haar Konterfytzelschilder in Miniatuur.

        In het Jaar duizent zes hondert zeven of acht, zo het my voorstaat, heb ik het Konterfytzel van die beroemde

-ocr page 333-
 
de Princes gezien in het Konstkabinet van den Heer Coks, Cantor van Marias Hoofdkerk in Antwerpen, by dien Alexander geschildert in Miniatuur. Uitgezondert Hans Holbeen en Samuel Cooper, heb ik geen Konterfytzel gezien, voor noch na, dat my beter beviel, zynde fix getekent, helder gekoloreert, en verwonderlyk konstig behandelt; en wie dat drietal eigenschappen bezit, verdient een stoel van eere onder de Konstschilders.
        Hy was geen minder Konstenaar in Landschappen als in Konterfytzels, waar van ik \'er twee heb gezien tot Brussel in het Konstkabinet van den Intendant van de Princes van Isenguien, beiden zo natuurlyk geteikent en gekoloreert, dat het maklyk was te zien, dat Alexander Cooper zich in die Konsttafereelen te gelyk had bedient van het leven en van zyn geest. Of nu de dood hem in Zweeden of elders heeft opgesnapt, kan ik niet schryven; doch dat zyn geheugen het gesticht des Waerelds zal verduuren, lyd geen tegenspreeken.

JAKOB STELLA,

Somtyds is een groote naam en achting vermengt met een groot bedrog, en die wonderspreuk valt maklyk te beweeren en te bewyzen, als by voorbeeld. Den scheinheilig, voor hy wert ontdekt, schynt geçiert met alle die schoone veders, waar mee een grooten naam veeltyds komt te vliegen. Doch als die gryns hem wert afgescheurt, is hy alommers zo gevlakt als de huid eens Luypaards, of als den buitenkant van den buik eens Draaks. Den scheinheilig by beroep, schiet het momgelaat van onderdanigheit aan by zyn meerder, en hy heischt


-ocr page 334-
 
heischt den wimpel van zachtmoedigheit in top by zyn minder; doch geen Kat, of schoon gekapt als een Kluizenaar, krygt geloof by voorzigtige Muizen.
        Integendeel komt hier een Man op het Schilders Konsttonneel, ontheft van alle feilen, en verreikt met alle deugden. Den Hemel geve, dat onze Konstenaars, zo Meesters als Leerlingen, deszelfs stichtende en voorlichtende Konst- en Levenswyze mogen navolgen met onvermoeide schreeden.
        Jakob Stella, anders gezegt vander Star, is een blinkent gestarnt geweest aan het uitspansel van de nooit volpreezen Schilderkonst. Die Star verlichte onze aarde door zyn geboorte, in het Jaar duizent vyf hondert zes-en-negentig, afkomstig van Vlaamsche Ouders, en gesprooten uit een aloud beroemt Geslacht. Hy begaf zich vroegtyds na Italie, en belande te Romen op het Jaar duizent zes hondert twintig, alwaar hy geduurende vier Jaaren, zich zo naarstiglyk bevlytigde in het kopieeren van de beroemste Konsttafereelen der Italiaansche Konstschilders, dat hy voor zyn vertrek na Florence reeds als een volmaakt Konstenaar wiert aangezien by de Inboorelingen, en by de uitheemschen.
        Op zyn komst te Florence, wiert hy bekent by Cosmo de Medicis, Groot Hartog van Toskaanen, welke Vorst reeds kondschap had gekregen van zyn bequaamheden voor zyn vertrek uit Romen. By dien Konstlievenden Schutsheer van verdiensten wiert hy gebruikt, nevens meer andere braave Konstenaars, tot den opstel der versieringen van het prachtig Feest, ter eere van het Huuwelyk des Jongen Hartogs, waarin hy grootelyks boven alle de andere Konstschilders kwam uit te munten.
        Den Groot Hartog volkomentlyk overtuigt van Stel- las

-ocr page 335-
 
las zeldzame bequaamheden, bestemde hem Huisvesting, benevens een aanzienlyk jaarloon, gelyk met dat van Jaques Callot, een der vruchtbaarste en konstigste Graveerders van zyn eeuw, die toen ter tyd zich ophield in Florence, en met Stella een hartgrondige vriendschap oprechte, welke duurde zo lang als hun leeven. Jakob Stella onthield zich veele jaaren in Florence, en keerde toen op nieuws te rug na Romen, om aldaar meer dan ooit van te vooren zich te oefenen na de Konsttafereelen van Raphael Urbyn, Corregio, en na de aloude stokbeelden. Stella ordonneerde en schilderde te zelver tyd verscheide stukken eigen vinding, waar langs hy zich een grooten naam maakte, zo by de Romeinen, als by de Vreemdelingen, en van dewelken \'er eenigen wierden gegraveert, tot een byzonder genoegen der Konstlievenden.
        Vervolgens kreeg de lust na Vlaanderen de overhand, en hy besloot eerst noch eens het lieve Vaderlant te gaan zien, en zich dan te begeeven na Spanje, tot welke reis hy wiert aangezogt by \'s Konings Bewindsmannen, met de aanbieding van een ryk jaargelt. Hy nam ingevolge van dat besluit zyn weg na Vrankryk over Milanen, in welke Stad den Kardinaal Albornos hem het bewind over de hooge School der Schilderkonst aanbood, door ryke toezeggingen verzelt, welke aanbieding by Stella beleefdelyk wiert geweigert, om onderscheide wichtige redenen, volgens des Schilders eigen gedenkschriften, welke redenen wy den Leezer echter niet konnen opgeeven by gebrek van bericht. Na zyn Vrienden te hebben bezogt, begaf hy zich wederom te rug na Parys, en begon toestel te maken tot zyn Spaansche reis, toen hy onverwacht wiert gestuit in zyn loop. De Kardinaal van Richelieu, die waarlyk den Beschutsheer van de

-ocr page 336-
 
de Schilder- en van de Dichtkunde is geweest, kreeg een glimp van dat gestarnt. Die groote Staatsbedienaar nam aanstonds een besluit, om die konstryke dwaalstar vast te hegten aan de Fransche lucht. Ingevolge van dat besluit wist hy dien Konstenaar zo staatkundiglyk te kneden, zo door de toezeggingen van een aanstaande geluk, als met hem te erinneren, dat wyl zyn Vader zich met der woon had neergezet in Lyons, den Zoon mee was gehouden aan den Koning van Vrankryk, als aan die van Spanje, gevolglyk dat het naaste het zwaarst behoorde te wikken en te weegen. ,, Ja maar ik het ,, myn woord gegeeven aan een bewindsman van de ,, Koning van Spanje, (zy Stella ) gevolglyk kan my ,, zelfs geen Biegtvader ontheffen van die verbintenis \'\' ,, Wat woord, wat verbintenis, (sprak Armand de Ri,, chelieu met een staatkundige grimlagh ) eigen belang ,, spreekt allerlei soort van taalen, en speelt allerhand ,, rollen; en in dien opzigte is een Konstenaar zo min ,, gehouden zyn woord gestant te doen, als een Vorst. Jakob Stella liet zich overhaalen door de kracht van die staatkundige tong; den Konstschilder spelde zyn gewisse op de Mouw des Kardinaals; en zyn eere ondervond met handtasting, dat veeltyds de deugd zich verlieft in schoone woorden, gelyk als de zoete Rivieren werden overzwolgen by den gezouten Oceaan.
        Den Kardinaal bood dien geschaakten Konstschilder aan Lodewyk den Dertiende, Koning van Vrankryk aan, die meer scheen verheugt over dat Konstgeschenk zyns Staatsbedienaar, als den Paus zich verblyd over het geschenk van de Napelsche telle, en niet zonder reden. Den Koning begiftigde Jakob Stella, met een jaargeld van duizent Fransche Ponden, en met verscheide kamers in de Galleryen van de Louvre tot zyn gebruik. Binnen

-ocr page 337-
 
nen kort gaf den Schilder blyken van zyn uitmuntende Konst, het welk den Koning zo wel beviel, dat hy dien Konstenaar veradelde, en met de Ridder Orde van Sint Michaël begiftigde, waar door maar een klein getal Konstschilders hem beschouwde met vriendelyke blikken, doch hy bekreunde zich geen afgonst; hy spande geheel het vermogen in van zyn Konst; en deedt gelyk als de Zon zyn loop zonder eens om te kyken.
        Jakob Stella heeft een onnoemelyk groot getal van schoone Konsttafereelen geschildert voor het Hof van Vrankryk, welke meerendeels ingepakt en geschikt wierden na Madrid, om daar langs den Koning van Spanje eenigsints wegens het verlies zyns Schilders te bevredigen. Geen Konstenaar was meer onledig als Stella, wyl hy niet alleenlyk de gantsche dagen besteede in \'t Schilderen, maar zelfs de lange wintersche nachten doorbragt, in het Ordonneeren en Teekenen van Schriftuurlyke Historien, Landboerteryen en Kinderspeelen, welke Teekeningen namaals wierden in \'t koper gebragt, en een groot Boekdeel uitmaaken. Ook Teekende hy veele Tytels voor Boeken, welke wierden gedrukt in de Louvre, benevens aloude Cieraaden, als van \'s gelyken eenige aardigheden na Julio Romano, alle welke wierden gegraveert, en meer anderen. Zyn onvermoeidheit storte hem eerst in een quynende ziekte, welke verergerde in teering, die hem allengskens ondermynde, en in \'t graf deet daalen, op het Jaar duizent zes hondert zeven-en-veertig, alwaar wy hem zullen laaten berusten.
        Jakob Stella was min wrang, als wel vrolyk van geest, en deswegens behandelde hy zyn Schilderyen en Teekeningen met een luchtige zwier. Hy was groots in vinding, en bescheiden in uitdrukkingen, de gestaltens

-ocr page 338-
 
tens zyner Beelden waaren natuurlyk, en alles genomen in zyn geheel, aanvallig en vermaakelyk. Zyn vleeschkoleur is al te gloeiende, en zyn Persoonaadgien schynen min Wywater te hebben gebruikt, als Bourgonje Wynen. Op het laatste zyner dagen verviel hy in een manier, zonder zich veel te beraaden met het leeven, en daar in is hy een voorganger geweest van veele nakomende, en een navolger van geen klein getal aloude Schilders.


ANTHONY VAN DYK, RIDDER ,HISTORIE- EN KONTERFYTSELSCHILDER. In de voorige eeuw had een voornaam Rechtsgeleerde zich neergezet in Londen, die doorgaans zey onder \'t Pleiten, ,, Heeren, myn zaaken zyn gegront, en ik ,,heb

-ocr page 339-
 
,, heb beide de gerechtigheit en het recht ten mynen ,, voordeel \'\', en diergelyken. Nu gebeurde het op een tyd, dat hy zeker geval verdeedigde, noch onlangs by hem veroordeelt, en dewyl hy zich in dat pro bediende van de voorige uitdrukkingen, schoot den Voorzitter hem toe, dat hy noch onlangs het tegenstrydige had verdedigt met dezelve betuigingen. ,, Het is waar, ,, Wel Edel Achtbaar Heer, (antwoorde den Voor,, spraak ) maar op die tyd was ik niet beter onderricht, ,, hoe ouder hoe wyzer \'\'.
        Aldus is het thans met my gestelt, ten opzigte van de Leevens- en Konstbeschryving der Schilders en Schilderessen, welke voorige boekdeelen wierden geschreeven te post, en by den Stichtschen Boekdrukker Gedrukt op een gallop, t\' sedert heb ik eenige naauwkeurige Gedenkschriften bekomen, welke ik den Leezer zal mede deelen, meer omstandig van inhoud, en wel zo beschaaft van styl, tot een bewys van de zinspreuk des bovengemelden Advokaats, hoe ouder hoe wyzer.
        Anthony van Dyk, is gebooren in Antwerpen op het Jaar duizent vyf hondert negen-en-negentig, welke Stad meer reden heeft om zich te beroemen over het Inboorelingschap van dien weergaaloozen Konstschilder, als zy zich moet bedroeven wegens Merkuurs verhuizing! na een ander gewest. Hy gaf al vroege blyken van zyn zucht voor de Teken- en Schilderkonst, weshalve zyn Ouders hem overgaaven aan het onderwys van Henrik van Baalen, een braaf Historieschilder, onder wiens opzigt hy gelukkiglyk spoede in de Tekenkonst en in de doorzigtkunde, zynde die gemelde Konstschilder wel ervaaren in dat paar Konstdeelen.
        Den Jonge Konstenaar verzogt namaals zyn Ouders, van te moogen werden bestelt by Pieter Paulus Rub- bens,

-ocr page 340-
 
bens, wiens verwonderlyke Konsttafereelen toen ter tyd, en noch op heden, tot een ziels- en oogenlust verstrekten aan alle aanschouwers, zo wegens het helder koloriet, als de hoogdraavenheit van ordonnantien, vindingen, gestaltens van Beelden, Landschappen, Bouwkunde, en Cieraaden. In den beginne, en ook lang daar na, was Rubbens als opgenomen met dien Konstgierigen Leerling, die binnen een korte tyd alle zyn mede Leerlingen voorby stevende, en zyn Meester ongemeen behulpzaam was in het aanleggen en in het voltooien van zyn Zolderstukken, Altaarschilderyen en andere groote Werken.
        In het hartje van \'s Meesters liefde voor zyn Leerling veranderde die gonst in een heimelyke haat, zynde Rubbens beducht dat Van Dyk niet alleenlyk zyn Konstzikkel mogt zetten in zynen oogst, maar ook met der tyd het graan van achting wegmaaijen onder zyn voeten. Het volgende geval veroorzaakte die schielyke verandering, verzelt door deeze byzondere omstandigheden.
        P. P. Rubbens, schilderde het befaamt Altaarstuk voor het Gilde der Kolveniers, zynde een afdoening des Kruys, leevens groote Beelden, welk Konsttafereel noch berust in de Hoofdkerk van O. L. Vrouw, tot Antwerpen. Op een tyd dat Rubbens was uitgegaan om zich een weinig te verpoozen, kwamen de voornaamste Leerlingen inspringen in het schildervertrek, en onder het dartelen viel \'er een tegens dat Altaarstuk zo ongelukkiglyk, dat den eenen arm, van eene der Marias gezeeten aan den voet des Kruis, zynde het laatste dat hy had voltooid, zeer na geheellyk wiert uitgewischt, tot geen geringe verbaastheit van allen. Alzo Rubbens zich beide deet vreezen en lieven by zyn Leerlingen, wisten zy niet op wat wyze zy dat ongeluk zouden herstellen, tot

-ocr page 341-
 
tot dat \'er een onder den hoop begon te gedenken aan Van Dyk, die zat te schilderen in het naaste vertrek. Hy dan wiert verzogt en gebeeden van \'er de hand aan te zetten, als den meest bequaamste onder den troep, en dien arm te overschilderen na zyn best vermoogen. Van Dyk liet zich overreeden, vatte \'s Meesters palet en penseelen op, en hy voltooide dien arm zo konstiglyk, dat zy verhoopte dat \'er geen haan na zou kraaijen; en dien goeden uitslag veroorzaakte \'s Meesters bekommering, namaals verslimmert in haat en nyt. \'s Anderendaags zo als Rubbens het palet had aangevat, om dat Altaarstuk op te schilderen, trat hy eerst een schreede of drie achterwaards, en hebbende dien arm met een groote oplettenheit bezien, riep hy schielyk uit, ,, waar,, lyk dat is niet van het minste geweest, het geene ik ,, gisteren het alderlaatste heb geschildert \'\'. Wyl nu de Schilders, en vooral de Antwerpsche Schilders, snappen als Paapegaaijen die op kraak-amandelen en wynsopjes werden vergast, wiert dat geheim verpraat, en \'t kwam Rubbens ter ooren. Men zegt, dat zyn ontsteltenis over dien zo konstiglyk herstelden arm noch heviger was, als de verbaastheit der Leerlingen, toen dien wiert uitgewischt, zich ziende by zyn Leerling overtroffen in de konst. t\' Sedert dat geval poogde hy die aankomende Konstbloem een neep te geeven in de knop; doch zynde niet min staatkundig als konstryk, vermomde hy zyn opgevatte spyt zo konstiglyk, dat Van Dyk, die goed rond goed zeeuws was, zulks niet eens kon noch wilde merken, hoe zeer hy ook wiert gewaartschouwt van alle kanten.
        Anthony van Dyk heeft veele Konterfytzels geschildert, zo wel als Historiestukken, geduurende dat hy noch voor Leerling stont geboekt op Rubbens naamrol zy-

-ocr page 342-
 
zyner onderbeurtige Schilders. Het Konterfytzel dat hy schilderde na een van \'s Meesters Vrouwen, wert onder zyn beste portretten gestelt, by de Konstbeminnaars der Oostenryksche Nederlanden. Noch ordonneerde en schilderde hy twee Historiestukken voor zyn laatsten Meester, namelyk, de Gevangeneeming Christi in het Hofje van Gethsemanee, en de Krooning met Doorns, welke beiden uitgaan in druk; en na die verrichting stelde hy zyn koers na Italien.
        De Antwerpenaars zeggen eenpaariglylk, dat P. P. Rubbens dien Leerling onophoudelyk voortspoorde om de Roomsche Karavaan te onderneemen; en zy doen \'er toe, die byzonderheit uit den mond hunner Ouders te hebben ontfangen, en niet zonder schyn van waarheit. Noch wert \'er bygevoegt, dat die staatkundige Meester A. van Dyk met een Paard beschonk, benevens een Beurs met hondert wichtige Pistoolen; en dien aangaande doen zich geen twyfelaars op, wyl de konstgreep om zich van een mededinger te ontslaan, al ommers zo wel was bekent toen ter tyd, als op heden.
        Anthony van Dyk nam zyn weg naar Italien over Vrankryk, als wanneer Armand Jean de Plessis, Kardinaal de Richelieu, die Gauloische Meceen aller Konsten en Wetenschappen, Hemel en Aarde bewoog, gelyk als men zegt, om dat Antwerps kleinood vast te hegten aan de Fransche Kroon; doch te vergeefs. Hy zette zyn reis voort, en belande gelukkiglyk te Romen; maar zyn verblyf was te dier plaats van geen duur. Venetien ley dien Konstenaar te na aan het hart werwaards hy zich begaf, en met zo veel vlyt den Rooms schuimde van de werken van Titiaan, en van de werken der gantsche Venetiaansche School, dat het maklyk was te zien hoe zeer zyn konstwieken waaren versterkt door de dunheit van die Adriatische lucht. Op

-ocr page 343-
 
        Op zyn te rugkomst in Antwerpen, gaf hy zich voor het meerderdeel over aan het schilderen van Konterfytzels, als zynde den aangenaamste, en insgelyks den voordeeligste weg van zyn beroep. Daar langs won hy vrienden en goude pistoolen, dat paar grootste zegeningen deezes vergankelyken leevens. Nochtans schilderde hy zo nu als dan een Altaarstuk voor de Kerken, Abdyen en Kloosters, wyl de Priesters, de Paapen en de Monnikken, alommers zulke lastige aanhouders als een hongerige maag, hem overstommelden met geestelyke verzoeken. Onder meer anderen lieten de Antwerpsche Augustyner Monnikken hem geen adem haalen, tot dat hy dien konstigen stervenden Oudvader Augustyn had geschildert, voor dat ondankbaar Konvent. Ik zeg voor die ondankbaare Monnikken, welke dien grooten Konstschilder den bedongen prys weigerden te betaalen, ten zy hy een Kruicifix schilderde tot een toegift boven het verdrag. Dat Kruicifix is naderhant verkogt geworden, volgens het voorgeeven der Antwerpsche Schilders, voor een meerder som als den beleedigde Van Dyk ontfing voor het Altaarstuk in het geheel. Op een Dorp omstreeks Brussel is een Altaarstuk te zien, zynde een Sint Marten, die de helft van zyn Mantel schenkt aan een Bedelaar, geschildert by denzelven, en zo \'er wert gezegt om zunst. Men geeft voor dat hy dat Altaartafereel vereerde aan die Dorpskerk, wegens zyn achting voor een jong Boere Meisje; doch wat daar van zy kan ik niet zegge met waarheit.
        Frederik Hendrik, Prins van Oranje, deet dien vermaarden Konstschilder verzoeken, van te willen overkomen in \'s Gravenhage, alwaar hy dien Vorst, benevens Amelia Princes van Oranje, en zyn Vorstelyke Kinders Konterfyte, welke Konstportretten, \'s Mans grooten naam

-ocr page 344-
 
naam ombeurden tot aan de starren. Den Adel van Groot Brittanje verzogt insgelyks zyn overkomst in Londen, waar in hy bewilligde, en by den Ridder Kenelm Digby wiert aangebooden aan Karel den Eerste, de hem niet alleenlyk verhief tot den Ridderstant, uit een byzonder bewys van zyn hooge achting voor \'s Konstschilders verdienste, maar hem noch daarenboven begiftigde met een Goude Keten, verzelt door \'s Konings Konterfytzel, rykelyk bezet met Diamanten, en een aanmerkelyk Jaargeld geduurende zyn leeven. In Londen, dat Eden der uitmuntende Mannen, Konterfyte hy de voornaamste Hartogen, Lords, Graaven, Ridders en Schildknaapen, beneevens derzelver overschoone Gemaalinnen, Dochters en Zoonen. Maar alzo het hem onmogelyk was alle die groote Persoonaadgien te Konterfyten, bepaalde hy zich enkelyk in die geenen, voor dewelke hy de grootste achting gevoelde, en gevolglyk die onderscheiding beleefdelyk kwamen te erkennen, door buiten gemeene erkentenissen.
        A. v. Dyk Konterfyte Karel den Eerste in onderscheide gestaltens, te paard gezeeten, staande, een borstbeeld, leevensgroote, en bywyl klein leeven. Remigius Leemput, gebooren in Antwerpen, een Kopieerder van A. v. Dyk, kogt dat onvergelykelyk stuk van Karel den Eerste te Paard, althans tot Hampton-Court, by den bovengemelden geschildert, geduurende Kromwels dwingelandy. Niet tegenstaande hy dat Konstjuweel had bemachtigt voor een Appel of een Ey, zo men zegt, echter stichte dien onbevoorrechte Konstkooper Spaansche Luchtkasteelen op dien buit, welke korts daar aan verdweenen in de wolken. Hy stak met dien roof over naar Antwerpen, alwaar hem een som van duizent Fransche Pistoolen wiert aangebooden voor dat Tafereel;

-ocr page 345-
 
reel; maar by hem wiert ontzegt. Het moest duizent goude souvereinen haalen, voor het minst, op welken onbesuisden eisch de Sinjoorie stont te kyken, gelyk als zo veele goudsche gaapers op de vensters eens drogists, weshalve Leemput, onverrichter zaake, uit Antwerpen over stak na Londen, doch ter quader uure voor zyn fortuin. De zaken waren van gedaante verandert in die tusschentyd; en wyl hy geen speld wilde laten korten op dien eisch, viel hy in handen van de praktyk. Het konstjuweel wiert hem afgevordert gerechtelyk, en hy verdeedigde dien inkoop ongerechtiglyk, zo dat hy het Proces ten laatste verloor, benevens de kosten, en wiert gedwongen dat Konterfytzel aan het Hof weer te geven om zunst.
        Konstkoopers, en derzelver behandelingen, zyn gelyk aan de voorwerpen van \'t gezigt, en hebben hun punten van doorzigtkunde; het gros moet werden bezien op een tamelyke tusschenwydte, want van naby beschouwt, vervalsen die konstjuweelen, gelyk als den opschik der Tooneelspeelers vervalt by het daglicht; en die waarheid is om geen nader uitleg verleegen.
        Anthony van Dyk trouwde met een van de Schoonste en Adelykste Ladys van Groot Brittanje, zynde de Dochter van den Lord Ruthen, Graaf van Gowry, wiens Vader beschuldigt over een Eedgespan tegens Jakob den Eerste, deszelfs Staat en Goederen verbeurt wierden verklaart, des zyn Huwelyks-schat alleenlyk bestont in haar Geboorte en Schoonheid. Dat Adelyk Trouwverbond woeg byster zwaar op van Dyks Konstpenseel, te meer, wyl hy een zoort van een Hofhouding had opgerecht, en een Tafel hield zo lekker en zo groots als eenig Ryksraad in het gantsch Koningryk. Om nu deeze onkosten dragende te houden, schilderde hy een verbazende meenigte van Konterfytzels, dewelken hy zomtyds, of liever

-ocr page 346-
 
ver doorgaans op het laatste, zo losjes overliep, gelyk als een haan scharrelt over de heete koolen. Zeker Vriend vroeg hem op een tyd na die reden van repje scheerje, wien hy antwoorde op deeze toon. ,, Ik heb reeds lang ,, genoeg gearbeid voor myn achting, thans word het ,, eens tyd te Schilderen voor de Keuken! \'\'
        Op het einde zyns Levens kreeg hy een weˆrzin in Konterfyten, en stak over na Parys, in hoop van te zullen worden gebruikt in de Gallery van de Louvre; doch wyl dat voorstel zyn gedachte niet beantwoorde, keerden hy te rug na Londen, nochtans met nieuwe voorslagen bezwangert om zich met minder moeite te verryken Den Ridder Kenelm: Digby stelde den Koning voor, om Kartoous te doen maken by van Dyk voor het Banketting-huis te Whitehall, welke zouden verbeelden de Instelling van de Ridderlyke Orden des Koussebands, benevens den plegtigen ommegang dier Ridders in hunne Gewaden, en derzelver Investiging, als ook Sint Joris feest. Maar den Ridder A. van Dyk deet zulk een verbazenden eisch, dat den Koning voor eerst het niet raadzaam dacht te zyn dien aangaande in eenige onderhandeling te treeden. Hy vorderde voor dat werk Tachentig Duizend Guin‚es, ruim een Millioen Neˆrlandsch inderdaad een Som waard zich nader te bedenken. Doch onderwyl het Gras groeit, sterft het Schaap, zegt zeker Spreekwoord, en dat kwam te blyken: want onderwyl dat die onderhandeling geschiede, sprong het Flereeynin de mat, door eenige andere quaalen opgevolgt, welke hem het Penseel ontrukten, en overbragten uit het vergankelyk in het eeuwig leven.
        Hy stierf in de bloem zyner dagen, als die pas Tweeen-Veertig Jaar had bereikt, en wierd begraven in Sint Pauli Kerk in Londen. Het is waarschynlyk, dat hy zyn

-ocr page 347-
 
zyn dagen verkorte door het spillen zyner levensgeesten, en een al te groote aandryving zyner bezigheden, zonder het welke hy nooit zulk een byster groot getal Historiestukken en Konterfytzels kon hebben voltooid, binnen dat naauw bepaalt bestek zyns levens. Zyn twee voornaamste Leerlingen zyn geweest Adriaan Hanneman en Remigius Leemput, welke wy beiden zullen gedenken.

EENIGE AANMERKINGEN

OVER DE

WERKEN VAN DEN RIDDER

ANTHONY VAN DYK.

Die Konstschilder, gelyk met de aloudheid, wiert gebooren met een zeldzame doordringende geest, met een zuiver oordeel, en met een levendig begrip, by hem aangequeekt en tot volmaaktheid gebragt, beide door een onvermoeide vlyt, en by P. P. Rubens onvergelykelyke Konstlessen.

        A. van Dyks t\' zamenstellingen zyn volkomen, en bestiert by de grondregels van P. P. Rubens; echter minryk in vinding, noch zo geestryk in alle de tot de Schilderkonst behoorende deelen. Ontrent de verkiezing van zyn Beelden, en vooral in den zwier en in een aangenaame gestalte te geven aan zyn Konterfytzels, overtrof hy zyn Meester, wyl hy Konterfytzels heeft geschildert welke die van Titiaan evenaaren, en gelyk zyn aan het leven. Alle zyn Konterfytzels kleede hy achter-

-ocr page 348-
 
tervolgens de dragt van zyn eeuw, en na de mode dier tyden, nochtans met dit oordeel, dat hy die kleedyen en ‡ieraden verkoos, welke den meesten welstand gaven aan zyn gekonterfyte Personaadgien. Zyn troni‰n en handen zyn onnavolglyk schoon geteekend, ja men vermag te zeggen, zy zyn volmaakt, en betwisten in koloriet en omtrek het leven. Hy bediende zich van die gestaltens welke wel het best slaagden op den inborst zyner Personaadgien, en hy wist het oogenblik meesterlyk waar te nemen, als de aangezigten de fraaiste plooi hadden aangetrokken. By die okkasie onderschepte hy de schoone natuur; hy nam deszelfs aangenaamheden en bevalligheden in acht; hy vertrouwde die aan zyn geheugen; en hy volgde die niet alleenlyk na van naby, maar hy verhoogde zelfs de natuur zo verre als de gelykenis het eenigzints kon veelen. Dat die wyze het naaste middel was om de harten der Vrouwen te betoveren en te ver”veren, valt onder geen bedenken. \'s Mans geheugen zou onberispelyk zyn geweest, indien hy die konstgreep, hem byzonderlyk eigen, tot het laatste had werkstellig gemaakt; maar helaas! volgens zyn eigen zeggen, had toen ter tyd de zorg voor de keuken den voorrang boven de liefde voor zyn achting, voor welk rampspoedig voorbeeld zich alle Konstenaars zorgvuldiglyk behooren te wachten.
        Zyn geest was reeds ryp in zyn Lente, een voorbode dat hy geen hoogen top stont te bescheeren, achtervolgens het Tuiniers spreekwoord, ,, vroeg ryp, vroeg in ,, \'t slyk \'\'! want zyn alderbeste Tafereelen heeft hy geschildert in zyn Jongelingschap, zo de Historiestukken, als de Konterfytzels. Zulks straalt onwederspreekelyk door in de Konterfytzels van de Konstschilders, Graveerders, en eenige Geestelyke Persoonen: ook werden de

-ocr page 349-
 
de Konterfytzels, by hem in de eerste zeven jaren op zyn komst in Engeland geschildert, wel het hoogste geschat, en verheeven. Toen hy aanving zyn achting aan een kant te zetten, begon zyn koloriet eenigzints te vervallen in een fletse loodkoleur, van welk laatste en minste zoort ons verscheide Konterfytzels, vooral in Londen, en in veele Lords huizen, ten platte Landen zyn voorgekomen. Echter straalt het Penseel van dien Konstschilder altoos door, en een zekere zachtheid, en een aangenaame zwier, verzellen zyn Konterfytzels, of noch zo luchtiglyk behandelt. Waarlyk, ik herhaal het nochmaals eershalve voor het geheugen van dien doorluchten Man, geen konstpenseel heeft voor noch na Titiaan meer ge‰venaard als dat van A. van Dyk in Konterfytzels, en zyn Historie-stukken zullen eeuwiglyk tot Konstjuweelen verstrekken in de zeldzaamste Kabinetten van Koningen, Vorsten, en hoogverlichte konstlievende Personen.
        Voor ik dit kapittel besluit, moet ik den Lezer waarschouwen omtrent een reedenlid, een apokryfe byzonderheid, welke ons den Heer de Piles poogt op de mouw te spellen; echter met minder schyn van waarheid, als een bewys van quaadwilligheid tegens de Engelsche Natie: als by voorbeeld.
        De Piles zegt in zyn Leven der Konstschilders, ,, dat ,, geduurende het verblyf van P. P. Rubens te Parys, ,, den Hartog van Buckingham aldaar belande, en met ,, dien Schilder gemeenzaamlyk wierd bekend. Dat den ,, Hartog zodanig was ingenomen met Rubens verstand, ,, zynde te gelyk wichtig en doordringend, dat hy hem ,, aanbood aan de Infante Isabella, toen ter tyd Voog,, des der Spaansche Nederlanden, welke hem aanstelde ,, tot haar Gezant in Engeland, om Vreede te maken ,, tus-

-ocr page 350-
 
,, tusschen Karel den Eerste, uit den naam van haar ,, Neef, Filip den Vierde, Koning van Spanje, en uit ,, haren Naam. Dat die Vreedehandeling wierd opge,, maakt, en Koning Karel, tot erkentenis van den ,, dienst by Rubens beweezen aan de Kroon van Enge,, land, hem in het vol Parlement begiftigde met het ge,, schenk van een Degen en Koussebant, beiden met ,, Diamanten verrykt, ter waarde van twaalf Duizend ,, Kroonen \'\'.
        Tot dus verre den Heere de Piles, wiens afdeelzel in die Levensbeschryving der Konstschilders alommers zo valsch is als belachgelyk. Maar zeer schaars zyn die Fransche Schryvers, welke uit een verouderden haat tegens de Engelschen en de Nederlanders, zich niet zo wel van den schyn, als van de waarheid bedienen, om bot te vieren aan hun schimpschriften tegens die beide Nati‰n. Ja zelfs, den bovengemelde, alhoewel anderzints vry billyk en onzydig omtrent het verhaal van zaken, komt zich hier niet te onthouden van zyn gal te schieten op de eere van Groot Brittanje, waar langs zich schuldig maakt aan de onvergeeflykste ongerymtheid des Weerelds.
        Hy brengt Karel den eersten ten Tooneel, die P. P. Rubens begiftigt met een geschenk van drie Duizend Engelsche Ponden, wegens het sluiten van een Vreede tusschen Engeland en Spanje, quansuis als of Engeland zo verzot was op die Spaansche Vriendschap, of zo bevreest voor deszelfs macht, dat zy oordeelde dien Man niet volkomentlyk te konnen beloonen, die het hoofdwerktuig was geweest in dat Verdrag, dan met zodanige eerbewyzingen en geschenken: en zulks noch in een volkomen Parlement! lacht \'er om Kinders! een ongerymtheid van die natuur verdient niet ernstiglyk te worden weder-

-ocr page 351-
 
wederlegt. Ik zal den Lezer dat Gaulois Orakel oplossen met korte Nederlandsche woorden.
        P. P. Rubens trof de Vreede tusschen Engeland en Spanje; vervolgns Schilderde hy het Banketting-huis; en ten derde, betaalde den Koning hem die voornoemde Som, en beschonk hem met den Ridderstant wegens zyn verdienste. Noch verkogt Rubens aan den Hartog van Buckingham zo veele Schilderyen, marmere Beelden, Gedenkpenningen, en andere zeldzaamheden, ter waarde van tien Duizend Ponden Sterling. Den Hartog was zyne gemeenzame Vriend; en zo loflyk was het karakter van dien beroemden Konstschilder, dat den Hartog van Buckingham zo veel eere genoot by de vriendschap van Rubens, als Rubens was ver‰ert met \'s Hartogs achting en gemeenzaamheid. Want was den een \'s Konings gonsteling, schatryk, een man van vermogen, en verheeven tot de hoogste waardigheden; den ander was niet minder in roem, verdienste, kennis, en daar en boven den Prins van de nooit volpreezen Schilderkonst.

ADRIAAN HANNEMAN.

Het Adelyk \'s Gravenhage is de Wieg en de Bakermat geweest van Adriaan Hanneman (*), doch in wat jaar dat hy kwam opluiken, kan ik niet zeggen, ook is \'er juist zo veel niet eens gelegen aan die byzonderheid, wyl onze Levens-beschryvingen der Konstschilders en Konstschilderessen meer be”ogen derzelver Tafereelen, als de Tyden. Hy was een Leerling eerst van Rave-



(*) Van Gool zegt dat deze Geboren wierd 1610 of 11.

-ocr page 352-
 
Ravesteyn, vervolgens van Mytens, en op het laatste van Anthony van Dyk, wiens manier hy zo verwonderlyk bemachtigde, dat veele konststukken van Hanneman noch hedendaags worden verkogt voor \'s Meesters eigenhandige Konterfytzels.
        Adriaan Hanneman stak over na Londen, onder de Regeering van Karel den Eerste, dien Koninglyken Martelaar, en Schilderde veele zo Historiestukken, als Konterfytzels in die vermaarde Hoofdstad van Groot Brittanje, onder het opzigt van den voornoemden Mytens, toen ter tyd een van \'s Konings Konstschilders aan het Engelsche Hof. Na een verblyf van omtrent zestien jaar, vertrok hy zich na zyn geboorteplaats \'s Gravenhage, alwaar hy konterfyte de Princes Douariere van Oranje, Zyn Hoogheid den Prins haar Zoon, en onderscheide voornaame Hovelingen, Staatjuffers, en uitheemsche Personaadgien. Ook Schilderde hy een berucht Konsttafereel, verbeeldende de Vreede, in een Vertrek van Haar Hoogmoogenden de Heeren Staaten Generaal der Ver‰enigde Nederlanden.
        Ontrent op die tyd Schilderde hy noch een aardig Konststuk voor zeeker Heer in \'s Gravenhage, waar op onder anderen twee Woekeraars waren verbeeld, welke vreeslyk roezemoesden onder goude Souvereinen, Pistoolen, Dukaten, en diergelyke gangbaare Gedenkpenningen. Juist wyl Hanneman dat Tafereel schilderde, was hy tamelyk benoodigt om gereede penningen; de konstkas ebde byster; en hy bevond zich in die nypende omstandigheden, waar mee veele Konstschilders zyn behebt, van den eerste January, tot op den laatsten December. Om zich nu te beschutten tegens het spook der behoeftigheid, het welk aan de Konstenaars veele mymerende dagen toebrengt, en noch meer rustelooze nachten,

-ocr page 353-
 
nachte, verzogt hy dien Heer, voor wien hy dat stuk schilderde, om ter leen een som van drie hondert guldens te mogen erlangen, by vervroeging op het aanstaande Tafereel, doch in onderscheide goude munten. Die Heer voldeet aan het verzoekschrift des Konstenaars, en hy ontfing het verzogte in Goude Dukatons, in Pistoolen en in Dukaaten. Na dat het stuk was voltooit, wiert het ten huize van dien Heer gebragt, en den konstryken Hanneman kreeg den bedongen prys, zonder dat \'er toen eens wiert gedacht aan de reeds genotene drie hondert gulden. Maar korts daar na schoot zulks dien Heer te binnen, en deet den Schilder vraagen om de wedergeeving van die penningen; maar Adriaan Hanneman zette den knegt af met dit bescheid, ,, zeg aan uw Heer, dat ik die kontanten reeds heb ,, herstelt, en dat hy dezelve op het Tafereel, tusschen ,, de handen en het goudgewicht van de woekeraars zal ,, vinden \'\'.
        De menschen zouden niet lang \'t zamen leeven, in een vriendelyke gezelligheit en onderlinge verstandhouding, indien zy van wederzyde elkander zo nu als dan niet kwamen te verschalken.

REMIGIUS LEEMPUT,

Antwerpen is alommers zo vruchtbaar geweest in het voortbrengen van Konstschilders, als de Gravinne van Hennenberg was in het baaren van Kinders, en indien niet te eener dragt, voor \'t minst in een meergetal by tusschenpoozen. Doch die eerstgemelde Matroon is t\'zedert eenige Jaaren onvruchtbaar geworden, voor \'t


-ocr page 354-
 
\'t minst komen haar Konnstkuikens te stikken in den dop, welk ongeluk zy de (*) verderflyke Vrydags-Markt heeft te wyten.
        Remigius Leemput is geboortig van Antwerpen, en staat berucht voor geen minder Kopieerder van Anthony van Dyks Tafereelen, als zyn tydgenoot Jan Stone, was vermaart voor een Kopieerder van de Italiaanen. Hy kwam in Londen onder het Ryksbestier van Karel den Eerste, en geraakte bekent met A. van Dyk, wiens Konterfytzels hy zo meesterlyk kopieerde, dat die Ridder \'er een dozyn van kon overschilderen op een zomersche dag, welke masteluine Konststukken, vervolgens wierden ge‰cht by de niet al te doorzigtige Konstbeminnaars. Het is een bekende waarheit, dat hedendaags veele by Leemput geschilderde Konterfytzels, doorgaan voor een gangbaare munt van A. van Dyk, vooral nu de vleeschkoleuren eenigzins by dien grooten Konstverwer door den tyd zyn gebruineert, waar langs een zekere stramheit onzichtbaar wort, welke feyl de Konstkenners hem te last leggen.
        Ook bepaalde hy zyn Penseel niet in het naschilderen van die vorensgemelde Konterfytzels, maar hy kopieerde van \'s gelyken zo natuurlyk de Konsttafereelen van Hans Holbeen, dat \'er de konstkundigen voor stonden te kyken met verstyfde blikken. Karel den Eerste betaalde dien konstigen Leemput een Somme van hondert-en-vyftig Pon


(*) Ik zeg, de Antwerpsche Vrydags-Markt, want zo dra als een Jong Schilder maar een luttel met de koleuren kan morssen, zend hy een, twee, of meer Schilderyen weekelyks na die Markt, snikheet uit de naald, en zo nat als slik, welke penningen dan werden omgezet in Leuvens, Hoegaards, Liersche Kares, en zulk soort van DollemansBieren

-ocr page 355-
 
Ponden Sterling voor de kopy van Hendrik den Zevende, en Hendrik den Achtste, beiden op een stuk geschildert by Holbeen, welk onwaardeerlyk Tafereel naderhant in Whithall is verbrant. Daar en boven bezat hy de aldergrootste verzameling van Prenten en Teekeningen, welke \'er op die tyd was bekent, verzelt door een kabinet van oudheden, zo Beelden, Hoofden, Gedenkpenningen, en meer andere uitheemsche en inlandsche zeldzaamheden.
        Die Konstschilder wierd zo oud, dat hy niet langer de Zon noch de Dood onder de oogen kon zien, maar zyn blikken sloot voor het Daglicht, en vervolgens wierd ter Aarde bestelt in Londen. Dat maar een klein getal Menschen is bekent met de Dood, valt niet te wederspreeken. In \'t algemeen onderwerpt zich een iegelyk aan dien Scherminkel, eerder uit ongevoeligheid en uit gewoonte, als uit een vrymoedig besluit; en alle Menschen geven zich op aan de Dood, dewyl zy het niet konnen verhoeden.

GASPAR SMITS.

Ik heb meermaals aangemerkt, dat een Man die voet by stek houd omtrent een enkelt beroep, meer bedyd als die geenen welke dagelyks schiften van Konsten, Wetenschappen, en Hanteeringen. Onder meer anderen, en om maar een gering voorbeeld aan te haalen, heb ik een Persoon gekent in \'s Gravenhage, die uit een Verlakker, in een Fonteinmaker, uit een Fonteinmaker, in een Marmer-schilder, uit dat gestreept beroemt, in een Stofscheider, en uit een Stofscheider veranderde in een Glasblaazer, doch immer uitkwam in de nederdaalende


-ocr page 356-
 
lende lyn. De Liefhebbers der natuurkunde, gelyk als Zwammerdam, Goedaart, Blankaart en andere waarnemers der Bloedelooze Diertjes, hebben meermaals ondervonden, dat de fraaiste Vlindertjes somtyds uitkomen op een Popje met Vliegen. ,, Een Konst geeft my de ,, kost, met Vrouw en zeven Kinders \'\' , zingt den Boer van Jakob Kats; en by die zinspreuk zal ik myn inleiding laaten berusten, om iets diergelyks breeder in het leeven van den navolgenden Konstschilder aan te toonen, Gaspar Smits, in Engelant bekent by den Alias van Smits Magdalena, is een Nederlander by geboorte, en een Schilder by belydenis, die te Londen belande in de voorige eeuw. In den beginne van zyn overkomst, schilderde hy Bloemen, Vruchten en Vogels, doch meest Papegaaien, welke Schilderyen wel wierden gewilt by de Britsche Konstbeminnaars, en hy had ongetwyffeld zyn Fortuin gemaakt, indien hy by die keus waare gebleeven. Maar Gaspar Smits kreeg de Poppen in \'t hoofd, en begaf zich tot schilderen van Grotten, Rotsen en gesloopte Burgten, voorwerpen meer eigen by een verzoeking van den Woudbroeder Sint Anthony in deeze of geene Dorpskapel, als om de vertrekken te beslaan van Lords of van Edelluiden. Die eenzinnige verkiezing brengt my te binnen den geslachten Os leevensgroote, geschildert by Snyders, die wiert geveylt aan zeker Hartog in Engelant. ,, Dat stuk zou beter passen ,, in een Slaagers Voorhuis, (sprak die Ryksraad) als ,, in het Konstkabinet van een Pair des Ryks \'\'.
        Vervolgens begaf zich Smits tot het schilderen van kleine Konterfytzels in Olieverf, maar die vloogen mee niet al te wel van de hand, wyl doorgaans de Konstbeminnaars, en vooral de Engelsche Vrouwen, meer zyn ge-

-ocr page 357-
 
gestelt op kleine Konterfytzels in Miniatuur. Daar op veranderde hy op nieuws van Batterye, en maakte niet als Magdalenas, aan welke keus, hoewel niet van het vrolykste soort, hy zo vast kleefde als een Mos aan de lymstang, geduurende een lange reeks van jaaren. Die Magdalenas waaren bevalliglyk geschikt, vriendelyk gekoleurt, en boetvaardiglyk gekarakteriseert, en genomen in het geheel, aangenaame Schilderyen. Doorgaans plaatste hy een distel gewas op den voorgrond van zyn Magdalenas, welke hy schilderde na het leeven, en verwonderlyk uitvoerig was behandelt. Maar meestentyds zyn de Grotten of te donkerbruin, of te koud van koloriet, en niet genoegzaamlyk doorbrooken met warme en verschillige koleuren.
        Wat aangaat zyn Bloemen en Vruchten, de eersten zyn wel net en zindelyk gepenseelt, maar styf en zeer slegt geschikt: en de Vruchten vallen min ofte meer na den vaazen kant, ook is het groen niet gekoleurt noch behandelt na behooren.
        Noch viel hy in een grilzieke luim, en liet de Magdalenas dryven, om zich op den tuil te houden met het plakken of drukken van Vlindertjes, op den trant van Otho Marcelus; doch min fix en natuurlyk. Ook plakte hy op papier gedrukte Slangen, Haagedissen, Sprinkhaanen en Torren op het doek, welke kruipende Dieren by dan overschilderde met koleuren, en de kanten van het papier met boomwas vry aardiglyk wist te vermommen. Die vlieger ging wel op voor een tyd, tot dat de Engelschen dat bedrog gewaar wierden, en daar op dien Futselaar met zyn gedrukte Ongedierten keurden voor misdruk, die toen weer iets nieuws moest verzinnen, juist niet het minst voordeeligste, maar wel het slaafachtigste in de Schilderkonst. Gaspar

-ocr page 358-
 
Gaspar Smits bonsde zich zelven van den troon der Schilderkonst, om langs de huizen de Kinders te gaan onderwyzen, innavolging van Syrakusas verschopten dwingelant. Dat laatste beroep, of noch zo laaggezielt, slaagde verwonderlyk met zyn inborst, die reeds begon over te hellen na de kindsheit, zo wegens zyn onmaatige leevenswyze, als ten opzigte van zyn hooge jaaren. Als ik zeg onmaatige leevenswyze, misdoe ik niet in het alderminst tegens \'s Mans geheugen, alhoewel ik dienaangaande my maar in eene byzonderheit zal inlaaten. Dat is, Smits bezogt nooit een en dezelve Herberg na den ander, maar verkoos van dag tot dag een nieuwe Krib om te stallen. Daar in gelyk aan de Zon, die alle de huizen des Dierriems doorloopt, zonder zich in een derzelver op te houden. Zelfs wiert hy Londen wars, en verzaakte dat Engelsch Hesperien, om zich te neer te zetten in Dublin, Yrlands Hoofdstad, alwaar hy in een hoogen ouderdom, doch meer behoeftig als welgestelt is overleeden.

N*** BLEEK
HISTORIE- EN KONTERFYTSELSCHILDER.

Alleen het geweeten van een deugdzaam leeven, beneemt voor \'t minst en maatigt den schrik des doods; weshalve niemant zich behoort te verlaaten op het enkelt voorbeelt des goeden moordenaars, noch op het sterfbeds leedweezen. Als den mensch eenmaal is gekomen tot dat uiterste by ziekte of pyn, en legt te zieltoogen tusschen den Hemel en de Hel, onder den slag, of van het Godlyk oordeel, of van de menschelyke


-ocr page 359-
 
ke brosheit, is hy gemeenlyk min gevoelig over zyn boosheit, noch zo weezendlyk geraakt door de wroeging van een oprecht berouw, als hy wel is verbystert wegens de schrikken des doods, en de duistere bevattingen ontrent \'t geen hem staat over te komen. Een mensch in dien staat, ontlast maar zich zelven van moeielyke aanmerkingen, gelyk als een Matroos doet van de Scheepslaading ter Zee, als het Vaartuig een lek heeft gekreegen. Alles wert verricht in wanorde, en den mensch zondert zich maar af van zyn zonde in dit geval, gelyk als een Matroos doet in het ander geval; om die beiden op te Visschen zo dra als den Storm komt te bedaaren. O neen, dan is \'t geen tyd om zich te begeeven tot het groot werk van ons zelven te verzoenen met den Hemel, als wy zyn verdeelt en verwart tusschen de ziels en ligchaams benaauwdheden: ja die persoon is noch erger als dol, die zyn zaligheit waagt op die wanhopende uitkomst.
        Deeze inleiding is toepasselyk op dien braaven Historieen Konterfytzelschilder, tusschen wiens leeven en dood niet anders overig was als een stuk van een spriet en het pekelschuim, gelyk als wy ter plaats waar het pas geeft zullen verhaalen.
        N. Bleek is een gebooren Hagenaar, die op den Bolbaan des Weerelds kwam rollen, in het Jaar duizent zes hondert negen-en-sestig. Zyn Ouders waaren Tonneelspeelers by beroep, en zyn Vader speelde doorgaans de Hoofdrollen op het beroemt Schouwburg van Jan Baptist, wiens opvolger is geweest Jakob van Rynsdorp, Opperhoofd van het Schouwburg van \'s Gravenhagen van Leyden. Bleek is een Leerling geweest van Haring, een Konterfytzelschilder, welke Meester hem zo verbragt, dat hy kon zweeven op zyn eigen wieken. In

-ocr page 360-
 
        In het Jaar duizent zes hondert twee-en-negentig verliet hy zyn Meester, en Konterfyte veele Persoonen der beide Sexen, zo in \'s Gravenhage, tot Amsterdam, als in andere Nederlandsche Steden. Onder zyn Historiestukken munten inzonderheid uit, vier zo Schoorsteenals Deurstukken, by hem geschildert, ten huize van den Konstlievenden Heer en Meester Fran‡ois Fagel, Griffier van Haare Hoogmogenden de Heeren Staaten Generaal der Vereenigde Nederlanden. Nooit wiert een Konstenaar beter beloont als Bleek, volgens zyn eigen bekentenis, ook is de Edelmoedigheit van dien Heer zo alom weereldkundig, dat ik my deswegens niet verder zal uitbreiden.
        Wyl de reislust eigen is aan de jeugd, en vooral aan leergierige Schilders, besloot hy een reis te doen naar Engelant, en hy scheepte zich in de Paketboot op het Jaar duizent zes hondert vyf-en-negentig; doch te quaader uure, gelyk den Leezer zal hooren. Hy stak in Zee uit Helvoetsluis, benevens een talryk gezelschap van in de dartig Hoogduitsche Edellieden, en meer andere Reizigers, toen zy een Franschen Kaaper vlak in den mond liepen. Den Kapitein van de Paketboot was een wakker Zeeman, die fluks Snaphaanen en Sabels deet geeven aan de ongewapende Passagiers, en zyn Volk beval te Vegten als Leeuwen. Den Kaaper loste zyn gantsche laag Grofgeschut op de Passagieboot, en wiert moediglyk beanwoort by den Britschen Kapitein, zo met zyn Grofgeschut, als met Snaphaanen en Pistoolen; maar met een ongelyke kans. Reeds had het gevegt drie uuren geduurt, toen de Passagiesloep eenige schooten onder water kreeg, en begon te zinken, waar op den Franschen Capitein den Engelschen Bevelhebber opeischte, en beval te streiken. Doch die leende aan dat bevel geen

-ocr page 361-
 
geen ooren, welke hartnekkigheit den Franschman zodaanig verbitterde, dat hy zwoer het Schip te zullen zien zinken, zonder een eenige ziel te bergen.
        Ingevolge van dat besluit hielt den Kaaper af, waar op zy met alle man de Passagiesloep poogden boven te houden, met gestadiglyk te Pompen; doch te vergeefs. De Sloep zonk met alle de overgebleevene, zo Soldaaten en Matroozen, als Reizigers, benevens eenige Franschen, welke waaren overgesprongen om te plonderen. In die algemeene verwarring, behielt den Schilder Bleek zyn oordeel, hy sprong over boord, wyl hy meesterlyk kon zwemmen, en verwyderde zich van de Sloep, om uit het zoch te zyn, alzo het Schip de neus geheellyk kwam onder te haalen. Effen na dat hy was gekloutert op de Spriet, kwam \'er een naast zyn zy opborrelen, die zich naast den Schilder zette, welke makker een lyfknegt was van twee Gebroeders Hoogduitsche Baronnen, welke Edelingen voor het Schip zonk, den Kaaper vyf hondert Pistoolen aanboden voor hun leeven, doch zonder vrucht. Die knegt begon zich te bedenken, dat hy zich had voorzien van een drielings fles Brandewyn in den aanvang van het gevegt, welke fles hy in de kap van zyn laars had vastgestrikt, want beide zo de Heeren als de knegts der Duitschers, reizen immer gelaarst en gespoort, zo t\' Scheep, als op Wagens of in Trekschuiten. Hans deet een braave klok uit die fles, en bood die daar op aan zyn makker, die \'er ook een schoonen trek uit nam, en volgens het verhaal van Bleek, herhaalden zy die hartsterking onderscheide maalen.
        Onderwyl viel den avond, en met het ondergaan van de Zon, begaf hen de hoop van te zullen gered werden, te meer, dewyl zy zagen dat den Kaaper toestel maak-

-ocr page 362-
 
maakten om te vertrekken, Doch tot aller geluk ging den wind leggen, en \'t wiert dood stil, zo dat zy dien Bitteren Grypvogel noch zagen leggen tegens het aanbreeken des dageraats, waarop zy aanvingen te schreeuwen als dolle menschen, Den Franschman, wiens vergrimdheit eenigzins was gaan leggen met de wind, zag met zyn verrekyker dat paar Ruiters, welke dien gantschen nacht hadden gereeden op het houte paard van die Spriet, en hy schikte zyn Sloep om die op te visschen Zo dra waaren zy niet binnen \'t boord des Kaapers of zy wierden door de bepikte Fransche Kamerdienaar tot op het hembd toe ontkleed; doch dat aan ieder geen Sitse Japon wiert gegeeven, valt gemaklyk te gelooven.
        Daar op zette den Kaaper zyn koers na Duinkerken om zyn gequetste Soldaaten en Matroozen in het Scheepsgasthuis te doen geneezen, en zyn Schip dat dien dans niet heelhuids was ontsnapt, te herstellen. Bleek en den Duitscher wierden op het Nachtslot gezet in een stinkent hol, en geduurende veertien dagen vergast op Brood en Water, waar door zy zo vet wierde als Spaansche Schimmen. Ten einde van die tyd kwam hun verlossing, en na dat zy met eenige lappen en lompen waaren beschonken, die vygenbladers tot een deksel der naaktheit, stelden zy de stevens hunner ontzoolde Duinkerksche Schoenen na Neerlands Kusten, dewyl zy nu zo krachteloos waaren geworden als de op Spitsbergen overwinterde Matroozen, deeden zy korte dagreizen, te meer om dat zy alle Boerehuizen moesten aandoen, echter niet om te Bedelen, maar alleenlyk om Aalmoessen te verzoeken. Maar alzo de barmhartigheit zo raar is in een Fransche Boer, als de heuscheit in een Schaarbeekschen Ezel, wierden zy by den grootsten hoop ver-

-ocr page 363-
 
zadigt met een hartiglyke vloek, en by de minste begiftigt met een stok zwart Brood, waar door hun de beenen nasleepten gelyk als de Sprinkhaanen in de Fabel, welke in stee van voorraad op te doen tegens den Winter, gelyk de Mieren, den gantschen Zomer hadden gezongen met de Krekels.
        Nochtans bereikten zy eindelyk en ten laatste het verquikkent \'s Gravenhage, alwaar den knegt waarschynlyk omkeek naar een nieuwe livery, en Bleek zich voor den Schilderezel zette, omlangs het penseel, zyn Duinkerks Kerkerpak, te verschieten, tegens Nederlandsche Ligchaams noodwendigheden. Korts daar aan trat den Schilder in het Huwelyks gemeenebest, en gewan een Zoon, dien hy optrok in Sint Lukas beroep, en na my is gezegt, een goed Schilder is geworden. Bleek ondernam twee Jaar na zyn Huwelyk, een tweede togt naar Engelant, met min gevaar, en meer geluk. Zyn Konst bragt hem in achting by veele voornaame Persoonen, en na een overgroot getal welgelykende Konterfytzels te hebben geschildert, en het geene iet zeldzaams is in een Schilder, een wakkere Goudbeurs te hebben overgegaart, stak hy over na \'s Gravenhage. Die Sint Niklaasgift beviel zo wel aan zyn Huisvrouw, dat hy haar zonder veel moeite overreede, om met haar Man en Kind over te steeken na Londen, alwaar hy zich t\'zedert heeft opgehouden.
        Den Schilder Bleek is echter zo nu als dan noch eens wedergekeert na Holland, en vooral na \'s Gravenhage, inzonderheit in het Jaar duizent zeven hondert zeventien, op het verzoek van Koenraad Roeepel, vermaart Bloem- en Fruitschilder. Die laatstgemelde Konstenaar, die in aanzien is by veele voornaame Heeren in \'s Gravenhage, deet zich Konterfyten by Bleek, welk Portret

-ocr page 364-
 
tret zo wel uitviel, dat zich veele Konstlievenden deeden Konterfyten. Hy vertrok vervolgens na Londen, opgehoopt met eere en met gereede Penningen, geen van de geringste gelukzaligheden des ondermaanschen weerelds, na de be‰edigde verklaaringen onzer hedensdaagsche Wysgeeren.

PIETER ROESTRAATEN.

De Schilderkonst heeft alommers zo veele konstdeelen, als de Rivier den Nyl watervallen, en deeze wonderspreuk zal wel zo maklyk glyden by de Konstkenners, als de Bul Unigenitus Vloot by de Jansenisten. Hier valt ons een Schilder in de hand, die een soort van stil leeven verkoos, dat nochtans het grootste geraas veroorzaakte onder de menschen, en om wiens bezit de zogenaamde redelyke Schepselen t\'zamen heulen, gelyk als Katten en Honden. In de leevens byzonderheden van den onder- en bovenstaande Konstmaaler, zal den bescheiden Leezer de oplossing van dat raadsel konnen vinden, indien hy zich de moeite geeft van het langs de wigchelroede der leezing na te speuren.

        Pieter Roestraaten is by geboorte een Haarlemiet, die in stee van te leggen luisteren na de opkomst der Hyacintbloemen, de Schilderkonst betrachte, die min is onderworpen aan het gevaar der Veenmollen en Aardpieren, als die voornoemde Flora\'s Lenteschatten. Zyn Meester is geweest den beroemde Frans Hals, dien Anthony van Dyk der Haarlemieten, die indien hy meer Schildervertreks- als Herbergsgezint waare geweest, voor geene aaloude noch hedendaagsche Konterfytzelschilders een reef in het konstzeil had behoeven in te binden. In

-ocr page 365-
 
        In den beginne volgde Roestraaten het beroep en de Schilderwyze zyns Meesters, maar in het vervolg ging hy over tot het stil leeven, een byweg die minder ongegronde bedillingen is onderworpen, als het lastig beroep van te Konterfyten. Wyl nu Engelant staat bekent voor het Luilekkerland aller Konsten en Wetenschappen, trok onze Konstenaar derwaarts met de Paketboot, in stee van met het Vaartuig van Sint Rynuit, dat berucht Veerschip der eerlyke Bankrotiers op Ysselstein, Cuylenburg en Vianen. Den Ridder Pieter Lely, was zodanig opgenomen met een Schildery van Pieter Roestraaten, welke hy gevalliglyk zag in het huis van een Londens Koopman, dat hy hem aanbeval aan Karel den Tweede, Koning van Groot Brittanje, voor welke Majesteit hy onderscheide stil leevens heeft geschildert.
        Die Pieter was een uitmuntent Schilder in Goude en Zilvere Vaazen, Koppen, Drinkschaalen, Schulpen, Gesteentens en Muziekinstrumenten, vooral weergaloos in \'t afbeelden van Paarlemoeren. Alle die aangenaame voorwerpen wist hy een natuurlyke glans en weerschein by te zetten, zo dat \'er by na geen verschil is tusschen die stoffen, en zyn Schilderyen. Den Oude en den Jonge Van Zon, beide brave Konstschilders, hebben dien Pieter wel nagevolgt op die blinkende loopbaan, doch nooit achterhaalt, veelmin voorby konnen rennen. Ook was hy vrolyk van inborst, waar in hy zo grootelyks verscheelde van zyn Stadsgenooten, als den vrolyke Demokriet oudtyds van den huylen de Herakliet plagt te verscheelen. En inderdaad een Persoon is overgelukkig die zich kan onttrekken aan den Uyls inborst van de droefgeestigheit, om zich geheelyk over te geeven aan de Paapegaays koleuren der vrolykheit, als die daar langs geniet blyde dagen, en geruste nachten. Een-

-ocr page 366-
 
        Eenmaal zat Pieter Roestraaten in zyn Thuinhuis geneuglyk te praaten, met zyn vrient Jan Stone, een der beste Kopieerders in Engelant, toen het gesprek viel op de konstige Konterfytzels van Frans Hals, zyn Meester en Stadsgenoot. Jan Stone, die een halve knip had gekreegen door de molenwiek van zyn derde fles Gravesche Wyn, (want een bezoek tusschen Schilders, is juist geen Muizen Maaltyd) zwoer, dat hy zeer gaarn een paar Guin‚es wilde verzien aan een Konterfytzel van Frans Hals, leevens groote, en tot de voeten toe opgemaakt. ,, Top, Mr. Stone, ik neem aan van u dat ge,, noegen te zullen geeven op dit ogenblik, (sprak den ,, vrolyken Roestraaten) onder dien mids, dat wy op ,, morgen die Guin‚es zullen omzetten in het George ,, Wynhuis by Tempelaar, en indien ik myn woord ,, geen gestant doe, zal ik \'er vier verbeuren \'\'. Dit spel ging aan, en Roestraate ging in zyn Huis, waaruit hy aanstonds te rug keerde in het Thuinhuis, by zyn Vrouw verzelt. ,, Daar hebje nu een Konterfytzel van ,, Frans Hals, leevens groote, en tot de voeten toe ,, opgeschildert; (riep Roestraaten) heb ik nu het paar ,, Guin‚es gewonnen, of \'er vier verlooren \'\'. Jan Stone beleed zyn verlies , want de Vrouw van Pieter Roestraaten was de Dochter van Frans Hals, gevolglyk viel \'er geen bedenken, noch op de groote noch op de echtheit van dat welgetroffen Konterfytzel.
        Hy overleed op het Jaar duizent zes hondert zevenen-negentig, oud acht-en-veertig Jaar, en legt begraaven in de Kerk van Konventgarden. JAN

-ocr page 367-
 
JAN SYBRECHTS.

Het getal der Konstschilders welke Antwerpen heeft uitgeleevert, is alommers zo ontelbaar als de Appelboomen in Normandyen, als de Eykels in Westphaalen, en als Wagcholderbeyen in Duitschlant; doch van meer aanzien, en maar alleenlyk by vergelykenis van de meenigte gesprooken.

        Jan Sybrechts kwam voor de eerstemaal opkyken in Antwerpen, geleegen aan de Schelde, in het Jaar duizent zes hondert vier-en-zeventig, alwaar hy by zyn Vader wiert onderweezen in de Schilderkonst. Hy is een braaf Landschapschilder geweest, waar in hy op het voorbeelt van Glaude Lorain de natuur opvolgde, die milde wegwyster van alle loflyke Konsten en Wetenschappen. Die leergierige Jongeling betoonde zich zo gehoorzaam aan het voorschrift van de natuur, dat hy in zyn lentejaaren den Rynstroom bevoer, om de daar om streeks weergalooze gezigten na te tekenen en te koloreeren met waterverwen, welke papiere Konstschatten al ommers zo zeer, ja noch meer werden opgezogt, als zyn met olieverf Geschilderde Landschappen.
        Den Hartog van Buckingham, nam zyn te rugreis als Afgezant aan het Hof van Vrankryk over Antwerpen en zag aldaar eenige van Sybrechts Konsttafereelen, welke hem zo uitdermaate bevielen, dat hy besloot Engelant te verryken met dien braven Penseelkampioen. Om dien Schilder te spoediger over te haalen tot zyn oogmerk, bood hem den Hartog zyn Paleis tot Huisvesting

-ocr page 368-
 
ting aan, en de Tafel van zyn Edelluiden, tot zyn Ordinaris, benevens het karakter van Hofschilder, by een aanzienlyk Jaargelt verzelt. Die vierkante Muts van voortreffelyde aanbiedingen, wiert by Sybrechts aanvaart en opgezet; hy nam behoorlyk afscheid van zyn Sinjooriaale Vrienden en Penseelgenooten; en hy verzelde dien Hartoglyken Schutsheer tot in de Hoofdstad van Engelant. Een groot getal schoone en konstige Landschappen, heeft hy geduurende drie ofte vier Jaar ren geschildert voor den Hartog van Buckingham, welke toen ter tyd waaren te zien in Cliveden Huis, een van \'s Hartogs Paleizen. In het bloeienste van zyn opkomst stak Sybrechts een stok in het wiel van zyn Fortuyn; den Schilder wiert de weelde wars; zei de Huur op aan liet geluk, en aan het landleeven; en ging Lukgodes opzoeken in Londen, die hy zo trouwloos begaf in de ruime landlucht van Britlands graazige weiden, heuvels en dalen.
        Het is by sommigen gemeen alle ongestadigheit doemen, ja zelfs die geenen met vingers na te wyzen welke maar schynen te wankelen, wyl zy te zelver tyd na een glimp van reden rusteloos omzien om te konnen veranderen, quansuys met fatsoen, ja het gebeurt niet dan te veelmaals, dat de bestendigste vriendschap, en het alderstrikste vertrouwen, ongevoeliglyk verslappen. Als den mensch een Antwerps krakkeel opzoekt, of noch zo ongegront, schynt hy verstoort in ernst, daar hy te zelver tyd zyn gevangenis sticht, in hoop van een gewaande vryheit.
        In den beginne had Jan Sybrechts het louter drok in Londen; den Adel en den Koopman scheenen hem te achten en op te zoeken; maar lieten hem ten laatste gly-

-ocr page 369-
 
glyden, zonder eens na dien Antwerpschen heilig te taalen. De dood greep die gelegenheit by de maanen, want dien Ouden Menschen Visscher past sneedig op zyn gety. Die Scherminkel verborg zich in een stok-ouden Olmboom, dat zinnebeelt der Jaaren, en trof dien Tekenaar zo wis onder het Konterfyten van deszelfs stam, dat de potlootspen de vuist begaf, en hy reeds zich bevont te zyn gescheept in Karons Platgeboomde Pont, zonder eens te hebben gevoelt dat hy was overleeden. Hy stierf in zyn drie-en-seventigste Jaar, en wiert ter aarde bestelt in Sint James Kerk, alwaar wy van hem zullen scheiden.

NIKOLAAS HILLIART,

Hier verschynt een Konstenaar op het Tonneel onzer Konstschilders, die op dit half rond verscheen met een trits van Konsten. Die een Schilder is geweest van Vorstelyke Persoonaadgien, en een Vorst der Schilders. Om den Leezer niet vorder op te houden met een inleiding, zullen wy de gordyn van zyn leevensbedryf opschuiven.

        Nikolaas Hilliart is afkomstig van een Hoogduitsch Geslacht, wiens Voorouders in hun jeugd zich hadden met der woon neergezet in Londen, en aldaar gelyk als men doorgaans zegt, is hy gewonnen en gebooren. Hy klom op trapsgewyze, (dat verscheelt grootelyks van eensklaps te daalen) want na veele Standspersoonen te hebben gekonterfyt, drong zyn verdienste door tot aan Elizabeth, Koningin van Groot Brittanje, welke beroemde Princes haare ongemeene bevalligheden toe vertrouwde aan Hilliarts onfeilbaar konstpenseel. Meermaals

-ocr page 370-
 
maals heeft die Vorstin voor dien overvlieger gezeeten, en is nooit opgestaan uit haaren stoel, als met genoegen over de natuurlyke gelykenis van haar Konterfytzel. Maar een enkelt Konterfytzel verheerlykt voor eeuwig dien Konstenaar, namelyk het Portret van Elizabeth leevens grootte, tot de voeten toe verbeelt, en op haaren Throon geplaatst in vollen luister.
        Noch Konterfyte Nikolaas Hilliart, de schoone en te gelyk rampzalige Maria, Koningin van Schotlant, welke Princes toen ter tyd naauwelyks haar achtiende Jaar had bereikt. Die Princes was gekonterfyt in miniatuur, welk Portret thans berust in Vrankryk, volgens het voorgeeven der Engelschen, In het Jaar duizent zeven hondert zes, waaren \'er noch twee Konterfytzels van dien Hilliart te zien in Londen, toen ter tyd in het bezit van den Heer Simon Fanshare, Schildknaap, in wiens konstlievend Geslacht, zy waarschynlyk zullen verblyven. Die beide Konterfytzels wierden by de Konstkenners, ja zelfs by de Konterfytzelschilders op Vyftig Guin‚es ieder geschat, alhoewel zy te naauwernood, de groote hadden van een Engelsche Kroon. Het eene is het Portret van Nikolaas Hilliart, omringt met dit onderstaande schrift in Latynsche Letters, by ons in \'t Nederduitsch vertaalt.
        (*) Nikolaas Hilliart, Goudsmit, Beeldhouwer, en vermaart Miniatuurschilder, van de Doorluchte Koningin Elizabeth, op het Jaar duizent vyf hondert zevenen zeventig, zyn ouderdoms dertig Jaar.
        Het tweede is het Konterfytzel zyns Vaders, benevens dit omschrift in Goude Latynsche letters. (*) Ri-


(*) Nicolaus Hilliardus Aurifaber, Sculptor, & celebris Illumintor Serenissimae Reginae Elizabethae, Anno 1577. AEtatis suae 30.

-ocr page 371-
 
(*) Richart Hilliart, eertyds Opperschout van de Stad en van het Graafschap van Exeter, op het Jaar duizent vyfhondert sestig, zyns ouderdoms acht-en-vyftig, en in het Jaar des Heeren duizent vyfhondert zeven-enzeventig.
        Deeze twee Konterfytzels in Miniatuur, zyn zo voottreffelyk getekent, zo natuurlyk gekoloreert, zo stout behandelt, en de hoofdhaairen benevens de baarden, zo verwonderlyk gelyk aan de natuur, dat de aanschouwers geen verschil konnen zien, tusschen het geschilderde en het leeven. Schoon nu dat paar Konstjuweelen alleen voldoende is om het geheugen des grooten Konstenaars, by den Naneef te vereeuwigen, kan ik niet nalaaten \'er een aardige gedachte van den Dichter Donne by te voegen, in zyn Gezang, genaamt den Storm, by ons vertaalt.

( ) ------------------- Een hand, een oogenlicht, By Hilliart afgebeelt, is waard een gantsch Gesticht.

        Ontrent wat tyd die Konststar verschoot, kan ik niet navertellen, ook is dien aangaande niet veel verbeurt, ten zy dees of geen het anders kwam te begrypen.


(*) Richardus Hilliardus quondam Vice-Comes Civitatis & Comitatus Exoniae, Anno 1560, AEtatis suae 58. Annoque Domini 1577.

( ) --------------- A Hand, an Eye, By Hilliard drawn, is worth a History.



WEN-

-ocr page 372-
 
WENCESLAUS HOLLAR.

De natuur wiert de Wysgeeren gegeeven, gelyk aan eenig duister en verwart Raadzel, waar op ieder een sleutel toepast na zyn best begrip, en daar uit zyn opstel schikt, het welk somtyds \'er zo veel na gelykt, als een Kasuarus het Konterfytzel is van een Rietmos. Het is wel waar, dat een Wysgeer, die by zyn grondbeginsels de voornaamste zwaarigheden oplost, reden heeft van zich deswegens te beroemen; maar dat is \'t ook al, want aan de wiskunde durft hy niet tornen, zonder welke proef op de som, alle vooronderstellingen geen haairbreedte komen te verscheelen van glimpige gissingen.

        Altoos komt \'er een zeker iets van \'s menschen gemoeds gestalte, luym, of hoe en wat men het ook wil doopen, in alle zyne verrichtingen, en uit dat grondbeginsel ontstaat die groote verscheidenheit der behandelingen aller Teikenaars, Schilders, Beeldhouwers, Graveerders, &c. Nooit wert de natuur zo verre t\' ondergebragt, of zy behoud een zeker recht over onze bedryven, als wy ons aanmaatigen over haare beweegingen. Wenceslaus Hollar, was een gebooren Edelman, die zich op deet in Praag, de Hoofdstad van Boheemen, op het Jaar duizent zes hondert zeven. Hy deet by tyds zien, dat de natuur zich zo min laet betoomen als het Quikzilver, en hy doorbladerde met meer lust de konstprenten van Albert Durer, als de lysterstrikken van Baldus, of schoon zyn Vader hem aan de Rechtsgeleerdheit, en niet aan de etsnaalt had toegeschikt.


(*) Schoon

-ocr page 373-
 
(*) Schoon Mopsus met de vork poogt de natuur te
        keeren, Het Zoontje wraakt de ploeg, en voegt zich by de
        Heeren.

        Hollar gaf zich met hart en ziel over aan de Miniatuurkonst en aan de Etsnaalt, hoe zeer zyn Vader hem ook de Rechtsgeleerdheit of de Wapens kwam voor te preeken, weshalve den oude Heer hem ten laatste liet geworden.
        Hy verliet Praag in het Jaar duizent zes hondert zeven-en-twintig, en doorreisde de voornaamste Steden van Duitschlant, tot hy belande in Keulen aan den Rhyn, getytelt de Heilige Stad, wegens het bezit van haare Heilige overblyfzels, waar onder voornaamelyk uitmunten de Hoofden der drie Koningen, Gaspar, Melchior en Balthasar, benevens Sinte Ursula met haar elf duizent Maagden. In die Stad wiert Hollar bekent met den Graaf van Arondel, die beruchte en Adelyke Schutsheer aller Konsten, die zich aldaar bevont als Afgezant van den Koning van Groot Brittanje, aan het Hof van Weenen, en met wien hy overstak naar Engelant.
        Die uitmuntende Konstenaar hield zich veele Jaaren op in die luchtstreek, zo in Londen, als ten platte lande, en Teikende een onnoemelyk getal van Kerken, Kasteelen, Persoonen, Gezigten, Puinhoopen, Landschappen, en meer andere Voorwerpen. Alle welke Konstteikeningen in \'t vervolg by hem wierden Ge-etst, en altoos in waarde zullen verblyven by de waare Liefhebbers der Papierkonst, als liebbende reeds verduurt den toets der eeuwen. Het


(*) Naturam expellas furea, tamen usque recurret.

-ocr page 374-
 
        Het gebeurde eenmaal, dat hy zich bevont ten huyze van een Engelsche Lord, wiens Kasteel hy uitteikende ten platte lande, of wel dien Edeling niet grootelyks scheen vooringenomen, met de weezendlyke waarde der Konsten en Wetenschappen. Op een tyd dat Milord een hartigen Beker had gestort met sommige Land-Edelingen, viel hy Hollar aan boord, en vroeg hem schimpsgewyze, hoe het toch bykwam, dat hy zynde een gebooren Edelman, zich vernederde tot de Tekenkonst en de Etsnaaldt. ,, Ik volg daar in het voorschrift van de ,, natuur, gelyk als uw Lordschap het vermaak van de ,, Jagt en van de Fles navolgt, (antwoorde Hollar) ,, want alle uw loflyke Voorouders zyn Krygshelden ,, geweest, en Milord steekt den degen in het riet, en ,, verkiest het onwerkelyk en onaanmerkelyk landlee,, ven \'\'.
        Zyn grootste uitmuntenheit bestont in de Etsnaalt, en alzo \'s Konstenaars Prenten die waarheit onwederspreekelyk bepleiten, zal ik dien aangaande stilzwygen. Op het laatste geraakte Wenceslaus Hollar aan het Hof van den Hartog van York; doch op het uitbarsten der Inlandsche Oorlogen, vertrok hy zich naar Antwerpen, in welke Stad hy is overleeden, en legt begraaven.

WILLEM DE KEYZER,

Indien die Keyzer zich niet had opgehouden in Engelant, en vooral in Londen, zou myn pen hem hebben over \'t hoofd gezien ongemerkt; doch wyl ik eenige zyner Schilderyen aldaar heb ontmoet, zal ik hem een stoel van eere geeven in dit Papiere Konstkabinet der oude en hedendaagsche Konstschilders. Hy


-ocr page 375-
 
        Hy is een Nederlander geweest, maar in wat Jaar of in welke Stad hy is gebooren, kan ik maklyk verzinnen, doch moeielyk bewyzen. Zyn Konst bestont in het Schilderen van Landschappen, viervoetige Dieren, Vogels, Gebouwen, Puinhoopen, Bloemen en Kruiden. De behandeling zyner Landschappen is zuiver en uitvoerig, op de wyze van Adam Esheymer geschoeit, echter minder in kracht en in geest. Zo hier als daar werden noch eenige van \'s Keizers Bloemstukken gezien in Engelant, onder anderen heb ik een klein Bloemtafereel ontmoet te Badmington; een Paleys van den Hartog van Beaufort, doch dien aangaande viel niet zonderling te roemen. De Bloemen waaren tamelyk net behandelt, doch vry scherp, eenigzins styf, en de schikking niet behoorlyk waargenomen.
        De dood die zo min de Keizers uitzondert als de Boeren, knipte hem af ontrent het Jaar duizent zes hondert en in de zeventig, hy legt in Londen begraaven.

PIETER LELY, RIDDER.

Dat \'er geen regel is zonder uitzondering, bewyst het voorbeelt van den bovenstaanden Konstschilder, die niet tegenstaande hy een Westphalinger is geweest by geboorte, nochtans ten opzigte van zyn konstgeest, en een beschaafde leevenswyze, geen Franschman noch Brit behoeft toe te geeven. De Schilderkonst-lievende Lampsonius, zong weleer ten opzigte van den vermaarden Plaatsnyder en Schilder Aldegraaf(*), ,, geen on,, beschouwen Westphalinger is dezen Aldegraaf \'\'; en dat



(*) Westphalus incultus non Aldegravius hic est.

-ocr page 376-
 
dat lofschrift is niet min toepasselyk op onzen weereldberoemden Konterfyter. Zyn opvolger Godefried Kneller, Ridder, geboortig van Lubek, en zoon van een Doodgraaver aldaar, wiert mee niet gezoogt noch gespeent by de negen Zanggodinnen. Ja den weergaloze Anthony van Dyk, Ridder, een Antwerps wicht, welke Stad insgelyks voor geen Hoogeschool van Adelyke Zeeden staat berucht, munte nochtans uit onder de Britten, beide in Konst en in hoflyke manieren.
        Indien den grondregel doorgaat, dat de beschaaftheit is te leeren by de Vrouwen, wie heeft dan een gewenschter gelegendheit als een Konterfytzelschilder, de niet alleenlyk moet Papegaaien met gemeene Juffers, maar zelfs Princessen, Hartoginnen, Gravinnen en andere groote Dames hoort spreeken, en met die aardsche Godessen vermag te kouten, onder het Konterfyten van derzelver bekoorlykheden.
        Zekerlyk schuilt \'er een zeker aangenaam iets, un certain je ne s‡ai quoi, een zeker, raad eens wat, in het onderhoud van een te gelyk schoone, adelyke en welgemanierde Juffer, na ik voortyds wel eens heb gehoort, en namaals dikwyls heb ondervonden. Geen mensch kan dat zeker iets bepaalen, en echter is een ieder gevoelig als hy het komt te ontmoeten, en bedroeft wanneer hy het moet derven.
        Dus verre ten voordeele der beschaafdheit, en nu een woord vyf zes wegens de leevensbyzonderheden van Sir Pieter, welke wy reeds hebben verhandelt in ons tweede deel van Nederlands Konstschilders en Konstschilderessen. \'t Is waar, maar gelyk als de Engelschen doorgaans te markt komen met nieuwe denkbeelden, op die wyze kom ik ten tonneel met versche gedenkschriften, gedachtig aan ons voorig gezeg; hoe ouder, hoe wyzer. Pieter

-ocr page 377-
 
        Pieter Lely, een inbooreling van Zoest, een Stad in Westphalen, is gesprooten uit een oud Adelyk Geslacht, als blykt uit een lange geslachtrekening, welke my is aangetoont by zeker Heer, een Westphaals Krygsoverste, gelyk als ik omstandiglyk kan aantoonen. Die Jongeling was stil en leerzaam van inborst, weshalve zyn Vader, die Kapitein en Majoor titulair was, hem involgde in zyn keus van de Schilderkonst, en bestelde by den Konstschilder Pieter Grebber, tot Haarlem, by wien hy verbleef eenige Jaaren.
        Pieter Lely had pas zyn vier-en-twintigste Meymaand bereikt, zynde gebooren in het Jaar duizent zes hondert zeventien, toen hy besloot Engelant te gaan bezoeken, welke reis hy ondernam op het Jaar duizent zes hondert een en veertig, en t\' zedert geen reden heeft gehad, zich dien togt te beklaagen. Op zyn overkomst in Londen, volgde Lely zyn natuurlyke neiging, en schilderde Landschappen, gestoffeert met kleine Beelden, als mede eenige Gezelschappen van Heeren en Juffrouwen, benevens kleine Historiestukken, welke greetiglyk waaren gewilt by de Engelsche en by de uitheemsche Liefhebbers. Doch ziende dat het Konterfyten boven dreef, begaf zich Lely tot die oeffening, welk beroep zo gelukkiglyk slaagde, dat hy binnen \'t kort de loef won van al zyn tyd- en konstgenooten.
        Dat de winlust de reislust stremt, bekende die Konstenaar naderhant opentlyk, wyl hy al voorens meermaals maatregels had genomen, om zyn leer-oeffeningen te voltooijen in Italien, en vooral te Romen en in Venetien. Maar de groote bezigheden van Konterfytzelschilderen wikkelden hem gestadiglyk in, zynde het eene Konterfytzel pas voltooit, of zyn huis wiert afgeloopen om het daar aan volgende, des hy besloot zich voor goed ter

-ocr page 378-
 
ter neer te stellen in Londen. Om nochtans zyn lust eenigermaate te voldoen, verzamelde hy van tyd tot tyd van de alderbeste Italiaanen, zo Konststukken, en aloude Stokbeelden, als Teekeningen en Prenten. Ook vermogt hy zich te beroemen, dat geen Lord noch Ryksraad in geheel Engelant hem daar in kon evenaaren, vooral toen hy het grootste en waardigste deel van de verzameling des Graafs van Arondel had gekogt van deszelfs Erfgenaamen. Na zyn overlyden wierden die Konstjuweelen tot zodaanige buitenspoorige pryzen verhoogt, dat sommige Teekeningen zyn verkogt geworden tot hondert Guin‚es het stuk, te meer dewyl die allen met P. L. waaren gemerkt.
        Het byzonder voordeel dat die beroemde Konterfyten trok, uit zyn uitheemsche konstschatten, vertoont zich genoegzaam in zyn byzonderen Schilderstyl, welke hy zich verkreeg door den dagelykschen omgang met die doode Leermeesters. Ik zeg, zulks bleek oogschynlyk in zyn wisse Teekenkonsten, in zyn overschoon Koloriet, maar vooral, in den bevalligen zwier van zyn hoofden, in de aangenaame verscheidenheit van zyn beelden, en in de keurlyke en losse plooien zyner draperyen. Daar in ging hy te boven alle de Konterfyters van zyn eeuw, en hy zal een altoos duurent voorbeeld blyven aan de hedendaagsche en aan de toekomende Konterfytzelschilders. Maar niet tegenstaande die goede hoedanigheden, zeggen de super fyne bedillers, dat hy een quynent zweemsel gaf aan alle zyn tronien, en zyn persoonaadgien zonder onderscheid verbeelde met lange oogen, en een slaaperige aangenaamheit hem er gen. Om welke reden zy zeiden, dat hy een zeekere manier ofte wyze volgde, en ook al te veel groen bragt in zyn koloriet, welke gewoonte hem waarschynlyk van het

-ocr page 379-
 
Landschapschilderen was overgebleeven. Ontrent dat laatste kwamen zy juist niet geheelyk den bal mis te slaan, alhoewel hy daar in by veele Konstschilders is nagevolgt, welke wy om ons geen wespen op den hals te haalen, niet zullen by naam en toenaam opleezen. Nochtans die laatst aangeraakte feil, (indien het een feil mag worden gedoopt) veranderde hy op zyn laatste jaaren.
        Doch wat het ook zy waar mee de feilenharkers hem komen te belasten, echter konnen zy \'s Mans geheugen niet betwisten, dat zyn Konterfytzels hooglyk wierden geschat by zyn leeven, en noch meer zyn in prys gestegen na zyn overlyden. Ik zeg, zyn Konterfytzels wierden gelykelyk hoog gewaardeert en niet min benyd by zyn leeven, want geduurende een zeker tyd bestek overtrof Engelant in volmaakte persoonen alle landen en volken, gelyk als de schoonheden van die eeuw, by zyn konstryke hand gekonterfyt, noch op heden konnen aantoonen. Meestentyds schilderde hy zelf de Landschappen van zyn Konterfytzel-tafereelen, op een geheel verschillige wyze van alle andere Schilders, en beter dan zyn Nazaat Godefried Kneller, welke wonderspreuk geene Konstkenners van het echtebed ooit zullen tegenspreeken. Zyn Crayon-teekeningen zyn noch hedendaags niet min dierbaar, als zyn geschilderde Konterfytzels, te meer dewyl die Krayon-konterfytzels eygenhandiglyk zyn getekent by P. Lely, zonder hulp van eenige andere Konstschilders.
        Philip Graaf van Pembroke , toen ter tyd Lord Kamerling, prees Pieter Lely aan Karel den Eerste, Koning van Grootbrittanje aan, wiens Konterfytzel hy schilderde toen die Majesteit gevangen zat te HamptonCourt. De Koning die zeer spraakzaam was, en een te-

-ocr page 380-
 
tegenwoordigheid des geests behield in \'t midden zyner rampen en wederwaardigheden, vroeg dien Hoflyken Konterfyter, wat hem docht van die verwarde tyden. ,, Sire (antwoorde Lely) een vyant die willig is in zyn ,, haat, ontbreekt het nooit aanreden tot verschooning ,, zyner bedryven. Het gedrag van Cromwel is gelyk ,, aan een wys bestier, langdradig in iets te besluiten ,, van gewigt, doch in de uitvoering zo schielyk als ,, een blixemflits \'\'. De Koning keerde zyn hoofd na den Graaf van Pembroke, en sprak eenigzins ontzet, ,, Milord, die Man weet meer als te Konterfyten \'\'.
        De Ridder Lely had een byzonder talent om de Dames te onderhouden met Hoflyke Discoersen onder het Konterfyten, en alhoewel hy bywylen die schoone Kunne niet spaarde, echter wist hy het scherp van zyn tong lancet altoos te verzachten, door gehoonigde woorden.
        Milady Howard, een van de aldergrootste schoonheden van die eeuw, en by een Fransch Dichter genaamt, een lieflyk vergift, wiert by Sir Pieter Lely gekonterfyt. ,, Myn Heer Pieter, (sprak dat schoon,, heids wonder) ziet liever de gelykenis over \'t hoofd ,, dan een zeeker iets schoonheid genaamt. Ik weet ,, wel dat de lelyke Juffers de schoonheit verachten, ,, maar daar in zyn zy gelyk aan de Wysgeeren en aan ,, de Dichters, welke Snoeshaanen de rykdommen laa,, ken, dewyl zy die niet konnen bereiken \'\'. Sir Pieter die gelettert was in de neigingen der Vrouwen, en vooral in de zucht voor de schoonheid van die Lady, antwoorde aardiglyk. ,, Ja Milady, myn penseel is ,, uw dienaar, wyl ik weet dat een schoone Dame meer ,, is bezorgt voor de bewaaring van haar schoonheit, ,, als voor de behoudenis van haar Minnaars, en dat zy ,, min

-ocr page 381-
 
,, min tederheit betuigt voor een reeds overwonnen ,, hart, als zy wel bot viert aan haar glorie in het uit,, breiden van haar veroveringen. Daar in hebben de ,, Dames gelyk, (wedersprak Milady Howard, wyl zy ,, wist waar op Sir Pieter doelde) wyl het wel zo wis ,, is het beminde te verliezen, dan het geene waarom ,, de Dames werden bemint te derven \'\'.
        Onder de Regeering van Karel den Tweede, wiert Pieter Ley tot den Ridderstant verheeven by dien Vorst, als ook tot Hofschilder verheerlykt, zo wegens zyn ongemeene Konst, als Hoflyke manieren, want het wiert nooit beslist, of hy beter Schilder was, of Hoveling. Gelyk als nu de Hovelingen zich schikken na \'s Konings voorbeelt, gewon hy de achting van alle de Engelsche Grooten, en zynde verlieft geworden op zekere schoone Dame onder het Konterfyten, verwisselde hy voor een tyd Sint Lukas konstpenseel, tegens Ovidius minnekonst, tot hy die Liefdeburgt had verovert langs de bemiddeling des Huwelyks. De groote goederen, benevens het Geslacht van Sir Pieter Lely, zyn overgebleven te Cue in het Graafschap van Surrey, een plaats werwaards hy zich dikmaals vertrok in het laatste zyns leevens.
        Die groote Konstenaar overleed aan een Beroerdheit in Londen, ten deele zo \'er wert gezegt, veroorzaakt door den opgaanden naam van Godefried Kneller, wiens straalen zyn ondergaande Konstzon scheenen te verdooven. Als Pollius daalt, komt Kastor het hoofd op te beuren, zegge de Starrekundigen. Ook is zulks wyslyk beschikt by de voorzienigheit, want hoe zouden de nakomelingen konnen leeven, indien de voorgaanden niet kwamen te sterven. Hy overleed dan in zyn trapjaar van drie-en-sestig op het Jaar duyzent ses honderttachen-

-ocr page 382-
 
tachentig, en wiert begraven in de Kerk van Konventgarden. In die Kerk wort noch hedendaags de Marmere Grafstede gezien van dien konstryken Pieter Lely, benevens zyn Borstbeelt, uitgebytelt by den beroemden Beeldhouwer Gibbons, door een Latyns Grafschrift verzelt, by Thomas Flatman opgestelt, en by ons aldus verduitscht (*).

Hier legt begraaven Pieter Lely, In Vermaardheit en in Rykdommen uitgedeit in Engelant; Namelyk den Eerste Meester in de Schilderkonst, Wie hem het gelukkigste navolgt, zal den Tweeden verstrekken.


(*) Hic situs est Petrus Lelius, In Anglia Fama & Divitis erevit; Primus scilicet in Arte Pictoria Magister, Ille secundus erit qui felicius imitabitur, Mire Tabellas animavit, quibus praetium Longe hinc dissita statuent Secula; Ipse interim dignissimus cui Statua decernatur, Qua ejus in seros Nepotes referatur Gloria. Obiit Novembris 30. die Anno Salutis MDCLXXX. AEtatis suae 63.

Proh Dolor! ut cujus Penicillo tanta Venustas, Reddit adhuc Vivos tot postsua Funera Vultus; Ipse Cadaver iners, & tetro pulvere mistus Nunc jaceat. Cum se primo subduxerat Unus Lelius, innumeri surgunt de Gente Minorum Pictores, ausi fragiles tentare Colores: Sed postquam occubuit Sol Aureus, Astra repente Mille suos pandunt Caeli Laguearibus Jones, Quanquam Mille licet vix Umbram Unius adaequant. Petre Vale, nunquam merito te Laude sequemur, Majorem Invidia; neque nostro Carmine vives Ni te Gibbonius Spirantem in Marmore fingat.


-ocr page 383-
 
Hy heeft de Schilderyen verwonderlyk bezielt, wier prys De toekomende eeuwen zullen vaststellen; Hy is onderwyl overwaardig dat t\'zyner eere een Standbeelt wert opgestelt, Waarlangs zyn Glorie wert overgedragen tot aan de laatere Naneven. Hy is overleeden op den dartigsten dag van de Wintermaand, in het drie-en-sestigste Jaar zyns Ouderdoms, op het Jaar na onze behoudenis 1680.



HANS HOLBEEN,

HISTORIE-EN KONTERFYTSELSCHILDER.

Ik top de gelykenis van zeker beroemt Historieschryver, daar hy zegt, ,, dat men de Boeken, en voor,, al de Geschigtboeken, behoort te beschouwen als Sui,, ker-


-ocr page 384-
 
,, kergebak, en Confituuren, en juist niet de aange,, naamste, maar de gezondste uit te kippen; en geen dier ,, beiden nochtans te verbieden \'\'. Om nu uit de borst te spreeken als een man, en niet te stameren als een wicht, ben ik van gedachten, dat of wel de nuttelykheit grooter is in deeze als in geene Schryvers, ik echter niet kan zien, waarom geestryke en vrolyke Schriften voor Apokryfen zouden worden verklaart. Ik zeg, en wie het lust kan my wederspreeken, dat een man die geests genoeg bezit, tot het voeren van een vrolyke en luchthartige pen, veel moeite zou hebben om \'er het nut van af te scheiden. Niet dat ik Leezer een kleed denk aan te passen van Tierantyn op hooi geweeven, neen een ryk pak kleeders vereischt zo wel een goede stof, als blinkende Franssche Galonnen, of hoog gekoleurde Engelsche Linten. Een schrift behoort ter zelver tyd zyn doorweeven met zyde, zo wel als met kemelshaair Ik heb niets opgevat tegens de altoos groenende zin spreuken der deftigheit; tegens de welruikende kruiden van de gezonde reden en de wysbegeerte; noch tegens de gewassen van Konsten en Wetenschappen; maar dat \'er te zelver tyd eenige koleurige Bloemen van vrolyke gedachten en geestryke uitdrukkingen tusschen invloeien, kan myns oordeels niet schaaden.
        Karel Vermander, de Piles, Sandrart, (ja misschien ook wel La Fargue) hebben eenige Leevens- en Konstbyzonderheden van Hans Holbeen aangehaalt: Belet nu zulks dat ik de Konst- en Leevensbyzonderheden van dien beroemden Konstenaar niet vermag te vermeeren, noch te verluchten. Ik oordeel van ja, en wie te delikaat is om den reuk van tuberoozen te konnen veelen, vermag zich \'er een halve myl van af te zonderen, als dan verzeker ik dat die lucht hem niet zal schaaden. Hans

-ocr page 385-
 
Hans Holbeens konstzon ging op te Basel, in het Jaar duizent vier hondert acht-en-negentig, en dook onder in Londen, op het Jaar duizent vyf hondert vier-envyftig, volgens het woord van eere der geloofwaardigste geschigtschryvers. Den ouden Hans zyn Vader, onderwees den jongen Hans zyn Zoon, in de grondbeginsels der Teeken- en Schilderkonst, en binnen een korte tyd overtrof hy niet alleenlyk zynen konstryken Leermeester, maar zelfs alle zyn tydgenooten. Hans Holbeen was algemeen in zyn konst, en schilderde op versche kalk, by de Italiaanen genaamt Fresco, in lymwater- en olieverf, als ook in miniatuur. Daar beneevens speelde hy meesterlyk met de krayon- en potlootspen, ook met roodaarde, en zyn Teekeningen zyn zo meenigvuldig in de Papierkabinetten der Konstbeminnaars te kyken, als de Zeeschelpen in meenigte zyn te verzamelen op de Scheveningsche en Katwytsche Stranden.
        Den weereldvermaarden Doodendans, geordonneert en geschildert by Hans Holbeen op het Stadhuis te Basel, sneed hy alvoorens in hout zeer keurlyk, en beschilderde vervolgens die Konststukken met toepasselyke koleuren. Den geleerde Desiderius Erasmus, was zo uitermaate voldaan over dat Konstwerk, dat hy zich deet konterfyten by Holbeen, welk Konterfytzel het begin gaf aan hun wederzydsche vriendschap, welke nochtans van geen duur is geweest, gelyk als ik in het vervolg den Leezer zal berichten.
        Erasmus ziende, dat de zeldzaame Konst van Hans Holbeen, een onbekende Heilig onder de Zwitsers, welk streidbaar volk meer is vermaakt met een schoone kling, als met een treflyk Konsttafereel, dacht dien Ceder te sierplanten in een meer vruchtbaar Foreest. Ten dien

-ocr page 386-
 
dien einde voorzag hy dien Konstschilder van een Brief van voorschryvinge aan den Konstlievenden Thomas Morus, Lord Kancelier van Koning Hendrik den Achtste, en op die tyd \'s Vorsten gunsteling. By dien Kancelier wiert Holbeen ontfangen met opene armen, en met een ontstrikte Goudbeurs; en ons is geen hedendaags Konstschilder bekent, die niet op diergelyke voorwaarde een togt over Zee zou willen onderneemen na dat Koningryk.
        Holbeen verbleef drie Jaar in het Paleis van Thomas Morus, en Konterfyte niet alleenlyk meermaals, dien namaals onthoofden Kancelier, maar hy Portretteerde insgelyks zyn gantssch Geslacht, benevens een overgroot getal Heeren en Vrouwen, des Kanceliers gemeenzaame Vrienden en Vriendinnen. Alle die Konterfytzelen voortreffelyk belyst, wierden opgehangen in een grote te Zaal, en toen vertoont aan Hendrik den Achtste, het byzyn der Gekonterfyte Persoonaadgien. Den Koning stont alommers zo zeer te staroogen, beide op die Konterfytzels en op de Gekonterfyte Persoonen, gelyk als oudtyds Amphitryon stont te kyken, op de twee Sofias, zynde die welgelykende Konterfytzels naauwlyks te onderscheiden uit de leevende Heeren en Vrouwen. Daags daar aan beval Hendrik den Achtste, dat Hans Holbeen zou werden gebragt in \'s Konings Palen alwaar hy tot Opperhofschilder wiert verheeven, op een Koninglyk Jaargeld overeenkomstig met zyn konst in alle deelen.
        Ontrent die tyd kwam den beroemde Italiaan Frederic Succaro in Londen, die met de alderuiterste ontsteltenis die onnavolglyke Konterfytzels beschouwde, en ten laatste betuigde, ,, dat Holbeens Konterfytzels geen ,, strooibreedte behoefde toe te geven aan Rapha‰ls, ,, noch

-ocr page 387-
 
,, noch aan Titiaans Konsttafereelen \'\'. Zedert die tyd gaf Koning Hendrik zodanige blyken van een hooge achting voor dien Baselschen Penseelheld, dat de overige Konterfytzelschilders de koorts op den hals kreegen, als zy den naam van Hans Holbeen maar hoorden spellen. Na de dood van Jane, de derde Gemaalin van Koning Hendrik, schikte hy Holbeen buitenlands, om het Konterfytzel te Schilderen van de Hartoginne Douariere van Francis Tforza, welke aan den Koning tot een vierde Vrouw was aanbevoolen by Keizer Karel den Vyfde, want den Koning van Engelant schifte van Koninginnen, gelyk als hy veranderde van kleeders. Maar dewyl Hendrik toen op het punt stont, om den Roomschen Myterman te begeeven, veranderde hy van keus, en besloot een Protestantsche Vorstin te Trouwen, in hoop van daar langs de Duitsche Prinsen te wikkelen in zyne belangens. Thomas Kromwel zyn eerste Staatsbedienaar, wyl Thomas Morus reeds was onthooft, stelde den Koning voor, Anna van Kleef uit te kippen tot zyn Koninglyke Gemaalin, welk voorstel in den beginne niet wiert gesmaakt, om meer dan eene reden. Hoewel Hendrik juist voor geen grooten Heilig stont geboekt, op den text der onthoudenheit, echter scheen hy geraakt, dat \'er reeds een voorgaande Huuwelyks-verdrag was gemaakt, tusschen Anna van Kleef en den Zoon van den Hartog van Loraine, en hy scheen beducht voor eenige by vervroeging genootene gonsten. Dat was een, en ten tweede was die Prinses een Zwingliaans-gezinde, zynde Hendrik al te naauw van gewisse, om zo veele gezindheden te gelyk aan te vaarden, zo dat \'er in lange niet veel wegens dat Trouw-verbont ten Hove wiert gesprooken. Maar

-ocr page 388-
 
        Maar Thomas Kromwel was een al te Staatkundige Vos, om zich zo maklyk zyn voorstel te laaten ontwringen. Zo veels te meer behartigde hy dat Huuwelyk, dewyl hy de Roomschgezinden baarblykelyk had beleedigt, by veele gelegendheden. Hy was beducht, dat een Paapsche Koningin hem den weeromstuit van die zekere behandelingen mogt doen gevoelen, en hem in \'t kort of in \'t lang zyn hooft doen brengen, ter plaats waar Thomas Morus liet zyne had verlooren. Den inborst van zyn grooten Meester was hem niet onbekent, en hy wist van naby, dat wanneer zich een natuurlyke wreedheid t\' zamenpaart met een ingebooren verwyfdheid, het hooft eens Britschen Gunstelings van die eeuw zo min was verzekert, als den kop van een grooten Visier, is beveiligt na het verlies van een ongelukkigen Veldslag, of onder den opstant van de Turksche Spahien Janissaaren.
        Het eigen vermogen van de reden, welke aan het menschdom, dat groot voordeel en voorregt geeft boven de overige schepselen, schynt het grootste gebrek op te maaken in de menschelyke natuur, en onderwerpt ons aan meerder zwaarigheden en elenden, voor \'t minste aan leevens ongeduurigheden, dan eenige onzer mede schepselen. Dit is \'t dat ons voorziet van zulk een verscheidenheit van hartstogten, en gevolglyk van gebrekkelykheden en begeertens, welke geene andere schepselen gevoelen. Die voornoemde gebrekkelykheden nu opgevolgt by oneindige aanslagen en najaagingen, en vermeerdert by die rusteloosheit van gedachten, welke zo natuurlyk is aan den mensch, verschaffen een leevensstaat, overeenkomstig met onze geboorte; zo dat gelyk als wy wel schreyende worden gebooren; lee-

-ocr page 389-
 
leeven wy in klachten en in verydelingen, van onze aanslagen.
        Kromwel dan, maakte zo veele raders gaande in het Uurwerk van Staat, dat hy den Koning bragt aan het overhellen, en toen was het groot punt van zyn vooruitzigt gewonnen. Hans Holbeen wiert dan op nieuws overgeschikt, om het Konterfytzel te Schilderen van de Prinses van Kleef, na dat hy alvoorens by Kromwel was geboekstaaft, hoe hy zich daar in moest gedraagen. Holbeen, wiens Zwitschers bloet meerendeels was vergiftigt door de lucht des Hofs, speelde in zyn verrichting den rol van een volmaakt Hoveling meesterlyk. Die Konterfyte Anna van Kleef zo schoon, dat zo dra als Hendrik haar Konterfytzel beschouwde, (den Lord Herbert van Cherbury is myn zegsman) hy ylings besloot die schoone te aanvaarden, hoe spoediger hoe beter, want den Vorst was geraakt. Doch zo dra kwam den Koning die Prinses niet te zien van naby, op haar komst in Londen, of Hendrik zag oogschynlyk, dat zyn Hofschilder de les van Kromwel, of misschien zyn eigen neiging, meer had opgevolgt, als het voorschrift van de natuur. Echter deet Hendrik zyn woord gestant, en hy voltrok zyn Huuwelyk met de Prinses van Kleef, min uit liefde tot die Vorstin, als om geen reden van ongenoegen te geeven aan de Vorsten van Duitschlant, achtervolgens de eenparige getuigenis van alle de Historieschryvers.
        Nu zal ik den Leezer een aangename byzonderheid mededeelen, waar langs de vriendschap wiert verbrooken, tusschen Hans Holbeen en Desiderius Erasmus, tot een bewys, dat veeltyds een gewaande schimp, den oorsprong is van een fellen haat. Gelooft gy niet aan die wonderspreuk, Leezer? let dan maar eens, hoe dat door-

-ocr page 390-
 
doorgaans haat en spyt zo hartnekkig zyn en bits, by \'s menschen leeven, dat het voornaamste voorteeken des doods in een krank ligchaam, is de begeerte des lyders zich te verzoenen met zyn vyanden.
        Na dat Erasmus zyn Boek, getytelt den Lof des Zotheids had uitgegeeven, zond hy een exemplaar over aan Hans Holbeen, die na deszelfs leezing zo grootelyks zich vont vermaakt met dat vertoog, dat hy het verzelde door zyn konst. Holbeen maakte aardige Teekeningen op den rand van het boek, verbeeldende alle de beschryvinge der Zotheden by Erasmus aangehaalt. Doch ziende den rand al te bekrompen tot het teekenen van heele Beelden, plakte hy een stuk papier tegens de gedrukte bladen, en dat hebbende verricht, schikte hy het Boek aan Erasmus tot een geschenk.
        Maar de geleerden zyn kruidjes roert me niet, door de bank. Erasmus had zo dra niet gezien, dat Holbeen een malsen Hollander had getekent, die t\' zamen heulde met zyn Nymf en Fles, onder de beschryving van een verliefde zot, of hy zette onder die Teekening Hans Holheen, en schikte dien Konstenaar het Boek te rug. Den Konstschilder om zich te wreeken over dat onbescheid, verbeelde Erasmus onder de gedaante van een vernuftige Grabbelaar, die om en tom allerhande oude, met de handgeschreevene Boeken en Antiquiteiten opzogt, en schreef onder dat Beeld, Spreekwoorden van Erasmus.
        Dat oorspronkelyk Boek berust noch op heden in de Stads-boekverzameling van Basel, en toen den Heer Charles Patin zich aldaar ophield, vergunde hem de Overheid van Basel, om alle die Teekeningen van Hans Holbeen in \'t koper te doen snyden, om die te plaatsen in zyn nieuwe uitgaave van Erasmi Lof des Zotheids. Die

-ocr page 391-
 
Die druk is de alderbeste van dat Boek, voor het welk is geplaatst het leeven van Hans Holbeen, benevens twee Konterfytzels van dien Konstschilder, de eene geteekent in zyn Jeugd, en de tweede in zyn Ouderdom, welke beide Prenten grootelyks verscheelen.
        Holbeen teekende en schilderde alles met de linkerhand, en daar is noch een Prent in weezen van Wenceslaus Hollar, waar op die Konstenaar schilderende met de linkerhand staat afgebeelt. Noch had Holbeen Hendrik den Zevende en Hendrik den Achtste gekonterfyt op een muur van Whit-Hall, welke zyn verteert door de vlammen; geduurende den brand van dat overheerlyk Paleis der Koningen van Groot-Brittanje, bewoogen de Engelschen Hemel en Aarde, om die Konstjuweelen te redden, door het afbreeken van die muur, doch te vergeefs. Een onnoemelyk getal van Kontersytzels heeft die groote Man geschildert in Engelant, welke thans wyd en zyd zyn verspreid, door alle de Gewesten des Christen-weerelds. Op het Jaar duizent zeven hondert zes, was \'er noch een groot Tafereel te zien, te Basils-Lye-Huis, in de Provintie van Oxfort, waar op den voorgemelde Ridder Thomas More, benevens zyn Huisgezin, stont gekonterfyt by Hans Holbeen; doch of dat Konststuk noch op heden aldaar berust, of elders is vervoert, kan ik niet zeggen.
        Hans Holbeen heeft byster veele Konterfytzels in miniatuur geschildert, welke noch wel zo dikmaals voorkomen, als zyne in olieverf geschilderde Tafereelen. Daarenboven teekende hy een meenigte van Modellen voor Beeldhouwers, Plaatsnyders, Juweliers en diergelyken.
        Hy leefde en stierf in het Koninglyk Paleis van WhitHall, zynde zyn kamers ter plaats waar nu het Papierampt

-ocr page 392-
 
ampt wort verricht, zo de Engelschen voorgeeven. De spraak is dat hy overleed aan de Pest, oud zes-en-vyftig Jaaren en eenige dagen. In het talryk Konstkabinet van den Hartog van Orleans, zyn vier Tafereelen van dien Hans Holbeen, wier inhoud ik ter loops zal afschetsen, om den Leezer een denkbeelt te geeven van Holbeens schilderwyze, en van den opschik dier eeuwen.
        In dat onvergelykelyk Konstkabinet, is een Vrouwekonterfytzel te zien, drie voet zes duim in de hoogte, en twee voet zeven duim in de breedte, leevens grootte. Dat Vrouwenbeeld is gekleed in het zwart met een geopende opstaande kraag, en met korte mouwen van rood fluweel. Zy is omgord met een soort van een oude sluyer ketensgewyze, aan het eene end bezet met een goude ekel, welke zy met de linkerhand heeft gevat, wyl de rechterhand rust op den arm van een leuning stoel, waar op zy is gezeeten. Den achtergrond van dat Tafereel is bruin.
        Thomas Morus is gekonterfyt op het tweede stuk, twee voet vier duim in de hoogte, en tien duim in de breedte, half leeven. Die beroemde Opper-Kanselier, wien Hendrik den Achtste deet onthoofden, in het Jaar duizent vyf hondert vyf-en-dertig, is gekapt met een Hoogleeraars-muts, en bekleed met een zwarte tabbaard, gevoert met bont en korte mouwen, welke eenigzins zyn wambes mouwen vertoonen van rood fluweel. Zyn hals is omhangen met een halsband, t\' zamengestelt uit veele goude S, waar aan een roos hangt van dat eigen metaal, en hy heeft een brief gevat met de linkerhand, wiens voorste vinger is geringt. De achter grond verbeelt een groene veldtent.
        Een derde Konterfytzel, hoog drie voet, en twee voet en acht duim in de breedte, verbeelt een Koopman

-ocr page 393-
 
man in zyn Kantoor. Hy is op een vreemde wyze gemutst, en over zyn roodkleed omhangen met een zwarte tabbaard, met opene neerwaarts hangende mouwen, waar uit zyn armen voortkomen. Op zyn tafel staat een fles met bloemen. Den grond van die Schildery verbeelt een kamer met alle koopmans behoeftens, en op zyn geldkas staat dit Latyns opschrift, sine moerore voluptas, dat is, geene vreugde zonder verdriet, onderteekent G. Giss‚. Die Koopman leefde in de eeuw duizent vyf hondert twaalf, volgens het opschrift dat boven het Konterfytzel is geplaatst.
        Thomas Kromwel, op een panneel gekonterfyt gelyk als de drie voorgaande Tafereelen, is een rond, en heeft vier duim over zyn middellyn. Die beruchte Staatsdienaar van Hendrik den Achtste, is bekleed met een met bont gevoerden tabbaard, en gekapt met een Hoogleeraars-muts. Zyn naam staat op een cedel getekent aan den rechtsenkant van dat Tafereel.
        Omtrent op die wyze zyn meest alle de stukken van Hans Holbeen geordonneert en opgeschikt, waar na de Konstliefhebbers zich konnen schikken. Met een vierregelig Dicht, in het Latyn ter zyner eere gemaakt, en by ons niet tot \'s Mans oneer verduitscht, zal ik Holbeens leevensschets besluiten (*).

        Doorluchte Schilder by Erasmus hoog ge‰ert,
        Hoe wert uw grootsche lof, o Basel thans vermeert! Geen eene weerelt is bevoegt uw konst te schaaren, Den Brit omarmt u, wyl de Veete ons komt bezwaaren.


(*) Eregius pictor magno qui gratus Erasmo, His quantum accrevit laus, Basilea tua Divisus nostro te suscipit Urbe Brittannus, Holbene, orbe uno laus tua non capitur.

-ocr page 394-
 
PIETER VAN MOL,

Die Konstschilder zal ons geen riem papier komen te staan, wyl wy ontrent zo veele van dien ouden Penseelheld konnen navertellen, als zeker Man een beknopt verhaal kon geeven van het Beleg van \'t Kasteel te Namen, het welk hy langs een Verrekyker had bygewoont. Dit echter is ons bekent, dat die Pieter van Mol wiert gebooren in Antwerpen; dat hy een braaf Historie- en Konterfytzelschilder is geweest; en dit vergangelyk leeven gelyk als een veroudert kleed heeft afgelegt, in het Jaar duizent zes hondert vyftig, oud zeventig Jaaren.

        In het Konstkabinet van den Hartog van Orleans berust een Tafereel, op panneel geschildert by dien Pieter van Mol, in de lengte een voet twee duim, en breed een voet zeven duim, wiens inhoud is als volgt.
        Een Man wiens hoed is ge‡iert met wyngaardbladders, en met een sluyer van dat eigen groen is gegort, staat gereed om te danssen met een in \'t zwart gekleede Juffer, het haair bestooken met bloemen, zynde twee versch getrouwde. De Bloedvrienden van de Vrouw verschynen op dat feest, benevens het Maagschap van den Man, welke laatste staan te kyken voor den ingang van een rots-verwulft, by Muziekanten verzelt, die louter schynen op te zaagen. Op den voorgrond zit een Gryzaart te krogchen, waarschynlyk den Vader van den jongen Man, achtervolgens de gelaatstrekken, en het bedryf is te zien vlak voor een rots. Dit is alles wat wy wegens dien Pieter van Mol konnen navertellen; doch een luttel is beter als niets in \'t geheel. JAN

-ocr page 395-
 
JAN VAN MEEL

Hier komt \'er een van een jonger dagtekening, een Vlaming by geboorte, die de weerelt met zyn komst vermeerde en vereerde, op het Jaar duizent zes hondert acht-en-veertig. Die Konstschilder staat bekent voor een man van geest, beide afgericht in het Schilderen van ernstige en boertige voorwerpen. Na eenige Jaaren te hebben geschildert in Romen, en in andere Italiaansche Steden, stak de Fortuin hem de Vredevuist toe, en zy geleide hem te Turin, de Hoofdstad van Savoyen.

        Aldaar wiert zyn Konst aan het Hof bekent, geacht en beloont, en wie zulks wedervaart heeft geen reden van klagen. Jan van Meel schilderde veele stukken van Hartenjagten, achtervolgens den styl van Michel Ange de la Bataille, welke Tafereelen dien Hartog van Savoyen zo wel bevielen, dat hy dien braven Konstenaar beschonk met de Ridder-order van Sint Mauritius, welke Ringkraag wel zo aanzienlyk is als den Houtenkraag van de (*) Pillory in Londen.
        Den Hartog van Orleans bezit drie Konsttafereelen van dien Vlaamschem Penseelist, welk drietal ik den Leezer zal opgeeven.
        Voor eerst een Konststuk dat den Wynoogst verbeelt, geschildert op doek, een voet en elf duim in de lengte, en twee voet zeven duim in de breedte, zynde een Land


(*) De Pillory in Engelant is een soort van een Kaak, uitgezondert dat den Lyder, in stee van by de kraag te werden gevat, door een yzeren beugel het hoofd moet steeken, door een uitgeholde houte plank, als van \'s gelyken de handen.

-ocr page 396-
 
Landschap, benevens eenige Gebouwen. Aan de rechter zy vertoont zich een volkryke plaats, waarop onder andere Beelden een Zwangere Vrouw is te zien, ge‡iert met een roode rok, een blaauw opperkleed, benevens een Hondje dat zy heeft opgevat, beducht dat het zich mogt verliezen onder die meenigte van menschen. Aan den linkerkant staat een Kuiper die de tonnen vermaakt, benevens een Dorpspastoor, die \'er met aandacht schynt op te gluuren, waarschynlyk met een vooruitzigt, om zich in de aanstaande koude, daar langs te beschutten tegens de Noordewind, en deszelfs barre en onguure Winterbuyen.
        Het tweede stuk is een Bal ten platte lande, een voet en vyf duim in de hoogte, en twee voet een duim in der breedte, met veele Persoonaadgien gestoffeert. Het Tonneel verbeelt een Landschap beneffens eenige Huizen; op den voorgrond vertoonen zich veele Beelden, welke voornaamste zyn een Man en Vrouw, die elkander by de hand neemen om een dans te ontginnen.
        En het derde Tafereel verbeelt een Jagt, zynde in de hoogte een voet vyf duim, en twee voet een duim in de breedte, welk laatste geen der minste is van dat drietal Schilderyen. Op den voorgrond is een Dame te zien, in \'t blaauw gekleed, en gekapt met een hoed, die een langen Hond, (anders Haazewind) aan de ley vasthoud, en wat vorder is een Paardewet, alwaar de Heeren en Jaagers, die Dieren laaten drinken.
        Meer weet ik niet na te vertellen van dien Ridder van Sint Mauritius, als dat hy waarschynlyk zich thans bevint ter plaats, alwaar niemant is benodigt om Zwitsersche Thee; zo min als om le Sr. Marchiantes onberispelyk Tandpoeder. BAR-

-ocr page 397-
 
BARTHOLOMEUS BRIEMBERG.

Hier kom ik te markt met het bewys der onkunde, te weeten, ik geloof dit, en ik geloof dat; ik geloof het zal waaien, en ik geloof dat de zon zal schynen; en diergelyke voddevaars en toddemoers berichten.

        Bartholomeus Briemberg, is een braaf Landschapschilder geweest, zegt myn Schryver. Dien artykel behoef ik niet te geloven op een blootzeggen, wyl ik dat nieuws kan naspeuren, langs deszelfs overtuigende Konsttafereelen. Maar myn Schryver vervolgt, men gelooft dat hy is gestorven op het Jaar duizent zes hondert sestig, wie zyn zegel gelieft te hangen aan dat bericht, kan het doen na zyn goedvinden, of laaten verblyven na zyn welgevallen. In stee dan van \'s Mans onbekende leevensbyzonderheden, zal ik deszelfs bekende Konsttafereelen beschryven, welke berusten in de voorens aangehaalde Konstverzameling van den Hartog van Orleans, en met den Ruiter beginnen.
        Dat stuk verbeelt een Landschap, en aan de linkerzy een Bouwvallig Adelyk Kasteel, het welk in stukken en brokken valt, gelyk als het Huis te Kleef, en het Lusthuis van de Heeren van Brederode, beiden buiten Haarlem geleegen. Op den voorgrond zit een Heer te Paard, en vlak tegens over is een Geitenhoeder te zien op een hoogte, verzelt door zyn Bokken en Geiten.
        Ik zal eenige van Briembergs Konstschilderyen overslaan, en maar alleenlyk een Predikatie van Sint Jan afschetsen, hoog een voet twee duim, en breed een voet acht duim, geschildert op een kopere plaat. Dat

-ocr page 398-
 
        Dat keurlyk Kabinetstuk verbeelt een Landschap, doorsneeden door een groote boom, staande op een verheeven wandelperk, aan wiens voet men een groep ziet van vier beelden, waar van \'er twee zyn gewapent, de Stormmuts op den Kop, en de Spies met de Byl in de Vuist, Die Beelden zyn dus gestelt, dat de twee Soldaaten zyn gedraait voor een Man, gekleed en gemerkt als een Johannes den Dooper. De twee andere Beelden, waar van het een is een Paap met een roode muts, en een Boek onder den arm, en het ander een Beelt dat op dien Priester schynt te wyzen.

WILLEM DOBSON,

De geschenken van de Fortuin, werden altoos gegeven verzelt door een macht van herroeping; en wie van haar iets te leen houd, is een enkelt leenman van haar wil, en kan des anderen daags buitens huis werden gezet, zonder dat \'er eens wert gelet op steenen noch klaagen. Herneemingen zyn zo eigen aan die Dame, als aan het Lagerhuis; en die Feeks is niet te vertrouwen. Derhalven behoort zich een man ten haaren opzigte onverschillig te gedragen, en zich niet te laaten vervoeren door vreugde als zy geeft, noch neerslagtig zyn als zy neemt, wyl zy nooit iets bedryft volgens het richtsnoer van de reden, maar alles verricht by geval en zonder eenig nabedenken.

        De waarheit van die zeedeles heeft Willem Dobson ondervonden voor myn geboorte, en ik heb die t\'zedert gesmaakt na zyn overlyden. Die groote Konstschilder is arm gestorven, en ik leef gelyk als hy is overleeden. Doch ik getroost my met die gedachten, dat \'er sommige

-ocr page 399-
 
ge ogenblikken onzes leevens zyn, waarin het lot zich vermaakt in het belagchen van ons verstant, en in liet beschimpen van onze voorzigtigheit, in liet verbluffen van onze naauwkeurige omzigtigheit, en in het schertsen met geheel ons gedrag; op dat wy daar langs zouden leeren de les der onderwerping, en niet te veel op ons zelven vertrouwen. Willem Dobson Historie- en Konterfytzelschilder, is gebooren op het Jaar duizent zes hondert tien, in de Stad Londen, afkomstig van een Geslacht, toen ter tyd in vollen luister te St. Albans. Zyn ongeluks gestarnte veroordeelde hem aan het Leerlingschap by een zekere Mr. Peak, een Konstkoper by beroep, en nog plomper als een Westphaals Reiziger, die zyn eerste togt ontgint na de Nederlanden, op de Wissel van de Grasmaaijers reis.
        Doch dewyl \'er zelden een ongeluk is, dat niet wert verzelt door eenig geluk, had Dobson de kans schoon tot het kopieeren van sommige Konststukken, inzonderheit van Titiaan en van Anthony van Dyk, wier schildertrant hy zo vast prente in zyn geheugen, dat het denkbeelt van den konststyl dier weergaalooze Mannen, hem is bygebleeven tot in het uiterste zyner dagen. Willem Dobson was een tydgenoot van den laatstgenoemden Schilder, wiens uitmuntenheden hy zo naby is gekomen, dat veele konterfytzels van Dobson voor Van Dyks origineelen zyn verkogt geworden.
        De ziel van den Ridder Van Dyk, moet alzo schoon zyn geweest als zyn konst, wyl hy dien Willem Dobson als met de hand geleide tot aan en in de hofpoort van de Fortuin. Het was Van Dyk, zeg ik, die hem voorstelde aan Karel den Eerste, welke Majesteit hem op \'s Ridders aanpryzing aanstonds tot zyn Schilder aanvaarde,

-ocr page 400-
 
vaarde, en begonstigde met een aanzienlyk Jaargelt voor zyn leeven. Dobson heeft den Koning dikmaals gekonterfyt, welke Vorst tot een bewys van zyn genoegen, den Prins van Wales zyn oudsten Zoon, den Prins Rupert, en meer andere groote Heeren en Vrouwen verpligte, van zyn voorbeelt na te volgen. Ik heb hier boven gezegt, dat Willem Dobson de konst van Anthony van Dyk zeer naby kwam; doch niet dat hy deszelfs bevallige konstdeelen evenaarde, wyl ik, noch iemant, wie het ook zy, zulks zou konnen aantoonen.
        Den Leezer gelieve te overweegen, dat gelyk als in den beginne de nodige hulp van onderwys ontbrak aan onzen Konstenaar, tot het voortzetten van zyn leeroeffeningen, op die zelve wyze stremden de deerlyke Inlandsche Oorlogen van Groot Brittanje in \'t vervolg zyn aanmoediging; want waar Bellona den Gebraaden Haan speelt, aldaar loopen de Konsten en Wetenschappen zonder Posteryen. Wyl hy nu begon te merken aan het Ebben van zyn Beurs, dat het Konterfyten den Kreeftengang ging, begaf hy zich tot het Schilderen van Historiestukken. Engelant beroemt zich noch over veele Historietafereelen, by dien konstryken Dobson geschildert, vooral was \'er een Konststuk van dien braaven Brit te zien, in het Konstkabinet van den geweezen Hartog van Buckingham, op het Jaar duizent zeven hondert negen, by my meermaals met verwondering, en ook met een gevoelig leedweezen beschouwt, wegens \'s Mans rampen en wederwaardigheden. Indien Dobsons opvoeding zyn geest had beantwoort, waare Engelant bevoegt geweest, zich niet min te beroemen over dien Inbooreling, als Venetien over haaren Titiaan, of Antwerpen heeft gezegenpraalt over haaren A. v. Dyk, dat Paar altoos barnende Toortslichten der Konterfyters. Ge-

-ocr page 401-
 
        Gelyk als nu de wanhoop veeltyds een Monnik maakt of een Soldaat, op die zelve wyze herstelt den nood dikmaals een braaf Konstenaar, in een Luyaart, ofte in een Ligtemis. Willem Dobson sloeg dien laatsten weg in, als den vermaaklykste naar zyn gedachte. Die Konstenaar was meer op te loopen in het Wyn- of in het Bierhuis, als in den Kruidtuin tot Oxfort; en die dook alommers zo diep een staatelyken bak vol Punch, als een Dorps-eend duikt in een Boeresloot. Deeze Oostersche leevenswyze verdroot ten laatste de dood, die zo maatig is als een Karthuizer Monnik in het hartje van de vasten; ook onderstellen de natuurkundigen wyslyk, dat die maatige leevenswyze van de dood, de eenige oorzaak is van zyn lang leeven. Om kort te gaan de dood nam op een tyd zyn gety zo wel in acht, ziende dat Dobson zo smoordronken was als een Toveres op den Hexen-Sabbath, en gaf hem zulk een hartige vermaaning tusschen zyn Bed en den Punchbak, dat toen hy dacht te ontwaaken in joks, den Man was overleeden in ernst; en wat behoef ik meer te zeggen.
        Willem Dobson overleed ten zynen huize in St. Martenslaan, zo dood arm als een Vlaamschen Boer, die het geloofs onderzoek in kisten en kasten heeft verduurt van een troep Hussaaren. Ik zeg hy stierf op het Jaar duizent zes hondert zeven-en-veertig, in het zevenen-dertigste Jaar zyns ouderdoms, en legt in Londen begraven.
        Het voornaamste dat den mensch, onderscheid van de dieren, is de reden. De dronkenschap, en vooral, de dronkenschap van gewoonte, berooft den mensch van dien schat: ja de dronkenschap, of noch zo lam, gaat vorder, zelfs tot de omkeering van de stichting der natuur

-ocr page 402-
 
tuur. De gedachten des harts, werden door de dronkenschap onderzogt en bloot gelegt, voor alle gaande en komende nieuwsgierigen.
        Ik stel my niet in de bres tegen een glas wyn, tot opwekking der geesten; maar ik weet aan den anderen kant, dat de volharding dezelven verstompt, ja gantschelyk doet verstommen. Den (*) Romeeinsche Zanger verschaft ons dat voorschrift met deeze woorden.

Geliefde Bacchus, ik verzaak Het glas te klinken tegens lusten, Veel liever houde ik in den haak \'t Geheim, laat dan veeleer uw glazen roemers rusten En uw Cymbaalen, want den vloek van eigen min Vervoert, verbystert \'s menschen zin, En doet al hun verstant verdwynen, En hun geheimen door de brosse roemers schynen.

        Dat de Drinkebroeders my veelliever wraaken, wyl ik geen Beest wil zyn, dan dat zy my omhelsen en kittelen, wegens het uithangen van een dronken zotskap. Dat zy myn maatigheit bespotten, ik zal hunne dronkenschap belagchen. Dat zy werden bekranst met wyngaardranken in hunne vermaaken, en dat zy over


(*) ------------- Non ego te, candide Bassareu, In vitum quatiam; nec variis obsita frondibus Sub divum rapiam. Soeva tene cum berginthio Cornu tympana; quae subsequitur caecus amor sui, Et tollens vacuum, plus nimio, gloria verticem, Arcanique fides prodiga, perlucidior vitro. HORAT. Lib. I. OD. 18.

-ocr page 403-
 
Overvloeijen door \'s wyngods paerlen, op den navolgenden dag zullen zy in den modder steeken hals over ooren (*). Zuipt, zwelgt en speelt den beest, o Cimmeren! den schrik, de smart, de zwakheit, de ziekte, ja zelfs de dood verzellen de drinkelingen.

FREDERIK CAUSABON,

GEZEGT

KARSSEBOOM,

Diogenes, die zo arm was als een Laplandsche Schutter, deet een maal Plato, die zo ryk was als Jan Lauw den Aktionist, verzoeken van hem te willen beschenken met een enkelt glas wyn, tot verbetering van zyn verlooren eetenslust. Plato schikte hem een stoop, in stee van een glas, waar op Diogeen op de eerste ontoeting van dien vrygiftigen Wysgeer hem zei; ,, Ik ,, vroeg u alleenlyk, hoe veel het was twee en twee; ,, en gy hebt my geantwoort, twintig \'\'.

        Waarlyk men ontmoet somtyds menschen van zulk een vrygiftige gesteltenis, dat gelyk als de boomen belaaden met rype vruchten, zy trapsgewyze alles ten beste geeven. Dat soort van menschen schynt zo onuitputtelyk als de goden; en het be”ogt min het verdienstige of de bequaamheden van anderen, als het wel zyn eigen vrygiftige neiging komt in te volgen. Myn bewys is den Kancelier van Vrankryk, die den navolgenden Konst


(*) Bibite, & pergraecamini, o Cimmerii! Ebrietatem, stupor, dolor, immecillitas, morbus, & mors ipsa comitantur.

-ocr page 404-
 
Konstschilder ten zynen koste liet studeeren in Italie, geduurende een tyd van veertien achter een volgende Jaaren enkel om aan een Man van verdienste gelegenheit te geeven, van den top der volmaaktheit te konnen bereiken.
        Frederik Causabon, of Karsseboom, is gebooren in Solingen, een Stad in Duitschlant, alommers zo berucht wegens zyn welgetemperde Klingen, als Haarburg is beroemt wegens zyn welgekruide Worsten. In het Jaar duizent zes hondert drie-en-twintig kwam Frederik opdagen in Solingen, en op het Jaar duizent zes hondert een-en-veertig belande hy in Amsterdam, en die ruylebuit was wel zo aangenaam, als een sprong uit Koerlant op het Slot Slusselberg. Wat onderwys in de Teeken- en in de Schilderkonst hy genoot, in zyn Vaderlant, is my onbekent, en by wien hy te Amsterdam wiert spoorwys gemaakt, heb ik tot noch toe niet vernomen.
        Hy verliet Amsterdam op het Jaar duizent zes hondert vyftig, en begaf zich na Parys, alwaar de Fortuin hem zat te wachten met een Bruids verlangen. Zyn Lente geluk geleide hem by Charles le Brun, dien beroemde Historieschilder van Lodewyk den Veertiende, en zyn Zomer Fortuin bragt hem by den Kancelier van Vrankryk, by wiens edelmoedigheit hy gelegendheit verkreeg om zyn Leeroefeningen na wensch voort te zetten. Die groote Staatsbedienaar schikte hem naar Italie, en onderhielt dien Konstschilder aldaar veertien Jaaren rykelyk, waar van hy \'er twee besteede onder het opzigt van Niklaas Poussin, dien Rapha‰l Urbino der konstlievende Franschen. Ook was Frederik zulk een stipt navolger van dien verheeven Konstenaar, en hy bestudeerde zo naauwkeurig deszelfs Schilderwyze, dat veele Konsttafe-

-ocr page 405-
 
fereelen van Causabon noch hedendaags voor oorspronkelyke stukken van Poussin werden aangenomen.
        Aldus bevoegt tot een Historieschilder, stak hy over naar Engelant; maar de Fortuin die hem tot op die tyd toe was bygebleven als een getrouwe Vrouw, verliet hem toen als een wispeltuurige Meesteres, en zy liet haaren Lieveling dryven. Frederik vont geen aanmoediging in Londen ontrent het Schilderen van Historiestukken, weshalve hy een byweg insloeg, en zich begaf tot het Konterfyten. Doch die onderneeming slaagde ook maar ten halve; hy flodderde om het hoofd boven te houden maar met eene wiek; en alhoewel zyn Konterfytzels verwonderlyk wel geleeken, echter kon hy den smaak der Britten niet treffen.
        Die Frederik is den eerste geweest die de Konst verzon van op glas te Schilderen, en in Londen zyn noch verscheide Historiestukken en Konterfytzels te zien, welke hy op die wyze heeft geschildert. Ik heb eenige Konststukken van dien aardt gezien, welke verwonderlyk fraai zyn geteekent, natuurlyk gekoloreert, en waarop een aangenaame smelting van lichten en schaduwen is waargenomen. De doorzigtkunde verstont hy insgelyks meesterlyk, en zulks valt maklyk te gelooven, als die in dat deel van de Schilderkonst het onderwys van Charles le Brun en Niklaas Poussin had genooten. Daar en boven was hy een gelettert en beschaaft Man, en sprak volmaakt vyf onderscheide Taalen; en wie zich met dien Kalepyns woordenschat niet vergenoegt, verdient honger en dorst in de Taalkunde te lyden.
        Frederik Causabon, of Karsseboom, stierf in Londen, op het Jaar duizent zes hondert negentig, en wiert in Kerk van Sint Andries te Holborn begraaven.

-ocr page 406-
 
ANNA CARLISLE,

Het is my leed, dat ik den geest van die konstryke Schilderes niet kan vermaaken met een uitgestrekte beschryving van haar leevens byzonderheden, te meer wyl de begeerte na een lang gesprek my meermaals is voor gekomen. De lust van een Vrouw na een uitgestrekt verhaal, is gelyk als de Waterzucht in een Man, want gelyk als het gestadig drinken den dorst vermeerdert in den laatste, aldus vermeert een wydloopigheit van woorden de luistergraagte van de eerste, en het is \'t zelfde wat ook den Man praat, mids dat hy onvermoeid is op den text van papegaaien.

        Anna Carlisle dan is een Engelsche Juffer geweest, en een tydgenoote van Anthony van Dyk, en na het voorgeeven der ritten, een Schilderes uit duizent. En inderdaad moet zy een Juffer van verdienste zyn geweest, wyl Karel den Eerste zich verklaarde tot haar Schutsheer, en den Ridder Van Dyk haar eerde en vierde als een tiende Zanggodin. Men zegt, dat zy de Konterfytzels van A. v. Dyk zo verwonderlyk kopieerde in het klein, dat den Koning van Groot Brittanje, zich bediende van haar Konstpenseel, in het kopieeren van zyn en van zyn Koninginnes Konterfytzels, welke Portretten vervolgens in goud omvat en met diamanten verrykt, ten geschenk verstrekten aan de uitheemsche Gezanten.
        En bewys van \'s Konings byzondere achting voor die konstryke Juffer, is op te maaken uit een geschenk van Ultramaryn, ter waarde van vyfhondert ponden sterling, welke aangenaame gift by dien Vorst tusschen Anna Carlisle en Anthony van Dyk wiert verdeelt. Die Jof-

-ocr page 407-
 
Joffer overleed op het Jaar duizent zes hondert en zeventig; en wyl ik haar leevensschets heb begonnen met leed, zal ik het besluiten met spyt, dat is, het spyt my van \'er niets meer van te konnen schryven.

ADAM COLONI,

Hier komt een Rotterdammer zich vertoonen, of wel vermomt onder een Italiaansche naam, doch by wat gelegendheit, zal ik niet verpraaten. Adam Coloni verscheen op de Waerelt in het Jaar duizent zes hondert vier-en-dartig, en verkoos tot zyn beroep de loflyke Schilderkonst. Wyl \'er nu maar een speelreis van warm Wittebrood is tusschen Rotterdam en Engelant, scheepte hy over na Londen, alwaar hy t\'zedert is verbleeven en overleeden.

        Die Adam was een uitsteekent Konstschilder in de tot het land behoorende Schilderyen, welke stukken hy aardiglyk stoffeerde met kleine Beelden. en ook met allerhande Gediertens, als Koeijen, Schaapen, Bokken en Geiten. Ook staat hy bekent voor een Schilder van Brandende Steden, Dorpen en Gehuchten, by wylen wel eens verzelt door verbeeldingen van den Brand van Troyen, de verwoesting van Karthago, en alzulke aloude Vuurbakens, welke geschigten het Italiaans spreekwoort hoed maaken, is \'t niet waar, voor \'t minst is \'t wel uitgevonden.
        Daar en boven kopieerde hy konstiglyk de Tafereelen van Jakob Bassan, zo de Beelden als de Dieren, byzonderlyk de Konststukken van dien Ponte Bassano, in de Koninglyke verzameling van Schilderyen in Londen. In die voornaame Hoofdstad is hy overleeden, op het Jaar

-ocr page 408-
 
Jaar duizent zes hondert vyf-en-tachtig, zyns ouderdoms een-en-vyftig, en legt begraaven in St. Martens Kerk te Londen.

HENDRIK COLONI,

Die Konstspruit was een telg van Adam Coloni, hier boven gemelt, en is \'s Vaders voetstappen nagevolgt met wakkere konstschreeden. Hy wiert in de Schilderkonst onderweezen by zyn Vader Adam Coloni, als van \'s gelyken by zyn Schoonbroeder Adriaan van Diest, en wiert een braaf Teekenaar, gelyk zyn overgebleevene Akademie Beelden noch hedendaags uitwyzen.

        Hendrik Coloni was zyn Schoonbroeder Van Diest zeer behulpzaam, zo in het overschilderen van deszelfs Landschappen, als in dezelve te ver‡ieren met wel geteekende Beelden. welke laatsten grootelyks zweemden na de Beelden van Salvador Rosa, een van de alderberoemste Italiaansche Landschapschilders. Ons zyn maar weinige leevensbyzonderheden van dien Konstschilder voorgekomen, gevolglyk wert den Leezer verzogt zich, met het geene \'er is opgedischt, te willen vergenoegen. Alleenlyk zullen wy \'er noch toedoen, dat hy een byzonder heusch Man is geweest, leevend van begrip, en die zulk een vaardig penseel voerde, dat \'er geen oog op was te houden. Hy stierf op het Jaar duizent zeven hondert een, oud drie-en-dartig Jaar, en wiert gelyk als zyn Vader begraaven in de St. Martens Kerk te Londen. JOSEP.

-ocr page 409-
 
JOSEP BOKSHOORN,

Het ontbreekt my doorgaans meer aan stoffe, als aan goede wil, ontrent den opstel van ruime levensbyzonderheden, en als wanneer het den Timmerman feilt aan hout, is \'t hem ondoenlyk de keuken te voorzien van Spaanders.

        Joseph Bokshoorn is een Haagsch Kind, en een braaf Konstschilder, doch beter bekent in Londen en in Engelant, als in zyn geboorteplaats \'s Gravenhage, ofte in de Vereenigde Nederlanden. Hy begaf zich na Londen op het jaar duizent zes hondert zeventig, en aldaar maakte hy het voorschrift des wyzen aan zyn Zoon werkstellig, dat ter plaats waar iemant zich wel bevint, het raadzaam is te verblyven. Vooral en byzonderlyk munte hy uit in het kopieeren van Sir Pieter Lelys konterfytzels, welke Konsttafereelen hy zo aardiglyk navolgde, dat zelfs toen ter tyd veele Konstbeminnaars \'er geen onderscheid in konden ontdekken. Maar Joseph Bokshoorn liet de weddingschap niet steeken by Lelys Konterfytzels, maar gedachtig aan het devies, Al Vorder, draafde hy insgelyks de konstwyze van Anthony van Dyk zo yverig na, tot dat hy die kwam te achterhaalen. Milord Rockingham bezat in den Jaare duizent zeven hondert vier, een Konterfytzel, gekopieert by dien wakkeren Hagenaar na den Ridder Van Dyk zynde het Portret van den Graaf van Strafford, zo heerlyk nagevolgt, dat het genoegzaam niet voor het oorspronkelyk kwam te zwichten.
        Hy was in groot aanzien by den Ridder Lely, die zich gemeenlyk van Josephs penseel bediende in het schilde-

-ocr page 410-
 
deren van de kledeyen zyner beelden. De dood zette quaad bloed tegens dien Hagenaar, wyl hy het menschdom, dat die Scherminkel verwoest, dagelyks vermeerderde en deet herleven door zyn kopeyen. Uit dien hoofde velde hy zyn schigt, en trof dien jongen konstmaaler zo gewis, dat die was genoodzakt het palet neer te leggen op zyn vyf-en-dartigste Jaar, en de mollen te gaan kopieeren in St. Martens Kerk, te Londen.

NIKLAAS BYER,

Wie toch zou ooit zyn gedachten hebben laaten gaan, om een Historie- en Konterfytzelschilder te gaan opzoeken in Noorweegen? Ik zeg in een Oord waar het zwierelt en zwarrelt, van Gespensen en Toveressen, en waar de sneeuwvlokken en de yskegels beter zyn bekent, als de gesuykerde Muskus Erten ode gekaneelde Kapittel stokken. Niklaas Byer is geboortig van Dronthem in Noorweegen. Die Konstenaar nochtans wiert waardig gekeurt by den Ridder William Tempele, om zyn Schilder te zyn, en bed en tafel te hebben in zyn voortreffelyk Lusthuys te Seene, naby Richemond in Surrey, alwaar hy schilderde gegeduurende vier jaaren. Hy stierf jong en echter is hy aanmerkelyk geweest in deeze twee opzigten. Vooreerst, dat hy zynde geboortig van Dronthem, waar de sprookjes van Hexen, Eunjerwyven en Kaboutermans zo onfeylbaar worden gelooft, gelyk als de legende van Sint Anna wort aangenomen by de Roomschgezinden, echter altoos spotte met die Noorweegsche Schoorsteenpraatjes. Ten tweede, dat hy den eerste was die wiert begraaven in de Deensche Kerk van St.


-ocr page 411-
 
St. Klement, na deszelfs herbouwing, welk Kerkgevaarte wiert gesticht by zyn Landslieden.

DANIEL BOON,

Hier komt een Schilder op de slappe koord, wiens beroep zo kluchtig is geweest als zyn levenswyze, en voor geene Brouwers, Diepraamen, Heemskerken, noch Ostades, een stroobreedte behoeft te wyken.

        Daniel Boon is een Brabander, geboortig van Burgerhout buiten Antwerpen, dat beroemt Zotsparadys der Hannekes, dronke Vrydagsmarkts-schilders, Tapytweevers, Paapen, Monnikken, en diergelyke Lanterfanten. Dat Boontje ontlook uit het Tuinbed des Menschdoms, in het Jaar duizent zes hondert twee a drie-en-sestig, en leerde eerst Schilderen, en vervolgens Teekenen, juist gelyk als den hollebollige Joost van Kraasbeek; doch hy was wel zo juist van omtrek, ryker van vinding, en vrolyker van koloriet, als dien in een Konstschilder vervelden Antwerpschen Bakker.
        Londen is het Uithangbort van den Biekorf, dat is, den Zoeten-inval voor alle jonge Konstschilders, waar op Boon besloot van ook derwaards zyn geluk te gaan opzoeken. Hy pakte ten dien einde zyn Linnen en Wollen, Schildergereedschap, Doek, Verwen, &c. in een pypenmandje, met welk draagbaar reiskoffer hy uit Borgerhout vertrok, en gelukkiglyk belande tot Rotterdam. Dat eigen geluk bragt hem by den Kapitein van de Passagiesloep, die hem mee nam, op de toezegging, dat Daniel ten behoeve van zyn Britsche Weledele Manhafte een Tabaksdoos zou Schildeeren voor de Vragt. Voor de derde maal verzelde hem het eigen geluk tot in Lon-

-ocr page 412-
 
Londen, zo wel gemoed als een Piemonts Edeling, die een togt na Parys onderneemt, op het goed gevolg van een Schoorsteenveegers krabber, een lange roetpiek, en en gespan welbeproefde bezems.
        Daniel Boon, by gebrek dat zyn reisgeld was versmolten, hoewel hy was verreist op zyn Kapucyns, zonder kruis of munt, vervoegde zich aan een Konstkoper, welke hem aanvaarde op een Spaanschloon, vry vuur en licht, en wat hy kon steelen, was een buitenkans. Die keelbeul behandelde dien armen Konstenaar zo bejammerlyk, dat de Buuren beducht waaren dat hy t\'eeniger tyd in stukken en brokken zou neerdruypen, gelyk als den opgehangen Harlequin in de Tovery van Armida, want alle zyn beenders kraakten gelyk als Kastilliaansche Kastanjetten. Doch deeze mishandeling sproot min wyl de Schilderyen van Daniel Boon niet aan de man wilden, als wel uit de snoode hebzucht des Konstkoopers, en zo zyn ze allen. Eindelyk nam een Korporaalschap van Helleveegen dat Proces van Injurie op de Tanden, en rukten dien uitgehongerden Konstenaar uit de moorgalei des keelbeuls met louter kracht en gewelt. Deeze Moeders Trinitarissen bestelden den Schilder by een Groenwyf, alwaar hy by eene nacht meer schade deet aan de Appelen en Peeren, als alle de Ratten en Muizen zouden hebben verricht in een rond jaar, want den honger is een scherp zwaard, na het zeggen der geleerden.
        Ik zal den Leezer een korte schets geeven van zeeker Konststuk, by dien Burgerhoutsen Brouwer geschildert op zyn hongergalei, dat namaals twaalf pond sterling mogt ophaalen op een verkoping, doch by den eigenaar wiert opgehouden.
        Dat Tafereel verbeelde Paris Oordeel, welke Jongeling

-ocr page 413-
 
ling stont te leunen tegens een ouden waterwillig, met het Air van Pierrot uit Gerardis Italiaansch Tonneel. Aan zyn linker zy hong een Bedellier, zyn eene hand leunde op een staf, en hy had in stee van den Gouden Appel, een uitgeblaazen Paaschey in de rechter vuist gevat. De persoonaadgie welke Venus verbeelde, was zo lang als een Haagsche Meiboom, doch zo schraal en doorschynende, gelyk als de voorhuis lanttaren eens afgezants. Juno in tegendeel was zo vet als een Vlaamsche Waardin, en blonk gelyk als een versch verlooide Oosterhoutsche kruik. Maar Minerva had hy gepenseelt na het uithangbort van Modde van Gompen, scheel en scheef, gebugchelt en verdraait, en zo krom als een Turkseboog. Alle de tronien van die persoonaadgien waaren zo oubollig, zo byster kluchtig, en zo uitdermaate vreemt gekarakteriseert, dat de Engelschen dachten te barsten door \'t lagchen. Niettegenstaande dat hy den grond van het doek had laaten doorspeelen op onderscheide plaatsen, echter waaren de Beelden mals in de verf geschildert, fix geteekent, en de koleuren konstiglyk doorbrooken. In \'t kort, het was en ten deelen, en genomen in zyn geheel, een Kabinetstuk waardig de zy te beslaan van een Tafereel van Adriaan Brouwer, geschildert in zyn beste eeuw.
        Veele Konststukken van dien zeldzaamen Daniel van Burgerhout worden noch gezien, beide in Londen en ten plante lande, wyl hy zo nu als dan wel eens ging reizen op den Boer. Meestentyds liet hy dan een of twee stukjes zitten op het nachtslot in handen van den waard, tot een pand der minne voor zyn gelag, na welkers verlossing dan nimmer wiert getaalt. Die stukjes zyn noch hier en daar te zien in eenige adelyke huizen, gekogt by die Heeren welke gevalliglyk aldaar ter her-

-ocr page 414-
 
herberg kwamen, ofte by eenige Land-edelen, die veeltyds tegens dat de jagt of de visschery is afgehaspelt, derwaarts lusts- en rustshalve komen afzakken. In Londen wist nooit eenig mensch waar Daniel Boon zich ophield noch was gehuisvest, dan als wanneer hy niet meer wiert gevonden by zyn Huisheer, zynde die doorgaans een Warmoesier of Vischkoper van den laagsten rang, welke hem dan liep opzoeken in alle kitten en kroegen. Echter niet om eenige achterstallige penningen van hem te vorderen, maar weegens zyn vrygiftigen inborst, wyl hy doorgaans Jan Alleman onthaalde, voor hy zyn nachtrust betrok, en vorders gelyk als men zegt, fioolen liet zorgen.
        Hy was jaar uit jaar in gekleed in het eigen gewaad, bestaande in een Linnenkeel en een paar Slyklaarzen. Uit die Schotsche toetakeling raamden de Engelschen, dat hy van \'s Vaders kant uit een Molenaar, en van \'s Moeders zy was afkomstig van een Mosselenraapster, en dat hy die beide gedenktekens voerde tot een errinnering van zyn Ouders beroep. In het Jaar duizent zeven hondert zes ofte zeven, was \'er een Schoorsteenstuk te zien in een Bedelaars Doelen, genaamt the Beggars Cellar, dat is, den Schooijers Kelder, geordonneert en geschildert by dien konstryken en kortswyligen Daniel, wel waardig het gezigt en de aandacht aller konstbeminnaars. Dat stuk verbeelde een Feest van Bedelaars en Bedelaresen, zo vrolyk van vinding, zo geestryk van zamenkoppeling, en zo natuurlyk van karakters, dat zelfs een stuursche Heraklietsgezinde het niet kon bezien, zonder het ontfronssen der wynsbraauwen, en luidkeels te schateren. Om den Leezer een denkbeelt te geeven van die Schildery, zal ik dien Kelder, by my met een goed gezelschap bezigtigt, afschetsen na het leeven. In

-ocr page 415-
 
        In een Voorburgt van Londen, genaamt het Strand, was toen ter tyd, en waarschynlyk is noch op heden een ruime Kelder, die jaaren herwaards een Logement had verstrekt aan de Schooijers, en aan haare Wyven, Byzitten, en Kinders. Dat gebouw is ruim en verwulft, bezet met geschilderde Hollandsche steentjes, en van een Haardstee voorzien, noch uitgestrekter als die van een Soldaaten Kortegaart. De spraak ging toen ter tyd door geheel Londen, dat nooit eenige Waard aldaar een jaar vyf ofte ses had Herberg en Slaapstee gehouden, of hy had voor \'t minst een jaarlyk inkomen van twee hondert ponden sterling overgewonnen.
        De Heeren Peters, Scheffers, Salmon, en Martinengo, alle vier Konstschilders, haalden my eenmaal over om dat gesticht te gaan opneemen. Ik liet my gezeggen, en slenderde mee, doch met minde gevaar als den Kastelyn van Bylevelt, ook was onze togt gerigt om te kyken, niet om te rooven. Wy traaden in dat Logement tegens het vallen van de duisternis. Den Kastelyn ontving ons voor aan den ingang van die Katakombe, welke my vry beter beviel dan ik my had verbeelt, ook was die Cerberus min stuursch dan dien driehoofdigen Deurwachter, waar van ons de Romeinsche Dichters zo veele wonderen weeten te vertellen. Onder het verwelkomen stak hy ons de linkervuist toe, waar uit ik bemerkte dat den rechtervleugel hem was geknot; doch geen mensch kon zulks zien als hy zyn hand niet moest gebruiken.
        Die gemeene haard kwam my voor te zyn by de gis, vier- of sesentwintig treeden in de lengte, en ontrent veertien of sestien in de breedte, met een haardstee aan het einde, waar voor den Koning Aratus op zyn minst een gantschen Os kon hebben gerooft, tot een feestmaal voor

-ocr page 416-
 
voor zyn doolende Ridderschap. Die haardstee was bezet met drie speeten boven malkander bestooken met Runds- Kalf- Schaapen- en Verkensvleesch, opgewacht door een paar koks. Mevrouw de Kastelynin zat in het midden van die Zaal te pryken voor een Toonbank, opgewacht door twee knegts en twee dienstmeiden, welk viertal haare beveelen met een diep ontzag stont op te wachten. Vorders waaren \'er twee reyen beslootene zitplaatsen aan weerskanten, de sommigen voor vier- en anderen voor zes persoonen. De tinne schotels, tafelborden, kommen, sauspannen, en meer andere tafelgereedschappen, noch de stoopen, kannen, pinten en glaazen zal ik niet eens aanraaken.
        Na dat wy een plaats voor ses persoonen hadden uitgekipt, vraagt den Kastelyn wat \'er van onzen dienst mogt zyn? ,, Vier- of ses kannen van het alderbeste(*) Be,, delaars Bier, (sprak den Heer Peters) benevens Tabak ,, en Pypen. Het zal u gewerden Heeren, (schreeuwde ,, den verminkte Waard met een stem als een storm,, klok), want ik noch myn bedienden laaten geen mensch ,, een ogenblik zieltoogen \'\'. Met een snap waaren wy bedient, en na het Bier te hebben geproeft en voor echt gekeurt, zaaten wy dat spel met gemak te aanschouwen.
        Korts daar aan zaagen wy dien Bedeltroep ommegangs gewyze komen aanscharrellen, kreupelen en lammen, gebochgelden en verminkten, blinden en zienden, op krukken en op stelten, met pypen en vedels, door een gedruis verzelt, overeenkomende met het Muziek van Tivolis en Nicarogas, watervallen. Den eerste kerkgang geschiede na de speeten, en dan was het algemeen bevel. ,, Hier bengel, knipt my een stuk vleesch van ,, dat


(*) Ceggars Ale, in de Engelsche taal.

-ocr page 417-
 
,, dat of van geen soort voor een Engelsche Schelling, ,, voor twee Schellingen, of voor een halve Kroon \'\'; en zo voorts, achtervolgens zy zwak of sterk waaren van persoonen. Na dat bevel, trat \'er een afgevaardigde voor de baalie van de Kastelynin, en besprak twee, vier, zes ofte meer kannen Bedelaars Bier, voor deeze of geene zitplaats; en vervolgen vielen Mans, Vrouwen en Kinders, aan te smullen en te likken, gelyk als uitgehongerde menschen. Onderwyl waaren de zes dienstboden in een gestadige beweeging. De Koks speelden met de messen om en t\'om die speeten, gelyk als oudtyds de Heykoopsche en Lexmondsche Boeren plagten te speelen om hun eigen vleesch, op alle markten en kermissen. De beide kelderknegts, verbleekt en geeps wegens het bedelaars bier, dat zy hadden getapt ofte zelve gedronken, vloogen door die kelderzaal dat men \'er geen oog op kon houden. En de meiden rammelden en roezemoesden zo vreeslyk onder de schotels en tafelborden, dat de luidruchtigsten te naauwernood hun byzonder geluid konden hooren; uitgezondert den Kastelyn, die zyn stentors orgelpyp verwonderlyk wist te doen gelden.
        Op een goeden beet, smaakt een mallen teug zegt het bekent spreekwoort, en dat vochtig voorschrift, wiert by dien verplukten troep niet verwaarloost. Dees beval een fles syder, geen riep om een bak Punch, een derde vorderde een tankert (*) stout, en vooral stont den gesuikerde brandewyn en wagcholder binnen in allerhande soorten van drinkmaaten.
        Om nu weer te komen op den afgebrooken text van Daniel Boon van Borgerhout, heb ik niets meer te zeggen,


(*) Een koppig sterk soort van Engelsch Bier.

-ocr page 418-
 
gen, dan dat hy hemelde in het begin van de Eeuw duizent zeven hondert, en in Londen hier of daar wiert begraaven.

JAN BAPTIST GASPERS,

GEMEENLYK GENAAMT

LELYS BAPTIST.

Het tydbestek van Gaspers begraafenis, is ons beter bekent als de tydstip van zyn geboorte, gevolglyk zal ik het eene aanhaalen, en het andere verzwygen. Die Jan Baptist kwam op zyn beurt eens kyken, wat \'er viel te doen in de Brouwery des Weerelds, en dit gebeurde in Antwerpen, by de Sinjoorie gedoopt, den pronk van alle Steden. Hy wiert opgetrokken in de School van Thomas Willeborts, die een Leerling is geweest van Anthony van Dyk. Hy kwam over in Engelant onder het bewint van den Protektor Olivier Kromwel, en geraakte in dienst by den Generaal Majoor Lambert, die in eenen adem Gaspers meester wiert en leerling. Dat raadsel zullen wy oplossen, na dat deeze korte leevensschets zal zyn voltooit.

        Op de gelukkige herstelling van Karel den Tweede, op den Troon van Groot Brittanje, geraakte Jan Baptist bekent met den Ridder Pieter Lely, welke Konstschilder zich bediende van Gaspers penseel in het schilderen van de gestaltens zyner Konterfytsels, en alleen, die byzonderheit is een overtuigent bewys van zyn uitmuntendheit in de Schilderkonst. Na Lelys overlyden wiert hy gebruikt by Johan Riley, Schildknaap, en een voornaam Konter-

-ocr page 419-
 
terfytzelschilder in Londen. En naderhant schilderde hy de gestaltens en de draperyen voor den beroemden Ridder Godefried Kneller, een waardig opvolger van den Ridder Lely, die de voornaamste Vorsten van Europa heeft gekonterfyt, en wiens geheugen eeuwiglyk zal verblyven.
        Die Jan Baptist Gaspers was te zelver tyd een treflyk Konstschilder en Konstkenner, die meermaals veele gewichtige verschillen over de echtheit van deeze en geene konsttafereelen beslist, en wiens oordeel voor onfeilbaar wiert geacht. Daarenboven munte hy uit boven alle zyn tyd- en konstgenooten, in het ordonneeren van teekeningen voor tapyten, zynde hy beschouwt als den voornaamste Teekenaar van de Koninglyke hooge School der Schilderkonst.
        Hy overleed in Londen, op het jaar duizent zes hondert vierenzeventig, en legt begraaven in de St. James Kerk, alwaar wy verhoopen dat zyn assche ongestoort mag blyven berusten.
        Dat de wapens en de Schilderkonst niet onovereenkomende zyn, zal ik aantoonen in het voorbeelt van den bovengenoemden Generaal Majoor Lambert, die een leerling is geweest van Jan Baptist Gaspers, en aan den beroemden Olivier Kromwel geen gemeene diensten heeft beweezen met den degen.

-ocr page 420-
 
LAMBERT,

GENERAAL MAJOOR

EN

KONSTIG BLOEMSCHILDER.

Sa vrolyke Bloemschilders, verheft thans uw kruinen gelyk als de hooggetopte Ceeders op Libanons Gebergt, wyl een van Mavors Vorsten looten zich gewaardigt een lid te zyn in het Konstgenootschap van Bloemen en kruiden.


Galmt thans, j” Triomf! ter eere van de roozen, Geheiligt aan de Mingodes, Aan Citherˆ, die Ryks-Princes: Op Idas hoog Gebergt, meer gloeijende als turkoozen; Wyl Lambert het penseel grypt met een staale vuist, Door stof en bloed begruist, Om Flora\'s Lenteschat langs helle konstcouleuren, Pictura ten geval, op \'t keurlykst na te speuren.

        Lambert den Generaal Majoor, is niet alleenlyk een overgroot aanmoediger, maar zelfs een konstig Bloemschilder geweest. Hy wiert onderweezen in de Schilderkonst by Jan Baptist Gaspers, en was een keurlyk Bloemschilder in de voorige Eeuw. Die Krygsbevelhebber scheen wel bewust, dat geen lichaam kan gezond blyven zonder oeffening, noch zeg ik het natuurlyk, noch het staatkundig lichaam. En waarlyk een rechtvaardige en eerlyke Oorlog is de vereischte oeffening aan

-ocr page 421-
 
aan een Koningryk ofte aan een Gemeene Best; want in eenen traage onachtzaame Vreede zal de moedigheit verwyft worden, en de goede zeeden zullen gantschelyk verderven.
        Doch aan den andere kant was den Generaal Lambert niet onkundig, dat de oude Soldaaten den Oorlog beminnen, doch het vegten haaten: en achtervolgens den inhoud van dat voorschrift, sloeg hy over tot het Konstpenseel. Zyn Bloemstukken zyn dun gezaait, alzo hy die niet schilderde om den broode, maar \'er zyn eigen huis mee vercierde, of wegschonk aan zyn goede Vrienden en Vriendinnen. Den Ridder Godefried Kneller had een Kabinetstuk geschildert by dien Lambert, een voet en ses of acht duim in de hoogte, en tien duim in de breedte, geschildert op een kopere plaat. De behandeling en de schikking der Bloemen zweefde op den Schildertrant van den zogenaamden Bloemen-Breugel, doch meer uitvoerig, en aardiglyk getoetst. Noch was \'er een Tafereel te zien op het jaar duizent zevenhondert twaalf, in het Paleis van den Hartog van Leeds tot Wimbleton; en andere Bloemtafereelen zyn ons niet voorgekomen van dien verstaalden Konstschilder.
        Den oudste Zoon van Lambert, genaamt Johan Lambert, schilderde fraaije Konterfytzels, voor al wel gelyk in de tronien, welke noch zo hier als elders in Engelant werden gevonden. Die laatstgemelde Heer overleed in den jaare duizent zeven hondert twee, en meer konstbetreffende byzonderheden van Vader en Zoon, kan ik den Leezer niet voordisschen.

-ocr page 422-
 
JOHAN LOOTEN.

Die Konstenaar is een Hollander van geboorte, en indien \'er niet de eene Stad is genomen voor een andere, een Amsterdammer; doch wie zou een sprong van den Wester-Tooren willen doen tot beslissing van dat verschil? Hy heeft zich meerendeels opgehouden in Londen, en begaf zich des zomers ten platten lande, om aldaar de openingen der Bosschen en Wouden, de Heuvels en Daalen en diergelyke Kluisenaars gezigten te teekenen, na het leeven. Zyn koloriet valt wat koud, met een onvermaakelyke duisternis vermengt; nochtans wel verstaan ontrent de schikking van lichten en schaduwen. Hy was een byzonder liefhebber van Eiken Boomen, zo dat hy zekerlyk den Hof-Schilder der aloude Druiden zou zyn geweest, welke Woudpaapen die boomen eerden als zo veele godheden, indien hy eenige honderde jaaren herwaards waaren opgelooken. Ik heb eenige Teekeningen gezien van dien Johan Looten, welke Eiken Boomen, bladers, en eikels, zo konstig en zuiver waaren behandelt, dat zy voor de papierbehandeling van den Fluweelen Breugel geen hair breedte behoefden te wyken.

        Op een tyd trof hy een avontuur aan, gelyk als hy dikmaals zedert heeft verhaalt, welke ik den Leezer zal mededeelen, om hem een denkbeelt te geeven van de geneigdheit der Britten wegens hunne onverschilligheit tusschen de dood en het leeven.
        Johan Looten stont op een tyd aandachtelyk te teekenen in een Woud, toen hy een stem hoorde, die nu hartiglyk scheen te bidden, en by tusschenpoozen alommers

-ocr page 423-
 
mers zo hartiglyk kwam te vloeken. Den Teekenaar poogde dat geluid na te spooren langs den Verrekyker van zyne oogen, maar het was hem ondoenlyk de dichtgepak te bladers te doorbooren, des hy besloot van die kat uit den boom te kyken met een diep karthusiaans stilzwygen. Sommige spotters willen wel zeggen, dat Looten zyn potlootspen in zyn zak stak, om een gebed te doen voor zyn eigen veiligheit, en die gedachten is juist niet ongerymt, en verdient meer loovens, als laakens. Korts daar na hoorde den Schilder een zwaaren bons, waarop hy, die een vogel was zonder vaak, toeschoot, om dien slag na te speuren.
        Maar hoe stont Looten te kyken, toen hy een man vry aanzienlyk op het oog zag hangen te spartelen aan een stevigen Boomtak, dien hy fluks lossneed, en liet neervallen. Den Teekenaar ontstrikte vervolgens dien doodelyken ringkraag, ontknoopte \'s Mans kamisool, en goot hem eenige droppelen Brandewyn in den mond, want Johan was altoos voorzien met een zakpistool, van dat kordiaal tegens de vreeze der wouden en eenzaame Bosschagien. Den half geworgde Brit opende zyn blikken, bekeek vry verbaast zynen Verlosser, en verzuchte hartiglyk. Den Konstenaar onderwyl vertrooste dien wanhoopenden met aanmoedigende woorden. Hy stelde hem voor oogen den gruuwel van deszelfs moord, wiens belooning wort achtervolgt door de eeuwige verdoemenis; en in tegendeel, dat zo lang als den Mensch adem haalt, de hoop verblyft van eenmaal een einde, voor \'t minst eenige verligtenis te zullen genieten in zyn rampen en wederwaardigheden. Den Engelschman bekwam op \'t laatste zyn verlooren spraak, ten deele door de vermaaningen des Teekenaars, en meerendeels langs een herhaaling van het voorengemelt kor-

-ocr page 424-
 
kordiaal. Hy bekende zyn schuld; betuigde leedweezen wegens die voorgestelde euveldaad; beloofde beterschap, en na zynen Verlosser te hebben bedankt in zielroerende termen, nam hy zyn afscheid, en vertrok met lange schreeden.
        Johan Looten was ten hoogste voldaan wegens zyn verrichting, en staakte voor dien dag de oeffening van de potlootspen, om zich met een glas wyn van aangelegendheit te gaan vervrolyken in het nabuurig Dorp. Daags daar aan ging hy bytyds in dat eigen Bosch, om zyn afgebrooken Teekening te voltooijen; doch hoe vroeg hy ook was opgestaan, echter belande hy te laat. Die zelve Heer van daags te vooren, had zich bedacht, en voor goed en al opgehangen op die eigen Stee. Den Konstschilder riep hem toe, trok hem by de beenen maar ziende dat het joks was verandert in ernst, en de man zo dood was als een gekaakten haring, liet hy hem hangen, en volvoerde zyn opgeschorte Teekening zonder eens meer aan dat ondier te gedenken.
        Het is de practyk des Weerelds, van te gelyk God en den Mensch te beleiden, zonder eenig inzigt van te zullen voldoen aan die geloften. Als den Mensch zich bevint in eenige ongelegendheden, en is benoodigt om eens anders hulp, hoe komt hy dan te smeeken, te betuigen, te belooven, te zweeren, ja gelyk als men zegt, zyn woorden met zyn bloed te onderteekenen. En echter is hy bewust te zelver tyd, dat hy noch in staat, noch gezint is, den alderminsten artykel van dat hoofsch wywater te zullen nakomen. Die gehangen Brit is myn bewysreden ten opzigte van zy verhinderde zelfsmoord; en meer andere voorbeelden, toepasselyk op gevallen van een andere natuur, zal ik althans laaten berusten. Om

-ocr page 425-
 
        Om nu van den strop te komen op het konstpenseel, gelieve den Leezer te weeten, dat Johan Looten meestentyds op het schilderen van groote Landschaptafereelen was gestelt. Ook heeft hy veele Landstormen geschildert, verzelt door zwaare Stortregens, ontwortelde en gescheurde Boomen, Watervallen, en vluchtent Vee, Ossen, Schaapen, Bokken en Lammers. Dat soort van zyn konststukken wert noch wel gewilt in Engelant, en is ook wel zoo aangenaam als Zeestormen, weegens een grooter verscheidenheit van voorwerpen. Noch is hy beroemt wegens zyn natuurlyke verbeeldingen der Alpische Gebergtens, alwaar hy zich eenige jaaren had opgehouden voor zyn komst in Engelant. Zyn Alpische Gezigten zyn alommers zo meenigvuldig in Londen, als de Bloemstukken van Gaspar Pedro Verbruggen overvloeijen in Antwerpen, en dat is vry veel gezegt zonder het gezegde te bewyzen. Den Leezer gelieve deeze vergelyking aan te neemen by wyze van een zeker of voor een onzeker getal, en die betooging vervat de bewysstukken veeler onzer hedendaagsche geleerden. Johan Looten vorderde als een tweehondertjaarige Eikenboom trapsgewyze, en stierf voor goed en al op het Jaar duizent zes hondert zeventig, of daar omstreeks, en geeft ons daar langs heilig avond met de Beschryving van zyn leevensbyzonderheden.

GERARD EDEMA.

Gerard Edema is geen Vries, maar een gebooren Amsterdammer, afkomstig van zeer fatsoenlyke Ouders, en vermaagschapt aan veele deftige Koopluiden, Inboorelingen en Inwooners van dat achtste Weerelds-


-ocr page 426-
 
reldswonder. Hy was een Leerling van Aldert van Everdingen, dien konstryke Landschapschilder, wiens Tafereelen noch in hooge achting zyn by Nederlands konstlievenden. Hy belande in Londen, ontrent het Jaar duizent zeshondert zeventig, alwaar hy zich t\' zedert meerendeels heeft opgehouden.
        Zyn Landschaptafereelen vertoonen doorgaans Tonneelen van Rotsen, Steiltens, Watervallen en verbaazende Gezigten, by den geleerden Burnet genoemt, een gebrooken Weerelt, in zyn vertoog de beschouwelyke kennis. Altoos, voor \'t minst dikmaals, verkoos hy tot zyn penseels onderwerp een onbebouwde Luchtstreek, vervult met Rotsen en Watervallen, welke voorwerpen hy zeer natuurlyk kwam te verbeelden. Een aangenaame warmte verspreid zich door alle zyn konststukken, om daar langs den schrik van die onguure geschapenheden te vergoeden, te verzachten, en te vervrolyken. Die leergierige Konstenaar ondernam wel nadrukkelyk een gevaarlyken en onaangenaamen togt na Noorwegen, en na het Nieuw Ontdekte Land, om aldaar die Gezigten ten deele op het papier te brengn, en ten deele mee te neemen in zyn geheugen.
        Hy was een van de schoonste Manspersoonen in zyn Eeuw, en die zich verwonderlyk in de gonst der Engelschen wist in te dringen, door een leevenswyze buiten belang, en een vrolyken inborst. Hy waare gelukkiger geweest, indien hy den Sto‹cyn wat meer had uitgehangen; doch wyl hy een wys Man was gezint na te volgen, nam hy den ouden Kato tot zyn Leidstar, die zich noch dikmaals beklaagde dorst te hebben, na het ontkurken van zyn zevende drielings fles Montefiaskone Wyn. Echter gaf hy altoos den voorrang aan het Konstpallet by den dag, maar als de helle dagtoorts begon

-ocr page 427-
 
gon te zinken, wierden de hekken verhangen tegens den nacht. Hy hielt zo wel een Jaarregister van den Beeker- en Oogst der Gravesche Wynen, als een Korenbyter een Naamrol opstelt van een gewas der graanen. Zo nu als dan vierde hy wel eens een driedaags feest ter eere van den hoepelrok; doch zulks gebeurde maar te hooi en te gras, Bacchus had altoos den voortogt, en Venus kwam maar om de slender in de achterhoede aanslurven.
        Die braave Landschapmaaker heeft veele konststukken geschildert voor den Hartog van Sint Albans, den Grave van Exeter, en voor meer andere Britsche Lords en groote Heeren. Op het Jaar duizent zeven hondert zestien, heb ik een overheerlyk konststuk gezien tot Oxfort, by dien Gerard Edema geschildert, en met twee Beelden klein leeven gestoffeert, by Marcel Laroon. Dat Tafereel verbeelde een Zee op den tweede grond, bewoogen door een fellen Storm, en beslaagen met eenige Schipbreuk, lydende Vaartuigen. Aan de rechterhand vertoonde zich een afschuuwelyke steile Rots, doorbrooken met eenige Watervallen, wiens onderste een blaauwachtige Grot deet zien, in welkers ingang Sint Francis van Assisen was gekonterfyt, verzelt door een Leekebroer, die demoediglyk zat gedooken in een hoek van dat Dal. De Rots zelve was bewassen met Masten Boomen, Heesters en eenige wilde Kruiden; en den voorgrond bezaait met Doodshoofden, vaale Beenders, en diergelyke sterfelykheids Zinnebeelden. Het scheen my toe, dat die wakkere Meesters dat stuk hadden geschildert op de uitdaaging van een tweegevegt, om te zien wie dat zou zeegenpraalen over zyn Mededinger, zonder dat echter een dier beiden had gezondigt tegens de houding in \'t algemeen. Wy

-ocr page 428-
 
        Wy zouden een byster groote meenigte van Edermas berotste Konsttafereelen konnen bybrengen, ten zy wy gedachtig waaren aan het Engelsch spreekwoord (*), te veel van eene zaak, bederft het spel in \'t geheel. Veel eer zullen wy dien geliefden Gerard Edema de laatste eere bewyzen, en grafwaards geleiden. Hy overleed te Richemond in Surrey, werwaards hy zich had vertrokken, om was \'t mogelyk zyn gezondheit te verbeteren, door eene maatige leevenswyze, en langs de inademing van een frissche lucht. Maar als de dood de poppen in \'t hoofd krygt, lacht die eens met een gezonde lucht, te meer als hy een oud eigen tegens de grafwaards hellende lichaams gesteltenis des lyders heeft opgevat. Hy stierf in het veertigste jaar zyns ouderdoms, in \'t jaar duizent zeven hondert.

NIKLAAS WIELINGS.

\'s Menschen bedryven, na het ons toeschynt, werden beheerscht by zekere invloeijingen van gelukkige ofte ongelukkige gestarntens, aan dewelke wy het grootste deel van onzen roem of misdaat toeschryven, waarmee onze bedryven werden gelaakt of gepreezen. Dit bovenstaande is de stelling der Starrekykers; doch ik ben van het navolgent gevoelen. Dat in het midden van alle de verschillige en onzekere toevallen op deeze Weerelt, \'er een geheime schikking en t\' zamenschakeling behoort te werden vastgestelt, by de Voorzienigheit bestiert en overheerscht, waar langs een iegelyk komt te beweegen in zyn rang, om den loop hem bestemt.



(*) Too much of one thing, is good for nothing.

-ocr page 429-
 
bestemt te vervolgen. Den Konstschilder Wielings heeft geen reden gehad van zich te beklaagen over zyn lot, wiens verdienste, begonstigt by de Voorzienigheit, wiert opgetilt tot Hof-Schilder der ondermaansche Weereldgoden.
        Niklaas Wielings wiert Hof-Schilder van Frederik Willem, Keurvorst van Brandenburg, in het Jaar duizent zes hondert een-en-zeventig, voor welke Vorst hy ontelbaare konststukken heeft geschildert. Veele Leevens- of Konstbyzonderheden van dien Konstenaar kan ik niet aanhaalen, by gebrek van bericht, echter zal ik \'s Mans Eerekroon opschikken met het edel gesteente eens Leerlings. Den beroemde Augustyn Terwesten, die pas zyn twintig jaar had bereikt, wiert toevertrouwt aan Wielings leerbestier, onder wiens opzigt hy een der voornaamste Historie-Schilders is geworden van zyn eeuw. Het is wel waar, dat Augustyn t\' zeedert noch twee jaaren heeft geschildert onder het opzigt van den voortreffelyken Historie-Schilder Willem Doudyns; doch alvoorens waaren de vaste grondvesten van zyn Konstgebouw gelegt onder Niklaas Wielings, op de Jaaren duizent zes hondert zeventig en een-en-zeventig.
        Marinus de Joode, by zyn leeven Drossaart van den Edelen Hove van Holland, Zeeland en Westvriesland, had een overschoon Tafereel van Wielings in zyn Konstkabinet. Dat stuk was een Zinnebeelt, en verbeelde de Vlugt des Oorlogs voor de Vrede, zynde keurlyk getekent, schoon gekoloreert en meesterlyk getoetst. Alhier schiet my te binnen, dat Robert du Val van \'s gelyken in de gronden van de Teeken- en Schilderkonst by dien Niklaas Wielings wiert onderweezen. Meer weet ik niet te schryven, betreffende dien Konstenaar, weshalven ik zal oversteeken op zyn Zoon.

-ocr page 430-
 
MATHEUS WIELINGS.

Die Matheus Wielings vinde ik geboekt op het Konstregister van de Maatschappy der Schilders, opgerecht in \'s Gravenhaage, en aangetekent in het Jaar duizent zes hondert vier-en-negentig. Matheus had het ongeluk dat zyn Vader Niklaas hem wat te vroeg ontviel, wiert echter, zo door het voorig onderwys zyns Vaders, als door zyn byzondere vlyt, een braaf Konstschilder. Hy woonde in \'s Gravenhaage, en schilderde meestentyds de Cieraaden en de Schermen voor de Fransche Operaas en voor het Nederduitsch Schouwburg; als insgelyks konstige Verschieten en vrolyke Gezigten, op de daar omstreeks geleegene Buitenplaatzen en Heerenhuizen. Hy is overleeden, zo ik het wel heb, tien of elf Jaaren geleeden.


KORNELIS JANSZENS

Een zittende Kraai krygt niets, doch een vliegende Kraai bekomt iets, zegt het Nederlansch spreekwoord; doch de algemeenheit van dat Zegswoord wert by my gestuit. Ik vang dagelyks meer wild van byzonderheden by het zitten, als ik voortyds opdee onder het vliegen. Noch onlangs schoot ik de navolgende leevensbyzonderheeden van dien bovenstaanden Konstschilder in een Engelsch Boek, welk wild ik thans den nieuwsgierigen Leezer zal opdisschen.

        Kornelis Janszen was een Konterfytselschilder in de voorige Eeuw (zegt myn Schryver) een Amsterdammer van

-ocr page 431-
 
van geboorte, maar het Jaar wanneer komt hy niet te melden. Die Konstenaar stak van het Y over na den Teems, onder het Ryksbestier van Karel den Tweede, en het schynt, dat hy daar wel slaagde, wyl hy t\' zezert in Londen verbleef, en is overleeden. Het Konterfyten was zyn beroep, en een bewys van zyn uitmuntenheit in dat deel der Schilderkonst wert goedgemaakt en beweezen, alzo hy niet alleenlyk de voornaamste Britsche Grooten, maar zelfs Karel den Tweede, zyn Broeder Jakob den Tweede, en den Hartog van Monmouth, Karels natuurlyken Zoon, meermaals heeft gekonterfyt na genoegen.
        De Konterfytzels van Janszens zyn keurlyk en zuiverlyk behandelt, glad en effen als een spiegelglas; en zyn Kleedyen en Bywerken schoeijen op die zelve leest. Doch hem ontbrak den lossen zwier van den Ridder Anthony van Dyk, als insgelyks den onbedwongen en echter vasten omtrek van dien laatstgemelden, wiens wedergaa wy wanhoopen van ooit te zullen zien opdaagen. Maar als ik zeg, dat Janszens Konterfytzels keurlyk en zuiverlyk waaren behandelt, zinspeel ik niet op Denners Mosa‹cksche tronien, alzo ik het geheugen van Kornelis Janszen niet poog te beleedigen, door hem te vergelyken by den laatstgemelden. Ik zeg Denner, op wiens gekonterfyte Tronien men het zweet der Konterfyters ziet stollen in kleine stippelen, gelyk aan verbleekte vliegenpooten. Denners arbeidzaame schilderwyze is zodaanig verschillig van een geestryken Schilderstrant, gelyk als de platte Tronien van Godefried Schalken van Godefried Knellers ronde Konterfytzels komen te verscheelen. Kornelis stierf in Londen, en wy zullen hem met der tyd volgen. JAKOB

-ocr page 432-
 
JAKOB PEN.

Alhoewel die Konstschilder een braaf Meester is geweest, echter wert zo min van hem of van zyn konst gewaagt in de Nederlanden, als \'er gewag wort gemaakt van de Tafereelen des Vrieschen Raphaels, op de Parysche ofte op de Londensche Koninglyke Hooge Schoolen der Konsten en Wetenschappen.

        Die Jakob Pen is een Nederlander van geboorte, doch de Stad van zyn geboorte is my alommers zo min bekent als de geboorteplaats van den blinden Homeer is bekent aan de stikziende Geleerden. Eenige Stamhuisgeletterden zyn van gedachte, (doch met veel schyn van onwaarheit) dat Jakob Pen was vermaagschapt aan Giovanni Francisco Penni, bygenaamt den Faktoor, wyl hy het opzigt had over Raphaels uitgaave en huisbestier, doch dat hy een letterkneep van zynen naam afknipte, om zich te voegen na de spelkunde der Engelschen en Nederlanders: maar wy denken onze Pen dien aangaande niet te verstompen. Altoos dit is een bekende waarheit, dat die Jakob Pen een voornaam Historieschilder is geweest, onder en geduurende het Ryksbestier van Karel den Tweede, Koning van Groot Brittanje, en dien laatsten artykel valt maklyk te bewyzen. Hy was een uitmuntent Konstenaar, te gelyk in zyn t\' zamenschikking der Beelden, vasten Omtrek, bevallige Gestaltens, en schoon Koloriet, gelyk als niet duisterlyk uit veele noch in Londen overgebleevene welgepende Konsttafereelen komt te blyken.
        Volgens de Britsche Kronyk wiert de konstryke Pen gefnuikt by de dood, onder de gedaante eens Roofvogels,

-ocr page 433-
 
gels, in het Jaar duizent zes hondert vier-en-zeventig; voorts is onze Pen ten dienst dier geenen, welke ons dien aangaande een nader en omstandiger bericht gelieven op te geeven.

JOACHIM VAN SOEST,

Indien ik Londen niet had gezien, waare misschien die Konterfytzelschilder zo onzichtbaar verbleeven als den dwaalende Jood, een gespook dat by niemant wert gezien, alhoewel by veele Schryvers ordentlyk afgebeelt, in hunne meer aardige, doch min geloofwaardige verhandelingen.

        Joachim van Soest is een braaf Konterfyter geweest, by afkomst een Westphaals Edelman, en na vermaagtschap, na het uitwyzen van zyn Van, aan den Zilveren God van dien naam, die by den Hartog van Bronswyk wiert hervormt in Duitsche Daalers. Hy kwam als een Trekvogel in Londen neerstryken, op het Jaar duizent zes hondert vier-en-veertig, en wiert aldaar ontfangen met opene armen achtervolgens zyn verdienste. Zyn Konterfytzels zyn stout geteekent en frisch gekoloreert; maar de gestaltens van zyn Persoonen zweemen vry veel na zyn Landsgenooten, waar aan de lichaams middelkneep juist niet altoos wert waargenomen by de Westphaalsche Snyders. Ook was hy door de bank niet al te gelukkig in de schoone Tronien der Engelsche Juffers te treffen, welke konstgreep bestaat in een soort van gewoonte, en misschien een zucht, om het geene het meest by den Schilder wert gelieft, het aldernatuurlykst te verbeelden. Titiaan en van Dyk hadden die kneep fix, vooral den laatste, die, zo de Schil-

-ocr page 434-
 
Schilderkronyk \'er niet wat van Sinte Anna laat onderloopen, of wel een Ridder, echter liever een Britsche Schoonheit zag in puris naturalibus, als de blankste kling, die ooit te voorschyn kwam uit een Toledaansche Wapensmis.
        Maar eene byzondere verpligting, welke Engelant aan dien Westphaalschen Konstschilder is verschuldigt, zal nooit in het vergeetboek geraaken, maar zo lang als den Teems de Weereldstad van Londen doorkruist, \'s Mans geheugen vereeren. Die byzonderheit is deeze, dat Joachim van Soest, den eerste is geweest, die de Potlootspen en het Konstpenseel in de hand gaf aan Johan Riley, Schildknaap, die Leidstar der Engelsche Konterfytzel Schilders. Om nu noch een woord vyf of zes te zeggen van onzen ouden Konterfyter, zal ik \'er toedoen, dat zyn Koloriet warm, en hy een braaf Navolger was van de natuur, maar meerendeels links in zyn verkiezing, en hier mee zal ik besluiten.
        Joachim van Soest buitelde uit den dop des leevens, gelyk als een gegeelde Eikel druipt uit zyn ronde kas, en wiert by de dood opgesnapt, ontrent den Jaare duizent zes hondert en om ende by de tachentig, na het best geheugen der Britsche Boekhouders.

JOHAN RILEY, SCHILDKNAAP.

De Weerelt geeft in \'t gemeen den voorrang boven anderen, aan de bereisde Schilders, en aan de uitheemsche Geneesheeren. Die beiden beschouwt, eert en viert de Weerelt, als Vogels die geen vaak hebben, quansuis of de Roomsche de Germaansche Lucht, een certain je ne sai quoi, een iets dat geen naam heeft bezat


-ocr page 435-
 
zat, ten trots van andere luchten. Den laatste poespas, en den eerste penseelligt, schreeuwen en baaren zo in de Konstkabinetten als in de Krankenkamers, ,, dat Ita,, lie, Vrankryk en Spanje, het Hof des Weerelds uit,, maaken. Dat men Duitschlant, (risum teneatis amici, ,, wie \'er om lacht, wacht de roede) Denemarken en ,, China moet beschouwen als deszelvs Steden. Dat de ,, overige deelen des Weerelds niet anders zyn als ge,, zigten ten platte Landen: en wie niet is bereist als ,, een Karel de Bruin, dat die is lam en verminkt in ,, Konsten en in Wetenschappen \'\'.
        Om nu die Snoeshaanen den baard op te zetten, kon ik ten Tonneel voeren een Adriaan van der Werf in de Schilderkonst, en een Herman Boerhave in de Geneeskunde; maar myn pols is langer als een duimsmaat, ik kan verder springen. Hier kom ik met een Schildknaap in het strydperk, die alhoewel hy nooit het gezigt van de Stad Londen begaf, bevreest van te zullen doolen, echter kon zeggen met den Dichter Horatius, ,, \'t is geen de minste lof aan Vorsten te behaagen \'\'.
        Johan Riley, Schildknaap, kwam opdaagen als een Ochtendstar in Londen, op het Jaar duizent zes hondert een-en-veertig. Den voorengemelde Joachim van Soest sloeg de onderwyzende hand aan dien Jongeling, en besnoeide dien veelbeloovenden Konstboom zo Meesterlyk, dat die reeds vruchten droeg op een tyd dat anderen pas beginnen te bloeijen. Riley volgde wel \'s Meesters beroep, doch hy verwyderde zich van deszelfs trant, en vormde zich een beter denkbeelt van natuurs schoonheden.
        Johan Rileys Konstzon klom opwaards, toen de leevenstoorts van Pieter Lely begon te verflaauwen, en den Konstkundige Heer Chiffinch nam die gelegendheit by

-ocr page 436-
 
by de lok om hem aan Karel den Tweeden aan te bieden, welke Vorst dat Konstgeschenk genadiglyk ontfing, en t\' zedert die tyd hooglyk heeft geschat. Dewyl nu (*) die Koning juist niet was geleliet en gerooft gelyl als een Adoon, stelde Riley een kryglist in \'t werk, en vermomde zo hoflyk dat Ethiopisch Koloriet door zyn vleijent Konstpenseel, dat de Hovelingen en de Hof-Juffers dien Konterfytzel Schilder aanzaagen als een onfeilbaar Verbeteraar van de luimen der natuur.
        Na dat Karel den Tweede den Troon van Groot Brittanje had ingeruimt aan zyn Broeder Jakob den Tweede, konterfyte Riley in den beginne de Kinders van dien Vorst, en vervolgens zat den Koning voor zyn Portret, gevolgt door veele Hartogen, Ryksraaden en andere Persoonen. Jakob den Tweede nam de vlugt na Vrankryk, waar op den Konstschilder wiert voorgedraagen aan Willem den Derde, en by die Vorst tot zyn Hof-Schilder aangenomen, en begiftigt met een ryk Jaargelt. Meermaals heeft hy t\' zedert dien loflyken Koning, benevens zyn Doorluchte Gemaalin Maria gekonterfyt, waar van verscheide Konst-tafereelen zyn verbleeven in Londen, en in de andere Engelsche Steden.
        Die Konstenaar was een naarstig Navolger van de Natuur, en bestudeerde meer het leeven, als een bestendige Schilderwyze waar door hy zich een te gelyk waaren en lieftalligen styl heeft verkreegen. De meeste Engelschen zeggen, (waar ofte onwaar wert niet betwist) dat Rileys uitmuntenheit was bepaalt binnen het bestek van een Tronie, en dat hy geen Tovenaar is geweest in het


(*) Karel den Tweede verfde zyn aangezigt met de schillen van Okkernooten, om zich te vermommen voor de vervolging van Olivier Kromwel, welke wagenschot koleur hem \'t zedert bleef aankleeven.

-ocr page 437-
 
het schilderen van Handen, Lichaams Gestaltens, Kleedyen, noch Bywerken. Die getuigenis wert by my niet wedersprooken; echter heb ik Konterfytzels gezien, by dien Konstenaar geschildert, waar in die deelen konstiglyk waaren waargenomen. Indien \'er op wert geandwoort, dat hy zich daar ontrent van andere Konstschilders bediende, zwyg ik als een Mof, en gelyk als \'er reeds voorens is gezegt, ik zal \'er geen harnas over aanschieten. Veeleer zal ik den Leezer berichten, dat Joharn Riley staat geboekt voor een zeedig en hoflyk Persoon, lieftallig in zyn leevenswyze, aangenaam in gesprek, en een eerlyk Man in alle deelen. Hy overleed op het Jaar duizent zes hondert een-en-negentig, zyns ouderdoms vyf-en-veertig, en wiert in Bishop\'s-Gate Kerk begraaven.

PIETER NASO.

Of veelligt die Pieter Naso zyn Stamhuis afleid van Ovidius Naso, ontrent en op die wyze gelyk als de Abt Cotin zich afkomstig zegt van Cotis een Konig van Thracien, kan ik den Leezer niet berichten. Doch dat den bovenstaande zo Meesterlyk heeft gekonterfyt met het Penseel, als den tweede met zyn Dichtkundige Pen, staat my beter ter hand te bewyzen.

        Pieter Naso is een verdienstig Konterfytzel Schilder geweest in de voorige Eeuw, een Amsterdammer van geboorte, die met het Volewyks Schuitje in Gysbregts Vest belande, op het Jaar duizent zes hondert en in de dertig, na en volgens de gedenkschriften dier tyden. In \'s Gravenhaage berust als noch een Konterfytzel vanNaso ten huize van Matheus Verheide, Historie- en Konter-

-ocr page 438-
 
terfytzelschilder, welk Tafereel ik den Leezer zal opgeeven, als zynde voldoende tot twee Getuigen.
        Dat Konterfytzel verbeelt den Prins Maurits, die by zyn leeven Landvoogd is geweest in Brasilien, en moeds genoeg bezat, om in zyn hooge jaaren zich vrywilliglyk aan te bieden, tot bescherming van ons Gemeen Best, op het noodlottige Jaar duizent zes hondert twee-en-zeventig. \'s Prinsen Portret is leevens grootte, en verwonderlyk schoon behandelt. Hy is omhangen met een Fluweele Kleed, de voering bont, en het Kamisool bruin Satyn. Over dat Kamisool hangt een Staatelyken Draagbant, en hy heeft met de linkerhand een Gevest van zyn Degen gevat, rykelyk bezet met Diamanten. De linkerborst pronkt met een Star, de rechterhand houd zyn Hoed, en aan een goude Keten is een wit gebrandschildert Kruis gestrikt. Ter zyde staat een Moor gekonterfyt, die een Kaart aan den Prins vertoont, zynde het Plan Brasilien. Voor het overige zegt den Eigenaar van dat Konterfytzel, dat het zo konstig is en zo uitvoerig, dat geen Schilder van deeze Eeuw het zou konnen verbeteren. Wyl ik het Tafereel niet heb gezien, zal ik deszelfs Bezitter daar ontrent voor noch tegenspreeken.
        Ons besluit is al weer geschoeit op de voorige besluiten, dat is, Pieter Naso overleed, en wiert begraaven. Doch wat zwaarigheit, dewyl \'er genoegzaam geen eene hartstogt wert gestelt, welke de dood niet komt te overheeren. Gevolglyk is de dood zulk een ontzachlyke vyant niet aan den Mensch, wyl het Schepzel zo veele vrienden kan opmonsteren, vermoogende om dien zogenaamden Vorst der verschrikkinge te overheeren, als by voorbeelt. De Liefde veracht dat Spook; de Wraak zegenpraalt over de doot; de Eere haakt na dat Monster; de Droefheit neemt haar toevlugt tot dien Bullebak; en de

-ocr page 439-
 
de Vrees komt dien Scherminkel te bevorderen. Ja, wat meer is, wy hebben meermaals beleest, dat zelfs het medely, die tederste onzer geneigdheden, veele Menschen heeft gaande gemaakt om te sterven uit mededoogen. Den zeedekundige Senaka voegt \'er noch by, de keurigheit en de zatheit, met deeze aanmerkelyke woorden. ,, Den Mensch zou willen sterven \'\', (zegt hy) ,, alhoewel noch kloekmoedig noch elendig, al,, leenlyk wegens een vermoeidheit en gemelykheit van ,, onophoudelyk een en het zelve te bedryven \'\'.

KAREL CODDE,

Is een Landschapschilder geweest, wiens konst alhoewel over het hoofd gezien by Arnolds Loome Uilsveer, echter onze Pen niet zal ontsnappen ongemerkt. Die Karel is een gebooren Haagenaar, en verscheen in dat vermaakelyk Lustgesticht, ontrent den Jaare duizent zes hondert en om ende by de veertig. By wien hy wiert onderweezen in dat altoos groener beroep, is my nooit berucht geweest, ook zal zulks geene scheele oogen maaken. Het schynt dat die Konstenaar meer dan eene hand kon schryven, wyl sommige van zyne Tafereelen natuurlyk munten op de konststukken van Jan en Andries Both, en op dien trant zyn gestoffeert met aardige kleine Beelden, Dieren, en diergelyken. Somwylen volgde hy de schilderwyze van Niklaas Berchem, wiens trant hy zo fix nabootste, dat veele Konstkenners zich deswegens kwamen te kruissen en te zegenen.

        Karel Codde vinde ik aangetekent op het Konstboek van de Maatschappy der Schilderkonst, opgerecht in \'s Gravenhaage, en zyn naam gestelt, op het Jaar duizent

-ocr page 440-
 
zent zes hondert twee-en-zestig. In den Jaare duizent zes hondert acht-en-negentig, overleed hy in \'s Gravenhaage, doch of hy iets aanmerkelyks heeft gezegt voor hy stierf, kan ik niet met waarheit na vertellen.

ALIDA WOLFSEN.

Het is niet alleen in Groot Brittanje, alwaar het Ryksbestier overhelt na den Spinrok, maar zelfs in het Gemeene Best der adelyke Schilderkonst komt den Hoepelrok veeltyds over den Kastoorhoed te zegenpraalen. En in alle geval, waarom zou de schoonste helft des Menschdoms, het schoonste deel der konsten niet konnen bemachtigen, zo wel als de stuursche Mannen? De dwingelandy der Mannen heeft de Vrouwen verbannen uit de Overheid, en geslooten buiten alle bedieningen van ampten en waardigheden. Echter heeft die gebaarde Tieranny de Fluweele kunne tot noch toe den ingang nooit kunnen verbieden tot de Hooge School der Schilderkonst. Onder een byster groot getal van weergalooze Konstschilderessen, kom ik thans voorts ligt met een Alida, welke Penseel-Prinses voor geene der voorleedene noch tegenwoordige Konstenaressen een reefje behaagt in te binden.

        Alida Wolfsen is gebooren in het Jaar duizent zes hondert tusschen de vystig en vyf- of zes-en-vyftig, en een nader bericht heb ik niet konnen bekomen. Alommers zo min is my de Geboortestad van die konstryke Juffer overgebrieft; en wie haar Leermeester of Leermeesters is of zyn geweest, zal ik voor als noch by gebrek van kondschap niet aanhaalen. Waarschynlyk zal zy zyn onderweezen geweest by den roemwaardigen Gaspar

-ocr page 441-
 
Gasper Netscher, en zo niet, heeft zy deszelfs manier bestudeert, wyl Alidas Konststukken op Gaspars tafereelen zo natuurlyk munten, als Tweelingen elkander gelyken. Wie zyn zegel ontzegt te hangen aan deeze wonderspreuk, gelieve dit bericht te volgen, om zich dienaangaande van alle twyfel te ontdoen door zyn eigen oogen.
        In het huis van den Hoog Edel Welgebooren Heer van Geel, Heer van Spanbroek, berusten vyf ofte zes Familie-konterfytzels, geschildert by Alida Wolfsen, welke Schilderyen met den eersten opslag niets verscheelen van Gaspar Netschers weergalooze Konsttafereelen. Die Konterfytzels zyn vastgeteekent, schoon gekoloreert, de plaatselyke koleuren wel verstaan, de toetsen smeltende, en de kleedyen, bywerken, &c. konstiglyk en verstandiglyk verkoozen. Ook hebben zy niets van haare voorige frisheit, noch helderheit verloren. Alle die Konterfytzels zyn onderteekent met den naam van Alida Wolfsen, in den Jaare duizent zes hondert zeven-en-tachentig.
        Het waare te wenschen dat wy jaarlyks een goed gewas hadden van diergelyke Vrouwen, dan zouden de Mannen min reden hebben, om die schoone Kunne zo oppermachtiglyk te veroordeelen. Indien zich in deeze onbeschaafde Eeuw een welgemaniert Man opdoet, en de zachte Sexe poogt te verdedigen, dien hoepelroks redenkonstenaar, wert aanstonds uitgejouwt met deeze ofte met diergelyke schertseryen.
        ,, Een Vrouw (schreeuwt dees of geene Vrouwbe,, schimper) behoort te werden beschouwt als een Uy,, lenspiegelsboek, ‡ierlyk ingebonden in kalfsleer, en ,, om en t\'om vergult, gelyk als de Koets van Staat ,, eens Afgezants. Indien een keurlyk opgeschikte Jof,, fer

-ocr page 442-
 
,, fer wert begluurt met begeerige oogen, en een Uylen,, spiegel doorbladert met aandachtige opmerkingen, ,, dan behoort men zulks toe te schryven aan de onkun,, de dier verwonderaarsen der leezers, welke een ze,, ker iets boven het verdienstige schynen te ontmoeten ,, in die beiden \'\'.
        Om nu de Vrouwen te rechtvaardigen, of wel in myn barre Winter-saisoen, en buiten hoop van eenige ongemeene gonsten te zullen verooveren langs myn verdediging van die gefalbalaade Evas, tart ik de geparuikte Adams van het volgende te moeten belyden tegens wil en dank. Te weeten, dat \'er zekere hoedanigheden werden vereischt in een Man, die zich voordeelig poogt voor te doen aan de beschaafde Weerelt, welke hoeden nigheden nergens zyn te bekomen, als in het gezelschap en in het onderhoud met Vrouwen. Die vereischte hoedanigheden, bestaan in een verpligtenden ommegang in een goeden inborst, in een beschaaft aanzoek, en vooral in de konst van zich te konnen invleijen in de gemoederen van Mannen en van Vrouwen. Het is waan dat een Man kan zyn een eerlyk en verstandig Man, zonder die bovengemelde hoedaanigheden; maar hy kan zeer zelden zyn een welopgebragt, een beschaaft, een welspreekent Man, verstooken van alle, ofte van een gedeelte dier hoedaanigheden. Zonder dezelven zyn vroomheit, dapperheit en verstant, gelyk als ruuwe diamanten, ofte goud in zyn erts, welke van te vooren wel hunne innerlyke waarde hebben, doch twyfelachtig zyn, ongepolyst en ongeloutert, voor zy op een zekere wyze zyn gezuivert en gesleepen. JAN

-ocr page 443-
 
JAN VAN DER HEYDEN.

Die Konstschilder is een Brussels Kind, welke Hoofdstad van Brabant zich alom zo beroemt heeft gemaakt door haar Fabriek in Kuikens, als Groot Kairo in Egypte staat vermaart, wegens die gevederde queekery. Hy is gebooren op het jaar duizent zes hondert vyf of zes-en-dartig, en zo dra als zyn Kuikensveders in Haanewieken waaren bekrachtigt, vloog hy over na Londen, alwaar de Lukgodes hem zat op te wachten. Welke rollende Dame zich toen ter tyd ophielt omstreeks Albions Krytbergen.

        Den Ridder Lely gebruikte in den beginne Vander Heydens penseel, tot het schilderen van Draperyen en eenige Bywerken. Vervolgens ziende dat hy niet was ontzet van geest, verhoogde hy Jan tot zyn kopie‹st, welke konstgreep de Konterfytzelschilders grootelyks bevoordeelt, en de onderbuurtige Konstenaars niet komt te schaden. Echter wiert Jan vander Heyden met \'er tyd het kopie‰eren wars, en hy besloot de Weerelt te vermeeren met eenige oorspronkelyke Konterfytzels van zyn eigen Fabriek. Ten dien einde verkoos hy een gladden vrouwelyken doek, na den zelven alvoorens te hebben ge‰ikt door den stempel des Huuwelyks, of om meer verstaanbaar te zyn, hy trouwde een Londensche Juffer, en zette zich neer in Northamptonshire, alwaar hy t\' sedert is verbleeven.
        Te dier plaats wist hy zich in te vleyen in de gonst der Land edelen, zo by de Lords als by de Schildknaapen, welke Heeren hy konterfyte na genoegen, en wiert beloont boven verwachting, te meer wyl hy by uitneemend-

-ocr page 444-
 
mendheit zyn Persoonaadgien deet gelyken. Tot op heden zyn \'er noch veele welgetroffene en welgeschilderde konterfytzels van dien braaven Konstenaar te zien in dat gedeelte van Engelant, voornaamelyk by den Graaf van Gainsborough, by Milord Sherrard, op Belvoir-Castle, en in meer Adelyke Paleizen. Hy overleed in die luchtstreek op het jaar duizent zes hondert zes- of zeven-en-tachentig, en wiert te Stapelfort in Leicestershire begraaven.

HERMAN VERELST.

Wy hebben eenige leevensbyzonderheden van zyn oudsten Broeder Simon Verelst aangehaalt, in een onzer voorige boekdeelen, gevolglyk is \'t billyk dat wy hem ook gedenken. Die Herman is een braaf en ook een algemeen Konstschilder geweest, zo in Historiestukken en in Konterfytzels, als in Bloemen, Vrugten en in Landschappen. Zyn schilderwyze is vrolyk, doch min als Simons trant verheeven. Dat die Konstenaar iets meer dan de Schilderkonst bezat, blykt uit zyn talryk Huisgezin, als die verscheide Zoonen, benevens eene Dochter na liet, welke Kinders gezamentlyk in de Schilderkonst wierden opgetrokken.

        Herman Verelst bezogt Romen in zyn eerste jeugd, en heeft zich aldaar eenige tyd opgehouden. In het vervolg vertrok hy zich na Weenen, en geraakte aan \'s Keizers Hof; doch beter schilder zynde als Hoveling of Soldaat, zei hy die Hoofdstad vaart wel, op het jaar duizent zes hondert drie-en-tachtig, en begaf zich na Londen. De Britsche en de uitheemsche Konstschilders vroegen hem na de beweegreden van dat schielyk vertrek, welk

-ocr page 445-
 
welk meer munte na een vlugt, als op een speelreis. Herman loste aardiglyk dat geloofs onderzoek op met deeze woorden. ,, Hoort Vrienden, de liefde van eere ,, en roem, de vreeze voor schande, het oogwit van ,, eigenbaat, de begeerte tot een endje gerust leevens, ,, en de zwangere lust om anderen voorby te snorren, ,, zyn veeltyds de beweegreden van dat dier gedoopt ,, dapperheit; maar ik heb \'t niet al te breed op dat kla,, tergoud gelaaden. De Turken kwamen afzakken na ,, Weenen, om die Stad te beleegeren, en den Keizer ,, zelf begaf zyn burgt. Het past een getrouw Dienaar ,, \'s Meesters voorbeelt na te volgen, ik ben daar op ,, mee verreist met zak en pak, en denk alhier die kat ,, uit den boom te kyken; te meer wyl ik wel eens van ,, ter zyde heb verstaan, dat als Bellona de alarmtrom,, pet steekt, Flora gelyk als een Pissebed moet stilzwy,, gen \'\'.

Den Schilder was gegrond in zyn stelling, want zynde meer een Bloem- als een Batailleschilder, had hy geen vooruitzigt, noch om zyn konst, noch om zyn fortuin voort te zetten, geduurende dat schouwspel van bloed en wonden. Beide een Kok die zich te barsten vreet, en een Waard die zich dood zuipt, sterven in hun beroep, en werden met een algemeene goedkeuring begraaven. Maar een Konstschilder die het penseel neerlegt, en den vogtel opvat, verdient den Hartog van Courlant te verzellen op zyn be-ysden togt na Plotskoy in Siberi‰n.

        Herman Verelst is t\'zedert die Belle escapade verbleven in Londen, en legt aldaar begraaven in St. AndriesKerk Holborn, op het jaar duizent zes hondert en in de negentig.

-ocr page 446-
 


JOHAN ZACHARIAS KNELLER

Den bovengemelde Konstenaar is een broeder geweest van den Ridder Godefried Kneller, geboortig van Lubek, en geen onvermaart Schilder in de voorige Eeuw. In zyn jeugd nam hy den gang op na Italie, en zette zyn Leeroefeningen naarstiglyk voort in Romen, als insgelyks in Napels, Veneti‰n, en meer andere Steden, waar op hy na Londen kwam afzakken. Hy verkoos het Schilderen van kleine Konterfytzels, welke keus ook voor een byweg staat geboekt, en echter niet geheelyk is ontheft van verdienste, en noch min van voordeel.

        Godefried Kneller was maar maatiglyk voldaan wegens die keus zyns Broeders, en predikte hem dagelyks voor, dat hy zich moest begeeven tot het Schilderen van levensgroote Konterfytzels, als een verheeven deel van de

-ocr page 447-
 
de adelyke Schilderkonst. Doch Zacharias, die al ommers zo steeg was als een oude klooster-ezel, luisterde zo min na dien Broeders raad, als hy zyn gedachte liet speelen over den grondtext des Predikers van zyn Wyk. Johans inborst was gevloekt met een ingebooren halssterrigheid, en zo hy al eens boog, zulks geschiede om weer opteryzen met een verdubelde kracht. ,, Zegt ,, my toch eens de ware reden Broeder John (sprak den ,, Ridder, op een tyd dat zyn gedult laag was ge‰bt,) ,, waarom dat gy zo verduivelt zyt verzot op die Neu,, renbergsche Doosjes-konst? Dien droom zal ik u oplos,, sen, Sir Godfried, (beet hem Zacharias toe,) op ,, kleine Konterfytzels schouwt men nooit Levensgroote ,, fouten \'\'. Den Ridder Kneller had juist korts te vooren een zeker Lord gekonterfyt, wiens rechter„rm drie duim breet korter wiert bevonden als den linker„rm, welk Konterfytzel dien Edeling had te rug geschikt, met een scheepslast van Dammes en Sinkes. Sir Godfried zweeg als een muis op dat bits bescheid, en liet zyn Broeder John berusten met zyn Doosjes-schilderyen.
        Nochtans veranderde Johan Zacharias eenige tyd daar na van Schildertrant, by gebrek van Kalanten, en viel over na den kant van het stil leven. Het scheen dat die trant meer slaagde met zyn inborst, zynde hy zo stil van humeur, dat hy meermaals zyn derde fles ontkurkte in het Hoefyzers-Wynhuis, naby Drurylane, zonder drie woorden ten propooste te spreken, by gebrek van geeft en wellevendheid. Maar indien hy den rol van een Karthuizer speelde in de Herberg, nochtans stak hy bywylen de spraakbuis louter op in zyn Broeders huis, by wien hy was gehuisvest. Zekere Huisbestierster des Ridders, die by dag het inheemsche bestierde, en by nacht Godefrieds beddezaaken waarnam, onder het glimpig

-ocr page 448-
 
pig vernis van een Huwelyk van gewisse, bragt aan Zacharias dikmaals de poppen in \'t hoofd. Wyl hy den Zoon eens Doodgravers was, scheen hy kerksgezint by vlagen, en dan stak hem dat Huuwelyk van gewisse vreeslyk tegens de borst, te meer, alzo Mevrouw de Gouvernante het gemeenebest der Huishouding reeds had verrykt met een Vrouwelyk konterfytzel.
        Johan Zacharias Kneller schifte voor de derdemaal van Schildertrant. Hy viel over tot de Miniatuurkonst, en kopieerde aariglyk de levensgroote Konterfytzels zyns Broeders in het klein, met een goed gevolg, en by die laatste wyze is hy verbleven. Eindelyk en ten laatste bekroop hem de dood slangsgewyze onder de gestalte van een binnenkoorts, en scheepte dien konstenaar ongevoeliglyk ter schimmen. Hy stierf op het jaar Duizend zeven Hondert Twee, ten huize van zyn Broeder Sir Godefried Kneller, en wierd begraven in de kerk van Konventgarden.

EGBERT HEEMSKERK.

Het staat my voor te hebben geleezen van een oud wyfje in Romen, welke zo naarstiglyk luisterde na de sprookjes van Bokatius, dat zy eindelyk uitschreeuwde, ,, gave Sint Anna dat dit waare het lezen ,, van Getyden \'\'! Thans gevoel ik my zo lugtig van geest, zo ligt van hoofd, en zo los van gedachten, dat ik een proef denk te nemen, om hier of gins den Lezer te vervrolyken op die eigen trant. Is \'t niet met een sprookje van Bokatius, laat het dan zyn met een waare geschiedenis van Heemskerk, wiens Uilenspiegels gedrag zo natuurlyk munt op Brouwers levenswyze, gelyk als den


-ocr page 449-
 
den inhoud hunner Konstschilderyen overeenkomt, altoos kluchtig, immer ergerlyk.
        Ebert Heemskerk is een Haarlemiet by geboorte, een boertig Schilder by beroep, en een Loswambes geweest by levenswyze; daar hebje reeds een trits van goeden en van quaden. Het stipte jaar van zyn geboorte wiert ons nooit bericht, maar wel dat hy Pieter Grebber tot zyn onderwyzer heeft gehad, wiens konsttrant hy alommers zo min heeft nagevolgt, als zyn leven. Heemskerk volgde het voorschrift van zyn inborst, zynde ongemaniert, echter geestryk; het laatste had hy de natuur, en het eerste zyn opvoeding te danken.
        Om \'er nu zo hier als gins een handvol Zedekunde te laten tusschen in vloeijen, vooronderstel ik dit als een onbetwistelyk punt, dat alle de buitenspoorigheden van het snoodste leven, enkelyk zyn de meer volkomene zotheden en wanordens van een verwaarloosde opvoeding. Ja dat meer is, alle de opentlyke mishandelingen van een vernielende, dwingelandige en beestachtige onderdrukking, zyn de gevolgen der kindsche lusten, welke niet wierden bestiert by tyds. Uit dien hoofde behooren de kinders te worden bevormt geduurende de buigzaamheid hunner humeuren; want het is wel zo maklyk quaade gewoontens voor te komen, dan dezelve te vermeesteren; op die wyze, gelyk als de opstopping van den mond der bron, den naaste weg is om den loop te stremmen van een rivier. Alle de Ouders en Leermeesters behooren acht te geven, dat wy zo wel het zaad des deugds, als des ondeugds, innerlyk hebben; gevolglyk, indien wy een verkeerde zwaai komen te nemen, is \'t niet uit een zedelyke onbequaamheid tot betere bedryven, maar by gebrek van een zorgvuldige behandeling

-ocr page 450-
 
ling en leertucht van ons in den beginne op de rechte baan te stellen.
        Het is geenszins het werk van een Peetje Labbekak, noch van een winderige Schoolvos, om zulk een lastig bestek op zich te nemen, gelyk als is de opvoeding eens kinds. Tot zulks wert een hachlyke naauwkeurigheid van verstand en oordeel vereischt, door het gonstige en het verdraaide te schiften, en het treffen van het middelpunt, om vervolgens het eene aantemoedigen, zonder het andere te vertzagen.
        Ook is die hoedanigheid, om zulks te onderscheiden, niet voldoende zonder een waakzaam spoor van aandryving tot het goede, en den teugel tot wederhouding van het quaade; en waar zal men juist die dubbelde hoedanigheid ontmoeten in een persoon? Het juiste gety van die bedryven behoort net te worden getroffen, en alle toevallen waargenomen en verbetert; want zwakke gemoederen behoort men zo aandachtiglyk gaa te slaan, als kranke ligchamen.
        Ik zal my niet inlaten omtrent de oneindige naauwkeurigheid van de werking, in het formeeren van onze levenswyze en zeden; doch ik zeg, dat geen Man uit duizend bequamelyk is bevoegt tot dat beroep. De zaak genomen in zyn geheel, in de eene hand word een Ontzag, en in de andere een Liefde en Eerbied ver‰ischt; en waar toch heerscht den Schoolvos, en op wat plaats is de Mabonne gehuist, waar in men die beide noodwendigheden ver‰enigt zal oplopen? Die beide hoedanigheden moeten worden behandelt met een zekere lenigheid, om geene edelmoedige hartstogten te verstikken noch te verdooven, door dezelve te hard te vallen, noch ter zelver tyd te veel toe te geven uit een malle involging, ofte uit hoofde van ontydig medelyden. Om

-ocr page 451-
 
        Om ons nu te keeren tot Egbert Heemskerk, zullen wy den Lezer berichten, dat hy ons Gemeenebest te bekrompen oordeelde tot het speelen van zyn levensbedryven, en uit dat staatkundig inzigt overstak na GrootBrittanje om aldaar te Schilderen en te Ligtemissen overhands. Egbert bergde dan zyn Reistuig in een half blad graauw papier; want dat hy eenig gebleekt of ongebleekt Lynwaat, noch Lakens, Stoffen, of diergelyken meenam, wierd hem nooit by een Haarlemiet verweeten. De Fortuin, welke altoos de braven verzelt, deet hem een half dozyn duitsche Reizigers ontmoeten in de Paketboot op Harwich, by wien hy zich opwierp tot een Tolk, wyl hy een luttel Hoogduitsch, en noch min Engelsch sprak; doch het geen hem ontbrak aan Woordenkunde, kwam hy meesterlyk te verbeteren door beeldsprakelyke tekens.
        De Duitsche Heeren scheenen zo voldaan wegens Egberts gedienstigheid, dat zy hem het Sur‹ntendantschap schonken over hun koude keuken, bestaande in een ongeschonden Westfaalsche Ham, een best Ribstuk, gesprengt Rundvleesch keurlyk gebraaden aan het Spit, eenige Kaas, harde Eijers, fransch Brood, en diergelyken. Den vroome Schilder aanvaarde blydelyk dat ampt, en wyl hy van een mededeelbaar humeur was, duuwde hy een klein stukje Edammer-kaas, dat hy voor zyn eigen Provisie had ingescheept, een Engelsch Matroos in de vuist Den Brit, die eigen koophandel dreef, gelyk de meeste Matrozen op de Paket-Booten en Passaadgie-Sloepen zyn gewoon, nam dat geschenk op als een hoon, en gaf dien aalmoessenier zulk een trek dat hem alle de tanden ratelden. Dit was het eerste bedryf van de klucht.
        Tegens den noen wierd Egbert belast van de koude keu-

-ocr page 452-
 
keuken op te disschen, want de Paket-Boot was des ochtends in Zee gestooken, en dat Element verwekt graagte; weshalve den nieuwen Keukenmeester zich dat bevel niet deet herhalen. Een paar Fransche Kavaliers, welke zo min waren geproviandeert als den Konstschilder, wierden by de Duitschers vriendelyk genood van mee aan te zitten, welk bot zy zich geen tweemaal lieten aanmanen. Daar op plaatste zich Egbert bloodshoofds achter de Heeren, onderwyl dat een dier Germanen de Ham, en een tweede het Rundsgebraad ontleede, zynde de Duitschen de beste voorsnyders des Werelds. Geduurende dat Scheepsfeest wiert \'er rustig gegeeten, en louter gedronken, welke laatste kooten by de Franschen wierden gezogt. Onderwyl had Egbert een paar flessen Wyn geknipt ten zynen behoeve, waar mee hy zich vertrok in het ruim, bevracht met den overschot van de koude keuken, en zette zich toen te smullen uit den treuren.
        Na Heemskerk zyn maaltyd verricht, en de twee drielings-flessen had ver”rbert, vertrok hy zich na de Kajuit ten dienst zyner nieuwe Heeren en Meesters. Het gespan Franschen had middelerwyl twee duitschen ingewikkelt in het kaartspel, doch te quader uure, wyl Egberts krygskunde een stok in \'t wiel stak van de verhoopte winst. Den Schilder, die zo doorlettert was in het morssen met de kaart, als zyn nazaat den Baron van W., waarschouwde de duitsche Heeren, die reeds eenige Pistoolen hadden vermalt. Doch wyl hy die waarschouwing meer deet door gebaarden, als met de spraak, gaf een dier Franschen dien welmeenenden Schilder zulk een verwoede knip, dat hy achterwaards overbuitelde. zonder een vin te verroeren. Den Duitscher wreef daar op de vaak uit de oogen des Franschmans, en

-ocr page 453-
 
en zyn Landsman wierp den tweeden Gaskon de Speelkaarte in \'t gezigt, die dat kompliment met een zwaare handvol vermaaning beantwoorde; en toen wiert het spel eerst ter deege ernst. Den Kapitein van de PaketBoot was onderwyl toegeschooten tot beslissing van het krakkeel, nochtans niet al te schielyk ten voordeele van de Fransche belangens; wyl de overige vier Duitschers deel hadden genomen in hun Volks verschil, zo dat het paar Gauloische Speelers reeds de wichtigste trekken hadden verovert voor zy wierden gescheiden. De Kronyk van Heemskerk zegt, dat den Konstschilder van dien naam eenige Pistoolen opzamelde op de Kajuits-vloer, om het spreekwoord niet te kort te doen, dat het niet quaad is te visschen in onklaar water. Daar hebje het tweede bedryf van Egberts kluchtspel.
        Het derde was, dat de Hoogduitsche Reizigers den gedienstigen Haarlemietschen-Tolk bevoolen van de overgebleeve gedenktekens van het Middagmaal te berde te brengen voor het Avondmaal; doch dat bevel wierd flaauwlyk gehoorzaamt na den letter. Den Keukenmeester verstont zich niet op het Scheepsrecht, en wyl hy dacht dat alle overgeschootene Spyzen zo wel waren verzekert in het Ruim van de Paket-Boot, als de nagelatene Eetbaarheden zyn beveiligt in de Spyskamer van Haarlems Leprooshuis, had hy het overschot niet verzekert op het Nachtslot. Heemskerk dan lei zyn hand op een yle stee; de Britsche Matroozen hadden dien buit gesleeten by zyn afzyn; en hy vond niets als eenige doodsbeenders, hespenzwaarde, en eijerschaalen. De Duitsche Reizigers vloekten en banden als verwoede Menschen, toen den Scheepsbevelhebber, beducht voor een derde bedryf van dien aardt, dat onweer stilde door het geschenk van een schotel gekookt Pekelspek. Hy bediende

-ocr page 454-
 
diende zich tot verschooning van zyn Volk, met te zeggen, dat Beschaarder en Matroos eenluidende woorden zyn, en dat indien den Turksche Keizer zich bevond op zyn Schip, zyn Matroozen hem de Reigers-veeren van zyn Tulband zouden ontsteelen onder het drinken van zyn Sorbet. Daar hebje het laatste deel van het Scheepsbedryf, laat ons nu zyn Landverrichtingen eens naspeuren.
        Egbert Heemskerk belande in Londen, zo vrolyk als een oudste Zoon die uiterlyk rouw draagt over zyn verstorven Vader, doch innerlyk een Mahomets-paradys sticht op zyn aanstaande Karavaan na die Hoofstad, dat middelpunt der ver‰enigde Levensvermaken, verdeelt tusschen de Fles en den Hoepelrok. Den vroome Schilder deet zyn kerkgang in een Wynhuis; gedankt zy zyn behendigheid in het opzamelen van eenige verdoolde Pistoolen geduurende het Scheepsgevegt, welke guldelingen hy aldaar verruilde tegens Clairet, gebraaden Rundvleesch, en zodanige smakelyke behoeftens. Hy volharde in die levenswyze tot hem het lot overviel van den Verlooren Zoon, en Egbert geldeloos op \'s Heerenstraat wierd gezet, om zyn Fortuin elders te gaan opzoeken.
        Den vederlooze Heemskerk geraakte by een Konstkoper in de Strand, voor welk Heerschap hy verscheide aardige stukjes schilderde, bestaande meerendeels in drinkende, kaartspeelende en vegtende Boeren. Die Schilderyen gingen af als de wind; doch wyl den keelbeul zyn wambes deed uitleggen, droopen de knopen van Heemskerks gekeerde Rok, alzo den Konstkoper met de gantsche winst ging stryken. Den Schilder kreeg op \'t laatst verdriet in die ongelyke verdeelng; hy scheide van Bed en Tafel met dien gemoedeloozen keelbeul; en verliet met een orkaan deszelfs Saletynsche Konstgalei. Hy huurde ver-

-ocr page 455-
 
vervolgens een Vliering by een Tabakverkooper in Drurylane, en viel naarstig aan te Schilderen, en met alommers zo veel vlyt te Drinken en te Ligtemissen.
        De ordonnantie van dien Snoeshaan verbeelden doorgaans Kitten en Kroegen, Sluipvergaderingen van Engelsche Quaakers, en Bordeelbedryven van zyn Buurt, want Drurylane is den Zeedyk van Londen. Dat laatste soort van Schilderyen ontmoete meer goedkeurders als berispers, inzonderheid wierden die zwavelstokken des Satans greetiglyk opgezogt by de Virtuosi van den laagsten rang. Egbert lei een groote weg af op die loopbaan, doch zonder zo na te komen als een Adriaan Brouwer, een David Teniers, of een A. van Ostade, die beroemde hartloopers in dat Zots-paradys. Dikmaals konterfyte hy zyn eigen Tronie, by het behulp van een stuk Spiegel-glas vastgehegt op zyn Palet. Zyn Beelden zyn fraai getekent, en de Troni‰n aardig gekaraktiseert; doch zyn koleuren vallen wat duister, om niet te zeggen bemorst.
        Hy geraakte gemeenzaamlyk bekend en bevriend met den beroemden Milord Rochester, dien Britschen Aretyn, wiens onkuische Vaarzen meer een krans van geesselroede verdienen, als een Diadeem van Lauwerbladers. Egbert was een deelgenoot in Rochesters buitenspoorigheden, en schilderde voor dien Lord verscheide Tafereelen, van inhoud als die verfoeielyke konstbeelden, waar mee den wellustigen Tiberius zyn Slaapkamer ver‡ierde geduurende zyn verblyf op het Eiland Kaprea. Onder meer andere Tafereelen van dien aardt, schilderde Heemskerk dat strafwaardig stuk, waar op Karel den Tweede stont gekonterfyt tusschen zyn twee geliefde Hofsnollen, de Hartoginnen van Cleveland en Portsmouth; doch zulks had hem byna den kraag gekost. Egbert ontweek

-ocr page 456-
 
week den halsband van St. Tyburn door een tydige vlugt, en ging zich voor dat Henneps-onweer ten platten Lande verschuilen.
        Onderwyl geraakte zyn Schutsheer, den Graaf van Rochester, ook in \'s Konings ongenade, en teeg mee op de hazenjagt, om niet voor de tweedemaal in den Tour van Londen te worden gehuist op kosten van ongelyk. Maar alzo die Graaf nu zyn rol niet langer vermogt te speelen op het Hofs-schouwburg, verkoos hy een Theater van een laager rang. Hy deed een Quakzalvers-stellaadgie oprechten in Londen, en Heemskerk, die dien Lord immer verzelde, gelyk als Sint Roch altoos word verzeld by zyn hond, schilderde de Schermen van dat Tonneel. Milord vermomde zich met de gryns eens Geneesheers, onder de open lucht, en speelde voor Doktoor. Heemskerk verbeelde den kluchtzot, en speelde die rol volmaakt, als zynde gebooren met dat talent. Doch den Meester en zyn Knegt maakten het ten laatste zo bont, dat zy wierden genoodzaakt op nieuws hun laarzen te smeeren met hazensmout, en om te zien naar een goed heenkomen. Zy vertrokken zich dan voor de laatstemaal op het Land, alwaar den Graaf van Rochester ziek wierd, en korts daar aan quam te sterven.
        Zedert het overlyden van dien Edeling sloeg Egbert Heemskerk maar met eene wiek, want die Lord hield hem genoegzaam uit de hand, en geduurende die tyd was hy het Schilderen wars geworden. Hy verviel dan in een zwaare droefgeestigheid, doorgaans de schaduwe welke de ongeoorloofde vermaken komt op te volgen. Het naaste bericht dat wy hebben gehoort van dien kluchtige Konstschilder, is dit, dat hy overleed in Londen zo grys als een duif, en zo arm als een oud Dansmeester, op het jaar duizend zeven hondert vier-en-veertig. N * * *

-ocr page 457-
 
N * * * VAN DER MYN.

Die Konstenaar is een Nederlander, doch het jaar van zyn geboorte, de Luchtstreek of de Stad waar hy zich het aldereerst vertoonde, en wie zyn Leermeester is geweest, heb ik tot noch toe niet vernomen. Het geene my omtrent zyn konst en persoon is voorgekomen, zal ik eenvoudiglyk aanhaalen, en meer kan my niemant vergen.

        N * * * van der Myn is in den jaare duizent zeven hondert sestien een der Hofschilders geweest van zyn Vorstelyke Doorluchtigheit Johan Wilhelm tot Dusseldorp, en na \'s Keurvorsts overlyden vertrok hy zich naar Antwerpen, alwaar hy eenige tyd is verbleven. Gevalliglyk hoorde ik spreeken in Antwerpen van dien Konstschilder, en vroeg, of \'er iets van zyn konst was te zien? My wiert bericht van ja, inzonderheit drie stukken, zynde twee Konterfytzels, en het derde een Bloem- en Fruitstuk. Dat drietal Schilderyen heb ik gezien, en zal dezelve na myn best onthoud opgeeven.
        Het kapitaalste stuk vervatte twee konterfytsels levensgroote, zynde een Antwerps-lakenkoper en zyn Huisvrouw. Den Man zo het my voorstaat was gezeeten, en wiert een druiftros toegereikt of aangeboden by de Vrouw. Die beide konterfytzels waaren lieflyk gekoloreert, doch de vleeschkoleur munte te veel op rype persikken, welk koloriet hem was bygebleeven van zyn voorig beroep, het schilderen van Fruyten.
        Het tweede tafereel vervatte de Konterfytzels van den Schilder Horremans benevens zyn Vrouw, in \'t klein, welk my min beviel, vooral de kleedyen, welke met been-

-ocr page 458-
 
beenzwart waaren gediept, geen natuurlyke schaduw voor een celadonkoleur.
        Het derde tafereel was een Bloem- en Fruitstuk, vrolyk gekoloreert, en fix behandelt. In het midden van dat stuk had den Konstenaar het Borstbeeld van de Grieksche Venus geplaatst, zynde een halfrond graauw, en om vat in een goude lyst. Die lyst was omhangen met schoone Bloemen en Fruiten door elkandert gestrengelt, waar onder waaren eenige Druiftrossen en Zee Schulpen dun gekoloreert, en meesterlyk getoetst, met een woord, het tafereel was bevallig in alle deelen.
        De Antwerpsche Schilders verhaalden my, dat die Van der Myn, geen groote achting scheen te betuigen voor de penseelschatten, van den onvergelykelyken Konstschilder Pieter Paulus Rubens. Indien zulks waar is, had hy ongelyk, want dan moet hy stikziende of geheel onkundig zyn geweest, of mogelyk alle beiden. Is dat \'er nyd schuilde, onder die ongegronde verachting, zoo veels te erger, wyl \'er zo min vergelyken tusschen den verheeven Rubens, en den middelmaatigen van der Myn, is als het Beursspits van Rotterdam kan werden vergeleeken by den Antwerpschen toren.
        Nyd en belgzucht schynen meer byzonderlyk gehaat, by de voorzienigheit, als eenige andere ondeugden, wyl zy hun eigen straff alom na zich sleepen. De nydigen en belgzuchtigen zyn om geene andere pynigers benoodigt, als om hunne eigen gedachten. Een nydig Mensch verderft zyn eigen geluk, om eens anders rust te stooren, en offert zyn eigen gelukzaligheit, en zyn rust, door een verdraaide zucht, om zyn nabuuren te beleedigen. Zyn inborst heeft de opsteigingen; eens anders goeden naam geeft hem de stuipen; en een gehaat gerucht is zyn verquikking. Deeze ondeugd wert in het alge-

-ocr page 459-
 
algemeen by de beiden geslachten gewraakt, doch ter zelver tyd in het algemeen, by die beiden werkstellig gemaakt.
        Uyt Antwerpen vertrok zich den Schilder van der Myn na Parys met de verwaande gedachte, van aldaar den gebraaden haan te zullen speelen, by de Franschen, en ontfangen te werden met ontstrikte goudbeurzen; maar hy ving deerlyk slip. Hy vervoegde zich aan den Hertog Regent, met een konststuk van zyn hand, het welk by die Konstlievende Vorst wiert beschouwt, en vergult met dit kompliment, Cela n\'est pas d\'un gout commun, dat is, ,, dat stuk is van geen gemeene smaak\'\'. Doch den Schilder wiert niet eeens gevraagt na den prys van zyn tafereel, en geen van de Hovelingen gewaardigde zich om \'er na te taalen, weshalve hy zyn spillen pakte, om de lukgodes elders te gaan opzoeken.
        Nu lei Engelant aan de beurt, en ingevolge van dat besluit stak hy over na Londen, het hoofd vol winds, en de harssens bezet met Spaansche Luchtkasteelen. Zyn drie voorzaaten, de Ridders Anthony van Dyk, Pieter Lely, en Godefried Kneller, waaren aldaar veradelt en verrykt geworden; en waarom toch, vroeg hy zich zelve, zou het met my te dier plaats niet slaagen. Hy trof juist het ongeluk op zyn overkomst, dat zeker Heer hem zei. ,, Dat gelyk als de Geneesheeren hun aan zoek ,, by de Fortuin ontgonnen, door het houden van een ,, koets, de Konstschilders hun Hof maakten by de Luk,, godin, door het huuren van een overschoon Huis\'\'. Dien raad wiert als een Godspraak opgevolgt by onzen Konstenaar. Hy huurde een hoogstaatelyk Huis van hondert guine‰s in \'t jaar; hy huurde prachtige Huiscieraaden, op dat de Visch niet minder waare als de schulp; en hy huurde Dienstbooden, achtervolgens het fatsoen van

-ocr page 460-
 
van een Grande der Konstschilders van de eerste ordening. Maar den verwaande Konstenaar droomde niet eens van het voorschrift eens wyzen Vaders aan een mallen Zoon, ,, dat wie immer het voorste betracht, en ,, het achterste niet acht, vroeg ofte laat met beide zyn ,, beenen zal blyven steeken in de asche van naberouw, ,, onder het boet liet van, och lacie! och armen \'\'!
        Eyndelyk en ten laatste begenadigde het geluk den Konstschilder met het Konterfytzel van de Koningin van Groot Brittanje, doch aldaar stak het ongeluk weer een kromme poot in het wiel van zyn geluk. Hy ‡ierde dat Koninglyk Konterfytzel met een zilverlakensche rok, geborduurt met goude druyven en bloemen, tot een bewys van het spreekwoord (*), ,, dat de stoffe week voor ,, den arbeit \'\'. Helaas ! Het zilverlaken wiert gekeurt voor blik, en alle die met het penseel geborduurde Lente en Herftschatten, veroordeelt als wanstallige ‡ieraden. Het Konterfytzel bleef berusten in zyn schilderkamer;

        Welk spiegelglas, hoe ryk verzilvert en vergult, Hem scheen Beeldspraakelyk op Nederduitsch te zeggen Dat nooit Heraut metaal kompt op metaal te leggen,
        En dat \'s Mans ongeluk sproot uit zyn eigen schult.

        N** * van der Myn verliet daar op Londen en kwam op nieuws afzakken na de Nederlanden, zo ik het wel heb in het jaar duizent zeven hondert zeven en dertig. Hy begaf zich na het Lo, alwaar hy zyn Hoogheit den Prins van Oranje, benevens de Koninglyke Princes van Groot Brittanje de Gemaalin van dien Vorst konterfyte; doch of die konterfytzels wel zyn getroffen, en die Hoog


(*) Materiam superabat opus.

-ocr page 461-
 
Hoogheden hebben voldaan, weet ik niet te zeggen. Zedert, na my is bericht, heeft zich die Konstschilder onthouden in Leeuwaarden, en meer dien aangaande kan ik althans den Leezer niet mededeelen. Had Van der Myn gedachtig geweest aan de zinspreuk van Apelles (*), ,, Schoenmaaker houd voet by stek aan uw ,, leest \'\', en zich gehouden by het schilderen van Bloemen en Fruiten, waare hy veelligt beter beraaden geweest, doch wie ten halve keert, behoeft niet verder te doolen.

FERDINAND EL.

Die Konstenaar bewaarheide het dubbelt N‚derlandsch spreekwoort, namelyk, ,, dat wie is gebooren ,, tot een Esel, nimmer een Paard zal werden: En dat ,, den Man die was voorgeschikt tot een duit, nooit in ,, het bezit vermag te geraaken van een dukaat\'\'. In den jaare duizent ses hondert twee‰ndartig beschouwde Ferdinand El het aldereerste Maanlicht in de Stad Mechelen, die befaamde Burgt der Maanblusschers, welke Stad niet min is bevoegt zich te beroemen over zyn geboorte, als over haar Fabryk in ( ) Penseryen en Mustaciolen.

        Onder wiens leerbestier, dat dien Schilder de Konst heeft veroovert, is ons een geheim: doch dat hy een wakker Konterfyter is geweest, is my bekent geworden by


(*) Ne sutar ultra crepidam.
( ) Mechelen is vermaart wegens haare lekkere Penseryen, en een Banket getytelt Mustachiolen, t\' zamengestelt uit Tarwemeel, Roode Bolus en Suyker.

-ocr page 462-
 
by overleevering. Hy had zich pas ontlast van zyn eerste podde veeren, toen hy glipte na Parys; doch ter quaader uure, zynde de Lukgodin pas voor zyn overkomst elders verreist. Ferdinarnd wiert aldaar verwelkomt by de Armoede, opgetraaliet in een Tierentynse Staatsitabbert geweeven uit hooi en eyerschaalen, en al ommers zo vertwyfelt van opslag als het Konterfytsel van den hongersnoot van Sancerre. Doch ons Maanenwicht liet zich niet afschrikken, door dat Spook der behoeftigheit. Den braave Ferdinand El was reeds jaaren en dagen daar mee bekent geweest, als zynde gebooren van een Vader en Moeder, welke geen ander huuwelyksgoed hadden t\' zamen gebragt als overvloedige schaarsheit en een graage maag. Uit dien hoofde stelde hy zich schrap tegens dat gespens, en hy schermde zo manmoedig met Sint Lukas Konstfloretten, dat \'er de Fransche Konterfyters op stonden te schemeroogen als zo veele niewsgierigen, welke al te diep hadden gekeeken in de koude geheimnissen van (*) O. L. Vrouwe ter Sneeuw.
        Nu was het wel waar, dat die Ferdinand El voortreffelyk schilderde welgelykende Konterfytsels. Dat zyne Persoonaadgien fix waaren getekent, en verwonderlyk behandelt. Dat hy zyne draperyen breed plooide, en zyne figuuren cierde met aardige bywerken en cieraaden als van \'s gelyken, dat hy een byzonder talent bezat, om de schoone partyen op het aldervoordeeligste te vertoonen, en diergelyken: doch alle die heerlyke hoedaanigheden wierden niet bygesprongen door de Fortuin. De Fransche Konstlievenden zoogen den geduldigen Ferdinand uit, gelyk als de Herftspinnen de achtelooze Vlie


        (*) O. L. Vrouwe ter Sneeuw is een Mirakeleus Beeld tot Brussel.

-ocr page 463-
 
Vliegen in \'t geraamte zetten. In \'t kort, die Heeren voor het meerder gedeel te lieten hunne beursen berusten, om hem te betaalen met sesvoets Komplimenten, zo dat den ligtgeloovige Mechelaar niet langer wist te zeggen, of de Fransche zilvere Kroonstukken rond, dan of zy vierkant waaren gemunt.
        Geduurende die geldelooze Eklips speelden de Schilders Louis, Henri, en Charles Baubrun den rol van het Kind van Weelde aan het Paryse Hof. Dat drietal Konstkreupelen wiert ondersteunt door de leugenkrukken der snoevende Hovelingen; al hoewel het onderscheid, tusschen de Konterfytsels dier laastgemelden, en de Portretten van dien wakkeren Ferdinand El al ommers zo groot was, als \'er verschil is tusschen de Konterfytsels van Philippo Neri, en Anthony van Dyk.
        ,, Feilde het dien Konstryken Ferdinand El ook aan ,, welleevendheit, kennis, ofte oordeel, dat hy zich ,, niet wist aangenaam te maaken ten Hove, gelyk als ,, die drie voorensgemelde Konterfyters\'\'. Geenzins, vraagende Leezer, maar dien vroome Mechelaar was met de Onbeschaamdheit onbekent. Zulks sproot, dewyl den Mensch nimmer kan noch vermag onbeschaamt te zyn by keus, maar altoos by gesteltenis. Ik stem, dat de Onbeschaamdheit voor een tastelyke Ondeugd staat geboekt in het algemeen; maar die Ondeugd is natuurlyk, gevolglyk wie niet onbeschaamt is by geboorte, moet wel zeedig zyn uit nood, en kan bezwaarlyk van eene dier uiterstens tot de tegenstrydige overgaan. Weshalve is het een onvoordeelige raad te zeggen tegens Pieter ofte Paulus, ,, alles zal u slagen, zyt maar onbeschaamt. Niets minder als dat, alzo een gedwonge navolging hem altoos zal doen miskraamen. Om nu wat Eyers te slaan in deeze zeedekundige Pannekoeken, heb ik

-ocr page 464-
 
ik dit \'er noch maar toe te doen, dat geene hoedanigheit meer velds wind ten Hove, als eene ongeveinsde en ingeboorne Onbeschaamdheit; en alle Hoovelingen zullen ons die wonderspreuk toestemmen.
        Geduurende die deerlyke omstandigheden, vereerde den Ridder Goudrin, een byster groot Liefhebber van de Schilderkonst, onzen Ferdinand El met een bezoek. Die Ridder ziende dat des konterfyters schilder vertrek was gemeubeleert gelyk als de treurkamer van een Spaansche gevangen is, gevoelde zich leevendig geraakt over deszelfs behoeftigheit. Hy vertrooste en beklaagde dien Konstmartelaar in eenen adem, en zey vervolgens, te zyn gekomen met een ernstig oogwit om hem by te springen met een heilzaam advies. ,, Myn Heer Ferdi,, nand, vervolgde den Chevalier, indien gy handen en ,, voeten gelieft los te geeven, en blindelings mynen ,, raad te achtervolgen, is \'er kans om uw tegenwoor,, dige schaarsheit te hervormen in een goude eeuw. ,, Het Huwelyk is het eenigste drinkbaar goud voor uw ,, quaal, en ik zal u een Parysche Juffer opdisschen, een ,, Jonge Schoonheit, welke den hoorn des overvloeds ,, zal invoeren in uw huis. Een Schoone Vrouw, (ging ,, hy voort) is zo noodzaakelyk voor een Man van uw ,, beroep, als een Krans is voor een Wynhuis, of als ,, een Kat en een Spinnewiel werden vereischt in een ,, Vlaamsch Huisgezin. Op die bloozende Qualsterbeyen ,, zullen de mannelyke Meerls en Spegten komen aan,, stuiven, gelyk als zo veele Eekhoorntjes op een wel,, gelaaden Beukeboom. Langs die gehoepelrokte krygs,, list zult gy de gantsche Rivier de Seine leiden naar uw ,, Konterfytzelmolen; daar langs zal den Assche Woens,, dag verstuiven voor den Vetten Dingsdag; en daar ,, langs zal een behoeftige Mechelaar vervellen in een ,, weelige Borger van Parys \'\'. Den

-ocr page 465-
 
        Den Konterfytzelschilder meesmuylde over dat vertoog, en alzo het hem zo min feilde aan verstant als aan konst, beantwoorde hy den raad van den Ridder Goudrin met deeze woorden.
        ,, Een betrachting over het Huuwelyk, is gelyk als ,, een overpeinzing van de dood, zynde een dier beiden ,, korts daar aan bestemt tot een staat van gelukzaligheit. ,, Wanneer toch myn Heer den Ridder, hebt gy immer ,, een getrouwt Man zich zien verheugen over zyn ge,, staltverwisseling? Indien hy een vergenoegt uithang,, bort uitsteekt, geschiet zulks enkelyk om de Waereld ,, een vlassen baard aan te passen, op die wyze gelyk ,, als de Vrouwen haare onvergeeflyke neigingen ver,, mommen door een konstige sluyer, in stee van een ,, weezendlyke zeedigheit. De rampspoedige getrouw,, de Mannen poogen vergenoegt voor den dag te ko,, men achtingshalve, en schreeuwen, het water is ,, warm, niettegenstaande hunne tanden klapperen door ,, koude, om hunne medemakkers uit te nooden van ,, ook een sprong te waagen in dien bodemloozen ,, Oceaan. De doodklok behoorde te luyen geduuren,, de de plegtigheit des huuwelyks, om kondschap te ,, geeven dat alle bescheidene persoonen behooren te ,, bidden voor hunnen overledenen vriend, die, duizent ,, tegens een, werkelyk bezig is in het verwisselen van ,, zyn vryheit, rust en gemak, tegens een altoos duu,, rent geharrewar, en een gestadigen bayert van quel,, lende plaagen. Ja, Chevalier, ik spreek als een oog,, getuige, alzoo ik een Neef heb gehad, die zig in,, scheepte in de Passagiesloep van Hymen, in hoop van ,, een ryke scheepslaading van liefde t\' huis te brengen, ,, en dat met een voorspoedige wind na zyn gedachte. ,, Doch zo dra was hy niet in zee gestooken, of daar ,, ont-

-ocr page 466-
 
,, ontstond een storm; zyn gefalbalaad Vaartuig ver,, zeilde tegens een klip van verzoeking; en hy leed ,, schipbreuk in de ruime Adriatische Golf des huuwe,, lyks \'\'.
        Den Ridder Goudrin viel zo hartiglyk aan \'t lagchen, dat Ferdinand-El, die niettegenstaande zyn armoede mee goed lachs was, hem daar in verzelde, en die vrolyke buy was het voorspook van \'s Konstschilders geluk. Den Ridder deet aan den Schilder toezegging van zyn vriendschap, zynde overtuigt, dat hy zig had vervoegt aan een verstandig Man. Hy verzelde die toezegging, door het geschenk van een wichtige Goudbeurs; hy beval hem aan geen klein getal zyner goede Vrienden. Met een woord, Ferdinand-El zag zich binnen een douzyn maanden opgebazuint onder de Konterfyters, als een tweeden Rubens en een derden Van Dyk; volgens de gedenkschriften ons deswegens ter hand gestelt by den braaven Spierings, dien Salvator Rosa der Antwerpsche Landschapschilders.
        In wat Jaar, Ouderdom, of door wat soort van ziekte, die Brabandsche Ell der Konterfytzelschilders door de reis der sterfelykheit wiert weggemaait, kan ik niet zeggen noch schryven. Echter is \'t zeker dat hy een paar Zoonen heeft nagelaaten, beiden braave Konstschilders, te Parys gewonnen, gebooren en gestorven. LEONARD

-ocr page 467-
 


LEONARD FRANCOIS LOUIS,

Het lust my thans die voorensgemelde Mechelsche Maan, te laaten opvolgen door een Fransche Zon, in de Leevensbeschryving van den bovengenoemden Konterfytzelschilder. Die Leonard Fran‡ois Louis is gebooren in \'s Gravenhaage, op den vyf-en-twintigste van de Bloeimaand, in het Jaar duizent zes hondert negenen-negentig. Zyn Ouders waare Fransche Vlugtelingen uit Sedan, welke wegens de zwaare vervolging, onder Lodewyk den Veertienden, en na de trouwlooze verbreeking van het Edikt van Nantes, hunne toevlugt namen tot de vrygevogtene Nederlanden.

        Den Grootvader van L. F. Louis, van zyn Moeders kant, was een uitneement geleert Man, genaamt Neaulme, die verscheide gewichtige brieven heeft gewisselt met den vermaarden Hendtik den Vierde, Koning van Vrankryk, by den eernaam verheerlykt van den Franschen Herkules. Zyn Vader, genaamt Daniel Louis, is

-ocr page 468-
 
is geweest Advocaat en Translateur in de Fransche Taal, voor haare Hoog Mogenden de Heere Staaten der Vereenigde Nederlanden, en van Haare Edel Mogenden, de Heeren Raaden van den Hove van Holland, Zeeland en Westvriesland. Het Huwelyk van den Vader wiert gezegent met vyf Kinders, namelyk drie Zoonen en twee Dochters, waar van den oudste thans Predikant is in de Walsche Gemeente tot Zwol. Den tweede Zoon is den Konstschilder E. J. Louis, een beroemt Konterfyter. Den derde Zoon, die geduurende den tyd van twaalf jaaren is Ondergeheimschryver geweest van Zyn Hoogheit den Prins van Orange, tot Leeuwaarden, heeft zich na het overlyden zyns Vaders vertrokken ten huize van zyne Moeder in \'s Gravenhage. De beide Zusters van Louis zyn getrouwt met twee Fransche Predikanten, de Heeren Huet en Chatelain, beide verdienstige en Hooggeleerde Mannen.
        L. F. Louis wiert vroegtyds bestelt in de Latynsche School, zynde zyn Vader gezint hem op te trekken in de Rechtsgeleerdheit, een beroep het welk den Persoon bevoegt tot het verkrygen van Eerampten en Waardigheeden; voor al in een gemeenebest, waar in een byzondere verdienste hooger wort geschat, als de alderadelykste geslachtregisters. Ook is zulks gegront, dewyl de Letteroeffening noch grooter onderscheid maakt tusschen een geletterden en een onweetend Mensch, als \'er verschil is tusschen een onweetend Mensch en een Beest. Echter maakt de zwier des Waerelds noch grooter onderscheid tusschen een beschaaft en een geleert Persoon. Kennis begint het beschaaven van den Mensch; doch hy wort voltooit by de behandeling des Waerelds.
        Alhoewel het nu een bewys is van een groot verstant, van

-ocr page 469-
 
van zinryke redenen te konnen opmonsteren tot verklaaring en opheldering van veele duisterheden in de Natuur; nochtans is het een blyk van een klein oordeel, op iets anders volstrekt te willen staan als \'t geen onze onweetenheit overtreft, want het geene \'er te kort schiet aan onze kennis, wert by ons door een ingebeelde bequaamheit opgemaakt. Als wy rondom hebben gekeeken, zo ver als wy konnen zien, is ons besluit, dat \'er niets meer is te kyken. Onze byzondere reden is de ge-eykte maat der waarheit; onze eigen kennis is het mogelyke in de natuur. Alhoewel onze gedachten en onze neigingen alle zeven Jaaren veranderen, zo wel als onze kracht en onze gelaatstrekken; ja dat meer is, alhoewel onze gevoelens ieder week, ja somtyds alle dagen, uuren en minuuten veranderen, echter verzekeren wy ons, voor het minst zyn wy vrypostig genoeg van te vertrouwen, dat onze tegenwoordige gedachten en besluiten zo oprecht en waar zyn, als zo veele Godspraaken, en niet verschalkt konnen werden. Onder alle de elenden waar aan, en waar toe den mensch is gebooren en onderhevig, geduurende zyn gantschen leevenslooop, heeft hy deeze gelukzaligheit om zich te vertroosten en op te beuren, ,, dat in alle eeuwen, in alle zaaken, een ,, iegelyk altoos de zaak na waarheit heeft bevat \'\'. Een Jongen van veertien … vyftien jaar is wyzer als zyn Meester; den minste onderdaan begrypt de zaak beter als zyn Vorst ofte Overheit; en een hedendaagsch Student overtreft in kennis de gryze Hoogleeraars der Leidsche en Utrechtsche hoogeschoolen.
        De leerzuchtige Mannen, onderwyl dat zy zich bevlytigen om in hunne geheugens de gewoontens der voorleedene Eeuwen op te hoopen, vervallen ongevoelig-

-ocr page 470-
 
liglyk in dezelve na te bootzen, zonder de alderminste bezorgdheit hoe toepasselyk die zyn op tyden en zaaken. Zy ontmoeten in de aloude Schriften grooter en uitgestrekter beschryvingen van deugden, dan zy inderdaad zyn geweest: de Regeeringen worden beter vertoont, en de Leevenswyzen aangenaamer als dezelve verdienen. Daar op vergelyken de Boekmannen aanstonds het geene zy hebben geleezen met het geene zy dagelyks beschouwen, en alzo zy in het tegenwoordige niets zo overtreffelyk heldhaftigs ontmoeten, dewyl zy vermogende zyn zo wel de vlakken als de schoonheden in alle zaaken aan te merken, beginnen zy over te hellen hunne eigene tyden te verachten, om de voorleedene Eeuwen te verheffen, en de Ondeugden van hun Vaderlant te verzwaaren. Zy poogen niet om die Ondeugden te verbeteren, als door onwerkstellige voorbeelden, uit hoofde van de veranderingen der Menschen en Zeden.
        Den olie deezer Aanmerkingen dreef op de oppervlakte van myn Inktkooker, en ik, zegt den Schryver deezer leevensbeschryvingen, verzoek den Leezer, of de Leezeres, deeze afweiding ten besten te willen neemen. Ik beken, dat deeze Aanmerkingen geene spreuken behelzen van Balthazar Gratiaan, by Arnold Houbraken opgeschept uit die geestryke Spaansche bron der zeedekunde. Doch een nieuwe zinryke gedachte, is van geen minder verdienste als een oude overgehaalde Zeedeles, veeltyds verkeerdelyk toegepast by gebrek van verstant en oordeel.
        Om nu weder te keeren na onze afgewende Leevensbeschryving, zal ik den Leezer berichten, dat men in L. F. Louis zelfs van zyn teedere jeugd zag doorstraalen een groote zucht tot de Teeken- en Schilderkonst. In de

-ocr page 471-
 
de Latynsche School tekende hy gestadiglyk na deeze en geene Prenten, en scheen meer te zyn bezorgt om een zuiveren omtrek op te stellen, als tot het vertaalen van een Nederduitsch Voorschrift. Ook doorbladerde hy gestadig de Schriften van den Heer Felibien, betreffende de Levens- en Konstbyzonderheden der voornaamste Schilders, beschreeven in de Franschetaal, een werk hooglyk by alle echte Konstkenners gelooft en volpreezen.
        Zyne Ouders meer en meer de geneigtheid van hunnen Zoon tot de Schilderkonst ziende, verzogten den konstryken Historieschilder, Hendrik van Limborg, van dien leergragen Lou‹s te willen onderwyzen in de Schilderkonst, welk verzoek hen by dien Konstenaar wierd ontzegt. Daar op bestelden hem zyn Ouders by den Konstschilder Pieter van Kuyk, onder wiens zorgvuldig opzigt hy grootelyks vorderde in de Tekenkonst, en andere grondbeginselen. In \'t vervolg wierd hy toevertrouwd aan het onderwys van Johan Volleeven, een braaf Konterfyter, by wien Louis zo ver vorderde, binnen een paar jaren, dat hy niet alleenlyk een welgelykend Portret schilderde, maar desgelyks een fraai Beeld tekende, na het Model van de Hoogeschool der Schilderkonst, opgerecht in \'s Gravenhage.
        Na dat Louis zyn Vader, Moeder, Broeders, en onderscheide andere Vrienden, gelukkiglyk had geportretteert, bekroop hem de Reislust, weshalve begaf hy zich na Parys, dat beroemt hedendaagsch Atheene aller Konsten en Wetenschappen. Hy vertrok zich derwaards, onder het gevolg van den Heer van der Meer, in de hoedanigheid van Edelman, welk Heer als Afgezant van het Gemeenebest der Nederlanden aan het Hof van Spanje,

-ocr page 472-
 
Spanje, zyn Reis nam over Vrankryk na Madrid. Te Parys beland zynde, beschouwde den oplettende L. F. Lou‹s de voortreffelyke Konterfytzels van Rigault, L\'argilliere, du Troy, en diergelyke Konstovervliegers, te gelyk met verwondering en eerbieding. Hy vergeleek de losse manier dier Mannen met zommige onzer Nederlandsche Konterfytzel-schilders van den tweeden en derden rang der Portret-grandens, wier gekonterfyte Personaadgien bywylen zo buigzaam staan verbeeld, gelyk als de bespykerde staven der Germaansche Zwyn-sprieten.
        Na dat Lou‹s zich rypelyk had beraaden ontrent de keus dier drie bovengenoemde Konsthelden, verkoos hy F. du Troi, by den welken, als van \'s gelyken by deszelfs Zoon, een wakker Historieschilder, hy wierd onderwezen met alle liefde en ongeveinstheid, zonder de alderminste achterhouding. Ook slaagde het dien jongen Aankomeling buiten gedachte, dat zyn Onderwyzer zo bitter Jesuiets niet was als den Pausselyken Pastoor tot Warmont, die op de Uitgaave van myn eerste Deel, van de Historie des Pausdoms, zei tegens den Konstkooper Jan Berkheyde: ,, Niets verwondert my ,, meer, als dat den Schryver van zulk een Boek noch ,, leefd! \'\' Du Troy, integendeel, was in het alderminst niet vergalt tegens de zogenaamde Hugenooten, als die meermaals gehoord wierd te zeggen: ,, Ik bemin ,, die Menschen (te weten, de Vlugtelingen) alzo ik ,, niets anders als Oprechtheid en Deugd aan dezelve ,, heb ondervonden, gevolglyk staan zy by my voor ,, braave Persoonen geboekt \'\'. Onder het Leerbestier van die F. du Troy, kopieerde ofte modelde Lou‹s veelerhande Historiestukken en Konterfytzels, zonder dat zyn Leermeester hem behoefde te noopen met de spooren

-ocr page 473-
 
ren der Naarstigheid, gelyk als Sokrates was genoodzaakt zynen Leerling Ephorum te behandelen, die niet minder als een Alpsche Slaapmuis op zyn rust scheen verzot. Die Historie-tafereelen, en die grootsche Portretten, behandelde Lou‹s zo meesterlyk, dat veele Konstkenners dezelven noch hedendaagsch als zo veele oorspronkelyke Konststukken van du Troy, en zyn Zoon, begroeten. Ook Konterfyte den erkennende L. F. Lou‹s te Parys veele goede Vrienden, tot dankbaarheid voor de menigvuldige by dezelve genootene beleefdheden, en wezentlyke diensten. De Winter-avonden wierden insgelyks nuttig aangelegt by dien nyveren Jongeling, namelyk, in te Tekenen na de naakte Modellen op de hooge Schilderschool te Parys.
        Leonard Fran‡ois Louis onthield zich ruim vierdehalf Jaar by dien grooten Konterfyter F. du Troy, waar na hy lust kreeg om af te zakken na de Nederlanden, en zyn dierbaare Ouders, Broeders, en Zusters te verblyden door zyn overkomst. Ingevolge van dat besluit, nam hy zyn afscheid van zyn braave Onderwyzers du Troy Vader en Zoon, zonder zyn goede Vrienden te vergeeten; en hy belande gelukkiglyk in \'s Gravenhage, in den Jaare Duizend zeven Hondert Acht-en-twintig, met Konstschatten verrykt, en met beschaafde zeeden. In dat Hollandsch Eden deet hy aanstonds de vrucht dier lessen blyken, dewelke hy door zyn oordeel en vlyt had geoogst in de Fransche lucht, welke konstvruchten noch dagelyks meer en meer rypen onder de Zonne van zyn naarstigheit, tot een oogenlust aller verstandige Konstkundigen.
        L. F. Louis, heeft \'t zedert zyn te rugkomst, veele welgeteekende, welgelykende en welgekoloreerde konterfytsels geschildert, zo in \'s Gravenhaage, tot Rotterdam,

-ocr page 474-
 
dam, Amsterdam, Utrecht, en in meer Nederlandsche Steden. Tot Utrecht had hy de eere te portretteeren zyn Vorstelyke Doorluchtigheit Willem Karel Hendrik Friso, Prins van Oranje en Nassau, tot genoegen van Zyn Hoogheit, en met een algemeene goedkeuring van alle de Hovelingen. Ook konterfyte hy aldaar den Heer Bastiaansz. een Kanonnik, benevens deszelfs gemaalinne, niet tegenstaande die Dame reeds negen a tien Jaaren was overleden. Louis had geen ander behulp in die onderneeming als het bericht van den bovengemelden Heer Kanonnik, benevens een zeer slegt Konterfytzel geschildert na deszelfs Huysvrouw, en echter gelukte zulks boven alle verwachting. Hy schikte dat Mirakuleus Konterfytzel in een kas verzorgt aan den Heer Bastiaansz. tot Utrecht, welke Kanonnik op het gezigt van dat Portret, zo grootelyks ontstelde, dat hy begost te weenen, gedachtig zyn diergeliefde Echtgenoot verreezen van den doode te aanschouwen. ,, Mirakelen van ,, dat soort vereisschen een byzonder krachtig denkbeelt, ,, welk byzonder talent juist by alle Konterfytzelschil,, ders niet wert bevonden \'\'. Noch Konterfyte Louis tot Utrecht den Wel Edelen Hooggebooren Heer van Zuylen, een Lid in de Ridderschap van het Sticht van Utrecht, benevens Mevrouw zyn Wel Edelheits Gemaalinne, klein leeven tot aan de knien, welke beide Portretten uitvielen tot een algemeen genoegen.
        Geen gering getal van meer andere welgelykende konterfytsels by dien konstryken Louis geschildert, kon ik aanhaalen; maar ik gedenk alhier aan het oud spreekwoort, kort en goed; ook wil ik niet vervallen in de feyl der Vrouwen, bewust dat lange woorden het best slaagen op lange slippen. PIETER

-ocr page 475-
 
PIETER HARDIME\'.

Alzo \'s Menschen leeven niet anders is als een geduurige verwisseling en omwenteling, komen wy gezamentlyk versch en raauw aanhotsen op deszelfs onderscheide Tonneelen, en het ontbreekt ons zelfs dikmaals aan ervaarenheit in spyt van onze gryze naamen. Doch die algemeene wonderspreuk gaat niet door by den Konstschilder Pieter Hardim‚, want niet tegenstaande, dat de Jeugd in \'t gros genomen, een gestadige ongebondene manier is van leevenswyze, en met recht wort gedoopt, de Brandende Koorts der reden, echter heeft hy alle die gevaaren weeten te ontduyken heelhuids, en bytyds. Deeze groote voorafgezegde waarheit zal oogschynelyk doorstraalen in \'s Bloemschilders Konst- en Leevensbyzonderheden, en zonder deswegens meer waters onklaar te maaken, zullen wy de gordynen ophaalen.

        Pieter Hardim‚ is gebooren in Antwerpen, op den vyf-en-twintigste van de Winterdag, zynde toen ter tyd den Feestdag van Sinte Katharina, in het Jaar duizent zes hondert zeven-en-zeventig. Zyn ouder Broeder Simon Hardim‚ is zyn eenigste Leermeester geweest, onder wiens opzigt hy zodaanig vorderde, dat alle de Antwerpsche Konstkenners eenstemmiglyk voorzeiden, dat dien Jongeling met der tyd geen minder Gonsteling zou werden van de Godes der Bloemen, als zyn Konstryken ouder Broeder, die toen ter tyd voor een der alder eerste Bloemschilders van zyn eeuw stont beroemt.
        Op het Jaar duizent zevenhondert, wiert dien fraaien Bloemschilder geboekt als Meester by de Bewindhebbers van

-ocr page 476-
 
van de Hoogeschool der Schilderkonst opgerecht in \'s Gravenhage. Den Baron van Smettau, Afgezant van den Koning van Pruyssen, aangemoedigt door \'s Schilders grooten naam, gegrondvest op een onbesprooken verdienste, verzogt Hardim‚ van te komen tot Honslaardyk, een overheerlyk Lustpaleis van die bovengemelde Majesteit. Aldaar konterfyte hy veelerhande uitheemsche zeldzaame Bloemen en Gewassen, en onder dezelve een ongemeen Gewas, genaamt de Nachtbloem, een Bloem die zich ontsluit by den Nacht, in navolging van veele Bauchanten, welke by de Zon zo omzichtig zyn gelyk als Sinte Ursulas gewyde Nonnen, doch by de Maaneschyn haare bekoorelykheden laaten blinken als zo veele Dams en Kalverstraats Kruysmadelieven. Den gemelde Baron ten alderuiterste voldaan over dat voortreffelyk Konststuk, schikte het zelve na Berlyn aan den Koning van Pruyssen, welke Vorst het een eereplaats gaf aan zyn Hof, alwaar het noch hedendaagsch een oogvermaak verstrekt aan zyn Majesteit, en aan alle keurige Schilderkundige Liefhebbers.
        In het Jaar duizent zeven hondert negen sloeg die beroemde Konstenaar over van de Godes der Bloemen, tot de Godin des Huwelyks, en hy betrouwde een fraaie jonge Juffrouw, met welke Gade hy een gelukzaligen echt trof, waarlyk geen gemeene zegen. Den Eerwaarde Heer Adriaanszens, Prelaat van de vermaarde Abdy van Sint Bernards, buiten Antwerpen, was den Broeder van Hardim‚s Gemaalin, een zeer geleert, en daarenboven een Man van een voorbeeldelyke Godvruchtigheit. Onze konstryke Bloemmaaler heeft zeven ofte acht voortreffelyke Bloemtafereelen geschildert voor die Abdy, gestoffeert met heerlyke Vaazen, Fonteinen, Kindertjes en Halfrond, by den grooten Historieschilder Ma- theus

-ocr page 477-
 
theus Terwesten. Die stukken voldeeden zodanig aan den Abt en aan deszelfs Kanonnikken, dat hem noch vier kapitaale konsttafereelen wierden aanbesteet van die zelve Abdy, in den jaare duizent zeven hondert zes en twintig, welke Schilderyen by die Abdysheeren wierden ontfangen met liefde, erkentenis en loftuitingen, een trits van gewenschte zegeningen.
        Maar het schrift zou myn bestek ontschieten, indien ik alle Hardim‚s overschoone Bloemstukken wilde aanhaalen. Alleenlyk, en tot een besluit, zal ik \'er uitmuntenheidshalve noch toedoen, dat die Konstschilder het prachtig Gestigt van den Hoog Ed. Heer Johan Hendrik Graaf van Wassenaar, heeft ge‡iert met verscheide overschoone Bloemstukken, zo Platfonds, SchoorsteenDeur- en Passtukken.
        Doch het is \'s Menschdoms lot, gelukkig en ongelukkig te zyn by beurten. De Wysheit der Natuur heeft zulks aldus geschikt, en het is uit der maate ten onzen voordeele, dat het alzo moeste zyn. By de betrachting van deeze vermenging heeft den Mensch de vertroosting van de hoop, om hem te onderschraagen in zyn benaauwdheden, en de beduchting voor een verandering, om hem te betoomen in de trotsheit van zyn glory: zo dat wy door die beurtverwisseling van goed en quaad, gestadiglyk werden gehouden in onze wysbegeerte, en in onze Godsdienst.
        Deeze Zeedeles heb ik opgestelt ten opzigte van Pieter Hardim‚, wegens het verlies van zyn diergeliefde en deugdzaame Huysvrouw, by dewelke hy twee Zoonen en eene Dochter had overgewonnen, en overleed op het jaar duizend zeven hondert Negentien. Ter liefde zyner drie jonge Kinders, hertrouwde hy in het volgende jaar met Katharina van Bruynestein, een Juffer

-ocr page 478-
 
fer gesprooten uit een fatsoenlyk Geslagt; doch welk tweede Huwelyk met geene Kinders is gezegent geworden. Dat drietal Kinders verzorgde die Konstschilder van een goede opvoeding, de oudtste Zoon is Kanonnik in de voorensgemelde Abdy van Sint Bernart, buiten Antwerpen; zyn tweede Zoon wiert Minnebroeder in het Klooster van Botendaal, boven Brussel; en zyn Dochter verkoos het Nonnegewaad in de Abdy van Rozendaal, ontrent Megchelen.
        Aangaande nu de konst van dien beroemden Bloemschilder, is myn gevoelen, dat zyn manier zeer sterk zweemt na de schilderwyze van zyn braaven Broeder Simon Hardim‚; echter met dit verschil. Simon schilderde zyn Bloemen op een grootschen trant; hy verstont zich verwonderlyk op het leeven, en volgde vry natuurlyk die groeibaare schoonheden; maar hy was eenigzins zwaarmoedig in zyn schikking en taste veeltyds mis in de zamenstelling en in de houding eens Bloemtafereels. Ook verdartelde hy zyn groote bloemen zeer zelden door kleine Bloempjes, Veldgewassen, Koorenaaren, Vlindertjes, Ruspen, en alzulke tederheden. Daarenboven schilderde hy doorgaans zyn Bloemen en Vrucht ten op donkerbruine, ja zelfs op na het zwart trekkende gronden, welke keus wel kracht, doch geen aanvalligheit byzet aan vrolyke voorwerpen. Goude, Zilvere, Agaate, of witte Marmersteenen Vaazen, waaren hem een onbekent Zuidlant; Goude en Zilverlakensche Gordynen insgelyks, en schoone Hemelsblaauwe Luchten, frissche Landschappen, en groenende voorgronden, vermyde hy met geen mindere voorzigtigheit, als een Spaansche Stuurman de gevaarlyke klipgronden van de Abrolhos schuuwt, beducht dat zyn bloemen op die aanlokelyke klippen zouden stranden, en in hunne krachten schipbreuk lyden. Pie-

-ocr page 479-
 
        Pieter Hardim‚ in tegendeel, bezit meerendeels het pryslykste van de Konst zyns Broeders, en is noch daarenboven meer verheven in zyn keus. Hy heeft een breede manier; zyn Bloemen zyn dun van koloriet; hy verstaat zich braaf ontrent het leeven, en weet zyn Tuyltjes aardiglyk te schakeeren door een groote verscheidenheit van keuriglyk geplaatste Bloemen. Die Konstschilder is noch in weezen, en den tyd heeft tot huiden toe de wieken zyns schilderlusts niet gefnuykt. Indien een onbespraakelyk gedrag de schilderkonst een nieuwen luyster byzet, en het karakter van losheit, de Konstenaars in het algemeen aangewreeven verzacht, kan die P. Hardim‚ verstrekken tot een overtuigent bewys. Hy is een godvruchtig, nederig, goedaardig en maatig man, en daar by zo vlytig in zyn beroep, dat hy niet alleenlyk schildert van den vroegen ochtend tot aan den laaten avondstond, maar van \'s gelyken zich bedient van het Kaarslicht, by gebrek van de Zonnetoorts. Wy wenschen hem gezondheit en lang leven.

N. WIGMANA.

Is by geboorte een Vries, by geloofsbelydenis een Roomsch Katholiek, en by beroep een Historieschilder, Bouwkonstenaar en Konstverkooper geweest. Klein en maager by uitstek was hy van ligchaams gestalte; maar in tegendeel een Farneesche Herkules in konst, alzo hy zich zelven doopte de Vrieschen Rapha‰l, een tytel waar by hy leefde, en die met hem is overleeden. In stee van \'s Mans schilderkonst te beschryven, waar van niet veel valt te zeggen, zal ik den Leezer een vrolyk verhaal


-ocr page 480-
 
haal opdisschen, raakende zeker misverstand tusschen hem en een Engelsch Heer voorgevallen in het Ordinaris van Lyons, in de Stad Amsterdam, van inhoud als volgt.
        Om ende by een dozyn jaaren geleeden, woonde ik in Amsterdam vlak tegens over Wigmana, echter zonder dat wy malkanderen overliepen, wegens een zekere averechtsche neiging onzer humeuren, zynde hy gehuist in het uithangbord van Herakliet, en ik gebilletteert in het schild van Demokriet.
        Op een tyd ging ik spyzen in het bovengemelt Ordinaris, alwaar ik in gesprek geraakte met een Engelsch Heer, kortelings uit Venetien beland aan het Y, en gelogeert in die Kastelenye. Onder meer andere diskoersn vroeg my dien Britsche Edeling, of ik hem niet eenige Konstkabinetten kon doen zien, zynde hy niet alleenlyk kykens- maar ook koopsgezint. Ik voldeet aan dat verzoek, en na eenige Konstkamers te hebben bezogt, bragt ik dien Konstbeminnaar ten huyze van Wigmana, op hoop van myn Buurman eenigen dienst te doen langs myn bemiddeling.
        Het Schildertje parste ons opwaards langs een steylen, en niet min engen trap, na de hoogste verdieping van zyn huis, welk vertrek, by de benaaming van een vliering bekent, wegens deszelfs hoogte en droogte was verheerlykt in een Konstkabinet. De daar om streeks gehuiste Konsttafereelen, zal ik althans niet aanhaalen, beducht van te vervallen in Houbrakens Spaansche langdraadigheit. Ik zeg dan maar eenvoudiglyk, dat het oog van dien Engelschen Heer viel op een Tempelstuk, geschildert by Dirk van Delen, oudtyds een beroemt Konstschilder, en Borgermeester tot Arnemuyden. Dien

-ocr page 481-
 
        Dien middag over tafel vroeg my Mr. Hammer, aldus wiert dien Britschen Heer genaamt, na den prys van het voorensgemeldt Tempeltafereel. Ik gaf hem tot antwoort, ,, dat ik eens anders konst nooit schatte; doch ,, dat ik \'er tot hondert dukaaten voor zou durven bie,, den aan den Eygenaar, en indien het waare in myn ,, bezit, ik het niet zou willen afstaan voor die Som \'\'. Den konstlievende Brit, maatiglyk verwarmt door het binnenslaan van een tweede fles Bourgonjewyn, topte myn zegswoord, en sprak, ,, wel aan Mr. Campo ik zal ,, \'er hondert dukaaten voor geeven enkelyk op uw ,, woord van eere, ofwel een byster groote prys na het my ,, toeschynt \'\'. Wy dronken fluks een gespan schuimende kelken op het goed gevolg van de aan staande koopmanschap, waar na ik gelyk als een Partische-schigt die zyn oortip is ontsnapt, lossnorde na het huis van den Vrieschen Rapha‰l, om \'s Konstenaars grootsche ziel te vergasten langs dit heugchelyk nieuws.
        Ik drukte met kracht uit, het verrukkent muziek van hondert dukaaten aan des Schilders gehoor met toedoening, dat hy ylings dien draagbaaren Tempel zou doen vervoeren in het Ordinaris van Lions in de Nes, alwaar hy stont te werden overstulpt door een trits van zegeningen, Bourgonje-wyn, eerbewyzingen, en hondert goude loveren. Na de verrichting van myn afgezantschap, stoof ik buitens deurs, zonder in het geringst het oor te willen leenen aan Wigmana\'s verhooging van noch een koppel Guin‚es, om welke Som hy voorgaf te zyn benodigt tot den inkoop van zekere ongenoemde noodwendigheden.
        Binnen het tydbestek van een uur verscheen den geduchte Vries, by een Kruyer verzelt, welke knaap dien Tempel had op zyn hoorns genomen als een tweede Samp-

-ocr page 482-
 
Sampson, en belande in Lions. Na dat Wigmana dien kaerel een paar stuivers had afgeknipt wegens en aangaande het bedongen loon, wiert het Tempelgesticht geplaatst op een stoel, en den kruyer vertrok met een onvergenoegt gelaat, en met onheusche uitdrukkingen tegens afkneveling en gewelt.
        Onderwyl wiert den Kastelyn, Le Sr. Tonin bovengeschelt, zynde den Heer Hammer en ik vertrokhen na een opperkamer Den gemelde Heer luisterde Le Sr. Tonin iets in, waar na ik bescheidenheidshalve niet wilde luisteren. Korts daar aan kwam den Kastelyn boven, bevracht met een zakje drieguldens, ryksdaalders en zesdehalven, welke zilverlingen wierden uitgestort op een theetafel, en den Konstschilder gelast van dien inhoud eens te willen nakyken. Fluks stak Wigmana een aanzienlyken bril op den domp, en aanving die hulptroepen te vlyen in reyen en geleders; onderwyl dat den kooper en ik wysgeerlyk zaten te bikken op een pyp puyks puyk Varinas Tabak.
        Maar helaas! hoe kort van duur zyn de tusschenpoogingen van vreugde der ondermaansche stervelingen. Den Vriesche Tempelverkooper verbrak onze filosoofische beschouwingen, door het uitstorten van een luyde zucht, waarna hy uitgilde op deezen deerlyken toon, ,, wel toch! wat is dit te zeggen, (wat anders) sprak ,, den Engelschen Heer in arrenmoede, dan dat \'er hon,, dert dukaaten in zilvergeld op tafel leggen, tot vol,, doening van het voor die prys bedongen tafereel. ,, Het lykt \'er niet eens na, weder antwoorde het te ,, loor gestelt Schildertje, dewyl ik zelfs de helft van,, die Som niet kan opmonsteren, en zulks noch onder ,, het opzigt van myn onfeilbaaren bril \'\'.
        Op dat bescheid verreezen wy uit onze leuningstoelen

-ocr page 483-
 
len van voor den haard, en naderden het altaar van de Dordrechtsche Muntgodes, om die offerpenningen eens te beschouwen van naby. Den Heer Hammer beweerde, dat die Som zilvere munt bedroeg hondert dukaaten. Dog ik koos Wigmana\'s party, en zey, dat die zilverlingen ontrent de helft uitmaakten van den bedongen prys. ,, Mr. Campo, verkleint den Bourgonje wyn ,, uw oogen? vroeg den Engelsche Heer, tamelyk bits. ,, Vergroot die druyf uw gezigtkunde \'\'. Weder vroeg ik hem maatiglyk bars: doch te zelver tyd wierden my de vliezen der oogen afgeligt by een nadere gedachten.
        Alhier nadert de ontknoping van dien nestelstrik, welke oplossing ik ontgon met zulk een vreesselyke lach, dat den Brit en den Vries niet wisten wat van my te denken. Maar ik liet hen niet lang verblyven in die onzekerheit, en vroeg aan den Engelschen Heer, waar om streeks hy zich het laatste had onthouden in Italien? Zo dra had hy my niet geantwoort, dat hy lyn recht van Venetien zyn te rug reys had genomen op Amsterdam, of ik viel van meet af aan te lagchen als een zot. Doch ik hernam korts daar na myn voorige stemmigheit, en hervroeg dien ontstelden Edeling, of hy niet had gedoelt op hondert Venetiaansche dukaaten in zyn bot voor dat Konsttafereel? Het antwoort was ja, en die ja bedierf het spel, en verstrekte een doodsteek in des Schilders boezem, doch alhoewel het verschil de grootste helft bedroeg, zynde een Veneetsche dukaat pas de helft van een Dordrechtsche dukaat, echter vorderde Wigmana wel nadrukkelyk, dat den kooper was gehouden aan hem te voldoen den bedongen prys. Ik had veel moeite om den verbysterden verkooper te doen begrypen, dat het misverstand was ontstaan uit het woord dukaat, zyn-

-ocr page 484-
 
zynde het verschil tusschen Dordrechtsche en Veneetsche dukaaten al ommers zo groot, als \'er verschil is tusschen een Konststuk van Teniers en van Molenaar.
        Het vernedert Schildertje, ziende eindelyk en ten laatste dat den Heer Hammer het bot niet wilde verbeteren, besloot veeleer van Delens tempelgevaart op nieuws te huisvesten op zyn vlieringgesticht, dan het af te staan voor zulk een onaanmerkelyken prys. Ten dien einde bekostigde Wigmana een tweeden Atlas, die zyn slaafsche schouders demoediglyk kromde onder dien geschilderden hemelkloot. Hy in persoon vertrok met nog grooter ongenoegen dan den voorige Kruyer, wiens solde maar by hem was besnoert voor een derde, daar aan hem de grootste helft van zyn hoop wiert ontzegt, zonder kruis noch munt van de goude hoofdsom te hebben genooten.

FRANKE PIETER VERHEYDEN,

        KONSTSCHILDER EN BEELDHOUWER.

        Franke Pieter Verheyden is geboortig van \'s Gravenhage, op den jaare duizent zes hondert zeven-envyftig, en gesprooten uit zeer fatsoenlyke Ouders. Zyn Grootvader en Vader waaren Marktschippers op Amsterdam. Ik zeg Marktschippers, zynde ons den tytel van Kapitein zedert overgewaait uit Groot-Brittanje, ook was \'er luttel aan verbeurt geweest, indien die trotse haaneveer waare achtergebleeven.
        Den Jonge F. P. Verheyden, bewaarheide al by tyds het bekent spreekwoort, ,, dat het vroeg moet krom,, men, wat een boog staat te werden \'\', als die van de wieg

-ocr page 485-
 
wieg af aan, gelyk als men gemeenlyk zegt, blyken betoonde van zyn lust en geest tot de Konst. Deswegens bestelde hem zyn Weduwmoeder by den beroemden Beeldhouwer en Teekenaar Jakob Romans, die zedert tot Bouwkonstenaar wiert verheeven by Willem den Derde, Koning van Groot-Brittanje, wegens zyne ongemeene verdienste, Die Romans behandelde den leergierigen Verheyden als zyn Zoon, eerst in hem spoorwys te maaken ontrent een vaste Teekenkonst, en vervolgens door hem te onderwyzen in het Boetseeren van leeme modellen, dat paar in een volmaakt Beeldhouwer vereischte hoedanigheden. Ook slaagde den Jongeling zo wel in die Konst, dat zyn Meester hem waardig kende, om nevens meer andere braave Beeldhouwers de hand te slaan aan de Praalbeelden der Zegenboogen, opgerecht ter eere van den bovengemelden Willem den Derde, op het jaar duizent zes hondert een-en-negentig in \'s Gravenhage. Tot een proef op de Som van de waarde dier Stokbeelden, zeg ik maar alleenlyk, dat dezelven naderhant wierden gekogt by den Heer Johan van Schuylenburg, tot cieraad van zyn Vorstelyk Lusthuis Westkamp, naby Losduynen. Na deszelfs overlyden zyn diezelve Beelden verkogt geworden by opentlyke veylinge, en althans te zien op onderscheide Buitenplaatsen.
        Alhoewel nu de Beeldhouwery voor geen zittende oeffenig staat bekent, echter scheen die Konst niet woelig genoeg voor Verheydens vlugge geest. Het schynt dat die Jonge Konstenaar wel eens had gehoort, dat geen ligchaam kan welvaarende zyn zonder een groote oeffening, noch het natuurlyk, noch het staatkundig ligchaam. Dat ongetwyfelt een te gelyk rechtvaardige en eerlyke Oorlog is de waare beezigheit van een Koning-

-ocr page 486-
 
ningryk of Gemeenebest; wyl geduurende een luye en onachtzaame Vrede de dapperheit verslapt, en de zeeden komen te verderven. Uit welken hoofde hy besloot, toen de Fransche Wapens van Vrankryk ons Gemeenebest overstroomden, gelyk als oudtyds den zondvloed der Gotthen en Wenden de Burgt van Romulus kwam te overzwalpen, om de Beleegering van de Stad Grave eens by te woonen in persoon. Waarom Hy zig in dienst begaf, dog na tyd verloop zettede hy zich neder in Breda, en aldaar trouwde hy met een Dochter van den Heer Matheus Puts, Procureur en eerste Deurwaarder van den Edelen Hove van Brabant. Den Konstenaar huurde een schoonhuis in het vermaakelykste van die Stad, waar in hy zich heeft onthouden tot aan het eynde zyns leevens.
        Het Hof van Breda pronkt met veele Konststukken en Cieraaden gesneeden en gebytelt by dien Konstryken F. P. Verheyden, als insgelyks de Minnebroeder Kerk der Roomsgezinden, en meer andere Gebouwen. Maar alzo wy hem hebben een stoel van eere gestelt onder de Konstschilders, zullen wy ons niet verder uitbreiden over zyn Beeldhouwkunde, maar tot het Konstpenseel overgaan, waar in hy zich heeft beroemt gemaakt door een klein getal wel geschilderde Tafereelen.
        Dewyl Franken Pieter Verheyden een Man was, die de Gastvryheit naauwkeuriglyk onderhield, hoe zeer deeze deugd ook was vervallen by zyn tydgenooten, kwamen veele zo Brabandsche als Nederlandsche Konstenaars ten zynen huize afzakken, als in een zoeten inval, welke by hem vriendelyk wierden onthaalt, en opgebeurt zelfs boven zyn vermoogen. By die gelegendheit, bestudeerde hy derzelver wyze van verf-temperen, doodverwen, opschilderen, en vooral de behan-

-ocr page 487-
 
deling van het konstpenseel, en niet zonder vrucht. Zyn geest deet hem den trant verkiezen van Daniel Snyders, bestaande in het verbeelden van Hertenjagten, Honden en andere Dieren, welke Tafereelen hy zo konstiglyk navolgde, dat de Konstkenners de stukken van F. P. Verheyden, als zo veele oorspronkelyke Konstschilderyen van dien voorensgemelden Dierenschilder beschouwden op het eerste gezigt. Van zo verre als myn geheugen gedraagt, waaren die Jagtstukken fix geteekent, kloek behandelt, en natuurelyk gekoloreert, een drietal vereischte hoedanigheden, dat wel zo maklyk valt te wenschen, als te ontmoeten.
        Na het my voorstaat heeft den konstgeneigde Verheyden, niet boven de zeven ofte tachtig Stukken in dien aardt geschildert, weshalve men met waarheit vermag te zeggen, dat hy veele Konstschilders in zyn proefjaaren heeft de loef afgewonnen, en die zeldzame byzonderheit bepleit \'s Mans geest onwederspreekelyk. Onder anderen zyn by hem nagelaten een Wildezwynejagt van twaalf voet in de breedte, benevens een Beere en een Hertenjagt, alle levensgroote Dieren: als van \'s gelyken een dooden Haas met Gevogelte, Jaagerstuig, en Snaphaanen, op den trant van Weeninx, stout gepenseelt, en vrolyk gekoloreert. En voor het laatst is \'er noch een Stuk in weezen te Breda, waarop een Zwaan gezeeten op zyn Broeinest is verbeelt, welk Dier wert gestoort by eenige Honden, op welk Konsttafereel den drift der aanvallende Honden, benevens de verweerende fierheit van de Zwaan, verwonderlyk zyn uitgedrukt en waargenomen. Waarlyk is \'t een jammer dat den geestryke F. P. Verheyden, het spel des levens moest opgeven in het krachtigste van zyn konstloop, ook is \'t een dubbelt jammer, dat hy by vroeger tyd den bytel niet

-ocr page 488-
 
niet verwisselde tegens het konstpenseel, als wanneer \'s Gravenhage zich met geen minder recht over haaren Verheyden, als Antwerpen zich over haaren Snyders had vermogen te beroemen. Toen de dood zyn oogen sloot, opende dat verlies de oogen der Bredaasche konstlievenden, welke Heeren, namelyk Matheus van Overbeek, Oud Schepen der Stad Breda, Johan de Wys, Intendant van den Koning Willem den Derde, den Geneesheer den Hartog, den Advokaat Noest, en meer anderen, Verheydens Konststukken opzogten met Diogeensche Lantarens. Zelfs wilden de Antwerpenaars deelgenooten zyn aan dien konstbuit, wyl zeker Konstkoper wel nadrukkelyk uit die Stad kwam afzakna Breda, om eenige van deszelfs nagelaatene Konstschilderyen op te kopen. Dat \'s Konstkopers oogwit strekte om die Verheydens te herdoopen in Snyders, valt al ommers zo maklyk te bewyzen, als te vooronderstellen.
        Franke Pieter Verheyden overleed tot Breda, in den Ouderdom van vier-en-vyftig Jaar, op het eeuwgetal duizent zeven hondert elf, meer afgeslooft door verdriet en zorg, dan door het lastig pak der jaaren.

JAQUES DE ROORE,

Is zo wel zyn geboorte verschuldigt aan den Hemel, als een Paus, en is hy juyst den hoogste niet te Romen, hy staat ook niet geboekt voor den minste in Antwerpen. Hy beschouwde het eerste licht in Antwerpen, op den twintigste van de Hooimaand, in den Jaare duizent zes hondert zes-en-tachtig, welk licht hem toen ter tyd zo lieflyk toescheen, dat hy tot noch toe niet al te


-ocr page 489-
 
te haastig schynt om het te willen begeeven. Ik herhaal nochmaals eershalve, dat hy is gebooren in het befaamt Antwerpen, een Stad opgebazuynt by den Walthoornist Justus Lipsius; een Stad te gelyk beroemt by de vloeibaarheit van Taal der staatkundige Borgers, als wegens den dagelykschen oogst van weergaalooze Mosselen, de gewoone versnaapering der hooglyk beschaafde en welleevende Inboorelingen.
        Indien ik my opwierp tot een Geslachtbeschryver, gelyk als den geduchte La Fargue, kon ik alhier ten breedste aanhaalen, dat den Grootvader van Jaques de Roore, deszelfs Oom en Neef, braave Schilders zyn geweest, en zo voorts. Doch ik zal den Leezer maar alleenlyk berichten, dat den Vader van onzen Penseelist een Koopman was by beroep, en een Liefhebber van Sint Lukas Konstschatten, weshalve Jaques al bytyds de waarheit ondervont, aanzien doet gedenken. Den Jongen bestudeerde zo onophoudelyk die Vrydagmarkts konstkleinooden, dat zyn leeroeffeningen in het riet begonnen te loopen, niettegenstaande zyn Ouders hem hadden bestemt tot een zuyl van de Roomsche Kerk.
        Na het overlyden van zyn Vader, bestelde hem zyn Moeder by N. Loybos den Ouden, beter Teekenaar als Schilder, zynde Jaques pas getreeden in zyn twaalfde jaar. Na aldaar een paar jaaren te hebben gespeelt met de roodaardspen, geraakte hy onder het opzigt van N. van Schoor, toen ter tyd een beroemt Historieschilder, zeer welbekalant by de Tapytkraamers, en al ommers zo befaamt ontrent het ordonneeren van Tapytmodellen, als oudtyds P. P. Rubens was vermaart ontrent het schilderen van Altaartafereelen. Van Schoor hemelde. Weshalve den Jonge De Roore wiert bevoolen aan het leerbestier van Gasper Jakob van Opstal, een braaf Historie-

-ocr page 490-
 
torieschilder; en daar hebje reeds een trits van Meesters. Zyn vierde onderwyzer is geweest den verdienstigen Landschapschilder Genoels, gebendnaamt Archimedes, en gebynaamt het Manneke met den Bef, benevens noch eenige andere Sinjooriaale Konstschilders.
        Nu scheen Jaques De Roore sterk genoeg om te konnen flodderen op zyn eigen wieken, en zulks was geen ongemeen wonder, alzo hy reeds een Zodiak van Meesters had doorloopen. In den aanvang bediende hy zich van de Prenten der beide Gebroeders Jan en N. van Orley, echter met dit verschil, dat hy het leeven te baat nam om derzelver kleine Beelden mee op te helderen. Die stukjes verkogt hy aan de Antwerpsche Konstverkoopers, welke met deeze geschilderde Heiligen alle Markten en Kermissen afvoeragieerden, en vervolgens in Antwerpen belanden met de Schatten van Egypte, behaalt op de stikziende konstlievenden.
        Hy zegt zelf, en het is ook gelooflyk, dat hy zich by uitneemendheit wist aangenaam te maaken by veele fatsoenelyke Heeren, zo door zyn vrolyken inborst (een ingebooren eigenschap der Antwerpsche Konstschilders) als wegens veele andere fraaie bevoegdheden.
        Pas getreeden in zyn vyf-en-twintigste jaar, aanbestelde hem een Fransch konstbeminnaar vier kapitaale stukken, onder de mids, dat van Opstal zyn voorensgemelde Leermeester \'er twee van moest schilderen, en hy de twee overigen voltooijen, by wyze van een Tweegevegt. By die okkasie kreeg Jaques de overhand, (nota bene hy is alweer myn zegman, tot een bewys, dat eigen lof niet qualyk geurt) en hy zeilde \'s Meesters karakter zo verre voorby met zyn konstgalei, gelyk als een snelgewiekte Spegt den loomen Pootuyl komt voortby te snorren. Ja wat meer is, de Parysche Konstkenners

-ocr page 491-
 
ners verhieven de Roores Tafereelen zo luidruchtiglyk, dat geen mensch het Klokkenspel van de Samaritaine kon hooren rinkinken, noch de Rivier de Seine ruisschen, geduurende de eerste zes weeken na dat die Konststukken aldaar waaren belant.
        Op het Jaar duizent zeven hondert zestien, schilderde Jaques een Zolderstuk op het Stadhuis te Antwerpen, welke onderneeming zo gelukkiglyk slaagde, dat men \'er noch ten huidigen dagen over hoort brommen, zo in het Ramshoofd, als het Schutters Hofke, het Nobeltje, en in meer andere befaamde Bierkastelenyen. By die gelegendheid schilderde den Groote Balju onderscheide aloude Grieksche en Romeinsche Wysgeeren in Nissen, op die zelve Kamer, waar ontrent een aardige schimpscheut voorviel, welke ik den Leezer zal mededeelen.
        Den bovengemelde Balju gedachtig aan het spreekwoord, ,, dat het geene een boog moet worden, al by,, tyds behoort te krommen \'\', verbeelde genoegzaam alle die Wysgeeren met verdraaide Ruggens, verwrongge Armen, en scheeve Beenen. Dikmaals wiert hy deswegens berispt by de Heeren der Overheit van Antwerpen, zonder nochtans te willen duiken onder derzelver tuchtingroe, ook valt het moeijelyk oude boomen te willen rechten. Op een namiddag dat de Magistraat louter had geteert op het Raadhuis, kwamen de Heeren maatiglyk doorwynt stormen in dat Schilder-vertrek. Den Borgemeester del Campo een zwaarlyvig Man, en noch wel zo dik gebuikt als de Gravinne van Henneberg, ten tyde van haar zwangerheit van drie hondert vier-en-zestig Kinders, klampte Balju aan boord met deeze woorden. ,, Alweer bulten, Baljuw, zal \'er dan nooit een ,, rechtschaapen lighaam rollen uit uw Konst-penseel \'\'? ,, Heer

-ocr page 492-
 
,, Heer Borgemeester \'\', antwoorde den bedilde Schilder vry gemelyk, ,, ik ben in het geheel een nabootser ,, van de natuur. Oudtyds kreegen de Grieksche en ,, Romeinsche Wysgeeren kromme Ruggen door on,, maatiglyk te studeeren, en hedendaagsch gewinnen de ,, Heeren Overheden dikke buiken, door onverzadelyk ,, te zuipen \'\'.
        Op dat fix bescheid aanvingen de Heeren eerst onstuimiglyk te lachen, tot een bewys, dat den mensch hoe verheeven, daar in gelyk is met de kinders, en zy vertrokken vervolgens met sleepende vaandels en met stille trommen. Echter tot een overtuigent bewys, dat een geestryke schets loonwaardig is, schikte de Magistraat aan Jaques de Roore en aan zyn Penseel-genoot Balju een half dozyn drielingsche flessen met keurlyke wyn, benevens een Schenkbord met Boulonische Saucyzen, Limburgsche Kaas, Kavejaar, en zulk een soort van dorststillende eetbaarheden. Op den ontfangst van dat geschenk leiden de Schilders het Penseel neer, en gingen zo rustiglyk zitten smeeren en teeren, dat zy het Stadhuis tegens het vallen van den nacht begaaven met kromme Ruggen en scheeve Beenen.
        Alzo ik noch tyd noch lust heb om alles wat onze konstryke Jaques heeft geschildert aan te haalen, zal ik deszelfs Konst-beschryving bekorten met deeze aanmerkingen. Vooreerst wat zyn Konst belangt, staat hy voor een braaf Schilder geboekt. Hy is groots van Ordonnantie, ryk in Vinding, gloeijent van Koloriet, fix in Tekening, vrolyk in Schikking, en wel ervaaren ontrent het verbeelden der onderscheide Hartstogten, zo die van de Menschen als van de Dieren. Wat aangaat zyn inborst, daar ontrent is hy weergaloos, en in chaams gestalte onvergelykelyk. Zyn Persoon is verheven

-ocr page 493-
 
heven en welgemaakt; zyn gelaatstrekken Manlyk, echter schoon; zyn opslag bevallig; zyn zwier grootsch; zyn hoedaanigheeden leevendig; zyn geheugen getrouw; zyn oordeel weezendlyk; zyn doordringendheid diepzinnig; en zyn stoutmoedigheid is onverschrikt tegens alle gevaaren.

DIRK KINT.

Dit Kint zal den opvolger zyn van den bovenstaanden grooten Man, welk echter geen Kint is in de Schilderkonst, gelyk als deszelfs konstige Historiestukken en welgelykende Konterfytzels onwedersprekelyk getuigen. Dirk Kint is gebooren in \'s Gravenhaage, op het Jaar duizent zes hondert acht-en-zeventig, en wiert in den beginne voorgeschikt tot de Letter-oeffeningen, ook ten dien einde bestelt op de Latynsche Schoolen; doch Sint Lukas stak zyn penseel tusschen het rad van Minervas Spinnewiel.

        De natuur deed al bytyds blyken dat hy was voorbestemt tot de Schilderkonst, alzo hy met grooter lust zich bevlytigde in Bloemaarts Tekenboek, als in Kiliaans Woordenboek. Zyn Vader bestelde hem onder de leertucht van Daniel Haring, een braaf KonterfytzelSchilder, die hem zo ver bragt, dat hy binnen het kort bestek van vier jaaren Meesterlyk kon Tekenen, en aardiglyk te kopieeren. Daar op raade hem zyn Meester, dat hy zich zou vervoegen aan Konstantyn Netscher, die een Konstkabeljaauw was in vergelykenis van hem Haaring; welken raad na de letter wiert gehoorzaamt. Konstantyn onderwees den jongen Konst-Schilder in zyn be-

-ocr page 494-
 
beroep, dat is, in het Schilderen van kleine Konterfytzels; maar die vlieger ontzy te reizen, zynde Dirk Kint voor iets meer verheven in de wieg gelegt.
        Na een vyfjaarig onderwys by dien beroemden Konstantyn te hebben genooten, nam Dirk zyn afscheid, en pleegde raad met deszelfs Broeder Theodoor Netscher, wiens Konstgeheugen eeuwiglyk zal leeven, by Batos naaneeven. Die beroemde Konterfyter en te gelyk beschaafde Hoveling, overreede den leerzuchtigen Kint, van over te gaan tot het Schilderen van levens groote Konterfytzels, beide meer voordeelig, en meer verheven. Dien heilzaamen raad wiert by onzen Konterfyter dankelyk aanvaart en vlytiglyk werkstellig gemaakt; ook bediende hy zich van deszelfs leerzaam onderwys by tyd en wylen. In \'t kort, hy aanvaarde dien styl en heeft \'er zich \'t zedert by gehouden, gelyk als onbetwistelyk komt te blyken uit een overgroote meenigte van welgetroffene en fix geschilderde leevens groote Konterfytzels, Mannen, Vrouwen en Kinders.
        Dirk Kint is tot heden onder het getal der ademhaalende Penseel-helden, op dit Jaar duizent zeven hondert twee-en-veertig, en Konterfyt of Schildert noch dagelyks, zo Historietafereelen als Persoonen van rang, Godgeleerden, Krygsbevelhebberen, Magistraats-persoonen, Koopluiden, en meer andere fatsoenlyke tydgenooten.

N. DE MELE, ANDERS DU MELE.

Is een braaf Historie-en Konterfytzel-Schilder geweest, die zich lange jaaren heeft onthoudenin \'s Gravenhaage, en aldaar is overleeden. Het Jaar van zyn ge-


-ocr page 495-
 
geboorte is my onbekent, gevolglyk kan ik dien aangaande den nieuwsgierigen Leezer niets berichten. Echter zal ik \'er toedoen, dat hy in zyn hoogen ouderdom noch te mets een Beeld tekende na het leeven, op de Kamer of Teken-zaal van de Maatschappy der loffelyke Schilderkonst in \'s Gravenhaage, welke Akademie beelden vast waaren van omtrek, en voortreffelyk behandelt. N. de Mele is beide een Leerling en Hulpgenoot geweest van den beroemden Konterfyter der Britten, den Ridder Pieter Lely, wiens Konterfytzels hy ‡ierde met de vereischte draperyen en andere stoffeersels. Na het overlyden van dien Ridder, verliet hy Londen, en stak over na \'s Gravenhaage, alwaar hy trouwde, en onderscheide schoone gehoepelrokte Konterfytzels van Dochters gewan, welke flodderende Bed-Najaden in geen gebreke zyn verbleeven, ontrent de voortzetting van de fabriek des Menschdoms.
        Matheus Verheyden, Historie-en Konterfytzel-Schilder in \'s Gravenhaage, bezit een Konterfytzel van de Mele, zynde de Princes Maria Stuart, Gemalin van Willem den Derde, het welk, (zo hy voorgeeft) by veele Konst-kenners voor een oorspronkelyk Konterfytzel van den Ridder Lely wert aangezien. Wat daar van zy, zullen wy min betwisten, als wel betwyffelen.

THEODOOR VAN PEE.

Is gebooren tot Amsterdam, op het Jaar duizent zes hondert acht-en-zestig. Hy is een Zoon van Jan van Pee, en geen minder Konst-Schilder als dien ouden Konstheld.

        Theodoor van Pee wiert opgevoed by zyn Groot-ouders

-ocr page 496-
 
ders tot aan zyn twintigste Meymaand, en achtien jaar oud zynde besteld om het Goudsmeeden te leeren by zekeren Michiel Silkens een Juwelier; doch dat beroep, of noch zo voordeelig, stiet hem tegens de borst. Een ingebooren zucht voor de Schilderkonst kreeg de overhand boven die blinkende kostwinning, weshalve hy die keus overschreef aan zyn Vader Jan van Pee, die zich had ter neer gezet tot Amsterdam, met verzoek, van hem op te ontbieden, en te onderwyzen in de Tekenkonst. Dat verzoek wiert den Jongeling meermaals ontzegt, en hem de hachlykheit van een overvlieger in die konst te worden voorgestelt, in onderscheide afslaande brieven; doch te vergeefs. Theodoor gedachtig aan het oud spreekwoord, ,, dat den aanhouder ten laatste ,, met de Bruid gaat stryken \'\', hielt voet by stek by zyn verzoekschrift. Den Vader ziende dat den Zoon zich zo min liet ontzeggen als een Hoveling, verleende hem eindelyk op zyn herhaalde smeekschriften het gewenscht Fiat, en beval hem over te komen.
        Echter vond Theodoor op zyn overkomst de heirbaan van de nooit volpreezen Schilderkonst zo glad niet geboent als een Ebbenhoute Kabinet. Hy moest alvoorens een gestreng onderzoek des Geloofs ondergaan, alzo den oude Heer hem wel nadrukkelyk voorhielt vraagsgewyze, ,, of hy een zeker innerlyk iets gevoel,, de, waar uit hy besloot te zyn voorbestemt tot een ,, Ceder der Schilderkonst? Zou het niet wel zo raad,, zaam zyn \'\', vervolgde Papa, ,, u te begeeven on,, der de gulde vleugels van Merkuur, als te schuilen on,, der de schraale wieken van Sint Luik, alzo den regen ,, beter afstuit op een Goude Dak, dan op een Zonne,, scherm van geplemuurt Schilderdoek? Zotheit en ar,, moede zyn de overheerschende gestarntens der ade,, lyke

-ocr page 497-
 
,, lyke Schilderkonst; en rykdom en weelde de porfier,, steene zuilen waar op het tempelgevaart berust van de ,, triomfante Koopmanschap. Gy zyt een gebooren ,, Nederlander, gevolglyk niet bevoegt tot het stichten ,, van Spaansche luchtkasteelen. Viert geen bot aan ,, een ongegronde inbeelding, welke in navolging van ,, een Britsch Vergrootglas, alles verheerlykt wat zy ,, komt te beschouwen. Gedenkt dat de verbeelding ,, den voorrang geeft aan een dooden Leeuw boven een ,, levenden Hond; en dat zy de beenders en de asschen ,, veeler onwaardige Schepselen hervormt in dierbaare ,, overblyfzels van onfeilbaare Heiligen\'\'.
        Den Jonge Theodoor gedroeg zich by deze gelegendheit gelyk als alle Jongelingen zich gedragen; hy aanhoorde \'s Vaders zeedelessen gegrond op de ervaarenheit; doch hy volgde zyn neiging op de willekeur van de jeugd gesticht. Met een woord, hy gedacht, dat doorgaans het beste Veulen aldereerst zyn halter breekt, een bewys dat de Edele natuur geen banden wil noch kan veelen. Jan van Pee ziende het vast besluit zyns zoons, sprak, ,, wel aan, ik verhoop dat gy een braaf Konst,, schilder zult worden, maar gedenkt, dat gy nu brood ,, zult moeten weken in azyn \'\'. Na die vermaning stak den Konstenaar den zoon de tekenpen in de vuist, die zich met zulk een lust en onvermoeide vlyt oeffende in die grondbeginzels, dat hy tekende van \'s morgens vyf uuren, tot \'s avonds acht uuren: maar die naarstigheit was van geen duur, alzo hy het voorschrift vergat, dat alles wat lang moet leven, traag wert geboren.
        Theodoor van Pee nam de reis op na zyn Grootouders, alhoewel hy niet boven de acht maanden had gespeelt met de roodaardspen. Hy waande Konst genoeg te bezitten om zich zelven te helpen: maar hy rekende zon-

-ocr page 498-
 
zonder de schuldlei des Kastelyns te hebben nagezien. Ziende zyn onvermogen, begaf hy zich wederom na zyn Vader, en die over- en weertogten duurden, tot hy eensklaps besloot een Bevaart te ondernemen na Romen, om aldaar zyn aandacht te gaan verrichten aan de gewyde overblyfzels van Rapha‰l d\'Ur bino, Julio Romano, Antonio Corregio, en alzulke Konstheiligen.
        Dien geliefde Grootvader schiep geen welgevallen in die reis, beducht dat Theodoor aldaar mogt schiften van Godsdienst, en t\' huis komen met een Paternoster, in steˆ van met Havermans beknopte gebeden. Dewyl het Vischje Remora van een Jonge Dochter het naaste middel is om een manlyk vaartuig te stuiten in zyn vaart, deet Grootvader zulke krachtige Sermonen over den Text des Huwelyks, dat hy den Jongeling deet overhellen na dat onbekent Zuidlant. Theodoor van Pee oud drie-en-twintig, trouwde met een Jonge Dochter van zeventien jaren, en wiert by Grootvader uitgezet met een schat van zegeningen, in stee van kontanten.
        Nu had Theodoor beide geeft en vlyt te baat, gedankt zy de weldoende natuur, weshalve hy kloekmoediglyk de hand sloeg aan de Schilderploeg, en naarstiglyk aanving te Schilderen na het leven. Op een tyd vertoonde hu eenige Konststukjes van zyn maakzel aan den beroemden Melchior Hondekoeter, die met oogen van liefde die veelbelovende Konstbeginzels beschouwde, en hem aanbood zestien guldens voor ieder Tafereeltje; en die gulhartige aanbieding wiert met blydschap getopt. Maar het schielyk overlyden van dien braven Konstmeceen stremde dat akkoort, zonder dat den standvaste aankomende Konstenaar deswegens den moed liet zinken, maar in zyn bezigheit bleef volharden.
        Den Heer Lodewyk de Bas aanbestede hem een stuk te

-ocr page 499-
 
te Schilderen, van een vreemde smaak, namelyk, een ordonnantie van Piemonteesche ofte Savoyaardsche Landlopers, op de wyze van Morillo, welke laatste zich zo wel een grooten naam wist te verkrygen door het Schilderen van Italiaansche Bedelaars en alzulke heromzwervende Landschuimers, als den groten Titiaan zich heeft vereeuwigt door onnavolglyke Konterfytzels. Dat stuk viel zo wel uit, dat Theodoor van Pee \'er noch een paar van dat soort schilderde, welke alommers zo wel gelukten; en daar op begon de schilderkonst te glyden, en de geldwinning te vlotten. Vervolgens konterfyte hy de Overluiden van het Kleermakers Gilde tot Amsterdam, een groot Tafereel, noch te zien op heden in de Spinhuis steeg; en zes of zeven Jaar na die tyd ordonneerde en schilderde hy een tweede stuk van dien trant, een bewys dat den Konstschilder de voorige Overluiden had genoegen gegeven.
        De Schilderkonst begon schielyk te ebben na het sluiten van de Ryswyksche Vrede, weshalve onze Konstschilder besloot een Maatschappy op te rechten tusschen Sint Lukas en Merkuur, tot bekrachtiging van de Zinspreuk, Eendracht maakt Macht.
        Hy rechte dan een Winkel op van graauwe Tuinbeelden, Turksche Tenten, Rustbanken, en diergelyke Lusthoven, ‡ieraaden. Die Vlieger klom hand over hand in den beginne; maar daalde eens klaps zo schielyk als hy was opgestoven, alzo veele Schilders diergelyke Winkels begonnen op te rechten, en \'er zo jammerlyk mee te kladden, dat \'er geen Speldewerksters dagloon was te gewinnen, met het verhandelen van die Neurenbergsche Poppen.
        Theodoor van Pee, zynde te gelyk een braaf Konstschilder en oordeelkundig Konstkenner, had by tyd en wy-

-ocr page 500-
 
wylen een fraai Kabinet van Inlandsche en uitheemsche Schilderyen verzamelt, als insgelyks zelfs eenige konstryke kabinetstukjes geschildert, waar mee hy zich inscheepte op Londen. Aldaar geraakte hy aanstonds gemeenzamelyk bekent met veele Engelsche Lords en Magtige Koopluiden, en onder meer anderen, gewan hy de vriendschap en het vertrouwen van den Ridder Matheus Dekker en den Baron Beck.
        Dien laatstgemelde Heer konterfyte hy levensgrote, een tafereel dat hem de achting verkreeg allerkonstkundigen. Daarenboven ordonneerde en schilderde die brave Konstenaar een Zolderstuk voor dien Baron, waar van ik de schets meermaals heb bezien, beide met een ongemeene verwondering, en met onuitspreekelyk vermaak. Die schets is verwonderlyk groots van ordonnantie, de beelden zyn vast getekent en schoon van omtrek; het koloriet te gelyk gloeient en helder; de groepen met oordeel geplaatst; en de lichten en schaduwen verstandiglyk verspreid; met een woord, alle de, in een onberispelyk Zolderstuk, vereischte hoedanigheden, zyn in die schets met geest en oordeel waargenomen. Het Zolderstuk zelf schilderde hy op het Raadhuis van Amsterdam, dat Achtste Weereldswonder, tot verwondering aller konstlievenden, het welk zeker geleert Man deet uitroepen, ,, dat Theodoor van Pee een negenste Schil,, derwonder had voortgebragt, in dat op hout gegrond ,, Achtste Wondergesticht \'\'
        Het lust my den Leezer den zinbeeldelyken inhoud van dat eerstgemelde voortreffelyk Zolderstuk te krayonneeren met de pen; en om uit deszelfs grootsche ordonnantie de verhevendheit van des Konstschilders geeft af te meten, als van \'s gelyken, dewyl het noch hedendaagsch tot een ziels- en oogenlust verstrekt aan alle de Konst-

-ocr page 501-
 
Konstkennende Beminnaars der Vrye Konsten en Wetenschappen.

SCHETS VAN HET ZOLDERSTUK.

        Het Konterfytzel van George den Eerste, Koning van Groot Brittanje, omvat in een goude lyst, wert Hemelwaards gevoert by drie Kindertjes, en aangeboden aan Apol, by dien God beschouwt met gunstige oogen: onderwyl dat de Faam, welke de koorde van den Schilderlylyst heeft gevat, \'s Konings onsterflyke glorie met haar luchtbazuin komt te trompetten. Apol is verzelt by de Liefde, verbeelt door een schone Vrouw en eenige Kindertjes, als van \'s gelyken by een Pellikaan, die met zyn bloed zyn gelieft kroost komt te verquikken en te aazen. Twee Vrouwbeelden, waar van de eene met een Zuyl de Standvastigheit vertoont, en de tweede zynde Pallas, op wiens schild de Gryns van Medusa is gemaalt, en de Wysheit beduid, schynen te zeggen op een beeldspraakelyke wyze, ,, dat een vroome ,, Vorst de gelukzaligheit zyner Onderdaanen bewerkt, ,, als wanneer hy gelyk als George den Eerste zyn Volk ,, met Liefde en Wysheit, komt te beheerschen, en ,, daar langs zich den glorieryken eernaam van Vader ,, des Vaderlands te veroveren \'\'. De Eigenbaat met een hark in de hand, het gemaskert Bedrog, de Slaverny door een Eekhoorntje verzelt, en den Nyd opgetooit met Slangen, werden uit den Hemel gebonst by de Deugden, als zo veele Pesten welken op niets meer doelen, dan om listiglyk ofte geweldadiglyk in te dringen en te sluipen in de Hoven der Koningen en Vorsten.
        Op den eene kant van een Balkon heeft den Konstschil-

-ocr page 502-
 
schilder de Zuidzee geplaast, verbeelt door een Kind dat een Landkaart ontvouwt van die Volkplanting, en by Merkuur wert onderrecht, op welke wyze den Koophandel moet werden gedreven en voortgezet. Aan den andere is den Baron Beck afgebeelt, welke Heer de Koopmanschap vertoont. Boven hem zweven twee Kindertjes, waar van het eene hem bekranst met louwerbladers, in navolging van de gewoonte der aloude Romeinen, welke de Voorstaanders des Vaderlands op zodanige wyze eershalve plagten te bekronen. Den God Mars die gerustelyk zit te slapen in het midden van zyn wapentuig, geeft te kennen, dat het Konststuk wiert geschildert in en geduurende de volle Vrede. Groot Brittanje en het Vereenigt Nederlant geven malkanderen de handen, tusschen welke Staaten een Kind komt nederdaalen, dat uit een hoorn des overvloeds op die beide Natien uitstort, Goud, Zilver, Edele Gesteentens, Koornvruchten, Bloemen, en meer andere schatten en noodwendigheden, welke zegeningen werden opgeraapt by het gemeen, en verdragen met volle manden.
        Ook heeft den brave Konstenaar de loflyke Schilderkonst niet overgeslagen, welke by den Tyd wert Hemelwaards gevoert, en opgebeurt by de Liefde, om dezelve te brengen op Parnas, in de tegenwoordigheit van den God Apol, die by de Goden staat bekent voor den God des Geests, en onder de Dwaalstarren Goud wert genaamt, die dubbelde hoop aller Konstschilders en verdienstige Mannen.
        Den Baron Beck betaalde aan Theodoor van Pee, een somme van drie duizent drie hondert guldens voor dat Konststuk; zo dat de verwachting des Konstschilders, klaarlyk uitgedrukt in het laatstgemelt zinnebeelt, niet geheelyk is verydelt geworden. En

-ocr page 503-
 
        En nu scheen Britlands gulden regen dien Konstenaar te zullen overstroomen, ja te vergulden voor altoos, dewyl hem voor meer dan vyftig duizent guldens aan grote werken wierden toegezegt; doch het is by die toezeggingen verbleven. Die gelosten wierden hem gedaan by de Heeren Aktionisten in de Zuidzee, waar van den minst part hebbende, een millioen ponden sterling verwachte uit Missisippis waterval, doch zich gezamentlyk moesten vergenoegen met een goudbeurs vol Maartsche Sneeuwvlokken.
        Alhier geeft het pas, om den Lezer te onthalen op een handvol aanmerkingen over de eenzinnige driften, luimen en nukken van de Fortuin, wiens geschenken altoos door een macht van herroeping zyn verzelt. Wie een huis bezit hem geschonken by de Fortuin, staat by ons niet hoger als een huurder geboekt, dewyl zy hem buitens deurs kan schoppen na haar lust. Hernemingen zyn zo gemeen by die Dame, als aan het Huis der Gemeentens; en op haar gonst valt zo min peil te trekken, als \'er staat is te maaken op de getrouwheids eeden van een Roomsche Snol. Uit dien hoofde behoorden wy \'er vry losjes en onverschilliglyk mee te verkeeren; niet te zyn vervoert door een kindsche vreugde over hare geschenken, noch het hoofd te laten hangen als een verwelkte bies, wanneer zy ons die geschenken komt te ontvoeren; want zy bedryft nooit iets achtervolgens het richtsnoer van de reden, maar geeft en herneemt gelyk als een Zottin alles by den ruis. Het voorschrift is, nooit te zyn verbaast over eenige haarer bedryven; noch ons te gedragen gelyk als sommige onredelyke Bankiers, welke Heeren zyn vermaakt met in haare kas toevertrouwde kontanten, welke sommen zy veeltyds beschouwen als eigen; doch als zy die penningen weer moeten uit-

-ocr page 504-
 
uitkeeren, zo zuinig staan te kyken, gelyk als de Brugsche Boetedoeners op den Assche Woensdag.
        ,, Maar zegt ons eens, Schryver van deze bladen, ,, zyn diergelyke grillen, luimen en nukken, niet alom,, mers zo opmerkelyk in \'s menschen gevoelens en be,, sluiten \'\'. Ja, want eenige jaaren geleden was den Paus zo onfeilbaar te Parys, als in Romen: maar hedendaagsch wert hy beschouwt te konnen dwaalen in Vrankryk, onderwyl hy onfeilbaar is en verblyft in Italien.
        Om nu den draad van Theodoors Leevens- en Konstbedryven te vervolgen, zal ik den Leezer berichten, dat den Dagon van de Zuidzee eensklaps viel; den Baron Beck verkoos de Uylenvlugt, na een Bankrot te hebben gemaakt van vyf-en-dertig Tonnen Gouds en twintig duizent Guldens; ook bewandelde dien verminkte Aktionist de Londensche straaten niet, dan na dat alvorens alle de Schuldeisschers hem het Vaandel van Vrygelei hadden over den bol gezwiert.
        Echter liet onze Konstenaar het hart niet zinken in de polleveijen, maar maakte een overleg, hoe en op welke wyze hy zyn Konst het gevoeglykst zou bekent maaken aan de Britsche Liefhebbers. Ten dien einde huurde hy een Huis op den hoek van Hydepark, vlak tegens over het Hof, welke woning was voorzien van een ruime Bassecourt, waarop eenige in \'t graauw geschilderde Beelden wierden geplaatst, en andere Thuin‡ieraaden. Onder anderen had Theodoor een groten Hond geschildelt in zyn natuurlyke koleur, die zich ontnuchterde op een stuk raauw rundvleesch. Gevalliglyk kwam \'er een groot Heer voorby die Bassecourt, by een aanzienlyken Buldog verzelt, welke laatste sluks afstoof op den geschilderden Hond, waarschynlyk om hem te versteken van dien buit; doch hy stiet den kop zo hartiglyk tegens dien

-ocr page 505-
 
gewaanden Slokop, dat hy te rug stoof met bloedige tanden. Den Heer ongewoon zynen viervoetigen Kampioen te zien aarsselen, trat toe, bevoelde den geschilderden Hond, stont verwondert, en zwoer op \'t laatst, ,, dat hy dacht dat die plank een Inbooreling van de ,, Beerebyt was \'\'. Aanstonds wiert den prys gevraagt van dien Hond, en gekogt, waar na den Konstschilder dien Heer na boven bragt in eenige met Konststukken behangen kamers, en noch een paar stukjes aan denzelven vertierde, hy vertrok ten uiterste voldaan, en prees hem aan onderscheide Konstbeminnende Heeren aan.
        Korts daar aan kogt den Graaf van Essex een Kabinetstukje, geschildert by Theodoor van Pee, zynde een Lierman, die voor een troep Schooljongens speelt, te zaamgerot voor een snoepstalletje, waar van \'er een overhoop tuymelt in \'t best van zyn danssen. Den Graaf bedong dat stukje voor dartig Guinees, en was zo uitdermate voldaan, dat hy het een plaats van eere gaf onder zyn Italiaansche Konstjuweelen. Noch schilderde hy voor dien Lord een Schoorsteen- en twee ofte drie Deurstukken, benevens eenige graauwe Beelden ter hoogte van tien a elf voeten, drie groote Graftombes, en eenige Vaazen, alle welke konstwerken met den wierook van goedkeuring aanvaart, en met gangbaare guinees wierden beloont.
        Den Konstschilder vertrok zich t\' huiswaards op het verzoek van zyn Huisvrouw, na alvorens een lyfrente te hebben genegotieert; tot een staf der hoge jaaren, hy heeft zich t\' zedert zyn overkomst meestentyds tot Maarsen onthouden. Na het overlyden van zyn geliefde Huisvrouw, gestorven op den drie-en-twintigste van de Louwmaand, des Jaars duizent zeven hondert een-enveer-

-ocr page 506-
 
yeertig, heeft hy zich met der woon neergezet in \'s Gravenhage, bewust dat een ongezellig landleven is bestemt voor droefgeestige Kluizenaars, gelyk als de gezellige Steden zyn geschikt voor luchthartige Konstschilders.
        Theodoor van Pee is een Man, die niet tegenstaande hy meermaals is overzee gestoken, echter altoos wederkeerde na het Vaderlant met zyn eigen Godsdienst, en zyn aangebore zeeden. Ook is hy een Man, wiens geest, oordeel en konst, waar van hy zo veele overtuigende blyken heeft gegeven in zyn Jeugd en Manbaarheit, hem noch byblyven in zyn hooge jaaren. Uit zyn onderhoud bewyze ik het eerste; en uit een konterfytzel, na zyn eigen aangezigt geschildert langs het behulp van een spiegel, kan ik het laatst gezegde goedmaken. Dat konterfytzel is verzelt door alle hoedanigheden, zynde welgetekent, wel behandelt, wel gelykent, en zo verstandiglyk van lichten en schaduwen, dat het vermag te werden geplaatst nevens de onnavolglyke konterfytzels van Rembrant van Ryn, dien Nederlandsche Titiaan der Historie- en Konterfytzelschilders.

HENRIETTA VAN PEE.

Meermaals heb ik myn gedachte laaten speelen op \'s Menschdoms veelvoudige beuzelachtige bedryven. Dees houd alle zyn zinnen op den tuil ontrent het optrekken van staatelyke Gebouwen, en alzo hy zich verbeelt geen minder Bouwkonstenaar te zyn als den Stichter van het Stadhuis van Amsterdam, komt hy scheep voor zyn eigen Bouwheer, en hy sticht een Babeltoren van verwarring, dat is het geene hy oprecht op he-


-ocr page 507-
 
heden, doet hy afbreken op morgen. Geene legt een prachtigen Thuin aan, en hy begraaft in zyn Starbosschen, Bloemperken en Vischkommen, de met zo veel arbeid en kommer t\' zamengeschraapte schatten zyner zuinige Voorouders. En een derde verstookt, verblaast en verspilt zyn gezondheit, en kontanten in het bejaagen en belaagen van den ingebeelden steen der wyzen; eindelyk en ten laatste gerypt in den Amersfoortschen Key van naberouw, den steen der dwaazen.
        Maar zekerlyk is \'t een meer verheven en meer glorieryk bedryf, een verdienstig Man, ofte een konstryke Vrouw, van zyn eigen fabryk op te rechten uit een Jongeling, ofte uit een jonge Dochter. Dit laatstgemelt wonder is ons gebeurt te mogen beleven in Henrietta van Pee, die waardige Dochter des voorensgemelden Konstschilders, welke Juffrouw een van de beroemste Konstschilderessen onzer eeuw is geworden, langs de tusschenkomst van \'s Vader geestryk leerbestier, heilzamen raad, en een naarstige opvolging van deszelfs welmeenende konstlessen.
        Henrietta van Pee is gebooren tot Amsterdam, op den vyfden van de Wintermaand, des avonds voor den Feestdag van Sint Nikolaas, in het jaar duizent zes hondert twee-en-negentig.
        Ik ben buiten vermogen von een wydluftig verhaal van levens byzonderheden, betreffende die voortreffelyke Konstschilderes, den Leezer te geven, by gebrek van bericht. Weshalve ik maar alleenlyk zal zeggen, dat de Huisvrouw van Theodoor van Pee, haar Dochter wilde bestellen op het linnen en wollen naaijen; doch dat besluit wiert by den Vader afgekeurt. Die doorzichtkundige Man zag reeds te veele voorbodens van geest doorstralen in zyn geliefde Henriette, zo dat hy besloot haar

-ocr page 508-
 
haar op te trekken tot de Schilderkonst, en den voorrang te geven aan het Konstpenseel boven de naalt. Ten dien einde gaf hy haar de tekenpen in de hand, en onderwees zyn Kind met zo veel liefde als bequaamheit; welke lessen zy gehoorzaamde met zo veel bescheidenheit en yver, dat zy een Konstschilderes uit duizent is geworden binnen korte laaren.
        Henrietta verkoos het konterfyten in miniatuur, inzonderheit die schilderwyze, by de benaming van pointeeren bekent. Te gelyk kan \'er werden gezegt met waarheit en bewys, dat zy den hoogsten top van dat konstgebergte heeft bereikt, en niet alleenlyk naast de vermaarde Konstschilderes Rosalba vermag te zitten in een stoel van staat, maar zelfs heele trappen hooger is gesteegen. Verwonderlyk is het koloriet van die kleine konterfytzels, de vleeschkoleur natuurlyk, de plaatselyke koleuren waargenomen met oordeel, de tekening vast, de grootheit van het leven verstandiglyk behouden, en de voordeelige ogenblikken der tronien onberispelyk gadegeslagen. Haar penseel is ligt, vloeient en mals, en een groot karakter van geest, waarheit en verhevenheit, straalt door alle haar welgetroffene Persoonnaadgien. Zy bezat het licht en bruin in den hoogsten graat; ja haare Konstkonterfytzels verstrekken tot zo veele voorschriften aan dat gedeelte van de Schilderkonst, door het verbinden van de tegenstellingen der schaduwen en lichten met zodanige gelykstemmigheit, dat alle haare konterfytzels schynen te zyn voltooit door een en dezelve streek van het penseel.
        De konterfytzels van de Heeren Gerard en Nikolaas Hasselaar, van den Heere Johan Sasburg, Heer van Mongarnie, en van Mevrouw zyn Gemalinne, benevens een overgroot getal diergelyken, zyn van ons gezegde de onwederspreekelyke voorspraaken. Hen-

-ocr page 509-
 
Henrietta van Pee, trouwde met Hermannus Wolters, geduurende het verblyf van haaren konstryken Vader in Engelant. Haar Man is een Leerling geweest by haar Vader; doch alzo hy zeer weinig heeft geschildert, zullen wy hem laaken noch pryzen, maar laaten doorgaan ongemerkt. Veeleer zal ik my houden by die weergaloze konstschilders, en den Lezer berichten, dat zy tot verzekering voor alle ondermaansche wisselvalligheden, te gelyk voor haaren Man en voor haar zelven het leevens onderhoud bekostigde in het Proveniers Huis tot Haarlem, voor een somme van zes duizent guldens.
        Korts daarna is die onvergelyke Henrietta aldaar overleeden, zo wert gezegt aan een verouderde quaal, genaamt een benaauwde borst, veeltyds de algemeene ziekte der al te vlytige Letteroefenaars, Konstschilders en Konstschilderessen. Dat blinkent konstgestarnte verschoot tot Haarlem in den ouderdom van negen-en-veertig jaaren, op het jaar duizent zeven hondert een-enveertig, en legt aldaar begraaven.

N. BEELDEMAAKER.

By gebrek van een uitgestrekt bericht, betreffende de Leevens- en Konstbedryven des bovenstaanden Konstschilders, zal ik my alhier ontrent en op die wyze gedraagen, gelyk als den beruchte Eedgenoot, die Ferguson zich genoegzaam in alle de Vloekverwantschappen gesmeed tegens het leeven van Willem den Derde inwikkelde; doch wist altoos den dans des doods te ontspringen, langs een tydige vlucht, begonstigt by zyn gelukkig gestarnt. Den Opperrechter, ziende Ferguson voor de Rechtbank komen na gewoonte, ont-


-ocr page 510-
 
ontfing hem grimlagchende met deze woorden. ,, Ha! ,, myn oude kennis, alweer in de boeijen, wel ik zal ,, u maar luttel vraagen, dat is immers kort en goed. ,, Milord, ik denk u niets te andwoorden, sprak Fergu,, son stemmiglyk, dat is immers wel zo kort, en noch ,, beter \'\'.
        Echter om iets te zeggen aangaande onzen Konstenaar, wert den Leezer verzogt zyn nieuwsgierigheit te bepaalen binnen den omtrek van dit beknopt bericht.
        N. Beeldemaaker, gebooren in \'s Gravenhage, heeft tot zyn Leermeester gehad den braven Historieschilder Wielinck, wiens verdienste by ons elders is aangehaalt. Na eenige jaaren naarstiglyk te hebben getekent, en gekopieert, na de Konststukken van brave Meesters, als van \'s gelyken na het leeven, verreisde hy na Romen, alwaar hy zich onthield eenige jaaren. In die Hoofdstad, dat onuitputtelyk Magazyn voor alle Tekenaars, Schilders, Beeldhouwers, en navorschers der aloudheden, studeerde hy vlytiglyk, niettegenstaande hy zich in deszelfs loflyke Schildersbend had doen inlyven. Ik herhaal, niet tegenstaande hy op de naamlyst der Bendvogels stont aangetekent, welke quanten door de bank vry meer zyn gezet op het Montefiaskone Wywater, en op de gevaarlyke bevalligheden der Romeinsche Poppen, als op de onderhouding van de twee Maltheeser geloften, de maatigheit en de kuischeit. De derde gelofte van een gewillige armoede zal ik niet eens aanraaken, zynde doorgaans het gevolg van dat gespan gemelde kontradeugden.
        Wat belangt de konst van Beeldemaaker, wert den Leezer verzogt zich te willen genoegen met het navolgent bericht. Matheus Verheyden, Historieschilder en Konterfytzelschilder, woonachtig in \'s Gravenhage, zegt,

-ocr page 511-
 
zegt, het navolgende te hebben gezien, op het jaar duizent zeven hondert vyftien bestaande in twee beschilderde Kamers, ten huize van den Heer Agent en Solliciteur de Normandy. Voor eerst, vier geschilderde vakken, grootsch, vrolyk en fix geordonneert en geschildert, den inhoud verbeeldende eenige uit Nasos gehaalde gestaltverwisselingen. Het tweede vertrek pronkt met de Krygsdaaden van den Grooten Alexander; welk paar kamers als noch is te zien in \'s Gravenhage. Matheus Verheyden betuigt, dat die beide beschilderde vertrekken alleen vermogende zyn, om \'s Mans uitmuntenKonst te vereeuwigen by de nakomelingen.
        Dien Beeldemaaker den Ouden, zal ik verzellen door een Beeldemaaker den Jongen.

N. BEELDEMAAKER.

Zeker Konstschilder van dien naam is vermaart geweest in \'s Gravenhage, ontrent den Jaare duizent zes hondert vyftig, ingevolge het schriftelyk bericht van den voorengemelden geest en konstryken Matheus Verheyden. Die Konstenaar was een uitmuntent Man in het konterfyten van rouwhaairige en ook gladgehaairde Honden, Haazen, Konynen, en diergelyke aangenaame Veldtafereelen; verzelt met de vereischte menschelyke Beelden, als Heeren, Vrouwen, Jaagers, Jongens en Boeren. Doorgaans stoffeerde hy de voorgronden van zyn stukken met breede Dokken ofte Klissenplanten, met Distels, Inlandsche Kruyden, en alzulke aangenaame groeibaarheden.

        Noch schilderde hy te mets wel een Slaapent Boerinnetje, verzelt door huislyke Melkkoeijen, zachtzinnige Scha-

-ocr page 512-
 
Schapen, onnoozele Lammeren, huppelende Bokken en Geyten. Het schynt dat de Jaagers Honden die zorgeloosheit wisten na te speuren op den reuk, welke Viervoeters de Melk-emmers, zo droog sponsten in een moment met hun lange tongen, dat het ontwaakt Boerenmeisje niets anders vond op den bodem als eenige doode vliegen.
        Den Heere Bikker van Swieten heeft een stukje van dien aardt gehad in zyn beroemt Konstkabinet, (misschien is het als noch in het bezit van dien Heer( verbeeldende een Slaapende Nymf, opgewacht by een Veldstoet van huppelende Bokken en Geiten. Dat Konststuk was gejaartekent duizent zes hondert twee-en-vyftig. Niemant is dien Beeldemaaker zo na gekomen op dien text, als den Konstschilder Jan van Gool, zegt myn berichtgeever met duidelyke woorden; en alhoewel geen artykel des geloofs, wert den Leezer verzogt die stelling niet in twyffel te trekken.
        Indien een vinding vermag door te gaan voor een waarheit, (en wat toch is meer gemeen) zal ik den Leezer bericht doen, dat den God der Schimmen, bekoort op Beeldemaakers konstfaam ontrent het konterfyten van Honden, hem op ontbood by een Hofstafette, om den doodelyken Cerberus af te maalen by den tast. Den Schilder gehoorzaamde het op ontbod van dien gevreesden dwingelant, en t\' zedert heeft hem de rooskoleure Aurora niet weer zien opdagen. JAKOB

-ocr page 513-
 
JAKOB CAMPO WEYERMAN,

Geen onderwerp is zo uitheemsch, waar in een Fransch Schryver niet een pligtpleeging weet op te dringen aan zyn Vorst: Ook is geen stoffe zo maager, waar in geen Gedenkschrift-Schryver van zyn byzondere Leevensbedryven, niet iets komt tusschen in te lassen t\' zyner eere, roem en lof.

        Wy verheffen en schatten eens anders uitmuntendheden, eerder uit een achting voor ons byzonder gevoelen, dan wegens derzelver waarde; en als wy voorwenden eens anders deugden te pryzen, geschied zulks uit een slag van ter zyde op dat anderen ons zouden verheffen.
        Dewyl den Leezer nu genoegzaamlyk merkt, dat zulks my is bekent, denk ik geheel myn vermogen in te spannen, om door het vermyden van Charibdis niet te vervallen in Scylla; ook vereischt een bestaan van die natuur een ervaaren Stuurmanschap. ,, Maar wie toch ,, vergt, wie parst, wie spoort u aan tot de beschryving ,, van uw Konst- en Leevensbyzonderheden \'\'. Wie vraagt de Nieuwsgierigheit: dat zal ik u ontvouwen, antwoort de Openhartigheit.
        Een jaar drie ofte vier geleeden, heeft een bedurven Koopman in Schilderyen, zich opgeworpen tot een Waagweeger van de meerdere ofte mindere verdiensten der Penseelhelden; en een dommekrachts onderneeming van die natuur, stuit my tegens de borst. Wie weet of een diergelyk Kladschilder met die pen, myn Konst- en Leevensbedryven niet zou bestryken met doosjes zwart, in plaats van ultramaryn, na myn overlyden, bewust dat

-ocr page 514-
 
dat de overleedenen niet byten. Dat nu geen doode Leeuw zich kon verweeren tegens een leevenden Dog, zou ons Plinius konnen zeggen, des noods zynde, een Romein die geen minder Dieren-schilder is geweest met de pen, als den laatstgemelde Haagenaar was met het penseel. Tot voorkoming van die ramp, vat ik de pen op, en ik zal myn Konst- en Leevens byzonderheden beschryven na waarheit, gematigt door zedigheit; en zonder meer tyd verlies die Venezoen-pastey ontginnen.
        Jakob Campo Weyerman is gebooren te Breda, op den negende van de Oogstmaand, in het jaar duizent zes hondert zeven-en-zeventig. Hy wiert tot de letteroeffeningen bestemt by zyn Ouders; en na de Fransche taal te hebben geleert, bestelt op de Latynsche Schoolen te Breda, hoewel reeds getreeden in zyn vyftiende jaar. Die Schoolen doorliep hy in drie jaaren, zynde doorgaans de letteroeffeningen van de laagste tot de hoogste School voor een tyd van zes jaaren beperkt; doch deswegens is hy ruim zo veel dankbaarheit verschuldigt aan de goede natuur, als aan zyn byzondere vlyt, oordeel of geest.
        Ik zeg, aan de goede natuur, alzo de verscheelende bequaamheden der menschen, welke wy noemen Wysheit, ofte Voorzigtigheit, tot het bestier van Staats- of Landzaaken, ofte van een Ampteloos leeven, lynrecht groeijen uit dat klein vernuft, het welk wy met ons brengen op de Waerelt; en derzelver gebrek in menschen, ontstaat uit eenig mangel in onze ontvangkenis ofte geboorte. Alhoewel nu dien mangel kan werden verbetert eenigermaate, by toevallen van Opvoeding, Letteroeffening, Ommegang of Beezigheit; echter vermag het niet te gaan boven het bereik van zyn natuurlyk

-ocr page 515-
 
lyk vermogen, zo min als het leeven kan gaan over het bestemt tydbestek, langs de sterkte of de zwakheit van de voortqueekende kracht.
        Noch geen achtien jaaren oud zynde, wiert hy aanbevoolen aan de leertuch van den Heer Sandvoort, Predikant op het Woud, een klein Dorp gelegen in Delftland. Aldaar onderwees hem die geleerde Man in de Hebreeuwsche en in de Grieksche taal, welke laatste inzonderheit hy zodanig behartigde, dat hy den Griekschen Dichter Pindarus kon vertaalen, voor de vuist. Daarenboven wiert hy onderwezen in de Wysbegeerte, in de beginselen van de Godgeleerdheit, in de Wis- en Starrekunde, als desgelyks in de Grieksche en Romeinsche geschigten.
        Niettegenstaande hy zich naarstiglyk bevlytigde in alle die gemelde letteroeffeningen, echter dreef de Tekenkonst boven, het voorensgezegt graan van vernuft, dat hy als uit de geboorte met zich had ter waerelt gebragt. Tot voortzetting van die lust, wandelde hy tweemaal \'s weeks na Delft, en bediende zich aldaar van het onderwys eens Schilders genaamt Thomas van der Wilt, een tamelyk goed Historie- en Konterfytzelschilder; doch noch beter Tekenaar als Schilder.
        Alzo den mensch eerder zyn belangens verzaakt, als zyn smaak, voel ik trek den Leezer een zeldzame bejegening te verhaalen tot vervrolyking van dit onderwerp. Den voorensgemelde Leevens- en Konstbeschryver der Schilders veroordeelt in zyn Schets, ofte Voorwaarden van Inschryving, welke Boekdeelen zullen werden gedrukt in partibus infidelium, alle ondernemingen van die natuur. Hy wil de Leevensbedryven der vrolyke Konstschilders schoeijen op den styl der Martelaars-schriften, gegrondvest op kruissen en raders: en in navolging van Rey-

-ocr page 516-
 
Reynaart den Vosch, scheld hy de druiven voor zuure vruchten, dewyl zyn loomheit hem verhindert die versnapering te konnen bereiken.
        Omtrent een half jaar voor Jacob Campo Weyerman zich vertrok uit dat Dorp, om zyn Letter oeffeningen te aan voltooijen op de Hoogeschoolen tot Utrecht, stont hy te praaten met den Predikant voor de Poort van zyn huis. Een Watermolenaar en zyn Vrouw, welke hadden gehoort dat den Domin‚ een goed vrient was van den Heer Putman, Dykgraaf van Delfland, kwamen hem verzoeken, van een goed woord te willen doen by dien Dykgraaf, om te mogen werden verplaatst op een andere Watermolen. Den Predikant vroeg wat hem bewoog te willen schiften van Molen? waar op den Molenaar antwoorde, om dat het zo vreeslyk tot zynent spookte, dat zy het niet langer konden harden. Hy voegde \'er by, dat als wanneer hy des avonds eens buiten de deur trat om na den wind te kyken, het spook hem by wylen een gons gaf, dat hy overhoop tuimelde, gevolglyk noch liever wilde gaan bedelen, als aldaar langer te maalen. De Vrouw ontbloote daar op haar armen, en een gedeelte van haaren boezem, welke ligchaams deelen blont en blaauw genepen waaren; en \'s mans gezegde wiert bekrachtigt langs dat bewys.
        Den Leezer gelieve te weeten, dat die Watermolen leelyk was berucht, dewyl de voorige Molenaarin, een Oud Wyf haar zelven had verdronken; gevolglyk dat zy zo wel spookte in Delfland, als den Quelduivel van Mascon den beest plagt te speelen in Vrankryk. Weyerman viel hartiglyk aan te lagchen over dat spook relaas, waar over den Predikant zich ergerde, zynde hy een Anti-bekkeriaan, en het scheelde luttel of zou hem met den schendnaam van: Vrygeeft hebben vereert. Tot voor-

-ocr page 517-
 
voorkoming van dat onweer, vroeg Campo den Molenaar, of hy zich noch onthield op dien Watermolen? zyn bescheid was neen; waar op hy wiert verzogt, van hem den sleutel te willen geven van dat spokent Waterkasteel, alzo hy aldaar eenige nachten den Sperwer zou gaan bewaken; welk verzoek wiert ingewilligt, waar na den Molenaar en zyn Vrouw vertrokken. Den Heer Sandvoort ziende dat het hem ernst was, zei, dat hy zyn mede Student zou mee nemen, op dat derzelver wedervaaren grooter geloof mogt hebben by de Boeren, zynde het getuigschrift van twee persoonen meer aanneemelyk in rechten.
        Zo gezegt, zo verricht, zy verreisden met hun beiden na dien betoverden Watermolen, zo luchthartiglyk als twee doolende Ridders, gespitst tot het ontginnen van een gevaarlyke avontuur. Tusschen vallen en opstaan kwamen zy aldaar te belanden, tegens het daalen van den nacht, en namen fluks bezit van die plaats. Uit eenige aldaar overgebleeven turf wiert een vuur aangelegt, en een paar kaarsen ontstoken langs de tusschenkomst van tondeldoos en een bosje zwavelstokken. Een paar hoopen van die zelve brandbaare stoffe verstrekten hen tot stoelen; waar na zy malkanderen een praatje verleenden tegens den schrik der eenzaamheit.
        Tusschen twaalf en een uur hoorden zy een slurvent gedruis, waar op Weyerman fluks het oog sloeg naar de openstaande deur van het vertrek, en een gedaante zag naderen met langzaame schreeden. Die figuur scheen hem toe als een persoon omhangen met een beddelaken, en indien hy min voorbaarig waare geweest, zou hy gewislyk dat verbeelt Spook hebben bezichtigt meer van naby. Doch hy greep fluks den Degen in de rechter en een brandende kaars in de linkerhand, om een proef te nee-

-ocr page 518-
 
neemen of dat Spook ook was gehart tegens de punt van een spitse kling. Den Boldergeest ziende dat den Student op hem los schoot, vertrok zich schielyk achterwaards, om zich te bergen langs den haazesprong der bloodaards, gezegt een tydige vlugt. Maar die vlugt waare het Spook mislukt, indien Weyerman niet eerst had gestruikeld, en vervolgens gevallen, ook wiert zyn kaars uitgedooft in dien val. Nochtans hy verrees schielyk, greep de tweede brandende kaars, vervolgde op nieuws het Spook, doch ley zyn handen op een yl nest.
        Den Spookbanner stoof dan te rug na de keuken, en bevont dat zyn Medemakker was overhoop gebuitelt van zynen turfzetel (juist op die wyze tuimelt een stervende Leeuwerk van zyn verheeven zoodje) en als noch ley te spartelen in die demoedige gestalte, gelyk als een op \'t gypen leggende Kikvorsch. Weyerman rechte dien tot stervens toe onthutzelden Bloetbeuling op, vertroosste hem na zyn vermogen, en sprak hem een hart in \'t lyf; maar te vergeefs. ,, Laat ons toch na het woud ,, keeren, myn vrient \'\', krochte en steende zyn Mede,, makker met een zwakke stem, of wy zyn beiden ly,, veloos, want het is geen rein spel in deeze Moolen. ,, Nooit zullen de Schelmze Boeren my verwyten, dat ,, ik het Molenzeil streek voor een gewaant Spook; ,, antwoorde hem Campo op een fieren toon, gevolg,, lyk zal ik alhier post houden tot de komst des bloozen,, den dageraats\'\'. Den ander had niet veel zin in dat besluit; doch overheert moet lyden. Daagsch daar aan vertrok dat gespan Avanturiers na het Woud, om aan den verlangenden Predikant verslag te doen van dien togt.
        Jakob Campo Weyerman deet een beknopt verhaal van zyn wedervaaren aan de Heer Sandvoort, onderwyl dat

-ocr page 519-
 
dat zyn Spitsgenoot, dien hy alvoorens had gesleept na het huis van zyn Oom by wien hy was gehuisvest, lei te worstelen met een wakkere koorts. Den Predikant scheen eenigzins ontstelt op het hooren van dat relaas, en was mogelyk bedacht om een Argument te vormen uit dat geval tegens Balthazar Bekker, toen zyn Leerling hem uit dien droom redde met deeze woorden.
        ,, Dit geval vervat niets boven natuurlyks, om deeze ,, vermoedelyke gissingen. Ik geloof dat dees of geene ,, Boer toelegt om aldaar Molenaar te worden, en uit ,, dien hoofde den rol speelt van een Boldergeest. Den ,, verloopen Bedienaar van die Molen, en zyn Wyf ,, werden geslaagen en genepen buitens deurs, en in ,, het duister, zonder den Persoon te zien die zulks ver,, richt, ook schynt het een paar bloode menschen. Nu ,, is myn gevoelen, dat dien eigen Snoeshaan, die al ,, dat spel maakt, zich op den voorleeden nacht heeft ,, verstout om ons te vernestelen, en zich ten dien ein,, de met een beddelaken vermomt, misschien dat hy ,, dacht het geen werk te zullen zyn, om een paar ,, Dorpsstudenten te doen verkassen, met de knyf in de ,, vuist. Maar zich ziende bedroogen in zyn meening, ,, heeft hy zich bedient van myn val, en is langs het ,, zoldervenster ontsnapt. Ook schynt my zulks te meer ,, waarschynlyk, dewyl ik verhaaste stappen heb ge,, hoort, en namaals het venster open gevonden \'\'.
        Den Predikant viel over in het gevoelen van zyn Leerling, dien hy vroeg, of hy noch wel een tweeden nagt wilde overbrengen in dien Molen. Waar op den ander antwoorde van ja, en den Domin‚ zei, hem te zullen, verzellen in stee van zyn kranken Medemaat. Ook gingen zy derwaards, op den helderen dag; doorzogten den Molen naauwkeuriglyk; slooten daar op het zoldervenster

-ocr page 520-
 
venster en de deur; bleven opzitten tot den dageraat; en vertrokken zonder iets te hebben gehoort of gezien, dat na eenig Spook geleek.
        Vyf of zes dagen daar na, vernachte Weyerman in die Molen voor de derdemaal, vergezelschapt met den Zoon van den Predikant van Schipluy, en met Meester Pols den Chirurgyn van dat Dorp, zonder het minste Spook te verneemen. Korts daar op wiert een oolyke Beksnyder begiftigt met dien Molen, het welk het vermoeden vermeerderde, dat die baaijevanger al dat spel had bestooken.
        Dewyl ons papiere tafereel min is opgespannen voor een relaas van Letteroeffeningen, als wel tot Konstverhaalen, zal ik onzen Konstschilder niet verzellen op de Hoogeschoolen tot Utrecht, niettegenstaande hy zich aldaar heeft bevestigt in den Godsdienst, in de Geneeskunde, in de Taalen, en in meer andere loflyke Studien behoorende tot de goede letteren. Den Leezer genoege zich te weeten, dat hy de Schilderkonst van Bloemen, Fruiten, Dieren, Vogels, en kruipende Diertjes, genoegzaam leerde zonder onderwys; want alhoewel hy eenigen tyd schilderde onder het opzigt van Simon Hardim‚, vermag hy te zeggen, dat het leeven zyn Konst meer heeft bevoordeelt, als wel deszelfs lessen.
        Op het jaar duizent zeven hondert en negen stak Jacob Campo Weyerman over na Londen, alwaar hy zicheenige tyd heeft onthouden. In die Hoofdstad van Engeland schilderde hy veele groote stukken, in den beginne, en in het vervolg kleine Kabinetstukken, welke Konsttafereelen noch werden gevonden in de Paleizen van Lords, en in de Huizen van voornaame Koopluiden. Onder meer andere konststukken, ver‡ierde hy twee tamelyk groote Spiegels met Bloemen, Fruiten en Vlin-

-ocr page 521-
 
Vlindertjes, voor Anna Stuart, Koninginne van Groot Brittanje, ter waarde van twee duizend vier Honderd Guldens. Dat paar Konstspiegels wierd ten Hove gehaalt op een staatelyke wyze, verzelt by den Konstenaar, die zich verbeelde een Afgezant te zyn by die gelegentheid, om, aan Haare Majesteit van Groot Brittanje de geschenken aan te bieden van zyn Moogendheid. Die Spiegels aanbood hy in Persoon aan de Koningin, welke genadiglyk wierden aanvaart, hooglyk gepreezen by die Prinses, en den Konstenaar genoot zyn betaaling in tyd en wylen.
        Hier ter stee zal den Schryver van deeze Bladen, de Konstschilders een voorschrift neˆrstellen, op wat wyze zy zich zullen hebben te gedragen omtrent wanbetaalende Grooten, tot het erlangen van de verschuldigde kontanten wegens geleverde Konstschilderyen.
        Jakob Campo Weyerman had op een tyd twee kabinetstukken geschildert voor den Hartog van * * *, een Lord al ommers zo berucht wegens een prompte Wanbetaaling, als vermaart door zyn groote geest, dapperheid, zachtmoedigheid, en andere Adelyke hoedanigheden. Hy stelde die stukken in handen van een Kruyer om dezelve te draagen tot aan het Paleis van dien Hartog, en verzelde die in Persoon. Gevalliglyk ontmoete hy den Heer Peters by den weg, een Konstschilder en zyn boezem vrient, die hem vroeg, werwaards die tafereelen wierden gevoert. Zo dra was den naam des Hartogs niet genoemt, of den Goedeman sloeg de handen in malkaar en schreeuwde luidkeels in zyn Antwerps axtent ,, bai God, Campo, jeerste liever in het woter, ,, dan zeide noch woorze blaiven, want dyen Hartog ,, betoolt Vrienden noch vaianden \'\'. Campo zei hem stem-

-ocr page 522-
 
stemmiglyk, dat den kloot eens zynde uitgeschooten den schieter zich behoort te getroosten aan een linksche of rechtsche kans.
        Dat paar stukken wiert overgegeeven aan een gespan lakeyen, en gebragt in de slaapkamer des Hartogs, onderwyl den ongeduurige Konstschilder na den uytslag stont te wachten met een pynlyk hart, ten laatste kwam \'er een volgdienaar, die hem zachtjes inluysterde, dat Milord Duke ten hoogste scheen voldaan over de Schilderyen en hem eerstdaagsch de behoorlyke betaaling zou bezorgen. Dat was gezegt dat de betaaling zou geschieden in het onbekent Zuydlant, doch dat die luchtstreekt alvoorens moest werden ontdekt. Op dat bescheid stak den Konstenaar de Hand in de beurs en schonk dien lakey een Engelsche halve kroon zynde een Daalder van onze Munt, met verzoek, dat hy den Kamer dienaar wilde Boodschappen hoe den Schilder ernstiglyk verzogt om den Hartog te moogen opwachten voor een oogenblik. Den Kaamerdienaar die gemeenzaamlyk was bekent met Campo, voldeet aan dat verzoek, waar na hem wierd gelast van in \'s Hertogs slaapvertrek te komen.
        ,, Milord Duke, sprak den Bloemschilder, na den ,, Hertog beleefdelyk te hebben Goemorgen gewenscht, ,, het is my leed dat uw Genade zo veel haast heeft ge,, maakt met dat paar Kabinetstukken het geen my heeft ,, verhindert van \'er noch een zeker iets by te voegen ,, dat \'er aan ontbreekt \'\'. Maar dat spel wiert gestuit: Den Hoofsche struys stoof niet af op die qualsterbyen; en zeer zelden werden oude Vogels verschalkt langs boekwyte doppen. Den Hertog antwoorde, te zyn vergenoegt met die Konststukken en gevolglyk zouden die verblyven in statu quo. Den Konstschilder hield voet by

-ocr page 523-
 
by stek, al hoewel hy had gemist in dien eersten scheut, alzo hem was bekent, dat Batavia niet is te bezeilen met een enkelt ty, maar de vaart meermaal moet werden hervat, voor men den hoek van de Kaap kan te bovenkomen. Hy spande derhalven een ander web op het getouw zyns geests, en vroeg aan Milord Duke, ofhet hem vry stont een vry woord te moogen spreeken. Dit verzoek zynde begenadigt met een fiat begon hy al voorens te meesmuylen en vervolgens te spreeken.
        ,, Milord Duke, sprak hy, het leeven eens Konst,, schilders is onderhevig aan noch meerder beurt verwis,, selingen, als alle Nasos gestalts verwisselingen, heden ,, is hy zo vry en bly als een klimmende leeuwerk; en ,, morgen zo bedroeft en oversnoeft als een Germaan,, sche Baron, die uit de Kolveniers Doelen werd over,, gevoert na de Stadhuysgyzeling; ook ben ik noch ,, meer beducht voor dat laatste lot, als ooit sint dunstans ,, duivel schrikte voor den wywaters bak. Althans is ,, myn woonplaats gebloqueert by een heir van schuld,, eyschers, een vee zo onverbiddelyk als het noodlot, ,, by aldien nu den muytenden troep niet wert verzoent ,, door de tusschenkomst van eenige Guinees, zal ik ,, werden geleid van Duinkerken ten Haaring uyt het ,, Strand na (*) Ludgate ofte na de Fleet \'\'. den Hartog meesmuilde een poos, en zey vervolgens, dat hy een vertoog moest Koopen over de zuynigheit, en die redenvoering bestudeeren by dag en by nacht. ,, wie ,, niets heeft om te bespaaren Milord, belyd de zuynig,, heit vruchteloos, weersprak den vrolyke Konstschilder, ,, ten welken eynde myn winst in vieren wert verdeelt. ,, Een gedeelte is bestemt voor myne tafel en kleedy, het


(*) Twee civile Gevangenissen in Londen.

-ocr page 524-
 
,, het tweede geschikt tot een onthaal der britsche juffers; ,, en het overige gedeelte wert versmolten in het schouw,, burg, (*) Merrimans teerlingen, en de Fransche speel,, kaart met een woord, ik volg de levenswyze van een ,, volmaakt Britsch Edelman \'\'.
        Den Hartog viel hartiglyk te lagchen over dat partaadgie traktaat, en zei vervolgens in die vrolyke luim tegens zyn Kamerdienaar, ,, George zegt tegens den Se,, kretaris dat hy Mr. Campo betaale zonder eenig uit,, stel, alzo deszelfs Britsche levenswyze geen borg kan ,, veelen \'\'.
        Langs die quinkslag bekwam den Schilder zyn betaaling; doch of juist de Schuldeisschers uit die kontanten wierden betaalt, konnen wy den Leezer niet toezeggen.
        Niettegenstaande die Britsche levenswyze, omarmde onze Konstschilder korts daarna de hervorming van zeden, en hy waare waarschynlyk gelukkig geweest, indien hy daar in had blyven volharden. Hy was die hervorming verschuldigt aan zyn vyanden, welke quanten op alle hoeken en markten onophoudelyk bazuinden, dat hy dat handje nooit zou uithouden; te meer, dewyl hy een douzyn uuren zat te drinken in een Wynhuis, tegens een uur dat hy zyn konst behartigde in het schildervertrek. In den beginne stoorde hy zich grootelyks over die aanmerkingen, zo strydende tegens zyn geneigdheden; en hy bediende zich by wylen van degen en stok om dat gebas te sussen; doch te vergeefs. Eindelyk begon hy te redenkavelen, en hy ondervont, dat een man van verstant de schimp eens vyands kan verbeteren tot zyn byzonder nut; als by voorbeelt. Den


(*) Merriman, den bevoorrechte Teerlingmaaker in Londen.

-ocr page 525-
 
        Den bedreeven Geneesheer pikt somtyds een voortreffelyk tegengift uit de schadelykste Plantgewassen, tot heeling veeler quaalen. De doornstruiken, alhoewel steekelig en onhandelbaar, echter in een heining gestooken, wert daar door het tamgedierte verhindert van uit te spatten ingevaaren. Op die wyze, of wel een vyant in het geheel onaangenaam is aan de menschelykheit, echter vermag hy te werden hervormt in een heilzaamen Mithridaat by een oplettent Man; en als dan verstrekt hy tot een wocht op onze bedryven, om niet te verdwaalen buiten het bestek der bescheidenheit.
        \'s Menschen leeven is benodigt, ofte om getrouwe vrienden, ofte om gestrenge vyanden; en veeltyds overkomt ons meer heil langs onze vermoede vyanden, als by onze waare vrienden. Want daar een vrient veeltyds gemeene zwakheden over \'t hoofd ziet, en uit achting, oogluiking, bloedverwantschap, ofte eigenbaat, ons op den tuil houd met zyde woorden, gedraagt zich een vyant gantsch verschilliglyk. Een vyant grypt na ieder dwaaling, en werpt zich op tot een bespieder van alle onze bedryven, waar langs wy als by een dwingelant werden omheint met het paalwerk van deugd en voorzichtigheit, en indien wy komen te spatten buiten derzelver omtrek, jaagt zyn geesselroe ons ylings in den cirkel der bescheidenheit. Een vyant verstrekt aan den zot een blaasbalk van gramschap, maar is aan den wysgeer een Schoolmeester der deugden.
        Wy konnen werden bedroogen by onze vrienden, en wy konnen ons zelven bedriegen. Maar geen vyant kan trouwloos zyn ofte ons om den tuin leiden. Die Quant is ons al te bekent om hem te vertrouwen. Wy beschouwen dien vyandelyke Ulis op een zekere tusschenwydte, buiten het bereik van ons den ring des bedrogs te

-ocr page 526-
 
te konnen booren door de neus, en in die gestalte herom te voeren, als een danssende Beer: zo dat indien een vrient al eens meer behaagt, een vyant zal ons meerder bevoordeelen.
        Deeze en diergelyke zeedekundige betrachtingen, wierden eerst bevat by de beschouwende kennis, en vervolgens in \'t werk gestelt by onzen Konstenaar. Hy vermyde alle gezelschappen zorgvuldiglyk. Hy schilderde naarstiglyk. Hy hervormde zyn keuken en kleerkamer zuiniglyk. En hy overwon een goudbeurs binnen \'t jaar.
        Eensklaps bekroop hem de reislust om geheel Engelant te gaan bezichtigen, ten welken einde hy een te gelyk schoon en sterk paard kogt, bequaam om zyn persoon te draagen, benevens een valies, voorzien met een betaamelyk kleed, lynwaat, en andere toebehoortens. Die speelreis duurde een geheel jaar, een van de aangenaamste jaaren zyns leevens, te meer dewyl hem niets links bejeegende, en zyn taalkunde, geletterdheit, en welleevendheit, hem den ingang gaaven by alle geleerde en konstlievende mannen. Ik vermag den Leezer geen uitgestrekte beschryving, ja zelfs geen schets ter neer te stellen, betreffende veele zeldzaamheden by hem gezien geduurende die karavane, uit hoofde van ons beknopt bestek. Ik zal dan maar zeggen ter loops, dat zyn goudbeurs ebde met der tyd; dat hy vervolgens zyn paard in de zak stak; en toen zyn reis vervorderde, somtyds op wagens, en by wylen op zyn eigen hoeven.
        Op een zeekere ochtenstond besloot hy te verreizen na het Bath, een klein Steedje, niet min befaamt als Aken wegens deszelfs heelzaame wateren. Den wandelende Konstschilder vervolgde zyn reis in de grootste gerust-

-ocr page 527-
 
rustheit des waerelds, zo dewyl hy den weg derwaards had opgestelt met de potlootspen, als om dat een geldeloos Reiziger zich niet bekommert met eenige gevaaren. Hy heeft meermaals verhaalt, dat, zynde een liefhebber van gelykenissen, hy alle de bouwvallige voorwerpen, zo van huizen als van dorre boomen, vergeleek by zyn uitgeteerde goudbeurs, gevictualieert met het oneven, dat echter het drietal niet kon uitmaaken.
        Na vyf ofte zes Engelsche mylen te hebben afgelegt, zag hy een groote Diergaarde leggen aan de rechterhand, en alzo de poort openstont, trat hy \'er in, begeleid door zyn goed gestarnt. Hy spansseerde ontrent een uur in dat park, toen hy een klein Kasteel zag leggen aan de rechterhand, alwaar hy aanschelde om den weg nader te vragen, dog de hofpoort was en bleef geslooten. Hy vervolgde dan zyn weg lynrecht, en zag een heerlyk Kasteel opdagen korts daar aan, en op die noordstar richte hy zyn koers. Langs een grooten boog kwam hy op het plein van het Kasteel, en zag een verheeven puy, waarop eenige Heeren stonden waar onder een uitmunte boven alle de anderen, zo door zyn ryzige ligchaams gestalte, als door de Ridderorde des Koussebands; en vlak voor die puy stont een Koets bespannen met zes Izabelkoleurde Paarden.
        Den Konstschilder groete die Heeren in \'t voorbygaan met een grootsche zwier, en wiert hergroet, alzo hy noch rykelyk was genopt, niet tegenstaande het verval van zyn beurs. Hy nam zyn weg langs een tweden boog van dat plein, en belande aan een klein Dorp, alwaar hy in een Herberg trat om zich te vervarsschen. Maar pas zynde gezeeten, trat \'er een Lakei in zyn vertrek, die hem vroeg uit den naam van den Hartog van B * * *, wie hy was, en werwaards hy zyn reis had ge-

-ocr page 528-
 
geschikt ? Het antwoort was, dat wanneer hy de eere mogt hebben van zyn Genade op te wachten, die dubbelde vraag als dan zou werden opgelost.
        Een moment daar op keerde den Lakei te rug, en verzogt den Konstenaar, van te willen komen byden Hartog op het Plein. Reeds was die Lord Duke in de Koets gestapt, weshalve den Schilder het Portael naderde, en die gedaane vraag oploste met dit kort bescheid. ,, Milord Duke, ik ben een Konstschilder by beroep, ,, en wel een der voornaamste in Groot Brittanje: doch ,, werwaards ik gaa, is my als noch onbekent; ik taal ,, na de Fortuin, en den Hemel gaave dat ik dezelve ,, mogt ontmoeten aan uw Hof \'\'.
        Dit bescheid beviel den Hartog zo wel, dat hy zyn Opperhofmeester deet komen aan de Koets, en hem beval dien Heer een kamer aan te wyzen, en plaats te geven aan de tafel van de Edellieden, benevens een knegt tot zyn dienst.
        Aan dat Hof hield hy zich een geruime tyd op, en indien zyn wispeltuurige inborst hem niet had de weelde wars gemaakt, waare hy waarschynlyk aldaar voor altoos gebleeven.
        Uit die schielyke gestaltverwisseling van een te voet wandelent Konstenaar, in een te paard rydent Hoveling, blykt oogschynelyk en handtastelyk het vermogen van de Fortuin. Ik zeg derhalve, dat de Lukgodes vele rampen en feilen verhelpt in den Mensch, onherstelbaar by het oordeel en de reden.
        De Mensch behoorde zich te gedraagen met zyn Fortuin, gelyk als met zyn gezondheit; die te genieten wanneer ze goed is; geduldiglyk te verdragen wanneer ze quaad is; en zich nooit te bedienen van wanhopende middelen, dan by wanhopende gelegendheden. Ja-

-ocr page 529-
 
Jacob Campo Weyerman zei dan het Hof van den Hartog vaar wel, en vertrok na het Bath, alwaar hy alles verloor in eene nacht, wat hy overgewonnen en bespaart had geduurende tien ofte twaalf maanden. Daar op verliet hy die heilzame wateren, om te zien of hy de krankte van zyn Beurs kon herstellen te Bristol, en het geene hem was gevrybuit by de Speelkaart, te herwinnen door het konstpenseel. Ook ontmoete hy in die beroemde Zeestad geen klein getal konstlievenden, welke zyn Persoon en konst ontfingen met opene armen. Onder veele andere tafereelen schilderde hy aldaar voor een Kommissaris van de Koninginne Anna vier konststukken, welke t\' zedert zyn verzonden na Londen. Noch een groot stuk gestoffeert met allerhande wilt, levensgroote, voor een schatryk Land-Edelman, op wiens Lusthuis, of liever Paleis wegens deszelfs heerlyk gesticht, hy zich somtyds weeken en maanden ging verlustigen met de jagt, visschery, en kontrydanssen.
        Onderwyl dat hy zich onthield in Bristol, speelde een voornaam Koopman die Treurrol met zyn leven, waar ons de nieuwstydingen zo veele voorbeelden jaarlyks van geven. Ik zal den Leezer dat jammerstuk mede deelen, tot een bewys hoe schielyk een Engelsman overhelt tot het bedryf van een onherstelbaare euveldaad, als wanneer hem de zwarte gal komt te overylen.
        Tegens het aangaan van de Bristolsche Kermis, draaide hy een zyner Flesvrienden op \'t steven, een welgegoed en welgelooft Koopman, die zyn aanspraak poogde te ontglippen. Den Man was verbleekt en vervallen, t\' zedert den tyd van drie dagen, waarin hy hem niet had gezien, ook bemerkte den Schilder uit zyn woorden, dat een doodelyke droefgeestigheit hem geheelyk had bezeeten. Hy vroeg hem na de oorzaak van die

-ocr page 530-
 
die schielyke verandering; waar op den Koopman hem zei, dat hy tegens de Kermis eenige Rekeningen van belang moest betaalen, aan zyn Schuldeisschers, maar de diepte van die Sommen niet kon opzeilen in zyn kas. Hy deet \'er toe, dat hy vry meer, dan die Rekeningen bedroegen, had in te vorderen, maar dat zyn Schuldenaars hem betaalden in slakken munt. Den Konstschilder raade hem van het geene hem ontbrak op te zoeken in de beurzen zyner vrienden, zynde zyn krediet zo goed als de Londensche Bank. Den Koopman weder antwoorde, dat hy zulks vruchteloos had beproeft, dewyl zuchten noch betuigingen, vermogende waaren de porfiersteene gemoederen te kneden der Bristolsche Handelaars, onderwyl dat de sterkste sloten hunner yzere geldkisten openstoven langs de lonken van een beschilderde Toneelpagadet. ,, Ja wel myn lieve Flesgenoot, ,, sprak den vrolyke Konstenaar, dan moet gy u wer,, pen tusschen de armen van den tyd, en gedenken, ,, dat alle waereldsche zaaken, zo schielyk vloeien als ,, zy ebben. Veeleer zal ik my smakken tusschen de ys,, koude bouten des doods, weecsprak den wanhopende ,, Brit, als het naaste middel tot vernietiging van myn ,, smart, en het beginzel van myn rust \'\'.
        Den Konstschilder al ommers zo bedreven in Zeedekunde, als Euklides in de Wiskunde, verzogt dien Koopman ernstiglyk, van een enkelt gespan drielingsflessen met hem te willen ontkurken in de Valk, by welke gelegendheit hy hem een kort Sermoen zou geeven over den tyd des doods. Dat verzoek zynde ingewilligt, spansseerden zy no dat Wynhuis; vorderden het vertrek van de Roos; dronken de eerste fles leeg staansvoets; proefden de tweede, beide om de aandacht te scherpen des aanhoorders, en de stem te verklaaren des spree-

-ocr page 531-
 
spreekers; waar na Campo zyn aanspraak ontgon op de zen trant.
        ,, Niets is meer vervalscht, niets meer bedrieglyk, ,, als de verachting des doods. Ik zeg, die verachting ,, voorgewend by de Heidenen uit de natuurlyke reden ,, en standvastigheit, zonder de hoop op een beter lee,, ven. Groot is het verschil tusschen te Sterven met ,, snorkery en met opzet, en tusschen de verachting des ,, Doods. Het eerste is veelvoudig, maar het tweede ,, nooit wezendlyk noch oprecht; en echter hebben de ,, Wysgeeren Hemel en Aarde bewogen op dat onder,, werp, om den Mensch te overreden dat \'er geen quaad ,, is vervat in de Dood; en min aanmerkelyke Mannen, ,, zo wel als Helden, hebben ons veele uitmuntende ,, Voorbeelden verzorgt tot bekrachtiging van dat ge,, voelen.
        ,, Niettemin trek ik in twyfel of ooit eenig nadenkent ,, Mensch zulks stemde? Ja wat meer is, de moeite wel,, ke zy namen om anderen en hen zelven te overtui,, gen, betoont duidelyk, dat \'er niets zo ongemaklyk ,, was als een onderneming van die Natuur. Den ,, Mensch vermag reden te hebben tegens de begeerte ,, om langer te leven, maar heeft nooit eene dringre,, den tot de verachting des Doods. Zelfs die geenen, ,, welke geweldige handen hebben gelegt op henzelven, ,, beschouwden nooit dat bedryf als een onaanmerkelyke ,, zaak, maar eisden daar tegens, en verschooven het ,, meermaals voor zy bestendig waren in dat besluit.
        ,, De ongelykheid van moed, zo aanmerkelyk in een ,, byster groot getal van Menschen, is alleenlyk ge,, grond op den verscheiden indruk des Doods, die ,, kragtiger werkt op hun verbeelding, by zommige ,, gelee-

-ocr page 532-
 
,, geleegentheden, als wel op andere tyden. Daar ,, zy het veeltyds vrezen, na \'er nader kennis mede ,, te hebben gemaakt. Indien den Mensch ontzegt zich ,, zelven te willen overtuigen, dat de Dood niet is het ,, grootste aller quaden, behoort hy dat Spook niet te ,, zien in het aangezigt, noch alle deszelfs verschrikke,, lyke omstandigheden te overwegen. De wyste en de ,, stoutste Mannen, bedienen zich van de glimpigste en ,, eerlykste voorwendzels, om het hoofd af te wenden ,, van die Vorst der verschrikkingen. Een iegelyk, die ,, innerlyk is bekend met de Dood, bevind het te zyn ,, een vervaarlyk Voorwerp. De standvastigheid der ,, Wysgeeren, was niet anders als de noodzakelykheid ,, van het Sterven; zy dachten wanneer \'er geen hulp,, middel op was om dien dans te ontspringen, zulks ,, moest geschieden bevalliglyk. Als ook, dewyl zy ,, buiten staat waren eeuwiglyk te konnen leven, wil,, den zy niets nalaten tot het ver‰euwigen hunner na,, men.
        ,, Maar laat ons de zaak eens beschouwen langs den ,, gladsten kant, laten wy ons vergenoegen met niet ,, alles te zeggen wat wy denken, en meer verhoopen ,, van een gelukkige vaststelling, als alle de zwakke re,, deneeringen, welke ons verschalken, dat wy de Dood ,, konnen naderen zonder de geringste aandoening des ,, Gemoeds. De glorie van treffelyk te Sterven, de ,, hoop van te werden bejammert na wy zyn verschei,, den, de begeerten van een goeden naam na te laten, de ,, verzekering van te zullen zyn vrygestelt uit de elenden ,, van het tegenwoordig Leven, en van niet langer af te ,, hangen van een wispeltuurige en eigenzinnige Fortuin, ,, zyn hulpmiddelen die niet geheel te verwerpen zyn ,, Doch

-ocr page 533-
 
,, Doch zy baten niets meer om ons een hart onder den ,, riem te steken, als een slegte Heg in een gevecht den ,, moed der Soldaten versterkt in het optrekken tegens ,, den Vyand, die Vuurgeeft; het schynt een goede schuil,, plaats op een tusschenwydte, maar een schraale be,, schutting van naby beschouwt. Te vergeefs vleit zich ,, den Mensch, dat de Dood het zelve zal zyn van na,, by, als hy zich verbeelt van verre; en dat zyn rede,, neeringen, innerlyk de zwakheid zelve, zo hard van ,, aardt zullen zyn om proef te houden, en niet te bui,, gen voor het gestrengste aller beproevingen. Daar en ,, boven betoont het, dat wy maar luttel zyn bekend ,, met de eigen Liefde, als wy ons verbeelden, dat die ons ,, zal van eenig nut zyn omtrent het staaren op dat ,, ding als een kleinigheid, het welk onvermydelyk des,, zelfs ondergang moet veroorzaken; en de reden, waar ,, van wy zo veele onderstanden verwachten, is dan te ,, zwak om ons te overreeden omtrent de waarheid van ,, geene wy wenschen.
        ,, Ja, myn dierbaare Vriend! zelfs de reden verraad ,, ons gemeenlyk by deze gelegentheid, en in stee van ,, ons aan te moedigen tot een verachting des Doods, ,, geeft zy ons een meer levendige vertooning van des,, zelfs verschrikkingen en yslykheid. Alles wat zy kan ,, doen ten onzen behoeve, is alleenlyk onze hoofden ,, te wenden na een andere kant, en onze gedachten en ,, oogen te hechten op andere voorwerpen. Kato en ,, Brutus verkozen Adelyke voorwerpen.
        ,, Doch alhoewel de voorwerpen Adelyk ofte On„de,, lyk zyn, echter strekt dat alles tot geen verschooning ,, aan de Zelf-moord, de vervloekste en verfoeilykste ,, aller Zonden, als dewelke in een ogenblik het Beeld ,, Gods

-ocr page 534-
 
,, Gods verbreekt, en de onschatbaare Ziel godlooslyk ,, overgeeft tusschen de klauwen des Duivels \'\'.
        De vertwyfelde Koopman verzuchte hartiglyk over dat welmeenend vertoog, en betuigde aan den Konstschilder van niets te zullen ondernemen tegen zyn Leven. Op die verzekering omarmde Campo hem tederlyk; ontgon een vrolyk diskoers; en bleef met hem zitten praaten tot twaalf uuren in den nacht. Maar, helaas! als den Duivel van wanhoop eens heeft post gevat in een vergalde Ziel tot vertwyfeling, valt het al immers zo moeilyk hem te verbannen, als de vastgewortelde Broederschap van Lojola\'s Societeit. Des Ochtends vroeg wierd dien Koopman gevonden in een Veld buiten Bristol, waar hy zig zelven had door den kop geschooten met een Pistool, en wierd noch op dien eigen avond begroven.
        Om ons nu niet te verwyderen van onzen ongestadigen Konstschilder, gelieve den Lezer te weten, dat hy Bristol verliet, en vertrok naar Oxford, een der vermaardste Hoogeschoolen van Groot-Brittanje. Adaar Studeerde hy vlytiglyk in de Geneeskunde, voornemens om vervolgens die Praktyk op te zetten, Eskulaap ter eere, en Sint Lukas tot spyt. Vooral benaarstigde hy de Ontleed- en Kruidkunde, te meer, dewyl zeker Hoogleeraar in de Medecyne, van zyn kennis, zich maar alleenlyk bediende van Kruiden, Olie van Olyven, en gebraade Appelen, en echter zyn Koets hield op die groene Praktyk. Hy bekreunde zich ook luttel aan de voorschriften der Geneesheeren, alzo de ervarendheid hem meermaals had aangetoont, dat het gros der Doktooren hun Recipes schryven zonder de minste voor- of nagedachten. Daar in gelyk aan een beroemd Apotheeker, die, als \'er deze ofte geene Lyders eenige Geneesmiddelen verzogten voor hunne Kranktens, een hoed vol

-ocr page 535-
 
vol Voorschriften, by verstandige Geneesmeesters opgestelt, omhutselde, en dan een Briefje beval te trekken, met deze welmeenende wensch, ,, den Hemel geeve U ,, geluk! \'\'.
        Maar deze Studie bleef weer in het gebroken steken; en hy verrysde naar York, een Stad voorzien van achten-twintig zo Kerken als Kapellen, en de Hoofdstad van het Hartogdom van dien Naam. Echter troonde hem dat getal der Bedeplaatsen min derwaards, als wel het nieuw Gebouw van den Graaf van Carlile, een van de schoonste Paleizen van Engeland. Hy bood zyn Penseel aan by dien Graaf, en wierd aanstonds aanvaart, te meer, alzo hy Milord een Kabinetstuk liet zien, het laatste dat hy had geschildert tot Oxfort. Voor dien Milord schilderde hy vyf groote Bloem- en Fruitstukken, waar van het grootste noch staat voor een Schoorsteen in de Eetzaal van dat Paleis. Daar en boven Penseelde hy eenige Kabinetstukken, als ook zommige Gediertens, zo Vogels als viervoetige Dieren, alle welke Tafereelen rykelyk wierden betaalt.
        Hier vorens is gezegt ter loops, dat Jacob Campo Weyerman was een Liefhebber van de Jagt, en nu zullen wy \'er een klein geval toe doen, hem toen ter tyd bejegent, van inhoud als volgt.
        Naby het vorens gemelt Paleis, Howard Castle genaamt, stont een groote Berg, beplant met Beukebomen, zo hoog als Ceders, en bevolkt met duizende Eekhoorntjes van allerhande koleur. Op een tyd dat hy wederkeerde van de Jagt, passeerde hy over dien Berg, en zag by het schynsel van de Maan een Dier zitten loeren tusschen de takken van een Beukeboom. Fluks sloeg hy de Snaphaan aan de kop, en gaf vuur, waar op dat Dier van boven neer tuimelde, verminkt aan den achterste

-ocr page 536-
 
terste poot. Maar hy had zyn prooi wel getroffen, doch niet verwonnen. Dat Beest schoot den Jaager toe op zyn beurt, scheurde hem een lok uit de paruik, en verscheide lappen uit zyn kleed, hoe zeer hy zich ook verdedigde met de kolf van zyn vuurroer. Ook stont dat twee gevegt vry hachgelyk, toen hy dat Dier zulk een hartigen knip gaf dat het bleef leggen, waar op hy het eenige steeken gaf met zyn hartvanger. Den Graaf van Carlile stont by geval voor de hofpoort van zyn Kasteel, en vroeg den Schilder na zyn vangst. Hy toonde dat Dier aan Milord, die het zo dra niet had gezien van naby, of hy schreeuwde, ,, Damme! Meester Campo, gy hebt ,, veel gewaagt, want zulk een Beest is in staat om den ,, stoutsten Man van Engelant den hals te breeken; het ,, is een Wilde Boschkat \'\'!
        t\' Zedert heeft onze Schilder de weerga gezien van dien Britschen Tyger, in den Tour van Londen, zo fel in zyn soort als een Leeuw, en meer dan eens zo groot als een Kater, van het grootste zoort.
        Mr. Campo verliet Jorkshire, en zakte weer af na Londen; kreeg aldaar de poppen in \'t hoofd; en besloot een togt te doen na Konstantinopelen. Hy scheepte zich in ten dien einde in een Vaartuig, genaamt de Jakoba Galey, wiens koers was gericht op Livorno. Nevens vier Engelsche Heeren, betaalde hy tien Guin‚es voor zyn Passaadgie, waar voor hy had zyn Transport, de Tafel van den Kapitein, en twee drielings flessen Gravesche Wyn, daagsch, benevens Punch, Tabak, en zo voorts.
        Die Reis was vermakelyk in alle deelen, zo wegens het goed gezelschap van die Heeren, welke zich in \'t byzonder rykelyk hadden gevictualiseert met Bourgonje Wyn, Kanarisek en Versnaperingen, als ten opzigte van

-ocr page 537-
 
van gewenschte Winden. Zy belanden te Livorno, zo vrolyk als krekels, en namen hun optrek by een Fransche Kastelein, voor onzen Konstschilder ter quaader uure. Een Bende van Fransche Chevaliers d\'Industrie, een Karavane die herom zwerfde op den dagelykschen tuissel van vervalschte teerlingen en overspeelige speelkaarten, klampten den onbezonnen Campo aan boort. Hy die Fransch sprak als een Papegaai, was met dat gezelschap vermaakt. Onderscheide flessen Italiaansche Wyn wierden opgesnapt voor het avondmaal, waarna hy met die Fransche Kavaliers, en zyn Engelsche Reisbroeders, ging aan tafel zitten, met een halve snor. Na het avondmaal betrokken de Engelsche Heeren hun nachtrust, maar hy die een vogel was zonder vaak bleef overzitten met zyn Fransch Gezelschap, waarlyk onder een rampspoedig gestarnt.
        Twee Franschen begonnen te Piketten, een Spel waar op onze Schilder al ommers zo zeer was verzot, als een Bengaalsche Aap graagt na een Spinnekop. Zy speelden quansuys om een halve Venetiaansche Dukaat, hondert uit, en dat was geen zaak. Hy bemerkte dat zy geen overvliegers waaren in dat Spel, dewyl hy de kaart bekeek aan weerkanten. Een van die Quanten, een Scherminkel, zo holgeoogt en zo ingevallen van kaken, als den geest van een vermoorden Koning in een Venetiaansch Treurspel, vroeg den Konstenaar, of hy lust had een half dozyn spellen te Piketten? en die vraag wiert getopt. Het begin was om een halve Dukaat het Spel, vervolgens om een heele Dukaat, toen om een Pistool, twee, drie, vier en meer; in \'t kort binnen het verloop van drie uuren was zyn goudbeurs een lyk. De Franschen welke rooken dat \'er geen koren meer schuylde in Egipte, bloezen den aftogt, en lieten den geldeloozen Cam-

-ocr page 538-
 
Campo zitten in een maklyken achterover hellenden leuningstoel.
        In die peinzende gestalte bleef hy zitten tot de komst van de saffraankoleurde Auroor, en in die zelve gestalte wiert hem by zyne eerlyke Engelsche Reisgenoten den goeden Morgen toegewenscht. Maar

Wie om geen Nacht te Bedde ging, Hoeft \'s Morgens om geen Dag te ryzen.

Zong eertyds Huybert Kornelisz. Poot, den Dichter van Abtswoud, en aldus was \'t met onzen Schilder gestelt. Hy was en bleef gezeten, zonder die vriendelyke Morgengroet te beantwoorden met zyne gewoone beleefdheid. Eindelyk vroeg een van die Heeren, ,, Mr. ,, Campo, zyt gy Krank? Neen, Myn Heer! was zyn ,, antwoord, maar ik heb van den Nacht geleerd hoe ,, een Man te moede is, die een Veneetsche Dukaat ,, moet ontleenen aan een Vriend, voor hy den Waard ,, durft aanspreken om zyn Ontbyt! Daar op verhaalde hy zyn links wedervaren, welk relaas by de Engelschen wierd verzelt met deze zegenwensch, ,, Dam the French ,, rascals! Pox the French Doge! \'\' De medelydende Britten deeden een Bokaal vol lekkere Eau de Barbade, genoegzaam het einde van de laatste medegebragte Kelderfles, binnen staan, waar uit hy zulk een lot trok, dat een Doove maklyk die Schel had hooren klinken, na een tweede trek.
        Die Heeren, welke rykelyk waren voorzien van Kontanten en Kredietbrieven, booden den Konstenaar hun Tafel en Vrygeley aan, indien hy hun wilde verzellen na Romen, Napels, Venetien, en meer andere Italiaansche Steden. Hy bedankte hun vriendelyk, en zei te

-ocr page 539-
 
te zyn gezint van weder te keeren na Londen, met het eerste Schip derwaards bestemt. Ook voegde hy \'er by, van noch in staat te zyn om de te rug Reis te konnen bekostigen uit zyn overgebleven Horlogie en Degen. Zyn edelmoedige Reisbroeders geen kans zienden hem te overreden drongen hem twintig Guin‚es op met kracht en gewelt, met deze byvoeging, dat hy die Voddery kon betalen, of niet betalen, na zyn welgevallen, aan den Bankier Mr. King, woonachtig in de Lombaardstraat te Londen.
        Dat het Geld Moed maakt, bleek in onzen Schilder, die fluks een besluit nam om die Fransche web des bedrogs te ontspannen met den Degen in de Vuist. Ten dien einde deet hy den Schelmschen Kastelein boven komen, aan wien hy vroeg, of die Fransche Kanailles by der hand waren? Die Guit antwoorde stemmiglyk, dat zy al vroegtyds waren Verreist na Civita Vecchio, en niet wist of zy ooit zouden wederkomen. Uit dat bescheid merkten de Engelsche Heeren en onze Konstschilder, dat den Kastelein heulde met die Beurzesnyders, weshasve zy hem de rekening deden opmaken, en zich vertrokken in een Italiaansch Logement.
        Na een verblyf van drie weeken in die vermaarde Koopstad, scheepte zich Campo op nieuws in een Vaartuig op Londen, en belande aldaar zonder eenig ongeluk te ontmoeten op zyn te rugreis. Hy wiert langs zyn Konst bekent by den Ridder Godefried Kneller, waarlyk een groot Konterfytzelschilder; maar zo grondgierig te zelver tyd, dat hy duchte van de twee eindens van zyn Servet niet te zullen konnen vaststrikken op het einde van \'t Jaar. Een groot getal Konterfytzels geschildert by Kneller, Robinson, Kloosterman, en andere

-ocr page 540-
 
re Konstschilders, stoffeerde hy met Bloemen, Fruiten, Oranjebomen, Vogels, Dieren, Heulplanten en diergelyke Cieraden, welke zo werden gezien geschraapt in Zwarte Konst. Insgelyks Schilderde hy verscheide Kamerstukken voor Milord Dover, een Heer toen ter tyd bejaart, en weleer een Galant van de overschone Hartogin van Kleefland, een der Hoofd-Sultaninnen van Karel den Twede, Koning van Grootbrittanje.
        In het hartje van zyn bezigheden kreeg hy op nieuws de Reislust in den Bol. Hy zei, dat de altoos vlietende Beeken heilzamer krachten hebben, als de stilstaande Poelen en Meeren. Nu scheen hy gezint een togt te ondernemen te land, zeggende, dat een Zeereiziger gelyk is aan den Prediker van Niniv‚, die wel een groten weg spoede ter Zee, doch niets van belang hoorde noch zag, zynde besloten in den buik van een Visch.
        Ingevolge van dat besluit, stak hy over van Londen op Ostende; voer met de Trekschuit op Brugge in Vlaanderen; zette zich in de Barge op Gent; en van daar op den Postwagen na Brussel. Zonder zich op te houden in die gemelde plaatsen, zo hevig was zyn zucht na Parys. Maar in stee van den Postwagen te neemen op Parys, vertrok hy met de Barge van Brussel op Antwerpen, en van daar met den Postwagen op Breda, van waar hy belande tot Amsterdam aan het Y, geldig, vrolyk, frisch en bly. Alhoewel nu de ondervinding den Konstschilder had geleert, dat het niet minder gevaarlyk is te logeeren in een Fransche Herberg, als het is te woonen te Konstantinopolen in het hevigste van de pest nam hy echter zyn optrek in een Gaskons logement. Maar alhoewel hy aldaar verscheide Fransche Spoke zag bolderen met de gekoleurde Speelkaarten en gemerkte Doodsbeenders, nam hy echter geen deel in derzelver ver-

-ocr page 541-
 
verlies noch winst. Gelukkig waare die voorzigtigheit hem altoos bygebleven.
        In stee van het Konstpenseel op te vatten in die Waereldstad, gezegent met Konstlievenden en met Kontanten, kogt hy een Paard op een stel en sprong. Nu lei Duitschland by hem aan de beurt, en hy besloot zyn reis te nemen na Dusseldorp, en van daar op Keulen, vervolgens lynregt te trekken op Frankfoort door het Westerwalt. Het scheint dat den Reisgrage Campo Weyerman geen Driekoningen Paspoort had genomen te Keulen, welke Heilige Reisbriefjes zo onfeilbaar zyn tegens allerhande Reisgevaren, gelyk als de cedeltjes van Sinte Apollonia onfeilbaar zyn tegens alle verouderde Kiesof- Tandpynen.
        Den Leezer gelieve alhier zyn aandacht te verleenen aan de navolgende Treurreis; nochtans met een vrolyke omschryvinge opgeheldert, om daar langs de leeslust op den tuil te houden.
        Op een Masteluine Ochtenstond, dat is, het Regende en de Zon scheen, genaamt Kermis in de Hel, vertrok hy uit Dusseldorp na Keulen. Nu was \'er een Verdrag gemaakt tusschen Vrankryk en den Keurvorst van de Palts, dat \'er geene Krystroepen van weerskanten den Ryn zouden passeeren: maar onze wufte Konstschilder scheen op zulks niet eens bedacht, ja zelfs had hy zich niet gewapent met een Pas, in Oorlogstyden de hoogste voorzorg eens Reizigers. Onderwege trof hy een Boer aan, en vroeg dien Kinkel na den naaste weg op Keulen. Die Guit antwoorde, dat hy zich moest doen overzetten aan den anderen kant van den Ryn, en dien raad wiert opgevolgt, verzelt door een links geluk.
        Reeds zag Jakob Campo Weyerman de Toorenspitsen van die Heilige Stad opreizen, en hy smaakte zo hem dacht

-ocr page 542-
 
dacht by vervroeging den Honinger Bleikert, toen zyn Vreugdewyn onverziens verzuurde in Edik van verdriet. Hy verviel in het afryden van een holle weg, in handen van een Fransche Party, welke Snoeshaanen hem ylings de tromp van een overgehaalt Snaphaan op de borst stelden, en hem zo schielyk van zyn ros tilden, dat geen Dorpswaards zo ras een Tinnenpot kon hebben onthaakt van zyn Kannebort. Den Bevelhebber beval aanstonds den bodem te polsen van zyn Binnebeurs, waar uit het groen netje vol Goudvinken zynde geligt, en hem ter hand gestelt, keek hy wars af van die klucht. Geen Troep Fransche Kamerdienaars. alhoewel voor de handigste bekent in dat beroep, zouden binnen zulk een kort bestek geen Heer de Broek uittrekken, als den Konstschilder geheelyk wiert ontkleed, die zich bevont als in een ogenblik welgedost, en naakt. Den Partizan, die tot dus verre had door de vinger gezien, speelde toen voor Samaritaan, en beval dat men hem zou geven een Kamisool, een Broek, Koussen en Schoenen, benevens een Muts; van een Rok of Lynwaat wiert niet eens gerept. Het ongeluk wilde, dat de Eigenaars van zyn Meubilen kleine Krengen waren, zo dat het Kamisool hem pas reikte tot den broekband, en de Broek halverwege de deyen kwam; met de Koussen was het niet veel beter gestelt; maar de Schoenen waren tamelyk, en de Muts sloot hem om het Hooft als een Tulbant op een Gans.
        Korts daar na vielen \'er nocb twee Arme Voerluiden in die knip, tot zyn geluk. Ik zeg tot zyn geluk, want den Partizan beval aan den langste, om zyn Kamisool en Broek te verruilen met den Konstenaar, en toen was hy iets beter gesnaart. Tegens het vallen van den nacht brak dat Heir op, waarschynlyk om het Winterquartier te

-ocr page 543-
 
te gaan betrekken; waar op den Gevangen besloot het te laten aflopen op een Duivelsdootje, gelyk als men zegt. Hy was geplaatst tusschen een paar Kaerels, dewelken hy verzogt van halte te houden voor een poos, tot verligtenis van de natuur. Die Quanten bewilligden dat verzoek; waar op Campo quansuis neerhukte, onderwyl dat zy eenige schreeden voortgingen, en die koten wierden gezogt. Fluks sprong den gevangen op, en zynde zo snel als een Achilles ter been, stoof hy voort als een rukwind, en ging veldwaards stryken. De Franschen sloegen ylings het Snaphaan aan den kop, en gaven vuur; doch ieder scheut is geen Endvogel, en mis was nooit raak.
        Den ontsnapte Konstenaar liet onderwyl het gras niet wassen onder zyn hielen, die sprong over sloten en heggen, en snorde voort als een Parthische Schigt. Ten laatste wiert hy zo moede en mat, dat hy het niet langer kon op de been houden, des hy neder viel, en ongevoeliglyk in slaap geraakte, welke rust hem niet al te wel bekwam. Tegens den dageraat ontwaakte hy, doch zo verstyft wegens de koude, dat hy zich niet kon bewegen in den beginne, zynde zyn bloed meerderdeels gestolt in de aders. Allengs begon hy te kruipen op handen en voeten, tot bevordering van den omloop des bloeds. In \'t kort hy geraakte weer aan den gang, en zag Keulen vlak voor zich leggen, derwaards hy stapte met Reuzen schreden.
        De Stads Poorten van Keulen waaren noch gesloten, weshalve hy verzogt aan den Schildwagt van een buiten Kortegaarde, om zich een luttel te verwarmen in dat Wachthuis, zynde het in \'t laatste van de Sprokkelmaand; welk request hem wiert ontzegt. Den Luitenant van de Wacht kwam voor den dag, en vroeg den half-

-ocr page 544-
 
halfverkleumden Konstschilder na zyn verlang? Den ander antwoorde, dat hy was een Fatzoenlyk Man, en hem zyn ongelukkig geval zou vertellen voor het vuur. Den Officier liet hem inkomen, aan wien hy met korte woorden verslag deet van zyn avontuur. Dees gaf hem daar op een glas met Keulsche Wagholder en een Pyp Tabak, waarna hy hem vroeg, wat hy dagt te doen in Keulen? Het bescheid was te schryven aan zyn Moeder om een Wissel, en zich onderwyl aangeven by een Schilder, om ----,, Ach! waarde goeder Her, viel hem ,, den Luitenant in, de Schilderkonst is by de Keule,, naars een Witte Raaf: ook zyn onze Heeren Paapen, ,, Kanonniken, Monnikken, min gestelt op Konsttafe,, reelen, als op schuimende Bokaalen. My aangaande, ,, vervolgde hy, ik zou u veeleer raden van recht streeks ,, te gaan na Frankfort, wiens grote mis aanvangt in ,, de aanstaande Maand, waar toe ik u zal byspringen ,, na vermogen \'\'. Daar op stak den goede Luitenant de hand in de zak, en gaf hem vyftig Batsen (ieder Bats maakt een Dubbeltje Hollandsch, schreef zyn Addres en Naam op een stukje papier; waar op den Konstenaar zyn afscheid nam van dien braven Man, na hem hartiglyk te hebben bedankt, om zich na Frankfoort te spoeden.
        Te Syburg hield hy halte, en trat in een gemeene Herberg om zich te verversschen met een Glasbier. Den Waard vroeg hem werwaards hy dagt te gaan? Hy antwoorde na Frankfoort, en vroeg terzelver tyd aan dien Her Waard, of hy hem niet een Linnenkiel en een Mes kon byzetten, en was \'t doenlyk een paar oude Handschoenen? ? Den ander zei ja, vloog na binnen, en keerde te rug met het verzogte, waar na die goederen wierden bedongen en gekogt voor tien Batsen, uit welke Som

-ocr page 545-
 
Som den Leezer derzelver innerlyke waarde kan opmaken.
        Indien opschik vervolgde den Schilder zyn Pelgrimasie, en verviel in een Troep Verminkte Hussaaren, verzelt met Wyven en Kinders te voet; en uitgezondert hunne Sabels ongewapent. Sommigen hompelden op Krukken; anderen waren een Arm geknogt; en de minst verzeerden hadden een Oog of een Wang laten hangen, op het scherp van een Fransche-kling. Gaarn had hy die Reisbroeders ontdoken, maar tot zulks was geen kans, te meer dewyl dat gespuis hem aanstonds omcingelde, staande hy in het midden te pryken gelyk als een Haagsche Meiboom, juist niet zo groen, maar wel zo onbeweeglyk. Den Bevelhebber van dat Arabiesch Rot, vroeg den min ofte meer ontzette Konstenaar, wat hy voor een Kaerel was, en werwaards hy dacht te gaan? Den gevraagde bediende zich van het voorrecht zyns Linnenkeels, en zy een Voerman te zyn, wiens Kar en Paard hem door de Franschen was ontrooft, en dat hy ging na Frankfoort, om zich aldaar te verhuuren voor knegt by iemant van zyn beroep. ,, Ha ! das ist schade, sprak den Hussaar, Aber, dou ,, miest gedoult haben in Deibels naam \'\'.
        Na dat troostelyk bescheid vervolgde die Karavane de reis, gaande in de voorhoede een Muzikant, die een Speeltuig deet grommen, getytelt een Poolschen Bok, zynde een soort van een Zakpyp, en zo aangenaam aan het gehoor, als een Brasiliehout raspende Zaag. Kort daar na detacheerden de Hussaaren het grootste gedeelte der Wyven vooraf, na alvorens die Hellevegen te hebben beduid in welk Dorp zy zouden overnachten.
        Onze Konstschilder had ontrent anderhalve Duitsche Myl gemarcheert met dien verminkten Troep, toen zyn Reis-

-ocr page 546-
 
Reisgenoten halte hielden voor een houte Mirakelkapel, staande aan de rechterhand van den ryweg, naby een in de laagte gelegen Gehucht. In die Kapel hingen wassche Offerhanden van Armen, Beenen, Oogen, &c. benevens een zilvere Vrouwenborst, zo dun als een Schiedams-lovertje, en waardig een Bats, op het hoogste geschat. Fluks sloegen zy een kring, hielden Krygsraad, waar op een van die Guyten een stevige gard nam, waar langs hy dat Heiligdom poogde na zich te haalen, dwars door de traalien van dat Gebedegesticht. Die krygslist beviel maar matiglyk aan Campo, weshalve hy zich vervoegde aan den Opperste, dien hy bad en smeekte van zulks te willen beletten. Hy voegde \'er by, dat een bedryf van dien aardt, was een Kerkschendery, en indien \'er de Boeren daar omstreeks de lucht van kregen, zy eerst het pynlyk onderzoek van Stokken, Gaffels en Dorschvleugels zouden ondergaan, en vervolgens werden Gerabraakt, op zyn best Gehangen. Zo euvel geviel dien ongevraagden raad aan den Bevelhebber, dat hy sluks uitgilde, ,, halt mir den Voerman ein Vlegel ,, van \'s leib \'\'. Op het horen van dat Vervloekt Bevel, sprong den Schilder ruim zes voet achterwaards, nam zyn muts af, en zwoer plegtiglyk, van nooit in het toekomende de Heeren te zullen vergrimmen door ontydige Adviezen. Het zilver Boezemstukje wiert daar op van den spyker getilt, belonkt en geschat, waar na dat gespuis voortrok na de bestemde nachtrust.
        Tegens den avondstond kwamen zy aan het bestemt Dorp, en traden in een Armoedige kroeg, alwaar de afgevaardigde Wyven reeds waaren aangekomen. Die Kanailles hadden een voorraad beschaart van stukken van Hespen, Metworsten, Zuurkool, Eyeren, Brood en zo voorts, minderdeels den Boer afgebeedelt, doch meerder-

-ocr page 547-
 
derdeels ontstolen. De Heeren Hussaaren vonden het Avondmaal kant en klaar op hun aanlanding, gingen zitten aan een langwerpigen disch, en aanvingen zo vreeslyk te malen met hun kiezen, dat \'er geen oog op was te houden. Onderwyl stont onze Pelgrom te leunen op zyn Palsterstok, in een uitgehongerde gestalte aan het laager end van die tafel. Hy durfde geen spys noch drank vorderen van den Waard, beducht dat die Galgvogels, ziende dat hy geld had, het dieploot hunner gehaakte klaauwen mogten laten zinken tot op den bodem van zyn broekzakken. Ten laatste kreeg den Opperste hem in \'t vizier, en duuwde hem een stuk been in de hand, zo ontvleescht als het Ezels Kinnebakken von Sampson, en beet hem toe, ,, da Voerman, vrest ,, dou das, that dich de smacht sla \'\'. Het Avondmaal zynde ingeschokt, vielen zy aan het inzwelgen van Oud Bier en Wagcholder, en toen trat den Schilder eens na buiten.
        Hy had maar eenige ogenblikken staan te kyken voor de deur van die Kastelenye, toen hy een Rytuig zag naderen, waar op een Heer zat, gevolgt by een tweede Kavalier te Paard, die een Snaphaan om den hals had hangen aan een leere riem. Dat paar Reizigers nam haar intrek in een nabuurig Hoekhuis, een tamelyke Herberg voor het Westerwalt. Hy volgde, en naderde de Berlyn, en vroeg aan dien Heer die by zyn knegt wiert afgetilt, want hy was gequetst, of de Heeren ook reisden na Frankfoort? Het bescheid was, ,, scheer dich ,, am galge ,dou Bettelhound \'\'! Daar op vervoegde hy zig met dezelve vraag aan den tweeden Kavalier, en wiert omtrent met het eigen bescheid afgezet. Den Schilder trat toen in dat huis, eischte een stuiver aan brood, benevens een glas bier, en betaalde voorshands. Toen

-ocr page 548-
 
Toen herhaalde hy dat eigen vraagpunt aan den Waard, en bekwam tot antwoort, veelligt ja, veelligt neen; en met die voldoende oplossing keerde hy te rug na het Hussaars Logement.
        Maar hy bevont op zyn wederkomst dat de bakens deerlyk waaren verstoken by zyn afwezendheit uit het gasteerent vertrek. De Heeren Hussaaren hadden te diep gekeken in het Oud Bruin en in de Wagcholder vocht, zynde de vorige eenstemmigheit met het vrouwentimmert veraardt in raazerny. Zy vermaanden de Wyven zo gevoeliglyk, dat de mutsen stoven tegens de wanden, de maanen langs de schouders slingerden, en de kaken uitdeiden als welryzende Mennonnisten Poffertjes. De Kinders huilden, gilden en baarden als jonge Weerwolven; de Hussaaren vloekten en banden als zo veele vertwyfelde zielen; en den Huiswaard, het Wyf- en Meid, brulden en loeiden, dat \'er geene Herftdonders by waaren te vergelyken.
        Ik stel het aan de overweging des bescheiden Lezers, hoe onzen Konstschilder moest te moe zyn, gedoemt tot de bywoning van dat Satanas Uitschot der Hel, en dat Uitvaagsel van Sint Patriks Vagevuur.
        By tyds in de Morgenstond verrees Jakob Campo Weyerman in stilte, onderwyl dat de verlamde Hussaren noch leiden te snorken als zo veel everzwynen, en vertrok zich na de Herberg het Hoekhuis. Hy besloot te verreizen met die Heeren, en dacht by mannen van opvoeding hoflyker onthaalt te zullen werden, als wanneer zy hem hadden hooren spreeken, dan by die Boerenstroopers; maar het tegendeel viel hem te beurt. Den HoekhuisKastelyn, een van de valschte Schelmen des aardbodems, had die Officieren vergiftigt langs het gehoor. Hy zwoer op zyn deel des Hemels, (dat is hu zwoer by niets

-ocr page 549-
 
niets dat hem aanging) hoe een beruchte Boschklopper vermomt in een linnen keel, hem had gevraagt, of die Heeren Officieren ook trokken na Frankfoort aan de Main. Gevolglyk, dat zy moesten staat maken, van te zullen werden aangeranst in het Bosch, en dat hy dien langen Vlegel keurde voor den Spion van dien Troep, de voorbarige Duitschers rukten daar op de Pistoolen uit hunne holsterkappen, welke wierden afgehaalt, en op nieuws geladen met versch Buskruit. Het Vuurroer wiert bezwangert met dubbelt loot, en de Sabels op een wetsteen gescherpt. De Heeren Officieren namen een driedubbelde dosis Wagcholder in, op het goed gevolg van den aanstaanden stryd tegens de ingebeelde Struikrovers. Den knegt die de Berlyn mende, sloeg een kelk van den eersten rang door, genoegzaam met droge lippen. En den Konstenaar, die altoos een naauwkeurig waarnemer is geweest van stichtelyke voorbeelden, versmolt een paar Batsen in dat eigen drinkbaar vocht; en toen was \'t slaa voort als \'t behoort.
        Nu dacht den achter de Berlyn gaande Schilder den hoek te hebben bezeilt, toen den Officier die te Paard zat hem beval met een straffe stem, van voor dat Rytuig te gaan ter lengte van een dozyn schreden, met toezegging, van hem door den kop te zullen schieten, indien hy maar eenigzins zylings week. Overheert moet gehoorzamen of noch zo onwilliglyk. Hy stapte dan voor dat Rytuig, doch na een halve myl dien moeielyken weg te hebben bewandelt, welke half bevrozen en half was ontdooit, hield hy halte. Den Kavalier met het Snaphaan om den nek, vroeg hem met de spraakbuis eens rollenden Donderkloots, na de reden van zyn stilstaan. ,, Dreigt niet, maar schiet my door den kop; weersprak ,, den onverschrokken Konstschilder; alzo ik niet langer ,, een

-ocr page 550-
 
,, een weg wil noch kan begaan, die zelfs onbruikbaar ,, is voor een gespan Paarden. Gints is een Voetweg, ,, vervolgde hy, laat ik die betreden? En is \'t, dat ik ,, my poog t\' zoek te maken, blaast \'er dan op los, ik ,, ben een Kogel getroost \'\'! Den Officier bewilligde in dat billyk verzoek, waar op den Schilder op die Voetweg stapte, en toen waren alle wonden geheelt.
        Omtrent twee Duitsche Mylen had Campo gegaan over dat Voetpad, toen hy kwam by een kleine Bron, op wiens bodem hy een Waterhagedis zag leggen, waar op hy een poos stont te kyken. Den Gesnaphaande Officier reed hem op zy, en vroeg, waar hy na stont te zien? ,, Myn Heer, sprak hy voorbedachtelyk, ik kyk ,, na een Diertje, wiens Naam ik u beter kan zeggen in ,, het Grieksch, Latyn, Fransch, Engelsch, Neerduitsch, ,, Spaansch en Italiaansch, als in het Hoogduitsch! Wat ,, hondert duizent Sak ......! Verstaaje alle die Taalen, ,, vroeg den Officier ? Hy antwoorde van ja \'\'! en zei verders, dat de Heeren Officieren hem qualyk hadden behandelt, zynde hy een fatzoenlyk Man, die by een Fransche party was berooft en naakt uitgeschud geworden tusschen Dusseldorp en Keulen. Den Keizerlyke Vaandrig reed daar op na Berlyn, en zei tegens den gequetsten Luitenant, dat den Schelmschen Hoekhuiswaard hen had misleid, zynde den gewaande Spion der Struikroovers een Geleerd en Taalkundig Persoon. Den Luitenant aanbood zyn Rytuig aan den vermoeiden Konstenaar, die zulks beleefdelyk aannam, welke Officier hem de verdichte Leugens des Waards verhaalde onder het Ryden.
        Tegens den Middag hielden zy halte om te spyzen, en de Paarden te voederen, ook nodigden zy hem heuschlyk op het Noenmaal, niet tegenstaande hy zulks meermaals

-ocr page 551-
 
maals ontzei met betuigingen. In \'t kort, zy onthaalden onzen Konstenaar vriendelyk en edelmoediglyk geduurende de gantsche Reis, zynde zy beiden Kavaliers by geboorte en Heeren van middelen.
        Daagsch daar aan bleven zy vernachten op een plaats de Glasblazeryen genaamt, en dronken aldaar als Maaskarpers, inzonderheit den Vaandrig en den vrolyken Schilder, welke laatste nu al zyn leed scheen te hebben vergeeten. Den Heer Waard kwam voor derde in het spel, een van de luchthartigste en snapachtigste knapen van zyn tyd. Onder meer andere vertellingen verhaalde hy een zeldzaam geval, gebeurt ten zynen Huize, het welk ik waardig schat den Lezer mede te deelen.
        ,, Ontrent twee jaren geleden, zei hy, kwamen \'er ,, drie Poolen aan myn Huis, welke herom zwierven ,, met een danssende Beer. Ik nam die quanten wel in ,, myn gemeene Kamer, maar ik protesteerde tegens ,, den ruigen dansmeester, want niet tegenstaande dat ,, zy hem verhieven als den beschaafsten en welleevend,, sten Beer van zyn Eeuw, echter ik verbleef by myn ,, voorig besluit. Om nu de Poolsche Edelluiden niet ,, geheelyk voor het hoofd te stooten, aanbood ik myn ,, Stal tot deszelfs Logement, welke aanbieding ten ,, laatste wierd aanvaart. Wy bragten den Beer na zyn ,, nachtrust, en gaven hem het stroobed van een gemest ,, Kalf, dat in Stal ley, en des anderendaagschs stont ,, gekeelt te werden. Het Kalf in tegendeel kreeg de ,, Kachgelkamer tot zyn Slaapstee, welke verplaatzing ,, de waarheid bekrachtigde van het bekend spreekwoord, ,, uit liefde zoende den Boer het Kalf!
        ,, Den oudste Pool, die dien Beer liefde gelyk een ,, Vader zyn Kind, verrees by tyds om het Dier te ver,, zorgen van Ochtend-kost. Maar hoe verbaast stont ,, die

-ocr page 552-
 
,, die gryze Voogd te kyken, ziende zyn viervoetig ,, weeskind by een dood Lichaam verzelt. Den Man ,, stak een Wapenkreet op als een Stormklok. Wy vlo,, gen na \'t Stal op dat geschreeuw, en zagen met de ,, grootste verbaastheid des Weerelds dat den Beer een ,, Manslag had begaan, en zich ontnuchterde op dien ,, roof. Den Doode wierd het Dier ontweldigt, en ,, voor een naaste Buurman gekeurt. Die quant was ,, door den Stal gebroken om het gemest Kalf te steelen, ,, doch ontmoete een fellen Beer, in stee van een weer,, loos Dier. Indien Bruin den Beer waare begaaft ge,, weest met de gift der spraak, gelyk als oudtyds de ,, Dieren in de kronyk van Reintje den Vos, had hy ,, ons zekerlyk verhaalt, hoe hy dien Kalver-roover ,, om„rmde, troetelde en doudeinde, voor hy de moord ,, stak tusschen de parsplanken van zyn klemmende bou,, ten. By gebrek van een bericht van die natuur, be,, slooten wy echter eenpariglyk, dat den Dief op die ,, ruige om„rming zich zal hebben verbeelt, en niet ,, zonder reden, dat den Duivel hem liefkoosde tus,, schen zyn klaauwen, gewoon zyn belyders te betaa,, len met dat zoort van noodmunt \'\'.
        Op diergelyke Vertellingen onthaalde die WesterwaldsHerbergier zyn Gasten tot diep in den Nacht, zonder nochtans het inschenken en uitdrinken van Heilbronscheroemers te vergeeten, achtervolgens eere en pligt.
        Ik denk my te spoeden tot het einde, zegt den Schryver van deze Bladen, gedachtig aan het bekend Spreekwoord, de middelmaat houd staat. Weet dan Lezer, dat de Officieren en onze Konstschilder Frankfort waren genadert tot op een halve Dagreis, toen een onguur Weer, met Hagel en Sneeuw vermengt, hen noodzaakte te trekken in een Herberg van den eersten rang. Den

-ocr page 553-
 
Den Hochheimer Wyn wierd zo lekker gekeurt in dat Waardshuis, dat Campo besloot alle zyn geleedene zorgen en ongemakken op eenmaal af te spoelen in dat verquikkent vocht. Hy liet dan zyn Reisbroeders hun Nachtrust betrekken, en bleef overzitten met den Kastelein, een knaap die nooit geen weerzin had betuigt tegens zyn eigen Wyn by Menschen gedenken. Den uitslag van die klucht draaide hier op uit, dat den Konstschilder noch eerder het einde zag van zyn Beurs, als van zyn lust, zynde zyn kapitaal vernedert tot op vier overgeblevene Batsen.
        \'s Konstschilders bescheidenheit slaagde op de matigheid van veele Menschen. Geen klein getal van matige Luiden zou gaarn meer willen eeten, indien het niet wierd afgeschrikt door de linksche gevolgen van een Maag overladen met spys en drank. Hy zou zekerlyk dat viergespan Batsen ook hebben opgesnapt in dien smakelyken Wyn, indien een klein overblyfzel van zuinigheid hem niet had gewaarschouwt, van voor het minst een gering appeltje over te houden tegens den nadorst.
        Op den Middag trokken zy in Frankfort, zynde by ongeluk een Bededag, en alle de Huizen geslooten. De Officieren vervorderden hun Reis over de Saxenhauzerbrug, den Luitenant na Weenen, en den Vaandrig na Praag in Boheemen. Na die Heeren hartiglyk te hebben bedankt voor alle genootene beleefdheden, ging hy een Wynhuis opzoeken, doch met minder spoed als dorst. Hy schelde en klopte aan onderscheide Herbergen en Wynhuizen. De deuren wierden wel ontslooten, maar zo dra had hy om geen glas wyn gevraagt, of bons ging de deur tap toe, gedankt zy zyn linnen keel en overigen opschik, overeenkomstig in alle deelen met

-ocr page 554-
 
met de livery van den Windmolen. Geen Mensch als hy alleen vermag een beschryving op te stellen van zyn innige gebeden onder dat draven op ende neer, staande zyn gedult nergens voor zyn hoofd-deugd berucht. Eindelyk en ten laatste begluurde hem de Fortuin met een medelydent oog. Zy geleide hem aan en in een groote Herberg naby de Main, en aldaar ver”rberde hy zyn vier Batsen in een byster groote kan rynsche wyn; na welke verrichting hy een Pyp Tabak ging zitten rooken in de grootste gerustheid des Werelds.
        Den Heer Waard trad in het kachgel-vertrek, waarschynlyk na zyn aandacht te hebben verricht in de kerk, en bestreek den Konstenaar met zyn nieuwsgierige blikken. Voorts sprak hy zachtjes met den knegt, die zyn schouders ophaalde, waar uit Campo Weyerman besloot, dat hy stilzwygens daar langs antwoorde van hem niet te kennen. Te mets naderde den Kastelein, en ging ten laatste nevens hem zitten, zonder een enkeld woord te spreken by wyze van een stomme beevaart. Maar onverhoeds riep hy op een bot, ,, die kleedy is nooit voor ,, u gemaakt \'\'! Voorts vroeg hy, wie hy was?

En op dat vraagpunt wierd het Treurverhaal ontgonnen, Ook tot het einde, na de waarheid afgesponnen.

Den Kastelein scheen heel vergenoegt, zo wegens dat verhaal in zich zelf, als over de omschryving waar mee die luchthartige Historie-schryver het verzelde, dat hy hem zyn Huis en Tafel aanbood, met deze byvoeging, ( ter eere van \'s Konstschilders bakermat,) ,, dat hy noch ,, nooit by een Nederlander het minste Bankrot had ge,, leeden \'\'. Op dat kompliment deet den Schilder een tweede kan rynsche wyn binnen staan, benevens een paar

-ocr page 555-
 
paar roemers, en ging met dien braven Frankforter Hospes vertrouwelyk zitten pooien.
        Hy sliep dien Nacht zo gerust, als of zyn Hoofdpeluw waare gevult geweest met stofgoud, in stee van veders, welke rust hy gedeeltelyk zyn goed gewisse, als mee den heerlyken wyn, had te danken. Des anderendaagsch schreef hy om een Wissel te mogen erlangen, te betalen op zicht, alzo zyn tegenwoordige omstandigheden geen uitstel konden veelen. In die verwachting teerde hy op kosten van ongelyk, en liet fioolen zorgen. Ook gewiert hem die hoognodige Som op zyn tyd, waar uit hy zich kleede en reede als een Kavalier du bel air; den eerlyken Kastelein voldeet, doek en verf bekostigde, en toen zich vlytiglyk zette tot Schilderen.
        Hy flodderde eenige Bloem- Fruit- en Vogel-stukken, van zyn losse trant, voor zeker Konstverkoper genaamt Roos, die met een Konstkraam zat op de FrankfortscheMis, en alle die Schilderyen verkogt na genoegen. Noch had hy een kabinet stukje gemaakt, waar in hy een takje van geele Nieskruid-bloemen tusschen invoegde, de eerstelingen van de Lentemaand, en dat stukje aanbood aan den toenmaals regeerende Graaf van Hanau, welke Ryksgraaf zich bevond op de Mis. Die Heer wees op dat takje met Nieskruid-bloemen, en vroeg aan den Schilder hoe die waren genaamd. Jakob Campo, toenmaals maar matiglyk bedreven in de Hoogduitsche-taal, wist dien naam niet te bedenken, waar op den Graaf hem toeschoot vraagsgewyze, of hy geen andere Taal sprak? ,, Ja Uw Doorlucht, was zyn bescheid, noch zes ,, of zeven! Dat antwoord beviel den Graaf zo wel, dat hy het stukje kogt, en hem een weergaa aanbesteede; maar dat is in de loop gebleven.
        Tot \'s Lezersverlustiging zal ik hem een voorstel mededeelen,

-ocr page 556-
 
dedeelen, aan onzen Konstschilder gedaan by een Hoogduitsch Geneesheer onder den blooten Hemel, by de onedele gemeente gety telt, Quakzalvers ofte Markt-doktooren.
        Den Heer Busch was den Prins van alle de Quakzalvers op de Frankfortsche Mis. Hy had het grootste Theater, den schoonste opschik, de bestgeklede dienaars, benevens een rykelyke koets, bespannen met zes paarden. Mevrouw zyn Gemalin zat te pryken onder haar vrouwelyke bedienden, gelyk als de zilvere Maan bralt onder de gestarntens, en zy hield haar fatsoen als een begonstigde Sultanin in het Serail van den Grooten Heer; met een woord, de schulp verstrekte tot eere van den Visch.
        Een schoone jonge Juffrouw genaamt Henriette, en getitelt Nicht van den Heer Operateur, was den Amber die het schielyk vuurvattent liefdestroo des Schilders na zich haalde door haar bekoorlykheden. Hy wachte haar op als zy uit de Koets trat om het tonneel te beklimmen, en in het nederdalen geleide hy haar in dat praaltuig om t\' huiswaards te keeren. Ingevolge van tyd bezogt hy die schoone in haar logement, betuigde haar alle achting en liefde, en wiert ten laatste ontfangen en aangehoort met wederzydsche betuigingen.
        Op zekere namiddag schelde hy aan het logement van dien ontzachlyken Operateur, die hem de deur opende in persoon, vriendelyk verwelkomde en beleefdelyk node, om met zyn Genade een roemer rynsche wyn te willen neemen in een wel gemeubeleert vertrek. Den verliefde Konstschilder liet zich die welkomst gevallen, en bedankte deswegens den Heer Busch in heusche termen. Na dat de klos der overhandsche komplimenten was afgerolt, aanbood den rollende Geneesheer den Schilder een leuning-

-ocr page 557-
 
leuningstoel, luide toen een zilvere tafelschel, en beval een paar flessen puiks puik rynsche wyn binnen te brengen.
        Den Heer Busch verwelkomden den opgetoogen Jakob Campo op nieuws met een paar bruisschende roemers; stelde vervolgens deszelfs gezondheid in; waar na zyn byzonder welzyn wiert gedronken; waar na zy een pyp tabak opstaaken, en vriendelyk aanvingen te zamen te praaten.
        Dat paar flessen duurde ontrent zo lang tusschen den Traktant en den Genooden, gelyk als een gebraaden Spiering zou duuren, tusschen een gespan snoepzieke Katers; weshalve den Heer Busch dezelve klok trok tot het aanvoeren van nieuwe Hulptroepen. Hy vroeg aan den Knegt die twee versche Zinknooten binnen brogt, of alles klaar was gelaarst en gespoort? Den Knaap antwoorde ja; en hy beval dat het ylings zou verschynen.
        Een ronde tafel verscheen op het moment, gevictualieert met keurlyke spyzen en versnaperingen, bezorgt by drie Lakeyen. Het midden van den disch bralde met den aanzienlyken kop van een wild Zwyn, aan weerskanten versterkt door een koude venesoen pastey, en een warm ragout. Dat drietal hoofdschotels was omringelt met onderscheide kleine schotels, belegt met Ossentongen, Kavejaar, Bouloneesche Sausyzen, Olyven, Makarons, Kraak-amandelen, Spritsen, &c. &c.
        Onze Konstschilder schiep genoegen in die vertooning, want alhoe wel hy geen belyder was van Epicuur, echter zag hy liever dat zyn tafelbort wiert verzorgt van een koud Patrys, als met een suikere Boekweite Koek. Niet min aangenaam was een tweede intree, bestaande in Mevrouw Busch, verzelt by haar Nicht de schoone Henriette, beiden triomfantelyk opgetooit, op de

-ocr page 558-
 
de wyze van de Latynsche Koningin en haar Dochter Lavinia in Rotgans. Die Dames wierden eerbiediglyk ingehaalt, en ceremonieelyk geplaatst aan dien disch; waar na den gefluweelde Geneesheer een kort gebed sprak, en vervolgens aanving het gezelschap smaakelyk te eeten en te drinken.
        De grootste graagte zynde gesust, onder het peuzelen van het nagerecht kwam \'er een gelid van sessen in de eetzaal aanstuiven, bestaande uit ses Lakeyen des Operateurs, gedost in blaauwe kleeders met scharlaken opslaagen, rykelyk belegt met zilvere galonnen, gezamentlyk wakkere Muziekanten. Die quanten vervrolykte het gehoor op een verrukkent Concert, alle welke wellusten den Konstschilder zo uittermaate kittelden, dat hy moeite had om zyne driften te konnen bekorten.
        Op het klokslag van tien uuren vertrokken de Dames, welk voorbeelt den Schilder dacht na te volgen, toen hy wiert gestuyt by den Traktant. ,, Alvoorens, Heer ,, van Campo, heb u iets voordeeligs voor te draagen, ,, (sprak den Operateur) en dan zullen wy scheiden als ,, lieve vrienden \'\'. Op zyn wenk wierden \'er een paar pints bokaalen ingeschonken, en op het aanstaande goed gevolg uitgedronken, waar na den Lakey uit het vertrek trat, en den Heer Busch den Konstenaar aansprak met deeze woorden.
        ,, Heer van Campo, beschouwt my niet als een Quak,, zalver, een Rookverkooper of een Lodderhans, al,, hoewel ik een Heel- en Geneeskundig tooneel heb op,, gerecht in de Frankfoortsche Mis. Ik, myn Hans ,, Worst, den Onderkortesaan, myn zes geliveryde La,, keyen, vier kaerels in Borger kleedy, benevens een ,\' party Dienstmeiden, zyn onvermoogende zo veele ,, Balsems, Elixirs, Wegwaassemende Zouten, Zalven ,, en

-ocr page 559-
 
,, en Pleisters te vervaardigen, als \'er by my werden ,, verzonden na alle de Hoven des waerelds.
        ,, Neen, myn Heer, ter liefde van het Gemeen, tot ,, behoudenis, tot herstelling van de gezondheid myner ,, tydgenooten, en om Herkules gewyze de schrikge,, drochten aller quaalen uit te roeijen, prykt den verhe,, ven kruyn van myn tooneel in de Frankfoortsche Mis. ,, Ik zeg de gezondheid! die zegening der ryken! die ,, rykdommen der armen! wie toch kan u te dier koo,, pen, vooral by den Heer Busch.
        ,, Ik ben geen Signoor Serpini, geen Don Balthasar ,, de Gamba, noch geen Monsieur Montmeillan, een ,, drietal gelouterde gistmengers, waar van den minste ,, een paar dozyn Inboorlingen en ontrent zo veele ,, Vreemdelingen, weekelyks slacht, zonder eens zui,, nig te kyken. Guyten die hun beroep ontgonnen met ,, een paar pond Veneesche Terpentyn, een hand vol ,, Salsaparillas Spaanders, een peperhuisje met Spiesglas, ,, een Klisteerbuis en een Ivoore Spuit.
        ,, Maar ik ben een gebooren Edelman, een Heer van ,, vermogen, een Man van letteren, en een Letteroefe,, naar van ervaarenheid. Alle onze Marktdoctooren ,, hebben mynen Elixir gepoogt na te aapen, en ten ,, dien einde afschuuwelyke onkosten gedaan in Ovens, ,, Distilleerketels, Smeltkroezen, Retorten, en glaaze ,, Kolven, schielyke en flaauwe vuuren, doch om zunst. ,, Te vergeefs poogt dat ongelettert ongediert dien ,, weergaloozen Elixir na te speuren, alzo deszelfs t\' za,, menstelling bestaat uit zeven hondert vyf en zestig ,, Kruiden, benevens menschenvet tot de t\' zamenklee,, ving, waar van ons den Wel Edele manhafte en on,, vertzaagde Heer Hans, Rechter met den zwaarde, ,, voorziet, mediantibus illis. ,, Heer

-ocr page 560-
 
        ,, Heer van Campo, zo een man ben ik, en zo een ,, man zult gy zyn, indien den aangebooden hoorn des ,, overvloeds niet by u wert van de hand geweezen. ,, Gy bezit alle de gemoeds en lighaams hoedaanigheden ,, welke ons beroep komt te vereischen. Noch te dee,, zer stond aanvaarde ik u tot myn Neef, substituit ,, Operateur, en Erfgenaam van alle myne Kasteelen, ,, Bosschen, Wey- en Zaai-landen, met een woord, ,, van alle myne roerende en onroerende goederen. Gy ,, lieft Mejuffrouw Henriette, uwe liefde wert beant,, woort met wederliefde; de rest zy den Phaarheer be,, voolen.
        Op deeze wyze, ofte by en ontrent op dien trant, wiert die gekruide Redenvoering geopent en geslooten. Helaas! dat tweeledig woord van Phaarheer vergalde den bot, en bedierf de klucht. Den ongestadige Konstschilder schifte van Meestressen als van Dassen, en hy telde liefde op den duur, een byster malle kuur. Ingevolge van dien regel bekleed hy den ongehuuwden staat, en zei: ,, Dat Vrouwen zyn de Meestressen der Jonge,, lingen; de Gezellinnen voor den middelbaaren lee,, venstyd; en drooge Minnemoers der oude Mannen \'\'. Echter bedankte hy den braaven Heer Busch voor zyn aanbieding met hoflyke woorden. Zei dat den staat des huuwelyks, zynde een verbintenis van de uiterste aangelegendheid, rypelyk behoorde te werden overwoogen. En voor \'t laatste, verzogt hy geen langer uitstel als drie dagen, om zich deswegens te beraaden.
        In \'t kort den Konstenaar, scheide op dien voet als hy was gekomen, vriendelyk van weerskanten, doch min nuchteren als eenige uuren van te vooren.
        Niettegenstaande den verliefde Schilder drie dagen nam tot zyn beraad, bedacht hy zich echter geen drie minu-

-ocr page 561-
 
minuten. Hy oordeelde het speelen van een leevensrol op het tooneel des waerelds wel zo eerlyk, als te verstrekken tot een kluchtrol aan duizende leegloopers op een zalftooneel onder de open lucht. Beducht van echter te moogen vervallen in eene zwakke luym, vertrok hy uit Frankfort, en verreisde op nieuws naar Batos graazige landsdouwen.
        Tot hier toe hebben wy dien Jacob Campo Weyerman geschetst als Konstschilder, laaten wy hem nu eens ter loops beschouwen als een Schryver.
        Geduurende zyn verblyf te Breda, schreef den Antwerpsche Nieuwsschryver zulke onvergeeflyke Kouranten, dat hy de pen opnam, om dien onbesuisden Harmen, was \'t doenlyk, te kittelen in een onbeschaafden styl. Ten dien einde schreef hy een Blyspel, getytelt, de bezweering van den desperaaten Antwerpschen Kourantier. Noch pende hy een tweede Spel, gedoopt, de Gehoornde Broeders, of het Vrouwelyk bedrog. En om het drietal op te maaken, Demokriets en Herakliets, Brabandsche Voyagie, in vyf Bedryven. Dat drietal Blyspellen wiert gedrukt te Breda, zonder den naam des Autheurs; een bewys van zyn onverschilligheid ontrent schriften van dien aart.
        Den Heer Lammert Pain & Vin, een Zoon van den Overste Moses, die tot Alphen wiert onthoofd, verzogt onzen Konstschilder te willen overkomen in \'s Hartogenbosch, om Flora\'s lievelingen te konterfyten na het leeven. Die Heer was toen ter tyd de eerste Matadoor der Bloemisten, inzonderheid in Luiksche Aurikulaas en in Tulpen, zynde die Bloemen toen tertyd gesteegen op een buitenspoorige prys. Ja hy heeft die Lammert Pain & Vin meermaals hooren zeggen, dat hy jaar voor jaar met die Koopmanschap gewon vyf ofte zes duizent guldens. Ach-

-ocr page 562-
 
        Achtervolgens het voorschrift eens ouden Latynschen Dichters, zal den Schryver van deeze Konstkamer, het vermaakelyk paaren met het nut. Hy zal de Liefhebbers van Bloemen een denkbeeld geeven uit een voorbeelt, hoe gevaarlyk het is Bloemen te koopen, welke zy niet zien bloeijen.
        Jacob Campo Weyerman schilderde de Bloemen van Lammert Pain & Vin onder de plak. Dat raadsel zal den Leezer werden vertaalt in verstaanbaare woorden. Hy schilderde die Bloemen in het Tuinhuis. verzelt by dien Heer, die hem voorschreef de wyze, hoe ende op welke wyze de gebreken en misstallen van die groeibaarheden moesten werden verbetert, als by voorbeelt. Het wit der Tulpen hier en gins eenigzins besmeurt, wiert verbetert by het Konstpenseel, en vertoonde een wit als sneeuw. De vlammen wierden verdunt; en de gevloeide arseersels gestreept zonder het blad te vlakken. Den kelk van die bloem, by wylen begruist, blankette den Schilder zo helder als een Britsche wyn roemer, en vooral verdikte hy de steelen, achtervolgens Pain & Vins voorschrift.
        De Aurikulaas, somtyds gekronkelt gelyk als de lobben en kraagen onzer Voorouders, beval de Bloemist te verbeelden glad en vlak. De gestarde oogen van de Bloemen wierden zo rond getrokken als een cirkel. Het bleek blaauw, trekkende op de grisdelin koleur, herschepte het Konstpenseel in hoog blaauw; en op zodaavige wyze vergoede de konst het gebrek van de natuur. Daarenboven wierden de Aurikulaas getrost als Konstantinopels; inzonderheid ordonneerde Pain & Vin de koleuren te verhoogen en de steelen te verdikken, zonder den Bloemschilder eens te beduiden wat hy voorhad met alle die gestaltverwisselingen. Na

-ocr page 563-
 
        Na dat Campo de alderbeste Aurikulaas en Tulpen, op die wyze had gekonterfyt, of liever vermomt, begaf zich den Heer Lammert op reis, en voerageerde langs alle onze Nederlandsche Steden met die geblankette poppen. De Bloemisten bleeven staan, te staaren op die uitheemsche en onbekende wonderen, en onder meer anderen besteede een Heer, woonachtig tot Dordrecht, alleen acht hondert guldens.
        Den Leezer zy gewaarschouwt, dat de Liefhebbers niet die geschilderde, maar de groeibaare Bloemen kogten, welke hy hen beloofde te zullen leeveren, overeenkomende met de geschilderdee modellen.
        Te \'s Hartogenbos heeft Jakob Campo Weyerman onderscheide Bloem-en-Fruitstukken geschildert welke Tafereelen het ons niet past omstandiglyk aan te haalen, gedachtig aan Katos twee regelig voorschrift.

        Het past geen Man zyn Konst te looven, nog te laaken,
        Zulks doen die zotten die uit ydle roemzugt spraaken.

Eigen lof munt op een pyl met veele veders bestooken, welke pluimen by de wind gevat, den schutter het doelwit doen missen zulk soort van ganzen hoort men wel blaazen, maar men ziet ze nooit doorbyten. Het heugt ons van een drietal Schilders te hebben gekent te Breda, welke Penseelisten bromden en snoefden, in alle Herbergen en Wynhuizen als zo veele Quakzalverende Kermis Doctooren, doch nooit zyn ons derzelver Konststukken ontmoet buiten den omtrek van hunne byzondere Schilderkamers. Den zogenaamde Vriesche Raphael stak ook geen kleintje de windbazuyn van zyn eigen roem in Amsterdam. Maar hy verzamelde meer kykers als Koopers. En hoe onstuimig de Brabandsche

-ocr page 564-
 
sche Schilders het Konstspit wenden en draayen voor een halvestuyvers takkebosch, is ons buiten tel voorgekomen op de beroemde Antwerpsche Vrydagsmarkt, te welker plaats die veelkleurige vaandels en Kakelbonte Standaarden meestentyds de waarde der geborgde doeken niet konnen ophaalen.
        Indien nu een welmenent en oordeelkundig Man, zodaanigen verwaande en by ingebeelde verdienste betoverde Schilder komt uit den droom te helpen, wert hy gelyk als de Atheensche Geneesheeren met ondank beloont, die Mannen hadden zekeren Gek, die zich verbeelde den eigenaar te zyn van alle de Schepen, welke aankwaamen in die Haven, te recht geholpen. Den Dui,, vel moet de Doktooren schenden, schreeuwde den ,, herstelde Nar, die my uit een ingebeelden rykdom ,, hebben ontbolstert, om my onder te plompen in wee,, zendlyke behoeftens.
        Veel eer dan van ons intelaaten in eenige konst byzonderheden, betreffende Jakob Campo Weyerman, zullen wy den Leezer vervrolyken met de avantuuren van een tweede togt na Groot-Brittanje hem bejegent verzeld door een paar Brabansche reisgenooten.
        Onze Konstschilder was vereist uit \'s Hartogenbosch na Brussel alwaar hy den meermaals gemelde Peters ontmoete, welke Konstenaar toenmaals als een Konstkoper aldaar kwam, om een zeker stuk van Luca Jordani, gebendnaamt Fapresto, optezoeken, Peters vrog, of hy ook wist wie den eigenaar was van dat Konsttafreel? Jakob Campo antwoorde ja, en gelyde hem ten Huize van deszelfs bezitter alwaar het wierd bezichtigt, echt gekeurt en gekogt in eenen adem.
        By die gelegendheit geraakte Peters en hy bekent met een gespan Broeders, de gierigste, haarigste, en Pleitzuch-

-ocr page 565-
 
zuchtigste kaerels des weerelds. Die quanten hadden den Boedel van den Heer Simonis ingeslikt langs gewelt en list.
        Deszelfs Weduwe had dat paar bekleumde Slangen onder haar huisdak aanvaart, en uit mededoogen, en om den Boedel in order te stellen, by dien Heer nagelaaten in een byster verwarden staat. Doch zo dra waaren die Broeders niet verwarmt, of zy begonnen den eigen rol te speelen van het gekoesterd Serpent in de fabel. Zy schuifelden, histen en blaasden zo geweldiglyk, dat de Weduwe en haar eenige Dochter het huis moesten begeeven, naakt en bloot. De Schuldeyschers van den Heer Simonis bestormden daar op die geweldadigde indringers in eens anders Have en Erf met Processen; waar tegens zy zich verdedigden door het schutgevaart van de Practyk, pen en int. Tot hoe verre dien Advokaaten Oorlog wiert voortgezet gelieve den Leezer te weeten uit een staaltje, dat zy op eene en dezelve tyd hondert en acht Processen hadden volgens hunne eigen bekentenis.
        Om nu een wakkere som Kontanten te maaken op eene reis, het eenigste hulpmiddel waar langs zy de Advokaten en Procureurs mogten sussen, besloot den Jongste Broeder Karel Kortvrient genaamt, over te steeken na Londen. Peters en Weyerman verzogt hy van hem te willen verzellen, en hy beloofde hun goude bergen, welke uitkwamen op eerscheuten met loskruit.
        Kortvrients Koopmanschap bestond in een Kabinet Konstschilderyen, twee groote kisten vol Prenten en Tekeningen; een verzameling van Zesduizend Zeshondert Grieksche en Romeinsche Gedenkpenningen; benevens een getal van aloude Gesteentens, en alzulke Konstklein-

-ocr page 566-
 
kleinnooden Peters en Wyerman verzelden dien vrient van korten duur tot in Londen. De wyl nu de twee eerstgenoemden waaren bekent met den bedekten handel van de Konstuimhuis beampten, kreegen zy alle die Goederen vry voor twaalf Guinees, daar zy waaren belast, met een som van ruim tweeduizend Ponden Sterling achtervolgens de daar toe staande inkomende Rechten. Voorts wiert Kortvrients Konstkoopmanschap verkogt boven alle gedachten, de Penningen hem getrouwelyk ter hand gestelt, zo dat hy zwom in Guinees en in Engelsche Kroonen.
        Tot dus verre gingen de zaaken nawensch, doch toen Peters en Weyerman spraaken om betaaling te erlangen wegens hunne genomen moeite, was \'er een luipaart te kyken Kortvrient had merkelyke sommen overgemaakt aan zyn Broeder te Brussel, en veel gelds verquist aan kostelyke Kleeders Goude en Zilvere Zakorlogies, Degens, Paruiken, en diergelyken, gevolglyk was zyn Goudbeurs ge‰bt en zyn zilveremunt gesmolten. Hy beraade zich derhalve met zyn gewisse na ouder gewoonte, het welk hem instak voor te wenden, dat \'er eenige Goederen waaren te zoek geraak, voor dewelke hy geen betaaling had genooten. Peters, voor het gevolg, van een vooraf bedacht schelmstuk beducht, vertrok zich na zyn eigen Logement, om die bui te ontduiken. Weyerman in tegendeel verbleef waar hy was, en wierd by dien Brusselschen Simon gearresteert, en in een civiel beslag op het nachtslot gezet.
        Dat de vaardigheid van den geest den mensch dikmaals red uit moeielyke omstandigheden zal uit dit enkeld voorbeeld werden aangetoond.
        Daagsch daar aan kwam Kortvrient verzelt by Peters, welk paar nu een soort van bestand had opgerecht, den

-ocr page 567-
 
den Konstschilder te bezoeken in zyn civiel arrest. Hy ontfing de Heeren beleefdelyk, en zy traaden in onderhandeling, om waare het doenlyk, een einde te maaken in der minne van het onderling verschil. Maar den Brusselaar luisterde na geen reden, die poogde den gearresteerden Schilder te voldoen met een doode Mees, en aanbood hem te ontslaan, mids dat hy afstond van zyn eisch: Doch dat buskruit brande af in de pan. Het kongres duurde tot de tafel wierd aangericht, en Campo verzogt Peter tot zyn Gast. Kortvriend verrees, ziende dat hy niet wiert genood, en dacht te vertrekken toen den Cipier hem de hand op de schouders lei, en hem in beslag nam uit Campos naam die kabouter had zich beraaden met een Advokaat, en een Arrest doen opstellen tegens Kortvrient die daar op wiert by den kop gevat op zyn beurt.
        ,, Hoe patriot help mai toch jeens uit den dut, sprak ,, den onthusselde Kortvrient tegens Campo, woorom ik ,, niet mag gaan gelaik as ik ben gekomen \'\'? Den Konstschilder beet hem toe, dat hy reeds te lang zyn tolk was geweest en hy zulks kon vraagen aan zyn Patroon, den God der Vliegen. Peters hielp hem uit dien droom, met te zeggen, dat Campo hem had verzorgt van het eigen civiel Logement om zich nader te beraamen met zyn geweeten. Op dat bescheid viel hy achterover op een stoel, vervloekte zyn komst in die kasteleny, beschuldigde Peters van hoog wanbedryf, en ving aan te kroeghen en te steenen als een Spook dat den toets ondergaat van de wywaters quispel. Peters en Campo Middagmaalde smaakelyk, Dronken hartiglyk, en tot bevordering van de kooking der maag, beslooten zy het noenmaal met het aanzienlyk nagerecht van een bak vol Punch, Kortvrient geen kans ziende dien dans te ontspringen, hervatte de vredehandeling; beloofde Peters en

-ocr page 568-
 
en Weyerman te zullen genoegen; betaalde de onkosten van het wederzyds beslag; en daar op vertrokken zy uit die onaangenaame Kasteleny, uiterlyk, verzoende vrienden.
        Onze Konstschilder vertrok korts daar aan na Brussel, en Kortvrient verbleef in Londen, bevreest voor de gevolgen van Campo\'s weerwraak. Maar den laatste had meer reden om op zyn hoede te zyn, dan de eerste, gelyk als in het vervolg kwam te blyken. Den Spanjaard zegt, dat een jegelyk zich behoort te waaren voor Wintersche Zonneschyn, en voor het achterste van een nukkigen Ezel, en voor een verzoenden Vrient. Kortvrient had zich verzoent in schyn, alhoewel hy den aanlegger was geweest van het verschil: doch hy verbleef een vyant in der daad, gelyk als den Leezer zal hooren.
        Jacob Campo Weyerman stak weer over na Londen, en nam zyn optrek ten Huyze van den Hoogleeraar Johan Woodward, Geneesheer en Lid van de Koninglyke Maatschappy. Op het verzoek van dien Heer had hy onderscheide zeldzaame en keurlyke boeken gekogt, inzonderheit alle de Schriften van Wilhelm Postel, Bernardus Ochinus, Bruno Nolano, en diergelyken, benevens veele schoone Tekeningen en Prenten. Den Hoogleeraar, ten alderhoogste deswegens voldaan, aanbood hem zyn huis en tafel, als insgelyks het gebruik van zyn voortreffelyke Boekzaal geen van de minste in Groot Brittanje. Die vreede lievende man hield, zo ernstiglyk aan by onzen Konstenaar, van zich te willen vergelyken met Kortvrient, dat hy daar toe bewilligde, en ten dien einde wiert \'er een t\' zamenkomst belegt ten huize des Geneesheers voorens gemelt, zynde hy verkoozen van weerskanten tot bemiddelaar van het onderling verschil. Den

-ocr page 569-
 
        Den Brusselaar verscheen ten huize des Hoogleeraars tegens het bestemt uur, echter verzelt by een Advokaat, of wel strydig tegens het verdrag. De byeenkomst wiert geopent, in de Latynsche taal, wyl Kortvrient geen Engelsch sprak, maar wel eenig Paapen of Keuken Latyn, nochtans voldoende om zich te doen verstaan. Korts daar aan wiert \'er geschelt, en een Konstabel, benevens vier Gerechtsdienaars, en een Linkerman van Kortvrient, genaamt Bodas, kwam instuiven in de Eetzaal als een ramp voorbodende storm. Fluks vloog den Konstschilder overend, nam den Degen in de hand, posteerde zich in een hoek van de Zaal, en zwoer, dat hy den eersten die hem aanransde, de plaat van zyn Degen zou leggen tegens de Borst. De Huisbediendens des Hoogleeraars kwamen toeschieten op dat duivels geraas, bestaande in een Koetsier, Lyfknegt en twee Dienstmeiden.
        Jakob Campo Weyerman, gewoon zyn geest altoos zo blank te houden in alle schielyke gevaaren als zyn kling, wenkte den Lyfknegt, en zei hem zachtjes de deur te openen van het Huis. Onderwyl was den Hoogleeraar in gesprek met den Konstabel, en las de volmagt om den Schilder in Hechtenis te nemen; doch die was op geheel iets anders bedacht. En stoof eensklaps na de deur van de Eetzaal, greep een daar by staande Gerechtsdienaar by de kladden, wierp hem met de tanden tegens den planken vloer, gewan de deur des huis, en sprong van het Balkon op de straat, en wip was den Heihaas. Den Hoogleeraar Johan Woodward, ziende dat zyn vrient die hinderlaag was ontsnapt, belachte den Konstabel schimpiglyk. Onder meer anderen beet hy hem toe, ,, dat den Koning van Engelant hem nooit zou ,, aanstellen tot Gouverneur van den Tour, dewyl hy ,, een

-ocr page 570-
 
,, een enkelt Man niet kon bewaaren, by vier Dienaars ,, van de Justitie, benevens een gespan onbevoorrechte ,, Hapschaars, meenende Kortvrient en Bodas, ver,, zelt \'\'. Den Konstabel sloop weg benevens zyn Ja,, nitzaaren, druipstaartende, opgevolgt by Kortvrient ,, en Bodas, rykelyk uitgejouwt by \'s Hoogleeraars Huisbedienden.
        Het zou een onderneming zyn van den Wysgeer Xanthus, die aannam de gantsche Zee uit te drinken, om maar de merkwaardigste avontuuren van onzen Konstschilder te willen aanhaalen in ons bepaalt bestek. Alzo min konnen wy den Leezer een naamrol opstellen van zyn Schriften, dewyl hy zelf daar van geen lyst heeft gehouden: echter zullen wy dezelve na ons best onthoud alhier aanhaalen, zonder de beweegreden waar door hy de pen opvatte te vergeten.
        Op een tyd was Jakob Campo Weyerman gezeten in het Koffihuis van Schoonenberg, tot Rotterdam, en las de kourant welstaanshalve, toen hem den Koffihuisknegt een papier aanbood, getytelt den Amsterdamsche Argus. Hy doorliep dat schrift met nieuwsgierige blikken, doch bevont het een raats beslag \'t zamen geflanst uit Duivelshoeks aardigheeden, en kruyers zinspreuken noch wel zo walchlyk als mostaart en room. Zeeker Argus gezinde vroeg den Konstschilder, of hy het beter zou maaken en hy antwoorde van ja, voor \'t minst meer behaaglyk aan de smaak van de beschaafde weerelt. \'s Maandags daar aan volgende zei hem een vrient, dat den schryver van dat papier eenige beleedigende aanmerkingen had gemaakt op zyn Persoon, gevolglyk hy nu gerechtiglyk was bevoegt om de pen op te vatten. ,, Dat ,, zal geschieden, sprak den ligtgeraakte Konstenaar, al,, hoewel ik ducht dat die lompert zich naamaals zal be,, roe-

-ocr page 571-
 
,, roemen, dat ik myn pen heb getrokken tegens een ,, schim.
        Vervolgens schreef hy een weekelyks papier, getytelt den Rotterdamsche Hermes, by wyze van een zinspeeling op Argus, die by Merkuur (ook Hermes genaamt) den kop wiert afgeknipt, in gestaltverwisselingen.
        Voor zoo verre myn geheugen reikt, zal ik alhier den naamlyst ter neerstellen van Jacob Campo Weyermans gedrukte Boeken.

        Boeken gedrukt in Vieren, gezegt in Quarto.

De Rotterdamsche Hermes. Een Deel. De Amsterdamsche Hermes. Twee Deelen. Den Ontleeder der Gebreeken. Twee Deelen. De Echo des Weerelds. Twee Deelen. Den Vrolyken Tuchtheer. Een Deel. Den Vrolyken Kluizenaar. Een Deel. Den Verreziende Heremyt. De Naakte Waarheit. De Historie des Pausdoms. Drie Deelen. Aanhangsel tot de Historie des Pausdoms. Een Deel. Moses Markus. Een Deel. Den Adelaar. Een Deel. Blyspellen, benevens den sleutel, en eenige vertaalde
        Gezangen uit Anakreon. Een Deel. De Leevens byzonderheden der Nederlandsche Konstschilders en Kostschilderessen. Drie deelen. Letterlievende, Zeedekundige, Historische stichtelyke
        Betrachtingen. Een Deel. Den Laplandsche Tovertrommel. Een Deel. Verdeediging voor ***. Een Deel. Mer-

-ocr page 572-
 
Merkuur Actionist, benevens verscheide Bruylofts ge
        zangen. Teegen-Ontleeder, &c.

        Boeken gedrukt in Achten, gezegt in Octavo.

\'t Zamenspraak der Dooden. Twee Deelen. Aanmerkingen over de t\' zamenspraaken tusschen een
        Geneesheer en zyn Lyders. Vertoog over de Koffi, &c. Het Leeven van Alexander den zesde, en Caesar Borgia
        Twee Deelen. Verdeediging tegen Alexander le Roux. Het Leeven van den Kolonel Charters. Een vertoog over drie beruchte Vrysteden. De Leevens byzonderheden van Laureys Arminius,
        Robert Hennebo, Jakob Veenhuyzen, &c. Twee vertoogen over de Zonden, &c. Drie blyspellen, gedrukt te Breda. Twee Deelen. Het Leevens bedryf van den gewaande Goudmaker, den
        Baron van Syberg. De Voorlooper von den Antwerpschen Kourantier.
        Don Francisco Bitterheilig en Dona Maria Mandol.

        Cum multis aliis quae nunc prescribere longum est.

        Hier zouden wy ons afscheid neemen van Jakob Campo Weyerman, berucht by zyn Konstpenseel en by zyn Pen. Indien zyn Leevensbyzonderheden van zyn Jongelingschap tot aan zyn Grysheid; ons niet in de hand kwamen waar wy die hier doen volgen. EENI-

-ocr page 573-
 


EENIGE

LEEVENS BYZONDERHEDEN

VAN

JAKOB CAMPO WEYERMAN,

KONSTSCHILDER &c.

Ik zal geen begin maaken met de destruktie van troyen, om eenige byzonderheden myns Leevens af te leiden van dat onzeker tydmerk, zegt den Schryver van deeze Boekdeelen, en noch minder zal ik den Leezer verdrietig vallen in hem te onderhouden met eenige Kinderachtige passagien von myn eerste jeugd, volgens de loslyke ge-


-ocr page 574-
 
gewoonte der Fransche Memorie Schryvers, die doorgaans beginnen met de wieg, gelyk als den Trap des Ouderdoms, en met het Kloosterleeven eindigen, dat is het hek met een bus sluiten, om quansuis door de eenzaame leevenswyzen eeniger jaaren alle de gruwelen, zo in den Oorlog, twee Gevegten, als in het bevlekken van het Kuische Huwelyksbed gepleegt, schoon uit te veegen, en met den Hemel te liquideeren. Neen Leezer, ik zal de eer hebben van uw eenige aangenaame byzonderheden, my als Konstschilder, en niet als Student in de Godgeleerdheit, en in, de Geneeskunde, ontmoet voor te disschen, ik zal zonder uw gedult te vermoeien door een langdraadige inleiding kavalierement beginnen.
        De beginsels der Tekenkonst heb ik geleert by den Bredaschen Konstschilder naderhand onderwees my Ferdinand van Kessel Schilder van den Koning van Polen, in de behandeling der olieverwen ten laatsten geraakte ik tot Antwerpen by den Bloemschilder Simon Hardim‚, die voor zich zelfs een goed Schilder was, doch die het alderminste talent niet had om een leerling te onderwyzen, zo dat ik voor het grootste gedeelte myn konst ben verschuldigt aan myn eigen naarstigheit en aan vlytig Schilderen na het leeven. Zo dra als ik oordeelde te konnen flodderen op myn eige wieken trok ik van den Briel over naar Engeland en belande te Londen, daar ik aanstonds kennis kreeg aan eenige Nederlandsche en Brabandsche Konstschilders, welke kennis my zo noodig was, als een raazende Paap dienstig is op een Meyerysdorp, doch met \'er tyd ontsloeg ik my van dat doorluchtig gezelschap, dat zo na vermaagschapt is aan de Roomsche bend, als de Baronie van Breda grenst aan den Brabandschen bodem. Een eenig Brabander verkoos

-ocr page 575-
 
koos ik tot myn vriend, genaamt Peeters, een verdienstig Konstschilder, die beide de beschouwelyke kennis en de practyk bezat in de Schilderkonst en die my onderwees in de houding, waar in ik zoo geverseert was, als een Kurassous planter geoeffent is in de beschavende geleerdheid. Myn eerste voorval was met den Ridder Godefried Knellert wiens Schilderyen of konterfytzels ik een tyd lang had gestoffeert, met bloemen en fruiten, vogels, en kruiden, van wien ik maar de helft voor myn Konst vorderde, achtervolgens dat ik wiert betaalt by andere Schilders, en die des niet tegenstaande, myn beleefdheit met een Lubeksche Zwynetrekkers ondankbaarheit behandelde. Dat geval luid aldus.
        Een zeker Milord, die al overlang is nedergedaalt ter schimmen, sloot een verdrag met my om voor hem een Kamer te Schilderen bestaande in vier groote stukken negentien voeten in de hoogte, en tusschen de zeven en acht voeten in de breete, benevens een Schoorsteen stuk, en een langwerpig stukje boven de deur voor welke stukken, ik een somme van Hondert-en-twintig Ponde Sterlings had bedongen. Ik kogt daar op geplemuurde schilderdoeken, liet die opspannen, en begon naarstiglyk te ordonneeren, te doodverwen, en te Schilderen toen die Milord lust kreeg om zich noch eens voor zyn dood te doen Konterfyten by den Ridder Godefried, want hy was oud, en was getrouwt met een jonge Lady, twee een naderent Sterflot voorbodende Komeeten. Zo dra was Milord niet gezeten om geportretteert te worden, of den Lubekker zogt een praatje en na dat hy zyn inlydings Predikatie over het weer en over het Kourantnieuws had uitgeput, vroeg hy aan zyn Lordschap; of hy noch niet had geresolveert om die Zaal, waar over Milord hem eenige tyd geleeden, had

-ocr page 576-
 
had geraadpleeg te doen beschilderen: die Pair des Ryks repliceerde, dat hy reeds met my een verding had gemaakt, en dat ik werkelyk bezig was met die stukken te bemaalen met bloemen, fruiten, vogels, dieren, kruiden, goude en zilvere Vaaten, en alzulke vrolyke voorwerpen. Zo dra als Godefried Kneller dat hoorde lei hy zyn palet en penceelen op een nabystaande stoel, en begon te balken, als een boere koster die een vreemde koe ziet graazen op het Kerkhof, en schreeuwde; Ha Milord, dat is een onvoorzichtig akkoort, indien ik de vryheit mag gebruiken van zyn Lordschap zulks te zeggen tegenwoordig is de Winter op handen, daar zyn noch schoone bloemen, noch fruiten, noch groene kruiden, waar door zich Campo zal moeten bedienen van geschilderde modellen van kapidoglios vruchtstafereellen, en dat zal zo wel niet uytvallen, dan of uw Lordschap hem die toneelen liet beginnen met de Lente, en eindigen met den Herfst, want niets overtreft het leeven. Het is waar, dat hy voor zo ver niet mistaste, maar dien dommekracht was, niet onkundig van myne leevenswyze, hy wist van my dat ik als een gebooren Engelsman leefde, dat \'er gevolglyk altoos te kort kwam, nooit overschoot, en dat ik zo min bestendig was tegens het uitstellen als een versch ontgonne Indiaansche juffer, zynde uitstel myn dood, en voortgang myn leeven, za draa als Milord die doodelyke waarschouwing had gehoort, zont hy sluks zyn kamerdienaar die zyn rechterhand en zyn linkerman was, na myn logement, met eene interdiktie van niet voort te gaan met die stukken voor dat de aanstaande Lente het aardryk kwam vercieren met het Jaarlyks tapyt van veel koleurige bloemen. Geen Maartsche Donderslag klonk my ooit door de herssens met een verschrikkelyker geluit dan die onaangename postyding, ik

-ocr page 577-
 
ik kreeg alzo veel koleuren als een bloemtafreel, en ik wist niet of ik droomde, dan of ik waakte, ook wiert ik niet wakker, dan om de rol te speelen van den raazende Roelant. Ik sprong op als een ontstooken vuurpyl, schopte eenige van die begonne Konststukken in stukken, ontleede de overigen met myn degen, brak de raamen, en dat ik die oefening der beeldstormers verzelde met eenige stopwoorden, die een ander ongeblankette verwenschingen zou doopen, zal den Leezer gemakkelyk konnen gelooven. Ondertusschen zat den kamerdienaar te kyken, als een verweezen Brit die, overtuigt van de gemeene wegen gerooft te hebben, zyn doodvonnis ontfangt voor de rechtbank van de Oldbaily: doch ziende dat ik een weynig begon te bedaren, sprak hy my vriendelyk toe, en verzogt my of ik hem wilde trakteeren op een fles Klairet? waar op ik fluks een fles met een paar gespoelde kelken liet boven komen, en in die bezitting zynde gingen wy te zamen zitten drinken. Onder die oeffening bedaarde ik allengs en begon eyndelyk eens hartiglyk te lacghen, over myn begaane Schilderyslachting, dat hy zo dra niet bespeurde, en daar uit eene aanstaande kalmte, op de onstelde zee van myn ziel voorziende, vroeg hy my; Of hy dat Treurspel aan Milord zou rapporteeren in alle deszelfs omstandigheden, dan of hy het met een floers van stilzwygendheit wilde verduisteren? waar op ik repliceerde; dat het eerste my zo onverschillig was als het laatste, en dat ik my eer voor een slaaf zou verkoopen, en oversteeken na de Engelsche Westindien, dan een trosje Aurikulas voor Milord, ik laat staan een gantsche zaal, te Schilderen, en dat ik hem anders niet had te zeggen. Waarschynlyk zal dien Hoveling van de Kleederkamer te bescheiden zyn geweest, als om den ouden Heer met

-ocr page 578-
 
met die onaangenaame boodschap te ontstellen, altoos ik heb \'er zedert niet na getaalt, en Milord die korts daar na hemelde had geen gelegendheit om my daar over zyn misnoegen te doen blyken.
        Zo dra was dien Ongeluksboode niet vertrokken, of ik kleede my, en liet my in een huurkaros voeren na het huis van den Ridder Kneller die op dien tyd woonde onder de Gallery van Konventgarden. Milord was reeds vertrokken toen ik in zyn Schilderkamer trat, doch het gedoodverwt Konterfeitsel dat noch op den Schilder ezel stont, bragt op nieuws een gisting in myn pas bedaard bloed, derhalven bedankte ik den Lubekchen Konterfyter, voor den dienst die hy my zo onlangs had gedaan, in verontwaardigende termen, ik beloofde hem, van hem zulks te errinneren, zo dra als ik het geluk aantrof van hem op de straat, in het Koffihuis, of in een Wynherberg te ontmoeten. Den Chevalier Godefried poogde my in het begin te stillen, en hy beloofde my lafhartiglyk van my, eerstdaags eenige andere Bloemstukken voor een Milords Weduwe te laaten Schilderen; doch ten laatsten ziende dat ik al even bitter voortging in hem te dreigen en te schelden, rees hy ten laatsten op uit zyn Schilderstoel, en hy vroeg my met een nagebootste fierheid; of ik wel wist dat hy domestieken had, die niet zoude toestaan dat ik hun Heer zou mishandelen in zyn eigen huis, en dat hy maar een venster behoefde te openen om die te beroepe, en te doen opkomen, maar ik beantwoorde, die vraag in zulke beduidende termen, dat hy de vlugt nam in een nabuurig vertrek het welk hy na zich toetrok, waar door ik de trappen afging, en dien ondankbaaren Lubekker Konterfyter voor het geen hy was liet berusten.
        Veele ongemeene avontuuren heb ik gehad in Engelant,

-ocr page 579-
 
lant, zo ten opzigt van myn beroep als Bloemschilder, als uit hoofde van andere voorvallen doch dewyl ik my niet wil inlaaten in een langduurige oprekening van alle die byzonderheden te meer daar ik scheep kom voor Autheur van de Leevensbeschryvingen der Nederlandsche Konstschilders en Konstschilderessen, en niet Historieschryver van myne byzondere leevensgevallen zal ik het kort en goed maaken en dit Deel besluiten.


        Einde van het Vierde Deel.



-ocr page 580-
 
BLADWYZER

OP HET

VIERDE DEEL

VAN DE

SCHILDERKONST DER NEDERLANDERS.

  
Aanmerkingen over het betamelyke en het wanvoeglyke van de Schilderkonst. Bladz. 1-36

Korte Levensschets der Konstschilders van de Schilder-Akademie in \'s Hage. 37-92

   
De Konstschilders en Konstschilderessen in
dit Deel beschreven, zyn
  
A.Bladz.
Antonio55
B.
Brands (N.)37
Branden (S. van den)59
Brandon (J.N.)63
Brand (N.)58
Breda (N. van)110
Bredaal (N. van)103
Brey (H.)83
Beeldemaker (F.)61
Beeldemaker (N.)405
Bega (A.)16
Bets (J).43
Bleek (N.)254
Briemberg (B.)293
Brouwer (J.)67
Bruyn (K. de)63
Bokshoorn (J.)305
Boon (D)307
Bourgonjon (P. La)62
Burght (N. vander)90
Bye (M. de)46
Bye (G de)48
Byer (N.)306
   
(*) De in deeze Bladwyzer met dit teken (*) aangeweze, zyn in de Levensschets hier bove vermelt te vinden.
  
-ocr page 581-
 
BLADWYZER.
  
C.Bladz.
Carrée (M.)54
Carrée (H.) Junior66
Carrée (Ab.)87
Carrée (H.)
Carlisle (A.)302
Cal (Pr. van)88
Causabon (F.)299
Capuyns (N.)97
Cocq (Joan Glaudius de)47
Codde (K)335
Colyns (N.)57
Coloni (A.)303
Coloni (H.)304
Cooper (S.)223
Cooper (A.)228
Cousyns (P.)39
Constantyn (N.)74
D.
Dankers (H. en J.)200
Denner (N.)89
Denys (J.)62
Diest (H. van)46
Dirk (A. van)234
Does (J. van der)38
Does (S. vander)54
Dobson (W.)294
Doudyns (W.)40
Doorschot (H.)71
Ducy (S. le)40
Duisart (K).45
Duinen (J. van)46
Dyk (Ph. van)82
E.
Eck (N. van)114
Edemu (G.)321
El (Ferdinant)357
Everaads (N.)72
Eykens (J.P.)87
F.
Fauchier (N.)98
G.
Gaspers (J.B.)314
Greenhill (J.)219
Griff (N.) den Ouden91
Griff (N.) de Jongen92
Gool (J. van)186
H.
Haansbergen (J. van)48
Haeringh (D.)49
Hanneman (A.)247
Hardimé (P.)375
Hardime (P.)63
Haye (R. la)43
Heems (N. van)86
Heemskerk (E.)345
Helmont (N. van) Den Oude56
Helmont (J. van)58
Heyden (J. vander)339
Hilliart (N.)265
Hoet (G.)75
Hollar (W.)268
Hondekoeter (M.)39
Hoofd (N.)63
Hoogstraaten (S. van)47
Hoogstraten (A. van)63
   
Hos-
  
-ocr page 582-
 
BLADWYZER.
  
Bladz.
Hoskins (J)208
Hoyink (O.)41
Huchtenburgh (J. van)83
Huisman (Jacob)221
J.
Janssens (K.)326
Jardin (K. du)39
K.
Kasteels (N.)33
Kasteels (P.)33
Keller (N.)88
Keyser (W. de)271
Kinderman (N.)85
Kint (D.)389
Kneller (J. Z.)342
Konstschilder (de onbekende)62
Kuik(P. van)78
Kuik (N. van)135
Kuiper (N.)16
Kuipers (D. H.)92
L.
Lambert316
Lankringh (P. H.)211
Laroon (N.)31
Laroon (J.)89
Leemput (R.)224
Le Piper (Frans)137
Lievensz (J.)42
Limborg (H. van)70
Looten (J.)318
Lotyn (S.)59
Louis (L. F.)363
Lybergen (G. van)38
M.
Meel (J. van)291
Mele (M. de)53
Meele (N. de)390
Melder (G.)123
Meyburgh (B.)41
Michiel (L.)52
Moor (Karel de) Ridder1
Moin (N. de)75
Mol (Pr. van)290
Myn (N. vander)359
Mytens (D.)51
Mytens (M.)47
N.
Nazo (P.)333
Netscher (T.)140
Netscher (G.)124
Netscher (K.)148
O.
Orley (N. en R.)62
Oorthoorn (A.)62
P.
Pee (F. van)391
Pee (H. van)432
Pellegrino79
Pen (J.)328
   
Per
  
-ocr page 583-
 
BLADWYZER.
  
Bladz.
Permentier (J.)67
Persyn (J.)72
Pool (N.)69
Pool (R.)
Pyl (J.)40
R.
Roepel (C.)121
Roestraaten (P.)260
Roore (J. de)384
Rouge (R. La)70
Rily (J.)330
Rubens (N.)36
Ruis (S.)53
Rys (P.)
S.
Sacot (D.)58
Schuur (F. vander)153
Schalken (J.)79
Serin (N.)82
Smets (A.)46
Smits (G.)251
Soest (J. van)329
Sonnius (N.)39
Spirk (N.)58
Stella (J.)229
Sybregts (J.)263
T.
Terwesten (M.)158
Terwesten (A.)181
Terwesten (P.)182
Tilius (J.)56
Troost (K.)107
Trouweelst (W.)43
V.
Val (R. du)56
Vaillant (J.)50
Venne (H. vander)46
Vervoort (N.)96
Verbruggen (A.)183
Verelst (N.)340
Verheiden (F. P.)380
Verelst (H. en J.)44
Verhulst (P.)53
Verbuis (A.)73
Vilain (N.)118
Voeth (K. B.)111
Volleven (J.)51
Vosnagel (J.)46
W.
Waard (A. de)84
Werff (A. vander)68
Weyerman (J. C.)409
Wielings (N.)324
Wielings (M.)326
Wigmana (X.)375
Wissings (W.)201
Wit (J. de)104
Wolffen (A.)326
Wolters (N.)89
Wyns (N.)117
Z.
Zandwyk (F. van)44
  
-ocr page 584-
 
By AB. BLUSSE en ZOON, te Dordrecht, zyn nog eenige weinige Exemplaren te bekomen van De drie Eerste Deelen van dit Werk, op Klein en Groot Papier,
        met Platen; als mede Het Konstkabinet der Bouw- Schilder- Beeldhouw en Graveerkunde,
        of Inleiding tot de kennis, dier fraye Wetenschappen, vervat in de
        Schilderyen, Standbeelden en Prenten, behelzende, behalven een
        beknopte LEVENSBESCHRYVING DER ALOUDE SCHILDERS, EN BEELD

HOUWERS, ook die der latere Italiaansche, Fransche, Hoogduitsche

        en Nederlandsche Meesters, die zoo wel in de Schilder- en Bouw
        als Plaatsnykunde uitgemunt hebben, benevens de Catalogi hunner
        Werken, verrykt met een Verhandeling over het Glasschilderen,
        Een Vertoog over het Etzen, en wat tot het leeren en oeffenen dier
        kundigheid vereist word, en andere wetenswaardige zaaken, door
        FLORENTYN LE COMTE, Schilder en Plaatsnyder, 2 Deelen groot
        Octavo, met Platen, waar in de Merken der Schilders om daar door
        hunne Werken te onderkennen. ingenaait f 3 - 0 - 0 Newtonniaansche Philosophie voor de Vrouwen, of Zamenspraaken
        over het Licht, de Kleuren en de Aantrekkracht, na \'t Italiaansche
        van den Heer Algarotti, 2 Deelen groot Octavo. f 1 - 8 - 0 Rademaker, Kabinet van Nederlandsche en Kleefsche Gezigten, 2
        Deelen Ordinair Papier. f 7 - 0 - 0 Dito Klein Mediaan. - 8 - 0 - 0 Dito Groot Mediaan. - 9 - 0 - 0 Dito Royaas Papier, eerste drukken. -10 - 0 - 0 De Verklaring in Letterdruk, door Brouerius van Nidek, zonder de Pla
        ten het Tweede a, Zesde Deel, yder Deel apart op Ordinair Pa
        pier. f 1 - 16 - 0 Dito Klein Mediaan. - 2 - 8 - 0 Dito Groot Mediaan. - 3 - 10 - 0 Vier fraye Gezigten van de Stad Dordregt, yder a f 0 - 12 - 0 Pourtrait van G. de Lairesse, Bisschop, en Mattheus, yder a 0 - 6 - 0 ------------- La Ceene & Rauw. - 0 - 8 - 0 ------------- Frans Hals, J. de Roore en Rembrand. - 0 - 10 - 0 ------------- F. Halma en S. Haverkamp. - 0 - 16 - 0 ------------- Den Baron Imhof. - 1 - 0 - 0

-ocr page 585-

-ocr page 586-

-ocr page 587-

-ocr page 588-

-ocr page 589-

-ocr page 590-