-ocr page 1-

STAATSBEMOEIING

BETREKKELIJK

VEEFOKKERIJ

door

ïï. Th. s\'JACOB.

amersfoort

J. VALKHOFF
1896.

-ocr page 2-

A. qu.

192

àr

t;

-ocr page 3-

•t

-ocr page 4-

______ . ■

^.....

■Sx"" ■\'^••\'tï?\'\'\'\'

-ocr page 5-

STAATSBEMOEIING
BETREKKELIJK YEEYOKKERIJ.

-ocr page 6-

V"

I:

/ ^ ......

mmmm-

^^ -Tfi^lfii\'iifiriTï ririir^^ iiii1i(ililÉitf TÏiiil^

-ocr page 7-

STiiïSMiKBETElffllIfEIFöm

JtcademisGh proefschrift

TEE VERKHIJÖING VAN DEN GBAAD VAN

in ht

aan db kijks-univeesiteit te utkeoht.
NA MACHTIGING VAN BEN KECTOR MAGNIFICUS

XDR. C. ^PKKKXvHJLMKLO\',

Hoogleeraar in de Faculteit der Geneeskunde,

volgens hestuii van den Senaaf dur Tlnwersiieii
TEGEN DE BEDENKINGEN

van de faculteit der rechtsgeleerdheid

TE VERDEDIGEN

op 2)insdag 8 Secember des namiddags te 4 uren,

door

HERMAN THEODOOR S\'JACOB

GEBOREN TE \'s pRAVENHAGE.

j sT Jü ÓJÜz STc^iï

;RlJKSUNiV::RSiriIlT
. U T R :: C hi T.

amersfoort

J. VALKHOFF
1896.

-ocr page 8- -ocr page 9-

Bij het eindigen mijner academische studiën een
woord van dank aan de Roogleeraren der juridische
faculteit, wier onderioijs ik mocht genieten.

In het bizonder is die dank tot U gericht.^ hoog-
geachte Promotor.^ professor
de Louter, van ivien ik.^
niet het minst in den laatsten tijd., soo talrijke blijken
van tvelioillendheid mocht ontvangen.

Erkentelijk ben ik ook in hooge mate over de voor-
lichting., mij met zooveel vriendelijkheid en hulpvaar-
digheid bij het vervaardigen van dit proefschrift
verleend., door de H.H.
F. B. Löhnis, inspecteur van
het middelbaar onderwijs., belast met he^ toezicht op
de landbouwscholen^ en
W. A. F. Baron Geyers H. M.
Minister Resident te Bern.

Hierbij voeg ik den wensch., dat de band gedurende
mijne studentenjaren tusschen mijne academievrienden
en mij gelegd., ook voor de toekomst hecht en sterk moge
blijven.

Wat het ütrechtsch Studentencorps betreft., dat mij
zooveel goeds schonk.^ ik hoop dat dit door de eendrach-
tige samenwerking zijner leden tot steeds hoogeren trap
van bloei kome en het weldra wederom blijken zat., dat dit
de eenige levensvatbare, krachtige vereeniging van
studenten aan de ütrechtsche Academie is.

-ocr page 10-

A

-ocr page 11-

INHOUD,

Bladz.

Inleiding................... 1

Hoofdstuk I. Staatsbemoeiing betrekkelijk veefokkerij

in Zwitserland........... 7

Hoofdstuk II. Staatsbemoeiing betrekkelijk veefokkerij

in Baden, Beieren en Wurtemberg... 41

Hoofdstuk III. De bemoeiingen der Nederlandsche Over-
heid in zake de veefokkerij..... 53

Hoofdstuk IV. Maatregelen door de Nederlandsche Regee-
ring in het belang der veefokkerij te
nemen.............. 65

Naschrift................... 98

Bijlage I. Wetten van het Koningrijk Denemarken van

1 April 1887 en 1 April 1893 ...... 100

Bijlage II. Wet van 12 van Wintermaand 1809 voor het

Koningrijk Holland..........114

Stellingen..................121

-ocr page 12-

.vi\'"

aV-«»-- , ■.

k:

:

-ocr page 13-

INLEIDING.

De aanhangers der Oeconomische richting, die de be-
kende woorden „laisser faire, laisser passer, in haar vaan-
del schreef, hebben gedurende langen tijd, met verwij-
zing naar haar zinspreuk, de aanvallen der protectionisten
bestreden en afgewezen. En al is ook hier te lande het
vrijhandelstelsel nog niet bezweken onder die aanvallen,
toch is het streven naar een gewijzigden toestand van
ernstiger aard geworden dan in vroegeren tijd. De be-
raadslagingen in 1895 over de verworpenene motie
Dobbelman in de tweede Kamer der St. Generaal ge-
voerd, strekken voorzeker niet tot aanbeveling van eene
herziening van het tarief van inkomende rechten in be-
schermenden zin, toch volgde daaruit dat meer dan in
vroeger tijd, de overtuiging zich vestigt dat door wette-
lijke maatregelen moet gewaakt worden tegen den on-
dergang onzer landbouwers tengevolge van overvleugeling
door den vreemdeling of dat de Staat, waar deze zich
hiertoe nog niet geroepen voelt, toch leidend waarschu-

Zie iiandelingen 2de Kamer, zittingen van 14, 15, 19, 20 en
21 Maart 1895.

-ocr page 14-

2

wend, voorlichtend en steunend moet optreden om den
ingezetene in staat te stellen met zijne produkten te wed-
ijveren met het buitenland. De moeilijke tijd welken land-
bouw en veeteelt thans te doorworstelen hebben, maakt
dat op dit gebied de vraag naar Staatsinmenging steeds
luider klinkt en dat de landbouwers verlangend uitzien
naar het oogenblik, waarop de regeering hare volle aan-
dacht zal kunnen schenken aan de groote belangen, die
hier op het spel staan.

Terwijl de meeste Staten van Europa een ministerie
van Landbouw hebben, waar alle aangelegenheden be-
trekkelijk landbouw en veeteelt onderzocht en nagegaan
worden, kennen wij zelfs geene bizondere afdeeling van
landbouwzaken aan een der departementen van algemeen
bestuur.

Geen wonder dus dat hier te lande de wetgeving op
het gebied van landoeconomie zich bepaalt tot en-
kele wetten, in hoofdzaak andere onderwerpen behan-
delende, doch waarbij de landbouw ook betrokken is (i)
en enkele speciale wetten, terwijl de finantieele steun
door den staat verleend op dit gebied nog niet groot is.

Wel bestaat er vooruitgang sedert de staatscommissie
ingesteld bij K. B. van 18 September 1886 zeer den

1. Wet van 10 Mei 1886 St. 104 houdende bepalingen tot
bevordering van verdeeling der markgronden.

2. Wet van 15 April 1891 St. 88 tot wijziging der wetten op de
personeele belasting ten gerieve van landbouwers paardenfokkers.

3. Wet van 27 Sept. 1892 op de mutatierechten.

-ocr page 15-

nadruk heeft gelegd op de zwakke zijden en door aan"
stonds die onderwerpen in studie te nemen, welke haar
van bizonder urgenten aard toeschenen, de regeering door
hare adviezen daarmee in kennis kon stellen. Deze heeft
sedert dien het initiatief genomen tot sommige maatre-
gelen in het belang van den boerenstand.

Zoo kennen wij eene wet houdende wettelijke bepa-
lingen tot voorkoming van bedrog in den boterhandel
(wet van 23 Juni 1889 St. 82) terwijl in 1889 drie nieu-
we landbouwproefstations gesticht werden. In 1897 zal
er te Maastricht een nieuwe geopend worden. In 1891
werd een post op de staatsbegrooting uitgetrokken voor
de aanstelling van rijkslandbouwleeraars; ook stelde de
regeering toen gelden beschikbaar tot suLsidieering van
landbouwvakscholen.

Ook voor de paardenfokkerij werd conform hel advies
der landbouwcommissie een post van 40.000 gld. op de
staatsbegrooting van 1891 gebracht.

Hiervan kwamen 30.000 gld. op het budget van ßin-
nenlandsche Zaken, 10000 gld. op dat van Oorlog.
Een reglement vastgesteld door de ministers van Wa-
terstaat enz. (sedert 1892 Binnenlandsche Zaken) en
Oorlog van April 1891 regelt de wijze waarop de gelden
besteed zullen worden. Dit reglement bepaalt dat zij
worden verdeeld over de provinciën naar verhouding van
het gemiddelde der in de laatste jaren geboren veulens.

Gedeputeerde Staten benoemen of wijzen aan, na dé
besturen der in hunne provincie gevestigde landbouw-

-ocr page 16-

vereenigingen gehoord te hebben, eene commissie belast
een reglement te maken, keuringscommissiën te benoe-
men en de gelden uit te betalen. De minister van Oor-
log voegt daar een militair lid aan toe.

Onder de punten, wier behandeling door de staats-
commissie urgent was verklaard behoorde ook de vraag
of staatsbemoeiing met groot en klein vee wenschelijk
is. De staatscommissie beantwoordde deze vraag in ont-
kennenden zin. Hoewel de opinie van hen die bevoegd
zijn aangaande deze vraag hunne meening te uiten sedert
dien zeer veranderd is en bijkans alle vakmannen haar
thans bevestigend zouden beantwoorden, zoo heeft toch
de regeering zich tot nu toe aan dit advies gehouden
en harer zijds nooit voorstellen ingediend ter regeling
dezer aangelegenheid. Tot
1895 had de regeering zelfs
blijkbaar geen studie gemaakt van dit onderwerp. De
minister
van Houten immers verklaarde bij het debat
over de begrooting voor
1896, toen de Heeren Ferf,
Beelaerts van Blokland, Haffmans, de Kanter
en Lelt bij
amendement een post van 10.000 gld. op de begrooting
voor dit doel wilden brengen, nog niet te weten hoe deze
gelden nuttig besteed moesten worden.

De som van 30.000 gld. door denzelfden minister op
de begrooting van 1897 gebracht doet ons de verwach-
ting koesteren dat er sedert 1895 verandering is gekomen
en dat wij in het vervolg zullen kunnen zien, dat de
Regeering de zorg van den veestapel binnen den kring
harer bemoeiing trekt.

-ocr page 17-

Het is thans mijn voornemen na te gaan, welken weg
de regeering naar mijne meening daarbij moet inslaan.
Om deze vraag te beantwoorden heb ik de twee volgende
punten in het bizonder nagegaan.

I. Hebben gewestelijke en plaatselijke besturen in ons land
reeds zoodanig in het belang der veefokkerij gewerkt, dat
eene centrale regeling aan de maatregelen door deze onder-
deelen van den Staat genomen, vastgeknoopt kan worden?

II. Kan men uit de bepalingen van andere staten van
Europa, die Nederland zijn voorgegaan in het van staats-
wege nemen van maatregelen in het belang van den
veestapel, gevolgtrekkingen maken die voor ons land
van nut kunnen wezen?

Het is daarom dat ik behalve eene nistorische be-
schrijving van hetgeen hier te lande tot heden toe van
overheidswege in het belang van den veestapel werd
gedaan^ ook een overzicht heb gegeven van de historische
ontwikkeling en den tegenwoordigen toestand van de
doortastende maatregelen in Zwitserland door de Bonds-
regeering genomen.

De voorname plaats die de veeteelt in Zwitserland
evenals bij ons onder de bronnen van welvaart inneemt
en de gelijkheid in oeconomische toestanden, aangezien
daar evenals hier te lande meer kleine boeren en pachters
gevonden worden dan groote grondeigenaars, maken
dat de studie der Zwitsersche aangelegenheden voor
ons van groot belang is.

De uitgebreidheid der staatsbemoeiingen ten aanzien

-ocr page 18-

der veefokkerij in de Zuid Duitsche Staten en hare
volledige organisatie aldaar, maken dat ook hieruit menig
goed voorbeeld kan genomen worden. Eene beschrijving
daarvan te geven scheen mij daarom zoo belangrijk
omdat in Baden, Wurtenberg en Beijeren verplichte
stierenkeuringen als grondslag der staatsbemoeiingen
zijn ingevoerd. Over de uitkomsten kan men de meest
gunstige berichten vernemen. Vooral Baden, dat nog
niet lang geleden slechts een zeer middelmatigen vee-
stapel bezat kan tegenwoordig met zijn vee tegen de
beste bergrassen concurreeren.

De goede naam, dien de Deen sehe landbouw en veeteelt zich
verworven heeft, zal bij velen de vraag doen rijzen of bij het
regelen der staatsbemoeiingen ten aanzien der veefokkerij
niet in de eerste plaats het oog moet gericht worden op
Denemarken. Het verschil echter in oeconomische toe-
standen ten plattelande tusschen Denemarken en
Nederland, doet dat minder gewenscht voorkomen.
De staatshulp in Denemarken toch is gebaseerd op een
zeer uitgebreid particulier initiatief, dat wij hier niet
kennen, waarop dus niet voortgebouwd kan worden.
Het lezen der Deensche wet van April 1887, herzien
in 1893, waarvan eene Hollandsche vertaling als bijlage
bij dit werkje gevoegd is, toont dit nader aan.

Bü verplichte stierenkeuringen worden natuurlijk alleen die
stieren aan keurdwang onderworpen, welke ter beschikking van het
publiek worden gesteld. Een eigenaar die een stier alleen voor
eigen gebruik aanwendt is vrg dezen al of niet te laten keuren.

-ocr page 19-

HOOFDSTUK I.

Staatsbemoeiing betrekkelijk veefokkerij in
Zwitserland !

Om zich een duidelijk beeld te vormen van de
staatsbemoeiingen betrekkelijk veefokkerij in Zwitser-
land, is het wenschelijk na te gaan welke politieke
lichamen in dat land in aanmerking komen om zich
te belasten met de zorg van landbouw on veeteelt.

De Zwitsersche Confederatie is een Bondsstaat.

De 25 kantons, waaruit de Republiek bestaat hebben
dientengevolge eene groote mate van zelfstandigheid.
Deze autonomie legt hun natuurlijk naast groote vrijheid
ook vele plichten op. Tegenover het recht der kantons
om belastingen te heffen, de Bond heft er slechts wei-
nige, staat hunne grondwettelijke plicht voor de materieele
welvaart der inwoners zorg te dragen. Maatregelen van
voorziening in het belang der veeteelt te nemen is dus in
de eerste plaats hunne taak.

\') Zie F. Müller: Die staatlichen maszregelen zur Förderung der
Rindviezucht, Landw Jahrbuch der Schweiz 1892.

Die staatlichen maszregelen zur Förderung der Rindviezucht in
der Schweiz von Prof. Dr.
A. KnäMER. Dr. Thielek\'s Landw. Jahr-
bücher 1892.

-ocr page 20-

8

Tot 1881 heeft de Bond er zich dan ook nagenoeg
geheel van onthouden dezen last op zijne schouders te
nemen. Het eenige wat de Bond deed was het uitloven
van prijzen voor de 3—5 jaarlijksche tentoonstellingen,
en het geven van subsidies voor de deelname door
Zwitsers aan vee-tentoonstellingen in den vreemde.

Toen de Bond na 1883 getracht heeft de veefokkerij
door wetten en besluiten, gepaard met geldelijken steun,
meer voordeel te doen afwerpen, heeft hij ook nooit in
andere richting dan de kantons gewerkt, doch zich steeds
naast deze geplaatst en er voornamelijk naar gestreefd
dezen tot uitgebreider en doeltreffender maatregelen aan
te sporen.

Het middel daartoe bestond in het verleenen van
materieelen steun aan die kantonale instellingen, welke
het doel van den Bond beoogden.

Daar de kantonale bemoeiingen ten aanzien der vee-
fokkerij bij dit onderwerp dus een hoofdrol spelen, moet
in de eerste plaats nagegaan worden hoe deze zich van
hunne taak hebben gekw^eten.

Niet alle kantons deden dit op dezelfde wijze, hoewel
hunne maatregelen niet verre uiteenloopen.

Van de zuivere bergrassen, die men in Zwitzerland
vindt, vormen het gevlekte vee en het bruine vee de
twee hoofdtypen. Deze bezitten goede eigenschappen als
melkdieren en zijn tevens gemakkelijk vet te mesten.
Om die reden is slechts zelden verbetering van het ras
gezocht in het kruisen met vreemde rassen maar heeft

-ocr page 21-

9

men zich hoofdzakelijk op rasfokkerij toegelegd.

Het zwaarste punt van de hulp der kantons heeft
altijd gelegen in het steunen van hen die uitstekende,
raszuivere dieren fokken. Aan hunne ondersteuning ver-
bonden zij de voorwaarde dat de bekroonde dieren voor
eenigen tijd de binnenlandsche fokkerij ten goede zouden
komen. Bepalingen omtrent vee-tentoonstellingen werden
in sommige kantons hieraan vastgeknoopt.

In de alpen kantons waar men zich in \'t bizonder
op veefokkerij toelegt, de hellingen der bergen vormen
goede weiden, die dikwijls aan de gemeente toebehooren
en waar de gemeentenaren dan vrij hunne dieren mogen
laten grazen, daar kan men altijd over een voldoend
aantal stieren beschikken. Deze kantons bepaalden er
zich dan ook toe tentoonstellingen te houden, doch
knoopten aan het verkrijgen der prijzen geen voorwaar-
den of voorschriften vast.

Daar echter waar reeds van oudsher verbodsbepalingen
gevonden worden om de bekroonde dieren vóór den
afloop van een bepaalden termijn uit het kanton uit te
voeren en waar slechts door ambtelijke keurmeesters
goedgekeurde stieren ter dekking mogen gebruikt worden,
in die kantons is het keuren en bekronen van stieren
tot de staatsbemoeiing gaan behooren en zij behoefden
wettelijke verordeningen ter regeling en uitvoering hunner
voorschriften. Het klein grondbezit, dat in Zwitzerland de
overhand heeft, maakt ook dat slechts weinigen een
grooten veestapel hebben en dus in de gelegenheid zijn

-ocr page 22-

10

een eigen stier te houden. De overheid moet er dan
voor waken dat een voldoend aantal fokstieren aanwezig
is. De wettelijke voorschriften dienen hier dus niet al-
leen tot rasverbetering doch ook tot instandhouding van
den veestapel.

Zoo vindt men b.v. in het kanton Bern eene
wet van 22 van Hooimaand 1872. Eene nieuwe
wet door den grooten Raad van dit kanton aan-
genomen om de kantonale wet in verband te bren-
gen met de Bondswet van 1893 werd op den Isten
Maart 1896 door volksstemming afgestemd wegens
bij omstandigheden die er volstrekt niet mee in verband
stonden. De wet van 22 Mei 1883 van het kanton
St. Gallen is een der volledigste en beste op dit gebied.

Bij het nagaan der wettelijke bepalingen der verschil-
lende kantons zal men overal drie hoofdbeginselen terug-
vinden. Deze zijn:

a. het beperken, door den Staat, van de vrijheid der
burgers, ten aanzien van het beschikbaar stellen van
springstieren.

h. het houden van keuringen met premien.
c. het houden van tentoonstellingen.
Het doel dezer vee-tentoonstellingen is het geven van
aanschouwingsonderricht, terwijl de prijzen strekken om
het aantal inzenders groot te maken. Het is van groot
nut om den boer nu en dan uit den kleinen kring zijner
omgeving te trekken om hem te laten zien wat andere
door rationeele fokkerij hebben voortgebracht.

-ocr page 23-

11

Niet slechts het vooruitzicht een prijs te kunnen beha-
len doch reeds het zien van schoone exemplaren moe-
digt aan om te trachten dergelijke te verkrijgen, temeer
als men leert inzien dat de waarde dezer dieren die der
middelmatige verre overtreft.

Met het houden van keuringen met premien wil men
eene tegemoetkoming geven aan den houder van een
zeer goeden stier voor de gemaakte kosten en door aan
de uitbetaling dezer premien tevens de voorwaarde te
verbinden dat het dier binnen zekeren termijn niet bui-
ten het kanton verkocht mag worden en dat het daar
binnen ter dekking moet staan, maakt men tevens dat
de goede eigenschappen van het dier de veefokkerij ten
goede komt. Het uitgegeven geld strekt aldus ten alge-
meenen nutte. Het doel is ook door de premien de kleine
landbouwers in staat te stellen een stier te houden en
zoodoende over het geheele land een voldoend aantal te
verspreiden, zonder dat de overheid zich zelf met het
houden van stieren behoeft te belasten.

Door het houden van tentoonstellingen en keuringen
met premien oefent de overheid, die de keurmeesters be-
noemt, tevens grooten invloed op soort, ras en gehalte der
fokdieren, wat ook een gewichtig resultaat kan geven, vooral
in streken waar de bevolking weinig ontwikkeld is.

De kantonale wetten dragen alle zonder uitzondering
aan de gemeentebesturen de directe zorg op voor het
hebben en houden van een voldoend aantal deugdelijke
fokstieren. Indien particulieren niet in de behoefte voor-

-ocr page 24-

12

zien doen deze besturen dit zelf of wel brengen zij de
veehouders tot eene vereeniging samen, die dan dien
zorg op zich neemt.

In de wet wordt tevens bepaald op hoeveel koeien
een stier moet gehouden worden. (Het aantal wisselt
tusschen 80 en 100), terwijl de stieren als raszuiver en
van goede afstamming moeten goedgekeurd zijn. Ver-
plichte stierenkeuring is dus ook in Zwitserland niet
onbekend. Elke gemeente moet jaarlijks een verslag in-
dienen omtrent den toestand binnen haar gebied. De
keuringen geschieden door vanwege het kantonaal be-
stuur benoemde deskundigen, die tevens bij de tentoon-
stellingen de jury vormen en dus bijzonder op de hoogte
der vorderingen en fouten in de fokkerij binnen hun dis-
trict kunnen zijn. Deze keuringen hebben Jaarlijks plaats.

Voor de tusschentijds in dienst gestelde stieren wor-
den nakeuringen gehouden. De keuringen hebben over
betrekkelijk kleine kringen plaats terwijl de tentoon-
stellingen meest kantonaal zijn.

Door bet volgens een vast systeem zichtbaar aanwijzen
van de goede fokstieren kan de overheid voortdurend
den toestand en de ontwikkeling van het fokmateriaal
nagaan en verhinderen dat niet goedgekeurde ter dek-
king worden gebezigd.

Tegenover den last die op de gemeenten of genoot-
schappen rust om zelf stieren te houden staat het voor-
deel dat het premiestelsel ook hun biedt. Deze immers
kunnen met hunne stieren ook mededingen naar prijzen

-ocr page 25-

13

op de keuring en krijgen daardoor een deel van hunne
kosten vergoed. In sommige kantons geeft het kanton
subsidies aan de gemeente voor het houden van goed
mannelijk fokmateriaal.

Behalve door deze wettelijke en directe maatregelen
oefenen de kantonale regeeringen nog langs zijdelingsche
wegen invloed uit op de veefokkerij door prijzen uit te
loven voor hem die \'t best zijn vee onderhoudt (stalin-
richting, voeder en verpleging) en door het houden van
voordrachten en wintercursussen door deskundigen.

Gaat men na hoeveel door de kantons voor de vee-
fokkerij wordt uitgegeven dan blijkt dat terwijl in 1883
reeds aan premien voor stieren de aanzienlijke som van
ongeveer 150,000 francs werd gegeven in 1895 de
kantonale uitgaven voor de rund veefokkerij gestegen zijn
tot 345,757 francs, waarvan 232,625 fr. voor stieren-
keuringen, 84,581 voor \'t bekronen van koeien en
vaarzen en 28,550 ten behoeve van fokfamiliën.

Wat de geschiedenis der bemoeiingen van den Bond
ten aanzien der veefokkerij betreft, deze kan in twee

Onder fokfamilie wordt verstaan de veestapel van een éigenaar
of eene vereeniging waarbij de moederdieren verwant zijn, zoodat
blijkt van rationeele fokkerij.

De hier genoemde cijfers zijn ontleend aan het Rapport pré-
senté à l\'Assemblée Fédérale par le Conseil Fédéral Suisse sur sa
gestion.

-ocr page 26-

14

perioden verdeeld worden, de eerste loopt van 1881 tot
1893 de tweede vangt met 1893 aan.

In de eerste periode treft men eene geleidelijke ont-
wikkeling aan. De finantieele steun, in den aanvang be-
scheiden, stijgt jaarlijks, terwijl nog gezocht moet worden
naar de wijze waarop van het toegestane crediet het meest
productief gebruik gemaakt zal worden. Verschillende
besluiten regelen deze materie.

In de tweede periode heeft de onzekerheid plaats ge-
maakt voor zekerheid. De door verschillende besluiten
langzamerhand ingestelde maatregelen worden, door ze
in eene wet te herhalen, bestendigd; terwijl voor ver-
mindering van den finantieelen steun door den Bond te
verleenen, gewaakt wordt, door een hoog minimum in
de wet op te nemen.

Bij de behandeling van de begrooting gingen in de
jaren 1881 — 1883 in de nationale vergadering (i) steeds
meer stemmen op, die er bij den Bondsraad op
aandrongen de veefokkerij krachtiger te steunen. Op
initiatief der volksvertegenwoordiging werden er credieten
voor dit doel opengesteld die van 20.000 tot 60.000
franken stegen. De beweegreden tot dezen maatregel

De Zwitsersche volksvertegenwoordiging bestaat uit twee ka-
mers te weten de nationale vergadering en de stendenvergadering.

De Bondsraad gevormd door de hoofden der ministerieele
departementen heeft het uitvoerend gezag. Een der leden telkens
voor een Jaar gekozen tot voorzitter is tevens president der con-
federatie.

-ocr page 27-

15

moet gezocht worden in den kwijnenden toestand waarin
de veeteelt in Zwitzerland verkeerde. Algemeen was men
van oordeel dat krachtige maatregelen genomen moesten
worden om hierin verbetering te brengen en dat het
op den weg der Confederatie lag zulks te doen, nu de
hulp door de kantons verleend niet voldoende en niet
altijd doeltreffend bleek.

De Bondsraad werd door dezen drang verrast, zoodat
hij niet terstond gereed was de noodige besluiten te
nemen om van het crediet een nuttig gebruik te maken.
Behalve de moeilijkheden die iedere regeering bij de be-
antwoording dezer vraag zal hebben, moest de Zwit-
sersche Bondsraad nog letten op wat door de kantons
op dit gebied was gedaan en er voor -»/aken dat de
Bondsmaatregelen niet in strijd waren met de kantonale,
doch deze juist aanmoedigden ook van hunne zijde met
meer ijver mede te werken.

Eene commissie uit vakmannen bestaande werd be-
noemd met de opdracht den Bondsraad in dezen van ad-
vies te dienen. In haar rapport stelde deze commissie
voor een deel van het crediet aan te wenden in het be-
lang der hooge bergrassen, doch om het grootste deel
te bestemmen ter versterking der kantonale premien.
De Bondsraad keurde deze voorstellen goed en dien
overeenkomstig werd aan het werk getogen. Het denk-
beeld evenwel om de teelt der hooge bergrassen in het
bizonder te bevorderen werd het volgende jaar reeds
opgegeven. Het versterken der kantonale premiën met

-ocr page 28-

16

federale eischte reeds dadelijk voorschriften van over-
heidswege, om het nuttig gebruik te waarborgen.

De Bondsraad maakte de volgende bepalingen.

I. De kantonale bijdragen ter bekoming van fokstieren
moeten ten minste even hoog zijn als de federale.

II. De federale bijdragen mogen niet leiden tot ver-
mindering der kantonale.

III. De bekroonde stieren mogen binnen de 10 maan-
den na de keuring niet naar het buitenland uitgevoerd
worden.

IV. De Bondssubsidie zal over de kantons verdeeld
worden naar gelang van het aantal goedgekeurde fok-
stieren bij de laatste veetelling in elk kanton aanwezig.

Terwijl in 1882 van het uitgetrokken crediet nog geen
gebruik gemaakt werd, daar de Bondsraad toen, zoo-
als boven gezegd is, nog niet besloten had in welke rich-
ting hij zou werken en niet onvoorbereid wilde han-
delen, werden in 1883 de eerste federale bijdragen voor
de bekroning van fokstieren uitgekeerd.

Ongeveer 80% der toegekende premiën konden 10
maanden na de keuring uitbetaald worden, de andere
20% werden achter gehouden daar de eigenaars of kan-
tons zich niet aan de gestelde voorwaarden hadden wil-
len onderwerpen.

Voor den Zwitzerschen landbouw in \'t algemeen is
het jaar 1884 een gewichtig jaar geweest. Van den
27sten
Juni van dat jaar immers dagteekent het Bondsbesluit
betreffende maatregelen tot verbetering der landbouw-

-ocr page 29-

17

aangelegenheden door de Confederatie. Dit besluit vormt
de basis, waarop zich sedert dien de staatszorg voor de
verschillende takken van het landbouw bedrijf systema-
tisch heeft uitgebreid.

Dit besluit dankt zijn ontstaan aan een rekwest door
het lid der Nationale Vergadering
von Planta aan de
beide kamers van volksvertegenwoordiging ingediend naar
aanleiding van den achteruitgang van den boerenstand.
Eene enquête over landbouwaangelegenheden werd toen
ingesteld; daarbij werden vragen gesteld aan de kan-
tonale besturen, landbouw vereenigingen en groote
eigenaren en pachters. Tevens werd een onderzoek in-
gesteld naar de wijze waarop in andere landen landbouw
en veeteelt beschermd en geholpen worden.

Art. 5 van genoemd besluit beoogt verbetering van
het rundveeras. Het luidt aldus :

„Jaarlijks wordt op de Bondsbegrooting een post van
„tenminste 100,000 francs uitgetrokken ter uitbreiding
„en verbetering van het rundveeras. Deze gelden zullen
„hoofdzakelijk aangewend worden om het houden van
„een voldoend aantal springstieren in de kantons te be-
„vorderen; bij uitzondering kunnen ze ook aangewend
„worden om de deelname van Zwitsersche landbouwers
„aan vreemde vee-tentoonstellingen te steunen. De Bonds-
„raad zal de voorwaarden vaststellen waaronder subsi-
„dies uitgekeerd zullen worden."

Dit artikel dat de Staatshulp waarborgt bij het streven
naar verbetering van het rundveeras, laat in de uitvoe-

2

-ocr page 30-

18

ring groote vrijheid aan den Bondsraad.

Aanvankelijk is deze voortgegaan met het sedert 1882
in gebruik gekomen systeem om de kantonale premiën
voor fokstieren met federale premien te versterken. Dit
geschiedde overeenkomstig het vi^ettelijk voorschrift, dat
de Bondssubsidien hoofdzakelijk aangewend wilde zien om
het geregeld houden van springstieren in de kantons te
bevorderen. De Heer
Müller, chef van de afdeeling Land-
bouw bij het departement van Landbouw, Handel en
Nijverheid schrijft omtrent deze wijze van steun door
den slaat te verleenen in zijne brochure het volgende:

„Wanneer de staal besloten heeft te trachten de rund-
„veefokkerij te verbeteren dan is het zijn eerste plicht
„door wettelijke maatregelen en finantieelen steun, het
»houden van stieren te begunstigen. De invloed toch van
„den stier op de veeteelt is door de, ook bij het rund-
„vee bestaande polygamie, van veel grooter belang dan
„die van hel moederdier, daar de stier jaarlijks zeervele
„nakomelingen kan hebben op wie hij zijne goede eigen-
„schappen kan voortplanten. Hij oefent daardoor veel
„grooleren invloed uit op de verbetering van een ras dan
„eene koe, die jaarlijks slechts eenmaal kalft. De stier is
„de halve kudde. Ook zijn de kosten om een mooien stier
„op te brengen aanzienlijk hooger dan die om eene koe
„op te fokken. Behalve als dekstier heeft hij slechts
„waarde als trekdier. Zijn vleesch is niet gewild.

\') F. Müller. Die staatlichen maszregeln zur Fördrung der Rind-
viezucht. Landw. Jahrbuch der Schweiz 1892.

-ocr page 31-

19

„Hoewel het aantal mannelijke kalveren groot is, ge-
„lukt het slechts zelden uitstekende exemplaren te vin-
»den. Er moet voor gewaakt worden dat deze niet door
„vreemdelingen, die hooge prijzen besteden, uitgevoerd
„worden.

„Deze omstandigheden, benevens het klein grondbezit
„waardoor slechts weinigen een stier voor eigen gebruik
„bezigen, kunnen maken dat het houden van stieren als
„een groote last wordt beschouwd.

De Bondsraad, die deze beschouwing ook toegedaan
was, zooals uit zijn besluit blijkt, ging strenger voor-
waarden verbinden aan de toekenning der Federale
premien, nu de geldsommen voor dit doel beschikbaar
gesteld, niet onbelangrijk vermeerderd waren. Deze voor-
waarden luidden :

a. Het gezamentlijk bedrag van de kantonale premie
en de bondspremie moet minstens 60 francs bedragen,
In 1892 is dit veranderd in 100 francs. Dit stond hier-
mee in verband dat tot 1892 de bondssubsidie in elk
kanton gerekend werd naar een maatstaf van 8 francs
per stier in het kanton aanwezig volgens de veetelling
van 1886, terwijl deze in genoemd jaar tot 10 francs ver-
hoogd werd.

h. Bij de keuring zal direct aan den eigenaar der be-
kroonde dieren een bon gegeven worden, welke 10 maan-
den later, na overlegging der bewijzen dat het dier gedu-
rende dien tijd in het kanton, waar het bekroond is,
ter dekking heeft gestaan, betaalbaar zal zijn.

-ocr page 32-

20

Hoewel het niet bepaald als eene voorwaarde is ge-
steld heelt de Bond toch duidelijk als zijn wensch te
kennen gegeven, dat de keuringen in het najaar plaats
zouden hebben, daar het najaar en de winter de be-
langrijkste dektijd is, en dat alle kantons verplichte
stierenkeuring invoerden en op rasfokkerij zouden letten.

Sedert 1885 staat ook jaarlijks op de Bondsbegroo-
ting een post ter bekroning van fokfamiliën. Het geld
werd zoodanig over de kantons verdeeld, dat voor
elke 1000 stuk fokvee dat ieder kanton bij de laatste
veetelling had, een zeker bedrag, aanvankelijk 20 francs,
werd uitgetrokken. In het begin hadden deze keuringen
plaats het eene jaar in het gebied van het bruin vee en
het andere jaar in de kantons, waar men het gevlekte vee
aantreft. Sedert 1890 echter jaarlijks over heel Zwitser-
land. De uitvoering van dezen maatregel gaf aanvankelijk
vele moeilijkheden.

Een eerste vereischte toch om de zuiverheid der
afstamming en de verwantschap tusschen de moeder-
dieren te bewijzen is het houden van een stamboek.

De Zwitsersche boer was hierop niet voorbereid en
miste veelal ook de noodige kennis. Eerst langzamer-
hand ontwikkelde deze zich bij hem. Thans echter is
men over de resultaten bijzonder tevreden en wordt in
deze keuringen een der krachtigste middelen gevonden
ter verbetering van het rundveeras.

Zie bladz. 13.

-ocr page 33-

21

Aan de uitbetaling der Bondsbijpremiën werden de
volgende voorwaarden vastgeknoopt:

a. De kantonale regeeringen moeten minstens 4 weken
vóór de keuring het programma ter goedkeuring over-
leggen aan het departement van Landbouw.

Bij de beoordeeling moet van het puntenstelsel
gebruik gemaakt worden.

c. Van de bekroonde familiën moet een stamboek
gehouden worden.

d. De kantonale regeeringen moeten vóór het einde
van het jaar verslag uitbrengen over de keuringen en
het gebruik der Bondsbijpremiën.

e. De uitbetaling der bijpremie geschiedt eerst het
volgende jaar, wanneer de eigenaar op de keuring, die
dan plaats heeft weer met eene bekroningswaardige
familie komt, die aan de eerste verwant is, hetgeen
blijken moet uit een richtig gehouden stamboek.

Als overgangsmaatregel werd besloten, dat voor de
eerste maal afstammingsbewijzen niet strikt noodig waren.

Het aantal dieren, waaruit eene fokfamilie bestaan
moet is niet voorgeschreven. De bekroningen geschieden
naar het hoogst gemiddeld aantal punten per dier in
eene fokfamilie behaald. De premiën worden echter hooger
naarmate de familie uit meerdere individuen bestaat.

Een bizonder goed reglement op de keuring van fok-
familiën gaf het kanton St. Gallen dat, behalve de door
den Bond gestelde voorwaarden, nog de volgende bepa-.
lingen maakt:

-ocr page 34-

22

a. De premie voor eene fokfamilie moet ten minste
bedragen 60 francs.

b. Het kantonaal departement geeft ten allen tijde
inlichtingen over het houden van stamboeken; stam-
boekformulieren zijn daar kosteloos verkrijgbaar.

c. De uitkomsten der keuringen worden den eigenaars
medegedeeld in beredeneerde afschriften.

d. Aan de keuringen van fokfamiliën worden ver-
bonden openbare voordrachten voor belanghebbenden
over de uitkomsten der keuring en over het nut en het
doel der stamboeken en van het gemeenschappelijk uit-
oefenen van het bedrijf. Deze twee laatste punten zijn al
bizonder nuttig. Aan de eene zijde dwingen zij de keur-
meesters tot groote nauwlettendheid en aan de andere
zijde leeren zij aan de eigenaren de inzichten der keur-
meesters kennen. Deze weten nu waar zij op moeten
letten en in welke richting zij moeten werken. Het krijgen
van prijzen wordt hoe langer hoe minder eene loterij,
wat anders toch altijd eenigszins het geval is, wanneer
telkens eene andere commissie de keuringen houdt, wier
inzicht en maatstaf men niet leert kennen. Ook is het
een waarborg tegen partijdigheid.

e. De door het kantonaal departement afgegeven
stamboeken moeten elk jaar daar ter controle inge-
zonden worden.

f. Het kantonaal bestuur is voornemens uit de
private stamboeken een kantonaal stamboek in te richten
waarin alle dieren, bekroond op de keuring der fokfamiliën,

-ocr page 35-

kosteloos worden opgenomen en waarvoor een bizonder
reglement zal gemaakt worden.

Een derde groote maatregel waarmee de Bond sedert
1890 heeft getracht te gemoet te komen aan de moei-
lijkheden waarmee de veefokkerij te kampen had was
het aanmoedigen tot het oprichten van vereenigingen
wier leden gemeenschappelijk veefokken d. w. z. zij
koopen op gemeenschappelijke kosten een of twee stieren
en verbinden zich hunne koeien alleen door deze te
laten dekken en de beste kalveren aan te houden.

Ook in Denemarken zijn dergelijke vereenigingen tol bevorde-
ring der veefokkerij bekend en hare oprichting wordt daar ook van
regeeringswege zeer bevorderd.

Aan een jaarrapport van een der staatsconsul\'\'nten speciaal be-
last met het toezicht op de veefokkerij, zijn de volgende bizonder-
heden omtrent deze vereenigingen ontleend.

Zij leggen zich elk toe op eene bizondere soort rundvee, het
meest hebben zij gedaan in het belang van het roode Deensche
melkvee-ras, dat op de eilanden onder de kleine landbouwers ver-
reweg het ruimst gevonden wordt. Het groote nut dier vereeni-
gingen is dat zij van al het aan de leden toebehoorende vee als
het ware een groot geheel vormen, doordien ten aanzien van de
voortplanting voor allen dezeltde stieren gebruikt worden. Door deze
gemeenschappelijke inrichting der voortplanting wordt, behalve het
voordeel dat ten behoeve van allen slechts zeer goede fokdieren
ter beschikking worden gesteld, ook nog dit bereikt dat, wanneer
door gelukkig toeval een veefokker in het bezit is van een grooter
aantal goede fokstieren dan hijzelf zal kunnen gebruiken, deze ten
dienste der anderen worden gesteld op de, bij de toetreding tot de
vereeniging, vastgestelde voorwaarden.

Het aankoopen van stieren en koeien geschiedt steeds met bij-
stand der daartoe aangewezen deskundigen. Deze staan ook in ver-
binding met een landbouw-consulent die ook in verbinding staat tot
andere veefokkerg-vereenigingen en op dezelfde wijze als tusschen

-ocr page 36-

24

Soms heeft het bestuur ook het recht de vrouwelijke
fokdieren te keuren en slechts eigenaren van goedge-
keurde koeien tot de vereeniging toe te laten,

In een schrijven van 16 Juli 1888 herinnert het
Bondsbestuur aan de kantonale besturen dat het zijn
doel is met de gelden op de begrooting uitgetrokken
ten behoeve der veefokkerij, om uitstekende raszuivere
en gezonde fokdieren te verkrijger, die hunne goede
eigenschappen op hunne nakomelingen overbrengen. Een
der grootste moeilijkheden waarmee Zwitserland te
kampen heeft om dit doel te bereiken is het klein
grondbezit.

de leden onderling tusschen de verschillende veefolckerij-vereenigin-
gen de meest economische verdeeling der fokdieren bewerkt. Zoo
bij voorbeeld wanneer eene vereeniging in een bepaald jaar een
grooten overvloed heeft van stierkalveren is het vaak de consulent
die eene andere vereeniging weet aan te wijzen waar men daaraan
gebrek heeft. De hier bedoelde consulenten zijn niet de staats-con-
sulenten met het algemeen toezicht belast maar locale consulenten,
welke van staatswege worden gesubsidieerd.

Men kan de vereenigingen splitsen in twee soorten.

Ie die, waarbij deleden voor hun gekeurde koeien het gemeen-
schappelijk gebruik en bezit van één of meer stieren hebben.

By deze vereenigingen moet elk lid afzonderlijk boek houden
over zijn veefokkers-bedrijf.

2e. die, waarbij de leden hunne gekeurde koeien kunnen laten dekken
door stieren aan de vereeniging toebehoorende en waar het bestuur
een stamboek houdt. De leden zijn verplicht boek te houden over
het aan de koeien gegeven voeder en de verkregen melk. De
resultaten moeten aan het bestuur opgezonden worden om tot
leiddraad te dienen bij de latere keuze van fokstieren.

De stamboeken dezer tweede soort vereenigingen zullen grootere
waarde hebben dan die der eerste soort, daar het houden van

-ocr page 37-

De eigenaar van een grooten veestapel, zal veel
makkelijker volgens een bepaald systeem kunnen fokken
dan een kleine boer, die veelal kapitaal mist om uit-
stekende moederdieren te koopen en zelf ook geen stier
kan liouden, zoo dat hij daarmee van anderen afhankelijk
is. Om aan deze bezwaren te gemoet te komen en den
kleinen grondbezitter of pachter in staat te stellen met
zijn vee tegen den grooten te concurreeren, wenschte
het Bondsbestuur de oprichting van veefokkerijvereeni-
gingen te bevorderen.

In het begunstigen van den kleinen boer door premien,
zooals dikwijls is gewild, ziet het Bondsbestuur terecht
een nadeel. Flet doel, goede exemplaren te verkrijgen.

stamboeken voor boeren eigenaardige moeilijkheden oplevert. Men
is thans bezig eene gelijke boekhouding voor alle vereenigingen in
te voeren door het, van overheidswege, geven van formulieren. Op
het eiland Seeland bestaat een bond van alle vereenigingen, die
ruim 2000 leden en 8000 koeien telt.

Aan de vereenigingen tot bevordering van de veefokkerij worden
van wege het Amt (te vergelijken met ons provinciaal bestuur) sub-
sidies verleend. Belangrijker zijn echter de staatsubsidiën. Deze
hebben veel bijgedragen tot het ontstaan der vereenigingen en zijn
soms onontbeerlijk om ze in stand te houden. Volgens de wet van
1 April 1887 worden jaarlijks 50.000 kronen beschikbaar gesteld
in het belang der pogingen tot verbetering der veefokkerij, welke
som echter slechts ten deele de vereenigingen ten goede kwam.
De wet van 14 April 1893, houdende wijziging van § 9 der voor-
noemde wet heeft het bedrag tot 125000 kronen verhoogd, waar-
van 60.000 voor subsidies voor veefokkergvereenigingen. Het
subsidie wordt berekend per stier, tot 1893 bedroeg het 70 kronen,
thans 120 soms 140 kronen. Bij diezelfde wet is onderzoek door
een veearts voorgeschreven van elke koe, die bij een stier der
vereeniging wordt gebracht. (Zie bijlage 1.)

-ocr page 38-

26

wordt hierdoor tegengewerkt. De groote eigenaar toch
wordt in zijn ijver gestuit wanneer hij ziet dat, hoe
goede dieren hij voortbrengt, deze toch niet bekroond
worden, daar het geld moet besteed worden om den
kleinen boer aan te moedigen. Deze echter, die nu met
middelmatige exemplaren te gemakkelijk prijzen krijgt,
wordt niet aangemoedigd nog meer zijn best te doen,
zijn dieren immers worden reeds bekroond. Bij den
grooten zal dus achteruitgang, bij den kleinen geen
vooruitgang te bespeuren zijn.

Ook zal \'t voor eene vereeniging makkelijker zijn dan
voor particulieren om stamboeken te houden, wat toch
het eerste vereischte is van elke rationeele fokkerij.

Deze maatregelen van het Bondsbestuur staan in
nauw verband met die om fokfamiliën te bekronen.
Hierboven werd reeds medegedeeld dat bij de bekroning
dezer het gemiddeld aantal punten per dier in eene
familie besliste voor een prijs, doch dat het gezamentlijk
bedrag der punten de hoegrootheid van den prijs
aangaf, men ziet hieruit dat groote familien wenschelijk
worden geacht. Om deze nu te verkrijgen in een land
waar het klein grondbezit verreweg het meest voor-
komt, is \'t duidelijk dat men den weg der vereeniging
moet zoeken. Door staatsbijdragen wil de Bond nu het
oprichten van zoodanige vereeniging aanmoedigen.

De Bondsraad maakte de navolgende bepalingen, waaraan
vereenigingen, die naar deze subsidien dingen, zich moeten
onderwerpen:

-ocr page 39-

27

a. De in het Zwitzersch handelsregister ingeschreven
vereenigingen, die een bondssubsidie verlangen, moeten
zich daartoe aanmelden door bemiddeling van het kan-
tonaal bestuur bij het departement van Landbouw enz.
Bij de aanvrage moeten de statuten der vereeniging, de
ledenlijst en het stamboek overgelegd worden.

h. De gesubsidieerde vereenigingen moeten in haar
kanton met hare in het stamboek ingeschreven dieren
welke ouder zijn dan één jaar, jaarlijks mededingen naar
de premien voor fokfamilien.

De hoegrootheid der Bondsbijdragen voor de oprich-
tingskosten wordt berekend naar het aantal en de
kwaliteit der bij deze keuringen bekroonde dieren.

c. Vereenigingen welke ontbonden wo.den vóór het
vijfde jaar na de ontvangst van de Bondsbijdrage, of
wier veestapel gedurende dit tijdsverloop niet bekroond
wordt op de keuringen, moeten de bijdrage teruggeven.
De leden zijn hiervoor hoofdelijk verantwoordelijk.

Behalve den directen steun, dien de Bond door deze
drie genoemde middelen verschaft, geeft hij ook nog
indirecten steun door bijdragen voor vee-tentoonstellingen
en daarbij uitteloven prijzen.

Het voorgaande nagaande ziet men dat de Zwitzersche
Bond steunende op art. 5 van het Bondsbesluit van 1884
zijne zorg voor de runderteelt steeds meer heeft uitge-
breid en ook financieel ver boven het daargestelde
minimum van 100,000 francs is gegaan, terwijl in 1884

-ocr page 40-

op het Bondsbudget voor de veefokkerij een som van
100,000 fr. was uitgetrokken, zien wij in 1892
voor premien voor stieren 183,910 fr.
voor premiën van fokfamiliën 74,031,78 „
als subsidie aan vereenigingen 16,800 „

te samen dus fr. 274,741,78 aangewezen.

De Bondswet van 22 Dec. 1893 over de verbetering
van don landbouw door de confederatie, heeft in haar artt.
5 en 6 waarborgen gegeven, dat op den ingeslagen weg
zou voortgegaan worden, ja zelfs eischte, dat de
Staatszorg voor de veefokkerij aanzienlijk uitgebreid werd.

Deze wet heeft haar ontstaan te danken aan eene
motie van
8 Juni 1891 ingediend door den heer Curti
c. s. bij de Nationale Vergadering. Deze strekte om den
Bondsraad uit te noodigen een onderzoek in te stellen
of hoofdstuk G (verbetering van den bodem) van het
Bondsbesluit van
1884 geene wijziging behoefde.

Door de nationale vergadering werd deze motie in
overweging genomen doch op voorstel van eenige leden
zeer uitgebreid. Zij luidde toen : De Bondsraad wordt
uitgenoodigd te onderzoeken of het Bondsbesluit van
1884 geene wijziging behoeft om meerdere en betere
vruchten voor den landbouw af te werpen. De Bonds-
raad hierop aan het werk getogen, diende 28 Nov. 1892
een wetsvoorstel met memorie van toelichting bij de
Wetgevende Vergadering in. In dit voorstel nu waren
geene veranderingen in hoofdstuk B (over verbetering

i

-ocr page 41-

29

der veeteelt) aangebracht, tenminste wat betreft het
rundvee.

Dit wetsvoorstel werd in het voorjaar 1893 door eene
commissie uit, de Nationale Vergadering in behandeling
genomen, die eene groote uitbreiding gaf aan het regee-
ringsvoorstel ten aanzien der veefokkerij. In de eerste
plaats werd het minimum van de post jaarlijks op de
begrooting te brengen gebracht op 500,000 francs. Tij-
dens de beraadslagingen is dit teruggebracht tot 400,000
francs daar anders de overgang te plotseling zou zijn.
Het noemen van een som in de wet duidt immers toch
slechts een mJnimum aan, leveren geen gevaar op dat hier-
door mogelijke uitbreiding uitgesloten wordt. Door een hoog
bedrag te noemen, bedoelde men slechts te doen uitkomen
het voornemen der Wetgevende Macht om hare blijvende
aandacht te schenken aan de belangen der veefokkerij
en den fokkers de overtuiging te geven dat de Bonds-
subsidien niet zullen verminderen.

Het voorstel der commissie werd behoudens kleine
wijzigingen zoowel in deNationale als de Stendenvergadering
aangenomen en wij vinden de voorgestelde bepalingen
dan ook terug in art. 5 en 6 van de wet van
22 December 1896.

Art. 5 schrijft voor, dat jaarlijks minstens eene som
van 400.000 francs op de Bondsbegrooting zal gebracht
worden om de rundveefokkerij te ontwikkelen en te
verbeteren. Deze som zal op de volgende wijze aange-
wend worden.

-ocr page 42-

m

30

a. Ter ondersteuning der kantons in hun streven om
aan het land goede fokstieren te verschaffen.

b. Ter vermeerdering van het aantal en ter verbetering
der soort van de vrouwelijke fokdieren.

c. Om bij te dragen aan het oprichtingskapitaal
beuoodigd voor vereenigingen en syndicaten die zich
veefokkerij ten doel stellen en om premien uit te loven
voor groepen van fokdieren, wier afstamming vaststaat
blijkens goed gehouden stamboeken.

d. Ter ondersteuning van de deelname door Zwitsers
aan vreemde rundveetentoonstellingen.

In het artikel worden de volgende hoofdregels gevoegd
die in acht genomen moeten worden ter verkrijging der
Bondsubsidiën.

1. Het op de Bondsbegrooting uitgetrokken krediet
zal over de kantons verdeeld worden naarmate van het
aantal vaarzen en koeien in elk kanton aanwezig tijdens
de laatste veetelling.

2. De Bondssubsidie bedoeld sub. a. en b. moet
evenveel bedragen als de subsidiën door de kantons
uitgeloofd.

Het gezamentlijk bedrag van elke premie uitgeloofd
door den Bond en het kanton mag niet minder dan 100
francs bedragen.

3. De uitkeering der gelden bestemd om bij te dragen
in de oprichtingskosten van syndicaten en der premiën
voor fokfamiliën, zal plaats hebben onafhankelijk van
het geld daarvoor door de kantons uitgetrokken.

Bi -

l\'r:

-ocr page 43-

31

4. De Bondspremiën voor stieren zullen eerst 9
maanden na de toekenning uitbetaald worden en tegen
bewijs dat het dier tusschenlijds in het binnenland ter dek-
king heeft gestaan.

Op aanvrage der kantonale overheid zal ook aan de
betaling der Bondspremie de voorwaarde kunnen worden
verbonden, dat het bekroonde dier binnen het kanton
gedurende een längeren termijn ter dekking heeft
gestaan.

Voor de Alpen-kantons, die door bizondere omstan-
digheden hunne stierenkeuringen in hel voorjaar houden
zal de dektijd der bekroonde slieren in het vorige seizoen
meegerekend kunnen worden onder de vereischte 9
maanden, mits voor het begin van den dektijd die slieren
door de gewone kantonale keurmeesters als geschikt voor
de voorlteeling zijn goedgekeurd.

De Bondsraad zal nader de voorwaarden vaststellen
waaraan de Gonféderatie de uitbetaling der subsidiën zal
onderwerpen.

5, De Bondsraad zal, zoo hij de ondersleuning ver-
leent vermeld sub. letter d. daaraan op aanvrage der
belanghebbende kantons de voorwaarde kunnen vast
knoopen dat de tentoongeslelda fokdieren na de tentoon-
stelling naar Zwitserland worden teruggebracht.

Art. 6. Om de 5 jaar zal in geheel Zwitserland eene
veetelling plaats hebben.

De Bondsraad bepaalt den datum waarop deze plaats
zal hebben en stelt het formulier der vragen vast.

-ocr page 44-

32

De algemeene kosten komen ten laste van den Bond,
elk kanton draagt echter de kosten, die de telling binnen
zijn gebied veroorzaakt.

Deze wet houdt dus geene nieuwe denkbeelden op het
gebied van de Staatshulp voor de feefokkerij in. De be-
doeling der wettelijke bepalingen is dat men in de wet
opgenomen wilde zien de wijze waarop het toegestane
crediet zou aangewend worden. In de wet moest dus
samengevat worden wat in de laatste jaren bij verschil-
lende besluiten was tot stand gekomen, zonder dat het
nemen van nog meerdere maatregelen werd uitgesloten.
Het versterken der kantonale middelen door Bondssub-
sidiën om aan het land goede fokstieren te bezorgen,
schrijft thans art. 5. ietter a voor.

Het bekronen van fokfamiliën en het bijdragen in de
oprichtingskosten van syndicaten art. 5. lettere.

Art 5. letter b is nieuw. Het schrijft voor, prijzen uit
te loven om het aantal en de qualiteit der vrouwelijke
fokdieren te vermeerderen en te verbeteren.. Dit werd
tot nu toe niet door den Bond gedaan. Hoewel het toe-
kennen van premiën aan vrouwelijke fokdieren, voor de
veefokkerij in zijn geheel mindere resultaten zal op-
leveren dan de stierenkeuringen, zoo heeft het aan-
wijzen van goede exemplaren toch zijn nut om tot
grondslag te dienen voor het vormen van fokfamiliën.
De Bond is tot dezen maatregel overgegaan op ver-

Zie de aangehaalde woorden van den heer Mülleb.

-ocr page 45-

33

langen van verschillende kantonS; waar de koeien keu-
ringen reeds lang bestonden.

Bij Bondsbesluit van 10 Juli 1894 is een reglement
uitgevaardigd ter uitvoering van de wet van 1893.

Art. 15 van dit reglement bepaalt dat ter uitvoering
van art. 5
sub. a. der wet, door den Bond aan
de kantons subsidiën zullen worden toegekend ter be-
kroning van stieren. Het bedrag zal gelijk zijn aan dat
der premiën door deze voor hetzelfde doel uitge-
reikt.

Art. 16 noemt de voorwaarden welke gesteld worden
op het uitbetalen dezer premiën.

a. De kantonale zoowel als de Bondspremiën moeten
toegekend worden in de maanden September of October
op publieke keuringen, welke een zoo uitgestrekt
mogelijk keuringsgebied omvatten. De kantons in \'t al-
pengebied, die door buitengewone omstandigheden hunne
stierénkeuringen in het voorjaar houden zullen vóór den
dektljd de stieren, voor de voortteeling geschikt; door de
gewone keurmeesters moeten doen aanwijzen en zullen
binnen 4 weken na dit onderzoek de lijst der goedgekeurde
stieren naar het departement van Landbouw zenden.
Op de voorjaarskeuring kunnen slechts de goedge-
keurde dieren naar een premie dingen.

b. Een bekroonde stier mag geene koe, tot het an-
dere hoofdras behoorende dekken.

c. Bij de bekroningen zal zooveel mogelijk naar de
afstamming der stieren moeten gelet worden, stieren be-

2

-ocr page 46-

34

neden de 15 maanden kunnen niet de hoogste premiën
krijgen, tenzij hunne afstamming van bekroonde ouders
uit authentieke bescheiden blijke.

d. De bondsbijpremie en de kantonale premie moeten
even hoog zijn voor elk bekroond dier en te zamen
minstens 100 francs bedragen.

e. Het departement van Landbouw zal formulieren
van dekcertificaten uitgeven voor de stieren die de hoogste
premiën ontvangen, hiervoor is noodig dat de uitslag van
de beoordeeling volgens het puntenstelsel gelijkluidend zij
aan die door meeting verkregen. Deze formulieren van dek-
certificaten zullen kosteloos afgegeven worden, mits de kan-
tonale overheid er voor wake dat zij richtig gehouden
worden en mits de talons der afgegeven bewijzen telkens
vóór de uitbetaling der premie gezonden zijn aan de
kanselarij van het departement van Landbouw.

De uitbetaling der Bondspremie heeft plaats nadat
het kanton waar de keuring is gehouden officieele be-
wijzen heeft verschaft dat van den dag der toekenning
van de premie af, en in de kantons waar de keuringen
in het voorjaar worden gehouden, van den dag af dat
de stieren als geschikt voor de fokkerij zijn erkend, de
stieren ten minste 9 maanden binnenslands ter dekking
hebben gestaan en hunne eigenaars zich aan de gestelde
voorwaarden hebben gehouden.

/. De kantonale overheid, die bondssubsidie aanvraagt
moet minstens vier weken vóór dc keuring aan het
departement van Landbouw doen weten :

-ocr page 47-

35

1 De plaats en den dag der keuringen.
2de Het bedrag der kantonale premiën die naar alle
waarschijnlijkheid toegekend zullen worden.

h. Binnen vier weken na de keuring moet de kan-
tonale overheid bericht sturen :

1ste Van het aantal aangebrachte stieren.
2de Eene lijst zenden der bekroonde stieren met bij-
voeging van het ras en den leeftijd en van het bedrag
der diverse kantonale en Bondspremiën.

Ter uitvoering van art. bsuh i werden de volgende be-
palingen gemaakt.

„Aan de kantons zal voor bijpremiën voor vrouw-
fokdieren een crediet toegekend worden gelijk aan het
bedrag der premie, die zij zelf voor dit duel verleenen.

De uitbetaling dezer premiën is aan de volgende voor-
waarden onderworpen.

a. Slechts vaarzen die minstens twee en hoogstens zes
tanden gewisseld hebben en koeien voor de voortteeling
geschikt, kunnen bekroond worden.

h. De premie door het kanton en de bijpremie door
den Bond uitgeloofd moeten evenhoog zijn en te samen
niet meer dan 100 francs bedragen.

c. De bekroonde dieren zullen een merk ontvangen
en voor elk zal aan den eigenaar een formulier gegeven
worden van dek- en geboorte certificaten.

d. De uitbetaling van de Bondsbijpremie zal eerst
plaats hebben nadat het bewijs geleverd is door deze
dek- en geboorte-certificaten dat het bekroonde dier een

-ocr page 48-

36

kalf geworpen heeft afkomstig van een stier van het-
zelfde ras, die bekroond of goedgekeurd is volgens dit
reglement.

e. De kantonale overheden die een bondssubsidie
vragen om het bedrag der kantonale premiën te ver-
hoogen moeten minstens 4 weken vóór de keuring aan
het departement van Landbouw doen weten:

1. De plaats waar en de dagen wanneer de keurin-
gen zullen plaats hebben.

2. Het totale bedrag der Kantonale premiën die vol-
gens alle waarschijnlijkheid bij die keuringen zullen ver-
leend worden.

f. Voor het einde van het jaar moeten de kantonale
overheden aan het departement van Landbouw eene lijst
overleggen van al de bekroonde dieren met aanwijzing
van ras en leeftijd en van het totale bedrag der ver-
verschillende kantonale premiën en bondsbijpremiën.

Omtrent het uitkeeren van premiën voor fokfami-
lies en het aanmoedigen tot het oprichten van syn-
dicaten werden nog de volgende bepalingen ge-
maakt :

L Het deel van het crediet dat aan de kantons is
verleend tot verbetering van de veefokkerij en dat niet
is gebruikt voor premiën voor stieren of koeien kan
aangewend worden voor premiën ten behoeve van fok-
familiën die aan eene fokvereeniging toebehooren^ en zoo
deze syndicaten niet in voldoend aantal aanwezig zijn,
wat ter beoordeeling staat aan het kantonaal bestuur,

-ocr page 49-

37

ten behoeve van fokfamiliën aan particulieren toebe-
hoorende.

Bij de keuringen moeten de volgende voorschriften in
acht genomen worden.

1. Om tot de keuring te worden toegelaten moeten
de fokfamiliën ten minste uit drie dieren bestaan, die
tot hetzelfde Zwitsersche veeras behooren. Om die
familiën grooter te doen worden en om er versch bloed
in te krijgen kan een zeker aantal der dieren die de
familie uitmaken gekocht zijn. De kantons zullen het
aantal bepalen.

2. Voor de beoordeeling wordt het puntenstelsel aan-
gewend volgens de vaststaande tafels voor elk der twee
hoofdrassen en die goedgekeurd zijn door het departe-
ment van Landbouw.

Voor een prijs komen slechts die groepen in aanmer-
king waarvan elk dier een door de jury vast te stellen
minimum aantal punten behaald heeft.

3. Bij de berekening der premiën wordt slechts op
de punten gelet, die het minimum overschrijden.

Het geheele bedrag der premien dat ter beschikking
staat van elk kanton wordt verdeeld door de som der
punten, die het minimum overtreffen; het quotient geeft
de waarde van elke punt aan.

Hieruit blijkt dat voor elke groep het bedrag van de
premie evenredig is van het aantal punten, boven het
vastgestelde minimum.

4. Van elke bekroonde familie zal een stamboek ge-

-ocr page 50-

38

houden worden volgens een formulier goedgekeurd door
het departement van Landbouw en die de afstamming
aanwijst en de resultaten der beoordeelingen op de
keuring en zooveel mogelijk de goede eigenschappen van
elk dier ten aanzien van vleeschvormitig en melkopbrengst.
Voor elke keuring zal dit stamboek moeten overgelegd
worden.

5. De premiën worden eerst het volgend jaar uitbe-
taald onder beding dat dan weder eene familie van den-
zelfden eigenaar bekroond wordt.

De vrouwelijke dieren mogen slechts door bekroonde
dieren gedekt worden.

6. De kantons moeten:

a. minstens 4 weken vóór de keuring aan het de-
partement van Landbouw doen weten den dag en de
plaats waar de keuringen zullen plaats vinden.

h. het programma der keuring ter goedkeuring
overleggen.

c. Voor het einde van het jaar een verslag uitbren-
gen over de resultaten der keuring en de namen en
woonplaatsen der eigenaren opgeven.

7. De kantons kunnen aan de uitbetaling der premiën
nog nadere voorwaarden vastknoopen.

Binnen de grenzen van het krediet door de wetge-
vende macht toegestaan, kunnen de vereenigingen die
zich ten doel stellen vee te fokken subsidiën van 100—300
fr. erlangen als tegemoetkoming voor de oprichtings-
kosten.

-ocr page 51-

39

Dergelijke vereenigingen, die in het Zwitsersch handels-
register zijn ingeschreven, en die naar deze subsidiën
dingen, moeten zich door tusschenkomst van het kan-
tonaal bestuur aanmelden bij het departement van Land-
bouw. Bij de aanvrage moeten zij voegen de statuten,
de ledenlijst en het stamboek der vereeniging.

De gesubsidiëerde vereenigingen moeten jaarlijks hunne
dieren, in het stamboek ingeschreven, aan de keuring
onderwerpen. Het bedrag van de Bondssubsidie is af-
hankelijk van het aantal en de qualiteit der dieren op
de keuringen bekroond.

Vereenigingen welke binnen de 5 jaar na het ont-
vangen der subsidie worden ontbonden of wier kudde
gedurende dezen termijn geen prijzen vermogen te be-
halen moeten het bedrag der subsidie aan de Confédératie
teruggeven. De leden zijn er hoofdelijk voor aansprakelijk.

De slotsom die uit het bovenstaand kan worden afge-
leid, luidt als volgt: zooals boven reeds gezegd is, ziet
men in deze wetten en besluiten een gestadigen voor-
uitgang op den eens ingeslagen weg. Het is geen zoeken
in den blinde, doch een juist afgebakende lijn die de
Zwitsersche regeering heeft gevolgd. Zij heeft zich nauw-
keurig rekenschap gegeven hoe de gelden het best be-
steed zouden worden, en nu zij meent een goed middel
gevonden te hebben, tracht zij dit middel gestadig te
verbeteren, doch verandert niet telkens van systeem om
een onbereikbaar ideaal na te jagen.

Hetgeen, naar mijne opvatting, bij deze wet bizonder

-ocr page 52-

40

valt te waardeeren is dat de Gonfédératie door moreelen
dwang een in hoofdtrekken uniforme regeling heeft weten
te verkrijgen voor geheel Zwitserland. De kantons zijn
gebleven de organen, belast met de maatregelen in het
belang der veefokkerij en hebben ook al geheele vrijheid
hierin behouden, doch willen zij de Bondsondersteuning
genieten zoo moeten zij zich schikken naar de besluiten
van den Bondsraad. In de uitvoering en in de onder-
deelen laat deze ze nochtans geheel vrij.

De Zwitsersche toestanden schijnen mij toe een leer-
rijk voorbeeld te kunnen geven aan die staten, welke
aan hunne onderdeelen de regeling en het bestuur aan
hun eigen huishouden overlaten.

-ocr page 53-

HOOFDSTUK II.

De Staatsbemoeiingen ten aanzien der veefokkerij in
Baden, Beijeren en Wurtemberg.

De Bondsregeering in Zwitserland heeft zooals uit het
voorgaande hoofdstuk blijkt, er naar gestreefd de kan-
tonale besturen in hare bemoeiingen ten aanzien der
veefokkerij zoo vrij mogelijk te laten, de regeeringen der
Zuid-Duitsche Staten integendeel, hebben gemeend dat
in deze een goede regeling en krachtige uitvoering uit-
gaande van het centraal gezag bevordelijk was.

De grondslag waarop in Baden, Beijeren en Wurtem-
berg de staatsbemoeiing berust, zijn wetten op het houden
en keuren van fokstieren, welke eene groote overeen-
komst vertoonen, De eerste afdeeling dezer wetten
handelt over het houden van stieren en berust op de
geschiedkundige ontwikkeling van de oeconomische toe-
standen der landbouwende bevolking in deze landen. In
vroegere eeuwen behoorde het hebben en houden van

Badensche wet van 1837 laatstelijk kerzien 26 Maart 1890
Beyersche wet van 5 April 1888.
Wurtembergsche wet van 16 Juni 1882.
\') Die Rinderzucht Deutschlands van Dr.
Hamamoto aus Tokio.
Verslag von Paul Parey, Berlin 1894.

-ocr page 54-

42

mannelijke fokdieren tot de feodale rechten, zoodat de
wijze waarop dit geschiedde geheel afhing van den Heer
der plaats. Dit recht, wij zouden beter last kunnen
zeggen, is langzamerhand op de gemeenten overgegaan
en berust daar thans nog in meerdere of mindere mate.
In de wijze waarop door de drie bovengenoemde staten
de gemeenten belast worden met het houden van stieren,
is het grootste punt van verschil gelegen tusschen de
hier genoemde wetten.

Wurtemberg verplicht zijne gemeenten een voldoend
aantal stieren te houden voor den veestapel in de ge-
meente, tenzij door particulieren voldoende in de be-
hoefte wordt voorzien, terwijl ook meerdere gemeenten
of deelen /an gemeenten zich vereenigen kunnen, zoo
plaatselijke omstandigheden dit wenschelijk maken. De
gemeenten kunnen zich op twee manieren van hare taak
kwijten, 1ste door zelf voor eigen rekening stieren te
koopen en te houden, 2\'3e door het sluiten van een con-
tract met een stierenboer, die dan de . verplichtingen
der gemeente op zich neemt. Zulk een contract moet
minstens voor zes jaren gesloten worden; slechts bij
uitzondering kan het voor korteren tijd. In dit geval
heeft het Oberambt, op voordracht der keurcommissie,
het recht het contract ongeldig te verklaren. Als tege-
moetkoming in de kosten veroorzaakt door het houden
van stieren, kan de gemeente dekgelden hefifen. Het be-
drag moet door het Oberamt goedgekeurd worden.

Terwijl in Wurtemberg de gemeenten eerst subsidiair

-ocr page 55-

43

verplicht zijn stieren te houden, wanneer niet door par-
ticulieren in de behoefte wordt voorzien, legt de Badensche
wet aan de gemeenten de verplichting op in elk geval
stieren te houden. Deze moeten het eigendom der ge-
meenten blijven; zoolang zij voor de fokkerij gebruikt
worden. Slechts in zeer enkele gevallen kan dispensatie
dezer verplichting gegeven worden.

De Beijersche wet kiest een middelweg tusschen de
strenge voorschriften in Baden en de milde in Wurtem-
berg. De gemeenten worden wel verplicht in elk geval
voor een voldoend aantal stieren te zorgen, doch be-
hoeven deze niet zelf te houden, zoo zij de veehouders
tot een stierenassociatie kunnen vereenigen. Het ge-
meentebestuur moet dan toezicht houden over deze
vereenigingen en er voor waken dat deze voldoende in de
behoefte voorzien.

In de drie landen mogen slechts die dieren ter dek-
king staan, welke voorzien zijn van een bewijs van goed-
keuring. Dit bewijs wordt afgegeven door eene keurings-
commissie, die voor drie jaar wordt benoemd door den
minister van Binnenlandsche zaken voor elk district,
waarin het land verdeeld is.

Deze commissie is bevoegd, zoo een stier tusschen-
tijds mocht blijken ongeschikt te zijn geworden, het be-
wijs in te trekken. In Beijeren en Wurtemberg kan de
eigenaar, die meent dat zijn stier ten onrechte is afge-
keurd in beroep gaan bij eene hoogere commissie, die
voor het geheele land eveneens voor driejaren benoemd

-ocr page 56-

44

wordt. In Baden kent men deze tweede instantie niet.
Over het nut van zulk een hooger beroep wordt ver-
schillend geoordeeld. Voorstanders vinden het billijk om-
dat daardoor de eigenaar van den stier niet geheel af-
hankelijk is van de subjectieve meening eener keurings-
commissie die ook niet onfeilbaar is. De tegenstanders
daarentegen zeggen dat daardoor inbreuk gemaakt wordt
op de autoriteit der keuringscommissie, die hierdoor zeer
in aanzien zal verminderen^ terwijl de hoogere commissie
geene meerdere waarborgen van kennis en onpartijdigheid
aanbiedt dan de eerste.

Naar mijne meening is dit laatste zeer juist op eene
tentoonstelling of een wedstrijd voor premiën, waar een
fout slechts gemis aan voordeel oplevert, doch in dit
geval, waar de wet door keurdwang in te voeren diep
ingrijpt in het eigendomsrecht van den privaat persoon,
kunnen geene voorzorgen genoeg genomen worden om
dezen last zoo billijk mogelijk te doen drukken.

Ook is het nuttig eene centrale commissie te hebben
om eenheid in de beoordeeling te krijgen. Deze moet de
plaats innemen, die een hof van cassatie bij de recht-
spraak heeft.

Naast deze wetten, waardoor slechte mannelijke fok-
dieren van de voortteeling uitgesloten
worden hebben de
Zuid-Duitsche staten door het van staatswege invoeren
van wedstrijden voor premiën krachtig aan de verbete-
ring van het rundveeras meegewerkt. Terwijl
vroeger
reeds tentoonstellingen en wedstrijden door bizondere

-ocr page 57-

45

vereenigingen werden uitgeschreven en dikwijls door den
staat gesubsidieerd, misten deze hun doel daar zij door
ondoelmatige inrichting weinig of geene verbetering in
de veefokkerij brachten en meer en meer in volksfeesten
ontaardden.

Om de wedstrijden meer aan hun doel te doen be-
antwoorden hebben de verschillende regeeringen der
Zuid-Duitsche Staten niet alleen ruimschoots middelen
uit de schatkist toegekend, maar tevens doelmatige be-
palingen vastgesteld, waardoor de premiekeuringen van
staatswege gehouden, thans een zeer krachtig middel zijn
geworden tot verbetering der runderteelt. De wedstrijden
die in verband gebracht zijn met de wetten op het
houden en keuren van stieren, hebben de beste resul-
taten opgeleverd.

De Badensche verordening, die deze premiekeuringen
regelt, kwam tot stand in 1884 en werd vastgesteld
nadat het advies der Badensche landbouwvereeniging
ingewonnen was. Het doel der wedstrijden voor premiën
is volgens deze verordening de qualiteit der mannelijke
en der vrouwelijke fokdieren te verbeteren. Boven alles
moet op de raszuiverheid der dieren gelet worden. Zij
moeten behooren tot het meest voorkomende slag in een
district. Naast raszuiver bloed moet bii het toekennen
van een prijs gelet worden op den lichaamsbouw en de
ontwikkeling der dieren en op de teekenen, die deze
als goede melkdieren en als geschikt voor het vetweiden
doen kermen. Vereischten, die in dit opzicht gesteld

-ocr page 58-

46

worden van de le bekronen dieren, zijn officieel bepaald.
Stieren van iVg—^Vs jaar komen het eerst in aanmer-
king voor een prijs, oudere dieren worden meestal uit-
gesloten. De prijzen voor een stier bedragen 75,100 en
150 mark. Wanneer gemeentestieren met particuliere
concurreeren en zij dezelfde aanspraken hebben; dan
genieten de gemeentestieren de voorkeur. De eigenaar
van een bekroond dier moet zich schriftelijk verbinden den
slier lol zijn 4Je jaar len bate der fokkerij aan te wenden,
tenzij de stier daartoe niet meer geschikt wordt bevonden
volgens eene verklaring door den districtsveearls afgelegd.

Voor vrouwelijke fokdieren, die een of tweemaal gekalfd
hebben en nog geen vijf jaren oud zijn, worden premiën
gegeven van 50, 100 en 150 mark, waarbij diegene, die
pas weder melk geven of in het laatste stadium der
zwangerschap zijn de voorkeur genieten. De eigenaar der
bekroonde koe moet zich verbinden met deze nog twee
jaar te tokken en ze op aanvrage van het bestuur der land-
bouwvereeniging of van den districtsveearls te vertoonen.

Wanneer hel bekroonde dier binnen den vastgeslelden
termijn verkocht of geslacht wordt is de eigenaar verplicht
de premie terug te geven tenzij het dier aan een anderen
binnenlandschen fokker verkocht wordt, die de verplich-
tingen van zijn voorganger overneemt. Als regel zal elk
dier slechts eens bekroond kunnen worden, wel kan de
premie verhoogd worden. Ook zal de keuringscommissie
er op moeten letten, dat dezelfde eigenaar op eenen
wedstrijd niet te veel prijzen krijgt.

-ocr page 59-

47

Wanneer ééne gemeente of één eigenaar meerdere
zeer schoone exemplaren ter keuring brengt, dan krijgt
één zijner dieren den hoogsten prijs, de anderen een
getuigschrift, dat zij bekroningswaardig zijn. Op dezen
regel kan eene uitzondering gemaakt worden, wanneer
de dieren door andere gemeenten of particulieren aan-
gevoerd van veel geringere kwaliteit zijn.

Dieren die uitsluitend voor de melk worden gehouden, en
waarvan men de kalveren nuchter verkoopt, en runderen,
die gehouden worden om vetgemest aan den slager te wor-
den verkocht, zijn van de mededinging uitgesloten evenals
ook de dieren van den veehandelaar.

De keuringscommissien bestaan uit twee vakmannen met
den districts veearts. Van eiken wedstrijdmoet een proces ver-
baal worden opgemaakt, het geslachten de uiterlijke kentee-
kenen der dieren en den naam en de woonplaats des eigenaars
bevattende. De twee hoofdbeginselen in dit reglement vervat
zijn dus beperking van het gebruiksrecht van den eigenaar
van een bekroond dier en uitsluiting van den veehan-
delaar. Het doel van het reglement is om aan den fokker
die de moeite en de risico heeft gehad van het opbrengen
der jonge dieren, eene subsidie te geven, doch niet om
hem die mooie dieren bezit, daarvoor eene belooning tc
geven, zoo het dezen slechts te doen is om ze te ver-
koopen, zonder dat zij eerst de fokkerij in het binnenland
ten goede zijn gekomen. De staatssubsidiën moeten niet
dienen om de handelswaarde van het bekroonde dier
te vergrooten, maar om de productieve waarde zijner
nakomelingen te vermeerderen.

-ocr page 60-

48

In Wurtemberg zijn de rundveekeuringen van staats-
wege gehouden, in 1885 ingevoerd. In 1891 zijn de be-
palingen hernieuwd, toen ook de districts premiekeu-
ringen zijn ingevoerd. Tot deze wedstrijden worden
slechts toegelaten runderen die tot een der landrassen
behooren en waarvan in het district vele exemplaren
gevonden worden. Bij ministerieel besluit worden, na
het hooren van de landbouw vereeniging in het district,
de rassen en slagen bepaald, die in elk district kunnen
mededingen. De jury wordt door den minister van Land-
bouw benoemd, met een ambtenaar van het ministerie
tot voorzitter. De leden worden benoemd uit eene voor-
dracht van drie personen voor elke plaats opgemaakt
door het „Gaüverband". Bij de beoordeeling wordt in
de eerste plaats op de fokwaarde der dieren gelet, doch
ook wordt er rekening gehouden met de wijze waarop
de dieren verpleegd worden. Slechts voor die stieren
worden prijzen gegeven, waarvan men verwachten kan
dat ze goede resultaten zullen geven voor de fokkerij in
het district, waar binnen de keuring wordt gehouden.
De prijzen bedragen in den regel 80—140 mark voor
stieren en 60—120 mark voor koeien in vier termijnen
uit te betalen. Door het ministerie van Landbouw wordt
jaarlijks het bedrag vastgesteld dat voor prijzen in ieder
district bestemd is; hierbij wordt rekening gehouden
met het aantal stieren in het district. Bij de bekroonde
dieren wordt op de horens de hoegrootheid van den
prijs gebrand. De voorwaarde waaraan de eigenaar vaneen

-ocr page 61-

49

prijswinner zich moet onderwerpen en de regels omtrent de
uitsluiting van sommige categoriën zijn eensluidend met
die der Badensche verordening, alleen met dit onder-
scheid dat hij, die in strijd daarmee handelt in Wurtem-
berg niet alleen den prijs moet teruggeven, maar tevens
een boete betalen gelijk aan den prijs.

Behalve deze districtswedstrijden voor premiën heeft
men in Wurtemberg nog telken jare eene nationale vee-
tentoonstelling, waar dieren uit alle deelen des lands
kunnen ingezonden worden en waar goede prijzen wor-
den uitgeloofd. Ook hier gelden dezelfde beginselen om-
trent keuring en uitsluiting. Navolgenswaard is het systeem
hier aangenomen om slechts dieren van hetzelfde ras en
van hetzelfde slag met elkander te laten concurreeren.
Terwijl alle rassen en slagen in Wurtemburg voorkomende
daar natuurlijk worden toegelaten, worden deze in zoo-
vele afdeelingen gesplitst als er slagen vertegenwoordigd
worden. Hierdoor wordt vermeden, wat men bij ons nog
bij vele landbouwtentoonstellingen ziet dat de jury een
uitspraak moet doen tusschen dieren, die dikwijls elk in
hunne soort goede kwaliteiten kunnen bezitten, doch die
moeilijk te vergelijken zijn. De keuze hierbij wordt dan
eene kwestie van smaak.

Bij deze tentoonstellingen vindt men ook eene afdee-
ling voor fokfamiliën. Deze worden hier in twee soorten
onderscheiden.

1. Familiën die aan een particulier toebehooren en
die bestaan uit één stier en minstens 5 en hoogstens 7

4

-ocr page 62-

50

vrouwelijke dieren, waaronder tenminste 3 koeien, die in
den stal van den inzender geboren en aan elkander
verwant zijn.

2. Familiën toebehoorende aan eene vereeniging en
die uit twee stieren bestaan, waarvan de één ingevoerd
mag zijn, en minstens 10 hoogstens 14 vrouwelijke die-
ren waaronder minstens 6 koeien. Deze dieren moeten
bij een der leden van de vereeniging geboren en in het
stamboek der associatie opgenomen zijn.

In Beieren wordt aan de landbouwtentoonstelling, die
telken jare in een der Regeeringsbezirke (provinciën) ge-
houden wordt van Staatswege een wedstrijd met pre-
miën verbonden. Voor een prijs komen slechts die dieren
in aanmerking die in den Kreis gefokt zijn en die tot
een der landrassen behooren. Te München heeft er
jaarlijks een groote wedstrijd met premiën plaats, waar
dieren uit het geheele land met elkander concurreeren
kunnen. Deze wordt gehouden bij gelegenheid van het
centrale landbouwfeest. Ook hebben er op vaste tijden
Bezirkspremiekeuringen plaats voor kleineren kring en
met bescheiden prijzen.

Op de Kreiswedstrijden en te München bedragen de
prijzen voor stieren, koeien en kalveren van 50 tot 150 Mark.

Het derde middel, waardoor de rundveefokkerij zich
in de Zuid-Duitsche Staten in de laatste jaren zoo krach-
tig heeft ontwikkeld is geweest de coöperatie. Vereenigingen
n. 1. zijn opgericht, welke zich het gemeenschappelijk
fokken ten doel stellen, en daarvan stamregisters houden

-ocr page 63-

51

Deze vereenigingen hebben haar ontstaan te danken aan
particulier initiatief. Geldgebrek was echter dikwijls de
oorzaak dat deze vereenigingen weder ontbonden wer-
den ; om deze nuttige samenwerking te doen stand houden
hebben in Beyeren sedert 1875 de Kreis- en Bezirkbe-
sturen aan deze vereenigingen subsidien gegeven, voor-
namelijk ter bestrijding der oprichtingskosten. In Wur-
temburg en Baden is sedert 1880 dit voorbeeld gevolgd.
In Beijeren zijn in de verschillende Regeerings-bezirken
van overheidswege schema\'s gemaakt van statuten voor
deze vereenigingen, om hare oprichting gemakkelijk te
maken. Over de resultaten die door deze coöperatiën zijn
verkregen, is men bizonder tevreden. Zij komen dan ook
tegemoet aan de twee groote bezwaren waarmee de vee-
fokkerij te kampen heeft in streken waar geen groote
eigenaren van uitgestrekte veestapels te vinden zijn, n. 1.
de afhankelijkheid van anderen in de keuze der stieren
en vaak te geringe ontwikkeling om rationeele fokkerij
te kunnen drijven. Het bestuur dat de leiding dan in
handen heeft zal immers meestal uit de meest ontwik-
kelden bestaan. Het bestuur, dat ook belast is met het
houden der stamregisters zal de leden bovendien kunnen
voorlichten en helpen. Daar de vereeniging zich ten doel
stelt slechts vee van een bizonder slag te fokken, zyn de
stieren der vereeniging ook altijd geschikt voor den vee-
stapel der leden.

Uit de korte schets hier gegeven van de staatsbemoeiin-
gen ten aanzien der veefokkerij in de Zuid-Duitsche

-ocr page 64-

52

staten, blijkt dat de zorg voor den veestapel bij de
regeeringen dezer landen een punt van ernstige over-
wegingen is geweest.

Daar de uitkomsten de verwachtingen volstrekt niet
hebben teleurgesteld, blijkt dat de middelen hier aange-
wend doeltreffend mogen heeten.

-ocr page 65-

HOOFDSTUK III.

De bemoeiingen der nederlandsche overheid
in zake de veefokkerij.

Terwijl de paardenfokkerij in vroegere eeuwen reeds
meermalen de aandacht trok van de staten der verschil-
lende provinciën, die door reglementen rasverbetering
zochten te bewerken, zoo bleef het steeds aan het par-
ticulier iniatief overgelaten de veefokkery, te doen bloeien
en haar zoo winstgevend mogelijk te maken.

De maatschappelijke omstandigheden op het platte
land hebben daartoe medegewerkt. Was in de ons om-
ringende landen en ook in in \'t Oosten van ons land
tot de Fransche revolutie de hoorigheid met daaraan
verbonden afhankelijkheid van den landbouwenden stand
blijven bestaan, in het grooter deel van ons land had zich een
krachtige boerenstand ontwikkeld, waardoor landbouw en
veeteelt tot een voor dien tijd hoogen trap van bloei waren
gekomen en de Hollandsche zuivelbereiding de bewondering
van den vreemdeling opwekte. De behoefte naar verbetering

\') F. B. Löhmis, Landbouw en Regeering, Wolters Groningen 1895.
Zie Dissertatie
Mr. Hartog. De paardenfokker^ als tak van
Staatszorg. Utrecht 1893.

-ocr page 66-

54

van den veestapel door bemoeiingen der overheid deed
zich daardoor niet gevoelen.

Tot deze eeuw vindt men ook slechts ééne keur op
hel houden van springstieren in 1887 voor den Beem-
ster gegeven.

De school der Physiocraten, die op hel einde der
vorige en hel begin dezer eeuw vele aanhangers telde
en het oog der regeeringen op de beteekenis van den
landbouw vestigde, zoowel als de verbeterde omstandig-
heden van den boerenstand maakten dat bij onze na-
buren gedurende deze eeuw de veeteelt met vaste schreden
vooruitging. Bij ons bleef men op zijn ouden roem voort-
leven en deed de overheid weinig of niets om temaken
dat het Nederlandsch vee de eerste plaats op de we-
reldmarkt bleef behouden.

Meer dan ooit evenwel doet zich in de latere jaren
dezer eeuw de behoefte aan vooruitgang kennen, nu de
concurrentie dagelijks grooter wordt sedert alle deelen
van de wereld legen geringe kosten hare producten
naar de voordeeligste markt vervoeren kunnen.

Hoewel de goede exemplaren van ons vee thans nog
zeer gezocht zijn en goed betaald worden, vinden zij in
andere landen concurrenten waar zij moeilijk tegen
wedijveren kunnen. De beste fokdieren zijn jarenlang uit
Nederland uitgevoerd lot rasverbetering in den vreemde,
terwijl niet er voor gewaakt is dat er voldoende
uitmuntende exemplaren overbleven voor de binnen-
landsche fokkerij. Wel heeft de regeering van koning

-ocr page 67-

55

Lodewijk de hoop opgewekt dat de veeteelt een tak
van staatszorg zou worden.

De Heer J. Kops n.1. in 1805 door den Raadpensionaris
ScHiMMELPENNiNGK tot „Gommissaris tot de zaken van
den landbouw der Bataafsche Republiek" aangesteld en
door den koning in deze betrekking gehandhaafd heeft
het advies ingewonnen der provinciale commissiën van
den landbouw over de vraag of het haar wenschelijk
voorkwam in haar departement een reglement op de keur
van stieren in te voeren gelijk in den Beemster bestond.

De meeste adviezen luidden zeer gunstig hieromtrent.
Kops heeft toen hiervan een rapport gemaakt en
gezonden aan den minister van Binnenlandsche Zaken.

De wet op de keur van stieren in het Koningrijk
Holland van
12 Dec. 1809 was hiervan het gevolg.

Deze wet schreef aan de Departementen voor regle-

\') Deze Commissiën zijn ingesteld bij het staatsbesluit van 9
September 1805 en waren een gevolg van de behoefte aan staats-
zorg voor den landbouw, welke zich aan het begin dezer eeuw deed
gevoelen, doordat onze zeehandel door den oorlog met Engeland en
de onzekere politieke gebeurtenissen was te gronde gegaan en men
toen wel genoopt was meer zorg te wijden aan de rijkdommen op
eigen bodem.

Haar taak was volgens art. 7. harer instructie het onderzoeken
en opsporen van den tegenwoordigen staat van den landbouw en
van alles wat tot volkomen kennis en statistiek van den landbouw
van haar departement behoort. In een rapport aan den Secretaris
van Staat voornoemd, zouden zij hiervan doen blijken.

Voorts waren zij een adviseerend lichaam voor de regeering, en
konden ook zelf aan de regeering voorstellen indienen tot verbe-
tering van landbouw aangelegenheden.

=) Zie Bijlage II.

-ocr page 68-

56

menten te maken omtrent het keuren van springstieren
volgens de algemeene regels door deze wet te stellen.
De dikwijls van elkander verschillende plaatselijke be-
hoeften deden in dien tijd van strenge centralisatie toch
het nut inzien om de uitvoering van zulk een wet aan
de plaatselijke autoriteiten over te laten, zonder deze vrij
te laten de hoofdbeginselen naar eigen inzicht te regelen.

Tengevolge der politieke gebeurtenissen, die den val
van het Koningrijk Holland en onze inlijving bij het
Fransche Keizerrijk medebrachten is deze wet nooit
kunnen toegepast worden.

Tot heden is deze onuitgevoerde wet de eenige, ernstige
proeve geweest van \'s lands regeering om de veefokkerij
zoo produktief mogelijk te maken.

De Gw. van 1814 en 1815 droegen aan de Prov.
Staten de zorg op van datgene wat tot de inwendige
politie en oeconomie behoort. De zorg voor landbouw-
aangelegenheden was hieronder begrepen.

Hoewel sedert 1848 do Gw. de taak der Prov. Staten
geheel anders omschrijft (art. 134) zoo worden er nu
nog velen gevonden die de zorg voor landbouw en
veeteelt gewestelijke belangen noemen, waarmee de staat
zich zoo min mogelijk moet in laten.

De vrees om inbreuk te maken op de Prov. autonomie
is dikwijls zoo groot dat elke centrale regeling van aan-
gelegenheden die ook op den weg der onderdeelen van
den Staat liggen ter wille van het beginsel reeds ver-
werpelijk gevonden wordt.

-ocr page 69-

Het zou te ver voeren een historisch overzicht te geven
van alles wat door de verschillende provinciën sedert
1815 in het belang der veefokkerij is gedaan.

Het is mijn voornemen derhalve alleen na te gaan
hoe de toestand thans (^1896) staat, om te zien of met
aansluiting aan het tegenwoordige, een betere regeling
voor de toekomst te verkrijgen is.

De Prov. Noord-Brabant en Limburg kennen een
reglement op het houden van springstieren. (Besluit der
St. van Noord-Brabant van 10 Juli 1891 en Besluit der
St. van Limburg van 11 Nov. 1891.)

Beide provinciën hebben het stelsel van verplichte
stierenkeuring aangenomen en daaraan toegevoegd een
wedstrijd met premiën. Voorts hebben beide haar grond-
gebied in districten verdeeld. In elk district hebben in enkele
gemeenten de keuringen plaats. In elke keuringsplaats wordt
een premie uitgeloofd in Noord-Brabant van 105 gld.; in
Limburg wordt in elk district 250 gld. uitgeloofd en gelij-
kelijk verdeeld tusschen de afdeelingen van het district.

Bij de indeeling in districten en keuringsplaatsen is
rekening gehouden met het aantal koeien en met de
grondgesteldheid. fn Noord-Brabant kent men behalve
goedgekeurde stieren ook nog toegelaten stieren. De Sta-
ten hebben tot dezen maatregel moeten overgaan daar
door de invoering der verplichte stierenkeuring in 1888
het aantal goedgekeurde stieren te gering werd, een be-
wijs hoe treurig het met den veestapel stond en hoe
noodig reglementeering was.

-ocr page 70-

58

Op de provinciale begrooting van Noord-Brabant van
1897 is eene som van 1300Ö gld. uitgetrokken als bijdrage
ter bevordering van de belangen van den veestapel,
in het algemeen, daarvan zijn 2940 gld. bestemd tot
uitkeering van premiën voor goede fokstieren.

Op de begrooting van Limburg is eene som van
3875 gld. uitgetrokken als bijdrage ter bevordering der
belangen van landbouw en veeteelt.

De Provinciale Staten van Gelderland hebben in de
laatste jaren zeer er naar gestreefd van overheidswege
de veefokkerij te steunen. Bij besluit van 8 Nov. 1894
benoemden zij eene commissie betrekkelijk stierenkeuring.
Deze commissie, die haar taak op bizonder omvangrijke
en degelijke wijze heeft opgevat bood in een rapport
aan de Staten het resultaat harer overwegingen aan.

De commissie had niet tot volkomen eensgezindheid
kunnen komen, zoodat door de minderheid zoowel als
door de meerderheid een voorstel werd gedaan. De
minderheid wenschte een reglement op het houden en
weiden van stieren met gedwongen keuring in te voe-
ren, de meerderheid een subsidiestelsel te zien aannemen,
d. w. z. den rundveestapel te verbeteren door, volgens
een vast systeem, gelden uit de Provinciale kas voor dit
doel beschikbaar te stellen.

Het voorstel der meerderheid werd bij besluit der
Staten van 11 Juli 1895 aangenomen. De Staten be-
paalde tevens dat de provincie Gelderland voor de ver-
betering van den rundveestapel zou worden verdeeld in

-ocr page 71-

59

12 districten, in voege als door de Staten-commissie in
bijlage III van haar rapport is aangewezen. Wijziging
van de indeeling der gemeenten in de districten kan
door Ged. Staten geschieden. Bij die wijziging wordt
zooveel mogelijk rekening gehouden met het aantal
runderen en met den aard van het landbouwbedrijf.

Uit elk dier districten wordt door Ged. Staten een in
zake de rundveefokkerij deskundige benoemd, welke
deskundige met een insgelijks door Ged. Staten te
benoemen voorzitter te samen uitmaken eene prov.
commissie tot verbetering van het rundveeras in Gel-
derland. Aan die commissie wordt alles opgedragen wat
in deze aangelegenheid tot de provinciale bemoeiing
behoort. De commissie benoemt uit haar midden een
secretaris-penningmeester voor wien uit de provinciale
fondsen eene tegemoetkoming van 250 gld. \'s jaars
wordt beschikbaar gesteld.

Deze commissie stelt een werkplan vast onder goed-
keuring van Ged. Staten en geniet schadeloosstelling voor
reis, verblijf- en administratiekosten.

Aan de Commissie wordt, uit de provinciale fondsen
een crediet toegestaan van twaalfduizend gulden per jaar
gedurende de jaren 1896, 1897, 1898. Uit deze gelden
zal zij enkel de door haar toe te kennen premien voor
mannelijke fokdieren mogen betalen tot een bedrag van
jaarlijks hoogstens duizend gulden voor ieder district.

Aan de commissie wordt geheele vrijheid van han-
delen gegeven in de vervulling harer taak: „het bevor-

-ocr page 72-

60

deren van de verbetering van het Rundvee in Gelderland.

In de provincie Groningen is op voorstel van Ged. St.
door de Prov. Staten over 1895 een subsidie verleend
van 500 Gld aan de afdeeling Groningen van het Ned.
Rundveestamboek onder voorwaarde dat de bekroonde
stieren twee dektijden in de Provincie blijven en dat de
bekroonde koeien de provincie niet mogen verlaten al-
vorens tweemaal gekalfd te hebben.

De Prov. Friesland geeft sedert 1896 een subsidie van
1500 gld. aan het Friesche Rundveestamboek onder
voorwaarde dat de kosten van inschrijving tot 0.50 gld.
zouden worden verlaagd.

In Drente wordt eene provinciale subsidie van 1000
gld. gegeven aan de Drentsche maatschappij van Land-
bouw. Dit bedrag is evenwel niet uitsluitend voor de
veefokkerij bestemd.

In de prov. Overijsel is in 1889 door Prov. Staten
besloten voor twee jaar eene som van 1500 gld. ter
beschikking van Ged. St. te stellen voor betaling van
premiën voor bekroond fokvee.

Ged. Staten hebben nu van die 1500 gld. 900 gld.
beschikbaar gesteld voor de Geldersch-Overijselsche Maat-
schappij van Landbouw en 600 voor de Twentsche land-
bouwmaatschappij, die de keuringen houden. Toen in
1891 andermaal de post op de begrooting moest ge-

\') In de najaarszitting 1896 der Staten is besloten dat jaarlijks
4000 gld. op de provinciale begrooting zouden gebracht worden ter
verbetering van den veestapel.

-ocr page 73-

61

bracht worden hebben Prov. SI. op voorstel van de
Twensche Landbouwmaatschapplj besloten dat een deel
ook bestemd zou worden ter subsidieering van houders
van goedgekeurde stieren. De Twentsche landbouw
maatschappij was op dien weg reeds voorgegaan en
wenschte dit op uitgebreider schaal te kunnen doen.

Sedert dien komt jaarlijks deze post op de provinciale
begrooting voor,

In de Prov. Zeeland wordt sedert 1895 jaarlijks eene
subsidie van 1050 gld. gegeven aan de Zeeuwsche af-
deeling van het Ned. Rundveestamboek ten behoeve
van prijzen voor stierenkeuringen en aanhoudingspremiën.

De Prov. Zuid-Holland heeft tot nu toe niets gedaan
in het belang der veefokkerij. In de zomerzitting der
staten van 1896 echter werd naar aanleiding van een
advies van de afdeeling Zuid-Holland van het Ned.
Rundveestamboek op de provinciale begrooting voor
1897 een som van 8000 gld. gebracht ter bekroning
van uitstekende stieren. Ged.-Staten dienden tevens een
ontwerp besluit aan, hetwelk door de Prov. Staten werd
goedgekeurd.

Aan Ged. Staten draagt dit reglement op eene commissie
van uitvoering te benoemen en op voordracht dezer een jury.
. De Provincie wordt verdeeld in 14 districten. Er wordt
> in elk district één premie a 150 gld, uitgeloofd en drie
premiën a 100 gld. De bekroonde dieren moeten in het
Ned, Rundveestamboek opgenomen worden en tot 1
September volgende op den dag der keuring in de

-ocr page 74-

provincie Zuid-Holland ter dekking staan tegeneen dek-
geld van hoogstens 1 gld.

De eigenaren worden van spronglijsten voorzien en
krijgen na September de premie uitbetaald, mits die
spronglijsten behoorlijk ingevuld aan den Secretaris der
Commissie worden toegezonden.

In Noord-Holland is in de Zomerzitting der Staten
besloten, in strijd met het advies van Ged.-Staten,
aan de vereeniging tot ontwikkeling van den land-
bouw in Hollands Noorderkwartier, aanvankelijk voor
den tijd van drie jaar, te beginnen met 1896,
uit de provinciale fondsen eene som van 2500 gld.
\'s jaars te verleenen ter bevordering van den aanfok
van vee in deze provincie, onder voorwaarde dat het rijk
ook jaarlijks eene subsidie verleene en onder verplichting :

а. Ieder jaar eene keuring van stieren te houden,
waarbij stationeerings en aanhoudingspremien worden
uitgeloofd en wel 10 premiën van /"SO voor tweejarige
of oudere stieren, 20 premiën van /50 voor één-
jarige stieren.

б. Dat de subsidiën en premiën worden toegekend aan
de beste der mededingende, bekroningswaardige stieren.

c. Dat do premiën evenredig verdeeld worden over
de verschillende deelen der provincie.

d. Dat het springgeld niet hooger mag gesteld worden
dan op /\'1.25 per koe.

e. Dat de met eene premie bekroonde stieren in een
stamboek moeten ingeschreven worden.

-ocr page 75-

63

f. Dat de keuringscommissie zal bestaan uit drie
personen, telken jare op nieuw te benoemen en wel
één door den Heer Gommissaris der Koningin in Noord-
Holland en twee door het bestuur der Vereeniging.

g. Dat de Vereeniging binnen 5 maanden na afloop
van elk maatschappelijk jaar een verslag aan de Prov.
Staten uitbrengt.

De vereeniging tot ontwikkeling van den landbouw
in Holland\'s Noorderkwartier wendde zich daarop tot
de regeering om een subsidie en mocht van den
Minister van Waterstaat Handel en Nijverheid 500 gld.
verkrijgen. Ged.-St. hebben hierop de provinciale subsidie
u itgekeerd, na geaarzeld te hebben of de bedoeling van
het besluit der Staten was geweest minstens een even
hooge subsidie van het rijk te moeten erlangen, of dat
deze voldoende was.

De Prov. Utrecht geeft sedert 1896 eene subsidie van
2000 gld. aan het Genootschap voor Landbouw en
Kruidkunde voor keuringen van mannelijke fokdieren
behalve hengsten. Het reglement der keuringen moet
door Ged.-St. worden goedgekeurd.

* *
*

Van gemeentewege wordt in ons land weinig voor de
veefokkerij gedaan.

Het meest vindt dit plaats in de provincie Noord-
Brabant waar 77 gemeenten op verschillende wijze

-ocr page 76-

64

werkzaam zijn in het belang der veefokkerij. In 16 gemeen-
ten worden van gemeentewege springstieren gekocht,
die in eenige plaatsen van wege het bestuur direct gestald
en onderhouden worden, terwijl zij op andere plaatsen
ter verzorging aan veehouders worden uitbesteed.

Bij verkoop moet de stierhouder meestal den inkoops-
prijs aan de gemeente teruggeven terwijl hij zelf de
risico voor winst en verlies draagt. Het springgeld mag
hij echter dan behouden. De gemeenten, die aldus han-
delen en voor goede verpleging zorgen kunnen een
grooten invloed op de richting der veefokkerij uitoefenen.
Door de keuze der springstieren aan ervaren vakmannen
over te laten zullen zij ook kunnen letten op de be-
hoeften der streek en daar \'t best aan beantwoorden.

In andere gemeenten bepaalt het gemeentebestuur zich
tot het betalen van subsidies aan houders van goedge-
keurde stieren. Nog andere gemeenten geven premien
aan de beste.

In de gemeente Helvoirt ontvangen de stierhouders,
wier stieren eene provinciale premie krijgen, een gelijk
bedrag van de gemeente.

Bij elkaar geven die 17 gemeenten 4800 gld. uit in
\'t belang der veefokkerij.

Verder loven in Gelderland, Limburg, Overijsel en
Drente nog enkele gemeenten premiën voor stieren uit.

Locaal mogen die verschillende maatregelen een goe-
den invloed uitoefenen, zij zullen niet vermogen den vee-
stapel in zijn geheel te verbeteren.

-ocr page 77-

HOOFDSTUK IV.

Maatregelen door de Nederlandsche Regeering in het

belang der veefokkerij te nemen.

Hiervoren is kortelijks uiteengezet welke de bemoeiingen
der overheid ten aanzien der veefokkerij tot het jaar 1896
zijn geweest. Het blijkt dat in de laatste jaren de ach-
teruitgang van den veestapel in klimmende mate de
aandacht der verschillende gewestelijke besturen heeft
gewekt, zoo zelfs dat thans door alle provinciën maat-
regelen worden genomen om dit euvel tegen te gaan.

Het doel waarnaar deze bestuursorganen streven is het-
zelfde, de wijze waarop zij het trachten te bereiken is
zeer verschillend en geeft geen blijk van eenheid van stelsel,

Noord-Holland, Utrecht, Overijsel, Drente, Friesland
en Groningen meenen te kunnen volstaan met het geven
van subsidiën aan particuliere vereenigingen die onder
verschillende namen, de belangen van landbouw en
veeteelt behartigen, het besteden van dit geld onder
enkele voorwaarden aan deze vereenigingen overlatende.

Meer stelselmatig wordt gewerkt in Gelderland, Noord-
Brabant en Limburg en thans ook in Zuid-Holland, in

Zie noot op bladz. 60.

-ocr page 78-

66

welke provinciën het gewestelijk bestuur zelf de zaak in
handen nam en zichzelf met de uitvoering zijner beslui-
ten belastte.

Hoewel niemand ontkennen zal dat sommige streken
van ons land zich beter voor de veeteelt eigenen dan
anderen, zoo moet toch tegenwoordig in alle deelen van
het land de landbouwer, nu de lage graanprijzen de
akkerbouw niet meer winstgevend maken, zijn wmst zoeken
in zijn stal.

Wanneer de overheid het zich eenmaal tot plicht
rekent, dit onderdeel van het landbouwbedrijf voor
achteruitgang te behoeden en zoo mogelijk ^productiever
te maken, dan is\'t ook wenschelijk dat in alle deelen van het
land gelijke voorschriften geldenen op dezelfde wijze voor
de uitvoering worde gewaakt, terwijl de financieele steun door
den Staat verleend, den geheelen Nederlandschen veestapel
op gelijke wijze ten goede moet komen. Deze gelijkvor-
migheid is niet anders te verkrijgen dan door maatrege-
len uitgaande van het centrale gezag. De Regeering moet
deze taak op zich nemen.

Naar mijne bescheiden meening zal zij dit niet beter
kunnen doen dan door het indienen van een wetsvoor-
stel, dat zoowel de voorschriften bevat, die zij meent
dat in \'t belang der veefokkerij moeten genomen wor-
den, als de hoofdbeginselen volgens welke finantieele
steun door den Staat zal worden verstrekt. Immers alleen
door verband tusschen een en ander te brengen kan
men rekenen goede resultaten te verkrijgen.

-ocr page 79-

67

Want wilde de regeering zich beperken tot het uit-
vaardigen van een reglement waarbij zij alle voor de
fokkerij bestemde dieren aan keuring onderwerpt en
verbodsbepalingen geeft om de afgekeurde dieren verder
voor dit doel te gebruiken, dan zou dit platonisch bewijs
van belangstelling wellicht vele slechte exemplaren doen
vervallen, het zou niet vermogen den veestapel te ver-
beteren, zonder eerst aan de boeren groote schade te
veroorzaken. De hoegrootheid van den veestapel zou er
gedurende vele jaren onder lijden en de waarde der af-
gekeurde dieren zou sterk verminderen, zonder dat de
waarde vermeerdering der goedgekeurde exemplaren een
voldoend equivalent zou vormen. Aangezien men nu
een wet wil maken in \'t belang van den landbouwer en
niet uit een sanitair of ander oogpunt van algemeen be-
lang, zou deze wijze van helpen niet juist gekozen zijn.

Het zou ook een sterk ingrijpen van den staat in het
particulier bedrijf zijn, dat niet voldoende gewettigd was.

Evenmin zou het van nut zijn voor den veestapel in \'t
algemeen als de Staat, evenals nu door vele provinciën
gedaan wordt, zich beperkte tot het geven van subsidiën
aan de verschillende landbouw maatschappijen en bizon-
dere vereenigingen, terwijl deze zich dan belasten om
deels ook uit eigen middelen premiën uit te loven voor
de beste dieren welke aan de jury voorgebracht worden.

Deze wijze van steunen is kostbaar zonder dat de resul-
taten die verkregen worden in verhouding staan tot de
uitgaven.

-ocr page 80-

68

Het afhankelijk stellen van de subsidie aan zekere
voorwaarden, als goedkeuring van het reglement door
de regeering, zou ten goede kunnen werken, doch een-
heid van streven, arbeiden in dezelfde richting zal men
nooit verkrijgen zoolang de overheid zich in haar be-
moeiingen in het belang der veeteelt afhankelijk stelt
van bizondere vereenigingen, die in hoofdzaak allen wel
hetzelfde beoogen, n. 1. de belangen van landbouw en
veeteelt te behartigen, doch wier besturen wisselen en
met de personen ook tevens de inzichten. Daarenboven
is het bestuurslidmaatschap eene eerebetrekking die on-
bezoldigd is, waardoor het moeilijk is overal mannen te
vinden die van de verschillende onderdeelen van het
landbouw bedrijf voldoende studie hebben gemaakt en
die tijd en lust hebben deze betrekking niet als bijzaak
te beschouwen. Daarenboven zullen bij deze vereenigingen
de locale belangen inzonderheid op den voorgrond treden
en minder rekening gehouden worden met het algemeen
belang.

Zoolang de overheid zich onthield, en aan het par-
ticulier initiatief overliet de noodige verbeteringen in den
landbouw aan te brengen hebben de verschillende land-
bouwmaatschappijen en stamboekvereenigingen zeer nuttig
gewerkt in het belang der veeteelt, doch zij zijn niet de
geschikte lichamen om als vertegenwoordigers van rijks
of provinciaal bestuur op te treden.

Het is natuurlijk dat die provinciën, die tot heden
slechts kleine sommen beschikbaar stelden, zich met deze

-ocr page 81-

69

vereenigingen die goed ingericht en in afdeelingen ver-
deeld zijn, verstonden om daardoor de groote kosten van
eigen commissiën te ontgaan. Waar echter zooals in Gel-
derland de veefokkerij werkelijk een tak van staatszorg
is geworden, waar men met ernst en klem getracht
heeft zoo goed mogelijk werkzaam te zijn, daar zien wij
ook dat de Provincie in overeenstemming trouwens met
de Geldersch-Overijselsche Landbouwmaatschappij een
eigen commissie heeft aangesteld. Dat de kosten door
deze commissie gemaakt, niet gering zijn toont ons aan
dat op de Prov. begrooting eene som van 3000 gld. was
uitgetrokken, welke, naar ik van goede bron vernam,
niet voldoende schijnt te zijn.

De oeconomische belangen der ingezetenen voor te
staan ligt voorzeker in de eerste plaats op den weg van
provinciale en gemeentelijke besturen, aan wie de Grond-
wet de zorg voor provinciaal en gemeentehuishouden
opdraagt, dus ook om de productieve kracht van elk
deel van het huishoudelijk vermogen te vermeerderen.

Wat de veefokkerij betreft hebben, zooals boven is
uiteengezet, alle provinciën en sommige gemeenten dit
sedert korteren of längeren tijd ingezien. Naar het oor-
deel van velen is \'t wenschelijk op deze historische ont-
wikkeling voort te bouwen, door rijkssubsidiën ten bate
der veefokkerij aan provinciën en gemeenten te geven,
het aan hare besturen overlatende de noodige voor-
schriften te geven over de wijze waarop het geld besteed
moet worden.

-ocr page 82-

70

De zoo gewenschte uniformiteit zou op deze wijze
echter ook niet verkregen worden.

Waar de Staat nu geldelijke offers wil brengen in \'t
belang van de veefokkerij, daar zullen dus tevens door
het centraal gezag wettelijke bepalingen moeten gemaakt
worden om het stelsel aan te wijzen waardoor men tot
verbetering wil komen.

De stabiliteit van eene wet, doet aan deze de voor-
keur geven boven regeling bij algemeenen maatregel van
Bestuur en stabiliteit is hier hoogst noodig. Verbetering
van het rundveeras is niet in één jaar te verkrijgen.
Men moet volgens een vast plan gedurende eene lange
reeks van jaren werken, voordat men de resultaten kan
nagaan, en aangezien nu altijd de meeningen wel zullen
verschillen hoe te werk gegaan moet worden, geeft eene
wet de meeste waarborgen tegen de verschillende in-
zichten van wisselende ministers.

Is eenerzijds ter verkrijging van eenheid regeling bij
de wet noodig, anderzijds is het niet minder gewenscht
dat de uitvoering worde overgelaten aan de Provinciale
besturen. Bij de uitvoering toch zal wel degelijk op
locale toestanden moeten gelet worden, waarvan deze
besturen veel beter op de hoogte kunnen zijn dan de
hooge Regeering. Zoo de uitvoering bij het Provinciaal
bestuur berust, zal dit tevens voor de provinciën een
stimulans zijn hare bemoeiingen in overeenstemming te
brengen met die van het rijk, en hoe krachtiger
door alle bestuursorganen samen gewerkt wordt des

-ocr page 83-

71

te beter resultaten kan men verwachten.

De hoofddenkbeelden, die, naar ik mij voorstel, zulk
eene wet moet bevatten, zijn:

1. De regeling van verplichte stierenkeuringen.

2. De regeling der beginselen, waarop van Staats-
wege flnanciëele steun zal gegeven worden, en wel:

a. ten behoeve van premiën voor mannelijke fokdieren.

b. ten behoeve van premiën voor fokfamiliën.

c. ter subsidiëering van stamboekvereenigingen.

d. ter subsidiëering van goedgeorganiseerde land-
bouwtentoonstellingen.

I. Verplichte stierenkeuringen.

Over de noodzakelijkheid en de wenschelijkheid van
het invoeren van verplichte stierenkeuring zijn diegenen
die bevoegd zijn daarover een oordeel te vellen het zeer
oneens. Ten duidelijkste blijkt dit uit het rapport van de,
bij besluit der Staten van Gelderland, benoemde commissie
betrekkelijk stierenkeuring. Door deze commissie toch
zijn de adviezen ingewonnen van vele deskundigen op
dit gebied, wier antwoorden verre van eensluidend
waren. Bij de publieke beraadslagingen gehouden over
dit onderwerp in de zomerzitting der Staten in 1895,
staafden ook zoowel voor- als tegenstanders hunne
argumenten met de verklaring van veeartsen en andere
autoriteiten.

-ocr page 84-

72

Alvorens over de wenschelijkheid en het nut van de
invoering van verplichte stierenkeuringen te debatteeren
willen tegenstanders dikwijls nog strijden over de vraag
in hoever de Overheid, hetzij de Centrale, hetzij de
provinciale of gemeentelijke de vrijheid der boeren iu
de volledige beschikking over hun eigendommen mag
beperken, wanneer het geene voorschriften geldt in het
belang der openbare orde, veiligheid, gezondheid ol zede-
lijkheid genomen maar wanneer men een bepaald bedrijf van
materieelen aard wenscht te reglementeeren, waarmede
de belanghebbende lang niet allen mede ingenomen zijn.

Aan de bevoegdheid der overheid in dezen zal waar-
schijnlijk door weinigen getwijfeld worden, doch meer
aan de wenschelijkheid van staatsinmenging, afgescheiden
nog van de vruchten, die men daarvan verwacht. Het
beantwoorden dezer vraag is zeer moeilijk en ligt geheel
op het gebied van den oeconoom. Naar mijn bescheiden
oordeel moet de overheid in deze niet te angstvallig zijn,
wanneer zij overtuigd is door haar ingrijpen te werken
in het belang van hen, wier eigendomsrecht beperkt
wordt. Zij moet zich niet laten afleiden door het mis-
noegen van velen, die vaak door te geringe ontwikkeling
zich geen voldoend begrip van de zaak kunnen maken
of wier bizonder belang in strijd is met het algemeen be-
lang. Dezen kunnen niet anders dan door dwang er toe
gebracht worden de welvaart van velen en daardoor het
voordeel van den staat te helpen bevorderen.

Met omzichtigheid zal de overheid evenwel te werk

-ocr page 85-

73

moeten gaan om geene weerspannigheid uit te lokken,
waardoor de voordeelen die beoogd worden zouden ver-
loren gaan. Ook moet er op gelet worden dat het toe-
zicht door den Staat uitgeoefend, op het bizonder bedrijf
niet in een Staatsvoogdij verandert, die niet anders dan
verlammend zou werken op het particulier initiatief.

Van meer belang dan deze theoretische overdenkingen
is de vraag of verplichte stiorenkeuringen een noodzake-
lijke grondslag is van staatsbemoeiing betrekkelijk
veefokkerij en of ze werkelijk geacht wordt in het belang
te zijn van den veefokker?

Naar mijne meening moet deze vraag beslist bevesti-
gend beantwoord worden. Zoolang geen dwang wordt
uitgeoefend om de slechte stieren van de fokkerij uit te
sluiten zullen deze deels uit onkunde, deels uit gemak-
zucht en zuinigheid altijd blijven gebruikt worden, al
weten de fokkers dat er efders betere te vinden zijn.
Onkunde speelt hier een groote rol. De kleine boeren
toch, in wier belang het reglementeeren der stieren het
meest wordt gevraagd, staan veelal nog op zeer lagen
trap van ontwikkeling en willen niet inzien, dat waar bij
het fokken onzer huisdieren, die uit hun natuurstaat
weggerukt zijn, door den mensch datgene moet gedaan
worden, waarvoor anders de natuur zelve zorg draagt,
dit eene groote mate van kennis vereischt die bij velen
nog ontbreekt. Hierop attent gemaakt zullen zij zich
beroepen op hunne ondervinding en met wantrouwen
hem aanzien die met theoriën bij hen komt. De onder-

-ocr page 86-

74

vinding is voorzeker de beste leermeesteres, doch deze
moet niet beperkt zijn geweest tot een kleinen kring,
waarbuiten zij, die er zich zoo gaarne op beroepen,
veelal weinig hebben gezien.

Deze onkunde willen velen trachten te bestrijden door
de gelegenheid gemakkelijk te maken om zich te ont-
wikkelen. Als zoodanig zijn winterscholen geopend,
zijn rijkslandbouwleeraars aangesteld, die behalve
vele andere werkzaamheden des winters in de
dorpen lezingen houden, worden tentoonstellingen ge-
houden gepaard met wedstrijden voor premiën, waarbij
de hoop een prijs te behalen voor den fokker de prikkel
moet zijn om hem aan te wakkeren meer zijn best te
doen. Op hoeweinigen zal deze prikkel echter inwerken.
Ik zou dit willen vergelijken met het geven van prijzen
op de school. Onder de beste leerlingen zal een strijd
ontstaan wie de prijs hebben zal en deze worden daar-
door aangespoord nog meer hun best te doen. De ove-
rigen echter, die een laag nummer hebben en die weten
toch geen kans te hebben zich een prijs te verwerven,
op dezen heeft het geven van prijzen volstrekt geen in-
vloed. Zoo gaat het ook met de stierenkeuringen voor
de boeren. Zij, die een goeden veestapel hebben en dit
met verstand en beleid beheeren, zullen door de kans
hunne dieren bekroond te zien misschien er toe gebracht
worden zich nog betere exemplaren te verschaffen, zij
echter wier veestapel verre beneden het middelma-
tige blijft, zullen veelal niet eens gaan kijken, zeg-

-ocr page 87-

75

gende: daar is voor mij toch niets te halen.

Gemakzucht en zuinigheid zullen er ook velen toe
brengen wanneer in de buurt een slechte stier staat
dezen toch te verkiezen boven een ander die wellicht
veel beter is, doch waarvoor hooger dekgeld moet betaald
worden of die verder van hunne woonplaats gestald is.

Om te strijden tegen onkunde, waarmede koppigheid
altijd gepaard gaat, tegen verkeerde zuinigheid, een ge-
volg van onkunde, en tegen gemakzucht zullen zedelijke
middelen alleen altijd schipbreuk lijden. Het houden van
tentoonstellingen met wedstrijden voor premiën, de lezin-
gen der landbouwleeraars, het oprichten van winter-
scholen enz. zullen wel medewerken tot het verkrijgen
van een beteren toestand van den Nederlandschen vee-
stapel, zij zullen alleen, zonder dwangmiddelen, dien
niet mogen verbeteren. Eerst wanneer alle slechte fok-
dieren verwijderd zullen zijn, iets wat ook met keur-
dwang nog niet binnen zeer korten tijd is te verkrijgen,
zullen de grondslagen zijn gelegd voor een beteren toe-
stand. Zeer verkeerd is het in keurdwang een pana-
cel te zien, die in weinige maanden de Nederlandsche
rundveeteelt zal verbeteren. De beste stier vermag nog
geen uitstekend nakroost te verwekken, zoolang moeder-
dieren van lage kwaliteit er bij gebracht worden. Elk
geslacht echter zal, zoo steeds goede stieren gebruikt
worden, iets in waarde stijgen en zoo kan langzamerhand
de veestapel worden verbeterd of tenminste tegen ver-
deren achteruitgang behoed.

-ocr page 88-

76

Eene groote moeilijkheid, die eene wet tot verplichte
stierenkeuring zal opleveren is in de handhaving er van
gelegen. Tegenstanders vatten dit bezwaar als een be-
langrijk wapen voor hunne argumenten aan. De gemeente-
politie ten plattelande is bij ons inderdaad te gering om
alle overtredingen na te gaan. Door het aanstellen van
meerdere onbezoldigde rijksveldwachters en het geven
van goede premiën voor de ontdekking eener overtreding
zal in deze leemte misschien worden tegemoet gekomen.

Meer dan de politie heeft echter de justitie de goede
werking dezer wet in haar hand. Wanneer de overtreders,
die ontdekt worden maar streng worden gestraft en niet
eene geldboete van 0.50 gld. krijgen, zooals onlangs in
Noord-Brabant is geschied, dan zal men het slechts
zelden wagen om ter wille van eene geringe besparing
de kans te loopen een hooge boete te moeten betalen.
Enkele overtreders zwaar te straffen zal meer uitwerken
dan velen licht.

Het verkrijgen van goede resultaten van eene even-
tuëel in te voeren wet op het houden en keuren van
stieren hangt voor een groot deel af van de zaakkennis
en de tact der keurmeesters. Een vereischte is het dat
zij volkomen op de hoogte zijn van den toestand van
den veestapel op de plaatsen waar zij keuren moeten.
Het verdient daarom aanbeveling dat dezelfde commissie
geen te uitgestrekt district krijgt. Groote locale kennis
is noodig om een genoten maatstaf van beoordeeling te
regelen. In streken waar de veefokkerij op vrij hoogen

-ocr page 89-

77

trap van bloei staat kan men aan de goedkeuring
strengere eischen stellen dan in zeer achterlijke streken.
Zoo men daar te streng was zou geen voldoend aantal
stieren voor de behoefte overgelaten worden. In zulke
streken kan de verbetering van den veestapel dan ook
slechts hoogst langzaam plaats hebben. De taak der
keurmeesters moet ook bij deze gedwongen keuringen
slechts beperkt zijn. Alleen dieren die individueel bepaald
slecht zijn mogen afgekeurd worden. Zij mogen hierbij
geen rekening houden met de meerdere of mindere ge-
geschiktheid van een bepaald soort. Deze meer uitge-
breide taak om hunne zaakkennis aan te wenden om de
meest geschikte dieren aan te prijzen zal eerst bij deze
commissie rusten zoo haar tevens wordt opgedragen de
uitvoering der wettelijke bepalingen omtrent het van
overheidswege geven van

11«. Premiën aan de beste fokdieren.

Heprscht er groot verschil van meening over de wen-
schelijkheid van het invoeren van verplichte stierenkeu-
ringen, bijna eenstemmig wordt het geven van premiën
aan de beste fokdieren als een uitstekend middel be-
schouwd om den veestapel te verbeteren.

De resultaten hier te lande reeds verkregen met
stierenkeuringen versterken deze meening, hoewel zij
door gebrek aan goede regeling dikwijls de verwachtingen

-ocr page 90-

78

hebben teleurgesteld, Wil een wedstrijd voor premiën
doeltreffend voor de fokkerij zijn dan zijn de vereischten
daartoe:

1. De keuring moet geregeld elk jaar op denzelfden
tijd worden gehouden. De fokkers kunnen er dan op
rekenen en zorgen dat hunne dieren zich in goede
conditie bevinden. Het voorjaar is Jiier aan te bevelen
daar dan tevens beter op de verpleging gelet kan wor-
den, die des winters op stal van meer belang is dan
des zomers, wanneer de dieren in het land loopen. Ook
zal de beoordeeling juister kunnen zijn daar in het voor-
jaar alle dieren van den stal komen, terwijl in het na-
jaai sommige geweid zijn, andere niet.

2. De prijzen die uitgeloofd worden moeten hoog
genoeg wezen dat de eigenaar der bekroonde dieren er
voordeel in ziet de voorwaarden, welke aan de uitbeta-
ling verbonden worden, na te komen.

3. Het land moet in betrekkelijk kleine keurdistricten
verdeeld worden en wel zoo dat in elk district slechts
vee van een bepaald ras of slag gevonden wordt.

4. Jaarlijks moet zooveel mogelijk in hetzelfde district
door dezelfde personen gekeurd worden. De commissie-
leden mogen zelf geene belangen hebben in het district,
opdat zij nooit van partijdigheid beschuldigd kunnen
worden.

5. Aan de uitbetaling der premiën moeten nuttige
voorwaarden gesteld worden, opdat de bekroonde dieren
de fokkerij binnen het district ten goede komen.

-ocr page 91-

79

6. Alleen werkeliik goede exemplaren mogen bekroond
worden ; is de veefokkerij in een streek zoo achterlijk
dat geen enkel bepaald goed dier voorgebracht wordt,
dan mag ten hoogste een zeer kleine aanmoedigings-
premie aan het minst slechts gegeven worden. Handelt
men uit medelijden anders dan wordt meer in het nadeel
dan in het voordeel der fokkerij gewerkt.

Tot nu toe kennen wij hier te lande nog bijna alleen
wedstrijden voor mannelijke fokdieren. Terecht is men
daarmee aangevangen ; de zoo belangrijke plaats toch,
die de stier in de fokkerij inneemt, hij is immers
jaarlijks van een zeer groot aantal kalveren de vader,
maakt dat waar men naar verbetering van den vee-
stapel streeft, in de eerste plaats voor uitstekende
mannelijke fokdieren moet gezorgd worden. Door deze
wedstrijden in verband te brengen met de verplichte
stierenkeuringen zullen zij naar ik meen nog in waarde
stijgen. Op de keuring krijgt dan de Commissie het
geheele mannelijke fokmateriaal uit het district tegelijk
te zien en niet slechts enkele uitstekende dieren, die
naar een prijs dingen.

Zij kan nu veel beter haar oordeel naar de behoeften
regelen. Bij deze wedstrijden moet de Commissie anders
dan bij de keuring niet alleen letten op de individueele
eigenschappen van de dieren, doch wel degelijk nagaan
welke de beste resultaten beloven te geven voor de
fokkerij in een bepaalde streek.

Ook is nu elke stierhouder verplicht bij den wedstrijd

-ocr page 92-

80

te komen en kan hij niet uit lauwheid thuis blijven.
Zoo wordt de keuring tevens voor hem eene nuttige
tentoonstelling, waar alle stieren uit zijne omgeving
vertoond worden. Zijn blik en inzicht kan daardoor ver-
ruimd en zijne ambitie tevens opgewekt worden als hij
door anderen prezen ziet behalen. Hij ziet de bekroonde
dieren, zoodat hij te weten kan komen welke vereischten
de keuringscommissie aan bekroningswaardige stieren
stelt.

Van groot nut zal het zijn zoo na de keurinsr door
de commissie de uitkomsten van den wedstrijc. een
beredeneerd verslag worden bekend \'gemaakt. Dit zal
voor de keurmeesters een prikkel te meer zijn om
hunne taak zeer nauwkeurig te volbrengen en tevens de
fokkers bekend maken met de inzichten der commissie.

Deze kan door hare verslagen een grooten invloed
ten goede uitoefenen, door daarin op de bestaande
leemten te wijzen en tevens den weg aan te duiden
om tot verbetering te komen. De taak der keurmeesters
wordt wel hierdoor zwaarder gemaakt; het is echter
beter zeer goede leden voor deze commissie te hebben,
welke dan ook naar behooren beloond moeten worden
voor hun arbeid, dan minder goede, die het lidmaatschap
eener keuringscommissie als een eerepost willen aannemen.

II&. Van niet minder belang dan de stierenkeuringen, met
daaraan verbonden wedstrijden voor premiën, is voor de

-ocr page 93-

81

verbetering der veefokkerij het houden van wedstrijden
voor fokfamiliën.

Onder eene fokfamilie wordt verstaan, zooals reeds op
bladz. 13 is gezegd, de veestapel van éénen eigenaar of
ééne vereeniging waarbij de moederdieren verwant zijn.
Wie zijn veestal op dergelijke wijze samenstelt bewijst,
zoo hij deze dieren weder door eenzelfden, liefst ver-
wanten, stier laat dekken, dat hij in eene bepaalde soort
wil blijven, en is zeker steeds vee van eenzelfde type te
houden. Om echter aan zijn kudde als fokfamilie waarde
te geven moet de eigenaar een stamboek houden. Eerst
als hij dit doet, kan hij de afkomst en de raszuiverheid
van zijn vee bewijzen.

Dat het aanbeveling verdient om op deze wijze ratio-
neel te fokken laat zich ligt begrijpen in een land, waar
uitstekend inlandsch vee bestaat en waar het juist op
rasfokkerij aankomt om bet te behouden. Het strekt niet
alleen den fokker tot voordeel, doch het is ook van
belang voor den veestapel in het algemeen, daar zulke
familiën het land voorzien kunnen van uitstekende ras-
zuivere stieren, wier herkomst bekend is. Uit een oog-
punt van hygiëne hebben fokfamiliën ook waarde. Men
kent immers de afkomst dezer dieren en zoo men steeds
gezonde dieren in zijn stal hoeft gehad, loopt men geen
kans dat zich onder de afstammelingen sommige bevin-
den met overerfelijke ziekten. De melk uit zulk een stal zal dus
veel meer te vertrouwen zijn dan die van den boer die
steeds andere koeien koopt, wier afkomst hem onbekend is.

-ocr page 94-

Het blijkt, naar ik meen, voldoende dat het aanbeve-
lenswaardig is het houden van zulke fokfamiliën te be-
vorderen en dat, zoo van staatswege gelden voor dit
doel worden beschikbaar gesteld, deze in het algemeen
belang worden aangewend.

Voorzeker zullen hier te lande reeds vele goede fokkers
gevonden worden die rationeele fokkerij sedert lang in
praktijk brengen; daarvan zullen slechts zeer weinige;
althans onder de boeren fokkers, aangetroffen worden, die
stamregisters houden. Dit ziet men reeds, wanneer men des
zomers de weiden langs gaat; men vindt dan zelfs in groote
veedistricten als Zuid-Holland en de Betuwe overal een
bonte mengelmoes van vee van allerlei slag en kleur.
Het bewijst, hoe weinig nog met verstand gefokt
wordt, hoe weinig het groote belang daarvan wordt in-
gezien.

Het geven van premiën aan den eigenaar die met zulk
eene familie, in zijn stal gefokt en opgebracht, op de
keuring komt en daarbij een richtig gehouden stamboek
overlegt, zou wellicht de aandacht der fokkers kunnen
vestigen op het groote voordeel in rationeele fokkerij
gelegen.

Het richtig houden der stamboeken zal hier wel, evenals
het in Zwitserland geval is geweest, groote moeilijkheden
opleveren, en zonder deze zijn deze keuringen onmogelijk daar
anders de afkomst niet bewezen kan worden. Om de in-
voering mogelijk te maken zouden van overheidswege
kosteloos formulieren beschikbaar gesteld moeten worden.

-ocr page 95-

83

terwijl aan de burgermeesters of een door dezen aan te
wijzen ambtenaar, zou moeten opgedragen worden den
fokkers voor te lichten hoe zij daarmee moeten handelen.

Bij de beoordeeling is \'t billijk de grootte van de
premie van het aantal dieren, waaruit eene familie be-
staat, te doen afhangen, terwijl elk dier op zich zelf
aan de gestelde vereischten moet voldoen om de familie
voor een prijs in aanmerking te doen komen. Het voor
eene familie gestelde minimum aantal runderen moet ook
bepaald worden.

Om in streken waar geen boeren worden gevonden,
die een grooten veestapel hebben en voor wie het ratio-
neel fokken derhalve moeilijk is, daar zij geen eigen stier
kunnen houden en dus steeds van anderen afhankelijk
zijn, deze toch in staat te stellen hun veestapel te ver-
beteren, ware het goed het vereenigingsleven bij onze
landbouwers aan te wakkeren.

Wanneer eenige boeren, die te samen ongeveer 100
koeien en vaarzen hebben, tot hetzelfde ras behoorende
en van hetzelfde type, welke door eenige vakkundigen
buiten hun midden als deugdelijk werdeii goedgekeurd,
zich vereenigden tot eene associatie, dan kon deze een
stier koopen, door wien de goedgekeurde koeien der
leden gedekt konden worden. Gemeenschappelijk konden
de leden dezer vereeniging eene fokfamilie hebben en
dezelfde voordeelen genieten die de groote eigenaar heeft.

-ocr page 96-

84

Uit de leden moet dan een bestuur gekozen worden,
dat zich met de boekhouding belast. De leden van zulk
eene vereeniging moeten zich verbinden eene jaarlijksche
contributie te betalen om de kosten van onderhoud van
den stier te betalen, terwijl zij naarmate van het aantal
koeien, die zij in de boeken der vereeniging heb-
ben doen inschrijven, aan de oprichtingskosten moe-
moeten deelnemen. Voorts moeten zij zich verbinden om
hun vee op gelijke wijze te voederen en te verplegen en de
kalveren aan te houden, totdat een onderzoek naar
de hoedanigheden dezer heeft plaats gehad. De goedge-
keurde vrouwelijke dieren zouden dan voor de fokkerij
aangehouden moeten worden, terwijl over de minder
goede de eigenaar de vrije beschikking terug krijgt.
Uit de jonge stieren moet jaarlijks een keuze gedaan
worden welke door de vereeniging zal gekocht en aange-
houden worden. De kleine boer, die lid van zulk eene
stierenassociatie wordt, weet nu zeker dat hij den besten
stier voor zijne koeien heeft, en hangt nu niet meer af
van een stierhoudèr uit zijne buurt, die zich bij de keuze
zijner stieren moeilijk kan bekommeren met de vraag of
deze geschikt zijn voor de verschillende veestapels der-
genen, die bij hem hunne koeien laten dekken.

Om het in het leven roepen dezer vereenigingen te
bevorderen zou de Staat hier, evenals elders geschiedt, kleine
subsidiën in de oprichtingskosten kunnen geven en daaraan
de voorwaarde verbinden dat de vereeniging telken jare
met eene bekroningswaardige familie op de keuring komt.

-ocr page 97-

85

Mede te werken tot het in het leven roepen dezer
vereenigingen ligt op den weg der landbouwmaatschap-
pijen. De afdeelingsbesturen dezer vereenigingen zouden
de boeren kunnen helpen bij het ontwerpen van een
reglement en bij de vele moeilijkheden aan elk begin
verbonden met de keuring enz. Indien de Staat genegen
is subsidiën te geven konden zij ook als middelaars tus-
schen de overheid en de nieuwe vereeniging optreden.

* *

Reeds hierboven is er opgewezen dat de wet regelende
de staatsbemoeiingen ten aanzien der veefokkerij de uit-
voering van verschillende harer onderdeelen aan de
provinciale besturen behoort optedragen. Het zou daarom,
naar ik meen, wenschelijk zijn, zoo tot uitvoering der
hier boven omschreven bemoeiingen de staatsgelden
werden uitgekeerd aan de Ged. Staten, naar gelang van
de grootte van den veestapel in iedere provincie.

De taak van Ged. Staten zou dan zijn: het verdeelen
der provincie in districten, zoo dit wenschelijk is, het be-
noemen der keuringscommissie voor de verplichte stieren-
keuringen en voor de wedstrijden, het vaststellen en de uit-
betaling van haar salaris, het bepalen van de grootte der pre-
miën voor de verschillende categoriën en de uitbetaling
daarvan, de verdeeling der gelden over de districten enz.

Aan de uitvoering door de provinciale besturen moet
echter de voorwaarde worden gehecht dat op de pro-
vinciale begrooting minstens een bedrag gelijk aan de

-ocr page 98-

86

rijkssubsidie wordt uitgetrokken, dat voor dezelfde doel-
einden en op dezelfde wijze besteed zal worden.

Om eenheid in de organisatie te verkrijgen konden de
voorzitters der verschillende keurcommissiën te samen
eene centrale commissie vormen onder voorzitterschap van
een ambtenaar door den minister van Binnenlandsche
Zaken benoemd. Aan deze centrale commissie, die een-
of tweemaal \'s jaars vergadert, kon de berechting van
geschillen over de keuringen opgedragen worden. Tevens
moet zij dienen om voeling met de regeering te houden
en aan haar niet alleen een periodiek verslag uitbrengen
maar bovendien uit eigen beweging adviezen geven,
zoo dikwijls zij zulks noodig oordeelt.

IIc. Het geven van finantieelen steun aan
stamboekvereenigingen .

Zooals boven reeds is vermeld, moet de fokker, die
op rationeel wijze zijn bedrijf wenscht uit te oefenen, een
stamregister houden, waaruit de afstamming van zijn vee
blijken kan. Dit is de eenige manier om de raszuiverheid
van zijne dieren te bewijzen. Het doel der stamboekver-
eenigingen is om in het groot hetzelfde te doen als elke
fokker voor zich zelf in het klein vermag, terwijl de
boeken eener officieele vereenigingen bovendien waar-
borgen van echtheid geven. Door een aantal uitstekende
dieren van beide geslachten inteschrijven en aan de af-
stammelingen van ingeschreven ouders bewijzen van af-

-ocr page 99-

87

komst te geven kan men een volbloed ras fokken. Wie
nu een stamboekkalf koopt en terecht aan atavisme
hecht, weet zeker een dier van uitstekende afkomst te
hebben, dat dus zelf naar alle waarschijnlijkheid ook de
drager van goede eigenschappen wezen zal. Dat de waarde
van zulke volbloeddieren hooger is dan die van andere
laat zich denken.

De eerste vereeniging, die zich hier te lande het hou-
den van stamboeken ten doel stelde, is geweest de ver-
eeniging „Het Ned. Rundveestamboek" in 1873 op ini-
tiatief der Holl. Maatschappij van Landbouw opgericht.
Deze vereeniging heeft in elke provincie eene afdeeling
gesticht met eigen bestuur.

In den aanvang mocht deze nuttige vereeniging zich
niet in grooten bloei verheugen. De fokkers hier te lande
zagen het nut van volbloedfokkerij niet in, zooals zij thans
voor een groot deel nog niet doen en zagen geen voor-
deel in het lidmaatschap der vereeniging, dat hun het
recht gaf hunne dieren te doen keuren en bij goedkeuring
ingeschreven te zien.

Verandering hierin hebben gebracht de Amerikaansche
veekoopers, die zeer op stamregisters gesteld waren en
voor stamboekdieren aanmerkelijk hooger prijzen gaven.

Terwijl de jonge vereeniging zich allengs in meerderen
bloei mocht verheugen, kreeg zij een gevoeligen slag,
doordat in 1879 in Friesland een eigen stamboek
vereeniging voor het Friesche vee werd opgericht. In
1880 werd dit voorbeeld gevolgd in Groningen door

-ocr page 100-

88

het oprichten van het rundveestamboek voor het
Westerkwartier, terwijl in 1883 het rundveestamboek
in Twente en het rundveestamboek Noord-Holland tot
stand kwamen.

Zoo deze stamboekvereenigingen maar gelijkluidende
statuten hadden gehad en in hoofdzaken denzelfden weg
waren ingeslagen, zoo had deze afscheiding aan het
doel niet geschaad. Dit geschiedde echter niet. Het
Ned. rundveestamboek besloot dieren van alle slagen
en keuren door elkander op te nemen, terwijl het
Friesche stamboek afzonderlijke registers voor zwartbont,
voor roodbont en voor gemengd kleurig Friesch vee
opende. Beide vereenigingen hebben, naar mij dunkt,
eene minder juiste beslissing genomen. Het Friesche
stamboek, waarin slechts vee van een slag wordt
opgenomen, had zich moeten bepalen tot het inschrijven
van zwartbonte dieren; zwartbont is immers verreweg
de meest voorkomende kleur van het Friesche vee.

Door aldus te handelen wordt niet bedoeld dat de
deugd van een dier van zijne kleur afhangt, doch het
is bevorderlijk om een vast type te vormen van
volbloed vee en dit reeds aan zijne kleur herkenbaar te
maken. De Engelschen, die het stamboekwezen en de
rationeele fokkerij het eerst in praktijk brachten en
thans nog hierin aan anderen tot voorbeeld strekken,
hebben er zich steeds op toegelegd van elk ras of slag
een zeer kenmerkend type en vaste kleur te verkrijgen.

Het Ned. rundveestamboek had van de belangrijkste

-ocr page 101-

89

veesoorlen hier te lande (de Groninger witkoppen, het
Friesche en Noord-Hollandsche vee, het Zeeuwsche vee
en het Geldersche vee) afzonderlijke boeken moeten
houden en in elk dezer soorten eveneens een vast type
vormen.

Een ander punt van verschil tusschen de twee
vereenigingen is geweest de vraag of het stamboek
weldra gesloten moest worden voor alle niet volbloed
afstammelingen, of dat de gelegenheid moest opengelaten
blijven om uitstekend vee in het stamboek te doen
inschrijven. Het Ned. rundveestamboek wilde niet tot
het sluiten overgaan, terwijl de meerderheid der leden
van het Friesche hier wel toe genegen was. Om aan
de bezwaren van hen, die dezen maatregel te onbillijk
vonden tegenover jonge boeren, tegemoet te komen, werd
echter een hulpstam_boek opgericht voor uitstekend
Friesch vee van leden, terwijl de afstammelingen hiervan
ook in het gewone boek kunnen ingeschreven worden.

Naar mijne meening heeft een stamboek als afstam-
mingsregister alleen dan nut wanneer het na eenige
jaren gesloten wordt. Wanneer het gedurende een
zekeren termijn, die niet te kort mag genomen worden,
heeft opengestaan, kan men aannemen aat elke eigenaar
van uitstekend vee voldoende op de hoogte kan zijn van
het bestaan van stamboeken, om zoo hij het nut er van
inziet, in de gelegenheid te zijn, lid te worden en zijn
vee te doen inschrijven. Na het verstrijken van zulk
een termijn moet men een voldoenden grondslag

-ocr page 102-

90

hebben van uitstekende dieren om verder daarmee te
kunnen doorfokken. Zoo de inschrijving nu gesloten
wordt zal elke eigenaar van volbloed dieren zooveel af-
stammelingen moeten behouden als hij noodig heeft om
daarmee te kunnen doorfokken, wil hij zijn veestapel
blijven voorzien van volbloed runderen. Zoo de inschrij-
ving open blijft beschouwen velen een stamboek als een
adresboek van goed vee en doen slechts hunne dieren
inschrijven om ze zoo spoedig mogelijk tegen hoogen prijs
te verkoopen.

Op deze wijze voldoet het stamboek volstrekt niet aan
zijn doel. Hierbij komt, dat zoo men een vast type wil
vormen, men zeer hooge eischen aan de toelating moet
stellen, zoodat zelfs binnen niet te langen tijd reeds kan
aangenomen worden, dat die dieren, welke aan de
vereischten voldoen, voor het meerendeel zijn inge-
schreven. Mocht er na het sluiten blijken dat er nog
vele uitstekende dieren overblijven, die ook stam-
ouders kunnen worden van vee van eene bepaalde
soort dan kan men daarvoor een nieuw stamboek oprichten.

Terwijl ik hier getracht heb het nut der stamboekver-
eenigingen aan te toonen, zal het geen verwondering
opwekken, dat ik het geven van Staatssubsidiën aan
stamboekvereenigingen heb opgenomen onder de wijzen
waarop de Staat door fmanciëelen steun te verleenen, in
het belang der veefokkerij kan werken. Doch ook deze
subsidiën moeten niet aan elke vereeniging, die er naar
vraagt gegeveven worden doch moeten afhankelijk ge-

-ocr page 103-

91

steld worden van enkele voorwaarden. Ik zou meenen dat
de regeering een model voor de statuten van stamboek-
vereenigingen moest ontwerpen en dat alleen aan ver-
eenigingen, die de hoofdtrekken daarvan willen overnemen,
subsidie moet gegeven worden. Deze hoofddenkbeelden
zouden aldus kunnen luiden: 1. het lidmaatschap moet alleen
toegankelijk gemaakt voor Nederlandsche eigenaren van
vee, tevens ingezetenen; hierdoor wordt voorkomen dat
vreemdelingen vee doen inschrijven om dit uit te voeren
en in het buitenland volbloed vee te fokken. 2. de stam-
boekvereenigingen moeten premiën uitloven voor de beste
volbloedafsi immelingen, welke worden aangegeven onder
voorwaarde .^at deze gedurende minstens drie jaren de
Nederlandsche fokkerij ten goede zullen komen. Hiermee
wordt de uitvoer der beste exemplaren tegengegaan,
terwijl de eigenaars geen schade lijden door ze te be-
houden. 3. alleen de inschrijving van een bepaald type
moet geoorloofd wezen. 4. de stamboeken moeten na
een bepaalden tijd gesloten worden. 5. de wijze waarop
beoordeeld wordt moet vaststaan, opdat overal met
gelijke maat gemeten wordt. 6. een officieel kenteeken
moet aangenomen worden voor de stamboekdieren, dat
alleen door gesubsidiëerde vereenigingen mag afgegeven
worden.

Wanneer de subsidiën door den staat gegeven hoog
genoeg zijn, zullen de stamboekvereenigingen zich waar-
schijnlijk wel aan de gestelde voorwaarden onderwerpen.

Door op deze wijze te handelen zullen de verschillende

-ocr page 104-

9f

stamboekvereenigingen in hoofdzaak denzelfden weg
volgen, en dat dit in het belang der fokkerij is, behoeft
geen betoog.

Uß. Het subsidieeren van landbouwtentoonstellingen.

Speciale tentoonstellingen voor rundvee worden hier
te lande slechts zelden gehouden en kunnen ook bijna
niet bestaan, daar eene tentoonstelling, die geen te groote
finantieële nadeelen wil meebrengen, vele bezoekers ver-
eischt. Het zien van vee alléén biedt geene attractie ge-
noeg om vele menschen te trekken, zelfs niet onder be-
langhebbenden. Het houden van speciale tentoonstel-
lingen zou wel een groot voordeel bieden, daar dan het
strenge zakelijke karakter beter gehandhaafd kon worden,
en zij minder kans hadden in volksvermakelijkheden te
ontaarden.

De veetentoonstellingen, die wij hier kennen, vormen
meestal eene onderafdeeling van eene landbouw-tentoon-
stelling. Deze worden hier te lande veel gehouden, jaarlijks
hoort men van een kleinere of grootere, doch van eenige
organisatie in het tentoonstellingswezen kan men nog
slechts weinig vernemen.

De eerste stap, die tot eene betere regeling kan leiden,
is gedaan door de Geldersch-Overijselsche Maatschappij
van Landbouw. Deze n.1. is na de groote tentoonstelling
in Juli 1895 te Arnhem gehouden overgegaan tot de orga-
nisatie van het tentoonstellingswezen binnen haar gebied.

-ocr page 105-

93

Door de commissie tot regeling van het tentoonstel-
lingswezen is in Februari 1896 een concept reglement
voor de tentoonstellingen te houden door de Geldersch—
Overijselsche Maatschappij van landbouw ingediend en
door de algemeene vergadering aangenomen.

Dit reglement schrijft o. a. voor, dat om de vijfjaren
eene groote tentoonstelling zal worden gehouden, waar-
voor de regeling aan eene vaste commissie is opge-
dragen. Ook de Hollandsche Maatschappij van Landbouw
heeft besloten om de vijf jaren eene groote tentoonstel-
ling te houden en noodzaakt de besturen der afdeelings-
tentoonstellingen de regels, door het hoofdbestuur gegeven,
te volgen.

Tot nu toe worden tentoonstellingen meestal gehouden
ter viering van het zooveel jarig bestaan van de een of
andere vereeniging, of afdeeling van eene vereeniging, die
haar dan volkomen naar eigen inzicht organiseert en als
aantrekkelijkheid kermesses d\'été met bals daaraan toevoegt.

Het nut van landbouwtentoonstellingen wordt door
een ieder erkend. Het behalen van een prijs is een
prikkel om op verschillend gebied goede inzendingen te
doen, terwijl het een reclame is voor onze landbouw-
producten tegenover den vreemdeling.

De twee hoofdvereischten om de landbouwtentoonstel-
lingen werkelijk aan haar doel te doen beantwoorden zijn :
1ste dat cr geene partieële tentoonstellingen meer zijn,
doch jaarlijks ééne nationale die beurtelings in de ver-
schillende deelen des lands wordt gehouden ; 2de dat deze

-ocr page 106-

94

jaarlijksche tentoonstelling volgens een vast plan telken
jare op dezelfde wijze en liefst door dezelfde personen
uitstekend georganiseerd wordt.

Alleen toch door het houden van eene jaarlijksche
tentoonstelling in hetzelfde jaargetijde kan zulk eene ten-
toonstelling werkelijk een barometer zijn van den voor-
of achteruitgang op landbouwgebied en kan men nagaan
den toestand waarin de landbouw in het algemeen ver-
keert. Door het houden van ééne nationale tentoonstel-
ling worden de krachten niet versnipperd, zoodat op
ééne plaats de inzendingen uit alle deelen des lands ge-
zien en beoordeeld kunnen worden. Wel zullen telkens
uit de omgeving de meeste inzenders gevonden worden,
doch door telken jare volgens een vast rooster van plaats
te wisselen, genieten ook alle deelen des lands op hare
beurt hetzelfde voorrecht.

Dat elke tentoonstelling eene goede organisatie ver-
eischt spreekt van zelf. Het komt er zeer op aan dat zij
telken jare op dezelfde wijze ingericht worden volgens
een vast plan en niet volgens het inzicht van een locaal
bestuur. Alleen door groote gelijkvormigheid kan er eene
goede vergelijking gemaakt worden en kunnen de in-
zenders zeker zijn dat hunne moeite beloond zal worden.

Wat de organisatie der afdeeling voor rundvee betreft,
zoo zou ik deze gesplitst willen zien in zoovele onder-
afdeelingen als er slagen vee bij ons gevonden worden,
zoodat alleen dieren van een slag met elkander concur-
reeren. Zoo eenzelfde soort vee deels op klei, deels op

-ocr page 107-

95

zandbodem wordt gehouden, moeten deze weder in
onderafdeelingen gescheiden worden. Door op deze wijze
het vee te onderscheiden wordt de wedstrijd billijk en
worden geene heterogene exemplaren met elkander ver-
geleken. In de prospectussen moeten de hoofdtypen ge-
noemd worden, welke men bij ons vindt en die
voor eene bekroning in aanmerking komen ; de inzender
kan dan zijn vee onder een dezer rangschikken. Voor
elke onderafdeeling moeten er prijzen beschikbaar gesteld
worden. Zeer wenschelijk is het ook, dat bij tentoon-
stellingen van levende dieren het bestuur zich in ver-
binding stelt met de spoorwegmaatschappijen om voor
een goed en snel vervoer te zorgen. Om het aantal in-
zendingen te bevorderen zou het zeker ook zeer gewenscht
zijn dat de ingezonden dieren van at het oogenblik van ver-
zending tot dat van hun terugkeer verzekerd werden tegen
ongelukken. Het risico steeds verbonden aan de verzen-
dingen van levende have zou hierdoor sterk verminderen.

Wat is nu het middel om verbetering in het tentoon-
stellingswezen hier te lande te krijgen ?

Het ligt voorzeker niet op den weg van den Staat om
door zijne ambtenaren tentoonstellingen te laten organi-
seeren. Direct kan dus hier geen Staatstusschenkomst
gevraagd worden. Indirect meen ik echter dat ook in
deze zaak door de regeering veel gedaan kon worden.

In de eerste plaats zou zij de besturen van alle be-
staande landbouwmaatschappijen moeten biieenroepen
en door haar invloed trachten te bewerken, dat deze

-ocr page 108-

96

zich vepeenigden om geene locale tentoonstellingen meer
te houden, doch om gemeenschappelijk jaarlijks eene
nationale tentoonstelling te houden beurtelings in een
der provinciale hoofdsteden. Iedere vereeniging zou naar-
mate van haar ledental hierin kunnen bijdragen, terwijl
de voorzitters een vast tentoonstellingscomité konden
vormen. Aan haar zedelijken invloed kon de regeering
kracht bijzetten door het beschikbaar stellen van een
flinke Staatssubsidie, terwijl dan tevens door haar een
organisatieplan kon gemaakt worden.

Indien verder elke subsidie of ondersteuning vanoverheids-
wege, ook door de provinciale en gemeentelijke besturen,
werd geweigerd ten behoeve van partieële tentoonstelling,
dan zouden wellicht de verschillende landbouw maatschap-
pijen tot samenwerken voor dit doelkunnen gebracht worden.

Reeds eenmaal is het gebleken welk eene kracht er
van de groote landbouw maatschappijen uitgaat zoo deze
eene lijn willen trekken. De internationale landbouw-
tentoonstelling toch in 1884 te Amsterdam gehouden
is de vrucht van een dergelijk samenwerken geweest, en
is onzen landbouw zeer ten goede gekomen. Van toen
af immers dateert het tijdstip waarop eene nieuwe
periode voor den landbouw hier te lande is aangebroken.
Toen toch zijn de oogen geopend van hen, die niet wilden
erkennen dat Nederland schromelijk ten achtere was in
vergelijking met het buitenland, van dien tijd af dag-
teekenen vele maatregelen in het belang van den land-
bouw genomen en de steeds klimmende belangstelling

-ocr page 109-

97

daarin. Te betreuren is het dat de samenwerking ook
na het sluiten der tentoonstelling niet is blijven bestaan.
Wel zijn er pogingen daartoe in het werk gesteld om
eene groote Nederlandsche maatschappij te vormen,
waarvan de in de verschillende gewesten zelfstandig blij-
vende provinciale landbouwmaatschappijen de afdeelingen
zouden vormen. Deze pogingen hebben echter tot geen
resultaat geleid. Laten wij hopen dat de laatste jaren
der negentiende eeuw mogen getuigen dat ook op
dit gebied de oude spreuk „Eendracht maakt macht",
nog van kracht is.

-ocr page 110-

NASCHRIFT.

In het voorgaande heb ik getracht de hoofddenkbeel-
den uiteen te zetten, die, naar mijne bescheiden meening,
in eene wet tot verbetering van het rundveeras moeten
voorkomen. Om de totstandkoming van eene dergelijke
wet mogelijk te maken zal eerst bij een der departe-
menten van algemeen bestuur, het ministerie van Water-
staat Handel en Nijverheid zou daartoe het meest geeigend
zijn, eene bizondere afdeeling moeten worden opgericht, be-
last eene blijvende studie temaken van de landbouwvraag-
stukken en waaraan de behartiging dezer, voor zoover het
op den weg van den Staat ligt zich daarmee in te laten, wordt
opgedragen. Dat eene afdeeling van Landbouw zeer in het
belang zou zijn vanhet landbouwbedrijf in het algemeen,
waar de veeteelt slechts een onderdeel, hoewel een zeer
belangrijk onderdeel, van is, daar zullen allen mede in-
stemmen, die van de praemisse uitgaan dat het op den
weg van den Staat ligt de materieële bronnen van wel-
vaart zooveel mogelijk te verhoogen door regeling, voor-
lichting en leiding. Zonder een centraal bestuurslichaam,
waarbij ambtenaren geplaatst worden die naast adminis-
tratieve kennis eene groote mate van practische kennis

-ocr page 111-

Ö9

van het landbouwvak hebben, zal de staatszorg betrek-
kelijk landbouw en veeteelt nooit naar behooren kunnen
behartigd worden.

Waar de landbouw tegenwoordig zulk een moeilijken
tijd van crisis te doorworstelen heeft, daar is het te
hopen dat Nederland niet langer, met Turkije en Spanje,
het eenige land van Europa genoemd zal worden,
dat geen ministerie of bizondere afdeeling voor Land-
bouw kent. Niet dat wetten of maatregelen van an-
deren aard zullen vermogen de crisis te doen ophouden,
maar wel kunnen deze den strijd verlichten en onzen
landbouw, waar die ten achtere iS; tot meerderen bloei
brengen en maken dat Nederlandsche producten beter
concureeren kunnen tegen de buitenlands^he dan tegen-
woordig vaak het geval is.

Het is te hopen, dat, nu het kiesrechtvraagstuk be-

f

slecht is en dit de gemoederen dus vooreerst niet meer
warm kan maken, de oeconomische aangelegenheden
meer en meer een voorwerp van aanhoudende zorg der
regeering zullen worden. Waarheid bevat immers ook
thans nog, op den modernen Staat overgebracht, de stel-
ling der Phisiocraten : Pauvre paysan, pauvre royaume ;
pauvre royaume, pauvre roi.

-ocr page 112-

Wet ter bevordering van de teelt van sommige
huisdieren in het koninkrijk Denemarken, gegeven
door Z. M. Koning Christiaan IX den listen April
1887. (\')

Art. 1.

Ten behoeve van maatregelen in het belang der teelt
van huisdieren te nemen, vs^ordt jaarlijks op de Staats-
begrooting gebracht eene som van hoogstens 200,000
kronen, op de volgende wijze te besteden:

1. hoogstens 60.000 kronen zullen ter beschikking der
landbouwvereenigingen gesteld worden om daarvan op
de door deze te houden tentoonstellingen prijzen toe te
kennen aan de beste fokdieren. Hiervan zullen 10.000
kronen strekken ten behoeve van prijzen voor veulen-
merriën.

2. hoogstens 80.000 kronen zullen aangewend worden
om op de districtskeuringen hengsten en stieren te
bekronen.

3. hoogstens 10.000 kronen zullen dienen ter subsi-
diëering van gecombineerde hengsten- en stierententoon-
stellingen.

4. hoogstens 50.000 kronen kunnen gegeven worden ter

De Nederlandsche tekst dezer wet heb ik ontleend aan eene
Engelsche vertaling door den Deenschen landbouwconsulent te Lon-
den vervaardigd, en mij welwillend afgestaan door den Heer
Maas,
consul der Nederlanden te Londen.

-ocr page 113-

101

ondersteuning van andere maatregelen in het belang der
teelt van huisdieren.

Aht. 2.

Het bedrag genoemd in art. I subi wordt onder de
verschillende landbouwvereenigingen die in het belang
der teelt van huisdieren werken, verdeeld naar even-
redigheid van het bedrag dat zij zelf voor dit doel be-
steden.

Vereenigingen, die nog geen jaar bestaan of niet min-
stens 150 leden tellen, die te samen 300 kronen aan
contributie opbrengen, kunnen geen Staatssubsidie verkrij-
gen. De subsidie mag ook nooit hooger zijn dan de som
door de vereeniging zelve voor gelijk doel besteed, of meer
kronen bedragen dan het viervoud van het aantal leden
die de vereeniging telt.

De Staatssubsidie moet aangewend worden voor het
bekronen van 2—3 jarige hengsten, veulenmerriën, 1—3
jarige stieren, koeien, vaarzen, fokfamiliën, varkens, scha-
pen, geiten, hoenderen en bijen.

Bij de beoordeeling moeten die dieren welke eene
goede afstamming kunnen bewijzen de voorkeur genieten
boven anderen, zoo zij van gelijke qualiteit zijn. Dieren
die hetzelfde jaar op eene andere tentoonstelling van
dezelfde klasse reeds een prijs hebben behaald zijn van
mededinging uitgesloten. Zoowel op de tentoonstelling van
eene enkele vereeniging, als op de tentoonstelling door ver-

-ocr page 114-

102

schillende vereenigingen te samen gehouden, wordt de
jury door de vereenigingen zelve benoemd.

Vereenigingen die naar eene Staatssubsidie dingen
moeten voor 1 April een verslag indienen aan den
Minister van Binnenlandsche Zaken, daarin moeten zij
aantoonen dat zij aan de gestelde vereischten tot het
verkrijgen van Staatssubsidie voldoen en tevens het be-
drag vermelden dat zij bestemmen om in hetzelfde jaar
prijzen te geven.

De vereenigingen kunnen naar eigen goedvinden den
lijd bepalen, wanneer de tentoonstelling zal gehouden
worden, na hierover in overleg te zijn getreden met een
ambtenaar door den minister aan te wijzen. (Zie
art. 7.)

De bekroonde dieren moeten in het land blijven en
voor de fokkerij gebruikt worden.

De vereenigingen zijn vrij aan de uitkeering der prij-
zen nog meerdere voorwaarden te verbinden. Op iedere
keuring moet een register gehouden worden, waarin de
bekroonde dieren worden opgeteekend met eene beknopte
beschrijving van hunne afstamming en eigenschappen.
Dit moet opgemaakt worden volgens een model door
den Minister van Binnenlandsche Zaken vastgesteld.

Eene copie van dit register zal in November moeten
opgezonden worden aan genoemden Minister met eene
opgave van het bedrag der uitgekeerde premiën.

-ocr page 115-

103

Art. 3.

Van het bedrag genoemd in art. 1 sub no. 2 mag
hoogstens 50.000 kr. aangewend worden ten behoeve
van premiën voor hengsten op districtskeuringen.

Alleen goed ontwikkelde hengsten boven de 5 jaar
kunnen dingen naar een prijs, terwijl 4-jarige hengsten,
die geschikt geoordeeld worden voor de fokkerij een aan-
houdingspremie kunnen krijgen.

Een bedrag van hoogstens 30.000 kronen is bestemd
voor prijzen voor stieren op districtskeuringen. Slechts
goed ontwikkelde fokstieren boven de 3 jaar kunnen
meedingen.

Deze prijzen worden gegeven op de jaarlijksche districts-
tentoonstellingen. In verband hiermee wordt het land
verdeeld in 13 districten, als volgt:

1. Seeland met daarbijliggende eilanden.

2. lyen met naburige eilanden.

3. Falsta en Lolland met daarbijliggende eilanden.

4. Bornholm.

5. Hjörning.

6. Aalborg.

7. Viborg.

8. Ihisted.

9. Ringkjöbing.

10. Ribe,

11. Veile.

-ocr page 116-

104

12. Aachus.

13. Randees.

De Minister van Binnenlandsche Zaken is bevoegd
kleine wijzigingen te brengen in de grenzen der dis-
tricten.

In ieder district wordt jaarlijks ééne hengstenkeuring
gehouden, terwijl de keurcommissie voor de stierenkeu-
ringen kunnen toestaan dat, zoo hun dat wenschelijk
voorkomt, de keuringen gehouden zullen worden in
kleinere onderdistricten. Het aantal der keuringsplaatsen
mag het aantal amten in een district niet te boven gaan,
terwijl zooveel mogelijk de grenzen van het amt moeten
gevolgd worden, tenzij de geographische verdeeling der
rassen andere verdeelingen wenschelijk maakt. Deze
grensregeling is aan de goedkeuring van den Minister
van Binnenlandsche Zaken onderworpen, ook latere ver-
anderingen behoeven zijne goedkeuring.

De rijksbijdragen voor prijzen voor hengsten en stieren
worden verdeeld over de verschillende districten door
den Minister. Deze raadpleegt hierbij de rapporten en
voorstellen der districtskeurcommissiën, en houdt rekening
met de hoegrootheid der kudde in ieder district, voor-
zoover degelijke statistieken verkrijgbaar zijn van het
aantal veulens en kalveren in ieder district geboren.

Art. 4.

De districtskeuringen worden geregeld door twee com-
missien, ééne voor de hengstenkeuring en ééne voor de

-ocr page 117-

105

stierenkeuring. De voorzitters dezer commissiën worden
benoemd door den Minister van Binnenlandsche Zaken,
de leden worden voor drie jaar gekozen door de amts-
besturen uit eene voordracht door de landbouwver-
eenigingen opgemaakt.

Wanneer een district slechts één amt omvat dan be-
noemt het amtsbestuur voor de commissie voor heng-
stenkeuring twee leden en twee plaatsvervangende leden,
doch wanneer er verschillende amten in het district
zijn, benoemt elk amtsbestuur één lid en een plaats-
vervanger.

Voor de commissie voor stierenkeuring benoemt elk
amtsbestuur twee leden en twee plaatsvervangende leden
Bij staking van stemmen wordt er geloot.

Drie maanden voor elke verkiezing waarschuwt het
amtsbestuur elke landbouwvereeniging in het amt, die
minstens 150 leden telt, jaarlijks eenen wedstrijd voor
premien houdt en daarvoor minstens 300 kronen uit
eigen middelen geeft, om schriftelijk leden en plaatsver-
vangende leden voor te dragen, en wel een gelijk aantal
als door het amtsbestuur moet benoemd worden.
Uit deze voordracht doet het amtsbestuur zijne keuze.
Mocht er in een amt slechts ééne landbouwvereeniging
zijn dan draagt deze voor elke plaats een dubbeltal voor.

De commissiën zelve benoemen uit haar midden een
secretaris, die zijne betrekking blijft bekleeden tot na de
eerstvolgende districtskeuring.

-ocr page 118-

106

Art. 5.

De verschillende commissiën voor hengsten en stieren-
keuring stellen ieder binnen haren kring vast het aantal
en het bedrag der prijzen, de regels bij de keuring in
acht te nemen, de plaats waar de keuring zal gehouden
worden en het bedrag der noodzakelijke onkosten.

De commissiën moeten hare besluiten publiek maken,
ook wat zij er aan mochten veranderen of toevoegen.
De commissiën vormen zelf de jury op de keuring en
dragen zorg voor de uitbetaling der prijzen.

De dieren voorzien van een deugdelijk afstammings-
register genieten de voorkeur. Ook moet bij de bekroning
rekening gehouden worden met de eigenschappen der
afstammelingen van de mededingende dieren.

Waar meerdere keuringen in een district worden ge-
houden daar kan de commissie zich verdeel en met dien
verstande echter dat bij elke keuring twee leden en de
voorzitter als jury optreden.

Elke hengst die een\' eersten prijs verworven heeft, als-
mede elke bekroonde stier moet een merk, door de
commissie gemaakt, dragen. De eigenaar van een be-
kroond dier, die den prijs aanneemt verbindt zich het
dier minstens één jaar van af den dag van de toeken-
ning van den prijs ter dekking te laten staan binnen
het Koninkrijk; eveneens is de eigenaar van een hengst
die een aanhoudingspremie krijgt verplicht het dier bin-
nen één jaar niet te laten castreeren.

-ocr page 119-

107

Indien hij, die een prijs krijgt zich niet stoort aan deze
verplichtingen, moet hij den prijs restitueeren, tenzij de
Minister van Binnenlandsche Zaken erkent dat er bizon-
dere redenen waren om zich aan de verplichting te ont-
trekken.

Elk dier kan in hetzelfde jaar slechts op ééne plaats
een prijs verwerven.

Art. 6.

De voorzitters der commissiën bepalen den datum der
keuring. Zij presideeren alle vergaderingen der com-
missiën en houden met behulp der secretarissen een
register dat behalve andere merkwaardige feiten, moet
bevatten eene nauwkeurige beschrijving van de bekroonde
hengsten en stieren, met een register van hunne afkomst.
De voorzitters nemen de Staatsubsidiën in ontvangst en
betalen ze uit. Zij moeten bovendien telken jare voor 1
December aan den Minister van Binnenlandsche zaken
een rapport indienen over de resultaten der keuringen,
met een afschrift der notulen van de vergaderingen, be-
nevens eene rekening en verantwoording van hun gel-
delijk beheer.

De secretarissen der commissiën, die alle voorberei-
dende maatregelen moeten nemen voor de eerstvolgende
keuringen, zullen ten minste 4 weken te voren in de
in het district meest gelezen nieuwsbladen en door be-
hulp der landbouwvereeniging bekend maken de plaats

-ocr page 120-

108

waar de keuring zal gehouden worden en tevens het
aantal en het bedrag der toe te kennen prijzen.

Art. 7.

De voorzitters der commissiën voor hengsten en stie-
renkeuringen uit het geheele land vormen eene staats-
commissie voor de belangen der veeteelt onder voor-
zitterschap van een ambtenaar door den minister te be-
noemen. Aan deze commissie worden deskundigen ter
raadpleging toegevoegd.

Deze commissie heeft het toezicht over de paarden en
rundvee keuringen en tentoonstellingen; door particuliere
vereenigingen gehouden.

Bij elke tentoonstelling en keuring van een dezer ver-
eenigingen moet een lid der staatscommissie aanwezig
zijn, die zitting en stem heeft in de jury.

Art. 8.

De som genoemd in art. 1 sub. 3 kan door den Minister
van Binnenlandsche Zaken aangewend worden voor
pryzen bij gecombineerde tentoonstellingen van hengsten
en stieren; afkomstig uit alle deelen des lands of een
groot deel daarvan.

Indien deze tentoonstellingen niet gehouden worden
of indien het geheele uitgetrokken bedrag niet gebruikt
wordt kan de minister een som van hoogstens 2000

-ocr page 121-

109

kronen besteden voor hoender en bijententoonstellingen
gehouden door vereenigingen die minstens 600 leden
tellen.

Ter verkrijging dezer subsidiën moet de vereeniging
minstens een even hoog bedrag uit eigen middelen voor
hetzelfde doel geven.

In geval het bedrag, genoemd in art. 1 3 niet of
slechts ten deele gebruikt wordt, zal het ongebruikte
deel voor boven genoemde doeleinden, kunnen worden
overgeschreven op art. 1
suh. 4.

Art. 9.

Het bedrag genoemd in art. 1 suh. kan door den
Minister worden gebruikt ter ondersteuning van maat-
regelen genomen door vereenigingen die op andere wijze
dan door het toekennen van prijzen aan de beste fok-
dieren, de teelt van huisdieren trachten te veredelen.

De minister zal die ondersteuning niet eerder geven
dan na overtuigd te zijn door de verklaringen van land-
bouwvereenigingen en deskundigen, dat het doel dier
vereenigingen in aanmerking komt om door den staat
gesubsidieerd te worden, zooals hengsten en stieren-
associaties ; vereenigingen die proeven willen nemen met
de teelt en de voeding van dieren; vereenigingen die
uitstekende fokdieren koopen en stationeeren ; vereenigin-
gen, die door uitstekende verzorging een prachtige kudde
hebben; ter subsidieering van particulieren landbouw-

-ocr page 122-

110

conculenten door vereenigingen aangesteld; ter subsidi-
eeren van stamboek-vereenigingen enz.

De staatssubsidie in deze gevallen zal nooit hooger
zijn dan de helft van het bedrag door de vereeniging
zelve voor dat doel uitgegeven.

Art. 10.

De wet van 2 Juli 1880, zoowels als alle vroegere
wetten in het belang der teelt van huisdieren genomen
worden ingetrokken.

Deze wet treedt in werking op 1 April 1887.

Wet ter herziening van art. 9 der wet van 1 April
1887, gegeven door Z. M. Koning Christaan IX,
den Isten April 1893.

Art. 1.

De som genoemd in art. 1 sub. i van de wet van
1 April 1887 ter bevordering van de teelt van huisdie-
ren, zal verhoogd worden tot
125000 kronen.

Art. 2.

Art. 9 van genoemde wet zal als volgt gelezen worden :
Het bedrag genoemd in art. 1
suh. i kan door den

-ocr page 123-

111

Minister van Binnenlandsche Zaken op de volgende wijze
worden gebruikt.

a. Ter ondersteuning van vereenigingen die zich
paardenfokkerij ten doel stellen een bedrag van
hoogsten 40.000 Kr.

h. Ter ondersteuning van veefokkerijvereenigingen
een bedrag van hoogstens 60.000 Kr.

c. Ter subsidieering van landbouwconsulenten door
particuliere vereenigingen aangesteld eene som van
hoogstens 10.000 Kr.

d. Ter subsidieering van vereenigingen die de teelt
van huisdieren op andere wijze bevorderen dan door
het toekennen van prijzen een bedrag van hoogstens
15.000 Kr.

Het geld, dat niet gebruikt wordt van het crediet toe-
gestaan in art. 1
sub. 3 wet van 1887 en letter c van
dit artikel voor het daar beschreven doel kan in het-
zelfde jaar aangewend worden volgens letter
d van dit
artikel.

Alleen die vereenigingen komen in aanmerking voor
eene subsidie wier wijze van werken goed wordt be-
vonden door minstens eene landbouwvereeniging, die
voldoet aan art. 2 wet van 1887 en in dezelfde streek
werkzaam is, of door het controle bestuur der vereenigde
vereenigingen in eene provincie.

De aanvrage moet ingezonden worden door bemiddeling
van genoemd centraal bestuur, of waar er geen is door
bemiddeling eener landbouwvereeniging.

-ocr page 124-

112

De vereenigingen tot bevordering der paarden- en
veefokkerij genoemd onder a en die Staatssubsidie
verlangen moeten hare statuten doen goedkeuren door
den Minister van Binnenlandsche Zaken. In de statuten
der paardenfokkerij vereenigingen zal eene bepaling moeten
voorkomen, die de merriën der leden aan strenge keuring
onderwerpt. De minister is bevoegd een lid der jury te
benoemen. Eveneens zullen de koeien van leden van
veefokkerijvereenigingen een scherp onderzoek moeten
ondergaan en de stieren zoowel als de koeien onder
veeartsenijkundig toezicht geplaatst moeten worden. De
staatssubsidie wordt gegeven ten behoeve van een uit-
stekend mannelijk fokdier dat het eigendom der vereeniging
is en dat een prijs heeft behaald op eene districtskeuring
of eene keuring gehouden door eene vereeniging volgens
art. 2 wet van 1887.

Het bedrag der Staatssubsidie voor hengsten is even-
redig aan de waarde van het dier, met dien verstande
dat jaarlijks gegeven wordt een achtste deel van
de halve waarde, doch nooit meer dan 500 kro-
nen.

De eene helft der Staatssubsidie voor stieren wordt
gelijkelijk over alle stieren" verdeeld, de andere helft
wordt verdeeld naar hunne waarde volgens een staat
opgemaakt door het bestuur der vereenigde landbouw-
vereenigingen. De jaarlijksche bijdrage per stier mag niet
boven 140 kr. of beneden 120 kr. gaan. Wat betreft
het gebruik der staatssubsidie staan fokkerij vereenigingen

-ocr page 125-

ii3

onder toezicht van den Minister van Binnenlandsche Zaken.

Indien eene vereeniging ontbonden wordt voordat het
jaar verloopen is, waarvoor de Staatssubsidie was ge-
geven, is de minister verplicht de subsidie voor het ge-
heel of een evenredig deel terug te eischen.

De leden van het bestuur van zulk eene vereeniging
zijn voor de terugbetaling hoofdelijk aansprakelijk.

Voor landbouwconsulenten aangesteld door fokvereeni-
gingen, wordt de Staatssubsidie, toegekend volgens letter
c, in dier voege uitgekeerd, dat hen twee derden wordt
uitgekeerd van het salaris, dat zij van de vereeniging krijgen.

De vereeniging moet jaarlijks door haar consulent een
verslag doen opmaken volgens een model door den mi-
nister gegeven, waaruit de door hem verrichte werk-
zaamheden kunnen nagegaan worden. Tevens is de ver-
eeniging verplicht hem deel te doen nemen aan verga-
deringen van staats- en bizondere consulenten door den
minister samengeroepen.

Van de Staatssubsidie vermeld onder letter d, kan geene
vereeniging een hooger bedrag krijgen dan de helft van
de som door de vereeniging voor gelijk doel uitgegeven,
deze grens kan in sommige gevallen overschreden wor-
den ten behoeve van het uitgeven van boeken over de
verpleging en de teelt van huisdieren.

Art. 3.

Deze wet treedt in werking 1 April 1893.

-ocr page 126-

Bijlage II.

Besluit van Z. M. den Koning, in dato den 12^«" van
Wintermaand 1809, houdende eene wet op de keur
van stieren in het Koningrijk Holland.
Lodewijk ITapoleon, door de gratie Crods in de con-
stitutie des Koningrijks, Koning van Holland,
Commétable van Frankrijk.
Het Wetgevend Lichaam goedgekeurd hebbende de

voordragt, door Ons daartoe gedaan,
Hebben wij besloten en besluiten;

I.

Wordt gearresteerd de navolgende,

Wet op de keur van stieren in het Koningrijk Holland.

Art. 1.

In alle departementen van het Koningrijk zullen reg-
lementen omtrent de springstieren, en het keuren der-
zelve worden gemaakt, gewijzigd naar de plaatselijke be-
hoeften in elk Departement, mits niet strijdende met de
bepalingen dezer Wet;

bij deze Reglementen zullen strafifen en boeten op de
overtreding derzelve worden vastgesteld; welke echter
de boete en straffe, hierna bij het 5de artikel dezer Wet
vermeld, niet zullen mogen of kunnen te boven gaan.

-ocr page 127-

115

Art. 2.

Er zullen zoovele gekeurde stieren gehouden, en over
de bij bovengemelde Reglementen te bepalen Arrondis-
sementen in elk Departement verdeeld worden, als noodig
zal geoordeeld worden voor de behoeften der veehouders
in elk Departement.

Art. 3.

In ieder Arrondissement zal, zoo mogelijk, ten minste
een gekeurde springstier, boven de twee jaren oud,
moeten voorhanden zijn ; staande het evenwel vrij aan
de stierenhouders, om benevens deze nog andere gekeurde
springstieren, beneden den ouderdom aar te houden.

Art. 4.

Voor stierhouders worden diegene gerekend, welke de
koeien van andere voor zeker dekgeld, in elk Departe-
ment te bepalen, door hunnen gekeurden stier laten
dekken.

Art. 5.

Een eigenaar van een ongekeurden stier zal geen vee
van andere door denzelve laten dekken, tenzij geen stier-
houder binnen den afstand van één uur mögt gevonden
worden, op verbeurte van den stier en eene boete van
honderd guldens.

-ocr page 128-

116

Zullende deze boete worden berekend één derde voor
den aanklager, één derde voor den Officier, die de
calange doet, en één derde voor den stierhouder van
het Arrondissement.

Art. 6.

Geene stieren ouder dan één jaar zullen mogen los-
loopen, als wel met een bord om den hals, of wel ge-
spannen aan de pooten, zoodanig, dat hun het dekken
der koeien, niet alleen, maar even zoozeer het over-
springen van slooten, en het beklimmen van wallen vol-
komen belet zij ; doch zal tot het laten losloopen van
zoodanige stieren door de hiertoe bevoegde magt vrij-
heid kunnen verleend worden, wanneer in sommige
Departementen de omstandigheden en behoeften op en-
kele plaatsen zulks onvermijdelijk mochten maken.

Art. 7.

In zoodanige plaatsen, waar reeds reglementen of
keuren op de springstieren gevonden worden, zullen de-
zelve in werking kunnen blijven, mits zij niet aanloopen
tegen de Wet.

Art. 8.

De respectieve Officieren van Justitie en Politie wor-
den gelast, de hand te houden aan de strikte handhaving
dezer Wet.

-ocr page 129-

117
Art. 9.

De koning kan dispensatie verleenen van een of meer
dezer artikels, ten aanzien van zoodanige Arrondissemen-
ten, waar zulks noodig mocht geoordeeld worden.

II.

Het tegenwoordig besluit zal worden gepubliceerd en
in het Bulletin der Wetten geïnsereerd.

III.

Onze Ministers van Binnenlandsche Zaken en van
Justitie en Politie zijn belast met de uitvoering van het
tegenwoordig besluit.

Gegeven te Parijs, den 12den van Wintermaand van
het jaar
1809, en van Onze Regeering het vierde.

{get.) Lodewijk.

De minister van Justitie en Politie.

{get.) Alex van H\'jgenpoth tot Aerdt.

-ocr page 130-

t

m

, - . -. ■ -\'ii-

« .-A . .

\' 1, T, . " \' s;

\'t , s

" 1 t ,

- m

......--"\'i-^ \\

^ / t., ^ /

i ^v * v^ », x -

■ A "

} ^
- iJ
} ■>

.A." >

.-C

m

.-■Â\'i-î«\'

-ocr page 131-

STELLINGEN.

-ocr page 132-

_ s

■ "i\'S -vV s

- v\'\'

. £ .

JT.

- y -y -i-VV\'-. ^

r

.1/ î

-fc-X -

V,

-ocr page 133-

STELLINGEN.

I.

Indien de nalatenschap onder voorrecht van boedel-
beschrijving werd aanvaard, kunnen de erfgenamen geene
boedelscheiding vorderen alvorens de liquidatie is afge-
loopen.

IL

Art. 1684 B. W. is geene toepassing van art. 1302.

111.

Geen successierecht is verschuldigd, wanneer de erflater
bij testament eene stichting in het leven roept en daar-
aan zijne goederen vermaakt.

-ocr page 134-

122

IV.

De acceptant ter eere is bij weigering van betaling
tot schadevergoeding gehouden slechts tegen over hem
te wiens eere hij geaccepteerd heeft en de op dezen
volgende endossanten.

V.

De aansprakelijkheid des vervoerders bestaat ook bij
kosteloos vervoer.

VI.

Art. 1 der faillissementswet belet niet dat het faillis-
sement wordt uitgesproken ook al blijkt slechts van
niet betaling van ééne enkele schuld.

VII.

Art. 528 B. Rv. is ook van toepassing bij executie door
den hypothecairen schuldeischer.

vm.

Art. 60 der GW. geeft den Koning een recht van be-
schikking over do krijgsmacht des lands, niet een per-
soonlijk opperbevel.

-ocr page 135-

123

IV.

Bij het ontwerp regelende de gemeente-finantiën is
ten onrechte scheiding gemaakt tusschen rijksbijdragen
ten behoeve van het armbestuur en die welke strekken
tot bestrijding van kosten door de gemeente gemaakt in
dienst van den Staat.

X.

Terecht geeft de wet van 28 Februari 1891, Stbl. 69
aan den Koning de bevoegdheid om, beneden het maxi-
mum door de wet zelve aangewezen, ten aanzien van
elke categorie van overtredingen bij alg. maatregel van
bestuur de straf te bedwingen.

XI.

Art. 255 Wetb. van Str. is te beperkt. Dit art. be-
hoorde ook straf te bedreigen tegen hem die opzettelijk
iemand tot wiens onderhoud, verpleging of verzorging
hij krachtens zedelijke verplichting gehouden is, in een
hulpeloozen toestand brengt of laat.

XII.

Invoering van lijfstraffen voor jeugdige delinquenten
is wenschelijk.

-ocr page 136-

IM
XIII.

Eene snellere en meer summiere berechting van kleine
delicten in den trant van het Engeische recht is wenschelijk.

XIV.

Onder de middelen, welke kunnen strekken tot ver-
betering van den toestand van den landbouwer behoort
de oprichting van coöperatieve spaar- en voorschotver-
eenigingen volgens het model der Raiffeisensche banken
in Duitschland.

XV.

Door eene bizondere afdeeling voor landbouwaange-
legenheden te voegen bij een der departementen van
algemeen bestuur, zou in eene dringende behoefte voor-
zien worden.

XVI.

De onverschuldigde renten, ofschoon ook in dwaling
betaald, kunnen Jure Romano niet teruggeëischt worden^

-ocr page 137-

■-Tl-\'.-.-\'

■v.i

- -VïS:

-ocr page 138-

ERRATA.

Bladz. 9, regel 9 staat; alpen kanton, moet zijn:
Alpen-kantons.

Bladz. 11, regel 14 staat: aan te prijzen, moet zijn:
aan te wijzen.

Bladz. 29, regel 12 staat: leveren geen gevaar, moet
zijn: en levert geen gevaar.

Bladz. 62, regel 18 staat: 10 premien a f 50, moet
zijn : a f 150.

Bladz. 76, regel 26 staat: om een genoten maatstaf
van beoordeeling te regelen, moet zijn: om een goede
maatstaf van beoordeeling te krijgen.

-ocr page 139- -ocr page 140-

-

A

1 ^

- f j. „ .V»

■f

\\

<

.v> \'SS\' :.

■ ....."

\', -. r^ .....

À

h V

it.

• \' ^

^stß

.\'■■■i . . \\ à

t V ^ \' \'

j

«■ / 4 ^ ».

V

-S -

•/ • . --Vir:

-M

- V 1 >-

■ \'\'4 \'
Sb*

i f ^ j i ^^

-ocr page 141-
-ocr page 142-
-ocr page 143-

\' i

> J ^ - >

.. . ...........■....- \' . c ^ W* O. •* Jl » <

V

 ^

-ocr page 144-

t ^ -W

t-

■4i

..
■ f

% V

r *

- ts

#

i

:

■JSÉ»

. 9K

.K

%

as-

• >-

■\' ■ - -

• ;

■ .

\'iür v*

> 4.