BIJ DE BEOEFENING
v.in het
iu
[in
Uli
Dooit
wak
lloogleeraar te Utrecht.
HAAHLEM.
DE ERVEN F. BOllN.
1899.
5 ^
instituut
voor privaatrecht
NIEUWE gracht 60
utrecht
f
RUKSUNIVEflSITEIT UTRECHT
h
A
BIJ DE BEOEFENING
van het
door
lioogleeraar te Utrecht.
fcnolengraaff instituut
voor privaatrecht
Nieuwe gracht óo
[lil
j j]
utrecht
HAARLEM.
DE ERVEN F. BOHN.
1899.
.as-. :
fc^ îfînîT-m^
SâîS^r Jiï- ■ r-\'V , \' •■ •
f • «
Voor mijne leerlingen werd deze leidraad geschreven. Hij
heeft vóór alles ten doel de lessen, die door mij over handels-
recht worden gegeven, voor mijne hoorders en voor inij zelf
aangenamer en vruchtdragender te maken. Aanhalingen van
bronnen, literatuur en rechtspraak, onontbeerlijke definities heb-
ben voor den hoorder alleen dan nut, wanneer hy in de gele-
genheid is er aanteekening van te houden; zij moeten daarom
gedicteerd worden. Dat dicteereu onnoodig to maken beoogt dit
werkje. Daardoor wordt voor den hoorder het dubbele voordeel
verkregen, dat hij wat medegedeeld wordt juist opgeteekend
voor zich krijgt en van altijd min of meer werktuigehjken arbeid
wordt ontheven, terwijl ook zijne aandacht minder door het op-
schrijven van het gehoorde zal worden in beslag genomen en meer
tijd tot ontwikkeling van bijzondere punten zal worden verkre-
gen. Meer dan eon leidraad schijnt tot bereiking van dit doel
niet noodig. Wat hier gegovon wordt, moet zijn noodzakoljjk
complement vinden in de inondolingo voordracht. Vandaar dat
do meesto quaesties niet andera worden aangeduid dan door
vragen, dat nergens iets meer wordt gevonden dan achetsmatigo
uiteenzettingen.
Inrichting cn vorm van hot werkje berusten dan ook geheel
op didaktischo overwegingen; dezo hebben voorgezeten bij de
goheolc bchandehng van do stof, er too geleid hior wat uitvoe-
riger daar wat beknopter to wezen. Schijnbare onrogohnatig-
heden in den opzet laten zich hierdoor verklaren.
De opgaven van do literatuur (vooral van do laatste jaren)
-ocr page 5-vi
en van de jurisprudentie mogen evenwel de meening rechtvaar-
digen, dat het werkje wellicht ook in ruimeren kring dan die
mijner leerlingen van nut zal kunnen wezen. De verwachting
dat het uit dien hoofde althans voor de practijk van eenigen
dienst kan zijn, was dan ook niet geheel vreemd aan mijn be-
sluit om tot de uitgave over te gaan. De literatuur-opgaven be-
treffen in hoofdzaak monographieën en tijdschriftartikels; eene
geregelde verwijzing naar algemeen bekende hand- en leerboeken,
als de werken van Kist, Diephuis of Holtius, kwam mij over-
bodig voor. Alle aanhalingen, ook van vonnissen en arresten,
zijn met zorg gecollationneerd, terwijl overal naar eene juiste
keuze is gestreefd.
Bij de ook in dit boekje uitgesproken, trouwens reeds vroe-
ger door mij verdedigde meening, dat aan het zoogenaamde
handelsrecht naast het burgerlijke recht eene zelfstandige stel-
ling niet meer toekomt, schijnt de titel eenige toelichting te
behoeven. De term „handelsrecht" komt daarin voor als de ge-
bruikelijke naam ter aanduiding van al die onderwerpen van het
verkeersrecht, die men in de bestaande handboeken over het
burgerlijk recht gewoonlijk niet behandeld vindt. De omvang
van den leidraad werd in hoofdzaak door dit negatieve criterium
bepaald.
Bij het gebruik boude men in het oog, dat het eerste stuk
in 1889, het tweede in 1890, het derde in 1891, het vierde in
1892/3, en alleen het laatste in 1899 is verschenen.
Utrecht, Augustus 1899. MOLENGRAAFF.
Blz.
§ 1. Begrip en beteekenis van het handelsrecht..............................1
Geschiedenis der codificatie, 1798—1838 ..................................9
Literatuur................................................17
§ 3. Overzicht van buitenlandscbe wetgeving en literatuur..... 18
§ 4. Pogingen tot verkrijging van internationale rechtseenheid. 20
§ 5. Verhouding van het Wetboek van Koophandel tot het Bur-
gerlijk Recht................................................................................29
§ 6. Handelszaken, handelsdaden........................................................30
§ 8. Handelsboeken................................................................................41
§ 10. De zaak (affaire).......................................
§ 12. Onderkruiping (Concurrence déloyale)......................................48
§ 13. Handels- en Fabrieksmerken........................................................50
§ 14. Octrooien, modellen........................................................................54
§ 16. Handelsbedienden en gemachtigden............................................56
§ 22. lleclaine van koopmanschappon....................................................08
§ 24. Handelsvennootschappen................................................................7G
A. In het algemeen........................................................................TG
Ji. Handelingen voor gemeone rekening....................................7G
-ocr page 6-VIII
Blz.
C. Commanditaire vennootschap..................................................77
D. Vennootschap onder firma......................................................81
JS. Js^aamlooze vennootschap........................................................88
F. Coöperatieve vereeniging . ....................................................99
G. Onderlinge waarborgmaatschappij ....................102
Papieren van waarde; order- en toonderpapier.
§ 25. Vormelijke (formeele) en vorm vrije overeenkomsten..............105
§ 26. Materiëele en abstracte (formeele) verbintenissen..................106
§ 27. Papieren van waarde........................................113
§ 28. Order- en toonderpapier................................................................115
§ 29. Orderpapier. Algemeene regels....................................................135
§ 30. Orderpapier. De wissel..................................................................138
A. Oorsprong van den wissel......................................................138
B. Literatuur en algemeene beschouwingen............................140
C. Vorm en inhoud van den wissel......................................143
D. Wisselexemplaren......................................................................145
F. Verhouding tusschen trekker en nemer..............................146
F. Endossement..............................................................................148
Q. Acceptatie..................................................................................152
H. Aval (wisselborgtocht)..............................................................15G
I. Vervaltijd en betaling..............................................................156
K. Regres bij niet-betaling..........................................................161
L. Betaling ter eere......................................................................164
M. Verjaring....................................................................................165
§ 32. De assignatie.......................................... 1G7
§ 83. Cognossement aan order................................. 170
§ 34. Bodemerij brief aan order...............................• 174
§ 35. Bewijzen van opslag.................................... 175
§ 86. Andere papieren (verbintenissen) aan order.............. 17G
A. Polissen van verzekering aan order................... 176
B. Polissen van levens- (kapitaal-)verzekering aan order... 177
C. Hypotheken aan order.............................. 177
§ 87. Toonderpapier. Algemeene regels........................ 177
§ 38. Kassierspapier (de quitantie op een kassier en do assignatie
aan .toonder)......................................... 181
De cheque............................................ 182
§ 89. De promesse aan toonder............................... 183
40. Schatkistbiljetten en schatkistpromessen.................. 184
41. Het cognossement aan toonder.......................... 185
^ 42. Ontvangcedullen of ceelen.............................. 185
"§ 43. Effecten............................................. 186
A. Aandeelen aan toonder.............................. 187
S. Obligatiën.......................................... 187
C. Certificaten van administratiekantoren................ 189
D. Coupons, talons en dividendbewijzen................. 190
§ 44. Polissen aan toonder................................... 191
\'§ 45. Loten................................................ 192
§ d\'G. Overige toonderpapieren................................ 192
Bijlage I................................................. 194
Bijlage II............................................... 196
Bijlage III............................................... 197
Bijlage IV................................................. 198
Transportrecht. /ö ^ /
49. Vervoer. Algemeene beschouwingen.....................206
§ 50. Vervoer te land en op binnenlandsche wateren......................208
A. Vervoer van goederen............................... 209
B. Vervoer van personen............................... 219
§ 51. Spoorwegvervoer....................................... 220
A. Algemeene bepalingen............................... 220
B. Goederenvervoer.................................... 223
C. Personenvervoer.................................... 226
D. Spoorwegen waarop uitsluitend met boiwrkte snelheid
wordt vervoerd.................................... 227
§ 52. Postvervoer............................................ 227
53. Do telegraaf........................................... 230
Do telefoon........................................... 231
tl} 54. Bronnen en literatuur van hot zeerecht................. 281
(15 55. ZeescheiMjn............................................ 235
50. Het reedon............................................243
§ 57. De reederij............................................250
§ 58. I)o schipper............................................253
A. De schipper als gezagvoerder.........................254
B. Do schipper in zijne verhouding tot dc rocders........258
C. Verhouding van den schipper tot dc bonmnning on do
inladers...........................................202
))
L
x
Blz.
§ 59. Het scheepsvolk........................................263
§ 60. Vervoer van goederen.................................269
Verpliclitingen van den vervoerder.......................270
Verplichtingen van den bevrachter of inlader............281
§ 61. Vervoer van personen..................................293
§ 62. Bodemerij.............................................295
§ 63. Avarij-grosse..........................................299
64. Aanvaring.............................................307
§ 65. Stranding, hulp- en bergloon...........................313
Verzekeringsrecht.
§ 66. Inleiding.............................................. 321
A. Schade- of zakenverzekering.
§ 67. Bronnen en literatuur.................................. 322
§ 68. Begrip en wezen der overeenkomkomst................... 326
§ 69. Schadevergoeding....................................... 329
§ 70. Onzekere, toevallige gebeurtenis......................... 340
§ 71. Het sluiten der overeenkomst. De polis en de partijen----347
§ 72. Het gevaar............................................ 352
§ 73. Verplichtingen vau den verzekerde...................... 363
§ 74. Vaststelling en betaling der schade. Abandonnement...... 366
§ 75. Het einde der overeenkomst............................ 377
§ 76. Eenige verzekeringen in het bijzonder................... 378
A. Verzekering van de hypothekaire schuldvordering tegen
verbranding van het onderpand...................... 378
B. Behouden-varen-verzekering.......................... 379
O. Verzekering van avarij-penningen.................... 382
D. Vrachtverzekering...................................383
E. Winstverzekering...................................385
F. Verzekering van schuldvorderingen...................386
Q. Herverzekering.....................................388
H. Premieverzekering..................................392
Bijlage A. Beurs-casco-polis..................................393
Bijlage B. Beurs-goederen-polis...............................395
Bijlage 0. Beurs-brand-polis..................................397
Bijlage D. Pauschal-polis.....................................400
B. Personenverzekering. 3\'
§ 77. Levensverzekering. — Bronnen en literatuur----....... 101
§ 78. Kechtskarakter der leven8-(por8onen-)verzekering..........-106
§ 79. Wettelijke bepalingen omtrent levensverzekering..........-109
§ 80. Yerschillende vragen over leveusverzekeringrecht.........411
§ 81. Andere personenverzekeringen. Arbeidersverzekering.....417
§ 82. Greschiedenis, wetgeving en literatuur....................................401*
§ 83. Algemeene beginselen..................................................................409*
§ 84. De faillietverklaring......................................................................430
§ 85. Gevolgen der faillietverklaring..................................................440
§ 86. Het bestuur over den faillieten boedel..................448
A. De rechter-commissaris.............................448
B. De curator........................................ „
C. De commissie uit de schuldeischers............:......450
B. De vergadering der schuldeischers.......................451
E. De rechterlijke beschikkingen....................... „
§ 87. Hechten en plichten van den gefailleerde...............452
§ 88. De eerste periode van het faillissement........1................4<53
A. De verificatie der schuldvorderingen..................................454
B. Het dwangakkoord..................................................................465
§ 89. De tweede periode van het faillissement (De insolventie). 472
§ 90. Eehabilitatie........................................475
§ 91. Internationaal recht...................................47G
§ 92. Surséance van betaling................................................................478
A. Procedure tot verkrijging der surséance van betaling. 481
B. Eechtsgevolgen der surséance van betaling........... 483
O. Einde der surséance van betaling...................484
-ocr page 8-VERBETERINGEN.
Bl. 7 regel 5 v. o. vervange men 1834 door 1829.
„ 8 „ 3v. b. „ „ 1714 .„ 1713.
„ 8 „ 12 v. b. „ „ 1672 „ 1673.
„ 8 „ 13 v. b. „ „ F. van Zurck door E. van Zurck.
„ 18 regels 9 en 10 v. b. vervange men 1850—1874 door 1859 —1875.
21 regel 1 v. b. vervange men 5 Maart door 4 Maart.
M. POTHIER door Jl. J. PoTHIER.
21 Juli door 29 Juli.
n®. 47 „ n». 45.
5 Sept. 1887 door 9 Sept. 1886.
297 door 296.
399 „ 499.
"Wetterwerb door Wettjgwerb.
P. Bert door E. Bert.
1593 door 1558.
1861 „ 1868.
d conta meta door conto a meta.
ADHgb. door Schw. Obl. R.
„ 18 v. b. moet „H. E. 15 Mei 1868, M. v. H. dl. 10, bl. 184" vervallen.
88 regels .3—6 v. o. moeten de woorden: „H. de Groot ... (solidair)" „
88 regel 1 v. o. vervange men 1628 door 1664.
92 „ 5 v. b. „ „36 door 37.
102 „ 10 v. 0. „ „9 Febr. 1845, S. n». 59 door 9 Dec. 1845,
S. n». 69.
129 „ 4 v. 0. „ „ P- v. J. 1888 door P. v. J. 1889.
134 „ 15 v. b. ., „ al. 2 door al. 3.
137 regels 14 en 15 v. o. vervange men „e/irfossaw^ staat jegens jryn greg«rfo.<f-
seerrfe" door „vervreemder van orderpapier staat jegens den verkrijger".
137 regel 12 v. o. vervange men geëndosseerde door verkrijger.
147 „ 12 v. 0. leze men: Nw. Bijdragen, 1858.
148 „ 15 v. 0. vervange men 1886 door 1885.
150 „ 1 v. b. „ „ geschierff door geschied.
158 „ 9 v 0. „ „v. Tienhoven door Donker Curtius.
163 „ 2 v. b. „ „ t;oo»-mannen „ namannen.
172 regels 3—5 v. b. leze men: „Het cognossement bewijst tegenover den scbip-
)er het feit der inlading: volledig ten behoeve van derde houders, art. 512; be-
loudens tegenbewijs, ten behoeve van den inlader, art. 514. Zie ook art. 730 K."
189 regel 11 v. b. vervange men J. J. Gunning door J. L. Gunning.
191 „ 9 v. 0. „ „ 489 door 490.
191 „ 9 v. 0. „ „ 256 2» door 4821°.
222 regels 12 en 13 v. b. moet vervallen „Rb. Amsterdam 7 Febr. 1888,
P. v. J. 1888 n°. 47 (naar aanleiding van art. 1)".
233 regel 6 v. o. vervange men 1651 door 1561.
238 „ 16 v. b. „ „ Financiën door: „Waterstaat, Handel en
Nijverheid (K. B. v. 6 Nov. 1877, S. n". 194, en wet v. 19 Dec. 1877, n®. 285)".
262 regel 15 v. b vervange men 352 door 452.
275
290
291
322
336
351
376
390
405
19 v. o.
3 v. o.
6 v. b.
6 v. o.
15 v. b.
6 v. b.
■ 2 v. o.
5 v. b.
12 v. b.
n*. 2378 door W. n". 2378.
458 door 498.
458 „ 498.
rcA<sbronnen door rec/Usbronnen.
den Ilaag door Zd. Holland.
„Ontw. 1809, art. Aoor 1830,
art. 482 1°".
1280 door 1286.
J> 2 „ jg. 1.
CAawley door Cvawlky.
8 v. b.
6 v. b.
8 v. b.
15 v. 0.
11 v. b.
8 v. 0.
5 v. 0.
3 v. 0.
19 v. 0.
9 v. 0.
10 v. b.
1 v. b.
21
28
28
28
30
45
48
48
61
62
77
81
85
; • ■ V . MOLENGRAAFF-INSTITÜUT VOOR PRIVAATRECHi
V |
\\ \' |
.,> ■ ■- U-■\'■tr\'ii- ■ | |
• | |
■ ■ | |
i j . | |
.. V | |
> ■ ■ | |
> | |
V | |
- r\' |
-, |
■ h | |
> 1 \'» |
* |
■ \'k | |
."H ; „ ^ | |
„ " " \'li\' / | |
s ! ■ | |
■ • \' | |
:
-
fe\'.\'"" | |
K-vir;; | |
"• * |
■■■ it . \'-M- .
•-îi-< ,, -
■
m
■d- ■
; ; VT;.
.-ï\'^i?-.
--tM:
■;.-. " -
§ 82. GESCHIEDENIS, WETGEVING EN LITERATUUR.
Thaller, des faillites en droit comparé, 188(5, dl. 1, no\'. 5en „
C. — J. Kohler, Lehrbuch des Konkursrechts, 1891, §§2—l\'iy^
Romeinsch recht. — Nevens de cmio (boedel- /Ji./t/\'ZÄcÄA^^-^.stc,
afstand) de missio in bona.
Gajus Hl, §§ 78 en 79. De magister bonorum vendmdorum
en de venditio bonorum: verkoop van den boedel in zijn geheel.
De emtor bonorum betaalt percenten van do schulden als
koopprijs.
Later recht: De curator bonis distrahendis maakt den boedel
stuksgewijze te gelde en deelt de opbrengst pro rata aan de
schuldeiscbers uit.
Nieuwe regeling door Justinianus: c. 10 Cod. de bon. auct.
jud. (7, 72).
Ontwikkeling van bet faillietenrecht inde Italiaansche
steden ree h ten: 18<le—Ißdo eeuw.
A. Lattes, il diritto commerciale nella legislazione statutaria
delle città ilaliane, 188-4, cap. VL
De gefailleerden worden aangeduid mot verschillende namen :
fuggitiüi, cessanti, rotti, falliti of fallentcs en (vooral in do
literatuur) decotti of decoctores.
Karakter der statutaire bepalingen: 1°. zwaro strafbedrei-
gingen ; 2\'^. algeheele handelingsonbevoegdheid van den gefail- ;
leerde; 3°. vermoeden van kwade trouw: fallitus (of decoctor)
ergo fraudator. ^cdi^^ OiiH-iiumJ, cm^.i^z. (t^in\'^n^ , ^^mUy ^tirj ^^
Hen. Straccha, tractatus de conturbatoribus sive decoctori- ^ ^\'fé
bus, 1553.
27*
-ocr page 10-Lflû
Frankrijk. — De oudste ordonnanties, van 1536, 1560,1579,
1609 en 1629, bevatten in hoofdzaak strafbepalingen op bank-
breuk.
Ordonnance du commerce van 1673, tit. XI des faillites
et banqueroutes. In de 18de eeuw tal van declaraties (o. a. van
1702, 1715, 1716 en 1739) om de leemten der Ordonnance
aan te vullen.
Jacq. Sa vary, le parfait négociant, \'2e partie, livre 4, ch. 3. —
A. C. Renouard, traité des faillites et banqueroutes, Ire partie,
ch. Il et III.
De Spaansche praktijk beschrijft Salgado de Samoza.
Sai.gado de Samoza, lahyrinthus creditoi-um concurrentium ad
litem per debitorem communem inter illos causatam, 1646.
Duitschland.— Stad- en land-rechten. Invloed van bet Ita-
liaansche recht, later van Salgado\'s werk.
(J. Stobbe, zur Geschichte des älteren deutschen Konkurspro-
zesses, 1888. — Kohler, a. w., §§ 7 en 8.
Nederland. — Plakkaten van 7 Oct. 1531, vervattende ver-
scheyde saken, de Policie deser landen concerneerende, art. VII
(Van de Water, Groot Utrechtsch Placaatboek, dl. 1, bl. 415) ;
van 4 Oct. 1540, als voren (t. a. p., bl. 421); en van 19 Mei
1544 (Groot Placaatboek, dl. 1, bl. 322).
Costumen van Antwerpen van 1518 en 1582, tit. 65:
Vande fugitive ende insolvente persoonen; 66: Vande prefe-
rentie vande crediteuren.
Het failhetenrecht tijdens de Kepubhek.
J. de Wal, het Nederlandsche llandelsregt, dl. 3, bk. 3,
hfdk. 2 «Geschiedenis van het faillietenregt hier te lande». —
G. Rooseboom, Recueil van verscheyde Keuren en Gostumen van
Amsterdam, cap. 37, bl. 182 v.; cap. 58, bl. 304 v. — G. Moll,
de desolate boedelskamer te Amsterdam, Prft. 1879.
Amsterdam. — Oprichting van de Kamer van desolate
boedels in 1643. Ordonnantiën voor de desolate boedelskamer
van 6 Nov. 1643 (18 artikels, aangevuld in 1644 en 1647),
2 Apr. 1659 (40 artikels, gew. in 1770) en 17 Jan 1777
(67 artikels). Keur op de transporten en andero akten van
3 Dec. 1644 (bij Rooseboom).
-ocr page 11-eJ- ^öuO^^A^/ f-eUi. a^^ip. --
U
403^ M^il
Concept-ordonnantie in 1809 door de Commissarissen der
desolate boedelskamer vastgesteld (ontworpen door Mr. P. A.
Brugmans). Noordziek, Gesch. enz. Wetb. v. Koopb., dl. 2,
1825/26, 1ste ged., bl. 421.
Desolate boedelskamers in Dordrecht en Middelburg. Ge-
westelijke en stedelijke ordonnanties, keuren en plakkaten.
Zie de Wal, t. a. p.
De wetgeving iu de 19\'^® eeuw.
I. De groep van het Fransche recht. — F r a n k r ij k. —
Code de commerce van 1807, derde boek: des faillites et
banqueroutes (artt. 437—614), vervangen door do wet van
28 Mei 1838, sur les faillites et banqueroutes. Art. 541 ge-
wijzigd bij de wet van 17 Juli 1856; artt. 450 en 550 door
de wet van 12 Febr. 1872.
Wet van 4 Maart 1889 portant modification à la législation
des faillites : invoering der liquidation judiciaire ; wijziging van
de artt. 438 al. 1, 549 en 586,4» van den Code. Art. 5 al. 1
gewijzigd bij de wet van 4 April 1890.
A. C. Renouard, traité des faillites et banqueroutes, 2 <11.,3^«
dr. 1857.— Commentaire van Alauzet, 2 dl.\'\'1879, en traités van
Houlav-Paty, 2cle dr. door Boileux , 2 dl. 1849;* van Bravahd-
Veyiuèues en Demangeat, ^864-; van Bédauiude, 3 dl., 5de dr. aVo^z
l^yi^ 1883; van Lyon-Caen en Renault, 2 dl. 1897/99^-/^ De al-
gemeene werken over handelsrecht en het aangeh. werk van
Thaller. — M. Lecomte, traité théorique et pratique de la li-
quidation judiciaire, 1890. — E. Malapert, du régime de la
liquidation judiciaire, 1892; — benevens tal van Commentaren van //i
de wet van 1889, o. a. van/ïl. Coulon^ R.-Fhkmont et P. Cam- /ic^y^.,^
bkiu.in H. F. Rivière (1891) en B. Courtois (1894).— //
Journal des faillites et liquidations judiciaires, sedert 1882. ^ \'
In Bolgio is het 3de boek van den Code de commerce
vervangen door de wet van 18 April 1851. Art. 568 gew. bij
de wet van 31 Moi 1890. — Wot van 29 Juni 1887 snr le
concordat préventif de la faillite.
In Italië goldt van 1 .Tan. 1883 het derde boek van den
Codice di coinmorcio van 31 Oct. 1882, waarin ook veel dat
ontleend is aan de Duitscho Koukursordnung.
e. vidari, i fallimeuti, 2 dl. 4886; — Corso di diritlo com-
merciale, 4de dr., dl. 9, 4898. — v. Luciani, traltato del falli-
mento, dl. 4, 2<ie dr. 1898. — T. Masi, del fallimento e della
bancarotta, 2 dl., 1890. — U. Sorani, il fallimento, dl. 1, 1896./
Rumenië. — Handelswetboek van 16 April 1887, gewij-
zigd wat het faillietenrecht betreft door de wet van 19 Juni/
7 1 Juli .
/ \\J Spanje. — Het faillietenrecht wordt gevonden gedeeltelijk
in het Handelswetboek van 22 Aug. 1885, boek IV, artt. 870—
941, gedeeltelijk in het Wetboek van Rechtsvordering (Ley
/ ^ ^v: enjuiciamiento civil) van^ 1881. Artt. 870—873 zijn gewij-
^ zigd bij de wet v. 10 Juni 1897.
Portugal. — H^delswotbook v. 28 Juni 1888, boek IV,
artt. 692 74fi:
H. De groep van het Duitsch-Oostenrijksche recht. — Oos-
tenrijk. — Konkursordnung van 25 Dec. 1868, gew. bij de
wet van 16" Maart 1884. Daarnevens het Anfechtungsgesetz,
eveneens van 16 Maart 1884.
/Schwarz, das österreichische Konkursrecht, 2 dl. 1894/96.—
R. Pollak, das Konkursrecht 1897. /
Hongarije. — Konkursordnung van 30 Maart 1881.
Duitschlaud. — De nieuwere wetgeving begint met de
c^.o\'zyi-^ Pruisische Konkursordnung van 8 Mei 1855,
Deutsche Konkurs-Ordnung van 10 Febr. 1877, in werking
getreden 1 Oct, 1879, gewijzigd bij de wet van 17 Mei 1898.
Gewijzigde tekst bekend gemaakt 20 Mei 1898.
A. S. ScHULTZE, das deutsche Konkursrecht in seinen juristi-
/^»f sehen Grundlagen, 1880.— H. Fitting, das Reichs-Konkursrecht,
/Tj^i^^ 2<ie dl*. 1883.\'^ W. Endemann, das deutsche Konkursverfahren,
/ 1889..-- L. SeuI\'TERT, zur Geschichte und Dogmatik des deutschen
Concursrechts, dl. 1, 1888. Rintelen, das Konkursrecht,
-f èrr.^ot — Fr. Oetker, Konkursrechtliche Grundbegriffe. Bd. 1.
Die Gläubiger. 1891. — J. Köhler , Lehrbuch des Konkursrechls,
1891. — Kommentaren van J. I\'etersen en G. Klein feller,
3de druk 1892f v. Sarwey, 3de dr. 1896fG. V. Wilmowski , 5de dr.
E. Jaeger, die Konkursordnung auf der Grundlage des
Reichsrechts erläutert - ^
^^ ^^ Zweden, wet van 18 Sept. 1862 met latere wijzigings-
-f i\'-\'^.j^oH-
-ocr page 13-Sce^^tr^o^ol. W»---. UP^^^ Ovcw^^. ufl^.
ƒ Jl \'éllbiMil\' ar*\'
wetten; Noorwegen, wet van G Juni 1863enemar- ^ü^é-oyyi^c^
ken, wet van 25 Maart 1872, gewijzigd (artt. 37, 50, 130 ^
en 131) bij de wet van 15 Apr. 1887 -eft-(art. 164) bij de wet f ^
van 18 Dec. <2^ è^J if^c^ 2.t> ui^a^o^\'^.
De wetten van de Franscbe groep zijn alleen van toepas-
sing op kooplieden en maken geen scheiding tusschen fail-
lissementsproces en materieel faillietenrecht. Die van de
Duitsch-Oostenrijkscbe groep onderwerpen ook niet-kooplieden
aan het failhssement en onderscheiden (Duitsche, Oosten-
rijkscho en Hongaarscbe wetten) bet Konkursrecht en het
Konkursverfahren.
III. Het Engelsch-Amerikaansche recht.
Engeland. — De verschillende wetten op het faillissement
werden herzien en samengevat in de Bankrupt Consolidation
Act van 1849 (bebeer door official assignees), gewijzigd door
de Bankruptcy Act van 1861 (verzwakking van dit stelsel),
en vervangen door de gelijknamige wet van 1869 (self-go-
vernment van de schuldeischers), op baar beurt vervangen
door de Bankruptcy Act van 1883, 46/47 Vict. c. 52 (terug-
keer tot bet officialisme). De wet van 1883 is later herhaal-
delijk gewijzigd, o. a. in 1890.
Rechtsgeleerd Magazijn 188i, hl. 2Ü3 vlg.; 1891, hl. 265 vlg.
Aan het faillissement zijn zoowel kooplieden als niet-kooj)-
lieden onderworpen. Met is gesplitst in twee perioden: van
sequestratie of bewindvoering, aanvangende mot do failliet-
verklaring {receiving order), en van insolventio of vereffening
{bankniptcg). De insolventie kan eindigen met een order of
discharge (ontheffing van schuld).
Voor vereenigingen, ingescbroven ondor do Companies Act
van 1862, gelden bijzondere bepalingen {winding up): sect. 74 vlg.
dezor wet, gewijzigd bij do Companies Acts van 1867 en 1886 en
de Companies (Winding up) Act van 1890, 53/54 Vict. c. 63.
.1. CiiALMEns en E. Ilouon, the Rankriiplcy Acts, 1883—1890.
With Rules etc. — L. Y. Lek en II. wacr,/lawof ,/i^^CH. ^ Z^-Ctx^
bankruptcy, 3de dr. 1891. - C. F. MonnKi.T., bankruptcy, a ma- o Li JL
nual of practical law, 1891. — R. V. Williams, the law and
-ocr page 14-407* ^ZS
V. Het Nederlandsche recht.
Algemeene manier van procedeeren in civiele en crimineele
zaken, van 22 Aug. 1799, Manier van procedeeren in civ.
zaaken zoo voor de burgerl. rechtbanken als voor de depart.
gerechtshoven, titel 5: „van de zaaken, in welke een meer
bijzondere procesorde plaats beeft", afd. 3: „van zaaken,
raakende boedels, in welke een rechterlijke voorziening noodig
is", artt. 107—132, met formulieren (sequestratie bij onvermo-
gen, (STrgéén akkoord tot stand komt,\\^ veranderen in curateelQ^
curateele bij boedelafstand; verlaten en onbeheerde boedels).
Ontwerp van een Burgerlijk Wetboek door J. van der
Linden van 1807, bk. IV: „van de Regts-oefening", tit. 7:
„van de zaken in welken eene meer bijzondere Proces-Orde
plaats heeft", afd. 2: „van zaken, rakende Boedels in welken
eene Regterlijke voorziening noodig is" (regeling als in bet
Wetboek van 1799).
Wetboek op de rechterlijke instellingen en regtspleging in
het Koninkrijk Holland van 1809, bk. II, tit. 5, hfdst. 2:
„van zaken, rakende boedels, in welke, uit hoofde van des
schuldenaars onvermogen, eene rechterlijke voorziening noo-
dig is", artt. 651—679 (onderscheiding tusscbon sequestratie
en insolventie of curateele).
Code de commerce 1 Jan./l Mrt. 1811-30 Sept. 1838.
Ontwerp van Wet betrekkelijk do manier van procedereu
in civiele zaken van 1815, tit. 5, bfdst. 1: ,van zakon, ra-
kende boedels" enz., artt. 150—178 (regeling als in het Wet-
boek van 1809).
Ontwerp Wetb. v. Kooph., bk. 3, v. 21 Dec. 1825; wetten
V. 23 Mrt. 1826, Stbl. nos. 46—48; Wetboek van Koophandel
van 1830, boek Hl: „van faillissemonten, van rehabilitatie
on verzoeken om surséance", belangrijk gewijzigd bij de wet-
ten van 24 April 1836, Stbl. 15 en 16, en ingevoerd als
Wetboek van Koophandel van 1838, boek Hl: „van do voor-
zieningen in geval van onvermogen van kooplieden", artt. 764—
923 (tit. 1: „van faillissement", tit. 2: „van surséance van
betaling"). Zie biorbovon, bl. 12 v.
A. C. Holtius, het Nederlandsche faillitenregt, 2de dr. door
B. J. L. de Geer van Jutfaas, 1878. — J.,-_G. .de Marez Oyens,
de beginselen van het hedendaagsche faillietenrecht naar aanlei-
ding der Konkursordnung f. d. Deutsche Reich van 1 Oct. 1879,
1883. — De algemeene werken van Kist (dl. 5: het handels-
procesrecht), Diephuis en de Wal.
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, bk. III, tit. 7:
„van den staat van kennelijk onvermogen", artt. 822—899;
toepasselijk op niet-kooplieden.
Art. 893 Wetb. v. Kph., in verband met de invoering van
het Wetboek van Strafrecht, gewijzigd bij de wet van 26 April
1884, Stbl. n«. 95.
Wet van 30 September 1893, Stbl. n". 140, op het faillis-
lissement en de surséance van betaling (Faillissementswet),
gewijzigd bij de wet van 6 Sept. 1895, Stbl. n". 155, in wer-
king sedert 1 Sept. 1896. /
Wet van 20 Jan. 1896, Stbl. n®. 9, houdende bepahngen
omtrent het in werking treden van de wet op het faillissement
en de surséance van betaling, de wijziging van bestaande
wetten in verband daarmede en den overgang van de oude
wetgeving tot de nieuwe (Wet ter invoering van de Faillis-
sementswet). Afschaffing van o. a.: artt. 198, 205 en 285,
benevens het 3ile boek van het Wetb. v. Kooph., artt. 705
al. 2, 707, 709—720 (over gerechtelijken boedelafstand), be-
nevens den 7tlen titel van het 3^0 boek van het Wetb. v.
Burg. Rechtsv.
Ontwerp van Wet op het faillissement en de sursóance van
betaling, 6 dl., den Haag, Gebrs. Belinfante 1891—1895 (Verza-
meling van alle stukken en beraadslagingen). — G. W. van der
Feltz, Geschiedenis van de wet op het faillissement en de sur-
séance van betaling, 2 dl. 1896/97, — Wetgeving. Verzameling
der stukken en beraadslagingen, onder redactie van H. van der
Hoeven. De Faillissementswet, 2 dl. 1897.
Molengraaff, de Faillissementswet verklaard, 1898\') (§1 der
Algemeene inleiding geeft een overzicht van de geschiedenis der
wet). — Eenvoudige uiteenzetting der wet door G. IIeeling Knap,
\') Verder aangehaald als: de Fw. verkl.
^^^ f-: /J Jid^lxl ^o^^ tf. ^ Ar e^t^ (n CtM/f
-ocr page 16-40r M«^
1894; — praktische handleiding door G. Vissering, 1894; —
commentaar door J. D. Veegens, g^lr. iso/. —/ /jaj
Wet v. ]0 Mei 1887, Sthl. n". 21, houdende tijdehjke aan-
vulhng der bepalingen (artt. 402—404 Code Pénal) omtrent
enkele en bedriegelijke bankbreuk. Wetboek van Strafrecht,
bk. II, tit. 26: „benadeeling van schuldeiscbers of rechtheb-
benden", artt. 340—346; artt. 344—346 gewijzigd door de
wet ter invoering van de Faillissementswet (art. 441 Wetb.
v. Sr. ingetrokken).
Bepalingen omtrent faillissement in andere wetten. Zie het
overzicht in de Fw. verhl., bl. 59—69.
§ 83. ALGEMEENE BEGINSELEN.
Faillissement een algemeen beslag op en algemeene uit-
winning van bet vermogen des schuldenaars.
Karakter van het beslag: een zakelijk verhaalsrecht, krach-
tens hetwelk do inbeslagnemer de in beslag genomen zaak
kan verkoopen en de opbrengst te zijner bevrediging aan-
wenden.
^Individueel beslag: op bepaalde zakon door een bepaalden
■^;u>^"^^scbuldeiscber te zijnen behoeve en van hen die zich tegon de
afgifte der kooppenningen tijdig verzetten. Wetb. van Burg.
llechtsv. bk. II, tit, 2—4.
Faillissement: beslag op het geheele vermogen van den
schuldenaar ten behoeve van al zijne schuldeiscbers (aldus o. a.
H. R. 17 Mei 1878, W. n». 4250).
Zakelijk karakter van het beslag: het blijft op de zaak
rusten, al komt deze in bandon van derden, behoudens do
werking van art. 2014 Burg. Wetb. Do schuldonaar kan niet
in strijd met het beslag over do zaak als onbezwaard be-
schikken. Artt. 442, 505 al. 2—5, 566 en 770/; j" art. 505
Wb. v. Burg. Rv. f^ lftP Sr-,
Zakelijk karakter van hot failhssemontsbeslag: artt. 23,24,
35 Fw. Beteokenis van hot verlies van beheer en beschikking.
Beschikkingen van den gefailleerde over tot don boedel be-
hoorende zakon zijn niet nietig, althans niet volstrekt nietig;
^ — 410 «
zij laten het beslag onaangetast, missen ieder effect strijdig
beslag en zijn in dien zin betrekkelijk nietig^^Verg.
\\ ^ de Fw. verkl., bl. 42 vlg., 151.
Beteekenis van artikel 35 Fw. Zie de Fw. verkl., bl. 282 vlg.
4} \' ^^ Het artikel ten onrechte een abnormiteit genoemd (Hamaker,
i.5-- gevaarlijke hypotheken, in Wkbl. v. Not. en Reg. n®. 1446,
bl. 495. Verg. van denzelfden schrijver: hypotheekstelsels, in
Wkbl. v. Not. en Reg. n°. 1358, bl. 4).
Holtius neemt een pandrecht, pignus praetorium, der schuld-
eischers aan, 2de dr., hl. 117—126. Evenzoo v. Riemsdijk, de be-
perkte rechtsbevoegdheid van den gefailleerde, Prft. 1868, bl.
43 vlg. (die ook in het gewone beslag een pandrecht ziet). Vgl.
P. Grützmann, das Anfechtungsrecht der benachtheiligten Kon-
kursgläubiger, 1882, bl. 210 vlg.; — L. Seuffert, zur Geschichte
f? fj:- Dogmatik des dt. Concursrechts, dl. 1; — Pollak, Konkurs-
recht.
a-^r. Opvatting van het faillissement als een beslag bij Kist, dl. 6,
bl. 42 v., 68 v.; — Memorie van Toel. Fw., uitg. Belinfante, dl. 1,
\'bl. 42;—Kohler, Lehrb. des Konkursrechts, §22 vlg. (bl. 100: Es
daher kein Zweifel: die Gläubiger haben ein dingliches Recht,
//^t^f*^ und dies ist das Beschlagsrecht). /
\' ß* Over het verschil in redactie tusschen art. 505 al. 5 Rv.
A--
^^ 235 v.
^ ^ Levering van — en vestiging van pandrecht op — onlichame-
^ \'■^"\'\'^lijke zaken, artt. 668 en 1199 B. W.
/er«-^\'\'"\'* \' Art. 35 mag niet analogisch worden toegepast op de kennis-
geving, door art. 1199 B. VV. gevorderd voor de vestiging van
\'yrr*^ , pandrecht op onlichamelijke roerende zaken (aandeelen op naam):
Ust{ UCfi^^- Rb. den Haag 26 Oct. 1898, W. n». 7241.^ Verg. de Marez
. ^ ^ ^^I Ovens, a. w., bl. 64 v. — A. G. Mulder, de rechten van den
/ voorschotgever op aan zijn order afgegeven incasso\'s, Prff. 1888.
A. Het faillissement betreft alleen het vermogen, niet den
^^ persoon van den failliet. De failliet verliest noch zijne rechts-,
J noch zijne handelingsbevoegdheid.
Beteekenis van de spreekwijze: decoctor ■{iro mortuo habetur,
nee habet veile nee nolle, zie v. Riemsdijk, bl. 72— 82. Onjuisto
gevolgtrekkingen: verg. Voobduin, Wetb. v. Kooph., dl. 3,bl (>26.
De failliet strnit niet onder curateele.
; z^v/^^^r^nAi/U^Z iU^ ó^tw/é, ^«„AA^^I,
/«■A«^ row-, X
^c/^^oCunyi -fe^xJt^eje^ /2Ä. xj^.JUU^^«tcrr, Óe/Ttt.* ePcPe/»j
-ocr page 18-r. ^09.
(ulccL^ouuU^ t\'rrcrvA ,
JL.
-ocr page 19--CtJtl /lAnyfyt.\'XA^i^ef trtx^
-ocr page 20-JL.l
a-rwo
strafvorderingen zijn uitsluitend te richten tegen den ge-
failleerde, niet ook of alleen tegen den curator.
Rb. Assen 4 Nov. 1805, W n». 6731.
Persoonlijke eigenschappen van den schuldenaar hebben
geen invloed op het faillissement, met name maakt de wet
gee» onderscheiding tusschen eerlijke en oneerlijke schulde-
naren. De persoon des schuldenaars blijft ongemoeid.
Zie reeds do Regeering in 1825, bij VoonnuiN, Geschiedenis
en beginselen, dl. 10, bl. 626 v., IV. — De Fw. verkl., bl. 23 v.
Daarom geen dwangakkoord ter voorkoming van faillisse-
ment voor ongelukkige en eerlijke schuldenaren.
Aldus de Belgische wet van 29 Juni 1887, relative au concordat
préventif de la faillile. — Italiaansch wetsontwerp, II diritlo
conimerciale 1895, kol. 451 v.; Vidari, Corso di dir. comm.,
dl. 9, app. I.
Zwitserland. Bundesgesetz i\'iber Schuldbetr. u. Konkurs, Elfter
Titel. Nachlassvertrag, artt. 293—317. Het dwangakkoord kan ook
buiten faillissement voorkomen.
De 21 Oct. 1835 door de Regeering voorgestelde tweede titel
van hel derde boek Wetb. v. Kooph.: «van homologatie van ak-
koord buiten faillietverklaring", werd 4 Mrt. 1830 met 31 tegen
3 stemmen verworpen.
Handelingen der Nederl. Juristen-Vereeniging 1871. Praeadviezen
van J. Pols en F. S. van Nierop, dl. l, bl. 41 v., bl. 70 v.;dl.2,
bl. 9()v.
Amendement van Mr. J. A. Levy bij de behandeling der Faillw.
om de wet te doen voorafgaan door een titel: «van homologatie
van akkoord buiten faillietverklaring". Verwerping van art. 1 met 41
legen 27 stenunen. Zie do Geschiedenis bij v. n. Fei.tz, dl. 2, bl.404 v.
Voorstel van wet van Mr. J. A. Levy op de homologatie van
akkoord buiten faillietverklaring, ingediend 30 Oct. 1893. Ver-
vallen door de ontbinding der Tweede Kamer in Maart 1894. —
Zie daarover M. F. pe Pinto, homologatie van akkoord buiten
faillietverklaring, Prfl. 1893; — Molengraakk, hel voorstel van wol
van Mr. J. A. Levy enz., in Rechtsgel. Magazijn 1894, hl. 98 v.
De Engelsche Dceds of Arrangement Act 1887,50/51 Viel. c. 57
(Rechtsgel. Mag. 1888, bl. 3-il) heeft eene andere strekking.
Daarom geen afzonderlijk faillissement ouder anderen naam
voor ongelukkige on eorlijko schuldenaren.
tfSo
412^-
j^o tlL Aldus de liquidation judiciaire in Frankrijk,\'m^exoerd
/, ^^^^ bij de wet van 4 Maart 1889, portant modification à la législation des
^ i^Ji^ - faillites. Art. 1: <i.Tout commerçant qui cesse ses paiements peut
/ ^ obtenir... le bénéfice de la liquidation judiciaire». De jurispru-
dentie vordert goede trouw. Zie Malapert, du régime de la liq.
jud., no3. 53 v.
Ieder gefailleerde kan in het faiUissement een akkoord ver-
krijgen.
Anders Dt. Konkursord. 175 (vervolging of veroordeelitig we-
gens bedriegelijke bankbreuk); Code de comm. fr., artt. 510 en
511; Code de comm. belge, art. 514.
Geen instelling als de exciisahilité van den Code de comm.
franç. (artt. 537—540) en beige (artt. 533—535).
Rehabilitatie, art. 206 v. Fw., niet afhankelijk gesteld van
het gedrag van den schuldenaar.
Anders artt. 850, 892 , 893 W. v. K.; - artt. 612 en 613 Code
de comm. fr.;— artt. 591 en 592 Code de comm. belg.; — artt. 816
en 839 Cod. di comm. ital. — Verg. ook de bepalingen over de
discharge of hankntpt in sect. 8 der Eng. Bankruptcy Act van 1890.
Bepalingen in andere wetten omtrent de bevoegdheid van
den gefailleerde sommige ambten of bétrekkingen te bekleeden.
Art. 11 al. 1 n". 2 Regt. Org.; ttflt. /i37 n^. on-506-Burgr
Wetb. (uitsluiting voogdij, tooz. voogdij-en-eurateelc); artt. 437
n\'. 506 , 838, 1025 al. 2 en 1069 Burg. Wetb. (afzetting voog- Z^"\'
den, toez. voogden, curators, bewindvoerders vruchtgebruik, tes-
tament-uitvoerders, bewindvoerders); art. 51 al. 2 Wet notarisambt
(9 Juli 1842, Stbl. n". 20, j" art. 7 wet 6 Mei 1878, Stbl. n«.29^
Beteekenis van deze voorschriften
B. Alle. vermogonssubjecten kunnen failliet gaan:
zoowel natuurlijke als rechtspersonen. Verg. artt. 2 al. 6,106,
117 Fw.
Kan een zedelijk lichaam (bijv. een naaml. vennootschap)
gedurende de vereffening failliet verklaard ^yorden?
H. n. 5 Febr. 1892, W. n". 61.52, M. v. H. 1892, bl. 211; llof
Amsterdam 26 Oct. 1898, W. n\'. 7216; — anders: Rb. Utrecht 10
Oct. 1898, W. n». 7218. — Verg. L. H. Kuun Jr., over faillis-
sement van naamlooze vennootschappen, Prft. 1873^ bl, 68 v.
Ook openbare hchamen: provinciën, gemeenten, water-
schappen ?
2e.,
f«.
Aee^
-t-» . c*.»rîûs /^er^^ ô^. __ 0"//.
Se. zo^.
A
■ii
i
Verklaring in staat van, kennelijk onvermogen van het water-
schap Groot-Mijdrecht: Rh. Utrecht 23 Sept. 1892; opheffing na
verzet: Rh Utrecht 19 Nov. 1892, VV. n°. (5273.
E. J. Plemp t. Duiveland, het waterschap tegenover zijne
schuldeischers, Prft. 1893 (ree. v. Boluüis, in Rechtsgel. Mag.
1895, bl. 331); — F. L. Kleun, e.\\ecutie van openbare gemeen-
schappen, Prft. 1897 (ree. Krabbe, in Rechtsgel. Mag. 1897,
bl. 588); — F. Melli, die Schuldexekution und der Konkurs
gegen Gemeinden, 1880; Rechtsgutachten und Gesetzesvorschlag
betreffend die Schuldexekution und den Konkurs gegen Gemein-
den, 1885; Das Exekutionsverfahren gegen Gemeinden mit be-
sonderer Rücksicht auf die österr. Gesefzesvorlage, 1893. /
Mogelijkheid van afzonderlijk faillissement, waar een bepaald
deel van het vermogen of gemeenschappelijke goederen voor
bepaalde schulden in het bijzonder aansprakelijk zijn.
1». Nalaienschap, artt. 1113, 1147, 1153 Burg. Wetb. Fail-
lissement eener nalatenschap, artt. 198—202 Fw.
Voorstel der Staatscommissie en der Regeering (art. 206
Ontw. Stc.; art. 198 Reg. Ontw.). Amendement van Houticn,
aangenomen met 56 tegen 13 stemmen.
De Fw. verkl., bl. 487.— Uitvoeriger en juister regeling inde
Duitsche Konkunsordnung 214—236 (§215. Die Eröiïnung des
Verfahrens setzt die Ueberschuldung des Nachlasses voraiis). —
E. Jaeoek, Erbenliaftung und Nachlasskonkurs im neuen Reichs-
recht, 1898. — Thalleb, des faillites en droit comparó, dl 1,
n". 48.
De faillietverklaring kan gevraagd worden, al is do nala-
tenschap, onder voorrecht van boedelbeschrijving of zuiver,
aanvaard.
Rb. Zierikzee 17 Nov. 1896, W. n". ()892.
Art. 201 Fw. Zie de Fu\\ verkl., bl. 493 vlg. Afscheiding
van rechtswege van den boedel des overledenen van dien der
erfgenamen, art. 200 Fw. Uitsluiting van akkoord, art. 202
Fw. Gronden dio daartoe geleid hebben.
Verhouding tusschen aanvaarding onder voorrecht van
boedelbeschrijving en het faillissement dor nalatenschap.
Overlijden van don schuldenaar gedurende den loop van
het faillissement. Gevolgen. Artt. 200 en 202 toepasselijk.
/
2°. Het scheeps- of zeevennogen (fortuue de mer).
Art. 3(^8 Wetb. v. Kooph. De assurantie-penningen treden
niet in de plaats van het schip. Evenmin de kooppenningen,
als het schip vóór de faillietverklaring is verkocht (Hof den
Haag 2 Mrt. 1891, W. n". 6058).
De executie van het scheepsvermogen na afstand (artt. 321
en 335 W. v. K.) is niet geregeld. Zie hierboven bl. 246.
3°. Huwelijksgemeenschap.
StfiHs is ^m rlpr PGht.gflnnnfrtn y^ftrannnlijl- aansprakelijk,
daarom geen afzonderlijk faillissement van het gemeenschaps-
vermogen.
Art. 63 Fw. Omvang van het faillissement; verschillend
naar gelang van de tusschen de echtgenooten bestaande ge-
meenschap.
Regel: tot de gemeenschap behooren de goederen, waarvan
niet kan worden aangetoond, dat ze aan de vrouw of den
man persoonlijk behooren. Art. 61 Fw., artt. 214, 220 en
221 Burg. Wetb.
Art. 61 al. 2 Fw. j» art. 205 Burg. Wetb. Zie de Fw. verkl.,
bl. 227 vlg.
Beheer en beschikking over de gemeenschap gaan over op
den curator.
Rb. Rotterdam 9 Mei 1887, W. n». 5530; 30 Juni 1890, M. v.
H. 1890, bl. 315, bev. Hof den Haag 20 Apr. 1891, W. n». 6030,
cass. verw. H. R. 4 Uec. 1891, M. v. H. 1892, bl. 72. — Zie voorts
Hof Limburg 10 Mei 1875, bev. Rb. Maastricht 27 Jiuii 1874,
W. n\'. \'AdQS (gemeenschap van vruchten en inkomsten); — Rb.
Amsterdam 12 Mrt. 1879, Regisg. Bijbl. 1879, B bl. 189.
„Schuldeiscbers, die op de goederen der gemeenschap ver-
haal hebben" en „schulden, waardoor de gefailleerde per-
soonlijk verbonden is".
Moeilijkheden bij gemeenschap van vruchten en inkomsten.
M. P. H. Wiehcx en A. Mus, in VVeekbl. Not. cn Reg nos. 1499,
1502 en 1505.
Bestaat er ten aanzien van de goederen, waarvan, in
geval van uitsluiting van alle gemeenschap, niet kan wor-
den aangetoond dat ze aan een der echtgenooten persoon-
^^ ^rp-./J\'S-,
- ;
Irt»-
^»^-tSi/tö-j/«^ . /.Ci. a >?✓ <*/ ^^ /93I.
i\'^t^aU/i-t^Ttrr
-ocr page 24-i
Iua4- 7-. t/^^rtx^ cUU- c^^^yt^AxJU^
Tc^ [ouU-, Oj. J^ tu. — .»wW. ^ ^
i, uSxix^ui^c^ >f. w:. Ära- <iÄ > —•
v-r./ vW-c.^it\' if^y^/Lni^y^ ^yt^c^. Jl^- ùcL^^\'^, COJ.,,
LÎm
/ijjv Uf.n\'ûirjL
lA^ / Za^n^^-H.^ clXL -f--—
h0lnf!gpaarf.!;;si;taur voor privaaï.\'ecd,
lijk behooren, buwelijksgemeenscbap of mede-eigendom ?
Art. 205 Burg. Wetb. Ook art. 61 Fw.? Is art. 56 Fw. van
toepassing ?
Faillissement van den eenen ecbtgenoot nd faillissement
van den anderen. Mogelijkheid daarvan en omvang van dit
faillissement.
T f \'
Quintus in W. n".6770; — de Fw. verivl., bl. 224 vlg.; — Rb.
Dordrecht 14 Nov. 1894, W. n\'. 6601; - Hof Amsterdam 30 Dec.
1881, W. n\'. 4851. — Minder juist: H. R. 28 Nov. 1895, W.
n°. 6767; - Rb. Dordrecht 15 Juni 1882, Nw. Mag. v. Hr. 1882,
bl. 360.
4°. Vennootschap onder eefie firma.
De opvatting omtrent het rechtskarakter der vennootschap
onder firma is beslissend. Zie hierboven bl. 85 vlg.
Behalve de literatuur aldaar aangehaald, zie men: S. J. Fockema
Andkeae, de gezamende hand naar de oud-Nederlandsche rech-
ten, in Versl. en Med. der Kon. Akademie van Wetensch., Afd.
Letterkunde, 3<le reeks, 4<le deel 1887, bl. 15 vlg. — J. v. d.
DniFT, over faillissement van vennootschappen onder lirma, Prft.
1867.— W. H. M. Weukeb, de liquidatie der vennootschap
onder firma, Prft. 1897.-^
Art. 2 al. 3 Fw. De Fw. verkl, bl. 89 vlg. Praktijk om de
vonnootschap on al of niet tevens do vennooten failliet to
verklaren..
Afzonderlijk faillissement der vennootschap aangenomen door
Hof Noord-Holland 2 Jan. 1845, W. n". 565 (bev. Rb. Amsterdam
14 Dec. 1843, W. n". 475) en Rb. den Bosch 12 Dec. 1855, W.
n°. 1724, op grond van de rechlspersoonlijkhoid der vennootschap;
Rb. Almeloo 23 Apr. 1878, W. n\'. 4255 — Faillietverklaring der
vennootschap heeft van rechtswege ten gevolge het faillissement
van ieder dor vennooten: Rb. Maastricht 15 Sept. 1870, W. n*. 3313.—
Faillissement eener vennootschap is faillissement der door ven- Jö-^^t»*.
nootschap verbonden personen: Hof Nd. Holland 20 Jan. 1870, .
vern. Rb. Haarlem 25 Mei 1869, M. v. II. 1870,bl. 8; — verg. Hof
Nd. Holland 12 Nov. 18()8, M. v. H. 1808, hl. 219. - Failliet-
verklaring <ler vennootschap is faillietverklaring der firmanten: ^
H. R. 2;] Dcc. 1892, VV. n». 6287/0» denzelfden zin : Rb. Am-
sterdam 26 Juni 1850, W. n». 1137, bev. Hof Nd. Holland 20
Mrt. 1851, W. n°. 124^}. — Faillietverklaring eener vennootschap
onder firma in liquidatie fRb. Zwolle 8 Mei 1889, W. n». 5748,
bev. Hof Arnhem 6 Nov. 1889, W. n». 5828; — H. R. 17 Juli 1896,
W. n". 6846. — Kist, Beg. v. Handelsr., dl. 3, bl. 285 v. — On-
juist: Rb. Almeloo 1 Febr. 1888, P. v. J. 1888 n°. 95.
Bij verwerping van de leer der rechtspersoonlijkheid heeft
een afzonderlijk faillissement van de vennootschap alleen be-
lang j indien men aanneemt dat bij faillissement der vennoo-
ten\'het vennootschapsvermogen niet afgescheiden blijft van
dat der vennooten.
Bij vennootschappen onder firma bestaat een vennootschappe-
lijk vermogen, dat een zelfstandigen en afgezonderden waarborg
vormt voor -de vennootschappelijke schuldeiscbers: beteekenis
daarvan na ontbinding der vennootschap door overlijden van een
der vennooten: H. R. 28 Juni 1889, W. n». 57$5, vern. Hof den
Bosch 5 Febr. 1889, VV. n°. 5679, bev. Rb. Maastricht 3 Mei 1888,
W. n°. 5595. Evenzoo Hof Arnhem, b. a. (tot de baten van de
nalatenschap van den vennoot behoort zijn aandeel in hel overschot
van het vennootschapsvermogcn na betaling der schulden).
Verdeeling bij in.solventie; het vennootschapsvermogen blijft af-
gescheiden van dat der vennooten: Rb. Amsterdam 21 Jan. 1857,
W. n°. 1855 (ook op grond van de zelfstandige persooidijkheid
der vennootschap); — Hot den Bosch 13 Mrt. 1877, VV. no.4291,
en 9 Apr. 1895, \\V. n«. 6641; — Rb. Utrecht 6 Nov. 1895, VV.
n». 6742, bev. Hof Amsterdam 27 Nov. 1896, W. n". 6932, cass.
verw. H. R. 26 Nov. 1897, VV. n». 7047;— Rb. Amsterdam 15
Mrt. 1898, W. n«. 7134.^— Zie ook V\\\\ n®. 6937 (J. Rokssingii)
en n\'. 6942 (L. Cu. Besieh).
Moeilijkheden, waartoe de aanbieding van een akkoord aan-
leiding geeft.
Hof Nd. Holland 20 Jan. 1870, h.a.; — Rb. Maastricht 15Sept.
1870, b.a.; — Rb. Rotterdam 13 Oct. 1886, P. v. J. 1886, n".45\'.
Beteekenis van art. 56 Fw. in dit verband. Tweeërlei dee-
lingsinethode: verdeeling van baten en laston, verdeeling van
het saldo. Zie de Fw. verkl., bl. 236 vlg.
P. Pio, traité tbéorique et pratiijue de la faillite des sociélés
commerciales, 1887. — Duvivieu, traité de la faillite des so-
ciétés commerciales, 1887. — Shaffa, il fallimento delle societa
commerciali, 1897. — E. Jaegeu, der Konkurs der offenen Han-
delsgesellschaft, 1897. — A. Tuhnouu Muhbay, bankruptcy of
/i
/
Se. UiJ^-
C.e... yiuL^et,. jbu^i
■7
>0
--r^ ^ ^ «.. . ^ ^____________•
tPot/S-.
-ocr page 26--t——^.
yirt^ty
cUijL^ t^,^ . ^^
OJUUjl^
/sjyL T\'t/i-u^. C-\'^\'XÄ
6,H/a
2
partners, in the Law Quarterly Review, 1891, hi. 53 vlg. —
Dt, K. Ord. §§ 209 , 211, 212;— Code de comm, franç., art,
531; — Code de comm. beige, art. 530; — Cod. d. comm. ital.,
artt. 847, 848, &50 , 852 , 854; — Bundesges. fiber Schuldbetr.
u. Konkurs, art. 218. — Rankruptcy Act 1883, s. 40 al. 3.
De Fransche praktijk neemt aan, dat het faillissement van de
vennootschap o. f. in zich sluit het faillissement van alle hoofdelijk
verbonden vennooten: Lyon-Caen en Renault, Précis, n»\'.3117,
3118. 1. , ^ 5-j/, M t. ee..
C. Alle verraogenssubjecten kunnen failliet gaan: zoowel
kooplieden als niet-kooplieden.
Tualleb, des faillites en droit comparé, chap 1 : de l\'extension
possible de la faillite aux non-commerçants, bl. 125 v. — Ltjciani,
a. w,, dl. 1, nos. 110—128, bl. 224 v.
De beperking van liet faillissement tot kooplieden in bet
Oud-Fransebo en bet Oud-Vaderlandscbe recbt niet bekend,
Rkatard-Vexbièbes en Demangeat, a. w., dl. 1, bl. 14 noot.
In Frankrijk werd zij ingevoerd door den €ode de com-
merce, evenzoo .ten onzent. Navolging van den Code in 1826
in boek III Wetb. v, Kooph.
Regeling van de algemeeno vermogens-executie van niet-
koopheden onder den naam „staat van kennelijk onvermogen"
in boek 3, tit, 7 Wetb. v. Burg. Rv. : wetten v. 19 Mei
1829, Sthl. n°. 37, en van 10 Mei 1837, Sihl. n». 50.
Zie voor de handelingen betreffende deze wetten: J. van den
lIoNKiiT, Handboek voor de burgerlijke reglsvordering (1839),
bl. 773—807. — Noordziek , Gesch. der beraadsl. enz. Wetb. van
Rurg. Rechtspleging, zittingsjaar 1827/28, 2 dl., 1885.
In Frankrijk, België en Italië is bet faillissement alleen van
toepassing op kooplieden; — in Zwitserland alleen op bon
die in het handelsregister zijn ingescbroven, — In Oostenrijk,
Hongarije, Duitschland, de Scandinavische rijken en Engeland
zijn zoowel kooplieden als niet-kooplieden aan het faillissement
onderworpen; evenwel wordt in Oostenrijk, Hongarije, Noor-
wegen en Denemarken, wat betreft do voorwaarden voor do
faillietverklaring, tusschon kooplieden en niet-kooplieden on-
derscheid gemaakt,
r>. Het faillissement omvat het geheele vermogen van
28
-ocr page 27- -ocr page 28-^f/ij»^^^ y.
7
-ocr page 29-\'418\'\'
den schuldenaar. Alleen vermogens-rechten, geen familie-
rechten (maritale macht, vaderlijke macht, en de daaraan
verbonden beb eersrechten).
De curator kan zich beroepen op de nietigheid eener hande-
ling, door de gehuwde vrouw zonder machtiging, bijstand of
toestemming van haar man verricht, art. 171 B.W.: H. R. 4
Febr. 1887, W. n". 5398, vern. Hof Amsterdam 17 Apr. 1885, W.
n°. 5256. — Zie ook: Rb. Amsterdam 7 .luni 1892, W. n". 6361,
vern. Hof Amsterdam 30 .Tuni 1893, W. n». 6401.
Uitoefening door den curator van de rechten, den gefailleerde
of diens echtgenoot toekomende als legitimaris, art. 967 B. W.: ^
Rb. Zutfen 2 Oct. 1879, W. n®. 4517; — Rb. Maastricht 13 Dec.
1884, W. n». 5166; — Rb. Groningen 9 Mrt. 1888, W. n\'. 5642.—
Zie voorts: Rb. Utrecht 31 Maart 1897, W. n". 6975./"
Wèl valt in het faillissement het recht van erfgenaamschap.
De curator verwerpt of aanvaardt onder voorrecht van boe-
delbeschrijving, art. 41.
«Gedurende het faillissement opkomende»: hetzelfde geldt van
nog niet verworpen of aanvaarde nalatenschappen, vóór de failliet-
verklaring opengevallen. Zie ook art. 1107 B. W.
Het geheele vermogen ten tijde der faillietverklaring,
alsmede hetgeen de gefailleerde gedurende het faillis-
sement verwerft, art. 20 Fw. Zie art. 1177 B.W.
Verg. over dit beginsel: de Fw. verkl. bl. 52 v. — Andei\'s dt.
K. ord. §1 al. 1.
Uitzonderingen: Vermogensrechten, welke buiten het
faillissement blijven: a. Zoogen. hoogst persoonlijke rechten.
Recht_ van gebruik, art. 870 B. W.; recht van bewoning,
art. 874 B. W. ^
b. Niet voor uitwinning .(beslftg)-vatbare zaken.
1°. Art. 21 n". 1 Fw.: de zaken, vermeld in artt. 447 nos.
2—5 en 756 n®. 3 W. v. B. Rv., de gagie als schipper of
schepeling (art. 21 al. 3 der wet van 7\'Mei 1856, Stbl. n». 32),
het auteursrecht (art. 9 al. 3 der wet van 28 Juni 1881, Stbl.
n". 124) en, voorwaardelijk, de zaken, in art. 448 W. v. B. Rv.
opgenoemd.
Reclame van deze zaken blijft mogelijk: zie de Fw. verkl.,
bl. 241 v. Over de uitsluiting van het auteursrecht, zie aldaar, bl. 24.3v.
/
tZ^ A..
/t
ùh
êtj-irr e^n-A
/ // ■ r u T^eo^. ^.àZ.
7/7-
éiU^^jlL^ ^ t^ä.^^ .
a/fcJ\'iP^^d\'.
tryc-f (KT!^.
1
-ocr page 30-liJti- jy, aP/s- : Â-cru^i^^ ^ céaro rf-
/jal. H-\'\'(f7
\' 1
>1\'
Up^iJh
7 .........^ r. I r-r- f^óla^. / ^ C t^T. \' g\'JkjKyu.^ «TS^ eK ^O /S\'JZ.
ï/T^.
(.rtJ^ c^^a ■
\' \'
«
H\'T
2". Art. 1823 B. W. (lijfreuten ten belioeve van een derde
om niet gevestigd en door den schenker voor beslag onvat-
baar verklaard).
R. de Mentuou- Bake, in Rechtsgel. Mag. 1898, hl. 527 v.
3°. Art. 22 Fw. Zie, wat betreft r ij k s-traktementen en-pen-
sioenen, voor korting en uitsluiting van verhaal:
wet van 24 Jan. 1815, Stbl. n". 5 (fraktementen en pensioenen
van officieren van land- en zeemacht en der daartoe behoorende
administrateuren en ofïicieren van gezondheid); art. €^der wet
419
-/5-y
-^•an
voor hunne
kimitïwr); art. -eS/der wet v. 28 Aug.-1851, m\\l. nVjl39 (pen-
^\'\'sioenen van militnirpn/Tifnp<lpn Hor» t-^njr y^n offipier rn van
.benevens de on-
/ tA^ t-ATL^
derstanden-voor-htuino—kinderen); art. 40 der wet v. 9 Mei rZe^rf
184G, Sthl. n". 24, en art. 30 \'^er wet v. 9 Mei 1890, Stbl. nju^/
ifQ\'Ufj\'^oC«.\'^\'\'^\'^^ 78 (pensioenen der burgerlijke _ambtenaren); art. 42 der -.. ^
ifQ\'UufJ^o\'\'^ ------^jjcijciuciicn uci uui ^ci iijnc aiii uuuiiui , iiri. iiui // ,/
^\'tü.^rt,^*^ wet van 17 Aug. 1878, Sthl. n». 1277j°. artt. 40 en 30^der wet
9 Mei 1890, Sthl. n\'. 78 (pensioenen der onderwijzers); \'
^^^^ art 34 der wet v. 2 Augr-4880r^iM^»^145riV«rt^G7-der-wet - \' \' \'
^Ji^oCa"^^ f V. 28 Aub;. 1851, Stbl. n°. 129-(|>eu6ioenen-en-onderstan<}en-vaft-
weduwen en kinderen van reserve-effleieren-van-geaondheid en-
/
y
a cJi-
yrr^\'
retcrvp-militiiire-apothckcrs)-; art. 22\'der wet v. 9 Mei 1890,
o/pu^ n*. 79 (pensioenen der weduwen en weezen van burgerlijke amb-
tenaren); art. 34 der wet v. 18 Juli 18iK), Sthl. n». 109(pensioe-
^ nen van de mindere geëmployeerden enz., op daggeld werkzaam"^
/fy^ bij de inrichtingen van \'s Rijks zee- en landmacht); art. ^ der ) —C « "XaP/ , i^r-PCc»*,
/2 /affi" V. 1&-I»ni 1892, Slbl. n". (pensioenen 4in onderstands
^ \' van het personeel van don loodsdienst voor zeeschepei/y7 iii\'t-
S^. ri^/yZ. Juli 18U5, Sthl. n«. 104 (pensioenen voor offi-
cieren, onderofficieren en minderen der Koninkl. Nederl. Marine-
reserve, en van hunne weduwen, benevens de onderstanden
/y^ hunner kinderen); arf. der wet van 2-AIt»i-1807pm/^nM41ï
\' (pensioenen van officieren, oiuloroffieiei^ en mindere;^^der-H«s6i^vo- -/ é TtA^t-A.
^van hunne weduwen en kinderen); A^ftAo-e^/^-cyi.
/tjyi O ^^/yooY onvervreemdbaar verklaring : j-j ^ f^u^tC/^„t
tt
wet V. 20 Mei 1849, Sjhl\'. n\'. 24, art.^ïï wet v."a8 Aug. 18&f,
OJI^C. {fi ck^ (J^^ f- LfJ\'f^f ft" tot f t/trry^^oOy
-ocr page 31-^^ / n». m-, en art. ^^wet v. 28 Aug. 1851, n°. (mi-
litaire pensioenen, gagementen en onderstanden) ; art. 41 wet v.
r/o^C-^ ^^^^ ^^ 9 Mei 1846, Sthl. n°. 24; art. ^ wet v. 9 Mei 1890, Sthl.x^\\ 78; .
- c/^\'-z^\'V art. ^wet v. 17 Aug. 1878, n». 127,\'artt. 40 en 31 wet
^ T, V. 9 Mei 1890, Sthl. n». 78; irt, S4 ^vet v. 2 Aug. 1880, StU.
, i.jrjjo. co oQ Aug. imh-SiU.-n\'^r^-, art. 22 wet
J\'^«/^. V. 9 Mei 1890, Stèl. n\'. 79; art. 33_wet v. 18 Juli 1890, Stbl.
J ^ \' C n». 109 ; art. v. -IR Juni 189^, m] art. 46 wet v. "Jù/t..^
^^ ^ ^ 12 Juli imtrStbl. n". 104, èn art. &© wet v. 2-Mci 1897, Stbl.
n». ^ (alle liierboven vermeld). P AV/X
jt^.i/àu^c.ii\'^, Op d^\'^raktementen vaa burgerlijke ambtenaren passen de
betrokken departementen de wet van 1815 analogisch toe.
burgerlijke staatsdienst in Nederland, Prft.,
^ ^ bl. 238 V. — De Fw. verkl., bl. 141 v.
^ e^^s^ Voor traktementen van geestelijken zie men het arrêté v.
^ j^g Nivôse an XI qui déclare les traitemens écclésiastiques in-
ƒ<?//. saisissables dans leur totalité (decreet v. 22 Juni 1810 :
executoir-verklaring).
Zie over de voortdurende geldigheid van dit arrêté: Rapport
Metman-de Pinto-oiiiviee I, bl. 119; — t. Rossem, de Nederl.
^ Rechtspr. gebr. op de artt. v. h. Wetb. v. R. Rv., op art. 757,
bl, 1301. — Th. A. Fbuin, hel deel van het vermogen dat niet
voor executie vatbaar is, Prft. ■1892, bl. 23 v.
. ^^ .Traktementen en pensioenen ten laste van provincies, ge-
^ ^ meenten, waterschappen en particulieren vallen in het fail-
"r vf\'-^-n.^- lissement^behoudens art, 21 n°. 2 Fw.; zie onder c.
jö I ^ Over de vatbaarheid voor beslag i. ii. b. van stedelijke hezol-
digingen: zie v. Rossem, t.a. p., n°. 5, bl. 1297;— Kkauue, a. w.,
f {icù. \' 249 V. ; — FnuiN, a, w,, bl. 15 v. — Rb. Winschoten 22 Mei 1895,
l/.n\'fY\'^\'^ \'■ \' " w, n", 6663; — Rh. Maastricht 14 Nov. 1895, W. n». 6760. — ^
cJi. r. ^ Art. 757 VV, v. U. Rv.
i*!""^//\'" gelden enz., vermeld in art. 1 der wet van 24 Jan.
Sthl. n». 5,"\'behooren tot den faillieten boedel. Zio de
^verkl., bl. 145 v.
Inkomsten uit persoonlijke werkzaamheid voor het door
^^ rechter-commissaris te bepalen deel: art 21 n». 2 Fw.
Zie art. 67 al. 2 Fw.
d. Inkomsten met bepaalde bestemming: art. 21 n<". 3—5 Fw.
!f f Over an. 21 n». 4 verg. de Fw. verkl, bl, 147 v. Zie art. 67 al. 2 Fw.
(tl \'\'
j^^iiCcs (p ei^j, (fijli Ojv^-ti un^f- t^\'C.^Ltet^ Ui-V^
fic. diifUy . H>-cn>, Vtiv«^ oU^ ƒ r^
Pw-Vi»^ kru.^ LaJ- »«ttX (if-rt^ (finrr,.
/IxiyaJL
UufC^ t/Tx^ ^/S-
, iKJly^. yt.
. /
•
Unci- c^C— c^iXf-üU^é^yv^ t-.»-»^ Aa^\'C-
i^nl. U U\'t ù o^e^t^oL V//f ^^ y^f-irvu^ HKfoy, i. K.» , n^
a/v{.. tXa^Y/f a-O-c^\'^tJ.^eAr^\'^^ Oyu^\'^Â --
ft"
-ocr page 32-^ cj^ : ^
Ce/. fO^df^\'^^
«Sj^^Vt-" O^/\'Z.T..
af^\'
f t\'o.ooo wLA ^tA\' c»/^, (, 1 fij, ft cjii.
\' / / ^ ^
cLfif^-^* aeJLoJU.^ Irt^ oy.i. ßnjuJLei
/^crs- r^\' 421
E. liet faillissement omvat het geheele vermogen v a n d e n
schuldenaar. Art. 20 Fw.
Revindicato|r beslag wordt door art. 33 Fw. niet uitgeslo-
ten. Reclame in geval van ftüllissement, artt. 230—243 W.
v. K. Zie hierboven, §22, bl. 68-71.
Wat de curator in zijne hoedanigheid voor anderen ont-
vangt, behoort niet tot den faillieten boedel. Toepassing bij
faillissement eens commissionnairs.
G. Rooseboom, Recueil v. versch. Keuren en Coslumen van
Amsterdam, cap. 37, bl 188.— Rb. den Haag, 9 Dec. 1879, W.
n°. 4464, vern. Hof den Haag 20 April 1881, cass. verw.
H. R. 17 iMrt. 1882, W. n». 4759; R. Bijbl. 1882, afd. B,
bl. 130 V. (zaak Rollandel). — Rb. Amsterdam 5 Nov. 1886, P.
V. .T. 1886 n". 51\', vern. Hof Amsterdam 30 Maart 1888, P. v. J.
1888 n®. 60,^ vern. H. R. 5 Apr. -1889, \\V. n\\ 5698."— Anders
Rh. Amsterdam 4 Jan. 1887, P. v. J. 1888 n\'. 6.— Zie hierboven
bl. 65. — de Mauez Otens, a. w., bl. ^ v. (vordering wegens
verrijking zonder rechtsgrond). — Koiileii, a. w., bl. 177 v. (vin-
dicatio utilis).
Het faillissement van den in eein\'ge gomeeuscliap van goe-
deren gehuwden echtgenoot omvat do gemeenschap: art. 63
al. 1 Fw. /■
Toepassing ton aanzien der zaken, welke buiten het fail-
hsseinent blijven: art. 22 al. 2 Fw.
Do vrouw neemt bij faillissement van don man terug wat
baar persoonlijk toebehoort; bewijs door baar to lovoren, als
or eenige gemeenschap is: art. 61 Fw. Bij faillissomcnt van
do vrouw blijft buiten het faillissement wat den man per-
soonlijk toebehoort; bewijs, in geval van gemeenschap: iTrtt.
214, 220, 221 al. 1 en 2 Burg. Wetb.
Bewijs door do vrouw, resp. door don man to loveron in
geval van uitsluiting van iedere gemeenschap? In alle gevallen
geldt art. 205 B. W. Zio ook hierboven bl. 414\\.
Rb. Rotterdam 12 Jan. 1898, W. n®. 7122, acht, in geval van
uitsluiting van iedere gemeenschap en faillissement van den man,
art 61 Fw. van toepassing.
Kan do vrouw bij gemeenschap van winst on verlies voor
O
«SF
^Jl\'ib,
>
-ocr page 33-U I .A g,o ^^ V ^.yUßU. ■ t^jw^ /up r M-iiij^L «L.
/tl». ^ Ài^ P:.
uAtfi^, tPMV /
I
fUu-i^UiU^
"" ~ ~ I à
Heden overleed na liefderijke verpleging in
het algemeen gasthuis (Bartholoineï), na een lang-
durig lijden, onze geliefde Moeder, Behuwd- en
Grootmoeder, Mejuffrouw
in den ouderdom van ruim 76 jaar.
Eibosscherweg 79, F. A. SCHUT.
Hilversum. ( H. SCHUT—Sallichek.
UTRECHT, 17 Sept. 1911.
Utrhchtschk BBORAKKNis-VKKKKNiGiNr,. — Kdiitoor: Ainhachlstraat No. 8.
-ocr page 36-jf\'tJtAi^^
, «l/ir.__I I
^^ ^^»..»vuVtJt Oi^ tj^UtXTjU» utjtsth tA-«-!-,^^—
-ocr page 38-/ie^wJLJ^ty— il. ^T^^j-t/L^fct-Cxt- UjC^U^ erjC
l^^^rtV ^ ,11 l\'i/ n r • --iri ^..tJi^U^^ty^\'J^^^
r7 , G\'/ »r. ,
-ocr page 39-HK/
hare niet meer aanwezige aanbrengst als concurrente schuld-
eischeres in het faillissement van haren man opkomen ?
Ja: Rb. Amsterdam 12 Juni 1885, P. v. J. 1885 n®. 32\', en
22 Juni 1894, W. n». (5615; — Hof Amsterdam 11 Maart 1887,
P. v. J. 1887 n°. 24*, W. n». 5474.-^ Anders: concl. Proc.-gen.
Hof Amsterdam in P. v. J . 1886 n®. 9*; — Polekaae in Rechtsgel.
Magazijn 1888, bl. 18 v. — De Fw. verkl., ld. 255 v.^
Tot den faillieten boedel bebooren óók die zaken, welke
daaraan vóór de faillietverklaring ten nadeele der schuld-
422
ft t-ac-,
\' /
l crv^^ ^J-
A
X^^^-^^fLlandsche recht, in Rechtsgel. Bijdr. en Bijbl. 1886/87, afd. D, i^r^O^^
^ bl. 3v.; — A. F. vak Lexdeït, aard en strekking van de actio pau- -^\'c-^ol
liana, Prft. 1887; — N. A. L. Land, de actio pauliana en hare
historische ontwikkeling, Prft. 1896; — Kohleb, Lehrb. des Kon- c^y^ ^ ^
kursrechts, §§ 37—46;^ Cosack, das Anfechtungsrecht der Glau- ^^ ^ ^
A
^ /f
y^ L. Ht
biger, 1884; — Peteesek, in Zft. f. d. Civilproz., dl. iü, bl. 42 v.; ■
Lippmakn, die rechtliche Natur des Anfechtungsrechts, jjv Jhe- ^
^ \' .^Lippmakn, die rechtnctie JNatur des Anlecluungsrechts, jn Jtie- ^ r
^ ^ Het vermogen betreffende handelingen fvermogensbesclnk-
vermogen betrellende tianctelingen (vermogensbeschik-
kingen), hoe ook genaamd, door den schuldenaar vóór de
fallietverklaring verricht, zijn nietig wat de schuldeischers
betreft, indien:
1". de handeling onverplicht werd verricht;,\'"
Beteekenis van dit vereischte. De gratificatie-theorie. Betalingen
van opeischbare schulden in beginsel altijd geldig. Zie echter
art. 47.
2". de schuldeischers daardoor zijn benadeeld;/^\'
3®. de schuldenaar bij het verrichten der handeling do
wetenschap bezat, dat benadeoling der schuld-
eischers daarvan liet gevolg zou\'zijn;
^^ eischers zijn onttrokken; óók op deze zaken rust het beslag.
^^^^^ (^luvXx "j ^Het leerstuk der zoogen. Pauliuna.
wiirdsciieid, Lehrb. des Pandeklenrechls, 5de dr., dl. 2,
/Mi^ §4(53. — Caeoli, de actio pauliana in het Fransche en Neder-
. ..I _ . ^ _ . ----- ------ .. _
llooge Raad 24 .lan. 1896, W. n®. 6768, bov. Hof Arnhem 26 Jan,
1895, W. n\' 6618 (beteekenis van de woorden «ter bedriegelijke
verkorting van de rechten der schuldeischers» in arL 777 W.
v. K.). — Evenzoo: Rb. Roermond 28 Jan. 1898, W. n». 7161.
4". degene, met wien of te wiens behoeve do
- ^ F
i
__ ay. ■ g-
^ ÔÙÙla^SL^ cf^ f ^ iiU^
/Cev»--*^
. -1-
Î
r
/
CfjOtyyv_____^ ____^
tf^ A
-»-t»»—» -fc«
• o^^. C/;. tur.,: ^fCL. -U^y^u. ü/: cParf/.
t^-^Y^ ..J ....... - - . -
TU»J^y^yuu^ Ct^. »r.» <fr(ptf»,
.A-W,
/
-ocr page 40-I
A-
iRi V ^ / 0 /
mÎ
1
\'Jct.L»/- __"iX^iA-A^I^^fcre .
\' \'1\'
V-.
ii\'
lil
I \'l l Ir-\'O-trxfl^^ ■
if. ^
A.
a
*
[\'t
y-\'^ 423 ^Hl a
schuldenaar handelde, bij het verrichten der han-
deling dezelfde wetenschap bezat.\'^ —•
i ■^\'•f Dit vereischte wordt gesteld, omdat de curator beweert dat tot ik^^-^cf^^
den boedel behoort of, niet meer voorhanden, aan den boedel
Worden vergoed, wat door een derde van den gefailleerde ^
\' Zoowel eenzijdige als tweezijdige handelingen, bijv. het ver-
^ èx.\'*^). werpen van een erfenis (verg. art. 1107 B, W.), afstand van
gemeenschap.
H. J. Hamaker, afstand van gemeenschap, in Wkbl. Not. en
! Reg. nos 1464—1467. — Afstand van eene nalatenschap: Rb.
Haarlem 7 .bmi 1898, W. n\'. 7174.
Bij eenzijdige handelingen treedt, voor zooveel betreft de
wetenschap van dengene te wiens behoeve de schuldenaar
\' \' ^ handelde, „het oogenbHk der verkrijging" voor dat van het
verrichten der handeling in de plaats.
Beteekenis van ,het inroepen der nietigheid ten behoeve
f van den boedel".^Geen nietigverklaarbaarheid, noch vernie-
tiging ;{^een vordering enkel tot nietigverklaring (het consta-
. toeren der nietigheidfis mogelijk, maar niot noodzakelijk. Do ^
\' handeling is betrekkelijk, alleen ten aanzien der schuldeischors
(van den boedel), nietig, zonder rechtskracht. Zij werkt niot
[ tegen de schuldeischors. /*
Rb. Haarlem 7 .luni 1898, b.a. — Onder het Wetb. v. Kooph.
besliste in anderen zin H. R. 18 Maart 1884, W. n". 5019.
) I
Gevolg van het betrekkelijke der nietigheid; hel inroepen door
den curator van de nietigheid eener betaling doel de verbintenis
van den borg niel herleven: Rb. Alkmaar 20 April I8i)9, Wkbl.
Not. en Ueg. n®. 153J).
llccbtsvordoringcn, gegrond op do niotighoid, wordon in-
gesteld door den curator: art. 49 al. 1; des noodig togen
derdo-verkrijgors.
Zie de Fw. verkl., bl. 251 v.— Rh. Zierikzec13.Ian. 1885, W. n^ö^S.
Art. 49 al. 2. — Invloed van do homologatie van een ak-
koord, art. 50.
•Gevolgen dor nietigheid. Wat aan don boedel is onttrokken,
nnig de curator-als nog daartoe bohoorcnd beschouwen. Hij
424 H^
kan daarop revindicatoir beslag leggen. Het moet afgegeven
of teruggegeven worden; subsidiair scbadevergoeding, art. 51
al. 1 en 2.
Werking der nietigbeid tegen derden, die rechten op de
zaak hebben verkregen: art. 51 al. 3.
Zie de Fw. verkl,, bl. 204 v.
Behandeling der contra-praestatie, art. 51 al. 4.
Bijzondere bepalingen. — a. Handelingen, waarbij vermoed
wordt het bestaan der vereischten, onder 3°. en 4°.
vermeld, indien zij zijn verricht binnen 40 dagen vóór de
- ^ faillietverklaring en vóór den aanvang van dien termijn daartoe
^^ „v^ verplichting was aangegaan: art. 43.
V-»"*^ Beginsel der niel-onvoorwaardelijke nietigheid. Tegenbewijs is
^^ toegelaten; zie daarover Rb. Alkmaar 20 April 1899, b.a.
L. Peins, iels over aflossing van hypothecaire vorderingen kort
voor een faillissement, Prft. 1890.
b. Handelingen om niet: art, 44, Het vereischte, onder
4". vermeld, vervalt. Die, vermeld onder 1®, en 2°., hier zonder
beteekenis,
«Schenkingen» in art. 44 gebruikt in den ruimeren zin van hande-
lingen om niet, handelingen waardoor iemand een ander onmid-
dellijk of middellijk, om niet een vermogensrecht^^erschaft.
Verg. artt. 1377 Burg. Wetb., zooals het luidt volgens arl. 3 Inv.
, Faillw. y Zie de Fw. verkl., bl. 190 v., en II. R. 0 .lan. 1899, W.
^ » n\'. 7225 (over de beteekenis van «schenkingen» in art. 1132 B. W.).
\' Verdachte schenkingen: het vereischte, onder 3°. vermeld,
. wordt vermoed, art. 45.
Zie over schenkingen aan den echtgenoot, aan den aanstaanden
VIh^ echtgenoot, of bij huvvelijksche voorwaarde gedaan: de Fw. verkl.,
^ bl. 197.
Toont de begiftigde aan, dat hij het ontvangene vóór do
faillietverklaring van den schenker heoft verteerd, dan wordt
vereischt dat bij met den vermogenstoestand van den schenker
bekend was: art. 46.
Bekendheid ten tijde van hel verteren van hel ontvangene.
Art. 42 van toepassing, als de wetenschap beslaal bij onlvang.st
van de gift.
c. Voldoening aan eon opoischbaro scKuld. Uit-
a
„ - ----fr c.
C UZ-. ic\'cP&éS.
^
-7
tk/T\'U\'Joo^, ßwstz
\'îi^^Â/tv ; ^^ a^t^Cs^A^ ^ \'/^-^^o^f^iA CißiPSr, r/p.
Ot^tPi/^.
/^(rS-, Û/! (/fzrr. .tj^
-ocr page 42-ifU^aJL tro.^ cuij.. tffi t^^riJfT- e^ tyiA.ytn^\'ljJul , f^n.- otJi^A^ ^ t .. -
to Ox^. (jp^j
: ç /^o^; A/.i^.» erf^ii, -y^yi^^.
cJ» \'
SIU4..
zonderingen op het beginsel van de geldigheid dier handeling
voor de gevallen, in art. 47 genoemd.
De bewijslast rust op den curator. — Ruime beteekenis van «aan-
gevraagd was»,
Voorbeelden: Rb. den Haag 29 Dec. 4897, W. n". 7128, bev.
Hof den Haag 7 Febr. 1899, W. n°. 72(35; — Rb. Utrecht 20
Apr. 1898, W. n». 7130.^ rU,.^ êrrvju ij J^. t^oy, UJ. H»d>66i.
Geen terugvordering van den houder van een papier aan
order of toonder, die tot aanneming van de betalingver-
phcht was. Verhaal op den uitgever: art. 48. Zie de Ftv.
verkl., bl. 201 v.
F. Het faillissement als beslag op en uitwinning van
het vermogen neemt een einde, als de opbrengst ver-
deeld is, art. 193 al. 1. Geen nawerking ten aanzien van later
verworven vermogen of van den persoon des gefailleerden; deze
komt weer in de positie van een niet gefailleerden schuldenaar.
Tegenstelling met het vroegere recht. Verg. Mem. v. Toel. Reg.
Ontwerp, uifg. Belinfante, dl. 1 bl. 40 v., 156 v. — F. L. Ton-
ckens, de rechten der schuldeiscbers van een insolvent verklaar-
den koopman na ontslag des curators, Prft. 1887.
Recbten der schuldeiscbers na afloop van het failhssement,
art. 195. Zij kunnen, voorzoover zij nog to vorderen hebben,
allo rechten doen geldon, dio aan schuldeiscbers toekomen
tegen een niet gefailleerden schuldonaar, behoudens het recht
van lijfsdwang."
zie over het verlies van lijfsdwang, de Fw. verkl., bl. 5() v.
Verband tusschen het einde van hot faillissement en do
rehabilitatie; deze mist rechtsgevolgen.
Stelsel van het ontwerp der Staatscommissie. Akkoord bij
gelegenheid dor slotuitdeeling, artt. 197—204 v. h. ontw.
K. .1. van IlARKNCAuarKi,, opvolgcud accoord en accoord na
slol.iildeeliiig, IVfl. 1891.— De Fw. verkl., hl. 48-4 v.
Stelsel van do Engolscho wet. Do discharge of the bankrupt^
sectt. 8 en 10 Bankruptcy Act, 1890; sect. 30 Bankruptcy
Act, 1883.
G. Het faillissement strekt ten behoeve van alle schuld-
oischors.
426
Schuldeischers: in den beperkten zin van hen, die voldoening
uit den boedel kunnen vorderen (op den boedel verhaal kun-
nen nemen). Andere schuldeischers, in den ruimeren zin van
hen, die eene vordering tegen den gefailleerde kunnen doen
gelden, hebben bij het faillissement geen belang.
Alle schuldeischers in eerst genoemden zin kunnen zich aan-
melden (verificatie) en meedeelen. Zij moeten zich aan-
melden om mede te deelen. De aanmelding ter verificatie
het eenige middel tot handhaving van hun recht, art. 26
Fw. Zie ook art. 29 Fw.
Alle individueele gerechtelijke tenuitvoerlegging op het ver-
mogen neemt een einde, art. 33. Zoowel executoriale als conserva-
toire beslagen (uitgezonderd het revindicatoir beslag) vervallen."^
Hooge Raad 17 Mei 1878, W. n°. 4250; — Hof den Bosch 18
Dec. 1894, W. n». 6603. — Het pandbeslag blijft alleen in stand
voor zoover het rust op goederen, welke niet tot den faillieten
hoedel behooren^ Te algemeen: de Mabez Otens, de beginselen
van het hedendaagsche faillietenr., bl. 82 v.; — Rb. den Haag
23 Dec. 1887, W. n". 5532. — Zie ook Pres. den Haag 15 Nov.
^ 1888, P. v. J. 1888 n°. 145./.
/(/ yf Doorhaling der beslagen niet geregeld. Verg. art. 870 W.
V. K. met art. 188 al. 1 Fw. K. B. van 11 Mrt. 1840, Sthl. n". 6.
A. B. in W. no. 6774. — De Fw. verkl., bl. 475v. /
H. R. 4 Apr. 1884, W. n". 5024: de doorhaling van een beslag
moet worden gevorderd bij gewoon proces.^
Schijnbare uitzondering van art. 34 Fw. De gedwongen
verkoop wordt een willige.
De tenuitvoerlegging moet op het oogenblik der failliet-
verklaring nog niet geëindigd zijn; toepassing bij verschillende
beslagen.
Executoriaal beslag op roerende goederen: Hof Amsterdam 22
Mei 1896, W. i>». ()845, vern. Rb. Utrecht 27 Febr. 1895, VV.
n®. 6628 (verkoop op den dag der verklaring in staat van kennelijk
onvermogen); — Rb. Rotterdam 17 Juni 1895, W. n®. 6694
(rangschikking van den curator als eerst bevoorrecht schuld-
eischer tot het geheele bedrag der kooppenningen gehandhaafd),
en in anderen zin R. v. J. le Soerabaia 14 Sept. 1898, VV. n®.
7244. - Verg. 11. R. 10 Mui 1894, W. n®. 6502 (de gerechtelijke
-r
\'it« _
r
O^^, ^^rS^
/
, cc/tyC.
-ocr page 44-L ^.-\'.r-j ^
/" ^ C^ûVJL ; ^ \'»t—
oJl.l.
427 "i.H^
verdeeling maakt deel uit der tenuitvoerlegging).
Beslag onder derden: Rb. Rotterdam 3 Oct. 1898, P. v. J. 1898
n®. 8.J (de procedure tot verklaring vervalt door de faillietverkla-
ring van den schuldenaar). — Rh. Amsterdam 22 Apr. 1886,
P. v. .T. 1886, nos. 22\' en 23*; — Rb. Arnhem 16 Mei 1887, W.
n\'. 5554; — Rb. den Haag 23 Sept. 1890, W. n®. 5965 (de tenuit-
voerlegging eindigt met de afgifte door den derde).
Tenuitvoerlegging op den persoon (lijfsdwang of gijzeling)
kan evenmin plaats hebben, art. 33 al. 1. Ontslag uit de
gijzeling, zoodra het vonnis van faillietverklaring in kracht
van gewijsde is gegaan, art. 33 al. 2.
Hoe moet het ontslag geschieden\'.\' Zie de Fw. verkl., hl. 249 v.
Uitzonderingen: buiten bet faillissement blijven en oefenen
bunno rechten uit, als ware er geen faillissement:
a. De pandhouder en de eerste hypothekaire schuldeischer,
dio het beding van art. 1223 Burg. Wetb. heeft gemaakt:
art. 57 al. 1.
Rh. Rotterdam 30 Nov. 1896, W. n®. 7215, hev. Hof don Haag 14
Nov. 1898, W. n°. 7242 (rechten van den eersten hypotheekhouder).
Over de rechten van den pandhouder, aan wien een inschuld
in pand is gegeven, zie men Rb. den Haag 27 Dec. 1887, ^^ ^ Oi. j
VV. n\'. 5548; - H. R. 18 Jan. 1889, W. n®. 5666; - Hof Am- \' •/c\'.
sterdam 4 Juni 1897, VV. n®. 7028, cass. verw. H. R. 25 Febr. 2aP . /^as-^ \\
-1898, VV. n®. 7090.^ Rb. Amsterdam 30 Juni 1898, W. n®. 7168. — tt\'fP^/s-. .
H. J. Hamakeb, hel pandrecht op eene schuldvordering, in Wkbl.
Nol. en Reg. no». 1519-1521, 1524.
h. De commissionnair voor do vorderingen, waarvoor art.
80 W. V. K. hem voorrecht toekent: art 84 W. v. K., dat, ge-
wijzigd bij art. 4 Inv. Fw., naar de artt. 57—59 Fw. verwijst.
De schuldeischers, onder a, en b. vermeld, hebben recht
van parate executie.
Verificatie imnner vordering alleen noodig, als deze behoort
tot do in artt. 130 en 131 vermelde vorderingen. De houders
van zoodanige vorderingen kunnen eerst nil do verificatie on
voor hot geverifieerde bedrag tot oxccntio van hun onderpand
overgaan, art. 57 al. 2.
Termijn, waarbinnen zij hun recht moeten uitoefenen, ver-
lengbaar bij beschikking van den rechter-commisaaris (zieart. 67
428
al. 2). Sanctie: verkoop van het onderpand door den curator,
art. 58 al. 1.
Na verkoop van het onderpand is de schuldeischer verplicht
aan den curator rekening te doen van de opbrengst, onver-
schillig of er een saldo is, art. 59 al. 1.
Voor het tekortkomende treedt hij als concurrent schuld-
eischer op, ,zoo hij zijne vordering heeft doen verifieeren",
art. 59 al. 2.
Onjuist: Rb. Amsterdam 19 Oct. 1898, W. n". 7220. Zie ook
Hof Amsterdam 7 Nov. 1898, P. v. .T. 1899 n°. 19.
De curator kan te allen tijde, ten einde de beschikking te
verkrijgen over het onderpand, de vordering van den pandhou-
der, hypothekairen schuldeischer of commissionnair voldoen.
Alleen bepaald ten aanzien van pand, art. 58 al. 2. Zie de
Fw. verkl., bb 217 v.
c. De makelaar in zee-assurantiën, die de polis nog in
handen heeft. Hij int de schadevergoeding en verhaalt daarop
zijne premievordering, art. Ö84 al. 2 W. v. K.
d. Metselaars, timmerlieden en andere ambachtslieden kun-
nen van het recht, hun toegekend in art. 1650 B W., ge-
bruik maken, ook in geval van faillissement van den aan-
nemer, en al is hunne vordering in dit faillissement geverifieerd.
H. R. 10 Dec, 1870, W. n°. 3414, bev. in revisie H. R. 22 Dec.
1871, W. n». .\'3416; — Rb.\' Haarlem 17 Apr. 1888, P. v. .1.1888,
n". 69; — Rb. \\mslerdam 23 .luni 1887, P. v. .1. 1888 n». 29, en
14 Febr. 1893, P. v. J. 1893 n». bl.^— Zie ook Rb. Amsterdam 18 Aug.
1891, P. V. .1. 1891 n". 90;— Hooge Raad 6 April 1894, W. n". 6485
e. Schippers en voerlieden, voor zooverre zij een recht van
parate executie hebben: artt. 489, 94 al. 2, 96 al. 1 aanhef,
755 al. 2 W. v. K. -
Schuldeischers van den gefailleerde, die dit zijn geworden
nd do faillietverklaring, blijven buiten het faiUissement. Zio
art. 24 Fw. Zij hebben geen aanspraak op don boedel.
Toepassing bij veroordeeling van den schuldenaar lot boete
wegens een feit, gepleegd vóór dc faillietverklaring: Rb. Roer-
mond .\'30 Juni 1892, W. n". 0222; — hij diens veroordeeliiig na
de faillietverklaring in de kosten van een strafgeding: Rh., Rot-
^ ;
»Al,
---- ——^ «-y^-ry-y
— cjt— ctet.,-- JLt^.^ <*j\\A-, c-Ci ffD .
-ocr page 46-•
ppiVA,
7
terdam 30 Oct. 1882, llegtsg. Bijbl. 1882, B bl. 282, bev. Hof
den Haag 15 Oct. 1883, W. n». 5038.^
Schulden, door den curator in zijne hoedanigheid gemaakt,
komen ten laste van den boedel en kunnen daarop ten volle
worden verhaald. ^„Boedelschulden": artt. 28 al. 3, 39 en 40
Fw. Ze zijn niet onderworpen aan de verificatie, en komen
na homologatie van een akkoord integraal ten laste van den
schuldenaar.
Rb. Rotterdam 1 Nov. 1871, W. n». 3416 (proceskosten ten
laste van den curator).
H. Het faillissement is een conservatoir beslag, dat over-
07
gaat in een executoriaal beslag.
De Fw. onderscheidt twee perioden: de eerste, de conser-
vatoire, de periode van bewaring of sequestratie; de tweede,
de executoriale, de periode van verefifening of insolventie.
In de eerste periode: voortzetting van het bedrijf (art. 98),
vervreemding van goederen niet dan in bijzondere geval-
len (art. 101), vaststelling der baten en lasten (artt. 94 en
95: boedelbeschrijving; art. 96: staat van baten en schul-
den ; art. 108 v.: verificatie der schuldvorderingen). In de
tweede periode: staking van het bedrijf (art. 170), verzil-
vering van alle baten (artt. 173—175), verdeeling van do
opbrengst (artt. 179 v.). Do tweede periode vervalt als
schuldenaar en schuldeischers overeenkomen omtrent eeno
buitengerechtelijke regeling (akkoord).
Gelijksoortige verdeeling kennen de Code de comm. franp. en
de Code de comm. beige(/« faillitoen Vétat d\\uiwii)on de Engelsche
Bankruptcy Act (receiving order en bankruplcy). Daarentegen niet
de Dt. Konkursordnung. — In do Amsterdamsche Ordonnanties
werden ook reeds de sequestratie en de insolventie onders(Jiei-
den. Evenzoo in de Alg. Manier van procedeeren van 1799, in het
Ontw. Burg. Wetb. van 1807 en in het Wetb. o. d. recbterl.
insleli. enz. van 1801): (]<.\'sc<jurstratio cn (]e curateele of insolventie.
De gezamenlijke schuldeischers zijn do executanten. Voor
on immens bon, als hun wettelijke vertegenwoordiger, treedt
do curator op. Als beheerder on verelFonaar van den boedel,
als beschikker over do vermogensrechten van den failliet
f nr
w
treedt hij in diens plaats, oefent hij diens rechten uit. Zijn
"7 rechtspositie wordt daardoor bepaald. Zie de. Fw. verkl., bl. 46 v.
/ A-rt. 12 Ordon. Amsterdam 1777: «dat de boedel moet gehou-
\'Z\'^f^ den worden door de aangestelde sequesters, in naam en ten be-
van de gezamenlijke crediteuren, te worden gepossideerd
z/\'c/t^-\'-\'"-^®\'\'^\' en gecustodieerd».
rjjfjjZK^^o--^ — Kist, Beg. v. Handelsr., dl. 6, bl. 43 en 70. — Geützmann,
/ .CUtL"-^\' a. w., bl. 210 v. — Kouler, a. w., bl. 401 v.
^ RlJ- den Haag 29 Juni\'l897, W. n». 7065. — Rb. Rotterdam 17
Juni 1895, W. n». 6697, bev. Hof den Haag 30 Nov. 1896, W.
\' - ^^^ ...... . - .
j^oyycra, n". 6920 (schuldeiscbers kunnen zich niet als derden verzetten tegen
^ een vonnis, gewezen in een door den curator gevoerd geding tot
/ , opvordering van baten des boedels); — Rb. Rotterdam 3^ Nov. 1896,
^ n». 7215, bev. Hof den Haag 14 Nov. 1898, W. n". 7242.^
/\' ^ De handelingen en beschikkingen van den curator zijn bin-
tM*-\'^\' ^ dend voor den gefailleerde. Wat de gefailleerde vóór de failliet-
verklaring verrichtte, bindt de executeerende schuldeiscbers,
^ den curator, tenzij het tegendeel is bepaald (de zoogen.
t»^ Pauliana).
Toepassing van art. 1917 B. W. Zie hieronder bl. 459.
Andere opvattingen omtrent de positie des curators.
a. w., bl. 46, 59 v ; — de Mabez Otens ,
J^ ^cj-r^i a. w., bl. 49 v.;— Diepuuis, Handb. v. li. Nederl. Ilandelsr., dl. 3,
^ ^ I. De faillissementsproccdure is voor alle boedels dezelfde,
^^^ ^^ ^ , ■ Geen onderscheid tusschen grooto en kleine boedels. Tal van
voorschriften zijn facultatief. Zie de Fw. verkl., bl. 30 v.
^ . 84. DE FAILLIETVERKLARING.
i}. Voorwaarde voor de faiUietverklarimj: do schuldenaar moot
verkeeren in den toestand van to bobben opge-
houden te betalen, art. 1 Fw.
Oorspronkelijke redactie van art. 1 (Qntw. St.C. en Reg.
Ontw,): „De schuldenaar, die ophoudt te betalen, wordt, hetzij
enz. in staat van faillissement verklaard". — Bestrijding bij
de openbare beraadslaging in do Tweede Kamer. Amende-
menten van Houten on van nkii Kaay. Het laatste voegt
aan het artikel toe: „indien dit in het belang zijnet geza-
.Civn^. »t.*»/-zz.
A(a. ----^ot^ytKj /» Ci/ycy f Ceß: cwiWV»- ^ CKreAui.^ArA
ß<fe> «few a^Aa^^, A^er^
-ocr page 48-C«\'
ft, t-e,—,
---
O .
431
menlijke scliuldeischers wenschelijk blijkt". Na wijziging in:
„indien dit in het gemeenschappelijk belang zijner schuld-
eischers wenschelijk blijkt", neemt de regeering het over.
Amendementen de Kanter en Clercx. De Minister wijzigt
de toevoeging in: „indien dit in het gemeenschappelijk be-
lang zijner schuldeischers wenschelijk wordt geoordeeld". Aan-
neming van het artikel met 58 tegen 11 stemmen. Gelijke
bijvoeging in artt. 6 al. 2 en 198.
Oppositie in de Eerste Kamer, speciaal van Mr. Pijnappel.
Wetsvoorstel van Mr. Pijnappel, Sept. 1894 ingediend, om
de bijvoegingen in de artt. 1, 6 en 198 weer te schrappen
en in art. G al. 2 te lezen: ...„indien summierlijkblijktrcr/j
het bestaan van daadzaken of omstandigheden y welke aantoonen
dat de toestand van het ophouden met betalen aanwezig is, en,
zoo een schuldeischer" enz. Gewijzigd wetsvoorstel, 18 Juni
1895, om de artt. 1 en 6 te lezen, zooals zij thans luiden.
Amendement Harte-Tydeman, om aan art. 1 toe te voegen:
„tenzij dit in het gemeenschappelijk belang zijner schuld-
eischers niet wenschelijk wordt geoordeeld", verworpen met
4ü tegen 27 stemmen. Aanneming van het voorstel-Pijn appel
in de Tweede Kamer met 63 tegen 10 stommen, in de Eerste
Kamer met algemeene stemmen. Zie voorts het overzicht der
geschiedenis van art. 1 in de Fw. verkl., bl. 71 vlg.
«Tocslaiul van to hebben opgelioudon te betalen" = état de
cessation dc paiements in art. 437 al. \'i Code de comm. fr. en
art. 437 al. 3 Code dc comm. beige.
Onvermogen of onmacht om to betalen (buiten
staiit zijn te betalen, niet kunnen betalen) wordt niet gevorderd.
Juist: Hof Amsterdam 2 Dec. 1896, W. n». 6911. — Anders Rb.
Amsterdam 16 Nov. 1896, t. z. p.
Evenmin ontoereikendheid van het vermogen om daaruit
allo o|)eischbaro schulden te voldoen. t/ - ^ ^
Verg. Lïon-Gakn en Rknault, prócis do dr. comm., n». 2566.— ^^ ^
Ikdenkolyk: Ilof Amsterdam 14 Juli 1897, M. v. 11. 1898 hl. 42.
üebrek aan actief geen reden de aangifte le weigeren: Hof
Amsterdam 2 Nov. 1898, P. v. J. 1898 n\'. 19. ^
Grondslag van hot faillissement: do samenloop (co»CMrs«s)
van onbevredigde schuldeiscbers. Deze samenloop ontstaat
als de schuldenaar zijne opeischbare schulden niet betaalt,
m. a. w. „in den toestand verkeert dat hij heeft opgehouden
te betalen". Bewijs door den aanvrager van het bestaan
van nog andere onbevredigde schuldeiscbers vordert de wet
niet.
Of de door de wet gevorderde toestand aanwezig is, is een
feitelijke vraag: H. R. 31 Dec. 1896, W. n». 6912; — 13 Mei 1897,
W. n». 6976; — 25 Mei 1898, W. n°.
Hij is niet aanwezig, als vaststaat dat de schuldenaar geen
andere schulden heeft dan de schuld, waarvoor de faillietverklaring
is aangevraagd: Hof den Bosch6 Aprill897, Wkbl. v. Not. en Reg.
n». 1429, cass. verw. H. R. 13 Mei 1897, h. a. (anders de Fransche
jurisprudentie: Lton-Caek en Renatjlt, Précis n®. 25%); — als
niets anders blijkt dan de niet-voldoening eener vordering op eerste
aanvrage;/— als blijkt dal de schuldeiscbers betaling niet ver-
langen en het faillissement niet wenschen: Hof Amsterdam 5
Dec. 1898, P. v. J. 1899 n». 15.
Hij is wèl aanwezig, als des verzoekers vordering onbetaald is
gebleven nä sommatie of nä vergeefsche pogingen tot invordering
of nä veroordeeling en bevel tot betaling: Hof den Haag 30 Sept.
1896, vern. Rb. den Haag 11 Sept. 1896, VV. n°. (i8()9; Hof
Leeuwarden 16 Sept. en 7 Oct. 1896, vern. Rb. Heerenveen II
Sept. 1896, W. n°. 6876; Hof Arnhem 3 Mrt. 1897, \\V. n\'. 6962,
vern. Rb. Zutfen 10 Febr. 1896, W. n«. 7003; Hof Arnhem 12
Mei 1897, VV. n". 6983; Hof Amsterdam 17 Sept. 1897, M. v.H.
1898 bl. 45; — als blijkt van hel onvermogen van den schul-
denaar: Hof Amsterdam 16 Dec. 1896, W. n°. 7003, en 13 Oct
1897, M. v. H. 1898 bl. /i8; — als de wanbetaling een wissel of
promesse betreft, ter zake van handel of bedrijf door den schul-
denaar geaccepteerd of geteekend^(verg. Hof Amsterdam 28 Febr.
1898, W. n\'. 7257); — als de schuldenaar erkent opgehouden lo
hebben met betalen: Hof Amsterdam 20 Jan. 1897, VV. n°. 7004/
In het algemeen kan «het niet-betalen van een enkele schuld
(slechts dan) een toestand van ophouding vati betaling aanwij-
zen, wanneer het wegens de omstandigheden, waaronder de niet-
betiiling van die schuld plaats heeft, te verwachten is, dat de
schuldenaar ook tegenover zijne andere schuldeiscbers /.ijne verplich-
ting lot betaling nielzal nakomen»: H. R. 13 Mei 1897, VV. n».6976.
Dc aanwezigheid van meer dan één schuldeischer op het oogen-
/ ^^^
U.JL.
O^. -ftr
-ocr page 50-__/S y^-Zsry^trr^ .^tfT Se^tyC^a—
mm
If^l
blik (1er aanvrage wordt een vereischte voor faillietverklaring ge-
noemd door H. Y\\. 25 Mei 1898, W. n\'. 7127; — evenzoo H. R.
3 Juni 1898, W. n\'. 7133; — Rb. Leeuwarden 24 Nov. 1898,
P. v. J.1899 no. 3. —Zie ook Rb. Zierikzee 20 Jidi 1898, VV. n<\'.7208. -
Anders: de aanvrager behoeft het bestaan van meerdereschuldea
niet aan te toonen: Rb. Rotterdam 16 Dec. 1896, P. v. J. 1897
n". 50/^ Zie ook Wolfson in W. n». 7068.
Het bestaan van meerdere op betaling aandringende schuld-
eiscbers behoeft niet te blijken, voldoende is het bestaan van
meerdere schuldeiscbers : H. H. 2 Juni 1899, W. n®. 7287./
Verg. voor het vroegere recht: Hof Nd.-Holland 7 Juni 1866,
W. n». 2840; 8 April 1869, W. n®. 3253; 22 Mrt. 1877, \\V.
n". 4130; 18 Oct. 1878, W. n». 4311.
Met betrekking tot de faillietverklaring wordt door de wet
geen onderscheid gemaakt tusschen kooplieden en niet-koop-
lieden, noch tusschen huisschulden en handelsschulden. Zie
de Fw. verkl., bl. 85 v.
§ 102 Dt. Konkursord. vordert Zahliingsunfdhigkeit: onver-
mogen om te betalen, die geacht wordt aanwezig te zijn als er
Zahlungseinstelltlng, ophouden te betalen, is. Zonder ophouden
te betalen kan er onvermogen om te betalen zijn en er kan op-
houden te betalen zijn zonder onvermogen. — De Eng. bankruptcy
Act 1883 (gew. in 18JK)) onderscheidt in sect. 4 acht bankruptcy
actSy waarvan er één aanwezig moet zijn. — Evenzoo noemt art.
190 Bundesg. ü. Schuldb. u. K. verschillende feiten, o. a. ophou-
den te betalen.
Critiek van de voorwaarde van den C. d. comm.: cessation de
]Hneincnts bij Thaller, des faill. en dr. comp., chap. 1, p. 125vlg.,
in verband met de gelijkstelling van kooplieden en niet-kooplieden.
Ue wetten van Oostenrijk (K. Ord. artt. 62—64, 198), Hongarije
(Faillw. artt. 82—85 , 242—246), Noorwegen en Denemarken
stellen andere voorwaarden voor de faillietverklaring van koop-
lieden dan voor niet-koopliedcn; voor kooplieden: ophouden te
betalen.
G. de comm. belge, art. 437: «tout commerçant qui cesse .ses
payements et dont le crédit se trouve ébranlé est en état do
faillite». — Cod. di comm. ital., art 683, vordert het ophouden
met betalen van handelsschulden. Evenzoo Cour de cass. franç.
2 déc. 18()8. Lton-Cakn et Hrnault, Précis, n®. 2570.
„Do schuldonaar" is het subject, de eigenaar van hetaan-
29
-ocr page 51-434
sprakelijke en in beslag te nemen vermogen. Toepassing op
schuldenaars die onder curateele staan.
Een curator kan niet, ook niet in zijne hoedanigheid, failHet
verklaard worden: Rb. Zwolle 13 Nov. 1896, W. n».6893. —Hof
den Bosch 29 Dec. 1896, vern. Rb. den Bosch 4 Dec. 1896, W.
n». 6905. — H. R. 2 Apr. 1897, W. n». 6950. — De Fw. verkl., bl. 557 v.
„Betalen" heeft de ruime beteekenis van „betaling" in de artt.
^ 1417 vv. B. W. d w. z. eene verbintenis kwijten (art. 1418), eene
verplichting nakomen, en ziet dus niet alleen op geldvorderingen.
Bevoegde rechter voor de /rtiV/iV/DerWaW«^. Eegel: de rechtbank
van de woonplaats des schuldenaars, art. 2 al. 1.
Nevens dezen is nog een andere rechtbank bevoegd: P. in
het geval van art. 2 al. 3 (vennootschap onder firma. Zie
de Fw. verkl., bl. 89 v.); 2°. ten aanzien van de gehuwde
vrouw, art. 3 (zie de Fic. verkl., bl, 92 v.).
Bevoegdheid van den Nederlandschen rechter ten aanzien
van buiten het Rijk in Europa wonende personen: art. 2 al.
2 en 4 en art. 3.
Hof Amsterdam 8 Dec. 1896, W. n». 7003.
Regeling bij gelijktijdige of opvolgende faillietverklaringen,
art. 2 al. 5.
Bevoegde rechter voor zedelijke lichamen en stichtingen, art.
2 al. 6; — voor de faillietverklaring eener nalatenschap,
art. 199 al. 1.
Procedure tot faillietverklarhig.
1°. Eigen aangifte; ter griffie, artt. 1 al. 1 en 4 al. 1.
RL Amsterdam 21 .lan. 1892, M. v. H. 1892 bl. 309; — 31
Oct. 1893, M. v. H. 1894 bl. 40.
Aangifte van het faillissement des mans door de vrouw: Rb.
Rotterdam 1 .Mei 1880, W. n®. 4530.
2°. Vordering van een of meer schuldeischers; bij verzoek-
schrift ter griffie, artt. 1 al. 1, 4 al. 1, 5.
Zie over de mogelijkheid bij één verzoekschrifi de faillietverklaring
te vorderen van meerdere schuldenaren (bijv. van mede-erfgena-
men): Rb. den llaagO Febr. 1897, W. n».6938.— De Fw. verkl., bl.556.
8°. Vordering van het Openbaar Ministerie; bij requisitoor
in raadkamer, art. 1 al. 2.
ir-etfl-c-»
J-
c?^ ƒ
r,
JU
I
-"ïl
i\'üfMi^. /fôj: /\'yC /y^ n\'6<9z.
«Redenen van openbaar belang»; voorbeeld: Hof Amsterdam
49 Nov. 1896, W. n". 6901.
„Aanvrage" omvat in artt. 47 en 54 de gevallen onder 1®.-\'
30.; in artt. 8, 9 en 18 alleen die vermeld onder 2°. en 3».
Zie de Fw. verkl., bl. 199 n^ 3.
Eigen aangifte van de erfgenamen en vordering van het
Openbaar Ministerie zijn uitgesloten bij failhetverklaring eener
nalatenschap, art. 198.
Onderzoek in raadkamer; zoo noodig verhoor van den aan-
gever of aanvrager. In de gevallen, vermeld onder 2°. en 3°., kan
oproeping worden bevolen van den schuldenaar, om gehoord te
worden, art. 4 al. 1 en 6 al. 1. Verboor of oproeping van de
erfgenamen, als de faillietverklaring eener nalatenschap wordt
gevorderd, art. 199 al. 2. Het onderzoek loopt over het ophouden
met betalen, bovendien, in het geval onder 2°., over het vorde-
ringsrecht van den schuldeischer, en, in bet geval onder 3°.,
over de redenen van openbaar belang, art. 6 al. 2. — Summier
bejNdjs..
Voorbeelden van niet aannemelijk gemaakt vorderingsrecht of van
voldoend gemotiveerde betwisting: Hof Amsterdam 29 Sept. 1896,
bev. Rb. Amsterdam 9 Sept. 1896, W. no. 6896; — H. R. 8 Jan.
1897, cass. verw. Hof Amsterdam 2 Dec. 1896, W. n®. 6911; —
Hof Amsterdam 26 Jan. 1897, W. n». 7002.
De rechter is aan de regelen van wettig bewijs niet gebonden :j
H. R. 18 Mrt. 1898, cass. verw. Hof Arnhem 10 Febr. 1898, Wi
n". 7101; — H. R. 2 Juni 18<)9, W. n». 7287. /
Do vordering van den aanvrager behoeft niot opeischbaar
te zijn. Zio de Fw. verkl., bl. 101.
Hof Amsterdam 19 Nov. 1880, W. no. /i588; — 4 .lan. 1884,
VV. n». 4993, vern. Rb. Haarlem 18 Dec. 1883, W. n". 4973; —
H. R. 7 Mrt. 1884, Ned. Rspr., dl. 136, bl. 251; —Hof Leeuwar-
den 14 Nov. 1888, M. v. H. 1889 bl. 77; W. no. 5652. Sr
Consorvato|ro maatregelen hangende bot onderzoek, art. 7.
Ntl sluiting van hot onderzoek moot het Openbaar Ministerie
gehoord wordon, art. 4 al. 1.
Verkeerde praktijk het O. M. te hooren vóór het onderzoek.
Verg. H. R. 9 Oct. 189(5, M. v. H. 1897 bl. 282.
Beschikking des rechters: weigering of vonnis van failliet-
436
verklaring, ter openbare terechtzitting, uitvoerbaar bij voor-
raad enz., art. 4 al. 3.
Rechtsmiddelen tegen de uitspraak op de aangifte of aanvrage.
1®. De faillietverklaring is uitgesproken:a. De schuldenaar
heeft hetzij recht van verzet (art. 8 al. 2), hetzij recht van
hooger beroep (art. 8 al. 1), dit laatste ook tegen de uitspraak
op het verzet, handhavende de faillietverklaring (art. 8 al. 3).\'^
Procedure bij verzoekschrift, in te dienen ter griffie (art. 8
al. 4j° art. 5). Dagbepaling en beteekening aan den procureur
van den schuldeischer (art. 8 al. 4 en 5). Onderzoek in raad-
- kamer (art. 8 al. 6j° art. 4 al. 1), waarbij de schuldenaar en de
schuldeischer of hunne gemachtigden tegenwoordig kunnen
zijn en alsdan gehoord moeten worden. Ook kan de curator
worden gehoord.\'\'Zie de Fw. verkl., bb 104v.
/tc^ /ao^f Is hel Openbaar Ministerie de aanvrager, dan treedt daarvoor
O U de Ier lerechlzilting aanwezige ambtenaar op.
(fU\'iP- Van Boneval Faure, hel Nederl. Burg. Procesr., dl. 1,3e dr.,
bl. 164; - A. Tak, in Themis 1897, bl. 350 v. - Zie Hof Am-
.slerdam 27 Sept. 1895, W. u». 6724, en H. R. 24 April 1896,
W. n°. (^807.
C De rechter is niet gebonden aan de feiten, in de aanvrage
\\ der faillietverklaring gesteld; ook de schuldeischer kan nieuwe
feiten aanvoeren.
Aldus: Hof Nd. Holland 31 Jan. 1861, M. v. H. 1861 bl. 67, vern.
H. R. 14 Nov. 1861, M. v. H., t.a.p. bl. 319; — Rb. Goes 20
Juli 1872, R. B. 1872 B bl. 174; - H. R. 7 Mrt. 1884, Ned.
Rspr. dl. 136, bl. 251; — 25 Oei. 1894, VV. n». 6576; — 2 Dec.
1898, "W. n«. 7210.— Zie ook Rl). Arnhem 1() Dec. 1809, M. v.
H. 1870 bl. 19, en Hof Amsterdam\'14 Juli 1897, M. v. H. 1898
bl. 42. — Kist, dl. 6, bl. 54.
Uitspraak na conclusie van bet Openbaar Ministerie.
Moet de faillietverklaring vernietigd worden, als de aanvrager
van hel faillissement inmiddels door den gefailleerde is voldaan 7
Aldus: Hof Nd. Holland 12 Jan. 1843, veni. Rb. Amsterdam 30
Nov. 1842, M. v. 11. 1802 hl. 217; Reglsg. Bijbl. 1843, bl. 102
(met noot);— Hof Nd. Holland 5 Dec. 1&50, M. v. H.,t.a. p.bl.
219; — Rb. «len Haag 12 Juni 18-40, l. z. p. — Juister (uok de overige
bekende opeischI)are vorderingen moeten voldaan zijn of ktinnen
-ft/"^^^/^. _ ZSM»»-:.
/\'Y - ^
-ocr page 54-7
tic/
A^y*^ cJL
•T-v.——■ a- A Z-a ^ O
2/rvw
^eju-ayi-
^rurcA
worden): Rh. Arnhem 16 Dec. 1869, M. v. H. 1870 bh 19; —
Hof Amsterdam 24 Sept. 1880, P. v. J. 1880 n". 51*. L
h. Derde schuldeischers en belanghebbenden
hebben recht van verzet (art. 10 al. 1). Wijze van instelling
en behandeling: art. 10 al. 2—5j" artt. 4 en 5. Na afwij-
zing van het verzet recht van hooger beroep, art. 11 al. 1.
Wijze van instelling en behandeling, art. 11 al. 3j" artt.
4, 5 en 6. Zie de Fw. verkl., bl. 106.
Voorbeeld: Hof Amsterdam 5 Dec. 1898, vern. Rb. Amsterdam
16 Nov. 1898, P. V. .T. 1899 n». 15./"
2". De faillietverklaring is geweigerd of vernietigd na ver-
zet. De schuldenaar die de aangifte heeft gedaan, de schuld-
eischer of het Openbaar Ministerie bobben recht van hooger
beroep, artt. 9 al. 1 en 2 en 11 al. 2. Wijze van instelling
en behandeling: artt. 9 al. 3 en 11 al. 3j\'\' artt. 4, 6 en 6.
Het Openbaar Ministerie behoort in hooger beroep te komen
hij requisitoor van den Procureur-Generaal bij het Gerechtshof.
Anders len onrechte in de zaak, heslisl door Hof Amsterdam 19
Nov. 1890, W. n». 6901.
3°. Tegen het arrest van het Gerechtshof hebben: a. recht
van verzot, als het Hof eene faillietverklaring uitspreekt,
die door do rechtbank was geweigerd, uitsluitend de derde
schuldeischers en bolanghebbondon, art. 11 al. 4. Wijze van
instelling on behaiuleling: art. 10 al. 2—5j\'» artt. 4 on 5;
b. beroep in cassatie: de schuldenaar, do schuldeiscber-
aanvrager van hot faillissement, de derde-schuldeischer of ^^ ^
belanghebbende die verzet heoft gedaan, bot Openbaar Mi-
nisterie, als dit do faillietverklaring heoft gevorderd, art. 12
al. 1. Wijzo van instelling en behandeling: art. 12 al. 2j\'\'\'
vrv trrt J.^ ArL
artt. 4, 6 on 8. Zio dc Fw. verkl., hl 109 en 112. \'"\'O ^ •
De uitspraken op de in de arll. 8—12 Fw. genoemde rechts- c^ ,
middelen zyn vonnissen, niol beschikkingen op gewone verzoek- /v^ïVt^....,
schriften, en moeten de gronden bevatten, waarop ze rusten: , v .
II. R. 11 en 17 .Mrl. I8\'.)9, W. nos. 7252 en 7250.
Tabellarisch overaicht der rechtsmiddelen: zie de Fw. verkl., ^ ^oçz.
hl. 110 cn 111.
Vennootschap onder eene firma.
(\'UA ZC-<.tl/J4Â Acn^aC,
-ocr page 55-438
Aangifte (ook verzoek en requisitoor) ten aanzien eener
vennootschap onder firma, art. 4 al. 2.
H. R. 1 Maart 1895, W. n". 6633 (ook bij aanvrage door een
schuldeischer moet de opgave worden gedaan). Anders Hof den
Bosch 27 Juni 1882, W. n». 4824.
Tot de aangifte tot faillietverklaring van de vennootschap,
d. w. z. van alle vennooten, is medewerking van alle vennooten
noodig. Ieder vennoot individueel kan alleen zijn eigen fail-
lietverklaring uitlokken.
Rb. Amsterdam 4 Febr. 1876, R. B. 1876, B bl. 170. — Anders
Rb. Rotterdam 30 Mrt. 1870, M. v. H. 1870 bl. 195, en 22 Juni
1878, W. n». 4269. — Kist, dl. 6, bl. 52. — Holtius—de Geer,
bl. 71 v., 74 nt. 1.
De aanvrage tot faillietverklaring der vennootschap te be-
handelen als aanvrage tot faillietverklaring van alle vennooten.
Zie Rb. Amsterdam 14 Juni 1889, Hof Amsterdam 28 Juni 1889
en H. R. 27 Juli 1889, W. n». 5783. — Proces over de failliet-
verklaring der venn. o. de firma de Erven Bloemink en Co., de
Fw. verkl., bl. 130 v.
Veiplichting tot schadevergoeding in geval van vernietiging der
faillietverklaring.
Steeds als de faillietverklaring wordt vernietigd of alleen als
de aanvrage lichtvaardig of te kwader trouw werd gedaan?
In den eersten zin : Hof Amsterdam 15 Apr. 1892, W. n®. 6196.—
In den laatsten: Rb. Amsterdam 4 Dec. 1891, M. v. H. 1892 bl.
195; — Rb. Amsterdam 10 Nov. 1893, \\V. n». 6486 (geen schade-
vergoeding als de schuldenaar, door op de oproeping niet te ver-
schijnen, de faillietverklaring heeft veroorzaakt)?— Spanje, Hwl).
art. 885;— evenzoo Kouler, Lehrb. d. Konkursr., bl. 90. — Verg.
ook Portugal, art. 6i)9 § 2.
Zie over de vraag, welke schade in aanmerking komt: Hof den
Haag 11 Dec. 1876, R.B. 1877 hl. 171.
Is een afzonderlijk proces tot scbadevergoeding noodig?
De combinatie van hel verzet of hooger beroep tegen de fail-
lietverklaring met de vordering tot schadevergoeding wordt ge-
wraakt door Rh. Amsterdam 13 Sept. 1895, W. n®. 6785; —Hof
den Haag 14 Mrt. 1894, W. n®. 6497; — Hof Leeuwarden 6 Nov.
1889, P. v. J. 1889 n®. 135.— Zie voorts de Fw. verkl., bl. 126 v.
Kan het Openbaar Ministerie of do Staat tot schadove\'rgoe-
4-, r - -2-
- o^\'i- - 7
r>
O
-ocr page 56-^oi, ù/rn-ypo\' ^ ^ A^ ^
eJÏAX/M^a^ Co,
/f /£l<r(^^ (a/^v,.\'\' (fls-zo ^J.c-,
1
r
ding worden aangesproken, als de faillietverklaring op vorde-
ring van het Openbaar Ministerie was uitgesproken?
Zie Hof Zd. Holland 27 Febr. 1843, W. n». 392. — Holtius-de
Geer, bl. 243.
Het vonnis in zake faillietverklaring.
Inhoud van het vonnis of arrest van faillietverklaring, artt.
14 al. 1 en 3, 74 al. 1.
De feiten en omstandigheden, welke aantoonen, dat de schul-
denaar in den toestand verkeert, dat hij heeft opgehouden te be-
talen, behoeven in hef vonnis niet te worden vermeld: H. R. 13
Mei 1897, W. n». 6973.
Openbaarmaking, art. 14 al. 3 art. 17 al. 1. — Kennisgeving
aan de administratie der posterijen en telegrafie, art. 14 al. 2.
Girctilaires v. d. Minister v. Justitie v. 28 Sept. 1896, W. n».
6864; Luttenbeho, Chron. Verz. 1896, bl. 355; — en van 19 Dec.
1896, W. n«. 689<); Luttenbeho, t.a.p., bl. 461.
Kennisgeving van het vonnis of arrest, houdende vernie-
tiging der faillietverklaring, door den griffier aan den curator
en aan de administratie voornoemd, art. 15 al. 1. Do griffier
wordt daartoe in staat gesteld door artt. 9 al. 2,11 al. 2 en 12 al. 3.
Leemte in deze regeling: R. in W. n®. 6975.
Openbaarmaking, art. 15 al. 2 j° art. 17 al. 1.
Voorloopige tenuitvoerlegging van het vonnis van faillietverklaring.
Tenuitvoerlegging bij voorraad on op de minuut, art. 4 al. 3.
Grenzen der voorloopigo tenuitvoerlegging, art. 13 al. 2.
il Krocbt van des curators handelingen in geval van vornio-
tiging der faillietverklaring, art. 13 al. 1. Beteekenis van dit
^ voorschrift: de Fw. verkl., bl. 114 v.
Openhaar Register der faillissementen, art. 19 al. 1 on 2.
K. B. van 17 Juni 1896, Stbl. n°. 97, ter vaststolhng van oen
model. Inzage en uittreksel, art. 19 al. 3 ji» artt. 23/t en 25 van
het Tarief in burgerl. zaken. Alphabotiscbo klapper, art. 19 al. 4.
Vrijstelling van zegel- en registratierechten, art. 17 al. 2 en 3.
Zie de Fw. verkl., bl. 119 v.
In do Staatscourant worden kosteloos gophuvtst (art. 17 al. 1)
do aankondigingen, bedoeld in art. 14 al. 3, 15 al. 2, 18,
167 al. 3, 193 al. 1 en 208.
SSL
440 ^
Kostelooze behandeling van hei failHssement.
Wanneer en door wien te bevelen, art. 16. Beteekenis, art.
17 al. 4.
Opheffing van het faillissement wegens gemis van actief.
Wanneer en door wien te bevelen, art. 16. Ook nê, insol-
ventie kan de opheffing worden uitgesproken. Openbaarmaking
en rechtsmiddelen tegen de beschikking, art. 18 j® art. 17 al. 1.
Art. 9 is van toepassing: zie de Fw. verkl., bl. 123 v.
. Gevolg der opheffing: het faillissement eindigt.
Amsterdam 25 Juni 1897, P. v. J. 1897 n». 84: de scbuld-
^^^^ -utn-y^^ \'^^eischers kunnen weer doen gijzelen, o^
^ of aanvrage tot faillietverklaring na opheffing, art. 18.
■ § 85. GEVOLGEN DER FAILLIETVERKLARING.
/ De schuldenaar verliest van rechtswege de beschikking en het
beheer over zijn tot het faillissement behoorend vermogen, art. 23.
„Te rekenen van den dag waarop de faillietverklaring wordt
uitgesproken, die dag daaronder begrepen": in tegenstelling
tot het afgeschafte recht, art. 770 al. 1 j» art. 769 W. v. K.
Het stelsel van den Code de commerce van 1808, arl. 437:
Tout commerçant qui cesse ses paiements est en état de faillite,
ji» artt. 441 en 442. — Le jugement déclaratif constate mais ne crée
pas la faillilu; vandaar twee tijdperken, la faillile de fait en la
faillite de droit. Het faillissement een toestand van onbekwaam-
heid om te handelen, dio tot een faillissementsbeslag kon doch
niel behoefde te leiden.
Voor het geldende Fransche recht, zie Lton-Caen en Renault,
Précis, no». 2647—2653.
„Die dag daaronder begrepen". Zie de Fw. verkl., bl. 150.
Stelsel der Dt. Konknrsord. §108j" 5^7 al. 3.
Beteekenis van bet verlies van beschikking en beheer, art.
24. Zie hierboven bl. 409.
Betalingen door den gefailleerde uit dori boedel zijn niet
geldig. Zie art. 1420 B. W.
Toepassing van het tweede lid van art. 1420\' Rb. Amsterdam
12 Mrt. 1879, Regtsg. Bijbl. 1879, B bl. 189.
Instelling en voortzelling van rechtsgedingen.
Men onderscheide; I. vorderingen, waarbij de boedel ifiet
liin
p;
t/TlL-
^ A
tAj-rmä X.
oC
IS
^ y JI y O\' c^\'U^ynYly/- < f^.A.
-ocr page 58-Iii f
^________cAc^ , UA^^O^U^ ouO.. ^
la;\'\':
Iti\' :
f/
«»te.
___^ 1
/W ^ —
UJX rU,
rechtstreeks is betrokken. — InsteUing en voortzetting door
en tegen den gefailleerde. Voorbeelden.
Ontruiming van een huis: Rb. Amsterdam 15 Mrt. 1888, P. v.
J. 1888 n». 66; — Rb. Rotterdam 5 Mei 1893, M. v. H. 1893bl. 214.
De curator kan voeging of tusschenkomst vorderen, art. r^^
285 Rv. Zie ook art. 243 B. W. < »
Verg. over echtscheiding gedurende het faillissement: Rb. Haar-
lem 7 Nov. 1893, W. n«. 6415. — Art. 243 R. W.: Rb. den Bosch -
4 Oct. 1871, R. R. 1872 bl. 539. / fr^ \'
II. Vorderingen, waarbij de boedel w o 1 rechtstreeks is be- ^
trokken, „welke rechten of verplichtingen tot den faillieten
boedel behoorende ten onderwerp hebben"f^rt. 25 al. 1. Be-
doeling dezer woordenkeus; verg. art. 813 W. v. K.
Men onderscheide: a. vorderingen tot voldoening (tot be-
taling in den zin van art. 1418 B.W.) uit den boedel.
Stelsel van verificatie, art. 26. Zie boven bl. 426. Omzetting lip ^^
van al deze vorderingen in geldvorderingen,
art. 133. fettr. l-^o\'^/^\'^-
^OoV tegen den gcfailleerde".\'^eteekenis dezer woorden in -^idUJi/^.
art. 26. Zie hieronder bl. "
^ Aanhangige vorderingen wordon geschorst en alleen voort-
T gezet\'in geval van betwisting der verificatie, art. 29.2Mede-
deeling der schorsing mondeling ter rolle met aanteekening
in het audiontieblad.-^
Faillietverklaring m\\ de dagvaarding, doch vóór den die- ^ v-^^i
nenden dag. Tegen den niet verschijnenden gefailleerde kan ^
geon verstek worden verleend. £ Any/c^\'/^""^ ■
Rb. den Bosch 5 Aug. 1842, Regtsg. Rijhl. 1842, hl. 697 (niet- jc^c r.n^z
ontvankelijk-verklaring der vordering tegen den verschenen cu-
ralor); — 28 Apr. 1843, VV. n®. 4.W; — Rb. Gorinchem 15 Febr. 1859,
W. n®. 2078; — Rh. Utrecht 19 Apr. 1899, P. v. .1. 1899 n®. 36
(ambtshalve royement). »«
b. Allo a n d 0 r e vorderingen tot dezo categorie behoorende. ^^^ ^
Instelling door of tegen don curator. Rechtsgevolg, art. 25 ^
al. 2.
Ambtshalve niel-ontvankelijk-verklaring der vordering legen den
gefailleerde: Rh. Rotterdam 30 Nov. 1896, W. n®. 7215.
Ten aanzien van do bevoegdheid van don rechter geiden
LM
de gewone regels. Art. 126 al. 13 Wetb. v. Burg. Rv. is voor
deze vorderingen niet geschreven.
De Fw. verkl., bl. 68. — v. Bostivai. Fatjre, Procesr., dl. 1,
3e dr., bl. 438 v. — W. v. Rossem, bet Neder!. W. v. B. Rv.,
dl. 1, bl. 196. In geen geval bebooren tot de aldaar genoemde
«zaken van faillissement» vorderingen door een curator ingesteld
tegen schuldenaren van den boedel: aldus Faube; v. Rossem;
Rb. Utrecht 29 Nov. 1850, W. n\'. 1199; — Hof Nd. Holland
3 Nov. 1870, W. n». 3338. — Zie ook Hof Overijssel 2 Mrt. 1857,
W. n®. 2020. — Anders: de Pinto, Handl. Wb. v. burg. regtsv.,
dl. 2, bl. 227;— A. v. d. Hoeven, de rechter-commissaris in het
faillissement, Prft., bl. 78 v. — Verg. Cabeé et CnATjvEAtr, lois de
la procédure civ. et comm., 5e dr., dl. 1, qu. 2G4en 264fcis; dl. 7,
1ste st. (suppl. v. Dtjteuc), ve ajoumement, nos. t)9 v.
Wat de tijdens de faillietverklaring aanhangige (onder b,
genoemde) gedingen betreft, onderscheide men: 1°. gedingen,
ingesteld door den gefailleerde en aanhangig in eersten
aanleg, in hooger beroep of cassatie. De gedaagde kan schorsing
vragen, art. 27 al. J, mondeling ter rolle. Overneming van
het geding door den curator, bij verklaring mondeling ter
rolle te doen, nä oproeping of uit eigen beweging als het
geding niet geschorst is, art. 27 al. 1 en 3. Neemt de curator
na oproeping het geding niet over, de gedaagde kan kiezen
ontslag van instantie, te vragen mondehng ter rolle, of voort-
zetting van het geding tegen den gefailleerde. De afwijzing
van den eisch heeft alsdan rechtskracht tegenover den boedel,
maar de proceskosten komen niet ten laste daarvan, art. 27 al. 2.
«Gedaagde» in art. 27 al. 1 en 2 is degene tegen wien door
den gefailleerde het geding is ingesteld, al is hij appclant of
eischer in cassatie.
Zet de gedaagde, zonder schorsing te vragen, het geding
met den gefailleerde voort, art. 25 al. 2 is van toepassing.
De afwijzing van den eisch heeft tegenover den boedel geen
rechtskracht.
Welke kracht heeft tegenover den curator hetgeen in het
geding is geschied nü do faillietverklaring, doch vóórdat het
door hem werd overgenomen?
442
arry^. s./. /i ty^ ^ t^^^ Ji^ (/fr a^
-ocr page 60-r
2°. Gedingen ingesteld tegen den gefailleerde en aan-
hangig in eersten aanleg, in hooger beroep of in cassatie. De
eischer kan schorsing vragen. De curator neemt door te ver-
schijnen het geding over, maar kan dadelijk in den eisch
toestemmen, in welk geval de proceskosten van de tegenpartij
concurrente schuld zijn, art. 28 al. 1—3. Verschijnt de curator
niet, art. 25 al. 2 blijft buiten toepassing, art. 28 al. 4.
«Eischer» in art. 28 al. 1 is degene die tegen den gefailleerde
het geding heeft ingesteld, ook al is hij geïntimeerde of ver-
weerder in cassatie.
Hoe te handelen bij deze (onder b. genoemde) gedingen, in-
geval de faillietverklaring wordt uitgesproken na de dagvaar-
ding (in eersten aanleg, verzet, hooger beroep of cassatie)
doch vóór den dienenden dag?
Aanhangig worden de gedingen door do dagvaarding; zij
zijn het niet meer na een eindvonnis , al is de termijn voor
verzet, hooger beroep of voorziening in cassatie nog loo})ende.
Zie voor het geval dat eene vordering in reconventie is ge-
daan: de Fw. verkl., bl. 162 v.
Bijzondere bepaling voor alle gedingen, onder II. bedoeld,
welke in staat van wijzen verkeeren tijdens do faillietverkla-
ring, art. 30.
Do voortzetting van hot geding geschiedt steeds op de laatste
gedingstukkon, tenzij de nietigbeid dor voorafgegane proces-
handelingen ten behoeve van don boedel kan wordon inge-
roepen. Desbetreffend voorschrift van art. 31.
In do gedingen, die door of tegen don curator of tegen oen de
verificatie botwistenden schuldeischer worden gevoerd, kunnen
door den gefailleerde processueolo handelingen (verhoor op vraag-
punten, aflegging van een beslissenden eed) niet worden verricht.
De gefailleerde kan in tle hier bedoelde gedingen een beslissen-
den eed niet atleggen: Hof den Haag 30 .lan, 1882, Reglsg.
Bijbl. 1882 B bl. 123; Rb. Amsterdam 25 Apr. 181K), P. v. .1.
1890 n». 90;^— anders Rb. Amsterdam 29 Ocl. 18-41, R. Bybl.
1842 bl. i;«}; Kgl. Vollenhovc 17 Apr. 1808, W. n". 3035; Rh.
Maaslrichl 23 Mrl. 1871. W. n". 3;i97.— Hij kan niet op vraag-
punten worden gehoord: Rb. den Haag 15ücl. 1852, VV. n®. UlO;
444
Hof Gelderland 27 Oct. 1858, W. n". 2018, bev. Rb. Arnhem 7 Jan.
1858, W. n®. 1962. — In het door den curator gevoerde geding
kan de verschijning des gefailleerden voor den rechter overeen-
komstig art. 19 Rv. niet worden bevolen: Rb. Rotterdam 25 Oct,
1882, P. v. J. 1884 n®. 14*.
Oplegging in deze gedingen van den aanvullenden of van
den sebattingseed aan den gefailleerde, art. 32.
Faillietverklaring na eedsopdracht aan den gefailleerde, doch
vóórdat de eed is afgelegd. Analogie met overlijden van den
persoon aan wien de eed is opgedragen. Zie daarover: de Fw.
verkl., bl. 166 v., en v. Roneval Fauee, Nederl. Burg. Procesr.,
dl. 4, H, 2e dr. bl, 357,
Tweezijdige overeenkomsten, waaraan tijdens de faillietverklaring
nog niet geheel is voldaan.
a. De gefailleerde beeft voldaan aan zijne verplichtingen.
h. De wederpartij heeft voldaan aan zijne verplichtingen.
Hij komt als concurrent schuldeischer op voor des gefail-
leerden praestatie, art. 26;
Levering bijv. van het gekochte voorwerp kan niet worden ge-
vraagd: Rb. Groningen 9 Juli 1886, W. n®. 5375. — Verificatie
voor den koopprijs doet het recht ontbinding le vragen verloren
gaan: Rb. Assen 1 Mei 1882, Regtsg, Rijbl. 1882, R bl, 268.^
of wel hij vraagt ontbinding der overeenkomst wegens wan-
praestatie en vervolgens als concurrent schuldeischor schade-
vergoeding.
W. G. Waalkens, iels over den invloed van het faillissement
op het recht om ontbinding van wederkeerige overeenkomsten te
vorderen, Prft. 1884; — P. H. Haanebhink, de actie lol ontbin-
ding van de artt. 1302 en 1303 Rurg. Wetb. in verband met het
faillissement, Prft. 1885.^ Rh. Maastricht 28 Febr. 1867, M. v. H,
1867 bl. 153;- 28 .Mei 1874, W. n». 3999; — H. R. 16 Dec. 1881,
VV. n®. 4721, bev. Hof Leeuwarden 6 Dec. 1880, W. n®. 4615,
vern. Rb. Heerenveen 18 Febr. 1880. W. n®. 4476; — Hof Am-
sterdam 21 Dec. 1894, VV. n®. 6649, vern. Rb. Amsterdam 2:i Oct.
1893, M. v. H. 1894 bl. De Fw. verkl., hl. 170 v.
Heeft hij bet recbt ontbinding to vragen ook dan als de
wanpraestatie nd de faillietverklaring plaats heeft?
Neen: Rh. Am.sterdam 27 Mil. 1883, W. n®. 498(); ;50 Juni
1887, P. v. J. 1887 n®. 41\'; 2:3 Oct. 1893, M. v. II. 1894 hl. 307^
L
r
i^^r^^ nr^yi^.^
J
tre- ÙJ. rv. ^ eJP^^,
/ /
jjosL/ur. uyy-^yz^ —óa.^ ^^
\\
^ .yt/^tnd. (TÙt.e^ Zf^yf dA.
-ocr page 62-JL&. i^^W^vï-t-e^ G
Z. J.c.
^ /»Ob : T^^ JU^ x^JTc^.^^ ej.
---
Icyacjt.
1!LL„
MouNGRMfr.„;srmur voo«
445
Zie ook Hof den Haag 19 Apr. 4886, VV. no. 5362.—Verg. in an-
deren zin: de Fw. verkl., bl. 174 v.; Hof Leeuwarden 21 Mei
1890, vern. Rb. Assen 45 Apr. 4889, W. n®. 5896. ^
Blijft het recht de ontbinding te vorderen bestaan, als het
faillissement door de homologatie van een akkoord is geëindigd?
Hof Arnhem 40 Mei 4893, W. n». 63.57, vern. Rb. Arnhem 5
Jan, 1893, W. n®. 6326; H. R. 4 Jan. 1894, W. n®. 6452, en daar-
over Wkbl. V, Not. en Reg. nos. 4228 en 4230.
Practisch belang der vraag? Beteekenis der ontbinding.
H. R. 46 Dec. 4884 en 4 Jan. 4894,^ h.a.— Verg. Rb. Rotter-
dam 28 Juni 4897, W. n®. 7215, bev. Hof den Haag 14 Nov.
1898, W. no. 7242.
c. Beide partijen hebben in bet geheel niet of slechts ge-
deeltelijk aan hunno verplichtingen voldaan.
Bevoegdheid van de wederpartij des gefailleerden van
den curator uitsluitsel te vragen. Verklaart de curator de
overeenkomst gestand te doen, hij moet zekerheid stollen.
Anders van rechtswege ontbinding der overeenkomst met dit
gevolg, dat de wederpartij voor schadovergoeding kan opko-
men , art. 37 al. 1 jis artt. 68 al. 2 en 78 al. 1. Terugkeer
tot den vorigen toestand uitgesloten.\'*^
Uitzondering voor persoonlijk uit te voeren verplichtingen,
art, 37 al, 2.
Intrekking, bij art. 2 der Invoeringswet, van artt. 1515
B. W. on 285 W. v. K,
Op overeenkomsten van schade- of sommen-verzekering, door
den gefailleerde als verzekeraar gesloten, is art 37 toepasselijk ,
als te dier zake nog premies verschuldigd zijn, anders de
artt. 130 en 131.
Art. 37 eveneens toepasselijk, als de verkooper van liet
recbt van reclame (art. 1191 B.W., artt. 230—239 W. v. K.)
gebruik maakt of beeft gemaakt. Zio boven bl. 71.
rf. Bijzondere bepalingen: 1®. terinijmaken. Verrekening van
het koers- of prijsverschil, art. Z8.\'\'De Fw. verkl,, bl. 176 v.
2". Huurovereenkomsten, waarbij de gefailleerde huurder is.
Do overeenkomst wordt opzegbaar of verbreekbaar aan beide
zijden. Regeling van dit opzeggingsroclit in art. 39 jis artt.
446
68 al. 2 en 78 al. 1. De huurprijs is van den dag der fail-
lietverklaring af boedelschuld.\'*\'
8°. Dienstbetrekkingen, waarbij de gefailleerde de diensten
ontvangt. De overeenkomst kan, hetzij ze voor een onbepaal-
den tijd (zoogen. tot wederopzegging), hetzij ze voor een be-
paalden tijd is aangegaan, van beide zijden worden opgezegd.
Regeling van dit opzeggingsrecht (inachtneming van een ter-
mijn van ten hoogste zes weken) in art. 40jis artt. 68
al. 2 en 78 al. 1. liet sak-ri^j\' is van den dag der faillietver-
klaring af boedelschuld.
icn tijd go&loten-, van-toepaesing,
4". Maatschap eindigt door faillietverklaring van één der
vennooten, art. 1683 4". B. W. Evenzoo vennootschap onder
firma en commanditaire vennootschap.
5°. Altijddurende rente ten laste van den gefailleerde. Aflossing
kan worden gevorderd, art. 1809 8°. B. W. Verificatie van den
schuldeischer voor de betaalde hoofdsom.
Opzoomeb, het Burp. Weth. verkl., dl. 10, bl. 249 v.; —Land,
verkl. v. h. Burg. Wetb., dl. 3, 2e st., bl. 260 v.; — Diepuuih,
het Nederl. Burg. regt, dl. 12, bl. 268 v.—De Fw. verkl., bl. 6()v.
Lastgeving.
Zij eindigt door faillietverklaring hetzij van den lastgever,
hetzij van den lasthebber, art. 1850 al. 4 B. W. — Men lette
op art. 1855 B. W.
Verbintenissen met tijdsbepaling.
De tijdsbepaling valt weg, art. 1807 B. W. Toepassing bij
de verificatie, art. 131 Fw. Beteekenis van het voorschrift in
verband met art. 1514 B. W.
Betaling en schuldvergelijking.
Beginsel: aan den gefailleerde kan niet bevrijdend betaald
worden. Baattrekking door den boedel bevrijdt eerst, art.
52 al. 8.
Betaling (art. 1418 B. W.) vóór de bekendmaking van het
faillissement; vermoeden van niet bekend zijn, art. 52 al. 1.
xAjtuL.^-^ ^ -«Wtju^Ü— . ^.^^hiyCiCo^ 2.0 Ci/\'-m."ePtrm
^ aytZ. Vitt o^ -yziL^ ^oy, £. ii," t^^^ ^
ftK^ iyt^i^ & t^ ^ O*.
-ocr page 64-Betaling nd de bekendmaking, maar vóór dat deze ter woon-
plaatse van den scbuldeiscber bekend kon zijn, art. 52 al. 2.
Regeling der schuldvergelijking, art. 53. Eenig vereischte:
dat beide schulden zijn ontstaan vóór de faillietverklaring of
voortvloeien uit handelingen, vóór de faillietverklaring met
den gefailleerde verricht.\'\'
Voor de toepassing van art. 53 zie de Fw. verkl., bl. 209 v.
Alleen de schuldenaar-schuldeiscber van den failliet kan van
art. 53 gebruik maken. De curator is gebonden aan art. 1463 B. W.
Zoowel de schuldenaar van den boedel kan, aangesproken
wordende, zijne vordering op den boedel in vergelijking brengen,
als de schuldeischer van den boedel bij de verificatie zijn schuld
aan den boedel. Art. 53 al. 2 is alleen geschreven voor het
eerste geval.
Uitsluiting van schuldvergelijking: 1°. overneming van schuld
of vordering vóór de faillietverklaring onder bepaalde omstan-
digheden, art. 54.
Enge uillegging van den II. R. 10 Nov. 1898, W. n«. 7200
(vereischt wordt de speciale welensciiap dal een bepaald persoon
heeft besloten de aanvrage le doen), cass. verw. Hof Leeuwarden
29 Dcc. 1897, W. n». 7069, vern. Rb. Winschoten 17 Mrl. 1897,
W. n®. 7035 (vereischt wordt de algemeene wetenschap dal eene
faillissementsaanvrage elk oogenblik lo wachten is). — De Fw. verkl.
bl. 560 vlg. /ie. t/r/.
2°. Overneming van schuld of vordering nil de faillietver-
klaring, art. 54 al. 2.
De beteekening van de overdracht heslist. Vorg. II. R. 30 Mei
1884, W. n». 5046, ca.ss. verw. Hof Arnhem 7 Nov. 1883, W. ti». 5005.
3". Ordor- of toonder-papior, tenzij do eigendom to goeder
trouw op hot oogenblik dor faillietverklaring wordt bewezen,
art. 55.
Zie voor de beteekenis en locpassing van dit artikel: Rb. Am-
sterdam 30 Juni 1898, \\\\\\ ix\'. 7168 (levens beslissende dat de
pandhouder van een order- of toonder-papier de daarin omschro-
ven vordering niel in vergelyking kan brengen). — De Fw. verkl.,
bl. 212 v.
Intrekking hij arl. 2 dor Invoeringswet van art. 205 VV. v. K.
-ocr page 65-Vcnrr
Ontbinding eener gemeenschap ten gevolge van of tijdens het fail-
lissement, art. 56.
Zie boven bl. 416f Het artikel is van toepassing op iedere
gemeenschap, zoowel op de gewone als op de erfgemeenschap
en op de vennootschappelijke. De ontbinding wordt voltrokken
door de scheiding en deeling. Toepassing bij huwelijksge-
meenschap. Zie de Fw. verkl., bl. 239.
§ 86. HET BESTUUR OVER DEN FAILLIETEN BOEDEL.
A. De rechter-comissaris.
A. van deb Hoeven, de rechter-commissaris in het faillis-
sement, inzonderheid naar aanleiding der nieuwe ontwerpen,
Prft. 1891.
Taak van den rechter-commissaris, art. 64. De Fw. verkl.,
bl. 260.
Hij licht de rechtbank voor, art. 65.
Bevoegdheid getuigen te hooren en deskundigen te benoe-
I men, art. 66 al. 1.
Dagvaarding der getuigen, art. 66 al. 2; met inachtneming
l van art. 105 Rv.? Artt. 116—119 Rv. toepasselijk bij niet-
verschijning of weigering te getuigen, art. 66 al, 3.
Zie over de strafbepalingen, welke in artt, 116 al, 1 en 117
al, 1 voorkwamen: v, Boneval Faube, het Nederl. Burg. Procesr.,
dl. 1,3de dr., bl. 87, contra Pons, in Tijdschr. v. Strafr., dl. 1, bl. 423.
Wie zich kunnen verschoonen , bepaalt art. 66 al. 4.
Zijn de artt. 1946 en 1947 B. W. van loepa.ssing\'? v. Boneval
Faube, a. w., dl. 4, II, 2« dr., hl. 130 v.
BescbiÉdcingen van den rechter-commissaris; bij voorkeur
mondeling te geven. Zij zijn in den regel vatbaar voor hoo-
ger beroep, art. 67 al. 1.
Instelling en bebandeling van het beroep. Zie art. 5. Op-
roeping van belanghebbenden van wege\' de rechtbank door
den griffier. Zie voorts de Fw. verkl., bl. 264 v.
Beschikkingen, welke niet vatbaar zijn voor hooger beroep,
zie art. 67 al. 2.
De curator.
Benoeming door den rechter, art, 14 al, 1,
i^Cpt^ ^^A^t-o^» __--^^
■tJL^û\'ùjiy^^ ^ fr^ x.i< Ç" ; eut/., ép a/i^-. e/JLP ^Sr:
T-
fflftt/- oix. ß^^ t-- In»^ Cf
6
(yarvtyóL ^a ^UAy}^^^^-.«^ tJLuiL/t^ i/atJ-aAJL
\' \' af» ^a^ityrL.
Tj^uUe^ ; Z^ /f-»^/ CP/X.Y. ^ •
m
Taak ...van den curator onder toezicht van den rechter-
commissaris, art. 68 eerste hd. Gevallen waarin hij een be-
vel, machtiging of goedkeuring van den rechter-commissaris
noodig heeft: artt. 68 ah 34, 41 al. 2, 80 al. 2, 94
ah 2, 98, 102 al. 1 en 2, 103, 104, 174, 175 ah 1, 179
en 180.
Beperking zijner macht door de aanwezigheid eener com-
missie uit de schuldeischers, zie bieronder bl. 450.
De tusschenkomst van den rechter-commissaris kan worden
ingeroepen door iederen schuldeischer^ de commissie uit de
schuldeischers of den gefailleerde, art. 69.
Verzoekschrift zonder tusschenkomst van een procureur, zie
art. 5. Beschikking vatbaar voor hooger beroep, art. 67.
Handelingen, door den curator verricht zonder machtiging
van den rechter-commissaris, waar die vereischt is, of in strijd
met de artt. 78 en 79, zijn niettemin, voor zooveel dorden
betreft, geldig. De curator is deswege alleen aansprakelijk
jegens den gefailleerde en de schuldeischers, art. 72.
Evenzoo te beshssen, als de curator handelt in strijd met
eene ingevolge art. 69 door don rechter-commissaris gegeven
beschikking.
Meerdere curators kunnen alleen gezamenlijk handelen. Do
meerderheid beslist of bij staking van stemmen de rechter-
commissaris, art. 70 al. 1. Uitzondering, art. 70 al. 2. Zio
de Fw. verkl., bl. 271 v.
Tovoeging van een of meer mede-curators on vervanging
door een ander, art. 73.
Vaststelling van hot salaris van den curator door do recht-
bank, art. 71. Vorg. de Fw. verkl., bl. 273 v.
Bijzondere bepalingen omtrent het beheer van den curator:
hij opent do brieven on telegrammen aan don gefailleerde
gericht, art. 99 al. 1.
Zie omtrent de kennisgeving vai» den rechter-commissaris aan
de administratie der posteryen: de circulaire v. d. Minister van
Justitie van 19 Dec. 181X) (W. n". 6899 en Luttkmjkro\'s Cdu-on.
Verz. 1896, bl. 461). Zie voorls liierboven bl. 439.
450 tijPi^
Protesten, den gefailleerde betreffende, worden gedaan aan
den curator, art. 99 al. 2. Zie artt. [180 al. 1 en 209 W. v. K.
Bewaring van gelden, kleinoodiën, efifecten (zie hierboven
bl. 186 V.) en andere papieren van waarde (zie hierboven bl.
118 V.), art. 102 al. 1. Belegging van gereede gelden, art. 102
al. 2. Beschikking over gelden enz., die door een derde wor-1
den bewaard, en over belegde gelden, art. 103 Fw., en art. 9
al. 5 van de wet op de Rijkspostspaarbank^wet v. 25 Mei
1880, Stbl. n». 88, gew. bij de wet van 20 Juh 1895, Stbl.
n". 135; off. uitg. K. B. v. 23 Mei 1896, Sthl. n". 87).
De curator kan dadingen treffen en akkoorden of schik-
kingen aangaan, art. 104.
H. R. 25 April 1895, W. n». 6667, vern. Hof Amsterdam 9 Nov.
1894, W. n°. 6591 (opdracht van een beslissenden eed door den
curator).
C. De commissie uit de schuldei schors.
Men onderscheide: a. de voorloopige commissie, door de recht-
bank te benoemen bij het vonnis van faillietverklaring of bij
latere beschikking, artt. 74 al. 1,. 14 al. 3. Voorziening in
vacatures, art. 74 al. 2.
h. De definitieve commissie, door den rechter-commissaris in
de verificatie-vergadering te benoemen, als de schuldeischors
beslissen dat eene commissie wenschelijk is, art. 75 al. 1 on
2. Voorziening in vacatures, art. 75 al. 3.
De voorloopige commissie defungeert in elk geval, zoodra
de schuldeiscbers over de al of niet-wenscbelijkheid eener de-
finitieve \'commissie hebben beslist. De raadpleging der schuld-
eiscbers over deze zaak is verplicht.
Middelen van informatie, der commissie ten dienste staande,
artt. 76 en 105.
Taak der commissie uit do schuldeiscbers: 1°. den curator
van advies te dienen, art. 74 al. 1, waartoe do curator do
commissie oproept on met haar vergadert, zoo dikwijls hij
het noodig acht, art. 77.*Zie de Fw. verkl., bl. 278 v.
Gevallen, waarin do curator verplicht is het advies der com-
missie te vragen, althans haar tot het geven van advies op
h^-é- ^ t . /
I
^ Wc^ ^
-ocr page 68-_J aJU Ot^o-^\'\'
f\'
J
Cto é
te roepen, artt. 78 en 104. De curator is niet gebonden aan
het advies. De commissie kan de beslissing van den rechter-
commissaris inroepen, art. 79.
Vormen zijn niet voorgeschreven. Van de beslissing van den
rechter-commissaris is geen hooger beroep, art. 67 al. 2. Zie voorts
artt. 72 en 69, hierboven bl. 4i9.
2°. In verschillende gevallen zelfstandig op te^ treden voor
de belangen van den boedel. Zio (3!é*arttr^69, 73, 84 al. 1,
94 al. 3 en 140. Zij kan te dien einde buiten den curator
om vergaderen.
De leden der commissie genieten geen salaris.
D. De vergadering der schuldoiscbers.
Men onderscheide de door de wet bevolen vergaderingen
en andere. Bepahngen van toepassing op alle vergaderingen,
voor zooverre niet elders in de wet bijzondere voorschriften
worden gegeven: artt. 80—83.
Oproeping der schuldeiscbers en leiding der vergadering,
artt. 83 en 80.
Aanwijzing der stemgorecbtigdo schuldoiscbors, art. 82. Vóór
do verificatie der schuldvorderingen kan geen stemming plaats
hebben. Getal stemmen, door ieder uit te brengen, art. 81
ah 1.
Gevolg van de splitsing eoner vordering voor hot stemrecht,
art. 8^ al. 2. Voor het stemrecht maken allo vorderingen van
é6n scbuldeischer één vordering uit. Zio de Ftv. verkl., bl. 285 v.
Bijeenroeping van niot door do wot voorgeschreven verga-
deringen, art. 84. Do bepaling, dat daartoo dostcmgcrechligde
schuldeiscbers worden opgeroepen, sluit dezo vergaderingen
vóór do verificatie der schuldvorderingen uit.
E. De rocbtorlijko boschikkingon.
Aanwijzing van don betrekkelijk bevoegden recbter „in zakon
van faillissement", art. 120 al. 13 \\V. v. B. Rv. j® art. 5 dor
Invoeringswet.
«Zaken van faillissement» zyn «de zaken» in art. 85 Fw. aan-
gewezen en de verificatiegeschillen. Zio hierboven bl. \'i-i2.
Uitvoorbaarheid bij voorraad en op do minuut van alle be-
-ocr page 69-452 tijPi^
schikkingen in zaken, het beheer of de vereffening des fail-
lieten boedels betreffende, art. 86. Uitzonderingen komen
niet voor.
Uitsluiting van hooger beroep van de beschikkingen van
de rechtbank, art. 85. Uitzonderingen: de vonnissen en be-
schikkingen over faillietverklaring, opheffing van het faillis-
sement, homologatie en ontbinding van een akkoord.
De griffier (van rechtbank en kantongerecht) is verplicht
iederen schuldeischer afschrift te geven van de stukken, het
faillissement betreffende, welke zich ter griffie bevinden,
art. 107.
§ 87. RECHTEN EN PLICHTEN VAN DEN
GEFAILLEERDE.
Rechten van den gefailleerde: hij kan bij den rechter-
commissaris opkomen tegen het beheer van den curator, art.
69; hij is bevoegd aan de rechtbank de vervanging van den
curator of de toevoeging van een mede-curator te verzoeken,
art. 73.
Plichten van den gefailleerde (en van bestuurders eenor
gefailleerde naamlooze vennootschap, wederkeerige verzeke-
ring- of waarborgmaatschappij, coöperatieve vereeniging,
andere, rechtspersoonlijkheid bezittende, vereeniging of stich-
ting, art. 106): hij mag zijn woonplaats niet verlaten zonder
toestemming van den rechter-commissaris, art. 91.
Hij is verplicht inlichtingen te geven. Gelijke plicht rust op
de met den gefailleerde in gemeenschap van goederen gehuwde
echtgenoot, art. 105, en, nevens de bestuurders, op de commissa-
rissen eener gefailleerde naamlooze vennootschap, enz., art. 106.
«Van een in gemeenschap van goederen gehuwden echtgenoot»,
zie daarover: de Fw. verkl., hl. 303
Sanctie van de artt. 105 en 106 in art. 194 W. v. Sr.,
gew. bij art. 6 wet ter Inv. v. d. Faillw.
f • Dwangmiddel tegen den gefailleerde (en do bestuurders
eener gefailleerde naamlooze vennootschap, enz., art. 106):
inbewaringstelling. Het bevel tot inbewaringstelling, art. 87
yt^ ipO^Z-
al. 1. Duur der inbewaringstelling, art. 87 al. 3. Tenuitvoer-
legging, artt. 87 al. 2 en 90. Ontslag, al of niet tegen zeker- ^
beidstelling, art. 88. ^YV^ ê
Karakter der inbewaringstelling, zie de Fw. verkl, bl. 305 v. ^^ /
Hof m. Holland 2 Mrt. 1805, terecht vern. Kb. Amsterdam 8 qC-\'^
Fehr. 1865, M. v. H. 1865 bl. 36. ^ ^
De inbewaringstelling moet bevolén worden, als de gefail- /. i-^ ^^^ T\'^ f f
leerde zonder geldige redenen opzettelijk niet nakomt de ver- ■ ^^^
plicbtingen, aangewezen in de artt. 91, 105 en 116 (art. 89).
De kosten van den maatregel komen ten laste van den
boedel.
§ 88. DE EERSTE PERIODE VAN HET
FAILLISSEMENT.
Voorzieningen door den curator te nemen, artt. 92—98,
100 en 101.
Openbaarmaking van het vonnis van faillietverklaring, art.
14 al. 3. Zie boven bl. 439.
Aanwending van allo noodigo on gepaste middelen tot be-
waring dos boedels, art. 92.
Ontvangers voor de gerechtelijke consignatiön zijn de ontvangers
\'irt-rr- der registratie v»^\'de gerechtelijke akten w-de heofHplaalsci) der
ammdissompnt<a>^-art. 4 K. H. 1 Dcc. 18i3-n*r-45., «^.ia/./. u AJiC ^. x\'
Verzegeling, indien niet reeds geschied volgens nrt. 7, doch ^^^ •/
facultatief, art. 93 al. 1 cn 2. Wat buiten do verzegeling blijft, ,
wijst art. 93 al. 3 aan.
Beschrijving des boedels, zoo noodig ondorsbands, art. 94.
Inrichting dor beschrijving: zij omvat de zaken dio do curator
onder zich beeft genomen, niet die welko in art. 21 n°. 1
wordon genoemd, art. 95. Zio over do goederen, vermeld in
art. 448 al. 1 W. v. B. Rv.: de Fw. verkl, bl. 294, nt. 1.
Vorderingen en schulden pro memorie to vermelden.
Staat der baton on schulden dos boedels, door don curator
op te makon, art. 96.
Nederlegging van afschriften van boedelbeschrijving en staat
ter griffie van rechtbank on kantongerecht, art. 97.
/Cx
Vcnrr
Voortzetting van het bedrijf, indien en zoolang zulks niet
in strijd is met het belang van den boedel, art. 98.
Uitkeering van levensonderhoud aan den gefailleerde, de
som te bepalen door den rechter-commissaris, art. 100. Zie
de Fw. verkl, bl. 297.
De goederen mogen gedurende de eerste phase van het fail-
lissement niet vervreemd worden, tenzij om de redenen in
art. 101 al. 1 vermeld. Verkoop in het openbaar of, met toe-
stemming van den rechter-commissaris, ondershands, art. 101 ;
al. 2j» art. 174. Zie ook art. 78.
Ook onroerende goederen en goederen die niet lichtelijk aan
bederf onderhevig zijn.
In de eerste phase van het faillissement heeft de verificatie ƒ
der schuldvorderingen plaats en kan een akkoord door den /
gefailleerde worden aangeboden.
A. De verificatie der scbnldvorderingen.
Verificatie (toetsing, waarmaking) is het onderzoek naarZ
de juistheid der beweerde schuldvorderingen en de vaststelling
daarvan.
Men onderscheide voorloopig erkende (art. 112 v.), erkende
(artt. 121, 122 al. 4), voorwaardelijk toegelaten (artt. 121 al. 2,
125, 130 al. 2, 135 al. 2, 136 al. 2) en pro memorie geveri-
fieerde (art. 128) vorderingen.
Voorbereiding der verificatie; vooronderzoek door den cu-
rator (artt. 108—115). ^
De rechter-commissaris bepaalt den termijn voor do indie-
ning der schuldvorderingen en dag, uur on plaats voor do
verificatie-vergadering, binnen veertien dagon nadat het vonnis
van faillietverklaring in kracht van gowijsdo is gegaan, art 108.
Zie over dit voorschrift de Fw. verkl, bl. 113v., 312 v.
Van deze beschikkingen van den rechter-commissaris geeft
de curator kennis aan do schuldoischers, art. 109.
Do schuldeischers behooven met de indiening hunner vor-
deringen niet te wachten op dezo beschikkingen. Belang eener
spoedige indiening; zij heeft stuiting der verjaring ten ge-
volge, art. 36.
/
-ocr page 72-AO.
i.
N
•V
t
De indiening geschiedt op de wijze in art. 110 voorge-
schreven. De rechten van voorrang en van terughouding en
de zaken, daaraan onderworpen, moeten worden opgegeven.
Zie Kist, dl. 6, bl. 129.
De curator stelt naar de vorderingen een onderzoek in,
art. 111. Hij maakt lijsten op van do voorloopige erkende en
van de door hem betwiste vorderingen, artt. 112 en 113.
Nederlegging van afschriften ter griffie van rechtbank en
kantongerecht, art. 114. Kennisgeving aan de schuldeischers,
art. 115.
De verificatievergadering (artt. 116—127, 137).
Voorzitter is de rechter-commissaris, art. 80 al. 1. De tegen-
woordigheid van den curator of van een plaatsvervanger is ver-
eischt, art. 80 al. 2; blijft hij weg en kan niemand hem
vervangen, de vergadering moet verdaagd worden, art. 119
al. 3.
Do gefailleerde (bij faillissement eener naamlooze vennoot-
schap , wederkeerige verzekering- of waarborgmaatschappij,
coöperatieve of andere, rechtspersoonlijkheid bezittende, ver-
eeniging of stichting: de bestuurder of bestuurders, art. 117)
moet do vergadering bijwonen om inlichtingen to geven, art. 116.
De ondervraging geschiedt door den rochtbr-commissaris.
Sanctie artt. 89 eu 106 Fw. (zie hierboven bl. 452 v.) on art.
194 W. v. Sr. Zio voorts de Fw. verkl., bl. 318 v.
De schuldeischers kunnen ter vergadering verschijnen in per-
soon of bij gemachtigde, art. 118. Niot-verschijning heoft geen
nadoolig gevolg, verg. artt. 120 al. 2 en 124. Do schriftelijke
volmacht is vrij van zegel en van do formaliteit van rogis- |
tratio. Mondelinge volmacht niot verboden, indien do rechter-
commissaris ermodo genoegon wil nomen. Zio de Fw. verkl.,
bh 321.
Geverifieerd worden: 1°. do vorderingen door don curator
gebracht op do lijsten van art. 112; — 2®. de nagekomen
vorderingen van schnhleischors, die buiten het Rijk in Europa
wonon on daardoor verhinderd wordon zich tijdig aan to mol-
den, art. 127 al. 3. Do rechter-commissaris beslist hiorovor,
456 Vyv
art. 127 al. 4j" art. 67 al. 2;— 3°. andere nagekomen vor-
deringen, mits ingediend uiterlijk op den tweeden dag vóór
den dag der verificatie-vergadering, en, ingeval bezwaar wordt
gemaakt, de rechter-commissaris de verificatie toestaat, art.
127 al. 1, 2 en 4jo art. 67 ah 2.
In de vergadering worden de lijsten voorgelezen. Ieder aan-
wezige op de lijsten voorkomende schuldeischer kan de vor-
dering, den voorrang of het recht van terughouding betwisten,
art. 119 al. 1.
«Op de lijsten voorkomende», zie de Fw. verkl., bl. 325 v.
De curator kan betwisten of beëediging vragen, art. 119
ah 2j° art. 70 ah 1. Verdaging der vergadering, art. 119 ab 3.
Na afloop der verificatie verslag over den stand des boe-
dels, art. 137; vervolgens beraadslaging over de benoeming
van eene commissie uit de schuldeischers, art. 75; daarna
behandeling van een aangeboden akkoord, artt. 139 v.
Proces-verbaal der vergadering, artt. 121 al. 3, 75 al. 2 en
148 al. 1. Nederlegging van verslag en proces-verbaal ter
griffie van de rechtbank, art. 137.
De verificatie leidt tot: 1°. erkenning der vordering en
van het daaraan verbonden recht van voorrang of van terug-
houding. Lijst van erkende schuldeischors; papier aan order
en aan toonder, art. 121 al. 1.
^^ t/, Ijjjiny^^J-*^ Karakter der erkenning; zij is eene onherroepelijke vast-
stelling" van het vorderingsrecht des schuldeischers^ art. 121
Jil- 4.Werzüim om het recht van voorrang op to geven doet
\' * .i.JU^^\'-^ (jit recht verloren gaanf Suppleto|re verificatie mogelijk als de
UfWi vordering te laag is opgegeven.
^ 2". Be ëodiging. Alleen do curator kan beëediging vra-
^ ^ gen, art. 119 al. 2. Beëedigd wordt do dougdolijkhoid der
vordering. Zie de Fw. verkl., bl. 329 v.
Verg. over den eed, door de reclilhebbenden na overlijden van
den scbuldeiscber af le leggen (art. I19al. 2): v. Boneval Fauuk,
Nederl. Burg. Procesr., dl. IV, 2, 2« dr., bl. 2<K>.
Voorwaardelijke toelating der vordering tot de eed is afge-
legd , art. 121 al. 2. Tijd en wijze van eedsaflegging, art. 120.
r\'
ott^
-
-ocr page 74-^e^. ^oh
mmmm
oCt
r
r
! y
^rJe. t.\' O\'f \'Tyc\'• -
. <> til
MÖLEN6RAAFF-IUST1TÜUT VOOR PRIVAATRECHT
457
3°. Betwi sting. Zij kan gericht zijn tegen de/rordering
\'_z©b?€^(het bedrag of den aard daarvan) of tegen het beweerde
recht van voorrang of van terughouding.
Rb. Leeuwarden 21 Febr. 1878 en Hof Leeuwarden 23 Sept. 1878,
R. B. 1879 B bl. 83 (voorbeeld van betwisting van den aard eener
vordering), bestreden aldaar bl. 87.
Verwijzing (renvooi) van het geschil naar den rechter, tenzij
het reeds aanhangig is, in welk geval het door de failliet-
verklaring geschorste geding wordt voortgezet tegen den cu-
rator of den betwistenden medeschuldeischer, artt. 122 al. 1
en 29. Zie de Fw. verkl., bl. 367 v. Kennisgeving aan den niet
ter vergadering aanwezigen schuldeischer, art. 124.
Renvooi ter zake van iedere betwiste vordering, ook al komt
zij voor op de lijst der betwiste vorderingen, en al is de
schuldeischer niet verschenen: aldus te recht D. J. de Beer
PooBTUGAEL, in Themis 1897, bl. 518 v. ____-
Vooncaardelijke toelating der betwiste vordering of
van den ^^
betwisten voorrang door den rechter-commissaris, art. 125j"
art. 67 al. 2. De voorwaardelijke toelating der vordering geeft /^Al a-^^
recht tot medestemmen over een akkoord.
Het renvooi-proces. i^^kj^ u -aity^.
G. KmuERaEU, een en ander over het verificalieproces, in
Rechtsgel. Mag. 1899, bl. 348 v. ^^^ »
Verwijzing naar eeno terechtzitting der rechtbank (art. 122 ^^o\'a
i-ui^dA. j^j welke derhalve volstrekt bevoegd is van doze geschillon .j^^^A^ryor-^-.
konnis te nomen.
f-^t- Betrekkelijk bevoegd is do rechtbank, waarby het faillissement ^^^ i
^(j.jj^H^\'-^^y aanhangig is, ook om art. 12() al. 13 Rv., gew. bij art. 5 Wet /
\'d.w\'»«^ ei ter inv. v. d. Fw. iL/\'^*^
"h^^^\'t^f Geen dagvaarding; procurourstelling ter terechtzitting (art.
222 al. 1 en 2); geen verstek, aanwijzing van do gevolgen
^\'^-^\'^\'\'der niot-vorschijning in art. 122 al. 4.
ajiiivrager der verificatie niet verschynt, kan do verweer-
h. ,|jjp ontslag van de instantie met veroordeeling in de kosten vra-
fHc^ta^rO^ gon; zie H. R. 10 Mrl. 1899, W. n*. 72)1.
A^^ta /J--., De bepaling van art. 122 al. 3 is vervallen door de opheffing
f. van dn onderscheiding tusschen gewone cn summiere geding-
voering bij de wet v. 7 Juli 1896, S/fci. nM03. Zie art. 125 dier wet.
-ocr page 75-458 tijPi^
r=
Schuldeischers die in de vergadering de vordering niet
hebben betwist, kunnen zich in het renvooi-proces niet voe-
gen of tusschenkomen, art. 122 al. 5.
In renvooi-zaken kan een eiscb in reconventie worden gedaan.
Aldus Rb. Amsterdam 23 Jan. 1867, M. v. H. 1867, bl. 97.-^210
echter: Rb. Deventer 10 Mei 1871, W. n». 3368.
Wie verificatie vraagt, moet ter verificatie-vergaderin^aan-
geven op welken grond zijne schuldvordering berust en des-
gevorderd de juistheid der vordering staven. Zie artt. 110
en 111.
Rb. Amsterdam 30 Nov. 1883, W. n». 5033 (aanwijzing van
den aard der vordering); — Hof Arnhem 14 Dec. 1898, W. n\'. 7263
(weigering der erkenning omdat ter verificatie-vergadering de aard
der vordering niet was aangegeven); — 14 Dec. 1898, W. n\'. 7268
^ (eene summiere omschrijving van den aard der vordering isvol-
doende). — Rb. Amsterdam 4 Nov. 1869, W. n\'. 3188 (bewijs
der vordering eerst geleverd in het renvooi-proces; veroordeeling y
de kosten)./— Zie ook Rb. Haarlem 22 Dec 1896, W. n\'.6949!
L\'^\'f^c^ De curator behoort aan te geven op welken grond zijne be- V /
berust, zie artt. 112 en 113?Dat voor do vordering geen W k v
••^Jll^^^^J^^^\'jpbewijs is bijgebracht, is een voldoende grond voor betwisting.
—1, Daarentegen behoeft de mede-schuldeischer de redenen zijner
A^—1, Daarentegen behoeft de mede-schuldeischer de redenen zijner
betwisting niet reeds ter verificatie-vergadering aan f l
te voeren. -
.fl^-f Rb. Almeloo 2 Febr. 1898, P. v. J. 1899 n\'. 47; —13 April 1898,
jLXto.^- W. n". 7267;— althans niet wanneer de vordering niel is gestaafd.
/ \' \' , niet-gemotiveerde betwisting geacht moet wor-
^^^^ ^ den gegrond te zijn op het niet gestaafd zijn der vordering: Hof
ziji
Arnhem 14 Dec. 1898, W. n\'. 7268. — Verg. Rb. Amsterdam
17 Jan. 1877, Regtsg. Rijbl. 1877 B hl. 59; — 30 Apr. 1880, bev.
Hof Amsterdam 31 Dec. 1880, W. n". 4598. t- Zie voorLs Kiii-
BEROEB, t. a. p., bl. 350. — Niettemin geldt voor het renvooi-
proces het vereischte van gemotiveerde tegenspraak (art. 141
al. 1 Rv.): Rb. Leeuwarden 2(5 Febr. 1885n®. 5456;--
Rb. Almeloo 2 Febr. cn 13 Apr. 1898, h.a. - xjP^^
Ajt^-Irt/^Jt.
Grondslag van bet verificatie-proces zijn do aanvrage en do ó^/T
tegenspraak ter verificatie-vergadering, zooals die blijken uit
het proces-verbaal dier vergadering. U/j. \'^icn./, t.m^ i
(tKsyjK
yjy .yt-G-r^.^" 7
yMM-
- i*. ac^\'-t^j A/^J^***- aJUüuu.. OLHU^t^ ecu (K.^^^
^ • il f - «JJbuu.. ULKULLI- tUu, B^j^y^S- AA^ e/iAA^veu^m cX cCt-y
. ... n/f _
✓
}/
fra^ ■ «\'t^ yXj^aJ. /lz. C^ /
• c^y^C. /I
y
o^ ce/»vi
.fxr*^ .^jji-otju^,
^ o^i^ crf^^f- rrf. L^
r
\'t^; ^. /y /SA M
/ __ V
y
-.fxSi. a-—\' -t
tX\'fj
-ocr page 76-M " cPcnFo.
zs
étCATcnJia-e.^
H\'M • W
(<
J
.jC.
Cü^iUji^ ,
JL^ AO-
Rb. Amsterdam 8 Apr. "1887, P. v. J. 1887 n\'. 19\';— 29 Sept.
1893, M. V. H. 1894 bl. 200; — 1 Mei 1896, P. v. J. 1897
n". 24; — Rb. den Haag 29 Oct. 1889, M. v. H. 1890 bl.164; —
12 Jan. 1892, W. n». 6178; — Rb. Almeloo 13 April 1898, b. a.; —
waarmede te verg. Hof Arnhem 14 Dec. 1898, W. n®. 7268.^
Rb. Ameterdam- 5 Jnni 1891,-P.-^.-X-1891-n®.-W; - 12 Jan.
1894, M. V. H. 1894 bl. 192./
Moet in de renvooi-processen het Openbaar Ministerie wor-
den gehoord?
Neen: Concl. Openb. Min. Hof den Haag 15 Febr. 1897, W. ^ . .
" n». 6936; — Hof Leeuwarden 29 Dec. 1897, W. n». 7009;—d.J. t^-.
in P. V. J. 1898 n". 7. — Anders: G. KniBEnGEB, in Rechtsgel.
Mag. 1898, bl. 578 v. (voor alle procedures waarbij de curator in
een faillissement partij is); — Hof Nd. Holland 30 Oct. 1845,
W. n®. 723.
De rechter beslist over de erkenning der schuldvordering;
de betwisting afwijzende, erkent hij de vordering of het recht
van voorrang of van terughouding.
Gevraagd moet worden erkenning der vordering, niet plaatsing
op de lijst der erkende schuldeischers. Zie de Fw. verkl., bl.338
nt. 1, en de daar aangehaalde jurisprudentie.
Do schuldeischer, wiens vordering betwist wordt, is, tot/
staving daarvan, tot geen nader of meerder bewijs gehouden,
dan hij tegen den gefailleerde zelf zou mooton leveren,
art. 123. ^ ^»^tUioM, lurtjUjL Ay^f^*\' ^
Aanleiding tot en beteekenis van dit voorschrift; zio (/c jPm\'. •
Do toepassing van het daarin uitgedrukte beginsel is niot
beperkt tot verificatie-geschillen. ^
H. J. Hamaker, art. 1917 R.W., in Weekbl. v. Nol. cn Reg., ^\'./Aa
— Anders: v. Boneval Faure, Ned. Burg.
/Iv - Procesr., dl. 4, I, 2« dr., bl. 14(> v. y^\'^\'
;.<• Sd\'i\'j orkentonis van schuld, door don gefailleerde na do
faillietverklaring gedaan, bindt den boedel niet. ^ctW. Z/-^\'-t\'^
Invloed van do homologatie van eon akkoord op hot renvooi- j^^^/t^^^tcty,^ op
proce^: als het proces tegen of mede togen don curator ^^ ^ ^ ^^
éC./to.
É
-ocr page 77-1°, V5<S
t orrk, ».tiLa» d^-Krt^nr^
^C«-* Ca %lQ
fr\'Vvy^ »Vi
-ocr page 78-Het Examen ter verkrijging van den Graad van
Candidaat in de RECHTEN, van den Student
zal plaats hebben
op
dag, den ^^ 19 //, te /j\'uren.^^/f^^-^
? iH ^
♦ IHt
V 5 Candidaat in de RECHTEN, van den Student
r ^ dag, den ^ ^^ 19^ , te 3
- r\'\' 11 ^ ^ ^ f ^ I. i -
Het Examen ter verkrijging van den Graad van
zal plaats hebben
/ / il\'
UiL frr. ^^
tu Jr.-^j^ ^ r^^^ t^oy/ùf: Mot,
<\' !
.ôt^wv^vA^-^, rf^v«-^ «Ali-
Private Promotie in de
vau deu Doctor\'. ^ j/^
op dag, deu 19// , ten^^
-ocr page 83-[m
r\\\'
uni.
19//,
VERGADERING den ^
des K middags ten % ure.
-C
O)
00
CC trA l lâ K , ù^, UJ>~/jLu^ : cU, ^hlJU^/^u
t^ vrytJcL. • ^ ( / ———.
U^ IMA^ - ij-e^ rr . Urxyuâ-t^ gJ^^^ -^J^tJ-^-^ f-U^
(âmJ-^ jyte/xj^ iVe-i^ t/c «^^ -----------_ ^ — t^w^
-ocr page 85-Vcnrr
wordt gevoerd. Schorsing van het geding op grond van art. 254
Rv. De curator moet handelen overeenkomstig art. 256 Rv.
De curator kan de oorzaak der schorsing beteekenen: Rb. Alk-
maar 43 Oct. 4892, W. n». 6250.^ Zie Otjdeman, het Nederl.
Wb. v. B. Rv., 4de dr., dl. 4, bl. 296 v.;— Hof Nd. Brabant 18
April 4854, W. n®. 4555. — Anders: t. Rossem, het Nederl.
Wetb. v. Burg. Rechtsv., dl. 4, bl. 288; — Rb. Alkmaar 28 Jan.
4866, Regtsg. Bijbl. 4869 bl. 307, tevens beslissende dat het
verificatie-geding door de homologatie van het akkoord van rechts-
wege vervalt, en dat van voortzetting, schorsing of hervatting
van het geding en van eene veroordeeling in de kosten geen
sprake kan zijn.— Verg. ook Rb. Rotterdam 22 Aug. 4877, Regtsg.
I Bijbl. 4878 A bl. 434; — Rb. Amsterdam 25 Juni 4897, W.
^ n\'. 7058, bev. Hof Amsterdam 28 Jan. 4898, M. v. H. 4898
bl. 485 (homologatie van een akkoord vóór den dienenden dag,
daarna dodr de curators beteekend).
jr*^ Kan het geschorste geding tegen den schuldenaar worden
Niet volgens Rb. den Haag 22 Nov. 4887, W. n». 5561, vern.
voortgezet ?
L"^ Niet ^ _ „ . .
^ ^^ Hof den Haag 44 Mei 4888, W. n». 5564;- H. R.. 30 Nov. 4893,
W. n». 6437, vern. Hof Amsterdam 44 Apr. 4893, W. n\'. 6384,
^^^^ ^ bev. Rb. Amsterdam 6 Febr. 1891, P. v. J. 1891 n\'. 32.De
Fw. verkl., bl. 370 v. — Anders Khibeegeb, in Rechtsgel. Mag.
V Verg. ook Rb. Utrecht 43 Juni 4883, W. n\'. 4929.
^^ ^ ^Wordt het geding niet geschorst of wordt het gevoerd tegen
. .^«t een mede-schuldeischer, dan kan de rechtstrijd, na de homo-
logatie van het akkoord, alleen loopen over de kosten van
het proces.
Zie Rb. Amsterdam 27 Juni 4879, Regtsg. Bijbl. 4879 B bl. 320; —
J. Gerbitzen, het ontstaan en tenietgaan van de actie gedurende
het proces, Prft. 4892, hl. JKi v.;— De Fw. verkl., bl.374v. —
Anders: KiBBEnaEit, t.a.p. bl. 367 v. — Onjuist: Rb. Amsterdam
20 Juli 4880, W. n\'. 4622. ^
De gefailleerde is partij bij de verificatie, artt. 126, 159,
196 en 197. Hij kan tegenspraak doen tegen do toelating
eener vordering, of van den boweordon voorrang. Van de be-
twisting wordt aanteekening gehouden; zij verhindert do er-
kenning in het faillissement niot, art. 126.
^a^QjU^J- \'^JtrtJ-e.t^ i/omJ^a^a-A •
Ä/A
eSBlB
^^ /fo^
Do erkenning in het faillissement eener door den gefailleerde /p*,
betwiste vordering heeft tegen dezen geen rechtskracht; daaren-
tegen wèl de erkenning in het faillissement eener niet door
hem betwiste vordering, artt. 159, 196 en 197.
De betwisting door den gefailleerde moet gemotiveerd en
bepaald zijn; beteekenis van het voorschrift. Zxq de Fw. verkl.,
bl. 346 V.
De verificatie van sommige vorderingen nader
beschouwd.
1°. Rentedragende vorderingen. — Interesten, na de failliet-
verklaring loopende, tenzij door pand of hypotheek gedekt,
worden niet geverifieerd, art. 128. Zie artt. 1201,1202,1204,
1205 en 1229 B. W. Verificatie pro memorie, als het onderpand ,
nog niet is uitgewonnen.
2\'. Voorwaardelijke vorderingen.— o. Vorderingen onder ont-
bindende voorwaarde: onvoorwaardelijke erkenning voor het
geheele bedrag, onverminderd de werking der voorwaarde,
wanneer zij vervuld wordt, art. 129.
b. Vorderingen onder opschortende voorwaarde: onvoor-
waardelijke erkenning voor do waarde op het oogenblik der
faillietverklaring; kan deze niet bepaald worden alsook in geval
van verschil van meoning: voorwaardelijke toelating voor het
geheele bedrag, art. 130.
3°. Vorderingen met tijdsbepaling, waarvan het tijdstip der op-
eischbaarheid onzeker is, of welke recht geven op periodieke uitkee-
ringen. — Verificatie voor do waarde op don dag dor failliet-
verklaring (de contante waardo); wat dio mot tijdsbepaling
betreft, indien ze vervallen binnen één jaar na dien dag: j
verificatie voor hot geheele bedrag; indien zo later vervallen: |
verificatie voor do waardo, welke zij hebben na verloop van
één jaar sedert dien dag, art. 131 al. 1 on 2. Do factoren,
welko bij do berekening dor waardo in aanmerking komen,
wijst art. 131 al. 3 aan. Zio de Fw. verkl., bl. 353 v.
Tol de vorderingen, wier tydstip van opeischbaarheid onzeker
is, behoort de vordering uil een overeenkomst tol uitkeering by
overlyden, waarop geen premie moer verschuldigd is. Tol de
462 ^
vorderingen, welke recht geven op periodieke uitkeeringen, he-
hooren alle lijfrenten (Burg. Weth. hk. 3, tit. 16, afd. 2), daar-
onder begrepen uitgestelde renten en overlevingsrenten, waarvoor
geen premie meer verschuldigd is.
Vorderingen uit wissels en orderbiljetten worden nooit tot de
contante waarde teruggebracht. Zie art. 155 W. v. K.
Bedongen opeischbaarheid voor het geval van faillissement sluit
de toepassing van art. 131 uit.
Art. 131 is eene toepassing van art. 1307 B. W. Zie de
Fw. verkl., bl. 59.
Voor altijddurende of gevestigde renten geldt het voorschrift
van art. 1809 3». B. W. Zie hierboven bl. 446.
Op vorderingen wegens wettelijk verschuldigd levensonder-
houd is art. 131 Fw. niet van toepassing. Zie artt. 281,285,
380 Burg. Wetb. Alleen van vervallen termijnen is verificatie
mogelijk\'.
Rb. Amsterdam 9 Mei 1867, vern. Hof Nd. Holland 24 Oct.
1867, M. V. H. 1867 bl. 224 en 338. ^
\' I
4\'. Vorderingen niet van eene bepaalde waarde in Nederlandseh
geld. — Verevening dezer vorderingen, mits gericht op vol-
doening eener verbintenis uit den boedel (art. 26), op een
bepaalde geldsom, art. 133. Is de verevening niet mogelijk
(de waarde niet te bepalen) dan verificatie pro memorie.
H. R. 16 Juni 1865, cass. verw. Hof Gelderland 21 Dec. 1864,
M. V. H. 1865 bl. 196 v. en 93 v. — Zie ook Rb. Amsterdam 21 Nov.
1861, M. V. H. 1861 bl. 288.
5°. Schuldvorderingen aan toonder m aan order. — De verifi-
catie kan geschieden ten name van „toonder". Iedere vordering
wordt alsdan afzonderlijk beschouwd, art. 134. Zio ook art. 82.
Op de lijsten van voorloopig erkende en betwiste vorderingen
bebooren de houders van toonder-vorderingen, aanvragers van
verificatie, bij name te worden vermeld. Alleen dc erkenning in
het proces-verbaal der verificalie-vergailering of later bij vonnis
kan ten name van «toonder» geschieden. De obligatie met daarbij
behoorende coupons is in één hand ééne vordering voor hoofdsom
en rente.
¥
Schuldvorderingen aan order worden geverifieerd ten name
van den behoorlijk gelegitimeerdon houder.
ILa: o-
ftrf-
dCi
ci tA-^.^treJi At-^trttte»- -^îe-tnrt^Mjia^ \'
^^ ^ A ^ /
ir^r^^CcxiJ^ (JL
U/mA*^ Cf
a.^. /eeflf CP"- /iJl i^eC-c^ eranZ.
i
iifa
De erkenning wordt zoowel op het toonder- als op het
orderpapier aangeteekend, art. 121 al. 1.
6". Schuldvorderingen met recht van terughouding. — Het recht
van terughouding blijft bestaan en wordt bij de verificatie
vastgesteld, artt. 60, 110 al. 1, 113, 119 al. 1.
S. Gbatama , eenige opmerkingen naar aanleiding van hel zoo-
genaamde retenlierecht, in Rechtsgeleerd Magazijn 1887, hl. 1,
277; 1888, bl. 141, 380. — F. H. Gebbitsen, hel retentierecht,
Prft. 1894.
Rb. Amsterdam 23 Jan. 1867, M. v. H. 1867 bl. 97 (recht van
terughouding van den kleerbleeker in geval van faillissement van
de wederpartij), r
7\'. Schuldvorderingen mei recht van voorrang. — Over bet
recht van voorrang (voorrecht, pand of hypotheek) wordt bij
de verificatie beslist.
Verificatie van vorderingen, gewaarborgd door pand of
eerste hypotheek met het beding van art. 1223 B. W., is alleen
noodig als de vorderingen behooren tot die welke in de artt.
130 en 131 worden vermeld, alsook om, na uitwinning van
het onderpand, voor het deel der vordering, dat niet kon
worden verhaald, als concurrent schuldeischer te kunnen op-
treden, artt. 57 al. 2 en 59 al. 2. Zie hierboven bl. 428.
Do erkende, voorrang bezittendo schuldeiscbers kunnen,
voordat hun onderpand is verkocht, de recbten van concur-
rente schuldeiscbers uitoefenen voor het vermoedelijk niet
gedokte deel hunner vordering, art. 132.
Onjuiste uitlegging van dit artikel door Ub. Amsterdam 19
Oct. 1898, W. n\'. 7220.
Krediet-hypotheken. De kredietgever komt op voor hot saldo
zijner rekening bij den aanvang van bet faillissement.
^ Voogdij-hypotheken, in hot algemeen beheers-hypothekon
on zakelijke borgtochten. Do gewaarborgde kan alleen recbten
uitoefenen, voorzooverro hij ton tijdo der faillietverklaring
uit hoofde van het gevoerde boboer iets to vorderen beeft.
Hb. Amsterdam 3 Mrt. 1870, M. v. II. 1870 bl. 65, W. n\'. 323-4,
vern Hof Nd. Holland 16 Febr. 1871, M. v. H. 1871 bl. 27, W.
nos. 3363 en 336-4. — Zie ook llof den Haag 27 Dec. 1882, W. n». 5021.
464 tijPi^
8°. Schuldvorderingen verzekerd door borgtocht. — Nevens den
sehuldeiseher kan de borg alleen opkomen voor betgeen hij
betaald heeft. Bovendien kan hij voor het bedrag, dat de
schuldeischer te vorderen heeft, worden toegelaten, onder
voorwaarde dat deze zelf niet opkomt, art. 135.
Intrekking van art. 1880 2\'. B. W. bij art. 2 der Wet ter
inv. v. d. Fw., in verband met art. 185 Fw.
9". Schuldvorderingen met hoofdelijke schuldenaren.
Artt. 878 en 198 W. v. K.; — Holtius-de Geer, bl.4«7v.; —
db Marez Oyens , a. w., bl. 208 v. ; — N. K. F. Lakd, het recht
op vergoeding\' des wissels bij faillissement der wisselteekenaars,
in Themis 1879, bl. 181 v.; — E. W. Insingeb, rechten van den
houder en van betaald hebbende endossanten bij faillissement van
het wissel personeel, Prft. 1888; — R. Feith, in Themis 1891,
bl. 310 v.; — I. B. CoHEK, de invloed van het faillissement op de
verplichtingen van hoofdelijke schuldenaren, Prft. 1891 (ree.
Rechtsgel. Mag. 1891, bl. 552 v.). — Dupuis de la Serra, l\'art
des lettres de change, 1693, ch. XVI. — Potuier, traité du con-
trat de change, n\'. 160. — Lyon-Gaeîî en Renault, a. w.,
no3, 3061—3069. — J. Kouler, Lehrb. des Konkursrechts, § 59.—
E. vidari, i fallimenti, n°. 402 v.
Twee stelsels: 1\'. dat van Dupuis de la Serra: betalingen,
nà de faillietverklaring door een der medeschuldenaren ge-
daan , verminderen de vordering van den schuldeischer ;
2\'. betalingen, nà do fallietverklaring door de medeschulde-
naren gedaan, worden beschouwd als betalingen op rekening
van het eventueele tekort.
Als betaling op rekening van het eventueele tekort beschouwt
de Zwits. wet over schuldverv. en faill., artt. 216 en 217: iedere
betaling door een medeschuldenaar, ook vóór de faillietverklaring,
gedaan; de Code de comm. franç. (1838), artt. 542—545, en de
C. d. comm. beige, artt. 537—539: iedere betaling, gedaan nà de
faillietverklaring, en, bij gelptijdige of opvolgende faillissementen
van meerdere medeschuldenaren, nà de eerste faillietverklaring;
de dt. K.Ord. § 68: elke betaling gedaan nà de faillietverkla-
ring. — Zie ook God. di comm. ital., artt. 788—791.
In art. 186 Fw. al. l\' is het tweede stelsel aangenomen,
la
Q-Jt^ :
-éL^
/
af«^ -Ctx^ »Aa^^ Ô^MÀt.,
te" ePdlJLc .
J^A
zonder de uitbreidingen daaraan in het Z^vdtserscbe en in het
Fransche recht gegeven.
„Indien van hoofdehjke schuldenaren twee of meer in staat
van failhssement verkeeren". Geldt hetzelfde als slechts één
der hoofdelijke schuldenaren gefailleerd is?
Aldüs: Dt. K.Ord. §68; — de Fi-ansche jurisprudentie: Cour
de cass. 25 Febr. 1879, Dalloz, Ree. pér. 1879, 1,149;- Lxoy-
Caen en Rekault, n". 3068 — De Fw. verki., bl. :362 v.7
Toepassing, als de hoofdschuldenaar is gefailleerd en de
borg zich tot een bepaald bedrag hoofdelijk heeft verbonden.
Verg. Rb. Zwolle 24 Juni 1896, bev. Hof Arnhem 30 Dec. 1896,
W. n\'. 6943. — Zie voorts Cour de cass. fr. 5 Dec. 1866, Dalloz,
Ree. pér. 1866, 1^423;— Lton-Caen en Renault, n». 30686j,s.
De medeschuldenaar, die op den faillieten boedel recht van
verbaal heeft, kan, uit dien hoofde, voor zooverre de schuld-
eischer zelf kan opkomen, alleen worden toegelaten onder
voorwaarde, dat deze niet opkomt, art. 136 al. 2.
Indien in het geheel meer dan 100®/, beschikbaar mocht
zijn, worden die meerdere percenten naar de onderlinge rechtS\'
verhouding onder de hoofdelijke schuldenaren verdeeld, art
136 al. 3. Zie voor voorbeelden de Fw. verkl., bl. 364v.
I. B. CouEN, a. w., bl. 152 v.
Art. 198 W. V. K. is ingetrokken bij art. 2 der Wet ter inv.
van do Fw.
B. liet Dwangakkoord.
Faillw., Ut. 1, afd. 6, artt. 138-172.
St. CIUNTU, der Zwangsvergleich im Konkui-s, 1892, — F.
Wacu, der Zwangsvergleich, 189(). — A. Guaholia, il concordato
nel diritto italiano e siraniero, 1892__
Voor de geschiedenis zic: Lattes, il diritto comm. enz., cap.
VI, § 29. — Stiiaccua , trad. de conlurb. sive decoct., pars 6t«. —
G. Moll, de desol. boedelskamer te Amsterdam, bl. 45 v. —
Koulkb, § 71.
Hot akkoord is een rfjran^akkoord on komt tot stand tus-
schen den schuldenaar en zijno gezamenlijke geen voorrang
hebbende (concurrente) schuldoiscbors.
Hot hooft ton doel de gorcchtelijko vorefToning dos boedels
31
-ocr page 91-466
(de insolventie) te voorkomen door daarvoor eene andere,
buitengerechtelijke wijze van bevrediging der schuldeischers
in de plaats te stellen.
Het akkoord behoeft niet eene gedeeltelijke kwijtschelding
in te houden. De wet bepaalt den inhoud niet, alleen stelt
art. 153 al. 2,1°. en 2°. zekere grenzen. De rechter heeft overi-
gens de toelaatbaarheid te beoordeelen, art. 153 al. 3.
Indien het akkoord niets anders inhoudt dan betaling van per-
centen, gaat elke rechtsband tusschen den failliet en de schuld-
eischers door de betaling te niet, en is een schuldbekentenis, na
• de homologatie voor het tekortkomende of een deel ervan afge-
geven, zonder oorzaak: Rb. Amsterdam 16 Juli 1861, W. n®. 2300; —
/" / ^ ^ ^ Hof Arnhem 1 Mrt. 1899, W. n». 7272?—Anders: Rb. Amsterdam
■ \' ■ ^ 22 Mrl. 1871, R. B. 1872 bl. 248 en 306. — Zie ook Rb. Arnhem
^yV^ay^, 28 Juni 1894, W. n\'. 6538, en Kgt. n". 1 Amsterdam 14 Jan.
^ 1876, R. B. 1879 B bl. 67, ten aanzien van den zoon desgeiail-
^^ ■ \' ^ leerden.
^ - Volgens § 187 der dt. Konkursord. moet het akkoord worden
—verworpen, als daarbij niet ten minste 20\'/o der vorderingen wordt
^ \' ^o^. toegezegd en zulks een gevolg is van «ein unredliches Verhallen»
van den schuldenaar.
Rechtskarakter van het akkoord. Strijd onder het Wetb. v.
Kooph. over de vraag: overeenkomst of vonnis. Opvatting
der Mem. v. Tool. Ontw. Staatse, en Reg. Ontw., uitg. Belin-
fante, bl. 199 v. en dl. 1, bl 133 v.; v. d. Feltz H, bl.
\' 144 v.; — zie ook het Verslag der Comm. v. voorber., uitg.
\' Belinfante, dl. 2, bl. 117; v. d. Feltz H, t. z. p.
Voor de literatuur en jurisprudentie, verg. de Memories, t.a.
p.; — M. J. Claassen, de werking van het gerechtelijk dwang-
accoord op borgtocht, Prft. 1887, bl. 4v. — C. J. M. Wilde, hel
rechtskarakter der schuldbevrigding door consignatie, Prft. 1893,
bl. 75 v.
SciiULTZE, das dt. Konkursrechl in seinen jurist. Grundlagen,
. bl. 114 v.\'(vonnis); — Kouleb, a. w., §72 (overeenkomst).^
Beslissing van de vraag der ontbindbaarheid in art. 165.—
De Ftc. verkl, bl. 382.
I Ieder gefailleerde kan een akkoord aanbieden, art. 138; óók
( de bankbreukige, óók de rechtspersoon.
cM-
iLOOi. f^ t-trob
-Ajl/.,\' -ïet-é. O^Ck^.
tVAjt^ t*^ /»Ccw. /-OM, f/C\'\'*^
-ocr page 92-h>
M
Rb. Amsterdam \'26 Juni 1840, W. n°. 256 (vervolging wegens
bankbreuk belet niet de homologatie van een akkoord).
Een naaml. vennootschap kan een akkoord aanbieden: Hof Noord-
Holland 9 Aug. 1870, vern. Rb. Amsterdam 31 Mrt. 1870, M. v.
H. 1870, bl. 173v.; — L. H. Ktjecn Jr., over faillissement van
naamlooze vennootschappen, Prft. 1873, bl. 166 v.— Hof Amsterdam
20 Juli 1898, W. n». 7190.
Uitzondering: het faillissement eener nalatenschap, art. 202.
In hetzelfde faillissement kan slechts eenmaal een akkoord
worden aangeboden, art. 158; toepassing op het heropende
faillissement, art. 170.
Het akkoord wordt aangeboden aan de „gezamenlijke
schuldeischers", art. 138, dus ook aan de niet-geverifieerde,
art. 157^- aan de concurrente schuldeischers, artt. 143 en 157,
dus ook aan den schuldeischer, die recht van terughouding
heeft.
Indiening en behandeling van het akkoord.
Indiening in persoon of door een gemachtigderis de go-
failleerde een in gemeenschap gehuwde man, dan kan de vrouw
handelen in de gevallen van art. 180 B. W. (anders: Rb. Am-
sterdam 24 Oct. 1890, W. n\'. 6016).
De man kan altijd in het faillissement van de vrouw het ak-
koord aanbieden, tenzij het beding van art. 195 al. 2 R. VV. is
gemaakt. Voor den curandus treedt de curator op.
Men onderscheide: a. tijdige aanbieding, art. 139. Ken-
nisgeving door den curator, art. 115,,Raadpleging ter verifi-
catie-vergadering, tenzij in goval van art. 141 n°. 1.
b. Niot-tijdige aanbieding: binnen don termijn in art. 139
genoemd of ter verificatio-vergadering zolvo Raadpleging tor
verificatie-vergadering, tenzij in do gevallen van art. 141
no». 1 on 2. — De Fw. verkl., bl. 386 v.
Mondelinge aanbieding ter vergadering is toegelaten: Hof Am-
sterdam 2.i Mrt. 1897, VV. 7(K)9.
Schriftelijk advies van curator eu voorloopige commissio
uit do schuldeischers, art. 140. Geen sanctie op vorzuiin.
Uitstel, als do meerderheid dor verschonen concurrente schuld-
oischors dit verlangt, art. 141. Art. 81 niet toepasselijk. Zio
\\
468
de Fw. verkl., bl. 388. — Kennisgeving aan alle niet-ver-
schenen erkende of voorwaardelijk toegelaten schuldeischers,
art. 142.
Ook in de uitgestelde vergadering schriftelijke adviezen. Zie
art. 141 n\'. 1.
Toelichting, verdediging (art. 144), raadpleging en beslis-
sing. Stemrecht, art. 143. Uitgesloten zijn de schuldeischers
met, zij het een betwist, recht van voorrang, waarbij te letten
op art. 132. Tenzij zij vóór den aanvang der stemming van
hun voorrang afstand doen, ten behoeve van den boedel,
art. 143 al. l.\'^De afstand
is vormvrij en onherroepelijk, art.
143 al. 2.
«Ten behoeve van den boedel»: zie Kist, dl. 6, bl. 154v.; de
Fw. verkl,, bl. 392.— Doorhaling der hypotheek in geval van in-
solventie, art. 188 al, 1.
De verschenen, erkende en voorwaardelijk toegelaten concur-
rente schuldeischers nemen aan de stemming deel. Voor de
aanneming wordt vereischt de in art. 145 aangewezen meer-
derheid van alle erkende en voorwaardelijk toegelaten con-
currente schuldeischers, de afwezigen daaronder begrepen.
«Van alle— concurrente schuldeischers»: daartoe behooren niet
alleen de op de lijst van art. 121 al. 1 als concurrent geplaatste,
maar ook de hij vonnis erkende (zie art. 122 al. 4) en de pand-
of eerste hypotheekhouder, die inmiddels het onderpand heeft
geëxecuteerd, arl. 59 al. 2. Niet juist: Rb. Amsterdam 19 Oct.
1898, W. n®. 7220.
Nieuwe stemming (niet ook raadpleging) in het geval van
art,
146A- Beteekenis van art, 147, — Proces-verbaal, art,
y&u ^-t- ^^ 397 V.— Verbetering daarvan, art,
/ ^ \' 149 j° art, 5,
Homologatie van het akkoord.
Bepahng van de terechtzitting der rechtbank, art. 150. —
Opgave van grieven door de schuldeischers, art. 151. — Be-
handeling der homologatie, art. 152. — Gemotiveerde beschik-
king der rechtbank, art 153 al. 1.^
Vrije beslissing der rechtbank (art. 153 al. 3), behou-
dens verplichting de homologatie te weigeren in de ge-
/
lU
li
WjLliU\'â làiufeW^àaBB
«---M.
\'t
e/V-o-\' «i\'o —«AC^
^jOj^f ur.rv^ (fle^p^
CefJa.
C^./Sb O^.l. :
___
1 a^Z^J^^Jß^r
t/h^yot^riM- eyyt^^JiL^i^ ^a/i^. /St» .
H^y^\'ttLeJ- Ü . tÀTyiAyLey*^ Z-Ä ^pr^ fcfytPO ^a^dA^ovr^
vallen van art. 153 al. 2. Zie de Fw. verkl., bl. 402 v.
.\\rf. 153 al. 2 1: de Fw. verkl., bl. 404 v.;— J. A. Jolles
Az. en A. Tak, in W. n»». 6268 , 6274 en 6277. — Voorbeelden:
r\\b. Breda 1 Febr. 1848, W. n°. 904;- Rb. Amsterdam 8 Nov.
1848, vern. Hof Nd, Holland 25 Febr. 1849, Regl.«?«?. Rijbl. 1849,
bl. 15 v. en 240 v.; — Rb. Haarlem 25 Aug. 1863, vern. Hof Nd,
Holland 8 Oct. 1863, M. v. H. 1864 bl. 90 v.;— Rb. Amsterdam
23 April 1875, R. B. 1875 R bl. 223; —Rb. Haarlem 9 Jan. 1877,
W. n». 4085; - Rb. Amsterdam 25 Sept. 1878, W. n». 4331; —
Rb. Haarlem 20 Mei 1884, Rb. Amsterdam 13 Febr 1885 en
Rb. Rotterdam 28 Febr. 1885, Rechtsg. Bijdr. en Bijbl 1885, D
bl. 192, 196 en 197.
Art. 153 al. 2 n". 3: de Fw. verkl., hl. 406 v.; — Hof den
Bosch 21 Juni 1898, W. n\'. 7196, bev. Rh. Roermond 12\'Mei
1898, W. n". 7189.
Art. 153 al. 3: Rb. Groningen 12 Mei 1870, vern. Hof Gro-
ningen 5 Sept. 1871, W. n\'. 3405 (verwachting van niel onaan-
zienlijke erfenissen); — Rb. Amsterdam 27 Mrt. 1878, W. n®. 4296. —
H. R. 1 Mrt. 1850, W. n®. 1102 (kwade trouw van den gefail-
leerde); — Hof Nd. Holland 10 Oct. 1862, vern. Rb. Amsterdam
26 Aug. 1862, M. v. H, 1862hl.200; —Rb. Alkmaar 15 Oct, 1885,
W, n», 5302,
Sluipovereenkomsten. Ze zijn nietig wegens strijd met de
goede zeden, en strafbaar volgens art. 345 \\Vb. v. Sr.
Zie Kist, t. a. p., bl. 159; de Makez Oykns, a. w., bl. 270 v,;
Rechtsgel. Adv. lö^e verz., hl. 93. — Anders Lou. S Roas, in
Nw. Bijdr. v. Rechtsg. en Wetg. 1884, bl. 543 v. — Over art. 345 Sr.:
T. M. C. Asser, in Tijdschr. v. Strafr., dl. 1, bl. 68 v.
Kgt. n®. 1 Amsterdam 11 Dec. 1849, VV. n®. 1093; — Rb. Am-
.sterdam 26 Oct. 1859, M. v. H. 1859 hl. 203; — 27 Doe. 1860,
M. v. H. 18(51 bl. 1;«); - 7 Mrt. 1866, M. v. II. 18(56 bl. 107; —
Kgt. n\'. 1 Amsterdam 16 Aug. 18(57, M. v. H. 1867 bl.:«)! (order-
l)iljet door een derde afgegeven);— Rh. Amsterdam 25 Jiuii 188(5
en Kgt. den Haag 3 Dec. 1886, Rechtsgel. Bydr. en Bijbl. 1886/87,
D bl. 171. — Anders: Rh. Amsterdam 2<) Mei 1878, Regtsg. Rijhl.
1879 R hl. (58 (orderbiljet door een derde afgegeven).
Wat aan don derdo-bonder van een orderbiljet, wegens
sluipovereenkomst afgegeven, is betaald, kan van don nemer
wordon teruggevorderd.
Kgt. n\'. l Amsterdam 31 Dec. 1858, W. «i®. 2058; — Rb. Am-
-ocr page 95-470
llL^\' Sterdam 21 Juni 1859, M. v. H. 1859 bl. 80 v. — Anders Rb.
^ Amsterdam 27 Dec. 1860, b. a.
Geen vernietiging van het akkoord wegens na de homolo-
gatie ontdekte oneerlijkheid; anders art. 164 Ontw. Staatse, en
eerste Reg. Ontw. Wèl kan ieder schuldeischer schadevergoeding
vorderen, art. 1401 B. W. Verg. de Fw. verkl., bl. 431 v.
Beclitsmiddeleu tegen het vonnis omtrent de homologatie.
Wie in hooger beroep kunnen komen en den termijn
bepaalt art. 154; de wijze waarop en de behandeling art. 155 jis
artt. 5 (tusscbenkomst van een procureur) en 17. Hernieuwde
beraadslaging zonder nieuwe stemming. Vrije beslissing van het
Hof. Cassatie wordt binnen denzelfden termijn en op dezelfde
wijze aangeteekend en behandeld, art. 156 Fw.jis artt. 428
en 429 Rv.
Rechtsgevolgen van het akkoord.
Het akkoord is verbindend voor alle concurrente schuld-
eiscbers, zonder uitzondering, art. 157.
Niel-geverifieerde vorderingen met tijdsbepaling of onder op-
schortende voorwaarde behouden dit karakter. Op een wettelijken
onderhoudsplicht heeft het akkoord geen invloed; na de homo-
logatie verschenen termijnen zijn ten volle verschuldigd : Rb. Am-
sterdam 17 Oct 1893, W. n». 6-471.
Borgen en medescbuldenaren worden door het akkoord niet
bevrijd, art. 160. Zie ook artt. 1869 4°. en 1877 B. W , 135
Fw.; de Fw. verkl., bl. 4Hv.
Heeft de borg die, na de homologatie van bet akkoord,
den schuldeiscber het tekortkom ende voldoet, deswege verhaal
op den schuldenaar, en, zoo ja, voor het geheel of alleen voor
de akkoordprocenten?
Bbavabd-Vetbièbes en Demanoeat, bl. 438 v. — Ltox-Gaen en
Renault, Précis, n°. 2915.— Kouleb, a. w., bl. 465.— Vidabi,
i fallimenti n". 733, bl. 752.— Paoani, in II diritto commerciale
1898, kol. 39 v. — Hof Milaan 15 Juni 1897, vern. Hof v. cass.
Turijn 7 Mrt. 1898, II dir. comm. 1897, kol. 788, en 1898, kol. 401.
Het faillissement eindigt als do homologatie van bet akkoord
in kracht van gewijsde is gegaan, art. 161. — Rekening en
verantwoording door den curator, art. 162.
Mi:
/-erxnyoC
lo
-ocr page 96-T
î
c^\'^oyi^.y^yU^
il •
J
iif
itv
•Î\'I
il"
i
De erkende, en door den schuldenaar niet betwiste con-
currente schuldeischers verkrijgen een executorialen titel,
art, 159,
Zoolang de bevoorrechte schulden, voor zooverre zij door
het voorrecht geacht kunnen worden verzekerd te zijn, en de
faillissementskosten niet zijn voldaan, het bedrag daarvan
in handen van den curator niet is gestort of voor de betaling
daarvan zekerheid niet is gesteld, houdt de curator den
boedel onder zich. Na verloop van één maand gaat hij tot
de voldoening over, art, 163 al. 1 en 2.
Het bedrag, waarvoor de vorderingen door het voorrecht
geacht kunnen worden verzekerd te zijn, wordt zoo noodig
door den rechter-commissaris bepaald, art. 163 al. 3 j° art.
67 al 1.
Is het voorrecht slechts voorwaardelijk erkend, dan is
art. 164 toepasselijk.
«Een erkend voorrecht» in art. 163 al. 1 is een voorrecht, dal
in hel faillissement is erkend, al werd hel door den gefailleerde
betwist. Zie de Fw. verkl., hl. 433 v.
Ontbinding van het akkoord.
Ontbinding kan worden gevorderd door ieder schuldeischer,
jegens wien de schuldenaar in gebreke blijft, art. 165,
De vordering wordt aangebracht en behandeld op de wijze
voor het verzoek tot faillietverklaring voorgeschreven, artt.
166 on 5.
Ontbinding van hot akkoord gaat gepaard met heropening
van het faiUissement, art, 167. Do behandeling van hot hor-
opende faillissement regelt art. 168. Zio ook art. 170.
Handolingon, door don schuldenaar verricht nil hot oinde
van bot faillissement, maar vóór do heropening, zijn bindend
voor don boedel, art. 169.
Vordeeling dor voorbanden baten in het heropendo faillis-
sement, art. 171. De Fw. verkl., bl, 422 v.
Niouw faillissement, terwijl aan het akkoord in eon vorig
faillissement nog niot volledig is voldaan , art. 172.
Xh.K.. yz lavo
\'T
U/. T^qoit.
472 tijPi^
§ 89. DE TWEEDE PERIODE VAN HET FAILLISSEMENT
(DE INSOLVENTIE).
Zie over de in deze periode toepasselijke artikelen der wet:
de Fw. verkl, bl. 435 v. Begin der periode, artt. 173 al. len
170 j» art. 167.
«Van rechtswege»! Zie over het amendement-Levy op art. 173:
de Fw. verkl., hl. 462 v.
Beteekenis der insolventie: de boedel wordt uitgewonnen,
verzilverd, art. 173 al. 1, waarbij te letten op artt. 21 en
173 al. 2j\'\' art. 67 al. 2. Zie ook art. 176.
Wijze van verzilvering: art. 78 (advies van de commissie
uit de scbuldeiscbers), art. 174 j° art. 67 al. 2 (onderbandscbe
of openbare verkoop), art. 175 al. 1 j® art. 67 al. 2 (niet spoe-
dig of in het geheel niet voor vereffening vatbare baten),
art. 175 al. 2 (goederen die teruggehouden mogen worden),
art. 177 jis artt. 67 al. 2 en 78 (bezoldigde hulp van den
gefailleerde).
Beteekenis van «in het openbaar» in art. 174, Zie F. en
Reelino Knap in Wkbl, Not. en Reg. no». 1249, 12.50, 1253,
1255, 1257 en 1259. De Fw. verkl., bl. 466 v.
Vergadering der schuldeischers tot verificatie van nageko-
men vorderingen en raadpleging over de wijze van vereffe-
ning, art. 178.
Uitdeeling aan de schuldeischers als er voldoende gereede
penningen voorhanden zijn, art, 179 jis artt. 67 al. 2 en 78.
Uitdeelingslijst, art. 180. Inrichting, artt, 180 al, 2 en 181,
Onder de ontvangsten de nei(o-ophrengst van verzilverde goe-
deren te vermelden! — Een uitdeelingslijst ook dan op temaken
als .aan de schuldeischers of aan de concurrente onder hen niets
valt uit te deelen, zie de Fw. verkl. bl. 445.
Bevoorrechte, pand- en hypotheokboudende schuldeischers,
artt. 180 al. 2, 190 en 191.
Omslag der algemeene faillissementskosten over ieder deel
van den hoedel, niet ocer iedere vordering, art. 182.
Aanleiding lul deze bepaling. Juiste toepassing door Rb. Leeu-
warden Apr. 1898, P. v. J. 1898 n». 45;— Rb. Dordrecht 19 Oct.
lu. yyf.
^jAA^f-tAA-^j-vr. A. . a/UI^. ^^^ . strtv* «^ »/o.,
lA/^ (^ovH&ax^\'I^ c^ cf^ kf^ -w^ oU^
C^Ut!^ cAs^^ É^c^^A-- r^^cL ^ cU .W/r^ ^ k^r.^^
fitA^yAA^e^ , à*- UJ.^^ i^iuLo^JHU^ WeA m^du^ ,
tJ.UMcl^^J ^
j
-ocr page 98-Ûl^ ^ Ca^ <yv-«-v \'oj/iXst. t . -
;
/f/JttA Z^- -• cr-^
ill/; iJLfL^iT /ruoL^
tdes-. i
i
«/•en-io-
—a-
ùJ.\'
-i ■
j ;
!
? i
jejo\'f\'
^ / U/TryL\'SOHS
oJ
1898, W. no. 7215;—Rb, den Haag 1 Maart 1899, W, n».7252; —
Rb, Arnhem 23 Mrt. 1899, W. n®, 7262.^ Zie de Fw. verkl.,
bb 446 v.; H. t. Manen in W. n°. 7228, en S. Gbatama in
W. n°. 7231.\'— Het artikel wordt geheel misverstaan door A. E.
Bles, in W. nos. 7224 en 7234, en V. in M. v. H. 1897, bl. 206 v.
In de algemeene faillissementskosten zijn begrepen de kosten
der faillissementsaanvraag. Deze behooren tot de kosten van uit-
winning en boedelredding, bedoeld in arl. 1195 1°. D. W.: Rb.
Amsterdam 11 Apr. 1884, W. n®. 5072, cass. verw. H. R. 2 Jan.
1885, W. n\'. 5119. — Zie ook Rb. Arnhem, b. a.—Anders: Rb.
Amsterdam 23 Juni 1869, M. v. H. 1869 bl. 222 (ze behooren
niel lot de kosten, genoemd in art. 1195 n®. 1 B. W., maar tol
die genoemd in arl. 1185 n*. 4B. W.);— Kgt. n®.4 Amsterdam 17
Sept. 1869, M, v, H. 1869 bl. 247 (ze zijn niet bevoorrecht).
Nederlegging der uitdeelingslijst ter griffie van recbtbank
en c. q. kantongerecht. Aankondiging en kennisgeving,
art. 183.
Arl, 183 al, 1: «gedurende tien dagen»; Rb, Haarlem 27Sept.
1898, W. n*. 7188: den dag der nederlegging daaronder be- Zu^^y^\'^\'^f^
grepen, ^icx^^ ^ CTII^ït? ^»t,/v^\'i^^^cr^ ^f) (J^\'^\'p^r^
Verzet tegen do uitdeelingslijst. Vorm, art, 184. Bijstand
van een procureur niet voorgeschreven, zie art, 5. Wijze van
behandeling, art. 185.
Wal is rechtens als dc vordering wordt helwislV, Zie Kirber-
ger, in Rechtsgel, Mag. 1899, bb 355 v, ^
Verbindend worden der uitdeelingslijst. Tegen hot vonnis,
op het verzet gewezen, geen hooger beroep of cassatie, art.
187 j® art. 85.
Doorhaling der (d.i., in tegenstelhng mot art. 870 W. v. K., - —.
van a//c) hypothekaire inschrijvingen, art. 188 al. 1. Ook als cJr^/ryoz.
do verkoop van het onderpand ingevolge art. 57 al. 1 door jf\'^^i-oj
don eersten hypotheekhouder is gedaan. Zio de Fir. verkl,, ^^ , ^^^ ^
bl. 452 v./ ^ .
Kan do kooper van bot verbondon goed do vordering tot
ontlasting volgens artt. 1254 v. Burg. Wetb. doen: a, als de
curator verkoopt?
fft^ *
-ocr page 99-Breukelf.n-Niienrode.
De door den Heer R. C. i/h faillissement
van Firma Trost & Co. — P. W. Trost
Koopman te Utrccht, goedgekeurde uitdeelingslijst,
ligt van af heden 26 Januari 1902, ter kostelooze
inzage op de Griffie van de Arrondissements"
rechtbank te Utrecht. Zooals i)ekencl, is cr een
accoord door den failliet aangeboden, aangenomen
en gehomologeerd dat 2 °/o toezegt hoven de ge-
wone afwikkeling.
Hij insolventie zouden de concurrente credi-
teuren 11ontvangen, door hel accoord wordt
dit ^ dus 13\'/2"/o.
/)c liquidatau\'y
Jircukdcn, 25 Jiviuan n}02.
N. H. Crcciitcurcn kunnen na afloop van do termijnen hij de Wet
bepaald, over het l)edrag beschikken, \'l welk op de lijst
achter hunne namen staal aangegeven.
H<\\t
Verg. Kgt. Steenwijk 16 Maart 1897, bev. Rb. Heerenveen 19
Mrt. 1897, P. v. J. 1897, n®. 52.
h. als de eerste hypotheekhouder verkoopt?
Ja: Hof Amsterdam 18 Sept. 1891, W. n». 6107. — Zie ook
Rb. den Haag 27 Juni 1884, vern. Hof den Haag 29 Juni 1885,
W. n\'. 5296. — Anders: Rb. Assen 22 Nov. 1858, W. n*. 2021; ^
P. P. P. Kist, in Regt en Wet,dl.33,bl.218v.;\'^PoLEifAAB,het
ontwerp enz., bl. 32; — K. W. Beevet, realisatie van met hy-
potheken bezwaard onroerend goed in een faillissement, in Themis
1897, bl. 65 v. (T. d. M.in VV.n».6934);—de Fw. verkl., bl.470v./
Critiek van art. 188: Bbevet, t.a.p.; — M. L. tan Goudoetek,
in Wkbl. Not. en Reg. n». 1530; — de Fw. verkl., bl. 474 v. ^
Bij verkoop van schepen is art. 575 Rv. toepasselijk, art.
188 al. 2.
Uitbetaling: a. voorwaardelijk toegelaten schuldeischers, art.
189 al. 1 {de Fw. verkl., bl. 453 v.); h. schuldeischers wier
voorrang wordt betwist, art. 189 al. 2; c. schuldeischers ge-
verifieerd, nadat uitdeelingen hebben plaats gehad, art. 191.
Verlies van voorrang I
Tijdstip van uitbetaling, art. 192. De uitkeeringen zijn
een haalschuld. Storting in de consignatiekas.
Einde van het failhssement: 1°. vernietiging der failliet-
verklaring , zie boven bl. 436 v. en 439; 2". opheffing van het
faillissement, zie boven bl. 440; 3°. homologatie van een ak-
koord, in kracht van gewijsde gegaan, zie boven bh 470;
4". uitbetaling van lOO^IJj; 5®. verbindend worden der slot-
uitdeelingslijst.
Over 4°. en 5". zie art. 193. Aankondiging {kosteloos in do
Staatscourant). Rekening en verantwoording aan den rechter-
commissaris. Afgifte van boeken en papieren.
Verdeeling van vrijvallende uitdeelingen en vereffening en
verdeeling van later ontdekte baten, art. 194. Vorg. de Fw.
verkl., bl. 460 v. M , é^d.
Recbten der schuldeischers nil afloop van do insolventie;
voor zooverre zij niet voldaan zijn, herkrijgen zij hun recht
van verbaal op de goederen van den schuldonaar; zij verlie-
zen het recht op lijfsdwang, art. 195. Zie boven bl. 425 De
474
\'fl I
A
/
roU
-
/5" .
.9c.
tn/.r*\' cPi»^.
o6
■Ua.-^ itc^tA^ i ^
r
(Pfi-.
"/.\'\'v/ô
lù./d, pvf^ tfcPZ^ JuMJtyV" Uiot.4- âfU/y^ ^Î^ît/L;,
Zjt.\'t^ytyirTnZ^j/t.^XJ!,-»
y rirO^&j-C. I/^/I^CjclX- ----
»Cc.
•t/TJ U I
-ocr page 102-< V *
. - A .
■ r. ■ ■ • ■ ■
■
M
M
S--,
. - r. .
■m.
T
i\'-
SÏT^^^ ƒ
erkende schuldeischers, wier vordering door den gefailleerde
niet is betwist, bezitten in het proces-verbaal der verificatie-
vergadering of in het vonnis, in het renvooi-proces gewezen, een
executorialen titel, artt. 196 en 197. Zie boven bl. 460 v.
Art. 196: aden voor tenuitvoerlegging vatbaren titel».
De erkende schuldeischer, wiens vordering bij de verificatie
door den schuldenaar is betwist (art. 126), moet ongegrond-
verklaring dier betwisting vorderen. Zie de Fw. verkl., bl.
480 v.
Een vóór de faillietverklaring tegen den gefailleerde verkregen
executoriale titel kan opnieuw ten uitvoer gelegd worden. Ver^.
Hof den Bosch 18 Dec. 1894, W. n». 6603.
Een naamlooze vennootschap eindigt door het verbindend
worden der slotuitdeelingslijst; een stichting in den regel
eveneens, een coöperatieve vereeniging reeds door de failliet-
verklaring (art. 18 wet van 17 Nov. 1876, Stbl. n». 227); een
onderlinge waarborgmaatschappij zal feitelijk een einde nemen
na afloop der insolventio. Zie de Fw. verkl., bl. 482v.
Zie art. \'205 Ontw. St.comm. en art. 197 eerste Reg. Ontw.—
L. H. Kuun Jr., aangeh. prft., bl. 110 v., 143 v.
§ 90. REHABILITATIE.
Tit. 1, afd. 11: van rehabilitatie, is bij amendement in
de wet gebracht. Verschillende beteekenis der rehabilitatie in
het Wetb. v. Kooph. (artt. 850 en 892 v.) on in de Faillw.
Zij is geen certificaat van eerlijkheid on goed gedrag en
heeft geenerlei rechtsgevolgen. Zij constateert enkel dat de
erkende sclmldeischers hebben verklaard, to hunnen genoegen
voldaan to zijn.
Verzoek van don schuldenaar of van zijne erfgenamen bij
do recbtbank die hot failhssement heeft berecht, art. 206 j"
art. 5. Overlegging van verklaringen der schuldeischers,
art. 207. Aankondiging in do Staatscourant on in niouwabladon,
art. 208 j" art. 17 al. 1.
Ieder erkend schuldeischer heeft recht binnen twee maan-
den verzet to doen, art. 209. Tusschenkomst vau oen procu-
reur wordt niet vereischt, zio art. 5.
-a—e^ ^jt-C^a^ /^ÖV Cu,
-r-^z«-^ -1"-, ---r -^,1 tf n j .
Private Promotie in de
-ocr page 105-Vcnrr
ïl:
Beslissing na verhoor van het Openbaar Ministerie, art.
210. Zie de Fw. verkl.^ bl. 513. Geen hooger beroep, noch
cassatie, art. 211. Uitspraak ter openbare terechtzitting en
aanteekening in het in art. 19 bedoelde register, art. 212 en
art. 19 al. 1 6".
§ 91. INTERNATIONAAL RECHT.
T. M. C. Asser, Schets van het internationaal privaatrecht,
bl. 169 v. — Lton-Caen en Renault, Précis, no». 3135 v. — J.
Kohler, Lehrbuch des Konkursrechts, G. Internationales Kon-
kursrecht , bl. 601 v. — Ph. Kleintjes , het faillissement in het
internationaal privaatrecht, Prft. 1890 (ree. Rechtsgeleerd Ma-
gazijn 1891, bl. 294 v.). — J. Pn. Stttling , vragen van interna-
tionaal faillietenrecht naar aanleiding van het dwangakkoord in
faillissement, in Rechtsgel. Mag. 1894, bl. 439 v. — D. J. Jitta,
la codiOcation du droit international de la faillite, 1895. — R. Bloch,
étude sur la faillite en droit international privé, 1892.— M. Tra-
vers, la faillite et la liquidation judiciaire dans les rapports in-
ternationaux, 1894. — P. Pic, in Journal du dr. intern, privé,
19e jg., bl. 577 v. — Zie voorts de literatuuropgave op bl. 29
hierboven.
D. J. JiTTA, de beteekenis van de nieuwe faillissementswet
voor het nationale en het internationale recht, 1894.
Het faillissement heeft als algemeen beslag en algemeene
vermogens-executie slechts territoriale werking.
De leer van de universaliteit van het faillissement.
Art. 211 en 213 van het Ontw. Staatse. Zie de toelichting,
bl. 246 V.
D. J. JiTTA, de rechtskracht van vreemde vonnissen van failliet-
verklaring in Nederland, volgens het ontwerp eener wet enz., in
Rechtsgel. Mag. 1888, bl. 406 v.
Niet-overneming dezer bepalingen door do regeering. Amen-
dement der Commissie van voorbereiding tot invoeging van
een nieuw art. 205 6ts.
Art. 205?;is: «de gefailleerde, die goederen bezit in het buiten-
land of inschulden op in het buitenland gevestigde personen, is
verplicht, indien de curator zulks noodig acht, dezen hy authen-
tieke akte over te dragen de uitoefening van alle zyne rechten
op voormelde goederen of tegen voormelde personen».
cP//i>.
^Ooû--^
.Ae-
a. Het buitenlandsche faillissement heeft geen beteekenis voor
het in Nederland aanwezige vermogen van den schuldenaar.
De jurisprudentie schijnt zich sedert 1888 in dezen zin te
vestigen.
Zie voor de oudere jurisprudentie: S. J. Hingst, overzicht over
de jurisprudentie hetreffende internationaal recht. XIII. Faillisse-
ment, in Regtsgel. BijhI. 1882 afd. B hl. 323 v. — Kleintjes,
a. w., hl. 141 V.
Gevolgen: de buitenlandsche faillietverklaring verhindert
niet, dat de schuldenaar ook hier te lande failliet verklaard
wordt.
H. R. 5 April 1888, vern. Hof Amsterdam 17 Fehr. 1888, bev.
Rb. Amsterdam 1 Febr. 1888, W. n*. 5538.— Hof Amsterdam
6 Dec. 1898, W. n®. 7239 (concordat préventif de la faillite).
De schuldenaar, in het buitenland failliet verklaard, kan
hier te lande in rechte optreden tegen zijne alhier wonende
schuldenaren.
Rb. Maastricht 8 Juni 1893, M. v. H. 1894 bl. 97.
De buitenlandsche curator heeft niet het recht op het ver-
mogen van den schuldenaar in Nederland de hand te leggen,
met name om tegen de in Nederland wonende schuldenaren
van den gefailleerde in rechte op to treden.
J. Pu. SuiJLiNG, t.a.p., bl. 451 V.— Rb. Maastricht 2 Febr.
1888, W. n". 5523 (geen revindicatoir beslag op roerende za-
ken); — Rb. den Haag 9 Dcc. 1896, W. n». 6915 (dc buiten-
andsche curator is niet bevoegd vorderingen, van den schuldenaar
op in Nederland wonende personen, over te dragen). — Anders
Kgt. den Haag 19 Febr. 1897, W. n\'. 6964.
Do schuldeischers van den in het buitenland failliet ver-
klaarden schuldenaar kunnon zich verhalen op diens vermo-
gen in Nederland, o. a. door dorde arrest.
Rb. Amsterdam 9 Mei 1878, R. B. 1878 B bl. 130; — Rb.
Arnhem 16 Mrl. 1885, W. n°. 5223; — Rb. den Haag 30 Sept.
1887, VV. n". 5491; — 14 Juni 1889, W. n». 5750; — Rb. Rotterdam
27 Febr. 1893, W. n\'. 6324; — Rb. Arnhem 29 Apr. 1895, W. n». 6698. ^
h. Hot Nederlandsche faillissement omvat uit kracht van
do Nederlandsche wet niot ook hot vermogen van don schul-
denaar in het buitenland. Art. 20 Fw.
Ir^\'T tA-
M
Vcnrr
Rb. Roermond 7 Jan. 1892, W. n\'. 6251. — Op de vermogens-
bestanddeelen in het buitenland werd bij de beslissing over eene
faiUietverklaring gelet door Rb. Groningen 25 Febr. 1898, W.
no. 7141.
c. Ook het akkoord heeft territoriale werking en belet al-
leen het verhaal op het vermogen, zich bevindende in bet
land, waar het een einde heeft gemaakt aan het faillissement.
De Fw. verkl., bl. 505v.
J. Pn. Stjijling, t, a. p., bl. 459 v.\'— Hof den Bosch 24 Juli
1894, W. nos 6536 en 6547. — Rb. Haarlem 21 Mrt. 1899, bev.
Hof Amsterdam 26 April 1899, cass. verw. H. R. 9 Juni 1899,
P. V. J. 1899 n°. 49; W. no». 7291 en 7292 (het beginsel aange-
nomen,maar ook juist toegepast?). — AndersRb. Am.sterdam 18Dec.
1879, W. n°. 4496 (de schuldeischer, die in het buitenland ver-
haal neemt op vorderingen van den bier gefailleerde, moet, wat
hij daardoor meer verkrijgt dan de akkoordprocenten, aan den
schuldenaar teruggeven).
Omvat het Nederlandsche faillissement het vermogen in de
koloniën, en het faillissement in de koloniën uitgesproken
het vermogen in Nederland ?
Zie Belinfante H, bl. 147 v.; v. d. Feltz H, bl. 301.— Verg.
over art. 104 Reg. Regl. v. Nederl. Indié: de Louter, Handl. tot
de kennis v. h. Staats- en Adm. recht v. Ned. Indié, 4de dr., bl. 463.
Artt. 203—205: De schuldeischer, die, rechtstreeks of door
een tusschenbeide komenden persoon, zich verhaalt op goe-
deren in het buitenland, is verplicht het verhaalde aan den
boedel te vergoeden. Deze inbrengplicht is algemeen.
De Fw, verkl., bl. 507 v.; — Suijlino, t.a.p. bl. 457 v,
§ 92. SURSÉANCE VAN BETALING,
iMó
,1
Oud-Vaderlandsch recht. ^
Het Edict van Karei V van 19 Mei 1544, artt. 31—35 (brieven
van respyte ende atterminatie van schulden), zie hierboven bl.
402.— H. Kinschot, de rescriplis gratiae, a supremo Brabantiae
senatu nomine ducis concedi solilis. Trad. IV, de solutionum
induciis. 1633. — de Groot, Inleydinge, bk. 3, dl. 51, § 8 (brieven
van uitstel van de hooge Overhelt voor den tijt van vijfjaren,
mits stellende seker.... indien het meerder-deel der inschulders
daarin bewilligen, rekenende het meerder-deel na de grootheijt
uPo.
uLj <yCa-
, ct. :
yen,
-ocr page 108-van de schulden: anders zijn de regters gewoon te gebruiken
aenrading ende onderregtinge).— S. van Gboenewegen , tract, de
leg. abrogat., ad 1. 2 Cod. 1, 19 (illa moratoria rescripta, quae
brieven van respijt appellantur, hodie a suprema Hollandiae curia,
alia autem, quae brieven van inductie dicuntur, a curia pro-
vinciali impetrantur. Praescriptione moratoria nemo gaudet, nisi
fidejussio idonea super debiti solutione praebeatur); ad 1. uit. God.
7, 71 (quinquennales... induciae, nee non et literaeinductionum
ab urbano judice comprobari debent, sed hae a provinciali Hol-
landiae Curia, illae a supremo senatu impetrantur). — S. tan
Leeuwen, Gensura forensis, lib. 4, cap. 45 (Solutionum induciae
duplicis sunt generis, aliae quae a principe ex singulari gratia
conceduntur, per rescripta moratoria, cujus vicem in Hollandia
Suprema Curia sustinet. Aliae quas a majori creditorum parte:
d[bitores a Provinciali Curia impetrare assueverunt. Pro quibus
ex stylo... expediuntur litterae, quas vocant inductionum, ad
magistratum loei; borgstelling werd vereischt); Het Rooms-Hol-
lands-regt, 1732, bk. IV, dl. 41, nos. 5_7 (brieven van in-
ductie of atterminatie, «d. i. een bewilligde uitstel, anders respijt
voor den tijd van vijf jaren, mits stellende borg voor de vol-
doening». «Voorgaande bewilliging van de schuld-eisren, die daarop
werden gehoorl of het meerendeel van dien», werd gevorderd).
— U. Huber, Heedendaegse rechtsgeleertheijt, dl. 2, bk. 2, kap.
43. Van brieven van respijt (brieven van respijt ende atterminatie
van tijt, bij den Hove verleend. Cautie en toestemming van dc
meerderheid der .schuldeischers vereischt). — D. G. v. d. Keessel,
Theses selectae, th. 890—893 , 895 (rescriptum moratorium en
litterae of mandatum inductionis; zekerheidstelling en toestemming
van de meerderheid der schuldeischers voor beide vereischt.
Daarnevens het beneficium summi Imperantis, quod dicitur Sur-
chéance van betaling, quo, absque ullo creditorum consensu, et
absque cautione fulejussoria vel pignoratitia debitori in annum
dilatio conceditur, suspcnsis omnibus actionibus, arrcstis el cxe-
culionibus, quibus jus suum persequi creditores potuis.scnl). —
J. v. d. Linden, Reglsgeleerd, practicaal en koopmanshandboek,
bl. 353 v. (hij noemt alleen brieven van atterminatie of respyl en
het mandement van inductie).— Bericht dor Burgemeesteren van
Amsterdam dd. 18 Jan. 1774, Groot Plaaiatboek, dl. 9, bl. 510:
Iweeörlei remedie: viandament van allcrminatic of respijt, en
van imhictic. By beide cautie vereischt; het eerste moet worden
geïnterineerd, in hel tweede door de meerderheid der schuld-
Vcnrr
eischers worden toegestemd). — Resoluties van de Staten van
Holland van 26 Febr. 1784 en 45 Nov. 1793 over het verleenen
van surséance van betaling (Gr. Placb. dl. 9, bl. 558 en 564).
Alg. Manier van Procedeeren v. 22 Aug. 1799, Manier v. proc.
in civ, zaaken zoo voor de burgerl. rechtb. als voor de depart.
gerechtsh., tit. 5, afd. 13, artt. 233—237 (uitstel van betaling
voor ten hoogste vijf jaren, onder borgtocht).— Ontw. Burg. Wetb.
t. d. Linden van 1807, bk. 3, tit, 14, afd. 9, artt. 15—21 (art.
15: de voldoening aan aangegane verbindtenissen wordt somwijlen
voor een tijd opgeschort, wanneer door den regter aan eenen
schuldenaar Brieven van atterminatie of uitstel van betaling onder
Borgtogt, of door den Souverein, Decreet van Surcheance van
betaling zonder borgtogt, verleend worden. — Voor de attermi-
natie wordt toestemming van de meerderheid der schuldeischers
vereischt). — Wetb. Nap. v. h. Koninkr. Holland v. 1809, bk.3,
tit. 2, hfdst. 5, st. 6: «van atterminatie of uitstel van betaling»,
artt. 1184—1186. — Wetb. op de regterlijke instellingen enz. v.
1809, bk. 1, tit. 2, hfdst. 2, artt. 115—117 (surcheance van be-
taling, mitsgaders van procedures en executién), en bk. 2, tit.5,
hfdst. 11: «Van atterminatie», artt. 761 —764, overeenkomende
met Ontw. beti\'. de manier van procedeeren in civ. zaken v.
1815, fit 5, hfst. 11: «Van atterminatie of uitstel van betaling»,
artt. 276—279. — Ontw. Burg. Wetb. van 1816, bk. 4, tit. 14:
Van atterminatie. — Souv. Besl. v. 29 Jan. 1814, n®. 20, be-
palende de voorschriften, waarnaar diegenen zich zullen be-
hooren te gedragen, welke zich, ter bekoming van surcheance
van betaling, of van procedures en execufién, aan den Souverein
zouden willen adresseren. — Ontwerp Burg. Wetb. van 1820,
bk. 4, tit. 19: Van atterminatie, surseance van betaling en brieven
van vrijgeleide (atterminatie door de rechtbank te verleenen onder
borgtocht en met bewilliging van de meerderheid der bekende schuld-
eischers; surséance door den hoogen raad te verleenen). — Vraag-
punt van stellig recht: «of er, behalve in materie van koophandel
brieven van atterminatie en surséance zouden bestaan», 30 Dec.
1823 met 52 tegen 22 stemmen ontkennend beantwoord. —Ont-
werp Wetb. v. Kooph., bk. 3, v. 21 Dec. 1825; — Wet v. 23 Mrt.
1826, Slbl. n®. 48;— Wetb. v. Kooph. v. 1830; — Wet v. 24 April
1836, Stbl. n®. 16;- Wet v. Kooph. v. 1838.—Faillissementswet
van 1893, tit. 2. Zie hierboven bl. 407
Literatuur.
S. P. Litman, essai hislori(iue sur les surséances, 1827. —
-ocr page 110-xm
D. H. ÜELPEAT, de Nederlandsche en Belgische wetgevingen be-
, trekkelijk de surséance van betaling onderling vergeleken, Prft.
1854. — K. zavaardemaken, over surséance van betaling, Prft.
1878. — H. ScuAAP, surséance "van betaling, in N. Bijdr. v. R.
en W. 1882, bl. 244 v., 410 v. — Zie voorts de Wal, dl. 3, hl. 123.
Wat het buitenland betreft, de surséance van betaling komt
alleen voor in België: Code de commerce, bk. 3, tit. 4: „des
sursis de payement", artt. 593—614; -en—Italië-: Xod. di-
.comm., bk. 3,-tit. 6, capo 2-: „della moratoria", artt. 819—
-829^— Zie ook Hwb. v. Portugal, artt. 730—733.
Algemeene uitstellen van betaling (moratoria). Zie voor
voorbeelden aan de Vaderlandsche Geschiedenis ontleend,
v. Mieris, Groot Cbarterboek, dl. 3, bh 287, 309; Schaap,
t. a. p , bl. 273. — Fransche wet van 13 Aug. 1870, relative
aux échéances des efFets de commerce et aux poursuites contro
les militaires, en latere decreten. — Hwb. v. Spanje, art. 955.
Karakter der surséance van betaling: Uitstel van betaling
gedurende een bepaalden tijd.
Voorwaarden: 1". de schuldenaar moet voorzien, dat hij met
betalen van zijne opoischbaro schulden niet zal kunnen voort-
gaan, art. 213; 2°. hij moot aantoonen, dat er vooruitzicht
bestaat, dat hij na verloop van eenigen tijd aan .al zijne ver-
plichtingen zal kunnen voldoen, art. 213; 3°. de groote meer-
derheid der schuldeischers moet toestemming geven, artt. 217
al. 1 en 225. Zie over dit laatste vereischte: de Fw. verkl., bl. 519 v.
Ieder schuldenaar kan surséance vorkrijgen, in overeen-
stemming met het oud-vadorlandscho recht, doch in afwijking
van hot Wetb. v. Koophandel. Buitengowono omstandighedon j
van oorlog of andere onvoorziene rampen worden niot, zooals
in het Wetb. v. Kóoph., gevorderd.
A. Procedure tot vei\'krijging der surséance van betaling.
Verzoekschrift bij do rechtbank onder overlegging van eon
door behoorlijke beschoidon gestaafden staat, art. 214. Neder-
legging tor griflie, oproeping van den schuldenaar on do in
Nederland wonondo schuldeischors, aankondiging van verzoek
en oproeping, art. 215 on 210 al. 1.
/o
Vcnrr
Raadpleging van schuldenaar en schuldeischers (art. 216
al. 2) en stemming over het verzoek, art. 217 al. 1 en 2.
Over het vorderingsrecht van hen, die als schuldeischers op-
komen, wordt niet beslist.
Voorloopige surséance kan alleen worden verleend als de
in art. 217 al. 1 negatief aangewezen meerderheid der opge-
komen schuldeischers zich ervoor verklaart, en de schulde-
naar niet te kwader trouw is, art. 217 al. 3.
Weigering van het verzoek met of zonder faillietverklaring,
art. 217 al. 4; gelijktijdige vordering tot failletverklaring,
art. 217 ab 5.
Uitspraak van de beschikking der rechtbank in \'t open-
baar, art. 217 al. 6.
Hooger beroep: a. door de schuldenaar in geval van afwijzing
van het verzoek, b. door de tegenstemmers in geval van ver-
leening der voorloopige surséance. Wijze van instelling, art. 218.
Behandeling van het hooger beroep, art. 219 al. 1 en 2.
Geen nieuwe stemming. Het Hof kan bij afwijzing van het
verzoek de faillietverklaring uitspreken of bevestigen, a^c. zc<r a^.s.
Cassatie uitgesloten, art. 219 al. 3.
De uitspraak der rechtbank wordt voorloopig ten uitvoer
gelegd, ar^. 220 al. 1. Nadere regeling in al. 2 en 3.
Beteekenis der voorloopige surséance. Inhoud en aankon-
diging der beschikking, art. 221. Benoeming van een of meer
bewindvoerders en van een of meer deskundigen. Art. 229 al. 1.
Onderzoek der deskundigen, zie de Fw. verkl., bl. 533 v.
Zij moeten een verslag uitbrengen, art. 222.
Oproeping van den schuldenaar, de schuldeischers, de be-
wind voerders en de deskundigen ter raadpleging over het
verleenen dér definitieve surséance, artt.* 223, 224.
De (definitieve) surséance moet verleend worden als de in
art. 225 aangegeven meerderheid der schuldeischers er voor j
stemt, tenzij de schuldenaar te kwader trouw is of do rechter j
het vooruitzicht, dat de schuldenaar na afloop der surséance
weer aan zijne verpliclitingen zal kunnen voldoen, niet aan-
wezig acht, art. 225j" art. 213.^
n. co
\'.a^-C-
oU^
fU.
T
\'crx3
7 vx^ ij^uy^ ^\'fO^,
1
/
Uff- oL ^^ c^ ^ ^
\'7 f
ir-iiyC
>1.
/.It/\'
.Vi-/. ^tuji^t^^oL a.tJ..\\y/f/ ci^ i/txjTt^ I
«
Afwijzing der surséance kan gepaard gaan met faillietver-
klaring, art. 225 i. f.
De langste duur der surséance is anderhalf jaar, art. 226
al. 1 en 3.
Over de verleening der (definitieve) surséance beslist de
rechtbank, of in het geval van art. 227 al. 1 het Hof in
eerste en hoogste ressort. De beschikking wordt aangekondigd
op de wijze, voorgeschreven in art. 226 al. 2 j® art.
215 al. 2.
Tegen de uitspraak der rechtbank is hooger beroep, gere-
geld in art. 228; tegen de beschikking van het Hof geen
cassatie, artt. 227 al. 2 en 228 al 1 j° art. 219 al. 3.
B. Rechtsgevolgen der surséance van betaling.
De schuldenaar verliest het vrije beheer en de vrije be-
schikking over zijn vermogen. Medewerking, machtiging of
bijstand der bewindvoerders noodig. Handelingen, door den
schuldenaar alleen verricht, verbinden den boedel niet, art.
230. Zie de Fw. verkl, bl. 539.
Surséance sluit dwang tot voldoening uit het vermogen
uit, artt. 231 al. 1 en 236 al. 6. Aangevangen oxecutiën
worden geschorst, gelegde beslagen vervallen, art. 231 al. 2.
Zie de Fw. verkl, bl. 540 v.
Het ontslag uit de gijzeling regelt art. 231 al. 2.
Invloed der surséance op het instellen on voortzetten van
rechtsvorderingen, art. 232 al. 1 en 3. Bijzondere bepaling
voor vorderingen tot betaling tegon don schuldenaar, art.
232 al. 2.
Do bevoegdheid tot betalen blijft bestaan, met inachtnoming
van art. 234.
Do surséance heeft goon betrekking: 1". op schulden gedu-
rende de surséance met inachtneming van art. 230 aange-
gaan, 2". op do schulden, in art. 233 al. 1 nos. l_6 ge-
noemd, onverschillig wanneer zij zijn aangegaan of ontstaan.
Ton aanzien van door hypotheek of pand gedekte of op be-
paalde goederen bevoorrechte vorderingen, bestaande bij don
aanvang dor surséance, werkt deze nïl executie van hot on-
484 ^^
derpand, indien er tekort komt, art. 238 al. 2. — Art. 233
al. 1 n°. 7 is overbodig.
Hoofdelijke medeschuldenaren en borgen kunuen zich niet
beroepen op de surséance, aan een hunner of aan den hoofd-
schuldenaar verleend, art. 235.
Taak der bewindvoerders. — Art. 229 al. 2.
Het loon en de voorschotten der bewindvoerders en des-
kundigen en de voorschotten van den griffier zijn bevoorrechte
schulden, art, 239.
C, Einde der surséance van betaling.
1". Door verloop van den tijd, waarvoor zij is verleend,
art, 226 al. 1.
2°. Tusschentijds, door intrekking bij rechterlijke beschik-
king , op verzoek van de bewindvoerders of van een of meer
der schuldeischers (art. 236 al. 1), of in het geval van art,
236 al, 1 n°, 5 ook van den schuldenaar zeiven (art, 236 al. 2).
Zie voorts art. 236 al. 3, voor de procedure: art. 236 al. 4
en 237 al. 2, voor de beschikking en voor de aankondiging
daarvan: art. 236 ab 5 en 7.
3°. Door intrekking bij rechterlijke beschikking, als de be-
talingen hervat kunnen worden, art. 237.
Invloed van den dood van den schuldenaar op de surséance.
Zie de Fw. verkl., bl, 551 v.
Amendement van de Comm. v. Voorb.: «art. De surséance
eindigt door den dood van den schuldenaar». Verworpen met 48
tegen 19 stemmen.
Surséance, onmiddellijk of kort daarna gevolgd door fail-
lietverklaring, art. 238: regeling van de berekening der ter-
mijnen, in de artt. 43 en 45 genoemd, en van de bevoegdheid
des curators in verband met art. 230.
c
/ /
\'\'.Ti;?\'-,\'! ï^ï\'"*\'\' " . ■
-ocr page 115- -ocr page 116-