-ocr page 1-
pw
ni
Vai 132
K GESCHIEDENIS K
DER PAROCHIE
NBDBRHORST DEN BERG:
1811-1911.
D
DOOR
J. C. VAN DER LOOS.
t
LEIDEN — Q. F. THΙONVILLE.
1911.
168
D
urn
-ocr page 2-
-ocr page 3-
•
!
GESCHIEDENIS DER PAROCHIE
NEDERHORST DEN BERG:
1811 —1911.
*
-ocr page 4-
r*:;
0
άΚL.
-ocr page 5-
-ocr page 6-
Pastoor G. W. van de BURG.
FORTIS ARMATUS.
-ocr page 7-
V-k 132
fc*
GESCHIEDENIS DER PAROCHIE
NEDERHORST DEN BERG:
1811—1911
DOOR
J. C. VAN DER LOOS.
r
BIBLIOTHEEK DE*
RUKSUWERgtTEIT
UTRECHT
QK.U TH0MM9M
Hf
w
ΦlWiothooV
i
^*
LEIDEN — G. F. THΙONVILLE.
1911.
•
RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT
.
2194 3836
A06000021943836B
-ocr page 8-
-ocr page 9-
Aan
Den Zeereerw. Heer G. W. VAN DEN BURG,
Pastoor van Nederhorst den Berg.
-ocr page 10-
-ocr page 11-
EEN WOORD VOORAF.
Aan deze uitgave behoeft niets anders vooraf te gaan
dan een woord van oprechte dankbaarheid aan den
pastoor der parochie voor de bereidvaardigheid en voor-
komendheid, waarmede de archieven zijner parochie tot
het schrijven van deze bladzijden werden opengesteld.
Om deze goede gave en om nog veel meer, meende
ik aan niemand beter dan aan hem, die zoo hartelijk
deelneemt in de feestvreugde zijner parochianen, deze
uitgave, als blijk van aandenken aan dit heugelijk eeuw-
feest, in alle bescheidenheid te moeten opdragen.
Moge deze opdracht met dezelfde gezindheid, waar-
mede zij werd aangeboden, ook ontvangen worden!
Ten andere zend ik een woord van vriendelijke
dankbaarheid tot kapelaan W. C. DESSING voor zijne
voorlichting en steun bij het samenstellen van deze
geschiedenis zoo menigmaal ondervonden.
Een woord ten laatste van dankbare erkentelijkheid
aan de Redactie van de Bijdragen voor de geschiedenis
van het Bisdom Haarlem,
zonder wier goedvinden deze
bijdrage, als afzonderlijke druk, niet in het licht ver-
schijnen mocht.
Ook voor deze bladzijden geldt de wenk indertijd
door Paus Leo XIII gegeven „dat men nooit iets onwaars
moet zeggen, noch iets waars mag verzwijgen."
J. C. VAN DER LOOS.
Ouderkerk a. d. Amstel.
Op den feestdag van
\'s Heeren Hemelvaart 25 Mei 1911.
-ocr page 12-
-ocr page 13-
GESCHIEDENIS
DER PAROCHIE NEDERHORST DEN BERG.
Op den ii en September 1911 zal het honderd jaren
geleden zijn, dat te Nederhorst den Berg de reeks van
pastoors, door de Hervorming afgebroken, hersteld en
door de katholieken een eigen kerkgebouw verkregen
werd. \'t Is derhalve alleszins billijk dat de katholieken
aldaar zich gereed maken om dit voor hen veelbetee-
kenende jaarcijfer, met innige dankbaarheid jegens God,
blijde te gedenken. En inderdaad: Gods zegen heeft in
de afgeloopen eeuw aan de parochie niet ontbroken.
* *
*
Wat Nederhorst den Berg op kerkelijk gebied in de
middeleeuwen te beteekenen had, blijve voor dit oogen-
blik onbesproken, ofschoon het dorpskerkje, dat nog
heden ten dage de aandacht trekt en onder de meest
voortreffelijke monumenten gerekend wordt der oud-
Hollandsche kunst *), genoegzaam getuigt van het warm,
godsdienstig leven onder de bewoners dier streken ook
in de oudheid, toen dit bouwwerk werd gesticht2).
1)   Noord-Hollandsche Oudheden: beschreven en afgebeeld door
G. van Arkel en A. W. Weissman, Amsterdam, Ten Brink en De Vries,
1900, vierde stuk, blz. 39—44.
2)  jfoosting en Muller: Bronnen voor de geschiedenis der kerkelijke
rechtspraak in het bisdom Utrecht in de middeleeuwen, \'s Gravenhage,
Martinus Nijhoff, 1906, het tiendenregister 1275=1280, blz. II, ai,
23, 25, 29; over Nichtevecht vgl. Kronijk v. h. Hist. Gen.: jg. XV,
serie III, dl. V, blz. 68; Rekeningen der grafelijkheid van Holland:
dl. I, No. 21, uitg. hist. gen.: blz. 3, 5, 7, 9, 260, 264, 267, 289,
304. 308, 310. 314, 315, 317, 376, 378, 38o, 4°7-
I
-ocr page 14-
2
Het kerkje dat bijna geheel uit tufsteen is opge-
trokken 1), zou, naar het beeldhouwwerk te oordeelen,
tot de 12de eeuw behooren, het priesterkoor zou uit
de 13de en de nooderzijbeuk uit het einde der 15de eeuw
dagteekenen.
Het raadselachtige opschrift dat op de omlijsting van
den ingang aan de noordzijde gevonden wordt, is her-
haaldelijk door oudheidkundigen en navorschers be-
sproken 3). De tekst is deze: qui. petit. ha\\nc\\. aula[nt\\.
petat. elburga[m~\\. fore. salva\\m\\. et. p\\er\\. ea\\jn\\. nullus,
intret. n.
Het vreemdste van het geval is wel, dat het
opschrift blijkbaar niet is afgemaakt. Van schennis door
afhakken is niets te bespeuren, te minder omdat de
letters niet verheven maar ingehakt zijn aangebracht.
Na ker neming van al de geleerde vorschingen, mag
misschien geoordeeld worden, dat de oudste verklaarder
Wachendorff, van het jaar 17763), niet zoo onwaar-
schijnlijk gegist heeft, dat er een gebed in wordt ge-
vraagd voor eene zekere Elburga, die de stichteres of
begiftigster der kerk zou kunnen geweest zijn.
Qui petit hanc aulam: Wie naar dit voorhof opgaat,
petat: hij bidde (Deze speling met de dubbele beteekenis
van petere is, vermeen ik, in dergelijke opschriften niet
zoo ongewoon) Elburgam fore salvam: dat Elburga
behouden zij. Et per eam nullus intret: En door dit
1)  Het kerkje van »den Berg" als kopergravure in: het Verheerlijkt
Nederland of Kabinet van Hedendaagsche gezigten,
N°. 36, dl. VII,
Amsterdam, Isaac Tirion, 1773 ; en de 240ste gravure van A. Rademaker
in: Kabinet van Nederlandsche en Kleefsche Outheden, dl. VI, Amsterdam
bij J. A. Crajenschot, 1794, blz. 296—297.
2)  In het Nederl. archief v. kerkgesch., dl. VIII, blz. 433—440; Na-
vorscher
1851, blz. 218; 1852, blz. 40; 1894, blz. 708; 1895, blz. 128—129;
Het boek der opschriften door v. Lennep en Ter Gouw, blz. 355 ; Noord-Holl.
Oudheden
van v. Arkel en Weissman, IV, blz. 41, die afbeeldingen
gaven van vσσr en na de restauratie, die in 1892 plaats vond.
3)  Bij v. Lennep en Ter Gouw, t. a. p.
-ocr page 15-
3
voorhof ga niemand binnen, «... (nisi? nullus nisi is
aannemelijk genoeg). Maar, wat nu? Bilderdijk en
Scheltema vulden aan: tenzij hij eene aalmoes geve.
Doch ik zoek te vergeefs in het voorafgaande naar
een grond daarvoor. Natuurlijker zou mij lijken eene
nog dringender herhaling van de eerste gedachte, bijv.
tenzij hij voor haar erbarming vrage: nisi pro ipsa
veniam oret
of iets dergelijks. Jammer alleen dat jonk-
vrouw Elburga nog maar altijd niet aan de geschied-
kundigen verschijnen wil.
Het kerkje behoorde onder het kerkelijk rechtsgebied
van den aartsdiaken van S. Salvator of Oud-Munster te
Utrecht en had Sint Willibrord tot patroon. Er was
eene vicarie, welke ter begeving stond van den Heer
Gerrit van Rheede. In 1586 werd zij bekleed door
Volkert van Baern.
Aan vaste goederen bezat de kerk 30 morgen lands
en genoot daarvan aan inkomsten 102 gulden en
11 stuivers; de pastorie had 50 morgen lands, welke
jaarlijks 147 gulden opbrachten 1).
Het kerkje was, om het tegen het Vechtwater te
beveiligen, op eene verhevenheid, heuvel of berg gebouwd,
waarnaar het dorpje „den Berg" geheeten werd. Om het
een weinig zuidelijker gelegen kasteel „Nederhorst", dat
eveneens van ouden datum is 2), ontstond de benaming
1)   Historie ofte beschrijving van \'t Utrechtsche Bisdom: Leiden bij
Christiaan Vermei], 1719, dl. II, blz. 392—394.
2)   Het zou gesticht zijn door Philips van Wassenaar, die in 1225
overleed. Inderdaad verraadt het kasteel met zijn vier hoektorens een
middeleeuwschen aanleg, doch is in de 18de eeuw naar aden heden-
daagschen smaak vertimmerd". Hoe fraai van vormen het kasteel ook
zij, het inrijhek, de portiek met balcon aan den oostelijken gevel en het
hek aan de waterzijde geven aan dit monument een tweeslachtig karakter.
Tegenwoordige Staat der Vereenigde Nederlanden: Amsterdam, Isaac
Tirion, 1772, dl. XII, blz. 129; Van der Aa schreef in zijn geographisch
Woordenboek eenvoudig Tirion na; yacolms Kok: Vaderlandsch Woorden-
-ocr page 16-
4
„Nederhorst den Berg": ook vindt men van „Horst",
„Horsterberg" en „den Stichtschen Berg" gesproken 3).
* *
*
Als nu de katholieken door de Hervorming zich
beroofd zagen van hun herder en hun bedehuis, gingen
zij, die vasthielden aan het aloude geloof hunner vaderen,
voldoening zoeken voor hunne geestelijke belangen in
de naastbijgelegene Statie Ankeveen. Daartoe behoorden
de katholieken, die woonden aan de Redevaart of
Nieuwe Vecht2), thans behoorende tot de provincie
Utrecht; de katholieken van Nichtevecht8), wonende
boek, Amsterdam bij Johannes AUart, 1790, dl. XXIII, blz. l$o\\ Noord-
Hollandsche Oudheden:
1. c, blz. 44—45.
                          .
Van het kasteel zijn afbeeldingen te vinden in: het Verheerlijkt Nederland,
dl. VII, N». 37, 38 en dl. IX, N">. 255—258.
1)   Kabinet van Nederl. en Kleefsche άutheden: Amsterdam, Antony
Schoonenburg, Stilsteeg, 1732, dl. V,blz.286—292; Jacobus Kok: 1. c.;
jfoosting en Muller: 1. c.
2)  Alzoo genoemd naar Godard van Rheede die in 1628—1629 deze
vaart of Nieuwe Vecht deed graven om eene geweldige bocht van de
Oude Vecht af te snijden, waarmede het handelsverkeer gebaat was.
Door de Rede- of Reκvaart ontstond een eilandje, waarin twee polders,
gescheiden door den Achter-Berg\'s-weg, gelegen zijn: het Keujenland
met het dorpje «den Berg" en de Horn-of Uithoekpolder met het kasteel
• Nederhorst". Zie de kaart van Gerrit Drogenham.
3)   Een dorp ten westen van de Vecht, dat in de middeleeuwen zijn
eigen parochiekerk had, welke tot het kerkelijk rechtsgebied behoorde
van den proost van S. Salvator of Oud-Munster. De kerk bezat eene
vicarie aan \'t Maria-altaar en een broederschap van S. Antonius. In
1586 was Wessclus Helindumius pastoor te Nichtevecht.
In 1672 was het Staatsche krijgsvolk te zwak om de aanrukkende
Franschen te weerstaan; zij maakten zich van het dorp meester en
legden het grootendeels in de asch. P. Valkenier: \'t Verwerd Europa,
Amsterdam, bij Hendrik en de Weduwe van Dirk Boom, 1618, dl. II, blz.
\'31—!32; D\'z- 828; Kerkbode voorde Vecht- en Rijnstreek: 21 Jan. 1911;
Historie ofte beschrijving van \'t Utrechtsche bisdom: dl. II, blz. 394—395;
Tegenw. Staat der Vereenigde Nederlanden: dl. XII, blz. 125—127.—
In de pastorie te Nederhorst den Berg is eene kopergravure (hoog 20 c.M.,
br. 15 c.M.) van H. Schouten het dorp Nichtevecht gevende, met zijn dorps-
kerk en lustpriλelen, bekoorlijk gelegen aan de kronkelende Vecht.
-ocr page 17-
5
ten deele aan de OudeJ), ten deele aan de Nieuwe
Vecht, eveneens in de provincie Utrecht; en de katho-
lieken, die woonachtig waren in het gedeelte van
Vreeland2), dat zich uitstrekt van de buitenplaats Wei-
gelegen langs de Nieuwe Vecht tot aan Nichtevecht toe.
Nu is het voor wie met de plaatselijke gesteldheid
op de hoogte zijn, gemakkelijk te begrijpen, dat het
vervullen der godsdienstplichten met groote moeilijk-
heden gepaard ging. Ankeveen lag op i1/» uur afstands
van Nederhorst den Berg en de weg daarheen stond
meermalen, reeds des zomers maar bijna voortdurend
des winters, onder water: zoodat ouden van dagen
en die moeilijk te been waren, zeer zuinig aan hunne
kerkplichten te Ankeveen konden voldoen. Vandaar
dat onder de katholieken sinds langen tijd, doch
vooral op het einde der 18e eeuw, het verlangen om
een eigen kerk en pastorie te stichten al meer en meer
levendig werd. Doch alle pogingen, welke daartoe vσσr
het jaar 1795 werden aangewend, stootten af op de
weinig den katholieken genegen gezindheid der toen-
malige regeering.
De omwenteling van 1795 begon met de onttroning
der Hervormde kerk. In de nationale vergadering van
1796 werd het beginsel eener volledige scheiding van
Kerk en Staat aan de orde gesteld. De Hervormde kerk
1)  Over den naam, den ouderdom en de belangrijkheid van de Oude
Vecht: zie mijn boek: Geschiedenis van Amstelland tot het jaar fjoo,
blz. 20—22; G. Acker Stratingh: Aloude Staat en geschiedenis des
Vaderlands, Groningen, Schierbeek, 1847, dl. I, blz. 207—214.
Over het natuurschoon en de buitens langs de Vecht, leze men als
aangename lectuur o.a.: Craandijk en Schipperus: Wandelingen door Neder-
land, Haarlem, Kruseman en Tjeenk Willink, 1876, dl. II, blz. 233—308.
2)   Over het dorp en het slot »Vrede- of Vreeland": zie Tegenw.
Staat der Vereenigdc Nederlanden:
dl. XII, blz. 129—133 ; Geschiedenis
van Amstelland tot het jaar 1300:
blz. 227—229.
-ocr page 18-
6
moest ophouden de heerschende te zijn : met alle andere
kerkgenootschappen worden gelijk gesteld en van hare
bijzondere voorrechten ontdaan.
Velen der predikanten lagen zich bij deze beschik-
kingen neer en de weinigen die den eed weigerden van
burgertrouw, werden uit hunne bediening gezet.
In 1797 werd door eene vergadering van predikanten
eene poging aangewend, om de Hervormde kerk, die
zonder steun van den staat ontredderd werd, voor
algeheelen ondergang te bewaren. Doch te vergeefs. In
de constitutie van 1798 werd het beginsel eener geheele
scheiding nog sterker doorgedreven dan in de vroegere
ontwerpen. Van kerkelijke zijde werden weer een aantal
verzoekschriften opgezonden, doch het bescheid daarop
waren de zes „additionele artikelen tot de acte van
staatsregeling" J).
Bij artikel zes was bepaald dat alle kerkgebouwen
en pastoriehuizen der voormaals heerschende kerk, voor
zooverre zij, door aanbouw uit de afzonderlijke kas der
gemeente, geen bijzondere en wettige eigendommen
waren, konden genaast worden door de grootste gods-
dienstige gezindheid eener plaats, tegen eene matige uit-
keering aan de andere gezindheid: en wel ten gevolge van
een vergelijk, dat binnen de eerstkomende zes maanden,
na de aanneming der Staatsregeling moest getroffen
worden. De torens en de klokken werden het eigendom
der burgerlijke Gemeente verklaard.
Deze bepaling, geregeld bij publicatie van 12 Juli
1798, werd door het uitvoerend Bewind, bij publicatie
van 11 October 1798, zoodanig uitgelegd, dat, indien
de aanvrage vσσr den 11 en November van dat jaar
1) Dr. y. Reitsma: Geschiedenis van de Hervorming en de Her-
vormde Kerk der Nederlanden, Groningen, J. B. Wolters, 1893, blz.
340, § 262.
-ocr page 19-
7
geschied was, het recht om te naasten behouden bleef,
doch, indien de aanvrage vσσr dien tijd niet gedaan
was, men het er voor houden zou, dat de recht-
hebbenden van hun recht hadden afstand gedaan en
mitsdien de tegenwoordige bezitters ongestoord in het
bezit hunner goederen konden verblijven x).
Deze bepaling was voor de katholieken een groot
gewin. Toch hebben zij in die tijden er betrekkelijk
weinig gebruik van gemaakt. Maar te Nichtevecht en
te Nederhorst den Berg, waar naar een eigen kerk en
pastorie zoo langen tijd reeds was uitgezien, heeft men,
blijkens de hier volgende „acte van qualificatie", getracht
tot eene schikking te geraken met de andere kerkge-
nootschappen aangaande het te Nichtevecht staande
kerkgebouw en pastorie-huis 3).
Acte van qualificatie voor de commissie der Roomsch-
gezinden ressorteerende onder Nichtevecht op heeden
benoemd nopens de te maaken schikkingen aangaande
het op Nichtevecht staande kerkgebouw en pastorij-huis.
Op heeden den 26 Januarij 1799 ten huijse van Jan Mulders,
met goedkeuring en authorisatie van het Gemeente Bestuur van
Nichtevecht vergaaderd zijnde, ter fine een commissie te benoemen
om in en uyt onsen naam te aageeren in de te maaken schik-
kingen met de andere kerkgenootschappen aangaande het op
Nichtevecht staande kerkgebouw en pastorij-huis: zoo verklaaren
wij ondergeteekenden, alle roomsch-gezinde burgers ressorteerende
onder den Gerechte van Nichtevecht, tot dese commissie benoemd
te hebben den burger: Wilhelmus Klaarenbeek, R. P. en capelaan
onser gemeente, woonagtig te Ankeveen en den burger Willem
Mulders, woonagtig onder den Gerechte van Nichtevecht, qualifi-
seerende en gelastende vervolgens de twee gemelde burgers, gelijk
wij hun gelasten en qualifiseeren bij desen, om uyt en in onsen
naam met de commissie of commissiλn der andere kerkgenoot-
1)  De Katholiek: jg. 1843, dl. I, blz. 145—146, noot 2.
2)  Alles wat niet door het aangeven der vindplaatsen gewaarmerkt
wordt, is ontleend aan officieele bescheiden, berustende in het archief
der parochie Nederhorst den Berg.
-ocr page 20-
8
schappen in conferentie te treeden en met deselve, conform het
zesde art. der additioneele artikelen behoorende tot de acte van
staatsreegeling en daarop gegronde publicatien zoo ter explicatie
als verdere elucidatie van het gemelde zesde art. in het licht
verscheenen, zoodanige schikkingen aangaande het voorgemelde
kerkgebouw en pastorij-huis te maaken, als zij zullen billijk en
noodig oordeelen.
Behoudende nochtans aan ons het recht van te kunnen protes-
teeren en reclameeren tegen alle dusdaanige schikkingen, die hetzij
bij erreur of mislijding ten onse nadeelen mogten worden ge-
troffen, zullende worden aangezien als niet in onsen naam gedaan
zijnde; verders qualifiseeren en gelasten wij de twee genoemde
burgers van, ingeval van verschil nopens het te treffen vergelijk
of in geval van gesogte uytvlugten of tegenkantingen van wie
het ook mogt zijn, strekkende om de onderlinge te maaken
schikking aangaande het bovengenoemde kerkgebouw en pastorij-
huis tegen te werken of te verijdelen, als dan uyt en in onsen
naam zulke maatregelen te beraamen en ter plaatse, waar zij
zullen vermeenen zulks te behooren, dusdaanig te ageeren en te
procedeeren, als zij naar de aart der zich opdoende omstandig-
heden zullen noodig en geraaden oordeelen; en opdat een iegelijk
de echtheid van dese qualificatie of lastbrief blijke, zoo hebben
wij dese zelve eijgenhandig onderteekend.
Jan Mulders.
Reijk Meyer.
Matthijs van Heumen.
Jan Mij er.
Actum Nichtevecht den 26 January 1799,
het 5de jaar der bataafsche vrijheid.
Hunne pogingen echter hebben tot niets geleid. En
het is dunkt mij den wakkeren burgers onnoodig ge-
weest „te ageeren en ter plaatse, waar zulks behoorlijk
was, te procedeeren", aangezien het kerkgebouw en
pastorie-huis in 1672 door de Franschen zoo goed als
vernield „uit de afzonderlijke kas der gemeente" was
hersteld geworden; en ten andere de aanvrage om met
de kerkgenootschappen tot eene schikking te geraken
eerst geschiedde, toen de gestelde termijn om recht te
verkrijgen reeds verstreken was.
Er bleef aan de katholieken te Nichtevecht en te
-ocr page 21-
9
Nederhorst den Berg niets anders over, dan de oogen
naar elders en wel naar het meer gunstig voor hen
gelegen Nederhorst den Berg te richten, ten einde aldaar
hunne lang gekoesterde wenschen te volbrengen.
Aanvankelijk was daar geen lokaal noch eenig ge-
schikt terrein te verkrijgen. Doch dit bezwaar werd,
na jaren wachtens, uit den weg geruimd door den dood
van Daniλl Heincke, behanger en zadelmaker, wiens
huis en erf voor de som van 3202.50 gulden, namens
de katholieken, werd aangekocht. \')
De namen van hen, die voor de katholieken hier
handelend optraden, waren : Jan Braay, Jan Salm, Steven
Vernooy en Hendrik Doos.
Het huis van Heincke zou ingericht worden tot pas-
torie en op het daarbij gelegen open erf zou de kerk
verrijzen.
\'t Was toen 12 Maart 1810.
Thans gingen de katholieken, die omstreeks 200
communicanten in aantal waren, er toe over, een com-
missie uit hun midden te benoemen, waaraan het af-
werken der opgezette plannen kon worden toevertrouwd.
Bij meerderheid van stemmen werden daarin gekozen,
de burgers: Jan Braay, Dirk Bernsen, Maarten Kool
en Willem Mulders.
Doch ziet, toen de voornaamste moeilijkheden over-
wonnen waren en de loop van zaken zich gunstig aan
liet zien, verrezen er bezwaren van eene zijde, waar die
wel het allerminst verwacht werden. De Statie Ankeveen
verzette zich met alle kracht tegen eene afscheiding
van 200 katholieken en wist zelfs den aartspriester uit
die dagen, G. van Nooy, zoodanig voor zich te winnen,
dat hij het bezwaarschrift goedkeurde en onderteekende,
1) Dit pand lag aan den linkeroever der Nieuwe Vecht of Rhede-
vaart in den zoogenaamden «Kuierpolder" of «Keuyenland."
-ocr page 22-
IO
hetwelk door Ankeveen tegen de plannen der katho-
lieken van Nederhorst den Berg en Nichtevecht naar
het Gouvernement werd opgezonden. En aanvankelijk
trad zij op met een zoo gelukkig gevolg, dat de com-
missie alle hoop op een eigen kerk en pastorie liet
varen en voornemens was het aangekochte pand wederom
ten gelde te maken.
Inmiddels grepen nieuwe staatsomwentelingen plaats:
Holland werd bij Frankrijk ingelijfd en koning Lodewijk
tot algemeenen Stadhouder benoemd van Zijne keizer-
lijke Majesteit\'). Opnieuw begon de commissie met
opoffering „van veel geld, tijd en geduld" aan te dringen
op inwilliging harer billijke verlangens; zelfs gaat
onder de familie Breij te Nederhorst den Berg de niet
onaardige overlevering, dat de commissie eenmaal naar
den Haag is gegaan, voorzien van eene vette Hollandsche
kaas, om ook daarmede het Hof welwillend voor zich
te stemmen.
In ieder geval: al aanhoudende heeft zij gewonnen
en den I2en December 1810 werd den katholieken te
Nederhorst den Berg en te Nichtevecht aangezegd, dat
van regeeringswege goedgunstig op hun verzoek was
beschikt: zij mochten eene kerk en pastorie bouwen,
en zouden tevens van hunne kerkelijke overheid in de
nieuwe Statie een pastoor ontvangen.
Het gedenkwaardige stuk luidde aldus:
De Prins algemeene Stedehouder van zijne Majesteit den Keizer,
ontvangen hebbende een rapport van den Minister van Binnen-
landsche zaken van den 7en van wintermaand jl. no. 2 op de
requeste van gecommitteerden van roomsch-gezinden van Neder-
horst den Berg en Nichtevecht, tenderende, dat aan hen vrijheid
1) Mr, Groen van Prinstercr: Handboek der geschiedenis van het
vaderland, 5e dr., Amsterdam, Hφveker en Zoon, 1876, blz. 746—747;
Dr. J, Reitsma: 1. c, blz. 340.
-ocr page 23-
II
mogt worden verleend om ter eerst gemelde plaats, ten hunne
eigene kosten, eene kerk en pastorie, ter uitoefening van hunnen
godsdienst te mogen oprigten, en dat er de noodige orders mogten
worden gegeven, ten einde zij een voor hen geschikten pastoor
mogten ontvangen ;
in aanmerking nemende dat de roomsch-gezinden te Nederhorst
den Berg en Nichtevecht een getal van 300 zielen of 200 com-
municanten uitmaken; van de naastbij gelegene roomsche kerk
i\'/i uur verwijderd zijn en dikwerf door het onder water staan
des wegs zich in de onmogelijkheid bevinden om hunnen gods-
dienst uit te oefenen;
overwegende wijders het aanbod van de requestanten om op
hunne eigene kosten eene kerk te bouwen en in het onderhoud
van een pastoor te voorzien, en dat de ingezetenen van den her-
vormden godsdienst van deze gemeente het bovengemeld ver-
zoek apprecieeren, alsmede dat de aartspriester van Utrecht geen
andere zwarigheden oppert dan de moeilijkheid om die gemeente
van een pastoor te voorzien:
heeft besloten de gecommitteerden der roomsch-gezinden van
Nederhorst den Berg en Nichtevecht te authoriseeren, gelijk ge-
schiedt bij dezen, tot opbouwing der bovengemelde kerk en tot
het daarstellen [sic] van een pastoor.
Den i2en van Wintermaand:
w.g. de eerste Secretaris van het Gouvernement.
In het voorjaar van 1811 werd met den bouw der
kerk een begin gemaakt. De meer genoemde commissie
had het timmerwerk aan Willem Mulders en aan Dirk
van Dijk, het metselwerk aan Cornelis Schreuder en
het vcrf- of schilderwerk aan H. van Hilten opgedragen.
Er werd hard gewerkt. Reeds den 26en Maart 1811
konden de vier eerste steenen der kerk gelegd worden
door Gerrit Willem Mulders, Gerrit Braaij, Hendrik
Bernsen en Hendrik Kool.
\'t Kon wel niet anders of deze voorspoedige gang
van zaken moest den aartspriester te Utrecht ter oore
komen, en daar alles — gelijk bekend was — tegen
zijn zin en buiten-hem-om gebeurde, zoo verzocht hij in
de maand Augustus, ten huize van Dirk Bernsen, een
onderhoud met de leden der commissie.
-ocr page 24-
En de vrucht van deze samenspreking was: dat de
aartspriester de commissie erkende en benoemde tot
kerkmeesters der nieuwe Statie; daarna ging hij met
hen de kerk en de pastorie bezichtigen en verklaarde
ronduit: „tot nu toe was ik tegen u, nu zal ik toonen
voor u te zijn; ik zal u een pastoor sturen, die uwe
belangen zal weten te behartigen."
De aartspriester hield woord: den 2cn September 1811
benoemde hij kapelaan Smits te Montfoort tot eersten
pastoor van Nederhorst den Berg en Nichtevecht.
De nieuwe kerk werd den nen September plechtig
ingezegend en — jammer genoeg — met voorbijgaan
van den ouden patroon St. Willibrord, op verlangen
van pastoor Smits, onder de schutse gesteld van O. L.
Vrouw Hemelvaart. Het H. Misoffer werd opgedragen
door den aartspriester G. van Nooy, waarbij assistentie
verleenden F. J. Reael, pastoor te Montfoort, W. van
Oostrum, kapelaan te Montfoort en N. Brodder, huis-
kapelaan op de buitenplaats „Welgelegen". Kapelaan
W. van den Burgwal, te Amersfoort, hield de feestrede.
De katholieken van Nederhorst den Berg en Nichte-
vecht verheugden zich op dien dag recht hartelijk en
noemden hem „onvergetelijk" om de vele bezwaren en
moeilijkheden, welke te overwinnen geweest waren. En
toch wat heeft die kerk en pastorie — waarvan ons
eene afbeelding is bewaard gebleven — er eenvoudig,
hoogst eenvoudig uitgezien!
Alle onkosten, waaronder de aankoop van het pand,
beliepen voor den bouw der kerk en het in orde
brengen der pastorie het bedrag van ƒ 9345.60! Daarvan
hadden de katholieken uit eigen middelen de som van
2875-35 gulden tezamen gebracht.
Inderdaad voor deze Statie een aanzienlijk bedrag.
En het volgende jaar schonken zij aan hun kerkje
-ocr page 25-
13
„een kabinetsorgel, een miskelk, een ciborie, misgewaden
en andere bcnoodigdheden voor het heilig altaar."
Van de moederkerk Ankeveen heeft Nederhorst den
Berg nooit eenigen geldelijken steun ontvangen.
* *
Joannes Antonius Franciscus Conradus Smits, de eerste
pastoor van Nederhorst den Berg werd den i ie"December
1778 te Nijmegen geboren, studeerde 4 jaren te Gemert
en 3 jaren op het groot Seminarie te \'s Heerenberg en
werd te Emmerik den n Augustus 1802 door Mgr. Van
der Velden priester gewijd. Nog in diezelfde maand werd
hij door den aartspriester van Utrecht als kapelaan
gezonden naar Weesp; vandaar den 24e" December 1803
als kapelaan naar Montfoort en den 2en September 1811
als pastoor naar Nederhorst den Berg en Nichtevecht.
Den 22en December 1811 diende hij zijn eerste doopsel
toe aan Catharina, Alberta, Margarita, dochter van
Wilhelmus Mulders en Margarita Stijnen, waarbij hij
zelf „pastor stationis" als peetoom en zijne zuster
Margarita Smits als petetante optrad.
Met deze gegevens valt moeilijk over een te brengen
hetgeen in het Archief van Utrecht gezegd wordt \'),
dat pastoor Smits in 1812 pastoor was te Naarden en
eerst in 1814 pastoor werd te Nederhorst den Berg.
In het kerkarchief staat aangeteekend, dat pastoor
Smits gedurende de zes jaren van zijn verblijf te Neder-
horst den Berg de geestelijke en de tijdelijke belangen
der jeugdige Statie met veel ijver en kennis van zaken
behartigd heeft.
In 1816 schonk Aaltje Salm aan de kerk, bij testa-
mentaire beschikking, haar woonhuis, dat later tot
1) L. c, dl. I, blz. 291—292.
-ocr page 26-
73
X
m
Ta
m
z
H
O
m
-ocr page 27-
14
zustershuis zou dienen en thans tot vergaderzaal voor de
leden van den N. R. K. Volksbond is ingericht.
Den 2«n Mei 1817 werd pastoor Smits overgeplaatst
naar de moederkerk Ankeveen „werwaarts hij zich
begaf uit gehoorzaamheid, gevolgd door de dankbaarste
gevoelens van gehechtheid en de vurigste gebeden voor
zijn geluk, van de gansche Gemeente van Nederhorst
den Berg."
                                  \'
Pastoor Smits voerde nog 22 jaar het herderlijk bestuur
in zijne tweede Statie Ankeveen, waar hij den 29 Juli
1839 godvruchtig overleed.
Hij werd begraven te Laren, waar een grafzerk zijn
stoffelijk overschot dekt.
*
De tweede in de reeks der pastoors van Nederhorst
den Berg was Cornelius Hondvorst. Hij werd den 21 en
Mei 1785 te Woerden geboren en was, toen hij pastoor
Smits op moest volgen, kapelaan te Utrecht in het
zoogenaamde Dorstige Hartsteegje.
In het tweede jaar zijner herderlijke bediening werd
door hem een beroep gedaan op de milddadigheid der
katholieken „wijl de kerk gestucadoord en geverfd moest
worden."
Zijn beroep was niet ijdel. Hun milddadigheid bracht
1261.30 gulden bijeen.
In November 1827 werd pastoor Hondvorst verplaatst
naar Mijdrecht, Wilnis en άudhuizen „tot grooten spijt
zijner gemeentenaren die hem liefhadden om zijne onge-
kunstelde godsvrucht en overgroote menschlievendheid."
Te Mijdrecht heeft pastoor Hondvorst geen geluk-
kige jaren geteld. De grondgesteldheid werkte nadeelig
op zijne gezondheid; daarenboven deed het hem bitter
leed Nederhorst den Berg verlaten te hebben.
Hij stierf den 28en Juni 1830, slechts 45 jaren en
-ocr page 28-
15
twee maanden oud en werd aldaar op het katholieke
kerkhof begraven.
Op zijn bidprentje wordt pastoor Hondvorst geprezen
om zijn ijver voor den luister van Gods huis.
* *
Joannes van Rossum, de derde in de rij der pastoors,
werd in 1790 op de landhoeve „de koppel" nabij
Utrecht geboren. Hij deed zijne lagere studiλn te Uden
en zijne hoogere te \'s Heerenberg en werd den 27e" Juli
1814 te Munster door Mgr. Caspar Maximiliaan tot
priester gewijd.
Reeds eenige dagen na zijne priesterwijding werd
hij door den aartspriester als kapelaan naar Weesp
gezonden, vanwaar hij in September 1824 benoemd
werd tot pastoor te Mourik. Zijne aanstelling tot pastoor
te Nederhorst den Berg volgde den io,en Augustus 1827.
In 1836 richtte hij in zijne Statie „het broederschap
op van den H. Geest" en in 1841 het „geestelijk Ver-
bond", waarvan het eerste 212, het tweede 192 leden telde.
Gedurende een zestal jaren heeft pastoor van Rossum
met zijn kerkbestuur onder den druk gezeten van den
bouwvalligen staat, waarin de kerk maar vooral de
pastorie verkeerde. Aan het huis van Daniλl Heincke,
den behanger en zadelmaker, was tot onderhoud in de
laatste twintig jaren zoo goed als niets uitgegeven.
Verbeteringen en herstellingen waren inderdaad nood-
zakelijk: doch de manier, waarop de pastoor met zijn
kerkbestuur daarbij te werk ging, wettigt al te zeer
het vermoeden, dat zonder overleg of van te voren vast-
gesteld plan gehandeld werd.
Zoo roepen zij in 1829 voor den bouwvalligen toe-
stand der kerkgebouwen den bijstand in van het Gou-
vernement en verklaren, dat 6250 gulden noodig zal
wezen om de vereischte herstellingen aan te brengen.
-ocr page 29-
i6
De Gemeente zelve kon daarvan 850 gulden bijdragen.
Den 22cn Juni 1830 drong het kerkbestuur ten twee-
den male bij het Gouvernement op subsidie aan, en
legde bij die gelegenheid eene gecertificeerde verklaring
over van burgemeester Sanderson, waarin de onkosten
voor het herstel der gebouwen berekend werden op 6500
gulden. Daarbij ging tevens vergezeld eene getuigenis
van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland, hoe na
gehouden onderzoek hun gebleken was, dat de Gemeente
zelve hoogstens 1000 gulden zou kunnen bijdragen.
Den io^n Juli 1833 zond het kerkbestuur ten derden
male bij den koning een verzoekschrift in, waarbij het
te kennen gaf „dat tot nu toe tevergeefs op eene af-
doening der zaak gewacht was, ten gevolge waarvan
zij in staat zouden zijn, om aan de hoog-noodige her-
stellingen hunner beide gebouwen de hand te slaan;
dat intusschen de herstellingen tot werkelijk nadeel der
panden waren uitgesteld en de kleine Gemeente niet
in staat was zonder genoegzame tegemoetkoming van
\'s landswege in de gevorderde onkosten te voorzien."
Den 3ien Juli 1833 werd op dit derde request door
den koning gunstig beschikt en ter kennisse van het
kerkbestuur gebracht „dat tot het herstellen en behoorlijk
in orde brengen van kerk en pastorie eene rijkssubsidie
verleend was van 3000 gulden, mits onder de volgende
voorwaarden:
„1°. dat pastoor en kerkmeesteren onverwijld moesten
overgaan tot het opmaken van een behoorlijk bestek
der werkzaamheden en tot het inleveren van eene be-
grooting der onkosten, welke tot het herstel van kerk
en pastorie zouden gevorderd worden;
2°. die stukken moesten, alvorens dezelve voor finaal
vastgesteld te beschouwen, aan Gedeputeerde Staten
van Noord-Holland worden opgezonden, ten einde daar-
-ocr page 30-
17
over het oordeel te vernemen van den door Hun Edel-
Grootachtbaren aan te wijzen beambte van den Waterstaat;
3°. pastoor en kerkmeesteren zullen, na verkregen
goedkeuring, terstond tot de aanbesteding overgaan,
doch alles laten uitvoeren onder toezicht van den door
Gedeputeerden aan te wijzen beambte van den Waterstaat;
4°. dezelve zullen onverwijld maatregelen nemen om
de kosten, welke de 3000 gulden rijkssubsidie te boven
gaan, behoorlijk te dekken, hetzij door giften en bij-
dragen der parochianen, hetzij door eene geldleening,
hetzij door een goedgunstig te verleenen provincialen
onderstand;
5°. pastoor en kerkmeesters zullen bij het plaatselijk
bestuur eene gelegaliseerde verklaring afleggen, waarbij zij
zich uitdrukkelijk verbinden voor de af betaling der gelden,
welke de 3000 gulden te boven gaan, te zullen zorgen;
6°. dezelve zullen zes maanden na aflevering van het
werk eene behoorlijke rekening en verantwoording aan
Gedeputeerde Staten van Noord-Holland inzenden om-
trent het gebruik van den rijksbijstand;
7°. zij zullen in het vervolg voor het onderhoud van
kerk en pastorie behoorlijk zorg dragen en jaarlijks
rente en aflossing der op de kerkgebouwen gevestigde
schulden betalen. Het kerkbestuur zal, om meer waar-
borg te hebben van een goed beheer, verplicht wezen
jaarlijks rekenschap af te leggen aan de geestelijke
overheid van het kerkelijk district omtrent het deugd-
zaam onderhoud van kerk en pastorie."
In plaats nu van zich te verheugen over de eindelijk
verkregen rijkssubsidie, gevoelden zich pastoor en
kerkmeesters integendeel „wegens de in de dispositie
voorkomende moeilijkheden bezwaard": en in stee
van overleg te plegen of raad te vragen, gingen zij,
zonder te letten op de gestelde voorwaarden, geheel
2
-ocr page 31-
18
volgens eigen inzichten, er terstond toe over, aan de
kerkgebouwen „te timmeren en te repareeren" tot een
bedrag van 996 gulden.
Aan heel dat herstellingswerk werd twee maanden
besteed: nu ging in het begin van October 1833 het kerk-
bestuur naar Amersfoort tot den aartspriester om hem
te verzoeken, aan de regeering aan te vragen, van de
subsidie 996 gulden te mogen ontvangen en „voor het
overige te bedanken."
De aartspriester, G. A. Vermeulen, liet zich vinden,
ging op hun voorstel in, en richtte den 17^ December
1833 tot het departement van eeredienst het verzoek
„dat Zijne Excellentie het daarheen geliefde te dirigeeren,
dat Z. M.\'s besluit in zooverre kon worden gewijzigd,
dat aan de gemeente Nederhorst den Berg de somma
van 996 gulden ter afbetaling der schulden zou ver-
strekt worden."
De directeur-generaal van het departement van eere-
dienst was over dit voorstel van den aartspriester niet
weinig verwonderd en vroeg „hoe thans een bedrag
van omtrent 1000 gulden voor de herstellingen noodig
kon wezen, terwijl het kerkbestuur tot drie malen toe
de te maken reparatiλn op meer dan 6000 gulden be-
rekend had?"
Intusschen werd door burgemeester Sanderson even-
eens aan den aartspriester geschreven „dat aan de kerk-
gebouwen geen andere werken gedaan waren dan die
van noodzakelijk onderhoud; dat hij bemerkt had, hoe
de ramen verrot waren en dat er meer andere zaken
waren die spoedige en noodzakelijke herstelling be-
hoefden."
Voor den aartspriester was deze gang van zaken
allerminst aangenaam.
„Beoordeel nu eens zelf, zoo schreef hij aan pastoor
-ocr page 32-
19
van Rossum, welken indruk zulke tegenstrijdigheden op
mij moeten maken." En den 26^ Juni 1834 berichtte
hij hem:
„Ten einde de zaak van uwe Statie op eenen goeden
voet te brengen, zal ik aanst. Maandag den 30en dezer
te 11 uren voorm. bij UEerw. komen. Ik verzoek UEerw.
te zorgen, dat alsdan alle kerkmeesters tegenwoordig
zijn, alsmede dat bij de hand zijn een kundig architekt,
de timmerman en de metselaar, alsmede alle boeken en
rekeningen tot het kerkbestuur behoorende.
Blijve in afwachting
UEerw.\'s ootmoedige dienaar
G. A. Vermeulen,
Aartspr."
Waarlijk \'t is meer dan jammer, dat de notulen van
de vergadering den 30<=n dezer gehouden, niet werden
opgeteekend. Ongetwijfeld is daar krachtig gehandeld.
Ten minste den 2ien Juli 1834 zond pastoor van
Rossum met zijn kerkbestuur aan de hooge regeering
de volgende verklaring:
„Ondergeteekenden pastoor en kerkmeesteren der R.-K.
Gemeente te Nederhorst den Berg, tot reparatie van
de kerkelijke gebouwen aldaar door zijne Majesteit den
Koning begunstigd met een rijkssubsidie van 3000
guldens, toegestaan bij hoogst deszelfs besluit van den
31 en Juli 1833, verklaren zich te verbinden tot het uit-
voeren der reparatie volgens het goedgekeurde bestek,
en in te staan voor de boven het subsidie benoodigde
gelden: te dien effecte, dat in het te kort komende
buiten eenig verder bezwaar van \'s rijks schatkist zal
worden voorzien, ook dan, wanneer de werken meer
mochten kosten, dan aanvankelijk was berekend."
En op denzelfden dag zond genoemd kerkbestuur aan
den aartspriester „van de buitengewone reparatie teeke-
-ocr page 33-
20
ning en bestek, bemerkende dat de kosten door des-
kundigen berekend waren op de som van 3272 gulden;
dat Zijne Majesteit een subsidie van 3000 gulden uit
rijksschatkist had toegestaan, en de middelen aanwezig
waren ter dekking van de kosten, welke nog daaren-
boven vereischt werden. Weshalve ootmoedig de noodige
toestemming verzocht werd om tot de buitengewone
reparatie te mogen overgaan."
Bij den aartspriester bestond tegen het inwilligen van dit
verzoek geen bezwaar; ook Gedeputeerden van Noord-
Holland, aan wie eveneens toestemming gevraagd was,
namen er genoegen meκ, doch bemerkten dat hunne be-
grooting die van het kerkbestuur met 500 gulden te
boven ging.
„Middelerwijl — zoo schreef den n^n November 1834
de aartspriester aan pastoor van Rossum — zou het
mij zeer aangenaam wezen, indien UEerw. met een
kerkmeester of wel twee kerkmeesters door UEerw. en
de overige genoegzaam gemachtigd nog in den loop
van deze week bij mij kwamen om te overleggen wat
nu nog verder moet gedaan worden.
Er is zoo lang getalmd en de tijd is kort; laat nu
de vertraging niet meer van ons afhangen."
Blijkens een schrijven van 5 December 1834 werd
door Gedeputeerden van Noord-Holland de burgemeester
van Nederhorst den Berg „geauthoriseerd om over de
publieke aanbesteding te staan." En zoo werd den
24en Januari 1835 ten overstaan van burgemeester
Mr. Joannes Sanderson de buitengewone reparatie van
kerk en pastorie volgens goedgekeurde teekeningen en
bestekken aanbesteed, en voor de som van 2900 gld.
gegund aan Albertus Theodorus Dolmans, Mr. timmer-
man te Utrecht „tegen wiens soliditeit noch der borgen
eenige bedenking bestond."
-ocr page 34-
21
En toch was het kerkbestuur blijkens gevoerde cor-
respondenties met den gouverneur der provincie Noord-
Holland, den 23en Sept. 1835 en den 15™ Januari 1836,
met den aannemer niet gelukkig geweest.
Want al bevatte het bestek de bepaling „dat het
werk den ien Maart begonnen en den laatsten Mei moest
worden opgeleverd": de aannemer Dolmans maakte
geen bezwaar drie weken te laat te beginnen en een
maand over tijd te eindigen tot groot nadeel van het
kerkbestuur „aangezien het den opzigter zooveel langer
had moeten betalen." Bovendien was den Heer Dans-
dorp, den opzichter der provincie, bij de gehouden
inspectie naar de werkzaamheden op den 2Σen Juni 1835
gebleken „dat nog zeer veel bij te werken, te vernieuwen
en te verbeteren bleef." En ofschoon ten laatste het
kerkbestuur de goedheid gehad had om den aannemer
Dolmans buiten het bestek om, eene som te laten ver-
dienen van 225 gulden „welke even goed aan een
ander had gegund kunnen worden": zoo had hij toch
van zijnen kant „de stoutheid om eene rekening in te
leveren van ƒ 42.46 voor werkzaamheden en leveranciλn,
welke uiteraard tot het bestek behoorden." Maar „om
des vredes wille had het kerkbestuur hem daarvoor een
douceur van 14 gulden aangeboden."
De soliditeit van den aannemer Dolmans was waarlijk
niet „boven verdenking".
Deze „buitengewone reparatie" zal pastoor van Rossum
en zijn kerkbestuur lang geheugd hebben!
Doch thans konden zij verblijd met Vader Vondel
zeggen: 1)
Nu springt ons hart van vreugd,
Ontboeid van dtdzetid zorgen.
* *
_________                           *
I) Vondel: Peter en Pauwels: uitg. v. Vloten, dl. I, blz. 469, 2ekol.
-ocr page 35-
22
Bijna 17 jaren heeft pastoor van Rossum zijne Ge-
meente gesticht „door zijn godsdienstig voorbeeld en
onvermoeide leering." Hij stierf den ic>en Augustus 1844
aan een borstkwaal en werd op het katholieke kerkhof
te Ankeveen begraven.
Bijna alle katholieken van Nederhorst den Berg ver-
gezelden hun herder grafwaarts, gebeden stortende voor
de rust zijner ziel.
Den 4en September 1844 volgde pastoor Schoonderbeek
pastoor van Rossum op. Hij was den y^n Juni 1810
te Soestdijk, destijds behoorende in het kerkelijke tot
Zandvoort en Baarn, geboren.
De lagere en de hoogere studiλn tot het priesterschap
werden door pastoor Schoonderbeek, om wille der be-
moeiingen van Koning Willem I, in zake de opleiding
der geestelijkheid hier te landex), niet geregeld maar
eerst na herhaalde onderbrekingen voltrokken. Zoo
studeerde hij twee jaren te Kuilenburg; verbleef, ten
gevolge van het koninklijk besluit van 14 Juni 1825,
waarbij de klein Seminariλn gesloten werden, drie jaren
te Megen; genoot daarna een jaar en drie maanden
privaat onderricht bij den lateren president van \'s Heeren-
berg, den Zeereerw. Heer J. Taube; en eindigde zijne
studiλn na een verblijf van drie jaren op het Seminarie
\'s Heerenberg den 24^ December 1832.
Mgr. Clemens August wijdde hem tot priester.
In het begin van Januari 1833 als kapelaan naar
Blaricum gezonden, werd hij den 8en October 1834
verplaatst naar Werkhoven en Cothen, en was sinds
11 Sept. 1836 assistent aan de St. Catharinakerk te
Utrecht.
I) De Katholiek: jg. 1897, dl. II, blz. 223 env.
-ocr page 36-
23
Onder zijn pastoraat hebben voor Nederhorst den Berg
meerdere belangrijke aangelegenheden plaats gehad.
Zoo werd den iφen December 1844 door den aarts-
priester Hartman het kerkelijk reglement ingevoerd,
waarbij bepaald werd dat het kerkbestuur bestaan zou
uit den tijdelijken pastoor tot voorzitter en uit vier
leden „kerkmeesters" genoemd.
De drie bij de invoering van dit reglement fun-
geerende kerkmeesters werden in hunne hoedanigheid
bevestigd, terwijl als vierde Joannes van Dijk door
den aartspriester gekozen werd.
Het kerkbestuur te Nederhorst den Berg bestond toen
in 1844 uit de volgende heeren:
G. Schoonderbeek, pastoor en voorzitter,
Hendrik van Kooten,
Hendrik Bernsen,
Hendrik Ostheimer en
Jan van Dijk.
Den 20en Maart 1850 werd door het kerkbestuur aan
het gemeentebestuur van Nederhorst den Berg een
schrijven gericht, waarin toestemming verzocht werd
tot den aanleg van een eigen kerkhof. Op dit verzoek
werd den gen April afwijzend geantwoord „aangezien
bij ingesteld onderzoek gebleken was, dat het terrein,
waarop de begraafplaats zou worden aangelegd, niet op
dien afstand van de bebouwde kom der Gemeente ge-
legen was, zooals zulks door Heeren Gedeputeerde
Staten van Noord-Holland bepaald was." Vandaar dat
het kerkbestuur naar een ander, overeenkomstig de
eischen der wet gelegen terrein uitzag, en dit vond „in
den tuin der pastorie"; zoodat den i8en Juni 1850 con-
cessie verleend werd „tot het aanleggen en gebruiken
van een geheel afzonderlijke begraafplaats", evenwel
onder de volgende voorwaarden:
-ocr page 37-
24
i°. „dat dezelve worde aangelegd van de sloot af,
dewelke gezegden tuin van het eigendom vanjanjacob
Beerenkamp afscheidt, tot op eene lengte van elf ellen,
bij eene breedte van een en twintig ellen;
2°. dat dezelve ten gebruike worde gesteld van alle
lijken uit deze Gemeente dergenen, die in leven be-
lijders van den Roomsch Katholijken godsdienst zijn
geweest of daarin waren opgevoed, zoodat men in geen
geval de ter aarde bestelling van Roomsch Katholijke
afgestorvenen, onder welk voorwendsel ook, op dezelve
begraafplaats zal kunnen noch mogen weigeren;
3°. dat men zich zoowel bij de aanlegging als bij het
gebruiken dezer begraafplaats, steeds zal gedragen over-
eenkomstig de desbetreffende wettelijke bepalingen of
verordeningen."
Later in 1890 is dit kerkhof verlaten en werd door
pastoor Vismans aan de overzijde van de Vecht een
nieuw kerkhof aangelegd1), waar in het midden de
zoogenaamde dooden- of kerkhof-lantaarn in gemetselden
steen verrees 3). Eene omtrent acht meter hooge steenen
zuil, bekroond met een naar de vier windstreken ge-
opende lantaarn, waarbinnen eene lamp brandt, welke
langs de holle schacht door middel van een kastrol
wordt opgehaald en neergelaten, en die door een poortje
aan de oostzijde wordt voorzien en ontstoken s).
Wat onze vaderen, en wij op hun voetspoor, met dit
gedenkteeken te midden der in den Heer ontslapenen,
wilden uitdrukken?
Het licht in eiken vorm waar het zijne stralen schiet,
1)  In den Spiegelpolder.
2)  Ook genoemd: lanterne des morts, fanal, phare, tourniθle, Todten-
leuchte, Armen Seelen-Lampe.
3)   Aan dit kerkhof-monument is de naam van Petronelle Bak, geb.
Ubink, als milde geefster dankbaar verbonden.
-ocr page 38-
DOODENLANTAARN - GRAFMONUMENT PASTOOR
VISMANS (Blz. 58) EN KERKHOFKRUIS.
-ocr page 39-
25
is en blijft iets wonderbaars1). Van den beginne afzag
het christendom in het licht niet enkel eene gave Gods
maar vooral het zinnebeeld van God zelf, Die het
eeuwige licht genoemd en gezegd wordt te tronen in
ongenaakbaar licht. In het bizonder was het licht \'t
beeld van Christus, die van zichzelven getuigdea): „Ik
ben het licht der wereld; die mij volgt, wandelt niet
in de duisternis, maar zal het licht des levens hebben."
Vandaar dat de eerste christenen reeds in de catacomben
bij het vieren der heilige geheimen licht ontstaken, en
door alle eeuwen heen die gewoonte bewaard hebben.
Schitterde in het oude Testament voor de tafel der
toonbrooden het eeuwige licht als zinnebeeld der hoop
op den toekomstigen Verlosser: in het nieuwe Testament
worden vσσr, σp en naast het altaar olie en was ge-
brand ter verheerlijking van het levend Brood, hetwelk
van den hemel op de aarde nederdaalde, als het ware
licht, dat eenieder verlicht, die in deze wereld komt.
Ook voor de beelden der Heiligen en vooral voor
dat van de koningin aller Heiligen werd van de eerste
eeuwen af licht ontstoken. Ouder nog is het gebruik
om de graven der martelaren door het branden van
lampen te verheerlijken. Zelfs bij de lijken van hen die
in den Heer ontslapen waren, al schitterden zij niet
met den gloriekrans der heiligen of de kroon der marte-
laren, pleegde men van oudsher lampen en toortsen
te ontsteken. De lichamen der ontslapenen waren lede-
maten van Christus en tempels van den H. Geest en
moesten door de levenden met gepasten eerbied en
onderscheiding behandeld worden. En zoo zijn de dooden-
lantaarns niets anders dan bewijzen van eerbied voor
de dooden en eene voortzetting der vereering, welke
ο) Manna quotidianum sacerdotum: lom. I, ed. 3a, pag. 256—257.
2)
Joan.: VIII, 12.
-ocr page 40-
26
reeds bij de lijkbaar door het branden van olie of was
is aangevangen1).
Wekt het licht, dat bij de lijkbaar flikkert, de ge-
dachte aan Christus, het licht der wereld, door wien
de dood verwonnen, de duisternis verdreven en de weg
des hemels geopend werd: het licht op de graven der
ontslapenen is het zinnebeeld der verrijzenis en het
symbool van het eeuwige leven, waaraan — naar ge-
hoopt wordt — de zielen der afgestorvenen deelachtig zijn.
Het licht op den godsakker vermaant de levenden
tot waakzaamheid en goede werken. Het herinnert aan
de wijze en dwaze maagden; aan den Bruidegom, die
elk oogenblik kan opdagen en alleen diegenen ter
bruiloft noodigt, wier lampen brandende en met de olie
van goede werken gevuld zijn.
Zoo is de dooden-lantaarn met haar vriendelijk en
zinrijk licht een teeken van hoogen en heiligen gods-
dienstzin jegens de afgestorvenen.
Wanneer werd in de middeleeuwen de dooden-lantaarn
ontstoken: het geheele jaar door, alleen des nachts, of
op bepaalde tijden?3)
Een beslissend antwoord valt moeilijk te geven. Dat
op den vooravond van Allerzielen-dag en op dien ge-
heelen dag zelven de lantaarn brandde, was algemeen.
Ook komt het voor, dat bovendien op enkele bepaalde
dagen, b.v. op den Zaterdag licht ontstoken werd. Dat
de dooden-lantaarn iederen nacht brandde, daarvan zijn
de voorbeelden zeldzaam8). Alles hangt af van de bepa-
lingen, welke de geloovigen daaromtrent in hunne vrome
stichtingen gemaakt hebben.
i) G. W. van Heukelum: De St. Nicolaaskerk van Jutfaas, St, Gre-
goriushuis te Utrecht, 1906, blz. 75.
2)  Het Gildeboek: Tijdschrift voor kerkelijke Kunst en Oudheidkunde,
uitgegeven door het Sint Bernulphus-Gilde te Utrecht, jaargang I, blz. 127.
3)  Onder pastoor Vismans brandde de lantaarn dag en nacht.
-ocr page 41-
27
In verband hiermede worde vermeld, hoe anno 1557
door de echtelieden Jacob Leeu en Pieternelle Bouwens,
die beiden in de groote kerk te Abcoude ter aarde
besteld zijn, bij testamentaire beschikking bepaald werdx)
„dat nae een ygelyc van haer beyden overlijden, haer
\'s avonts ter vigilie ende \'s morgens ter zielmisse te
belichten mit negen barnende waskarsen, elx op syn
grave, dair sy begraven sullen wesen."
In 1853, toen Paus Pius IX het bisschoppelijk be-
stuur in de kerk van Nederland herstelde, geraakte
Nederhorst den Berg, gelijk ook Abcoude 2) — zij het
voor korten tijd — in zeer eigenaardigen toestand. Er
was twijfel gerezen of door de pauselijke breve van
4 Maart 1853, handelende over de omschrijving der
bisdommen, Nederhorst den Berg bij Haarlem dan wel
bij Utrecht was ingedeeld. Het gevolg hiervan was, dat
geen der beide bisschoppen zijne rechtsmacht uitstrekte
over Nederhorst den Berg, zoodat geen enkel herderlijk
schrijven daar ontvangen noch aan de geloovigen werd
voorgelezen. Aan dien onzekeren toestand kwam een
einde door het bisschoppelijk schrijven van den ic/ien
Januari 1854, luidende aldus:
»Het is U bekend, Beminde Geloovigen, dat wij, toen wij, kort
na het herstel des bisschoppelijken bestuurs hier te lande en na
het aanvaarden van ons ambt, een herderlijk schrijven tot de
ons toebetrouwde kudde richtten, dit aan U niet zenden konden,
aangezien er twijfel gerezen was, of de heilige apostolische Stoel
de Statie of Parochie van Nederhorst den Berg bij het Aartsbisdom
van Utrecht dan wel bij het Bisdom van Haarlem had ingedeeld.
Thans heeft alle onzekerheid opgehouden: bij een op den i8den
December 1853 door Zijne Heiligheid den Paus goedgekeurd
1)    Oud-Archief: Amsterdam, Mon. Regul. te Amsterdam en Heilo,
blz. 109; Vgl. Dr. A. H. L. Hensen: Het Roomsch-Katholieke Rotter-
dam, 2e Ged. ie stuk, W. Nevens, Rotterdam, blz. 23.
2)  D. Huurdeman: Geschiedenis van de Parochie der H.H. Cosmas
en Damianus te Abcoude, blz. 71 — 72.
-ocr page 42-
28
decreet van de Congregatie tot voortplanting des geloofs, hetwelk
den 27en December is uitgegeven, is, op voorstel der gezamelijke
bisschoppen van Nederland, beslist, dat de Statie of Parochie
van Nederhorst den Berg behoort tot het bisdom van Haarlem,
en dat zoowel de geestelijken als de geloovigen dezer Statie de
kerkelijke disciplien van het voornoemde Diocees, wat de feest-
en vastendagen en andere dingen van dien aard betreft, mogen
en moeten onderhouden.
Terwijl wij U hiervan kennis geven en verklaren, dat wij U
als onze geliefde kinderen in Christus aannemen, de Statie plaat-
sende onder het decanaat van Ouderkerk, haasten wij ons om U van
onze vaderlijke genegenheid te verzekeren. U niet minder dan
hen, welke wij iets vroeger de onzen noemen mochten, zullen wij
in ons hart dragen; allen nemen wij in dezelfde liefde gelijkelijk
op; voor allen willen wij, met de hulp der goddelijke genade,
naar het voorbeeld van onzen Heer Jesus Christus, een goed
herder zijn.
Weest gij, Beminde Geloovigen, goede schapen en begint daar-
van aanstonds blijk te geven door het storten van gebeden voor
uwen Bisschop.
En zal dit ons herderlijk schrijven op den Zondag na de ont-
vangst in de kerk te Nederhorst den Berg op de gebruikelijke
wijze afgekondigd worden.
Gegeven te Sassenheim den 19 Jan. 1854.
w.g. •}• Franciscus Jacobus,
Bisschop van Haarlem.
Op dienzelfden dag werd bij bisschoppelijk schrijven,
aan pastoor Schoonderbeek de keuze gelaten: of tot
de diocees van oorsprong, tot Utrecht, terug te keeren,
of tot de diocees van Haarlem over te gaan.
„Oogenblikkelijk, zoo teekent pastoor Schoonderbeek
aan, besloot ik tot het laatste, en deelde twee dagen
later aan den bisschop te Sassenheim persoonlijk mijn
besluit mede.
Mgr. was er zeer mede ingenomen."
Alsnu ontving pastoor Schoonderbeek van den deken
van Ouderkerk het volgende briefje, gedateerd 23 Jan.
1854:
-ocr page 43-
29
Weleerwaarde Heer Pastoor!
Volgens aanschrijven van Zijne Doorluchtige Hoogwaardigheid
den Bisschop van Haarlem is uwe pastorie gevoegd bij het Bis-
dom van Haarlem en door Zijne Doorl. Hoogwaardigheid inge-
deeld bij het decanaat van Ouderkerk, waarvan UWeleerw. door
Zijne Doorl. Hoogwaardigheid heeft kennis gekregen.
Bij deze aanschrijving is mij door Zijne Doorluchtige Hoog-
waardigheid in last gegeven mij ten uwent te begeven, om in
zijn naam te vernemen omtrent de afkondiging van zijn schrijven»
en van U en uwer heeren kerkmeesters de getuigenis uwer
onderwerping aan Zijne Hoogwaardigheid te ontvangen, waartoe
ik mij op den len Februari omstreeks n uren ten uwent zal
vervoegen.
Ik verzoek UWeleerw. de heeren kerkmeesters van mijn komst
te willen verwittigen.
In de hoop UWeleerw. in den besten welstand te ontmoeten,
heb ik de eer met achting te zijn
UWeleerw. dienstw. dnr.
J. G. van der Aa,
Deken.
De „getuigenis hunner onderwerping" had, blijkens
de daarvan opgemaakte acte, den is\'en Febr. plaats,
in tegenwoordigheid van den pastoor van Duivendrecht,
H. van Breukelen en den kapelaan van Ouderkerk,
H. Preijer.
Kort daarop, den 2den September 1854, werd pastoor
Schoonderbeek benoemd tot opvolger van pastoor Keil
te Overveen. Daar wachtte hem eene niet gemakkelijke
taak. Doch wat aan zijn voorganger mislukte: zijne
schapen in trouwe rondom zich te verzamelen J), dat viel
aan pastoor Schoonderbeek niet moeilijk, dank aan zijn
beminlijken omgang en hartelijke manieren. En toen
kon hij, onder leiding van den destijds zeer gewilden
architect Molkenboer, de hand slaan aan den bouw eener
nieuwe kerk, die den 22en Mei 1855 werd ingewijd en
1) Bi/dr. v. Haarlem: dl. III, blz. 356—359.
-ocr page 44-
3Q
gesteld onder de bescherming van Onze lieve Vrouw
onbevlekt ontvangen.
Om deze belijdenis des geloofs in dit pas uitgesproken
leerstuk der H. Kerk schonk Pius IX aan de parochie
een ciborie tot dankbaar aandenken.
Uit het oogpunt van kunst moge deze kerk van
Molkenboer een „quasi gothieke" genoemd wordenJ),
hare soliditeit daarentegen is van de beste keur, zoodat,
toen de tegenwoordige pastoor van Overveen, L. ten
Brink, eens ernstig dacht aan den bouw eener nieuwe
kerk, en daarover het oordeel vroeg van den architect
Tepe, antwoordde deze: „ik verdien gaarne geld en zou
liever nog een nieuwe kerk bouwen, maar \'t is mij niet
mogelijk u te verzekeren, dat hetgeen ik leveren zal,
zoo solied en voor de menschen zoo aangenaam zal zijn,
als deze kerk van Molkenboer."
Van de parochie Overveen leverde pastoor Schoon-
derbeek, die ook voor het kerk-archief van Nederhorst
den Berg zich zeer verdienstelijk maakte, in de Bij-
dragen van Haarlem
een lezenswaardig geschiedkundig
overzicht2).
Ook was hij vol ijver voor kerkelijke kunst en oud-
heid, en maakte tot aan zijn overlijden deel uit van de
Commissie, die in 1876 over het Bisschoppelijk Museum
te Haarlem was aangesteld.
Den ioen October 1883 trof hem een beroerte, waaraan
hij den 3ien Januari 1887 op ruim 76-jarigen leeftijd
bezweek. Hij werd den 4en Februari in het priestergraf
op het kerkhof te Overveen bijgezet. Zijn dankbare
parochianen stichtten hem in de parochiekerk een steenen
monument, uitgevoerd door Frans Strackι, waaronder
1)  De Katholieke kerken in Nederland: afl. VIII, blz. 198.
2)  L. c, dl. II, blz. 362—376; id. dl. III, blz. 336—360.
-ocr page 45-
3i
Jan Brom — een neef van den pastoor — een koperen
grafplaat met opschrift ontwierp.
Van pastoor Schoonderbeek zijn in de pastorie te
O ver veen, behalve een photo uit het jaar 1880, twee
geschilderde portretten.
Het oudste van 1857, hg. 1.17 br. 0.87, is geschilderd
door Reinier Craeyvanger, een leerling van Pieneman,
en dien Immerzeel onder de „uitmuntendste teekenaars"
rekent van zijn tijd]); het jongste van 1863, hg. 1.16,
br. 0.90 is van de hand van N. J. W. de Roode, den
pastoor voorstellend als gezeten met uitzicht op de nieuwe
kerk en pastorie, en het pauselijk ciborie vσσr zich.
* *
*
Pastoor Schoonderbeek werd in de herderlijke be-
diening te Nederhorst den Berg opgevolgd door Con-
radus Leonardus Rijp, die den 3osten Januari 1821 te
\'s Gravenhage geboren was 3).
Hij ontving zijne opleiding tot het priesterschap op
de beide Seminariλn Hageveld en Warmond en werd
den I7en Augustus 1845 door Mgr. van Wijkerslooth,
bisschop van Curium, priester gewijd. Tot den ioen Juni
1846 stond hij als kapelaan te Leiden den aartspriester
P. A. Kervel in het schrijven van brieven en het voeren
van correspondentie ter zijde, en werd in Aug. 1846,
verplaatst zijnde naar het Seminarie Hageveld, voor-
loopig belast met de lessen der Grieksche taal en het
geven der bijvakken, behoorende tot de klasse der
1)  y. Immerzeel: de levens en werken der Hollandsche en Vlaamsche
kunstschilders enz., Amsterdam, 1855, Gebroeders Diederichs, dl. I, blz. 156.
2)    Hij werd gedoopt in de »Oude Molstraat\'s kerk"; zijn vader
heette Cornelius Rijp en zijne moeder Cornelia van Loenen. Peter en
Meter waren: Leonardus van Loenen en Maria Theresia Verstraten.
-ocr page 46-
o
-ocr page 47-
32
Syntaxis. Toen „Mijnheer" Hesseveld als leeraar wegens
ziekte het Seminarie moest verlaten, werd aan Rijp ook
het doceeren van het Latijn der vierde klasse opgedragen.
Rijp was te Hageveld niet gelukkig; herhaaldelijk
had hij bij den bisschop op verandering van werkkring
aangedrongen, zoodat, toen Nederhorst den Berg open
kwam en de bisschop op het oogenblik geen „betere
promotie" had, leeraar Rijp tot „deservitor" werd
aangesteld, omdat hij er, volgens verklaring van den
bisschop, „slechts korten tijd zou blijven." Toch liggen
er tusschen den dag zijner benoeming tot deservitor
— il Augustus 1854 — en zijne aanstelling tot pastoor
van Ouderkerk — Februari 1858 — bijna vier volle
jaren. Intusschen is Rijp in officieele stukken te Neder-
horst den Berg door zijn bisschop nooit „pastoor" maar
altijd „deservitor" genoemd geworden.
Bij zijne komst te Nederhorst den Berg waren de
parochiale zaken goed geregeld en stonden de katho-
lieken om hun godsdienstzin gunstig bekend. Vandaar
dat hij des Zaterdagsavonds lof begon te houden; met
machtiging van den directeur P. J. Hesseveld een broe-
derschap stichtte van den levenden rozenkrans en het
broederschap instelde van gedurige Aanbidding.
Den 6en Februari 1855 werd te Nederhorst den Berg
het parochiaal Armbestuur opgericht en werden tot eerste
armmeesters benoemd: H. F. Ostheimer, J. Nieuwen-
dijk en B. van Dijk.
Den i£;en Augustus 1856 deed Gerrit van Dijk, de
later zoo bekend geworden pastoor van Langeraar, zijne
eerste H. Mis, waarbij kapelaan M. Bernsen, eveneens
een „Berger" van geboorte, preekte 2).
1) Bij zijn dood vermaakte Michaλl Bernsen, toen pastoor te Voor-
schoten, aan zijne parochiekerk te Nederhorst den Berg zijn fraaien
zilver-vergulden miskelk.
-ocr page 48-
33
Onder pastoor Rijp werd de kerk verrijkt met een
zilver-vergulden kelk en een zilveren sterrenkrans voor
het onze lieve Vrouwe-beeld.
* *
*
In Februari 1858 werd „deservitor" Rijp tot pastoor
en den nen Mei 1858 tot deken benoemd van Ouder-
kerk aan den Amstel. Hij bouwde aldaar in 1862—1864
eene nieuwe pastorie en in 1865—1867 eene nieuwe kerk.
In 1870, toen hij op het punt stond zijn zilveren
priesterfeest te vieren, werd hij tot pastoor benoemd van
St. Willibrord, bijgenaamd „het duifje", te Amsterdam.
In 1883 verwisselde hij uit eigen verkiezing de drukke
stadspastorie met de stille dorpspractijk te Monster, en
ontsliep aldaar den 11 en Februari 1890.
Een meer groot dan fraai grafgesteente dekt aldaar
zijn stoffelijk overschot. Omtrent zijn afsterven wordt
door een ooggetuige het volgende medegedeeld *):
„Vier weken voor zijnen dood werd hij met de
laatste H. Sacramenten voorzien, doch zijne parochianen
mochten dat niet weten. Nog vijf malen heeft hij
daarna gepreekt; dagelijks biecht gehoord, de H, Mis
opgedragen, en catechismus gegeven tot en met den
30sten Januari, zijn geboortedag, maar toen al zijn arbeid
gestaakt, omdat hij letterlijk niet meer kon. „Laten
wij het goede doen, terwijl wij nog tijd hebben", was
hij gewoon te zeggen.
„Vijf dagen voor zijn dood riep hij zijne parochianen
aan zijn sterfbed om de gebeden der stervenden te
bidden, gaf hun zijn zegen en liet hen gaan met het
getuigenis: gij allen zijt goede kinderen; ik dank u
voor uw gebed.
„Zoo stierf pastoor Rijp." —
__________
                           *
i) Pius-Almanak: 1890, blz. 163.
3
-ocr page 49-
34
Pastoor Rijp behoorde tot die mannen, die ιn als
priester ιn als geleerde onder hunne tijdgenooten hebben
uitgemunt.
Wat hij als priester deed te Ouderkerk aan den
Amstel en later te Amsterdam en te Monster blijve
thans onbesproken en zal eerst recht behandeld worden
als de geschiedenis van Ouderkerk beschreven wordt;
maar als geleerde worde hij hier geschetst, want
pastoor Rijp gold in zijn tijd voor een man van
beteekenis.
Op geschiedkundig terrein heeft pastoor Rijp zich
nimmer bewogen*); \'t waren meer de groote vraag-
stukken van den dag, welke \'s mans aandacht en be-
langstelling hadden, en waarbij hij bijna uitsluitend zich
leiden liet door de uitspraken des H. Vaders, neer-
gelegd in zijne beroemde encyclieken. Doch gelijk
meerderen zijner tijdgenooten2), heeft ook Rijp zich
bezondigd door — zij het te goeder trouw — te
veel te veroordeelen van hetgeen het merk droeg der
19e eeuw.
Indien zeer enkele afzonderlijk-verschenen geschriften
worden uitgezonderd, is de geheele wetenschappelijke
arbeid van pastoor Rijp terug te vinden in het maand-
schrift : De Katholiek, waarvan hij zijn leven lang
onder de trouwe medewerkers eene eervolle plaats heeft
ingenomen.
De geweldige beroering, welke in 1853 door het herstel
der bisschoppelijke hiλrarchie, in kerkelijke kringen
vooral, hier te lande werd teweegbracht, uit vrees voor het
1)   In zijne Levensschets van Zuster Maria Agnes Clara Steiner
volgde hij geheel den Jesuieten-pater Ramiθre. De Katholiek: 1880,
dl. II. blz. 302—312; id. dl. II, blz. 346—366; id. 1883, dl. II,
blz. os—Q2.
2)  De Katholiek: Utrecht, Wed. J. R. van Rossum: jg. 1887, blz. 333.
-ocr page 50-
35
dreigend machtsvertoon van Rome l), heeft den jeugdigen
Rijp, wiens hoogvereerde leermeester, Broere, reeds
naar de pen had gegrepen 2), op bijna onverklaarbare
wijze onbewogen gelaten; en dit is te meer verwonderlijk
wijl hij reeds in 1847 in een opstel3): Zijn er nog
geloofswaarheden in het Protestantisme,
blijk had ge-
geven van groote zakelijkheid en bovenal van strijd-
baar en strijdlustig karakter. Doch het was in die
dagen meer het onderwijs, waarop Rijp\'s aandacht ge-
vestigd was. Als jeugdig leeraar te Hageveld waar-
schuwde hij zijn katholieke landgenooten voor het gevaar,
waarmede hunne kinderen in de neutrale school be-
dreigd werden. „Men late zich, zoo schreef hij 4), toch
niet verschalken door het koninklijk besluit van Jan.
1842, waarbij ten strengste verboden blijft onderwijs te
geven in het leerstellige van eenig kerkgenootschap, of
eenige uitlegging te geven of uitdrukking te bezigen,
waardoor aan een of andere gezindheid aanstoot zou
kunnen gegeven worden": want ziet en leest wat in de
schoolboekjes van Kremer 6) en Meyboom 6) geschreven
staat en waarvan de toeleg toch al te doorzichtig is. Doch
toen in 1857 de onderwijsberaadslagingen in de beide
Kamers gevoerd werden; toen de eerste liefde, waar-
mede katholieken en liberalen in den politieken strijd
tezamen gingen, begon te kwijnen: de neutrale school
argwaan wekte, ofschoon Limburgsche en Noord-Bra-
bantsche afgevaardigden, steunende op de oude liberaliteit
1)  J. Reitsma: 1. c, blz. 395—396.
2)  Een bezadigd woord aan mijne welgezinde Protestantsche land-
genooten, ter gelegenheid der R. K. Kerkregeling, 1853, \'s-Gravenhage,
Gebr. J. en H. van Langenhuysen.
3)  De Katholiek: jg. 1847, dl. I, blz. 303—319.
4)  De Katholiek: jg. 1845, dl. II, blz. 331—340.
5)  Bijbelsche geschiedenissen in leeslesjes voor kinderen.
6)  Bijbelsche verhalen voor scholen en huisgezinnen.
-ocr page 51-
36
der bondgenooten en minder beducht voor de gevaren
van het neutrale onderwijs, eene eerlijke proef durfden
wagen — toen heeft Rijp immer in de eerste gelederen
gestaan van degenen, die streden voor het goed recht
van het bijzonder onderwijs; en talrijk zijn de opstellen,
welke door hem aan deze „brandende quaestie" gewijd
werden. Was Rijp, wat zijn stijl en betoogtrant betreft,
vaak dor, meermalen bij het langdradige af, er was warmte
in dat priesterhart, hartelijke en deelnemende liefde
wanneer het, al strijdende, zich uitsprak voor het goed
recht der ouders ten aanzien van het onderwijs hunner
kinderen 1). En dit alles geschiedde veel meer nog, toen
in 1868 den 22en Juli de bisschoppen van Nederland
de belangrijkheid en de beteekenis van den schoolstrijd
bij mandement hadden uiteengezet. De strijd kreeg een
scherper karakter: het liberalisme miskende de gods-
dienstige bezwaren der katholieken en sloot op eene
voor hen zeer grievende wijze het oor voor hunne
rechtmatige klachten en aanspraken.
„De liberalen — zoo schreef Rijp 2) — verdedigen
met vasthoudendheid het behoud der staatsscholen met
beperking, zelfs uitsluiting van het bijzonder onderwijs".
En elders 3): „Ook de katholieken zijn burgers van den
Nederlandschen Staat, ook door hunne medewerking
moet die Staat bloeien, en indien de katholieke kerk
hier recht van bestaan, grondwettig recht bezit, heeft
zij dit niet aan de gunst der liberalen te danken.
Vastgeworteld, gelijk zij is, in den Nederlandschen
1)  De Katholiek: jg. 1872, dl. I, blz. 298—304; id. dl. II, blz. 390;
jg. 1878, dl. I, blz. 301—315; jg. 1881, dl. II, blz. 185—197; jg. 1886,
dl. II, blz. 274—279.
2)   De scheiding van Kerk en Staat: Brochuren-Vereeniging, jg. I,
No. V, Haarlem, 1868, A. B. van den Heuvel, blz. 8.
3)  De Katholiek: jg. 1870, dl. I, blz. 381.
-ocr page 52-
37
grond, hebben drie eeuwen van vervolging en uitsluiting
haar niet kunnen verdelgen."
*     *
*
In 1863 toen de voorbereidende maatregelen tot den
bouw eener nieuwe pastorie te Ouderkerk aan den
Amstel reeds lang genomen waren en de muren al
hooger stegen, verscheen, niettegenstaande die afleidende
drukten, bij de firma van Langenhuysen van de hand
van Deken Rijp een devotie-boekje, in klein octavo
formaat, van twee vellen druks, getiteld: Novene ter
eer e van den H. Willibrord, Apostel der Nederlanden.
\'t Was blijkbaar onder den indruk geschreven van het-
geen in Duitschland, Rusland en Engeland geschiedde
voor den terugkeer der afgedwaalden tot de ware
moederkerk. Want ook Rijp beoogde met zijne novene
„vele afgedwaalden door eenparig gebed tot de ware
kerk te bekeeren" 1).
Zijn geschrift werd door De Katholiek „een net
boekje" genoemd, „waarin voor eiken novene-dag zeer
vruchtbare onderwerpen gekozen en een aantal hoogst
practische toepassingen waren aangegeven" 2).
*     *
*
Om de groote beteekenis van den pauselijken ency-
cliek „Quanta Cura" van 8 December 1864, met den
„Syllabus" tot aanhangsel of bijlage, te begrijpen,
herinnere men zich, hoe er destijds onder de liberalen
een zekere groep van conservatieven gevonden werd,
die, steunende op de grondwet van 1848, de gewenschte
vrijheid op onderwijsgebied aan de katholieken wel
wilden schenken, mits dit zonder schade voor de
openbare, neutrale school gebeuren kon. En tot die
partij gevoelden vele katholieken zich aangetrokken,
1)  L. c, blz. 4.
2)  De Katholiek: jg. 1863, dl. II, blz. 321—322.
-ocr page 53-
misleid als zij waren door het vaak op den voorgrond
geschoven beginsel van scheiding van Kerk en Staat.
De „syllabus" deed ook hier bij de katholieken de
oogen opengaan. In 80 stellingen veroordeelde Paus
Pius IX de voornaamste dwalingen van zijn tijd, en
leerde de katholieken zich wachten voor de verderfe-
lijke theoriθn eener half of geheel ongeloovige wereld.
Het rationalisme, waarvan het socialisme, het commu-
nisme, de liberale en geheime genootschappen de uit-
vloeisels waren, werd met name veroordeeld; eene reeks
van dwalingen, betrekking hebbende op kerk en staat,
opgesomd en verworpen; de stelling als zou de kerk
zich met den vooruitgang en moderne beschaving moeten
verzoenen, verloochend. Geen wonder, dat deze pauselijke
stukken van hunne uitvaardiging af, eenerzij ds verzet
hebben uitgelokt bij sommige katholieken — de latere
zoogenaamde liberaal-katholieken — die in hunne
argeloosheid door de netten der conservatief-liberalen
gevangen waren, doch dat zij andererzij ds door de goed-
gezinde katholieken met groote geestdrift zijn begroet en
gevolgd geworden. Bij de vele uiteenloopende meeningen
en de heerschende duisternis over vragen van den
dag, was de Syllabus het wachtwoord geworden, waar-
naar gehoord, de baken, waarnaar het oog gericht kon
worden.
Aan het verdedigen der stellingen vervat in den
Syllabus, heeft pastoor Rijp zijne beste krachten gewijd;
op het liberalisme in al zijne noodzakelijke consequenties
deed hij aanhoudend zijn goedberekende slagen neer-
komen *); in eene afzonderlijke brochure bestreed hij
1) «Het liberalisme is ten hoogste een wetenschappelijk systeem,
bestaande uit eenige valsche stellingen, die zooveel mogelijk de waar-
heid trachten na te bootsen, van welke nu de eene dan weder de
andere dienst moet doen, die men naar omstandigheden wijzigt en
-ocr page 54-
39
het liberale beginsel van scheiding van kerk en staat*),
zich immer sterk makend met het zwaard des geestes,
dat het woord des pausen was, neergelegd in diens
vele encyclieken, brieven en allocuties2). Vandaar dat
pastoor Rijp met de strijdlustigsten zijner tijdgenooten
als Alberdingk Thijm3) en Nuyens4) gerekend werd
tot de zoogenaamde ultramontaansche partij, welke, naar
het oordeel van menigen geleerde in den lande, terdege
van de katholieke partij moest onderscheiden worden,
en waartegen, als zijnde gevaarlijk voor den staat en
vijandig aan de wetenschap, geducht van den toren
diende geblazen te worden.
Zoo schreef Mr. Opzoomer in zijn woord aan mijne
katholieke landgenooten
6): „Zegt het, herhaalt het, dat
toepast. Het is eene abstractie, zondereenheid, zonder plan." De Katholiek:
jg. 1870, dl. I, blz. 378; id. 1874, dl. II, blz. 49—61; id. 1877, dl. I,
blz. 366—374; id. dl. II, blz. 158 -173 ; id. 1878, dl. I, blz. 232—245;
id. 1880, dl. II, blz. 60—64; \'<!• 1882, dl. II, blz. 374—380; id. 1883,
dl. I, blz. 252—262; id. blz. 264—272; id. 1887, dl. II, blz. 257—267;
id. 1888, dl. II, blz. 158—179.
1)   De scheiding van Kerk en Staat. «Men zal pogen om de kerk
van den staat te scheiden; men zal haar den zoo noodzakelijken en
wettigen invloed op de maatschappij trachten te ontnemen, den staat
zonder God
vormen, om eindelijk tot den Staat-God te komen." blz. 6,1. c.
Deze brochure was eene korte omwerking der breed-opgezette artikelen
van prof. Ruscheblatt, verschenen in De Katholiek: 1865, blz. 205, 269;
id. 1866, blz. 184, I, 325 ; id. 1867, blz. 176, 489, 619, 782.
Over de goede zijde van het beginsel: scheiding van kerk en staat:
De Katholiek: 1875, dl. II, blz. 228.
De »Kath. Nederl. Brochuren-Vereeniging" ontstond in 1868 tegelijk
met de Studiλn der paters Jesuieten, doch hield bij het verschijnen
van »De Wachter" in 1871 op te bestaan.
2)  De Katholiek: 1871, dl. II, blz. 177 — 193; 1872, dl. II, blz. 234,
264, 266, 268, 270, 271, 273, 381, 382; id. 1874, dl. II, blz. 49 env.;
id. 1882, dl. II, blz. 47—63.
3)  De Amsterdammer, Weekblad voor Nederland: 24 Maart 1889.
4)  Brochuren-Vereeniging: jg. II, No. V, blz. 44: vgl. De Katholiek:
1872, dl. II, blz. 93.
5)  Blz. 8.
-ocr page 55-
40
gij katholieken zijt, maar dat katholiek te zijn iets
anders is, iets anders in beginsel, iets anders in bedoe-
ling, dan ultramontaan te zijn of Jesuit."
Dat „iets anders" geeft bij een hoogleeraar in de
wijsbegeerte geen hoogen dunk van een helder en goed
afgerond idee.
En Groen van Prinsterer verklaarde :): „dat de goede
verstandhouding van Gereformeerden en Roomsch-
gezinden op staatsburgerlijk terrein voor Nederland
onmisbaar, doch tevens ondenkbaar is, indien de ultra-
montaansche rigting de overhand heeft."
De Nieuwe Rotte rdamsche Courant in haren hoog-
heidswaan gelijk tegenwoordig zoo ook vroeger, zich
op de hoogte meenende, waar het katholieke aange-
legenheden geldt, schreef in haar nummer van 25 Jan.
1870: „de ultramontaansche partij eischt van onze
katholieke landgenooten, dat zij in hun staatsburgerlijk
en maatschappelijk leven alleen encycliek en syllabus
tot richtsnoer zullen nemen, geen staatkundige over-
tuiging zullen volgen, dan die met de inzichten der
kerk strookt, zullen ophouden als zelfstandig redelijke
wezens te denken en te handelen, om blindelings zich
over te geven aan de leiding der geestelijkheid" 3).
Doch Deken Rijp werd door al die uitspraken en
verklaringen niet angstig3), maar puntte in die dagen
nog scherper zijne pen om te betoogen dat, wat er
gemeend of geloofd werd, er tusschen ultramontanen
en katholieken geen enkel onderscheid viel aan te
1)  Heiligerlee en Ultramontaansche kritiek. Mr. G. Groen van Prinsterer,
II, Amsterdam, H. Hφveker, 1868, blz. 71.
2)   Het Blad schreef die woorden naar aanleiding eener tweede
brochure van Deken Rijp, getiteld: Katholiek en Liberaal, No. 6, jg. II,
Haarlem, 1869, A. B. van den Heuvel.
3)  De Katholiek: 1873, dl. II, blz. 265—279.
-ocr page 56-
41
wijzenJ); en dat, wat „Multapatior" ook mocht ver-
langen 3), de toestand der katholiek-liberalen „alleronge-
lukkigst" was. „Zijne politieke vrienden mistrouwen
den liberaal-katholiek, zoolang hij katholiek is. De kerk
verwerpt en veroordeelt zijn liberalisme, het basterdkind,
dat hij met zooveel liefde blijft omhelzen, en bij hem-
zelven dringt de zoo moeilijke en zoo noodlottige
beslissing zich op: σf katholiek σf liberaal" 3).
* *
»
Een ander verschijnsel, waaraan pastoor Rijp de
oplettendheid zijns geestes wijdde, was de moderne
richting, welke zich al vroeger in de Nederl. Herv.
Kerk openbaarde4), maar thans als belichaamd werd
in den theoloog Scholten en den wijsgeer Opzoomer.
Om deze beide hoofdfiguren, die door kunde en ont-
wikkeling boven den middenmaat hunner tijdgenooten
ver uitstaken, hadden zich eene menigte van volge-
lingen geschaard, die straks in geschriften of in hunne
gemeenten de vrijzinnige theoriλn zouden verkondigen
en verdedigen, welke zij van deze beide grootmeesters
vernomen hadden. En zoo werden door Rijp de moderne
i) De Katholiek: 1870, dl. II. blz. 133—160; id. blz. 363—382.
2)  De Katholiek: 1872. dl. II, blz. 221—237; id., dl. II, blz. 257—
277; id. dl. II, blz. 378—395.
Dr. G. Brom is in De nieuwe kruistocht voor de katholiciteit van
Multapatior, alias Plόlippona, wat al te optimistisch gestemd. De man
was inderdaad blijkens zijne geschriften door het liberalisme sterk
aangestreken, zij het wellicht te goeder trouw.
Zijn schuilnaam, een tegenhanger van Multatuli, wekte mede achter-
docht. Vandaar de huivering der katholieken om, als lid van den
Multapatiorbond, met dezen man tot aanvoerder, ter kruistocht te gaan
tegen het drankmisbruik.
De nieutve kruistocht: drankweergeschiedenis van rooms Nederland,
1895 —1907, van Moorsel en van den Boogaart, Helmond, 1909,
blz. 17—18.
3)  De Katholiek: 1872, dl. II, blz. 223.
4)  De Katholiek: 1851, dl. 1, blz. 419.
-ocr page 57-
42
leerstellingen besproken door Opzoomer*), Rauwenhoff,
Jorissen2), Hooykaass) en Gunning4) ten beste ge-
geven ; doch ook de mannen, van wie onder de protes-
tanten een krachtig reveil is uitgegaan, ontsnapten niet
aan Rijp\'s belangstelling. Hij verheugde zich over hun
poging om het algemeen toenemend ongeloof te keeren
en begroette als „een groot en geniaal werk" de op-
richting der Vrije Universiteit onder den machtigen
stoot van Dr. Kuyper 5).
* *
Het Vaticaansche Concilie dat in 1869 geopend werd
en hier te lande ook door niet-katholieken gevolgd
werd, had bij velen tot allerlei schrikbeelden en ver-
keerde gevolgtrekkingen aanleiding gegeven.
De toespraak van prof. Rauwenhoff op den openings-
dag van het Concilie, den Ssten Dec. 1869 te Leiden
gehouden 6), had bij velen weerklank gevonden en hun
overvloedige stof tot schrijven geleverd. Als van ouds trad
Rijp in het strijdperk en in een opstel: Hebben wij van
het algemeen Concilie iets te vreezen
7), werden de ver-
schrikte gemoederen gerust gesteld: het concilie zal niet
tot nadeel maar tot voordeel der kerk wezen; het zal
den Syllabus van 8 December 1864 niet herroepen;
\'s pausen onfeilbaarheid tot leerstuk der kerk verheven,
zal in haren toestand geen verandering brengen; de
1)  De Katholiek: 1875, dl. II, blz. 228-243.
2)  De Katholiek: 1876, dl. II, blz. 271—291.
3)  De Katholiek: 1879, dl. I, blz. 153—166.
4) De Katholiek: 1877, dl. I, blz. 374—377 ; id. 1878, dl. I, blz. 61—63;
id. 1887, dl. I, blz. 103—114. Vgl. Onze Wachter: 1876, blz. 177—200,
267—277, 377—389.
5)  De Katholiek: 1881, dl. I, blz. 341—356.
6)   Leiden, S. C. van Doesburgh, 1869. Vgl. de Katholiek: 1870
dl. I, blz. in env.
7) De Katholiek: 1870, dl. I, blz. 100— 110; id. 1871, dl. II, blz. 282—288.
-ocr page 58-
43
uitspraken van het concilie zullen den vrede der kerk
niet verstoren.
Hetgeen in onzen tijd vooral op politiek terrein door
iedereen gezien en herhaaldelijk gezegd wordt, dat, ten
gevolge van het geleidelijk doorvoeren der liberale be-
ginselen, het ongeloof in openlijken strijd zal geraken
met het geloof; dat de leuze zal worden aangeheven:
vσσr of tιgen Christus: \'t was door Rijp uit de teekenen
van het moderne geestesleven zijner dagen gezien en
voorspeld geworden. „De eenige vraag — zoo schreef
hij in 1872 — die oplossing eischt is deze1): wie zal
de maatschappij besturen of Christus of Belial."
En meermalen worden in zijne geschriften wie ge-
looven tezamen geroepen als ging het om eigenbehoud.
Bijzonder merkwaardig zijn de volgende regelen, welke
uit een opstel gelicht werden, getiteld: Onder welk juk
moet Nederland gebracht worden ?
2)
>Nederland heeft eens het juk van Christus aangenomen J). Het
wierp zijne afgoden om, vernietigde hunne tempels en altaren,
om den ιιnen, waren God te dienen ..... Zoo werd Nederland
ingelijfd in de Kerk, opgenomen in de groote volkeren-familie,
welke alleen in en door de christelijke kerk mogelijk is. In haar
wordt alles vereend en tot het Hoofd teruggebracht.
In de zestiende en zeventiende eeuw heeft een groot getal
Nederlanders dat juk trachten af te schudden, in zooverre zij
zich van de Katholieke kerk scheidden en zich aan hare gehooi-
zaamheid onttrokken.
Toch meenden zij daardoor het juk van Christus niet af te
werpen; zij bleven Christenen en dachten voor de eer van Christus
te strijden. Zelfs werd Nederland beschouwd als te zijn het uit-
verkoren volk Gods, meer bevoorrecht onder godsdienstig opzicht
dan andere natiλn.
De gevolgen bleven niet uit; het blijkt thans maar al te duidelijk,
1)  De Katholiek: 1872, dl. I, blz. 169.
2)  De Katholiek: 1871, dl. I, blz. 129—143.
3)  De Katholiek: 1871, dl. I, blz. 137—140.
-ocr page 59-
44
hoezeer de Hervormers zich zelven en anderen bedrogen met zich
aan het gezag der Katholieke kerk te onttrekken.
Niet alleen het juk der kerk, maar ook het juk van Christus
heeft men afgeworpen.
De Nederlandsche liberalen voltooien de Hervorming en zullen,
indien het mogelijk is, al wat in ons volk nog christelijk is,
vernietigen; de christelijke godsdienst en Christus uit staat, huis-
gezin, volksleven, zeden en gebruiken verbannen en ten hoogste
toestaan, dat het christendom zich binnen gesloten plaatsen
vertoone. Zij zullen de afwerping van het juk van Christus vol-
tooien en ons, in de plaats daarvan het zware en ondragelijke
juk der liberalen, dat is, het Adamsjuk weder opleggen....
Als de vraag gesteld wordt, moet Nederland gebracht worden
onder het juk van Christus of onder dat der liberalen, zal het
antwoord niet twijfelachtig zijn en hebben wij de meerderheid
aan onze zijde. Dat de Protestanten \') zich toch niet door het
spook van het ultramontanisme laten misleiden! Zal Nederland
christelijk zijn en blijven, of zal het Christus verwerpen? dat is
de vraag, welke in onze dagen beslist wordt en beslist moet
worden. Dat is de groote strijd, die op ieder maatschappelijk
gebied gevoerd wordt. De opleiding tot christelijke en maat-
schappelijke deugden is, weliswaar, in de onderwijswet opgenomen
geworden, doch het doel en het gevolg van het staatsonderwijs
kan geen ander zijn dan aankweeking bij de jeugd van de on-
verschilligheid in het godsdienstige en ten laatste de vervreemding
van allen godsdienst. De scheiding van kerk en staat, tot de laatste
gevolgtrekkingen doorgezet, moet noodwendig de vernietiging der
kerk ten gevolge hebben, dat is, de ontchristelijking van het
Nederlandsche volk.
En dat zoo iets zonder strijd mogelijk zou wezen, dat mogen
Protestanten 2) verwachten; de katholieken zullen pal staan tegen-
over den vijand. De eer van God en van Christus zullen zij niet
onverdedigd laten aanranden. O neen! zij zijn nog niet ontaard
van hunne vaderen en voelen steeds het bloed der vrije vrouw,
der vrije kinderen Gods, door hunne aderen bruisen.
Laten de Protestanten ontrouw worden aan den Christus, dien
zij in de zestiende eeuw tegen de Katholieke kerk waanden te
verdedigen. Zij mogen bukken onder het liberale juk, gelijk zij
onder het juk, door de Hervormers hun opgelegd, gebukt hebben.
De katholiek zal Christus noch zijne Kerk ontrouw worden en
zich niet door het geroep over ultramontanisme laten bewegen,
i) De geloovige protestanten.
2) De ongeloovige en moderne protestanten.
-ocr page 60-
45
om zijn geloof te verloochenen. Nederland is hem bovenmate
dierbaar....
Indien echter na deze gehoorde beschouwingen aan
pastoor Rijp was gevraagd geworden: „alzoo samen-
werken met alle geloovige bestanddeelen uit het
protestantisme?" hij zou ongetwijfeld ontkennend ge-
antwoord hebben. De idee eener christelijke coalitie had
bij hem geen vaste vormen. Hij kon — gelijk meerderen
zijner tijdgenooten — het zich niet denken hoe alleen
datgene wat de christelijke partijen vereenigt op den
voorgrond kon geschoven — datgene wat verdeelt op
den achtergrond gehouden worden.
Ook het optreden van Dr. Schaepman en het volgen
van diens politieke gedragslijn heeft nimmer zijne goed-
keuring weggedragen*).
Eens zelfs is het tusschen hen tot eenen openlijken
strijd gekomen. Aanleiding gaf een opstel in De Katho-
liek*),
getiteld : Naar aanleiding der grondwetsherziening,
waarmede Dr. Schaepman eene verdediging wenschte
te geven zijner gevolgde staatkundige richting. Onder
de verschillende daar ter sprake gebrachte stellingen was
er een, waarmede Dr. Schaepman ontkende, dat „de
constitutioneele monarchie in strijd zou zijn met de
christelijke beginselen." „De constitutioneele monarchie
— zoo betoogde hijs) — is wel uit de Fransche Revolutie
voortgekomen en hare taal en hare vormen verraden
dikwijls genoeg dien oorsprong; maar de twee dingen,
die haar wezen uitmaken, de monarchie en de volks-
vertegenwoordiging zijn in geen enkel opzicht verwerpe-
1)  Een enkele maal slechts heeft pastoor Rijp een lief woordje voor
Dr. Schaepman over gehad, \'t Was naar aanleiding van diens opstel:
De jongste geschriften over Kerk en Staat. Onze Wachter: 1876,
blz. 177 env. Vgl.
De Katholiek: 1876, dl. II, blz. 271.
2)  De Katholiek: 1887, dl. II, blz. 176—195.
3)  L. c, blz. 189—190.
-ocr page 61-
46
lijk of veroordeelenswaardig, integendeel. Het verband
in de eerste grondwetten tusschen beiden gelegd, de
verhouding tusschen beiden geschapen mogen niet on-
berispelijk zijn, mogen tot verwarring en botsing aan-
leiding geven, het is tevens onloochenbaar, dat de
constitutioneele monarchie niet verbiedt en niet verbieden
kan, dat beiden naast elkander leven naar orde en recht."
Tegen deze niets kwaads bevattende stelling kwam
pastoor Rijp in verzet en de vraag stellende: „Is de
constitutioneele monarchie niet in strijd met de christe-
lijke beginselen", wilde hij Dr. Schaepman van antwoord
dienen 1).
Er heerschte echter bij pastoor Rijp eenig misver-
stand. In zijn antwoord beriep hij zich op de encycliek
„immortale Dei" van i Nov. 1885 en op de 8os\'e stelling
uit den Syllabus, maar hij gaf daardoor juist aan zijn
tegenstander het recht om in een nieuw opstel2): over
de constitutioneele monarchie
te betoogen, dat in de
beide genoemde akte-stukken nergens sprake was over
den regeeringsvorm; dat het onderscheid tusschen den
constitutioneelen en tusschen den modernen staat niet
uit het oog mocht verloren worden. De constitutioneele
staat is een regeeringsvorm, de moderne staat is eene
theorie. Daartoe behooren de moderne begrippen en
vrijheden, welke in den Syllabus veroordeeld worden;
maar tot den constitutioneelen regeeringsvorm als zoo-
danig behooren zij niet.
Pastoor Rijp heeft zijne vergissing ingezien, of ten
minste verder gezwegen.
Blijkbaar zal de persoon van Dr. Schaepman oorzaak
zijn geweest, dat deze betrekkelijk weinig beteekenende
1)  De Katholiek: 1887, dl. II, blz. 251—256.
2)  De Katholiek: 1887, dl. II, blz. 325—345.
-ocr page 62-
47
gedachtenwisseling de opmerkzaamheid trok van het
groote publiek. Bovendien waren er onder de leeken,
die meenden, dat tusschen deze strijdende priesters
meeningsverschil bestond omtrent beginselen van leer
en geloof. Vandaar dat Pater Wulfingk het nuttig achtte
in eene conferentie voor de leden der St. Alphonsus-
Vereeniging dit twistgeding tot zijne juiste waarde terug
te brengen J).
Even weinig gelukkig was pastoor Rijp, toen hij, als
herder te Monster, meende „geen onnuttig werk te
verrichten", met de wijsgeerige lessen van den hoog-
leeraar Broere uit te geven2), welke door hem, 40 jaren
geleden, als jongmensch van 20 jaren, waren gevolgd
geworden. Hoe goed ook bedoeld, ja zelfs prijzens-
waardig als daad van piλteit jegens den grooten meester:
deze opzet moest mislukken. Broere met zijn bespiege-
lenden geest, scherpzinnig vernuft en breede weten-
schap 3), kon na zoovele jaren als wijsgeer noch uit het
geheugen noch met behulp van aanteekeningen worden
weergegeven. Vandaar dat deze uitgave veel bevat,
hetgeen door Rijp zelf in diens voorrede „manca et
imperfecta" wordt genoemd; en er meerdere wijsgeerige
misvattingen in worden aangetroffen, welke eveneens,
overeenkomstig het verlangen van den schrijver „aan
den onervaren leerling, niet aan den leermeester moeten
geweten worden".
Aan deze uitgave is noch in de Katholiek, noch, naar
ik weet, ergens anders een woord van bespreking ge-
wijd geworden.
1)  Amsterdam, 1887, L. Kervel en Co.
2)  Praelectiones philosophicae, quas anno 1840—1841 in Seminario
Hageveldensi habuit Rev. ac doet. vir C. Broere, hujus Seminarii
philosophiae professor, Harlemi, ex typographia Hospitii S. Jacobi, 1889.
Cornelis Broere stierf 28 Dec. 1860.
3)  Het Centrum: 18 Oct. 1887.
-ocr page 63-
48
Pastoor Rijp is al arbeidende gestorven. Zijn laatste
opstel in de Katholiek verscheen in 1888; in 1889
kwamen de praelectiones philosophicae uit; in het begin
van 1890 had de dood dat werkzame leven afgesneden.
De allerlaatste regelen, welke in de Katholiek aan
zijne pen ontvloeiden, leggen, merkwaardig genoeg,
luide getuigenis af van \'s mans trouw en gehechtheid
aan zijne H. Moeder, de Katholieke kerk; en bevatten in
beknopten vorm eene herhaling der meermalen door hem
in onderscheidene opstellen uitgesproken gedachten J):
»Wij, Katholieken, zijn overtuigd, dat er voor de maatschappij
geen behoud is, dan door en in Christus en de Kerk. Waarom
zouden wij die overtuiging niet uitspreken en trachten de dwalenden
daartoe terug te brengen? Hebben wij niet dezelfde vrijheid om
de waarheid te verkondigen, die zij zich aanmatigen, om de
dwaling ingang te doen vinden? Indien zij de heerschappij van
Christus durven verwerpen, laten wij de heerschappij van den
staatsgod verwerpen, en het niet als iets onverschilligs beschouwen,
of wij dien staatsgod dienen of niet.
Alwat dient om de heerschappij van God en Christus in den
Staat te vernietigen, moet voor den Katholiek een gruwel zijn;
overtuigd als hij moet wezen, dat de eindelijke overwinning daar
is, waar Christus is." —
* *
*
Conradus Leonardus Rijp worde onder de priesters
gerekend, die na 1853 aan het herstel van het Roomsch
leven in kunst en wetenschap krachtig hebben mede-
gewerkt.
\'t Was eene daad van beteekenis toen door hem
te Ouderkerk aan den Amstel in 1865—1867, met
Dr. Cuypers tot bouwheer, eene kerk werd gezet in
vroeg-gothieken stijl. En zijne geschriften en vele op-
stellen zullen, als afspiegeling van de geestes-stroomingen
zijner dagen, voor de jongeren onder ons, waarde en
beteekenis behouden.
1) De Katholiek: 1888, dl. II, blz. 179.
-ocr page 64-
49
Pastoor Rijp had een goeden kijk op den staat van
het openbaar leven. Bijwijlen zelfs reikte zijn blik over
de grenzen van zijnen tijd, vooral waar het liberalisme
met zijne moderne stellingen ter sprake kwam.
Zoo schreef hij in 1872, hetgeen thans in 19II als
even juist en teekenend herhaald kan worden x): „Van
de moderne liberalen is het eene stelling, dat de geeste-
lijke zich niet met de politiek moet bemoeien. De
politiek is geen zaak van den geestelijke; de bemoeiing
met de aardsche dingen is niet te vereenigen met zijne
hooge bestemming: hij die de sleutels des hemels ont-
ving, zou zich bezoedelen met de ingewikkelde en on-
heilige belangen van deze booze aarde."
De vorm zijner opstellen was eenvoudig, helder, streng-
logisch, gemeenlijk van dogmatisch-polemischen aard,
doch zonder noemenswaardige letterkundige beteekenis.
Rijp was een devoot en zeer ascetisch aangelegd
priester, die in alles de grootste stiptheid betrachtte,
doch in plaats van deze eigenschap op zijne omgeving
als navolgenswaardig voorbeeld te laten inwerken, wilde
hij haar met kracht opdringen. Vandaar dat zijn omgang
met anderen niet aangenaam, zelfs moeilijk was.
Rijp was een priester met een sterken wil: te Ouder-
kerk bouwde hij, ondanks vele moeilijkheden en be-
zwaren eene kerk en pastorie; te Amsterdam trok hij
weer even onvermoeid, dag-in dag-uit, met „zijn boekje"
de parochie door tot het houden van huisbezoek.
Een altijd-bezige man: tehuis met belangstelling
couranten en tijdschriften lezende en zijne avonduren
gewoonlijk aan studie wijdende 3).
Als redenaar zoo in gewone Zondagspreeken als op
1)  De Katholiek: 1872, dl. I, blz. 163.
2)  Hij was een trouw lezer van: Le Messager dn coeur de yιsus,
waaruit door hem meerdere opstellen vertaald of omgewerkt werden.
4
-ocr page 65-
So
missies was hij, door gemis aan „pectus" dat wei-
sprekend maakt, zonder bizondere verdiensten.
Zijn geluid was zangerig en eentonig J).
Er bestaan van pastoor Rijp uit bijna alle tijdperken
van zijn priesterlijk leven meer of minder waardevolle
afbeeldsels.
Te Hageveld werd hij — naar de overlevering gaat —
geschilderd door Cornelis Broere; waarmerk en jaarcijfer
ontbreken, \'t Is een kniestuk, (hg. i M. 25 cM.br. 0.95 cM.)
Rijp voorstellende als leeraar, met een boekrol in de
linkerhand en met de rechterhand den breed-golvenden
„alma viva" een weinig naar voren brengende. De kop
is naar rechts, de oogen zijn naar links gekeerd. De
bekende breede kin en dito breede mond werden merk-
baar getemperd: niet zijn arendsneus. Naar schatting
was Rijp toen dertig jaren oud.
Te Ouderkerk bestaan van Deken Rijp:
i°. een photo, den Deken gevende ten-voeten-uit, ge-
zeten in een leunstoel.
2°. een kopstuk, (hg. 6 cM. br. 5 cM.) geetst door
P. J. Arendsen bij gelegenheid van des Dekens zilveren
priesterfeest.
30. eene teekening in zwart krijt (hg. 36 cM. br. 29 cM.)
van H. F. Coenen, den pastoor voorstellende als bouwheer
der nieuwe kerk en pastorie.
Te Amsterdam in de duifjeskerk een portret (hoog
1 M. 7 cM. br. 77 cM.) anno 1903, van M. C. Schenk,
den pastoor gevende, gezeten in een armstoel.
Te Monster een peinture Bogaerts (hg. 38 cM. br. 28 cM.).
Naar schatting is daar pastoor Rijp, gelijk ook te
Amsterdam, omstreeks 60 jaar oud. Op beide schilder-
stukken is zijn geheel grijs geworden hoofdhaar zonder
i) Vele dezer gegevens zijn persoonlijke mededeelingen van Mgr. Graaf
en pastoor Vernieuwe.
-ocr page 66-
5i
scheiding met gewilde slordigheid naar rechts gestreken;
staat zijn oog als altijd en overal scherp en levendig, en
de samengeknepen lippen getuigen van vastberadenheid
en wilskracht, welke hem geheel zijn leven gekenmerkt
hebben.                              * *
*
Den 6en Februari 1858 werd tot opvolger van pastoor
Rijp te Nederhorst den Berg benoemd Paulus Ridders,
die den 11 en September 1816 te Amsterdam geboren
en den 25en Augustus 1850 priester was gewijd. Hij
werd 12 April 1852 kapelaan benoemd te \'s Heeren-
hoek; den 8en Februari 1854 te Gouda (O. L. Vr.);
den 29e" September 1854 te Leiden in de Lodewijks-
kerk, en was sinds 14 November 1857 deservitor te
Hoogmade, een dorpje bezijden Leiden.
Onder het betrekkelijk kortstondig pastoraat van
pastoor Ridders heeft voor de parochie Nederhorst den
Berg menige belangrijke gebeurtenis op kerkelijk gebied
plaats gehad.
Allereerst nam hij met liefde de begonnen werkzaam-
heden van zijn voorganger over, en bracht het ont-
brekende bij der benoodigde gelden voor den aankoop
van kruisweg-staties in kleurendruk.
Den 2Sen Augustus 1858 werd de kruisweg op zeer
plechtige wijze door pastoor Ridders opgericht. Terstond
voerde hij de maandelijksche openbare oefening van den
Kruisweg in, waarna — tot dusverre niet gebruikelijk —
de relikwie vereerd werd van het H. Kruis des Heeren.
Later in 1860 is „om best willen" — schrijft pastoor
Ridders — de openbare kruisweg-oefening bepaald tot
den Donderdagavond in den vaste-tijd. In hetzelfde jaar
werd het veertig-uren-gebed ingesteld, waarvoor bij
bisschoppelijk schrijven als biddagen werden aange-
wezen Pinkster-Zaterdag, Zondag en Maandag.
-ocr page 67-
52
Jan Spruyt vereerde in 1860 de kerk met een doop-
vont van witten mergelsteen, waarin zijn zoon Joannes
Dionysius — geboren den 9en October — het eerste
gedoopt werd.
Den iφen Juni 1859 werd bij bisschoppelijke brieven
Nederhorst den Berg als statie opgeheven en tot
parochie verklaard, staande onder de schutse van Onze
Lieve Vrouw Hemelvaart. Tegelijkertijd werden door
Mgr. van Vree de grenzen der parochie nader om-
schreven en vastgesteld als volgt:
De parochie bevat de geheele burgerlijke gemeente Nederhorst
den Berg en Nichtevecht, benevens een gedeelte der burgerlijke
gemeente Vreeland. Noordelijk grenst zij aan de parochie Weesp,
noordelijk en oostelijk aan die van Vinkeveen, zuidoostelijk aan
die van Kortenhoef, zuidelijk aan die van Loenersloot en weste-
lijk aan die van Abcoude.
De grenzen, waardoor zij gescheiden wordt van de omliggende
parochiλn Ankeveen, Kortenhoef, Loenersloot en Abcoude, welke
tot het aartsbisdom van Utrecht behooren, blijven tot nadere
beslissing \'), dezelfde, als zij waren tijdens het besluit van de H. Con-
gregatie tot voortplanting des geloofs den i8en December 1853
door Z. H. den Paus goedgekeurd, waarbij de grenzen der bis-
dommen nader zijn vastgesteld.
Van de parochie Weesp wordt zij, totdat daaromtrent anders
door ons mogt bepaald worden, gescheiden door eene lijn, welke
van den Veldersweg of -zaan, op het punt, waar zich de pro-
vinciale grens tusschen Noord-Holland en Utrecht bevindt, met
die grens eerst oost- en dan zuidwaarts in de Vecht loopt, en
deze met diezelfde grens doorgaat tot aan de Stichtsche Kade,
welke zij met de burgerlijke grens van Nederhorst den Berg volgt,
tot waar zij de parochie Ankeveen ontmoet.
Deze grensregeling heeft in den jongsten tijd, toen
de Horstermeer werd drooggelegd 2) tot herhaalden strijd
1)   Die nadere beslissing is genomen door Z. H. den Paus den
25en Januari 1899 en door Mgr. Bottemanne ten uitvoer gebracht bij
besluit van 12 Nov. 1901.
2)   De Horster- ofte Overmeerse meer was reeds in het begin der
17e eeuw drooggelegd, maar ten gevolge van het kwelwater weer onder-
geloopen, In 1883 werd zij opnieuw drooggemaakt.
-ocr page 68-
53
tusschen den pastoor van Nederhorst den Berg met dien
der omliggende parochiλn aanleiding gegeven. Men
meende dat de grensregeling niet had uitgemaakt tot
welke parochie de katholieken van de drooggelegde
meer moesten gerekend worden.
Op dit twistgeding behoeft thans niet verder te worden
ingegaan, maar uit geschiedkundig oogpunt zij het
geoorloofd de twee volgende punten in herinnering te
brengen:
i°. dat in 1810 aan „de Roomsch-gezinden te Neder-
horst den Berg en te Nichtevecht"
door Koning Lodewijk
werd toegestaan zich van Ankeveen af te scheiden en
een eigen kerk te bouwen;
2°. dat de grensregeling van 1859 onder de parochie
Nederhorst den Berg rekende „de geheele burgerlijke
gemeenten Nederhorst den Berg en Nichtevecht." Alzoo
overeenkomstig het vastgestelde in 1810.
Tot de burgerlijke gemeente Nederhorst den Berg be-
hoorde reeds vσσr 1810 de Horstermeer, zoodat er kwalijk
twijfel kon bestaan onder wiens geestelijke zorgen de
katholieken van den drooggelegden polder moesten ge-
steld worden.
Een gelijksoortig geval deed zich voor in 1897 met
den Hoekerpolder, waarvan men beweerde, dat hij vol-
gens de grensregeling van Mgr. Zwijsen tot Loenersloot
behoorde.
Ook bij dit geval werd blijkbaar uit het oog ver-
loren, dat de beslissende vraag slechts deze is: wat be-
hoorde of wat werd er gerekend te behooren tot het
grondgebied der parochie toen de bisdommen werden
opgericht. Die toestand moest bestendigd blijven.
Nog worde met een enkel woord vermeld dat in het-
zelfde jaar 1859 den 20en Juni het algemeene reglement
voor de kerkbesturen binnen het bisdom van Haarlem te
-ocr page 69-
54
Nederhorst den Berg werd ingevoerd en tot kerkmeesters
benoemd werden de heeren: Jan van Dijk, Antoon
Vernooy en Hendrik Laagland.
Den 19e" Augustus 1863 deed de Eerw. Heer Jan
Bernsen onder algemeene belangstelling der parochianen
zijne eerste plechtige H. Mis.
Pastoor Ridders werd den 3ie" December 1863 van
zijne herderlijke bediening ontslagen en stierf te Achel
den 29en Maart 1897.
•
Reeds den 2<=n Januari des jaars 1864 deed Jacobus
Mauritius van de Ven als opvolger van Paulus Ridders
zijne intrede in de parochie. Hij was te Boxtel den
24en Juli 1825 geboren en den 15e" Augustus 1853 tot
priester gewijd. Den 2Σen Augustus werd hij kapelaan
benoemd te Haarlem (St. Dominicus); den 20en Sep-
tember 1856 overgeplaatst naar Amsterdam, Onze lieve
Vrouw Onbevlekt Ontvangen, bijgenaamd „de Post-
hoorn", waar den 3ien December 1863 de benoeming
volgde van pastoor te Nederhorst den Berg.
Als blijk van vooruitgang in het kerkelijke leven der
parochie is het belangrijk hier te verhalen, wat door
pastoor Van de Ven over het houden van lof en het
te biecht gaan der geloovigen werd aangeteekend.
„Bij mijn komst bestond hier het gebruik dat des
Zaterdagsavonds ten 7 ure door den pastoor het rozen-
hoedje werd gebeden voor het beeld der H. Maagd.
Doch ziende dat door slechts enkele godvruchtige per-
sonen aan deze devotie werd deelgenomen, ben ik op
dat uur, met toestemming der kerkelijke overheid, lof
gaan houden ter eere van Maria, met expositie *).
1) Gelijk overigens pastoor Rijp dat vroeger al had ingesteld. Zie
boven blz. 32.
-ocr page 70-
z
ui
z
tu
LU
ό
O
o
h
z
<
>
<
0.
z
LU
>
ui
z
<
K
O
O
H
(/>
<
CL
-ocr page 71-
55
„Deze verandering werd door mijne brave parochianen
met blijdschap begroet en trouw plegen velen van hen
het lof bij te wonen."
Over de gelegenheid tot biechten schrijft pastoor Van
de Ven:
„De beperkte uren van biechthooren des Zaterdags
in den namiddag, heb ik uitgebreid tot den geheelen
Zaterdag, tot de vigilie-dagen der voornaamste feest-
en heiligen-dagen; en om hen die ver weg wonen te
gerieven, ben ik biecht gaan hooren des Zondags en
ook dagelijks vσσr de Mis."
Met dankbaarheid worden hier de namen gemeld van
Helena van Dijk, Catharina Horsting, van „den braven,
jong-gestorven" Piet Ostheimer, Michaλl Ostheimer en
van de weduwe H. Ostheimer, die goud, zilver en
juweelen offerden aan het H. Sacrament, aan het beeld
van het goddelijk Kind en van den H. Joseph.
Aan pastoor Vismans werd den 2i<=n Juni 1884 door
de kerkelijke overheid machtiging verleend deze kost-
baarheden te gebruiken ter versiering van de gouden
ciborie x) „mits de naaste bloedverwanten der schenkers
nog in leven of in de parochie woonachtig zijnde, tot
dit doel eveneens hunne toestemming verleenen."
Den 2en Juli 1864 werd door pastoor Van de Ven
met groote bezorgdheid in de vergadering van het
kerkbestuur gesproken over den staat van het kerkge-
bouw. Het altaar en het tabernakel waren wel hersteld;
de preekstoel was „geschilderd in wit porcelein kleur met
verguld afgezet" 2), maar de kerk zelf was veel te klein.
i) Zie blz. 72.
2) In eene latere vergadering van het kerkbestuur, gehouden den
25en October 1901 wordt van dienzelfden preekstoel gezegd: »het
tegenwoordige prul, een oude gele ton, ontsiert de geheele kerk."
Toch duurde het tot 15 Augustus 1906, bij gelegenheid van het
-ocr page 72-
56
Het duurde evenwel tot October 1865 eer tot de
vergrooting der kerk besloten werd : zij zou in de lengte
en niet, zooals enkelen gewild hadden, in de breedte
worden uitgelegd. Eene geheel nieuwe kerk was vol-
gens het kerkbestuur wel het beste en het meest af-
doende geweest, maar men durfde er niet toe overgaan,
aangezien de boerenstand door de heerschende veepest
aanmerkelijke schade geleden had, en van de mild-
dadigheid der burgers niet veel kon verwacht worden.
Den 21 en Maart 1866 gaf Mgr. Wilmer toestemming
„om de bestaande kerk aan den kant van het altaar
nagenoeg negen ellen te verlengen, waarvan de onkosten
geraamd zijn op eene som van 3000 gulden."
Bij deze machtiging voegde de deken van het district,
pastoor Rijp het volgende, van practischen blik ge-
tuigende briefje :
Amice Pastor!
Ik feliciteer U met deze toestemming om uw kerk te mogen
vergrooten, en hoop dat gij alle zorgen en moeilijkheden met
geduld moogt dragen. Weet wel: breken valt altijd tegen en kost
veel geld. Dat heb ik zelf maar al te goed ondervonden met
mijne oude pastorie hier.
Gegroet,
C. L. R., Dec.
Ja, „dat breken" is ook hier tegengevallen en heeft
veel geld gekost. Want toen door den „bekwamen aan-
nemer" Th. G. Vrakking uit Bussum het nieuwe ge-
deelte was aangebouwd ]), vroeg het oude weer kostbare
herstellingen; daarenboven waren de buitenmuren van
zilveren priesterfeest van pastoor P. J. Geenen, eer aan de kerk een
nieuwe preekstoel gegeven werd. Hij was gemaakt in de werkplaats
van te Poel en Stoltefόss en kostte 1600 gulden.
i) Bij de gunning van den bouw aan Vrakking bedankte Adolf van
Dijk als kerkmeester, omdat hij meende, dat zijn zoon Willem, een
timmermansknecht, op beleedigende wijze was voorbijgegaan.
-ocr page 73-
57
het nieuwe gebouw zoo vochtig, dat ze met potland-
cement moesten bestreken worden.
Meende men in 1866, toen er 80 nieuwe zitplaatsen
waren bijgekomen, dat de kerk groot genoeg was: in 1871
werden er weer nieuwe banken tusschen geschoven en
moest er zelfs plaats worden gezocht onder het zangkoor.
Gerrit Bak gaf aan de kerk, toen zij vergroot was,
een communiebank ten geschenke, aangekocht uit de
kerk te Overschie voor 275 gulden. Aan de onkosten
der vergrooting had hij niets willen bijdragen.
Pastoor Van de Ven was ijverig bezig met het in-
zamelen van giften voor een nieuw orgel, toen den
22en Mei 1871 zijne benoeming kwam van pastoor te
Bodegraven.
Het orgel is den 23^ Augustus 1871 geplaatst ge-
worden.
                             „ „
*
Over de pastoreele werkzaamheden van pastoor Van
de Ven te Bodegraven had kapelaan H. I. van der Poel
de vriendelijke goedheid mij het volgende te berichten.
Onder pastoor Van de Ven\'s herderlijk bestuur open-
den den I5<m October 1875 vier zusters Franciscanessen
van Salzkotten een naai- en bewaarschool, en beloofden
na twee jaren lager onderwijs te geven aan de kinderen
der parochie.
De oude pastorie, die schuins tegenover de nieuw-
gebouwde kerk lag, werd in 1876 aan de zusters ver-
kocht en eene nieuwe pastorie naast de kerk gebouwd.
Naast de toenmalige pastorie werd in 1883 eene
nieuwe parochiale school gesticht.
Bij gelegenheid van pastoor Van de Ven\'s koperen
pastoorschap te Bodegraven gaven de parochianen aan de
kerk eene doopkapel. Een koperen doopvont en een koperen
hek voor de doopkapel volgden enkele jaren daarna.
-ocr page 74-
58
Den 9e" Februari 1889 werd pastoor Van de Ven
tot deken benoemd van het district Alfen. Ook was
hij eere-kanunnik van Loreto.
Pastoor Van de Ven stierf den 20en Januari 1891 en
werd in het priestergraf op het kerkhof te Bodegraven
bijgezet.
Van alle pastoors die tot dusverre het herderlijk be-
stuur voerden over de parochie Nederhorst den Berg
is Paulus Bernardus Vismans, de opvolger van pastoor
Van de Ven, buiten twijfel de voornaamste en de
grootste. Door hem is Nederhorst den Berg, wat haar
school en kerk betreft, inderdaad geworden, wat zij
thans is. Aan haar heeft hij naar eigen getuigenis „zijne
gezondheid en zijn geld ten offer gebracht". Maar daar-
door is hij ook voor die parochie „een onvergetelijke
pastoor" geworden, en zorgde het tegenwoordige geslacht,
dat zijne gedachtenis door het op zijn grat gestichte
monument ook bij het nageslacht voort zou leven*).
Paulus Bernardus Vismans werd den ioen April 1834
te Rotterdam geboren en den 24^ December 1859 in
het Seminarie Warmond door Mgr. F. J. van Vree tot
priester gewijd.
Met zijn patroon, den Apostel Paulus, mocht hij van
zijne eerste priesterjaren getuigen „geweest te zijn in
veel reizen". Den 30^ December 1859 werd hij assistent
te Overschie; den 14e" Mei 1860 te Wognum; den
l) Den 4en Februari 1902 besloot het kerkbestuur »een monument
te plaatsen op het graf van den onvergetelijken pastoor Vismans."
Den 30en Aug. 1902 waren de gelden: 325 gulden bijeen.
Het monument bestaat uit een hardsteenen zerk, waarop met gothische
letters de naam van Pastoor Vismans, de dag zijner geboorte en over-
lijden, zijne pauselijke onderscheiding en zijne zorgen voor den bouw
der kerk vermeld staan.
-ocr page 75-
59
2gen Juni 1860 kapelaan te Noordwijk enden 2$<m Aug.
1860 kapelaan te Leidschendam.
Tijdens het uitbreken der cholera te Leidschendam,
gelijk later te Veere bij eene muiterij onder de polder-
werkers, gaf hij blijk van die warme liefde tot den
evennaaste, waardoor niet geaarzeld wordt zijn eigen
leven in gevaar te stellen.
Voor zijn heldhaftig optreden te Veere — waar hij
van 1866—1871 vicaris was — werd hij door de
regeering tot Ridder benoemd in de orde van de
Eiken Kroon; Paus Leo XIII schonk hem in 1888 om
zijne bemoeiingen bij gelegenheid van \'s pausen gouden
priesterfeest het kruis „pro ecclesia et pontifice".
Den 29en Mei 1871 werd Vicaris Vismans benoemd
tot pastoor te Nederhorst den Berg, waar hij zich onder
verschillend opzicht, maar vooral als stichter der bij-
zondere school en als bouwheer der nieuwe kerk op
ongewone wijze zou verdienstelijk maken.
Maar die arbeid is onder vele moeilijkheden en menigen
tegenslag volbracht geworden.
Aanleiding tot het oprichten eener bijzondere school
gaf eene gereformeerde onderwijzeres, die aan de katho-
lieke kinderen verbood het kruisteeken te maken en
het wees-gegroet te bidden; op oneerbiedige wijze hen
sprak over de H. Maagd, en hunne kleine hoofden met
allerlei bijbelteksten poogde te vullen.
Den 9en Februari 1877 vroeg het kerkbestuur aan
den Vicaris-kapitulaar, P. M. Snickers, machtiging om
i°. eene zusterschool te stichten, bestuurd door zusters
Franciscanessen uit Paderborn J);
i) Deze zusters hadden haar moederhuis te Salzkotten in het bis-
dom Paderborn en heetten dochters der H. Harten van Jesus en Maria.
Door den Culturkampf waren zij uit Duitschland verdreven en hadden,
blijkens eene opgave in De Bijdragen (dl. XXII, blz. 440) hier te
-ocr page 76-
6o
2°. daarvoor het huisje in te richten dat de kerk
in 1816 van Alida Salm als legaat gekregen had1);
3°. om achter het genoemde huisje een schoollokaal
te bouwen en eene kleine verandering aan het huisje aan
te brengen, waarvan de onkosten op 1500 gulden begroot
waren, welke uit vrijwillige bijdragen der parochianen
zouden bestreden worden.
De machtiging werd den 23e" Februari 1877 verleend.
De eerw. Zusters zouden blijkens het met het kerk-
bestuur gesloten contract vijf of zes in aantal zijn;
zij zouden eerst eene naai- en bewaarschool openen,
doch ιιn jaar daarna ook eene klas hebben voor lager
onderwijs; een, of zoo noodig, meerdere der zusters
zouden zorgen tijdig eene acte van onderwijzeres ver-
kregen te hebben.
De bouw van het schoollokaal en de verbouwing
van het huisje werd opgedragen aan den architect
Y. Byvoetsz Gz. te Amsterdam, die wel „een aardig
gebouwtje teekende in gothischen trant", maar de ge-
raamde begrooting met 700 gulden overschreed.
Gelukkig echter dat dagelijks „grootere en kleinere
giften voor den schoolbouw binnenkwamen", zoodat de
kerkelijke overheid geen bezwaar maakte om de ver-
hoogde begrooting goed te keuren.
In de maand van Juli werd met den bouw begonnen,
en blijkens de gevoerde correspondentie tusschen den
pastoor en de eerw. Zusters te Salzkotten had alles
een zoodanig gunstig verloop, dat de eerw. Overste
aanvankelijk voornemens was de zusters in November
of December 1877 te zenden.
lande huizen gesticht te: Bodegraven (blz. 57), Breda, Gouda, Haar-
lem, Spierdijk, Vlissingen, Warmond, Wervershoef, Westwoud, Wognum
en Zierikzce.
I) Zie blz. 13—14.
-ocr page 77-
6i
„Die Schule muss schφn sein", heet het in een brief
van 12 December 1877, waarin tevens door de eerw.
Overste werd medegedeeld, dat zij in Januari persoon-
lijk de nieuwe stichting zou komen bezichtigen. Dit
geschiedde inderdaad den ioen Januari, en blijkens een
schrijven van 22 Februari „hat Sie sich sehr gefreut
όber die schone Einrichtung". De generale Overste zou
„diesen Sommer persφnlich das nette Boeljen [sic] in
Augenschein nehmen". „Mitte April konn Sie Ihnen
Schwestern senden. Der Tag wird gewiss gegenseitig
noch naher bestimmt werden"
Op den I5en April was „die Einrichtung des Hauses
fertig" ; den 30^11 April kwamen de eerw. Zusters binnen
de parochie en werden des avonds in een plechtig lof
door pastoor Vismans welkom geheeten. Het zustershuis
was reeds ingewijd op Paasch-Zaterdag; de wijding der
school geschiedde den 236" Mei; den 27^ Mei 1878
werd met het onderwijs der parochie-kinderen voor goed
een begin gemaakt.
Uit een brief van 10 Jan. 1879, waarin door pastoor
Vismans aan eene liefdadige instelling kerkgewaden
werden gevraagd, blijkt als nadere bizonderheid dat
„de zusters een kleine kapel hadden." „In het kapelletje
— zoo vertelt de pastoor — is een net gothisch altaar,
dat ik voor het grootste gedeelte van mijne vrienden
en van mijne familie gekregen heb. Meer is er niet:
om de eenvoudige reden, dat ik niet meer doen kan.
Ik moet dus al bedelend in mijne behoefte voorzien.
De eerw. Zusters zullen, wanneer zij met vijven in getal
zijn, het H. Sacrament voortdurend in de kapel hebben,
en zal er om de 8 of 14 dagen de H. Mis gelezen
worden. Het gesticht ligt wel niet ver van de parochie-
kerk, maar toch te ver om er telkens alle kerkgewaden
naar toe te dragen".
-ocr page 78-
62
Met de school zelf ging het naar wensch. Meermalen
sprak de voorzitter in de vergadering van het kerk-
bestuur over den bloei, waarin zich de nieuwe stichting
mocht verheugen.
Intusschen was de bewaarschool ook leerschool ge-
worden zonder dat een der zusters eene acte van ge-
noegzame bevoegdheid voor de Nederlandsche wetver-
worven had. Voorshands werd die toestand geduld. De
jongens gingen op tijd naar de groote of openbare
school, maar de meisjes bleven, en leerden bij de zusters
lezen, schrijven en rekenen. Doch in Februari 1889
werd het kerkbestuur door den schoolopziener aange-
zegd, dat de school binnen een half jaar aan de door
de wet gestelde eischen moest voldoen.
Voor het kerkbestuur een zeer moeilijk geval. Het
kon aandringen bij de eerw. Zusters op naleving van
het contract, waarin beloofd was, dat ιιn jaar reeds
na de oprichting der bewaar- en naaischool een of
meerdere der zusters bevoegdheid zouden bezitten voor
de Nederlandsche wet tot het geven van lager onder-
wijs : maar wat baatte het ? Uit Salzkotten werd gemeld,
dat er geen geλxamineerde zusters meer waren, ja zelfs
werd er het verbijsterende nieuws aan toegevoegd, dat
de eerw. Moeder Overste, die destijds het contract
aanging met het kerkbestuur „niet eens geweten had
dat er in Nederland een hulp- of hoofdexamen noodig
was, alvorens eene lagere school kon geopend worden".
Er bleef dus niets anders over dan het eens gesloten
contract te verbreken, de eerw. Zusters Franciscanessen
tegen Augustus te laten vertrekken en naar bevoegde
hulp eener andere Congregatie uit te zien.
Die Congregatie werd spoedig gevonden in de eerw.
Zusters Ursulinen van Grubbenvorst, die beloofden tegen
Paschen 1890 eene school te openen voor lager onder-
-ocr page 79-
63
wijs „mits het kerkbestuur aan het Zustershuis, maar
vooral aan de kapel eenige verbeteringen aan liet
brengen". Inmiddels echter was er te Nederhorst den
Berg eene nieuwe kerk en pastorie gebouwd, zoodat het
kerkbestuur, om te beter nog aan het verlangen der
Zusters te voldoen, aan de kerkelijke overheid den
i8en Januari 1890 machtiging vroeg en verkreeg „om
de oude kerk en pastorie tot school en zusterswoning
te mogen inrichten."
Toch is het verblijf der Zusters Ursulinen in de
parochie, hoe mooi zich alles in den beginne liet aan-
zien, slechts van korten duur geweest.
In Januari 1892 ontving het kerkbestuur uit Grubben-
vorst het bericht, „dat de Zusters besloten hadden de
overeenkomst met het kerkbestuur te Nederhorst den
Berg aangegaan, te verbreken en op het einde van het
schooljaar tegen October te vertrekken". Als reden van
dit besluit werd aangegeven, dat de Moeder te Neder-
horst den Berg, Moeder Boniface, allerlei bezwaren
tegen de inrichting van het zustershuis had doen hooren,
welke in het oog van de algemeene Overste, Moeder
Aloysia, te Grubbenvorst te meer wogen „naar mate
de deken te Horst sterker op antwoord aandrong, of
de zusters bereid waren het bestuur der te openen
scholen te aanvaarden." En waarlijk, de zusters ver-
lieten de parochie en gingen naar Horst.
Reeds daags na Maria\'s Onbevlekte Ontvangenis, den
gen December 1892 was de school gesteld onder de
leiding der eerwaarde Zusters van het goddelijk Kind
te Amsterdam, aan wie echter zoovele en zoo ver-
scheidene plannen voor den geest zweefden, dat het
kerkbestuur slechts een voorloopig contract met haar
kon aangaan. Er werd gesproken over den bouw van
een nieuw gesticht, waarin verlaten meisjes en ouden
-ocr page 80-
van dagen zouden geherbergd worden; over nieuwe
bewaar-, leer- en naaischolen, en bijgeval deze gebou-
wen op het terrein naast de kerk verrezen, zou er ook
eene waschinrichting aan verbonden worden.
Intusschen werd pastoor Vismans ziek en stierf. De
Overste te Amsterdam, Moeder Canisia, trad nu in
overleg met den nieuwen pastoor der parochie omtrent
de hangende bouwplannen. Het kerkbestuur besloot
met de Congregatie gezamenlijk op te treden. Den
24.cn Februari 1900 werd eene leening van 7000 gulden
aangegaan voor den bouw van nieuwe scholen.
In October 1902 werd het besluit genomen „een
nieuw gesticht, kapel en wasch-inrichting te bouwen
op het terrein der oude kerk en pastorie, waarvan
Th. Honders te Nichtevecht architect zou wezen". Doch
bij de inschrijving, den 2 3^ Februari 1903, ging de laagste
inschrijver de beschikbare som zoover te boven, dat
het kerkbestuur besloot aan den architect eene nieuwe
teekening op meer bescheiden schaal te vragen. Inmiddels
raadde de kerkelijke overheid het kerkbestuur aan,
den grond en het perceel, oudtijds geweest zijnde de
kerk en pastorie c. a., tegen taxatie aan de zusters
van de hand te doen, ten einde van verdere bouw-
zorgen ontslagen te zijn.
En zoo is ook geschied.
En hiermede begint de eens door pastoor Vismans
op zoo bescheiden voet in het huisje van Alida Salm
opgezette bijzondere school, onder allerlei wisselingen
en moeilijkheden in het leven gehouden, hare eigene,
inderdaad veelbelovende geschiedenis.
Moge deze toekomst heilzaam wezen voor de Katho-
lieken der parochie Nederhorst den Berg!
*
-ocr page 81-
65
Hier is het de plaats om de schijnbaar onbeduidende
maar voor de parochie Nederhorst den Berg veel be-
teekenende oprichting te vermelden der broederschap\'s
processie ter eere van O. L. Vrouw van het H. Hart
van Jesus.
Den iσen April 1880 deelde pastoor Vismans aan
zijn kerkbestuur mede, dat Mgr. Snickers aan het
reglement zijne hooge goedkeuring gegeven en daarbij
den wensch had uitgesproken voor den toenemenden
bloei der broederschap x).
Die bisschoppelijke wensch is waarlijk voor de
broederschap een bisschoppelijke zegen geweest. Van
den beginne af nam de broederschap zoozeer in bloei
toe, dat zij aan pastoor Vismans geldelij ken steun kon
verleenen en hem in staat stellen te Nederhorst den Berg
eene parochie-kerk van die afmeting en omvang te
stichten, welke anders, in gewone omstandigheden, de
geldelijke draagkracht der parochianen verre zou zijn
te boven gegaan.
En ziedaar de tweede belangrijke daad van pastoor
Vismans: de bouw eener nieuwe kerk.
Tot leiddraad van ons verhaal omtrent dezen bouw
worden de verslagen of notulen gevolgd der gehouden
kerkvergaderingen.
In de notulen dier vergaderingen is voor het eerst
van eene nieuwe kerk sprake den 3ien Juli 1884. De
voorzitter vraagt, „hoe de heeren het zouden vinden,
indien voor den bouw eener nieuwe kerk in de parochie
werd rondgegaan". Na praten en weer praten werd
vastgesteld er het volgende jaar mede te beginnen.
In April 1885 werd er in de kerkvergadering ge-
1) De officieele dag van de bisschoppelijke goedkeuring is de
14e April.
5
-ocr page 82-
handeld over den aankoop van grond voor de nieuwe kerk.
De voorzitter zou in onderhandeling treden met den
Heer J. van Blarcum te Ankeveen en van hem ver-
nemen, of het water met de vier akkers achter het
land der Wed. Bak te koop was; en bijgeval daarop
gunstig bescheid kwam, zou hij tevens in onderhandeling
gaan met de Weduwe Bak over den aankoop van het
voorland.
In de vergadering van 12 Juli 1885 gaf de voorzitter
verslag zijner gevoerde besprekingen. Van den Heer
van Blarcum prees hij de goede gezindheid en wei-
willende houding, niet alzoo de handelwijze der Wed. Bak.
Van het voorland toch, dat eene oppervlakte besloeg
van 9000 ellen, waren 200 ellen, gelegen aan de zijde
van het dorp, niet te koop; en was het stuk grond
in de gewone omstandigheden 5000 gulden waard, nu
de kerk het noodig had, moest er 7000 gulden voor
betaald worden.
„Voorwaar eene heusche behandeling der familie Bak,
die het land zoo goed als voor niets gekregen heeft":
liet de voorzitter een weinig bitter op zijne mede-
deelingen volgen.
Het kerkbestuur besloot, behoudens bisschoppelijke
goedkeuring, voor de 7000 ellen grond, met inbegrip
van den dijk en de daarop staande knotwilligen —
welke volgens de Weduwe Bak nog afzonderlijk moesten
gekocht worden — de som te bieden van 3500 gulden.
In de vergadering van 17 Juli 1885 las de voor-
zitter een brief voor, geschreven door Gijs Bak, en
handelende over den verkoop van het voorland.
Over dien brief werd verder geen woord gesproken;
maar er werd eenvoudig besloten naar ander land uit
te zien: „met de familie Bak viel niet te onderhandelen".
18 Juni 1886 deelde de voorzitter zijne ervaringen
-ocr page 83-
-ocr page 84-
67
mede met den Heer van Blarcum te Ankeveen: „daar
ik het vorige terrein niet kon bekomen voor eene
voor onze parochie niet te hooge som, hield ik niet
op naar een ander even gunstig terrein uit te zien.
Dat was voor mij een dure plicht; als priester heb ik
te zorgen voor eene waardige woonplaats van het
H. Sacrament, en meermalen beloofde ik Mgr. Snickers
in den treurigen staat onzer kerk verandering te brengen.
„Ik ben er altijd op uit geweest een terrein te koopen
groot genoeg voor kerk, pastorie, kerkhof en zoo noodig
in de toekomst, voor scholen, anders is men bij gebrek
aan grond, voortdurend dan van dezen dan van genen
afhankelijk. En nu laat ik u raden wat de Heer van
Blarcum voor den verkoop der aangeboden 40.000
vierkante meters grond gevraagd heeft.
„Sommigen der kerkmeesters noemden 7000 gulden;
anderen schatten den koop op 8000 gulden; ik zelf
had 6000 gulden gedacht, omdat jaren geleden Van den
Akker zaliger mij gezegd had: „pastoor als ge dat terrein
voor 6000 gulden kunt krijgen, moet ge het nemen."
„En toen nu de eisch van den Heer van Blarcum
slechts 4000 gulden was, schoot mijn gemoed vol, en
dankte ik hem hartelijk. „Ja Pastoor, zeide hij, de
familie geeft u het mooiste stuk grond, maar \'t is ter
eere Gods."
Na dit echt-priesterlijk en welsprekend verhaal stelde
het kerkbestuur eenparig vast den Bisschop te schrijven
en te vragen van dit zoo gunstig aanbod te mogen
gebruik maken.
Des anderen daags reeds, den igen Juni, werd de
brief verzonden.
De bisschop echter vooraleer zijne toestemming tot
den aankoop te verleenen, vaardigde den Deken van het
district, J. J. Graaf, af, om ter plaatse zelf, naar de
-ocr page 85-
68
geschiktheid van het aangeboden terrein voor de nieuwe
kerk een onderzoek in te stellen.
De Deken voldeed aan die opdracht op den 2en Juli;
bracht aan den Bisschop over zijne bevindingen een
breedvoerig verslag uit, waarna den ioen Juli het kerk-
bestuur te Nederhorst den Berg volmacht tot den aan-
koop ontving in devolgende bewoordingen.
Gezien uw schrijven van den i9en Juni 1.1., waarbij onze
machtiging wordt gevraagd om ondershands een stuk grond groot
4 Heet. 8o Aren en 0.4 Centiaren, tegenover de tegenwoordige
kerk en eveneens aan de Vecht gelegen, ruim genoeg voor eene
kerk, pastorie, kerkhof enz. te mogen aankoopen voor de som
van 4000 gulden;
gelet op het verslag van den Zeereerw. Deken van zijn onder-
zoek in loco gehouden en van de vergadering van ZijnEerw. op
onzen last met uw collegie belegd, waaruit ons gebleken is, dat
gezegde plaats evengoed en geschikt voor de gemeente gelegen
is als de tegenwoordige kerk, die toch noodzakelijk door eene
nieuwe zal moeten vervangen worden, en veel meer ruimte aan-
biedt voor eene behoorlijke kerk en pastorie, kerkhof en scholen,
zoodat de aankoop allerwenschelijkst moet geacht worden, terwijl
uw collegie in die volle vergadering aan den Zeereerw. Deken
heeft verklaard, dat er geene oppositie tegen de verplaatsing der
kerk naar dat terrein te vreezen is, en de geheele Gemeente,
zeer enkelen misschien uitgezonderd, er genoegen mede nemen
zal, als de nieuwe kerk op de bedoelde plaats zal gebouwd worden;
gelet op het daarop steunend gunstig advies en aanbeveling
van den Zeereerwaarden Deken:
Zoo geven wij uw collegie tot een en ander de gevraagde
machtiging.
Gedaan te Haarlem den ioden Juli 1886.
De Vicaris-generaal van den Bisschop van Haarlem,
J. F. Vregt.
Aan het parochiaal kerkbestuur van O. L. Vr.
Hemelvaart te Nederhorst den Berg.
Dinsdag den 2gen Juli 1886 had de overdracht van
den gekochten grond aan het kerkbestuur plaats.
In October 1886 meende het kerkbestuur, dat „het
zoo-zachtjes-aan tijd werd om plannen te maken voor
-ocr page 86-
69
den bouw der nieuwe kerk." Den voorzitter werd in
opdracht gegeven drie kerken te gaan bezichtigen: de
blauwe kapel — thans eene protestantsche kerk — te
Maarseveen, de gereformeerde kerk te IJselstein en de
nieuw-gebouwde kerk te Oosterbeek.
Ook de nieuw-gebouwde kerk te Kwakel leek hun
niet onaardig.
Den 6en April 1887 stelde pastoor Vismans aan zijn
kerkmeesters voor, den bouw van de nieuwe kerk op
te dragen aan den architect Bijvoetsz. Gz. te Amsterdam,
die als solied bouwheer bekend stond en reeds drie
kerken gebouwd had.
De Heer Bijvoetsz. deelde den 23en Juli 1887 aan
het kerkbestuur mede, den aard van den grond en den
waterstand te hebben opgenomen; naar zijn oordeel
was 60.000 gulden voor eene kerk en eene pastorie
wel wat weinig; voor 65.000 gulden kon en zou er
goed werk geleverd worden.
Op de vraag van Hannes Nieuwendijk: „wat krijgen
we dan voor dien prijs": antwoordde de voorzitter wel
wat voorbarig: „eene kerk, eene pastorie, twee steenen
hoofden aan den ingang naar kerk en pastorie; een
dooden-lantaarn voor het eeuwigdurend licht; een kapel-
letje voor het kruis op het kerkhof; een lijkenhuisje;
en privιs voor mannen en vrouwen". En wanneer zal
men beginnen te bouwen? „Zoo mogelijk, zegt de
Heer Bijvoetsz. nog in dit najaar".
Den 3oen Januari 1888 sprak het kerkbestuur zijn
vrees uit „dat zelfs in het voorjaar met den bouw nog
niet zou begonnen zijn: er viel zooveel te bespreken
en te berekenen, of de opgezette plannen wel uitvoer-
baar waren".
Den 25en April 1888 kreeg het kerkbestuur machtiging
van den bisschop om tot den bouw der kerk volgens
-ocr page 87-
;o
ingezonden plan en teekening over te gaan. Den 8en Mei,
daags voor de aanbesteding, was de architect Bijvoetsz.
mede ter vergadering en overlegde met het kerkbestuur,
hoe te handelen, bijgeval de aannemer niet als solied
man te boek mocht staan.
De bouw der kerk werd gegund aan B. Krijnen,
aannemer in Den Haag voor de som van 63.700 gulden.
Toch blijkt uit de briefwisseling met de kerkelijke over-
heid van 4 Maart tot 24 Juli 1890, dat er met den
aannemer moeilijkheden zijn geweest over de rekening
voor bijwerk. Het kerkbestuur heeft hem daarvoor ge-
geven fl. 5715,04, zoodat de onkosten van den geheelen
kerkbouw de som hebben bedragen van fl. 69415.04.
Den 25en Augustus 1890 werd de kerk door
Mgr. Bottemanne ingewijd.
* *
Onder veel blijken van belangstelling deed den
ijen Augustus 1881 H. G. Klaphake, die den 8en Nov.
1855 te Nederhorst den Berg geboren was, zijne eerste
plechtige H. Mis]); en bijna twee jaren daarna, den
gen Mei 1883, M. M. Brey, die thans te Scarthingwell
in Engeland de pastoreele zorgen draagt.
Op het einde des jaars 1895 werd door den prior
der kruisheeren van S. Agatha bij Cuyk, den Zeereerw.
Heer H. Hollman, aan de kerkelijke Overheid in het
bisdom van Haarlem aanvrage gedaan om een klooster
hunner orde te mogen stichten te Nichtevecht, onder
de parochie Nederhorst den Berg. Als reden werd
opgegeven, dat de kruisheeren sinds jaren in het bisdom
van Haarlem of Utrecht naar eene geschikte plaats
i) Hij stierf als kapelaan van Schiedam in het ziekenhuis te Rotterdam
den Sen December 1891 en werd den gen December op het R. K. kerkhof
te Schiedam begraven.
*
-ocr page 88-
R. K. KERK em PASTORIE. 1890.
-ocr page 89-
uitzagen, waar zij zich, bij het toenemend getal hunner
leden, zouden kunnen vestigen. Zij wilden werkzaam
zijn met het verkenen van assistentie in de naburige
parochies, het houden van preekbeurten, en het geven
van missiλn zoowel in het bisdom van Haarlem als
van Utrecht. Nichtevecht op de grenzen der beide
bisdommen bood daartoe eene — naar zij meenden —
niet ongunstige gelegenheid.
Pastoor Vismans heeft den prior der kruisheeren
beduid, dat Nichtevecht, als zijnde zeer achteraf ge-
legen, moeilijk te bereiken en grootendeels bestaande
uit eene niet-katholieke bevolking, voor eene neder-
zetting der orde al zeer ongelukkig gekozen was. Boven-
dien kon de parochie Nederhorst den Berg, die slechts
400 communnicanten telde en juist eenige jaren geleden
door den bouw eener nieuwe kerk onder zware lasten
gekomen was, geen enkelen harer parochianen, ten bate
der nieuwe stichting, afstaan: zoodat de kruisheeren hun
voornemen om zich te Nichtevecht te vestigen opgaven,
en nog altijd naar een ander meer geschikt-gelegen
terrein in het bisdom Haarlem of Utrecht zoekende zijn.
* *
Het kwam in vroegere jaren ten platten lande niet
zeldzaam voor, dat men bij ziekten en kwalen zijn
toevlucht nam tot de pastoors, wijl zij zich menigmaal
toelegden op de kennis van eenvoudige huismiddelen.
Zoo werd dat onlangs nog {Bijdragen XXXIII blz. 221)
vermeld van Pastoor Soet te Oosterblokker. Bekend is
ook dat wijlen pastoor H. J. Meuwsen te Castricum
een middel kende tegen kankerziekten. En zoo had
ook pastoor Vismans, als kapelaan van Leidschendam
van zijnen pastoor Stolk dergelijke heelmiddelen leeren
kennen, die hij gaarne hielp aanwenden, en dikwijls niet
-ocr page 90-
72
zonder goed gevolg naar het lichaam — en wie weet voor
hoevelen naar de ziel.
„Dit is overvloedig gebleken, schreef de verslaggever
van zijne uitvaart2) uit het getal van belangstellenden
die van heinde en ver gekomen waren om hem bij
zijne begrafenis de laatste eer te bewijzen, niettegen-
staande de reis naar Nederhorst den Berg zeer lastig
is, daar men of twee uren loopen of te Weesp of
Abcoude een rijtuig moet huren."
Zelf was pastoor Vismans zwak van gestel en vaak
lijdende, gelijk uit de lijst der assistentena), uit de
notulen der kerkvergaderingen en uit correspondenties
genoegzaam blijkt.
Waar het pas gaf, durfde hij in zijne brieven schrijven:
„mijn geld en mijne gezondheid heb ik aan Nederhorst
den Berg opgeofferd". En dat was waarlijk geen groot-
spraak : School en kerk bewijzen het afdoende. Doch
er is meer. Persoonlijk schonk hij aan de nieuwe kerk
een geheel uit goud vervaardigde ciborie, rijk van
beeldwerk, en deftig gesierd met diamanten en allerlei
kostbare gesteenten 3). Ook de gebrandschilderde ramen
in het priesterkoor werden door hem bekostigd. Zij
zijn evenals de ciborie geteekend door den architect
Bijvoetsz., maar werden minder gelukkig uitgevoerd.
Pastoor Vismans stierf blijkens zijn testament zoo
goed als arm, en tevens onverwacht, den iφenjuni 1899:
\'t was toen juist 28 jaren geleden dat hij als pastoor
in de parochie kwam. Had God hem het leven be-
spaard: hij zou den 24.cn December zijn 40-jarig priester-
feest gevierd hebben. Voorbereidende maatregelen waren
reeds genomen. Voor zich zelven had hij niets verlangd;
1)  De Tijd, 25 Juni 1899.
2)  Zie blz. 77—78.
3)  Vgl. blz. SS.
-ocr page 91-
73
voor zijne kerk wenschte hij een Maria-altaar. Aan dat
vrome verlangen is door zijn opvolger op de meest
eervolle wijze voldaan i).
De Weesper-courant De Reclame van Zondag 25 Juni
schrijft:
„Pastoor Vismans was slechts een paar dagen onge-
steld en voelde zeker zelf, dat hij sterven ging. Hij
-ontbood zijn biechtvader en sprak zijne laatste biecht;
doch niemand achtte het noodig hem de H. Sacra-
menten der stervenden toe te dienen."
Den 21 en Juni is pastoor Vismans ter aarde besteld,
onder belangstelling van de geheele gemeente Neder-
horst den Berg, waar hij bemind en geλerd was door
katholieken en niet-katholieken.
Ook van elders waren — zooals de couranten meldden —
zeer velen opgekomen.
Tot de treurende menigte werd door den Deken
volgens het couranten-verslag een troostend woord ge-
sproken over het verlies, dat de parochie geleden had
in den innig geliefden herder, en ook zoovelen buiten
de parochie in den ijveraar en weldoener.
* *
*
Petrus Jacobus Geenen, die den 28en Juli 1899 pastoor
Vismans te Nederhorst den Berg in het parochiaal
bestuur opvolgde, was geboren te Leiden den 4en Juni
1856, studeerde op de Seminariλn Hageveld en Warmond
en werd den isen Aug. 1881 door Mgr. Snickers tot
priester gewijd. Hij was achtereenvolgens kapelaan in
Den Burgh, Stompwijk, Naaldwijk, Werfershoef, Oudorp,
Poeldijk, en werd den iσen Juli tot pastoor benoemd
van Nederhorst den Berg.
1) Het altaar is uit de werkplaats van Joseph Thissen te Roermond
en kost 1800 gulden. Door den Heer C. Dunselman werd het later
gepolychromeerd.
-ocr page 92-
74
Pastoor Geenen heeft zich in zijn pastoraat te Neder-
horst den Berg doen kennen, als een ijveraar voor den
luister van Gods huis. In 1900 maakte hij een begin
met de kruiswegstaties, welke aan het penseel van den
Heer C. Dunselman werden toevertrouwd. Zij werden
allen te zamen gebracht uit vrije schenkingen. De namen
der milde gevers zijn: pastoor J. Bernsen te Rhijndijk;
kapelaan H. Th. Bouters te Amsterdam ; de kerkmeester
A. Hageman; de armmeester W. Welle; C. Stalenhoef
en H. van Deudekom; J. Welle te Schiedam; H. M.
Werker en H. M. Mier te Amsterdam; de dames:
A. M. Welle—Steynen, A. Cocx en M. Slot.
G. Bak gaf aan de kerk een koperen lichtkroon en
J. Annegarn een S. Antoniusbeeld.
Bij gelegenheid van het zilveren priesterfeest des
pastoors brachten de parochianen de gelden bijeen voor
een nieuwen preekstoel*).
Pastoor Geenen richtte te Nederhorst den Berg eene
afdeeling op van den N. R. K. Volksbond, terwijl mede
onder zijn bestuur pogingen werden aangewend tot het
stichten van een kruisverbond.
In December 1908 werd pastoor Geenen verplaatst
naar Diemen, waar hij onder leiding der architecten
Scholten en Lippits eene nieuwe kerk bouwde. Den
28en October 191 o werd zij door den Deken van Ouder-
kerk A. D. Timans ingezegend 3).
* *
De jongste pastoor, de tegenwoordige, Georgius Wil-
helmus van den Burg werd te Kethel en Spaland den
24en Februari 1865 geboren, studeerde op de Seminariλn
1)  Vgl. blz. 55—56, noot 2.
2)    Het verslag van die inzegeningsplechtigheid voorkomende in
De Tijd van 27 Oct. 1910 is vrij zonderling gestyleerd.
-ocr page 93-
75
Hageveld en Warmond en werd door Mgr. Bottemanne
den iσen Augustus 1891 priester gewijd. In 1891 werd
hij kapelaan te Naaldwijk, was — na eene korte onder-
breking als assistent te Noord-Zijpe — van 1892—1897
kapelaan te Brielle, van 1897—1902 kapelaan aan de
S. Annakerk te Amsterdam, van 1902—1908 rector van
het S. Joseph-gesticht te Haarlem en werd den 28en Dec.
1908 pastoor benoemd van Nederhorst den Berg.
Pastoor van den Burg stamt uit het oud Zuid-
Hollandsch geslacht der van den(r) Burgh\'en, dat zoozeer
door trouw aan de katholieke kerk heeft uitgemunt.
Het geslacht voerde tot wapen: een rooden band op
een veld van goud en, volgens de wapenkaart van
Willem Langerak (1769), in den linker bovenhoek een
gekanteelden rooden burcht1). In 1910 verrijkte hij de
parochie met een S. Aloysius-patronaat.
Aan hem is het geluk ten deel gevallen, na eene
afgeloopen eeuw, als pastoor te aanschouwen, hoe de
parochie Nederhorst den Berg, klein in den beginne,
onder den zegen Gods, dank aan den ijver zijner voor-
gangers en aan de bereidvaardigheid zijner parochianen,
waarlijk onder vele opzichten is groot geworden.
God moge hem den tijd en de kracht geven om de
katholieken van Nederhorst den Berg meer nog te
maken tot „een heilig volk", „dat wandelt op eene
God behagelijke wijze, vruchtdragend in alle goed werk
en opwassend in de kennis van God" 2).
6 Jan. 1911.                         J. C. van der Loos.
1)   Batavia Illustrata: \'s-Gravenhage, 1685, dl. II, blz. 896, 1286;
Mr. van den Brandeler: de wapens van de Magistraten der stad
Amsterdam, \'s-Gravenhage, 1890, blz. 128.
2)  I Petr. II, 9; Col. I, 10; II Cor. IX, 8.
-ocr page 94-
AANHANGSEL.
I.
In zielental is de parochie Nederhorst den Berg,
blijkens het hier gegeven overzicht der doopelingen,
in de afgeloopen eeuw vrijwel vooruitgegaan.
I
1861
13
1862
8
1863
IS
1864
11
1865
11
1866
12
1867
8
1868
7
1869
16
1870
14
1871
18
1872
12
i873
\'9
1874
9
1875
18
1876
13
1877
7
1878
17
1879
21
1880
15
1881
16
1882
18
1883
17
1884
22
1885
20
1886
20
1887
21
1888
14
1889
16
1890
21
1891
1811
1812
1813
1814
181c
1816
1817
1818
1819
1820
1821
1822
1823
1824
1825
1826
1827
1828
1829
1830
1831
1832
1833
1834
1835
1836
1837
1838
1839
1840
1841
14
19
20
19
24
19
22
20
\'•3
IS
18
23
20
13
14
22
25
21
26
19
17
14
26
24

24
27
24
25
26
32
-ocr page 95-
77
1842........     19
1843........     15
1844........     16
184S........     IS
1846........    11
1847........     11
1848........     10
1849........     13
1850........8
1851........     14
1852........     19
i8S3........     13*
1854........     12
i855........     17
1856........     15
i8S7........     14
1858........     13
1859........    13
1860........     15
1892........    31
1893........    28
1894........    25
1895........    31
1896........    32
1897........    3i
1898........    26
1899........    31
1900........    25
1901........    28
1902........    23
1903........    23
1904........    20
1905........    24
1906........    21
1907........    23
1908........    20
1909........    22
1910........     19
II.
Lijst der eerwaarde heeren die als kapelaan of assistent
in de parochie Nederhorst den Berg zijn werkzaam
geweest:
B.  H. Klφnne.........     1863—1864.
H. W. Klauwers........     1867.
O. van der Meer........     1872—1873.
J. de Haan \').........     1875—1876.
J. de Bie..........     1877—1878.
P. de Hoog.........     1878.
F. J. ter Haar 2)........     1878.
C.   H. H. J. de Bruyn......     1881.
C. C. A. van Dillen......     1886—1887.
H. N. Bollinger........     1889.
J. C. H. Klompι........     1890.
A. H. J. Verberne.......     1891 —1892.
H. Lunzen..........     1893.
1)  Hij noemt zich in het doopboek «parochus emeritus".
2)  Hij behoorde tot het Ulrechtschc bisdom.
-ocr page 96-
78
H. F. Coenen.........    1893—1900.
H. Th. Bouters........    1900—1904.
L. Th. Mulder........    1904—1908.
W. C. Dessing........    1908.
III.
Omtrent het beheer der gelden van de Statie, later
de parochie Nederhorst den Berg, worde het volgende
aangeteekend.
In den aanvang der Statie waren hare geldelijke
belangen toevertrouwd aan eene commissie, bestaande
uit vier mannen, gekozen door de katholieken-zelven
uit hun midden.
Van pastoor Smits tot aan den dood van pastoor
van Rossum — 1811—1844 — werden de geldelijke
zaken der Statie beheerd door den pastoor met zijne
kerkmeesters.
De opbrengsten der collecten in de kerk en langs
de huizen, de huurgelden der zitplaatsen in de kerk
werden aan de pastorie in een kist gestort, voorzien
van twee sleutels, waarvan de eene door den pastoor,
de andere door een der kerkmeesters bewaard werd.
Den i6en December 1844 voerde de aartspriester
Hartman het kerkreglement in, volgens hetwelk het
kerkbestuur bestaan moest uit den tijdelijken pastoor
tot voorzitter en vier kerkmeesters.
Den 2oen Juni 1859 werd het algemeen reglement
voor de kerkbesturen binnen het bisdom Haarlem in
de parochie ingevoerd.
Aanvankelijk waren de gelden zoowel van de kerk als
van de armen in handen van hetzelfde bestuur: aan
dien toestand kwam een einde, toen den σenFebr. 1855
het parochiaal armbestuur werd opgericht met een eigen
-ocr page 97-
° u
m
te (£
§<
er I
ga:
0. ^
-ocr page 98-
79
verantwoordelijk bestuur en den tijdelijken pastoor tot
bisschoppelijken commissaris.
In den beginne gebeurde het meermalen dat sommige
leden van het kerkbestuur ook in het armbestuur zitting
hadden: dit werd aanvankelijk door den Bisschop geduld
als overgangsmaatregel of als gedwongen door de nood-
zakelijkheid.
En nu volgen hier de namen der leden van het
kerk- en armbestuur: mannen die zoowel voor de kerk
als voor de armen, de een meer, de ander minder,
zich hebben verdienstelijk gemaakt.
Mogen hunne namen ook in het „boek des levens"
staan 1
KERKMEESTERS.
Jan Braay.........    1811—1819.
Dirk Bernsen........    1811 —1826.
Maarten Kool........    1811—1813.
Willem Mulders.......    1811—1829.
Hendrik v. Kooten......    1813—1850.
Gerrit Braay........    1819—1840.
Hendrik Bernsen.......    1826—1852.
Hendrik Fred. Ostheimer. . . .    1829—1853.
Jan van Dijk........    1845—1850.
Gerrit Hesp.........    1850.
Bastiaan van Dijk......    1850.
Hannes Nieuwendijk.....    1850—1881.
Jan van Dijk........    1851 —1859.
Bastiaan van Dijk......    1852—1858.
Antoon Vernooy.......    1853—1864.
Hendrik Laagland......    1859 —1862.
Jan Brey..........    1860-1878.
Adolf van Dijk Sr.......    1864—1867.
Arnoldus Hageman......    1867—1909.
Arie van Nes........    1878—1893.
Hannes G. Nieuwendijk ....    1882.
Pieter Bak.........    1893—1899.
Jan Schoordijk........    1900.
Godfr. v. d. Poel.......    1910.
-ocr page 99-
8o
ARMMEESTERS.
Hendrik Ostheimer......    1855—1859.
Jan Nieuwendijk ......    1855—1862.
Bastiaan v. Dijk.......    1855—1872.
Hendrik Laagland......    1859—1888.
Gerrit Bak.........    1863—1878.
Kobus Bernsen.......    1873—1894.
Gerrit Hesp.........    1878—1896.
Pieter Bornheim.......    1888—1889.
Bernard Bak........    1890—1896.
Gijsb. Nieuwendijk......    1895—1907.
Antoon Laagland.......    1897—1899.
Willem Welle........    1897.
Christiaan Hageman.....    1900.
Kobus Nieuwendijk......    1908.
-ocr page 100-
INHOUD.
Blz.
Opdracht.
Een woord vooraf.
De kerk te Nederhorst den Berg in de middeleeuwen .        i—4-
Pogingen door de katholieken aangewend tot het stichten
eener eigene kerk tegen en in het begin der 19e eeuw     4—10.
Het besluit van koning Lodewijk.........    10—11.
Bouw en inzegening der kerk..........    11 —13.
Pastoors van Nederhorst den Berg.
I. J. A. F. C. Smits............    13—14.
II. C. Hondvorst.............    14—15.
III.    J. VAN ROSSUM.............    IS—22.
Broederschap van den H. Geest.......           15.
Geestelijk verbond............           15.
Buitengewone reparatie aan de kerk.....    15—21.
IV.    G. SCHOONDERBEEK...........    22— 31.
Invoering van het kerkelijk reglement.....           23.
Aanleg van het kerkhof..........    23—24.
De kerkhof-lantaarn...........    24—27.
Nederhorst den Berg komt onder het Bisdom Haarlem  27—29.
V. C. L. Rijp...............    31—51.
Zaterdagavond-lof............           32.
Broederschap van den levenden rozenkrans . . .           32.
Broederschap van gedurige aanbidding ....           32.
Het parochiaal Armbestuur.........           32.
VI.    P. Ridders..............    51—54.
Oprichting van den Kruisweg........           51.
Instelling van het veertig-uren-gebed.....           51.
Het doopvont..............           52.
Nederhorst den Berg tot parochie verheven. . .           52.
Grensregeling der parochie.........    52—53.
Algemeen reglement voor de kerkbesturen . . .    53—54.
VII.   J. M. van de Ven............    54—58.
Vergrooting der kerk...........    55—57.
De communiebank............           57.
Het orgel...............           57.
-ocr page 101-
82
Blz.
VIII. P. B. VlSMANS.............    S8—73.
Grafmonument.............           58.
Aanleiding tot en stichting van de bijzondere school    59—60.
De eerw. Zusters Franciscanessen.......    60—62.
De eerw. Zusters Ursulinen.........    62—63.
De eerw. Zusters van het Goddelijk Kind . . .    63—64.
Processie-broederschap ter eere van O. L. Vrouw
van het H. Hart van Jesus........           65.
De bouw der nieuwe kerk.........    65—70.
De kruisheeren te Nichtevecht........    70—71.
De gouden ciborie en gebrandschilderde ramen .           72.
IX. P. J. Geenen..............    73—74.
De nieuwe kruisweg...........           74.
De koperen lichtkroon...........          74.
Het St. Antonius-beeld..........           74.
De nieuwe preekstoel...........           74.
Ned. R. K. Volksbond . :........           74-
Het kruisverbond............           74.
X. G. W. van den Burg..........           75.
Het S. Aloysius-patronaat.........           75.
AANHANGSEL.
I. Overzicht der doopelingen.........    76—77.
II. Kapelaans en assistenten der parochie.....    77—78.
III. De kerkmeesters.............           79.
De armmeesters.............           80.
----------------
»