-ocr page 1-
114
0202020202535353235301000101000000010101020202024848000000000102000002230002025348001006040000000000020000100000000000000000010101010000000100020200000000000402010148000000004848000001000153020102
KATHOLIEK
HILVERSUM
VOORHEEN
EN THANS
DOOR
L. J. v. D. H E IJ D E N, pr.
M. BLOMMESTEIJN,
HILVERSUM
1917.
silll
nt
Vak 151
i
-ocr page 2-
-ocr page 3-
GESCHIEDENIS
9AN HET
KATHOLIEKE HILVERSUM
DOOR
L J. v. d. HEIJDEN,
— Kapelaan, Didam, —
-ocr page 4-
kinderlijke liefde en dank-
13aarheid dragen dit boekje
op aan mijne Moeder : :
5-i.^
-ocr page 5-
EEN WOORD VOORAF.
De hier volgende schets van de „Geschiedenis van het
Katholieke Hilversum", verscheen reeds bij wijze van feuilleton
met kortere of langere onderbreking naar gelang er plaats-
ruimte was, in „De Gooische Post" rprj
1915.
Daar een courant, een vluchtig bestaan heeft, meende
schrijver aan de wensch van vele belangstellenden te voldoen,
door deze geschiedkundige schets in boekvorm verkrijgbaar te
doen stellen.
Een vriendenhand maakte mij mogelijk de afbeeldingen
der Kerken na de Hervorming te reproduceeren, waarvoor
den heer G. B. Fokker hier openlijk mijn dank.
Moge dit boekje aan velen een genoegelijk uurtje ver-
schaffen, is de wensch van den schrijver.
DB SCHRIJVER.
-ocr page 6-
-ocr page 7-
Hedis van het ëiéè Hilversum
DOOR
L. J. v. D. HEIJDEN, pr.
De geschiedenis der vroegste bevolking van Gooiland
zoude geheel onbekend zijn gebleven in den donkeren nacht
der tijden, zoo niet de opgravingen, in de vijftiger jaren der
voorgaande eeuw gedaan, den geschiedschrijver vergunden
een tipje op te lichten van den dichten sluier, welke om
het duister verleden lag uitgespreid.
Deze opgravingen, welke geschiedden rondom Hilversum,
brachten aan het licht, dat deze streek reeds door de
vroegste volkeren van Europa is bewoond geweest. Het
verslag toch, dat Dr. L.J. F. Janssen, van deze opgravingen
gedeeltelijk onder zijn toezicht gedaan, uitgaf, kon hij
betitelen als «eene bijdrage tot de ontvvikkelingsgeschie-
denis der vroegste Europeesche volken.»1)
Men vond hier vooral brandplaatsen, waarin vele steenen
gereedschappen zich tusschen houtskool bevonden, die
aan vóór-Romeinsche volkeren hadden toebehoord. De
opgravingen trokken de aandacht en belangstelling van
vele buitenlandsche geleerden, die hunne wetenschappelijke
beschouwingen daarover neerschreven. Zoo schreef o. a.
een Duitsch oudheidkundige Wilhelmi te Sinsheim : De
Hilversumsche oudheden hebben mij veel bezig gehouden,
en ofschoon ik op het gebied der Europeesche oudheid-
kunde niet onbekend ben, is mij inderdaad een gelijk,
of slechts gelijksoortig verschijnsel niet voorgekomen. Zij
worden door mij eenig in haar soort beschouwd. Het is
duidelijk, zoo zegt hij in de Heidelb. Jahrb.. dat van
binnen, op den bodem dezer heilige plaatsen, vuren ont-
stoken en dierlijk gebeente geheel tot asch en kleine kolen
verbrand is geworden. Op de nog heete brandplaatsen
waren de steenen gereedschappen in eene zekere orde
neergelegd, zoodat men aan deze de sporen van brand
en kolen nog duidelijk ziet, en de gereedschappen waren
l) Hilversumsche Oudheden enz. (Arnh. 1856) Het hier
volgende is ook hoofdzakelijk aan dit werk ontleend.
-ocr page 8-
2
met een steenen plaat toegedekt. Even duidelijk is het,
dat de menschen, van wie deze heilige plaatsen afkomstig
zijn, op een nog zeer lagen trap van menschelijke be-
schaviiig stonden, daar zij nog slechts deze zoo onvolkomen
steengereedschappen, en nog in \'t geheel geen metalen
hadden.
Welke volkeren hebben hier dan gewoond ? Het is niet
onwaarschijnlijk, dat deze tot de Friezen behoorden en
dat zij hier verbleven in de eerste eeuw onzer jaartelling.
Wij ontveinzen niet, zegt Dr. Janssen, dat dit resultaat
nopens de afkomst der Hilversumsche overblijfselen ons
eenigermate verrast, wegens de omstandigheden, dat de
bodem, de zeden, gewoonten en taal van het Gooiland
op een aloude samenhang met-en betrekking tot Friesland
schijnen te wijzen. Ook de zandige, heuvelachtige bodem
van het Zuidwestelijk gedeelte van Friesland, dat den naam
van Gaasterland draagt, toont eene overeenkomst, die hier-
door verklaard wordt, dat vóór de uitbreiding der Zuiderzee
de heuvelen van Gooiland de voortzetting zullen geweest
zijn van het Roode Klif en den hoogen grond van Gaas-
terland, zoodat Gooiland in de vroegste tijden met Gaas-
terland, evenals met het eiland Urk, vereenigd was, eer
de aandrang des waters het duin, dat als een dijk door
de natuur om de Zuiderzee was opgeworpen, verbroken
en dien plas met de Noordzee vereenigd had. Voor dien
aiouden samenhang van Gooiland met Friesland pleit ook
nog de bijzondere overeenkomst van namen, zeden en
gewoonten in beide gewesten, welke overeenkomst op een
Frieschen, niet Saksischen oorsprong der vroegste bewoners
van Gooiland wijst. Voor deze Friesche verwantschap pleit
ook A. Perk,1) en haalt daarvoor meerdere waarschijnlijk-
heidsgronden aan. Met de Friezen hebben later de Saksen
en ook andere volkstammen zich vermengd, zoodat ook
in voorwerpen, gebruiken, namen enz. het Saksisch element
wordt teruggevonden.
De volken, die op de plaats, waar thans Hilversum ligt,
hunne haardsteden hadden, vormden geen vaste, geordende
gemeente. Die vaste vorm van een dorp ontstond eerst
met de langzame ontwikkeling der volken. De meeste
dorpen en steden in ons vaderland ontstonden, doordat
l) Verslag omtrent den oorsprong en den aard der Gebruik-
regten op de heiden en weiden in Gooiland. (Arnhem 1842.)
blz. 5. Zie hierover verder: G. I. J. Nieuwenhuis. Bijdrage tot
de Oude Geschiedenis van Gooiland en vooral van Laren I.
-ocr page 9-
3
er zich menschen vestigden rond een sterkte, kasteel of
klooster. Zij vormden dan eerst een buurtschap, welke
zich uitbreidde en vergrootte, stadsrechten verkreeg en de
daarmede samengaande regeering van schout en schepenen.
Niet aldus hebben wij Hilversums oorsprong te zoeken ;
Gooiland immers heeft geen kloosters gekend, behalve te
Naarden, en geen kasteelen behalve te Muiden, dat in het
begin der 13de eeuw eerst gebouwd is.1) Een ondernemend
bewoner der omliggende dorpen scheidde zich van de
anderen af, zette zich hier neder en stichtte een hoeve
of <heem». De naam zijner hoeve, die naar zijn eigen
naam Hilfert, »Hilfertsheemc heette, ging over op de buurt-
schap, die langzamerhand ontstond, en werd eti bleef de
naam van het dorp, welke verbasterd werd tot Hilversum.2)
Hilversum tot het begin der 15de eeuw deel uitmakend
van Laren, verkreeg algeheele zelfstandigheid door breve
van Hertog Jan van Beieren 4 Maart 1424.3)
VROEGSTE CHRISTENDOM.
De H. Willebrordus en zijne gezellen begonnen hunne
prediking van het meer noordelijk gedeelte van ons
vaderland, te Utrecht, alwaar zij na te Katwijk geland te
zijn, in 691 aankwamen.4) Vandaar uit togen ze rond,
om de bewoners voor Christus te winnen. Hadden zij
ergens een beduidend aantal geloovigen voor Christus\'
leer gewonnen dan stichtten zij daar, om het bekeerings-
werk te verduurzamen, een Kerk.. Wanneer dit in Gooi-
land of Nardinclant geschied is, kan niet van nabij worden
aangewezen. Allicht vrij vroeg. Want wanneer wij weten,
welke verre gewesten door den H. Willebrordus en ge-
zellen bezocht werden van Utrecht uit, dan mogen wij
de waarschijnlijkheid wel aannemen, dat zij ook Gooiland
zullen bezocht hebben, waar zonder twijfel reeds vroeg
1)    Bulletin. Nederl. Oudheidk. Mond III, 25.
2)    J. A. de Rijk. Gooisehe Wandelingen, blz. 19.
3)    Fr. van Mieris. Groot Charterb IV, blz. 713. Het oor-
spronkelijk perkement berust nog in het Gemeentehuis te
Hilversum.
*) Dr. P. Alberdingk Thijm. De H. Willebrordus 90 vlg.
F. J. P. van Etten. Leven v. d. H. Willebrordus 78 vlg. J. A.
Kronenburg III, 41, Coppens. Kerkgesch. v. Noord Nederland
19 vlg.
-ocr page 10-
4
een vaste bevolking gevestigd was. Gooiland, hoewel geen
vette kleigrond, was voor bewoning uitstekend geschikt,
én omdat het naast uitgestrekte vlakten groote bosschen
bezat, én omdat het met zijne heuvels in de dagen van
losgebroken vloeden veilige toevlucht schonk.
Gooiland1) was eertijds een ondergouw van de groote
gouw Huttingo, en strekte zich kerkelijk, d. i. dekenaal
veel verder uit dan in latere jaren. Het eigenlijke Gooiland
omvat de plaatsen : Naarden, Laren, Hilversum, Huizen,
Blaricum en Bussum,2)
De eerste christelijke gemeente met kerk in Gooiland
werd gesticht te Laren, en verkoos tot patroonheilige
«St. Jan de Dooper», waarin wij ook reeds eenig bewijs
mogen zien van haren hoogen ouderdom. De St Jans-
kerken toch plegen in het algemeen tot de oudste kerken
te behooren; daarbij voegt zich dan nog, dat zij gebouwd
was op een heuvel hetgeen door bisschop Willem Duran-
dus3) als een eisch van oude kerken wordt aangegeven,
Bij de stichting dezer parochie hebben, naar ik meen,
twee machten samengewerkt, de tijdelijke, die van den
gouwgraaf, en de geestelijke, die van den bisschop. Dit
valt, dunk mij, af te leiden uit het patronaat der kerk
van Nardinclant, dat tweeledig is, voor de helft behoorend
aan Eltens abdij, die het van graaf Wichman verkreeg,
voor de andere helft toekomend aan de St. Janskerk te
Utrecht, die het van den bisschop erlangde. In Nardinc-
lant bleven beide machten, schoon vriendelijk samenwer-
kend, toch op eigen voeten staan. De gouw bestond uit
een dingspel nevens een kerspel. In de St. Janskerk te
Laren had het kerspel zijn brandpunt; dat van het dingspel
lag in \'s graven burg te (Oud-)Naarden. In gemelde kerk
werd door den pastoor de zielzorg over Nardinclant waar-
!) Over den naamsoorsprong van Gooiland zie : Fr. v. Mieris.
Groot Charterb. II, 410; Twee brieven bij Pontanus in Mat-
thaei Analecta II, 381—384; A. Perk. Verslag omtrent den
oorsprong en aard der gebruiksrechten op de heiden en weiden
1—8; Kist. Nieuw Archief II, 40; Bilderdijk. Qesch. des
Vaderl. I, 231; G. Nieuwenhuis. Bijdr. A. d. Oude. Gesch. v.
Gooiland I, 21.
2) Onder het dekenaat Gooiland behoorden nog de plaatsen:
Weesp, Muiden, Muiderberg, Ankeveen, Nederhorst, Nigtevegt,
Kortehoef, Loosdrecht, Vreeland, Vinkeveen, Loenen, Loener-
sloot, Breukelen, Ter Aa. Hist. ofte Beschr. v. \'t Utrechtsohe
Bisdom II, 358; G. Acker Stratingh. Aloude Staat III, 73 vlg.
s) Bekend canonist uit de 13de eeuw.
-ocr page 11-
5
genomen ; in gemelden burg werd door \'s graven ambtsman
het recht bedeeld. De overdracht\') van Nardinclant in 968
door graaf Wichman aan Eltens abdij bracht geen andere
wijziging in den toestand, dan dat de ambtsman van den
graaf werd vervangen door dien der abdij. Ruim vier
eeuwen moeten er in dien toestand zijn verloopen, zonder
dat we nader bericht er over vinden. In 1185 was de
toestand nog onveranderd. In Nardinclant vond men toen
nog maar een enkele kerk, die van Laren, wier pastoor
toen reeds den naam droeg van «Persona in ecclesia de Nardinc-
lant>, en om de beurt werd aangesteld door de abdis
van Elten en door den proost van de St. janskerk te
Utrecht. Thans was er pastoor Heer Hendrik, een broeder
van Everard, dienstman van Eltens abdij.2)
Persona ecclesiae is hij, die de kerk vertegenwoordigt,
voor haar optreedt, hare plichten vervult, hare rechten
verdedigt, gelijk de pastoor pleegt te doen. Doch bij
grootere kerken, waar deze taak voor één man te zwaar
werd, werd ze meermalen verdeeld zóó, dat een heer de
zielzorg droeg, de cureit, een andere de rechten en tijde-
lijke zaken waarnam, de persoon. Zoo ook was het nu
in Gooiland.
Op 6 Mei 1280 kwam Goedele, Elten\'s abdisse, er toe
om Nardinclant in erfpacht over te dragen aan graaf
Floris V van Holland en diens erven tegen een vaste
jaarrente van 25 Utrechts, elk jaar op St. Marten in den
winter te betalen.3)
Graaf Floris, die den derden stand sterk placht te be-
!) v. d. Bergh. Oorkondeb. v. Holl. en Zeel. I, 40. Kort
voor dit jaar werd de abdij van Elten door graaf Wichman
gesticht, en op het hoogtij van St. Peter en Paul in genoemd
jaar verrijkte Keizer Otto I deze stichting met alle recht en
bezit, wat de Keizer tot dusver in Nardinclant bezat met alle
leengoed, wat gemelde graaf toen aldaar bezat. Sloet. Oorkon-
den B. v. Gelderl. enz. No. 103; Nieuw Archief v. Kerkl.
Gesch. II, 17. P. Nrjhoff. Het voornaamste uit de geschiedenis
van Gelderland bl. 21.
») v. d. Bergh. Oork. B.I,No.l64; Arch. Aartsb.Utr. XXVIII, 126.
3) v. d. Bergh. Oorkb. II, No. 394. De beschrijving van de
overdracht van Gooiland zooals die beschreven wordt door G.
I. J. Nieuwenhuis. Bijdr. t. d. Oude Gesch. v. h. Gooiland blz.
186 is onwaar. Vreeland werd op dien datum nog belegerd
door FloriB V, gelijk uit de oorkonden blijkt. De schrijver is
hier op het dwaalspoor gebracht door een slechte vertaling :
„apud Vreeland" door „te Vreeland."
-ocr page 12-
6
gunstigen, heeft blijkbaar ook den stoot gegeven aan de
ontwikkeling van Gooiland. De eerste kerk, die van Laren
werd afgescheiden, was die van Naarden, welke we in
Juli des jaars 1299 bestaande aantroffen.1) Maar uit dezelfde
oorkonde moet men afleiden, dat het dingspel toen nog
onverdeeld was; er wordt immers gewaagd van schout
en schepenen van Nardinclant. Doch niet lang hierna
schijnt in deze scheiding te zijn voorgevallen, zoodat er
naast een schepenbank van Naarden verschijnt een schepen-
bank van Laren-Kerspel, waartoe de vijf Gooische dorpen
behoorden.
Onder begunstiging van Hollands graven gingen ook
deze dorpen vooruit. Hilversum kreeg eerlang een eigen
schout, van wiens aanstelling in 1305 werd gewaagd2)
want »op dingsdag na St. Marten (16 Nov.) des Jaers 1305
kwam Berend van Dorenwerde«, namens bisschop Gui
baljuw van Amstelland, te Naarden, om daar een schout
aan te stellen en zond terzelfdertijd twee knechten, een
naar Muiden en een naar Hilfersem om te vernemen »wien
hi daer best scoute sette«. Het kan echter zijn, dat niets
anders is bedoeld, dan de aanstelling van een te Hilver-
sum wonend persoon tot schout van Larenkerspel, waartoe
Hilversum nog een eeuw bleef behooren. Maar vreemder
klinkt het dan, als wij hooren dat Hollands graaf op 13
October 1404 >dat scout ampacht van Hilfersem vergaf
aan Ghysbrecht Cruysburchsc3).
Van deze eeuw valt op kerkelijk gebied voor Hilversum
niets te boeken. De bevolking echter schijnt reeds vrij
talrijk te zijn geworden, zoodat zij opgaan ter landsver-
gadering, want onder het jaar 1326 lezen wij, dat tde
goede luden van Ghoyland« bij onderling overleg hadden
vastgesteld, dat men ter landsvergaderinge moest komen,
zoo dikwijls >twee raedsluden van den gemeenen lande*
daartoe aangesteld den hoorn zouden blazen. Hollands
graaf was daartegen en op 30 Dec. beval hij op verbeurde
zijner gunst, dat men voortaan niet meer zoude ver-
gaderen, tenzij met goedvinden van den baljuw. 4)
De oorlogsfakkel deed ook hier zijn rossen gloed schijnen;
in 1348 toog bisschop Jan van Arkel met zijne mannen
ten strijde tegen die van Eemnes, die van het Sticht waren
i)    t. d. Bergh. Oorkondenb. II, 1068.
"-)    Hist. Gen. Kronijk XV, 63.
3)    Scheffer. Beveel-boeken van Holland I, 80.
*)    v. Mieris. Gr. Charterb. II, 410—411.
-ocr page 13-
7
afgevallen en zich bij Holland hadden gevoegd. Het Lapers-
veld ten zuidoosten van Hilversum zag de krijgers over
elkander heenvallen. Men vocht verder nog tot aan de
hofdstede Groeneveld in het Baarnsche. De bisschop won
de zege, maakte den ridder Melis van Mynden en vele
andere mannen van aanzien gevangen1) In 1356 moeten
de Gooiers, die als een dapper en krijgshaftig volk in de
geschiedenis bekend staan, mede ten krijg. De verhouding
van het Sticht tot Holland was zeer gespannen. Op 14 Maart
van dat jaar viel Gijsbrecht van Nijenrode, baljuw van
Amstelland en erfmaarschalk van Gooiland, van \'sGraven-
wege met een sterke bende Gooiers en ander volk op Soest
aan, bemachtigde er een schans, en stak er al wat niet
tot roof kon dienen in brand. Maar Otto van Laer, maar-
schalk des bisschops viel met zijne strijders stout op hem
aan, zoodat er een heftig gevecht volgde, waarin vele
dooden vielen, waaronder voornoemde maarschalk met 36
zijner kloekste strijders 2).
DE St. VITUS-PAROCHIE.
Bij den aanvang der 15de eeuw bezat Hilversum een
eigen Kapel3) staande onder Larens moederkerk. Niet
lang daarna werd deze kapel verheven tot kerspelkerk,
\'t Geschiedde in 1416 onder bisschop Frederik van Blan-
kenheim, die vergunde aan de buren van Hilversum dat
hunne Kapel van de kerk te Laren voor goed werd ge-
scheiden en verheven tot kerspelkerk onder beding dat
Laren\'s pastoor, in wien de persoon van Nardinclant voort-
leefde, immer het recht ter vergeving van Hilversums kerk
zou behouden en ter vergoeding van verlies aan inkomsten
jaarlijks uit Hilversum zou ontvangen zes Nobelen min Vb 4)-
Deze stichtingsbrief 5) nog aanwezig in het parochiaal
archief van Hilversum luidt uit het Latijn vertaald aldus :
Fredericus door Gods genade bisschop van Utrecht
tot altijddurend aandenken; aan alle geloovigen in
!) Joan. van Leiden. Chron. Belg. 270; Matthaei Anal. III, 289
Perk. Hortensius, 281.
2)    Matthaei. Anal. III, 250. Perk 1. c. 283.
3)    Over St. Vitus, en waarom deze haar patroonheilige was,
zal later gehandeld worden.
4)     Volgens de Visitatie van 1569 betaalde Hilversum nog
aan Laren 8 schepel. Hist. Gen. Utr. Verslagen van Kerk-
visitatiën 1911, blz. 406.
5)    Zie Arch. Aartsb. Utr. XXVI, 408; Bijdr. t. d. gesch. v.
h. Gooiland. I. BUI. VII, blz. 36.
-ocr page 14-
s
Christus, zoowel van heden als in de toekomst, zalig-
heid van Dengenen, Die aller ware zaligheid is. De
onbegrijpelijke ontferming der eeuwige goedheid van
welke alle goed voortkomt, leert ons door het voor-
beeld der spruiten van den olijfboom, die zijne tafel
omgeven, dat het eene deugd is de kerken te ver-
menigvuldigen en wij zien, dat dan de zorgen onzer
herderlijke bediening het toppunt onzer plichtvervulling
bereiken en van de ons toevertrouwde talenten hon-
derdvoudige vruchten brengen, als wij met dagelijksche
zorg die door oprechte liefde gewekte gevoelens onzer
genegenheid er op vestigen om nieuwe Kerken te
bouwen tot opluistering van den dienst van God en
tot vermeerdering der christelijke godsvrucht.
Daar nu, gelijk gezegd wordt, van de zijde der
buren van Hilphersim in de parochie van Laer, van
ons bisdom, ons werd voorgehouden, dat deze tot
hunne parochiekerk van Laer, die door een genoeg-
zaam grooten afstand van Hilphersim en van de
plaats hunner woningen verwijderd is, niet kunnen
naderen en behoorlijk bezoeken, zoowel om dien af-
stand als de onbegaanbaarheid der wegen die in regen-
tijd met water zijn bedekt en zelfs gevaarlijk worden,
alsook om verschillende andere oorzaken en duide-
lijke reden : zoodanig dat zij bij de godsdienstoefe-
ningen niet behoorlijk kunnen tegenwoordig zijn;
opwekkingen ter zaligheid aanhooren, de sacramenten
der kerk, ook voor meerderen in tijd van noodzake-
lijkheid ontvangen en andere werken van liefde be-
hoorlijk volbrengen : zooals dat meerderen van hen
door genoemde reden zonder sacramenten het leven
zijn uitgegaan. Daarom hebben zij, bewogen door
een goed besluit huns harten verlangd eene nieuwe
parochiekerk op te richten en te begiftigen, die
beter voor hen gelegen en van de parochiekerk van
Laer geheel afgescheiden was.
Daarom verlangen zij, dat de kapel in genoemde
buurt, binnen de parochie van Laer gelegen, die
door hen is opgericht en gebouwd ter eere van den
Almachtigen God en de zalige Maagd Maria en den
h. Martelaar Vitus tot hunne parochiekerk worde
geconsacreerd met toestemming van den pastoor
hunner moederkerk van Laer en zijn zij bereid aan
genoemde keik van Laer en deszelfs pastoor tot ver-
goeding van de opbrengsten, offers, ontvangsten en
-ocr page 15-
9
alle parochieële rechten, voor ieder en allen van ge-
noemde buurt van Hilphersim jaarlijks ten eeuwige
dage te betalen zes nobel min een vijfde van een
nobel: — behoudens dat de tijdelijke pastoor van
Laer ten allen tijde zij en blijve de patroon en vergever
van de genoemde nieuwe kerk in Hilphersim op te
richten ; en dat diezelfde nieuwe kerk zij en blijve
ten allen tijde de dochter der moederkerk van Laer.
Ook hebben zij voor genoemde kerk in Hilversum
tot deze oprichting als nieuwe parochiekerk voor der-
zelver begiftiging en fundatie aangewezen zekere
stukken land in genoemde buurt gelegen, die eene
jaarlijksche opbrengst hebben ten allen tijde van vijf
en twintig florenen gangbare Geldersche munt en
meer; gelijk nader omschreven is in zekeren open
schepenbrief bezegeld en met aanhangende zegelen
der goede lieden : Obbo zoon Wijegerts. Frederik de
zoon van Gherbrands, Nicolaas zoon van Johannes
van Dael en Thiricius van Johannes, schepenen in de
parochie van Laer. Ook hebben dezelfde buren ons
nederig gesmeekt dat wij ons zouden verwaardigen,
de fondatie, oprichting en begiftiging dier kapel of
nieuwe parochiekerk met voormelde aanwijzingen en
verordeningen goed te keuren en te bevestigen, en
met het oog op genoemde reden, de genoemde
kapel, gelijk reeds gezegd is, gebouwd en begiftigd,
tot nieuwe parochiekerk aan onzen Heer te wijden
en op te richten; daarin wilde aanstellen een priester
voor hunne zielzorg en bij de nieuwe kerk een toren
en kerkhof te wijden; een doopvont, bewaarplaats
der Eucharistie, van heilige olie en sacrementen;
alsmede van reliquiën der kerk en vrij begraafrecht
en alle voorrechten van een parochiekerk daarin te
verrichten, te houden en uit te oefenen aandepasto-
reele waardigheid te verleenen en toe te staan ; en
diezelfde nieuwe kerk in Hilphersim met alle bijzon-
dere eD algemeene rechten, ontvangsten en opbreng-
sten geheel en al van genoemde moederkerk van Laer
te scheiden.
Wij derhalve Fredericus bisschop voornoemd, door
door deze smeekingen bewogen, en genoegzaam in
deze zaken ingelicht, na gezond, rijp en wel overlegd
beraad, nemen aan, keuren goed, en bevestigen in
den naam van God, bovengenoemde fundatie, oprich-
ting en begiftiging der nieuwe parochiekerk in Hil-
-ocr page 16-
IO
phersim, met de aanwijzingen en verordeningen als
voren door genoemde buren gedaan, en richten die-
zelfde nieuwe kerk in Hilphersim gebouwd en ter
bekwamen tijde aan den Heer te wijden tot parochie-
kerk op en bevelen tot dezelfs goederen tot hare
begiftiging, zooals gezegd is, aangewezen en nog door
vrome giften te schenken en aan te wijzen, zullen
zijn en blijven kerkelijke goederen en onder bescher-
ming van kerkdijken vrijdom.Wij verkenen en stemmen
hierbij toe dat in diezelfde parochiekerk de zielzorg
en de bewaarplaats der reliquiën, doopvont, bewaar-
plaats der Eucharistie kerkhof met vrij begraafrecht,
met de overige rechten en voorrechten van eene pa-
rochiekerk daar zullen gehouden, bezeten, uitgeoefend
en verricht worden. Ook scheiden wij de nieuwe pa-
rochiekerk van Hilphersim met alle en elke van zijne
giften, rechten en parochiale opbrengsten, begrensd
door de grenzen van genoemde buurt van Hilphersim
en van den anderen kant van Laer, geheel en al, be-
houdens dat genoemde Kerk van Hilphersim zij en
blijve ten eeuwige dage de dochter van de moeder-
kerk van Laer, dat het recht van aanstelling en ver-
geving van diezelfde nieuwe kerk van Hilphersim,
zoo dikwijls deze opvalt, toekomt aan den pastoor
van Laer en zijne opvolgers, met goedkeuring van
voornoemde buren van Hilphersim, ten eeuwigen dage
aan te stellen en dezen voor te behouden; behoudens
het recht van den Archidiaken der plaats in alles.
Tot getuigenis en verzekering van alles, hebben
wij hierbij onze zegel aangehecht. Gegeven enz.
Uit een oud, nog bestaand handschrift blijkt dat op
St. Andriesavond (29 Nov.) 1416 buurmeesters en buren
van Hilversum tot inkomen van den priester genoegzaam
maat- en bouwland ten gebruike aanboden, waaruit hfj
een jaarlijksch inkomen van f25, kon hebben, en voorts
twee koeien en een paard kon leveren, mits zij binnen
twee jaren een parochiekerk kregen. \').
Deel hebhen hier waarschijnlijk van uitgemaakt de 12
schepel zaadbouwland, van ouds behoorende aan de oude
Kerk, hetwelk bekend bleef onder den naam van Paters-
land, hetgeen gelegen was tusschen den Laarder- en
Hoogen-Laarderweg. Ook namen die van Hilversum de
\') Bijdr. t. d. gesch. v. Gooiland I, 39.
-ocr page 17-
II
verplichting op zich, om jaarlijks den pastoor 20 voeren turf
thuis te rijden (= leveren, steken uit eigen grond) \').
In het najaar van 1420 deden de Utrechtschen een stroop-
toch in \'t Gooiland, zelfs tot dicht bij Amsterdam. Naar-
den wist zich te hoeden, doch Hilversum vooral moest
het ontgelden, daar het erg werd uitgeplunderd. 2) Deze
ramp had echter een goed gevolg. Hertog Jan van Beijeren,
die toen de teugels van het bewind in Holland
voerde, teekende op 4 Maart 1424 in Den Haag den brief,
waarbij hij aan >onze goede luyden van Hilfersem om
menigen cort en de schaden, die eij in onser laadtste
veden (van 1420) yegen die van Utrecht Kennelicken ge-
daen hebben» eigen schepen-gerecht 3) verleent met 5
schepenen, jaarlijks door \'s Graven baljuw op O. L. Vrouwe-
Lichtmis te kiezen uit de gegoede ingezetenen der buurt4).
Vier jaren later 2 Januari 1427/8 trekt Splinter van Nyen-
rode,, baljuw van Naarden, Muyden, Weesp en Gooiland
in \'s Graven naam de banscheiding tusschen Larenkerspel
en Hilversum, aanvangende met >die huysinge, die nu in
die Vuurs betimmmert staen, voort op Kaarbergen, ge-
gelegen tusschen Larekerk en de Hilversum ; daeraf voort
op Aertgesbergh, gelegen op Langeheille, daeraf voort
op Wegelsbergh, gelegen tusschen Naerden en Hilversum-
mer zand ; daeraf voort op Cruysbergen en de daeraan
den Gesticht. 5)
Kort daarop zal Hilversum zijn heden nog aanwezi-
gen ouden toren hebben zien bouwen, iets dat gemeenlijk
door de burgelijke gemeente placht te geschieden. De
bouwvormen van die toren kenmerken hem thans nog als
ontstaan in de helft der 15de eeuw. Blijkbaar is hij op-
getrokken op het voorhof der Kerk, waarvan in de stich-
tingsoorkonde wordt gewaagd.6)
!) A. Perk. Hortensius 277. I. A. de Rijk l.c. 25.
3; Arend. Gesch. II, 534 ; Perk. l.c 283.
3)     Als teeken van eigen gerecht verkreeg Hilversum ook een
galg, die gestaan moet hebben op een der Meibrinken aan de
Oostzijde van de Groest, waar ook in vroeger tijden de Ruur-
spraken gehouden werden, die later op den Kerkbrink plaats
hadden. De laatste, die aan deze galg zijn gerechte straf
onderging was een paardendief.
4)    v. Mieris. Gr. Charterb. IV, 718. Oorspronkelijk charter
nog aanwezig op het Gemeentehuis.
s) Hist. Gen. Berigten V, 199. In orgineel nog op het Ge-
meentehuis.
«) Arch. Aartsb. ütr. XXIV, 410.
-ocr page 18-
12
De toren is een hechte baksteenbouw in drie verdie-
pingen, van goede verhouding met telkens een kleine
versnijding. De onderste verdieping is geheel vlak ge-
houden, doch heeft een rijzige ingangsboog, strekkende
boven tot glasraam en beneden tot ingang. De omraming
van dien boog heeft drie versnijdingen, aangebracht bij
wijze van halfzuilen, die niet rond zijn, maar de drie
zijden van een achtkant vertoonen. In de tweede verdieping
heeft de toren aan elke zijde twee blinde ramen, rijzig
hoog, elk met een middenpost; de staven van deze ramen
zijn evenzoo niet rond, maar uit het achtkant gevormd.
De bovenste verdieping heeft aan elke zijde ook twee
rijzige ramen, die vroeger geheel open waren, doch nu,
met behoud eener ruime opening tot galmgaten, voor
tweederden ongeveer zijn dicht gemetseld tot blindramen. —
De achtkante spits werd na den brand van 25 Juni 1766 \')
opnieuw er opgebouwd in 1768, doch de verbinding met
het muurwerk voldoet niet den schoonheidszin.
In dezen toren hangen twee klokken. Op de grootste
van 1,28 middellijn, staat als randschrift:
Pieter - Seest - Amstelodami - anno -1768-me -fecit ■ Lager -
staat:
Ik - ben - door - last - van - die - hier - onder - staan - vergoo-
ten ■ en - uit -1 - verbrande - stof - en -puinhoop - voort-gesproo-
ten- W- ten- Dam-Schout - Klaas - Haan - en - Gerrit - Rz. -
Vlaanderen - Bimrmrs - Tymen - Boelhouwer - Cor
- en -G. -
Vlaanderen - Piet • van - Lind - Jacob - Horst • Jan - Boer-
hout
- Schepenen - Tymn - Nagel -en- G.- F.- Vlaanderen -
Corns. - Spijker - & - Frans - Vlaanderen - Raden - Cornelis -
de - Mol - secretaris.
De tweede klok heeft 1,08 middellijn. Het randschrift
luidt.
Pieter- Seest - Amstelodami ■ anno - 1768 - me-fecit: Lager -
staat:
O - volk • van • Hilversum - verlaat - uw - booze - sonden -
eer • dat - uw - sterfdag - kom - en - wij - uw - dood - verkon-
den - al ■ ben - ik - kleijnder - als - mijn - maat • en - minder -
!) Door dezen brand, ontstaan in een venduhuis op de
Groest, werden meer dan 200 huizen w. o. kerk pastorie en
school in de asch gelegd. J. E. C. Schook, Hilversum, bl. 4.
Kabinet v. Nederl. en Cleefsche Oudheden VIT, 190; Backer
de Jonge. Reiziger UI, blz. 247.
-ocr page 19-
13
in - gewicht - nogthans - wek - ik - het - volk - en - roep - se - tot -
hun - pligt - des
- avonds - op - si/n - tijt - word ■ ik - ook - weer -
geluit
- twelk - aan - het - werkvolk - zijt - dees - dag - is • om -
schey - uit. \')
Ook de Kerk, door den brand grootendeels vernield, werd
weer hersteld, doch deze op het eind der 19e eeuw bouw-
vallig geworden, werd afgebroken, en in 1890 werd in haar
plaats een geheel nieuwe kerk gebouwd. Het werk is een
smaakvol, schoon gebouw, aangelegd in Oud-Hollandschen
stijl, en strekt ten sieraad aan den Brink, ofschoon Dr.
P. Alberdingh Thym het, vreemd genoeg, voorstelt als
„een stuk werk, dat Michel Angelo misschien beter zoude
hebben gemaakt.2).
Na Hilversum moeten ook de andere Gooische dorpen
een na ander van de oude moederkerk zijn afgescheiden,
tot dat eindelijk Laren zelf in den aanvang der 16de
eeuw afgesplitst werd van de oude moeder: \'t geschiedde
telkens onder beding, dat de persoon van Nardinclant het
recht ter vergeving der dochterkerk zou behouden. Wel
beweert Le Long,3) dat de pastoors van Hilversum en
Blaricum oudtijds werden aangesteld door de abdis van
Elten, om de beurt met den persoon van Naarden, gelijk
ook van Heussen wil; maar dat is in strijd met de be-
richten der oudheid. Zoo werd de oude moeder een
verlaten weduwe, met bouwvallig godshuis, enkel nog ter
begraving benut, niets overhoudend dan haren persoon,
die eenige inkomsten genoot, het recht behield tot aan-
stelling der pastoors van de afgescheiden dochterkerken,
en overigens sine cura was.
Bij de vijandelijkheden tusschen bisschop David van
Bourgondie en de stad Utrecht in de tweede helft des
jaars 1481, werd er hevig gevochten, gestroopt en geroofd
in en om Gooiland; ook Hilversum werd deerlijk ge-
brandschat door de krijgers van Utrecht, die op 9 Decem-
ber van dat jaar ook Naarden bij verrassing namen en
plunderden. 4).
In 1494 voor de nieuwe zetting der heerengelden werden
\') G. van Arkel en A. W. Weissman. Noord-Hollandsehe
Oudheden, 4de stuk blz. 6.
3) Dieteche Warande 189 f blz. 351.
s) Kabinet van Nederl. en Cleefsche Oudheden VII, 189,194;
Hist. ofte Beschr. v. h. Bisd. Utr. II, 395, 398.
*) Burman. Utrechtsche Jaarb. III, 529 ; A. Perk l.c. 284.
-ocr page 20-
14
de voornaamste ingezetenen daarover gehoord. Te Hil-
versum geschiedde het op 29 Mei. Toen verschenen hier
de Commissarissen der regeering en dagvaardden Frederick
Coppensz., oud 50 jaar, Gerrit Gerbrantsz., oud 65 jaar en
Lambert Lambertsz. Dezen getuigden bij eede, dat ze toen
hadden 74 haardsteden, daarvan 3 of 4 vervallen zijn :
tijdens hertog Karel (de Stoute) hadden zij wel IOO haard-
steden.
Zij generen zich goeddeels met spinnen, dat de mannen
doen zoowel als de vrouwen, alsook met paarden en
koeien te houden, en ook met akkerbouw, hebbende
weinig of geen weiland. Zij voegden er bij dat bij tijde
van hertog Karel hun toestand wel de helft beter was
dan nu. Over het geheel betuigen zij, dat ze thans heb-
ben 70 Kerven, \') elke kerf van 100 R. gl., doch zonder
dat de schulden of bijzondere lasten der ingezetenen daar-
van zijn afgetrokken. Bij het overlijden van Hertog Karel
(gesneuveld 1477), zoo luidt het alweer, hadden we wel
ongeveer 200 kerven, ten prijze voorschreven. Ten laste
van Hilversum\'s gemeente staat thans jaarlijks 6 gouden
Rynsgulden aan lijfrente. Ook wordt betuigd, dat zij heel
wat dijks hebben te onderhouden, doende zulks met eigen
hand en spandiensten. Zij klagen, dat hunne droeve achter-
uitgang veroorzaakt is bijzonder door den oorlog met
Utrecht onder David van Bourgondie, wijl ze toen ter tijd
erg verbrand, beroofd, verjaagd, geheel ten gronde gericht
zijn, komende nog daarbij een drukkende schatting, voor
den gemeenen landheer. 2) Nogmaals zoude Hilversum ten
prooi worden aan plundering. In 1504 hadden de Hollan-
ders van Naarden uit op de Veluwe gestroopt. Omstreeks
het begin van 1505 vielen nu de Gelderschen in Gooiland
en wel vooral in Hilversum. 1 Dan vermits den inwoonders
bereids met zack en pack waren weggevlucht heeft hij
(de Geldersman) het ledighe nest vindende, haer met bran-
den meer albreuk gedaen, dan zijn zelven voordeel met
1)    K e r f is eene insnijding in den kerfstok. Op een aantal
dorpen, waar de schrijfkunst nog weinig beoefend werd, had
omslag plaats door middel van den kerfstok.
2)    Enqueste ende informatie upt stuck van der reductie
ende reformatie van den schiltaelen, voertijts getaxeert ende
gestelt geweest over de landen van Hollant en Vrieslant. Ge-
daen in den jaere MCCCCXCIHI. Uitg. Maatsch. Nederl.
Letterk. door R. Fruin blz. 108-109.
-ocr page 21-
*5
rooven.» \') Langzaam gaat Hilversum weer vooruit, zooals
blijkt uit de Informatie op \'t stuk der verpondingen, welke
in 1514 te Hilfersem gehouden werd. 2) Daar verschenen
Jan Lourenszoon schout, Wiggert Roelofsz. burgemr.,
Willem Pietersz., Lambert Roelofsz. en Lambert Thymansz.
buurman van Hilversum. Zij getuigden dat zij aldaar had-
den 90 haardsteden, waaronder 40 van armen, 3) zijnde
deze in de laatste 10 jaren eerder toe dan afgenomen.
Verder heeft de pastoor hun gezegd, dat het Kerspel
Hilversum toen had 560 communicanten waaronder 200
armen. Hun dorp is belast met 60 of 70 current gulden
aan losrenten ten penning 16; met 125 Philipsgld. \'s jaars aan
lijfrenten, met nog 100 current gulden\'s jaars ook ten pen-
ning 16, waarvoor particuliere eigendommen ten onder-
pand staan: — zijnde deze gezamenlijke schulden hun
grootendeels berokkend door den Gelderschen oorlog.
Hunne lands belasting innen zij bij kerven, stellende op
één kerf iemand, die aan roerend of onroerend goed be-
zit 150 current gulden, zonder acht er op te slaan of zulk
goed ook met eigen lasten bezwaard is. Wat hunne nering
betreft, zij winnen hun onderhoud deels met spitten en
spaden, deels met het kaarden en spinnen van wol, en
geen man is er die niet spint of kaardt als een vrouw.
Zij hebben ook een weinig tuinland, en sommigen houden
koeien, makende daar \'/u Part van net dorp uit. Aan zaai-
landen hebben zij ongeveer 120 morgen, elke morgen op
eene waarde geschat van 203 stuv. Verder bezitten zij een
meent 4) tot weiland, waarvan de helft aan Naarden toe-
behoort, de andere helft ten bate komt van de dorpen
»Hilfersem, Huyssem, Larem, Blaricom, Buyssem.< Nog
hebben zij een heide omtrent een mijl groot, ook in ge-
i) Slichtenhorst. Geldersche Geschied, blz. 320, no. 40,
Nijhoffs Gedenkw. VI, ber. LXXIV.
2)     Informacie up den staet faculteyt ende gelegentheyt van
de steden ende dorpen van Holland ende Vrieslant. Uitg. Maatsch.
Nederl. Letterk. blz. 283.
3)     Bij al deze opgaven moet men goed in het oog houden,
dat de regeling der belasting er mee samenhing; weshalve
men voorzeker getracht heett, zich voor te doen zoo gering en
behoeftig als maar eenigszins mogelijk was.
*) "Wat in het bijzonder de gemeene of sehaarweiden betreft
en het betwiste recht daarop zie men : C. Baeker. Iets over
Gooiland. Amsterd. 1838; Wie zijn de Geregtigden tot het
gebruik van de Gemeente van Gooyland ? Ned Jaarb. v. Regtsg.
en Wetg. II, 1840. C. Baeker. Verdediging van het regt
der dorpsgameenten in Gooiland. Amst. 1842; A. Perk.
-ocr page 22-
16
meen gebruik bij die van Naarden en van de vijf ge-
melde dorpen. Ten slotte vernemen we nog, dat ze veel
dijks hebben te onderhouden, hetgeen ze met eigen hand
en spandienst plegen te doen.
Doch helaas in het einde van het eerste kwart der 16de eeuw
had Gooiland weer veel te lijden van de plunderingen der
Gelderschen in Sticht en Gooi. In 1527 bevond zich Wil-
lem Turck, heer van Nijenrode, te Hilversum en heeft
met voetvolk en ruiterij veel gedaan tot bescherming dezer
streek. \') Doch den volgenden grooten strooptocht kon
hij niet verhinderen. In September 1528 werd het Gooi en
daaronder Hilversum erg gebrandschat door Maarten van
Rossum in naam van den hertog van Gelre en met schande-
lijke toestemming van de graaflijkheid van Holland. Want
bij de vredesonderhandelingen, toen gevoerd, gaf men met
goedkeuring van den graaf van Holland aan de Gelder-
schen verlof, om ter vergoeding van geleden schade nog
een rooftocht door het Sticht en Gooiland te doen. De
Gelderschen rukten met 2000 man voetvolk en 300 ruiters
aan. Soest werd in brand gestoken, om aan het Gooiland
te doen zien, wat hun te duchten stond. De schrik sloeg
allen om het hart, zoodat de dorpen gemachtigden zonden
tot afkoop en verding. Aan Hilversum kostte deze brand-
schatting 1057 ponden, aan den molen alhier (opgericht
in 1500) nog 38 ponden. 2)
In deze dagen van verwarring, veroorzaakt door de
telkens terugkeerende roof- en plundertochten, zullen de
Kerken in het Gooiland en bijzonder van Hilversum niet
gespaard zijn. Niets echter heeft de geschiedenis bewaard,
dat het kerkelijk leven van Hilversum in het bijzonder
geraakt.
De vraag naar den eersten pastoor dezer gemeente en
zijne opvolgers moet onbeantwoord blijven, totdat wij in het
jaar 1538/9 voor het eerst den naam van een pastoor aan-
Verslag omtrent den oorsprong en aard der gebruikregten op
de heiden en weiden in Gooiland. Amst. 1842. De beoordeeling
dezer werken door J. W. C. van Hasselt in „De Gids" 1844, 1,
284; Jacob Peet Jr. „De erfgooiers-kwestie" vier brochuren
verschenen te Hilversum in 1902, 1903,1908,1910. Als minder
bekend misschien zij gemeld, dat de erfgooier, die zijne kerke-
lij ke plichten als Ïtoomsch-Katholiek niet nakwam, van de
rechten niet kon genieten.
1A. Perk 1. c. 291.
2)    Nijhoff. Gedenkw. VIII, 1458; A. Perk, l.c. 292.
-ocr page 23-
17
treffen, namelijk: Willem Rabodi. \') Deze was tevens
persoon van Nardinclant en genoot als dusdanig jaarlijks
iets uit de tienden van Gooiland, waarvan hij onder dag-
teekening van 15 Maart 1538/9 kwijting schreef. Een
copie daarvan berust nog in het parochiaal archief, en
luidt aldus :
lek Guillam Rabodi pastor tot Hylversum lye ende
kenne mits desen myen selves hantscrijft, in form
van Quitantie gescreven, dat ick ontfangen hebbe doer
handen der thyendengaders myens heeren van Nyen-
roede Joncher Willem Torck, welcken thyenden hem
jaerlicxs toecoemen op Goylant, van denselfden thyn-
den acht muden roggen ende vyer mudden garsten
of de waerde daervoer, van wegen \'t personaetscap
van Naerden, verschenen nou in \'t jaer XVC acht
ende dertich in de twalef nachten. In kenisse der
waerheyt soe heb ick dese quitantie selfs gescreven
ende mit myen naem ende gewoenlick teyken onder-
teykent. Actum den vyefthyensten Mertii des selden
jaers aecht ende dertich stilo curie Hollandie.
(get.) G. Rabodi.
Vijf jaren later in 1544 treffen wij hem nog als pastoor
van Hilversum aan, zich noemend Guilielmus Radbodi
Brugghenemius a Narden, poenitentiarius van het St.
Michiels-huis der Franciscaansche zuster te Leiden 2). Van
zijne onmiddelijke opvolgers is er geene bekend, tenzij
misschien Jacobus Moy, want in 1573 vonden wij aange-
geteekend, dat een zekere Jacobus Moy begiftigd werd met
de vicarie van de H. Maagd Maria te Bunschoten 3).
Toen in Augustus de opstandelingen op het glanspunt
hunner glorie waren gekomen, kwamen de krijgers des
graven van den Bergh, na heel de Veluwe en ook Kam-
pen, Zwolle enz. te hebben overmeesterd, ook voor Amers-
foort en veroverden dat op 19 Augustus. Daarop volgde
Naarden. Paulus van Loo, baljuw van Gooiland, die gemerkt
had, dat velen heulden met de opstandelingen, deed daar-
om bij den stadhouder graaf van Bossu aanzoek om eene
bezetting voor die stad. In den voormiddag van 20 Augustus
togen ze derwaarts ter westzijde van Hilversum heen.
Doch die van Naarden hadden heimelijk om hulp gezonden
!) v. Heussen. Hist. Episc. I, 207.
2)     Hist. Episc. I, 207.
3)    Hist. Episc. I, 173.
-ocr page 24-
IS
naar de opstandelingen van Amersfoort, en zonder vertoef
trok nu een bende Walen langs de oostzij van Hilversum
en kwam bij Naarden, voordat de troepen des Konings er
verschenen. Binnen gelaten weerden zij deze troepen af
en hielden Naarden bezet voor de opstandelingen \'). Dat
Hilversum daarop harde dagen heeft beleefd, kunnen wij
opmaken uit Bor 2), waar het luidt dat het krijgsvolk van
den graaf van den Bergh dagelijks alom in het Sticht en
den omtrek kwam plunderen en brandschatten, en vooral
de kerken kwam rooven; zij kwamen zelfs voor de poorten
van Utrecht, namen borgeren en kooplieden gevangen en
deden groote schade en veel moetwils.
Over die van Naarden heet het, dat ze dagelijks daar
binnen en ten platten lande veel moedwilligheids bedreven
also daer geen ordre nog disciplyn werd gehouden. Op
kerken, kapellen en alle kerkelijk goed werd in al die
plundertochten met de meeste woede aangevallen. Na
eenige maanden echter kwam de wraak. Op 30 November
stond het leger des konings voor Naarden, op I Dec.
drong het daar binnen en roofde en moordde er vreeselijk 3).
Na Leidens ontzet sloegen de Spaansche troepen aan
het muiten en kwamen op 7 Dec. 1574 in het Gooiland
en omtrek en hielden daar huis als in een vijandelijk land.
Op 12 Dec. kwamen zij voor Utrecht en zochten daar
binnen te komen, maar ze werden geweerd. Toen verspreid-
den de Duitschers zich over Eemland, «etende den huisman
van eynde aen op.« In het midden van April verspreidden zij
zich in het Boven Sticht, Schalkwijk, Werkhoven, Lang-
broek enz. en deden daar hetzelfde tot midden Juli, toen
zij vertrokken naar Brabant 4).
De beeldenstormerij van 1566 zal, gelijk algemeen op
het land niet veel beduid hebben. De verderfelijke Unie
van Utrecht, gesloten 29 Januari 1579, 5) zal ook aan het
Katholieke leven in Hilversum ten ondergang hebben ge-
strekt. Wellicht hebben de Gooische dorpen toen van
Naardens kant ondervonden, wat in December 1580 weder-
!) Hooft. Historiën, blz. 256.
~) Nederl. Oorlogen I, 381. b.
3) Perk l,e. 127 vlg.; Van Vloten. Nederland tijdens den
Volksopstand blz. 323.
*) Hist. Gen. Bijdragen. XXV, 165; Blok. Gesch. v. h.
Nederl. Volk III, 334.
5) De Unie van Utrecht door Dr. W. Nuyeus. Onze Wachter
1878.
-ocr page 25-
19
voer aan Soest, Baarn, Leusden enz., welke dorpen over-
vallen werden door de mannen der Hervorming uit Utrecht,
die er de kerken openbraken, en omver wierpen, verniel-
den, roofden al wat onder hun bereik viel. \')
Over de invoering der reformatie in deze plaats zijn
verder geen bijzonderheden bekend. Bij den vreeselijken
brand, die in 1766 het grootste gedeelte van het dorp en
daarbij ook het raadhuis met deszelfs archieven vernietig-
de, zal zeker menig stuk, dat over de gebeurtenissen van
dien tijd licht kon verspreiden, zijn verloren gegaan.
Het is wel zeker, dat het grootste getal der inwoners het
voorvaderlijk geloof is getrouw gebleven.
Op 26 Juli 1581 werd Koning Philips vervallen ver-
klaard van de heerschappij dezer landen en 20 Dec. van
dat zelfde jaar heeft Wilhelm bij de gratie Gods priuce
van Oranje enz. zich verdienstelijk gemaakt door het uit-
vaardigen van het decreet, waarbij de uitoefening van den
Roomschen godsdienst in geheel Holland werd verboden 2).
Een resolutie van de Staten van Holland 3) van 18
Aug. 1581 geeft aan twee Roornsche priesters van Gooi-
land verlof als Hervormde predikanten te gaan prediken.
De resolutie is van den volgenden inhoud :
Op het verzoek van de burgemeester en scheepenen
en gemeene gedeputeerden van Laren, Hilversum, Blari-
cum enz., dorpen in Gooiland ; soo voor henselven
als van wege haerluyden gebuyren, omme geauthori-
seert te zijn, haerluyden twee predikanten, die aldaer
voortijdts hebben gediend, in haerluyden predicatien
te doen voortgaen ; ende is na de noen met goede
kennissen, in volle vergadering genoegt bij alle de
stemmen verstaen ende verklaert dat in aensiennige
van het voorschreven versoek, ende omme alle
aversie van deselve ingezetenen te verhoeden sonder
consequentie zal worden geappoincteert als volgt:
De Staten van Holland hebben om seeckere respecten
en consideratien in desen verklaert ende geaccordeerd
dat Gerrit Jansz. ende Jacob Jacobsz. Moy 4), in de
predicatien van de suyvere leeringe des goddelijken
!) Michael ab Isselt Historia aui temporis blz. 719.
2)     Wiltens. Kerkelijk Plakaatboek. 1, 515.
3)     Van het oorspronkelijk stuk berustend op de Koninklijke
bibliotheek te \'s-Gravenhage, is te Hilversum eeu copie.
*) Waarschijnlijk wel dezelfde, die zooals wij boven zagen,
in 1573 begiftigd werd met de Mariavicarie te Bunschoten.
-ocr page 26-
20
woords sullen mogen voortgaen ende continueren
binnen de plaetse, in desen gevoert, soo wanneer de-
selve voor die van de klassis van deselve quartier
wederroepinge sullen hebben gedaen haerluyder voor-
gaende leere van de Roomsche religie; ende voorts
van den voornoemden klassis, behoorlijk sullen sijn
geëxamineerd.
Een vaste predikant verkreeg Hilversum eerst in 1591
in den persoon van Stephanus Nicolaï \'), die tevens predi-
kant was van Laren. Toen in 1605 Hilversum van Laren
gescheiden werd, bleef N. Drogenbroek als predikant te
Hilversum.
Nog moest Hilversum in 1585 zich getroosten ten prooi
te zijn aan een plundering. Joan Bapt. de Tassis, in 1585
van wege den koning krijgoverste binnen Zutphen, doende
een strooptocht over de Veluwe, viel met 2000 voetknechten
en 6 vanen ruiters in den namiddag van 10 April in
Eemland en Gooiland, en plunderde de dorpen Eemnes,
Huissen, Laren, Blaricum, Ankeveen, Hilversum en St.
Martensdijk ; hij roofde al wat maar tilbaar was, stak vele
huizen in brand en pleegde nog ergere uitspattingen, Den
I4en toog hij met een grooten buit van paarden, runderen
en schapen weer naar Zutphen terug 3).
De kerk en het dorp, zooals het in 1609 zich in de
verte vertoonde, werd door A. Rademaker ons in plaat
gegeven3), gezien van de Zuid-Westzijde, prijkend met
een zeer rijzige toren en voorzien van een priesterkoor,
welks dak zich hooger verhief dan het dak der Kerk. Er
onder staat: „Hilversum, in the Gooilant, in the year 1609.
That village, which is near Nearden, is very agreable and
in a very fruitfull soil".
Ook W. Writs gaf ons eene afbeelding der Kerk van
zeer nabij gezien, tevens met het rechthuis. Daarop past
goed wat de „Tegenwoordige Staat"4) zegt: „De Kerk is
een stevig gebouw en vrij ruim, voorzien van een orgel.
Zij staat op een groot kerkhof, dat met een muur is om-
ringd, en heeft een spitsen toren, die zich al van Naarden
af over de heide vertoont\'\'. Na den brand van 1766 werd
de oude Kerk hersteld. De toren is nog aanwezig, maar
i) Wiltens. Kerkelijk Plaeaatboek II, 97, 157; v. Alphen.
Kerkel. Handboek 1890. Suppl. II, 32.
3) Bor. Nederl. Oorlogen II 566 b.
8) Le Long. Kabinet v. Nederl. en Cleefsche Oudh. VII, 171.
*) VIII, 117.
-ocr page 27-
21
de Kerk werd op het eind der 19de eeuw wegens bouw-
valligheid afgebroken.
Verder bezitten we nog een Kopergravure van Anna C.
Brouwer \') met den toren in de verte en den Hilversumschen
houtzaagmolen op den voorgrond uit de laatste jaren der
18de eeuw; er onder staan de volgende versregels:
Het luchtig Hilversum verkeerd een barre grond
Door nuttige akkerbouw, in schoone korenvelden,
En doet door kunst en vlijt, van ouds haar naam in \'t rond,
Tot eer van Gooilands oord door haar Fabriken melden.
TIJDENS EN NA DE REFORMATIE.
Nadat de vervolging was uitgebroken, waardoor aan de
priesters verboden was godsdienstoefeningen te verrichten
en aan de Katholieken, om deze bij te wonen, bleef toch
Gooiland niet van alle geestelijke hulp verstoken. Gelijk
de eerste Christenen onder de wreede Romeinsche keizers
moesten vluchten naar de catacomben om hunnen God
te dienen, zoo moesten ook Gooilands Katholieken in het
verborgen zich schuilhouden, wanneer zij hunne plichten
vervullend de troost van den H. Godsdienst en als kracht in
den strijd de H. H. Sacramenten wilden erlangen. In deze
moeilijke dagen kwamen de priesters tot hen, vermomd
als boer of koopman, om hen de genademiddelen der
Kerk te bedeelen. In den beginne treffen wij in Gooiland
aan Brechtold Rudolfi te Laren; op Oud-Bussum was bij
den baljuw Paulus van Loo pater Eliseus; Lambrecht
Stappens te Ankeveen, dan waren er nog de acht Reguliere
Kanunniken van het klooster te Oud-Naarden, welke laatste
in het Gooi mochten verblijven 2).
Van hun heilzamen arbeid vernemen we vanzelf niet veel,
daar deze immers in het geheim moest geschieden. Onder
hen die hier zoo vruchtbaar werkzaam waren, zoodat er
slechts weinigen ten afval kwamen, dient vooral in dank-
bare herinnering vermeld : Martinius Regius, die den eere-
naam ontving van „de Apostel van Nederland, de wónder-
werker van ons vaderland".3) Omstreeks het jaar 1600
2) De Nederl. Stad- en Dorp-beschrijver door L. v. Ollefen III;
Het Gooi, jaarb. voor geschied, en plaatsbeschrijving 1906 1,75.
2)     Arch. Aartsb. Utr. XXIV, 246; G. I. J. Nieuwenhuis.
Bijdr. Gooiland II, 32 vlg.
3)    Hist. Episc. II, 126, Arch. Aartsb. Utr. XVII, 165 vlg.
-ocr page 28-
22
kwam naar Gooiland Mr. Adriaan Theunissen naar zijn
geboorteplaats van Oorschot \') geheeten. Als pastoor te
Everdingen verdreven was hij gevestigd te Utrecht, vanwaar
uit hij Gooiland en omstreken bezocht. Vooral omstreeks
het Paaschfeest kwam hij naar hier, doch in 1607 stelde
hij zijn komst uit tot na Paschen, daar de Overheid daar-
van was gewaarschuwd 2).
Mr. Adriaan en de zijnen weerden zich met zoo kloeken
ijver, dat op de Protestantsche synode van 1606 de predikant
van Eemnes klagend inbracht, dat papen te Blaricum en
Hilversum komend, hem in zijne bediening schaadden 3).
Mr. Adriaan Theunissen, ons geschetst als het >juweel der
Utrechtsche priesterschap» overleed op n October 1622
in den ouderdom van 80 jaren 4). Van zijn medehelpers
zijn nog bekend : Jacobus Bolius, vicaris van St. Marie te
Utrecht, Jacobus van Everdingen en Hadrianus Colffius ;
deze waren in 1612 naar Gooiland gegaan, om des nachts
de bewoners dier plaatsen die bijna allen Katholiek waren,
van geestelijke hulp te voorzien. Op Maria Hemelvaartsdag
overviel de baljuw van Gooiland hen, zoodat zij, nadat de lam-
pen waren uitgedoofd en de vergadering was uiteengegaan,
zich nauwelijks onder de bedden en onder het stroo kon-
den verbergen 5).
De Jesuitenpater Joannes Rijser, die een missiereis
maakte door meerdere plaatsen van ons vaderland, bezocht
in 1616 ook Gooiland 6). De kloeke missionaris en onver-
moeide „zielenjager" beschrijft als ooggetuige en deel-
nemer, niet slechts den godsdienstigen toestand dezer streek,
maar levert tevens een algemeen overzicht zijner afmattende
werkzaamheden, welke op zeer aanschouwelijke wijze door
hem worden voorgesteld en een der prachtigste bladzijden
uitmaken van het verrukkelijk schoone geschiedboek onzer
vaderen in \'t geloof. In December 1616 staat Gooiland
i) Zie over hem: Dodt. v. Flensburg. Archief II, 70. III, 328;
v. d. Monde Tijdschr. IX, 129; Hist. Episc. I, 88, 99, II, 126;
Arch. Aartsb. Ütr. I, 386, VIII, 374. XXIV, 246; Bijdr. Haarl. I,
244, VIII, 6; Jaarb. v. Wetensch. Theol. XI, 285;\'Broedersen.
Tract. I, 2, 22, 31, 260, III, 33; Schutjes. Bisd. Bosch V, 381.
2) Francisci üusseldorpii Annales. Uitg. Fruin, blz. 350.
8) Vermeulen Tijdschr. I, 129.
4) Necrol. Harl. De Katholiek 1871, 68.
s) Annalis Dusseldorpii l.c. 431. J. A. F. Kronenburg, Maria\'s
Heerlijkheid in Nederland VII. 145.
fi) Studiën op Godsd., Wetensch. en Letterk. gebied 1883.
Jrg. 15, blz. 97.
-ocr page 29-
23
door zijn pen aldus geschetst: Daar woont een ongeloof-
lijke menigte van menschen en, wat nog meer te verwon-
deren is, waar nauwelijks zes families de kettersche tempels
bezoeken, vindt ge er wel zes honderd, die tegenwoordig
zijn bij onze vergaderingen, als we in schuren en beesten-
stallen midden in den nacht onze hoogheilige geheimen
vieren. Niet zelden vernamen we dat een Calvinistisch
prediker, behalve de muren, geen enkele hoorder had.
Alleen Katholieken oefenen hier de rechtspleging uit, wijl
men geen andersdenkenden heeft, om die tot gerechtsheeren
te verheffen. — Gooilands grenzen omvatten zes gemeenten,
waarvan Naarden de hoofdplaats is. \'t Wordt bewoond
door een goed en eenvoudig volk, dat in \'t zweet des
aanschijns zijn brood eet. Het houdt stevig vast aan \'t
Katholiek geloof.
Ik verwijlde op eene missiereis onder hen negen dagen
en nachten, die mij in onafgebroken arbeid en het toe-
dienen der Sacramenten zoozeer bezig hielden, dat mij
slechts een enkele nachtrust gegund werd. Van vier uren
na den middag tot vier uren des morgens van den vol-
genden dag heeft mij soms het H. Misoffer, de predikatie,
de menigte van biechtelingen ... zal ik zeggen afgemat
of verkwikt? Meer dan 400 menschen heb ik met de H.
Communie gespijzigd. Dagelijks sprak ik tot het volk te
midden van loeiende en kalvende koeien.
Van de priesters, die hier de Katholieken in hun geloof
kwamen sterken, treedt meer bijzonder op den voorgrond
Mr. Barthold Ingels, J. M. Lic, die in 1619 op zijns vaders
buiten te Ankeveen zich vestigde. Over Hilversum en al
de omliggende plaatsen oefende hij van uit Ankeveen de
zielzorg uit. Op 12 Mei 1642 legde hij met goedvinden
van den apostolischen vicaris Philippus Rovenius de ziel-
zorg over Hilversum en Blaricum neder. \')
Van hem moet afkomstig zijn de Kelk, thans nog te
Hilversum in gebruik, een degelijk, ook bevallig stuk werk,
in welks voet geschreven staat: »Engel de Wael van
Vronesteijn 1617.C 2).
!) Bat. Sacra II, 150; Arch. Aartsb. Utr. I. 272, 387
XXIV, 247, G. I. J. Nieuwenhuis 1. c. 49 ; Bijdr. Haarl. II,
130; XVIII, 51 y.t. Studiën dl. 34, blz. 288 ; v. Rijckevorsel
Gesch. v. h. Maagdenhuis blz. 52, Alb. Thyms Alm. 79,1837-45.
~) Over de Waal van Vronesteijn, zie: P. Radelantius. De-
oisiones Posthumae blz. 47, 246; v. Spaen. Hist. der Heeren
van Amstel en Mijnden blz. 193, 196 ; Studiën X, 20; De
Navorscher X, 206.
-ocr page 30-
24
In het laatst van Augustus 1629 leed deze streek mate-
loos veel van de Croaten onder graaf Montecuculi, die
Amersfoort hadden veroverd en weldra ook het huis ter
Eem innamen. Zij stroopten de dorpen van Gooiland, het
Sticht en de Veluwe af, roofden en plunderden al wat
onder hun bereik viel en pleegden barbaarsche wreedheid.
»Sij hebben oock eenighe ghedoodt ende eenige neusen
ende ooren afghesneden. Haer quartieren Saeten vol
ghevangens, die men nauwelijcks te eten gaf ende als de
Pastoor daer voor sprack, so gaf hem de graef tot ant-
woort: dat hij hem met zijn brevier soude bemoeyen. Sij
roofde al het vee, waar dat zij het konden krijgen ende
vernielde het coren. Het branden vergaten zij oock niet.
Het dorp Hilversum, waer veel volck woonden, dat meest
Roomsgezint was, daer heeft men de kerck met veel
huysen afgebrandt, gelijck zij oock deden op andere
plaetsen. ;)
In de laatste jaren voor de afscheiding op 12 Mei 1642 —
welken datum we mogen aannemen waarop Hilversum een
zelfstandige statie werd — zal Ingels slechts het toezicht
hebben gehouden, over hetgeen in Gooiland geschiedde.
Daar was in 1628 aangekomen Tymen de Sayer, een
jeugdig priester, die aan Ingels ter hulp werd toegevoegd.
Tymen de Sayer 2) — verlatiniseerd heet hij : Timo-
theus Sporeus, ook komt hij voor onder den naam van
Timon Lubbertszoon — was geboren te Blaricum in 1603
en volbracht zijne studiën te Leuven, alwaar hij het licen-
tiaat in de godgeleerdheid verwierf. In 1628 werd hij tot
priester gewijd, keerde daarna naar zijn vaderland terug
en was eenigen tijd in zijn geboorteplaats werkzaam, in-
wonend bij zijne ouders, totdat hij 17 Mei 1635 pastoor
werd te Laren, waar hij woonde met twee kloppen en bij-
gestaan werd door den hulppriester Hendrik van Aller,
uit een adellijk geslacht van Groenlo. 3) Naar allen schijn
heeft de Sayer met zijn medehelper, van Laren uit zoo-
wel voor Blaricum als Hilversum gezorgd. Dat ter laatst
genoemde plaats gekerkt werd minstens sinds 1638, be-
wijst ons de overeenkomst met den schout van Hilversum
getroffen, om voor 20 gulden \'sjaars vrij te zijn van be-
!) Lieuwe van Aitsema. Sakeu van staat en Oorlogh 1,867.
~) Arch. Aartsb. Utr. 1,388. G. S. J. Nieuwenhuis 1. o. II,
52 vlg.
3). Over het wapen der „van Allers" zie Bijdr. van Over-
ijssel II, 345,
-ocr page 31-
25
boeting wegens het kerkhouden. \') Doch destijds had
men hiervoor nog geen vaste plaats ; \'t geschiedde nu hier
dan ginder, al naar de wind gunstig of ongunstig woei.
Vandaar dat P. C. Hooft, de baljuw, die Juli 1644 de
Kerkhuizen in het Gooi ging sluiten, getuigt : »Tot Hil-
versum heb ick niet kunnen vernemen, dat eenige alsulcke
plaetsen (waar namelijk Kerk werd gehouden) te vinden
waren c. 2)
Na van Alle- zal hier Floris van Vianen de Sayers
medehelper zijn geworden, en mede zich onder Laren
hebben gevestigd, hetzij onder eenzelfden dak, hetzij in
een eigen woning. In Mei 1642 zal Floris van Vianen
pastoor zijn geworden van Laren en Blaricum, doch Hil-
versum zijn gebleven onder de hoede van de Sayer,
schoon deze nog immer onder Laren gehuisvest was. Om-
streeks het jaar 1644 vestigde hij zich te Hilversum. Hier
woonde hij bij een zekeren dokter Clement, in wiens huis
hij ook de heilige Geheimen vierde en de Godsdienst-
oefeningen voor de geloovigen verrichtte. De godsdienst
toch mocht niet openlijk beleden worden, ja was geheel
verboden; de geloovigen moesten zich dus terugtrekken
\'s binnen kamers om het H. Misoffer bij te wonen en de
H. Sacramenten te ontvangen.
De Sayer hield zich dus schuil en bediende Hilversum
en omtrek als boer vermomd. Doch hij kon zich aan de
argusoogen zijner bespieders niet onttrekken. Want in
de >Acten Classis Amstelodamensiss 3) van 7 Maart 1650
lezen we, dat Ds. Antonius Scriverius van Hilversum bij
den »classi heeft geklaagd, dat hij nu langen tijd vrij
sijnde geweest van de paepsche afgoderij, sedert de
regeeringe van den nieuwen drost van Muiden (G. Bicker
J) In 1648 werd Hendrik Gerritz Boelhouder, schout te Hil-
versum, in rechten vervolgd, wijl hij met de Roomschen had
gecomponeerd over ongestoorde paapsche conventiculen. Toen
getuigde Lauris Lambertsz. cum. sociis, dat zij supplianten tus-
schen de tien en elf jaren mondelings hebben geconstateerd
met gemelden schout voor een somma van 20 gulden \'sjaars
(ontstaan der recognitie gelden), daervoor zij supplianten vrij-
dom souden genieten van hare Roomsche vergaderinghe ; welke
somma zij ook jaarlijx alsmede éen jaar 50 guldens hebben
(uitgeteld).
Brief van pater van Lommei 14 Maart 1871 aan pastoor H.
J. Smidt, Archief Vitus parochie Hilversum.
3) Bijdr. Baarl. VIII, 234.
3) Bijdr. Haarl. XIV, 292.
-ocr page 32-
26
sinds 5 Mei 1649)\') met een paep is gequelt, die daer zijn
residentie heeft genomen en seer openbaerlijck predickt
en misse doet, en daerover den drost hebbende gesproken
hadde tot antwoord gekregen, dat de paep al voor sijn
regeeringe daer in \'t Goy was geweest, twelck hij D. Scri-
verius ontkennende, bleef de drost daerbij. De classis
hier op lettende heeft goed gevonden den heer drost
classicaliter daer over aen te spreecken en te besien, wat
men bij hem en door hem kan obtineeren. \'t Welk sullen
doen D. D. Visitatores.« In Augustus 1651 is de paap
nog te Hilversum en timmert men een nieuw huis voor hem.
Op de classis van 7 Aug. van dat zelfde jaar werd weder-
om de klacht ingediend, dat te Wesop, Hilversum en
Bussum >eenige papen haer van nieuws nedersetten, die
te vooren daer niet geweest en sijn«, >dat oock zeker
schepen tot Hilversum, Hendrick Lauwen, in een herberge
hadde rondt durven seggen, dat geen jaer soude ten
eynde loopen ofte de papisten souden meester zijn en
alle de geusen den hals breecken". 2) Daarover schijnt toen
een klacht gezonden te zijn aan het Hof, want de bal-
juw van Gooiland, Gerrit Bicker schrijft 5 Sept 1651 aan
het Hof: »Ick hebbe ontfangen U.E. Mo missive van 30
Aug. daer bij deselve versoecken, onderrecht te worden
van de gelegentheyt der papen, residerende tot Hilversom
ende Bussum, dient tot antwoordt, dat bij mijne kenisse,
geen paep tot Bussum, maer een tot Hilversom is ; sijnde
deselve van Amsterdam gebooren, ende die sich al-
daer na behooren, in conformité van de placcaten, aan-
gegeven heeft". 3) Wie deze te Amsterdam geboren pries-
ter was, is mij niet kunnen blijken : de Sayer kan het
niet bedoeld zijn, deze was immers Blaricummer van ge-
boorte ; en evenmin Dionysius van Ghent, want die was
een Belgische monnik.
In 1653 zijn de katholieken tijdens de godsdienstoefe-
ningen overvallen en werden deze verstoord, want door
den schout van Muyden, Lucas van Apensteyn, wordt na-
mens den baljuw van Gooiland gemeld, dat hij »noch-
maals* is geweest 4) »tot Hilversom ende Bussum, en
aldaer de pausselijcke conventiculen (heeft) gestoort.*
Al deze moeilijkheden van wege de placcaten verdrietten
i)    Fam. Blad. XVI, 1903, 545.
"-)    1 c. 298.
s)    1. c. VIII, 444.
*)    1. c. XI, 22.
-ocr page 33-
27
en ontmoedigden den ijverigen missionaris de Sayer niet
het meest, daaraan was hij reeds gewend en steeds op
bedacht. Maar een valsche broeder in het priesterambt,
die hij in zijn zielenijver onbedachtzaam als medehelper
bij zich opnam, om hem in zijne uitgebreide werkkring
bij te staan — over Eemnes immers had hij ook de pas-
toreele zorg — berokkende hem grievend leed. Deze was
de Minderbroeder Franciscaan Dionysius van Ghent. Hij
werkte zijn pastoor in alles tegen en zette met behulp
van den protestantschen schout de gemeente tegen hem
op. Tymen de Sayer, voor wien de toestand hier on-
houdbaar geworden was, vroeg en verkreeg overplaatsing
en vertrok in 1653 als pastoor naar Amsterdam, l) waar
hij op de grimmenesse sluys 2) woonde. Hij overleed
27 Juli 1658.
Door een portret in olieverf, aanwezig in de pastorie,
houdt Blaricum de gedachtenis aan haar edelen zoon,
den ijverigen en geleerden priester in eere. 3) Ook te
Amsterdam verscheen van hem een portret in kopergra-
vure, met het onderschrift: 4)
Heer Tymen, die Godts saet gesaeyt heeft met genucht
Soo \'s nachts als daeghs, op hoop van eengewenschte vrucht,
Te maeyen \'t zijnen tijt, ontsach geen scherpe doren,
Uyt liefde tot Godts eer, bij hem alleen verkoren :
Waerom hem \'t hemelsch pad daer boven is bereyt.
Nu rust de Saeyer in de schoot der salicheyt.
Op deze gravure 5) ziet men zijn wapenschild; een
roos te midden van doornen, met het devies : Pungit en
ungit (= hij steekt en hij zalft). Zelf heeft hij een doorn-
tak in zijn hand, en met zijn vinger daarheen wijzend
zegt hij : sic pungit invidia (= zoo steekt de nijd).
Dionysius van Ghent, die zijn pastoor verdreven had,
stichtte in deze gemeente groote verwarring. Hij, die een
geslepen karakter bezat en begaafd spreker was, wist door
den gunst van den baljuw zich hier te handhaven tegen
den uitdrukkelijken wil van den provicaris in. Want on
danks het decreet van 26 Aug. 1653, waarbij verboden
!) Bijdr. Haarl. III, 445 v.v. Hist. ofte Beschr. Bisd Utr. II, 339
2) Bijdr. Haarl. XVII, 85,
8) Eene copie daarvan hangt in de pastorie der Vituskerk,
vervaardigd in 1865 door den Hilversumschen Kunstschilder
A. Brouwer.
4) Hist. ofte Beschr. Bisd. Utr. II, 399.
s) Aanwezig in de pastorie der Vituskerk.
-ocr page 34-
2S
was aan de regulieren op eigen gezag of op dat van hun
oversten zonder toestemming van de »Congregatio de
Propagande fide« of van den apostolisch en vicaris in de
Hollandsche missie bediening uit te oefenen, bleef van
Ghent toch. l)
Op S JUQi 1657 werd op de classis van Amsterdam
wederom geklaagd over de groote stoutigheden en exor-
bitantiën van sekere Papen, wonend op den Hollandschen
bodem in \'t Goy, »paep Gerrit te Hilversum«, die ook aan
de predikanten in het Sticht veel afbreuk doen. 2) Of dit
soms een schuilnaam is, waarachter pater van Ghent zich
verborg, of een rechtmatig priester door den apostolischen
vicaris gezonden, om den ingedrongen pater te vervangen,
blijkt niet. Hoe het zij pater van Ghent bleef, en heeft
langen tijd dienst gedaan te Hilversum in het huis, waar
in 1735 Dr. Clement metterwoon gevestigd was.
In 1672 werden de dorpen Loosdrecht, Hilversum en
Eemnes overvallen door een vliegend leger der Franschen
onder aanvoering van den hertog van Luxemburg, een
man zonder hart. Alle drie de dorpen werden op 28 en
29 September geheel en al geplunderd, beroofd van alles
wat zij mede konden nemen, terwijl uit duivelsche boos-
heid vernield werd, wat men niet kon meeslepen. Zij
ontzagen „noch jonkheijt, noch ouderdom, noch sexe,
noch siekte noch dood, noch \'t gene dat heylig was;
want zij beroofden de kraamkindertjes van haare luyeren;
de stok oude en jonge vrouwen sowel als mannen van
haar nootsakelijke kleedinge tot het hemd iucluijs; de
sieke en kraam-vrouwens van hare bedden en deksels ;
de doden van haar dood gewaat; en de Roomsche kerken
van al haare ornamenten en sacrificien". 3)
Hoe laag pater Van Ghent zich gedragen heeft, blijkt
uit het schrijven van den apostolischen vicaris Neerkassel
aan den Kardinaal Prefect der Propaganda gedateerd
16 Sept. 1672 4) : »Thans kan ik niet langer verzwijgen,
dat die beruchte Franciscaan, Dionysius, van Ghent ge-
naamd, het heeft durven bestaan zich als gids aan te
bieden aan de Fransche soldaten en hun de buitenplaatsen
der rijke Hollanders aanwees, om deze door vrees voor
brandstichting een groote som gelds af te persen, dat hij
met behulp der soldaten mijn priester uit de pastorie
i)    Arch. Aartsb. Utr. II, 22, X, 198.
2)    Bijdr. Haarl. XVI. 306.
3)    P. Valkenier, \'t Verward Europa I, 815.
*)
    Arch. Aartsb. Utr. XX, 409.
-ocr page 35-
29
verdreef), dat hij de boeren, bij wie hij gehaat was, om
zijn levenswandel zoo wreed heeft laten uitplunderen, dat
soldaten die een weinig eergevoel hadden, zich voor zulk
een wreedheid hebben geschaamd en hem bij den hertog
van Luxemburg schriftelijk zouden hebben aangeklaagd.
Herhaaldelijk, aldus Neerkasse], heeft mij de secretaris
van Amsterdam geschreven, dat wegens de goede diensten
die ik den Hollanders en vooral Amsterdammers bewezen
had, de magistratuur de Katholieken beschermen zoude.
Maar het is te vreezen, dat de gunstige gezindheid, die
ik voor de Katholieken bij hen verkregen heb, door dien
van Ghent weer wordt teniet gedaan en dat hij de oorzaak
tot vervolging wordt.
Meermalen heb ik hem vermaand, wiens terugroeping
de Kardinalen reeds hadden bevolen, te gehoorzamen
aan uw bevel, maar — waarom weet ik niet — ik ben
bij hem niet verder gekomen door brieven. Ik had hem
gemakkelijk van hier kunnen verwijderen, maar ik heb
geloof geslagen aan pater Herinx, den overste der Francis-
caansche missie, dat hij getuigschriften zou geven, waar-
door ik zijn gedrag aan den Hertog van Luxemburg kon
bewijzen, en ik heb de stukken ook niet in mijn bezit,
waarbij de Apostolische Stoel hem gebiedt in het klooster
terug te keeren, omdat ik deze te Amsterdam op eene
geheime plaats met de andere geschriften meende te
moeten bewaren wegens de troebele tijdsomstandigheden.
Tegen hem treedt weliswaar op de goede Franciscaner
pater Remy, — die onlangs in Rome is geweest, maar
hij heeft weinig gedaan gekregen, omdat sommige Krijgs-
oversten gaarne de slechtheid van Van Ghent ten eigen
nutte aanwenden. Het zou zeer nuttig zijn, dat diens
terugroeping bevolen werd aan den Internuntius of Nun-
tius te Parijs, opdat de overheden van Holland en vooral
van Amsterdam zouden zien, dat hetgeen Van Ghent doet,
niet in overeenstemming is met den H. Stoel. Om het beste
middel tegen dit kwaad te vinden, zal ik de hulp inroepen
van den Internuntius, opdat hij ons met zijn bekenden
ijver moge helpen, den hertog van Luxemburg waarschuwen
en Van Gent dwingen naar zijn klooster terug te keeren.
Neerkassel schrijft in zijn brief van 7 Oct. 1672 aan
den Internuntius 2) : Dionysius van Ghent, die even gehaat
*) Hier blijkt dus, dat er nog eeu rechtmatig priester te
Hilversum aanwezig was, die wellicht zijn zal de straks te
noemen pater Franciscaan Remy.
2) Arch. Aartb. Utr. XX, 413.
-ocr page 36-
30
was bij de Fransche aanvoerders, als hij zijne orde tot
schande strekt, en velen, vooral de boeren noodlottig was,
is door de kerkelijke rechtbank te Utrecht tot opsluiting
veroordeeld-
In Mei 1674 was hij nog te Hilversum \'). Doch zoodra
het kerkelijk gezag zich meer kon doen gelden liet de
vicaris Joannes van Neerkassel hem door zijn officiaal
Johannes Ignatius Ruisch uitzetten.
De onwaardige en weerspannige wilde naar het klooster
niet terugkeeren, maar vertrok naar Amsterdam, waar hij
gestorven is 2).
Op 5 Sept. 1673 verzamelde Georg Frederik prins van
Waldeck, graaf van Culemborg, generaal majoor in Neder-
landschen dienst, een leger van 25000 man op de heide
van \'s Graveland, sloeg het beleg om Naarden, waarin de
Franschen huisden en wist dezen te dwingen tot overgave,
welke op 12 Sept volgde. Hier gloorde de dageraad van
Neêrlands herstelling. 3)
De Roomschen, die van pater van Gent niets wilden
weten hebben omstreeks 1672 een nieuw bedehuis ge-
opend beoosten het Korte-Achterom. Het eerste heiligdom
aldaar zal wel een gewoon huis zijn geweest, dat, zoo goed
het kon, tot kerk werd ingericht, zoodat de pastoor voor
aan den Laarderweg (nu Stationstraat) woonde en in het
achterhuis kerk werd gehouden. Om den aanvang der
18e eeuw moet achter de woning van den pastoor langs
het Korte-Achterom noordwaarts een zelfstandige kerk zijn
gebouwd, in schuurvorm natuurlijk, volgens den eisch der
vriendelijke plakaten.
Een rest daarvan schijnt nog te zijn overgebleven, schie-
tende noordwaarts langs het Achterom. Deze bouw zal
gediend hebben tot het laatst der 18e eeuw omstreeks den
Patriottentijd. Toen werd aan de oostzijde van de pastoors-
woning een nieuwe kerk gebouwd, doch niet meer in den
strengen schuurvorm, zooals zij daar thans nog staat langs
de Stationstraat, echter veranderd in een zadelmakers-
werkplaats. Zij heeft dienst gedaan tot omstreeks 1793 ;
toen is meer westwaarts benoorden het Melkpad, de hui-
dige kerk gebouwd, een koepelbouw, zoowat op zijn
Venetiaansch. De zuidergevel met zijn meer dan levensgroot
i) Arch. Aartb. Utr. XX, 495.
2) Arch. Aartsb. Utr. I, 389, XVIII, 283. Hist. Episc. I, 207.
8) Arend. Gesch. des Vaderl. IV, II, 73.
-ocr page 37-
31
beeld van den Zaligmaker, als prediker voorgesteld,
grijpt aan.
De eerste pastoor van deze Kerk in het Achterom, die
dus te gelijk met Dionysius van Gent te Hilversum de
herderstaf voerde, was Gerardus van Heede, Utrechtenaar
van geboorte. Niet lang is hij hier werkzaam geweest,
want reeds in Februari 1673 overleed hij. \') In zijn plaats
kwam als pastoor alhier: Wilhelmus Schevickhaven, Hij
was geboren te Emmerik en tot 1672 pastoor te Maarssen,
in welk jaar hij om wangedrag door den apostolischen vica-
ris werd gesuspendeerd en door den official Ruisch uit
de pastorie gezet. Na schoone beloften en zich in schijn
te hebben verbeterd werd hij door Abraham van Brienen,
terwijl de vicaris in Frankrijk was, van zijne censuur ont-
heven en in 1673 tot pastoor te Hilversum aangesteld.
Doch zijne beloften waren niet gemeend, want hij gedroeg
zich hier zoo weinig stichtend, dat de boeren in 1676 kort
recht deden en hem wegjoegen. Hij ging naar Amers-
foort en heeft daar tegen verbod van den apostolischen
vicaris zijne bediening uitgeoefend, totdat hij in 1697
overleed. Gedurende ziju pastoraat hadden Capucijnen van
Amsterdam toestemming om hier eenige malen in het jaar
het H. Misoffer op te dragen en te preken. 2) Als op-
volger werd aangewezen:
Joannes van Grave, baccalaureus te \'s Bosch uit een
aanzienlijk geslacht geboren. Na eerst onderpastoor te Delft
geweest te zijn, werd hij alhier pastoor, doch slechts voor
korten tijd, want in 1678 werd hij overgeplaatst naar St.
Jacobs-parochie buiten de Waardpoort te Utrecht, en werd
daarna kanunnik van St. Servaas te Maastricht en over-
leed 2 April 1715. 3) Zijn opvolger was zijn broeder:
Everardus van Grave, S. Theol. Bacc. Werd van Kape-
laan te Wassenaar pastoor alhier. Hij reeds schijnt den
grond vruchtbaar te hebben gemaakt voor het Jansenisme
dat onder zijn opvolger, helaas zou opbloeien. Hij over-
leed 3 Maart 1687. 4) In zijn plaats werd alhier benoemd
i)    Hist. Epise. 207 ; Neer, Harl. De Katholiek 1872,1, 248.
3)    Bat. Sacra II, 138 ; Arch. Aartsb. Utr. XVIII, 283.
3)     Hist. Episc. I, 154. Arch. Aartsb. Utr. T, 390.
*)    Bat. Sacra, II, 153, Arch. Aartsb. Utr. 1. c.
-ocr page 38-
32
Adrianus Smidts. Door zijn toedoen zou de scheiding
voltrokken worden en het Jansenisme gedurende een hon-
derd jaren in Hilversum de bovenhand hebben.
Adrianus Smidts, een Leuvensch godgeleerde, was
geboren in de Meijerij van \'s Bosch, en mag de apostel
genoemd worden van het Jansenisme te Hilversum.
Zeer veel, meer misschien, dan in eenige andere platte-
landsgemeente, is er te Hilversum om het Jansenisme te
doen geweest. De partij stelde alles in het werk, om deze
gemeente te winnen. Hare aanvoerders kwamen herhaaldelijk
te Hilversum, om zoo het heette, de zaak te onderzoeken
maar eigenlijk om de gemeente aan de orthodoxie van
haar Jansenistischen pastoor te doen gelooven: men hield,
zooals wij straks zien zullen, daartoe vergaderingen in de
pastorie en zelfs in de kerk, in tegenwoordigheid der
geheele gemeente. De nabijheid van het huis en verblijf\')
van Petrus Codde, waar hij zoo dikwijls de hoofden der
secte om zich heen vergaderde, deed hen zeker nog meer
gewicht hechten aan de verovering dezer gemeente. Van
den anderen kant legde een groot gedeelte der gemeente
bij de bestrijding dier dwaling een ijver en volharding aan
den dag, die waarlijk bewondering verdienen.
Vele boekjes en brochuren zijn over »de Hilversumsche
zaak« in het licht gegeven, n. 1. >Een Kort en opregt
Vertoog aen alle regtzinnige Katholyken rakende de veer-
tien stellingen, die de Eerw. Heer Adrianus Smits 2) P.
tot Hilversum, valschelijk worden nagegeven. MDCXC,
„Veertien Stellingen van den Heer Adrianus Smits",
»Berigt van Cornelis Prins aen den Heer Catz omtrent de
veertien stellingen van den Heer Adrianus Smits tegen zijn
lasteraars», Uyterste Neerlach van Men Heer N. Smit,
Pastoor tot Hilversum". Van deze genoemde mocht ik het
eerste werkje en het laatste ontvangen van de Universi-
teits-bibliotheek te Leuven, welke zeldzame werkjes hier
dan ook ijverig benut zijn, alsook hetgeen pastoor H.
Smidt in het Memoriale van de St. Vituskerk met behulp
van het eerste werkje schreef over het Jansenisme te
Hilversum. 3).
Reeds spoedig na de komst van pastoor Smidts be-
gonnen eenigen uit de gemeente hem van Jansenisme te
verdenken en beschuldigen.
J) Dit huis stond aan het eind van \'s Graveland, aan den
tegenwoordigen grintweg van den Looydijk naar Bussum.
-) Hij schrijft zelf zijn naam : Smidts.
3) Dr. G. Brom. Archivalia in Italië, belangrijk voor de ge-
schiedenis van Nederland II, No. 49.
-ocr page 39-
33
Vooral deed dit een »zeekere Geestelijke dogter van zijne
Gemeente, genaemd Marie Groen. Deze al van \'t begin
af aen \'t onvreede, en ingenoome zijnde tegen H. Smits,
omdat hem haere quaede perten, die ze tegen zijnen
Voorzaet pleeg in \'t werk te stellen, bekend waeren, kantede
zig met een bijzondere passie tegens hem, lakende en
straffende bijna al zijn doen en laeten" \').
Bij haar voegde zich nog een andere geestelijk dochter,
haar nicht Geertje Andriessen. Verandering, die
Smidts wilde in de zitplaatsen op het koor der zangsters,
of liever hij wilde de oude manier van zitten weder invoeren,
deed het viertje vlammen. »De twee meer genoemde
Dogters toonden zig gansch onwillig, om hier in te ge-
hoorzamen ; jae het liep zo hoog, dat ze het Choor van
zelfs verlieten. Ten dien eynde liepen ze het Dorp op en
neer, en ze snapten en klapten zo zoet en zo lang, dat zij
eyndelijk eenigen aenhang kreegen. Onder dien aenhang
was wel d\' eerste de Broeder, d\' Oom ende de Zwaeger
van Marie Groen, met de welken nog ettelijke, dog zeer
weynige andere van zijne Gemeente aenspanden, die den
iver van hunnen P.(astoor) in \'t bestraffen en in \'t ver-
beeteren van quade zeeden niet konden verdraegen ; en
met dewelken al voorheen zijne Voorzaeten veel moeyelijk-
heyd altoos gehad hadden.*
Maar deze beide maagden deden meer dan klappen en
snappen; »zo namen ze voor, op zijne Predikatien en
Catechisatien agt te slaen, niet twijfelende of zij zouden
daer uyt veel tot zijne beschuldiging opvatten kunnen.«
Ze vonden in zijne »predikatien en catechisatien dat hun
mishaegde, jae dat hun een gruwelijke ketterij scheen te
weezen.« Ondertusschen lieten zij het daar niet bij, en
namen hun toevlucht tot hooger hand, brachten hare
klachten in waar het behoorde, namelijk bij den Deken
Catz, die te Utrecht woonde, en dien zij herhaaldelijk gingen
spreken. Ongelukkig echter was ook deze Deken geheel
van de dwaling doortrokken ; hij trachtte de klopjes neer
te zetten en haar te overtuigen, dat Smidts in zijne
leeringen geheel orthodox was, en dat zij die zaak nu maar
moesten laten rusten.
Toen alzoo op die herhaalde klachten geen aandacht
x) Een kort vertoog, enz. blz S. Men bedenke, dat dit werkje
van Jansenistische zijde is verschenen. Het draagt het „Iinprimi
poterit van H. F. v. Heussen.
-ocr page 40-
34
werd geslagen en Smidts ongehinderd voortging zijne
Jansenistische stellingen te leeren, vormde zich te Hilver-
sum een soort commissie, bestaande uit beide Klopjes en
nog acht of tien mannen. Deze gingen nogmaals naar
deken Catz en verklaarden hem, dat Smidts voortdurend
Jansenistische stellingen verkondigde, en verzochten hem
diensvolgens dringend te zorgen, dat hun een ander or-
thodox pastoor mocht worden gezonden. »Toen brachten
zij 8 of 10 mannen mede die schreeuwden: Smidts is
een ketter, is Jansenist, wij willen hem niet langer.»
Catz sloeg ook deze verklaringen in den wind, hij ver-
maande hen zich stil te houden en van deze zaak geen
gerucht te maken, maar «liever eenvoudig de leeringen
van hun herder te aanhooren.« Hij zelf, zoo beloofde
hij, zoude te Hilversum komen, om de zaak te onder-
zoeken. \')
Het bleek nu al te duidelijk, dat het niets baatte zich
tot de wettige overheid te wenden en dat het deken Catz
slechts te doen was om Smidts ongemoeid zijne dwalingen
te laten verspreiden. Daarom ging men raad inwinnen
bij de naburige pastoors. >Men liep naar Amsterdam,
naar Utrecht, Naarden, Eemnes en Amersfoort. Het
schijnt, dat Gerardus Scheerders, pastoor te Eemnes, vooral
hun raadsman geweest is. Het volgende jaar echter trok
hij zich terug, verklaarde van gevoelen te zijn veranderd
en Smidts niet meer voor Jansenist te houden, zooals wij
later breedvoeriger zullen zien.
Nu formuleerde men de geincrimineerde leer van Smidts
duidelijker. Men maakte veertien stellingen op, die door
twaalf personen werden onderteekend, met de verklaring:
>Dit bovengeschreven getuygen wij onderschrevenen, als
uyt zijn eygen mond gehoort te hebben, en des noods,
zijnde, elk zijn punten verklarenc.
J) Ditzelfde wordt ook verhaald in: „Breve memoriale de
statu et progressu Jansenismi in Hollandia." De inhoud van dit
boekje is volkomen waar, behoudens eenige kleine omstandig—
heden. Meerderen schreven er tegen, ook Codde poogde het te
weerleggen, maar zijne „Hesponsiones" zijn slechts een heftige
aanval op den schrijver. Het „Breve memoriale" heeft den
genadeslag gegeven aan de Jansenisterij in Noord-Nederland.
Over dit werkje zie men : Bijdr. VII, 428 ; VIII, 108 ; Nederl.
Kath. Stemmen 28 Febr., 6 en 13 Maart 1880; De Katholiek
1883 dl. 83 blz. 21; Dr. R. Bennink Janssonius. Gesch. der
Oud-Roomsch-Katholieke Kerk in Nederland blz. 151.
-ocr page 41-
35
Deze stellingen luidden : \')
i. Dat Christus voor alle menschen niet gestorven is.
2.     Dat daer niet in de Werelt geschiet, als met Gods
innerlijke wille : en gaf tot eene gelijkenisse,
daer brant een huys, wie doet het anders als Godt:
een mensch doet geen goed of quaed, of Godt
werkt het in hem uyt.
3.     Dat Gods wille onveranderlijk is, ja soo onverander-
lijk al bidden alle menschen, dat zij Gods wille
niet sullen veranderen : en gaf daerbij tot een gely-
kenis, dat een man na Utreght gaende, eer den
Doem met sijn hand soude verzetten, eer Gods wil;
ja hij seyde daer nog bij, hij most wel sot sijn,
die meynen souw Godt met bidden te veranderen.
4.     Als daer een dief komt en steelt het geit uyt u kas,
gij moet het den dief niet wijten, maar het is Godt,
die hem daertoe stuurt.
5.     Dat ymand een man dootsteekt, gij moet het den
man niet wijten, maer Godt stuurt den arm.
6.    Al hoewel Godt siet dat ymand poenitentie soude
doen en sich bekeeren, Godt verstoot hem, ende en
geeft hem geen gratie, en laet hem reghtvaerdelijk
leggen, en heft een ander op die hij wil, alhoewel
hij niet wil opgeheven worden.
7.    Twee menschen evenveel gezondigt. God sal haer
evenveel gratie geven, den eenen sal opkomen met
,l) Het meeste, wat in deze stellingen geleerd wordt, ligt
vervat in de vijf stellingen, getrokken uit het werk van
Jansenius, genaamd : „Augustinus", welke door den H. Stoel
veroordeeld werden. Vandaar dan ook, dat namen «Jansenisme"
en „Jansenisten" gebruikt worden. Deze naam mag door hen,
aan wie ze hier worden toegekend, niet als scheldnaam be-
schouwd worden, maar als een historisch gegroeide naam, welke
hun door hun verleden en heden rechtens toekomt. Vergeefs
blijft het te beweren, dat de vijf veroordeelde stellingen niet
in het werk van Jansenius, zoude te vinden zijn. De naam
„Oud-Katholiek" kunnen we Smidts en velen zijner opvolgers
ook niet geven om reden, dat zij zich, met de zich aldus
noemende oppositiepartij in Duitschland tegen het Vaticaansch
concylie en hare defenities, in verbinding traden eerst in 1854,
en eerst in 1889 sloten zij zich formeel bij hen aan.
-ocr page 42-
36
die gratie, en den ander sal dezelfde blijven : nu
moogt gij niet seggen, dat den eenen meer mede
gewerkt heeft als den ander.
8,     Godt en geeft zijne gratie niet aen diese opregtelijk
verzoeken, en van hunnen kand alles doen datmo-
gelijk is om Godt te believen. De reden van dit
zeggen is, om dat Godt als dan souw wezen een
knegt of een pagie.
9.     Daer en is geen vergiffenis meer na dit leven; waer-
door hij schijnt te verstaen, dat er geen Vagevier
gevonden wort, gelijk hij met zijn eygen mond heeft
gesegd en ook gepreekt.
10.     Het is een punt van \'t geloof, dat alle de kinderen,
die zonder doop sterven, verdoemt zijn, ja ook
duyvels in de Hel: en hier in moet men hem gelooven
als Godt zelfs.
11.     Godt en voorzag in Maria niet, alsdat hij wilde
van haer geboren worden, en haer verheffen gelijk
andere verdrukken.
12.     Waer \'t dat Godt de gratie, die hij aen Maria
gegeven heeft, hadde gegeven aen de grootste zon-
daresse, sij soude even zoo heylig geweest hebben,
als Maria, waerdoor hij den vrijen wil schijnt weg
te nemen.
13.     Hij verbiet het Bevaert gaen op het Laere-Kerkhof,
en wenscht dat de Schouwt haer sal bekeuren.
14.     Hij leert, dat men hem gelooven in al \'t geen dat
hij zeit, gelijk of het Godt zelfs sprak; ja hij zeit
ook al was daer geen zonde in gelegen, alleen omdat
ik het gebiede, zoo is et doodsonde; en die mij
niet gelooven, is niet waerdig de Communie uyt
mijn handen te ontvangen.
Het geschrift met deze stellingen werd algemeen verspreid
en maakte zooveel gerucht, dat van Heussen, algemeen
vicaris, genoodzaakt was, zich de Hilversumsche zaak aan te
trekken, om tenminste den schijn te hebben alsof hij voor de
verkondiging van de orthodoxe kerkleer zorgde. Hij gelastte
deken Cats een nader onderzoek in te stellen. Dit had
plaats in den herfst van hetzelfde jaar 1689. Hij hoorde
beide partijen en kon natuurlijk niet anders oordeelen dan
-ocr page 43-
37
dat Smidts onschuldig was. Bij dit onderzoek heeft Smidts
ongetwijfeld ontkend — evenals hij dit later deed — dat
hij die stellingen had geleerd, zooals zij hem door zijne
beschuldigers werden toegeschreven; deze althans achtten
het noodig hunne vroegere verklaring opnieuw en nog
meer te bevestigen.
Omtrent denzelfden tijd had nog het volgende plaats.
Op St. Augustinusdag was te Hilversum gekomen zekere
Cornelis Prins, door den Jansenistischen schrijver van
»Een kort en opregt verslag aan alle regtzinnige Katho-
lijken» schimpend een «boomezijn weverc uit Amersfoort
genoemd, maar die in alles toonde een goed welopgevoed
en schrander man te zijn. Hij hoorde Smidts zijne Janse-
nistische leer verkondigen en was vooral geërgerd door
de stelling, dat Christus niet voor alle menschen zoude
zijn gestorven. Dit deed hem besluiten naar Utrecht te
gaan om den Heer Catz, berigt te doen van hetgene
hem op Augustinusdag te Hilversum wedervaren was. Het
wordt ons volgender wijs met de eigen woorden van Cor-
nelis Prins medegedeeld \'):
Kort verhael van \'t voorval tusschen
Cornelis Prins, en d\' Heer Catz tot Utrecht
op den 29 Sept. 1689.
Cornelis Prins verhaelde dan aen M. H. Catz dat hij in
\'t Sermoen van den H. Smit Pastoor tot Hilversum was
geweest op den Feestdag van S. Augustijn, laetst gepas-
seert: dat hij hem hadde horen preken; dat G o d t
sommige menschen van den geheelen al
uytpikt tot haer eeuwige zaligheyd, zul-
lende die sonder twijfel zekerlijk zalig
worden: dat Godt de andere altemael laet
leggen, zonder haer eenige gratie te geven,
zullende die zekerlijk eeuwig verloren
gaan. Ende is hier ymand tegenwoordig, (zegde hij
Pastoor er bij) die hier iet tegen heeft, die kan bij mij
komen om daer van te spreken : ende gelijk Augustinus
tegen de Pelagianen2) heeft getriumpheert, alzoo sal ik
ook triumpheeren over degene, die mij hier in tegen zijn:
en ik zal het verhaelde predikken, tot spijt van die \'t
l) Uytterste Neerlach enz. blz. 7 v.v.
3) Aanhangers van een ketterij ontstaan in de 5de eeuw
door Pelagius, die loochende het bestaan der erfzonde, de
noodzakelijkheid van de genade, den doop enz.
-ocr page 44-
3S
leet is, als \'t maer te pas komt. Hij zeyde veel meer
andere spijtige redens die hier worden overgeslagen.
Cornelis Prins verhaelde verder aen M. H. Catz, dat hij
bij den voornoemden Pastoor Smidt gegaen is, vragende
hem, of hij volgens zijn belofte, in deze zaek hier voor-
gestelt, wilde voldoen. Dat die vraegde, wat hebt gij be-
merkt uyt mijn Sermoen ? en hij daer op antwoorde, dit
mijn Heer: dat die komen verloren te gaen, of die geen
aangebode gratie zouden gehadt hebben ? dat den Pastoor
antwoorden, Neen: want zoo zij aengeboden gratie gehadt
hadden, zoo most Christus voor haer gestorven wezen;
maer Christus is voor alle niet gestorven. Dat hij den
Pastoor vraegde, hoe dat hij dat probeert? (bewijst) en
dat de Pastoor antwoorde: zoo Christus voor alle menschen
gestorven is, zoo is hij ook voor de verdoemde, die toen
in de Hel waren, gestorven.
Maer hij is voor die niet gestorven ; ergo niet voor alle.
Dat hij Cornelis Prins daarop zeyde, dat Christus niet
gestorven was, om de verdoemde uyt de Hel te verlossen,
waer te zijn ; maer dat hij niet daer voor gestorven is,
voor zooveel zijn verdiensten, in \'t oude Testament wier-
den medegedeelt, ontkent te worden: want Johannes
Apoc. 13 : 8 zeyt: dat het Lam van den beginne af
geslagt is. Dat den Pastoor toen met hem niet meer wou
spreken, zynde daer en tusschen zijne uytvlugten zeer slegt,
niet waert om te schrijven, alhoewel hij ze mondeling aen
M. H. Catz voorgedragen heeft.
Reden wisselingh tusschen Cornelis Prins en M. H.
Catz, aengaende de stellingen van den Pastoor Smit.
Die stellingen waren deze: 1. Dat Christus voor
alle menschen niet gestorven is. 2. Dat die
komen verloren te gaen geen gratie wert
aengeboden. 3. Dat Christus niet gestorven
is voor die toen in den Hel waren. 4. Of
Godt wil dat alle menschen salig werden.
Aengaende de I stellingh.
Dat Christus voor alle menschen niet
gestorven is. M. H. Catz zeyde, dat den Pastoor Smit
ongelijk hadde, met zoo los uyt te zeggen, dat Christus
niet voor alle menschen zouw gestorven zijn. Hij zeyde
daerbij die propositie is verdoemt door de Paus, en wij
sweren die gantsch af. Maer men moet, zeyde hij, een
-ocr page 45-
39
bepaling daerin maken ; zoo te weten, dat Christi dood
voor alle menschen wel een genoeghsame prijs is, al is
\'t dat haer het middel niet wert toegevoegt. Cornelis Prins
vraegde : Mijn Heer, het affweeren van die propositie, dat
Christus niet voor alle menschen zouw gestorven zijn, ge-
schiet dat met goede meyning ? M. H. Catz antwoort: Ja.
Cornelis Prins vraegt dan ; als de Pausen iets condemneeren,
af dat niet een nootsakelijkheyd en is, als over het werk
van Jansenius f Hij seit van ja.
Cornelius Prins seide dat ook billijk te wesen: ende
daerop verder: dat de condemnatie moest gegaen zijn
op een van beyden. Te weten, of daer in gecondemneert,
dat Christi dood geen genoegsame prijs was voor alle
menschen (let wel, rakende de waerdigheyt van zijn dood)
of daer is gecondemneert dat Christus door zijn dood
alle menschen niet wil zaligh hebben. Het eerste (name-
lyk dat Christi dood geen genoegsame prijs was voor alle
menschen) wiert van Jansenius niet geleerd, zoo hadden
dan de Paussen dat in Jansenius niet te condemneeren. Zoo
moeten de Pausen zonder twijfel gecondemneert hebben,
dat Christus door zijn dood alle menschen niet wil salig
hebben: want Jansenius dat geleert heeft. Cornelis Prins
seide dan : deze stelling : dat Christus voor alle menschen
niet gestorven is, is gecondemneert, dat is, verdoemt in
desen sin : dat Christus door zijn dood de saligheyd van
alle menschen niet gesoght heeft. Den Pastoor van Hil-
versum hiel dit staende : Mijn Heer seit het zelfde, hoewel
soo bot niet uyt. M. H. Catz seyde, de Pausen mosten
haer nader verklaren. Cornelis Prins seyde, de zaak
spreekt zelf. En zoo komt men tot het tweede.
Aengaende de II stelling.
Dat die komen verloren te gaen geen
gratie wert aengeboden. M. H. Catz seyde, dat
de Pastoor daar qualijk had aengeseit, dat die komen verloren
te gaen, de gratie niet wert aengeboden, als of se de
gratie dan verwierpen. Cornelis Prins vraegde : Mijn Heer,
die verloren gaan, hadde die wel kunnen met al haer
vermogen, de gratie daedwerkende maken ? M. H. Catz
seyde van neen. Cornelis Prins seyde zoo is dan die aen-
geboden gratie van Godt niet bequaem, kunnende den
mensch ook van zijn selfs niet; ergo den mensch komt
verloren te gaen bij manquement en van zijn zelven en
van de gratie; ergo hij moet nootsakelijk verloren gaan.
M. H. Catz seyde, dit zijn diepsinnige questien, daer
-ocr page 46-
40
veele geleerde haer hooft mede gebroken hebben. Cornelis
Prins antwoorde dat is waer; maer nu komt men de
Boeren met grooten drift die questien voordragen.
Aengaende de III stelling.
Dat Christus niet gestorven is voor die
in
de Hel waren. M. H. Catz seyde al wederom,
dat den Pastoor qualijk geseit hadde: want, seyde hij,
Saul ende Judas sijn verloren, nochtans hebben die ook
gratie gehadt. Cornelis Prins vraegde of Saul ende Judas
een gratie gehadt hadden, waerdoor sij de verdoemenis
hadden kunnen ontgaen : en, of het maer een tijdgenade
waer geweest, die uyt haer zelfs niet bequaem was, om
door haer salig te worden ? M. H. Catz antwoorde: maer
een tijdgenade. Cornelis Prins antwoorde : zoo is Christus
dan niet gestorven voor die in de Hel waren, alsoo dat
ze hadden kunnen saligh worden : en soo is het seggen
van den Pastoor van Hilversum, en van U. E. Eerwaerde
niet veel verscheelende. Toen waren \'t alweer groote
mysteriën.
Aengaende de IV stellingh.
Of Godt wil dat alle menschen salig wor-
d e n. Cornelis Prins seyde, ja Paulus leert soo: i Tim. 2 : 4.
Godt wil dat alle menschen saligh worden.
M. H. Catz antwoordde: wie sal syn wil wederstaen : en
is dese wil in Godt, soo kan se niet veranderlijk wesen.
Cornelis Prins seyde, dat die wil in Godt is, waerdoor
hij wil dat alle menschen salig worden, dat
die in God blijft: en om dat de Godloose die wederstaen,
daerom komt Godt haer te straffen met de verdoemenis.
De onveranderlijke wil blijft al evenwel in Godt. Cornelis
Prins seyde voorts : ik sal mijn Heer nog wel een andere
reden geven. Is het Gods wil niet, dat men sijne geboden
onderhout ? ja seyde M. H. Catz. Cornelis Prins seyde, als
wij die overtreden, wederstaen wij dan den wille Gods
niet ? M. H. Catz antwoorde daer is in Godt een innerlijke
wil en een uytterlijke wil. De innerlijke wil geschiet altijt,
maer de uytterlijke wil altijt niet. Cornelis Prins vraegde:
mijn Heer, zijnder twee willen Gods ? Neen seyde M. H.
Catz. Wel seyde Cornelis Prins : als de innerlijke wil mij
niet wilde salig hebben, en de uytterlijke wil mij door zijn
predicatie wilde salig hebben, wat van beyde soude ge-
schieden ? M. H. Catz seyde: de innerlijke wil. Cornelis
Prins seyde, als ik dan kome tot het gehoor, soo worde
-ocr page 47-
41
ik doover : als ik verloren sal gaen, ontsteekt Godt \'t ligt
en ik worde blinder; dan kan het alles niet helpen. Dit
is, seyde Cornelis Prins, de leer van Calvijn. (Instit 3 b. c. § 12)
Ja seyde M. H. Catz, Calvijn leerden eenen Godt te
zijn en drie Personen : en nogtans was dat goet, al heeft
het Calvijn geleert. Cornelis Prins seyde : daer hebben we
noyt over geklaegt, maer wel over \'t ander. Wel seyde
M. H. Catz : wil Godt alle menschen salig hebben, hoe
heeft dat plaats in de ongedoopte kinderen en de ver
afgelege heydenen, daer Augustinus altijt zijn argument
uytmaakt ? Cornelis Prins antwoorde : ik weet wel dat daer
groote swarigheyd in is: maer men moet daerom de
schuit op Godt niet leggen, waerom alle menschen niet
salig worden, of tot de genade niet en komen. Christus
is ook soo ver van Utregt met zijn gratie om salig te
maken die verloren gaen, als van Japoniën ; en soo hoeft
men dan dat exempel van soo ver niet te gaen halen.
M. H. Catz ontkende dat: want seyde hij, hier wordt aen
de menschen de gratie medegedeelt: Cornelis Prins vraegde
voorder, of die van Japoniën wel konden salig worden
sonder de gratie Gods ? Neen seyde M. H. Catz. Cornelis
Prins vraegde voorder, of die ook wel konde salig worden
die te Utregt maer een tijt genade krijgen ? Hij antwoorde :
Neen. Cornelis Prins vraagde nog eens, of die te Utregt
maer een tijt genade hebben, met die tijt genade wel een
bestandige genade konden krijgen ? M. H. Catz antwoorde
nogmaals neen. Ergo zeyde Cornelis Prins, leyt het niet aen
vergelegene plaatsen, maer aen Gods wil, die ymand wil
salig of verdoemt hebben: en waerom dan tot de ver
afgelege heydenen geloopen ?
M. H. Catz seyde (meynende de gene die hier maer
een tijt genade hebben) het is haer eygen schuit, dat zij
de gratie niet langer willen hebben. Cornelis Prins seyde:
hoe kan dat wezen, mits sij maer een tijt genade ontvan-
gen hebben ? M. H. Catz antwoorde: dat is evenveel, de
quaetheyt van haer wil is daer tog. Sij souden soo wel
een volherdige genade komen te verwerpen (soo \'t aen
haer stont) als een tijtgenade. Godt voorsiet dog, dat haer
de volhardige gratie, door haer quade manier van leven
niet soude helpen: en dat ze derhalven soude vergeef zyn.
Cornelis Prins seyde, dat Godt ook wel voorsiet, dat die
tijtgenade haer ook niet souw kunnen salig maken: en
dat die derhalven ook soude vergeefs zijn. Cornelis Prins
seyde voorts : mijn Heer, ik zie wel, het sal dan met Godt
gaen, gelijk met imand die een vrouw-persoon veel caresse
-ocr page 48-
42
heeft aengedaen: en als men groote genegentheyd gemaakt
heeft, dat men dan zijn spillen opstrekt, en haer wederom
laet zitten. Soo souw Godt bij u ook doen. Godt doet den
mensch veel weldaden door de Biegte, door de H. Communie
enz. daer wij liefde door krijgen. En als \'t dan tot de saek
komt sal hij, hoor ik wel, den mensch weer eerst verlaten.
Cornelis Prins zeyde ten lesten : mijn heer ik sal dit
hier bij laeten. In \'t begin is \'t wel: want Christus dan
voor alle menscheu gestorven is ; op \'t eynde is \'t maer
voor een gedeeltje. In \'t begin geeft Christus sijne gratie
ook aen die komen verloren te gaen ; en op \'t eynde is
\'t niemendal. Hij stont verstelt over zulke geleertheyd als
hij in M. M. Catz vernam, willende liever eenen boer van
een gesont oordeel zijn, als een gestudeerden van zulke
geleertheid. Hij scheit met beleeftheyd van M. H. Catz,
en blijft synen dienaer. i)
Dat Prins dit onderhoud met den Deken in het licht
zoude geven had deze niet verwacht en hij was over die
stoutmoedigheid zeer verbolgen »waer mee deze laet-
dunkende Weever hem in een openbaer schrift verscheyde
dingen, die hij aen dezen man tusschen vier oogen gezeyd
zou hebben, valschelijk nageeft.*
»Het Hilversummer viertje werd hoe langer zoo grooter.»
Steeds begreep men meer en meer dat Smidts Jansenist
was en Hilversums Katholieke gemeente geheel aan die
partij werd overgeleverd.
<Het ging allengskens zo hoog, dat men niet alleen den
H. Smits, maer H. Catz ende den Bisschop (Petrus Codde)
zelver met de dwalingen van die viertien stellingen be-
tigte". Om dit «viertje» zoo mogelijk uit te dooven, ging
Catz in de Vasten van 1690 andermaal naar Hilversum,
ten einde zooals het heette, die zaak te onderzoeken.
Wat bij dit onderzoek heeft plaats gehad wordt niet ge-
mcld; het spreekt echter van zelf, dat Smidts opnieuw
orthodox werd verklaard. De trouwe katholieken begrepen
het anders. «De Boeren verweeten dit den meer genoemden
H. Catz openlijk in zijn aengezigt. Gij lieden spant allen
samen en zocht om altemael geus te maken, \'t was ons
genoeg voorzeyd, dat wij met U. E. zo vaeren zouden."
Na al het voorgevallene begrepen de Katholieken terecht,
dat bij de toen wettige kerkelijke overheid, van Heussen
!) Dit onderhoud wordt ook eenigzins verkort weergegeven
in: Breve Memoriale de slatu et progressie Jansenismi in Hol-
landia, blz. 15 en 16.
-ocr page 49-
43
als provicaris en Catz als deken, geen heil te vinden was.
Smidts door hen gesterkt en gesteund ging ongehinderd
voort zijne Jansenistische leeringen te verkondigen. Zij
wendden zich derhalve tot den Hoogw. Bussi te Brussel,
internuntius ook voor de noorderlijke Nederlanden, zonden
hem de bekende veertien stellingen met de verklaring
dat die voortdurend door hun pastoor geleerd werden,
beklaagden zich daarbij over de handelwijze van deken
Catz en verzochten, dat hij door zijn gezag Hilversum
van een anderen pastoor mocht voorzien. De nuntius
gelastte daarna den provicaris v. Heussen een nieuw
onderzoek in te stellen. Deze antwoordde, dat die zaak
reeds door den E. W. Catz was afgedaan, maar dat ze
op zijn hoog bevel opnieuw en nauwkeurig zoude worden
onderzocht. Dit plechtig en openbaar onderzoek, misschien
eenig in zijn soort — waarvan voor Hilversums Katholieken
zooveel in de toekomst afhing, had plaats op Pinkster-
maandag 1690.
Deze gebeurtenis vonden we omstandig verhaald1) en
laten het hier om zijne merkwaardigheid en zeldzaamheid
geheel afdrukken.
Verhael van \'t geen tot Hilversum voor-
gevallen is, tusschenM. H. Smitaldaer:
eenige van zijn gemeente: en mij (Cornelis
Prins) rakende eenige beschuldigingen
ten lasten van den Pastoor Smit, aengaen-
de syne leeringen, inpraesentievanM.
H. Catz, M. H. de S w a e n,2) M. H. Sto ken-
burg3) en M. H. Velthuysen3)op 14 Mei 1690,
wezende Pinxste r-M a e n d a g. Oude S t ij 1 4).
Pinxster-dag verkondigde den Pastoor Smit van de
Preekstoel af, dat hij de weet had gekregen van zijn
oversten, zeggende hem aen, dat sij genoodsaakt waren
om informatie te nemen over de klagten nu soo lang
x) Uytterste Neerlach enz. blz. 17 v. v. Hoewel dit werkje
door „Een kort en opregt Vertoog enz", een „leugenagtig
boekjen" wordt genoemd, lijkt het ons objectiever en meer
overeenkomstig de waarheid, dan het verhaal zooals „Een
kort en opregt Vertoog" het zelf geeft.
2) Professor te Leuven.
s) Pastoors te Utrecht.
*) Een ander gelijkluidend en op sommige punten aanvul-
lend verhaal, zie: Bijlage I.
-ocr page 50-
44
onder yder een uytgestroyt, en der halven dat hij Pastoor
een yder dagvaert om tegen morgen (\'t geen dan de tweede
Pinxsterdag waer) voor de oversten te compareeren : en die
besonderlijk, seyde hij, die tegen mij geteekent hebben,
sullende een yder vrij spreken hebben. Dese verdagvaer-
ding gaf een groot geroep door het geheele dorp, ook
onder andersgesinden, die haer ook scharpten om te
komen hooren. Ik (Cornelis Prins) kom daer ook bij geval:
werde door eenige vrinden versogt daer me bij te komen,
seggende als dat zij lieden morgen souden ondersogt wor-
den : en de mits ik van de saak nu kennis had, haer wilde
assisteeren. Ik seyde, als het met fatzoen kan geschieden,
wil ik mijn devoor wel doen. Men komt dan Pinxster-
Maendag te kerke, daer ik soo veel volk vont, als nog
oyt gesien hebbe van allerhande Religie. Na de Misse
(die door pastoor Smit was opgedragen) preekte M. H. de
Swaen : hiel met kragtige reden voor het groote quaed
dat de verdeeltheyd mede brengt, seggende dat om het
volk te vereenigen niet noodiger was, als sig te onder-
werpen aen syn oversten.
Hij seyde daer ook by: dat op deze stoel (hij meynde
de Preekstoel van Pastoor Smit) gepreekt wort, is de op-
regte Leer: dat men de zelve dingen in Brabant en in
andere plaetsen leert. Noteert hier, dat M. H. de Swaen al wist
dat de Pastoor regt geleert had, en sijn beschuldigers souden
nog eerst gehoort worden. Ik konde dit niet wel inschikken,
omdat ik sag dat dit geen goet regter soude wezen, die depar-
tije al tegen was, eer hij die gehoort had. Na de praedicatie
komt den Pastoor Smit met een geschrift, dat hij las,
rakende zijn beschuldiging, waerin ik wederom geen goede
ordre bemerkte. Want terwijl den Pastoor beschuldigt
was, soo mosten zijn beschuldigers gehoort worden, en
hare aenklagten doen : en den beklaegde most zijn selven
defendeeren ; maer dit ging hier heel anders toe. In het
verhaelen van de artikelen, die tot zijnen laste waren,
begon hij iets te seggen hetgeen soo niet en was als hij
seyde; soo is daer dan een, die daer op invalt, als meenende
dat het vrij spreken was, willende met de omstandigheden
toonen, die saak soo niet te wezen als den Pastoor daer
verhaelde. Den Pastoor seyde, dat hij swijgen soude. Den
persoon seyde, dat hij niet swijgen kon, omdat hij de
questie niet voor en droeg gelijk ze was; \'t scheen daer
een groote disordre soude komen. Ik seyde tegen den
persoon, terwijl het den Pastoor is, en meester in zijn
Kerk, soo moet gij swijgen. Maer onthout het, als \'t alte-
-ocr page 51-
45
mael gedaen is, dan sult gij tijd hebben, om te spreken,
gelijk geseit is. d\' Artikelen gelesen sijnde, soo seyde M.
H. Catz, dat degene die wat hebben in te brengen, en
besonderlijk die tegen den Pastoor geteekent hebben, dat
sy sullen in een Kamer komen, en getroost worden ; de
gemeente, seyde hij, gelieve soolang te wagten, men sal
haer dan Satisfactie doen. Daer loopen dan veel luyden
na toe, willende mij mee hebben. Maar ik seyde, dat het
een saek was buyten mij. Se waren daer niet mede te
vreden, seggende, dat ik daer nootzakelijk bij most wesen.
Ik seyde, mits het buyten mij is, soo vraag aen de ver-
gadering of ik daer wel bij mag komen. Soo zij het toe
staan, ik beloof U, ik sal der bij komen ; daerop wiert
ik geroepen. Ik moet dit daer bij voegen, dat M. H. Smit
daer bij riep een gereformeert persoon met name Jaep
Teunisse, mij wel bekent, heet fijn op sijn Religie; en
seyde tot hem, komt gij hier mee binnen, want gij hebt
een goet oordeel, en sult de saak wel vatten. Ik kom dan
binnen groetende de Heeren. Spreke M. H. Catz aan, en
segge : mijn Heer, het schijnt dat wesen wil, als ik hier
kom, dat hier altijt wat te doen is. Ik ben voorleden jaer
op St. Augustinusdag hier ook te Kerke geweest, toen
M. H. Smit soo preekte. Ik hebbe U. E. tot Utregt daer
van gesproken, gelijk U. E. bekent is. Dat is waer seyde
M. H. Catz. Ik seyde dan, terwijle ik beroepen ben, soo
mag ik wel seggen, wat ik gehoort hebbe. M. H. Catz
seyde van ja. Ik konde wel bespeuren, dat het hem niet
seer aangenaem was ; maer hij seyde tegen mij, dat ik
dat heel kort moest doen. Ik seyde dan, dat ik op St.
Augustijnsdag den Pastoor Smit heb hooren preken, dat
die gene die komen verloren te gaen, geene gratie gehad
hebben, waerdoor sij de verdoemenisse hebben kunnen
vermijden: ende soo ook, dat die salig worden, gehad
hebben soodanige gratie, dat sij die niet hebben kunnen
verwerpen. De Heeren seyden daerop: dat kan niet wesen,
dat kan niet wesen. Ik was verwondert, dat ik dat hoorde,
nademael ik met M. H. Catz tot Utregt daervan soo
gesproken had. Ik seyde, dat is waer, het kan niet wesen,
als de catholijke leer regt geleert wert, maer dat het niet
wesen kan, dat wort ontkent, ik hebbe het zelfs gehoort,
en daer zijn der van de gemeente die het ook gehoort
hebben. Ik soude wel een ondeugent mensch wesen, die
sulke plompe leugens sou liegen, en de andere mee, die
het ook gehoort hebben. Den Pastoor was daer toen niet
praesent. Ik seyde, laet den pastoor hier komen, \'k zal
-ocr page 52-
46
klaer doen blijken dat het waer is. Daar op wiert den
Pastoor gehaelt. De andere Heeren seyden al, dat kan
niet wesen. Den Pastoor komt dan, hoorende daer wat
van: en begon soo met te seggen, dat het soo niet en
was. Maar ik weet niet hoe hij dat hebben wilde : want
het scheen hij geen groot behagen in mij had. Ik seyde
dat de vrienden wat geliefden toe te hooren, dat ik het
klaer zou toonen.
Ik seyde dan tegen den Pastoor, of ik dien dag van
St. Augustyn den 28 Augustus, met hem in geen conferentie
geweest waer; ende of hij op de stoel niet geseyd had,
dat die op de leer, die hij toen leerde wat te seggen
hadden, dat die vrij bij hem souden komen. Hij konde
het niet ontkennen. Toen hebt gij, seyde ik tot hem,
geleert, dat die komen verloren te gaen, geen gratie ge-
hadt hebben, om haer verdoemenis te ontgaen, en dat de
andere, die, die gratie gekregen hebben om salig te
worden, die niet verliesen en eeuwig salig worden.
Daerop seyde ik verder, ben ik bij u gegaen : seyde dat ik
swarigheyd in uwe praedicatie vont: hebbe het nu geseide u
voorgestelt: gij hebt het minste daer van niet ontkent,
maer geantwoord, dat dat waer was : en alzoo geargumen-
teert: Soo die komen verloren te gaen, hadden kunnen
salig worden, soo most Christus voor haer gestorven zijn ;
maar Christus, seyde gij, is voor haer niet gestorven;
ergo kunnen sy niet salig worden. Ik merkte daeruyt,
dat gij die verschillen niet wel wist te verhandelen, willende
de questie met questie goet maken. Ik ontkende dat
Chr\'stus niet gestorven was voor die verloren gaen. Gij
seyde wederom dat hij dan moest gestorven zijn voor die
toen in de Hel waren; en daerbij, maer hij is voor die
toen in de Hel waren niet gestorven ; ergo niet voor alle.
Ik antwoorde daerop met dit onderscheyt: dat Christus
niet en is gestorven voor die toen in de Hel waren, om
haer daar uyt te verlossen, maer dat Christus voor die
niet gestorven souw zijn, toen sij nog levende waren,
wort ontkent: want het Lam is van den beginne af geslagt
geweest, (Joh. Apoc 13) wat is dat anders als dat de
verdiensten van Christus al in de oude wet medegedeelt
zijn. Den Pastoor bekende dan het soo geschiet te zijn.
Ende hiermede, seyde ik, ende wilde gij niet meer spreken
met mij. Dat is waer, seyde de Pastoor, want ik vraegde
wat gij voor een waert, en gy seyt, dat gij geleert waert.
Ik antwoorde, het is waer dat ik dat seyde, verstaende
door geleert, soo wat bedreven te zijn in de quaestie die
-ocr page 53-
47
wij hadden te verhandelen. Ik hadde ook te voren geseit,
dat ik ongeleert was, dat is, niet gestudeert in de hooge
scholen. Maer dit was geen reden, waerom gij daervan
met my niet meer spreken wilde, omdat ik seyde dat ik
geleert was, of spreekt gij liever met de boeren, seyde ik,
van sulke quaestiën, als met die geleert zijn ? Daerop
begonnen de boeren te seggen, dat is waer. Den Pastoor
zeide: ik hebbe alleen beroepen, om te onderrigteu en
niet om te disputeeren, omdat ik den besten disputant
niet en ben. Het is aerdig, dat den Pastoor nu geen
disputant is: en toen hij afriep van den Stoel van bij
hem te komen, sou hij \'t al met de wapenen van St.
Augustijn ten onder brengen, wat hem voorquaem, want,
seyde hij, gelijk St. Augustijn getriumpheert heeft over
de Pelagianen, soo sal ik ook triumpheren van desen tijt.
Siet dien grooten Goliat wort van een kleynen David
soo ver gebragt, dat hij bekent den schilt daer hij sig op
beroepen had, niet meer kan gebruyken.
Nadat ik geeindigt hadde, begonnen de andere te spreken
en \'t ging met sulken ordre toe, als het ordinaer toegaet
met sulken volk. Den een seit dan, dat hij den pastoor
Smit heeft hooren preken, dat men Godt niet kan bewegen
van zijn besluyt, dat hij met ons voorheeft, en derhalven
dat men daer niet seer door getroost wert, ja men soude
daerdoor tot wanhope raken. Daer waren een a twee
daerbij, die het met den Pastoor hielden, en seiden, dat
sij getuygen wouden, dat sy dat niet gehoort hebben.
M. H. Catz die den Pastoor genegen was, die neemt dit
argument op, en seyde tegen de geen die seyden, dat
zij dat gehoort hadden : sie daer bennen der die getuygen
willen, dat zij het niet gehoort hebben. Dat een boer
sulken argument inbrengt, ik souw dat noch kunnen in-
schikken, maer dat een geleert man hem daer van bedient,
dat is te slegt. Ik sprak daer tusschen in, en seyde, dat
niet gehoort te hebben, geen goet bewijs maekt: dat ik
veel boeren had sien slapen, terwijl gepreekt wiert: en
dat die altoos niet en konden getuygen : en wie weet,
hoe het toen ook gegaen is. Daerna komt een geestelijke
Dogter, die wel dertig jaren de kinderen gecatichiseert
heeft: en seyde tegen M. H. Catz, dat zij in de Catechi-
satie van den Pastoor Smit geweest is, en gehoort heeft,
dat den Pastoor vraagde aan de kinderen, of Christus
gestorven was voor alle menschen: dat daerop geant-
woort wiert van ja: dat den Pastoor daer geen genoegen
in en toonde: dat hij aen een ander vraagde, die van
-ocr page 54-
neen antwoorde, en dat hij daermee te vreden was. Zij
seyt verder dat sij bij den Pastoor gegaen is en geseit
heeft: Mijn Heer, ik hoore u daer de kinderen leeren,
dat Christus niet voor alle menschen sou gestorven sijn,
en ik hebbe altijt het contrary geleert, hoe zal dit \'t
saemen staen ? en dat den Pastoor daerop antwoorde, dat
ik dat niet wel verstont en dan het was, zooals hij leerden.
Dit ales seyde die dogter met schreyende oogen tegen
M. H. Catz, daerbij seggende: Mijn Heer mag dit wel
gelooven: ik verklare op mijn waerheyd, dat het zoo
geschiet is in praesentie van meer luyden : en wat men
segt, den Pastoor ontkent het. M. H. Catz seyde, Dogter
ik geloof u wel; maer mits gij een geestelijke dogter
bent, soo zal hij dat gedaen hebben om u te beproeven.
Daer mee had M. H. Catz dit al te mael al beantwoort.
Daer quamen soodanige dingen voor den dag, dat het
onmoogelijk is, die al te verhalen, omdat het al onder
malkander begont te spreken. Men begon daar al te ver-
halen dat men gisten, dat in de biegt geseit was; (wel te
verstaen dat den Pastoor dat niet en seyde van een ander,
maer een ander van zig zelfs). Den Pastoor seyde daarvan
geen kennis te hebben. Toen seyde een van de Heeren,
dien ik niet noemen mag, dat den pastoor daer niet van
spreken mogt, sonder verlof van den poenitent; anders
sonder dat, soude men daervan beginnen te spreken. Ik
seyde tot den poenitent: wegh, wegh met sulke malligheyd :
men kon met een goede ordre niet uytreghten, wat zal
het met sulke ongehoorde manier van doen wesen. Alles
verder te verhalen souw malligheyd wesen: want men
begon malkander te dreygen om te slaen.
Men scheyde dan, om na den middagh ten 2 uren
weder bijeen te komen. Maer ik hoorde, dat niemand daer
weer toe wou van die toen in de Kamer waren, omdat
sij wel sagen hoe dat zij behandelt wierden van hun
regters. Daer niemand komende, zoo heeft men gevraegd,
of sij den pastoor wel wilden hebben: wiert geantwoort
van ja, waer onder verscheyde geusen waren, en soo heeft
den pastoor bij die getriumpheert, synde ondertusschen
van de sijne, op welkers aanklagingh nogh hij, nogh sijne
beschermers wat te zeggen wisten, geheel verslagen. Ik
henen gaende was bedroeft ten hooghsten, dat de zaken,
rakende onse Religie, soo gehandelt wierden. Ende dit
soo wesende hebbe dit met mijn eygen hand onderteekent,
bereyt sijnde, altijt rekenschap daervan te geven.
Bij mijn          Cornelis Prins.
-ocr page 55-
49
Na dit alles ging Catz nogmaals naar de Kerk, waar
een groot aantal menschen de eindbeslissing afwachtten,
en hij verklaarde plechtig, dat zij gerust konden zijn
omtrent de leer van hun herder, dat Smidts orthodox
Katholiek was ; er was dus geen reden om hem te ver-
plaatsen.
Hiermede was dit zoo plechtig onderzoek afgeloopen :
de partij had haar doel bereikt, Smidts was als rechtzinnig
Katholiek geijkt en kon nu vrij voortgaan zijne dwalingen
aan zijne gemeente in te prenten.
Na dien Pinkster-Maandag schijnen velen van hen, die
vroeger Smidts van Jansenisme beschuldigden, zich bij de
verklaring van Catz te hebben neergelegd. Hoe kon het
anders, als wij zien, dat ook de pastoors uit den omtrek
samenwerkten, om Smidts te steunen. Dit blijkt uit de
volgende verklaring.
>Wij onderschreeven getuygen en verklaren eenpaerlijk,
dat wij op den 5 October N(ieuwe) S(tijl) dezes jaers 1690,
alhier tot Hilversum omtrent 12 uuren \'s middags 60
meerderjaerige Manspersoonen van de Rooms Katholijke
Gemeente van Hilversum bij een gevonden hebben ; de-
welken ondervraegt zijnde of de veertien stellingen, die
tot laste van hunnen P(astoor) den E.H. Smits, in druk
zijn gegeven, en hun wierden voorgelezen, oyt van den
gemelden Heer in predikatie, of in den catechismus met
die woorden geleerd waren ; eenpaerlijk antwoorden, dat
ze noyt diergelijke uyt zijnen mond gehoord hadden, maer
dat ze in tegendeel hem valschelijk en quaedwillig zijn aan-
gewreven. Vorders afgevraegd zijnde, of ze de verklaeringe,
die de H. Smidts over de bewuste stellingen gedaan heeft,
en die hun voorgelezen wierd, niet hebben hooren leeren,
gaven tot antwoord, dat ze hem altijd van diergelijke
stoffe zoodanig, als in zijn verklaering uytgedrukt word,
hebben hooren leeren ; voegende daer nog bij, dat hij
hen niet anders als zijne Voorzaeten onderrigt heeft. Zij
verklaerden verders, dat er nog wel 5 a 6 hondert per-
soonen zijn, die dezelve getuygenis bereyd zijn te geven,
hoedanige getuigenis zij haer op Pinxstermaendag laetst-
leden alhier genoegzaem hebben hooren geven.
In Hilversom 5 Oct. 1690
bij ons
Jac. van de Water.
Adrianus van Dijk.
Joannes Neelman.
Matthias Torck.
-ocr page 56-
50
Ecu gelijkluidende verklaring legden dezelfde onder-
teekenaars af van 34 geestelijke dochters of klopjes.
Ook Gerardus Scheerders, pastoor te Eemnes — vroeger,
gelijk reeds opgemerkt werd, een der voornaamste raad-
gevers der rechtzinnige Katholieken — herriep zijne tegen
Smidts uitgebrachte beschuldiging, zooals blijkt uit zijn
brief aan den pastoor van Oud-Zevenaar, Hieronymus Killer,
welken wij meenen ook te moeten laten volgen :
Seer Eerw. Heer.
Ick hebbe u Eerw. voor eenigen tijd omtrent 6 a 7
maenden als wat nieuws bekent gemaekt door eenen brief
aan U Eerw. gesonden, dat hier omtrent een van mijn
gebuyren in Hilversom genaemt H. Smits, sou geleerd
hebben 14 stellingen, ter oorsaek dat ik een gedrukt
briefjen hadde gezien, waer in die uytgedrukt stonden,
ende tot laste van gemelde Heer toegeschreven wierden.
Daerenboven heb ik met eenige van sijne onderdanen in
mijn huys gesproken omtrent 6 a 7, die mij dezelfde
stellingen vertoonden onderteekent door 12 Parochianen
van H. Smits : getuygende dat haer P(astoor) die leerende
was. Hier op hebbe ik U Eerw. dit ten eerste bekent
gemaekt.-------------— — —------------------— — — —
Nu naderhant beter onderrecht wesende, heb ik bevonden,
dat onze Seer Eerw. Heeren O(versten) tot Hilversum ge-
weest hebben, om te sien wat van die saeck was. Ende
hebben bevonden, dat H. P. noyt die of diergelijke stel-
lingen geleert heeft, ende wierden die 12, die het tegen
den H. P. inbrochten als sulx geleert te hebben, van de
geheele gemeente uytgelacht en bespot; soodat die ge-
drukten brief, waeruyt ik u die 14 stellingen hebbe
overgesonden, niet anders en is, als eene lasterige pasquill,
die die 12 malcontenten misschien selver in\'t licht hebben
gegeven ; ik zegge misschien, omdat gelijk ik boven geseyt
hebbe, die 12 naemen in geschrift hebbe gezien, en om
dat op den gedruckten brief noch naem noch drukker is
te vinden. Voorders heb ik verstaen dat UEerw. uyt mijn
brief heeft gelooft, alsof die sulx in waerheyt hadde ge-
leeit, hetwelke mij leet is; want ik hadde noyt gedacht,
datter ymaut van sou kenisse gekreegen hebben; maer
dewijl het nu tot kenisse van veele gekomen is, doordien
UE. mijn brief soo bekent gemaekt heeft, soo verzoek ik
UEerw. gelieve bij alle die geene, die zulkx door mijn
brief of uwe aendieninge gelooft hebben, te vermaenen,
dat ick gehcl ander geloof van dien H(eer) P(a»toor) hebbe.
-ocr page 57-
51
Ende dierhalve — — — — — — — — — — — —
bely ik, dat hij geheel ounoosel daer in is, ende qualijk
beschuldigt is.
Nu zal UEerw. sien — — — — — — — —--------
— — — — — — — ende verblijve mits deze uw seer
Eerw. goeden en bekenden vriend en confrater.
In Blaricom den 10 Julii 1690.
Gerardus Scheerder.
Deze verklaringen, zoo zoude men meenen, zijn ver-
pletterend voor de tegenstanders van Smidts, en pleiten
hem van alle aantijgingen en beschuldigingen vrij. Doch,
helaas, wanneer men deze getuigenissen nader op de keper
beschouwt zijn ze van nul en geenerlei waarde. Laten wij
dan eens zien, welke waarde de twee eerste getuigenissen
hebben, n.1. wie en wat zijn de vier onderteekenaars, met
hen toch staat of valt de waarde van deze getuigenissen.
Welnu, de eerste onderteekenaar J. C. de Water, pastoor
te Laren was een vurige verdediger en voorvechter van
het Jansenisme, die al zijn krachten inspande, om de
Jansenistische dwaling ook in zijn gemeente ingang te
doen vinden. Dat zulks niet gelukte lag niet aan hem,
maar aan de kloeke Roomsche Laarders, die hem te slim
af waren. \') Zijn gezag heeft dus voor ons in deze zaak
geen waarde ten gunste van Smidt, integendeel.
Hoewel omtrent den tweeden onderteekenaar Adrianus
van Dijk, pastoor te Blaricum, geen positieve bewijzen
zijn bij te brengen van heulen met het Jansenisme, toch
is groote omzichtigheid aangaande hem streng geboden,
vooreerst omdat H. van Heussen, hardnekkig Jansenist, die
hoofdzakelijk ter verdediging van het Jansenisme zijn
tBatavia Sacrac schreef, hem zooveel lof toezwaait,2) wat
al van dien kant komende op zijn minst genomen zeer
verdacht is. Daarbij voegt zich nog dat aan pastoor Van
Dijk door Neerkassel de last werd opgedragen, om eenige
studenten tot het priesterschap op te leiden, wat gericht
en bedoeld was tegen het seminarie te Keulen, waar de
1)   v. Lommei. Missio foederati Belgü blz. 8, 51 ; G. 1. J.
Nieuwenhuis. Laren in en na de Reformatie blz. 64; Arch.
Aartsb. Utr. I, 301.
2)    Hist. Epix. I, 206. Ook J. C. de Water ontvangt daar
uitbundige lof. (blz. 207). Dr. Schaepman noemt de „Batavia
Sacra" een partijschrift. Onze Wachter 1885. blz. 337.
-ocr page 58-
52
Utrechtsche jongelingschap haar opleiding tot priester
ontving. \')
Van Joannes Neelman, pastoor te Ankeveen, „hebben
we,c zegt de schrijver van genoemd Kerspel, >geen enkel
bewijs kunnen vinden, waaruit blijkt dat hij het Jansenisme
was toegedaan, dan dat hij de verklaring ten gunste van
pastoor Smidts heeft onderteekend. 2)
De vierde onderteekenaar Matthias Torck was kapelaan
bij Catz te Utrecht en gedurende verscheidene jaren een
der vurigste aanhangers van den door den Paus wettig
afgezetten apostolischen Vicaris Petrus Codde, in welken
tijd hij eenige vinnige werkjes uitgaf tegen Rome. Eerst
later il Nov. 1720 verzoende hij zich wederom met de
kerk. Ook de waarde dus van zijn gezag moeten we in deze
zaak afwijzen, en kunnen we geenszins ten gunste van
Smidts aanvaarden. 3)
Nu komen we aan het derde getuigenis van Gerardus
Scheerders, pastoor te Eemnes. Ook dit mist alle waarde,
gelijk we thans zullen bewijzen.
De herroeping van zijne beschuldiging tegen Smidts,
zooals hij in boven aangehaalde brief deed, was hem afge-
dwongen, en later zelfs hield hij zijne beschuldiging
staande.
Codde dwong pastoor Scheerders zijn beschuldiging ten
laste van Smidts te herroepen, daar hij anders van alle
geestelijke bediening zoude ontslagen worden. Hierdoor
beangstigd herriep hij, maar geheel tegen zijn zin, want
meer dan eens heeft hij bedroefd tot zijne vrienden gezegd,
dat zijne beschuldiging door hem herroepen is niet uit
liefde tot de waarheid, maar uit vrees voor straf gedwongen.
Omstreeks Paschen 1691 werden hem door Cats, provicaris
en aartspriester van Gooiland, de H. Oliën geweigerd,
indien hij nog niet eens zijne herroeping vernieuwde. Hij
deed zulks niet en wilde liever de H. Oliën derven,
dan de waarheid prijsgeven. Nadat er twee maanden ver-
loopen waren, heeft hij op aansporen van zijne vrienden
zich onderworpen door de H. Oliën te vragen, doch deze
werden hem niet gegeven, tenzij hij bevestigde, dat hij
zijre beschuldiging geheel vrijwillig had herroepen, doch
toen antwoordde hij vrijmoedig: Ik kan aan de waarheid
x) Arch. Aartsb. Utr. I, 410. Hij was niet te Utrecht geboren,
zooals daar vermeld wordt, maar te Jutfaas uit Teusz. v. Dijk
en Elisabeth van Spijck.
3) Arch. Aartsb. Utr. XXIV, 281.
s) Zie zijn levensbeschrijving in Aroh. Aartsb. Utr. VIII, 248 v.r.
-ocr page 59-
53
niet ontrouw worden. Is het waar, vroeg Catz, dat Smidts
deze veertien stellingen gepreekt heeft. Aldus zeggen de
getuigen, hernam Scheerders. En dat, zeide Catz, zult gij
herroepen. Ik kan niet herroepen, zeide hij, wat 12 ge-
loofwaardige getuigen bevestigen. Indien gij niet herroept,
zeide hij, zult gij van alle kerkelijke bedieningen gesus-
pendeerd worden. Geen acht slaande op de censuur noch
op de bedreiging daarmede, zeide hij: Ik eisch de H.
Oliën. Vertoornd ging Catz weg. Na weinige dagen werd
Scheerders door koorts aangegrepen en uitgeput op het
ziekbed neergeworpen, zooals sommigen meenen uit droef-
heid. Maar de waarheid bleef hij handhaven en gaf zich
niet gewonnen. \').
Hier worden dus de rollen omgekeerd, en is het aan-
gehaalde getuigenis van pastoor Scheerders ten gunste van
Smidts, geworden een pleit tegen hem. Dit laatste doet
nog weer duidelijk zien, hoe de Jansenisten werkzaam
waren, om hunne dwaling op allerlei sluwe wijze ingang
te doen vinden.
Nadat Codde 7 Mei 1702 van zijne bediening als
Apostolisch-Vicaris door den Paus wettig was ontslagen,
had te Hilversum de formeele afscheiding der Jansenisten
plaats.
De provicaris Th. de Cock — volgens Bat. S. de Inter-
nuntius Bussi — gaf aan Smidts zijn ontslag.
Meerdere geloovigen wilden toen geen gemeenschap
meer met Smidts houden. In het doopregister van dat jaar
is door Smidts eigen hand aangeteekend: sanno 1703
heeft Heer Neelman tot Ankeveen gedoopt het kind
van Jan Gijsbertus Ruiter. Zoo ook heeft Pater Zeyger
gedoopt het kind van Jan Kramer, in Oct. 1703, tot
Bussum, hun eigen pastoor, die thuis was, niet willende
gebruiken.
Ook had pastoor Smids een nieuwen catechismus inge-
voerd, waar tegen achterdocht werd gekoesterd. Op een
Zaterdag in October 1703 togen Hilversums Kerkmeesters
deswege naar Utrecht, om daar raad te zoeken, al licht
bij de Paters. Zij kwamen er tot het besluit om »aenstaen-
den Zondag alle kinderen met de ouwe catechismus in de
Kerck te senden, ende als Heer Smidts deselve soude
willen verbieden, soo souden sij met de Kerck (te Hil-
versum) doen gelyck als er met de Kerck van heer de
l) Mozzi. Histoire des révolutions de l\'église d\'Utrecht I,
203, 211; de Cook. De Petro. Codde Sive Coddaeo (1715) bit.
78 T.T.
-ocr page 60-
54
Water (te Laren) is daen (namelijk de Kerk door het ge-
recht laten sluiten). In Hilversum echter mislukte, wat te
Laren was geslaagd.
Na de afzetting van pastoor Smidts, werd tot pastoor
te Hilversum benoemd :
Joannes Everardus Kleyman, \')
pastoor te Aert in Gelderland, die de bedrukte Katho-
lyken, welke den berugten Jansennisten priester Smidts
verlaten hadden met veel ijver bediende. 2)
Doch kort daarna werd hij bij resolutie van 17 Juli 1704
verboden alhier den Kerkdijken dienst te verrichten : >Is
na voorgaande deliberatie, tot onderhouding van haar Edele
Groot Mog. Placaat van 17 Aug. 1702 goedgevonden, ende
verstaan, dat den Hoofd Officier der stad Hoorn, mits-
gaders de respective Bailluwen van .. . Goylandt. .. sallen
werden gelast en geordonneert, sooals deselve gelast en
geordonneert werden mit deesen, om uit den naam ende
van weegens haer Edele Groot Mog. te interdiceeren ende
verbieden de navolgende Priesters om in de hier nage-
noemde Districten te predicken ofte eenigerhande andere
dienst te doen, te weeten ... Joannes Kleyman tot Hil-
versum. . . uyt name als vooren aan te seggen, dat zij
haar buiten de voorschreven districten sullen hebben te
begeeven binnen den tijd van tweemaal vier en twintig
uren buiten de landen van Hollandt ende West-Vrieslandt,
binnen den tijdt van achtdagen na de gedane aanzegging,
op poene, dat die na den voorschreeven tijdt daarin sal
of sullen werden bevonden als perturbateurs van de ge-
meene ruste, allen werden gestraft. Deze resolutie werd
herhaald en versterkt 18 Oct. 1704. 3)
Pastoor Kleyman keerde naar Aert terug.
Smidts bleef hier als pastoor gevestigd, en ongeveer de
helft der gemeente volgde hem in de scheuring, terwijl de
andere helft bij de Roomsche Moeder bleef. Gedurende
de vijf jaren die de scheuring voorafgingen werden er
jaarlijks gemiddeld 57 gedoopten ingeschreven, in 1705
slechts 30, in 170628, terwijl van 1708—1766 dit getal
nog geen 29 per jaar bedroeg.
Op 15 Febr. 1706 overleed pastoor Smidts op 5 5-jarigen
1)     v. Lommei, 1. c. blz. 55.
2)     Bachusiuf. Bewijsschrift III, 223.
s) De Ultramontaan. Tijdschr. voor Dompern *n Ignortin-
lijn#n 1827. II, 174—176.
-ocr page 61-
55
leeftijd. \') Men verhaalt, dat hij aan tafel zittend bij het
ontvangen van het doodsbericht van een naburigen ort-
hodoxen pastoor —wien hij bij een hevig dispuut over zijne
Jansenistische stellingen, toevoegde, dat zij voor het oor-
deel Gods zouden zien, wie het mis had — plotseling met
het doodsbericht in de hand, den geest gaf. Wie deze
naburige pastoor moet geweest zijn, is mij niet gebleken.
A. v. d. Steen pastoor te Laren kan het niet geweest zijn
daar deze 26 Febr. 1706 overleed.
Hoewel het pogen der Roomschen, om weder in het
bezit van hunne kerk te komen, was mislukt, gaven zij
echter den moed niet op. In Febr. 1706, toen pastoor
Smidts op 5 5-jarigen leeftijd, was overleden, gordden de
Roomschen zich andermaal aan, om kerk en pastorie terug
te erlangen. De nuntius Julius Piazza zond den heer
Joannes Ophuis,
pastoor te Vaassen en Kannenburg naar Hilversum, om
Smidt\'s opvolger te worden ; doch het pogen mislukte:
Joannes de Jong, des voorgangers kapelaan, die op 13 Febr.
1707 reeds een huwelijk inzegende, hier door J. Cats als
pastoor ingedrongen, 2) wist zich in het bezit van kerk en
pastorie te handhaven, zoodat pastoor Ophuis onverrichter
zaken naar Vaassen moest terugkeeren.
De Jong schijnt menig tot nog toe trouw gebleven
katholiek te hebben doen wankelen, althans het jaar na
zijne aanstelling 1707 klom het getal gedoopten tot 44.
Dit heeft er wellicht aanleiding toegegeven, dat een paar
Katholieke inwoners van Hilversum, den nuntius te Keulen
Joannes Baptista, aartsbisschop van Tarse, per brief de
vraag voorstelden of zij met genoemde de Jong kerkelijke
gemeenschap mochten houden ? Het antwoord van den
nuntius in den brief van 3 April 1708, die niets dan liefde
en zucht tot vrede ademt, was natuurlijk ontkennend.
>De Jong«, — zoo wordt daar gezegd — »is iemand, die
zich heeft ingedrongen in de pastorie van Smidts tot Hil-
versum, die geenerlei jurisdictie of zending heeft, noch de
macht om biecht te hooren, de absolutie te geven, of
eenige pastoreele bediening uit te oefenen.c Verder schrijft
de nuntius, dat hij aan de Jong meermalen schreef en
hem over zijne handelwijze vermaande, maar dat hij wel
l) v. Lommei, l.c. blz. 5; Necrol. Harl. De Katholiek 1878,
I, 288.
\'■ Bijdr. HaarUm. X, 379.
-ocr page 62-
56
begreep, >dat genoemde priester, zooals zijl. gewoon zijn,
niet eens die brieven las, maar door een ander liet lezen
om zoo onwetendheid te kunnen voorwenden.» Verder
wordt hun verboden kerkelijke gemeenschap met hem te
houden, en worden zij tevens aangemaand ook anderen
>daar af te houden, zonder echter de liefde jegens ge-
melden Heer de Jong te kwetsen of hem te krenken.t
Die brief, die zekerlijk in aller handen kwam, alsmede
de raad en de vermaningen van het »paar«, wellicht in-
vloedrijke Katholieken, hadden ten gevolge, dat menig
wankelende tot inkeer kwam. In 1708 werden er slechts
15 door de Jong gedoopt, en de drie volgende jaren
28, 28, 24.
Nog volgde een nieuwe proef omtrent het einde van
October 1709: door de wettige overheid gezonden kwam
naar Hilversum
Adrianus Wijnants,
die hier kerk tegenover kerk oprichtte, niet zonder veel
opschudding te verwekken. \') Op 21 Febr. 1710 staat hij
hier nog op zijn post, niet meer op 20 Maart. Want nadat
hem de vraag gesteld was door de Ed.Gr. Mog. Heeren
Staten van wien hij zijn zending had, en geantwoord had
van den Paus, werd hij met nog zes andere priesters van
elders naar Den Haag gedagvaard. Wijnants verscheen niet,
hij werd veroordeeld zich sbinnen den tijd van 8 dagen
uyt deze Provincie te begeven, sonder daar weder binnen
te comen als niet voorgaande vercregene permissie.» 2)
Een laatste poging volgde omstreeks het eind van 1716.
Toen zocht men den heer
Nicolaas Hollanders van Velzen,
hier tot pastoor te verkrijgen.3) Hij kerkte eerst op de
grenzen van Hilversum en trachtte daarna in de Achter-
hofsche kerk te komen, doch werd door pastoor de Jong
daaruit geweerd ; men wist toen van den baljuw mr. Hend.
Hooft te verkrijgen, dat hij pastoor de Jong uit gemelde
kerk liet zetten en Nic. Hollanders er in plaatsen.
Dat de Jansenisten over dit werken van Hilversums
Katholieken en het medewerken van pastoor van Bijlevelt
— die zijn kapelaan Hollanders naar hier had gezonden —
verstoord waren, is licht te begrijpen. De Jansenist Dalenoort,
i) Bijdr. Haarl. X, 379.
») Bijdr. Haarl. III, 277, 379.
8) Hoyno van Papendreoht. Hi«t EooIm. 160 j Aroh. AarUb.
ütr. I, 396.
-ocr page 63-
57
pastoor te \'s Hage zond eene kwaadaardige aanklacht
tegen van Bijlevelt aan den Baljuw van Wassenaar, waarin
over Hilversum het volgende:
ïEen onwiggelbaar beweis van N. Bijlevelts allentom
beroemde Magtoefifening is : dat de qualijk geïntentioneerde
(dat wil zeggen : de goede Katholieken) in het dorp Hil-
versum het zo ver hebben weten te brengen, dat de officier
der plaats zig verstout heeft in de maand van April deses
jaars, de kerk te sluyten en aan den pastoor alle bedieningen
te verbieden, in zo verre dat die geen, die den pastoor
getrouw bleven, uytmakende het deftigste getal, drie uren
ver, in tijd van siekte, een priester moesten halen, en dat
alleen, om dies wil de pastoor niet wilde toestaan, dat
een priester van Bijlevelt gezonden — een nooit gehoorde
voorslag — nevens hem in de kerk zou de dienst ver-
rigten. Waartoe N. Bijlevelt reets geschikt had zijn kappelaan
genaamt Holland, uit Luykerland, een wonder oproerig
mannetje, die ook op den 8 December des vorigen jaars
uyt Bijlevelts huis is vertrokken, om op de grenzen van
Hilversom te zijn en de oproerige boeren aan te houden!
zich bij een preekheerder monnik binnen Utrecht heeft
neergezet. Dit geval is bij Request aan Haar Ed. groot
Mog. in de maant April 1.1. vertoont, zonder dat Haar
Ed. Gr. Mog. hebben gewaardigt eenige beteugelinge van
N. Bijlevelts-regeringe te decerneren; alhoewel zij wel
hebben gewaardigt de ontsluytinge der voornoemde kerk
te bevelen.< Dit Request, waarvan de Jansenistische pastoor
Dalenoort spreekt, was bij de Staten van Holland door
de Jansenisten ingediend 23 Juni 1717. \')
>Dat hij (van Bijlevelt) verders de priesters der welmey-
nende clergie reeds in hunne Statiën verontrust, door
oproerige, die daar zijn, aan te houden en aan hunne
Priesters van zijnen aanhang te voorzien van eene zendinge,
die bij de gemelde plakkaaten verbooden wordt in te willigen.
Waar door deze oproerige aangezet worden, om alle moge-
lijke middelen, die tot het verjagen hunner oude Priesteren
dienstig zijn, werkstellig te maaken ; hetgeene onlangs Jan
de Jong, Priester Hilversum, heeft genootzaakt, om zijnen
toevlugt tot Haare Ed. Gr. Mog. te neemen, en daar door
af te wijzen, zeker Priester genaamt Hollander uyt Luyker-
land, en beroemd wegens oproerigheyd, den welken
N. Bijlevelt aldaar wilde indringen, c
*) Hoyno van Papendrecht. Hist. der Utreehttche kerke
Aanhangsel der gedenkschriften 81.
-ocr page 64-
58
Toen de baljuw Hooft 8 Febr. 1707 gestorven was moest
zijn opvolger op hooger last den heer de Jong in zijne
kerk en pastorie herstellen, en pastoor Hollanders werd op
last van Gecommitteerde Raden gevankelijk naar Den Haag
gevoerd, waar hij gegijzeld bleef tot voor hem een hooge
losprijs was betaald. \')
Joannes de Jong overleed 27 Aug. 1719 plotseling. Dit
overlijden wordt ons door den Apostolischen Vicaris van
Bijlevelt en door Hoync van Papendrecht medegedeeld,
ongeveer als volgt: Op 27 Aug. overleed plotseling zonder
de Sacramenten ontvangen te hebben in de pastorie te
Hilversum Joannes de Jong. De dood, zegt men, werd ver-
oorzaakt door een schrik, ontstaan op dien dag tijdens zijn
preek, toen iemand zijner parochianen hem publiek tegen
sprak.
Een opvolger werd gezonden, en sinds dien is het
Jansenisme tot op den huidigen dag in Hilversum gevestigd.
Wij geven hier de rij zijner opvolgers:
C. van Haecht was hier gedurende eenigen tijd
deservitor. Als pastoor volgde:
Arnoldus van der Cruyssen, vroeger pastoor
te Amsterdam buiten de Utrechtsche poort, die in Juli 1726
het instrumentum appellationis had geteekend. Hij heeft
zijn eerste doopsel hier geboekt op 19 Oct. 1719; zijne
hand loopt door tot 29 Juli 1727, toen toog hij naar de
baden te Aken, hier achterlatend zijn kapelaan Godefr.
Buil, die zijne plaats waarnam tot 18 April 1728. Niet lang
daarna moet v. d. Cruyssen zijn overleden. 2)
Pastoor werd toen G o d e i r i d u s B u 11, uit de Meyerij
van Den Bosch. Hij was eerst kapelaan bij zijn oom Petrus
Holle, pastoor in de St. Nicolaas te Utrecht, daarna te
Gorkum, waar hij in Juli 1726 het droeve instrumentum
appelationis onderteekende, eindelijk te Hilversum, waar
hij in het doopboek neerschreef: «Sequentes baptizati sunt
a Godefrido Buil, pastore van Hilversum. Zijn eerste doopsel
staat geboekt op 12 Mei 1728, het laatste op 9 Nov. 1754.
In 1730 had hij tot kapelaan Joannes Franciscus Joret,
8 \') Deze geschiedenis vinden we ook omstandig verhaald in
liet Jansenistische werk : „Storia e sentimento dell abbate Tosini
sopra il Giansenisme" enz.; M G. Dupac de Bellegarde. Histoire
ahregée de 1\'église métropolitaine d\'Utrecht vermeldt het blz. 294.
Pastoor Nio. Hollanders was later werkzaam te Utrecht 1718
te Vaaren en Kanuei burg 172*2, 01 burgen en Brempt 1724,
Doesburg 1749—1767. Arch. Aartsb. ütr. IV, 120.
-) Arch. Aarttb. U. I, 499.
-ocr page 65-
59
die in 1744 hier als testis matrim. voorkomt; in 1732 was
hier kapelaan Joannes Spruyt. Op het laatst van 1754 moet
pastoor Buil zijn gestorven. \')
Joannes Baptist. Eugen. Gijselinck. uit
Gaveren bij Dendermonde, volgde in Dec. als pastoor op,
en boekte 25 Dec. zijn eerste doopsel, het laatste op
25 Sept. 1799. In 1763 onderteekent hij hier het Jansenis-
tisch concilium. In 1771 ontmoeten we hier een heer van
Winden, die vermoedelijk hier kapelaan is geweest Op
21 Januari 1795 stond hier als kapelaan Pellegrinus van
Kalken en op 13 Oct. 1799 F. J. Guddé. Op het eind
van Febr. 1800 verscheen voor de gerechte van Hilversum
de eerw. heer Johan. Bapt. Eug. Gijselinck R.C, 2) priester
en pastoor alhier, zijnde ziekelijk, doch gaande en staande
en zijn verstand wel hebbende. Aan zijn doctor B. van
Loenen vermaakt hij ter voldoening van geneeskundige
behandeling zijne Vaderlandsche Historie van J. Wagenaar
met de vervolgen en bijvoegselen ; verder stelt hij de kerk,
waarover hij stond met hare armen tot zijn geheelen erf-
genaam. Na 26 Juli 1800 moet hij gestorven zijn. Onder
de menschen liep de spraak, dat pastoor Hölscher hem in
den nacht voor zijn dood kon bezoeken en terugbrengen
tot de verlaten moeder.
Franciscus Joannes Guddé, in Oct. 1799
alhier kapelaan, volgde in den zomer van 1800 als pastoor
op en boekte als zoodanig zijn eerste doopsel op 8 Sept.
1800; tot 1813 droeg hij de herderstaf.
De Wit, pastoor te Hilversum 1813—1825.
Petrus Joannes van Wijck, geb. te Rotterdam
in 1785, te Hilversum pastoor van 1825 tot 1868, in welk
jaar hij overleed op 22 Juni.
H. J C. Rothmeyer, pastoor alhier 1868, waan-
Kanunnik sinds 1872. Hij komt ten diepen val en treedt
af in 1886.
Gerardus Gul, geb. te Egmond aan Zee 26 Oct.
1847, werd priester gewijd 21 Nov. 1870, wordt pastoor
te Hilversum in 1886, wordt zoogenaamd aartsbisschop
van Utrecht 11 Mei 1892.
Gerardus Christianus van Schaik, geb. te
Delft 30 September 1845, priester gewijd 23 Aug. 1874,
i) Arch. Aartsb. Utr. II, 164 ; Bijdr. Haarl. XIV, 77; XVII, 228.
2) Toen noemden de Jansenisten zich nog „Roomsch-Katho-
liek", gflijk ook hun groote Petrus Buys zich aldus nog
noemde. Zie titelblad ran „Het Nieuwe Testament" (Utr. 1884;.
-ocr page 66-
6o
pastoor te Hilversum 31 Juli 1892, werd 19 Febr. 1894
waankanunnik.
Het zielental der jansenisten bedraagt thans in deze
parochie nog slechts 565, het getal communicanten is
354.\')
De gemeente neemt dus niet toe ; het getal gedoopten
was in 1710: 28, in 1720: 37, in 1730: 27, in 1740:20,
in 1750: 29, in 1760: 26, hetgeen gemiddeld wijst op een
gemeente van circa 700 zielen, Volgens de volkstellingen
waren er in 1900: 599 zielen, in 1910: 633 en volgens
officieele opgave van hen zelf in 1912 : 565. 2)
De gemeente van Hilversum was en blijft nog voor hen
eene der grootste en aanzienlijkste en leverde onderscheidene
mannen, die de scheuring voortzetten : Gijsb. de Jong,
bisschop van Deventer (-f- 1824), W. van Os, aarts-
bisschop van Utrecht (-f- 1825), W. Vet, bisschop van
Haarlem ( 1853), J. van Santen, aartsbisschop van
Utrecht (-|- 1857), L. de Jong, bisschop van Haarlem
( 1857) zijn te Hilversum geboren.
NA DE SCHEURING.
Toen de Roomschen ten behoud van hun rechtzinnig
geloof de Achterhofsche Kerk moesten vermijden, sloegen
ze met kloeke wijsheid de handen in een, om elkaar te
helpen in het torsen van hun Kruis. Ze wisten in hun
midden een vast Kerkbestuur te handhaven, dat voor de
belangen hunner gemeenschap optrad, milde giften gaarde
en ten behoeve der gemeenschap aanwendde en getrouwe
rekening daarvan hield. Jaarlijks traden twee Kerkmeesters
af, in wier plaats twee nieuwe door de gemeente werden
gekozen : zij boekten ontvangsten zoowel als uitgaven en
deden elk jaar rekening en verantwoording daarvan. Hst
oudste nog aanwezige rekenboek is van 1721, en draagt
aan het hoofd de merkwaardige woorden: <Dit boek is
aengeleit van de Roome Catholijke Kerkmeesteren onder
die heylige gehoorsaamheyt des pauws van Roomen». De
eerste post der ontvangsten vermeldt op 14 Sept. 1721
i) De Oud-Katholiek, 28ste Jrg. 1912, blz. 230.
s) Paul Goulmy. üe Oud Bisschoppelijke Cleresie blz 18;
De Tijd 5 Aug. 1911.
-ocr page 67-
6i
een batig slot der vorige rekening, \') die ingediend werd
door Wilm Claesz. de Wit en Pieter Fransz. Reyserman.
Van 1721—\'22 volgde Gerbert Willemsz. Boer en Hendrik
Roelofsz. Vermeulen; van 1722—\'23 Bastiaan Gerritsz.
Kool en Kreijn Rijcksz. Peet; van 1723—\'24 Joost Willemsz.
de Boer en Jan Vermeulen; van 1724—\'25 Heyndrik
Aersen van den Opstal en Dirk Jan Andriessen; van
1725—\'26 Gerrit Ansen Focker en Jan Jansen Hackelaar,
enz. enz. Er komen vele posten in voor, die opmerking
verdienen. Zoo op 28 July 1722 het volgende : «Voor het
overdragen van het altaar verteert 2 stu.» Of dit er op
wijst, dat ergens in stilte de H. Mis gelezen werd, wordt
niet van elders, en ook niet in de volgende rekeningen,
bevestigd. Op het eind van Augustus 1725 komt het eerst
voor: «Nogh aen een seecker heer ten voordeele van onze
gemeente 15 gl.» Op de kant stond ter verklaring hierbij :
«Aen den stedehouder tot Naerden, om priesters bij sieke
menschen te mogen halen van buiten dorp.> Deze post
keert onder verschillende vormen jaarlijks terug. In 1732
werd algemeen toegestaan, dat priesters uit de naaste
omgeving in Jansenisten-gemeenten aan bedlegerigen de
H.H. Sacramenten mochten toedienen. Een der beweeg-
gronden voor dit besluit was, dat anders op plaatsen als
Zaandam en Hilversum vele menschen van de H.H.
Sacramenten verstoken zouden blijven. Men moest de
menschen — zoo heette het — niet baloorig maken.2)
Maar aan Hilversums Katholieken kostte dit, zoo wij boven
zagen, een recognitie van 15 gulden. Ook komt in latere
jaren telkens een post voor: „een zak rapen aan zekeren
heer", met wien ook wel de schout zal bedoeld zijn, om
hem door extra gaven nog goedgunstiger te stemmen.
Onder de uitgaven ontmoeten we jaarlijks nog: „voor
het halen en terugbrengen van den pastoor van Laren
bij zieken, bij oude en gebrekkige lieden, om hun Hoogtijd
van Paschen en Kerstmis te houden."
Een klein vertrekje in het huis, thans bewoond door
den Heer Barend Nieuwenhuysen en Mej. Wed. Wirtz,
dat toen op den hoek van den Laarderweg (thans Stations-
straat) en aan de grens van het dorp stond, diende voor
biechtkamer. Wanneer men thans nog dat biechtkamertje
x) Er heeft dus waarschijnlijk nog een ander boek bestaan
dat verloren is geraakt.
*) Dr. W. Knuttel. De toestand der Nederl. Katholieken
II, 146.
-ocr page 68-
62
— een vertrekje in een afgelegen hoek van het huis —
betreedt, worden onze gedachten onwillekeurig teruggevoerd
naar die tijden van verdrukking en vervolging. Thans als
vrij Nederlander, ontworsteld aan dien hatelijken druk,
voelt men te staan op een voor ons historische plek, waar
ondanks strenge plakkaten Gods genademiddelen werden
bedeeld aan onze voorouders, die zooveel kracht in dien
heftigen strijd van noode hadden.
Het vertrekje heeft een oppervlakte van 2,10 : 2,65 en
een hoogte van 1,90 M. De linker zijwand is rijkversierd
met zeer fraaie tegels. Wij zien daar twee voorstellingen:
Christus aan het Kruis en Maria met het goddelijk Kind,
welke omlijst zijn door een rij van 44 tegels, welke bijna
alle eene verschillende voorstelling geven uit de vier
Evangeliën, de Handelingen der Apostelen en de Apocalyps.
In hetzelfde vertrekje zal waarschijnlijk ook aan velen
de H. Communie zijn uitgereikt, want in de jaren, waar-
van de administratieboeken posten bevatten voor het halen
van geestelijken naar deze plaats, werd niet meer gelijk
vroeger iets uitgegeven voor het rijden van — zooals staat
opgeteekend — >een vragt arme, gebrekkige menschen
naar Laren f. Het vermoeden is zelfs niet ongegrond, dat
in dit huis het Allerheiligste zal bewaard zijn, hetwelk
hierdoor versterkt wordt, doordat voor eenigen tijd in den
kelder, welke een gewonen en een door een kast verborgen
toegang had, bij het afschrapen van den muur, een kleine
kluis werd ontdekt, welke met een sleutel kon worden
afgesloten. Deze verborgen kluis kan dus gediend hebben
om het Allerheiligste te bewaren, hoewel geen zekere
berichten of overleveringen daaiomtrent bestaan.
Ook is bekend, dat de geloovigen godsdienstige samen-
komsten hielden in den »werkwinkel c van het huis in de
Heerenstraat, thans bewoond door den heer D. de Wit.
Zij kwamen daar des Zondagsmiddags bijeen, om de
vigiliëu der overledenen te bidden. Overigens heeft de
overlevering niets bewaard van eenig huis of lokaal, waar
de H. Mis zoude gelezen zijn of andere godsdienstoefeningen
verricht.
De ontvangsten in meer genoemde administratieboeken
opgeteekend, bestaan in milddadige giften ten voordeele
van de gemeente, die in sommige jaren vrij aanzienlijke
sommen bedragen, b.v. 1730—\'32 ruim f800 Op 2 Febr.
1735 werd het volgende geboekt: „Uit milddadigheid
ontvangen tot onderhoud van het kerkgoed« van meerderen
te samen f 18. Zij hieldeo dus all de wijze maagden, alles
-ocr page 69-
63
gereed voor de ontvangst van den bruidegom, op wien ze
blijven hopen, ofschoon hun geduld op een harde proef
werd gesteld. Zij gingen ter kerk naar Soest, Baarn, Laren,
vooral naar Bussum, waar die van Hilversum tot het zang-
koor behoorden, zooals uit de ontvangsten eenige jaren na
1731 voorkomend is op te maken : >uitgehaald uit de
bussen op het zangkoor te Bussumc, >boeten op het zang-
koor te Bussumc, terwijl in uitgaaf is geboekt: >voorgezing-
boeken op het koor te Bussum. c
Het jaar 1753 scheen eindelijk een blijden zomer te
zullen brengen. In Juni van dat jaar diende men bij Gecom-
mitreerde Raden in Den Haag een smeekschrift in, waarbij
de Roomsche kerk- en armmeesters van Hilversum namens
ongeveer 2000 Katholieken van de goedertierenheid der
Heeren Staten verzochten, om een zeker huis, staande aan
den buitenkring van het dorp, ruim 130 roeden van de
Gereformeerde Kerk en ongeveer 70 roeden van het Janse-
nistisch kerkhuis, hun geschonken door den heer Velthuysen,
nu dienende tot boerenwoning, te mogen inrichten tot een
kerkhuis voor hen. l) Althans op 2 Augustus 1753 schreef
pastoor H. Konigsvelt van Ankeveen aan den Aartspriester
Ram van Schalkwijk : > Alsoo is er tegenwoordig meer hoop,
als er oyt geweest is, om een Roomsch-Catholyk Priester
te Hilversum te krijgen ; en onze Heer Vice-drost in wiens
handen de Gecommitteerde Raden in Den Haag de saack
gesteld hebben om daarover zijn advies te geven, nieten
willende spreeken met Hilversumsche boeren, mij geordon-
neert (heeft) om met hem daarover te handelen, om de
saack, was het mogelijk, tot een goed eynde te bevorderen,
daar ik tot nu toe niet wel heb kunnen reusseeren, door-
dien ons een grooten tegenspoed van de Jansenisten, die
machtig zijn, ontmoed. Echter is de hoop niet al verloren :
het sal maar op eene saack, indien ik Hilversum daartoe
kan overhalen, aankomen God geef sijn gunst daartoe.
Ik hebbe het van mijn plicht geacht aan U.Ampl. daarvan
kennisse te geven, opdat er vooruyt gesieu word, om daar
ter plaatse een bequaam, ervaren en bedreven priester te
senden, die de wilde en verstrooyde schapen versamelt en
de afgevallenen tot de schoot der H. R. C. Kerk weer
bijbrengt".DeAartspriester schijnt machtiging tot benoeming
van een pastoor gevraagd te hebben, want 10 Oct. 1753
schrijft de nuntius Ignatius Orivelli aan hem: Wanneer
de Hilversumsche zaak beslecht is, keuren wij volkomen
i) Bijdr. Haarl. XXII, 42.
-ocr page 70-
64
goed de benoeming van een voor deze plaats geschikten
pastoor.
Op 14 Sept. 1753 namen Gecommitteerde Raden eene
voorloopige beslissing, die zooveel deed hopen, dat men
aan Jan Groenendael opdroeg een teekeniDg te maken van
het kerkhuis, waarvoor hij f 1,18 ontving. Contracten wer-
den gesloten, en volgens verhaal van oude lieden — aldus
pastoor H. J. Smidt — had meu den grond voor den bouw
van een Kerkhuis op het Noordeind van de Groest reeds
uitgebakend. Maar van Jansenistische zijde kwam men er
zoo sterk tegen op, dat Gecommitteerde Raden, nadat des
stadhouders advies gelezen en de bouwplannen waren in-
gediend, alles terstond botweg afsloegen, alle hoopvolle
vreugde vernietigde. \')
Aldus schreef wederom pastoor Koningsvelt aan den
aartsbisschop Ram van Schalkwijk 5 Oct. 1753 : «De be-
richten, die ik U Hoogw. doen moet, deugen gansch niet.
Bij mijnheer de substituut drost, had ik te Amsterdam
alles naar wensch bewerkt, die voor ons een favorabel
advys heeft gegeven; het bestek van het huys, sooals
het stond gemaakt te worden, naar Den Haag gezonden:
Kortom daar ontbrak aan onze zijde niets om aan de
Ed. Mog. Heeren Gecomm. Raden een gunstig fiat te
krijgen. En evenwel, zoo haast als het advys was gelezen
in de vergadering, is het terstond bot afgeslagen, om geen
meerdere sollicitanten te hebben. De Jansenisten, gelijck
het blijkt, moeten groote en machtige vrinden in Den
Haag hebben. Ick hebbe de Hilversummers een middel
aan de hand gegeven, waarop wij opnieuw in Den Haag
een tentamen zullen doen doch het zal te beduchten zijn».
Zooals uit bovengenoemd cijfer: 2000 Katholieken, blijkt,
waren zij in getalsterkte toegenomen.2) Bij de scheuring
i) Res. Gecom. Raden 17 Sept. 1753. Knuttel 1. c II, 164, 244.
2) Niettegenstaande 1 Mei 1726 een vijftigtal huizen door
een feilen brand in de asch waren gelegd, breidde zich de
gemeente zoo snel uit, dat reeds in 1732 de lijst der ver-
pondingen 463 huizen aanwees. Tegenw. Staat VIII, 1)6; de
Rijk. Wand. blz. 22. Op dezen brand verscheen : Waerachtig
Verhael van de sohrikkelijke brand, die er is geweest op het
dorp Hilversum, leggende in \'t Gooy buiten Naerden; alwaer
wel zeventig huyzen en twintig schuuren, behalven de hooy-
bergen en twee kinderen door de vlammen zijn verteerd.
80 April 1725. Te zingen op de voys: Die van Abraham wilt
hoeren. Amsterdam bij J. Hendrik»* (1725) Met houtsnede;
in 4°.
-ocr page 71-
65
ia 1704 kunnen er niet meer dan 7 a 800 geweest zijn, zoo-
als uit het getal gedooptea is op te maken. Onder dit groot
getal Katholieken waren er zeer vele behoeftigen, zooals
wederom blijkt uit de administratieboeken van het arm-
bestuur. Toch moet er een zekere welstand hebben ge-
heerscht. Dezelfde boeken toch toonen een ontvangst van
collecten en liefdegiften aan van 14 zelfs 1500 gulden \'s jaars.
Onder de liefdegiften komen er niet zelden voor van f 100,
ja f200.
In 1766 werd Hilversum wederom door een zwaren
brand geteisterd. De brand op de Groest in een vendu-
huis ten gevolge van vetsmelten begonnen, welke door
gedurige wendingen van den wind kerk, pastorie, school
en meer dan 200 huizen en schuren (toen bijna alle met
riet gedekt) in de asch legde.x)
De kerk werd hersteld en in 1768 door Ds. J. W. van
Yssum weer in gebruik genomen. Ook de toren bleef ge-
deeltelijk behouden. De bovenste verdieping en de met
leien gedekte spits werden vernieuwd.
Het fabriekswezen — tot aan den brand van 1766
lakenweverijen — schijnt altijd hoofdzakelijk in handen
van katholieken geweest te zijn.2) Boven den eenvoudigen
burgerstand ontmoeten wij op de registers niemand dan
eenige katholieke doctoren, als Clement,3) Pingré4) en
later Dubois.
!) J. E. C. Schook, Hilversum, blz. 4.
2)  Zie: De opkomst van de tapijt fabrieken te Hilversum in
de tweede helft der 18de eeuw. Het Gooi I, 37—62.
3)  Trouwboek van de kerk te Naarden.
*) Doodenregister van de kerk te Naarden. Te Hilversum
schijnt altijd een katholieke geneesheer gevestigd geweest te
z^n. Ik vond nog P. F. Valkenhoff, med. et art. obst. doctor
(t 18 Nov. 1876) en Dr. J. G. J. J. Mol (f 11 Nov. 1882), op
wien J. Alberding Thijm het volgende dichtte:
Die in den zomer van het leven
Wordt weggeroepen van deze aard,
Maar zooveel vruchten heeft vergaard
Als ooit de herfst nog heeft gegeven,
Dien heeten in Gods Heiligdom
Zijn uitverkoornen wellekom ;
Maar hen, die hem op aard omgaven,
Treft des te meer de scheidingssmart,
En \'t afscheidslied, bij zijn begraven
Verscheurt hun hart.
Toch, gade en kinderen, blijft getrouw
Aan \'t voorbeeld van den dierbren doode,
-ocr page 72-
\\
66
Het veelvuldig reizen der kerkmeesters naar Naarden,
Muiden, Utrecht, Amsterdam, maar vooral naar Haarlem
en \'s Gravenhage, hoe gering het ook geschiedde, kostte
veel geld; en verscheidene malen in het jaar, zooals door-
gaans gebeurde, 5 a 6 dagen in die plaatsen vertoeven,
kunnen alleen zij, die een zekere welvaart genieten. Zoo
ging men in 1732 tienmaal met twee personen naar Den
Haag. In de hofstad had men voortdurend een advocaat
en procureur aan het werk. Aan den eerste werd 10 April
1733 eene rekening voldaan ten bedrage van f255.
Het doel van al die reizen was ongetwijfeld geen ander,
dan om van de Hooge Regeering vergunning te verkrijgen
tot het bouwen van een nieuw bedehuis. Maar al die
pogingen met zooveel opoffering en volharding aangewend,
bleven geheel vruchteloos.
Na den brar.d, die in 1766 een groot deel van het dorp
in asch had gelegd en ook de protestantsche kerk met
toren en predikantswoning deerlijk had geteisterd,1) werd
er verder verbazend veel, zelfs 12 a 14 maal in een jaar
»voor de kerekzaekes naar Amsterdam, Haarlem en\'s Gra-
venhage gereisd. En dit was wel voornamelijk tengevolge
hiervan, omdat de Baljuw de Oud-Roomsche kerkschuur
had gesloten, daar zij nalatig waren geworden in het betalen
der recognitiegelden. De Roomschen repten zich dus weer
met nieuwen ijver, opdat zij hun oude kerk mochten terug
erlangen. >God geve« — aldus schreef pastoor J. F. Groot-
huys te Waverveen, die tot raadsman was ingeroepen —
ïdat de geslotene kerk voor ons \'t eerst weer geopent
worde.« Vergeefsche wensch. Want de Jansenisten wendden
zich met een request tot de Staten. Deze vroegen advies
aan de Gecommitteerde Raden in Den Haag en bevalen,
bij resolutie van 12 Nov. 1766 dat zoo de kerksluiting
alleen had plaats gehad wegens verschil over de recognitie,
de kerk weder heropend moest worden, tot het geschil
uit den weg was geruimd.2)
Op 20 Juli 1767 dienden kerk- en armmeesters der
J) Van dezen brand bestaat nog een prent met gezicht op
de afgebrande kerk, toren en rechtshuis.
2) Groot Placaatb. VIII, Dr. W. Knuttel, 1. e. blz. 256.
Die, toen zijn God hem tot Zich noodde
„Tot weerziens" wenkte aan kroost en vrouw
En d\'armen, wien de kerkhofzoode
Hun steun, hun toevlucht rooven zou.
Alb. Th.
-ocr page 73-
67
Roomschen nogmaals een smeekschrift bij Gecommitteerde
Raden in, biddend, dat het hun vergund mocht worden,
om te hunnen koste te Hilversum een kerkhuis te mogen
doen bouwen. Tegelijkertijd wendden zij zich tot den
Prins Stadhouder met de heusche bede, om goedgunstige
ondersteuning van hun verzoek. Dit vinden we bevestigd
in de lijst der uitgaven waar we op 23 Juli 1767 geboekt
vinden: »Ik met mijn confrater 5 dagen uyt geweest met
paard en chais na het huis de Loo betreffende onze kerk-
zaak.« In het request, dat zij overmaakten en onder-
teekend was door Roelof Cales, Aart Fennes, Christiaan
Alders en Cornelis Willemse Reyn, kerk- en armmeesters,
wordt gezegd, dat in de dorpe Hilversum meer dan 1500
menschen zijn van de Roomse Religie, maar die geen
kerkelijke gemeenschap hebbende met den (Jansenisten)
Priester of Pastoor tot Hilversum, genoodzaakt zijn, op
afgelegen plaatsen, met werkelijk verzuim van hantering
en kostwinning hunnen godsdienst waar te nemen; — dal
verder velen van hun, ter oorzake van den brand des
vorigen jaars en >alsmede uitgelokt door de elders facieier
kunnende gevonden worden exercitie van derzelver gods-
dienst,f tot groot nadeel der fabrieken en trafieken, te
rade zijn geworden zich elders te vestigen; — dat zij om
die redenen aan Gecommitteerde Raden hebben ingediend
het verzoek, dat hun moge worden gepermitteerd om »ten
haren kosten, tot Hilversum, op eene bekwame, doch afge-
legen plaats een Roomsch Kerkhuis te mogen doen
bouwen; — en dat zij wijders hebben aangeboden om,
zoo hun verzoek wordt toegestaan, ten behoeve der publieke
gebouwen te Hilversum, als kerk, toren en predikants-
woning voor te schieten en te fourneeren eene som van
f 5000.—, en dat nu die redenen nog pressanter zijn en
de totale ruïne der fabrieken te Hilversum wordt tegemoet
gezien, zoo hun verzoek niet wordt toegestaan; dat zij
derhalve dringend de hooge protectie van den Prins ver-
zoeken.
Hun verzoek, met hoeveel aandrang ook gedaan, bleef
zonder gevolg.
Op het einde van October 1774 zong men bij de Gecom-
mitteerde Raden hetzelfde liedje, biddend, om eindelijk
een Roomsch pastoor te mogen ontvangen; tevens riepen
zij de vermogende tusschenkomst in van Gooilands Baljuw.
Het pogen bleef nogmaals vruchteloos.
Eindelijk in de herfst van 1783, toen Roelof Cales,
Teunis de Graaf, Cornelis Willemse Reyn en Hendrik
-ocr page 74-
68
Andriessen kerkmeesters waren, werd er nogmaals een
smeekschrift ingediend, waarin zij verzochten: »dataande
Ingezetenen van Hilversum belijdenis doende van de
Roomsche Religie, wier getal meer dan 1700 bedroeg,
die geen gemeenschap met den (Jansenisten) Priester of
Pastoor te Hilversum, als zijnde van de clergie, tot hiertoe
genoodzaakt zijnde geweest op Son-, Feesten en andere
kerkdaagen, de oefening van hunne godsdienst op afgelegen
plaatsen, als te Laaren, Blaricum, Ankeveen, Bussum,
Emenes of Santvoort te moeten gaan bijwonen.....
mogten worden vergund, ten hunnen kosten, te Hilversum
op een bekwaame dog afgelegen plaats een Roomsch
Kerkenhuys te moogen doen bouwen, mits het bestek en
plannen daarvan alvorens aan Haar Ed. Mog. zouden
moeten gepresenteert worden; en dat het voors. Kerken-
huys in staat gebragt zijnde, door een Roomsch Werelds
Priester met behoorlijke admissie en ingevolge het Placaat
van Haar Ed. Mog. in dato 21 September 1730, naa
gedaane verklaaring en onderteekening, den dienst in het
voors. Kerkenhuys en bij de voors. Gemeente van Hilversum
te worden verricht.»1)
Reeds op 21 Oct. 1783 werd door Gecommitteerde
Raden een gunstig antwoord gegeven, hetgeen den jubel
der blijdschap over Hilversum deden weergalmen:
>Geëxamineerd hebbende het Berigt en advis van den
Baljuw van\'t Gooiland, in wiens handen de voors. Requeste
is gesteld geweest.... hebben goedgevonden en verstaan,
aan de supplianten bij deeze te permitteeren, om op een
afgelegen plaats een Kerkenhuys voor derselver gemeente
te mogen laaten bouwen, mits dat het plan daartoe te
formeeren Haar Ed. Mog. approbatie zal moeten worden
verzogt en verkreegen; en voorts aan de supplianten toe
te staan, om wanneer het voorzeide Kerkenhuys opgebouwd
en goedgekeurd zal wezen in hetzelve door een Rooms
Werelds Priester den dienst voor derzelve gemeente te
mogen laten verrigten; des dat de supplianten gehouden
zullen weezen, om voor zoodanige priester, op de gewone
wijs, alvoorens van Haar Ed. Mog. de noodige admissie
te verzoeken.*2)
Hilversum\'s Katholieken gingen nu met nog meer kracht
de zaak voortzetten; \'t scheen hun ongewenscht op de
J) Parochiaal Archief. Areh. Aartsb. Utr. I, 399; Bijdr.
Hacul. XII, 47.
2) Parochiaal Archief, Arch. Aartsb. Utr. I 400.
-ocr page 75-
69
komst van een pastoor te moeten wachten, totdat de Kerk
zoude zijn afgebouwd. Zij zonden daarom een nieuw request:
»Zij suppleanten hadden wel getragt de nodige plaats tot
het opbouwen van het gemelde Kerkenhuys te vinden,
ofte die te bekomen en vervolgens aan het verdere gere-
quireerde te voldoen, dan dat zij daarinne tot hiertoe niet
hadden kunnen reusseren, doch de gelegenheid hadden
gevonden van een Boerenhuys, omme in hetselve zoolang
derzelver Kerkenhuys niet zoude wezen volbouwd en geappro-
beert, hunne godsdienst te kunnen verrigten: welk Boeren-
huys zoodanig was gesitueerd en gestelt, als verder bij
voors. Requeste was omschreven; dat ook tot het waar-
nemen van de pastorale diensten in der suppleanten ge-
meente was gedespicieert de persoon van Wilhelmus
Hölscher, geboren te Terborg, in Gelderland, wezende
een Roomsch Werelds Priester, geen geordende Priester,
nog Monnik en in het bijzonder geen Jesuït, hetzij gepro-
fessede of van minder orde, en reeds agttien jaaren als
Pastoor geadmitteert geweest, en laatstelijk gefungeert
hebbende Cabauw en dus conform aan de requisiten van
hun Ed. Groot Mog. Placaat van dato 21 Sept. 1730; en
vervolgens verzoekende, dat Hun Ed. Mog. gelieven te
permitteeren, dat de oefeningen van der suppleanten Gods-
diensten en die van hunne gemeente in het gemelde
Boerenhuys, totdat hun gepermitteerd Kerkenhuys zal
wezen opgebouwd en geapprobeert, mag worden gedaan
en verrigt, en dat Hun Ed. Mog. ten dien einde den
gemelden W. Hölscher gelieven te permitteeren, om, na
alvorens te hebben gedaan de gerequireerde verklaring en
ondertekening, in der suppleanten gemeente van Hilversum
zijne Pastorale functiën te doen en te verrigten. c1)
De Gecommitteerde Raden verleenden daarop goed-
gunstige beschikking 2 Maart 1784: »dat het Boerenhuys
bij der suppleanten requeste omschreven door deszelfs
situatie en groote geschikt is, om tot het verrigten van
der suppleanten godsdienst te strekken, en dat in de
persoon van W. Hölscher, resideren de qualiteiten bij
Hun Ed. Mog. Placaat van 21 Sept. 1730 gerequireert, is
goedgevonden en verstaan, aan de Supplten. bij deze te
permitteeren om den godsdienst van hunne gemeente door
de persoon van W. Hölscher in alle stilte en zonder eenige
uiterlijke vertooning te maaken, te mogen laaten waar-
nemen en verrigten in het Boerenhuys, bij der supplten.
l) Parochiaal Archief. Arch. Aartb. Utrecht I, 401.
-ocr page 76-
Requeste omschreven, mits dat door de gen. W. Hölscher
werden gedaan de verklaring en ondertekening van de
Roomsche Priesters gerequireerd. \')
Terstond begaf pastoor W. Hölscher zich naar \'s Graven-
hage en had reeds 9 Maart 1784 als pastoor zijne verkla-
ring en onderteekening gedaan.
Wilhelmus Hölscher was geboren te Terborg 1 Oct. 1738,
zoon van Bernardus Hölscher en Christina Plunissen; was
kapelaan in de Achter de Twijestraat, pastoor te Kabauw,
15 Aug. 1766 tot 1784. In het door hem aangelegde
doopboek te Hilversum schreef hij: »post Joannem Kleyman,
qui decreto Ord. Holl. 27 Maji 1703 en Hilversum pulsus,
Jansenistarium machinationibus exercitium Religionis
Romanae Catholicse per annos LXXX exulavit, quod tandem
feliciter restitutum est, 12 Maart 1784 per me Wilh.
Hölscher, pastorem ibidem nominatum.« 2)
Met de Wed. Cornelis Krijnen Peet was men overeen-
gekomen om haar huis, dat zij in lijftucht bezat, gelegen
aan de Oostzijde der Groest benoorden de huidige St.
Annastraat, voorloopig tot Kerk in te richten, en huurde
dit van haar voor een vasten prijs.
Het is hetzelfde huis, hetwelk thans bewoond wordt
door de familie Kool. In deze boerderij zijn lang zekere
op hout geschilderde versieringen bewaard gebleven, die
tot het altaar hebben behoord. Jammer genoeg zijn bij
verbouwing deze versierselen vernietigd. Daar beleefde
Hilversum op 14 Maart 1784, dat het in zijn midden voor
de eerste maal weer het H. Offer zag opdragen. Hoe
zullen Hilversums Katholieken allen, oud en jong, naar
dit nederig bedehuis zijn heengetogen, om hun dankbaar
hart uit te storten voor Jezus, hun nu weer zoo nabij,
Hem dank te zeggen voor de glorie der overwinning na
zooveel lijden en geduld bevochten.
Dit noodgebouw zoude spoedig vervangen worden door
een waardiger tempel. In den zomer van dat jaar werden
plannen gevormd tot het bouwen van eene vaste Kerk.
Bestemd werd daarvoor het Zuid-eind van het Groest-
!) Parochiaal Archief. Arch. Aartsb. Utr. I, 402.
2) Na Joannes Kleyman, door een decreet der Staten van
Holland 87 Mei 1704 verdreven, is door het stoken der Janse-
nisten de uitoefening van den Roomsch-Katholieken godsdienst
gedurende 80 jaren verboden, welk eindelijk weer gelukkig
hersteld is 12 Maart 1784 door mij Wilh. Hölscher, pastoor
alhier benoemd.
-ocr page 77-
7i
quartier, waar voor de som van 625 gl. van Claes Hoog-
land een huis met erf werd aangekocht, ten Zuiden belend
door Cornelis Willemse Brouwer, ten Noorden door Pieter
de Jong.1)
Toen zond men opnieuw een request aan Gecommit-
teerde Raden, waarbij het Kerkbestuur te kennen gaf;
>dat zij Suppten. bekomen hebbende de plaats en gelee-
genheid tot hel bouwen van hetzelve Kerkhuis, gelegen
te Hilversum op het ent van groost quartier, zoodanig
gesitueerd dat zij vertrouwde dat deeze situatie volkoomen
aan hun Ed. Mog. oogmerk zoude beantwoorden, en dat
zij Suppten. hadden doen maaken de teekeninge aan
derzelver voors. Requeste geannexeerd, volgens welke zij
voornemens waren, onder Hun Ed. Mog. goedkeuring,
hun voors. Kerkhuis, in groote aan die van hunne gemeente
geproportioneert, te laten opbouwen en vervolgens verzoe-
kende, dat Hun Ed. Mog. het voors, plan gelieven te
approbeeren, en te permitteeren, dat het meergen. Kerk-
huis, dien conform mag worden opgebouwd.2)
Den 23 Sept. 1784 volgde de beslissing van de Ed.
Mog. Heeren Gecomm. Raden, die de ingezonden tee-
kening goedkeurden, doch op kleinzielige wijze aangaven
de grootte en het uitwendige van het gebouw.
Uit het volgende bestek moge blijken, wat een adeldom
er huisde in den boezem dier Gecommitteerde Raden.
Goedgunstig beschikken zij »aan hetzelve (Kerkhuis) te
moogen geeven, de lengte van 113 voeten en de breedte
van 54 voeten, mitsgaaders de zijdmuuren de hoogte van
23 voeten, met de vengsters en deuren in dezelve, en ter
hoogte uit de grond tot in de nok 44 voeten; alles
Rhijnlandse maat buiten muurs, alsmeede om het gemelde
gebouw te moogen dekken met roode verglaasde pannen;
des dat de vengsters en deuren in hetzelve gebouw te
stellen, in alles zullen moeten weezen, als bij de voorz.
teekeningen is aangeweezen, en dat zorg werde gedragen,
dat hetzelve gebouw na geen Kerk of publicq gebouw,
maar na een gewoon huis gelijke, en dat voorts, wanneer
hetzelve zal weezen voltooid, daarvan, alvorens daarin
eenige dienst zal moogen worden gedaan, aan Hun Ed.
J) Paroohiaal Archief. Eigendomsbewijzen. Op 26 Juni 1856
werd dit bezit ten Westen vergroot met een strook gronds
groot 59 vierkante ellen, gelegen voor de Roomsche Kerk,
tegen een koopprijs van 29 gl. 50 ctn. door de burgerlijke
gemeente aan de Roomschen afgestaan\'
*) Pastoraal Archief; Arch. Aartsb. Utr. I, 403.
-ocr page 78-
72
Mog. kennisse zal moeten worden gegeeven, ten einde
door iemand van weegen Hun Ed. Mog. te committeeren,
werde onderzogt, of alles overeenkomstig de voorz.
teekeningen zal wezen voltooid.* i)
Op 9 Dec. 1784 werd het nieuwe Kerkhuis, door twee
rijen pijlers in drie beuken gedeeld, met pastoorswoning
aanbesteed voor de som van 27000 gl.; aannemers werden
Willem Jansz. Pot, molenmaker te Kortenhoef, Jacobus
Ros en Barend Nieuwenhuysen, timmerlieden te Hilversum,
benevens Huybert Nieuwkerk te Kortenhoef. Voor bijwerk
werd de aannemingssom nog verhoogd met 3785 gl.
6 stu.
Op 7 Sept. 1784 was monsieur Thomas Smaks door
het Kerkbestuur aangesteld, om over den nieuwen bouw
het opzicht te houden, zoodra die zal aanvangen, boven
vrije kost en inwoning hem belovend tien gulden vrij
geld iedere week.
Als bijzondere weldoeners bij dezen bouw traden op
den voorgrond: Wed. Christiaan Alders met f 2000,—
Roel Calis met f 2000,—, Cornelis Willemse Reyn met
f 2000,—, Hendrik Andriessen met f 1000,— en Jan de
Wit met f 1000,— ; daarbij voegden zich nog zooveel
mindere giften, dat het gezamelijk bedrag liep tot een
som van 19,069 gl. 2 st.
Toen de bouw bijna voltooid was verzocht het Kerk-
bestuur Hun Ed. Mog. gemelde te doen opnemen en
examineeren.
Den 10 Maart zonden Gecommitteerde Raden >den
opziender en contrarolleur van de Lindenc2), en nadat
deze schriftelijk rapport had uitgebracht, beslisten Gec.
Raden den 9 Mei 1786 en keurden den bouw goed en
veroorloofden aan Hilversums Roomschen om hunne gods-
dienstoefeningen daar in te houden >in alle stilte en
zonder eenige opzigtigheid, des dat, wanneer daarmede een
aanvang zal worden gemaakt, dadelijk zal moeten cesseren
de dienst, welke tot hiertoe voor dezelve gemeente in een
daartoe gestelde huyzinge is verrigt.«3)
Op 3 Juli 1786 werd door pastoor W. Hölscher de
i) Pastoraal Archief. Aroh. Aartsb. Utr. 1, 404.
Door middel van de bestekken, nog aanwezig, vervaardigde
de Heer E. Wirtz een teekening, zooals de Kerk er moet
hebben uitgezien, en welke wij later zullen reproduceeren.
2)    Deze ontving voor reiskosten f35,60.
3)    Pastoraal archief; Arch. Aartsb. Utr. 1. c. 405.
-ocr page 79-
fl K KFlflK TC l-ILVERSt\'M Cl HET JAAR
-ocr page 80-
73
laatste H. Mis gelezen in het voorloopige kerkenhuis, de
tegenwoordige boerderij van de familie Kool
Nu zoude men denken, dat in het vrije Nederland de
Katholieken hunne godsdienstoefeningen konden houden;
nu zoude men meenen, dat eindelijk alle offers waren
gebracht. Maar dan vergist men zich deerlijk. Want wilden
de Katholieken van Hilversum hunne godsdienstoefeningen
ongestoord vieren, dan moesten zij zich zulks verzekeren door
geldelijke offers en afpersingen. Een der hatelijkste afpersingen
waren de zoogenaamde recognitiegelden, een jaarlijksche
dingtaal door de ehrentfeste staatsambtenaren den Room-
schen opgedrongen voor het niet verstoren, niet beletten
hunner godsdienstoefeningen, \'t Spreekt, dat Hilversums
Roomschen, toen zij hun eigen kerk hadden, ook onder
dit dingtaal werden betrokken. Eigenaardig is de wijze,
waarop zulks geschiedde : het stelt den adel van den toen-
maligen baljuw Nicolaas Warin, als „de edele" ons ge-
noemd, bijzonder in het licht. Op de lijst stond Hilversum
geboekt voor een recognitie van jaarlijks 150 gulden,
maar de Hilversumsche kerkrekeningen doen zien, dat de
baljuw jaarlijks f 100 meer afperste1). Op 14 April 1785
vindt men geboekt: aan menheer den baljuw van Gooyland
zijn recognitie 250 gulden». In 1786 werden de gehaatte
recognitiegelden afgeschaft, maar voor „den edelen" Warin
moesten Hilversums kerkmeesters op 27 Maart 1787 nog
te boek stellen : „aan de heer Warin, baljuw van Goelant
volgens kwitancie 250 gl." Wat een adel pronkt er in dien
man 1
Op 4 Juli 1786 eindelijk werd Hilversums nieuwe kerk
door den HoogEerw. Aartspriester H. Berendtsen inge-
zegend, bij welke gelegenheid de feestpreek werd gehouden
door den pastoor van Vleuten, Paulus van Bijleveld. De
heer J. Houtman Thz., Medicinae doctor, greep bij de
volheid zijner vreugde naar de cither en zong:
Hoe fel de zee van onrust barnt,
Hoe woedende ook de stormen gieren,
De deugd moet eindlijk zegevieren
En, als het tintelendst gestarnt\',
Wat onweerswolk haar licht verduister\',
Herschijnen met vernieuwden luister.
!) Dr. W. Knuttel. Toestand der Nederl. Katholieken II
304. Arch. Aartsb. Utr. l.c. 406.
-ocr page 81-
74
Dus, Hilverschumsche christenschaar !
Herschijnt aan \'s Hemels breede transsen
Uw heilgestarnt met zilvren glanssen,
Verjaagt de stormen en \'t gevaar ;
Deez\' dag vereischt des keur van klanken
Om \'t Godlijk Albestuur te danken.
Hoe zielengrievend was het leed
Dat uwe Vadren moesten smaaken,
Toen \'t Geestlijk twistvuur sloeg aan \'t blaaken :
De List gedoscht in \'t ofierkleed,
Der Kerk haar rechten durfde ontwringen
En zich in \'s Naastens erfgoed dringen 1
Hoe hard en prangend was het lot,
Daar Romens brave kerkgenooten,
Als bannelingen uitgeslooten,
Veracht, versmaad, beschimpt, bespot,
Langs bosch en heide moesten zwerven,
Om \'t geestlijk voedsel niet te derven !
\'t Is waar; de trouwe Nagebuur
Sloeg \'t oog op u, verstrooide Lammren 1
Had mededogeen met uw jammren ;
Ontvonkt door Apostolisch vuur
Verzadigd\' Hij met Brood des levens
U en zijne eigen Kudde tevens 1
En schoon er soms een flaauwe straal
Van hoop zich opdeed voor uwe oogen,
Nogthans zaagt Ge u op \'t snoodst bedrogen,
Uw vijand kreeg, door stomme taal
Van \'t goud, de schraapzucht op zijn zijde,
Waardoor uw doelwit nooit gedij dde.
Dan zagt: men sluite dit tooneel
Zoo vol van ramspoed en verschrikking;
Thans smaakt Gij dagen van verkwikking;
Wat streelend heil viel U ten deel I
Gij hebt, langs nooit bedachte wegen,
Op \'t onverwachts Uw wensch verkregen 1
-ocr page 82-
75
Wie waande ooit, dat een Twistgeding,
Om Staats- en Stedehoudersrechter,
Iets tot uw voordeel zou beslechten !
O, middel vol verwondering,
\'t Welk u van \'t smaadjuk heeft ontslagen,
Door Hoofsche schraapzucht opgedraagen.
Want pas zag de Edele Warin
Zich tot Bailluw van \'t Gooi verkozen,
Of uwe smeekstem trof zijue ooren,
Hij wilde aan u ten voorspraak zijn ;
Niet dat gij hem met goud moest blinden,
Om zich aan uw belang te binden.
Zijn doel was van verheevner rang;
Gantsch warsch van Dweepzucht en Vooroordeel
Behartigt hij het nut en voordeel
Des dorps en niet rijn zelfbelang;
Door zijn getrouw en heusch berichten
Mogt gij deez\' kostbren Tempel stichten !
Verdraagzaamheid doorgloeide \'t hart
Van Hollands afgezonden Raaden,
Die, schoon met staatszorg overladen
En stout door Muiterij getart,
Als Vadren waken voor de Zoonen,
Die steeds hunn\' liefde en Trouw betoonen.
Thans moogt Ge op Vaderlijken grond,
Vergetende die bittre tijden,
Aan Gode \'t Vlekloos offer Wijden,
Geplengd door uwen guldenmond
Wiens hart, door Godlijk vuur aan \'t blaaken,
Tot heil der Kruisgemeent\' zal waaken 1
Men smeeke d\'Oppertnajesteit,
Hij rekk\', naar zijn Alwijs behagen,
Nog lang zijn dierbre Levensdagen
Tot vrucht des Schaapen die hij weidt;
Dat zij met gretig luistrende ooren
Steeds naar de stem hun\'s Herders hooren l
-ocr page 83-
76
Hij moete \'t Zaad van \'t Godlijk woord
Hier lang in \'s Heeren akker zaaien,
Om namaals eenen oogst te maaien
Van rijpe vruchten I — Ongestoord
Spoei hij naar \'t einde van zijn leven,
Om voor den Troon des Lams te streeven !
Het reukwerk van oprechten dank,
O, Hilversums gemeentenaaren !
Brande eeuwig op uw hartaltaaren.
De lucht weergalm\' van feestgeklank I
Zo moet van dezen Dag der dagen
\'t Godvruchtig Nageslacht gewaagen!
Ook de feestredenaar van dien dag bespeelde zijn luit
en zong :
Dat edeler vernuft uit Gods gewijde boeken
Afleide ware stof op dees gebeurtenis,
Een min geoefend brein zal na geen stoffen zoeken
Dan in dit groots gebouw, dat nu voltrokken is.
Waar ooit de redens zon het schepsel Gods bestraalde,
Ja, zelfs het woeste volk erkende hunne plicht,
Dat het zijn Opperheer een offerschuld betaalde;
En in dit Hilversom werd zulks niet meer verrigt,
Wat zeg ik\'? Niet verrigt? Ja buiten \'t Huis des Heeren:
Een afgescheurde tak, Gods Kerk voor lang ontzeit,
Die een gedroomd gezag halstarrig blijven eeren,
En smetten \'t godlijk ampt door wederspannigheid.
Het waar geloovig volk, dat zich noyt kon vereenen,
Al had de scheuring \'t kleed der godsdienst omgedaan,
Zat bijna tachtig jaar hier herderloos te weenen
En zag, om \'s Heeren dienst noch last, noch arbeid aan.
Zij brachten hun gebecn voor omgelege altaren
Waar elk van hen het heil voor zijne ziele zogt.
O volk, van God gekeurd ! Wie zal uw roem verklaren?
Gij die aan Peters Stoel u hield zoo nau verknogt I
Zie hier, beschouwd uw loon: uw God ziet uit den hoogen
En neemt dit trots gebouw in zijne gunste aan.
Triomf! Uw heil begint: Uw Kerk, die is voltogen:
Gij ziet Gods wettige erv\' van daag ter rije gaan.
Mij dunkt, dat in den staat van \'t lang en sukklend marren
Waartoe de omstandigheid een aantal redens gaf,
Ver boven het fier gewelf, der tintelende starren
Een hemels wondcrvuur kwam dalen herwaarts af.
-ocr page 84-
Tl
Dit vuur ontstak het eerst in aller braven harte
Die nooit gehoorde drift, die elk verstomd doet staan ;
Die mildheid, die den nijd en bitse afgunst tarte
En boven het bereik der reden is gegaan.
Dit blakend wondervuur, van God zelf voortgekomen,
Spoorde onophoudelijk den besten ijver aan,
Tot hij, die ons bestiert voor d\' afgezant van Romen
Verrukt op dit berigt de hand aan \'t werk ging slaan :
Die wijze Gods held, daar de Vecht vrij op mag roemen,
Gaf nu een edel blijk van zijn beroemd verstand:
Hij schikt een Harder toe, dien Hölscher, waard te noemen,
\'t Cieraad der priesterschaar van \'t vrije Nederland.
Hoe brulde de afgrond, toen hij zag dit licht verschijnen l
Hij nam (schoon \'t wonder luid) het heilloos goud te baat,
Om het bedoelde wit eenslags te doen verdwijnen.
O schaamteloos bestaan, o reukelooze daad
Van \'t averechts gebroed, dat zich zulks dorst vermeten,
Hier in het zalig oord van \'t vrij gemeentebest,
Daar vrijheid, blijheid rust op vrijheid van geweten,
En al wie Godsdienst stoort, geschuwd wordt als de pest.
Maar edelmoedig hart, waarop men dat dorst mikken
Gruwt met verachting van die schandelijke taal:
Zijn hooggeboren ziel deed d\'aterlingen schrikken
En Hölschers bouw ging door, na zulk een zegenpraal.
Wat lof eerwaardig heer, is men u niet verschuldigd 1
Uw ijver heeft voltooid dit heerlijk kerkgesticht.
Daar u de godsdienst als haar schutsheer heeft gehuldigd,
Voltrekt zij zelf het loon voor \'t geen ge om haar verrigt.
En gij, verligte schaar, dat uwe harten branden
Van ware dankbaarheid, om \'t onwaarlijk lot:
Juich tot Jehova\'s eer, klapt vrolijk in de handen:
Hier in dit zalig huis, daar huisvest uwen God.
Voleind zoo gij begon : blijf alle scheuring weren,
Al kwam een Engel neer met schijn van meerder ligt:
Een keizer, vorst of prins kan wel verkeerd regeeren
Maar Jezus heeft zijn Kerk op vaster grond gesticht.
In stilte verder sleet die Kerk haar heilzaam leven. In
1785 hadden de jongelieden voor een nieuw orgel in de
kerk, gegaard de som van 1156 gl. 3 stu., hieronder waren
aanzienlijke giften: 200 gl. van Roelof Calis\' kinderen,
IOO gl. van Hendrik Andriessens\' kinderen, IOO gl. van
Pieter en Truitje de Wit. In Juli 1786 werd het nieuwe
orgel geleverd door Abraham Meere, orgelmaker te Utrecht,
en voldaan met de som van f 1400.
-ocr page 85-
78
In 1786 schonk Wed Cornelis Krijnen Peet aan de
kerk twee akkers bouwland gelegen aan den Hoogland-
schenweg, samen groot drie schepels zaad. In 1795 werd
de kerk beschonken met een zilveren wierooksvat en
scheepje ; beide dragen onder den rand gegrifd : Lammert
Lam dono dedit (gaf ten geschenke). Het scheepje is niet
zoo bevallig van vorm als het wierookvat.
Op een der lichtkronen in de nieuwe kerk was als
attribuut der weverij een wapenschild bevestigd, waarop
vier boekweitkorrels en een weversschietspoel. \')
Evenals elders werd de oude kerk nog als begraafplaats
gebruikt, doch in het laatst van 1792 vroegen Schout,
Buurmeesters, Schepenen en Raden van Hilversum bij de
Staten van Holland verlof om alle graven in Hilversums
oude kerk te sluiten en even buiten het dorp een nieuwe
begraafplaats aan te leggen, \'t Wordt toegestaan op 12
Dec. van dat jaar, onder voorbehoud, dat aan de eigenaars
der graven in die kerk buiten hunne kosten gelijke graven
weer in eigendom werden toegekend 2). In de raadsver-
gadering op 5 Maart 1808 werd besloten tot het afschaffen
van het begraven in de kerken.
Door de Roomschen waren in 1796 in verscheidene
steden en dorpen van Holland requesten ingediend aan het
Provinciaal Comité van Holland, houdende verzoeken, uit
kracht van het decreet der Representanten van het volk van
Holland in dato 3 Juni 1795 en opgevolgde aanschrijving
van het provinciaal commité van den 15 Juni 1796, tot
splitsinge en afschrijvinge van hunne kerkgebouwe en
restitutie van het deswege betaalde over het jaar 1795.
Gemeld Comité vindt goed de bij requeste gedane verzoeken
bij deze te accordeeren en mitsdien de commisien van de
finantiën te authoriseren, om de kerkenverpondingen met
het jaar 1796 op het quohier der verpondingen af te
schrijven, en het in 1795 te veel betaalde te restitueeren.
De Roomsche Kerk en de pastorie stond te samen ge-
boekt op 18 gl. Dit gesplitst gaf voor de pastorie 4 gl.
25 st. en voor de Kerk 13 gl. 18 st.
Pastoor W. Hölscher overleed 5 Maart 1801 ; hij werd
begraven op het Kerkhof in de Oude Torenstraat, alwaar
nog een zerk zijn laatste rustplaats aanwijst. Hij werd
opgevolgd door :
i) Het Gooi I, 61.
*) Groot Placartb. IX, 351.
-ocr page 86-
79
Joannes Nanning. Deze was geboren te \'s Gra-
veland 21 Nov. 1748, priester gewijd in Sept. 1766. Na
op verschillende plaatsen kapelaan te zijn geweest, werd
hij in 1784 pastoor te Muiden, in 1798 te Hoogland en
in April 1801 te Hilversum. Hij verbleef hier slechts twee
jaren, want 4 Maart 1803 vertrok hij als pastoor naar
Schalkwijk, waar hij 3 Juni 1831 overleed \')
De bevolking van Hilversum telde in 1803 nog maar
3500 inwoners, waarvan 1600 R.-Katholieken, 1100 Gere-
formeerden, 650 Oud-Roomschen en 150 Israëlieten.2)
Bernardus van der Linden. Was geboren te
Utrecht 15 Febr. 1767, en kwam, na in Den Haag zijne
admissie bekomen te hebben, als eerste Kapelaan te Hil-
versum. In Januari 1794 werd hij kapelaan te Utrecht in
»\'t Dorstige-hart-steeget ; op 24 Sept. 1797 werd hij de
eerste pastoor te Vreeswijk, en in 1803 kwam hij te Hil-
versum. In 1808 telde de parochie 1800 zielen, waarvan
1226 communicanten. Het Kerkgebouw was toen reeds
volgens de >Staat van RK. Kerkdistrict van Utrecht
1807—1808, aan merkelijke reparatiën onderhevig. Pastoor
v. d. Linden overleed 6 Febr. 1815,3) en werd eveneens
begraven op het kerkhof in de Oude Torenstraat, waar
een zerk nog zijn naam vermeldt. Zijn portret in 1791
geschilderd door H. A. Baur is in de pastorie nog aanwezig.
Tot opvolger werd benoemd :
Jacobus Reuvers. Hij was geboren te Driel uit
Regardus Reuvers en Theodora Koppelaar in 1774, studeerde
te Uden en werd in 1799 tot priester gewijd. Gedurende
vele jaren was hij Kapelaan te Utrecht in \'t Dorstige-hart-
steegje, totdat hij in 1810 belast werd met de herderlijke
zorg der nieuw opgerichte statie Benschop, Vandaar kwam
hij in 1815 naar Hilversum. Met liefdevolle zorg heeft hij
gedurende 37 jaren deze parochie bestierd.
Omstreeks 1820 werd aan de Kerk vereerd een zilveren
schenkblad met bijbehoorende ampullen. Ter oorkonde
staat onder het blad gegrifd : »Jurriaan Vermaas en Joanna
Roosendaal dono dederunt.c
Op 3 Juni 1844 kwam Mgr. C. L. van Wykerslooth,
i) Arch. Aartsb. Ut. I, 152, 406; XXIV, 275; Bijdr. Haarl.
XXII, 152, A. A. v. Wijk. Het kerspel Schalkwijk. 52.
s) J. E. C. Schook. Hilversum van 1766 tot 1882, bh. 28.
3) Arch. Aartsb. ütr. I, 406; V, 205; VIII, 105; XXIII, 249 rlg.
-ocr page 87-
80
bisschop van Curium hier vormen en diende dit H. Sacra-
ment toe aan 1053 personen, die ook gekomen waren uit
Naarden, Bussum en Kortehoef. De Kerk was fraai versierd.\')
Op zijn ouden dag zorgde Pastoor Reuvers voor het
aanleggen van een eigen Roomsch kerkhof, Noordwaarts
van de St. Annastraat, hetwelk 22 Oct. 1851 werd inge-
zegend. De aanleg ervan met inbegrip van ommuring,
kapel en kelder, klom tot de som van 11,444 gl. 31^2 et.
Voor den grond, gekocht van J. Reyn, werd betaald
546 gl. 93 et. De eerste steen werd gelegd 29 Mei 1851.
Het groote kruisbeeld en de kroon in de kapel op het
kerkhof zijn een geschenk van de »jongmans en de jonge
dochters», die door middel van een collecte daarvoor
opbrachten de som van 270 gl. 36 et. Het kruisbeeld
kostte f 205. De lijst der bijdragen is nog aanwezig.
Door de deerlijk mislukte aardappelen-oogst heerschte
er in 1845 een groote armoede. Toen vormde er zich een
commissie van heeren armbezorgers, genomen uit alle
gezindten, die met het gemeentebestuur samenwerkten,
om voorziening te bezorgen in de nijpende behoeften, die
voor de deur stonden. Ook de ȃerw. Heeren, onze
geestelijke Herders* repten zich ijverig om in dit kommer-
volle tijdstip te helpen voorzien in de behoeften van vele
noodlijdenden. In Oct. van dat jaar ging toen een klagende
bede op uit den boezem der fabrieksarbeiders over ge-
dwongen winkelneering ten huize van meerdere fabrikanten,
bij wie de prijzen der artikelen hooger waren dan elders.
Pastoor Reuvers werd op het einde zijns levens geheel
blind en verkreeg deswegen de hulp van een tweeden
Kapelaan. Hij overleed door allen betreurd 23 Januari 1852
en werd bijgezet in den grafkelder onder de kapel van
het kerkhof op 28 Jan. d.a.v. Groot, algemeen was de
deelneming betoond bij de begrafenis van dezen man
Gods ; meer dan 3000 menschen deden hem uitgeleiden
naar zijn laatste rustplaats.2)
Theodorus Joannes Maassen, zoon van Adria-
nus en Antonia Catharina van Everdingen, werd geboren
te Utrecht 10 Maart 1808. De priesterwijding ontving hij
in 1830, werd Kapelaan te Utrecht, in 1832 te Hoogland
tot 1834, was tweemaal Kapelaan te Naarden, te Anke»
>1 De Godsdienstvriend dl. 53. blz. 114.
2) De Tijd. 2 Febr. 1852; Arch. Aartsb. Utr. T, 406.
-ocr page 88-
8i
veen, Cabauw. Den i Maart 1843, werd hij tot Pastoor
benoemd te Muiden en 24 Febr. 1852 te Hilversum. Hij
heeft zich hier zeer verdienstelijk gemaakt door een zus-
terhuis te stichten. Een vijftal zusters kwamen hier aan
5 Juni 1853. Over deze stichting zal in een afzonderlijk
hoofdstuk gehandeld worden.
Op de jaarlijksche rekening stond een post: aan wed.
N. Houdhuis voor het. leeren der arme kinderen f47,50,
en : aan Willem Fokker voor het leeren en oppassen der
kinderen in de kerk f60,—. Deze post schoof pastoor
Maassen van de kerk af, daar zulks behoorde tot de be-
moeing van het armbestuur. De wed. Houdhuis bleef haar
taak vervullen, welke na haar, zooals velen nog bekend
is werd voortgezet door haar dochter, die huwde met de
Boer. Gedurende niet veel minder dan een halve eeuw
heeft zij zich in dezen nederigen kring verdienstelijk ge-
maakt met voorbereidend catechismusonderricht aan de
R. K. kinderen uit den behoeftigen stand. Groot is het
getal van hen, die hunne „vragen" geleerd hebben bij
„Nelletje van Kaatje", zooals zij volgens Oud-Hilversums
spraakgebruik genoemd werd. In haar mogen we wellicht
de laatste voortzetting zien der geestelijke dochters of
kopjes, met wie wij kennis maakten ten tijde van den Jan-
senistischen pastoor Smidts, en die ook catechismus aan
de kinderen gaven.
Intusschen had de gemeente zich zoo snel uitgebreid,
dat in het midden der 19de eeuw het kerkgebouw veel
te klein werd. In het begin van 1853 nog ouder goedkeuring
van den Aartspriester J, Hartman, beraamde het kerkbe-
stuur plannen voor de noodige vergrooting der kerk.
Doch het was pastoor Maassen niet gegeven dit werk
ten einde te brengen ; na een langdurige en smartelijke
ziekte overleed hij 27 Sept. 1854 \'). In zijn plaats werd
benoemd :
Petrus Mocking, geboren 3 Aug. 1812 te Odijk
onder Bunnik, werd hij 15 Aug. 1838 tot priester gewijd
en kapelaan te Hilversum. In 1844 ging hij als kapelaan
naar Utrecht (Catharijne), werd in 1849 pastoor te Naar-
den, in 1854 te Hilversum. Met ijver zette hij de plannen
der vergrooting van de kerk door. Men trad in overleg
met den heer Molkenboer te Leiden, die de plannen ont-
wierp, eerst voor den aanbouw van een toren in het
Westen, dan van een dwarsschip met koor in het Oosten,
1) De Godsdienst Vriend dl. 73, blz. 234.
-ocr page 89-
82
waartusschen de oude kerk dan als lang-
huis bleef staan. Intusschen had de nieuwe
Aartsbisschop den Aartspriester vervangen,
en op 6 Oct. 1853 vroeg men bij genen
verlof tot doorvoering der gemaakte plan-
nen >ten einde nog voor den winter de
openbare aanbesteding te kunnen doen.i
Het gevraagde verlof volgde en op 2 Dec.
van dat jaar had te Hilversum de aanbesteding plaats van
het vergrooten der Kerk in het Oosten en het bouwen
van een nieuwen voorgevel met toren in het Westen.
Beide werken werden aangenomen door J. Westers, voor de
som van 36.5001)
De kerk met haar nieuwen toren schouwde vriendelijk
het dorp in, en al bleef inwendig hare overhuiving te laag
bij den grond, zij werd als \'s Heeren Bruid uitgedoscht
in vorstelijken tooi, door tal van geschenken, die aan het
Godshuis hoogen luister kwamen bijzetten. Voorop ging
een prachtige communiebank door de meesterhand van
Geefs te Brussel uit wagenschot gesneden 2). Hij, die door
gulle schenking dit meesterstuk in \'t leven riep was Gerrit
Veen Fransz. Naricht over hem vindt u te zijner rustplaats
op den doodenakker. Even voorbij het kruispad ter linker-
zijde is een familiegraf, dat in 1863 werd aangelegd. De
steen aan het hoofdeind raakt den stichter 3). Een kostbaar
hoofdaltaar,geheel uit marmer opgebouwd, werd geschonken
door mevrouw wed. A. Sinkel. Deze weldoenster bleef de
hand openhouden. Kort voor haren dood schonk zij eene
som van f 10,000 voor den bouw van het St. Anna
gesticht. Wel heeft de edelvrouwe recht er op, dat we
haar met een enkel woord herdenken. Zij was de dochter
van Gerardus ten Brink en Anna Maria Wilmer en werd
geboren te Ibbenburen in het Lingensche op 17 April 1787.
In eersten echt was zij vereenigd met Jozef Moormann,
i) De Tijd 6 Deo. 1853.
2)  Beschrijving van de nog aanwezigen Kerkmeubelen en
sieraden volgt hierna.
3)    Daar leest men: Gerardus Veen Frz., geb. te Hilversum
17 Maart 1797, overleden te Haarlem 29 Juni 1863.
Hildegonda Maria Staal, echtgenoote van G. Veen Frz., over-
leden te Hilversum 30 April 1868.
-ocr page 90-
-ocr page 91-
*3
wien zij meerdere kinderen schonk; \') daarna sloot zij
een nieuwen echt met Antoon Sinkel, dien zij ook over-
leefde. Haar stoffelijk overschot met dat van haar zoon :
Henri Eduard Moormann, rust op Hilversums doodenakker
aan de Oostzijde van de grafkapel.
Ook den toren gewerd zijn recht. Hij werd door de
milde gevers: „Gerrit Veen en Gonda Staal mijn gade,*
voorzien van goede klokken en van een slaguurwerk.
Henricus Joannes Smidt, zoon van Henricus
bij Euphemia Janssen, op 6 Januari 1821 te Utrecht ge-
boren, begon zijne lagere studiën op de Latijnsche school
van genoemde stad, ging later naar Culemborg, en voltooide
de hoogere op \'s Heerenberg aangevangen studiën, in het
seminarie Warmond, waar hij 21 Dec. 1844 tot priester
werd gewijd. Hij werd 28 Dec. 1844 Kapelaan te Vleuten,
21 Maart 1845 te Utrecht (Willibrord), 24 Aug. 1851
Pastoor te Varik en werd Pastoor te Hilversum 28 Sept. 1857.
Omstreeks dezen tijd werden in de Kerk de twee zijaltaren
geplaatst, waarvan het eene door een achtbaar ingezetene,
en het andere uit algemeene liefdegiften werd bekostigd.
Het waren ontwerpen en werkstukken van den heer Ridder
Georges.2) De groote doeken daarboven geplaatst, waren
van het kunstvol penseel van A. Brouwer,3) het eene voor-
stellende Maria O. L. Vr. Ontv., het andere met den H.
Vincentius a Paulo. Het eerste vertoont zich edel, waardig
en rein en treffend door symboliek. Ook de afbeelding
van den H. Vincentius is kunstvol in opvatting, groepeering
en uitvoering. Beide stukken uit hun omgeving losge-
scheurd, zijn thans verdwaald naar de sacristie.
Zondag 18 Dec. 1859 mochten Hilversums Katholieken
voor het eerst de welluidende toonen hooren van het
nieuwe orgel, dat geheel uit eigen offer9, zoowel uit den
penning der minvermogenden als uit het goud der meer-
gegoeden, werd vervaardigd en geplaatst door den orgel-
bouwer van den Brink. Des avonds ten zes uur werd een
plechtig lof gehouden, waaronder de leden van het zang-
\') o.a. Agnes, die huwde met Mr. S. Lipman, de groote be-
keerling, wonende op Hilveroord. Over hem kan men lezen:
Levensbericht van Mr. S. P. Lipman door J. W. Tydeman.
Hand. v.d. Maatsoh. d. Nederl. Letterk. 1872; De Wachter
1871—75-76; Kath. Illustratie VI, 161.
8) De Godsdienst Vriend dl. 84 blz. 49.
3) De Tijd 22 Sept. 1857. Zie over hem: Nieuw Nederl.
Biogr. Woordenboek II.
-ocr page 92-
84
koor, geassisteerd door eenige dilettanten der alhier ge-
vestigde zangvereeniging »Crescendo,* met eenige keurig
uitgevoerde zangstukken de heerlijke klanken van het
nieuwe kunstwerk begeleidden, dat bespeeld werd door
den heer Van der Eyken te Haarlem. De plechtigheid
werd verhoogd door eene toepasselijke rede, waarin de
pastoor van Blaricum A. B. ten Brink, naar aanleiding
der woorden : »Looft Hem met bazuingeschal, looft Hem
met psalter en cither I Looft Hem met pauk en koor,
looft Hem met snarentuig en schalmei!« (Ps. 150, 3—4)
het verhevene der kunst en inzonderheid der gewijde
toonkunst uiteenzette. Een talrijke menigte, waaronder
ook vele andersdenkenden, was opgekomen ter bijwoning
dezer feestelijkheid, waarmede het nieuwe orgel aan de
verheerlijking des Scheppers, aan den luister onzer H.
Geheimen en aan de stichting der geloovigen zoude worden
toegewijd. \')
Om dezen tijd valt ook een andere schenking, gevloeid
uit de vrome hand van Elisabeth Reyn, Nicolaasdochter
bij Cornelia Andriessen. In den bloei haar levens, in den
ouderdom van 33 jaren toog zij van deze aarde heen naar
het rijk der eeuwigheid op 5 April 1861. Doch hier liet
zij achter een dubbel blijk van haar hooger streven, n.1.
de schoone door Joseph Grave te München gehouwen
beelden van O. L. Vr. Hemelkoningin en van St. Josef
haar kuischen Bruidegom.2)
Nog dient bijzondere vermelding de kostbare gift der
prachtige staties van den Kruisweg, vervaardigd door den
kunstschilder A. Brouwer, en bekostigd door de milde
handen van A. S. Povel en diens gade Clara Bruck. In
echt monumentalen kerkdijken stijl, die niet zoozeer door
schitterende kleuren en betooverend lichteffect het oog
zoekt te voldoen, dan wel door grootsche opvatting en
fiksche teekening het hart vol godsvrucht tracht te stem-
men, heeft de kunstenaar met meesterlijke hand die
treffende tafereelen, welke ons Heeren lijden aanschouwelijk
maken, weten weer te geven.
Het gezicht van den Zaligmaker, dien men op zijn
smartvollen weg naar den Calvarieberg aanschouwt, afge-
mat door het lijden en de folteringen, die Hij moest ver-
duren, doch wiens gelaat ons altijd herinnert, dat het een
Godmensch is, die lijdt, — het gezicht zijner H. Moeder,
i) De Godsdienst Vriend dl. 84, blz. 49.
3) Kath. Nederl. Stemmen 2 Nov. 1866.
-ocr page 93-
85
die er op afgebeeld is met die grootheid en verhevenheid,
welke ons in haar meer dan eene gewone moeder doen
zien, roept onwillekeurig dat vreemde gevoel in ons op,
dat ons tot bidden en overwegen opwekt. Met zeer veel
plechtigheid had 17 Oct. 1861 de inzegening plaats. Mgr.
A. S. Schaepman, bisschop van Hesebon verrichtte zelf
de inzegening. Des avonds te zes uur werd een plechtig
lof gecelebreerd, waaronder de ceremoniën der wijding
geschiedden. Na de wijding beklom de pastoor van Nijkerk
den predikstoel en hield eene toepasselijke rede \'). — De
rijk gesneden preekstoel, vervaardigd door Hezenmans
uit \'s Hertogenbosch, werd door de gemeente bij gelegen-
heid van het jubelfeest van pastoor Smidt, geschonken.
Maar bovenal stichtte pastoor Smidt zich een blijvend
monument door het St. Anna Gesticht en de Piusscholen.
In het St. Anna Gesticht moet op zijn uitdrukkelijk ver-
langen het geschilderd portret zijner moeder bewaard
worden.
Door zijn invloed kwam de zoo zegenrijk werkende
Vincentiusvereeniging tot stand.
Den 29sten Oct. 1871 werd pastoor Smidt benoemd
tot kanunnik van het Metropolitaan Kapittel, welke be-
noeming volgde door zijn aanstelling tot pastoor te Utrecht
aan de Mariakerk 30 Juli 1873. Hiermede was de weg
naar hooger voor hem geopend, want 4 Dec. 1877 be-
noemde Mgr. A. S. Schaepman hem tot zijn vicaris-
generaal ; 30 Sept. 1882 verhief Z. H. de Paus hem tot
Geheim Kamerheer. Den 30 Juni 1886 verkreeg hij als
pastoor eervol ontslag. In 1888 ontving hij de onder-
scheiding verheven te worden tot Huisprelaat van Z. H,
den Paus. Den 9 April 1891 is de datum, waarop hij na
een verdienstvol leven het eeuwig leven inging2). Een zeer
schoon portret, geschilderd door A. Brouwer, siert nog
de pastorie 3). — Als pastoor te Hilversum werd hij op-
gevolgd door :
Cornelis Richardus Vermolen,
geboren te Amersfoort 13 Dec. 1827, uit Thomas Fran-
!) De Godsdienstvriend dl. 87, 242; Kerkelijke Courant
N. K. 8. 2 Nov. 1861.
2)  Arch. Aartsb. Utr. XXXIII, 192—196.
3)   Op 4 Nov. 1870 overleed alhier de oud-pastoor Gerardus
Reuvers, zich noemend de Reuver. Hij was geboren te Huissen
uit Gerardus Reuvers en Geertruida Smits. Hij was kapelaan
te Arnhem — 1832, pastoor te Elden 1832, Nijkerk — 1848,
Olburgen 1848.
-ocr page 94-
86
ciscus Vermolen en Reinalda ten Brink, werd hij te War-
mond tot priester gewijd in 1851, daarna kwam hij als
kapelaan te Hilversum, ging in 1853 naar Utrecht (Cathar.),
werd in 1862 pastoor te Naarden en keerde te Hilversum
als pastoor terug in 1873. Korten tijd mocht hij hier
slechts arbeiden. Op het eind van zijn pastoraat kwam de
St. Jozef-Jongelingenvereeniging tot stand. Deze vereeniging
is een der heerlijkste vruchten, welke de Vincentiusver-
eeniging heeft voortgebracht.
Reeds 29 Nov. 1875 riep de Heer des levens pastoor
Vermolen tot zich op \'). Ook zijn opvolger
Gerardus Antonius Willemsen
zoude slechts een drietal jaren de herderstaf over deze
gemeente voeren. Hij was geboren te Oldenzaal 23 April
1830, werd te Warmond tot priester gewijd 15 Aug. 1856,
was kapelaan te Winterswijk, \'s Heerenberg en Utrecht,
werd in 1869 pastoor te Harderwijk en in 1875 te Hilver-
sum. Gedurende zijn herderlijk bestuur werd bij openbare
acte van 13 Juli 1876 de Roomsch-Katholieke vereeniging
opgericht.
Óp zijn terugreis van Lourdes overleed hij te Parijs 4
Oct. 1878 en werd 9 Oct d. a. v. te Hilversum be-
graven. — Zijn portret, geschilderd eerst in 1908 door
N. Poland, heeft ook een plaats in de galerij van priesters,
die de zaal der pastorie sieren.
Omstreeks dezen tijd werd er te Hilversum in de Station-
straat een kostschool voor R. K. Jongelingen, onder pa-
tronaat van St. Jozef gesticht, dat in 1880 werd overge-
plaatst naar het Veeneind (het tegenwoordige Emmahotel).
Het stond onder leiding van den Heer L. Th. Disselhof.
In 1903 werd deze nuttige stichting helaas opgeheven.
Johannes Leonardus Rudolphus Jansen,
werd geboren te Leeuwarden 19 Nov. 1834 uit Joannes
Jannes en Susanna Agnes ter Horst. Hij werd priester
gewijd 19 Sept. 1857 en geplaatst als kapelaan te Zwolle
22 Nov. 1857. Aldaar verbleef hij tot 6 Nov. 1869 toen
hij pastoor werd te Frederiksoord. Vandaar werd hij naar
Huissen overgeplaatst 30 Sept. 1877 en naar Hilversun
17 Jan. 1879 en 8 Maart d. a. v. benoemd tot deken van
het dekenaat Amersfoort.
Onder invloed van deken Jansen, die de schoone muziek
i) Aroh. Aartsb. ütr. I, 294, 407.
-ocr page 95-
87
«oo lief had, sloot Hilversums zangkoor zich aan bij de
St. Gregorius-vereeniging in Nederland.
Het kerspel nam voortdurend in bloei toe: in 1887
telden de Roomschen 3300 communicanten, benevens
170O niet-aangenomenen. De aanwas bleek zoo groot, dat
de kerk op nieuw veel te klein werd. Der wijzen raad
werd ingewonnen, de geestelijke overheid geraadpleegd,
en zoo kwam men tot het besluit van den bouw eener
nieuwe Roomsche kerk.
Men had den raad ingewonnen van Dr. P. J. H. Cuijpers,
Neerlands kloeksten bouwmeester, die in Augustus 1889
de gezamelijke kosten van een nieuwe kerk en pastorie
beraamde op de som van 225000. In Mei 1890 werd de
nieuwe bouw aanbesteed volgens de ontworpen plannen
van gemelden architect. Men stond voor twee ontwerpen:
a.  Pastorie met kerk, doch zonder toren, doopkapel en
catechiskamer.
b.  Pastorie met kerk en toren en daarmede samenhan-
gende nevenbouw.
De aanbesteding viel niet gunstig uit, zoodat het kerk-
bestuur het ontwerp b niet aandurfde, maar tot o zich
moest bepalen, hetgeen aan den heer H. van Groenendaal
te Nieuwer-Amstel, den laagsten inschrijver, voor de som
van f 184,457 werd toegewezen.
De nieuw bouw zoude oprijzen waar de oude gestaan
had. Daarom moest deze worden opgeruimd en vervangen
door een noodkerk, welke geplaatst werd aan de oostzijde
van het kerkhof en midden October 1890 in gebruik ge-
nomen. De bouw echter der nieuwe pastorie was reeds
vroeger aangevangen, zoodat ook deze midden October
kon betroken worden.
Nu volgde de afbraak van de oude kerk, waarna de
grondslagen konden worden gegraven van den stouten
bouw der nieuwe kerk, een kruisbouw met vijf beuken,
althans in het oosteinde.
In de Meimaand van 1891 was men zoover hiermede
gevorderd, dat de plechtige legging van den hoeksteen
kon volgen. Dit geschiedde met machtiging van den
aartsbisschop op Dinsdag 12 Mei, na een plechtige H. Mis
door deken Jansen opgedragen met assistentie van zijne
beide kapelaans. De oorkonde hiervan op perkement ge-
schreven, opgerold in een looden bus gestoken, werd in
den gewijden steen gelegd, en aldus, met een stel teeke-
ningen en de zilveren en koperen munten, ingemetseld
in het basement van de rechter pijler des triomfboogs in
-ocr page 96-
88
het priesterkoor. De oorkonde luidt: dn den naam van
den Drieëenigen God, onder de bescherming van de
Allerheilligste maagd Maria, van den H. Vitus en van
alle heiligen, — het 13de jaar van het Pausschap van
Leo XIII, — bekleedende den aartsbisschoppelijken zetel
van Utrecht Z. D. H. Petrus Matthias, — onder de re-
geering van H. M. Wilhelmina, Koningin, en Hare Moeder
Emma, Regentes der Nederlanden — den twaalfden dag
der maand Mei van het jaar onzes Heeren 1891, op den
feestdag van den H. Nerius, enz, martelaren, heb ik,
Joannes Leonardus Rudolphus Jansen, pastoor der parochie
van den H. Vitus te Hilversum, daartoe gemachtigd, den
hoeksteen dezer kerk gelegd.» De munten die er bij in
werden gesloten dienen als kenmerkend teeken van den
tijd waarin de bouw plaats had, voor latere geslachten ;
de teekeningen werden ingesloten met het doel, om bij
onverhoopte niet-voltooiing of vernietiging, de origineele
plannen behouden te doen blijven.
Intusschen voelden velen zich teleurgesteld door het
in duigen vallen van het ontwerp b der aanbesteding.
Door eenige invloedrijke parochianen werd daarom
een vergadering belegd, waarin men besloot tot het
vormen eener katholieke penningvereeniging, welke zou
trachten den bouw ook van een toren mogelijk te
maken \'). Zij wenden zich tot de parochianen met inteeken-
lijsten, die zoo goed werden geteekend, dat deze de namen
droegen van 900 inteekenaars, die gezamelijk jaarlijks het
aanzienlijk bedrag van f 6000 waarborgden, dat is in IO
jaren f60,000.
Met deze uitslag in kennis gesteld, verleende de aarts-
bisschop verlof tot opneming der som, die door deze bij-
dragen zal worden gedekt, zoodat de volledige uitvoering
van het ontwerp b mogelijk werd en tot stand kwam.
Bij het eindverslag bleek, dat de Penningvereeniging voor
den torenbouw had gegaard en aan het kerkbestuur afge-
dragen de som van 71,368 gl. 57 et. De toren staat daar
i) Deze eom»iB9ie bestond uit de heeren : Jacob Peet Jz., Joh.
Gerardts, J. F. Hintzen, H. Nieuwenhuisen en A. Nieuwen-
huisen. Van tijd tot tijd hield deze Penningvereeniging een
algemmeene vergadering, zoo op 1 Oct. 1894, waarop de secre-
taris kon mededeelen, dat van 1 Aug. 1890 tot 1 Aug. 1894 was
bijeengebracht de som van f 46,000. De heer Joh. Gerardts
hield toen eene voorlezing over de geschiedenis de R. K. Pa-
rochie te Hilversum, welke net het verslag der algameene
vergadering in druk verscheen.
-ocr page 97-
89
thans als een onvergankelijke eerezuil voor de Toren-
bouw-commissie.
Ook de toren rees langzaam maar kloek naar boven.
Op den feestdag van Kruisverheffing 3 Mei 1892, zijnde
Dinsdagmiddag om 5 uur ongeveer, werd het vergulde
ijzeren kruis, dat 680 Ned. ponden woog, boven op den
nieuwen toren geplaatst.
Het kruis, wat is het schoon, wen \'t op den ranken toren
In gulden luister bloemt,
En door de reine sfeer den zegezang doet hooren,
Die Christus Koning roemt.
Sghaepman.
Het verheft zich daar thans 98 Ned. el hoog in de
lucht. Zelf is het 7 Ned. el lang, en komt uit de smidse
van de firma Fr. Bijlard alhier en onderscheidt zich door
schoone bewerking. Het was een geschenk van den heer
Johan de Man. In den koperen bal, die als voetstuk van
het kruis dient, werd een perkamenten oorkonde gesloten:
bevattende de naam des schenkers en de volgende versregels,
Aan JOHAN DE MAN,
Uw kruis, mijn vriend, verheft zich plechtig, fier,
En kroont den nieuwen Reus; van \'t oude Gooi
De spits, omwaaid door Nederlands banier,
Torst voortaan \'t gouden kruis, zoo slank en mooi.
\'t Was schoon gedacht, te kronen \'t prachtsieraad
Van \'t forsche kerkgebouw, dat daar nu staat
Als \'t schoonste kunstproduct van de gothiek
Der eeuw, die sterft zooals heel d\'eeuwenkliek.
Zoo lang uw kruis zal schitteren op dit werk,
Van heinde en ver de wand\'laar \'t ziet langs \'t zwerk,
Zoo lang blijve onbesmet Uw ziel op aard
Of zetelt reeds bij God, U alles waard.
Jacob Peet Jz.
Hilversum, Kruisvinding MDCCCXCII.
Maar deze vreugdevolle dag zoude gevolgd worden door
een droeve, daar de dood als offer eischte het leven van
den beminden herder. Nauwelijks was het vergulde kruis
op de spits van den hoogen toren geplaatst, nauwelijks
had hij het in de stralen der zon zien schitteren, toen een
plotselinge ongesteldheid, een hevige hartaandoening, een
einde maakte aan zijn leven. Zachtmoedigheid en min-
zaamheid waren de op den voorgrond tredende eigen-
-ocr page 98-
9o
schappen van zijn krakter. Hij was een ijverig en nauw-
gezet priester, en van de gave der welsprekendheid had
hij een ruim deel ontvangen \').
Zijn stoffelijk overschot werd bijgezet in den grafkelder
onder de kapel. Een koperen plaat op de lijkkist getuigt
ons : cCorpus Rer. Adm. D8Si Joannis Leonardi Rudolphi
Jansen, decani Amersford. et parochi Sti. Viti Hilversum, novi
et magnifici templi fundatoris, hic resurrectionem glorio-
sam exspectat. Obiit die V* Maji MDCCCXCIL>
Onvergetelijk, zoo teekent zijn opvolger aan in het
Memoriale, blijft zijn nagedachtenis, en de schoone parochi-
kerk is het duurzaam gedenkteeken zijner onvermoeide
werkzaamheid.
Zijn portret, door van den Heuvel te Utrecht geschil-
derd, werd in Juli 1899 aan de pastorie alhier geschonken.
Tot pastoor van Hilversum werd nu door den Aarts-
bisschop aangewezen zijn secretaris:
Henricus van de Wetering2).
Deze, geboren te Hoogland, was zoon van Antonius
van de Wetering en Joanna van Wetering, een naamge-
noote, doch geen verwante van haar gemaal. Voor dit
leven geboren op 26 November 1850, werd hij den vol-
genden dag voor het hooger leven herboren. Op tien-
jarigen leeftijd werd hij naar Duiven gezonden, ter gun-
stig bekende kostschool van meester Rutjes. Daar vertoefde
hij drie jaren. Eenigen zijner medeschoolieren aldaar zoude
hij later als pastoor van Hilversum onder zijne parochianen
tellen. In October 1863 deed hij zijne intrede in het
Aartsbisschoppelijk seminarie te Culemborg, vanwaar hij
na met lof volbrachtte studiën in den herfst van 1870
naar Rijsenburgs Hoogeschool heentoog, om zich daar
naarstig op de theologische studiën toe te leggen, en
!) Van zijn hand verschenen preeken in het tijdschrift
„Ecclesiastes" in de jaargangen 1873—1875. Zie verder:
Nieuw Nederl. Biogr. Woordenb. II.
2) Een tot 1899 vrij volledig „Levensbericht,, verscheen in
het feestnummer van „Het Centrum" 15 Augustus 1899, bij
gelegenheid van het 25-jarig priesterschap van Mgr. H. van
de Wetering. Wat verder door en onder zijn bestuur tot stand
kwam, kan men vinden in: Zondagsblad van Het Centrum.
Feestnummer bij gelegenheid van het 40-jarig priesterjubilé
van Z.D.H. Mgr. H. van de Wetering 14 Aug. 1914. Colleotio
Bpistolarum pastoralium, Secretorum aliorumque documentorum
1895—1914.
-ocr page 99-
9i
zich op het naast voor te bereiden tot het H. Priesterschap.
De dag der H. Priesterwijding was aangebroken. Op 15
Augustus 1874, den dag groot en onvergetelijk in ieder
priesterleven, de dag, waarvan een jeugdig dichter be-
geesterend zong:
O dag, o hoog verheven,
O zegenrijke dag, o middelpunt van het Leven,
waar al ons denken, doen en hoop op was gezet.
Verrukkend oogenblik, als op ons smeekgebed
in langen wachtenstijd, toen \'t ongeduld ging komen
de Bruidegom verscheen.
Zijn eerste plechtig Offer droeg de jeugdige priester
op in de parochiekerk van den H. Franciscus Xaverius
te Amersfoort, onder innige deelneming van zijn over-
gelukkigen vader, die zijn moeder overleefde.
Tijdens de wintermaanden mocht hij tijdelijk zijne hulp
verleenen aan den pastoor van Barneveld en bleef daar
werkzaam totdat hij 18 Januari 1875 als assistent naar
Zutphen werd geroepen, waarna op 30 Sept. van datzelfde
jaar zijn aanstelling tot kapelaan volgde. Met onverdroten
ijver zich op het zielenheil toeleggende is hij velen ten
zegen geweest. In deze drukke geestelijke werkkring vond
hij nog den tijd tot wetenschappelijken arbeid en histo-
rische nasporingen. Zoo verschenen van zijn hand een
reeks belangrijke acten over het voormalig kapittel der
oude St. Walburgkerk te Zutphen, uit middeleeuwsche
handschriften van het stedelijk archief aldaar gecopieerd
(Arch. Aartsb. Utr. IX, 402—450). \'s Jaars te voren hadden
de cBijdragen voor de geschiedenis van het Bisdom van
Haarlem» (VIII, 152—160) van hem reeds geplaatst «Een
paar oorkonden betreffende het klooster Nazareth te
Rijswijk», gecopieerd uit het Rijksarchief te \'s Graven-
hage. Op aanmoediging van Mgr. Schaepman, die een
inrichting voor middelbaar onderwijs wilde stichten —
hetgeen niet tot uitvoering kwam — legde hij zich op-
nieuw toe op de Engelsche taal en letterkunde, wijl Mon-
seigneur hem daaraan als docent met een acte M. O.
gediplomeerd, wilde verbinden.
Op 31 Dec. 1881 moest hij Zutphen verlaten, om den
Aartsbisschop als secretaris ter zijde te staan. Deze ge-
wichtige functie bleef hij vervullen — en nu keeren we
naar Hilversum terug — tot Mgr. Snickers hem benoemde
tot pastoor van Hilversum.
De parochianen nog treurende over het zoo plotseling
-ocr page 100-
92
heengaan van hun beminden herder, konden zich weldra
troosten met den nieuwen herder hun geschonken. Pastoor
van de Wetering, die op 3 Juni 1892 zijn benoeming had
ontvangen, deed te Hilversum zijn cblijde inkomste» op
Vrijdag 10 Juni des middags om 5 uur.
Na weinigen maanden was de kerk afgebouwd en stond
zij daar als de kathedraal van het Gooi, te midden harer
zusterkerken. «Als een hoogfeest in den cyclus van het
kerkelijk jaar» — schrijft Jan Kalf1) — «staat deze kerk
in den krans van haar geburen : het sursum corda, dat
zij verkondigt, is klemmender van voordracht en van
meer wijding in den toon».
En het is goed, dat er ook nog zulke kerken worden
gebouwd, solemneele-missen van kerken, kerken, die een
heroieke vereeringsact zijn, kerken, die aan «la grande
chapelle du ciel» doen denken, kerken die de Majesteit
Gods beduiden.
Den 5 September 1892 was de dag, waarop de kerk
door Mgr. Snickers plechtig werd geconsacreerd. Professor
J. de Rijk van Hilversum geboortig 2), hield dien dag de
plechtige feestrede, naar aanleiding der schriftuurwoorden :
«Ik zag de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem, van den
hemel afdalen, van God, opgetooid als eene bruid, ver-
sierd door haren man». Op dezen dag prijkten reeds vijf
geschilderde heerlijke glasramen in het priesterkoor.
Donderdagochtend op Moeders blijde Geboortedag werd
de kerk voor haar verheven eeredienst voor goed in
gebruik genomen.
Veel heeft pastoor van de Wetering in weinige jaren
gedaan, om de luister van Gods huis tot eene beduidende
hoogte op te voeren. Hierin kwam de milddadigheid van
Hilversums katholieken hem ijverig te hulp. In de rij
der weldoeners verdient een eerste en eereplaats Bernardina
Josepha Maassen, weduwe van Joannes Lambertus van der
Heijden. Zij toch schonk een som van f 12,000 tot op-
richting van een hoogaltaar. In overleg met haar schoon-
zoon, den meer genoemden kunstschilder A. Brouwer,
schreef men in Dec. 1892 voor het ontwerp van dit altaar
een prijsvraag uit, welks voorwaarden op 17 Dec. van
dat jaar werden toegezonden aan een viertal kerkelijke
kunstenaars. Eisch was, dat de ontwerpen op 31 Jan,
1893 waren ingezonden. Twee ontwerpen kwamen in. De
!) De katholieke kerken in Nederland blaz. 49.
8) Zie over hem: Letterk. Levensber. 1897, 225; Katholieke
Illustratie XXXI, 25.
-ocr page 101-
93
jury bestond uit den op kunstgebied alom bekenden dom-
heer van Keulen Alexander Schniitgen, J. F. A. Lindsen
te Utrecht, Jhr. Victor de Stuers te \'s Gravenhage. Zij
schonk den prijs aan het ontwerp van W. Mengelberg,
die het vleugelaltaar leverde, wat thans de kerk tot sieraad
strekt. De figuren buiten op de vleugeldeuren zijn van
het penseel van A. Brouwer.
Teunis Nieuwenhuysen en Lamberta Peet schonken in
1892 het Antoniusaltaar. Het werd geleverd door de firma
Cuypers en Stolzenberg te Roermond.
Omstreeks dezen tijd werd de kerk vereerd met twee
kunststukken uit de smidse van Jan Brom : een verguld
zilveren ciborie en monstrans. De eerste munt uit door
een stevigen bouw en sierlijke vormen : een rijzige toren
in laat gothischen stijl, door vier schraagbogen gesteund.
De monstrans is een rijk stuk in gothischen stijl, dat
slank en zwierig oprijst, en kleurrijk met email is ver-
sierd. In Febr. 1894 werden door schenking twee schit-
terende tressen van juweelen aan gemelde monstrans ge-
hangen, die het een tintelend leven schenken.
Het prachtig memorievenster — ter gedachtenis aan
het gouden bisschopsfeest van Paus Leo XIII, werd ge-
schonken in Maart 1893 door Th. A. van den Broek.
Daarop volgde de schenking van het zware kunstig ge-
dreven koperen kruis voor het hoogaltaar, kostende f 55°
en vervaardigd door J. Brom. In de drie opvolgende jaren
werden de kunstrijke zijaltaren geschonken : het Jozefaltaar
met benoodigheden en de beglazing van de kapel was
een geschenk van een gezin ; evenals dit leverde W. Men-
gelberg in 1894 het Maria-altaar. Dr. Cuypers plaatste
het Vitusaltaar met de voorstelling der 14 noodhelpers;
in 1897 gaven dezelfde schenkers de fraaie draaghemel,
waaronder bij plechtige omdrachten het Allerheiligste ge-
dragen wordt.
In April 1894 werd in den toren het uurwerk geplaatst,
geleverd door de firma A. Vos en zonen te Nuenen.
Al deze geschenken leggen getuigenis af van de off«r-
vaardigheid, die Hilversums katholieken nooit verloochen-
den, noch in tijden van vervolging, waarin zij hunne
geheimen vierden in het verborgen, noch in de tijden van
vrede, waarin de eeredienst zich in rijke luister kan ont-
plooien.
Einde December 1894 had in de concertzaal Jans de
oprichtingsvergadering van de R. K. Werkliedenvereniging
plaats, welke geleid werd door den pastoor, zoodat ook hier
-ocr page 102-
94
gevolg gegeven werd aan den wensch door Paus Leo XIII
geuit in zijn encycliek «Rerum Novarum>.
Te middtn zijner heilzame werkzaamheden werd Hil-
versums herder weggeroepen uit het midden zijner kudde.
Hoogere waardigheden wachtten hem. Bij apostolische
breve van 8 Februari 1895 werd pastoor van de Wetering
benoemd tot titulair bisschop van Gaza.
Op Zondag <Laetare» 24 Maart 1895 volgde de bis-
schopswijding, hem op zijn verlangen in Hilversums kerk
toegediend.
Voor deze zoo hoogst zeldzame plechtigheid was de
schoone kerk versierd volgens de plannen en onder leiding
van den kunstschilder A. Brouwer. Een korte beschrijving
van deze zoo kunstvolle versiering moge hier, om het
hoogst zeldzame van het feest, wel volgen: Buiten aan
de kerk wordt het karakter van het feest aangegeven
doo het volgende chronicum, dat op het bogenveld boven
den hoofdingang te lezen is :
ADeste. CIVes. CVnCtl. aDCVrrlte. eXterl
HenrICo. CVrlonl. slt. saLVtlfera.
saCra. preCatlo.
vertaald :
Staat allen op dit plechtig feestgetij
Den nieuwen Bisschop met uw bedtn bij.
Als men de kerk is binnengetreden wordt de aandacht
onmiddelijk getrokken door de prachtige versiering van
het priesterkoor.
Deze versiering wordt, gedeeltelijk ingeleid, gedeeltelijk
geëncadreerd door groene slingers, aan de oostzijde van
het transcept, welks beide groote pijlers elk een opschrift
dragen, en wel de pijler links :
Succede Pontifex noster Ultrajectensis
Petre Mathia
Adventu adspectuque tuo laeti alacres
Curiam festo cultu exornavimus,
vertaald :
Treed, Utrechts Kerkvoogd, treed hierin
Aartsbisschop onzer Nederlanden
Wij sierden deze hooge wanden
Ter Uwer eer met blijden zin,
de pijler rechts:
Sanctum Vitum
Cuius in tutela est curia precamur
-ocr page 103-
95
Uti tibi pater optime archiepiscope tuoque
adjutori
Adsit diuque votis nostris vivas,
vertaald :
Wij bidden van Sint Vitus af,
Dat hij U en Uw helper zegen\',
Dat wij steeds wandelen Godes wegen,
Geleid door Uwen herderstaf.
Tegen den triumfboog prijkten de wapenschilden van
paus en bisschoppen.
In het priesterkoor ontmoet het oog het eerst, onmid-
delijk achter het missiekruis, eene banderol, met het op-
schrift : cPer viam crucis gaudens», de zinspreuk van den
nieuw te wijden bisschop. Deze rangschikking is niet toe-
vallig, maar brengt met wat er verder volgt de genoemde
zinspreuk in beeld. Aan het gewelf is de H. Geest en de
gewone afbeelding der duif voorgesteld ; van daar dalen
groene, met geel omwonden slingers af naar de kapiteelen
der colonetten van het priesterkoor, die onderling weder
door slingers van groen, met geel omwonden, alsmede
door prachtige guirlandes verbonden zijn en waar boven,
aan den voet der spitsboogramen, zich bevinden zeven
met groen en bloemen omkranste schilden, die de zeven
gaven des H. Geestes als opschrift hebben: wijsheid,
verstand, raad, sterkte, wetenschap, godsvrucht, vreeze Gods.
Op deze wijze is de mededeeling des H. Geestes aan
zijn nieuwen dienaar treffend in beeld gebracht.
Aan acht der colonetten, tusschen de triforia, zijn ranke,
prachtig beschilderde vanen aangebracht, die elk op goud -
grond de beeltenissen van acht der H. Apostelen dragen ;
in het midden van dat achttal vanen, dus boven het hoofd-
altaar, zijn de vier overige apostelen, de H. Matthias,
H. Petru9, Joannes en Jacobus afgebeeld, hier echter in
een bevallige groep ; deze stelt voor de aanneming van
den H. Matthias in de rei der Apostelen, eene zinrijke
toepassing dus op de benoeming en H. Wijding des
nieuwen Bisschop.
Boven deze groep leest men: Annumeratus est cum
undecum. Hand. I, 26.
Verder is met veel smaak en kennis der bouwkundige
eischen een groote rijkdom van groen en bloemen aan-
gebracht vóór de triforia en ter weerzijde der bogen,
terwijl in de bogen prachtige bloemenhangers en rozen-
slingers hangen.
-ocr page 104-
96
Geheel uit vrijwillige bijdragen werd door de feestcom-
missie aan den nieuw gewijden bisschop namens de pa-
rochianen prachtige geschenken aangeboden, n.1. een
bisschopsstaf en schenkkan met blad.
De bisschopsstaf is het symbool der herderlijke be-
diening en daarom heeft hij den vorm van herdersstaf of
kromstaf. Het rechtgaande gedeelte is eenvoudig, doch
een gedeelte er van, onder den knoop, is rijk geciseleerd
en heeft tusschen fijn damasceerwerk het volgende op-
schrift : Henrico van de Wetering curioni nostro per III
annos tantum, quo die pervigiiio magnae virginis ab an-
gelo salutatae an. MDCCCXCV pontificali auctus est honore
et onere curiales Hilversumenses devovimus (aan Henricus
van de Wetering, die slechts drie jaren lang onze pastoor
was en die op Vigilie van Maria Boodschap 1895 met de
eer en den last der bisschoppelijke waardigheid werd
omkleed, hebben op dien zelfden dag wij parochianen van
Hilversum dit geschenk toegewijd.) Dan volgt de rijk
versierde knoop, uit een zeskant architectonisch gecon-
strueerd, met frontons en contreforts, bekroond met een
lijst fleurons. Hieruit komt de smaakvol gecomposeerde
kromming, die evenals de knoop, zeskant in doorsnede
is en op de binnen- en buitenhoeken met kleine fleurons
is bezet. Prachtig georneerd en alles ranker, loopt zij in
een gestiliseerde kelk, welke als basis dient voor een
groep: Keizer Hendrik II, aan Adelbold, Bisschop van
Utrecht, het graafschap Drente schenkend, cmet alle juris-
dictien en gerechtigheden>. In pontificaal plechtgewaad
zit Sint Martinus Utrecht\'s schutspatroon, op zijn zetel
en voor hem knielt Keizer Hendrik eerbiedig neer, om
de schenkingsrol of oorkonde aan te bieden.
Ook de zilveren schenkkan en blad zijn uiterst fraai.
Het blad bevat in het midden het wapen van Mgr. v. d.
Wetering, en daarom de volgende inscriptie: Henrico
Archiepiscopo Ultrajectensi Hilversumenses curiales quon-
dam eius an. MDCCCXCV d.d. (aan Henricus Aartsbisschop
van Utrecht, hebben zijn voormalige parochianen van
Hilversum in het jaar 1895 dit geschenk aangeboden.)
Het wapen dat Mgr. zich koos is het volgende : een
blauw veld horizontaal doorsneden door een beekje (wete-
ring) ; boven dit beekje één — daaronder twee kruizen
van goud; als zinspreuk er onder <Per viam crusis
gaudens>.
Zinspelend op deze voorstelling zong prof. de Rijk op
dien hoogen wijdingsdag
-ocr page 105-
97
De wetering, die kabbelt door de velden
En onder \'t blauw der hooge lucht zich spoedt,
Waar sterren blij en vonkelend vermelden,
Wat zegen ze in haar loop ontspruiten doet, —
De wetering ziet haren vloed verbreeden,
Een reuzenstroom van onweêrhoudbre kracht,
Die voorwaarts golft, en rustig, onbestreden,
Zijn majesteit verheft in heiige pracht.
De pelgrim volgt met schreden, die niet dwalen,
Haar blanke baan, en houdt zijn spreuk in \'toog:
«Den weg van \'t kruis, maar vreugdevol» 1 Eu de dalen
Weergalmen van een zielezang, zoo hoog,
De bergen neigen fier hun kruinen neder
Om zegening te ontvangen, \'t grootste en \'t meest,
Nu op zijn hoofd kwam ruischen, rein en teeder,
Gods duive in \'t woord : Ontvang den Heilgen Geest.
O toekomst, \'k zie geopend uwe kringen,
De sluier valt van uw geheimen neer :
Een koningsschat van duizend zegeningen
Kaatst, als een zon, zijn glorie stralend weer.
Geluk, geluk, o Bisschop I Met gebeden
Zal Hilversum \'t verkrijgen voor uw lot,
Uw Hilversum, dat al zijn teederheden,
Zijn liefdezorg u wijden blijft bij God,
Uw Hilversum, dat ge om u heen ziet dringen,
Dat geestdriftvol, als nooit voorheen verheugd,
Met vollen troost, met bloemen zal omringen,
Uw weg van \'t kruis gegaan in offervreugd.
Hilversum bezat alzoo een gemijterden pastoor, en deze had
een parochiekerk, die gerust voor een kathedraal kon door-
gaan. Maar in dien overgangstoestand zou weldra verandering
komen, en spoediger dan iemand had kunnen verwachten.
Reeds den 2den April werd Mgr. Snickers, die nooit
de eer der bisschoppelijke waardigheid had nagestreefd,
opgeroepen, om het eeuwig loon voor zijn apostolischen
arbeid te gaan ontvangen. De zetel van het Aartsbisdom
bleef ruim drie maanden vacant. Toen werd — 11 Juli
1895 — Mgr. Henricus van de Wetering door Z, H. den
Paus benoemd tot Aartsbisschop.
Den 20,sten Juli nam hij plechtig bezit van zijn aartsbis-
schoppelijkeu zetel; den 29sten December werd hem even-
eens in de Metropolitaankerk het aartsbisschoppelijk
pallium plechtig overhandigd door Mgr. Lorenzelli, pause
lijk internuntius.
-ocr page 106-
98
Eerst g Augustus verliet Mgr. in alle stilte des morgens
Hilversum. Het kerkbestuur bevond zich bij het vertrek
aan het station; overigens was er aan niemand kennis
gegeven.
Zegenrijk heeft hij hier gearbeid met onvermoeide
kracht, bewaarheid de woorden, die hij in zijn intreêpreek
tot zijne parochianen sprak: «Ik heb mij van nu af aan
u verbonden en wil mij geheel aan u geven. Komt allen
onbeschroomd tot mij, en waar ik kan, zal ik u met raad
en daad ter zijde staan. Dat de jeugdige personen tot
mij komen bij de keuze van hun levensstaat, de ouderen
zoo dikwijls zij in de moeilijkheden des levens, mijn steun
en troost noodig hebben. Maar vooral de armen. Dat ze
komen, ik zal hun troost en steun verstrekken, zooveel
in mijn vermogen is, en hun nood trachten te lenigen>.
Een der voornaamste werken, die den naam van pastoor
van de Wetering in gezegende nagedachtenis houden, is
de oprichting van de St. Elisabethvereeniging. Zij werd
voor goed geconstitueerd op 10 Juli 1895, den vooravond
der benoeming van Mgr. van de Wetering tot Aartsbisschop.
Met bij zonderen ijver trachtte hij ook het Katholiek Bij-
zonder Onderwijs te bevorderen. Zijne bemoeiingen hier-
omtrent had ten gevolge, dat de bevoegde autoriteiten
weldra de zusterschool als eene der beste van Hilversum
aanmerkten.
Wat hij voor de armen geweest is vraagt het hen zelf,
bij hen zult ge dan vernemen, hoeveel goed in het ver-
borgen is geschied, dat eerst in volle luister zal stralen,
in gulden letteren schitteren, wanneer de Heer der Heeren
het Boek des levens zal openen.
Twee prachtige Sanctus lustres, door hem aan Hilver-
sums parochiekerk geschonken, blijven daar immer ge-
tuigen van de liefde en toegenegenheid, welke de voor-
malige pastoor jegens zijn oude gemeente blijft koesteren.
Een reuzenarbeid wachtte hem op zijn nieuw arbeidsveld,
waaronder hij met frisschen moed zijn forssche schouders
zette.
Op dezelfden dag, waarop Mgr. van de Wetering Hil-
versum verliet, deed des avonds de nieuw benoemde
pastoor zijn intrede in den persoon van :
Joannes Theodorus Hofman.
Deze is de vijfde zoon van Jan Hendrik Hofman en
Gesina Joanna Nijkamp, geboren te Beltrum 14 Mei 1845,
gedoopt den volgenden dag in de vont van St. Callintus
-ocr page 107-
99
te Groenlo. Bij Reltrums ijverigen pastoor J. B. van Oij
ving hij zijne lagere studiën aan voltooide ze op de
seminaries te Culemborg en Rijsenburg. De H. Priester-
wijding ontving hij 10 Aug. 1869. Op 12 Maart 1870
werd hij assistent te Everdingen tot 1871. Toen moest
hij wegens ziekte eene wijle rust nemen en werd in Juli
1871 kapelaan te Wegdam tot 20 November 1874. Van
daar ging hij als kapelaan naar Heino en 31 Maart 1876
naar Zwolle. Negen jaren later werd hij bevorderd tot
pastoor te Hertme en Zenderen, waar hij op 6 Februari
1885 zijn intrede deed. Vandaar kwam hij op bovenge-
noemden datum als pastoor te Hilversum. Met forsche
hand omklemde hij de herderstaf over deze uitgestrekte
parochie. Met onverdroten ijver legde hij zich toe op het
heil der zielen, welke hem boven alles ter harte gingen.
Talrijk zijn dan ook de vruchten van zijn zegenrijken ar-
beid. Wat al kwam onder zijn bestuur niet tot stand?
De R. K. Werklieden-Vereeniging St. Jozef zag op 11 Juli
1897 haar eigen gebouw plechtig ingezegend, bij welke
gelegenheid Dr. Schaepman de feestrede uitsprak. Ont-
zaglijk zijn de uitbreidingen van het R. K. Bijzonder
Onderwijs. De meisjesscholen werden aanmerkelijk ver-
groot en uitgebreid. Wat Hilversum te lang gederfd had
kwam tot stand n.1. een R. K. Jongensschool, welke na
haar laatste uitbreiding geheel en al aan de meest strengste
eischen voldoet. Deze stichtingen zijn voor Hilversum een
weldaad van onzegbare waarde. Door hem werd opgericht
een meisjespatronaat, dat zegenrijk haar arbeid voortzet.
In Juni 1903 werd grond aangekocht — groot 20000M.2,
gelegen aan de Eikbosscheweg — voor een nieuwe be-
graaf plaats.
Een tweede parochiekerk kwam tot stand, terwijl hij
voor de derde nog den eersten steen plechtig mocht leggen.
Deze zijn de voornaamste in het oog loopende feiten
van zijn ruim achttienjarig pastoraat.
Ook de luister van Gods huis ging pastoor Hofman
zeer ter harte. Hoevele schenkingen zijn onder en van
hem te boeken. Een fraai gesmeed ijzeren doophek, ont-
werp van Dr. Cuypers en vervaardigd door de firma
F. J. Bijlard, werd in 1896 geplaatst.
In de lente van 1896 wilde men de kapiteelen der
pijlers, die nog onbehouwen waren, de bewerking van
hamer en beitel doen ondergaan. De kosten waren begroot
op f3323. De kas was leeg. De heeren kapelaans schaften
raad, togen rond. Zij gaarden de kosten. Op het eind
-ocr page 108-
ÏOO
van 1896 prijkte alk pijlers, groot en klein, met hunne
sierlijke bekroning.
In hetzelfde jaar kwamen uit de werkplaats van W. Mtn-
gelberg twee zeer fraaie H. Hartbeelden, die geplaatst
werden in het hoogkoor. In 1899 werd in geheel het
priesterkoor en voor alle altaren een mozaikvloer gelegd,
welke bekostigd werd door zes milde schenkers, w. o.
ook pastoor Hofman. Vele ramen ontvingen kunstig ge-
schilderd glas. De plaatsing van de beelden van St. Vitus
voor de toren en van den H. Gerardus Majella in de
kerk, getuigen van de vereering dezer heiligen. Aan koper-
werk werd de kerk verrijkt met de reeds genoemde sanctus-
lustrus, met de koperen kaarsenstandaards voor de H.
Hart Beelden en voor den Paaschkaars, met de twte
massief koperen lichtdragende engelen op de Commu-
niebank.
Op 15 Augustus 1909 herdacht pastoor Hofman den
dag, waarop hij voor veertig jaren de H. Priesterwijding
ontvangen had. Deze dag zoo plechtig en blijde gevierd
bewees nog eens ten overvloede, welke eene achting en
genegenheid Hilversums parochianen hunnen herder toe-
droegen. Als stoffelijk blijk van hulde werd den jubelaris
een soms gelds aangeboden, welke zoude dienen, om de
kerk een centrale verwarming te verschaffen. Als herinne-
ring aan dezen dag schonk pastoor Hofman zelf als dank
aan God drie nieuwe klokken.
De grootste klok, wegende 2800 pond, draagt als op-
schrift: Divino numini in honorem S. Theodori dedit
me Joan. Theod. Hofman, huius curae parochus quadra-
gesimo sacerdotii sui an. expleto, die festo S. Laurentii
mart. MCMIX. (Joannes Theodorus Hofman, herder dezer
parochie, heeft mij bij het voleindigen van het veertigste
jaar van zijn priesterschap, op den feestdag van den H.
Laurentius martelaar 19O9 ter eere van den H. Theodorus,
aan het Goddelijk Opperwezen geschonken.) De twee an-
dere klokken zijn uit reeds bestaande omgegoten. Het
opschrift op de tweede, wegende 1450 pond, luidt: «Ter
eere van den H. Gregorius, gegeven door Gerrit Veen Frz.
en H. M. Staal bij de kerkelijke viering van hun 25-jarig
huwelijksfeest, te Hilversum, 10 Mei 1853>. Op de derde,
wegende 850 pond, staat: «Sancta Maria Mater 1880».
Op I Mei 1912 werd pastoor Hofman benoemd tot
deken van Amersfoort.
In het eind van 1912 kwam het vloerkleed voor het
priesterkoor — ook een geschenk van pastoor Hofman —
-ocr page 109-
101
na een vijfjarigen arbeid van een tiental dames, gereed.
Het is een stuk vrouwenarbeid, dat de vervaardigsters
alle eer aandoet.
Een wreede kwaal ondermijnde reeds lang het krachtig
gestel van den wilskrachtigen pastoor. Gaf nu en dan
een kortstondig herstel hoop op beterschap, de kwaal
liet hem niet los en voltrok haar sloopingswerk. \'t Was
op 30 September 1913 dat hij zijn ziel den Heer teruggaf.
Op het veld van arbeid is hij gevallen, die nimmer ver-
zaagde waar het gold het heil der zielen. Met recht mocht
op zijn bidprentje gedrukt worden: «Mijn volk, ik heb
het heil uwer zielen beoogd, vergeet nu mijne ziel niet».
Op eigen verlangen werd hij niet bijgezet in de grafkelder
onder de kapel, maar begraven op het kerkhof, opdat
zijn grafsteen den parochianen zouden herinneren, hem
niet te vergeten, die zooveel gebeden voor hen tot den
Heer had opgezonden.
Reinier van den Hengel,
werd geboren te Hamers veld 1870, ontving de H. Priester-
wijding 15 Aug. 1895 en werd in hetzelfde jaar benoemd
tot kapelaan te Slagharen, om reeds het volgende jaar,
1896, deze plaats te verwisselen met Wolvega. In Octo-
ber 1899 volgde zijn benoeming tot kapelaan aan de St.
Walburgis kerk te Arnhem, waar hij verbleef tot 1909
toen hij pastoor werd te Dokkum.
Op 5 October 1913 gewerd hem de benoeming tot
pastoor van de St. Vituskerk te Hilversum, waar hij 17
October zijn intrede deed en het herdersambt aan-
vaardde, naar wij hopen voor lange jaren. Moge Gods
geest hem geleiden, Gods machtige arm hem steunen.
De klokken, welke in 1909 in den toren waren gehan-
gen, voldeden geenszins. In plaats van door welluidende
klanken het oor te strelen, wekten zij steeds ergernis, zoo
dikwijls toonlooze harde slagen het dorp overklonken.
Dat was de reden, waarom ze uit den toren verwijderd
werden, en vervangen door vier klokken ook uit dezelfde
gieterij van de firma Petit & Fritsen te Aarle-Rixtel.
De drie zwaarsten hebben dezelfde namen en opschrif-
ten ontvangen als hun voorgangers. Hun gewicht echter
is verzwaard, zoodat zij respectievelijk wegen 1802^2 K. G.,
1005 K. G. en 705 K. G. De kleinste klok weegt 465 K. G.
en draagt tot opschrift: «St. Vitus vocor 1913» (Ik wordt
St. Vitus genoemd).
-ocr page 110-
102
Op 5 Maart 1914 werden de klokken plechtig gewijd
door den Aartsbisschop en reeds 9 Maart deden ze hun
volle en melodieuse klanken over Hilversum hooren. Dat
ze aan alle redelijke eischen van kunst en techniek vol-
doen, mag blijken uit het officieel verslag, dat de beide
keurmeesters J. A. S. van Schaik, president van het Se-
minarie Culemborg en B. A. de Wit, deken van Utrecht,
uitbrachten:
I. Den 18 Februari 1914 hebben zij deze klokken on-
derzocht in de gieterij en daarbij bevonden als volgt :
t) De vier klokken geven de door het contract voor-
geschreven hoofdtonen Cis-E-Fis-Gis zuiver en vast zon-
der stootingen en zwevingen, munten uit door vollen,
welluidenden en krachtigen toon, staan tot elkander in
juiste verhouding, zoodat zij in toonshoogte en toonkleur
te samen een voortreffelijk geheel vormen, klinken bij aan-
slag met den klepel geruimen tijd na (de zwaarste meer
dan twee minuten) en regelmatig uit.
2)  In elk der vier kloken zijn als hoofdneventonen aan-
wezig: zeer duidelijk de kleine terts, voldoende duidelijk
de reine kwint, de boven- en onderoctaaf, welke laatste
interval bijzonder duidelijk in de zwaarste klok bij het
luiden weerklinkt. Deze neven-tonen dringen zich niet op,
maar geven een bijzondere schoonheid aan elk der hoofd-
tonen afzonderlijk en aan deze verbinding in het samen-
luiden der klokken. Storende neventonen zijn niet aanwezig.
3)   De gieting is goed geslaagd, de buiten- en binnen-
wanden zijn zonder scheuren en schadelijke oneffenheden
in de randen zijn scherp uitloopend. Aan het gietwerk is
niets gedaan ter afwerking dan alleen dat het met zand-
steen water is afgeschuurd, zoodat de z. g. n. giethuid
niet het minst geleden kan hebben.
4)  Het metaal is van de beste qualiteit, de van de kroon
der klokken afgeslagen stukken, die er ter analyse aan-
gegoten waren, gaven te kennen, voor zoover men op het
gezicht daarover oordeelen kan, de goede samenstelling
der spijs en den vereischten warmtegraad bij het gieten.
5)  Alle vier de klokken zijn in stevige, goed verzorgde,
ijzeren stoelen met kogellagers opgehangen, het draaipunt
der as niet verlaagd, zoodat het aanslaan geschiedt met
z. g. n. vliegeuden klepel. Het luiden bleek zeer gemak-
keiijk te gaan ; ook de zwaarste klok kan zonder eenig
bezwaar door één man worden geluid.
6)   De opschriften en versieringen zijn smaakvol en
scherp uitgevoerd.
-ocr page 111-
103
II. Den 9 Maart 1914 hebben zij het proefluiden der
in den St. Vitus-toren te Hilversum ter bestemder plaatse
opgehangen klokken bijgewoond en daarbij bevonden, dat
de zuiverheid der hoofd- en neventoonen en de welluidend-
heid van den samenklank bij het luiden in den toren
zich nog treffender openbaarde dan bij het luiden in het
atelier het geval was, terwijl eveneens bleek, dat het
luiden met het grootste gemak geschiedt.
PAROCHIE VAN O. L. VROUW MARIA ONBEVLEKTE
ONTVANGENIS.
Gij spant de kroop, o Puikkroon aller vrouwen l
De loftrompet van uw benijde Faam
Vult hemel, aarde en zee met uwen naam,
Een naam, waarin wij Christus kerken bouwen.
Vondel. Brieven der heilige Maagden.
Door het snel toenemen der bevolking deed zich op
het einde der 19de eeuw de behoefte gevoelen van een
tweede parochie te Hilversum. Herhaaldelijk had het
kerkbestuur der St. Vitus-parochie reeds pogingen aan-
gewend, om het daarvoor noodige terrein, waarop kerk
en pastorie konden worden gebouwd, aan te koopen,
doch steeds zonder succes. Eindelijk slaagde het kerk-
bestuur er in, een terrein aan te koopen, gelegen aan den
Lagen Naarderweg en Koninginnestraat, kadastr. sectie E.
No. 4902, groot 1 Heet., 17 Aren en 90 c. a., toebe-
hoorende aan notaris Perk. Om dit terrein af te ronden
kocht het kerkbestuur van St. Vitus een nog daaraan
grenzend stuk grond, toebehoorende aan J. C. Lasonder.
Deze beide koopen werden door den Aartsbisschop goed-
gekeurd bij schrijven van 13 Juni 1903 en 7 Januari 1904.
Op 27 Sept. 1904 kwam de Aartsbisschop persoonlijk
naar Hilversum, om met het kerkbestuur van St. Vitus
een samenkomst te houden in de pastorie. Doel dezer
gehouden bespreking was: de vaststelling der plannen voor
den bouw eener tweede R. K. Kerk in deze gemeente.
De plannen kwamen toen definitief tot stand.
Met de oprichting dier nieuwe parochie werd belast de
ZeerEerw. Heer Dr. M. J. Schrader.
Dr. M. J. Schrader werd geboren te Deventer 17 Dec.
1862. Hij studeerde in de humaniora te Hageveld en in
-ocr page 112-
104
de theologie te Rijsenburg. Op 15 Aug. 1885 werd hij
tot priester gewijd. Het volgend jaar werd hij benoemd
tot kapelaan te Harderwijk, waar hij echter niet in functie
trad. Op raad van zijn vriend Dr. Gisbert Brom, begaf
hij zich naar Rome en behaalde daar het doctoraat in de
theologie. Toen hij in 1889 in het vaderland terugkeerde,
werd hij benoemd lot assistent aan de O. L. Vr. Kerk te
Utrecht. Daar bleef hij werkzaam, totdat in 1904 zijne
benoeming tot pastoor der op te richten parochie te
Hilversum volgde. Bij die gelegenheid gaf het Zondagsblad
van cHet Centrum> zijn beeltenis met bijschrift: f Vooral
in het Aartsbisdom, en nog meer bijzonder in het Sticht,
waar hij sinds vele jaren zijn geestelijke bediening uit-
oefent, is de werkzaamheid van Dr. Schrader algemeen
bekend.
Toen de katholieke arbeidersbeweging omstreeks het jaar
\'90 in ons land een aanvang nam, was hij een der eersten,
die zich daarvoor op bijzondere wijze interesseerde en werd
hij benoemd tot geestelijk adviseur der St. Jozefvereeniging.
Met groote toewijding kweet hij zich van zijn taak; zijne
liefde voor den werkmansstand vond hier een ruim ar-
beidsveld, en het is ongetwijfeld in de eerste plaats aan
hem te danken, dat de vereeniging zich steeds krachtiger
vermocht te ontwikkelen en nu in haar eigen gebouw
woont. Ook de katholieke pers verheugt zich in zijne bij-
zondere belangstelling, en toen hij nog te Rome studeerde,
behoorde hij met Dr. Eras en Dr. Vlaming tot de cor-
respondenten van ons blad>. Verder bevorderde hij de
tot standkoming van verschillende onderafdeelingen en
was medeoprichter van den R. K. Typografenbond. De
Jongenspatronaten vonden in hem een ijverig voorstander.
In Utrecht was hij een der werkzaamste medeoprichters
ervan en bleek ook ijverig voorstander van een inter-
diocesane organisatie, die met zijne medewerking tot stand
kwam. Over verschillende onderwerpen van sociaal belang
voerde htj de pen ; en de propaganda dankt hem menig
degelijk en vruchtbaar opstel. Bijzonder onderwijs en drank-
bestrijding behoorden tot zijn geliefkoosden arbeid.*
Den I4den October 1904 kwam hij voor goed naar
Hilversum. Dadelijk ving hij aan te collecteeren, om de
noodige gelden voor kerk en pastorie bijeen te brengen.
Om spoediger aan de behoefte van een tweede kerk te
voldoen, besloot men een noodkerk te bouwen, doch zóó,
dat deze later gemakkelijk in een school zoude te veran-
-ocr page 113-
los
deren zijn. Reeds 21 Dec. 1904 had de aanbesteding
van deze noodkerk plaats, die aan den laagsten inschrijver
B. A. van Rhijn, gegund werd voor f30,380. Met be-
kwamen spoed werd de arbeid aangevat, zoodat de nood-
kerk reeds 6 Juni 1905 door den HoogEerw. Deken M. A.
van Crimpen, plechtig werd ingezegend.
De eerste H. Mis werd daarin opgedragen door pastoor
Hofman ; als feestredenaar trad op de kapelaan B. Brouwer
van Utrecht, die naar aanleiding der woorden: «Nader
tot God en God zal naderen tot u» (Jac. IV, 13) het
groote belang betoogde van de stichting dezer nieuwe
parochie. Aan eene beschrijving, bij gelegenheid der in-
wijding verschenen, wordt het volgende ontleend : \') Klein
is dit hulpkerkje uiteraard.
Als naar verwachting, over een jaar of vijf de
eigenlijke kerk er wezen zal, en \'t huidig gebouw
ingericht zal worden tot R. K. Bijzondere School,
dan zal deze nieuwe parochie zeker een waardiger ver-
toon maken. Maar toch, — zooals \'t er staat, doet het
zijn ontwerper alle eer aan. Hij stond voor het vraagstuk
een gebouw te maken, dat eigenlijk school worden moest,
maar voorloopig dienst doet als kerk, moest dus rekening
houden met tweeërlei eischen : met de huidige en de
latere bestemming, en dat is hem uitmuntend gelukt.
Zooals de zon haar licht naar binnen goot op dien morgen,
toen een breede schare priesters aan \'t hoofd van talrijke
geloovigen tegenwoordig was bij de Heilige Handeling,
zooals het licht er breed uitstroomde over het altaar in
feestgroen en de biddenden aan zijn voet, was dat kerkje
zoo intiem in zijn stemmende kleuren ; zoo in totale ab-
sentie van druk vertoon, opwekkend tot innigen godsvrucht.
Door onze kerken tintelt warme vroomheid, die u
telkens roert, als ge binnentreedt. Maar die vroomheid
ge voelt ze nog dieper, nog meer dringt ze door in heel
de ziel naarmate uiterlijkheid van dure dingen weg bleef.
Zij vertoont zich dan oprechter in haar Hoogen Aard.
Dat voorrecht hebben Hilversums parochianen van Maria
Onbevlekte Ontvangenis.
De kap wordt geschraagd door houten steunsels —
noemt het pilaren als ge wilt — die het uitzicht naar
alle zijden vrijlaten, zoodat altaar en preekstoel van overal
goed zichtbaar zijn. In matte kleuren, goed in toon ge-
houden, is de kerk beschilderd, en boven het hoofdaltaar
l) De Katholieke Kerken in Nederland, blz. 51.
-ocr page 114-
io6
is een schilderstuk aangebracht, voorstellende Maria On-
bevlekt Ontvangen, van de hand van den Hilversumschen
artiest, den heer A. Brouwer. Een aardig torentje, dat ook
reeds een luiklok bezit, bekroont den bouw. Het gebouw
bevat 750 zitplaatsen en werd ontworpen door den heer
H. Nieuwenhuijsen B.zn. te Hilversum".
Op Zondag 10 Juni werd een schrijven van den Aarts-
bisschop van den preekstoel voorgelezen, waarin de nieuwe
parochie indeeling werd bekend gemaakt: <De parochie
van O- L. Vr. Onbevlekte Ontvangenis te Hilversum wordt
afgescheiden van den H. Vitus aldaar, en wordt omlijnd
door de volgende grenzen :
Ten Noorden van het punt, waar het Ankeveensche
pad de burgerlijke grens tusschen Hilversum en \'s Graven-
land snijdt, volgt tegenover Bussum de grensscheiding
dezer parochie een rechte lijn, te trekken van af dit punt
naar de burgerlijke grensscheiding van Laren en wel naar
dat punt, alwaar de genoemde scheiding van af het
Craailoosche Bosch op den toren der gemeente Hilversum
aan, van die te trekken lijn zuid-oostwaarts loopen zal.
Wijders de scheiding gevolgd tusschen de burgerlijke ge-
meenten van Hilversum en Laren tot de burgerlijke gren-
zen van Baarn tot aan dat punt, waar deze gesneden
wordt door een lijn recht doorgetrokken van het meest
oostelijk gedeelte van het kanaal van het vuil-water-afvoer.
Dit kanaal wordt gevolgd tot aan de plaats, waar de
duiker voor den waterafvoer ligt en vandaar recht over
de spoorlijn en spoor-emplacement tot aan de as van de
Wilhelminastraat. Vandaar langs de as van de Wilhel-
minastraat en de westelijke grens van het Stationsplein
tot aan de as van de Leeuwenstraat en daarna langs de
as van de Leeuwenstraat tot over de Groest naar de as
van de Kerkstraat. De as van de Kerkstraat wordt verder
over den Kerkbrink in rechte lijn doorgetrokken tot den
as van den Vaartweg en den Beerensteinschen weg tot
aan de burgerlijke grenscheiding van \'s Graveland en langs
deze scheiding tot aan het punt van uitgang.
Na een vijftal jaren ging men reeds over tot den bouw
van de eigenlijke kerk. Door Mgr. den Aartsbisschop werd
21 Januari 1910 vergunning verleend tot den bouw. De
architect W. te Riele Gz. te Deventer, wien de op-
dracht tot het ontwerpen van een plan werd gegeven,
moest zich laten leiden door het idéé een sierlijke volks-
kerk, zich aansluitend aan de gothiek, tot stand te bren-
-ocr page 115-
107
gen, die n.1. zou hebben het meest mogelijk ongehinderd
uitzicht op altaar en preekstoel. Op welk een uitmuntende
wijze de bouwmeester van zijn taak gekweten heeft, zien
wij later.
De uitvoering van het werk, kerk met toren en pastorie
werd onderhands opgedragen voor de som van f83,500
aan den bekenden aannemer J. Groenendaal te Breda.
Dat hier met tact werd gearbeid en de zegen op dit
werk rustte mag blijken uit de volgende data: Op 28
Febr. 1910 werd de eerste spade in den grond gezet en
reeds op 10 Mei had de plechtige eerste steenlegging
plaats. Nadat des morgens een plechtige H. Mis was op-
gedragen, had de eerste steenleggiug plaats door den
pastoor der parochie. In een looden bus werd een oor-
konde gesloten, in Latijusche tekst het feit vermeldende,
waarvan de Hollaudsche vertaling aldus luidt:
In den naam van den Allerheiligsten, Drieëenigen
God, den Vader, den Zoon en den H. Geest. Amen.
In het jaar 1910 van de geboorte af van onzen Heer
Jesus Christus, in het 8ste jaar van den midictie-cirkel,
op den ioden dag van de maand Mei, in het zevende
jaar van het Pontificaat van onzen H. Vader Pius X, in
het twaalfde jaar van de Regeering van Hare Majesteit
onze geëerbiedigde Koningin der Nederlanden, Wilhelmina,
in het 15de jaar van het Episcopaat van Zijn Doorl.
Hoogw. Henricus van de Wetering, Aartsbisschop van
Utrecht, heeft de eerw. heer Martinus Joannes Schrader,
pastoor der kerk, op plechtige wijze den eersten steen
gewijd en ingemetseld van de nieuwe parochiekerk te
Hilversum, dekenaat Amersfoort, toegewijd aan de Onbe-
vlekte Ontvangenis van de Allerheiligste Maagd Maria.
Om de herinnering aan deze gebeurtenis te bewaren,
heeft de pastoor der bovengenoemde kerk, de eerw. heer
Martinus Joannes Schrader, een stuk met eigen hand ge-
schreven, met naam en voornaam onderteekend, en met
het zegel der parochie en de handteekening van de na-
volgende getuigen gewaarmerkt, n.1. de eerw. heerenHenricus
Theodorus Lurvink en Stephanus Josephus Brenninkmeijer,
kapelaans; Wolter te Reile, den architect; Petrus
Hugo van der Kuijl, Henricus Nieuwenhuijsen, Albertus
Henricus Maria van den Bergh en Joannes Geradts, de
kerkmeesters; Nicolaas Jacobus Hubertus van Groenen-
dael, den aannemer, alsmede Antonius Martinus Franciscus
Vosman, den opzichter en Willibrordus Antonius Hoes
den uitvoerder",
-ocr page 116-
108
Op 5 October werd het kruis op den toren geplaatst,
op 24 Oct. was de geheele kerk onder kap gebracht, en
op het einde derzelfde maand werd de pastorie in ge-
bruik genomen.
Den 1 Februari 1911 werd de kerk plechtig ingezegend
door Mgr. A. van Crimpen, deken van Amersfoort.
Nadat de wijding geschied was en de parochianen in
de kerk waren toegelaten, werd het Allerheiligste, gedragen
door pastoor Schrader en voorafgegaan door vele bruidjes
en talrijke geestelijken en corporaties in plechtige processie
van de hulpkerk naar de nieuwe kerk overgebracht. Daarna
werd de eerste plechtige H. Mis opgedragen door den
pastoor, waaronder de ZeerEerw. Heer F. Langendijk,
pastoor te Haarle, de feestrede uitsprak.
Den 15 Augustus 1911 mocht pastoor Schrader den
dag herdenken, waarop hij voor 25 jaren de H. Priester-
wijding ontving. De geheele parochie vierde feest met
haar herder. Zichtbare blijken van hunne genegenheid
jegens hem waren de kostbare geschenken, die ter ver-
siering der nieuwe kerk werden aangeboden: een prachtig-
missaal, het hoofdaltaar en Marianum in teekening, en
van de geheele parochie een som gelds voor een of meer
geschilderde ramen.
Op 6 September 1911 werd de kerk plechtig gecon-
sacreerd door den Aartsbisschop. In het altaar werden
gesloten de reliquiën van den H. Innocentius en den H.
Damianus. Onder de Pontificale Mis werd de feestrede
uitgesproken door den pastoor van Bemmel W. J. M. H.
Ketelaar, naar aanleiding der woorden: «Ik verheug er
mij over, dat mij gezegd wordt: Naar het huis des Heeren
zullen wij opgaan> (Ps. 121, I.)
Veel is in korte jaren ook in deze parochie tot stand
gebracht. Eigen scholen zijn geopend, patronaten opgericht,
zelfstandige afdeelingen van de St. Vincentius- en Elisa-
bethvereeniging kwamen tot stand.
Moge de zegen des Allerhoogsten herder en parochianen
steeds vergezellen, opdat de parochie steeds gestadig in
bloei moge toenemen.
KAPELAANS.
F ij k e L a n g e d ij k, geb. te Blauwhuis 24 Oct. 1862,
priester gewijd 15 Aug. 1895, kapelaan te Herveld, Delden,
Amersfoort (O. L. Vr.), 9 Juni 1905 Hilversum, werd
pastoor te Compascum 30 Jan. 1908, Haarle 1909.
-ocr page 117-
109
Henricus Theodorus Lurvink, geb. te
Aalten 8 Februari 1876, priester gewijd 15 Aug. 1900,
assistent te Bredevoort, Steenwijk, 1902 Kijenburg, 1905
Hilversum, pastoor Barger Oosterveld 1915-
Stephanus Josephus Brenninkmeijer,
geb. te Sneek 1 Aug. 1875, priester gewijd 15 Aug. 1901,
werd kapelaan te Achteveld 25 Oct. 1901, waar hij groo-
tendeels de pastoreele functiën waarnam tot 31 Januari
1908, waarop hij naar Hilversum vertrok.
Hermanus Bernardus Maria Dijckhoff,
geb. te Utrecht 1886, priester gewijd 15 Aug. 1911, assistent
te Elden, kapelaan Rencum, Hilversum 1915.
PAROCHIE VAN DEN H. CLEMENS MARIA
HOFBAUER.
Stichting.
O, David........................
Uw wij se na-saet
Sal mijnen naem een huys, met hooge daecken,wijen:
En wat hij aangrijpt sal tot Jacobs heijl gedijen.
Vondel. Uitgave v. Lennep, III, vs, 33—38.
Nadat de tweede parochie te Hilversum gesticht was,
deed zich reeds spoedig de behoefte aan een derde paro-
chie dringend gevoelen. De zeer snelle uitbreiding der
gemeente Hilversum, vooral in het westelijk gedeelte —
de zoogenaamde bloemenbuurt — noodzaakte het kerk-
bestuur van St. Vitus naar een te koopen terrein uit te
zien. De groote vraag echter: hoe aan geld te komen P
bleef onopgelost. Doch een der leden van het kerkbestuur
herinnerde zich de woorden die R. D. Janssen, — te Em-
merich geboren, stichter van het bekende en beroemde
missiehuis te Steijl, bij zekere gelegenheid sprak. In gezel-
schap van eenige geestelijken maakte hij zijne stichtings-
plannen eenigszins bekend, plannen, die zoo grootsch en
breed van opvatting waren, dat een der aanwezige heeren
aan R. D. Janssen de vraag stelde: maar dan heeft u
zeker reeds een aanzienlijk kapitaal in geld in handen ?
En in plat Duitsch antwoordde R. D.Janssen: «Geld habe
ich ja nicht, aber der lieber Herr Gott hat Geld genug».
-ocr page 118-
MO
Zoo ook redeneerde het kerkbestuur van St. Vitus, en
vol vertrouwen op de goddelijke Voorzienigheid zag zij
uit naar geschikt terrein. Z. D. H. de Aartsbisschop van
Utrecht kwam met den HoogEerw. Vicaris-Generaal per-
soonlijk naar Hilversum, om, zonder dat iemand zulks kon
vermoeden, te oordeelen over de geschiktheid van het
terrein, waarop de attentie van het kerkbestuur was ge-
vestigd. Z. D. H. keurde het terrein goed, en spoorde
het kerkbestuur aan het te koopen. En toch verliepen er
nog drie volle jaren, vooraleer het kerkbestuur eigenaar
kon worden. De Utrechtsche bouwmaatschappij, eigenaresse
van het terrein, was steeds onhandelbaar, totdat het ein
delijk gelukte door tusschenkomst van den heer Daalderop
eigenaar te worden.
2 Mei 1912 is de gedenkwaardige dag, waarop ten kan-
tore van notaris G. H. van Haastert de acte werd gepasseerd,
die het kerkbestuur van St. Vitus voor de som van
f23,619.90 eigenaar maakte van het schoone terrein,
groot 88 aren en 29 ca., gelegen tusschen de Boschdrift
en de Irisstraat. In Juli van datzelfde jaar benoemde de
Aartsbisschop den WelEerw. Heer Z. A. V. M. van Ditz-
huijzen tot toekomstig pastoor der derde parochie en be-
lastte hem met de stichting van kerk en pastorie
Zeno August Victor Marie van Ditz-
h u ij z e n werd IO December 1871 te Terborg geboren.
Hij voltooide zijne studiën te Rolduc, Culemborg eu Rijsen-
burg en werd priester gewijd 15 Aug. 1898. Op 17 Oct.
1898 volgde zijn benoeming tot assistent te Steenwijker-
wold, 25 Oct. 1901 tot kapelaan te Zwolle (St. Michaël),
24 Aug. 1906 tot professor aan het seminarie te Culem-
borg, totdat hij op 24 Juli I9r2 werd belast met de stichting
der nieuwe parochie te Hilversum, waar hij voor goed
aankwam op 13 Aug. d. a. v.
Om de voor den bouw benoodigde gelden bijeen te
krijgen, hield pastoor van Ditzhuijzen in beide parochie-
kerken van Hilversum op 18 en 25 Augustus onder alle
H.H Missen een bedelpreek, waarna hij bij alle geloovigen
aan huis hun aalmoes ging halen. Ook in eenige andere
plaatsen riep hij de weldadigheid der katholieken in.
Hoewel mild was geschonken, was het benoodigde ka-
pitaal nog niet verkregen. Hoe hier uitkomst kwam, vin-
den wij door den pastoor zelf beschreven \'): cToen ik
i) De VolksmiBsionaris XXXIV, 198—189.
-ocr page 119-
III
mijn grooten bedeltocht door Hilversum ten einde had,
bleek, dat er niet genoeg kapitaal bijeen was, om voor
eene parochie, met zoo weinig financiëele draagkracht,
tot den bouw van kerk en pastorie te besluiten. Toch
werd het mij met den dag duidelijker, hoe hoog noodig
in dit gedeelte van Hilversum de kerk was.
Nu nam ik mijne toevlucht tot den H. Gerardus, en
beloofde hein ter zijner eere een altaar met zijn beeld in
de nieuwe kerk te plaatsen, op voorwaarde, dat hij mij
spoedig aan f 10,000 zou helpen. Maar een goed vriend
schreef mij : maak geen voorwaarden met den H. Gerardus,
beloof hem dat altaar onvoorwaardelijk en vertrouw dan
verder op zijne liefde.
Zoo deed ik half November van verleden jaar (1912.)
Een dag of veertien later werd mij door N. N. ongeveer
f 3000 ter hand gesteld ; een week daarna werd ik door
iemand ontboden, die mij beloofde f 5000 aan de kerk te
schenken; nog geen acht dagen later, of ik ontving van
iemand f 1000, Er begon al meer en meer licht te komen,
totdat einde Januari mij nogmaals een gift van f 5000
werd toegezegd. Ook een beeld van den H. Gerardus is
mij reeds beloofd".
Nu kon tot den bouw worden besloten en de plannen
van den architect, Jac. van Gils, worden aanbesteed. Einde
April 1913 werd aan den aannemer Willemse van Vrees-
wijk, na onderhandsche aanbesteding, het bouwen van
kerk en pastorie opgedragen voor de som van f 61,900,
Reeds 7 Mei werd met de werkzaamheden begonnen.
1 Juli had de plechtige eerste steenlegging plaats door
deken J. Th. Hofman en na 43 weken arbeid was het
werk gereed.
Om den pastoor bij de bemeubeling der kerk financi-
eel behulpzaam te zijn, verbonden eenige belangstellende
dames zich tot een comité, dat eene verloting wilde or-
ganiseeren. Op dit plan werd de machtiging van den
Aartsbisschop en de Koninklijke goedkeuring verkregen.
Het uitgebreide comité van dames mocht met voldoening
op hare werkzaamheden terugzien, daar de uitkomst alles-
zins bevredigend was \').
Op 6 Maart 1914 werd pastoor van Ditzhuijzen door
zijne parochianen op feestelijke wijze ingehaald, bij welke
J) Van dit alles, alsook van de volgende pleohtigheden kan
men uitvoerig verslag vinden in „De Gooisehe E\'ost", 5 April
1913, 7, 14, 21 Maart 1914.
-ocr page 120-
112
gelegenheid door de blijde parochianen hun nieuwen herder
een Angelusklok werd aangeboden. Zij draagt tot op-
schrift : In ipsa dedicatione templi Sti CJementis Mariae
Conf. loei Hilversum Cursiales stipe Collatitia XIII Cal.
Apr. A. N. M.C.MXIIIID. (Bij de stichting der kerk
toegewijd aan den H. Clemens Maria, Belijder, te Hilver-
sum door gezamenlijke bijdragen der parochianen aan-
geboden 19 Maart 1914). Behalve dit geschenk mocht
de pastoor nog vele andere, waaronder zeer kostbare ont-
vangen, als : het hoofdaltaar, Maria- en Gerardus-Majella-
altaar, communiebank en preekstoel. Verder de beelden
van het H. Hart van Jezus, van Maria, Gerardus Majella
en Clemens Maria Hofbauer. Ook werd geschonken een
verguld zilveren monstrans, ciborie en kelk en nog vele
paramenten.
Op den feestdag van den H. Jozef had de plechtige
kerkconcecratie plaats. In het altaar werden gesloten de
reliquiën van de H. H. Martelaren Vitalis en Clementia.
Onder de pontificale H. Mis werd de feestpredikatie ge-
houden door den pastoor van Harderwijk J. G. van Schaik,
die tot tekst gekozen had : Daar staat geschreven : Mijn
huis is een huis des gebeds (Luc. XIX, 46.)
Op 22 Maart 1914 werd onder alle H.H. Missen de
volgende grensregeling voorgelezen :
«De parochie van den H, Clemens te Hilversum wordt
afgescheiden van de O. L. Vrouwe-parochie, beginnende
bij de Burgerlijke Gemeente van \'s Graveland, in Hilver-
sum langs de as van den Berensteinschen weg en den
Vaartweg. Van de parochie van den H. Vitus van den
Hoek van den Vaartweg en de Havenstraat tot den Rui-
tersweg. Vervolgens de as van den Ruitersweg tot de
Zadelstraat, en vandaar de as dezer straat tot de Konings-
straat, en vandaar de as van de Koningstraat tot den
Neuweg, Verder langs de as van den Neuweg tot de
Asterstraat, langs de as dezer straat naar den Eikbosscher-
weg, de as van den Eikbosscherweg volgend tot aan het
punt liggend op 265 M. zuidwaarts van de as van de
Gijsbrecht van Aemstelstraat; vervolgens vandaar door
de as van den aldaar geprojecteerden weg op \'t uitbreidings-
plan van 1905 naar \'t punt, waar deze geprojecteerde weg
komt op de Diependaalsche Drift; vandaar door de as
van den Hollenweg tot den toegangsweg naar Hilveroord,
dan de as van dien weg volgend naar den Utrechtschen
straatweg en deze as volgend tot de provinciale grens.
De provinciale grenslinie wordt ten oosten en ten zuiden
-ocr page 121-
113
gevolgd tot de gemeente Loosdrecht. Van Loosdrecht
wordt bij deze parochie gevoegd geheel Nieuw-Loosdrecht
en vervolgens Oud-Loosdrecht tot aan de Vaartweg, al-
waar deze beschrijving begon".
De zegen Gods, welke zoo onmiskenbaar op deze nieuwe
stichting rustte, moge in volle mate blijven neerdalen
ten heil van herder en geloovigen, opdat een vernieuwd
en inniger geloofsleven opbloeie tot eer en glorie Godfc
en tot geluk zooveler onstervelijke zielen.
Tot kapelaan werd benoemd Maart 1914 J o a n n e s
Hubertus Hooijman, geboren te Duiven, 21 Octb.
1888, priester gewijd 15 Aug. 1912, kapelaan te Klazina-
veen, 1913 kapelaan te Hilversum.
SINT ANNA GESTICHT.
Op aandrang van Hilversum\'s Katholieken, die ver-
langend waren naar de hulp van eerwaarde zusters, wendde
pastoor J. F. Maassen zich tot het Moederhuis der
zusters Franciscanessen te Oirschot, en slaagde daar zoo
ver, dat hij op 5 Juni 1853 een vijftal zusters van daar
ontving, die gehuisvest werden in een woning aan de
Langestraat n°. 118—122, tegenover de Zon-en Maansteeg.
Als overste stond toen aan het hoofd Zuster Maria
Cecilia (in de wereld Mej. Kapteyns), die 22 jaren
hier aan het hoofd stond en op 7 Maart 1875 overleed.
Op 13 Juni begonnen zij hun zegenrijken arbeid in
bewaar- en naaischool met omtrent 100 kinderen, wijl er
voor grooter getal geen ruimte was. Spoedig breidde de
werkkring, zoowel als het aantal zusters zich uit\') zoodat
de betrokken woning spoedig te klein werd.
Tot hulp der zusters en het bevorderen van de be-
langen der school was spoedig na de oprichting eene
commissie benoemd, bestaande uit de heeren J. Reijn,
G. de Wit Wz., H. Bijlard en W. H. Brouwer. Na weinige
jaren kwamen de kloeke pastoor S m i d t en deze heeren
tot de overweging, dat het gekochte en in gebruik ge-
nomen gebouw te bekrompen en ongeschikt was, zoodat
zij op middelen moesten bedacht zijn, beter in de behoefte
te voorzien.
J) Nog in hetzelfde jaar steeg hun getal tot 8, in 1892 tot
27, in 1899 tot 33, thaus, 1915 is hun aantal 39.
-ocr page 122-
114
In het jaar 1859 werd door een milde gift van de
Weduwe A. Sinkel— ten Brink, het uitzicht op verbetering
geopend. Die gift, bedragende f 10.000 was bestemd voor
de R.K. Bewaar- en Werkschool, gelijk de door de zusters
bestuurde inrichting genoemd werd en bevatte alleen de
voorwaarde, dat er eene afdeeling ter verpleging van be-
jaarde vrouwen aan zoude worden verbonden. Vroeger
was reeds door pastoor H. ]. S m i d t in overleg met het
Kerkbestuur voor f3900 aangekocht het huis, waarin was
gevestigd het logement en koffiehuis „De vergulde Roskam"
(staande op de Groest, waar nu het St. Anna Gesticht
staat); het koffiehuis werd verhuurd voor f 150 \'sjaars,
en een aangrenzende kleine woning voor 40 centen per week.
De Commissie, waarvan het lid J. Reyn inmiddels over-
leden en door Nic. Reyn vervangen was, begreep, dat zij
nu de hand aan het werk kon slaan, doch om de uit-
breiding goed te doen aijn, achtte zij het wenschelijk, het
zuidelijk aan „De Roskam" grenzende huis, ,Het Weeshuis"
genaamd, van Mej. G. Nieuwenhuizen, óf het noordelijke
grenzende, toebehoorende aan J. van der Kuyl, aan te
koopen. Het bleek dat het eerstgenoemd huis niet te
koop was; omtrent den aankoop van het tweede werd
men het eens. De koopprijs was f 3000 met eenige be-
palingen omtrent vrije woning voor den verkooper, en
eene wekelijksche toelage gedurende zijn leven.
In het jaar 1861 was men door andere financieele bij-
dragen, zoo ver, dat men met hoop op goeden uitslag,
aan de verplaatsing en uitbreiding kon denken. De Com-
missie vroeg machtiging, om zich te vestigen als instelling
van weldadigheid, onder den naam van St. Anna-Gesticht
en tevens dat hare leden tot regenten zouden worden
benoemd.
Die machtiging werd verleend en van 4 Aug. 1861 af
vergaderden de vier heeren, die tot dusver de Commissie
uitmaakten, als regenten met den pastoor der parochie,
en vormde alzoo het bestuur van het St. Anna-Gesticht
te Hilversum.
Aan G. van Vogelpoel, architect te Utrecht, werd het
maken van een plan voor het bouwen van het St. Anna-
Gesticht, opgedragen. Op 11 Oct. 1861 had de aanbesteding
plaats ten huize van de Wed. Van Veerssen. Er kwamen
twintig inschrijvingsbiljetten in. Aan A. Keers werd een
toegezegde premie van f 25 toegewezen, als zijnde met
de som van f 18.925 op één na de laagste inschrijver.
Laagste inschrijver was J. C. van den Heuvel te Tilburg
-ocr page 123-
"5
met de som van f 18.224. Hem werd het werk gegund.
Dewijl laatst gemelde som beneden de raming was en
men uit bezuiniging eenige kleine werken van het oor-
spronkelijke plan had verwijderd, kwam het bestuur met
den aannemer overeen, dat hij bedoelde werken er nu
bij zoude maken voor de som van f 1100.
De gebeitelde steen in het front van het gebouw getuigt:
De eerste steen gelegd door Maria Josepha Moormann,
den 26 Maart 1862.
In den loop van 1861 was eene loterij georganiseerd,
waarvan de opbrengst bestemd was voor de school en
andere meubelen. Deze verloting had plaats op 9 April
1862; zij bestond uit 2000 loten a I.—, die allen waren
geplaatst, en 209 prijzen.
In het volgend jaar was de bouw voltooid, zoodat het
gebouw op 11 April 1863 door de zusters werd betrokken.
Het huis in de Langestraat werd daarna door den heer
Jacob Peet aangekocht.
Den 26 April werden de scholen, na alvorens plechtig
te zijn ingezegend, geopend. De bewaarschool werd toen
bezocht door 194 kinderen, de werkschooi eerste klasse
door 26, idem tweede klasse door 74, totaal 294 kinderen.
Daarna werden op 12 M *i van hetzelfde jaar vier oude
vrouwen ter verpleging in het Gesticht opgenomen.
Het groeide en bloeide hier immer voort; de school-
gebouwen werden spoedig te klein ; daarom besloot men
een nieuw gebouw te plaatsen.
In 1870 was het hierboven genoemde «Weeshuis* in
publieke veiling aangekocht voor f 7600, welke som uit
een geldleening werd gedekt. Op 9 Aug. 1871 had de
aanbesteding plaats van een tweede Bewaar- en Naaischool;
aannemers waren M. Andriessen & Zoon, voor f 12.020.
Die som werd gevonden uit een rentelooze premieleening
van f 12000. De aanbouw kreeg den naam van Pius-
school. De bouw in Augustus 1871 begonnen, was met
Kerstmis zoo goed als onder dak; daarna volgde een
sukkelgang, zoodat eerst op 11 Januari 1873 de voltooiing
was bereikt. Daarna werd een nieuwe Kapel bij het ge-
sticht gebouwd, die 12 Oct. 1877 werd aanbesteed voor
f 7368 en aangenomen door Gebr. Nieuwenhuijsen. In
het Oosten is buiten een steen ingemetseld, die getuigt:
G. A. Willemsen pastoor alhier legde den eersten steen
14 Mei 1878. De inwijding der Kapel had plaats 28 Mei
1879. Door milde schenkingen werd er in de kerkorna-
menten voorzien.
-ocr page 124-
n6
In 1889 ging het bestuur weder tot eene vergrooting
over, en wel met eene verdieping op de Piusschool, naar
het plan van den architect P. Andriessen. Aannemers
hiervan waren Gebr. Nieuwenhuijsen, voor f 11.600.
Hiervoor was een 3 pCt. leening gesloten.
Toen in 1894 de behoeften opnieuw tot vergrooting
met bijgebouwen noodzaakten, werd die, naar het plan
van P. Andriessen, uitgevoerd door J. Bijlard, voor f 8140.
Nogmaals had eene vergrooting plaats in 1899, die
werd aangenomen en uitgevoerd door B. A. van Rhijn
voor f 12.280.
Na de groote uitbreiding in den zomer van 1903 aan-
gevangen, verkreeg men in het St. Anna-Gesticht inrich-
tingen eerste, tweede en derde klasse voor bewaar- en
taalscholen voor 7 tot 8 leerjaren.
Den 7 Juni 1903 werd op plechtige wijze de vijftigjarige
werkzaamheid herdacht der eerw. Zuster Franciscanessen,
die het St. Anna-Gesticht en Piusschool bedienen.
Wel mogen er jubeltonen
Uit Katholieken mond
In krachtig koor weerklinken
Op Hilversumschen grond,
Nu Sint Franciscus\' docht\'ren,
In ootmoed groot en sterk,
Hier vijftig jaren werkten
Tot heil van Jezus\' Kerk.
De Katholieken van Hilversum boden aan de jube-
eerende zusters aan twee gebrandschilderde ramen voor
het priesterkoor van hare Kapel. Namens Z. D. H. den
Aartsbisschop bood de pastoor hun nog een stel prachtige
altaartabellen in zilveren omlijsting omvat.
Den 11 Mei 1904 overleed de eerw. zuster Rosa (ge-
boren Regina van den Bosch), overste van het St. Anna-
Gesticht. Zij is hier 46 jaren werkzaam geweest. Reeds
in 1858 hier gekomen, werd zij 16 April 1875 overste en
bleef zulks tot aan haar dood. De groote ontwikkeling
van het St. Anna Gesticht heeft onder haar plaatsgehad.
Velen heeft zij gekend en de velen, die haar kenden,
hebben steeds een aangename herinnering aan haar bewaard.
Haar volgde op Zuster Clementine (geboren Antonia
Snotys), die in 1912 tot algemeen overste werd gekozen.
In haar plaats, staat nu aan het hoofd van dit groote
Consent — er zijn thans 39 zusters — Zuster Theresia
(in de wsreld mej. Allegonda van Liempt.)
-ocr page 125-
ïl7
Het aantal kinderen, dat thans (Jan. 1915) de scholen
bezoekt is
Leerscholen.
et. ia/ Afdeeling I Ruim 70 leerlingen.
\\ Afdeeling II Ongeveer 230 leerlingen.
School B Ongeveer 250 leerlingen.
Bewaarscholen.
Burgerbewaarschool ongeveer 35 leerlingen.
Tusschenbewaarschool ongeveer 80 leerlingen.
Pius-bewaarschool ongeveer 100 leerlingen.
Naaischool. Ongeveer 30 leerlingen.
Tevens worden in het gesticht 4 oude vrouwen verpleegd.
Behalve genoemde heeren hebben ook wijlen de heeren
L. J. van der Heyden, A. A. de Wit en A. Brouwer met
ijver als regenten van het St. Anna-Gesticht gefungeerd ;
thans bestaat het College van regenten uit de heeren J.
Bylard, C. L. v. d. Heijden, H. de Wit Tz. en W. J. de Wit.
-ocr page 126-
AANHANGSEL.
i.
L IJ S T der eerwaarde heeren, die als Kapelaan of Assiscnt
in de parochie van St. Vitus zijn werkzaam geweest:
B.  v. d. Linden 1786—1791
G. v. d. Hoven 1791 —1797
C.  van Bemmel 1797—1800
V. Rademaker 1800—1804
L. Pastij n
           1801 —1803
A. Zeeland
         1804—1807
W. Smiets 1807—T8io
A. van Dam 1810—1813
C. Ph. Swildens 1813—1814
G. van Grieken 1814—1815
J.v.Everdingen 1815—1822
J. v. Stekelenburg
           1821
A. Blom —1830
Van der Pol
                   1830
H. A. de Bruin 1831 —
H. J. Holterman         —1838
P. Mocking         1838—1844
J. van Vuuren 1844—1845
H. J. de Bruin 1845—1846
E, de Jong
         1846—1849
P.J.Romeijndersi846—1849
J. Henkes
            1849—1852
A.J.F. Oosterbaan 1850-1851
CR. Vermolen 1851—1853
J. F. de Jong 1852—1854
W. Alenbeek 1853—1854
P. J. Gast
           1854—1857
G. Peters            1854—1857
W, J. v. d. Wiggelaar
1855—1860
J. Wennekes 1857—1858
A. Th. Hoos 1858—1860
A. A. H. Gerrits 1860—1872
W. Wessels 1861—1870
Ph. A.J.Bluemers 1870-1871
S. Asma
             1871 —1873
W. Verhoeven 1872—1876
J. H. Hooijman 1873—1875
J. L. Hoebink 1875 —1883
B.  H. Berndes 1876—1882
J. P. Reijmer 1882—1886
G. M. Meijknecht 1883-1889
Th. A. Smit 1886—1889
P. v. d. Oever 1889—1900
R. J. A.Janssen 1890—1900
H. W. A. v. d. Waarden
1895—1904
H. A. J. L. Osse 1900—1902
F. L. Stockmaun 1900—1910
B. A.Nieuwenhuis 1902-1909
J. H. Alfrink 1904—
B. J. Lowes 1909^
W. A. J. M. Oostveen
1910—