Historia Gentium
Octavo 1235.
.....-
I
■s -
Vi
m-4
......I
• .i
I
f-
!
M
-ocr page 5-DE ALOUDE
STAAT
DER vereenigdE
■ C
-ocr page 6-■r
ri ■J\'
V . . ■ i
-%» ; • \\
-ocr page 7-DE ALOUDE
STAAT
E N
DER
VEREENIGDE
DOOR
DERDE DEEL.
TE AMSTERDAM, BY
JOHANNES ALLARTj
-, .T A
o
..i
ry v - \\ »
* i k..
rT
M »-i v; :■
.n o o cl
■ \' T » , K-v -, • j
. - O i
i ^\'J . ;
, ^.\'/ (i h l\'L^\'
* A ^ i i \' ... w V o »>. I f ,
■ i
m
Z ie hier , befcheide, Leezer! eindelyk bes
derde Deel van den Alouden Staat der verr
emgde JS^ederlanden, Zy die weeten, wat
my federt de uitgave van het tweede Deel we-
dervaaren is, zullen zich meer verwonderen,
Hti ik nog kan beiluiten , om de eer deezer
Landen en derzelver oudße Bewooneren uic
de vroegfte bronnen op te haaien, dan wan^
^leer ik het werk geheel had karen, fteeken.
Behalven het belang van den Boekverkooper;
en de Bezitters van de voorige deelen , die
een onvolmaakt werk zouden gehad hebben,
Ipoorden my gedijurige vraagen en verzoe-
ken aan. Het geen ik dus vrywillig onder-
nam 5 wierd ik nu g^rongen te agtervol-
gen: en ik kan niet ontveinzen, dat ik rny
dikwerf geweld heb moeten aan doen
om ihyn geesp op te beuren, na twee
Jaaren toevens de pen weder op te vatten,
m den ouden Godsdienst der Batavieren ^
want daar had ik even een aanvang van ge-
maakt, verder na te fpooren. De moeijelyk-
I^id van dit onderwerp, waar in de Neder-
Imdfche Schryvers my 200 weinig voldee.ienj
fchrik te my te 33ieer af. Het is my even-
Welai zoo ik hoope, gelukt, ook in dit ge-
* 3 va!
val de gedagtenis der Batavieren eer aan
te doen. Met hunne lykplegtigheden is al-
les afgehandeld, wat tot hijnne zeden en ge.
bruiken betrekking heefc, waarom ik hunne
gefchiedenisfen weder moest opvatten. Ik
heb dezelve alleen by de Romeinen zzngQ\'
troifen, en zorgvuldig by hunne Sehry-
vers opgefpoord , waar maar eenige melding
van hun gemaakt wierd of uitdrukkelyk of
ingewikkeld. — Hier uit moest men hen
nader leeren kennen, maar hierom moest ik
ook breeder over de Romeinfche gefchiede-
nisfen Tjw , dan veelen zullen verwagten :
dog ik kon anders geen adneengefchakéld
verhaal von gebeurtenisfen geeven , waarin
d^ Batavieren gemengd waren, en moesc
hen daarom volgen in Gallien en verzeilen\'
op alle hunne tochten , om re zien , wat
xy verrigteden. Juist hebben wy hen on-
der de Rorneinen in een tydflip aan-
getrolTen , waarin herhaalde omwentelingen
den Staat fchok op fchok gaven. --
Indien ik het ook op ongewyde gefchie-
denisfen mag toepasfan , en waarom nier,
wyl alles dient om de wegen der Voorzie-
nigheid , en de harten def menfchen te ken-
nen , kunnen deeze of tot leering of tot ver»
troosting ftrekken, vooral wanneer wy ia
foortgelyke omftandigbeden geplaatst worden.
Ik heb ten minften die \'er in meenen te
vinden,en het is ook daarom,dac ik niet van
Rome heb kunnen fcheiden, voor en ai eer
ik het geheele beloop van zaaken gezien had.
—Den eenen zal ik te veel, den anderen te
weinig gezegd hebben: maar hoe men \'er
ook over denke , ik heb volgens myn ba-
ftek deeze gefchiedenisfen zonder eenige hy*
zondere bedoeling zoo leerzaam zoeken te
maaken, als voegzaam gefchieden kon , en
daarom ook nu eenige algemeene aanmer-
kingen gemaakt, welke altoos te pasfe
komen, en die ik zou maaken, al was
\'er niets in ons Gemeenebesc voorgeval-
len. — Hec overige , dac \'er nog van de
gefchiedenisfen der Batavieren te zeggen
vale, zal nu gevoeglyk in een vierde Deel
kunnen begreepen, en daar mede de aloude
Staat beflooten worden. Het zou my aan-
genaam geweest zyn in drie Stukken alles
af te doen, gelyk myn eerfte ontwerp was:
maar dit was my nu onmogelyk. Zoo de
Hemel my gezondheid ,en rusr. verleend,,
zal die vierde Deei fpoediger volgen.
De
-ocr page 12-dus ts plaaizm»
t. Dc Godsdiénstplegtigheden, te^en over Bl.
il. De afbeelding vanNEHALENNiAjteg.ov.Bl.ia^
KL Da Lykplegtigheden, , tegen over Bl. 1^6
IV. Het Hüunebed te Tincarloo van
twee zyden. . . tegen o Vér Bl. 162
V. Dc gevonde oudheden in
tegen over Bl. 17a
De Plaat van het Rhunisch Handfchrift kan achter
dit Deel geplaatst worden. Het was in het
tweede Deel beloofd.
DRUKFOUTEN
dus te verbeteren:
Bi. 132. reg. 4, moet Fa. weg en dezelfde Ipree«
ker E. blyven.
— 137. 15. Ddarin moét zyn Daaruit
»-141. — 7. van onder in de Noot , moet
iiJösecle zyn éerfie
~ 15S. —- 6. verbeelden lees , verbeelde, dat
löo. — 3. v. ond. nergens — dan. beter zd-
den — als
— 165. — 2. V, ond. moet beginnen dan zelfs
— 20Ié — 19. afhankelykheid. lees onafhah\'
kelykheid
S34. — 7. uoas evenwel nog , moet zya
inas nog
244. — 15. güturatas, lees güturvatus
goüé — io. CATO bewoog liever cato had c.
poMPiijüs bewoogen.
ZES\'
-ocr page 13-zestiende
Een fiJioone morgejißond geeft aanleiding, om te
fpreeken van den Godsdienst der Batavieren. De
duisterheid van dit, onderwerp, Ds hoog\'
fie Goiheid , mcierd van hen erkend , egter
iioaren \'er ook andere voorwerpen, voor weU
Ae zy eerbied hadden\', — de Zon, Maan
tn Sterren i de Elementen en andere gefchape
wezens. Hunne Heilige ploßtzen j hunne
Priesters ; hunne plegtigheden en eerdien\'
jien. De Heilige tyden^ Hunne wichelaar
ryen en nsaarzeggeryen. Hunne gevoelens
over de Schepping en Onderhouding der
Waereld ~ over de Onßerßykheid der Zie*
Ie j de Opflanding der lighaamen en den
verfdiillendsn fiaat na dit Leeven.
P\'eranderingen hier in door dé
mrmsnging mst vreemde VoU
ken voorgevallen»
„ Óp GONDE Iaat ons \'t bedde riüineiia
De vlam van onze kaers is dood
Bcfchaamd voor \'t purper morgenrood t
De zon befchynt oHs op de pluiinen l
!ll. DEEL. A Op
S C H O O J>J E
Op, op myn Waardfte, laat ons gaan
En zien of onze hof kan roemen
Op 200 veel R-oofe- en Lely - bloemen,
Als op uw lieve kaakjes ftaan."
Me
L et deeze regelen van den zoetvloeijende Dich-
ter broekhuizen, wekte eelhart zyne waarlyk
bevallige vredegonde , wier bloeijende gezond-
heid nog eene frisfche Jeugd verbeeldde , op
eenen aangenaamen morgenftond uit den flaap.
Zamen gingen zy, na dat zy hunne kinderen ge-
wekt hadden , eene wandeling doen , om de
fchoonheden der Natuur , nti ook uit haaren
llaap verreezen , gade te liaan. De droppelen
van den dauw verzilverden nog de kruidjes: —-
alles vertoonde een nieuw leeven en een bly
gelaat , terwyl de vogeltjes het eerfte licht der
zonne met blyden zang begonnen te begroeten.
Eelhart bragt zyn gezelfchap inderdaad in den
bloemhof, om vervolgens eene wandeling in het
bosch re doen. — Welke heerlyke koleuren,
liep hy\'uit , welk eene rykheid en vericheiden-
heid heeft de Schepper niet aan déeze vercier-
felen medegedeeld, die uit den zwarten grond
met den fchoonften luister , met eene onver-
gelykelyke zuiverheid voortfpruiten! Altoos my-
nè vredegonde , myne kinderen , — altoos
befchouw ik dezelve met eene nieuwe verruk-
king i — wat gevoelt gy?
MORGENSTOND. $
Vredegonde merkte , dat eelhart geheel
ontruimd was: zy wilde de verdere toepasfing
der Dichtregelen , waarmede zy op zo eene ver-
pi igtende wyze uit den flaap gewekt was, liefst
ontwyken, om zich van deeze helderheid op de
beste wyze te bedienen ten nutte van haar en
haare kinderen. — Ja, myn eelhart! Een hart
moest wel van alle fmaak en gevoel ontbloot
zyn, het geen voor deeze groeijende fchoonhe-
den geene aandoening had. — Hoe ver fchiet
de kunst hier by te kort! — hoe ver het penceel
van VAN HüissUM , cn de borduurnaald vaa
ouze Rozemond het mag gebragt hebben ; zulk
eene gloed van kleuren, met zoo veele verfchei-
denheid in een gefmolten, — zulk eene losheid
en helderheid is niet volmaakt naar te booifen.
Maar \'er is nog iets in de Natuur , dat nog
fchooner nog onnavolglyker is ; dat elke dag
min of meer, vooral in de Lente en den Zomer
vernieuwd wordt, en nogthans by elke vertoo-
ning een nieuwe aandoening op elk gevoelig hart
veroorzaakt.
E. Wat bedoelt gy vredegonde?
Vr . Kom myn eelhart , ik zal het U in Tolle
kragt , zonder belemmering laaten zien; de
bloemhof is by de hand; wy kunnen denzelyeQ
alle uur van den dag op ons gemak befchouwen:
—■ dit toonneel zal ras verdwynen: — wy zyn
niet alle morgen zoo vroeg op de been, nog zoo
vry van zprgen, kom, volg my.
4 SCHOONE
Onderwyl fpoedde vr.EDECONDE zich al voort
en bragt haaren beminnelyken Echtgenoot met
frederik en machtilde op het heuveltjc, daar
eelhart de hut der Batavieren had laaten op-
rigten , van waar men een ruim veldgezigt had
tot in de kimmen. Naauwlyks waren zy hetzelve
hand aan hand beklommen , of eelhart riep
uit, ja gy hebt gelyk myn Waarde, daar moet
alles voor zwigten ! Gy bedoek immers niet an-
ders , dan dit morgenrood, dan deeze pnrperge-
verwde wolken,dan dit heerlykZonnenlicht, het
welk zich met den fchoonften luister boven de
kimmen vertoond.
Vr. Dit was liet myn eelhart! Daar voor
moeten al de gloejende kleuren, al de fchoonheid
van den Bloemhof zoo ver wyken , als het
fchoonlle kunst tafereel voor de fchilderende Na-
tuur moet onder doen. Zie weik een glans, welk
eeneMajelleit! Ter naauwernood kan ik my weer-
houden , om op myne kniën te vallen, en hem te
danken , die deezen zegen , dit onvergelykelyk
toonneel alle dagen voor zyiie fchepfelen ver-
nieuwd. ___ O hoe groot hoe fchoon moet dat
Wezen wel zyn, myne kinderen, het geen wy
als de oorzaak van dit alles hebben te eerbie-
digen 1
E. Geef uwe aandoening, myn Lief, en uwe
traanen den vryen loop , zy zyn my op uwe
wangen niet min bekoorlyk, dan ^e droppelen
van den dauw op het veldgewas : — en ik ver-
trouw
morgenstond. g
trouw tnyne kinderen, dat gy deel zult neemen in
de godsdienflige veiTukking van uwe moeder.
Eelhart breidde dit gefprek verder uit, en leidé
de befpiegelingen zyner kinderen ongevoelig op
tot de erkentenis van de Gi\'ootheid, de Goedheid
en Almagt van den Schepper. Eindelyk voegde
hy \'er deeze aanmerking by: \' indien de Af-
godery ooit verfchoonlyk kan \'zyn in een rede-
lyk fchepfel, is zy het meest toe te geeven in
zulken, welke tot de erkentenis van een onzigt-
baar Wezen, den Schepper\'van Hemel en Aarde
nimmer eenige redelyke opleiding gehad hebben,
cn door de fchoonheid van dit toonueel als het
heerlykfte , dat zich voor ons oog vertoond ,
verleid worden., ora daariu den Schepper zelf
te eerbiedigen; — zieh. voor het Zonnelicht
wiens onmischbaaren \'Weldaadigen invloed wy
alle. dagen ondervinden , als voor, eene Godheid
neder\'te buigen. Eu; inderdaad heeft zich deeze
foort van Afgodery ook het meest over den Aardn
bodem verfpreid. , i
Vr. En wat invloed had dit op onze bata-
V1ER.EN ? hoe dagten deeze braave Lieden over
dit onderwerp ? daar ben jk:nieuwsgierig na.. Kom
myn eelhart !wy zyn wel niet verzadigd\', maar
vermoeid van het aanfchouwen van" diï-tafreel;
\'^yne ziel verlangt naar eenige gelegenheid^,\'Qm
zich te herflellen van haare aandoeningen, laaten
wy in oinze Bataaffche vjöonhyg, v}z?LX \\vf iri
lang geen gebruik van gemaakt hébben, gaan zit-
A s ten:
s c h o o n e
ten : — xy kan ons dan op dè beste wyze t©t
eene Landkapel verftrekken , gelyk gy dezelve
hebt gelieven te noemen. Roozemond en
DioERiK zullen misfchien ook door het fchoone
weer uitgelokt worden tot eene uchtend-wande-
ling en morgen - bezoek: --zoo dit met uw plan
overeenkomt.
E. Ja zeer Wel myne vredegonde. Wy zyn
hèt laatst, toen wy over de krygsoeffeningen der
Batavieren fprakcn met den Invloed van hunnen
Godsdienst, zelfs in *t midden hunner krygsheiren,
geëindigd. Laaten wy met hunnen Godsdienst
Onze gefprekken voortzetten, dan zullen wy de
beste gelegenheid krygen om te befluiten, wat
invloed het op hun had, wanneer zy de werken
der Natuur — wanneer zy dit gezigt met opmer-
king befchouwden; maar dan moesten wy het
ontbyt hier laaten brengen en last geeven, wan-
neer DIDERIK komen mogt, dat hy zich met
zyne rozemond terftond herwaards begeeve.——
Machtilde en fredrik vloogen naar huis, en
kwamen eerlang te rug — met diderik , met
rozemond, — met het ontbyt, — met ciESAR
cn tacitus en de aantekeningen van eelhart.
Elk droeg wat en elk wierd op het hartelykfte
ferwellekomt. ~ Zoo, riep eelhart uit, zoo
myne vrienden , gy komt juist van pas ! maar ik
geloof, dat myne vüedbgonde van uwe komst
geweeten heeft, dat zy my heeft willen vei^
rasfen. — Des te beter! ons gezelfchap is
M O e E N S T 0 N Dj f
nu voltallig en ons genoegen te grooter.
D. Om de waarheid te zeggen, Wy hadden on?
ze Vriendin beloofd, om haar en u in deeze week
op den eerften fchoonen morgen vroeg te komen
verrasfen. De ondergaande zon voorfpelde on»
gisteren denzelvenj wy gaven last, om ons met
het krieken van den dag te wekken —^ en bega-
ven ons terftond op weg. — Wy hebben^ ons
wonder vermaakt met het befchpusvsn van de
opgaande Zon.
Viv. Dan hebben wy buiten twylfel detplfde
aandoeningen gevoeld, toen wy al het fciioonc
van deezen aangenaamen morgenftond in het be-
wonderen van dezelfde opgaande Zon genooten.
Zoo gebeurde het meermaalen, dat vrienden of
hetzellde oogenblik op hetzelfde dagten , hoe-
wel wie kan hier op nalaaten te deuken. —- Nu
hoop ik maar, dat gy genoegen ziüt neem,en ia
ons voorneemen, het geen hier een gevolg .ga?-
weest is, van......
D. Ik wedt, dat ik het raade. Niet te.ycr^
geefsch tref ik myne waarde buuren in deeze
Bataaffchs wooning aan. De Batavieren nülen
zeker het voornaame onderwerp van ons gef|;>x.e^
zyn.^— Is het zoo niet ?
E. Ja myn diderik , wy willen over bujinea
Godsdienst handelen, eene vraag y^in jjiyQe v^g,-
deoonde 5 heeft daar .toe aanleiding ^e^^eyen.
—■ Het onderwerp is gewigtig, maar de taajc
S fiE èODSBlENST
niet zoo gemakkelyk , als men zich verbeel-
den zou.
Fr. O dat is goed!
R. Myn hart is voor zulk een onderwerp nu
zeer gefchikt, en ik hoop , dat onze Batavieren
ook in dit opzigt \'er hiisterryk zullen afkomen,
D. Zy waren immers Heidenen! —\' maar wat
maakte deeze taak voor mynen eelhart moei-
jelyker, dan andere, die u evenwel vry wat
moeittt-t^roorzaakt hebben ?
E, De BATAVIEREN Waren oorforonkelyk gee\'
lie Jsraéliten en nog minder Christenen-, men zal
ze dus onder de Heidenen moeten rekenen, —
om dat men van ouds geen andere foonen kende.
Maar laat u deeze naam, zo min met éeoig vooi\'^
oordeel inneemen , als die van Barba-aren. —
Zy waren dan Heidenen, maar zulken waren ook
de JLgyptenaaren , de Asfyrieren , de Perfvaa-
nen, de Grieken, de Romeinen, en alle de vol-
ken der Oudheid, welke, hoe beroemd wegens
hunne daaden en nationaale deugden, nogthans
dit met elkander gemeen hadden,dat zy de waare
kennis en de zuivere begrippen van het Opper-
weezen misten, voor zoo verre zy niet behoor-
den , onder dat volk het welk de Godheid
behaagde door eene byzondere Openbaaring van
tyd tot tyd te verlichten , om onder hetzelve
den waaren Godsdienst te herftellen en te bewaa-
yeo, Het zal nogthans genoeg zyn ^ indien wy
het
-ocr page 21-0 e r batavieren. 9
het zoo ver kunnen brengen, dat de Germaa-
nen in \'t gemeen en de Batavieren in het by-
zonder , onder de Heidenfche volken in zulk
«en licht voorkoomen , dat wy hen erkennen
kunnen, als het iiTinst bedorven in hunne gods-
dienftige begrippen, en het naast komende aan
die verheven waarheden, welke door de Godheid
zelve aan het menschdom in den beginne zyn
medegedeeld, en onder hetzelve langen tyd, van
geOagte tot geüagre, voor de affcheiding der vol-
ken zyn voortgeplant.
D. Zy zouden dan in hunnen Godsdienst de
JEgjptenaaren,— da Grieken, dQ Romeinen ovetr
troffen hebben? -— De Batavieren,wt\\ke fchoon
geenszins langer onder de Wilden te tellen ,
van V\\?elk een blaam gy dezelve volkomen gezui-
verd hebt, egter veel minder verlicht, veel
minder befchaafd waren , dan deeze beroemde
volken? . , .
E. En even daarom kwamen zy digter aan dê
©orfpronkelyke eenvoudigheid, het kenmerk van
het waare, waar van de andere volken uit eene
zugt tot nieuwigheid , —^^ door de baatzugtige
oogmerken hunner Geestelyken, — door dwee-
pery en bygeloovigheid, — door volgzucht en
eindelyk door een rechtvaerdig oordeel van diea
Ged, wien het hun niet goeddagt in erkentenis
te houden, alverder en verder zyn afgeweeken5
tot dat eindelyk de grootfte ongerymdheden hei-
ie ia begrippen en in zeden,want het een vloeit
A 5 . lait
-ocr page 22-ÏO 1)E GODSniENSt^
uit liet ander voort, onder hen de overhand ge-
Komen hebben. Gy weet immers myn diderik,
\\vclke ongerymdheden \'er zelfs in de Godsdien-
ftige leerftelfels en plegtigheden der Grieken en
Romeinen plaats greepen! en tot welk eene bui-
tenfpoorige bygeloovigheid de Mgyptenaaren ver-
vallen zyn, zoo dat meu hen befchuldigd, dat
zy het getal hunner Godheden tot dertig dui-
zend zouden gebragt hebben.
D.\' Waren, de Batavieren dan niet bjrgeloovig?
E. Zy waren het in een zekeren zin; msar het
Bygeloof en zoo gy wilt de Afgodery hadden
geenszins by hun dien trap beklommen., als by
de cvengenoemde volken. Hunne Godsdienst wa»
•zoo eenvoudig en in veele opzigten zoo zuiver
ingerigt volgens de infpraaken van de Rede, als
hunne zeden. Dezelve maakte weinig vertooning,
beftond in weinig plegtigheden en even daarom
valt het zoo moeijelyk te bepaalen, welke God-
heden zy eigenlyk erkend en op welk eene wyze
zy dczelre vereerd hebben. Vreemden hadden,
daar door tc minder gelegenheid, om zich van
hunnen Godsdienst een regt begrip te maaken, en
vreemden zyn het,van welken wyhet voornaam-
fle berigt vervvagten moeten, — Hoe veele lang
bekende Natiën zyn \'er, van wier Godsdienst wy
niet dan oppervlakkiga of zeer verkeerde denk-
beelden vormen, oin dat de reiz)gi;rs uit gebrek
van taalkennis en andere oorzaaken geene gele-
genheid hadden, om agter de waarheid te komen.
Hoe
-ocr page 23-der B A T A V Ï. E R » N. % t
Hoe veelen zyn \'er op de lyst der Godverzaakers
geplaatst, oin dat zy weinig of geenen uiterlyken
eerdienst by dezelve vernamen, daar liet onder-
tusfclien van agteren bleek, dat zy alleen minder
bygeloovigheid en geregelder xknkbeelden van
de Godheid bezaten, dan andere openbaare afgo-
dendienaars. En ik ben \'er niet vreemd van, dat
de Germaanen onder dezelfde verdenking by de
eerfte, ontdekkers gevallen zyn, wyl men geene
Tempels, geene Afgodsbeelden by hen ontdekte,
en dus niets van dit alles, het welk de grootfté
pragt en uiterlykheid aan den Godsdienst by
andere bekende Volken in de Heidenfche waereld
byzette. In laater tyden zyn \'er zelf geweest,
welke meenden, dat de Germaanen nog van God,
nog van eenige Godsdienst geweeten hadden ,
voor en al eer de Romeinen hen daar van ojider-
rigteden. —De oude Galliers ,wdïke met de Ger-
maanen uit eenen Stam gefproten en oorlpronkê-
iyk van dezelfde zeden waren, wierden in zulk
een haatclyk licht befchouwd, en zy gaven \'er
le meer aanleiding toe,om dat zy overal de tem-
pels plunderden en de beelden , der afgoden ver-
nielden , waar zy in hunne tochten tot in Grieke^t-
land en klein Aßen toe de overhand kreegen ,
waar van daan zommigen de vertelling va^i den
ftryd der Goden en Reuzen afleiden ; maar mm
deed hen allen onregt aan. De aaum^erking van
Maximus Tyrius gaat veel eer in \'t algemeen
door „ Alle JBarhaaren neemen eenen God aan.\'*
ea
-ocr page 24-ÏÊ M 0 R IJ E L rj K H E I D
en liet zeggen van /elianüs „ Wie moet niet
de Barbaarm pryzen i niemand onder hen heeft
ooit gelochend, dat \'er een God- is; ja niet eens
heeft iemand hunner dit<een oogenblik in twyfFel
•getrokken of \'er .Goden gevondeu worden of
niet; of zy zich over het menschdom bekomme*
ren of niet.; nog Indiaanen nog CEExtN , nog
Mgyptenadren zyn ooit op zulke dwaaze gedag-
ten gevallen als evemerüs de Mesfenier , dia-
GORAÏs , sosias Hippo, diogenes de PhrygieT y
EPictfRus , welke, ten deele. de Godheid in \'t
gemeen gelochend, ten deele aan derzelver aan-
wezen getwyifeld,. of haare zorg en opzigt over
de waereld ontkend hebben." Men zou deeze
lyst nog merkelyk kunnen vergi-ooten, waar uit
men zien zou , dat onder de\' wyste en meest
verlichtfte volken de grootfte dwaazen gevonden
worden. — De hedendaagfche inwooners vaa
Germanien mogen ook zulken opleveren ; by
hunne min befchaafde \'min kundige voorouders
zyn dezelve onbeksnd geweest , fchoon zy in
Godsdienst van de meest bekende Volken der oud-
heid verfchilden. — Het geen lucanus tot de
Galliërs zeide, had by met het zelfde recht ook op
de oude Duitfchers kunnen toepasfen (*):,, het is u
alleen gegeeven om de Goden en Hemelfche we.
zens te kennen, of alleen gegeeven, om ze niet te
:;. ken-t
Solh tiesfe Deos emli Humins vshis^ .
Aut fslis ncfeire datum.
-ocr page 25-VAN DIT ONDERWERP. 13
V
kennen." Gy kunt nu hier uk van zelfs opmaa-
ken , hoe moeijelyk het de Griekfche en Romein-
fche gefehiedfchryvers viel, van welken wy de
oudlle berigten alleen hebben moeten, om een
regt denkbeeld te vormen van een Godsdienst,
welke zo zeer van de hunne verfchilde.
Vr. Buiten twyffel is hier het vooroordeel en
de veragting bygekomen , welke in den Gods-
dienst altoos den meesten invloed had.
E. Zoo is het juist. Men eischt van een his-
toriefchryver , dat men niet in hem ontdekken
moet van wat landaard hy is, of welken Gods-
dienst hy belydt. — Dit is wat veel gevergd :
maar tacitus, fchoon onder de onzydigfte en
naauwkeurigfle gefchiedfchryvers te tellen, wavS
in \'t ftuk van den Godsdienst wel degelyk een
Romein. Nergens is hy minder tacitus, dan
berigt geeft van de Jooden en de Chris-
tmm. Met de Germaanen, die men nog on»
der de veel-Godendienaars volgens zyn opgave
ter naauwernood tellen kon , loopt het wel
beter af, en van deezen had hy in \'t alge-
meen gunftiger denkbeeld , egter zoo gunftig
niet, dat het in hem kon opkomen, dat het
der moeite wel waard zou zyn, zich met ernst
op den Godsdienst van dit oude oorfpronke-
lyke volk toe te leggen en daar uit de denk-
beelden, die zy zelfs gevormd of van de Griek\'
/c//ewysgeeren en dichters overgenomen hadden,
tg verbeteren. Daarom heeft hy \'er zich met
een
-ocr page 26-DE ERKENTENIS
een kort oppervlakkig berigt afgeholpen. — C^-
SAR. heefc \'er nog minder van. Wy zullen ze
beiden raadpleegen en zien hoe ver wy met
deeze oude gidzen het fpoor vinden kunnen.
Fii. Zyn \'er behalven deezen geene anderen?
K. Anderen Ipreeken \'er hier en daar maar by
geval van, geen Romeinsch of Grieksch gefchied-
fchryver is my bekend, welke dit fluk opzettelyk
behandelt. Wy zouden daarom onzen toevlugt
ook moeten neemen tot de oudfte Noordfche
Gedichten en Schriften, welke van de Heiden-
fche tyden overgebleeven zyn, waaruit wy ten
minften voor een groot gedeelte de Godsdienftige
begrippen kunnen opmaaken , welke onder de
Germaanen, die in het Noorden woonden plaats
gehad hebben, zonder dat wy met genoegzaame
zekerheid kunnen melden, in hoe ver zy algemeen
doorgedrongen, in hoe ver zy ook van de Bata-
vieren aangenomen zyn. Uit tacitus leeren
wy, dat zommige Natiën onder de Duitfchers
in het Godsdienftige iets byzonders haddeu, en
het is zeker , dat zy die iu de Noordelykfte
ftreeken zich ophielden onder de diepdenken-
ften , maar ook onder de bygeloovigften en
zwaarmoedigften in \'t ftuk van den Godsdienst
moeten gerekend worden. Maar zonder ons met
hunne toveraars en toverhekfen , fpooken en
kwelduivels op te houden, kunnen wy hen alleen
over de voornaamfte begrippen van God en den
Gudsdietjst, welke onder de Germaanen heersch-
ten^
14
VAN DKN WAAR»N GOD. IS
ten, raadpleegen eu met onze Romeinfche G>
fchïedfchryvers vergelyken.
Vr. Wuren\'er by die Volken nog begrippen
©vergebleeven van den eenigen waaren God?
E. Deeze begrippen worden by de meeste Hei-
denfche Volken, zelfs by de\'grootfte Afgoden-
dienaars, hoewel zeer duièter en verward aan-
getroffen. Opmerkelyk is daarom het zeggen van
MAXtMus TYRiüs in zyn eerfte verhandeling: „In
deezen zoo grooten Üryd, verdeeldheid en ver-
fcheidenheid van gevoelens kunt gy bemerken»
dat de inftellingen en gedagten van allen daar in
overeenkomen , dat \'er één God is, aller Koning
sn Vader. — daar in komt de Griek met den
Barbaar , de bewooner vau de yaste kust,met
den eilander, de wyze met den dwaazen over-
een. ,, En ia zyn agtendertigfte Verhandehng:
want God is de Vader en Stichter van alles, wat
wezen heeft: ouder dan de Zon — ouder dan de
Hemel, eerder dan den tyd of eeuw of al het ge-
fchapene." Keizer Juliaan erkent-dit ook, dat
\'er maar èèn Schepper van alle dingen is, maaf
dat \'er in den Hemel veele Goden zyn, welke aan
hem onderworpen zyn. Zoo word \'er ia de
Edda der Tslanderen gevraagd , ,, welke is de
hoogfte en oudfte onder alle de Goden ? en ge-
antwoord , de oudfte onder alle Goden wordt
genaamd alfadur of aller Vader. Deeze God
leeft in Eeuwigheid , regeert zyn ganfche ryk
ea voorziet of zorgt voor alies , wat groot en
kleip^
-ocr page 28-ï6 de K il K e n T e n I M
klein , hoog eu laag is , hy heeft den Hemel
en de Aarde gefchapen. " — ^Men vindt ook de
treflykfte befchryvingen van God in dit zelfde
oude Noordfche handfchrift. — ,, Dat hy van
Eeuwigheid is en tot in Eeuwigheid leeft; ~
Dat hy alweetend is en ailer menfchen doen
ziet en opmerkt: -- dat hy onder alle de Go-
den de Almagtigfie is.\'^
R. Trelfelyke gedagten voorwaar, jammer-is
het, dat dezelve door Afgodery bezwalkt wier-
den. Hoe konden menfchen , die zulke fchoo-
ne denkbeelden van de Godheid vormden tot
een veel Godendom vervallen?
E. Buiten twyffel, om- dat zy van het on-
eindig Vermogen , dat alles voortbragt en alles
alleen door zich zelven befluurd zulke verheeve
denkbeelden niet konden vormen ; maar het
zelve min of meer naar her vermogen der
fchepfelen. afmaaten. Zy begreepen , dat het
minder moeite voor het hoogfte Opperwezen
en meer voordeel yoor zyne fchepfelen yerfchaf-
fen moest, wanneer hy zich bediende van we-
zens, welke hy de zorg en het beftuur van on-
derfcheide zaaken opdroeg: maar welke egter
hun beftaan hun vermoogen en gezag van hem
ontleenden en aan hem onderworpen bleeven.
Dus vervolgt dezelfde MAXiaius tyriüs. — „In
deeze verfcheidenheid van gevoelens — komen
wy ook overeen , dat aan deezen eenen God
veele andere Goden zyn -toegevoegd , welke
200-
-ocr page 29-y^n dën \\v aaren god. 1?
zoonen zyn van dien Opperften God en als
waare zyne ambtgenooten. — Zoo dat, indien
gy tot aan het uiterfte einde der aarde trekt, gy
daar ook Goden vinden zult, welke niet verre van
deezen opgaan en niet ver van anderen onder-
gaan*" (De aarde namelyk aïs eene groote uit-
géftrekte vlakte begreepen zynde, boven vpelke
de fterren in het uitfpanfel geplaatst zyn.) —
„ Zoo gevoelden de IVandaalen, volgens hüL-
MOLD , dat \'er een eenige God is , die in den He-
mel over de mindere Goden heerscht, en boven
anderen vermogend is, maar dat hy voor het
Hetnelfche alleen zorge draagt en het Aardfche
aan de andere Goden aanbevolen heefti — Dac
zy, aan wien hy elk zyn post heeft aangewe-
zen , hem gehoorzaamen , gelyk zy uit hem
voortgefproten en boven den anderen voortrelfe-
lyker zyn, na dat zy dien God der Goden nader
beftaan."
Vr. Düs rchynen zy een foort van familie - re-
geering in den Hemel ingevoerd te hebben.
E. De eene dwaaling vloeit uit de andere
voort. Welke hand voor hand toeneemen, naar
dat men meer en meer van het waafe oor-
fpronkelyke afwykt, — Maar dit Zou ons van
\'t regte fpoor brengen. Wy moeten vooreerst
onderzoeken , wat c^sar en tacitus van den
Godsdienst der oude Germaanen gefchreeven heb-
ben , en zien, of wy hen hier in als onze
voomaamfte gidfen, gelyk voorheen, volgen kun-
lU. deel. B nen»
l8 CiESAR EN TACITUS
nen. Ondertusfchen zullen die algemeene aan-
merkingen, waar toe de onderfcheidene vraagen
van het gezelfchap aanleiding gaven, ons in \'t
vervolg wel te pasfe komen. Na dat caesar
in het zeventiende Hoofdftuk van het zesde boek
over den GaUifchen oorlog gefchreeven had;;
j, de Galliërs vereeren voornamelyk den God
MERcuRiüs. Van hem ziet men zeer veele af-
beeldingen :\'zy zeggen, dat deeze de uitvinder
der Kunften is ; deezen houden zy voor den
opziener\' van alle Wegen en Reistogten; deezen
meenen zy, dat een grooten invloed heeft op het
dry ven van den Koophandel en het winnen van
Geld. Na deezen eeren zy apollo en mars en
jupiter en mine rva , van welken zy dezelfde
denkbeelden hebben , als de overige Volken j —
dat apollo de Ziekten verdrijft: — dat miner-
VA over de Handwerken en Konften het opzigt
heeft: dat jupiter het gebied voert over den
Hemel: dat mars de Oorlogen beftuurt: enz.""
dan begint hy zyne befchryving van de zeden der
Germaanen, in het een en twintigfte Hoofdftuk
aldus : De Gerrnaanen verfchillen veel van
deeze fe..voonte. Want zy hebben nog Bruiden^
welke het opzigt hebben over Goddelyke zaaken ;
nog leggen zich toe op offerhanden. Zy re-
kenen die geen alleen in het getal der Goden,
welken zy zien en door wier byftand zy zigtbaar
geholpen worden, de son en vülcaan , (waaf
door hy het vuw^. verftaat} ea de maan ; van
v e 11 g e i, é e k è 19
de overigen hebben zy zelfs by gerügte niets ge-
hoord." Tacitus zegt in tegendeel in het ne-^
gende hoofdftuk van de zeden der Germaanen,
daar hy opzettelyk van hunnen Godsdienst han-
delt : ,, van alle Goden eeren zy het meest
mercüriüs , wien zy het betaamelyk rekenen
op zekere dagen te vereeren met menfcnelyke
offerhanden. Hercules en mars verzoenen zy
met dieren, welke daar toe gefchikt zyn : een
gedeelte van de Sueven offert ook aan isis. Waar
van daan de oorzaak en oorfpronk Voor deezen
vreemden eerdienst af te leiden zy, heb ik niet
genoegzaam ontdekt; alleen geeft het teken zelfs
van deeze Godheid, op de wyze van eene Jagt
gevormd, te kennen, dat de Godsdienst van bui-
ten aangevoerd is. Voor het overige oordeelen zy
de Goden nog binnen muuren te moeten beflui-
ten , nog op eenige wyze door eene menfchelyke
gedaante te kunnen afbeelden. Zy heiligen bos-
fchen en wouden, en noemen dat Verborgene, het
geen zy alleen met den hoogften eerbied zien, met
den naam der Goden." Wanneer hy iu het tweede
gedeelte van zyn uitneemend werkje over de by-
zonderheden handelt, waarin zekere natiën on-
der de Germaanen van de andere verfchilden,
fpreekt hy iu het veertigfte Hoofddeel van de
Godinne herthus of hertha, onder welke
naam de Moeder de Aarde by zeven aaneengren-
zende natiën vereerd wierd. In het drie ea
veertigfte hoofddeel fpreekt hy van eene God-
B a heid
-ocr page 32-|r 20 c ^ s a r e n t a c I t u &
( ^ heid ALcis , onder welken naam castor e»
il: POLLUX by de Naharmlen door een priester
in vrouwelyk gewaad in een heilig bosch zou-
ii den gediend geweest zyn.
i D. Ik weet niet waar over ik my meer ver-
wonderen moet; — of over het verfchil, dat \'er
in den Godsdienst van de Gallen en Germaanen
i plaats vond, welke volgens c^sar het grootfle
1 \' eontrast maaken, daar ze evenwel aan elkande-
i ren grensden en de grootfte betrekking op el-
j kander hadden wegens een gemeenen oorfprong;
\'— of over de tegenftrydige berigten van twee
zoo voornaame Gefchiedfchryvers. Wien van
beiden moeten wy nu gelooven ? of weet myn
EELHART ook raad om dit overeen te brengen?
E. Zeer veelen verwerpen het verhaal van
e^sAR geheel en al. De minften , v^fre de
minften dat van tagitus en het zal bezwaarlyk
zyn deeze getuigenisfen te vereffenen. — C^sar
getuigt,dat zy alleen die Goden vereeren, welke
zy zien. Tacitus fpreekt van onzigtbaare God-
heden, die zy oordeelen niet te kunnen afbeel-
den. C^SAR gewaagt alleen van drie Godhe-
den , weike niet eens by tacitus genoemd
worden. De laatfte fehryft hen de vereering
van mercurius toe als den voorn aamften, even
gelyk CiESAR getuigd van de Galliervoorts
van hercules, mars, isis, de moeder de
aarde, gastor en pollux. caesar daar-
entegen , „ alle deeze en de overige God-
-ocr page 33-V E R .G E L E E K. E N,
heden zyn hen zelfs by gerugte niet bekend."
Cjesar verzekert, dat zy .zich niet op het offe-
ren toeleggen. Tacitus , dkt zy niet alleen
■dieren aan hercules en mars, maar zelfs men-
fchen op zekere dagen aan mercurius olferen.
Dit loopt te ver uit een. Ik beken, dat over
het algemeen aan tacitus als Oefchiedfchry-
ver meer gezag wordt toegeweezen, dan aan
c-®sar, maar zou men in dit geval aan c/esaR
den voorrang niet behooren te geeven ? hoe zeer
men deeze plaats wel eens tot bewys van zyne
onnaauwkeurigheid bybrengt, en ik erkennen
moet, dat zyn berigt ook niet volledig is. Ta-
citus heeft eerst ten tyde van vespasiaan het
Procuratorfchap in Belgisch GaUien waargeno-
men en in dien tyd zyn voornaamfte aanmerkin-
gen over de Duitfchers gemaakt. Zy hadden toen
reeds lang ommegang met de Romeinen gehad en
het was mogelyk, dat zy van hunne zeden en
Godsdienst het een en ander overgekomen
hadden; dan toen c.®sar dit volk bezogt,
kenden zy de Romeinen niet dan by naam , en
hy trof ze aan in hunne oorfpronkelyke onver-
basterde gewoonten. En toen zegt hy uitdruk-
kelyk, dat de overige Goden zelfs by naam niet
onder hen bekend waren. Gansch anders was
het met de Galliërs geleegen: de Romeinen
hadden hun gebied onder dit volk reeds uitge-
breid, en met hetzelve gemeenfchap gehouden,
voor de tyden van c^ssar. En fchoon dit
B 3 al-
23
e M S k K EN T a C I t O s
alleen dat gedeelte van Galiien betreft, het geen
ciigst aan Italien grenst, was \'er eer gelegenheid,
om de Romeinfche zeden door den Koophandel
onder de Galliërs voort te planten, dan onder
de Germaanen, behalven dat de Griekfche
volkplanting onder de Galliërs al vroeg eene
verbastering veroorzaakt had. Hier van daan
ook het groot verfchil tusfchen beide Natiën,
fchoon oorfpronkelyk aan elkander gelyk. On-
dertusifchen moet men ook aanmerken, dat de
Romeinen, ora hunne Goden eer aan te doen,
daar eenige overeenkomst vau naamen , eigen-
fchappen of eerdienst wierd aangetroffen, ter-
ftond in de vreemde Goden, van welke zy het
regt begrip niet hadden, hunne eigen Goden von-
den. Wy hebben dit reeds van dis of pluto
by c^SAE opgemerkt en hetzelfde zal ook wel
omtrend andere Goden der Galliërs by c^sar
en der Germaanen by tacitus plaats vinden.
D. Gelyk tacitus de oorfpronkelyke zeden
der Duitfchers heeft opgegeeven, zoo moest hy
ook hunnen oorfpronkelyken Godsdienst aange-
weezen hebben, en nu zou ik het in dit ge-
val meer met c-esar, dan met tacitus houden,
E, Wanneer men maar alleen nadenkt het
geen deeze van mërcürius zegt, hoe kon dit •
plaats hebben van de Duitfchers, dat zy mër-
cüRius, den God van Koophandel, Kimften en
Bedriegeryen, als hun opperfle Godheid zouden
geëerbiedigd hebbcM ? dit ging by de Galliërs
tlog aan, maar kwam by de Germaanen in \'t
geheel niet te pas, welken den Koophandel nim-
mer als een middel van beftaan , als eenè
hoofdbezigheid hunnes leevens aanmerkten, maar
wel den Oorlog. Indien een van beiden, moest
^iars dan de voornaamfte Godheid geweest zyn,
"Welke zy vereerden en daarna herculüs : maar ik
dénk, dat deeze allen zoo min by de Germaanen
in de vroegfte tyden bekend waren, als de isis
der Egyptenaarent de moeder der goden, cas-
toit en pollux , welke tacitus in \'t vervolg aan
byzondere Natiën der Germaanen toefchryft. En
het kan ook niet anders zyn, indien wy wel door-
denken het geen tacitus volgen laat.: ,, Voor
het overige meenen zy uit de grootheid der Go-
den , dat dezelve nog in muuren befloten , Jiog
op eenige wyze door menfchelyke gedaante kun-
nen verbeeld worden. Zy wyden alleen bosfchen
en w^ouden, en benoemen dat Geheime in
dezelve, het geen zy met enkele eerbiedenis ,
befchouwen, met den naam der Goden." Hoel
konden zy zoo wel geene beeldtenisfen maa-
ken van mercurius , van mars , van her-
cules , van isis , van castor en pollux, als
derzelver grootfte vereerders , de Grieken, de
Rmeinen en de Mgyptenaaren van welken zy de-
zelve moesten ontleend hebben. Konden Goden,
die in eene menfchelyke gedaante hier op aarde
verkeerd, groote daaden, maar ook groote wan-
bedryven gepleegd hadden , konden die onder
B 4 geene
-ocr page 36-04- C-ffiSAR EN TACITUS
•^eene menfchelyke gedaante gebragt, en hunne
beeldtenisfen in tempelen en pragtige gebouwen,
ter hunner .eere opgerigt, geplaatst worden. Maar
neen! zy agtten dat alle afbeeldingen hunne Go-
den oneer aandeeden, en de gpotlle tempelen hen
niet konden bevatten» r3eeze uitdrukkingen, en
nog meer het geen volgt, begrypen meer in zich,\'
dan men onder woorden brengen kan, — dan
tacitus \'er misfchien zelf van begreepen heeft.
Vr. My dunkt zy moeten van het volmaakt
geestelyke en van het oneindige der Godheid
betaamelyke denkbeelden gehad hebben.
E. Zoo is het ook, en daarom noemden zy
dat Verborgene in de bosfchen, dat Heiligdom,
het geen zy alleen in den eerbied hunner harten
cn niet met hunne lighaamelyke oogen zagen, dit
noemden zy met de naamen der Goden. Deeze
woorden hebben geen zin, of zy moeten beteke-
nen, dat zy zich met den uiterflen eerbied de
Godheid vertegenwoordigden in hunne gedagten,
.wanneer zy ter pelfening van hunnen Gods-
dienst op plegtige tyden in hunne heilige bos-
fchen by een vergaderd waren, zonder dat zy
eenige afbeeldingen van dezelve voor hunne
oogen hadden.
Fr. Vergun mij te vraagen , hoe de Romei-
nen dan wisten, dat zy zulke Godheden vereer-
den , indien zy \'er geene beelden van zagen,
welke by hun door byzondere byyocgfelen tei>
llond kennelyk vyaren?
V E ïl G E L E E K E N. 25
E. Zy zouden het dan moeten opgemaakt
hebben uit de naamen, welke zy aan die bosfchen
of wouden gaven. Dan behoudens den eerbied,
welke ik voor mynen tacitus hebbe , zeide ik,
dat hy zelfs de kragt van zyne woorden niet
beeft gevoeld: zoude hy anders het voorfte cn
ïiet agterfte gedeelte van het negende hoofdftuk
by elkander hebben kunnen voegen en in een
adem volftrekte tegenftrydigheilen kunnen ter ne-
der ftellen ? Zoo de Germaanen het groote, het
volmaakte , bet oneindige van de Godheid be-
zeftenj konden zy geen mercurius, nog her-
cules . geen mars nog isis in eenen rang met
het Opperwezen plaatzen , en hun op gelyken
voet in byzondere. bosfchen vereeren.
D. Maar hoe is tacitus aan deexe denkbeel-
den, aan deeze naamen gekomen?
E. Een van beiden. De Godsdienst der Ger»
maanen moet toen reeds zoo veel van zyne
oorfpronkelyke zuiverheid verloren hebben, dat
ik bezvvaarlyk kan aanneemen; of tacitus, wel-
ke van den eenigen waaren God veel minder
wist, dan de Germaanen, heeft zich door eenige
gelykheid vau klanken laaten misleiden , en heeft
zyne Godheden zoo lang gezogt, tot dat hy de-
zelve ten minften in naam meende gevonden te
hebben. Schoon de Germaanen hunne Heiden
al niet tot Goden verhieven , eerbiedigden zy
hunne nagedagtenis , verhieven zy htmne daaden
in gezangen, en vereerden zy misfchien hunne
B 5 naa-
-ocr page 38-i6 C S A" R E N TACITUS
naamen op zekere dagen. Hoe ligt konden de
Romeinen de hermans, waar van zy auminius
maakten, en al de dappere keerels der Germaa-
nen, wier beestenhuiden en knodfen men tot
aandenken bewaarde , verwerten met hunnen
hermes en hercules ! Hoe ligt konden zy van
twee dappere broeders, die in bun Jeugd voor het
vaderland gefneuveld waren , eeu castoiï. en
pollux vormen] — op het zien van een fchip,
elders het zinnebeeld van isis, ora deeze Godin-
ne; — en op het zien van eene wagen met eene
zekere plegtigheid uit een Heilig bosch te voor-
fchyn gebragt om de mosder der goden , — of,
dat op hetzelfde neder komt, de moeder, de aar-
de denken. Merkt ge wel hoe weinig verfchil \'er
is tusfchen de naamen er thus ea Er the of Aar de
D. Zeer wel. Maar verliest tacitus daar door
niet veel van zyn gezag als historiefchryver ?
E. Wy erkennen maar een boek voor onfeil-
baar, alle de overige hebben hunne gebreken en
misllagen; die Schryvers, die de minfte begingen,
die het fchranderfte oordeel by de grootfte onzy-
digheid en voorzigtigheid paarden, verdienen onze
grootfte agting en het meeste geloof: daar onder
behoort tacitus , fchoon wy daarom in zyne
woorden als een Euangelie, door God geopenbaard,
niet kunnen zweeren. De vooroordeelen werken
nergens fterker, dan in zaaken van den Godsdienst,
en het vi^as tacitus , een Heiden in den volftrekften
zin 5 zoo kwalyk niet te neemen, indien hy zyne
\' be-
-ocr page 39-vergeleeken.
befchryving inrigtte naar die denlcbeelden j wellïe
hy vau de Jeugd af had omhelst, en van welker
onbeftaanbaarheid hy geene de minfte denkbeeldeii
had. — de hoogagtfflg van tacitus en voor de
Germmnen en voor zynen Godsdienst deed hem
dan den hunnen daarna, zoveel mogelyk voegen ,
even gelyk beroemde mannen onder de Christe«
nen , waaronder men cluverius in de eerfte
plaats noemen kan, om die zelfde redenen gemeend
hebben, dat zy in de Godsdienftige denkbeelden
der oude Germaanen zelfs de grootfte verborgen-
heid in het beftaan van het Goddelyk Opperwee-
zen ontdekken konden. Ook dit kan ik geens-
zins aanneemen in een volk, het welk door de
natuurlyke Rede alleen verlicht en geleid wnerd,
en van eene byzondere Openbaaring beroofd was,
R. Waaruit maakten zy dit toch op?
E. Uit het berigt van c/esar tot het welke
wy nu wederkeeren „ De Germaanen, zeide hy,
rekenen die geenen alleen onder het getal der
Goden, welke zy eeren, en door welker dienst
zy buiten alle bedenkmg geholpen worden , dé
Zon, het Vuur en de Maan, van de óverigen
hebben zy zelfs niet by gerugte gehoord." Ziet
men op het eerfie" gedeelte van de opgave van
TACiTBS, dan is die van caesar veel gunftiger
voor de Germaanen , maar ziet men op het Hot
dan wordt hen door c/esar een groot onregt
aar^gedaan, wanneer hy fcliryft, „ dat zy geen
andfcre Goden kenrten\' ï dim die zy zTen, en van-
wei-
-ocr page 40-ss c/e,sar en tacitus
welken zy een zigtbaaren dienst ontvangen:" zyg
oogmerk is,\'*om hen daar in gelyk te ftellen met
de wildfte en minst beft;haaflle volken : tacitus
verheft in tegendeel in \'t laatst hunne denkbeel-
den boven die der meest verlichte Heidenen.
Maar even dit heeft c^-sar , die zich zoo lang in
Germanien niet had opgehouden , zoo veel om-
megang niet met de Germaanen gehad had, hun-
nen godsdienst maar van de uiterlyke zyde doen
befchouwen , zonder dat hy tot den geest van
denzelven kon doordringen. Hy zag geen tem-
pels , geene beeltenisfen van Goden, hy hoorde
geene naamen van bekende Godheden, maar hy
meende te befpeuren, dat zy hunnen eerbied be-
toonden aan de Zon, aan de Maan en aan het
Vuur, of gelyk hy zegt aan vulcanus , het
geen hy mogelyk opgemaakt heeft uit een heilig
Vuur, dat zy in hunne bosfchen onderhielden of
als een zinnebeeld van de Zon , of om andere
redenen.
Vr. Daar hebt gy het al, het geen ik ver-
jnoedde.
E. Niet te fchielyk vredegonde. Ik heb u
xeeds te kennen gegeeven , dat ook dit berigt
van c^SAR niet voldoende is, fchoon het nader
komt aan de oorfpronkelyke denkbeelden, die by
de Germaanen plaats hadden, dan het eerfte
berigt van tacitus.
R. Wat moeten wy \'er dan van maaken, myn
eej-hart! redt ons eindelyk uit de Verwarring ,
waar-
-ocr page 41-ver geleeken. s®
waarin wy door deeze beide Schryvers gebragt
zyn.
E- Ik zal my dan van geene omwegen langer
bedienen. Ik geloof, dat de Germaanen wel de-
gelyk geloofd hebben in den eenigen waaren God ,
bet Wezen aller Wezens, en dat zy denzelven
gekend en geëerbiedigd hebben in veele zyner
volmaaktheden en Goddelyke eigenfchappen.
Wanneer gy u herinnert, dat deeze natuurlyke
Godsdienst, oorfpronkelyk aan alle volken ge-
meen , haare fpooren zeer lang , zeer kennelyk ,
niet tegenftaande het doorbreeken van de Afgo-
dery , onder verfchillende volken heeft nagelaaten ,
gelyk wy niet alleen uit de gevallen der aardsva-
deren met de Egyptenaaren, de Philifiynen cn
andere natiën, maar ook uit verfcheide aanmer-
kelyke plaatzen der Griekfche en Romenifche wys-
geeren kunnen opmaaken; is het niet vreemd^
dat een onvermengd , oorfpronkelyk, deugd-
zaam volk, die deeze denkbeelden uit Jßen had
medegebragt, dezelve onveranderlyk in het ge-
heugen heeft bewaard , zoo lang zy door de
weelde en door de navolging van bedorve natiën
niet verbasterd waren. En deeze erkentenis van
het Opperwezen , welke wy by de Noordfche
Germaanen in laater tyden nog ontdekten, kun-
nen wy zelf uit eenige uitdrukkingen van taci-
tus, hoe weinig het zyn toeleg fchynt geweest
te zyn, hoe ligt hy in het oude fpoor van het
veel-Godendom ook vervallen is, opmaaken, —
Dit
-ocr page 42-gd de.eöte gévaetejsrs
Dit is dat Verborgene, liet geen zy in hunne ge-
wyde bosfchen alleen met de hoogfte vereerhig.
zich in den geest vertegenwoordigden en met
den naam eener Godheid benoemden^ — Deeze is
die GOD , welke zy meenden in hunne krygsle-
gers tegenwoordig te zyn , en uit wiens naam
ftraf over de overtreders van de krygswetten en
yan hunnen pligt geoeffend wierd, gelyk hy
zeide in zyn zevende Hoofdftuk. — Deeze is
de opperste regeerder van alles , weike
met het grootfte ontzag door de Smmnm de
oudfte en aanzienlykfte der SusDsti, volgens het
ne\'gen en dertigfte Hoofdftuk vereerd wierd, en
tot deeze Sueven of Catten behoorden ook de Ba-
tavieren, \'
D. Zoo komt het nog een weinig weder te
regt met tacitus : dan kan zyn getuigenis in
dit geval wel gelden, daar gy hem van tegen-
ftrydigheid overtuigd hebt ? met wat regt kan
men dat geen aanneemen, het geen tot ons oog-
merk dient en het andere verwerpen?
. E. Om dat het eerfte, vooral het geen hy van
mercuriüs getuigt onbeftaanbaar is met den
aart der Germaanen, met de berigten van c^-
9ar en van tacitus zelfs , verkiezen wy dat
geen, het welk met die allen kan overeen gebragt
worden en de meeste waarfchynlykheid heeft.
Wanneer wy tacitus als een Romein vau af-
komst, als een Heiden van belydenis befchouwen,
moet het ons niet vreemd voorkomen, dat hy het
der germaanen. 31
waare en het valfche heeft onder een vermengd
in zyne berigten van eenen Godsdienst waar van
hy niets verftond. Zoo deed hy ook omtrend
de Jooden. De opgaven van deeze in zynen tyd
reeds veragte en verworpe Natie zyn alleronge-
rymdst, niettegenftaande dezelve gretig van vee-
len worden aangenomen, om daar door de God-
delyke openbaaring verdagt te maaken. Zoudt
gy wel gelooven, dat de naauwkeurige en anders
geloofwaardige tacitus van dit volk kon fchry-
ven? „ dat de Jooden, wegens eene befmettelyke
ziekte door den Koning bochoris uit Ägypten
verjaagd waren.—Dat mozes hen van alle God-
delyke en menfchelyke hulp ontzet, aangemaand
had, om zich alleen op hem te verlaaten. Dat hy
door een konstgreep door het ontdekken van
v^rater in de woestyn op het fpoor van eenige
Ezelen zich in dit gezag gehandhaaft en na eene
reize van zeven dagen hen in \'t land van Canaan
ingebragt en de inwooners verdreeven had. —
Dat zy de afbeelding van dat dier, het geen hen
den weg geweezen en van den dorst bevryd had
jn het binnenfle van hun tempel geheiligd heb-
ben: dat zy een ram Aagten, om jupiter ham-
MON en een os om de Mgyptenamn te hoonen,
welke onder die gedaante hunnen God afis ver-
eeren ," en meer andere grollen, waar by ik nog
voegen moet \'t geen hy van hun Sabbath en
Sabbathjaar vertelt. „Men zegt, datzy op eiken
zevenden dag een welgeyallea in de rust neemen,
om
-ocr page 44-2<i de Eöte gevoelens
om dat die een einde gemaakt lieeft van al hunne
moeite: daar na heelt men, om dat de ledigheid
beviel het zievende Jaar ook aan de luiheid ge.
wyd. Anderen zeggen, dat dit, let wel, ter eere
van SATüiiNüS gefchiedt. Het zy, dat de Idceers
hen de beginfelen van Godsdienst hadden over-
geleverd , welke wy verllaan hebben, dat met sa-
\'jfURNUS verdreeven en \'lligters van de Natie ge-
weest zyn. Het zy om dat van de zeven planee-
ten , door welke de Hemelingen geregeerd worden,
de fier van saturnus in den hoogflen kring
geplaatst en met de hoogfte magt voorzien
is: en om dat de meeste der Hemelfche lighaa-
men hun kragt en loop door het getal van
zeven volbrengen." En egter na deeze en veel
meer andere grove mistastingen, geeft hy in het
vyfde Hoofdftuk van het vyfde Boek zyner His-
torien dit alleregtst berigt. „ De Mgyptenaaren
vereeren de meeste dieren en zamengeftelde beeld-
tenisfen , maar de Joodm kennen en vereeren
alleen met hun hart een eenige Godheid. 2y
houden de zulken voor profaan, die beelden der
Goden van verderfelyke ftoffen in gedaanten van
menfchen maaken. Dat allerhoogst en eeuwig
Wezen agten zy nog veranderlyk nog verderfe-
lyk, en daarom zyn \'er geene beelden in hunne
Steden, veel min in hunne tempels. De Konin-
gen worden hier mede niet gevleid nog de Kei-
zers vereerd." Wat dunkt u, is dit getuigenis
waaragtig ? en egter volgt *er onmiddelyk op.
der germaanen. 31
j j Maar om dat hunne priesters fluiten en trommen
in hun feestmuzylc gebruikten en ,met khmop
bekranst waren, en om dat \'er een gouden wyn»
rank in hun tempel gevonden is^ hebben zom-
migen gemeend, dat Vader lieer by hun ver^
eerd wierd." Zoo zaagt gy in saturnus,
zoo ziet gy hier, hoe zy overal hunne .Goden
meenden te vinden; Dit wederlegt tacitus^
egter , maar met welke redenen? „ om dat li*
ber plegtige en blyde gewoonten heeft ingei
Held, de zeden der Jooden daarentegen ongerymd
en morsfig zyn."
Fr. Hoe is het mogelyk, dat eene pen zich
zelve zoo ongelyk kan zyn. Kunnen wy dan
wel immer bhndehng op menfchelyk gezag aan*
gaan?
E. Nimmer, myn f re de rik. Ikvertrouwj
intusfchen, dat de vrienden uit het parallel ge-
Val, en daarom heb ik hetzelve alleen aange-
haald , volkomen overtuigd zyn, dac het berigt
van TACITUS ook omtrend den Godsdienst
der Germaanen ten deele valsch en verwerpe-
lyk, ten deele waar en aanneemelyk kan zyn.
M. Mag ik vraagen Vader , hoe wierd het
Opperwezen van hun genaamd?
E. Veelen denken, dat odin of othin^
dien men voor denzelfden houdt met w o d e n
en voor den mercurius der Romeinen, de
hoogfte Godheid der Germaanen geweest zy,
maar dit vloeit alleen voort uit het geloof, dat
lïï. deel. C v men
men aan de woorden van tacitus gegeeven
heeft, aan welke men geen enkel oogenblik
durfde twyfFelen. Anderen noemen hem t h o r ,
denzelfden die jupiter geheeten wierd by
de Romeinen , en door het Gemeen gehouden
vè^or den opperften God, fchoon de verlichtten
hém AJV^el degelyk wisten te onderfcheiden van
den eenigen en allerhoogflen God , \'Dtus ter
eptimus Maximus. liet is niet noodig hier over
te twisten, wyl het zeer waarfchynlyk is , dat
de waare God onder meer dan j eenen naam voor-
kwam , waar van men naderhand onderfcheide
Godetrgemaakt heefc. Zoo was hy onder verfchei-
de naamen zelf bekend by de Hehnen^hoe veel te
meer by de Germaanen ièxQ uit zoo veele verfchil-
lende natiën beflonden. De naam theuth of
gelyk livius heeft, theüthates komt in-
tusfchen het meest in aanmerking. Van hem re-
kenden A&Ger^naanen eenpaarig hunnen oorfprong
en wierden daarom Theutisken, Theutfchen of
Duitfchers geheeten, welke hun egre naam is,
daar zy dien van Germaanen volgens tacitus
in laater tyd hebben aangenomen , wanneer
zommigen zich onder de Galliërs gevestigd had-
den. Deeze theuth is dezelfde met den
dis der Galliërs i van wien deezen hunnen her-
komst afleiden, volgens c.«sar, gelyk zy ook
m.et de Duitfchers inderdaad van eenen flam
oorfpronkelyk waren: want het is zeer verkeerd,
dat men deezen dis voor denzeifden zoude
hou-
-ocr page 47-het opperste we2en. %
houden met hem die anders gewoonlylt pluto
by de Latynen geheeten wordt en dat daarom
in alle tydrekeningen der Galliërs de nagten
voor de dagen zouden gaan , gelyk ik reeds
aangemerkt heb.
Fk Zouden dan de Galliërs zich beroemd
hebben kinderen van den Vorst des afgronds
te zyn?
E.Deeze naam theuth wordt voor denzelfden
gehouden met dien, waar mede wy nog het Op-
perwezen dooigaans benoemen. By tacitus
wordt hy met eenige verandering gevonden, wan-
neer hy in \'t begin van zyn Germanien zegt :
5, Zy verhaalen dikwerf in hun oude gezangen ,
welke het eenigst foort van geheugenis en Jaar-
boeken by hen is, dat de God tuisto uit de
aarde gefproten en zyn zoon mankus de oor-
fprong en ftichters van hun geflagt zyn."
D. Volgens deeze opgave zouden de Germaa-
nen ook zeer vreemde gedagten van den oorfprong
van hun God en van hun geflagt gehad hebben,
Hoe ftrookt dit met het geen myn Eelhart te
vooren van hen gezegd heeft?
E. Dit ftrookt in \'t geheel niet met een ge-
zond denkbeeld, het geen men van de Godheid
maaken moet: maar deeze zwaarigheid verdwyut
geheel door het enkel verplaatzen van de com^
ma:(*\') dan luidt de overlevering, dat d^^Qod
t u i s-
(*) Qelehr_ant Césrminihus nntsquit, T U l s T o N E M
Ca . Deum,,
ïsï i n d e ß ë
TUIST , of volgens de Romeinfche uitfpraak
t u i s t o en zyn zoon mann of m a n n u s,
die uit de aarde gefproten was , de oorfpong van
het geflagt en deszelfs ftiehters zyn. Doch hier
van nader. De naam Tuist verfchilt in de uit<^
fpraak met Theuth zeer weinig en komt nog
nader met het Gallifche dis overeen.
D. Het komt allengskens met o-acitus
weer te regt: maar hoe zal het met c^sar
afloopen ?
E. Uit de misdagen van zulk een grooten
man kan men zelfs nut trekken : met c^sar
zal ik het ook zoo goed fchikken, als in myn
vermogen is. Ik heb u reeds gezegd, dat zyn
berigt,van ouder dagtekening, ons deGermaanen
in hunne oorfpronkelyke gevoelens best kon
voorftellen, maar dat het zeer oppervlakkig en
kort is. Het zou geheel en al valsch zyn, ter-
wyl \'er niets van de erkentenis van het Opper-
wezen in te vinden is ,. indien de Germaanen
riet inderdaad een buitengewoonen eerbied ge.
-voeld en betoond hadden voor deeze Hemel-
lichten, en niet alleen voor deeze twee, die by
nagt en dag ons van bet grootfte nut zyn,
maar voor alle de andere, byzonder voor de
planeeten:— voor het vuur, voor alle de Ele-
menten, en andere gefchape wezens,naar gerade
van- derzelver voortrelFelykheid en nur. Schoon
zy
Deum, — terra editum ^ filium Mannum iri-
ginem gentis conditoreique*
3®
O O D H E p E N. • Z7
ze al niet tot waare Goden maakten en Gods-
dienftige eer beweezen, eerbiedigden zy egter de
Wysheid, Almagt en Goedheid van den Maaker
in dezelve , en geloofden daarenboven, dat
voortrefFelyke Geesten, welke nader by de God-
heid kwamen, dan de menfchen en met dezelve^
eene onmiddelylce gemeenfchap oeffenden, in
deeze fchepfelen woonden , en die befluurden.
ïk weet wel, dat deeze gedagten niet algemeen
zyn , dat zy niet wiskundig kunnen beweezen
worden , maar ik beroep my niet alleen op
duizend uitdrukkingen in de Oudfte Noordfche
fchriften, in de gezangen der Barden ^ welke
dit fystema vooronderftellen , maar ook op het
ukdrukkelyk getuigenis van c^sar, en op
veele ingewiklcelde van tacitus. Hier aan
moet men het toefcliryven, dat zy zoo veel
gezag ftelden in het briesfchen der Paerden, als
meewustig van de befluiten der Godheid: dat
zy voor de Boomen en Bosfchen en Bronnen en
Vloeden een ongemeene hoogagting hadden: dat
zy de Moeder de Aarde onder den naam van
herthun vereerden : dat zy zommige Vrouwen
^n vooral de waarzeggende Vrouwen als Gof
desfen vierden.
D. Is hier uit ook niet iets op te maaken ,
dat de naamen der dagen, even als by andere
volken, naar de Planeeten benoemd zyn ?
E. Dit verdient zeker opmerking , en zoo
m^n bewyzen kon , dat de^e naampn van eene
C 3 vroe»
-ocr page 50-D E N A A k B N
vroege oudheid wdren, en niet flegts in navol-
ging van de Roniéïnen aan dezelve gegeeven,
even gelyk men naderhand omtrend de Maan-,
den gehandeld heeft, zou dit veel afdoen.
E. De \'naamen der Dagen kómen immers in
klank en betekenis niet alle met de Latynfche
overeen. Vader!\'
E. Zoo is het ook , en dit geeft veel voor
het oorfpronkelyke. De twee eerfle zyn aan
Zon en Maan,\'de tv;ee voornaamflie hemellichten
ten onzen opzigte, toegewyd en dit fchynt het
gezegde van C./ESA«. te\'bevestigen. De derde
wordt naar mars by de Romeinen en by ons
Dingsdag ook wel "Deisfendag geheeten , viraar
van zommigen Theuthi^ of Thuist-dag maaken.
Anderen meenen, dat dèzelvevan de weekelyk-
fche rechtsgedingen dus benoemd wierdt, gelyk
Drenthe nog in Dingfpillen verdeeld wordt. In
\'i Engelsch heet deeze dag Tuisd/ly en by de ou-
de Saxèrs Tywesdeag. De vierde wordt Woen^S\'
dag- oï Wodensdag genaamd naar wooeif,
dien men voor denzelfden houdt met mércu-
R1 u s , fchoon de \'Duitfchers hem ook Mitt\'
woch heeten, om dat hy in \'t midden der week
vair. De vierde wordt by ons Donderdag ge-
naamd,\'hét welk veelen oordeelen eene verbas-
tering van T:.ots-dag te zyn , gelyk hy- by de
Engelfchen Thursday by de Deenefi en Zixseéden
Torstag èn by de oude Saters TImnresdeag ge-
heeten jWierd. Deeze dag wierd by dd Romei-
nen
derbagen. 39
nen naar jupiter benoemd, die over den He-
mel en het weer het opperbefluur had, en dus
het zelfde, het geen men aan thor toefchryft.
De Frydag leidt men af vau fryga of freya,
welke zommigen voor dezelfde met herthus
of hertha —• de moeder der Goden of de
moeder der aarde houden , anderen met ve-
^us de Godin der Liefde gelyk flellen, waarom
deeze dag Fr-yda,g zou geheeten xyn. Met den
Saturdag, die zich gemalikdyk van Saturnusdag
laat afleiden , is men egter liet ipeesc verleegen ,
wanneer uien hier voor emtnGermaanJchm mzüi
zoïken zal. Veelen fpreeken wel van eene God-
heid sater of SEATEiv: maar ik denk,dat deeze
naam naar de dag verzonnen is, terwyl ande-
ren hier om Saters of boksvoeten denken, dog
zónder het niintle bewys. Schoon uit den gou-
den drinkhoorn, welke in. \'t jaar 1639 by 2«n-?
derenia\'tRQnogdQiïiSUes\'wyk. inde aarde gevon-
den wierd,blykt, dat de boksvoeten,de paerde-
aieufchen en honds - hoofden daar niet onbekend
waren, toen dat Konstflak vervaardigd wierdt.
Tot opheldering van het geen ik omtrend
de naamen der dagen gezegd heb , kan ik
\'er nog byvoegen uit de Nmdfclie Alythoïogie,
welke in de Kddii begreepen is , dat zy drie
voornaame Goden eerden , thor , aüdin of
odin, welke dezelfde is met wodin woden of
woDAN naar de verfchillende Dialecten, tu frv-
éa of preya.
DE NAABIEN
Fr. Hoe wierden de Maanden van ouds bei
noemd ?
E. Zeker niet met den naam van Januarius,
Fehruarius, Martins, en volgende, welke men
van de Latynen ontleend heeft. Die van Louw-
maand, Sprokkelmaand, Lentemaand, Grasm.aand,
Bloeimaand , Wiede- of Zomermaand , Hooi-
maand, Oogstmaand, Herfstmaand, Wynmaand,
Slagtmaand en Wintermaand zyn zeker oorfpron-
kelyk Nederduitsch: maar daar dezelve vooreen ge-
deelte niet alleen van den Landbouw, maar zelfs
van denWynteelt, ontleend zyn, welke laatrte den
ouden Germaanen geheel onbekend was, kunnen
egter deeze naamen de alleroudfte niet zyn. By de
Duufchers zyn eenige maanden anders benoemd.
Zy noemen Januarius Wintermanat, February
Hornung, Maart Lentmonat , April Ostermoor
natf May JVonnemonat, Juny .Brachmonat, July
Heumojiat , Augustus Aehren of Erntemonat,
September Herbstmonat , October Weinmonat,
November Windm^nat , December Heiligen of
Christmo7ia,t, Maar het zou reeds uit de naa-
men van de vierde en twaalfde maand bly-
ken , dat dezelve door Christenen waren uit-
gedagt , indien het niet uit de gefchiedenisfen
van carel de groote , door eginiiart be-
fchreeven, bekend was, dat deeze uitmuntende
Vorst dezelve in plaats van de Latynfche had
Äocken in te voeren door zyne uitgeftrekte heer-
fchappy. Zyn gezag, hoe groot, was evenwel
niec
4©
DES MAANDEN.
liet toereikende, om eene federt lang ingefloo-
pe gewoonte te veranderen. De naam Hor^
mng is van allen het meest in gebruik geblee-
ven, misfchien zegt een Hoogduitseh Schryver,
om dat dezelve vreemd en van eene minbeken?
de (*) betekenis was. Men heeft in laater tyd
de twee eerfte maanden zomwyl Eismond en
Thaumond en den laatften Wintermond genaamd.
D. Is \'er van de tydrekening der Batmeren
dan niets bekend?
E. Niets , dan dat zy by nagten, in plaats
van by dagen - en alleen drie jaargetyden
rekenden. Lente, Zomer en Winter, gelyk wy
voorheen reeds gezien hebben. Voor den Herfst
hadden zy geen byzonderen naam , om dat zy
deszelfs vrugten niet kenden zegt tacitus;
het geen evenwel niet zonder bepaaling moet
verftaan worden. Ik geloof veel eer, dat de re-
den , waarom zy den Herfst niet telden, was ,
om dat deszelfs eerfte dagen , welke veelal
fchoon zyn , gevoegelyk tot den Somer en d^
ove-
Op dezelfde wyze is het met de benaaming
Sprokkelmaand of Sporkelmaand gelegen. De waaf,
fchynlykfle gisfing is, dat Hornung zoo veel als Slyk-
maand betekend, waarmede zommigen willen, dat on-
ze Nederduitfche benaaming inftemt, om dac de zoa
en de ontlaating van den bevroozen grond daa dea
^leesten drek of llyk veroorzaaken.
C 5
-ocr page 54-42 DE HEILIGE
Overige gmii\'e tot den Winter kunnen gerekend
vvorden. -
D. Uit liet geen gy uit tacitus hebt aange-
haald, fehynt het,dat zy geene Kerken of Tem-
pelen hadden.
E. Dit zegt hy met zoo veel nadruk, en hy
geeft \'er zulk eene voldoende reden van, fchoon
dit geheel en al van de gewoonte derGfïete,der
Romemen en der meeste volken afwykt, dat wy
\'er niet aan twylfelen kunnen. — Daar al de
konst en pragt zich in de plaatzen , den Goden
gewyd, -by andere volken vereenigde, om den
eerdienst allen mogelyketi luister, by te zetten,
oordeelden de Batavieren dat de konst en
pragt , welke de natuur ia haare gewrogteu
vertoont , door menfchelyk vernuft en arbeid,
met geene mogelykheid konde geëvenaard, veel
min overtroffen worden. Zy begreepen vooial,
dat geen tempel gebouw, hoe hoog\' en wyd ook,
de Godheid kon bevatten , en zy begreepen
het wel.
D. Wat kan \'er by een opgaand wel belom-
merd bosch in eerwaardigheid en fchoonheid
haaien!
E. Vooral, wanneer het befiaat uit hemelhoo-
ge zwaare eiken , waar voor zy onder al het
geboomte de meeste agting hadden. Ik be vinde
my nimmer in zulk een bosch, of ik denk aan
myne Batavieren en de fchoone Verzen van
hoofd in zyo bato.
De
-ocr page 55-w O U D E N E N 15 Ö S S C H E N. 43
De Goedheen,die zich zelf ons oit te nut uitdeelden,
VerSicIFcii vvy als Goón, maar eren z*m géea\' Beeldeö.
v/anc fteiflyk hooft, verfiert (hoe diep het zich bersa)
Geen maakfel, oft en gaat hunn\' heerlykheid te naa.
Ook zyn wy ongewoon, \'t geen, dat zich niet begrypen
Van al de wereld laat, in- tempels-te benypesi: .
Maar wyen wel, tot eer der heiligbeen, in \'t woudt,
Een levendige Kerk, van ongekorven houdt.
\'iWelk, met zyn telgen breedt en heffielhoge toppen.
Het darteimakent ligt beflaat den weg te floppen:
En fielt van binnen toe een\' akelyken dagb,
Die \'s menfchen hart befielpc met ootmoed, en ontzagh.
Wfit marmerftene vloer ook zoud\' zich konnen roemen
By voeuapeet van kraidt, gefpikkelt met haar bloemen?
Wat wanten ryk vernsaaU, of wat beeUliouwery,
Wat orde vaa gebouw is zulke, dat ze by
Een fdïaduwryke beemd in majesteit mag halen ? _
Al dede Porfir, Jasp, en Goudt des Hemels ïlralen,-.
Met fpiegelgladde glansch, affluiten, en \'de zon
Paar, met zyn hel gezicht, geea oog.ophouden kon:
Wat ZQiid\' het wezen by de pylers der bö^rehaadjen,
Zo reizigh, en gekspt met welige plivimmaadjea
Van aardigh vloeijend lof? by flammen nimmer los
Ysn klimop, geborduurt op groen fluwelen mos?
Het
-ocr page 56-DE HEILIGE
Het köstelyke koor zal d\'ogen haast vervelen i
Maar nimmermeer het frisch ier fcheemrige prieëlen;
Welk\', als gy duizentmaal en dulzentmaal beziet,
Van duizentmaal aanfchóuwt op een\' geflalte niet.
Want waar gy opkykt, of daar is nieuw groen gef^roten;
Oft vogel fchudt de blaän; oft wind verfchiet de loten.
Men kan zeer gemakkelyk begrypen , da{
zy alle bosfchen tot hunne plegtige byeenkotn*
ften niet even gefchikt rekenden. Ook moes-
ten zy een bepaalde plaats hebben, om hunne
algemeene byeenkomften te houden. Zoo was
hpt by de Semmonen^ zoo by de Batavieren en
andere natiën der Germaanen. Men meent, dat
de naam van Schakenbosch by Voor fchooten tus-
fchen Leiéen en Delft of zoo als het eigenlyk
zoude moeten zyn Sacrenhosch daar van nog een
overblyffel zou zyn, dat evenwel wat ver ge-
zogt is y wyl deeze naam dan ten deele van een
Latynfchen ten deele van een Duitfchen oor-
Iprong zou wezen. In dergelyk een bosch liet
CIVILIS de voornaamften der Batavieren by eeu
komen, toen hy hen tegen de Romeinen wilde
opruijen. Dat evenwel elke Natie der Germaanen
flegts één dergelyk heilig bosch tot eene algemeene
plegtige zamenkomfte had, durven wy nog niet
bepaalen. Was het zoo, dan diende het zeer toe
vernieuwing en bevestiging der nationaale ver-
eeni-
-ocr page 57-WOUDEN EN BOSSCHEN. 45
eeniging, welk voor elk volk zoo noodig is.
Fr. Ik viiid zulk jene plaats veel verrukke-
lyker, dan eene befloten dikwils bedompte kerk.
D. Welke daarenboven met uitwaasfemingen
van verrotte lyken veelal vervuld is.
M. Ja by goed weêr gaat het aan: maar hoe
ftelden de vrouwen het by guure regenagtige
dagen en in den winter?
Vr. Machtilde is vergeeten, dat onze Ba*
taaffche vrouwen en dogters geheel anders ge-
kleed gingen en wat beter de ongemak-
ken der lucht konden verduuren dan wy, die
zeker in den herfst of in den winter by guur
weêr al een flegt figuur zouden maaken, wan-
neer wy eenigen tyd in een vogtigen kouden
dampkring op een morsfigen grond moesten
doorbrengen. — Evenwel, my valt te binnen
myn eelhart , dat den Israëliten het roo-
ken in de bosfchen , zoo wel als het offeren
op de hoogten zeer- kwalyk genomen , en het
uitroeijen van zulke bosfchen wel uitdrukkelyk
bevolen is.
E. Dat is zoo, myne vredeoond, maar dit
bewyst niets meer, dan dat het houden van Gods-
dienftige plegtigheden in de Bosfqhen van een
ouden herkomst en in het Oosten, zoo wel als
by de Germaanen in gebruik was. Het wierd
den Israëliten kwalyk genomen, om dat zy zieh
daarin aan hunne Heidenfche nabuuren gelyk
ftelden, en tegen Gods uitdrukkelyk gebod han-
del
\' G E ENE
delden, welke hen een eenige plaats bad aart-
geweezen, waar zy hunne plegtigheden moes-
ten verrigten, om de eenheid en zuiverheid in
den Godsdienst zoo wel, als den band van on-
derlinge gemeenfchap in het Burgerlyke zoo veel
beter te bewaaren. Wanneer zy elders taberna-
kelen of tempelen hadden gefligt,om daarin hun-
nen Godsdienst te oefFenen, wierd het hen insge-
lyks zeer kwalyk afgenomen. — In hun niet al-
leen , maar in andere volken, welke zulk eene
bepaaling aan eene plaats niet hadden, wierd het
verfoeid , maar in deeze laatflen alleen daarom,
omdat zy aan hunne Afgoden in de bosfchen dien
eerbied betoonden, welke den eenen waaren God
alleen toekomt , en welke door de Aartsvaders
voor de tyden van de wetgeeving onder eenen
uitmuntenden boom, — op. eene heuvel of
eenige andere uitflekende plaats te meermaalen
aan het Opperwezen uit de zuiverfïe beginfelen
is toegebragt.
Vr. Ik ben voldaan, en moet bekennen , dat
ik op eene aangenaame wyze verrast ben, wyl
ik altoos gedagt had, dat het vooral in deezen
opzigt zeer gemeen met de Batavieren zou uit-
gezien hebben. Ik ontdek hoe langer hoe meer
dat eenvoudige onverbasterde, het geen in hunne
zeden , en vooral in den Godsdienst zoo zeer
te fchatten is.
E. Zy kwamen hier in met de beste volken,
■— met de oude Perfiaanen overeen, inet wel-
ken
s.
E E E L B T r. N I S S E N. 47
ken wy hen, al meermaalen vergeleken hebben.
Maar dit is het nog niet alles, zy onderfcheid-
dfin zich ook hierin zoo wei als de Feïfiaanen,
dat zy geene afbeeldingen maakten van de God-
heid , Welke zy vereerden , om dat zy reken«
den, dat het niet alleen onmogelyk , manr ook
onbetaamelyk was dezelve onder de gedaante
van een fterflyk mensch, hoe veel te meer van
een redeloos dier voor te ftellen.
D. Het kwam hen dan niet enkel uit onver-
mogen voort.
E. Neen, dit leert ons tacitus , en hy ver-
dient hier in te meer geloof, om dat ook deeze
aanmerking , ,, zy meenen de Goden op eenige
wys onder eene menfchelyke gedaante zoo min
te kunnen afbeelden , als dezelve in tempelen
|e kunnen befluiten, " zoo wel tegen de toeu
heerfchende begrippen, als tegen zyne eige denk-
beelden ftreed. Ik beken, dat de Germaanen
zoo min goede beeldhouwers als bouwkunfte-
naars hadden, en de voornaamfte Jowce, ^aar-
wit dezelve moesten voortfpruiten , hun
beftaan en aanmoediging- moesten hebben,
ontbrak hen. — Maar zy zouden zich zoo wel
met een mismaakt beeld, als met een ellendig
gebouw, in vergelyking gefproken, hebben kun-
nen behelpen , indien zy hier op gezet waren
H^wetsu — Zoo behelpen zich nog hedendaags
veele onbefchaafde volken. Maar de Germaanm
begreepen, dat op geenerhande wyze zulk eene
af.
-ocr page 60-48 ■ GEENE
afbeelding kon of mogt gemaakt worden ^ maar
dat men zich dat Wezen, het welk eene oneindige
grootheid bezat , en voor hunne oogen ver-
borgen was , alleen in den geest moest verte-
genwoordigen. Wat dunkt u myn diderik!
overtroffen zy hierin niet verre de zoo zeer
befchaafde Grieken en Romeinen met al hunne
tempelen en ftandbeelden , hoe zeer derzelver
overblyffelen nog het kundig oog verrukken!
D. Ik hoor dit met verbaazing, myn vriend,
maar hoe kwamen zy toch aan zulke zuivere
oorfpronkelyke denkbeelden, hoe hadden zy die
zoo lang, zoo veel eeuwen lang kunnen be-
houden ?
E. Dit heeft my zelf verwonderd, en ik be-
ken zeer gaarn, dat ik te vooren met de mees-
ten in geheel andere denkbeelden over den Gods-
dienst der Batavieren verkeerd heb. ßy de
meeste Schryveren wordt niet anders vooron-
derfteld, of het is in deezen opzigt met de Hei-
denfche waereld overal eveneens gefchapen ge-
weest. — Wanneer men van jongs af de Grie-
ken en Latynen doorbladert, wordt men met
hm-me Mythologie zoo gemeenzaam, dat alle er-
gernis gaande weg verdwynt, — ja dat \'men
eindelyk op alle mogelyke wyze, als of het
eene eer was, ook andere volken die Godheden
zoekt op te dringen , en hunne Godsdienftige
begrippen op den leest van de Grieken en Ro-
meinen te fchoeijen. En zommigen hier nog
niet
-ocr page 61-B E E L D T E N I S S E N.
ïiièt mee te vreede, hebben \'er nog andere-God-
heden en Afgodsbeelden vXi Afia en Jfrica hygt-
voegd. Aan den..anderen kant, wil ik gaarne
betuigen, dat ik niet wel voldoende reden kan
geeven, waar het.daan mag komen, daar de
Beeldendienst zoo algemeen onder alle bekende
volken -op den aardbodem is doorgebroken
daar wy weeten hoe de Israeliten niettegenftaan-
de de duidelykfteonderrigting op denzelven verzo.5
waren, fchoon de zwaarfte onheilen daaruit voor
ïien. voortvloeiden; en daar het grootfte gedeel-
te van het Christendom nog op beelden gezel
is : — waar het van daan mag ,, komen ,
zeg ik^ dat dt Germaanen zonder eene buiten-
gewoone verlichting, buiten dit dwaalfpoor ,
in zoo verre gebleeven zyn, dat zy zuiverder en
betaamelyker begrippen van het Opperweezen
vormden. Moet men, dit alleen aan het oor-
fpronkelyke, het onvermengde, van deeze Natie,
gelyk TACITUS dezelve aanmerkt? — moet men
het aan de eenvoudigheid van hunne leevrens-
wyze ? :- aan het gemis van rykdommen ,
welke in hen geene weelde konden te weeg
brengen? —. aan de wyze, waarop zy de
jeugd opvoedden? aan den eerbied voor
hunne ouderen en voorouderlyke gewoonten,
of aan alle die oorzaaken te zamen toefchry-
ven, dat zy buiten eene openbaaring het langst i
het zuiverst de oorfpronkelyke denkbeelden, die
door NOACH en zyne Zoonen in de tweede wae-
■III. DEEL. D rfild
50 \'G\'ï; E N E \' ■■
reld zyn -overgebragt , bewaard hebben ? Of
moeten wy hierin, behalven allé deeze,-mede-
werkende redenen , de zorg-der Voorzienigheid
erkénnénP \' o :
Vu.\' Maar wat zegt het dan, dat
waereld, omdat het haar niét goed geagt-heeft..
God in erkentenis té houdenovergegeeven is
in een verkeerdeti-\'zin-,-- ohi dingen te d®en - die
niet betaamen? \' ■.\'■•■, v.
„■ E. Wy moeten dit in \'t algemeèn van de
tóen bekende .waereld,. byzonder; van ét Gr.ie-»
ken en. Äomsiwe» welke. deiï meesten omgang
met dt-Jooden hadden\', aanneemen, maar wy
mogen daarait nier afleiden.,, dat het even liegt
met al de volken gelegen was, wïelke onder, de
befnydenisfe niet begreepert waren; Wy worden
niet alleen göflerkt in ons geyoelen, maar vinden
in de woorden van paulus eene voldoende reden
voor onz^- uitzondering. \'Laaten wy \'dézelvé
maar omkeereri. — „ Zy hebben goed geagt
God in erkentenis té houden , zy hebben dé
Heerlykheid des onverderflyken Gods niet^.ver<\'
anderd^ in de gêlykenisfc eenïes beelds van eea
verderflyk mensch ^ en; daarom heeft7GQd: ..zfi!
niet overgegeeven- in een ■ verkeerden zin ^
of, gelijk hy van te vooren zegt, — in de bei
geerlykheden haarer harten tot onreinigheid
De wederkeerige invloed van-: den . \'Gpub*
dienst op dé zeden, isi onwederfpreekelyk. iBy
fcen eenvoudig onverbasterd volk ^ vindt inea
•■;de
-ocr page 63-S E E t D t E N I s S É N. $l
de minfte byvoegfeien, de zuiverfte beginfelen t
200 lang zy hier by blyven , blyven zy ook
bewaard voor de buitenfpoorigheden, waar ,toa
het dartel vernuft of het bygeloof den fterve*
ling verleid i — zy blyven bewaard voor dat
rechtveerdig oordeel, — die verblinding, waar
door de mensch, aan zich zelf overgelaaten, niet
alleen van de eene dwaasheid tot de andere
vervalt,maar ooktot allerleie buitenfpoorigheden
overflaat, zichzelven ftraft en de beledigde God-
heid voldoening geeft. Ziet hier dan eene ge-
wigtige oplosfmg van ,veele bedenkelykheden,
welke op het voordeelig berigt, dat wy van de
Batavieren tot dus ver gegeeven hebben, zou-
den kunnen gemaakt worden. Naarmaate-zy
volgens hun licht de Godheid f\'meer in erken-
tenis hielden, vervielen zy te minder tot Afgö-
dery; en naar maate hunne Godsdienftige be-
ginfels zuiverder bleeven , en . invloed op hun
gedrag hadden, waren zy ook minder bloot ge-
fteld aan die wanbedryven , welke by andere
volken een onaffcheidelyk gevolg waren van
hunne wanbegrippen, gelyk deze wanbegrippen
door hunne zedeloosheid beurtelings verergerd
■wierden, om dat een mensch doorgaans geneigd
is zich eenen God naar zich zelven te vormen i,
en eenen Godsdienst te bedenken, welke meest
met zyne zinlyke lusten overeenftemt.\' — Maar
ik zal, hoop ik, niet te ver gaan, wanneer ik
vermoede, dat myne Batavietm niet alleen ge-
D z na-
Jfl G EENS
nadiglyk verfchoond zyn gebleevcn van dat oor-
deel j v^raaraan de Heidenfche vsraereld zich voor het
grootrte gedeelte bloot gefteld heeft, maar indien
onder alle volken zonder onderfcheid de geenen,
die God, vreezen, of hever, ~ in erkentenis hou-
den, hem aangenaam zyn,datzy dan ook als be-
gunftigden des Hemels mogen aangemerkt worden.
M. Dat heb ik evenwel tot dus vene uit uwe
befchryving niet kunnen opmaaken, myn Vader!
E. Niet myne machtilde ? gy meent dan
nog, dat het geluk niet dan in pragtige en wel
voorziene huizen woont, maar gij vergist u.
Elk Batavier was gelukkig, om dat hy bezat het
geen hy niet alleen tot onderhoud zyns leevens,
maar ook tot voldoening van zyne begeerten
noodig had. Onze Rykdommen bezaten zy
niet, maar zy hadden ze ook niet noodig. „Ik
weet niet, of het aan de gunst of aan de gram-
fchap der Goden is toe te fchryven , zegt ta-
citus , dat zy hen goud en zilver geweigerd
hebben:" maar ik durf het gerustelyk ais eene
gunftige befchikking voor hen aanmerken, wyl
zy daar door bevryd zyn voor veele gebreken ^
welke met de rykdommen onder een volk in-
fluipen en niet te min vergenoegd waren. En
is de Vryheid de grootfte zegen, tegen alle
fchatten niet op te weegen? hoe ryk, hoe ge-
lukkig waren dan de Batavieren — en de Ger-
mamen in \'t gemeen , welke langer dan eenig
volk in de bekende waereld voor de overheeiu
fching
-ocr page 65-BBELOTEKISSKN.
fching der Romeinen zyn beveiligd, en zich ook
.tegen de onderdrukking van hunne eige Vorften
en Grooten met een gewenschten uitflag hebben
verzet» — Onder degewpone bezoekingen, waar-
aan de Volken blootgefteld zyn, is toch deeze
eene van de voornaaniflie, dat zy hunne onaf-
hankeïykheid verliezen en onder de overmagt
van anderen moeten zugten. — Meent iemand,
dat dit uitvlugten zyn, ~ dat geen volk ten zy
het groot en ryk is, gelukkig kan gerekend
worden? wy zouden hem op het lot kunnen
wyzen , dat veele Germaanen en onder deezen
vooral de bewooneren deezer landflireek door
de gunftige beftelling des Hemels beide in het
Godsdienftige en Staatkundige naderhand is te
beurt gevallen, wanneer hun opkomst de on-
dergang geworden is van die volken, welke ia
voorige Eeuwen wegens de uitgeftrektheid vait
hun gebied en de onmeetelykheid der rykdom-
■men, welke zy bezaten, de grootfte en geluk-
kigfte gerekend wierden.
D. Vergeef my dat ik u nog eene tegenwer-
ping maake. Strydt dit niet tegen het aange-
nomen ftelfel, dat God daarom het volk van
hroB uit alle volken ^lad verkoren, afgezonderd
en met zyne openbaaringen begunftigd, op dat
de waare Godsdienst onder hetzelve zou her-
fteld en voor alle vervalfchingen zou beveiligd
blyven?
E. Gy trekt -myne gezegden te verre myn
-ocr page 66-o e ^ n è
DiDERTK. Het was nooit myn oogmerk oiiï
de Batavieren met de Israëliten ^ een volk dat
alleen naar de wet der natuur leefde, met een
volk dat van tyd tot tyd door den Hemel on-
middelyk onderweezen wierd, gelyk te ftellen?
dit heb ik in den beginne reeds gezegd* Het
is my genoeg, indien ik heb kunnen betoogen,
dat zy onder die geen, aan wien het kennelyke
Góds-\'door de natuur geopenbaard , en de
algemeene wet dèr zeden in hunne harten ge-
fchreeven was, in den eerften rang mogen ge.
plaatst worden, en. dat zy de Egyptenaaren ^
de Chaldeen, de Grieken en Romeinen bier in
overtrolfen hebben. Maar onderzoekt men ver-
der over de denkbeelden , welke zy zich van
de Eigenfchappen , van ,het Beftaan, van
de Werken der Godheid vormden , hier zal
buken twyfFel veel aan ontbroken hebben ; —
eu nog ffleer aan de kennis van de middelen
om met dezelve verzoend te worden. Het zy
verre van my, dat ik de noodzaakelykheid van
eene Openbaaring en de weldaad der Voorzie-
nigheid, die dezelve aan het menschdom ver-
fchafte, eenigzins zou- vèrldeinen: men maakt
zich daardoor aan de grootfte ondankbaarheii
fchuldig. ~ Ik heb u reeds te kennen gegeeven,-
dat zy, niettegenftaande de erkentenisfe van den
waaren God, — van het verhevene en oneindige
van deszelfs beftaan , ook aan andere wezens
eene al te grooten eerbied hebben betoond, en
dat
-ocr page 67-•b b e l d t e n i s s e n.
êzt zy vau alle bygeloovigheid niet geheel Vry
Waren zal uit het vervolg- blyken. Zelfs ont-
breekt liet niet aan zulken , die met ons de
gunftiglle denkbeelden omtrent den Godsdienst
der Gerjnamienr-voeden, welke denken , dat zy.
hunne byzondere Huisgoden , en van dezelve
Zekere beelden-gehad hebben. Indien dit waar,
zou het zeer aanmerkelyk zyn, dat zy hierin
ook-al met de Oosterlingen, — opk met de zuU
ken , aan wien de Gpd van abraham niet on-
bekemi, was, zouden gelyk ftaan , gelyk uit de
gefchiedenis van i.aban en reblcca., eh vaa
JACOBS andere huisgenooten, blykt.
D. Zyn deeze de Teraphms nietj^op welke d§.,
Zira\'éJUen zoo verflingerd waren?,,..,...
En die veelen hunner, nahielden , ook wsn^^
n,Qer een algemeen, verval tot afgodery de natie
niet befraet had—. of die veele Christenen nog
als hunne befchermheiligeu zorgvuldig bewaaren
en vereeren, hoewel onder eenen anderen naam.-n
l^Jet was dus v.eel eer in de Bfitavisren toe,.te
geeven, indien het kon.beweezen worden,
Vr., W.aar uit gist men dit?,
E. üit het zeggen, van tacitüs in.zyft vyf-
tiende tloQfdftak: ,, de zorg voor het huis, de.
Huisgoden (zoo veitaalt men dan het woord^
Pinates) en de akkers is ajii) de Vrouwen, d^
Qude Mannen , en de zwakfteti uit het gezi!^
sanbevolen." Ondertusfchen is het bekend, da^
^at waprd.inleen ruimer zin all^s betekend., wat
de priesters
tot defl 5 waarby dê Fenates.. geplaatst
wierden en de gantfche huishouding behoorde.
Men heeft federt lang in de Mam-Kefk te
Utrecht twee metaalen beeldjes bewaard en
vertoond, welke men voor Huisgoden dér oude
Batavieren hieldt ; maar men weet ook , hoe
weinig ftaat op dergelyke vertelfelen te maaken
is. Doorgaans geeft men nu voor, om dezelve
nog te meer zeldzaamheid en oudheid by te
zetten, dat het dezelfde Teraphms zouden
zyn, welke rachel haaren Vader laban ont-
ftal. Zoo vervalt men van de eene buitenfpoo-
righeid tot de andere, wanneer men aan onge-
gronde verteUingen geloof geeft 5 op zyn best be-
hooren deeze beeldjes tot de middel - eeuwen. —*
Evenwel kan het zyn , zoo de Batavieren van
den beginne zulke Huisgoden niet hadden, dat
zy \'er zich in laater tyden van bedienden.
R. Wie onderwees en ging het volk in hunne
Güdsdienstoelfeningen voor?
E. Ook in deezen opzigte zyn de gevoelens
zeer verfchillende. Zommigen meenen, dat zy
in \'t geheel geene Priesters hadden, om dat c^s-
sait zegt: „ de Germaanen verfchillen veel van
de Galliërs f zy hebben geene Druïden.^\' Zoo
wierdt de Geestelykheid by de Galliërs genaamd,
welke niet aUecn het geheele heftuur over den
Godsdienst, maar ook nevens de Edelen inden
Staat hadden. Het volk,het grootfte en voornaam-
ste gedeelte van de natie wierd als flaaven door de
EM\'
-ocr page 69-öer bafavleren. 57
Edelen beheerscht en zy lieten zich door hunne
Bruiden blindeling leiden. ^ Deezen werkten
elkander in de hand. Zoo was het by de
Germaanen niet, zy hadden tot hun geluk gee-
ne Druiden. Maar Ichoon de Geestelykheid by
de Germaanen geen byzonderen ftaat was ea
zy daarom van haar invloed dat misbruik niet
kon maaken , daarom hadden zy wel Priesters of
Geestelyken van een ander loort en onder een
anderen naam; tacitus maakt \'er verfcheide»
maaien gewag van , maar hy noemt ook uit-
drukkelyk de verrigtingen^ tot welke zy gebruikt
wierden. Evenwel geloof ik, dat hun getal niet
groot geweest is , vooral niet in vergelyking
van dat der Druiden by de Galliërs. Ik meen
reden te hebben om te vermoeden , dat de ge-
woone en byzondere Godsdienstoeffeningen door
elk hoofd der huisgezinnen verrigt wierd , en
dat de algemeene plegtige, waar by het ge-
heele volk belang had, door Priesteren wier-
den beftuurd en uitgevoerd. Wanneer ik fprak
van de Huwlyksverbindtenisfèa, waarby taci-
tus van geen priester meldt, fchoon hy vry
omftandig van de plegtigheden fpreekt, welke daar
by plaats hadden, heb ik dit reeds vooronder-
field. Maar by gelegenheid, dat hy fpreekt van
de wichelaaryen, zegt hy, dat dezelve in de byzon-
dere gevallen door de Vaderen des huisgezins
wierden ter uitvoer gebragt benevens de Gods-
^ienstverrigtingen, welke daar by plaats greepen.
D 5 Be
-ocr page 70-\'58 d e .p r 1 e s. t e r lyke
De meeste\' waarfchynlykheid is \'er ook voor,
dat de ondertrouw £n het wederzyds overgee-
ven der gewoone huwelykspanden door dezelf-
de pérfoonen beftierd is; tacitus zegt im-
mers , dat alles ten overftaan van de Ouderen
is gefciiied.
R. Daii waa het byde Batavieren^iXs by de
Aartsvaderen..
E. Zoo was: het: ooken zy zouden zoo min
als deezen ei^enlyke Priesters, gebruikt hebben
indien zy in enkele huisgezinnen of geflagten
verdeeld gebleeven waren , maar terwyl deezen
;zich tot een geheel volk hadden. vereenigd ,
kon de maatfchappy in het Godsdienftige in
,-haare algemeene zamenkomften geene\'openbaa-
re bedienaars misfen, zou alles daarin met orde
toegaan. Deeze wierden ten, dien einde buiten
twyifel door het volk\' verkoren en door den
Staat aangefteld en, onderhouden.
Fr. Waarin beftonden hunne ambtsverrig-
tingen? .: .. . -
E. Deeze waren vry gewigtig , en men kan.
daaruit opmaaken , dat het perfoonen van aan-
zien géweest zyn, immers de voornaamften on-
der hen. De Batavieren hadden een grooten
eerbied voor de. Gpdiieid ; zy lieten den Gods-
dienst gelden in alle gevalien van gewigt, en
het kon daarom niet misfen of zy moesten
hoogagting hebben voor de zulken ^ welke zich
.boyen anderen aan den Godsdienst hadden toe-
a m b t s v e r r i g t i n g e n, 5f
gewyd. Zy wierden als Dienaaren der Godheid
aangemerkt en behandeld. Vooreerst wierd hen^
daarom het beftier van de wichelaaryën, en het
waameemen van de heilige Paarden toebe-
trouwd, welke tot het uitvorfchen van den ge-
lukkigen of ongelukkigen uitflag der ondemee-
mingen gebruikt wierden, volgens het tiende
Hoofdftuk van onzen tacitus. Ten anderen
hadden zy een vry grooten rol in de algemeene
Volksvergaderingen volgens het elfde Hoofd-
ftuk. Wazmeer al de Leden gezeten waren ,
wierd \'er eene algemeene ftilte door de Pries-
ters bevolen, welke dan ook een bedwingende
magt (Jus coërcendi) hadden. Waar in dezelve
eigenlyk gelegen was , moet men gisfen. Elk
moest op zyn beurt fpreeken , de Koning , de
Vorften , de Edelen en alle de ftemgeregtig-
den, naar hun ouderdom, voortreffelykheid en
krygsroem. Hier voor zullen de Priesters zorg
gedraagen hebben, en de zulken, die voor hun
beurt fpraken of m.et elkander begonden te
twisten, ftilzwygen hebben opgelegd. De Pries-
ters wierden als onzydige perfoonen aan-
gemerkt. Misfchien hadden zy daarom geen
ftem, maar als vertegenwoordigers der Godheid,
onder wier oog zy vergaderden, konden zy als
bemiddelaars dienen en van een groot nut zyn
»Q zulke groote gemengde Volksvergaderingen.
die zich daar tegen verzette , moest gere-
kend Worden tegen de Godheid zelve zich te
d r p r i e s t e r l y k e
verzetten, en wierd mogelyk by een hardnek»
klgen tegenftand uit de Vergadering geweerd of
voor die eene reize of voor een zekeren tyd.
Zoo kon men best alle verwarringen voorko-
men , en een uitkomst van zaaken krygen.
Vr. Wel mogt myn eelhart zeggen , dat
de Priesters by hen in groote agting moesten
ftaan, zonder dat zou hunne tusfchenfpraak
weinig betekend hebben. Immers had toen juist
het tegengeftelde plaats, van het geen men nu
in plegtige Kerkvergaderingen heeft ingevoerd.
E. Dat men zeer veel vertrouwen in hen ftel-
de, blykt nog duidelyker uit het geen wy uit
het zevende Hoofdftuk reeds aangehaald hebben,
toen wy van hunne krygsverrigtingfiu fpraken.
j-. Aan niem^ïid, zelfs niet aan de Koningen of
Hertogen, was geoorlofd, wanneer zy in \'tveld
waren iemand te ftraffen, te binden of zelfs te
ftaan, dit ftond alleen den Priesteren vry. Zoo
wierd het aangemerkt, piet als een eigenlyke
firafoeffcning , welke op bevel van het leger-
hoofd wierd uitgevoerd, maar als op bevel der
Godheid, welke zy geloofden by de oorlogenden
tegenwoordig te zyn." Zy moesten dus wel
degelyk mede te velde trekken, zy maakten een
£3nzienlyk deel van het hoogfte krygsgerigt uit;
ten minften voor zoo ver het lyfftraffelyke be-
trof, daar het overige van den krygsdienst, ge-
lyk wy aanmerkten, meer de zaak van de hoo-
ge en iaagere Bevelhebbers was. ~ Elk wierd
del
-ocr page 73-a si b t s v e pv r i g t i n g e n. 6l
öes te yveriger en oplettender in het betragten
van zyn pligt, om niet in de ongenade der God-
heid te vervallen. De Opperhoofden wierden te
minder aan het misnoegen van hunne onderboo-
rige benden blootgefteld, het geen te meer noo-
dig was, om dat elk als burger vrywillig en
zonder bezolding voor het Vaderland flreed:
terwyl de Priesters aan hunne kant voor alle be-
lediging en fmasdheid verzekerd waren , om
dat eene Godsdienflige eerbied elk een in teugel
hield.
R. Hoe veel verfchilt dit by onze tyden, waar
in de Geestelyken by veelen, voor al by zulken,
die te land of te water den kryg volgen, als de
nuttelooste wezens worden aangemerkt en be*
handeld. — Maar gy herinnert my daar eene
trek van tacitus , welke my bevestigd in het
goede denkbeeld , waarin gy ons , myn eel-
hart , omtrend den Godsdienst der Batavieren
gebragt hebt.
E. Welke is die, rozemond?
D. Deeze, dat zy meenden, dat,het Opperfte
Wezen in hunne Krygsheiren tegenwoordig
was. Zy dagten dus niet, dat hetzelve alleen ia
hunne bosfchen zich ophield, gelyk ik heime-
lyk vermoedde, fchoon zy het daar den ple^
tigen eerdienst betoonden. Dit, daar zy geene
beelden hadden, is mynes bedunkens een fpree-
\' kend bewys, dat zy een ^begrip - hadden van
deszelfs Overalomtegenwoordigheid.
E,
-ocr page 74-d e" p r 1 e s t e r l y k e
f E. Zoo is het ook. Tacitus laat \'er wel
onmiddelyk) op volgen, dat zy afbeeldingen en
zekere tekenen uit de bosfchen: ontleend,- met
zich in den flag voerden: maar datlhy hier gee-
ne Afgodsbeelden door verftaat i -blykt"üit.het
geen hy kort daaraan in het negende Hoofdftuk
zegt, „ dat zy uit de Grootheid der Heraèllin-
gen befluiten , dat zy in de gelykformigheid v£in
leenige menfchelyke gedaante niet \' kunnen afge-
beeld worden."\' - Het waren niet anders dan
veldtekenen, gelyk de Romeinen hadden , eri
alle, volken hebben. Dit hebben wy( in anze
voorige Zamenfpraak reeds afgehandeld.Tot
dus\'verre zien wy de Priesters zls\'Ministers der
Goden toegelaaten ren gebruilct vbeide in de
Staatsvergaderingen en .in den krygsdienst.
Buiten de Wichêlaary hebben wy^\'hen nog
niet bezig gevonden in het geen éi\'genlyk den
Godsdienst betreft, en deeze -verrigting zelve
had ruim zoo veel betrekking tot .de Staatsbe-
fluiten en hetStaatsbeftuur. Met den Godsdienst
had zy geene andere betrekkmg , dan dat men
de Godheid daar by raadpleegde en plegtig
aanriep, waarom men ook elders daar toe by-
zondere en zelfs politieke perfoonen gebruikte.
Van hun andere bezigheden maakt tacitus
geen uitdrukkelyk gewag, buiten twyifel, ora
dat het van zelfs fprak dat. deeze ".aan hen
aanbevolen waren , anders zouden zy geene
a m B t s v e r r i g t i n g ë n. 63
Priesters, geene dienaars Her Goden kunnen ge-
naamd worden, ii?- (• > •
- Fr. En welke waren die. Vader? : - " \'
•i. E. Het Bidden ^:h£t OiFeren en het Beftuuren
van alle plegtigheden van den Godsdienst. Zy
kwamen dus in eene dubbele betrekking*
D. Zy haddeji meer\'invloed\' , dan\'ik in iden
beginne gemeend en uit uw zeggen opgemaakt
had. \' : \' ; jllT C
E. Ik heb dit gezegd in vergelyking van de
Druiden. Die hadden i zich de beflisfing ^vaii
alle gefchillen 9 de bplegging:: .van Jboeteri: en
ftraffen ï zelfs van lyf- en leeVenftraffen weeten
aan te maatigen." Elk een moest dus by hen ten
offer komen, en behalven de byzondere regtban\'
ken , hielden zy nog eene algemeene "vierfchaar
eenmaal \'s jaars in \'fTmidden des\'Lands:,- waar
elk een ^ die met zyn naasten uiets uitftaande
had, tot hea moest:komen. Elk die hen tegen-
ftond wierd van de ^Godsdienftige gemeenfchap
en offerhanden geweerdi h- niemandi^wiMe met
hemSte. doen hebben!, zó lang hy ondër den
ban\'was. Men kan/dus begrypenVdat/\'de Ede-
len hen moesten ontzien- en heti\'fl^olk. had niets
teu zeggen. • Met dat \'alles waren «y\'jvry van
alle belastingen, en krygsdiensten ,t^vvaardoos
zy^èen grooten toeloop".hadden;, hun aanzien
naaTmate huntoeneemend "getal -"vermeerdeirde
en de Staat in evenredigheid aan\'vinkómftén\'en
IveerlDaare manichap nadeel..leedtj h^rlJD^aPries^
ters
-ocr page 76-64 DE p R I E S T E R L Y K E^
ters der. Germaanen kondea\' veel goed., maaï
weinig kwaad doen, om dat alle befluiten en
vonnisfen by de byzondere en algemeene Volks-
vergaderingen genomen en «itgefproken wierden.
En dat zy hun invloed niet dan in enkele ge*
vallen misbruikt, of by lange zoo niet mis-
bruikt hebben als de Druiden y blykt uit de
gevolgen. i .....
D. Uit welke gevolgen ?
E. Uit de ongekreukte .vryheid en onafhan-
kelykheid, waarin wy het ganfche volk der J^a-
ïfl^jere», behalven de lyfeigenen,;hebben aange-
troffen, en viit de zuiverheid van hunne Gods-
dienflige\'begrippen en eenvoudigheid van hunne
plegtigheden. Wanneer de Geestelykheid over
de :gewisfens der menfchen wil heerfchen, moet
zy zich het uitfluitend recht, van kundigheden
bezorgen, — de geheimen en plegtigheden van
den Godsdienst vermenigvuldigen, dan maakt
zy zich des te^ noodzaakelyker, en dit hebben
de -Dmai«»\'meesterlyk in. agt genomen eii an-
dere Geestelyken hebben - het in laater tyd on-
verbeterlyic nagevolgd. — Maar daar de heb-
zugt bylde Germaanen haar voornaamfle broni
miste, daar rykdom geen aanzien geene ge-
lukzaligheid uitmaakte , en , daar tegen . de
Heerschzugt ,alle mogelyke voorbehoedfels
gemaakt waren , hadden \'er zeker die rede-
tien by de Germaanen geene plaats , welke de
Geestelykheid by andere volke« hebben verleid^
©itt
-ocr page 77-A M B T S V K R. S. I G T 1 N C É N. 6$
om aan die menfchelyke zwakheden toe te gee-
ven, waar aan zy ook onderhevig zyn.
R. Dan zyn \'er nog Geestelyken, die uitge«^
zonderd moeten worden van de algemeene ver-
denking , waar onder deeze eerwaardige Orde
ligt. Ik ben zeer in myn fchik, dat de Bata-
vieren hier van een voorbeeld opleveren.
ü. Waarom zouden deezen niet te vinden
zyn? — of maakt het eene geheele orde en uiaat-
fchappy fchuldig, om dat enkelen van hun in-
vloed misbruik maaken en aan hun oogmerk
niet voldoen ? Noetn my dan een rang — een
foort van menfchen , dat niet te veroordeeien
en te veragten is. — Zy zyn menfchen, gelyk
wy allen en geen Engelen. Aan den anderen
kant wil ik u gaarn toeftaan, dat het te wen-
fchen was, dat veelen hunner minder heersch-
zugtig en meer belangeloos waren.
D. De Gallifche Geestelykheid maakt hier een
fterk contrast uit: maar ik dagt niet, dat haare
voorregten zoo oud waren. Men behoeft niet
te vraagen, van waar zekere Geestelykheid haa-
re belangen heeft leeren kennen, en het is geen
wonder, dat zy zoo wei als de Edelen in
Vrankryk zich op hunne oorfpronkelyke Präro-
gativen beroepen, en dezelve met het volk niet
willen gemeen maaken.
E. Het verfchynfel, dat zich thans daar op-
doet, is des te meer zonderling. — Is \'er eene
inbreuk fchoon voor veele eeuwen , gefchied
6S de pillesterlykb
en allengskens iTïgeworteld , kan die het volk,
voor altoos berooven van het geen hen toekomt?
— Niets lcl)ynt meer oneigen, dan dat eeneGees-
telykheid den Staat helpt bellieren, ~ dat de bnrge-
ry daarentegen al delasten draagt, en van allen in-
vloed ontbloot is. Maar wy laaten dit de Galliërs
verantwoorden , en keeren tot de Batavieren.
M. Vader, heeft van het Bidden, Ofteren en
waarneemen van Plegtigheden gefproken, maar
niet van het geen thans het voornaamfte werk
van onze Geestelyken is.
E. Ik verftaa, u myne machtilde , gy. wilt
de Priesters ook laaten leeren en prediken. Het
laatfte is eene gewoonte den Christenen byna
alleen eigen; maar in hoe verre zy van het on-
derwyzen van de Jeugd en het volk in den
Godsdienst en de zeden hun werk al of niet
gemaakt hebben, durf ik niet bepaalen. Ik 4ieb
u reeds gezegd, dat ik vermoede, dat het getal
van hun, die geen byzonder lighaam uitmaakten,
niet zeer groot was, — dat zy alleen by pleg.
tige en algemeene gelegenheden gebruikt wier»
den, en dan beftond hun werk voornamelyk in
die drie ambtsverrigtingen. Moeten\'wy nu de
Vaders en Hoofden der huisgezinnen als Voor-
gangers en Beftierders van de byzondere en huis-
lyke Godsdienstoefreningen aanmerken , ook zy
kunnen hunne kinderen en huisgenooten in de
weinige en eenvoudige begrippen van den Gods-,\'
dienst onderweezen , het oogmerk der plegtig-
. \\
A M Ii T S V E R R I G T I N \'G E N, 67
heden aangetoond, en in de verpligtingen, welke
daaruit voortvloeiden, onderrigt hebben. Zy wa-
ren \'er ten minften de naasten toe. Wyl zy al-
les uit eene overoude overlevering en de in-
fpraken der Rede moesten\' ontleenen, bepaalden
zich al deeze onderrigtingen in een naauwen
kring, te meer, om dat zy meer naar voorbeel-
den dan naar wetten leefden. De fchrandere
lesfen der Wysgeeren, onder de verhchte natiën
beroemd, waren by hen niet te verwagten;
maar nog minder alle die naauwkeurige voor-
fchriften en verheve waarheden , welke het
Euangelium onder de tyden der belofte en der
vervulling aan Jooden en Christenen mede
deelde. De Openbaaring geeft ons bronnen aan
de hand, die onuitputtelyk zyn, en zal, zoo lang
de waereld ftaat ons fteeds nieuwe ftof opleve-
ren om re denken en te leeren , zonder dat
vvy ooit zullen afgedaan hebben ; én die bron-
nen misten zy.,— Men kan \'er byvoegen, en
dit zouden wy haast vergeeten , dat de Barden
in dit Onderwys ook in aanmerking komen ,>
welke in hunne gedichten niet alleen de lot-
gevallen van den Staat, de daaden hunner-
helden , maar ook de Godsdienftige gevoelens
begreepen hebben, gelyk zy al hec voornaame,
dut der geheugenis moest aanbevolen, worden ,
in verfen overbragten. En het zyn óok deeze ge*
dichten, op welke tacitus zich beroept, wan-
neer hy in den beginne zyner verhandelingen
E 2 vas
-ocr page 80-1
68 DE PRlESTEftLyicK
van den eerften oorfprong van dit Volk en van
Heni fpreekt, van wien zy hunnen herkomst aflei-
den. ~ Van het Bidden der Priesteren by eene
plegtige gelegenheid maakt tacitüs uitdruk.,,
kelyk gewag in zyn tiende Hoofdftuk. Wan-
neer zy de goede of kwaade uitkomften wensch-
ten te weeten „ baden zy de Goden , en za-
gen met eerbied ten Hemel op" : zoudén zy dan
by de offeranden en andere verrigtingen van den
Godsdienst niet hetzelfde gedaan hebben? -
Fr. Maar heb ik niet verftaan , dat c^sar
zegt , dat by de Germaanen de Priesters geen
opzigt hebben over Goddelyke zaaken ^^ en dat
zy geene Offerhanden offerden ?
E. Gy moet niet tjit het oog verliezen, dat
CiESAR wel ontkent, dar by de Germaanen gee-
ne Druiden (van deezen fpreekt hy alleen , en
fprak hy van te vooren in zyne befchryving van
de gewoonten der Galliërs O het opzigt hadden,
over Goddelyke zaaken, maar hy ontkent alzoo
min, dat zy Priesters hadden, als by ontkent
dat zy Godsdienftige plegtigheden verrigteden;
en hadden zy deeze,-- wierden die in \'t openbaar
verrigt, men had daar voorgangers toe noodig.
Men kan \'er alleen uit befluiten, dat de Pries-
ters maar zelden hunne bezigheden in \'t open-
baar verrigteden, dat het Godsdienftige in da-
gelylrfche omftandigheden door anderen en wel
door de Vaderen der huisgezinnen wier4 waar-
genomen, Geheel anders was het.by de Gal-
liers;
» m bt s v e r ric t 1 n g e V. -1^9
iiers; en dit bevestigt onze te vooren ge-
maakte aanmerkirgen. Daardoor had c^sar ,
die meer als vyand dan als vriend kwam, gee-
ne gelegenheid, om zich van het werk hunner
Priesteren behoorlyk te onderrigten, veel min
hunne Godsdienstplegtigheden in hunne gewyde
bosfchen te aanfchouwen."
D. Zegt hy evenwel niet met ronde woor-
den , dat zy zich op .geene Offeranden toe-
leggen? - \'
E. Dat zegt hy, en daar in fchynt \'er weder
eene groote tegenftrydigheid. tusfchen hem en
tacitus, welke met nadruk van de Offerhanden
fpreekt, en niet verzuimt te melden, wat zy of-
ferden. Maar wy kunnen in dit geval tacitus
met C/ESAR zeer gemakkelyk overeenbrengen.
De laatfte ontkent\' niet dat zy ooit ofFerden,
maar hy zegt alleenlyk , zy leggen zich niet
fterk\'Op het Offeren toe (*) en hier in toont hy
weder het onderfcheid, dat \'er tusfchen de Germaa-
nen en Galliërs plaats had. Hy gebruikt nader-
hand even dezelfde uitdrukking omtrend den Jand-
bouw ("f), en wy hebben beweezen, uit CjEsar
zelf beweezen, dat de landbouw hun geenszins
geheel vreemd was. — Het Ofteren is zoo oud
en zoo algemeen onder het menschdom in voo-
rige tyden, dat het eer te verwonderen als te
ge-
■(♦) Neque Sacrifidh fiudent.
(t} /Igricultura non ftudent.
e3
-ocr page 82-be o: f ? ë-r h a \'nd: e k
gelooven zou zyn dat de Batavieren er^ Gef\'
maanen, welke zoo veel van het oorfpronkelyke
cn Aardsvaderlylce hebben , in deezen van het
■algemeen gebruik zouden afgeweeken zyn.-
Fr. Wat ulFerden, zy.? i
E. Indien wy op tacitus zullen afgaan of-
ferden zy, gelyk doorgaans plaats had, een ze-
ker foort van dieren; en wel, volgens het Ro-
meins ch gebruik, aan byzondere Goden, byzonde-
re qfferhanden. „ Hercules en mars, zegt hy,
verzoenen zy met geoorloofde of daar toe^ge-
fcbikte dieren C1:}. Schoon nu al vervalt het
geen hy van de Romeinfche Goden fchryft, dat
Ls te zeggen, fchoon hy al mistast in het Wezen,
:waar aan de Germaanen hunnen eerdienst be-
loonden, kan hy, nogthans gelyk hebben in de
„oiferhanden zelve, . welke zy hem toebragten.
:Ik wenschte anders wel , dat ik hem in deezen
\'ppzigte ook op goede gronden kon tegen-
fpreeken.
- E. Om dat hy in het ftuk van de Offerhanden
de Batavieren y^m eene wreedheid befchuldigd,
waar van tacitus zells niet dan met weerzin
ipreeken kan. »
-(\' Vr. Waar in.beftond die?
ü E. „ Zy vereerden onder de Goden vooral
BiERcuRius, wien zy het geoorlofd teltenen op
ze-
70
1 Conces.fis anim alt bus plaçant.
-ocr page 83-der b a t a v i e è n. 71
zekere vastgeftelde dagen,\' ook met menfchely-
ke flagtofferen te bevredigen." .
R. óMy! hoe kwamen die edelmoedige Vol-
ken daar toe? - Maar gy hebt iaimers ge-
toond , dat tacitus vooral omtrend mekcu»
Rius\'gêdroomd heeft, en dan kan het ligtelyk
alles oiiwaaragtig zyn , wat hy hier nederfteld.
E. \'Er zyu geene rédenen ora tacitus, die
als een feilbaar mensch dwaalen kon en waarlyk
door de misleiding zyner Godsdienftige begrippen,
in welke hy opgevoed was , gedwaald heeft , te
verdenken, dat hy zonder eenigen grond een Volk,
waar mede hy ingenomen\' was, zou befchuldigd
hebben, met iets dat tegen de Romeinfche denk-
beelden en gewoonte van dien tyd ftreed. — Hy
heeft dit ondertusfchen niet alleen hier,-maar nog
ruim zoo fterk gezegd in het negen en der-
tigfte Hoofdftuk van Semmnen , wier pleg-
tige en algemeene Vergadering een verfchrikke-
lyk begin nam met het openlyk Aagten van een
aiensch. Wanneer wy hier by -vergelyken het
geen wy van de Ciinbren reeds gezegd hebben,
en door laatere Schryvers van de Germaanen
aangetekend is , kunnen wy niet ontveinzen ,
dat dit berigt maar al te waar zal zyn , hoe
zeer zommigen het op den- grond van reeds
aangeweezen dwaalingen hebben tegengefproken.
Va. Hoe kwamen zy daar toe?
E. Hoe kwamen verfcheide andere Volken,
die eene zekere -trap vau befchaafdheid hadden
E 4 tot
-ocr page 84-7« d e o f f e 11 handen
tot dien flap?iHoe kwam \'er dat Volk toe, het
geen alle ino^-elyke betrekking had op den eeni-
gen waaren God, welke niets meer dan diejren-
olFefs van hun vorderde, dat zy zich liever roet
verlaaiing van zynen dienst, naar de. gewoonten
en vooifchiiften van onmenfchelyke afgodendie-
naars wilden fchikken , en voor dezelve het
bloed van menfchen, ja zelfs van hunne kinde-
ren florten^ — Men heeft zich aan den eenen
kant verbeeld, dat \'er niets dierbaarer was, dan
het leeven van een mensch, en aan de andere
zyde niets te kostelyk geagt, indien men zich
maar van de gunst der Goden kon verzekerd
houden en de gedugte gevolgen van hunne gram-
fchap voorkomen : maar men heeft hier in ge-
dwaald, dat men zich verbeeld heeft, dat eene
menschhevende Godheid in zulk een wreede
olferhande genoegen nath en den eenen mensch
verlof gegeeven had om ten zynen behoeve over
het leeven van een anderen te befchikken.
Vu. Maar wie wierden toch tot die ongeluk-
kige flagtoffers; gebruikt? — Het jammert my,
dat myne Batavieren zich ook aan zulk eene
onmenfchelykheid hebben kunnen vergrypen.
E. Laat ik dit dan tot verzagting zeggen,, dat
ik telfens geloove, dat zy alleen by zeldzaame
gelegenheden zich hieraan fchuldig hebben ge.
maakt, en dat zy hier toe, zoo al geenei3,\'die
het leeven verbeurd hadden, wegens hunpe piis-
daaden, immers zulken, die het volgens de, ge-
woon-
d e r h a t a v 1 b r e ff. 73
woonte\'van die tyden en her recht des Oor.loiis
verbeurd hadden, hebben afgezonderd. — Dit
zien wy onder anderen by de nederlaag van
varus , toen? verfcheide legerhoof-
den ..geflagt wierden,. volgens her eetiënzestigfle
Hoofdftuk van het tweede;der Jaarboeken, en het
is waarfchynlyk dat zy van dergelyke flagtoffers
zich by andere gelegenheden bediend hebben.
By de Güt\'/ien verbeeldde men zich volgens Ces-
far, dat de offerhanden van misdaadigers den
Goden het aangenaaaifte waren: oiitbraken dee-
zen , dan bedienden zy zich ook van onfchuldi-
gen. — Wanneer wy dit van de Germaanen, die
min bygeloovig,, min bloeddo.rftig waren, voor-
onderftellen mogen , durve ik wel niet ftel-
lig zeggen , dat deeze gewoonte verfchoo-
ning verdient; maar dit \'durve. ik zeg-
gen , dat \'ér dan met geene voegelykheid in
deeze zoo zeer verlichte tyden fterk op
kan gevallen worden , waarin men zich nog
omtrend zyne vyanden byna alles veroorloofd
en de gevallen niet zeldzaam, en by alle vol-
ken te vinden zyn , waar by men zich aan
plundering, roof, brandftichtig, vrouwenfchen-
nis , en allerlei mishandeling heeft fchuldig ge-
maakt , waar door veele ongelukkigen tot den
bedelzak verarmd zyn. De invloed van den
Christelyken Godsdienst , aan welken men ze-
ker de maatiging omtrend gevangenen te dan«
ken heeft, kon tot nog toe voor het overige
74 ® \' E O F F E R H A "N B E Hl
weinig verbetering in het voeren van den oor-
log te weeg brengen, en wanneer burgerlyke
twisten of Godsdienftige verfchillen partyen
tegen, elkander in het harnas jaagen , houdt
deszelfs invloed geheel eu al op. Elk meent
God den grootften dienst te doen , wan-
neer hy zyn evenmensch op het ftrengst ver»
volgt, en ftond het in zyne magt, hy vervolgde
hem zelf tot in het graf — tot in de Eeu-
wigheid,
D. Iemand te berooven van alles wat hem
dierbaar is en niet meer dan het ellendig leeven
te laaten , is weinig minder wreedheid, dan
hem in het blaaken der driften van hetzelve te
berooven.
E. Zoo is het ook, en wy zouden meer ftaa-
len van wreedheid kunnen opnoemen j waar aan
zieh befchaafde Natiën,— belyders van den bes-
ten en zagtmoedigften Godsdienst fchuldig maa-
icen, welke alleen door de gewoonte en de me-
nigvuldige voorbeelden dat afgryzen ontduiken,
het geen zy eigenlyk verdienen zouden. — Het
gebeurde by de^ nederlaag van varus dient
ondertusfchen zeker om myn vermoeden te
bevestigen ^ maar wy kunnen \'er toch niet
uit opmaaken, dat zy in allen gevalle met over-
wonnelingen , ook met -hunne nabuuren, wan-
neer zy met dezelven in Oorlog waren, zoo ge-
handeld hebben. De Germaanen waren tegen
de Romeinen.^ welke een fchandelyk; misbruik
van
-ocr page 87-d er- b\'a t a vieren. 75
van hunne magt gemaakt haddèii, en-vooral
tegen varüs zeer verbitter-d.\' Zy waren daar-
enboven door ARMiNius fterk opgezet, en het
is geen wonder, dat zy in- dat"buitengewoon
geval eene buitengewoone - flagting gehouden
hebben. Zy lieten-j anders hunne gevangenen
ook wel in \'tt leeven ent gehmikteuze tot lyf-
eigenen, gelyk wy gezien hebben. Dan alleen;,
wanneer zy dezelven voor den flag met vervloe-
king^ hadden verloofd , liep het flegt met ben
af, wanneerze in hunne handen "Vielen. Men-
fchen, paerden en\'al wat leeven ontvangen had,
dan verbannen en wierd in koelen moede
om gebragt j waar van tacitus--nog een aan-
merkelyk voorbeeld verhaald in. den oorlog tus-
fchen de Catten en Hermunduren in "\'t laatfte
van het ■ dertiende-zyner Jdarboeken.
D. Dit had-in--zommige\'oorlogen der IsraUi-
ten ook plaats^, waarop men niet- zonder reden
zoo my -dnnküi\'aanmerkingen^^ gemaakt heeft i
welke deeze Natie weinig eer aandoen,
E. Men heeft ~uit het^oog verloren , dat zy
deeze verbanningen üitoeffenden op. uitdrukke-
lyk bevel van hunnen Koning, die Heer van lee«
ven en dood, de Richter van alle Natiën is.-4
Zyn vonnis over deeze volken wierd alleen
door dtlsraUiten ter uitvoer gelegd, en dit had
by andere volken geene plaats; —■ het was enkel
wraakzugt, welke de laatfte bezielde. Ondertus-
fchen moet men in dit en allé andere gevallen
zicli
-ocr page 88-7» o r f.e r h a n d e n
ïich ftellen in de tyden en oraftandigheden j
waarin deeze volken geplaatst waren, zal men
over Imnne daaden regt oordeelen. — Indien
men de Batavieren en Germaanen vergelykt by
verfcheide wilde, tnaar anders goedaartige vol-
leen, welke hunne wraakzugt zoo verre uitftrek-
ken, dat zy hunne gevangenen met alle moge-
lyke pynigingen ter dood brengen en hen ein-
delyk als een lekker gebraad opeeten, hoe ge-
maatigd is dan niet de handelwyze onzer Voor-
ouderen in den oorlog.
D Dan aten zy geen menfchen-vleesch?
E CLuvERfUs en anderen houdenze verdagt
uit eene duistere plaats van pliniüs in het eerfte
hoofdftuk van zyö dertigfte botk, maar zy ver-
denken met een de geheele Heidenfche waereld ,
zelfs de Grieken -en Romeinem waar toe ik egter
geen genoegzaamen grond vinde in eene twyffel-
agtige uitdrukking van plinius , of in de uitge-
ftrektheid van deeze barbaarfche gewoonte in
Jfrica en Jrnerica
D. De Grieken en Romeinen onthielden zich
immers zelf van menfchelyke offerhanden? taci-
tus maakt \'er niet dan met afkeer gewag van, en
in dit geval dagten de Romeinen inderdaad veel
redelyker dan de Germaanen en Batavieren.
■ E. ik wil ze gaarn van het eeren van menfchen-
vleesch vry kennen : men zou \'er by hunne
Sehryvers, die de bloeddorftigfte bedryven van
deeze »itiën niet verzweegen hebben, wel ge-
wag
dek. batavieren. i07
wag van vinden : maar anders was \'er op
hunne menschhevendheid niet veel te roemen.
Ik heb, toen ik over de Cimbren fprak, hier het
een en ander reeds van bygebragt. — Waarlykï
het is geen minder wreedheid menfchen tegen ver-
fcheurende dieren of tegen elkander te laaten
vegten in fchouwfpelen , en aan de maaliyden,
ter verlustiging zelfs van de tedre fexe. Hoeonbil-
lyk en onmenschlievend de Romeinen met hunne
flaaven en in de wingewesten gehandeld hebben ,
weeten wy uit de gefchiedenisfen. En wat de
menfchelyke offerhanden betreft, Plinids ver-
haalt ons, dat dezelve tot aan het zes honderd
zeven en vyftigfte Jaar na het bouwen van Romen
geduurd hebben, en toen eerst onder het burge-
meesterfchap van corneliüs lentulus en
LiciNius CRASSUS door een raadsbefluit afge-
fchaft zyn. Lactantiüs verwyt den Romeinen
dat deeze Offerhanden tot aan de tyden van
Keizer hadriaan geduurd hebben. — Hoe de
gevange Jooden door den anders welberugten
vespasiaan by de inneeming van Jerufalem
mishandeld, hoe de Christenen gefolterd zyn is
bekend: en evenwel fchryft plinius in de aan-
gehaalde plaats, „men kan niet genoeg waardee-
ren, hoe veel men aan de Romeinen verpligt is,
welke de monfleragtige voorbeelden opgeheven
hebben, in welke het aller godsdienftigst gere-
kend wierd een mensch te dooden, en allerheil-
zaamst hem op te eeten.\'" — By de Galliërs was
men
-ocr page 90-78 • d s a l t a a k e n :
men nier te vrede met erdcele aienfciien by aller-
leie gelegenheden te Aagten, zomtyds wierden \'er
eenige in een overgroote pop van teenen gevlog-
ten , by elkander geflopt en zoo verbrand, —
volgens c^sAR.
R^ Al weder heeft eelhart raad geweeten
om ons met zyne Batavieren te bevredigen ;
maar dit rust alles op de vooronderflefling, dat
zy maar zeer zeldzaam en wel voornamelyk in
den oorlog zich aan hunne gevangenen ver-
greepen.
E. Ik zal zoo veel mogelyk myne onderftel-
ling waarfchynlyk maaken, wanneer wy onder-
zoeken by welke gelegenheden zy hunne OlFer»
handen, en andere Godsdiénstplegtigheden ver-
rigt hebben.
M. Ik ben blyde , dat Vader van dit akelig
onderwerp uitfcheidt , cn nieuvpsgierig naar de
andere plegtigheden van hunnen Godsdienst.
E. Gy wik zoo ras van het oiferen afflap-
pen, als mogelyk is, maar ik moest niet ver-
geeten van de Aitaareii te fpreeken. Deeze wa-
ren volkomen met de plaats van plegtige Gods-
dienstoelFening overeenkomllig, — van aarden
zooden toegefleld. De overblyffelen van zulke
akaaren met het ongelukkig overfchot der geof-
ferden vond germanicüs , volgens tacitus. By
de Grieken en Romeinen bediende men zich
O^k meermaalen van altaaren van aarde
en graszodeii , w^aarvan virgiliüs , ovmius
en
-ocr page 91-d e r b a t a v i e r ® n. 79
en siLius iTALTcus hnnne gedichten fpree-
ken. Het is buiten alle bedenking , dat de
Aardsvaderen daarvan ook gebruik gemaakt heb-
ben, en de Israeliten ua hun , zoo lang zy in Gï-
man niet gevestigd waren. Het kan ook zyn, dat
zy wel eens groote Ifeenén, als door de hand der
natuur zelf gevormde altaaren, gelyk zommigen
willen, gebezigd hebben.— Wat nu de andere gods-
dienstplegtigheden betreft, gy moet u daar niet
te veel van voorftellen, myn lieve machtilde !
ik moest *er van melden, om dat onze verhan-
deling niet volledig zou zyn, indien wy hier niet
naar onderzogten. Maar c^sar heeft \'er niets,
— tacitus heeft \'er weinig van , en gy kent
onze Batavieren reeds genoeg, om te vooronder-
ftellen, dat \'er weinig omflag by hunnen open-
baaren Godsdienst zal plaats gegreepen hebben.
De eenvoudigheid ftraalde, in hun geheele lee-
venswyze en alle hunne bedryven tot dus verre
door, en het zou wonder zyn, zoo zy in het
Godsdienftige, waar dezelve vooral te pasfe
komt , hier van waren afgeweeken. En dat
zy hier vooral by hen heerschte, hebben wy
reeds gezien.
Fr. Wat heeft tacitus hier van aangetekend ?
E. Al wat hy van den Godsdienst der Ger-
maanen in \'t gemeen heeft aangetekend, beftaat
in weinig woorden, welke ik u reeds heb mede-
ge-
(*) — Mille kinc cefpite de viridi
Surgunt properantius Ara, sïlius it ah cus.
éo . G O D S D I E N S T-
gedeeld : maar wanneer hy tot de byzonderhe-
den overgaat, waarin eenige Natiën van elkander
onderfcheiden zyn , geeft hy niet alleen in \'t
burgerlyke, maar ook in \'t Godsdienftige eenige \'
ftaaltjes op. .
M. Laat ons die ook weeten : of heeft het
geene betrekking tot de Batavieren ?
E. Misfchien maar alleen dat geen, het welk
hy van de Semnonen meldt, welke de oudfte ea
edelfte der Sueven waren, de ftam, waaruit de
Batavieren ook hun oorfprong rekenden. Behal-
ven de bloedige Offerhande, waar mede de alge-
meene volksvergadering in het H. Bosch geopend
wierd, was dit nog eene byzonderheid „dat nie-
mand, ten zy met een band gebonden, in het
zelve mogt ingaan, om zyne minderheid en het
vermogen der Godheid daar door te erkennen.
Indien hy by toeval ter aarde viel, was het niet
geoorloofd hem op te heffen of zelf op te ftaan,
Zy moesten langs den grond gerold worden.
R. Dit was zeer zonderling; wat zou dit be-
duid hebben? .
E. Volgens tacitus „ zag al deeze bygeloo-
vigheid daar op , dat voor zoo verre daar de
oorfprong van het ganfche Vólk was, ook God ,
de Behéerfcher van allen zich daar bevond, aan
wien al het overige onderworpen was en ge-
hoorzaamheid bewyzen moest."
Vr, Dit zou dan daar toe geftrekt hebben,
om eene heilige vrees voor de Godheid in te
plegtigheden. gi
boezemen , en elk ootmoedigheid te leereni
D. Het komt my egter vreemd voor , dat in
dit Heilig Bosch algemeene Vergaderingen ge-
houden wierden. Indien de toegang tot hetzel-
ve verboden was,kon men dit begrypen,nu was
\'er zeker iets anders agter. -
E. Het een en ander is bezwaarlyk overeen
te brengen. Zoo dit berigt van tacitus niet te
min egt is j kan Vr dit Staatkundig oogmerk
meede bedoeld zyn, dat men zoo veei mogelyk
zogt te wege te brengen, dat \'er geene verwar*
ringen op deeze Vergaderingen voorvielen, nie-
mand met den anderen handgemeen raakte, maar
alles met ftilte en eerbied behandeld wierd; De
Semnonen alleen maakten een getal van honderd
rechtsgebieden uit, en zy waren door hunne magt
en aanzien het hoofd der , de magtigftevan
alle de Germaanen, tégen welke geeue ftervelin-
gen beltand gerekend wierden. Tot deezé pleg*
tige Vergadering wierden gemagtigden gezonden
door al de onderfcheide Volken, welke zich uit
het bloed der Sueven oorfpronkelyk rekenden, eiï
dus ook waarfchynlyk door de Batavieren. Niets
was in zulk eene talryke Vergadering, die uit
Verfchillende en geheel uit vrye eh flrydbaare
Volken beftond , noodwendiger, dan goede orde
en ontzag, welke alleen uit den Godsdienst moest
voortvloeijen, wyl elk een hier evenveel te zeg-
gen had. Het kan ondertusfchen zeer wel zyn j
dat het gerügt \'er iets bygedaan heeft, om des te
III. DEEL. F mseï
-ocr page 94-til g o o s d i s n s t-
meer alle vreecndelingeti af te fchrikken zulk
eene heiHge eu belangryke plaats te ontwydeii.
En Qp dezelve wyze zal men ook veel moe-
ten afdoen van andere vertellingen.
Fr. Welke?
E. Ik heb u reeds gezegd, dat zy tot alle de
Germaanen en byzonder tot onze Batavieren
geene betrekking fchynen te hebben , egter ik
zal ze u mededeelen. In het veertjgfte Hoofd-
ftuk verhaalt hy van de Reudignen, of volgens
CLUVERIUS Deuringers of r/zm\'wgerXjen zes an-
dere met hen verbonde Volken, „dat het aan-
merkelykfte onder hen was, dat zy de moeder
de AARDE als eene gemeene Godheid ond^r den
naam: van hertha met elkaaderen ee?den, om
dat zy haare tusfchenkomst iij menfchelyke Z;aaj^ea
en haare ftrafoefFening over de Volken geloofden.
*£r was op een Eiland van den Germamfchn
Oceaan een kuisch bosch en in hetzelve eene
geheiligde wagen» met een kleed bedekt, wel-
ke alleen den Priester yryftoad aan te raaken.
Peeze weet, wanneer de Godinue ia dit Heilig\'^
dom is, en volgt de wagen, door koeijen voort-
getrokken, met veel eerbied. Ek. dagen, zya dan
tot blydfchap en alle plaatzen tot feestvieruig
gelchikt. Veele vreemdelingen bezoeken hea
en zy worden gul ontvangen. Men deukt , dan
ora geen Oorlog, nog wapenen. Al bet krygs-
tuig ligt opgeflotep: — vreede en rust zyia \'er
alleen bekend, alleen bemind tot daa; dezelfde
:Pries-
-ocr page 95-pLEGTIÖHEÖEfï. S^
iPriester de Godinne, verzadigd van de verkee-
fing met menfchen , aan haaren tempel weder
te rug brengt. Straks word de wagen, de klee-
den , en 200 gy het gelooven wilt , de God-
heid zelve, in een afgezonderde poel afgewas*
fchen. Eenige flaaven helpen en deeze worden
terftond van den poel iugezwolgen. Hier van
daan een heilige fchrik en onkunde, wat dat geene
zyn moge, hetwelk zy alleen zien mogen, die
het befterven moeten." — Van de Naharva^
Un vertelt hy in het drie en veertigfte Hoofd-
ftuk, „ dat by hen een heilig bosch gevondea
wordt van een overoude Godsdienftigheid, waar-
in een Priester in een vrouwelyk gewaad het
opperbeftuur heeft. Volgens de Romeinfche uit-
kgging worden de Goden castor en pollux
genoemd , maar de waare naam der Godheid is
ALCis. \'Er zyn geene afbeeldingen, geen fpoor
van eene vreemde Godsdienstplegtigheid. Als
broeders, als Jongelingen worden zy nogthans,
vereerd."
D. Dit mag tot de Batavieren eigenlyk geene
feetrekking hebben , het bevestigt my toch in
het geen gy te vooren hebt aangemerkt , myn
eelhart.
E. Ora die reden heb ik het verhaald, anders
komt de ganfche vertelling van dat Feest van
hertha bedenkelyk voor: — te meer, om dat
alles hoofdzaakelyk overeenftemt met de pleg-
tigheden op het feest van; cybele by de Romei\'
§4 godsdienst-
nen waargenomen. By een volk^ dat zelfg gee-
ne beelden of tempelen had, is dit alles vee! te
omflagtig. — En hoe wist men al dien, omflag,
waar by niemand, dan de Priester tegenwoordig
was, en al jde medehelpers geloofd wierden
omgekomen t.e zyn* — De Germaanen kenden
geene tempelen , en egter wordt deeze Godin«
ne in haaren tempel te rug gebragt; of kunnen
wy het heilig bosch onder dien naam verftaan ?
Moeten wy, niet tegenftaande dit alles, de zaak
zoo aanneemen, als tacitus dezelve .verhaalt,
dau is deeze Godsdienstplegtigheid van laater ty-
den en buiten twyffel van de Romeinen ontleend:
maar hoe komt dezelve by do oorfpronkelyke ge-
woonten der Germaanen dan te pasfe? —
D. Of de Gefchiedfchryver moest eenige on-
derfcheiding gemaakt hebben, om te minder on-
derverdenking te vallen, dat hy zich welven te.
genfpreekt. Dit ftryd ten minften, dat niemand
dau de Priester den Heiligen wagen mogt aan-
raaken, en egter wordt hy in het affpoelen van
wagen, kleed, en Godes door eenige flaaven
geholpen, welken deeze eer allen met den dood
bekoopen.. ^ :
E. In het andere geval van alcis hebben
wy de bekentenis van tacitus zelfs , dat
de Romeinen hunne Godheden overal , meen-
den te vinden , fchoon de Germaanen \'er
nimmer om dagten. Hetzelfde blykt nog
nader uit het vyf en veertigfte Hoofdftuk,
waar
-ocr page 97-plegtigheden. gi
waar by van de Aestyers fpreekt , by welken
de moiïdf-r der goden vereerd wierd. En waar
uit bleek dat ? ,, Als een teken van heilige
vereering droegen zy de gedaanten van wilde
zwynen. Dit teken ftelde den vereerer der
Godheid veihg , even of hy door de wapenen
en andere middelen befchermd wierd , ook on-
der zyne vyanden." — Deeze afbeeldingen van
wilde zwynen behoorden zeker tot die veldte-
kenen, welke, zy uit de bosfchen en wouden
ontleenden en met zich in den ftryd voerden ,
welke by elke natie naar welgevallen verkoren
en gebruikt wierden. Dit heeft ons tacitüs
zelf geleerd, en nogthans voert hy dit bier tot
een bewys aan van een byzonderen eerdienst,
om daar door te waarfchynlyker te maaken,
dat hunne cybele als IVloeder der Goden by
zommige Germaanen niet onbekend was. —
Wy zouden over deeze berigten van de plegtig-
heden by de Deuringers, de Aestyers en andere vol-
ken , omtrent de Moeder der Aarde of de Moeder
der Goden in gebruik, — en derzelver tempel
nog eenige aanmerkingen kunnen maaken, maar
deeze zullen in *t vervolg nog beter te pasfe
komen. - Dit is het al wat tacitüs van
byzondere godsdienftige gewoonten en pleg-
tigheden, zoo veel ik weet heeft aangetekend
in zyn werkje over de zeden der Germaanen.
D. Waar zal naar uwe gedagte alles op uit
komen?
§6 godsdienst-
E. \'Er mag deeze of geene verrigting van mie-
der belang by gekomen zyn, maar van hunne ge-
woone en voornaamfte Godsdienftige oeffeningen
maak ik dit denkbeeld.,, — De Natie vergaderde
uit alle\' oorden in een Heiiig bosch. I3e uitge-
zogte offerdieren wierden geflagt, op den altaar
gelegd en met vuur aangeftoken. De voornaam-
fte der Priesteren deed eene aanfpraak en pleg^
tig gebed, terwyl de overigen tot handlangers,
en de ganfche menigte tot aanfchouwers en toe-
hoorders verftrckten, waar na alles met eene
Offermaaltyd befloten wierd. Indien ik u de
Godsdienftige plegtigheden der Grieken en Ro-
meinen^ by het offeren in gebruik,moest befchry-
ven , zoude ik daartoe overvloedige bronnen
aantreffen, m.aar hser vinde ik my verlegen.
M Ey Vader verhaal ons deeze dan ten min-
ften, om dit te vergoeden?
E. Uw Broeder zal u dit wel berigten, ter^
wyl zal ik een weinig rusten.
M. Wilt gy dat wel doen freperik?
Fr. Ja zeer gaarn, voor zoo ver ik het my
kan herinneren. ~ De Offerdieren, die te voo-
ren naanwkeurig onderzogt waren moesten wit
van kleur zyn......
E. Wanneer zy voor de Hemelgoden moesten
dienen : — voor onderaardfche Godheden, ge-
bruikte men zwarte.
Fr, Deeze wierden door de Priesters , die
ook in \'t wit gekleed en met kransfen ora \'t
hoofd
-ocr page 99- -ocr page 100-plegtigheden. gi
hoofd verfierd waren, tot aan den altaar geleid,
na dat zy ze te vooren met groente en bloemen
behangen hadden. Voorts wierden \'er eenige
hairen tusfchen de hoornen uitgeplukt, een wei-
nig wyn& geftort en de handen op het hoofd
van het offerdier gelegd; waar na het bevel ge-
geeven wierd, om het te keelen. Het bloed wierd
in een bekken gevangen , en tegen den altaar
gefprengd, de huid afgetrokken, en het offerdier
naauwkeurig gewasfchen, waarna eenige ftukken
van hetzelve met de ingewanden op het hout
gelegd en met vuur verbrand wierden, terwyl
de overige dienden tot een Offermaaltyd. Is
het niet zoo, Vader?
E. Gy hebt nog vergeeten, myn Zoon, dat
voor het Aagten een gebed gedaan en elk
gewaarfchuvvd wierd, om zieh voor alle onbe-
taamelyke woorden te wagten, en dat men na
het Aagten de ingewanden der Offerdieren
naauwkeurig onderzogt, om daar uit voorfpel-
lingen te maaken. Dat \'er ook wyn en wierook
voor het offeren in de vlam geworpen wierd
behoeft niet gemeld , ora dat de oude Bata*
vieren geen van beide kenden. — Gy zult in-
tusfchen opgemerkt hebben^ dat zeer veele van
deeze omftandigheden, het bygeloovige uitgezon-
derd, ook by de IsraUiten wierden waargeno-
men , wanneer zy ofFerden en hun reeds van
hunne Aardsvaderen waren overhandigd , v>?aar
uit wy niet geheel ongegrond kunnen opmaa-
F 4 ken.
-ocr page 101-§8 godsdienst-
Ivcn, welke plegtigheden \'er by den OfFerdienst
dex Batavieren plaats hadden. En ik worde hier
in te meer bevestigd, daar het weinige, dat
wy hier en, daar van de Druiden \\ïndtn aan-
getekent , hier van niet veel afwykt. In het
vierenveertigfte Hoofdfluk van het zestiende
boek zegt plinius van de zelve. „ \'Er is niets
heiliger by hen , dan de Varen en de Eikenboom
waarop dezelve groeitDit gaat -er voor af,
wyl plinius in dit Hoofdftuk in \'t breede van
dit gewas fpreekt en van de bygeloovigheid,
die \'er mee gepleegd wordt. — De reden waar-
om zy zoo zeer op deeze plant gefteld waren,
indien hy maar op een eikenboom wies, geeft
plinius ook aan de hand: „ alles wat van dien
aart op de eikenboomen wast, meenen zy, dat
hen van de Goden is toegezonden en tot een
teken verftrekt, dat die boom van hen is uit-
gekozen.\'\' — Zonder eikenloof worden geene
heilige zaaken verrigt. — „ Hy verhaalt ons ook,
umnneer de offerhanden en de maaltyd onder
het geboomte behoorlyk toebereid waren , dat
\'er twee witte llieren wierden aangevoerd ,
welker hoornen dan eerst gebonden wierden.
De Priester, met een wit gewaad verfierd, klimt
dan in den eikenboom , fnydt de takken met
een gouden fnoeiraes af, en alles wordt in een
witte mantel gevangen. Eindelyk Aagten zy
de olFerdieren , en fmeeken , dat God zyne
gave gezegend doe zyn voor hun , aan wiea
hy
-ocr page 102-plegtigheden. gi
hy dezelve gefchonken heeft." — En volgens
DIODORUS sicuLus voorfpelden de Druiden nit
de ingewanden der offerdieren, zoo wei als uit
de vlugt der vogelen. —
P. Kunnen wy uit dit alles niet genoegzaam
een denkbeeld vormen wegens de gebruiken der
Batavieren by het offeren?
E. Zeer wel. Niettegenftaande de Galliërs in
veelen opzigte van het oorfpronkelyke waren af-
geweeken , waarby de Germaanen meer gebleeven
waren, kunnen zy in een enkel geval met elkan-
der overeenftemmen, daar zy, gelyk ik meer aan-
gemerkt heb , uit een zelfde volk van ouds afftam-
den. De Eikenboomen waren by de laatften in geen
minder hoogagting en daar uit maak ik ook op,
dat hunne Offerdieren zoo wel als de hoofden
hunner Priesteren met eikenloof waren bekranst,
en deeze in \'t wit gekleed. — Wanneer wy ons
nu den eerbied herinneren, waar mede de
Germaanen het onzigtbaare Weezen, dat zy in
himne Heilige bosfchen eerden, zich vertegen-
woordigden en daar by vergelyken , het geen
TACITÜS zegt van het bosch der Semnonen, en
van de wyze, op welke men den albrheer-
scHER daar naderen moest, mógen wy \'er dit
veilig uit befluiten, dat eene diepe ftilte, — en-
kele aandagt en eerbied by deeze Offerdiensten
en wei vooral onder het Gebed geheerscht heeft.
R. Veel meer, dan \'er dikwerf in de Gods-
dienftige byeenkomften der Christenen onder het
F 5 voor-
90 e o D s D I E N s T«
voorftellen van het woord des Levendigen Gods
plaats heeft.
Vr» Dit maak ik ook uit alle omftandigheden
op. — By het offeren der Druiden, hoe verre
zy met de Galliërs by my agterftaan, fmaakte
my de uitdrukking van plinius zeer : „ zy
fmeeken dat God zyne gave gezegend doe zyn
voor hun , aan wien hy dezelve gefchonken
had." — \'Er was zeker veel verlochening noo-
dig voor den Offeraar, oin dit van harte te
zeggen : — maar het fchynt my hier uit toe, dat
\'er ook by hen nog iets goeds was overgebleeven.
D. Ik durve naauwlyks dit droevig onderwerp
weder aanroeren, maar anders zou ik vraagen,
of \'er by de menfchen - offerhanden nog eenige
byzonderheden in gebruik waren.
E. Vergun my dan nog dit zoo kort als moge-
lyk is te melden, en dan zullen wy \'er niet meer
van reppen. De gevangene en ongelukkige flagtof-
fers wierden de handen op den rug gebonden, by
den altaar gebragt, — by \'t hair des voorhoofds
door den Priester aangegreepen — en voorts op
eene onderfcheide wyze afgemaakt, — zonder
hen van te vooren als by de Wilden te mar-
telen. — Uit hun vallen, fpartelen en bloeden
maakte men het een of ander op. — Maar dik-
werf wierden zy ook alleen ter eere van hun-
ne Godheid aan de boomen opgehangen. Zoo
deeden de Sicamhren , Tenctren en üßpeeten
toen zy zich ter verdediging van haare vryheid
te-
-ocr page 104-3? L e <ï T I G H E ö K N, 9ï
tegen de Romeinen vereenigd Iiadden. En by
de overwinning van arminius wierd hetzelfde
aan veele gemeenen in het werk gefield.
P. Gy wilde nog niet bepaalen , dat elke
natie maar één Heilig Bosch had afgezonderd tot
zulke Godsdienftige byeenkomflen en plegtighe-
den, maar dit is by my nu vry klaar uit het
geen gy van de Semnonen , Reudignen en iVa-
Imrvalen ons verhaald hebt.
E. In zoo verre de geheele Natie tot den
Godsdienst eenpaarig wierd opgeroepen , hebt gy
gelyk; daar was het van de grootfte noodzaakelyk-
heid. De dénheid maakte de plaats te heiliger,^
en wyl die bosfchen niet bekapt of op eenige
wys mogten gefehonden wwden, daarom kuisch
of heilig geheeten , (*) was het niet raadzaam
zulke plaatzen buiten reden te vermenigvuldi-
gen, wyl daar door ligtelyk gebrek aan brand-
ftof en timmerhout zou kunnen gebooren wor-
den; maar \'er is teffens de grootfte waarfchyn-
lykheid voor, dat zy geene andere openbaare
Godsdienftige byeenkomflen hadden , waar-
by de Priesters vereischt,\'en de Offerhanden in
(*) Daarop zinfpeelt lucanus, —.
„ Lucus erat ïofigo nunqüam violatus ah
€n statius.
Silva capax aevi ^ validaque incurva fenectd
Aeternwn intonfte frendis, fiat pelyia mlHs
Erondibm,
V
naam van het Volk, verrigt wierden , dan waarby
het ganfche volk tegenwoordig was.
R. Wanneer en by welke gelegenheden had-
den zy deeze byeenkomften ?
E. Dat \'er zekere tyden toe bepaald wierden,
ten minften tot de gewoone Godsdienstplegtig-
heden, fpreekt van zelve. — Tacitus zegt ook
5, dat zy op zekere vastgeftelde dagen offer-
den Misfchien gefchiedde het, zoo dikwijs zy
hunne Volksvergaderingen hielden by nieuwe of
volle Maan , wyl wy gevonden hebben, dat zy,
zoo veel het maar eenigzins te pasfe kwam , den
Godsdienst met alle gewigtige onderneemihgen
verbonden. — Wanneer \'er een Kryg ontftond
waarby de Godheid geraadpleegt en om by ftand
moest gefmeekt worden , — of wanneer \'er
eene aanmerkelyke overwinning was behaald ,
zullen \'er buiten twyffel buitengewoone byeen-
komften en offerhanden gehouden zyn. — Indien
dit al niet vry klaar blykt by de nederlaag van
VARUS, en den oorlog tusfchen de Catten en
liermunduren, zou het op te maaken zyn uit het
te velde trekken der Priesteren, en het bywoo-
nen der Volksvergaderingen, waar zy beftendig
vereischt wierd en , om de wichelaaryen te be-
ftieren en de Vergaderingen in orde te houden.
Maar de algemeene Vergadering van het ganfche
Bondgenootfchap wierd wegens den omflag, welke
daartoe gevorderd wierd, zeker zeer zelden gehou-
den , het zy op een vasrgeftelden tyd des Jaars,
het
-ocr page 106-f Y D E N. 93
het zy wanneer de nood eischte eenen bui-
tengewoonen te beleggen. Nu hebben wy
van te vooren reeds aangemerkt, dat, fchoon
de gewoone Volksvergaderingen der Germaa\'
nen by nieuwe of volle maan wierden ge-
houden , daaruit niet moet opgemaakt wor-
den, dat elke maand of halve maand daartoe
\' beftemd was: maar dat dezelve veel eer alleen
ten en andermaal in een jaar wierden byeeage^
roepen. Waren de plegtige bycenkomflsn dan
zeldzaam , de^ zwaarigheden, welke uit het flegt
faifoen en vermenigvuldiging der Oflèrhan-
den vooral der^ menfchelyke Olferhanden kun-
nen bygebragt worden, verminderen merkelyk.
En hier in mogen wy ons op ciESAR beroepen,
welke te regt zegt, zy Offeren zeldzaam: het geen
dan betekent,zy houden zich zelden tnet olferhan-
den, en niet dan in zeer plegtige en buitengewoo-
ne gelegenheden op, en daar in verfchillen zy
weder van de Galliërs ^ welke in allerleie gevallen
tot offerhanden hunnen toevlugt namen. Het
geen hy in zyn overgang van de Germaanen aan-
merkt: — „ zy verfchillen veel van deeze ge*
woonten " moeten wy vooral op het Godsdienftige
toepasfen. „ Want, zoo laat hy \'er volgen,
zy hebben nog Druiden, die het opzigt over
den Godsdienst hebben > nog leggen zich op
offerhanden toe." ,
Vr. Zonderden zy dan geen weekelykfchen
dag, of eenige feestdagen tot den Godsdienst af?
E.
-ocr page 107-dëbelligê
E. Indien tnen- deezen dag alleen Voor isrdit
ingefleld , en dus als fchaduwagdg aanmerkt ,
zullen zy ook van denzelven niets geweeten
hebben: maar indien de inrtelling van dien dag
zoo oud is als de waereld, en dezelve zoo vee-
len verbond, als \'er betrekking op den Schep-
per en zyn eerfie werk hadden , dat is het
ganfche Menschdom, is het niet onwaarfcbyn-
lyk, dat deeze onderfcheiding nevens andere
kundigheden tot hen is doorgebroken , en van
geflagte tot geüagte voortgeplant , zonder dat
zy juist de reden en het oogmerk der eerfte in*
ftelhng wisten. Ik laat dit gefchil den Godge-
leerden over,- dit is ondertusfchen zeer opmer-
kelyk , dat by meest alle bekende, — befchaafd«
en onbefchaafde Natiën, niet alleen eene verdee-
ling in weeken, maar ook eene Godsdienftige
onderfcheiding van een der dagen in de weefe
plaats heeft.. Het eerfte kan uit den loop d«|f
Maan ontftaan , maar het andere heeft geen de
minfte betrekkJng tot denzelven\' en moet tii^
een anderen oorfprong afgeleid worden^ \' —
Dan fchoon de Germmmn e.n BaSamerm al heé
onderfcheid tusfchen den eenen en den anderen*
dag erkenden, volgt daar niet uit , diwf zy elke?
week Nationaali byeenkwamen. De Godsdienst-
oeffeningen van de hoofden der huisgezinnen,
waren dan voldoende en de Priesterlyke, welke
of tot de Volksvergaderingen, of tot het krygs-
wezen, of tot het geheele bondgenootfchap al-
leen-
t y ö e w,
leenlyk behoorden , wierden op andere tyden
gehouden, welke wy als gewoone of buitenge-
woone Feestdagen en Hoogjyden kunnen aanmer-
ken : — maar wanneer en hoe dikwerf dezelve
gevierd wierden kunnen wy met geene moge-
lykheid bepaalen.
Fr. Ik heb Vader meermaalen van Wiche-
Jaaryen hoor-en fpreeken: hoe wierden die aan-
gelegd?
E. Op meer dan eene wyze. Tacjtvs is
over dit ftuk vry uitvoerig. In het begin van
het tiende Hoofdftuk verhaalt hy, „ dat zy
van Voortekenen en het Loten zeer dikwerf zich
bedienden* De wyxe, waar op zy het lot weï-
pen , is zeer eenvoudig. Zy fnyden een groo-
ten tak van eenen vrugtdraagenden boom , en
kappen den zelven in kleine twygjes, welke zy
met zekere merken tekenen en dan, zoo als het
valt, in \'t wilde op een wit kleed uitftrooijen.
Indien men van Staatswegen raadpleegt, neemt
de Priester van het Canton ; maar zoo het al-
leen in byzondere gevallen gefchied , de Vader
des Huisgezins zelf, na dat hy de Goden ge,
beden, heeft, ten hemel eerbiedig opziende, elk
van deeze twygjes driemaal op, en geeft dan
verklaaring over elk opgenomen ftokje, volgens
dat merk, dat te vooren op hetzelve gefteld is«
Indien de Goden het verbieden , wordt \'er op
dien dag geene beraadflaging over die zaak meer
gehoudeD; maar indien het toegelaaten wordt,
93
96 v w i c h ë l a a r y e rï.
neemen zy daarenboven hun toevlugt tot het
Vogelgefchrey; want het is ook by hen bekend ^
het geluid en het; vliegen der vogelen raad te
pleegen*" ,
Fr. Dit laatfte hadden zy dan met dè GnV-
hn en Romeinen gemeen. , i
D. En met meest alle de Oosterfche Volken.
Dit blykt uit de H< Schrift, waar het den Israëli\'
ten, dikwerf verboden wordt hier op agt te gee-
ven. Maar zou. dit wichelen geene uitvinding der
Priesteren zyn, welke door hunne onderfcheide
uitlegging de zaaken konden voortzetten of te-
genhouden? Vooral hing de verklaaring van de
tekenen op de twygjes van hunne grilligheid,
zoo ik meen, geheel af. ,
E. Men mag deeze en dergelyke uitvindiu*
gen toefchryven, zoo als men goedvind of aan
de ftreeken der Staatkunde, om des te gemakke-
lyker het bhnde gemeea \'te leiden , of aan de
list der Geestelykheid, om zich des te meer
noodzaakelyk te maaken: de eerfte bron, waar
uit deeze nafpooringenf zyn» voortgevloeid , • en
waar door dezelve zulk eene verbaazende alge.
meenheid verworven hebben , moeten wy zot-
ken in de zugt van het menschdom , om in de
onbekende raadsbefluiten van het Opperwezen in
te dringen, en te weeten, waar na men zich in
het onzekere toekomende zou moeten gedraa-
gen. — En ik durf niet tegenfpreeken, dat de Vor-
ften, de Priesterfchap, en anderen, welke hier-
der. batavieren, 9/
we.Je hun voordeel zogtcn te doen , liet van
hun belang gerekend hebben het volk te ver-
Herken in eenen waan, waarmede zy zeiven min
of meer doortrokken waren. Cicero zegt in
het begin van zyne Verhandeling, welke hy ovef
deeze ftof gefchreeven heeft: „ ik weet geen
Volk , nog zoo befchaafd en geleerd nog zoo
woest en barbaarsch , het welk niet oordeelt,
dat toekomftjge dingen aangeduid, en van zom-
migen begreepen en voorzegt kunnen worden."
— En naderhand. ,, Alle Koningen Volken en
Natiën bedienen zich van Wichelaaryen." — Wy
weeten niet genoeg uit het verhaal van tacitus,
om de Germaanfche Geestelykheid geheel mees-
ter te laaten van de verklaaring der gemerkte
twygjes. Alle de Vaderen der huisgezinnen
verftonden dit kunstje ook , en het gefchiedde
in tegenwoordigheid van al het Volk. Dit kan
ik u nog berigten, dat het by de Scythen volgens
HERODOTtTS reeds in zWang was. Van hen
fchryft hy, dat zy zeer veele wichelaar\'^ hadden ,
welke byna op dezelfde wyze j als tacitus van
de Germaanen verhaalt, met een bosch afgefnede,
op de grond uitgefpreidde en weder een voor
een opgenomen rysjes , het toekomende na-
vorschten en voorfpelden, welke ontdekking zy
van hunne Voorouders zeiden ontvangen te heb-
ben. --Maar zy hadden nog een ander foort
van Wichelaary , welke dit volk alleen eigen
was, zoo tacitüs meent, maar waar van wy
III. deel. G ook
93 w i c h e l a a r y e n
ook fpooren by de Perfiaanen en andere vol-
ken vinden.
Fpv. Waar in beflonden die?
E. Ik heb \'er reeds van gewag gemaakt, toen
ik fprak van hunne Staatsvergaderingen.
M. ó Dan kan ik het my wel herinneren! de
witte Paerden.
E. Regt zoo, MACHTILDE. „ Zy ontleenen
ook voorfpellingen en waarfchuwingen van hun-
ne paerden , zegt TAcrTus. In dezelfde bos-
fchen en wouden worden fneeuwwitte en door
geen menfchelyken arbeid bezoetelde paerden
gevoed , welke, voor een heilige wagen gefpan-
nen en door den Priester en den Koning of den
voornaamften van het Volk geleid, naauwkeurig
waargenomen worden in hun hinneken en brie-
fchen. En op geen foort van wichelaary ver-
laaten zy zich met meer gerustheid, niet alleen
onder het Gemeen, maar ook onder de Opper»
hoofden en de Priesteren. Zich zelven hou-
den zy voor dienaars, maar die paerden voor
meewustige van de befluiten der Goden."
D. Wat aanleiding of zy tot deeze gedagte
hadden ?
E. Wat redenen waren \'er voor, om uit het
vliegen en fchreijen van vogelen, of uit het
vallen van gemerkte takjes van eenen vrugt-
boom meer dan uit andere tekenen iets op te
maaken? Ik zal over deeze begrippen der Ger-
maanen eene algemeene aanmerking maaken,
wan-
-ocr page 112-der ß a t a|v I e r e
wanneer ik al\'e bekende middelen van voorfpel-
ling, waar van zy zich bedienden, opgenoemd
heb. S5 \'^r is nog een ander foort van waar-
neeming, zegt TACITUS, waar door zy de uit-
kommen van zwaare oorlogen van te vooren on-
derzoeken en voorfpellen. Zy laaten eenen
gevangenen van dat Volk» waarmee zy in oorlog
zyn, dien zy op een of andere wyze hebben in
handen gekreegen, met iemand vegten , dien zy
daartoe uit hunne landgenooten hebben uitge-
kozen , elk met zyne gewoone vaderlandfche wa-
penen , en de Overwinning of van deezen of van
geenen word voor een voorteken gehouden."
E, \'£r was zeker weinig verband tusfchen
deeze beide gevallen, vooral, wanneer men on-
gelyke partyen tegen elkander liet vegten.
Waren \'er nog meer foorten van Wichelaaryen ?
E. Waarfchynlyk: maar deeze waren de voor-
naamfte, waarmede de mannen in algemeene en
byzondere gevallen zicli bezig hielden. Uit eene
aantekening van plutarchus in het leeven van
c^SAR blykt het, dat de heilige Vrouwen of
Waarzegfters, op den loop der rivieren, op de
kringen in het water , en op deszelfs geruisch
hebben agtgegeeven, en daaruit voortekenen ge-
nomen. --Ik heb u, toen wy over de
tavifche vrouwen fpraken, en over de agting ,
waarin zy by hunne mannen ftouden, reeds te
kennen gegeeven, dat men eenige derzelve eenen
meer dan gemeenen eerbied betoonde. Ook
Ga heb
9?
100 ]>ë waarzegsters
heb ik beloofd , toen ik over de kundigheden
der Batavifche Mannen en Vrouwen handelde,
dat wy nader over hunne Waarzegfters zouden
fpreeken. Deezen waren het, welke zich toen met
eene uitflekende vlyc en fchranderheid op het
voorfpellen van toekomende dingen toeleiden,
waar toe zy zich , gelyk wy uit plutarchus
kunnen leeren, van zekere waarneemingen be-
dienden. En deeze zullen nog veel menigvuldi-
ger geweest zyn , indien haare waarneemingen
zich zoo verre uitftrekten als by de oude Britten,
by welken, volgens plinius in zyn dertigfte boek,
ook uit de lucht, uit de fterren, uit het branden
der lampen, uit de bekkens en bylen en meer
andere dingen voortekenen genomen wierden. Op
de droomen van oude vrouwen wierd ook voor-
al agt gegeeven. Wierden haare voorfpellingen
eenige reizen in gewigtige gevallen door den
uitkomst bekragtigd , haar gezag wierd zoo
groot, dat zy dezelve als Godesfen eerden. De
naamen van eenige beroemde Waarzegfters Mar-
tha , aurinia , VELLEDA , ganna en jettha
zyn tot ons overgekomen. Die van aurinia of
halirunia meenen veelen met regt, dat geene
eige maar een algemeene naam van dergelyke
vrouwen geweest is, welke Alruinen , dat is
zoo veel als alles Onderzoekenden, Veelweeten-
den in de Landtaale zou geweest zyn.
Hoe
Men beeft den naam van Alruine ook ge-
gee-
-ocr page 114-dek. batavieren. i07
Boe het zy, de derde was zeker een eigen
naam van eene vrouw, welke zich ten tyde van
CIVILIS heeft berugt gemaakt. Haar gezag was
zoo groot volgens tacitus , dat het zich niet
alleen onder de Bructeren, uit welke zy gefpro-
ten was, maar of)k onder andere Germaanfche
volken uitbreidde, na dat zy voorfpeld had, dat
hunne wapenen zouden zegenpraalen over de
Romeinfche legioenen en dit in den beginne van
den oorlog meermaalen zoo uitviel. De Tenc»
teren fielden zoo veel vertrouwen in haar, dat
hunne gezanten in last hadden, om by velleda
zoo wel als by civilis hun bof te maaken, hun
beiden gefcbenken te brengen , en met hen als
bemiddelaars over een verbond te handelen.
Evenwel was het hun niet geoorlooft velleda
zelf te zien en te fpreeken, welke zich, om te
meer eerbied voor haar perfoon te verwekken, in
een toorn opgefloten en ongenaakbaar hieldt voor
vreemden , maar alleen toegang verleende voor
een uit haare nabeftaanden , welke haare ant-
v/oorden als een tolk der Godheid overbragt.
— Wanneer men den Romeinen eenige fche-
pen ontweldigde , wierd eene hoofdgalley met
drie
geeven aan een zekere figuur , van wortelen, door-
gaans van de Mandragora gemaakt , en bedrie-
gelyk als zoo gewasfchen opgegeeven, waaraan men
ggheime kragten toefchreef!
Gj
-ocr page 115-d-ß w a a\' n z é g s t e r s
drie roeibanken aan haar ten gefchenk ge-
bragt. (*} \' •
D. Waarom\'viel de aandagt in dit geval meer
op vrouwen dan op mannen?
"E. Taöitus ■ heeft in \'t gemeen-aangemerlct
zy -nooit de raadgeevingen der vrouwen
yeragten , nog \'haare antwoorden in den wind\'
- ■ • floe-
kil iiier by vergelyken Tiet geen ii. j.
jLEQDius ia zyne\' Heidelhergfche Oudheden verhaalt.^
„Terf tyde wanneer de maagd velleda oiider de.Sa/fi\'-
tcren \'gezag voerde , bewoonde eehe\' zekere oude
vrouw, vpiër nairtn jETTfix\'i was, dien heuvel, waar nit
het flot van Heidelberg flaat en na? de hewvel van\'
jf-TTiiA genaamd wordt: zy bewÖonde een-zeef\'oud
bsiiigdotn, waarvan wy de overblyfiels noj; onlangs
gezien hebben , \'wanneer de Palsgraaf frcderik tot
jfcurvorst verkoren zynde een uitmuntend gebouw-
heeft geftigt, hetgeen hy het nieuwe paleis noemde,
Deeze vrouw , beroemd door haare voorfpellingen,
kwam zelden in ,\'t gezigt der menfchen , maar gaf
haare antwoorden, aan ds geen, die haar om raad
vroegen uit een venfter van haar heiligdom, zonder
zich\' te véi-tdpne^. Onder anderen zou zy in pnbe-
fchaafde verzen voorfpelc hebben, dat haare heuvel
volgens de befchikking van \'t noodlot, in toekomen-
de tyden van koninglyke Vorften, welke zy noemde,
zou bewoond, eu de valley beneden met veele hui-
zen en beroemde tempelen zou beflagen worden." —
Dan M^elke gronden, buiten een oude ovedevering
yoor dit zonderling verhaal zyn, is my niet gebleeken.
dek. batavieren. i07
floegen , wyl zy meenden dat \'er iets Heiligs
en voor gevoelen de of voorfpellende in haar was
boven de mannen: „ en zulken, welke onder de
fexe hier op het meest toeleiden, — zich van dit
vertrouwen het best wisten te bedienen, brag-
ten het zoo verre, dat zy, als Godesfen geëerd
wierden. — Men heeft in laater tyden gezien en
men ziet bet nog , dat de vrouwen hier meer
haar werk van gemaakt hebben, dan de mannen,
maar dit is de eenige reden niet. Uit het fystema
van Godsdienst by de Germaanen\'^ zoo als ik
het voorgefteld heb, vloeide voort, dat de God-
heid haaren invloed op zekere uitmnntende voor-
werpen by uitneemendheid deed werken , of
dezelve als \'t waare boven andere bezielde,
zoo dat de beweeging , het geluid en de ver-
rigtingen van deeze als een gevolg van de on-
middelyke werking der Godheid, en daarom als
eene verklaaring van haar wil en welbehagen
wierd aangezien. Cicero merkt in zyn Werkje
over de Voorzegkunde aan; ,, dat van de hel-
den-eeuwen af de gedagte geheerscht heeft en
door de toeftemming der Romeinen en alle vol-
ken bevestigd is, dat \'er een zeker vooruitzigt,
een voorgevoel en kennis van toekomende zaa-
ken by de menfchen gevonden wordt." Uit
AMMiANUs MARCELLINUS kunt gy zien, hoe de
Heidenen onder anderen over de Vogelwiche-
laaryen dagten. „Die voorfpellingen, zegt hy,
hangen niet af van de willekeur van het gevo-
, i.04 de waarzegsters
gelte, dat van het toekomende niets weet. Geen
zoo dwaas, dat hy dit zeggen zal: maar God
beftiert de vlugt der vogelen zoo, dat het ge-
luid van de bek, de wys van hun voorby-
vliegen , — hun foelie of langzaame voort-
gang , het toekomende aanwyzen, want de goe-
dertierenheid van het Oppervi/ezen behaagt het,
\'t zy dat de menfchen zulks verdienen, \'c zy
dat hy door hunne toegenegenheid getrolfen
wordt, door deeze konften te ontdekken, wat
hen genaakt." En .deeze Goddelyke invloed
wierd gerekend in de Mans wegens eene meer-
dere fterkte van gee^t, eene grootere denkings-
kragt, zoo veel niet te werken , wyl zy daar
door voor het bovennatuurlyk InflinSt zoo ge-
fchikt niet waren, en daarom deelde niemand
htmner in die Godsdienftige eer, hoe zeer zy
zich door hun eige daaden allen roem en agting
waardig maakten. — Dit gaat zoo ver by zommige
hedendaagfche volken , dat zy om deeze reden zin-
nelooze menfchen meer ontzien, meer eerbied be-
toonen, dan die het gewoon gebruik, van hun
verftand bezitten en dezelven als een byzonderen
zegen voor de huisgezinnen houden. Of dit eg-
ter by de Batavieren plaats had, durve ik niet
bepaalen.
R. Dat doet vry wat uit. Wy wierden dan
boven de mannen meer gefchikt geoordeeld, om
voor machines te dienen en met de Paerden in
. eenen rang gefteld.
Vr.
-ocr page 118-dek. batavieren. i07
Vr. Sus, roozekmond ! ätBatameren hebben
hun welverdienden lof wegens hun gedrag om-
trend de vrouwen weggedraagen. Behandelden zy
ons daarom met te meer eerbied, om dat zy ons
vatbaarder oordeelden voor Godsdienftige indruk"
fölen, laat het zoo zyn. Ik heb onzen,Leeraar by
gelegenheid vau den dood en opftanding van den
Heiland hooren aanmerken, dat onze fexe het niet
alleen toen, maar altoos den mannen afwon in dien
geestdrift , welke ons in alle onze bedryven,
maar vooral in onze Godsdienftige bedryven be-
hoort te verzeilen , en dit doet ons immers geen
oneer aan. Het vloeit uit ons geftel zeker voort,
dat wy meer aandoenlyk zyn,\'ligter geroerd
worden, dan de mannen.
R. Ik moet zeggen , dat vredegonde zoo
wel het kunstje verftaat, om alles in de beste
vouwen te ft:hikken, als haar Ega.
Vr. Ik ben u zeer verphgt, myne Vriendinne.
D. De vrouwen behoeven daar geene Com-
plimenten over te maaken. De zaak is zoo, eu
Iaat ik \'er als fcheidsman nog byvoegen , dat
de vrouwen ons in fchranderheid van uitvin-
dingen en vlugheid van invallen in onverwag-
te netelige gebeurtenisfen dikwerf overtref-
fen. — Intusfchen kan ik niet voorby tegen my-
nen EELHART Weder eene aanmerking te maa-
ken , dat deeze agting voor die waarzeggende
vrouwen al zeer buicenfpoorig was, dat zy ze
zelf tot den rang van Godesfen verhieven. Waar-
g 5 \'lyk.
-ocr page 119-I06 DE WAARZEGSTERS
lyk, onze Batavieren moeten dan een vry groot
zwak van bygeloovigheid gehad hebben.
E. Gy weet, myn djdeuik, dat iraand voor
een God of Godin te houden , dikwerf niet
meer zegt, dan hem een buitengewoone agting
en eerbied toe te draagen, en op allerleie wy-
ze te vieren. Ik wil intusfchen gaarne toeflem-
men dat deeze agting eindelyk alle paaien te bui-
ten ging, gelyk ik u reeds gezegd heb, dat zy
niet vry van bygeloof waren. De uitdrukking
van TACITUS is allerfterkst ,, zy eerden ze niet
flegts uit vleijery, maar als of zy inderdaad Go-
desfen waren:" maar dit vloeid uit de heerfchen-
de begrippen van dien tyd en de zugt voor
voorfpellingen voort, waarvan eene fchrandere
viLLLEDA en foortgelyken zich wisten te bedie-
nen. — Ik zou \'er ook uit kunnen befluiten,
ten voordeele van het goedaartig en geleidelyk
Charakter der Natie, maar ik vergenoege my
met u te herinneren, dat tacitus zelf heeft ge-
fchreeven in het vierde boek zyner historiën, —
dat zy zulk eene buitenfpoorige eer aan waar-
zeggende Vrouwen betoonden, en dezelve als
Godesfen vereerden, augefeente fuperflitione, by
eene toeneemende Bygeloovigheid , en dus was
het van den beginne zoo niet.--Alles, wat
ik aantemerken had over de moeder de Aarde of
de moeder der Goden en den tempel, in wel-
ken men haar by de Deuringers opgefloten hield,
heb ik u niet medegedeeld, ik heb het tot
dek. batavieren. i07
deeze gelegenheid gefpaard. —Ja de bygeloovlge
hoogagtirsg voor zommige vrouwen fchynt ein-
delyk zoo ver gegaan te zyn , dat zy dezelve
tempelen geftlgt en Godsdienffige eer beweezen
hebben, evenwel nog zeer onderfcheiden van
die eer, welke zy äan het opperfle Wezen toe-
bragten , en welk zy niet in beüoten gebou-
wen , maar in openbaare bosfchen en wouden
bleeven dienen. . Tacitus zegt wel niet in zyne
\'verhandeling over de Germaanen , waarin het
beftaan hebbe , dat zy zommige vrouwen als
Godesfen eerden, maar wy moeten het uit dee-
ze en geene aantekeningen en berigten, zoo van
hem zelfs, als van elders ontleend, opmaaken.
D- Welke zyu die?
E. In het vyftigfte en eenënvyftigfte Hoofd-
ftuk van zyn eerfte Jaarboek verbaalt tacitus ,
dat germanicus op een zekeren nagt, welken
de Germaanen in vrolykheden en plegtige maal-
tyden doorbragten, over de grenzen trok, hen
overviel en zonder verfchooning van fexe of ou-
derdom , van heilig of onheilig, alles verwoestte
en een verfchrikkelyke flagting maakte, — vyf-
tig mylen in \'t rond alles te vuur en te zwaard
verdelgde, en onder allen „ een Tempel, wel-
ke by die volken zeer beroemd was , en de Tem-
pel van TANFANA geheeten wierd, vernielde."
D. Zou by hier ook een heilig Bosch door
verftaan hebben , het geen by de Germaanen
voor een Tempel verftrekte ?
igS d e t e m p e l
E. Ik heb dit middel om tacitus met zich
zelven te dóen overeenftemmen wel voorgefla-
gen,om dat deeze melding van een Tempel zeer
weinig flrookte met het geen hy in \'t zelfde
oudheidkundig werk in het negende Hoofdftuk
zoo voortrclfelyk gezegd had: „ voor het overige
oordeelen zy uit de grootheid der Hemelingen,
dat zy de Goden nog binnen vvanden befluiten,
nog in eenig foort van menfchelyke gedaante
eene gelykenis van hen maaken kunnen." Wie
kan dit overeenbrengen? maar in zyne Jaarboe-
ken verhaak tacitus daad - zaaken, en wel on-
der zulke uitdrukkingen, aan welke wy met geene
mogelykheid dien zin geeven kunnen. —«
,, GERKfANicus , zegt hy , liet beide gewyde
en ongewyde (^gebouwen) tot den grond toe
flegten." (*) Dit gaat pok van een geheel
bosch in zulk een korten tyd, waarin hy dee*
zen ftroop volbragt, niet aan. \'
Fr- AVaar bevond zich deeze tempel, Vader!
E. In het Land der Mar/en of Marfacen, wel-
ke
De plaats van tacitw waarin de handelwyzp
dpr Romeinen, zelfs van eenen germanicus , in het
waare licht vertoond word, luidt aldus. Non fexus,
■non istas miferationem at\'tuUt ; profana fmul ßf
facra ^ celeberrimum illis gentibus templum, quod
tanfak® vocabant, folo aquantur. Zoo Barbaarsch
handelden de Romeinen onder een der best befaamde
Veldheeren, om zich eene laage wraak te verfchafFen
wegens den welverdienden nederlaag van varus.
van tanfana. i09
ke wy in onze zesde Zamenfpraak omtrend
Texel naast de kleine Cauchen geplaatst hebben,
Zy waren althans nabuuren van de Batameren,
en woonden in deeze landftreeken. Schoon zy
in deezen tyd in het ftaatkundige geen eenen
lyn met hen trokken^, fchynt het egter uit de
uitdrukking van tacitus, dat deeze tempel van
de omhggende Volken zoo wel als van de Mar-
zen bezogt wierd. Ik heb hier lang voor ge-
ftaan, en aan dit verhaal van tacitus getwyf-
feld, maar ben eindelyk tot deeze bedenking ge-
komen , welke alles zou verelfenen; of de Ger-
maanen niet wel dit onderfcheid gemaakt hebben
tusfchen de Hemelfche en Aardfche of halve
Godheden, dat zy voor de laatfte zekere heilige
huizen hebben geftigt, welke by hen weinig minder,
dan de tempelen der Goden by ée Romeinen geëer-
biedigd wierden en waarin de waarzeggende Vrou-
wen , wanneer zy leefden, in perfoon, en wanneer
zy aflyvig waren, misfchien, in afbeelding zich op-
hielden. Van het eerfte hebben wy een voor-
beeld in velleda, welke in een tooren , zoo
noemt tacitus het daar, als in een ongenaak-
baar heiligdom woonde, tot dat zy door de/io-
meinen wierd gevangen en weggevoerd, en van
het laatfte in de afbeeldingen en opfchriften,
welke nog overgebleven en de onwraakbaarfte
getuigfchriften zyn.
D. Welke afbeeldingen en opfchriften?
E. Ik zal van de laatfte eerst fpreeken, men
heeft
-ocr page 123-iio » e m o fi d e r s
beeft hier en elders oude fteenen gevonden, welke
zelfs voor altaaren fchynen verftrekt te hebben,
toegewyd aan zekere Moeders of Vrouwen ilfaïm
öf Matrones i zoo als de Romsinm dezelve noem-
den. Deezen wierden geheeten naar \'t Volk, waar-
toe zy behoorden of waarvan zy gediend wier-
den Matres soev.® , galliac/b , veüiantijE ,
FRISAV^ , BRITT^., TREVUiiE , CU Ock,
\'t geen met het berigt van tacitus veel overeen-
komst heeft, Matres en Matrone aufani/e, wel-
ke zelfs tot in Panmrden en Ualmatien be-
rugt waren en geëerd wierden. — Zy wierden
ook Godesfen geheeten. Zoo vindt men qua-
drüisürüenses di?ts , Dm quadrivl.^ , Bed
BLUDana en tanfana , ook wel tams^ana
Defl, welke volkomeii dezelfde fpelling is, die
wy by TACITUS aantrefrën , maar volgens een
opfchrift, dat men te Nimwegen gevonden heeft
eu nog bewaard, yan aufanïa niet zou verfchil-
len. Men moet tóch in aanmerking neemen,
dat de Romeinen niet alleen alle vreemde naa-
men
Zomtr.ige opfchriften houden algemeen aan de
heilige uitmuntende moeders , matribüs , matuibus
augüstis 5 maar in de meesten worden deeze moeders
onderfcheiden met bynaamen, welke wy egter zel-
den ontcyfferen kunnen, als Matres vacallineh/^ ,
rumakeh^ , aseuicineh^e , iiamaveim , gabi.® , vap-
tiie, geruda ti^, malvislie, wclkc men by grüte-
kus, keisler en anderen vinden kan. Op zommige
opfchriften vindt men Moeders en Godesfen by een.
godessen. iii
men naar hunne taaT gevormd , maar dezelve
ook dikwerf, gelyk nog omtrend onze Neder-
duhfche eige naamen by Franfchen en Engel-
fchen gebeurt, zeer misfelyk uitgedrukt heb-
ben, en daarom heeft men deezen dan eens
Aufanics, dan weder Tanfanas of Tnmfancs
Mutres of Dem genoemd. Ik zal , wanneer
wy te huis gekomen zyn, deeze opfehrif-
ten laaten zien. — En ik denk, dat deeze
zelfde Moeders Godesfen tacitus in de war
gebragt hebben, waar door hy, die geene an-
dere dan CYJ5ELE de Moeder der Aarde of der
Goden onder deezen naam kende, gedagt heeft,
dat de Germaanen deeze zoo wel als de Grieken
en Romeinen eerbiedigden, het geen wy van te
vooren wederlegd hebben.
Vr. Op welke afbeeldingen doelt myn eel-
hart ?
E. Op die , welke men in Zeeland in eene
groote menigte en verfcheidenheid heeft gevon-
den, allen met het afbeeldfel van de Godesfe
NEHALENNiA, en aan dezelve toegewyd, welke
ïn getale in de Kerk van Domburg bewaard,
maar ook op het Hof van den Heere de graaf
by Ilpendam en elders gevonden worden. —
Deeze oudheden, ten deele uit ftandbeelden, ten
deele uit altaaren beftaande, meest van asgraau-
wen, enkelde van roodagtigen fteen gemaakt,
zyn nevens verfcheide bekers, urnen , pennin-
gen, haakskens en dergelyke dingen , den vyt-
deg
-ocr page 125-112 \'de a f b e e l d i n g e im
den van Louwmaand in \'t Jaar 1674 by een zeer
fterken Oostenwind, op den uiterften hoek van
Zeeland by Domburg gevonden. De meesten
zyn drie, zommige vier voeten hoog , en ruim
twee tot drie voeten breed. Men vind op de-
zelve eene flaande , meest zittende vrouw ^ in eene
ruime deftige Inlandfche kleeding met vrugten op
haar fchoot, ook wel met een korf met allerleye
boomvrugten, en een roer van een fchip, of met
een haazenwindhond naast haar, en twee wigt-
jes als genii aan weerskanten zweevende. Men
heeft deeae fleenen van onderen met Latyn-
fchs opfchrlften, en aan de zyden met de
afbeeldingen van jupiter, neptunus en hkr-
cules opgecierd, ik zal ze u ook in onze woo-
ning vertoonen.
D. Ik h«b van deeze Godesfe kehalênnia
veel gehoord, veel geleezen , en ook zelfs op
myne reize door Zeeland die overblyffelen te
Domburg gezien, maar nooit het regte berigt \'er
van ontvangen. Ik meen , dat zy doorgaans
voor de Maan en voor dezelfde met diana ge«
houden word.
E. Ik zal het gezelfchap nieü vermoeijen met
alle de verfcheide en vergezogte verklaaringen
van deeze beeldtenisfen. Die waarby wkha-
LENNiA van JVea Seleênêe (vs» a-eKvivii) zoo als men
de nieuwe Maan by de Grieken noemde, afgeleid
wordt, heeft zeker den meesten ingang gevon-
den ; dan hoe waarfchynlyk men dit uit dg
overeenkomst der woorden, den invloed der maan
op
-ocr page 126-van nehalel^kiai iï^
Op de ebbe en vloed der Zee , en dtfl eer-
dienst, welke aan haar door de Germaanen vol-^
gens c^SAR beweezen wierd, heeft willen maa-»
ken; het moet terftond vervallen, wanneer men
in aanmerking neemt, dat wy hier geene uitland-
fche ontleende, — geene Griekfche Godheid of
benaaming, veel min eene Hebreeufche of Aethio^
pifche y maar eene egte Germaanfche ^ den Ger-
maanen alleen eigen, zoeken moeten. Wy zou-
den dan met alting den naara van niïhalknnIa
liever afleiden uic hel Oüd DuitSCh van de woor-
den Nie Hel, het welk de tegenwoordige Hoog-"
duitfchers Neu Schein in tegen Helling van Alt
Schein noemen, — by ons de nieuwe en afgaande
Maan. Anderen willen in deeze MiHALe of mk-
ALLE de Godin van \'t Heelal vinden , en haa-
ren naam vergelyken met den naam alfather ,
haar zelve met de jfis der Jegyptenaaren ^
met de moeijer der Goden, - op zyn
minst met de pomoiva der Romeinen, Dog
dit verbetert de zaak niet. Dan , wyl deeze
Godesfen Moeders meestal naar de plaats geo
naamd wierden , komt het my nog aanneeme-
lykst voor , dat de naam Nfhalennia ook vaa
zulk een oorfprong best kan afgeleid worden,-
\' Dit ftaat toch by my vast, dat deeze Nehalennia,
eigenlyk tot Taxandrien of Zeeland behoorde en
daar van de inwooners als eene plaatfelyke God-
heid geëerd wierd. Herinner u nu, dat de eene
III. DEEL. H mond
114 de a f b e e n gen
mond van den Rhyn , welke daaromtrend uit-
vloeide Belium, genaamd wierd.. Immers zoo
noemden hem de Romeinen volgens plinius.
R. Wat betekend dit woord?
E. Dit kan ik niet zeker zeggen, alleen merkt
gewei, dat hetzelve tot den naam iVe/za/m«/®
een voegzaame aanleiding, kan gegeeven hebben ^
terwyl de iJomeiwew naar hunnen, tongval den-
zelven zoo hebben misvormd, dat \'er geene;
gegronde ontdekking aan te doen is. Evenwel is,
\'er nog een fpoor van in Hellevoet, het geen van
Helle of Haile kan ^fgeleid worden, het welk
een diepte, een afgrond betekend. Deeze mond
van dm Rhyn, zon dan Helium genaamd zyn,
niet zo zeer, om dat dezelve in vergelyking van
de andere meer westelyk lag y als wel om des-.
zelfs wydte en diepte , daarom van tacitus
geheeten immenfimMo/a os de.onmeetelyke mond.
van de _Maas, want de Rhyn en de Maas ont-
lasten zich door deezen.mond beide.
R. Maar zyn alle die opfehriften in \'t
Latyn? ■
E. Ja, alle. Waren zy in de oude landtaal
vervat en de afbeeldingen door de inwooneren dès
Lands gemaakt, dan waren deeze gedenkftukken:
onbetaalbaar: maar dit is zoo niet. Nu bewyst
het egter zoo veel, dat zy als Godesfen hier er-,
kend en ook door de Romeinen geëerd wierden,
want deezen waren in dit opzigt-zeer toegeevend :-
van n e h a l e n n i a. il5
éy namen de Goden van alle landen en plaatfen
aan: zoo lang zy zich daar bevonden bezwee-
ken zy voor de Inwooners geenszins in hunnen
yver en dienstvaardy. Dit had Vader ^neas vol-i
gens vuiGiLius hun voorgedaan (*), en daarom
zyn \'er zoo veele van deeze fteenen en altaaren
doQï Romeinen aan nehalennia en andere Ger-
maanfche Moeders of Godesfen toegewyd. Maar
zy zogten met een hun eige Goden bekend cn
fmaakelyk te maaken, en daar van vindt ge dee-
zen op dezelfde fteenen door hen afgebeeld/
Intusfchen blyft\' het nog onbeflist öf de Ger-
maamn zelve van deeze Godesfen beeldtenisfen
gemaakt en geëerd hebben, dan of zy ze zich
enkel voor den Geest vertegenwoordigd hebben.
Dit waren de Romeinen niet gewoon , zy had-
den daarom hunne beeldhouwers overal by
zich, vooral, daar \'er gebrek aan zulke kunfte-
naars was, gelyk hier te Lande.
Fr. Is \'er ook geen Tempel gevonden, waar-
in deeze afbeeldingen en altaaren van neha-
XENNiA geftaan hebben?
E. Men heeft ter zelfder plsats by Domhurg
op het ftrand de fondamenten en overblyffels
van een overoud gebouw gevonden, dat maar
zeer
Q*^Gêmumque leci, primamque deofU\'At ;
Tellurem, N^jmphasque & adhuc igmta precatur
VIRGILIUS,
h2
-ocr page 129-Il6 D IS T E M P E L
zeer klein, alleen de IcnP\'te van dertien voeten
had en van eene rondagtige gedaante was. Uit
het fondament reezen aau den eenen kant vier,
aan den anderen kant twee colommen ten deele
glad, ten deele eyïinders wyze uitgehakt. •—-
coRN. BOOT , welke te dier tyde Predikant te
Domburg was fen onder die geenen, welke ons
de naauwkeurigfte berigten van deeze gedenk-
waardige Oudheden gegeeven hebben, verhaalt,
dat deeze fteenen als altaaren in \'t ronde in
deezen Tempel of Kapel geftaan hebben , dat
vREDius egter ontkent. - Dit is zeker, dat
men rondom dezelve tronken en wortels van
boomen gevonden heeft.
- M. Vader heeft ons reeds iets gezegd {^y
over de fchranderheid van deeze waarzeg-
gende Vrouwen; maar zy moeten toch zekere
gronden gehad hebben , waar op zy haare voor- ,
l\'pellingen bouwden.
E. Die hadden zy zeker, gelyk alle volken
die haSïïèn", maar welke die geweest zyn is ons
onbekend. \'Er is ook weinig aan verbeurd,
want dezelve zullen zoo willekeuiig en onze-
ker geweest zyn, als alle de regelen der heden«
daagfche .Waar- en Goedergelukzegfters. Hoe
weinig ftaat \'er op te maaken is, kan alleen uit
deeze aanmerking blyken. Indien het. God al
goedgedagt had zekere waarfchuwingen omtrend
het
In de dertiende Zamenfpraak.
-ocr page 130-van nehalennia. iï7
het toekomende door zekere tekenen te geeven,
weike by eenige opmerlizaamen in \'t oog liepen,
moesten die tekenen toch overal dezelfde zyn.
Nogthans heeft cicero in zyn Werk- over de
Wichêlaary ons berigt, dat fchoon de Romei-
nen en de Galliërs dezelfde voortekenen in
agt namen , zy dezelve op eene gansch te-
genftrydige wyze veiklaarden (*). Hier uit
blykt de bedriegelykheid van deeze kunst on-
Vv^ederfprekelyk en het is te verwonderen, dat de-
zelve zoo lang en zoo algemeen, zelfs de aller-
verlichtfte volken heeft kunnen bezig houden.
R. Gelooft gy dan niets van dergelyke
dingen ?
E. Ik weet niei, wat ik u op deeze vraage
zal antwoorden , myn rozemond. \'Er is geen
de minfte ongerymdheid in om te ftellen , dat
het Opperwezen in enkele gevallen van gewigt
den fterveling eene waarfchuwing laat toekomen,
ïk geloof, dat \'er een zeker voorgevoel kan
plaats hebben. Ik weet, dat \'er meer verborgen-
heden in de Natuur, in haare werkingen eu be-
trekkingen zyn , dan wy tot nog toe ontdekt
(f ) Omnibus fere avihus utuntur: nec admodum
panels. Alia illis finiflra funt^ alia noftris. Sole-
bat ex me Deiotarus percontari noftri augurii dis-
cipUnatfit & ego ipfias. Dit immortales y quantum
diferebat ! ut qti<edam ejfent etiam contraria,
Atque fis femper utsbatur.
ïlS: ... : d e k l e e d i n g
hebben. Maar met dat alles is het dwaasheid, on?
hier van eene voorzeggende weetenfchap te maa-
ken, en daar toe gronden aan te neemen, welke
onzeker, zyn. De ondervmdhig van deeze en
vóórgaande eeuwen — de tegenwoordige rjgdng
der zaakeß,, de kennis van \'t menfchelyk hart, en
eene : waakzaame voorzigtigheid geeven in alle
gevallen de .beste regelen op , zoo niet om te
voorfpelkn en waar te zeggen, ten minften oni,
waarfqhynlyke vooruitzigten te maaken.
Fr. Waren deeze Waarzegfters ook door haa-
re kleeding onderfcheiden, gelyk de Priesters?
E. Van de Priesteresfen of Waarzegfters der
Cimbren fchryft strabo in zyn zevende. Boek ,
dat zommige vi?aarzeggende Vrouwen de Pries-
ters in den Oorlog verzeldcn met grys hair ii|
hagelwit gewaad. Zy hadden fcharlakenroode
mantels om, weike met haaken wierden opge-
knoopt, en waren met een koperen band omgord;
ook gingen zy met blopte voeten. Het iis niet
pnwaarfchynlykj dat zy zich by de Germanen
op eene foortgelyke wyze onderfcheiden hebben ^
als zy voor den dag kwamen. Het wit gewaad
was doorgaans het livrey van de voornaamfte
dienaars^ of dienaaresfen .van den Godsdienst.
D. Misfchien is daar de. naam van witte wy-
ven van daan gekomen.,.,.— ,
E. Myne vrienden zullen zich in meer opzig-
ten herinnerd, hebben, dat.,niettegenftaande eene
groote omzetting en verandering in zeden en
deuk-
-ocr page 132-DER waarzeg S\'T E R S. 119
denkwyze, men nogthans hier en daar eenige
hoofdtrekken van het heerfchend Charakter der
Duitfchers by de oude Germaanen en Bäta-
werm ontdekken zaL Geen volk, dat meer dp
voortekenen genegen is agt te geeven, en zich
met -toveresfen en waarzeggingen op te hou-
den. Hoe meer wy ons naar\'t Noorden keeren,
hoe fomberder en bygelooviger denkbeelden <wy
egter ontdekken zullen , waar door de oudfte
Noordfche- gedenkfchriften vervuld zyn met aller-
leie vertellingen van dien aart. — Meer heb ik
myn gezelföhap aangaande den Godsdienst der
Batavieren en het geen \'er aan verknogt is niet
mede te deelen. - " — \'
D. Mag ik u nog herinneren myn eelhart ^
dat gy ons beloofd had tot opheldering het eeti
en ander nopens den Godsdienst der Noordfche
Germaanen te zullen melden. Ik denk \'er om
nu gy van hunne gedenkfchriften fpreekt.
£. Dit zou ik byna vergeeten hebben.» Hoe-
wel ik nu en dan reeds iets van hen gezegd
heb, — én het meeste zeer duister, zeer fabel-
agtig is, kan dit volgende nog. te pasfe komen.
Behalven het Opperfte Wezen , dat zy onder
den naam, van alfather eerbiedigden, —• be-
halven de Godheden welke onder hem ftonden,
waar van ik u drie genoemd heb , hadden zy
nog verfcheide andere vah het mannelyke en het
vrouwelyke geflagt, waardoor men meent, da\'t
zy de werkende iCn lydende kragten der-Natuur
H 4 ver-
-ocr page 133-noord sche
verdaan hebben. Deeze wierden asen gebee«
ten 5 waaruit de Romeinen misfchien een byzon-
deren God jEsüs zullen gemaakt hebben. — De
halve Goden komen onder verfcheide benaamin-
gen vqor, — van disen , norners , duals
Dogteren, ai^fkisr, valkyriers en kehen.
M, Wat al wonderlyke naamen 1 —
E. De laatften, waardoor zy Zee- of Rivier-
nymphen verftonden , doen ons weder denken
om de Zeeuwfche nehalennia en gy zult nu
te meer gelooven , dat zy als de Nehe of
Stroomgödes van Helium is geëerd en daarom
de Scheepvaard en Koophandel aan haar aanbe*
volen geworden; dit blykt uit het roer van een
fchip, en de inhoud van een opfchrift: maar of
zy te gelyk op het land ook gezag voerde,
gelyk uit de jagthond en boomvrugten zou fchy-
nen, kan ik niet bepaalen. — Om nu niet
te fpreeken van hunne Reuzen , Muspelzoo»
nen, onfterflyke Monfters , merk ik alleen nog
aan.^ dat zy de ganfche gefchapenheid als op
zekere wyze bezield, en met de Godheid ver-
vuld aanmerkten. Bergen, Bosfchen, Rivieren,
r»ronner>, Rotzen, wierden met een onderfchei-
dende eerbied door hen befchouwd , wyl zy
waanden, dat deeze of geene Godheid in dezelve
woonde. Zy beweezen dezelve daarom veelal
fen Godsdienftige eer en meenden ook ui^ of
door dezelve van het toekomende onderrigt te
\'gorden. Steengn en Spelonken der Steenrotzen
wier tl en voor de voornaamfte zetels der Orake-
len gehouden, waar van ik u een voorbeeld zou
kunnen mededeelen.
Fr. Oat wilde ik gaarn hooren, myn Vader?
E. Een voor allen. ,, Een zekere indrid
van huis gereisd zytide verwagtte thorsten,
wanneer hy naar gewoonte tot het Heiligdom
kwam ? THORSTEN aankomende en binnen ge-
treden zynde is op zyn aangezigt nedergevallen
voor den Steen, welken in het Heiligdom ftondt,
en hy gewoon was te vereeren. Indrid, welke
van buiten ftond, heeft dit gedigt in den Steen
hooren zingen, waar van de zin hier op uit
kwam. Gy hebt met uwe voeten, welke zeer
naby aan den dood zyn, voor de laatfte reize
herwaards den grond betreeden ; want voor-
zeker, eer de zon fchynt , o moedige indrid ,
Zal ooi^\' u vergelden" (.*). Thorsten waarvan
hier gefproken wordt is zeker een voornaam
Priester of Waarzegger geweest. — Het is om
dee-
C) Men vind deeze Heltnveria Saga of aanmer-.
Itelyke vertelling door rbisler aangehaald. Antiq,
Septentr. & Celticce. bl. 22, waar hy ook fpreekt
van den zonderlingen Steen, welke als een groot
Heiligdom eerst naar Ierland, vervolgens naar Schot\'
land en eindelyk naar Engeland gevoerd is , waar
hy nog in de Abtdy van fFestmunster bewaard wordt
en befloten zou zyn in den zetel, waarop de Konin-
gen van Engeland gekroond worden.
12a N Ö O R ï) s C H E
deeze \'reden , daï ffien zoo veele befluiten in de
Kerkvergaderingen tegen de Afgodery heeft moe-
ten neemen , welke met Boomen, Bronnen en
Rotzen gepleegd wierd , en welke naauwlyks
heeft können uitgeroeid worden. Gy ziet in-
tusfchen uit dit eene voorbeeld ,dat dèeze Noords
fche Orakelen met de Delpbifche , .Pythifche,
Sibyllen fchs\' en foortgelyke véel overeenkomst
hadden. Bygeloovigheid , en list hebben toch
overal den zelfden rol gefpeeld.
Nu valt my niets meer in het geen tot beves-
tiging of opheldering zou kunnen dienen , dan
alleen het géén-ik ten opzigt van den tyd van
hunne feesten en van hunne olFer-plegtigheden
en maaltyden heb aangetekend geVöndeh, maar
het zal wat lang zyn.
D. Het zah ons niet verveelen. \' \'
E. In de historie van den h. olaüs leest
men, „ dat sigurd gewoon was elk jaar drie
feesten te vieren, het eene in den Herfst, het an-
dere in \'£ midden van den winter, en het derde
in \'t begin van den zomer. Naderhand, wanneer
sigurd een Christen wierd , heeft hy de ge-
woone wyze omtrend de maaltyden gehouden,
zoo dat hy in den Herfst zyne vrienden tot zich
noodigde, maar in\'t midden yan den winter wierd
een zeer groote menigte tot-de maaltyden op
het Julfeest zamengeroepen , terwyl de derde
gehouden wierd óp het Paaschfeest." Het JuU
feest fchynt het.allervoorhaamfl:e geweest te zyn,
dat
-ocr page 136-dat in Louwmaand ter èere van de wederlcee--
rende zon gevierd wierd, Iti Konung Hakon
Adalßens fofires /aga.Jeest men het volgende. —
3, \'Er greep toeti eeri oude \'gewoonte omtrend
het Aagten den offerdieren\'plaatsi Alle\'dé Inwoo-
ners kwamen t\'oj; den tempel te zamen en brag-
ten allerlei voorraad: en fpys tot. de. plegtige
maaltyden met zièhi\' Vooral was \'er geefi gebrek
van bier voor zoo \'veel. elk by ziilk eene pleg-
tige zamenkomsp vöör \'Zyn deel: behoefde. Hier
wierden veelerlei foorten van rijïidereh en paer-
den geflagt..\' Het bloeddat>uit dezelve vloeide ^
wierd met een byzoiideren/naam J^iaf genaamd,
en dc vaten, waaïin\'■ het\'ontvaMgen: wierd iJ/as
Mlar. Met-dit bfóêd\'iwierd de ganfcliè^ tempel
van binnen en van buiten, ook- de menfchen
befprengd, welke ideezen bygeloovigen eer-
dienst tegenwoordig waren. Het vleesch van
de geflagte olferJiefên wieïd naar-gewante ge-
reed gemaakt\'en door de gasten gebruikt, flet
vuur wierd op eene haardftede die in \'t midden
van den vloer was geftookt, boven welke men
de ketels gewooï^ was op te hangen, maar de
bekers met: drank gevuld moesten midden door
de vlam gaan. Het was de post van den voor-
zitter en beftierder \'van het olFermaal , dat hy
by het eeten en het om.gaan van den beker
eenige plegtige woorden zeide. ^
R. Eelhart , wy zyn u ten hoogften ver-
piigt; ik had niet gedagt, toen wy begonnen»
dat
-ocr page 137-124- godsdienstige
dat gy *er ons zoo veei van zoudt hebben kun-
nen zeggen. Alleen zou ik nog gaarn willen
weeten, hoe zy over deeze en geene gewigtige
waarheden dagten, by voorbeeld, over de Schep-
ping en Onderhouding der Waereld, — over de
.Onfterflykheid der Zielen, de Opftanding en de
Belooningen, of Straffen na dit leeven. Gy hebt
ons wel geleerd , dat hun Godsdienftig ftelfel,
hoe moet ik het noemen, zeer eenvoudig en kort
geweest is, maar hoe korten eenvoudig, zullen
zy zekere beginfels moeten aangenomen hebben,
zonder welke geen Godsdienst beftaan kan.
Vr. Maar ons gefprek is reeds zoo lang,
zoo .ernftig geweest, dat ik wel aan het gezel-
fchap wil voorftellen, eer wy hier dieper ons
inlaaten , om eene wattdeling te doen, — onze
eetlust op te wekken en na den maaltyd dit
onderwerp te hervatten. Gy neemt het my
niet kwalyk rozemond, dat ik de voldoening
van uwe weetgierigheid zoo lang uitftelle.
Vr. Ik zal vooruitloopen , en laaten opdis-
fchen.
R. In \'t minfte neemen wy dit niet kwalyk.
E. Gy hebt dit zeer wel bedagt, myne vre-
degonde! wy kunnen, terwyl wy wandelen nog
wat zamenfpreekeh, al is het niet over zulk
een afgetrokken onderwerp.
D. Vergun my dan nog eene vraag te doen,
Eelhar t! Zyn de Batavieren in \'t byzonder en
de Germaanen in \'t gemeen lang by die zuivere
gevoelens, 125
en eenvoudige begrippen en Godsdienftige ge-
woonten gebleeven. — Ik lieb u daar even reeds
een kwaaden noot hooren kraaken.
E. Tacitus geeft dit zelf in de uitdrukking
waar gy op doelt zeer duidelyk te kennen, en
hoe zeer ik hem tegengefproken heb , wanneer
hy van meucuiuus , hercules, mars, isis en
andere Goden, vertelde, even als of die zoo wel
by deGermaatien als by de Grieken cn Romeinen
van ouds bekend en geëerd wierden, wil ik die
gaarn aanneemen, dat zy zich door den tyd hier
in meer en meer naar de laatften gefchik? hebben*
Dit bragt de ftaatkunde der Romeinen mede ,
fchoon zy niemand in deoverheerde landen dwon-
gen, hunne zeden en Godsdienst over te nee-
men, om evenwel hunne gebruiken zoo wel als
hunne taal zoo veel mogelyk in te voeren en
de Volken daar door te naauwer met hen te
vereenigen. En al bleeven de Duitfchers voor
een aanmerkelyk gedeelte nog vry van eene vol-
kome overheerfching, al konden de Romeinen
het nimmer in allen deele zoo met hen fchikken
als met de andere natiën, welke zy het jok
van overheerfching op den nek geworpen had-
den, het kon egter niet misfen, of zy verwier-
ven gaande weg de agting der volken , waar
mee \'zy verkeerden en boven welken zy in wee-
tenfchappen , kunften, magt en rykdom zoo
verre uitftaken , zoo dat de zugt van navol-
ging, vooral den DuitfcUr eigen , van zelfs
moet
-ocr page 139-taö o ö r t a a k e k
nioet te weeg gebragt hebbeir , dat zy » tceir
zy eenmaal door\'den toeneemenden\' invloed der
Romeinen van hünne eenvoudigheid en eerdé
grondbeginfelen begonden af te ^-ylien, ook
liieer of min vervallen zyn fot die afgoderyen ,
weike by die volken plaats vonden. En dit is
het, dat de meeste Sehryvers niet genoeg onder-
icheiden hebben, — de oorfpronkelyke en de aau-
geaoraene Godsdienffige denkbeelden en gebrui-
ken der Germaanen en dus ook der Batameren^
Dan wy zullen hier over opzettelyk moeten fpree-
ken, wanneer wy onderzoeken, welk eene ver-
andering het verblyf der Romeinen hier te lande
in meer opzigten heeft te weeg gebragt.
Al praaiende kwam het ganfche gezelfchap
aan de landwooning van eelhart , waar zy
alles gereed vonden. Onder het nageregt liet
èelhaut de boeken uit zyne Bibliotheek bren-
gen-, waar uit hy de opfehriften voorlas en ver-
klaarde. Hy liet het gezelfchap ook de ge-
drukte afbeeldingen van neiialbnnia zien en
voegde \'er eene aftekening by, welke hy op het
Hof, het. landgoed van den Heére de graaf
by eene zekere gelegenheid gemaakt had. —
Men verwonderde zich op nieuw over het ver-
regaande "bygeloof in volken, die zulke egte be-
grippen van het Opperfte weezen hadden: maar
deeze verwondéririg verminderde , naar maate
eelhart hen deed zien, dat de mensch zich-
zelven altoos en overabongelyk is, wanneer hy
■ ( in
m
-ocr page 141-VAN. V E R B A S ï E R ï N G. 12?
in het ftuk van Godsdienst .zyn eigen denkbeel-
den volgt: — dat hier hetzelftie geval.by de Ba-
tameren plaats had , als by deRoomschgezinden,
welke fchoon zy. den waaren God kennen en
vereeren, hunne, ftêve Vrouwen en Jieiligdora-
men te Hal^ te Scherpenheuvel y te Loretto en
ik weet niet waar al hebben j terwyl de Pro-
testanten» die dit veroordeelen, ook al zeer dik-
werf in plaats van den eenen waaren God een
fchepfel tot het voorwerp van hun vertrouwen
ftellen, en zich daar door aan een foort van Af-
godery fchuldig maaken. — En het is buiten
twyffel, dat de Romeinen door hunne goedkeu-
ring, navolging en vereering van. deeze Moeders
Godesfen \'er veel aan toegebragt hebben , om
de Batavieren en alle de Germaanen in deeze
bygeloovigheden te verfterken, welke allengskens
hunne zuiverheid van zeden en grondbeginfelen,
zoo wel als hunne vryheid veragterd hebben.
(*) Wy zullen hier eenige van de voornaamfle
Latynfche opfchriften laaten volgen.
-PRO SALUTE DOM
N. IM pi " LJ VÉ PTI \' SE-V\'ERÏ-
AUG. TÖT\'IÜSQÜË\' FdMÜS-
E J-Ü-S AUFANII^ MiAT "
RONIS ET MATRIBU\'»
PANNONIORUM ET
DALMATIARUM.
TAM-
-ocr page 142-128 opschriften,
tampan.®
SACRUM
M. APPULEJUS. M. F. VEL. PŒTIJ
LUS. DE CUR.. tNTERRAMN.
QUINQUENNAL. Tï. SIG. D. D.
- MATRIBUS
MILITES
VEXIL io
LEG, XXVI
BRITTON
V. S. L. P. M.
, IN. H. D. D.
DIS. DEAB. Q. OMNIB
MATRIBUS. VAP
THIABUS ET GENIO
LOCÎ. SACRUM. C
TAURICIÜS. VE
r.us. b—f. cos. pro.sl:}
ET, SUIS, V. S. L. M.
POSUIT. ET. DEDIT.
DEJE NEHALENNIiE
OB MERGES RECTE CONSER
VATAS SECUND SILVANUS
NEGO 4- TOR CRETARIÜS
BRITTANNICIANUS
V. S, L. M.
VERVOLG VAN \'T V 0 Oll G A A NÓ
Na den eeten wierd de Zamenfpraak hervat ^
én EELHART voldeed op aanftaan van rozemonü ,
aan zyne belofte.
E. Gy vergt my iets, myne rozemond, het
geen niet gemakkelyk te doen is. Wat kan ifC
u veel van de Godsdienllige gevoelens van vol-
ken zeggen, welke zelf in gefchrifte ons niets
hebben. agter gelaaten ? Moeten wy hier weder
tot Grieken en Romeinen onzen toevlugt nee-
men , wy zullen nog minder by hen te regt raa-
ken , dan in opzigt op de uitwendige Gods-
dienstoeffeningen en de voorwerpen hunner ver-
eering, waar van zy zoo weinig — zoo gebrek-
kig gefproken hebben. Uw Verzoek is egter
billyk: — dan wy zullen meest by wettige gevolgeu
moeten beflisfen en zien tot welk eene trap varï
waarfchynlykheid wy geraaken kunnen. — Uic
de betaamelyke denkbeelden, welke zy van heC
Opperweezen hadden, mogen wy gerust beflui»
ten, dat zy hetzelve als den eerflen oorzaak —
den Schepper en Onderhouder van dit Heelal
aanmerkten, fchoon zy van het oogenbhk en de.
orde der Schepping niets wisten. Tacitus zelf
geeft dit niet duister te kennen, wanneer by vaa
den oorfpronk van de Germaanen in \'t gemeen
en van de Sueven in \'t byzonder, uit God, in zya
tweede en negen en dertigfte Hoofdftuk fpreekt.
UI. DEELi I —Maar
130 GEVOELENS
— Maar hy fpreekt \'er zelfs zoo van in zyn
tweede Hpofdiluk, dat het blykt, dat \'er eene,
fchoon duistere overlevering tot hun was over*
gekomen, van de wyze, op welke de mensch
voortgebragt wierd. „ In overoude gezangen be-
roemen zy zich, dat God tuisto en zyne, uit
de aarde voorroefproote Zoon , het beginfel en de
Stigters van hun geflagt zyn." Het zoo op te
vatten volgens de gewoone leezing en verdee-
ling der fcheitekenen, dat tuisto, de eern:e en
Opperfte Godheid, zelf uit de aarde gefprooten
was , zou eene groote ongerymdheid zyn, en
de Gsrmaanen in hunne denkwyze en oorfprong
weinig eer aandoen. — Dit llrookt ook niet mee
het geen tacitus in het negen en dertigfte
Hoofdftuk herhaalt, waar hy de oorfpronk der
Sueven, de oudfte en voornaamfte der Germaa-
nen, alleen aan God toefchrijft. Maar wanneer
wy tacitus volgens onze opvatting leezen,
dan koait hy zelf met het verhaal van moses
overeen , volgens wien het lighaam van den
mensch ui; ftof gefchapen is.
Fti. Dan wisten de Germaanen ook in deezen
opzigte beter den waaren oorfprong van den
mensch, dan veele oude Wysgeeren.
E. Maar, hebben de meeste volken naar den
eerften oorfpronk van het menschdom gegist,
zy hebben alle zoo veel mogelyk zoeken zorg
te draagen , dat zy in deezen oorfpronk den,
voorrang behielden, en dit is ook hier het ge-
val.
ove» be schïppinö.
val Het geen van sile menfchen en volken des
aardryks zonder onderfcheid waar is j hebben
de Germaanen alleen aan zich zeiven toegeëigend*
Zy hielden zich daardoor voor de eerfte, oor-
fpronkelykfte van alle volken, niet uit anderen^
maar omniddelyk door God voortgebragt, ——~
Dit ftemr. tacitus zelfs vooraf toe. „ Ik geloof,
zegt hy, dat de Germaanen zelfs inboorellngen.
zyn en geenszins vermengd door de aankomst en
verhuizingen van vreemde volken." — Waarin hy
egter miétast, in zoo verre zy wel eer van elders
gekomen waren, fchoon eeuwen lang onder eU
kanderen onvermengd gebleeven. Zoo verlooren
zy het wyze oogmerk der\'Godheid, waarby alle
menfchen uit eenen bloede moesten voortkomen
en den ganfchen aardbodem bevolken, geheel uic
het oog, cn het was ook daarom noodig, dat
eene Goddelyke openbaaring deeze gevdgtige
waarheid, de grond van alle onze pligten uit de.
vergetelheid ophaalde. — Voor \'t overige noemt
Tacitus den eerften Germaan mannus, \'t welk
niet andeifs, dan het Duitfche woord man is en
hy voegt \'er by, dat mannus drie Zoonen ge-
booren wierden, naar wier naamen de bewooners
van de Zeekusten Ingcevonen, die in \'t midden
van Duitschland woonden Herminonen , en de
overigen Suevonen zonden genoemd zyn , waar
mee misfchien de herftelling van \'t menschdom iti
de tweede waereld door de Zoonen van noach
Verward wordt. - Wy mogen egter niet
I a twyf-
-ocr page 146-r—
132 GEVOELENS
twyffelen, dat zy aan een Goddelyken oorrpronk
deezer waereld geloofd hebben, wanneer wy ons
herinneren , wat zy over de Elementen en on-
derfcheide deelen der fchepping dagten, en daar-
by voegen de onloehenbaare erkentenis eener
Goddelyke\' voorzienigheid, welke in alle haare
begrippen en handelingen ten duidelykflen door-
ftraak. Tacitus mogt daarom te regt zeggen,
,, dat de Semnonen in hun heilig bosch God als
den oppeibellierer van alles vereeren, aan wien
al het overige onderworpen is, en gehoorzaara-
ht\'id bewyzen moest."
D. Wat kan men nadrnkkelyker verlangen ?
E. Zy deeden daarom ook niets zonder de
Godheid op hunne wyze te kennen en te raad-
plecgen. Zy geloofden , dat alles door haar
beüoien was en volgens dit beftek ter uitvoer
moest gebragt worden. — Zy verlangden alleen
hec geen hmi betrof te mogen weeten , ora
hunne zaaken overeenkomftig met den wii des
Hemels te fchikken, en poogden denzelven daar-
om op allerleye wyze uit te vorfchen. — Wy
zagen ook, dat zy het daar voor hielden, dat
de Godheid by hunne Krygstogten en Volks-
vfergaderingen tegenwoordig was, en daar het
hoogfte gezag en opperfte beftuur voerde.
Fu. Zoo dra wy weeten, dat een volk zich met
ernst op den Godsdienst toelegt, mogen wy ge-
rustclyk vooronderftellen, dat het zyne afhan-
kelykheid van een Goddelyk beftuur en des--
zelfs
-ocr page 147-OVER DE VOORZIENIGHEID. I33
zelfs invloed op de ondermaanfcbe dingen ge-
looft. V
R. Wat dagten zy van de onflerflykheid der
Ziele ?
E. By de Galliërs was dit eene uitgemaakte
zaak , dat de zielen der menfchen onfterflyk
waren en tot een ander leeven overgingen. Dit
was volgens c^sar , strabo , mela en andere
Romeinfche Gefchiedfchryvers een van de voor-
naame leerllukken der Druiden , welk onder
het gemeen verfpreid was, en, zoo zeker ge-
loofd wierd , dat hetzelve een grooten invloed
had op hunne dapperheid, wyl zy den dood
niet vreesden. „ Volgens lucanus zou dezelf-
de Geest in een andere waereld de leden be-
flieren, en de dood dus een middel zyn tot een
lang leeven." „Zy gaven, mogen viry Valerius
MAXiMUS gelooven elkander geld te leen om in
de andere waereld wederom te krygen, wyl zy
zich vastelyk verzekerden, dat de zielen der
menfchen onfterflyk waren." Ja , dit ging zoo
ver, volgens mela in het tweede Hoofdiluk van
zyn derde boek, dat zommigen zich op de brand-
ftapels van hunne vrienden wierpen, om met de-
zelve in een ander leeven te mogen verkeeren.
D. Dit is verbaazend fterk , maar geloofden
zy dan niet aan eene zielsverhuizing?
E.Volgens C/esar , ja. „Voornamelyk, zegt hy,
willen de Druiden dit infcherpen, dat de zielen
niet fterven, maar van den een tot den ander
i 3 over»
A
j34 ons terflykheib
overgaan , en dit meenen zy, dat grootelyks\'
dient, om de dapperheid aan te vuuren en den
dood te veragtcn. " Maar de berigten zyn hier-
omtrend niet eenpaarig, en dit ftryd ook tegens
het geen c/esar zelf aantekent van de lyk-
plegtigheden. —— Want waarom zonden zy
alles , wat den overledenen in zyn leeven
aangenaam geweest is met hem in: \'t vuur ge-
worpen hebben , indien hy niet tot een ander
ieeven, maar tot een ander lighaam overging,
en daarin hier op deeze waereld zou moeten
verkeeren. — Wat im de Germaanm en Bata\'
vieren betreft, cäsar zwygt in dit geval ge-
heel, maar tacitus geeft alleen een kort be-
rigt van hunne begraafnis ■ plegtigheden , welke
in \'t weezenlyke met die der Galliërs overeen-
ftemmen. Behalven dat deeze Volkeren, gelyk
ik meermaalen aangemerkt heb , oorfpronkelyk
veel overeenkomst met elkander hadden, befluit
ik ook uit hun wyze van begraaven, dat zy
geenzins dagten, dat alles met den dood een
einde nam. Maar hier over moeten wy nader
handelen. Indien wy diodorus siculus geloo-
ven mogten, had het gevoelen van pythagoras
by hein de overhand , dat de zielen der men-
fchen önfterfiyk waren, en, in een ander lig-
haam overgegaan zynde, na een bepaalden tyd
op nieuw het leeven aannamen, en dat daarom
gomraigen by de begraaving hunner dooden brie-
fen, aan hvjsmp vrienden gefchreeven, op den
1) E 11 Z I E L E, 135
boudflapel wierpen, op dat dezelve van hun
in de andere waereld zouden geleezen wor-
den. Maar dit verhaal is by my zeer ver-
dagt. Hoe zoude de leer van pythagoras tot
de oude Germaanen hebben kunnen doordrin-
gen ? — en zoo het al waar was, dat \'er brieven
wierden medegegeeven , is dit meer gefchikt
voor een ander leeven en eene andere waereld,
dan voor eene zielsverhuizing. \'
Fr. Vader zou anders hier in een fterk be-
wys voor de fchryfkonst der Germaanen heb-
ben kunnen vinden.
E. Volgens Valerius maximus „ was de
wysbegeerte of het Godsdienftige leerftelfel der
Cimbren en Celtiberiers zeer gefchikt tot wak-
kerheid en dapperheid, waarom zy zich verbeug.
den in den ftryd, als die roemrugtigen gelukkig
uit het leeven dagten te gaan. " En van de
Marcomannen, een voornaame Germaanfche na-
tie fchryft appianus , „ dat zy zeer dapper van
gemoed en veragters van\' den dood waren, uit
overreeding, dat zy in \'t leeven zouden weder-
keeren." Van de oude Tkraciers berigt me-
la, dat zommige natiën geloofden, dat de zie-
len der geftorvenen wederkeerden; anderen,
fchoon dezelve niet wederkeerden, dat zy egter
niet vernietigd wierden, maar tot een gelukki-
ger ftaat overgingen, waarom zy volgens Vale-
rius hunne geboorte dagen met droefheid, hunne
fterfdagen met blydfchap vierden, en toonden,
I 4 fchoon
-ocr page 150-%$6 VAK waerelds"
fchoon door de lesfen der Wyzen niet onderrigt,
dat zy egrer den waaren toeftaud des menfchen
wel doorzien hadden." Mogen wy uit dit alles
niet befluiten , dat zy geloofden dat de zielen
der raenfchen onfl:erflyk Waren? my dunkt van ja.
R. Hadden zy ook eenig begrip van eene op-
ftandig der dooden?
E. Zoo zy \'er aan gedagt hebben, zal dit
zeer twyffelagtig en duister geweest zyn. — Jk
haalde zoo even het gezegde van den Dichter
LUC ANUS aan ,,dat volgeris de Druiden ^ dezelfde
Geest de Leden ben:uuren zou:" ~ maar of zy hier
door dezelfde Leden , hetzelfde lighaam verfton-
den, is onzeker. Uit de denkbeelden, weike
zy van den fi:aat der gelukzaligheid maakten ,
zouden wy moeten opmaaken, dat de Germaa\'
nen hieraan geloofd hebben. — Dit is zeker, dat
by hun onloochenbaare bewyzen aangetroffen
worden, dat zy eene verbranding en zuivering
van deezen aardbol door vuur vervvagteden ,
maar vau een algemeen oordeel heb ik tot nog
toe niets aangetroffen.
Fr. Wisten zy van eene verbranding van dee^
zen aardbol? dat is opmerkelyk 1
E. Dit was tot meer volken doorgedrongen.
CfCKUo fpreekt \'er op meer dan eene plaats van
in zyne fchriften. Volgens strabo geloofden
de Galliërs, dat de zielen der menfchen zoo
inin vergingen als de waereld , maar dat vuur
gn water evenwel eindelyk 4e Overhand over
de
-ocr page 151-uitersten. i5j
de laatfte hebben zoude. En het zal nog nader
blyken, wanneer ik u ftraks het een en ander
over dit onderwerp uit de Noordfche gedenk-
fchriften mededeel, tot welke wy voornaame-
lyk onzen toevlugt zullen moeten neemen,
om eenig begrip te maaken over hunne denk-
beelden aangaande den ftaat na dit leeven. Dee-
ze kunnen toch, wyl zy eene Openbaaring mis-
ten, niet anders dan verward geweest zyn. In
\'t algemeen waren zy van gevoelen , dat zy
die in dapperheid uitgemunt, — voor het Va-
derland geftreeden,— maar vooral zy, die voor
hetzelve hun leeven gelaaten hadden, allen op
eene gelukzaligheid konden ftaat maaken, waar
van anderen verftooken waren. Daarin moet
het zeggen van Valerius maximus verklaard
worden. De Cimbren en Celtiberiers fprongen
op van vreugd, wanneer zy naar den ftryd gin-
gen , terwyl zy hoopten roemrugtig en gelukkig
uit het leeven te zullen fcheiden, daarentegen
kermden zy in ziekte, omdat zy vreesden een
fchandelyken en ongelukkigen dood te moeten
ondergaan.
Vr. Maar hoe liep het dan met de vrou-
wen af?
E. Die rekening is niet wel te maaken. Voor \'t
naast geloof ik , dat zy haar ten minften geen
plaats in \'t Paradys der Helden ingeruimd heb-
ben , maar wat \'er dau verder van haar wor-
den moest, durf ik niet bepaalen. Gelyk al hun
I 5 Gods»
-ocr page 152-158 o v e r d e n s t a a t
Godsdienst op de Staats - regeering en verdedi-
ging ingerigt was, zoo Iiebben zy ook de denkr
beelden omtrend het toekomend leeven zoo in-
gerigt, dat het niet kon misfen, of zy moesten
een ieder doen befluiten, om geene gevaaren te
ontzien , maar het leeven kloekmoedig te laa-
ten voor het Vaderland.
Fr. Van deeze kunstgreep heeft zicli maho-
METH zeer wel weeten te bedienen.
E. Gy zult bevinden, dat de Germaanen in
dit geval veel overeenkomst met de Turken heb-
ben. Of liever , dat de fchrandre mahometh
de begrippen, welke by de volken, die met de
Germaanen voor een gedeelte uit eenen oor-
fpronk vi^aren de Schythen en Thr aders heeft
gebruikt en opgecierd, om dat ze tot zyn oog-
merk wonder, wel dienden.
R. Waar in zou dan die gelukzaligheid be-
ftaan ?
E. In het volkomen en ongeftoord genot van
dat alles, waar in zy hier hun hoogfte wellust
gevonden hadden, namelyk hun hart op te
haaien in den ftryd en aan eene overvloedige
maaltyd.
Fr. Waar blyven de vrouwen? moet ik ook
vraagen. Die maaken toch een groot gedeelte der
gelukzaligheid van den Alcoran uit, en komen
dus ook hier te pas.
E. Eene overheerfchende zugt tot vrouwen was
iiet zwak van mahometh en zyne aanhangers,
DER GELUKZALIGHEID. Ï39
maar niet van de Germaanen. Schoon zy huiuie
vrouwen hefde en eer toedroegen , waren zy
kuisch. Zy zullen ook begreepen hebben , dat
de voortteeling van kinderen , het groote oog-
merk hunner huwelyken, in het ander leeven
geen plaats vond.
R. Maar bet kwam nog minder te pas in het
Paradys menfchen dood te flaan.
E. Dit was ook niet noodzaakelyk: al ge-
bruikten zy vfapenen, zy konden \'er fpiegelge-
vegten mee houden. Deeze waren het fpel der
kinderen, het groot (Ie cieraad en handgebaar der
volwasfenen, daarom moesten dezelve met hun
verbrand en begraaven worden, op dat zy \'er
zich iu een ander leeven mee mogten vermaaken.
Vu. Deeze denkbeelden waren evenwel zeer
zinlyk , en doen onze Batavieren weinig eer
aan.
E. Laaten wy dan te meer het voorregt fchat-
ten , het welk wy in de Openbaaring bezitten,
waarin ons niet alleen verhevene, Gode en zyne
redelyke fchepfelen waardige berigten omtrend
den fl:aat der gelukzaligheid gegeeven, maar ook
de wegen, om daar toe te geraaken aangeweezen
worden ? en laaten wy ons verwonderen, dat onze
Batavieren, niettegenfl:aande het gemis van zulke
ontdekkingen, zoo veel braafheid, zoo veel ver-
langen naar een ander leeven getoond hebben.
Hun, die geen onderrigt door eene bovenna-
tuurlyke Openbaaring, of zelfs door befchaaven-
Ï40 ©EVOKLENS DER
de weetenfchappen hadden, moeten wy dit ten
goede houden, maar wy die het beide bezitten,
hoe behoorden wy te zyn?
D. Laaten wy dood ftil zwygen; myne vre-
degonde ! wy Christenen zullen \'er toch niet
met eere afkomen, en liever vraagen naar het
geen ons eelhart uit de Noordfche gedenk-
fchriften beloofd heeft.
E. In dezelve komt deeze Aarde voor als eene
ronde vlakte , welke rondom van de Zee om-
cingeld is. De oever van dezelve is door on-
fterflyke Reuzen en vreeslykeMonfters bewoond,
en door hemelhoog gebergte van de wooningcn
der menfchen gefcheiden. Het eerfte word Jo\'
tunheim, het Indexe Afanheim genoemd. Mid-
den in Manheim lag de zetel der Goden, welke
onder verfcheide benaamingen, maar vooral die
van Asgaard voorkomt. Dan in een zeker tyd-
punt, het welk zy Ragnarokur of dc fchemering
der Goden noemen, zou dit alles het onderfte
boven gekeerd worden in een verfchrikkelyken
ftryd tusfchen de asen en afgeftorve Helden aan
de eene, en de Reuzen en Monfters aan de an-
dere zyde; waar in wel eenige van de asen of
mindere Goden en Helden zouden fneuvelen,
maar deezen de overhand behouden. Het ge-
volg van deezen ftryd zou egter zyn, dat He-
mel en Aarde nevens alle dan leevende menfchen
op twee na zouden verdelgd worden, maar
fchielyk zou *er eene nieuwe Aarde ontftaan en
kook dsc he germaanen. i4ï
een nieuwe Hemel , welke in voortrefFelykheid
en duurzaamheid de eerfte zouden te boven
gaan. De aarde zou door de twee overgebleve
menfchen op nieuws bevolkt worden , maar de
Hemel, Gimle, een eeuwigduurende woonplaats
voor de asen en de Vroomen verftrekken, ter- \'
wyl de Boozen in eene eeuwige helle zouden
gepynigd worden C*^.
D. Wat dagten zy van de belooningen en
ftraffen, welke terftond na dit leven zouden uit-
gedeeld worden?
E. Zy geloofden , dat alle Helden in eene
plaats van gelukzaligheid , welke zy Walhalla
noemen, door oein , een van hun eerfte vergoo-
de
De treffende befchryvingen van dat tydpunt
zyn inderdaad waardig by hunne Dichters geleezen te
worden {a). „ De Zon word zwart, de Aarde word
in Zee gedompeld. De helderblinkende fterren worden
uit het uitfpanfel getrokken. Het vuur woed tegen
het oude waereldgeftel en de opklimmende vlam likt
zelfs den Hemel." Omtrend gelyk ovioius hier
van zingt in het tweede boek van zyne gedaante
verwisfelingen
Efe quoque in fatis reminhcitur af ore tempm,
Qtto mare, quo tellus correptaque regia coeli
Ardeat Gf mundi moles operofa lahorst,
{fl) Zie onder anderen Woluspa. Stropba 49. en §2, ea
Keisier ant. Sept. & Celtics.
I^a GEVOELENS DER.
de Helden ontvangen, en in gezelfchap van de
ASEN onthaald worden. De vrouwen, ten zy
zy verkiezen met haare mannen te fterven, wor-
den daar wel niet toegelaaten , egter worden
\'er zekere Nymphen, F\'xlkyrien genaamd, gevon-
den , aan welke alleen de zorg voor fpys en drank is
aanbevolen. Het voomaamfte onthaal beftaat in fpek
van een overmaatig groot wild zwyn,; en, terwyl de
wyn alleen voor odin blyft, drinken de Helden
zoo veel uitgeleezen bier, als hun gevalt. In-
tusfchen vermaaken zy zich met worftelen ea
fpiegelgevegcen, en genieten een ongeftoord ge-
noegen tot het aanbreeken van de Ragnarokur,
waar in v/y verwarde denkbeelden van de ont-
zaggelyke gebeurtenislbi van den jongften dag
aantreffen. Daarentegen zouden de meinëedigen,
de moordenaars en dergelyke booze menfchen
onder het opzigt van een kwaaden geest Nüi-
hoggur en de Nymph Hella gepynigd worden
in Nastrand, een groot verblyf, waar van de
deuren tegen \'t Noorden open ftaan, en de
grond geheel bedekt is met Slangen, welker kop-
pen naar binnen gekeerd, onophoudelyk geheele
beeken van fenyn uitfpouwen. — Ik zal alles
befluiten met eenige trekken uit het beroemde
gedicht van den Deenfchen Koning regner lod-
BiioG, welke, na dat hy de Zee lang onveiüg
gemaakt en verfcheide invallen aan het vaste
Land, in Gro&t-Brittannien en in Ierland gedaan
had, eindelyk overwonnen en door den Koning
EL-
-ocr page 157-noordsche germaanen. i43
ellu in eene akelige gevangenis gehouden
wierd, waar de flangen en adders zyn eenigfte
gezellen waren. — Na zyne veldflagen en over-
winningen met de fterkfte kleuren afgefchilderd
te hebben, zegt hy — in rymloos dicht:
Wy ftreeden met zwaerden.
Dit fchynt my een rotïde waarheid
Dat wy \'c noodlot volgen.
Zelden overtreedt men \'t beftel van nosva.
Niets heb ik onderdaan by ellu
Wegens het einde myns leevens,
Toen ik halfdood het bloed bedekte
En de fchepen in \'t water ftier.
Overal vingen wy toen voor het wild
Roofaas, ia de zeeboezems der Schotten,
Wy ftreeden met zwaerden.
Over dit lach ik immers
Dat ik Vader baldurs rustbanken
Voor my bereid weet. In dat Hof
Drinken wy, in \'tkort, bier
Uit holle bekers van bekkeneelen.
Hy zugt niet, die kloek is, tegen den dood
In de verblyvea van den grooten eeoun.
Ik
-ocr page 158-144 gevoelens der
Ik koom niet wanhoopig
Mee klaagende woorden in yidris Ho£.
Wy ftreeden met zwaerdeö. .
Sterk helt het uaar \'t einde.
Grimmig ftaat de beete des adders ï
Een flang bewoont de zaal des harten.
Wy hoopen hierom, dat God vioais
De roede voor elluü\'s maagfchap
Door myne zoonen zal doen glinsteren
En zyne gramfchap zal gloeijen.
Geenszins zullen die wakkere Jongelingen,
Hem gerust laaten blyven.
Wy ftreeden met zvvaerden.
Vyftigtnaal heb ik geftreeden
En de tekens van overwinning behaalt.
Dog na vinden de asen goed, ons te ontbieden,
— Het past niet om den dood te weenen.
Het gemoed wil hier eindigen.
De DYSIRS ontbieden my te hurs.
Welke uit herians hof
1%
-ocr page 159-noordsche gerbiaanen. 14i
My oüiN gezonden heeft.
Op de hóogrie plaats zal ik met de asen
Mya bier met vreugde drinken.
De ftonden des leevens zyn verloopeni
Lachende zal ik fterven.
Hier ziet ge de denk wys der Helden van dieri
tyd, en teffens eene bevestiging van veele din-
gen, welke ik ü uit de Noordfche gedenkfchrif-
ten verteld heb.
D. In welk een tyd is\' dit % voorgevallen ?
E, Omtrend het midden van de negende\'
Eeuw,
D. Des te meer fta ik verwonderd over de
gevoelens van deezen ongelukkigen, maar on-
bezweeken krygsman,i — Wanneer ik dezelve
Vergelyke by de gedichten, welke een der
grootfte Vorften van onzen tyd in *t midden
zyner tegenfpoeden opgeftdd heeft, wien moet
ik dan gelukkiger fchatten ^ hem die zich met
den waan van zynen nationaalen Godsdienst
ftreelde 4 en zyn hart in \'t midden van de
zwaarfte folteringen opbeurde; of Hem, welke
de hoope der onfterflykheid, die het Christendom
hem aanbood, hardnekkig verünaadde, en zich-
zelven in zynen ouderdom niet anders, dan als een
afgeleefde romp voor den misthoop befchouwde.
E. Zoo waar is het, dat indien de onfterflyk-
lUi DEEL, K heid
-ocr page 160-14.6 DK HOOP
lieid en het toekomend leeven niet meer dan
een droom waren, het eene wreedheid zou zyn
den armen fterveling het opbeurend vooruitzigt
dailr op te ontneemen.
R, En wanneer my dan alle hoop van myn
dideuik , myn eelhart en vredegonde, en
alle myne waare vrienden, waar van wy toch
eenmaal afgefcheurd zullen worden, weder te ont-
moeten wierd afgefneeden ? ó akelig vooruitzigt!
E, Ik zou myne vrienden nog gaarn deeze
en geene aanhaahng geeven uit de gedichten
van OSSIAN tot ftaaving van myne gedagten over
de gevoelens der Germaanen. Dezelve zyn ze-
ker veel fchooner , maar ik heb nergens eene
plaats aangetroffen, waar men zoo veel by een
vind. De aanroeping en verfchyning van Gees*
ten, welke zeker op \'de onflerflykheid gegrond
zyn, komen \'er zoo menigvuldig in, dat ik in de
keur verbysteren zou, Egter kan ik niet nalaaten
met dit flaaltje , het welk de fomberheid der ftof
vergoeden , en teffens tot bevestiging van het
denkbeeld,eener groote omwenteling, welke ons
planeetgeflel over \'t hoofd hangt, dienen zal,
alles te befluiten. „ ó Gy die om hoog daar
heenen wandelt, rond als het fchild myn er Va-
deren , waarheen zyn uwe firaalen ? ó Zon i waar
uw eeuwig licht ? — Gy treedt vooraan in uwe
eerwaardige fchoonheid. De fl:arren verbergen
zich in den Hemel; koud en bleek zinkt de
maan
-ocr page 161-DER QNSTERï-LYKHEID. 34f
maan in de: westelyke vlaedeij. Maar-gy alleen,
gy treedt voort in u , zelven. Wie .kan u-.in
uwen langen loop byhouden? — De eiken der
bergen vergaan:\'ja de bergen, zelve vergaan,m^c
de jaaren. — De Oceaan\' daalt en ryst weder,
—^— Zelfs de naajan ,verdwyDt aan den Hemel,
maar gy zyt eeuwig dezelfde en verheugt; u in
den gkns-^uwes loops. -- Wanneer orkaanen de
Waeield met donkerheid bedekken: wanneer de
donder rolt, de blikfem vhegt, ziet gy uit de
wolken, in uwe fchoonheid, en lagcht om den
ftorm. Maar voor ossian fchynt gy te ver-
geefsch, want hy ziet uwe ftraalen niet meer,
— niec, wanneer uwe blonde lokken op de
wolken van \'t Oosten golven: — ook niet als
gy flikkert aan de poorten van \'t Westen. —
Maar gy zyt veelligt, als ik, voor eénen tyd
flegts I Veelh\'gt eindigen uwe jaaren ook een-
maal. Gy zult flaapen in uwe wolken, onbe-
zorgt op de ftem van den morgen. Verheug u
dan, Zon! in de kragt uwer jeugd. Onvriende-
lyk en fomber is de ouderdom. Hy is als het
fcrienicrend I\'cbt van de Maan, wen zy door
gebroke wolken bhkt, en de nevel zich op den
heuvel nedcrkgr."
D. Heerlyke gedagten l uitmui?tend fchoon
zyn deeze rcgelr.n. Ik dank u injm eêlhart
voor al uwe naipooringen, en voor dit uitnee-
mend flot.
E. Laat ons hier niet dieper intreeden, myne
vrienden: myne taak is voor van daag afgedaan.
Ik noodig u eerstdaags op den uitvaart der Bata-
vieren* Een fombere ftof, maar eene ftof, welke
altoos voor hem, die een ander leeven en een
beter Vaderland verwagt, alle akeligheid ver-
liest.
o e
Batavieren cp hunne Jlerfbedden. Derzelver
uitvaard. F\'eelen \'voierden volgens tacitüs
verbrand, anderen hegraaven,, De Hunne-
bedden in Drenthe , derzelver gedaante^
naams oorfprong en oudheid. Andere
\' foor ten van Graven, Algemeene be-
fchouwing en bejluit van deeze
. > Verhandeling over de zeden der
Batavieren.
"Volgens affpraak begaf zich eelhart met
zyne vredegonde en kinderen naar het Land-
goed van dideriic en rozemond, waar zy har-
telyk verwellekomd wierden. Het duurde niet
iang, of men herinnerde eelhart zyne belof-
te , en hy vervolgde gereedelyk zyn verhaal
aldus.
E. Wy moeten dan eindelyk onze Batame-
ren ^ wier leeven en bedryf tot dus ver een be-
langryk onderwerp van onze gefprekken ge-
weest zyn, in hun uiterften verzeilen, en zien
hoe zy zelve zich by het fterven , en omtrend
de lyken hunner afgeftorvene vrienden gedraa-
id 3 gen
9 E B :A ^r 4 v"i E il en"
gen (lebbsn. Van het eerfte weeteij wy niets
byzQjiders, dan d^t.zj^buiten twyifel met eene
onyerfgihroMcé Idoêbioedigheid den dood heb-
ben te gemoet gezien; dit vioeide uit hun aart,
zoo wel als uit hunne Godsdienft-ige begrippen
voort. Deeze deeden d/én niet alleen dikwerf
alle gevaaren roekeloos trotzeeren , maar brag-
laa\'veelen tot - de. grootfte buitenfpoorigheid ,
ivaotieer zy" den dood . niet konden. vinden, om
ziclr\'zelven\'van \'t leeven te\'berooven, en daar
door dien,trap van geUilizaliglièid re^genietea, wel-
ke al de. geen ,>: die op het bed van eer geftorven
waren, verwagten kónden. Voor \'t overige be-
roepe ik "töy o|) \'rgèdMic van den • iVbori/cfe;?
Vorst, dat hy met ftervende handen heeft opge-
fteld , waarmee wy onze voorige Zamenfpraak
beflooten-hebben, \'en \'wy konnen daaruit hunne
^evoölens^ ifl dat gevvigtig\'tydftip eenigzins op*
maaken. • Wy mogen, toch veilig vooronderftel-
len, dat\'dezelve niet miii fterk géweest zyn ten
tyde; vvahneer de Godsdienst der Gemaanen nog
ih -völlen \'bloei\', was. - , •
R. Dat ging evenwel te ver , wanneer., meii
zicli\'doór\'Zulke beginfelen liet vervoeren^ Om ide
haïideh-ïSin zichzelven te flaan. \' ■
E. \'GewisTelyk ging het--: maar hoe^kctn men
anders verwagten van-Volken ,\' die "van Jongs af
geleerd hadden den dood juicbènde :te: gemoet
«e gaan, en huime ouden dikwerf hadden hooren
153
in hun uiterste. i^t
kermen , als zy vreesden door ouderdom of ziekte
den tol der Natuur te zullen moeten voldoen,
zonder op het bed van eer voor het Vaderland
te mogen fterven. — Het zal minder voor ous
te verantwoorden zyn, wanneer wy hun voor-
beeld hier in navolgden , die weeten, dat wy
van onze posten niet mogen afloopen, en voor
alles verantwoordelyk zyn. — Het was egter te
wenfchen, dat de vreeze des doods minder de
overhand had in \'t hart van veele Christenen,
welke op gewisfer gronden eene hoogere geluk-
zaligheid verwagten.
Vr. Maar hoe gemakkelyk kon een volk van
deeze waereld fcheiden, dat haare goederen zoo
weinig kende en met zoo weinig te vrede wss.
E. Wy zien dan ook hier in, dat zy niet on*
gelukkig waren in het ontbeeren van een geluk
dat zeer kort en zeer wisfelvallig is.
Vr. Of \'er by de Batavieren nog eenige pleg-
tigheden omtrend de dooden, voor dat men hen
de laatfte eer aandeed, wierden waargenomen?
E., Daar vinde ik niets van aangetekend. •
Het is dus onzeker of zy dezelve ook gewasfen
en gereinigd hebben met de Grieken en Romei-
nen. Balfemen konden zy niet, wyl hen daar-
toe de ftof ontbrak. Het fluiten der oogen ,
en het plegtig affcheid kusfen door de nabe-
ftaande vrienden, dat nog in zwang gaat, twyf-
fel ik geen oogenblik of het heeft by de oude
Batavieren ook plaats gevonden. Nog minder
K 4 twyf-
-ocr page 166-l y k p l e g t 1 g h e d e n
tvyylrel ik, of zy hebben de dooden overvloedig«
opregte traanen ge^yd, en de Barden hebben den
lof van zulken, die het Vaderland dienst bewee-
zen hadden, in hunne lykgedichtejii opgezongen«
zonder dat zy zich van gehuurde klaagÜers be-
hoefden te bedienen. Tacitus geefc dit niet
ondjiister te kennen, wanneer hy zegt, dat het
yveenen en klaagen aan de vrouwen yvierd over-
gelaaten. De zuivere liefde onder de Leeven-
den; — de blaakende agting , welke zy voor
waare heldenbedryven betoondea verzekeren
ons anderszints in deezen opzigte genoeg, — De
gewoonte , om de dooden op baaren naar de
plaats hunner beftemming te brengen en dezel-
ve zoo wel door vrouwen als door mannen te
verzeilen , heeft yan onheuchelyke tyden en
waarfchynlyk toen pok al plaats gevonden.
D. Hoe gedroegen de Batavieren zich omtrend
de lyken van hunne afgellprve vrienden?
E. De gewoonten der Volken, zop yerfchil-
lende, zyn meer of min vreemd in dit geval, naar
^aate zy meer of min befchaafd zyn, — Zom-
migen zyn zoo ver gegaan, dat zy de doode lig-
haamen door de lucht en het gevogelte hebben
laaten yerteeren, of die zelf verflonden: maar de
pieeste en befchaafdfle volken , hebben de lig.
haamen of begraaven pf verbrand. Het eerfte
fchynt wel het oudfte en natuurlykfte gebruik.
Het menfchelyk lighaam, dat uit ftolfelyke dee-
len beftaat en op de aarde zyn woon- en werk-
plaats
) ■
-ocr page 167-DER BATAVIEREN.
plaats heeft, rust nergens beter, dan in derzel-
ver fchoot, om allengskens tot het eerfte ber»
ginfel weder te keeren. — De Egyptenaaren en
eenige volken, welke dit in byzondere geval-
len nagevolgd hebben , zogten door balzemen
den dood en \'t graf hunnen prooi te ontruk-
ken , en de lighaamen , van hunne vrienden
zoo veei mogelyk te vereeuwigen. Juist het
tegengeftelde vindt by de verbranding plaats;
waardoor de lyken zeer ras tot asch en ftof
terug gebragt worden. Peeze gewoonte is
zeker zoo eigenaartig niet en egter is dezelve
zeer fterk, zelfs onder de befchaafdfte volken
doorgedrongen, waarvan men de reden bezwaar-
lyk kan nagaan, of het moet zyn, gelyk ik er-
gens geleezen heb, omdat men bevond, dat de
aarde door de toeneemende onlusten onder de
leevenden geene veiligheid genoeg voor den doo-
iden verfchaffen kon , wyl de woede en bitter-
heid veelen tot in het graf vervolgde. Ahhans
deeze zou de reden zyn, waarom de Romeinen,
welke te vooren al hunne dooden plagten te be-
graaven, dezelve in laater tyden dikwerf verbrand
hebben. Volgens tacitus had ook dit gebruik
by de Germaanen plaats. Zoo fchryft hy in -t
zevenentwintigfte Hoofddeel, het laatfte dat van
de zeden der Germaanen in \'t algemeen han-
delt. „ By de uitvaart is geen pragt. Dit
wordt alleen waargenomen, dat de lighaamen
K 5 van
-ocr page 168-154- HET VERBHÄNDEN
vau beroemde mannen met zeker foort van hout
verbrand worden."
D. Wierden dan alle de lyken niet verbrand?
E. Dat is niet waarfchynlyk. — Men kan de
uitdrukking van tacitus op meer dan eene
wyze verklaaren. Het kan te kennen geeven,
dat alleen de lyken van beroemde mannen ver-
brand wierden: maar ook dat tot deezer lykfta-
pels, een zeker foort van houc wierd gebe-
zigd , terwyl omtrend anderen die keurigheid
geen plaats had. — Welk foort van houtgewas
hier toe gebezigd wierd , kunnen wy niet be-
paalen, tacitus noemt het niet, maar zeker is
het een uitgeleezen welriekend hout geweest,
het welk hier en elders in de bosfchen van
Germanien groeide; gelyk de Nooten-, de Ge-
never- de Dennen-boom en anderen, welke men
te onregt voor vreemde gewasfen houdt, daar een
menigte van zulke flammen, nog onder den grond ,
geworteld, in onze landftreeken, ontdekt worden.
F«.. Zou deeze gewoonte altoos by de Gsr^
maanen plaats gehad hebben, of van de Romei»
nen ontleend zyn?
E. Dit denken zommigen, maar dan zou ta-
citus, welke de oorfpronkelyke zeden cn ge-
bruiken der Gerrnaanen opgaf, ook hierin een
misflag begaan hebben. Daar de verbrandingen
van voornaame lyken al zeer oud zyn, gelyk
wy in de gefchiedenisfen des O. T. daar van
reeds
-ocr page 169-1> E R LYKEN.
reeds duidelyke fpooren vinden, maaken wf
geene zwaarigheid , om te ftellen , dat dézclve
ook al lang voor de tyden \'dev^Romeinen hier
plaats gegreepen hebben.
M. Hoe ging dat verbranden der Lyken in
zyn werk?
E. Er wierd op eene habygelege en bekwaa- ^
me piaats eene groote honiftapel opgerigt.
Na dat het lyk behoorlyk gereinigd was , heeft
men het in deszelfs gewoone kleederen daarop
gelegd. — Ik zeg in deszelfs géwoorie kleede.
ren.\' By de Romeinen wierden.de dooden niet
alleen pragtig opgecierd, maar ook veele kostbaar-
heden van kleeding , vercierfelen, kleinoodiënj
krygsroof nevens veele welriekende fpeceryen op
het hout geworpen en verbrand. By de Gal-
liërs maakte men volgens c^sar ook veel om-
flag by de lykplegtigheden , maar ook hierin
verfchillen de Germaanen zeer veel. \'Er was
volgens TACITUS . geene pragt by dezelve.
Dit kwam met hun aart en eenvoudige leevens-
wys overeen, waarvan zy billyk by het fter-
ven niet wilden afwyken. De ftapel wordt
nog met kleederen , nog met reukwerk opge-
hoopt. Elks wapenen worden hun toegevoegd,
cn ook van zommigen het paerd in het vuur
geworpen."
M. Is dat niet vreemd?
E. Myne machtilde is dan niet oplettend
ge-
iss
150 het verbranden
geweest, op het geen ik in myne voorige Za-
menfpraak aangemerkt heb. Dat geen, liet welk
hun het liefst en waardst was in hun leeven,
het geen hun voornaamelyk tot cieraad en ge-
bruik ftrekte , vidlden zy ook mee zich neemen
by hunne uitvaart uit deeze waereld , om \'er
in eene andere niet van ontbloot te zyn.
M. Maar wanneer wapens en paerden ver-
brand wierden; wat gebruik konden zy \'er dan
van maaken?
E, Even het zelfde ^ dat zommige Christenen
van hunne heilige plegtgewaaden kunnen maa-
ken , waar mede zy in de kist gelegd worden,
daar de_ verteering hier en de verbranding daar
hetzelfde uitdoet. Wat denkbeeld zy hier van
gemaakt hebben, betuige ik niet te weeten. De
reden, waarom zy het deeden is ondertusfchen
klaar en uit hun Godsdienftig leerftelfel om-
trend den ftaat na dit leeven opgemaakt, — zoo
klaar, als het zeker is, dat van deeze gewoonte
nog heden ten dage fpooren onder ons zyn..,,
M. Heden? Vader 1
E, Ja MACHTILDE, wel niet van verbranden,
maar evenwel van wapens en paerden by de
lykftaatien van Vorften en voornaame Krygs-
bevelhebberen om^ te leiden , het geen ik
denk , dat yan dit yerbrauden nog een over-
blyffel is,
Fr. Maar heeft Vader niet verhaalt, dat de
wa-
-ocr page 171-LYKPiEGTIG-HEBEl^ BEU BATAVIEHEK-,
-ocr page 172-■wapens, welke de bruid aan haaren bruidegom
by het voltrekken van het huwelyk fchonk, met
alle zorgvuldigheid bewaard wierden, en tot de
kinderen overgingen.
E. Even zoo verhaalt tacitus in \'t vervolg,
dat by de Tenctren het paerd, dat de overlede-
ne gebruikt had, niet van den oudflen , maar
van den dapperflen en waardigften zyner Zoo-
nen wierd geërfd. Maar deeze zwaarigheden
verdvs^nen, wanneer wy aanmerken , dat niet
alle de wapens, maar alleen die geene, welke
de overledene het meest gewoon was te bezi-
gen met hem verbrand wierden, terwyl de an-
dere, en vooral die tot onderpanden van huw-
lykstrouw verftrekt hadden voor de kinderen
bewaard wierden. De gewoonte by de Tenctren
was eene byzonderheid, en tacitus geeft pok
zelf te kennen, dat niet altoos de lyfpaerden by
de uitvaart van den overleden Meester geflagt
en verbrand wierden.
R. Maar wanneer nu de houtftapel en het
lighaam verteerd was?
E. Dan wierden de overgebleeve beenderen
met de asch zorgvuldig in een of meer lykbus-
fchen gedaan, welke daar toe gemaakt waren,
en mee eenige plegtigheid in een graf bygezet.
Zulk een overblyffel en plaats wierd by de Ou-
den even dierbaar en heilig gerekend , als by
ons de graven , waarin de geheele lyken van
pnze nabeftaaoden en vrienden geborgen worden.
D.
157
158 h e t- V e as ra n d E ïï
D. Ik heb dikwerf, wanneer il? van deeze lyk-
plegtigheden by Grieken en Romeinen las., ge-
dagt, hoe konden zy de asch, waarin het lig-
haam van deiï Overledenen verteerd was onder-
fcheiden, van de overige, welke van den hout-
Hapel was voortgekomen, die ik my verbeelden
dat zeer aanmerkelyk moet geweest zyn.
E. Hoe aanzienlyker en beroemder de geftor-
ve held in zyn leeven geweest was, hoe groo-
ter en hooger de hontftapel gemaakt wierd,
terwyl men zich verbeeldde, dat de ziel des te
vlugger en vrolyker ten Hemel opvoer. Dan
des te bezwaarlyker is het om te gisfen , hoe
zy de asch onderfcheiden konden , want men
kan niet denken , dat zy die alle geborgen, of
in het bergen geen toezigt gebruikt hebben.
Zommigen losfen dit raadfel op door te ftellen,
dat men de lyken in yzeren omkleediels lelde,
met gaten doorboord ; anderen neemen tot de
Ashest of het onverbrandbaar linnen, waarvan
plintos en plutarchus fpreekeit, huo toevlugt;
maar men kan dezelve met geene waarlchynlyk-
heid by de Germaanen zoeken. Omtrend de
overgebleeve ftukken van veibraiide beenderen
laat het zich gemakkelyk opJosfcu, maar buiten-
twyifei zal men\'door de ondervinding by hen
geleerd hebben, de asch weike van het lyk
voortkwam, van de houtafche te onderkennen.
M. Hoe waren de graven ingerigt waar ia
men deeze overblyffelen borg?
der L Y K E Ni 159
E. Tacitus zegt. „ De aarde zoode bedekt
het graf. De kostbaare en werkelyke eer van
gedenktekenen veragten zy, als lastig voor de
overledenen." Volgens dit berigt wierden de
lykbusfchen met de asfche in een eenvoudig graf
nedergezet. — Zeker niet in hunne Kerken of
tempelen, wa,nt die hadden zy niet, maar ook
niet in hunne Heilige bosfchen, welke voor de
byeenkomften en Godsdienstoeffèriingen der Lee-
venden alleen gefchikt waren. Volgens dit be-
rigt van tacitus zouden alle de Germaanen
zich van zulke gemeene graven bediend hebben
als men op onze Kerkhoven vindt. Op dat men
egter niet denken mogt, dat onverfchilligheid en
minagting voor de nagedagtenis der overledenen,
hen van een gebruik deed afwyken , welk by
allerleie volken plaats vond , om tomben ge-
denkzuilen en praalgraven ter eere van voor-
naame mannen op te rigten , laat hy \'er op
volgen." Weeklagten en traanen leggen zy ras,
— fmert en droefheid zeer langzaam af. Het
weenen ftrekt den vrouwen tot eer. den mannen
het gedenken." Zoudt ge hier niet uit opmaa-
ken , dat de Germaanen in \'t geheel zich van
geene middelen bediend hebben om de nage-
dagtenis der dooden leevendig te houden en
hunne rustplaatfen uit te tekenen , en egter
wordt dit tegen gefprooken door de menigvuldi-
ge en merkwaardige overblyffels van graaven.
Welke men overal in Duitchland, in de Noord-
fche
ï()0 HET BEGRAAVEN
fclie Ryken, in Groot-Brittannien en zelfs in ons
land aantreft: Overblyffels welke zeker te meer
onze opaierkiiJg verdienen, om dat zy de eenig-
fle zyn , welke wy van de oude Germaanen
kunnen aanwyzen.
M. Ook in ons Land? daar heb ik nimmer
iets van gehoerd !
E. Ja in ons Land: maar in dat gedeelte, het
welk het minst bezogt wordt, en ook eigenlyk
niet tot dezeven vereenigde gewesten behoort,
maar met dezelve geasfocïèeri is , — namelyk
in Drenthe,
D. Wat is hier toch de reden van ?
E. Die is moeijelyk te gisfen. Het zy dat die
landllreek meer dan eenige andere, ten minften
in onze oorden, de ftof tot die gedenkftukkeii
heeft opgeleverd : het zy dat zy elders, daar
het meer bewoond en bebouwd is, opgeruimd
zyn, men vindt ze nergens in onze Provinciën,
voor zoo veel my bewust is , indien men dat
gedeelte van Overysfel uitzondert, dat aan Dren,-
the grenst. En dat men dit niet moet toefchry-
ven aan een gebruik den oude inwooneren van
Drenthe alleen eigen , blykt daar üit , dat ze
elders ook worden aangetroifen; zommige veel
grooter en uitgeftrekter, waar onder de Stom
Henge in Engeland uitmunt, de meesten egter
van denzelfden vorm ea gedaante: maar ner-
gens zoo menigvuldig, het geen te aanmekelyker
is, dan in een land, het welk men als het
Ga/i»
-ocr page 176-D Ê R lyken.
Galilea van Nederland doorgaans aanziet;
maar liet geen in inyn oog, buiten deeze fchat
van overoude gedenktekenen, om meer dan eene\'
reden, geene veragting verdient.
M. Waar in beftaan deeze gedenktekenen
toch ?
E. In de sioogénaarade Hunnéiedden , of zeer
groote Steenen, welke ten deele ftaande , ten\'
deele liggende , hier en daar in het veld worden
aangetroffen , byde Eext ^hy Anlo, Ballo, Borger^
Annen, Drowwen^ Tinaarden^ Suidlaaren^ Rol-
den, Onnen , naar den kant van Bénthem eh
óp andere plaatzen meer. ^ Het is zeer waar-
fchynlyk , dat dezelve nog in veel grooter aan-
tal geweest, maar van tyd tot tyd, vooral by
de Dorpen weggehaald , verkogt eu gebruikt\'
zyn tot muuren van Huizen, Kerken en Kerk-
hoven , tot fondamenten en andere einden ,
het geen nu ten ftrengften verboden is: en nog- ■
thanè vindt men op zommige plaatzen , gelyk
by Borger en Drouwen tot tien Ja zestien ftuks
in getal.
R. Ik verlang zeer zulke Hunnehedden te zien?
E. Hier heb ik \'er een afcekening van, waar«
tiit ge u eenig denkbeeld maaken kunt.^ "
R. Zyn ze alle zoo ingeiigt?
E. Het een wac grooter, het ander\' wat klei-
ner , maar over \'t geheel komen zy veel met
elkander overeen. Ik kan uit uwe oogen ieë-
zen, roozemond! dat het met u eveneens gele-
iêi
l6a DE HUNNE-
gen is, als met eenige myner vriendinnen, wel-
ke ik overreedde, om van ZvM met my der-
waards te gaan , gelyk ik nimmer > verzuime
naar een of andere van deeze Hunnebedden een
beevaard te doen , wanneer ik eenigzins in de
gelegenheid ben, — Toen wy aan de plaats ge-
komen waren , zogt men rondsom in de hoogte,
terwyl men zieh ook verheve pragtige gevaar-
ten verbeeld had , van het geen men op den
grond in het gras onder kreupelbosch vindeji
kon. Meteen woord; het voldeedt niet aan de
verwagting van vrouwen , die enkel getroffen
worden door iets, dat vertooning maakt, te min-
der 5 om dat een zwaare buy van wind en regen
haar noodzaakte terfiond de wyk in de rytui-
gen te neemen. Wy hielden het uit en verfchoo-
len ons onder de liggende fteenen, zoo dat nie-
mand onzer te zien was. — Dan toen de buy
overging en elk onzer voor den dag kwam ,
riep men uit de wagen, daar verryzen de Huw
nen uit hunne graven!
R. Zyn deeze fteenen dan zoo groot ?
E, De bovenliggende fteenen , welke de
grootfte zyn, hebben den omtrek van twintig
tot zestig voeten of tien vademen. De ftaan-
de fteenen zyn kleiner, maar veel meer in ge-
tal. Zy ftaan in een zekere orde by^een ,
voor zoo veel zy niet door menfchen han-
den opzettelyk omgewerkt zyn. Gy kunt
over
-ocr page 178-JÎEB TU
-ocr page 179-bédden»
over de grootte van zommigen hier uit oor-
deelen , dat in Munflerland by Hümmling
een fteen gevonden wordt, waaronder een her-
der met honderd fchaapen Zyn verberging-
kon vinden. En eene voorbytrekkende bende
Van honderd en vyfrig foidaatén poogde fe
vergeefsch een anderen vry léggende fteen te
verplaatzen. Rondom deeze gevaarten, vvelke
zestien, agtien tot vyfentwintig fchreeden lang,
en maar vier, vyf of/zes breed zyn plaatfte meof
op den afftand van drie treeden, tot eene omhei-
ning van de voornaame begraafplaats, andere
kleiner fteenen van vier vyf of zes voeten hoogg\'
elk omtrend eene treede van eikanderen, welke
laatfte egter meest verdweenen zyn, omdat zy
ligt konden vervoerd worden. De verbaazende
grootte van deeze dekfteenen, maakt ondertus-
fchen het aanmerkelykfte van die veifchynfel
uit, want daar men niet zonder behulp van zeer
gefchikte werktuigen dergelyke onhebbelyke lig-
haamen verbrengen, veel min in eene gefchikte
orde op elkander ftapelen ka^n, en deeze werk-
tuigen by veelen her vernuft van de eerde in-
wooners deezes Laniis fchynen te boven te gaan ,
heeft men dit werk aan Reuzen, of dat nog gek-
ker is aan den Duivel toegefchreven. Dat d^
óudfte bewooners van deeze oorden doorgaans
grooter en fterker geweest zyn, is Zoo zeker,
als het zeker is dat \'er nergens een byzonder
ïas van reuzen, gelyk zy by piccard in zyne
L a Drent\'
-ocr page 180-i64 d e h ü n n b-
Drsnt/che Oudbe ien befchreevcn eij afgebeeld
worden, gevonden wierd (*). Maar wat zwaa-
righeid is \'er om te gelooven , dat zy eenige
hef boomen en andere eenvoudige gereedfchap»
pen, M^elke door den tyd verloren geraakt zyn,
hebben weeten uit te denken, met welker behulp
zy deeze fteenen, fchoon met veel moeite, op de
befteinde plaatzen hebben weeten te brengen.
D. Wat foort van fteenen zyn het? waar ko-
men die van daan ?
E. De eerfte vraag, is gemakkelyker te beant-
woorden dan de\' laatfte. f)e ftee;]en verfchillen
niet van geuaante en inhoud van die , welke
men in Noorwegen en elders aantreft. Van bui-
ren zynze wiiagtig, grariuw of van een blaau»
wen of rosfen tint. Van binnen vertoonen zy
zich, wanneerze gekloofd zyn, ook wit of bruin
of rossgtig. Zommige gftnfterend, anderen dof^
veele uit gruis van fchelpen, andere uit kleine
aan een gegroeide keiftcentjes zamengefteld of
zandagtig. Deeze fteenen worden in zulk eene
groote menigte in den grond hier aangetrolFen,
dat \'er weinige plaatzen zyn, volgens het getui-
genis van den kundigen nafpoorer van de zeld-
zaam-
Jammer is het, dat deeze man onder zyne goe-
de berigten, zoo veele lompe leugens vermengd heeft:
fen nog meer is het te bejammeren, dat dezelve zoo
gereedelyk op goed geloof by yeelea, zyn aange«
oomen.
bedden. ! ^ 155
^aamheden deezer landftreek, den Heer van lier ,
waar dezelve niet gelegen hebben of nog leg-
*g£n. Duizenden van lasten zyn hier van daan
vervoerd en aan de dyken of elders verbruikt.
De boeren fpooren dezelve ten dien einde met
een puntig yzer op, en wanneer zy .op een fteen
ßooten j ontdekken zy dien. Is hy te groot ,
men boort een gat, vult het met kruid en laat
den fteen aan ftukken fpringen , welke op een
wagen gelegd, of aan een as gehangenen ver-
voerd worden. Gy kunt hier uit opmaaken,
dat zy die fteenen niet ver hadden te zoeken;
cn deeze is een van de redenen, dat deeze ge-
denkftukken hier meer, dan elders worden aan-
getroffen. Maar vraagt men verder naar dea
cerften oorfpronk van deeze fteenen , dit is
moeijelyker te beantwoorden. Daar is \'er die
meent, dat dezelve hier aangefpoeld zyn, om
reden, dat men geen bergen , of rotzen aantreft,
waar deeze fteenen van afkomftig zyn, en dat
derzelver gladheid niet anders uicwyst, dan dat
zy door het water gefchuurd en befchaafd zyn.
Ik weet dat deeze aarde aanmerkelyke verande-
ringen ondergaan heeft; — dat de zee verbaa-
zend groote vermogens bezit en geweldige zwaar-
tens voortwentelen kau: maar welke redenen
zyn \'er , dat deeze fteenen hier in zulk eene
ontallyke menigte meer dan elders in ons land,
zelfs in laage landen, die meer aan overftroo-
Kiingen bloot ftaan , gevonden worden ? Meii-
La vindf
-ocr page 182-l^S p -ß. hunne-
yindt niet alleen hier, maar ook in andere
^ deelen van Nederland, in Overytfel, iu Gelder-
land, hy Groningen, zeer veele fteenen in zan-
dige gronden, hoewei niet in die menigte, nog
in die verbaazende grootte. De Heer van doe-
vEREiji heeft my in zyn leeven eene verzame-
ling van dezelve laaten zien, en was voornee-
piens, om over derzelver byzonder zamenftel en
wording eene opzettelyke Verhandeling te fchry-
ven. Ik zelf heb ze in Overysfel gevonden,
waar in meu den meer en min volmaakten was-
dom kon nagaan.
M. Groeijen dekfteenen dan in den grond?
E. Paar is geen twylfel aan. Door eene ver-
borgene werking der Natuur worden de deel-
tjes , het zy dan uit reeds gevormde fteentjes of
uit gebroke fchelpen beftaande, door middel van
een fteenmaakend vogt aan een gehegt en tot
grootere of kleinere lighaamen gevormd. Behoe-
yen zy dus door de zee niet hier gebragt te wor-
den , \'er is nog minder waarfchynlykheid, dat zy
door den ftroom, die alles door elkander werpt,
zouden op een geftapeld zyn. Hoe koraenze in
een gefchikte orde, die eenige overeenkomst heeft
hier, in Noorwegen in Duitschland en elders,
by een? en wel zoo by een, dat de kleinfte door
de grootfte bedekt worden, en overal, waar zy
niet omgewerkt zyn , zoo ingerigt, dat men
door een kleine doorgang, welke meest in \'t
Westen is,kan doorkruipen in de kelders,wel-
ke door de bovenfteenen bedekt worden. De be-
den-
bedden. 16^
dekking, welke ik eens hoorde maaken, als oï
de boeren de fteenen, welke zy in den grond
aantreffen , hier, en daar op hoopen by eenge-
bragt hadden, op dat zy hen in den akkerbouw
niet hinderen zouden , komt by my in geene
aanmerking. Zouden zy, zulk eene verbaazende
moeite, die zy befpaaren konden, ondernomen,
en overal met hetzelfde overleg ter uitvoer ge»
bragt hebben, ook in zulke plaatzen , welke
eeuwen lang onbebouwd geweest zyn. Neen!
ik twyffel \'er niet aan of men moetze, volgens
eene overoude overlevering, welke men niet al-
toos zonder grond mag aanneemen, maar nog
minder ligtvaardig verwerpen, aan de eerfte be-
woon eren van deeze landftreeken toefchryven.
D. Waren deeze de Hunnen?
E. Nog eer de Hunnen dan de Reuzen, maar
liefst geen van beiden, — De Hunnen, welke
zich door hunne uitvallen en ftrooperyen berugt
gemaakt, en aan Hmigaryen, zoo men meenr
den naam gelaaten hebben , zyn nooit in dit
uiterfte gedeelte van Gstmanien- geweest , ten
minften ik heb \'er nimmer bewys van gevon-
den, dan in den naam Hunnebedden, Maar de
Hunnen moeten dan overal geweest zyn, waar
meu deeze overblyffelen vindt. Beter zullen wy
in de oude landstaale te regt raakeii. Wanneer
ik in de Ommelanden , het woord hulne of
hunne kleed voor een doodkleed hoorde gebrui-
ken, viel my aanftonds in, dat men hier in den
L 4 een«\'
-ocr page 184-ié?>] DE HUNNE-
eenv\'oiidigen oorfprong van deeze benaaming
vinden kon , en dit heb ik ook by anderen be-
vestigd gevonden.
D. Het woord zou dan niet anders, dan eene
rustplaats of begraafplaats der dooden bete-
kenen?
E. Niet anders, en wy zullen deeze benaa-
ming zeer eigenaartig vinden , waijneer wy ge-
looven , waar van de oude Germaanen, gelyk
wy gezien hebben , niet vreemd waren, dat
de dooden bier en elders rusten van hunnen ar-
beid , tot dat zy ontwaaken tot een ander lee-
yen. De dood is niet anders dan een lan-
ge ilaap en onze graven zyn waarlyk onze rust-
bedden.
D, Maar zyn het dan waarlyk begraafplaat-
zen? eelhart!
E. Men heefc allerleie gisfmgen over de Hun-
nebedden gemaakt. Veelen hebben dezelve
voor altaaren aangezien, en het is niet, onmo-
\' gelyk , dat men zich tot zulk een einde wel
pens van dergelyke fteenen, welke zeer vlak
waren bediend heeft : maar de meeste bo-
ven liggende fteenen zyn zeer oneffen en kun-
nen tot zulk een einde niet verftrekt hebben.
Men denkt ook, dat dezelve tpt zegetekenen zyn
gebruikt: maar dan zouden \'er zoo veele niet op
een plaats opgerigt zyn. - Het zelfde doet
ook de gedagte vervallen , dat zy tot verheve
fpreeVplaatzen in de volksvergaderingen zouden
b r d d b n.
gediend hebben. Nog minder zouden wy de^
zelve voor Godheden aanzien; fchoon wy reeds
toegefraan hebben, dat de Germaanen ook voor
de fteenen, gelyk voor meer andere natuurlyke
voorwerpen een byzonderen eerbied hadden.
\'£r blyft niets anders over , dan dezelve voor
begraafplaatzen te houden. Dit getuigt niet al-
leen eene aloude overlevering, weike alle geloof
verdient, wanneer zy vergeleken, w-ordt met de
Noordfche fchriften : maar dit bevestigen ook
de herhaalde ontdekkingen zoo wel hier als ei*
ders gedaan.
D. Waarin beflaan die ontdekkingen?
E. Men heeft van tyd tot tyd onder deeze
Hunnebedden, lykbusfchen met asch, gebrande
beenderen , wapentuigen , gereedfchappen en
andere dingen gevo/iden , uit welke wy gerust
beOuiten mogen, dat het zekerlyk begraafplaat-
zen van dooden zyn.
D. Daar. twyffel ik nu niet meer aan , maar
hoe komt dit overeen met het getuigenis van ta-
citus omtrend de wyze van begraaven by alle
de Germaanen en dus ook by de oude inwoone-
ren van deeze landftreek in gebruik? zouden het
ook Romeinfche begraafplaatzen zyn?
E. Dit zou dan afwyken van alle graffteden
en overblyffelen, welke men van de Romeinen
yindt, die, of in konftig bearbeide zuilen, ge-
denkfteenen , en praalgraven voor vermogenden,
of in eenvoudige begraafplaatfen beftonden, die
L 5 maar
169
17® be hunne-
jnaar een weinig boven de aarde verheven wa-
ren. Aan de eene zyde ontzagen zy daartoe
geene moeite of icosten, welke by de Germaa\'
\' nen niet pleegen aangewend te worden; aan de
andere zogten zy naar de letter te vpldoen
aan de wensch , welke dikwerf by hmme gra-
ven uitgedrukt ïlaat: Sü tibi terra levis, de aar*
de valle u ligt! Daarenboven vindt men in de
graven van Germaanen en Romeinen beide wel
lykbusfen, (urnen) maar in die van de laatfte
volken geen fteenen \'wapenen , welke alleen
van Gerniaanfchen oorfprong en gebruik zyn.
Ik heb deeze wapenen befchreeven, toen wy
over den krygshandel der Batavieren fpraken.
Behalven deeze vindt men nu en dan enkele
huisgereedfchappen, maar buiten twylfel is het
meeste dat niet van fteen, yzer en koper was,
door langheid van tyd vergaan, waardoor men
ook van het regt gebruik van hunne fteenen
wapenen weinig begrip maaken kan. Ik heb
alles, wat ik hier van tot nog toe zelf gezien
heb , afgetekend met de voetmaat. Het be-
ftaat ten deele in lykbusfchen , ten deele in
fteenen wapenen en gereedtchappen. Diep
(*) De vier eerfte zyn urnen of lykbusfchen
No. i. was hoog 7. wyd\'5| de opening 5 Duim.
No. 2. hoog wyd 3|. de opening 3 dmm.
No. 3. hoog 4^. wyd 4?. de opening zi duim.
No, 4. hoog af. wyd si» de opening duim.
■
-ocr page 188-bedden. 16^
onder den grond op drooge plaatzen » wordt
nog wel iets van vergankelyke fiof aangetroffen.
Zoo heb ik myne kinderen verhaald van een
ruigen hoed eenige voeten diep onder de vee-
jien gevonden , en hier vindtge iets van hout,
het geen de gedaante van een fehuitje heeft.
D. Wat zou dit betekenen?
E. Men heefc \'er my geene oplosfing van
kunnen geeven ; maar ik denk, dat het voor
eene afbeelding verftrekt van de fchuit of boot,
waar
Deeze zou men wegens de naauwe opening voor een
traanflesch aanzien. No. 5. hoog 5 duim en in de
opening 3| duim wyd. zou meu voor\'een drinkvat
houden. No. 6. was lang 5. breed 2? en dik i|
duim. No. f. was lang 3breed 2. en dik i^rduim.
No. 8. lang 4J. breed 2 eu dik duim. No. 9.
was 4 duim lang, 3 breed en i^: op zyn dikst. \'No.
10, was een ligt geele vuurfteen lang 5. breed 2,
dik I duim. No. ir. was donker bruin Duitsch
agaat, lang 3 en breed 31 duim. No. i 2. was van
gebakken fteen met 4 ingedrukte kruisfen en een gat
in \'t midden. 5J duim in de doorfneede sj duim dik;
No. J3. een kleinere van <2 duim in de doorfneede. ,
Daar alle de voorgaande, het zy vlinten, het zy vuur-
of gebakken fleenen. Zeer glad en regelmaatig waren,
is No. 14. een onregelmaatige vuurfteen met een gat
in \'t midden. No. 15. Een osfenhoorn met een
gat, welke ook al tot een wapentuig gediend had
lang p en op zyn dikst duim. No. 16. een
Schuitje lang over fteeven 5^: en wyd i| duim.
® e h ü n n e-
waar van de Overledene zich in zyn leeves
bediend heefc , maar welke te groot was, om
met hem begraaven te worden. Ik weet \'er
ten minften niet nader by te komen.
. D. Maar volgens horatius hadden de Ger-
maanen hier ook denkbeeld van , dat de doo-
den niet met eea onnoodige last moesten be-
zwaard worden.
E. Dat is zoo , en daarom heeft men wel
eens gegist of deeze Hnnnebedden niet vaa
andere volken, het zy voor, het zy na de ty-
den van TACITÜS zouden opgerigt zyn. Voor
die tyden , zouden het de Cimhren moeten ge-
weest zyn: — na die tyden, zou men moe-
ten denken, niet om de Hunnen, maar om dee-
ze of geene Noordfche volken, welke herhaalde
reizen hunne invallen in de Nederlanden gedaan
en zich zomwylen voor een tyd in dezelve ge-
vestigd hebben. De gedagte van piccard, dat
de Noormannen deu naam -aan het. landfchap
Drenthe en verfcheide plaatzen in hetzelve, ge-
lyk aan Holland en Zeeland gegeeven hebben,
is zeker zoo vreemd niet, als het geen hy over
de Reuzen en booze geesten gefchreeven heeft.
— Ik durf intusfchen hier niets bepaalen. Het
komt zekerlyk bedenkelyk voor , waarom ta-
citus niets van deeze zonderlinge gedenkftuk-
ken gemeld heeft, indien ze voor zyn tyd ge-
bruikt wierden. Hoewel zommigen meenen,dat
hy dezelve bedoelt door de Colommen v^h her-
co-
17^
bedden. 16^
Güles, waarvan hy in zyne befchryving van de
groote en kleine Friefen in het vierendertigfle
hoofdftuk gewag maakt.
Fu. Wat zegt hy daar, Vadef?
E. Zyne woorden zyn vry aanmerkelyk ^
maar ik kan niet zien, dat zy op deeze Hun*
nebedden kunnen toegepast worden , welke en
te laag by den grond , en te menigvuldig in
getal zyn om voor Colommen van Hercules
te kunnen doorgaan, anders zou men de aanwy-
zing der landftreek vry Wel overeen kunnen bren-
gen, wanneer men onder \'t oog houd, dat de
landen zoo wel als de volken eene groote verande-
ring ondergaan hebben. „ Beide volkeh, de groote
en kleine Friezen worden tot aan den oceaan,
waar door wy de Noordzee verftaan moeten ,
van den Rhyn omringd. Zy woonen rondom!
onmeetelyke meiren, welke ook van de Ro\'
meinfche vlooren bezogt zyn. Zelfs hebben wy
een tocht gedaan op den Oceaan , en, het ge-
rügt meldt , dat de zuilen van Hercules daar
nog waren. Het zy dat Hercules daar ge-
weest is, het zy dat men overal gewoon is,
alles wat uitmuntend is, tot zyn roem te ver-
haalen."
D. Maar heb ik u niet hooren zeggen, dat
\'er ook andere graven gevonden worden.
. E. Ja , gewisfelyk. Zommige zyn zeer een-
voudig, langwerpig, alleen door de graszoden,
gelyk TAGiTüs fchryft, een weinig verheven.\'
A N B E a E
Men houdt die wel doorgaans voor grav\'eti van
jRo7mrae»?dioedanige in eene verbaazende me-
nigte zomwylen by elkander aangetroffen wor-
den , waarfchynlyk by gelegenheid van een
veldflag opgeworpen. Maar wanneer ik onzen
TACITÜS inzie, weet ik niet,of deeze onderfchei-
ding wel altoos doorgaat, hoewel ik niet ont«
kennen wil , dat *er ook Romeinen begraaven
liggen. Dit is gebleeken uit de wapenen en
penningen, welke tot dien landaart behoorden.
— Eindelyk vind men een derde foort, die uit
cirkelronde heuveltjes beflaan , welke den om-
trek van ruim tweehonderd, en de hoogte van
tien en meer voeten hadden. Een derzelve is
in den jaare 1756 in \'t Landfchap Drenthe digt
by de Koornraoolen van Eext door eeuige land-
lieden ontdekt, welke naar fteenen zogten. „Bhi-
iien in dit heuveh}e vond men een grafkelder
üit agt groote veldffinten zauiengefleld, een in
\'t Oosten , een in \'t Westen en drie aan elke
zyde. Deeze fteenen waren aan den binnenkant
zeer vlak en beflooten eene ruimte van twaalf
voeten in de lengte van \'t Oosten naar het Wes-
ten, — van zeven voeten in de breedte en vyf
voeten in de diepte. De ingang, welke in \'t
Zuiden en twee voeten breed is, gaat met vier
trappen nederwaards, welke van kleinere keijen
gemaakt zyn. Uit deeze beftaat ook de vloer,
onder welke men verfcheide urnen met verbrande
läsenderen, waarvan zommigen nog kenbaar wa-
res
i74
begraafplaatzen. 175
ren en met asch gevuld, heeft gevonden, gelyk
ook eenige fteenen beitels iets meer dan een duim
breed en twee duimen lang, uitgezonderd een ,
die wel drie vierde deelen van een voet lang was.
— Eenige derzelve gelyken naar de gemeene vuur-
fteenen, anderen naar h Duitsch agaat. Zommigen
zyn, het fcherp gefleepen end uitgezonderd, ge-
heel ruuw, andere daarentegen geheel glad.---
Niet zeer verre van deezen grafkelder bevind
zich ook een van de grootfte en geregeldfte
hunnebedden beftaande uit zeven zwaare ftee-
nen, die op twee en dertig andere rusten en met
eikanderen een plaats van agtenzestig voeten
beflaan. De middelfte bovenfteenen zyn dertien
voeten lang , negen breed en vyf voeten dik ,
van onderen zyn zy plat. De ftrekking is van
\'t oosten naar \'t westen." (*) Uit deeze
naauwkeurige befchryving, door den Heer van
LIER te dier tyd in de Groninger courant ge-
plaatst, kan men de inrigting van zulke graf-
heuvels en kelders genoegzaam opmaaken. Na-
derhand vond men onder den eerften vloer nog
een tweeden ter diepte van niet raeer dan een
voet, tusfchen welke beide vloeren men de lyk-
busfchen , die meest gebroken waren en de vyf
of zes zoo genaamde donderbeitels heeft aange-
troffen. De ganfche kelder was gedekt door
drie
Zie van lier oudheidkundige Brieven, waar
ïtten ook eene afbeelding van deeze Kelder vindt.
A N D E R É
drie groote vlinten, en alle de tasfchenruimten
tusfchen de groote fteenen naauwkenrig met
kleine keijen , ter grootte van onze, ftraatftee-
iien, aangevuld, zoo dat geen zand, nOg aarde
mat welke vervolgens het fteenen gewelffel be-
dekt wierd, kon invallen. Des niet tegenftaande
v.\'ierd de kelder by de ontdekking vol zand
gevonden , om dat men de bovenfte dekfteC\'
iien \'er had afgenomen en dezelve dus eenigen
tyd laaten liggen.
D. Het blykt uit alles, dat zy ten,uiterften
naauwkeurig geweest zyn in \'t bezorgen van
hunne dooden.
Eé Dat zy ze zoo maar niet onder de aarde
geftopt hebben, blykt zelf üit de rigting, welke
zy by het gereed maaken van deeze graven
hebben in agt genomen, van \'t oosten naar \'t
westen. Dat zommige egter wat noordelyk ofzui-
delyk afwyzen, naar dat de zon onderging in den
zomer of in den winter is veroorzaakt, om dat zy
geen Compasfen hadden. Men heeft wel Hunne,
bedden en graven aangetrolFen,welke noord en zuid
leggen, maar men meent, dat deezen voor lieden\'
van minder aanzien waren. Ik weet niet of hier
genoegzaame grond voor is. Evenwel dat ia
de grafkelder by Eext een voornaam perfonaadje
begraaven ligt, behoeft men niet te twyffelen.-
Het blykt uit al den toeftel en uit de groote
fteenen byl. Deeze worden maar zeer zelden aan-
getroffen 5 en fchynen zoo wel tot veld- en eere-,
té-\'
I7Ö
BEGR AÄFPLAATZSN,
tekenen, gelyk nu de Spontons, als tot wapenen
verftrekt te hebben: immers dit meent van lier. {1)
— Men zou byna deeze rekening kunnen maaken ,
dat de gemeene man in eenvoudige graven met
zoden gedekt, de aanzienlyken op de gewoone
Hunnebedden en de Overften en Legerhoofden
in kelders begraaven zyn, welke met grooter
zorgvuldigheid behandeld en daarenboven met
aarde geheel en al bedekt wierden. Deezen heb-
ben ook waarfchynlyk een afzonderJyke legplaats
gehad , terwyl anderen te zamen ohder eèn
fteenhoop als een gemeene begraafplaats byge-
zet wier den, zoo lang \'er ruimte was. Immers
men heeft meermaalen eene menigte Urnen tot
vyftig, zestig toe by eikanderen gevonden.
Terwyl zy hier mede bezig waren, wierd de
aankomst van een vreemdeling aangemeld. Di-
DERUC ftond op , bragt hem binnen , en ver-
haalde , dat zyn vriend zoo even van eene rei-
ze uit Duitschland door Westphalen was te rug,
gekomen. Men verwelkomde herman , zoo was
zyn naam, en eelhart nam terftond de gele-
genheid waar om te vraagen , of hy ook de
Hunnebedden of in Westphalen of in Drenthe
met eenige byzondere opmerking befchouwd
had,
1 Zie RHODEN, in de Cimbrifche Antiq, Re-
fharques. treverus Anaftaßs vet, Germani en vam
LIER, bU i44>
IIL DEEL. M
-ocr page 195-173 NADERE BERIGTEN VAN
liad, en daaromtrend aan hun eenig narigt kon
geeven ?
• H. ik heb, na dat ik dezelve in het Oj^za-
irugfche had gezien, een opzettelyk reisje naar
Drenth, ondernomen, om de Huné of Hunne«
bedden nog nader te onderzoeken. Te Midla-
ren , het geen altino voor het Mediolanium
van PT\'OLOMïxius houdt, vond ik \'er een ,, op
het hoogfte van de Es ("-\'J of het koorenland,
belommerd door een eikenboom en hagedoorn,
welke daar door eene grootfche vertooning
maakte , maar het was zeer door elkander ge-
werkt en\' gefchonden. Dit lot was de andere
Hunnebedden , welke ik tusfchen Zuidlaren en
Anko agter Tinaarloo , by Eext en te Rolde
befchouwde , ook min of meer overgekomen.
De ftrekking van Oost en West was by alle met
meer naauwkeurigheid waargenomen, dan zom-
tyds omtrend onze Kerken plaats vind. Tus-
fchen Tinaarloo en Annen vond ik de geregeld-
fte, welke ik tot nog toe heb" aangetroffen, en
C) Een kundig opmerkzaam vriend verzekerde
my by het bezien van dit Hunnebed, dat de grootfte
fteenen in den grond altoos op de hoogfte plaatzea
van Drenth, en vooral op den zoogenaamde Honds«
rug gevonden worden, de kleine keijen daarentegen
meest in de laagte, hidien dit doorgaat, zou mea
hieruit omtrend de herkomst deezer fteenen niet-met
meer zekerheid kumien befluiten?
drenthsche oudheden, 179
welke ik daarom ook heb afgetekend. Dezelve
beftond uit agt fteenen van onderen, vier aan
elke zy , welke door drie leggende fteenen be-
dekt waren, waar van de grootfte zeven voeten
lang , zes breed en byna drie voeten dik was,
de ganfche fteenhoop maakte eene hoogte van
vyf en eene langte van agtien voeten uit. Wy
merkten op, dat de grootfte fteen in \'t Westen,
en de vlakke zyde van allen onder geplaatst
was C1). Hoe nader de andere Hunnebedden
aan de volkomenheid waren , hoe meer wy dit
zelfde in hun opmerkten. Dit Hunnebed lag in
\'t midden van de Hey, maar in eene cirkelron-
de kaale vlakte van zestien treden in de dbor-
fueede. De Hunnebedden, welke ik te Md/fl-»
ren , een half uur van Eext, en by Rolds
op de Es zag , waar \'er twee digt by een la-
gen, beftonden uit veel meer en veel zwaarer
dekfteenen, maar hadden zeer veel van hunnen
welftand verloren: de grootfte naar het Westen
toe waren by Eext verdweenen, en egter maak-
ten die in \'t midden lagen, nog dertien of
veertien voeten in de leiigte uit. Wegens de
groote onregelmaatigheid is de zwaarte niet wel
net te berekenen , maar dit is gewis,
dat elk dier fteenen eenige lasten uit-
maakt,
1 Dit bewyst nader, dat zy dezelve niet tot al-
taaren hebben willen gebruiken, dan moesten zy den
vlakften kant boven gewerkt hebben.
M a
-ocr page 197-a d e r e\' b è rig \'t E n\' v a n\'
maakt , daarom komf altoos by het befchou-
wen \' deeze vraage in ons op, hoe heeft men
zulke lighaamen kunnen bewerken? (*) alting
noemt het een werk van vernuft en niet van
menfchelyk vermogen, waar uit hy befluit, dat
het aan de Romeinen moet toegefchreeven wor-
den, maar wy kunnen \'er onze toeftem-
ming niet aan geeven; te minder, om dat
nergens eenige fpooren van Opfchriften, waar-
na ik naanwkeurig gezogt heb , te ontdek-
ken zyn. Hier mee waren de Romeinen anders
zeer gereed, zelfs op enkele fteenen. By
Eext ftonden nog hier en daar op een afftand
kleinere Steenen , welke volgens picard rond-
om de voornaame Himnebedden pleegen ge-
plaatst te worden. ,£n by de handwyzer tus-
fchen Zuidlaren en jinloo vonden wy een
Hunnebed, dat wel iets grooter, maar niet zoo
ge.
(*) Men fprak onlangs niet zonder reden met deu
grootften ophef vaa de onderneeming van cathari-
jNA II, wanneer zy een fteenbrok van 39 voeten ia
*tmidden lang, 21 voeten breed en 17 dik uit eene
moeras liet haaien en mar Petersburg vervoeren: maar
ik fta nog meer verwonderd over deeze fteenen ,
fchoon zy maar ruim een derde van de grootte uit-,
maaken, wanneer ik bedenk, door welk Volk en in
welk een tyd dezelve vervoerd zyn. De cuin\'ek voet
op 140 ® gerekend zynde, zal de grootfte fteen by
£ext ongeveer 50,000 ® zwaar zyn. Kon hy overal
de maat houden, mogt men hem op 82,900« rekenen.
tS^o
drssntiïs-ciie oud he ben.
•geregeld was, als dat tusfchen Tmaar/öo en
Annen^, egter had het dit-byzondere ,. dat de-
toegang naar onderen, tusfchen twee platte op_
den kant ïlaande lleenen .in .\'t Zuiden nog zeer
duidelyk te ontdekken was. ..
E. Dan Jjeht gy., de,,.Qrgfkelder hy Esxt
zekerlyk gezien?
.. H\'. De Grafkelder was op de drie dekfleenen
en de kleine ftopfteenen na , -nog in volle orde.
De agt overgebleeve fteenen, welke de wanden
uitmaakten, ftonden op een grond, wdke gelyk met
het overige veld was., in \'t midden van een
ronden heuvel van aangebragte aarde, waar me-
de deeze fteenen bedekt waren. Dezelve kon-
den nu nog eene voegzaame familie - grafkelder
uitmaaken. Zoodanige heuvels, vindt men op
verfcheide plaatzen in zag \'er on-
der anderen twee by Rolde welke den omtrek
van ruim twee honderd voeten hadden, en niet-
tegenftaande het verloop van tyd volkomen
cond waren. En ik twyffel geen oogenblik, of
men zou in zommigen, wanneer men de moei-
te wilde doen, ook fteenen grafplaatzen aantref-»
£en, maar de onverfchilligheid der inwooneren,
of de yrees van tegen het verbod te zondigen,
houdt hen te rug. Ik herdagt by deeze gele-
genheid de ontdekking, welke men onlangs op
Texel by het Dorp de Waal van een Romein-
fel^ begraafplaats in een heuvel gedaan heeft.
Dus zou men, indien de lust tot onderzoeken
M 3 eei
-ocr page 199-isa nadere berigten van
een weinig moeite -en kosten deed aanwenden ,
nóg veele\' ontdekkingen kunnen doen , maar
nergens meer dan in \'t Landfchap Drenthe (*).
■ E. Kan herman oïis ook eemg narigt geeve-n
omtrend de merkrekenéh van legeringen en vaii
vergaderplaatzèn onder den blooten Hemel in
Drenthe?
H. De tyd én de gelegenheid ontbïakéh my,
anders had ik gaai-n gansch Drenthe willen
doorkrüisfen, om meer Hunnebèdden en vooral
dat by Borger, het geen men my zeide, dat :het
grootfte was, op te néemeu, ook de lykheuvels
by Exloo; — de oude legerplaatzen by Balko,hy
Valte, by Emmen en Peest : — de zitplaatzen
by Baïloo en in het Grollerhout. By Rolde zag ik
èene plaats rondom door -heuvels iiigefloten, en
in den éenen hoek met eene hoogte voorzien,
w^elke, indien\'dezelve niet tot eene Volksverga-
dering gediend heeft, daar toe ten minften al-
lergefcliikst was: nu zyn \'er jonge boomen ge-
plant.
(*) Men vindt door menfchen handen byeengebragte
aardheuvels op zeer veele plaatzen, fchoon zy niet
alle hetzelfde oogmerk hebben. — Onlangs las ik
in de Reisbefchryvhig van cose doorPolefi, dat hy
eene groote menigte aardhoopen by Novogrod bad
aangetroffen , welke de Boeren Zweedfche begraaf,
plaatzen noemden. Twee van eene aanmerkelyke
hoogte vond hy ook by Cracau y dan of ze rond
waren, meldt hy niet.
d r e n t,h s c lï e vo u d hx d e n. 18.3
plant. :Dit is \' zeker, >\'ciat de Boeren va»
JVorg nog \'s jaarlyks : op\' .eene :open :: ruimte
rondom eenen boom wgaderen en zich opb aar«
de zittingen plaatzen , om te beraamen wan-
neer zy hunne koorenakkers, welke zonder ee-
nige affluiting op de nääst elkander gelegen
zyn, zullen bezaaijen,. op dat zy dezelve ook
te gelykertyd mogen afmaaijen, om her vee \'er
in te kunnen zeilden."--iiet fpeet my zeer, dat
ik myn oogmerk niet ten vphen bereiken kon>
anders had ik my nog gaarn in Drenthe langer
willen ophouden., hoe zeer ik niy in veelen, op^
zigte behelpen moest.. Men heeft zich weinig
met de Drenthen bemoeid , om dat zy een af-
gezonderd landfchap uitmaaken , dat op zich
zelven ben:aat , en zy bemoeiden zich weinig
roet anderen , om dat zy weinig behoeften
kenden , en het voomaamfte van hun eigen
grond trokken. Zy zyn \'er misfchien te geluk-
kiger door; want fchoon de kunften en wee-
tenfchappen niet tot hen doorgedrongen zyn,
zyn zy aan den anderen kant bevryd gebleeven
van dat bederf van zeden het geen Nederland
over \'t algemeen heeft aangeftoken. De grootfte
eenvoudigheid, de goede trouw , ongeveinsde
Godsdienftigheid, zuiver overleg en eerbaare
zeden hebben *er in \'t algemeen plaats. — la-
dien men de Veenen O van Drenthe iiiet noo-
dig
(*} Deeze veenen zyn onuitputtelyk; te meer, om
M 4 dat
ïs4 het sterven der vrouwen
dig had zou men zich nog minder met de in-i
wooners en deezen zich met ons bemoeijen. Dat
zy intusfchen van natuurlyk verftand en vatbaar-
heid geenszins ontbloot zyn j heeft de ondervin-
ding my dikwerf geleerd.
Eélhart bedankte herman , die nog meer
verhaald zou hebben , het geen hier niet tot
het oogmerk diende , en vroeg hem verlof,
om zyne aanmerkingen ten einde te mogen
brengen, welke hy juist over de begraafnispleg-i
tig-»\'
de Jnwpoöers de veenen, welke zy voor eigea
gebruik graaven, derwyze behandelen , dat zy binnen
een kleinen omtrek van jaaren weder ingeboet zyn.
Ik verwonderde my , dat men zoo onregelmaatig
met kleine griften hier en daar het land te fchande
groef. Myn vriend antwoordde my, dit gefchied met
oogmerk. Zie hier hoe het veen gevormd wordt,
het geen by ons geen raadfel is! Hy toonde my ver-
volgens , hoe de mosplancen zich over de oppervlakte
van \'t water verfpreiden , \'s jaarlyks verrotten, ver-
droegen, ea eene korst maaken, welke ras in veen
overgaat, het geen des \'te fpoediger gefchied , naar
maate de veengroeven kleiner zyn. Hy toonde my
het onderfcheid in kuilen van verfchillenden ouder-
dom; hy toonde het my in de bovenkorst van het
veen. Ik was overtuigd en\' zou moeten bekennen
dat de eenvoudige Drenth zyn waare voordeel heter
leende, dan de Hollander y ten zy het onderfcheid
van veen en van bovengrond hier eene verandenug
inaakt* .
-ocr page 202-met «aare mannen. 155
tigheden van de oude inwooneren deezes lands
bezig was te maaken.
Vr. Eer gy voortgaat, myn eelhart, daar
valt my iets in, het geen ik u-al-meermaalen heb
meenen te vraagen. De voornaamften\' hadden
waarfchynlyk eene afzon derlyke begraafplaats,
zegt gy; wierden zy alleen op den lyktlapel ver-
brand, of namen zy behalven hunne paerden
en wapenen nog eenige metgezellen of metge-
zellinnen meê naar de andere waereld?
E. Ik verlla u, myne VREDEGONDE^ gy wilt
vraagen , of de vrouwen ook met haare mans
verbrand wierden , even als men by zommige
volken in de Indien gewoon is. Ik heb van
dit onaangenaam onderwerp niets willen reppen,
om dat ik \'er niets met zekerheid ten opzigt
van onze Batavieren van melden kan. Zommi-
gen meenen , dat ja ook deeze gewoonte niet
vreemd was by de Germaanen uit het gezegde
van tacitus in zyn negentiende Hoofdftuk,
5, Die volken zyn \'er nog beter aan, by welke
geen andere, dan maagden in \'t huwelyk tree-
den, waardoor de hoop en wensch, om huis*
vrouw te zyn in eens voorbygaat. Zoo kry-
gen zy maar eèn man, gelyk zy maar eèn lig-
haam en eèn leeven hadden , op dat geen de
minfte gedagte nog begeerte zich verder mogt
uitftrekken, en zy niet ftegts den man, maar
?ils \'t waare den Echt mogten beminnen," Dit
i^an men \'er zeker uit opmaaken, dat \'er by
M $ dee-
-ocr page 203-l86 het sterven der vrouwen
deeze volken geen tweede huwelyk voor de we-
duwen opzat, maar dat men dit zoo verre
moet trekken, dat zy daarom,-wanneer haare
mannen ftierven , een einde van haar leeven
niaakticnj durve ik niet toeftemmen. Tacitus
heeft, terwyl hy de zeden der Germaanen be-
fehryft, zeer dikwerf en vooral in dit Hoofd-
ftuk het oog op de bedorve zeden der Romei1
nen. De wulpïchheid bragt te weege, dat vee-
le Romeinfche vrouwen haare mannen ras moe-
de, warden, en zich van hun door herhaalde
egtfcheidingen of nog erger middelen ontfloegen.
Dit zou geen plaats gehad hebben, indien men
te Rmen even als in Germanien alle hoop op
eeu tweede huwelyk had afgefneeden.
- D. Het zou my aangenaam jyn, indien eel-
hart ons meer zekerheid ir deezen opzigte
kon geeven.
E. Dat kan ik niet. -- Neem ik lot de
gebruiken vau andere volken myn toevlugc ,
deeze geeven een nadeelig vermoeden. Het
geen men van de Scythiers verhaalt, wanneer
hunne Vorfien geftorven waren , is zeer onge-
rymd Ik zal \'er u daarom niet mee op-
hou-
1 Wanneer een Koning der Schphen fterfc,
worden terilond zyu fchenker zyn kok, lyf bediende
en boodfcbapper geworgd en tnet hem begraaven.
Wanneer het jaar om is, worden\'er nog vyfcig dienaars
eri
-ocr page 204-m e t h a a r e \' m a n n e n. ÏBJ
houden, fchoon vvy van hunne rgewo\'onîen
wel eéns eenige opheldering: ontvingen. Eg«
1er zal ik melden.,: wat ik van de Thruciers
by HERODOOT leeze, „ De. uitvaarten det
ryken zyn by -hen ;>dus\' ittgcrigt. - Na dat het
lyk drie dagen is- ten toon gefteld ^ en
veelerleie beesten geftagt\' zyn , eet \'nrèn te za-
men. Daarna beweent liien hel\' lyk\' én begraaft
het, na dat het verbrand is, of\'men beftelt het
ep eene andere wyz« ter aarde , - feu nà dat de
lykheuvel ïe zamen gebragt is, worden \'er vee-
lerlei foorten^ van ftryden, maar voornaamelyk
tweeftryden gehouden. Hier vindt ge gewoon-
ten , die nog in gebruik zyn, en andere, die
by de - Gn^n en Romeinen aangetroffen wor-
den. Maar dit is het nog niet alles. Van de
vrouwen verhaalt dezelfde Schryver. Elk
■Thracier heeft- verfcheide vrouwen. Daaruit-ont-
ftaat, wanneer iemand fterft, eene groote twist
en even zoo veel paerden gedood. De paerden
worden geopend , het ingewand \'er uit genomen,, met
hooi gevuld, en weder toegenaaid. Deeze doode
paerden worden door middel van balken en paaien
opgerig: en de vyftig geworgden daarop gezet, met
ftaaken door hunne en der paerden ruggen aan elkander
vast gemaakt en overeind gehouden. Op zoodanig
eene wyze wierdén zy, zoo wy herodotus geloo-
ven j als eene lyfwagt om des Koniiigs graf geplaatst.
l8s het stesven der vrouwen
onder de vroüwen, door wederzydfche vrien-
den met opzet, aangeftodct, wie van allen de-
meest geliefde geweesc\'is. Zy, die als zoodanig
geoordeeld is, wordt, na dat zy door mannen
en vrouwen is opgecierd, by den houtftapel of
het graf door den naasten bloed verwand ge-
dood , en te gelyk met haaren man begraaven.
De overige vrouwen, welke dit niet te beurt valt,
zien ;zulks als eene groote ramp aan, wyl men
het haar tot fchande rekent," Volgens mela,
die het zelfde zegt, is de vrouw, welke met
haaren man mag fterven, uitermaaten verheugd,
terwyl de anderen ontroostbaar bedroefd zyn.
SoLiNUS verhaalt het met deeze geringe veran-
dering , dat de vrouwen der Thraciers vry-
willig op den houtftapel fprongen en zich met
haare mannen lieten verbranden.
D. Welke gewoonten hadden \'er by de Gal-
liërs plaats ? . .
E, Van de Galliërs vinde ik ten deezen
opzigte iets- aangetekend by caesar en mé-
la. De eerfte fehryft t „ De ftaat der Be-
zoldelingen is deeze, dat zy alle de voor-
deelen des leevens genieten met die geen , waar
mee zy vriendfchap gemaakt hebben. Indien
deezen eenig geweld wordt aangedaan , dan
draagen zy met hem in \'t ongeval, of helpen zich
van kant. En \'er is niemand by menfchen ge-
heugen gevonden 5 die weigerde te fterven , wan-
peerhy gedood was, aan wiens vriendfchap\'hy
zich
-ocr page 206-met haare mannen.
zich plegtig had toegewijd. " Mela bevestigd
dit, wanneer hij zegt, „ daar waren \'er onder de
Galliers , welke zich op den brandftapel van
hunne vrienden vrywillig wierpen, als of zy met
dezelve in een andere waereld zouden leeven. "
In \'t algemeen getuigt c^sar van de Galliërs
„ dat zy alles, het geen zy rekenden, dat aan
leevenden dierbaar geweest was , in het vuur
wierpen , ook de dieren. En een weinig voor
deezen tyd wierden ook de flaaven en afhange-
lingen, van welke bleek, dat zy van hem be-
mind geweest waren, na het volbrengen van de
lykplegtigheden, met een verbrand.
R. Wat Barbaarfche gewoontens ! gaat de
menfchelijke wreedheid zo ver. Ik hoop, dat
onze Batavieren hier vry van zyn gebleeven.
E. Die barbaarfche gewoonten , hoe vreemd
ze ons voorkomen , vonden voor een gedeelte
by de oude Grieken en Romeinen plaats. By
homerus laat achilles de uitvaart van zynen
vriend patroclus alle plegtigheid byzetten door
het dooden en verbranden van vier uitgeleezene
paarden, twee van zyne negen meest geliefde
honden, en twaalf flrydbaare Zoonen van aan-
zienlyke Troyaanen. By de Romeinen gebeurde
het ook zeer dikwerf, dat de lyfeigenen en
zelfs de vrygelaatenen, by den lykftapel gedood
wierden, of zich zelfs vrywillig van het leeven
beroofden; terwyl anderen lyf om lyf vogten,
yan mannen , welke met hunne vrouwen ea
vrou«
-ocr page 207-Jpo het. sterven der vrouwen
vrouwen, welke met haare mannen befl0|0ten te
fterven zyn de voorbeelden menigvuldig. De
gefehiedeuis vau arria en peTus is bekend*
Aanmerkelyk was het graffchrift van publia
CORNELIA ANNiA > welke , Op dat. zy in een be-
droefden weduwenftaat ^ haaren man, met wien
zy twintig jaaren zonder eenige reden van klagte
geleefd had,niet overleeven mogt, door eene on«
yergelykelyke fmerte verfcheurd, zich zelve vry-
willig veroordeelde, om leevendigin hetzelfde graf
met hem begraaven t,e worden. Volgens seneca
hebben verfcheide vrouwen zich op de branden-
de houtftapels van haare mannen\' geworpen. —
Het is \'er zeer verre van daan, dat ik dee-
ze gewoonten goed zou keuren. Het bloed
en het leeven van een mensch is te dierbaar,
dan dat het zoo nutteloos gefpild zou mo-
gen worden; behalven dat het beter is, dat
eene moeder by haare kinderen blyve. Ik
zou egter alle deeze gewoonten niet gaarn
aan enkele wreedheid toefchrijven. Men
moet altoos de omftandigheden van tijden
en zeden in \'t oog houden , en dan kan
men hier eene groote verkleefdheid een on-
wankelbaare trouw by de zulken, die zich
vrywiUig opofferden aan den eenen ; en
eene fterke overreeding van eikanderen in eene
betere waereld te zullen wedervinden aan den
anderen kant uit opmaaken. — Met dit alles
zyn \'er nog geene bewyzen, die ten laste van
met haare mannen. 191
de Germaanen in \'t gemeen , of van de Bata-
vieren in \'t byzonder dit ftuk voldingen. —
Hunne tegenftelling tegen de Galliërs geldt ook
in dit geval, — te meer om dat caesar fchreef,
dat by de lykplegtigheden van deezen veel, en
TACITUS van de Germaanen, dat by hun uitvaart
weinig toeftel plaats had. Alleen de aaTizienlij-
ken wierden op een zeker uirgeleezen hout ver-
brand — daar nevens ook hunne wapenen, zom-
tyds de paerden. Hier was de piaats geweest
om vau vrouwen, vrienden of knegten te fpree-
ken, indien dezelve zomwylen den overledenen
verzelden. Daar en boven fchynt die gewoonte
by de Galliërs van het mede verbranden van
Slaaven en afhangelingen ten tyde, van caesar\'
reeds afgefchaft te zyn. By de Noordfche
Volken heefc dezelve egter nog lang ftand ge-
greepen.
D. Wat zeggen hunne gedenkfchriften?
E. De voorbeelden zyn menigvuldig, dat niet
alleen paarden, honden, maar ook krygsgevan-
genen, flaaven en vrouwen met de Overledenen
van aanzien gedood en veibrand zyn. Ik zal
alleen deeze gevallen bybrengen. Bartholinus
verhaalt uit oddo een Schryver van de dende
of elfde eeuw dat sifrid storrade by haaren
Koning erich in Zweden daarom niet wilde bly-
ven , w^d de wetten van \'t Land medebragten,
dat na het affterven des mans, deszelfs overbly-
vends vrouw met hem moest begraaven worden-
Nu
-ocr page 209-192 het sterven der vß.ouweb? ,
Nu was het bekend , dat Koning erich een«
gelofte gedaan had , indién hy over styrbiorn
zegenpraalde, dat hy niet langer dan tien jaaren
daarna begeerde te leeven. Daarentegen ver-
haak saxo graimbjaticus , dat wanneer sygria
dogter van sygarüs den Koning van Denêmar-^
ken zich buiten haar Vaders weeten met hertog
HAGBERT uit Zweden in den echt verbonden
had, en hy zich verkleed by zyn lieffte in Zee\'
land had begeeven , waar hy gevangen en ter
dood veroordeeld wierd 5 de jonge princes zich
volgens affpraak van \'t leeven beroofde. Zy
openbaarde haar voorneemen aan haare Staatjong-
vrouwen, en overreedde dezelve, om zich ne-
vens haar aan hèure lluijers te, verhangen , na
dat zy het huis, waarin zy waren , te vooren
heimelyk hadden in brand geftoken. Bonifa-
cius verhaalt in zyne brieven van de Wenden of
Veneden „ dat de cchtgenooten elkander in het
huwelyk zoo teder beminden , dat de vrouw wan«
lieer haar eige man geftorven was, weigerde te
leeven; en dat die geene de grootfte lof waardig
gerekend wierd , welke zich met eige hand van
\'t leeven beroofde, op dat zy op een en dezelfden
ftapel met haaren man zou inogen verbrand
worden. Procopius fchryft van de HerUlen^
dat elke vrouw , welke voor deugdzaam wilde
gerekend Worden , verpligt was zich kort na
haar mans dood te verhangen. Zy, welke dit
weigerde te doeu, wierd voor eerloos gehouden
ÏIIET haare MANNEN. I93
ên aan de kwellingen van de nabellaaiiden des
overledenen bloot gefteld, — Wy kunnen nogthans
uit dit alles niets met zekerheid ten opzigt van
alle de Germaanen befluiten. De Noordfche volken
hadden veel byzonders. De Veneden wil tacitus
ruim zoo zeer onder de woeste Sarmaaten als
onder de Germaansn tellen, en op procopius
kan men niet veel aan, wyl hy veele zaaken
ten nadeele van de Eüropeefche volken op een
losfen voet, of uit vooringenomenheid verhaald
heeft.
D. Het is my lief, dat de waarfchynlykheid
voor dit gebruik by de Batameren niet verder
kan gebragt worden. Hoe braaf "het is , dat
Echtgenooten aan elkander verkleefd zyn ; hoe
begeerlyk het ook zy, dat zy te zamen als baü-
CIS en pHiLEMON uit deeze waereld verhui-
zen, waarin zy een hait en ziel waren, nogthans
begryp, ik dat door zulk een eigenwillig fterven,
in het recht Van het Opperwezen getreeden en de
maatfchappy benadeeld wierd: —vooral, wanneer
*er jonge kinderen ter opvoeding over bleeven.
• E. Gy befchouwt de zaak in \'t regte licht en
het is zeer. goed, dat de Christelyke Godsdienst
deeze gewoonten onder zyne belyders heeft doen
affchalfen. — Hebben myne vrienden ook nog
andere bedenkingen ?...... Dan zyn onzt ge-
fprekken over de zeden der Batavieren ten eindea
D. Ik hoop niet, dat alles, wat \'er over dit
volk. nog te zeggen valt, reeds afgeloopen is.
xp4 anderb bewooners
E. Neen,wy weeten nog een weinig van hun-
ne gefchiedenisfen , federt zy aan de Romeinen
zyn bekend geworden , tot dat zy ongevoelig
verdweenen , of door andere Volken verdron-
gen zyn.
D. Valt \'er omtrent de zeden der overige oude
inwooneren van deeze landen niet aan te mierken ?
E. Niet veel byzonders boven het geen ik
reeds gezegd heb van de Batavieren. ïk heb aan-
gemerkt 5 eer ik over hunne zeden beg.cm re fpree-
ken, dat het geen tacitus en c^sar van de
Germaanen in \'t algemeen verhaalen, by uimee-
menheid op de Batavieren kon toegepast worden ,
in zoo verre tacitus van hen vooral met den
grootften lof gewaagt, wanneer hy van elke na-
tie in \'t byzonder handelt. Wy mogen de overi-
gen dan hier uit leeren kennen. Het byzonde-
re , dat wy hier en daar, vooral ten opzigt van
het Godsdienftige, hebben aangetroffen, deel-
de ik myne xiienden ook mede, Wyl men om-
trend eenige natiën nog onzeker is, waar zy be-
paaldelyk hebben gewoond, en hoe verre ziejj
hunne grenzen hebben uitgeftrekt, kan men van
hun niet zeggen, deeze woonden wel eer in onze
Nederlanden, en daar is hun verblyf geweest,
gelyk men van de Batavieren kan zeggen. ïk
heb de naamen daarom maar by voorraad opge-
geeven, welke hier in aanmerking komen; maar
men zou tegen zommigen met reden kunnen in-
brengen, dat zy niet, dan voor een korten onzeke-
vak dé nedeklanöen. 195
fen tyd zich hier hebben opgehouden, en dus niet
als gevestigde inwooners van deeze landftreeken
kunnen aangemerkt worden; namelyk, de Tenc-
iren , welke men uit eenige overeenkomst yan
naam doorgaans in Drenthe, deUJipèeten, welke
men in Zutphen en de Sicamhren, welke men in
Gelderland pha.i&t, hebben te vooren hooger op
gewoond. Daarentegen is het van anderen ge-
noegzaam zeker, dat zy wel eer ook tot ons land
behoord hebben, als de Caninefaaten, de kleine
Friezen, welke nog hunne naam behouden heb-
ben en Cauehen nevens de Frifiahonen , de
Sturiers, de Marfaaten, en de Taxandriers,
Fr. Zyn zy allen ook deugdzaam en dapper
geweest ?
E. Dit mogen wy vry vooronderftellen. Da
Friezen en Caninefaatèn hebben zoo wel, als de
Batavieren meermaalen getoond^ dat zy bemin-
naars waren van hunne vryheid en dezelve des
noods zeer wel dorften verdedigen. Maar
ik kan niet nalaaten , by gelegenheid van
deeze vraage , het loflyk getuigenis by te
brengen, dat tacitus in zyn vyf en dertigfte
Hoofdftuk geeft van een volk , dat hy ChaU\'
(en noemt. „ Deeze natie, fchoon zy vaa
de Friezen begint, en een gedeelte van het
ftrand beftaat, ftrekt zich langs de grenzen van
alle de volken uit, welke ik befchreeven heb,
tot dat zy tegen de Catten ftoot. Zulk een on-
meetelyke ruipate lands houden de Qhaucen niet
i pö - e H A -R a C T E K
alleen in, maar zy vervullen dezelve ook. Oir-
der de Germaanen is het een alleredelst volk en
het vtrelk zyne grootheid liefst door geregtigheid
v\\nl handhavenen. Zonder begeerlykheid, zonder
magteloosheid, gerust en afgefcheiden, zoeken zy
geen oorlogen, maar worden ook door geene invab
len of ftrooperyen verwoest.En dit is een voornaam
bewys van hunne deugd en kragten, dat zy om de
overhand te behouden, zich nimmer van onrecht
bedienen. De wapenen zyn by hen allen nog-
thans aan de hand, en als het de nood vordert
ook de legers: zy kunnen een menigte van man-
nen en paarden op de been brengen , en behouden
ook wanneer zy flil zittenj denzelfden roem."
D. Dit is waarljyk een zeer loflyk getuigenis.
Het was te wejjfchen , dat het politiek fystema
van alle volken zoo was, dan zou elk voor zich
gelukkig zyn en geen der nabuuren overlast ly-
den, en daarom hoop ik , dat zy ten minften
voor een gedeelte in Nederland gewoond Lebben.
E. Dit is waarfchynlyk, om dat zy zich
zoo verre hebben uitgeftrekt, en om dat de kleine
Cauchen, welke door plinius op\'de eilanden van
den Rhyn nevens andere volken geplaatst wor-
den, voor het zelfde volk en afftammelingen van
de groote Chaucen of Cauchen mogen gehouden
worden. Met de Friezen is het even zoo ge-
legen C*>
K..
^ (*) Men wil volftrekt de opgave van de Cauchen
by
-ocr page 214-der EATAV IER £ N. I57
R. Indien eelhaut ons niets meer van de ze-
den der Batameren kan mededeelen, zouden wy
hem dan zyne beloften mogen herinneren, nu
wy nog ruimte van tyd hebben ?
E. Welke belofte, Rozemond ?
R. Eene vergelyking te maaken tusfchen de
voorige en de tegenwoordige bewooners der JVe-
der landen,
E. Plet is zoo! ik heb hier van gefproken. Edog,
deezen taak, welke niet alleen zeer moeijelyk, maar
ook in deeze tyden gevaarlyk is, niet ftellig op
my genomen. Dat myne vrienden zich dan met
eene korte herinnering van de zeden der Bator-
vieren vergenoegen, om daar uit hun charakter
op te maaken, en het zelve by dat van hunne te-
genwoordige Landgenooten te vergelyken. — De
Batavieren waren een uitgeleezen volk onder de
Germaanen, het welk zich zeer overeenkomdig
met de voorfchriften der eenvoudige Natuur ge-
droeg. Met weinig te vrede, vergenoegden zy zich
met
by PLiNms voor eetie fchrijffeil aangezien hebben,
maar daar zy op de kaart van peütingek. onder den naam
van Chaci of Chauei gevonden worden , en ptolo«
MiEus van groote en kleine Cauchen fpreekt, is hec
vry zeker, dat zy als eene volkplanting van de Cau-
chen, die aan de andere zyde vau den Rh-yn voor .
by het Flie woonden, moeten aangemerkt worden ,
zoo maakt taCitus onderfcheid tusfchen de groote
€n kleine Friezen, waar van de laatften ook op d®
Eilandea van den Rh^n zich gevestigd hadden.
N,3
-ocr page 215-jqb c h a r a c t e
met het geen land en water hun opgaf. De Land-
bouw was meest het werk yan vrouwen en kin-
deren, de jagt en visfchery de uitfpanning van
mannen e-n jongelingen. De verlokfelen van den
rykdora waren hun onbekend, en daar door blee-
ven hunne zeden in zeer veele opzigten onbe-
vlekt. Ingetoogen in hunne jeugd , kiesch en
eerbaar in hunne huwelyken , door overvloed
en weelde niet verzwakt, leverden zy aan het
Vaderland zoonen en dogteren van eene welge-
maakte ryzige geftalte, zoo wierd gezondheid
en fterkte met de onfchuld van geflagt tot
geflagt voortgeplant. — Openhartig vvaren zy,
vooral by hunne maaltyden , waar zy gaarn een
goeden cier maakten, maar zich ook wel eens in
het drinken te buiten gingen. By een volk, dat
zyne waarde kende, dat den dood niet vreesde,
dat oploopend en nimmer ongewapend was, kon
het niet anders zyn of \'er ontftonden dikwerf he^
yige gefchillen , welke egter door goedhartigheid
ras weder bygelegd wierden. Schoon zy zich
weinig met kunften en weetenfchappcn ophielden,
wisten zy zich egter de noodige gerieflykheden en
tydkortingen te bezorgen. Zy leefden meer naar
gewoonten dan naar wetten, en egter overtroffen
zy de meeste volken , welke door de grootfte
wetgeevers waren voorgelicht. Hunne lyfeigenen
waren van de rechten der mxenschheid niet uitge-
flooten, ea de gastvryheid ftrekten zy In een
groote maate uit tot elk vreemdeling, die hen be-
zogt. Wyl zy zich op den Koophandel niet toe-
lei-
-ocr page 216-dek. batavieren. 213
leiden, hadden zy weinig gemeenfchap en lieten
zich ook door vreemde natiën niet verbasteren.
Schoon zy hunne Vorften en Overheden hadden ,
en door dezelven zich lieten beftieren, waakten zy
zorgvuldig tegen alle inkruipend geweld en over-
heerfching. Alle zaaken van gewigt wierden ia
hunne Volksvergaderingen afgedaan. De oorlog
was de hoofdbezigheid der mannen en tevens hua
voornaaiVifte vermaak. Dapper en ftandvastig
waren zy getroost des noods voor het Vaderland
niet alleen te vegten, maar ook te fterven. Lief-
de voor de Vryheid ftraalde in alle hunne bedry-
ven door , indien men alleen het fpel uitzon-
derd
, waarop zy zeer verzot waren, en waarm
zy dikwerf dit dierbaar pand aan eene raazen-
de drift opofferden, wanneer zy niets meer te
verliezen hadden. En fchoon zy , niet erg-
denkende , zich met de Romeinm verbon-
den , dorften zy zich tegen hen verzetten,
ZOG dra deezen hun vertrouwen misbruikten. ^—
Niet minder eerbied hadden zy voor den Gods-
dienst en lieten deszelfs invloed by alle gelegen-
heden gelden. Door geene Openbaaring begun-
ftigd , moesten zy enkel by het licht der Rede
geleid worden, welke minder verbasterd by hen,
dau by andere Volken, hen bewaard had by eene
eenvoudigheid en zuiverheid van begrippen ,
waar van deezen voorlang Teeds waren afgewee-
ken. Zoo leefden de Batavieren, wel beroofd
van veele voordeelen, die wy bezitten, maar
N 4 ook
eao vergelykienpe
ook bevryd van yeele lasten , welke ons be-»
zwaaren. Zoo eindigden zy hun leeven in de hoo-
pe van een toekomend geluk , en eerden de
nagedagtenis hunner overledenen, wier uit-
vaard zy op een behoorlyke wyze gevierd had-
den. — Ziet daarj de Batavieren in hunnen oor-
fpronkelyken ftaat, waar in zy eerst door de i?o»
meinen gevonden wierden , en waar in zy nog
een geruimen tyd gebleeven zyn, wat de hoofd-
trekken van hun nationaal Charakter aangaat,
R. ó Waren zy, op eenige gebreken na, nog
zool welk eene verandering is \'er in allen opzigte,
— in het burgerlyke maar voor al in het zedelyke
dan voorgevallen! hoe ver zyn wy verbasterd!
Vr. Daar zullen de zoo zeer geroemde over^
winnaars der waereld, — de Romeinen de eerfte
aanleiding toe gegeeven hebben! waren zy dan
altoos in Italien gebleeven, immers niet verder
dan in Gallien doorgedrongen!
E, Dan had die zelfde eenvoudigheid in zeden
zekerlyk onder ons veel langer blyven heerfchen j
maar dan hadden wy ook veel langer den invloed
van kunften en weetenfchappen moeten misfen,
benevens al de voordeelen en aangenaamheden
des leevens, welke uit de befchaaving, uit den
handel, uit de gemeenfchap met andere volken
voortvloeijen en ons in zulk een ryke maate
door de gunftigé ligging van ons Land en beftel-
ling der Voorzienigheid zyn toegevloeid. Zoudt
gy die alle kunnen en willen misfen ?
/
AAN M E R K I N G E N, 20I
R. \'Wanneer wy niet anders opgevoed waren,
wanneer wy al die zoo geroemde voordeelen niet
kenden, zouden wy zonder dezelve te vrede
zyn. Zyn wy met alle onze befchaafdheid zoo
vergenoegd, zoo gelukkig, als ik my verbeelde,
dat een vrye Batavier in zyne ftulp, op zyn ak-
ker, in h midden van vrouw en kinderen zyn kon?
Hoe ras waren zy te vrede, en welk een drota
van zorgen , welke bergen van zwaarigheden
doen \'er zich voor ons niet dagelyks op, om on-
ze kinderen op eene eerlyke wyze groot te maa-
ken en een beftaan in deeze waereld overeen-
komftig met hun rang te bezorgen! Daar wist
een Batavier niet van. Van zyn arm en van
zyne wapenen verwagtte hy alles. Wy hebben
onze beft:haaving , -- wy hebben de kun-
ften en weetenfchappen dan voor een al te duii^
ren prys gekogt, en daarby aan onze vryheid,
aan onze afhankelykheid, aan ons geluk onbe-
denkelyk veel verloren.
E. Wat zegt gy van onze vrouwen didekuc?
D. Zy fchynen vry fterk in \'t gevoelen van
ROUSSEAU te vallen, en het doet haar in zeker
opzigt eer aan. Indien zy aan den tooi, — aan
de gezelfchappen meer verflaafd waren; zoo zy
het \'er op gezet hadden en daarin de grootfte
eer voor eene vrouw ftelden, overal te brillee-
ren, zouden zy anders denken. Nu hebben zy
zich geheel aan haar pligt van huisvrouwen
moeders overgegeeven; weinig tyd fchiet \'er
N 5 . over
aoa vergeltkenbe
over om aan iets anders te denken: maar wan«^
neer men den fmaak van konften en weeten-
fcliappen weg heeft, wanneer dezelve een voed-
fel geworden zyn, dat onze geest niet ontbeeren
kan; wanneer men het onfcbuldig en onuitlpree»
kelyk vermaak geniet van zich in dezelve te
mogen verlustigen, dan zal men op een ande^
ren toon fpreeken, en dit zullen onze vrouwt-
jes doen , wanneer zy zich herinneren , welke
voordeelen hunne kinderen hier van kunnen
trekken, dat zy gelegenheid hebben, om zoowel
naar den geest als naar het lighaam gevormd tc-
worden, en de vermogens van beiden te ont»
wikkelen; welke voordeelen zy zelven hier van
getrokken hebben.
R. Ja maar hoe klein is het getal van zul-
ken , die zich deeze voordeelen ten nutte
maaken ! die tyd en lust hebben , om de
vermogens van hunnen geest aan te leggen l
Hoe groot eene barbaarschheid blinkt \'er
over al door de zoogenaamde befchaafde ze-
den der volken van Europa door. Waren wy
dan niet gelukkiger , wanneer wy in \'t alge-
meen nader by de oorfpronkelyke zeden geblee#
ven waren en ais de Aardsvaders elk in het onze
leefden? Ik geloof niet, dat *er meer woestheid
€n onkunde onder het gemeen, — maar ik ben
verzekerd, dat \'er minder ondeugden zouden
plaats grypen , welke zelfs nu onder de be-
fchaafde waereld de overhand hebben,
aanmerkingen.
E. Schryf dit alleen , mag ik u bidden! niet
aan de kunHèn en weetenfchappen toe: wy
zouden ons dus doende aan ondankbaarheid te-
gen de Goddelyke inrigtingen fchuldig maaken,
welke het altoos wel met ons voor had. Zy
heeft de Waereld in haare kindsheid kundighe-
den bezorgd , welke voor dien ftaat voldoende
waren; maar zy heeft het menschdom van tyd tot
tyd naar den toeneemenden ouderdom by trap-
pen willen doen vorderen , om hetzelve einde-
lyk tot die hoogte te brengen, waar) voor hetzel-
ve gefchikt is. Intusfchen willen wy ons, als
onwillige kinderen, van de gelegenheid om te
leeren niet bedienen , of de verkregen kundig-
heden niet tot het waare einde aanleggen, dit
hebben wy ons zelven te wyten. — Daarenbo-
ven häd de Voorzienigheid voor , om hier er»
jn andere gedeelten van Europa de kennis van
den waaren Chrigtelyken Godsdienst in te voe«
ren. — Ten dien einde moest \'er eene zekere
maate van befchaaving voor afgaan, — een grond
van algemeene kundigheden gelegd worden en
daar toe waren geene volken gefchikter,, dan de
Romeinen, Zy waren de naasten en zy wierden
daarom, terwyl zy de uitbreiding van hunne magt
en niets anders bedoelden ^ door de Voorzie-
nigheid gebruikt, om haare verborge oogmerken
te bevorderen.
Vr. Ik beken, dat de €hristelyke Godsdienst
pnbegrypelyk meer en verhevener waarheden be-
vat.
203
4ïc4 vergelykendr
vat, dan de Natuurlyke, waarvan de overblyffe-
len onder de Germaanen plaats hadden ; maar
zyn de volken vm Europa, zyn wy met dat al-
les beter geworden ? en zoo wy zulks niet ge-
worden zyn, wat kan dan de kennis van den
besten Godsdienst baten ?
E. Ik kan u niet geheel ongelyk geeven zon-
der my zelven en de ondervinding tegen te
Ipreeken. Indien het beter met onze zooge-
naamde Christenen ware gefteld geweest , zou
ik niet gefchroomd hebben de verzogte vergely-
king en het heerfchend Charakter van de in-
wooneren van Nederland op te makken. Laa-
ten wy egter zorg draagen te zeggen, dat wy
beter Heidenen, fchoon van het beste foort, ge-
bleeven waren, of immer denken, om de voor-
deelen van den Christelyken Godsdienst laag te
fchatten. Dezelve zyn onuitfpreekelyk veel en
groot ; maar dat deszelfs invloed niet meer
werkt, en de Geest van het Christendom on-
der deszelfs belyders niet meer doorfteekt: —
dat men thans ondeugden niet alleen ziet be-
dryven , maar fchaamteloos heerfchen , welke
onder onze Heidenfche, maar eerlyke, kuifche,
dappere en braave voorvaderen niet bekend wa-
- ren, dit hebben wy even als in *t geval van de
befchaafdheid aan ons zelven te v^yten. De
Voorzienigheid heefc het haare gedaan, en wy
kunnenze nimmer genoeg danken.
D\' Mag ik *er dit nog byvoegen, fchoon
-ocr page 222-a a n m e r k i n g fi n.
van minder belang, indien onze landen door
de Romeinen niet bezogt waren en geheel Ger-
manien aan zich zeiven overgelaaten was ge-
bleeven , wat zouden wy dan van de vroegfte
tyden geweeten, en waar van daan zou eel-
hart dit aangenaam onderhoud gehaald hebben?
Behalven dat gy nooit gelooven moogt, dat
onze Batavieren het altoos even wel gemaakt
zouden hebben en nimmer min of meer verbas-
terd zyn geduurende zoo veele eeuwen.
E, Dit is het menschdom ongelukkig eigen,
hoewel deeze verbastering ongemeen veel fnel-
ler toeneemt, naar maate zy in rykdom en over-
vloed eene gevaarlyke aanleiding vindt, fchoon
ook al tegen de welmeenende oogmerken der
Goddelyke Voorzienigheid. Indien wy dit on-
der \'t oog hielden, zouden wy ons van alle de
gunften, waar mede zy ons bedeelt, op de beste
wyze bedienen, om ons wezenlyk geluk te be-
vorderen , en dan zouden de befchaafdfte en
rykfte Volken de beste zyn.
D. Zoo behoorde het te weezen : maar on-
gelukkig valt het doorgaands anders uit. Dan
laaten wy niet dieper intreeden in eene ftoife,
welke zoo vernederend voor het menschdom
in \'t gemeen, als voor onze tyd- en landgenoo-
ten in \'t byzonder is. — Ik zou my nog meer
bedroeven, zoo wy de eenigften waren die tegen
de goede oogmerken der weldaadige Voorzienig-
heid aangingen.
èaé vergëlïke1«jd£ aanmerkingen.
E. Dat is zoo : maar het kwaad is des tè\'
tjngeneeslyker, wyl het eene volk doorgaans de
gebreken van het andere overneemt ^ waar aaa
wy door den handel en de zugt van navolging,
tot ons ongeluk, vooral bloot gefteld zyn. —Zoö
de Vrienden nog niet verzadigd zyn van de jSa-
tavieren, zal ik gaarn iets van hunne lotgevallen
én bedryven in \'t vervolg mededeelen. Nu wordt
het tyd om te fcheiden.
Di R. Gy zult ons op nieuw verpligten.\'
AGT*
-ocr page 224-De gefchiedenis der Batavieren heeft veel hetreh»
king op die van Rome , nuaarom men de eene
niet kan verhaalen ^ zonder van de andere te
melden. Het verdrag door cmsi^k met de
Batavieren gefloaten onderzogt. De gevoU
gen daarvan. De Batavieren als hulpbeU\'
den bejlendig in de legers -öa» C/esar in
Brutant)iën, iw Galliën, en in Italiën.
Zy brengen veel toe tot beflisfing van
den jlryd tu fchen po^mprjus en cae-
sar. De laatfle blyft overmnnaar
en alleenheer fcher. Wordt vermoord ^
maar de Ba^vieren blyven be*
Jtendig onder de Romeinfche
krygsbenden.
D. Naauwlyks waren diderik en roozemond
op den dag, welken zy zamen afgefproken had-
den , op het landgoed van eelhart aangeko-
men, of zy herinnerden hem zyne belofte en
eelhart toonde zich gereed , om dezelve te
vervullen.
E. Het geen wy van de Batavieren weeten, zoo
begon hy, hebben wy aan è^Romeinente. danken,
ik heb my daarom wat breeder met myne kinderen
ingelaaten in een verhaal van de gelegenheid , by
ivelke deeze Landen door hen ontdekt zyn en
de omftandigheden, die daar by plaats greepen;
BjaaE
-ocr page 225-4óg ■ \'^ö e \' s t a ä t
maar wy blyven in dezelfde verpligting, ora, tel-
kens van de Romeinen te gewaagen, terwyl de
Bata\'oieren niet. alleen eene naauwe betrekking
op dezelven behielden, maar genoegzaam alle
hunne verrigtingen, voor zoo verre zy ons be-
kend zyn, van het tydftip hunner ontdekking,
lïiet die van het Rmëinfche Volk in een
naauw verband ftaan. Gy zult my daarom wel
vergunnen, myn diderik, dat ik, opdat onze
vrouwen en kinderen des te beter den oorfprong
en loop der gebeurtenisfen mogen nafpooren
eene korte herinnering doe van de gefteldheid
van Rome in dien tyd. — Deeze Stad was niet
alleen tot^ deszelfs hoogften\' top van magt
en rykdom geklommen , federt haare me-
dedingfter carthago in eenen driemaal herhaal*
den hardnekkigen Oorlog overwonnen en geheel
verdelgd was, maar, gelyk het gaat met veele
ondermaanfcbe zaaken , haare grootheid moest
de oorzaak\'worden van haaren val en eindely-
-ken ondergang. Zoo dra haare burgers, door
de geplunderde fchatten vzn Jfm, Africa en
Europa bedorven, de oude eenvoudigheid van
zeden verlieten, — de onmeetelyke rykdommen
v^n denceenen, en de armoede van den anderen
een onmaatig verfchil tusfchen burger en burger
veroorzaakten, was het niet langer mogelyk, in
een lighaam, dat tot een monfteragtige grootte
uitgedeegen was, die orde, dat ontzag voor de
wetten, ftaande te houden, welke in voorige
van rom e« • 209
tyden plaats had. Da Invloed van mannen ,
wier groote vermogens geëvenredigd waren aan
het uitgebreid beftuur van zoo veele wingewes-
ten , en het overzien van alles wat de belan-
gen. van jhet algemeen. vorderden , wierd hoe
langer hoe meer ipoodzaakejyk. Maar even daar-
jdftor, wierd de onafhankelykheid , of Republi-
Iceinfphe ,vryheid v^n den Staat i in grooter ge-
vaar gewikkeld en > eindelyk-geheel-verkragt.
Marius en sulla hadden dezelve de een na
den ander reeds gefehonden, en anderen aange-
moedigd, om dat geen te voltooijen, het welk
zy hadden aangevangen, van welken cajus ju-
lius ciesar e^n yan-de voornaamfte en gevaar-
lykfte was, juist dezelfde, welken wy als eerften
ontdekker yan deeze-,afgelege onbekende oorden
hebben aantemerken. En zoo moest Romend daar
het.alle Volken in magt boven het hoofd gewas-
fen was uit zyn eigen boezem dezulken voort-
brengen, r, welke de overheerde-en onderdrukte
waereld,,toen het,eindelyk ver genoeg gekomen
wa5, recht verfchaften. — Ik heb myne kinderen
ten deele verhaald, wat c^sar op zyne tochten
door Gallïèn , waar van hy zich *t beftuur had
Ipten opdraagen, heeft uitgevoerd. De Romeinen
hadden voor heen hunne wapenen tot in Gallien
aau deeze zyde der Alpen, gelyk zy het noem»
den, daar het digst aan Italien lag uitgebreid:
ciESAR befloot het overige, aan geene zyde der
Alpin, ook cynsbaar te maaken; fchoon nog de
. iü. DEEL. O Raad
jirö het verbond
Raad, nog het Volk hem hief tóe last gegeeven
hadden. Ook hier niet mede te vrede , deed
hy tot tweemaalen toe een inval in Germanien.
En fchoon hy telkens moest te rug trekken ^
bragt hy zoo door de nederlaagen van voornaa-
me Volken in Belgisch Gallien, - als door zyne
onderneemingen over den Rhjn te weeg, dat
verfcheide kleine Germaanfche Volken , welke
*t eerst aan de beurt fcheenen te leggen, wan-
neer hy zich aan dien kant wilde uitbreiden, hem
by een en andere gelegenheid Gezanten zonden\',
en een beftand met hem maakten.\' Zy, diè
het digst aan Gallien en den Rhyn woonden
moeten hier voornaamlyk, onder het oog gehou-
den worden eft «ider dezelve- iatt naame dè
Batavieren , welke als Broeders en Vrienden
des Rmeinfchen volks bekend ila&n.
D. Weet men de voorwaarden van dit ver-
drag niet?
E. Die worden nergens uitdrukkelyk gemeld,
maar kunnen genoegzaam itit deeze en geene
iiitdrukking van tacitus worden opgemaakt.
Zy moesten alleenlyk de Romeinen met man-
fchap en wapenen byftaan , zonder tot het op-
brengen van eenige fchattingen, waartoe andere
Volken verpligt werden, verbonden te zyn.
„ Want zy worden niet door fchattingen ver-
nederd, nog door tollenaars uitgemergeld." Dat
zy daartegen, voor allen overlast zeker, by hun-
jie rechten en bezittingen bleeven en op de we-
met cäsar. 2u
derzydfche befclicrming der Romeinen konden
ftaat maaken, mag men hier uit veilig befluiten.
D. Dan was dit bondgenootfchap geenszints
tot oneer der Batavieren, maar alleen een ver-
drag het geen Volken, die elkander voikomea
gelyk zyn, dikwerf vrywillig tot onderling nut
met elkander fluiten.
E. Zoo wss het inderdaad. De Batavieren
hadden zich even als hunne buuren, de Mena.\'
piers, dQ Tenctren , de Ufipeeten, de Sicam-
hren en de Sueven tegen de Romeinen kunnen
verzetten; maar zy zouden zich te ver-»
geefsch aan den onzekeren kans van eenen
Oorlog gewaagd hebben, welke voor anderen
200 nadeelig was lütgevallen, en waarvan zy ,
die naauwlyks een halve eeuw geleden zich
hier in deeze ftreekén gevestigd hadden, geen
beteren uitflag verwagten konden. Het was .dan;
allezins raadzaam die party te kiezen, welke in
die tyden voor hen verre de beste was, — cn
waar door zy niet vernederd nog benadeeld
wierden. -- Men zou hier tegen kun-
nen inbrengen, dat zy , zoo ze getrouwelyk
aan hunne verbintenis voldeeden, aan de groot-
heid van Rome, dat reeds te veel overmagt
bekomen had, en waar door de vryheid van
Germanien gevaar liep, moesten mede werken:
maar wie kan het een volk , dat in \'t geheel
van geen ftaatkunde wist, kwalyk neemen
dat het zich door het tegenwoordig gevaar, —.
O 2 door
-ocr page 229-het v e r, bond
door"^ de gunftige aanbiedingen van een ge-
dugten overwinnaar , liet overhaalen om bond-
genooten te worden van een ander Volk, dat zyn
gebied reeds uitgeftrekt had van Italië af tot de
Uiterfte grenzen van Gallie zonder de gevolgen
door te zien, welke hier uit in het toekomende
konden voortfpruiten. — Wy weeten ook alle
de omftandigheden niet, waarin zy zich bevon-
den , die hun te meer aanzetteden tot deeze
verbindtenis. De Sueven hadden zich zeer ge-
dugt, verfcheide volken cynsbaar gemaakt en
de Tenctren en Üßpeeten genoodzaakt te wy-
ken. D^ Batavieren hadden by ondervinding ge-
leerd, dat hunne broederen de Germaanen niet
altoos broederlyk handelden» anders hadden zy
de boorden der Lippe niet behoeven te verlaa-
ten. ISu zy zich dan in de eerfte jaaren vau
hunne opkomst door een magtig en voordeelig
bondgenootfchap konden beveiligen tegen alle
onderdrukking van magtige nabuuren , was het
niet te verwonderen , dat zy met anderen hier
toe" gereedelyk overgingen. Anders, zoo de Ger-
maanen *er eene algemeene zaak van gemaakt
en* het algemeen belang boven het byzondere
behartigd hadden, moesten zy zich als een
eenig man tegen de Romeinen verbonden heb-
ben, en dan zouden zy nimmer iets met vrugt
in Germanien hebben kunnen onderneemen.
D. Wanneer zy afgefcheiden bleeven , was
zeker hun tegenftand vrugteloos, Intusfchen
fchyut
-ocr page 230-dek. batavieren. 213
ichynt toen reeds het lot van de inwooners dee-
zer landen geweest te zyn, om als een Sloep,
welke aan een Oorlogfchip vast is , een of
ander magtig Volk in het zog te volgen ,
gelyk de groote frederik het noemt. Het is
opmerkelyk , dat tacitus van geen ande-
ren der Germaanen zegt, het geen hy van de
Batavieren uitdrukkelyk en van de Mattiaken
ingewikkeld fchryft in zyn negenentwintigfte
Hoofdftuk. „ Ontfiagen van alle lasten eu
toelagen en alleen voor het gebruik der veldfla-
gen opgelegd, worden zy als geweer en wapéneu
voor de Oorlogen bewaard." Men heeft wel ge-
dagt, dat dit ontflag uit hunne armoede voort-
fproot, maar waarin beftond toch dc rykdom
der andere Germaanen P Het vee maakte hun
grootfte fchat uit en dit zullen de Batavieren^
toen ze uit het land der Catten zich verwyder-
den, medegevoerd hebben. \'Er was niet veei
tyd noodig voor een deugdzaam en dapper
volk om hetzelve welvaaren te verkrygen het
geen hunne nabuuren bezaten , en men kon
hen dan naderhand, toen de inwooners een aan-
merkelyk vermogen kreegen , gelyk wy in \'c
vervolg zien zullen, fchattingen hebben op-
gelegd. Dan neen , zy wierden hier van ver-
fchoond , en waarom ? om dat de Romeinen, die
hun belang zeer wel kenden, meer en beter nut
van hen zogten te trekken. Zy hadden niet
alleen cynsbaare valken , maar ook bondgenoo-
, O 3 ten
aï4 h e t v e r b o n d
ten ia zulke ver afgelege gewesten noodig, een
volk, het welk hunne belargen geheel toege-
daan was, en waarop zy fcat konden maaken.
Hi«r toe kwamen de Batavieren voornaamelyk
in aanmerking.
D. De Romeinen moeten dan een zeer goe-
den denk van hunne braafheid en dapperheid
gemaakt hebben , en dit doet de Batavieren
zeer veel eer aan. Maar, heeft c^sAR terftond
deeze gunftigé voorwaarden aan hen toegeftaan?
E. De voorwaarden, welke hy met de on-
derfcheide volken gemaakt heeft , verzwygt
by. Dat hy zich daar in naar bevind van
zaaken gedraagen heeft, is ongetwyfFeld, maar
men vooronderftelt , dat die overeenkomst
reeds toen getrofFen is, want tacitus zegt,
„dat de eer en het uitftekende van het oud ver-
bond op den duur ftand houdt, en c/esar die
terftond zich van Germaanfche. bondgenooten
als hulptroepen in zyn veldtogcen bediende ,
heeft gewis ^van de Batavieren het eerfte ge-
bruik gemaakt. Daar door raakten zy meer en
meer bekend en geagt by de Romeinen, waar
van het gevolg was , dat zy zich nergens lie-
ver ophielden , dan in het Eiland é&x Batame-
ren, en de Romeinfche Keizers zich boven allen
van Batavifche lyfwagten bedienden. Maar wy
hebben hier voor nog nader bewys. Tacitus
merkt in het twaalfde Hoofdftuk van het vier-
de Boek zyner historiën aan, „ dat de Bata*
vie-
iü
dek. batavieren. 213
meren, die door de Romeinfche overmagt , en
hunne verbintenis met een fterker volk , (gelyk
*£anders doorgaans gaat,) niets geleeden hadden,
alleen het Romeinsch gebied met mannen en wa-
penen ten dienfte ftonden. Dat zy die lang in
dtGermaanfcheOoxlog&n geoefFend waren, ftraks
nog meer roem verkreegen hadden door Brit*
tannien." Vergelyk hier mede , dat civilis
zich beroemt in het volgend zeventiende Hoofd-
ftuk „ dat de Batavifche ruitery de Aeduen en
Arvernen had over hoop geworpen." En in
het agtenzeventigfte, „dat de Galliërs wel voor
de Vryheid, maar de Batavieren enkel om de
eer ftreeden."— Men gist ook niet zonder grond,
dat zy door c^sar met één by gelegenheid van
dat verbond in \'t bezit van de uiterfte grenzen
van Galiien aan de boorden van den Rhyn ge»
fteld zyn, waaruit de oude inwooners, de Me-
napiers, eerst door de Tenctren en Ufipeeten, eti
deezen weder door c/esar verdreeven waren,
By die gelegenheid waren deeze oorden ont-
bloot van bevolkers, — den Batavieren was dit
land zeer geleegen, — en \'er was niets gewooner,
dan dat de Romeinen , zoo het in hunne magt
ftond, op verzoek van hunne bondgenooten,
overheerde landeryen inwilligde«, weike zy zelf
niet gebruiken konden.
Vr. Waren het de Batavieren alleen, welke in
onze Nederlanden c^sar aan de hand kwamen ?
ai6 \'c JE S A R
E. Waarfcbyiilyk hebben \'er zich anderen by-
gevoegd , welke met de Batavieren de eilanden
van den Rhyn bewoonden, waar van.de Canine-
faaten de voornaamften zyn : maar terwyl zy
niet uitdrukkelyk opgenoemd worden, kan men
hier alleen naar gisfen. Men kan \'er ook niet
voor inftaan, of zy op zulk een voordeeligen
voet hebben kunnen fluiten , als de Batavie-
ren , of men moest hen allen onder deezen naam
begrypen, even als de inwooners der zeven veree-
nigde Provinciën onder den naam van Hollanders
doorgaans voorkomen. Dit komt my ten minften
van de Caninefaaten niet onwaarfchynlyk voor.
Fr. Wat hebben de Batavieren dan onder ^
CiESAR uitgevoerd. Vader?
E. Zy hebben ook deel gehad , zoo men
den roem in Brittannien behaald van zoo vroeg
een tyd reeds moet beginnen, in de overwinnin-
gen, welke c^iESAR in dat eiland een en ander-
maal behaalde, fchoon ze weinig voordeel aan-
bragten naar het gevaar en den arbeid, welke hy
moest doorworftelen, zoo by het landen, als by
het inrukken in deezen afgelegen hoek van de
waeteld , waar van men CjEsar ook als de eer-
fte ontdekker raag aanzien, wyl de Romeinen te
vooren niet wisten of het leugen of waarheid
was, het geen men hen van deeze eilanden ver-
haalde. Hy bragt het evenwel zoo ver, dat de
Britten zich onderwierpen , voor een gedeel-
te pandsluiden gaven en de overigen beloofden
in brittannien. 217
te zenden. Dan toen zy ras hun woord braken ,
na dat c^sar vertrokken was, befloot hy in \'t
volgend Jaar weder over te fteeken. Hy ont-^
moette toen den grootften tegenftand van cassi-
VELLAUNUs, den voornaamften der Britfche vor-
ften , welke egter eindelyk door hem in \'t naauw
gebragt en genoodzaakt wierd zich aan c^sar
over te geeven. Hy ftevende daar op.naar de
vaste kust , waar zyne tegenwoordigheid ver-
eischt wierd , zoo wel wegens de onzekerheid
waar in de zaaken te Romen ftonden als wegens
de geduurige onrustigheid der Gallkrs, die elke
gunftige gelegenheid zich ten nutte zogten te
maaken, om het juk der Romeinen weder af te
werpen. Dit borst eindelyk tot een algemeenen
opftand uil, waar in de Arverners en de Aeduers
den grootften rol fpeelden onder eenen vercin-
getorix, een prins der Arverners, wiens Vader
tot hoofd der Gallers verkoren , maar wegens
zyne heerschzugt door hen omgebragt was. De
zoon , door denzelfden onderneemenden geest
bezield, rokkende zyne landgenooten en vervol-
gens ook andere natiën der Galliërs op, om te-
gen c^sAR op te ftaan, welke toen afvveezend
was. Naauwlyks was hy tot aanvoerder ver-
koren, of hy dwong de overigen, die zich
nog ftil hielden door geweld of Hst , om in
deezen een gemeene zaak te maaken. De
aanval begon met het beleg van Gergovia of
Ger^obinna^ eene vesting in het land der Aeduen,
O 5 waar
-ocr page 235-si3 c ^ s a r
waar cmsa9. de Bojen , ia den Zmtzerfchen
oorlog overwonnen , geplaatst had. Dan naar
gewoonte komt c^sar op het onvervvagtst op-
daagen, wyl de Romeinfche naam \'er ten hoog-
den aangelegen was, hanne aanhangelingen niet
ten prooi over te geeven. Dit is de aanleiding
geweest van den oorlog, waar van civilis de Gaf-
Uers herinnerde, en waar aan wy dus met ze-
kerheid weeten , dat de Batavieren een voor-
naam aandeel hadden.
Fr. Laaten wy hier van dan een naauwkeuri«
ger berigt ontvangen, op dat wy te beter onze
Batavieren mogen kennen.
E. Zeer gaarn. Zoo dra c/esar zyne benden
by een verzameld had, nam hy Vfllaunodw-
num en Genabum weg, en floeg het beleg voor
Noviodunum, eene vesting der Biturigen, welke
hem in den weg lag, om daar door met een eene
afwending te maaken. Dit gelukte. Vercinge-
torix brak het beleg van Gergovia op, en zogt
Noviodunum te ontzetten. De ruitery, waar van
de Galliërs zeer ruim voorzien waren, wierd ras
handgemeen met de Romeinfche ^ welke het voor
de overmagt zouden hebben moeten opgeeven,
indien c^sar hen niet ter regter uur vierhonderd
Germaanfche ruiters had gezonden; zoo noemt
hy ze fteeds met hun algemeenen naam, fchoon
zy meest uit Batavifche hulpbenden beftonden,
welke hy van den beginne, dat het verbond ge-
maakt was , beflooten had by zich te houden.
Dit
-ocr page 236-i n g a l l i e n. \' aip
Dit mogen wy gerustelyk op den reeds gelegden
grond vooronderftellen. Deeze handvol volks deed
den kans terftond keeren. De Galliërs konden
hun geweldigen aanval niet wederftaan : zy
wierden na een groot verlies van manfchap, naar
het gros van hun leger te rug gedreeven en de
belegerde ftad befloot zich zelven en die hen tot
den afval aangeraaden hadden aan cissar over
te geeven. C^sar befluit hier op naar Amri-
cum te trekken, de grootfte en fterkfte vesting ia
het land der Biturigen, dat in vrugtbaarheid uit-
muntte, waar door hy dit geheele volk hoopte on-
der zyn bedwang te \'krygen. Vercingetorix
had de Galliërs geraaden, om c^sar zoo veel
mogelyk allê gelegenheden tot het krygen van
voorraad af te fnyden, de onhouwbaare plaatfen
in brand te fteeken , op dat de Romeinen zich
nergens mogten nestelen, maar genoodzaakt
worden Galiien te verlaaten. Twintig Steden der
Biturigen wierden op eenen dag door de vlam ver-
nield. Ter naauwer nood wierd ^■Daricit»», als de
fchoonfte plaats van het ganfche land, verheden.
— Vercingetorix volgt CiESAR van verre eu
flaat op een afftand van omtrend vyftien duizend
fchreden zyn leger neder op eene plaats, welke
door bosfchen en meiren ongenaakbaar was.
Van daar floeg hy caesar gade en belemmer-
de hem onophoudelyk in het opdoen van den
noodigen voorraad , waar door het leger
ver»-
-ocr page 237-«so de batavieren.
verfcheide dagen zonder koorn was. Dan dit ver-
droegen de foldaaten liever met geduld, dan dat
zy het beleg wilden opbreeken, fchoon C-^sar.
het hen aanbood, zoo zeer had hy zich by zyn
volk weeten bemind te maaken,
D. Dit kan alles by het volk te weeg brengen.
E, Vercingetorix was daar door genood-
zaakt nog eer dan c^sar uit gebrek aan paar-
den» voeder zyne legerplaats te verlaaten, en na-
der by Avaricum te komen, van waar by de bes-
te gelegenheid had, om het volk van C/esar by
het voerageeren te overvallen. Deeze meende
hem daar te verrasfen , maar vond hem al te
voordeelig gelegerd. Het liegt faizoen en gebrek
aan voorraad noodzaakten de Romeinen,, om al
hunne krygskonst en moed te vereenigen in het
benaauwen van de belegerden, maar zy vonden
hunne pogingen telkens te leur gefteld. Het is
der moeite waard in de gedenkfchriften van cje-
5ar te zien, hoe verre de Galliërs reeds toen
den Germaanen in het aanleggen en verdedigen
van vasdgheden voor uit waren. Evenwel moes»
ten zy op raad van vercingetorix eindelyk
befluiten, om de fterkte te verlaaten. Het ge-
kerm der vrouwen en kinderen hield hen eeni-
gen tyd op, maar deed de Romeinen teffens be-
merken 5 wat \'er gaande was, C^ïEsar laat hier
op de wallen beklimmen, welke door de moede-
loosheid en het flegte weer ontbloot waren van
bezetting, neemt de Stad by verrasfing in en geeft
al
-ocr page 238-der bataviërèn. 22l
al wat leeven ontving aan de wraak van zyne ver-
bitterde foldaaten over. Van veertig duizend in-
wooners ontkwamen niet meer dan agt honderd,
de overigen wierden in koelen bloede vermoord,
R. Ongelukkigen! wier eenige misdaad was ,
dat zy hunne vryheid en bezittingen zogten te
verdedigen.
E. Dit was raisdaadig genoeg in de oogen van
hun, die meenden dat zy tot Heeren van de gan-
fche waereld gefchikt waren. Maar ik moet tot
verfchooning van c/esar , die anders in zyn aart
niet wreed was, aanmerken, dat zyne foldaa-
ten, aan wier onbezweeke ftandvastigheid hy
deeze onverhoopte overwinning verfchuldigd
was, even daarom zoo hardnekkig op het
veroveren van deeze ftad gezet yvaren, op dat
zy zich niet alleen met den buit, welke daar ge-
vonden wierd verryken , maar ook de Galliërs aan
de fchimmen van hunne fpitsbroederen, welke
door de Landgenooten van de Biturigen omge-
bragt waren, opofferen mogten. Dit geval ver-
oorzaakte eene ^ groote verflagenheid by de
Galliërs, maar vercingetorix deedt nieuwen
moed fcheppen , door hen onder het oog te
brengen, dat de Romeinen deeze zege over
eene Stad, welke tegen zyn gevoelen niet ont-
manteld was, meer aan hun krygskunde en
het geluk, dan aan hunne dapperheid hadden
toe te fchryven.\' Hy vertrouwde het caesar
eindelyk te b^enaauwd te zulle« maaken door
. hem
-ocr page 239-fls2 c M s a r
hem al de Galliërs^ ook die hem tot nog toe
getrouw gebleeven waren, op het lyf te fchen-
nen. Door drang van redenen en gefchenken
bragt hy het ook zoo ver, dat de eene Natie na
de andere zich tegen hem vereenigde. Des niet-
tegenftaande befluit CiESAR het fterke Gergovia
op zyne beurt te belegeren, fchoon het zelve
op een ongenaakbaare rots, en het heir der
Galliërs in de nabyheid gelegen was. — De
Aeduers, de oudfte en voornaamfte bondgenoo-
ten der Romeinen, wier aanzoek hy over de
Alpen in Gallien tegen ariovistüs getrokken,
— ja door welken by nog onlangs in een Ste-
delyk verfchil by het verkiezen van jaarlykfche
Magiftraaten tot fcheidsman verkoren was, wa-
ren eindelyk door convictolitanus , dezelfde
welke door de uitfpraak van c^sar tot hun op-
perhoofd was verkoren, opgezet, om ook met
c^.sAR te breeken, fchoon zy reeds onder eenen
litavicus hem hulpbenden hadden toegefchikt.
Deeze , zoo dra hy vernam, wat \'er by hun
gaande was, haalde zyn manfchap door uitge^
ftrooide verdigtfelen over, om zich by vercinge-
TORix te voegen: dan CjSsar kwam hem voor,
overtuigde het misleide volk en bewoog hen,
om zich onder zyne banier te voegen. Dic
teufde de volle uitbarfting van de vyandelyk-
heden op, wyl de bloem hunner manfchap nu
in zyn geweld was. Zelf keurden zy het ge-
drag van litavicüs ten vollen af, en alle zyne
goederen verbeurd. D. Dic
D. Dit gedrag der Aeduers m vooral dat van
CONVICTOLITANÜS was inderdaad trouwloos en
ondankbaar, om het te zeggen, gelyk het is.
E. CiESAR ondervond te meermaalen, dat
bet Character van dè Galliërs zoo was,-als wy
het volgens valeriüs maximus befchreeven heb-
ben, — zoo als het nog is. Altoos wigpëltuürig,
lieten zy zich door de verfchillende inzigten-van
hun belang, dan herwaards dan derwaards ftuu»
ren, zoo dat \'er geen ftaat op te-maaken was.
Convictolitanüs haalde zyne Medeburgeren
over door hen voor te ftellen, da;t-het fchande-
lyk was, dat zy alleen de vryheid van gansch
Galiien zouden tegenhouden, — fchandelyk,
daar zy vry geboren-waren, moedwillig flaaven
te blyven; — Hy voegde \'er by, dat c^sar,
aan wien by niet ontveinsde veel verpligting te
hebben, wanneer zy hem verlieten, eerlang het
ganfche land zou moeten ruimen, maar hy
was nog oneindig meer aan zyn Vaderland ver-
pligt. Inderdaad was hy door de\'gefchenken
der Avernen omgekogt. — Intusfchen vorderde
c^SAR zoo weinig voor het fterke Gergovia,
dat hy wenschte het beleg met eere te kunnen
opbreeken. — De plaats was aan den eenen kant
het best te naderen, c^sar laat bier eene me-
nigte volks naa toe trekken om een loos aiarm
te maaken, en lokt met een den vyand uit zy-
ne legerplaats , welke hy overvalt en eene
groote flagting te weeg brengt. Daar op laat
hy
223
7
-ocr page 241-024 ß S Ä. R. . . /
hy den aftogt blaazen: liiaar zyn volk, door da
zega verhit, was hem ditmaal, ongehoorzaam,.
Zy wilden met een de vesting inneemen, en
het was hen- aan de eene.\'-zyde reeds gelukt i
maar de gelegenheid van de. piaats, en de te-
genftand van binnen noodzaakte hen met ver-
lies af te trekken, waarna cjesar het beleg op-
brak. Dq Aeduers f die by caesar waren,
verzogten toen ook hun ontflag en hy
gaf het hun, wyl hy toch geen vertrouwen
in hun ftellen kon. Dit br.ak hem echter bitter
op,, wa;nt de; geheele Natie der Aeduers ver-
klaarde zich-niet alleen openlyk tegen hem ;
maar deeze geweeze hulpbenden waren zoo
trouwloos ,,: dat zy op hunnen terugtogt in
Noviodunum vielen , eene -Stad, in welke zich
toen veel Romeinfche Kooplieden bevonden en
c^SAR,zyn voorraad, zyn buit en al de gyze-
laars der Gö^/im(betrouwd had, daar zy alle de
Romeinen vexmqoïdAtn.y tn het geen, zy niet me-
de konden voeren, vernielden. En caesar zou
het hard te ve:rantwoorden gehad hebben, daar
hy vverzwakt was en zyn vyand van dag tot
dag in manfchap toenam, zoo labienus niet ter
regter tyd zich met hem vereenigd had na eene
overwinning op coMOLUèEN as een ander voor-
naam Legerhoofd der Galliërs behaald te hebben.
VR.Wy hooren in deeze laatfte ontmoetingen
niet vaii de Germamen en Batavieren gewag
maaken,
IN GALLIEN. • 225
I
E. Zy gwaren en bleeven toch tegenwoor-
dig by zyne hagchelyke onderneemingen , en
deelden zoo wel in de flagen als in de eer.
Straks zult gy ze weer als beflisfers van de zege
zien verfchynen. — Verciingetorix vermeer-
derde zyne magt gaande weg, om c^sar met te
beter gevolg op het lyf te komen , terwyl hy
hem den toevoer uit Italien en dat gedeelte van
Gallien, het welk voor lang reeds een wingewest
der Romeinen geweest was\' en daarom Provence
genoemd wordt , bezwaarlyk maakte door de
menigte van zyne ruitery, welke de toegangen
overal affneedt. Daarom verzogt c^SAR by
zyne Germaanfche bondgenooten over den Rhyn
om-nieuwe hulpbenden van ruiters en ligtgewa-
pend voetvolk, het welk, gelyk wy gezien heb-
ben , tusCchen de paarden in gewoon was te
ftryden. Hy verkreegze terftond, maar hunne
paarden waren zoo min , oyereenkomftig de
befchryving, die tacitus \'er van geeft, dat cje-
sar van zyne Tribunen, zelfs van de Romein-
fche Ridders en anderen, paarden nam, welke hy
aan de Germaanen en Batavieren uitdeelde. Dit
was naauwlyks gefchied,of vercingetorix, wel-
ke alle de ruiterbenden uit Gallien opontboden
had , komt met zyne geheele magt opdagen.
Hy bevond zich omtrend tien duizend fchree-
den van de legerplaats van c^sar, welke zich
toen op de grenzen der Lingonen en op reis
naar den kant van Provence bevond, om met
het»
\'S.2.6 c^iesar met dé batavieren
•hetzelvg te beter \'gemeenfchap te hebben. De
Gallier verdeelt zyn ruiter - volk in drie hóopen,
en \'zyn geheel leger in hvee flagordens, waar
van het voetvolk , dat van agteren door eene ri-
vier gedekt was, de agterfte uitmaakte. C^sar
deed desgelyks; hy liet zyne ruitery in drie ben-
den tegen de Ga/tórj aanrukken-^ terwyl de le-
gioenen agterwaards hy de bagaadje bleeven.
De ftryd was zeer hpvig , en de overwinning
teng twylFelagtig, niet tegenftaande c^sar al-
len , die het benaauwd kreegen, met verfche
manfchap te gemoet kwam , tot dat de zege ein-
delyk weder beflist wierd door de Batavieren
en andere Germaanen, welke volgens gewoonte
onder hunne eige Overften ftreeden en den reg-
ter vleugel uitmaakten. Hunne kloekmoedigheid
gevoegd by de grootheid en fterkte hunner lig-
haamen bragt de Galliërs in de war. De eerften
maakten zich van eene hoogte meester, en dree-
ven hunne party na een groot verlies tot aan de
rivier te rug. Zoo dra de andere Gallifche ruiters
dit merkten en vreesden, dat zy alleen den lc|iok
niet zouden kunnen verduuren , beflooten zy
ook by tyds zich naar hun voetvolk te begee-
ven. Het vlugten en de flagting was algemeen.
VercINGETORix, nu hy zag, dat zyne ruitery,
waar in zyn grootfte fterkte beftond,, zoo deer-
lyk gehavend was, hadt lust, nog moed om
een algemeenen flag te waagen. Hy befloot\'
ayn leger terftond op te breeken , te rug te
irek-
-ocr page 244-IN GALLiEISf.
trekken, en zich met een groot getal manfchap
iu Akjia of Alife te werpen.
D. Ik fta verfteld over de wonderen van dap-
perheid j welke door onze Voorzaaten in de Ro-
tneinfcke legers verrigt zyn, zelf toen zy weinig
of niets van derzelver beroemde krygskunde
hadden kunnen aanneemen. Waarlyk cjesa«.
trok oneindig meer nut van hen , dan een
weinig fchatting, van zulk een volk geperst,
hem met mogelykheid hadden kunnen aanbren-
gen. Hoe zeer onderfcheiden zy zich van de
wilde volken!
ë. Met zulken zoude c^sar het nimmer aan-
gelegd, en in een geregelden veldtogt niets uit-
gevoerd hebben. Maar het bleef by dit alles niet.
CAESAR befloot wel ras de Stad op eenen affland
met een zwaaren dubbelen wal, op dat deeze
prooi hem niet mogt ontflippen. Dezelve was
nog niet in gereedheid of de Galliërs deeden een
hevigen uitval. De belegerden, welke zich
gaarn lucht wilden maaken, vogten met zulk een
aanhoudende hardnekkigheid, dat de Romeinen
het te kwaad kreegen en door de Germaanfche
ruiterbenden weder moesten onderfteund worden
en de Legioenen uit de legerplaats rukken. Zy
dreeven niet alleen de belegerden te rug, maar
deedenze met zulk eene overhaasting den wyk
neemen , dat zy elkander verdrongen , veelen
in de graft fprongen en de minften de vesting
bereiken konden. De Germaanfche belegeraars
P a ver-
piZ^ CMSAK met de batavieren
vernielden\' eene groote menigte en keerdei5
met een goed getal paarden, die zy buit ge-
maakt hadden, als overwinnaars te rug, welke
hun zeêr wel te pas kwamen. Vercingeto-
Rix liet hierop het volk, dat nog buiten de ves-
ting lag, binnen trekken, de poorten fluiten en
ai den voorraad van lee vensbehoeften opnee-
men, welke niet langer dan dertig dagen voor
eéne talrijke bezetting van tagtig duizend men-
fchen konden ftrekken. — Voorts beveelt hy al
zyne ruiters zich" des nachts eenen doortogt te
baanen — elk by den hunnen den hoogen nood
te kénnen te geeven , waarin hy zich met de
hloem êev Gallifche migt bevond, en otn een
fpoedig ontzet aan te houden. — Zoo dra c^-
sar dit verneemt, laat hy zyn leger zoo wel tegen
eenen uitval van de belegerden, als tegen eenen
aanval van buiten meer en meer met wallen,
gragten, bolwerken en toorns verfterken , en
met palisfaden , voetangels en verhakkingén zoo
voorzien., dat hy ongenaakbaar was.
D. Hy moet het \'er dan op gezet hebben,
om deeze Stad het koste wat het wilde in te
neemen.
-E. Zyne magt was niet groot genoeg, om al
de posten wel te bezetten , en hy wilde niet
gaarn deeze gunftige gelegenheid laaten flippen,
welke aan den geduurigen opftand der Galliërs
een ehide kon maaken. Caesar wist, dat hy
met een magtigen en hardnekkigen vyand te
doen
-ocr page 246-in gallien. \'» 229
doen had en het bleek ras, dat zyne voorzorg
niet te vergeefsch was. Twee honderd en
veertig duizend man voetvolk eu agt duizend
ruiters trekken uit alle oorden van Gallien by
een onder het bevel van vier dappere veldhee-
ren : Comius , dezelfde, welke te vooren door
CiESAR in Brittannien gebruikt en deftig be-
loond was, viridomar, eperedorix en verga-
sillaunus. Vercingetorix had gewild , dat
al de Galliërs, welke eenigzins de wapens kon-
den voeren op de been waren gekomen ; maar
zy begreepen , dat het beter was uit elke na-
tie een zeker getal manfchap ter heirvaart te
ontbieden. ItJtusfchen had dit meer tyd ver-
eischt a dan vercingetorix gerekend had : de
voorraad was bykans verteerd en met denzelven de
hoop van een gelukkige uitkomst. Men had de
Mandubiers, die met hun vee in Alefia als eene
Stad, die hun behoorde, den wyk genomen had-
den, met aile onnutte monden reeds buiten de
poort gezet. Al weenende hebben deezen zich
tot flaaven aau de Romeinen aangeboden , zoo
zy maar iets mogten, om hun honger te ftillen,
dan zy zyn te rug gejaagd en ellendig omge-
komen. Nu kwam de nood op \'t uiterfte.
Men riep de bezetting by een, om te over-
leggen , of men zich zoude overgeeven of
dood vegten ; wanneer een der voornaamfte Ar-
mrners, critognatus , den raad gaf, om
zkh van hetzelfde middel te bedienen, waar
- P 3 vaa
ajo c^sar met de batavieren
van veelen hunner voorvaderen zich bediend
hadden, toen zy door de Gmbren en Teutonen
in hunne Vestingen benaauwd wierden; — al de
zwakken en weerloozen van tyd tot tyd te
Aagten , te eeten en het zoo lang uit te hou-
den tot dat hunne kn,dsgenooten kwamen op-
daagen, welken hy wegens den onophoudeJykeii
toeftel der Romeinen zeker verwagtte.
R. Ysfelyke raad ! waar voor de menschheid
gruwt!
E. In dit licht wierd dezelve ook door cjg-o
SAR befchouwt, welke ons daarom de geheele
aanfpraak geeft, waarin de Arverner dit by
zyne landgenooten zogt door te dringen. Maar
men ziet \'er uit, wat de Galliërs voor hunne
vryheid over hadden, en hoe zeer zy tegen de
Romeinen , welke zy veel erger dan de Cjw-
"bren befchouwden, verbitterd waren. Men be-
floot evenwel zich niet van deezen raad, dan
in den alleruiterften nood te bedienen. Ter
reg-
-ocr page 248-in gallien. 63!
regter tyd daagde het ontzet op. De CalUers
maaken zich terftond meester van eén heuvel
cn flaan hun leger,maar vyf honderd fchreeden
van de verfchansfmgen der Romeinen neder.
Den volgenden dag fchaaren zy hunne ruiter-
benden tegen den middag op eene vlakte, die
tusfchen beiden lag. Eene xoenigte boogfchut-
ters en ligt gewapenden plaatzen zy tusfchen in
om de ruitery te onderfteunenen den heuvel
van agteren bezetten zy met hun voetvolk. De
Romeinfche ruiters deeden hierop een hevigen
maar vrugteloozen aanval. Dit deed den moed
der Galliërs ryzen. Zoo wel zy als de bele-
gerden verbaasden de Romeinen door een luid
gefchreeuw. Het gevegt wierd hoe langer hoe
algemeener en met de uiterfte hevigheid tot aan
den avond uitgehouden. Nog bleef de kang
onzeker. Eindelyk beflisten de Batavieren eq
andere Germaanfche hulpbenden de overwin-
ning , zy vielen met een digten drom op de
vyanden in, bragten de ruiters in wanorde en
verfloegen de boogfchutters en ligtgewapenden.
Hier door kreegei; de Romeinen lucht , en lie-
ten de Galliërs geen tyd, om zich te herftellen,
maar vervolgden ze tot aan hun legerplaats.
Vr. Dit
fpronkelyken ftaat der natuur gebleeven waren , mo-
gen wy niet anders vooronderftellen. Een of ander
Romein of Griek zou \'er zeker melding van, gemaakt heb-
feen, zoo zy hier aan zig fchuldig gemaakt hadden.
P4
-ocr page 249-£3» C.®sar met de batavieren
Vr. Dit viel ongelukkig uit voor het benaauvv-
dQ Alife !
E. Zy,die ook uitgetogen waren keerden droe-
vig naar hunne wallen te rug , en begonden
aan hunne verlosiing te wanhoopen. — Des an-
derendaags hervatten de Galliërs den aanval
op den zelfden tyd. Zy hadden daar toe voor-
al eene plaats uitgekozen, waar de verfchans-
fingen der Romeinen op \'t zwakfte waren en de
tusfchenruimte door twee Legioenen bezet was.
Der waards zonden zy vyf en vyftig duizend
man, al uitgeleezen volk, onder aanvoering van
den dapperen cassivellaunus. fiet gevegt was
nog algemeener en bloediger, dan op den voori-
gen dag. Die van binnen deeden hjsgelyks een
hevigen uitval en de Romeinen wierden van al-
le zyden benaauwd. Caesar vind zig genood-
zaakt , ora hen die bezweeken , met verfche
troepen by te fpringen. Zyne tegenwoordig-
heid herftelde de orde en den moed. De
Galliërs verlaaten het flagveld en hun leger met
een groot verlies. Van de vyf en vyftig dui-
zend kwamen \'er weinig te regt en zy zouden
allen verflagen zyn, indien de nagt en de ver-
moeidheid der overwinnende benden het vervol-
gen niet belet hadden. De Galliërs keeren on-
verrigter zaake elk naar de hunnen te rug.
Cassivellaunus, de bloedverwant van vercin-
OETorix, valt in handen van den overwinnaar
ea
-ocr page 250-en hy zelf vhidt zich genoodzaakt de ftad aan
CAESAR over te geeven.
Fr. Ik heb deernis raet het ongelukkig lot van
deezen man, myn Vader] hoe liep het met
hem af?
E, De regtvaardigfte zaak wordt niet ahoos
met den besten uhllag bekroond. Vercin-
getorix riepze allen byeen en erinnerde hen ,
dat "hy niet voor zich zeiven, maar voor de
algemeene vryheid de wapenen had opgevat.
Evenwel was hy bereid, fchoon hy wel ont-
komen kon , of door zyn dood de Romeinen
te verzoenen, of zich leevendig in hunne han-
den te geeven. Men zond hierop gezanten naar
CiESAR. Hy gebiedt, dat alle de wapens over-
geleverd en de eerfte Bevelhebbers voor hem
gebragt worden. Dit gefchiedt. Het Opper-
hoofd der Galliërs verfcheen demoedig voor
den Romeinfchen Veldheer in hoop op zy-
ne goedertierenheid ; zyne fchoone geftalte en
uitrusting, verwekten veel aandoening; maar
des niet te min liet c^sar hem weg brengen.
Na eene gevangenhouding van zes jaaren moest
hy den fchimp uitftaan van in zegenpraal om-
gevoerd te worden, en daarop wierd hy van
leeven beroofd. Al zyn overgebleven manfchap
wierd tot flaaven gemaakt en aan \'t volk uitge-
deeld, uitgezonderd twintig duizend Aeduers en
Arverners , welke caesar door het overgeeven
van hunne gevange landslieden hoopte te win-
P 5 nen.
-ocr page 251-jj34 ciksar. met de batavieren.
nen. Dit gelukte hem ook. Meest al de Gal-
liërs onderwerpen zich aan de Romeinen en le-
veren op nieuw eene meenigte gyzelaars.
D. Zoo had caesar deezep algemeenen op-
ftand op eene fpoedige en voor hem gelukkige
wyze gefmoord.
E. Het werk was evenwel nog niet geheel
afgedaan. De Galliërs toonden dat zy geene
veragtelyke party uitmaakten , en dat het hen
ernst was. Zy- moesten evenwel op \'t laatst
onderdoen. - CjEsar gaf zyne afgematte
benden daarop bevel, om de winterkwartieren
te betrekken en de Galliërs te gelyk gelegen-
heid pm zich een weinig te herftellen , en met
den voortyd een uiterfte pooging te doen, om
de Romeinen uit het land te verdryven. Eene
onregtvaardige overweldiging wordt toch niet,
dan met tegenzin verdraagen. Intusfchen was
men xe Romen zoo zeer met deeze overwinning in
zyn fchik, dat men een dankfeest van twintig da-
gen uitfchreef, —Hier mede befluit c^sar zyn
zevende en laatfte boek van zyne gedenkfchrif-
ten der Gallifche oorlogen , welke door hir-
Tius pansa vervolgd zyn. — De rust, welke
C/ESAR zyn leger meende te laaten genieten,
was dan van zeer korten duur. Hy vernam ras
door zyne verftandhouding, dat de Galliërs ^
wyl zy zagen, dat de Romeinjche magt, wan-
neer ze vereenigd aangevallen wierd, onverwin-
aelyk was, dezelve wilden verdeelen, door op
i.n g a l.l i e
verfcheide plaatzen te gelyk eenen opflarid te.
beginnen en zich in de weer te ftellen. Hy
befloot daarom hen voor te komen, en met zyn
gewoonen fpoed te overvallen. Den Qucsfior
MARCus ANTOKiua draagt hy het bevel ove:r de;
winter legeringen op en zelf begeeft hy zich in \'t
laatst van wintermaand met de ruitery op weg;
twee Legioenen voegen zich by hem en met deeze
magt valt hy in het land der Biturigen, welke,
zich zorgeloos wyd en zyd verfpreid hadden.
De gelegenheid, om naar hunne vastigheden te
vlugten en zich daar te verdedigen, afgefneeden
zynde, neemen zy den toevlugt tot de nabuu"
ren. Dan te vergeefs! hy valt ook deezen op
\'t lyf, dwlngtze, om aan de hand te komen,
en de Biturigen zich te onderwerpen, op dat
zy tot het gerust bezit van hunne Janden en
wooningen mogten wederkeeren. Hier op be-
trekt hy de winterlegering voor de tweede maal
en belooft aan elk foldaat tot fchadeloosftelling
twee honderd en aan elk hoofdman twee dui-
zend zestertien. Dan \'er waren naauwlyks agtien
dagen verloopen of hy vond zich op nieuw ge\'
noodzaakt op de klagten der Biturigen tegen
de Carnuten met twee andere legioenen te vel-
de te trekken. Deezen durven hem niet afwag-
ten , maar verlaaten huis en have, welke door
de Romeinen uitgeplonderd worden; waar na hy
al zyne benden, ruitery en voetvolk, zendt, om
hen op te zoeken, waar door veelen agter-
haald.
-ocr page 253-£3» C.®sar met de batavieren
haald , veelen van koude en ongemak in de
bosfchen omgekomen zyn. —- Naauwlyks was
dit afgeloopen, of de Rhemen, welke nevens
twee andere natiën de eenigfte waren, die zich
niet by de algem eene heirvaart gevoegd hadden,
zonden hem bode op bode, ora befcherming te
vraagen tegen den gedreigden aanval der Bello-
vacen, van alle Gallitrs en Galii/che Belgen de
ftrydbaarften.
Fr. Aan welk eene noodelooze onrust ftellen
zich de Veroveraars niet bloot!
E. leraand van minder moed en beleid zoü
\'er onder bezwecken zyn, maar c^sar kwam
het alles te boven. — Hoe gaarn hy zich zelven
en zyn volk in \'t holst van den winter eenige
rust wilde geeven, de eer en het belang van
Romen drongen hem, om zich alle moeite en ge-
vaaren te troosten. Hy fpaarde zyn volk in zoo
verre, dat hy telkens andere benden tot nieu-
we onderneemingen bezigde, maar zich zelven
ontzag hy niet. Hier door maakte hy zich
te meer bemind en deed alles te beter uitval-
len. Zyne verfpieders bragten hem berigt,
dat de Bellovacen alleen eenige weinige weer-
loozen hadden agter gelaaten om \'t land te
bouwen: alles, wat weerbaar was, had de wa-
penen opgevat en nog vyf andere Natiën had-
den zich by hen gevoegd. Gezamentlyk had-
den zy zich onder bevel van corbeus naar
fi€ne uitgeftrekte hoogte begeeven, welke door
een
-ocr page 254-in gallien. 237
een moeras> ongenaakbaar was , en alle hunne
goederen hadden zy boschwaard iu gebragt. Van
hier meenden zy caesar te overvallen, indien by
met een zwakke magt aankwam , maar, zoo
deeze te fterk was, de komst van comius met
Germaanfche hulpbenden af te wagten, en in-
tusfchen allen toevoer aan \'t Romeinfche leger
te belemmeren. - In zulk eene voordeelige
plaatzing treft caesar hen met zyne vier ver»
fche Legioenen aan , en dewyl hy het niet
raadzaam oordeelde , tegen zulk eene wel ge-
plaatfte menigte eenen wanhoopigen aanval te
doen, befluit hy in haast tegen het moeras aan,
eene verfchansfing op te werpen. Hy hoopte
den vyand, wyl hy zyne magt rkleiner liet ver-
toonen , dan zy inderdaad was, van de hoogte
te lokken; maar te vergeefsch. Dagelyks vielen
\'er ft:hermutzelingen voor, ook wel tot,nadeel
van de Romeinen, waar door de moed der BeU
lovacen ongemeen wies , voor al na dat eo-
Ml US met vyf honderd Germaanfche hulp-
benden aankwam. •
Fr. Ik dagt, dat de Germaanen de zyde der
Romeinen hielden.
E. Dit deeden alleen de Batavieren en eenige
anderen, de meesten ftonden op zicf^ zeiven. —
Wyl nu de Germaanfche natiën , wanneer zy
zelf vrede hadden, zich dikwerf in den dienst
van andere volken begaven, die ia oorlog vira-
len, zoo als ik u verhaald heb, moet het u niet
£3» C.®sar met de batavieren
verwotidereiri dttt., comicjs deeze vyf honderd
van de nahygelegene Germaanen gereed vond,
ipm hem terftond te volgen. C.ï!sar. zag
zich \'genoodzaakt nog drie Legioenen ^ tot zyne
verfl-srking.. te ontbieden, en anders geen kans
om de BeUovacen te doen verhuizen > welke
•jden tsoevoer hoe langer hoe bezwaariyker maak-
ten, «n zelfs een geheel convoy, onder geleide
^a» \'de \' , opligteden, waar by deezen
lïiinnen vöarn3amfl;en aanvoerer verlooren, het
geen de Romeinen te meer op hunne hoede deed
zyn tn ^Q BeUovacen te ftouter maakte. Ein-
^yk^ namen de zaaken een anderen keer en
wel ^o^F\'-de-\'icloekmoedigheid der Batavifche
■en znéQxQ\'Germaanfche voetknegten, welke CiE-
3AR met zich genomen had, om tusfchen de
araiters te ftryden. Zy waagen het, om geza-
menlyk dodr het moeras te gaan, en na dat zy
de geen, die hlin tegenftonden, verflaagen hadden,
dringen zy ftoutmoedig op de overigen in en
4Wodzaalcen bêö tot een fchandelyke vlugt in hun
legerplaats. Dit maakte zulk een indruk , dat de
"Bdlovace befl^)ten:,:alles wat onweerbaar was met
de bagage voor uit weg te zenden, en met het
qgiintfche ieger te volgen, eer de verfterking
der- Legioenen aankwam. Dan de dag overviel
tt«n, waar door zy genoodzaakt waren halte te
houden en zich m flagörde. te ftellen. Caesar
iie-t, óm hen te beter te kunnen volgen, brug-
■geii over de moerasfen flaan, ea vatte met zyne
in gallien. 239
legioenen post op eene andere hoogte. Een
dal fcheidde nu alleen de twee legers. Geen van
beiden dorst den aanval waagen, maar de BeW
Zoi^ace», welke geen voorraad aan dé hand had-
den, moesten eerst wyken. Dît deeden zy *s
nagts, en om c^sar te misleiden ftaken zy
overal vuuren aaiï, dog dit bragt den fchran-
deren Veldheer te eer in \'t vermoeden, wat \'et
gaande was. Hy liet al zyne ruiters opzitten en
de overigen volgen: maar de paarden wilden niet
voorby de vuuren; dit gaf den vlugtenden tyd;
Onderweg beitelden zy eene fterke hinderlaag,
om CESARS ruiterbenden op nieuw den toevoer
af te fnyden; maar hy ook hier vàn verwittigt
verrastte hen , en fchoon zy dapper vogten,
moesten zy eindelyk het opgeeven. Het ligt
gewapend voetvolk deed hier weder den
grootften dienst. De bosfchen en \'t water,
dat deeze plaats ongenaakbaar maakten, hinder-
den nu de vlugtenden. Van zes duizend voet-
knegten en duizecd ruiteren bleef byna nie-
mand over. Gorbeus zelf verdedigde zich
wanhoopend, tot dat hy fneuvelde. De ove-
rigen , fchoon zy een voordeelige plaats in-
genomen hadden ,• dorften zich aan de onze-
kere uitkomst van- den ftryd niet waagen : zy
zonden gezanten , om zich aan c^sar te on»
derwerpen en hem te Jjidden, dat hy zich met
de nederlaag van den bloem hunner manfchap
wilde te vrede houden, terwyl zy al de fchuld
24» cissar met d e b a t a vt e r e n
op den gefneuveldea Veldheer leiden, caesar ,
hoewel hy .zeer ligt begreep, dat de doode
zich niet verantwoorden kon, liet zich gezeg-
gen. Zy zonden hem Gyzelaars, en veele an-
dere Galliërs volgden hun voorbeeld. Intus-
fchen liep alles ongelukkig af en de onafhanke-
lykhcid van gansch GaUien op een einde. Cm\'
sar, na dat de magtigfte natiën zich onderwor-
pen hadden ^ verdeelt zyne magt. Fabius zendt
hy aan\'CANiNius tot onderfland met vyfentwintig
benden, in een afgelegen hoek van GaUien\'. —
Labienus naar een anderen kanten zelf trekt
hy heen om de landen van ambiorix nog verder
te vuur en te zwaard te verwoesten. Op dee-
zen bleef c^sar ten uiterften verbitterd wegens
het> verraad dat hy tegen zyne benden gepleegd
had. Fabius en caninius flaagden zeer voorfpoe-
dlg, de een in het overwinnen van dümnacüs,
de ander in het verflaan van drapes en lüte-
Rius, \'welke twee laatften zeer veel kwaad te-
gen de Romeinen berokkenden, en met eenige
benden uit het leger van vercingetorix ont-
komen waren. Zy hadden zich in Uxellodu-
num geworpen , eene vastigheid op eene rots
by een rivier gelegen , waar caninius hen ter*
ftond op de hielen volgde. Terwyi zy be-
greepen , dat zy geene belegering zonder voor-
raad konden uithouden , hebben zy twee dui-
zend man in de vesting gelaaten en zyn zelfs
heen getrokken, om zich van mondkost te voor*
in gallien» »41
zien. Zy floegen zich tien duizend fchreeden
van de vesting aan eene rivier, volgens gewoon-
te neder , met oogmerk, om dezelve van tyd tot
tyd van koorn te verzorgen , waar van zy eea
grooten voorraad opgedaan hadden. Terwyl dra-
i\'ES met het grootfte gedeelte der manfchap in \'t
leger bleef, geleidde luterius een fterk convoy t
het vvelk hy \'s nagts door enge en boschagd-
ge wegen hoopte in de ftad te brengen; maar
zy wierden ontdekt en zo onverhoeds overval-
len , dat maar weinigen het \'er af bragten en aan
LUTERIUS zelf den te rugtogr naar het leger
wierd afgefneeden. Eer de tyding deezer ne-
derlage aan drapes kon gebragt worden befloot
CANiNiüs hem met zyne ruitery en al de Bata-
vifche en Germaanfche voetknegten te" verras-
fchen , en met zyn legioen zoo ras mogelyk
te volgen. Dat ik voorheen niet te veei
van de fnelheid der Germaanen gezegd heb ,
blykt ook uit dit geval. Toen caninius met
zyn legioen aankwam, waren de vooruit gezon-
denen reeds handgemeen. Op het zien vap de
Romeinfche veldtekenen verdubbelden zy hua
moed, en de zaak wierd door hen allen ras be-
flist, een groote buit gemaakt en drapes zelf
gevangen genomen, zonder dat \'er iemand van
de zyde der overwinaaaren gekwetst wierde.
M. De Batavieren kwamen dus overal te pas:
maar hoe konden zy even zoo ras als het paar-
devolk heen fnellen.
ciesar met b e \' b a t a vie r e n
E. Herinner u, dat de Germaanen vlugge en
ligtgewapende jongelingen in den ftryd gebruik-
ten , welke agter de ruiters opzaten, zoo naar
den vyand renden , tusfchen de paarden in
de ruitery oiiderfteunden, en wanneer deeze het
te kwaad kreeg, weder agter opfprongen ,■ oin
zich te bergen. Hier vau bedienden zich de
Romeinen zeer dikwerf met een zeer goeden
uitftag. — Caninius kon nu gerustelyk de be-
legering voortzetten en de vesting benaauwenrte
beter, om dat c. fabiüs tot zyne verfterking
zich by hem voegde. En of dit nog niet ge-
noeg was kwam c^/ESAR zelf onverwagt op-
daagen.
Fr. Nu zal het de arme inwooners gel-
den. . .
E. Caninius had aan c^sar gefchreeven, hoe
het met de zaak gelegen was, en geraaden , dat
men de inwooners van Uxellodmum ten affchrik
van anderen ftrengelyk behoorde te ftraffen,
terwyl zy het wegens de goedertierenheid van
c^sAR te veel op het uiterfte lieten aanko-
\'men, het geen van te gevaarlyker uitzigt was,
omdat hy maar één veldtocht nog in Gallien
kon bywoonen.
D. Hy deelde dus de huid eer de beer gevan-
gen was.
E. Hy vooronderftelde , dat zy het wegens
de kleine bezetting niet lang zouden kunnen
uithouden ; en de uitkomst beantwoordde hier
aan.
-ocr page 260-IN GALLIEN. 243
aan. Caesar, begreep, dat het fchande voor
hem en den Romeinfchen naam was door zulk
een hand vol volks zoo lang opgehouden te
worden. Hy liet m. Antonius met vyftien ben-
den agter, nam gyfelaars van verfcheide Can-
tons , kreeg gutuuvatus een der eerfte aanftoo-
kers der Carnuten en andere Galliërs in handen,
wien hy tot der dood toe- liet afflaan, en daar-
na het hoofd afhouwen. Daarop trok hy met al
zyne ruitery naar comius,met bevel, dat.q. ga-
lenos hem met twee legioenen langzaam vol-
gen zou. Niet tegenftaande dit alles zouden het
de Galliërs nog lang uitgehouden hebben, wyl zy,
hoe zeer drapes en luterius in hunne oogmer-
ken niet geflaagd waren, nog eene goede menigte
graanen hadden binnen gekreegen. — Dan c/s-
sar , wien niets ontflipte, bemerkte dat zy hun
water kreegen uit een bron , een weinig buiten
de ftad. Hy laat daarom eene borstweering vaa
negen voeten hoog aanleggen, boven welke een
toorn van tien folderingen zoo ver uitftak , dat
dezelve de hoogte der bron omtrend evenaarde,
waar door de waterhaalers zeer belemmerd wier-
den en verfcheide menfchen en beesten van
dorst omkwamen. Men ftelde\' zich daarom
hardnekkig te weer tegen de werpfchichten
en ftormtuigen der belegeraaren , én zogt
hunne werken door bet afrollen van brandende
tonnen met pek en fineer te vernielen. De
fchranderheid van c.®sar wist dit niet alleen
Q 2 te
-ocr page 261-244 CiESAR MET DE BATAVIEREN
te verydeleii, maar liet zoo lang onder de aarde
graaven , dat zy de bron ontdekten, en het wa-
ter afleidden. Dit zagen de belegerden als eene
bezoeking van den Hemel aan , en zy gaven
zicli terftond over. Waarop c^sar al die de vi\'a-
penen draagen konden, wel het leeven fchonk,
maar de eene hand liet afkappen, op dat zy lang
en overal de llraf van hunne haidnekkigheid zou-
den kunnen vertoonen.
Vr. Foei die wreedheid ! zulke dappere ver-
dedigers van hunne vryheid moesten eer edel-
moedig beloond zyn.
E. Ik heb gezegd, dat CAESAR in zyn aart niet
wreed was: evenwel, het even gemeld geval van
guturatüs en dit,is niet van wreedheid vry te
fprteken ; maar ik moet telfens zeggen, dat hy
zich zelf geweld moest aandoen, om \'tr toe te
komen. Tot het eerfte wierd hy door zyn volk
gedwongen : en wyl hy anders geen eind aan
de geduurige opftanden zou vinden , vond liy
zich genoodzaakt om hier den raad van cani-
^:lüs en andere bevelhebberen op te volgen,
liitusfchen heeft de eene en andere omftandig-
heid deeze belegering gedenkwaardig gemaakt.
DRAPfeS heeft zich zelf dood laaten hongeren
en Lüterics is eindelyk ook in de handen der
Romeinen gevallen. Comius van Atrecht wil-
de zich egter niet onderwerpen, wyl hy, tot
eene vriendelyke zamenkomst geroepen , door j
de Romeinen bedrogen en byna oragebragt was.
IN G A L L I E N.
Hy dorst zich daarom niet meer op hun
woord verlaaten.\' Dan na dat hy volusenüs,
welke hem deezen trek gefpeeld had , met ei-
ge hand eene zwaare wonde toebragt j was hy
met deeze wraak te vrede, en floot naderhand
een verdrag met de Romeinen, waar by hy vry»
heid en leeven behield , en bedong, dat hy
nimmer verpligt zou zyn in de tegenwoordig-
heid van een Romein te verfchynen.
D. Het was wonder, dac cjesar iemand,
Wien hy zoo veel vertrouwd, en met gunften
overhoopt had, en die hem naderhand zoo veel
kwaad berokkende, genade bewees.
E. Het was eigenlyk Antonius , die dit ver-
drag met COMIUS floot, om van zulk een ge»
vaarlyken vyand ontflagen te zyn. Ondertus-
fchen kon c/esaii in zyn hart de Galliërs, Als.
dus hun land en vryheia verdedigden, niet ver-
oordeelen. Volgens den ftelregel der Romeinen,
moest het belang van\'t Vaderland boven alles gel-
den, en zoo lang deeze ftelregel by hen in volle
kragt bleef, was \'er niets te zwaar of te moeijelyk
het geen zy niet verdroegen of uitvoerden, hoe
konden zy dan denzelven by anderen in hun hart
kwalyk opneemen? Hy erkent zelfs in\'t geval van
COMIUS, dat het misnoegen zoo algemeen en da
zugt om de vryheid weder tc krygen j zo groot
was, dat alle byzondere verbindtenisfen en ge-
, noote weldaaden daar by uit het oog verdweenen.
Hier op zyu de Trevieren door labienus afge?
Q 3 ftraft.
245
caesar met de batavieren
ftraft, en de legioenen door gansch Gallian in
bezetting gelegd, het geen zich federt dien tyd
het gebied der Romeinen heeft laaten wel geval-
len. — Hoe veel menfchen dit de vryheid en
het leeven gekost heeft, hoe veele üeden en
dorpen hier by vernield zyn , heb ik van te
vooren reeds gemeld. •— Hoe zeer men deezen
uitflag aan den onvermoeiden aart, het beleid en
de dapperheid van c/esar heeft toe te fchryven,
is het zeker, dat hy het nooit zoo ver of zoo
fpoedig zou overheerd hebben, zoo hy niet
door Germaanfche en vooral door Batavifche
. hulpbenden ware onderftennd geworden, aan wel-
ke men dus voor een gedeelte de eer van het te
onderbrengen van Gallien moet toekennen, j.
©ODUINUS fchreef dus niet te veel in zyne aan-
merkingen op j. CiESAR; dit zy eens vooral tot
lof van de Germaanen gezegd, dat zy het gebied
ovar Gdlien aan de Romeinen in handen gegee-
ven hebben , gelyk zy het hun weder ontno-
men hebben ten tyde van honorius : maar de-
zelfde zyn het, welke de opper heerfchappy van
Rome aan c^sar hebben helpen bezorgen. Het
eerfte rust op de edelmoedige herhaalde belyde-
iiis van den overwinnaar zelf, en van het laatfte
zullen wy nu moeten fpreeken,
R. Men kan dit geenszins ontkennen , dat
hen die eer toekomt , zoo het een eer is een
onafhankelyk volk onder de magt van een ander ■
te doen bukken , het welk reeds alle andere
bÊ\'s
-ocr page 264-ÏN GALLIEN. 24f
bekende natiën was over \'t haofd gewasfchen.
E. Ik voel wel, waar myn vriend heen wü.
Het wordt doorgaans zoo gerekend, hoewel het
anders geenszins ftrookt met de regelen van bil-
lykheid ; maar indien men dit 200 naauw zou
uitpluizen, hoe.veel roem zou \'er dan wegvallen,
welke alleen door foortgelyke bedryven verkree-
gen is, en hoe veele groote oorlogshelden zouden
tot den rang van ftruikroovers nederzinken. Intus-
fchen kan onze Batavieren de roem vatf ultftee-
kende dapperheid niet betwist worden : -zy munt-
ten zelfs boven de Romeinen, welke niet zon-
der reden hier door deu grootften naam verwor-
ven hebben uit, en deeze trotfche volken welke
anders met veragting op alle Barbaaren nederza-
gen hebben hunne verdienften recht moeten
doen , en meer wil ik met myne verhaalen, die ik
uit de eige aantekeningen van c,®sap.. getrokken
heb, niet bewyzen. Het ftond ter zyner verant-
woording, waar toe hy zyne bondgenooten ge-
bruikte. Met ftaatkunde hielden zich onze voor-
zaaten niet op; en wyl de Galliërs en Germaa^
nen met elkander geduurig over hoop lagen, was
het geen wonder, dat zy \'er zich toe lieten ge-
bruiken, Zal men egter alles op dit ftuk behoor-
lyk voor en tegen wikken, moet men erkennen ,
dat de gemeene hoop der Galliërs \'er weinig by
verloor. De Adel en de Geestelykheid, onder den
naam van Druiden bekend, hadden alle magt aan
zich getrokken. De burger, die niet meer dan eene
Q 4 fcha-
ä a n m E r k i n g e n.
fchaduw van vryheid over had, was van al-
len invloed ontzet, en moest de lasten draa-
gen , welke zyne geestelyke en waereldlyke
Overheid diem gehefde op te leggen. „ Het
volk , zegt c^SAR in het dertiende Hoofdflufc
van zyn zesde boek , wordt als flaaven byna
behandeld, het welk niets uit zich zeiven dürft
befl;aan. De meesten, wanneer zy of doof
fchulden of door zwtiarheid van belastingen of
door dé onregtvaardigheid der vermogendeti
gedrukt wórden, begeeven zich in dienst by de
EdelenJ deezen hebben op hen dezelfde rechten,
welke de Heeren op hunne flaaven hebben."
Wat had zulk een volk \'dan te verliezen? Het
veranderde dus maar van Heeren: deezen ver-
loren het meest, maar ook weinig meer, dan zy
zich hadden aangemaatigd. De Voorzienigheid
gebruikte de Romeinen om hen beurtelings on-
der het juk te brengen en te ftraffen. Dit
hadden daarenboven de ongeregelde , en onna-
tuurlyke zeden , tot welke de Galliërs ver-
vallen waren, wtl verdiend, — Voeg hier
by dat de Romeinen met de Galliërs nog
een opeuftaande rekening hadden , wegens
den fchrik en verwoesting , welke de laas-
ten onder brennus in Italien verfpreid had-
den , waar door Rome op den rand van het
verderf géhiagt wierd. Elk krygt toch vroeg
of laat zyne beurt. — Wanneer gy alle deeze
redenen by eikanderen overweegt, is het zoo
zeer
248
a a n m e r ringen.
zeer niet te verwonderen, dat de Galliërs zoo
fpoedig onder het juk der Romeinen moesten
blikken , het geen deezen telkens te vergeefsch
op de vrye halzen der onverbasterde Germaanen
poogden te leggen.
D. Men wil toch liever door zyne eige lands-
genooten, dan door vreemden geregeerd worden.
Hoe willekeurig handelden de Roomfche Stadhou-
ders doorgaans in de wingewesten!
E. Men heeft aangemerkt , dat deeze onder
de Roomfche Keizers het doorgaans veel draage-
lyker hadden, om dat de Stadhouders aan dezel-
ven verantwoording fchuldig waren , dan toen
elk, welke zulk een post te beurte viel, denzel-
ven als een onafhankelyk republikeins ch opper-
hoofd beftuurde.
D. Ik beken, dat men dan dikwerf elkander
den bal toekaatfle , maar daar en tegen wierd. het
charaéler der Romeinen hoe langer hoe flegter,
him roofzugt grooter, en aan \'t hof van den Kei-
zer was altoos gelegenheid, om zyne gunstelin-
gen te winnen. Men weet hoe het in onzen tyd
gaat.
E. Dac is zoo. C/esar ten minflen maakte,
eer hy uit Gallien vertrok de beste fchikkingen.
Hy lelde geene nieuwe fchattingen op, en zogt
daar door te weeg te brengen , dat het land,
door den algemeenen oorlog uitgemergeld, zich
fpoedig herftellen kon. — Op dat zy zich met
geen hoop van eene nieuwe omwenteUng mog-
249
r o m e
ten koesteren, nog door vrees voor nieuwe on-
heilen laaten verfcbrikken.
Fr. Ik verlang al te hooren, op welk eene
wyze onze Batavieren c^sar aan de opper^
heerfchappy geholpen hebben.
E. Ik zal u daarin uit Dio cassius, plutar-
chus , suetonius en c^sar zelf voldoen.
Het zal noodig zyn u eerst te verhaalen in
welk een hachelyken toeftand zich Rome be-
vond , terv/yl derzelver legers Gallien over-
meesterden. \'Er had te vooren een driemanfchap
plaats gehad , waartoe crassus , c.«saa en
pompejus behooren. Crassus, bygenaamd de
lyke, was te vooren in vyandfchap met pompe-
jus , maar door bemiddeling van caesar wier-
den zy verzoend. Dit hield de magt eenigen
tyd in evenwigt, zoo lang \'cr eene goede ver-
ftandhouding plaats greep. Dan zoo dra cras-
sus in den Farthifchen oorlog was gefnetfveld,,
en de betrekking tusfchen de twee laatften ge-
broken was door het overlyden van julia., de.
beminlyke echtgenoote vanpompejus, welke eene
dogter was van c^sar, wierden deeze beiden
heftige tegendingers. Men. zag de markt van
Rme by gelegenheid van het verkiezen van
Burgemeesters, beurtelings dan door de eene,
dan door de andere gewapende party ingeno-
men, tot dat pompejus op raad van cato alleen
aangefteld wierd. Deeze, die den oorlog tegen
ailTKRiDATEs ia Afi\'èn gelukkig geëindigd en
250
daarom den bynaam van de Groote gekreegerf
had, was wel gevaarlyk in de oogen van deezen
ftandvastigen voorftander der vryheid , maar in
dit akelig tydftip oordeelde hy, dat het beter
was deezen gevaarlyken flap te doen, dan ge-
heel \'regeeringloos , en aan geftadige oproeren
blootgefteld te blyven. Hy hoopte ook, dat
pompejus daar door aan hem verpligt, naar zyn
raad luisteren zoude, dat hy ook voor een kor-
ten tyd deed. — Daar en boven was hy nog
raeer voor c^sar , dan voor pompejus bevreesd^ ,
en niet zonder reden. Wanneer pompejus eene
wet doordrong, waarby niemand , die afwee-
zend was naar eenig ambt zou mogen dingen ^
en hy c^sar die toen in GaUie was, daar al-
leen van wilde uitzonderen, zogt cato dit, hoe-
wel te vergeefsch, te beletten, om dat men niet
zoo bevreesd behoefde te zyn voor de Galliers
of voor de Germaanen, dan wel voor CiESAU.
Om deeze reden zogt hy zich tot Burgemeester
te doen verkiezen, fchoon by anders meer voor
een ambteloos leeven was , dewyl hy dan van
grooter invloed kon zyn, maar de geftrengs
cato had geen verftand , om door gewoone
kuustenaaryen ftemmen voor zich te winnen.
Evenwel flaagde hy in zoo verre, dat \'er een
gezwoore vyand van caesar , marcellus, tot
burgemeester aangefteld wierd, — Toen c^sar
zag, dat men hem in Rome den Voet zogt te
ligten en hy zich op de vriendfchap van pom-
PE»
Ï5I
r o bi e
pEjas niet meer verlaaten Icon , nam hy zyne
maatregelen zoo wel,dat hy zich overal een mag-
tigen aanhang bezorgde, meest door den buit,
welk hy uit Gallien gehaald had. Emilïus ,
welke voor het volgend jaar tot burgemeester
benoemd was, en corio redde hy geheel, door
het overneemen en betaalen van hun overgroo-
te fchulden. Hy zond ook gefchenken en hulp-
benden aan verfcheide vreemde vorften en liet
niet alleen in Italië , maar zelfs in Jfien en
Griekenland, pragtige. gebouwen oprigten , on
zich overal vrienden te maaken.
- D. Zoo zogt dan c./esar , die door het Ro-
meinfche zwaard de GalHers overmeestersd had,
door het Gallifche goud de Romeinen beurte-
lings van hunne vryheid te berooven. Hy moet
intusfchen verbaazende fchatten uit GaUien ge.
fleept hebben.
E. Dat moet hy en dit was ook zyn groote
oogmerk, — door den Gallifchen oorlog zoo
wel roem als pompejus in den Afiatifchen te
behaalen , en te gelyk zich meester van groote
rykdommen te maaken, waar voor toen in het
verbasterd Romen alles veil was. Hier werkte
men eenigen tyd tegen elkander, pompejus,
die zelf tegenwoordig was en den grootften
aanhang had, kon zeker alles beter naar zyn
tin krygen; maaf caesar had ook zyne Voor-
ftanders. Wanneer de Gemeensman cürio
voorgefteld had, dat beiden c/esar en pompejus
252
v e 11 d e e l d.
hun volk zouden afdanken, wierd dit door
MARCELLUS in dier voegèn in den Raad ge-
bragt , dat c/esar , maar niet pompejus zyn
troepen zou moeten afdanken: en als men het
zoo ver niet brengen kon , wierd \'er evenwel
een befluit doorgedrongen, dat zy elk een Le-
gioen tot den Parthifcl iën kryg zouden leveren.
Het oogmerk was, om c^sar te verzwakken;
welke niet naliet, fchoon hy dit wel begreep ,
om aan het befluit van den Raad te voldoen,
en \'er een ander Legioen , dat pompEjus hem
geleend had , byvoegde. Evenwel droeg hy
zorg, om door ryke gefchenken alle deeze ben-
den en derzelver bevelhebbers aan zich te ver-
binden. Hun Hoofd appius maakte pompejus
wys, dat alle Krygsknegten c^sars zyde ver-
laaten zouden , zoo dra hy zich tegen hem
wilde aankanten, pompejus had zich door zyn
verkreegen roem , en inneemend gedrag zeker-
lyk bemind weeten te maaken. In\' Kme was
hy de afgod, en in gansch Italien had men,
toen zyn leeven door eene zwaare krankte in
gevaar was, openhaare geloften gedaan, en by
zyne herftelling volbragt. — Dit maakte hem
hoogmoedig en zorgeloos. In zoo verre dat by
dorst zeggen, wanneer ik flegts op den groiid
ftamp, kan ik zoo veel ruiters en volk doen te
voorfchyn komen , als ik noodig heb. En dit
verhaastte zynen val.
253
ROME
D. Zoo gaat het altoos, wanneer men zyn
Vyand te gering agt.
E. CiESAR trok, om nader by de hand te zyn
met vyfduizend voetknegten en flegts driehonderd
ruiters over de Alpm, hier kwam cuiiio heimelyk
by hem, en fpoorde hem aan, om terfl:ond naar
Rome te trekken. De aantocht van casar had
daar reeds alles met fchrik vervuld. Marcel-
lus liet de Stad, en derzelver verdediging aan
poMPEjüs over, welke, na dat hy zich van den
volgenden Burgemeesteren ook verzekerd had,
dus volkoomen magt kreeg, om alles naar welge-
vallen tegen c^sar te befchikken. Evenwel wil-
de deeze het uiterfte niet waagen, voor en aleer
hy aan den Raad door curio had laaten ver-
zoeken , dat hy alleen de Provincie lllyrU
cum en Gallien aan deeze zyde der Alpen
Cnaar Italien toe gerekend) behouden mogt
nevens twee Legioenen, tot dat hy naar \'t Bur-
gemeesterfchap kon ftaan. Zoo droeg hy zorg, dat
hy door den aanhang van pompejus niet buiten
allen bewind gefteld wierd. Cicero, weike liefst
POMPEJUS in den toom wilde houden , haalde
hem hier toe over, dan LENTULUs,een gezwoo-
re vyand van caesar, wilde nergens naar luis-
teren, Toen fchreef caïsar aan den Raad, dat
hy gewillig was, om de wapenen neder te leg-
gen , indien pompejus hetzelfde deed; maar zoo
men dit alleen van zyne zyde vergde, was het
eene
-ocr page 272-verdeeld. 253
eene zwaare verongelyking voor al de dienften,
wellce hy beweezen had, waar door hy in de
magt van zyne vyanden gefteld wierd ; — dat
hy in zulk een geval genoodzaakt was, om naar
Rome te trekken en het ongelyk hem en zyne
vrienden aangedaan te wreeken. Men merkte
dit als eene Oorlogsverklaring aan. Gallien^
wierd aan AENOBARsas opgedraagen , Cäsar
van alle bewind ontzet, en hy, zoo hy zyne
landvoogdy niet goedwillig afftond voor vyand
van \'t Vaderland verklaard. —- Antonius ea
CASSIUS, die in \'t fpoor van cuRio getreeden wa-
ren en op het nederleggen der wapenen,van bei-
de partyen aangedrongen hadden, wierden ruwe-
lyk behandeld en genoodzaakt met hem Rome
geheel te verlaaten, waar men zich tot tegen-
weer gereed maakte. Alle zyne vrienden kree-
gen het zoo bang dat zy dit voorbeeld moesten
volgen, en zich naar c^sar begeeven, waar zy
eerlang door cuRiO,die zich tot dus ver door zyn
Wykmeesterfchap gedekt had, gevolgd wierden.
R. Nu had pompejus de handen ruim.
E. Dit werkte intusfchen tot zyn nadeel,
C.«sars benden wierden op het zien van
zulke voornaame vlugtelingen, waaronder ver-
fcheide Raadsheeren en Ridders , met medely-
den vervuld en verbitterd. Cäsar bedien-
de zich hier van — en begreep , dat hy
geen tyd moest verzuimen. Zyne vrien-
den wilden wel, dat hy zyue benden , die
aan
-ocr page 273-ROME
aan ile andere zyde der Alpen Honden, zou
inwagten: maar hy wist by ondervinding, wat
het uitdeed door fpoed zynen vyand te overval-
len. Eer hy evenwel over de Ruhico, de fchei-
dh)g van zyne Jandvoogdy, in Italien trok en
Rimini bemagtjgde, Hond jhy eenigen tyd in
twyffel , en met reden , wyl de gevolgen van
een Burger-kryg fchroomelyk en de uidtomst
voor hem onzeker was : tot dat hy eindelyk
uitriep, het lot is geworpen, laat ons trekken,
waar de voortekenen der Goden en de onregt-
vaardigheid onzer vyanden ons roepen. Een
onbekend perzoon van eene uitneemende groot-
te en fchoonheid , welke aan den oever door zyn
fluit eene menigte byeen gelokt had, nameen
bazuin van een der trompetters , blies een
Krygslied en ging over dat riviertfe. Dit nam
CiESAR, om zyn volk te meer aan te moedigen,
voor een gunfl:ig voorteken aan. Alle Steden
van Italië, die nog onlangs voor pompejus zoo
geyverd hadden, openden de poorten, wyl de
bezettingen de vlugt namen of zich by C/ESar
voegden. Dit maakte pompejus verlegen , hy
zond den Prator roscius , om eenige voor-
flagen te doen. Schoon CyKSAR. begreep , dat
het alleen was om tyd te winnen, ontving hy
de afgezondenen zeer vriendelyk , en liet aan
pompejus zeggen,, dat hy, wyl hem niets meer,
dan de algemeene rust ter harten gong, gene*
gen was, om zyn krygsvolk af te danken, mids
250
verdeeld. 257
dat poMPiijüS hetzelfde deed en naar zyne land-
voogdy in Spanje ging, wanneer men alles ia
vrede onderling kon fchikken. Dan pompe-
jus vorderde dit eerst aan zyne zyde van
c.«SAR, en niemand vertrouwde den anderen.
De onderhandeling wierd afgebroken , en cae-
sar, daar hem niets tegenhield, naderde Ra.
me met rasfe fchreeden.
Fr. Hoe dorst hy dit met zulk een kleine
magt waagen ?
E. Hy had den fcbrik in zyne vyanden. Pom-
pejus, die tegen caesar geenszins opgewasfen
was, dorst zyn tegendinger niet afwagten. Al-
♦voorens hy de Stad verliet, wierd \'er op zyn
voorllel befloten, dat al de Leden van den Raad
cn van het bewind, hem moesten volgen, of voor
vyanden zouden verklaard worden. Dit vervul-
de de Stad met jammerklagten: men moest zyti
Vaderland, en alles wat dierbaar was tot een
prooi voor \'c^sars benden laaten , of ia de
ongenade van pompejus vervallen. Men flrelde
zich de tyden van aiARius en sylla, en nog er-
ger voor , wyl de raagt van c^sar voor een
gedeelte uit Barbaaren beftond , gelyk men de
vreemde natiën gewoon was te noemen. (*_) Aan
LENTüLus was de last opgedraagen het geld uit
de
(*) Zyne kleine magt beftond uit allerieie Volken en
onder anderen
uic GctllieTS, Batavieten en andere
Germaanen, gelykjiaderhand blyken zal,
IU. DEEL, ^ R
/
-ocr page 275-R O »1 E
de fchatkist te ligten; maar op het gerugt, dat de
ruiters vaa c/esar gezien wierden, liet hy de
deuren open en alles in den loop.
D. Hy maakte het dan even zoo, als zyn voor-
zaat WAUCELLUS : maar men vindt het meer,
dat de grootfte dry vers het eerst naar een goed
heenkome|i omzien.
E. Zy die gebleeven waren wierden door
eene tegenverklaaring van c^sar gerust gefteld,
welke , terwyl hy al vast naderde, door zyne
andere benden uit Gallie verfterkt wierd. Met
deeze magt befloot hy Corfinium aantetasten,
waar dosiitius aenobarbus het bevel voerde.
Te vergeefsch fchreef deeze om ontzet, want\'
poMPKjus wilde om eène ftad geen veldflag
waagen, waarom domitiüs, fchoon hy aan alle
de bevelhebbers en gemeenen groote aanbiedin-
gen gedaan had , zoo zy getrouw bleeven , be-
floot de ftad te verlaaten. Zoo dra de bezetting
dit gewaar wierdt , gaf zy zich aan c^sar
over, welke alle de Romeinen^ die van pompe-
jus party waren , onverhinderd liet gaan. Dat
zy zulk eene behandeling niet verwagt hadden,
is uit het aanmerkelyk geval van domitius op
te maaken. Deeze had zich, toen alles verlo-
ren was, vergift laaten bereiden. C-®sar fchonk
hem niet alleen zyne vryheid,maar liet hem ook
eene aanmerkelyke zomme gelds uittellen, wel-
ke men genomen had, om c^sar uit zyne land-
voogdy te flooten , en in ftads kas ter bewaa-
258
VERDEELD,
ring gegeeven. Toen berouwde het hem, dat
hy reeds , naar zyne meening, vergift ingeno-
men had , maar zyn getrouwe geneesmees»
ter, zoo verhaalt plotarchüs, had hem een
flaapdrank ingegeeven , door welke mislei-
ding hy de vryheid en het leeven behield.
Dit verftandig en gemaatigd gedrag van
CÄSAR bragt veel toe , om het vlugten voor
te komen en harten te winnen. — Pompe-
jus was intusfchen naar Brundußum gevvee-
ken , om van daar naar Griekenland over te
fteeken. Cäsar trok regt op hem aan , maar
wyl hy geene fchepen had, om deeze zeeplaats
intell uiten en de moeijelykheid inzag, omi
POMPKjus daar in zyne magt te krygen en den
oorlog fpoedig ten einde te brengen , liet hy
nogmaals aanbiedingen aan hem doen. Pom-
pejus antwoordde , dat hy daarover met de
Raadsheeren in Griekenland zou handelen, waar-
op CÄSAR de haven met ^een dyk zogt in te
fluiten. Dan te vergeefsch: de vloot van pom-
pejus, die de Burgemeesters en een groot ge-
deelte van \'t heir overgevoerd had,- daagde ter
regter ryd op, waarmede hy naar de Griekfche
kust overftak en gansch Italië ten beste gaf.
Hierop trok cäsar , om dat hy pompejus niet
volgen kon, onverhinderd binnen Rofne, waar
iiy de agtergebleevenen van den Raad en het
volk minzaam aanfprak, en al de fchuld lei op
de onwilligheid van zyne party, om zich te
R a ont»
ROM E
ontwapenen, Waar toe hy de vriendelykfte aan-
biedingen te vergeefsch gedaan had. Zelfs
(lelde hy voor, om nog een gezandfchap aan
pompejus en de Burgemeesteren te zenden 5
maar niemand, gelyk cjssar wel kon denken,
wilde zich daar toe laaten gebruiken , wyl het
blyven in Rome eene misdaad gerekend wierd.
Elk, die zich ftU hield, wierd het gerust bezit
zyner goederen en befcherming beloofd. — Al-
les liep wel af: alleen, wanneer cjïsar de fchat-
kist liet openbreeken , om het volk te betaa-
l(?n , waar mee hy Roms ingenomen had,
dreigde hy metellös den gemeensman, die
zich hier billyk tegenllelde. Deeze fchat, die
door een eed geheiligd en tot den oorlog
tegen de Galliërs weggelegd was , mogt
door geen byzonder perzoon aangeraakt wor-
den. Toen kwam de geweldenaar boven. Gal-
lie zeide hy, was reeds door hem ondergebragt.
Vryheid van fpreeken kwam nu niet te pas;
alles, zoo lang hy de wapenen in de hand had,
was in zyne magt. Me tellus moest zwygen
en toezien, dat deeze fchat, die volgens oro-
sius vierduizend eenhonderd en vyfendertig ta-
lenten gouds en omtrend negenhonderd duizend
talenten zilver bedroeg, weggenomen wierd.
R. Hier mede kon CJESAR nu fchoon zyne
party fterken en zyne ondemeemingen ten ein-
de brengen , wyl het geld toch de zenuw van
den oorlog is,
a<>o
verdeeld.
R. Hoe zeldzaam loopt bet met de menfche-
lyke zaaken ! Het lot van Rome, waar voor de
geheele waereld beefde , moet nu door twee
menfchen beflist worden, en zoo veele duizend j
vrye burgers, die zich waanden de beheerfchers
van den ganfchen aardbodem te zyn , moesten
afvvagten, onder wien van beiden zy hunne hal-
zen zouden bukken.
E. Zoo gaat het, wanneer de vryheid, eens
gefnuikt , zich niet weder uit het ftof kan ver-
helfen , waar zy door heerschzugt, hebzugt en
weelde wordt ondergehouden. Maar het moet
nog erger worden! Het liep nu met de Staatsom-
wenteling van Rome boven verwagting af: maar
de opvolgers, voor welken caesar de grondfla-
gen der overheerfching gelegd had, min verilan-
dig, min grootmoedig dan hy, zullen nog geheele
üroomen van menfchenbloed vergieten, by elke
opvolging bijna den Staat in den akeligften toe.
ftand brengen en de Heeren der waereld\' de
fchandelykfte laagheden doen ondergaan , waar
voor een mensch vatbaar is. — Dan laaten wy
voortgaan met c^sar naar Spanje, waar hy
de Legaaten van pompejüs moest verjaagen,
om geen vyand agter den rug le hebben, wan-
neer hy naar de Griekfche kust overftak. An-
tonius beval hy de bewaaring van Italië en
de ftad Rome , waar hy elk, die geblee-
ven was, in zyne bediening liet. Sicilië en Sar-
dinie gaven zich aan hem over : maar voor
s6i
ftsi caesar met de batavieren
Masfilie, eene oude volkplanting der Grieken in
Gallie , ftootte by zyn iioofd. De Masfiliaanen
gaven te regt voor , dat zy nu niet beflis-
fen konden, wie geJyk of ongelyk had ; dat
«y elk, die als vriend en ongewapend kwam,
wilden binnen laaien. Evenwel hebben zy
DoMiTiüs , die zoo edelmoedig behandeld
was , binnen haare muuren ontvangen , \'t
welk c^sAR zeer euvel opnam. Hy moest
dan de belegering aan brütüs overlaaten; zelf
trok hy naar Spanje, waar hy door afranius,
welke de beste benden van pompejus onder
zya bevel had, eenigen afbreuk leed, én door
gebrek aan voeder in \'t naanw gebragt wierd,
zoo dat men hem in Rome reeds voor verloren
rekende en veele wuifelaars weder de zyde vati
pompejus koofen.
Fr. Ik heb, Vader, in lang van de Batavieren
niet hooren melden, waren die ook hier onder
het gevolg van cäsar?
E. Ik moest de fchakel der gebeurtenisfen
kortelyk opgeeven, maar ik noem de Germaanen
en Batavieren niet uitdrukkelyk, wanneer ik van
hen geen byzonder gewag gemaakt vinde : even-
wel , gy moogt vry vooronderflellen, dat c^-
sar deeze benden, van wier dapperheid en
trouw hy in Gallien zoo veel dienst genooten
had, niet van zich heeft laaten gaan. Luca-
nus telt in zyn gedicht van dea burgerlyken
oor-
-ocr page 280-oorlog, onder de vreemde volken, die c^sars
(landaarden volgden, de Batameren op
en ftraks zult gy ze weder op het toon-
neel zien verfchynen, — Eene overwinning
van BRüTus op eomitius en de Masjiliaanen
bezorgde caesar lucht en toevoer van verfchei-
de Spaanfche volken , die hem toevielen. Na
verfcheide togten en fchermutzelingen raakten
AFRANiüs en PETREjus op huH beurt zoodanig
ïii \'t nanuw, dat \'er geen uitkomst voor heli
overbleef, dan in de vlugt of in de overgaaf.
Zy zogten eene droogte van de Rivier Sigoris of
Segro in Falencien te doorwaaden, om te ont-
komen: maar zoo dra C/\'esar dit bemerkte, lietr
hy zyne ligrgewapende Germaanen, en een ge-
deelte van de ruitery over de rivier gaan , en
dtszelfs oever over al bezetten Cf)- Wyl dc
ruitery der Batavieren onder de Germaanen voor-
naamelyk ook daarin uitmuntte , dat zy met
geheele benden in goede orde gewapend den
R/;yn overftdien (§) , rekent men deezen voor-
al onder de uitvoerders van dit bevel. Het
gevolg was , dat de Legaaten van pompejus
na vier dagen gebrek geleden te hebben aan
koorn, beesten voeder, hout en water, iu on-
derhandeling moesten treeden. De krygsknegten
(*) L. I. v. 430. - Batavique truc es.
(t) Tacitus Hift. IV, c. 12. PtUTARCuus in \'t
leeven van otho.
(§) CiESAR de bello civiii L. I. c. 83.
-ocr page 281-c^sar met de batavieren
hadden zich eenigzins reeds overgegeeven , en
aten en dronken met de Romeinen , maar zoo
dra de beide bevelhebbers dit merkten, braken
zy deeze gemeenfchap räet alleen af, maar he-
ten zelf het volk van c/esar , dat zich ter goe-
der trouwe onder hen ais broeders vermengd
had, ombrengen: ten laatften moesten zy het
opgeeven. Caesar verweet hen met recht
hunne wreedheid , maar verfchoonde ze egter.
Dat gedeelte van Spanje, dat aan Italië grenst,
wierd hem overgegeeven. Niemand mogt
gedwongen worden , om tot c/esar over te
gaan, maar zy deeden het meest alien vrywillig.
— Zoo liep deeze zaak gelukkig voor CiSSAR
af, en het andere gedeelte van Spanje onder-
wierp zich ook eerlang aan hem. Varro ,
welke daar het bevel voerde , had zich door
zyne knevelaaryen by elk een gehaat gemaakt.
Zoo dra vertoonde zich c/esar niet , of alles
viel hem\'töe, Varro van elk, zelfs van zyne
Krygsbetiden verlaaten , meende met zyne fchat-
ten naar Italien te vlugten, maar dit mislukte.
Hy moest zich aan caesar overgeev^en, welke
hem leeven en vryheid fchonk, maar het ge-
roofde ontnam. De gevangenen om agterftallige
fchulden ftekle hy in vryheid; de buitengewoo-
ne belasthigen wierden afgefchaft en de geplun-
derde fchatten weder in de tempelen gebragt. Na
datCiESAtt door zulk eene gemaatigdheid aller har-
ten gewonnen en quuntus cassius met vier
Le-^
-ocr page 282-Legioenen de bewaaring van Spanje aanbevolen
had , fpoedde by zich naar de belegering van
Marfeille,
Vr. Had die Stad zich nog niet overgegeeven?
E. Niettegenftaande brutus en trebonius
aan wien c ^sar het beleg had aanbetrouwd,
al wat in bun vermogen was, de eerfte ter zee
en de ander te land in \'t werk fielden, hield het
deeze groote en in dien tyd reeds zeer vermo-
gende Stad lang uit, waartoe domitius aeno-
barbus veel toebragt. Na dat zy in twee fcheeps-
ftryden waren overwonnen , en door magtige
Stormgevaarten aan de landzyde benaauwd
wierden, fpraken zy eindelyk van te daadigen,
en zich aan c^sar , zoo dra hy kwam, over
te geeven. Wyl deeze bevolen had, dat de
Stad zoo veel mogelyk moest gefpaard worden,
was trebonius zeerverblyd, dat de Masfiliers
het tot dat uiterfte niet lieten komen, dat hy de-
zelve ftormenderhand zou moeten overweldigen.
Men floot wederzyds een beftand. Dit gaf veel
ongenoegen aan de Rovièinfche legioenen, welka
zich reeds met den buit geftreeld hadden , en
aan de zyde der belegerden wierd het zoo flegt
gehouden, dat zy een groote menigte Romeinen
die niet op hunne hoede waren in een hevigen
uitval afmaakten, en al de houten toerustingen
van TREBONIUS in den brand ftaaken. Spyt en
wraakzugt, verdubbelden den yver der benden
jn het herftellen van al het vernielde. De Mas"
265
c s a r è
filiers op nieuw verfcbrikt én daarenboven door
gebrek en pestziekte in de uiterfte verlegenheid
gebragt, befloten iti goeden ernst zich over te
geeven. In deezen toeftand bevonden zich de
zaaken, toen cäsar aankwam. Hy befloot,
fchoon de Masfiliers het zeer bedorven hadden,
egter de ftad ora haare oudheid en vermaard-
heid te Ipaaren, de burgeren het leeven en de
vryheid te laaten, mids dat zy van hunne
voorrechten ontzet wierden, en alle hunne
fchepen, wapenen en bezittingen aan hem over-
gaven. Wyl Masßlie of Marfeille zedert lang
eene van de voornaamfte Koopfteden van Eu-
ropa geweeEft was , kan men gisfen , dat hem
daar een zeer aanmerkelyken fchat in handen
viel, waar door hy te meer in ftaat gefteld
wierd, om den oorlog met kragt door te zet-
ten , fchoon c^sAR voorgaf, dat dezelve in
\'s Lands fchatkist zbu gebragt worden.
R. Alles gelukte hem inderdaad. Maar hoe
liep het af met domitiüs?
E. Zoo dra hy den toeleg van de beleger-
den merkte, ontfnapte hy ter regter tyd ter
zee, daar hy zich de goedertierenheid van cae-
sar geheel onwaardig gemaakt had. — Zeker
liep het deezen overwinnaar mee. Evenwel
veroorzaakten deeze zyne fchikkingen een merke-
lyk gemor onder zyne benden, het welk, in een
tyd van burger- oorlog vooral, van zeer flegte ge-
volgen kan zyn. Zoo dra hy twee legioenen tot
a6ö
krygs-tugt.
bezetting van Masfilie had agtergelaatén, en de
overige naar Rome gezonden, begaf hy zich naar
Placencia, waar een aanzienlyk getal zyner fol-
daaten tegen hunne Overften opftond. Zy be-
geerden hun affcheid, onder voorwendfel dat
zy door ongemakken waren afgefloofd, maar
inderdaad, om dat zy in hun oogmerk, zich
met den buit van en andere landfchap-
pen te verryken , niet geflaagd waren. Ca-
sar hield daar op tot de oproerigen, in tegen-
woordigheid van die hem getrouw gebleeven
waren , een zeer aanmerkelyke redenvocj-ing ,
vwelke Dio cassius in zyn eenenveertigfte boek
heefc medegedeeld. Hy bragt hun onder het
oog, datzy hunne foldy op zyn tyd ontvangen,
nergens aan\'gèbrek geleden hadden ;, aan geene
onnoodige moeite en gevaaren bloot gefteld, en
om hunne misbedryven alleen met woorden
beftraft waren, zoo dat ze geen reden tot mis-
noegen, hadden : ~ dat de- Krygstugt in den
diei.st volftrekt noodzaakelyk , en gebrek aan
onderwerping allerverderfelykst was. En wat
het plunderen betrof. „Wie zou, zeide hy ,
niet tnet verontwaardiging hooren, dat wy wel
den naam van Romeinen draagen , maar met
•onze daaden ons Galliërs betoonden , of wie
zou het niet beklaagen, wanneer hy zag , dat
Italien even als Brittannien verwoest wierd ?
Zou het niet ten uiterften onwaardig en fchan-
delyk zyn , daar wy ons van de goederen der
267
e iE S a R J r.
ovei\'woniTe Galliërs onthoöckn\'hebben, dat w^\'
de hndfchappen\' aan deeze ^yde ;deT \'\' Alpen
als Epirctérs , Carthaginenfin en , Cimbren
plunderden!,Hoe fchandelyk.::zon het voor
heden zyn , die >lset eerst van alle Romeinen dea
Oceaan en den RJtyn zyt overgeftoken; dat gy
luv eigen Vaderland, het welk van •buitenland\'.
Iche vyanden veilig is als vyanden\' zoudt wer-
woösten ! Gy zoudt veragting voor roem ^\'eii
flraf voor f belooning ■ wegdraagen.\'\' — Gy lieden
ïiioet toch niet meenen , dat gy boven de bur-
geren, die te huis: gebleeven zyn, daarom ver^
heven zyt, omdat-gy befolding trekt. Beide»
zyt %y Romdne%, en,de wetten, welker magt
grooter, dan de uwe is, verbieden den een zoo
wel als den ander Euveldaaden te Sedryven." Hy
fteldé ze vervolgens voor het ander volk nog meeï
ten toot» en gaf hen op eene vernederende wyze
hun affcheid, na dat hy het lot over hen had laa-
ten werpen\', en het zoo gefchikt, dat de fcliuli
digften getroffen en met den dood geftraft wierdefni,
D. Zoo denkt en\'handek elk grootmoedig vela*,
heer, welke zyn naam en wapenen door geene
laage bédiyven zoekt tei bevlekken. „ Het tegen».,
geftelde doet de ménschheid met afgryzen aan en,
brandmerkt den geen , welke hetzelve bedryft of
toelaat met fchande :" fchreef de overlede Ko.
ning\' van Phnsfen , frederik de groote
toen de Chsténrykfché husfaaren en pandoeren-in
1745 by Sopr zyne bagage geplunderd en dè
vroüwen mishandeld hadden , die het daar-..
om.
263
krycs-tügt,
om zeer euvel opnam , dat mea een gerugt
verfpreid had, als of de vorst van anhält
aan zyne troepen de plundering vau Dr«-
rffi», by de eerfte inneemiug dier ftad, zou
beloofd en daarom by den koning aangehouden
hebben. Hy rekende dit zoo wel voor zyne
troepen als voor dien Vorst zeer beledigende.
E. De oproerige benden meenden , dat zy
alles zouden verkrygen, om dat caesar hunne
genegenheid en dienst noodig had, en vreezen
moest, dat zy zich anders by pompejus zou-
den voegen. Maar zy bedrogen zich deer-
lyk. Het kon voor Casars doorzigtig oog
niet verborgen zyn, weike fchrikkelyke gevol-
gen \'er uit moesten gebooren worden, wanneer
gewapende\'befoldelingen aan hunne Veldheeren
wetten voorfchryven, en deezen genoodzaakt
worden aan hunne toomelooze begeerten laf-
hartig toe te geeven. Dit heeft Rome nader-
hand te deerlyk ondervonden; maar daar
was c^SAR de man niet naar. — Daar zy-
ne toegeevenheid anderen zou aangemoedigd
hebben, om in dit fpoor te treeden , wierden
zy nu afgefchrikt, in getrouwheid en gehoor-
zaamheid verfterkt en de weggejaagden had»
den wel dra berouw van hunne onderneeming.
Dit nam dus een zeer gelukkigen keer, maar
niet zoo wel liep het af met curio , wien CjE-
sar naar Africa gezonden had. Na dat hy
eene volkome overwinning op atjius varus,
aßp
CiESAUS TOGT
die voor pompejus daar liet ba vel voerde, be-
haald had, wierd hy verkloekt door juba , den
koning van Numidien, welke de zyde van pom-
pejus hield en daarenboven een wrok tegen cu-
Rio had, om dat hy hem van zyn ryk had willen
ontzetten, toen hy gemeensman was. Deeze trok
tegen dien dapperen Numidier op, maar wierd,
daar hy zyn vyand te gering agtte, door de me-
nigte omcingeld. De meesten van c^sars ben-
den vogten zig dood met hunnen bevelhebber.
Van de weinigen die ontkwamen , wierd een
deel, die zich aan varus ter goeder trouw had-
den overgegeeven, door juba afgemaakt, en de
anderen verdronken in overlade vaartuigen, zoo
dat \'er van de twee legioenen en vyfhonderd
ruiters, die aan cuaio waren mede gegeeven,
ïjiets te regt kwam. — Daarenboven kreeg c&-
sar. tot tweemaalen toe een gevoelige neep ter
zee, waar dolabella en antonids geflagen en
de laatfte zelf gevangen wierd : dan dit belette
niet dat hy in Italk, daar hy op zyn
beurt de meester was, alles naar zyn zin kreeg.
— Toen hy nog op weg tusfchen Rome en
Placentia was, is hem op voorftel van lepidus
het opperbevelhebber- of Diétator - fchap opge-
draagen. Hy nam dit aan , maar maakte \'er geen
töisbruik van. Aan alle ballingen gaf by vry-
heid , om weer naar hun Vaderland te keeren,
behalven aan milo. Den Galliërs aan deeze zy-
de der Alpen fchonk hy het burgerrecht. In
het
S"0
NAAR GRIEKENLAND. S/ï
het gebrek van geld voorzag hy op de best mo-
gelyke wyze , en de groote menigte fchulde..
naars kwam hy te gemoet. Dit baarde veel ge-
noegen by het gemeen; maar vs^anneer hetzelve
voorftelde, dat de flaaven, welke hunne mees-
ters befchuldigden, zouden beloond worden,
floeg CiESAR dit gevaarlyk voordel met veront-
waardiging af. Hier op lei hy het Diéi:atoffcbap
neder, na dat hy het elf dagen bezeten had, (*)
verzekerde zich op nieuw van \'s Lands fchat-
kist, en vertrok naar Brundufium, om zyn party
op te zoeken en den twist over de opperheer-
fchappy te beflisfen.
Fr. Laaten wy hem dan derwaards volgen ;
ik ben zeer begeerig naar den uitflag.
E. Pompejus , welke zyne winterkwartieren
in Tesfalonica betrokken had , vermoedde niet,
dat c/ESAR in zulk een ongunstig faizoen den
overtogt zou waagen en hy liet daarom de
zeekusten maar flappelyk bewaaken. Caesar
bediende zich hier van en is met een gedeelte
zyner benden , daar \'er geene fchepen genoeg
waren naar Epirus overgefl:oken. Dît verwekte
zulk een fchrik onder de benden van pompe-
jus, dat veelen het geweer wegfmeeten. Zoo
dra zy egter wat bedaard waren , deeden zy
(*) Dit was alleen in fchyn. Want inderdaad hield
c®sAR alle magi, welke de Raad aan hem had opge-
draagen iu handen, en by bediende \'er zich van.
ä^i. CjESAR MET BS BA TAVIEREN
den eed van getrouwheid op ■ nieuw. C^saä
zond zyn fchepen terftond naar Bruniußum te
rug, om ANTONjus met de overige troepen af
te haaien , maar deeze kwam niet opdaagen
nog kon de minfte tyding overzenden , wyl
btbülüs , de vlootvoogd van pompejus, alles
bezet hield. C^sar , die kwaad vermoeden
kreeg , befloot daarop onbekend in een klein
fcheepje naar Italien over te fteeken. Een op-v
komend onweder deed den Schipper befluiten
om te rug te keeren, maar de Diäator fprak
hem moed in: gy voert c/esar en zyn geluk,
zeide hy , en hebt niets te dugten. Dit her-
ftelde den Schipper : maar alle poogingen waren
te vergeefsch, hy moest te rug en de krygskneg-
ten waren wel in hunnen fchik, dat zy hun-
nen bevelhebber behouden weder zagen , en te
vrede, zoo zy alleen het fpits moesten afbyten.
Pompejus trok op het leger vanc^sar af, om
hem , eer hy door Antonius verfterkt was, te
bevegten, maar het ongeluk, een gedeelte van
zyn volk by het overtrekken van eeu brug over
de rivier Apfus overgekomen en de tyding , dat
antot\'jiüs aangeland was , die libo, den op-
volger van den overleden bibulus , onder be-
gunftiging vau een onweder ontfnapte , deeden
hem van befluit veranderen. — Intusfchen had
c^sar de afgebroke onderhandelingen met pom-
pjïjus zoeken te hervatten, en ten dien einde vi-
BULLius, een gevangea ofiicier van deezen veld-
heer,
IN eaiEKÊNLAN».
heer, aan hem gezonden, met den voorflag , of
het niet best was, terwyl zy beiden de wisfel-
valligheid van den oorlog beproefd hadden en in
magt elkander opwogen, de uitfpraak van hun
gefchil aan den Raad en het Volk over te laa-
ten , en wederzyds met een eed zich daar aan
te houden, eer een hunner door voorfpoed
onhandelbaar wierd ; — dat hy, op de bezet-
tingen na, aannam zyn volk binnen drie dagen
hun affcheid te geeven , zoo pompejus zulks
ook deed. Dan deéze , die in hoogmoed cae-
sar te boven ging, fchoon hyJn ondervinding
en krygskunde voor hem moest agter ftaan ^
wilde alles aan zyne dapperheid en wapenen ver-
fchuldigd zyu. En wanneer c-tESAa kort daar-
aan vATiNius om een mondgefprek het ver-
zoeken , werd dit door een hagelbuy van py-
len afgebroken en labienus, die van pompe-
jus zyde kwam, graauwde hem toe: fpreek van
geen vrede, voor en al eer gy \'t hoofd van
CiESAR brengt^
R. CiESAR is hier in z;eer te pryzen. Men-
fchenbloed, vooral burgerbloed behoort zoo lang
gefpaard te worden, als mogelyk ^s.
E. Het zy deeze voorftellen by caesar ernst
waren , het zy niet j hy handelde , of veel
gemaatigder of veel ftaatkundiger dan zyn te-
genparty. Daar men geduurende de onderhan«
delingen de zaak in haar geheel laat en ten dee-
le in zyn magt houdt, moet men alles in deiï
ÏII. DEEL* S
ers
274 CJKSAR. MET DE BATAVIEREN
oorlog aan een onbekende uitkomst overgee-
ven : vooral, wanneer aan beide zyden even
talryke benden onder bekwaame bevelheb-
bers door Opperhoofden worden aangevoerd ,
welke befloten hebben te overwinnen of
te fl:erven, hangt het lot dikwerf van een
gering geval af. Er was dan niet anders
op: -- het recht van den langfl:en degen moest
hier gelden. Pompejus zocht zich onder de
muuren van Dyrrachium of Durasfo te begee-
ven, waar hy zyn meeste vporraad en altoos
een vryen toevoer had, maar caesar kwatn hem
met verhaaste tochten voor, waarom pompejus
zich moest vergenoegen met zyn leger aan
den zeekant op te flaaii, waar hy gemeen-
fchap met zyne vloot en genoegzaam onderhoud
kon krygen. De benden van caesar leeden in
tegendeel gebrek aan kooren, maar behielpen
zich met wortelen, waar van zy brood bakten;
en hoewel de foldaaten zeer wel te vrede wa-
ren, maakte dit een beflisfende veldflag des te
noodzaakelyker. Wyl de legers in elkanders
nabyheid waren , moesten \'er geduurige icher-«
mutfelingen voorvallen, waarin cjesar telkens
voordeelen behaalde , en onze Germaanen zich
ook lieten gelden, want zy, buiten de ver-
fchansfingen getrokken , deeden een geluk-
kigen aanval op eenige benden van pompejus,
bragten eene menigte om h leeven en keerden
zon-
-ocr page 292-in öriekenlartb.
sonder verlies zegenpraalend te rug Èg-\'
ter wierd aan c/ësar door de trouwloosheic^
van twee Galliërs, die lang onder hem gediend
en veele weldaaden van hem genooten hadden,
een groot nadeel toegebragt,
R. Hier munten de Germaanen weder in gei
trouwheid uit.
E. Zoo is het ook f evenwel móet tóen dit
geval niet ftellen op rekening van al de Gallifché
hulpbenden, die caesar ook op deezen togt ver-
zelden. De twee overloopers, die htlnnÉi eige
landsgenooten zoo wel als hunnen veldheer door
baatzugt te kort gedaan hadden en ftraf vreesden
weezen de zwakfte plaats aan > wäar de wal nog
niet verdubbeld was. Pompejus overrompelt ert
doodt een aanzienlyk getal, het welk caesar
kort daarna meende te verhaalen op een Le-
gioen j dat vyfhonderd fchreeden van het leger
verwyderd was. De eerfte aanval wierd geluk-
kig volbragt, maar misverftänd van hen^ die den-
zelven van een andere zyde moesten onderftea-
nen, deed al het voordeel verliezen^ De ver-
warring en verftagenheid in \'t leger van c^-
sar vfaren vry algemeen 5 en had pompe-
jüs zoo wel gebruik van zyne overwinning
weeten te maaken , als dezelve te bshaalen ,
volgens de aanmerking van c/esar zelf, het zou\'
liroor deezen van flegte gevolgen geweest zynï
Eve^-
(*) CiÉSi\\R de heila civili L. lïl. c. §2.
-ocr page 293-cjesar met ]>e batavieren
Evenwel moest hy het beleg opbreeken en pom-
pejus /het veld overlaaten.
Fii. Hoe veel volk verloor caesar dan?
E. Hy verloor niets meer, volgens zyn eige
opgave, dan negenhonderd drie en negentig man ;
maar dit gaf terftond overwigt in legers , die
elkander in veelen opzigte gelyk waren , en
daarenboven móed aan het volk van pompejus.
Deeze moed had alleen de benden van c^sar tot
dusverre op de been gehouden onder alle vermoei-
jenisfen, die zy niettegenftaande het voortduu-
rend gebrek hadden moeten doorftaan, om de
voordeeligfte hoogten te bezetten en door dyken
en dammen het water van het leger van pom-
pejus af te leiden, het geen \'er ook gebrek aan
begon te lyden. C^sar befloot dan naar Tlm-
falie te gaan, om zich een weinig te herftellen
en met cn. domitius te vereenigen, wien hy
tegen scipio naar Macedonien gezonden had.
Denzelfden dag van zyn aankomst en vereeni-
ging overvv\'eldigde by door de zonderlinge wak-
kerheid zyner krygsknegten eene middelmaatige
ftad Gomphi, welke zich eerst aan hem over-
gegeeven , alles aangeboden en om bezetring
gevraagd, maar zich, na het ongeval byD^rra-
chium aan c^sar overgekomen, omgekeerd en
de poorten voor hem gefloten had. Hy lietze aan
zyne verhongerde benden ter plundering-over.
De overvloed van wynen , welke men hier aan-
trof 5 deed het.volk, vooral de Germaanm vol-
gens
27Ö
IN GRIEKENLANi;). 277]
gens APPiANUS in een belachelyke vrolyUiMd
uitfpatteü, maar was van die uitwerking , dat
zy hunne kragten geheel herhaalden , en de
ziekten, door geleden ongemak en flegt voedfel
veroorzaakt, ras geneezen wierden. — Indien
pomp e jus zich van deeze gelegenheid had wil-
len bedienen, zou hy naar Italien hebben kun-
nen overlleeken en zich van Rome meester
maaken , maar hy beOoot zich eerst van zy«
nen vyand te ontdoen , om in zegenpraal der-
waards te kunnen gaan en zich in het gerust
bezit van zyne verkreege heerfchappy te Hel-
len, waar toe hy reeds den naam van Impera-
tor aangenomen had. Zoo dra hy door zyne ver-
eeniging met scipio, eene aanzienlyke verfter-
king gekreegen had, trok hy op c^sar af, wien
hy by de ftad Pharfalus aantrof. De over-
magt van pompejus was nu zeer aanmerkelyk.
Behalven zevenduizend Roomfche Ridders, welke
hy alleen tegen c/esar beftand rekende, telde
hy volgens puutarchus vyf en veertig, vol-
gens eene andere opgave vyf en vyftig duizend
voetknegten : c^sar niet meer dan twee en
twintig duizend en duizend Ruiters ("\'j. Het
was •
-ocr page 295-^78 GigSAK. »IET I?E SATAVIEREN
was dan geen wouder, dat pompejus door de
zynen, to^n ^^^g aarzelde eu caesar, die ge?
brek leed, wilde verduuren, ten ilerfiften wierd
aangezet, om \'er een einde aan te maaken, Zoo
zeer hielden zy zich van de overwinning ver-
zekerd, dat zy overleiden, wat ftraf zy hunne
vyanden zouden aandoen en mét eikander over
ïiat verdeelen van de ambten twisteden. Met
eeden verbonden zy zich, niet dan als overwin-
naars weder te keeren. — Na dat de beide
krygsheiren zich eenige reizen buiten hpne le-
gerplaatzen vertoond hadden, kwam het einde-
lyk tot een treïFén. Pompejus had zyne ruite-
ry op de flinker vleugel geplaatst, welke hy zelf
wilde aanvoeren: de regter had hy aan afra?
kiu3 en het middelpunt aan scipio opgedraagen.
C^sar ftelde zich met sylla in de regteryleugel,
antoniüs plaatfte hy in de flinker en cn. domi-
tiüs calvinus in het raidden. De eerfte nioedigda
zyn volk aan door de zekerheid eener volkome.:
ne overwinningen derzelver heerlyke geyolgen;
de ander door de regtvaardigheid zyner zaak,
welke hy nu gedrongen wierd door het zwaard
te beflislen , daar zyne herhaalde aanbiedingen
tot een vergelyk te vergeefsch geweest waren,
®£r was zoo veel ruimte tusfchen de beide legers,
dat
p?-jus moet grooter geweest zyti. Jüstinüs fpreekt van
meer dan 300,000 man aan weerskanten , behalveq de
Ijulgbendea der Koningen en der Raadsheeren.
in griekenland.
dat zy op dezelve voegzaam den ftryd hadden
kunnen afdoen. Pompejus wilde daarom, dat zyn
volk den aanval zoude afwagten , op dat zyne
party, buiten adem zynde , te ligter konde
overwonnen worden; dan caesar oordeelde het
voordeeliger tot aanwakkering van den moed, den
ftryd zelf te beginnen, welke door den dapperen
CRASTINUS met honderd en twintig man geopend
wierd. Pompejus ftond den eerften aanval door,
en viel daar op met zyne ruiters aan , die be-
halven hun overwigtig getal nog verfterkt waren
door eene menigte flingeraars en boogfchutters.
De ruitery van caesar wierd zeer fchielyk over
hoop geworpen. Caesar hadt dit voorzien en
om die reden uit de derde flagorden, eene vier-
de gemaakt, beftaande uit zes benden, alle uitge-
leeze volk Germaanen en Batavieren ^ welke hy
belast had op een gegeeven teken voort te ruk-
ken , en het vooral op de aangezigten der jonge
Romeinfche Ridderfchap aan te leggen. Op deeze
Germaanen verliet caesar zich niet minder dan
POMPEJUS op den bloem zyner ruitery. En de uit-
komst beantwoordde volkomen aan zyne ver-
wagting. Zy vielen raet zoo veel fnelheid en
hevigheid aan, fchoon zy te voet vogten , dat
het fcheen, als of zy ruiters en de Fompejaanm
voetknegten waren, De Ridders namen eerst de
(*\') C^AR de bell. civ. L. III. c. 89, 93 , 94,
Fi.0Rüs L. IV. c. ji. Appianus de belk. civili*
abp c^sar met de batavieren
vlugt naar het gebergte. De boogfchutters en
flingeraars wierden hierop ligtelyk afgemaakt;
de ruitery van caesar viel op de middellle flagör-
de, welke tiu ontbloot was, aan en overweldigde
dezelve, en het ganfche heir van pompejus raakte
in wanorde en op de vlugt. Zyne legerplaats
wierd, niettegenftaande de vermoeidheid van c^-
SARS benden, nog denzelfden dag ingenomen.
Vier en twintig duizend man haddc-n zich op
eene hoogte begeeven, en een nieuw gevegt kun-
nen veroorzaaken, maar cjïsar wist door een
dyk\' het water af te fnyden en hen daar door tot
de overgave te dwingen, zoo dat hy de volf
maakfte overwinning op zynen tegendinger be-
taalde. Zyne bekende goedertierenheid en ge-
geeven bevel, om het burgerbloed zoo veel mo-
gelyk te ontzien, bragten ook veel by tot dee-
ze overgave : alleen liet hy volgens dio cas-
sius die geenen ter dood brengen , welken hy
eenmaal vryheid en leeven gefehonkeu had ; uitge-
zonderd die door zyne vrienden verbeeden wier-
den, aan welken by elk een gevangenen gefchon-
ken had. Evenwel fneuvelden \'er van pompejus
vyftien duizend man, waar onder domitius ae-
tjobarbus; — aan -ciesars zyde twee honderd
man en eenige bevelhebbers , onder welken
\'CRASTINUS in den eerften aanval.
D. Dat liep zeer tegen verwagting uit! maar
het is ongelooflyk, dat c^sar zoo weinig en
roMPEjus zoo, veel volk zou verloren hebben.
I N g R 1 E K E N L A N D.
E. De fchikking van c^sar- en de dapper-
heid van onze Germaanen beflisten de zaak in
een ócgenblik. Pompejus hsd gedagt, dat zyne
ruitery alles zou ahioen: zoo dra nu deeze op
de vlugt gedreeven was, de boogfchutters ver-
flagen waren, c^^esar zyne verfche benden uit de
derde:flagorde liet aanrukken, en de overwinnende
Germaanen en Batavieren dat zy al de aanval-
lers uit den weggeruimd hadden, van agteren in
vielen , bleef \'er niets over dan te vlugten of te
fterven. Daarenboven beftond een groot deel
Van pompejus magt uit nieuw geworven volk,en
ook om deeze reden wilde hy den eerften aanval
niet waagen, op dat zy niet in verwarring mog-
ten raaken. C/Esar had, gelyk een Veldheer
van ondervinding past, op alle mogelyke voor-
vallen befchikking gemaakt. Pompejus was door
zyne hoogmoed en vaste verzekering van een
goeden uitflag verbhnd en zorgeloos. ïn zyne
legerplaats-vond men alles gereed, om dankqfter-
handen en vreugdefeesten te vieren.
Vr. Waar bleef de ongelukkige p-gmpEJus?
E. Hy had zich, toen al zyi}e hoop met zyne
Ridders verdween, alfpoedignaar zyne legerplaats
begeeven; en verder, toen hy ook daar van c/esars
benden, die met de vlugtenden indrongen, over-
vallen wierd, in \'t gewaad van een flaaf naar
Larisfa. In plaats van. zyne verftrooide benden
terftond op te zoeken , welke, niettegenftaande
liun verlies, die van caesar nog zullen geëvenaard
S 5 heb-
£8i
282 CÄSAR MET DE BATAVIEREN
liebben, daar by ter zee volkoomen meester was;
vlugtte by mistroostig voort , maar van zeer
weinigen verzeld. In het beroemde TliesfaliscJi
Tempé moest hy, om den dorstte lesfchen, op zyn
buik gaan leggen en water uit eene beek fchep-
pen. Ten laatften kwam hy by een arm visfchers
hutje 5 waar hy zich met de zynen in een klein
fchuitje begaf en zoo langs ftrand zworf, tot
dat hy een grooter vaartuig aantrof. Met hetzel-
ve voer hy naar het eiland \'Lesbos , waar hy
zyne huisvrouw Cornelia en haaren zoon
SE3CTUS gelaaten had. De ontmoeting was zeer
aandoenlyk. Cornelia, die te vooren aan den
ryken, maar door de Parthers vermoorden cras-
sus gehuwd was geweest, befchouwde zich zelf
als de oorzaak van den rampzaligen ommekeer
voor deezen haaren egrgenoot, welke, daar hy
korts te vooren eenige vlooten ten zynen dienst
gehad had , nu ter naauwernood in een enkel
fcheepje het leeven kon bergen. Hy troosie
haar zoo goed hy kon met een heter lot, en
de herftelling zyner zaaken. Intusfchen wist
hy niet, waar hy voor zich zelf een veilige
wykplaats zou vinden, wyl hy de vaardigheid
van cjesar kende. De Mityleners booden heia
befcherming aan , maar hy raadde hen zelf tot
de goedertierenheid van cäsar toevlugt te nee-
men en hy begaf zich naar Famphylien, waar
eenige Krygslieden en Raadsheeren zich by
hem voegden. Van daar wilde hy naar Afri-
ea of naar de Parthers vlugteu, maar men dorst
hem
-ocr page 300-IN GRIEKENLAND.
hem by dit volk, het vrelk 200 veibitterd op
de Romeinen was, niet waagen. De keuze viel
eindelyk, maar tot zyn ongeluk , op Egypten^
wiens jonge Koning aan pompeJüs Veel verplig-
ting had , om dat deszelfs overleden Vader aan
hem de kroon verfchuldigd was.
R. Zoo komt hoogmoed voor den val , en
doet den vernederden te laager zinken t evenwel
ik heb medelyden met den man , en vreeze,
dat het nog flegter met hem zal afloopen.
E. Zyn voorrpoed en groote toefuichingeii
hadden hem bedorven , daar hy anders veelö
treffelyke hoedanigheden bezat. Toen hy op de
hoogte van Pelufium gekomen was, liet hy zich
by PTOLEMEus, welke zich daaromtrend met het
leger onthield, aanmelden. Men ftond hem toe
den wyk in Egypten te neemen, maar teffens
wierd in den Raad op \'t voorftel van eenen
theodotus befloten, hem van kant te maaken,
om c^sar tot geen vyand en pompejus tot
geen overheerfcher te krygen. Dit fnood over-
leg wierd aan hem , na dat hy even van zyne
cornelia en haaren Zoon een teerhartig affcheid
genomen had , zo als hy uit den boot aan land
zou flappen, verraaderlyk uitgevoerd door ackil-
las , een der bevelhebberen van ptolemeus.
sALvius en septimius , fchoon zy Romeinm wa-
ren , lieten zich tot medehèJpérs gebruiken.
De laatfte, die onder pompejus gediend had ,
bragt hem van agteren den eerften ftoot toe,
283
C^SAR MET DE BATAVIEREN
waarop hy, zonder een woord te fpreeken,
door de twee anderen van kant gemaakt wierd.
Mtn hieuw het hoofd van \'t Hghaam, en. Het
dit pp het ftrand liggen. Zulk een veragtelyken
dood ftierf de groote pompkju^^ na dat hy over
drie en twintig Koningen had gezegenpraald ,
even op dien dag des jaars, waarop hy zyne
grootfte overwinning o^- den gedugten mithri-
dates\', Koning van pontus behaald had! Len-
TULUS, een zyner bevelhebberen verviel op den
volgenden dag in dezelfde laagen.Maar het wordt
tyd dat wy tot caesar wederkeeren.
Vr. Laat ons eerst , lieve eelhart , nög
hoorep hoe bet met de rampzalige cornelia
en haare Zoonen vergaan is,
- E. Zy trok naar Rome, waar men haar alle
befcherming beloofde en verleende, niettegen-
ftaande haare Zoonen het tegen caesar volhiel-
den en ten dien einde zich naar Africa begee-
ven hadden. , Zoo gedroeg zich deeze over-
winnaar tegen allen. De Vorften en derzelver
hulpbenden, welke hy in \'t leger van pompejus
aantrof, prees hy , dat zy de zyde van zy-
nen Vyand hadden gekozen , aan wien zy
verpligt waren , en liet ze allen vry en vrank
vertrekken, terwyl hy pharnaces om zyne on-
dankbaarheid met veragting behandelde. De
brieven , welke hy in de koffers van pompejus
vond, liet by ongeleezen verbranden, terwyl hy
ïji^t wilde weeten, wat men ten zynen nadee-
in orirkenland.
le gefchreeven had. Na dat hy op alles orde
gefteld had, vervolgde hy met zyne ruitery pom-
pejus naar Afim. Te Rhodus vernam hy, dat
dezelve op \'t Eiland Cyprus gezien was, waar
uit hy befloot, dat pompejus zich in Egypten
ophield , en hem zonder uitftel met eenige
weinige Schepen van Rhodus en Jßen volgde,
waarop niet meer dan twee legioenen en agt-
honderd ruiters ingefcheept waren : dit gering
getal geeft hy zelf op Of wy daaronder de
Germaanen en Batavieren moéten tellen , dan
of zy hem naderhand gevolgd zyn, kan ik niet
bepaalen: dit is zeker, dat zy zich by hem in
Eg\'^pten bevonden hebben.
D. Waariyk eene geringe magt, daar c^SAR
van het lot van pompejus nog onbewust was 1
E. Meer volk kon hy zoo fchielyk niet by
elkander krygen. Hy wilde zyne party nergens
laaten nestelen en liet veel op den fpoed en zyn
geluk aankomen. En waarlyk dit diende hem
buitengemeen , waar van ik byna een treffend
bewys vergeeten zou. Op denzelfden tyd ,
wanneer hy pompkjus den doodelyken flag
in de velden van Thesfalien toebragt, wierden
vyf en dertig zyner fchepen door cassius ver-
brand. Als nu c^SAR met een klein vaartuig
den Hellespont overtrok, verviel hy onder de
vloot van deezen Zeevoogd , en zoo cassius
in
285
c Ä S Ä ß.
in zyne voorige dapperheid enftandvastigheid vol-
hard hadde, was het met c^sar gedaan geweest j
maar cassius hezweek op de eerfte opeifching.
Daar het verlies van pompejus hem reeds ter ooren
was gekomen, vertrok hy rmxAfrica en liet cä-
sar meester van de ganfche vloot, waar mee hy
de Kusten van Afien langs voer, welke zich aan
hem gereedelyk onderwierpen , en voor een
derde deel verligting in de fchatting kreegen.
R. Dil viel inderdaad zeer gelukkrg uit. Wan-
neer CjESar een Hebreer of een Christen ge-
weest was, zou men hem voor een gunftehng
des Hemels houden«
E. Hoe men deeze zaak ook bcfchouwe, dif
is zeker, dat het welgelukken van dezelve geen
bewys oplevert voor haare regtvaardigheid of
CÄSARS braafheid i maar wel dat eene beftem-
mende of toelaatende Voorzienigheid alles uit den
weg ruimt, alles doet medewerken voor hem,
wien zy tot haare oogmerken gebruikt. Het
blykt bier en het zal nog klaarder biyken, dat cae-
sar de man was , die Rome, dat zyne vryheid
verbeurd had, beheerfchen moest, — die ten
minften den grond tot de overheerfching moest
leggen. — Maar laat ons met hem naar É-
gypten overfteeken. Zoo dra hy in Alexan»
drien aankwam j toonde men hem het hoofd
van zynen mededinger, maar wel verre van zich
in dit fchouwfpel te verblyden, wendde hy het
aangezigt af en kon zyue traaiien niet inhouden.«
EHt:
-ocr page 304-IN EGYPTEN.
Dit was edelmoedig, maar hy wist ook niet
wat hem nog kon overkomen. Schoon hy, be*
ter verzeld , zoo gemakkelyk niet te overrom-
pelen was, liep hy veel gevaar in \'t midden van
een volk, dat tot zulk een laagen verraaderlyken
handel bekwaam was. C/esar. toonde voor het
uiterlyke een goed gelaat, als of hy by
zyne beste vrienden, — als of hy in Rome was;
zelfs het hy de bondelbylen voor zich draagen.
Dit ftak de Akxandrynen geweldig in \'t oog en
veelen zyner krygsknegten wierden heimelyk af-
gemaakt- De gefneedene photinüs , welke al het
vertrouwen van den Koning en het meeste be-^
ftier in handen had , behandelde c^sar met
fmaadheid, gaf aan zyn volk het flegUe graan, en
zogt hem het verblyf op allerleie w^yze oiiaan-
genaam te maaken. Wanneer dit niet hielp, toon*
de hy zyne bevreemdheid, dat c^sar zich in
Egypten ophield, daar hy elders gewigtiger zaa-
ken ^had. Dan c^sAR had geene Egyptifché
raadslieden noodig en wilde als eerfte burger
van Rome het gefchil tusfchen ptolemeüs en
zyne zuster cleopatre beflisfen. Beiden had
de Vader tot opvolgers en het Romeinjche volk
tot uitvoerers van zyn uiterfte wil aangefteld.
Deeze gunftigé gelegenheid liet cässar niet voor-
by flippen: \'er was hem te veel aan gelegen, zich
van dit magtig ryk te verzekeren : maar hoe
deeze zaak ter uitvoer gebragt, daar Cleopa-
tra gevlugt en haar broeder van alles meester
was?
SLB?
c ^ s ä r
was? Zy, eene jonge fchoone Vorftinne , die
iu vericheide taaien en kundigheden bedreeven,
en zeer welfpreekend was, verzogt voor c^sar
zelve haar zaak te mogen verantwoorden , en
dit wierd haar toegedaan.
Vr. Hoe kwam zy by caesar ?
E. De fchrandere Vorftin had zich in een
pak goederen laaten binden en op de fchoude-
ren van haare vertrouwden in \'t paleis laaten
brengen. Naauwlyks was deeze zeldzaame vragt
ontpakt , naauwlyks had c.<psar de fchoone
CLEOPATRA, gezien en gehoord, of zy haalde
den held geheel tot haare liefde en belangen over,
tot welker kragtdaadige onderfteuning hy zyne
krygsbenden uit Aften ontbood. Dan, eer deeze
aanlandeden raakte alles in rep en roer. Zoo
dra die van Alexandrien ontdekten, wat \'er gaan-
de was, zogten zy het koninglyk paleis, waar-
in CiESAR zich ophield te overweldigen ; —
hem en zyn volk te vermoorden. , Hierop
liet hy het testament openlyk voorleezen ,
— en volgens de magt hem door den Raad
en het Roomfche volk opgedraagen verklaarde
hy ptolemfiüs en cleopatra tot erfgenaa-
nien van den kroon: en aan deu jongeren pto*
lemhus en arsiinöe , ook kinderen van den
overleden Koning, gaf hy het Koniogryk Cyprus,
het geen de Romeinen hun afgenomen had-
den. Dit bragt de menigte een weinig in bedaa-
ren, maar phoïinüs had geen rust zoo lang
CJS,"
£38
IN EGYPTEN.
289
cäsar in Alexandrie bleef. Heimelyk ontbood
hy ACHiLLAS met de Egyptifche krygsmagt ,
welke uit twintig duizend man voetvolk éit
twee duizend ruiters beftond, waar onder zeer
veele Romeinen , die zich in Egypten nederge-
zet hadden. cjesai^. liet hier op photiinus
ombrengen en nam den Koning in verzekering.
Dit zette achillas te meer aan om het uiterfte
te waagen : hy beftormde met zyn ganfche
magt het koninglyk paleis , waarin c^sar zich
met de zynen verfterkt had. De Egyptenaars
wierden wel afgeflagen, maar op den duur kon
c/esar, van alles afgefneeden, het tegen zulk
eene menigte niet uithouden. Hy zogt zich
daarom van \'t eiland Pharos, door een hoogea
baak beroemd , dat met een dyk en brug aan
de ftad gehegt was, meester te maaken, maar ook
.daar konden de Egyptenaars, veel fterker in
fchepen dan hy, hem den leeftogt affuyden ,
waarom hy toelag om hun vloot y, uit honderd
en tien fchepen beftaande en het tuighuis ia
den brand te fteeken. Dit gelukte: — maar hier
by heeft de geleerde waereld een onherftelbaaren
ramp geleeden , welke haar caesars naam me-
nigmaalen heeft doen vervloeken , fchoon het
tegen zyn toeleg gebeurde.
Fr. Waar in beftond die ramp? Vader 1
E. De Koningen van Egypten en voornaa*
melyk Ptolemaus Philadelphus waren groote lief-
hebbers en voorftanders der geleerdheid. Uit
m, DEEL. T al-
cäsar
spo
alle oorden ■ der waereld had hy handfchrlften ,
waar uit toen alleen de boekeryen beftonden,
laaten verzamelen , en dezelve maakten reeds
een getal uit van viermaal honderd duizend ,
volgens de opgave van dio cassius en oro-
sms. Meest alle de Schryveren der Oudheid,
in allerleye taaien, waar van veelen nu geheel of
ten deele zyn verloren geraakt, vonden hier eene
veilige fchuilplaats , tot dat de brand tot deeze
boekery overfloeg, het geen c^sar zeer fmartte;
maarhet verlies was onherftelbaar: alleen een klein
gedeelte wierd geborgen. — Hy verzuimde geene
middelen om zich te verfterken, terwyl de verbit-
terde alles,tot de flaaven toe,in de
wapenen bragten, om hem te overmeesteren,—
Arsinoe ontvlugtte naar achillas en bragt nog
meer toe, om zyne onderneeming kragt by te
zetten, maar toen zy verfchfl kreegen over het
oppergezag bragt zy de foldaaten met gefchen-
ken aan haar zyde en achillas om leeven.
Zoo ras wierden de beide voornaame bewer-
kers van pompejus dood , geftraft. Photinus ,
die den Koning wi deu Raad dat heilloos be-
fluit had doen neemen en achillas , die het
uitgevoerd bad. Theodotus , die het eerfte
voorftel daar toe deed, is naderhand in handen
van BRUTUS gevallen en met veele fmerten ter
dood gebragt. Ganymedes , de begunstigde van
arsinoe , zette den kryg voort, en wist het wa-
ter uit den JVyl, dat door buizen in de ftad ge-
leid
IN E G Y P T E N L A N D. 2S)1
leid wierd, ondrinkbaar te maaken, zoo dat de
Romeinen dezelve feadden moeten verlaaten, in-
dien ciESAR hen door \'t graaven van putten
niet gered had.\'
R. Hy had het zich zelven te wyten. Daar
hy dc Roomfche majesteit binnen Alexandrien
wilde vertoonen , en in het land van Romes
bondgenooten volftrekt den meester fpeelde, was
het den Egyptenaars niet kwalyk te neemen ,
dat zy hem zoo geweldig aanvielen.
E. Als c^SAR berigt kreeg, dat een zyner Le-
gioenen , met een menigte wapenen en leeftogt
niet ver van Alexandrie door tegenwind wierd
opgehouden; begreep hy , dat de vaartuigen,
welke hen overvoerden, zich tegen de Alexan»
drynen niet zouden kunnen verdedigen, waarom
hy befloot hen te gemoet te vaaren. Dit ver-
oorzaakte eene en andere hevige fcheepsftrijd,
waarin c^sar telkens de overwinning behaalt »
zich met zyne tranfportvlóot vereenigt , en
daar door in ftaat vindt, om de Egyptenaa-
ren uit het eiland Pharos geheel te verdryveuB
Dan, wyl zy daar door va/* de zee wier-
den afgefneeden, vielen zy met zoo veel
geweld op de Romeinen r die den dyk en brug
bezet hielden, aan dat c^^sar , na het ver-
lies van agthonderd man , genoodzaakt was te
wyken. Zelf moest hy met zwemmen zyn lee-
ven redden , en fchoon hy fchielyk een vaar-
tuig kreeg, ging dit door de menigje ylugte- ;
T 2 ]jo.
-ocr page 309-ïpa CmSAR MET DE BATAVIEREN
iingen te gronde. CjKsar moest weer het wa-
ter kiezen en in een grooter fchip zyn Jyf en
leeven bergen. — Zoo ttond. deeze zonderlinge
man nergens voor. Suetonius verhaalt, dat hy
zyn rok, waar mee de opperfte bevelhebbers
(Imperatores) bekleed waren, tusfchen zyne tan-
den nam , raet de linkerhand eenige papieren
van aangelegenheid boven water hield, met de
regter zwom en zich redde. Hy zond terllond
verfcheide booten om zyne foldaaten uit het
water te haaien.
Fr. Maar is het mogelyk. VaderI zich dus in
het water in evenwigt te houden en te zwemmen?
E. Op dezelfde wys redde naderhand de beroem-
de digter camocns zich zeiven en zyne Lujiade
uit eene fchipbreuk. Dq Egyptenaars moesten het
evenwel eindelyk opgeeven en vrede maaken, waar
toe zy vooral gedrongen wierden ,om dat zy voor
het leeven van hunnen Koning vreesden : waar-
om ook het voornaamfte beding was , dat hy
door C/ESAR in vryheid gefield en aan hen over-
gegeeven zou worden , het geen hy hen toe-
ftond. Dan zoK dra was ptolemvEus , die zich
geveinsd had, als of hy noode van caesar fchei-
den kon, niet op vrye voeten of hy zette den
oorlog met dubbele hevigheid voort. — Mi-
THRiDATES vau Pergnmus kwam ter regter tyd
iiii Syrien en Cüicien ter hulp van c^sar aan
en belegerde Pelufium, de voormuur van Egyp\'
tm, dat hy in eenen dag vermeesterde, en zich
een
-ocr page 310-IN EGYPTEN LAND. - £93
■een Open weg naar Alexandrien baande. Pto-
lem^üs tast hera aan, eer by zich met c^esar
kon vereenigen, maar wordt geflagen. Evenwel
zoekt hy caesar den overtogt van eene rivier met
ßeile oevers te beletten, welke hen van elkander
fcheidde. De Germaanfche en Batavifche rui-
ters vinden eene plaats, die waadbaar vvas , val-
len op het leger van PTOLEM^TiUS aan en geeven
het voetvolk tyd om groote boomen te vellen ,
en langs zulk een brug aan den overkant te ge-
raaken , waar zy beiden met zulk eene hevigheid op
de Egyptenaaren aanvallen, dat deezen verflagen
wierden en de legerplaats \'s anderen daags vero-
verd word, (*) De jonge Koning meende zyo lee-
ven in een fchuit te bergen , maar de menigte
vhigtelingen deed dezelve zinken.. Hy, die zich
zelfs zoo goed niet redden kon als Cäsar , ver-
dronk. Deeze keerde daarop in zegenpraal naar
Alexandrien. De burgers ontvingen hem in
rouwgewaad en gaven zich zelven én hunne
goederen aan c^sar over: hy nam ze in ge-
nade aan. Arsinöë liet hy voor eene zegen-
praal bewaaren; — cleopatrb», volgens de wyze
van dat Land, met haar jongfl:en broeder pto-
LEMiEUS huwen, Wyl deeze nog maar een kind
was, viel al de magt in haare handen, hetgeen
de Egyptenaars, hoe zeer de vrouwelyke regee-
ring
(») Hiktius de bello Alexandrino c. 29.
\' T .3
-ocr page 311-29-}- C/esaü met ds batavieren
ring ben tegen de borst ftiet, zich moesten
laaten welgevallen. C/esar. moest zich hierop
uit de armen van cleopatra rukken , om dat
de verwarringen in JJien en Rome zyne tegen-
woordigheid noodzaakelyk maakten.--In
Afien had pharnacss, zoon van den beroem-
den mitridatës. Koning van Pontus, zich van
de verdeeldheden in het Roomsch gebied be-
diend en deszelfs juk afgeworpen. Domitiüs
€alvïnus. Landvoogd van klein Afien had wel
getragt hem tot onderwerping te brengen, maar
wierd geflagen, waarop pharnaces zich van geheel
Pontus meester maakte en de Romeinen, welke
zich daar gevestigd hadden, wreedelyk handel-
de. C^sAR, fchoon hy<maareen kleine magt by
zich had, trok op pharnaces aan, die te ver-
geefsch door het zenden van een gouden kroon,
de gunst van c^sar hoopte te winnen; te meer,
daar hy pompejus verlaaten had. Toen hy zag,
dat hy of - vegten of zich overgeeven moest, had
hy de onvoorzigtigheid om eene voordeelige le-
gerplaats te verlaaten en op c>esar aan te val-
len. De Romeinen hadden het in den beginne
kwaad door de ruitery en feisfenwagens , waar
legen zy niet gewoon waren te ftryden. Maar
iia dat zy zich zelven herlleld eu deeze on-
bruikbaar gemaakt hadden, was de zaak ras be-
flist en c®SAa behaalde eene volkome over-
winning. De dood van pharnaces maakte hem
handen geheel ruim. Aan dejotarus ,
fchoon
-ocr page 312-fchoon hy pompejus bygeftaan had, fchonk hy
vergiffenis en het gebied over Armenien: —
aan zyn getrouwen bondgenoot, MiTHaiDATes
van Pergamusy Galatien en den Bosphorus of
klein Turtaryen met last om den trouwloozen
a3ander, die zyu meester pharnaces daar om-
gebragt had, te iiraffen. Alles ging zoo fpoe-
dig in zyn werk, dat by toen aan den Raad
fchreef: feni^ vidi, vici, Ik kwam, ik zag,
ik won. Voorts bragt hy zoo veel gelds by
een als mogelyk was , om zyne benden, en het
Roomfche volk ryke gefchenken te kunnen doen,
waarop hy naar Italië over ftak,
Fu, Hebben hein de Batavieren ook op dee-
zen togt naar Afisn verzeld?
: E. Dit vinde ik niet aangetekend, waarom
ik hier van mnar kortelyk gefproken heb ., en
zoo zal ik in \'t vervolg doen, om dat het tyd
wordt de gefchiedenis van c^sar te eindigen.
In Rome vond hy alles in verwarring. Zoo lang
de ftryd tusfchen c^saR; en pompejus niet be-
flist was, bleef de ftad in een angstvallige op-
getogenheid , maar zoo dra kwam het gerugt
niet van de nederlaag van pompejus of de ban-
den braken los. Elk meende, om dat hy de
bovenliggende party toegedaan was of zich nood-
zaaklyk rekende, dat hem alles vry ftond; men
wierp de ftandbeelden van pompejus en sulla
om ver en veelen, die de grootfte vereerders van
deeze Goden gev/eest waren, wierden, nu de
T 4 kans
S95
296 C/ESAR MET^DE BATAVIEREN
kans verkeerd was, de fterkfte yveraars voor cm.-
sar. De gemaatigden keurden dit af, voor al
zoo lang po\'a\'ejus in leeven viras: maar hunne
ftem gold niet. Elk ftond naar het mees-
terfchap. Antonius en dolabella , twee
gunstelingen van CiESAR, voerden eenigen tyd
het grootfte gexag : maar waren beiden onge-
fchikt, om alles in orde te houden. Ras wier-
den zy oneens. De eerfte, die uit den Adel«
tot den Volks ■ ftand overgegaan en Gemeens-
man was, ftelde eene vernietiging van alle
fchulden voor, waar door hy de afgod van de
menigte wierd en zich raet dezelve van de
markt zogt meester te raaaken : maar Anto-
nius, die liet tnet den Raad hield en het bevel
over de ruitery had , dreef hen te rug en liet
dolabella voor vyand van den Staat verklaa-
ren. ■— Het geduurig lütftel van de overkomst
van C/ESAR , door zyn al te lang uitgerekt ver-
blyf in Egypten en zyn togt naar Afien, dee-
den de wanorde geduurig verhelfen. Anto-
nius, die geheel aan den wyn en de vrouwen
verflaafd was , wierd van zyn volk zelfs be-
fpot. De agtbaarheid van den Raad was ver-
dweenen , de wetten lagen zonder kragt en de
onderwerping hield op. Eindelyk daagde c^-
SAR op en zyne tegenwoordigheid bragt de hol-
lende menigte tot ftaan.
D- De Heeren der waereld, de verlichte R^é
märien, gedroegen zich in der daad zeer zotte-
- - lyk.
lyk. Eerst aan woedende driften den teugel te
vieren en daarna door een enkel medeburger
zich te laaten bedwingen. Maar men kent
ook hierinc^sAR, die in alles groot was: en
daarom verzoek ik, myn eelhart ! dat gy \'er
piet te fchielyk over heen loopt; maar uw ver-
haal voortzet, gelyk gy het begonnen hebt.
E. C.®SAR begon weer met vergiffenis aan al-
len te verleenen, zelfs aan de voomaame oorzaak
van zoo veele onlusten, dolabella , en op al-
les orde te ftellen. Den Raad en de Priester-
fchap vermeerderde hy met zyne aänhangelin-
gen. Het voorftel, om alle fqhnlden te vernie-
tigen , keurde hy als zeer gevaarlyk af en liet
zyne vrienden, die de verbeurd verklaarde goe-
deren gekogt hadden, dezelve tot een duit toe
betaalen , maar fteldeze met ambten en waar-
digheden te vrede. Daar en tegen belastte hy
de gemeente met een aanzienlyke fomme gelds,
die hem ten deele als een gefchenk, ten deele
ter leen opgebragt wierd , zoo van byzondere
lieden als van de Steden in Italien, fchoon hy,
volgens de aanmerking van dio cassius, niet
voorneemens was, dezelve te rug te geeven.
R. Dat was egter niet braaf van caesar.
E. Hy rekende , dat de Staat , voor welke
hy naar zyne denkwyze al zyn vermogen op-
gezet, en zich zelfs in zwaare fchulden gefto-
ken had, hem nu ook helpen moest. En,
fchoon hy zelf niet geldzugtig was, had by veel
T 5 noo-
297
SpS CiKSAa MET DE BATAVIEREN
noodig, om zyn volk te vrede te ftellen. Hy
deelde aanzienlyke gefchenken uit aan de Rid-
ders, de bevelhebbers van zyn heir en aan elk
gemeen krygsknegt, en egter wierden zy, die
zich meer toegelegd hadden , oproerig. Uit
Campanien floegen ,zy al plunderende den weg
naar Rome in, vermoordden twee Raadsheeren ,
en begeerden hun ontflag. Caesar hield de»
zelfde wyze van handelen als in \'t voorige geval,
hy noemde hen Burgers en niet Krygsknegten,
zei hen foldy en belooningen toe met de ren-
ten , wanneer hy te rug gekomen was , maar
ontfloeg hen teffens allen van den eed. Dit
trof hen, en zy booden zich zelfs aan, om mee
naar Africa te gaan. Dan c^sar , om te too-
nen , dat hy hen misfen konde, gaf hen en allen,
die den tyd uitgediend hadden, ontflag nevens
eenige landeryen, zoo die hem zelfs als die het
Gemeenebest toebehoorden. Dit was eene zeer
loflyke gewoonte by de Romeinen : de foldaa-
ten konden dan den overigen tyd hunnes lee-
vens aan den landbouw als nuttige burgers be-
fteeden. Toen gaf hy vryheid aan de geen,
die wilden, zynen ftandaard te volgen, \'t geen
zy allen aannamen, maar niet aan allen vergund
wierd. — Hierop vertrekt cäsar met zes le-
gioenen en twee duizend ruiters naar Afri\'
ea, waar zich de aanhangers van pompejus,
CATO , sciPio, VARus en änderen , die uit
(den Phar/alifchen flag ontkomen waren , van
de
-ocr page 316-IN R O M f.
de afwezendheid van caesar en de nederlaag
van zyn ftedehouder curio bediend hadden, om
zich te herftellen. Hunne magt was tot tagtig
duizend man aangegroeid en daarenboven kon-
den zy op den byftand van juba. Koning van
JSfumidien, ftaat maaken. Men had het opperfte
gebied aan cato willen opdraagen, daar varus
en scipio, de fchoonvader van den overleden
POMPEJUS, naar dongen: maar hy wees het edel-
moedig van de hand en begreep , dat de naam
van sciPio meer dan eenig andere in ftaat was,
om in Africa volk te trekken en moed in te
boezemen. Zyn gevoelen ging door.
Fr. Waren de Zoonen van pompejus niet naar
Africa gevlugt ?
E. Gy wilt zeggen, waarom een hunner niet
tot opvolger van zyn vader verkoren wierd?
op aanzetting van cato vertrok de een naar
Spanje, waar de gedagtenis van pompejus nog
niet geheel verdweenen was, om daar een nieu-
wen aanhang te maaken , en den ander zul-
len zy het opperbevel nog niet aanbetrouwd
hebben. Men zogt dus c^sar het gerust
bezit der opperheerfchappy overal te betwisten,
waar door hy nog meer zwaarigheden te boven
moest komen. Het ongunftig faizoen, waarin
hy vertrok, verftrooide zyn vloot en hy kwam
alleen met drieduizend man voetvolk en hon-
derd en vyftig paarden aan den wal, by welke
gelegenheid c^sar de bekende woorden, tenea
ts
299
cäsar.
te Jfrica, ik heb u o Africa! uitriep, op dat
men geen flegt voorteken van zyne fliruikeling
mogt maaken. Naauwlyks had hy by Leptis
en Ruspina post gevat, of hy wierd door lA-
biknüs aangevallen. Eenige zyner fchepen wa-
ren gelukkig aangeland, en hy weerde den
vyand af. Dan op de aankomst van petrejus
en piso viel dezelve met verfche magt en woe-
de aan. Caesar ftond wel den aanval door ,
maar zou niettegenftaande al zyne dapperheid en
beleid eindelyk hebben moeten bezwyken, in-
dien zyne aanvallers hem geen tyd gegeeven had-
den om zich te herftellen dan zy draalden,
volgens appianus, tot de komst van scipio , om
dus te zekerder fpel te fpeelen, of aan deezen
de eer der volkome beflisftng te laaten. En
waarlyk het zag \'er kommerlyk voor CvESar
uit, want behalven dat zyne magt veel geringer
was, had men hem genoegzaam ingefloten, en
alle uitkomst van den landkant afgefneeden. In-
dien scipio en juba met al hunne magt zich
hier by hadden kunnen voegen, was het met
c.«sar gedaan geweest, maar een onvoorzien
toeval verminderde het getal zyner aanvalle-
ren merkelyk. Een Romeinsch hoofdman si-
Tiüs, die zich met bogud Koning van Mau*
ritmien vereenigde, deed een inval in het ryk
van Numidien, veroverde de hoofdftad , en
bragt de Getüliers aan de zyde van c^sar.
Dit noodzaakte juba , om met zyn volk en
eeni-
30®
IN AFRICA.
eenige hulpbenden van scipio naar zyn eigen ryfe
te fnellen. C.«sar kreeg in tegendeel een aan-
Cicrkelyken toevoer uit Sicïlien en Sardinien.
Hy wilde gaarn nu een gevegt waagen , eer
jüBA te rug keerde , maar bood den ftryd tel-
kens te vergeefsch aan. Dit was egter van die
uitwerking, dat de hoofden van zyne party in
veragting raakren en veelen van hun volk ver-
looren. De uitloovingen van c^sar bragten
hier toe veel by. Scipio , die te vergeefsch het
zelfde roiddel beproefde, begon te vreezen, dat
zyn ganfche heir verloopen zou en verzogt»
dat jUBA hem te hulp zou komen. Het aan-
bod van al wat de Romeinen in Africa bezaten
en de vrees van alles\' te verliezen, indien c^sar
verwinnaar bleef, haalden juba over, om met
een aanzienlyk getal van ruitery, oliphanten en
voetknegten, scipio by te fpringen. Nu fcheen
het by Uzita tot een veldflag te zullen komen;
maar c^sar ontweek denzelven voor deeze
reize en, niettegenftaande hy vervolgd wierd ,
nam hy verfcheide Steden weg en floeg het be-
leg voor Thapfüs. Zyne oogmerken om tyd te
winnen, nieuvsre verfterking te krygen , en den
vyand in de vlakte te lokken, wierden daar door
volmaakt bereikt. Wyl elk reden had, om naar
een beflisfenden veldflag te verlangen, wierd de-
zelve van weerskanten niet langer uitgefteld. SciPlo
en JUBA hadden hunne oliphanten, welke nu een
getal van honderd en vyftig uitmaakten, en de
301
c ^ s a r.
ruitery , welke by de Numidiers uitmuntende
was , op de beide vleugels en het voetvolk in
\'t midden geplaatst. C^sar , die zyn volk van
te vooren in deezen nieuwen ftryd geoelFend
en aan de oliphanten, waar van hy eenige uit
Europa ontbood, gewoon gemaakt had, plaatfte
zyne boogfchutters en flingeraars tegen de Ele-
phanten , en zyne ruiters tegen over de vyan-
delyke ruitery. Het duurde niet lang , of de
zege wierd weder ten voordeele van c^-
SAR beflist. De Oliphanten, door de menig-
te van pylen en fteenen verbyfterd en ver-
woed, keerden zich om en braken in de ge-
lederen van hun eigen volk. De ruitery liet
daar door den moed vallen , en wierd fchielyk
overhoop geworpen. De verwarring en vlugt
waren algemeen ; de eene legerplaats wierd na
de andere ingenomen. Het verlies van c/ësar
was nog geringer, dan by Pharfalus, maar de
flagting onder zyne vyanden zeer groot. Zy-
ne verhitte en verbitterde benden vermoordden
hun eigen medeburgers in koeleu bloede in het
gezigt van c^sar , die voor hun leeven fprak.
Vr. Ysfelyke wreedheid!
E. Zoo gaat het in Burger oorlogen! scipio
had hier toe zelfs aanleiding gegeeven. De Fè-
teraanen, of oude Krygsknegten van caesar,
welke hy in handen kreeg, had hy nevens een
hoofdman, welke de party van zyn meester
niet verlaten wilde, wreedelyk laaten ombren-
gen
IN AFRICA-
303 \'
gen en zyne benden hadden overal zeer flegt
huis gehouden. — Cjesar , toen de eerfte
woede bedaard was, fpaarde zoo veel hy kon,
en liet weder de brieven, welke in het le-
ger van sciPio gevonden wierden, ongeleezen
verbranden. Nu viel \'er voor c^^sar in A»
frica niets te doen dan Utica , welke de
plaats van het verwoeste Carthago verving,
te veroveren en de verflage benden van sci-
pio en juba te vervolgen. Cato voerde het
opperbevel binnen Utica en men zou het
daar zeer lang hebben kunnen iiitharden , in*
dien de verftrooide benden zich alle der-
waards begeeven hadden, en het aan eens-
gezindheid en moed niet ontbroken had. Het
voorftel van cato deed weinig uit: het gevlug-
te overfchot van het Romeinfche leger wilde de
Stad niet verdedigen , zoo lang \'er Carthagers
in waren, en de raad van driehonderd , meest
uit ryke Romeinfche Kooplieden beftaande ,
wilden de Raadsheeren, die derwaards gevlugt
waren aan caesar overleveren, om des te beter
vergiffenis te verwerven. Toen cato zag, dat
alles hoopeloos was , befloot deeze oude regt-
aarde Romein, die zich niet onder CiESAR wil-
de bukken, nog zyn leeven en vryheid aan
hem verfchuldigd zyn, zich zelven ora te bren-
gen , fchoon hy anderen en zelfs zyn zoon
geraaden had , om zich naar den tyd te fchik-
ken. De omftandigheden by dit fterven voorge-
val-
c ^ S A R
vallen zyn zeker aanmerkelyk, maar ik kan my
niet in dezelve inlaaten. Na dat hy met zyne
vrienden voor \'t laatst gegeeten , en de za-
menfpraak van PLATo over de onfterflykheid
der ziel met veel aandagt geleezen en herlee-
zen , en gerust gellaapen had , ftortte hy zich
in zyn zweerd, het geen men hem te vergeefsch
had zoeken te onthouden. Ja toen zyne ge-
neesmeester hem nog wilde redden, ftiet hy
hem weg en fcheurde zyne ingewanden aan
ftukken.
Vr. Waar cato in te pryzen is, deeze daad
is geenszins goed te keuren.
E Hy zou nog meer lof verdiend hebben ,
indien hy zyn lot verduurd had: maar hy was
onverzettelyk in zyne grondbeginfelen , en zoo
wel in zyne agting voor pompejus als in zyne
haat tegen CiESAR buitenfpoorig, fchoon de eer-
fte, die de zyde van den Raad en de vryheid
fcheer? voor te ftaan, zoo wel als de laatfte al-
leen zich zeiven bedoelde. — Dan daar het
volgens de denkwyze van dien tyd een heldenftuk
was den dood op zulk eene wyze onder de
oogen te zien en de vryheid van den ftaat niet te
willen overleven; is het eenigzins verfchoonlyk
in cato: maar dzt Christenen deezen dood roem-
rugrig noemen, en hem uic onverduldigheid of
zwakheid van ziel willen navolgen , zich aan
de rampen des leevens onttrekken en uit deeze
waereld loopen eer zy van den God hunnes
lee-
m
IN AFRICA.
leevens verlost en opgeroepen worden, is on»
verfchoonlyk. Intusfchen had hy nog van nut
kunnen zyn, wyl caesar eerbied voor zyne
deugd en onwrikbaare ftandvastigheid had. Dee-
ze beklaagde zich zeer, wanneer hy op zyn
togt naar Utica het uiteinde van cato hoorde,
dat hy hem de eer niet had willen geeven van
hem in \'t leeven te behouden. — Hy verleen-
de daar weer eene algemeene vergiffenis. Alleen
leide hy de driehonderd Raadsheerlyke Koop-
fieden, welke het heir zyner vyanden met geld
•n voorraad onderfteund hadden eene aanmerke-
lyke fchatting op.
Fr. Hoe liep het met de overigen af?
305
E. Zeer flegt. De vlugtende ruitery van sci-
pio wierd door sitius ontmoet, in eene hinder-
laage gelokt en geheel verflagen. Juba en pe-
TREjus, welke zich ook binnen Utica niet vei-
lig vonden, vlood^en naar Sama, eene vesting in
Numidien, v/aar de Koning zyne fchatten, nevens
zyne vrouwen en kinderen geborgen had; maar
men floot de poorten voor hen, en wyl siTius
sabura geflagen en byna gantsch Numidien over-
meesterd had , vonden zy nergens toevlugt,
waarom zy befloten eikanderen al vegtende om
*t leeven te helpen. Afranius en sylla wier-
den in een opftand in \'t leger van sitius omge-
bragt. — Deeze zelfde bevelhebber, welke met
een vloot in de haven van Hippone ankerde ,
boorde ook de fchepen van sciPio ia den grond,
wel«
III. DEÊL.
-ocr page 323-306 c jE s A R
welke met het overfchot naar Spanien meende
te vlugten, maar door ftortn in zyne han-
den viel, en ook zich zelven van het leeven
beroofde.
D- Het loopt dus alles verwonderlyk mee voor
C^SAU.
E. Zoo loopt het. — Nu wenschte ik in
ftaat te zyn ora u te berigten , wat deel de
Germaanen en Batavieren in deezen gewigti-
gen oorlog hadden, maar dat kan ik niet. On-
zeker is het of 2y, in Italien zyn geblee-
ven , dan onder eene of andere bezending
tot c^sAR overgekomen. In \'t laatfte geval
zou tHRTiüs of oppiüs de -oplettendheid en
edelmoedigheid van caesar niet gebruikt heb-
ben, fchoon hy van de Germaanen en Galliërs
fpreekt, die onder scipio dienden, en eenmaal
gewag maakt van Gallifche ruiters , die by
c^SAR waren. In zyn drie en zeventigfte hoofd-
ftuk zegt by alleenlyk, dat de troepen, die c/e-
sar in GaUien gebruikt had, nu tegen de listi-
ge Africaanen op een gantsch anderen voet moes-
ten oorlogen. Indien c^sar alle deeze benden ,
op wier dapperheid en trouw hy rekening kon
maaken, van tyd tot tyd naar Africa heeft doen
overfteeken, zyn \'er zeker onze Batavieren onder
geweest. Dan ik zal dit tusfchen beiden laaten, te
meer, om dat ik van hunne bedryven even als in
GaUienGriekenland en Egypten u niets verhaa-
len kan. -- - Na dac c^sar de goederen
der
-ocr page 324-IN AFRICA.
der overwonne Romeinen én Africaanen verkogt,
de fteden, die zich-tegen hem verzet hadden,
fchatting opgelegd , Numidien in een Roomsch
wingewest veranderd had, is hy naar Rome ver-
trokI<en, waar hy niet alleen vier plegtige zegen-
praaien over Gallien, Egypten, Aßen en Afri-
ca gehouden heeft, maar ook op eene overboo-
dige wyze met eerbetooningen overlaaden
wierd; zoo dat men hem voor een halven God
verklaarde en alle ambten en waardigheden , die
aan het volk ter begeeving ftonden , ter zyner be-
fielltng liet. Van het laatfte bediende c^sar
zich om zyne vrienden te vergelden en zyne
party te ftyven , het welk zoo ver ging , dat
hy verfcheide vreemdelingen en perzoonen van
geringen afkomst in den Raad bragt. Dit baar-
de zoo wel ongenoegen , als het te rug roe-
pen van eenige onrustige ballingen. Evenwel
hy maakte eenige zèsr goede fchikkingen en on-
der deeze als opperfte Priester eene aanmerkely-
ke verbetering in den Romeinfchen Almanach.
Wyl het getal der burgeren door de burger-
oorlogen binnen Rome meer dan de helft ver-
minderd was, ftelde hy belooningen voor de gee-
nen, die veelé kinderen hadden.
D. Een ellendige vergoeding voor den Staat.
E. Anders is het niet af te keuren, dat zy,
die veele kinderen voor het algemeen hebben te
onderhouden, daarin door hetzelve onderfteund
V 2 wer«
SO?
3o8 c je s a r
worden. Omtrend deezen tyd bezogt hem cle-
opatra met haaren broeder.. ciksar leefde met
haar als met zyne vrouw, tot zoo lang hy zyn
vertrek naar Spanje niet langer kon uitftellen,
waar de zoonen van pompejus den meester
fpeelden. Cassius longinus had door zyne
fchraapzugt aanleiding tot den eerften opftand
gegeeven, welke hy niet in ftaat was te dempen.
De misnoegden zonden aan scipio in Africa om
hulp. Cato bewoog cnejus pompejus, om zich
met eenige krygsbenden derwaards te begeeven,
welke eerlang na de nederlaag van scipio door,
zynen broeder sextus met varus en labienus
en een gedeelte van het overfchot gevolgd wierdi
De opftand breidde zich eerlang door dat gedeel-
te van Spanjen, dat Betica nu Andalufien ge-
naamd werd uit , en zoo dra pompejus zich
vertoonde , vielen hem de krygsknegten, die on-
der AFUANius gediend hadden en tot caesar
over gegaan waren, nevens verfcheide aanzien-
lyke fteden toe. Flet middelfte deel van Spanje
was geheel verloren en de Stedehouders van
c^SAR niet laïiger tegen de overmagt beftand,
niet tegenftaande zy varus ter zee een zwaa-
ren flag toebragten. Met de overkomst van
CjESar namen de zaaken terftond een gansch an-
deren keer, invoegen pompejus zich gedrongen
zag, eer alle Steden afvielen, een veldflag te waa-
gen. Dezelve was zoo hevig, als Caesar immer
een geleverd had. Wyl de Romeinen, die reeds
033-
/
-ocr page 326-IN SP A N J E.
onder afraniüs en varüs gediend en genade
verworven Iiadden, op dezelve nu niet konden
hoopen, ^vogten zy wanhoopend. Caesar moest
zelf bekennen, dat hy te vooren om de overwin-
ning maar nu om het leeven gevogten had. De
beide Veldheeren waagden zich fterk en moedig-
den hunne heiren op alle mogelijke wyze aan. De
koning van Mauritanien, welke zich ook hier aan
CjESars zyde bevond en tot dus ver den ftryd
aangezien had, befliste denzelven ten-laatften
door zyn aanval op de legerplaats van pompejus.
Labienus merkte dit zoo ras niet, of hy begaf
zich met eenige manfchap derwaards, dan dit
wierd door de zynen voor een vlugt aangezien
en de misflag te kat bemerkt. Pompejus liet
op bet flagveld en by de vrugtelooze verdeedi-
ging van de legerplaats dertig duizend dOodén\'
agter, en onder deezen varus en labienus. Dee-
ze veldflag befliste niet alleen het lot van Spanjen
maar bevestigde caesar in zyn oppergebied.
Corduba, waar de opftand eerst een aanvang ge-
nomen had, moest dit op eene deerlyke wyze
boeten. Hispalis en Munda, wierden over-
weldigd en alle andere fteden moesten zich
overgeeven, maar kwamen met eene zwaare
fchatting vry. Pompejus, die naar Carteja ge-
vlugt was, had geen beter lot, dan zyn Vader,
Men zogt hem aan c/esar over te leveren:
Jly ontwykt dit ter zee , maar vind zich ook
daar van dioius aangevallen en wordt ten laat-
30p
31.0 c iE s A R
ften in een fpelonk, waar hy zwaar gewond zich
verborgen had , verraden, en vermoord.
Fa. Hebben onze Batavieren ook deel gehad
aan, deeze overwinning P
E. Indien de ftelling van van Loon doorgaat,
ja: maar ik weet niet, of men het zeggen van
CyESAR in zyne gedenkfchriften van de Gallifche
oorlogen zoo ver moet uitftrekken , dat waar hy
zich ook bevond, zynt Germaanfche bondgenoot
ten^ welke hy van den beginne befloot by zich
te houden, hem op alle zyne tochten verzelden.
De zaak wierd hier tusfchen de Romeinen afge-
daan en de bondgenooten wierden aan weers-
zyden in den eerften aanvang van het gevegt ver-
ftrooid. Dit kan men van onze Batavieren geens-
zins vooronderftellen. C^bsar was ook naar ge»
wooute maar met eene kleine hoop volks naar
Spanje, overgeftoken. — Hoe het zy,hy was nu,
zq,p,,het fcheen alle gevaar te boven , en men
vreesde,darhy van zyne gemaatigdheid zou afwy-
ken ei^ allen die hem tegenftand geboden hadden
hoofdzom en rente doen betaalen. Men over-
laadde hem daarom by zyne te rugkomst op
nieuw met alle mogelyke eer en magt. Elk was
om, ft.rydt de eerfte, om voorftellin^en van dien
aart in den Raad te doen. Het burgemeester-
fchap van Rome wierd hem voor tien Jaaren en
het Di£tatorfchap. voor altoos opgedraagen. Dit
laatfte was de hoogfte magt, welke aan ie-
mand; yolgens de Romeinfche inrigting kon ge-
in b 0 m e.
geeven worden en mögt niet dan in drin-
genden nood voor een lïorten tyd plaats heb-
ben. \'Zoo lang hetzelve duurde , moest elk
naar zyn bevel luisteren , maar wanneer het
verllreeken was, kón elk den Diäator ttv ver-
antwoording roepen. Deeze zwaarigheid was
CiESAR te boven. Men richtte beeldtenisfen voor
hem op en de eernaam Bims ^ de Goddelyke ju-
lius , wierd hem toegevoegd: maar niet belache-
lyl{er, -dan dat men hem\'den Vader des Vader-
lands en befchermer der Vryheid noemde. Cm-
SAR,, welke in zyn geest deeze laagheden moest
veragten , was verftandig genoeg, om zommige
aanbiedingen van de hand te wyzen en alleen die
aan te neemen , weike zynen weezenlyken in-
vloed konden vermeerderen. Dan zyne vleyers,
hier niet mede te vrede, beproefden tot driemaa-
len toe hem de Koninglyke waardigheid op te
draagen: maar dit mislukte; ~ de verontwaardiging
van het volk tegen dien naam was te zigtbaar,
hoe zeer zy alleen eene fchaduwe van vryheid
overhielden. C^sar liet daarom den Raad en
het volk het uiterlyk aanzien en hield zich te
vrede, dat hy de wetgeevende en de uitvoerende
magt benevens de beftuuring der geldmiddelen in
handen had. Voor het overige liet hy elk een
in \'t gerust bezit van zyne goederen, zonder
zich aan byzondere wraakoeffeningen fchuldig te
Biaaken.
D. ïk hoor m§t ontzetting de verbastering der
V 4
311
ï\'l:
m
Rmeineni tot welk eene diepte zyn de beheer-
fchers der waereld gezonken! Was \'er dan nie-
mand, die zich voor de vertrapte vryheid dorst
in de bresfe ftellen ?
E. Met CATO was de laatfte ftem zoo *t fcheen
gefmoord. Het zou ook te vergeefsch geweest
zyn voor een enkel mensch zich tegen een vloed,
die alles overftroomde, te verzetten. — Evenwel
de zugt tot vryheid was nog niet in aller harten
uitgedoofd. — Voor \'t uiterlyke begon zich alles
te herftellen; zoo veel na \'t verlies van zoo veel
bloed en fchatten mogelyk was. Dan caesar
kon niet rusten. Onder voorgeeven van de Äo-
meinen aan de Parthers te willen wreeken, bragt
by een aanzienlyk leger op de been , en zond
hetzelve voor af naar Macedonien. Hy had al-
thans gewigtige onderneemingen tegen de Par-
then, de Scythen en andere volken, in \'t hoofd ,
welke nog aan Rome niet cynsbaar waren, maar
zy wierden door een onvoorzien toeval in eens
afgefneeden. — Naar maate men in Rome be-
gon adem te haaien, nam het misnoegen toe.
Welke goede fchikkingen CiESAR tot welftand
van den Staat ook maakte, men kon zich
aan geene voiftrekte alleenheerfching, gelyk
het inderdaad was , gewennen. — Daar toe
moest eerst het geftagt, dat nog een vryen
lucht ingeademd had, uit fterven, en door een
ander, dat nog meer verbasterd was, opgevolgd
•worden. Schoon caesar geene geweldenaaryen
ge*
-ocr page 330-gebruiktej faad by zich evenwel niet genoeg
in Egt genomen voor alles , wat eenige verbit-
. tering kon geeven. Zyne ftrafbaare verkeering
met d-EOPATRA voor het oog van gansch Ro*
me, welke hy nevens haaren oamondig-en broe-j
der en man tot Bondgenooten van het Room«
fche Ryk deed verklaaren: — het in den
Raad brengen van Galliërs en vrygelaatenen,
waar door dit agtbaar lighaam tot het getal van
negenhonderd leden vermeerderd, maar inderdaad
van allen luister beroofd wierd : — de openbaare
hoon, die c.esau by eene zekere gelegenheid de
Burgemeesters en den Raad aandeed, wanneer hy
by eene plegtige bezending zich niet verwaar-
digde om van zyn ftóel op te ftaan: — het hou-
den van zyn laatfte zegenpraal over de Zoonen
van pompejus in Spanj\'en, wien het aan geen , hei-
melyke aanhangers ontbrak: — dit alles ver-i
wekte een biilyk misnoegen. En al hadden al
deeze \'dingen geen plaats gegreepen — men^
had zich gevleid, dat c^sar, die fteeds voor-,
gegeeven had, dat hy enkel uit iiood de wape*
nen opvatte, dat hy dezelve gaarn afleggea
en alles aan de beflisfing vau den Raad wilde
overlaaten, nu alle zyne vyanden overwonnen
en van kant waren, zoo dra alles in rust was,
woord zou houden en niet minder dan sylla
het Diaatorfchap nederleggen : maar toen de
uitkomst hier aan in \'t minst niet beantwoordde
cn men het \'er op toe fcheen te leggen, om
V 5 met
Sï3
3r4 c ^ s A R
met de magt ook den Koninglyken titel aan C/®-
sar op te draagen en Rome voor altoos onder ■
*t juk te doen bukken, wierden veelen afkeerig
van hem , en \'er ontftond eene gedugte zamen-
zweering , waar van brutus, cassius en de-
cimus, die c^sar boven anderen met weldaa-
den overlaaden had, de voomaamfte waren.
R. Zy hadden dan geen reden tot misnoegen ?
E. Voor zich zelven wel niet, maar voelen
meenden die ; wel .degelyk te hebben, welken,
hoe Veele ambten en giften c^sar ook uitdeel-
de , ■ zich nog meer .hadden toegelegd gelyk
het doorgaans gaat. — Marcus brutus-voerde
denzelfden naam en v/as uit hetzelfde geflagt
met hem , die de Koninglyke waardigheid in
TARQuiNiüs had vernietigd ; daarenboven ge-
huwd aan porcia , eene waardige dogter van
CATo, en, hierom was aller oog op hem geves^
tigd , dat hy Rome van een overweldiger verlosfen
zou. Men hitfte hem niet alleen heimelyk, maar
openlyk hier toe aan: c^esak daartegen bemin-
de hem als zyn Zoon, waar voor hy ook van
2ommigen wezenlyk gehouden is, wegens de
overfpelige verkeering met zyne moeder servilia.
CiESAR was daarom geenszins op zyne^ hoede:
en toen men hem een lyfwagt aanried, zeide hy
ik wilde liever eens fterven, dan geduurig voor
den dood vreezen. Op den beftemden dag ging
hy, niettegenftaande alle waarfchouwingen en on-
,gunftige voortekenen, naar den Raad. De zamen-
ge-
-ocr page 332-wordt vermoord.
gezworenen omringden hem ten getale van zes^
tig , onder voorwendfel van..een. vtTzo.ek re dn*
derltennendat door gimbér ten behoisve van
zyn broeder gedaan wierd. Deeze g-sf hette^enj,
cajka of CASsiup den eerften. ft.eek., De aanval
wierd daarop..algemeen,; c/ESAK- zogi zich> te ver-
weeren , liep. herwaards en . derwaardsmaar
over al trof by zyne moordenaars, en onder.deey
zen,het geen hem liet meeste- fmerte, zyn Zoon
BRüTUS aan. Hierop wond hy zich in zyn ibantel,,
en wierd, daar niemand ter zyner, verdediging
op kwam, met, drie ,en twintig wonden yah
kant geholpeü. .Z90 wierd £^sar. als .ewi wü4
dier, dat door verfcheide hoeden, aangevallen eu
verfcheurd .word , om het leeven gebragt, na dat
hy volgens de rekening yan, pijmos in vyftig
geregelde velflagen de overwinning behaald
had , duizende gevaaren was -dQorgewojrfteld ,
en niet langer dan vier jaaren , . want zoo vee^
tyd was \'er zederd den dood van POMpEjqs.
verloopen, een ongerust bezit van de heerfchap.»
py gehad had.,
D. En byna,.op dezelfde wyze ftierf hy als
■pompejus.. Akelig lot van deeze twee. med-e-
dingersl , .
E. ,Men heeft zeer verfchillende over dit ge-
vaV geoordeeld 5 naar maate men over c^.SAa
denkt. Zommigen hebben brutus en casf
sius als de redders van hun V,ader]3Bd \'ten
hemel veiheeven, anderen als ontaarde ondank-
baa-
515
5i5 de gevolgen
baare Vorftenmoorders uitgemaakt. Dit is ge-
wis , dat c/ESAii de regeering van zyn Vader-
land had omgekeerd , zich van de wapenen van
den Staat bediend, om hetzelve te overmeeste-
ren, en eene heerfchappy over zyne vrye me-
deburgeren had aangemaatigd, die hem geens-
zins toekwam. Hy was dus het beklaaglyk
flagtoffer van zyne heerschzugt.
D. De wyze, op welke hy aangevallen wierd
is egter van ondankbaarheid en verraad bezwaar-
lyk vry te fpreeken.
E. Daar en tegen was \'er geen ander mid-
del , dan van verrasfing, om zich van dien
gevaarlyken man te ontflaan, en het blykt uit
alle berigten, dat brütüs, die een treflyk cha-
radter had, om geen andere reden, fchoon met
weerzin, daar toe overgehaald is.
D. De tyd, waarin iemand geplaatst is, kan
veel tot verfchooning of verzwaaring van het-
zelfde bedryf bybrengen. Uit de befchryving,
die gy, myn eelhart, van Rome gegeeven
hebt, blykt het, dat de Staat zichzelven niet
langer beheeren kon, en volgens de aanmerking
van den grooten Montesquieu zou elk, die
zoo veel beleid en moed had als c^sar , maar
niet zoo veel belangeloosheid als cato van
Vtica, zich meester van den Staat gemaakt heb-
ben. Laat ik dit tot verfchooning van Cjesar
bybrengen, die by my altoos een groot man
blyft, Wien niemand in beleid en dapperheid im-
mer
VAN CjESARS DOOD.
Hier te boven ftreefde, die in Staatkunde weini-
gen zich gelyk heeft, en in veele gevallen zich
edelmoedig gedroeg.
E. Jammer is het, myn diderik, dat de waar-
lyk groote CiESAR, zyne uitmuntende hoedanig-
heden, welke hy meer ten nutte van het mensch-
dom had kunnen aanleggen\', door zyne onbepaal-
de heerschzugt, heeft ontluisterd.
Vr. Hy heeft zich dan zoo hoog ten top ge-
voerd, om te zwaarder val te doen: maar hoe
wierd dit by de Romeinen, lioe by de Batame-.
ren opgenomen?
E. Van de laatften leeze ik niets : maar by de
groote menigte waren de gevoelens zeer ver-
fchillende. Brutus meende zyne zaak voor den
Raad te verdedigen en zyne befchuldigingen te-
gen c^SAR in te brengen : maar niemand ftond
hem , elk zag om naar een goed heen komen.
Dit verwekte eene groote verflagenheid in de
Stad ; alle huizen wierden gefloten. Brutus
en CASSIUS , welke nevens de andere zamenge-
zwoorenen het CapitoUum niet verlaaten dor-
ften , hadden wel eenigen opgemaakt, die het
volk moesten voorgaan, hen als verlosfers
van den Staat begroeten en alle zekerheid
toezeggen ; dan het laatfte dorften zy al-
leen verzoeken. Hun aantal was te gering
en de aanhangers van caesar , waren, on-
der het volk, dat hem genegen was, veel te
magtig. Zy wierden door Antonius en lepi-
dus, die deu moord vau c^sar. wilden wree-
ken»
317
gig D E G E V O L E N\'
ken. Opgezet. Het ftond *er na, dsx Rome in
een bloedbad zou veranderd worden. Door
tusfchenfpraak bragt men het eindelyk zoo
ver, dat het Volk ter nedergezet en het ge-
drag van de zamengezwoornen in den Raad
eoed gekeurd wierd, tot zoo lang dat anto-
Klus eene lykrede over c^sar hield, zyne dap-
pere bedryven ophaalde, zyn bebloed lighaam
lo\'Mide, en zyn uiterfte wil openlag, waar by
elk burser drie honderd festertien gemaakt waren.
Toen was de menigte niet langer te houden: zy
liepen met hunne fakkels verwoed door de Stad,
om de zamengezwoornen te verfcheuren en hun-
ne huizen aan brand te fteeken. Dan zy had-
den den wyk genomen en de menigte wierd door
de buuren en huisgenooten gelukkig tegengehou-
den. — Toen naar de markt , waar zy van
tafels en banken een zonderlingen lykftapel maak-
ten en het lighaam van c^sar onder een ge-
fchrei dat zich ten hemel verhief verbrandden. —•
Gy ziet uit dit weinige, dat Rome iu lang door
den dood van cjesar niet gered was. Neen,
de eene geweldige onderneeming op de andere
bi-agten den Staat op den oever des verderfs: —
maar ik kan my in dit alles niet inlaaten. Ik
heb my misfchien veel te lang met c^sar en
zyne Romeinen bezig gehouden , maar de
groote bedryven van deezen eerften ontdekker
deezer Landen hebben my wat breeder
doen handelen over zyn lot, waar in onze
Bar
-ocr page 336-VAN C Jï S A R S DOOD. 3I9
Batavieren zoo veel deel hadden. Ik heb daar
door het diep ftilzwygen , het geen \'er tot dus
ver plaats heeft omtrend het geen in onze Ne-
derlanden zelve is voorgevallen , eenigzins ver-
goed, en gy zult my, lieve vrienden, daarom
wel ten besten willen houden, wanneer ik my
wat te ver in de Romeinfche geftrhiedenis inge-
laaten heb.
D. Zouden wy dit kwalyk neemen, myti
EELHART, wy hebben \'er u aanleiding toe ge-
geeven , en zyn u ten hoogften verpligt, voor
uw belangryk en leerzaam onderhoud. Wy
kunnen hetzelve voegzaam als een tusfchenver-
haal aanmerken, het geen eene aangenaame ver-
andering in onze Zamenfpraaken heeft te wege
gebragt. De Batavieren bevonden zich toen of
hier te lande of by c^SAR. Van \'t geen hier
toen voorviel, kunt gy ons niets berigten, zou-
den wy ons dan beklaagen, dat wy hen met ti
naar , GaZ/jera, Italien en elders hebben kunnen
volgen, waar wy ze nader in hunne dappere
daaden hebben leeren kennen. —
Fr. In wat tyd is de moord van c^sar voor-
gevallen; Vader?
E. Omtrend drie en veertig jaaren voor onze
Christen telling.
Fr. Baarde dit geene aanmerkelyke verande-
ring voor onze Batavieren en voor de Germaß-
nen in \'t gemeen?
E. Het is ligt te denken, dat dit een mer-
ke-
de gevolgen
kelykeii invloed op hen moest hebben , tervvyï
zy aan C/Esar gewoon en verkleefd waren die
lien in Italien bragt, en onder wiens {landaarden
zy zoo lang gediend hadden. Nu wisten zy
niet, aan wien zy zich houden moesten cn wat
hun lot zyn zou, zöo lang het niet beflist was,
wie meester van Rome en het Ryk zou worden,
en nu, dan de een, dan de ander de overhand had.
Evenwel, gelyk naderhand blyken zal, zy waren
en bleeven in Rome,
Vr. Onze Batavieren waren dan inderdaad in
een ongelukkig tydfliip, ook voor de zeden, uit
hun land gegaan. Want welke verwarring en
zedeloosheid moet n?et uit zulk een toefland
geboren worden!
E. Dit is zoo. Zy zullen buiten twyifel vreemd
hebben opgezien , wanneer zy de Romeinen,
welken zy onder caesar, in het gunftigtte licht
van orde en krygstugt hadden leeren kennen,
■— die hen in kunde en befchaafde zeden zoo
ver voor uit waren, in hun eige hoofdftad zoo
zagen huishouden, in hunne eige ingewanden
woeden , en aan de fpoorelooste bedryven en
geweldenaaryen zich dagêlyks fchuldig maaken.
Dan ik vertrouw, dat dit te meer aanleiding
voor hen zal gegeeven hebben om zich afge-
zonderd by elkander te houden en de reinheid
hunner zeden ook in het midden van het deer-
lyk verbasterd Rome des te beter te bewaaren.
— Wy zien, wat \'er heden omtrend de Zixit-
zm
gao
van c^sak^s dood. 3^1
Zwitzers gebeurt; en ik meen vooral niet min-
der van onze Landsgenooten, die in allen op-
zigte nog meer van d^e Romeinen onderfcheiden
waren, te mogen vooronderftellen, — Het blykt
toch uit veele gevallen, dat de Romeinfche zeden
de Germaanen ruim zo onverdraagelyk waren als
\'de Romeinfche heerfchappy, ook volgens het ge-
tuigenis van FLORUS (*> Hier aan moeten wy het
toefchryven, dat zy wel eens by de hekeldich-
ters van dien tyd, die zelf vry bedorven waren,
moesten aanloopen en een byzonder Epitheton
aan den Batavier toegeëigend wierd (f). En
blyft \'er nog eenige twylfel over, zoo kan ta-
citus door zyne befchryving van de zeden der
Germaanen , zoo lang na dit tydftip in \'t licht
gebragt , ons gerust ftellen. Dan het wordt
^yd , dat Wy afbreeken,--Ik hoop in \'t
vervolg meer gelegenheid te zullen hebben
om van de zaaken, die ons Land en onze
Landgenooten betreffen, te kunnen fpreeken ,
evenwel zal ik nog genoodzaakt zyn in \'t kort
eerst te handelen over het geen binnen Rome.
is voorgevallen, waar uit de \'gebeurtenisfen hier
te lande voornaamelyk zyn voortgevloeid. Dit
zal het onderwerp voor eene volgende Zamen-
Ipraak opleveren.
(*) Florus L. IV, c. ia.
(t} Batavique truc es. LucaNüS,
N E-
NEGENTIENDE
Rome hlyft na den dood van c/ësar lang in de
uiterfle verwarring. Eindelyk rigten Antonius
LiiPious en 0ctaviüs een Driemanfchap op,
Dserlyke toefland van Rome. Zy voorden ras
oneens en oeraviüs^naderhandAvov&rus ge-
noemdy behoudt het veldt , na dat lepidus
afgezet en Antonius overvoonnen was. Hy
behoudt op raad van mtecenas l:et roer der
regeering in l-anden. Verfchdde aanmer»
kelyke bedryven i waar in de !ktavieren 7mn
of meer een rol gefpeeld hebben. Zy voor*
den wegens hunne gewigtige dienflen on-
der de Lyfwagt des Keizers geplaatst.
De Vrienden kwamen ten befte.mden dage ten
huize van eelhart by een en toonden zich allen
even begeerig om te weeten, hoe het Rome en
onze Batavieren met hetzelve vergaan was,
Machtilde alleen ontbrak: men had haar by
de voorige byeenkomst naauwlyks een woord
hooren fpreeken j nu moest zy wegens onpas-
lykheid het bed houden. Of het o\'m deeze
reden^ of om een andere was eelhart fcheen
voor deeze reis niet ras gereed,
^ \' • dee.
-ocr page 340-ROME verward;
deeze begeerte te voldoen, en egter kon hy de
eenpaarige verzoeken van het gezelfchap niet lang
wederftaan. Naauwlyks had vredegonde die
verzoeken onderfteund en haaren eelhärt naar
de reden van zyne ongewoone huiverigheid ge-
vraagd , of hy begon aldus.
E. De reden, waarom ik thans aarzel in \'t ver-
volgen van den draad der gefchiedenis is geen
andere, dan dat ik een weerzin heb, om my de ge-
weldenaaryen te herinneren, welke ik nimmer dan
met afgryzen heb kunnen leezen , en die toen
binnen Rome geduurende de tusfchenregeering
hebben plaats gegreepen. Egter zal ik \'er iets
van moeten zeggen , om u een aaneengefcha-
keld begrip der gebeurtenisfen te geeven, waarin
onze Batavieren ook wel degelyk gemengd wa-
ren. Ik noem het eene Tusfchen-regeering; want
fchoon na het ombrengen van cjESAs de tyd ge-
booren fcheen, om de oude Republikynfche regee«
ringsvorm te herftellen, welke na het afzetten en
wegjaagen van tarquinius ingevoerd werd, het
was \'er egter zeer ver van daan, dat dit
ter uitvoer gebragt wierd. M. brutus, welke
inderdaad niet anders, dan zulk eene herftelling
fchynt bedoeld te hebben, herinnerde de Romei-
nen wel aan dit tydftip en hun pligt, maar zyne
ftem gold te weinig 3 om elk met bedaardheid
hier aan te doen denken. Floe welnieenend zy->
ne oogmerken ook mogen geweest zyn, de haat
der meesten fprak te ft^k, en het was de zaak
\'\' . X a vaa
323
/
32,4 ROME
van hun, die zelf cäsar zogten te vervangen,
om BRUTUS en de zynen op alle mogelyke wyze
verdagt en gehaat te maaken. Daar door wierd
de verwarring hoe langer hoe grooter. De Ro-
meinen waren ook geene Romeinen meer. \'£r
was een hemels breed onderfcheid tusfchen de
zeden ten tyde van den eenen en den anderen
BRUTUS. De liefde tot het Vaderland, welke toen
ontvlamde, was nu door weelde en eigen belang
byna verdoofd. Daar elk te vooren alleen zy-
ne grootheid en geluk in de grootheid en den wel-
yaard van den Staat ftelde, zogt men nu door
pragt en geldverfpillingen uit te munten, en zich
eenen aanhang te maaken, waar door de alge-
meene rust niet herfteld wierd voor en al eer Ro^
me weder gebragt was in die onderwerping,
waarin het zich bevond onder de heerfchappy vau
c^SAR. Maar hemel! welke orkaanen moesten den
Staat, eer het zoo ver kwam, niet beroeren! —•
Vr. Hoe ongaarn ik een onafgebroke verhaal
van oorlogen, vooral van burgeroorlogen hoore,
daar het niet anders, weezen kan,myn eelhart !
deel ons kortlyk mede, wat \'er gebeurde.
E. Onder de geenen , die zich het meest tegen
BRUTUS en cAssius lieten gelden, muntten vooral
LEPIDUS en ANTONIUS uit in eene vertooning van
yver voor c/esar. De Raad had reeds op het
voorftel van cicero beflooten al het gebeurde
in eene eeuwige vergetelheid te begraaven , en
dit was het beste middel, daar \'er zoo veel over
en
-ocr page 342-«n weer bedreeven was, om met bedaardheid
aan het overweegen en bevorderen der algemee-
ne belangen te kunnen gaan. Maar dit was
niet, het geen zy zogten: - en in den Raad
ontbrak het aan eensgezindheid en moed, om le
befluiten en het beflotene door te zetten, Lepi-
dus zou in den beginne door het krygsvolk, waar
mee hy zich meester van de markt maakte, zeer
ver gevorderd zyn, zoo hy zich door anto-
Kius van zyn toeleg niet had laaten afbrengen.
Deeze, aan wien calpurnia, Casars wedu-
we, haar vermogen en de nagelaate gcfchrifren
van haaren man betrouwd had, wist het zoo ver
te brengen, dat hy het meerder gedeelte van den
-Raad op zyne zyde kreeg, en de magt, om de
gemaakte fchikkingen van c^sar ter uitvoer te
leggen, waar door hy eene fchoone gelegenheid
had, om alles onder dit voorwendfel naar zyn
eigen zin te fchikken, maar geen beleid genoeg,
om dit zoo te doen, dat het niet in het oog liep.
Het duurde niet lang, dat hy zulk een rol fpeel-
de, wyl hy ras een tegendinger kreeg, welke,
fchoon veel jonger in jaaren , nogtans lepidus
en ANTONIUS beiden in fchranderheid en fliaat-
kunde zeer ver te boven fl:reefde. Deeze was
de zoon van octavius en accia , de dog-
ter van julia , eene zuster van c^sar. Hy
was ook ocTAvius geheeten; maar van dee-
zen zynen Oudoom tot erfgenaam en van zyn
siaam en voor drie vierde deelen van zyne nalaa-
325
\\
gaö ROME
tenfchap verkxaard. Men noemde hem federt ga-
jus JULIUS c^sar octavius of octavianüs, Waaf
by eindelyk de eernaam augustus gevoegd is,
onder welken hy meest in de gefchiedenisfen be»
kend ftaat. Oótavius oelfende zich te Apollonia
in Griekenland in de weetenfchappen, en moest
diflar zyn oom cäs ar wagten, om met hem tegen
Parthen te trekken, wanneer hy de tyding van
deszelfs dood ontving. Schoon hy pas den ou-
derdom van negentien jaaren had, begaven zich
eenige bevelhebbers der benden , die in Mace*
donien lagen, tot hem, en booden zich aan, ora
den moord van c^sar te helpen wreeken. Oc-
TAVius liet zich nog niet uit, maar vertrok met
eenige vertrouwde vrienden naar Rome, om te
verneemen, hoe de zaaken gefchapen ftonden.
Te Brundufium wierd hem het ongenoegen van
de Roomfche burgery en het krygsvolk, nevens
alle de omftandigheden van caesars dood be-
kend gemaakt en hoop gegeeven, dat hy zich
als zyn erfgenaam en naaste bloedverwant zeer
wel van de genegenheid der Legioenen , waar
van \'er eenige te Brundufium lagen, kon verze-
kerd houden. Te Rome, zogten zyne vrienden
hem uit welmeenendheid over te haaien, om vaa
de erlfenis en derzelver gevolgen af te zien; maar
de hoop en de zugt, om eens te worden, het
geen hy geweest was, die hem voor zyn zoon
aangenomen en tot opvolger ia zyne ^Vaardighe-
dcn gefchikt had , fchooten terftond te diepe
wor*
-ocr page 344-VERWARD.
wortelen in het hart van deezen jongeling. Hy
was van zyn opzet, om den dood van zynen
Oudoom te doen wreeken en deszelfs uiterfte wil
te doen gelden, niet af te brengen. Alleen be-
floot hy die omzigtigheid, welke zyn Stiefvader
PHILIPPUS en andere bloedverwandten hem aan-
riedden, vooreerst in agt te. neemen , en daar
by heeft hy zich wel bevonden.
D. In der daad een zeer soed begin.
E. Terwyl hy elk in zyne belangen zogt te
krygen, ontveinsde hy de wraak zoo wel als
zyne waare oogmerken; alken zogt hy in \'t be-
zit der goederen gefteld te worden , die zyn
Oudoom hem nagelaaten had, By deeze gele-
genheid had hy \'t eerfte verfchil met Antonius,
die hem van wegens zyne jonkheid veragtte en
voor \'t hoofd ftiet. Octavius gaf zich gereg-
telyk aan als Zooii en Erfgenaam van CjESar , en
gedroeg zich voortaan als zoodanig een, waar-
door hy veeier harten won, vooral, na dat hy
zich verbonden had de gefchenken van zyn Va-
der, door wien men cjESar verftaan moet, met
nieuwe giften te zullen vermeerderen. Het krygs-
volk trok hy ook door gunften en giften in zy-
ne belangen , waar door hy zich voor Anto-
nius, die hem tot nog niet gerekend, die hem
openlyk voor het volk gehoond bad , gedugt
maakte en hem noodzaakte zyne vriendfchap te
zoeken, Octavius moest hem, die zelf Burge-
meester was I en twee broeders had, die de
ROME
ambten, van vSchout en Gemeensman bekleed-
den, insgelyks vieren, en drong daarom in den
Raad door, dat Antonius het Stadhouderfchap
van Gallien aan deeze zyde der Alpen wierd
opgedraagen in plaats van decimüs brutus ,
dien het van c^sar gegeeven was. Dan daar
zy in hun hart elkander haatten en den voet
zogten te ligten , kon deeze vriendfchap van
geen langen duur zyn. Het vuur fmeulde eeni-
gen tyd in de as , zoo lang geen van beiden
een genoegzaamen aanhang onder \'t krygsvolk
had, waartoe zy zich om flryd beyverden. An-
tonius trok naar Brundufium, om de benden,
die uit Macedonien te mg ontboden waren en
den bloem der Roomfche krygsmagt uitmaakten,
aan zich te trekken en mee naar Gallien te
voeren. Dit gelukte in den beginne: maar au-
gustus wist door zyne vrienden en door zyne
beloften Antonius haatelyk te maaken. Veelen
vielen weder af, waar toe zyne kaarigheid veel
aanleiding gaf. Toen zogt hy hen met geweld
te dwingen en liet eenige hoplieden voor \'t
front des legers ter dood brengen. De opftand
wierd voor dien tyd gedempt: maar de wreed-
heid en gierigheid van Antonius verwyderde
het krygsvolk meer en meer van hem en hy
moest te Rome hooren, dat twee van de beste
legioenen tot augustus overgegaan en zyne
oliphanten onderfchept Waren. Daar is \'er, die
meent , dat onder deeze tienduizend man, die
door C^SAR naar Macedonien vooruit gezonden
VERWARD. 329
wsren, zich ook de Germaanfclw hulpbenden
bevonden bebben: — dat deezen onder de oude
ItTygsbenden (.Feterani) van c^sAr behoorden,
weike volgens florus de zyde van octaviüs
koozen, en dit wordt door dio cassius zeer
w^aarfcbynlyk gèmaakt. In zyn vyfénveertigfle
boek had hy gezegd, dat de krygsknegten zich in
Brundufium gereedelyk by octavius voegden,
vooral na dathy hen geld uitgeloofd had; en daar-
op verhaalt hy in zyn zes en veertigfte boek, dat
de Germaanen met de oliphanten van Antonius
in handen van CvEsar , zoo noemt hy octavius,
gevallen waren,het welk omtrend denzelfden tyd
gebeurd is. Dit alles deed Antonius befluiten, eer
zy hem allen verlieten, naar Gallien te gaan en
decimus brutus met geweld van zyn post te
ontzetten. Decimus gaf wel toe, wanneer Anto-
nius hem de aanftelling van den Raad liet zien,
maar trok veel volk by een en vestigde zich bin-
nen Mutina , ora daar eene belegering uit te har-
den. Octavius bediende zich van de gelegen-
heid, dat ANTONIUS afweezend was, in zoo ver-
re , dat het gedrag van decimus in den Raad
niet alleen goedgekeurd, maar Antonius belast
wierd Gallien te verlaaten , en zich van het
krygsvolk te ontdoen ; anders zou hy voor
vyand van het Vaderland verklaard -worden.
D. Waar van daan deeze fpoedige en voor-
octavius zoo guuftige verandering? ;
E. De Republikeinen, onder vreflie :de beroefa-
-ocr page 347-ANTONIUS
de redenaar cicero een van de voornaamflen
was , fchoon zy in hurt hart augustus zoo
min als Antonius genegen waren, helden egter
tot den eerften over, om dat zy van zyne jong-
heid en zagteren aard minder meenden te vree-
zen te hebben, dan van Antonius , die zich in
verfcheide gevallen reeds als een geweldenaar
gedraagen had. Vooral bragt de redenvoering
van cicero , waarin hy het gedrag van anto-
r^ius op \'t haatelykfte affchilderde, veel toe tot
deezen ftap, en tot den onverzoenlyken haat,
welke federt tusfchen hen beiden plaats greep.
Men hoopte , wanneer Antonius eens aan een
kant was , zich gemakkelyk van octavius te
zullen ontdoen, maar men bedroog zich deer-
lyk. ——. Antonius wilde aan het befluit van
den Raad niet voldoen , dan op zekere voor-
waarden , welke onaanneemelyk waren. Hy
wierd daarom voor vyand verklaard, en aan de
Burgemeesters hirtiüs en panza nevens octa-
viüs de last op gedraagen, om hem tot reden
te brengen. Aan den laatften wierd op raad
van cicero een onderfcheidende eer beweezen,.
en de krygsknegten wilden hem den titel van
Imperator geeven , het geea hy zediglyk wei-
gerde. ^
Vr. Het is wonder, dat de fchrandere cice-
ao het gevaar niet doorzag , dat hier door den
§taat gebrouwen wierd.
B. Zoo gaat het, wanneer men door haat
\' of
33»
en octavius. 331
of door genegenheid verbhnd wordt. Oni
een magtigen tegenftreever te doen tuimelen ,
bedient men zich dikwerf van anderen, welke
nog gevaarlyker zyn, dan hy zelf. \'Er vras
zeker uit deeze fchikkingen niet veel goeds te
wagten, en deeze hadden elk verftandigen het
aanftaande noodlot van den Staat beter kunnen
voorfpellen , dan alle de voortekenen , welke
het Romeinfche volk toen reeds opmerkzaam
maakten, en veelen volgens dio cassjus treur-
gewaaden deeden aantrekken. — Schoon de»
ciMus BRUTUS eeu der moordenaaren van c^-
SAR was, moest octavius hem tegen Anto-
nius met al zyne magt te hulp komen. — Oc-
tavius en HiRTius waren met een gedeelte van
het leger in de nabyheid van Mutina gena-
derd , wanneer Antonius befloot de belegering
van deeze Stad, die reeds tot het uiterfte geko-
men was , aan zynen broeder lucius over te
laaten, en zelf tegen octavius op te trekken.
Deeze legerde zich in de nabyheid aan den oe-
ver van eene rivier, waar van de overtogt hem
door het volk van Antonius betwist wierd.
Terwyl zy daar lagen, gefchiedden \'er verfcheide
bloedige fchermutzelingen tusfchen de weder-
zydfche ruiterbenden met een verfchillenden
uitflag, tot dat octavius door middel van de
Germaanen een zeer gevoeligen flag wierd toe.
gebragt.
332 de germaanen
Fr. Door middel van de Germaanen.
E. Ja. Het gebeurde, volgens mo cassiüs,
Gp een zekeren dag, dat de Germaanfche rui-
tery, welke octaviüs nevens de oliphanten in
zyrie magt gekreegen had, buiten de legerplaats
en vooruit trokken, als of zy alleen op den
vyand wilden los gaan: dan een weinig van de
hand zynde, keerden zy zich om, vielen op de
geen, die hen volgden aan en verfloegenze,
terwyl deezen nergens van bewust waren; waar-
na zy tot ANTONIUS overliepen. Kort hier op
raakten de voerageerders handgemeen, men on-
derlleunde hen aan weerszyden, maar ook toen
moest octavius het onderfpit delven.
Fr. Dat had ik niet verwagt, dat de Germaa*
nen tot zulk eene trouwloosheid in ftaat waren.
E. Deeze is ook de eerfte reize , waarin
hunne trouw in verdenking komt. Men zou
tot hunne verfchooning kunnen zeggen , dat
zy een tyd beleefden , waarin zy niet wis»
ten, aan wien zich te houden, en het was
om deeze reden, dat ook de Romeinfche krygs-
knegten zich dan by Antonius, dan by octa-
vius gevoegd en deezen volgens appianus we-
der verlaaten hadden. De Germaanen waren
wel totocTAVius overgegaan wegens de betrek-
king, die hy op CiESAR had, in verwagting,
dat hy zyn dood terftond zou wreeken : maar
daar en tegen had hy zich ook van veele, niet
al te eeilyke, middelen bediend, om hen van
AN.
-ocr page 350-BY ANTONIUS.
533
antonius, die meester van de ruitery en dus
hun bevelhebber was, af te trekken. Nu zegt
men, dat zy deezen hunnen eed indagtig wier-
den , en daarom eensklaps van party verander-
den. De waare reden zal weezen, dat zy hei-
melyk door zendehngen van Antonius opgezet
waren , weike hen deed begrypen, dat hy het
was, welke de moordenaars van CiESAii vervolg-
de en zogt te ftralFen, terwyl octavius hen
openlyk befchermde. Maar hoe het zy, wy
kunnen dit gedrag geenszins pryzen, Antonius
kreeg intusfchen door deeze gebeurtenis een
groot overwigt en octavius was met rirtius
genoegzaam iu zyne legerplaats ingefloten, An-
tonius befloot met een gedeelte van zyne magt
den naderenden pansa tegen te trekken, vyien
\'hy onverhoeds verfloeg en geheel zou overwel-
digd hebben, indien hy zoo lang had durven af-
weezig blyven. Egter ftierf deeze burgemeester
kort daarop aan zyne wonden. Huitius trok
daar op de vermoeide benden vau Antonius te
gemoet en floeg hen op zyne beurt, waarna het
tot een algemeenen veldflag kwam, welken Anto-
nius eerst zogt te ontwyken , maar door lepidus
verfterkt, fchoon deeze gezonden was , ora de
burgemeesters te helpen, waagde hy denzelven,
maar met een zeer ongel ukkigen uitflag. Anto-
nius^ moest over de Alpen vlugten en Mutina
wierdt ontzet. De andere Burgemeester hirtius
fchoot \'er het leeven by in-, en octavius bleef
alleen meester vaa het heir. Fr.
DE BATAVIEREN
Fr. Dus was hy \'er fchielyk boven op. Maar
waren de Batavieren onder die Germaanfche
ruitery , welke voortaan onder Antonius dien-
den ?
E. Wyl ik vooronderfteld heb,dat zy,fchoon
niet uitdrukkelyk genoemd, als de uitgelezend-
fte onder de Germaanen, deel hadden aan de eer,
welke deezen in verfcheide veldflagen onder Cä-
sar behaalden, zou ik van partydigheid kunnen
verdagt worden, wanneer ik in dit geval hen
uitzonderde: evenwel zult gy naderhand hoo-
ien , dat zy boven alle hunne landsgenooten hec
vertrouwen van octavius hadden gewonnen.
Daar moet gewis reden toe geweest zyn, en dee-
ze zou men uit het vyf en vyftigfte boek van
dio cassius kunnen opmaaken, waar hy zegt:
„ dat gelyk octavius met de Batavieren den oor-
log tegen Antonius begonnen had, toen hy de
Veteraanen by een riep, hy hen ook vervolgens
by zich behouden heeft. " — Ondertusfchen was
octavius \'er nog lang niet boven op. Zyn
voorfpoed baarde hem nieuwe vyanden, en hy
begon gevaarlyk te worden in de oogen van
velen, welke hem tot dus ver gedraagen had-
den. — Van de Zoonen van pompejus was sex-
Tus nog in weezen. Deeze had zich weder in
dat gedeelte van Spanjen gevestigd, dat hem té
vooren toegedaan was, en na den dood van cae-
sar het hoofd beginnen boven te fteeken; maar
lepidus, Wien dit wingewest was ten deel ge-
val-
334
BY OCTAVIU S.
vallen, maakte eene vriendelyke fchikking met hem ,
waar by hy Betica, ruimen, maar lepidus te weeg
brengen zou, dat hem de verbeurd verklaarde goede-
ren uit \'s Lands fchatkist weder gegeeven wierden.
— De twee broeders van Antonius hadden dit
in den Raad helpen doorzetten. Nu begon deeze
party, welke alleen uit vrees zich ftil gehouden
had, in Rüme weder gedugt te worden. Men
wist in den Raad, welke gelyk ik reeds aange-
merkt K^, dan tot den een dan tot den anderen
overhelde, door te dringen , dat aan brutus en
cAssiDs de Landvoogdyen van Syrien en MacedO\'
nien wierden gegeeven 5 dat aan pompejus het
bevel over de Zeemagt wierd opgedraagen en te-
gen dolabella den oorlog beflooten, om dat hy
op eigen gezag den Stedehouder van Jßen, tre-
Bomus, een van de zamengezwoornen, had doen
ombrengen. Aan decimus brutus wierd de
zegenpraal toegeftaan en niet aan augustus.
De Dood van hirtius en pansa wierd hem te
laste gelegd, zyn moed verkleind en zyne jong-
heid veragt. Men zond afgevaardigden aan het
Krygsvolk: maar dat wilde niet met hen handelen
buiten den Veldheer, gelyk hun last medebragt,
— Dit alles deed octavius het befluit neemen,
om zich met Antonius en lepidus, die ver-
eenigd waren, te verzoenen, en met hen de par-
ty van pompejus uit te roeijen.--Wanneer
pLANcus en ASiNius poLLio zich by Antonius
voegden, vond de Raad zich genoodzaakt, om
00-
335
330 o c ï. a v lus mees t er.
OCTAVIUS weder te vieren. Dan, terwyl alle
zyne aanzoeken oin Burgemeester te worden te
vergeefsch waren,-.bragt hy zyn volk onderden
eed van niet tegen de Krygsbenden, welke on-
der c^SAR gediend hadden en ten deele by
ANTomus en lepidus waren, te oorlogen , en
verbond zich nog nader met deeze beiden. Hier
uit wijerd eindelyk het berugte Driemanfchap
gebooren, het geen Rome zoo veele onheilen
■baarde , en den doodfteek aan de V^heid ge-
geeven heeft. "
R^ Wee Rome, dat drie geweldenaars voor
een kreeg!
E. OcTAVIUS, die vooraf naar Rome trok, be-
gon toen van zyne , tot dus ver betoonde, gemaa-
tigdheid af te wyken, en liet de goederen der
Raadsheeren, welke zich tegen zyn verzoek ver-
zet hadden , vernielen. Men poogde te ver-
geefsch hem tegen te houden door hem eerst
het gêëischte geld voor zyne benden eu vervol-
gens het Burgemeesterfchap toe te ftaan.
Toen beval men. hem , maar te laat,
de wapenen neder te leggen en op honderd
mylen Rome niet te naderen. Octavius Hoor-
de zich niet aan dit bevel.--Men bragt de
bezetting van de Stad, de Krygslieden die
aan de hand waren en al wat weerbaar was op
de been, en bezette den berg Janiculus. Oc-
tavius trok voort. — Elk was even gereed
om hem voor zyn moedwil te ftralFen: dan toen
hy
-ocr page 354-van r o m ê; 337
hy in de voorlieden genaderd was, ontviel allen
de moed; Raadsheeren,Prffiforere, de bezettinga
elk om ftryd onderwierp zich. Octavius nam
zonder eenig tegenftand bezit van Rome en van
\'t Burgemeesterfchap. — Hy liet terftond het
geld uit de fchatkist voor zich brengen , waar
uit hy zyu krygsvolk mildelyic beloonde, en aau
het volk betaalde, het geen hun uit kragt van
CÄSARS uiterlie wil toegelegd was. Ook liet hy
zich op nieuw tot zoon en erfgenaam van c.^\'
sar verklaaren. Door hec een en ander verze-
kerde hy zich van de algemeene genegenheid.
Va. Zoo volgde hy de maatregelen van zyn
Vader vry wel na.
E. In gemaatigdheid week hy evenwel zeer
verre van hem, want hy bragt eenllaadsbefluit in
de waereld, waar by allen, die eenig deel hadden
aan den moord van c^sar in rechten vervolgd,
hunne ambten en goederen verbeurd verklaard
en hen vuur en water ontzegd wierd. Zy waren
dus vogelvry en niemand dorst eenige gemeen-
fchap met hen houden. Een buitengewoone regt-
bank moest de befchuldigingen onderzoeken, maar
mogt niet onpartydig te werk gaan. Dit was zeer
naar den zin van het wraakzugtig volk, CiT de
krygsbenden, welke niet begreepen, dat daar door
een wyde deur voor valfche befchtildigingen, en
onregtvaardige vervolgingen moest geopend wor-
den , waar door niemand zeker was: gelyk zeifs
, III. deel. Y zul-
338 ANTONIUS, OCTAVIUS
zulkeii, die te dier tyd zeer ver van Roms ver-
wyderd waren, genoemd wierden.
r. Dit moest toch eindelyk op hun hoofd
nederdaalen en den ondergang van Rome be-
vorderen, wanneer zoo veele vermogende bur-
gers ongelukkig gemaakt wierden en octavius
alle vrees van tegenftand in zyne gevaarlyke en
tegen alle recht ftrydende onderneemingen be-
nomen was?
E. Wanneer men alleen op het tegenwoordige
ziet, denkt men niet om de gevolgen , vooral
niet wanneer de driften de reden overmeeste-
ren. Het volk zag met genoegen den Raad en
de Riddcrfchap , die meermaalen de Burgers ge-
drukt hadden,in verlegenheid: en voor de krygs-
benden deed zich een gulden Eeuw op. — Oc-
tavius kreeg het zoo zeer naar zyn zin, dat hy
ANTONIUS en LEPIDUS ZOU hebben kunnen mis-
fen, indien brutus en cassius nevens pomPe-
jus niet zoo magtig waren geweest , dat hy
alleen geen kans zag , om Rome en deezen
te gelyk te bedwingen. Schoon dan de Raad
antonius en lepidus voor vyanden van den
Staat wilde verklaaren,wist octavius,welke den
Raad niet vertrouwde , het zoo te beftuuren ,
dat dezelve met Antonius en lepidus verzoen-
de. — Decimus brutus van zyne krygsbenden
verlaaten , die tot Antonius of tot octavius
overliepen, wierd vermoord en de drie mededin-
gers
EN LEPIDUS.
gers kotnen hier op onverhinderd te zamen op
een zeker eiland niet ver van het belegerde en
verloste Mutina, Het heillooste eedgefpan , dat
\'er ooit onder de zon heeft plaats gehad, wordt
geiloten, waar van Antonius en octavius de
voornaamfte partyen waren en lepidus voor be-
middelaar fpeelde. Roine en al de wingewesten ,
met zoo veel bloed van tyd tot tyd gemaakt,
wierden niet alleen onder deeze drie willekeurig
verdeeld ; maar ook epn affpraak gemaakt, dat
niemand den anderen hinderlyk zou zyn in zich
te wreeken over zyne vyanden, op dat men van
hen niets mogt te vreezen hebben; terwyl hnnne
goederen moesten dienen, om het gemis der
rykfte provinciën , die in de magt der tegen-
pariy waren, te vergoeden en den oorlog met
kragt door te zetten. Dit befluit wierd aan de
krygsknegten bekend gemaakt, welke daar in vol-
komen genoegen namen, vooral na dat hun ag-
tien van de voornaamfte fteden van Italien tot
buit toegezegd wierden, — Op him aanraaden
wierd de band tusfchen octavius en Antonius
nog naauwer toegehaald door het hiiwelyk van de
ftiefdogter van Antonius, met octavius niet te-
genftaande hy reeds aan eene andere verloofd was.
Hierop trekken zy aan\'t hoofd van hunne benden-
naar Rome, dat in den uiterften angst gedompeld
lag. Na dat het Driemanfchap tot handhaaving
van \'t Gemeenebest, zoo noemde men hetzel-
ve , in de Volkvergadering plegtig vastgefteld
Y ä was
-ocr page 357-340 het driemanschap
was voor den tyd van vyf jaaren , gaf elk dk
geenen op, welke hy wilde vervolgd en van kant
gemaakt hebben en deeze verfchrikkelyke lyst
wierd van dag tot dag vergroot. Geen ouder-
dom nog braafheid nog verdienften bragten hier
eenige verfchooning in. Zelfs konden de banden
van vriendfchap en het bloed niemand beveiligen,
wanneer een der drie ...... hoe zal men ze
best noemen, naar zyn bloed dorstte. Het was
genoeg, wanneer iemand in den haat en ver-
mogend was. Het vlugten van Raadsheeren, van
Ridders en voornaame burgers , want het be-
paalde zich niet by de twee eerften, was alge-
jneen, niemand was een dag van zyn lyf en goed
verzekerd. Anderen , die niet vlugten konden,
verfchoolen zich in de akeligfte fchuilhoeken.
Alle vertrouwen was weg, terwyl niem.and zich
op zyne hu uren en bekenden, zelfs niet op zyn
allernaaste vrienden verlaaten kon. Men zag de
aanzienlykfte meesters voor hunne flaaven knie-
len, en egter door hunne flaaven en vrygelaatenen
verraaden: ja het ontbrak niet aan voorbeelden,
dat Vrouwen haar eigen mannen en dat kinderen ,
wie yst \'er niet van, hunne Vaders aangaven.
Vr. Wie zou ooit gedagt hebben , dat een
mensch, een Momein hier toe in ftaat was!
È. Waar is de mensch niet in ftaat toe, wan-
neer iiy losgelaaten en aan raazende driften over-
gegeeven is. Het verbasterd Rome zag nu gru-
welen gebeuren, welke voorheen niet genoemd
wa»
-ocr page 358-opgerïot. 34£
waren en bevlekte al zyn roem met roof en moord
van onfchuldige flagtoffers: — onder welken
ook de vader dtïRomeinfche welfpreekendheid de
bei-oemde cicero , die Rome van het yszelyk
verraad van catilina gewaarfchouwd — ge-
red en daarop den naam van Vader des Vader-
lands met het grooille recht verkreegea had,
geteld wordt. Hy, het grootfte voorwerp van
algemèene agting weleer , zou door octavius
behouden zyn, maar antokius eisciii-e zyn dood
en gaf zyn eigen Oom aan octavius om die reden
tot voldoening van zyne wraak. Die verdienftely-
ke man wierd tot een prooi overgegeeven, op zy-
ne vlugt agterhaald en in zyn draagftoel vermoord
door eenen popilius lena, welken hy van den
dood vry gepleit had. (1) 2yn hoofd en hand
wier-
1 Daar de gunstige denkbeelden , welke men in
voorige tyden aangaande cicero had opgevat, merkelyk
verminderd fchynen, vergunne men my, het volgende
by deeze gelegenheid in badenking te geeven. Het is
waar, hy was al te zeer gezet op roem, — op de
gunst van zyne medebiirgeren ; by bediende zich
wel eens van verkeerde middelen, om dezelve te ver-
werven en te behoiiden : maar hy had met dat alles
zeer groote verdienften. Rome was haare behoudenis
aan hem verfchuldigd. Hy bragt alies toe door zyn
uitneemend verftand, door zyne groote kunde en alles
overtreffende welfpreekendheid, wat tot verlichting en
bet geluk van zyne medeburgeren ftrekken kou.\'Er was
Y 3 ook
ROME
wierden in zegenpraal naar Rome gevoerd en aan
hetfpreekgertoeite gehangen, van waarhy zoodik-
werf door zyne onvergelykelyke redenvoerin^en
groot en klein opgetogen had gehouden: na dat
rolvia, de gemaahn van antonius, zulk een
man waardig, zicli eenigen tyd met het befchou»
weu vau dit akelig voorwerp verzadigd, en zyn
tong
ook een tyd, dat hy in eene blaakende gunst ftond, zon-
der ze te misbruiken: was het dan wel vreemd,dat een
man als cicero het zich zoo ftedc aantrok, wanneer hy
onverdiend aan haat eii vervolging wierd bloot gefteld ?
hy die het een en ander ondervonden heefc, kan alleen
gevoelen,wat cicero in dat tydftip gevoelde---is het
hem wel zoo kwalyk te neemen, dat hy, die niet wist
op wat boeg het te wenden,om zichzelven niet alleen,
maar ook den Staat te behouden, zich niet alcoos ge-
lyk bleef? —- dat hij in de akeligfte oogenblikken
door eene zwaare opolFering zich uit de verfcheurende
klaauwen zyner vyanden zogt te redden ? Heefc niec elk
ftcrveling zyne gebreken en zwakke oogenblikken? of
moest by juist ook de handen aan zich zelven gellagea
hebben ? Laaten wy ons zoo veel mogelyk in het ge-
val, in de omftandigheden van cicero ftellen, waar van
ons veel, dog niec alles bekend is en wy zullen oiis
wagten om een man ^ aan wien ook wy zoo veel ver«
pligt zyn,die zoo mishandeld is, in zyne nagedagtenis
te onteeren. Wy zullen hec dan Zeer wel infchikken,
dat hy in alle gevallen, ook in de uiterfte en algemeene
verlegenheid, dien moed, welken hy dikwerf betoonde,
in zyn klimmenden ouderdom niet behouden heeft.
342
een bloeddad. 343
tong verfcheide maaien met een hairnaald door-
priemd had. Uit deeze daal kunt gy opmaaken,
hoe deerlyk het in Roms gefteld was: hoe ver
de wraak en onmenfchelykheid gingen i
R. Wy hebben hier genoeg aan , myn lieve
EELHART, mag ik u bidden maak het zoo kort
als mogelyk af. Ik kan nu begrypen, waarom
gy huiverig waart, om zulk een bloed tooneei
te vertQonen. — Ik heb een afgryzen van oc-
tavius , en zyne medepiigtigen.
E. Ik zal de gordynen dan zo dra mogelyk
laaten vallen, na dat ik nog eene aanmerkelyke
anecdote ter eere van uwe fexe verhaald heb.
Men vond, dat al de geroofde fchatten der ge-
vlugte , vogelvryverklaarde en vermoorde man-
nen nog niet toereikende waren aan de heillooze
oogmerken en onverzaadelyke fchraapzugt; men
wilde ook de goederen der vermogende vrouwen
aantasten, deeze namen haaren toevlugt tot de
moeders en gemalinnen der drie geweldenaaren,
maar wierden door de trotze fulvia bits afgewee-
ken. — Hierop trokken zy naar de markt, en de
Driemannen moesten hooren, dat, daar de ftem
van alle mannen gefmoord was, de vrouwen nog
fpreeken dorften. Hortensia voerde het woord en
bragt hen de onbetaamelykheid van hunnen han-
del onder \'t oog, waar door men van haar eisch-
te , \'t geen nog in den oorlog tegen pompejus ,
nog onder cinna , marius of sylla van haar
gevorderd was. Men wilde haar wegvoeren en
Y 4 ftraf-
-ocr page 361-rome rampzalig
iiraffen; maar liet volk belette het en men moest
voor een gedeelte van zyn voorneemen afzien.
D. Hoe akelig dit verhaal ook zy , dient het,
myn eelhart , om uwe voorige aanmerkingen
te bevestigen en het charakter der Batavieren te
gunstiger te doen affteeken. Hoe zeer ze in be-
fchaafdheid en kundigheden by de Romeinen
moesten agter ftaan, en ik om die redeu wel eens
gedagt heb , dat gy hen te fterk verhief, zinkt
de agting der eerften by my ten fterkften , nu
ik hun in ftaat zie, om zulke geweldenaaryen of
te pleegen of te verdraagen.
E. Laat my dit dan eene vergoeding zyn voor
het onaangenaame gevoel, dat deeze verhaalen in
ons verwekt hebben. — Zeker ziet gy ook hier
ten duidelykften bevestigd, dat het niet altoos
het gelukkigfte volk is, dat tot den hoogften trap
van rykdom , van magt en zelfs van kunde is
gevorderd. Rome had de rykdommen, het fchoon-
lle, dat de aarde opleverde in haaren boezem
verzameld; alle magten der aarde voor haar doen
zwigten; de konften en weetenfchappen bloeiden
in de eeuw van augustus; Rome was ryk ,
magtig, verlicht, en met dat alles ongelukkig,
Vr. Was Rome toen op het toppunt van ver-
lichting en egter te gelyk een fpelonk van groii-
welen, hoe waar is het dan ook, myn eel-
hart , dat de meest verlichtfte tyden niet altoos
de beste zyn, en dat volken, die het meest door
de Voorzienigheid beweldadigd worden, wel
ceiis
-ocr page 362-IN ZIJNE GROOTHEID. 345
eens, het minst aan haare welmeenende oogmer-
ken beantwoorden.
E. Deeze vernederende aanmerking wordt door
de gefchiedenisien vau meest alle volken beves-
tigd.—Na dat de driemannen hun bloedigen rol te
Roms hadden uitgefpeeld, moest men de over-
gebleeve vyanden van den Staat, zoo noemde
men pompejus , brutus en cassius opzoeken
en onderbrengen. Te meer, om dat dee-
zen de algemeene toevlugt waren der ongeluk-
kigen, die de roof- en bloedgierige klaauwen der
Driemannen ontkomen waren. — Pompejus had
zich in Sicilien gevestigd \\ federt hem het bevel-
hebberfchap ter zee was opgedraagen, en octa-
vius zou hem van daar verdryven : maar dit
mislukte. Zyne tegenwoordigheid wierd in
Griekenland vereischt , waar de Stedehouders
van antonius en octavius het te kwaad kree-
gen. BiiuTus en cassius hadden niet minder dan
negentien legioenen en eene menigte ruiterben-
den in de Philippifche velden by een, kreegen
geduurig nieuwen onderftand en ruimte van lée-
vensmiddelen, waar aan het leger van Antonius
en oGTAVius gebrek had. Deezen wilden daarom
aan den ftryd,te meer,om dat zy vreesden voor
de komst van pompejus in Rome, waar hy zoo
naby was. Cassius was \'er voor, om denzelven j
te leveren, daar brutus liever het tegen hunne
vyanden had willen uitharden. De uitkomst
was voor beiden doodelyk. Augustus wierd
Ys wel
de nederlaag
wel door brutus geflagen, maar cassius verloor
het tegen aNtonius en liet zich , daar hy het
naderend volk van brutus voor vyanden en alles
verlooren hield, door een vrygemaakten het lee-
ven beneemen. Brutus moest toen alleen den
kryg voortzetten en had het geluk, dat het /e-
court van augustus onder domitius calvinus
door d. oenobarbus en murciuS op denzelfden
dag van zyne neerlaag geflagen en zyne party
daar door in groote verlegenheid gebragt wierd.
Het was dus best voor brutus, om den flryd
te ontwyken, maar zyne benden door fchimp-
fchriften opgezet, dwongen \'er hem toe. Dezel-
ve was niet min hevig, dan de voorige. Na
dat de eene vleugel bezweek, moest BauTus
het eindelyk opgeeven eu de flagting was ver-
fchrikkelyk. Terwyl Antonius met zyne rui-
tery de vlugtenden overal vervolgde en verfloeg,
op dat zy zich niet weer zouden kunnen vereeni-
gen , droeg octavius by de legerplaats zorg, dat
\'er niemant ontkwam of niemand binnen floop.
Toen BRUTUS zag, dat het gedaan was, liet hy
zich onverfchrokken doorfteeken. Zyne foldaaten
gaven zich aan de overwinnaars over, terwyl de
voornaamen die aan de zamenzweering deel had-
den, of vogel vry verklaard waren, van\'t leeven be-
roofd wierden, zich zelven beroofden of naar pom-
pejus vlugteden. Zyne huisvrouw porcia, daar
zy zorgvuldig bewaard wierd, benam zich het
leeven met het inflokken van gloeijende kooien.
34^
van b rütus e n cassius. 347
E. Het was dan veel beter voor deeze ver-
bondelingen niet alleen , maar ook voor Rome
geweest zoo Rome een meester hebben moest,
dat men c^sar in \'t leeven had gelaaten, wan-
neer OCTAVIUS hem zonder merkelyke opfchud»
ding kon opgevolgd hebben.
Fr. Ongelukkige brutus I maar hadden de
Batavieren deel aan deeze veldtogten?
E. Ik beken het, myn diderik ! hec genees-
middel word dikwerf veel erger, dan de kwaal;
maar wy zien de zaaken best van agteren.
Brutus wierd met zyn Vaderland ongelukkig,
daar hy het meende te redden. — Wyl de
benden, die onder octavius en aktonius
ftonden zich vereenigd hadden, waren de Ger-
maanen en Batavieren gewis deelgenooten van
deeze bedryven onder de banieren van dee-
ze driemannen. Ten bewyze hier van dient,
dat volgens dio cassius in \'t laatst van zyn ze-
ven en veertigfte boek , ettelyke Germaanen
nog na den dood van cassius tot brutus
overliepen. — Dit kunt gy ondertusfchen\' onze
lieden niet kwalyk neemen , dat zy de party,
welke misfchien in uw oog de flegtfte is, ftyl-
den. Zy volgden als krijgsbenden zonder te re-
deneeren en het was dus natuurlyk, dat zy zich
hielden byhen, die de zaak van c/esar hunnen
leidsman voorftonden. — Toen dit afgeloopen
was, vertrok antomius naar de Oosterfche lan-
den en octavius naar Home, daar hy met fchrik
ont-
-ocr page 365-octavius en antonius
ontvangen en fchielyk oneens wierd met zyne
fchoonmoeder, de heerschzugtige fulvia , het
geen tot een openbaaren oorlog uitborst, welke
door lucius antonius, maar met een niet geluk-
kigen uitflag, op haar aanflooking wierd gevoerd.
Dit bragt eene aanmerkelyke verkoeling tusfchen.
octavius en Antonius te weeg, die intusfchen
gansch Afien zyn overmagt en fchraapzugt deed
gevoelen: tot dat hy in Cilicien door de bekoor-
lykheden van cleopatra zoo zeer wierd inge-
nomen, dat hy befloot met haar naar Egypte te
trekken , waar by zich geheel aan de weelde
overgaf en zyne zaaken liet veragteren. De
Parthen bedienden zich van deeze gelegenheid
om de Romeinen den oorlog aan te doen, met
dat gevolg, dat zy Syrien, Cilicien, Palestina
en klein Afien overweldigden. Deeze nood en de
overkomst van fulvia wekten Antonius einde-
lyk uit de armen van cleopatra op. Hy be-
gon met den jongen pompejus tegen octavius
te heulen, en de vyandelykheden hadden reeds
een aanvang genomen, wanneer fulvia, de on-
rustige huisvrouw van Antonius flierf en de
peis weder tusfchen hem en octavius gemaakt
en verfterkt wierd door het huwelyk van octavia
met antonius. Deeze Echt wierd te Rome met
eene algemeene blydfchap gevierd, wyl men zich
van het uitmuntend charaéler van deeze zuster
van octavius veel goeds beloofde. Men maak-
te toen ook een nieuwe befchikking over de
Laß«
348
MET POMPEJUS BEVREDIGD.\\ 34J,
Landen , waar by weinig ora lepidus gedagt
wierd.
Vr. Zoo waren zy door een dubbeld huwelyk
aan weerskanten verbonden.
E. Ik heb vergeeten te melden ,dat octavius,
toen de hevige twist met fülvia uitbrak, haare
dogter onaangeroerd heenen zond en scribonia
trouwde. Naderhand liet hy ook deeze gaan,
om LïviA, de huisvrouw van den nog levenden
drusus tot zyne vrouw te neemen, fchoon zy
by haar man zwanger was.
R. Welk eene ongeregeldheid!
E. Wat moest men in zulk een ftaat ver-
wagten, daar de hoofden zich aan geene wet-
ten kreunden en de heiligfte verbindtenisfen
fchonden. Dit huwelyk is ondertusfchen te
opmerkelyker om dat het aanleiding heeft ge-
geeven tot de opvolging van augustus , die
zelf geen Zoon heeft nagelaaten. - On-
der dit alles was men te Home in de uiterfte
verlegenheid, wegens gebrek aan levensmidde-
len, wyl Sicilien, toen de Koornfchuur van
Italien in de magt van pompejus en hy mees-
ter van de Zee was. Door aanhoudende aan-
zoeken en den dringenden nood, moesten An-
tonius, die \'er niet afkeerig vau was, en oc-
tavius, hoe hoog hem dit ftond, tot een ver-
gelyk met pompejus komen, waarby Sicilien
Sardinien, Corßca en Peloponnefm met de om-
liggende eilanden tegen een vryen -handel en
z®e»
-ocr page 367-■350 ^ octavius en antonius
zeevaart aan hem afgedaan, en eenige fchikkin-
gen over de geenen ,, die tot hera waren over-
gekomen, of in \'t vervolg zouden overkomen ,
gemaakt wierden. Antonius vertrok hier
op naar Griekenland, en hield zich een gerui-
jnen tyd n^et octavïa te Athenen op , terwyl
zyn Stedehouder ventidiüs , na de Parihen ver-
flaagen te hebben, de rust in Afien herftelde. —
Octavius deed hetzelfde iu GaUien.
D. Het verwondert my, dar de ftaatkundige
octavius tot zulk een vergelyk beOuiten kon.
E. Hy moest wel. In een gevaarlyken op-
fiand, daar het aanhoudend gebrek het volk raa-
zend gemaakt had , kon hy ter naauwernood
zyn leeven bergen. iVNTONius poogde hem wel
te redden, maar hy wierd ook met fteenen be-
groet. Het aanrukkend krygsvolk en eene groo-
te flagting onder de ellendige menigte , die in
den Tiber geworpen wierden, deed den ftorm^
voor een tyd bedaaren, welke ras weder zich
verheft zou hebben, indien \'er niet fpoedig in
voorzien was. Behalven een aanzienlyk leger
had POMPEJUS een magtige vloot in zee, waar-
door hy op zyne eilanden ongenaakbaar was. —
Hy wilde ook daarom het minst van een ver-
gelyk hooren: want hy had het nu in zyne hand,
om zich aan de vervolgers van zyn Vader en
deszelfs geflagt te wreeken. Antonius en oc-
tavius zouden \'er de eerfte flagtoffers van ge-
weest zyn: maar zyne vrienden drongen \'er hem
toe
-ocr page 368-MET pompejus IN oorlog, 35S
toe en de moeders van pompejus en antoniüs
bemiddelden het. Het beding , dat hy maak-
te voor de uitgeweekenen, uitgezonderd die deel
hadden aan den moord van c^sar: maar nog
meer het afgeflage voorftel van menas of me-
nooorus volgens appianus, toen antonius en
octavius in zyne magt waren, doen hem veel
eer aan. Octavius beantwoordde niet lang aan
deeze edelmoedigheid. Deeze mènas , Stedehou-
der van Sardinien, maakte zich kort daarop by
pompejus verdagt. Hy ontbiedt hem, maar deeze
befluit Kever zichzelven, het eiland en de vloot
onder zyn bevel aan octavius over te geeven,
die hem met open armen ontvangt. Te ver-
geefsch eischt pompejus deezen verraader, die
naderhand nog tweemaalen van party veran-
derde, volgens onderling verdrag op : waarom
hy aan menecratës last geeft, om op de Kus-
ten en Zeeën van Italien met een fterke vloot
te ftroopen. Dit noodzaakt octavius, om zich
tegen hem te verzetten, dan daar hy zich al-
leen te zwak bevind, ontbiedt hy antonius en
lepidus om hem byftand te bieden. De eerfte
begeeft zich terftond naar Brundufium, maar van
daar, toen hy octavius niet aantrof, weer naar
Athenen» Het ftond toen weer naar eene verwy-
dering tusfchen antonius en octavius , maar
octavia bragtze weer by elkander. Zy gingen
eene ruiling aan van galeyen, die octavius, en
van krygsvolk, datantomusnoodig had,om den
Par-
-ocr page 369-POMPEJUS VERWONNEN*
Partifchen oorlog voort te zetten en beOooteï?^
den tyd van het driemanfchap nog voor an-
dere vyf jaaren te verlangen, zonder den Raad
of het Volk daarin te kennen. Lepidus kwam
niet, dan tegen het einde van dien oorlog, welke
met een wisfelvalligen uitflag zeven jaaren lang
fleepende gehouden wierd. In verfcheide zee-
flagen had pompejus doorgaans de overhand,
en daarenboven leeden de vlooten van octavius
tot tweemaalen in een vreesfelyken florm fchip-
breuk. Een Cäsar zou by die gelegenheid ras
een einde aan \'t verfchil gemaakt hebben, maar
pompejus, die in zeer veele opzigten naar zyn
Vader geleek, wist zoo min als deeze zich van
zyn voordeel te bedienen. Hy gaf octavius
tyd, om zyne vlooten te herftellen, en de magt
van lepidus by de Zyne te voegen, waar door
pompejus hèt zeer benaauwd -kreeg. — By
Sicilien kwam het eindelyk tot een befltsfen-
den flag , waarin pomvejus na een dap-
peren en hardnekkigen tegenftand moest be-
zwyken. Zeer zelden is \'er bloediger zee-
ftryd voorgevallen tusfchen twee talryke vloo-
ten , waarin men meer dan agthonderd zei-
len tbide, door de bekwaamfte vlootvoogden
agrippa en öemochares aangevoerd. Men
hield eerst naar de gewoonte en wapening van
dien tyd van verre fchutgevaarte met pylen: ver-
volgens gingen de fcheepen met hunne rostra
of wel voorziene voorfteevens los om elkander
in
352
in den grond te\'booren, en eindelyk klampte
men aan boord en vogt hand aan hand. Ten
laatften moest demochares , de dappere Ze&i
voogd van Pompejus, zwigten. Hy wilde die
nederlaag niet overleeven. Agrippa vervolgde
en vernielde alles, wat hy ter Zee agterhaalen
kon 5 octavius , die met zyn heir den uitflag
afgewagt had, alles wat aan land ontkoming zogu
Deeze flag befliste zeer veel ten voordeele van
octavius. Het leger van pompejus gaf zich
zonder flag of ftoot aan zyn tegendinger over:
— Mëssina aan lepidus by verdrag, het geen hy
egter zoo flegt nakwam , dat hy die fchoone
ftad aan de Vlammen en plundering overliet ,
zonder octavius hier in te kennen* Dit veroor-»
zaakte een verregaand misnoegen: octavius ver-
zette zich tegen deeze baldaadigheid met reden 5
en lepidus toonde zich niet min met reden be-
zwaard , dat men hem , die ook tot het drie-
manfchap behoorde, byna alle gezag onttrokken
hadi Het ftond \'er na, dat uit dit gefchil
een nieuwe oorlog zou gefprooten zyn, het
geen aan pompejus weezenlyk ruimte , en een
geheel anderea keer aan de zaaken zou verfchaft
hebben, indien het lepidus niet aan beleid eit
invloed ontbroken had. Octavius , welke zich
op den aanhang verliet, dien hy had, ontzag
gich niet in \'t leger van lepidus te gaan, het
welk hem egter byna flegt bekomen was. Naauw-
lyks tot de zynen Wedergekeerd, brengt hy zyrt
ÏIL DEELé ^ helf
\\
-ocr page 371-3^4 lepidus afgezet.
heir in de wapenen en voor de wallen van le-
pidus. Zyn volk, in plaats van te vegten, loopt
tot octavius over., en hy vindt zich genood-
zaakt in eenen demoedigen ftaat tot de barm-
hartigheid van octavius zyn toevlugt te nee-
men, die hem van al zyne waardigheid , het
hoogepriesterfchap alleen uitgezonderd, ontzette
en vergunde zyne dagen als een vergeeten bur-
ger te eindigen. Zoo liep het met lepidus af,
die dikwerf als opperbevelhebber het hoogfte
gezag in de Romeinfche legers gevoerd, het ge-
bied van Rome en de waereld met antoniüs
cn augustus gedeeld en nevens hen over de
ambten, goederen en het leeven van zoo veele
doorlugtige mannen befchikt had. By deeze
twee berustte nu nog de opperheerfchappy.
Octavius bereikte, wanneer dit gebeurde, eerst
den ouderdom van agt en twintig jaaren. Hy
had eene verbaazende magt van 45 Legioe-
nen , door malkanderen op vyfduizend man gere-
kend , 25,000 ruiters , 37,500 ligtgewapendea
waaronder de Germaanen zullen moeten gere-
kend worden , en 600 oorlogfchepen in zyn
dienst. Het eenigfte, dat hem in zyn genoegen
ftoorde, was de muitery onder zyn krygs-
volk , waar van hy allen, die by Mutina en in
de Philippifche velden gediend hadden, hun af-
fcheid moest geeven, en hen en de overigen
befchenken. —
Fr. Waas
-ocr page 372-ZOON VAN POMPEJUS VËRMOokO. 35S
Fr. Waar bleef de ongelukkige zoon van
pompejus ?
E. OcTAviüs wilde hem niet vervolgen, het
zy dan dat hy Antonius daar door werk wil*
de verfchalfen, zoo by zich tegen hem Helde |
bet zy j dat hy zyn ambtgenoot verdagt wilde
snaaken, wanneer hy pompejus in zyn befcher«
Illing nam. Het laatfte was niet onwaarfchyn-
lyk, om dat antonius uit ergwaan tegen oc-
tavius het daarheen meermaalen gerigt had.
3?0MPEjüs zogt ook eerst tot antonius den wyk
se neemen , maar hy trof hem hiet aan. Hy
zond voorilagen, maar wilde tegelyk met de
IParthen handelen ^ tegen welke antonius te
¥elde was. Dit wierd ontdekt" en daaruit
een nieuwe oorlog gebooren , waarin Pompe-
jus , met veel minder magt, nogthans in de
mogelykheid geraakte, om zyne zaaken te her-
ftellen , zoo hy zich daar van had weeten te
bedienen. Op \'t laatst liep hem in klein Jften
alles tegen , en zyne zwakke poogingen wa-
ren niet meer, dan doodftuipen. Elk verliet
hem en hy wierd genoodzaakt, om zich, daar
hy door titius den Legaat van antoniIJs in
de uiterfte naauwte gebragt was , op befchei-
denheid over te geeven. — Men benam hem
in den ouderdom van veertig jaaren het leeven,
en met hetzelve aan zyn aanhang de hoop tot
eene gewenschte herftelling* Octavius, die
sich naar Rome had begeeven, wierd daar inet
Z ü äL
öctavius met antonius
alle tekenen van eer en. vreugd ontvangen, waar
men hem korts te vooren gedwongen had, zich
met pompejus te verzoenen. De ftrooperyen in
Siciliën , nog in onze dagen voor een roofiiest
befaamd, in Italien en in den omtrek van Romè
zelf gaven hem een jaar lang de handen vol:
maar de tyding van de geheele uitroeijing van
pompejus — nieuwe vreugde , en aanleiding
tot eene nadere verbindtenis met Antonius ,
wien hy in zyne afweezigheid alle eer liet
aandoen , geluk wenschte , en te gelyk ver-
troostte wegens den ongelukkigen uitflag , die
zyne onderneeming tegen de Parthers einde-
lyk had. —— Dan deeze goede verflrandhou-
ding duurde niet lang. Antonius had Cleo-
patra niet kunnen vergeeten ; hy overlaadde
haar met alle mogelyke eer en gefchenken,
deelde aan haar en haare kinderen verfcheiden
aanzienlyke landfchappen uit; ja , zoo ver liet
hy zich door haare liefkoozin gen betoveren ,
dat hy zyne braave gemaalin octavia , die met
tweeduizend man uitgeleezen volk voor den Par-
tijchen oorlog naar Athenen was getrokken,
weder naar Rome Het gaan , en zich met zyne
gehefde cleopatra in den echt liet verbin-
den. De gemeenfchap , die tusfchen CiKSAR
en cleopatra! had plaats gegreepen, ver-
klaarde hy voor een. wettig huwelyk en ciksa»
rion, wien zy voorgaf by caesar gewonnen
te hebben, voor den Zoon van deezen Vorst,
om daar door buiten twyffel het recht van oc«
TAYiüs wankelbaar te maaken. Dit gaf natuur-
lyk aanleiding tot .verwydering,--- Zoo dra
OCTAVIUS de Pannoniers en Dalmatiers eeu en
andermaal overwonnen had, rustte hy zich ern-
ftig toe, om den hoon door Antonius zyn huis
en zyne zuster aangedaan , hoe zeer deeze
hem zogt neder te zetten, te wreeken.
R. Octavia moet dan inderdaad voortreffely-
ke hoedanigheden gehad hebben.
E. Die had zy en het was dus te flegter, dat
antonius een wellustige cleopatra boven haar
ftelde, maar dit moest een middel zyn tot zyn
ondergang. In den beginne kreeg het octavius
kwaad binnen Rome, daar Antonius eèn grooten
aanhang had, maar hy wist door een waar of
valsch berigt, dat Antonius voornemens was
het gebied van Rome aan cleopatra op te
draagen en den fetel des ryks naar Egypten over
te biengen, elk tegen hem te verbitteren. Anto-
nius wierd van alle zyne waardigheden ontzet,
elk een vermaant van wegens den Raad, ora zy-
ne zyde te verlaaten en den oorlog tegen cleo-
patra befloten. De magt, die aan weerskanten
by een gebragt wierd, was zeer groot. Volgens
het vyftigfte boek van dio cassius wilde oc-
tavius liever den Kryg in Griekenland, en het
gebied van Antonius, dan in de nabyheid van
Rome voeren. Hy bragt daar toe alle zyne
{jßoeffende benden by een. Alle krygsknegten,
Z 3 ) die
DE SLAG
die van eenig belang waren, dus drukt hy zich
uit, waar onder wy dan ook de Batavieren en
andere Germaanen begrypen moeten , voerde
ïiy , nevens de aanzienlykfte Raadsheeren en
Ridders , naar Brundufium: de eerften, om \'er
zicfi van te bedienen in den kryg; ^e laatften,
op dat zy in zyn afweezen geen kwaad zouden
brouwen , ook op dat elk zou Zien , dat het
grootfte en beste deel der Romeinen met hem
gevoelde. Niet alleen deezen, maar ook alle
de vreemde bondgenooten, welke zich by
hem voegden, bragt hy onder den eed. De
beide Zeemagten ontmoetten elkander by Acti-
vum , een voorgebergte in Acarnanien aan de
Jonifche Zee. Cleopatra, welke naar Egypte
had willen keeren en hetzelve in een gedugten
ftaat van tegenweer ftellen, om daar den ftoot
af te wagten, was met festig Egyptifche fchepen
pok by den flag tegenwoordig. Dezelve was
hloedig en de zege lang twyfFelagtig. Dit ver-
Veelde de dartele Vorftin ; zy vertrekt met haar
fmaldeel, brengt de vloot van Antonius daar
door in wanorde, en hy befluit lafhartig haar
te volgen. Het vlugten wierd daarop algemeen,
fn fchoon een aanzienlyk getal fchepen zich
nog lang dapper weerde , moesten zy het ein-
delyk , wanneer het ingeworpen vuur de over-
hand nam , opgeeven. De geheele vloot wierd
genomen, of in den grond geboord en het
geheele leger yan Antonius gaf zich n»
B Y A C T I U M.
zeven dagen toe vens aan den Overwinnaar
over. Te vergeefsch zogten Antonius en
CLEOPATRA hunne zaalten te herftellen. Een
algemeen misnoegen deed haar naar Egypten
keeren i, waar zy verfcheide verdagte Grooten liet
ombrengen. Haar toeleg, om in den uiterften
nood haare fchatten elders te bergen, mislukte.
Antonius voegt zich weder by haar en tot drie-
maaien zenden zy gezanten met aanzienlyke ge-
fchenken naar octavius, die voor een korten
tyd naar Italien gekeerd was. Telkens worden
hunne aanzoeken met verfmaading afgeflagen,
maar de gefchenken behouden. Intusfchen had
octavius,op dat cleopatra en antonius zich
niet in wanhoop roogten van kant helpen , en
al de verbaazende fchatten, die zy in eene graf-
plaats by een verzameld had, vernielen of tnet
dezelve naar Vrankryk of Spanjen vlugten, door
zyn vrygelaaten thvrsus doen zien, dat hy
op haar verliefd was , \'t geen zy, die c/esa»
en antonius in haare ftrikken gevangen had ,
naar den aart van zulke vrouwen, gereedelyk
geloofde. — Antonius, van dit alles onbewust,
had eene land- en zeemagt by een verzameld om
CORN. gallus,die zich meester vmPamtmium,
een Zceftad in Egypten, gemaakt had, te bele-
geren, of hem en zyne benden over te haaien; dan
ook dit mislukte, zoo wel als de byftand, wel-
ke hy van verfcheide volken en Vorften , die
aan hem verbonden en verpligt waren, meende
Z 4 te
/
559
gfjCS G EVOLOEN
fe erlangen. Maar hy hielp ook zyne zaaken
deerlyk in de war , even als men verwag-
ten moet van iemand, die door wellust be-
dorven is. Gelyk het zyn fchuld was, dat
hy door een onnoodige vlugt de flag by Ac-
tium verloor, — dat zyn heir zonder hoofd
en bevel zich aan octavius , moest onder-
werpen; zoo liet hy ook eene aanzienlyke
menigte fchermers , welke tot zyne hulp
naar Egypten wilden trekken , in Syrien in
den loop, waar zy zich eindelyk moesten
overgeeven en tegen gegeeven woord van kant
gemaakt wierden. Cleopatra zelve, aan wie
antonius zyne braave octavia en al zyn ge-
luk opgeolfert had , fpeelde hem een kwaade«
trek, wanneer zy pelüsium aan octavius over-
gaf, waardoor hy zich met gemak meester van
Alexandrien kon maaken.
Vr. Zoo verfchafte zy octavia eene gedug-s
te wraak.
E. Wat kan men anders van eene wulpfche
vrouw verwagten ? Haare trouwloosheid ging zoo
ver, dat Antonius, die van Parcetonium nzüxA-
ïexandrien gekeerd was, — de ruitery van octa-
viüs overviel en verfloeg, door haar buiten ftaat
gefield wierd, om den zege te agtervolgen. Toen
hy het weder ter zee of met een fcheepsftryd
of met de vlugt naar Spanje wilde beproeven,
w\'st zy het zoo te fchikken , dat de vloot
hem verliet en zich aan octavius ©vergaf.
van dien slag» 3öi
In Alexandrien was Antonius niet langer vei-
lig, wyl overal verraad en nergens orde tot ver-
dediging was. Cleopatra fchynt het tot
dat uiterfte te hebben laaten komen, opdat
ANTONIUS door wanhoop zich zelven het leeven
beneemen en zy zich vryelyk aan octavius over-
geeven mogt: maar hy kon niet befluiten tot
fterven , zoo lang cleopatra leefde , in wier
bezitting hy afles fl:elde. De hstige Koningin
fluit zich daarop in de grafplaats met een ge-
fneeden en twee maagden op, en laat het gerugt
gaan , dat zy zich daar van \'t leeven beroofd
heeft. Toen wagte hy niet lang met zich te
doorfteeken. Cleopatra doet hem, toen het te
laat was, van,de valschheid der maare verwit-
tigen, Nu wenschte Antonius te leeven, of ten
minften in haare armen den geest te geeven en
dit laatfte wierd hem alleen vergunt. Zoo dra
had octavius deeze blyde boodfchap van cleo-
patra niet ontvangen, of hy zendt eenige ver-
trouwden , om haar, die niemand toegang ver-
kenen wilde,te verrasfen. Dit gelukte: men gaf
haar goede woorden en verzekering, dat octa-
vius niets meer verlangde, dan om haar te zien,
en alle vergenoeging te verfchafl^en. Zy verzogt
uitftel en vryheid, om de lykplegtigheden aan An-
tonius te verrigten. Dit wierd haar toegeftaan ,
maar tevens alle zorg gedraagen, dat zy zichzel-
ven nog haare fchatten geen leed kon toebren-
gen, Toen maakte zy zich gereed tot eene ont-
Z 5 cioe-
DOOD VAN
moeting: zy ontving hem in keurig rouwgewaad,
had haar kamer met de beeldtenisfen van c^sar,
vercierd , zyne tedere minnebrieven lagen op
haaren fchoot en in haar gelaat had zy alles ver-
eenigd , wat een man bekooren kon. — Dan
ocTAviüS, fchoon niet minder dan kuisch, bleef
onder alle haare zoetvloeijende redenen, traanen
en lonken even koel: en hoe kon hy, zoo hy eenige
kieschheid, eenig doorzigt bezat, en dit laatfte
bezat hy uitneemend, zich aan zulk eene Syrern
waagen? Hy vergenoegde zich met haar gerust te
ftellen, dat haar niets kwaads wedervaaren zou.
Op deeze mislukking befluit cleopatra , nu
haar niets te wagten ftond, dan het verlies van
haar. ryk en eene vernederende omleiding in ze-
gepraal, zich zelve het leeven te beneemen:
waar toe zy zich, na veele foorten van fterven te
hebben laaten beproeven, zoo men vermoedde,
vatl een adder of Aspis bediende, die haar hei-
melyk gebragt was, Zy had epaphäoditus met
een fchrifcelyk verzoek aan octavius van de hand
gezonden, om by Antonius begraaven te worden.
Terftond zendt de Overwinnaar, om haar voornee-
men te beletten: maar cleopatra lag reeds dooi
op haare rustbedde met al de Vorftelyke pragt,
waar mee zy zich in haar leeven gewoon was
op te eieren. Men ontdekte niets, dat haar den
dood kon toegebragt hebben, dan eenige don-
kerblaauwe flippen op den arm, welke zoo wel
door de fl»eken van een vergiftigde hairna^ld,
als
56z
cleopatra. 363
s!s vaa eeii adder kónden veroorzaakt zyn.
Dus eindigde cleopatra haaren rol, welke zy
door haare ziels- en lichaamsbegaafdheden, - door
de vrugtbaarheid en het vermogen van haar ryk,
dat alles niet alleen voor zichzelven opleverde
maar ook toen nog een ftapelplaats en voor-
raadfchuur voor andere landen was, op eene
luisterryke wyze kon uitgefpeeld hebben. Nu
heeft zy zich door de buiteiifpoorigheid van
haar leeven zoo wel, als door de rainp/.digheid
van haaren dood, berugt gemaakt. —■ Met
haar eindigde het ryk van Egypten , dat in een
Jïoowijc/i wingewest veranderd wierd. De oudfte
Zoonen van antonius, die hy by fulvia en
cleopatra gewonnen had , wierden om \'tleeven
gebragt. C.®SARtoN moest deezen naam en het
misbruik, dat \'er van gemaakt kon worden, tnet
den dood boeten, maar de andere kinderen die
antonius zoo wel by haar, als by fulvia hadj
wierden door de goedhartige octavia aangeno-
men en geborgen. Op zulk eene. gemaklj^lytie
en fpoedige wyze wierd octavius meester vau
een der beste koningryken, en van het ganfche
Romeinfche gebied zoo wyd en ver het zich
uitftrekte , wyl in Antonius alle mededingers
verdweenen waren. Behalven veele aanzienlyke
Romeinen, die naar.gewoonte zonder genade om
hals gebragt, — weinigen verfchoond wierden,
kwamen eene menigte Vorften en Vorftelyke kin-
deren, die zich als vrienden of als gyzelaars by
AN-
-ocr page 381-364 OCTAVIUS
antonius bevonden hadden, in handen van oc-
tavius. Deezen behandelde hy meestal wel of
zond ze te rug, om daardoor zyn aanhang te
vestigen. Boven de onmeetelyke fchatten, welke
in zyne handen vielen, moesten de ongelukkige
Egyptenaars , fchoon zy niet dan lydelyk in
deezen twist waren , nog het zesde deel van
haare bezittingen opbrengen. Octavius kogt
hier mede de plundering van Alexandrien af,
en befchonk alle zyne foldaaten en vrienden ry-
kelyk. De beftiering van Egypten , een land
van zoo Veel belang, vervuld met onrustige in-
wooneren , dorst hy aan geen Raadsheer ver-
trouwen, zelfs mogt zulk een niet in Egypten
komen. Cornelius gallus, een Ridder, den
verdediger van Farmtonium, wierd het opge-
draagen.
R. Zoo is dan de Romeinfche alleenheerfching
voor de tweedemaal gevestigd! Ik heb met eene
ftilzwygende verwondering aangehoord hoe eeni-
ge weinige ftervelingen de ganfche waereld in
rep en roer kunnen brengen. — Hoe de eene
ramp de andere voortbrengt, en elk op zynen
tyd vergolden wordt. Octavius alleen ontgaat
zyn welverdieade ftraf, en zegeviert over alle
zwaarigheden , over alle vyanden. Wanneer
viel dit voor myn eelhart ? dit moet niet lang
voor de geboorte van christus geweest zyn.
Ü. Ruim een vierde van eene Eeuw. Ja myn
EozEMONDzoo gaat het dikwerf in de waereld. De
mees-
-ocr page 382-A L L E E N H.E E R S c H E R. 365
meesten, maar niet allen komen om in het onrus-
tig en onregtmaatig dingen naar den hoogften
rang. Een enkele, die by de noodige begaafdhe-
den , overleg en moed gebruikt, raakt \'er boven
op, wanneer de Voorzienigheid zich tegen zyne
handehngan niet verkiest te ftellen. Zoo ging
het \'met octavius , wien het zelf nog beter ge-
lukte dan c^SAR.
Fr. Ik zou het deezen veel liever gunnen dan
zyn opvolger, die zich aan de grootfte onmaa-
tigheid , en wreedheid in het dingen naar de
heerfchappy heefc fchuldig gemaakt, wat zal het
dan zyn, nu hy dezelve verkreegen, — nu hy
niemand te dugten heeft! Laat het my vergunt
zyn te vraagen, myn Vader! hoe kon de Voor-
zienigheid zoo veel vergoten bloed ongewroken
laaten:--zulk eenen in het hoogfte bewind
dulden? dit begryp ik niet.
E. Wat zullen wy, myn Zoon!met onze op-
pervlakkige kennis, ons vermeeten te oordeelen.
De Albeftierder laat dikwerf het kwaad toe, om
de Volken te tuchtigen : — ook wel, om een nog
erger kwaad voor te komen. Ik heb het n reeds
gezegd, het verbasterd Rom had zyne vryheid
verbeurd, en was geen beter meester waardig.
Daar de verwagting van horatius, dat het vol-
gend geflagt nog flegter zou zyn , maar al te
zeer bevestigd is, zult gy ook zyne opvolgers
nog boozer vinden. — Ik heb octavius, gelyk
gy weet, niet gefpaard in mya verhaal: men
zou
-ocr page 383-3Ö(S OCTAVIÜS
zon egter dit tot zyne verfchooning kunnen
bybrengen, dat hy buiten twylfel door het ge-
val van zyu Vader c/esar meest tot dat wreed
bellaan vervoerd is 5 want dit is zeker, dat hy
van dit oogenbhk af, dat het gevaar voorby
was, een veel zagter weg is ingeflagen.
D. Indien octavius niet wreed van aart ge-
weest was, myn eelhart, zou hy zoo veele
onnoozele flagtoffers, zelfs kinderen aan zy-
ne heerschzugt niet hebben kunnen opolferen,
Zyne volgende gemaatigdheid zal men niet
aan zyne menschlievendheid, maar aan zyn
doorflepe Staatkunde moeten toefchryven , die
hem leerde, dat hy nimmer harten zou kun-
nen winnen , nimmer zyn voliv gelukkig maa«
i\'en, of zoo hy hier al weinig om dagt , zich
no-^it in \'t midden van een gedugt volk veihg
op deu ^etel kon agten , die c^sar , die zy-
ne opvolgers met hun bloed geverwd heb-
ben , of hy moest het jok der overheerfching
zoo draagelyk maaken, als met zyne grootheid
beflaan kon.
E. Gy fchynt ook in lang zoo veel met he£
charakter van octavius niet op te hebben, myn
uideliiic, als met dat van caesar. Met dat alles
heeft hy eene vry geruste regeering tot aan het
eind van zyn leeven gevoerd, en de Romeinen
begonnen onder dezelve , na dat zy in zulke
hevige en aanhoudende fl:ormen meer dan eens
fchip breuk geleden hadden, op nieuw te beko-
men 5
allee nheersc her.
Hienj maar haare vryheid kregen zy niet weder.
— Laaten wy dezelve kortelyk doorloopen, daar
ik u tot dus ver een aaneengefchakeld verhaal
van de grondlegging van het Keizerlyk gezag
gegeeven heb, terwyl wy alleen zullen ftilftaan
by het geen betrekking heeft tot de Germanen
en vooral tot de Batavieren,
D. Als gy wilt eelhart. Het beeft my
geenszins verveelt, dat gy een weinig breeder
in die gebeurtenisfen hebt. uitgeweid, die wel
eigenlyk het Romeinsch gebied raaken, maar
waarin onze lieden nogthans deel hadden. Ik
heb nu een klaar denkbeeld van het geen my tot
dus ver verward voor den geest zweefde: daar-
enboven is de Romeinfche gefchiedenis voor elk
een van \'t uiterfte belang. Hoe veele zonderlin-
ge , onverwagte uitkomften! welke daaden, die het
menschdom eer aandoen of met fchande bevlek-
ken, welke Charakters levert zy niet op! Waar-
lyk wy behoeven tot geene 2? omflßj onzen toevlugt
te neemen, om het menschdom te kennen, en on-
zen Geest door het wonderlyke opgetogen te
houden. Ondertusfchen ben ik merkelyk te rug
gekeerd van myne bewondering van alles, wat
minsch was. Hier in is myn vriend wel geflaagd.
E. Gy zoudt van het een en ander nog meer
overreed zyn, myn eelhart, zoo ik my in by-
zonderheden had kunnen inlaaten , — wanneer ik
hun verval nog duidelyker had kunnen doen af-
fteeken. Octavius hield te Rome, na dat hy een
308 OCTAVIUS
geruimen tyd in klein Afien en Griekenland door»
gebragt had, drie groote zegenpraalen agter den
ander. In de eerfte wierden ook de Duitfchers
genoemd , die van carina verwonnen zouden
zyn, welke daarom voor deeze reis deel had
aan de zegenpraal.
Fr. Wat gedeelte van Duitschland had ,.}iy
overwonnen ?
E. Ik denk hier aan het zeggen van tacitus
in het zevenendertigfte hoofddeel van de zeden
der Germaanen, „ wy hebben meermaalen over
hen gezegepraald, dan hen waarlyk overwonnen."
Zy waren zoo gedugt voor de Romeinen , dat
een enkele gelukkige onderneeming tegen een of
andere Germaanfche ftam, en hoe veelen wa.»
ren \'er niet! ftof genoeg tot eene zegepraal
voor de Romeinen opleverde. Zoo was ook
hier het geval , en dat het van weinig belang
is kunt gy daaruit opmaaken , dat deeze Gev
maanen by de Pannoniers, Dalmatiers , Galliers
en nog andere volken gevoegd zyn: — daar de
volgende zegepraal alleen over den flag by Ac"
tium en de derde over Egypten was. De Gal-
liërs , waarover octavius zegenpraalde, waren
de Morinen, de uiterfte der volken by virgilius
genoemd, om dat zy de grenzen van Gallien aan
den Rhyn en de Noordzee bewoonden en andere
deelgenooten van derzelver opftand. De Duit-
fchers waren de beroemde Sueven tegen welken
cyfiSAR tweemaal te vergeefsch den Rhyn wai
öveï=
-ocr page 386-zéoepraalt. 3g9
overgetrokken. Deeze flrydbaare volken bad«
den verrcheidemaalen federt dien tyd hunne in-
vallen over die rivier herhaald en zy waren wel
te rug gejaagd, maar zoo min overwonnen als
ten tyde van casar.
Fr- Was octavius dan by deezen oorlog te-
genwoordig geweest? — daar heeft Vader niets
van gemeld.
E. Neen: maar het geen de Legaaten van eerl
opperbevelhebber {imperator\') volgens zyn last
verrigteden , wierd ook deezen toegerekend,
Anders zou ik zeker van deezen togt gefproken
hebben, wyl dezelve zoo naby de Nederlanden,
is voorgevallen, want de Morinen woonden op
de kusten van Flaanderen. Eh hej: is niet ,
onwaarfchynlyk, dat carina by die gelegen-
heid op het eiland der Batavieren zelfs geweest
is, en zich van hunne hulp bediend heelt. —
Octavius liet in deeze derde zegenpraal, nevens
de fchatten vk Egypten geroofd, het beeld van
CLEOPATRA (Tp een rustbed liggende omvoeren,
v/aaruit men kan opmaaken , dat zy niet zon-
der reden bedugt geweest was voor de fchan-
de, die haar naakte. Dan, hetgeen deeze ze-
genpraalen nog opmerkelyker maakte, was, dac
\'er onder veele vreemde dieren een Rhinoceros
en een Hippopotamus of rivierpaard voor het
eerst te B,me vertoond en ter dood gebragt
wierden: — en dat \'er eenige benden van ge-
vangene Baders, die aan beide kanten van den
37a OCTAVIÜS
Donau woonden en Sueven , tegen elkanderen
ftrydende zyn ingevoerd. (*)
Vr. Deeze zegenpraalen zullen zeer plegtig
geweest zyn.
Ë. Zoo waren zy. Alles wat de overwinning
luister kon byzetten wierd daar vertoond, en het
was eene van de verftandige uitvindingen, waar
aan de Romeinen den gelukkigen uitflag van vee-
le onderneemingen te danken hadden; maar zy
wierden in die laatfte tyden zoo dikwerf en ora
zulke geringe oorzaaken herhaald , dat \'er alle
glans afraakte naar maate de uiterlyke toeftel en
pragt vermeerderde. — Men deed voorts, als of
dit niet genoeg was, Octavius alle mogelyke eer
aan. De dag zyner overwinning wierd tot een
blyde gedenkdag ingefteld; — vyljaarige fpelen
wierden ingevoerd. Kortom, Rome vergat door alle
plegtigheden, offerhanden, fpelen en feestvierin-
gen zich zelven en de eflende, welke zy door-
geftaan hadden, te meer, om dat octavius het
volk niet alleen ontfloeg van alle buitengewoone
fchattingen, maar zoo overmaatig veel geld uit-
deelde dat de landeryen zéér in prys fteigerden
en de renten twee derde verminderden.
D. On-
Alles, wat wy van deeze krygstogten weeten,
hebben wy aan de korte aantekeningen van den naainv-
keurigen dio Cassius te danken, in het LI. boek van
zyne Romeinfche Historien^
Ä Ë G E p II A À L ï*
t). Ondertusfchen hadden zy hnnae Vryheid
ien vermoorde medeburgers niet wederi
E. De laatften kon octavius niet te rug roepen :
hun bloed bleef voor zyne rekening; maar wat
de vryheid betreft, daar voor fcheen zitrh eenige
hoop op te doen, na dat het gantfche ryk van bin-i
pen en van buiten in rust gebragt , en daarop de
Tempel van janus op bevel van den Raad gefloo^
ten was. \'
Vr. Wat wil dit zeggen ?
E. Deeze tempel wierd niet geflooten , daiï
wanneer het gantfche ryk een volkome vrede
genoot.
Vr. Hoe kon dit in zulk een uitgeftrekt ge-
bied, waaraan zoo veele volken tegen wil ei!
dank aan onderworpen waren, in volle kragtf
waar zyn ? -
E. Het was daarom ook maar tweemaalen na
NUMA gebeurd, en om deeze reden baarde dit
boven alles, wat \'er uit vleyery gedaan wierd ; em
•uitneemend genoegen aan ocTAvilis, om dat mea
dit aan zyne dapperheid en beleid toefchreef,
fchoon \'er ook in de afgelegendfte deelen volken
waren, die het hoofd opftaken, onder welken de
Cantabriers in Spanje en de Treviren met eenige
Germaanen in Duitschland genoemd worden î ge-
lyk ook de Daders , de Bastarnen en andere
vreemde volken kort daarop in Macedonien vie-
len, maar dit wierd van weinig belang gerekend ^
en fpoedig te regt gebragt.
Aa Ä Fr. Doof
-ocr page 389-372 ä g r I f e a e w
Fr. Door wien wierden de Trevieren , weï-
Ice ik als onze verre nabnui\'en nog ken, ter ne-
der gezet?
E. Wy hebben van hen voorheen dikwerf ge-
fproken; Nonius gallus bragt hen tot rede.
Gy fpraakt daar even van de vryheid: *er ge-
beurde waarlyk iets, waar door het gebouw der
Oppermagt, het welk met zoo veel moeite en
gevaaren gegrond, in zoo veel menfchenbloed
gevest was , byna in eens zou ingellort zyn.
Octavius geliet zich als of de last der regeering
hem te zwaar, en hy daarom voorneemens was,
nu hy het zoo ver gebragt had, als het met mo-
gelykheid kon gebragt worden, dezelve af te
leggen en den ouden ftaat van Regeering te
herftellen. Hy hadt dit van te vooren wel be-
loofd , wanneer Antonius weer naar Romen
gekeerd en alles in orde zou zyn : maar nu
fcheen het hem ernst te weezen. Alvoorens hy
egter deezen gewigtigen ftap deed , raadpleeg-
de hy met zyue twee voornaamfte vrienden ,
agrippA en miecewas, welke hy tot de groot-
fte aangelegenheden pleeg te gebruiken. De
eerfte een kundig en dapper bevelhebber, die oc-
tavius te laud en te water de grootfte dienften
betoond had , de ander een Romeinsch ridder
en een man van \'t grootfte doorzigt. —
R. Hy zal buiten twyflèl verwagt hebben, dat
zy hem deezen ftap zouden afraaden, terwyl het
be-
-ocr page 390-m c e n it s*
belang van octavius en van hunzelven dit fcheen
te vorderen.
E. Dit gebeurde egter niet volledig. Agrip-
pa, — van wien men zulks het minst zou ver-
wagten, die \'er zelf zoo veel by opgezet had, ora
octavius tot die hoogte te brengen, — een
krygsman in den grootften nadruk, ried hem ten
fterkften aan, om zich van de alleenheerfching te
ontdoen en den Raad en het Volk weder te ftel-
len in de magt, die dezelve toebehoorde. M^ce-
UAS ried hem in tegendeel volftrekt dit voornee-
men af.....
Fa. Hoe mecenas.\' Is dit dezelfde, naar wien
de befchermheeren van kuuften en weetenfchap"
pen nog Mmcenaaten genoemd worden ?
E. Dezelfde. Verwonder u daar niet over.
Iemand kan een groot Vooiftander van geleerden
en kunstenaars en telFens heerschziigtig\' xyn»
Denk maar om lodewyic den Veeriiendea. —
Vorften, die-op vermeerdering van magt, — op-
het maaken van conquestm gezet zyu, zyn oolc
zeer gezet op roem, en wien zou die tot de na-
komehngfchap overbrengen, zoo het de gedenk-
flukken der kunst en de peunen der Geleerden
niet deeden\'. Auguj&tus was ook hun befcher-
mer en met een goed gevolg. Gy zult het eg-
ter maicenas zeer kwalyk neemen, dat hy oc-
tavius tegen hield, het mag dan ernst geweesc
zyn of niet , om den Staat haare vryheid
weder te geeven— maar men moet zyne re-
Aa 3 de-
srs
AGRIPPA E H
jienen leezen en overweegen, eer men oordeelt,
D. Het zal der moeite waard zyn deeze beide
groote mannen zulk een teder punt te hooren
be\'uaudelen , en hun denkwyze daaruit te lee-
ren kennen. — De redenen van agrippa kan ik
vermoeden : maar wat kon een verftandig man,
waar voor ik meen, dat m/ecenas altoos gehou?
den is , hier tegen inbrengen, daar eerst de Drie-
mannen en vervolgens octavius alleen al het
gezag zich onwettig aanmatigden, het geen zy
^ot du.« ver geoeffend hadden ?
E. Het zou te veel tyd weg neemen, wanneer
ik u alle deeze bedenkingen opgaf, Zy zyn gewig-
tig genoeg om in het twee en vyftigile boek van
dio cassius nageleezen te worden i hoewel het
jammer is, dat het flot van agrippa\'s en het be-
gin van M/ECENAS redevoering by dien naauwkeu*
jigen gefchiedfchryver, onthreeken. Indien men
de zaak in her afgeirokken befchouwd, was de
laad van agrippa oneindig voortreffelyker. Hy
ftelde octavius het gevaar voor oogen, waar aan
de grootfte mannen het meest bloot gefteld zyn ,
— vooral in een Scaat, waar men de over-r
heerfching niet gewoon en op zyne^Vryheid zoo,
nayv ri;? was , dat men geen, camillus , —
geen-scipjo had kunnen verdraagen; toen zy
voor dezelve eenigzins -gevaariyk wierden. Een
gevaar, dat door de fterkfte lyfvvagt niet te ver-
hoeden is, wyl deeze dikwerf de beulen vooe
den Voröt wierden, die zy bewaaken moesten. —
m
374
" i
Hy bragt hem het voorbeeld van zulke Vorften,
ook in Komt te binnen, die zich van hün magt
vrywiUig hadden ontdaan; en van anderen, waar
önder c^sar zelf, die het ongèhikkig hadden
vol gehouden , tot dat zy van hun gezag en lee-
ven beide beroofd wierden. — Hy fchilderde
de onaangenaamheid van den last — de verant-
woording , waaraan hy zich bloot ftelde.......
D. Dit dóet"AGiappA waarlyk groote eer aan,^
E. MiECENAS, wist als een ftaatkundigé dezeff-
de voorbèeldén, waar van agrippa zich bediend
had in èen ander licht voor te ftellen, en daaruit
het gevaar af te leiden , waar aan octavius
2ich o\'vergaf, zoo hy tot den rang van een ge-
meen Staatslid te rüg\'keerde: daar \'er zoo vee-
lén waren, die hy\' in hunne perzoonen en fami-
lien beledigd had. — Hy bedreigde hem, dat
\'er wel ras nieuwe sertoriussen , pompejus-
sen, brutussen zoudeu opftaaii. — Hy bragt
hem den beroerden ftaat van Rome te binnen ,
waar door alles uit zyn verband gerukt en de
wetten zonder invloed geraakt waren. — Hy
merkte aan, dat Rome deugdzaam was geweest,
ZOO lang het zyn gebied met Italien bepaalde %
maar dat de overwinningen van zoo veele andere
landen en volken met hunne fchatten en vreem-
de zeden de wellust op den throon , en den
Staat, in eene gansch andere gefteldheid gebragt
hadden, zoo dat dezelve na onmogelyk buiten
^ opperhoofd kon beftuurd worden. Hy ver-
■ ^
AGRIPPA en
geleek denzelven met een groot fchip, dat me$
veele goederen belaaden, ycele ftormen doorge-
daan had , reeds met water bezet was, voor het
laatfte plegtanker bg, terwyl de icheepsHeden on-
der elkander oneens waren; — het welk onmo-
gelyk kon behouden worden, ten het door een
kundig en voorzigtig fchipper in behouden hayen
^eftuurd wierd.
D. Dit laatfte komt inderdaad met de waarheid
en uwe voorige aanmerkingen over een.
E. Mjecenas moest zich van geene andere re-
denen bediend hebben , dan die van de veiligheid
van zynen vriend en de tegenwoordige gefteldheid
van Roms ontleend waren. ~ Nu komen \'er in
voor, die een machiavël waardig zyn, even-
wel meer met opzigt op het behouden, dan op
liet waarneemen der heerfchappy. Hier in geeft
hy aan octavius veele iritnemande lesfen, —
waar van de voornaamfte is , regeer zoo ,
als qy zoudt wenschen van ken ander ge-
regeerd TE woRCEN, Alles had wel geweest,
iudien hy octavius tot het aanneemen van een
bepaald gezag had geraaden: — in tegendeel
moest de Raad alleen den uitcrlyken fchyn, het
Volk niets en —hy alle magt behouden. Welk een
vreeslyk misbruik kon hy hier van maaken! of
meende m-jECenas zich ten opzigt van octavius
gerust te mogen ftellen? maar hy zou niet:altoos
leeven: en aan welke onheilen wierd dan de Staat
Biet onder zyhe opvolgers gewaagd, die minder
door-
376
m -ffl _c e n a s. 27?
doorzigt, iiegter hart en verkeerde raadsluy kon-
den hebben 1 en ook inderdaad gehad hebben.
R. En ocTAViüs hield zich buiten twylfel aan
W^CEWAS? . ^ . :: oc...::
E. Gewisfeiyk. Men njag.dit gedrag van oc-
tavius uiteen veifchillendoogpunt befchouwen,
200 men wil, wy kunnen niet, dan uit de gevol-
gen over de waare neiging en dryfveeren van ie-
mands hart oordeelen. Mecenas , dit kan men
niet ontkennen, bragt genoeg redenen van gewigt
voor, die iemand van een minder heerschzugtigen
aart,dan octavius,zouden overgehaald hebben;
men moet teflens erkennen, dat deeze zich
maar vry wel van de lesfen van im^-cenas bedien-
de , welke tot aan zyn dood toe de vriend-^
fchap en het vertrouwen van octavius behield.
Buiten twylfel is hy door hem in verfcheide ge-
vallen voor buiteofpoorigheden bewaard : waar
van dit een zeer fteik be\\yys, volgens ijio cas-
sius, oplevert, Octavius was op zekeren
dag op den rigterftoel gaan zitten met oog-
merk , om het doodvonnis over eenige be-
fchuldigden uit te fpreeken. Dit wordt aL®-
cenas berigt. Hy gaat naar octavius, maar
kon hem door de menigte omfl:anders niet na-
deren : \'er was\' geen ander middel, dau een
fchryfbórdje , waarop »mcENAS niet meer dau
deeze woorden zet, — ,, ftaa op beul," en het
voorts hem in iScn fchoot werpt. — Octavius
Aa 5 ver»
378 OCTAVIUS BEVESTIGD
verliet oogenblibkelyk den zetel, en de veroor-
deelden wierden behouden.
D/ Dit verzoent my eenigzins met M^iECENAS,
maar bevestigt teffens myne aanmerking, dat
OCTAVIUS uit den aart wreed was, maar zich
wonder wel, wanneer het met zyn belang ftrook-
te , wist ih te toomen. Op zyne hederlegging
van het gebied maak ik weinig rekening 5 dit
komt met zyn eerzugt niet overeen: maar hy was
een dooirfleepe ftaatkundige en zulk een kan men
niet ligt doorgronden.
E. Dit toonde hy ten duidelytóen , wanneer
liy, niet tegenftaande zyne keuze gedaan was,
zich kort daar aan geliet, als of hy de Regee-
Ting evenwel wilde nederleggen. Hy deed
céne zeer konstige en uitvoerige redenvoering in
den Raad, vvaar van de uitflag zoo was , als
hy verwagten kon. Onder de duizend Le-
den,\' want tot zulk een verbaazend getal was de
Raad Uitgedeegen, dorst niemand een mond voor
de vryheid openen ; het grootfte gedeelte verzogt
wit vle\'yery en eenigen uit waare zugt voor octa-
vius , dat hy de last der heerfchappy alleen op
ïich zou neemen. — Waartoe hy zich einde-
lyk voor den tyd van tien jaaren liet overhaa-
len, welke zoo dikwerf verlengd wierden , als
ocTAviüs leefde,
D\' Ik vat zyn oogmerk; alles, wat hy tot dus
yer gedaan had, was op eigen gezag en mét
ge-
-ocr page 396-ïn de heerschäspy. 379
geweld gefchied, nu was zyn gezag gewettigd
door den Raad, :
E. Zoo was het ook: men zou daarom eigen-
lyk van dit lydffip zyne Regeering moeten be-
beginnen te rekenen ~~ De lyfwagten van
OCTAVIUS kreegen ook van dit oogenblik af dub-
bele foldy. De wingewesten wierden tusfchen
hem en den Raad verdeeld, op dien voet, dat
octavius die alle voor zich behield, welk van het
meeste gewigt waren en bezettingen vorderden,
waar onder ook de Germaanfche landfchappen,
op dat hy den zwaarllen last mogt fchynen to
draagen, maar inderdaad om den Raad allen in-
vloed op het krygsvolk te onthouden. Egter
had het de naam , dat dit ook niet langer,
dan voor tien jaaren was.
R. Onder wat titel aanvaardde hy de opper*
heerfchappy ?
E. Men noemt hem en zyne opvolgers ge-
woonlyk CiESARES, maar dit is eigenlyk een ge-
flagtnaam. Octavius maatigde zich met regt
dien aan, om dat hy door julius c^ssar tot
zoon was aangenomen: in \'t vervolg is het een
eernaam geworden onder de Romeinfche en ande-
re alleenheerfchers, gelyk gy weet, welke nog\'
in zwang is cn boven den Koninglyken tytel ge-
fteld
e*) Dio cassius begint dezelve, in zyn Lifte boek
«en weinig vroeger met het vyfde burgemeesterfchap
yan OCTAVIUS 725 jaar na \'t bonwea vaa Rome,
380 -WORDT AUGUSTUS
lield wordt, Octavius dorst deezen titel en zelf
diea vaa Dictator niet voeren : maar vergenoeg-
de zich met den naam van Imperator, welke op
het leger: ~ van Burgemeester, Gemeensman en
Tuchtmeester, welke op de burgerlyke regeering
beïrekking hadden. Deeze waren niet haatelyk^
om dat zy met de oude gebruiken overeenltera-
den. Hy wist doch, dat het volk meer ep den
naam, dan op de zaak ziet en ouder die naamen
kon hy zich alle magt in oorlog en vrede aanmaa-
tigen.
R. Is hy toen niet ook augustus genoemd?
E.\' Ja: maar deeze naam heeft eigenlyk op de
Regeering geen betrekking, fchoon hy in laater
tyd in den zin van vermeerderaar des Ryks ge*
bruikt is. — Met al zyne naamen nog niet verge-
noegd, wilde hy ook die van romulus voeren:
maar dit wierd hem afgeraaden en men noemde-
hem augustus , om daar door de Heiligheid of
Hoogeerwaardigheid van zyn persoon aan te-
duiden , en zoo- zuilen wy hem voortaan
Hoemeu.
Vr. Daar het toch by de uitkomst blykt, dat
augustus liefst regeeren wilde, nam hy de vry-
moedige raad van agrippa niet kwalyk ?
E. Geenszins! deeze was en bleef zyn vriend\'
en augustus heeft hem zelfs tot opper llads-
voogd van Rome iu zyne afweezendheid met
volle magt benoemd j en hem voor eerst de dog-
ter van zyne zuster teu huwelyk gegeeven. Hy
be.
-ocr page 398-bezat de zeldzaame boedanigheid , dat by zich
op alle zyne verdienden niets liet voorftaan ,
ia zoo ver, dat hy menig een welverdiende ze-
genpraal weigerde , en aan augustus de eer
liet behouden, wanneer hy eenig vermaak aan
het volk deed ofopenbaare gebouwen fticljtre: —
en hy bragt veel toe tot verbetering van Rome,
waarvan nog de overblyffelen getuigen. — L)ee-
ze Vorst kon dos met mogelykheid geen beter
vertrouweling, geen uitmuntender dienaar vin-
den , dan AGRïPPA, en hy was aan hem zeer
veel verfchuldigd, vooral in den kryg, waarin
augustus geene overtrelFende bekwaamheden
bezat.
D. Augustus had dus een geluk, dat maar
zeer weinig vorlien bezitten — twee doorzigtiga
raadsluy, die zyne getrouwe Staatsdienaars en
welmeenende vrienden waren. Romen zal aan
hun invloed veel van het goede verfchuldigd zyn,
dat augustus in laater tyd bedreeven heeft.
E. Hy had verltand genoeg, niet alleen om
het heilzaarae van hunne raadgeevingen door te
zien , maar zich in alle gelegenheden van da
bekwaamde mannen te bedienen : en dit ont-
brak de meesten van zyne opvölgeren , welke
zich zelven en den Staat door onwaardige
gunstelingen lieten bederven. — Octavius lei
zich met ernst toe, om alle ingellope mis-
bruiken te verhelpen, den Raad vati veele
onwaardige en flegte Leden te zuiveren, — de
augustus maakt
openbaare wegen en gebouwen te herftellen en,
dat ik niet vergeeten moest, — de zeden te ver-
beteren. Vooral maakte hy veel w«;k, om alle
jonge lieden tot het huwelyk aan te "moedigen.
Den Raad en de Ridderfchap ftelde hy hier van
de noodzaakelykheid in nadruk voor, ja by be-
floot den gehuwden in alles den voorrang te
geeven , en op de ongehuwden belastingen te
leggen. Het is der moeite waard zyne redenvoe-
ring by DIO CASSIUS te leezen, by welke hy dit
belangryk ftuk naderhand heeft aangedrongen. C\'\')
R. Ik fta op het punt, om augustus alles te
vergeeven, wat octavius misdaan heeft: waarom
volgt men zulke maatregelen thans niet na, daar
de pragt der vrouwen, de losbandigheid der Jon-
gelingen, en de kostbaarheid van het huishou-
den zoo veelen van het huwelyk affchrlkkeni
E- Men kan in alle Landen, vooral daar eene
republikein fche regeerhig plaats beeft, zulke zaa-
ken niet doorzetten: men kan \'er zelfs de pracht
niet verhinderen , welke eene der hoofdoorzaa-
ken van het bederf is.
R. Wy zullen dan op beter tyden moeten
wagten,, waar in eene algemeene verbetering van
zeden plaats vindt: maar wanneer zullen die
komen ?
E. Augustus zelf , hoe wel hy *t meende
en hoe onbepaald zyne magt was , voerde
. weinig uit. De voorige wanorden had-
den te veel misbruiken veroorzaakt ; en,
OU
O Ziet het begin van hec LVIfte boek.
382
veele verbeteringen. 383
om de waarheid te zeggen , augustus was
zich zelven in deezen opzigt geenszins mees-
ter , maar gaf iu onkuischheid een alleiflegtst
voorbeeld, niet alleen door zyne onwettige echt-
fcheidingen en huwelyken, maar door zyne
gemeenzaamheid met andere vrouwen , waar
onder men zelfs de echtgenoote van zyn vriend.
M-ffiCENAS tellen moet, -7- De Raad had wel
geoordeeld, zoo ver ging zyne laagheid , dat
augustus aan geene wetten verbonden was; —
maar het volk was van andere gedagten en liet
zich niet gemakkelyk ftralFen over misdaaden
waaraan de hoofden zich fchuldig maakten. —
Maar wy zouden nimmer gedaan werk krygen ,
zoo wy ons in aanmerkingen van dien aart in-
lieten ; ik zal alleen eenige voornaame bedryvea
nog opnoemen. — Augustus , hoe weinig lust en
gefchiktheid hy voor den oorlog had , moest toch ,
om zyne agting by eene oorlogzugtige natie te
behouden, te velde trekken. — Brittannien kon
zich onder de Roomfche magt niet voegen. Hy
befluit door Gallien naar dit Eiland te trekken,
maar de Britfche gezanten, welke op nieuw fchat-
ting en onderwerping aanboden, deeden augus-
tus zyn reis opfchorten en zyn tyd in Gallien be-
fteeden tot het in orde brengen van dit uitgeftrekt.
wingewest, waarna hy over Spanje, dat ook de
hoornen opgeftoken had, weer naar Rome keerde.—
In het 728fte Jaar na het bouwen der ftad Rome»
toen augustus voor de agtfte maai burgemeester
was.
\\J
381- Ä u O ,u s T ü §
was, "moest hy op nieuw een togt omlemëê»
men, otn de Britten, die met zyn vertrek, de
vrees en ds .beloften vergeeten hadden , en de
Cantahrïers &n Aßurkrs, de twee ontembaare
liatiea van Spanjen, te tuchtigen. Maar by vond
niet de laatften zoo veel werk, dat hy ziek wierd
en zyn lust, om naar Brittannien te gaan verloor,
Zyn Stedehouder äinttistius bragt egter de zaak
tot een goed einde, zoo dra de Spanjaarden , die
deezen niet rekenden, uit hunne bosfchen te
voorfchyn kwamen, en\'in het open veld konden
aangetast worden. Carisius vermeesterde de
hoofddad der Afiuren. — In deezen tyd hadden
de Germaanen eenige Romeinfche kooplieden van
*t leeven beroofd, die ziCh iu hun land ver-
trouwd hadden , om handel te dry ven. M. vi-
MCïüS had het geluk , om deezen moord te
wreeken , dan welke Germaanen zich hieraati
fchuldig gemaakt hadden, kan ik niet zeggen.
Fr. ik dagt, dat de Germaanm zoo herberg,
zaam waren tegen vreemdelingen.
E. Dit waren zy ook ; maar de afkeer van
veelen tegen den handel en het wantrouwen te-
gen èt Romeinen, die, even als onze Europeen
in Oost- en West-Indien, overal zogten in te
booten efl te nestelen zal hen tot dit feit, dat an-
ders tegen hun goedhartigheid ftreed, vervoerd
hebben. Om alle deeze overwinningen , welke
augustus of eigenlyk zyne Legaaten behaalden,
ftoaden de Raadsheeren hem weder\' een zegen-
praal
WORDT KRANE.\', 385
praal toe, maar augustus weigerde dien , waar-
om men hem een zegeboog op de Alpen oprigc-
te en verlof gaf, dat hy op eiken eerften dag van
Louivmaand een kroon en zegekleed ■ draagen
mogt. De tempel van\' janus , weike wegens al-
le deeze onlusten \'geopeqd was , vvlerd toen
weder geOoten. — De rust duurde egter niet
lang : de Cantabriers overrompelden en ver-
floegen eenige Romeinfche krygsknegten , on-
der fchyn van hen kooren te leveren , maar
zy wierden door ;emilius ftreug gewrooken. —
Nu fcheen het, als of Home yjttx van meester
veranderen zou. AüöustüS wierdt gevaarlyk
ziek: men ftelde zich niet, dan zyn dood voor
oogen, en verwagtede niets anders , dan
dat hy zyn zegelring eii de opvolging, welke
daar mee verknogt fcheen, aan marcellus , zyn
Zusters zoon,die aan jejlia, \'s Keizers dógter ,
gehuwd was,een Jongeling van veel verwagting,
zoude opdraagen:maar hy zal deeze last voorhem om
zyne jongheid te zwaar gerekend hebben. Ageh^pa
was dezelve nog beter betrouwd; althans augus-
tus gaf aan hem den zegelring: maar dit verwekte
nayver by marcellus , dan buiten reden, want
geen van hun beiden waren door de Voorzienig-
heidtot de opvolging gefchikt. Octavius herfteide
door koele baden en dranken; en marcellus, aan
wien dè Geneesmeester MusA niet Jang daarna de-
zolfde geneesv/yze toepaste, beftierf het. — Men
weet ondertaslchen niet zeker , of augustus toen
ÜL DEEL» ß b wei
386 eene z a m e n z w e. e r i n g
wel om een opvolger dagt. Zoo hy omtrend den
Staat eenigzins wel gezind was} kon hy aan nie-
mand beter zyn zegelring geeven, dan aan agrip-
pa , wiens edelmoedige begrippen hy kende, en
die zyne magt, zoo hy al verkoos eenige in \'tGe-
meenebest te oeffenen, geenszins misbruiken
zou: hy was ook hej: voorwerp van algemeene
agting en liefde. Evenwel vond augüstus raad-
zaam hem voor een tyd om de gevolgen naar
Syrien van de hand te zenden, zoo lang marcel-
lus leefde , na wiens dood jülia aan agrippa
ter vrouwe wierd gegeeven,fchoon hy reeds met
de zusters dogter van augüstus getrouwd was.
Na zyne zwaare krankte deed de Keizer
een ftap tot de herflelling van den ouden re-
geeringsvorm , ten minften voor het uiterlyke, in
het weigeren van het burgeraeesterfchap, na dat
hy het elfmaalen agter den anderen had waarge-
nomen. — Dit belette niet, dat\'er eene zamen-
zweering tegen hem gefmeed wierd, waar van
FANNius CiEPlo het hoofd was. De medepiigti-
gen wierden ingedaagd, gebannen en naderhand
van het leven beroofd, waar onder zelfs de zus-
ters man van m^^cënas. -- Deeze geftrengheid
wierd met eene gemaatigdheid in een zeker geval
gepaard , welke ik met üilzwygen niet voorby
kan gaan. De vader van CjEPIO gaf aan een yan
zyn zoons flaaven, die met zyn meester gevlugt
was en hem met de wapenen had willen verde-
digen zyne vryheid , terwyl hy een ander ftaaf,
die
-ocr page 404-die hiérn verraaden had , midden over de markt
met een bord, waarop zyn misdaad gefchreeven
was, liet voeren, en aan \'t kruis nagelen.
R. Dat was een ftout beftaan.
E. Augustus liet het ongemerkt voorbygaan
en het volk maakte geene beweeging, om den
flaaf aan zyne welverdiende ftraf te ontrukken. —
Het bleek egter hier uit , dat augustus op
zyne hoede moest zyn; waarom hy by zyn
afweezen naar Sicilien agrippa tot Stedehou-
der van Rome aanftelde, en daar door zoo groot
een gezag aan hem toevertrouwde, \'dat Mae-
cenas volgens dio cassiüs zou gezegd hebben:
gy moet deezen aan een kant heipen, of tot uw
Ichoonzoon maaken. Het laatfte gebeurde ,
wanneer hy hem de weduwe van marcellus
tot eene vrouwe gaf.
Vr, Schoon dit eene groote eer voor agripi\'A
was, kan ik het met zyne braafheid niet overeen
brengen, dat hy zyne eige huisvrouw verftiet.
È, Zulke echtlcheidingen waren in dien tyd
in Rome zoo gemeen, als zy te vooren zeldzaam
waren. Hier by kwamen redenen van Staar,
welke agrippa zullen overgehaald hebben, om
den zin van augustus op te volgen, zyn ver-
trouwen te behouden en daar door te meer nut
te doen. — Hy was intusfchen zoo min geluk-
kig met dit huwelyk , niettegenftaande hy drie
zoonen by haar teelde, als augustus met zy-
ne dogter, die in onkuischheid te veel naar haar
Bb a Va-
agrippa
Vader aarde. In het vyfhonderd vyf en dertig-
fte faar na het bouwen der ftad, wierden niet
alleen twee burgemeesters buiten augustus ge-
kozen, fchoon het volk hem hardnekkig begeerd
had, maar Q. lücretiüs, een van öe vogelvry
verklaarden wegens den moord van C/Esar ,
wierd \'er toe benoemd en aangefteld. Welk eene
verandering ! agrippa wierd naar Galiien gezon-
den. dat naar gewoonte van bihnen oneens was,
van buiten door de Germaanen aangevallen wierd.
Ily herftelde de rust en maakte ter zelfde tyd een
eind aan den herhaalden opftand der Cantabriers.
Al hun weerbaare manfchap deed hy fterven,
de overigen wierden ontwapend en uit het ge-
bergte in de vlakte verplaatst.
Vr. Dit voegde beter een augustus dan een
agrippa.
E. De Romeinen waren niet alleen wegens
den geduungen opftand verbitterd, maar \'er kwa-
ixien andere omftandigheden by. Zy , die we-
gens de verraaderlyke overrompeling door jEmi-
Lius geftraft, en tot flaaven gemaakt waren, had-
den hunne meesters vermoord , en zich v/edcr
by de hunnen gevoegd. De kundigheden, in
den dienst der Romeinen opgedaan , en de be^
wustheid van geene genade te zullen ver-
werven , gevoegd by hunne gewoone dapper-
heid, maakten hen tot gevaarlyke vyanden. A-
grippa verloor veel volk, — en zyne foldaaten
dorften zich naauwlyks tegen zulke verwoede
meii".
-ocr page 406-v e r h e e v e n. 3^9
menfchen waagen. Zyne dapperheid en krygstucht
overwonnen alle deeze zwaarigheden, vvaarover
hy zelf zich geenszins uldietby den Raad, nog
eene zegepraal begeerde. — Augustus wisc
wat bet te zeggen was tegen dit volk te ftryden.
De dienst, dié agiuppa aan den Staat had bewee-
zen en zyne beftendige afwyzing van alle wel-
verdiende eer , volmaakten het vertrouwen ,
dat AUGUSTUS in hem gefteld had , zoo dat
by hem byna tot een medegenoot verhief.
Agrippa wierd dus ongevoeh\'g m de regeering
ingewikkeld: maar moest in zyn eigen perzoon
het gevaar ondervinden, dat hy augustus voor.
fpeld had. Men lei op beider leeven toe; maar
dit wierd by tyds ontdekt en geftraft. Dit ge-
val fchynt aanleiding gegeeven te hebben, dat au-
gustus zich haastte , ora beide zoonen, die
agrippa uit julia gebooren wierden cajus , en
Lücius, tot zyne kinderen .isn te neemen, bui-
ten twylfel met oogmerk ora de opvolging in zyn
huis te vestigen en alie zt-menzweeringen voor
te komen. Augustus begaf zich hier op naar
GaUien met tiberius , wiens broeder dkusus
in zyn afweezen tot Schout van Rome aargeftdd
wierd. LiviA had deeze beide Zoonen by tibs.-
riüs claudius nero, haar voorgaanden man,
en wy zullen nog meermaalen van dezelven
moeren gewaagen. Agrippa moest naar Syrien
Fr. Wat moest augustus in GaUien uit»
voeren\' ? <
E b 3 E. Msa
-ocr page 407-290 \'DE S I C A M B R E N
E. Men gaf verfcheide redeneu van dien togt,
vvaar onder terentia, de vrouw van Maece-
nas, die met hem moest trekken, eene van de
voornaamfte v^^as , om dat de vrye verkeering
tusfchen haar en augustus \\n Rome te veel in
\'£ oog liep. Maar hy had buiten dat reden. Ver-
fcheide onlusten waren hier en daar ontftaan ,
en wel voornamelyk in Germanien , en deeze
wilde augustus zelf gaan ftillen. De Sicam-
Iren, Ußpeeten en Tenktren, nabuuren der Bata-
meren, tegen welken C/Esar meer dan eens ge-
ftreeden en welke laatften hy, zoo hy meende, ge-
heel uitgeroeid had, toonden nu, hoe weinig deeze
grootfpraak der Romeinen doorghig. — i-ierin-
ner u FREDERIK i dat zy na hunne laatfte neder-
laag tot de Sicamhren hunnen toevlugt hadden
genomen, van welken zy te vergeefs door Cä-
sar opgeëlscht wierden: het was dan geen won-
der , dat deezen zich by elkander voegden als
getrouwe bondgenooten , en de eerfte de beste
gelegenheid waarnaamen, om het op de Rom.ei-
nen te verhaalen ; maar deeze wraak ging ta
ver. Eenige Romeinen, die zich op hun grond-
gebied gewaagd hadden , wierden betrapt, en
wzzx Aq Roomfche wys gekruiftgd. Hoe zy aan
dit denkbeeld kwamen, vi\'cet ik niet, maar het
komt my niet vreemd voor, dat zy naar de
jiuste wedervergelding aan deeze vyanden ge-
daan hebbèn , faet geeia hunne landgenooten te
vooren hadden moeten ondergaan. Nu het
bloed
-ocr page 408-usipeeten en tenctren. cpi
bloed aan \'t gisten is , befluiten zy over den
Rhyn een inval in Gallien en de Romeinen ook
daar afbreuk te doen. Loluus zendt lien een
aanzienlyke ruiterbende op den hals; maar zy
vallen de Romeinen uit eene hinderlaag zoo on-
verhoeds en fel op \'t lyf, dat deezen de vlugt
kiezen. De Sicambren en hunne bondgenooten
vervolgen hen zoo lang, dat zy lolliüs zelfs
op \'t lyf liooten en ver flaan.
D. Dus moesten de Romeinen tot hunne fcha-
de de dapperheid van deeze Germaanen onder-
vinden : — dit zal gelegenheid geeven, zoo ik
hoop, om iets naders van hen te hooren en van
de Nederlanden.
E. Dit zou zeker gebeurd zyn, indien de oor-
log voortgang had gehad. Augustus reekende
deeze zaak van zoo veel belang, dat hy met eene
aanzienelyke magt derwaards afzakte. De afbreuk
die LOLLius\' geleden had, vderd door nieuwe
manfchap geboet en het zpu nu deeze Germaanen
gelden. Dan zy dorrten \'den kans niet waagen.
Zy keerden vireder naar hunne grenzen,-verzog-
ten om herftelling van vrede en gaven gyzelaa-
ren. Augustus hield zich egter dat ganfche
Jaar en het volgende in Gallien op , ooi alles
in dat belangryk wingewest te fchikken. Li-
ciNNius, een vrygelaate van caesar., was door
augustus tot Stedehouder over hetzelve aange-
fteld: \'er kwamen van alle kanten klagten over
zyne fchraapzugt, en met redenj want hy bad
292 de rhoe tiers gestraft.
de Galliërs voor veertien maanden in elk Jaaf
fchatting afgeperst. Het zou hem flegt vergaan
zyn , zoo hy niet voorgegeeven had, dat hy
met opzet voor augustus en het Ryk deeze
fchatten opgezameld had , om de Galliërs te he-
ter ia hun pligt te houden en met een alles aan
deu Keizer opgedraagen. Deeze nam bet geroof-
de goud en zilver aan en de Galliërs bleeven
aan nieuwe knevelaaryen bloot gefl:eld.
D, C;i®SAR zou deeze zaak anders behandeld
hebben.
E. Augustus zal van het gevoelen van licin-
Kius geweest zyn, die zyne natie best behoorde
te keunen, want hy was een Gallier,dat een arm
volk best te bedwingen is. — Naauwlyks was
hier rust of de Rhostiers , van zommigen ook
onder de Germaanen gerekend, die tegen de Ita*
liaanfciie Alpen en in derzeiver vafleyen woonden ,
deeden van een anderen kant een inval in Gal-
Hen en vérvolgens in Italien. Hunne barbaars-
heid ging zoo ver, dat zy niet alleen al wat
manneiyk was vermoordden, maar zelfs de kin-
deren iiit \'s moeders hghaam haalden. Drtous
wierd op hen afgezonden en verdreef ze ligte-
lyk uit Italien : maar v/anneer zy des niet te
min in Galiien bleeven nestelen, is tiberius
hem tot hulp gezonden, welke de Rhaitiers in
verfcheide veldflagen geheel te ondergebragt heefc
na alleen eenigen tot den veldbouw gelaaten en
de overigen verplaatst te hebben, Drusus is in
Gcr-
-ocr page 410-agrippa iS E il F T. 393
Germanien gebleeven, maar augustus naar RO\'
ine gekeerd met tibkbius, welke dat Jaar met
QUJNCTiLius VARUS burgemeester was, — In het
zevenhonderd een en veertigfte Jaar na het bouwen
der ftad wierd augustus door den dood verlost
van zynen voormaaligen ambtgenoot lepidus,en
terftond tot Opperpnester aangefteld : — maar
in \'t volgend Jaar leed hy door den dood van
m. vipsanius agrippa een zwaar verlies. Deeze
was uit Syrien met een vollediger magt , dan
iemand betrouwd wierd, naar Pannonien gegaan:
maar naauwlyks had hy het oproer geftild, of hy
ftierf in Campanien. Aügustüs, zoo dra hy de
tyding van zyne ziekte hoorde, ylde derwaards,
maar hy kwam te laat. Het lighaam wierd met
alle plegtigheid naar de ftad gevoerd, en au-,
gustus bield de lykrede. En waarlyk indien
iemand dit verdiende, het was agrippa, de groot-
fte en beste onder de Romeinen van dien tyd, -
die zich van al zyn invloed op augustus en van zyne
fchatten bediende, om anderen gelukkig te maa*
ken en voor \'t algemeen nuttig te zyn. Na zyu
overlydep beviel julia van haar derden zoon ^
welke augustus agk.ippa wilde genoemd heb-
ben, ora den naara van zynen boezemvriend in
wezen te behouden : evenwel is deeze nimmer tot
zoon van augustus , gelyk zyne andere broe-
ders aangenomen, maar zelfs naderhand op een
eiland ge bannen.
Vr. Dit was evenwel - niet zeer dankbaar
Bb 5 ^ aan
394- GEVOLGEN
aan de nagedagtenis van zyn vriend en fchoon-
zoon.
E. De laage en flegte zeden van den jongen
AGRIPPA,. die geheel van zyn Vader ontaardde^
gaven \'er aanleiding toe; maar, liet geen u nog
meer bevreemden zal,is, dat julia aan tiberius
ter vrouwe wierd gegeeyen , fchoon hy met
vjpsania AGRippiNA, de dogter van den braaven
agrippa, getrouwd was en haar beminde.
Vr. Dit was eene nieuwe ondankbaarheid,
E. Deeze fchikkingen, die tegen de dankbaar-
heid niet alleen,maar tegen alle bülykheid aanlie-
pen, zullen buiten twyfFel uit het brein van
LiviA voortgekomen zyn. Zy had eene volko-
me heerfchappy op den geest van augustus ,
en zogt het allengskens daar heen- te ilieren, dat
haar zoon t{berius zyn opvolger wierd, en dit
kon gereedelyk gefchieden, wanneer hy aan de
dogter van haar man, uit zyne voorige vrouw
scribonia, getrouwd was,
Vr. Maar \'er waren immers nog twee nako-
melingen van agrippa, nu zoonen van augus-
tus geworden.
E. Waar weet men aan de Hoven geen raad
toe? Alies wat in den weg ftaat, wanneer het
vermogen zich zoo ver uitftrekt, wordt opge-
ruimd. — Nu waren deeze kinderen nog te
jong, dan dat zy eenigen hinder zouden toebren-
gen : tïberius volgde hun vader van zelfs op
in alle waardigheden cii wierd ook naar Panno-
nien
van zyn dood. 3^5
nien gezonden, dat terftond na den dood van
agrippa het juk weder afgefchud had ; en als
dit overwonnen was naar de Scordifcm: maar
het leedt ook niet lang,o£ è^Sicamhren doen vre-
der met hunne bondgenooten een inval in Gal-
lien, zoo dra augustus hetzelve verlaaten had,
Hy befluit drüsus zyn ftiefzoon derwaards te
zenden. En nu zullen wy eindelyk gelegenheid
krygen, na dat wy ons zoo lang in Italien hthr
ben opgehouden, oin met deeze krygsbenden
naar de Nederlanden te vertrekken, want deeze
tocht heeft werkelyk voortgang gehad , en te
verneemen wat daar voorgevallen is. ;»
Vr. Was het dan niet best, myn eeliïart,
om het voor van daag hier by te laaten. Ik
verlang.te zien, hoe magtilür het heeft, en
ik vrees , wanneer wy in ons geliefd eiland der
Batameren op deezen togt mogten geraaken,
dat wy \'er zoo gemakkelyk niet van daan zullen
komen,
R. Ik voeg myn verzoek by dat van biagtil-
DE, hoe zeer ik reikhals, om weder tot onze
Batavieren te keeren.
E. Ik zal het my gaarn laaten welgevallen.
Het verzoek van de vrienden, om niet te ligt oveï
dat gedeelte der Romeinfche gefchiedenisfen ,
waar uit wy de voornaamfte Hoofden en beweeg-
raden moesten leeren kennen, heen te flappen,
heeft my langer opgehouden , dan ik wel dagt,
— Het is 200, wy hebben in lang dc-n naam der
Ba-
-ocr page 413-39s be batavieren
Batavieren niet hooren noemen , om dat de
bronnen, waar uit ik pulten moest, \'er geene
aanleiding toe gaaven : maar ik zal egter zorg
draagen , dat wy met hun befluiten, en daar
toe geeft ons dio cassiüs, waar uit ik myn ver-
haal voornaamelyk ontleend heb, na dat appia»
nus met den dood van sextüs pompejus ge-
ëindigd was, der beste aanleiding, wanneer hy
dit volgende verhaalt. ,, In onzen tyd zyn \'er
zoo veele Legioerten, ("als mo opgeteld had,)be-
halven eene flads bezetting en de lyfwagt: maar
onder augustus wierden die drie en twintig of
vyf en twintig Legioenen onderhouden: ook vee-
le hulpbenden van ruitery en voetvolk , waar
van my het bepaalde getal\'niet bekend is. Dog
de lyfwagten van den Imperator zyn tien dui-
zend, in tien deelen verdeeld: zes duizend zyn
gefchikt tot bewaaring van de ftad en in vier
troepen verdeeld-: dan nog de buitengewoone-
vreemde ruiters Batavieren genaamd van Bata\'^-
via, een eiland in den Rhyn, wiens inwooners
in de kunst van te paardryden uitmunten. Hun
getal en dat der opgeroepenen kan ik niet bepaa-
len. Augustus heeft hen toen eerst beginnen
te gebruiken , wanneer hy de- Feteraanm van
zyn Vader tegen antonius heeft opgeroepen,
en heeft ze vervolgens behouden. En zy zyn
ook nu een byzonder lighaam, hetwelk zyn eige
roeden of ftokken heeft, gelyk de Honderdman-
\'s KEIZERS LYFWAGTEN. 397
nen. (Centuricnes,)" (1) Schoon dit niet zoo
viJtle - woorden door nio cassius niet gezegd
wordt, befluit men egter uit deeze zyne gunftige
berigten, dat augustus de Batavifche ruitery
tot zyne lyfwagt heeft aangefteld. By fpreekt
in \'t begin van de bezetting van Rome en van
de lyfbenden. Voorts bepaald hy beider getal,
en noemt dan nog de Batavieren. Zy wierden
rog onder de Legioenen nog onder het gewoo-
ne gros van hulpbenden geteld. Zy maakten
een buitengewoon, en geheel afgezonderd corps
uit; m^ar waar toe moest dat dienen? — tot het
bewaaren van de ftad , of van het lighaam van
den Keizer ? Het laatfte is het waarfchynlykst,
zoo om dat dio cassius zegt , dat augustus
van den beginne , dat hy zich in ftaat van te-
gen-
1 „ Dio cassius haalt dit wel eerst op, in zyn vyf-
en vyftigfie boek, bl. 566., van de uitgave yan J.
Leuneiavius, omtrent hec Jaar nn het bouwen van Ro-
me 75^. Maar hy zegt zelf, dat hy zulks alleen doec
by gelegenheid, dat hy van de geheele krygsmagt der
Romeinen eene befchryving geefc, en a\'le de Legioe-
nen telt en noemt; welke Rome niet alleen toen, maar
ook naderhand tot aan de tyden van severüs in
dienst had. De aanftelling behoort dan niet tot dit
jydftip , maar moet vroeger gezogt worden: misfchien
toen hy door den Raad in de heerfchappy gevestigd,
hem eene Jyfwagt gegeeven en aan dezelve dubbe-
le bezolding toegelegd wierd. Diow. cass. p. 503,
395 , BE BATAVIEREN
geiiweer ftelde, van hen gebruik gemaakt en hen
daarna by zich behouden heeft, als om datNjy
hen met eene uitfteekende agting boven andere
befoldelingen behandelde. Dit bewyst, dat aü-
gitstus van hunne vaardigheid , dapperheid en
trouw volkomen overreed was en zou hy
dan zulk eene bende in een dienst van het
uiterfte belang; waar aan zyn veiligheid en leeven
geleegen was, niet gebruikt hebben ? Maar heb-
ben zy den Keizer altoos verzeld ? het komt
my waarfchynlykst voor, dat en de Veieraanen
en de Batavieren oorfpronkelyk de lyfwagten
van den Keizer hebben uitgemaakt. Tot beiden
waren gewigtige redenen zoo wei als tot het af»
fcheiden van de Batavieren, Zy waren niet al-
leen eene byzondere natie: maar zy gebruiktei;
ook byzonddre wapenen ; hadden andere krygs-
gewoonten , en dat het meest dringt, zy waren,
gewoon onder hunne eige nationaale bevelheb-
bers te ftaan en aangevoerd te Worden. Zy
moesten dus wel, fchoon tot denzelfden dienst
met de Pratoriaanen geroepen, van hun onder-
fcheiden worden. Augustus kon op hen te
meer ftaat maaken, dan wanneer zy onder de
anderen waren ingelyft. En hy verpligte ze ten
fterkften aan zich, wanneer hy hen de grootfte
krygseer deed genieten, v
D. Dit is waarlyk zeer fterk, en wy zien nu
van agteren, fchoon wy telkens den naam der
Batavieren niet hebben hooren melden, dat zy
AU-
-ocr page 416-\'s KEIZERS LYFWAGTEN. 399
AUGUSTUS op alle zyne togten , geduurende
het leeven van Antonius, en naderhand ver-
zeld, en dus hun aandeel hebben in zyne over-
winningen.
E. Dit befluit gaat door, didekik. Maar gy
kunt hier ook zien, dat ik niet te vergeefsch zoo
hoog van de Batavieren heb opgegeeven. Wan-
neer gy u herinnert, dat de Romeinen zicii van
meest alle bekende natiën van Europa, Jßa en
Africa of als van bondgenooten, of als van cyns-
baaren in kleiner of grooter aantal federt de bur-
gerlyke oorlogen bediend hadden en nog bedien-
den , is het dan niet een fpreekend bewys van de
ulttauntendheid deezer kleine Natie,dat zy onder
die allen, zelfs onder de andere Germaanen de
eenigften zyn, welke tot zulk een aanzienlyken
rang verheeven wierden. En dit doet te
meer uit, daar wy aangemerkt hebben , dat
augustus zeer bekwaam en zeer gelukkig was ,
om, menfchen te kennen en te gebruiken tot die
einden, waar toe zy het meest gefchikt waren,
waaraan hy ook de voorfpoed zyner regeering
grootendeels te danken heeft. — En of hier nog
iets aan ontbrak, zouden wy ons beroepen kun-
nen op het getuigenis van plutarchüs in \'t
leeven van Otho, dat de Batavieren de uitftekend-
fte ruitery uitmaakten.
R. Dit is regt gefchikt, om ons onder alle de
Romeinjche gévallen , de Batavieren met lof
weder te binnen te brengen, en her langst aan
hen te denken. Maar wat waren dat voor roeden?
E. Het waren ftokken van Wyngaarden, welke
de RomeinfcheUoofdlkden alleen droegen,als een
onderfcheidend teken van eer en gezag: zy dree-
ven den traagen krygsknegt "er mee. aan , of
ftraften hem , zonder dat dit tot fchande ftrek-
te. — Voorts, wanneer wy in \'t vervolg
deeze ftof behandelen, zal" ik wel niet geheel
van de Romeinfche gefchiedenis kunnen zwy-
gcn, om dat dezelve met de aloude lotgevallen
deezer Landen in een geduurig verband blyft :
maar wy zullen vooreerst zulke gaapingeu niet
aantreffen , welke ons alleen tot Italien onzen
toevlugt zullen behoeven te doen neemen : ne-
maar wy zullen ook kunnen rpreeken van het
geen die beide volken met of tegen elkander
hier te lande hebben uitgevoerd.
D. Ik hoop, dat gy fchielyk lust en tyd zult
hebben , myn eelhart , om ons hier op te
onthaalen.. En fchikt het u, is machtilde be-
ter, laat het Batamsch toonneel weder op myn
grond geopend worden. — Intusfchen is het
zonderling, dat juist deeze wyngaardftokken na
zoo fterk in zwang gaan, gelyk ik \'er hier ook een
heb. Deeze ftok, welke ik uit navolging draage,
zal my voortaan dierbaar zyn. Ik zal te meer
aan de Batavieren denken; maar ik wensch \'er
zoo aan te denken, dat ik niets doe, het geen
dien edelen naam, welken wy ons nog dikwerf
aanmaaiigen, onwaardig is.
einde van het derde deel.
-ocr page 418-EEK :K.U^iscîi HAKB S C HUIE T.
-ocr page 419- -ocr page 420-/
n
/
< * ■ -
i. . -,
■ > . ■■
: , i^î.
1
. t. .
/
■ L-î
■ w.-. ...
t
-ocr page 423- -ocr page 424-