-ocr page 1-
-ocr page 2-

M. qu.

2n

1

■f

I

BIBLIOTHEEK VAN ^S RIJKS KWEEKSCHOOL

MILITAIRE GENEESKUNDIGEN.

ONTLEEDK. WETENSCHAPP.

ONTLEED- EN NATUURKUNDE
(ANAT. ET PHYSIOLOGIA.)

-ocr page 3-

^ ^ * \'s-

-, ■ IA ■

\'i ;

»

I

■ï • ■ - \'.V ,

- „

■ - -c\' li«^--

m

W

w

/ -

\'i:

Âi

-ocr page 4-

H - ^_

-ocr page 5-

De onclergeteekcnde vestigt hierbij de aandacht
der Genees- en Heelkundigen op het hoogst belang-
rijk werk:
Be ontleedkundige en physwlogzsche
beschrijving van het werktuig des Gehoors, door
Dr.
j, K. VAN DEN BROEK ,
met door den Schrijver naar
de ?mtuur gelithogra\'phieerde platen.

Zoo als uit het vooTbexigt blijkt, bestaat er in onze taal
geen werk, hetwelk door platen het werktuig des gehoors ver-
klaart of een voldoend denkbeeld geeft van dit moeijelijk te
verklaren maar hoogstgewigtige orgaan.

Zoo iemand, dan was het voorzeker de Heer J. E. van
den broek,
die met dit gedeelte des menschelijken ligchaams
vertrouwd en bekend was; gedurende 15 jaren toch besteedde
]nj daaraan zijne krachten, en was hij ijverig bezig om door
zelf-onderzoek zich en anderen met de geheimen van het ge-
hoorwerktuig bekend te maken. Daarenboven zijn de platen
door hem zeiven getrouw naar de natuur gefeekend en op steen
overgebragt, waardoor zijn werk, wat de naauwkeurigheid
aangaat, zeker in waarde wint.

Dat het vaderland zijne verdiensten en kundigheden op prijs
lieeft weten te stellen, blijkt daaruit, dat de Geneeskundige
faculteit van de Hooge school te Groningen hem in het af-
geloopen jaar den titel van
doctor, lionoris cmisa, aanbood,
zoo ik meen, op grond van zijne wetenschappelijke kennis in
het algemeen, als wel in het bijzonder wegens het groote nut,
dat hij der oorheelkunde heeft bewezen. Meerdere stukken ,
dit onderwerp betreifende, zijn ook door hem in wetenscliap-
pelijke tijdschriften geleverd. In het Tijdschrift IN\'atuurkun-
de, 1« Jaarg. pag. 265, komt o. a. een zeer belangrijk stuk
voor van de
verhlaring van het nut der waterleidingen van
CoTUGNi. En hoe het Buitenland zijne verdiensten wist te
waarderen, moge blijken uit eene beoordeehng van het hier

-ocr page 6-

aangekondigde werk, waarvan in 1850 de eerste helft werd
uitgegeven. Dr.
Schmalz zegt dienaangaande in schmidt\'s
Jahrbücher 1850, N®. 6, pag. 384, het volgende:

Das vorliegende Werk des in diesem Fache bereits rühmlichst
bekannten Yfs., eine anatomisch-phijsiologisclie Beschreibung
des Sinneswerkzeuges des Gehörs, soll aus wenigstens 16 Ta-
feln mit dem nöthigen Texte bestehen, und ausser der Beschrei-
bung des Ohres, auch noch die Art es zu präpariren enthalten.
Die Tafeln sind alle von dem Vf. nach frischen Präparaten
gezeichnet. Da aber in einem so kleinen Orte, wie Arnheim,
dazu geeignete Leichname selten sind, Vf. aber seinem Grund-
satze,
nur von ihm seihst nach der Natnr Gezeichnetes auf-
zunehmen,
treu bleiben wollte, so war er nicht im Stande, das
Werk so zeitig zu vollenden, als er anfangs beabsichtigt hatte.
Bis jetzt sind 9 vortreffliche Tafeln ausgegeben, welche die
Knochen und Muskeln des Ohres, so wie die Ohrtrompete,
die Nasenmuscheln und deren Mündung in den Rachen sehr gut
darstellen.

Mehrere noch nicht ausgegebene Tafeln hat Eef., welcher
den anspruchslosen Vf. selbst kennen zu lernen Gelegenlieit
hatte, schon fertig gesehen. Es wäre sehr zu wünschen , dass der
Vf. aus seinem beschränkten Wirkungskreise in eine grössere
Stadt z. B. als Lehrer der Anatomie und Physiologie, berufen
würde, und dass er das
gegenAV. Original-Werk, welches eine
Zierde der holländschen Literatur bildet recht bald vollenden
könnte.

Dit werk, de studie van een veeljarig onderzoek, met 18
keurige en duidelijk gelithographieerde platen en explicatieve
text kost ƒ8.

Op aanvrage is het door iederen Boekhandelaar ter inzage
verkrijgbaar.

ARNHEM,
Augustus 1853.

J)e Uitgever,
W. H. STEIVFKRT KKOK:«!:.

-ocr page 7-

O N ï L E E D K IJ N DI G E

A\'j- LI\'S

EW

ÏA\\\' HET WEIIKTUIG

DES

Q K 11 O O R S

DOOK.

. 3. M. VAM

Uenees-, meel- em Wevloslewnm^e op J-jIWA,

MET DOOR DE,\\\' SCilRUÏER KAAR DE Uim CELiT110GR.4PIi[i;ERDE PLATEI.

ARNHEM,
W. II, STENFERT K.ROESE,

1852,

RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT

1172 0459

-ocr page 8-

If

y,

«

-i

ist

\\

-ocr page 9-

Voovhevigf,

y oor ruim vijftien jaren het werk van poüiliet: Physique expérimentale, lezende,
werd ik getroffen door de volgende , aldaar voorkomende woorden , in het hoofdstuk hau\'
delende over de slem en het gehoor:

yiComment ces vibrations sont-elles transmises au nerf acoustique? Quels rôle»
hjouent dans cette transmission la chaine des osselets, le limaçon et les canaux semi-
»circulaires ? Ces questions restent sans solution, ainsi que beaucoup d\'autres que Von
\'»peut se proposer sur ce sujet."" (1)

Deze woorden kragten mij op het denkbeeld , of het niet mogelijk zou zijn eenige
dier iwg duistere vragen op te helderen, door het werktuig des gehoors aan een nader
onderzoek te onderwerpen. Te meer werd ik tot dat onderzoek aangespoord, daar er,
voor zooverre mij bekend is, geene voldoende, door platen opgehelderde, ontleedkundige en
physiologische beschrijving van dat werktuig in onze taal bestaat.

Men vindt wel is waar, in de ontleedkundige werken van vroegeren en lateren tijd,
beschrijvingen van het gehoor-werktuig , doch van speciale werken zijn mij in onze taal
geene andere bekend dan de vertaalde verhandeling van
duverket , gedrukt te Leiden
in
1750, alsmede het werk van Schröter, door Professor bakker te Groningen, in 1828
vertaald en uitgegeven.

De Professoren vas der hoeves e« vrolik hebben ieder in*\\d>20 en 1821 eene prijs-
vraag , dit onderwerp betreffende, beantwoord, maar hunne verhandelingen kunnen, hoe
juist hunne beschrijvingen ook mogen zijn, niet als ontleedkundige plaatwerken in aanmer-
king komen^ daarenboven zijn zij in de Latijnsche taal geschreven.

De verhandeling van doverney was in zijnen tijd zeker voortreffelijk , doch laat
tegenwoordig veel te wenschen over} ook zijn de platen niet zeer getrouw naar de natuur
geteekend, hetwelk vooral hij het werktuig des gehoors van groot gewigt is.

Bet werk van den Heer Schröter geeft wel in algemeene trekken eene voorstelling
van dat werktuig , doch het is niet mogelijk, uit de enkele bij dat werk behoorende plaat,
een goed en juist denkbeeld vnn dit zoo zamengesteld orgaan te verkrijgen.

Dit een en ander versterkte mij in mijn voornemen , om mijnen vrijen tijd aan
gemeld onderzoek te besteden, en te trachten, zoo mogelijk, iets ter opheldering bij te
brengen, of zoo mij dit niet mögt gelukken, dan slechts in eene and<re behoefte te
voorzien, en getrouw naar de natuur gevolgde teekeningen van het gehoorwerktuig te geven^
Ten einde eenen eenigzins zekeren weg in te slaan, ben ik
begonnen het gehoor-
werktuig in alle mogelijke rigtingen te onderzoeken en te onthden. Hierdoor verkreeg
ik eene menigte praeparaten, waarvan ik, zooveel dit
voegzaam geschieden konde, diegene
in volgorde op steen heb gebragt, welke mij daartoe het geschikst voorkwamen , waardoor
een achttiental platen is ontslaan. Ik heb die platen zelf gelithographi\'èerd, om zooveel

1  yiOp hoedanige wijze worden deze gelmdstrilUngen overgehragt op de gehoorzenuw? Welke rol vervullen ,
hij die overbrenging, de aaneengeschakelde heenijes, het slulskenhuisje en de hulve-maanswijze kanalen? Deze
vragen blijven onopgelost, even als soo vele anderen die men over dit onderwerp doen kan."

-ocr page 10-

mij mogelijk was afbeeldingen te leveren, die de natuur tamelijk getrouw in teekening
teruggaoei).

Meer dan driehonderd koppen heb ik tot dit einde onderzocht. De praeparaten
daaruit ontstaan, zijti tegenwoordig in het Kabinet oan Natuurlijke Historie te Groningen
voorhanden. Ik heb gemeend die aan eene onzer publieke inrigtingen van hooger onder-
wijs te moeten aanbieden, 1°. opdat zij door mijn vertrek naar Java niet verstrooid
mogten geraken, en
2o. om aan hem, die insgelijks lust mögt gevoelen een of ander
gedeelte van dit zamengestelde werktuig te onderzoeken , of mij soms op eene dwaling
meent te betrappen, de gelegenheid te geven zich van de waarheid, hetzij van zijne,
hetzij van mijne onderzoekingen, door de vergelijking der praeparaten onderling, te
vergewissen. Alleen de waarheid kan hierbij winnen.

Met vele zwarigheden hebik te kampen gehad om het aantal cada oer s , tot onderzoek
noodig, te verkrijgen. Dit is dan ook de reden, waarom ik de platen niet achtereen-
volgend heb kunnen in het licht geven, en ik meerdere jaren daartoe noodig heb gehad;
en dit wel des te meer, daar ik zoo weinig mogelijk autoriteiten wilde volgen, maar
allts zelf wenschte te onderzoeken.

Jk reken het van mijnen pligt die Heeren openlijk mijnen dank te betuigen, die mij
wel behulpzaam wilden zijn in het verkrijgen van de voorwerpen tot mijn onderzoek vol-
strekt nood zakelijk. Ik noem hier hunne namen niet, omdat de publieke opinie hij ons
te lande zulk eene hulp als heiligschennis aanziet, en ik hen, geheel tegen mijne bedoe-
ling, in het oog van velen veeleer in een ongunstig , dan in een gunstig licht zoude
plaatsen. Te wenschen is het, dat door de hooge Regering maatregelen beraamd worden,
waardoor de Genees- en Heelkundigen meer in de gelegenheid gesteld worden om te
kunnen ontleden; daardoor zullen de wetenschap en de menschheid winnen. Onderzoek, en
herhaald onderzoek alleen, kan tot vooruitgang leiden.

Bijna alle af teekeningen heb ik naar mijne eigene praeparaten vervaardigd ; zoo
er bij zijn die uit den eenen of anderen schrijver zijn overgenomen, dan is de naam
des schrijvers in de explicutieve tekst aangewezen.

Daar ik niet in de gelegenheid was eene menigte van schrijvers over het gehoor-
werktuig na te slaan , is het ivel mogelijk , dat hier soms zaken zullen voorkomen ,
die reeds door een ander zijn gezegd; ieder neme dus uit dit werk wat hem toekomt,
zoo hij mij slechts laat wat mij behoort.

Voor het oogenblik bied ik hier het geneeskundig publiek niet meer dan de platen
aan, met de?i daarbij behoorenden explicatieven tekst, welk een en ander een op zich zelf
staand geheel vormt. Later zal de ontleedkundige met de physiologische beschrijoing volgen.

Mögt deze vrucht van eenen vijftien-jarigen arbeid in eene lang gevoelde behoefte
voorzien, dan zou ik dien niet als geheel nutteloos beschouwen en, op het punt het
moederland te verlaten, zou het bewustzijn, aldaar eene herinnering achter te laten,
welligt niet zonder eenig nut voor de wetenschap, mij eene schoone belooning zijn voor
hetgeen ik in dit werk hi-proefde tot hare ontwikkeling.

ARNHEM, Junij 1852. B»^. J. ML. van den Broefc,

-ocr page 11-

•VAN

WERMTUïGf I^ES G^EHOOMS,

Het ^\'verktuig des Gehoors is gelegen aan het zijdelingsehe en onderste gedeelte van den sche-
del. Een gedeelte van hetzelve ligt builen bel cranium en biedt zich dadelgk aan het ge-
zigt aan; deszelfs voornaamste gedeelte is echter verborgen in het rotsachtig gedeelte van het
slaapbeen , en kan niet gezien worden, dan nadat men de bedekkende beenstof door middel
van den beitel heeft verwijderd , en daardoor de in hetzelve aanwezige deelen heeft bloot gelegd.
Ter wederzgde van het hoofd is een werktuig, tot hooren geschikt, voorhanden.

Men verdeelt hetzelve in een uitwendig , een middelst en een inwendig gedeelte :

Hel uitwendige gedeelte bevat het uitwendige oor , den uilwendigen gehoorweg en het
trommelvlies.

Het middelste gedeelte begint bij het trommelvlies en eindigt by den buitenwand van het
inwendige gedeelte. Men onderscheidt in hetzelve de trommelholte, de gehoorbeentjes, de buis
van EUSTACHIUS en de cellen van hel mam wijze uitsteeksel.

Het inwendige gedeelte ligt geheel in het steenachtige gedeelte des slaapbeens verborgen,
en bevat in zich, het portaal, de halve maanswijze kanalen, het slakkenhuisje, den inwendigen
gehoorweg , de waterleidingen van
gotunwi en de gehoorzenuw.

I. HET UITWENDIGE GEDEELTE,
a.
Het uitwendige oor {Auris externa).

Hetzelve is gelegen aan het midden-zijdelingsche en onderste gedeelte van hel hoofd, bereikt
met deszelfs bovenste gedeelte de slaapstreek, naar voren de streek van de oorklier en naar
achteren en beneden de streek van het mamwijze uitsteeksel.

Het oor (auricula) bestaat voornamelijk uit eene kraakbeenige plaat, welke door deszelfs gebogene
rigling, verhevenheden en diepten vormt, en de uitwendige gedaante van het oor grootendeeh
bepaalt. Deze kraakbeei:plaat is als het ware het geraamte van het oor.

De verhevenheden en diepten, welke aan hel oor gevonden worden, zijn de volgende:

T. D. Broek , gehoor, OntI, bescli. A.

-ocr page 12-

_ 2 —

De buitenzoom (helix) (1) komt uit de schelpswijzeholte le voorschijn, loopt schuins naar
voren, vormt den
doorn van het oorkraakbeen (spina auriculae) (2) klimt op naar boven,
buigt zich om, loopt een klein eindje horizontaal naar achteren en vormt alsdan eene tweede
bogt door zich naar beneden le begeven, en eindigt in een
plat of spits uitsteeksel (processus
aculus) (3). Dit uitsteeksel dient ter vorming van de lel. Deze buitenzoom is niets anders dan
de omgevouwen rand van de kraakbeenplaat.

Meer naar het midden gedeelte van den oorlap is eene tweede verhevenheid, welke nagenoeg
evenwydig aan de vorige loopt en den naam van
binnenzoom (anthelix) (4) draagt. Deze zoom
begint van boven met Iwee beenen (5) welke zich onder eenen scherpen hoek vereenigen,
waardoor zg eene
driehoekige kuil (fossa triangularis) (6) vormen.

Het onderste uileinde van den binnenzoom eindigt in een driehoekig kraakbeen vlak , welk
kraakbeen met den naam van
tegenbok of tegenhoek (antilragus) (7) bestempeld wordt. Van den
tegenhok daalt de kraakbeenige rand der driehoekige vlakte naar beneden , buigt zich om en
klimt naar boven om den
bok te vormen. Door dit naar beneden dalen en opklimmen van den
kraakbeenrand wordt de
insnijding van het oor (incisura auris) (8) gevormd.

De bok of hoek [tragus) (9) is eene vierkante kraakbeenige plaat, welke een verlengsel is
van de oorschelp, door zich om le buigen bepaalt het de oorschelp van voren en kornt het-
zelve in de nabijheid van den kraakbeensdoorn, van welken hetzelve door eene insijding (10)
gescheiden is. Deze insnyding loopt in het kraakbeenige gedeelte van den gehoorweg voort.

Tusschen den buiten en den binnenzoom is eene smalle dieple schuitswijze holte (scapha) (11)
genaamd, welke evenwijdig met den buitenzoom loopt; aan de achterste oppervlakte vormt deze
holte eene evenredige verhevenheid, terwijl de binnenzoom integendeel aldaar eene groeve
daarslelt (12).

De holte, weike door den binnenzoom, den bok en de,n tegenbok bepaald wordt, draagt den
naam van
schelp (concha) (13), welke door zich trechtervormig te vernaauwen in den uilwendigen
gehoorweg overgaat. Dc concha is de grootste uitholling van het oorj zij wordt door het vóór-
onderste gedeelte van den buitenzoom in twee deelen, een bovenste en een onderste gedeelte,
gescheiden; aan de achterzijde van hel oor vormt zij ook de grootste verhevenheid.

Volgeius müiLER bestaat de kraakboenplaat uit niet geleiachtige chondrine gevende , geel-
achtige en sponsachtige kraakbcenligchaampjes. (1)
Beglard en mandl , brengen het onder de

1  c. e. bock, handboek der ontleedkunde van den mensch; vertaald doDr Dr. p. h. pool. 1841.

-ocr page 13-

vezclkraakbeenderen Pappenheim kent aan het oorkraakbeen ligchaampjes toe, welke op

eene breedte van 1. en ter lengte ran g^g- 1, eene kern bezitten van 1. lengte en ^^^^ 1.
breedte (f).

Het oor wordt aan het hoofd bevestigd :

le. Door het kraakbeenige gedeelte ran den uitwendigen geboorweg, zijnde hetzelve slechts

een verlengsel van het oorkraakbeen.
2e. Door drie banden , als:

a. den bovensten band (ligam. auriculae superius). Deze komt van het peesvlies van
de slaapspier, en hecht zich aan de achterzijde op hei bovenste gedeelte van de schelp vast;

b. den voorsten band (ligam. auric- anterius). Hij ontstaat aan den wortel van het proces-
sus zygomaticus en hecht zich aan den doorn van het oorkraakbeen;

c. den achtersten hand (Hgara. auric porterius). Deze neemt zijnen oorsprong aan het pro-
cessus iTiastoideus en eindigt aan het achterste gedeelte van de schelp bij deszelfs overgang
in den uitwendigen gehoorweg,

3e. Door de oorspieren, welke van het hoofd afkomen en zich op de voorschelp inplanten.
4e. Door de huid, welke van het hoofd afkomt en over het geheele oor heen gaat-
Het kraakbeen des oors is met een kraakbeenviies (perichondrium) zeer vast bekleed. Dit
vlies scheidt hel oorkraakbeen van alie andere deelen af, en is te gelijker tyd bestemd om de
vaten, zenuwen en spieren tot aanhechtingspunten le dienen. Dit vlies schijnt eene voortzet-
ting te zijn van de oorbanden.

Het oor heeft eenige spieren, door welke hetzelve in verschillende rigtingen kan bewogen
worden, bij de meeste menschen echter zyn dezelve niet werkzaam; ook vindt men nog eenige
eigene spiertjes van hel oor, die op het oor .zelve zijn gelegen, en welke de gedaante van
het oor zouden kunnen veranderen, wanneer zg namelijk werkzaam zijn.
De beweegspieren van het oor zyn :
le.
De bovenste spier van het oor (rausc. attollens auriculae) (1). Zij is eene dunne platte
spier, beginnende aan de galea aponeurotica rnet eene breede vlakte, loopt, smaller wor-
dende, naar beneden en eindigt aan de achterzyde van het kraakbeen op de verhe-
venheid door de schelp gevormd. Zij bestaat uit drie bundels, een voorste, welke
de zoogenaamde
naar voren trekker van het oor (musc. attrahens auriculae) (2) vormt

-ocr page 14-

4 —

en bij sommige voorwerpen zich tot op den wortel van hel jul<.been uitstrekt. Deze bun-
del hecht zich in de nabijheid van hel oorkraakbeen vast.

De tweede of middelste bundel (1) is naast den vorigen bigna loodregt boven het oor
gelegen, en plant zich naast den eersten op de verhevenheid van de schelp in.

De derde of achterste bundel (2) ligt naast den voorgaanden en hecht zich naast den
middelston aan de schelp vast.

2e. De korte terugtrekkende spieren,van het oor, (musc. relrahentes auriculae parvi) (3) zijn
ten getale van twee of drie achter het oor gelegen, zij beginnen aan het bovenste gedeelte
van hel mamwyze uitsteeksel en eindigen aan de achterzijde van de verhevendeid der schelp.

3c. De lange terugtrekkende spier van het oor (musc. retrahens longns) (4) is eene lange
dunne spier, welke begint in de nabgheid van de vereeniging van het mamwijze uitsteek-
sel met het achterhoofdsbeen, loopt over het mamwgze uitsteeksel, ten einde zich met
eene lange dunne en ronde pees nagenoeg 1 N. D. lager dan de vorige aan de schelp
vast te hechten. (*)

4®. De stijl-oorspier, (musc. styloauricularis) komt volgens Professor hyrtl van hel pro-
cessus stylomastoideus boven de musculus styloglossus, en hecht zich aan de onder
vlakte van den kraakbeenigen gehoorweg. Wanneer zij ontbreekt, zoo voelt men im-
mer eene peesachtige verlenging in dezelfde rigling. Zij is in staat het uitwendige
oor naar beneden te trekken en den gehoorweg te verwijden. (-|-)

De spieren, welke de gedaante van hel oor kunnen veranderen, en de eigene spieren van
het oor genaamd worden en op het oorkraakbeen zelf gelegen zijn, zijn de volgende:

1®. De groote spier van den buitenzoom (musc. major helicis) (5) is gelegen op het voorste
gedeelte van den buitenzoom, begint aan den doorn van het oorkraakbeen, loopl naar bo-
ven en verliest zich in dezelve däär, waar de buitenzoom de voorste bogt maakt.

2«, De kleine spier van den buitenzoom (musc. helicis minor.) (6) begint aan den hoek
van den buitenzoom onder de voorgaande, daalt eenigzins schuins naar beneden en ein-
digt op dat gedeelte van den buitenzoom, hetwelk de schelp in tweeën verdeelt.

3®. De spier van den hok (musc. tragi) (7) is eene nagenoeg vierkante spier, gelegen-

(2) Pl. 1 fig. 5 c.
(7) Pl. 3 fig. 6 ƒ.

(1) Pl. 1 fig. 5 b.
(6) Pl. 3 fi. 6 e.

(S) PL 1 fig. 5 e. (4) Pl. 1 fig. 5. g.

(5) Pl. 3 Fig. 6 d.

(*} Bij tien voorwerpen heb ik immer deze spier gevonden, zoo als dezelve op de plaat is afgeteekend. Zij schijnt de
aandacht der ontleedkundigen ontsnapt te zijn. Wij vermeenen dezelve als een afeonderlijke spier tc moeten beschouwen,
(f) Ik heb bovengemelde spier te vergeefsch op drie verschillende voorwerpen opgrzocht.
Hijrtl. , Oesterreich, Jahrb. Band 30. 1841. — froeiep\'s Notiz. N". 483. 1842.

-ocr page 15-

— 5 —

op dat gedeelte van hel kraakbeen, hetwelk de bok genaamd wordt, zij begint op het
kraakbeen van den bok zeer nabij den doorn van het oorkraakbeen, en eindigt aan
den rand van den bok, welke de insicura auri helpt daarstellen, deszelfs vezelen loopen
in eene schuinsche rigling, eens echter heb ik een voorwerp aangetroffen bij hetwelk
dezelve perpendiculair liepen (Fig. 8 pl. 1
h,)
4e. De spier van den tegenbok (musc. antitragi) (1) neemt haren oorsprong in de
groeve aan de achterzyde van de oorschelp door den binnenzoom gevormd, komt tus-
schen hel platte uitsteeksel en do kraakbeenvlakte van den antilragus te voorschijn, spreidt
zich eenigzins waaijervormig uit en eindigt aan den achterrand van de insnijding van
bet oor; deze spier is langer dan de voorgaande.
5e. De
dwarsche spieren van het oor (musculi transverai auriculae) bevinden zich aan de
voorste en achterste oppervlakte van het oor. Aan de achterste oppervlakte vindt men
de grootste , gelegen in de uitholling van den binnenzoom. (2) Men vindt dezelve aan
de voorzijde in den driehoekigen of ongenaaraden kuil, in de schuitswijze holte enz. Soms
zijn deze spiervezelen, welke alle in eene dwarsche rigling legen over den kuil, waarin zij
gelegen zijn, loopen, zoo dun, dat dezelve naauwelijks te bemerken zijn, aan de achter-
zijde zijn dezelve allijd aanwezig. De
spier van de insnijding van het oor (musculus
incisurae auris) welke bij de insnijding van de gehoorbuis ligt, alsmede de schuinsche
oorspier (musculus obliquus auriculae) die volgens
tod, van de achtervlakte van de schelp
ontspringt, naar boven klimt en de schuitswijze groeve zoude verwyderen, behooren alle
tot de dwarsche oorspieren, en zijn niets anders dan spiervezeltjes, welke dwars over de
holten van het oorkraakbeen loopen.

Alle deze deelen worden verder door de huid en de opperhuid bedekt ; aan den bui-
tenzoom zit de huid zeer los (3) , doch voor het overige bedekt zij het kraakbeen zeer
naauwkeurig , alleen in de nabijheid van het platte uitsteeksel verwijderen zich de beide
huidplaten, en vormen door zich weder te vereenigen, een plat zakje, hetwelk eene
verlenging vormt, bekend onder döïi naam van
lel (lobulus auriculae) (4). Tusschen deze
huidplaten wordt niets anders dan vet en celwijsweefsel gevonden.

b. De uitwendige gehoorweg. [Meatus auditorius externus).
De uitwendige gehoorweg bestaat gedeeltelijk uit een kraakbeenig, en gedeeltelgk uit een

(1) Pl. 3. Fig. 6 A. (2) PL 1 Fig. 5 i. (3) PL 1 Fig. 4 e. (4) PL 1 Fig, 1 h Pig. 4 n.

-ocr page 16-

beenig kanaal. De kraakbeenige gehoorweg (mealus audilorius cartilagineus) (1) is eene verlen-
ging van de schelp van het uitwendige oor, hetzelve treedt van onderen dieper dan van boven
in den beenigen gehoorweg, en hecht zich aan denzelven door middel van cel wijs weefsel vast.
De sleuf, welke den bok van den buitenzoom scheidt, loopt tot aan het beenig gedeelte voort (2).
Aan de bovenzijde is de kraakbeenige gehoorweg korter dan van onderen. De lengte van deu
kraakbeenigen zoo wel als van den beenigen gehoorweg verschillen bij elk voorwerp , en daarom
kan men geene bepaalde maat opgeven zoo als b. v.
bughanan en bock doen, evenmin kan men
de gedaante van de doorsnede van den uitwendigen gehoorweg bepalen, daar zij dan eens rond,
dan eens ellipsvormig of ook wel nagenoeg vierhoekig is. (3)

Aan de voorste vlakte van den kraakbeenigen gehoorweg vindt men eene T-vormige insnij-
ding (4), welke bij hel ombuigen van het kraakbeen de twee
insnijdingen ^d^n ^S-^to^mi (incisurae
SASTORiNi) (5) daarstellen. Deze insnijdingen zijn gevuld met celwysweefsel en spiervezeltjes,
welke laatste den naam voeren van
spieren der insnijdingen van saiïtoriwi (musc. incisurae
SASTORim). Deze spiertjes zouden den gehoorweg eenigzins kunnen verkorten.

De beenig e gehoorweg (meatus anditorius externus osseus,) (6) is geheel in de basis van het
piramiedvormig gedeelte des slaapbeens bevat. Deszelfs gedaante komt overeen met die van eene
gebogen buis , welker begin wijder is dan deszelfs uiteinde, en welker beide openingen als het ware
in eene schuinsche rigting van buiten naar binnen zijn afgesneden; waardoor de heide openingen
grooter zyn, dan het geval zoude wezen, wanneer de snede loodregt op de middellijn van de huis
stond. De onderwand treedt dieper in het bekkeneel in dan de bovenwand, en heeft gemiddeld
eene lengte van twee Ned. duimen. De bovenwand heefl daarentegen gewoonlijk eene lengte van
twee en een halve N. d.

De bovenwand van den uitwendigen gehoorv^eg wordt gevormd door den achtersten worlel van
het jukuitsteeksel, (7) scheidende deze wortel het schubvormig gedeelte van het pars piramidalis ;
door de meerdere of mindere verhevenheid van dezen wortel komt de bovenwand meer naar builen,

In het midden van den boog, welken deze wortel boven den ingang van den beenigen gehoorweg
vormt, vindt raen een klein beenknobbeltje, den oorknobbel (bnlbus auriculae) (8), hetwelk dient
ter aanhechting van de bovenste banden van het oor. De benedennand is als het ware een aan-
gegroeid beenstuk, hetwelk van laleren vorm is, doordien de beenring van het trommelvlies zich
heeft vergroot; naar builen loopt het eenigzins uit, en is daar dikker van beenslof dan meer
in de diepte. De achterwand van de geledingsholte voor den knobbel van dc onderhaak word!

(1) Pl. 3 Fig. 1. 2 en 5. (2) PI. 3. Fig-, 1 e, (3) PI. 4. Fijj. 5 en 6. (4) Pl. 3. Fig. 3. i. h.
(5) Pl. 3 Fig.
1. ƒ. (6) Pl. 3. Fig. 5. Pl. 4. Fig. 1.2 3. cn 4. o (7) Pl. 2. Fig. 1. i. (8) P!. 2. Fig. 1. h.

-ocr page 17-

door hetzelve gevormd. Deze wand wordt van den eigenlijken knokkelkuil van de onderkaak door
eene spleet, de
spleet van glasek (Fissura Glaseri) (1) genaamd, gescheiden.

Hel binnenste uiteinde van deze beenachtige buis eindigt in eenen beenring , welke van boven
in de nabijheid van den halvemaanswijze kuil scherp is (2), doch voor het grootste gedeelte van
eene groef of sleuf (annulus lympani) (3) voorzien is ter opneming van het trommelvlies. Deze
beenring bestaat slechts by het kind, daar de uitwendige gehoorweg alsdan nog niet ontwikkeld
is, en eerst bij de verdere ontwikkeling van het kind gevormd wordt.

Door de vereeniging van het kraakbeenige gedeelte met deze beenige buis wordt de uitwendige
gehoorweg daargesteld; en daardoor krijgt hij eene nog meer gebogene gedaante.

Men neemt voornamelijk twee bogten in denzelven waar als: l^. eene bogt, welke de buisin de
rigling van binnen naar builen buigt, welks bogt alzoo naar boven is gerigt. (4) 2®. eene bogt
waardoor de beide uiteinden van den uilwendigen gehoorweg naar den neus worden gebogen,
en alzoo de bogt naar het achterhoofd is gewend (5).

De beenige gehoorweg is met een beenvlies bekleed, hetwelk zich vereenigt mei het peri-
chondrium van den kraakbeeningen gehoorweg, zijnde dit laatste eene verlenging van hel peri-
chondrium van hel oorkraakbeen.

De opperhuid van hel oor verlengt zich in den uilwendigen gehoorweg om denzelven le bekleeden;
naarmale dezelve dieper indringt wordt zij fijner, en bekleedt eindelijk ook het trommelvlies,
vormende dit vlies alzoo de eersle of buitenste plaat van hetzelve. Daar dit bekleedsel den-
gehoorweg juisL aan alle deszelfs wanden bedekt, zoo vormt hetzelve eenen blinden zak, welken
men bij een eenigzins gemacereerd oor geheel kan uitlrekken. Aan de uitwendige opening
is dit vlies met zeer vele haarljes bezet, welke kleiner worden naarmale men dieper in den ge-
hoorweg indringt.

Tusschen de opperhuid en het perichondrium liggen kleine kliertjes, welke volgens pappen-
heim
(1) uil Iweederlei soorten beslaan als l® de vethliertjes en 2®. de oorsmeerhliertJes>

De vetkliertjes (glandulae s\'\'ebaccae) (6) zijn gelegen op de geheele oppervlakte van het
kraakbeen, zyn in de holligheden menigvuldiger en grooter en daarom sterker in de fossa
triangularis dan op de beenen en den bovensten rand van den helix, vooral zijn zij sterker in
de schelpswüze holle en in de nabyheid van de opening van den uilwendigen gehoorweg. De
glandulae in de fossa navicularis aanwezig, zijn enkelvoudige door epithelium gevulde blaasjes ^
welker inhoud door azynzuur duidelyker wordl maar te zamenschrompell. In hel binnenste is een

1  Pappendeim die specielle Gewebelehre des GehSrorganes.

-ocr page 18-

w. 8 —

kanaal, waarin zich het haartje bevindt, elk kliertje is door een veerkrachtig vezelig weefsel omgeven.

De oorsmeerkliertjes (glandulae ceruminosae) (1) zyn zamengestelde klieren. De enkele
celletjes hebben eene breedte van lijn terwijl derzelver wanden eene dikte van -g-g®^^ lyn

hebben. Derzelver schynbaar getand aanzien by de horizontale doorsnede, ontstaat doordien de
epithelinm ligchaampjes in verschillende lagen gelegen zijn. (*) Volgens
mandl vertoont de
wand van het nitlozingskanaaltje dikwyls langwerpige strepen en langwerpige of spilvormige
kernen; hy is 0,006 streep dik; de mildellyn van het kanaaltje is 0,1 streep. De oor-
smeerkliertjes zijn aan den ingang van en in den nitwendigen gehoorweg gelegen.
Bughanan heeft
door middel van een mikroskoop 20 tot 40 op eene vierkante lyn (engelsche lyn) of in den
geheelen gehoorweg 1000 tot 2000 nitvoeringsbuisjes geteld
(f) Deze kliertjes hebben buisjes,
welke slechts by eene loodregte doorsnede kunnen gezien worden, en waardoor het oorsmeer
door deze kliertjes afgezonderd aan de oppervlakte wordt uitgestort.

Het oorsmeer (cerumen) door de glandulae ceruminosae afgescheiden, is eene gele, olie-
achtige, bittere vloeistof, welke allengs dikker en geler wordt, zoodanig dat dezelve soms eene
harde en zwarte massa vormt.

Volgens BERZEnus bestaat het oorsmeer uit eene emulsieachtige verbinding van een week vet
en albumine, benevens eene andere stof van bepaalde eigendommelijkc natuur, een geel, zeer
bitter, in alcohol oplosbaar extract, en eene iu water oplosbaar extractachtige stof raet lactaten
van calx en alcali, het beval echter geene chlorurela en geen in water oplosbaar phosphor-
zuur zout. (§)

c. Ret trommelvlies, {memhrana tympani).

Aan het binnenste uiteinde vau den uitwendigen gehoorweg vindt men een vlies van een\'na-
genoeg ronden vorm, gevat in de sleuf van den beenrand (2). Dit vlies scheidt dezen weg in
eene schuinsche rigling (3) van de trommelbolte, daar deszelfs onderste rand dieper indringt dan
do bovenste, hetgeen een gevolg is van de schuinsche doorsnede van den uitwendigen gehoorweg.
Hel middelpunt van het trommelvlies is naar binnen gedrukt, en vormt daardoor in de trommelholte
eene evenredige verhevenheid, welke den naam van
navel (umbo) (4) voert. Deze uithollingen
tegenovergestelde uitpuiling wordt bewerkstelligd door het rekken, van het trommelvlies ten ge-
volge van de werking van de spanspier van het Irommelvlies op het handvat van het hamerfje.

-ocr page 19-

iB"

TERKIiARIIVe PJLJ^TEIT

PIRAAT t.

Fig. 1.

Het oor in zijnen natuurlyken toestand , en
bekleed met al zyne deelen.
a. De buitenzoom.

h. Het begin van den buitenzoom in de
schelpswijze holte.

c. De binnenzoom.

d. Het bovenste been van den binnenzoom.

e. De tegenbok.
ƒ. De bok.

g. De driehoekige holte.

h. De schelpswyze kuil.

i. De uitwendige gehoorweg.
k. De lel.

l. De insnijding van het oor.

m. De langwerpige of schuitswijze groef.

Fig. 2.

Hel oor ontbloot van de opperhuid. De cel-
wyze vereeniging van den bok met den doorn
van het oorkraakbeen is doorgesneden, en
wordt door middel van spelden uitgespannen
gehouden.

a. Doorgesnedene spieren en banden , waar-
roede de gehoorschelp aan deu schedel is
vast gehecht.

De afgesneden uitwendige gehoorweg.
De smeerkliertjes van het oor.
De uitlozingsbuisjes van de oorkliertjes
in de driehoekige holte.
Idem in de schelpswijze holle.

h. c.
d.

e.

f-

Fig. 3.

Dwarsche doorsnede van den kraakbeenigen
gehoorweg, zeer nabij aan het oor.
De kraakbeenige gehoorweg.

a.

b. De oorsmeerkliertjes, welke bij <?. minder
worden.

d. De sleuf van het oorkraakbeen.

Fig. 4.

Overlangsche doorsnede van hel oor, om daar-
door de bogten van het oorkraakbeen te doen
zien.

a. Het kraakbeen van het oor.
h. De huid, die hetzelve bekleedt.

c. Vertoont de losheid , waarmede de huid
aan den buitenzoom is vastgehecht.

d. De buitenzoom.

e. De binnenzoom.

ƒ. De langwerpige of schuitswijze groef.

g. De verhevenheid aan de achterzijde door
de langwerpige groef gevormd.

h. De schelpswijze holte, bovenste gedeelte.

i. De tegenbok.

k. Het begin van den buitenzoom, welke
door zijne verhevenheid de schelpswijze
holte in twee deelen scheidt.
l. Doorgesnedene spieren en celwys weefsel,
m. De schelpswijze holte, onderste gedeelte.
n. De oorlel.

Fig. 5.

Het oor met eenige van zyne spieren.
Het oor, omgeslagen en door een haakje in
dien stand gehouden, ten einde de achterste
spieren te doen zien.
a. De voorste

h. De middelste > opligter van het oor.

e. De achterste )

d. De achterhoofdspier.

e. De bovenste | korte teruglrekker van
ƒ. De onderste j hel oor.

T. D. ERoEK, gehoor, verkl. pl. A.

-ocr page 20-

~ 2 —

g. De lange terugtrekkende oorspier.

h. De schuinsche halsspier.

i. De dwarsche spier van het oor.
k. De jukboog.
l. Het mamwijze uitsteeksel.
m. De stam van de oorzenuw.
«. De slaapspier.

0. De voorste
p. De achterste
q. Een gedeelte van de oorklier.

r. Verspreiding van de zenuw onder de korte
terugtrekkende spieren en op hel oor.
s. Takjes van den achtersten tak, zich bege-
vende naar de dwarsche oorspier.
t. Takje van den korten tak zich uitbreidende
over het spitse uitsteeksel van het oor.
u. De aangezigtszenuw.

Fig. 6.

Het oorkraakbeen van voren.

a. De buitenzoom.

b. Het düornvormig uitsteeksel.

c. Het begin van den buitenzoom in de
schelpswgze holte.

d. Het bovenste been van den bin-

e. Het onderste j nenzoom.
/. De binnenzoom.

g. De insnijding van het oor,
A. De tegenbok.
De bok.

A. Het platte of spitse uitsteeksel.

1. De ongenoemde of driehoekige holte.

lak van de oorzenuw.

Fig. 1.

S-

De gewrichtskuil voor de onderkaak.

Het

slaapbeen van buiten te zien.

h.

De oorknobbel.

a.

Het schelpvormige gedeelte.

i.

De achterste

wortel van den jukboog.

h.

Het mamwijze uitsteeksel.

k.

De voorste

c.

Het jukbeen.

l.

De achterwand van den geledingskuil voor

d.

De onderwand van den uitwendigen ge-

de onderkaak.

hoorweg.

m.

De groeve van

de schuinsche halsspier.

e.

De ingang van den uitwendigen gehoorweg.

n.

Het mamwgze

gat.

/.

Dc spleet van glaser.

0.

Het piramiedvormig gedeelte des slaapbeens.

n. De schelpswijze holte,

O. Het kraakbeenig gedeelte van den uit-
wendigen gehoorweg.

Fig. 7.

Het kraakbeen van het oor, van achteren ge-
zien.

a. Verhevenheid, gevormd door de oor-
schelp.

h. Idem door de driehoekige holte.

c. Idem door de langwerpige groef.

d. Het platte of spitse uitsteeksel.

e. Het afgesneden gedeelte van den uitwen-
digen gehoorweg.

ƒ. De groef, waardoor aan do voorste opper-
vlakte de binnenzoom wordt daargesteld.

Fig. 8.

Het kraakbeen van het oor zoodanig geplaatst,
dat men de zgde, die naar het aangezigt gewend
is, ziet.

a. De verhevenheid van de schelp.

h. Idem van de driehoekige holle.

e. Idem van de schuitswijze groef.

d. De afgesneden gehoorweg.

e. De holte van den binnenzoom.

ƒ. De sleuf, waardoor de bok van den bui-
tenzoom afgescheiden wordt.

g. Het opklimmend gedeelte van den uitwen-
digen gehoorweg.

h. De spier van den bok, welker vezels bij dit
voorwerp in eene perpendiculaire rigting
liepen.

m. De langwerpige groef of schuitswgze holle

PtjAAV MM.

-ocr page 21-

Fig. 2.

— 3 —

Het slaapbeen van de binnenste oppervlakte
te zien.

a. Schelpvormig gedeelte.
h. Het mamwgze uitsteeksel.

c. Het piramiedvormig gedeelte.

d. De inwendige gehoorweg.

e. De waterleiding van het slakkenhuisje.
ƒ. De verhevenheid, gevormd door het voorste

vertikale kanaal.

g. Gaatje tot doorlating van voedingsvaien.

h. De waterleiding van het portaal.

i. De bovenwand van de irommelholte.

h. De inwendige opening van het kanaal

voor de halsslagader.
l. De S vormige groef voor den ader-
boezem.
m. Het mamwyze gat.

Fig. 3.

Het slaapbeen van onderen gezien.

a. De uitwendige gehoorweg.

b. De gewrichlskuil voor de onderkaak.

c. De uitwendige opening voor het kanaal
van de halsslagader.

d. De helft van het gescheurde gat voor
de inwendige strotader.

e. De spleet van glaser.

ƒ. De waterleiding van het slakkenhuisje.

g. De inwendige gehoorweg.

h. Het steilvormig uitsteeksel.

«. De waterleiding van het portaal.

h. Het steil-mamwgze gat.

l. Het mamwijze gat.

m. De mamwijze groef.

n. Het mamwijze uitsteeksel.

O, Het schubvormig gedeelte.

p. Het jukbeens uitsteeksel.

q. De oorknobbel.

Fig. 4.

Het mamvormige gedeelte des slaapbeens
perpendiculair doorgezaagd, ten einde deszelfs
cellen te doen zien; by dit voorwerp waren
zy byzonder groot.

a. Het schelpswyze gedeelte.

b. Een gedeelte van het jukbeens uit-
steeksel.

c. Het piramiedvormig gedeelte.

d. De gewrichtskuil voor de onderkaak.
Si De overgangcellen in de Irommelholte.

WMjMAT MÏÏI,

Fig. 1.

Vertoont de aanhechting van den kraak-
beenigen gehoorweg aan het beenig gedeelte.

a. Het schelpswyze gedeelte.

h. De achterwand van den geledingskuil
voor de onderkaak, of den onderwand
van den beenigen gehoorweg.

c. Het mamwijze uitsteeksel.

d. Het doornvormig uitsteeksel van het
oorkraakbeen.

e. De sleuf tusschen het doornvormig
uitsteeksel en den bok.

/". De insnijdingen van sAPfTORiwï.

g. De aanhechting van het kraakbeenig aan
het beenig gedeelte des gehoorwegs.

Fig. 2.

Vertoont het oor; den uitwendigen kraak-
beenigen gehoorweg in verband met het trom-
melvlies, de trommelholte, de daarin bevatte
deelen en de buis van
etjstaghius.

a. Het schelpvormig gedeelte des slaapbeens,

b. De uitpuiling van het voorste vertikale
halve maanswijze kanaal.

c. D^onderwand van den beenigen gehoorweg.

d. Hel piramiedvormig gedeelte des slaap-
beens.

e. De insnijdingen van sawtorini, welke zigt-
baar zijn, dewijl de kraakbeenige ge-
hoorweg van de huid ontdaan is,

/. Het mamwijze uitsteeksel.

-ocr page 22-

4

g. Het vliezig bekleedsel van den uitwen-
digen gehoorweg.

h. Het aanbeeld.

i. Het hamertje.

h. De pees der spanspier van het trom-
melvlies.
l. Het trommelvlies.
m. De spanspier van het trommelvlies,
n. De dunne beenwand, waardoor het half
kanaal voor de spanspier van het trom-
melvhes gevormd wordt.
o. Het uiteinde van het beenig gedeelte

der Eustaehiaansche buis.
p. Het kraakbeenig gedeelte der Eustaehi-
aansche buis.
q. Het uitwendige oor.

Fig. 3.

Stelt het grootste gedeelte van de achterste
oppervlakte des oorkraakbeens, benevens den
vlak uitgespannen uitwendigen gehoorweg,
voor, ten einde de insnydingen van SAKTORim
te doen zien.

a. Het doornvormig uitsteeksel.

b. Het begin van den kraakbeenigen ge-
hoorweg.

c. De afgesneden rand, waarmede bet kraak-
beenige gedeelte aan het beenig deel
is vast gehecht.

d. De insnyding van het oor.

e. De tegenbok.
ƒ. De bok.

g. De bovenrand van den kraakbeenigen ge-
hoorweg, door deszelfs vlakke uitsprei-
ding hier als onderrand zich voordoende.

h. Het spitse of platte uitsteeksel.
De insnyding van
santorini.

k. Het dwarsche gedeelte van dezelve.

Fig. 4.

Stelt den geopenden uitwendigen gehoor-
weg en het trommelvlies, in verband met het
slakkenhuisje, voor,

a. Het mamwyze uitsteeksel.

b. De bovenwand] van den uitwendigen
e. De onderwand) gehoorweg.

d. Het aanbeeld.

e. De hamer.

ƒ. De trommelholte.

g. Het afgesneden gedeelte van het trom-
melvlies.

h. Het slakkenhuisje.

«\'. De buis van eustachius.
k. Het piramiedvormig gedeelte des slaap-
beens.

l. De inwendige halsslagader.

Fig. 5.

Doorsnede van het oorkraakbeen, van den
uitwendigen gehoorweg, van de trommelholte
en van de Eustaehiaansche buis, de in hetzelve
bevatte deelen zijn weggenomen.
a. Het oorkraakbeen.

De aanhechting van hetzelve aan den bee-
nigen gehoorweg.

Beenstuk, hetwelk niet door de zaag rs
weggenomen, ten einde daardoor de
schuinsche rigting der sleuf van het trom-
melvlies beter te doen zien.
De sleuf van het trommelvlies.
De trommelholte.

Het half-kanaal ter bevatting van de
spanspier van het trommelvHes.
Eustaehiaansche buis.
Do bovenwand | van den beenigen ge^r
De onderwand) hoorweg.
Een gedeelte van het mamwyze uitsteeksel.

Fig. 6.

De eigene spieren van het oor aan deszelfs
voorste oppervlakte.

a. De doorn van het kraakbeen.

b. De bok.

e. De insnijding van hel oor.

d. De lange zoomspier.

e. De kleine zoomspier.
ƒ. De spier van den bok.

g. Het spitse of platte uitsteeksel.

b.

c.

d.
e.

f\'

g-

h.
i.
k.

-ocr page 23-

_ 6 —

h. De spier van den tegenbok.

i. De plaatsen, waar de huid is weggenomen,
ten einde de spieren bloot te leggen.

Fig. 7.

Ä.

c.

d.
e.

S\'
h.

Geeft de rigting aan van hel trommelvlies,
den hamer, het aanbeeld, den stygbeugel, legen
over den uitwendigen gehoorweg en het portaal.
De hamer.

a.

Het aanbeeld.
De stijgbeugel.
Het trommelvlies.

Hel spitse of platte uitsteeksel van den
hamer.

De uitwendige gehoorweg.
Het portaal.

De inmonding van een halfmaanswijs
kanaal.

PBjAAV MV,

Fig. 1.

Horizontale doorsnede van bet slaapbeen.
a. De uitwendige gehoorweg.
De inwendige gehoorweg.
Het portaal.
Het slakkenhuisje.

Het voorste vertikale halve maanswgze
kanaal.

Het kanaal van fallopius.
Het horizontale halve maanswyze kanaal.
Het gedeelte van het eironde venster.
De spiraalplaat van het slakkenhuisje.
Hel kanaal voor de halsslagader.
l. Het bovenste | gedeelte van den in-
m. Het onderste | wendigen gehoorweg.
De trommelholte.
De spleet van
glaser.
De gewricbtskuil voor de (rtiderkaak.
Het jukbeens uitsteeksel.
Het schelpswijze gedeelte.
Het gedeelte van den oorknobbel.

n.

O.

P-

r.

s.

Fig. 2.

De andere helft van het doorgesneden slaap-
been , makende met fig,
1 een geheel.

a. De uitwendige gehoorweg.

b. De inwendige gehoorweg.

c. Het portaal.

d. Het slakkenhuisje.

e. Hel voorste vertikale halve maanswgze
kanaal.

ƒ. Het kanaal van fallopius.

g. Hel horizontaal halve maanswijze kanaal.

h.
€.
d.
e.

f\'
g\'

h.
i,
k.

Ä. De uitsnijding ter vorming van het kanaal

der halsslagader.
k. Het steilvormig uitsteeksel.
l. Het bovenste ) gedeelte van den in-
m. Het onderste ) wendigen gehoorweg.
n. De tromraelholte.
q. Het mamwijze uitsteeksel.
r. De overgang van de trommelholte in de
cellen.

s. Hel gedeelte van den oorknobbel,
t. Het lepelvormig uitsteekseltje in de trom-
raelholte.

u. De sleuf voor het Irommelvlies.
v, Het ronde gat.

Fig. 3.

Loodregte doorsnede van het slaapbeen, loopende
de snede door den uit- en inwendigen gehoorweg.
De uitwendige gehoorweg.
De trommelholte.
Het kanaal van fallopius.
Het voorste verffliale halve raaanswijz&kanaal.
Het portaal.
Het slakkenhuisje.
De inwendige gehoorweg.
Het bovenste gedeelte va?n hetzelve.
De
verhevenheid, welke den inwendigen
gehoorweg in twee deelen scheidt.
Het onderste gedeelte van den inwendigen
gehoorweg.

De ingang van het kanaal voor de halsslag-
ader.

m. De sleuf voor het trommelvlies.

a.
h,

c,

d.
e.
f-

ë-
h.

k.

l.

-ocr page 24-

«. De gewrichtskuil voor de onderkaak.

0. Het jukbeens uitsteeksel.
p. Het schelpswijze gedeelte.

q. De helft van het eironde venster.

Fig. 4.

De andere helft van het loodregt doorgesnedene
slaapbeen, inakende dus met fig. 3 een geheel uit.
a. De uitwendige gehoorweg.
h. De trommelholte.

c. Het kanaal van fallopius.

d. Het voorste vertikale halve maanswgze
kanaal.

e. Het portaal.

/. Het slakkenhuisje.

g. De inwendige gehoorweg.

h. Het bovenste gedeelte van den inwen-
digen gehoorweg.

1. De verhevenheid, welke de inwendige
gehoorweg in twee deelen scheidt.

k. Het onderste gedeelte van den inwen-
digen gehoorweg.
m. De sleuf voor het trommelvlies,
p. Het schelpswijze gedeelte van het slaapbeen.

q. De helft van het eironde venster,
r. De inmondingen van het voorste halve-

maanswgze kanaal, in het portaal.
s. De inmonding van het achterste halve

maanswijze kanaal.
t. De inmonding van het horizontale kanaal.

Fig. 5.

Doorsnede van den uitwendigen gehoorweg,
benevens de halve-maanswijze kanalen.
a. De uitwendige gehoorweg.
h. Het steil mamwijze gat of het kanaal
van
FALiopiüs.
Het achterste ,

halve maanswijze ka-
naal.

Het horizontale
Het voorste
Het stijlvormig uitsteeksel.

fig- 6-

Eene andere doorsnede van den uitwendigen
gehoorweg.

a. De uitwendige gehoorweg.
h. Het mamwijze uitsteeksel,
c. Het schelpvormig gedeelte.

e,
d.
e.

Fig. 2.

Fig. 1.

Doorsnede van het slaapbeen, in zoodanige
rigting, dal het grootste gedeelte van het pira-
miedvormig gedeelte van hetzelve gescheiden
wordt, van het schelp- en mamwyze gedeelte.
Deze snede maakt de trommelholte aanschouwe-
lijk. Bij Fig. 1 ziet men den buitenwand
bij Fig. 2 den binnenwand van hetzelve.

o. De uitwendige gehoorweg.

k De halve-maanswijze kuil.

c. De scherpe rand ter aanhechting van het
trommelvlies, vormende deze scherpe
rand de afscheiding van boven van den
uitwendigen gehoorweg, met den halve-
maanswijzen kuil.

d. De spleet van gxasek.

e. De cellen van de trommelholte.

Vertoont de andere helft van Fig. 1.

a. De uitwendige gehoorweg.

b. Hot onderste gedeelte van den beenring
voor het trommelvlies.

e. Het ronde gat.

d. Het eironde gat.

e. Het geopend horizontale halve maanswijze
kanaal.

f. Het kanaal van fallopius nog gesloten.

g. Het piramied- of tcpelvormig uitsteek-
seltje.

A. Het bovenste \\ , ,, .

f balkje ter bevestiging
t. Het onderste > \' , .

\\ van het tepeltje.
k. Het achterste J

l. Het voorgebergte.

m. De spleet van glaseh.

-ocr page 25-

7

Fig. 3.

Stelt de betrekking voor tusschen den halve-
maanswijzen kuil, den hamer, het aanbeeld en
het trommelvlies. Deze doorsnede heeft veel
overeenkomst met die van Fig. 1; doch dezelve
is meer schuinsch naar binnen genomen, ten
einde het trommelvlies niet te beschadigen.

0. De hamer.

h. De halve-maanswijze kuil.

c. Het aanbeeld.

d. Het trommeIvlie.s.

e. De buis van Eustachius.

ƒ. De cellen van het mamwijze uitsteeksel.

g. Het ,schelpswgze gedeelte.

Fig. 4.

De hamer, het aanbeeld en de stijgbeugel
in verband met elkander voorgesteld, na weg-
neming van de schelp met het trommelvlies, van
een foetus van zeven maanden.

a. De hamer.

h. Het aanbeeld.

c. De stijgbeugel.

d. Het ronde gat.

e. Het kanaal voor de halsslagader.

f. Het voorgebergte.

Fig. 5.

Stelt het onderling verband van de gehoor-
beentjes, met het trommelvlies en het portaal
voor, nadat het grootste gedeelte van den in-
wendigen wand der trommelholte is weggeno-
men; alleen heeft men een stukje been- zelf-
standigheid laten staan, ten einde een gedeelte
van het portaal en het slakkenhuisje te doen zien.

a. De hamer.

b. Het aanbeeld.

c. De stijgbeugel.

d. Het trommelvlies.

e. Het gedeèlle van het portaal.

/. Hel gedeelte van het slakkenhuisje.

g. De regie band van het hamertje.

h. De halve-maanswijze kuil.

1. Een doorgesneden halve-maanswijze kanaal.

Fig. 6.

De trommelholte van boven en van onderen
geopend, zoodat men door dezelve kan heen
zien, en de gehoorbeentjes in derzelver stelling
kan zien liggen.
a. De hamer.
h. Het aanbeeld.

c. Het voorste bandje van bet korte uit-

d. Het achterste j steekstel van het aanbeeld-

e. De halve-maanswgze kuii.

f. Het trommelvlies.

g. De stijgbeugel.

h. De Eustaehiaansche buis.

i. De zgde, waar de schelp is weggenomen.

Fig. 7 en Fig. 7 his.

Vertoont den inwendigen wand van de trom-
melholte, benevens het gedeeltelik geopende ka-
naal, vanFALLOPius en het bijna geheel geopende
kanaal, ter bevatting van den spier des stijgbeugels.
Fig. 7
his is slechts eene schets ter opheldering,
a. Hel eironde venster.
h. Hel gesloten gedeelte van het horizontale
halve-maanswijze kanaal, bij
d. geopend.
c. Het gesloten gedeelte van het kanaal van

FALLOPius by e. geopend.
ƒ. Het geopende kanaaltje voor het spiertje
van den stggbeugel.

g. Het tepeltje of uiteinde van het kanaaltje
voor het spiertje van den stijgbeugel.

h. Het achterste balkje van het tepeltje.

i. Het eironde gat.

k. Het half kanaal voor de spanspier van

het trommelvlies.
l. Hel kanaal voor de halsslagader.
m. De cellen van de trommelholte.
n. Het voorgebergte.

Fig. 8 en Fig. 8 bis.

Iu deze figuur ziet men, behalve den binnen-
wand van de trommelholte, hel kanaal van
fai-
LOPiüS geopend, voor zoo verre het met de
trommelholte in betrekking staat. Fig. 8
bis
is de schets van een gedeelte van Fig. 8.

-ocr page 26-

a.

— 8 —

Het geopende horizontale halve-raaanswgze
kanaal.

Het eironde venster.
Het bovenste balkje van het tepeltje.
Het piramied- oftepelvorniig uitsteekseltje.
Het ronde gat.

Het geopende kanaal van fallopiüs.
De opening van het kanaal van fallopius,
die in den inwendigen gehoorweg voert,
benevens de sleuf voor de nervus pe-
trosus.

Het half-kanaal voor de spanspier van

het trommelvlies.

Het kanaal voor de halsslagader.

De cellen van de trommelholte, overgaande

h.

c.

d.
e.

f-

g\'

h.

i.
k.

in de cellen van hel mamwgze uitsteeksel.

l. Het mamwijze uitsteeksel.

Fig. 9.

Door de wegneming van den voorsten been-
wand der trommelholte, heeft men de spier
van den stijgbeugel en de aangezigtszenuw in
deszelfs kanaal bloot gelegd.

a. De aangezigtszenuw.

b. De spier van den stijgbeugel.

c. De stijgbeugel.

d. Het geopende ronde gat.

e. De eerste spiraal van het slakken huisje.

ƒ. Hel bekertje van het slakken huisje.

g. Het kanaal voor de halsslagader.

r>3jALAT WM,

Fig. 1.

De hamer van die zijde te zien, welke naar
het trommelvlies gekeerd is.

a. Het hoofd.

b. De geledingsvlakte voor het aanbeeld.

c. Hel halsje.

d. Hel spitse of lange uitsteeksel.

e. Het korte of stompe uitsteeksel.

ƒ. Het handvat.

g. De uilsnijding tusschen den hals en bel
korte uitsteeksel.

Fig. 2.

De tegenovergestelde zgde van Fig. 1, of die
zgde van den hamer, welke naar den binnenwand
van de trommelholle is toegewend.

a. h. c. d. f. als in Fig. 1.

Fig. 3.

De zijde van den hamer, die naar het aan-
beeld gerigt is.

de letters als iu Fig. 1

Fig. 4.

De zijde van den hamer, die naar de buis
va« EDSTAGHius is gcwend.

a. h. c. e. f. g. als in Fig. 1.
bg
d. is het spitse uitsteeksel afgesneden.

Fig. 5.

De naar den stijgbeugel gerigte oppervlakte
van het aanbeeld.
a. Het ligchaam.

h. De geledingsvlakte voor het hoofd van
hel hamertje.

c. Hel dikke of korte been.

d. De eenigzins ruwe vlakte ter aanhechting
van den binnensten band van hetzelve.

e. Het lange of dunne been.
ƒ. Het linsvormig hoofdje.

Fig. 6.

De oppervlakte van het aanbeeld, welKe naar
hel trommelvlies is gerigt.

a. b. c. e. als in Fig. 5.
d. Eenigzins ruwe vlakte ter aanhechting
van den voorsten band van het korte
been,

Fig. 7.

Het aanbeeld te zien van de zijde van des-
zelfs lange been, ten einde het linsvormige
hoofdje met deszelfs halsje, alsmede de ge
|3Q-

-ocr page 27-

gene rigting van het lange been aanschouwelijk
te maken.

b. De geledingsvlakte voor het hoofd van
het hamertje.

e. Het lange of het dunne been.

ƒ, Het linsvormige of ronde hoofdje met des-
zelfs dun, maar beenig halsje.

Fig. 8.

Bovenste oppervlakte van het hoofdje des stijg-
beugels, waarin men eene half kogelvormige
verdieping waarneemt ter ontvanging van het
linsvormige of ronde hoofdje van het aanbeeld.

Fig. 9.

De stijgbeugel.

a. Het hoofdje met de geledingsholte voor
het aanbeeld.

h. Het halsje of de vereeniging van de twee
beenen
c, d.

c. Het been, dat naar de buis van eustachius
is gewend, en gewoonlijk langer is dan

d. het been , dat naar de zijde van de spier
des stijgbeugels is gerigt.

e. De sleuf, welke tusschen de beenen aanwezig
is, en gevormd wordt door de ombuiging
van de beenplaat.

/. Het eironde plaatje.

g. Het uitsteeksel ter aanhechting van de spier
des stijgbeugels.

Fig. 10.

De eironde plaat des stijgbeugels van bo-
ven gezien , nadat de uit denzei ven opstygende
beenen zijn weg genomen.

a. Het smalste gedeelte van de stijgbeugel-
plaat, hetwelk gerigt is naar het tepel-
vormig uitsteeksel, alsmede de dwarse
doorsnede van het weggenomen opstggen-
de been.

b. De verheven rand, uit welken de beenen
hunnen oorsprong hebben, loopende rond-
om de plaat.

De vlakte der plaat tusschen den beenrand.

d. Het breedste gedeelte van de stygbeugel-
plaat, hetwelk naar de buis van
eüstaghius
is gerigt, en waaruit het andere been op-
stijgt, hetwelk hier insgelijks is weggenomen.

Fig. 11.

Dezelfde beenplaat van onderen of van die
zijde te zien, welke naar het portaal is gewend.

Fig. 12.

Een der beenen van den stijgbeugel zeer aan-
merkelijk vergroot voorgesteld.
a. h. De binnenwaarts gebogen randen van de
beenplaat, en vormen daardoor de sleufc.

d. Een gedeelte van de eironde plaat.

Fig. 13.

Stelt fig. 1. 2, 5. en 9. in deszelfs natuur-
lyke grootte voor.

Fig. 14.

Vertoont fig. 3. 4. 6. 7. 8. en 11. in deszelfs
natuurlijke grootte.

Fig. 15.

Door deze afbeeldingwordt het slaapbeen zoodanig
doorgezaagd voorgesteld, dat het binnenste gedeelte
van het gehoorwerktuig is weggenomen, en alleen
de uitwendige wand van de trommelholte is over-
gebleven, benevens de betrekkelijke plaatsing
van de gehoorbeentjes en de aangezigtszenuw.

ü. De hamer.

b. Het aanbeeld.

c. De stijgbeugel.

d. Overgang van de trommelholte in de cel-
len van het mamwijze uitsteeksel.

e. Gedeelte van den halvemaanswijze kuil.

f. Het trommelvlies.

g. De buis van eustaghiüs.

h. De spier van den stggbeugel.

i. Het hersengedeelte van de aangezigtszenuw^

k. De aangezigtszenuw te voorschijn komen-
de door het foramen stylomastoidenni.

l. Gedeelte van de steenbeenszenuw.

V. D. BROEK, gehoor, verkl, pi. B.

-ocr page 28-

10

Fig. 16. en Fig. 16. bis.

Dwarse doorsnede van de trommelholle en
het portaal in de nabijheid van den hamer
en het aanbeeld.

Fig. 16. bis is slechts eene vergroote voor-
stelling van hetzelfde voorwerp.

a. Het hoofd van het hamertje,

h. Het lange been van het aanbeeld rnet
linsvormig uitsteeksel.

c. De stijgbeugel.

d. Het korte uitsteeksel van den hamer.

e. Nervus chorda tympani.

ƒ. Vereeniging van het handvat van den ha-
mer met het trommelvlies en de uitpui-
ling van hetzelve.

g. Naar evenredigheid uitgeholde oppervlak-
te van het trommelvlies.

/«. Gedeelte van den uitwendigen gehoorweg,
welke het halvemaanswijze kanaal moet
vormen.

i. De uitwendige gehoorweg.

h. De trommelholte,

l. Het portaal.

m. Het eironde plaatje van den stijgbeugel in
het eironde venster.
n, O. De openingen van het horizontale kanaal
in het portaal.

p. De onderste trap van het slakkehuisje.

q. Gedeelte van den tweeden omloop van
den trap.

r. De spiraalplaat van het slakkehuisje, door
hetwelk de onderste trap van het slakke-
huisje des portaals gescheiden wordt,

s. De beenige afscheiding tusschen de omwin-
dingen van den trap.

t. De buis van fallopiüs of het kanaal voor
de aangezigtszenuw.

Fig. 17. en Fig. 17. bis.

De betrekking van den hamer, het aanbeeld en
den stijgbeugel zijn in dit praeparaat aangegeven,
benevens de spier van den stijgbeugel, de aan-
gezigtszenuw en de Nervus chorda tympani.

Fig. 17. bis. is de vergroote afbeelding van
fig. 17.

a. De hamer.

b. Het aanbeeld.

c. De stijgbeugel.

d. De spier van den stijgbeugel.

e. Het trommelvlies.

ƒ. Chorda tympani.

g. Aanhechlingspunt van de spanspier van
het trommelvlies,

h. De aangezigtszenuw.

PIRAAT VII»

Fig. 1.

Doorsnede van de neusholte in de rigting van
den neus naar het wiggebeen; de doorsnede is
zoodanig genomen, dat het middelschot van den
neus bleef zitten, en de scheiding tusschen de
neusgaten insgelijks aanwezig bleef. Voornamelijk
heeft deze voorstelbng ten doel, om de betrekking
van den ondersten neusgang tegenover de opening
van de buis van
eustachius te doen zien , en daar-
door den weg aan te wijzen, welken de catheter
gaan kan bij het catheteriseren van gemelde buis.

a. Het voorhoofdsbeen.

h. De voorhoofdsboezem.

c. Het neusbeen.

d. De hanekam.

e. De cellen van het zeefbeen.

f. Vereeniging van het wigge met het ach-
terhoofdsbeen.

g. De wiggebeenshoezem.

h. De turksche zadel.

i. Het achterst ledikantvoelwys uitsteeksel,
h. De eerste halswervel.

l. De tweede halswervel.

m. Het opperkaakbeen.

n. Zachte bekleedsels van den neus.

O. Het regter neusgat.

p. Het middelschot van den neus.

q. Het ploegbeen.

Door de wegneming van een groot gedeelte van
het tusschenschot van den neus en het ploegbeen

-ocr page 29-

11

komen de daarachter gelegene deelen te voorschijn,
en worden de neusgangen zigtbaar, alleen heeft
men het achterste gedeelte van het tusschenschot
laten staan.

r. Het middelste sponsbeentje.

De ondersle neusgang.
t. Het onderste sponsbeentje.
u. Het overgeblevene tusschenschot.

De opening van de buis van Eustachius.
w. De lel.
X. De tong.

Fig. 2.

Om de rigting van de buizen van Eustachius in
betrekking lot den neus en de keelholten, alsmede
tot den uitwendigen gehoorweg voor te stellen,
heeft men den schedel weggenomen, en den kop
omgekeerd op het daardoor ontstane vlak gelegd.
Ten einde de plaat niet onnoodig te vergrooten,

zijn de kin en het achterhoofd niet afgebeeld
geworden.

0. De oorlap.

h. De uitwendige gehoorweg.

c. Het mamwijze uitsteeksel.

d. De knokkels van hel achterhoofd-been.

e. Het stglvormig uitsteeksel.
ƒ. De buis van
eustachius.

g. Het middelschol van den neus , dit gedeelte
wordl gevormd door het ploegbeen.

h. Hel middelste sponsbeentje.

1. Het onderste sponsbeentje.
k. De onderste neusgang.

l. O. De kaauwspier.

m. De uitwendige vleugelspier.
n. De hoek van de onderkaak,
jt?. De inwendige vleugelspier.

De lel en het zachte gehemelte, doormid-
del van een haak naar voren omgeslagen.
r. Het afgesneden gedeelte van het keelgat.

PIjAA\'S} VMII.

Fig 1.

De opening van de buis van eustachius meer
bepaald voorgesteld, waardoor ook de uitpuiling
Vftn den kraakbeenigen rand aan den bovenrand
^eer zigtbaar wordl.

a. Het wiggebeen.

b. Het achterhoofdsbeen.

c. Het middelste sponsbeentje.

d. Het onderste sponsbeentje.

e. De middelste neusgang.
ƒ. De onderste neusgang.

g. Het harde gehemelte.

h. Het zachte gehemelte.

i. De lel.

k. De opening van de buis van eustachius

benevens hare kraakbeenige uilpuihng.
l. Zijdelings gedeelte van den slokdarm.
m. Het slijmvlies , vormende den onderwand

van de Eustachiaansche buis.
n. Verdieping achter de Eustachiaansche biiis.
o. Achterwand van den slokdarm.

Fig. 2.

Het kraakbeenig gedeelte van de Eustachiaan-
sche buis is in dit praeparaat blootgelegd, en
men ziet de spieren, welke bij de opligling van
het zachte gehemelte de opening van deze buis
sluiten. Door het blootleggen van het kraak-
been heeft men het, hetzelve bekleedend, slym-
vlies moeien wegnemen, en daardoor is de on-
derrand van de buis verdwenen, en zijn de
spieren , welke in derzelver nabyheid liggen ,
zigtbaar geworden.

a. Het wiggebeen.

b. De wiggebeenboezem.

c. Het middelste sponsbeentje.

d. Het onderste sponsbeentje.

e. Hel harde gehemelte.

ƒ. Het zachte gehemelte.

g. De lel.

h. De onderkaak.

i. De inwendige vleugelspier.

A. De opligter van de lel en van het zachte
gehenielte.

-ocr page 30-

— 12 —

l. De eigen opligter van het zachte gehe-
melte.

m. Het kraakbeenig uiteinde van de Eusta-
ehiaansche buis.
n. Het geheraelle-been.
O. De onderste neusgang.

Fig. 3.

Overdwarse doorsnede van de Eustaehiaan-
sche buis zeer in de nabijheid van de trommel-
holte , waardoor ten duidelijkste wordt aange-
toond , dat die buis wijd genoeg is, om eenig
Toorwei\'p ter exploratie (b. v. een catheter) te
kunnen ontvangen.

a. Gedeelte van het slaapbeen, waarin het
kanaal voor de halsslagader aanwezig is.
h. Gedeelte van het wiggebeen.
e. De doorgesnedene Eustaehiaansche buis,
op deze plaats geheel kraakbeenig en van
hoven slechts door een zeer dun been-
plaatje bedekt.
d. De halsslagader in haar kanaal. Men
ziet hier duidelijk, dat zg het kanaal
niet geheel opvult, maar met celwijsweef-
sel is omgeven, en zich alzoo kan uitzet-
ten voor den aandrang des bloeds.

Fig. 4.

Overdwarse doorsnede van de Eustaehiaan-
sche buis, nagenoeg aan het einde van het bee-
nig bekleedsel, dat deze buis van boven bedekt.

a. Gedeelte van het piramiedvormige deel
van het slaapbeen.

b. Een gedeelte van den grooten vleugel van
het wiggebeen,

c. De doorgesneden buis van eustachius.,

d. De doorgesneden halsslagader in het beenig
kanaal, omringd met cellewijsweefsel.

e. Plet eironde gat van den vleugel des wig-
gebeens.

ƒ. De vaneenwijking van het kraakbeen van
de Eustaehiaansche buis, welke door het
slijmvlies gesloten wordt.

Fig. 5. Fig. 5. bis.

Stelt de geleding van het lange been van
het aanbeeld met het hoofd des stijgbeugels voor.

ö. Het aanbeeld.

h. De stijgbeugel.

c. De beursband, waardoor het ronde uit-
steeksel van het aanbeeld vereecigd wordt
met het geledingsvlak van het hoofd des
stijgbeugels.

d. Een gedeelte van de pees der stggbeu-
gelspier.

Fig. 5 bis. stelt hetzelfde voorwerp in des-
zelfs natuurlijke grootte voor.

Fig. 6.

Fig. 6. bis.

Vertoont de geleding van den hamer met
het aanbeeld.
a. De hamer.
h. Het aanbeeld.
c. De beurs of gewrichtsband.
Fig. 6 bis. vertoont hetzelfde praeparaat in
deszelfs natuurlyke grootte.

Fig. 7. Fig. 7 bis.

De stygbeugel met deszelfs spier.
a. De stijgbeugel.
h. Deszelfs spier.

Fig. 7 bis. hetzelfde voorwerp in natuurlijke
grootte.

Fig. 8. Fig. 8. bis.
De hamer met deszelfs spieren.

a. De hamer.

b. De regte spier, welke naast het spitse uit-
steeksel is gelegen.

c. De spanspier van het trommelvlies.

d. De bogt, welke deze pees maakt bij het
uitgaan uit haar beenig kanaal.

Fig. 8 bis. hetzelfde voorwerp in natuurlgke
grootte.

Fig. 9.

Dit praeparaat vertoont de betrekkelijke lig-
ging van de spieren des hamers tegenover de
trommelholte, de Eustaehiaansche buis en den
uitwendigen gehoorweg.

-ocr page 31-

— 13 —

a. Het beenig gedeelte van den uitwendigen
gehoorweg.

h. De buis van eustighius, geopend.

c. Gedeelte van den geledingskuil voor de
onderkaak.

d. De trommelholte.

e. Het beenig gedeelte van den uitwendigen
gehoorweg is op deze plaats weggeno-
men , en daardoor is deszelfs beenvlies
zigtbaar geworden.

ƒ. De ■wiggebeensboezem,

g. Het voorste vertikale halve maans-wijzeka-
naal.

h. Het aanbeeld.

i. De hamer.

k. De bogt van de pees der spanspier van
het trommelvlies.

l. De regte spier van den hamer.

m. De spanspier van het trommelvlies.

n. Dunne beenwand, waardoor de holte, waarin
de spanspier van het trommelvlies gelegen
is, gescheiden wordt van de Eustachiaan-
sche buis.

O. Kanaaltje voor voedingsvaten.

Fig. 10. en Fig. 10. bis.

De beenmassa, welke het portaal bedekt, als-
mede dat gedeelte, hetwelk het kanaal voor de
spier van den stijgbeugel vormt, is weg genomen.

Hierdoor kan men op dit praeparaat de be-
trekkelijke rigting van de spier des stijgbeugels
tegenover den stijgbeugel en de invatting van
het laatste in het eironde venster waarnemen.

a. De stygbeugel.

b. De spier van den stijgbeugel in haar
geopend kanaal.

c. Een bandje, hetwelk ik verscheidene malen
heb waargenomen, en waarschijnlijk dient
om den stijgbeugel te helpen bevestigen.

d. Het tepelvormig uitsteeksel.

e. Het portaal.

ƒ. De spiraal van het slakkehuisje , die des-
zelfs ondersten gang van het portaal scheidt.

g. Opening van het voorste halve maanswij-
ze kanaal.

h. Opening van het achterste halvemaans-
wgze kanaal.

Fig. 10. bis. stelt hetzelfde in natuurlijke
grootte voor.

WMjAAT jtx.

Fig. 1.

Vertoont het slaapbeen eenigzins gekanteld,
ten einde de binnen- en ondervlakte te gelijk te
doen zien.

a. De inwendige gehoorweg.

A. De uitpuiling van het voorste vertikale ka-
naal.

c. De beenige sleuf, zgnde de ingang van de
waterleiding des portaals.

d. De driekantige opening of de ingang van
de waterleiding van het slakkehuisje.

e. Het bfegin van het kanaal voor de halsslag-
ader.

ƒ. Uiteinde van hetzelfde kanaal.

g. Het slaapbeensgedeelte van het gescheurde
gat.

h. Het mamwijze uitsteeksel.

i. De dwarse aderboezom.

Fig. 2.

In dit praeparaat is de beenmassa zoodanig
weggenomen, dat de waterleiding van het por-
taal geheel geopend zich voordoet, en daardoor
hare verschillende boglen doet zien.

a. Het wijdste gedeelte van de waterleiding
van het portaal, met hare naar binnen
gebogene rigting.

h. Hare bovenste bogt.

c. Hare overgang in het portaal.

d. Het niet goed zigtbare portaal.

e. De inwendige gehoorweg.

ƒ. Het voorste vertikale halvemaanswijze ka-
naal, geheel geopend.

g. Het achterste vertikale halvemaanswijze
kanaal gedeeltelijk geopend.

h. De vlakte, waarop het vliezig gedeelte van
de waterleiding des portaals zich uitbreidt,

-ocr page 32-

stellen met den

— 14 —

om zich in Yerband te
dwarsen aderboezem.
i. De dwarse aderboezem.

Fig. 3. Fig. 3. bis.

De waterleiding van het portaal geopend. De
beenmassa is rondom dezelve zooveel, als noodig
was, weggenomen, om daardoor die waterlei-
ding als verheven te vertoonen.

a. Gedeelte van het driehoekige uiteinde van
de waterleiding boven den dwarsen boezem.

h. Op deze plaats is de beenmassa, welke
eenigzins sponsachtig is , weggenomen tot
op de beenplaat, welke den onder- en ach-
terwand van den inwendigen gehoorvi^eg
daarstelt.

c. Het uiteinde van de waterleiding in den
ondersten trap van het slakkehuisje.

d. De weggenomen rand van het ronde ven-
ster, waardoor dit zich grooter vertoont.

e. De spiraal van het slakkehuisje.

f. De bovenste trap van het slakkehuisje.

g. De onderste trap.

h. De overgang van den bovensten trap in
het portaal.

i Het eironde venster

k. Het niet volkomene blootgelegde slakke-
huisje.

l. Het achterst^ vertikale halve maanswijze
kanaal.

m. Het horizontale halve mamwgze kanaal.

n. Het achterste vertikale kanaal geopend.

Fig. 3 bis stelt hetzelfde praeparaat in na-
tuurlijke grootte voor.

Fig. 4.

De waterleiding van het slakkehuisje is hier
in haar geheel gelaten; de hetzelve omsluitende
beenmassa is weggenomen ; alleen zyn de halve
inaanswyze kanalen en de inwendige gehoor-
weg , alsmede het slakkehuisje behouden. In
dit Figuur is het praeparaat van deszelfs binnen-
zijde voorgesteld.

a. Het driehoekige uiteinde van de water^
leiding van het slakkehuisje.

b. Het halsje nabij deszelfs overgang in het
slakkehuisje

c. De inwendige gehoorweg.

d. Het geopende voorste vertikale halvemaansi-
wijze kanaal.

e. Het geopende achterste vertikale halve^
maanswyze kanaal.

ƒ. Het portaal.

g. Het slakkehuisje,

Fig. 5.

Hetzelfde praeparaat als dat van Fig. 4., maar
van de buitenste of naar de trommelholte ge-
keerde oppervlakte te zien.

a. Het driehoekig gedeelte van de waterlei-
ding van het slakkehuisje.

b. Het halsje of dunne gedeelte van hetzelve,

c. Het niet volkomen gepraepareerde slak-
kehuisje.

d. Het voorste vertikale halvemaanswijze kar
naai.

e. Het achterste vertikale halvemaanswgze
kanaal.

/. Het horizontale halvemaanswgze kanaal.

g. Het kanaal voor de aangezigtszenuw of
kanaal van
fallopiüs.

h. Het eironde venster.

i. Sleuf, loopenfle naar het ronde venster.

k. Het kanaal ter bevatting van de spier des

stijgbeugels.

L Door de wegneming van de sponsachtige
beenmassa, welke tusschen den wand van den
inwendigen gehoorweg en het slakkehuisje
gelegen is, doet dezelve zich aldus voor.

Fig. 6.

De waterleiding van het slakkehuisje zooda-
nig blootgelegd, dat hare rigting in betrekking
tot den inwendigen gehoorweg duidelijk kan
waargenomen worden.

a. De geopende inwendige gehoorweg;

-ocr page 33-

— 15 —

b. De opening ter doorlating van de gehoorze-
nuw voor het portaal.
De verhevenheid, wellie den gehoorweg
in twee deelen scheidt.
Gedeelte van het voorste vertikale halve-
maanswijze kanaal.

Gedeelte van het horizontale halvemaans-
wgze kanaal.
Het portaal.
Het ronde venster.

De geopende waterleiding van het slak-
kehuisje.

Een beenstukje, hetwelk men niet heeft
weggenomen, om het ronde venster in
zyn geheel te laten.
k. De trommelholte.

Fig. 7.

Hier is het beenig gedeelte van de waterlei-
ding des portaals weggenomen, ten einde het
vliesachtig kanaal in de beenige buis aanwezig
te doen zien tot aan deszelfs uiteinde in het portaal.
a. Het vliesachtig kanaal der waterleiding.
h. Een stukje papier ter ophouding van den
bovenste vliezigen wand der waterleiding.

c. De bovenvlakte van den dwarsen boezem.

d. De dwarse boezem geopend.

e. Nervus glossus pharyngeus.
ƒ. De dwalende zenuw.

c.

d.
e.

f\'

g-

h.
i.

Nervus accessorius willisii.
Het voorste vertikale halve maanswyze-
kanaal geopend.

De inwendige gehoorweg van boven ge-
opend.

k. De gehoor- en aangezigtszenuwen.

Fig. 8.

Een gedeelte van het grondstuk van den sche-
del, waarop de uiteinde van de waterleidingen
aangewezen worden.

a. De inwendige gehoorweg.

h. De onderste rotsboezem.

c. Het begin van het gescheurde gat, waarop
het verwijde uiteinde van de waterleiding
van het slakkehuisje uitkomt.

d. Het geopende vliezig gedeelte van de wa-
terleiding van dit portaal, door middel
van eene kruissnede. De daardoor verkre-
gen segmenten zijn eenigzins opgerigt,
om daardoor de onder- of grondvlakte te
doen zien.

e. De dwarse aderboezem.

ƒ. De bodem van de vliezige waterleiding des
portaals, of de bovenwand van den dwar-
sen aderboezem.

g. De bovenste rotsboezem.

h. De kuil van het achterhoofds-been voor
de kleine hersenen.

g\'
h.

t.

PM.M.AT X,

Fig. 1.

Door de wegneming van het schelpvormig ge-
deelte van het slaapbeen, alsmede van den uit-
wendigen gehoorweg, is hier een begin gemaakt,
om de inwendige deelen van het gehoororgaan,
ook wel beenigen doolhof genoemd, bloot te leggen.

a. Het voorste vertikale | halvemaanswyze

b. Het horizontale j kanaal.

c. Het kanaal voor de aangezigtszenuw, of
kanaal van
fallopius geopend.

d. Het kanaal, waarin de spier van den stijg-
beugel verborgen ligt.

e. Het tepelvormig uiteinde van dit kanaal.

/. Het ronde venster.

g. Het eironde venster.

h. De omwindingen van het slakkehuisje.

i. Cellen van het mamwyze gedeelte des
slaapbeens.

Fig. 2.

Dit figuur onderscheidt zich van het voorgaan-
de, doordien hier meerdere deelen geopend zyn,
welke bij het vorige nog gesloten waren.
a. Het voorste )

h. Het horizontale j halvemaanswijze kanaal.
c. Het kanaal voor de aangezigtszenuw.

-ocr page 34-

16

d. Het geopende kanaal ter bevatting van de
spier des stijgbeugels.

e. Het tepelvormig uiteinde van dit kanaal.
ƒ. Het eironde venster.

g. Het ronde venster.

h. De geopende winding van het slakkehuis-
je, waarin de beenplaat van de spiraal
zigtbaar is.

i. De tweede omwinding insgelijks geopend.
h. De achterwand van den inwendigen gehoor-
weg, die zich hier nog eenigzins sponsach-
tig vertoont, omdat de hetzelve bedekken-
de beenstof nog niet geheel is weggeno-
men.

Fig. 3.

Vertoont de naar buiten gekeerde oppervlak-
te van den beenigen doolhof, nog met een klein
gedeelte bevestigd aan het mamwijze gedeelte
des slaapbeens.

a. Het voorste ]

b. Het horizontale ? halvemaanswijze kanaal.

d. Het achterste )

e. Het slakkehuisje.

f. Het eironde venster.

g. Het ronde venster.

h. Het mamwijze gedeelte des slaapbeens.

Fig. 4.

Vertoont hetzelfde praeparaat als het voor-
gaande , maar van de naar binnen gekeerde op-
pervlakte.

a. Het voorste 1

, , } halve maanswiize kanaal.

b. Het achterste ) \'\'

c. Het geopende portaal,

d. Het slakkehuisje.

e. Het kanaal van fallopius voor de aange-
zigtszenuw.

f. De grond van den inwendigen gehoorweg,

g. Gedeelte van den S vormigen boezem.

h. Het mamAvijs gedeelte des slaapbeens.

Fig. 5.

De beenige doolhof van zijn buitenzijde ge-
zien. Aan dit praeparaat heeft men nog den ge-
heelen binnensten beenwand van het piramied-
vormig gedeelte , in welken de inwendige ge-
hoorweg zich bevindt aanwezig gelaten.

«. De beenwand van het rotsbeen , dewelke
naar binnen en naar achteren is gekeerd,

b. Beenstuk , dat het slakkehuisje van het
portaal scheidt.

c. Het eironde venster.

d. Het ronde venster.

e. Opening van de buis van fallopius. Deze
opening is ontstaan door het wegnemen
van het overige gedeelte van deze buis;
zij is dus eene regte doorsnede van de-
zelve.

f. Het voorgebergte, zijnde het begin van de
eerste omwinding van het slakkehuisje,

g. De top van het slakkehuisje.

h. De driehoekige opening van de waterleiding
van het slakkehuisje, welke boven het
gescheurde gat uitkomt.

i. De voortloopende beenwand, dien de water-
leiding van het slakkehuisje vormt,

k. Het voorste ]

l. Het horizontale [ halvemaanswijze kanaal.

m. Het achterste )

Fig. 6.

Hetzelfde praeparaat als van fig. 5, van zijn
binnenzijde gezien.

a. De naar achteren en naar binnen gekeer-
de oppervlakte van het rotsbeen, waarin
zich de inwendige gehoorweg bevindt.

b. De inwendige gehoorweg.

e. De driehoekige opening van de waterlei-
ding van het slakkehuisje.

d. Het voorste

e. Het achterste l halvemaanswijze kanaal.

/. Het horizontale )

g. Opening van de waterleiding van het por-
taal , deze opening ontstaat, doordien de
waterleiding zelve met den beitel is weg-
genomen.

h. De beenmassa, welke de waterleiding van het
slakkehuisje van den inwendigen gehoorweg
scheidt.

-ocr page 35-

Fig. 1.

Het oor in zynen natuurlyken toestand , en
bekleed met al zgne deelen,

a. De buitenzoom.

b. Het begin van den buitenzoom in de
schelpswijze holte.

c. De binnenzoom.

d. Het bovenste been van den binnenzoom.

e. De tegenbok.
ƒ. De bok,

g. De driehoekige holte.

h. De schelpswijze kuil.

i. De uitwendige gehoorweg.
k. De lel.

l. De insnijding van het oor.

m. De langwerpige of schuitswijze groef.

Fig. 2.

Het oor ontbloot van de opperhuid. De cel-
wijze vereeniging van den bok raet den doorn
van het oorkraakbeen is doorgesneden, en
wordt door middel van spelden uitgespannen
gehouden.

a, Doorgesnedene spieren en banden , waar-
mede de gehoorschelp aan den schedel is
vast gehecht.
b. c. De afgesneden uitwendige gehoorweg.

d. De smeerklicrtjes van het oor.

e. De uitlozingsbuisjes van de oorkliertjes
in de driehoekige holle.

f. Idem in de schelpswijze holle.

Fig. 3.

Dwarsche doorsnede van den kraakbeenigen
gehoorweg, zeer nabij aan het oor.
ff.. De kraakbeenige gehoorweg.

h. De oorsraeerkliertjes, welke by e. minder
worden.

</. De sleuf van het oorkraakbeen.
Fig. 4.

Overlangsche doorsnede van het oor, ora daar-
door de bogten van het oorkraakbeen te doen
zien,

a. Het kraakbeen van het oor.

b. De huid, die hetzelve bekleedt.

c. Vertoont de losheid , waarmede de huid
aan den buitenzoom is vastgehecht.

d. De buitenzoom.

e. De binnenzoom.

ƒ. De langwerpige of schuitswijze groef.

g. De verhevenheid aan de achterzyde door
de langwerpige groef gevormd.

h. De schelpswyze holte, bovenste gedeelte.

i. De tegenbok.

k. Het begin van den buitenzoom, welke
door zijne verhevenheid de schelpswyze
holte in twee deelen scheidt.
l. Doorgesnedene spieren en celwys weefsel.
m. De schelpswyze holte, onderste gedeelte.
n. De oorlel.

Fig. 5.

Het oor met eenige van zijne spieren.
Het oor, omgeslagen en door een haakje in
dien stand gehouden , ten einde de achterste
spieren te doen zien.
a. De voorste

v. D. BROEK, gehoor, verkl. pl- A.

h. De middelste \\ opligter van het oor.

c. De achterste )

d. De achterhoofdspier,

e. De bovenste | korte teruglrekker van
/, De onderste j hot oor.

I5EIS FÏ^ATESf

FM^AMT" M.

-ocr page 36-

2

g. Do lange terugtrekkende oorspier.

h. De schuinsche halsspier.

i. De dwarsche spier van het oor.
k. De jukboog.
l. Het mamwijze uitsteeksel,
m. De stam van de oorzenuw.
«. De slaapspier.
o. De voorste

lak van de oorzenuw.

p. De achterste
q. Een gedeelte van de oorklier.
r. Verspreiding van de zenuw onder de korte
terugtrekkende spieren en op het oor.
s. Takjes van den achtersten tak, zich bege-
vende naar de dwarsche oorspier.
t. Takje van den korten tak zich uitbreidende
over het spitse uitsteek.sel van het oor.
u. De aangezigtszenuw.

Fig. 6.

Het oorkraakbeen van voren.

a. De buitenzoom.

h. Het düornvormig uitsteeksel.

c. Het begin van den buitenzoom in de
schelpswijze holte.

d. Het bovenste ^ been van den bin-

e. Het onderste ) nenzoom.

f. De binnenzoom.

g. De insnijding van het oor.

h. De tegenbok.

i. De bok.

k. Het platte of spitse uitsteeksel.
l. De ongenoemde of driehoekige holle,
m. De langwerpige groef of schuitswijze holle.

n. De schelpswijze holte.

O. Het kraakbeenig gedeelte van den uit-
wendigen gehoorweg.

Fig. 7.

Het kraakbeen van het oor, van achteren ge-
zien.

a. Verhevenheid, gevormd door de oor-
schelp.

b. Idem door de driehoekige holte.

c. Idem door de langwerpige groef.

d. Het platte of spitse uitsteeksel.

e. Het afgesneden gedeelte van den uitwen-
digen gehoorweg.

ƒ. De groef, waardoor aan do voorste opper-
vlakte de binnenzoom wordt daargesteld.

Fig. 8.

Het kraakbeen van het oor zoodanig geplaatst,
dat men de zijde , die naar het aangezigt gewend
is, ziet.

a. De verhevenheid van de schelp.

h. Idem van de driehoekige holte.

c. Idem van de schuitswijze groef.

d. De afgesneden gehoorweg.

e. De holte van den binnenzoom.

ƒ. De sleuf, waardoor de bok van den bui-
tenzoom afgescheiden wordt.

g. Het opklimmend gedeelte van den uitwen-
digen gehoorweg.

h. De spier van den bok, welker vezels bij dit
voorwerp in eene perpendiculaire rigting
liepen.

PWjAAT II,

Fig. 1.

Het slaapbeen van buiten te zien.
a. Het schelpvormige gedeelte.
h. Het mamwyze uitsteeksel.

c. Het jukbeen.

d. De onderwand van den uitwendigen ge-
hoorweg.

e. De ingang van den uitwendigen gehoorweg.
ƒ. De spleet van glaser.

De gewrichtskuil voor de onderkaak.
De oorknobbel.

De achterste ,„„„, ■ , , , ,

wortel van den jukboog.

De voorste

De achterwand van den geledingskuil voor
de onderkaak.
m. De groeve van de schuinsche halsspier.
n. Het mamwgze gat.
O. Het piramied vormig gedeelte des slaapbeens.

8-
h.

i,

k.

l.

-ocr page 37-

Fig. 3. Fig. 6.

_ 3 —

Het slaapbeen van de binnenste oppervlakte
te zien.

a. Schelpvormig gedeelte.
h. Het manmgze uitsteeksel.

c. Het piramiedvormig gedeelte.

d. De inwendige gehoorweg,

e. De waterleiding van het slakkenhuisje.
ƒ. De verhevenheid, gevormd door het voorste

vertikale kanaal.

g. Gaatje tot doorlating van voedingsvaten.

h. De waterleiding van het portaal.

i. De bovenwand van de trommelholte.

k. De inwendige opening van het kanaal

voor de halsslagader.
l. De S vormige groef voor den ader-
boezem.
m. Het mamwijze gat.

Fig. 3,

Het slaapbeen van onderen gezien,

a. De uitwendige gehoorweg.

b. De gewrichtskuil voor de onderkaak.

c. De uitwendige opening voor het kanaal
van de halsslagader.

d. De helft van het gescheurde gat voor
de inwendige strotader.

e. De spleet van glaser.

f. De waterleiding van het slakkenhuisje,

g. De inwendige gehoorweg.

h. Het steilvormig uitsteeksel.

i. De waterleiding van hel portaal.
k. Het steil-mamwyze gat.

l. Het mamwijze gat.

m. De mamwijze groef.

n. Het mamwijze uitsteeksel.

O. Het schubvormig gedeelte,

p. Het jukbeens uitsteeksel,

q. De oorknobbel.

Fig. 4.

Het mamvormige gedeelte des slaapbeens
perpendiculair doorgezaagd, ten einde deszelfs
cellen te doen zien; bij dit voorwerp waren
zg bgzonder grool.

a. Het schelps,wijze gedeelte.
h. Een gedeelte van het jukbeens uit-
steeksel.

e. Hel piramiedvormig gedeelte.

d. De gewrichtskuil voor de onderkaak.

e. De overgangcellen in de trommelholte.

PIRAAT MIM,

Fig. 1.

Vertoont de aanhechting van den kraak-
beenigen gehoorweg aan het beenig gedeelte.

a. Hel schelpswyze gedeelte,

h. De achterwand van den geledingskuil
voor de onderkaak, of den onderwand
van den beenigen gehoorweg.

c. Hel mamwijze uitsteeksel.

d. Het doornvormig uitsteeksel van het
oorkraakbeen.

e. De sleuf tusschen het doornvormig
uitsteeksel en den bok.

ƒ. De insnijdingen van sANTOBiwr.

g. De aanhechting van het kraakbeenig aan
het beenig gedeelte des gehoorwegs.

Fig. 2.

Vertoont het oor; den uitwendi-gen kraak-
beenigen gehoorweg in verband met het trom-
melvlies, de trommelholte, de daarin bevatte
deelen en de buis van
Eustachius.

a. Het schelpvormig gedeelte des slaapbeens.

b. De uitpuiling van het voorste vertikale
halve maanswgze kanaal.

c. De onderwand van den beenigen gehoorweg.

d. Het piramiedvormig gedeelte des slaap-
beens.

e. De insnijdingen van .santorini, welke zigt-
baar zijn, dewijl de kraakbeenige ge-
hoorweg van de huid ontdaan is,

ƒ. Het mamwijze uitsteeksel.

-ocr page 38-

— 4 —

g. Het vliezig bekleedsel van den uilwen-
digen gehoorweg.

h. Het aanbeeld.

i. Het hamertje.

h. De pees der spanspier van het trom-
melvlies.
l. Het trommelvlies.
m. De spanspier van het trommelvlies.
n. De dunne beenwand, waardoor het half
kanaal voor de spanspier van het trom-
melvlies gevormd wordt.

0. Het uiteinde van het beenig gedeelte
der Eustachiaansche buis.

p. Het kraakbeenig gedeelte der Eustachi-
aansche buis.
q. Het uitwendige oor.

Fig. 3.

Steil het grootste gedeelte van de achterste
oppervlakte des oorkraakbeens, benevens den
vlak uilgespannen uitwendigen gehoorweg,
voor, len einde de insnijdingen van
saktoriwi
le doen zien.

a. Hel doornvormig uitsteeksel.
h. Hel begin van den kraakbeenigen ge-
hoorweg.

c. De afgesneden rand, waarmede hel kraak-
beenige gedeelte aan hel beenig deel
is vast gehecht,

d. De insnijding van het oor.

e. De tegenbok.

f. De bok.

g. De bovenrand van den kraakbeenigen ge-
hoorweg, door deszelfs vlakke uitsprei-
ding hier als onderrand zich voordoende.

h. Hel spitse of platte uitsteeksel.

1. De insnijding van sahtorini.

k. Hel dwarsche gedeelte van dezelve.

Fig. 4.

Slell den geopenden uitwendigen gehoor-
weg en het trommelvlies, in verband met het
slakkenhuisje, voor.

a. Hel mamwijze uitsteeksel.

h. De bovenwand

c. De onderwand

d. Het aanbeeld.

e. De hamer,

ƒ. De trommelholte.

g. Het afgesneden gedeelte van hel trom-
melvlies.

h. Het slakkenhuisje.

i. De buis van eustachius.

k. Hel piramiedvormig gedeelte des slaap-
beens,

l. De inwendige halsslagader,
Fig. 5.

Doorsnede van hel oorkraakbeen, van den
uilwendigen gehoorweg, van de trommelholte
en van de Eustachiaansche buis, de in hetzelve
bevatte deelen zijn weggenomen.

0. Hel oorkraakbeen.

h. De aanhechting van hetzelve aan den bee-
nigen gehoorweg.

c. Beenstuk, hetwelk niet door de zaag is
weggenomen , ten einde daardoor de
schuinstche rigting der sleuf van het Irom-
mehlies beter te doen zien,

d. De sleuf van het trommelvlies,

e. De trommelholte.

f. Het half-kanaal Ier bevalling van de
spanspier van hel trommelvlies,

g. Eustachiaansche buis,

h. Do bovenwand ^ van den beenigen ger-

1. De onderwand j hoorweg.

k. Een gedeelte van hel mamwigze uitsteeksel.

Fig. 6.

De eigene spieren van het oor aan deszelfs
voorste oppervlakte.

a. De doorn van het kraakbeen.

b. De bok,

c. De insnijding van het oor.

d. De lange zoomspier.

e. De kleine zoomspier.
ƒ. De spier van den bok.

g. Het spitse of platte uitsteeksel.

van den uitwendigen
gehoorweg.

-ocr page 39-

— 5 —

h. De spier van den tegenbok.

i. De plaatsen, waar de huid is weggenomen,
len einde de spieren bloot te leggen.

Fig. 7.

Geeft de rigting aan van het trommelvlies,
den hamer, het aanbeeld, den stijgbeugel, tegen
over den nilwendigen gehoorweg en het portaal.
a. De hamer.

b. Het aanbeeld.

c. De stijgbeugel.

d. Hel trommelvlies,

e. Het spitse of platte uitsteeksel van den
hamer.

ƒ. De uitwendige gehoorweg.

g. Het portaal.

h. De inmonding van een halfmaanswijs
kanaal.

VEjAMT" SW.

Fig. 1.

Horizontale doorsnede van het slaapbeen.

a. De uitwendige gehoorweg.

h. De inwendige gehoorweg.

c. Het portaal.

d. Hel slakkenhuisje.

e. Hel voorste vertikale halve maanswigze
kanaal.

ƒ. Het kanaal van fallopius.

g. Het horizontale halve maanswijze kanaal.

h. Het gedeelte van het eironde venster.

i. De spiraalplaat van het slakkenhuisje.
k. Het kanaal voor de halsslagader.

l. Het bovenste | gedeelte van den in-

m. Het onderste | wendigen gehoorweg.

n. De trommelholte.

O. De spleet van glaser.

p. De gewrichtskuil voor de onderkaak.

q. Het jukbeens uitsteeksel.

r. Het schelpswijze gedeelte.

s. Het gedeelte van den oorknobbel.

Fig. 2.

De andere helft van het doorgesneden slaap-
been , makende met fig, 1 een geheel.
a. De uitwendige gehoorweg.
h. De inwendige gehoorweg.
e. Het portaal.

d. Het slakkenhuisje.

e. Het voorste vertikale halve maanswijze
kanaal.

ƒ. Het kanaal van fallopius.

g. Het horizontaal halve maanswijze kanaal.

h. De uitsnijding ter vorming van hel kanaal

der halsslagader.
k. Het steilvormig uitsteeksel.
l. Het bovenste \\ gedeelte van den in-
m. Het onderste ) wendigen gehoorweg.
Jl. De tromraelholte.

g. Het mamwijze uitsteeksel.

r. De overgang van de trommelholle in de
cellen.

Het gedeelte van den oorknobbel.
t. Het lepelvormig uitsteekseltje in de trom-
raelholte.

u. De sleuf voor het trommelvlies.
V. Het ronde gat.

Fig. 3.

Loodregte doorsnede van hel slaapbeen, loopende
de snede door den uil- en inwendigen gehoorweg.
a. De uitwendige gehoorweg.

h. De trommelholte.

c. Het kanaal van fallopius.

d. Het voorste vertikale halve maanswgze kanaal.

e. Het portaal.

f. Het slakkenhuisje.

g. De inwendige gehoorweg.

h. Het bovenste gedeelte van hetzelve.

i. De verhevenheid, welke den inwendigen
gehoorweg in twee deelen scheidt.

k. Het onderste gedeelte van den inwendigen
gehoorweg.

l. De ingang van het kanaal voor de halsslag-
ader.

m. De sleuf voor het trommelvlies.

-ocr page 40-

6

n. De gewrichtskuil voor de onderkaak.

0. Het jukbeens uitsteeksel.
p. Het schelpswgze gedeelte.

q. De helft van het eironde venster.

Fig. 4.

De andere helft van het loodregt doorgesnedene
slaapbeen, inakende dus met fig. 3 een geheel uit.
a. De uitwendige gehoorweg.
h. De trommelholte,
e. Het kanaal van
fallopius.

d. Het voorste vertikale halve maanswijze
kanaal.

e. Het portaal.

f. Het slakkenhuisje.

g. De inwendige gehoorweg.

h. Het bovenste gedeelte van den inwen-
digen gehoorweg.

1. De verhevenheid, welke de inwendige
gehoorweg in twee deelen scheidt.

k. Het onderste gedeelte van den inwen-
digen gehoorweg.
m. De sleuf voor het trommelvlies.
p. Het schelpswy ze gedeelte van het sjaapbeen.

De helft van het eironde venster.
De inmondingen van het voorste halve-
maanswgze kanaal, in het portaal.
De inmonding van het achterste halve
maanswijze kanaal.

De inmonding van het horizontale kanaal.
Fig. 5.

e,
d.

e.
ƒ.

Doorsnede van den uitwendigen gehoorweg,
benevens de halve-maanswijze kanalen.
a. De uitwendige gehoorweg.
h. Het steil mamwijze gat of bet kanaal

van fallopius.

Het achterste ■ , , ...

halve maanswflze ka-
naal.

Het horizontale
Het voorste
Het stijlvormig uitsteeksel.

fig. 6.

Eene andere doorsnede van den uitwendigen
gehoorweg.

a. Dè uitwendige gehoorweg,
h. Het mamwijze uitsteeksel,
c. Het schelpvormig gedeelte.

r.

s.
t.

P Ij A AT TT.

Fig. 1.

Doorsnede van het slaapbeen, in zoodanige
rigting, dat het grootste gedeelte van het pira-
miedvormig gedeelte van hetzelve gescheiden
wordt, van het schelp- en mamwijze gedeelte.
Deze snede maakt de trommelholte aanschouwe-
Igk, Bij Fig. 1 ziet men den buitenwand
bij Fig. 2 den binnenwand vau hetzelve.

a. De uitwendige gehoorweg.

h. De halve-maanswijze kuil.

c. Dc scherpe rand ter aanhechting vau hel
trommelvlies, vormende deze scherpe
rand de afscheiding van boven van den
uitwendigen gehoorweg, met den halve-
maanswijzen kuil.

d. De spleet van glasek.

e. De cellen van de trommelholle.

Fig. 2.

Vertoont de andere helft van Fig. 1.

a. De uitwendige gehoorweg, »

b. Hel onderste gedeelte van den beenring
voor het trommelvlies.

c. Het ronde gat.

d. Het eironde gat.

e. Het geopend horizontale halve maanswgze
kanaal.

f. Het kanaal van fallopiüs nog gesloten.

g. Het piramied- of tepelvormig uitsteek-
seilje.

h. Het bovenste \\ . ,, .

I balkje ter bevestisine
t. Het onderste >

\\ van het tepeltje,
k. Het achterste ]

l. Het voorgebergte.

m. De spleet van glaser.

-ocr page 41-

Fig. 3. Fig. 6.

_ 7 —

Stelt de betrekking voor tusschen den halve-
maanswijzen kuil, den hamer, het aanbeeld en
het trommelvlies. Deze doorsnede heeft veel
overeenkomst met die van Fig. 1; doch dezelve
is meer schuinsch naar binnen genomen, ten
einde het trommelvHes niet te beschadigen.

a. De hamer.

h. De halve-maanswijze kuil.

c. Het aanbeeld.

d. Het trommelvlies.

e. De buis van Eustachius.

ƒ. De cellen van het mamwgze uitsteeksel.

g. Het schelpswijze gedeelte.

Fig. 4.

De hamej; , het aanbeeld en de stijgbeugel
in verband met elkander voorgesteld, na weg-
neming van de schelp met het trommelvlies, van
een foetus van zeven maanden.

a. De hamer.

b. Het aanbeeld.

c. De stggbeugel.

d. Het ronde gat.

e. Het kanaal voor de halsslagader.

ƒ. Het voorgebergte.

Fig. 5.

Stellt het onderling verband van de gehoor-
beentjes, met het trommelvlies en het portaal
voor, nadat het grootste gedeelte van den in-
wendigen wand der trommelholte is weggeno-
men; alleen heeft men een stukje been- zelf-
standigheid laten staan, ten einde een gedeelte
van het portaal en het slakkenhuisje te doen zien.

«. De hamer.

b. Het aanbeeld.

c. De stijgbeugel.

d. Het trommelvlies.

e. Het gedeelte van het portaal.

/\'. Het gedeelte van het slakkenhuisje.

g. De regte band van het hamertje.

h. Do halve-maanswijze kuil.

i. Een doorgesneden halve-maanswijze kanaal.

De trommelholte van boven en van onderen
geopend, zoodat men door dezelve kan heen
zien, en de gehoorbeentjes in derzelver stelling
kan zien liggen.

a. De hamer.

b. Het aanbeeld.

c. Het voorste ) bandje van het korte uit-

d. Het achterste j steekstel van het aanbeeld«

e. De halve-maanswijze kuil. \'\'

/\'. Het trommelvlies.

g. De stijgbeugel.

h. De Eustaehiaansche buis.

i. De zijde, waar de schelp is weggenomen.

Fig. 7 en Fig. 7 bis.

Vertoont den inwendigen wand van de trom-
melholte, benevens het gedeeltelijk geopende ka-
naal, vanFALLOPius en het bijna geheel geopende
kanaal, ter bevatting van den spier des stijgbeugels.
Fig. 7
bis is slechts eene schets ter opheldering.

a. Het eironde venster.

b. Het gesloten gedeelte van het horizontale
halve-maanswijze kanaal, bij
d. geopend.

c. Het gesloten gedeelte van het kanaal van
FALLOPIUS bij e. geopend.

f. Het geopende kanaaltje voor het spiertje
van den stijgbeugel.

g. Het tepeltje of uiteinde van het kanaaltje
voor het spiertje van den stggbeugel.

h. Het achterste balkje van het tepeltje.

i. Het eironde gat.

A. Het half kanaal voor de spanspier van
het trommelvlies.

l. Het kanaal voor de halsslagader.

m. De cellen van de trommelholte.

n. Het voorgebergte.

Fig. 8 en Fig. 8 his.

In deze figuur ziet men, behalve den binnen-
wand van de trommelholte, hel kanaal van
fal-
lopius
geopend, voor zoo verre het met de
trommelholte in betrekking staat. Fig. 8
his
is de schets van een gedeelte van Fig. 8.

-ocr page 42-

8

a. Het geopende horieonlale halve-maanswgze
kanaal.

h. Het eironde venster.

c. Het bovenste balkje van het tepeltje.

d. Het piramied- of tepelvormig uitsteekseltje.

e. Het ronde gat.

f. Het geopende kanaal van FALtopiüs.

g. De opening van het kanaal van fallopius,
die in den inwendigen gehoorweg voert,
benevens de sleuf voor de nervus pe-
trosus.

h. Het half-kanaal voor de spanspier van
het trommelvlies.

i. Het kanaal voor de halsslagader.

k. De cellen van de trommelholte, overgaande

Fig. 1.

, De hamer van die zijde le zien, welke naar
het trommelvlies gekeerd is.
a. Het hoofd.

h. De geledingsvlakte voor het aanbeeld.

c. Het halsje.

d. Hel spitse of lange uitsteeksel.

e. Het korte of stompe uitsteeksel.

f. Het handvat.

g. De uilsnijding tusschen den hals en het
korte uitsteeksel.

Fig. 2.

De tegenovergestelde zijde van Fig. 1, of die
zijde van den hamer, welke naar den binnenwand
van de trommelholte is toegewend,

a. b. c. d. f. als in Fig. 1.

Fig. 3.

De zijde van den hamer, die naar het aan-
beeld gerigt is.

de letters als iu Fig. 1

Fig. 4,

De zgde van den hamer, die naar de buis
va-n
eustachius is gewend.

in de cellen van het mamwgze uitsteeksel.

l. Hel mamwijze uitsteeksel.

Fig. 9.

Door de wegneming van den voorsten been-
wand der trommelholle, heeft men de spier
van den stijgbeugel en de aangezigtszenuw in
deszelfs kanaal bloot gelegd.

a. De aangezigtszenuw.

b. De spier van den stijgbeugel.

c. De stijgbeugel.

d. Het geopende ronde gal.

e. De eersle spiraal van het slakken huisje.

ƒ. Hel bekertje van het slakken huisje.

g. Hel kanaal voor de halsslagader.

a. b. c. e. f. g. als in Fig. 1.
bij
d. is het spitse uitsteeksel afgesneden.

Fig. 5,

De naar den stijgbeugel gerigte oppervlakte
van hel aanbeeld.

a. Hel ligchaam.

b. De geledingsvlakte voor hel hoofd van
het hamertje.

c. Het dikke of korte been.

d. De eenigzins ruwe vlakte ter aanhechting
van den binnensten band van hetzelve,

e. Het lange of dunne been.
ƒ, Hel linsvormig hoofdje.

Fig. 6.

De oppervlakte van hel aanbeeld, welke naar
het Irommelvhes is gerigt.

a. b. c. e. als in Fig. 5.
d. Eenigzins ruwe vlakte ter aanhechting
van den voorsten band van het korte
been,

Fig. 7.

Hel aanbeeld le zien van de zijde van des-
zelfs lange been, len einde het linsvormige
hoofdje met deszelfs halsje, alsmede de gebo-

-ocr page 43-

9

gene rigting van het lange been aanschouwelijk
te maken,

h. De geledingsvlakte voor het hoofd van
het hamertje.

e. Het lange of het dunne been.

ƒ. Het linsvormige of ronde hoofdje met des-
. zelfs dun, maar beenig halsje,

Fig. 8.

Bovenste oppervlakte van het hoofdje des stijg-
beugels, waarin men eene half kogelvormige
verdieping waarneemt ter ontvanging van het
linsvormige of ronde hoofdje van het aanbeeld.

Fig. 9.

De stggbeugel.

a. Het hoofdje met de geledingsholte voor
het aanbeeld.

h. Het halsje of de vereeniging van de twee
beenen
c. d.

c. Het been, dat naar de buis van eüstaghius
is gewend, en gewoonlijk langer is dan

d. het been , dat naar de zgde van de spier
des stygbeugels is gerigt.

e. De sleuf, welke tusschen de beenen aanwezig
is, en gevormd wordt door de ombuiging
van de beenplaat.

ƒ. Het eironde plaatje.

g. Het uitsteeksel ter aanhechting van de spier
des stijgbeugels.

Fig. 10,

De eironde plaat des stijgbeugels van bo-
ven gezien, nadat de uit denzelven opstggende
beenen zijn weg genomen.

a. Het smalste gedeelte van de stggbeugel-
plaat, hetwelk gerigt is naar het tepel-
vormig uitsteeksel, alsmede de dwarse
doorsnede van het weggenomen opstggen-
de been,

b. De verheven rand, uit welken de beenen
hunnen oorsprong hebben, loopende rond-
om de plaat.

De vlakte der plaat tusschen den beenrand.

d. Het breedste gedeelte van de stggbeugel-
plaat, hetwelk naar de buis van
eustaghius
is gerigt, en waaruit het andere been op-
stggt, hetwelk hier insgelijks is weggenomen,

Fig, 11.

Dezelfde beenplaat van onderen of van die
zijde te zien, welke naar het portaal is gewend.

Fig, 12.

Een der beenen van den stggbeugel zeer aan-
merkelijk vergroot voorgesteld,
a. h. De binnenwaarts gebogen randen van de
beenplaat, en vormen daardoor de sleufc,
d. Een gedeelte van de eironde plaat,

Fig. 13.

Stelt fig. 1. 2, 5, en 9. in deszelfs natuur-
Igke grootte voor.

Fig. 14.

Vertoont fig. 3. 4. 6. 7. 8. en 11. in deszelfs
natuurlijke grootte,

Fig, 15.

Door deze afbeeldingwordt het slaapbeen zoodanig
doorgezaagd voorgesteld, dat het binnenste gedeelte
van het gehoorwerktuig is weggenomen, en alleen
de uitwendige wand van de trommelholte is over-
gebleven, benevens de betrekkelijke plaatsing
van de gehoorbeentjes en de aangezigtszenuw.
ö. De hamer.
h. Het aanbeeld.

c. De stijgbeugel.

d. Overgang van de trommelholte in de cel-
len van het mamwijze uitsteeksel,

e. Gedeelte van den halvemaanswijze kuil,

f. Het trommelvlies,

g. üe buis van eustaghius,

h. De spier van den stggbcugel,

{, Het hersengedeelte van de aangezigtszenuw.
h. De aangezigtszenuw te voorschgn komen-
de door het foramen stylomastoideum.
l. Gedeelte van de steenbeenszenuw.

V. d. BROES, gehoor, verkl. pl. B.

-ocr page 44-

10

Fig. 16. en Fig. 16. bis.

Dwarse doorsnede van de trommelholte en
het portaal in de nabijheid van den hamer
en het aanbeeld.

Fig. 16. bis is slechts eene vergroote voor-
stelling van hetzelfde voorwerp.

a. Het hoofd van het hamertje,

h. Het lange been van het aanbeeld met
linsvormig uitsteeksel.

c. De stggbeugel.

</. Het korte uitsteeksel van den hamer.

e. Nervus chorda tympani.

ƒ. Vereeniging van het handvat van den ha-
mer met het trommelvlies en de uitpui-
ling van hetzelve.

g. Naar evenredigheid uitgeholde oppervlak-
te van het trommelvlies.

li. Gedeelte van den uitwendigen gehoorweg,
welke het halvemaanswijze kanaal moet
vormen.

i. De uitwendige gehoorweg.

h. De trommelholte.

l. Het portaal.

m. Het eironde plaatje van den stijgbeugel in
het eironde venster.
n. O. De openingen van het horizontale kanaal
in het portaal.

p. De onderste trap van het slakkehuisje.
q. Gedeelte van den tweeden omloop van
den trap.

r. De spiraalplaat van het slakkehuisje, door
hetwelk de onderste trap van het slakke-
huisje des portaals gescheiden wordt.
a. De beenige afscheiding tusschen de omwin-
dingen van den trap.
t. De buis van fallopiüs of het kanaal voor
de aangezigtszenuw.

Fig. 17. en Fig. 17. bis.

De betrekking van den hamer, het aanbeeld en
den stijgbeugel zijn in dit praeparaat aangegeven,
benevens de spier van den stijgbeugel, de aan-
gezigtszenuw en de Nervus chorda tympani.

Fig. 17. bis. is de vergroote afbeelding van
fig. 17.

a. De hamer.
h. Het aanbeeld.

c. De stijgbeugel.

d. De spier van den stijgbeugel.

e. Het trommelvlies.
ƒ. Chorda tympani.

g. Aanhechlingspunt van de spanspier van
het trommelvlies.

h. De aangezigtszenuw.

P Ij A AT VII,

Fig. 1.

Doorsnede van de neusholte in de rigting van
den neus naar het wiggebeen; de doorsnede is
zoodanig genomen, dat hel middelschot van den
neus bleef zitten, en de scheiding tusschen de
neusgaten insgelijks aanwezig bleef. Voornamelijk
heeft deze voorsteüing ten doel, om de betrekking
van den ondersten neusgang tegenover de opening
van de buis van
eustachius te doen zien, en daar-
door den weg aan te wijzen, welken de catheter
gaan kan bij het catheteriseren van gemelde buis.
a. Het voorhoofdsbeen.
h. De voorhoofdsboezem.

c. Het neusbeen.

d. De hanekam.

e. De cellen van het zeefbeen.
/. Vereeniging van het wigge met het ach-
terhoofdsbeen.

g. De wiggebeenshoezem.

h. De turksche zadel.

i. Het achterst ledikantvoetwys uitsteeksel.
k. De eerste halswervel.

l. De tweede halswervel.

m. Het opperkaakbeen.

n. Zachte bekleedsels van den neus.

O. Het regter neusgat.

p. Het middelschot van den neus.

q. Het ploegbeen.

Door de wegneming van een groot gedeelte van
het tusschenschot van den neus en het ploegbeen

-ocr page 45-

11

komen de daarachter gelegene deelen tcToorschijn,
eo worden de neusgangen zigtbaar, alleen heeft
men het achterste gedeelte van het tusschenschot
laten staan.

r. Het middelste sponsbeentje.
X. De onderste neusgang.
t. Hel onderste sponsbeentje.
u. Het overgeblevene tusschenschot.

De opening van de buis van eustachius.
tc. De lel.
X. De Jong.

Fig. 2.

Om de rigling van de buizen van eustachius in
betrekking lot den neus en de keelholten, alsmede
tot den uilwendigen gehoorweg voor te stellen,
heeft men den schedel weggenomen, en den kop
omgekeerd op het daardoor ontstane vlak gelegd.
Ten einde de plaat niet onnoodig te vergrooten,

zijn de kin en het achterhoofd niet afgebeeld
geworden.

a. De oorlap.

b. De uitwendige gehoorweg.

c. Het mamwijze uitsteeksel,

d. De knokkels van het achterhoofd-been,

e. Hel slijlvormig uitsteeksel.
ƒ. De buis van
eustachius.

g. Het middelschol van den neus , dit gedeelte
wordt gevormd door hel ploegbeen.

h. Het middelste sponsbeentje.

i. Het onderste sponsbeentje.
k. De onderste neusgang.

/. O. De kaauwspier.

m. De uitwendige vleugelspier.
n. De hoek van de onderkaak.
p. De inwendige vleugelspier.
q. De lel en het zachte gehemelte, door mid-
del van een haak naar voren omgeslagen.
r. Het afgesneden gedeelte van hel keelgat.

JPÜ^JLS» rMMM,

Fig 1.

De opening van de buis van eustachius meer
bepaald voorgesteld, waardoor ook de uitpuihng
van den kraakbeenigen rand aan den bovenrand
meer zigtbaar wordt.

a. Het wiggebeen.

b. Hel achterhoofdsbeen.

c. Het middelste sponsbeentje.

d. Het onderste sponsbeentje.

e. De middelste neusgang.
y. De onderste neusgang.

g. Het harde gehemelte.

h. Het zachte gehemelte.

i. De lel.

k. De opening van de buis van eustachius

benevens hare kraakbeenige uitpuiling.
l. Zgdelings gedeelte van den slokdarm.
m. Het slijmvlies, vormende den onderwand

van de Eustachiaansche buis.
n. Verdieping achter de Eustachiaansche buis»
O, Achterwand van den slokdarm.

Fig. 2.

Het kraakbeenig gedeelte van de Eustachiaan-
sche buis is in dit praeparaat blootgelegd, en
men ziet de spieren, welke bij de opligling van
het zachte gehemelte de opening van deze buis
sluiten. Door het blootleggen van het kraak-
been heeft men het, hetzelve bekleedend, slijm-
vlies moeten wegnemen, en daardoor is de on-
derrand van de buis verdwenen, en zyn de
spieren , welke in derzelver nabijheid liggen ,
zigtbaar geworden,

a. Het wiggebeen.

b. De wiggebeenboezem.

c. Het middelste sponsbeentje.

d. Het onderste sponsbeentje.

e. Het harde gehemelte.

f. Het zachte gehemelte.

g. De lel.

h. De onderkaak.

i. De inwendige vleugelspier.

k. De opligter van de lel en van het zachte
gehemelte.

-ocr page 46-

12

l. De eigen opligter van het zachte gehe-
melte.

m. Het kraakbeenig uiteinde van de Eusta-
ehiaansche buis.

n. Het gehemelte-been.

O. De onderste neusgang.

Fig. 3.

Overdwarse doorsnede van de Eustaehiaan-
sche buis zeer in de nabijheid van de trommel-
holte , waardoor ten duidelijkste wordt aange-
toond , dat die buis wijd genoeg is, om eenig
voorwerp ter exploratie (b. v, een catheter) te
kunnen ontvangen.

a. Gedeelte van het slaapbeen, waarin het
kanaal voor de halsslagader aanwezig is,

b. Gedeelte van het wiggebeen,

c. De doorgesnedene Eustaehiaansche buis,
op deze plaats geheel kraakbeenig en van
boven slechts door een zeer dun been-
plaatje bedekt.

d. De halsslagader in haar kanaal. Men
ziet hier duidelijk, dat zij het kanaal
niet geheel opvult, maar met celwgsweef-
sel is omgeven, en zich alzoo kan uitzet-
ten voor den aandrang des bloeds.

Fig. 4.

Overdwarse doorsnede van de Eustaehiaan-
sche buis, nagenoeg aan het einde van het bee-
nig bekleedsel, dat deze buis van boven bedekt.

a. Gedeelte van het piramiedvormige deel
van het slaapbeen.

b. Een gedeelte van den grooten vleugel van
het wiggebeen.

e. De doorgesneden buis van eustachius.

d. De doorgesneden halsslagader in het beenig
kanaal, omringd met cellewijsweefsel.

e. Het eironde gat van den vleugel des wig-
gebeens.

ƒ. De vaneenwijking van het kraakbeen van
de Eustaehiaansche buis, welke door het
slijmvlies gesloten wordt.

Fig. 5. Fig. 5. bis.
Stelt de geleding van het lange been van
het aanbeeld met het hoofd des stijgbeugels voor.

a. Het aanbeeld. »

b. De stijgbeugel.

c. De beursband, vvaardoor het ronde uit-
steeksel van het aanbeeld vereenigd wordt
met het geledingsvlak van het hoofd des
stijgbeugels.

d. Een gedeelte van de pees der stygbeu-
gelspier.

Fig. 5 bis. stelt hetzelfde voorwerp in des-
zelfs natuurlijke grootte voor,

Fig. 6. Fig. 6. bis.

Vertoont de geleding van den hamer met
het aanbeeld.

a. De hamer.

b. Het aanbeeld.

c. De beurs of gewrichtsband.

Fig. 6 bis. vertoont hetzelfde praeparaat in
deszelfs natuurlyke grootte.

Fig. 7. Fig. 7 bis.

De stijgbeugel met deszelfs spier.

a. De stijgbeugel.

b. Deszelfs spier.

Fig. 7 bis. hetzelfde voorwerp in natuurlijke
grootte.

Fig. 8. Fig. 8. bis.
De hamer met deszelfs spieren.

a. De hamer.

b. De regte spier, welke naast het spitse uit-
steeksel is gelegen.

e. De spanspier van het trommelvlies.

d. De bogt, welke deze pees maakt bij het
uitgaan uit haar beenig kanaal.

Fig. 8 bis. hetzelfde voorwerp in natuurlijke
grootte.

Fig. 9.

Dit praeparaat vertoont de betrekkelyke lig-
ging van de spieren des hamers tegenover de
trommelholte, de Eustaehiaansche buis en den
uitwendigen gehoorweg.

-ocr page 47-

13

a. Het beenig gedeelte van den uitwendigen
gehoorweg.

h. De buis van eustaghiüs, geopend.

c. Gedeelte van den geledingskuil voor de
onderkaak.

d. De trommelbolte.

e. Het beenig gedeelte van den uitwendigen
gehoorweg is op deze plaats weggeno-
men , en daardoor is deszelfs beenvlies
zigtbaar geworden.

ƒ. De wiggebeensboezem.

g. Het voorste vertikale halve maans-wijzeka-
naal.

h. Het aanbeeld.

i. De hamer.

k. De bogt van de pees der spanspier van
het trommelvlies.

I. De regte spier van den hamer.

m. De spanspier van het trommelvlies.

II. Dunne beenwand, waardoor de holte, waarin
de spanspier van het trommelvlies gelegen
is, gescheiden wordt van de Eustachiaan-
sche buis.

O. Kanaaltje voor voedingsvaten.

Fig. 10. en Fig. 10. bis.

De beenmassa, welke het portaal bedekt, als-
mede dat gedeelte, hetwelk het kanaal voor de
spier van den stijgbeugel vormt, is weg genomen.

Hierdoor kan men op dit praeparaat de be-
trekkelyke rigting van de spier des stygbeugels
tegenover den stijgbeugel en de invatting van
het laatste in het eironde venster w^aarnemen.

a. De stggbeugel.

b. De spier van den stijgbeugel in haar
geopend kanaal.

c. Een bandje, hetwelk ik verscheidene malen
heb waargenomen, en waarschijnlijk dient
om den stijgbeugel te helpen bevestigen.

d. Het tepelvormig uitsteeksel.

e. Het portaal.

f. De spiraal van het slakkehuisje , die des-
zelfs ondersten gang van het portaal scheidt.

g. Opening van het voorste halve maanswij-
ze kanaal.

h. Opening van het achterste halvemaans-
wijze kanaal.

Fig. 10. bis. stelt hetzelfde in natuurlijke
grootte voor.

WMjAMT jtx.

Fig. 1.

Vertoont het slaapbeen eenigzins gekanteld,
ten einde de binnen- en ondervlakte te gelgk te
doen zien.

«. De inwendige gehoorweg.

h De uitpuiling van het voorste vertikale ka-
naal.

c. De beenige sleuf, zijnde de ingang van de
waterleiding des portaals.

d. De driekantige opening of de ingang van
de waterleiding van het slakkehuisje.

e. Het begin van het kanaal voor de halsslag-
ader.

ƒ. Uiteinde van hetzelfde kanaal.

g. Het slaapbeensgedeelte van het gescheurde
gat.

h. Het mamwijze uitsteeksel.

i. De dwarse aderboezem.

Fig, 2.

In dit praeparaat is de beenmassa zoodanig
weggenomen, dat de waterleiding van het por-
taal geheel geopend zich voordoet, en daardoor
hare verschillende bogten doet zien.

a. Het wijdste gedeelte van de waterleiding
van het portaal, met hare naar binnen
gebogene rigting.

b. Hare bovenste bogt,

c. Hare overgang in het portaal,

d. Het niet goed zigtbare portaal,

e. De inwendige gehoorweg.

ƒ. Het voorste vertikale halvemaanswyze ka-
naal, geheel geopend.

g. Het achterste vertikale halvemaanswijze
kanaal gedeeltelijk geopend.

h. De vlakte, waarop het vliezig gedeelte van
de waterleiding des portaals zich uitbreidt,

-ocr page 48-

14

om zich in Terband te stellen met den
dwarsen aderboezem.

i. De dwarse aderboezem.

Fig. 3. Fig. 3. bis.

De waterleiding van het portaal geopend. De
beenmassa is rondom dezelve zooveel, als noodig
was, weggenomen, om daardoor die waterlei-
ding als verheven te vertoonen.

a. Gedeelte van het driehoekige uiteinde van
de waterleiding boven den dwarsen boezem.

li. Op deze plaats is de beenmassa, welke
eenigzins sponsachtig is, weggenomen tol
op de beenplaat, welke den onder- en ach-
terwand van den inwendigen gehoorweg
daarstelt.

c. Het uiteinde van de waterleiding in den
ondersten trap van het slakkehuisje.

d. De weggenomen rand van het ronde ven-
ster, waardoor dit zich grooter vertoont.

e. De spiraal van het slakkehuisje.

f. De bovenste trap van het slakkehuisje.

g. De onderste trap.

h. De overgang van den bovensten trap in
het portaal.

i Het eironde venster

k. Het niet volkomene blootgelegde slakke-
huisje.

l. Het achtersta vertikale halve maanswijze
kanaal.

m. Het horizontale halve mamwijze kanaal.

n. Het achterste vertikale kanaal geopend.

Fig. 3 bis stelt hetzelfde praeparaat in na-
tuurlijke grootte voor.

Fig. 4.

De waterleiding van het slakkehuisje is hier
in haar geheel gelaten; de hetzelve omsluitende
beenmassa is weggenomen ; alleen zijn de halve
maanswijze kanalen en de inwendige gehoor-
weg , alsmede het slakkehuisje behouden. In
dit Figuur is het praeparaat van deszelfs binnen-
zijde voorgesteld.

a. Het driehoekige uiteinde van de water-
leiding van het slakkehuisje.

h. Het halsje nabij deszelfs overgang in het
slakkehuisje

c. De inwendige gehoorweg.

d. Het geopende voorste vertikale halvemaans-
wyze kanaal.

e. Het geopende achterste vertikale halve-
maanswyze kanaal.

ƒ. Hel portaal.

g. Het slakkehuisje.

Fig, 5.

Hetzelfde praeparaat als dat van Fig. 4., maar
van de buitenste of naar de trommelholte ge-
keerde oppervlakte te zien.

a. Het driehoekig gedeelte van de waterlei-
ding van het slakkehuisje.

h. Het halsje of dunne gedeelte van hetzelve.

c. Het niet volkomen gepraepareerde slak-
kehuisje.

d. Het voorste vertikale halvemaanswgze ka-
naal.

e. Het achterste vertikale halvemaanswijze
kanaal.

f. Het horizontale halvemaanswgze kanaal.

g. Het kanaal voor de aangezigtszenuw of
kanaal van
fallopiüs.

h. Het eironde venster.

i. Sleuf, loopende naar het ronde venster.

k. Het kanaal ter bevatting van de spier des

stggbeugels.

l. Door de wegneming van de sponsachtige
beenmassa, welke tusschen den wand van den
inwendigen gehoorweg en het slakkehuisje
gelegen is, doet dezelve zich aldus voor.

Fig. 6.

De waterleiding van het slakkehuisje zooda-
nig blootgelegd, dat hare rigting in betrekking
tot den inwendigen gehoorweg duidelgk kan
waargenomen worden.

a. De geopende inwendige gehoorweg.

-ocr page 49-

— 15 —

b. De opening ter doorlating van de gehoorze-
nuw voor het portaal.
De verhevenheid, welke den gehoorweg
in twee deelen scheidt.
Gedeelte van het voorste vertikale halve-
maanswijze kanaal.

Gedeelte van het horizontale halvemaans-
wyze kanaal.
Het portaal.
Het ronde venster.

De geopende waterleiding van het slak-
kehuisje.

Een beenstukje, hetwelk men niet heeft
weggenomen, om het ronde venster in
zyn geheel te laten.
De trommelholte.

k.

Fig. 7.

Hier is het beenig gedeelte van de waterlei-
ding des portaals weggenomen, ten einde het
vliesachtig kanaal in de beenige buis aanwezig
te doen zien tot aan deszelfs uiteinde in het portaal.

a. Het vliesachtig kanaal der waterleiding.

b. Een stukje papier ter ophouding van den
bovenste vliezigen wand der waterleiding.

c. De bovenvlakte van den dwarsen boezem.

d. De dwarse boezem geopend.

e. Nervus glossus pharyngeus.

/. De dwalende zenuw.

c.

d.

e,
ƒ.

g\'

h.
i.

g. Nervus accessorius willisii.

h. Het voorste vertikale halve maans wij ze-
kanaal geopend.

i. De inwendige gehoorweg van boven ge-
opend.

k. De gehoor- en aangezigtszenuwen.

Fig. 8.

Een gedeelte van het grondstuk van den sche-
del, waarop de uiteinde van de waterleidingen
aangewezen worden.

a. De inwendige gehoorweg.

b. De onderste rotsboezem.

c. Het begin van het gescheurde gat, waarop
het verwijde uiteinde van de waterleiding
van het slakkehuisje uitkomt.

d. Het geopende vliezig gedeelte van de wa^
terleiding van dit portaal, door middel
van eene kruissnede. De daardoor verkre-
gen segmenten zijn eenigzins opgerigt,
om daardoor de onder- of grondvlakte te
doen zien.

e. De dwarse aderboezem.

ƒ. De bodem van de vliezige waterleiding des
portaals, of de bovenwand van den dwar-
sen aderboezem.

g. De bovenste rotsboezem.

\'h. De kuil van het achterhoofds-been voor
de kleine hersenen.

PEAAT X,

Fig.

Door de wegneming van het schelpvormig ge-
deelte van het slaapbeen, alsmede van den uit-
wendigen gehoorweg, is hier een begin gemaakt,
om de inwendige deelen van het gehoororgaan,
ook wel beenigen doolhof genoemd, bloot te leggen.

a. Het voorste vertikale \\ halvemaanswijze

b. Het horizontale j kanaal.

c. Het kanaal voor de aangezigtszenuw, of
kanaal van
fallopius geopend.

d. Het kanaal, waarin de spier van den stijg-
beugel verborgen ligt.

e. Het tepelvormig uiteinde van dit kanaal.

1.

ƒ. Het ronde venster.
g. Het eironde venster.

b. De omwindingen van het slakkehuisje.

t. Cellen van het mamwijze gedeelte des
slaapbeens.

Fig. 2.

Dit figuur onderscheidt zich van het voorgaan-
de, doordien hier meerdere deelen geopend zijn,
welke bij het vorige nog gesloten waren,
a. Het voorste

k Het horizontale halvemaanswijze kanaal.

c. Het kanaal voor de aangezigtszenuw.

-ocr page 50-

16

d. Het geopende kanaal ter bevatting van de
spier des stggbeugels.

e. Het tepelvormig uiteinde van dit kanaal.
Het eironde venster.
Het ronde venster.

De geopende winding van het slakkehuis-
je , waarin de beenplaat van de spiraal
zigtbaar is.

De tweede omwinding insgelijks geopend.
De achterwand van den inwendigen gehoor-
weg, die zich hier nog eenigzins sponsach-
tig vertoont, omdat de hetzelve bedekken-
de beenstof nog niet geheel is weggeno-
men,

Fig. 3.

Vertoont de naar buiten gekeerde oppervlak-
te van den beenigen doolhof, nog met een klein
gedeelte bevestigd aan het mamwijze gedeelte
des slaapbeens.

Het voorste ]

Het horizontale / halvemaanswijze kanaal.
Het achterste }
Het slakkehuisje.
Het eironde venster.
Het ronde venster.
A, Het mamwijze gedeelte des slaapbeens,
Fig. 4.

Vertoont hetzelfde praeparaat als het voor-
gaande , maar van de naar binnen gekeerde op-
pervlakte.

Het voorste 1 .. ,

rr 1 ? halve maanswiize kanaal,

net achterste )

Het geopende portaal.
Het slakkehuisje.
e. Het kanaal van fallopius voor de aange-
zigtszenuw.

ƒ, De grond van den inwendigen gehoorweg.

g. Gedeelte van den S vormigen boezem.

h. Het mamwijs gedeelte des slaapbeens.

Fig. 5.

De beenige doolhof van zijn buitenzijde ge-
zien, Aan dit praeparaat heeft men nog den ge-
heelen binnensten beenwand van het piramied-
vormig gedeelte , in welken de inwendige ge-
hoorweg zich bevindt aanwezig gelaten.

ƒ.
g\'

h.

1.
k.

0.

1.
d.

e.

f.

a. De beenwand van het rotsbeen, dewelke
naar binnen en naar achteren is gekeerd.

h. Beenstuk, dat het slakkehuisje van het
portaal scheidt.

e. Het eironde venster.

d. Het ronde venster,

e. Opening van de buis van fallopius. Deze
opening is ontstaan door het wegnemen
van het overige gedeelte van deze buis;
zij is dus eene regte doorsnede van de-
zelve.

f. Het voorgebergte, zijnde het begin van de
eerste omwinding van het slakkehuisje.

g. De top van het slakkehuisje.

A. De driehoekige opening van de waterleiding
van het slakkehuisje, welke boven het
gescheurde gat uitkomt.

i. De voortloopende beenwand, dien de water-
leiding van het slakkehuisje vormt,

k. Het voorste \\

l. Het horizontale ; halvemaanswijze kanaal,
m. Het achterste )

Fig, 6.

Hetzelfde praeparaat als van fig. 5. van zijn
binnenzijde gezien.

a. De naar achteren en naar binnen gekeer-
de oppervlakte van het rotsbeen, waarin
zich de inwendige gehoorweg bevindt,
Ä. De inwendige gehoorvveg.

c. De driehoekige opening van de waterlei-
ding van het slakkehuisje.

d. Het voorste

e. Het achterste \\ halvemaanswgze kanaal-
ƒ. Het horizontale )

g. Opening van de waterleiding van het por-
taal , deze opening ontstaat, doordien de
waterleiding zelve met den beitel is weg-
genomen.

Ä, De beenmassa, welke de waterleiding van het
slakkehuisje van den inwendigen gehoorweg
scheidt.

-ocr page 51-

— 1403 —

h. De opening ter doorlating van de gehoor-
zenuw voor hel portaal.

c. De verhevenheid die den gehoorweg in twee
deelen scheidt.

d. Gedeelte van het voorste halve maanswgze
kanaal.

Gedeelte van het horizontale halve maans-
wijze kanaal.
Het portaal.
Het ronde venster.

h. De geopende waterleiding van het slakken-
huisje.

i. Beenslukje dat niet is v^eggenoraon, om
het ronde venster in zijn geheel le laien,

k. De trommelholle.

Fig. 7.

Hier is hel beenig gedeelte van de waterleiding
des portaals weggenomen, ten einde het vlies-
achtig kanaal, dal daarin aanwezig is, te doen
zien iot aan deszelfs uileinde in het portaal.
a. Het vliesachlfg kanaal der waterleiding van
hel portaal.

h. Een sUikje papier ter ophouding van den
bovensten vliezigen wand der waterleiding.

c. De bovenvlakte van den dwarschen boezem.

d. De dwarsche boezem geopend.

e. De long-slokdarmszenuw.

f. De dwalende zenuw.

e.
9-

g. De bijkomende zenuw van wiims.

h. Hel voorste vertikale halve maanswijze ka-
naal geopend.

i. De inwendige gehoorweg van boven ge-
opend.

h. De gehoor- en aangezigtszenuw,
Fig. 8.

Een gedeelte van he! grondstuk van den sche-
del, waarop de uiteinden van dc waterleidingen
aangewezen worden.

a. De inwendige gehoorweg.
De onderste rotsboezem.
Het begin van hel gescheurde gat, waarop
hel verwijdde uiteinde van de waterleiding
van liet slakkenhuisje uitkomt.
d. ilet vliezige gedeelte van i^e waterleiding
van het portaal, geopend door middel van
eene kruissnede. De daardoor verkregene
segmenten zijn eenigzins opgerrigl. om daar-
door de onder- of grondvlakte le doen zien.
De dwarsche aderboezem,
üe bodem van de vliezige waterleiding des
portaals, of de bovenwand vao den dwar-
schen aderboezem.
De bovenste rolsboezem.
De kuil van het achlerhoofdsbcen voor de
kleine hersenen.

b.
e.

e,

f.

g-

h.

Fig. 1.

Vertoont de naar de trommelholle gerigte op-
pervlakte van den beenigen doolhof, nog met
een klein gedeelte bevestigd aan het mamwyze
gedeelte des slaapbeens.

a. Het voorste vertikale

b. Het achterste vertikale

c. Het horizontale

d. De eerste of groole omwinding van het
slakkenhuisje.

e. De tueede omwinding.

/. De koepel.

g. Hel eironde venster.

halve maanswijze
kanaal.

h. Het ronde venster.

i. Het promonlorium.

k. Het mamwijze gedeelte des slaapbeens,

l. Gedeelle van hel kanaal van fallopiüs.

Fig. 2.

Vertoont hetzelfde praeparaat ais nel voorgaan-
de , maar van de naar de hersenholte gekeerde
oppervlakte

a. Het voorste |

b. Hel achterste ^ halve maanswijze kanaal.

c. Hel horizontale /

d. De groote omwinding van het slakkep-
huisje.

-ocr page 52-

16

e. De inwendige gehoorweg.

f. Gedeelte van het kanaal van fallopius.

g. Hel geopende portaal.

h. Dwarsche doorsnede van de waterleiding
van het portaal.

i. De fossa sigmoiilea.
k. Het mamwijsgedeelte des slaapbeens.

halve maanswijze kanaal.

d.

e.
ƒ.

g\'

h.
i.

omwinding van het
slakkenhuisje.

Fig. 3.

Stelt de buis van fallopius voor, in betrekking
lot het kanaal voor de spier des stijgbeugels ,
benevens hel ruw uitgewerkt gedeelte van den
doolhof.

a. tiet voorste

b. Het horizontale

c. Gedeelte van de plaat die den invvendigen
gehoorweg vormt.
Het promontorium.
De eerste of groole
De tweede
Het eironde vensier.
Het ronde venster.
De koepel.

k. Regislandig gedeelte van het Fallopiaan-

sche kanaal,
/. De tweede regthoekige ombuiging van het-
zelfde kanaal.
m. Het kanaal ter bevatting van de spier des

stijgbeugels.
n. Opening ter doorlating van de pees van

de stijgbeugelspier.
O, Cellen van het mamwijs gedeelte.

Fig. 4.

De beenige doolhof van zijno buitenzijde ge-
zien. Aan dit praeparaat heeft men nog den
geheelen binnensten beenwand van het pyra-
inide-vormig gedeelte , waarin de inwendige ge-
hoorweg zich bevindt, aanwezig gelaten.
a. Het voorste ]

h. Het achterste. \\ halvemaanswijze kanaal.
c. Het horizontale. ^

</. De waterleiding van het slakkenhuisje.
ƒ. Be binnenste beenwand van het pyramide-
vormig gedeelte, waarin de inwendige ge-
hoorweg zich bevindt, van builen te zien,
na dat de poreuse beenmassa die daarop
aanwezig is, was weggenomen.

g. Het eironde venster.

h. Het promotorium.

i. Het ronde vensier.

k. De groote omwinding van het slakkenhuisje.
/. De koepel.

Fig. 5.

Vertoont hetzelfde praeparaat van de naar de
hersenholte gekeerde oppervlakte te zien.
a. b. c. d. ƒ. Zie Fig. 4.
e. De inwendige gehoorweg.

Fig. G.

Alle deelen van het slaapbeen zijn zoodanig in
eene horizontale rigting weggenomen, dat men
den inwendigen gehoorweg, het portaal, het hori-
zontale en achterste halvemaanswijze kanaal, als-
mede hel slakkcnhui.sje geopend ziet.
a. De hamer.
h. Het aanbeeld.

c. Gedeelte van de halvemaanswijze kuil.

d. Gedeelte van het trommelvlies.

e. Geopend portaal, waarin men de grondvlakte
van den stijgbeugel waarneemt

ƒ. liet horizontale > geopende halvemaanswgze

g. Het achterste j kanaal.

h. Gedeelte van de buis van ecstaghiüs.

i. Het geopende slakkenhuisje.

k. Gedeelte van hct kanaal van FiLLOPiüs.
l. Kanaaltje ter doorlating van een zenuw-
draadje voor de ampulla van het voorste
vertikale kanaal,
m. Verdieping in den inwendigen gehoorweg,
waarin verscheidene gaatjes aanwezig zijn
ter doorlating van zenuwen voor het slak-
kenhuisje,
n. De inwendige gehoorweg.
O. Svormige boezem.

Fig. 7.

In deze figuur vertoonen zich de waterleidin-

-ocr page 53-

1405

gen van fallopics, het kanaal voor de spier van
den stijgbeugel, de halvemaanswijze kanalen en
het slakkenhuisje geopend.

a. Het voorste \\

, „ , , . .1 i halvemaanswiize kanaal.

b. Het horizontale j

c. Het kanaal van tallopius.

d. Het kanaal voor de spier des stijgbeugels,

e. Het eironde venster.

ƒ. De eerste of groote omwinding van hel slak-
kenhuis, met deszelfs spiraalplaat.

g. Onder deze verhevenheid ligt het ronde
venster.

h. De tweede omwinding van het slakken-
huisje.

i. De top van den koepel.

Ä. Beenplaat die den inwendigen gehoorweg
vormt.

Fig. 8.

Dit praeparaat geeft de rigting van de inwen-
dige halsslagader tot het labijrinth aan.

Fig. 1.

V\'

Het gescheurde gat.

1-

De geledingsknobbels van het achterhoofds-

Horizontaal doorgezaagde schedel, vertoo-

been.

nende aan de regter zijde het beenig labijrinth

r.

Het voorste knokkelgat.

blootgelegd maar gesloten, aan de linker zijde

s.

Het achterhoofdsgat.

daarentegen geopend.

t.

De inwendige gehoorweg.

a. Het voorhoofdsbeen.

u.

Het achlerhoofdsbeen.

h. De voorhoofdsboezem.

1.

Het voorste. |

c. üe hanekam.

2.

Het horizontale i halvemaanswijze kanaal.

d. Het turksche zadel.

3.

Het achterste ^

e. Het geziglszenuwgat.

4.

De geslotene inwendige gehoorweg, aan de

ƒ. Het wiggebeen.

regter zijde.

g. De achterste ledikant-voelswijze uitsteeksels.

5.

Het gesloten slakkenhuis, aan de regter

. Het ronde gat.

zijde.

i. Het eironde gat.

4,

Het geopende portaal, aan de linker zijde.

h. Het graatgat.

5.

De geopende inwendige gehoorweg, aan

l. Het slaapbeen.

de linker zijde.

m. Het rotsbeen.

6.

Het kanaal van fallopfus.

n. De uitwendige gehoorweg.

7.

Het kanaaltje voor den zenuwdraad van de

0. Svormige boezem.

ampulla van het voorsle vertikale kanaal.

Het voorste )

,, ^ , . , , f halvemaanswijze kanaal.
Het horizontale }

Het eironde venster.

De geopende inwendige gehoorweg.

Het slakkenhuisje.

Het ronde vensier.

Het Promontorium.

De inwendige halsslagader in haar beenig
kanaal.

Cellen van het mamwijze uitsteeksel.
Fig. 9.

Het labijrinth in betrekking tot het schelp-
vormig gedeelte des slaapbeens voorgesteld,
tt. Het voorste \\

Het horizontale \\ halvemaanswijze kanaal.
Het achterste )
Het kanaal van
fallopius.
Het slakkenhuisje.
De halvemaanswijze kuil.
De inwendige gehoorweg.
De waterleiding van het slakkenhuisje.
De Svormige boezem.

a.

b.

c.

d.
e.
f-
8\'
h.

i.

b.

c.

d.
e.
/.
S-
h.

-ocr page 54-

16

8. Het slakkenhuisje.

9. Kogelvormige verdieping van den inwen-
digen gehoorvveg voor de zenuw van het
slakkenhuisje.

Fig. 2.

Hetzelfde praeparaat van onderen gezien.
a. Hel harde gehemelte van de opperkaak.
h. Het gehemelte-heen.

c. Het ploegbeen.

d. Het wiggebeen.

e. Het neusbeen.

ƒ. De onderste oogkuilsche spleet.

g. De uitwendige gehoorweg,

h. De grondvlakte van het wiggebeen,

i. De vieugelvvijze uitsteeksels.
k. De jukboog.

l. Het eironde gat,
rn. Het graatgat.

O. Het grondstuk van het achterhoofdsbeen.
p. De geledingsknokkels van het achter-
hoofdsbeen,
q. Het achterste knokkelgat.

r.

t.
u.
V.

w.
X.

y-

z.
1.
2.

3.

4.

5.

6.

7.

9.

10.

Het schelpvormig gedeelte van het slaap-
been.

Het mamwijs gedeelte.
De spleet van
gl.\\ser.
Het styl mamvormige gat.
De mamvormige insnyding.
Geledingskuil voor de onderkaak.
Het groot achterhoofdsgat.
Inwendige beenplaat van het rotsbeen.
Voortzetting van gemelde beenplaat.
Het voorste, i

Het horizontale. > halvemaanswijze kanaal.
Met achterste. \\
liet eironde venster.
Het ronde venster.

De eerste of groote omwinding van het

slakkenhuis.

De tweede omwinding.

Aan de regterzijde van de teekening, de

koepel. Aan de linkerzyde de inwendige

gehoorweg.

Overgang van de waterleiding van het
slakkenhuisje in hetzelve.
Oe spiraalplaat van het slakkenhuisje.

De kleine figuren stellen de praeparaten
in derzelver natuurlijke grootte voor, de an-
dere met nagenoeg drie middellijnige vergroo-
ting.

Fig. 1 en 2,

Het beenige labyrinth van deszelfs buitenzijde
te zien,

a. Het voorste. ]

h. Het achterste. ) halve maanswijze kanaal.

c. Het horizontale. J

d. Het eironde venster.

e. Dwarsche doorsnede van het kanaal van

fallopius,

f. Het ronde venster.

g. Het Promontorium,

h. De eersle of groole omwinding.

i. De tweede omwinding.

k. De koepel.

b. Het achterste \' halvemaanswijze kanaal.

c. Het horizontale ^

d. Het ronde venster,

e. De inwendige gehoorweg.

f. Het trompetvormig uiteinde van gemel-
den weg.

g. De eerste omwinding van het slakken-
huisje.

Fig, 5 en 6.

Hetzelfde praeparaat van onderen te zien.

a. Het voorste i

b. Het achlerste £ halvemaanswijze kanaaL

c. Het horizontale \'

PÏÏ.MM\'r KSW.

Fig. 3 en 4.
Hetzelfde praeparaat van zijne binnenzijde

te zien.
a. Het voorste

-ocr page 55-

16

Fig. 9 en 10.

üe andere helft van Fig. 7 en 8,

a. Het voorste vertikale kanaal.

b. De doorgesneden inwendige gehoorweg
met zijn tussohcnsehot, dat het kanaal
van FALLOPiüs afscheidt van hel kanaal
voor den gehoorzenuwdraad, die naar de
ampulla van het voorsle vertikale kanaal
gaat.

c. Het kanaal van de gehoorzenuw voor de
ampulla van het voorste vertikale kanaal.

d. Het kanaal van fallopius.

e. Het portaal.

/. De kam of doorn.

ff. liet eironde venster.

h. Gedeelte van het slakkenhuisje dat den bo-
sten trap helpt vormen.

i. Begin van de spiraalplaat van de tweede
omwinding.

k. De bovenste trap.

l. Gedeelte van de spiraalplaat van «le eerste
omwinding.

3rt. Afscheiding van de eerste en de tweede
omwinding.

De harde beenwand van het slakkenhnisje
omgeven met meer poreus beenvveefsel.

O. Cellen van het mamwijs uitsteeksel.

Fig. II en 12.

Deze doorsnede is zoodanig genomen , dal de
inwendige gehoorweg nagenoeg in twee gelijke
deelen wordt gescheiden; hierdoor wordt hct
portaal en hel slakkenhuisje in tweën verdeeld,
De doorsnede is bijna horizontaal.

De inwendige gehoorweg, namelijk het
gedeelte dat grootcndeels beslemd is voor
de zenuw van het slakkenhuisje.
Het kanaaltje voor hct zenuwtakje voorde
ampulla van het aohtersle vertikale kanaal.
De onderste trap i

... , ^ }van het slakkenhuisje

De bovenste trap \\

De beenige spiraalplaat.

Het vliezige gedeelte.

Segment van het slakkenhuisje.

a.

h.

c.

d.
e.

/
g\'

h. Het poreuse grondstuk van het stijltje of
de spil,

i. De beenige spiraalplaat,[ juist boven het
k. Het vliezige gedeelte , ( ronde venster.

l. De bovenste trap , die in hct portaal uit-
komt.

OT. Het horizontale kanaal.
n. Hct voorsle verlikale kanaal.

0. De opening in het portaal van het ach-
terste verlikale kanaal.

Fig. 13 en 14.

De beide andere helften van Fig. tl en 12.
a. De inwendige gehoorweg. Hier ziet men
de scherpe afscheiding van het portaal en
het slakkenhuisgedeelte.
h. Het kanaaltje van de zenuw voor de am-
pulla van het voorste vertikale kanaal.

c. De grondvlakte )

d. De onderste trap / van het slakkenhuisje.

e. De bovenste trap )

f. Het vliezig )

g. Hct beenig ^ van de spiraalplaat.

h. Voortzetting van den ondersten trap.

1. Voortzetting van den bovensten trap.
k. De trap bij de tweede omwinding.

l. Het spiraalplaalje.

m, Het dunnere gedeelte van het stijltje , hier

den bekervotm vertoonende.
n. De koepel.

O. Het dikkere gedeelte van het stijltje met
deszelfs menigvuldige poricn ter doorla-
ting van zenuwdraadjes en vaatjes.
p. De opening van het voorste verlikale ka-
naal in het portaal , die het naast bij de
trommelholle is gelegen. De opening on-
der deze is dc ingang in het portaal van
hei horizontale kanaal.
q. i)e voet van don stijgbeugel.
r. De stijgheugel.

s. Gaatjes tcr 4oorlaling van zenuwdraden voor

hct porlaal.
t Het voorsle verlikale kanaal,
u. Het horizontale kanaal.

-ocr page 56-

22

Fig. 14.

Opengelegd slakkenhuisje en portaal. Uit het
kanaal, dal door de omwindingen gevormd wordt,
is de spiraalplaat weggenomen, opdat hetzelve
in zijn geheel zigtbaar zoude zijn,
a. Het voorste ;

Het horizontale j h^\'^^maanswijze kanaal.

Dc verwijding van het kanaal voor de
ampulla van het voorste vertikale kanaal.
De vervvijding van hel kanaal voorde am-
pulla van het horizontale kanaal.
Het portaal.

f. Het kanaallje ter doorlating van de gehoor-
zenuw voor de ampulla van hel voorsle
vertikale kanaal.

g. Dwarsche doorsnede van het kanaal van

fallopiüs.

Voortzetting van het kanaal van f.4iLLopiüs,
Door de wegneming van het beenig gedeelle
is de knievormige bogl verdwenen.
Overgang van gemeld kanaal in hel regl-
standig nederdalend gedeelle.
Ronde opening van hel tepelvormig uit-
steeksel, Ier doorlating van de pees van de
spier des slijgbeuj^els,
l. m.n. Drie of vier beenbaikjes ter ondersleuning
van hel tepelvormig uilsleeksel. /.het ach-
terste,?«. het voorsle, f*. het bovenste balkje
Kuil achter hel eironde venster en onder het
lepeh\'ormig uilsleeksel voor de vrije bewe-
ging van het hoofdje van den stijgbeugel.
Hel eiionde vensier.

De slangvormige groeve , geleidende naar
hel eironde venster.

Scherpe rand ter aanb( chting van hel
tweede trommelvlies.

üe geopen<le om\\unding van hel slakken-
huisje, waaruil de spiraalplaat is wegge
nomen.

Groeve voor de aanheehting van hel vlie-
zig gedeelle van de spiiaülplaat.
Inwendige opening van de waterleiding van
het slalvkenbuisje.

h.

c,

d.
e.

h.

h.

O.

P\'
1\'

r.

•g,

t.
tt.

De tweede omwinding.

De derde of halve omwinding.

De beker met de bovenste opening van

het kanaal van hel stijltje.

De beenwand die de omwindingen vormt.

h.

c.

d.
e.

O.

V-

1\'

Fig. 2.

Dit praeparaat vertoont hel geopende portaal
en het slakkenhuisje met deszelfs beenige spiplaat.

fl. Hel voorsle }

. T . , 1 f halvemaanswiizekanaal.
iiCt horizontale.)

De verwijding voor de ampulla van het
voorsle vertikale kanaal,
ilet portaal.

Gedeelte van hel kanaal van f.^llopius ,
dal naar het stijlmamvormige gat geleid.
Ronde opening van het tepe vormig uit-
steeksel ter doorlating van de pees van de
spier des stijgbeugels,
^.h.t. Drie of vier beenbaikjes ter ondersteuning
van hel tepelvormig uilsleeksel; het ach-
terste,
h hel bovenste, i hel voorsle balkje,
tusschen / en g heeft men eenig bewijs
van een vierde beenhalkje,
k. Kuil voor de vrije beweging van den stijg-
beugel onder hel tepelvormig uitsteeksel.
/. Beenrand Ier aanhechting van het vliesje
waarmede de slijgbeugclplaal in het
eironde venster wordt bevestigd.
m. Hel einde van de slangvormige groeve.
Scherpe beenrand ter aanhechting van het
tweede trommelvlies.
De onderste trap van hel slakkenhuisje.
De beenige spiraalplaat.

Groeve in de beenige spiraal[)laat, ter vasl-
hechling van het vliezig gedeelle.
r, r. r.Groeve in de wand van de omwinding
voor de aanhechting van het vliezige ge-
deelte der spiraalplaat.

M^MjAAt\' XIW.

u\\ Be geopende waterleiding |
V. Beenige rand ontslaan door \'van het slak-
hel losbreken van de bee-(kenhuisje.
nige spiraalplaat
 j

w.

X.
if-

z.

-ocr page 57-

- 23 —

s. Het haalije van de spiraalplaat.
t. Bovenste opening van het middelste ka-
naaltje van het stijltje.
Uiteinde van de beenwand die de omwin-
ding vormt.

Poreus beenweefsel tusschen de eersle en
de tweede omwinding.

w. Het kanaal van fallopiüs.

X. Inwendige opening van de waterleiding
van het slakkenhuisje,

Fig, 3.

Het geopende slakkenhuisje rae( de geheele
spiraalplaat, waardoor de onderste trap van de
bovenste wordt gescheiden , en hier dus alleen
de bovenste trap is bloot gelegd,

a. Het ronde venster,

h. De beenige spiraalplaat.
c. c. c. Aanhechting van het vliezige gedeelte van
de spiraalplaat op hel beenige gedeelte.
Aanhechling van het vliezige gedeelte van
de spiraalplaat in de groeve van de bee-
nige omwinding.
e. e. De bovenste trap.

ƒ. Harde been-zelfstandigheid, die de omwin-
ding vormt, omgeven door poreus been-
weefsel,

Fig. 4.

De inwendige gehoorweg , het slakkenhuisje ,
het portaal en het voorste halve-maanswijze ka-
naal, alle geopend len einde derzelver onder-
linge betrekking le doen zien,

a. De inwendige gehoorweg.

b. De groeve in denzelven voor het slakken-
huisje,

c. Hel kanaaltje voor de zenuw van de am-
pulla van het voorste kanaal.

d. Onderste trap van het slakkenhuisje.

e. De beenige spiraalplaat.

ƒ. De bovenste trap.

g. Beenig gedeelte van de omwinding, dat de
eerste van de tweede omwinding scheidt.

h. De tweede omwinding.

tl.

V.

i. Spiraalplaat van de tweede omwinding.
k. Beenig gedeelte van de omwinding, schei-
dende de derde of halve omwinding van
de tweede omwinding.
i. Hel haakvormig uiteinde van de spiraal-
plaat.
m. De koepel,

n. Het grondstuk van de schroef of slijltje,
O. De opening in het portaal van het voorste

been van hel horizontale kanaal,
p. Het eironde venster,
q. Het portaal,

r. De opening in het portaal van h.el ach-
lerste been van het horizontale kanaal.
s. De verwyding voor de ampulla van het

voorsle vertikale kanaal,
t. Oei horizontale halve-maanswijze kanaal.
u. Het voorste vertikale kanaal.
V. De gemeensehappelijke opening van hel
voorsle en het achterste halve-maanswijze
kanaal in het portaal.

Fig, 5 en 6,

Het ronde gat, gesloten door zgn trommel-
vlies , fig. 6 natuurlijke grootte ,
fig, 5 hetzelve
vergroot,

a. Het tweede trommelvlies.

b. Het Promontorium, vormende een been-
rand die met dc slangswijze groef den in-
gang van hel ronde gat tot eene driehoe-
kige opening vormt,

e. De slangswijze groef.

Fig, 7,

Het vliezige bekleedsel van het slakkenhuisje
bloolgelegd , veel overeenkomst hebbende met
een in elkander gerolden slang.
a. De eerste omwinding.
De tweede omwinding.
Gesloten uiteinde van de vliezige buis ,
alwaar de beide trappen zich vereeni-
gen.

De bovenste opening van het kanaal van
het stijltje of schroef.

h.

c.

d.

-ocr page 58-

- 24 —

0. Bekervormig gedeelte van de schroef.

ƒ, Beenstuk, dat de eerste en tweede omwin-
ding van elkander scheidt.

g. Beenstuk, dat de buitenste omkleeding van
het slakkenhuisje vormt,

Fig. 8.

Doorsnede van het slakkenhuisje en den in-
wendigen gehoorweg.

a. De inwendige gehoorweg.

h. De groeve ter bevatting van de gehoor-
zenuw voor hel slakkenhuisje.

c. Beenrand, die de groeve van het slakken-
huisje helpt vormen.

d. De onderste trap.

De bovenste trap.
Het vliezig
Het beenig

Poriën in het grondstuk van het stijltje
van het slakkenhuisje, ter doorlating van
zenuwen en valen.
De tweede omwinding.
Voortzetting van de tweede omwinding,
vertoonende hier dc spiraalplaat ongeschon-
den , daar deze, kleiner zijnde dan de voor-
gaande, door de zaagsnede niet wordt aan-
gedaan.
De koepel.

m. Uiteinde van dc spiraalplaat van de tweede
omwinding.

n. Het bekervormig gedeelte van het stijltje.

e.
/•

9-
h.

gedeelte van de spiraalplaat.

t.
k.

1.

PW. MAT XW^.

Fig. 1.

Stelt den plexus jacobsonii voor. Door de
wegneming van een gedeelte van het slaapbeen,
is de trommelholte bloot gelegd. Het wigge-,
wang- en voorhoofdsbeen zijn insgelijks voor
een gedeelte weggenomen en daardoor is de
oogkuil en de vleugelgroeve opengelegd. Een ge-
deelte van de schelp van het slaapbeen is aan-
wezig gelaten onder den vorm van een boog,
opdat men den afstand die de trommelholte van
de uitwendige schedelvlakte scheidt, zoude kun-
nen waarnemen.

ö. Het mamwijze gedeelte

b. Een stuk van het schelpvormig
gedeelte

c. Het voorhoofdsbeen,

d. Het neusbeen.

e. De oppcrkaak.

ƒ. Hel vleugelwijze uitsteeksel.

g. De oogbol,

h. De hnksche regte oogspier.

i. De regte oogspier van de regter zijde.

h. De onderste regie oogspier.

l. De onderste schuinsche oogspier.

des slaap-
beens.

m. De oogzenuw.

n. De ?tam van het vijfde zenuwpaar omge-
slagen, zoodat men hem bijna tegen zijne
scherpe kant ziet.

0, De voorhoofds-tak i
p. De bovenkaaks-lak j

q. Een zenuwtak voor de holte von hichbor,
r. De onderoogkuilsche zenuwtak.
s. Dc derde tak van het vijWe paar.
t. Het vierde paar of de hartslogts-zenufv.
u. Het derde paar of de beweegzenuw van
het oog.

V. De gehemelte-wiggebeens-zenuwknoop,

w. Dc Vidiaanschc zenuw.

A\', De aangezigtszenuw.

y. De knievormige zenuwknoop.

2. De spanspier van het trommelvlies,

1, De tong-slokdarm-zenuw.

2, De zenuw voor de trommelholte , of de stam
van
andersh voor den plexus jagobsokii,

3, De diepliggende rotsbeens-zenuw.

4, De zenuw voor de buis van rustachius.

5, Zenuwdraadjes voor de inwendige hals-
slagader.

6, Zenuwtakje voor het eironde venster.

-ocr page 59-

Fig. 3.

25

7. De stijgbeugel,

8. De spier van den stijgbeugel,

9. Het ronde gal.

10. De inwendige halsader.

11. De dwalende zenuw.

12. De inwendige halsslagader,

13. De buis van eustaguius gedeeltelijk ge-
opend.

14. Oe oppervlakkige rotsbeens-zenuw, zich ver-
bindende met de Vidiaansche zenuw.

Fig. 2.

Dit figuur stelt den plexus jagobsowii volgens
een ander praeparaat voor; op hetzelve worden
de takken voor het eironde venster en hel
ronde venster niet gezien , de vlecht verschilt
ook veel van die welke op de figuren ! , 3, 4
en 5 worden waargenomen.

a. Het mamwijze gedeelte des slaapbeens,
h. De opperkaak.

c. De inwendige halsader.

d. De inwendige hals-slagader.

e. De stam van het vijfde zienuwpaar.
ƒ, De onderlong-zenuw.

g. De dwalende zenuw,

h. De bijkomende zenuw van willis.

i. De knievormige bogt van de aangezigts-
zenuw.

k. De spier van den stijgbeugel.
/. De stijgbeugel,

m. De tweede bogt van de aangezigls-zenuw.
n. Het ronde venster.
O. De oppervlakkige rotsbeens-zenuw.
p. De kleine oppervlakkige rotsbeens zenuw,
q. De zenuw voor de Irommelholte, of de stam
van
awdsrsh voor den plexus jagobsonii.
r. De zenuwtak voor de buis van eustaghius.
g. De diepliggende rotsbeens-zenuw,
L De onderkaaks tak.
u. De tongtak
 I van het vijfde

V. De wangtak ^ zenuw paar.

w. De oogkuilslak ;
x. De buis van
eustaghius.

Afbeelding van een praeparaat, waarop de
plexus
jagobsonii met drie lakken uit de tong-
slokdarmzenuw te voorschijn komt. Op dit voor-
werp waren geene takjes voor het eironde en
ronde venster te bespeuren; ook ontbrak de
diepliggende rolsbeenstak.

a. Het mamwijze gedeelte.

b. De opperkaak
e. De stam

d. De eerste tak

e. De tweede tak
ƒ. De derde tak /

g. De inwendige hals-slagader.

h. De inwendige halsader.

i. De knievormige bogt van de aangezigls-
zenuw.

k. Dc dwalende zenuw.
l. De tong-slokdarmzenuw.
m. Drie takken, die gezamenlijk de zenuw-
vlecht van de trommelholte vormen.
n. De kleine oppervlakkige rotsbeens-zenuw.
O. De zenuwtak voor de buis van
eustaghius.
p. De buis van eustaghius.
q. De spier van den stijgbeugel,
r. De slijgbeugel.
s. Het ronde venster.
t. De aangezigts-zenuw,

Fig. 4.

Stelt de rolsbeens-zenuwknoop en het verloop
van de zenuwen van de trommelholte voor, vol-
gens
arnold.

ö. Het mamwijze gedeelte van het slaapbeen.
h. De geledingsknokkel van het achterhoofds-
been.

c. De inwendige halsader.

d. De Euslachiaansche buis.

e. De inwendige hals-slagader.

f. De drielingszenuw of het" vijfde paar.

g. De eerste |

h. De tweede \' tak van het vijfde paar.

i. Dc derde

van het vijfde zenuwpaar.

-ocr page 60-

- 26 —

De zenuw voor de wang,
De achterste oortak.

De zenuw Toor de inwendige yleugelspier.
De onderkaakstak.
De smaakzenuw of de tonglak.
De stam van de hals-slagader-zenuw.
De tong-slokdarmszenuw.
De dwalende zenuw.
De bijkomende zenuw van wims.
De aangezigts-zenuw.

De knievormige bogt of de knoop van
denzelven.

Verbindings-zenuwdraadje voor de kleine
en oppervlakkige rotsbeens-zenuw,
üe oppervlakkige rotsbeens-zenuw.
Kleine oppervlakkige rolsbeens-zenuw voor
de oor-zenuwknoop.

Buitenste tak van de inwendige halsslagader-
zenuw.

De kleine diepliggende rotsbeens-zenuw ,
voor de gehemelte-wiggebeens-zenuwknoop.
Zenuwdraadje voor de buis van EUSTAcnius,
die zich in de klieren aan hare monding
takvormig uitbreidt.

Diepliggende tak van de Vidiaansche zenuw.
Verbindingstak van den plexus
jacobsosii
met de inwendige hals-slagaderzenuw.
Een draadje voor het eironde venster.
Een draadje voor het ronde venster.
De zenuw voor de trommelholte.
De rolsbeens-zenuwknoop.
Wortels van de zenuwen voor het uitwen-
dige oor.

Een gedeelte van de holte voor de span-
spier van het trommelvlies.

9.

a.

h.

c.

d.

Fig. 5.

De zenuwtak van j4Gobsow of liever die van
andersh, volgens lokget.

Vertikale doorsnede van het mamwijze uit-
steeksel.

Het voorgebergte.
Het ronde venster.
Het eironde venster.

h
L

m.
n.

O.

P\'
1\'
r.
s,
t.
u.

V.

w.

X.

z.

1.

5.

6.
7.

e. De spanspier van het trommevlies.

f. De buis van eüstaghiüs.

g. De aangezigts zenuw in het kanaal van

fallopiüs.

h. Oorsprong van de snaar van het trommel-
vlies.

i. De stijgbeugelspier,

k. De kleine rolsbeens-zenuw.

l. De groote rotsbeens-zenuw (oppervlakkige.)

m. De inwendige hals-slagader,

n. De stam van de tong-slokdarmszenuw.

0. De zenuwknoop van andf.rsh,

p. De lak ven jagobson of liever die van

arfdersh.

q. Takje van dezelve voor de inwendige

halsslagader,
r. Takje voor hel ronde venster,
s. Takje voor de buis van eustachius.
t. Takje voor het eironde venster.
u. Verbindings-takje met de groote rolsbeens-
zenuw.

V. Verbindings-takje met de kleine rotsbeens-
zenuw.

Fig, 6.

Afbeelding van den loop van de snaar van het
trommelvlies.

a. Het mamwijze gedeelle des

h. Het schelpvormige slaapbeens.

c. De opperkaak.

d. Hel vleugelwijze uitsteeksel van het wig-
gebeen,

e. De onderkaak.

ƒ. De stam , ^

I van het vnfde

g. De tonglak \\

° ° s zenuwpaar.

h. De onderkaakstak ^

1. De snaar van het trommelvlies.

k. De oortak of de achterste oppervlakkige

tak der slapen.
/. De aangezigtszenuw.
m. De hamer.
n. Hel aanbeeld.
O. Het trommelvlies.
p. De spanspier van het trommelvHes.

-ocr page 61-

- 27

De kleine figuren stellen de praeparaten in
derzelver natuurlijke grootte voor. De andere
daarentegen vergroot,

Fig. 1 en 2,

Gedeelte van hel labyrinth, le zien van de
vlakte die naar de trommelholte is gewend.
a. De ampulla of blaasvormige verwijding
van de vliezige buis van het voorste ver-
tikale halve-maanswijze kanaal.
h. De vliezige buis van gemeld kanaal,

c. De ampulla van de vliezige buis van het
horizontale kanaal,

d. De vliezige buis van dat kanaal,

e. Een gedeelte van hel vliezige zakje vao
het portaal,

Fig. 3 en 4.
Hetzelfde praeparaat, gezien van de vlakte die
naar de buis van
kust.\\ cm us is gerigt.
a. h. c, d. e. Zie fig. 1.
ƒ. De ampulla ) van het achterste ver-

g. De vliezige buis ^ tikale kanaal.

h. De Irompetvormige opening van de ge-
meenschappelijke vliezige buis van het
voorste en hel achterste vertikale kanaal.

i. De gemeenschappelijke vliezige buis.

Fig. 5 en 6.

Afbeelding van hetzelfde praeparaat, van de
naar de schedelholte gekeerde oppervlakte le zien,
a. h. e. f. g. h. Zie fig, 1 en 3.
i. Gedeelte van de vliezige buis van het ho-
rizontale kanaal.

Fig. 7 en 8,

Het vliezige labyrinth van het portaal , der
halvemaanswijze kanalen en van hel slakken-
huisje, van denaar de Irommelholte gerigte zyde
le zien.

a, b. c. d. Zie figuur 1.
l. De zenuwtak voor de ampulla van het
voorsle vertikale kanaal.

p. Het bovenste \\ gedeelte van het vliezige
r. Met onderste f zakje des portaals,
s. Gedeelte van het ronde venster.
t. De vliesachtige omwinding van hel slak-
kenhuisje.

u. De bovenste opening van het kanaal van
het stijltje.

Fig. 9 en 10.
Dit praeparaat vertoont zijne naar de hersen-
holte gewende oppervlakte en is zoodanig ge-
opend , dat de vliezige buizen der halvemaans-
wijze kanalen , het vliezige zakje
van het portaal
en dé overgang der gehoorzenuw in dezelve
zigtbaar is.

b.

f-
ê\'
k.

De vliezige buis van het voorste ^ halve-
De ampulla van het achterste Jmaanswijze
De vliezige buis van het achterstel kanaal.
De gemeenschappelijke vliezige buis van
het voorsle en het achlerste kanaal,
l. De gehoorzenuw^ voor het portaal,
m. De aangezigtszenuw,

n. Het zenuwdraadje voor dc ampulla van

hel voorste vertikale kanaal.
O. Het zenuwdraadje voor de ampulla van

hel achterste kanaal,
p. Het vliezige zakje van het portaal,
q. De ruimte tusschen den binnenwand van
het halve-maanswijze kanaal en deszelfs
vliezige buis.

Fig. !1 en 12.
Hel portaal is op dit praeparaat zoodanig ge-
opend, dat de invoeging van den stijgbeugel in
hel eironde venster zigtbaar is; benevens de
zenuw voor het portaal, en die voor het slak-
kenhuisje,

a. De stijgbeugel,

b. De voet van den stijgbeugel.

c. Inwendige w:ind van hel vliezige zakje
van het portaal,

d. Opening in denzelven voor de vliezige buis
van het voorste vertikale kanaal.

e. De ampulla van het achterste kanaal,
ƒ. De vliezige buis van hetzelfde kanaal.

-ocr page 62-

- 28 —

g. Zenuwdraadje Yoor het inid- \'i gedeelte van
delsle i het vliezige

h. Zenuwdraadje voor bet bui- ( zakje des
tenste ; portaals.

f\'. Het geopende
k. De gehoorzenuw van het

maans-
wijze
kanaal.

slakkenhuisje.

l. De gehoorzenuw van het portaal.
Fig. 13 en 14.

In dit praeparaat wordt het portaal van onde-
ren geopend voorgesteld, benevens de halve-maans-
wijze kanalen , het slakkenhuisje en de inwen-
dige gehoorweg.

a. Halve kogelvormige verwijding van het
zakje van bet portaal.

b. De vliezige buis van het voorste halve-

c. De ampulla van-het horizontale

d. De vliezige buis van het horizontale
f. Idem van het achterste
h. De gehoo rzenuw van het slakkenhuisje.
n. Een zenuwdraadje voor de am- \\

pulla van het voorste f verifkale

O, Een zenuwdraadje voor de am- | kanaal.

pulla van het achterste i
u. De koepel.

Fig. 15 en 16.

De naar de hersenholte gewende oppervlakte
wordt hier voorgesteld , nadat het slakkenhuisje,
de inwendige gehoorweg en de halve-maans-
wijze kanalen , benevens een klein gedeelte van
het portaal, geopend waren.

a. De eerste of groote spiraalplaat van het
slakkenhuisje.

De gehoorzenuw van het slakkenhuisje.
Een afzonderlijk gedeelte van de gehoor-
zenuw van het slakkenhuisje, dat zich meer
bepaald in de onderste spiraal verspreidt.
d. De gehoorzenuwdraad voor de ampulla
van het achterste vertikale kanaal.
De aangezigtszenuw.

b.

c.

e.
/.
9-

De vliezige buis van hel achlersfe halve maans-

De vliezige buis van het voorslejwijze kanaal
Fig. 17 en 18.
De verhouding van de spiraalplaat van de
eerste omwinding van het slakkenhuisje, in be-
trekking met het portaal, heeft men getracht
hier aan te geven.

a. De ampulla / van het voorsle ver-

h.

c.

d.
P-

De ampulla
De vliezige buis

De vliezige buis

tikale kanaal,
van hel achterste ver-
tikale kanaal.
Het vliezige zakje van het portaal.
De bovenste trap , die met hel portaal in
verbinding staat.
s. De onderste trap, die bij het tweede trom-
melvlies uitkomt,
«. De buitenste oppervlakte van de koepel.

P&jSAT XrJTF.

Fig. 1.

De oor-zenuwknoop bij den mensch , volgens

ARHOLD.

a. De hamer.

b. Met aanbeeld.

c. Het trommelvlies.

d. Het begin van de snaar van het trom-
melvlies.

«. De spanspier van het trommelvlies.
f. Zenuwlje voor de spanspier van het trom
melvlies.

Kleine oppervlakkige rotsbeens zenuw.
De derde lak van het vijfde paar, waar
hij uit het eironde gat te voorschijn komt.
Draadje voor de zenuw der slapen.
De inwendige halsslagader,
m. Het mamwijze gedeelte des slaapbeens.
n. De slaapslagader.

De inwendige kaakslagader.
De middelste slagader van het harde her-
senvlies.

De onderste tandkas-slagader.
De inwendige vleugelspier.

9\'

k.
l.

O.

-ocr page 63-

— 29 —

s. Het Yleugolvormig uilsteeksel van het wig-
ge been.

1. De stam van het vijfde zenuwpaar. Hij is
opgehgt en naar buiten omgeslagen, zoo
dat men zijne onderste en inwendige vlakte
aanscliouwt.

Het dunnere gedeelte van het vijfde paar.
Halve maanvormige zenuwknoop.
De eerste ]

De tweede \\ tak van het vijfde paar.
De derde /

De achterste oppervlakkige zenuw der
slapen.

Ondeisfe tandkas zenuw.
De tongtak of smaakzenuw.
De snaar van het trommelvlies.
De zenuw voor de inwendige vleugelspier.
De zenuw voor de spanspier van het
zachte gehemelte.

Eenige zenuwtjes der vaten aan de inwen-
dige oppervlakte van de inwendige hals-
slagader.

15. Een tak van de zenuw der vaten , die
met dc middelste slagader van het harde
hersenvlies naar de zenuwknoop van het
oor komt.

16. De zenuwknoop van hct oor.

17. De tweede tak van de achterste oppervlak-
kige tak der slapen.

Fig 2, 3, 4 en 5

Stellen verschillende praeparaten van het gang-
lion oticum voor, waaruit blijkt dat er een groot
verschil in derzelver vorm en wijze van ont-
staan , aanwezig is.

Fig. 2.

1. Dc stam van het vijfde paar.

2. Het tweede of kleinere gedeelte van het
vijfde paar,

3. Dc derde i

4. De eerste l tak van het vijfde paar.

5. Dc tweede !

G, Tvvee zenuwdraadjes, die van het tweede

9.
10.
1!.
12.

14.

of kleinere gedeelte van de drielingszenuvr
gaan naar de oor-zenuwknoop.

7. Een bandje waardoor hel ganglion oticum
van de derde tak van het
Vkjfde paar ge-
scheiden wordt. Hetzelve loopt van de
vleugel van
isgrassias naar het vleugel-
wijze uilsteeksel van het wiggebeen.

8. De zenuw voor de inwendige vleugel-
spier.

9. De oor-zenuwknoop van arsold, die hier
eene langwerpige gedaante heeft.

10. De zenuwtak voor de spanspier van het
trommelvlies.

IL De inwendige vleugelspier.

12, De zenuw voor de kaak-tongbeens-pier.

13. De zenusv voor de onderkaak,

1 4. De zenuw voor de toog.

8.

9.

10.

11.
12.

13.

14.

15.

16.

Fig. 3.

De stam van het vijfde paar.
Het tweede kleinere gedeelte,
üe eerste tak |

De tweede tak ^ van het vijfde paar.
De derde tak

De zenuwstak van de inwendige vleugel-
spier.

Dit zenuwtakje scheen zich naar het harde
hersenvlies te begeven.
Dc zenuw voor de spanspier van het ge-
hemelte.

De oorzenuwknoop.

De tak voor de spanspier van het trommel-
vlies.

De snaar van het trommel v\'lies.
De aangezigtszenuw.

De oorsprong van de snaar van het trom-
melvlies.

Een takje van de zenuwknoop dat zich
in de fibreuse massa verloor.
De hamer.

Het bandje. Op dit praeparaat ligt het-
zelve lager dan op fig. 2, de oorzenuw-
knoop is hier ook niet op hetzelve maar
daarboven gelegen.

-ocr page 64-

30 —

17. De inwendige vleugelspier.

18. De inwendige plaat van het vleugelwijs
uitsteeksel van het wiggebeen,

19. De spanspier van het trommelvlies.

20. Het trommelvlies.

8,
9,

10.

Fig. 4.

De stam van het vijfde paar.
De eerste tak.

Het bandje zoo als in fig. 2 n». 7 is aan-
gegeven , doch bier is hetzelve bijna ge-
heel verbeend.

4. De derde tak van het vijfde paar,

5. De onderkaaks-tak.

6, De tak voor de inwendige vleugehpier.

7, De uitwendige vleugelplaat van het vleu-
gelwijze uitsteeksel.
De tonglak.

De inwendige vleugelspier.
De oor-zenuwknoop van een driehoekigen
vorm ; hij lag hier in het geheel niet op
de derde tak van het vijfde paar, maar
was door draadjes daarmede verbonden.
De bovenste rotsbeens-zenuw.
De aangezigts zenuw.
Het hamertje met hel trommelvlies.

11.
12.

13.

1,
2.

3,

4,

5.

6.

7.

8.
9.

van het vijfde zenuwpaar.

10.

Fig. 5.

De slam
De eerste tak.
De tweede tak.
üe derde lak.
De tonglak.
De zenuw voor de inwendige vleugelspier.
Het Vidiaansche kanaal met zgne zenuw.
De snaar van hel trommelvlies.
De oorzenuw-knoop, die hier van de derde
tak van het vijfde paar door eene beenige
zelfstandigheid is gescheiden en eenen drie-
hoekigen vorm vertoont.
De beenige zelfstandigheid in plaats van
het bandje, zoo als bij fig. 2 , 3 , 4 , 6
en 7,

De onderkaakslak van het vijfde paar.

12. De ombuiging naar achteren en beneden
van de aangezigls-zenuw.

13. De oorsprong van de snaar van het trom-
melvlies.

! 4, Het trommelvlies.
15. De hamer.

f6. Het stijlvormig uitsteeksel.

17, De uitwendige

18, De inwendige

4.

vleugelplaal van hel vleu-
gelwijze uitsteeksel.

19. De inwendige vleugelspier.

20. De stam van de aangezigts-zenuw.

21. De bovenste rolsbeens-zenuw.

Fig. 6.

1. De stam \\ van het

2. Hel kleinere of voorsle gedeelle ) vijfde paar.

3. De halve maanswijze zenuwknoop,

4. Het zenuw takje voor de spanspier van hel
trommelvlies.

5. De derde tak van het vijfde paar.

6. De zenuwtak voor de inwendige vleugel-
spier,

7. De oorzenuwknoop van een nagenoeg vier-
kanten vorm , vast op de derde lak van het
vijfde paar gehecht.

8. De inwendige vleugelspier.

9. Het bandje.

10. De hamer, het aanbeeld en het trommel-
vlies.

1 1. Het Vidiaansche kanaal.

Fig. 7.

1. De oor-zenuwknoop van eene langwerpig
vierkante gedaante.

2. Zenuwtakje voor het harde hersenvlies,

3. Takje voor de spanspier van het trommel-
vlies.

Hel bandje.

De inwendige vleugelspier.

6. Zenuwtakje voor gemelde spier.

7. Een takje voor het zachte gehemelte.

Fig, 8,

De slagaderen van het trommelvlies , volgens

arnold.

11.

-ocr page 65-

Fig. 9.

31 —

De aderen van het trommelvHes, volgens ar kold,
Fig, to en 11.

Het membraneuse labyrinth van het portaal
en de halve-maanswijze kanalen van achteren
gezien. De kleine figuren 10, 12 en 14 vertoo-
nen de praeparaten in de natuurlgke grootte.

a. De vliesachsige buis van
het voorste

h. De vliesachtige buis van
het achterste
 I

c. De vliesachtige buis van f halve-maans-
het horizontale / wijze kanaal.

d. De ampulla van het |
voorste
 I

e. De ampulla van het ho-
rizontale i

/. Het vliezige zakje van het portaal,

g. De ampulla van het achterste halve-maans-
wijze kanaal,

h. De gemeenschappelijke buis van het voorste
met het achterste kanaal.

Fig. 12 en ! 3.

Het membraneuse labyrinth met deszelfs ze-

halve-maanswijze
kanaal.

nuwen.
a. Het voorste
h. Het achterste
c. Het horizontale

rf. De ampulla van het voorste :

Tx ,, 1.1- ,1 (halve-maans-

e. Dc ampulla van het horizontale) ..

/• 1, 1 . ■ \\wijze kanaal.

ƒ. De ampulla van het achterstej

g. Het vliezige zakje van het porlaal,

h. Zenuwdraadje voor de ampulla van het
voorste kanaal.

i. Zenuwdraadje voor de ampulla van het
horizontale kanaal,

k. Zenuwdraadje voor het zakje van het
porlaal.

l. Zenuwdraadje voor de ampulla van het
achterste kanaal.

m. De gehoorzenuw voor het portaal.

n. De gemeenschappelijke buis van het voor-
ste met het achterste kanaal.

O. De overgang van het achterste been van
bet horizontale kanaal in het vliezige zakje
van het portaal.

Fig, 14 en 15.

Het membraneuse labyrinth , nog aan het niet
geopende slakkenhuisje bevestigd.

a. De vliezige buis van het voorste \\

De vliezige buis van hel achterste i halve-
De vliezige buis van het horizontale [ maans-
wijze
kanaal.

h,

c.

d.

e.

f.
g\'

De ampulla van het voorste
De ampulla van hel horizontale
De ampulla van het achterste
De gehoorzenuw van het portaal.

h. De aangezigts zenuw.

i. Het ongeopende slakkenhuisje,

Vt.AAT KW SSM,

Fig. 1.

Ligging van de inwendige gehoor-slagader en
van den inwendigen gehoorweg, en hnnne uit-
breiding in het slakkenhuisje , volgens
absold.
a. De inwendige gehoorweg.
h. De bovenste )

De middelste J
, „ 1 . [ van het portaal.

d. De onderste \\ ^

e. De dwars doorgesnedene groeve of kuil
voor het slakkenhuisje.

ƒ. De eerste omwinding van bet slakken-
De tweede ) huisje.
De derde, die slechts eene halve omwin-
ding vormt.

van de as of het stijltje.

l. De top

m. Hel beenige

tl. Het vliezige

O. De trap van het trommelvlies,

p. De trap van het portaal.

9-
h.

De basis
Hct ligchaam

gedeelte van de spiraalp\'.aat.

-ocr page 66-

16

q. Het uiteinde van het slakkenhuisje.

1. De gehoorzenuw.

2. De zenuw voor het slakkenhuisje.

3. De zenuw voor het portaal.

4. Zijn bovenste tak.

5. De middelste tak.

6. De onderste tak,

7. De gedraaide zenuw van het slakkenhuisje.

8. Afgesnedene takjes die zich naar de spiraal-
plaat van het slakkenhuis, welke wegge-
nomen is 5 begeven.

9. Andere takjes, die zich in de spiraalplaat
van de eerste omwinding verbreiden.

10. Takjes van de tweede omwinding.

11, Die van de derde omwinding.

12. De zenuwdraadjes van het centrale kanaal.

13. De inwendige gehoorslagader.

14, Takjes voor het portaal.

15, Takje voor het slakkenhuisje.

Fig. 2.

Verbreiding van de gehoorzenuw in de spi-
raalplaat van het slakkenhuisje, met ruim vijf
en twintig middellijnige vergrooting. Dit stukje
is genomen uit de spiraalplaat van de eerste
omwinding van een slakkenhuisje, welks slagade-
ren waren opgespoten,

Beenig gedeelte van de spiraalplaat.
Het vliesachtig gedeelte.
De vliesachtige bekleeding van de omwin-
ding van het slakkenhuisje.
De gehoorzenuwdraadjes van de spiraalplaat.
Knoopvormige uitbreiding derzelve op hel
vliezige gedeelte.

a.

h.

c.

d.

e.

/.

Lisvormige uitbreiding derzelve met on-
derlinge anaslomose.
De slagader van de spiraalplaat.

b.

S-

Fis. 3.

De uitbreiding van de gehoorzenuw op de
ampulla of blaasvormige uitzetting van het ach-
terste halvemaanswijze kanaal.
a. De ampulla.

De vliezige buis.

e. Dwarsche doorsnede.

d. De zenuwstam voor de ampulla.

e. De knoopvormige uitbreiding / van de

f. De lisvormige uitbreiding i zenuw.

Fig, 4.

Dit figuur vertoont de naar buiten gewende
oppervlakte aanmerkelijk vergroot. De dool-
hof is op zoodanige wijze geopend, dat men de
holte van het portaal en de zachte deelen
die er in bevat zijn , de holte van de halve-
maanswijze kanalen met de vliezige buizen die
ze omsluiten en eindelijk het binnenste van het
slakkenhuisje doel zien , volgens
breschet.

a. De ampulla van het voorste \\

b. De ampulla van het horizontale

c. De ampulla van het achterste

d. De vliezige buis van het voorste

e. De vliezige buis van hel hori-
zontale.

f. De vliezige buis van het achterste /

g. De gemeenschappelijke vliezige buis, ont-
staan door de vereeniging der beide ka-
nalen
d en /,

A. De ophooping van oorgruis in de groote
zak.

i. De groote of middelste zak, vullende voor
een groot gedeelte hel portaal, latende
bij
h. eene ophooping van kalkachtig poe-
der doorschijnen (otoconie utriculaire.)

k. Plaats waar het horizontale halvemaans
wijze kanaal zich in de groote zak opent.

l. Een zakje bevattende insgelyks eene op-
hooping van kalkachtige stof bij m.

m. De kalkachtige stof (otoconie sacculaire.)

n. De zenuwbundel, die bij o eene uitbrei-
ding in de voorste ampulla levert; eene
andere
p voor de ampulla van hel hori-
zontale kanaal, en een derde
q. aan de
groote zak (nerf utriculaire).

r. Zenuwbundeltje voor het zakje (nerf sac-
culaire).

9. De spiraalplaat. ~ Het uiteinde van de
plaat of het haakje.

halve-
maans-
wijze
kanaal.

\'t

-ocr page 67-

— 33 —

t. Begin van de trap van het trommelvlies,
in de nabijheid van hel ronde venster, dal
hier niet meer te zien is.

u. Begin van de trap van hel portaal.

y.y. Een draadje in de holte (Helicotréme) die
beide trappen zamen vereenigt aan den
top van het slakkenhuisje.

tusschen de beenige wanden, en
het vliezige doolhof. Deze ruimte wordt
met de perilympha of het vocht van
GOTTiGwi gevuld.

Fig. 5.

Een gedeelte van de spiraalplaat van het
slakkenhuisje, aanmerkelijk vergroot, opdat de
bolleljes-vorm van de zenuw en de wijze hoe hg
zich van het neurilema onldoet, op het oogen-
blik als zij hare anastamoses zullen vormen ,

volgens breschet,

a. Een gedeelte van de stam van de slak-
kenhuis-zenuw.

b. Bundels gelegen in de beenige plaat.

€. Anastomose in de middelste streek.

d. Hel zenuwvlies de lissen der zenuwen ver-
latende , en vormende het weefsel van het
vliezige gedeelte, door zich te overkruissen.

Fig. 6

De Ampulla van hel buitenste kanaal, om de
verspreiding van zijne zenuw le doen zien, vol-
gens
breschet.

Fig. 7.

Deze figuur slell het v-Uezige labyrinth alleen
en vergroot voor met zijne zenuwdraden, volgens

breschet,

a. De ampulla van hel voorste ^ halve

b. De ampulla van hel horizontale \' maanswijze

c. De ampulla van hel achlerste \\ kanaal,

d. De gemeenschappelijke buis.

e. Het groote zakje van het portaal, waarin
eene kalkachtige massa drijft.

ƒ, Een zakje hetwelk aan hel vorige hangt
en eene tweede massa van kalkachtige slof
vertoont, benevens de zenuw-uilbreiding.

t

•t

é

k. De aangezigls-zenuw,
/, De voorsle bundel van de gehoorzenuw,

waaruit ontslaan:
m. De draadjes voor de voorste ampulla.
n. De draadjes voor de ampulla van het ho-
rizontale kanaal en
O. De draadjes voor het groote zakje,
p. De achlerste tak van de gehoorzenuw,

waaruit ontstaan :
q. Zenuwdraadje voor het zakje,
r. De zenuwbundel voor hel slakkenhuisje.

Fig, 8.

Voorstelling van de zen uw-uitbreiding op de
spiraalplaal bij den mensch, volgens
e. har-
LESz , vergroot,

Fig, 9,

De ampulla geopend, om het septum le doen
zien, volgens
steifewsawd vergroot,

a. De zenuw,

b. Het septum,

O. Aanwijzing van de halve-maanvormige vlak-
ken,

Fig. 10

Slell het gavelvormige uiteinde van de zenuw
met het halve-maanvormige septum , dat het
uiterlijk aanzien heeft van eene zuivere zenuw-
zelfstandigheid daar, volgens
steifessahd , ver-
groot.

a. De zenuw,
b. c. Hel septum vrij en van ter zijde gezien,
Fig, 11,

Deze figuur vertoont de uitbreiding van de
pulpa nervosa over hel septum , volgens
stei-
FE5SAND , vergroot,

Fig, 12.

Verwijding van de bovenste (of voorste) halve
cirkelvormige buis, van ter zijde gezien , volgens
ARNOLD, vergroot.

a. Gedeelte van de buis.

b. Hare verwgding.

X

-ocr page 68-

34

Fig. 14.

c. Haar buik.

d. Groeve die de tak van de portaal-zenuw
ontvangt.

e. De zenuw.

Fig. 13.

Dezelfde uitbreiding , nadat haar buikvormig
gedeelte is weggenomen, volgens AB NotB, vergroot.
Gedeelte van de buis.

a.

h.

Tusschenschot, waardoor het binnenste ge-
deelte in een bovenste en een onderste
verdeeld wordt.

Afbeelding van de beide ampullae van het bo-
venste en horizontale kanaal, met een gedeelte
van de gemeenschappelyke zak en do verbrei-
ding van de zenuwen op dezelve volgens
stei-
FEJfsA.pfD, vergroot.

a. De ampulla van het voorste,
h. De ampulla van het horizontale.

c, Gavelvormige uitbreiding van de zenuwtak
aan hare uitwendige oppervlakte.

d. Een gedeelte van de gemeenschappelijke zak.
c. Uitbreiding van de zenuw op dezelve.

-ocr page 69-

V. d.]3Toel<L,adTiat(lel:

-ocr page 70-

PI 2.

/V 4.

V l.JjToeJv,à(i.Mt dei;

-ocr page 71-

r/ 3.

G Steitfe-ct- Rroese, tvxcuit

A\' d Tji\'oeTc, ad .Tiat del.

-ocr page 72-

ß/. ^

\'.\' fi.liroek, aa.iia) . ■■jei..

-ocr page 73-

rij^

I\'m./. k.......

Fif/ J

V

j-C.Ste-nïertSroese exonà.

T, iBroeJc ad nat. del.

-ocr page 74-

"Kr.

Fia ^

c
d

J\'

Fl ó

J. C . Stenfert Eroese e^ccuâ.,

V, d-ÜTToek ad Ti^t äel.

-ocr page 75-

"U^nfert Ifroesö exeitd.

v.d.ïroelc, ad nat .del:

J*l 7

a

-ocr page 76-

Tl s

cc

Fl*./. 4.

^ um^ r

T. A-Broet aiTiat.lel.

. â. lis.

^ia: 6\'. iis.

la.-^.

m

J. G. S tenifertïroese exoird:

-ocr page 77-

Fi,;: /.

n./j.

JFl^: 6\'.

FiÇ: s.

/

I\'. d. BrooJc ad nat, ciel

J- G. Slentert .Kroeso exeud:

-ocr page 78-

Tl./û.

y ^

Er ^

Ma, 6-.

J.&. Stenfertïroese excud.:

van äe-n-Broelr acL \'lIat. àel.

-ocr page 79-

H

fiJ

-ocr page 80-

a

Fia 4.

a

Fia. 6.

ïa <9.

Ft^.n.

J. G. Stenfert Ifroese excud:

den Jiroek ad Itfat: iel :

-ocr page 81-

ri /, ).

A\'.Tii (IcnJj iTiek ad lYa l : ilel ;

H . Menferl]\\r(M\\se oxciid :

-ocr page 82-

rr

van den ft rock ad Nal de-l

J. O . s 11» I iS \'f rt ]\\\'i-1J s (■ ex i; u i:l

-ocr page 83-

^6\'. -Stenfert Ifro esp ejic txd,.

rf /s.

-ocr page 84-

T/m.

/

J - 0". Stent\'eT\'tXV.oese excitd

i an (Icïî-Jîroelî ad nat del

-ocr page 85-

iMwß^M %

-ocr page 86-

vauieuBroekaiTiat .del

-ocr page 87-

y . ■•.v.-" •

.m

■ 2 j.

BCTllllff\'BBW^

ü

-ocr page 88-

li t

M -

T.

■ ... -, ^-/ i?^-.

lp:

s

-ocr page 89-

■wi\'- -

¥

>

-ocr page 90-