•*f****iiflJW!flF.
|
|||||||
VERHANDELING,
OVER D E
MUZIEK;
Waer in men tracht, de zelve tot meerder Maerheit
te brengen, van het overtollige te zuiveren,
ze gemakkelyker in de beoeffening te mae-
ken en eenen grooteren trap van vol-
koomenheit te doen bereiken;
TEN WELKEN EINDE,
Het rechte gebruik der Nooten, Sleutels, Maet- en andere
Tekenen wordt opgegeeven, en alle moogelyke Klanken,
Toonen en Akkoorden worden aengeweezen; benevens
de wyze, hoe geluit geevende Slingers te maeken en
gebruiken, tot het fpoedigh leeren der Maet;
A L S M E D E
Hoe men de Klawier inftrumenten tot volkoomenheit kan bren-
gen, met eene befchryving van een nieuw uitgevonden
Klavefimbel, waer op alle moogelyke klanken
zuiver zyn,
E N
Eindelyk is achter deeze Verhandeling gevoegt eene Lyft
van Konftwoorden der Muziek , gefchikt volgens het
A,B,C; benevens een Blatwyzer , en 8 Flaeten.
|
|||||||
IN *s'G k A V E'N HA G Et
By JAN ABRAHAM BOUVlNK,
Boekverkooper op de Plaets;
M D C G L X X I I.
|
|||||||
* *-l I #*** RWS ***# K-wR #*** I h» *i>
§v ^§ o ixi k i 1X1 i $ §n§ •» §
K* *-M— **** S<«S **** S^*S ***# -M— * »«•
|
|||||||
A E N
DEN LEEZER,
j^t'ie hier een Werkje, dat my, in myne
uitfpanningen, tot oeffening en verlufti- ging heeft geftrekt, kan het U eenigh nut toebrengen, het zal my aengenaem zyn. Ik hebbe daer in te fhmen gebragt al het geen ik, door onderwys, myn eigen onderzoek en overdenking, hebbe bevonden dienftigh te konnen zyn, om de Muziek, die ik voor eene der aen- genaemfte uitfpanningen houde, in haere beoeffening gemakkelyk te maeken, en tot meerder volkoomenheit te brengen; de * 2 tyt |
|||||||
.
|
|||||||
lv AEN DEN LEEZER,
tyt heefc my niet toegelaeten om het zoo
te befchaeven, als het wel hadde behoort, noch om na te zien, of anderen reets hadden gezegt, het geene ik voordraege; daer aen is ook weinigh geleegen, om dat ik noch voordeel noch eere bedoele; en het derhalven geenszins myn oogmerk is, om met myn werk, veel minder met dat van anderen, te pronken, noch te doen zien, dat ik over de floffe, die ik verhandele, geleezen hebbe; ik trachte alleen nuttige waerheden, ter bevordering van de Muziek, door eenvouwige woor- den en voorftellingen, duidelyk te mae- ken; men zal derhalven hier te vergeefs aengenaemen ftyl of ftipte ordre zoeken; en,
|
||||
PBWJwwiflPV "* ""' "
|
|||||||||||||||||||
,-----im
|
|||||||||||||||||||
AEN DEN LEEZER.
|
|||||||||||||||||||
en, om dat ik niet anders op het oog
hebbe, dan het geen my in myne uit- fpanningen tot oeffening ea verluftiging heeft geftrekt, ook ten nutte van ande- ren te doen dienen , zal de Leezer, hoope ik, de feilen, welken 'er in mog- ten zyn , gelieven te verfchoonen , en ten beften te duiden, dat ik, die geens- zins de lyft der Autheuren wil vergroo- ten, mynen naem niet aen het hooft van dit Werkje ftelle. Ik wenfche den Lee- zer daerom niet minder van harte toe alle heil en zegen. |
|||||||||||||||||||
B E.
|
|||||||||||||||||||
* 3
|
|||||||||||||||||||
■■
|
|||||||||||||||||||
BERICHT,
V O O R DEN
BINDER.
A chter de Blatwyzer. worden gevoegt
de acht plaeten, die zoo worden gevouwen, dat zy buitcn het boek konnen uitflaen; aen de vier eerften laet men een ftrookje van eenen vinger breet, en vouwt het naer achteren om, en van de vier laetften fnydt men het overtollige witte af, en plakt PL 8 aen PI. i; 7 aen 2; 6 aen 3; en 5 aen 4; zorg draegende, dat eene hoogere plaet zoo verre boven als beneden eene laegere koornc; men legt ze vervolgens in elkanderen ennaeit ze in eens zoo vaft, daf het witte, by het affnyden van het boek, kan worden geraekt. |
||||
. - . _..
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
■
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
F E I L E N.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
22 ftaet, (J. 28. lees, §.
16 ftaet, derzelver lees. 18 ftaet, Jd. lees, ;d. 13 ftaet, J. 11. lees, J 24 ftaet, uitgedrukt lees, |
28 en 30
der zelve n en 9.
uitdruk.c |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Blatz.
Blatz. Blatz. Blatz. Blatz. Blatz. Blatz. Blatz. Blatz. Blatz. Blatz. Blatz. Blatz, Blatz. Blatz. Blatz. Blatz. Blatz. Blatz. Blatz.
Blatz. Blatz. Blatz. Blatz. Blatz. Blatz. Blatz, Blatz. Blatz. Blatz. Blatz. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
23 reg.
38 reg.
42 reg.
54 reg.
56 reg.
65 re§-
66 reg.
66 reg.
67 reg.
81 reg. 90 reg. 101 reg.
106 reg. in reg. 141 reg. 149 reg. 155 reg. 177 reg.
178 reg.
193 reg.
198 reg. 202 reg.
203 reg.
203 reg. 215 reg. 218 reg. 218 reg. 224 reg.
225 reg.
226 reg.
230 reg. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 ftaet, ild. lees, ijd
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
11 ftaet, 2d.
23 ftaet, 8|d 23 ftaet, ijd |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lees, 1 Id.
lees, 8d. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ijd.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lees,
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
14 ftaet,
|
5- 40.
|
lees,
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
30.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
24 ftaet, J. 28. lees, J. 14 en 28.
25 ftaet, 5 4<5. lees, §, 46 en 47.
22 en 24 ftaet, Ci lees, Si 4 opdenkant, ftaet, PL 1 lees, PL 3.
1 ftaet, Ci, lees, Si,
11 en 12 ftaet, §. 54. lees, §. 53. 9 ftaet, sd. lees, 4d.
18 ftaet, ftuk J. 72. lees, ftuk 0 §. 72. 9 ftaet, plaetfen J. 69., kan lees,
plaetfen, kan 12 ftaet, 5. 73. lees, J. 74. 7 ftaet, 2|d. lees, 3 d.
15 ftaet, fchroeven lees, ftelpennen 7 ftaet, 8 d. lees, 8jd.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
9 ftaet,
15 ftaet, k 7 ftaet, I
|
2 d. lees, 2-d.
lees, knop lees, |d. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
20 ftaet, 2d.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lees, 1 id.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
24 ftaet, I7|d. lees, i9jd.
9 ftaet, 5'd. lees, 7^d. 6 ftaet, 2 en sd. lees, 3 en sd. 21 op den kant, ftaet, voor de ftelpennsn en fnaeien lees, voor de fnaeren 2 ftaet, eenen lees, eene 14 ftaet, b kruis lees, B 18 ftaet, ild lees, \d 9 ftaet, dobbio lees, doppio 29 ftaet, fe presto lees, e presto 12 ftaet, Pofaune en lees, Pofaune ,Sac- qutboutc, Sacquebute en |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Blatz. 252 reg.
Blatz. 257 reg. Blatz. 257 reg Blatz. 274 reg. Blatz. 277 reg. Jilacz. 283 reg. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VERBETERINGEN.
Blatz. 118 reg. 18 by te voegen achter het woort
geftemt; en wil men ook onderzoeken of het behoorlyk is befnaert, toetft men de boven quinten, door den nagel van den linke duim op de twee naeft elkanderen leggende fnaeren, boven de tekentjes, te ftellen; indien de eene fnaer laeger moet worden gegreepen, dan de tekentjes, om eene zuivere boven quint te hebben, is zy te dik, en hooger te dun ; Blatz. 260 reg. 23 by te voegen achter het woort
fchuift; en het klapperen by het aenflaen der fnaeren , die op de kammetjes koomen, te beletten, welk oogmerk hier door, by de twee Jacgfte fnaeren, niet wel kan worden bereikt, om dat de o&aeven te lang zyn; men neemt derhalven een eint koperdraet van n°. 4, dat 4 d. langer is dan het monochordium dikte heeft, zet aen ieder einde 2 d. in den haek om, en laet het eene onder tegen het mono- chordium, en het andere achter de twee kam- metjes, op de fnaeren, die tot leiers der zelve dienen, drukken , als zy zoo verre van de einden ftaen, dat zy beginnen te beweegen en het geluit zwak wordt, dit is beter dan eenen wollen draet onder om de kammetjes te haelen, reg. 1 en vervolgens opgegeeven. |
|||||
VER.
|
|||||
-
|
||||||||||||||||||
- '
|
||||||||||||||||||
VERHANDELING
|
||||||||||||||||||
OVER D E
|
||||||||||||||||||
M U Z I E K.
|
||||||||||||||||||
§• !•
|
||||||||||||||||||
Watinde
Muziek als onder- fcheiden vcor- koomt» |
||||||||||||||||||
N hct geene men gewoon is Muziek
te noeraen, worden twee zaeken van elkanderen onderfcheiden, nae- melyk de Melodie en de Harmonie > of de Zang en de Overeenftemming: want een ieder, die over de Muziek oordeelt, bedient zich van deeze of diergelyke uitdrukkin- gen; de Melodie is goet, maer dasr is niet veel Harmonie in, of de Harmonie is goet, doch de Melodie deugt niet 5 het zal derhalven noodigh zyn te onderzoeken, wat eigenlyk de woorden Melodic en Harmonie, of die van Zang en Over- eenftemming willen aenduiden , om eene vol- doende bepaeling aen het woort Muziek te kon- nen geeven. Niemant, die ecnigh dcnkbeelt heeft van het
geene men Melodie noemt, kan onbewuft zyn, dat, om die ftreelende aendoening te verwek- ken, welke men door dit woort uitdrukt, het noodigh is, niet alleen de hoogte, affiant of in- terval en ftcrkte, maer voornaemelyk de lengte of tytvan duuring van iederen klank, welken men $aer toe wil doen dienen, wel af te deelen en A te
|
||||||||||||||||||
Bepae-
ling van het woorc
Melodie; |
||||||||||||||||||
i <M 33 >#
|
|||||
te bcpaelen, rcgelmaetigh famen te voegeny
en na elkanderen aen het gehoor te brengen; derhalven bctekent het woort Melodic niets an- ders, dan een Rcgelmaetigh Samenftelfel van klanken, die na elkanderen werden gehoort. Frarmo- Hy die in het geene , dat men gewoon is Harmonic te noemen, niet geheel onbedreeven is,'zal moeten toeftemrnen , dat het noodigh zy, de hoogte, afftant of interval en fterkte van de klanken, die men daer toe wil doen die- nen, wel af te deelen en te bepaelen, rcgel- maetigh famen te voegen en ter zelver tyt aen het gehoor te brengen; derhalven betekent het woort Harmonic of Overeenftemming niets an- ders dan een Rcgelmaetigh Samenftelfel van klanken, die ter zelver tyt werden gehoort. Muriek, En dewy! de Muziek beftaet alleen uit Melodie en Harmonie, en deeze beide uit niets anders dan een Rcgelmaetigh Samenftelfel van wel af- gedcelde en bepaelde klanken, die na elkanderen, en klanken, die ter zelver tyt werden gehoort, bepaelt men het woort Muziek voldoende met tezeggen,dat het zelve niets anders aenduidt dan een Rcgelmaetigh Samenftelfel van klanken ; en Maziek- dat van Muziekkunde niets anders dan de Wee- kunde" tenfehap om een rcgelmaetigh Samenftelfel van klanken temaeken: want klanken, die wel zyn afgedeelt en bepaelt, regelmaetigh famenge- voegt en aen het gehoor, door Stemmen of In- ftmmenten, zoo, werden voorgedraegen, noemt een ieder Muziek , dat is een Regelmaetigh Sa> menftelfel van klanken; ert aen hem, die den aert
|
|||||
<s>< m >®
|
|||||||||||||||
3
|
|||||||||||||||
aert der klanken kent, en de regelen verftaet,
naer wclke dezelve moeten werden afgedeelt, bepaelt en te famengevoegt, om een Regel- maetigh Samenftelfel uit te maeken , kan men den naem van eenen Muzickkundigen niet be- twiften. Hy, die de klanken in cen Regelmaetigh Sa-
menftelfel brengt, en door gepafte tckenen op het Papier zet, draegt den naem van Componift of Samcnfteller; en zy, die deeze klanken, op eene bevallige wyze, aen het gehoor konnen voordraegen , koomen dc naemen van Zangers of Speelers toe; deeerfle worden naer de hoogte of laegte hunner Stemmen, Difcant- Tenor- en Baszangers, en de laetfte naer de Inftrumenten, die zy daer toe gebruiken, onderfcheiden , en Organiften, Fiooliften, Traverfiften, Altiften, Basliften enz., genoemt; doch hy, die, by eene grondige kennisfe der Muziek, eene groote be- quacmheit van famenftellen en voordraegen, of componeeren en executeeren, bezit, kan met recht een Muziekant of Meefter der Muziek ge- noemt worden, een naem, welke niet zelden aen gemeene Zangers of Speelers, ten onrechte, wordt gegeeven , w-aerom zommige Meefters zich reets lange dien van Profesfor in de Muziek, of van het een of ander byzonder Inftrument, hebben aengemaetigt. Uit de opgegeeve bepaeling van het woort
Muziek volgt derhalven, dat alle klanken, die
men wel afdeelen, bepaelen en regelmaetigh
fsmenvoegen kan, ook tot de Muziek konnen
A 2 dienen,-
|
|||||||||||||||
Mazielfc.
kundj-
gen.
|
|||||||||||||||
CompO"
nift. |
|||||||||||||||
Zangers
of Spee« lera. |
|||||||||||||||
Een Mo-.
zitkanto.,'
Meefter. |
|||||||||||||||
4 <8K & >®
|
||||||||||||||
Wat tot
Muzick kdti die- licn. |
||||||||||||||
dienen, de Stemmen van Menfchen en Diercti,
benevens de meenigte van Inftrumenten van tyt tot tyt uitgedacht, welke door de lucht, de wry- ving en boding > klanken voortbrengen, ftellen dit buiten tegenfprack , en geeven, naer haere mcerdere of mindere volkoomenheit, ons ook een uitgeftrekter of bepaelder denkbeelt van het ' wonderlyk verraoogen , dat een bequaem Mu- ziekant, door dezelve , op zyne toehoorders heeft. Ilier na zal blyken, dat onder de vol- koomen Inftrumenten , de Fiool , Alt- en Basfioolcn, wcl de voornaemfte plaets beklee- den, ora dat daer op uit alle moogelyke toonen kan werden gefpeelt; dat de tegenwoordigh in gebruik zynde Klawierinftrumenten, als het Orgel, Klavefimbcl en diergelyke, noch verre van die volkoomenheit afzyn, doch daer toe konncn worden gebragt; en dat hetwel de moeite waerdigh is daer aen eenigen vlyt te befteeden, om dat ze de voornaeme Inftrumenten der Mu- ziekanten zyn, dewyl ze tot de famcnftelling der Aluziekftukken worden gebczigt, §. 59 en 61. |
||||||||||||||
DeFiool,
Alt en Basfioo- len >iyn vollmo- mep tn- ftra men- ten. De Kla-
wier In-
ilruraen- ti-'ti *yn envoi- koomen. |
||||||||||||||
5-
|
||||||||||||||
De klanken zyn, door de geenen, die zich met
het in ordre brengen derzelve, en dus met het famenftellen van Muziekftukken, hebben be- zich gchouden, voor het oog gefchildert, door zckere tekenen, thans onder den naem van Noo- ten, by de BeoefTenaers der Konft, genoeg be- kent; ze worden geplaetft op vyf linien, en die,
|
||||||||||||||
De klan-
ken wor- den aen het ge- zicht voorge- ftelt door Kooten. |
||||||||||||||
<K & >® 5
|
|||||
die, welke de naturelle of grontklanken voor-
ftellen §. 4.6 en 47. by de Nederlanderen ge- noerat, Ut, Re, Mi, Fa, Sol, La, Si. of C, D, E, F, G, A, B. de laetfte de eenvouwigfte benaeming zynde, en de bequaemfte om de noo- dige vcrandering te konnen ondcrgaen, tot het nocmcn van alle moogelyke klanken §. 50. is 00k met reden het meefte in gebruik. . §• 3.
De Nootcn, waer door enkele klanken worden d? noo-
uitgedrukt, en die als op zich zelfs flaende ten vverden aengemerkt, of wcl de zoogenaemde en""?- telnoOten of telletters der Muziek, zyn eene ver- ,1!1,,<:t'- meerdering en vcrmindering onderhevigh, hier in is <Jerhe- men het eens voor zoo veel het gebruik aengaet: want ecn ieder fpeelt eene witte noot met eenen ftaert, eens zoo lang als eene zwarte telnoot, en eene ronde zonder ftaert tweemael zoo lang: maer in de uitdrukking is verfchil, de meefte bcdiencn zich alleen van de vcrmindering, en noemen eene ronde witte noot zonder ftaert, eene enkele; eene met eenen ftaert, eene halve; eene zwarte, een quart; eene eens geftreepte, een achtfte; eene tweemael geftreepte, eenzeftiende; eene driemael geftreepte, een tweeendertigfte; eene viermael geftreepte, een vierenfeftigfte; ' en eene vyfmael geftreepte, een hondertachten twintigfte; deeze verdeelinge koomt aen de leer- lingen onverftaenbaer en onuitvoerlyk voor, om dat ze daer aen geen denkbeelt weeten te A 3 hechten, |
|||||
6 W§M
|
|||||||
hechten, vooral wanneer men hun de halven s
quarten en achtftens, als op zich zelfs ftaende en- kele telnooten, doet fpeelen, en dan weder dc halven, a!s twee of als vier enkele, en de zwar- te als dubbele §. 4. en 12. vermeer- Beter is het derhalven eenige weinige te vol- vermin-
gen, die zich van de vermeerdering en vermin-
go«?gls dering bedienen, deeze koomen de verwarring, Plr x die door de enkele vermindering ontftaet, voor, F'g- 1, 2, en beantwoorden aen het driederhande gebruik, dat men van de Nooten maekt, en noemen daerom ecne Telnoot, die de voornaemfle in de Muziek is §. 9. eene enkele , het zy ze door eene witte met eenen flaert, door eene zwarte of door eene eens geftreepte wordt voorgeftelt vermeer- §. 4, j eene, die eens zoo lang is als eene telnoot, noemen zy eene dubbele; die viermael zoo lang is, eene twee dubbele; en die achtmael zoo lang is , eene vier dubbele; of zeggen, dat ze zoo lang moetea werden gehouden als twee, vier of acht enkele telnooten. Vermin- De Nooten , welke maer half zoo lang dan eene telnoot zyn, noemen ze halven; die noch de helft minder zyn, quarten ; die weder de helft minder zyn, achtftens; en die maer half zoo lang dan deeze laetfte zyn , zeftiendens; welke driederhande zeftiendens , de tweeen- dertigfte, vierenzeftigfte en hondertachtentwin- tigfte deelen of parten zyn der geenen, die al- les, door halven, quarten en achtftens, in plaets yan telnooten, uitdrukken §. 4. Het is 00k pel natuurlyker en duidelyker, met de geenen, die
/
|
|||||||
V
|
|||||||
,:gL '■-"&
|
|||||||
<SK © >$ ?
|
|||||
die eene vermeerdering en vermindering aennee-
men, eene ronde witteNoot PI. i. Fig. 2, die zoo lang is als vier en£e/* zwarte Nooten, eene twee dubbele te noemen; dan met de eerfte ftaende te houden, dat eene enkele Noot vier en- kele is, het welk men doet, hoe vreemt het 00k moogc fchynen, wanneer men zegt,dat dc zwarte Nooten telnooten zyn, en dus, als enkele op zich zelfs ftaende, afzonderlyk moeten werden ge- fpeelt, en ze nochtans quarten van de enkele rondc witte Noot noemt. 0-4-
Daer zyn noch in gebruik driederhande foorten Daer iyn
van Nooten, naemelyk acht, die men Verminde- "°,,ch.;n
ringsnooten noemt, om dat de witte met eenen vermin,
ftaert, waer onder het eetal 1. ftaet, de enkele derings-
« nooten.
klank of telnoot voorftelt, die onder deGemeene _,
7 pi. 1.
Nooten twee telnooten verbeeldt, envervolgens n&. 1.
de helft vermindert is,de eerfte, waer onder het getal 8. ftaet, noemt men Longa of lange, en de tweede Brews of korte, deezc twee koomen zelden anders dan in Kerkmuziek voor, het drie- mael geftreepte zeftiende is hier een zooge- naemt tweeendertigfte deel. Acht, die met den nacm van Gemcenenooten Gemee-
zyn beftempelt, waer van de zwarte met eenen [eenn°°~ ftaert de telnoot is, zoo als de Syfer Letter 1. Pl t aenwyft, van deeze wordt de langfte, naemelyk Fis-*. de Brews, in de GemeeneMuziek 00k zelden aen- gctroffen , het viermael geftreepte zeiliende is hier een zoo genaemt vierenzeftigfte dcel. A 4 En
|
|||||
8 <8X 0 M>
En acht, die den mem van Verdubbelingsnooten
draegen, om dat de halve van de Gameene of een zoo genaemt achtfte, of eene eens geftreepte, hier de telnoot of enkele klank is, die daerom door het gctal 1.00k is betekent, en het vyfmael geftreepte zefh'enden is hicr het zoo genaemde hondertachtentwintigfte deel ; de afbeelding maekt dit zeer duidelyk, om dat de onderftaende getallen de waerdye der Nooten aenwyzen, en ze dus gemakkelyk met elkanderen konnen wer- den vergeleeken, waeromhetookniet veel mock te zoude koften, om een ftuk van de eene foort van Nooten in eene andere overtebrengen: want als men een fluk uit de Ferminderings- nooten in de Gemeene wil overbrengen, behoeft men voor eene witte Noot met eenen flaert, maer eene zvvarte te ftehen, en voor eene zvvar- te, eene eens geftreepte en zoo vervolgens; en om een ftuk uit de Verdubbelingsnooten in de Gemeene over te brengen, fchryft men voor eene zwarte eene witte , en voor eene eens geftreepte eene zwarte en zoo vervolgens, het welke door de onderftaende Syfers duidelyk wordt, dewyl die de Noot aenwyzen, welkc men in plaets van de geenc, die men veranderen wil, moet ftellen. Indien de Componiften, welke zich tans niet
meer binden aen de regels der Oudcn, om lang- zaeme Muziek in langzaeme Nooten te ftellen, maer liever van de woorden Largo, Adagio &c. gebruikmaeken, en daerom reets twee foorten van Nooten hebben afgefchaft; naemelyk die, waer in de vierkante voor telnoot diende , en |
||||||||
Verdnb-
belingr- nooten. Pi. i.
Fig. 3. |
||||||||
Hneern
link van Jict eene foort van No o ten in het an- dere over te bren- |
||||||||
die, waer in de ronde zonder flaert daer toe
wierd gebruikt, konden goet vinden zich van geene andere dan de Gemeenenooten te bedienen, om hunne ftukken famen te ftcllen, en dus de verminderings- en verdubbelingsnooten mede vaerwel te zeggen, zoude daerdoor het leeren der Muziek gemakkelyk worden gemaekt, om dat de telnoot met haere meerdere en mindere dan altoos dezelve bleef, en dus ook de denk- beelden, die men aen de tekenen moet hechten, zal men verftaen wat ze beduiden; daer men zich nu , dan eens eene dubbele of witte met eenen flaert als eene enkele, dan weder eene enkele of zwarte als eene dubbele, en eene halve of eens geftreepte als eene heele Noot moet voorflellen; |
|||||||||||||||||||||||
Bell Ge.
meene te gebrui> ken. |
|||||||||||||||||||||||
Voornl
by Leer- lingen. |
|||||||||||||||||||||||
waerom Leerlin^en ook
|
vordering, in
|
||||||||||||||||||||||
grootc
|
|||||||||||||||||||||||
kortentyt, zullen maeken, indicn zc geene an-
dere Nooten dan Gemeenc tot hun onderwys gebruiken; konncn ze deeze behoorlyk leezen, zal het hun gemakkelyk vallen alle Muziek daer in over te brengen of nacr de andere te leeren fpeelen. De Lief hebbers zouden hunne Muziek in Ge-
meene Nooten konnen doen overbrcngen , en daer door eindelyk de Componiflcn overhaelcn,om alle buitenfpoorigheden, die zelfs zoo verre zyn gegaen, dat ze de zoo genaemde zeftiendeelen of tweemael geftreepte , voor enkele zwarte of zoo genaemde quarten , of telnooten, ge- bruikten, na te laeten, waer by ze hunne Rekc- ning ook zouden vinden: want dan zoude de min ervarene niet meer roepen, het ziet 'cr zoo zwart uitj dat kan ik niet fpeelen. A 5 Het
|
|||||||||||||||||||||||
Hoe de
G^ireene ingebmik
te bren- gen. |
|||||||||||||||||||||||
De Com.
poniften
zouden *er t.anne Rtktning by Tin- den, |
|||||||||||||||||||||||
. Mk Hi
|
|||||||||||||||||||||||
'
|
|||||||||||||||||||||||
________ _. . u _ ____■_
|
|||||||||||||||||||||||
MiM
|
|||||||||||||||||
in
|
|||||||||||||||||
Het is ook vvel zoo natuurlyk, dat eene telnoot,
die eencn enkelen, en van andere afgefcheiden, klank voorftelt, ook afgefcheiden wordt gefchree- ven, om dus duidelyk als op zich zelfs ftaende, met eenen opflagh van het oog te konnen wer- den opgcmerkt, dan dat ze met eene andere tel- noot door eene ftreep wordt verbonden , het welk placts heeft by de telnoot der verdubbe- lingsnooten. Als 'er Prejlo ftaet voor eene Maet, die drie enkele zwarte Nooten heeft, zal men immers zoo wel verflaen dat ze fchielyk moeten werden gefpcelt, dan of het zoo ge- naemdc achtftens of eens geftreepte halve waeren, daer het zelve woort by flont; te meer, daer de Preftos met \ betekent, in welke de enkele zwarte als telnooten voorkoo- men, altoos in gebruik zyn geweeft, en men tans reets Allegros en andere, door de eerfte Meefters gecomponeert, in Gemcenenooten ziet verfchynen. Hier door zoude ook wech genoomen wordcn
de twyfeling, of een Stuk eene dubbcle dan en- kele Mact heeft, waer van §. 18. breeder wordt gehandelt. De nuttigheit, die zommige meenen te
vinden in het gebruik der verdubbelingsnoo- ten by de zoo genaemdc |, |» | en "," Maeten, is alleen in de gewoonte te zoeken: want eene op zich zelfs ftaende Noot, voorzien met eenen tittel, en gevolgt van eene halve of eensgeftreepte, en dan weder van eene enkele zwarte , voldoet beter aen het oogmerk , dan drie aen elkandere geftreepte verdubbelingsnoo- ten,
|
|||||||||||||||||
De tel-
noot
wordt 'er
nscnor-
lyk door
voorge-
flelt.
|
|||||||||||||||||
Zezyn
zeer dui- delyk. |
|||||||||||||||||
Nnttigh
tot hec onder- fcheiden der Maec. |
|||||||||||||||||
Eeeter in
3 <5 <)
!> 5' 3 > «»V
rnavien
dan de verdab- belings Ji'ooten. |
|||||||||||||||||
3K a ><& it
|
|||||||||
ten, waervan de eerfte eenen tittel heeft, en
de tweede dubbelt is geftreept, te meer, daer deeze zoo genaemde achtftens, wanneer de eerfte Nooc geenen tittel heeft, van drietjes of zoo ge- naemde Trioolen niet zyn te onderfcheiden, ■vooral, nu men de goede gevvoonte nalaet om boven de drietjes het Syfer 3 te plaetfen, waerom men ze zoude konnen aenzien als maer eene telnoot voorftellende, daer het 'er noch- thans drie zyn, te meer om dat eenige weinige Componiften zich van drietjes in plaets van tel- nooten in deeze maeten hebben bedient. Enkele zwarte Nooten kail men 00k fchielyker
fchryven, dan zwarte die men met. eene ftrecp aen elkanderen moet verbinden. §• 5-
Om de Nooten behoorlyk op vyf linien te
konnen plaetfen, heeft men zoo genaemde Sleuteh uitgedacht, die aen het begin van ieder der vyf linien worden geftelt; het zoude veel gemakke- lyker in het fchryven, en betcr voor het fchie- ]yk leezen zyn, wanneer dezelve alleen aen het begin van het ftuk, voor het teken der Mact, wierden gezet, ora dat de Kruis- en Moltekens, welke den Toon aenduiden en die men gewoon is 'er telkens by te voegen, dubbelzinnigheit konnen veroorzaeken, wanneer ze door tekens, in het Stuk geplaetft, werden vermcerdert of verandert: want, by voorbeelt, de eerfte C. na- turel van eenen regel tot C kruis gemaekt wer^ dende,
|
|||||||||
En ge-
makkely-
kerin het fchiyyen, |
|||||||||
De Noo-
ten wor- den op vyf .li- nien ge. piaatft, en krygea doorde SJentels emen be« paelden naem. |
|||||||||
*..
|
||||||||
.
|
||||||||
dende, fchynt het of het Stuk uit D. in plaets
van uit G. is, en wordt in een Stuk uit D. dc G
naturel die boven aen het begin van den Regel
koomt, tot Gkruis gemaekt, fchynt het of het Stuk
uit A. is, en zoo de tweede C. naturel van eene
Maet aen het begin van den Regel koomt, fchynt
i het dat ze door het Kruis by de Sleutel geplaetft,
I weder Ckruis wordt, naer maete nu, dat 'er veele
) tekens aen de Sleutel zyn, die verandering on-
\ dergaen, wordt de dubbelzinnigheit ook des te
grooter; my is ook reets Muzick voorgekoomen,
} die de Sleutel en het Toonteken alleen aen
den eerftcn Regel van het Stuk hadt.
4 Door de Sleutels, waer van 'er drie onder- fcheide foortcn zyn, wordt de naem der Noo-
ten bepaelt, om dat de Noot, die met de Sleutel op dezelve linie ftact, den naem van de Sleutel draegt, en dus dien der andere aenwyfh c. sien- De eerfte foort noemt men C. Sleutel; die op de onderfle linie ftaet wordt Cantus, Superiust n'g?4. Difcant, Eerfle, Zingende of Vrowaenftem genoemt; in plaets van deeze is de G. of Fiool Sleutel op de tweede linie, reets, byna algemeen, aenge- Me°-de noomen; die op de tweede is de Hooge Alt en scemmen tans buiten gebruik; die op dc derde is geplaetft, en Ait. en 00jj voor de Ahfml dicnt, noemt men Altus, Taille, Haute-contre of Middenjlem; dezelve wordt gerekent eene Quint laeger dan de Vrouwenftem. te zyn, offchoon in derzelver Stemmen veel ver- fchil is; en die op de vierde Tenor, Taille, Twee- de-Onderfteunende- of Mannenftem; deeze is eenOc- taef laeger dan de Frowwenjlem. By het Muteeren der
|
||||||||
V
|
||||||||
w a >o *3
|
||||||||||||||
#r Stemmen van Jongelingen, of zoo als men
zegt, wanneer de baert in de keel koomt, wor- den ze doorgaens een O&aef laeger, dat is die denDijcant zongen , daelen tot den Tenor, en die de jdhftem hadderi tOt den Bas, men rekent, dat eene Stem gemeenlyk maer een Oclaef en eene Quint bereikt, en dat dus volgens een Klawier, dat geen F. tot laegfte Snaer heeft, de Basftem gaet van de laegfte F. tot de derde C.; de Tenor of Mannenjlem van de tweede C. tot de derde G.; de Jltjiem van de tweede F. tot de vierde C.; en de Difcant van de derde C. tot "de vierde G. De tweede foort noemt men G. of Fiool Sleu-
tel, die op de eerfte linie ftaet, is de Franfche, en byna geheel afgefchaft; die op de tweede wordt gevonden is de Duitfche, welke niet allecn voorde Fiool, maer ook voor veele andere Tnftrumenten, waer op de eerfte ftem wordt gefpeelt, in ge- bruik is; dezelve is ook beter voor de Frowjien- Jiem dan de Difcant Slcutel van C. op deonderfte linie, en wordt daeroin in deszelfs plaets vcel ge- bezigt; de Zangers en Speelers genieten hier door het voordeel om,zonder transpofitie §.51., byna van alle eerfte Stemmen der Muzkkftuk- ken gebruik te konncn maekcn. Ende derde foort noemt men F. of Bas Sleutcl,
welke tot de grontftem, die een Oclaef en Quint Jaeger looptdande Difcant of Frouwenftem, wordt gebruikt; dezelve dient ook voor alle Inftrumen- ten, waerop de Grontftem wordt gefpeelt; de Contrabas, die een Oftaef laeger is §. 59. dan de Violoncello, heeft ook dezelve Sleutel; die op de
|
||||||||||||||
Hoe veel
de S'em- men dae- lf n by't Mutee- ren. |
||||||||||||||
G. Sleu-
tel. PI. 1.
Fig, t. |
||||||||||||||
Voorvee-
le Ir.ftru- menten. In plcets
van de Difcant gcbruikc, £ eft vootdeel. |
||||||||||||||
F. Sleu-
tsl. PI. 1.
Fig- 6. Voor de
Men-
fchen
Stem en
Inftru-
menten.
|
||||||||||||||
U <M $ ><&
|
|||||||||||
de vierde linie is in gebruik, en van die op de
middelfte linie bedient men zich nu en dan als de Nooten wat hoog loopen. Alle deeze Sleutels zyn uitgedacht om, zoo
wel in de hoogte als laegte, de vyf linien, zoo vcel moogelyk, te konncn gebruiken; wel eer had men noch ecne geheele meenigte van veran- deringen derzelve, vooral voor den Zang, wel- ke zommige tot een getal van zeventig hebben uitgebreidt ( *) die het leeren der Muziek zeer bezwaerlyk mackten, waerom ze ook zyn ver- worpen; indicn men alle de Sleutels, uitgenoo- men de Alt Sleutel of C. op de middelfte linie y mede hadde afgefchaft, zoude het leeren der Muziek daer door veel zyn verlicht, en de plaet- fing der Nooten op de linien verbetert: want die van de G. Sleutel zouden dan eene Noot lae- ger koomen, en die van de F. Sleutel eene Noot hooger, en dewyl de G. Sleutel voor de Eerfte item wordt gebruikt, die meer in de hoogte dan in de laegte loopt, en de F. Sleutel voor den Bas of de Grontftcm, die meer in de laegte dan in de hoogte koomt, fchynt het buiten te- genfpraek, dat de Alt Sleutel, of C. op de middel- fte linie de befte Algemeene voor de Muziek zoude weezen; hier zoude men noch konnen byvoegen, dat de Hollandfche Pfalmen, voor alle Stemmen ook rcets op de zelve C. Sleutel zyn gebragt. Men (*) Zic de Elementa Mufica van ££. van Blankcnbttrg,'
bl, I2<5. |
|||||||||||
Waertre
zoo veeie onder- fcheidene
zynnitge- daclu.
|
|||||||||||
JGene
Sleutel was ge- noeg. |
|||||||||||
Die van
den Alt
ton voor alleStem- Bien die- nen. Werd ge-
bruikt by de Pfal- men. |
|||||||||||
« ® >&
|
||||||||||||||
15
|
||||||||||||||
Men oordeelt echter beft te zyn, de Fiool of
G. Sleutel op de tweede linie, voor alle Stem- men te gebruiken, om dat dezelve algemeen be- kent is: want men zal zeer zelden iemant vin-, den, die iets van de'Muziek verftaet en met die Sleutel niet te recht kan koomen, daermen 'er veele zal aentreffen, die geene kennisfe van de Alt Sleutel hebben; boven dien heeft de Heer Abt Lacaffagne dezelve reets in Vrankryk als eene algemeene Sleutel ingevoert, en welzoo, dat de drie voornaeme Stemmen daer door wor- den onderfcheiden: want voor de gront of Bas- llem wordt, door het hooft van de Sleutel, twee van de linke naer de rechtehant fchuins op- gaende flreekjes gehaelt, voor de Midden- of Tenor- en Altftemmen een, blyvende dezelve voor de boven of Difcant Stem, onverandert. Tot meerdere duidelykheit zoude men als ccncn algemeenen Regel konnen aenneemen, dat door de Sleutel altoos de eerfte G. van eene Stem of Inftrument wordt aengeweezen , wiens laegfte klank geene G. is , de Fiool, die tot laegfren klank G. heeft, en de Klawieren, die G. onder laeg C. hebben, konnen derhalven daer onder niet werden begreepen, voor deeze moeft de Sleutel de tweede G. aenwyzen, welke algemee- ne Regel genoegzaem met het gebruik overeen- ftemt. De redenen, die men zoude konnen inbrengen
tegens deeze zoo nuttige verandering, als is de aenneeming van de G. Sleutel op de tweede linie tot eene Algemeene, zyn door den Heere Abt JLacaJJagne
|
||||||||||||||
Beft de G.
Sleutel toeeene Algemee> neaen te- neemen. Om dat
dezelve de be- kentfte is. |
||||||||||||||
En reet9
in Vrank- ryk inge- voert. Hoe de
Stemmen
daerdoor
werden
onder-'
fuheiden.
Algemee-
ne Regel. |
||||||||||||||
-
|
||||||||||||||
"
|
|||||||||||||||||||||||
<BK 0 >®
|
|||||||||||||||||||||||
i6
|
|||||||||||||||||||||||
LacaJJagne in zyn Traite General des Element dU
Chant, & Turd Clevier Mufical, voldoende w£> derlegt, doch te uitgebreidt om hier plaets te vinden; genoeg zal het zyn te zeggen, dat die, we]ke men afleidt van het vervallen der thans in wcezen zynde Muziekftukken, en die men voor de voornaemfte houdt, van geen meerder gewigt zyn, dan die, welke men wel eer tegen het af- fchaffen van de G. en C. Sleutel op de onder- fte linie en meer andere heeft gemaekt, te meer, nu men uitgevonden heeft om de Muziekftukken, met vecl minder koften, op de wyze als de Boeken te drukken, en de begeerte tot nieuwe ftukken, met eene verachting voor de oude, fterker dan ooit heerfcht, w'aerom het onnoodigh fchynt hier iets verder by te voegen. §• 6.
De veranden'ng der Sleutels om de linien
meer te doen dienen, zoo als is die van den Bas op de middelfte linic, en de C. Sleutel voor de- zelve op de vierde en op de middelfte, als me- de de G. Sleutel op de tweede, verwart dikwils zelfs de Meefters, vvaerom ze geheel behoorden te werden nagelaeten. Door de Bas Sleutel op de middelfte linie te
plaetfen wint men alleen twee Nooten, waerom dezelve ook byna buiten gebruik is , men be- dientzich tans meeft van de Tenor of C. Sleu- tel op de vierde linie, waer door men vier Nooten wint, nu en dan vind men voor den- Bas
|
|||||||||||||||||||||||
tot eene
algemee- ne zyn Van geen gewigt. |
|||||||||||||||||||||||
•
|
|||||||||||||||||||||||
Verande-
ring van Sleutel baert ver- Warring. |
|||||||||||||||||||||||
Wat men
'er alleen dc or wint. |
|||||||||||||||||||||||
,
|
|||||||||||||||||||||||
.
|
|||||||||||||||||||||||
<5M Q >#
|
|||||||||||||
17
|
|||||||||||||
Bas 00k de Alt of C. Sleutel op dc middclfle
linie, en dan kan men zes nooten meerder op de linien fchryven, en wanneer men de G. Sleu- tel op de tweede gebruikt, kan men 'er vyf nooten meerder op ftellen; indien de Bas zoo hoog Hep, dat de nooten niet boven de Jinien konden ftaen, zouden ze verdcr van elkanderen konnen worden getrokken, om meerdere ruimte tusfchen iedere vyf te bekoomen, en om wech te neemen 5 dat men in de meenigte van linien, welke door die hooge nooten zouden ontftaen, niet dwaele, behoeft men iedere noot, die bo- ven de vyf linien koomt, maer byzonder te fireepen , , zoo als reets , tot groot gemak voor het fchielyk leezen der Muziek , in ge- bruik is , en daerom niet genoeg kan aenge- preezen worden; verkiert men echter de veran- dering van fleutel, dan fchynt het veel natuurly- ker en gemakkelyker te zyn, die van den Bas zel- ve een geheel o&aef te verlaegen, en dus onder de laegfte of eerfte linie te plaetfen 5 waer door men zeven nooten zoude vvinnen, de linien hacren naem behouden en de voorftellinge geene andere verandering lydcn, dan alleen deeze, dat de tweede F zoude flaen daer anders de laegfte haere plaets heeft: doch, dewyl dit voor de C. Sleutel op de middelfie linie, noch voor de G. Sleutel op de tweede aengaet, zoude men, by het aenneemen van de G. Sleutel tot eene alge- meene voor alle Stemmen, volgens den voor- flagh van den Heere Abt Lacaffagne, 00k hoch dit winrien , dat men met weinige moeite de B nooten,
|
|||||||||||||
Hoe da
r.ooten boven de linien te fehryv«n, |
|||||||||||||
Welke
verande- ring van fitutel nochde belle 20a- de zyn. |
|||||||||||||
Is echter
iiiet vof- rioende. |
|||||||||||||
Met het
aennee- men van de G. Sleutel tot alge- rneene vervafc |
|||||||||||||
*$■
|
||||||||||||||
«K ® >®
|
||||||||||||||
nooten, niet alleen een, maer zelfs twee oftaven,
zoude konnen verlaegen: want daer toe is alleen noodigh deG.Sleutel wedcr voor de hooge pasfa- fien, die een of twee oftaven laeger gefchreeven zyn, te ftellen; en door die voor de grontftem- men een derde of vierde; door die voor de midden- ftemmen een tweede of derde; en door die voor de bovenftemmen een of twee ftreekjes te haelen. By korte pasfafien en fpringende nooten, kan men de ftreekjes, die de fleutel by vcrlaeging mecr 2oude moeten hebbcn , boven de hoofden der nooten ftellen, wanneer de ftaerten naer bene- den gaen, en onder dezelvcn als ze opwacrts zyn; dit is regelmaetiger, duidelykcr en gemakkelyker, dan het getal der ftreekjes, die de fleutel moet hebben boven of onder dezelve te haelen, zoo als gem.}leevLacajjagne lecrt: want als voor denBas of de Violoncello de nooten twee oftaven verlaegt moeften worden, zoude men vier ftreekjes moe- ten gebruiken, en dus de twee van de fleutel, als nietsbeduidendc, voorkoomen; drie of vier ftreekjes zyn ook moejelyker te onderfcheiden, dan een of twee, en ook laftiger in het fchry ven, voor al, wanneer 'er maer weinige plaets is. Het koft ook aen de Leerlingen geene gerin-
o-e moeite, om eendere nooten op dezelve linie ftaende, zich als geheele andere voorteftellenj hier toe is men echter verplicht by het gebrui- ken van drie fleutels : want die voor de Fiool maekt de noot op de middelfte linie tot B; die voor den Alt tot C; en die voor den Bas tot D of
|
||||||||||||||
dtlle 7ir«e-
righeit,
en wordt
deverlae-
ging rier
nooten
gcmakke-
lyk.
|
||||||||||||||
Met gee-
venvan onder- fcheide raemen aen cene noot, op de reive linie ftaende . Xofl veele DKieile. |
||||||||||||||
.
|
||||||||||||||
- ■ ' " .....■■ ■■■■ ■-■ ■■ ......
|
|||||||||||||||||
■
|
|||||||||||||||||
<$< 0 >&
|
|||||||||||||||||
i9
|
|||||||||||||||||
of F; en als men zich van de C. Sleutel op de
vierde en middelfte linie bedient tot A of C; waer door het leeren der Compofitie, het fpee- len op het Klawier, en op onderfcheide In- flrumenten zeer moeijelyk wordt gemaekt; hier- om behoorden Leerlingen, die, in weinigh tyt, groote vordering trachten te maeken, zich naer de G. Sleutel op de tweede linie te doen onder- wyzen, op wat Inflrument zy ook mogten lee- ren; zoo dra ze de Muziek volgens dezelve mag- tigh zyn, zal het hun weinige moeite koften, die, welke naer andere fleutels is gefchreeven, te leeren leezen of te verzetten; de G. Sleutel is ook aen zeer weinigen der geenen, die fpeelen konnen, onbekent; hetzoude derhalven van zeer veel nut weezen, dat eenige goede Componiflen, dezalve fleutel, voor alle Stemmen, in gebruik wilden brengen, door hunne flukken daer in te componeeren; hier door zouden ze aen de Lief- hebbers het genoegen geeven van alle llemmen te konnen leezen, en de lull opwekken, om zich op meer dan een Inflrument te oeffenen; en aen de Fiooliflen noch daer en boven dat, om, met weinige moeite, ook den Alt te leeren fpee- len , dewyl de behandeling dezelve is; als mede ook op den Alt, met meerder gemak als het tans gefchiet, des noots den Bas, welke dezelve fnae- ren heeft, en alleen een o&aef laeger is §. 59. Het debiet der Muziekflukken zoude daer door ook worden bevordcrt, en de Componiflen, Schryvers en Drukkers dus hun eigen voordeel feehartigen. B % Het
|
|||||||||||||||||
Vooralty
't leeren der Com- pofitie , het fpee- len op't Klawier en 6nder- fcheide Inftru- menten. |
|||||||||||||||||
Leerlin-
gen be- hoorden zich naer de G. Sleutel te doen onderwy- Z811. |
|||||||||||||||||
■ ■ .
|
|||||||||||||||||
20 <&<£ 0 >$
ft™ men Hct khynt* dat nnn de fleutels ook heeft wil-
xe on^ier- lcn gebruiken om dc ftemmen te onderfcheiden: zyii de want anders hadde de Bas natuurlyk ook C. tot niet noo-
Sleutel mocten hebben, zoo wel als de Fiool G.
di«h- heeft naer haere laegfte fnaer, ora dat de laegfte
fnaer van den Bas, zoo wel C. als die van den Alt
is, welke C. voor fleutel heeft, ten zy men de
F. Sleutel wilde afleiden van het oude Klawier
Dewnor- §. 38. De woorden, waer mede men gewoon
voidcxn- is de Stemmen te onderfcheiden, zyn immers
duidelyk en derhalven voldoende; waerom dan
ecne nutte konft, die in zich zelven zwaer om te
leeren is, met onnutte onderfcheidingen van
Hoede- fleutels verwart en belaft? In Operaes, daer de
op^.es A&eurs onderfchcide ftemmen zingen, kon
tegtbrm- men dezelve [-,y hunne Naemen zeer gemakke-
lyk vocgen, met dc eerfle letter der itemmen
daer by te plaetfen; als by exempel D. voor Dif-
cant, T. voor Tenor, A. voor Alt en B. voor
Bas, of wel die woorden zelve, by de Naemen
der A&curs, aen 't hooft der Opera.
8- 7-
Dc Klankcn wordcn, - om op te levcren het
geene men Muziek noemt, in een Regelmaetigh Samenftelfel gebragt §. i. en, by het zingen of fpeelen van een ftuk, dient wel zorge te worden |
||||||||||
h
|
edraegen, dat de juifte afdeelingen en bepae-
|
|||||||||
lingen der klanken, die daer in plaets hebben, en
welke door nooten en andere tekenen worden aengeweezen, ftipt worden nacrgekoomcn en uit- gedrukt,
|
||||||||||
gedrukt, anders verandert de aengenaemfte Mu-
ziek in een onaengenaem wangeluit, en de cene item loopt de andere voor. De evenredigheit, die, door het vvel afdee- Ifedtjheit
len en bepaelen van de lengte of tyt van duuring **£ ^»n" der klanken, tusfchen dezelve ontftaet, is men ge- ei kan- woon Maet te noemen; en deeze evenredigheit noemc heeft in een Muziekftuk plaets, wanneer alle de ™fa"h deelen, waer in men eene telnoot §. 4. ver- deelt, te famengenoomen, juift de telnoot uit- macken: want zoo dra hier aen iets, hoe gering 00k, ontbreekt, is de maet gebrekkigh. Men zingt of fpeelt derhalven indemaetals men deeze evenredigheit ftipt naerkoomt, en zulks gefchict, wanneer men de nooten en andere tekenen, waer door dezelve wordt voorgeftelt,ieder juift zoo lang doethooren, als de aert van dezelve, en hct Mu- ziekftuk medebrengen. Om hier in aen het gchoor te hulpe te koomen, heeft men 'er de beweeging bygevoegt, die gemeenlyk, door het trappen met den rechtenvoet wordt verricht, en om niet te doolen in de telling der telnooten, en dus in de juifte deeling, heeft men noch ingevoert, om op eenen egaelen affiant, dat is na een zeker gcl\*k getal van telnooten,wanneer 'ergetraptmoctwor- r>e trap |
||||||||||||||||
met rJtri
rechten
voec
wordt
door
dwars-
|
||||||||||||||||
den, om te hoorcn of men noch in de maet is,
zulks telkens met een dwarsftreepje door do vyf Muzieklinien, aen te duiden, enwelzoo, |
||||||||||||||||
dat op de eerfte noot of andcr teken na het ftreepje, ftree'^*
|
||||||||||||||||
ngewe-
i.CH.
|
||||||||||||||||
als den aenvang aenwyzende, moct worden ge-
|
||||||||||||||||
trapt; ik zegge met voordacht de eerfte noot of
B 3 andcr
|
||||||||||||||||
__ ...... , _ _ .
|
||||||||||||||||
S2 <K 0 ><&
ander teken, om dat Leerlingen de andere te-
kenen, welke §. 27. en vervolgens worden aen- geweezen, over het hooft ziende, daer door buiten ftaet raeken, om in de maet, die anders zeer eenvouwigh is, ooit juift te leeren fpeelen. Jj. 8.
Outtyts had men maer twee zoo genaemde
Maeten of Afdeelingen door dwarsftreepjes,nae-
Baer zyn melyk eer>e van twce •> en eene van drie telnoo-
hwde*' ten' t'1305 zvn 'er driederhande foort, waer van
M»eten. zommige in twee deelen worden gedeelt, andere
in drie deelen en weder andere in vier deelen.
5- 9-
Maet van D}e van twee deelen wordt betekent en aenge-
twee dee- °
iedereP weezen met 2 , dat zoo veel wil zeggen als dee-
eenetei- ze ^Iaet of Afdeeling door dwarsftreepjes, be- v°ot- ftaet uit twee enkele klanken of telnooten, ge- gemeenlyk koomt ze echter voor met — even
na de fleutel op de vyf linien geplaetft , om
aen te duiden, dat ze is famengeftelt uit twee
enkele zwarte nooten , die door hun, welke
gewoon zyn zich van de vermindering alleen
te bedienen §. 3. quarten worden genoemt, ze
Hoe *e zyn eigenlyk de telnooten van die gemeenenoo-
teiten ten welke §. 4. PL 1. Fig. 2., zyn aengewee-
gedeeit. ^^ _ Deeze maet wordt dps getelten afgedeelt;
op een trapt men metdenrechtenvoorvoetneder,
op
|
||||
<H & ><$>
|
|||||||||||||||
23
|
|||||||||||||||
op twee licht men den voorvoet op, en op ecn
gaet hy weder neder, en zoo voorts; de hiel blyft gevolglyk op den gront. In deeze enkele maet, die uit gemcenemoten is famengeftelt, koomen 00k halven of aens geftreepten voor, de eerfle en de derde derzelven zyn telnooten §. 4. en dus de voornaemflen, diegemeenlyk het fterkfte worden uitgedrukt, de tweede wordt gehouden voor eene leiding tot de derde, en de vierde als eene leiding tot de volgende eerfle van de ande- re maet; dezelve worden iets korter en met minder nadruk dan de telnooten gefpeelt, als zc op- of nederwaerts gaen, maer als ze van gelyke hoogte zyn worden ze egael voorgedraegen; die, welke tweemael geftreept zyn, noemt men quar- ten, volgens de benaeminge der geenen die eene vermeerdering en vermindering toelaeten §. 3. en welke benaeming, als de duidelykfte zynde §. 4. 00k door my wordt gevolgt; deeze quarten worden doorgaens gebruikt voor Agrementen, die in eene aenblaezing of ftreek worden uitgedrukt, en daerom gemeenlyk met een boogje §. 28., als te famen worden getrokken; de driemael geftreepten zyn maer achtftens, welke hier niets dan fchielyke flagen der vingeren voor- ftellen; de viermael geftreepten die maer zes- ftiendens zyn, zullen zelden voorkoomen, men zal derhalven, in ftukken , gecomponeert in deeze enkele maet, geene geheele maet vinden, waer in alle de nooten meer dan eens zyn ge- ftreept, ten zy de geheele maet een agrement of loop waere, B 4 De
|
|||||||||||||||
Heeze en-
kele reatt beflatt uit gemte- nenooten. T)e Tel.
nooten
zyn de vo'or- raemften der hal- ven. |
|||||||||||||||
Quarten
zyn twee- mael gfc»- ftreepten. |
|||||||||||||||
Dienen
voor
Agremen-
ten. Driemael
geftreepl ten zyn hier maer flsgsr. der vin. geren. |
|||||||||||||||
_. . jjfc.
|
|||||||||||||||
t^e'ed'el" De enkele Maet van vieren , welke dus be<
iedere
p tekent wordt 2 of C of <[/, en uit de gemeene-
twee tel-
BooreH is famengeftelt, beftaet uit vier enkele
Bit"fm«- klankert of telnooten , ze wordt ook in twee
f^men-" deelen gedcelt, en op iedere deeling twee ge-
geft.u. telt, op een gaet de voorvoet neder, op twee
blyft by ftaen, en op de volgende een licht men
hem weder op , voorts trapt men hem op de
derde een weder neder en zoo vervolgens; het
geene met opzicht tot de halve en mindere ge-
deeltens dcr nooten van de maet van 2 of — is
4
gezegt, heefthier, zoo als ook by alle de vol-
gende maeten, plaets, het onderfcheit der ver- dubbelings- en verminderingsnooten in acht ge- noomen vvordende. uit vrr. Tot deeze behoort ook de Mact uit verdubhe-
no6tfu,vp Unasnootcn famengeftelt, en als de eerfte bete- iedere ° _ ,
deeiing uent met % 0f —• ze heeft, als de tvveede, vier
twee. 4
telnooten , en het geheele onderfcheit beftaet
jn niets anders, dan daer in, dat de telnooten hier de halven van de gemeenenooten zyn, de halven de quarten en zoo voorts §. 4. PI. 1. Fig. 3. ; eenige weinigen hebben echter deeze maet te recht met -=■ betekent. uit w. Men vindt ook noch eene Mact, die, als de
r-fgi-oo. tweedc, met 1 of C of CI/ betekent wordt, en ten, op 7 T
detlln & tu'ec deelen gedeelt- doch op iedere deeling
««.ing een |
||||||||||
------------------------------- ■ " -...... -mr •
|
|||||||||
een getelt; ze is famengeflelt uit de verminderings-
tiooten §. 4. PL 1. Fig. 1., waer van de enkele zwarten maer halven zyn. Onder de maeten, die in tweee'n gedeelt
g nenooten >
Worden, behoort aok de Maet van — uit gemee- op iedera
4 deeling,
nenooten famengeftelt, welke zes telnooten heeft, <irie.
waer van 'er drie in icdere deeling koomen; ze wordt daerom, dus, getrapt, op een de voor- Hoe te voet neder, twee en drie blyft hy ftaen, op een gaet hy weder op, twee en drie blyft hy op , en op een gaet hy weder neder, en zoo voorts. De Maet, met — betekent, wordt op dezelve uit »*r»
Wyze gedeelt, enhet geheele onderfcheit beftaet mot**, op
alleen daer in , dat ze uit verdubbelingsmoten IS deeling,
famengeftelt. De enkele Maet, dje in drie deelen wordt ge- Maet van
deelt, en uit de gemeenenooten beftaet, wordt be- 1 en , uit |
|||||||||
3 1 gemeene-
tekent met 2 of -—, en dus getrapt, op een de «oow«, op
. * 1 • j 1 1 iedere
voet neder, op twee de hiel op, op drie de neele deeiiug,
voet op, en op een de voet weder neder: doch
, : , , %, Hoe»
deeze beweeging met den voet koomt alleen tmppen.
maer te pas, Vooreerft beginnenden of by ge-
heele langzaeme maeten; men telt ze 00k dus, een de voorvoet neder, op twee blyft hy ftaen, e.n op drie gaet hy op, en op een weder neder. Meefters , die het afdeelen en tellen gewoqn Bj zyn, |
|||||||||
_-«-——-^_^__._ ^.....__r_............._____ -......__.__
|
|||||||||
zyn, konnen zeer wel, zonder het trappen met
den voet of andere beweeginge, fpeelen; het ge- duurigh trappen in een Concert is ook onaenge- naem, zoo wel als beweegingen met het hooft, of Inftrument waer op men fpeelt, doch Leerlin- gen hcbben de beweeging noodigh, om dat het hun anders onmoogelyk is egaei te tellen, ten zy men hun zulks leere naer den flagh van de flinger, waer van hier na §. 17. zal worden ge- fprooken, of dat men hun voortelle. |
|||||||||||||||
Meefters
konnen
zonder
beweegin-
ge fpee-
len.
Maervoor
Leerlin- gen is ze soodigb. |
|||||||||||||||
M«t nit Wanneer de Maet met -r- betekent is, duidt
verdubbe- o
ii»s,noote,i, z\dks alleen aen, dat men zich van verdubbelings-
op iedere
deeiing, nooten heeft bedient, en dat vervolgens de halven
van de voorige maet hier enkele- of telnooten zyn. uit vtr- En wanneer daer toe verminderingsnooten zyn
mtndf- '
rmgsnoo- gebruikt, van welke de witten met eenen itaert
iedere de telnooten en de zwarten de halven zyn §. 4.
deeiing, 3
«en- PL 1. Fig. I. wordt de Maet met — betekent,
|
|||||||||||||||
en ook, op iedere deeiing, een getelt.
|
|||||||||||||||
De Maet van 2 of ~- koomt ook dubbelt voor,
en dan moet men, op iedere der drie beweegin- gen van den voet, twee tellen: doch dan is ze uit verdubbelingsnooten famengeflelt. |
|||||||||||||||
Dubbele
Maet van $of^, uit
verdubbe- lingtnooten, op iede- re dee. ling, twee. Dubbele
Maet van
' uit ee-
2» • meenenoo-
Un, op
iedere
deeUng,
twee.
|
|||||||||||||||
Wanneer de gemeenenooten tot de Maet van —
gebruikt zyn, is ze dubbelt, en wordt, op iedere
deeiing, twee getelt; in deeze maet koomen de
Hornpipen altoos voor.
De
|
|||||||||||||||
<K 0 M> 27
|
|||||||||
De Maet van —■ is famengeflelt uit gemeenenoo- gf/^g*
f««; ze wordt in •drieen gedeelt, en, op iedere gen,drie,
... . 1 nit gemK'
deehng, dne getelt, »«*><»«.
Die van -~ is famengeftelt uit verdubbelings- ^b™-
nooten, en wordt mede in drieen gedeelt, en, Tede"e °p
op iedere deeling, drie getelt. drie!"8'
De dubbele Maet van vieren, die dezelve Maet van
vier dee-
betekening als de enkele heeft, naemelyk C. of ien, oP
iedere
(L. beftaet uit acht enkele klanken of telnooten, f^ee^ofc
genoomen uit de verdubbelingsnooten; men deelt u7gsloo'en.
dezelve dus, op een, de rechte voorvoet neder, Deeiing
en telling
op twee blyft hy ftaen, een de linke hiel op, aerzeive.
die op twee blyft ftaen, een de linke hiel zacht neder, die op twee blyft ftaen, een de rechte voorvoet op, die op twee blyft ftaen, op een weder fterk nedergaet, en dus de volgende maet aenwyft. Tot deeze dubbele maet behoort 00k de Maet, Maet van
die dezelve betekening aen de fleutel heeft, en 'e'nultV*.
uit gemeenenooten is famengeftelt; ze wordt op ™«™Tp"
gelyke wyze gedeelt; by Corelli zal menzevin- deeifng,
den, .maer tans koomt ze weinigh voor. De
|
|||||||||
_ _. .......
|
|||||||||
aS <g>< 0 >#
|
||||||||||
dw'vf'r" De Maet van T behoort 60k tot de maeten,
jen'^drie, die in vieren worden gedeelt, doch, in plaets dilvZg*. van tvvee> wordt op iedere deeling drie getelt; |
||||||||||
uooten
|
||||||||||
men gebiuikt daer toe de verdubbelingsnooten.
|
||||||||||
ut dfn" Eenigen , die gevvoon zyn de zaeken niet
vieren grondigh te betrachten, vinden de afdeeling der
tegen- lange maeten in vieren onnut, en verkiezen lie-
fprc-ekers. yer^ 0£ tweemaei jn ^e maet te trappen , of
vier, en zes op iedere deeling te tellen; het
eerfte maekt verwarring als men met anderen fpeelt, en voldoet, zoo min als het tweede, Haere aen het oogmerk, naemelyk om egael te leeren heit!8" tellen; de beweeging is by de afdeeling der klan- ken in gebruik gebragt, om de verbeelding en het gehoor tehulpe te koomen; hoe minder bewee- ging 'er by eene langzaerrie telling is, hoe minder ze aen het oogmerk van juifle afdeeling voldoet; dit heeft geen bewys noodigh , om dat het de geenen, die de Muziek oplettende behandelen, genoegzacm by ondervinding kennelyk is; 00k weeten die, dat de Leerlingen de langzaeme % maeten niet vaerdigh leeren, om dat het zeer moeielyk is, bewecgingen juifl en langzacm te maeken, waerom aen hun alle mooglyk gemak behoort te worden toegebragt, en zelfs toege- ftaen , dat zy met het gantfche Lichaem eenc beweeging maeken, niet ongelyk aen die van eene (linger; deezebeweeging helpt meerder om teertjoid juift te leeren tellen en deelen, dan men wel deeuV" zoude gel°oven, en aen de juifte afdeeling hangt het.
|
||||||||||
#4 & >®
|
|||||||||||||
■zg
|
|||||||||||||
het gantfche werk; als men dat kan, valt de
beweeging Jaftigh, en dan wordt ze zeer gemak- kelyk nagelaeten ; Meefters hebben, zoo als §. 10. is toegeftemt, tot het houden der maet geene de minfte beweeging noodigh, om dat ze eene hebbelykheit van juifl tellen en afdeelen, door de oeffening, hebben gekreegen; Lcerlin- gen, die zelfs noch niet heel verre gevordert zyn, konnen de maet van y, ~, -|-» en zelfs de maet van vier telnooten, met den voorvoet even op te lichten, en neder te trappen, gcnoeg houden, wanneer de beweeging niet langzaem is, §• 12.
Uit al het geene van de zoo genaemde maeten in de maet
heerfcht
en derzelver tekenen aen de fleutel is geZegt, eenegroo-
blykt ten allerduidelykften , dat daer in eene ring.™"' groote verwarring heerfcht: want de tekenen der Ouden, die uitgedagt waeren, om de telnoot aen te wyzen van de vyfderlei foorten van noo- ten, die zy gebruikten, §. 4., om de vyf on- derfchcide beweegingen, tytmaet Of duuring van iedere telnoot, uit te drukken ,-* heeft men gedeeltelyk verworpen, en de geenen, die men heeft behouden , vry onverfchilligh gebruikt: want niet zelden zal men dezelve tekenen voor verminderings- gemeene- en verdubbelingsnoo- ten aentrefFen, en dus onverfchilligh voor en- kele- of dubbele maeten, waer door het byna niet moogelyk is dezelven van elkanderen te on- derfcheiden §, 19., en vsavuigcns de telnoot, die
|
|||||||||||||
-
|
|||||||||||||
3° <m m >«&
die men tot het wel uitvoeren van een fhik
noodzaekelyk dient te kennen §. 9. te ontdek- ken; men noemt 00k de zwarte enkele nooten quarten §. 3., en fpeelt, en telt ze als enkele telnooten, het welk uit de fimpele maeten, die uit de gemeenenooten zyn famengeftelt, blykt; als men de verdubbelingsnooten aentreft, noemt men ze achtftcns, en fpeelt, en telt ze mede als enkele telnooten; en is een ftuk uit de verminde- ringsnooten famengeftelt, noemt men de witten met eenen ftaert halven, en de zvvarten, quar- ten, en fpeelt, en telt de eerflen als enkele tel- nooten , en de tweede, als halven; waer door de verwarring zoo groot wordt, dat zelfs zeer veeie goede Speclers met de dubbele maet van —•, uit veeten 2
met de Gemeenenooten beftaende , zeer verlegen zyn,
maet van a. , ' , , - , ,
|niette met weetende, ofze in twee deelen, of wel in
ko°ohme'f ^"e moet worden gedeelt, en verwarren ze
daerom met de maet van —, die intweeen wordt
gedeelt, en op iedere deeling drie getelt; daer
de maet van ~ altoos drie deelen heeft, en wel
zoo, dat, wanneer ze uit verminderingsnooten
beftaet, op iedere deeling een wordt getelt, en
wanneer daer toe gemeenenooten zyngebruikt,
op iedere deelinge twee §. 10. De maet, die
men naer de tweede der verminderingsnooten
Ookniet a la breve noemt, dat is met de korte, en uit
£ew.° verminderingsnooten is famengeftelt, waer in de
enkele zwarten halven zyn , geeft zommige
Lief hebbers 00k veel werk.
Dit
|
|||||||||
_...... .»
|
|||||||||
—.-------------------------------------------------------------------------------------------■
|
||||||||||||||||||||
<8>< 0 ><$
|
||||||||||||||||||||
31
|
||||||||||||||||||||
Dit weinige zal genoegzaem zyn om te begry-
pen, dat het tans, tot verftant dermaet, noo- digh is den wegh, §. 3 en 4. aengeweezen, in te flaen, naemelyk eene vermeerdering en ver- mindering der nooten toe te laeten, en de drie- derhande foorten, met naemen, verminderings- ge- meene- en verdubbelingsnooten , te leeren onder- fcheiden ; wil men ze liever verkwte- enkele- en vermeerderde noemen, of wcl verminderde- gemeene- en vermeerderde, dat moogelyk wel zoo duidelyk zoude zyn, en, met het geene in der daet ge- |
Tot ver-
lianC der maet is <ie vermeer- dering en vermin- dering noodigh. Ende
drieder-
hande
foorten
van noo-
ten.
Hoe men
ze zoude konnen noemen. |
|||||||||||||||||||
fchiet, over een koomen, zoo als uit PL 1.
Fig. 1, 2 en 3., tenklaerften blykt, is het 00k goet: maer, om dat de eerfle benaeming reets by zommigen bekent is, heeft men ze behouden; beft waere het derhalven, maer eene foort van nooten te gebruiken , en wel de gemeenen, zoo als §. 4. is aengetoont, waer door veele zwaerigheden uit den wegh zouden worden ge- ruimt, en het leeren der Muziek veel gemakke- lyker gemaekt : want onderfcheide denkbeel- den aen dezelve figuuren te hechten, is zeer moeielyk, vooral, daer men geen tyt heeft, om zich te bedenken, maer alles oogenblikkelyk moet uitvoeren, zoo als by het zingen en fpee- len plaets heeft. 5- 13.
De betekening der Maet had, zoo als uit het De bate-
zoo evengemelde blykt, wel eenige verbetering J|"£^aet noodigh , en het fchynt, dat zulks, zonder de had weI minfte zwaerigheit, kan gefchieden, wanneer n>g koo- |
||||||||||||||||||||
digh.
|
||||||||||||||||||||
men
|
||||||||||||||||||||
■ i.
|
||||||||||||||||||||
3* <M & >$
men daer toe niet dan fyfers gebruikt, waei5
van het bovenfte de deeling der maet aen- Nreikt" wees 5 en het onderfte, hoe veel telnooten of het k°°8- enkele klanken 'er op iedere deeling waeren: want raemeiyk het oogmcrk der betekening wordt niet bereikt, ling, niet. als het teken niet aenwyft, hoe de maet raoet worden gedeelt; weet men dit, dan zal men ook weetcn wat nooten tot de famenftelling zyn ge^ bruikt, en hoe alle de pasfafien moetcn wor- den getelt en verdeelt; zyn de verminderings- nooten gebezigt, blykt het aenftonts, zoodra men de verdeeling weet, dat eene witte noot met eenen ftaert eene enkele of telnoot is, en de zwarte maer eene halve 5 zoo de gemeenen zyn gebruikt, kan men niet misfen met eene zwarte voor eene telnoot te neemen, en de eens geftreepten voor halven, en is het Muziekftuk famcngeftclt uit de verdubbelingsnooten, is het klaer, dat dc eens geftreepten, telnooten zyn, en de tweemael geftreepten, halven ; wil men echter daer op blyven ftaen, dat, door de bete- kening van het ftuk by de flcutel, ook worde „ , aensreweezen van wat foort van nooten men Tot <le o
verbetc- z\c\^ jn cje famcnftelling heeft bedient, daer toe
ringiseen
wiJUdeimte ™ een bequaem middel te vinden 5 de maet van ~-,
vinden. ujt gemeencn00ten famengeftelt, geeft het orts aen de hant: want deeze maet wordt in drie dec- len gedeelt en op iedere deeling twee getelt, en, dewyl de 3 van dc 2 alleen gefcheiden is door de middelftc der vyf Muzieklinien , beelt ze genoegzaem af, dat dc maet uit gemeenenooten bcftaet;
<*
a
|
||||
<K 0 >® 33
beftaet; zie hier hoe de betekening op dien voeC
zoude konnen gefchicden. En wel eerft de Maeten in §. o. befchreeven, Het weik
»e bete-
Oiide betekening. Nieuwe. opfevert.
2, of —. . . . 2 gemeenenooten;
1 of C of (£.. . . 2 gemeene*
2 of — of 4- • • 2 verdubbelines.
|
|||||||||||||||||||||
2 of C of (I. . . 2 verminderings.
6 2
Y.....* • 3 gemeene.
*g-........ 2 verdubbelings.
|
|||||||||||||||||||||
g of —. t . . . 3 gemeene.
3
■j- •'■''• • 3 verdubbelings.
~......* * 3 verminderings.
g of ~A. > . . . 5 verdubbelings.
|
|||||||||||||||||||||
; gemeene.
|
|||||||||||||||||||||
2
|
|||||||||||||||||||||
9
4
|
|||||||||||||||||||||
* ' < . * <
|
3
|
||||||||||||||||||||
~f. * . . * 4 . * 3 verdubbelings.
|
|||||||||||||||||||||
C Ea
|
|||||||||||||||||||||
En die in §. it. befchreeven.
C of &..... 4 verdubbelings.
C of Q,..... 4 gemeene.
v....... 4 verdubbelings.
o 3
|
|||||||||
Die reer Deeze nieuwe betekening is zeer eenvouwigh,
wiKh°it en beantwoort echter volkoomen aen het oog- merk; het bovcnfte fyfer wyft de deelen aen, in welke iedere maet wordt gedeelt, en de on- derftc, hoe veel telnooten of enkele klanken 'er in iedere deeling zyn; wat men eigenlyk door telnooten verftaet, kan men §. 4 en 9. vinden. Hoe het Wanneer de twee fyfers alleen door de mid-
foort van ^e\^e der vvf Muzieklinien van elkanderen wae- nooten J
aen te ren gefcheiden, zoude zulks te kennen konnen
\ryzen, , . ,
geeven, dat men zich van gemeenenooten §. 4.
by het famenftellen van het Muziekfluk hadde bedient; tot het aenwijzen der verdubbelings- nooten zoude men tusfchen de fyfers , waer achter dat woort ftaet, een ftreekje, van de linke naer de rechte hant, fchuins opgaende, dus / ge- haelt, konnen ftellen; en om aen te^ duiden, dat de verminderingsnooten waeren getlruikt, zoude men, tusfchen de fyfers, waer achter het zelve woort gevonden wordt, een ftreekje , van de linke naer de rechtehant, fchuins nedergaende, dus \ konnen haelen; hier door zoude het foort van nooten, dat tot de famenftelling van het Muziekftuk waere gebezigt, duidelyk worden aen-
|
|||||||||
I .,.,-:. -_ l __
|
|||||||||
■ - ■■■■■'-
|
|||||||||
®< a >& 35
|
||||||||||
aengeweezen. Hoe deeze nieuwe betekening der 5LJ*
maet, tot aenwijzinge der deelinge en telnooten beteke-
derzeJve, belt in gebruik zoude konnen worden gebrnik te
gebragt, zal men §. 20. vinden. brengen.
S- 1+
Indien men een goet begrip van de zoo ge- vfgnhe°?"
naemde maet of afdeeling door dwarsfireepjes *^g™ei |
||||||||||
toont.
|
||||||||||
wil hebben, en de eenvouwigheit, die daer in
heerfcht, zien, behoeft men maer een airtje of Muziekftuk , uit de gemeenenooten famen- Van 8*- geftelt, en betekent met 1 of—, te neemen, n0oten< doet het eerfte, derde en vyfde dwarsftreepje, door de vyf linien, en zoo vervolgens, wcch, dan hebt gy de maet van vieren, en de tekening by de fleutel behoeft alleen verandert te wor- den : mits nochtans, dat het fluk met eene' voile maet begint; anders moet het eerfle flreepje blyven ftaen, en het 2, 4, 6 en zod voorts uitgedacn worden ; wil men de lange maet van acht telnooten hebben, of die in vieren wordt gedeelt, en op iedere deelinge twee getelt, dan vermindert men, in de reets gemaekte maet van vieren, de ftreepjes noch op de helft, Met de ftukken , tut verdubbelings- en ver- a^f**
minderingsnooten famengeftelt, en in andere lines- °f > * , vermin-
maeten gebragt, kan men op dezelve wyze te MrinjjE
werk gaen. Indien men het fluk in alle die n00l*n' maeten fpeelt, zal het dezelve zang blyven^ C 2 mits
|
||||||||||
3« ■M o >&
|
|||||
mits dat men de nooten, en andere tekenen op
gelyke vvyze behandelt. Be Maet n\ev uit blykt dan ook ten duidelykften, dat
eyenre- de Maet niets anders is dan eene evenredigheit, d«h kiar- die de klanken in lengte of tyt van duuring tot ken' eikanderen hebben, waerom men ook in de maet fpeelt, wanneer men deeze evenredigheit,
die, door de telnooten, haere deelenen verdere tekenen wordt aengeweezen , ftipt nakoomt: de dvvarsftreepjes dienen derhalven tot niets an- ders, dan om niet te doolen in het teller) der telnooten , haere deelen en verdere tekenen §. 7. dewyl iemant, die wel tellen en afdeelen kan , een geheel Ituk in de maet zal fpeelen, oflchoon dc dwarsftreepjes daer in ontbreeken; gelyk ook een Leerling , die eenige vordering hceft gemaekt, zulks gemakkelyk, naer de flin- nigvuidi- ger, §. 17. befchreeven, kan vernchten. Het ItheJin- is derhalven zeer belachelyk, de konfl, door faftigh. eene vermeenigvuldiging van maetcn, of, om beter te zeggen, afdeelingen door dvvarsftreepjes op verfchillende afitanden , laftigh te maeken ; te meer, daer de periodcn der Muziek, niet al- toos met de eerfte noot, die na het dwars- ftreepje volgt, aenvangen, noch ook de accent en op die eerfte nooten vallen. De macten, waer Twee zyn van men zich outtyts heeft bedient> of eigenlyk
voidoen- de dvvarsftreepjes, daer twee telnooten tusfchen
ftaen, zyn noodigh ; gelyk ook die,daer men
'er drie tusfchen ftelt, omeene gelykeenongelyke
afdeelinge te hebben; de overigen zoude men
~> wel
|
|||||
<$<r © >$ 37
|
|||||
wel konnen ohtbeeren, en dit gemis zoude geen
gering nut aen de Muziek toebrengen , devvyl
het veelen aen de maet hapert, om dat ze met al
de onderfcheidingen door dwarsftreepjes, niet te ^d^en'
recht weeten te koomen, en vrooral niet met de overmen
, . . . te vejwer-
lange Jangzaeme maeten , waer in ze meerder pen.
deeling, dan in fchielyke, noodigh hebben §. li- en 18.; om de langcn te verkorten, is alleen "oe de noodigh, tusfchen iedere twee ftreepjes, op de verkor- helft der maet, 'er noch een in te ftellen, en zorg te di acgen , dat de fyncopes, die, om dat ftreepje, moeten worden gefcheiden, tot notes legates worden gemaekt, door, in plaets van eene lange noot, twee kortcn aen iedere zyde van het ftreepje te ftellen, en daer over een boogje te haelcn §. 30., als mede het teken der maet aen de fleutel te veranderen. De affchaffing van het lafligh onderfcheit der
maeten of afdeelingen door dwarsftreepjes is van zoo vcel nut, dat men reden heeft om te vcrwachten, dat ze eindelyk eens algemeen zal worden; te Sneer, dewyl de nieuwfle en befte Componiften hunne ftukken reets in de korte maeten van —, — of ~ beginnen te brengen. Leerlingcn, willen ze fpoedige vordering maeken, teeriin. gen be-
behooren zich niet dan naer maeten van twee - hooren
... ~ , zich met
en dne telnooten te oettenen; wanneer ze daer dan naer
naer de juifte afdeeling hebben geleert, zal het van twee
hun, volgens het geene zoo even van de maet teinoo'ten
is gezegt, gemakkelyk vallen alle Muziek in de neen.efie"
C 3 maet
|
|||||
5* «M €* ><S>
|
|||||||
maet te zingen of te fpeelen. Stukken in korte
maeten, en uit gemeenenooten famengeftelt §. 4., waer in alle de ftemmen op de G. Sleutel zyn gcbragt §. 5. , bekorten het leeren der Muziek ongemeen; een Meefler, die de vorde- ring van zyn Lcerling op het oog heeft, zal zich daer van, gelyk 00k van de (linger §. 17. be- fchreeven, met voordeel bedienen, orn dat hy zynen eigen roem te gelyk bevordert en daer door veele Lecriingen bekoomt. Men heeft van over oudetyden opgemerkt,
dat de kennisfe der maet of de evenredigheit,
die de klanken in lengte of tyt van duuring tot
elkanderen hebben §. 7. en dus eene juifte be-
paeling van den tyt, geduurende weJken iedere
telnoot, gedeeJtens derzelver of andere tekenen
moeten worden gehoort,niet weinigh toebrengt,
om den waeren zin van den Componift te tref-
fen; van tyt tot tyt heeft men daer toe middelen
uitgedacht, dan heeft men gemeent zulks in on-
derfcheide telnooten en maettekens te konnen
vinden, dan weder in onderfcheide maeten
of afdeelingen door dwarsftreepjes , en dan in
eenige konftwoordcn by de flukken te voegen,
die men tclkens heeft vermeerdert, en uit ver-
fchcide taelen by elkanderen gebragt, vvelke
met zelden ftryden tegens het geene door de
onderfcheide telnooten, maettekens en zoo ge-
naemde maeten wordt beoogt, waer door ein-
delyk de verwarring algemc^n is geworden, en
wel
|
|||||||
Door het
gebruik. van on- derfchei- de telnoo- ten, maet- tekens en maeten , en daer tegenftry- dende woorden, is verwar- ring ont- ftaen. |
|||||||
<&< e >$ 39
wel zoo , dat men meenigmael noch het foort
van nooten , noch dat der maeten, behoorlyk weet te onderfcheiden , veel min den rechten zin aen de woorden. by de ftukken gevoegt, te geeven, en noch minder, die van den Componifl te treffen. §. *&
Uit het verhandelde zal men genoegzaam kon- ve zin
nen opmaeken, hoe verve dat men in de konft compo- moet gevordert zyn, om den waeren zin van den £>oeieiyk Componifl te konnen opfpeuren; laet 'er ons ^^en, noch by voegen, dat de woorden, die ten dien om-a. d« einde by de ftukken worden geftelt, niet zelden deEwoo"r-" quaelyk verftaen worden, en dat boven dien byna vokioen- ieder Meefter daer aen eene byzondere beteke- de *yn* nis geeft: want die gewoon zyn fehielyk te fpeelen zullen een langzaem fluk voordraegen, zoo als zy, die gewoon zyn langzaem te fpeelen, een vrolyk fluk doen; de Componifl zelve zal, naer hy gedifponeert of gefchikt is, hetdeneenendagh langzaemer dan den anderen fpeelen, wacr door een goet fluk niet zelden eene flechte uitwer- king heeft. Het gebruiken van Nederduitfche woorden, zoo als zommigen willen, zal deeze zwaerigheit niet uit den wegh ruimen , maer veel eer vermeerderen ; de Italiaenfche fpraek is doch de tael der zangkonfl, en fchynt derhal- ven eenigh recht op de Muziekflukken te heb- ben; ook is ze , voor zoo verre de woorden, die op de Muziekflukken geftelt worden, aen- gaet, vry algemeen bekent : maer de groote C 4 zaek |
||||
48 &< O ><S>
M*n kan zaek is j dat men door die woorden den tyt niet
d.>or de- juift kan afmeeten : maer wel door frelyke op zelven n j
den tyt elkanderen volgende bewceffin^en ; de gcmeen-
meeten. lte , en, dacr men volkoomen ftaet op kan
De (linger maeken, is de (linger, die de groote Huigens by
het'befte6 de uurwyzers heeft gevocgt en ze daer door veel
werktmg. verbetert; ecnieder, welke deezenjuiftentytmee-
ter kent, weet, dat die, nacr deszelfs lengte of
korte, langzacmer of gaeuwer gaet, en niet naer
de grootere of kleincre bcwceging , welke hy
heeft wannccr hy taemelyk groote of zeer kleine
gedeeltcns van eenen firkel befchryft, als mede
dat zyne terugkoomfl op het middelpunt altoos
egael is; zie daer over, onder anderen, de Na-
tuurkunde van Defagulier l d., bk 438.
Blankenburg in zyne Elementa Mujica zegt,
bl. 133. dat „ een uitmuntcnt Franfch Autheur
Lovu » genacmt Lovie, zyn klcinboekje, waer in hy
heeft de- eene zeer nette verhandeling geeft van de
zelve by " ° °
deMaziek gronden dcr zangkonft, met eene befchryvin-
reecs aen- ° , , • u 1 i /v
gepree- „ ge van de maet, door middel van de llinger,
*""' „ die hy chronometre noemt, koomt te beflui- „ ten (*).
Myn
(*) Ditboekje, dat ik lang te vergeefs hebbe gezogt,
is my eindelyk door cen Hefhebber der Muziek den 23 Macrt 1768. ter handen geftclt; het is te Amfterdam by Eftienne Roger in 1698 gedrukt; de chronometre, daer befchreeven, bcftaet uit eene houte lat van zeven voetcn lang, waer op zes voetcn zyn verdeelt in duimen, welke van onderen op, dopr de getalleq 1 tot 10, en voorts icdere
|
||||||
murrpT"---------------_ """ _
|
|||||||||||||||||||||||||
-—"—• ■ '
|
|||||||||||||||||||||||||
<JK © M>
|
|||||||||||||||||||||||||
41
|
|||||||||||||||||||||||||
Myn overleeden Meefter heeft my ook meenig- ^oe[y^e
mael het gebruik van de (linger tot het leeren Meefter
i J j van den
der maet aengepreezen, en deet my de nuttig- schryver.
heit daer van bemerken, door my voor te tel-
len, of wel, met zyn vinger of ftrykftok op de
tafel te flaen; ik hebbe ook op zynen raet, met
een goet Horologiemaker over eehe flinger,
die geluit zoude geeven, gefprooken, en hem
myne ideSs of denkbeclden daer omtrent mede HeS» °m-
gedeelt, welke daer heenen gongen, om, door eene, dia
eenige weinige raderen, eenen trommel. op de foade'
wyze als die in een fpeelend horologie toege- seeve.n'
ftelt, en in onderfcheiden verdeelingcn afge-
deelt, te doen bewcegen, welke, door een of
meer
|
|||||||||||||||||||||||||
iedere 5 d. worden aengeweezen; by iedcren duim is
een gaetje geboort, en op de 72 d is een arm, lang 6 a 7 d., in de Iat gewerkt, die voor en acbter een gaetje heeft, om een touwtje, daer een loot aenhangt, door telaeten, en, aen het einde van'welk touwtje een houten pcnnetje is, om in de gaetjes te fteeken; het touwt- je is zoo lang, dat, wanneer het pennetje in n". 72. is, het loot by n°. 1. hangt. Dit inftrument diende, om acn te duiden hoe gacuw of langzaem de ftukken moeften worden gcfpeelt, het welk werd opgegeeven door eene witte noot boven de flcutel te ftellen , en daer onder het n° van het gaetje, waer in het pennetje hadde" ge- ftooken, wanneer, geduurende iedere flingering van het loot, eene witte noot moefte worden gefpeelt. Deezc r.hronometre kon dicnen, om aen Meefters de maet op te geeven: maer was niet voldocnde om dezelve daer naer te leeren; hier toe is noodigh juift te konnen hooren, Wanneer de flinger het middelpunt pasfeert, om altoos het pog op de nooten te konnen houden. c5
|
|||||||||||||||||||||||||
'
|
|||||||||||||||||||||||||
'
|
|||||||||||||||||||||||||
^. ,__ .........——-
|
|||||||||||||||||||||||||
.
|
|||||||||||||||||||||||||
42 <SK @ ><&
|
||||||||||
meer hamertjes, eenen gezwinden of langzaemen
flagh, naer goetvinden, op een of meer klokjes zoude geeven; ik verzocht hem zyne gedachten daer over te laeten gaen, maer hy, de zwaerig- heden, die ik hem voorftelde , niet konnende oplosfen, hebbe ik, in het Jaetft van het jaer 1766., of in het begin van het daer aen vol- gende, eene {linger uitgedacht van een zeer een- vouwigh toeftel, welke ik , met geen gering nut, federt dien tyt gebruike. |
||||||||||
Ik hebbe dezelve, op de volgende wyze, doen
vervaerdigen, om eene Slinger van 54 d. te heb- ben, a, b verbeelt eencn Staek van x\ duims eikenhout, Jang 5 V. 6 d. en breet 3d., heb- bende van onderen vafl hout 12 d., en in het midden eene fleuf Iang 49 d. , en breet \ d.; van vooren is , aen iedere zyde, eene fpon, byna \ d. diep , en breet f d.; de ftaek heeft, aen het onder einde, by b, twee kleine yzere puntjes, aen iedere zyde een, die men in den vloer drukt, om het draeien en verfchuiven te beletten; hy is, van den Looper c, wanneer deeze, naer boven, vaft tegen den uitftekenden arm gefchooven is, tot het einde van de fleuf, op de beide buitenkanten, verdeelt in Rynlant- fche duimenvan twaelf in den voet §. 26.; deeze looper, die voor den ftaek 6\ duim uitfteekt, kan men in dc fleuf, door middel van de fchroef by c, hoog of laeg flellen; in denzelven looper is eene
|
||||||||||
Befchry-
ving van eene zeer eenvou- wige , die met nut gebruikt wordt. Staek.
PI 2. Fig. 1. |
||||||||||
looper.
PI. 2. Fig. 1. in 2. |
||||||||||
<8K 6 ><& 43
|
|||||||
eene fyne zaegfnede, om het touwtje, daer het
loot aenhangt, door te laeten; en hy is voorzien van twee lippen, ieder iets meerder dan \ d. lang en breet \ d., die , ter wederzyde van den ftaek, in de hier voor befchreeve fpon, zoo, loopen, dat de buitenkanten van het hout van den looper met die van den ftaek gelyk koo- men , en door die lippen belet worden uit te wyken ,• op den voet van deeze lippen, die i d. hoog of dik zyn, beweegt zich de loo- per , en wel alleen op de vier buitenfte hoeken, waerom de lippen van binnen naer buiten, wat fchuins by, en hoi uit gcftooken worden, het welk gefchicdt, om zoo min wryving te heb- ben als moogelyk is; en om, door het alleen raeken op zyne grootfte breete en hoogte, ook onbeweeglyker vaft te ftaen, wanneer hy door de fchroef wordt aengehaelt. De Arm d, Arm. die mede 6\ d. voor den ftaek uitfteekt, is met l?ig2'x. gat en pen, naer den eifch, en met eene kleine inlaeting van de borft in den ftaek, wel opgefloo- ten en vaft gelymt; dezelve heeft twee gaetjes om het touwtje, daer het loot aenhangt, en het Touwtje welk een dun en fyn fmetdraetje is , door te laeten, een byna aen het einde en het andere 2 d. van den ftaek; voor het laetfte legt de knoop van het touwtje, en door het voorfte en een gaetje in den kop van den ftaek, gaet het andere einde, dat by e vaft is, aen eene fchroef van eene fiool, die van achteren in een gat, in den ftaek by e geboort, vaft zit, en dient om het loot / op zyne juifte hoogte te brengen en te houden,
|
|||||||
44 <M 0 ><&
houden, wanneer net door he't krimpen of rek-
ken vanhet touwje, by verandering van wedcr, Loot, dacr van afraekt. Met Loot / is- een ronde bal, zwaer ruim vyf pont Amfterdamfch gcwigt, waer in, van onderen, juift in het midden, een gaetje van ^ d. over het kruis vvyt en i d. diep, wordt geboort; het touwtje gaet door twee ronde yzere oogjes, die met een gewaft draetje zyn bewoelt, om het fchaeven van het touwtje tebeletten;ze zyn voorzien van een houtdractje, en daer mede in het loot gefchroeft, op 2 d. van den anderen, om het draeien van het loot voor te koomen. Kiepei. De Klepel van deeze {linger, die tegen het
glas g aenflaet, is niets anders dan een koraeltje van glas, zoo groot als de knop van eene ba-' keripelt, hangende aeh een dubbelt gedraeit paerdehaer , door wiens oog men eenen ge- waftcn draet fteekt, dcnzelven met het paerde- haer vail in het koraeltje trekt, met eenen enke- Jen knoop voorziet voor het afvallen, en de ein- den, kort aen het koraeltje, met eene fchaer, afknipt; by gebrek van een koraeltje kan men den kop van eene bakerfpelt, met eene buigtang, afdraeien en die gebruiken , of wel een klein koper balletje by eenen Horologiemaker lacten vervaerdigen; en, in placts van paerdehaer, zich bedienen van gaeren dOor een flukje was gehaelt, omhet eenekleineveerkrachttegceven, totbelet- tingvan al te veel {lingering. In het paerdehaer of gaeren maekt men, op de lengte van eenen duim van
|
||||
<8K 8 3>& 45
|
|||||
van het koraeltje, eenen knoop, en legt het
tusfchen een klein houten wiggetje, dat in het midden is door geklooft, met den knoop verre boven het dunfte en met het koraeltje onder het dikfte einde ; men duwt het wiggetje wcl vaft in het gaetje, van onderen in het loot gcboort, en trekt het koraeltje zoo naer beneden, dat het maer \ d. onder het loot hangt, welke lengte tot eenen juiflen flaghnoodigh is .engenoegzaem om eene zoo groote beweeging voor te koomen, waer door het klepeltje zoude konnen misloo- pen; men dient ook by het flellcn van de flin- ger zor^e te draegen , dat het maer even aen het glas raekt, anders breekt het paerdehaer, dat, voor den juiften flagh, het belle is, fchie- lyk, doch daer op pasfende kan het zeer lang duuren. Het Glas#, dat eenen recht opftaenden rant G
dient tehebbsn, wordt geplaetfl op een plankje, dat aen het eene einde wat dikker dan aen het andere is, en in het midden eene ronde inlaeting van \ d. diep heeft, waer in het glas paft; en die gefchiedt, op dat de eene zyde van het zelve, daer het klepeltje tegen flaet , wat verheven zoude zyn; de geluiden der glazen, welke door het gieten van veel of weinigh water in dczelve wel ge egelt konnen worden , zyn echter zeer onderfcheiden, en dat van het eene veel aenge- naemer dan van het andere, de gemeene geribJe bierglazen , die 3 duim hoog en 3 ■ duim van boven over het kruis wyt zyn, hebbe ik zeer goet
|
|||||
- ■■ —_-w-------J- ■
|
|||||||||||||||||||
/
|
|||||||||||||||||||
<&« m >&
|
|||||||||||||||||||
46
|
|||||||||||||||||||
goet be von den; indien men een klokje, zoo als
men in de fpeelende horologien heeft, wil gebrui- ken en op een fchuin plankje fchroeven, kan men den ftaek wat korter maeken, doch ik hebbe een bierglas om de ecnvouwigheit verkooren. By h is een Krammetje, dat met weerhaekjes is gehakt aen zyne puntjes, in den ftaek geflaegen, op de hoogte van het geene, waer aen men de flinger vaft wil zetten. By i en h is een Armtje, gemaekt van een ftukje plaetyzer breet | d. en lang 5, d., tot daer het is opgebogen, welk op- ftaende ftukje hoog is \ duim en waer in by h een fieufje is gemaekt, om het krammetje door te laeten, en met een houten Spietje, dat met een touwtje aen den ftaek hangt, vaft aen den zel- ven te konnen worden geflooten; by i is een gaetje in het armtje, waer door een houtfchroef- je gaet, om het op eene lambrifeering of aen iets anders, dat vaft ftaet, het zy van boven of* van onderen te konnen fchroeven. Aen de an- dere zyde van den ftaek is mede een gelyk kram- metje, armtje en fpietje; en de beide armtjes zyn, zoo, opgeboogen , dat, wanneer ze aen den ftaek met de fpietjes vaft zyn, en op eene lambrifeering gefchroeft, de fchrocfjes van den anderen koomen 9 duim, en de ftaek uit de rechte linie der fchroefjes 4 duim, waer door eene vrye beweeging voor den looper blyft; deeze heeft, om hem niet geduurigh met het los- en vaftdraeien der fchroef te moeten verzet* ten, van achteren eene ronde kopere Plaet kt wier diameter zoo groot is als de ftaek breete heeft,
|
|||||||||||||||||||
Krammet-
je PI. 2. Fig. 1. |
|||||||||||||||||||
En yzsr
Armtje. |
|||||||||||||||||||
Spietje.
|
|||||||||||||||||||
Kopere
Plaet. PI. 2. Fig- 3- |
|||||||||||||||||||
_ ' ■ . 1 -r-i ' illJn<'-'
|
|||||||||||||||||||
II.— - ..jl,!.,,
|
|||||||||||||||||||
<K 0 ><$ 47
heeft, en in welker midden een ront gat is, om
de vaerfchroef van den looper door te laeten. |
|||||||||||||||||
Op deeze plaet koomt eene ftaele Veer, met vier
wat omgebooge punten, by k aengeweezen, mede voorzien van een gat tot het zelve einde, en welke, door de moerfchroef van den looper, |
En ftae's
Veer om den loo- per te konnen verfchui- ven. |
||||||||||||||||
zoo vaft op de ronde kopere plaet kan worden p\.
gedrukt, als het noodigh is, om den looper, **> zonder verzetting van de fchroef, met de hant op haeren kant, ten einde de voorvinger of pink, digt by den ftaek, alleenraeke, naer boven of onderen te konnen fchuiven. |
|||||||||||||||||
Op beide de buitenkanten is de ftaek, zoo
als gezegt is, afgedeelt in duimen, en, om den looper fchielyk op de begeerde hoogte te konnen brengen, zyn iedere vier duimen, op beide de kanten, ten einde de (linger rechts en links te konnen gebruiken, aengeweezen door een daer op geplakt fyfer, groot gefchreeven op een pa- piertje van eenen halven duim breet, en zoo lang, als de kant van den ftaek dikte heeft; 54 koomt getyk met den onderkant van den looper, als deeze tegens den arm gefchooven is; op den tweeden duim daer onder plakt men 52, vier duim daer onder 48 en zoo vervolgens tot 8, en twee duim daer onder 6, zynde het einde der fleuf. Ik hebbe de verdeeling van vier duimen boven eene andere verkooren , om dat eene (linger van 6 d. tweemael flaet, in den zelven tyt, dat eene van 24 d. eenen flagh doet, en dat deeze verandering van flinger het meefte voorkoomt:
|
|||||||||||||||||
Aflee-
ling van den ftaek. |
|||||||||||||||||
Iedere4d.
door eea fyfer. |
|||||||||||||||||
Overeen-
komende
metrle be- weeging van de Singer. |
|||||||||||||||||
. , ..... - ......... - ........
|
||||||||
4S <m m ><&
voorkoomt; eene flinger van 6 d. flaet drie-
mael , in denzelven tyt, dat eene van 54 d.
eenen flagh doet, en hier om moet eene flinger,
die eenen flagh tegen twee zal doen, viermael
langer, en eene, die eenen flagh tegen drie zal
Eereke- doen, negenmael langer weezen; derhalven wordt
u'nfte ,e het gctal van de eerfte door vier vermeenigvul-
fl^hevoo" digt, als men eenen flagh voor twee flaegen wil
d?i't\H!!- hebben, en door negen , als men eenen flagh
gen w voor drie noodigh heeft.
lubben. °
|
||||||||
snnger- Ik rekene de lengte uit het Slingerpunt van
punt* het loot, dat in eenen ronden bal het mid.
den is, en ftelle het glas op een zoo dik
plankje , dat het klepeltje even aen den op-
ftaenden rant raekt, als het middelpunt van
den bal , juift 6 duim van den onderkant van
den looper is, wanneer deeze op den boven-
kant van het fyfer 6 ilaet. Alle foort van hout
"ekthe°nUt is genegen te trekken en krom te worden, voor-
brengtna- aj wanneer het naby het vuur koomt; indien
deei aen. . ,
de ftaek wat voor- of achterover mogte buigen,
zoude zulks nict veel nadeel toebrengen: maer als hy naer de eene of de andere zyde overtrok, zoude het koraeltje niet in het midden blyven, wanneer de looper op- of nederwaerts wordt gefchooven , waer door de flaegen tegen het glas, wiens hooge zyde altoos in het middelpunt moet flaen, ongelyk zouden worden, en vervol- gens de flinger onbequaem tot eene juifte af- deeling der klanken. *
. Om
|
||||||||
__--------------- . ..„._......_ _
|
||||||||
<!K & ><8> 4$
|
|||||
Oni dit trekken van het hout te konnen be- £°tee£ebs'
letten , en den ftaelc ook onbeweeglyk vaft te a' zetten, wordt door den kop van denzelven,even fig-*• onder het blat by e, een gat geboort, met eene gemeene boor, doorgaende van de eene tot de andcre zyde, als mede een gat van achteren naer vooren, met eene fpitsboor, dwars door het eer- fte, doch zoo, dat de onderkant van het laetfle iets minder dan de helft laeger koome, dan die van heteerfle; menflaet, op 16" d. affiant van de plaets daer men den ftaek aen eene lambrifee- ring wil vaft zetten, in de behangfellat eenen fpyker, om 'er een koperdraet van n°. i, met een oog, aen vaft te konnen maeken, dat door het gat, even onder het blat van den kop by e ge- boort, geftooken zynde , kan worden vaft ge- maekt aen eene fchroef van eene fiool, die in een gat kan worden vaft gefchroeft, dat op dezelve hoogte en affiant van den fpyker, aen de andere zyde van den ftaek, in de behangfellat, wat ftee- kende wordt geboort, en met welke fchroef het koperdraet fterk kan worden aengehaelt. De ftaek, aen de armtjes, met de fpictjes n0e de
vaft gemaekt, en de armtjes op de lambrifeering ftle"fe£,rt gefchroeft zynde, doet men het oog van het ko- perdraet aen den fpyker, fteekt het koperdraet door het gat van den kop by e, maekt het met het ander einde aen de fchroef vaft, fteekt deeze in het gat geboort in de behangfellat, en haelt het koperdraet even aen; vervolgens ftelt men den ftaek zoo, dat, de looper c naer boven D ge-
|
|||||
5» 4K © ><8>
gefchooven zynde, de touwtjes van de (linger,
juiffc in het midden van de fleuf worden gezien, als men 'er recht voorftaet, en dat de ftaek niet naer vooren noch naer acbteren, veel minder naer de eene of andere zyde overhelle; om hier van vcrzekert te weezen, zet men het glas zoo onder het loot, dat het koraeltje even boven het midden van den hoogen rant koome, en men fchuift den looper naer bensden; blyft het ko- raeltje dan juifl op zyne plaets, boven den rant, bewyft zulks , dat de Hack , deszelfs fleuf en fponningen recht zyn, en dat dezelve wel is ge- ftelt; men haelt vervolgens het koperdraet fbyf aen, en fleekt eene ronde pen van achteren door het gat, in den kop van den ftaek geboort, en wel zoo, dat de pen over het koperdraet heen gaet, en, vaft in geftooken zynde, het zelve naer beneden drukt en onbewecglyk vaft knelt, waer door dan ook de ftaek belet wordt naer de eene of andere zyde te trekken, door de zwaerte van het loot voor over te hellen, of door het naer boven fchuiven van den looper te worden opgelicht, en dus uit zynen rechten ftant te rae- ken. De (linger wel geftelt zynde kan men te- gen het plankje , waer op het glas ftaet, een latje of twee fpykertjes (laen, om het zonder moeite altoos op zyne juifte plaets te konnen ftellen, als het daer van mogte afraeken. Wat goet Om den Stack recht te houden, is ook van
"en ftJe'k nut, den looper, tusfchen de twee yzere armtjes, h^te*. waer mede hy vaft ftaet, te fchuiven, wanneer ' men
|
||||
*< § >^ ' 5*
|
||||||||||||||
men hem niet gebruikt, vooral, zoo by dicht by
het vuur ftaet en nocb nieuw is. Het maeken van eene fleuf, in een ftuk eiken- Behoen
1 met uic
hout, die 49 d. Ian?, zeer recht, cvenwydigh een link
, ,. ° .11 i gemaekfe
en glat dient te weezen, wat mosielyk zynde, te wor-
kan het van nut weezen, by het reets gemelde, de"' noch te voegen, dat men den ftaek van welge- fchaefde eikenlatten kan maeken, die, van on- deren, op de hier voorgem. lengte , aen een middelhoutje vaftgelymt en gefpykert worden, Of met houte pennen opgeflooten , gelyk ook van boven aen den kop, en wel zoo, dat de lat- ten de helft worden ingelaeten, op dat het vafthout van den kop, aen beide de zyden, van buiten kobme, en de uitfleekende arm, daer het loot aenhangt, ook op de latten rufte; dezelve van een ftuk gezaegt wordende, is het goet, tegen het fcheef trekken , de binnenfte zyde naer buiten, en het onderfte der eene, te- gen over het bovenfte der andere, te plaetfen. |
||||||||||||||
Noch ooli
jnift van eiken- hout. |
||||||||||||||
Eenige meenen, dat men grynenhout behoor-
de te gebruiken, als minder aen het trekken, |
||||||||||||||
dan het eiken, onderworpen zynde: doch daer
van is door my geene proeve genoorrten, om dat ik my, by het gebruik van goet droog eikenhout, wel bevonden hebbe. By voorzorge, zoude men echter het eene zoo wel als het andere, twee of driemael, met ongekookten lynoli konnen beftry- ken, en zelfs 'er gemeen amber vernis opleggen4 het welk men by de verwers kan bekoomen. D a Eene
|
||||||||||||||
Te pliSa
en vet ii• *
fen. |
||||||||||||||
i
|
||||||||||||||
•5* - *&< €> >$
vilT'vyf ^ene Ainger? van ruim vyf ponden , kan op
ponthoe 48 d. lengte , over de drie quartier uurs Ian? Jang die
naet. flaen, en de beweeging van dezelve kan, door het
verzwaeren van het loot, noch zeer veel ver-
langt worden, zoo als men in de Natuurkunde
van Defagulier v. A. b. 436, kan zien, alwaer
gemelt wordt, dat eene flinger van ruim 39 d.
lengte en 50 ponden zwaer, eenen ganfchen dagh
heeftgeloopen; eene van ruim vyf ponden fchynt,
Scbynt tot het gebruik by dc Muziek, genoegzaem te
mem ie zJn: want °P 7 ^m lengte kan dezelve over
r.ya. fe j00 difbinffcc flagen doen; en men zal niet
veel flukken aentreffen, daer eene zoo fchielyke
beweeging toe noodighis, en die uit meer dan
300 telnooten beflaen; welke met de repetitie
600 flagen zouden uitmaelcen. Tot eene menuet
en trio, die alternative worden gefpeelt, heeft
men niet veel meer dan 500 flagen noodigh.
Men zoude echter het loot 6, 7 of 8 ponden
zwaer konnen neemen.
§• 18.
Nat van Het nut, dat de flinger, by het leeren der
ge/by'de Muziek, aenbrengt, is, zoo als uit het volgende
Muziek. zai blyken, meenigvuldigh. In §. n. is aen-
getoont, dat men veele moeite heeft, om de
Leerlingen langzaeme maeten wel te leeren fpee-
m«wn.rae len: doch, met de flinger, zullen zy deeze het ge-
makkelykfte konnen uitvoeren, om dat daer by
doorgaens zoo veele vaerdigheit niet wordt ver-
eifcht, als by fchielyke, en de flagen van de
flinger,
|
|||||
-------------
|
|||||
{linger, langzaemer gefcLiedende, ook duidely-
jfcer konnen worden opgemerkt. Om de nooten zeer juift te fpeelen, is het op iedere
noodigh, dat de Dinger op iedere telnoot §. 9. te laeten eenen flagh doe, dat is acht flagen in de lange of flaen' dubbele maet met C betekent, het zy ze uit ge- meene- of verdubbelingsnooten is famengeftelt §. 4.; de lengte van 42 d., of daer omtrent, zal genoegzaem weezcn voor een Largo; 32 voor een Adagio; 24 voor een Andante; en 8« 12 of meer voor een Allegro', dewyl in de be- weeging d'er flukken, waer op men dit woort vindt, zeer veel onderfcheit is; of wel zoo veel meerder of minder als de Componiften zullen goetvinden: want aen deeze ftaet het eigenlyk te bepaelen, hoe hunne ftukken moeten worden behandelt. Wanneer men fchielyker wil fpeelen, dan op scMeiyk
acht of zeven duimen eene telnoot; naemelykeen ^"kd^e Prejlo, dat doorgaens zes, vyf of vier duimen d"linK • /•1 • , , , r,- of matt.
vereifcht, is het beter de {linger maer eens op
iedere deeling, dat is tweemael in de korte maet van C of die van J, te laeten flaen, als de laetfte uit verdubbelingsnooten is famengeftelt, en der- halven pok vier telnooten heeft: doch gemeene daer toe gebruikt zynde, heeft ze 'er maer tweej' wanneer men ook voor iedere maet de [linger maer eens laet flaen, en ftelt dezelve op 24, 20 pf 16 d. . Heeft de maet drie telnooten, zoo als de enkele maet van | en |, laet men de (linger D 3 Died?
|
||||
54 <K @ >€>
|
|||||||
mede maer eens voor iedere maet flaen, en ftelt
dezelve op 54, 45 of 36" d.: doch wordt de maet in tweeen gedeclt, zoo als die van \ of die van j, welke beide zes telnooten hebben, laet men de {linger twee flagen in de maet doen, naemelyk op iedere deelinge van drie telnoo- ten een: want als men de {linger op zes duimen ftelt, kan dezelve maer ruim 500 flagen doen, het welk niet genocg is voor veele ftukken; boven dien veroorzaekt die fchiclyke flagh ver- warring in het tellen. In gelyke maeten, daer de deeling of maet altoos maer twee telnooten heeft §. ir., kan men zelfs de {linger, in plaets van op 7, 8, 9, of 10 duimen, op 28, 32, 36, of 40 duimen ftellen, gelyk 00k in de dub- bele maet van f, welke zes telnooten heeft en in drieen wordt gedeelt, maer in de ongelyke dee- ling , of maet van drie telnooten , moet men hem op 7 duimen laeten, als deeze beweeging wordt vereifcht, wil men den ftaek niet langer, dan voor eene {linger van 54 d., doen vervaer- digen, welke lengte voldoende is, om alle Mu- ziek , hoe 00k ingericht, daer op te konnen fpeelen, de Pfalmen, zoo als men ze in de Kerk zingt, zelfs niet uitgezondert: maer voor dee- ze laet men de flinger op iedere noot tweemael flaen, en ftelt dezelve op 48 duimen of daer om- trent. Het flaen op iedere telnoot is van veel nut,
en daerom dient men , vooral, wanneer men zich oeffent, soo veel mogelyk, daer by te bly- ven:
|
|||||||
Kut van
lief (laen op isdere teinaoc. ■ |
|||||||
0< 0 >$> SS
ven: want flier door leert men de tittels achter
de nooten §. 28., die veel in de zoo genaemde j, |, I en ',' maeten voorkoomen, precies uit- houden, en de telnooten wel onderfcheiden, de waerdy der paufen §. 27. opmerken, en dus de Muziek juifl leezen en tellen, het welk ten uiterften noodigh is, om wel in de maet te zin- gen of re fpeelen; en om dit vaerdigh te leeren, is de flinger zelfs boven een Meefter te verkie- Om de 1 n • • maet te
zen, om dat men den Meefter maer weinigh i«>vn, is
tyts by zich heeft, en de flinger altoos gereet boven een kan hebben ; de Meefter houdt zich 00k niet ^het"nr/? gaerne op met den Leerling voor te tellen, om hem de maet te leeren ; hy vergenoegt zich doorgaans met ze hem voor te fpeelen en te trappen , en als de Leerling, door eene lang- duurige oeffening , al zoo verre gekoomen is, dat hy met den Meefter begint te fpeelen, geeft deeze hem doorgaens toe, dat is, hy volgt hem, wanneer hy te gaeuw of te langzaem fpeelt, en is dus oorzaek, dat zyn Leerling zich vry wat moet oeffenen, eer hy met een ander kan fpee- len; de meeften overhaeften 00k de Leerlingen, en maeken ze daer door tot Brobbelaers, waer van men niets kan verftaen; een Leerling daer en tegen, die zich naer de flinger ocifent, doet dezelve zoo langzaem, op iedere telnoot, flaen, als hy noodigh vindt, om het ftuk duidelyk te m™ fpeelen, en krygt daer door eene hebbelykheit, d-ofde- om alles wel uit te drukken, en juifl af te dee- tebifetyk* len, die hem altoos by blyft, en in korten tyt 1Ht,\?,m- tot een bequaem Meefter maekt, gefchikt om enjoMu* anderen grondigh te onderwyzen. i,eeM?n' D4 By
|
|||||
—m——-
|
|||||
$6
|
|||||||||||||||||||||||
#«■ 0 >®
|
|||||||||||||||||||||||
By hct gebruik van de (linger, is niet aDeen
nuttigh, maer zelfs noodigh, de gewoone be-
vveeginge, met den voet, te maeken, die men
maet trappen noemt, en §. 7. en vervolgens is
aengeweezen, op dat men niet verleegen zy als
men allcen of met anderen, zonder /linger, zal
fpeelen, en in een Concert de andere ftemmen
wil dwingen te volgen; ze is 00k zeer nuttigh
tot het opmerken der abuizen , die men in de
deeling , door het qualyk tellen van de flinger,
zoude konnen begaen.
|
|||||||||||||||||||||||
Het trap-
pen der xnaet be- hoortmen niet na te laeten. |
|||||||||||||||||||||||
Deeze waerheden zullen moogelyk eenige
vreemt fchynen, en tvvyfelachtigh voorkoomen, dan, voor hun, zal de algemeene leermeefteres- fe, de ondervinding, overtuigende zyn, en de aenpryzing van het gebruik van de flinger, by de Muziek, door den Hecre Abt Lacasfagne, in zyn Traits' General des Elemens du chant, dedie a Mgr. le Dauphin, buitcn tvvyfel overredende , om 'er gebruik van te maeken, de Profpeclus van dat werk is te vinden in de Gazette literaire van de maent Jan. 1767, die te Amfterdam wordt uit- gegeeven: ziehicr, hoe hy zich op blatzyde 49 uitgedrukt, „ Enfin, Yimpoffibilite de trouver un |
|||||||||||||||||||||||
Het ge-
zegde kan ^enige vreemt fchynen , <loch cie ondervin- <iing en aenpry- aing zal ateze overre- den. |
|||||||||||||||||||||||
S3
3.1
fr .
5> »
|
maitre a la Campagne, et fur tout dans certaines
Provinces, nia fait naitre I'idee de deux moyens pour pouvoir apprendre la Mufique fans autres fecoursy que la bonne volonte et quun peu a"intelligence. Le premier conjijle dans un inflrument toujours a"ac- cord, execute'par M. Richard, Fatleur. d'orgue au vieux Louvre a Paris. Les intonations fur tous les |
||||||||||||||||||||||
„fans y feront tnarqiiees: on let trouvera en mettant
|
|||||||||||||||||||||||
rt-l.
|
|||||||||||||||||||||||
<8K & ><S> 5?
„ le doigt fur les touches, qui les expritnent. Le ^
„ SECOND MOYEN EST UN BALANCIER,
„ qui SERT A FIXER LA JUSTESSE DE „ LA MESURE POUR CHA^UE M O U V E- 3, MENT PLUS OU MOINS LENT, PLUS „ ou moins precipite, ceuxqui voudront en
„ faire ufage, s''adrejjeront a I'babile Mecbanicien que „ findique, il en conjlruira a un prix raifonnable, et „ il donnera me InJlruSiion par ecrit, pour pouvoir s'en j, fervir avec fucces (*)"• §. 19. (*) Het bovengem. Traftaetje en Supplement is my
eerft op den 6. Aug. 1768 ter handen gekoomen, en ik hebbe daer in gezien, dat de Autheur mede van begrip is, dat alle Muziek, in de maet van twee of drie telnoo- ten, kan en behoort te worden gebragt, zoo als ik J. 14. voordraege; en uit de exempelen, die by b. gg, 100 en 101. tot reduftie der maeten opgeeft, fchynt hy 00k van ge- dachten te zyn, dat men niet meer dan eene foprt van nooten dient te gebruiken, naemelyk de gemeene, waer van ik J. 4. handele; 00k ftelt hy, dat 'er niet meer dan 'x^
eene fleutel noodigh is, naemelyk de G. fleutel op de
tweede linie, welke ik $. S en 6., in navolginge van den 1
Schryver, 00k voor de befte algemeene houde, en, in
plaets van de C. fleutel , die ik daer toe hadde uitge- dacht, aenneeme : docb met opzicht tot de midd.elen om de Muziek zonder Meefter te konnen leeren, vinde ik, jn het gem. Traftaetje , niet anders , dan dat men zich deswegens aen Mr. Richard Orgehnaeker ou vieux Louvre nioet addresfeeren , welke een Inftrument vervaerdigt, dont l'accord Joit invariable, en door welk inftrument chacun trouvera les intonations dont fa voix /era fufceptible, als me- de dat hy een Balancier maekt, door welke la mefure i deux terns /era exprimee par deux battemens atiffi lents ou auffi precipites qu'on le voudra. Le premier battement aura unfon, f
qui le deftinguera du fecond. La Mefure a trois terns s'expri- :
mera par trois battemens, dont le premier fera It plus fort et
D 5 k I
|
||||
-----------.______^^_—-----------—--------~v^ ^_m--------------_^__—-«^»-»^^-^-~*—
|
||||
s3 <k e >®
|
|||||||
§. i9.
De iengte Het is voor de geenen , die zich naer eene
van de °
oinger oP flinger willen oeffenen van zeer veel dienft, op
de hunne k trot/time le plus foible, pag. 188. Uit welke befchryving
men genoegzaem kan opmaeken, dat deeze Balancier, veel overeenkoomft moet hebben met het inftrument, waer Over ik, voor de uitvinding van de flinger, welke g. 17. is befchreeven, met cen Horologiemaker hadde gefproo- ken J. 16. Om eenig denkbeelt van dit nuttigh Tra&aetje, dat 188
bladzyden groot en op plaeten is gedrukt, te hebben, is het noodigh de Prorpefilus, in de Gazette literaire van Jan. J 767, naer te zien, als mede te leezen de approba- te der Academie, welke achter het zelve is gedrukt, en dus luidt, EXTRAIT DBS R.EGISTRES DE L'ACAD^MIfi
ROYALE DES SCIENCES DU 0. JUILLET IJ66. Monfieur d'Alembert et mot qui avions hi nommis pour exa-
miner un Ouvrage de M. VAbbe Lacajfagne , qui a pour titrt Trait£ General des £l£mens do Chant, en ayartt fait notre rapport, I'Acadimie a jugi que cet Ouvrar ge, dans le quel I'Auteur s'efi propofi de donner une expofttion fimple et facile de la Methode ufitie pour apprendre la Muji- que, en plaf ant toujour* I'Exemple a cdti du Pre'cepte, defaire toir, que toutes les differentes Mefures fe pouvoient reduire iifement a deux , et les Clefs a une feule , etoit clair et Methodique, et tris propre a I'objet que I'Auteur a eu en vue de faciliter I'itude de la Mujique par la Methode ordinaire. •En foi de quoi j'ai figne le prej'ent certificat a Paris le 24 Juillet 1766. Grandjean b e Foucht
Sre. perpl. ds I'Ac. R. des Sciences. -
|
|||||||
<8K m >$> w
|
||||||||||||||||||
fmnne ftukken aen te tekenen, op wat lengte
van de (linger ze moeten worden gefpeelt; dit behooren zy aen hunne Meefters te vraegen, zoo lange de Componiften zulks zelve niet ge- lieven te doen; het gefchiedt gevoeglykft op het witte voor, of boven de (leutel, ten minften van de eerfte ftem en wel by ieder ftuk , al moeften de volgende op dezelve lengte van het eerfte worden gefpeelt, om niet in het denkbeelt te raeken, dat men het hadde vergeeten; en wel op deeze wyze, dat de duimen boven , en de flagen, die de (linger in eene maet moet doen, daer onder worden geftelt; moet dezelve, op iedere deeling, maer eens (laen, dient men 'er eene d by te ftellen, om geene dubbele voor eene enkele maet aen te zien, en vervolgens de helft der telnooten voor fimpele leidingen §. 9-5 de fyfers konnen , door een dwarsftreekje, van den anderen worden gefcheiden, en dan zal het onderfte duidelyk aenwyzen , of het eene enkele of dubbele maet is, het welk, niet zel- den, zeer moeielyk , vooral voor Leerlingen, is te ontdekken; Meefters dwaelen 'er zelfs mee- nigmael in, en vooral by langzaeme ftukken; het eenige wisfe kenmerk is, dat, wanneer in het ftuk drietjes, §. 29. of drie nooten, die met eene enkele ftreep aen elkanderen zyn gehecht, of wel zoo genaemde dubbele , welke uit zes nooten beftaen , voorkoomen, de maet buiten tegenfpraek enkel is, en famengeftelt uit gemeene- nooten, al waeren 'er drie- en viermael geftreep- te nooten in, om dat een drietje niet in tweeen kan
|
||||||||||||||||||
deftukken
aen te te- kenen. |
||||||||||||||||||
Op welke
wyze. |
||||||||||||||||||
Kan die-
nen , om de enkele van de dubbele maet te onder- fcheiden. |
||||||||||||||||||
Kenmerk
derzelve. |
||||||||||||||||||
■
|
||||||||||||||||||
6o <$< $ >«#
|
||||||||||
kan worden gedeelt en daerom nooit voor twee,
maeraltoos voor eene telnoot of een minder ge, deelte derzelve wordt gebruikt: want men vindt ook in die zelve maeten drietjes, die dubbelt zyn geftreept, en achter eene enkeJe zwarte noot, met eenen tittel volgen, wanneer ze ook niet meer dan de kleinfte helft van eene zwarte telnoot yoorftellen, en dus niet andors zyn dan agrementen ; als 'er veele ongeftreepte zwarte nooten in de maeten worden gevonden, geeft zulks ook re den om te denken, dat men zich, in de compofitie, van gemeenenooten heeft be- dient, men zal daerom beft doen, de hier voor BeftUhet opgegeeve nieuwe betekening §. 13. 'er by te ftieuwe e voegen, en wel zoo, dat de nieuwe betekening £ingk'Vr voor wprdt geftelt, en achter dezelve de lengte |
||||||||||
gen
|
evoe" van ^e flinger> °P deeze wyze; by exempel,
|
|||||||||
voor eene zoo genaemde \ Allegro maet, die
twee telnooten heeft, I12, voor eene vierquart maet, met C betekent, |i2, en voor eene | of menuet maet ji2, als tot de compofitie gemee- nenooten zyn gebruikt; en met verandering der fyfers en dwarsftreekjes, zoo als by de opgegeeve nieuwe betekening der maet §, 13. is aengewee- zen, wanneer andere afdeelingen, en verduh- belings- of verminderingsnooten zyn genoomen; het bovenfte getal zal dan de deelen aenduiden, waer in de maet moet worden gedeelt; het ftreekje de nooten, die tot de famenftelling zyn gebruikt; het daer onderftaende getal de telnoo- ten in iedere deeling; en het achterfte de lengte van de {linger, op eenen flagh vqor iedere tel* noot;
|
||||||||||
<&< @ ><$ 61
|
|||||||||
lioot; wil men, op iedere deeling, maer eenen ^e°nefl"],
flash aenwyzen, kati men het getal van de flin- oP iedere j re J t • i j deeling of
ger, voor de fyfers der maet, in plaets van daer maet, aen
achter, ftellen; by exempel dus, 28-, dat dan te wyren* zal aenduiden, dat op iedere deeling een flagh, moet gefchieden; in Prejlos, met maeten van twee en drie telnooten, kan men de lengte van de (linger mede voor aen ftellen, het welk dan eenen flagh op iedere maet zal te kennen gee- ven, om dat iedere deeling van die korte maeten maer eene telnoot heeft, en dat het vooraen ftellen der lengte van de (linger aenwyft, dat de flagh voor meer dan eene telnoot gefchiedt, en by gevolge voor eene heele maet, en niet voor iedere deeling , die maer eene enkele telnoot heeft, om dat, wanneer op iedere telnoot een flagh moet gefchieden, het getal van de (linger achter de betekening der maet wordt geftelt. |
|||||||||
§• 20.
Het gezegde zal genoegh weezen , om een
ieder te doen zien, hoe verre deeze nieuwe be- tekening der Muziekftukken boven de oude is te verkiezen, die in alien opzichte gebrekkigh is §. 12 en 15.; daer de aengeweeze de deeling van iedere maet, de telnooten van iedere dee- ling, en foort van nooten, dat tot de Compo- fitie is gebruikt, aenwyft ; benevens den juis- ten tyt, in welken, niet alleen het ftuk, iedere maet en deeling, maer zelfs iedere telnoot, en bygevolge 00k alle andere mindere deelenmoeten worden
|
|||||||||
Nat van
de nieuwe beteke- ning. Wyft de
deeling der maet, de tel- noot, en foort dec nooten aen. Ook den
juiften tyt, waer in ze moeten worden gefyeelc. |
|||||||||
ft <&< © ><&
|
|||||||||||||||||
En be-
p«elc das het byge- |
worden afgefpeelt, waer door derhalvcn ook aen
het bygevoegde woort Largo, Adagio &c. eeri |
||||||||||||||||
bepaelde zm wordt gegeeven §. 16;
|
|||||||||||||||||
Deeze
voorriee- len kon- nen met weinige moeite Verkree- gen wor- den. Hoe de
nieuwe bet- ke- ning in gebruik te brengtn. |
|||||||||||||||||
Alle deeze voordeelen, die met zoo weinige
moeite, als is die van drie of vier fyferletters, met een dwarsftreekje, by ieder ftuk te plaetfen, konnen worden verkreegen, zullen, meene ik, voldoende weezen, om de Lief hebbers der Mu- ziek over te haelen van de nieuwe betekening gebruik te macken, en dus de Componiften aen te fpooren hun exempel te volgen; al was het maer met ze by provifie, op het witte van hunne ftukken, voor of boven de fleutel eene plaets te gunnen, tot dat ze die van de oude kan innee- men; dat is , tot zoo lange, dat ze algemeen wordt; hier door zullen ze te wege brengen, dat hunne flukken naer behooren worden ge- fpeelt, en dus algcmeener gepreefen, waer door het debiet,' en vervolgens ook hun voordeel, en dat der Affchry vers, Drukkers en Verkoopers zal toeneemen. |
|||||||||||||||||
Lief hebbers , die het aen een Meefter oHt-
breekt, om de juifte lengte van de (linger te be- paelen, konnen, met potloot, in de omflagen hunner ftukken aentekenen, op welke lengte zy denken , dat dezelve behoorden te worden gefpeelt, en daer toe gebruik maeken van het geen, door my, in de lyft der Konftwoorden, §. 37. wordt opgegeeven , tot dat zy gelegen- heit hebben, om de juifte lengte van de flinger,. tot
|
|||||||||||||||||
By gebrek
van een Meefter hpe de beteke- ning te doen. |
|||||||||||||||||
<K © >& 6$
|
|||||
tot tot wel fpeelen hunner ftukken noodigh, te
ontdekken; en Leerlingen konnen zich hier van ook bedienen, vooral, by ftukken, die fchiely- ker moeten worden gefpeelt, dan het hun moo- gelyk is, om, zonder fchaede aen hunne ftukken toe te brengen, hetgetal, dat de lengte van de flinger aenwyft, te verminderen, waer door ze in ftaet worden geftelt om na te gaen hoe veel ze En voor . , . . , Leerlin-
van tyt tot tyt in bequaemheit toeneemen; deeze gen, om
aentekening doet men , op deeze wyze, i", "f^""" *1) 31 > welke getallen aenduiden, dat het deren» eerfte ftuk op eene flinger van 12 d. en 8 fla- gen; het tweede op eene van 36 d. en 4 flagen; en het derde op eene flinger van 16 d. en drie flagen in iedere maet dient te worden gefpeelt: doch wanneer de onderfte fyfers niet de telnoo- ten, maer de deeling van iedere maet aenwyzen, voegtmen 'ereene d by5 zoo als §. 19. is ge- zegt. 5- 21.
De maet, het voornaemfte van de gantfche Men z«i
Muziek zynde, zal een Leerling zich nooit be- beklaegen klaegen van naer eene flinger, de naeuwkeurigfte J^AnSF? tytmeeter, die 'er bekent is, en waer van de whebben. voordeelen, by het leeren der Muziek, reets zyn aengeweezen , zich te hebben geoefFent: want deeze zal hem in ftaet ftellen, om een ftuk Want die zoo te konnen eindigen als hyhetbegint, waer Jhfk'e'n. toe minder Speelers bequaem zyn als men zich <*1«en»«»o verbeelt, en het welk echter ten uiterften noo- h?c be- digh is, en door alle Meefters ten hoogften *im* wordt
|
|||||
€K & ><&
|
|||||||||||||
*4
|
|||||||||||||
wordt aenbevoolen, om dat zy door de ottddf-
vinding weeten, dat hunne Leerlingen niet zel- den een Adagio als een Andante, zoo niet als een Allegro eindigen; zelfs die geenen, weike zich voor Meeflers uitgeeven, en vaerdigh fpeelen, zyn dikwerf zeer gebrekkigh in de maet, en brerigen daer door meenigmael confufie in een Concert; tot voorkoominge van vvelke men ge- woon is, in groote Concerten, door een Kapel- meefter, de maet te laetenflaen,hetgeengemeen- lyk door de beweeging van de hant, waer in hy een rolletje Muziek heeft, wordt verricht. Indien men eene {linger, in een Concert van
Liefhebbers tot oeffening , wilde gebruiken, diende dezelve dubbelt te weezen , op eenen voet geplaetft, en zoo vervaerdigt te worden} dat, offchoon ze beide bewoogen , 'er altoos maer eene geluit gaf, en dat de geene, die het klawier fpeelde , dezelve gemakkelyk, met de rechte hant en voet, konde beftieren, waerom de hier voorgem. betekening der maet niet al- leen op de eerfte flem, maer 00k op de bas voor het klawier behoorde te worden geplaetft. Nut- tigh zoude het echter weezen, indien men ze op alle ftemmen ftelde , om te beletten, dat eene dubbele maet voor geene enkele worde aenge- zien en dus de telnooten gefpeelt als leidingen §. 9 en 19., het welk niet zelden gebeurt. |
|||||||||||||
Vaerdige
S peelers zyn dik- werf ge- brekkigh in de maet. In een
groot
Concert
flaet een
Kapel-
meefter
dezelve.
|
|||||||||||||
Eene flin-
ger in etn Concert willende gebrui- ken, hoe die te maeken en beftie- ren. |
|||||||||||||
Hoe dan
de bete- kening der maet te doen. |
|||||||||||||
Zie
|
|||||||||||||
-'- ■—.......-......." '.......—------------------i
|
||||||||||||||||||
"
|
||||||||||||||||||
Befchry-
vi % van eene dub- h> e din- ger. m *.
Fig. 4.
Voet. |
||||||||||||||||||
Zie hier, hoe ik eene dubbele flinger tot het
gemelde einde hebbe doen vervaerdigen; by a, *, c en d is de voet afgebeelt, lang 3 v. breet 16 d.; het hout is op zynen kant i\ d. dik en breet %\ d., de twee fcheien aen de einden, die |
||||||||||||||||||
met houte fpien worden opgeflooten , zyn dik
1 en breet 2d., en de middenfchei hecft de breete van 8 d.; de voet is voorzien van vier houte ftelfchroeven , welke | d. van de einden koomen, en dienen om de flinger vaft en vva- terpas te konnen zetten. By e en / zyn de ga- ten, daer de twee bierglazen in beweegen, wyt over het kruis 3I d. . By 1, 2, 4 en 5 zyn vier Roedeni ronde yzere roeden, zoo als men voor de gor- dynen gebruikt; 2 en 4 zyn van onderen voor- zien van eenen platten kop , en gaen door de middenfchei, en 1 en 5 worden in yzere moertjes gefchroeft, die in den voet zyn in- gelaeten, en met houtfchroefjes vaftgemaekt; van boven hebben alie vier de roeden eene vaer- fchroef, die van de twee buitenften gaet id.onder het boven ftuk. By 3 is een eiken ftander, breet scanden is en dik i| d. , lang van de fchei tot aen het bovenftuk, daer hy omtrent \ d. is ingelaeten, 4 V. 1 o| d., hy is van vooren en achteren in duimen verdeelt, en met fyfers voorzien, als de enkele flinger. §. 17. het fyfer 6 wordt geplakt 103 d. boven de middenfchei e, f, en 54 een achtfte d. onder het bovenftuk b, i.. De ftander ruft met twee kardoezen op de middenfchei, en gaet met het eint door dezelve, tot byna op den gront; in dit eint is eene fleuf, waer in het lit van het S!euf. E plankje
|
||||||||||||||||||
'
|
||||||||||||||||||
to <8K $ ><&
|
||||||
plankje koomt, daer de beide glazen op worden
gezet fig. 5. ,• en welke fleuf, door eene yzere vaerfchrocf, die te gelyk voor fpil van het plankje dient, met eene krulmoerfchroef, zoo vaft kan worden toegehaelt, dat de glazen bly- ven ftaen; wanneer men het eene op, en het andere met den voet nederduuwt; het welk door het uitftekende armtje g wordt verricht; het zelve fteekt buiten den voet 4d. uit, en is breet id. . By b, i, ziet men het bovenftuk lang 1 v. 63 d. breet 2 d. en dik 1 d.; door het zelve gaen, op denafftantvan 1 d. vanieder einde tweekoper- draeden van n°. 1, die, op de wyze als hier voor §. 17. van de enkele flinger is gezegt, het ge- heele geftel in den haek houden ; zc zyn aen het eene einde, met een oog aen een yzer- pennetje , en aen het andere einde aen eene fioolfchroef in den voet vaft, en worden by b en i, zoo als de draet van de enkele flinger §■17. mede door eene pen gedrukt en vaft gezet. De vier roeden 1, a, 4 en 5 gaen door het bovenftuk, die aen de einden, op den affiant van 2 d., en die naer het midden op 8| d., en worden opgeflooten met krulmocrfchroeven; de twee buitenfte roeden hebben ieder 00k eene platte vierkante moerfchroef, die het bovenftuk onderfteunen, en belctten, dat het, door het ' fterk aenhaelen der koperdraeden en der boven- fte fchroeven, niet krom worde of breeke. De touwtjes vande loodengaen door vier gaetjes van het bovenftuk; de buitenften zyn van de einden 31 d. en de binnenften 6] d.; voor de laetften leggcn
|
||||||
■
|
||||||
$< B ><& 6?
|
|||||||||
feggen de knoopen, en door de eerften gaen de
twee einden der touwtjes, die van de looden te rugkoomen, welke ieder aen eene fioolfchroef Vaft zyn, en in twee gaten, in het midden ge- boort, worden gefchroeft, door welke de loo- den op hunne juifte hoogte worden gebragt en gehouden, dezelve hangen met hun midden 43 d. van de fchei. By g en k is het plankje voor de twee bierglazen; de ronde gaten, daer deeze in worden gezet, zyn zoo hellende uitgeftooken, dat de hooge zyde van ieder glas, die rechtftan- digh onder het middelpunt van zyne flinger koomt, maer even door het klepeltje §. 17. kan worden geraekt, wanneer het glas zoo hoog is als het koomen kan. By k, is het lit, dat in de fleuf van den ftander wordt geplaetfl, en geene andere beweeging kan maeken, dan die noodigh is, om de glazen met den voet zoo te ftellen, dat de beide flingers misgaen of een van beide aenflaet. By / en m, zyn twee achtkante houten loopertjes, ieder gemaekt van twee ront uitge- fchaefde en op elkanderen gelymde eiken lat- jes, lartg 9 en dik 1 \ d., leggende in de eene helft, in eene groef, een plat geflaegen koper- draet, dat in het midden een gaetje heeft, waer mede het met een klein fpykertje vaft is; het dient voor eene veer, om het Loopertje te hou- den op de plaets, daer men het zet, en is daerom aen de einden wat ront opgeboogen; het plankje van ieder loopertje is \ d. dik; daer in zyn twee fneetjes van 1 d. lang, voor de touwtjes van het loot, en ze loopen ieder met twee neusjes aen £ 2 de |
|||||||||
Plankje
en glazen,
PI. 1.
|
|||||||||
Looperfe*
jes. |
|||||||||
de roeden, welke neusjes met laken zyn be-
kleedt, gelyk ook de kokers boven aen de twee
zyden , waer mede dezelve tegen de roeden
drukken, als de looden beweegen ; en wel op
deeze wyze , de neusjes verlengt zynde door
eene fyne zaegfnede van \ d. lang, wordt hef
laken daer tusfehen getrokken, en van buiten
vaft^enaeit; men boort ook \ d. onder het plankje
dwars door den koker, en fteekt, door ieder
gat, een flrookje laken van \ d. breet, haelt het
boven om, en hecht de einden, met eenenaelt
en draet, vail;; waer door het klapperen volkoo-
men wordt belet. De aftekening naer eenen
Rynlantfchen duim §. 26., voor eenen voet
taaet dar genoomen en gedeelt in twaelf deelen , maekl
"ingi6' de befchryving genoegzaem duidelyk ; dezelve
doet ook zien, dat de voet, zoo wel als het
verdere, gemakkelyk uit den anderen kan wor-
den genoomen en beknopt by elkanderen ge-
bonden.
Het by- Het byzondere van deeze dubbele {linger be«
van deeze ftaet hier in, dat men den jlagh oogenblikkelyk a^gerf kan veranderen, wanneer men by exempel, die by e, op Allegro en die by/, op Adagio, of op eene andere wyze verfchillende ftelt, waer door men derhalven kan voldoen aen het vereifchte in een Concert om naemelyk de eene afdeeling, zonder tusfchenpoozing, op, de andere te doen volgen:
|
||||
volgen : want als de geene , die het klawier
fpeelt, even voor dat het Allegro uit is, de Din- ger , die het Adagio zal flaen , aenftoot met zyne rechte hant, en op het einde der maet, het glas oplicht, door, met het voorfte gedeelte van den rechten voet, van onderen tegen het neusje g> te duuwen, zal de flagh van de (linger, die het Allegro floeg, ophouden, en die van het Adagio gehoort worden; die van het Allegro aengeftoo- ten, en het glas met eenen zachten trap van den voet op het neusje g, daer onder gebragt zyn- de, zal de flagh van het Adagio ophouden, en het Allegro weder worden gehoort, of wel zoo- danige andere beweeging, als waer op men de (linger heeft geftelt, geduurende dat het Adagio werd gefpeelt; en wil men de (linger doen zwygen, is alleen noodigh het neusje, zoo wei- nigh, met den voet op te lichten of neder te duuwen, dat de glazen even hoog koomen, wan- neer de klepeltjes zullen misgaen. §. 24.
Het nut, dat het gebruik van de (linger, vooral Nnt van
in een Concert tot oeffening, aenbrengt, beftaet in een hier in, dat de eerfte ftem, en de geene, die Conc"t' het klawier fpeelt, door dezelve in (taat worden geftelt om de maet juift te konnen houden, en te beletten , dat de andere ftemmen, die ver- plicht zyn de eerfte te volgen, niet voor uit loopen, waer toe ze doorgaens zeer geneegen zyn: want men hoort niet zelden , dat zy de E 3 eerfte |
||||
T? <H @ ><S»
|
|||||||||||||||||
eerfte Item, ja zelfs een Kapelmeefter, ongemerkt,
medevoeren, en dat het ftuk dus veel fernery - kcr op het einde* dan by den aenvang, wordt gefpeelt; waerom de {linger zelfs voor eenen vooreen Kapelmeefter te vcrkiezen zoude zyn, ik zegge pieeaerte met voordagt de eerfte ftem, en de geene, die ze^ie" het klawier fpeelt, om dat het geluit van de (lin- ger , zal dezelve eenige kiefche Toehoorders niet verveelen, ook niet harder behoort te zyn, dan dat het door deeze twee, waer tusfchen |
|||||||||||||||||
Waer te
plaeifen , en hoe het geluit te bepaelen. |
eigenlyk de plaetfe van de (linger is, maer even
kan worden gehoort; het geluit kan door de kle- peltjes bepaelt worden: want, naer maete de- |
||||||||||||||||
zelve kleiner of grooter zyn, wordt het zachter
of harder; ook kan het door het gieten van wa- ter in de glazcn worden geregelt §. 17. |
|||||||||||||||||
Ik wcet wel, dat de (linger voor hun, die de
eerfte ftem willen fpeelen, en niet vaft in de maet zyn, onverdraeglyk in een Concert zoude weezen, om dat dezelve hunne onbequaemheit, zonder verfchooning , zoude aenwyzen ; maer ik weet te gelyk, dat de (linger voor hun, die maet vaft zyn, en voor min gevorderden, geen gering hulpmiddel is , om hunne ftukken met gemak en de uiterfte juiftheit af te fpeelen, en dat men, met behulp van dezelve, in zyne oef- feningen, de rechte bewceging der ftukken ook veel beter kan ontdekken, en dezelve vervol- gens, met weinige maeite, zoo gaeuw en lang- zaem als het behoort, of by de tekening is aen- geweezen, zonder temisfen3 kan aenvangen en. ver-
|
|||||||||||||||||
Voor
Wien de- je've on- verdracg- lyk. is. |
|||||||||||||||||
Nattifch
tot het onrdek- ken en Jiouden der rech- te bewee- jjing. |
|||||||||||||||||
•M 0 ><&
|
||||||||||||||||
71
|
||||||||||||||||
vervolgen; wat moeite zulks anders koft, welkc
ervaering 'er toe noodigh is, en hoc veel nut dit aenbrengt, kan men in het geachte werk van den beroemden Kamermuficus van zyne Koninglyke Majefteit van Pruisfen, J. J. Quantz, over de dwarsfluit, in het Nederduitfch overgc- zet door J. W. Luflig, van §. 467 tot 479. vinden, alwaer, tot berciking van dat noodzae- kelyk einde, de polsilagh van cen gezont menfch, die 80 mael in eene minuut flaet, als een provi- fioneel middel wordt aen de hant gegeeven, zoo als uit het (lot van §. 476. blykt; de geleer- de Autheur drukt zich daer dus uit; „ voor „ 't overige wie een gemakkelyker, beter en be- „ quaemer middel tot het leeren trefFen van do „ tytmaet uitvindt, die gelieve zulks hoe eer- „ der hoe liever te ontdekken ". |
||||||||||||||||
By het fpeelen der fobs zoude de {linger kic- ^f(1^flin
|
||||||||||||||||
fcheToehoorders konnen verveclen: doch vccle
zullen 'er behaegen in fcheppcn , vooral die, |
Toehonr-
ders zou- de ver- veelen. |
|||||||||||||||
welke gewoon zyn, om van dc juifte uitvoering
verzekert te weezen , de maet te trappen, of door beweegingen van de vingers of het hooft het ftuk af te deelen. Aen de eerften zullen de mee- nigvuldige beweegingen van een Kapelmeefler, Minder die niet zelden van weinigh nut en zeer koltbacr f,an eea is, zelfs het geheele Concert door hinderlyk metfler. zyn. |
||||||||||||||||
Indien alle Muziekanten, Zangers en Speelers ^""Jl5",,
zich zoo naer de flinger haddcn geocffent, dat zouden T? ' konnen
■'-' 4 ^ word en
onibcexta
|
||||||||||||||||
——vm,
|
||||||||||
®« a >&
|
||||||||||
t*
|
||||||||||
ze vaft in de maet waeren, zoude de KapelmeeS'
ter en flinger beide, in een goet Orcbejlre^ kon- nen wordcn ontbeert; genoeg zoude het dan zyn, dat de eerfte ftem de juifte beweeging van het ftuk aengaf, om het zo te eindigen als het was begonnen : maer dikwils ontbreekt het ook d_-n geenen, welke deeze eerfte ftem heeft, aen de bequaemheit van aengeeven der rechte be- weeging, en het naeuwkeurighhouden der maet, waerom men de flinger, die zulks met de uiterfte juiftheit, ten alien tyde, verricht, behoorde te gebruiken, tot zoo lange de bequaemheit in de aengeeving der beweeging en het houden der maet, algemeener zal geworden zyn. Om te weeten , of men die bequaemheit reets bezit, kan men de flinger op de bepaelde lengte ftellen, met den eerften flagh aenvangen, daer na aen. ftqnds dnen zwygen §. 23. en wat gefpeelt heb- bende wcder doen flaen, dan zal men ontdek- ken, of men het fluk juift, dan wel te fchielyk of te langzaem heeft ingeftelt; ook kan men, eenige maeten , naer den flagh van de flinger gefpeelt hebbende , dezelve doen zwygen , en aen het einde van het ftuk weder doen flaen, om te ontdekken of m^n in dezelve beweeging, die men in het begin hadt, is gebleeven; welk on- der^oek zeer gcfchikt is, om die geenen te over- turn , welke door eene te verregaende eigen- lief le zyn verblindt, en meenen, in het treffen en houden der rechte beweeging , nimmer te konnen misfen : want de ondervinding zal hen leeren, dat ze het zelve ftuk, den eenen dagh, fchielyker
|
||||||||||
pe flinger
is zeer goei tot hec aen- geevefl der rech- te bewee- «i"i«, en ?iou ien der maet. |
||||||||||
<&« ® ><8> 73
jfchielyker of langzaemer, dan den anderen, zul-
len fpeelen, en wel naer maete due ze vrolyk of droefgeefligh zyn, waer door een goet ftulc niet zelden wordt bedorven, Eer ik van de (linger affcheide, moet ik noch, £°er eeee™
met een enkel woort, fpreeken van eene, die vpnwSge 1111 i rL flmger ti
zeer eenvouwig is, en gemakkelyk geplaetft en maeken.
wechgenoomen kan worden, de aftekening pi. 2. doet het famenftel daer van genoegzaem kennen, *' 6' Het zal derhalven alleen noodigh zyn te zeg- gen, dat de twee flaeken, die van onderen, zoo als 00k de beenen, met yzere puntjes zyn voor- zien, van den gront tot aen het bovenftuk lang zyn 5 v. breet i, en dik id.; de beenen lang 5 v. 3d. en breet en dik \ d.; dat ze aen het bovenftuk, het welk 10 d. lang is en dezelve breete en dikte der ftaeken heeft, met kopere hengfeltjes vaft zyn, om de beenen te famen te konnen lpggen , en aen de ftaeken met lintjes vaft te binden; dat de looper hoog is 7 d., zoo breet als de ftaekjes en dik f d.; en dat het plankje, daer de fneetjes voor de touwtjes van het loot in zyn, dik is id., op wiens einde een koperplaetje legt, zoo uitgehakt, dat het, met twee neusjes, aen den eenen ftaek loopt, welkc mede met laken worden bekleet §. 22.; datde looper wordt opgehouden, door een ftuk van eene horologieveer, of een platgeflaegen koper- E 5 draet |
||||
74 <8K • ><&
|
|||||
draet §. 2l- dat in deszelfs midden een gaetje
heeft, en met een fpykertje aan den looper vail is, en tegen eenen der ftaeken drukt, die een groefje van , d. diep heeft, waer in het veertje of koperdraet beweegt; dat de looper met twee dunne kopere banden ieder 1 d. breet aen den eenen ftaek vaft is, welke van binnen, aen bei- de zyden met laken zyn bekleet om het ramme- len te beletten; dat in denzelven ftaek aen de buiten zyde , een groefje is, breet 1 en diep I d., waer in de fyfers zoo worden geplakt, dat 54 juift onder den bovenften of onderften bant koome, wanneer de looper tegen het bovenfluk is gefchooven, twee duimen daer onder 52, vier duimen daer onder 48, en zoo vervolgens; dat de ftaeken van onderen aen elkanderen zyn gekoppelt, met een plankje van \ d. dik, en breet 2d., het welk met zwaluwftaertjes en twee houtfchroefjes vaft is, en 1 d. van den gront koomt; en dat de gaetjes voor het touwtje van het loot 4 d. van elkanderen zyn; dat voor het eene een knoop legt, en door het andere het einde gaet, dat aen eene fioolfchroef, in; het midden van het bovenfluk geplaetft, vaft is, waer door het loot op zyne hoogte wordt ge- bragt en gehouden. Hoe te Wanneer men deeze (linger wil ftellen op
fteiien op eenen houten vloer fchuift men eerft den looper
eenen , . .
houten naer onderen, en neemt een van de beenen in
iedcre hant, en de twee anderen ftelt men op den vloer, en laet het middenftuk zoo zakken, dat
|
|||||
€K © ><$ 7?
|
|||||
dot het recht ftaet, wanneer men de twee andere
beenen mede laet vallen; op het middenfluk daet men een of twee vuiftflagen aen weder zyden, om de puntjes wat in den vloer te druk- ken, en zet vervolgens het plankje en het glas met zynen hoogen kant, juift onder het klepelt- je, fchuifc den looper naer boven, om te zien of het middenfluk recht ftaet, en laet het loot zoo veel zakken als noodigh is. Indien men deeze flinger op eenen ftee- Er hoe
or op etne
nen vloer wilde plaetfen, zoude dezelve ceener.
op eene plank dienen te worden geftelt, of op de wyze van de dubbele flinger , hier voor §. 11. befchreeven, met eenen voet en ftelfchroeven behooren te worden voor- zien, wanneer men, in plaets van beenen , ook koperdraet van n°. i zoude konnen gebruiken. Men zoude voor voet -ook eene plank van duims hout konnen neemen, breet 12, en lang 28 d., onder ieder einde een klampje van 2 d. breet en \ dik fpykeren , om het fcheuren te beletten , en het eene einde met twee en bet andere met eene ftelfchroef konnen voorzien, wanneer de flinger gemakkelyker dan met vier fchroeven zoude konnen worden geftelt; en zoo men, in plaets van een bierglas, een klokje nam, van die, welke in een fpeelend horologio worden gebruikt, het zelve op een fchuifje fchroefde, dat onder twee leiers, op het midden van de plank, naer de lengte, te fpykeren, liep, om |
|||||
7<5 #« 0 >&
|
||||||||||||||||||||||
het juift onder het loot te konnen brengen,
zouden de ftaeken wat korter konnen vallen; en by aldien die klokje A tot klank hadde, kon het ook dienen, om , by gebrek van blaes inftrumenten, die, welke geftreeken worden, naer het zelve te ftemmen. |
||||||||||||||||||||||
t •■ t
|
||||||||||||||||||||||
De dubbele flinger zoude men ook zonder
yzere roeden konnen maeken, en in derzelver plaetfe ftaeken gebruiken, waer aen de loopers, op de wyze, ajs zoo even is gezegt, met ban- den vaft waeren, en met haere neusjes langs den flander beweegden, of wel langs een bies- je, aen weder zyden van den zelven te leggen, ter breete en dikte van eenen halven duim. Het trekken van het hout der ftaeken zal, by eene flinger van 54 d. lengte, niet te vreezen zyn, aJs het met oli beftreeken en vernift. vvordt §. 17. |
||||||||||||||||||||||
De dubbe-
le (linger kan,zon- der yzere roeden, gemaekt worden. |
||||||||||||||||||||||
§> 2d.
|
||||||||||||||||||||||
By het vervaerdigen van (lingers behoort
|
||||||||||||||||||||||
By het
vervaer- |
||||||||||||||||||||||
men dezelve voetmaet te gebruiken, om de-
|
||||||||||||||||||||||
flifgerir ftukken op eene egaele wyze te konnen fpeelen,
|
||||||||||||||||||||||
dcztlve
voetmaet
te gebrui- ken, |
zonder eene vergelyking der maeten , in ver-
fcheide Landen en Diftri&en gebruikelyk, noo- |
|||||||||||||||||||||
digh te hebben, het welk van geenen geringen
omilagh zoude zyn ; ik hebbe daerom, tot ge- mak der geenen, by wien de Rynlantfchemaet niet
|
||||||||||||||||||||||
#< 0 >«$ 7?
|
|||||||||||
niet ingebruik is, en om het verfchil, dat in die
gemeene duimftokken plaets heeft, de lengte van vier duimen aengeweezen PL 3. Fig. 1. §• 27.
Men heeft, in de Muziek, 00k tekenen van
|
|||||||||||
zwygen in gevoert; deeze is men gewoon Pau-
zen te noemen, daer zyn 'er die geheele mae- |
Pauzen,
PI. 1.
Fig. 7, 8„ |
||||||||||
ten aenduiden, eene, die eene halve maet be-
tek6nt, welke 00k voor eene witte noot met eenen flaert wordt gebruikt, om dat deeze, in de gelyke maeten, doorgaens eene halve maet voorftelt, en wyders voor iedere heele en ge- deeltens van eene noot een byzonder teken, welke veele fofpieren of zuchten noemen, naer het Ifaliaenfche fofpirare, en wel een vierendeel fofpier, een half vierendeel Jo/pier en zoo voorts; eenige Meefters hebben 00k de belachelyke ge- woonte, om hunne Leerlingen, by iedere pau- ze, die eene telnoot of een gedeelte derzelve voorftelt, eenen grooten of kleinen zucht te lae- ten doen. By de pauzen, die halve of mindere gedeel- Mfctyt
r .. P . van die
tens van nooten aenwyzen, dient men in acht voorhai-
te neemen het geene §. 9. met opzicht tot de renn,°of telnoot is gezegt; koomt het teken in plaets van j^"* deeze, welke altoos de voornaemfte van de hal- ten» k0°- ven is, zwygt men lets langer; ftaet het in de plaets der geene , die alleen tot eene leiding dient, is het zwygen iets korter, Einde*
|
|||||||||||
7* *« 0 >#
|
|||||
feel™' Eindelyk heeft men eene Pauze, die men
v-atzeaen eene generaele noemt, en aenduidt, dat alls
inftrumenten moeten zwygen, tot zoo lange hy, Fig. 9. die de eerfte ftem zingt of fpeelt, zyne cadance
of caprice} beter fantaifie , heeft gemaekt, en een tcken gceft om weder te beginnen, het welk gemeenlyk door eenen langen triller en buiging van het hooft of gantfche lichaem, of wel door eenen trap met den voet, als 'er eene nieuwe maet volgt, wordt aengeduidt; hier omtrent is aen te merken, dat, wanneer het te- ken der generaele pauze tot dat einde wordt ge- bruikt, het dan, by de Franfchen den naem van Pnwtd'cr- p0int tforgue draegt, en doorgaens voorkoomt
in langzaeme ftukken boven de dominante of quint van den gronttoon , of ook wel boven de finaele of fluitnoot; men loopt in eene lange fantaifie door verfcheide toonen, doch men heeft als eenen vaften regel aengenoomen, om altoos in den gronttoon van het ftuk te eindigen. Dit zelve teken dient ook om eene generaele
ruft aen te duiden; de Franfchen noemen het Point dt dan Point de repos, en het werd, wel eer, in rtpos' langzaeme ftukken, zeer veel, het zy in het begin, midden of einde gebruikt; men is ge- woon de noot, daer het boven ftaet, fmorzato, dat is uitdoovende of verdwynende voor te draegen, en de volgende weder levendigh aen te vangen, om dus de Toehoorders als te ver- rasfen en tot aendacht op te wekken: maer de- wyl de tyt van ruft, door het teken der gene- raele |
|||||
« e >$ 79
|
|||||
raele pauze aengeduidt, onbcpaelt is, ontftaet
daer door dikwils confufie by een fterk accom- pagneraent; het was derhalven beter hetfmorza- to, door het gewoone teken en eene noot, die de lengte hadde, welke het behoorde te duuren, aen te wyzen, en den tyt van ruft, na het ftmrzato, door pauzen; hier door zoude men ook beletten, dat het niet voor een teken van een point d'orgue worde genoomen. In ftukken, waer achter men dacapo vindt, mo.
wordthetook gebruikt, om in het eerfte deel het einde aen te duiden; veele ftellen 'er dan het woort Fin of diergelyke onder, waer door alle twyfeling wordt wech genoomen; maer de- wyl dit woort voldoende is, wordt het teken overtolligh, en daerom zoude het beter zyn het teken daer ook niet te gebruiken. Eindelyk vindt men het zelve teken, nu en Men
dan, achter het Ritornello of de Tutties van een vindt de Concert; hier kon het wel ecr van nut weezen, pauze ook om de confufie voor te koomen, die de filo »wwmJ* fpeeler zoude konnen veroorzaeken door het °,{,sdeTut' quaelyk tellen der maeten, die voor heen door pauzen werden aengeweezen; maer federt men heeft ingevoert om het ritornello en de tutties mede, in de ftem van hem, die het fob fpeelt, te fchryven, wordt het niet alleen onnoodigh, maar ook ondienftigh, om dat door de onbe- paelde ruft, die het aenwyft, de maet afgebroo- ken wordt, en gelegenheit gegeeven, dat de fob
|
|||||
/o/o fpeeler, die niet zelden door drift of vfee*
ze is aengedaen, zich overhaefte, en dus het fob te fchielyk fpeele; daer in tegendeel, wan* neer hy op het laetfte van het ritornello of tutti mede aenvangt, en in de maet voortfpeelt, hy daer aen niet wordt bloot g-ftelt. g. 28.
De nooten worden ook verlengt, door eenen
tittel achter dezelve te ftellen , en dit heeft plaets, zoo we! in de gemeene als verdubbelings en verminderingsnooten §. 4.; zie hier waC men met opzicht tot de eerften heeft in acht te neeraen, en dat op de twee laetfte foorten toe- pasfelyk is; alleen met dit onderfcheit, dat de zwarten de dubbelen der verdubbelingsnooten zyn en de halven der verrninderings Wanneer achter eene dubbele noot van het gemeene foort, naemelyk eene witte met eenen ftaert, een tittel ftaet, duidt zuJks aen* dat die noot zoo lang is als drie zwarte telnooten; ftaet de tittel achter eene van deeze, is het klaer, dat de eer- fte van de twee halven, die volgen, en welke hier de eens geftreepten zyn, de tittel is, en dat vervolgens die noot en tittel byna zoo lang moeten gehouden worden als twee te'nooten of twee zwarten; dewyl de tittel, in plaets van de eerfte halve, koomt, welke eerfte de telnoot der twee halven is, en bygevolge de overfchie- tende tweede halve niet anders dan eene leiding tot de daer navolgende telnoot j hier ftruikden de
|
||||
' -
<ite meefte Leerlingen, die zich, zoo het fchyntr,
niet konnen verbeelden, dat zoo een klein ftipje
byna zoo lang-als eene geheeje noot moet ge-
houden worden, het welk echter ten uiterften
klaer is, om dat de tittel de telnoot verbeelt
§. 9., en niet zelden die van eene volgende &'£ &i'
maet aenduidt 5 veele Componiften. verkiezen
dan echter liever , duidelykheits halve,. eene
noot te gebrtfiken * en over die twee een boogie Boogje of
n . 11 kroontje,
of zoo genaemt kroontje te ftellen, het welk over twee
aenwyft, dat die nooten by elkanderen behoo- ren , en in eenen ftreek of adem moeten wor- den gefpeelt; de Franfchen nocmcn ze note legate §. 40. |
||||||
Om de tittels en langc nooten, die twee, foe de ■
vier of acht telnooten oevatten, te leeren uit- ungenoo. houden, da'er veel aengelegen is, konnen de ren uit- Leerlingen deceive in enkele telnooten deelen, houdea• met z,e te onderfcheiden ,. door eenen kleinen nadruk aen denzelven ftreek of adem te geeven j waer in ze moeten worden gefpeelt, het welk niet onaengenaem luidt. :
Men zal by Zeer ha'euwkeurige Componiften Twee tfc-
vinden, dat'er twee tittels, naeft elkanderen, tel3' achter eene telnoot ftaen, dezelve duiden aen, fl'.I,Fig' dat de noot daer door drie quart wordt verlengt,' zynde de tweede tittel de helft van die herd voorgaet, het welk uit het volgende nootje dui- delyk blykt; deeze dubbele titteling gefchiedt yoornaemelyk, om dat de volgende telnoot j F dia |
||||||
S2 <K Q >&
|
||||||||
die door den eerften tittel wordt verbeelt, niet
te kort zoude worden gehouden, en het noot-
je , dat dan alleen de leiding tot de volgende
Leidin- telnoot is, te lang: dewyl de leiding altoos kort
IirooiT" <^ent te weezen» za' ^e Muziek fierlyk worden
korc voorgedraegen; waerom men niet zelden by op-
of afgaende halve nooten, waer van de eerfle
en derde telnooten zyn, eenen tittel zal vin-
den, oni aen te wyzen, dat de leidingen zeer
kort moeten worden afgeftooten.
Ti-tsiby ^en h^ient Z1C^ 0°k van eenen tittel by drie
drie: op- op- of afgaende nooten , doch op eene tegen^ de noo- geftelde wyzc, dewyl de twee eerften kort zyn, omdat ze tvveemael worden geftreept by de ge- ZJ\*' >s' meenenooten, en de derde niet, en by de ver- dubbelingsnooten de twee eerften driemael, en de laetfte maer eens; derhalven is de laetfte ecne telnoot, de tittel daerachter ftaende eene halve , en de twee voorften , die twee- en drie- mael geftreept zyn, niet dan twee quarten; en spieopi dewyl, zoo als bekent is, ecne Syncope, Deel- neet of Qf j3reeknoot, die tusfchen twee nooten van xj recti-
noot- mindere waerdy ftaet, moet worden gedeelt of
gebrooken, om eene gelyke afdeeling van tel- nooten te bekoomen, het welk gefchiedt door watnadruk, by de tweede helft aen denzelven ftreek of adem te geeven, waer in ze wordt ge- fpeelt, behoort derhalven de eerfte helft der tel- noot tot de twee quarten, en de andere helft tot den tittel, die eene halve noot verbeeldt, en ver- volgensdoor deeze byvoeging eene heele telnoot, en
|
||||||||
-
|
||||||||
en dus de langfte der drie nooten voorftelt,
waerom de zelve, by het fpeelen, wel dient te worden uitgedrukt, zonder echter daer toe eenen nieuwen ftreek of adem te gebruiken, omdat een tittel altoos aen zyne voornoot wordC geflcept; deeze figuur van drie nooten en een tittel wordt gemaekt van twee telnooten, die eene terza of drie in hoogte verfcheelen; dezelve figuur vindt men ook voor twee halven , die het zelve verfchil hebben, maar dan is de laetfle by de gemeenenooten eens, en de twee voor* flen driemael geftreept; en by de halven der verdubbelingsnooten is de laetfle tweemael, en de twee eerften vierrnaal geftreept; de tel- noot, welke de eerfte der twee halven is, wordt hier door kort, en de laetfle of leiding tot eene volgende , welke hier de derde is, verdwynt geheel, omdat de eerfle helft der zelve by de tweede, en de andere by den tittel koomt, die daer door eene halve noot en dus de langfte wordt; deeze figuuren draegen zommige Spee- lers niet wel voor, omdat ze de deeling daer van niet kennen. 5- 29.
EenTriller of Tremblement wordt, door de Triiief.
Franfchen, met een enkel kruisje aengeweezen, pi.z. fig en door de Italiaenen en Duitfchers, met t of ** eo l}' tr; de Franfchen flaen den zelven by den aen- vang langzaem en op het einde fchielyk; doch de Italiaenen en Duitfchers flaen hem egael, hy F % heeft |
||||
®€ 0 ><&
|
|||||||||||||||||||||||||||
u
|
|||||||||||||||||||||||||||
heeft tot inleider de noot, die boven legt, het
zy ze een heelc of halve klank hooger is, wan- neer men van boven naer beneden ipeelt: maer wanneer men van onderen naer boven gaet, neemt men de noot, welke een heelc of halve klank laeger is, en dan noemt men hem ook wel |
|||||||||||||||||||||||||||
Vanonde-
ren naer boven noeint men hem ook mor- |
|||||||||||||||||||||||||||
betekenen
|
|||||||||||||||||||||||||||
Zommige
|
|||||||||||||||||||||||||||
eenen mordant §. 36.
|
|||||||||||||||||||||||||||
hem dan met eene m, die doorgaens vry ondui-
delyk voorkoomt, waer mede eenige ook den dubbelen triller, gelyk ook de beeving aenwy- zen, doch quaelyk, om dat voor ieder een by- zonder teken noodigh is, zal men het eene niet voor het andere neemen. |
|||||||||||||||||||||||||||
Dc triller wordt op verfcheide wyzen voor-
gedraegen; fomtyts wordt de geheele noot ge- trilt en byna niets aen den inleider gelaetcn; veeltyts maer de halve, wanneer de helft aen den inleider wordt gegeeven; nu en dan wordt de noot plat getrilt, waer door men verftact, dat de eerfle helft wordt getrilt en de laetfte ge- houden, of wel de eerfte gehouden en de laet- fte getrilt; na de trilling laet men, in den zcl- ven ftreek of adem veeltyts noch, zeer fchielyk, twee nootjes hooren, waer van het eerfte een heelc of halve klank laeger, en het tweede de- ceive noot is, die men heeft getrilt; dit noemt men eenen Dubbelen triller, en deeze is de fraei- fte en het meeft in gebruik, eenige wyzen hem door eene Hoogduitfche in plaets van eene Ita- liaenfche d aen, door welke laetfte die aenwy- zing echter wel zoo gevoeglyk konde gefchie. den
|
|||||||||||||||||||||||||||
Onrler-
fch'i.le
cullers. |
|||||||||||||||||||||||||||
Bubbele
cnlkr. PI. I F.g.
16. |
|||||||||||||||||||||||||||
,.,J.-—«.
|
|||||||||||||||||||||||||||
■—^*_~.........
|
|||||||||||||||||||||||||||
'
|
|||||||||||||||||||||
<8><C $ >«&
|
|||||||||||||||||||||
35
|
|||||||||||||||||||||
den- §. 16. te mecr om dat de Hoogduitfche,
op byzondere wyzen gemaekt wordende, door- gaens zeer onduidelyk voorkoomt, en zoo alge- meen niet bekent is. Zommige gebruiken ook eene d om daer door acn te duiden, dat men van eene noot 'er drie zal maeken, met naeme- lyk eene laeger te gaen en weder op de eerfle te koomen, by voorbeelt voor a, te fpeelen a, g, a, in eenen ftreek of adem, of wel a, b, a, en dus een .Drietje of Triooltje daer voor te Drietje of maeken, welke drietjes altoos, duidelykheits hal- ven , in nooten behoorden te worden aange- weezen, en met hct fyfer 3 voorzien, zoo als de meefte componiften gewoon zyn, welke daer door beletten, dat de Speeler gecne quaede kcuze doe, en eene hooge noot, in plaetfe van eene laege, neeme, of wel eene laege daer eene hooge.beter zoude zyn; ze koomen veel voor, zoo wel op-als afgaende, en niet zelden met fprongen , dikwyls ook dubbelt onder het fyfer 6; veele flellen 'er in het geheel geen fyfer bo-? ven, meenende, dat het genoeg is drie of zes nooten , aen elkanderen , met een of twee ilreepen, vafl te maeken; ze worden altoos, het zy men ze fleept of ftoot, egael voor ge- draegen; dat is de eene niet langer gehouden dan de andere; ze zyn onbedriegelyke aenwyzers der enkele maet §. 19. en behooren, om he? fchielyk leezen te bevorderen, altoos door het fyfer 3 en 6 te worden aengeweezen. Men dient,byhettrillen,voor al zorge te drae- nsrechte
' F 3 gen, *"»> ^ |
|||||||||||||||||||||
^,
|
|||||||||||||||||||||
■
|
|||||||||||||||||||||
_ _
|
|||||||||||||||||||||
.
|
|||||||||||||||||||||
hat trii- gen, dat men de rcchte noot, het zy eene naturelle,
jnleider of wel eene met enkel kruis of mol betekent, taen.ee" of wel met een dubbelt teken voorzien, tot in- leider neeme; nu en dan vindt men hem door een klein nootje aengeweezen , maer veeltyts is men verplicht op den toon, waer uit men fpeelt, acht te ge'even, en daerom , eer men Wnden. begint, wel naer de fleutel te zien, om te wee- ten , of de noot, die men tot inleider behoort te gebruiken, naturel is, of door tekenen ver- hoogt of verlaegt, doch dit is niet altoos vol- doende, om dat de pasfafie, die men fpeelt, uit eenen anderen toon kan zyn dan die, wel- ke, by de fleutel, door de tekenen, is aenge- weezen ; indien de noot, welke men tot inlei- der noodigh heeft, in'dezelve maet is, die men fpeelt, of deeze maer even voorgaet, zal men zelden misfen met ze tot inleider te neemen; de onderrichting van een Meefter, die den bas con- tinuo verftaet, of een zeer geoeffend gehoor Beft hem is echter de befle leidsman; het zoude daerom |
||||||||||||
aen te
wyzen |
voorLeerlingen en Liefhebbers van nut weezen,
|
|||||||||||
den inleider door een klein nootje aen te wy-
zen, daer verandering van toon plaets hadde. weike De componiflen zyn in het aenwyzen der tril-
trlikn" " lers zeer dnachtzaem,, en daerom konnen de
volgende gcneraele regels van dienft zyn; nae- melyk, dat de noot'voor het befluit doorgaens behoort te worden getrilt; dat, als 'er twee nooten van gelyke hoogte na elkanderen volgen, de laetlte, gemeenlyk, eenen' triller vereifcht ' •■' ,! als |
||||||||||||
TT"ia"%ii-itt;-flit'H i'HtffltiH
|
||||||||||||
«K 0 ><$
|
|||||||||||||||
87
|
|||||||||||||||
aJs ze geene «ote /egate is §. 30. en dat men van
eene korte op eene lange noot koomende de laetfle 00k mooge trillen , of daer op eenen voorflagh van onderen naer boven, of van bo- ven naer onderen, maeken §. 35. 00k lean men op de eerfte der halve nooten twee of drie fla- gen doen, welke de Franfchen door het teken van den mordant aenwyzen en Pine h, knypingen noemen; zommige wyzen de pinch door twee kleine ftreekjes boven de noot aen, wat fchuins van de rechte naer de linke hant, van boven naer beneden, gehaelt, doch deeze fchynt men beide wel te konnen misfen, ten zy men de twee ftreek- jes voor pinch van boven naer onderen, en de m voor pinch van onderen naer boven wilde gebrui- ken, daer men noodigh acht ze aen te wyzen. |
|||||||||||||||
Pinch,
knypin- gen. |
|||||||||||||||
Men heeft 00k eenen triller, die de Franfchen Trtmtie-
|
|||||||||||||||
mnt brifi
gebroo- ken tril- ler. |
|||||||||||||||
cadence of Tremblement hrifi, gebrooken triller
noemen, en daer in beftaet, dat men den inlei- der der befluitnoot, of die het akkoort van de- zelve maekt §. 53. in twee deelen breekt, door achter deszelfs voornoot eenen tittel te ftellen, en van de overige helft twee of drie korte noo- ten te maeken, die naer de befluitnoot leiden, welke in eenen adem of ftreek aen de voornoot worden gehecht; de eerfte daer van wordt even getrilt, en dit wordt aengeweezen door het teken van den mordant, het welk duidelyk is, wanneerze van onderen naer boven gaen, maer van boven naer onderen diende men de twee ftreekjes te gebrui- ken3om dat die kleine trilling eigenlyk eene pinci is, F 4 P??r |
|||||||||||||||
'-
|
|||||||||||||||
----------r ■■ ...... ,>-■■■------------- -_____
|
|||||||||||||||
88 <8K ® >&
Daer is 'er noch een, die de Franfchen Cadenet
m^Tt'^s of Trembkment jette, geworpen triller noemen, pworpen om <jat men ,jen ze]ven zonder inleider, raaer truler. *
met eenen loop van twee, drie of meer, op- of
iafgaende fchielyke nootcn flaet. En eindelvk is 'er een foort van triller, die
meht, de Franfchen b'lattcmcnt of Trcmblant,en vvy Bee- Beevifig, ving noemen; op de ftryk inftrumenten vvordt dezelve voortgebragt door den vinger, die de noot maekt, vvat achter en voor over te buigen, en op de blacs inftrumenten flaet men hem door- gaens op de kanten der gaten; het is eene na- bootzing van den tremulant op het orgcl, en wordt byna by alle lange uit te houden nooten gebruikt; zommige zetten boven denzelven het teken van den mordant om de beeving, die ze Trembkment Jerri noemen, aen te wyzen, doch het fchynt duidelyker te weezen, in plaetfe van eene m, die eenen korten triller van onderen naer boven aenwyft , een golvend ftreekje 'er dvvars boven te haelen ; dit ftreekje wordt door zommige , doch ten onrechte , gebruikt, om aen te toonen, dat de telnooten, welke dee- ze lange nooten bevatten, in den zelven ftreek Of adem, onderfcheiden behooren te worden voorgedraegen, waer toe anderen zich vanftipjes bedienen; duidelyker zoude het echter zyn de waer ^an§e noot in teln°oten te verdeelen, ze te ftip- eene urn- pen en 'er een boogje over te haelen §. 30. Hy, derrich- die met opzicht totde trillers eene ampele onder- tr"ners te richtirig begeert, kan voor zoo veel defiool en vinden. •'> dierTC-
V. CU ' ° ■
|
||||
diergelyke ftryk inftrumenten betreft, met zeer
veel nut leezen, de Inleiding tot bet grondigh onder- wys in het behandelen der Fiool door Leopold Mozart, tet Haerkm by Enfchede in ij66 ge- drukt, daer hy ook de applicatuur en yerfcheide andere nuttige zaeken zal aentreffen; en, met opzicht tot de dwarsfluit, kan men niet wel ontbeeren het Grondigh onderwys van den aert en de recbte bebandeling der Dwarsfluit, door ' J o h a n n Joachim Quantz in 1752 uitgegeeven; uit bet Hoogduitfch vertaelt door Jacob Willem Lustig in 1754, en gedrukt te-Amjlerdam by A. Oloffen, zonder Jaertekening; ten zy men ge- noegen wilde neemen met de Nieuive manier, om binnen korten tyt op de Dwarsfluit te leeren fpeelen, door A. Mahaut, gedrukt te Amjlerdam by J. J. Hummel zonder Jaertekening ; en met be- trekking tot de klawier inftrumenten zal men met vrucht zich oeffenen in de Aenleiding tot bet Klawier fpeelen van Friederich Willem Marburg; vertaelt, en met opbelderingen en by- voegfelen voorzien, door gemelden Lustigh, mede gedrukt by Hummel in 1760, de prys van het eerfte is zeven, van het tweede zes guldens , en van de twee laetften ieder zesendertigh ftuivers. Men kan tot eenen generaelen regel aennee-
men, dat men altoos moet trillen met den vin- ger, die de nootmaekt, doch deeze regel lydt, by de onvolkoome inftrumenten, als de dwars- fluit is, verfcheide uitzonderingen, welke men in de gemelde werken zal vinden. F 5 §• 30*
|
|||||
■j^fy^_______________^^Ji „*«w^
|
|||||
■ ■
|
|||||||||||||||||||||||
------------!-------------'
|
|||||||||||||||||||||||
90
|
|||||||||||||||||||||||
6- 30-
|
|||||||||||||||||||||||
Als 'er boven verfcheide nooten een zoo ge^
naemt kroontje of boogje wordt gevonden, duidt het zelve aen dat ze moeten worden ge- fleept, dat is in eenen ftreek, of ademftoot ge* fpeelt, en wel zoo, dat de telnooten §. 9. haere waerdy en kracht niet verliezen, vooral de eer- fle en derde der halven; de enkele zwarten zyn de halven der verminderings , de eensgeftreep- ten, die der gemeene, en de tweemael geftreep- ten, die der vermeerderingsnooten §. 4. |
|||||||||||||||||||||||
No 0 ten
ondereen
boogje.
PI. 1.
Fig. 17. |
|||||||||||||||||||||||
Men gebruikt 00k noch eenen boog om aen te
duiden, dat de eerftemael moet gefpeelt worden de Fuffo of de loop naer de eerfte noot van het fluk, welke men op 't einde der eerfte afdeeling onder of boven eenen boog vindt; by de reprife of tweede. reize flaet men den loop over, en fpeelt alleen de befluitnoot; in de bas item koomt die boog zeer veel voor. Ook vindt men een boogje over twee nooten
van gelyke hoogte, waer van de eene het einde der voorgaende, en de andere het begin der vol- gende maet uitmaekt; de Franfchen noemen ze Note legate gebonde noot, om dat deeze twee niet anders zyn dan eene Syncope §. 28., die doojr het ftreepje, dat de maet aenwyft, is gefcheiden. |
|||||||||||||||||||||||
Boog
voor eene
Fufie of loop , naer de eerfle - » , |
|||||||||||||||||||||||
Note legale
gebonsle
noot.
|
|||||||||||||||||||||||
I3 eene
Syncopt.
|
|||||||||||||||||||||||
:. De Franfchen noemen ook Syncopes nooten
van gelyke hoogte, doch ongelyke waerde, door een
|
|||||||||||||||||||||||
Celyk
00k alle anderen,
die |
|||||||||||||||||||||||
<K ® >& 9t
|
|||||
een boogje vereenigt, en zulks metrecht: want ^ed'eegen
allenooten, die tegen de deeling der maet ftry- nng der
den, en derhalven verdeelt of gebrooken wor- "en.' ry"
den, zyn fyncopes. .; . Wanneer 'er ronde ilipjes boven de nooten GeiHpte
■; — . nooten
ftaen, noemt men zegeihpte, en daer over een ondereen
boogje gehaelc zynde, draegt men de nooten 00gje* egael in eenen ftreek voor, doch zoo,-dat ze Ffg.'is. ieder duidelyk worden onderfcheiden, het welk door den ftrykftok wat te drukken gefchiedt: maerals 'er puntjes, dat is ftipjes, die naer on- Gepunte. deren fpits toeloopen, boven ftaen, noemt P?> »• men ze gepunte, en daer over een boogje ge- m 20. haelt zynde, wordt iedere nopt afgefcheiden voorgedraegen j door den ftrykftok in den zel- ven ftreek even van de fnaeren te lichten, doch yoor blaes inftrumenfceh zyn de boogjes onnoo- digh, om dat de geflipte nooten altoos in eenen ademftoot worden gefpeelt, en alleeh door de vermeerdering van den wint onderfcheiden, of 'er een boogje boven is of niet; en de gepunte nooten, het zymet of zdiider boogje vOorkoo- mende, worden altoos kort en fcherp met de tong geftooten, en'met eenen fcherpen korten ftreek door een Fioolift uitgedrukt, als 'er geen boogje boven ftaet; ze worden 00k egael, dat is alle even lang gezongen of gefpeelt, offchoon ze maer halven of quarten mogten weezen; niet zelden vindt men ftipjes voor puntjes, en boog- jes , daer ze onnoodigh zyn, geftelt door on- kundigen, die het onderfcheit niet weeten; de goede
|
|||||
"
|
|||||||||||||||||||||||||||||
m®>®
|
|||||||||||||||||||||||||||||
pa
|
|||||||||||||||||||||||||||||
goede fmaek dient dan Onderwyzer of Scheids-
man te worden. ; - ; |
|||||||||||||||||||||||||||||
5- 3i-
|
|||||||||||||||||||||||||||||
Aenwy-
zer. Cufloi of
Guidon. PI. I.
Pig- 21. |
|||||||||||||||||||||||||||||
Aen het einde van iederen regel van een Mu-
ziekftuk , dat behoorlyk is gefchreeven of ge- drukt, vindt men een teken, het welk de plaets aenwyfl van de eerfte noot van den volgenden regel, eh dus niet anders is dan een Aemvyzer of Cujlcs der Muziek, omdaer door den fpeelen- den in het vaerdigh leezen te hulpe te koomen; de Franfchen noeraen dit teken Guidon. |
|||||||||||||||||||||||||||||
Idere Hem
•fionder- lyk te fchryven en te drakken. |
|||||||||||||||||||||||||||||
Men vindt nach yeele fobs en dues, daer de
twee rtemraen onder elkanderen llaen; die is ten uiterfteh hinderlyk,, niet'alleen in het leezen, orn dat men telkens eenen regel moet overflaen, maer zelfs in zich te plaetfen tot' het fpeelen, vooral, wanneer men niet fcherp van gezicht is; het zoude derhalven zeer nuttigh zyn iedere flem. afzonderlyk te fchryven en te drukken. |
|||||||||||||||||||||||||||||
6
|
|||||||||||||||||||||||||||||
. 32-
|
|||||||||||||||||||||||||||||
/> c; *'
|
|||||||||||||||||||||||||||||
Daer een Allegro, Adagio, Prejlo of andere
afdeeling van een Muziekftuk, het zy een Con- cert, Symphonic of ander, eindigt, vindt men een teken, beftaende uit twee ftreepjes, dwars door de vyf Muzieklinien , of wel alleen door de drie raiddelften getrokken , dicht aen den ande- ren,
|
|||||||||||||||||||||||||||||
Afdeeling
van een Muziek- ftuk. PI. I.
Fig. 23.
|
|||||||||||||||||||||||||||||
—----------Ch^iU-* -.— ■ *«& ________
|
|||||||||||||||||||||||||||||
<M e ><& 93
|
||||||||
ren, achter welke ook wel een figuurtje wordt
gemaekt; en ze duiden aen, dat de afdeeling uit is, doch zoo 'er twee of meer tittels voor- ftaen, dat men ze noch eens zal zingen of fpee- *#"/' of len, en dan noemt men dit eene Repri/e of Her- iing. haeling. Wanneer eene afdeeling, het zy Alle- pi. t. gro, Adagio, Prefto, of andere, in twee deelen ,g' n' is gedeelt, vindt men, achter het eerfle dezelve twee ftreepjes, en voor en achter deeze, twee of meer tittels, waer door wordt aengeduidt, dat men het gezonge of gefpeelde noch eens zal herhaelen. En, als men verlangt, dat het tweede deel mede zal herhaelt worden, vindt men dezelve twee ftreepjes aen het einde, en daer voor twee of meer tittels ; fomtyts ook daer achter. Twee tittels voor de ftreepjes zyn echter voldoende, om de repri/e, zoo wel van het eerfte als tweede deel der afdeeling, aen te wyzen; doch, voor het fchielyk leezen , is het noodigh , de ftreepjes, vooral die achter het eerfte deel, wat breet te maeken, en zelfs ze met een kapje of ftrikje te voorzien, dat boven en onder de linien uitfteekt, dewyl het niet zelden gebeurt, dat men die, welke achter het eerfte deel ftaen, by de reprife van het twee- de niet fchielyk genoeg kan vinden. Eenige maeten van het einde eener afdeeling van een k'«*»*«» Muziekftuk, vindt men nu en dan, aen het be- herhae- gin eener maet of wel in dezelve, na eene of lmg" meer nooten, eene ry tittels, dwars door de %.%. vyf linien; dezelve duiden eene kleine reprife of herhaeling aen, hier in beftaende, dat als men de
|
||||||||
.
|
||||||||
94 <8K • >$
|
|||||||||||||||||||
de afdecling ten einde is, men van die tittels
noch eens tot het einde zal zingen of fpeelen; ik zegge ten einde is, om dat deeze kleine reprife niet meer dan eens wordt gezongen of gefpeelt, en dus dezelve nooten driemael, by een ftuk dat eene rep-ife heeft, en by een dat geene reprife heeft, alleen tweemael. Van deeze reprife of ry met tittels, dwars door de vyf linien, bedient men zich ook, wanneer 'er, in het affchryven van het Muziekftuk, een abuis is begaen, met naemclyk eene of meer maeten, die 'er twee- mael moeften flaen, maer eens te fchryven; in zulk een geval ftelt men aen het begin en einde van die maet of maeten eene ry tittels, welke aenduiden, dat ze herhaelt zullen worden; zom- mige zetten 'er dan ook noch bis boven, en hae- len over de geheele maet of maeten een boogje; doch dit is overtolligh, dewyl een van beide voldoende is. De tekens, die eene reprife aen- wyzen, zyn derhalven voornaemelyk uitgedacht, om niet tweemael het zelve te fchryven. |
|||||||||||||||||||
Rfprife,
<.'j!i een abuis, in "t affchry. veu be- Raen , te herftel- len. |
|||||||||||||||||||
Rtprife ,
waerom uitge- &n lit.
|
|||||||||||||||||||
5- 33-
|
|||||||||||||||||||
De Abbreviatura of verkorting heeft men in-
gevoert, om met mindere moeite een ftuk te konnen fchryven; ze beftaet eigenlyk daer in, dat, wanneer eene pasfafie verfcheidemaelen achter den anderen voorkoomt, men dezelve in de eerfte maet voluit fchryft, en in de volgende ze alleen aenwyft: want, in plaets van vier noo- ten |
|||||||||||||||||||
Abbrevia-
ture* of verkor- tmg. |
|||||||||||||||||||
Eeiie_
noot in plaets van vier. |
|||||||||||||||||||
ten vangelykehoogte, die eens geftreept zyn4
fchryft men eene witte noot, die dezelve hoogte heeft, en haelt door het midden van den ftaert eene ftreep. In plaets van acht nooten van ge- lyke hoogte, die tweemael geftreept zyn, be- dient men zich van dezelve noot, en ftreept den ftaert tweemael, en , zoo de eene vier hooger zyn dan de andere vier, bezigt men voor iedere vier eene zwarte noot met eenen ftaert, en zet de eene zoo hoog als de vier eerften, en de andere als de vier laetften, welke twee nooten men mede tweemael ftreept. Om zes nooten , waer van de ie. , 31 en 5* even laeg, en de 2*, 4.1 en 6e. even hoog, en met eene ftreep gebonden zyn, verkort voor te ftellen, fchryft men twee witte nooten, de eene zoo hoog als de drie eerften, en de andere als de drie laetften, en ftelt eenen tittel achter ieder derzel- ve; men haelt ze vervolgens van boven naer be- neden aen elkanderen, en door deezen gemeenen ftaert, een fchuins ftreekje van de linke hant naer boven; zyn ze tweemael geftreept, gebruikt men daer toe twee zwarten op dezelve wyze. Zommige hebben, om de Arpeggios of de pasfa- fien b, g, d, g, en a, /, d, /, &c. welke in plaets van eene telnoot der vermeerderingsnoo- ten koomen , en daerom drietnael geftreept worden, verkort voor te ftellen, zich bedient alleen van de nooten b, g, d, en a, /, d &c, welke zy recht onder elkanderen fchryven, de ftaerten van de eene noot aen de andere op- waerts haelen, en de bovenfte ftaerten met eene ftreep
|
||||||||||||
Eene
voor acht. |
||||||||||||
Twee
voor
ache.
|
||||||||||||
Twee
voor zei. |
||||||||||||
Drie voor
vier. |
||||||||||||
9<5 #< m ><&
llrecp aen elkanderen verbinden. En oti^ eeri
drietje, dat voor eene telnoot der gemeenenoo- ten koomt , en daerom maer eens geftreept wordt, te verkorten , fchryven zy de nooten. mede op gelyke wyze boven elkanderen , en ftreepen ze niet* Om alle deeze verkortiiigen wel te konnen
onderfcheiden, is het noodigh, acht op de waar- dy der nooten te geeven , die , door iedere flreep, de helft verminderen, zoo als in de af- beelding der nooten PL x, Fig. i, i en 3 kan worden gczien : doch alle deeze verkortingen koomen beter te pas in de Partituur of het opftel van den Componift, dan in afgefchreeve of ge- drukte Muziekftukkcn, omdat ze de Zangers en Spcclers konnen doen dwaelen. 6- 34-
In ftemmen voor inflrumenten, waer op men
geene akkoorden kan fpeelen, als, by exempel* de dwarsfluit, zal men nu en dan nooten boven elkander vinden; indien de onderften zoo laeg loopen, dat ze op het inflrument niet konnen worden gefpeelt, ishetklaer, dat het ftuk voor een ander inflrument is gecomponeert of fa- mengeftelt, en de bovenften 'er maer alleen zyn by gevoegt, om het 00k voor de dwarsfluit te konnen gebruiken , maer , wanneer voor het teken der reprife eene pasfafie van dubbele nooten voorkoomt, die op de dwarsfluit konnen worden gefpeelt,
|
||||||||||
Drie bo-
ven el- kanderen voor een drietje. |
||||||||||
Om de
verkor- tingen te onaer- fcheiden, op de waerdy der nuo- ten a he tegeeven. Ze koc-
men bcter te pas in de Parti- tuur, dan in Mo- zieklluk- ken. |
||||||||||
Nooten
boven el- kander voor in- ftruroen- ten , die geene ak- koorden hebben. Wat ze
aendui- den. |
||||||||||
<8K 0 ><$
|
||||||||||||||||||
97
|
||||||||||||||||||
gefpeelt, zal men ook gemeenlyk by de eene het
fyfer i en by de andere dat van % vinden, het welk aenduidt, dat men de eerftemael die van n . i , en de tweedemael die van n°. 2. zal |
Hoe te
fpeelen.
|
|||||||||||||||||
fpeelen.
|
||||||||||||||||||
5- 35-
|
||||||||||||||||||
Een krnis
verhoogt de nooi. PI. 1.
Fig. 2J.
|
||||||||||||||||||
Wanneer voor eene noot, het tcken van ver-
hooging , of het zoo genaemde duurteken, dat men een kruis noemt, wordt gevonden, het welk by de Franfchen den naem van di&fe draegt, wyfl het aen, dat die noot een zoo ge- naemde halve toon of klank hooger is. Zoo voor de noot het teken van verlaeging of zoo genaemde molteken ftaet, dat men gemeenlyk b noemt, en de Franfchen bemol, is ze een zoo genaemde halve toon of klank laeger; ik zegge met voordacht, een zoo genaemde halve toon of klank, om dat hier na zal blyken, dat het drie vyfde Van eenen heelen klank, en geenszins een halve klank is §. 44. offchoon ik deeze aenge- noome fpreekwyze in het vervolg behoude; ik zal echter het woort van klank, in plaetfe van dat van toon, gebruiken, om dat een toon acht klanken met het o&aef heefc §. 38 en 46". en dus van eenen enkelen klank behoort te worden onderfcheiden. De nooten door een van deeze twee tekenen Verhoogt, of verlaegt, die naer dezelve kruis of mol genoemt worden, dat zoo veel als fcherp en zacht wil aenduiden §. 39. worden weder tot haeren natuurlyken ftaet ge- bragt door een teken, dat men gevoeglykft eenen, G Her-
|
||||||||||||||||||
De b ver-
laegc ze. FI. I.
FL. *5.
|
||||||||||||||||||
Niet een
halve, maer drie vyfde klank. Onder-
fcheicca«> fchen klank en toon.
|
||||||||||||||||||
o8 <M ® ><&
|
||||||||||||
Herflel-
ler,tegen- teken,
Ccmtra- merk of ttqtarre. PI. I.
|
||||||||||||
Herfleller, een tegenteken of contramerknoemt,
waer aen veele den naem van vierkante B of B
quadro geeven, de Franfchen noemen het b4quarrt>
en zommige geeven het den naem van H, in na-
volging der Duitfchers, die gewoon zj'n de
vierkante B van Guido §. 38. welke tans den
naem van naturelle draegt, daer door aen te dui-
den §. 50. doch deszelfs figuur heeft niet veel
overeenkoomft met eene van die twee letters,
noch het gebrnik, dat men 'er tans van maekt,
met den aert der vierkante B; deeze verhoogde,
tentyde van Guido, den klank, en tans dient de
herfleller zoo wel om den klank te verlaegen als
te verhoogen, dat is, om zoo wel een kruis als
eene b wech te neemen , het zy die tekens toe-
valligh, by verandering van toon, in het ftuk
zyn geftelt, of tot den gronttoon van het zelve
behooren, en derhalven by de fleutel zyn ge-
plaetll; noch oniangs diende de herfleller alleen
om eene b wech te neemen, en de b als een te-
gengeflelt teken van het kruis, doch federt de
Muziek zich verder in de kruisfen en mollen
heeft uitgcbreidt, en men de dubbelzinnigheit,
die het gcbruik der b tot wechneeming van een
kruis veroorzaakte, heeft waergenoomen, is men
daer van afgegaen; zommige bedienen zich 00k
van den herfleller voor aen de fleutel eener af-
deeling van een ftuk, welke niet zoo veel kruis*
of moltekens heeft, dan de voorgaende, doch
hy is daer overtolligh, om dat de tekens, die
men by de fleutel dier afdeeling flelt, den toon
duidelyk aenwvzen.
De
|
||||||||||||
Gebruifc,
dac men 'er Cans
van
maekt.
|
||||||||||||
Waer toe
de-zelve, noch on- lanjs, al- Jeendieu- de. |
||||||||||||
Waer
overtol-
ligh.
|
||||||||||||
<SK # >& 99
|
||||||||||||||||
De tekens by de fleutel, op of tusfchen de li- *enk*,ne*
iiien geplaetft, werken op ajle de nooten der af- fle«ei» deeling van het Muziekftuk, die denzelven naem *e wer- voeren, offchoon ze verre boven of beneden die linien of cusfchenruimten worden gevonden, en de nooten veranderen niet, ten zy 'er een van de |
||||||||||||||||
drie hier voorgemelde tekenen, naemelyk een
|
En in het
ftuk.
|
|||||||||||||||
kruis, eerie b, of een herfteller voor wordt geftelt,
en deeze verandering duurt, gemeenlyk , niet langer, dan de maet, waer in het teken wordt gevonden; ik zegge gemeenlyk, om dat zommige daer van een misbruik maeken , willende, dat die verandering zoo lang zal duuren, tot dat 'er een ander teken volgt, doch deeze manier be- hoort men te vcrwerpen, om dat door dezelve zeer grobte abuizen, by het vergeeten van dat teken, ontftaen , en men minder tekens noq- digh heeft, wanneer men het teken alleen maer voor eene maet laet gelden, dewyl de pasfafien doorgaens kort zyn, enwelzoo, dat, dikwyls, in dezelve maet, al een tegengeftelt teken voor- koomt. , • % 36.
Daer zyn 00k in de Muziek eenige Sieraeden, Sierae-
en wel een klein nootje, dat voor eene halve, Mwsu»'i enkele of dubbele telnoot ftaet, zoo wel van. boven naer onderen, als van onderen naer bo- |
||||||||||||||||
ven, het welk men eenen Voorflagh noemt; aen
dat nootje geeft men volgens den fmaek der Ita- liaenen, die tans, byna, hier in, algemeen is, |
Voorik-
gen. PI. 1.
Fig. »8 en 19, |
|||||||||||||||
doorgaens de helft van de noot daer het voor
G % ftaet, |
||||||||||||||||
( ,
|
||||||||||||||||
range, ftaet, en wel de grootfte helft, dat is, zoo veel
als aen de telnoot §. 9. of eerfte van twee hal^ ven,wanneer het voor eene enkele telnoot wordt gevonden; en voor eene dubbele de jiiifte helft; heeft de noot de waerdy van drie telnooten, het welk plaets heeft, wanneer achter eene dubbele telnoot eenen tittel ftaet, zoo geeft men aen het kleine nootje die van twee telnooten of de ge- heele witte of zwarte noot, en laet aen den tittel, die van eene telnoot; by voorbeelt het kleine nootje was B , of D , en de noot met eenen tittel C, dan zingt of fpeelt men ze of 'er tweemael B, of tweemael D, en maer eens C, ftont; ja in de maeten van | en f worden nu en dan twee nooten van gelyke hoogte gevon- den, waer van de eerfte eenen tittel heeft, en aen de volgende met een boogje is gebonden; wanneer de eerfte, die drie telnooten verbeelt, eenen voorflagh heeft, koomt die voorflagh in plaetfe van de lange noot. In andere maeten, daer twee nooten van gelyke hoogte met een boogje Zyn gebonden, en dus tot eene note legate gemaekt §. 30. welker eerfte eenen voorflagh heeft, 'koomt de voorflagh mede in plaets der eerfte, zoo als Mozart bl. 191 leert; zie §. 29. KorKp Men gebruikt 00k korte voorflagen, die meeft voor halve nooten koomen, en daer aen te ken- nen zyn, dat het kleine nootje eens of tweemael Naoagh of is geftreept. Als mede een of twee kleine noot- overiugh jes acnter eene noot, die men eenen enkelen of gL.ut0 dubbelen Naflagh of Overflagh noemt, en welke *"iU eenen heelen of eenen halven, of wel anderhal- ven
|
||||
\
|
||||||||||||||||||
<M o ><&
|
||||||||||||||||||
IOI
|
||||||||||||||||||
venoftwee heele klanken naer boven gaen, en
met een boogje acn de noot vaft worden ge- hechtV'.om dat men ze voor geenen enkelen of dubbelen voorflagh van de volgende noot zoude neemen; deeze nootjes zyn zeer kort en alleen een flagh van een of twee vingeren, waerom de noot daer door weinigh verlieft; ze worden in den zelven ft reek, of ademftoot gemaekt, gelyk ook alle de voorflagen, welke aen de Leer- lingen veele moeite geeven, om dat ze zich van omgekeerde denkbeelden moeten bedienen, dat is, zich kleine nooten voorftellen of het groote waeren, doch, dit is het minfte gebrek der voor- flagen; het voornaeme beftaet hier in, dat de voorflagen , niet zelden , door de Speelers 'er worden bygezet, zonder op de harmonie te let- ten , waerom men ze ook dikwyls alleen in de eerfteftemaentreft; dat de harmonie hier door lydt, behoeft niet veel bewys, dewyl zy als telnooten worden gefpeelt, en dus de voornaem- fte kraqht en klank hebb.en; het misbruik van deeze voorflagen gaet zelfs zoo verre, dat, of- fchoon men weet, dat opwaerts geen befluit kan worden gemaekt dan met eenen halven klank §. 46. dat is, by voorbeelt, van c kruis naer D en van / kruis naer G, men echter voorflagen, voor eene befluitnoot van eenen heelen klank Van onderen naer boven vindt,als, by voorbeelt, van C naer D en van F naer G; wanneer deeze voorkoomen, is het beft, daer voor c kruis en f kruis te neemen, of wel ze 'er by te deepen, wanneer men ze reets heeft doen hooren, of G 3 anders |
||||||||||||||||||
Hoe ?•
moeten worden gefpeelu
De voor-
flagen geeven Leerlin- gen veele moeite. Bederven
niet zel- den de harmonie. |
||||||||||||||||||
Qaaede
voorfla- gen. |
||||||||||||||||||
Hoe die
te fpee- len. PI. ft.
%. 32.
|
||||||||||||||||||
s,***^ t« mm.-----„ l,\ ,*_ „ At*,. .•.<-«*..
|
||||||||||||||||||
.
|
||||||||||||||||||
i62 <sk e >«&
|
|||||
anders 'er drie nootjes van te maeken, met eene
noot laeger te looped en weder fchielyk op te koomen, naemelyk by den voorflagh van C'noch te voegen B, en by die van F, E, waer door het wangeluit wordt gebrooken. wuie- Men maekt ook nocb zeer veele wiltekeurige
v^oVflat voorflagen, naemelyk, als men van eene ko.te
een' noot op eene lange, of van eene halve op eene
beele , of wel van een quart op eene halve
koomt; hier door wordt de harmoriie mede niet
zeldcn geftoorc, yoofal, wanneer de Speelers
niet even vaerdigh zyn, of niet denzelven regel
volgen: want zommige fpeelen alle voonlagen
kort, en dan hebben zy die quaede uitweiking
niet; maer het fieraet, dat zy dan ook aenbren-
gen, isgering; het zoude daerom van veel nut
zyn, dat alle Componiflen het voorbeeltvan den
Aiie ce- beroemdcn Locatelli volgden, en alle fieraeden
b1hdeo" *n ^e maet bragten: want goede flukken wordon
de.in de door quaelyk aengebragte fieraeden bedorven,
SSg' ?e" en dit gebeurt niet zelden , om dat de minfte
worden. Speelers de generael bas of basfo continuo grondigh
verllaen, welker kennis tot het aenbrengen van
goede fieraeden volftrekt noodigh is; ik weet
wel, dat dit jonge Liefhebbers zoude konnen af-
fchrikken om die ftukken, daer de fieraeden in
de maet waeren gebragt, te koopen; en dat de
roem van zommige Speelers daer door merkelyk
zoude daelen; maer ik weet te gelyk, dat men
voor jonge Liefhebbers lichte ftukken kan com-
poneeren, enaen zeer bequaeme Speelers werk
genoeg
|
|||||
•M # >«& 103
|
||||||||||||||
genoeg verfchaffen om boven minder bequaeme
te konnen uitmunten; dat derhalven die redenen van te weinigh gewigt zyn, tegen die, welke gelegenheit geeven om quaelyk over de be- quaemheit van eenen Componift te oordeelen, en niet zelden de konft voor noch zeer onvob maekt te houden, om dat de ftukken op de Toe- hoorders dat effeft niet doen, dat zy zouden bcbben, wierden ze wel uitgevoert. De lange voorflagen, de harmonie het meefte ftoorende, behoorden ten minften in de maet gebragt, en niet aen Beunhaezen en Bedervers der Muziek overgclaeten te worden; daer door zouden 00k de omgckeerde denkbeelden vervallen, om dat men tot eenen langen voorflagh 00k eene lange noot, en tot een kort befluit eene korte noot zoude neemen, en dezelve met een boogje aen elkanderen binden; hier door zoude men 00k de voorflagen zoo lang en zoo kort konnen maeken als men begeerde, het Muziekftuk juift doen harmonigeren of overeenftemmen, en het onaengenaeme wangeluit, voor het groorite ge- deelte, uit de Muziek bannen, zommige voor- nacme Componiften verwerpen ookreets,vooral by het einde der ftukken, de kleine nootjes, en bedienen zich van groote. |
||||||||||||||
Ten min-
ften de laage vooifla- gen. |
||||||||||||||
Nut daer
van. |
||||||||||||||
De overige fieraeden zyn alle kort en ftooren
derhalven de harmonie niet zoo veel als de voor- flagen; ze koomen in wel gecomponeerde ftuk- ken in meenigte voor, en beftaen in twee, drie en meer kleine nootjes, die men dubbele voorfla- G 4 gen, |
||||||||||||||
De overi-
ge lierae- rien zyn kort. |
||||||||||||||
Dabbele
voorfla- gen, |
||||||||||||||
104- <K ® > -&
|
||||||||||||||
gen.Mor- gen Mordanten en Dubbelfla^en noemt; de
danttn en * ° . *
Dabbeifla- eerften worden door nootjes, de anderen door te-
|
||||||||||||||
gen
PI. t |
||||||||||||||
kenen aengeweezen; naemelyk, de enkele en
|
||||||||||||||
J&.Va, dubbele mordant door eene m en de dubbelflagen,
ItlH' waer van 'er twee foorten zyn, door de tekenen
ems. boven hunne figuur geftelt; hy, die 'er eene.
goede reeks van allerbande foorten wil zien in
nooten gebragt en duidelyk aengcweezen, kan in
dewerken vanMoozART, Quantz , Mahaut
en Marburg §. 29. gemelt, te recbt raeken,
Nat van en hy, die zich eenigen tyt bezich houdt met de
ds figuu- figuuren, die hem in de Muziek voorkoomen,
|
||||||||||||||
ren te
|
||||||||||||||
pntiee. in teinooten te ontleeden, welke hem door de
flinger worden aengeweezen §. i§. zalinkortep tyt, in de kennisfe dcr Muziek en de fieraeden der zelve, meer vorderen dan hy zich kan ver- beelden, en eene hebbelykheit krygen om juiil te leeren fpeelen, waer over hy zich zetfs zal verwonderen , vooral, zoo hy zich naerftigh En van oeffent in de dpplicatuur, vingerzetting of goede %mr!' behandeling der inftrumenten , welke door de bovengemelde Autheurs zeer duidelyk wordf voorgedraegen. §• 37-
Kona- Nu zoude gevoeglyk, van de Konftwoorden
de0rMu? der Muziek , konnen worden gehandelt, doch
siek< daer van is, gemakshalve, gemaekt eene lyft, gefchikt volgens het A, B, C, en achter deeze verhandeling gevoegt; ik hebbe getracht de Konftwoorden duidelyk te verklaeren, en te gelyk kort te zyn, waerom 'er veelen, die alleen be- trekking
|
||||||||||||||
trekking hebben toe de Muzick der Ouden, zyn
af^eJaeten, om dat ze, voor de beoeffenaeren van die, welke tans in gebruik is, van weinigh nut konden vveezen; zy, die daer in behaegen hebben en de Franfche tael magtigh zyn, konnen jn de Diftionnaire de Mujique de S. deBrossard en.in die van J. J. Rousseau te rechf rae- ken , welke laetfte mede in het Ncderduitfch wordt overgezet en gedrukt te Amfterdam. De Nederduitfche konftwoorden hebbe ik naer die der vreemde taelen overgeweezen, om niet ver- plicht te zyn door herhaelingen het werk te ver- grooten, zoo als ikook hebbe gedaen naer de paragraphen van deeze verhandeling, wanneer men daer eene genoegzaeme vei klaering derzel- ve konde vinden; ook hebbe ik zulke konft- woorden, welke by ,de verklaering van een an- der worden aengehaelt, gemakshalve, curfif doen drukken, en gebruik gemaekt niet van de Nederduitfche , maer van die,. by welke men de verklaeringen vindt, om dus het nazoeken te bekorten. De konftwoorden der Muziek uit verfcheidp
taelen ontleent zynde, hebbe ik gedacht beft te zullcn doen, met ze alle op een A, B, C, te bren- gen , en die , welke in de fpelling der eerfte lettergreepen veele overeenkoomft hadden, by elkanderen te laeten. ■ ■>
Ik hebbe ook gemeeot, dat het van nut konde
weezen, op het woort Jlromento te ftellen alle de
G 5 memen
|
||||||
r -
|
||||||
-
|
||||||
—■■■- —— i ■■.....—....."'"W" '"" in ..... u """"——~--___^
|
|||||||||||||||
io6 &< 0 >®
naemen der fpeeltuigen, Waer van gefprooken
wordt, omzelfs die te kbnnen vinden, welker naemen men zich niet kan te binnen brengen. En om eenige hantleiding te geeven, omtrent
de wyze, hoe de onderfcheide Muziekftukken behooren teworden gezongenof gefpeelt,hebbe ik getracht de woorden, die men gewoon is daer op te ftellen, door omfchryving duidelyk te maeken, en de beweeging, die zy aenduiden, zoo veel moogelyk, te bepaelen, door bydezelve te voegen de lengte van de flinger, gerekent op eenen flagh voor iedere telnoot, naer welke ik bevonden hebbe, dat veele ftukken zich aenge- naem laeten voordraegen. |
|||||||||||||||
5- 38.
|
|||||||||||||||
rv
|
|||||||||||||||
\Vaer nit
|
Alvoorens tot het byzondere der toonkunde
|
||||||||||||||
beSatoon over te Saen> za^ net noodigh zyn te zeggen,
dat een toon beftaet uit acht klanken, met het oftaef; dat 'er tweederlei foort van toonen zyn, naemelyk op- en afgaende §. 46 en 47.; dat de Dec toon opgaende C toon wordt aengeweezen door de nlwreiie6 letters C D EF G A BC, of door de lettergreepen Ut, Re,Mi,Fa, Sol, La, Ci,Ut, en de afgaen- de A toon, door de letters A BC D EF GA, of de lettergreepen La, Ci,Ut, Re, Mi,Fa, Sol, La, welke beide toonen tans de naturelle zyn, en in welke, gelyk 00k in alle de anderen vyf heele en twee zoo genaemde halve klanken voor- koomen; dat de halven zyn E, tot F, en B, tot
|
|||||||||||||||
#,- -ifc..
|
|||||||||||||||
-----------------------------------------------------------■—----------------!-----------
|
|||||||||||||||||||||
~
|
|||||||||||||||||||||
#< m >0
|
|||||||||||||||||||||
107
|
|||||||||||||||||||||
tot C; dat deeze toonen geen merk hebben by
de fleutel in de hcdendaegfche Muziek; en dat de o'pgaende C toon 00k is de toon van de bas- en altfiool, als mede van de tans in gebruik zynde klawier inftrumenten, ofichoon Zommige laeger loopen.
• 1 >; .-■.•; .1 i 1 • ,:■: .' ■
• Volgens het begrip van eenige, die'de Mu-
ziek- 6n Toonkunde grondigh willen behandelen, VerfchiI
zouden de F en D toonen de naturelle zyn, en ^ero*ew» by gevolge de B in de C en A toonen een kruis nen waer moeteb hebben; het zal derhalven de moeite Jf^^J waerdigh zyn hunne redenen te onderzoeken; dezelve beftaen voornaemelyk hier in, dat het Gregoriaenfch -klawier van het jaer 591 , het welk als het outfte bekcnt is, en met geene bo- veh toetfen was vooizien uit F heeft geleegen, eh derhalven de F en D toonen de naturelle zyn, waer in A maer eenen halven klank van B legt; dat vervolgens de B, die men: nu rttol noernt, een naturelle , en gecnszins een molklank is; dat Guido Jiretinus eerft in 1024, die B, uit de na- turelle klanken of platte toetfen van het klawier, naer boven heeft gefchooven, en de B, die de Duitfchers H noemen, en door Guido, vierkant, tot onderfcheiding van de ronde naturelle, is gemaekt, in derzelver plaets heeft gelegt (*); dat
|
|||||||||||||||||||||
,
|
|||||||||||||||||||||
•
|
|||||||||||||||||||||
.. . * ..... ■,
|
|||||||||||||||||||||
■ (*) Eene afbeelding van het Gregoriaenfch klawier,
met de vermeerdering van Guido, kanmen, op Plaet II bl. 20, ie. dlv van de Elementa Mufica van Blahkek- buroh, in 'sGravenhage I739gedrukt, vinden. |
|||||||||||||||||||||
J
|
|||||||||||||||||||||
■
|
|||||||||||||||||||||
'
|
|||||||||||||||||||||
/
|
||||||
ioS <gy<[ ® ><&
dat het alleen deeze verandering van Gaido is,
die in het vervolg,, toen men het klawier met boventoetfen heeft vermeerdert, de C en A toonen tot de naturelle,, ten onrechte heeft gemaekt, en dat derhalven de B,: die daer in koomt, en welke, zoo als gezegt is, H wordt; genoemt, een kruis moet hebben , als zynde eenen zoo genaemden hajven klank verhoogt; dat veele Componiften van deeze waerheit over- tuigt, daerom ook een ftuk uit den opgaenden F toon, en afgaenden D toon, waer in A tot B maer een halve klank is , - met geene b by de; fleutel betekenen, dewyl ze de oude naturelle toonen zyn, maer dat zy de B, zoo dikwyls als dezelve in het ftuk koomt, met eene b aenwy- zen, alleen daerom, op dat degeenen, die ge- woon zyn, de B in de C en A toonen voorkoo- mende, als de naturelle aen te zien, dezelve in de F en D toonen niet quaelyk zouden fpeelen; dat B de zachtfte van de naturelle klanken is, en daerom tot een teken wordt gebruikt, om de naturelle klanken eenen zoo genaemden halven klank te verzachten of laeger te maeken; dat B als de eerfte en zachtfte, F als de tweede, C als de derde, G als de vierde, D als de vyfde,, A als de zesde, en E als de zevende en hartfte quint in de Muziek voorkoomen; dat deeze naturelle quintcn op de hantfiool ook naeft elkanderen leggen, en met den zelven vinger worden ge- toetft , als de F en D toonen voor naturelle worden gehouden: maer geenszins als men daer voor de C en A toonen aenneemt, dewyl F dan naeft
|
||||||
— ~^-
|
||||||
?<K O >$ 109
naeft b mol eri f kuis naeft B op de toets koo-
men^ en dat eindelyk de zachte B is het middel- punt der Muziek, van welke de quiriten op- vvaerts met kruisfen gaen en nederwaerts met mollen. S- 39-
Met opzicht tot het gemelde verfchil en de rede- onder-
, . ., zorhc en
nen, waer op het is gegront, wil men gaerne toe- weder-
flemmen , dat de B in de F en D toonen, die k8C" men nu mol noemt, de naturelle B is, van over- oude tyden, en waerfchynlyk van den grontflagh der Muziek af: doch haere outheit fchynt geene genoegzaeme reden op te leveren, om haer de plaets, waer van zy zoo veele eeuwen is verflooken geweeft, weder in te ruimen, zoo - als §. 40. nader zal blyken, ten zy men ftaende wilde houden, dat de konften en wetenfchappen tot haeren flaet van kintsheit te rugh moeten worden gebragt; veele betekenen 00k de F en D toonen met eene b by de fleutel, en de overige toonen worden door alle Componiften, geene uit- gezondert, betekent op die wyze, als ze bete- kent moeten worden, wanneer men de C en A toonen *oor naturelle houdt, zoo als hier na, uit de toontafels, in welke de aengenoome be- tekening wordt gevolgt, zal blyken §. 46 en 47. waerom de uitzondering der F en D toonen van den algemeenen regel 00k met reden wordt verworpen; F kan 00k zoo wel de zachtfle natu- relle klank als B worden genaemt, dewyl die 00k maer eenen halven klank met E maekt, gelyk de oude
|
|||||
{
|
|||||
oude B met A; boven dien ftelde F de laegfte
klank en dus de zachtfte op het oude klawier Voor; de tekens zyn ook willekeurigh, en niet zeldcn aen zeer toevallige omftandigheden haer gebruik verfchuldigt; waerfchynlyk is dat der b tot het verlaegen of mol raaeken der nooten daer van daen gekoomen, dat men ze kort na de verandering van Guido, om ze van de vierkanre, hoekige of feherpe B te onderfcheiden, eerft den naera van ronde en daer na van molle, dat is zachte, heeft gegeeven, om dat zy laeger dan de andere is: wjant indien zy dat vermoogen heeft gekreegen, om dat zy de zagtfte der natu- relle klanken voorftelde., zoude men konnen vraegen, vvaerom de E, die dan de hartfle aen- duidt, niet tot de verhooging, in plaets van het kruis* is gebmikt; het is derhalven waerfdiyn- ljTk, dat men de b, alleen uir hoofde van haeren bynaem zacht, tot het teken van veilaeging heeft ingevoert, en wel, om dat men by de Alchimis- tetit de invoerders der tekenen in de konften en wetenfchappen, niet zoo wel te recht heeft kon- nen koomen, om de zachtheit als de hart- of fcherpheit der klanken aen te wyzen. Het kruis, dat azyn betekent, fcheen daer toe zee/ gepaft, om dat een hart of fcherp geluit ook wel wrang wordt genoemt, en dit kruis, dat by de Alchu miften enkel is, zal waerfchynlyk door de Muzie- kanten zyn verdubbelt, om het daer door van het Franfche kruisje, dat eenen triller betekent, te onderfcheiden. Tegen het leggen der quinten van de naturelle klanken naeft elkanderen, op de hant.
|
||||
."•■IJW|
|
||||||||||||||||||||||
".......... .......
|
||||||||||||||||||||||
—-
|
||||||||||||||||||||||
&< ft >#
|
||||||||||||||||||||||
;iii
|
||||||||||||||||||||||
hantfiool, kan worden gezegt, dat, wanneer men
de C en A toonen voor de naturelle toonen houdt, dan de quinten op de altfiool, die waer- fchynlyk van ouder datum is, naeft elkanderen leggen, als mede op de basfiool, maer geenszins, wanneer men de F en D toonen voor de natu- relle toonen houdt, want B zoude dan naeft e wo/, en b kruis naeft E op de toets koomen; en uit de 12: toon der opgaende zal blyken, dat de oude B alleen in deeze de middelfte zoude konnen worden genaemt, wanneer de F toon voor den naturellen wordt genoomen, maer geenszins in de afgaende alwaer A die plaets dan zoude bekleeden, zoo als uit den D toon, mede door 12 aengeweezen, duidelyk blykt. §• 4°-
Onaengezien al het geen men, boven het reets
genoegzaem wederlegde, noch zoude moogen hebben, .ter verdeediging van de F en D toonen als de naturellen, en het leggen van het klawier uit F, waer door de B weder in haere overoude plaets zoude koomen, fchynt het echter beter te zyn het klawier in den C toon te laeten, en derhalven de oude B te houden voor b mol in de F en D toonen, en wel om deeze redenen, dat de bas- en altfiool, welke de voornaeme inftru- menten van de hedendaegfche Muziek zyn, om datdaer op de gront en middenftemmen, waer op de gantfche Muziek beruft , worden gefpeelt, tot hunne laegfte fnaer C hebben, waerora de Muziek
|
||||||||||||||||||||||
pi.
Fig.
|
||||||||||||||||||||||
T.
a.
|
||||||||||||||||||||||
PI.
Fig. |
||||||||||||||||||||||
PI.
Fig. |
||||||||||||||||||||||
Beft het
klawier in den C toon te laeten. |
||||||||||||||||||||||
De roor-
naemfte inftra- menten hebben tot laeg- Aen klanfc C. |
||||||||||||||||||||||
112 <K O ><$
Muziek ook niet laeger kan loopen; dat derhat
wi"ruuF ven' indien het klawier nu weder uitF wierde aoude gelegt, aen het zelve drie klanken zouden ont- derhalven , , , , _
te wei breeken, naemelyk C, D en E, en wel in de
vlli kian! has , waer door het van zyne volkoomenheit Jen,heb" niet weinigh zoude verliezen; dat hier tegen te willen inbrengen, dat de C, die na F volgt, met de laege C van de basfiool zoude konnen worden eenftemmigh gemaekt zoo als men tans veel doet, en dat het klawier daer door vier klanken laeger dan de basriool zoude konnen gaen en dus volkoomener worden, niet anders zoude bewyzen, dan dat het overtollige tot de Volkodmehheit iets kan toebrengen, waerom de laege B, welke Op veele klawieren wordt gevon-i den, derhalven ook wel zoude konnen worden gemift, te meer dewyl zy 'er ook meeft totfic- raet fchynt bygevoegt: want alle klanken, die laeger dan de basfiool zyn, gehooren eigenlyk tot het pedael of voetklawier, het weik met eene C aenvangt, die een oftaef laeger dan die der basfiool is; dat men tans ook gewoon is den C Men i» t00n voor ^en naturellen te houden, en dat alle gewoon ^e Muziekftukken daer naer zyn betekent, wes- cien C. _ ,
toon voor halven men, den F toon, als den naturellen,
teller, te weder willende invoeren, hoe gemakkelyk het honden. ook zoucje zvn fe tekenen te veranderen, waer- fchynlyk weinige navolgeren zoude vinden, om dat de Muziek daer door niets zoude winnen, en de denkbeelden, die men tans van de B heeft, worden omgekeert en dus verwart; dat het ook zeer onverfchilligh fchynt te weezen of B den zachtften
|
||||||
$><#>$ »3
|
|||||||||||
Zaditften der naturelle klanken voorflelt, dan of
F die plaets bekleedt, en B vervolgens den hart- ften aenduidt: want men fpeelt met klanken en geenszins met letters, dewyl de laetften niet an- ders zyn dan tekens om de eerften aen te wyzen; en eindelyk, dat men ook reets veel verder in de kruistoonen dan in de moltoonen is gekoo men (*), en het daerom ook dienftiger fchynt, de kruistoonen te vermeerderen, dan de moltoo- nen , het welk door het neemen van C en A tot natureltoonen gefchiedt: want nu gaetkmen eene quint hooger in de kruistoonen , daer rn$h- met het neemen van de F en D toonentot naturellen, eene quint laeger in de moltoonen zoude koomen* niet in de klanken, want die blyven altoos de- zelve, door wat tekenen men ze ook afbeeldt, maer in de letters, die men tot benaeming der klanken gebruikt; de hoogfte toon in de kruisfen wordt nu door b kruis in de opgaende toonen, eri g dubbelt kruis in de afgaenden, en de laegfte door d dubbeh mol in de opgaenden en b dubbelt mol in de afgaenden aengeweezen; en als F en D tot na- tureltoonen genoOmen worden, zoude e kruis in de opgaende toonen en c dubbelt kruis in de af- gaenden de hoogfte, en g dubbelt mol in de opgaenden en e dubbelt mol in de afgaenden, de
|
|||||||||||
Het la
onver1-
fchilligh] of B den zachtften of den hanften klank voorflelt* En beter
de krnis dan de moltoo- nen te vermeert deren. |
|||||||||||
( * ) Solnitz heeft in eene zyner Duetten voor de dwars-
fiuit reets d dubbelt kruis gebruikt, doch d dubbelt mol zal men nergens aentreffen , my is zelfs b dubbelt mol noch niet voorgekoomen , welke drie toonsn hooger is, zif PI. 4. opgaende toonen. H
|
|||||||||||
xi4 <K & >#
de laegfte toonen aenwyzen, zoo als uit de toon-
tafels, §. 46 en 47. befchreeven, blykt. Blankenburg, in zyne Elementa Mufica
of nieuwlicbt tut bet welverjlaen van de Muziek en de Bas - Continuo, gedrukt in 's Gravenbage in bet Jaer 1739 bl. 119 §. 7. zegt, dat de verdeeling van het o&aef in 31 klanken niet nieuw is, dat HuiGENsin 1691 reets heeft gemelt, dat Zar- linus en Salinas, die in de vyftiende eeuw zou- den hebben geleeft, elkanderen de eer van deeze ontdekking hebben betwift. Hy raeldt 00k, dat Pater van der Eljt in 1662 de afbeelding hadde gegeeven van den heelen toon , beter gezegt klank, §. 35. in vyven te verdeelen, waer van hy bl. 68 eenen firkel opgeeft; bl. 117 heeft hy eenen firkel van 31 klanken in zuivere groote tertfen verdeelt, die hy de wet der natuur noemt, welke alle klanken regelt, en deeze mcent hy zoo klaer en duidelyk te zyn, dat hy bl. 118 §. 5. zyne verwondering vry fterk uit- drukt, over den grooten Huigens, dien hy ver- fcheide maelen over dit drievouwigh tiental, dat op 31 klanken uitkoomt, hadde onderhouden, en welke het niet zoo klaer en duidelyk vond, als hy meende dat het was. Indien Blanken- b u r g , die in zyne gemelde Elementa Mufica geene geringe bequaemheit in de kennisfe der Muziek ten toon fprydt, zynen opgegeeven firkel naeuw- keurigh hadde befchouwt, zoude hy, buiten twyfel,
|
||||||||||||
PI. 4.
|
||||||||||||
Te ver-
deelingh Tan lite cSaef in 31 klan- ken is met nieuw. |
||||||||||||
Noch van
den ktank in vyven. |
||||||||||||
Sirkel
van Blan-
ktnbwg genatrot de VVcc der iu- ttiur. |
||||||||||||
twyfel, zynen begaeneh misflagh hebben gezien,
en ontdekt de redenen , waerom de Heer Hui- gens zynen firkel niet duidelyk vond; zie hier waer in ze waerfchynlyk hebben beflaen ; de firkel, door hem bl. 68 opgegeeven, heeftniet dan de zoo genaemde halve klanken van c kruis en d mol, en twee ope plaetfen tusfchen naturel C en D, gelyk ook tusfchen alle de overige heele naturelle klanken , en eene ope plaets tusfchen ieder der twee halven; deeze ope plaetfen, die men voor en achter D, E, G, A, en B vindt, als mede achter C en F, heeft Blankenburg in zynen firkel, dien hy de wet der natuur noemt, dus vervult; achter naturel C laet hy volgen het kleine kruis van C, ahvaer hy ook de c met een en- kel kruisje betekent, daer na de gemeene c kruis, met een dubbelt kruisje als gebruikelyk is, dan de gemeene d mol met haere gewoone betekening, vervolgens het kleine mol van D, dat hy met eene b, die van boven open is, betekent, tot onderfchei- ding van de gemeene d mol, en daer na D naturel; vervolgens weder het kleine kruis van D, dan d kruis, daer na e mol, na deeze het kleine mol van E, eh na het zelve E naturel; achter deeze het kleine kruis van E, dan e kruis en na dezelve F naturel; alle de overige heele en halve klanken zyn op dezelve wyze verdeelt. Zoo dra men deeze verdeeling met eenige oplettendheit be- fchouwt, zal men bevinden, dat die bequaeme Meefler, in de tekenen en naemen der klanken, heeft gedwaelt, en wel zoo, dat het byna on- Koogelyk zal fchynen aen veelen j die dit leezen; H a doch |
||||
"6 <K ® ><&
dochdegeenen, die zichbezighhebbengehouden
met over de verdeeling der klanken te denken, en weeten hoe meenigmael zy door het onvol- |
||||||||||
Om dat
|
koomen klawier zyn misleidt, zullen zich daer
|
|||||||||
hy in de over niet verwonderen. Zyne dwaeling beftaet
en enaee" eigenlyk hier in, dat hy tusfchen E en F, en B Sanke" en C» de °Pe plaetfen heeft gevult met het kleine dwaek86" *raj van E en B en niet met f mol en c mol, zoo als hy hadde behooren te doen; dat hy tusfchen C en D de ope plaetfen heeft gevult met het kleine kruis van C , en het kkine mol van D, in plaetfe van met d dubbelt mol, en c dubbelt kruis; en dat hy dus ook heeft gehandelt met alle de overige heele klanken; waer uit derhalven blykt, dat Bl a n kenb urg , in zynen firkel, door hem de wet der natuur genaemt, aen F noch C den molklankgeeft, welkenhy echterop de plaet by bl. 159, daer hy de klanken afbeeldt volgens dewiskonft, duidelyk aenwyft; ook blykt hier uit, dat hy voor zyne ingevulde klanken ver- keerde tekenen en naemen heeft gebruikt: want daer zyn geene kkine kruisfen eii kleine mollen, maer wel dubbele kruisfen en dubbele mollen, of na- turelle klanken, die tweemael verhoogt of twee- mael verlaegt zyn. 6- 42.
Echte te. De dwaeling van den beroemden Blanken-
men8'"*6" burg aengetoont zynde , wordt het tyt de voigordre waerheit in een helder daghlicht te ftellen, en der klan- .... 1 . .
kea. ten dien einde op te geeven de rechte tekenen,
naemen
|
||||||||||
#< 0 ># "7
|
|||||||
naemen en volgordre der klanken; dezelve zyn
juift zoo als men ze PI. 5. Fig. 1. naeft de fyfers vindt; C naturel is de laegfte, daer aen volgt d dub- ieltmol, dan c kruis, daer na d mol, na deeze c dub- leltkruis, na dezelve D naturel en zoo vervolgens, tot b kruis, welke dehoogfte is, die een oftaef bevat: want na deeze volgt C naturel van een volgend oclaef. Wanneer men deeze tekenen, naemen en volgordre vergelykt met die van Blankenburg, waar van in de vorige §. is gefprooken , zal men het onderfcheit duidelyk vinden, en van de dwaeling van Blanken- burg volkoomen zyn overtuigt. 6- 43-
De 31 letters, voorzien met de gewoone te-
kenen van verhooging en verlaeging §. 35. waer door even zoo veele klanken worden voorgeftelt, van dwaeling gezuivert zynde, zal het noodigh weezen te toonen, dat 'er juift 31 klanken binnen het oftaef zyn; over welke waerheit befl, vol- gens het gehoor, kan worden geoordeelt; ik zai derhalven trachten bequaeme middelen op te geeven, om het zelve in ftaet te ftellen, daer over, naer waerheit, uiripraek te konnen doen, en het flerkfte vooroordeel, door de ondervin- ding, te overtuigen. Om dit oogmerk te berei- ken heeft men niet anders te doen, dan de toets van eene welgeftemde basfiool, altfiool of hant- fiool af te deelen; door wel geftemt verftae ik, dat het inftrument behoorlyk is befnaert, en de vier naturelle quinten zuiver zyn; men legt, om H 3 dit |
|||||||
Over de
waerheit der 31 klanken
kan beft volgens het ge- hoor geoor- deelt worden. F.ene wel
af'gedeel- de toets kan hier toe die- nen. Wat men
door wel geftemt verftaec |
|||||||
n8 «M ft ><&
|
|||||
dit te onderzoeken, het inftrument op eene ta-
fel, met de toets naer zich toegekeert, neemt den ftrykftok in de rechte hant, zet den nagel van den linke duim op de tweede fnaer, en ter- vvyl men deeze en de eerfle ftrykt, fchuift men den nagel zoo lang naer boven, tot dat de twee- de fnaer unifoon of eenftemmigh is met de eer- fle; menftelthier, dat is op het zelve plaetsje daer de nagel geftaen heeft, een klein tekentje op de toets, en gaet dan zoo voort met de derde en vierde fnaer ; koomen die tekentjes even hoog, en beflaen dezelve juift het derde gedeelte van de lengte der fnaeren , gerekent uit het midden van het zwarte vlekje , dat men in de hoogfle fnaer doorgaens op het midden van de kammen vindt, en gemeeten tusfchen de twee middelfte fnaeren, kan men ftaet maeken, dat het Inftrument wel is geftemt; men neemt ver- vo'gens eenen juiften pasfer met fyne punten, zet den eenen punt op een der tekentjes, by het eenftemmigh maeken der laege fnaeren met de hoogere op de toets geftelt, en den anderen op het kleine kammetje by de fchroeven, en wel op de aengeweeze plaets: want daer ze fterk in De kerf- het kel"fJe draeSen' leS£ haCr klank ' het Welk
jes oP de juift; 0p het midden van het gemelde vlekje is,
ko™nn en dit, zal de fnaer wel klinken als ze los ge- re/vafrch ftreeken wordt, behoorde juift op den kant van p»eken. ^et kammetje caeft de toets te weezen, en op den bovenkam mede naer de zyde daer de ftryk- ftok gaet: want by aldien eene fnaer aen iets, hoe gering het ook mag weezen, raekt, daer ze friltj
|
|||||
<K $ ><& 'ii9
|
|||||||
trilt, geeft ze een valfch geluit; by inftrumen-
ten met kopere of yzere fnaeren dient men voor al daer op [te letten : want deeze zyn daer aen zeer onderheevigh, om dat die fnaeren door de kammen niet plat gedrukt worden, zoo als de darmfnaeren, waerom het noodigh is de kerfjes van die zyde, daer de kammen naer elkanderen zyn gekeert, 'er fchuins naer beneden zoo in te vylen, dat de fcherpe kanten naer elkanderen koomen, voor al, wanneer de kammen van ko- per of hart hout zyn gemaekt. Men zet de lengte, met denpasfer genoomen,
welke de juifte quint van het inftrument is, op eene fchrab, die men met den punt van eenen pasferofeenyzertje als denzelvengevylt haelt,op een ftuk mediaen of ander groot papier, houdcnde de platte zyde tegen het liniael, en welke fchrab, die de fnaer verbeeldt, men driemael zoo lang als de quint maekt; aen het begin en aen het einde der quint, haelt men eene rechtilandige fchrab, die de eerfte fnydt, en i| d. boven en i d. onder dezelve koomt. Men deelt de quint in twee gelyke deelen, dan iedere helft in drie, en ieder derde deel weder in drie, dan zal men achtien gelyke deelen en negentien punten heb- ben; op den affiant van een dier punten van een tweede haelt men, boven de eerfte fchrab, zoo verre de quint gaet,eenetweede evenwydige,dee!t ze mede in achtien deelen, en haelt van het eene op het andere punt een fchrabje, laetende de tien eerfte wat door de bovenfte fchrab gaen, H 4 en
|
|||||||
J20 &< $ >&
|
|||||
en hefc negentiende r d. door de onderfte, dan zal
men achtien juift vierkante fuitjes hebben. Het is
aen alle de geenen, die inftrumenten met toet-
fen, als die van de fioolen, behandelen, bekent,
dat de klanken, onder op dezelve, wyder van
elkanderen leggen dan boven; om dit verfchil en
de juifte evenredigheit, die onder de klanken
plaets heeft, te vinden, handelt men op deeze
wyze; men verkort de onderfte fchrab, die de
fnaer verbeelt, een ruitje, en zet op de bovenfte
fchrab in het midden tusfchen het ioe en ue
dwarsfchrabje een punt; aen hetzelve, en aen het
punt, waer door men de onderfte fchrab heeft
verkort, houdt men een liniael, en haelt langs
het zelve eene fchrab, die alle de fchrabjes en
de twee punten juift fnydt, dan zal het 2^ fchrab-
je zoo veel zyn veiiengt, als het iqe is verkort,
en de overigen naer evenredigheit.
Onder de onderfte fchrab, op den afftant van
^ d. van elkanderen , haeit men twee of drie fchrabben, zoo lang als de quint is, en brengt op dezelve, met den pasfer, alle de verlengde en verkorte fchrabjes over , beginnende met het ae , en eindigende met het 192 ; beflaen deeze juift de lengte der quint dan is de verdee- Jing goet, zoo niet, brengt men de fchrabjes op de tweede fchrab over, om te zien, of men 00k heeft gedwaelt by het overbrengen, en kan men het in drie of vier reizen niet juift doen uitkoo- men, is het beft van vooren aen te beginnen, qm dat 'er waerfchynlyk een abuis in het bepaelen der
|
|||||
<8>< ® >& * 2*
|
|||||
der lengten of breeten of wel in het haelen der
fchrabben zal zyn (*). De wytte, die de eene kara van den anderen £eb*°"£
ftaet,meteenen duimftok of eenlatjejuiftgenoo- ^a, en men en opgetekent zynde, maekt men de fnaeren deeang los, bindt ze onder het hantvat van het inftrument bfengen. zoo te famen, dat de toets bloot legge, welke men beplakt met wit poftpapier, van de puntjes, die de quint aenwyzen , tot tegen het kleine kammetje; men gebruikt hier toe ftyffel, mont- lym of wel gemeene lym; dezelve droog zynde, fnydt men de overftekende randen van het pa- pier, met een mes, af, en haelt op het zelve de aengeweeze linien naer de lengte met een /'/. 3. liniael en trekpen met inkt; men fnydt de ge- F'g'2* maekte afdeeling van het papier, en brengt ze aen wederzyden van de toets over, zorg drae- gende, dat het 19c puntje met de tekentjes op de toets gemaektgelyk is, dan zal het eerfte koo- men
(*) Indien men van een verdeelplankja, 5- I0°- ke-
fchreeven, is voorzien , kan men met weinige moeite, en zeer juift , de quint afdeelen, men bedient zich daer toe van de negentien eerfte linien; men vouwt eene itrook papier dubbelt, teikent met potloot of een pen met inkt, op den knnt, de lengte der quint; men fcbuift het zelve evenwydigh met de dwarslinien van het plankje naer on- derenofnaer boven, tot dat de linien 1 en 19 juift de punten, op de kanten van het papier geftelt, fnyden; hier houdt men het met de linke hant vaft, legt op het einde by de rechte een ftuk loot, en zet de afdeelingen mede op den kant. I
1
|
|||||
122 #>€ 0 >&
|
|||||||||||
men op het kleine kammetje, daer de klaiik dei
losfe fnaeren legt; de overbrenging kan men, door overfteeking met eene naelt-, fpoedigh en juift verrigten, of wel het papier dubbelt vou~ wen, zoo dat de puntjes der afdeeling op den kantkoomen, enze dan met een fyn potlootje of pen met inkt overbrengen; de dwarsftreepjes haelt men met de trekpen, en gebruikt voor liniael een ftukje dun koper, of wel een reepje van eene fpeelkaert of dik perkement. Het inftrument, bas- of altfiool zynde, fchryft men 'erde letters met haere tekenen zoo op, als by Pl de afbeelding is aengeweezen; heeft men eene Fii- *• hantfiool gebruikt, begint men met G in plaets
van met C, en dan zullen de onderfte quinten G, D, A, E in plaets van C, G, D, A zyn. |
|||||||||||
Voor een
Leerling
zallende
dienen,
te vernis-
fen.
|
Indien men de afdeeling voor een Leerling wil
doendienen, om hem juift te leeren grypen, en zyn gehoor te vormen, is het noodigh het opge- plakte papier met een wit hart fpiritus vernis te |
||||||||||
beleggen, om het vuil worden en fchielyk flyten
voor te koomen. Ten dien einde fmelt men een weinigh vifchlym in een theekopje met wat warm water, men zet het op een kooltje vuur en maekt de lym, zoo dik, dat hy, kout zynde, zoo flyf is als HI van kalfsvleefch ; de inkt, daer men de linien mede gehaelt en de letters gefchreeven heeft, wel droog en beftorven zynde, maekt men de lym wat warm, en beftrykt het op ge* plakt papier, met een borftel penfeel, zeer zacht en fchielyk daer mede, op dat de inkt niet vloeie, en zoo
|
|||||||||||
Lym tot
gronc.
|
|||||||||||
<$< ® ><& .12$
|
|||||
zoo dra de lym droog is, noch eens of tweemael;
deeze lym dient tot eenen gront daer het verm's op ftaet; men draegt wel zorge, dat men overal raekt, anders flaet het vernis dopr het papier, en maekt vlekken als of 'er oli op geftort was; by gebrek van lym, kan men tot gront ook hel- der ftyffel neemen. Het vernis, dat ik gebruikt vernig. en goet bevonden hebbe , wordt dus gemaekt; men neemt drie vierde pont van de allerwitfte uitgezochte gom fahdrak, eene. onfe zeer witten venetiaenfehen terpentyn, drie onfen gom ani- me" , eene halve onfe kamfef, en een ftukje wittc.harft ter groote van eene okkernoot; men Hoot de gommen klein, doet alles in eene blikke kan met eenen naeuwen hals, vvaer op het dekfel of dop Wel fluit, met twee daer aen gefoudeerde haekjes, en twee halve ringen aen den hals; men giet.'er. op een pint beften alcohol, gemaekt van brandewyn, ftelt de kan in zant, dat men in eenen yzeren pot warm maekt, of wel in eenen ketel warm water, en laet alles zachtjes fmelten; des noots kan men zich ook van eene fles be- dienen, daer omtrent twee pinten vocht in gaet. Alles gefmolten zynde, doet men het vernis in eene fles, die men met eenen goeden kurk en blaes voorziet om het vervliegen te beletten, Tot het leggen van het vernis verkieft men eenen noe te warmen dagh enzonnefchyn, of men ftookt de le£8e»- kamer warm, en doet het by het vuur; men maekt een theekopjeeenigzinswarm, doet 'erwat vernis in, en beftrykt, met een borftel penfeel, daer mede het gelymt papier, legt het in de zon of
|
|||||
*H <JK # >®
|
||||||||||||
of van verre tegen het vuur; dan zal het, in zes
of zeven minuten, zoo droog weezen, dat men het voor de tweedemael kan beftryken, en dit doet men zoo lang , tot dat het vernis glans genoeg heeft; drie-of viermael zal voldoende weezen. Indien het vernis door de koude dof en ondoorfchynende mogte opdroogen, doet men 'er aenftohts nieuw vernis over, en houdt het vernifte van verre tegen het vuur, want te naby, geeft het bladders. Het vernis een dagh of twee beftorven zynde, zet men den kam, volgens de opgetekende lengte, weder juift op dezelve plaets, daer hy ftont, eer men de fnaeren los- maekte: want, zoo hywyder of dichter wierde gezet, zoude de afdeeling valfch worden; men ftemt het inftrument, en dit gedaen zynde, kan het dienen om zich door het gehoor te overtui-. gen, dat 'er wezenlyk 31 onderfcheide klanken in het oftaef zyn, als mede voor esn Leerling om juift te leeren grypen. |
||||||||||||
De kara
weder jnift te zetten
daer hy geftaen heefc. |
||||||||||||
5- 44-
|
||||||||||||
De fnaer klinkt naer de plaets, daer ze recht
vaft op de toets wordt gedrukt, en derhalven dient de vinger te worden gezet midden op het dwarsftreepje der afdeeling van den klank, dien men begeert zuiver te toetfen : want onder het midden van den vinger wordt de fnaer fterkft gedrukt; doch, om zulks allerfcherpft te doen, is hetnoodigh het inftrument op eenetafel of eenen ftoel te leggen, de toets naer zich toe te keeren, met
|
||||||||||||
Hce men
door het gehoor van de vraerhek der 31 kIan ken overtuigt "wordc. |
||||||||||||
<K 0 >® I2J
|
|||||
met de rechte hant te ftryken, en met den nagel
van den linke duim te toetfen; is men een goet Muziekant, dan zal men ras overtuigt worden van de zuiverheit der aengeweeze klanken, als mede van de waerheit, dat 'er niet meer dan 31 klanken in het oftaef konnen zyn, dewyl de toets door dezelve egael wordt verdeelt en vol is, ten zy men eenen klank in 10 deelen wilde deelen, het geen befpottelyk zoude zyn , om dat 'er dan dezelve reden over zoude blyven, om zulks in 20, 40 of meerder gelyke deelen te doen, daer integendeel 'er geene moogelykheit is, om de vyf en drie deelen, waer uit een heele Fn van en zoo genaemde halve klank wezenlyk beftaen, J?ee be- te konnen verminderen, dit wordt door de af- den hee- deeling der toets duidelyk: want D naturel is „" vyf"k daer vyf deelen van C naturel, en dezelve D Svdeennuit drie deelen van c kruis, zoo als F naturel 'er drie ?rie dec- len.
van E naturel is; en deeze verdeehng, die geene
verandering lydt, heeft by alle heele en zoo genaemde halve klanken plaets; men fpeelt der- halven met geene heele en halve, maer eigenlyk met heele en drie vyfde deelen van eenen heelen klank, zynde alle andere vardeeling valfch, waer van het gehoor een ieder zal overtuigen, die eenige kennisfe van Muziek heeft: is men geen goet Muziekant behoeft men zich maer van eenen te bedienen, die zuiver fpeelt, en hem den eenen klank na den anderen op een wel ge- ftemt inftrument, van dezelve foort, en dat een- ftemmigh of akkoort is met het geen , waer pp de klanken zyn verdeelt, te laeten fpeelen, en
|
|||||
en vervolgens zelve mede die klanken naer de"
afdeeling te toetfen, dan zal men ondervinden, dat de afdeeling juift is. Menigraael hebbe ik met de afgedeelde toets van eene altfiool die proeve genoomen, zelfs tegen eene hantfiool, waer op de altftem wierde gefpeelt, en nooit eenigh defeft befpeurt, ten zy de verdeeling niet juift waere gemaekt, de inftrumenten niet wel geftemt of dat eenigzins valfch wierde gegree- pen; de afdeeling, die ik gebruikt hebbe, kan men PI 3. Fig. 2. vinden. Hy, die weet dat a kruis laeger is dan b mol, twyfele ik niet, of zal de waerheit der afdeeling van den heelen klank in vyf, en den zoo genaemden halven in drie deelen , toeftemmen; en de geenen, die daer van noch onbewuft zyn, zullen overtuigt worden door het gehoor, als zy met eene afge^ deelde toets a kruis voor b mol zuiver fpeelen, of wel b mol voor a huts, vooral, zoo een goet Muziekant met hun fpeelt; indien de gemelde afdeeling 00k geene ontegenfpreekelyke waer- heit waere, zoude men op het klawier, daer a kruis en b mol als een en dezelve klank voorkoo- men, geene temperatuur noodigh hebben , en de wolven zouden daer op onbekent zyn, 00k zouden 'er dan geene mol ■ en kruistekens noo- digh weezen, dewyl 'er maer eene foort van tusfchentoonen zoude zyn , die alle door een huts of door eene b konden worden aenge- duidt. |
|||||
§. 45- Het
|
|||||
«#><&
|
|||||||||||||
12?
|
|||||||||||||
§• 45-
Het gehoor voldaen zynde, is het ook goet
zich zelve te overtuigen door het gezicht, en dit gefchiet, wanneer men de klanken , op de afgcdeelde toets aengeweezen , vergelykt met de klanken der 25 opgaende en 25 afgaende toonen, die in de toontafels, waer van zoo aenflonts §. 46 en 47. gefprooken zal wor- den, voorkoomen; dit doende, zal men zien en begrypen , dat ieder heele, en zoo genaemde halve klank, van elken toon, eene gelyke even- redigheit of proportie op de toets heeft, en dus alleen in hoogte of laegte met eenen anderen verfchilt; dat alle toonen beftaen uit vyf heele en twee zoo genaemde halve klanken; en dat een heele klank vyf deelen, en een zoo genaemde halve drie, dat is drie vyfde van eenen heelen heeft; ook zal men daer door volkoomen overtuigt worden, dat het eene volftrekte onmoogelykheit is, om het klawier, door tempering of verdee- ling der valfchheden , lydelyk in alle toonen te konnen maeken, om dat met 12 klanken geene 31 zonder eene onverdraeglyke valfchheit konnen worden gefpeelt; hy, die daer van vol- koomen overtuigt wil weezen, behoeft maer eenige pasfafien, daer a dubbelt kruis, cmol^ b huts, d dubbelt mol en diergelyke in voorkoo- men, daer op te fpeelen. |
|||||||||||||
En hoe
door het gezicht.
|
|||||||||||||
Het Is on.
moogelyk het kla- wier, door tem- pering , in alle toonen lydelyk te mae- ken. |
|||||||||||||
De evenredige afdeeling der klanken op de re ev«n,
toets, welke niet alleen het gehoor voldoet, deei?^ mppr der toets
|
|||||||||||||
■las <K 0 >#
|
|||||||||||||
maer ook overtuigt door het gezicht, om dat zy
in alle toonen plaets heeft, laet geenen den min- ften gront over, om aen de waerheit der 31 klanken in het o&aef te konnen twyfelen, waerom ik denke, dat men hier mede genoegen zal nee- men, en voor voldoende beweezen houden de reets lang bekende, doch niet algemeen aenge- noome waerheit van het wezenlyk beftaen der 31 klanken in het o&aef, en de verdeeling van den heelen klank in vyf deelen en den halven in drie; te meer, dewyl deeze afdeeling eenen volmaekten firkel van zuivere klanken geeft, die men tot nu toe te vergeefs heeft gezocht. Uit al het geen van de wel afgedeelde toets is
gezegt, blykt, dat zy is een goede klankmeeter, en daerom verre boven het bekende Monochor- dium te fchatten, waer op het o&aef in twaelven„ wordt afgedeelt, en het welk den Geleerden aenleiding heeft gegeeven, om de klanken in veele kleine deeltjes, die het gehoor niet kan onderfcheiden , af te deelen, ten einde de na- tuurlyke valfchheden van het onvolkoomen kla- wier door eene verdeeling derzelve, welke men Temperatuur noemde, te doen verdwynen, en dus het onmoogelyke in fchyn moogelyk te mae- ken, het rechte middel om het natuurlyk zuiver gehoor te bederven, en het geen op het onvol- koomen klawier noch volkoomen is, mede on- volkoomen te maeken. Om hier van een klaer denkbeelt te hebben,
is alleen noodigh met eenige oplettendheit tu be*
|
|||||||||||||
neemt al-
ien iwy- fel over de waer- heit der 31 klan- ken weca. |
|||||||||||||
Geefc
cenen
volmaek-
ten firkel
Van zui-
vere
klanken.
Is een
goede
Klank- ineeter, en boven het be. kende Mono- chordium te i'chat- teri. |
|||||||||||||
Tempera-
tuur be- derfc het gehour. |
|||||||||||||
PI. 7-
Fig. io. |
|||||||||||||
|
||||||||||
befchouwen het afgedeelt o&aef; by I zal men
de gelyke temperatuur vinden, zoo alsze is op een monochordium, door G. A. Sorge, Or^ ganift te Lobenflein , vervaerdigt, welke my, by onderzoek, is gebleeken , te beftaen uit 12 evenredige deelen, waerfchynlyk op diergelyke wyze afgedeelt als II door my in 31 zulke dee- len is gedaen, welke manier van afdeeling men §. 109. zal vinden , en III bevat de ongelyke afdeeling van het o&aef op het gemelde mono- chordium , die my toefehynt naer het gehoor gemaekt te weezen, en dezelve te zyn, die tans noch in gebruik is. Indien men de afdeclingen I en III met II, welke de echte klanken bevatj vergelykt, zal men bevinden, dat de naturelle klanken zelfs niet zuiver zyn, en de daer van afgeleide, door de tekenen van verhooging en verlaeging , zommige T'3 en de meefte | van eenen heelen klank, of meer, te hoog of te laeg; en dat het daerom onmoogelyk is, om door tempering het tans in gebruik zynde klawier, in alle tooneh, zelfs voor een in de Muziek on- geoeffent gehoor lydelyk te maeken. Hy, die zich hier van door het gehoor wil overtuigen* behoeft maer eene lat van vuurenhout te nee* men, lang 23, breet i\ en dik 1 d. dezelve glat te fcbaeven, en met wit papier te beplakken, zoo als men §. 109. zal vinden, de drie afdeelin- genhier voor gemelt 'er i| d. van het einde op te brengen, een houte kammetje van | d. hoog en byna zoo breet, onder, aen het o&aef, 'et op te lymen, en aen het andere einde een tweede, I juift
|
||||||||||
■-~~_i__~____~-~_~»_ ...._, ........ _______________i .------------------. 1 - - ---------•
|
||||||||||
*3» <H'© >$
|
|||||
juift zoo, dat het afgedeelt o£hef de helft de?
lengte tusfchen die beide beflaet; menfpant, op de kammetjes, boven het midden der afdeelin- gen I en III, door middel van twee ftelpennen, geflaegen in twee gaten, achter het kammetje, dat het wytfte van het einde koomt, geboort, twee kopere fnaeren van n°. 6, die men, met oogjes, aen twee kopere pennetjes, achter het anderc kammetje geflaegen, valt niaekt, en wel unifoon of eentoonigh ftemt; voorts maekt men twee kammetjes ieder i d. lang, die iets hooger zyn, dan de vaftgelymde, op dat de fnaer, wan- neer men deeze kammetjes op de afdeelingen zet, daer op zoude draegen; dan heeft men een monochordium, voor zoo veel de temperatuur bctreft, als dat van G. A. Sorge, met eene vermeerdering der echte klanken, en men zal, by verge]yking der beide temperatuuren, met die echte klanken, overtuigt worden van de waer- heic, dat door geene tempering, met 12 klan- ken, 31 zonder eene onverdraeglyke valfchheit, konnen worden gefpeelt; men flaet by dit on- derzoek, de fnaeren aen, omtrent 4 vinger breet van het einde, met eene ganzefchacht, waer aen men een en langen fpitfen punt fnydt, terwyl men het monochordium met de eene hant vail op eene houte tafel drukt, wanneer het geluit vry duidelyk zal weezen; op de kanten van het dek- fel eener fpaene doos of op die van eene holle fchotel of bort gelegt zynde , klinkt het noch beter. ■ §. 46. Nu
|
|||||
Nu zal het tyt zyn aen te wyzen, hoe de Je™**£
Toontafels, Schaelen, Schalas, Modes of Toon- ze wor- ladders worden gemaekt; teiere eenvouwigheit zal voor haere waerheit pleiten, en ten klaerften doen zien, dat, dewyl de toets egael is verdeelt, en 'er derhalven geene waere klanken meer moo- gelyk zyn, 'er 00k niet meer dan 50 toonen konnen weezert, naeraelyk 25 op- en 25 afgaen- de, dewyl ieder naturelle toon niet meer dan 24 veranderingen door alle de kruis- en moltekens, PL 3# op de afgedeelte toets aengeweezen, kan onder- F'&- *• gaefl. De Tafel der opgaende Toonen, Majores of Die der
over de groote terza of drie, welke men 00k Tcfonenf duurnoemt §. 53., wordt dus vervaerdigt; men pi. 4i ftelt den mturellen toon , beftaende uit de natu- f'*-1' relle-of grontklanken, CD EF G A B C in het midden; dezelve* beftaet uit vyf heele en twee zoo genaemde halve klanken, die met het o&aef acht in getal zyn, en twee gelyke quarten opleveren; men neemt, om in de kruis- fen op te klimmen, de laetfte quart, die met G begint, en zet ze boven de eerfle, dat is G boven C, en brengt de volgende letters weder in eene quart, dan zal F een kruis bekoomen om. maer eenen halven klankmetlG. te maeken, en dus boven B te ftaen; men gaet zoo voort, tot dat men de toon van b kruis heeft, waer in A dubbelt kruis wordt, en dan zal men zoo hoog I a weezen |
||||||
*3* 4K 0 >&
weezen als men koomen kan: want op de afge-
P! 3 deelde toets zal men geene e maer wel eene a
r>t> *• met twee kruisfen vinden. Om nu van den
naturellen toon door de mollen neder te daelen,
flaet men eenen anderen wegh in, en ftelt den
halven klank F of de quint onder C, en brengt
de volgende letters weder in quarten, dan zal
B het molteken bekoomen om eenen halven
klank met A te maeken; de volgende letters bly-
ven onverandert; men ftelt vervolgens b mol
onder F dan zal E het molteken bekoomen, en
gaet dus vOort, tot dat men den dubbelen d mol-
toon heeft, waer in G dubbelt mol wordt; deeze
toon, waer voor het fyfer i flaet, is de laegfte
der opgaende.
§• 47-
ni? der De Tafel-der afgaende Toonen , Minor es of
TuonelT. over de kleine terza of drie, welke men ook p>. 4. mol noemt §. 53. wordt dus vervaerdigt; men p+ 2* ftelt den naturellen toon, beftaende uit de naturel- le of grontklanken, ABCDEFGA mede in het midden; dezelve beftaet ook uit vyf heele, en twee zoo genaemde halve klanken, die met het o&aef acht in getal zyn, doch hy heeft ongelyke quarten, en, om deeze tafel ge- makkelyk te vervaerdigen, begint men ze ver- keert, dat is van de laegfte- of befluitklank, om dat men gewoon. is van de linke naer de rechte hant te fchryven 5 en deeze tafel, zal ze voor- ftellen het geen omtrent dezelve op het klawier plaets heeft, dient van de rechte naer de linke ... i . hant |
||||
hant te loopen, om dat men 'er mede van hooge
naer laege klanken daelt, waerom de fyfers, welke den aenvang van iederen toon aenwyzen, ook aen de rechte hant zyn gezet; men ftelt derhalven boven de laetfle of befluit A, die hier als de eerfte voorkoomt, de quart E, en geeft aen F een kruis, om eenen heelen klank met E te konnen maeken, en boven B te koomen; de overige letters blyven onverandert; men neemt wyders B en ftelt ze boven E van den gemaekten toon, geevende aen C een kruis, en gaet zoo voort, tot den dubbelen g kruistoon , waer in A twee kruisfen bekoomt. Om nu weder door de mollen te daelen, ftelt men D onder de befluit A van den naturellen toon, dan zal B het molteken bekoomen, om onder F te ftaen, en eenen hee- len klank met C te konnen maeken; in den volgenden toon, waer in G onder D wordt gc- ftelt, geeft men aen E het molteken, en gaet zoo voort, tot dat men den dubbelen b moltoon heeft, waer in G dubbelt mol wordt; deeze is de laegfte der afgaende toonen en door het fyfer i aengeweezen. De beide Tafels bevatten derhalven 50 too-
nen, welke uit 31 onderfcheide klanken en het o&aef voortkoomen, die van de zeven naturel- len, door de tekenen van verhooging en verlae- ging, worden afgeleidt; ze klimmen van onde- ren op met eene quint, en in iederen toon wordt een der klanken drie vyfde of een zoo genaemde halve klank verhoogt, welke toe I 3 Inleider, |
||||
134 <8K -© ><8»
I^nbren5' fr^der, Aenbrenger of Voorlooper dient, eft
g«s of zonder welken geen befluit, zoo als bekent is, pp'rs. kan plaets hebben; c mol leidt in den opgaenden /'/. 4. toOn naer d dubbelt mol en in den afgaenden naer u>g2.u b dubbelt mol; g mol in den opgaenden naer a dubbelt mo/, en in den afgaenden naer / mol, en zoo voorts. De letters voor de inleiders mae- ken met die van de befluiten eene kleine terza of drie, waer uit blykt , dat de befluiten van de opgaende toonen eigenlyk beftaen in kleine drieen, waer van de inleiders eenen zoo genaem- den halven klank met de befluitletters maeken, en dat de befluiten van de afgaende toonen mede beftaen in kleine drieen, waer van de inleiders dezelve zyn , doch eenen heelen klank met de befluitletters maeken; men befluit vervolgens naer boven met eenen halven, en naer beneden met eenen heelen klank, waerom het zoo wel te- gens de regelmaetigheit aenloopt, de opgaende toonen naer beneden, als de afgaende naer boven te zingen of te fpeelen, om dat men in beide ge- vallen een befluit in eene groote drie maekt, dat tegens de regelmaetigheit ftrydt, en onaengenaem is voor een geoeffent gehoor; zommige trachten, hoewel te vergeefs, het onaengenaeme, dat, voor- naemelyk, in de afgaende toonen, wanneer men zeals opgaende fpeelt,plaets heeft,wech te nee- men, door den inleider te veranderen, weeten- de, dat men niet dan met eenen halven klank naer boven kan befluiten: doch het blykt duide-, lyk uitde toontafels, dat, zoo dra men den in- leider verandert, men °°k i*1 eenen andereq, ■ toon |
||||
i
toon gaet, dewyl de inlelder den toon aenwyft,
en dat zulks dan door eenen onaengenaemen fprong van anderhalven klank, in plaets van eenen klank, gefchiedt. In iederen toon zyn twee inleiders: want/ mol, die de derde letter van den eerften opgaenden toon is, en alle die daer boven ftaen, zyn inleiders tot de klanken , onder het fyfer 4 geplaetft, gelyk / mol, die de vierde in den eerften afgaenden toon is, en alle, die daer boven ftaen, inleiders zyn tot de klan- ken onder het fyfer 5; vervolgens kan men in den zelven toon tweemael befluiten: want cmol, Beflaiten* die de zevende letter in beide de toonen is, en alle, die daer boven ftaen, zyn inleiders tot de befluiten der zelve toonen onder het fyfer 8 te vinden, doch als men alle deeze inleiders en be- fluiten , die te famen een getal van 200 uit- maeken, naemelyk 50 inleiders en 50 befluiten in iedere tafel, met elkanderen vergelykt, zal men bevinden, dat 'er eigenlyk niet meer dan 16 onderfcheide inleiders, en 26 onderfcheide befluiten in de opgaende toonen zyn, en een gelyk getal in de afgaende, als mede, dat dezelve drieSn, waer uit de befluiten der opgaende too- nen beftaen , en die onder de fyfers 2, 3 en 4, en 6, 7 en 8 worden aengeweezen, 00k zyn dezelve, die men in de afgaende toonen onder de fyfers 3, 4 en 5, en 6, 7 en 8 vindt, en dat het onderfcheit, het welk tusfqhen de op- en afgaende toonen plaets heeft, alleen beftaet in het ryzen of daelen en het befluiten met eenen Jieelen of halven klank; men is derhalven altoo? I 4 ' ia |
|||||||
-^**-M&~—------<..., . .....-■
|
|||||||
13* ®<C @ >#
|
|||||||||||
in eenen opgaenden toon, als menryft, dat is van
laege naer hooge klanken klimt, en in eenen afgaenden, als men daek, dat is van hooge naer laege klanken gaet; in het eerfte geval befluit men met eenen zoo genaemden halven en in het laetfte met eenen heelen klank. |
|||||||||||
§• 43.
De toonen zyn eigenlyk Muziekladdersj
de opgaende gebruikt men om hooge klanken te bereiken , en de afgaende om op laege te koomen. Een goet Componift daelt met dien afgaenden toon , welke dezelve tekenen heeft van den opgaenden, waer in hy is, wanneer hy wil daelen; by voorbeelt, met den opgaenden naturellen C toon klimmende, daelt hy met den afgaenden naturellen A toon, welke beide door de fyfers 13 zyn aengeweezen. De op- en af- gaende toonen zyn derhalven zoo naeuvv aen elkanderen verbonden, dat 'er geen Muziekftukje kan voorkoomen daer ze niet beide in zyn: want, zoo dra de nooten klimmen, is men in eenen opgaenden toon , en, zoo dra ze weder daelen, in eenen afgaenden; de grontklank, daer men mede begint, en het befluit geeven aen het ftuk den naem; by voorbeelt in een ftuk, uit C van de opgaende toonen gecomponeert^ zal voorkoomen deeze pasfafie A B C B A, waer van de middelfte letter het rechte befluit is van den opgaenden C toon , en de laetfte letter het rechte befluit van den afgaenden A ;s toon, |
|||||||||||
Hoe de
roonen worden genaemt, *n waer toe ze dieuen. |
|||||||||||
P'.A-
'g- i
in 2. Pe op- en
afgaenden
zyn xeer
naeuw
aenelkan-
ucreu
verbon-
den.
|
|||||||||||
<K .© >& 1.3?
toon, zoo als uit; de toontafels by de fyfers 13 «•>
Jblykt, . ', , >_• ■■ , :*i «««.
& 49.
, De tekens van verhooging en verlaeging, het JeerkeT*0,
hruis en £, die in iederen toon der toontafels nen.
%. 46 en 47. by de letters flaen, zyn de tekens, «• 4-
die voor aen het ftuk, by de fleutel worden ge- <» a.
ftelt, dat uit den toon, waer in ze worden ge- vonden, is gecomponeert. Tot nu toe is men, misleidt door de onvol-
koomenheit van het klawier, niet zoo verre in de kruis- en moltoonen geweeft als by de toon- tafels wordt opgegeeven, en de zuivere klanken toelaeten ; men zal, hier en daer , wel eene noot in een Muziekftuk vinden, met een kruis of b, verhoogt of verlaegt, die reets by de fleu- tel met een kruis of b is betekent, maer men zal geene heele ftukken aentreffen , die uit de kruis- of moltoonen zyn gecomponeert; dat is zulke, waer voor zeven of meer tekens van ver- hooging of verlaeging, voor aen het ftuk? by de fleutel zyn geftelt; indien men mogte goet . vinden dezelve te componeeren, waer toe noch- tans zoo veele nootzaekelykheit niet fchynt te zyn, dan om, by enkele pasfafie'n en akkoor- den, tot het uitdrukken en roeren der harts- tochten, gebruik van dubbele kruisfen en mollen te maeken, zoude de betekening dier ftukken eenige moeielykheit konnen veroorzaaken, wel. ke men uit denwegh kan ruimen, met vooraen I 5 ^
|
|||
138 <K '$ ><&
|
|||||||||
Hoe de
flukken, uic de kruis- of molcoo- nen ge- corapo- neerc, te beceke- nen. |
|||||||||
by de . fleutel der zelve het gewoone kruis
te ftellen , zoo groot, dat het door de vyf liniengaet, het welkgevoeglyk kan aenduiden, dat alle nooten kruis zyn , die op of tus- fchen de linien .ftaen; de nooten, die dubbelt kruis waeren, en die maer vyf in getal zyn, zouden naer gewoonte , op en tusfchen de li- nien, voor aen het ftuk by de fleutel, achter het groote kruis, konnen worden aengeweezen, door het gewoone kruis. Tot betekening der moltoonen kan men eene B als deeze, voor aen het ftuk by de fleutel, ftellen, die mede door de vyf linien gaet, en voor de dubbele mollen, die ook niet raeer dan vyf in getal zyn, zich bedienen van de gewoone b op en tusfchen de linien achter de groote. §• So-
Hier voor §. %. is de benaeming der nooten,
welke de naturelle klanken voorftellen, zoo als ze by de Nederlanderen in gebruik is, aenge- weezen ; het zal derhalven niet ondienftigh zyn alhier te zeggen, dat de Duitfchers daer in met dezelve eenigzins verfchillen, dewyl zy gewoon zyn de B, die men tans voor naturel houdt §. 38, en welke daerom ook haere plaets op de vlakke toetfen van het klawier heeft, H te noemen. De nooten, die met een kruis zyn verhoogt, geeven zy de naemen van CiSfDiSyEis^Fis, Gis, Aisy His, en de geene , welke met eene b zyn verlaegt, die van Ces, Desy Es, Fes} Gesy As, |
|||||||||
Duitfche
benae-
ining der nooten.
|
|||||||||
<M 0 ><g> $29
|
||||||||||||||
iff,' indien de laetfte, in plaets vanB, Bes, en
de vQorige, in plaets van His, Bis genaemt wierden, en aen H de naem van B gegeeven, zoo als de Nederlanders gewoon zyn, geloof ik, dat men beter zoude doen: want de vierkante B van Guidn §.' 38. door H te willen uitdrukken, is wat oneigenlyk, vooral nu de muziek zoo is vermeerdert, dat men 31 onderfcheide klanken in het o&aef telt, daer 'er Guido maer 8 hadde; de oe klank was toen het o&aef, zoo als het nu de sa® is, |
||||||||||||||
Verbete-
ring we- gens de benae- rning der
E. |
||||||||||||||
Het is buiten tegenfpraek zeer goet, alle noo-
ten met eene enkele fyllaba of lettergreep, by het zingen, te konnen noemen; en om de zangnae- men der Duitfchers voltalligh te maeken, ten einde zy daer toe konnen dienen, is, benevens de hier voor opgegeeve kleine verandering der B, alleen. noodigh, tot de dubbele kruisfen te gebruiken de lettergreepen Cys, Dys, Fys, Gys, Ays, en tot de dubbele mollen, die van Dees, Ees, Gees , Aes , Bees : want meer dan deeze tien konnen 'er nooit by koomen, dewyl de toets door 31 klanken in het o&aef egael wordt verdeelt en vol is §. 44; dezelve maeken ver- volgens eenen volmaekten firkel van klanken uit, waer in alle heele en zoo genaemde halve klan- ken eene juifte evenredigheit tot elkanderen hebben §. 45. |
||||||||||||||
De noo-
ten met eene lee. tergreep te konnen noemen, is zeer goet. |
||||||||||||||
Naemen
der dub- bele krnis- en
molnoo- ten. |
||||||||||||||
De letter i, fcherper dan e zynde, wordt te Reden
recht by de benaeming der eens verhoogde noo- j£^j£"t 1 ... ten
|
||||||||||||||
<8K@>#
|
|||||||||||
140
|
|||||||||||
tengebruikt en de e by de eens verlaegde; men
heeft daerom ook de y, die zommige voor eene dubbele i houden, gevoeglykft geacht voor de geenen, die tweemael zyn verhoogt, en voor de zulken, die tweemael zyn verlaegt, de dub* bele of verlengde e. Men dient echter zorge te draegen, dat men in de uitfpraek tusfchen Ais t Eis en Ays behoorlyk onderfcheit maeke, om in de nooten, daer door uitgedrukt, niet te dwaelen. De a zoude men ook voor de twee- mael verhoogde nooten, en de u voor de twee- mael verlaegde konnen bezigen; doch dit fcheen zoo gepaft niet, om de dubbele verhooging en verlaeging af te beelden, en de o met de A noch E geenen tweeklank maekende, is tot het oog- merk, om iedere noot met eene lettergreep te konnen noemen, geheel ondienffigh. De Ne- derlanders zyn gewoon de nooten, als ze door een kruis verhoogt zyn, by omfchryving te noe- men c huts, d kruis, e kruis, f kruis, g kruis, a kruis en b kruis, en door de b verlaegt of molgemaekt c mol, dmol, etnol, fmol, gmol, a mol en b mol; hebben ze een dubbelt kruis- of molteken, voegen zy 'er het woort dubbelt by, als by voorbeelt, c dubbelt kruis, d dubbelt mol en zoo voorts; deeze benaeming deugt wel niet voor den zang, doch geeft een klaer denkbeelc der nooten, en is dus voor de Speelers voldoen- de. De Duitfche, met de opgegeeve verbetering en vermeerdering, is echter de belle, om dat ze tot zangenfpelbeidel?andienen, en zeer kort en dui- lyk is; men zoude derhalven de gebrekkige benae- ming |
|||||||||||
"Waer-
fchou-
wing om- trent de nitfpraek. |
|||||||||||
Neder-
lantfche benae- ming der verboog- deof ver- Jaegde nooten. |
|||||||||||
De Dnit-
fche de
titfte.
|
|||||||||||
&€ © >& HI
|
|||||||||||
ming der nooten met Ut,Re, Mi, Fa, Sol, La, Ci,
die, in de kintsheit der Muziek, zeer goet was, nu wel daer konnen laeten, ten minften tot zoo lang, dat men met meerder gemak, dan op de Duitfche wyze kan gefchieden, 'er 31 onder- fcheide klanken mede konde noemen. De toontafels §. 46 en 47., die alle de moo-
gelyke klanken en toonen bevatten, zyn derhal- ven 00k de rechte tranfpofitie tafels. Tranfpo- neeren is eigenlyk een ftuk van toon veranderen, het zy hooger of laeger , en dit gefchiedt op tweederlei wyze, of door verandering der teke- nen aen de fleutel, of door verhooging en ver- laeging der nooten van het ftuk, en de verande- ring der tekenen aen de fleutel te famen: doch men gebruikt dit woort 00k, als men een ftuk van de eene fleutel in de andere brengt, by voorbeelt, van C op de laegtfte linie in G op de tweede. Door verandering der tekenen aen de fleutel, kan men, by voorbeelt, eeriftuk, dat uit C naturel van de opgaende, of A van de af- gaende toonen is gecomponeert,. . tweemael veranderen met het te brengen in C en A met kruisfen of b tekenen , en zoo 00k de overige toonen, waer onder D, A> E en B in de op- gaende , en F, C, G, en B in de afgaende toonen, die verandering driemael lyden, zoo als uit de tafels blykt. En door verhooging of verlaeging der nooten, dat is, met ze op of tusfchen hooger of laeger linien te fchryven, kao
|
|||||||||||
De toon-
tafels zyn de rechte tranfpofi- tie tafelt. PI. 4.
Wat
tranfpo- neeren it. |
|||||||||||
Tranfpo-
fitie door verande- ring der tekenen aen de fleutel. |
|||||||||||
P/.4.
En doot
verhoo-i ging of veriae. ging dtp ' nooten. |
|||||||||||
-jjk. -
|
|||||||||||
U* <K 0 >&
|
|||||
kan men, by voorbeelt, een ftuk van C in D of
in eenen anderen toon brengen, maer dan is men verplicht daer voor te ftellen de tekenen, die aen dien toon eigen zyn, welke door de tafels worden aengeweezen §. 49., en 00k wel zorge tedraegen, dat men de nooten, die, binnen in het ftuk, door bygevoegde tekenen eenige veran- dering hebben ondergaen, weder aen dezelve verandering, door gepafte tekenen, onderwerpe: want anders zouden de nooten , die maer een ,4 zoo genaemde halve klank van elkanderen moe* ten weezen, eenen heelen van elkanderen kon-
nen raeken, en die een heele van elkanderen moeten zyn, eenen balven; waer door het ge- heele ftuk zoude worden bedorven. By vOor- beelt, men wilde een ftuk van C in D brengen, dan wordt E, die maer eenen halven klank van Flegt, / kruis, en F wordt G; indien nu E door eene b een halve klank waere verlaegt, vordert / kruis een herfteller of contramerk §. 3$. om ihede een halve klank laeger te wor- den , en dus den heelen klank, die tusfchen emol en F was, in de nooten, die in derzelver plaetfen koomen, te behouden, welke dan F en G naturel zouden zyn. & 52.
Niet te By het trardboaeeren van een ftuk, dient men
ns* te noc^ °P twee ^ae^en acnt te geeven, naemelyk ?
laeg te dat men geene hooger of laeger nooten bekoomV
iwerJHv, dan men met het inftrument, waer voor men een
, . . I.- I ftuS
|
|||||
<K 0 >® 145
|
||||||||||||||
ftuk verzet of tranfponeert; kan bereiken; en dat
men geen ftuk, dat uit een en der opgaende toonen is geComponeert, anders, dan voigens de tafei derzelve kan veranderen, als mede dat een ftuk ait eenen der afgaende toonen gecamponeert, fiiet dan voigens de Tafei van deceive toonen kanworden verzet. Om nu te weeten, tot welke tafei een ftuk behodrt," zoekt men de'befluit- noot, welke doorgaens de laetfte van dd eerfte ilem, en de eerfte van de bas is, op de toon- tafels j en de tekenen, die man by de letters van den toon vindt, vergelykt men mep de tekenen, die by de fleutel van bet ftuk ftaen; by voorbeelt}' als 'er geene tekens voor bet ftuk worden ge« vonden, en het eindigt met C, is'bet uitC van de opgaende toonenj en,, als het eindigt met A, is het uit A van de afgaende toonen gecomponeertj de toonen van F en D §. 3 8* gemelt, koomen nu en dan 00k zonder tekenen aen de fleutel voor, maer dan zullen die B nooten met het molteken, naemelyk eene kleine b in het ftuk, in plaets van aen de fleutel, getekent weezeia, ten zy het ftuk van toon vecandert. Meenigmael treft men de befluiten 00k in de tweede , in plaets van in de eerfte ftem aen , wanneer de eerfte alleen een welklinkend akkoort heeft, by voor- beelt , E D en de tweede c kruis D, dat het rechte befluit van D in de opgaende toonen il, zoo als uit de toontafel blykt; fomtyts vindt men ze 00k in de bas, maer eenige ftukken eindigen zoo, dat men in geene der ftemmen een recht befluit aentreft, dat is eene befluitnoot met derzelver , . inleider; |
||||||||||||||
Noch op»
gaende in afgaende i
of afgaen- de in op-, gaende toonen.
|
||||||||||||||
Hoe men
weeten, kan tot welke ta» fel een firifc'be-* hoott. Jr c. ... ? jest
|
||||||||||||||
Is mee-
nigmael niet wel te ont- dekken. |
||||||||||||||
■•-"■ ■'*
|
||||||||||||||
*44 <K & >#
inleider; derhalven zoude het van nut weezefl
deDns e den gronttoon van het fluk aen te wyzen, door fennte°°n een teken, even na de fleutel, voor het teketi vyzen. der maet, te ftellen, waer toe men eene kleine vierkante witte noot zonder flaert, voor de major, of opgaende toonen, en eene gelyke - zwarte, voor de minor, ofafgaende zoude kon- nen gebruiken , in navolging van het geen de -^ . Heeren Montecldir en Lacasfagm-,m Vrankryk Hoe men hebben ingevoert. Men kan aen de befluitnoot *en door ook weeten, of een fhtk.uit de opgaende :.too- noobtkan" nen is gecomponeert, met daer van de terza of ontdek- ^rie opwagrts te tellen, by Voorbeelt^G D E is de groote, ABCde kleine, om dat B tot Q maer een halve kknk is; vervolgens is een ftuk dat in C fluit, uit de opgaende toonen of over de groote drie, en een, dat in A fluit, uit de afgaende toonen of over de kleine drie, gecom- poneert, ert zoo is het met alle anderen; zy* die twee heele klanken opwaerts van de befluit- noot hebben, zyn uit de opgaende toonen, en zy, die eenen heelen en -eenen halven klank opwaerts hebben, zyn uit de afgaende toonen gecomponeert. |
|||||||||
§•
|
|||||||||
53-
|
|||||||||
Spreek- Uit de opgaende toonen, Of over de groote
wyzen tot terza 0f drie te compofleeren, is niet anders, ding der dan van laege nooten naer hooge te khmmen 5 g^nTe " die een befluit maeken, en uit de afgaende too-1 1 ebmik!" nen °^ over ^e kleine terza of drie niet anders, dan van hooge naer laege te daelen, die een be- ., fluit |
|||||||||
~ .i • ,ji—
|
|||||||||
fluit maeken §. 48. doch, om dit uit te druk-
ken, zyn verfcheide min of meer duiftere fpreek- wyzen in gebruik; het zal derhalven niet ondien- ftigh weezen dezelve wat op te helderen; laet ons beginnen met die, waer van zoo even is gefprooken, naemelyk de fpreekwyzen over de groote en kleine Terza of Drie, welke aen Groote zommige eenigzins duifler voorkoomen, om dat Ver^^f zoo wel de op- als afgaende toonen aenvangen Drie* met eene groote en befluiten met eene kleine drie, §. 47. zoo als men uit de toontafels kan zien: want 13 van de opgaende toonen begint met C DEj en 13 van de afgaende toonen met AGF, en het befluit van den opgaenden is A B P, en van den afgaenden C B A; de zes eerfte letters wyzen groote drieen en de zes laetfte kleine aen; om dan de fpreekwyzen, over de groote en oyer de kleine terza of drie, wel ta yerftaen, is het noodigh te weeten, dat men in beide de toonen gewoon is de letters, zoo als ze in het alphabet na elkanderen volgen, te tellen, maer niet zoo als de nooten, waer van.de let- ters de naemen zyn,, worden gefpeelt; men telt naemelyk de afgaende toonen verkeert} dat is van de letter, daer men mede befluit, naer dej letter, daer men van begint; zommige hebben daerom gemeent, dat het beter waere de toonen ■* naer hunne befluiten te noemen, om dat de be-
fluiten eigenlyk de toonen aenwyzen , die de Componift als voor zynen gront- of hoofttoon heeft genoomen, en derhalven te zeggen over of met den halven klank of kleine feconda of twee, K als
|
||||
-als het een beflult Waere naer boveh of van <Ie
-opgaende toonen> en over of met den Tieelen klankof groote feconda of twee, ils het een be- fiuit waere naer beneden of van • de -afgaende 'toonen: doch 'deem uitdrukking zoude mede haere onduidelykheit in de toepasfing hebben, <!ewyl men zelfs zich niet Ontdet om voorfla- gen, die dikwerf inieiders tot belluiten naer bo- ven zyn, van eeneii heelen kJank te maeken, §. 36. en dat de eerfte ftem met zeldeh van bo- ven naer beneden, by voorbeeit, door het ak- koort van E tegen c kruis in D befluit, waer door men zoude konnen worden misleidt, en zich verbeelden , dat men in den afgaenden D toon, in plaets van in den opgaenden, befloot; derhalven is het beft den gronttoon. door een teken aen te wyzen §. 52. Door de woorden Major en Major en Minor, dat is groote en kleine, wordt
by verkorting uitgedrakt het geen, door groote enMeine terza of drie, by omlchryving wordt te kennen gegeeven; men zegt daerom, fpree- kende van den toon, waer uit het fluk is ge- componeert, C major, A minor en zoo voorts, voegende by de letter van den toon het woort major "voor de opgaende , en minor voor de af- gaende toonen. En door de woorden Duur en Mol EnJ?u,ur duidtmen 00k de op- en afgaende toonen aen,
en Mol. u
waerom men zegt C duur en A mol, doch met
zoo wel voeglyk a!s door de woorden major en minor, om dat het in de ooren van veelen won- derlyk klinkt, dat zoo wel de toonen, daer de mol of zachte tekens voorftaen, duur of hart' worden
|
||||
Borden genaemt, als de geenen, waer voor
men de duur of harde tekenen , naemelyk d6 kruisfen aentreft, en dit gefchiedt echter met de opgaende toonen alle duur te noemen, en de afgaende alle mol, zoo als de Duitfchers gewoori Zyn te doen: want ze hebben beide dezelve har- de en zachte tekenen, waerorn het bell fchynt ■ te zyn zich van de duidelyke uitdrukkingen op- ^'eka*af gaende en afgaende toonen te bedienen, en die ren. van groOte en kleine terza of drie, major en mi- nor, als mede die van duur en mol, welke alle zeer onduidelyk zyn, om dat ze verkeerde denkbeel- dengeeven, daer te laeten; wii men echter'er Cene behoiiden, om zich kort te konnen uitdrukT ken, is die van major en minor de befte, om dat alle de opgaende toonen eene quarta major of groote vier hebben, by voorbeelt, de naturelleC toon, heeft die van F B, en de afgaende nietdari minores, zoo als men uit de toontafels, vergeleeken / met die der akkoorden, kan zien; en wil men pt, 4en^
de fpreekwyzen over de groote en kleine quarta of vier, in plaets van die over de groote en kleine ierza of drie, gebruiken, ik hebbe 'er mede niets tegen, om dat ze duidelyk zyn. In g. 51 en 52. gefprooken zynde van het Goede
tranfponeeren, fchynt het niet ondienftigh te fyudke*en weezen daer noch by te voegen, dat een ftuk, zeer vee* door een goet Meefter gecomponeert, altoos tranfpo- door het tranfponeeren zeer veel lydt, om dat neeren* K 2 het
|
||||
*48 <K @ >$
het door hem is geftelt in dien toon, waer in
het, naer den aert en zuiverheit van het inftru- ment, behoort, en dat, ieder inftrument zyne byzondere behandeling hebbende, door eengoet Componifl daer op ook acht wordt gegeeven: want eene pasfafie, die moeielyk is op de fiool, en, zoo als men zegt, tegen de hant, zal op de dwarsfluit gemakkelyk weezen en in de hant; dit heeft plaets by alle andere inftrumenten, en daerom is het noodigh, wil men niet bedroogen worden, zich altoos, by het koopen van Mu- ziekftukken, te informeeren, ofzeookzyn ge- tranfponeert, en of de Meefter, die ze heeft gecomponeert, het inftrument fpeelt, waer voor ze zyn vervaerdigt, of ten minften deszelfs behandeling verftaet. En by aldien op den Mu- ziekverkooper geen volkoomen ftaet te maeken is, doet men beft een Muziekmeefter, die het inftrument fpeelt, raet te vraegen : want daer zyn verfcheide kenmerken , die het bedrogh ontdekken, doch welke beter door een Meefter worden gezien, dan door omfchryving aengewee- zen. Als op het inftrument de klanken niet konnen worden voortgebragt, die in het ftuk voorkoomen, is zulks een bewys, dat de Com- ponift het inftrument niet verftaet, of dat het ftuk is getranfponeert, en wel in eenen quaeden toon, doch veele Bedervers der Muziekftukken weeten de klanken, die in het laeg of hoog oftaef van het inftrument niet zyn, zeer wel in een ander te vinden, het welk niet gemakkelyk is te ontdekken, en, hierom, is het voor een Leerling
|
||||||||
Waer op
by het kooyen, van Mu- zieklluk- ken te letten. |
||||||||
B?wysen
van be. drogh. |
||||||||
I
|
|||||
Leerling altoos het veiligfte, zyn Meefter raet
te vraegen, en zich door den geringen prys niet te laeten verleiden: want by het koopen van Muziekflukken wordt niet zelden, het fpreek- woort bewaerheit, de gierigheit bedriegt de wys1- heit. 5- 55-
Hier voor §. 42., en vervolgens, is in het
breede aengeweezen , dat 'er 31 onderfcheide klanken in het o&aef zyn, en dat dezelve 25 op- gaende toonen, majores of over de groote terza, beter quarta §. 54. en 25 afgaende toonen, mmo- res of over de kleine terza, beter quarta §. 54. op- leveren §. 46 en 47. Het zal derhalven noodigh Welke weezen 00k op te geeven de Akkoorden dier $*ko?T' 51 klanken, zoo wel in het klimmen als in het 31 w«n- daelen §. 48. ■ De opgaende of klimmende klan- D4- ken hebben eene major feconda, terza , quarta, quinta, fejia enfettima, benevens zoo veele fuper- fluos; en de afgaende of daelende klanken hebben eene diminuto feconda, mza, quarta, quinta, fejia en fettima , benevens zoo veele minores. De Hoe de- groote twee of feconda major van eenen opgaen- voor de denklank is een geheele naturelle; derhalven is ^ken* D de groote twee of feconda major van C, tus- «linden, fchen welke twee naturellen, vier afgeleide klanken in leggen, maekende te famen zes klanken, zoo als by de afgedeelde toets blyktj pi. j. vervolgens behoeft men, om alle de groote F,g* *• tweeen te vinden, niet anders te doen dan de 31 klanken op een* ry boven elkanderen te ftek K 1 len^
|
|||||
35° <K 0 ><§>
|
|||||
len, beginnende met C en daer van daen zes te
tellen, en wel op die wyze, als in de Muziek ge- bruikelyk is, te weeten de letter, daer men van begint, telt men alseerfte, en gaet zoo voort, tot dat iedere letter eene groote twee heeft, en dan zal c dubbelt kruis van het volgend oftaef, eene groote twee van b kruis worden, waer uit ookvolgt, dat, zoo dra men weet, welkeklank GGtiefeconda., terza, quarta, quinta, fefla of fetti- ma maekt, men ook die van het geheel oftaef heeft, zoo als uit de akkooit-tafel blykt; D en haere volgende zyn daer defecondos majores van C en haere volgende; en de vergroote twee .of Jeconda fuperfluo is de achtfte klank, daerom is d kruis de vergroote twee van C. De groote drie of terza major is de elfde klank, E is der- halven de groote drie van C; en de vergroote of fuperfluo is de dertiende, naemelyk e kruis. De groote vier of quarta major is de zeftiende, en derhalven is / kruis de groote vier van C; en de vergroote of fuperfluo is de achtiende , naeme- lyk / dubbelt kruis. De groote vyf of quinta major is de negentiende , derhalven is G eene groote vyf van C; en de vergroote of'fuperfluo is de eenentwintigfte , naemelyk g kruis. De groote zes of fefla major is de vierentwintigfte, en daerom is A eene groote zes van C; en de vergroote of fuperfluo is de zesentwintigfte, nae- melyk a kruis. De groote zeven of fettima mar jor is de negenentwintigfte, vervolgens is B de groote zeven van C; en de vergroote of fuperfluo, i&de eenendertigfte, naemelyk. k kruis. |
|||||
In de afgaende klanken gaet men op eene te- ^oj?0dee
gengeftelde wyze te werk: want, in plaets van afgaende met C, de laegfte letter van het o£laef, te be- ginnen, en naer de hoogfte te tellen, vangtmen pi. s- . hier met de hoogfte aen, naemelyk b kruis, en *' telt te rugh naer C, en dan is de tweede klank, naemelyk c mol, de verkleinde twee of feconda diminuto van' b kruis; en a dubbelt kruis is de klei- ne twee of feconda minor van b kruis, waer van ze de vierde klank is. De verkleinde drie of terza diminuto is de zevende, vervolgens is b dubbelt mol de verkleinde drie van b kruis; en de kleine of minor is de negende, naemelyk g dubbelt kruis. De verkleinde vier of quarta diminuto is de twaelfde, derhalven is a dubbelt mol eene ver- kleinde vier van b kruis; en de kleine of minor is de veertiende, naemelyk / dubbelt kruis. De verkleinde vyf of quinta diminuto is de vyftien- de , by gevolg is g mol de verkleinde vyf van b kruis; en de kleine of minor is de zeventien- de, naemelyk g dubbelt mol. De verkleinde zes of Jefta diminuto is de twintigfte, en daerom is / mol eene verkleinde zes van b kruis; en de kleine of minor is de tweeentwintigfte, nae- melyk d dubbelt kruis. De verkleinde zeven of fettima diminuto is de vyfentwintigile klank, der>- halven is e dubbelt mol de verkleinde zeven van # kruis; en de kleine of minor is de zevenei> twintigfte, naemelyk c dubbelt kruis. |
||||||
K 4 % S<
|
||||||
\
|
||||||
»** <$K & >&
|
||||||||||||||||
5. 56-
|
||||||||||||||||
Om alles zoo duidelyk, als eenigzins doenlyk
was, te maeken, heeft; men de akkoorden vaii de opgaende klanken op eene tafel gebragt, de 31 klanken aen de linke hant, en derzelver ak- koorden aen de rechte geftelt, om des te beter aen de behandeling en voorftelling van bet kla- wier te beantwoorden, waerom 1 00k by de laege Cis geplaetfl, ter aenduiding, dat men in de opgaende klanken van de laege naer de hooge fpeelt. |
||||||||||||||||
Tafel der
akkoor- den van de op- gaende klanken. PL 5.
Fit. 1. |
||||||||||||||||
En van
de Af- gaende. PI. j.
Fig. 2.
|
In de afgaende klanken heeft men de fyfers
niet verandert, om aen dezelve letters geene andere tegeeven, en om het daelen wel uit te drukken, is de Tafel van de rechte naer de lin- ke hant vervaerdigt, en de fyfers aen de rechte hant geplaetfl;. |
|||||||||||||||
De groote of major akkoorden nader by de.
klanken, die opgaen of klimmen, leggende, dan de vergroote, overtollige offuperfluo akkoorden, endeverkleindeof diminuto dichter by de klanken, die afgaen of daelen, dan de kleine of minor ak- koorden, zyn ze 00k nader by dezelve geftelt. De fyfers en letters, boven iedere ry, duiden de foort van akkoorden aen, eene 2 cenefeconda, eene 3 eene terzs, eene 4 eene quarta, eene 5 §ene ^ainta, eene 6 eene fefta en eene 7 eene fettima'y
|
||||||||||||||||
Explica-
tie van beide. PI. j.
|
||||||||||||||||
1
|
|||||||||||||||||
Jettima; eene capitaele M betekent majores in de
opgaende klanken, en eene capitaele S/nperfluos^ eene gemeene d diminutivos in de afgaende klan- ken, en eene m minores. 8- 57-
|
|||||||||||||||||
By vergelyking van de twee tafels der akkoor- Vergeiy
den zal men bevinden, dat de letters, die in de Zelve met |
|||||||||||||||||
elkande-
ran. |
|||||||||||||||||
opgaende klanken eene groote twee maeken, in
|
|||||||||||||||||
de afgaende eene kleine zeven geeven, en dat
de geenen, die eene vergroote twee opleveren, eene verkleinde zeven voortbrengen ; dat 00k de groote en vergroote drieen kleine en ver- kleinde zesfen geeven; de opgaende groote en vergroote vieren afgaende kleine en verkleinde vyven; de opgaende groote en vergroote vyven afgaende kleine en verkleinde vieren; de op- gaende groote en vergroote zesfen afgaende kleine en verkleinde drieen; en de opgaende groote en vergroote zevens afgaende kleine en verkleinde tweeen; derhalven geeven de afgaen- de akkoorden 00k weder de hier voorgemelde op- gaende , het welk op het klawier mede plaets heeft: want eene C van een der midden o&aven maekt met de daer aen volgende hoogere D eene groote twee, en met eene laegere D eene kleine zeven; met eene hoogere E eene groote drie, en met eene laegere eene kleine zes; met eene hoogere G eene groote vyf, en met eene laegere eene |
|||||||||||||||||
kleine vier; met eene hoogere A eene groote
aes, en met eene laegere eene kleine drie; met |
|||||||||||||||||
K S ^ne <
|
|||||||||||||||||
*54 "€K Q >«§•
eqne hoogere B eene groote zeven, en met eene
laegere eene kleine tweejendusis het met ailede qverige akkoorden der op- en afgaende klanken gelegen, waer uit ten duidelykften blykt, dat ze ieder byzondere akkoorden hebben, die hun eigen zyn, waer op by de compofitie in het ryzen en daelen dient te worden gelet. |
||||||||||||
Be op- en
afgaende klanken
hebben byzonde- re ak- koorden. |
||||||||||||
g. 58.
|
||||||||||||
Uit het hier voor verhandelde met opzicht
tot de akkoorden blykt, dat ieder der 31 klanken vier akkoorden van iedere foqrt heeft, naeme- lyk eene verkleinde, eene kleine, eene groote en eene vergroote Twee, Drie, Vier, Vyf > Zes en Zeven, zoo als uit de akkoorttafels blykt y deeze maeken te famen een getal van 24 akkoorden voor iederen klank, en beftaen- uit den 1? met den 2? * 4^, <*?, ?« , 8n , 911 , II" , 12& , 13IJ , 14a , I5n y i^n , i/n %
181?» I9a. ■> 2°? » 2I? 9 22° •> 240 , 2511 r
2Q"n , 27H , 291? en 31" klank; derhalven ont- breeken 'ernoch 6aen,indien de 31 klanken van een ociaef tegen elkanderen zullen worden ge- hoort, naemelyk die van den in tegen den 311 $n , io" , 231?, 28" en 3011, welke niet geheel verwerpelyk zyn voorgekoomen, waerom. men noodigh heeft geacht dezelve alhier 00k aen te wyzen,, offchoon zy niet onder de regelmaeti- ge, die alle op de Tafel zyn gebragt, behooren. Om de famenftemming van alle deeze akkoorden? te onderzoek«Q j en daer uit te kiezen de geenen* die
|
||||||||||||
jloe veel
akkoor- den iede- re klank heeft.
PI. S.
Fig. itnz. |
||||||||||||
Mono-
chordium cm ze te onderzoe- ken. |
||||||||||||
®< $ ><& m
|
|||||
die men in de cqropofitie van flp&keij voor vol-
kopmen inftmroeirten of andean wit gebruiken, behoeft men zich maer te. voorzien van een mor* nochordium met vier fnaeren, waer van mende drie eerften zoo lang en van het zelve n°. neemt als de derde G van een klavefimbel, en de vol- , gende zoo als de vierde C; men fpant dezelve op eene plank van djpms vuurenhout, lang aVi 7d. enbreetsdv, die men met wit papier beplakt, afdeelt, vernift, van beweegende kammetjes &c. voorziet en ftemt op dezelve wyze als het monochordiutn §. 109. befchreeven, doch, met dit oriderlcheit, dat men 5 in plaets van voor iedere fnaer maer een o&aef afte deelen, men onder de twee middelften 'er twee ftelt, het bovenfte half zoo groot als het onderfte; deeze, afdeelingen zyn noodigh, om alle akkoorden van een geheel o&aef, zoo als ze te famen geflaegen worden , te konnen toetfen, en de opgegeeve lengte der fnaeren, om het geluit van het voor- Haeme o&aef van het klavefimbel te hebben^ Het oftaef beftaet uit tweeendertigh van el- w»t een
kanderen onderfcheide en voor het gehoor °aaefw« vatbaere klanken, waer van de eerfte en de laetfte denzelven naem draegen, en tusfchen welke geen ander onderfcheit plaets heeft, dan dat de laetfte klank eens zoo hoog dan de eerfte is; derhalven maekt eene C, die na b kruis volgt, eene acht of o&aef met de eerfte, en zoo is, het 00k met alle de overige letters; zy, die Akkoor- behaegen in. akkoorden van 9, 11 en 13. £n»7U felanfcen xd^
|
|||||
*56 <8K 0 >&
klanken hebben, of in de zoo genaemde noonen,
undecimen en tertsdecitnen akkoorden, zullen ze
met behulp del- tafels wel konnen vinden, dewyl
Wat ak Ze n'et anc^ers dan tweeen, drieen en vyven
koorden boven het o&aef zyn. Uit de tafels kan men
taefheeft. ook met eenen opflagh van het oog zien, hoe
pi. j. veele akkoorden ieder o&aef heeft, dewyl het
akkoortCenalle, die 'er na volgen in de op-
gaende, en bkruis en alle, die 'er na volgen in
de afgaende klanken, uit een tweede oftaef zyn
genoomen ; de vergroote zeven , naemelyk b
Opgaende kruis, is de laetfte letter van de opgaende klan-
k.anken. . , < , , ,* „ . ,
ken, derhalven heeft een octaef met meer dan
eene vergroote en drie groote zevens; zes ver- groote en acht groote zesfen; elf vergroote en dertien groote vyven; veertien vergroote en zes- tien groote vieren; negentien vergroote en een- entwintigh groote drieen; vierentwintigh ver- groote en zesentwintigh groote tweeen. In de Afgaende afgaende klanken heeft een o&aef niet meer dan klanken. Vyf jjieine en zeven verkleinde zevens; tien kleine en twaelf verkleinde zesfen; vyftienklei- ne en zeventien verkleinde vyven; achtien klei- ne en twintigh verkleinde vieren; drieentwintigh kleine en vyfentwintigh verkleinde drieen; acht- entwintigh kleine en dertigh verkleinde tweeen. oP de ta- Het zal moogelyk aen zommige vreemt voorkoo- fue rTei- *nen' °P deeze tafels te vinden akkoorden van maetige de hoogfte en fcherpfte klanken, met de laegfte den°ge' en zachtfte, doch, dewyl zy alle zuiver zyn, en briat' dat zy op het klawier, waer van hier na zal wor- den gefprooken , gegreepen konnen worden, |
||||
«#>#
|
|||||||||||||||||
*57
|
|||||||||||||||||
2ynzyop de tafels gebragt, omzoowelalle regel-
maetige akkoorden als toonen op te geeven; het ftaet de Componiften vry, om uit deeze volkoo- menheit te verkiezen het geen zy het belle oor- deelen; genoeg is het, dat zy hier alles vindem dat moogelyk is, en dus uit hunne verlegenheit worden geredt, om by het famenftellen van ftuk- ken, die onderfcheide toonen vereifchen, be- quaeme akkoorden te vinden. * 5- 59-
|
|||||||||||||||||
Alle moogelyke klanken , en daer uit voort-
koomende toonen en akkoorden , opgegeeven zynde, kan het van nut weezen, voar eerft be- ginnende Componiften, daer by te voegen; dat de Contrabas het laegfte inftrument is, dat in een Concert wordt gebruikt, en dat zy gemeen- lyk tot laegfte fnaer heeft E , vervolgens A, daer na D en tot hoogfte G, welke derhalven maer eene vier van elkanderen verfcheelen, daer de fnaeren van de basfiool of violoncello, die van de altfiool en die van de hantfiool een verfchil van eene vyf onder ejkanderen hebben. Dat de Basfiool of Violoncello tot laegfte fnaer heeft C, vervolgens G, daer na D en tot hoogfte A; dat ze in klank een o&aef hooger is dan de contra- bas, gelyke klanken tegen elkanderen gehoort wordende. Datde Altfiool dezelve fnaeren heeft, doch een oftaef in klank hooger is, dan de bas- fiool, en dus twee o&aven boven de contrabas. Dat de Hantfiool het hoogfte der volkoome in- ftru.
|
|||||||||||||||||
Contrabas
laegfte In- ftrumenc,
|
|||||||||||||||||
Hoe be-
fnaert. |
|||||||||||||||||
Basfiool.
|
|||||||||||||||||
Altfiool.
|
|||||||||||||||||
En hant-
fiool. |
|||||||||||||||||
i$8 %4 # >&
ftittJMettteikis, $ie'ft eteri 'Concertg«Hfikt>ttSjfc
den, en tot Jaegfte fhaer heeft'G, vervolgen^ D** daer fia A en tot hoogfte E; M'i& ill klaftt ee'noeTaef hooger dan dealtfiool is, gelykeklan* fesft tegen elkaftderen gehoort wordende, en dus z^n vol- trie o&aven boven de conCrabas; en dat op dee- inftrn-
ze vier vOlkoome inftramenteh,- met de uiterfte
|
||||||||||
menten.
|
||||||||||
jniftheit, alle moogelyke klattkeft konnen worden
voortgebragt, en de drie onderfcheide ftemmeri gefpeelt, welke by volkoome Muziekftukken plaets hebben, naefiHjiyk de gront- midden- en bovenftemmen, dat men, voor dezelve compo- neerende , derbalven ook van alle tooneh en akkoorden gebruik kan maeken, ten zy ze te veel tegen de hant waeren §. 54.: doch dathier toe veeie mftrumenten onbequaem zynde, men voor dezelve componeerende, zich ook niet behoOrde te bedienen dan van klanken, die daer op zuiver zyri en niet tegen de hant. $. 60.
De waerheit van het weezenlyk beftaen der gi
klanken in het o&aef §. 42 , 43, 44, en 45 aengeweezen, en in 46" en 47.getoont zynde, dat van de zeven naturelie klanken , die door zeven capitaele- of hooftletters van het alphabet beft worden voorgeftelt §.2 en 5 •>., ook wor- den afgeleidt 50 toonen, door de verhooging derzelve naturelie klanken met het kruls, en de verlaeging met de b, zal men, vertrouwe ik, Nstoofiy. wel willen toeftemmea, dateene natuurlyke fchik* king • , klnS
|
||||||||||
.iis—__ . «*k^ ■: ■
|
||||||||||
ttihg ier klanken vordert > dat de naturellen, van k^g <*«
welke de kruisfen en mollen afftammen, in het ken.an" midden, de enkele krtrisfen als hooger zynde daer boven, en de dubbelen noch hooger zynde bovende laetften worden geplaetft, en de mol, Zacht of laeg gemaekten onder de naturellen, en de dubbelt mol gemaekten onder de geenen, die enkelt mol zyn, en wel op die wyze , als ze PL 3. Eg. 3. voorkoomen, alwaer ieder klank Op zyne rechte plaetfe ftaet, en zoo, als hy in rang volgt, het welk, by vergelyking dier fchik- king met de 31 klanken, zoo op de verdeelde toets als op de tafels der akkoorden zal blyken; pf- 3* het eenige onderfcheit, dat 'er tusfchen deeze p'j.'V'•"" fchikking en het volkoomen klawier , waer van §. 62. en vervolgens wordt gefprooken, plaets heeft, beftaet alleen hier in, dat men, om de volgorder der klanken aen te wyzen, dan eens eene toets als in tweeen, en dan weder eene andere, als in drieen gedeelt,voorftelt; het welk men by vergelykingvan PL 6. met deeze fchikking zal zien, dewyl 'er dan eens twee, en dan weder drie toetfen in het klawier onder elkanderen worden gelegt. ....... _ . jC ,X ..... s r. ... >
-
Indieh men naeuwkeurigh acht op deeze fchik- Maekt
kinggeeft, zal men gewaer worden, dat de 31 dfiehaI-
klanken , welke door zoo veele onderfcheide d« Mu.
letters en de gewoone tekenen worden afgebeelt, geeftVen-
eigenlyk drie alphabets der Muziek uitmaeken, t*"e"S
naemelyk een kruis alphabet, dat zyne vyf hooge ^°u
hlllp- wier.
|
||||
Ǥ&
|
|||||||||
hulpklanken boven zich heeft;, en zyne vyf
laege uit het daer onderftaende naturelle alpha- bet kan neemen, het weJk zyne vyf hooge hulp- klanken uit het kruis, en zyne vyf laege uit het daer onderftaende mol alphabet, kan bekoomen, en dit zyne vyf hooge uit het naturelle, hebben- de zyne vyf laege onder zich; deeze natuurlyke fchikking geeft eene bequaeme aenleiding tot een volkoomen klawier, doch, voor en al eer daer van te fpreeken, is het noodigh, den lee- zer indachtigh te maeken, dat het tans gebruikt wordende zeer onvolkoomen en valfch is, om dat het niet meer dan een alphabet heeft, waer aen noch vyf hulpklanken ontbreeken. Naer maete de Muziek zich uitbreide, heeft men ge- tragt het klawier te vermeerderen, doch men is van den rechten wegh afgeweeken: want de Mu- ziek breide haere klanken naer boven door de kruisfen, en naer onderen door de mollen uit, doch het klawier werd alleen door boventoetfen vermeerdert; men wilde de vyf kruisfen ook voor vyf mollen doen dienen, misleidt door de woorden heele en halve klanken §. 44., doch men werd wel haeft de valfchheit daer van ge- waer; deeze heeft men getragt wech te neemen door kleine toetfen boven de zoo genaemde hal- ve klanken of toonen te plaetfen, het welk men een gefneeden klawier noemde (*) en waer door deszelfs
C *) De afbeelding hier van kan men op Plaet V. bl.
JI3. ie. dl. van de Elementa Mufica van' Blanken- bvrq , in 's Gravenhage 1739? gedrukt, vinden, gelyk ook
|
|||||||||
Het te-
genwoor- dige is *ecr on. volkoo- nien en Valfch. |
|||||||||
Hoe men
de valfch- heit ge- tragt heeft wech te neemen door klei- ne toet- fen. |
|||||||||
<M €* >& i^i
|
||||||||||||
deszelfs behandeling moeielyk wefd gemaekt en
weinigh valfchheit wech genoomen; men heeft daerom op andere middelen gedacht, en eindelyk gebruik gemaekt van de temperatuur §. 45., die noch vry wat gehoor quetfende valfchheit heeft "overgelaeten, welke mengewoon is wolven te noemen , die men uit nootzaeklykheit in den fchaepsftal der zuivcre klanken heeft moeten dul- den, en welke, naer maete de Muziek zich meer in de kruisfen of mollen uitbreidt, ookingetal toeneemen, dewyl, gelyk zoo even is gezegt, het tegenwoordigh in gebruik zynde klawier, in plaets van drie alphabets, die het zoude moeten hebben, 'er niet meer dan een heeft, aen het welk noch vyf klanken ontbreeken, waerom men genootzaekt is, kruisfen voor mollen te gebruiken , mollen voor kruisfen en naturelle klanken voor dubbele kruisfen en dubbele mol- len, waer door de zoo genaemde wolven zeer vcrmeerderen. Die van de gebreklykheit van het klawiervolkoomenovertuigt wilweezen, behoeft zich maer te erinneren het geene §. 43, 44 en 45. is gezegt; doch de gewoonte en de. veele fa- menftemming van ondericheide klanken, die men op het klawier heeft, doen deszelfs valfch- heit niet allecn aen zommige in eenige toonen lydelyk, maer zelfs aen hun, wier gehoor daer aen gcwoon is , als aengertaem voorkoomen; goede
|
||||||||||||
En door
de tempe» ratuur. Wolven
vermeer- deren, naer mae- te de Mu- ziek zich uitbreidt. |
||||||||||||
Want het
klawier heeft, in plaets van drie, zelfs geen een volkoo- men al- phabet. |
||||||||||||
DeValfch.
he it be- haegt hnn, die 'er aen gewoon zyn,maer geene an- deren. |
||||||||||||
e.ok de afbeelding van eene veroordeelde oude doorfny-
ding, Archicymbalum genaemt. |
||||||||||||
i<fe <JK 0 ><&
|
||||||||||||||
goede Muziekanten zyn echter van een gehecl
ander begrip: want deezc doen hunne leerlingen naer de fiool zingen, om dat het klawier valfch is, en bannen het daerom ook, zoo veel mooge- lyk, uit de Operaes en Concerten. Een goet FfoO- lift, Basfift of Altift, die aen zuivere klanken ge- woon is, zal, wanneer hy tot het componeeren van ftukken voor zyn volmaekt instrument, het orgel, klavefitnbel of diergelyke gebruikt, hier over ook anders oordeelen, vooral, wanneer hy wat verre in de kruis- of moltoonen gaet, en met den Componift, die, in zyne Operaes en andere aendoenlyke werken, tot het roeren der hartstochten, de allerfcherpfte en allerzachtfte zuivere klanken noodigh heeft, veriangen, dat een inftrument, het welk hy niet kan ontbeeren, niet alleen tot de uiterfte zuiverheit, maer ook tot de grootfte volkoomenheit mooge worden gebragt, aen welk veriangen zal zyn voldaen, zoo dra men een middel heeft uitgevonden, om het klawier zoodanigh toe te flellen, dat de hier voorgemelde 31 klanken daer op konnen wor- den voortgebragt, en wel op eene wyze, die de behandeling niet moeielyker maekt, dan die van het tans in gebruik zynde. |
||||||||||||||
t)e Cotn-
jjoniften
veriangen
eei vol-
koomen
klawier.
|
||||||||||||||
Wanneer
daer aen sal zyn voldaan. |
||||||||||||||
g. 62.
|
||||||||||||||
Het is eene bekende waerheit, dat de boven-
toetfen van het tans in gebruik zynde klawier juiffc zoo veel zyn verheven, als noodigh is, om dezel- ve, tot het geeven van geluit, te konnen neder- drukken^
|
||||||||||||||
Wat om-
trenc hec tans in gebruik zynde klawier places fceefc. |
||||||||||||||
®< n >$
|
||||||||||||
t*i
|
||||||||||||
drukkert j zonder de platte of ondertoetfen te
raeken; ook weet men, dat, wanneer het fluk uit E van de opgaende toonen is gecomponeert, het dan reets vier kruisfen by de fleutel heeft, en dat vervolgens meer verheve toetfen moeten worden gebruikt dan platte; ja, dat zulks zelfs gebeurt in een fluk uit den opgaenden A toon famengeftelt, om dat 'er veele kruisfen in voor- koomen, die aen de fleutel niet ftaen; en hier uit volgt, dat men reets gewoon is laege klanken ook beneden te zoeken, dat is Van verheve toetfen naer niet verheve de hant te beweegen; deeze waerheit toegeflemt zyrtde, zal niemant, die door Vooroordeel en gewoonte niet geheel is vervoert, hoope ik, quaelyk duiden, dat men dc toetfen voor de klanken, die hooger zyn dan de naturellen, boven, en die laeger zyn, onder dezelve wil plaetfen ; dit is volftrekt noodigh, om aen de waerheit te beantwoorden , die by klanken, door kruisfen verhoogt of door b te- kenen verlaegt, plaets heeft; en in deeze Waerheit en natuurlyke fchikking, is de volkoo- menheit van het klawier alleen te zoeken en te vindcn. |
||||||||||||
Laege
klanken is men reets ge- woon be- neden te zoeken. |
||||||||||||
Toetfen
voor klanken hooger dan de naturel- len bo- ven , en laeger on- der dezeU ve te plaetfen. |
||||||||||||
Het zal derhalven rioodigh Weezen de toet- Hoe di«
fen van een volkoomen klawier zoo te leg- ™il£ gen , dat die voor de dubbele kruisklanken m?n kIa* bovert, voor de enkele wat laeger , voor de leggen, naturelklanken weder wat laeger, voor de en- kele molklanken noch wat laeger, en voor de dubbele de laegfte , en het meeft naer buiten L 2. koomen, |
||||||||||||
i<*4 4K © >>&
|
|||||||
koomen, welke fchikking een klawier van vyf
trappen zal uitleveren, waer van de een zoo veel in hoogte van den anderen dient te ver- fcheelen, als de boventoetfen, op het tans in gebruik zynde klawier, boven de ondertoetfen of platte zyn verheven. Om de enkele kruistoet- fen volkoomen te maeken , is alleen noodigh tusfchen E en F, e kruis, en tusfchen B en C, 1) bids, te voegen , waer toe de plaetfen open zyn ; de enkele moltoetfen, zullen ze, zoo als men zegt, in de hant leggen, behooren in de- zelve verdeeling onder en tusfchen de naturef- toetfen te koomen, als 'er de kruistoetfen boven zyn, waerom de natureltoetfen ook final als de enkele kruistoetfen dienen te worden gemaekt; en, zullen de dubbele kruistoetfen en dubbele moltoetfen mede in de hant leggen, is het noo- digh ze op gelyke wyze te verdeelen, en ze bo- ven en tusfchen de enkele kruistoetfen, en on- der en tusfchen de enkele moltoetfen te plaet- fen , zoo als de verheve toetfen nu tusfchen de natureltoetfen zyn, op dat men, des noots, by het aenflaen van veele akkoorden , overal, de ondertoetfen tusfchen de boventoetfen zoude konnen nederdrukken, op dezelve wyze, als men tans gewoon is te doen; de behandeling van het klawier zal daer door in de naturel-kruis- en mol- toonen dezelve worden , en het aenflaen van twee naeft elkanderen leggende toetfen voorge- koomen ; tans koft. het geene geringe.moeite aen de Leerlingen zich hier voor te wachten, dewyl zulks niet zelden , "zelfs aen Meeflers, gebeurtj
|
|||||||
3K ^ ><8> 1(J5
|
||||||||||||||||
gebeurt; ja, zal het klawier gemakkelyk wee- ^.etdl^t
zen, dient het niet veel breeder, noch langer, breeder |
||||||||||||||||
noch laa-
ger te zyn, dan het tegen- v/oordige. |
||||||||||||||||
dat is de toetfen meerder naer vooren te koo-
men, noch de oftaven veel verder van elkande- |
||||||||||||||||
ren te zyn, dan het tegenwoordige, en als het
zoo is toegeftelt, fchynt alle zvvaerigheit uit den wegh geruimt: want, dewyl het rrapswyze op- gaet, en men met de toppen der vingeren fpeelt, kan het aen de onderhant of den arm niet hinderlyk weezen. |
||||||||||||||||
De natuurlyke regelmaetigheit, die het kla-
wier door de gemelde fchikking zoude bekoo- men, zal de applicatuur of vingerzetting ook zeer gemakkelyk maeken, om dat 'er voor iede- ren klank eene byzondere toets zal weezen, en men dus eene en dezelve toets niet voor twee, enzelfs voor drie byzondere klanken zal behoe- ven te grypen, zoo als men nu verplicht is te doen, en waerom ieder toon tans ook eene by- zondere vingerzetting vordert; in tegendeel zal iemant, die nooit een klawier heeft behandelt, zoo dra hy uit 7 opgaende toonen kan fpee- len , de overige 18 opgaende en 25 afgaende §. 46. en 47. op de toontafels PI. 4 Fig. 1 en 2. acngeweezen , dan ook reets hebben ge- leert, dewyl by het fpeelen derzelve geen ander onderfcheit kan plaets hebben , dan de handen op eene onder of boven leggende ry toetfen, die een laeger of hooger alphabet uitmaeken, te zetten. Zy, die op het tans in gebruik zjmde klawier uit de opgaende toonen C naturel, G met L 3 een,
|
||||||||||||||||
Zyne r,i-
tuuriyke regelmae- tigheit zal de ap- plicatour gemakke- lyk mat- ken. |
||||||||||||||||
Die op
het tans in ge- bruik zynde kOH-
|
||||||||||||||||
166 <8K 0 >$
een, D met twee, A met drie, E met vier e$
B met vyf kruisfen konnen fpeelen, welke door de fyfers 13, 14, 15, 16, 17 en 18, PL 4- Fig. 1. worden aengeweezen, zullen alleen dien by 19, zynde/ met 6 kruisfen , behoeven te leeren, om uit alle de toonen te konnen fpeelen: want de 252 toon zal op een volkoomen klawier niet anders konnen worden gefpeelt, dan juift zoo, als men tans de i8e. grypt; de 24c als de i/e ; de 23e. als de i6e_ ; de 2te. als de 15^ ; de 2ie als de 14^ ; de 20^ als de 13^ 5 en de 19s als de 126 ; De lie weder als de i8e of 25c ; de ioe als de 17^ of 24^ ; de 92 als de l6e of 23? ; de 8e als de 152 of 22? ; de 7? als de 142 of 2ie ; de 6e als de 13s of 20^ en de 5e als de i^e of ige ; voorts de 4s als de lie , i8e, of 25^ ; de 32 als de ioe , 17a of 346 ; de 2c als de 9<= , i6e of 23e. ; en de ie als de 8e , I5e of 226 . De applicatuur der afgaende too- nen zal ook die der opgaende zyn, om dat het onderfcheit der op- en afgaende toonen §. 46 en 47. alleen beftaet in de grontklanken en befluiten §.48. dewyl ze dezelve tekenen aen de fleutel hebben; en het verfohil, dat plaets zal hebben tusfchen de toonen , die op dezelve wyze ge- greepen worden, om dat ze door dezelve letters worden voorgeftelt, die alleen van onderfcheide tekenen zyn voorzien, om een hooger of laeger alphabet aen te wyzen, zal derhalven in niet anders beftaen, dan in de hant op eene hoogere of laegere ry toetfen, zoo als gezegt is, te bren- gen, en een? toets hooger of laeger dan de na- ture!- |
||||||||||
konnen
fpeelen, zullen ai- leen ee- nen toon behoeven ts leeren. |
||||||||||
Pe sppli-
catuar der af- gaende toonen zal ook die der opgaende zyn. |
||||||||||
Wat ver-
fchil 'er tusfchen een hoo- ger oflae- ger alpha- bet plaets zal heb- bsn. |
||||||||||
#< m >*
|
|||||||||||||
167
|
|||||||||||||
tureltoetfen aen te vangen, want c kruls zal aen
de rechte hant boven C naturel, en c mol aen de Jinke hant onder dezelve leggen; en het verfchil der drie alphabets zal beflaen in twee vyfde ge- deelten van eenen heelen klank, hooger of lae- ger; vervolgens zal, by voorbeelt, de toon, waer voor 20 ftaet, twee vyfde van eenen klank hooger zyn, dan die, waer voor men 13 vindt, en deeze weder twee vyfde hooger dan die door 6 aengeduidt, welk verfchil, van nut zoude konnen zyn, om zich, zonder tranfpofitie, naer eenige ftemmen en inftrumenten te fchikken. De Dwarsfluiten hebben doorgaens vier ftuk-
ken, die een vyfde van eenen klank met elkan- deren verfcheelen, het langfte of ie heeft tot klank a mol, het 2^ g dubbelt kruls, het 3c A en het 4.^ b dubbelt mol; indien men 'er een 5° konde byv'oegen , dat a kruis tot klank hadde, zoude het 19 overeenkoomen met het mol al- phabet van het klavefimbel, het 32 met het na- turelle en het 52 met het kruis alphabet; de tusfchenftukken konden dienen als het klavefim- bel een vyfde of iets meerder waere gezakt, om dat men, door het ftuk wat uit te trckken, de fluit noch ruim een tiende van eenen klank kan verlaegen, maer dan diende 'er 00k noch een bygevoegt te worden, dat langer dan het eerfle waere, en g kruis tot klank hadde. |
|||||||||||||
Wser toe
nuttigh. |
|||||||||||||
fluiten
dienden 6 ftukken te heb- ben , ora ze naer de 3 al- phabets te konnen ilcmimn. |
|||||||||||||
u
|
|||||||||||||
§. ^3,
|
|||||||||||||
*« -M 0 ><&
|
|||||||
5- 63.
staert- N&er de hier vooreemelde denkbeelden is het
ftuk, naer _ ,
de gemei- Staertftuk, dat ik bezitte, vervaerdigt, en net
^eefdeni voldoet aen myne verwachting; het heeft vier dfgt?sr" oftaven en een half, deszelfs laegfte klank is c mol, en zyn hoogfte fkruis; detoetfen, waer mede het aenvangt en eindigt, zyn, onder de Korte Muziekletteren , die de klanken voorftellen, verklae-
ring van aengeweezen, en afgebeelt juift zoo breet als ze
op de planken, waer van men ze zaegt, worden afgefchreeven; de kleine openingen aen het einde der toetfen duiden aen , hoe verre ze voor elkanderen dienen te leggen, en door 1 en 2 worden aengeweezen de blokjes boven de C en F toetfen- De dikte, lengte, verhoogingen en infnydingen der toetfen zal men onder de Van pi. 7. N°s 1, 2, 3, 4, 5 en 6 vinden, en wel zoo
als ze zyn met het opgelymde yvoor en ebben- hout; onder de Nos j en 8 twee tangenten, en onder N° 9 eenen der beweegende klampen, waer op de onderfte roofters worden vaft ge- VanM.8. maekt. Dewyze, hoe de toetfen boven elkan-
deren leggen, benevens de breette en dikte der regels en balanfen, waer op ze ruften, en waer op en tegen ze worden nedcrgedrukt, gelyk 00k de bodem , zyklampen, ftaende en leggende dekftuk, als mede de lyft van het klawier van voo- ren, zyn alle door de gemelde Nos 1, 2, 3, 4, 5 en 6, en onder de letters a, b, c, dy e, /, g, hy i, k, I, m, n, 0, p en q aengeduidt, en door getittelde linien aengeweezen, het geen ' • dat |
|||||||
<H @ >«& i<5p
|
|||||
dat achter iets anders is verborgen, als mede de
drie zyklampen. (J. 64.
Om een diergelyk klavefimbel? als ik bezitte,
op eene gemakkelyke en onkoftbaere wyze te vervaerdigen, heeft het my, na dat het myne was gemaekt, en ik door de ondervinding ver- fcheide zaeken hadde geleert, toegefcheenen bell te zyn geen ander dan goet-droosr-outhout v/at hont ° • , te gebroi-
te gebruiken, en als het is bewerkt, het zelve ken, en
te olien met ongekookten Lynoli; deeze droog te°ebeta«- en wel ingetrokkenzynde, het zelve met gemeen delen* amber vernis, daer het niet geverft wordt, te beftryken, om zoo veel moogelyk de worm te weeren, en het zwellen, trekken en krimpen voor te koomen, dat, by het vervaerdigen van een klavefimbel, niet zelden, dubbelen arbeit veroorzaekt, en jaeren lang by de minile veran- dering vanlucht zeer fchaedelyk is; voorts eene plank van greinenhout voor 23 dubbele Mol- Dubbeie toetfen te korten, aen elkanderen te lymen, en k%[toet' op de dikte als by de Nos 1 en 2, aen het einde, is P!, 7f aengeweezen, tefehaeven, en daer op, naer de lengte van het hout, te lymen eene verhooging van lindenhout door N9 1 van vooren aenge- duidt, als mede de kleine by de N0.3 1 en 2, van achteren aengeweezen, mede van lindenhout, en vervolgens de breetten der toetfen daer op af te fchryven. Om Zulks juift te verrichten, en met Regeimet zoo weinigh verloop als het moogelyk is voor urgent6" alle de toetfen, doet men het naer eenen Regel h 5 van |
|||||
#<®>®
|
|||||||||||||||
170
|
|||||||||||||||
van beuken- of peereboomenhout, 1 d. dik, lang
34 en breet 2\ duim, op hetplatte van welken men, met eenen pasfer, die door eene fchroef wordt vaftgezet, afdeelt, en naer PL 6. in den haek affchryftde breetten van 65 toetfen, zooals ze op de plaet zich vertbonen; dit kan men zeer juift verrichten met een plat ftukje yzer 4 d. lang en | d. breet, waer aen men eenen punt als die van eenen pasfer vylt, houdende het platte tegen den winkelhaek; men zaegt dien regel in het midden door, om 'er een voor en een achter aen de plank, die men juift in den haek brengt, by het affchryven der toetfen te konnen vaft- maeken; de plank wordt eerft van onderen af- gefchreeven en daer na de fchrabben op de ver- hooging, van vooren en van boven, juift in den haek overgebragt; by het afzaegen der toetfen, wordt de verhooging eerft doorgezaegt, dan de plank omgekeert, en voorts de toetfen van el- kanderen gezaegt. Eene fpanzaeg, gemaekt van de veer van een tafel horologie, is. daer toe zeer goet. Het Yvoor, dat op de dikte van omtrent een achtfte duim wordt gezaegt, en waer by men water, in plaets van vet voor de zaeg ge- bruikt, gelyk gemaekt zynde met een tantfchaef- je, en daer na in plaetjes, ter lengte als by d dub- belt mol PL 6. is aengeweezen, verdeelt, wordt op de verhooging gelymt, en tusfchen ieder plaetje een ftukje van eene fpeelkaert op haeren kant juift op de fchrab gezet, om by het afzae- gen der toetfen het yvoor niet te quetfen; de lym droog zynde, fnydt men de kaertjes af, en fchaeft
|
|||||||||||||||
Tzertje
om hem af te fchryven. |
|||||||||||||||
Yvoor.
|
|||||||||||||||
i
|
|||||||||||||||
<8K 6 ><& 171
|
|||||
fchaeft de opgelymde plaetjes met het tant-
fchaefje gelyk, voorts worden ze eerft met eenen eenigzins groven en daer na met eenen fynen fteen, waer op men de fcheermesfen aenzet, met een weinigh regenwater glat gefleepen, daer na met een zeeme lapje, fyn gemaelen kryt en re- genwater gepotyft, en vervoJgens met een droo- ge zeeme lap afgewreeven, De verlaeging kan veris*, men, terwyl de toetfen noch vaft zyn, in dezel- ve zaegen en fchaeven, of wel, wanneer ze van elkanderen zyn gezaegt en glat gefchaeft, daer in zaegen, met een mes uitlfnyden en glat vylen, De plank voor de 32 enkele Moltoetfen byde E"^ele
jsfosi en 2. aen het einde aengeweezen, welke fen. van vooren by No 2 verbeelt worden achter de pi- 7- dubbele te leggen, op haere dikte gefchaeft zynde, lymt men eerft eene verhooging van lindenhout op de plank en op dezelve plaetjes ebbenhout, Ebben- te famen ter hoogte als by No 2 van vooren is aen geweezen, en ter lengte als by c mol PI. 6.; dezel- ve plaetjes worden, gezaegt zynde, glatgevylt, en met houtskool en raepoli gefleepen, en gepolyft. De kleine verhooging, mede van lindenhout, by de Nos 1 en 2 aen het einde te vinden, wordt 'er ter zelver tyt opgelymt, en de verlaeging ge- veriae- maekt, op dezelve wyze, als van de dubbele gIng- moltoetfen is gezegt; ze worden van den ande- ren gezaegt, en, gefchaeft zynde, zoo uit ge- zaegt en gevylt als by PL 7. No 2. van vooren is aengeweezen, en de helft der lengte van voo- ren , op \ d; van boven sen weder zyden wat fchuins
|
|||||
fchuins naer boven by gevylt, gelyk ook alle de
volgende, ten einde by het fpeelen 'er beter met de vingers tusfchen te konnen koomen, om, des noots, de laeger leggende toetfen dus ook ge- makkelyk te konnen nederdrukken §.62. De plank voor de 22 en 10 Natureltoetfen
door de N°s 3 en 4 aengeweezen, met lindenhout verhoogt zynde, ter lengte van de bovenfte fchrab, tot voor aen het begin van C, en dus een derde wyder als de dubbele en enkele mol- toetfen, wordt behoorlyk afgefchreeven, en op de verhooging gelymt plaetjes y voor van dezel- ve lengte en breette als op de dubbele moltoet- fen, die mede gefchaeft, glat gefleepen en gepo- lyft worden. Vervolgens lymt men op de 10 toetfen, die voor C en F moeten dienen, en door de N»s 3 en 4. van vooren zyn aengeduidt, aisachterdeingefneede naturellen leggende, eene verhooging vanebbenhout, die zoo breet is als het yvoor, en hoog en lang als by No 4 is aen- geweezen , en door 1 en 2 PI. 6. afgebeelt; de infnyding der 22 toetfen van vooren onder N° 4 vertoont, boven welke dubbele kruis- toetfen komen -, wordt gedaen als ze van elkan- deren zyn gezaegt en gefchaeft, en wel juift aen het einde van het yvoor. De plank voor de 32 enkele Kruistoetfen,
waer van de dikte by de N0S3, 4 en 5 is aenge- weezen, afgefchreeven zynde , lymt men daer op de noodige verhooging van blokjes ebhenhout, zoo
|
||||
<K $ >& *73
|
|||||||||
zoo lang als by b kruis PL 6. is aengeduidt, en
zoo hoog als by N° $ van vooren , alwaer ze p/# T. verbeelt zyn achter C naturel teleggen, is aen- geweezen. Ze worden gefleepen en gepolyft als die der enkele moltoetfen ; , en voorts van elkanderen gezaegt en gefchaeft. De plank, voorde 2,2 dubbele Kruistoetfen, Dobbeia
verlaegtzynde, met een ftuk daer onder te ly- toeJea, men en ze van boven af te fchaeven, zoo als by pi. r. N« 6 is aengeweezen, worden de toetfen daer op afgefchreeven, vervolgens de yvoore plaetjes pi. e. ter lengte als by c dubbelt kruis is aengeduidt, 'er opgelymt, en dezelve gefleepen en gepolyft zynde, zoo als by de dubbele moltoetfen is ge- zegt, worden de toetfen mede van elkanderen gezaegt en glat gefchaeft. . * |
|||||||||
De Bodem d wordt gemaekt van greinenhout,
ter lengte van 19 en breette van 34 d., dat men aen elkanderen lymt en glat fchaeft. Het hout, dat tot den bodem van het klawier, dat ik be- zitte, was gebruikt, vuuren en niet droog ge- noeg zynde geweeft, trok het, toen 'er de ruft- regel en balans §. 67 en 68. eenigen tyt op hadden gelegen, bolront: doch van onderen , volgens den draet, met de punt van een mes, op de tusfchenruimte van twee vingeren, door- gefneeden zynde en fterk nedergedrukt, werd het weder recht en trok geoliet en vernift zynde §. 81. niet meer. §. C6. |
|||||||||
Bodem.
PI. 8.
Trekken-
de hoe ce herttel- len. |
|||||||||
g. 66.
De toetfen in gereetheit zynde gebragt, is het
noodigh te vervaerdigen eenen Regel van vuu- renhout, lang 3 v. breet 7 en dik | d.; op het platte van denzelven, dat met wit papier wordt beplakt^ verdeelt men de geheele ruimte van het klawier, zynde 65 breetten der toetfen, na PI. 6. niet te naeuw gemeeten, juifb in 71 gelyke dee- len, en haelt daer op, met eenen winkclhaek, en het puntig yzertje §. 64. zeer juift 71 fchrab- ben, dwars over het papier, en op den affiant juift van \ d., naeft iedere fchrab, eene tweede; tusfchen deeze fchrabben, die de gaten van de rooflers verbeelden, waer door de tangenteft op de toetfen vallen, fchryft men, boven aen, de letters, welke de klanken voorftellen, naer rang, in twee ryen, zoo als ze op de afgedeelde toets volgen, acht geevende, dat de enkele en dub- bele molklanken in de onderfte ry koOmen, als mede eene volgende naturelle daef deeze ont- breeken ; en in de bovenile ry de enkele en dubbelekruisfen, als mede de overige haturellen; op deeze wyze, c mol onder b kruis boven, C na- turel boVen d dubbelt mol onder, c kruis boven d mol onder, c dubbelt kruis boven D naturel on- der, e dubbelt mol onder d kruis boven en zoo vervblgens; dan zal boven de tweede cmol B na- turel koomen , boven de derde weder b kruis, en zoo de eene om de andere. Onder deeze let- ters ftelt men de fyfers, waer mede men de toet- fen merkt §. 69. in drie ryen, naemelyk die der" enkele
|
||||
fettkele en dubbele moltoetfen irt de eerfte 2
d. van onderen; die der naturelle en enkele kruistoetfen 2 d. daar boven in de tweede; en die der dubbele kruiftoetfen 2 d. daar boven in de derde of bovenlte ry; dan zal 1, 2, 3 en 4 der eerfte ry toetfen , tusfchen de eerfte, tweede, derde en vyfde fpatie of tusfchenwyt- te, die de gaten der roofters verbeelden, koo" men; 1, 2, 3, 4, 5 en 6 der tweede ry toetfen, tusfchen de eerfte , tweede, derde, vierde, vyfde en zevende, als mede 7 en 8 derzelve tweede ry beide tusfchen de negende tusfchenwytte koomen; en 1, 3, en 3 van de bovenfte ry tusfchen de vierde, zesde en fiende > en zoo vervolgens, 5. 67.
Naer eene van de regels, met 6$ afdeelingen by RBftregei
het affchryven der toetfen gebruikt, fchryft men °et k°.pe* 00k af de Ruftregels a, by c, lang 34 d., die nen- men van beuken * of peereboomenhout kan mae- pl- 8* ken; men fchryft ze zoo af, dat de affchryving van iederen regel even verre van het einde koorne, en men haelt f d. van den achterkant, met een kruishout, eene fchrab langs over iederen regel, en op iedere doorfnyding of kruisje, dat deeze fchrabben maeken, fteekt men, met eenen fcharpen priem, een gaetje en boort het, indien zulks noodigh mogte zyn, om het fcheuren van het hout, by het inflaen der pennen, te beletten, met een klein boortje, wat open. De regel, Ph8t |
||||||
*7<* <M O >&
|
|||||||||||||||
waer op de onderfle ry toetfen zal ruften, op
de aengeweeze plaets, van vooren naer achteren gemeeten, om dat men den bodem naer achte* ren laet overfteeken tot dat de toetfen gelegt zyn, aen den bodem met lym en houte pen- nen, in den haek, vafl: gemaekt zynde, vervaer- digt men van koperdraet, onder n°. 4 bekent, de Pennen, tusfchen welke de toetfen der eer- fte ry zullen beweegen , ter lengte van 2d., aen welke men eenen goeden punt vylt, en om de pennen op gelyke hoogte in den regel te flaen, boort men door een hart beuken- of eikenhout- je, dat 1 \ d. hoog is, en zoo breet als eene toets, een gaetje, waer door men de kopere pennen in den regel fteekt,.en vervolgens tot aen, het houtje inflaet; deeze hoogte is genoegzaem voor de beweeging van de toetfen der gemelde eerfle ry. Tusfchen deeze pennen, vlecht men, langs door, eenen witten Wollen. draet, twee- tnael, om het geklapper der toetfen in het ne- dervallen voor te koomen, en door middel van deezen draet, kan men ze op haere juifle hoog- te brengen, met den zelven, in plaets van twee- mael, drie-of viermael door te vlechten., J. 68.
De Balanfen /, g en 6, vervaerdigt men naer
de aengeweeze breette en dikte, mede 34 d. lang als de regels, van vooren eenigzins ront afdaelende, en 00k van beuken- of peereboo- fnenhout.. §• $9>
|
|||||||||||||||
Hoe de
Pennen te
vervaer- digen en op gelyke hoogte in te 11 sen. |
|||||||||||||||
Wollen
draet,
daer de toetfen op iuften.
|
|||||||||||||||
Balanfen
PI. 8. |
|||||||||||||||
■-■■—_.-.—_... .__..
|
|||||||||||||||
tr~— P
5- 69. -
De enkele en dubbele moltoetfen, die de on- onderns
ry toet-
derfte ry uitmaeken, aen haere achtereinden, fen, hoe
met eene vyl, zoo final gemaekt zynde, dat zy gemakkelyk tusfchen de penrien konnen bewee- gen, legt men ze tusfchen dezelve, zorg drae- gende, dat 'er tusfchen 5 en 6, 12 en 13, 17 en 18, 24 en 25, 29 en 30, 36 en 37, 41 en 42, 48 en 49, als mede tusfchen 53 en 54, eene plaets worde open gelaeten; en om by het afneemen der toetfen ze weder op haere rechte plaets te konnen leggen, plakt men met ftyffel, jfe mex> op ieder derzelve , een fyfer, beginnende met j op de toets voor laeg c mol. De dubbele mol- toetfen legt men met haere vooreinden op, en gelyk met een der regels van 6$ afdeelingen, Welke men zoo hoog en verre naer vooren legt, dat de balans 'er gemakkelyk kan worden onder- gefchooveri en de toetfen bet flaende ftuk §. 72. even konnen misgaen. De enkele moltoetfen legt men op, en gelyk met den tweeden regel van 6s afdeelingen, en wel zoo, dat de toetfen juift leggen als op PL 5. is afgebeelt; deeze re- gels legt men in den haek met eene pen aen ieder einde vaft, en wel zoo, dat het eerfte fchrabje met de eerfte pen van den ruftfegel juift in den haek koome. Men boort vervolge'ns in den onderkant van den regel met 71 verdeelingen, i d. van ieder einde, een diep gaetje, en zet hem daer mede op twee kopere pennen, die men in het overfchietende einde van den bodem flaet, M en
|
||||
en wel zoo, dat de r.egel maer £ d. van de toet-
fen koome , en de eerfte tusfchenruimte zoo verre aen de-linke zyda der i<j toets als de laet- fte voorby de 65* , dan zullen de onderfte ryen letters en fyfers aenwyzen hoe de tangenten op de eerfte ry toetfen neder zullen vallen. Door aen De toetfen van vooren juift'tegen het fchrabje
ftukfe»e w aen de linke hant gelegt zynde, met in achtnee- b»ig«u ming der ope plaetfen §. 69., kan men zien, of en vvat ftukje aen iedere toets dient te vvorden gemaekt, ten einde de tangenten 'er recht op zouden konnen vallen; het zelve wordt dus ver- richt; men vervaerdigt eenige latjes van greinen- hout, die onderfcheide breetten, maer dezelve dikte der toetfen hebben , welke men op 2 d. kort, en haelt, 1 d. van achteren, op de toet- fen , een fchrabje ; men lymt vervolgens het noodige ftukje aen de toetfen, en dit droog en pas gemaekt zynde, haelt men het fchrabje van de toets op het ftukje over, en fteekt daer op, met den pasfer, de breette van de toets, van den buitenkant van het ftukje af; vervolgens fnydt men, met een fcharp mes, van het fchrabje af, het aengelymde ftukje , naer zich toe, fchuins by tot aen de toets, en van daer aen de andere zyde, van zich af, de toets wech, tot aen den fteek op het fchrabje, die de breette van de toets aenwyft, en voorts recht, tot aen het einde der toets, waer door deeze eenebogt bekoomt, om den tangent wel te vatten. |
|||||
De
|
|||||
De toetfen brenet men in balans op een drie- In baian*
i . i . te bren- kant houtje, en wel zoo, dat zy geneegen zyn gen.
meer achter dan voor over te vallen, men haelt
Op die plaets, met een winkelhaekje een fchrab- je, vergelykt de toetfen van iedere foort met el- kanderen, en fnydt die van onderen wat af, wel- ker fchrabjes het meeft naer het einde flaen, zorg draegende, dat, het geen op den wollen draet ruft, niet worde geraekt; men brengt ze daer na weder in balans, en tekent ze ieder op nieuw met een fchrabje, welke dan, zoo veel moogelyk, naer vooren zullen koomen; verkieft men in de geenen, die te licht van vooren zyn, aen den onderkant, een gaetje te booren en 'er een reepje loot in te flaen, ten einde de fchrab- jes op gelyken affiant te brengen, dan zal men zyn oogmerk noch beter bereiken, en zorg kon- nen draegen , dat de lange en korte toetfen, welke een foort van hefboomen worden, een evenredigh ruftpunt bekoomen, en dat zy dus met dezelve kracht konnen worden nederge- drukt, het welk een groot gemak by het fpeelen aenbrengt. Men boort op de plaets der laetfle En van fchrabjes de gaetjes in de toetfen, die men van voorzien. boven wat langwerpigh maekt, door ze wat open te vylen of wel te branden met een plat, fpitstoeloopend, yzertje, op dat de toetfen ge- makkelyk aen de pennen zouden beweegen. In* dien de gaetjes der toetfen wat veel naer vooren koomen, zyn dezelve zwaerdernederte drukken, dan dat zy naer achteren quaemen, doch in het eerfte geval hebben zy achter ook meerder be- M 2 weeging, |
|||||
\
|
|||||
weeging, dan in het tweede; en dewyl men de
beweeging van achteren noodigh heeft om de fnaeren wel aen te flaen , en dezelve van vooren in het fpeelen hinderlyk is, dm dat de toetfen dan meer boven elkanderen moeten zyn verhe- ven, en ook laeger worden neder gedrukt, is het eerfte voor het tweede te verkiezen, te meer, om dat men, op een kiawier leerende^ dat al te gemakkeiyk beweegt, geene kracht in de vingeren krygt, en vervolgens, op een orgel Zullende fpeelen, zeer verlegen Ilaet. pennen, j)e Pennen, waer mede de toetfen op de ba-
waer aen ' l
de toetfen lans worden gelegt, en aen welke zy beweegen,
geo.ee* maekt men van koperdraet van n°. 4., ter lengte
van I| d., en vylt daer aen eenen fcharpen punt.
Hoe de De toetfen van achteren tusfchen de pennen,
ba"ansfttee en van vooren weder op, en gelyk met de regels
kggen. geplaetfl zynde, fchuift men onder dezelve de
balans, zoo, dat zy wel onder de gaten der
toetfen koomt, op welke plaets men ze met
houte pennen en lym aen den bodem vail maekt.
En de De lym van de balans droog zynde, legt men
opetde" tte toetfen °P naere plaets,. men fteekt eene
aeive. kopere pen door het gaetje der c mol toets, legt
ze gefyk met den regel, houdt ze juifl aen het
fchrabje by de linke hant, en flaet de pen even in de
balans 5 de toets wech genoomen, en de pen-idt*
* . getrokkea
|
||||
<&< 0 ><§» ?8i
|
||||||||||
getrokken zynde, fteekt men, met eenen priera,
het gaetje wat dieper, en flaet de pen, op de wyze als van de pennen , tusfchen welke de toetfen beweegen, is gezegt §. 6j. vaft in de balans, en wel zoo diep , dat zy met de i*pje« i»- ' , , , t kenonder
toets even hoog koome als er een ront Lapje de t0et.
laken aen de pen is gedaen, wiens omtrek zoo groot is als de toets breette heeft, en welke lap- jes men met eenen Zadelmakers doorflagh, fpoe- digh, op een fluk loot, kan flaen. §• 7*-
De enkele en dubbele moltoetfen alle selegt, K°* «»
, ~ , , . , gemakk.fi-
en, door het voor or achter over buigen der iyk te
pennen, aen dezelve eene gemakkelyke bewec- weegen!" ginggegeeven zynde, worden de twee onderfle onderfle Zyklampen, waer van 'er een by/door de ge- pe^lam" tittelde linie ig aengeweezen, gemaekt van beu- PL 8> ken of ander vaflhout, \ d. dik, en, om ze wel op de balans / en regel a te doen fluiten, behoor- lykingelaeten; dezelve kpomen van vooren tegen het ftaende fluk o, van achteren even voorby de toetfen , en op zyde zoo verre van dezelve, dat de toetfen gemakkelyk konnen beweegen. Naer den regel met 71 afdeelingen , kan men, haere plaets juiffc bepaelen, om dat men daer op kan zien, hoe verre de toetfen koomen; de zy- klampen worden van vooren zoo veel van boven |
||||||||||
afgeftooken en wechgevylt, dat, het dekftuk p
|
PI. 8.
|
|||||||||
5. 72. daer op leggende, de dubbele moltoetfen
behoorlyk konnen worden nedergedrukt. Onder dezelve legt men \ d. van vooren, eene verhoo- M 3 ging
|
||||||||||
i8* <SK 0 >#
|
||||||||||||||||
ging van zwarte baei door e aengeweezen, ora
te dienen voor Stuitregel der toetfen, en men hecht de baei, op de plaetfen daer geene toetfen koomen , met kleine fpykertjes, gemaekt van dunyzerdraet, vaft, deeze kan men in de yzer- winkels bekoomen, te lang zynde knipt men ze met eene oude fchaer wat af. |
||||||||||||||||
Stuitre-
gel. |
||||||||||||||||
5- 72-
Op iedere ope plaets §. 6g. wordt op den
bodem gelymt een klamp van greinenhout byna | d. dik, die zoo hoog is als de toetfen koomen, gaende over de balans tot vaft tegen den achter- ften ruftregel, en fluitende van vooren tegen het ftaende Stuk o, dat men van beuken- of pee- reboomenhout maekt, en tegen dczelve en de zyklampen, op den bodem vaftlymt en fpykert. Op dit ftaende ftuk o wordt mede vaftgeiymt en gefpykert het Dekftuk p, ook van beuken- of peereboomenhout, en wel, na dat de ga- ten daer in zyn gezaegt voor de dubhele mol- toetfen, en alvoorcns onder de fmalle tusfchen- ruimten ftukjes gelymt, voor het afbreeken; dit ftuk wordt zoo breet gemaekt, dat de enkele mol- toetfen, by het nederdrukken, daer aen byna raeken; en om de zyklampen, by de enkele moltoetfen aen de linke en de dubbele aen de rechte hant, met het dekftuk gelyk te maeken, lymtmen daer op het Stopftukje q aen.de linke en ecn diergelyke aen de rechte hant. - " §• 73
|
||||||||||||||||
Klarapen
tusfchen de toet- fen. |
||||||||||||||||
Staende
Stuk.
PI. 8.
|
||||||||||||||||
pekftuk.
|
||||||||||||||||
Stop&nk-
jes op de lyklam-
pen. P', 8.
|
||||||||||||||||
«0 >#
fi. 73-
|
|||||||||||||||||
1S3
|
|||||||||||||||||
Men vervaerdigt om tusfchen de e en /, en b ?et80^Btk'
en c moltoetfen , op de klampen , te worden yvoor be |
|||||||||||||||||
kleedc
tusfchen de mol- toetfen. |
|||||||||||||||||
gelymt, 9 Stopftukjes van lindenhout, die ieder
zoo hoog en verre koomen als de dubbele mol- |
|||||||||||||||||
toetfen, wanneer die ftukjes, van boven, met
een plaetje yvoor zyn bekleedt; zy worden , op dezelve wyze als zoo aanftonts van de lyft en toetfen zal worden gezegt, zwart gemaekt en vervolgens ieder op zyne plaets vaft gelymt. 6- 74-
Tegen hgt ftaende ftuk lymt men van vooren Lyft.
de Lyft r tot fieraet en om de naeden te bedek- p/. s. ken, gefchaeft van lindenhout; deeze, het dek- ftuk en alle de' toetfen, worden van vooren, Hoe de- zoo wyt zy zichtbaer en niet belegt zyn, zwart dekituk gemaekt, door ze twee of driemael te beftry- toetfen |
|||||||||||||||||
ken met een fterk aftrekfel van wynazyn op
|
zwart te
tnaeken. |
||||||||||||||||
yzer vylfel, en vervolgens eens of tweemael met
een aftrekfel van wynazyn op galnooten, ge- maekt op een zacht vuur, waer na zy met zwart was worden opgeboent, tot dat het was niet *• meer aen de wollelap blyft hangen, op de wy- ze, als de Kabinetwerkers en Lyftemaekers ge- woon zyn. De toetfen kan men, met weinige moeite, opboenen, als men eene wollelap op eene plank fpykert en ze daer op wryft; en tot het dekftuk kan men een lapje op een fmal hout- je fpannen en het zelve, aen beide zyden, als M 4 eene |
|||||||||||||||||
,,,.„.. ....._..,„_ ^«_^,, .-:
|
||||||||||||
eene vyl gebruiken. Ik hebbe de zwarte koleur
verkooren,, om dat dezelve de openingen tus- fchen de toetfen kleiner doet voorkoomen dan zy in der daet zyn, en dus het werk een goet oog^ |
||||||||||||
g
|
a
|
eeft.
|
||||||||||
8- 7*-
|
||||||||||||
R'lftregei De pennen, waer tusfchen de middelfte ry
voor de r ' •
middelfte toetfen zal beweegen, welke i, d-lang dienen te
feyn.c°et" Zyn, in den Ruflregel b §. 67. tot op I'd. ge- pi. 8. flaegen zynde, en met eenen wollen draet voor- zien, laet men de zyklampen / behoorlyk in, en legt den regel zoo op zyne plaets, dat de pennen met de onderfle in eene rechte linie koomen, en de toetfen recht boven elkanderen. Om te be- letten, dat de regel niet verfchuive*, maer zoo vaft als moogelyk is legge, boort men door den zelven, boven iederen kiamp, die tusfchen de toetfen legt, een gaetje, en flaet 'er een koper pennetjein, waer aen men een of meer van de ronde ftukjes laken fteekt, daer men de toetfen oplegt §. 70., om den regel op alle de klampen te doen draegen. Men paft de toetfen tusfchen de pennen, zaegt van die, welke geene tangen- ten der achterfte ry moeten beweegen, 1 \ d? van achteren af, plakt 'er fyfers op, legt de na- tureltoetfen juift tegen de dubbele moltoetfen, en de kruistoetfcn tegen de enkele moltoetfen, op eenen der regels met 65 afdeelingen, die men op de plaets van den ftuitregel i legt §. 76, en men maekt 'er de noodige ftukjes aen , op de wyze als §. 09. van de onderfte ry is aengewe^ , zen, |
||||||||||||
.
|
||||||||||||
zen, om de behoorlyke buiging aen de toetfen
te geeven, op dat 'er de tangenten wel op zou- den konnen vallen; hier zullen zich eenige zwae- righeden op doen, in de bulging der natureltoet- ?*,**"?* fen, die tangenten van de achterfte ry bewee- de bui- gen, om dat de plaets te eng of te fchuins wordt, ie"ve,er" om ze tusfchen de buiging der enkele kiuistoet- verhei. fen door te brengen; by het klawier, dat ik be- Pen- zitte, hebben 'er zich maer twee opgedaen, om dat men de toetfen, daer zy door de buigingen gaen, zeer fmal kan maeken zonder vrees voor breeken, naemelyk de eerfte by de vierde C na- turel, welke zwaerigheit, ik hebbe wechgenqo- men door b kruis te ftellen, in plaets van C na- turel, en C naturel, in plaets van b kruis, de laet- fte beweegt derhaiven fwee tangenten van de ach- terfte, in plaets van twee der voorfte ryen, 00k hebbe ik a dubbelt kruis boven c mol, en B naturel boven b mol geplaetfl;; de tweede zwaerighcit heeft zich opgedaen by de laetfte F naturel, waer voor ik e kruis in plaets hebbe geftelt, en F naturel in plaets van e kruis, 00k hebbe ik boven/ mol-, d dubbelt kruis, en E naturel boven e mol geplaetfl; het verfchil, dat deeze verwisfeling van tangen- ten , met opzicht tot het aenflaen van eene voor- gaende fnaer, in plaets van eene volgende, maekt, is zoo gering, dat men het by het ftellen van het klavefimbel niet eens bemerkt, om dat de fnaeren niet wyt van elkanderen leggen, en derhaiven het onderfcheit der lengte in de gee- nen, die na elkanderen volgen, zeer gering is; dienitigh is het echter, om verwarring vopr te M s koomen, |
||||||
186 <K % >$
|
|||||
koomen, zoo veel moogelyk,de verwisfeling van
toetfen te myden; ten dien einde zoude men, des noots, die toetfen, welke achterfte tangen- ten behooren te beweegen, en waer voor geene plaets is, ook onder door konnen buigen, met 'er een ftukje van onderen, wel vaft aen te ly- men, en de geenen, die 'er naeft leggen, van onderen aen de einden, wat af te neemen, op dat de gebooge toets by het nederdrukken daer aen niet raeke. Middeifte De Naturelle en enkele Kruistoetfen, die de
hoe°teen middeifte ry uitmaeken, op de wyze als reets is kggen. gezegt §. 69., in balans gebragt zynde, en wel zoo, dat zy wat fterker dan de eerfte ry acbter over vallen, om dat de tangenten, die zy bewee- gen , korter en lichter zyn , boort men 'er de gaeqes in, en verlengt deeze van boven, op de- zelve wyze als in gemelde §. 69. is aengeweezen; vervolgens legt men de toetfen weder tusfchen de pennen, en van vooren zoo op den regel met 65 afdeelingen , dat de natureltoetfen niet ver- der dan byna | d. PI 6. van de dubbele moltoet- fen, en de kruistoetfen ook zoo verre van de enkele moltoetfen koomen; men paft 'er de ba- lans zoo onder, dat de gaetjes der toetfen 'er wat naer vooren boven koomen, neemt de toet- fen wech, laet de balans g behoorlyk in de zy- klampen zinken , en legt ze mede met kopere pennetjes op lapjes, zoo als hier voor van den ruftregel b is gezegt,vaft, op de klampen tusfchen |
|||||
\
|
|||||||||||||||||
$<#>$
|
|||||||||||||||||
187
|
|||||||||||||||||
de toetfen §. 7s ■> alleen met dit onderfcheit, dat
men het eerfte gaetje naer den voorkant, en het tweede naer den achterkant en zoo vervolgens in de balans boort. De toetfen weder op dezelve, juift als zoo even is aengeweezen, gelegt zynde, flaet men 'er de pennen voor dezelve in, op die wyze, als van de onderfte ry is gezegt §. 70. Dit gedaen zynde, neemt men de toetfen van de |
|||||||||||||||||
pennen en legt den Stuitregel 2, waer van het
hout maer een achtfte duim dik is, en waer op, van boven , dubbele zwarte baei, en aen den voorkant van onderen, omtrent eenen duim breet, enkele baei,met eene naelt en draet wordt |
Stuitre-
gel, waer
op de
toetfen
worden
nederge-
drukc.
PI. 8.
|
||||||||||||||||
gefpannen , om dat het lymen de baei te hart
maekt, en dus het klapperen by het nederdruk- ken der toetfen niet genoeg belet; men doet dien regel in de onderfte zyklampen behoorlyk inzinken, en ruften met de enkele baei op de klampen, die tusfchen de toetfen zyn, en met den achterkant op pennetjes, in gemelde klampen geflaegen, en met lapjes laken voorzien, om hem vafl te leggen en op de juifte hoogte te brengen. $• 77-
Aen de toetfen eene gemakkelyke beweeging Middeiae
|
|||||||||||||||||
gegeeven zynde §. 71., paft men over de ba- '
lans en den ruftregel, de middelfle zyklampen, |
pen.
PI. 8. |
||||||||||||||||
aengeweezen door m en de getittelde linie, door
welke klampen men van vooren, achter het re- geltje if als mede byna op het einde, een gaetje boort, en ze op de onderfte zyklampen wel vaft • ' legt,
|
|||||||||||||||||
188 <K © >#
legt, met twee kopere pennen , gemaekt van
koperdraet onder n°. 5 bekent; men neemt de toetfen wech , en boort door de klampen en de balans, aen ieder einde, twee gaten, en door de klampen en den ruftregel een gat; men neemt de balans , ruftregel en zyklampen van de pen- nen, en boqrt met eene tamelyke groote fpits- boor de zes gaten van onderen langs de klampen open, en flaet de balans en den ruftregel methoute pennen en lym, door die gaten, aen de middelfte zyklampen vaft; men fteekt en vylt ze van voo- ren by de enkele kruis- en natureltoetfen zoo ver- re wech, als onder N°. 4 en 5. PL 8. door de getittelde linie is aengeweezen; men lymt het noodige ftukje aen iedere klamp, om ze digt te- gen de toetfen te doen fluiten, en maekt ze me- de, zoo verre zy buiten koomen, zwart. §. 74. |
||||||||||||
Hoe de
balans en ruftregel der mid- delfte ry toecfen daer aen vaft te maeken. |
||||||||||||
5- 78.
|
||||||||||||
Bovenfte
|
In den bovenften Ruftregel c, pennen van if d.
|
|||||||||||
Ruftregel. tot op ij d. gedaegen zynde §. 67. en met eenen
pi. 8. wollen draet voorzien, legt men hem op zyne plaets, en laet hem zoo in de middelfte zyklam- pen inzinken, dat hy ruft op de toppen der pen- nen van den middelften ruftregel, en dat de pen- nen met de onderfte in eene linie zyn, en de toetfen recht boven de naturellen koomen. Ver- Toetfen. volgens de dubbele kruistoetfen, welke de bo- venfte ry uitmaeken, tusfchen de pennen gepaft, met fyfers voorzien , door het aenzetten van ftukjes de noodige buiging gegeeven, en zoo! in balans
|
||||||||||||
<&< 0 >& *8$
|
||||||||||||
fcalans gebragt zynde , dat zy ftefk achter over
vallen, om dat zy zeer korte en lichte tangenten beweegen , voorts gaetjes daer in geboort en dezelve van boven verlengt zynde §. 69. laet men de bovenfte Balans, op haere plaetfe, mede be- hoorlyk in de middelfte zyklampen, door m aen- geweezen, inzinken; men flaet, tusfchen de na- turel- en kruistoetfen, vier of vyf kopere pen- nen, in de daer onder leggende balans van de toetfen der middelfte ry, om de bovenfte balans daer op te doen ruften , en vylt de toetfen wat af daer die pennen koomen, op dat zy daer aen niet raeken en in derzelver beweegingen wor- den verhindert. Men paft vervolgens, de bo- venfte Zyklampen, door n, en de getittelde linie aengeweezen, over den bovenften ruftre- gel en de balans, legt de klampen ieder met twee kopere pennen aen de einden vaft, boort gaten door de zyklampen, ruftregel en balans, en lymt ze aen elkanderen vaft met vier houte pennen, op dezelve wyze, als de middelfte zy- klampen §. ii., ten einde de bovenfte ry toet- fen gemakkelyk van de middelfte, en deeze van de onderfte zoude konnen worden genoomen. De toetfen legt men in het midden tusfchen de enkele kruistoetfen, boven de 22 uitgefnede naturellen, en, op byna \ d. PL 6t daer tegen, met kopere pennen vaft. §. 10. |
||||||||||||
Balans,
|
||||||||||||
Zyklam-
pen. |
||||||||||||
Hoe de
balans en
ruftregel 'er aen vaft te znaeken. |
||||||||||||
Hoe de
toetfen te leggen. |
||||||||||||
; S- 79.
Het Stuitregeltje k, dat de beweeging der stnit™-
toetfen g*
|
||||||||||||
•ipo #< O >&
|
|||||
toetfen n'aer boVen bepaelt, wordt aen de on-
derzyde bekleet met dubbele baei, die men 'er met eene naelt en draet zoo tegen fpant, dat de einden in net midden by elkanderen, en tegen het hout koomen; dit regekje laet men behoor- lyk in de bovenfte zyklampen inzinken, en wel Zoo, dat het op de toppen der pennen, waer opfiuiting tusfchen de toetfen beweegen, ruft. Men boort wier.c a" aen ieder einde in het zelve een gaetje, dat door de drie klampen en den bodem gaet, en fteekfc door ieder-gaetje langs den bodem, een koper- draet, van n°. 5, aen wiens ondereinde een oogje is geboogen om te dienen voor kop, en dat aen het boveneinde eene vaerfchroef heeft; een diergelyke koperdraet brengt men 00k door den bodem, tusfchen de toetfen door, tot bo- ven door het midden van het ftuitregeltje, als mede een door den bodem en ieder der voor- einden van de beide bovenfte klampen ; deeze dienen om, door middel van vyf moerfchroefjes, alles vaft op elkanderen te drukken , en onbe- weeglyk te houden. Roetiers. Men vervaerdigt drie Roofters, om te dienen
tot bovenften , van peereboomen- of beuken- hout, lang 3 v. en dik ■} d,; de middelfte breet ii en de twee andere ieder breet \ d.; in de mid- delfte maekt men dubbele gaten Voor de tan- genten, lang § en breet \ d., Vervolgens blyft 'er in het midden tusfchen de gaten en op iectere |
|||||
,«yde fliaer J d. vafthout, en aeii die, waer in
-enkeie gaten koomens, aen iedere zyde 00k maer |d.j dit gefchiedt, om de tangenten dicht by elkanderen te brengen 5 op dat de unifoon of eentoonige fnaeren, zoo veel moogelyk, op ge- Jyke lengte zouden worden aengeflaegen. De gaten worden naer den regel met 71 afdeelingen .§. 66. afgefchreeven, op de" wyze, als zoo aen- ftonds zal worden gezegt. De twee onderroofters maekt men ieder breet
i{ d., dik id. en zoo lang als de bovenften;inhet midden van ieder derzelve laet men $ d. vaft- hout, en de gaten worden mede J d. breet ge- maekt en zoo lang, dat de ftaerten van de tan- genten , by N°. 7 en 8. Pi 7. afgebeelt, daer in even konnen beweegen. De vyf roofters worden om ze juift te konnen affchryven , en Hoe arte het eene gat niet wyder dan het andere, ende ryven" acht recht tegen over elkanderen te maeken, met den regel van 71 afdeelingen) op eene plank, naeft elkanderen, en met de einden tegen een latje in den haek leggende, even hoog met den regel, vaftgelegt, en de winkelhaek by het af- fchryven §. 64. aen de roofters gehouden ; dit gedaen zynde haelt men met een kfuishout 'er de fchrabben voor de lengte der gaten op, keert ze om, en fchryft ze aen de andere zyde mede af. In het midden tusfchen de fchrabben, die de En ,er a_ gaten aenwyzen, boort men tweemael naeft el- ten in « kanderen, maekt de gaten door een Engelfch fchrobzaegje wat open, fteekt ze van den onder- |
||||
*£2 SK 0 >^
leant aen bbide zyden , met een byteltje, Zob
na de breette van het gat, fchuins by, dat zy daer J d. wyt worden, en vylt ze voorts zuiver englat; zommige maekert de roofters maer zoo breet a!s de gaten koOmen, zaegen 'er dezelve in, en lymen 'er de ftrookjes vaft bout ter we- derzyden aen ; men kan, om het infehieten van de zaeg, en bet afbreeken der dammetjes tus- fchen de gaten, voor te koomen, de roofters in eene bankfehroef, tusfchen twee kopere plaet- jes fparinen, en het bout der bovenften rriede 1 d. in plaets van J d. dik neemen , en gelyrrft zynde weder dun fenaeven. 5- 81.-
De roofters vaerdigh zynde, legt men 'er een
van achteren op de toetfen, om te zien, of de buigingen goet zyn; deeze juift bevonden wor- dende of gemaekt zynde, hecht men, op iedere toets, een lapje laken ij d. lang, met twee fpy- kertjes, gemaekt van dun yzerdraet §. 71. op deeze wyze; men zaegt, of fnydt met een mes, aen het einde van de toets, een fponningje \ d. diep,en zoo breet als het laken dik is, in dezelve, en fpykert het laken met een of twee fpykertjes, na dat de toetfen breet zyn, vaft, flaende de fpykertjes van achteren naer vooren in de toets; men trekt het laken ftyf over dezelve, flaet het aen zyn einde met een fpykertje, op de toets vaft, en knipt het, met eene fchaer, kort aen het hout af j dit is beter dan 'er de lapjes op te lymen,
|
||||
----------.
|
|||||||||||||||||||
- . ---------T,,.,i,iiiuii....u.,iiwm>. i.,i«
|
|||||||||||||||||||
«8K ® >^ 19J
iymen, om dat het laken door de ljTtn te hart
wordt, enderhalven het klapperen,byhetrieder-
vallen der tangenten , niet genoeg belet: doch
ora, zoo Veel moogelyk, alien dubbelen arbeit J^*'*
voor te koomen, doet men belt hier mede te ieggtn.
wachten, tot dat men zoo verre is gekoomen, dat
'er geene veranderingdertoetfen meerte vreezeft
is §. 92; en dan kart men ze 00k olien, zoo
|
|||||||||||||||||||
Kn het
klawier te oliea en ver~ |
|||||||||||||||||||
verre zy niet zwart zyn j als mede den bodem,
klampen , balanfen en ruftregels; de toetfen,
|
|||||||||||||||||||
lyft en dekftuk, zoo dra de o'li droo'g is, weder nisfen
eens opgeboent zynde §. 73. wo'rdt het vernis
op alles geftreeken, hier door krygt het zwarte
eenen goeden glans, en vlekt niet by het daer
op brengen van zweetende handen, 00k wordt
de worm en het krimpen en trekken van het
hout voorgekomen.
§. 82.
De Eas maekt men 2, d. wyder da'n het kla- k»s.
wier breet is, van lindenhout, breet 11 d. en dik |
|||||||||||||||||||
|d., de achterfte Zyplank lang 6 v. lid., het
|
Zyplan-
ken.
|
||||||||||||||||||
rechte fluk der voorfte 2 v. 2d. en het kromme
4V. n;d. van den eenenhoek tot denanderenge- meeten; het wordt zoo geboogen, dat het, op den affiant van 20 d. van het rechte, 5 d. hoi ftaet, ten welken einde het op 5 V. 1 d. wordt gekort, eenige dagen in het water gelegt, op eene mal ge- fpannen, en gedroogt op eenen Bakkers oven,de Achterplank maekt men lang $\ d. en men fchaeft aen. den binnen bovenkant van deeze planken N eeri.
|
|||||||||||||||||||
Achter*
plank. |
|||||||||||||||||||
194 <&€ 0 >*>
Biesjs. eenBiesje>gelykook aen het vooreinde der beide
rechte zyplanken, in welkemen op \ d. van voo- Groefje. ren ook een Groefje fchaeft, ora de voorfte fluit-
Tafei. plank in te lacten loopen. De Tafel, daer de
ftelpennen en kam opkoomen, maekt men van peereboomen- beuken- of eikenhout, i d. dik, breet j\ d. en i\ d. langer dan het klawier breet- te hecft; zy wordt op 9' d. van het vooreinde in de zyplanken , met dubbele gaten en pennen, van \ d. lang en 2 d. breet vaft gelymt, en wel zoo, dat zy juift 3 d. van den bovenkant der zyplan- ken koome; tusfchen de pennen haelt men 'er de zyplanken met eene houtfehroef aen weder zyde vaft tegen, en, om genoegzaem hout voor de pennen te hebben, kort men de plank op 3'f d. langer dan het klawier breet is. Men ver- F'km vaerdigt noch een eiken Stuk van dezelve dikte,
breet 3I d. en maer 3 d. langer dan het klawier breet is, waer aen men van boven, op beide de , kanten, het zelve biesje fchaeft als aen de zyplan- ken ; dit ft'uk zet men in een groefje der zyplan- ken \ d. diep, van onderen met de tafel gelyk, dan zal het \ d. laeger koomen dan de zyplanken, het welk voor de daer over fchuivende fluitplank noodigh is; dit ftuk wordt met houte pennen en lym tegen de tafel en zyplanken vaft geflaegen, en boven dien met twee houtfehroeven aen ieder cinde tegen de zyplanken, en met vier tegen de staende tafel vaft aengehaelt. Het ftaende Stuk, dat
het voorfte gedeelte der kas van het achterfte % fcheidt, wordt mede gemaekt van eikenhout,
zoo breet dat het met de tafel even hoog koome,
en
|
|||||||
.:
|
|||||||
.
|
|||||||
eii derhalven juift 8 d., het wordtmede met dub-
bele gaten en pennen, en vier houtfchroeven in de zyplanken wel vaft gelymt, juift op den af- fiant'van a| d. van de tafel, om genoegzaeme vryheit aen de roofters §. So;, die in deeze Sleuf sieuf
, , , • . 11 voor rie
worden gelegt, te laeten, teneinde zy gemakke- rooiters,
l}rk zouden konnen beWeegen , waer op Wel
dient te worden gelet, om niet genootzaekt te
zyn, by het optrekken der fnaeren, die door
haere meenigte een groot gewelt oeffenen, of
het zwelleft van hct-hout, de roofters, met veele •
moeite en verlies van tyt, los 6e maeken, 'er uit
te neemen en fmaller te fchaeven. Tegert de
zyplahfcen , en die van het einde, wordt, van
het ftaende ftuk af , en zoo hoog als het zelve
koomt * gelegt de Draeglyft Voor den zangbo- Draegiyft.
dem, breet 3 en dik 1 d. van greinenhout, wel-
ke met houte pennen en lym wordt vaft gemaekt,'
doch, indiert het greinenhout voor de kromme
zyde niet wel buigen wil, kan men linden,
beuken, iepen of olrhen neemen, en het met de
zyplank te gelyk op de mal krom maeken.
De Zyplanken worden gefteunt en aen elkan- zypian.
deren vaftgemaekt door drie klampen'van duims tkeefteu°e greinen-of vuurenhout, ieder breet 7I d., en nen* zoo lang, als noodigh is; de e'erfte zet men op 2 v. 2 d. van het einde tegen de rechte en krom- me zyplank met houte pennen en lym vaft; de tweede op 19 d. affiant van de eerfte; eri der derde tegen het midden van het 'ftaende ftuk, eri kort by de tweede p tegen de kromme zyplank j N % mea - ■ ■
|
||||
i96 <&<. ® >*
|
|||||
men fleekt ze van boven wat hoi uit, om meer-
der gemeenfchap tusfchen de vakken , die zy maeken, te hebben, en te beletten, dat de zang- bodem, by ongeluk krora trekkende, daer aen zoude konnen raeken. godem. Den Bodem maekt men van greinen of goet
droog half duims vuurenhout, en lymt denzel- ven, met houte pennen, aen de zyplanken, de achterplank, het flaende ftuk en de drie klampen tot fteuning, wel vaft. Alles droog zynde, be- ftrykt men de kas van binnen tweemael met onge- kookten lynoli, zorg draegende, dat men de bo- venzyde van den draeglyft, of die van het flaen- de ftuk, daer de zangbodem op wordt gelymt, niet raeke; de oli wel in het hout getrokken en droog zynde, flrykt men 'er gemeen amber vernis over, waer door het krimpen en trekken van het hout, zoo wel als de worm veel wordt belet. suiting De kas van het klavefimbel, dat ik bezitte,
i1,?- en"' wordt dus geilooten, de voorplank, die zoo wel opfchui- a|s ,je twee volgende en het dekfel van half duims pianken. hndenhout is gemaekt, fchuift in het groefje der zyplanken§. 82., over dezelve fchuift in degroe- ven van twee leiers van esfen- iepen- of eiken- hout lang 19I d., die de form van eene lyft heb- ben , en van buiten aen de beide zyden van de kas met houte pennen en lym zyn vaft gemaekt, eerfl eene plank van 103 d. breet, en vervolgens. : . een© |
|||||
1
|
||||||||||||||||
«X© M>
|
||||||||||||||||
*97
|
||||||||||||||||
eene tweede van 9 d., in deeze laetfte gaet het
fchootje vanhetflotjeder voorplank; enonderde eerfte legt, op 10 d. van ieder einde, een ftrook- je laken van eenen vinger breet, welke flrookjes op de kanten der plank met kleine fpykertjes van yzerdraet g. 71. zyn vaftgehecht, omte beletten, dat de plank op het lyftje van het voorfte ftuk niet fchaeve, noch de brugh by het fpeelen daer tegen klappere. Orn den naet der twee opfchui- vende planken te bedekken, legt op de eerfte een plat lyftje van i\ d. breet en j d. dik, dat \ d. over de voorfte gaet, op welker voorkant een diergelyke legt; deeze lyftjes dienen 00k om de planken gemakkelyk op en af te konnen fchui- ven. Het Dekfel gaet met een lyftje van J!d. Dekfel breet rontom de kas, en het wordt zoo ruim gemaekt, dat het byna \ d. fpeelens heeft, om by het verwen, trekken of krimpen van het hout niet te klemmen; voor aen het dekfel zyn van onderen twee kopere plaetjes 3 d. van den buitenkant gefchroeft , welke onder de eerfte opfchuivende plank gaen, en aen het einde van het dekfel is een flotje, wiens fchootje in de achterplank van de kas fchiet; het klavefim- bel kan door het toedraeien van dit, en het flotje aen de voorplank, zeer dicht worden ge- flooten. Op het midden van het dekfel zyn 7 d. van het voor, en 13 d. van het achter- |
||||||||||||||||
einde twee zulke kopere Hantvatten, als men
gewoon is tot laden te gebruiken, met de pun- |
Kopere
Hantvu-
ttn,
|
|||||||||||||||
ten der plaeten naer achteren , vaftgefchroeft,
om het daer mede gemakkelyk van de kas te N 3 konnen |
||||||||||||||||
'
|
||||||||||||||||
:-
|
||||||||||||||||
konnen neemen; en, om het kromtrekken en
barften te beletten, is van onderen tegen het zelve , onder ieder hantvat, een klamp van greinenhout 3 d. breet en | d. dik met houte pennen en lym vaftgemackt. Het dtkfel kan gelegt. vvorden op vi(ir kopere Plaetjes van 1 d. breet en z\ d. lang, die een langwe.rpighr gaet- •je hebben, om aen het fchroefje, waer mede de- zelve aen de zyplanken, op den affiant van 19 d. van het emde, en ,3 d.. van vooren, zyn vaftge- maekt, te konnen draeien , als me;ds op de lyft, die op den zangbodem legt, te fteunen, wanneer zy ftaen, en daer op te konnen neder* vallen; de taree voorfle ftuiten ieder tegen.een puntje van eenen fpyker, geflaegen voor xlezelve als zy zyn opgedraeit; en om zulks gemakkelyk te konnen verrichteri, is in ieder plaetje,: \ .d\ van boven, een koper pennetje geklonken, waeir mede zy met den nagel van den vingerjworden opgelicht; de twee achterfte plaetjes ftuiten te- gen puntjes achter dezelve geflaegen; zy vallen derhalven naer elkanderen toe als men ze ;neder doet, en ftaen , wanneer 'er het dekfel oplegt, onbeweeglyk vaft; het zelve is dan I3 d. boven den rant der kas, en het geluit is my, toen het klavefimbel was geftemt, harder en beter voor* gekoornen , wanneer het dekfel op de kopere plaetjes lag, dan wanneer het 'ergeheel wierdeaf- genoomen; ik hebbe daerom, en om dat de fnae- ren beter zouden worden bewaert voor denadenj en handen der omftanderen, de oplichting voor* het geheel openflaen wrkooren; men heeft 00k geen
|
||||
:3H 0 ># *&
|
||||||
geen fchildenverk noodigh, en niet te vreezen,
dat het dekfel by ongeluk zal nedervallen en fchaede toebreng'en, zoo ale niet zelden by de oude fluiting gebeurt. 5- 84...
De Voet is hoog 2 v. i\ d. heeft vyf eiken Voet*
pooten, ieder van boven dik 2fd. in 't vierkant, onder iederen hoek ftaet 'er een, derzelver dekftuk is gemaektvan duims vuurenhoufe, breet vanvoo- ren 6' d. en voorts rontom 4 d.; de koppeling der pooten is van § ds greinenhout, breet 41 d., en rontom dezelve, uitgezondert aen de achterzy- de, gaet een lyftje, dat | d, overfteekt, en waer tegen de kas fluit; de voorpooten ftaen , om vryheit aen de knieri te geeven, -4! d. naer achte- ren, en zyn gekoppelt door eenen regel, die 'er van achteren aen vaft is; tegen deezen, en eenen regel, die met het eene einde voor tegen den middelpoot legt, en met het andere aen de koppeling der achter zypooten vaft is, loopt eene Schuiflade, zy dient om 'er wat fnaerens de schnir- ftelhamer en het ftemvorkje, als mede wat Mu- lade- ziek in te konnen plaetfen. Het Stemvorkje is s:em- teen inftrumentje gemaekt van gehardt ftael, heeft VjrkJe' twee tanden ieder \ d. breet en T| d. dik; zy zyn lang, uit derzelver bogt gemeeten, 3I d., ftaen onder en boven | d. van elkanderen, en aen der- zelver bogt is een ront hantvatje van 2 d. lang; als men met dit'vofkje op zyne knie flaet, zoa hart dat de tanden trillen, en het dan met het einde van het hantvatje op eene plank of tafe} N 4 houdt, |
||||||
g^___■_ .________1- -^ & _"_^........t=ii aififc &3£#^N*s<«
|
||||||
200 <&< 0 ><§»
|
|||||
houdt, geefthet een zingend geluitdat veel be-
ter is, dan dat van een fluitje, om 'er de A van jje klavefimbels naer te ftellen; het is eenftem- migh met de A eener dwarsfluit, waer in he? derde of op een na het kortfte ftuk is geplaetft, en aen geene verandering van klank door warme of koude lucht onderhevigh , die door het ge- hoor te onderfcheiden is; men zegt het van eene Engelfche uitvinding te zyn, en het word$ yerkocht voor 24 ftuivers. De Zangbodem wordt yervaerdigt van eene
foort van vuurenhout , dat i}it Zwitzerlant koomt, en onder den naem van zangbodemenT hout is bekent, het zelve glat gefchaeft en geT ftreeken zynde, legt men twee ftukken op eene daer toe vervaerdigde gladde tafel van vuuren- hout , waer op aen de eene zyde een latje is ge- fpykert, men hecht daer op een tweede, { d. van het voorfte ftuk, en maekt eenige fpietjes om de ftukken tusfchen de twee latjes te konnen op- fluiten; men legt het voorfte ftuk op het achter- fte, met de kanten, waer mede zy aen elkande- ren moeten koomen, naer zich toegekeert, en pnder den naet eenen ftrook papier; men ftrykt beide de kanfen met lym, keert het bovenfte ftuk fdiielyk om, zet het met de fpietjes tege.n het onderfte vaft, en legt eene zwaere fchaef of jets diergelyks op de ftukken voor het opfprin- gen; dit droog zynde lymt men 'er een tweede |
|||||
ftuk op dezelve wyze aen, en zoo vervolgens,
totdat men eene genoegzaeme breette heeft; alles wel droog zynde fchaeft men den zangbodem tot op iets minder dan \ d., en by de korte fnaeren noch wat dunner, gelyk ook doorgaens achter den kam; en om het doorzakken te beletten, kan men hem omtrent het luchtgat wel wat dikker laeten, ook kan men i d. breet achter het zelve, zonder vreeze van het geluit te zullen bederven, van onderen tegen den zangbodem dwars lymen een driekant latje van | d. in 't vierkant, gaende van even onder den kam tot byna aen den draeg- lyft, en een tweede 16 d. daer achter; indien het hout der latjes niet zoo droog is als dat van den zangbodem, zal dezelve eerder bol, dan hoi trekken, hier en daer kan men op de naeden ook een ftrookje hout van ,5 d. dik , \ d. breet en 2 d. lang fchuins over de naeden lymen, indien men het noodigh acht om het los,fpringen te be-( letten; de zangbodem wordt vervolgens in de kas gepaft, en de tafel bekleet met het zelve hout, daer hy van is gemaekt, op gelyke dikte gefchaeft zynde, • g. 86.
De beide Kammen, die juift i\ d. hoog dienen
te weezen, worden gemaek't van koper, dik omtirent \ d.; de voorfte 2 d. langer dan de gaten in de roofters koomen; op den affiant van 5 d. drilt men gaten door denzelven, die \ d. van den onderkan,t blyvsn, en door deeze, wordt ' N 5 . hy, |
||||
40* "<&< % >&
fay, isetftontfthfoefjes ttisf(A6n twee'Mvis
tinmen iedef%otfg f d. §h bfeet;l d., van boVeli wat by gdrondt, vaftgefdhrdeft, Waer van he* eette langs den eefcen: en-betranderd langsdeiS anderen halven kam wordt ingedraeit, en wel zoo , dat hetkoper met de-ha'lve kattimen van onderen juift gelyk kbome. De kam wordt op de tafel vaft-gelymt omitent 5: d. by de laegfte fnaer, en by de hbbgfte maer f d., van de fleui voor de roofterV, gemeeten vah'hetfcoper tot de fleiif; tusfchen"'dJen kam en'de- voorfte plank legt men op del tafel een ftiik peereboomen- of beukenhout, | d.'dik , waer van de voorkant wat wordt gebrdbken; hier in boort men dega- ten voor; de fchroeven en het zelve dient, dm* de onderfle fnaeren naer boven, en de bovenfte genoegzaem naer onderen te trekken. De acbv terftekam maekt men van twee ftukken koper* die met hart foudeer aen elkanderen zyn gevoegt, by wordt mede tiisfchen twee houte kammen, als de voorfte, vaftgefchroeft; men buigt hem zoo, dat de fnaer voor de laegfte C langis van den eenen tot den anderen kam 5 v. 3] d., de tweede 3 v. 7I d., de derde 2 v i\ d., de vierde 1 v. \\ d., de vyfde 6\ d. en hoog F $\ d.; dan zal men die proportie hebben, welke by de belle Meefters in gebruik is, en overeenkoomt met die van den beroemden Rukkers; by het lymeh vari den kam op den zangbodem draegt men Zorge, dat zyne einden zoo verre van de zyplanken koomen, als de plaetfing der fnaeren het eenigzins toelaet, vooral by de hooge fnaeren; hier door wordt de , . . trilling |
||||||||||
Stnk op
de tafel,
voor de fchroe- ven. |
||||||||||
Achterfle
kam. |
||||||||||
Hoe op
Qcn zang- bodem te iymen. |
||||||||||
■<K # >&
|
|||||||||||||||||
203
|
|||||||||||||||||
trilling van den zangbodem, by het fpeelen, en
dusfhet-g^luif mer^celyk vermeerdert; mendraeit ^mlangs den zangbodem 00k eenige houtfchroef- jes inj ora hem daer aen onbeweeglyk vaft te maeken..: ; -;: ,.j ; .•:..„.- , §• 87-
In den zangbodem wordt op den afftant van
8'd., van de achter zyplank, en 10* d. van de ■fleuf voor de roofters, gernaekt een ront Lucht- L«chtg«. gat, wyt over bet krujs. 2 d., waer tegen van onderen een doorluchtig gedreeven koperplaetje, door middel van 5 of 6 -op den zangbodem ge- iymde .kleinoftukjes hout, wordt vaftgemaekt. |
|||||||||||||||||
■".'.> V<-
|
|||||||||||||||||
g- 88.
|
|||||||||||||||||
. . .1 ,"+!
|
|||||||||||||||||
tx De zangbodem, die welhet meefteaen het z wel-
len, krunpen en trekken onderhevigh is, wordt, om zulks-voor te koomen, wel droog zynde, tan.onderen en boven verriift, doch zorg ge- draegen , dat dezelve, zoo verre by op de draeglyft,!hefc ftaende ftuk , en onder de.lyft* die 'er cboven: op wordt gelegt, koorrit, :niet wbrdegeraekt; dit verais&n doet zelfs voor- deel aen-bet geluit, en is derhalven zeer nuttig; by wordt vervolgens, na dat de kas van binnen geoliet en vernift is §. 82., op de draeglyft enhet ftaende ftuk wel vaftgelymt. Men vervaerdigt vervolgens van peereboornenhout de Lyft, die op den zangbodem, aen de achterzyde, het einde en de voorzyde wordt gelegt, en op welke aen j het |
|||||||||||||||||
Zangbo-
dem hoe te verni*- fcn en vail te Jy- men. |
|||||||||||||||||
Lyft, waer
op de Tnaeren koomen. |
|||||||||||||||||
204 <K 0 >&
het einde en de voorzyde de penaetjes vbc*
de fnaeren worden geflaegen; men maekt 'hem van onderen i d. breet en met twee trappen-, waer van de voorfte, daer de pennetjes der boven- fnaeren op koomen, juift id., en de achterfte, daer die der onderfnaeren op worden geplaetft, ij d. hoog is; men breekt de kanten met een biesje, of weleffen, om 'erwat fatfoen'aen'te geeven, zorg draegende, dat 'er genoegzaeme plaets voor de pennetjes blyft, en dat die der bovenfnaeren niet te kort op den kant koomen; deeze lyfl wordt met een verftek op de hoeken famen gevoegt, en aen de einden, by de fleuf voor de roofters, van onderen naer boven wat fchuins by geflooken, en onder het overfteeken- de een ftukje gepaft, dat over de fleuf, tot te- gen het ftuk peereboomenhout, dat achter den kam legt, fluit, en gemakkelyk opgenoomen en weder gelegt kan worden. Dit verricht zyn- de, lymt men de lyfl; op den zangbodem en te- gen de planken vaft, met houte pennen, waer van de eene helft langs de lyfl: wordt ingeflaegen, en de andere langs de planken; de lym droog zynde, fchroeft men langs de planken , in de lyfl, aen het einde twee, en. aen- de voorzyde zeven houtfchroeven , op gelyken affiant, ten einde de lyfl:, by het optrekken der fnaeren, onbeweeglyk vaft blyve. g. 89.
Het klawier wordt |n de kas opgeflooten door
twee
|
|||||
/
|
|||||
«S>< ® ><& *°tf
|
|||||
twee op den bovenkant, dwars, lyftgewyze uit-
geftooke en zwart gemaekte §. 74. Klosfen, waer Klosfen van die aen de linke hant by de baslnaeren maer ting van id., en de andere i\ d. dik is; van vooren fpy- Wi«r,la" kert men op den bodem een zwart gemaekt lyft- je, van lindenhout, waer achter de voorlyfl van «• »• het klawier, zoo verre die van onderen fchuins is, valt, hier door ftaet het zelve onbeweegelyk vaft, enkanzeer gemakkelyk, met het wat op te lichten, uit de kas worden genoomen. Voor tegen het eiken ftuk §. 82. hangt men, aen drie kopere pennetjes met oogjes, in plaets van kop- jes , een eiken Sluitplankje van \ d. dik en 6 d. sinir. breet, waer door de pennetjes gaen, en in het PUnkJe' welk gaten voor de dubbele kruistoetfen zyn gezaegt en glat gevylt; alvoorens men zulks doet, lymt men op ieder dammetje een ftukje, lang 2 d., breet J d. en dik j d., om het afbreeken te beletten; voor de klosfen op de beide zyden wordt het mede ingezaegt, en aen ieder einde flaet men 'er een koper pennetje van onderen in, het welk in een gaetje, geboort in de zyklampen van het klawier, gaet, waer door het op zyne plaets, kort achter de enkele kruistoetfen, wordt gehouden. Men heeft noodigh 284 Tangentert, afgebeelt Tangen-
onder N°. 7 en 8, waer toe voor no twee of tlokeken
drie planken van goet droog peereboomen-ap- „„"„?"
pelboomen-of beukenhout te famen breet 2 v. p/. 7,
worden gekort op 8id.; voor 130 de noodige planken
|
|||||
2o5 <H $ >$
|
|||||
planken ter breette van a v, 8 d. op f\ d., eii
die voor 44 op 5* d., mits dat men het klawiec Pi t. juift naer de aftekening heeft gemaekt: want!in* dien de toetfen hooger of laeger mogten leggen, dienen de tangenten 00k korter of langer te zyn; de planken worden zoo dun gefchaeft, dat zy niet dikker zyn als de gaten der bovenroofters lengte hebben, en de eindenvoorde ftaerten als. die der onderroofters; indien de planken door het dwars fchaeven wat ruuw mogten worden, vylt men ze glat, en fchryft niet een kruishout de dikte van eenen tangent op eene plank af; en wel zoo, dat dezclve door het glat fchaeven niet te dun voor de gaten der boven- en onderroofters wordt; dee- ze afgezaegt zynde, ftrykt men de plank weder ge- lyk,en fchryft en zaegt eenen tweeden af,enzoo voorts. De tangenten alle geZaegt zyrtde, neemt men een ftuk duims eikenhout, lang omtrent 2 v. en breet 5 of 6 d. , men maekt 'er een grocfjein, daer een tangent, op zyn plat, byna zoo dicp in kan leggen, als het gat van de boven' roofter, daerhy doormoet,wytis§. 80.; 1 d. daer nevens ploegt men een groefje, om eenen tan- gent op zynen kant in te konnen zetten, en legt in het zelve een ftukje om den ftaert te doen draegen; in deeze groefjes fchaeft men de tan- genten glat, en zoo pas, dat zy maer even in de gaten, waer voor zy zyn gefchikt, konnen be- weegen; ter zelver tyt fchryft men ,• met inkt, de fyfers op de tangenten, beginnende met die aen de linke hant als men voor het klawier ftaet, en wel zoo, dat de fyfers alle aen; de linke haeC
|
|||||
<M $ >& 207
|
|||||||
hant koomen, wanneer de tangenten op hunne
plaets in de roofters zyn, naemelyk, de achterfte met de borft naer achteren, de derde ry met de borft naer vooren, de tweede ry met de borft naer achteren, en de voorfte met de borfl naer vooren; onder de fyfers der achterfte, welke naer. den krommen kam koomen, haelt men drie ftreekjes, onder dery, dievdlgt, twee, de an- dere een, en de voorfte geen, het welk gefchiedt om in de ryen niet te dwaelen, wanneer zy on- der elkanderen mogten raeken. 8- 9'-
Men vervaerdigt vervolgens de Klampen, waer Bew*.
van die aen de linke hant, voor het klawier sumpe* ftaende, onder N°. 9 is afgebeelt; dezelve wor- pi. 7. den zoo dik gemaekt, dat 'er het klawier, in de kas ftaende, maer even tusfchen kan, en dus zoo dik als de klosfen §. 89.; aen weerskanten wordt 'er eene fponning in gefchaeft. Van ach- teren loopen de klampen tegen een biesje, op het ftaende ftuk, §. 82., dat de kas fcheidt, vaft" genagelt en gelymt, en van vooren onder twee leiers, die ieder met twee houtfchroefjes aen een der zyplanken Worden gefchroeft. §• 92.
|
|||||||
Het klawier uit de kas genoomen en op eene Hoe de
tafel gezet zynde , ftelt men aen ieder einde tooal'ta eenen klamp, en paft 'er de onderroofters zoo dar" °p „. vail te
Op j waeken.
|
|||||||
208 #< Q >$i
|
|||||
op, dat de tangenten wel op de toetfen vallert eri
recht ftaen; men hecht die roofters op de klamperi vaft, zaegt ze van buiten af, en kott, volgens dezelve, de bovenroofters, doende alles naer de linke hant fluiten; en als de bovenroofters §. 93 en 94. mede zyn gelegt, en derzelver beweeging goet is , zet men het klawier met de onderfte ry toetfen in de kas, en ziet of de tangenten recht ftaen, en wel op de toetfen vallen, zoo niet, verlegt men de onderroofters , en lymt de noodige ftukjes aen de toetfen, of daer zulks niet wel kan gefchieden, een ftukje van 1 d. lang onder aen den tangent, en geeft aen denzelven met de vyl de noodige buiging; men handelt dus 00k met de tweede en derde ry toetfen, zorg draegende, dat de borften der tangenten omtrent 1 d. boven de onderroofters blyven; dit gedaen zynde, lymt en fpykert men de twee onderroos- ters op de klampen vaft; en wel zoo, dat de onderleggende toetfen daer niet verre af blyven, als men ze nederdrukt: want, hoe laeger deeze roofters leggen, hoe minder men het uitwyken der tangenten by het aenflaen der fnaeren heeft te vreezen. Om door middel van de klampen En daer en onderroofters alle de tangenten in eens op te Sftan!1'6 lichten, ten einde het klawier gemakkelyk uit de genten in ^ te konnen neemen, en weder daer in te zet- Ud»ten. ten, boort men door de klampen, even boven den onderften roofter een gaetje, brengt door ieder het in den haek omgezette einde van een koperdraet van ne. 8.; men zaegt de fponningjes jd. boven en onder.de koperdraeden weeh* driltin dezelve
|
|||||
mmnmm......."".....—'----------"-------
|
|||||||
dezelve dicht tegen het hout een gaetje van bo-
ven naer ondereh, en fluit ieder koperdraet met een koper pennctje van i d. lang, dat een oogje heeftj op.; deeze koperdraeden gaen met hunne bpveneinden door den middelften bovenroofter, kort by dp zyplanken, en door een fleufje, gezaegt in de ftukjes lyft, d'e over de roofters gaen; * d. . daer boven worden de koperdraeden in den hack ter lengte van i d. omgeboogen, om eenen vingcr onder ieder, te konnen brengen, en de klampen met de onderroofters en tangenten, die op de- zelve met haere borften ruften, naer boven te konnpn trekken; zy worden ieder vaftgezet met een klein fcukje zeer dun koper, dat met een koper.nagelr.jp, aen het eene einde op ieder ftuk- je, dat over de roofters gaet, is vaft gemaekt, en aen hetandere een opftaende neusje heeft, om het in een kerfje, gevylt in het koperdraet, te kon- nen dr,aeien; en om, by het uithaelen en weder inzetten van het klawier, geene tangenten te breeken, worden de hoeken van de toetfen der middelfte ry, die aehterfte tangenten beweegen, en vervolgens tusfchen de tangenten doorgaen, , wat gebrooken, op dat zy elkanderen konnen liitwyken. 0- 93-
De Bovenroofters legt men in de fleuf met de Boven-
einden op twee latjes van beukenhout van \ d. hoe'te" in het vierkant, die vaft tusfchen de tafel en het leggen' ftaende ftuk worden ingepaft, en aen de zyplan- ken methoute pennen vaft gelymt; voorts ruften 0 ' d'e |
|||||||
<»«©>#
|
|||||||||
21 O
|
|||||||||
de roofters op drie kopere reepjes, geflaegen van
draet van n°. 12, welke op eenen gefyken affiant van elkanderen, midden onder de dammetjes der gaten, zoo diep in het ftaende ftuk en tafel wor- den ingelaeten, dat de roofters met den zangbo- dem even hoog leggen; die kopere reepjes wor- den wel vafl ingeflaegen, om te beletten, dat de fleuf, by het ophaelen der fnaeren, door het buigen van het ftaende ftuk, of het'naer achte- ren wyken van de tafel, niet enger worde, en de beweeging der bovenroofters belet; fieraets- halve legt men aen wederzyde van de fleuf een Jyflje, en in het achterfte plaetft men met een hunner einden drie ftrookjes koper, J d. dik, welke tusfchen de gaten boven de drie reep- jes, daer de roofters op ruften, over dezelve gaen; zy worden, even voor dat men het kla- vefimbel befnaert, met ftopverf in hetvoorfte lyftje vaftgezet, ten einde het opfpringen der roofters te beletten. §• 94-
Om de voorffc en achterfte ry tangenten, die
de bovenfnaeren aenflaen, als men zulks goet- vindt, mis te doen gaen, legt men op den mid- delftcn roofter een ftukje koper, dik f d., lang 2 d. en breet \ d., dat, op ruim \ d. na, in het midden een gaetje heeft, door het welk men het, met een koper nageltje, | d. van het einde, op het midden van dien roofter kan vaft maeken, zoo" dat het dwars over de drie roofters gaet> en
|
|||||||||
Hog de
tvee en- kele roos- ters te laswee- gen, om de ran- gentea de boven- faaeren te doen mis- gaen. |
|||||||||
en ruim f d. over den voorften koomt. Men legt
de roofters niethunne linke einden tegen hetlyftje op de plank, daer men ze op heeft afgefchree- ven, en zoo wyt van elkanderen als noodigh is, Omdemeerderebreette, die de fleuf heeft, gelyk te verdeelen; men drilt boven het midden van iederen fmallen roofter noch een gaetje door het ftukje koper j en flaet daer door een pennetje in de zelve, en het nageltje in den middelften, wel zorg draegende, dat de gaten juift over elkan- deren blyVen, en de tusfehenmimten der roofters niet veranderen; de pennetjes laet men t\ d. bo- ven het ftukje koper uitfteeken, en men neeirjt van den achterften roofter aen het einde by de f echte hant ,1 d. af, en van den voorften aen de linke hant even zoo veel; men vylt de tafel by de voorfte zyplank en het latje, daer de roofters op leggen , ter lengte van f d., £ d. wech, en plaetft daer tegen een tuimelaertje, gemaekt van een koper plaetje , dat ruim id. dik is, eh het kopere ftukje, het welk op de roofters legt, met ;een neusje, vat; . op den hoek van het tui- melaertje, wiens armen ruim i d. lang worden ■gemaekt, .drilt men een gaetje, en flaet het met eenen fpyker, in de fleuf, aen de tafel, dicht tegen de zyplank vaft, na dat men ook een gaetje aen .het einde .in het onderfte armtje heeft ge- drilt, om 'er een koperdraetje in te brengen, ivaer aen getrokken wordende , zal de voorfte roofter naer de linke hant en de achterfte naer de xechte hant beweegen; de middel roofter wordt, als men hefcklavefirabel wil befnaeren, aen beide O % einden |
|||||
■
|
|||||
21'2 <jK $ ><$
|
|||||||||
einden op dc latjes wel vaft gelymt met houte
pennetjes, om dat, by de minfte beweeging van denzelven ,. het klavefimbel geftemt zynde, de tongetjes der tangenten de fnaeren niet wel aen- fiaen, en het is daei-om zeer nuttigh, de roofters wel te olien en vernisfcn, om het trekken te beletten. In de einden der enkele roofters, daer zy niet gekoppelt zyn, zaegt men een kerfje, en flaet daer in een koper pennetje, om te be- letten , dat zy by het fpeelen niet verfchuiven, en zoo zy in het midden te dicht tegen de plan- ken of den middelften roofter trekken, kan men ze daer van afdwingen, met een ftukje koper- draet, waer van de einden by elkanderen wor- den geboogen over deftrookjes koper, die boven op de roQfters leggen, te hangen. Om de fmalle roofters weder op hunne plaets te doen gaen, boorc men in den aehterften een gat, dat dicht by het ftukje koper koomt ; in het zelve brengt men het in den haek- omgeboogen einde eener krulveer, die men van koperdraet van n°. 5 maekt, en met haer ander einde laet ruftcn tegen het hout van den voorften kam; dit alles verbergt men onder het ftukje lyft, dat over de roofters gaet, en ten dien einde van onderen en Van achteren wordt uitgeholt; en om, zoo veel moogelyk, zorg te draegen, dat de voorfte roos- ter niet eenigzins kan blyven hangen, want in deeze bcweeging koomt het op een haer breetacn, - brengt men aen de linke hant onder het ftukje lyft mede cene krulveer, die hem naer de rech- te hant. drukt, en met eenen punt aen haer achter einde.,
|
|||||||||
'•
|
|||||||||
i^Mtl 1U< . -^.j,.: . «#"**!.
|
|||||||||
:'' Wt»m,
|
|||||||||
<&< 9 >^ *i3
|
|||||
einde, in den haek om gezet, in de tafel wordc
geflaegen. Het koperdraet tot beweeging wordc vafcgemaekc aen een houten Hefboomtje , dat onder de klos, daer het klawier aen de rechte hant mede wordt opgeflooten, koomt, en gaet tot op I d. van het lyftje, waer achter het klawier ftaet; die hefboomtje is van vooren J d- breet en van achteren wat fmaller, en legt in een ftukje koper, dat in den haek is omgezet, en met drie houtfehroefjes aen den bodem ge- fchroeft; in het zelve drilt men een gaetjc, en brengt daer door een koper pennetje, dat op de helft door het hefboomtje gaet, tot in de zy- plank. Wannear dit hefboomtje aen het voor- einde wordt opgelicht, doet het de enkele roos- ters beweegen; en, om zulks gemakkelyk met de rechte knie, al fpeelende, te konnen doen, legt men, van vooren, onder tegen het dekftuk van den voet §. 84- eene lat van beukenhout, van 1 d. in het vierkant, en 1^ v. lang, of zoo veel min of meer als noodigh is, welkc aen hot eene einde tusfchen twee klampjes koomt, die in het midden aen het dekftuk 2. d. van elkande- ren vaftgenagelt en gelymt worden , en door welke, gelyk 00k door de lat, een gat wordt geboort, en eene houte pen geftooken , waer aen de lat beweegt, en zoo legt, dat zy J d. van den bodem blyft; aen h|t andere einde wordt in de lat geflaegen een eint koperdraet van n. 12, waer aen een punt met eene borft wordt gevyl t, pm op de ktte. konnen ruften; welkkoperdraet door een gat, geboort door den bodem van de kas.en O3 het
|
|||||
het dekftuk van den voet, het einde van het
hefboomtje vat, waer tegen, om het klappe- ren voor te koomen, een lapje laken, met fpyv kertjes §.71. wordt gehecht; het eint koperdraet is zoo lang, dat daer mede juift de noodige be- weeging aen de roofters kan worden gegeeven, wanneer men de lat , in welke op 6 d. van het midden der klampjes, van onderen naer boven, een gat wordt geboort, en daer in gelymt eene houte pen voorzien van eene vaerfchroef, waer aen een knop met eene moerfchroef gaet, met de reclite knie onder dien knop te zetten, naer boven duuwt; de knop dient zoo hoog van den gront te koomen, dat iemant, die lange beenen heeft, daer byna aenraekt, dan kan men hem voor korte wat naer beneden fchroeven. De lat laet men ruften op eene kopere pen, bekleet met zeem, welke in een gaetje, f d. onder de lat in den voorpoot geboort, wordt gellooken. Onder aen de lat maekt men eenfchuifje, dat, de lat naer boven gedrukt zynde , op de pen fluit, en dus het hefboomtje naer boven, en de twee ryen tangenten afgezet houdt, om by het flellen der onderfnaeren, en als men 'er maer met eene verkiefl te fpeelen, te gebruiken; het wordt dus gemaekt; een flukje beukenhout lang 3'j d., dik en breet f d., gefchaeft hebbende, vyk men het tot op | d. aen het einde, op de eene zyde plat, dat het maer J d. of iets minder blyft; kort by het dikke einde, boort men daer in een gaetje, en een tweede * d. van het ander ejndej men maekt van het eene gaetje tot het andere
|
|||||
-
|
|||||
<SK @ ><& 215:
|
|||||
andere daer in een fleufje met een fchrobzacgje,
yylt die glat,en flaet net met twee fpykertjes, die ronde of platte koppen hebben, zoo onder te- gen het einde van de lat, dat men het dikke eintje gemakkelyk op de pen, en weder te rug kan fchuiven. Aen de andere zyde plaetft men twee diergelyke^ doch fmalle Hefboomtjes, dat naeft Het _ de plank 11 d. en het andere 12 d. lang, by el- voo^a" kanderen in een en het zelve ftukje koper, aen ^°e°'dl" een pennetje, doch men flaet tusfchen beide, om de wryving tegen elkanderen te belettcn, en voor te kopmen, dat zy niet beide beweegen, als 'er maer een wordt ppgeduuwt, een koper pennetje; voorts legt men van onderen twee latten, waer van de kop der voorfte 8 d., en die van de achterfte4 d. van het midden der klampjes koomen, en dienen, om met de linke knie de bei- de fourdines, waer van hier na §. 105. gefproo- ken zalworden, tekonnen beweegen; de drie lat- ten worden aen de einden, daer zy by elkanderen koomen, wat in gelaeten, om te famen een lit te maeken en aen dezelve pen tusfchen de twee, klampjes te konnen beweegen; aen de achterflp voor de fourdine der onderfnaeren maekt men 00k een fchuifje. De Muzieklesfenaer maekt-men van wagen- MuzUk-
fchQt, \ d. tjikj byna zoo king als de kas wyt is, leslcl»er' breet 9^ d., en de lyft, daer de muziek tegen ftuit 2 d.; men laet dezelve van achteren J d. pyerfteeken j en lymt daer tegen een biesje van 0 4 dezelve |
|||||
216 <&< & >$
dezelve dikte, om de lyft ihet het plankje wel
te verbinden, en daer aen wat fteVigheit te gee- ven; aen i'eder einde lymt men, van achteren, op de breette van den lesfenaer'tot tegen de lyft, een klampje, dik fchaers, enbreet ruim X d. dat op de lengte van 3 d. van de lyft af, tot op de helft wordtweeh gevyit, de "lyft wordt 00k watingevylt om een doorgaende fle'ufje te heb- ben , tusfchen de plank en de klampjes. Men maekt van twee fpykers, waer van'men de kop- pen plat vylt, en de punteri ront, zoo verre zy door de zyplanken gaen, twee pennen . larig ieder 2 d., die men, op den afftarit'Vari 24 d.' van de plank, dietegen de tafel koomt-V en id. van den bovenkant der zyplanken, door ieder derzelve zoo flact','dat hunne einderi :haer bin- nen koomen, en door de fleiifjes van'den lesfe- naer gemakkelyk gaen ; men boort dw-us door de lyft van den lesfenaer aen ieder einde een gaetje, en fteekt daer in een koper pennetje, dat yah' boven een bogje heeft, dan kan men den lesfenaer naer yoorenZoo laeten nedervallen, dat hy tegen een biesje, voor aen de klosfen ge- ftooken, fruit, en hem dus in de kas opfluiten, of wel geheel daer uit neemen; en'om den zel- ven hoog of laeg te konnen zetten, boort men noch zes gaetjes boven het eerfte, op gelyke af- ftanden, in een van welke men, aen ieder einde, qok een koper.pennetje fteekt, en daer mede zyne hoogte of laegte bepaelt; dezelve ruftmet den rugh teg#n de eerfte opfchuiveftde plank, en kan daer mede, met ze wat naer vo'oren te trek- ken, |
|||||
m:'
|
|||||
M0 >#
|
|||||||||
ai7
|
|||||||||
ken, naer welgevallen fteiler gezet worden. Op
deeze plank plaetft men, des avonts fpeelende, het licht; ik gebuike daer- toe eene zoo genaem- de Cartefiaenfche lamp, die by Gellius Spies, te Amfterdam, voor zeven guldens, is te bekoo- men; het is eigenlyk eene kaerspyp, die in het geheel met haere doppen 18 d. lang en ij d. over het ktuis wyt is, boven op dezelve is een dop, van if d. lang, die aen de pyp, waer aen twee byna halve firkels van koperdraet zyn ge- foudeert, fluit, met twee haekjes gefoudeert aen den dop; het fchuins byloopend rantje, dat op den dop is gefoudeert en het gaetje boven in den zelven maekt, is £ d. breet; onder aen de pyp is een dop van 3?* d. lang, op dezelve wyze als de bovenfte vaft gemaekt, waer in van onderen een gaetje is, daer een touwtje doorgaet, om de veer naer beneden te konnen trekken, die de kaers naer boven drukt; deeze veer wordt gemaekt van yzeiN of koperdraet van n°. 3, dat men om eene yzerefpil windt, boven op dezelve wordt een blik- kedopjegezet van ij d. lang, en Zoo wyt, dat het gemakkelyk in de pyp kan beweegen; het zelve heeft van boven een bodemtje dat f d. in het dopje is, en waer op de kaers wordt gezet; onder aen het bodemtje is een oogje gefoudeert, waer aen het touwtje met het eeneeinde vaft is genaeit, hebbende aen het andere een knoopje, om met door het gaetje van den bnderften dop der pyp te gaen, waer door de veer wordt bepaelt, om niet hooger te koomen als nodigh is; op 7* d. van boven, is aen de pyp op den naet een buisje, O 5 van |
|||||||||
Kaers
voor den zelven, die zon- der damp brant, en nict ge- lhcoten wordt. |
|||||||||
21 s 3K O >&
van | d. over het kruis wyt en 2 d. Iang, gefoudeert
zoo fchuins, dat een gedraeit houte fpftletje, het welk daer in koomt, en van het borftje, waer op het buisje ruft, 5I d. Iang is, met het einde 4 d. van de buis koome; dit fpilletje gaet in eenen gedraeiden houten voet, van onderen breet over het kruis 6 d., hebbende id. van den kant, van onderen eene groef f d. breet en diep, die vol loot is gegooten ora hem vaft te doen ftaen; de voet is dik %\ d,, en het bovenftuk, daer het gat voor het fpilletje in is geboort, heeft eene houte ftelfchroef om het fpilletje hoog of laeg vaft te konnen zetten , en is in een ront gat, I d. over het kruis wyt, in den voet vaft; dezelve en het bovenftuk zyn gedraeit van esfen- hout en van onderen tot aen het buisje 7! d. hoog; de kaers, door deeze richting der pyp eene bequaeme fchuinte hebbende, behoeft niet te worden gefnooten, en het verbrande valt in een koper fchulpje 2»d.lang,en van voorenbyna 2d. breet, kort onder het dopje aen de buis gefou- deert, en onderfteunt met eene S van koperdraet aen de buis en het fchulpje vaft; tegen over het zelve, en dus boven op de pyp is een plat buisje gefoudeert, en wel zoo, dat het boven einde f d. van de pyp koome,zynde gefteunt door foudeer; in het zelve gaet I d. diep een reepje dun koper van 11 d. Iang, en van onderen | d. breet; dit reepje is gefoudeert op een ront fpiegeltje gemaekt van, gepolyft blik, dat 4I d. over het kruis is en f d. holte heeft, 1 d. daer onder is een tweede buisje in dezelve richting gefoudeert} \yaer iij een
|
||||
•en arm van koperdraet, van n°. 12 gemaekt,
1 d. in gaet, welke zoo verre plat is geflaegen, en van daer byna haeks achterover gezet; 4d. daer van daen is dezelve wat meer dan in den haek overgeboogen, en noch 4 & lang, welk einde wat plat is geflaegen; van den laetften hoek af naer het boveneinde, is, op het plat geflaegen draet, gefoudeert een half driekant fcharnier, of lit, waer van de wederhelft op eenen blikken trechter, gemaekt op de wyze als die men in de winkels voor erreten of boonen gebruikt, doch zonder rant, vaft is ; deeze trechter is over 't krois 1 v. wyt en de pyp op dezelve ai d., en even zoo hoog; de holte van den trechter is 3* d., doch 2* zoude beter wee- zen, om het licht te rugh te kaetfen. Wanneer hy met zyn arm op de pyp ftaet, wordt hy door het einde plat geflaegen koperdraet, boven het halve fcharnier, onderfteunt; het gat der pyp koomt juifl midden boven de vlam der kaers, en het fpiegeltje tegen den achterkant van het gat; om de pyp van den trechter gaet een blikke ring van 1 d. breet, en aen den zelven hangt, door rniddel van twee koperdraeden aen den ring gefoudeert, een fhik blik 4 d. breet en 9 lang, wat ront geboogen, en hebbende een groefje, dat op den kant van den trechter fluit; even over dit groefje zyn de gemelde koperdraeden mede aen het zelve gefoudeert; dit blik, de trechter en het fpiegeltje, welk laetfte wel zoude konnen worden ontbeert, zyn, op de zyde die naer het light is gekeert, doof en wit gebetendoor levend, quik-
|
||||
®< m ><&
|
|||||||
220
|
|||||||
quikzilver, waer van men; een. weinigh op he*
blik gie"t, en met een lapje zoo lang wryft, tot dat het daer aenhecht en als water 'er overloopt; het quikzilver. grypt ook het foudeerfel aen, en daerom voorziet men de naeden met klinknagels, om het los'fpringen te beletten. Ik brande in deeze pyp nie,t dan gemeene vetkaerfen van vier, zes of acht in een pont; alle geeven zy goet licht, en geenen den minften damp, het welk daer van daen koomt, dat ik het gaetje in den bovenften dop, daer het lemmet dporgaet, op zyne juifte wytte hcbbe gebragt, het zelve is iets meer dan \ d. over het kruis; men bepaelt deszelfs wytte op deeze wyze, eene kaers in de pyp gezet, en aengeftooken hebbende, maekt men het gaetje door het uit te vylen van tyt tot tyt wat wyder, en wel zoo, tot dat men ziet, dat het vlammetje even een ftaertje van damp krygt, wanneer men het weder een ziertje toe- klopt, tot zoo lang, men geen ftaertje meer verneemt, dan is de vlam zoo fterk als zy zon^ der damp te geeven kan zyn, en de kaers geeft een zeer goet licht op het muziekboek en kla- wier, en fchittert niet in de oogen, waer door het gezicht zeer wordt bewaert; ik gebruike deeze kaerspyp daerom ook op myn leeslesfe- naer, en plaetfe op denzelven die voor de mu- ziek. teesksre- De Leeslesfenaer is gemaekt van mahonyhout,
oP die de voet, die drie pootjes heeft, is een ronde ma°Lke gedraeide pylaer; in dezelve is een gat van I4 d. wordt ge- over
plaetft.
|
|||||||
over het kruis, dat tot aen de pooten doorgaet;
devoet is van den gront hoog 30 d. en heeft boven aen eene ftelfehroef, om de fpil, die in het gat gaet, hoog of laeg te konnen zetten; deeze fpil is van boven midden in eenen klamp 13 d. lang, 3.d. breet .en.id. in het midden dik,yaft gelymt, en op denzelven eene raem van 13 d. lang en 10* d. breet, gemaekt van regels \ d. dik en i\ d. breet, van boven zyn daer in de kerfjes om den lesfenaer hoog en laeg te konnen zetten, en van onderen is de raem geflooten door een plapkje van | d. dik, dat voor bodem djient, en in een fponningje van gelyke diepte is gelymt; aen deeze raem is een diergelyke zonder bodem met twee kopere fcharnieren vaft, zoo, dat zy plat op het onderfte kan neder flaen; het hout daer van is maer | d. dik en i\ d. breet; in dezelve is het voetje vaft, om den lesfenaer hoog of laeg te konnen zetten; het draeit met pen en gat in de raem, en kan naer boven worden geflaegen, en tusfchen de raem leggen; het beftaet uit een raemtje van 6d. hoog, van hout van dezelve dikte als de raem, en | d. breet; het onderfte latje van het raemtje koomt i| d. van het einde der poot- jes; op de raem ftaet een ftuk van %\ d. breet en § d. dik met den voorkant gelyk, lang mede iojd., en heeft van binnen twee fchar- nieren , die in. het zelve en de raem zoo zyn ingelaeten , dat het toe kan flaen ;; het is lie- raetshalve naer den eifch wat hoi en bol aen den bovenkant uitgeftooken, en tegen het zelve iluit het boek als het op den lesfenaer leg't; aen wederzydu
|
||||
"»4* <K 0 ><f>
|
|||||
wederzyde van de raem is een deiirtje van 5; d.
breet, die ieder met 2 kopere fcharnieren vaft zyn, vlak open en toe konnen flaen, en in het gefigureerde van het voorfte lluk fluiten; wan- neer alies is toegelegt, kan de lesfenaer dienen ■voor eene gerridon, of tafeltje om eenen kande- laer of iets anders op te zetten. De Muzieklesfenaer is gemaekt van regels van
eiken hout, breet a en dik | d. naer den eifch tot eene raem in elkanderen gewerkt, die 33 d. lang en 14 d. breet is, hebbende in het midden noch een regel naer de breette, en 2 d. -van den onderften een naer de lengte; op den on- derllen ftaet 'er een met den voorkant gelyk van i| d. breet, en zoo lang als de raem, wel- ke met twee kopere fcharnieren vaft is, en op de raem kan worden nedergeflaegen; hier tegen ftuit het miiziekboek; aen ieder einde der raem is mede een deurtje met twee fcharnieren vaft, lang n| d. en breet j\ d., welke vlak open en toe konnen flaen; op dezelve is een koper oog- je en op den opftaenden regel een hack, om, wanneer deeze en de deurtjes neder geflaegen zyn, dezelve vaft te konnen maeken. Twee •/Alike lesfenaers worden van boven met twee fcharnieren aen elkanderen gekoppelt, zoo dat zy met de achterzyden plat tegen elkanderen konnen flaen, en gemakkelyk achter of onder een kabinet worden geborgen. De leeslesfenaer open geflaegen zynde, lege men 'er den dubbe- len muzieklesfenaer zoo op, dat de een voor en |
|||||
de-anderachterkoome; men maekt een plankje
van 16 d. lang, \ d. dik en 8* d. breet, waer in men aen het eene einde een fponningje van \ d., fchaeft, om het boven op den onderften regel te konnen leggen, en in het midden fteekt men het zoo veel uit, dat de middelfle regel 'er niet aenraekt; aen het andere einde fteekt men de beide hoeken, ter lengte en breette van \ d. wech, op dat het plankje tusfchen de pootjes van het voetje van den leeslesfenaer zoude kon- nen gaen, en met de hoeken tegen dezelve rus- teh. Dit plankje dient om den lesfenaer op zyne behoorlyke fchuinte te ftellen, het welk gefchiet door het wel plaetfen van het voetje van den leeslesfenaer op de kerfjes in de raem. De twee Kaerspypen, daer op gebruikt wor- K»ersPy-
dende, zyn i| d. over het kruis wyt, en beftaen den «i-r uit vier ftukken, de twee onderften zyn ieder ven" nfd. lang, tusfchen dezelve wordt een koper- draet van n°. 10 gelegt, en zy daer aen zoo gefoudeert, dat het koperdraet, waer aen men van onderen eenen ftompen punt vylt, f d. naer beneden uitfteekt; men maekt twee ronde ftukjes van loot \ d. dik , die onder in de pypen pasfen; vervblgens een koperplaetje ge- maekt hebbende, dat in het midden een gat heeft, daer het koperdraet door gaet, en welk plaetje de gaten der pypen fluit, foudeert men 'er de ronde loode ftukjes op, en boort door ieder der- zelve en het plaetje in het midden een gaetje xroor de touwtjes der veeren3 en men drilt 'er 00k
|
||||
2H 3H $ >$»
ook een in het koperdraet, om het plaetje nret
een koper pennctje. te.ikonnen opfluiten. De bovenftukken, welke mede ir* d. met hpnne doppen lang.zyn, die .op -d,ezelve wyze gemaekt en hunne gaten bepaelt worden, als„dat der kaerspyp, hier voor belchreeven , worden op de onderftukken.zop gefoudeert, dat denaeden niet hinderlyk aen het wejken der veeren kon- nen weezen^ Waerom de bovenftukken over de onderftukkengaen; zy ftaen zoo fchuins,, dat de -gaetjes voor delemmeten der kaerfen i44,ryan elkanderen rkoomen; en depypen worden .van boven aen elkanderen gekoppelt met een koper- draet van n°..io, waer van de eiriden loot recht opgaen tqt;4i<i. boven de gaetjes- vpor de, lem- meten; op i d. van boven foudeert men aen ieder einde -een ftukje koper van i d. in het vier- kant, dat in het midden een gaetje heeffc, waer door het koperdraet gaet; deezedienen om de-blikke kap daer op te doen ruftep ,dezelve is lang 2 8 d. en 10* d.breet, zyndezoo geboogen, dat, zy op cene tafelleggende, derngh <af d. van dezelve koo- mc; deftukken aen de einden worden'er in dezel- ve fchuinte opgezet, en dan zal de rugh 17 \ d;Iang weezen; de naeden .worden met klinknagels voor- zien, en. men maekt in den rugh der kap gaetjes voor de koperdraeden;■ als mede twee gaten voor de vlam der kaerfen van if d. in het vierkant, en beftrykt de kap van binnen met quikzilver om Hoe te ze ^oof en Wltte maeken- De twee muziekles- piaetfen. fenaers worden in het midden, daer zy aen el- kanderen koomen, zoo uitgeilooken en gevylt, dat
|
|||||||
'«.—j^. " .*S*~■»(., /Jta
|
|||||||
.
|
|||||||
€>< ® ><& ^s
|
|||||||||
dat 'er de kaerspypen even door konnen, en
men maekt ook een bequaem gat door het plank* je, dat den lesfenaer fchuins houdt; de pypen van kaerfen voorzien en in de gaten gezet zynde ftaet allesvaft, en men legt de kap op de koperdrae- den, zorg draegende, dat de touwtjes dervee- ren eene vrye beweeging hebben. Men fnydt twee reepen van de grootfte bladen dun bort- papier, 5* d. breet, beplakt ze aen wederzyde met verzilvert papier, en hangt ze ieder door middelvan twee touwtjes, die een knoopje aen het einde hebben, en kort aen den onderkant, van binnen naer buiten, worden doorgeftooken , en op den bovenkant met eenen draet vaft ge- hecht, aen de uitfteekende einden van het koper- draet, met een lisje, zoo vaft, dat het licht wel op den lesfenaer wordt te rugh gekaetft en niet in de oogen valt. Aen eenen dus toegerichten lesfenaer konnen vier partyen zittende of ftaende worden gefpeelt, en men zal goet licht hebben, geenen damp en niets met de kaerfen te doen. Twee zulke lesfenaers, geplaetft aen de rechte en linke hantvan hem, die het klawier fpeelt, zullen vpldoende weezen voor een Concert 5 heeft men 'er meer noodigh en fpeelt men ftaen- de , kan men 'er noch een op het dekfel van het klavefimbel plaetfen, die fchuins gezet wordt, met een touwtje, dat door de middelfte regels gaet en aen ieder einde een knoopje heeft; docji aen deezen lesfenaer zyn geene deurtjes noodigh, om dat zyne lengte niet hinderlyk kan zyn. In plaets van kaerspypen kan men zich ook bedienen P van
|
|||||||||
En hee
vallen van hec licht in de oogea te belec- ten. |
|||||||||
Aen den
muziek- lesfenaer konnen vier par- tyen wor- den ge- fpeelc. Twee
zulke les- fenaers zyn vol- doende voor een Concert. Hoe des
noots ee- nen der- den op het kla- wier te j>Uetfen» |
|||||||||
27(5 3H ft ><&
|
|||||
i.amp in van eene Lamp, waer in men gemeenen raepoll
kaerspy- brandt, die mede gectien damp, en ruim zoo goet licbt geeft als de kaerfen in pypen, in de zelve gaet veeloli, en wordt met weinige moeite gevult; zy beftaet nit eenen blikken bak van $\ d. hoog, ovael geboogen, wyt Over het kfUis 2 en 5 d.; op iederen bogt wordt, boven aen, een ftuk blik gefoudcert, waer van een eintje door de kap gaet * die men boven op de lamp legt, en even van den bodem wcrdt in iederen bogt geplaetfl eene ronde pyp , wyt J d., die 3 d. uit- fteekt,en welke,zoo fchuins naer boven worden gezet, dat de einden i\ d. boven den bodem koomen , wanneer men een liniael onder den zelven houdt; i d. van boven is op den boven- kant der pyp een fleufje van 1 d. lang en rk d. breet, om het katoen naer boven of onderen te konnen fchuiven; en de pypen worden van bo- ven horizontael gevylt, om de vlam zoo groot als moogelyk is te maeken; om iedere pyp gaet een blikke kokertje i\ d. lang, dat onder aen de pyp paft en vail gefoudeert is; van boven is het 1 d. wyt, en mede horizontael afgevylt, dochmaer f d. langer dan de pyp, om aen het licht niet hinder* lyk te weezen; door den bodem der lamp gaet een klein pypje tot i\ d. hoog in den bak; en in den bak, daer de oli in wordt gedaen, is aen wederzyde een groefje, om aen het pypje niet hinderlyktezyn; hy is4d. hoog, het dekfel heeft eenen overfteekenden rant, om op den bak, daer de pypen in zyn, te konnen hangen; deszelfs bo- dem heeft in het midden een gaetje van \ d. over het
|
|||||
3K ® ><& ^7
|
|||||
het kruis, is eenigzins hoi geflaegen s eii een
weinigje naer binnen gefoudeert, om by het in- gieten van den oli met te ftorten; onder aen den bodem van den bak, daer de pypen in zyn, is gefoudeert een blikke koker van %[ d. lang, en wyt over het kruis i d.; de zelve paft over eenen gelyken koker , gaende door het midden van eenen bak, die wat langer en breeder is dan de lamp, en eenen opftaenden rant van i*d. heeft; deeze koker wordt met een omleggend rantje van onderen tegen den bodem gefoudeert, en in den zelven koomt het einde van een fhik hout, dat paft in de gaten, voor de kaerspypen in den lesfenaer en het plankje gemaekt; de onder- fte bak ruft op de borfl van dat hout, en flaet 4 d. boven den lesfenaer. De twee pypen ieder voorzien zynde van een lemmet van fyn katoen, zoo dik, dat zy gemakkelyk in de pypen kon- nen, en dus omtrent 2odraeden, vultmen den bak met oli, keert hem fchielyk, boven den bak daer de pypen in zyn, om, zet hem in den zelven, en plaetft 'er eene blikke kap met bortpapieren Op, als op de kaerspypen, doch de zelve behoeft maer 22! d. lang te weezen. De lucht in den bak, daer de oli in is, door de warmte uitgezet wordende, zoude den oli uit de pypen kdnnen dryven, en de muziekftukken bederven; om dit voor te kooffien, dient het bier boven befchree- venpypje, waer door de uitgedreeven oli in den onderften bak loopt. De lamp aeogeftooken, en delemmeten wel in den brant zynde, fchuift men de zelve met een haekje van koperdraet, van np. 4 P a gemaekc |
|||||
22* #<[ $ >$
|
|||||||||||
gemaekt, zoo lang te rugh, tot dat de vlam geen
ftaert van damp meer heeft, en dan behoeft men 'er in eenige uuren niet naer te zien; wan- neer zy na verloop van tyt te duifter wordt, haelt men de pit wat voor, en fnuit 'er het ver- brande af; goede oli geeft een licht, dat de was- kaerfen evenaeit, en boven de zelve te verkiezen is, om dat het niet flikkert, geen damp geeft, op de zelve hoogte blyft en weinigh koft. Ik hebbe daerom ook eene diergelyke lamp, boven eenen Iesfenaer, daer twee perfoonen tegen over elkanderen aen zitten te fchryven, met een te- genwicht aen den zolder gehangen, om ze, naer welgevallen, hoog of laeg te konnen plaetfen, en ten dien einde aen den onderften bak gemaekt eenen ring, en door de twee kokertjes een gaetje, daer een koper pennetje door gaet, om den onderften bak aen de lamp te hechten; zy hangt aen een van garen geflaegen koort, dat aen zyne twee einden eenen koperen hack heeft, die in de gaten der ooren, welke door de kap gaen en aen de lamp zyn geklonken, vaft zyn; de kap is, om dat de zelve het meefte licht met de ein- den motet te rugh kaetfen, 163d. breet, 2old. lang, ejn op eene tafel leggende haeren rugh, welke i2j d. lang is, 5 d. van de zelve. |
|||||||||||
Haer
licht is voor dat
van was- kaerfen te verkie- £en. Hoe cene
lamp te
vervaer-
digen en
plaetfen
boven
eenen
fchryf.
iesfenaer.
|
|||||||||||
8- 96.
|
|||||||||||
Hoe de Men grontverwt de kas en voet, verwt ze op,
kM te van binnen, daer het klawier ftaet en boven verwen '
envernis. den zangbodem, gelyk ook de brugh §. in.,
van
|
|||||||||||
ih&jttm^------_~——.—1»'>* nT^^,
|
|||||||||||
<JK © >& 2*y
|
||||||
van boven en de planken en dekfel van onde-
ren, ook vergult men de biesjes; ik hebbe tot het opverwen hemelsblaeu verkooren, men be- waert wat van deeze verf in een potje om by het een of ander toeval niet om de zelve kleur verle- gen te weezen; het klavefimbel geheel afgemaekt zynde, verwt men ook de kas en voet van bui- ten; ik heb ze licht laeten mahonyen en vernis- fen, en dit ftaet zeer wel. 6- 97-
De Stelpennen worden gemaekt van yzerdraet, steipen-
datmen grove memel noemt, 2,3 d. lang en dik nen" over het kruis 7§ d.; van boven worden zy ter lengte van 1 d., fchuins op, wat plat geflaegen en gevylt, en van daer zachtpuntigh by en zoo ront, dat men ze tusfchen den duim en voorften vin- ger omdraeiende geene oneffenheden voelt, vooral niet aen de punten, anders fluiten zy niet wel in de gaten en kruipen naer boven, by het opdraeien der fnaeren. Men heeft 'er 284 noodigh, doch maekt 'er eenigemeer, om niet verleegen te weezen, wanneer de eene of andere niet wel mogte pasfen; om dit zoo veel mooge- lyk voor te koomen, tracht men ze even dik te Hoe rVen maeken, en drilt ten dien einde door een ftukje maekek. koper een gaetje 4 d. over het kruis wyt, waer in men de pennen zoo pall, dat zy 'er byna tot aen het plat geflaege en geveilde in konnen. P 3 §• 98.
|
||||||
.J
|
||||||
23° <M # >®
|
||||||||||||||||||
5- 93.
De 284 Pennetjes, waer aen de fnaeren op de
lyft vaft worden gemaekt, kort men van koper- •draet van n°. 4, op de lengte van 1 d. en vylt daer aen eene goede vierkante fcherpe punt. 6- 99-
Voor den voorften kam aen de linke hant
haelt men vier fchrabben, die zoo wyt van el- kanderen als van den koperen kam en de vaor- plank koomen, en welke aen de rechte hant, daer plaets genoeg is, wat wyder van elkande- ren, van den kam en de voorplank loopen; op de zelve worden de gaten voor de ftelpennen ge- boort; doch , alvoorens de juifte plaets voor deeze, zoo als ook die voor de fnaeren aen te wyzen, zal het noodigh zyn te zeggen, dat, ora ruimte te winnen, de fnaeren zoo worden ge- plaetft, dat 'er twee, dicht naeft elkanderen, tus- fchen de tangenten leggen, en derhalven rechts en links worden aengeflaegen, en dat de unifoon boyen de fnaer wordt gelegt. |
||||||||||||||||||
Pennet-
jes, dacr men de fr.aeren aen vafl snaekt. |
||||||||||||||||||
ScVab-
beu , on <ie gaten voor de fh-ipen- pen op i« boo- ren.
|
||||||||||||||||||
Hoe de
fnaeren Vorden
geplaecft. |
||||||||||||||||||
§•
|
||||||||||||||||||
IOO.
|
||||||||||||||||||
De tangenten in de roofters geplaetft, het
hefboomtje, dat de zelve beweegt, opgelicht en met het fchuifje §. 94. vaft gezet zynde, neemf men eenen gewaften graeuwen draet, die niet djk en gelyk is, waer aen men een lisje maekt, doet
|
||||||||||||||||||
P'aets
voor de fteipe li- nen en fnaeren aenge. ^rte^en, |
||||||||||||||||||
. WmBk
|
||||||||||||||||||
<8K e >$ »3i
doet het zelve aen eene naelt, die men op den
affiant van byna den naeften tangent aen de rechte zyplank, daer de basfhaeren koomen, ach- ter op het laegfte van de lyft vaft fteekt, en haelt den draet zoo over de kammen , dat hy den naeften tangent even misgae; hier hakt men op den voorften kam, met een fyn byteltje, een kerfje, zoo diep, dat 'er de draet maer even in kan leggen, en dat naer de zyde der ftelpennen wat dieper dan naer die van den krommen kam is, en aen de linke hant ftyl op en nedergaet, men Jegt 'er den draet in, en de ftelpen, waer op men den draet zoo windt, dat hy naer de rechte hant koome, flaet men op een plankje, dat men achter den kam op de tafel heeft ge- hecht, tamelyk vaft; men haelt den draet ftyf aen, en vylt op den achterkam, met een fyn mesvyltje, mede een kerfje, dat, naer de zyde, van den voorften kam, niet zoo diep, dan naer deandere is, en ftyl aen de rechte hant of naer de kromme zyplank ; men legt daer rnede den draet in, boort op i d. van de naelt naer de kromme zyplank toe, een gaetje, en flaet 'er een koper pennetje §. 98. zoo diep in, dat het \ d. boven het hont blyft; om zulks juift te doen, drilt men in een eint koperdraet van eene genoegzaeme dikte, en 3 d. lang, een gaetje, van \ d. diep, en zoo wyt, dat 'er een pennetje gemakkelyk in kan, flaet daer mede het pennetje in het gaetje, en doet 'er het lisje van den draet aen, dien men weder ftyf ophaelt. Een tweede draet wordt aen de andere zyde van den eerften tangent op P 4 gelyke |
||||
&S? <K CI >&
|
|||||
gelyke wyze gelegt, mede zoo, dat hy den naeften
tangent, welke de achterfte is, even misgae;: inenflaet het pennetje, daer men den draet aen doet, ook op het onderfte van de lyft, naer de fechtehant,op dat de fnaer, daer aen zynde,vaft in het kerfje en tegen den ftylen kant legge, om het wangeluit voor te koomen, dat de fnaeren mae- ken, als zy niet wel draegen, en hier op dient men vooral acht te geeven , wanneer men op de plaets koomt,daer de kam wat recht is: want daer dienen de pennetjes veel meer rechts te worden geflaegen, zullen de fnaeren vaft aen leggen. Eenderde draet wordt nevensden tweeden gelegt, en ook zoo, dat hy den naeflen tangent, welke de voorfte is, even misgae , en op deeze wyze gaet men voort, tot dat men den negenden draet heeft gefpannen; men neemt zoo veele draeden 6m minder te doolen, en de zelVe op het oog juifter te konnen fchikken. De fnaeren kan men zonder Vreeze, dat zy elkanderen, by de flingeringen, door het aenflaen te wege gebragt, zullen raeken, tot byna op r' d. naeft elkande- ren leggen. Men neemt vervolgens den eerften draet en ilelpen op, en plaetft hem na den ne- genden , den tweeden naeft deezen eh zoo vervolgens, tot het einde. % IOI.
De kerfjes voor de bovenfnaeren gemaekt
zyride, drilt men de gaetjes voor de onderfnae-
fen in de bddekammen, en, ora zulks gemakke^
i 3yk
|
|||||
<8X m >& *33
lyk en juift te doen, maekt men een koper plaetje
2 d. lang en i d. breet, waer van men g d. naer de lengte in den haek omzet, om het daer mede op den kam te konnen leggen; juift | d. uit dien hoek, drilt men in het plaetje, om het rechts en links te konnen gebruiken, aen ieder einde van onderen een gaetje, zoo groot, dat 'er koper- draet van n°. o in paft', en vylt het omgezette rantje van het plaetje zoo wyt wech, dat het in den haek is met den buitenkant van de gaetjes. Het plaetje met Z}^n rantje Op den voorften kam en met de gaetjes naer de tangenten gelegt zyn- de, houdt men van achtereri tegen den kam een plankje van beukenhout 2 d. lang, \ d. breet en \ d. dik, en fchuift het plaetje, met zyn omge- zette en afgevylde rantje, juift tegen het ftyle kantje van het kerfje der laegfte fnaer, en zet het daer, met een hantfchroefje, onbeweeglyk vaft; dit wel gedaen zynde flaet men, door het gaetje, met een fcherp puntje van ftael, zoo als men by het drillen gebruikt, een dutje in den kam, men ziet of het op zyne hoogte en recht onder het kerfje is, waer toe men een winkel- haekje als het eerfte f d. breet , doch zonder gaetje, gebruikt; wanneer men het juift bevindt, zet men het plankje , met het hantfchroefje, tegen over het dutje, vaft, om het drilletje te ftuiten als het door het koper gaet, en het dus voor krom worden en breeken te bewaeren; vervolgens drilt men het gaetje in den kam met e'en drilletje, dat de dikte heeft van koperdraet van n°. 0; Het zelve wordt op de volgende wyze P 5- fchielyk |
||||
234 <K m ><8?
fchielyk en gemakkelyk verricht; men maekt
een blokje van 2 d. lang, en | d. breet en hoog, waer tegen men een koper plaetje T§ d. dik, met twee kopere nageltjes, hecht; in het zelve drilt men drie a vier gaetjes, die niet dporgaen, maer welke zoo groot en diep zyn , dat het achter- einde van het drilletje 'er { d. ingaet; vervolgens zich voorzien hebbende van een boogje, lang 15 d., gemaekt van een ftukje balein, waer aen men boven een halsje fnydt, en om het zelve eene fyne fioolfnaer knoopt, die men van on- deren op het boogje windt, en door een kerfje, in het einde van het zelve gefneeden, laet gaen; men doet de fnaer tweemael om het rolletje van het drilletje, fteekt het achtereinde in een der gaetjes van het blokje, en de punt in het dutje op den kam geflaegen, zorg draegende, dat de punt wat ryzende legt, en het fnaertje zoo lang is, dat het boogje over de zyplank kan gaen. De gaetjes dus alle door den rechten kam gedrilt zynde, boort men de zelve, met eene hantdril, die eene fcherpe doch fchielyk byloopende punt heeft, van de zyde daer de ftelpennen koomen, zoo open, dat zy de gedaente van eenen trech- ter krygen, en aen de andere zyde neemt men de vezels of de braem van de dril mede door de hantdril zuiver wech, op dat de fnaeren vaft leggen en aen niets raeken, als zy worden aenge- flaegen,, zoo ver zy trillen: want het allerminfte veroorzaekt een wangeluit, en koft veele moeite om het wech te neemen, als de fnaeren op het klavefimbel zyn. By het driUen der gaetjes in den
|
||||
den kroramen kam, het welk gemakkelykft
langs de zyde, die naer den rechten kam is gekeert, gefchiedt, legt men de punt van het drilletje mede wat ryzende, en draegt zorge, dat zy byna zoo fchuins door den kam gaen als de fnaeren 'er over; de gaetjes worden met de hantdril van achteren mede wel open geboort en van vooren de braem 'er afgenoo- men; dit open booren is vooral noodigh daer de kam wat recht is, om voor te koomen, dat de fnaeren niet in de gaetjes klemmen: want anders fpringen zy by het opfpannen. §. 102.
Om de gaten voor de Stelpennen zoo te boo-
ren, dat zy daer in wel fluiten, dat de gaten even diep en niet fcheef zyn, noch de pennen aen de fnaeren raeken, is het belt zulks, by het op- fpannen van iedere fnaer, te doen, en wel op deeze wyze; eene boor uitgezocht hebbende, die gemakkelyk door het gaetje van het plaetje gaet, waer in men de pennen heeft gepaft §. 97. of wel door vylen zoo gemaektzynde, neemt men de fnydende kanten der boor, van boven, tot op I d. na aen het einde, door eene vyl wat apch, om de gaten van boven niet wyder dan van onderen te maeken; voorts vylt men op ijd. van het einde der boor, een merkje op de zelve, en draeit ze iedere reis tot daer toe in het hout, zorg draegende, dat zy in gelyke fchuinte met de nevenftaende ftelpen worde gehouden, en de fuaer even misgae, 5. 103.
|
|||||
A
|
|||||
*stf <K © >®
|
|||||
§• 103.
snswen. Een k]avefimbel, wiens krommen kara wel is
geboogen §. 8(5., wordt dus befnaert, beginnende van de linke hant by de basfnaeren, twee kopere boven en twee onder van n". 1, dan elf van n°. 2, acht van n°. 3, vyf van n°. 4, vier van n°. 5, en 6 van n°. 6, of wel in plaets der laet- fte 6, vier yzere van n°. 4, en twee van n°. 5, voorts zes yzere van n°. 5, tien van n°. 6, vyftien van n°. 7, negenentwintigh van n°. 8, en zesenveertigh van n°. 9, maekende te fa- men 284 fnaeren, welke omtrent drie guldens zullen koften,dewyl men het rolletje voor eenen halven ftuiver kan koppen. Indien, by het op- fpannen der fnaeren, het mogte gebeuren, dat het opgegeeven n°. niet wilde ftaen, neemt men een volgend of wel een voorgaend : want eene dikkere fnaer blyft fomtyts ftaen daer eene dun- nere fpringt; als zy aen het oogje afbreeken, bewyft zulks, dat zy te ftyf zyn gedraeit, en, wanneer zulks op den kam gebeurt, duidt het aen, dat de kanten te fcherp zyn. S- I04- A
Hoe op Om de fnaeren gemakkelyk op te fpannen, het
tefpan. losfpringen van de rolletjes en het krinkelen te verhoeden, knoopt men om het rolletje een ftrookje laken, zoo breet als 'er de fnaer op is, en laet het einde der fnaer, aen de zyde daer het n°. fla§t, uitkoomen; men vat met den duim en v* - v vooriten |
|||||
voorften vinger der linke hant de fnaer, en
brengt bet einde met die van de rechte hant zoo onder de fnaer, tusfchen den linken duim en voorften vinger,1 datheteen oog maeke, daer, voor de dikke fnaeren byna twee vingers, en voor de dunne een vinger in kan, en noch een eintje van 1 d. lang overfchiet, het welk men wat opbuigt, en tegen den voorften vinger der linke hant laet ruften; de ftelhamer in de rechte hant genoomen, en de oog aen den haek gedaen hebbende, draeit men van zich af het oogje aen de fnaer, en laet het opgeboogen eintje eens of tweemael om de fnaer loopen, op dat het vaft gedraeide, by het optrekken der fnaer, nietlosfpringe; het oogje fchuift men aen het pennetje met het eintje koperdraet, waer mede men de pennetjes heeft ingeflaegen §. 100. en laet het op het zelve ftaen voor het affpringen der fnaer van het pennetje, enmengaetnaervoo- ren, trekt de fnaer van het rolletje, boort het gat voor de eerfte ftelpen, fterk naer de linke hant, op de vierde fchrab voor den kam, in een dutje, dat men met eene ftelpen op de zelve flaet, ten einde de boor niet uitfchiete, welke men een weinigh achterover houdt, om de pennen wat fteekende te doen ftaen; men neemt de ftelpen met de punt in de linke hant, legt ze, op den af- ftant van omtrent 1 d. van den kop, daer zy noch wat plat is,op de fnaer, twee vingerenbreet van het gat voor de zelve geboort, en flaet het einde, dat op het klosje is, twee of driemael naer de linke hant, om de zelve, windt de fnaer daer
|
||||
*3* <&< 0 >#
daer over, en gelyk op de ftelpen; men flaet Ze
met eenen gemeenen hamer vaft in het gat, legt de fnaer in de kerfjes, en trekt ze taemelyk ftyf sientei. op met eene Sleutel, die 2. d. lang is, en f d. door eene kruk van 3 d. lang gaet, welke voor eenen ftelhamer is te vefkiezen , om dat men met eenen hamerflagh daer op te doen de ftelpen kan vaft doen ftaen; vervolgens boort men op de eerfte fehrab, die naeft den kam is, het gat voor de ftelpen der fnaer, die recht onder de gelegde koomt, en wel zoo, dat de gelegde aen de linke hant blyve, en de boor maer ev6n mis- gae; men fteekt het einde der fnaer eerft door den voorften, en dan door den achterften kam, maekt 'er het oogje aen, doet het zelve aen het pennetje, windt de fnaer op de ftelpen, trekt ze met den pink der linke hant, aen de zyde van den kam, naeft de tangenten, om hoog, flaet de pen in het gat, en houdt de fnaer aen de pen met een klein haekje, dat men aen een eintje koperdraet buigt, en tusfchen den duim en voor- ften vinger der linke hant houdt, mede om hoog, ©p dat zy gelyk op de pen loope als men je met de fleutel opdraeit. Men boort vervolgens op de tweede fehrab, byna recht achter de ftelpen van de eerfte onderfnaer, het gat voor de ftel- pen der tweede onderfnaer; deeze gelegt zynde, boort men op de derde fehrab voor den kam, by- na recht achter de pen van de tweede onderfnaer, het gat voor de ftelpen der tweede bovenfnaer; en, deeze gelegt zynde, boort men, byna recht achter die pen, op de vierde fehrab, het gat voor de ftel- pen |
||||
#< 0 >& *39
pen der derde bovenfnaer; na deeze legt men
weder twee onderften boorende de gaten voor de ftelpennen op de eerfte en tweede fchrab, mede byna achter elkanderen, dan weder twee boven- ften, waer voor men de gaten der ftelpennen op de derde en vierde fchrab boort, en zoo vervol- gens, wel zorg draegende, dat de ftelpennen aen de fnaeren niet raeken: want dat is by het ftellen zeer hinderlyk. g. I05.
Alle de fnaeren opgefpannen zynde, zet men
het fchuifje af, en neemt de tangenten wech, om de Sourdine of Demper, voor de on- derfnaeren, by den voorften kam , te konnen plaetfen;defourdinewordtgemaektvan een reep- je koper, breet | d. en dik § d. wat langer als de fnaeren plaets beflaen; de kanten worden door de vyl wat gebrooken , en men maekt ze lyn recht; aen het eene einde, dat by de korte fnaeren koomt, zet men een eintje van byna |d., in den haek naer beneden om, en drilt daer door in het midden een gaetje van 7g d. over het kruis, aen het ander einde zet men een gelyk eintje om, en klinkt 'er met twee kopere nageltjes een armtje, dat id.lengte heeft, aen vaft, het welk naer achteren gaet, en omtrent de helft uit den haek naer beneden koomt; men drilt 00k door het midden van dat omgezette eintje een gaetje , en aen het einde van het armtje , een , dat | d. over het kruis wyt is; door het zelve maekt men eene kleine S van koperdraet
1
|
||||
koperdra^t aen het armtje vaft. Men neemt
vervolgens bed root zieperfaei, dat eene ge- noegzaeme breette heeft, fnydt 'er eenen reep van if d. dwars, op den draet, af, en naeit hem met eenen Schoedmaekers fteek zoo om het ko- per, dat de, dubbele einden gelyk blyven, en naer den karn koomen; deeze einden rafelt men omtrent j<J; Hit, Om de fnaeren des te beterte konnen vatten, en drukt ze, daer zy by de korte fnaeren koomen, wat naer beneden. Men maekt vervolgens twee duimtjes van koperdraet, dat iets dikker is dan de gaetjes wyt zyn, lang i| d.; men vylt aen ieder der zelve van onderen eenen punt, en de duimtjes zoo dun, dat zy gemakke- lyk in de gaetjes gaen; men drilt in het duimtje, dat by de korte fnaeren, op den.afftant van \ d. van den kam, even voorby de fnaeren, met het duimtje naer de rechte hant gekeert, tot op omtrent i d. in den halven kam en tafel wordt geflaegen, een gaetje, om 'er een koper pennet- je met een oogje, gemaekt van eene fnaer varf n°. 2 in te konnen fteeken voor het affchuiven der fourdine, het andere duimtje flaet men by de lange fnaeren opden^afflant van £ d. van den kam, mede met zyn duimtje,naer de rechte hant gekeert, ook tot op omtemt i d. zoo in de tafel, dat 'er de fourdine vaft aeri zit, en wel kan beweegen, wan- neer het pennetje, waer mede zy aeri het ander duimtje opgeilooten wordt, in het gaetje is; op de plaets, daer het gaetje van het armtje koomt, als men het naer beneden drukt, boort men een gaetje door de tafel, dat onder i d. van de zy- plank
|
||||
••"»»"■ "' ••" ,- !-»"'i»'1 '■■■'
|
||||||
1
phtik blyft, en maekt een koperdraet] e van
h°. i met een oogje in het gaetje, en met een ander oogje aen een haekje in het einde van het langfte hefboomtje §. 94. geflaegen, vaft, en wel zoo, dat het hefboomtje , met zyn voor- einde, op den bodem ruftende, de fourdine met het uitgerafelt faei op de fnaeren iegt; om ze daer op vaft te houden, gebruikt men eene krul- veer, gemaekt van koperdraet van n°. 4, die naer boventrekt, en welke men by het byltje, voor de fleuf der roofters, * d. van het ftukje, dat Over de fleuf gaet, met eene in den haek omgezette punt van \ d. lang, in de tafel flaet, en Over het rechte gedeelte , dat mede \ d. lang wordt gemaekt, een krammetje. Aen het einde van den arm dier krulveer buigt men eenen haek opwaerts, waer aen men de kleineS van koperdraet doet; dezelve tf ekt het armtje naer boven, en houdc derhalven het faei der fourdine op de onderfnaeren. Om de fourdine in het midden te bepaelen, vylt men eene pen van koperdraet van n°. 4, die men wat plat maekt, en 'er boven aen een gaetje door drilt, deeze flaet men in het midden, kort achter de fourdine, met het gaetje naer de zy- planken gekeert, zoo diep in de tafel als noodigh is, en naeit de fourdine, door het gaetje en het faei, daer aen vaft, zorg draegende, dat zy wel kan beweegen als men te met de knie afzet Men maekt eene diergelyke fourdine voor de bovenfnaeren, welke zoo lang is, dat zy over de andere gaet, en de duimtjes niet in den wegh zyn, wanneer men de onderfte wil los maeken, q doch |
||||||
k
|
||||||
24* <SK @ >#
doch in plaets van het armtje, klinkt men 'er een
reepje koper, lang if d. en breet \ d. in den haek zoo aen, dat het met beide de einden even verre overfteekt; men drilt 'er aen ieder einde eengaetje in, en doet in het achterfte eenekleineS van koperdraet,en deeze aen eene krulveer,die naer beneden trekt, en tusfchen het flukje, dat over de fleuf gaet, en de eerfte veer wordt vaftge- flaegen; onder het voorfte gaetje boort men 'er een door de tafel, dat van onderen dicht tegen * de zyplank uitkoomt, en door het zelve brengt men een koperdraetje, dat aen het kortfte hef- boomtjc wordt vaftgemaekt, als medc aen het armtje, zoo ityf, dat het faei byna aen defnae- ren raekt, en daer op door de linke knie kan worden nedergedrukt. Deeze twee fourdines, kan men ook van eene eiken zolderveer of an- der goet hoxit maeken, en 'er de noodige ftukjes van dun koper, om 'er gaetjes door te dnllen en ze tot de armtjes te gebruiken, van onderen aenklinken, ieder rner. drie kopere nageltjes, waer van de kopjes boven op het hout koomen. Geeven De fourdines veroorzaeken een zeer goet ge- fuu!8e" luit, en door middel van de zelve en de bewee- ging der rooflers, kan men fpeelen met twee of eene ongedempte fnaer, en met twee of eene gedempte, gelyk ook met eene ongedempte en eene gedempte, en dus het geluit oogenblikke- lyk, door eene byna ongewaerwordelyke druk- Hetweik king met de knien, viermael veranderen; eene kienveri gedempte fnaer en eene ongedempte konnen Kftdert dienen voor het gemeene geluit, twee ge- worden' • demptc |
||||
« ® >®
|
|||||||||||||
243
|
|||||||||||||
dempte voor piano, eene gedempte voor pianis-
jimo, twee ongedempte voor forto, en het/or- tiffimo kanf,.men voortbrengen door de toetfen wat flerk en fchielyk neder te drukken, ook kan men op het klawier eene pasfafie uit de 25 op- uit hoe gaende of, 25 afgaende toonen, met de noodige ^men" akkoorden, zuiver fpeelen, en gevolglyk daer ^a£«r op eene groote verfcheidenheit van geluiden kan fpee- voortbrengen. §. 106.
|
|||||||||||||
De tangenten worden zoo gekort, dat zy juift
| d. hooger dan de fnaeren koomen, en men maekt daer in de noodige fleufjes, zaegfneetjes, gaetjes en groefjes, zorg draegende , dat de zaegfneetjes niet wyder zyn dan noodigh is ora het rootlaken, dat men daer in tot demping der fnaeren brengtj vaft te konnen knellen, en dat het gaetje voor de fpelt, die midden door het |
Hoe de
tangenten te korten, en 'er zaegfneet- jes , fleuf- jes , gaet« jes en groefjes in te mae> ken. PI. 7-
No. 7 en 8» |
||||||||||||
fleufjegaet, niet meer dan f d. onder de fnaer koo-
me. Om dit wel te doen, maekt men twee lat- jes 4 d. lang, f d. breet en juift zoo hoog, dat, wanneer zy, op de lyftjes van de fleuf der tan- genten, aen wederzyde van de fnaeren leggen, die latjes met de fnaeren even hoog koomen, voorts fchaeft men eenen regel van i| d. breet, f d. dik en zoo lang, dat hy op de latjes kan leggen, wel zorg draegende, dat hy niet hoi of bol ftae. In het midden lymt men tegen deezen regel, een klampje £ d. dik, en zoo hoog als de latjes; men legt den regel met het klampje tus- fchen de fnaeren op het lyftje der fleuf, dat naer Q. 2 den |
|||||||||||||
#
|
|||||||
*44 <K 0 >$
den krommen kam is, en met zyne beide eindeft
op de latjes aen wederzyde der fnaeren, fcbuift hem byna tegen de achterfte ry tangenten,fchryft dezelve juift af, met het yzertje §. 64. op de dikte van den regel, neemt ze wecb, en handelt zoo met de drie overige ryen. De tangenten, tot juift aen de fchrab, gekort zynde, zet men ze weder in de rooilers, en ziet of zy alle even hoog koomen en wel beweegen, zoo niet, neemt men de langfte nocb zoo veel af als noodigh is, en die te dik of te breet zyn, maekt men door afvylen pas; zyn 'er eenige, die te los in de roos- ters ftaen, is het bell daer voor nieuwe te mae- ken §. nr. Men flaet vervolgens, over het breede groefje, dat men in het ftuk eikenhout §. 90. heeft geraaekt, een ftukje koper of hout, zoo breet als de onderhelft van het fleufje is, en een tweede zoo breet als het. ftukje van het zaegfneetje hooger koomt dan het fleufje; het eerfte juift gelyk met een tekentje op een der tangenten met drie ftreekjes gemaekt, het welk niet meer dan \ d. onder de bovenfnaeren koomt, en het tweede met den onderkant aen het boven- einde van het fleufje gelyk. Den tangent in het fleufje gelegt zynde met de drie ftreekjes boven, vaft tegen het einde van het zelve, haelt men met het yzertje §. 64. aen iedere'zyde van die ftukjes een fchrabje, het bovenfte of ie zal aen- wyzen de lengte van het ftukje naeft het zaeg- fneetje, het 2c den aenvang van het fleufje, het 3e het einde van het zaegfneetje en het midden van het fleufje, of de plaets daer de ipelt 'er door
1
|
|||||||
door gaet, en het 4<f of laetfle het einde van het
Ileufje; wil men op den kant 00k aenwyzen de plaets voor het gaetje der fpelt, legt men den tangent in het fmalle groefje, flaet 'er een ftukje hout over, dat zoo laeg koomt als het derde fchrabje, en tekent hem op beide de kanteu. Alle de tangenten met drie ftreekjes dus getekent zynde, tekent men 00k die zonder ftreekjes, doch van deeze legt men het fyfer onder. Men verflaet vervolgens de ftukjes koper of hout ora de tangenten voor de onderfnaeren op gelyke wyze te tekenen, die twee ftreekjes hebben legt men met de zelve boven, en die 'er een hebben met het ftreekje onder. Dit gedaen zyn- de, maskt men een kruishoutje met twee punt- jes, die zoo verre van den anderen zyn als de fleufjes breette dienen te hebben, om eene vrye beweeging aen de krulveertjes §.107. telaeten, en dus byna I d.; men haelt daer mede de noo- dige fchrabjes, voor het zelve, op iederen tan- gent, leggende den zelven op eene tafel, met den ftaert naer zich toe, en de daer op gehaelde fchrabjes voor de lengte van het fleufje boven. Vervolgens legt men een en der tangenten met drie ftreekjes weder in het breede groefje, met de ftreekjes boven, en den kop daer de ftaert heefc geleegen; men drukt hem tegen de eene zyde, boort 'ex een gaetje naeft, en fluit hem op met een koper pennetje, daer men een oogje aen, buigt, en het met een draetje aen het ftuk eiken- hout vaftmaekt; men zaegt 'er het zaegfneetje. in, laet de zaeg mede door het ftuk eikenhout Q 3 faen>, |
||||
u& <K 0 >®
|
||||||
gaen, en kort het ftukje op de zyde van het
zaegfneetje; voorts boort men boven aen de a& tekening van het fleufje een gaetje,'maekt het met een mesje wat open.* zaegt eerft met een fyn Engelfch fchrobzaegje eene fneede in het ftuk eikenhout, legt den tangent in het groefje vaft, en zaegt het fleufje door het open gemaek- te gaetje in den tangent, wel zorg draegende, dat men aen den onde'-kant niet verder dan het laetfte of 4^ fchrabje koome, doch aen de bo- venzyde J d. verder; dit fleufje met eene vyl zuiver gemaekt zynde, drilt men met een Ho- rologiemakers hantdrilletje, dat iets dunner is dan eene der Engelfche fpelden,die men beftmiddel noemt, het gaetje voorde zelve dwars door den tangent; op de achterzyde vylt men met een ftukje, dat men van eene vyl breekt, en tusfchen den duim en de twee voorfte vingeren der rechte hant neemt, terwyl men met de linke hant den tangent, met den kop, vaft op de tafel of bank, daer men aen werkt, houdt, een groefje fchuins afloopende naer het fleufje, en by het zelve iets minder dan TJ d. diep, en zoo breet als het fleufje; in dit groefje, omtrent | d. onder het fleufje, boort men, met het kleinfte hantdrilletje, dat men kan bekoomen, een gaetje zeer fchuins naer beneden, door den tangent, en daer het drilletje uitkoomt een tweede, iets naer boven gaende, te rugh. - - - ••* .■'■'-. Ho« Bet Om het krom trekken der tangenten, dat aen
|^en bet Wel en te geJyk blyVen aenflaen der fnaeren u '»■ iff "v- t-:' l: : ; ; »• -; ■■-• • * ?eer
)
|
||||||
>
|
||||||
<k m >$ 24?
|
|||||
zeer hindcrlyk is, voor te koomen, doet men dertsn-
ze alle in eenen platten pot, en giet 'er zoo veel voor te ongekookten lynoli op, dat zy onder leggen; men zet de pot op het vuur, en laet de oli byna kooken; kout geworden zynde, neemt men 'er de tangenten uit, veegt ze af, laet ze droogen, en zet ze weder in de roofters , om te zien of zy noch wel pasfen , beweegen en op de toetfen vallen, zoo niet verbelpt men de geenen, daer iets aen mogte ontbreeken, of maekt daer voor nieuwe. 6- I07-
De Krulveertjes, die in de fleufjes aen eene *™J~t-e
fpelt beweegen , worden dus gemaekt; in een hoe te plankje van palm- of ander hart hout, dat ruim \d. dik is, boort men een gat, van f d. over het kruis , pafl en lymt daer in een hantvatje 3 d. lang, dat I d. over het kruis in de hant dik is; het doorfteekend einde van boven glat af- geftooken zynde, trekt men, uit het midden van het zelve, op het plankje, met eenen pasfer, die I d. open is, eenen firkel, en op den zelven boort men drie gaetjes even ver van elkanderen, met het hantdrilletje, en flaet daer in drie van de zelve fpelden, waer aen de krulveertjes zullen beweegen ; men knipt 'er de koppen zoo af, dat zy omtrent f d. boven het hout blyven uit- fteeken, en zaegt vervolgens het hout van het plankje tot op \ d. van de fpelden zoo wech, dat het drie- of zeskant wordt, en | <J. ver van iedere fpelt vylt men een kerfje in Ql4 tet |
|||||
248 ®€ m >$
|
||||||
het plankje van de zyde naer het midden, en
maekt het zwart met inkt; men neemt vervol- gens eene fnaer van n°. 2, buigt aen derzelver fiinde een klein haekje, doet ze daer mede aen eene der fpelden, houdt ze tusfchen den linken duim en voorften vinger vaft, en draeit, met de rechte hant, het houtje, naer zich toe, om, laer tende de tweede fpelt, om welke men de fnaer driemael doet loopen, en waer door het krulletje de breette van 4 draeden bekoomt, op den nagel van den linken duim ruften, en gaet zoo voort? tot dat de drie fpelden vol zyn , alsdan knipt men de opgewonde fnaer tusfchen iedere fpelt door, zettende de fchaer met de eene punt in het zwarte kerfje, en hier mede gaet men voort, tot dat men wat meer dan 124 krulveert- jes van n°. 2 heeift, over de 84 van n°. 3 en over de j6 van n°. 4, die beide viermael omgewon- den vvorden. Om deeze krulveertjes, die ik den 25 Nov. 3:768 hebbe uitgedacht, tot het plaet- fen in de tangenten bequaem te maeken, fteekt men ze een voor een aen eene fpelt, die in een ront houtje | d. over het kruis dik, enlang 3 d., js geflaegen, en waer van de kop wordt afge- knipt; men vat het houtje in de rechte hant, en drukt, met den rechten duim en voorften vinger . der linke hant, de einden zoo te famen, datzy i wat meer dan in den haek naer elkanderen koo- men, en legt ieder n°. byzonder in ?en doosje. |
||||||
§. iq8-
|
||||||
<K $ >& 249
|
||||||||
g. 108.
|
||||||||
Om de krulveertjes in de tangenten te plaet- x||ndt* *£
fen, en van te rugh haelende veertjes te voor- piaetfen, |
||||||||
zien, handelt men dus; men knoopt oni een righ^ae!
rolletje kopere fnaer van n°. 12 een lapje la- 1,™^, ken, voor hetlosfpringen, en laet het einde aen '? voor- de zyde der n°. uitkoomen; vervolgens neemt men den tangent in de linke hant met den kop om hoog, en fteekt, door het onderfte gaetje in het groefje, het einde van de fnaer, en het zelve weder te rugh door het bovenfte; aen dit einde draeit men een oogje, met een haekje gemaekt van koperdraet van n°. o, en knipt het over- fchietend eintje, kort by het oogje, af, het zelve zet men, in denhaek, naer de zyde daer het zaegfneetje in den tangent is, met een blet- tangetje, daer de Horologiemaekers kleine ftuk- jes mede op neemen, en trekt de fnaer zoo veel te rugh, dat het oogje iets laeger dan het gaetje voor de fpelt koomt; dan buigt men het veertje wat achterover, en fteekt met de rechte hant, door het oogje, den ftaert van een krulveertje, die men eerft, en dan het tongetje door het fleufje brengt; men houdt, met den voorften vinger der linke hant, het krulveertje in het fleufje, terwylmen, met de rechte hant, eene fpelt doqr hqt gaetje en het krulveertje fteekt. Wanneer het zelve zaqht, doch fchielyk te rugh fpringt, als men hetoplicht, is het goet; men knipt dan het fnaertje kort aen den tangent af, en drukt de gaetjes met de punt van de fchaer 0.5 |
||||||||
25o' « # >#
|
|||||
wattoe, zorg draegende, dat het eintje, nochhet
veertje niet uitfteeke, maer plat in het groefje legge. Indien het veertje te fterk trekt, is het oogje te laeg, men fchuift het derhalven, eer men het fnaertje afknipt, zoo veel als men kan, met eene ftopnaelt naer boven , en drukt het veertje wat plat; werkt het krulveertje niet wel, koomt het daer van daen, dat het in het fleufje is geklemt of aen de kanten met zyn tongetje of ftaert raekt; dat het veertje lam gedrukt is, of dat de ftaert van het krulveertje niet vry genoeg in het oogje van het te rugh haelend veertje kan beweegen, om dat het zelve te veel of niet ge- noeg is omgezet; men knipt de fpelt met eene fchaer, daer men koper mede fnydt, af, drukt ze tot het einde in, en vylt de doorfteekende punt gelyk met het hput; het ftaertje van het krulveertje knipt men zoo wyt wech, dat het maer even, van onderen, tegen het hout, daer het fleufje aenvangt, flaet, en dit gefchiet, om dat het ftaertje, by het nedervallen van den tangent, niet aen dien, welke daer voor ftaet, zouderaeken, waerom men zorg dient te drae- gen van de fleufjes niet langer, dan aengeweezen is, te maeken; indien zulks echter by ongeluk gebeurt, kan men zich helpen , met noch een ^etje op den kant van den tangent, op de hoog. te van het fchrabje van het fleufje, te booren, en 'er een eintje van eene fpelt in te fteeken. Be tangenten , getekent met i tot 31 ingefloo- ten, worden voorzienmet krulveertjes, gemaekt van eene fftaer van n°. 2; die van 32 tot 52 y j met |
|||||
met krulveertjes van n°. 3; en de overige met
krulveertjes van n°. 4. Zoo dra men in eene ry. of wel in alle de tangenten krulveertjes heeft gemaekt, doet men wat vernis op de gaetjes* daer het te rugh haelend veertje doorgaet, ora het zelve wel vaft te zetten. |
|||||||
g. 109.
|
|||||||
Om de tangenten en de tongetjes der krul-
veertjes zoo te korten, dat de fnaeren juifl war- den aengeflaegen, en de tongetjes wel onder de fnaeren vallen, als mede om de tangenten van lapjes; lakenj tot eene goede demping, te yoor« zien, is het beft, iedere fnaer by het korten van den tangent en het tongetje, ter zelver tyt, te ftemmen; dit kan fpoedigh en ten uiterften juift verricht worden, met behulp van een Mo- Mono: nochordium of eenen Klankmeeter van vyf fnae- of°iUan™- ren, daer alle de klanken opzyn, die het kla- ^etheert ' vefimbel bevat; en waer mede men 00k het wavecm- klavefimbel, met weinige moeite, altoos juift te ftem- geftemt kan houden; het monochordium wordt B>en* dUs vervaerdigt; meri neemt daer toe eene plank i\ d. dik, of men maekt van half duims vuurenhout eenen koker, van buiten dik 2 d. en breet 5 d., lang 5 v.; 9 d.; men ftopt hem aen het eene einde met een blokje van twee duims eikenhout, en aen het andere met een van half duims; men fpykert de bovenplank op die der zyden, beplakt de*
|
|||||||
'
|
|||||
den koker met wit papier, neemende het zelve
maer zoo breet,dat 'er aen den onderkant eenen opening van 2 d. blyve, over welke men eenen ftrook papier, die 4 d. breetis, plakt, fmeerende het ftyffel niet op het hout maer op het papier; dit rekt daer door , en krimpt weder by het droogen, het zit derhalven heel glat op het hout, wanneer men by het opplakken de luchtblaezen wel wech duuwt, ten welken einde men een ftuk papier op het opgeplakte legt, en daer over met eenen doek wryft. Op de bovenzyde van deezen koker, die 5 d. breet is, haelt men eene dwarsfchrab 3 d. van het einde daer het twee duims ftopblokje is; op 4 d. van den kant, flelt men op de zelve een punt; | d. daer van een tweede, f d. daer van een derde, | d. een vierde, I d. een vyfde, 1 d. een zesde, § d. een zevende, I d. een achtfte, §d. een negende en § d. een tien- de; men brengt vervolgens de lengte der vyf emol fnaeren §.86. op den koker, en haelt ten dien einde uit het midden der punten, dief d. van elkanderen zyn, met het yzertje §. 64., dat men tegen het einde van een kruishout, waer in men een koper pennetje flaet, met het platte vaft houdt, eene fchrab, wat langer dan iedere fnaer is; op de zelve zet men de lengte der fnaeren met een punt, en deelt deeze in twee gelyke dee- len, dan heeft men het oftaef van iedere fnaer; vervolgens haelt men voor ieder oftaef twee li- nien, met eene trekpen en inkt, uit de punten, die § d. van elkanderen zyn, zoo lang als ieder oc- taef, enftelt de afdeelingen van de oftaven op mi de |
|||||
*fe fchrabben i met het yzertje gehaelt, door
middel van een verdeelplankje, waer mede men alle foorten van o&aven en quinten gemakkelyk en juift. kan afdeelen, he£ zelve wordt dus ge- maekt; een plankje van goet droog eiken- of beu- verdeei- kenhout | d. dik, 163 d. lang en 1 v* breet, wel in p ank^e* den haek gebragt en glat gefchaeft zynde > lymt men onder het zelve, 1 d. van ieder einde, eenen klamp, hoog ij d. en breet id., en be- plakt het plankje zoo met wit papier, dat de einden twee vinger breet van onderen om koo- men, een vel klein mediaen papier is daer toe genoegzaem. Als het droog is haelt men daer op, I d. van den bovenkant, naer de lengte, eene fchrab, en \ d. daer onder eene tweede. Men vervaerdigt 00k eenen regel van vuuren- Hoe de hout, dik I d., lang 34 d. en breet 4 d., beplakt w^e"* hem van boven met wit papier , fnydt 'er de ken* overfleekende randen, als het droog is, met een mes af, en haelt daer op, kort aen het einde, eenedwarsfchrab,langs eenenwinkelhaek met het yzertje §. 64.; \ d. van boven haelt men 'er eene op zoo lang als de regel is, en juift f d. onder de zelve eene tweede; op de onderfte flelt men met eenen pasfer, die met eene fchroef wordt verzet, 31 halve duimen , beginnende by de fchrab aen het einde van den regel gehaelt; uit die punten trekt men fchrabjes, langs den win- kelhaek, die tot op den kant van den regel gaen, en het laetfte haelt men dwars over den zelven; dit gedaen zynde zal men 3 r ruitjes en 32 fchrab- jes hebben, welke een o&aef, in gelyke deelen afgedeelt,
|
||||
&$4 . <K © >&
afgedeelt, zulleft voorftellen; de juifte lehgte
van dit oftaef zet men op de onderfte fchrab, achter het zelve, met een punt, het welk dan de lengte der fnaer zal aenduiden; deeze met een ruitje §. 43. of | .d. verkort zynde, (het welk gefcbjedt, om dat men niet meer dan 31: fchrabjes tot de evenredige afdeeling van het o&aef kangebfuiken) houdt men aen dat laetft geftelde punt, en juift op de plaets daer het 17? fchrabje de bovenfchrab fnydt, een liniael, dat lynreeht en zoo lang is als de regel; langs het zelve haelt men eene fchrab, door welke de 16" eerfte fchrabjes verlengt, en de andere verkort zullen worden; is het z? eens zoo lang als het 32*5 dan is de afdeeling goet; men haelt vervolgens \ d. onder het afgedeelde oftaef eene fchrab zoo lang als het zelve, en brengt de ver- lengde en verkorte fchrabjes met eenen pasfer daer juift op over, beginnende met het 2^ aen de linke hantj indien men zulks wel doet, zullen zy te famen juift het oftaef uitmaeken, en de groote drie of het elfde fchrabje zal f van het o&aef of \ van de geheele fnaer beflaen , de kleine vier of het 14 fchrabje zal iets meer dan de helft van het oftaef of \ der fnaer weezen, en de groote vyf of het negentiende fchrabje zal I van het oftaef of J van de fnaer uit- Enophet maeken. Men legt het verdeelplankje op twee crengen'6 klampen vaft, op eene tafel, en het afgedeelde oftaef 'er tegen, brengt met eenen winkelhaek de afdeeling juift op de tweede fchrab van het zelve over, en haelt uit het midden der afdeeling, tot
|
||||
tot op den onderkant van het plankje eene fchrab,
en op den affiant van i d. van dien kant, zet men een punt; menhaelt, van het eerfte en laetfte punt van het o&aef, twee linien met eene trek- pen en inkt door het gemelde punt tot op het einde van het plankje; in den hoek, aen de rechte hant, daer zy elkanderen fnyden, flaet men een koper pennetje, zoo tusfchen de zelve, dat het liniael aen de linien gehouden wordende het pennetje raekt. Op den affiant van i d. van elkanderen haelt men 8 linien onder het o&aef, en van ieder punt de overige linien der afdeeling tot op de onderfle linie, houdende het liniael vaft tegen het pennetje en de punten, welke men alvoorens met den pasfer na loopt, om te zien of zy evenredigh zyn; zoo niet, herftelt men eerft de abuifen, die 'er door het overbrengen mogten weezen in gefloopen. Bo- ven de linien, die het evenredigh afgedeelt oc- taef aenwyzen, tusfchen de twee fchrabben, ftelt men fyfers, beginnende met i aen de linke hant, daer de linien wytft van elkanderen loopen; men lymt en vernift vervolgens het plankje zoo als de afgedeelde toets §. 43. Om met weinige Hoe mec moeite een verdeelplankje te vervaerdigen, trekt ^"||e men eerft daer op de twee bovenfchrabben, dan «n ver- de linien 1 en 32 en vervolgens de 8 linien onder pian'kjece het o6taef ;men zet op den kant van eenen ftrook maeken* papier, dubbelt gevouwen, de afdeeling van het o&aef door 11 op PI. 7. N*. 10 aengeweezen j men fchuift dien ftrook, zoo lang, evenwydigh vet den bovenkant van het plankje ,naeronderen of
|
|||||
1
|
|||||
^m
|
|||||||||
^
|
|||||||||
of naer boven, tot dat het eerfte en laetfte punt
door de linien wordc gefneeden; daer legt men den ftrook vaft, brengt de afdeeling op hets plankje, en haelt de linien met eenliniael, dat men wel vaft tegen het koper pennetje houdt, van de onderfte fchrab door de punten tot op de En een ge ijnje lndien men de afdeeling door III aen- met fie in ■ *J
|
|||||||||
gebmik geweezen gebruikt^ heeft men een verdeelplank-
tJmptra- je, om een Monochordium te maeken volgens tanr- de afdeelinge van G. A. Sorge, welke de tans in gebruik zynde temperatuur is. §. 45. "aaven ^et verdcelplankje met 32 afdeelingen op
van het eene gemeene tafel, gelegt zynde, fpykert men chonrdium op de zelve twee latjes, die de klampjes van het Jen? dee" plankje vatten, en dienen konnen voor leiers, tusfchen welke de klampjes wat worden geknelt; tegen de einden deezer latten legt men het mo- nochordium in den haek, met eene lat aen de andere zyde geflaegen, vaft , en fchuift het plankje zoo lang evenwydigh te rugh, en het monochordium rechts of links , tot dat het li- niael de twee punten van het grootfte o&aef juift raekt, als het tegen het koper pennetje, en aen de ie en 32^. linie wordt gehouden , en wel zoo, dat de ie linie aen het onderfte punt van het af te deelen o6laef koome; men houdt het liniael aen de tweede linie, zet met het yzertje §. 64. de afdeeling op de fchrab , en gaet zoo voort, tot dat zy alle zyn overgebragt; men handelt dus 00k met het volgend o&aef dat grooter dan het plankje is, doeh voor de drie
|
|||||||||
■
|
|||||
drie kleinere keert men het om met het pen-
netje naer het monochordium , of men brengt de afdeelingen met eenen ftrook papier over, op de wyze als zoo even is gezegt. Alle de afdeelingen op de vyf fchrabben gebragt zyri- de, loopt men dezelve met den pasfer na, en ziet of zy evenredigh zyn; zoo niet verhelpt men de abuizen, die 'er in mogten weezen, haelt de verdeelftreepjes met eene trekpen en inkt, door de punten, tusfchen de twee linien, en fchryft op de zelve de letters der klanken , zoo als zy op de afgedeelde toets PL 3. Fig. 2. volgen, beginnende met b kruis Op het tweede ilreepje van boven, dan zal c mol op het onderfte koomen en het bovenfte ftreepje, daer niets op ftaet, het oftaef weezen. Dit gedaen zynde, lymt men lid. van de afdeelingen eenen Kam, van ±\ d. Vant lang en I d. hoog en breet, die, aen de zyde oP het haer. de afdeelingen gekeert, loot recht is, zelve' fen van de andere zyde wat ront naer boven by. loopt, en in wclken, van onderen , boven iedere fchrab , een fyn zaegfneetje is, tot byna op de helft; aen het andere einde lymt men , vaft tegen het punt der laegfte c mol fnaer, een kamirietje voor de zelve, f d. lang, als mede een diergelyk tegen ieder punt, dat de lengte der andere vier fnaeren verbeeldt: doch dat voor de langfte fnaer dient maer \ d. hoog, en die voor de anderen naer even- redigheit van haere lengte wat hooger te zyn, om de fnaeren wel op de beweegende R kam-
|
|||||
'•258 <H • >&
|
|||||
kammetj es, by het verfchuiven der zelve, te doen
ruften. Op het einde van het monochordium lymt en fpykert men een vierkant van boven fchuins by loopend blokje , hoog | d., om te beletten, dat de fnaeren noch kammetjes, by het infchuiven en uithaelen van het monochordium in en uit den koker, waer in men het bewaert, niet raeken; men vernift het vervolgens van boven mede met wit vernis als het verdeelplankje, en op de zyden en van onderen met gemeen amber vernis. De koker maekt men van half duims vuu- renhout, met een fchuifje aen het eene einde. Men vervaerdigt ook vyf kammetjes, ieder
| d. lang en \ d. breet, om te dienen tot bewee- gende , welke van achteren naer vooren wat fchuins op loopen; zy worden zoo hoog ge- maekt, dat de fnaer, in het kerfje op den ge- meenen kamleggende,even daer op draegt; door de zelve boort men | d. van onderen , in het midden, een gaetje, met het hantdrilletje, om ze aen eene fnaer van n°. o te laeten loopen, 1 d. van vooren en iets uit het midden naer de linke hant boort men een gaetje, van boven fchuins naer beneden, en wel zoo, dat het aen den voorkant byna onder aen uitkoome, en \ d. daer boven een gaetje te rugh dat op \ d. van den bovenkantuitkoomt; men maekt vervolgens een krulveertje van koperdraet van n°. i, dat een armtje van \ d. heeft, en waer aen, van vooren, een haekje van \ d. naer boven is geboogen. Het krulveertje wordt dus vervaerdigt, men zet het
|
|||||
<K 0 ><& ZS9
|
|||||
het koperdraet, waer aen men een haekje heeft
geboogen, f d. van het zelve met eene hantfchroef op eene flelpen zoo vaft, dat het haekje naer vooren koome; men houdt de fchroef in de linke hant, en windt het koperdraet tweemael om de- zelve, knipt het op i; d. af, en brant dit eint wat in de vlam van eene kaers, het haekje naer be- heden houdende; men fteekt dit eint door het gaetje van boven naer vooren in het kammetje geboort, en door dat, van vooren naer boven> weder te rugh, en trekt het met eene tang zoo ftyf aenj dat het krulletje van het veertje vaft op het kammetje zit, en knipt dan het uitftee- kend eintje aen het hout af; men boort vervol- gens met het hantdrilletje, iets van het midden naer de rechte hant, en \ d. van vooren, een gaetje , dat omtrent in het midden der hoogte van den voorkant van het kammetje uitkoomt, en een tweede wat van het midden naer de linke hant toe 5 door het eerfte fteekt men Van boven naer vooren een eintje van eene allerfynfte quint van eene fiool, a d. lang , en maekt aen het boveneinde een knoopje, dat men vaft. in het gaetje trekt; vervoJgens fteekt men het fnaertje mede van boven door het tweede gaetje, en maekt het met een dubbelt knoopje aen het haekje ftyf vaft; men boOrt 00k in de kammetjes vdor de twee laegfte fnaeren ?' d. van vooren een gaetje j kort op den kant aen de linke hant, van boven fchuins naer beneden, en wel zoo, dat het van vooren byna onder aen uitkbome, en een tweede aen de rechte hant; door het eerfrei R 2 fteekt
|
|||||
*6o <JK @ >$
fteekt men eene naelt, voorzien van eenen wol*
lendraet, waer aen een knoopje is, haelt den zelven onder orn het kammetje, fteekt de naelt onder het knoopje door den draet, dan door het andere gaetje , doet hem mede onder het kammetje loopen, en maekt hem met een fbropje aen het bovenfte dwarsdraetje vaft; dit gefchiedt om het klapperen der kammetjes by het hart aen- flaen der twee laege fnaeren te beletten , het welk men door het ftyf aenhaelen der fnaeren, waer aen zy loopen, niet wel kan voorkoomen, Snaeren om dat de o&aven wat lang zyn. Op de fchrab- aenrioo- ben met het yzertje gehaelt flaet men, op den pen' affiant van z d. achter iedere verdeeling, een koper pennetje , fteekt eene kopere fnaer van
n°. o door ieder zaegfneetje, doet 'er de kam- metjes aen, buigt aen de fnaeren oogjes, doet ze aen de pennetjes, en windt ze ieder op eene ftelpen, die men wel vaft flaet in een gat, op de zyde der zaegfneetjes naer de linke hant, \ d. achter den kam, wat fteekende , geboort, en men haelt de fnaer ftyf aen, om de kammetjes onbeweeglyk te doen ftaen, daer men ze fchuift. Men boort \ d. van het einde van het monochor- diufli de gaten voor de ftelpennen der fnaeren, en wel zoo, dat zy aen de voorfte ftelpennen der fnaeren , die tot leiers der kammetjes dienen, niet konnen raeken; men flaet op de fchrab met het yzertje gehaelt, 1 d. achter de vafte kammet- jes, een koper pennetje, doet daer aen, met een Snaeren oogje, voor de laege etnol, eene kopere fnaer op het van no> j voor (je tweecje eene van n°. 6 of thor- eene «hum.
|
||||
€?< @ ><& a<5l
|
||||||
eene yzere van n°. 4, voor de derde eene yzere
van nc'. 7, voor de vierde eene van n°. 8, en voor de 5 eene van n°. 9, of zoodanige andere als het klavefimbel, waer voor men het monochor- dium tnaekt, heeft; men drukt de armtjes van de veertjes der beweegende kammetjes wat naer beneden, fteekt de fnaeren onder de fyne quint fnaertjes, die op den kant der kammetjes leggen , door, windt ze op de ftelpennen en flaet deeze met eenen hamer vail in. Het beweegend kammetje der derde of mid-
delfte fnaer, aen het ftreepje, daer A opflaet, gefchooven hebbende, trekt men de zelve zoo hoogop,tot datzy unifoonis met het ftemvorkje tans in gebruik §. 84. om de klaveflmbels te ftemmen; men fchuift het kammetje tot aen het bovenfte ftreepje, daer niets op ftaet, enftemt de vierde fnaer met de derde unifoon; het kammet- je van de zelve fchuift men dan 00k naer boven, en ftemt de vyfde of hoogfte fnaer met de vierde unifoon; vervolgens fchuift men het kammetje der middelfte fnaer naer beneden, en dat der tweede naer boven , die men unifoon met de derde ftemt; en eindelyk fchuift men het kammetje van de tweede fnaer naer beneden, en dat van de eerfte naer boven, die men unifoon met de tweede ftemt; dit herhaelt men om den tweeden of derden dagh, tot dat de fnaeren blyven ftaen, en dan kan men op het monochordium, met verfchuiving der vyf kammetjes, alle de klanken van' het klavefimbel altoos zuiver hebben, en R 3 eene |
||||||
\
|
||||||
2<>2 «M 0 >$
|
|||||
eene fnaer, die wat gezakt mogte zyn, zonder
omflagh weder naer het zelve zuiver ftemmen, het welk men door het aenflaen van quinten, dftaven of tertfen , niet zoo gemakkelyk en juiflkan verrichten; om by het zuiver ftemtnen van het klavefimbel het gehoor te hulpe te koo- men, ishetgoet, de odWen van het klavefim- bel telkens tegen elkanderen te hooren, en de c mol van het 2° oftaef, eerft naer het bovenfte flreepje van het laegfte o&aef van het mono- chordium te flemmen, en dan naer de c mol der tweede fnaer; hier door zal men ontdekken of de twee fnaeren van het monochordium akkoort zyngebleeven; menftelt alleen de onderfnaer van het klavefimbel naer het monochordium, en zet daerom de fourdine en bovenfnaer af, welke laetfte men gemakkelyk met de onderfnaer een- ftemmigh kan maeken, wanneer men ze te famen aenflaet, en zorg draegt, dat de bovenfnaer iets laeger is, als men ze optrekt. §. IIO.
Tsngen. Den Tangent met eene vyl, en het tongetje
tongeijes van net krulveertje met eene fchaer, voor de derkrai- foegfte c mol, zoo verre gekort zynde, dat de yeercjes, ° , ~ ' n
hoe te fnaer even kan worden aengeflaegen, ftemt men
korten. ^ ^ve ^^ ^e ]aeg^e c moi van j^ monochor- dium, het welk men een of twee vyfde van eenen klank laeger ftemt, dan het ftemvorkje §. 84., door het beweegende kammetje, in plaets Van op A, op b dubbelt mol of a kruis te zetten, als men
|
|||||
<&< $ ><3> 263
|
|||||||
men het raonochordium naer het zelve ftemt, en
zulks gefchiedt, om het klavefimbel ten eerften niet te veel te vergen. De fnaer met die van het monochordium akkoort zynde, gaet men voort met den tangent en het tongetje zoo te korten, dat het gemakkelyk over de fnaer valt, en ze wel aenflaet, waer toe van nut is het ton- getje van boven en van onderen wat plat te mae- ken, het welk met eene fyne Engelfche vyl, die men 'er van boven naer beneden twee of drietnaelen overhaelt, en van onderen dwars, fpoedig kan worden verricht; dit gedaen zynde, handelt men op gelyke wyze met de bovenfnaer, die men unifoon naer de onderfnaer ftelt, waer by men 00k zorg draegt, dat het tongetje ds fnaer wel misgae, als men de roofters met da rechte knie afzet, en gaet zoo voort, tot dat alle de fnaeren zyn geflemt en de tangenten en tongetjes der krulveertjes behoorlyk gekort. De krulveertjes zyn voor kraeien pennetjes te ver- kiezen , om dat zy weinigh plaets beflaen, een goet geluit geeven, zoo zacht op de fnaeren te rugh vallen, dat men ze byna niet hoort, en dat zy zeer lang konnen duuren; 00k is het my zoo voorgekoomen, dat de fnaeren 'er weinigh door lyden, om dat zy veel veerkracht hebben, waer in ik ben gefterkt door eenen Franfchen Klawier- maeker , die my gezegt heeft, dat hy federt eenige jaeren, uit de tongetjes der tangenten van verfcheide klavefimbels, de kraeien pennetjes heeft wech genoomen, en in der zelver plaetfe gezet een foort van krulveertjes, gemaekt van R 4 fnaeren |
|||||||
Krul-
veertjei zyn voor kraeien per netje» te ver- ktczen. |
|||||||
254 #< ® >«§>
|
|||||
fnaeren vande zelve'n°s als die ik hebbe gebrutkt,
en welke men op gclyke wyze kan vervaerdigen, doch de twee einden worden zoo opgeboogen, dat zy met het krulletje in dc zelve richting koomen, het langfte brengt hy door den kop van het tongetje en weder te rugh , haelt het krulletje daer mede tegen het tongetje, zct het met lym van: , en kort het andere einde zoo, dat het de fnaer maer even raekt; zy geeven mede een zeer goct geluit, doch beflaen meerder- plaets, vallen harder op de fnaeren te rugh, en hebben zoo veele veerkracht niet. 0. HI.
De Brugh, waer tegen de tangenten fpringen,
maekt men van pcereboomenhout { d. dik, breet 3 d.; men lymt 'er aen de voor- en agterzyde een ftrookje van J d. hoog en \ d. dik, met houte pennetjes, van onderen aen vail, en fchaeft aen denbovenkant der brugh, van vooren en van ach- teren, het zelve biesje als aen de zyplanken §. 82, en hecht met kleine fpykertjes §.71. onder tegen de brugh aen de beide einden twee reepen laken, zoo breet, dat zy maer even tusfchen de ftrook- jes konnen, enzoolos,dat zy bynaop de koppen der tangenten hangen; hicr door wordt het klap- percn beter bclet, dan dat 'er die reepen fterk op gefpannen wierden, 00k bevorderen zy dan het nedcrvallen der tangenten. Indicn men nict juift naer dc maet heeft gewerkt, en dat de eene tangent hooger ftaet dan de andere, neemt men de
|
|||||
<8K 0 >& 26s
|
|||||
de zelve van boven wat af en maekt ze gelyk;
fpiingen zy dan te hoog, neemt men het laken onder tegen de brugh drie of vier dik, by aldien het noodigh is: doch zoo zy niet genoeg konnen b'jweegen, is men genootzaekt het laken enkel te neemen , en de koppen der tangenten wat korter te maeken, als men zulks door de brugh wat uit te fchaeven niet kan helpen. Wanneer Tangen- zommige tangenten de fnaeren met wel aenllaen, wei aen- en de unifoonszich niet te gelyk laeten hooren, hoe te is daer van doorgaens de oorzaek, dat 1 . het eene pe^el* tongetje korter onder de fnaer dan het andere ftaet; 2°. dat het eene de fnaer meer vat dan het andere , of 30. dat de tangenten te los in de roofters loppen, en by het aenflaen uitvvyken. Het ie gebrek kan men verhelpen met den lang- ften tangent van onderen wat af te vylen,of den kortften wat langer te maeken, met 'er een eintje van eene fpelt, daer de kop aen is, in te flaen of 'er een flukje aen te Jymen; het i? door het langfte tongetje wat af te knippen en te vylen als het te veel vat, of een nieuw krulveertje in den tangent tc zetten, waer van het tongetje te kort is; en om het 33 gebrek wel te verhelpen doet men heft eenen nieuwen tangent te maeken. Men voorziet vervolgens de tangenten met lap- F.n met jes laken, om de fnaeren te dempen, op deeze l^\^ wyze; cnige reepjes van goet rootfchailaken, imping dat wel tusfchen de zaegfneetjcs der tangenten zien. klemt, gefcheurt hebbende zoo brcet als die zaegfneetjes zyn , houdt men den tangent, met den pink en laetflen vinger der linke hant> R 5 tegen |
|||||
i<S6 4K O >«$
tegen het tweede lit van den middelften vinger
dcr zelve hant vaft, neemt met den rechten duim en voorften vinger een ftrookje laken, waer van men het eintje met die der linke hant houdt, en trekt het vaft tot onder in het zaegfneetje; men fnydt het, met een fcherp pennemes van achteren aen den tangent, van boven naer beneden , glat af, knipt het van vooren fchuins by, en van boven wat ront, zoo dat het de gedaente heeft van een half hartje, en zoo final wordt, dat het de fnaer, die het dempen moet, maer even raekt, en dus aen het tongetje van het krulveertje vryheit laet, om fchielyk onder de fnaer te konnen vallen ; men draegt ook wel zorge, dat geen onderfte lapje tot dem- ping, by het fpeelen, aen de bovenfnaer kan koomen. De fnaeren op haeren toon gebragt, en zoo
lang geftemt zynde, tot dat zy blyven ftaen, het
welk by de tweede of derde ftemming plaets zal
Hetnieo- hebben, is het Klavefimbel vaerdigh om, befpeslt
veenmW te worden, en dewyl het naer de denkbeelden,
kei8k™k in§'^°5 61 en 62. opgegeeven, zal zyn ver-
dan de vaerdmt, zal het ook veel eemakkelyker te be-
befpeeien. fpeelen zyn dan de tans gebruikt wordende on-
volkoome klavefimbels, waer op men laege klan-
ken boven, en hooge niet zelden in de laegte
moet zoeken , en wel zoo, dat eene en de
zelve toets niet alleen voor twee, maer zelfs
yoor drie byzondere klanken moet dienen, waer
door
|
|||||
s
|
|||||
<K ft ># 267
door de valfchheit onverdraeglyk wordt, en door-
gaens het gehoor der fpeeleren geheel bedeift; weike
de klavefimbels beginnen daerom 00k vcel buiten hror be
gebruik te raeken, vooral in Concerten; en hun- derven>
ne onvolkoomenheit is 00k een der voornaemfte oorzaekeh, waerom de Compofitie noch op zulke En Mn-
r derlyk
losfe gronden fleunt, en naer zoo genaemde ge- aende
|
||||||||||||||||
Compofi-
tie en het leeren der bas conti- nuo zyn. |
||||||||||||||||
neraele regels, die eene groote meenigte van uit-
zonderingen hebben, wordt geleert, waer door |
||||||||||||||||
veele daer van worden afgefchrikt, gelyk 00k
van het leeren der bas continuo, een alleraen- genaemft accompagnement in een Concert, en waer toe het hier voor befchreeven volkoomen klavefrmbel byzondcr is gefchikt, dewyl daer op alle moogclyke klanken en akkoorden zyn, zoo als men uit de toon- en akkoorttafels §. 46, 47 en 55. befchreeven, kan zien, doch boven al zoude een volkoomen orgel, waer van §. 114. zal worden gefprooken, hier toe zeer bequaem weezen, om dat het geluit van een klavefimbe] wat zwak is, tegen zoo veele inftrumenten als doorgaens in de Concerten worden gebruikt. |
||||||||||||||||
6- IJ3.
Indien men konde goetvinden, om in de be-
fyferde basfen de akkoorden en haere foorten duidelyk door fyfers en tekenen uit te drukken, zoude daer door het leeren van de bas continuo veel worden verkort, en het fchynt my toe, dat zulks gevoeglyk zoude konnen worden ver- richt op deeze wyze; dat, naemelyk, achter het
|
||||||||||||||||
Hoe de
b fyfcrtle
basien duidelyk te maf- ken, tn het lee- ren der bas conti. 11110 daer door te verkor- ten. |
||||||||||||||||
268 &< 0 ><&
het fyfer, vvaer door men een groot akkoark*
het zy dat van eene twee., drie of eenigb ande^r vvilde aenduiden , niets wierde geftelt 3 om dat deeze het meefte voorkoomen, en kort;;achter een vergroot een punftum, tittel of flip; vervolgens kort achter het fyfer van .een klein, akkoort, het, zy dat van eene twee, drie of ander, eene comma' of fneede, en achter een der verkleinds, welke men zelden aentreft, eene femkolon of ftipfneede;, op deeze wyze i groote; 2. vergroote$ .2,', klei* ne; 2; verkleinde; dit fchynt my toe; eenvou- wigh, gemakkelyk en duidelyk te weezen, en ik meen, dat het voor den grooten omfiagh van kruisfen , herftellers, moltekens en; tweedex- hande foort van ftreepjes, tans oponderfcheide w}7zen in gebruik, zy te verkiezen; te,mcer, dewyl alles daer door, duidelyk zoude worsen, en het lafligh en onzekpr,, raetfel, en memorie werk afgefchaft. • rcc §. ' 114*
if .'■ :
Het maeken van een volkoomcn klawier voor
een Orgel zal minder moeite koften dan voor een klavefimbel, om ^at men de toetfen niet behoeft te buigen, noch op balanfen te leggen, noch achter elkanderen te doen werken; de koper- draeden der ondertoetfen kan men door de bo- ventoetfen laeten gaen; de wintbuis kan men midden in het fecreet plaetfen, en in het eefle o&aef zeffcien kleppen achter, en vyftien voor brengen, in het volgende zeftien voor, en vyf- tien achter en zqo het een om het ander. Het. is
|
||||
4K 0 >® afy
5s Waer, dat het Onderfcheit van tvvaelf of eenen*
dertigh pypen in het oftaef groot is, raaer het is ook waer, dat men veele regifters in de orgels wel zoude konnen misfen; het fchynt my toe, dat een orgel met vyf Regifters, voorzien van unifoon pypen, waer van een regifter vaft wae- ^\7J/ re, en vier konden worden geopent en geflooten > voor een voldoende zoude weezen, om in een Concert te dienen; twee van deeze regifters behoorde men met de rechte en linke knie te konnen fluiten, en twee te openen, dan zoude men met drie py- pen konnen fpeelen het gemeene geluit, met twee piano en met een pianiffimo, met vier forto en met vyf fortijjimo. De wytte der pypen, en die van hunne mon- Hoa de
den en gaten zullen dan ook regelmaetigh dienen ^/penf" te weezen, om dat eene volgcnde pyp maer een ™gateenn vyfde van eenen klank hooger moet weezen dan « bepae- eene voorgaende, en om de juifte maet daer van op eene gemakkelyke wyze te vinden, zal het alleen noodigh weezen, een verdeelplankje te maeken, op de wyze als dat voor een monochor- dium §. 109., doch met dit- onderfcheit, dat, (om het geheim der Orgelmaekers in acht te nee- men ,daer in beftaende,dat de eerftepyp van een volgend oftaef ^ deel wyder dan de helft van die van het voorgaende moet zyn , op dat de bas de difcant niet overfchreeuwe) men de fchrab, die de fnaer verbeelt, met drie ruitjes verlengt, het liniael op het 142 fchrabje legt, en by het overbrengen der fchrabjes, het eerfte naer
|
||||
naer de Iinke hant buiten het oftaef 2et, en het
tweede en de volgende daer binnen; de verdee- ling dus juift gemackt en op een verdeelplankje overbragt zyncle, kan men, op ecne lange plank 2 of 3 d. breet en met wit papier beplakt* alle de begeerde afdcelingen maeken, op de zelve wyze als op het monochordium §. 109.: want zoo dra men de wyttc van de eerfte pyp, mont of gat heeft bcpaelt op eene linie, evenwydigh van den kant der plank gehaelt, fchuift men de plank maer zoo lang rechts en links, en het verdeel- plankje voor en achter uit, tot dat het liniael de twee punten der gegeeve wytte, aen de linien 1 en 2 gehouden wordende, juift fnydt, en gaet dan voort met de volgende wytten op de fchrab te brengen; die wytte j welke de 32^ en 33^ linien geeven, zal dan weder de eerfte wytte voor een volgend octaef aenwyzen; men fehuift derhalven de plank naer de linke hant, en het verdeelplank- je zoo naby de zelve, dat de twee laetfte punten, die de eerfte wytte van een volgend o&aef zyn j door het liniael aen 1 en 2 gehouden, weder worden gefneeden, en gaet zoo met afdeelen voort, tot dat men de vier oftaven en een half heeft, dat is van c mol tot / kruis ingeflooten. De pypen vaffc naeft elkanderen met de mon-
den even hoog gelegt, en op het midden der zel- Eepaeien. ve> bovenaen, eene fchrab gehaelt zynde, kan men met eenen draet daer over te fpannen, of een liniael 'er op te leggen, hunne lengte juift bepaelen, welke zoo zal dienen te weezen> dat de
|
||||
<8X 0 >& *7t
|
|||||
de eerfte van het laegfte oftaef, van den mont
af gerekent, eens zoo lang zy dan die van een volgend; doch om zeker te gaen , waere het beft ze alle wat langer te laeten dan zy behoo- ren te zyn, om dat de dikte van het loot, het niet vaft naeft elkander leggen der zelve, of eenig gebrek in de juifte wytte, hier in verande- ring zoude konnen maeken. De pypen kan men naer het monochordium flemmen en het eene o&aef tegen het andere hooren , om zeker te gaen. 6- "*•
De volmaekte zuiverheit van een volkoomen
klavefimbel en orgel, welke ftrekken zal om het gehoor te verbeteren, de uitgebreidheit der klanken en de meenigte van akkoorden, die daer op konnen worden geflaegen, maeken die in- ftrumenten tot de gefchiktfte, om de compofitie of famenftelling tot den hoogflen top te doen ftygen, en dus het uiterfle vermoogen op het gehoor te oefFenen. Deeze alle zyn voordee- len, die den meerderen arbeit en koflen van toetfen, tangenten, fnaeren, pypen, en wat 'er verder noodigh is, behooren te doen voor- koomen als kleinigheden, de opmerking van waere beminnaers der konft onwaerdigh. Het is echter veiliger te wenfchen dan te hoopen, dat het volkoomen klawier het ingewortelt vooroor- deel, dat de gewoonte, by de meefle, tegen het nieuwe, en voor het oude voedt, mooge opweegen; heeft het dat geluk, en worden de een-
|
|||||
....■■I *w*»
|
|||||
2f2 $H @ >&
eenvouwige middelen , in dit werkje voorge-
draegen , om de Muziek gemakkelyk in haere beoeffening te maeken, en tot meerder vo'koo- menheit te brengen , aengenoomen, dan heeft men gegronde reden om te verwachten, dat zy wel haefl in een veel luifteryker gewaet zal ver- fchynen, en vervolgens in meerder achting koo- men; dan zal zy ook de aengenaemfte en der- halven de meeft gezochtfte uitfpanning van het befte deel der redelyke Sehepfelen worden, het vermaek der jeugt en het genoegen van den ou- derdom; een gepaft middel tegen de uitfpattingen der eerflen, en het verdriet der laetften; ja dan zal men 'er eerft alle de nuttigheden en Voor- deelen van ondervinden, die 'er de Natuur- Ge- nees- en Zedekundigen van alle tyden, tot wel- zyn van Ziel en Lichaem, aen hebben toege- fchreeven. |
|||||
*73
L Y S T
VAN
KONSTWOORDEN
D E R
M U Z I E K,
GESCHtKT VOLGENS HET
A, B, C
Zie §. 37.
A
A. Voor of in plaets van Alto.
A, Op, naer, met, in.
A battcjta, Op den maetflagh. Dit woort vlndt
men na Recitativo, en duidt aen, dat men zich hiet naer den Zanger, maer de Zanger zich naer de maet moec richten. Zie Recitativo en Battuta. Abbreviatura, Verkorting. Zie §. 33.
A bene PLAciTO, Naer goetvinden.
Ab initio. Zie Da Capo. •
Abruptio, Afbreeking. Deeze heeft plaets, wan-
neer de Zang aen 't einde eener periode fehielyk door paufen wprdt afgebrooken, en dit viDdt men veel in een Recitativo. C S Aca-
|
||||
^•*74 Lyst van Konstwoorden.
Academie, Hoogefchool. Das noemt men de
Concercen tot oeffening ingericht, .alwaer een ieder zich kan laeten hooren. A capella. Zie Alia capella.
Accento, Accent, Overflagh, Naflagh. Zie
§ 36. Die woort wordt 00k gebrufkt voor den I klank van nadruk of den voornaemen van den zang.
Zie §. 14. Accento dobbio, Dubbele over- of naflagh.
Zie, §. 36. Accolade. Zie Acolade.
Acco'mpagnamen"to , AccompAgnament,
Verzelling, tot onderlleuning van de voornaeme flem, die den zang heeft, door andere ftemmen of inftrumenten, of wel algemeene of generaele bas. Zie Bafib continuo. Accompagnateur, Verzeller, is de geene,
die de eerfte ftem verzelt of de akkoorden fpeelt. Accorder, Akkoordeeren; de inftrumenten ftem-
men, dat zy met elkanderen overeenkoomen. Accordo, Accord, Akkoort. Dat is vereeni-
ging van twee of meef welluidende klanken. Zie §. 55. en Seconda, Terza, Quarta, Triton, Quin- ta, Sejla, Settima, Oftava, Nona, Decima, Unde- cima, Duodecimo, Decima terza, Decima quarta, Decima quinta, en Trias harmonica. Acht. Zie Ottava en Ottawa.
Acolade, Samentrek, waerdoor, in de Partitu-
ra, de linien voor alle de ftemmen met elkande- ren worden verbonden, en welke wordt gehaelt op het witte voor de zelve linien, het zy eenvou- wigh ffecht op en neder, aen ieder einde voorzien van een haekje, om de affcheiding aen te wyzen, of wel gefigureert met eenige bochten. Acompacnembnt. Zie Accompagnamento.
Acti,
|
||||
Lyst van Konstwoorden. 275
Acte, Bedryf. Afdeeling eener Opera. Acie pre-
mier, Eerfte bedryf. Acteur, Tooneelfpeeler, Zariger in eene Opera.
Actrice, Tooneelfpeelfter, Zangeres in eenc
Opera. Arj, Naer.
Adagio, Adac0., Ad0., Zacht, Langzaem en
Sierlyk; met eenen zachten langen ftreek of adem- ftoot; de beweeging der ftukken, waer by men die woort vindc, is wat langzaemer dan Andante, en kan gevoeglyk bepaelt worden door eene {lin- ger, van 24 tot 32 duimen voor iedere telnoot; de 5, 1 en " maeten vereifchen doorgaens niet meer dan 24 duimen. Zie 00k §. 18. Adagio, Adagio, is zoo veel als Adagio affai.
Adagio assai, Veel Adagio, byna Largetto. Zie
• 00k Affai.
Adagio di molto, Zeer langzaemj byna Ada-
gio affai. Adagio pes Ante, Zwaermoedigh; wat te rug
houdende , met eenen langen zwaeren nadruk- kelyken ftreek of adem; dus fterk Adagio of een weinigh Largo. Ad arbitrio, Naer welbehaegen.
Ad libitum, Naer believen, Naer goetvindenj
langzaem of fchielyk. Adoucir, Verzachten, Dempen. Zie Sordino.
A DUE of DOI, TRE, QUATTRO, C1NQJ3E,
sei, sette, otto, Voor of met twee, drie,
vier, vyf, zes, zeven, acht ftemmen of partyen. Aendoenlyk. Zie Patetico en Rifentito.
Aengenaem. Zie Soave en Gujtofo.
Aenwyzer. Zie Cujlos , Guida, Guidon, Index
en Mojtra. Aenzet. Zie Embouchure en Anfatz,
Aequisonus. Zie Oclava.
S 2 Ae-
|
||||
L.YST VAN KONSTWOORDENi
|
|||||||
2?6
|
|||||||
Afbreeken, Afbreeking. Zie Tronco en
Abruptio.
Affetto, Tcder, Streelende; dus met eenen ge- maedgden onderfcheiden ftreek of adem, niet
fehielyk maer Andante.
Affettuoso of Affettuosissimo , Tedcr- lyk of Zeer tederiyk , Zielroerende; vervolgens
met eeneu zachten onderfcheiden ftreek of adem,
wat langzaemer dan Affetto.
Afflige. Zie Lugubre. Afneemende. Zie Decrefcenza. Afschryver. Zie Copifta en Capiate. Afstant. Zie Intervallo en Degre. Agremens, Agremencen, Krullen, Willekeurige nooten, die men in het fpeelen of zingen by hec
ftuk tot fieract voegt, en daerom lange nooten
in verfcheide korte deelt. Zie §. 35.
Aigu, Scherp, Hoog, Zie Sons aigus. A gusto, Met fmack, Naer goetvinden. Air. Zie Aria en Arietta. Het duidt 00k wyze of voys aen, en wordt voor allerhande foort van
liederen en lietjes gebruikt.
Akkoort. Zie Accordo, Accorder, Confonance, Difcordo, Disfonance en Ziffrare.
Alla breve, Met de korte, of met verkorte of verminderingsnooten, waer van de witte met
eenen ftaert de telnoot is, §. 4., en welke voor
fchielyke Kerkmuziek worden gebezigt; dit woort
duidt daerom 00k Prefto aen.
Alla capella, "Wil het zelve als Alia breve zeggen, om dat men by fchielyke Kerkmuziek de
verminderingsnooten gebruikt: doch het heeft
00k de betekenis van Tutti.
Alla diritta. Zang van volgende klanken zon- der Salto.
Allazoppa. Al hinkende, noemt men in de Compofitie
|
|||||||
Lyst van Konstwoorden. 277
Compofitie een ftuk, waer in telkens eene lange
nooc, tegen die van den bas, tusfchen twee korte wordt geftelt, welke derhalven, by bet voordrae- gen van het zelve, wordt gedeelt of gebrooken. Zie §. 28. Alle. Zie Tutti, Cboro, Da capella, Omnesy
Pieno, Ripieno en Tous. Alleen. Zie Solo en Seul.
Alleensp&aek. Zie Monologue.
Allegretto. Wat langzaemer dan Allegro %
het ftuk heeft dikwils iets aerdigs en boertende, veel overeenkoomft met Andante: doch wordt iets gaeuwer eD met fmaek gefpeelt. A l l e g r 1 no.. Wat langzaemer dan Allegro*
Allegro, All0., Vrolyk, Luftigh; dus met
eenen korten luchtigen ftreek of ademftoot, de beweeging der ftukken, waer by men die woort vindt, is zeer onderfcheiden, en wordt gevoeglyk bepaelt door eene Hinge r van 6, tot 16 of 20 dui- men, zy is wat langzaemer dan Prejto; de jj, » en j2 maeten vereifchen doorgaens rTiet meer dan 2, 3, 4 of op zyn hoogft 5 duimen, of 18, 27, 3<S of 45 duimen voor iedere drie telnooten. Zie 00k §. 18. Allegro, Allegro. Duidt het zelve aea als
Allegro assai. Allegro assai, Zeer vrolyk; byna Prefto. Zie
00k affai. Allegro e presto, Vrolyk en fchielyk.
Allegro ed andante, Vrolyk en eenpaerigb;
niet zoo fchielyk als Allegro. Allegro ma now tanto of non troppo
of non presto, Niet tezeer of niet te veel of te fchielyk vrolyk. Allegro moderato, Maetigh vrolyk.
Allegro molto, Zeer vrolyk ; byna Allegro affai,
S 3 Alle- |
|||||
1
|
|||||
178 Lyst van Konstwoorden.
|
|||||
Allemanda of Allemande. Een luchtige
dans, in de maet van C of |, ook een Zwabifche in de maet van J; veel Allegro, ook wel Prefto. Al piu allegro, Allervrolykft; byna Prejto.
Al segno. Zie Dal' fegno.
Altera volti, Noch eens keerom.
Alternamente , Alterno, Alternati-
vement, Beurtelings, Het een na net ander. Altfiool. Zie Alto viola, Bractio, Quinte,
Viola en Viola da braccio. Alto, Altus, Middenftem. Zie §. 5.
Alto concertante, Zingende middenftem. ,
Alto viola, Altfiool; inltrument, daer men
de middenflem op fpeelt. Zie §. jo. Aitra volti. Zie Altera volti.
Altyt. Zie Sempre en Ma fempre.
Am a bile, Lieflyk; met eenen in fterkte en zacht-
heit afwisfelenden ftreek of adem; de beweeging is omtrent Andante. k Ambitus. Omtrek eenerftem, of uitgebreidheit
der klanken, die de zelve of een inftrument kan bereiken. A me, Ziel; houte fteuntje achter den voorften
poot van den kam eener fiool, alt, bas &c. Amoroso, Lieflyk, Verlieft ,• yervolgens met
pasfie, en eenen veranderenden ftreek of adem; de beweeging is omtrent Andante. Andante, Eenpaerigh; niet fchielyk, wat gaeu-
wer dan Adagio, en langzaemer dan Allegro; de nooten worden zonder fieraeden , met. eenen maetigh fterken egaelen ftreek of ademftoot ge- fpeelt; de beweeging der ftukken, waer by men dit woort vindt, kan gevoeglyk bepaelt worden door eene flinger van 16 tot 24 duimen; de |, g en '* maeten vereifchen doorgaens niet meer dan 56 duimen, voor iedere telnoot. Zie ook §. 18.
10 -,.;,.,., » .,.. , ; . . _A/N.
|
|||||
Lyst van Konstwoorden. 279
Andante moderato, Eenpaerigh en bezadigt;
dus langzaem Andante. Andantino, wat langzaemer dan Andante, orn
dat Andante de laetfte der fchielyke beweegingen is, een weinigh Andante duidt aen zoo gaeuw niet als Andante, en een weinigh Adagio zoo langzaem niet als Adagio; zommige rekenen Andante onder de langzaeme beweegingen, en dan duidt Andan- tino fchielyk Andante aen; derhalven dient men op het fluk zelve acht te geeven. Angloise, Engelfche dans; Prefto als *er niets
by ftaet. Angstigh. Zie Solkcito.
Anima, Animato, Animee, Opgewekt; het
duidt omtrent het zelve als Pajfionato aen ; dus Allegro. A N i m o s o, Moedigh; vervolgens noch gaeuw noch
langzaem; het fluk heeft doorgaens veel overeen- koomft met die, waer by men Spirituofo en Vi- vace vindt, en wordt derhalven met eenen eenig- zins fterken en korten ftreek of adem gefpeelt; de beweeging is Allegro moderato. Ansatz. Zie Embouchure.
Anthems, Engelfche Kerkgezangea.
Anticipations, Anticipation, Voorkoo-
ming; men fpeelt eene noot by voorkooming, wanneer men, op het einde van eene voorgaen- de, eene volgende doet hooren; om dit door noo. ten uit te drukken , ftelt men , by voorbeelt, achter/£r«u door een klein nootje en een boogje G, het welk men aen / kruis aenfleept, ca do volgende G dan weder op nieuw aenftoot. Amtienne, Antiphona, Zang in de Roomfche
Kerken in gebruik. Antwoo^t. Zie Replica, Reponfe en Riditta.
S 4 Apollon. |
||||
280 Lyst van Konstwoorden.
A poll on. Een instrument met 20 fnaeren, op
de wyze eener Tbeorba, uitgevonden door Promt. Applicatura, Vingerzecting, of Goede beharl-
deling van een inftrument. Zie §. 36. De befte is die, door welke men, met tie minfte beweeging der hant en vingeren, de nooten fchielyk en dui- delyk kan fpeelen; hier toe is noodigh de vinge- ren wat geboogen, en de toppen der zelve niet verre boven de gaten, fnaeren of toetfen der inftrumenten te houden. Ap'pogiato, Steun; diis wordt genoemt de noot,
die men tot inleider van eenen triller neemt §. 29. Een voorflagh draegt 00k dien naem §. 36. Apui. Zie Appogiato. ' •
Arbitrio. Noemt men eene Fantafia, die de
Franfchen den naem van Cadence geeveri. Arcata, Streek met den ittykftok.
Arcileuto, ArcHiluth, Snaer inftrument,
waer op de ltaMaeoeo'de'Buffo continuo fpeelen. Arco of Con l'arco. Strykftok of Met den
ftrykftok; dit vindt men wanneer Fizzic'dto is voorgegaen. Ardito, Onbefchroomt; dus met eenen fterken
vpllen ftreek of adem; niet fchielyk, veel Andante of een weinigh Allegro. Aria, Liet, Zangftuk, dat doorgaens langzaem,
byna als een Adagio, lieflyk en zingende wordt voorgedraegen, ten zy 'er lets byftaet; de bewee- ging is doorgaens veel Andante, 00k wel wat Adagio. Arietta, Lietje,-Klein zangftuk, vrolyker dan
Aria, de beweeging is doorgaens Allegro. Zie 00k Canzonetta. Arioso, Zangerigh. Zie Cantabile.
Armer la clef. De noodige tekenen van ver-
hooging of verlaeging aen de fleucel van eeti ftuk ilellea. An- |
||||
Lyst va» Konstwoordeu. zli
Arpeggio, Arpe:ge? Arpecement, Harp-
flagh; noemt men, by voorbeelt, de fchielyke pasfafien dgbg en dfaf. v l:'^ Arsis, Opilagh; tweede deel der maet.
AssAi, Sterk, Zeer, Veel,- zommige willen 'er
jijjez, Genoegzaem, door aenduiden, doch ten onrechte, waerom net noodigh is op het ftuk zelve acht te geeven daer men dit woort by vindt, oib te ontdekken of het ook quaelyk is gebruikt. ! A tempo of A tempo GiusTO,'Ih de maet-of
In de ftipte of juifte maet. 2Ae A batttfta'en Tempo. A'tto. Zie ASte. ' .• _'•;;" "
Aubade. Zie Serenade.
Avontzang. Zie Compieta.
? ' - . .. , 'iiajuGi'-.ci :."'.a5
g •: ...:. „.ncir: ca
■ nccn'.c ' • ' ■. ucbDl ,ott: ■ >;' 3. Voor J5a//b. Zie ook Bimol en'Mqwrrti '
Ballo, Balletto, Ballet, Bael, Dans*
de beweeging is fterk Allegro. Banda, Bande, Bende of Troep Muziekanten.
Barbaton, Hakbort; inftrument met veeJe ko-
pere en yzere fnaeren, die door twee houtjesy met de beide handed, wordep aengeflaegen. Barcarolles. Venetiaenfche lie'tjes , die de
' Roeiers van de Gondoles zingen, en zeer fraei zyn. Baritono, BarytOn. Zanger, die de laege
bas klanken en de hooge van den tenor kan zin- gen ; dus noemt men ook een inftrument, dat van boven veel overeenkoornft met eene Viola di gam- fcaheeft, en onder de toets kopere fnaeren, die met den duim worden befpeelt. BaroqJue, Mozique Baroque, Verwarde
Muziek; waer van de Melodie en Harmonie niet deugen. § 5 Barres,
|
||||
%%% Lyst van Konstwoordew.
|
|||||||
Barres, Maetftreepjes; door welke de maetflagh
wordt aengeweezen. Zie §, 7 ea 14.
Bars. Zie Brufco. Bas, Laeg, Zacht. Zie 00k 2?aJ7b, 5aj7"e conJrajw- te, Bajfe figurie, Bajfe fondamntale, Bajfo d baftan-
za, Bajfo concertante, Bajfo continuo, 53J7» oW*ga-
to, Bajfo ripieno, Bajfo rivoltato en Bourdon.
Bas-dessus, Laege- of Tweede bovenftem. Basfiool,, Zie Viola bajfo,■Contra bajfo, Viola di bardonne, Viola digamba, Violoncello, en Violone.
Basse coNTRAiNTE, Gedwonge bas, die, na eenige weinige maeten, weder het zelve herhaelt.
Basse figuree, Gefigureerde bas; welker tel- nooten in mindere zyn verdeelt^ doch onder het
zelve akkoort.
Basse fondamentale, Grontbas, die alleen de grontklanken fpeelt.
Bassetto, Kleine bas; befoaert als eene gemee- ne, doch die a!s eene altfiool wordt gcfpeelt.
Bassins. Zie dymbaks. BAssista, Baszanger. Basso, Basse, Bas, Grontftero. Zie §.5. Basso A Ba.stanza. Zie Bajfo ripieno. BAsso couCERtaNT£, Zingende bas. Basso continuo, Basso general;, Poorgaen.de of. Generaele bas , welke men og
klawier inftrumeaten fpeelt. Zie 00k Ziffrare.
Bassono, Bassone , Basfon. Zie Fagotto ea ' Courteait." Basso opligato, Verbindende bas, die tot dea zang aoodigh is,vea dus aiet gemift kan worden.
Basso ripieno, Vervullende, Voile, Genoeg- zaeme of Verfterkende bas.
Basso rivoltato. Bas, die na grontftem ge- weeft te zyn, bovenftem wordc.
BassoTta, Zachte basftem. Bastaert.
|
|||||||
Lttst van Konstwoordem, 283
Bastaert. Zie Spurio en Superfiuo.
Bastanza, Genpegzacm. Zie Bajfo a baftanza- Batton, Sweep, waer door de maeten in de Partitura worden afgedeelt.
Batton de me sore, Stokjeof RolletjeMuziek, daer de maet mede wordt geflaegen. Zie §.21.
Battre la mesure, De maetflaen of trappen. Zie Battuta.
Battuta, Maetflagh. Zie §7 tot 26. Dit woort vindt men doorgaens na Recitativo. Zie
A battuta.
Eazuin. Zie Pofaune en Trombone. B. C. Voor Baffo continue B e d a e r t. Zie Tranquillamnte en Pofintent. Bedrogh. Zie Inganno. Bedryf. Zie ASie en Atto. Beeving. Zie Flattementy Trembiant, Tremulant en Tremulo. , ,
Bekfluit. Zie Flauto boccat Flagolet, Flautino,
Flauto piccolo en Piccolo.
Bekkens. Zie Cymbales. Beklaeglyk. Zie Lagrimofo, Lacrimofo en Z.fl- mentazione.
Bemol of B hol, Ronde b, dus noemt men net Molteken of teken van verlaeging. Zie §. 35;.
B e m 0 h 1 s E r De toon door moltekenen of tekenen van verlaeging veranderen. §. 46" en 47..
Benaeuwt. Zie Sollecito. Benb placito. Zie A bene placito. Beqjjarre, B o^uarre. Vierkanteb, of be- ter, Herfteller. Zie §. 35.
Bergeries. Zie Paftorale B e s c h e 1 d e ly k. Zie Difcreto en Con difcretkru. Beschouwer. Zie Theorico. Besluit. Zie Cadenza, Fermatet Finalet Firma- , tet Inganno en Sfuggito. |
||||
284 Lyst van Konstwoorden^
B<e sy f e r e n. Zie Ziffrare.
Betrekking. Zie Relatione. Beurtemngs. Zie Alternaments. Bevalligh Zie Gratiofo. B e w e eg in g. Zie Motus, Motus contrarius, Mo- tus obliquut; Motus paraleilus, Motus rettus en Saltarella. Bezadigt. Zie Moderato. * BiANCAj-Witte noot met eenen ftaert. Zie Mi-
nima.- • - ■" 5\. .. - B i c i n i u m. Lietje van twee ftemmen, by de Trompetters in gebruik.
Binding. Zie Liaifon en Cbapeau. B i s, Tweemael. Zie §.32. Biscroma. Eene zwarte haeknoot, driemael ge- ftreept. 1'
BizArRi'a./ vtfbnderlyke, Kluchtige invallen, die.
dan fchielyk dan langzaem,dan kort en dan weder zacht tnoetiea M>rden voorgedracgen. Blanche. Zie Bianca.- B mollare. Zie Be'mol. BoeRE concert. Zie Concert rufticque. Boere dans of deuntje. Zie Villanella. Boerestukje. Zie Paefana. Boertigh. Zie Buffo, Burle/eo en Piacevole. BombArdOj'Bombardone. Bas tot fchalmeien;. zeker blaes inftrument tans buiten gebruik.
Bon tems de la mesure. Zie Tempidibuono. Boogje. Zie Liaifon. Borststem, Natuurlykc ftem; de tegengeftelde. van Falfet.
Bourdon. Bas, diealtoosde zelve klank fpeelt. -Ook een regifter in het orgel.
Bouree. Luftigh zang-fpeel- en dansftuk ia de "maee van % of \% het heefc veel overeenkoomft met eene Rigaudon\ de beweegiDg is veel Allegro. |
||||
Lyst van Konstwoorden. 285
Boutajde, Gril, Inval. Soort van Preludio.
Boven. Zie Sopra, Soprano en Superius.
B quadro. Zie Bdquarre.
Braccio of Brazzo. Zie Alto viola.
Branle. Eeri vrolyke dans in het ronde; debe-
weeging is veel Allegro of een weinigh Prefto.
Bravo, Bravissimo, Braef, Dapper, Aller braefft, Aller dapperft.
Breeknoot. Zie Syncope. Breet. Zie Largo. Breve, Korte. Eene vierkante noot, die eens zoo lang is als eene ronde witte zonder ftaert. Zie
Alia breve.
Br ill ante. Een ftuk, daer men die woort by vindt, wordt met fieraeden en eenen veranderen-
den ftreek of adem gefpeelt; de beweeging is om-
trent Allegro moderato.
Brodderie, Borduurfel, Sieraeden. Zie Agre- mens.
Brunette. Een teder zangftukje; de beweeging is Andante.
Br us co, Bars, Stuurs; met eenen fterken en kor- ten ftreek of ademj de beweeging is wat veel
Allegro.
Bucciana. Zie Clarino. Buffo, Boertigh, Kluchtig. Concerto buffo, Aria buffa, Boertigh, Kluchtigh concert of liet.
Buik. Zie Refonnant en Ventre. Buono tempo. Zie Tempi di luona. Burlesco, Boertigh, Kluchtigh, met eenen kor- ten, dan zachten en dan weder fterken ftreek of
adem; de beweeging is veel Allegro.
Byter. Zie Mordant. |
|||||
C.
|
|||||
%%6 LYST VAN KONSTWOORDEN.
C Zie ook K en S
C. voor Cantus.
C, <p. Tekens der gelyke maet, die vier of ache
telnooten heeft; wel eer werd de geftreeke q> alleen voor de a la breve maet, die uit verminde- ringsnooten is famengeftelt , gebruikt 4 maer nu vindt men ze ook voor maeten, beflaende uit ge* meene-en verdubbelingsnooten; zy duidt door- gaens aen, dat de Muziek Allegro zal worden ge- fpeeic; de Italiaenen noemen ze Tagliato en de Franfchen C barre, Zie ook Ottupla. Gacophonie, Cacaphonie, Wangeluit,ont-
ftaende door quaelyk by elkanderen gevoegde klanken. Cadence brisee. Zie Tremblement brife".
Cadence jettee, Zie Tremblement jette.
Cadbnza, Cadence, Stemval, Befluit. De
Franichen gebruiken die woort ook in plaets van Tr emblement. Men duidc 'er ook dansmaet door aen, als mede de te maeke Fantafia, by eene Generaele paufe, doch net behoort alleen voor een befluit, net zy volkoomen of onvolkoomen, te dienen : want men gebruikt in deszelfs plaets Clau/ula of Conclufia, welke geene andere bete- kenis konnen lyden. Zie ook Finto, Inganno en Sfuggito. Calecante. Muziekbediende, Orgeltrapper.
Camera, Kamer. Aria da Camera. Kamerzang,
* en dus zacht; de Kamertoon is een klank laeger
als de Cornettoon. Camergo. Dansinde maet van |; de beweeging
is veel Allegro of een weinigh Prefto. Canarde. Door den neus zingen, of diergelyk
geluit op de Hautbois maeken als dat van de eent- vogels, zoo als de eerft beginneaden doorgaens doen, Zie ook Nafard. C a* |
|||||
-
|
|||||
Lyst van Konstwoorden. 287
Canarie, Kanarydans, in de maet van |, waer
in men de voeten ras beweegt, en dus Preftoi het is eene ibort van Giga. Cancherizante, Kreeftzangj noemt men een
ftuk, dat door de eene party van achteren naer vooren, en door de andere van vooren naer ach- teren wordt gefpeelt. Canon ofCANONE, Kringzang. Eenedoorgaende
Fuga, welke geen befluit heeft, en daer de eene ftem de andere, in den zelven zang en toon, of wel in eenen anderen, navolgt, en wel zoo, dat de eene de andere verzelt of accompagneert. Zie 00k Prife. Canonb cancherizato. Kreeftkringzang.
Zie Cancherizante en Canon. Cantabile, Zangerigh ; zonder Agremens, en
met eenen gemaetigden , zachten en eenigzins langen ftreek of adem; de beweeging is doorgaens Andante. Cantarella. Zie Chanterelle.
Cantata, Cantate. Zangftuk, met Recita-
tives , voor eene ftem, 00k wel voor twee of drie. Cantatille. Zeer kort zangftuk voor eene
ftem, in een Concert, met recitatives. Cantatrice, Zangeres.
Canticinium. Kerkgezaag.
Cantico, Cantiqjje, Lofzang, ter eere van
het Opperweezen, of wel een eenvouwigh Godt- vruchtigh liet, en dus met eenen fterken aen- houdenden ftreek of adem. Cant 10. Zie Canzone.
Canto, Zang* Als dit woort in de Partitura,
op de linien voor de eerfte fiool gevonden wordc, duidt het aen , dat zy met de eerfte ftem zal fpeelen. Cawtore. ZaDger.
Cantus.
i
|
||||
a88 Lvst van Konstwoorden.
|
|||||
C 4 n t u s. Eerfte- of bovenftem , die doorgae&g
.. den zang heeft. Zie Difcanto.
Cantus planus. Zie Plain-chant.
Canzone, Zang of Liec. Dikwils hebben de
ftukken, daer die by gevonden wordt, veel over- eenkoomft: met eene Cantata of Sonata. Canzonetta. Airtje, Deuntje, Lietje, Vrolyk
, • zangftukje. -Zip,,Arietta. C a pell a, Kapel, Muziekzael; de Muziekanten
van eenen Vorft draegen ook, doch oneigenlyk, dien naeni., Zie ook Alia capella. Capo. Zie t>a capo.
Capriccio, Caprice, Gril, Byzondere inval.
Allegro zoo 'er niets by ftaet, en naer den aert vap het ftuk, met eenen afwisfelenden ftreek of adem, „ dan kprt dan lang, en fterk of zagt. ,
Capriccioso, Grillig, Eigenzinnigh.
Capricetto, Kleine Gril of Inval.
Capriole. Ongewoone en onnatuurlyke Salto.
Caracteres de Musiqjje. Noemt men de
nooten en andere tekenen , die tor het fchryven , yan Muziekftukken gebruikt worden. Carillon. Noemt men een eenvouwigh zang-
ftuk, dat het klokkenfpel nabootft, en dus zeer eens luidende is, waerom het met eenen korten ftootenden ftreek of adem behoort te worden ge- fpeelt. Carrente. Zie Courante.
Castagnettes. Vier kleine ronde halve dopjes
van hart hout, met de holligheden tegen elkande- ren, waer van men 'er een paer aen iederen duim met een lintje vaftmaekt, en met welke onder het danfen wordt geklappert. Castrata. Een gefneeden Italiaenfche Zanger.
Cattivo tempo. Zie Tempi di mala.
Cavata. Doorwerkt zangftuk met inftrumen-
ten. C a- |
|||||
LVST VAN KONSTWOORDEN. 289
|
|||||
Cavatine. Klein Zangftukje, dat dikwils in een
Recitativo voorkoomt.
Cavriola. Zie Capriole. C b a r re. Zie C. Cf cilia no. Zie Sicilians. Cembalo. Zie Tambour de basque. Cetara, Cetera, Cetra. Zie Guitarra. C h A c o n e. Zie Ciacona. Chalumeau, Herdersfluk; gemaekt van riet ter
dikte van eenen mans duim, zynde van vooren
met eene kurk geftopt, en daer voorzien van eene
beweegbaere tong, vervaerdigt door een dwars-
kerfje, in het riet achter de Kurk, te fnyden, net
zelve van onderen naer het kerfje dun te maeken,
en dan de tong langs het kerfje op te fplyten;
men heeft 'er 00k van hout met een rieten montftuk.
Chanson. Zie Canzone.
Chant. Zie Melodia.
Chanterelle. Noemt men de hoogfle fnaer
van een inltrument.
Chanteur. Zie Canton. Chantre, Koorzanger. C h a p e au. Zie Liaifon. Chevalet, Kam , van een fnaer inCfrument. Zie §. 43.
Chiave, Muziekfleutel. Zie §. 5. C h 1 e s a , Kerk. Mufica da Chief a , Kerk Muziek. Chiffrer. Zie Ziffrare. Chirie. Zie Kyrie. Chitarra. Zie Guitarra. Chiudendo col Ritornello, col Aria. Duidtaen, dat men de Ritornello of Aria, noch eens moet zingen en daer mede eindigen. C hoe or. Noemt men een ftuk van drie, vier of meer ftemmen met eene volkoome Harmonia. Het duidt 00k Cboro aen. T. Cho-
|
|||||
29° Lyst van KonstvVoordeS.
Chorale, Kerkliet.
Choriste. Zie Cbantre.
Choro, Chorus, Choeur, Koor; plaets daer
de Zangers in de Roomfche Kerken zitten , het heeft 00k de betekenis van Tutti. Chromatico, CHROMAriquE. Noemt men
de tooncn met verhoogings of verlaegings teke- nen ; als mede de pasfafiSn , waer in men met 200 genaemde halve toonen klimt en daelt; by voorbeelt, C c kruis , D d kruis , A a mol, G g mol, en diergelyke. Zie Pajfage cbromaticque en Diatonico. Chronometre, Tycmeeter, voor de Muziek;
de befte is de (linger. Zie §. 16. en vervolgens. Ciacona, Ciacconna. Noemt men een ftuk,
dac akoos mec de tweede telnooc der maet van ? of * aenvangt, gecomponeert met eenen gront- bas, die vier, vyf of meer maeten de zelve klanken heeft, terwyl de bovenpartyen veranderen ; de beweeging is Allegro moderato of wat Andante. C1F F R A a e. Zie Ziffrare.
Cimbalo, Klaveflmbel; klawier inflruraent, waer
van de kopere en yzere fnaeren, door tangenten, voorzien van kraeien pennetjes, of veertjes ge- maekt van een ftukje fnaer, worden aengeflaegen. Zie §. 61. en vervolgens de befchryvinge van een volkoomen klaveflmbel. Cist re. Zie Guitarra.
Clarinetto. Blaes inftrument met een mont-
ituk, op de wyze als dat van eene Cbalumeau, hebbendedc gedaente van eene Hauthis, en by- na het geluit van eene trompet. Clarino, Trompet.
Clausula. Zie Cadenza.
Clavecimbalo. Zie Cimbalo.
|
|||||
Cla-
|
|||||
Lyst van Konstwoorden. 29*
ClaVicordo. Een inftrument als een Cimbalo,
doch wiens fnaeren door kopere pennetjes wor-
den aengeflaegen.
Clavier de gambe. Klavefimbelmet darmfnae- ren, die op raderen, als die van eene Lira, wor-
den nedergedruktj en welke men met de voeten
beweegt.
Clef. Zie Cbiave. Coda. Noemt men twee of drie maeten, die het befluit van eene Canon maeken.
Col' arco. Met den ftrykftok; die volgt na Pizzicato.
Collascione, Colachon. Een fpeeltuigh der Turkfche Vrouwen , met twee fnaeren , cenen
langen hals en een lichaem als eene halve me-
loen.
Col leg no. Met het hout van den ftrykftok. Colofone, Hars, voor den ftrykftok. Coloratura. Is de gemeene naem van alle fie- raeden; een ftuk , daer 'er zeer veele in zyn,
voert daerom ook dien naem.
Comes. Noemt men de tweede ftem , die het tema der Fuga heeft.
Come sopra, Als boven. Dit duidt doorgaens aen, dat men iets moet herhaelen.
Come sta, Zoo als het ftaet; zonder byvoeging van Agremens.
Comma. Kleine intervallo, die by het Tempera- menu plaets heeft, en ontftaet door het quaelyk afdeelen der klanken.
Comodo, Gemakkelyk. Zie Tempo comodo. Compieta, Complies, AvontzaDg; in de Roomfche Kerk gebruikelyk.
COMPONITORE, COMPONISTA, COMPOSI-
TEUR, Componift, Samenfteller. Zie §. i. |
|||||||
T a
|
|||||||
Com-
|
|||||||
292 Lyst van Konstwoorden.
Compositione , Composition, Compofitie,
SameDltelling.
Con, Met, Concertante, Zingende. Bqffoconcertante, Zin* gcnde bas, en dhs een der nootzaekelyke ftemmen.
Zie Obligato.
Concertato. Scuk, waer ia alle ftemmen zang hebbeD.
Concertisten. Uittrekkers van Concerten; Lieden, die hun werk macken met dac van ande-
ren te pronken.
Concerto, Concert, Samenzang, daer de voornaeme ftem Solo in heeft.
Concerto grosso, Grooc Concert met veele ftemmen.
Concert rustiq_ue, Boere Concert. Muziek- ftak, beftaende uifgemeene lietjes en vrolyke ia-
v alien.
Concert spirituel, Geeftelyk Concert, in Vrankryk, gcduurende de vaften, in gebruik.
Concldsio. Zie Cadenza. Concordant. Zie Tenon. Con discretions, Met befcheidenheit; dus niet te haeftigh of te langzaeni, noch te hart of
te zacht, maer Allegro moderate.
Condolcessa, Met lieflykhcit, zacht en aen> genaem; omtrent als Cantabile.
Con express ione, Met nadrukj dus niet fchie- lyk, maer met eenen afwisfelenden ftreek of
adem , en wel zoo, dat het ftuk de uitwerking
hecft, welke het bedoelt; de beweeging is door-
gaens Allegro moderato.
Con l' arco. Zie Area. •CONSEGUENTE , CONSEGUENZA, CoNSE-
q^uenz a. Noemt men de ftem, die oa de Guida
in eene Canon en Fuga voigt. .;... . Con- |
||||
LYST VAN KONSTWOORDEtf. 293
Consonance, Gonsonanza , Consono,
Consonante. Akkoort of Samenklank,, die
welluidende is, het tegengeftelde van Dijfonance.
Con sordino, Met eenen demper. Zie Sordino. Con spirito, Met geefl. Zie Spiriiuofo. CoNTiNUATo, Doorgaende; met gelyke fterkte en famenhang der nooten.
Contra, Tegen; het wordt 00k voor Alto ge- bruikt.
Contra basso, Tegenbas of Contrabas. Zie §• 59.
Contr* alto, Tegenalt. A doi Contr'alti. Met twee alten, die tegen elkanderen werken.
Contra punto, Contra point, Tegcnpunt of noot, die in de Compofitie tot een akkoort
tegen eene andere wordt gezet.
Contraste, Tegenftelling; deeze hceft plaets, wanneer een ftuk verandert van aert, dat is van
langzaem fchielyk, van laeg hoog of van zacht
hart wordt, en dusook omgekeert.
Contra tenore. Zie Alto. Contra viol one. Zie Contra bajfo. Contre danse. Dans van vcrfcheide perfuonen, op Bals zeer in gebruik , de Muziek.wordt door-
gaens Prejto gefpeelt.
Contre fuge. Zie Faga per arjin ed the fin. Copiare, Affchryven. Copista, Copiste, Affchryver. Cor da , Corde, Snaer, die op fpecltuigcn wordt gefpannen, het zy van darmen, koper of
yzer.
Cornamusa, Cornemuse, Doedelzak. Zie Ranz • des ■ vacbes.
Cornet. Regifter in een orgel. Cornet de chasse, Jagthoorn. |
|||||
T3 Cor-
|
|||||
294 Lyst van Konstwoorden.
|
|||||
Cornettino, Cornet k bouquin, Kleine
Tromp- of Kromhoorn ; in plaets van deeze ge- bruikt men tans de Hautbou. Cornettoon; deeze is een klank hooger dan
Kamertoon. Zie Camera. CoRNO, CORNO DI CACCIA, OOR DE CHAS-
se, Waldhoorn; lange kopere hoorn, in twee of
drie firkels geboogeD; de Muziek voor den zelven wordt altoos in den op- of afgaenden naturellen C of A toon gefchreeven; en de hoorn door op te zetten ftukken verandert,naer de toonen, waer uit de Muziekftukken zyn gecomponeert; de Mu- ziek voor de Menfchen ftemmen kon mede dus gefchreeven worden, om dat deeze zich als van zelve naer de inftrumenten fchikken. Coro, Corus. Zie Choro.
Corona. Zie Generaele pauze.
Coule, Voorflagh van boven naer onderen. Zie
§• 36. Cooper. Zie Tronco.
Couplet, Vaers van een Zangftuk.
Courante. Dansftuk In de maet van f of 1,
met veele korte loopende nooten; het wordt Allegro moderate gefpeelt. Cooronne. Zie Corona.
Courteao. Verkorte Fagotto.
Crescenza, Crescendo of Cres., Toenee-
mende; hoe langer hoe harder; dit wordt aenge- duidt door twee afwykende linien, uit een punt, van de linke naer de rechte hant, getrokken. Croche. Zie Croma.
Crochet. Witte of zwarte noot, die door den
ftaert gtftreept is en tot de Abbreviatura wordt gebruikt. Croma, Haeknoot, eene zwarte, die eens ge-
ftrwpt is , de telnoat der Verdubbelingsnooten. Zie §. 4. Cromk. |
|||||
Lyst van Konstwoorden. 295
Crqme. Als die woort onder eene lange noot
llaet, duidt het aen, dat zy in haeknooten of kor-
ten zal worden verdeelt.
Croq^ue NOTE, Croq^ue sol. Noemt men eenen Speeler, die vlugh is; doch alles zoDder
geeft of verftant voordraegt.
Custos, Aenwyzer. Zie §. 31. Cymbales. Twee kopere bekkens met hantvat- ten, waer mede, by Veltmuzick, de mnet wnrdt
geflaegen, afkomftigh van de janitfaeren. Een
Triangel draegt 00k dien naem.
Cymbel. Regifter in een orgel. D
D. Voor Dextra manu. In de Franfche Muziek
D. voor Doux , en in de Basfo continuo voor Difcanto, Desfus, of Bas-desfus. Da, Door, Van het.
Da Capflla, Door de Kapel, wordt 00k ge-
bruikt voor Tutti. Da Capo, Van het begin. Da Capo al Fine, Van
het begin tot aen het einde. Da Capo fino al fegno, Vaa het begin tot aen het teken. Daelen. Zie Defcendre en Remisjione.
Dal' segno, Van het teken, duidt aen, dat men
weder van zeker willekeurigh teken , dat boven de eerfte Portee doorgaens wordt gevonden, zal beginnen, en voortgaen tot de Generaele pauze of het woort Fin. Zie §. 27. Het woort dal' wordt 00k geftelt voor de naemen der Auteurs of Com- poniften, doch meeft Del. Damigella. Zie Delia Damigelh.
T 4 Danza,
|
||||
Lyst van Konstwoorden-
|
|||||||
296
|
|||||||
Danza, Dance, Dans. Zie Allemanda, An-
gloife, Bouree, Branle, Cadenza, Camergo, Cana- rie , Carrente, Caftagnettes, Ceciliano , Contre- danfe, Courante, Folie d'Efpagne, Forlane, Gagliar- da, Gavotta, Gisa, Hornpippe, Intermezzo, In- train, Lowe, Mimtttto, Mourki, Pasfepied, Po- lenoife, Rigaudon, Sarabande , Sicilidna, Tambu- rino, Tournee, en fillanella. Dapper. Zie Bravo.
D. C. Voor Da capo.
Debiter, Haeften, Dryvenj fchielyker zingen
of fpeelen dan het ftuk vereifcht ; die gebrek is tans zeer algemeen, tot groot nadeel van Leer- lingen en goedc flukken. Decima. Akkoort van een o&aef en eene drie,
of wcl van tien klanken ; men noemt het 00k de verdubbelde drie. Decima terza. Akkoort van dertien klanken of
de verdubbelde zes.
Decima quart a. Akkoort van veertien klan-
ken, of de verdubbelde zeven. Decima q_uinta. Akkoort van vyftien klanken,
of hec verdubbelde o&aef. Dkcrescenza, Decrescendo, Decres.,
Afneemende; dat is hoe langer hoe zachter; het teken daer van is twee linien, die in een punt aep de rechte hant te famen loopen. Deelnoot. Zie Syncope.
D e c r e , Trap, Affiant der eene noot van de andere.
Dh l, Dell a, Van.
Della Damigella, Van Mejuffrou.
Della Signora, Van Mevrou.
Del Signore, Van den of myn' Heer.
Demancher, Hergrypen, Verzetten; de hant
aen de toets naer boven fchuiven om hooger te konnen grypen, en geene losfe fnaeren tegebruiken. Demi-
|
|||||||
Lyst van Konstwoorden. 297
|
|||||||
Demi-jeu, Ademi-jeu of A-demi. Dat is
niet hart noch zacht. Zie Sotto voce. D em per. Zk Sordino, Adoucir, Con fordino en
Sourdine. D e r d e. Zie Terza.
Descendre, Daelen, van hooge naer laege klan-
ken. Zie § 48. Dessus, Eertte- of Bovenftem. .Zie Difcanto.
Detache. Zie Spiccato en Scioltp.
Detonner. Uit den toon raeken , valfch zingen.
Deux. Zie Dua.
Dextra manu, Dextra, Rechte bant; die
koomt veel voor in de Muziek voor de klawier inftrumenten. , Di, Van.
Dialogo, Dialogue, Samenzang, daer de
ftemmen elkanderen antwoorden en zich op het einde te famenvoegen. Diapason, Oftaef. Het duidt 00k aen eene ta-
fel, daer de maet der inftrumenten op is uitge- drukt. Zie Oclava. Diatonico, Diatonique. Noemt men de
natuurlyke order der klanken , alle toonen zyn derhalven natuurlyk, als de akkoorden zuiver zyn, dat is als de zelve evenredigheit daer in plaets heeft, die in de ongetemperde naturelle C en A toonen wordt gevonden. §. 45 46 en 47. am dat de order van opvolging natuurlyk blyft. Zie PI.,4. Het tans in gebruik zynde klaveCmbel, wiens klanken men tempert, heeft derhalven geene wac- re natuurlyke toonen. - Diese, Diesis. Kruis, Duurteken of teken van
verhooging. Zie §. 35. Dieser. De toon door kruisfen., Duurtekenen
of tekenen van verhooging veranderen. Zie §. 46 en 47- T 5 Di-
|
|||||||
>
|
|||||||
, ■■■
|
|||||||
298 Lyst van Konstwoorden.
|
||||||
DlLETTAMENTO, Dl'LETTANZA, DlLETTA-
sione. Zie Rejouijfance.
Diminuto, Diminuee, Verkleinde. Zie§. 55. Diminutione, Dimunition, Verkleining, noemt men het deelen van eene telnoot in min-
dere. Zie VariaXio.
Discanto, Discant, Eerfte- Zingende- of " Vrouwenftem. Zie §. 5.
Discordo, Discordant, Wanftemmigh; niet overeenftemmende of akkoort.
Discreto, Discretement, Befcheidelyk. Zie Con difcretione.
DrsciPELE. Zie Scolare. Dissoluzione , Dissolution, Oplosfing; deeze heeft plaets, wanneer, na eene Disfonan-
ce, eene Confonance volgt. Zie Rifoluto.
Dissonance, Dissonanza, Dissonante, Akkoort of Samenklank, die wanluidende is, het
tegengeftelde van Confonance.
Dissonance majeure. Noemt men dat wan- geluit, het welk in het klimmen der klanken
wordc opgeloft.
Dissonance mineure. Noemt men dat wange- luit, het welk in het daelen der klanken wordt
opgeloft.
Divoto, Eerbiedigh; dus omtrent Grave. D. M. Voor Dextra manu. D 0. Gebruiken de Italiaenen voor ut. Dodecupla di Croma. Is de naem der mact van V*
Doedelzak. Zie Cornamufa en Mufella. Do 1. Zie Dua. Do iter. Zie Applicatursi. Dolce, Zacht, Lieflyk, omtrent als Amabile. Dolcemente, Zachtjes, wat zachter dan Dolce.
Doloroso,
|
||||||
r
|
||||||
Lyst van Konstwoorden. 299
Doloroso, Smertelyk, en dus klaegcnde, met
eenen fterken langen afwisfelenden ftreek of adem; de beweeging is wat Largo. Dominante. Noemt men de vyfde Doot van den
toon, waer uit men fpeek, en dus de quint of derde van het volkoomen akkoort; G is de Dominants van den opgaenden C toon, en D die van den afgaenden A toon. Zie de toontafels PI. 4, Door. Zie Da.
Doorgaende. Zie Continuato.
Doorgaendf noot- Zie Leiding.
Doppio, Dubbelt.
Double basse, Dubbele bas of Contrabass Zie
Contra basfo. Double croche, Dubbele haeknoot ; eene
zwarte, die tweemael geftreept is. Double fuge. Zie Fuga doppia.
Doubles, Dubbelflaegen. Zie §. 36.
Doux. Zie Piano en Dolce.
Draeiorgeltje. Zie Serinette.
Drie. Zie Terza, Sesquialtera, Tempus ternarium,
Terzetto , Tierce, Tre , Trias harmonica , Trio, Trioolen, Triple, Triple Croche en Triton. Driehoek. Zie Triangel.
Drietjes. Zie Trioolen.
Driftigh. Zie Pasfionato.
Drinkliet. Zie dinette en Ronde de table.
Droevigh. Zie Lugubre en Affiige.
Dryvf.n. Zie Dibiter.
Dua, Due, Duo, Twee.
Dubbele over- of naslach. .Zie Accento
doppio. Dubbele voorslagen. Zie §. 36.
Dubbelslagen. Zie Doubles, Rol en Sirkel.
Dubbelt. Zie Doppio , Accento doppio, Double
tasfe, Double croche, Double fuge, Doubles en Duplo. Duetto.
|
||||
joo Lyst van Konstwoorden.
|
|||||
Duetto. Klein ftukje voor twee ftemmen. Zie
Duo. Men geeft ook dien naem aen een Muziek- ftuk voor twee gelykefpeeltuigen, daer het eene het andere nabootft en verzelt. Dulcino, Quart fagot, Kleine basfon. Zie Fa-
gotto. Duo. Stuk voor twee ftemmen ofzang van twee
perfoonen, die door inftrumenten, welke de Basfo continuo of akkoorden fpeelen, verzelt worden. Duodecima. Akkoqrt van twaelf klanken of de
verdubbelde vyf, Duplo, Dubbelt.
Duro, Durale, Dur, Duur, Hart, Wreet,
De Hoogduitfchers noemen alle de opgaende too- nen Duur. Zie §. 53. Zie ook Dijtfe en Diefer, Dux. Zie Guidn,
Pwarspluit. Zie Flauto en Traverfo.
... ■
E ■
E, Ed, Et, En. Jlllegro e prejio, Vrolyk en.
fchielyk. Allegro ed andante, Vrolyk en eenpae- righ'
Ecco, Echo, Echus, Weerklank. Dit woorc duidt aen, dat eenige inftrumenten in een byzon-
der vertrek , of aen het einde eener zael, den
weerklank of Ecco zullen nabootfen , het welk
altoos zacht wordt gedaen, waerom men dit woorc
ook wel in de plaets van Piano vindt.
Echelle. Zie Gamma. Dus noemt men ook eene
Stroovedel. Eenklank. Zie Unifono en Equifono. .
Eenpaerigh. Zie Andante.
Eensluidende. Zie Univoque.
Eentoomcheit. Zie Monotonie,
Een-
|
|||||
Lyst van Konstwoorden. 301
Eenvowwigh. Zie Scbietto, Semplice en Simple.
Eenzang. Zie Monodia, Recit, Seul en Solo.
Eerbiedigh. Zie Divoto.
Effet, Uitwerking.
Egal, Egalement. Zie Una.
Einde. Zie Fin en Sino.
Elegia, Rouw- of Klaegliet. Zie Lamentazione.
Embouchure, Aenzet. De befte is, waer by
men weinigh wint gebruikt, den zelven niet hoort, en nochtans een ront- en vol geluit voort- brengt, den ftoot met de tong achter de boven- tanden en niet tegen de lippen maekt. Eng. Zie Stretto.
Enkelt. Zie Sciolto en Semplice.
Entonner, Opheffen, den toon inftellen.
Entr'acte; dus noemt men eene Sympbonia, die
tusfchen de AEles eener Opera wordt gefpeelt. Zie Intermezzo. Entree. Zie Intrada.
Epinette. Zie Spinetto.
Equisono. Zie Unifono.
Ernstigh. Zie Grave en Grave ajfai.
Etendue, Uitgeftrektheit van den eenen klank
tot den anderen; een Odtaef beftaet uit 32 van elkanderen onderfcheide zuivere en voor bet ge- hoor vatbaere klanken. Zie §. 58. Euphomje, Eusonia, Euphonie, Wellui-
dendheit. Evenredigheit. Zie" Proportione.
Executore, Executeur, Uitvoerder,noemt
men eenen Zanger of Speeler. Zie §. 1. Expressione, Expression, Nadruk. Zie
Con exprejjione. |
|||||
f.
|
|||||
Lyst van Konstwoorden.
|
||||||||
302
|
||||||||
F
F. Voor Forte.
Fa. Klanknaem in plaets van F. Zie §. 2.
Facteur, Orgel- of Klawiermaeker. Fagotto, Basfon, Blaes inftrument, daer met een rietje de grontftem of bas voor de Hautbois
op wordc gefpeelt, deszelfs laegfte klank is B,
doch door zacht blaezen gaen zommige tot A.
Zie 00k Dulcino.
Falsa, Valfche. Dit woort brengt veel verwar- ring in de benaeming der akkoorden. Zie Quarta;
beft is net daerom de benaeming in §. 55. opge-
geeven te volgen.
Falset. Noetnt men eene fcherpe doordringen- de Item, waer mede men hooger dan natuurlyk
zingt.
Fanfare, Air de Fanfare, Trompetgefchal, Trom- petdeuntje, Vcltmuziek, die veel geluit maekt.
Fantasia, Fantaisie, Gedachte of Inval van eenen Muziekant, die hy voor de vuiftfpeelt. Zie
§. 27. Men vindt 00k itukken, die dien naem
draegen. Zie Capriccio.
Fausset. Zie FalJ'et. Faux, Valfch. Zie Falfa. Fermate, Befluit, Cadenza, Generaelepauze. Zie §• 27-
F. F. Voor Piu forte. F. F. F. Voor Fortiffimo. Fifaro, Fifere. Pyper, noemt men hem, die op eene foort van kleine dwarsfluit fpeelt, by de
Krygstroepen in gebruik. Het fluitje draegt 00k
dien naem.
Figura, Figure. Zie Carafteres de Mufique. Figure mute, Figures muettes. Zie Paufa.
Filer.
|
||||||||
-■
|
||||||||
Lyst van Konstwoorden. 303
|
|||||
Filer. Noemt men het fpaeren van den adem, in
het zingen van eene langenoot, door zacht aen te vangen en uit te houden, of zacht aen te van- gen, te verfterken en zacht te eindigen. Fin, Fino, Fine. Einde.
Finale, Befiuitnoot; daer eene periode of wel
het ftuk mede eindigt. Men noemt 00k dus het Jaetfte ftuk van een Concert, dat doorgaens een Allegro of Prefto is. Finito, Fin 1. Noemt men eene Fuga of Canon,
die een befluit heeft. Finto, Feint, Geveinft. Cadence feinte, Ge-
veinft befluit. Zie Sfuggito. Fiool. Zie Violino, Alto viola, Br actio, Lutbier,
Quinte, Viola, Viola basfo, Viola da br actio, Vio- la d'amory Viola di bar dome, Viola di gamba, Vio~ letta en Violoncello. Fioretto, Fiorito, Verfiert, noemt men een
Muziekftuk, waer van de telnooten zeer verdeelt zyn, en daer veele kleine tusfchennootjes in voor- koomen. Firmate. Zie Fermate.
Fistuleeren. Zegt men van iemant, die na«
tuurlyk eene grove ftem heeft, en fyn wil zingen. Flageolet. Een klein Bekfluitje, met vier ga-
ten boven en twee onder, daer men vogeltjes mede leert. Flattement, Beeving. Zie §. 29.
Flautino. Zie Flagolet.
Flauto, Fluit, Dwarsfluit; zy heefc zes vinger-
gaten van boven , en eene klep op het zevende voor den pink der rechte hant, Quants heeft in 1726 'er noch eene klep by gevoegt, om laeg d kruis, akruis,ea de volgende d kruis en g kruis zuiver te konnen fpeelen; haere laegfte klank is D, zacht blaezende kan men 00k c kruis fpeelen ,• zy
|
|||||
304 L\'3T VAN KONSTWOORDEfl.
zy hebben meefl: alle vier middenftukken , heC
derde koomt over een met een klavefimbel, dac wel geftemt is, hec kortfte of vierde is een vyfde deel van eenen klank hooger , hec tweede is zoo veei laegcr, en het eerfle is noch een vyfde lae- ger; deeze ftukken dienen om deiluit nv t andere inftrumenten te doen overeenftemmen, het welk zeer juift kan gefchieden , als men do ftukken, die naby koomen, doch noch iets te hoog zyn; wat uittrekt, en dus de fiuit langer maekt. Zie §. 62. Men heefc 00k tens en oftaef fluiten, als mede eene basfluit, met vyf kleppen, gelyk 00k eene, die men Flute traverficre a bee noemt, doch deeze zyn byna alle buiten gebruik. Flauto bocca, Flauto dolce, Bekfluit,
Fluitdoes , tans byna buiten gebruik, zy heeft zeven gaccn voor de vingers van boven en een voor den duim der linkehant van onderen, haer laegfte klank is F. Flauto piccolo. Kleine Bekfluit, een oclaef
hooger dan eene gemeene , wel eer zeer in ge- bruik. Fleuri. Zie Fioretto.
Florito. Zie Fioretto.
F l v 1 t. Zie Flauto, Fifaro, Flagolet, Flauiino, Flauto
bocca, Flauto piccolo, Flute, Flute de Pan, Flute douce, Flute de tambourin, Flute traverfiere, Petite flute, Piccolo, Piffero, Traverfo en Zufolo. Flute, Fluit, Regifter in een orgel.
Flute de Pan, Pansfluit, Herderspyp; beftaen1.
de uit eenige naeft elkanderen, in eenery gevoeg- de korte en langere holle rieten; men maekt ze 00k van blik of koper. Flute de tambourin. Zie Tambourin de Pro-
vence. Flute douce, Flute a bec. Zie Flauto bocca.
Flute
|
||||
Lyst van Konstwoorden: $*>§
J?LUTE TRAVERSIERE. Zie FltlUtO.
Folie d'Espagne. Eenbekende Spaenfche dans,
die door een' perfoon gedanft wordt, en waer in veele veranderingen of variatien voorkoomen. Fondamentaele toon, Gronttoon , wordc
de opgaende C en de afgaende A toon genaemt, om dat alle andere daer van door verhooging en . verlaeging worden afgeleidt. Dus wordt ook ge- naemi de toon, die een Componift tot zynen Hoofttoon neemt, en waer mede zyn ftuk aen- i vangt en fluit. Zie §. 46, 47, 52 en 53.
Fondamento. Zie Fundamento.
For lane. Venetiaenfche dans, in de maet vaia
? of g. Zie Saltarella.
Forte, Fort, Sterk.
Fortissimo, Zeer fterk of AUerfterkft.
F r a n 9. o 1 s e , A la Franchise; Op zyn
Franfch ; dus niet fchielyk; tans beginnen de Franfchen mede zeer fchielyk te fpeelen. Frappe. Zie Thefis.
Fuga, Fuge, Vlucht ; noemt men een Muziek-
ftuk, daer de eene party de andere als tot vluch- ten dwingt, om dat de volgende in het Tbema van de voorgaende invalt, die het dan verlaet en at* leen accompagneert of verzelt. Zie ook Prife- Fuga doppia, Dubbele vlucht; wanneer de
eerfte party een Tbema fpeelt, en de tweede, io plaets van hec zelve ria te volgen, een ander op- heft, en zoo over en weder. Zie ook Pri/e. Fuga per arsin ed thesin. Vlucht door
klimming en daeling, is het geene men noemt Mo- tus Contrarius. Zie ook Pri/e. Fundamento, Gront; noemt men alle basftem-
men, maer voornaemelyk de Basfo continuo, ora Clat zy de gront der ganfche Harmonia is. Y Furio*
|
|||||
^
|
|||||
jo5 Lyst van Konstwoorden.
Furioso, Verwoet; vervolgens fterk en fchielyk,
dat is met eeDen fterken korten ftreek of adcm»
en dus omtrent PrefiiJJimo.
Fusa. Zie Croma. Fusee. Noemen de Franfchen eenenloop van eeni- ge fchielyke, naeft elkanderen volgende, op- of
afgaende nooten. Zie ook §. 30.
G
Gaeuw. Zie Scbielyk.
Gagliarda, Gaillarde. Een vrolyke lufti-
ge dans, in de maet van | of | fterk Allegro of een weinigh Prejto. Gai. Zie Allegro.
Gaillardement. Zie Legerement.
Gamma. De naem eener Griekfche G, waer door
het geheele A, B, C der Muziek wordt aengeduidt. GARDIEH. Zie Cuftos.
Gavotta, Gavotte. Zekere luftige dans, i»de
maet van C of J, waer van de Muziek vroiyk is, de zelve begint gemeenlyk met den opflagh der maet, en heeft twee of meer reprifen, ieder van 4, 8 j of 12 maeten ; de beweeging is veel Al- legro. G aye me NT. Zie Allegretto.
Gebonden. Zie Legato, Liaifons Notes legates
en Syncope. Gedachte. Zie Fantajia.
Geestigh. Zie Spirituofo.
G eh eel. Zie Pieno.
Gelyk. Zie Egal en Una.
Gemeenenooten. Zie Noire.
Gemakkelyk. Zie Comodo.
Gemshoorn. Regifter in een orgel.
|
|||||
Gene-
|
|||||
Lyst van Konstwoorden. 307
Generaele pauze. Zie §. 27. Corona, Com-
ronne en Paufa generalis. Genere, Genre. Zie Gewux.
Genoegzaem. Zie Bajtanza.
Genus, Geflacht, Toonfoort, waer van de ouden
'er veele hadden, als Genus Cromaticum, Diatom- cum en Harmonicum 6?c., doch tans heeft men 'er maer twee, naemelyk de op- ea afgaende of Major en Minor. Zie §. 4.6, 47 en 53. Gepunte nooten. Zie Notespointes en §.30.
Gesleept. Zie SliJJato.
Gestipte nooten. Zie Notes pique's en §. 30.
Getittelde nooten. Zie Notes avec despoints
en §. 28. Geveinst. Zie Finto.
Gezicht. Zie Vifta en Jouer d livre ouvert.
GigA, Gigue of Guiq_ue. Engelfche dan*,
in de maet van |, f, | of », nu en dan vindc men 'er 00k in de maet van jj, zy worden Allegrt ajfai gefpeelt. Giusto. Zie A tempo.
Gloria. Een gedeelte van eene zingende Mis8
in de Kerken van zommige Proteftanten in ge- bruik. Gola, Gosier, Keel.
Gout. Zie Gujlo.
Grado. Zie Degre.
Gratioso, Gracieusement, Bevalligh. Dit
heeft veel overeenkoomft met Andante. Grave, Gravement, Ernftigh, Staetigh,
Zwaermoedigh en dus zeer langzaem, dat is fterk Largo, of noch wat langzaemer dan Largo, ea wel met eenen eenigzins zwaeren en langen ftreek of ftcrken aenhoudenden adem. Grave assai. Zeer Ernftigh ee dus langzaemer
dan Grave, Zie 00k ajjai. V 3 Gril.
|
||||
308. LYST VAN KONSTWOORDEN.
|
|||||
Gril. Zie Boutade, Capriccio, Capricciofo en Ctfc
pricetto.
Gront. Zie Fondamento, Fundamento en Fonda- mentaele toon.
Grontstem. Zie Bajfo. Groot. Zie Grojfo, Maggiore en Major. Grosso, Groot. Zie Concerto grojfo. Guida, Guide, Aenwyzer. Noemt men de beginnende Item in eene Fuga en Canon.
Guidon. Zie Cuftos. Guita'rra. Syter, Guitarn ; zeker Spaenfch ipeeltuig, voorzien van kopere banden en kopere
fnaeren, welke met een pennetje door de rechtc
hant worden aengeflaegen , en met de linke be-
fpeelt.
Gusto, Smaek. Zie A gufto. Gusto so, Smaekelyk, Aengenaem. Zie Soave. H
H- Dus noemen de Duitfchcrs B naturel. Zie
§• 50.
Haeknoot* Zie Croma, Bis croma, Crome, Dou* ble Crocbe en Triple Crocbe.
Haesten. Zie Debiter. Hakbort. Zie Barbaton, Pfalterion en Tympanon.
Half. Zie Mezzo, Semi breve, Semi croma, Semi minima en Semi tono.
Halve sirkel. Noemt men twee aen een ge- voegde Doubles.
Hant. Zie Mano, D., Dextra manu, D. m., S., Siniftra manu en S. m.
Hantfiool. Zie Violino en Vioktta.
Hardiment. Zie Ardito.
Harmonia, Harmowie, Overeenftemming.
Zie Accordo en §. 1.
Hav
|
|||||
Lyst van Konstwoorden. 3©g
Harmonie directe, Rechte overeenftemming;
daer de bas de grontklanken en de andere ftem- men de akkoorden hebben, naer evenredigheic vaD baer verfchi] met den bas. Harmonie renversee,Onrechteovereenftem-
ming; daer niet de bas maer eene andere Item de grontklanken heeft. Harmonieux, Overeenftemmende, Welluidende,
H armonometr e. Zie Monocbordium.
Harpa, Harpe, Harp; een driehoekigh fpeel-
tuigh, befpannen met darmfnaeren, die met de vingers der beide handen gefnelt of gekneepen worden, met de rechte hant fpeelt men de boven- ftem en met de linke den bas. Harpeggiato, Harpege. Zie Arpeggio.
Harpslagh. Zie Arpeggio en Harpeggiato,
Hars. Zie Colofyne.
Haut. Hoog, Hart, Sterk. Zie Aigu.
Hautbois, Hobo; een bekent iDftrument, dat
door een rietje wordt geblaezen en van onderen wyt is, het heeft vyf vinger gaten, waer van hec derde en vierde dubbelt zyn; voor den pink der rechte hant heeft het twee kkppen, en tot laegftea klank C. Zie ook Scbalmei. Hautbqis d'amour. Eene groote hobo.
Haut-dessus, Hooge of Eerfte bovenftem.
Haute-con tre, Hooge Alto.
Haute-taille, Hooge Tenore.
Heele s irk el. Noemt men vier aen een ge»
voegde Doubles. Heer. Zie Signort en Del Signore.
IJelthaftigh. Zie Martial en Maefiofo.
Herdersfluit. Zie Cbalumeau.
Herderspyp. Zie Flute de Pan.
HerderszAng. Zie Pajiorale.
HergrypEN. Zie Dimancber en Mezw.
V 3 Her*
|
||||||
$10 Lyst van KonstWoorden.
|
|||||
Herhaeling. Zie Reprife, Come fopra, Reper-
cujjio, Repetatur, Repetition, Repetizione, Re- plica en Riprefa. Hersteller. Zie Biquarre.
Herstemmen. Zie Raccorder.
Hinkende. Zie Alia zoppa.
Hobo. Zie Hautbois , Hautbois d'amour en Piva.
Holfl&ute. Zie Holpyp.
Holpyp. Regifter in een orgel.
Hooftnoot. Zie Prieme, Principale en Tonique.
Hoofttoon. Zie Fondamentaele toon.
Hoog. Zie Haut, Aigu en Sons aigus.
Hoogeschool. Zie Academic
Hoogleeraer in de Muziek. Zie ProfeJJore
di Mufica. Hornpippe. Engelfche Matroofendans voor een'
perfoon, in de maet van I, Allegro ajjai. Hymnus, Hymne, Lofzang, cer eere der Go-
den of Helden, ook wel ter eere van het Op- perweezen. I J
Jagthoorn. Zie Cornet de cbajje.
Imitatione, Imitazione, Navolging; deeze heefc plaets, wanneer de tweede ftem de eerfte
nabootft, het zy hooger of laeger.
Imperfetto, Imparfait, Onvolkoomen. In, In, met. In tre, In quatuor, In cinque fiate, In of met drie, vier of vyf Reprifes.
Index- Zie Cujlos. Inganno, Bedrogh. Cadenza d'inganno, Bedrie- gelyk befluit. Zie Sfuggito.
Inleiders. Zie §.47. rfppogiatOy Smfible en Sous • tonique.
\%\®o. Zie Hymnus: |
|||||
Lyst van Konstwoorden. 311
|
|||||||
Instrumens. Zie Stromento.
Instrumental, Mufique injlrumentale, Muziek
voor inftrumenten. Intenzione,Intentione, Intenser. Ver-
hoogen , Verflerken. Sons intenfes , Verhoogde of verfterkte klankenj het tegengeftelde van Re- mijjione. Intermezzo , Intermede, Tusfchenfpel,
Zang of Dans; dus nocmt men het geene ge- fpeek, gezongen of gedanft wordt, tusfchen de AEtes eener Opera of Comcdie, of wel na het einde van een ftuk, eer een volgend begint. Intervallo, Intervalle, Tusfchenwytte,
Afftant, van twee onderfcheiden klanken of ak- koorden. Zie Accordo. Intonation. Zie Entonner.
Intrada, Intrede; Voorfpel tot opening van
een Concert; als'erniets by ftaet Andante; met eenen korten fterken ftreek of ademftoot. Een dans tusfchen de AStes eener Opera draegt ook dien naem; men zegt zulks ook van eene Item, die aenvangt zich te laeten hooren. Introduzzione. Zie Intrada.
Inval. Zie Fantafia, Bizarria, Boula.de, Capric-
cio en Capricetto. Jouer A LivRE ouvert. Op het eerite gezichc
een ftuk fpeelen. Zie Vifta. Joyeux. Zie Allegro.
Istesto, Het zelve. Cantar I'ijlefto, Het zelve
.zingen. K Zie ook C
Kam. Zie Cbevalet, Magada en PonUcellt.
Kamer, Kamertoon. Zie Camera. Kanarydans. Zie Canarie. y 4 Kapei,),
|
|||||||
$l^ Lyst van Konstwoorden.'
Kapel, Kapelmeester. ZieCapella, Maeftn
en Maitre.
Keel. Zie Gola. Keerom. Zie Volta, Altera volti, Si, Tourne-z en Vertatur fubito.
Keerzang. Zie Parodie. Kerk Muziek. Zie Cbiefa, Anthems, Antienne, Canticinium, Cantus planus, Chorale, Compietd,
Gloria, Lino, Kyrie, Litania, Magnificat, Mejje
concertante , Miferere, MiJJen, Motetto, Nottur-
ne, Oratorium, Plain - chant, Reponforio, Requiem,
Refponforium, Sequenfa en Te Deum laudamus.
KersliedeRen. Zie Noels. Keteltrommen. Zie Tympany. Klaegende. Zie Lamentazione, Luttofo en Pie- tofo.
Klaegliet. Zie Elegia, Miferere en Plainte. Klank. Zie Sono, Do, Ut, Re, Mi, Fa, Sol, La, Si, Lourer, Nourrir, Sesquialtera, Sons ai-
gus, Sons graves, Sons intenfes, Sons nourris, Sons
remiffes, Stiono en Za.
Klankmeeter. Zie Monochordium en Harmo- nomitre.
KlavesimbEl. Zie Cimbalo, Clavicordo, Clavier de gambe en Spinetts.
Klawier. Zie Ravalement, FaSieur, Pedale, Re- ' cberche, Ricercate, Tafiatura, Tajto, Tajtofolo, Toccata, Toccatino en Toucbe.
KtAwiER all em an den. Stukken voor het klawier, die zeer doorwerkt zyn; de Duitfchers
maeken ze treffelyk.
Klimmen. Zie Monter. Kluchtigh. Zie Boertigb. ^nievedel, KniEfiool. Zie Viola digamba. Knypen. Zie Pincer, Pincis en Pizzicato. fcoaTE. Zie Breve en Alia breve. KOEHOORK,
|
||||||
Lyst van Konstwoorden. 313
K oE ho 0 r n. Eene foort van houte trompet, die
zeer lang is. Koor. Zie Cboro, Cbantre, Cboeur en Cborifie.
Krachtigh. Zie Vigorojo.
Kreeftzang. Zie Cancherizante en Canon can-
cberizato. Kromhoorn. Zie Cornettinp,
Kringzang. Zie Canon.
Kroontje. Zie Liaifon.
Kruis. Zie DUfe en Diifer.
Krullen. Zie Agremens.
Kyrie, Heer; met dit woort beginnen alle zin*
gende Misfen, en nlerom draegt de Muziek der zelve dien naem ; het gedeelte van de Mis, dat in het byzonder dus genaemt wordt, is, by eeni" ge Proteftanten, 00k noch in gebruik. |
|||||||
f
|
|||||||
pa. Klank naem, in plaets van A. Zie §. a.
Labium. Noemt men de kern en fneede van eene orgelpyp.
Lacrimoso. Zie Lagrimofo. La eg. Zie Bas en Bas-de]fus. Lagrimoso, Beklaeglyk, en dus zeer langzaem en droevigh, omtrent Largo.
Lamentazione, Lamento, Lamentoso, Lamentation, Lamentable, Klaegende,
en dus langzaem, omtrent Largo.
La mi. Spreekwoort. Het gaet uit in een Lami, dat is het heeft een droevigh einde, by voorbeelt
als men van A ope kruis klimt of daelt.
Lange. Z'e Longa-. Languido, Languente, Quynende; met eenen langen zachten en verdwyuenden ftreek of
adem; dus wat Largo of veel Adagio*
V y Lang-
|
|||||||
314 Ltst van Konstwoorden.
La nGz& em. Zie Adagio, Lento, Largo en Tanfc.
Lantzang. Zie Romance.
Largetto, Largino. Wat uitgebreidt; iets
gaeuwer dan Largo, doch langzaemer dan Adagio. Largo, Breet, Uitgebreidt; dus zeer langzaem
en eenvouwigh, met eenen langen ftreekof aen- houdenden adem, wat langzaemer dan Adagio; de beweeging der ftukken, waer by men dit woort vindt, kan gevoeglyk bepaelt worden door eene flinger van 32 tot 44 duimen; de «, | en £ mae- ten vereifchen doorgaens niet meer dan 32 dui- men. Zie 00k §. 18. Largo assai, Sterk, Veel Largo; dus byna Gra-
ve. Zie 00k Affai. Largo bi molto, Zeer Largo; doch iets gaeu-
wer dan Largo affai. Leerling. Zie Scolare.
Legato, Gebonden. Zie Notes legates en Syn-
cope. Het heefc 00k de betekenis van Obligato. Legerement, Luchtigh,- dus veel Allegro of
een weinigh Prefio. Leggiadro, Leggiadramente. Zie Lege-
rement. L E g n o. Hout van den ftrykftok. Zie Col legno.
Lei ding. Dus noemt men de tweede en vierde
noot der halven. Zie §.'9. Doorgaende noot en Suppofition. Lento, Lent, Lentement, Langzaem; niet
overhaeftende maer zacht en met gemak; omtrent Largo. Lento assai, Sterk Lento; dus wat langzaemer
dan Lento. 7aq 00k affai. Lento di molto, Veel Lento; dat is iets gaeu-
wer dan Lento affai. Leuto, Luit, (haer inftrument, waer mede men
voor het uitvinden van de Tbetrba accompagneer- |
||||
Lyst van Konstwoorden. 315
de, en daerom vindt men Leuto, Lmto of Tkor-
ba voor BaJJo Continuo. Leve. Zie Arfxs.
Levendigh. Zie Vivace, Risvegliato, Vif, VI-
vacemente, Vivacijfimo en Vivijfimo. Liaison, Binding, Boogje of Kroontje. Zie
§. 28 en 30. Libero, Liere, Vry, Ongedwongen. Zie Sciolto.
Licence, Vryheit, die de Componift neemt, cm
in eenige gevallen tegen de algemeene regelen te handelen. Lie fly K. Zie Amabile , Amorofi , CondolceJJa,
Dolce en Soave. Lier. Zie Lira, Liradabraccio, Orpbeon, Visile
en Viola. Liet. Zie Aria, Arietta, Barcarolles, Bkinium,
Buffo, Cantio, Canzone, Canzonetta, Chorale,Ele- gia, Miferere , Noels, Ode, Parodie, Plainte, Ranz-des-vacbes, Refrain, Rondede table, Tbreno- dia en Vinette. Ligatura. Zie Legato.
Line a, Ligne. Zie Portee.
Linke pant. Zie Siniftra mam, S. en S. m.
Lira, Lier; gemeen inftrument met een rat, dat
met de rechte hant gedraeit wordt, en tegen darmfnaeren wryft, die door toetsjes met de linke hant worden belpeelt. Lira da braccio, Kleinelier; op de wyze van
eene altfiool, met zeven fnaeren, waer van 'er vyf op de toets, en twee 'er nevens leggen, die door eenen ftrykftok en met de vingers worden befpcelt. Litania. Gebeden, die men in de Kerken zingt.
Liuto. Zie Leuto.
Lofzang. Zie Cantico, Hymmu en Te Deum
laudamus. LONGE,
|
||||
3i6 Lyst van Konstwoorden.
|
|||||
Long a, Lange; eene noot zoo lang als vier ronde
witte nooten zonder ftaert. Zie §. 4.
Loop. Zie Fufee. Los. Zie Sciolto. Lou re. Een ftaetigh zang-of dansftuk, in de maet
van I; de beweeging is Andante. Men noemt dus 00k eene groote Coma mufa. Lourer. Dus noemt men het pp eene aengenae- me wyze verfterken der klanken, en het harder voordraegen der eerfte telnoot van iedere deelingj dan de tweede. Lochtigh. Zie Legerement en Leggiadro. Lugubre, Droevigh. Zie Mefto. Luit. Zie Leuto. Liuto, Lutb en Mandolina. Lcjsingando, Streelende, Vleiende, als Amabile. Lustigh. Zie Vrolyk. Luth. Zie Leuto. Ldthier. Noemt men eenen maeker van fioolen en andere ftryk en fnaer inftrumenten.
Lutrin. Muzieklesfenaer in de Roomfche Kerken. Luttoso. Zie Lamentazione. Lynpen. Zie Raftro, Patte 4 regler en Itojiruvt. Lyra. Zie Lira. M
M. Voor Mono.
Ma, Mai, Maer. Zie Ma fempre en Sempre.
Madrigalli, Madrigal. Muziek op een
puntdicht, die zeer doorwerkt is, en waer in alle ftemmen doorgaens Obligato zyn. Maer. Zie Ma en Ma fempre.
Maestoso, Maestuoso, Majestueux,'
Met Majefteit, Helthaftigh; dus niet fpoedigh,
maer Andante, met eenen onderfcheiden vry iter-
i ken ftreek of adem.
f Maestro,
|
|||||
Lyst van KonsTwoorden* 317
Maestro, Meefter. Maejiro di Capella, Kapel-
meefter. Maet. Zie Menfura, Abattuta, Arfis, A tempo,
Barres, Button, Button de mefure, Battre la mefure, Battuta , Cadenza, Coda, Dodecupla di croma, Frappi, Leve, Mefure, Metron, Mifura, Nonu~ pla, Ottupla, Sesquialtera, TaEt, Tatto, Tempo, Tempo maggiore, Tempo minore, Tempus binarium% Tempus ternarium, Tbefis en Triple. Mag ad a, Magas, Kam op een Monocbordium.
Zie §. 109. Maggiore. Zie Major.
Magnificat. Een gedeelte der zingende Mis, in
de Kerken van zommige Proteftanten in gebruik. Major, Groot. Terzamajore. Groote Terza of drie.
Het duidt 00k de opgaende toonen aen. Zie §. 53. Maitre. Zie Maejiro.
Mandolina, Mandore. Kleine luit, met
vier ihaeren. Ma no, Man, Hant. Manus dextra, Manusfi*
nijtra, Rechte hant, Linke hant. Marcia, Marche, Marfch ; muziek by Troe-
pen, waer in de zang en ruft weJ zyn onderfchei- den, in de maet van C of J ernftigh en deftigh, met eenen fterken korten ftreek of adem; eene marfch heeft veel overeenkoomft met eene In- trada; de beweeging is Andante. Martellement. Zie Mordant.
Martial, Helthaftigh, en dus niet fchielyk maer
met kracht, ernftigh en deftigh, zonder fierae- den, byna als Marcia. Mascharade,Mascarade, Maskarade. Stuk-
ken in onderfcheide maeten, die fnaeks en aer- digh zyn, en by maskarades gebjuikt worden; zoo 'er niets by ftaet Allegro. |
|||||
Ma
|
|||||
jl$ LVST VAN KONSTWOORDEN. '
Ma semprEj Maer altyd. Zie Sempre.
Maxima, Massima. Eene oude noot, tans ge>
heel buiten gebruik, eens zoo Jang als eene £o»k ga, en van gedaante als eene Breve, doch langer van lichaero. M ' e d i a N T E. Nbemt men de d«rde noot of Teitza
van dea gronttooa, E is derhahen de MSdiante van den opgaenden C toon, en F die van den afgaenden A toon. Zie Pi. 4. Zy is 00k de middelflSfr van de Trias harmonica. Meer. Zie Piu.
Me ester. Zie Maejiro en Maitre.
Mejuffrou. Zie Damigella en Delia Damigella.
Melodia, Melodie, Zang. Zie §. 1.
Men, Me no, Minder. Men allegro , Minder
vrolyfc, dan Allegro; dus wat langzaemer. Men forte, Minder fterk of hart, dan Forto; dus wat ■zachter. Men Prefto , Minder fchielyk, daif Prejto en dus wat langzaemer. Mb»- Zie Si.
Mehsura, Maet. Zie Battuta.
Menuet-. Zie Minuetto.
Messe conce*tante, Zirigende Mis.
Mesto, Treurign. Omtrent als Languido.
MesurE. Zie Menfura.
Met. Zie A, Alia en Con.
Metron. Zie Battuta.
Mevrou. Zie Signora en Delia fignora.
Mezzo, Mezd, Half. Mezza voce, Halve Hem;
dus byna Piano. Mezzo forte, Half fterk of hart; dus middelmaetigh. Mezzo manko, Halve greep. Zie Demancher.. Mezzo piano, Halfzache en du* middelmaetigh. Mi. Klanknaem, in plaets van E. Zie §. 2.
Minder. Zie Men.
|
|||||
Minima^
|
|||||
LYST VAN KONSTWOORDBH. 319
Minima, Mini me , Verminderde | eene witte
noot met eeaen ftaert, deeze is de telnoot der verminderingsnooten. Zie §. 4 en 12. Minor, Minors, Mineur, Kleine. Terza
minore, Kleine drie. Het duidt 00k de afgaende toonen aen. Zie §. 53. Minuetto, Menuet, zekere bekende ftaetige
dans in de maet van 3, f of J, beftaende uit twee Reprifes,. weJke ieder tweemael worden ge- fpeelt, en waer in van vier tot vier maeten eene rufting is, welke men duidelyk doet hooren om de danfende te hulp te koomen. Men vindt 00k veele Muziekftukken onder dien naem, die niet voor den dans zyn gefchikt, zy worden doorgaens te fchielyk gefpeelt; derzelver beweeging be- hoorde te zyn zoo als die is van den dans, en dus Allegro moderalo; by veele van deeze ftukken vindt men 00k Tempo di minuetto. Miserere, Klaegliet; in de Rdomfche Kerk in
gebruik. Missen. By de Roomfchen in het begin van den
Godsdienft gebruikelyk. Misura. Zie Menfura.
Mixtura. Regifter in een orgel.
Moderato, Modere, Bezaedigt; niet ta
fchielyk. MODULATIO , MODDLAZIONE , MODULA-
TION, Zangleiding. Modus, Mode. Zie Genus en §. 4S.
Moedigh. Zie Animofo.
Mol, Molle, Zacht. De Duitfchers noemen
alle afgaende toonen Mol. Zie §. 53. Zie 00k Bemol, Bimollfer en Tondo. Mol to. Veel, Zeer.
Molto allegro. Zie Allegro mitt.
|
|||||
Mono*
|
|||||
J20 LYST VAN KONSTWOORDEBf.
MoNOCHORDIUM , MoNOCORDIO, MoNtfi
chorde, Klankmeeter; van outs eeninftrument
met eene fnaer, waer op door een beweegend kammetje de evenredigheid der klanken werd aen- geweezen. Zie 45, 58 en 109. Monodia, Monodie, Eenzang,- zang voor
eene enkele Item; eene foort van Solo. Monologue, Alleenfpraek; by de zelve heeft
net Recitatif oblige plaets. Zie Recitativo. Mo no ton ie, Eentoonigheit.
Monter, Klimmeri, van laege naer hooge klan-
ken. Zie §. 48. Moorendans. Zie Mourki. ■„,.../-..
Mordant. Byter; korte trjller,- van onderen
naer boven. Zie §. 29 en 36, Mostra. Zie Cujtos.
Motetto, Motettosj Motet. Geeftelyk la-
tynfch zangftuk, dac zeer doorwerkt en verQert is. Motds, Motto, Beweeging; deeze heeft niec
alleen by het zingen en fpeelen van Muziekftuk- ken plaets. Zie Adagio, Allegro, Andante., Lan go en Grave; maer 00k by het famenftellen der zelve. Zie Motus contrdrius, Motus obliqnusj Motus paralellus en Motus reEbus. Motus eoNTRARius, Motto contrario,
Mouvement contraire, Strydige bewee- ging; wanneer de eene ftem klimt, terwyl de an- dere daelt. Motus obliqjjus, Motto obliquo, Mou-
vement obliq.ue, Schuinfche beweeging; wanneer eene ftem blyft leggen en de andere zich op en. neder beweegc. Motus paralellus, Motto paralello,
Mouvement paralelle, Evenwydige be* weeging; wanneer de ftemmen op den zelvea afftant zich beweegen, Motus
|
||||
Lyst van Konstwoordem. 321
Motus rectus, Motto retto, Mouve-
ment semblable, Rechte beweeging; wan- neer twee ftemmen te famen klimmen of daelen. Mourki, Moorendans. Heeft veel overeenkoomft
met Mufella. Mouvement, Movimento. Zie Moius.
Musella, Musette, Zakpyp, Kleine doedel-
zak. Muziek, daer die by ftaet, wordt fleepende gefpeelt; de bas is doorgaens zeer eenvouwigh, en de beweeging Andante. Musica, Musiq^ue, Muziek. Zie §. 1. Muji-
ca cboraica, Chorale, di Camera, Dramatica, di Tavola &c., Dans, Koor, Kamer, Tooneel, Tafel Muziek &c. Musico, Musicien, Musur'gus, Muziekant.
Zie §, 1. Musico prattico, Muziekant, die zich alleen
op wel fpeelen toelegt. Muziek, Muziekant. Zie Mujica, Mujicc,
lianda, Baroque , Calecante , Capella , Caracleres de mujique, Cbiave, Corno, Figura, Inftrumental, Linea, Lutrin., Madrigalli, Marcia, Mujico prat- tico, Noter, Orcbejtra, Portia, Partitura, Pezzo, Piece, Portte , ProfeJJore di Mujica, Riga, Ron- deau, Serenade, Sonata, Tablatura, Tbeorico > Trio, , Virtuofo en Vocal.
Muzieklessenaer. Zie Lutrin.
Myn Heer. Zie Signore en Del Signore.
N
Nabootsing. Zie Pantomime.
Nachtegael. Regifter in een orgel. Nachtgezang. Zie Notturne. . , Nachtmuziek. Zie Serenade en Aubtxie,
Nadrok. Zie ExpreJJione. X Naerv
|
||||
322 LYST VAN KONSTWOORUEK.
Naer. Zie A en Ad.
Nasard. Een die door den neus zingt. Dus
noemt men ook een Regifter in het orgel. Zie ook Canardi. Naslagh. Zie Accento.
Naspel. Zie Poflludium.
Natorale, Naturel, Natuurlyk, Ongedwon-
gen. De naturals nooten zyn zulke, waer voof men geene tekenen van verhooging of verlaegiDg vindt. De naturals toonen zyn die, waer van alle anderen door de tekenen van verhooging en verlaeging worden afgeleidt, en dus C en A. Zie §.46 en 47. Naturale wordt ook genaemt alle Muziek, die wel vloeit, en daer geene ftootende pasfafien inkoomen; als mede alle klanken, die door Menfchen of Dieren worden voortgebragt, en niet geforceerc of gedwongen zyn. N ATORALISTEN. Noemt men de geenen, die al-
leen naer het gehoor, en niet volgens de regels, componeeren of famenftellen. Natourlyke stem. Zie Borjtftem.
Natuurlyke toonen. Zie Diatonia en Na-
turals. Navolging. Zie Imitatione.
Necessario, Necessaire, Nootzaeklyk; dit
wordt nu en dan gevonden, in plaets van Con- certants. Neerslagh; eerfte deel der maet. Zie Frappi
en Tbefis. Nel, In. NeW Organs, In het orgel.
Neuvieme. Zie Nona.
Noels, Kersliederen; deeze behooren eenvouwigh
te zyn als de Herderszangen. Zie Pajtorak. Noire, Zwarte noot, met eenen ftaert; zy is ds
k telnoot der gemeenenooten. Zie §. 4 en 12.
Non.
|
|||||
I
|
|||||
Lyst van Konstwoorden. 323
|
|||||
Non, Neen, niet. Non troppo largo , prejlo &fc.
Niet te langzaem , te fchielyk &c. Nona, Negen. Akkoort van negen klanken, of
de verdubbelde twee. Zie §. 58. Nonupla, Nonuple. Is de naem der maet
van 1 of |. ■ Noot. Zie Nota, Bianco,, Bifcroma, Blanche,
Breve , Contra punto , Crocbe , Crochet, Croma, Crome, Dominante, Doorgaende noot, Double cro- cbe , Finale , Fufa , Leiding , Longa , Maxima, Mediante , Minima, Noire, Note par fuppcjition, Noter, Notes avec des points, Notes de gout, Note fenfible, Notes legates, Notes pique's, Notes poin- ters, Prieme, Principale, Semi breve, Semi croma, Semi minima, Senfible, Sous - dominante, Sous-me- diante, Sous - unique, Suppofition, Sus - dominante, Sus ■ tonique, Syncope, Tablatura, Telnoot, Tempi di buona, Tempi di mala, Tonique, Triple crocbe, Valeur, Virgula en Wisfelnooten. Nootzar keltic. Zie Neceffario en Obligato.
Nota, Note, Noot, Muziekletter. Zie §. 4
en 9. Note par supposition. Zie Suppofition.
Noter. Muziekfchryven door nooten en andere
tekeneD. Notes avec des points, Getittelde nooten.
Zie §. 28. Notes de gout, Nooten van fmaek, zyn eigen-
lyk kleine nootjes , die tot fieraeden gebruikt worden, en. niet in de maet zyn gebragt, of wel zulke, die men 'er al fpeelende byvoegt. Note sensible. Zie Senfible.
Notes legates, Notes liees, Gebonde
nooten. Zie §. 14 en 30, als mede Syncope. Notes piques, Geftipte nooten. Zie §. 30.
Notes point£s, Gepunte nooten. Zie §. 30.
X 2 Not-
|
|||||
324 Lyst van Konstwoorden.
|
|||||||
Nottdrne, Nocturne, Nachtgezang; by de
Roomfche Geeftelykheit in gebruik. Nourrir, Voeden. Sons nourris, Gevoede klan-
ken; dus noemt men de zulken, die door eene voile ftem, ftreek of adem worden voorgedraegen a en zoo lang, met de zelve kracht, aengehouden als de noot duurt. O
|
|||||||
6, Of. Overo, Of wel.
Obligato, Oblige, Nootzaekelyke. Bajfo
obligate, Nootzaekelyke bas; dus een der voor- naeme ftemmen. Zie ook Concertante en Legate. Odoe. Zie Hautbois.
Octaef. Regifter in een orgel. Zie ook Biapa-
fori, Otlava en Ottava. Octava, Octave, Oftaef. Intervallo van aeht
nooten , by exempel , C C, en D D, zyn O&aeven, of het zelve geluit eens zoo hoog of eens zoo laeg, het Oftaef beflaet de juifte helft eener fnaer. Zie §. 109. en ook Diapafon. Octavina, Octavine, O&aefje, Klein tafel*
klavefimbel. Ode, Zang of Liet. Zie Aria.
Oeuvre. Zie Opera.
Omkeeren. Zie Renverfer en Rivolgimenti,
Omnes , Alle. In plaets van Tutti.
Omtrek eener stem. Zie Ambitus.
OnbEschroomt. Zie Ardito en Hardiment.
On der. Zie Sotto en Sotto voce.
Onderscheiden. Zie Spiccato, Staccato ea
Stoccato. Onderstelling. Zie Suppofition.
Ondersteunen. Zie Seftenuto en Soutenir.
Onderwerp. Zie Soggetto en Sujtt,
On*
|
|||||||
Lyst van Konstwoorden. 315
|
|||||
Ongebonden. Zie Sciolto.
Ongedwongen. Zie Libero en Naturalt.
Ontwyken. Zie Sfuggito.
Onvolkoomen. Zie Imperfetto.
Op. Zie A.
Opera , Werk. Opera II, Het II? Werk. Men
gebruikt dit woorc ook voor een Tooneelftuk, dat meeft uit zang beftaet; als mede om aen te duiden de plaets, daer het wordt gerpeelt. Operetta , Klein tooneelftuk , meeft uit zang
beftaende. Opgewekt. Zie Anima, PaJJionata, Risvegliato
en Suegliato. Opheffen. Zie Entonner en Intonation,
Oplqssing. Zie Dijfoluzione, Rifoluto en Sau*
ver. Opposition. Zie Contrajte.
Opschorting. Zie Sufpenfion.
Opslagh, of eerfte deel der maet. Zie Arfis
en Levi. Opstel. Zie Partitura, Acolade en Batton.
Oratorium, Oratorio, Geeftelyke Opera,
die in Italien, geduurende de Vaften, in de Ker- ken wordt geexecuteert; de Pasfymuzieken, wel- ke by zommige Proteftanten in gebruikzyn, heb- ben daer mede eenige overeenkoomft. Orchestra, Orchestre. Plaets, da.er dc
Muziekanten zyn. Dit woort wordt ook gebruikt, om eene Bende Muziekanten aen te duiden. Organista, Orgelfpeeler.
Organo, Orgue, Orgel; Klawier inftmment
met pypen van veelerhande foort van geluiden. Dit woort wordt ook in plaets van Bus cantinuo gebruikt, om dat de zelve veel op het orgel wordt gefpeelt. Organo piccolo, Klein orgel. Zie ook Serinette.
X 3 OrgeLj |
|||||
$%6 Lyst van Konstwoorden.
|
|||||
Orgel. Zie Organo, Bourdon, Calecante,Cornet,
Cymbel, FaEteur, Flute, Gemsboorn, Holpyp, La- bium , Mixtura, Nacbtegael, Nafard, OStaef, Organifta, Organo piccolo, Plein-jeu, Pofitif, Preftant, Qjiint, Regiftro, Secreet, Super oElaef, Tertiaen , Tremulant , Vox Humana, Waltflaut en JVintlade. Orpheon. Eene groote foort van lier op eenen
voet, met toetfen, als die van een klavefimbel, welke 'er boven op zyn. Ottava. Zie OStava. ■-. ■ '
Ottopla. Nocmc men de maet van vier tel-
nooten, met C betekent. Ouverture, Voorfpel, dat gcbruikt wordt tot
opening van eene Opera of groot .Concert; voor hec laetftp bedient men zich tans van eene Sym' pbonia; de beweeging is Andante als 'er niets by itaet, met eenen Iterken korten ftreek of adem- ftooc. Overbrenging. Zie Tranfpojitio.
Overeenkoomst. Zie Rbytmica,
Overeenstemming. Zie Harmonia, Harmonic
dirette, H'-irmonie renverjee en Harmonieux. Overgang. Zie Pajfagio en Tranjitibn.
Overslagh. Zie Accento.
Overtollige. Zie Superflua.
Overwyzer. Zie Renvoi.
P
P. Voor Piano, ook voor Pedale.
Paesana, Pai'sane, Boereftukje; de beweeging
is wat veel Allegro als 'er niets by ftaet.
Pan dore en loth. Eene foort van Leuto, met kopere baoden en kopere fnaeren, als eene Guy
tarra,
Pansfluit.
|
|||||
Lyst van Konstwoorden. 327
Pansfluit. Zie Flute de Pan.
Pan talon., Een zeer groot langwerpigh vierkant
inftrument , hangende met de einden op twee fchraegen, en voorzien van twee zangbodemen* den eenen befpannen met darmfnaercn, en den anderen met kopere, welke akkoortzyn, en die men naer goetvinden boven kan draeien; zy wor- den beipeelt op de zelve wyze als die van een hakbort. Een groot hakbort noemt men 00k Pcmtalon. Pantomime , Nabootfing; noemt men de Mu-
ziek, die by Pantomimes wordt gefpeelt. Parfait. Zie Perfetto.
Paritono. Een inftrument van vooren als eene
Viola di gamba, en waer op van achteren kopere fnaeren leggen, die met den duim worden be- fpeelt. Parodie, Keerzang, noemt men een liet, daer
de woorden met de Muziek niet wel overeenftem- men, om dat de woorden tot de Muziek zyn gemaekt, in plaets van de Muziek tot de woor- den ; bet tweede en de volgende vaerfen van een zangftuk, wanneer zy naer de Muziek van het eerfte worden gezongen, zyn doorgaens Keerzan- gen, dewyl de Muziek veeltyts alleen naer het eerfte vaers is gefchikt. Parte, Partie, Partita, Party, een gedeelto
der Partitura; alleen het geece voor eene Item noodigh is. Parte inferiore, Onderfte party, welker zang
voor bas of gront der harmonie dient, zoo dra derhalven haer zang ophoudt de gront der harmo- nie te zyn, wordt zy bovenftem. Parte prima, Eerfte party, deeze heeft door-
gaens den zang, is de voornaemits en gemeenlyk 00k de moeielykfte. X 4 Parte
|
|||||
I
|
|||||
328 Lyst van Konstwoorden.
Parte superiore, Bovenfte party, welkerzang
geen bas of gront der harmonie is, zoo dra der- halven haer zang de gront der harmonie wordt, is zy bas of onderftem. Pa r t 1 a. Muziekftuk uit verfcheide kleine lietjes beftaende, als Marfchen, Menuetten, Polonai- feD &c. Partitura, Partition, Partituur ; Opftel van den CorapoDift daer alle ftemmen van het Muziekftuk onder elkanderen ftaen. PassAcaille, Passacaglio. Soon van da- cona; een zacht en langzaem Muziekftukje, in de maet van | of *, hebbende verfcheide veranderin- gen, waer van de bas voor ieder vaers de zelve is; het begint altoos met eene voile maet, en de beweeging is wat Andante of Allegro moderato. Passage chromatiq^ue. Noemt men eene pasfafie, waer in men met eenen zoo genaemden halven klank klimt of daelc; by exempel, C, c kruis of B, b mol, boven de eerfte wordt het te- ken van Crefcenza, en boven de tweede dat van Decrefcenza geftelc; zy worden tot tedere uitdruk- kingen gebruikt, en de eerfte pasfafie verfterkende en de tweede verdwynende gefpeelt. Passagio, Passage, Overgang, van den eenen toon in den anderen. Zie Tranjition* Dit woort wordt 00k gebruikt voor Periode ; als mede oiq aen te duiden eene verdeeling der telnooten in verfcheide minderen. Passepied. Luchtig dansftuk , in de maet van § of |, dat met de derde telnoot begint,- de beweeging is veel Allegro. Passion at o, Passione, Driftigh, Opgewekt. Zie Anima.
Pastorale, Pastorella, Herders- of Herde- rinnen zang; deeze behoorc eenvouwigh en aen- doenJyb
|
||||
Lyst van Konstwoorden. 329
doeniyk te zyn, en dus met eenen gemaetigden
afwisfelenden ftreek of adem te wordeD gerpeelt;
de beweeging is Andante als 'er niets by ftaet.
Patetico, Pathetiq_ue, Aendoenlyk; z\%Af- fettuofo.
Patte a regler. Zie Rqftro. Pauken. Zie Tympany. Pausa, Pause, Pauze , Ruftteken, Teken van zwygen. Zie §. 27.
Pausa geweralis. Zie Generaele pauze. Pavillon. Het wyde gedeelte van eene trompet of waldhoorn.
Pedale, Pedalle, Pedael, Voetklawier. Per, Voor, door, in, met, ter. Peril cimbalo', Voor 'c klavefimbel. Per tbefin, Per arfisy Door,
in of met den neerflugh of opflagh, of het eer-
fte of tweede deel der maet.
Perfetto, Volkoomcn. Cadenza perfetta, Vol- koomen befluit.
Periode, Periodq, Zangflot; dit beftaet uit eenige weinige maeten van een Muzickftuk, eenen
vplkoomen zang of zin uitmaekende. Zie §. 14.
Pes ante. Zie Adagio pefdnte. Petite flute. Zie Flauto piccolo. Eezzo, Stuk. Pezzo Mufica , Piece de Mujique, Muziekftuk.
Phrase. Zie Periode. PlACEVOLE , PlACEVOLMENTE , Boertl'gh,
Kluchtigh; de beweeging is wat vecl Allegro.
Pianissimo, Allerzachts. Piano, Pian., Pia., Zacht. Piccolo. Zie Flauto piccolo. Piece. Zie Pezzo. Pieno, Vol, Geheel. Pieno cboro, Het voile, het geheele koor; waeroni men dit 00k in pJaets
van Tutti aentreft.
X 5 Pie toso,
|
||||
33° Lyst van Konstwoorden.
Pietoso, Klaegende; op eene wyze, die mede-
lyden verwekc. Zie Languido. P i F f e R o, : Zie Fifaro.
Pincer, Knypen. Zie Pizzicato.
Pinces, Knypingen. Zie Mordant. Het wordt
ook gebruikt vobr eenen kleinen triller vanboven naer beneden op de eertte en derde noot der hal- ven, en by den gebrooken triller. Zie §. 29. A Is mede ook voor Pizzicato. Piu, Meer* Piu allegro , Meer vrolyk. Piuforte,
Meertterk. Piu piano, Meer zacht. PiupreJto3 Meer fchielyk. Piva. Zie Hautbois. .'.c::
PizzicXto, Knypen, Snellen; defnaeren warden
■ eigenlyk met den voorften vinger of duim aenge-
flaegen, gekneepen of gefnelt, en dus het ftukof de nooten j daer dit by ftaet, zonder ftrykftok ge- fpeelt; beff. is het echter den voorften vinger, zoo veel moogelyk, te gebruiken, welke Cnaller dan den duim zynde, ook beter geluit geeft. Plain-chant. Dus noemt men de Gregoriaen-
fche gezaogen in de Roomfche Kerk gebruike- lyk. Plainte. Zie Elegia.
Plein-jeu, Vol fpel; dit wordt gezegt van eeo
orgel, daer alle regifters zyn aengehaelt. Pocetta, Poche, Zakfiooltje; dat de Dansmees-
ters by zich draegen. P o c 0, Weinigh. Poco adagio, weinigh adagio', dus
zoo langzaem niet. Poco allegro, Weinigh allegro; dus zoo fchielyk niet. Poco andante, Weinigh andante; dus zoo fchielyk niet. Zie Andantino. Poco largo , Weinigh largo; dus zoo langzaem niec. Poco lento, Weinigh lento; dus zoo laDg- zaem niet. Pocoprefto, Weinigh prefto; dus zoo fchielyk niet, Poco vehce, Weinigh veloce; dus zoo
|
||||
JLyst van Konstwoorden. 331
|
|||||
zoo fchielyk niet. Poco vivace, Weinigh vivace;
dus zoo fchielyk niet.
Point. Zie Punto. Point de Repos, Ruftteken. Zie §. 27.
Point d'orgue. Zie §. 27. Pointer. Zie Puntato. Polonoise, Poolfche dans, in de maet van | of §; als 'er niets by ftaet Andante.
Pomposo, Pompeux. Prachtigh; duslangzaem, met gepafte fieraeden, en eenen fterken ftreek of
adem; de beweeging is Andante of wat Adagio.
Ponctuer, Zinfcheiden ; de perioden in den zang wel afdeelen of onderfcheiden.
Ponticello. Zie Cbevalet. Poolsche dans. Zie Polonoife. Port de voix, Voorflagh van onderen naer bo- ven. Zie §1 36.
Portee. Noemt men de vyf Muzieklinien, daer de nooten op worden gefchreeven,
Posaune, Bazuin, Schuiftrompet. Posement. Zie Tranquillamente. Positif. JNoemt men het onderfte gedeelte van een orgel, daer de Organifl: met den rugh tegen
zit, en waer van het Secreet onder zyne voeten
legt. Men noemt dus 00k een klein orgel of
Organo piccolo.
Position, Stelling, van eene noot op of tusrchen de linien, of wel van de hant aen de toets &c.
P. P. Voor Piu piano. P. P. P. Voor PianiJJimo. Postludium, Nafpel; dit wordt behandelt als een Preludio.
Prachtigh. Zie Pompofo. Prattico. Zie Executore. Preludio, Prelodium, Prelude, Voor- fpelj dat vooraf geipeelt wordc in den toon van
het
|
|||||
LVST VAN KONSTWOORDEN.
|
||||||||
332
|
||||||||
het ftuk , dat men ftaet te fpeelen. Dit woort
vindt men ook by een geheel ftuk, dat Allegro
gefpeelt wordt als 'er niets by ftaet.
Presa. Zie Prife. Pit est A nt. Regifter in een orgel. Prestement. Zie Prefto. Prestissimo, Allerfchielykft; dat is zoo gaeuw ais moogelyk. Zie ook §. 18.
Presto, Schielyk, Gaeuw; wat langzaemer daD Prejtiffimo. Zie ook §. 18.
Presto presto. Zie Preftijfimo. Prieme. Zie Principale en Tonique. Primo, Eerfte. Piblino prima, Eerfte fiool; die de eerfte of voornaemfte ftem fpeelt.
Principale, Prieme, Eerfte- of Hooftnoot, van den toon, waer uit men fpeelt.
Prise. Klein willekeurigh tekentje boven de noot eener Fuga of Canon, daer de tweede en volgende
ftemmen zullen beginnen.
Professore di Mosica. Hoogleeraer in dc Muziek. Zie §. i.
Prohibito, Verboodene. Intervallaprobibito,Ver- boode intervallo of affiant van eene noot tot de
volgende.
Prologue, Voorfpel, Kleine Opera, die de groote voorgaet, haer aenkondigt, en tot eene
inleiding dient.
Pronto, Prqmptement, Vaerdigh.. Proportione, Proportion, Evenredigheit. Psalm us. Zie Salmo. Psalterion, Pfalter. Een klein hakbort met kopere en yzere fnaeren, die met de vingers,
voorzien van zilvere hoetjes, of met twee pen-
netjes, befpeelt worden. Eene fiool met acht
kopere fnaeren, die door eenen ftrykftok wordc
befpeelt, draegt ook diext naem.
Puntato3
|
||||||||
'
|
||||||||
Lyst van Konstwoorden. 333
Punt A to, Tittelen, Punten, Stippen. Zie §. 23
en 30.
Punto, PunctUm, Tittel, Punt, Stip. Z|e §. 28 en 30.
Pyper. Zie Fifaro en Piffero. Quadrato, Quarre. Zie Bequarre.
QUADRO, QuATTRO, QUARTETTO, QUA-
tuor, Quatricinium. Stuk voor vier par-
tyen, die beurcelings werken en verzellen, tans veel in gebruik. Quarta,Quarte, De Vier; van dit akkoorc
zyn 'er vier foorten, als twee voor de opgaende en twee voor de afgaende klanken. Zie §. 55 tot 58. Door het gebrek van een volkoomen klawier en de waere verdeeling der klanken, is in de benaeming der vieren verwarring ontftaenj Brosfard geeft in zyn woordenboek den naem van Falfa of Triton aen de groote vier, en Roujjeau geeft in het zyne daer aen den naem van fuper- jiuo of triton, en noemt de verkleinde vier Falfa. Daer is maer eene naturelle groote vier in het O&aef naemelyk F B doch 6 kleinen. Zie PL 5. Quart fagot. Zie Dulcino.
Quarto, Vierde. Opera Qjiarta , Vierde werk.
Quint of Quintfluit. Regifter in een orgel.
Quinta, Quinte, De vyf; van dit akkoort
zyn 'er vier foorten, twee voor de opgaende en twee voor de afgaende klanken. Zie §. 55 tot 58. Daer is maer eene naturelle kleine vyf in het o&aef, naemelyk F met eene laegere B, doch Ees grooten. Zie PL j. Quinte. Zie Alto viola.
Quintetto, Quinq^ue. Stuk voor vyf ftem-
roen. Quinto, |
||||
Lyst van Konstwoorden.
|
||||||||
334
|
||||||||
Quinto, Vyfde. Opera quinta, Vyfde Werk.
Quod libet. Zie Concert rujlique. Quynende. Zie Languido. R
R. Voor Recitativo of Ripieno.
RaccoRDER, Herftemmen; de inftrumenten,
die door het fpeelen ontftemt zyn, weder itena- men. Racleur. Slechte fioolfpeeler.
Ranz-des-vaches. Liet, dat deKoe-ofVee-
hoeders in Zwitferlant op de Coma mufa, of wel op de Koeboorn fpeelen, en dat wel eer, op psenfi van dootftraffe, werd verbooden, by de Zwitfer- fchc troupes in vreemden dienft, dewyl zy daer door tot defertie wierden aengezet, om dat het hun een ftcrk vei-langen naer het Vaderlant inboe- zemde. Rastro, Lynpen^ om de vyf lynen of linien der
Muziek in eens mede te haelen. Ravalement. Clavier d ra-oalement. Noemt
men een klawier, dat vyf o&aeven boven laeg F heeft. Re. Klanknaem, in plaets van D. Zie §. 2.
Recherche. Eene foort van Preludio op het
klawier, waer in de harmonic van het fluk, dat men ftaet te fpeelen, als by elkanderen gezocht, wordt voorgedraegen. Rechte hant. Zie Dextrei mam, D., en D.m.
Recit. Noemt men al het geene door eene ftem
wordt gezongen of gefpeelt. Zie Solo. Recitante, Recitantrice, Zanger, Zan-
geres eener Opera. Recitativo, Recitatif, Verhael of Tusfchen-
fpraek in eene Opera, dat door Muziek word: onder-
|
||||||||
1
|
||||||||
Lyst van Konstwoorden. 335
OnderfleuDt; men richt zich raer den fpreeker en
' niet naer de aengeweeze maet, en het accempagna-
mento is niet anders dan de Bajfo continuo, dac is enkele flagen der akkoorden ; doch als het een Recitatif accompagne is, viDdtmen, voornaemelyk boven denbas, Sojtenutoy het welk aenduidt, dat de nooten uitgehouden zullen worden, en wan- neer het een Recitatif mefure is, wordt zulks aengeduidt door A tempo of A batiuta, en dan wordt het Recitatif eigenlyk maetgezaDg. Een Recitatif obligi noemt men een zoodanigh, waer in de Muziek door klanken uicdrukt het geen de fpreeker met woorden niet fchynt te konnen doen, die daerom van cyt tot tyt afbreekt en zwygt. Refrain. Noemt men het einde van een vaers in
eenlietje, dat in alle de volgende vaerzen wordt herhaelt, en doorgaens tweemael gezongen. Regelmaetich samenstelsel. Zie Syjle-
ma en Regolare. Registro, Registre, Regider, van een orgel
■ of klaveGmbel, waer door het fpreeken van veel
of weinigh pypen of fn^eren wordt bepaelt. Regolare, Regulier, Regelmaetigh.
Rejouissance, Verheuging; in de maet van |,
de beweeging is Allegro. Relatione, Relation , Betrekking ; die de
eene klank tot den anderen heeft. Remissione, Remissio, Remisser, Daelen,
Verzwakken. Sons remijjes, Daelende, Verzwak- kende klanken; het tegengeftelde van Intenzione. Renforcer, Verfterken. Zie Crefcenza.
Rknverser, Omkeeren; zegt men van deordre
der akkoorden of ftemmen, dat is aen een laeg inftrument het bovenakkoort of de bovenftem geeven, en aen een hoog het onderakkoort of de onderftem. t." Renvoi,
|
||||
Ss6 Lyst van KonstwoordeiI.
Renvoi, Overwyzer, noemt men een willek<su-
righ teken, dac aenwyft, waer men weder begin-
nen moet. Zie Dal Segno.
Repercussio , Repercussion. Noemt men eene meenigvuldige herhaeling van de zelve klan-
ken.
Repetatur. Zie Reprife, Repetition, Herhaeling; dus noemt men de proeve, die men in het afzonderlyke van een ftuk
neemc, eer men het in het openbaer fpeelt.
Repetizione. Zie Reprife. Replica, Replique, Antwoort; zegt zoo veel als oftaef; want men neemt by een akkoort het
oftaef om te antwoorden. Dit woort vindt men
ook voor Reprife. Zie ook Reponfe.
Re pons e, Antwoort; dit heeft plaets in eene Fuga, daer de tweede party antwoort, met den
zelven of eenen anderen zang.
Reponsorio, Repons. Eene foort van dubbele koorzang in de Roomfche Kerk gebruikelyk,
Rep os, Ruft; is eene foort van befluiteener PmW?, min of meer volkoomen.
Reprise, Herhaeling. Zie §. 32. - Requiem, Zielmis. Resonnance, Weerklank. Resonnant. Noemt men den buik of het hot van een fpeeltuig.
Responsorium. Zie Reponforio. Rester. Zie Softenuto. Rhytmica, Rhytme. Dus noemt men de overeenkoomft, die 'er is tusfchen den tyt, die
'er verloopt in het fpeelen van onderfcheide noo;
ten. Men gebruikt ook dit woort, om Muziek
op profe of onrym aen te duiden, welke naer de
kracht en lengte der lettergreepen is gefchikt.
Ricercate, Zie Reebercbe. RiVlTTAi
|
||||
Lyst van Konstwoorden. 337
Riditta. Zie Replica.
Riga, Righe. Zie Portee.
Rigaudon, Rigodon. Vrolykdans- offpeelltuk
in de maet van <£ of ?; het zelve heeft twee Re- prifen, Perioden van vier maetcn, begint met de laetfte noot der maet, en wordt veel Allegro of een weinigh Prejlo gefpeelt. Rinforzando, Verfterken. Zie Crefcenza.
Ripieno, Vervulling, wil zoo veel zeggen als
Tutti of Omnes. RIpresa. Zie Reprife.
Risentito, Aendoenlyk. Zie Paletko.
Risoluto, Risolutione, Oplosfen; naeme-
]yk eene Dijfonanre door eene Confonance. Risvegliato, Opgewekf, Levendigh; hct te-
gengeftelde van Languido, en dus Allegro moderato. Ritornello, Ritoornelle. Das noemt.
men het geen voor, tusfchen of na eene Aria of het Solo wordt gefpeelt. Rivolgimento , Rivoltare. Zie Renverftr
en Bajjo rivoltato. Rol. Zie Doubles.
Rolle. Noemt men de Parte van eenen Zanger
of eener Zangeres in de Opera. Romance, Lantzang ; in Gafeogne en Navarre
zeer in gebruik, waer van de Muziek eenvouwigli, doch zingende, en de woorden aendoenlyk zyn. Ronde. Zie Semi breve.
Rondeau. Muziekituk , dat eindigt zoo als bet
begint; beftaende uit twee , drie of meer deelen, waer van het eerfte altoos wordt herhaek, wes- halven boven de laetfte noot van het eerfte deel eene Generaele pauze of wel het woort Fin flaeu Zie §. 27. Ronde b. Zie Tondo en Bemol.
|
|||||
Y Ronde;
|
|||||
338 Lyst van Konstwoord'en.
Ronde de table, Tafel- of Dricklietje; waer
van het flotvaersje, aen het einde van ieder vaers, Chorus wordt gezongen. Rostrum. Zie Raftro.
Roulade. JNoemt men verfcheide nooten, waer
onder de zang maer eene lettergreep heefc. Rouwliet. Zie Klaegliet.
R u i m t E. Zie Spatio.
Rust. Zie Repos.
11 v s t T e k e n. Zie Paufa, Generaele pauze, Pau-
fa generalis, Point d'orgue, Point de repos en Si- lences. S Zie ook C en Z
S. Voor Siniftra manu.
S. Voor Solo.
Sacq_uei?oute. Zie Saquebute.
Salmo, Pfalm; deeze kan men fpeelen naer eene
{linger van omtrent 48 duimen, die tweemael voor eene coot flaet; op den tweeden flagh fpeelt men de leiding naer de volgende noot. Saltarella. Hier door wordc eene huppelende
beweeging, als in eene Forlane en Giga, aenge- duidc; de zelve is veel Allegro. Salterio. Zie PJalterion.
Salto, Saltus, Saltuatim, Sprong ; dee-
ze hceft in de Compofitie of famenftelling plaets, wanneer men van eenen klank naer eenen afgelee- genen fpringt, in plaets van langs de tusfchen ge- leegenen 'er naer toe te klimmen of af te daelen; men onderfcheidt de fprongen in regelmaetige en onregelmaetige, de eerften gaenop eene Confonance en de tweeden op eene Dijfonance; de laetften zyn voor de ftem moeielyk, en voor het gehoor met zoo acngenaem als de eerften. S a m E n-
|
||||
Lyst van Konstwoorden. 339
Samenklank. Zie Akkoort.
Samensteller. Zie Componitore, Compofitione
en Naturalijten. Samentrek. Zie Acolade en Accolade.
Samenzang. Zie Concerto, Duo en Sympbonia.
Saq^uebute. Zie Pofaune.
Sarabande. Zekere ftaetige Spaenfche dans, in
de maet van |, die met Caftagnettes wordt gedanft. Muziek , daer men dit woort by vindt, wordt Andante gefpeelt als 'er niets by ftaet. Saut. Zie Salto.
Sauter, Springen; men doet den toon fpringen,
by inttrumenten, die men door fterk blaezen een oftaef hooger doet klinken, gelyk de dwarsfluit, trompet en walthoorn. Saover. Zie Rifoluto.
Scalas, Toontafels. Zie §. 46 en 47.
Scene, Tooneel; plaets daer iets verbeelt wordt
gefchiedt te zyn, het zy ftraet, kamer &c Het Recitativo en de zang dienen te beantwoordea aen de plaets en den Perfoon, die verbeelt worden. Schalmei. Een zeer gemeen inftrument, dst
veel overeenkoomft heeft met de Hautbois, doeh een fcheller geluit geeft, en van onderen wyder is; het heeft dezelve vingergaten als eene Flauto bocca. Scherzando, Scherzo , Schertfende , Spot-
tende; met eenen luchtigen korten llreek of adem- ftoot by korte nooten. en Smorzato by de iange; de beweeging is veel Allegro. Schielyk. Zie Prefto, Men, Preftement, Pres.
tijjimo , Prefto prejto, Piu. Spedito, Stretto, Sw- bito, Tofta, Veloce, Velodjfimo, Viftamente, Vi- te, Viva en Volta. |
|||||
Y 2 SchietTO,
|
|||||
34° LYST VAN KoNSTWOORDENr
SCHIETTO, SCHIETTAMENTE, Een VOUWl'gh,- zonder fieraeden.
Schouwburg. Zie Tbeatrum. Schroef. Zie Vis en Vite. Schuiftrompet. Zie Pofaune , Sacqueboute, Saquebute en Trombone.
Sciolto, Los, Ongebonden, Enkelt; zonder Syncopes. Zie Libero.
Scolare, Leerling. S e , Zoo , Indien. Se place , Zoo of indien het behnegt.
Seconda, Tweede. Operafeconda, Tweede werk. Seconda, Seconde, Detwee; van die akkoorc zyn 'er vier foorten , als twee voor de opgaende
en twee voor de afgaende klanken. Zie §. 55
tot 58.
Secreet. Noemt men dat gedeelte van een or- gel, daer de pypen op Itaen, de regifters in zyn ,
en de wint, langs de kkppen , welke door de
toetfen worden geopent, in veele of weinige
overeenftemmende pypen gaet, naer maete 'er
regifters zyn aengehaelt.
Segno, Teken. Zie Dal' Segno. Segue, Volgt. Segue Allegro, Volgt Allegro. Semi breve, Halve korte of ronde wicte noot zonder ftaert.
Semi croma, Halve haeknoot of eene tweemael geftreepte zwarte noot.
Semi minima, Halve verminderde of zwarte noot met eenen ftaert.
Semi tono, Semi ton, Halve toon of beter halve klank ; is eigenlyk drie vyfde van eenen
heelen. Zie §. 44 en 45.
Semplice, Eenvouwigh, Enkelt; zonder partyen of fieracderi.
|
|||||
Sempre,
|
|||||
Lyst van Konstwoorden. 341
Sempre, Aliyt. Sempre mai, Maer altyt of aK
toos. Sempre piano, Altyt zacht; dac is het ge- heele fluk door, daer het by ftact. Sensible. Noemt men de zevende root of 7n-
leider der op- of afgaende tronen, die het htfluit als doet voeltn; B is de fenfible \ an den opgaen- den C toon ,gelyk 00k van den af^aenden A toon. Zie §. 47. Senza, Zonder. Senza Violini, Zonder fioolen,
Septieme, Skptima. Zie Settima.
Seq^ue. Zie Segue.
Seq^uensa. Een zang der Roomfche Kerk.
Serenade, Serfnate, Serenaia. Nacht-
muziek, die men wel eer gewoon was ondtr de venders van ieman s (laepvertrek te houden. Serinette, Draeiorgeltje, waer mede men de
kanaryvogeltjes leert; het zelve is voorzien van een trommeltje , om de toetsjes, naer de daer op geftelde ftukjes, te doen beweegen; daer zyn 00k diergelyke orgels, die vry groot zyn, en waer op men zeer goede flukken heeft. Serpente. Dus noemt men eenen boom, die
vier bogten heeft, en de gedaente eener flang, hebbende zes vingergaten ; hy wordt met een montftuk geblaezen, en is zoo laeg van klank als eene Contra bajfo. Serpentino. Eene kleine foort van Serpente.
Sesquialtera , Een en een halve klank. Die
woort heeft men 00k gebruikt om maeten van drie deelen aen te duiden. Sesta, De zes; van dit akkoort zyn 'er vier foor-
ten, als twee voor de opgaende en twee voor de afgaende klanken. Zie §. 55 tot 58. Settima, De zeven; van dit akkoort zyn 'er vior
foorten, als twee voor de opgaende en twee voor de afgaende klanken. Zie §, 55 tot j8. |
||||
34^ Lyst van Konstwoordek.
|
|||||
Seul. Zie Solo.
Sexta. Zie Scjta.
Sfuggito, Oncwyken. Cadenza Sfuggita , Ont-
wceken befluit; men oncwykt het befluit, wan- neer men op den Inleider eenen triller flaet, en dan ophoudt, of wel, in plaets van de befluit- noot, eene andere fpeelt. Si, Men. Si volti, Men kecre om, naemelyk het
blat. Het is ook een klanknaemin plaets van B. Zie §. 2. SlCILIANA, SlCILIANO, SlCILlENNE , Sici-
liaenfche Herdersdans; foort van Giga in de
maet van * of 5, doch veel langzaemer, omtrent
Andante.
Sieraeden. Zie Brodderie, Coloratura, Fioretto en Notes de gout.
Sierlyk. Zie Adagio. Signes. Z'e Segno. Signora, Mevrou. Signore, Heer. Silences. Zie Pan fa. Simphonia. Zie Sympbojiia. Simple. Zie Semplice. Sincopa. Zie Syncope. Sinistra manu, Sinistra, Linke hant. Zie Dextra.
Si no, Tot hier toe, Einde. S! r k e l. Zie Halve en Heele Jirkel. Sist em a. Zie Syftema. Sixta, Sixte, Sixieme. Zie Sefla. Sleep. Zie Tirata. Sleeper. Noemen zommige de drie nootjes in §. 28. befchreeven.
Sleutel. Zie Cbiave en Clef; als mede Armer la clef.
Slissato, Gefleept. S. M.
|
|||||
——«—
|
|||||
LvST VAN KOSSTWOORDEK. 343
S. m. Voor S'nifira manu.
Smaek. Z;e Gv/io, Gout en Gujtofo. Smertelyk. Zie Dolorofo en Stentuto. Smorz-.to, Uitgeooofc, wil zeggen , dat men den ftreek of adem zoo moet verminderen, dat de
klank zacht veruwynt. Zie Becrejcenza.
Snaer. Zie Cor da en Coanterelk. Snellen. Zie Pizzicato. So ave, Soavemente, Aengenaem, zacht en lieflyk. Zie Gratiofo.
Socgeito, Onderwerp, dat men wil uitbreid?n; het beukent 00k woorden , daer men Muziek
op maekt.
Sol. Klanknaem, in plaets van G. Zie §. 2. SOLFEGGURE, SoLFARE, SoLFIZARE, SOL-
mtsare, Solfier. Zingeri met de naemen
der nooten. Sollecito, Penaeuwt, Angftigli; dekorte noo-
ten dienen fterk en kort afgeitooten te worden, en de lange Smorzato gcfpeek; de beweeging zai omtrent Andante zyn. Solo, Alleen. Violino folo, Fiool alleen. Een
Muziekftuk,dat deezennaem draegt,is zcer door- werkt, en heeft eenen eenvouwigen bas; hct^ts eene foort van Monodia. Sonata, Sona, Sonatina. Muziekftuk of
llukje, waer van het Accompagnamento eenvouwigh is, om bet voornaeme inftre~ent beter te konnen booren. Sono, Son , Klank; een heele wordt in vyf, en
een halve in drie deelen gedeelc. Zie §. 44 en 45-
SoNORE,Welluidende; dus npemt men het geene
eenen goeden,fterken en aengenacmen klank heefc Sons aigus, Scherpe of Hooge klanken. Sons graves, Laege klanken. Y4 Sons
|
|||||
LVST VAN KONSTWOORDEN.
|
||||||||||||||
344
|
||||||||||||||
Sons intense s. Zie Intenzione.
Sons nourris, Zie Nourrir.
Sons re misses. Zie Remiffione.
copra, Bovcn. Difopra, Van boven. Nellaparte
difopra, In de bovenfte party. Soprano. Zie Cantus.
Sordino, Demper, is doorgaens een kam van
hout of yvoor, met drie pooten, die langs open zyn ge/.acgt, om hern op den kam van eene fioal, alt of bas te konnen zetten, waer door het geluit wordt verdooft en verzacht. Zie Con fordina. Sospiro, Zucht. Zie §. 27.
Sostenuto, Sostenere, Ondcrfteunt, Onder-
fteunen ; hier door wordt aengeduidt, dat men den klank met de zelvekrachtzal ukhouden, het welk voornacmelyk by lange nooten plaets heeft. Sotto, Onder. Nella parte difotto, In de onderfte
party. Sotto voce, Onderrtem; dat is met eene laege
of zachte, op dat men de bovenftem wel kan hooren ,• het duidt omtrent het zelve als Mezza voce of Mezzo forte aen. Soupir. Zie Sofpiro.
Sourdine. Zie Sordino.
Sous-dominante. Noemt men de vierde noot
der op- en afgaende toonen ; F is derhalven de Sous■ dominants van den opgaenden C toon, en E die van den afgaenden A toon. Zie PL 4. Sous-mediante. Noemt men de tweede noot
der opgaende en afgaende toonen, D is derhalven de Sous-mediante van den opgaenden C toon, en G die van den afgaenden A toon. Zie PL 4. Men noemt de zelve 00k Sus-tonique. So us-ton 1 que. Zie Senfible.
Soutenir. Zie Softenuto.
Spat 10, Ruimte, tusfchen de Muzieklinien.
SPEDITOj
|
||||||||||||||
/
|
||||||||||||||
w.
|
||||||||||||||
«ll.. ' -
|
||||||||||||||
Lyst van Konstwoorden. 345
|
||||||
Spedito, Vaerdigh, Schielyk. ,
Speeler. Zie Executore, Croque note, Jouer a livre ouvert, Prattico, Racleur en Vifta. Speeltoigen. Zie Stromento en Injtrumens.
Spiccato, Onderfcheiden, duidelyk geftooten,
nict aen elkanderen gefleept, en dusnet en zonder fieraeden. Spinetto. Een klein Tafelklavefimbel, waer van
de fnaeren kort aen den kam worden aengeflaegen, men heeft ook een regifter op een groot klavcfim- bel, dat dien naem draegt. Spirituoso, Geeftigh; de beweeging is omtrent
Allegro moderato, en het ftuk heefc doorgaens veel overeenkoomft. met die daer Animofo en Vivace by wordc gevonden. Spottende. Zie Scherzando.
Sprong. Zie Salto, Capriole, Cavriola, Saul en
Sauter. Spur 10, Baftaert; dit wordt gebruikt om de ver-
groote akkoorden aen te duiden, en dus in plaets van Superfluo. Staccato. Zie Spiccato.
Staert der noot. Zie Virgula.
Staetigh. Zie Grave.
Stelling. Zie Pofition.
Stelpen. Zie Vis en Vitt.
Stem. Zie Voce, Stlto, Alto concertante, Bas-
dejjus, Baffo, Beffbtta, Borjtftem, Cantus, Comet, Concordant, Confeguente , Contra tenore , Deffu, Difcanto , Falfet , FauJJet, Fijtuleeren, Guida, Haut ■ dejfus, Haute ■ contre, Haute ■ taille, Mezzo, Soprano, Sotto voce, Superius , Taille, Tenore, Vocal, Voix en Vox Humana. Stemvorkje. Inftrumentje, waernaer deA der
klavefimbels wordt geftemc. Zie §. 84. Y 5 Stentato,
|
||||||
_ -
|
||||||
346 Lyst van Konstwoorden.
Stentato, Smertelyk; dus met een fterk geluk,
als iemant, die zyne fmerte uitfchreeuwt; hec heefc veel overecn!'oom(t met Dolorofo. Sterk. Zie Ajjai, F., F. F., F.F F , Forte, For-
tiffimo, Haut, Ptu, Mm, Mezzo en Tanto. Steun. Zie Appogiato en Inleiders.
Steuntje. Zie Ame.
Stilo, Styl ; wyze van componeeren of famen-
ftellen. Stip. Zie Tittel.
Stoccato. Zie Staccato.
Straetlietje. Zie [Vaudeville.
St reek met den ftrykttok. Zie Areata.
Streelende. Zie Lufingando en Affetto.
Stretto, Eng; het tegengettelde van Largo;
men vindt dit woort daerom ook in plaets van Prejto. Stroffa, Strophe. Zie Couplet.
Stromento, Speeltuigen. Zie Altfiool; Alto
viola; Apollon ; Arcileuto of ArcbilutO ; Arco; Barbaton; Bajjetto; Basfiool; Bajftns; Bajfono, Bas- fone of Bajfon; Bazuin; Bekfluit} Bekkens; Bom- bardo ; Braccio of Brazzo; Bucciana; Buik; Can- tarella; C.tjlagnettes; Cetara, Cetera of Cetra; Cjalumeau; Chanterelle; Cbevalet; Cbitarra; Cbro- nometre; Cimbalo; Cijtre; Clarinetto; Clarino; Cla- •uecimbalo; Clavicordo ; Clavier de gambe ; Collas- cione of Colacbon; Contra violone ; Corda; Coma* viufa; Cornet de cbajje; Cornettino of Cornet d bou- quin; Corno, Corno di caccia of Cor de cbaffe ; Cour- leau; Cymbales; Doedelzak; Draeiorgel; Drieboek; Dulcino; Dwarsfluit; Ecbelle; Epinette; Fagotto; Fifaro; Flageolet; Flautino; Flauto ; Flauto bocca, of Flauto dolce; Flauto piccolo ; Fluit ; Flute de Pan; Flute de tanbourin ; Flute douce of Flute & bee; Flute traverjisre; Guitarra of Guitarn; Hak- - bort; Hantfiool; Harmonometre; Harpat Harpe of Harp;
|
||||
Lyst van Konstwoorden. 347
Harp; Hambois ; Hautbois d'amour; Herdersfluit;
Herder spy p; Hobo; Jagtboorn; Kam; Keteltrommen; Klankmeeter;Klavefimbel;Klavoier;Knievedel of Knie- fiool; Koeboorn; Kromboorn; Lew£o; Lier; Lira; Lira da braccio; Li«£o; Lowe; L«it; Lutb; Lutrin; Ly- ra j Magada of Magaj; Mandolina of Mandore; Mono- cbordium, Monocordio of Monocborde; Mufella of Mu- /efte; Muziekleffenaer; Oboe; OSiavina ofOEtavine; Organo of Orgue; Organopiccolo; Orpbeon;Pandore en lutb; Pansfluit; Pantalon ; Parifono; Pau£en; Pavilion", Pedale ; Petite flute; Piccolo; Piffero; Piva; Pocetta of Pocbe; Ponticello; Pofaune; Po- Jitif; Pfalterion of Pfalter; Quart fagot; Ravale- ment; Refonnant; Sacqueboute; Salterio; Saquehute; Scbalmei; Scbroef; Scbuiftrompet;Serinette;Serpen- te; Serpentino; Snaer; Spinetto; Stelpen; Stroovedel; Strykftok; Suffolo; Syter; Tafelklavefimbel; Tam- bour de basque; Tambour de Biscaye; Tambourin de Provence; Tajto ; Tbeorba; Timbale; Toets; Tra- vel-fo; Triangel; Trom; Tromba; Trombone; Trom- pet; Trompette marin; Trompboorn ; Tympano of Tympanum; Tympanon; Tympany; Tylmecter; Ventre; Vielle; Viola of Viole; Viola bajfo; Viola da braccio; Viola a"amor of Viole d'amour; Viola di bardonne; Viola di gamba of Viole de gambe; Vio- lelta; Violino; Violoncello; Violone; Vis; Vile; Voetklaiaier; IValdbautbois; Waldboom ; Zakfiooltje; Zakpyp; Zufolo. Stroovedel. Noemtmen een fpeeltuig van eeni-
ge plankjes, die op twee touwtjes leggen, in de gedacnte van eene ladder, op welke met ftokjes, waer aen ronde houte knopjcs zyn, wordt geflae- gen. Zie ook Ecbelle. Strykstok. Zie Arco, Areata, Col' arco, CA
legno, Con I'arco en Legno. Stuk. Zie Pezzo en Piece.
S t u u r s.
|
||||
348 LYST VAN KONSTWOORDEN.
St ours. Zie Brufco.
Styl. Zie Stilo.
Suave. Zie Soave.
Sub. Zie Sotto.
Subito, Schielyk.
Suegliato, Vrolyk, Opgewekt. Zie Allegro.
Suffolo. Zie Zufolo.
Sujet. Zie Soggetto.
Suonata. Zie Sonata.
Suono. Zie Sono.
Superfl;uo, Superflue, Overtollige of Ver-
groote. Zie §. 55: en j<5. als mede Spurio. Superius, Bovenftem. Zie Difcanto.
Super octaef. Regifter in een orgel.
Supposition, Onderftelling. Note par Suppofi-
tion, worden genaemt die nooten, welke geene telnooten zyn, en alleen tot leidingen dienen. Zie §. 9. waerom zy in de Harmonia 00k Dijfo- nance! moogcn weezen. Sus-dominante. Dus noemt men de zesde noot
van den toon, A is derhalven de Sus-dominante van den opgaenden C toon , en C die van den afgaenden A toon. Zie PI. 4. Suspension, Opfchorting; deeze heeft by de
akkoorden plaets, en beftaet daer in, dat de bo- venftem noch een weinigh tyts in het voorgaende akkoort blyft, terwyl de onderftem reets een an- der heeft aengevangen; by de voorflagen gefchiedc zulks. Sus-toniqjje. Das noemt men de tweede noot
van den toon waer uit men fpeelt, D is derhalven de Sus-tonique van den opgaenden C toon, enG die van den afgaenden A toon ; men noemt d,e zelve 00k Sous ■ mediante. Symphonia, Symphonie, Samenzang ; dus
noemt men een ftuk voor verfcheide inltrumenten, daer
|
||||
Lyst van Konstwoorden. 349
daer veel Melodia en goede Harmonia in is; eene
Sympbonia wordt tans, in plaets van eene Oliver- lure, tot het openen van een Concert gebruikc. Syncope, Deel- of Breeknoot. Zie §. 14, 28
en 30. Systrma, Systeme, Regelrnaetighfamenftelfel.
Syter. Zie Guitarra.
T
T. Voor Tenore of Taille; als 'er 1 by ftaet be-
duidt het hooge of eerfte, en 2 laege of tweede. Men vindt 00k eene T. voor Tutti. t. of tr. Voor Trillo. De Franfchen gebruiken
een enkel kruijje. Zie §. 29. Tablatura. Eene verouderde manier om Mu-
ziek met letters te fchryven, die de fnaeren en de vingers aenweezen, waer mede zy moeften worden befpeelt, of wel de toetfen van het kla- wier ; de lengte van iederen klank werd door nooten, tusfchen de twee bovenfte der vyf linien geftelt, aengeduidt. Tace, Tacet, Zwygen ; dit wordt gebruikt,
wanneer een of meer ftemmen, eene der afdee- lingen van eene Sympbonia of ander Muziekftuk, niet zullen mede fpeelen, derhalven vindc men Adagio tacet £fc. Tact, Tact us. Zie Battuta.
Tafelklavesimbel. Zie OBavina en Spi~
netto. Tafellietje. Zie Ronde de table.
Tagliato. Zie C.
Taille, Taigla. Zie Tenore.
Tambour de basq_ue. Deeze beftaet uit eenen
hoepel van eene hant breet, waer over een trom- melvel is gefpannen , en welke hoepel met rin- ktls
|
||||
35° Lyst van Konstwoorden.
kels is voorzien, men flaet en wryfc 'er met den
middelften vinger der rechce hant op, die men aen de tong wat vochtigh maekt, terwyl men hem met de linke vafthoudt. Tambour de Biscaye. Een diergelyk inftru-
ment als een Tambour de basque, maer met bellen en rinkels. Tambourin de Provence. Is een vry lang
trommeltje, waer op met eencn trommelftok door de linke hant wordt geflaegen , terwyl met de rechte op een bekfluitje, dat, aen het onder ein- de, twee vinger gaetjes boven, en een onder voor den duim heefc, wordt gefpeelt. Tamijurino, Tambourin, Trommeltje; een
luchtige dans, in de maet van |, de beweeging is Allegro ajjai of wat Prejlo; het heeft twee re- prifen, ieder van vier, acht of twaelf maeten, en begint gemeenlyk met de halve maec, de bas doet 'er het zelve in als het trommeltje by het fluitje, naemelyk den zelven klank geduurigh herhaelen. Zie Tambourin de Provence. Tanto, Zeer, Veel, Sterk. Zie Allegro ma non
tanto. Tardo, Traeg; dus langzaem. Zie Largo.
Tastatura. Dus noemt men een voorfpel op
een klavefimbel of orgel, om te hooren of het wel geftemt is. Tasto, Tasti, Toets, Toetfen.
Tasto solo, Enkele toets; duidt aen, dat de
bas, op hetklawier, met de linke hant, en alleen met eene toets voor iedere noot, moet worden gefpeelt; zommige voegen 'er, op het klavefim- bel fpeelende, het o&aef by, om den klank wat te verfterken. Tat to. Zie Battuta.
*~ Teder.
|
||||
LYST VAN KONSTWOORDEN. 351
Teder. Zie Affetto, Affettuofo, Pajfagt chroma-
. ticque, Tendrement en Tenerezza. Te Deom laudamos. LofzaDg in de Kerken
gebruikelyk, Tegen. Zie Contra.
Tegenpunt. Zie Contra punto.
Tegenstelung. Zie Contrafie en Oppofition.
Teken. Zie Segno, Armer la clef, Bemol, Bemo-
lifer, Bequarre, B mollare, B quadro, Carabine de Mufique , Diefe , Diefer, Figura , Figure mute, Paufa, Prefa, Prife, Quadrato, Renvoi, Signes, Silences en Tondo. Telnoot; deeze is de voornaemfte, en de eerfle
en derde der halven. Zie §. 9. Lourer en Wh- felnooten. Tema. Zie Tbema.
Temperamento , Temperatur, Tempe-
rament, Temperatuur , Tempering; deeze heeft op het onvolkoomen klawier plaets. Zie §. 45 en 61. Tempi di buona, Goedetyt; dus wordt deeerfle
en derde telnoot der maet of deeling genaemt, welke een welluidend akkoort dient te hebben. Tempi di mala, Quaede tyt; dus noemt men
de tweede en vierde telnoot der maet of deeling, welker akkoort wanluidende kan zyn. Tempo, Tempus, Tems, Tyt; in welken iedere
telnoot, en gedeelte der zelve, wordt voorge- draegen. Zie §.7, 14 en 15. Dit woort wordt derhalven 00k in plaets van Menfura gebruikt. Tempo comodo, Gemakkelyke tyt; het wil
zeggen op uw gemak, niet te haefligh , het ftuk zelve zal het u wel wyzen. Tempo di minuetto. Zie Mimetto.
Tempo giusto. Zie A tempo.
Tempo maggiore, Groote tyt of maet; be-
ltaende
|
||||
352 Lyst van Konstwoorden-
flaende uit verminderingsnooten, waer van dewitte
met eenen ftaert de telnoot is. Zie §. 4 en 12.
Tempo minore, Kleine tyt of maet; beftaende uit gemeenenooten , waer van de zwarte met
eenen ftaert de telnoot is. Zie §. 4 en 12.
Tempos binarium, Gelyke tyt; met twee tel- nooten in iedere maet. Zie §. 14.
Tempus ternarium, Ongelyke tyt; met drie telnooten in de maet. Zie §. 14.
Tendrement. Zie Tenerezza. Tenerezza, Tederlyk. Zie Affetto. Tknore, Tenor, Teneur, Taille. Man- nenftem; deeze is een o&aef laeger dan de Vrou-
wenftem of Difcanto. Zie §. 5.
Tertiaen. Regilter in een orgel. Terza, Terzo, Derde. Opera terza, Derde werk. Violino terzo, Derde fiool.
Terza, De drie; van dit akkoort zyn 'er vier foor- ten, als twee voor de opgaende en twee voor de
afgaende klanken. Zie §. 55 tot 58.
Terzetto, Eenc kleine Trio ; of ftuk voor drie' ftcramen.
Testo, Textus, Texte, Text; hier door verltaet men woorden, waer toe men Muziek
maekt.
Text. Zie Tejlo, Tenia en Tbema. Theatrom, Theatre, Schouwburg , T00- neel; plaets daer men de Opera fpeelt. Zie 00k
Seine.
Them a, Text of Kort voorftel, dat men wil uit- breiden.
Theorba. Speekuig met acht fnaeren, datveel overeenkoomft beeft met eene Leuto, doch groo- ter is, het wordt gebruikt tot het Accompagna- mento , en daerom vindt men Theorba voor Bajfo continuo, zommige noemen 00k een Apolten, Tbeorba. Theorico, |
||||
Lyst van Konstwoorden. 353
Theorico, Theoricien, Befchouwer, noemt
men eenen Muziekkundigen. Zie §. i.
Thesis, Neerflagh; eerlte deel der maet. Threnodia, Treurliet. Tierce. Zie Terza. Timbale. Zie Tympany. Timoroso, Vreesacbtigh; dus met eenen te nigh houdenden en ftootenden ftreek of adem, als of men van vreeze beefde,de beweeging zal omtretit Andante of Allegro moderato zyn. Tirata, Tirade, Sleep; dus noemt men de nooten, die na elkanderen volgen, en enkel, of twee en tweetegelyk op-of nedergaen, en in eenen ftreek of ademftoot of ook wel in verfcheidene worden gefpeelt; dikwils is de eene ook langet dan de andere. Tittbl. Zie Punto, Point, Pointer en Puntato. Toccata. Noemt men een ftuk voor het klawier; daer dan de rechte hant, en dan de linke werkt, of den zang heefc. Toccatino. Eene kleine Toccata. Toeneemende. Zie Crefcenzi. Toets. Zie Tafto, Pojition, Tafiatura, Tajto fold en Toucbe.
Tondo, Ronde; dus noemt men het Moltekeri Of Teken van Verlaeging, dat zommige den naerri van ronde b geeved , in tegenftelling van de vier- kante b, die door de Franfchen Bequarre wordt genaemt. Zie Bemol. T6neel. Zie Tooneel. Toniq^oe. Zie Principale. Toko, Tonus, Ton, Tdon. Zie Genus. Bit woort wordt veel doch quaelyk gebruikt voor Sono. Zie §. 35. en ook Camera , Comettoon en Stem- wrkjt. Z Tobsr.
-
|
|||||
/
|
|||||
354 Lyst van Konstwoorden.
|
|||||
Toon. Zie Tono, Camera, Chromatico, Cornettoon,
Detonner, Diatonico , Duro , Entonner, Genere, Genus, Modus, Mol, Semi tono en Stemvorkje. Tooneel. Zie Tbeatrum, Acteur, ASlrice, Opera
en Scene. Toontafels. Zie Scalas.
Tosta, Gaeuw, Schiclyk; doch geen Prefto, om-
trent Allegro ajfai. Touche. Zie Tafto.
Tour nee. Dans, in de maet van ^; de bewee-
ging is Allegro ajfai. Tournkz. Zie Volta.
Tcus, Zie Tuiti.
Traeg. Zie Tardo.
Tranquillamente , Tranq_uillement,
Bedaertj niet te haeftigh noch te iterk; omtrent
Andante.
Transition, Transitus, Overgang, van eencn klank tot eenen afgeleegenen, of van den
cenen toon in den anderen, door middel van eenige
aengenaeme willekeurige klanken. Zie ook Paffa-
gio.
Transpositio , Transposition, Overbren- ging. Zie §.51.
Trap. Zie Degri en Grado. Travailler, Werken; zegt men vaneeneftem, die veele nooten zirjgt of fpeelt, in den zelven
tyt, dat eene andere 'er weinige voordraegt.
Traverso, Dwarsfluit. Zie Flauto. Tre, Drie. Sonata a Tre, Muziekftuk voor drie ftemmen , waer van de bas eenvouwigh is.
Trek pen. Zie Lynpen. Tremblant. Zie Flattement. Tremblement. Zie Trillo. Tremblement brise, Gebrooken triller. Zie §• 29.
Tremble-
|
|||||
LVST VAN KoNSTWOORDEN. 355
Tremblement jette, Geworpen triller. Zie
§• 29.
Tremulant, Bceving. Regifter in een orgel. Tremulo, Tremolo, Tremolante,Tre- mante. Zie Tremblant. Nu en dan vindc men
het 00k voor Trillo.
Treurigh. Zie Mejlo. Treurliet. Zie Tbrenodia. Triangel, Driehoek,- een inftrument, gemaekt van eene ronde yzere roede, die driehoekigh is
geboogen, en hangt aen eenen ring, welke mec
de linke hant wordc gehouden, terwyl men met
de rechce, waer in men eenen yzeren priem heeft,
tegen de binnen zyden flae:, aen zommige hangen
00k drie of vier yzere ringe'n.
Trias harmonica, Triade harmoniq_ue, De overeenftemmende drie of hec volmaekt ak-
koort; naemelykgrontklank of prieme, de groote
drie en vyf; by voorbeelt, C E G.
Triller. Zie Trillo, Cadence brifee , Cadence jettee, Tremblement, Tremblement brife", Tremble-
vient jette en Tremulo.
Trilling. Zie Vibration. Trillo, Triller. Zie §. 20. Trio. Muziekftuk voor drie ftemmen, waer in de bas alleen tot onderlteuning dienc, en de twee
bovenitemmen tegen eikandcren werken.
Tkioolen. Drietjes; zyn drie nooten, die voor eene heele of halve teinoot koomen. Zie §. 10
en 29.
Triple, Tripla, TripoLA, Tripula. Maec van drie telnooten.
Triple croche, Drievouwige haeknoot; eene zwarte, die driemael geftreept is.
Triton, Tritono, Drieklank, is eigenlyk de groote vier; daer is 'er maer eene naturelle in hat
Z 2 oftaef,* |
|||||
1
|
|||||
35^ Lyst van Konstwoorden.
c&aef, naemelyk F B. Zie §. 53. en PI. 5.
fig. 1. a!s mede Qjiarta. Trom. Zie Tympano.
Tromba. Zie Clarino.
Trombone. Zie Pofaune.
Trommeltje. Zie Tamburino en Tambourin de
Provence. Trompet. Zie Clarino, Bicinium , Bucciana,
Clarinetto, Fanfare, Pavilion, Pofaune, Sacqueboute, Saquebule, Tromba, Trombone en Trompette marin. Trompette marin. Een lang final inftrument,
met eene fnaer, waer van de kam maer met eenen poot draegt, het wordt met eenen ftrykftok en den duim der linkc haot befpeelt, en geefc door het trillen van den kam byna het geluit van eene trompet. Tromphoorn. Zie Cornettino.
Tronco, Afbreeken ; zegt men van lange nooten,
die men met uitgehouden wil hebben, maer met eenen korten ftreek of adem afgeftooten ; dit is goet om droef heit, vrecze en verlangen uit te drukkcn, maer kon beter door Paufas en Notes pointes aengewee'zen worden. Troppo. Vcel. Zie Allegro ma non tanto.
T. S. Voor Taftofolo.
Tusschenspel. Zie Intermezzo.
Tusschenspraek. Zie Recitativo.
Tusschenwytte. Zie Jntervallo.
Tutti, Alle, Alletefamen; dit volgt mfolo.
Twee, Tweed e. Zie Seconda , Deux , Dua,
Duetto, Duo en Tempus binarium. Tweemael. Zie Bis.
Tympano, Tympanum, Trom, by Krygstroe-
pen in gebruik. Tympanon. Zie Pfalterion.
Tympany, Keteltromrcen; de eene wordt eene
kleine
|
||||
1
Lyst van Konstwoorden. 357
kleine quart hopger geftemt dandeandere, en zy
dienen tot bas by dc trompetten.
Tyt. Zie Tempo, A tempo, Cattivo tempo, Tempi di buona, Tempi di mala, Tempo comodo, Tempo dl
minuetto, Tempo giujto, Tempo maggiore ,■ Tempo
minore, Tempus binarium , Tempus termrium en
Valeur.
Tytmeeter. Zie Cbronometre. U
Uitgerreidt. Zie Largo en Largstto.
Uitgsdooft. Zie Smorzato. UlTGESTREKTHEIT. Zie EtetldllB.
Uithouden. Zie Sojtenere, Rejler en Soutenir,
Uittuekkers. Zie Concertiften. Uitvoerder. Zie Executore en Prattico. Uitwerking. Zie Effet. Una, Gelyk; de een niet voor den ander. Undecima. Akkoort van elf klanken, ofdever- dubbelde Quarta. Zie §. 58.
Unisono, Unisonus , Unison, Eenklank; noemt men dien, welke met eenen anderen van
gelyke hoogte is; als men dit woort in de Partitura
vindc onder de tweede fiool, duidt hetaen, dat
zy met de eerfte zal fpeelen; ftaet bet onder de
eerfte,zalde zelve den zangvan de D if cant volgen.
Univoq_ue. Eensluidende ; dus noemt men alle o&aeven. Zie Otlava.
Un poco, Un peu, Een weinigh. Zie Poco. Ut. Klanknaem , in plaets van C. Zie §. 2. ea Do.
V
V. Voor Violino.
Vaerdigh. Zie Pronto en Spcdito,
|
||||
358 Lyst van Konstwoorden.
Vaers. Zie Couplet, Refrain e» Stroffa.
Valeur, Valore; Waerde, Lengte of tyt van duuring der nooten. Zie Tempo.
Valsche. Zie Falfa en Faux. Van. Zie Del en Di. Van het. Zie Da en Dal'. Variatio, Variazione, Va riatioN) Veran- dering; deeze heeft plaets, wanneer de telnoo-
ten, die den zang uitmaeken, op eene andere wy-
ze worden gefplitft of verdeelc.
Vaudeville, Straetlietje; uic verfcheide vaerzen beftaende, zeer ecnvouwigh, op dat het van een
ieder zoude konnen worden gezongen.
Veel. Zie AJfai, Molto, Tanto en Troppo. Veloce, Velocemente. Zie Prefto. Velocissimo, Velocissamente. Zie Pres- tijjimo..
Ventre, Buik, van een inftrument; ook het ge- deelte der fnaer, dat by derzelver trilling hec
verfte van haer ruftpunt gaec.
Verandering. Zie Variatio. Verboodene. Zie Probibito en Vietato. Verdubbelingsnooten. Zie Croma. Vergroote. Zie Superftuo en- Spurto. Verhael. Zie Recitativo. Verheuging. Zie Rejouijfance en Dilettamento. Verhoogen. Zie Intenzione. Verkleinde. Zie Diminuto en Diminutions. Verkorting. Zie Abhreviatura. Verminderde. Zie Minima. Vermin deringsnooten. Zie Minimi. Versiert. Zie Fioretto, Fleuri en Florito. Versterken. Zie Intenzione, Renforcer en Rin- forzando.
Vertatur subito,Verte subito. ZteVolta. Vervolling. Zie Ripieno, Verwoet. Zie Furiofo. Ver-
|
||||||
v^ ***. #%
|
||||||
. .■ ■ ■
|
||||||
Lyst van Konstwoorden. 359
Verzachten. Zie Adoucir.
Verzeller. Zie Accompagnateur % Accompagna-
memo en Accompagnement.
Verzetten. Zie Demancber. Verzwakken. Zie RemiJJione. Vibration, Trilling, van iets dat geluic geeft. Vielle. Zie Lira. Vier. Zie Quarta, Ottupla, Quadro en Quarto,
Vierkantk b. Zie Biquarre. Vierkante noot. Zie Breve. Vietato, Verbooden. Intervallo vietato, Ver- boode intervallo of akkoort.
Vie. Zie Vivace. VlGOROSO, VlCOROSAMEHTEj VlGOUREU-
sement, Krachtigh; dus met een fterk geluit.
Villanella , Villanelle. Boeredans of
deuntje , eene foort van Ciacona in de maet van | of |, de beweeging is doorgaens Allegro ajfai. Vinette, Vinate, Drinkliet.
VlNGERZETTING of V 1HG ERLE1DIN G. Zie
Applicatura.
Viola, Viole. Zie Alto viola. Dit woort wordt
ook gebruikt in plaets van Lira. Viola basso, Basfiool; inftrument met vierfnae-
ren, wel eer was zy met banden voorzien, tans is zy zonder banden, als de Violoncello, die men ook Basfiool noemt. Zie §. 59. Viola da braccio. Zie Alto viola.
Viola d' amor, Viole d' amour. Fiool
met zes yzere of kopere fnaeren , die met eenen ftrykftok als eene Fiolino wordt befpeelt. Men hetft 'er ook met zes darmfnaeren en onder de toets zes kopere, die Unifono of o&aef met de bovenfnaeren zyn , en dienen om het geluit te verfterken. |
|||||||||||
Viola
|
|||||||||||
Z4
|
|||||||||||
360 Lyst van Konstwoorden.
Viola di bardonne. Eene groote Basfiool,
die tot 44 fnaeren hceft.
Viola di gamba, Viole de gambe, Knie- vedel, Kniefiool, met 6 of 7 darmfnaeren, zom-
rnige houden deeze voor de rechte Basfiool van
de Violino.
Violetta, Kleine fiool, die een oQaef hooger is dan de Violino.
Viol 1 no, Hantfiool; waer op deeerfte Item wordt gefpeelt. Zie §. 59,
Violoncello. Zie Violabajfo. Ditwoort wordt 00k gebruikc voor eene kleine Basfiool, met vyf
of zes fnaeren.
Viol one. Zie Contra bajjo. Virgula, Virgule, Staert der noot. Virtuoso, Virtodioso, Virtuosa, Mu- ziekant of Meefter of Meefteresfe der Muziek.
Zie §. 1.
Vis, Schroef of Stelpen,waer mede men de fnaeren op inftrumenten fpanc.
Vista, Gezicht. A prima villa, Op het eerfte gezicht. Zie jouer d livre ouvert.
Vistamente, Visto. Zie Prefto. Vite. Zie Prefto. De Italiaenen noemen dus 00k eene fchroef of ftelpen. Zie Vis.
Viva, Vivo. Zie Prefto. Vivace, Levendigh; dat is noch fchielyk noch langzaem , omtrent Allegro rmderato, het ituk
heeft doorgaens veel overecnkoomft met die,
waer by men Animofo en Spirituofo vindt.
Vivacemente, Vivamente. lets langzaemer dan Vivace.
Vivacissimo, Zeer Levendigh, en dus wat veel Allegro.
V1 vissimo, als vivacijjimo. Vleiende. Zie Lufingando. Vlucht.
|
||||
'
|
||||||||||||||||
"
|
||||||||||||||||
^'"
|
||||||||||||||||
-
|
||||||||||||||||
Lyst van Konstwoorden. 361
Vlucht. Zie Fuga, Fuga doppia en Fuga per
arfin ed tbefin.
Vocal. Mufique vocale, Muziek voor Menfchen ltemmen; deeze kon als die voor de Waldhoorns
gefchreeven worden. Zie Corno.
Voce, Stem, van een MeDfch. Voce Jala, Dc Menfchen ftem alleen. Zie Vocal.
Voeden. Zie Nourrir. Voetklawier. Zie Pedale. Voix. Zie Voce. Vol. Zie Pieno en Plein-jeu. Volgt. Zie Segue en Seque. Volkoomen. Zie Perfetto en Parfait. Vols pel. Zie Plein-jeu. Volta, Volti, Voltasubito, Keerom, Keer fchielyk om ; naemelyk het blac, dacr bet
op ftaet.
Voorkooming. Zie Anticipatione. Voorslagh. Zie Port de voix, Appogiaio en CouU.
Voorspel. Zie Intrada , Ouverture , Preludio, Prologue, Recbercbe, Ricercate en Tajlatura.
Vox Humana, Menfchen ftem. Regifter in een orgel.
Voys. Zie Wyze. Vreesachtigh. Zie Timorofo. Vrolyk. Zie Allegro, Allegretto, Allegrino, Allegro ajjai, Allegro e prejlo, Allegro ed andante.
Allegro ma non tanto, Allegro moderato, Allegro
molto, Al piu allegro, Dilettamento, Gai, Gaye-
ment,Joyeux, Men, Molto allegro, Piu, en Sue-
gliato.
Vrvheit. Zie Licence en Libero. V. S. Voor Volta fubito. V. V. Voor Duo Violino. Vyf. Zie Quinta, Quintetto en Quints. 'Zj W.
|
||||||||||||||||
362 Lyst van Konstwoorden.
W
Waerde. Zie Valeur.
Waldflaut. Zie Holpyp. Waldhautbois. Zie Hautbois d' amour. Waldhoorn. Zie Corno en Pavilion. Wangeluit. Zie Cacophonie. WANLUIDEND AKKOORT of SAMENKLANK.
Zie Dijfonance, Dijfonance majeure en Dijfonance
mineure.
Wanstemmigh. Zie Difcordo. Weerklank. Zie Ecco en Refonnance. Weinigh. Zie Poco en Un poco. Welluidende. Zie Harmonieux, Confonance, Eupbonia en Sonore.
Werk. Zie Opera en Oeuvre. Werken. Zie Travailler. Wintlade. Zie Secreet. WlSSELHOOTEN. Zie Telnoot.
Witte noot. Zie Bianca, Blanche en Minima.
Wyze, Zang van een liet, Zie Air en Melodia. Z Zie ook S
Za. Klanknaem, voorbmol, in de Plain -chant,
gebruikelyk. Zacht. Zie Dolce, Adagio, Adoucir, Bas , Con-
dolcejfa, Dolcemente, Doux, Mezzo, Mol , Pia- nijfimo, Piano, Piu, Sempre, Suave en Sotto voce. Zakfiooltje. Zie Pocetta.
Zakpyp. Zie Mufella.
Zang. Zie Canto, Atteur, Adrice , Anthems,
Antienne, Aria, Ariofo, Baritono, Bajftjla, Ber- geries, Bourse, Brunette, Camera, Conor de, Can* cherizante, Canon, Canone cancberizato, Cantabile, Cantata, Cantatillt, Cantatrice, Cdnticinium, Cantico,
|
||||
Lyst van Konstwoorden. 363
Cantico, Cantio, Cantore, Cantus, Cantus planus ,
Canzone, Canzonetta, Carillon, Caftrata, Cavata, Cavatine , Cbanfon , Cbant, Chanteur, Cbantre, Chorijle , Compieta, Concerto, Couplet, Dialogo> Duo, Executore, Filer , Hymnus , Inno , Inter- mezzo, IJleJto, Loure , Melodia, Modulatio, Mo- nodia, Motetto, Ode, Opera, Operetta, Orato- rium , Pajlorale , Periode , Pbrafe, Plain -cbant, Prattico, Recit, Recitante, Reponforio, Romance^ Seine, Sequenfa , Sotfeggiare, Solo, Sympbonia, en Te Deum laudamus. Zeer. Zie AJJai.
Zes. Zie Se/ito, Seatfa en Sixta.
Zeven. Zie Settima en Septiime.
Ziel. Zie ./fan.
Z1 el mis. Zie Requiem.
Zielroerende. Zie Affettuofo.
Ziffrare, Befyferen. Bajfo Ziffrare, Befyferde
bas of Bajjo continuo; waer boven de akkoorden door fyfers zyn aengeweezen. Zie §. 113. Zingende. Zie Concertante.
Zinscheiden. Zie PonSiuer.
Zonder. Zie Senza.
Zucht. Zie Sofpiro en Soupir.
Zufolo. Zie Flageolet.
ZWaermoedigh. Zie Adagio pefdnte en Gravi.
Zwarte hoot. Zie Noire.
Zyvygen. Zie Tace en Paufa.
|
|||||||||||||
BLATWYZER.
|
|||||||||||||
3^4
|
||||||||
BLATWYZER.
|
||||||||
A
Abbnviatwa, ingevoert om
met mindere moeite een ftuk te konnen fchry ven; koomt beter in de parti- tuur, dan in Muziekftuk- ken te pas, 94—96. Aenwyzer, waer toe hy
dient, 92. Afdeeling, van eene quint,
119. van een ottaef, 253. en die der o&aeven van een monochordium, 256. Akkoorden, der 31 klanken,
149-157- hoe die voor de opgaende klanken te vin- den, 149. en voor de af- gaendc, 151. de letters, die opgaende groote en vergroote aenwyzen, gee- ven kleine en verkleinde afgaende, 153. van 9, 11 en 13 klanken, 155. Akloorttafels , hoe zy zyn
gemaekt, isz.vergelyking met elkanderen, 153. daer op zyn alle regelmaetige akkoorden gebragt, 156. Altfiool, volkoomen inftru-
ment, 4 en 158. is een oftaef hooger dan de bas- fiool, 157. Applicatuur, nuttigh zich
daer in te oeffenen, 104. Archhymbalum, 1Q0. Aent.
|
||||||||
B
b, deeze verlaegt de noot,
niet eenen halven, maer drie vyfde van eenen hee- len klank, 97. B, van het Gregoriaenfch
klawier, door Guido Aretinus naer boven gefchooven, 107. Balanfen,/, g, h, PL 8, hoe
te maeken, 176. die van /, hoe te leggen , 180. die van g, 186. en die van h, 189- Bas continuo, hoe het leeren
der zelve te verkorten,
267. Basfiool, volkoomen inftru-
ment, 4 en 158- is een o&aef hooger dan de con- trabas, 157. Beeving. Zie Flattement.
Biquarre. Zie Herjieller.
Bejluit, 271.
Beweeging, om die der Mtu
ziekftukken te bepaelen, zyn de woorden, welke men by de zelve ftelt, niet voldoende , 40. tot het ontdekken en houden der rechte is de ilinger nuttigh, 70 en 72. Blankenburg, (Q. van)
14, 40, 107, 114, 115, 116, 117 en 160. Blik,
|
||||||||
YZER, 3*5
is een volkoomen instru-
ment, 158. Contramerk. Zie Herfielkr.
Cuftos. Zie Aenwyzer.
D
Dekfei, der kas, 197.
Dekjiuk, p, Pi.S, 182. hoe
zwart te maeken, en ver- nisfen, 183 en 193- Dempers. Zie Sourdines.
Desagulier, 40 en 52.
Draeglyji, 195.
Dubbele voorflagen, 103.
Dubbelflagen, 104.
Dwarsfluit, wat klank haere
ftukken hebben , en hoe veel 'er noodigh zyn, 0111 ze naer de drie alphabets van een volkoomen kla- wier te konnen ftemmen, 167. E
Ebbenhout, hoe te bewer-
ken, 171.
Elst, (Pater van der) 114.
F
Figuuren, nut van de zelve-
te ontleeden, 104. Fin, hier by is het teken
der generaelepauze over- tolligh, 79. Fiool, volkoomen inftrument,
4 en 158. wanneer zy wel
geftemt is, 117. is een
oftaef
|
|||||
B L A T \\
JBlik, hoe doof en wit te
maeken, 219. Bodem, van het klawier, d,
Pl.S, 173. enderkas, 196. Boog , over eene fufee of
loop, wat die aenduidt, 90. Boogje, over twee nooten,
wat het betekent, 81. over eenige nooten, wat het aenduidt; maekt eene ge- brooke Syncope tot eene Note legate; en wordt ge- ftelt daer het niet noodigh is, 90 en pi. Bros sard, (S. de) 105.
Brugh, waer tegen de tan-
genten fpringen, 264. C Zie 00k K en S
Chronometre van L o v 1 e , 40.
Comptmijl, bepaeling van dat
woort , 3. hoe in zyne famenftelling van ftukken te klimmen en te daelen, 136. en waer op te Ietten, 158. verlangt een volkoo- meu klawier, en wanneer daer aen zal zyn voldaen, 162. Compofitie, hier aen is het
onvolkoomen klawier hiu- derlyk, 267. Concert, hier in is het ge-
duurigh trappen, en de beweeging met het hooft of inftruraent, onaenge- naem, 26. Contrabas, hoe befnaert, 157.
|
|||||
$66 B L A T \
oftaef hooger dan de alt-
fiool, gelyke klanken te- gen elkanderen gehoort wordende, 157. Flattement, hoe aen te wy-
zen, 88. Fufee, hoe te fpeelen, 90.
G
Gaetjes, voor de fnaeren
door de kammen, 232. Gatsn, voor de ftelpennen,
235 Geluit, van het volkoomen
Idavefimbel kan viermael, al fpeelende, verandert worden, door eene, byna ongewaerwordelyke, druk- king met de knien, 242. Generaele pauze, wat zy aen-
duidt, 78. Goido Aretinus,
107 en no. Guidon. Zie Aemvyzer.
H
Hantfiool. Zie Fiool.
Harmonie, bepaeling van dat woort, 2.
Hefbaomtjc, tot beweeging der roofters, 213 en voor
de fourdines, 215.
FMiacling. Zie Reprife. Hcrjleikr, waertoe hy dient, 98.
Hout, welk voor klavefim- bels te gebruikcn en has
|
||||||
7 Y Z E R.
te behandelen, 169. hoe
te olien, zwart te maeken en vernisfen , 169, 183 en 193. Huigens, 40, 114 en 115. I J
Inkiders, waer toe zy die-
nen,hoe veele in iederen toon, en hoe veele onder- fcheidene, 134 en 135. Injlrumenten, volkoomene,
4 en 158. onvolkoome- ne, 4. K Zie 00k C
Kaerspyp, waer in men eene
gemeene vetkaers brandt, zonder dat zy damp geeft of behoeft te worden ge- fnooten, welke op het kla- veiimbel wordt gebruikt en goet licht geeft, 217. dubbele voor eenen Mu- zieklesfenaer, 223. hoe te plaetfen en het vallen van het licht in de oogen te beletten, 224 en 225. Kam, de kerfjes op den zel-
ven konnen de fnaeren valfch maeken, 118. voor- fte van het volkoomen klavefimbel, 201. achterfte hoe te buigen en op den zangbodem te lymen, 202- kerfjes en gaetjes voor de fnaeren, 231 en 232. vafte en |
||||||
Y Z E R. 367
naemen gedwaelt; dit, en
de echte aengeweezen, 116. de waerheit der 31 in het oftaef aengetoont, 117—128. hoe men door het gehoor overtuigt wordt dat 'er juift 31 in het oc- taef zyn , en de heele klank uit vyf, en de hal- ve uit drie deelen beftaet, 124-126. en hoe door het gezicht, 127. op- en af- gaende hebben byzondere akkoorden, en hoe veele ieder klank, 154. natuur- lyke fchikking der zel- ve maekt drie alphabets der Muziek, en geeft aen- leiding tot een volkoomen klawier, 158 en 159 Klavefembel, hoe een vol-
koomen te befnaeren, 236. het geluit kan viermael, al fpeelende , verandert worden, door eene, byna ongewaerwordelyke, druk- king met de knien, 242. is gemakkelyker te befpee- len dan het tans gebruikt wordende, 266. Klawier, het in gebruik zyn-
de is zeer onvolkoomen en valfch, 4, 128en 160. het Gregoriaenfch heeft in den F toon geleegen, 107. legt tans in die van C, 108. beft het daer in te laeten, in. de laegfte klank behoorde 00k C te zyn, |
||||||
BLATW
en beweegende op een
monochordiuui , 257 en 258. Kapelmeejler, flaet in groote
Concerten de maet, 64. eene flinger is voor den zelven te verkiezen, zal minder verveelen, en wan- neer zy beiden zouden konnen worden ontbeert, 70 en 71. Kas, van het volkoomen
klavelimbel, hoe te mae- ken en te fluiten , 193— 190. olien en vernisfen, 196. en venven en ver- nisfen, 228. Kerfjes, op de kavnmen kon-
nen de fnaeren valfch maeken > 118. voor de fnaeren op de karamen van het volkoomen klaveilm- bel, 231. Klampen, tusfchen de onder-
fte ry toetfen , 182. be- weegende voor de onder- roofters , hoe de zelve daer op vaft te maeken, en daer mede alle de tan- genten in eens op te lich- ten, 207 en 208. Zie 00k Zyklampen. Klank, wat men door eenen
halven verftaet, 97. onder- fcheiden van toon, 97. de verdeeling van den heelen invyvenisnietnieuw,ii4. Klanken, Blankenbukg
heeft in de tekenen en |
||||||
3'<J8 HAT1
zyn, ira.gefneeden, 160.
het tans in gebruik zynde heeft, in plaets van drie alphabets, 'er niet meer dan een, waer aen noch S klankcn ontbreeken, 161. de Componiften verlangen een volkoomen, en wan- neer daer aen zal zyn vol- daen, 162. laege klanken is men daer op reets ge- woon beneden te zoeken, 163. befchryving van een volkoomen, 163-215 en 228-267. hoe de toetfen daer voor te leggen, 163. dient niet veel breeder rioch ianger dan het tans gebruikt wordende te zyn, en deszelfs natuurlyke re- gelmaetigheit zal de ap- plicatuurgcmakkelyk mae- ken, 165. als men op een volkoomen uit 7 opgaende toonen kan fpeelen , zal men de overige 00k reets hebben geleert, en hy, die op het tans in gebruik zynde kan fpeelen, zal 'er niet me&r dan eenen be- lioeven te leeren, 165 en 166. verfchil dat by het gebruiken van een onder- fcheiden alphabet, op een volkoomen , kan plaets hebben, en waer toe nut- tigh, 166 en 167. heeft vier o&aevenen een half, begint met c mol en eindigt |
||||||
7 Y Z E R.
met/*r«i.f, 168- opflui-
ting van het zelve, 190, Klosfetiy waer mede het kla-
wier in de kas wordt op- geflooten, 205. Konjiwoorden, verklaering van
de lyft, 104. Kraeienpermetjes, daer voor
zyn krulveertjes te ver- kiezen, 263- Kruis, dit verhoogt de noor.
niet eenen Kalven, maer drie vyfde van eenen hee- len klank, 97. Krulveertjes , hoe te mae.
ken, 247. in de tangenten te plaetfen, en van te n-.gh haelende veertjes te voorzien, 249. hoe de tongecjes tc korten, 262.
zyn voor kraeienpennetjes
. ■ te verkiezen, 263. welke in dc tongetjes der in ge- bruik zynde tangenten wor- den gezet, 263. L
LiCASSAGNE,(Abt) T$>
17,18 en 144. zyne gedach-
ten omtrent de flinger, mae ten, nooten en fleu- tels, 56 en 57. approba- te van zyn traiftaetje, 58. Laken, ronde lapjes onder de toetfen , 181. achter op de toetfen, 192. in de tangenten tot dempingr 265. Lamp,
|
||||||
BLATWYZER.
|
||||||||||||
369.
|
||||||||||||
Lamp, voor den Muziekles-
fenaer, waer in men ge- meenen raepolibrandt, en welke goetlichcengeenen damp geeft, 226; met twee picten, die goet licht geeft voor eenen dubbelen fchryflesfenacr , en aen den zolder wordt gehan- gen, 228. Lat, met eenen knop en
fchuifje, tot het afzetten van de tangenten der bo- venfnaeren, 213. en voor de fourdines, 215. Lecrlingen , naer gemecne-
nooten te onderwyzen, 9. en naer de G ileutel, 19. hebben de beweeging by het leeren der maet noo- digb, 26 , 28 en 29. be- hooren zich niet dan naer maeten van twee en drie telnooten te oefFenen,37. hoe de lengte van de ilin- ger by gebrek van eenen Meefter aen te tekenen , 62. Leeslesfenair, waer op een
dubbele Muzieklesfenaer wordt geplaetft, 220. Ltiding. Zie Noaten.
LOCATELLI, 102.
Loop. Zie Ftifie.
J,ovie, flinger, die by chronometre noemt, be-
fchreeven, 40.
Luchtgat., in den zangbo- dem, 203.
|
||||||||||||
Lyjl, rPl. 8,183. hoe zwart
te maeken en vernisfen, 183 en 193. waer op de fnaeren koomen , 2c?,. Zie 00k Draeglyft. M.
Maet, bepaeling van dat
woort, 21. wanneer men daer in zingt of fpeelt, 21. em ze te leeren is de be- weeging nuttigh, 21, 25 en 28. de trap met den rechten voet wordt door dwarsftreepjes aengewee- zen, 21. outtyts hadt men maer twee afdeelingen, en tans driedeibande foort,22. van twee deelen, op iede- re deeling eene telnoot, en hoe zy wordt getelt en gbdeelt, 22. is uitgemee- nenooten famengeftelt,23. van twee deelen, uit ge- meenenooten , op iedere deeling twee, 24. van twee deelen, uit vcrdub- belingsnooten, op iedere deeling twee , 24. van twee deelen, uit vermin- deringsnooten , op iedere deeling een, 24. van twee deelen , uit gemeenqnoo- ten, op iedere deeling drie, en hoe tetrappen, 25. van twee deelen, uit verdub- belingsnooten, op iedere deeling drie, 25. van drie a deelen,
|
||||||||||||
'■ ■ —
|
||||||||||||
■
|
||||||||||||
Y Z E R.
dat zy ze quaelyk deelen i
30. tot verftant der zelve is de vermeerdering en vermindering noodigh, als mede de driederhande foor- ten van nooten, 31.de be- tekening der zelve had wel verbetering noodigh, want zy bereikt het oogmerk, naemelyk de deeling niet, en daer toe is een bequaem middel voor handen , 31 en 32. nieuwe beteke- ning , die zeer eenvou- wigh is, 33 en 34. hoe de foort van nooten aen te wyzen, 34. eenvou- wigheit der zelve, 35. is eone evenredigheit der klanken, veele afdeelin- gen zyn lafligh, twee zyn voldoende, naemelyk eene van twee en eene van drie telnooten, 36. hoe de lan- ge te verkorten, 37. hoe de (linger by langzaeme en fchielyke te laeten flaen, 52 'en 53. nut van het flaen op iedere telnoot, 54. om ze te leeren is eene flinger boven een Meefter te achten, 55. het trappen behoort men, by het gebruik van eene flinger, niet na te laeten, 56". kenmerk der enkele, 59- nieuwe betekeningder zelve by de lengte van de> flinger te voegen is zeer nuttigh, |
||||||
370 B L A T W
declen , uit gemeene-
nooten, op iedere deeling een, en hoe te trappen, 25. van drie deelen , uit verdubbelingsnooten , op iedere deeling een, 16. van drie deelen uit ver- minderingsnooten, op ie- dere deeling een, 26. dub- bele van drie deelen, uit verdubbelingsnooten, op iedere deeling twee, 26. dubbele van drie deelen, uit gemeenenooten, op iedere deeling twee, 26. van drie deelen , uit ge- meenenooten, op iedere deeling drie, 27. van drie deelen, uit verdubbelings- nooten, op iedere deeling drie, 27, van vier dee- len , uit verdubbelings- nooten , op iedere dee- ling twee, en hoe te trap- pen, 27. van vier deelen, uit gemeenenooten , op iedere deeling twee, 27. van vier deelen, uit ver- dubbelingsnooten, op ie- dere deeling drie, 28. de deeling in vieren heeft te- genfpreekers, doch is nut- tigh en leert juift tellen en deelen , 28. daer in heerfcht groote -verwar- ring, 29 en 38. met die van 4 weeten veele niet te recht te koomen, 00k niet met de a la breve, om |
||||||
B L A T W Y Z E R. 37r
|
||||||||||
Muteeren , hoe veel de
ftemmen daer by dae- len, 13. Muziek, wat daer in als 011-
derfcheiden voorkoomt, 1. bepaeling van dat woort, 2, wat daer toe kan die- nen, 4. wanneer ze wan- geluit wordt, 21. voor twee ftemmen , hoe te fchryven en te drukken, 92. Muziekant, bepaeling van
dat woort, 3. Muzickkunde, bepaeling van
dat woort, 2. Muziekkwidige , bepaeling
van dat woort, 3. Muzieklesfenaer, in het kla-
vefnnbel , 215. dubbele om op den leeslesfenaer te pla,etfen, 225. waer aen vier partyen konnen wpr- den gefpeelt, 225. om op het dekfel van het klave- fimbel te konnen plaet- fen, 225. Muziekfleutels. Zie Sl?u-
tels. Muziekftuk , de grontklank
en het befluit wyzen den toon aen, dier het is uit fumengeftelt, 136. uit de kruis- of moltooncn ge- componcert, hoe te bete- kenen, 137. waer op, by het koopen , te letten, 148. |
||||||||||
fiuttigh,en hoe in gebruik
te brengen, 60,61 en 62. tot het leeren trefFen dcr zelve is de polsflagh door Quants voorgeflaegen, tot zoo lang men een be- quaemer middel vindt, 71. hoe men kan weeten, of men in ftaet is de zelve nacuwkeurigh te houden, 72- Mahaut, (A.) 89enio4-
Marburg, (F. W.) 89
en 104. Meejler , bepaeling van dat
woort, 3# kan zonder be- weeging in de maet fpee- len,26. hoe zyn Leerling fpoedigh te doen vorde- ren, 38. Melodie, bepaeling van dat
woort, 1. Monocliordium, 128-130. om
de akkporden te onder- zoeken, 154- om het vol- koomen klavcfimbel naer te ftemmen, 251—262. en voor een onvolkoomen, 256. hoe de o&aeven af te deelen, 256. vafte en beweegende kammen, 257 en 258. hoe te ftemmen, 261. MoNTECLAIR, I44.
Mordant, noemt men eenen
triller van onderen naer boven, 84 en 104. Mozart, (L.), 89, 100
en 104. A
|
||||||||||
N.
|
||||||||||
a %
|
||||||||||
S72 BLATWYZER.
|
|||||||
N
Najlagh, enkele of dubbe-
1c, ioo. Noemen der nooten, 5 en
138-141. Nooten , ftellen de klanken
aen het gezicht voor, 4. zyn vermeerdcring en vcr- mindering onderhevigh , 5 en 6- eene ronde wicte eene enkele te noemen is niet goet, 5 en 7. eene telnoot is eene enkele, 6 en 7. daer zyn noch in gebruik , verrninderings- gemeene- en verdubbe- lingsnooten, en hoe men ze anders zoude konnen noemen, 7, 8 en 31. hoe een ftuk van het eene in het andere foort te bren- geh, 8 de ouden hadden vyf foorten, 8. bed ge- meene te gebruiken, o> 10, 11 en 31. hoe de ge- meene in gebruik te bren- gen, 9 de gemeene ftel- len de telnoot duidelyk voor, worden reets door de eerfte Meefters ge- bruikt, en zyn nuttigh tot het onderfcheiden der maet, 10. de gemeene zyn gcmakkelyker dan de andere te fchryven, 11. worden op vyf linien ge- plaetft , en krygen door de fleutels cenen bepael- |
|||||||
den naem, 11 en ia. hoe
boven de linien te fchry- ven, 17 eendere, op de zelve linie ftaende, zich als onderfcheidene voor te ftellen, koft veele moeite, 18 en 31. de eerfte en derde van de halven zyn telnooten, en de tweede en vierde lei- dingen, 23. hoe de halven van gelyke hoogte worden voorgedraegen, 23 welke benaeming men volgt, 23. hoe aen te wyzen welke foort men heeft gebruikt, 34. tittels achter de zelve, wat zy aenduiden, en hoe te fpeelen, 80, 81 en 82. die tot leidingen dienen, zyn altoos kort, 82. lan- ge, die men gedeelt wil hebben , hoe t.e fchryven, 88. onder een boogje, hoe te fpeelen, als zy niet ge- ftipt of gepunt zyn, 90. hoe als 'er ftippen of pun- ten boven ftaen, 91. bo- ven elkanderen, voor in- ftrumenten, die geene ak- koorden hebben, wat zy aenduiden, 96. zangnae- men der zelve, 138--141. Notes legates, wanneer in plaets van Syncopes koo- men, 37 en 90. daer over wordteen boog^je gehaelt, 8i.
1.
O.
|
|||||||
BLATWYZER.
|
|||||||||||
treffen der maet door
Quantz voorgeflaegen, tot zoo lang men een be- quaemermiddeivindt, 71. Profesfor, waerom zommige
Muziekanten zich dus lae- ten noemen, 3. Pfalmen, hoe op de flinger
te fpeelen, 54. Pypen, hoe de wytte van die
voor een volkoomen or- gel, als mede der zelver tnonden en gaten te be- paelen, 269. en hoe der zelver lengte, 270. |
|||||||||||
O&aef, de verdeeling van
het zelve in 31 klanken is niet nieuw, 114. wat het is, en hoe veel ak- koorden het heeft, 155 en 156. hoe af te dee- len,253. hoe die van een monochordium af te dee- len, 256". Operaes, hoe de flemmen
daer in te onderfcheiden, 20. Orgel , voorflagh tot een
volkoomen, vooreen Con- cert , 268-271. Overjlagh. Zie Najlagh.
|
|||||||||||
Quantz, (J. J.) 71, 89
en 104.
Quint, hoe de zelve af te declen, 1x9.
R
Regel, met 65 afdeelingen,
169. met 7r, 174. Reprife, groote en kleine,
hoe zy worden aengewee- zen,- de kleine dient 00k om een abuis te herltellen, en zyn uitgedacht, om niet tweemael het zelve te fchryven, 93 en 94. Ritornello, 79.
Roojlers, hoetemaeken.igo.
hoe de onderfle op de be-
weegende klampen vaft te
maeken, om daer mede
a 3 alio
|
|||||||||||
Paufen, wat daer by in acht
te neemen, en wat zy aen-
duiden, 77-80.
Pennen, daer de toetfen aen beweegen ,180. ■
Pemetjes, daer men de fhae- ren aen vaft maekt, 230.
Pince's, wat zy zyn, en hoe zy worden aengeweezen,
87.
Plaeten , korte verklaering
van 6, 7 en 8, 168. Plaeijes, om het dekfel van
het klaveiimbel op te leg- gen, 198. Point de repos, 78.
Point d'orgue, 78.
Polsjlagh, tpt het Ieeren
A |
|||||||||||
374 B L A T W Y Z E R.
|
|||||||
alle de tangenten in eens
te konnen oplichten , 207 en 208. bo venire hoe te leggen, 209. de twee en- kele te docn beweegen, om de tangenten de boven- fnaeren te doen misgaen, 210. Rousseau, (J. J.) 105.
Ritftregels, a, b, c, PI. 8,
boe te maeken, 175. hoe die van a te leggen, 176, die van b, 184 , en die van c , 188. S Zie oqk C en Z
Salinas, 114.
Schrabben, om de gaten voor
de ftelpennen op te boo- reif, 230. Schuiflade, in den voet van
het klavefimbel, 199. Sieraeden, der Muziek, 99-
io4.behoorden in demaet gebragt te worden, 102. nut daer van, 103. waer eene goede reeks in noo- ten gebragt tevinden, 104. Sirksl, van Buskin-
burg, genaemt de Wet der Natuur, onderzocht, en zyne dwaeling aenge- toont, 114-117. van zui- verekianken, I28eni39. Sfegh, hoe de (linger te
ftellen om 'er voor 2 of 3 maereenentehebben, 48. SUuf, voor de roofters, 195.
|
|||||||
Sleutel, om de fnaereri op te
haelen, voor eenen ftel- hamer te verkiezen , 238. Sleutels, der Muziek,alleen
aen het begin van het ftuk te ftelien en niet aen ieder der vyf linien, 11. bepae- len den naem der nooten, j 2. daer zyn 'er drie on- derfcheide foorten voor fteminen en inftrumenten, 12-14. waerom 'er zoo veele zyn uitgedacht, 14. die van den alt of C op de middelfte linie kon voox alle fteminen dienen, en wordt 00k gebruikt voor de Pfalmen ,14 die van G op de tweede linie is ecbter de befte algemeene, om dat de zelve de be- kentfte is , reets in ge- bruik , en nuttigh tot het onderfcheiden der ftem- inen, 15. algemeene re- gel, 15. de redenen te- gens het aenneemen van eene algemeene zyn van geen, gewigt, 15. veran- dering baert verwarring en geeft weinigh nut, 16. welke verandering noch de befte zoude zyn, 17. met het aenneemen van die van G tot algemeene vervalt alle zwaerigheit, en wordt de verlaeging der nooten gemakkelyk, 17. nut van die van G. als eene |
|||||||
V Z E R. 37S
cert tot oefFening te ge-
bruiken , 64-68 het by- zondere van eenen dub- belen , 68. nut van de zelve in een Concert, 69.. voor eenen Kapelmeefter te verkiezen, 70. waer te plaetfen , 70. voor wiert onverdraeglyk, 70. nut- tigh tot het ontdekken en houden der rechte bewee- ging , 70. zal minder ver- veelen dan een Kapel- meefter, 71. wanneer zy beide zoudenkonnen wor- den ontbeert, 71. hoe eene zeer eenvouwige te maeken, die gemakkelyk" geplaetft en wechgenoo- men kan worden, 73—75. de dubbele kan zonder yzere roeden gemaekt worden, 76. by het ver- vaerdigen de zelve voet- maet te gebruiken , 76. nuttigh om de rlguuren te ontleeden, 104. Slingerpunt, 48.
Sluitplankje, op de toetfen,
205. Snaeren, hoe haere lengte
en plaetfen op de kammen te bepaelen, 202 en 230. haer getal en nommers aengeweezen , als mede hoe op te fpannen, 236. op een monochordium, 260. Solmitz, 113. Aent.
Sorge,
|
||||||
B L A T \
eene algemeene aen te
neemen , en hoe in ge- bruik te brengen, 19. zyn tot onderfcheiding der rtemmen niet noodigh, 20. Slinger, deeze is het befte werktuigom debeweeging der Muziekftukken te be- paelen, 40. van Lovu, 40. idee's omtrent eene,
die geluit zoude geeven, 41. befchryving van eene
zeer eenvouwige, die met geen gering nut gebruikt wordt, 42—52. afdeeling van den ftaek, 47. hoe eenen flagh voor 2 of 3 te bekomen, 48. hoe het krom trekken van den ftaek te beletten, 48 en 49. hoe te ftellen , 49. wat goet is om den ftaek recht te houden, 50. be- hoeft niet uit een ftuk ge- maekt te worden, noch 00k juift van eikenhout, 51. hoe te olien en ver- nisfen , 51. zwaerte van het loot, 52 nut van de zelve by het leeren der Muziek, 52. tot het lee- ren der maet boven een Meefter te achten > 55. hoe de lengte op de ftuk- ken aen te tekenen, 58— 63-leert een iluk eindigen zoo als men het begint, 63. befchryving van eenen dubbelen, om in een Con- |
||||||
376 B L A T W Y Z E R.
|
|||||||
Sorge, (G. A.) 129,
130 en 256. Sojpieren, 77.
Sourdines, hoe te maeken en
plaetfen, om wel te kon- nen beweegen en dempen, 239-242. Speelers, bepaeling van dat
woorc,3 w-ordennaer de • inltrumenten, die zy ge- bmiken , onderfcheiden, 3. vaerdige zyn dikwerf gebrekkigh in de maet, 64. hoe zich zelve te overtui- gen van hunne bequaem- heit in het houden der maet, 72. Spies, (G.) maekt eene
kaerspyp, die hy Carte- fiaenfche lamp noemt, 217. Spreehvyzen, die van halven
klank, wat men 'er door verftaet, 97. tot aendui- ding der toonen in ge- bruik , onderzocht, en aengetoont, welke zyn af te keuren , 144—147. Staende Jluk 0 PL $$ , 182.
Stelpennen, hoe te maeken,
229. gaten voor de zelve, 235-
Stemmen, hoe veel zy dae- len by het muteeren, en wat zy konnen bereiken, 13.
Stewvorkjc, 199. Stopftukjes, q PI. 8 , 182. met yvoor bekleet, 183-
Stuitregel, e i>j. ft, voor de |
|||||||
onderfte ry toetfen, ili.
i voor de middelfte ryy
187. en k voor de boven-
fte ry, 189.
Syfers, der bas continuo, hoe duidelyk te maeken,
267.
Syncopes, wanneer tot Notes legates te maeken, 3 7 hoe
zy worden gelpeelt, 82.
noemt men alle nooten,
die tegen de deeling der
maet ftryden, 90.
T
Tafel, van het klaveiimbel,
194. flak op de zelve * 202. Tangenten, hoe te maeken
en nommeren, 205. hoe alle in eens door de on- derroofters op te lichten, 208 • hoe te korten en 'er zaegfneetjes , fleufjes, gaetjes en groefjes in tc maeken, 243. hoe hec krom trekken der zelve voor tekoomen, 246. hoe 'erkrulveeitjes in te plaet- fen , en deeze van te rugh haelende te voorzien, 249. hoe op haere juiftc leng- te te brengen, 262. de fnaeren niet wel aenflaen- de hoe te verhelpen, en met lapjes laken , tot demping , te voorzien, 365.
Teketit,
|
|||||||
B L A T W
Tikens, die den toon aen-
wyzen, alleen aen het be- gin van het ftuk te ftel- len, en niet aen iederen regel, n. aen de fleutel en in het ftuk, waer op en hoe lang zy werken, 99. van verhooging en ver- laeging, gisfing omtrent hunnen oorfprong, no. welke by de fleutel aen de Muziekftukken worden geftelt, 137 en 138. Telnoot. Zie Nooten.
Temperatuur, waeromophet
onvolkoomen klawier noo- digh, 126. het is onmoo- gelyk het zelve daer door in alle toonen lydelyk te maeken, 127—130. bederft het gehoor, 128. van G. A. S o r g e , 129. geeft valfchheden , die het ge- hoor quetfen, welke men wolven noemt, en ver- meerderen naer maete de Muziek zich uitbreidt, 1 (St. Tittels, een of twee, achter
nooten geftelt, wat zy aenduiden, en hoe ze te leeren uithouden, 80 en 81. achter drie op- of af- gaende nooten, 82. Toets, van een ftryk inftru-
ment, hoe af te deelen, en bequaem te maeken, om een Leerling zuiver te leeren grypen, 117-124. |
t Z E R. §7?
haere evenredige afdee-
ling neemt alien twyfel over de waerheit der 31 klanken in het o&aef wech, en maekt haer tot eenen goeden klankmee- ter, 127 en 128. Toetfen, hoe die van een
volkoomen klawier te leg- gen , 163. de naturellen behooren mede fmal te zyn, en wat nut dit acn- brengt, 164. hoe te ver- vaerdigen, 169—173. hoe de onderfte ry te pasfen, merken , . buigen en van gaetjes te voorzien, 177— 179. hoe te leggen en ge- makkelyk te doen bewee- gen, 180 en 181. hoe zwart te maeken, en ver- nisfen , 183 en 193. hoe die der middelfte ry te korten , merken en bui- gen, 184. en hoe te leg- gen, 186. hoe de boven- fte ry te pasfen, merken, buigen en leggen, 188. ongetjes, der krulveertjes,
hoe te korten, 262. oon, tekens, die den zel ven
aenwyzen, alleen aen het begin van het ftuk te ftellen en niet aen iederen re- gel, 11. onderfcheiden van klank, 97. die van C en A zyn tans de naturellen, ver- fchil hier over, en de rede- nen} waer op het is gegront, |
||||||
B b onder-
|
|||||||
..
|
|||||||||||
BLATWYZER.
|
|||||||||||
37*
|
|||||||||||
onderzocht enwederlegt,
106 en 107—113. waer- om zommige Componiften die van F en D met geene b aen de fleutel beteke- nen, en waerom deeze handeling wordt verwor- pen, 108 en 109. men is al- tyt in eenen opgaenden als men ryft.en in eenen afgaen- den als men daelt, 136. van een Muziekftuk is meenig- • maelnietwelteontdekken, waerom het van nut zoude zyn, hem, door eene noot, aen te wyzen, 144. Toonen, beter de kruis, dan die van mol te vermeer- deren, 113. zyn 'er niet meer dan 50 moogelyk, naemelyk 25 op- en 25 afgaende, 13 r. klimtnen met eene quint , en in iederen wordt een klank drie vyfde verboogt, 133. de opgaende belluiten met eenen zoo genaemden hal- ven en de afgaende met eenen heelen klank: doch beide met kleine drieen, 134. opgaende naer bene- den, en afgaende naer boven te zingen of te fpeelen, ftrydt tegens de regelmaetigheit, 134. wat zy eigenlyk zyn en hoe een goet Componift daer mede klimt en daelt, 136. de op- en afgaende zyn |
|||||||||||
zeer naeuw aen elkandei
ren verbonden, en daer is geenMuziekftukje, daer zy niet beide in zyn, 136- tekens der zelve, 137 en 138. fpreekwyzen tot aen- duiding der zelve onder- zocht , en aengetoont* welke zyn af te keuren, 144-147. Tomtafels, der op- en af-
gaende toonen , hoe zy worden gemaekt, 131 en 132. Tranfponeeren, hoc het ge-
fchiedt, en wat daer by in acht is te neemen, 141— 144. goede ftukken lyden daer door zeer veel, 147* Tremblant. Zie Flattement.
Tremblement brife, hoe wordt
aengeweezen en gefpeelt, 87.
Tremblement jette, wat men
'er door aenduidt, 88. Trillers, onderfcheidene aen-
geweezen , als mede wat nooten tot inleiders te neemen, generaele regets wegens het trillen , en waer men eene ampele on- derrichting kan vinden, 83—89.
Tutties, 79. V
Valfchlieit, behaegt aen zpm.
mige, maer aen geene goe- de Muziekanten, 161. Ver.
|
|||||||||||
f
|
|||||||||||
■■•
|
||||||||||||||
i
|
||||||||||||||
BLATWYZER.
|
||||||||||||||
379
|
||||||||||||||
Verdeelplarikje, hoe te mae-
ken, en 'er de afdeeling van hct oftaef op te bren- gen, 253 en 254. hoe 'er een met weinige moeite te maeken , 255. en een met de temperatuur van Sorge, 256. Verkorting. Zie Ahhrevia-
tura. Vernis, van fpiritus, dat wit
en hart is, hoe te maeken en op papier te leggen, 122—124. Finger, met welken te tril-
len, 8o- Voet van het volkoomen kla-
vefimbel, hoe te maeken , 199. en te verwen en vernisfen, 228. Voetmaet, by het vervaer-
digen van {lingers, de zelve te gebruiken, 76. Voorjlagen, lange, korte en
quaede hoe te fpeelen, 99-ioi. willekeurige, 102. lange behoorden in de maet gebragt te worden, 103. W
JVollendraet, daer de toetfen
op ruften, 176.
Wolven, op het klawier, 161. Woorden , by de ftukken, zyn niet voldoende, om
hunne beweeging te be-
paelen, 39 en 40.
|
||||||||||||||
Yvoor, hoe te bewerken,
170.
Tzertje, om af te fchryven, 170.
Z Zie 00k S
Zangbodem, hoe te maeken,
200. te vernisfen en in de kas vail te lymen, 203. Zangers, bepaeling van dat
woort, 3. worden naer de hoogte of laegte hun- ner ftemmen onderfchei- den, 3. Zangnaemen der nooten, 5
en 138—141. Zarlinus, 114.
Zin , de waere , van den
Componift , is moeielyk te ontdekken , 38 en 39. Zucliten. Zie Sofpieren.
Zyklampen, I PI. 8 hoe te
leggen, 181. m PL 8 hoe te leggen , en 'er de ba- lans en ruflregcl der mid- delfte ry toetfen aen vaft te maeken, 187. n PL 8 hoe te leggen en 'er de balans en ruflregel der bovenfte ry toetfen aen vaft te maeken , 189. Zyplanken, der kas, hoe te
fteunen, 195. |
||||||||||||||
'
|
||||||||||||||