-ocr page 1-
.-wmiii,immm\\mms>i®e\'\'~ •***&»•*
CARITATE
DOOR
MAURITS SABBE
1914
TOofö%ELBIBLIOTHEEK, UITGAVE
CA. J. VAN DISHOECK TE BUSSUM. N§. 35.
-ocr page 2-
P»i *S3>
-ocr page 3-
\'
-ocr page 4-
-ocr page 5-
-ocr page 6-
-ocr page 7-
CARITATE.
! : :
Rhk
~> T
-ocr page 8-
Van MAURITS SABBE verschenen bij den
Uitgever hiervan:
De Filosoof van het Sashuis
3e geïll. druk.....ingen. ƒ 2.25geb. ƒ 2.90
Een Mei van vroomheid         „ „ 1.50 ,, „ 1.90
De Nood der Bariseele\'s,
2 dln.............3.25 „ „3.90
Het Proza in de Vlaamsche
letterkunde......., „0.25
N.V. Boekdr. v/h L. v. Nifterik Hin..Lelden.
RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT
A06000008120416B
0812 0416
-ocr page 9-
j/jj r^\'
t/P
CARITATE
TOONEELSPE L
IN DRIE BEDRIJVEN
DOOR
MAURITS SABBE
1914
TOONEELBIBLIOTHEEK, UITGAVE C. A. J.
VAN DISHOECK TE BUSSUM. NO. 35.
ïüstituut De Vooys
voor Nederlandse Taal«
dn Letterkunde aan de
Rijksuniversiteit te Utrecht
-ocr page 10-
-ocr page 11-
EEN WOORDJE VOORAF.
Bij de uitgave van dit tooneelspel hebben wij het zijn
oorspronkelijken titel Caritate terug gegeven. Bij de eerste
opvoeringen stemden wij er in toe hem te vervangen door
De hoogste Liefde. Daarin hadden wij ongelijk want deze
laatste titel wekte verkeerde begrippen omtrent de be-
doelingen van ons werk, dat niets anders zijn wil dan
de voorstelling van een bijzonder brok leven. De half
middeleeuwsche psychologie van de hoofdpersoon en de
mystieke trek, die wel behoort tot het werkelijk leven
van vele menschen in de oude, kwijnende Vlaamsche
stad, waarin het stuk speelt, worden veel beter gesynthe-
tiseerd in het archaïsch woord Caritate, dat nog in vele
Vlaamsche dialecten leeft met zijn middeleeuwsche be-
teekenis van grenzenlooze liefde om godswil.
-ocr page 12-
-ocr page 13-
PERSONEN:
Walter van Gerven, ingenieur,
40 jaar
Alfred, zijn jongere broeder,
24 jaar
Fockenteyn, drukker,
65 jaar
Lize, Walter\'s vrouw,
35 jaar
Madeleine, Fockenteyn\'s dochter,
30 jaar
Monica, oude dienstmeid bij de familie
Van Gerven,
60 jaar
Serafien, drukkersgast bij Fockenteyn,
60 jaar
Annaert, policieagent,
55 jaar
Pito, godshuismannetje,
60 jaar
\' godshuisvrouwtjes,
60 jaar
Eerste sjouwer,
Tweede sjouwer.
Het stuk speelt in onzen tijd in een Vlaamsche stad.
Voor de eerste maal vertoond op 20 November
1913 in den Koninklijken Nederlandse/ten Schouw-
burg
te Antwerpen, met tooneelleiding van A. van
der Horst.
Mag niet opgevoerd worden zonder de toe-
lating van den schrijver.
-ocr page 14-
-ocr page 15-
EERSTE BEDRIJF.
Burgersalon. Op den achtergrond dubbele deur
naar de corridor. Links van den toeschouwer tzvee
vensterramen, die uitzicht geven op de straat. De
gordijnen zijn van de ramen weggenomen, doch de
stores hangen er nóg, neergelaten. Rechts, eerste
plan, schouw zonder garnituur, doch met spiegel;
tweede plan, deur.
De heele kamer moet den indruk geven, dat alles
er gereed staat om in vendutie verkocht te worden.
Op een tafel, links, staan tal van voorwerpen,
waaronder een paar fijne porseleinen kopjes, een
O.L.V.beeld, onder glazen klok, en een opgezet
zzvart hondje (kinderspeelgoed). Naast de tafel
een zwarte, houten reiskoffer en twee groote man-
den gevuld met huisraad. Rechts kleine tafel, zetel
en een paar stoelen; op deze tafel presenteerblad
met ontbijt. Tegen den achtergrond, rechts, kastje;
links, omgekeerde schilderijen, enz.
Van tijd tot tijd hoort men het gedempte
stemmengegons van de koopers, die op straat, vóór
het raam, de vendutie volgen; dan\' hoort men ook
den verkooper duidelijk de prijzen afroepen.
-ocr page 16-
2
CARITATE.
EERSTE TOONEEL.
MONICA
(Ietwat onderwetsche meidenkleeding. In haar
Mikken ligt een dweepende uitdrukking.)
ALKREI)
(Bleek; vermoeide trekken; laksche, lusteloozc
houding; van tijd tot tijd een plotse opflikkering van
drift, vooral van haat tegen zijn broeder.).
MONICA.
Maar hoor ze daar buiten! Hoor ze! Zoo zijn ze
al een heelen tijd met hun vendutie aan den gang.
\'t Is alsof ze er plezier in vinden alles hier stuk
voor stuk weg te dragen .
ALFRED
(Zit in gepeinzen voor het ontbijttafeltje;
rookt sigaret; bitter).
Zoo gaat dat, Monica! Dat
is het wat mijn voorname broer een likwidatie
heet!
MONICA
(Kijkt achter een neergelaten store naar de straat)
Hoe ze er naar grabbelen als een hoop plunderaars!
-ocr page 17-
CARITATE.                                          3
Kijk, daar gaan ze \'t lessenaarken van op de voor-
kamer verkoopen — \'t lessenaarken, waarop uw
vader zijn geschriften deed! — Wat? Hoeveel stel-
len ze \'t in? Twee frank? O, maar neen, dat is
om er mee te spotten! Twee frank en nog geen
bod? Een frank vijftig! Nóg geen bod! Maar gooi
het dan liever de straat op! Zoo een lessenaarken
met een sleutelken en gerieflijke schuifkens....
Wat roept hij? „Een werf, ander werf! Verkocht
voor één frank!" Maar die verkooper weet niet
wat hij doet! Hebt ge dat gehoord? Eén frank voor
dat lessenaarken, waar dat niet aan ontbreekt! God
weet wat het nog gekost heeft! — Kijk ze lachen,
de vrouw die \'t kocht! Waarachtig, ze mag lachen!
— Vaar er wel mee, vrouw! Gestolen is het, niet
gekocht — voor zoo\'n prijs.
TWEEDE TOONEEL.
DE VORIGEN EN TWEE SJOUWERS.
(De sjouwers op door de deur rechts, dragen
een groote mand vol huisraad, begeven zich naar
dubbele deur op achtergrond).
Hee! Juffrouw! Mogen we langs hier door? De
deur van de gang is te smal voor onze mand.
MONICA.
(Kregelig) Kunt ge niet kloppen? (Tot Alfred)
Een mensch is niet meer vrij in zijn eigen huis.
-ocr page 18-
4
CARITATE.
EERSTE SJOUWER.
Kloppen, juffrouw? Moesten we al die ceremo-
niën gebruiken, dan waren we binnen acht dagen
nog niet weg!
MONICA.
Waarom neemt ge zoo een groote mand?
EERSTE SJOUWER.
Wel juffrouw, om er meer te kunnen in doen en
om eerder gedaan te hebben. Dat spreekt toch van
zelf.
MONICA.
(Heftig uitvallend) Ze hebben u zeker gezeid,
dat ge \'t hier zoo gauw mogelijk moest leeg maken?
EERSTE SJOUWER.
Ze hebben ons niemendal gezeid, juffrouw! Wij
doen gewoon ons werk.. . . (De sjouwers zetten de
mand ietwat onzacht neer. Tot zijn maat:)
De
juffrouw ziet er al erg slecht gemutst uit!
MONICA.
Uw werk! Uw werk! \'t Is zeker ook uw werk
al dat goed stuk te gooien. Daar zit glas- en gleier-
-ocr page 19-
CARITATE.                                          5
%.
werk in die mand, dat weet ge toch! Dat alles
heeft geld gekost! Weest er toch voorzichtig mee!
EERSTE SJOUWER.
Wees gerust, juffrouw. We kennen den stiel.
Mijn vader was glazenmaker en de zijne was cier-
danser.... Meer verzekering tegen braak kunnen
wij al niet geven....
MOHICA.
Goed, goed! Houdt die grapjes maar voor u. . ..
En langs hier komt ge niet meer door. Meneer
hier wil het niet. Door de gang moet ge alles naar
buiten dragen.
EERSTE SJOUWER.
Als Meneer het niet wil, dan doen we \'t niet
meer, en daarmee uit. \'t Is niet noodig om daarom
zoo op te vliegen. . . . Van de gramschap hebt gij
alleen toch maar den last, juffrouw. (De sjouwers
af met mand langs de dubbele deur).
DERDE TOONEEL.
MONICA — ALFRED.
MONICA.
(Zuchtend) En dat moet een mensch onder zijn
-ocr page 20-
6                                        CARITAÏE.
oogen zien gebeuren! Ik zal \'t niet overleven!
(Gaat moedeloos zitten).
ALFRED.
(Sarcastisch) Wel, Monica! Zoo gemakkelijk
sterven wij niet! Wij hebben gesukkeld en gekras-
seld tot hiertoe en dat zullen wij voortdoen. . . .
Krasselaars hebben taai leven.... En als we niet
hebben wat we willen, dan moeten wij maar nemen
wat we hebben, en \'t boeltje, dat men leven heet,
maar laten draaien! Troost u, Monica, troost u!
MONICA.
Moet ik het u nog zeggen, Alfred, dat ik bij
dit alles niet aan mijzelf denk? O, \'t is wel hard
voor me dit huis te moeten verlaten, waar ik veer-
tig jaren lang in leefde, waar ik mee vergroeid ben.
\'t Is wel hard voor mij geen andere uitkomst te
zien, dan het koude, eenzame godshuis, waar uw
zuster en uw broer mij willen henen zenden. Maar
geloof me, Alfred, aan dat alles denk ik niet eens.
\'t Is met u alleen, dat ik begaan ben! Om u alleen
is het, dat ik tob en kommer.
ALFRED,
(Bitter lachend) Laat dat! Laat dat, Monica!
Met mij komt het wel te recht. Onkruid vergaat
niet, zeggen de brave menschen.
-ocr page 21-
7
CARIÏATE.
MONICA.
Och, spreek zoo geen zondige taal, Alfred. Gij
die vroeger zoo braaf en zoo vroom waart....
ALFRED.
(Met weemoedigen lach.) Vroomheid! Schoone
kinderwaan.
MONICA.
Geen waan! Een kracht, die er bij u nooit had
mogen uitgaan....
ALFRED.
Och we worden door heel wat anders beheerscht
in \'t leven....
MONICA.
Als ik u zóó hoor, dan breekt mij het hart. (Ze
komt bij hem).
Wat ziet ge er weer bleek uit!
Waarom zijt ge weer zoo laat uitgebleven? Waar-
om doet ge dat? Zoo dag aan dag, dat houdt ge
niet uit. En juist vandaag zoo laat opstaan!
Straks komt Meneer Walter, en dan wordt hij weer
boos.
ALFRED.
Wat scheelt het mij of hij zich boos maakt of
niet!
-ocr page 22-
8
CARITATE.
MONICA.
Och, ik heb het al zoo moeilijk om hem tegen
te spreken als hij zegt, dat gij u slecht gedraagt, \'t
Is toch niet waar, dat ge slechte vrouwen achterna
loopt, zooals hij zegt, niet waar? En spelen, grof
spelen, Alfred, dat doet ge toch ook niet, hee?
ALFRED.
(Ontwijkend) Altemaal onzin, onzin.. . . Praat-
jes.
MONICA.
Ziet ge wel. ... Ik zeg het hem altijd. . . . Kom
eet nu wat! Daar hebt ge uw ontbijt weer niet aan-
geraakt! Ge zult u ziek maken. Ge zijt al van de
sterksten niet!
ALFRED.
Bekommer u daar niet om.... De kruik zal te
water gaan tot ze breekt. . . .
MONICA.
(Legt haar hand op zijn mond) Wilt ge wel
zwijgen, stoute jongen? Denk er toch aan, dat ik
uw tweede moeder ben, misschien méér uw moe-
der dan Mevrouw Van Gerven zelf! Nauwelijks
acht jaar waart ge, toen ze stierf en van toen af
heb ik alleen alle zorgen en angsten om u gedragen.
-ocr page 23-
9
CARITATE,
Dat weet ge toch, niet waar, mijn jongen? Wal-
ter was boos op me, omdat ik het deed. Ik ver-
wende u, ik was te zwak voor u, zegde hij. Weet
ge nog wat hij me tegenwierp toen ik hem zegde,
dat mijn hart mij gebood zoo te handelen? Weet
ge \'t nog? „\'t Is met het hart, dat wij gewoonlijk
het grootste kwaad doen!" sprak hij.
ALFRED.
(Hoonlachend) Ja, dat is wel zijn mooiklinkende
egoïstentaai....
MON1CA.
Begrijpt ge dan niet, dat ik om uw toekomst
bezorgd ben, Alfred? Ze drijven u hier weg uit
het huis, gij staat op straat zonder middelen. Ach,
doe wat ik u al zoolang raad! (Vol verteedering de
armen om zijn schouders leggend)
Gij kunt geen
eigen huis ontberen. Gij kunt geen vrouw missen, die
voor u zorgt en u troost. Laat Madeleine uw vrouw
worden en ga dan bij Fockenteyn inwonen, dan hebt
ge daar ineens een betrekking. Fockenteyn zal blij
zijn u aan het hoofd van zijn drukkerij te zien
komen. Is dat niet een echt kolf je naar uw hand,
zoo \'n drukkerij met een eigen gazet? Ik zie u
daar al, Meneer de drukker, Meneer de gazetschrij-
ver, opsteller van den Standaerd van Vlaenderen.
Toe, Alfred, zeg me, dat ge Madeleine vragen zult!
-ocr page 24-
10                                      CARITATE.
ALFRED.
(Als in een plotse bui van grappigheid) Zoudt ge
dat dan werkelijk zoo gaarne hebben? Zeg het eens
oprecht, Moniekske, heel oprecht....
MONICA.
Wat een vraag! Ik ben er dag en nacht over aan
\'t praktizeeren. Kijk uit uw oogen! \'t Is een hee-
renleventje, dat u wacht bij Fockenteyn! En weet
ge wat ik dan doe, Alfred? Dan ga ik mee met u,
ik zie naar Walter en zijn akelig godshuis niet
meer om. Ik word meid bij u en Madeleine. Toe,
Alfred, vraag het haar. Eén woordje maar! Ik weet
dat ze toestemmen zal. Ze wacht op uw aanzoek,
toe!
ALFRED.
(Op denselfden toon) Ja, dat ze wachtte op mijn
aanzoek, weet ik nu ook, Moniekske. . . .
MONICA.
Wat bedoelt ge daarmee?
ALFRED.
Och, waarom \'t nog verzwijgen? \'t Is gebeurd
dat grapje, dat pretmakerijtje... . Ik héb haar
ten huwelijke gevraagd.... Ge krijgt uw zin, Mo-
niekske!
-ocr page 25-
CAK1TATE.                                             11
MONICA.
O spot niet met een oud en arm harte. Ik lijd zóó
al genoeg....
ALFRED.
Ik spot niet, ik ben dood-ernstig. Ge moogt me
gerust gelooven. Gisteren avond heb ik haar ge-
vraagd. Ik word de gelukkige echtgenoot van Ma-
deleine Fockenteyn... . Ik zal het drukkerijtje
van haar vader doen draaien.... Ik word de
opsteller van den Standaerd van Vlaenderen.
MONICA.
Ik geloof u niet, Alfred. Dat hadt ge mij gis-
teravond wel komen zeggen indien het werkelijk
zoo was. ...
ALFRED.
Ja, Moniekske! Maar dat heb ik eerst moeten vie-
ren! Zoo een heugelijke gebeurtenis moet tpch
eerst gevierd worden....
MONICA.
Ach, spreek toch ernstig... .
ALFRED.
Ik ben ernstig om te stikken, Monica. Gisteren
zijn wij overeengekomen, Madeleine en ik.
-ocr page 26-
12                                            CARITATE.
MONICA.
Is \'t oprecht en eerlijk waar?
ALFRED.
\'t Is oprecht en eerlijk waar.
MONICA.
(Haar handen hartstochtelijk om zijn aangezicht
slaande)
Zeg het nog eens, Alfred. Waarachtig
waar?
ALFRED.
Waarachtig waar! Ik heb uw zin gedaan, Mo-
nica. (Met plots opvlammenden wrok) En nu zal
ik voor Walter niet neer moeten buigen, hem niet
meer naar de oogen moeten zien.... Ik, de zwak-
keling, de onverantwoordelijke, of hoe hij me ook
heeten wil, ik blijf recht, ik lach hem uit!
MONICA.
Kom, kom, Alfred, doe nu niet zoo driftig,
\'t Wordt vandaag nog een dag van vreugde. O,
wat hebt ge wel gedaan! Nu zult ge gelukkig zijn
en uw eigen meester, en Madeleine zal u alles
geven wat ge noodig hebt. O, ik zou u kussen
kunnen, Alfred! Nu zijt ge weer mijn goeie, beste
jongen. — Vertel me toch hoe dat zoo altemaal
toegegaan is.
-ocr page 27-
13
CARITATE.
AtFRED.
Och, heel gewoon ging het toe. Ik had weinig
nog te vertellen. Gij zelf hadt Madeleine zoo aan-
g haald, zoo voor mij opgevrijd, dat ik werkelijk
maar één woord te spreken had.
MONICA.
(Met vreugde) Ja, ik had haar gewonnen voor
u. Ik ging haar bezoeken, ik bracht haar bloemen
uit onzen hof, ik gaf haar receptj es voor confi-
turen en gebakjes, en ik sprak haar van u, altijd
maar van u....
ALFRED.
(Schamper) En ge hebt haar verteld wat een
voortreffelijk partijtje ik ben....
MONICA.
Och, wees toch niet altijd zoo schamper. Waar-
om spreekt ge altijd alsof gij de slechtste onder de
slechten waart?
ALFRED.
Ik zou toch niet verbeteren al sprak ik anders....
MONICA.
Ik had haar al gezegd, dat ge veel van haar
hieldt!
-ocr page 28-
14                                      CARITATE.
ALFRED.
Zoo! Dan wist ge daar toen al meer van, dan
ik zelf nog op dit oogenblik!
MONICA,
Hoor hem! Hoor hem! Hij weet niet dat hij haar
gaarne ziet! En wie zat altijd bij of omtrent haar
als ze hier vroeger met haar vader op bezoek
kwam? Wie deed haar toen blozen met compli-
mentjes over haar mooi gezichtje, over haar oogen
en zoo meer ? Wie is alzoo begonnen met haar smoor-
lijk verliefd te doen worden? Weet ge dat ook
niet? Neen?
ALFRED.
Och dat was een ijdel spel, zacht spreken en
hard liegen, meer niet. Ik zeg u, dat ik van Made-
leirte niet houd. . . .
MONICA.
Ta, ta, ta. Als ge dat nu nog niet doet, j on-
gent jt, dan zult ge \'t later wel doen! Madeleine
dweept met u, dat had ik al lang gemerkt. En ook
Fockenteyn is op uw kant. \'t Zal hem toelachen
zijn dochter te zien trouwen met den zoon van
wijlen zijn oudsten en besten vriend.... Brave,
goede brave menschen zijn de Fockenteyns. . ..
-ocr page 29-
15
CARITATE.
ALFRED.
Alleenlijk hebben ze domme, ouderwetsche ge-
dachten ....
MONICA.
Wat gedachten?
ALFRED.
Stel u voor, dat Madeleine er volstrekt op staat,
dat Walter als mijn oudere broer, als zoogenaamd
„hoofd van de familie" mijn intree in haar huis
vraagt.
MONICA.
Is dat nu zoo erg? Dat eischt toch de oude
burgerzede.
ALFRED.
Ik vraag het hem niet. Wat heeft hij daarin te
zien? Ten andere, zoo ik er hem over sprak, zou
hij weer aan \'t zeuren gaan en toch niet doen wat
ik hem vroeg!
MONICA.
Och kom, Alfred! Wees niet zoo oploopend. Dat
is nu toch het laatste, dat gij hem vragen moet.
Zeg hem wat ge voornemens zijt, dat ge een kruis-
ken trekt over alles wat hem vroeger lastig maakte.
Nu gaat er toch een nieuw leven voor u open....
-ocr page 30-
16
CAR1TATE.
een braaf goed leven als toen ge nog kind waart.
Al die dwaze partijen, zooals van nacht weer
zullen nu toch gedaan zijn. Zeg hem dat, Alfred,
en hij zal toegeven. Hij zal u helpen, ik weet het.
ALFRED.
Ik zeg niets. Ik verneder me niet voor hem.
MONICA.
Vernederen, vernederen.... Dadelijk die groote
woorden! Groote dwaze jongen! Ge zult het hem
vragen. Gij eerst en dan zal ik er ook over spre-
ken. En \'t zal gaan! \'t Zal gaan! Geloof me, \'t
wordt vandaag een blijde dag.
VIERDE TOONEEL.
DE VORIGEN ---- FOCKENTEYN EN MADELEINE.
(Fockenteyn ietwat ouderwetsch gekleed; draagt
bril. Madeleine goedig aangezicht; schuchter.)
(Er wordt geklopt op de dubbele deur, achter-
grond. Monica gaat openen.)
MONICA.
Wel, wel! Meneer en Mejuffrouw Fockenteyn!
Wat een verrassing! Kom binnen! Kom binnen!
-ocr page 31-
CARITATE.                                        17
FOCKENTEYN.
(Op Alfred toegaande en hem hartelijk de han-
den drukkend)
Goeden morgen, Meneer van Ger-
ven! Ik ben al vroeg op post zooals ge ziet.
(Terwijl Fockenteyw met Alfred spreekt, maakt
Monica zich van Madeleine meester, leidt haar ter
zijde en fluistert haar herhaaldelijk veeilbeteeke-
nend: „Proficiat" toe. Madeleine ziet er verward,
gelukkig uit. Met blikken, hoofdbewegingen en ge-
barén vraagt Monica aan Madeleine of Fócken-
teyn al iets weet van haar stille verloving. Mdde-
leine knikt schuchter blozend van ja)
Voor geen goud had ik nagelaten naar de ver-
kooping te komen.... Het was mij een behoefte
geworden mij nog eens terug te voelen in dit oude
huis, waar ik met uw vader zaliger zooveel goede
uurtjes heb doorgebracht. Vandaag wordt het wei-
licht voor goed voor mij gesloten.
ALFRED.
En, helaas, ook voor mij Meneer Fockenteyn.
FOCKENTEYN.
(Neemt Alfred opnieuw de handen) Nu, nu,
goede moed, Meneer Alfred! Er zijn nog huizen
op de wereld! Goede moed! Ei! Wat zeg ik, Mo-
nica? Zijn er niet nóg huizen op de wereld?
Caritate.                                                        2
-ocr page 32-
18
CARITATE.
MONICA.
Zeker, Meneer Fockenteyn. Dat zeg ik hem ook
altijd. Neem een vogel zijn nest weg, hij bouwt
er een ander! — Maar, Alfred, ge schijnt niet te
zien, dat juffrouw Madeleine hier ook is.
ALFRED.
(Madeleine de hand gevend) Neem me dat niet
kwalijk, juffrouw Madeleine, maar Monica had u
zoo in beslag genomen....
MONICA.
(Speelsch) Zoo, zoo! \'t Is weer Monica ge-
weest.... Geloof hem niet juffrouw Madeleine.
Hij is de onverbeterlijk blooste jongen, die onder
de kap van den hemel loopt.... Een beste jon-
gen, maar bloo, bloo....
MADELEINE.
(Ietwat gegeneerd) Meneer Alfred kon mij de
hand niet geven, vader liet hem niet los... .
FOCKENTEYN.
Goed! goed! Ik krijg ook al mijn deel. ... Ja, ik
ben \'t geweest!
MONICA.
(Lachend) Wij tweeën, Meneer Fockenteyn, wij,
de oudjes....
-ocr page 33-
CARITATE.                                       19
FOCKENTEYN*.
Ik hoop, dat we niet te laat komen, Meneer
Alfred. Ik wil mij, kost wat kost, een gedenkenis
van uw papa aanschaffen, die muziekdoos daar,
ge weet wel die zwarte, verlakte muziekdoos, die
altijd op Meneer uw papa\'s tafel stond, als een
simpel pieterstaal met een koperen Chineesken
erop. Ze is toch nog niet verkocht zeker?
ALFRED.
Ik denk het niet. Dadelijk zullen we \'t weten.
(Wil gaan.)
FOCKENTEYN.
Wacht even. Laat Madeleine meegaan. Zet u
maar gauw bij de verkooptafel, kind, en laat het
Chineesken niet ontsnappen. Begrepen?
MADELEINE.
Ja, vader, als het er nog is, wordt het uw Chi-
neesken. . . . (Af met Alfred).
FOCKENTEYN.
(Tot de heengaanden) Pas goed op, ik kom
dadelijk ook....
-ocr page 34-
20
CARITATE.
VIJFDE TOONEEL.
FOCKENTEYN -- MONICA.
FOCKENTEYN.
Ha! Monica, ik heb dikwijls plezier gehad aan
dat ooiijk instrumentje. Als we samen een van die
fijne flesschen dronken, die Van Gerven zijn „dok-
tersverbod" heette, dan moest ik het Chineesken
omdraaien en het pieterstaal ging open in vele
deurkens, die elk een sigaar reikten met een ko-
peren handje. En te zelf dertijd begon dan het
muzieksken te spelen, zóó fijntjes en licht, dat
het als een droommuzieksken scheen.
MONICA.
Ja, aan dat Chineesken heeft Meneer zaliger veel
plezier beleefd....
FOCKENTEYN.
Van Gerven was in zijn schik als hij mij daar
op kon ontnalen.
MONICA.
Ha! Maar gij waart ook zijn trouwste kame-
raad. De eenige, die hem bijbleef gedurende de
zeven jaren, dat hij hier lam thuis moest zitten.
-ocr page 35-
CARITATE.                                       21
Zulke vrienden vindt ge niet meer, Meneer Foc-
kenteyn.
FOCKENTEYN.
Of we vrienden wareh, Monica! Wij kenden
elkaar tot op den draad. En wij mochten elkaar al
eens plagen.Weet ge nog hoe hij gedurende zijn
ziekte, als de lange Winter zijn hart met triestig-
heid ^vervulde, aan \'t klagen kon gaan: „Ach,
Fockenteyn, ik zal het niet meer trekken tot aan
den tijd van de hoppekeesten! „Weet ge \'t nog? En
als de tijd van de hoppekeesten er dan was en ik
hem deed opmerken dat hij toch nog leefde en er
smakelijk van at, dan zong hij een nieuw koe-
pietje van zijn klaaglied: „Ach, Fockenteyn, ik
zal het niet meer trekken tot aan de asperges!" En
de asperges kwamen, en de labboontjes en de
jonge erwtjes, en de prinseskens, en wat weet ik
al meer, en zijn jeremiëeren veranderde zich het
heele seizoen door met al de eerstelingen van de
groentenmarkt! Ja, de fijne beetjes, dat was zijn
passie!
MONICA.
Och ja, en \'t was maar goed ook, dat hij dien
troost nog had.... Dat en Alfred hielden hem in \'t
leven.
FOCKENTEYN.
Zeker had hij gelijk goed te leven.                         \'
-ocr page 36-
22
CARITATE.
MONICA.
Alfred, Meneer Fockenteyn, dat is een hart als
brood. Geheel zijn vader.
FOCKENTEYN.
Ja, dat hebt ge me nog gezegd.
MONICA.
(Listig en schalks) Vraag het maar eens aan juf-
frouw Madeleine!
FOCKENTEYN.
(Met gemaakte, comische verwondering, die de
vreugde\' verraadt, welke Monica\'s zinspeling bij
hem verwekt.)
Aan juffrouw Madeleine, zegt ge?
MONICA.
Ach, Meneer Fockenteyn, ge weet er wel meer
van, niet waar? Kom, zeg het maar.. . . Ik weet
het immers ook. . . .
FOCKENTEYN.
(Lachend, met grappige hoofdschuddingetjes) Ik
weer niets Monica, niets, niemendal. Zoo lang
er mij niets gezegd of gevraagd wordt, weet ik
niets, niemendal! Ik weet alleen, dat ik mijn Chi-
-ocr page 37-
23
CARITATE.
neesken niet mag laten wegkapen. Ik ga even kijken
of Madeleine het niet laat ontsnappen!
ZESDE TOONEEL.
MONICA — WALTER.
MONICA.
(Kijkt Fockenteyn vergenoegd en handemwrij-
vend achterna)
Hij is er mee in zijn schik! Meer
dan hij \'t zeggen durft!
WALTER.
(Ernstige, strenge doch sympathieke verschij-
ning. Op langs deur rechts)
Monica.
MONICA.
(Verrast) O, Meneer Walter! Waart ge hier al
in huis? Ik wist het niet eens.
WALTER.
Zooeven kwam ik binnen. Waar is Alfred? (Zijn
oogen vallen op het ontbijt, op de kleine tafel
rechts)
Is hij nog niet op? Zijn ontbijt staat hier
nog onaangeroerd. Alfred is vannacht weer heel
laat thuis gekomen?
-ocr page 38-
24                                       CARXTATE.
MONICA.
O neen, Meneer Walter. Heel vroeg integendeel!
Ik was nog op toen hij thuis kwam. In de laatste
dagen is hij zoo veranderd. Hij is haast niet meer
te herkennen. Hij ging soms in \'t geheel niet uit
\'s avonds.
WALTER.
(Haar ongeloovig, scherp bekijkend) Zoo, zoo!
Monica!
ZEVENDE TOONEEL.
WALTER ---- ALFRED.
MONICA.
(Alfred komt op langs dubbele deur, achtergrond)
Kijk, daar is hij. Gij komt als gevraagd, Alfred.
Meneer Walter wou u spreken. (Ter zijde tot
Alfred, met nadruk) Zeg
het hem nu, hoor! Doen,
weet ge! (Neemt het ontbijt weg. Af deur rechts.
Poos)
WALTER.
(Heeft gewacht tot Monica weg is, haalt
een op enge scheur den brief te voorschijn! en reikt
hem aan Alfred)
Ziehier een brief, die u gansch bij-
zonder betreft. (Terwijl Alfred leest met een uit-
-ocr page 39-
25
CARITATE.
drukking van onaangename verrassing, houdt Wal-
ter hem scherp in \'t oog)
\'t Is een exploot van den
deurwaarder, zooals ge ziet.
ALFRED.
(Korzelig) En dan?
WALTER.
En dan? vraagt ge. Ge vindt dus dood gewoon
wat daarin staat? Dood gewoon, dat ge in de
laatste jaren zulke schulden gemaakt hebt, terwijl
ge hier met vader woondet, alles wat ge noochg
hadt van hem ontvingt en nog veel erbij?
ALFRED.
Och, laten we daar nu niet meer over beginnen.
Ze willen vooraf dat geld afhouden van hetgeen
mij in de likwidatie toekomt? Wel, dat ze \'t doen
en mij dan met vrede laten. Daarvoor zal er wel
genoeg zijn.
WALTER.
Misschien! Wat de verkoop van den inboedel hier
opbrengen zal, moeten we nog afwachten. Doch
daar is het grootste kwaad niet! Ik verontrust mij
veel meer over uw volslagen gemis aan verantwoor-
delijkheidsgevoel! En nu wil ik u nog eens zeggen,
voor de laatste maal, hoe verkeerd ge doet.
-ocr page 40-
26                                       CAR1TATE.
ALFRED.
Maar wat wilt ge toch van mij?
WALTER.
Wat ik van u wil? Dat ge eindelijk begrijpen
zoudt, dat de hoogste plicht van den man de arbeid
is. Hoe dikwijls heb ik u al in de gelegenheid ge-
steld te werken, u een vast en deftig bestaan te
verzekeren? Ge zijt nu vier en twintig jaar en kunt
u zelf nog niet helpen.
ALFRED.
Ik vond niets naar mijn zin in al die betrek-
kingen. Alle verveelden me....
WALTER.
Niets verveelt den man, die werken wil. Maar
dat is het juist wat in u dood is: de wil, de wil
tot het goede. Dat is de vloek van de zwakheid,
waarmee vader u leidde en waarmee Monica hem
het mooiste van uw leventje verborgen hield
ALFRED.
Heb ik dat nu nog niet genoeg gehoord? (Spot-
iend)
Ge maakt waarlijk wat te zeer misbruik van
uw recht van oudsten broer om mij met boetpre-
dicatiën te vervelen.
-ocr page 41-
CARITATE.                                       27
WALTER.
O, wees gerust! langer zal ik dat niet doen!
Maar toch wil ik u nog vragen of ge al gedacht
hebt aan wat uw toekomst zijn zal?
ALFRED.
Mijn toekomst is verzekerd als gij doen wilt
wat ik u vraag. En dat zal ook \'t laatste zijn, dat
ge voor mij zult moeten doen....
WALTER.
Wat verlangt ge?
ALFRED.
(Aarzelend). Ik ben met Madeleine Fockenteyn
overeengekomen om te trouwen en ik zou willen,
dat gij Fockenteyn voor mij de aanvraag deedt.
(Walter schrikt op, kijkt Alfred zwijgend en door-
dringend aan. Poos.)
ALFRED.
\'t Is toch niet te veel wat ik vraag....
WALTER.
Niet veel? Maar weet ge wel wat ge vraagt?
-ocr page 42-
28
CARITATE.
Weet ge, dat ge mij wilt doen meehelpen om een
menschenleven te verwoesten?
ALFRED.
Heb ik het niet gedacht? Ook dat zult ge me
weigeren....
w alter.
Welken zedelijken waarborg geeft gij voor dat
huwelijk? Voelt ge niet, dat het onwaardig is
uw lot met dat van anderen te gaan verbinden
als ge nog niet voor u zelf kunt instaan? Voelt
ge dat niet? (Poos. Alfred verbijt zich de lippem
en haalt misprijzend de schouders op)
En wat
heeft u tot Madeleine gedreven? Is \'t een drang
van uw hart? Komaan! \'t Is uw zelfzucht, uw ge-
makzucht! \'t Is Fockenteyn\'s fortuintje, dat ge
trouwen wilt, dat alleen!
(Alfred blijft hardnekkig zwijgen. Poos.) Maar
spring dan op als u zoo wat gezegd wordt! Roep
me toe, dat het niet waar is.
ALFRED.
Ik zeg maar dat ik veel geduld heb....
WALTER.
O ja, verstijf u in uw boosheid. ... Hebt ge er
maar een enkelen keer aan gedacht, dat Focken-
-ocr page 43-
CARITATE.                                             29
teyn\'s kleinhandelaarsstand een stand van zorgen
en kommer is en dat om daarin niet ten onder te
gaan werklust en soberheid noodig zijn, deugden
die gij niet hebt?
ALFRED.
(Hij is plotseling opgestaan. Draalt een oogen-
blik en vraagt dan ijskoud aan Walter:)
Ge wilt
het dus niet vragen? Ik zou het gaarne weten. . . .
WALTER.
(Beslist) Neen! Ik doe het niet.. . .
ALFRED.
Dan zal ik u ook geen „dank" moeten zeggen.
(Brusk af langs deur achtergrond, die hij open
laat.)
ACHTSTE TOONEEL.
WALTER ---- I.IZE.
(Hevig ontroerd stapt Walter een poos de kamer
op en af. Buiten, door de open deur op den ach-
tergrond, hoort men verward gepraat en de dren-
zerige stem van den af roeper:
„Twee en een
kwart, twee vijftig, twee zestig, twee zeventig —
-ocr page 44-
30
CARITATE.
Niemand meer dan twee zeventig? Twee tachtig,
twee tachtig?? Niemand meer? Eén werf, ander
werf! Verkocht voor twee tachtig!...." Hamerslag
op de verkooptaf el.
„Een nieuw koopje. Wie zet
het in? Drie frank, drie frank vijftig, drie en drie
kwart, vier, vier, vier en een kwart. Geen hooger
bod dan vier en een kwart? Niemand meer? Eén
werf, ander werf! Verkocht voor vier en een
kwart!\'\' W\'alter is bij de tafel rechts blijven staan.
Hij neemt een der porseleinen kopjes ter hand.
Bekijkt het, droevig lachend als in pijnlijke herin-
nering, schudt zuchtend het hoofd.)
hlZE.
(Elegant. Zenuwachtig met ziekelijken trek.
Op langs dubbele deur achtergrond, die zij sluit.
Het gerucht buiten houdt op. Lize komt onopge-
merkt naast Walter staan.)
Wat is dat voor een
kopje, dat u daar zoo bezig houdt? (Zij neemt het
hem uit de handen en bekijkt het. Tikt tegen den
rand met den nagel van den wijsvinger)
\'t Is fijn
porselein. Kijk! Er staat een opschrift op: ,,Har-
telijke genegenheid" (Haar blik valt op tafel op
het andere kopje. Ze neemt het op).
En hier is \'t
andere. Die maken een paar uit. (Leest op het
tweede kopje)
„Vergeet mij niet". Die zoudt ge
voor ons moeten nemen, Walter, \'t zijn mooie
dingetjes. Ik heb ze vroeger nooit in uw huis ge-
zien.
-ocr page 45-
CARITATE.                                       31
W ALTER.
O, ze zijn hier al zoo lang. Laat eens zien: zes-
tien jaar op zijn minst. Hoe zoo \'n onnoozel voor-
werp zoo ineens een brok van uw vroeger leven
kan opwekken! Wij gaven die kopjes aan moeder op
haar naamdag, \'t jaar voor ze stierf. Wij gaven ze
haar samen, Alfred, Emma en ik. Dat was de tijd,
dat wij hier in huis haar warme liefde nog voelden,
dat ze ons allen hier nog omstrengeld hield. Dat
was de schoone tijd vóór de slooping, vóór de
ziekte van vader, vóór dat erbarmelijke verkeerd
loopen van Alfred.
LIZE.
O, ik kon het me wel voorstellen, dat ge weer
daarover aan het tobben waart! Heeft die Alfred
ons nog geen verdriet genoeg aangedaan? Dat moet
een einde nemen. Ge maakt er u zelf ziek mee en
\'t is al genoeg, dat ik zoo sukkelachtig ben. Als
hij niet deugen wil, dan is het zijn zaak. Wij hoe-
ven ons daar geen zwaar hoofd in te maken. Elk
voor zich zelf.
WALTER.
Wat gaat er van dien jongen geworden?
UZE.
\'t Zal met hem nog beter afloopen dan we den-
-ocr page 46-
32
CARITATE.
ken. \'t Geluk is immers voor de mannen van zijn
soort! Monica heeft me daar juist verteid, dat
Madeleine Fockenteyn op hem verslingerd is tot
over de ooren en dat hij met haar al overeengeko-
men is. Gij hoeft het aanzoek maar te doen en ze
trouwen. ..
WALTER.
Dat doe ik niet, Lize.
LIZE.
En waarom niet?
WALTER.
Omdat ik de verantwoordelijkheid van zulk een
daad niet dragen wil! Het geluk van twee men-
schen staat hier op het spel, Lize. Een oud, eer-
lijk man, die na een leven van werk en zorg rust
verdient, en een jonge vrouw, die het leven nog
niet kent, mag ik niet aan de schuldige onbezon-
nenheid van Alfred helpen overleveren.. ..
LIZE.
Wat groote woorden voor zoo een doodgewone
zaak. Madeleine wil hem hebben, kost wat kost.
Ze loopt hem gewoon achterna. Kunt gij het be-
letten dat ze trouwen? En denkt ge dat Alfred de
-ocr page 47-
CARITATE.                                       33
eenige boemelaar zijn zou, die zich in \'t huwelijk
verbetert en zijn vrouw gelukkig maakt? Dat wor-
den later de beste mans....
W ALTER.
Ik heb de zekerheid niet, dat het met Alfred
ook zoo uitvallen zal... .
UZE.
Zekerheid, zekerheid? Waarover hebben wij ze-
keiheid? Het heele leven hangt vol vragen en wij
zouden wel ongelijk hebben altijd op het antwoord
met de zekerheid te wachten.... Madéleine is
overigens zes jaar ouder dan Alfred, ze heeft dus
meer verstand en zal hem met een zacht toompje
wel weten te leiden.
WALTEK.
Dat ook is onzeker en zoo lichtzinnig mogen we
\'t niet wagen.
UZE.
Maar wat raakt het ons, Walter, hoe ze later
hun zaken beredderen....
WALTER.
Het raakt ons wel, Lize, niet allten als wij hei-
pen, maar zelfs als wij het maar laten gebeuren....
Caritate.
                                                             3
-ocr page 48-
34                                           CARITATE.
LIZE.
Mij raakt het niet! In elk geval weet ge, dat wij
ons Alfred niet kunnen aantrekken. Met mijn fami-
lie hebt ge sedert wij getrouwd zijn nog nooit last
gehad....
WALTBR.
(Stillend) Kom, Lize, kom.... Wind u zoo
niet op. Denk er om, dat de dokter u dat verboden
heeft. Gij, die zoo redelijk kunt zijn.. . .
LIZE.
Ik ben redelijk, Walter. Elk zijn eigen beslomme-
ringen. Doe dat huwelijk uit verkeerde groothartig-
heid niet afspringen.
NEGENDE TOONEEL.
DE VORIGEN ---- MONICA ---- DE TWEE SJOUWERS.
MONICA.
(Op langs dubbele deur achtergrond met de twee
sjouwers)
Meneer Walter, mogen wij u een oogen-
hlik storen? Die menschen zouden hier nog wat
kleingoed moeten buiten dragen.
EERSTE SJOUWER.
Wat moet er eerst weg, juffrouw?
-ocr page 49-
CARITATE.                                             35
MONICA.
Neem deze mand hier.
EERSTE SJOUWER.
Zijn er ook eieren in?
MONICA.
Wat eieren?
EERSTE SJOUWER.
(Lachend) Breekbare waar, gelijk in de andere
van straks, waar ge zoo een schrik voor hadt.
MONICA.
Mijn hoofd staat er niet naar om grapjes te
maken, man. Spoedt u en komt dan de andere
mand halen. Dan kan deze plaats ten minste toch
nog wat vrij blijven voor de familie.
EERSTE SJOUWER.
Ge moet maar zeggen hoe ge \'t hebben wilt, juf-
frouw! (Beide sjouwers af met mand).
MONICA.
(Tot de heengaanden) Natuurlijk.
-ocr page 50-
36                                      CARITATE.
TIENDE TOONEEL.
DE VORIGEN MIN DE SJOUWERS.
MONICA.
Ik weet niet of het u gaat als mij, Mevrouw en
Meneer, maar ik zou al die menschen, die hier
hun ruwe, onverschillige handen aan alles slaan,
kunnen wegjagen. Ik vind het droevig om er bij
te schreien, zoo alles wat uw moeder en uw vader
met liefde hebben bijeengebracht, te zien verdwij-
nen God weet waarheen!
LIZE.
Och, Monica, al die oude dingen kan men toch
niet bewaren \'t Is ijdel tijdverlies daarover te jam-
meren! — Ik ga nog eens kijken, Walter, hoe ze
\'t daar buiten stellen. (Af).
ELFDE TOONEEL.
Walter. — Monica.
Uw vrouw heeft goed spreken van ijdel jamme-
ren, Meneer Walter. Zij verstaat dat zoo niet, zij
heeft niet, zooals wij, te midden van dat alles ge-
leefd, niet waar?
-ocr page 51-
37
CARITATE.
Walter.
Ik voel goed wat u op dit oogenblik beweegt,
Monica.... Het leven brengt bittere droefheden
mee... .
TWAALFDE TOONEEL.
DE VORIGEN. ---- DE TWEE SJOUWERS.
EERSTE SJOUWER.
Hier zijn we om de tweede vracht, juffrouw.
Moet die koffer ook mee? (Walter af, deur rechts).
MONICA.
Neen, dat is mijn goed.
EERSTE SJOUWER.
En wat hier nog op tafel staat?
MONICA.
Neen, dat ook niet.
EERSTE SJOUWER.
(Het opgezet hondje opnemend, spottend) Dat
-ocr page 52-
38                                           CARITATE.
schoon „bijouken" hier, mag het ook niet ver-
kocht worden? \'t Is anders erg aan \'t ruien. . . .
MONICA.
(Ook op spottoon) Neen, man, wij houden van
dat „bijouken". Wij verlaten het niet. Nu weet
ge \'t!
(Sjouwers af, Walter terug op met blad papier,
waarin hij de kopjes wil wikkelen).
DERTIENDE TOONEEL.
WALTER. — MONICA.
MONICA.
(Heeft het hondje opgenomen) \'t Is nog een
stuk speelgoed van Alfred, Meneer Walter. Ik be-
waarde het al lange jaren. Ik mag het toch meene-
men, niet waar?
WALTER.
(Hoofdschuddend met een uitdrukking van „Hoe
is \'t mogelijk!")
Gerust, Monica.
MONICA.
(Bergt het hondje in haar koffer) Zoo zal ik
toch een gedachtenisse van Alfred hebben, als hij
-ocr page 53-
39
CARITATE.
misschien ver weg, in de wijde wereld zal rond-
sukkelen....
Er is nog wat, Meneer Walter, dat ik u vragen
wou. (Zij wijst op de tafel op het O. L. V. beeld
onder glazen klok)
Dat beeld hier, Meneer Wal-
ter, wat gaat ge daarmee doen? Toch niet laten
verkoopen, niet waar? Het was uw moeders toe-
vlucht. O, ik weet het goed, Meneer, want meer dan
eens hebben we samen heelder uren voor het beeld
gebeden, toen Fritsje en Paultje en later nog An-
natje op sterven lagen. . . .
WALTER.
Ik weet het, Monica. Gij waart altijd een goede
troosteres voor moeder en als ik in herinnering
haar beeld wederzie, dan staat gij er altijd naast,
Monica.
MONICA.
Ik bedank u, Meneer, voor die goede woorden.
Ja, uw moeder heeft veel kommer gekend, maar
toch bleef haar liefde voor al haar kinderen zonder
onderscheid altijd even groot.... (Met nadruk)
En wat ze ook mochten misdoen, Meneer Walter,
ze kon altijd alles vergeven en vergeten. . . .
. WALTER.
Ik begrijp u, Monica. Ik voel waar ge komen wilt.
-ocr page 54-
40
CARITATE.
MONICA.
(Hartstochtelijk) Welnu, ja, ik wil het niet ver-
bergen, ik wil voor Alfred spreken! Ge moogt hem
niet weigeren, wat hij u gevraagd heeft. Ge moet
om Madeleine\'s hand aanzoek doen. Dat alleen kan
hem redden, Meneer Walter. Dat moet ge doen voor
hem! Uit liefdadigheid. . ..
WALTER.
Uw liefdadigheid is verkeerd, Monica. Mijn lief-
dadigheid heeft hem gezegd: hier is een hamer,
hamer nu; sla u zelf uw weg door het leven heen.
En hij heeft het niet gewild!
MONICA.
Ach, Meneer Walter, zeg dat niet. De oprechte
liefdadigheid, de liefde om Gods wille, steunt en
helpt zonder redeneeren.... Gij moogt Alfred niet
loslaten. Hij is zwak, hij is arm, hij heeft niemand
meer dan mij, arme, die niets voor hem kan. Help
hem in dat huwelijk. Hij is toch niet zoo slecht.. . .
WALTER.
Kijk mij in de oogen,  Monica, en spreek waar-
heid. Gij weet zoo goed  als ik, hoe zwaar Alfred
weegt. Hij is wèl slecht.  Hij zou Madeleine onge-
lukkig maken.
-ocr page 55-
41
CARITATE.
MONICA.
Laat vreemden dat zeggen. Gij moogt het niet.
Zoo spreekt geen eigen bloed.
WALTER.
Maar wat drijft u toch, Monica, om hem zoo
tegen alle beter weten in, te verdedigen? Waarom
doet ge dat?
MONICA.
(Na een poos. Met van aandoening trillende
stem)
Om dezelfde reden, waarom het uw moeder
zou gedaan hebben! (Walter ontroerd, verbijt zich
de lippen)
O, Meneer Walter, ik houd van Alfred,
zooveel als het uw moeder deed. Vergeef mij, dat
ik dat zoo maar zeg. . . . Maar een mensch moet
toch iemand hebben in de wereld van wien hij
boven alles houdt, om wiens wille hij geduldig alles
verdragen zou, aan wien hij zich geheel en al geven
mag. . . . Dat is Alfred voor mij, Meneer Wal-
ter.. . . Ach, help hem! Alles gaat hem tegen. Hij
is voor het ongeluk geboren. Hij moet geholpen
worden. Laat hem gelukkig zijn. ... \'t Is uw moe-
der zelf, die het u vraagt! (Monica vangt aan te
snikken. Poos. Walter in hevigen zelfstrijd.)
WALTER.
We zullen zien, we zullen zien.... \'t Is mis-
-ocr page 56-
42                                            CAR1TATE.
schien kwaad wat ge me wilt laten doen, maar uw
hart is sterker dan mijn verstand!
MONICA.
(Kust Walter\'s handen) Dank, duizend maal
dank, Meneer Walter. God zal \'t u loonen! —
Kom, Meneer Fockenteyn is hier en hij heeft al
naar u gevraagd. Alles is in orde. Hij wacht
op een woord van u. Kom. (Zij gaat de dubbele
deur achtergrond openen).
WALTER.
Toch zoo haastig niet. . . . Laat me denken. . . .
MONICA.
Ei! Daar komen ze aan. (In de gang roepend)
Langs hier, Meneer Fockenteyn. Meneer Walter
is hier!
VEERTIENDE TOONEEL.
DE VORIGEN ---- FOCKENTEYN (tlU\'t de WUZtekdoOS
in den arm) madeleine — lize — alfred.
MONICA.
Kom binnen. Ha, ik zie met plezier, dat ge \'t
Chineesken hebt.
-ocr page 57-
43
CARITATE.
FOCKENTEYN.
(Opgetogen) Ja, ik heb het, Monica, ik heb het,
en laat het niet meer los. .. .
MONICA.
Meneer Walter zou u wat willen zeggen. . . .
(Schalks) Ge weet wel. . . . Iets waarvan ge „niets,
niemendal" weet. . ..
FOCKENTEYN.
Kom, kom, Meneer Walter, geef ü maar niet te
veel moeite. ... Ik weet het toch al, niet waar? \'t
Is van Madeleine en Alf red, dat ge spreken wilt....
Wel, wel, ik vind het goed.... Hij wil Madeleine
en Madeleine wil hem.... Wel, dat ze dan maar
trouwen.... Is \'t nu naar uw zin, Madeleine?
MADELEINE.
(Gelukkig) O ja, vader.... (Kust hem)
FOCKENTEYN.
En zal er nu nog wat liefde voor mij overblij-
ven, nu ge er zooveel aan hem geeft. . ..
MADELEINE.
Ik zal u liever hebben dan ooit, vader, om \'t
groote geluk, dat ge mij schenkt. ...
-ocr page 58-
44
CARITATE.
FOCKENTEYN.
En gij, Alfred? Ook goed, ja? Gij wordt dus de
man van Madeleine en mijn medeopsteller van den
Standaerd van Vlaenderen?
ALFRED.
(Verward) Ja, Meneer Fockenteyn.
FOCKENTEYN.
Hee! Nu geen Meneer meer tusschen ons. — Zeg
maar papa Fockenteyn. . . . Nu heb ik twee kin-
deren ....
MONICA.
(Schertsend tot Alfred) Wel gij? Sta daar nu
toch niet zoo gegeneerd. Ge weet toch wat ge nu te
doen hebt?......(Tot Madeleine) Ik heb het u
nog gezegd hoe bloo hij is.... Welnu, Alfred,
waar blijft ge? (Alfred kust Madeleine)
FOCKENTEYN.
(Lachend) Wat zegt ge van die oude Monica?
Ze zou aan de jonge menschen nog leeren, hoe ze \'t
moeten doen. (Klopt haar op den schouder). Wat
jammer, da,t Van Gerven het niet meer ziet! Hee?
LIZE.
En nu mijn beurt, Alfred. — Proficiat, Made-
leine. (Kust haar)
-ocr page 59-
45
CARITATE.
MADELEINE.
Dank u.
FOCKENTEIN.
(Doet de muziekdoos spelen) En gij, Chineesken,
gij speelt het eerste deuntje voor de hv\\xï\\oi\\..(Het
deuntje weerklinkt zacht-melancholisch)
LIZE.
Wat zegt gij tot uw aanstaande zuster, Walter?
(Walter komt voor Madeleine staan, neemt haar
beide handen, kijkt haar een lange pooze aan, kust
ze en verkropt dan plotseling een opwellenden
snik. Pinkt tranen weg)
MO NIC A.
\'t Is een dag van ontroeringen, M. Fockenteyn,
van overspanning. . . .
FOCKENTEYN.
O, ik kan het me goed voorstellen.... zoo \'n
verkooping. . ..
MONICA.
Maar is het vandaag in ons oude huis een droe-
vig einde, \'t is ook een blij begin met het nieuwe
paar.... Komt mee in den hof, de laatste bloe-
men, die we daar plukken, zijn voor juffrouw Ma-
deleine, komt....
-ocr page 60-
46
CARITATE.
FOCKENTEYN.
(Zet de muziekdoos op den schoorsteen) Ik zal
mijn Chineesken hier nog wat zetten. Ze zullen
het hier toch niet komen halen, niet?
(Allen af, behalve Walter, langs deur achter-
grond, die zij open laten. Poos. De muziekdoos
speelt voort tot het doek valt.)
WALTER.
(Staroo.gend voor zich uitkijkend, laat zich op
den zetel zinken. Somber, als in beginnende wroe-
ging:)
God zal \'t u loonen!
(Terwijl het doek valt hoort men weer de dren-
zerige stem van den verkooper:
„Twee en een
kwart, twee en half, twee en drie kwart, enz.)
DOEK,
-ocr page 61-
TWEEDE BEDRIJF.
Kamer bij Fockenteyn. Achtergrond: glazen
wand met gordijntjes tot op manshoogte; langs den
linkerkant glazen deur, naar den winkel, die door
den glazen wand en de deur geheel zichtbaar is.
In den winkel tweede achtergrond, die langs twee
ramen uitzicht geeft op de straat; links straat-
deur met bel.
In de kamer, links: deur op tweede plan; rechts:
schouw met garnituur op eerste plan, deur op
tweede plan.
Links: schrijftafel met benoodigdheden, veel pa-
pieren en dagbladen. In het midden: tafel met stoe-
len. Rechts: canapé en, in den hoek tegen den gla-
zen wand, staande kapstok.
Het bedrijf begint met het vallen van den avond.
Gasbek in den winkel en in de kamer.
-ocr page 62-
48
CARITATE.
EERSTE TOONEEL.
ALFRED. — MONICA.
(Alfred trekt bij kapstok overjas aan en zet hoed
op)
MONICA.
Gaat ge toch weer uit?
ALFRED.
En waarom zou ik niet uitgaan?
MONICA.
Pas op, Alfred. Kijk wat ge doet. Ik heb u al
verwittigd. Sedert eenige dagen gaat uw vrouw u
achterna. Ze is overspannen, opgewonden en wil
weten, wat ge buiten huis doet. Wees voorzichtig.
ALFRED.
(Grinnikend) Zoo, ze bespiedt me. Wel bekome
\'t haar. Ik doe wat ik wil en bekreun mij om nie-
mand.
MONICA.
De oude, booze geest is nog niet dood in u,
Alfred. ... Ge zijt bezig met uw geluk met eigen
handen te breken! Hier hebt ge nu toch alles wat
-ocr page 63-
49
CARITATE.
ge verlangen kunt en ge zijt het dwaas aan \'t
vergooien. Denk toch aan de donkere dagen, waar-
voor ge vroeger zoo bang waart.... Denk toch aan
uw goed leven hier.. . .
ALFRED.
Goed leven, goed leven! Ik ben dat goed leven
beu. Die oude sufferd verveelt me met zijn
bekrompen gezeur. En zij ook, ze verveelt me met
haar triestig klaaggezicht en al haar onbeduidend-
heid. Dat is geen vrouw voor mij. Dat zijn geen
menschen om mee te leven.
MONICA.
Heere God, zwijg toch. . ..
ALFRED.
Ik zwijg niet. Dat zijn menschen van een anderen
tijd. Ik kan ze niet. lijden. ... Ze houden me hier
in een gevangenis.... Alles is grijs en muffig
hier rondom mij heen.... Ik houd het hier niet
uit-----
MONICA.
Zeg toch zulke dingen niet, groote, baldadige
jongen. Toe! (Alfred af langs straatdeur, die hij
toeslaat. Monica is hem tot in den winkel gevolgd.
Terugkomend:)
Heere God! Waar moet dat heen?
Waar moet dat heen?
Cantate.
4
-ocr page 64-
50
CARITATE.
TWEEDE TOONEEL.
MONICA. — SERAFIEN.
SERAFIEN.
(In werkpak met voorschoot. Ietwat ironisch)
Juffrouw Monica, is uw Meneer Alfred hier niet?
MONICA.
(Op denzelfden toon) Ik weet het niet, Meneer
Serafien. Wat moet ge van mijn Meneer Alfred
hebben?
SERAFIEN.
Wel, de helft van de copij voor de gazet voor
morgen ontbreekt nog en Meneer Fockenteyn laat
vragen of hij ze nu eindelijk gereed gemaakt heeft.
MONICA.
Ik weet het niet. Meneer Alfred is uit en heeft me
niets gezegd.
SERAFIEN.
(Ontsteld) Is hij uit? Weer uit? En geen copij?
Ja, ja! \'t zal weer het zelfde spelletje zijn. De
gazet zal weer niet op tijd kunnen verschijnen! En
dat door zijn schuld weer! Juffrouw Madeleine
had voor mijn part liever ik-weet-niet-wat gedaan
dan zoo een brekespel in de drukkerij te bren-
gen-----
-ocr page 65-
CARITATE.                                            51
MONICA.
Spreek een beetje minder brutaal, Serafien. Ge
vergeet, dat M. Alfred uw patroon is. . ..
SERAFIEN.
Brutaal, brutaal? Ik heb van u geen les te ont-
vangen. ... Ik ben hier al meer dan veertig jaar
in dienst.... Ik ben van den huize. ... Hoe lang
zijt gij hier al? Wie heeft hier het meeste recht
om wat te zeggen?
MONICA.
Zeg al wat ge wilt, maar geen kwaad van uw
patroon.
SERAFIEN.
Ik bedank u voor zoo een patroontje. Hij ging
hier komen helpen en vernieuwen en verbeteren en
wat weet ik al.... en hij doet juist niemendal
dan Meneer Fockenteyn ergeren en alles in de war
sturen.... En of juffrouw Madeleine veel ple-
zierige dagen met hem beleeft, is voor mij ook een
vraag!....
MONICA.
Laat dat een vraag blijven, Serafien. En zoek
liever uw copij voor de gazet. . . .
-ocr page 66-
52                                      QARITATE.
SERAFIEN.
Schimp maar, schimp maar! Dat belet niet, dat.
ik wèl weet wat ik zeg.... Ze moest ook trou-
wen. . . . Met zijn tweeën gingen ze naar de kerk,
maar met zijn drieën keerden ze weer. ... De dui-
vel was er bij gekomen. (Af).
MONICA.
Heere God! Waar gaat dat heen? Als die ook
al begint....
(Monica gaat het gas aansteken in den winkel*
Keert dan terug)
DERDE TOONEEL.
MONICA. ---- MADELEINE.
MADELEINE.
(Aangekleed om uit te gaan) Alfred ging zoo-
even uit?
MONICA.
(Aarzelend) Ik weet het niet, Mevrouwtje... .
MADELEINE.
Maak me niets wijs, Monica! Dat hebt ge nu al
lang genoeg gedaan. Hij is weer weg, daarheen
waar hij zich van mij verlost voelt? Spreek. ... Ik
ga hem achterna.... Ik wil weten, alles weten.....
-ocr page 67-
CARITATE.                                             53
MONICA.
Maar, Mevrouwt je, ik begrijp u niet.... Me-
neer Alfred is waarschijnlijk om een glaasje bier
gelijk naar gewoonte. ... De mannen zijn zoo... .
Ze zouden liever alles opgeven dan hun herberg
te laten....
MADELEINE.
Spreek niet zoo luchtig, Monica! Ik lijd er
vreeselijk onder.. . . Dat ziet en voelt gij ook
wel.. . . We zijn nu een vol jaar getrouwd en van
den eersten dag zijt gij bij ons komen inwonen.
Welnu, zeg mij eerlijk of Alfred handelt zooals
hij moetl
MONICA.
Och, hij handelt niet slechter dan de andere
mans. Zoo zijn ze allen. Als de bruid is in de schuit,
dan is \'t liefdelied jen uit, zegt het spreekwoord.
MADELEINE.
(Dof) Hier is \'t de vraag, Monica, of het liefde-
liedje er wel ooit geweest is.
MONICA.
Wat voor leelijke gedachten toch! Ik heb zoo-
veel jaren bij Meneer Alfred\'s mama gewoond en
dikwijls had ze ook wel eens reden om lastig te
-ocr page 68-
54
CAR1TATE
zijn op haar man, maar nooit heb ik haar zóó wat
hooren zeggen! „Wij vrouwen moeten al wat kun-
nen verdragen", was altijd haar woord, „\'t Is onze
rol te berusten."
MADELEINE.
Zoek me niet langer te paaien met die praatjes.
Meneer en Mevrouw Van Gerven hielden van mal-
kaar. Zij hebben samen hun kinderen opgevoed.
Maar Alfred heeft nooit van mij gehouden.
MONICA.
Wel, wel, wel. Maar de jongen was letterlijk dol
op u. Hij zag nog alleen uit uw oogen.
MADELEINE.
Ik geloof u niet meer, Monica. Altijd hebt ge
me dat gezegd, maar nu weet ik goed, dat zijn
vriendelijkheid in den verlovingstijd, maar een ge-
huicheld spel was. Van de eerste dagen na ons hu-
welijk, op onze speelreis al, voelde ik die vreese-
lijke teleurstelling. Hij sprak geen woord, dat tot
mijn harte doordrong. Geen enkele maal voelde ik,
dat onze gedachten en gevoelens één werden. Onver-
schillig, met tegenzin, met zijn gedachten ver weg
van mij, liep hij naast me door de straten van Parijs..
En het angstig voorgevoel, dat ik mij in hem ver-
gist had, kwelde mij en liet me rust noch duur....
-ocr page 69-
CARITATE.                                            55
MONICA.
Dat was toch maar altemaal inbeelding. . ..
MADELEINE.
Neen, \'t was al te droeve werkelijkheid! Toen ik
in den nacht in de ongezellige hotelkamer slape-
loos bleef, toen schreide ik het uit en duwde mijn
hoofd in \'t kussen opdat Alfred me niet hooren
zou.... Mijn bescheidenste droomen van stil hui-
selijk geluk heeft hij vernietigd ....
MONICA.
Geen wagen loopt zoo zacht, Mevrouwt]e, of hij
stoot wel eens....
MADELEINE.
Zoek niet te vergoelijken, Monica! Spreek niet
tegen beter weten in! Hij heeft mij tot het uiterste
gedreven.... Eerst was \'t die kwetsende onver-
schilligheid, dat air van verveling aan mijn zijde,
dat nauw bedekte misprijzen. . . . Dan was het dat
leven buiten huis, die norsche ruwheid in zijn woor-
den en die nachtbacchanalen, God weet waar, die
gij mij niet meer verbergen kunt, Monica. Daar-
voor ben ik niet argeloos genoeg meer! Er blijft
niets meer over, niets.. . .
-ocr page 70-
56
CARITATE.
MONICA.
Wees toch niet zoo onrechtvaardig. Spreek toch
niet zoo over uw man....
MADELEINE.
Mijn man? Behoor ik wel aan hem? Er is iets
in hem, dat mij altijd werd verborgen! Iets dat
tusschen hem en mij blijft staan, ons van elkander
gescheiden houdt en ons geluk onmogelijk maakt!
Waarom hebt ge dat verzwegen, Monica?
MONICA.
Ik heb u niets verzwegen. Waar gaat ge dat
halen, Mevrouwtje? Weet ge wat? Ge zijt over-
spannen. Denk eens goed na. Er zijn honderden
vrouwen, die met hun man niet doen wat ze wil-
len en die hem naar de oogen moeten zien. De man-
nen denken allen maar aan zich zelf. .. .
MADELEINE.
Dat is niet zoo, Monica. Zou Alfred\'s broer Wal-
ter ooit gehandeld hebben met zijn vrouw zooals
Alfred mat mij doet? Sedert ze stierf is er iets in
hem gebroken. Men ziet het hem aan, en kort voor
haar dood, toen ik zoo dikwijls bij hen thuis was,
heb ik gezien hoe hij om haar bezorgd was, hoe hij
teeder over haar waakte, al haar ziektenukken, haar
-ocr page 71-
57
CARITATE.
zenuwachtige eigenzinnigheid mat bedaarde lijd-
zaamheid verdroeg en alles bedacht om haar aan-
genaam te zijn.
MONICA.
Maar in zulk geval zou Alfred dat ook doen. . . .
MADELEINE.
Neen, Monica, dat zou hij niet doen. In Walter
leeft er een krachtige goedheid, een eerlijke diepte
van gevoel, die Alfred totaal mist. ... Te vergeefs
heb ik gedorst en gehongerd naar een greintje ge-
negenheid van hem.. . . Neen, nooit heeft hij van
mij gehouden!
MONICA.
(Verwijtend) Maar nu spreekt ge toch. Me-
vrouwtje, alsof gij niet van hem hieldt.
MADELEINE.
Ik? Ik heb van hem gehouden meer dan ik met
woorden zeggen kan. Hij was alles voor mij. Maar
hij heeft me van zich gestooten en nu is alles uit.
O, ik heb de moedeloosheid en de wanhoop
van de verschopte liefde gekend, ik heb den
drang gevoeld om de banden, die mij aan hem bin-
den, los te scheuren — alléén de gedachte aan het
onuitsprekelijk verdriet, dat ik mijn ouden vader
zou aandoen, weerhield mij.... Maar ik houd het
niet langer uit.... \'t Gaat boven mijn macht!
*
-ocr page 72-
58                                       CARITATE.
MONICA.
(Met stijgende onrust) Kom, Mevrouwt je, wind
u zelf toch niet zoo op. Spreek eens kalm met
Alf red.... Ik zal het ook doen....
MADELEINE.
Spreken baat niet meer. Alfred is niet meer
alleen onverschillig.... Ik voel, ik lees in zijn
oogen, dat hij een afkeer van me heeft, me haat....
Dat iets, dat in hem woelt, dat geheimzinnige iets,
dat te lang voor mij verborgen bleef, houdt hem
hoe langer hoe geweldiger in zijn machit. . .. Wat
is het, Monica? Zeg het me. .. . Wat is het?. . ..
Spreek. .. . Het is een andere vrouw, niet waar?
MONICA.
Waar zijn toch uw gezonde zinnen, Mevrouwtje?
MADELEINE.
Een vrouw is het, niet waar? Alles roept het
me sarrend toe. ... O, ik wil het weten, ik zal het
weten.... (Gaat naar de straatdeur)
MONICA.
Wat gaat ge doen, Mevrouwtje? Toch niQt op
-ocr page 73-
CARITATE.                                      59
straat in zoo\'n opgewonden toestand. Nog nooit
heb ik u zoo gezien! (Madeleine af langs straat-
deur) (Poos)
MONICA.
(Stort op stoel met gevouwen handen) O, Alfred!
Alfred! Alles gaat instorten! Onze lieve Heer! Help
hem! Help hem!
VIERDE TOONEEL.
MONICA ---- FOCKENTEYN ---- SERAFIEN.
(Fockenteyn en Serafien op deur links)
FOCKENTEYN.
In Gods naam dan! We zullen maar zelf nog
eens de hand aan \'t werk slaan — Maak hier licht,
Monica. (Monica steekt het gas aan) Madeleine
zal ons wat helpen, \'t Zal immers de eerste keer
niet zijn, dat zij den Standaerd helpt opstellen. Ze
doet dat vlug en handig.
SERAFIEN.
(Met bijzondere bedoeling) Ja, meester.... Zij
is ook van een ander soort.... Zij is van de werk-
mieren....
-ocr page 74-
60
CARITATE.
MONICA.
(Nijdig) En wat voor een mier zijit gij, Serafien?
FOCKENTEYN.
Als \'t u belieft, Monica, ga nu niet aan \'t kib-
b len; \'t is er nu de tijd niet voor. Roep Madeleine.
MONICA.
Moet ge Madeleine nu hebben? Ze ging zoo-
even uit.
FOCKENTEYN.
(Onaangenaam verrast) Wat zegt ge? Uit?
MONICA.
Wil ik gauw, gauw kijken of ze soms nog in de
straat is? (Zonder antwoord te wachten loopt Mo-
nica kijken)
FOCKENTEYN.
Op dit uur? Dat is toch haar gewoonte niet.
SERAFIEN.
Dat is nu een nieuwe misrekening, meester!
FOCKENTEYN.
God beware, Seraf ien! Al moesten we den hee-
-ocr page 75-
61
CARITATE.
len nacht werken, het zal toch niet meer gebeuren,
dat de Standaerd niet op den gewonen dag ver-
schijnt. Nu vooral niet, nu de Standaerd zijn gou-
den jubeljaar gaat vieren. Dat is ééns gebeurd se-
dert het blad bestaat, maar nooit meer, nooit meer,
niet waar Serafien?
SERAFIEN.
Al moesten wij den heelen nacht opblijven, mees-
ter. ... Al de schuld ligt toch aan Meneer Alfred.
FOCKENTEYN.
Zwijg me van hem, Serafien, Aan u mag ik dat
wel zeggen, maar ik heb me totaal in hem vergist.
SERAFIEN.
Alsof ik dat al niet wist van toen hij hier pas
binnen was.
FOCKENTEVN.
Hij helpt me bijna in niets, noch in de drukke-
rij, noch in den Standaerd. Zelfs voor hetgeen hij
tegen mijn wil in de gazet heeft ingevoerd, voor
dat sportnieuws, dat hij ons nu wekelijks doet ge-
ven, zelfs daarvoor zorgt hij niet eens zooals \'t be-
hoort. . . .
SERAFIEN.
Ja, dat moest er ook nog in, dat nieuws over
-ocr page 76-
62
CARITATE.
balschoppers en doodrijders, in onze oude, deftige
gazet.... Dat was de vooruitgang, de nieuwe
geest, zegde hij... .
FOCKENTEYN.
Ik deed het, Seraf ien, om hem plezier te doen....
SERAFIEN.
\'t Was alleen een voorwendsel voor hem om
maar altijd meer en meer uit te loopen. . . .
FOCKENTEYN.
Ha! De jonkheid van onzen tijd! Ware hij niet
de man van mijn dochter, ik zou wel maatregelen
nemen, Serafien.... Maar doe ik hèm leed, dan
doe ik haar leed. . . . (Tot Monica, die weer bin-
nenkomt)
Wel, Monica, ziet ge ze niet meer?
(Serafien begint de papieren op de schrijftafel
te onderzoeken)
>IONICA.
Neen. Ze zal zeker een zijstraat ingeslagen
zijn....
FOCKENTEYN.
Waar is ze heen? Zal ze lang wegblijven?
-ocr page 77-
63
CARITATE.
MONICA.
Daar heeft ze me niets van gezeid.
FOCKENTEYN.
Dat is toch heel buiten haar gewoonte.
(Monica gaat bij de tafel zitten. Wil kousen
stoppen. Is onrustig. Kijkt herhaaldelijk naar uur-
werk)
\'t Is toch lastig met Alfred, dien wij nooit zien,
als wij hem noodig hebben....
MONICA.
Is \'t voor de gazet, dat ge hem noodig hebt.
Och, dat Serafien de schaar neemt en wat uit
andere gazetten knipt. . . . Dat is toch zoo geen
heksenwerk....
FOCKENTEYN.
Halt, Monica! Niet spreken over dingen, die ge
niet kent. Vooraleer te knippen moet ge toch we-
ten wat er geknipt moet worden, wat de menschen
lezen willen. En de stadsnieuwsjes, en de markt-
berichten en de aankondigingen, die de Standaerd
geeft, kunnen wij die ook knippen?
SERAFIEN.
Geef haar al die uitleggingen niet, meester! —
-ocr page 78-
64
CAklTATE.
Hier liggen toch al de marktprijzen van verleden
Zaterdag.. . .
FOCKENTEYN.
Waarom zijn die nog op de drukkerij niet?
MONICA.
(Zich beijverend om Alfred te verontschuldigen)
Wel omdat de marktmeester ze nog maar van-
daag gebracht heeft....
FOCKËNTEYN.
Zijn de cijfers nagezien?
SERAF1EN.
Ik ben daar juist mee bezig, meester. (Lezend)
Erwten 50 centiemen; boonen, 30 centiemen; wor-
tels, 10 centiemen; aardappels, 8 centiemen, eieren,
1 frank 50 centiemen. (Aarzelt wat)
Daar hebt ge \'t weer. ... Is dat nu een drie of
een vijf? Boter. ... 3 frank 10 of 5 frank 10? Wat
is het nu?
FOCKENTEYN.
Kijk goed, Seraf ien! Toen mijn oogen nog klaar
zagen, geraakte ik ook nooit uit het schrift van
-ocr page 79-
65
CARITATE.
dien man. Kijk goed. Wij moeten onze lezers nauw-
keurig inlichten. ...
SERAFIEN
Ik kijk mijn oogen uit, meester, maar ik geef
het op....
FOCKENTEYN.
Monica, weet gij juist wat de boter Zaterdag
ging?
MONICA.
De boter? Wij hebben ze 3 frank 20 betaald. ...
SERAFIEN.
Dan zal \'t hier ook wel een 3 zijn....
MONICA.
(Spottend) Dat spreekt toch van zelf.... Nog
nooit is de boter 5 frank den kilogram ge-
weest. . .. Waar zouden we heen gaan?
FOCKENTEYN.
Zet dan maar 3 frank, Serafien. . ..
MONICA.
Ik zal ook mogen zeggen, dat ik den Stcmdaerd
help opstellen.
Caritate.                                                             5
-ocr page 80-
66
CARITATE.
SERAFIEN.
(Gepikeerd) Ik vat u, Monica! \'t Is goed, \'t is
goed....
MONICA.
Hebt ge me nog noodig? Ik zou even tot bij
Meneer Walter moeten aanloopen, even den hoek
om....
FOCKENTEYN.
Nü een boodschap? Dat is niet mogelijk. .. .
Wie zou er naar den winkel zien terwijl wij hier
bezig zijn?
MONICA.
Seraf ien zal wel....
FOCKENTEYX.
In \'t geheel niet. . . . Seraf ien kan ik geen
seconde missen. . Zoudt gij ook willen, dat wij
morgen weer niet op tijd kunnen verschijnen?
MONICA.
Och, zouden de menschen er nu zooveel bij ver-
liezen of ze wat vroeger of wat later lezen, dat er
iemand overreden is of zijn been gebroken heeft
of wat weet ik al ?.. ..
-ocr page 81-
67
CARITATE.
SERAFIEN.
Daar hebt ge weer \'t onverstand.... De men-
schen wachten op den Standaerd als op hun dage-
lijksch brood....
FOCKENTEYN.
Stel uw boodschap wat uit, Monica, er staat
hier te veel op het spel....
MONICA.
(Zenuwachtig) Ik kan niet. ... Ik kan niet. . . .
Er staat voor mij ook veel op het spel.... Dadelijk
ben ik terug. . ..
(Af langs straatdeur)
VIJFDE TOONEEL.
FOCKENTEYN — SERAFIEN.
SERAFIEN.
Dat is nog al durven, dat....
FOCKENTEYN.
Wat gaat er om met haar? Wat kan er voor
haar op het spel staan?
-ocr page 82-
68
CAR1TATE.
SERAFIEN.
Onbeschaamdheid, meester, anders niet. (Nieuwe
papieren te voorschijn halend)
Hier vind ik de be-
richten van de herbergiers, die prijskampen inrich-
ten. Ei, dat valt mee!.... Er zijn er bijzonder
veel vandaag. . . . Holala! Wij gaan daar ten min-
ste een kolom en half mee vullen....
FOCKENTEVN.
Goed zien of al die herbergiers geabonneerd
zijn....
SERAFIEN.
Dat spreekt van zelf, meester. Ze zouden te veel
lachen, zoo van de reclame gebruik te maken zon-
der abonnement. . . .
FOCKENTEYN.
Natuurlijk, maar \'t is toch nog gebeurd....
SERAFIEN.
Met Meneer Alfred, niet met mij!. . . . (De pa-
pieren doorloopend, vlug lezend)
Bij Antheunis,
prijskamp op de pasbaan....; bij Jordens op de
wilde baan. . . .; bij Van Eenoo op den Brussel-
schen biljart... .; bij Verbeeck, gezeid den Turk,
prijskamp voor Saksische kanarievogels. ...; bij
Coeterick voor achterjaarsche duiven....; bij
Jamees prijskamp met de balpijp. ... Ze zijn alte-
-ocr page 83-
69
CAR1TATE.
maal geabonneerd, meester.... Van Zijpe, prijs-
kamp voor blinde vinken.... Die Van Zijpe, is
dat niet die slechte betaler?.... Is hij in orde
met zijn laatste half jaar?. . . .
FOCKENTEYN.
Dat weet ik niet zeker. Laat er hem in elk
geval maar bij. \'t Is Meneer Alfred, die zich met
de laatste ontvangsten heeft bezig gehouden.
SERAFIEN.
O, trekt hij zich dat wel aan? (Nieuwe papie-
ren nemend)
Hier ligt nog een lange aankondi-
ging voor een verkooping van vruchten op stam
door den notaris Feytens. . . .
FOCKENTEYN.
Wat? En die ligt hierbij op gevaar af van ver-
geten te geraken? O, die slordigheid gaat te ver. . . .
Feytens, onze beste klant. .. .
SERAFIEN.
\'t Is een schande! Ja, zóó kan Meneer Alfred
den Standaerd wel ten onder krijgen. ... Ge weet,
hij beweert, dat de Standaerd moet uitbloeden, het
niet volhouden kan tegen onze concurrenten....
-ocr page 84-
70                                       CARITATE.
FOCKENTEYN.
Dat zullen we zien! Dat zullen we zien! Ten
onder gaan? Die blufgazetten gaan ten onder, niet
ons blad------ De Nieuwsbode is gevallen, De Koe-
rier van \'t Vrije is gevallen, maar De Standaerd
blijft recht, zeg ik. . . . Zoo lang ik er ben, blijft
hij recht.
ZESDE TOONEEL.
DE VORIGEN — M0N1CA — ANNAERT.
(Monica en Annaert, oud, sukkelachtig man in
politiekleedij, op langs de straatdeur)
MONICA.
Hier ben ik al terug en ik breng u nog een hulp
mee. ... Ga binnen, Annaert.
FOCKENTEYN.
Wel Annaert! Is er wat, dat ge nog zoo op \'t
onverwachts komt?
ANNAERT.
Ja, Meneer Fockenteyn. Ik heb een nieuws je
opgevischt, dat zeker nog in de gazet voor morgen
moet komen....
FOCKENTEYN.
Schrijf op, Serafien.
-ocr page 85-
CARITATE.                                             71
ANNAERT.
Gisteren heb ik u ernstige tijdingen aangebracht;
een hondje overreden, een jongen in \'t water ge-
vallen en een diefstal met inbraak. . . . Drie nieuws-
jes, niet waar? Nu heb ik er een plezierig. . . .
Wilt ge maar schrijven, Serafien? Ik heb het
in mijn hoofd zoo al wat opgesteld. (Dicteerend)
„Op Donderdag laatstleden werd in de welgekende
herberg Den Roskam, bij Petrus Blankaert in de
Bakkerstraat. . .
SERAFIEN.
Is die geabonneerd, meester?
FOCKENTEYN.
Blankaert ? Ja, ja... . Zijn vader was \'t al.
annaert. (Voortdicteeretid)
Een partij kaart gespeeld door de genaamden
D\'Hondt, Den Haese, Snoeck en De Blieck. De
partij duurde van 8 tot 11 uren goed geteld.
D\'Hondt ging met Snoeck en Den Haese met
De Blieck. De twee eersten hebben van het begin tot
het einde gewonnen zonder onderbreking." En
schrijf er nu nog dit bij. . . . dat is juist de gees-
tigheid, ziet ge. . .. (Dicteerend) „Dat men nu
nog zegge alsdat D\'Hondt, Den Haese niet vangt
en dat de Snoeck, De Blieck niet vreet!"
SERAFIEN.
Bravo, Annaert! Dat is een goeie. . . . Daarmee
zal er gelachen worden....
-ocr page 86-
72
CARITATE.
ANNAERT.
(Zelftevreden) Ik doe mijn best, niet waar, Me-
neer Fockenteyn?
FOCKENTEYN.
Ja, Annaert, wij zijn tevreden over u.. . . Nu
zullen we al die copij maar dadelijk laten zet-
ten.... De Standaerd blijft recht, Seraf ien... .
SERAF1EN.
Ja Meester. — Mag ik nog een oogenblikje dien
brief nazien?
FOCKENTEYN.
Ja, ja, doe maar. ... Ik breng de rest naar de
drukkerij. . . . (Neemt de papieren op en wil gaan.
Annaert houdt hem tegen)
ANNAERT.
Kan ik nu betaald worden, Meneer Fockenteyn?
Ik heb het zoo noodig....
FOCKENTEYN.
(Bij de deur links, zich omkeerend) Wel, man,
hoe was ik dat vergeten? Vier nieuwtjes, niet
waar? Dat maakt veertig cent.... Wacht....
Och, ik heb niets op zak.. . . Geef hem zijn veer-
tig cenit, Monica, en zijn druppel Fransenen.. . .
-ocr page 87-
73
CARITATE.
ZEVENDE TOONEEL.
DE VORIGEN MIN FOCKENTEYN.
MONICA.
(Naar geld soekend en tellend, daarna een drup-
pel inschenkend)
Hier, Annaert....
ANNAERT.
Maar Meneer vergist zich.... \'t Is niet veer-
tig cent, dat ik hebben moet, maar veel meer, veel
meer .... Meneer Alfred heeft mij in geen acht
weken betaald. . . . Hij stelde mij altijd uit. . .. Ik
vond het wel goed.... Maar nu wordt het te veel. .
Ik heb ook mijn lasten, en een politieagent is
niet rijk. . . . Volgens mijn rekening (Hij haalt een
papiertje uit zijn vest)
heb ik al 14 frank te
goed. . . . Zou Meneer dat niet eens willen na-
zien?.... Daar kon ik goed gebruik van maken
thuis. . . .
MONICA.
(Verveeld) Waarom wacht ge zoo lang?.. . .
Waarom laat ge dat zoo hoog oploopen?
ANNAERT.
Meneer Alfred is niet altijd gemakkelijk....
Niet altijd beleefd zelfs.
-ocr page 88-
74
CAR1TATK.
SERAF1EN.
(Die gedurende het voorafgaande een brief heeft
opgenomen, dien hij met groote verrassing leest)
Geef mij hier uw rekening, Annaert. Ik zal er voor
zorgen, dat ge morgen betaald wordt.... Meneer
heeft nu te veel rond zijn ooren, anders bracht ik
het onmiddellijk in orde.... Maar morgen
zeker.... Hoort ge ?
MO.MCA.
Bemoei u daar liever niet mee, Serafien! Meneer
Alfred weet wel wat er hem te doen staat....
SERAF1EN
Ik bemoei er me zeker mee. ... Er gebeuren
hier dingen, waar Meneer Fockenteyn moet klaar
in zien.... Uw Meneer Alfred knoeit, zeg ik, hij
knoeit.... \'t Is niet de eerste maal, dat ik zoo wat
ontdek.... Tot nogtoe heb ik gezwegen, maar nu
spreek ik... . Hij knoeit, zeg ik....
MONICA.
Houd uw mond, gij. . . . Ge raaskalt.. . .
ANNAERT.
(Die teekens van instemming heeft gegeven bij
Seraf ien\'s woorden)
Er is toch iets, dat ik mij
-ocr page 89-
CARITATE                                              75
al afgevraagd heb, juffrouw Monica. . . . Waar
haalt Meneer Alfred het geld? Waar haalt hij het?...
Hij verteert het dapper....
MONICA.
Wat weet gij daarvan?
ANNAERT.
Ik weet veel, juffrouw Monica.... Meer dan
wie ook in de stad.... Neem het me niet kwa-
lijk___Ik ben toch wel van de nachtpolitie___Wilt
ge met me meekomen? Ik zal u brengen waar Me-
neer Alfred zit met een heele bende pierewaaiers
van zijn soort. . . . Daar zult ge zien wat hij ver-
speelt, verkwist en verbrast. . . . Daar zult ge de
vrouw zien, die zijn vrienden Madame Alfred hee-
ten en die hem wat kost!. . . . Dat zegt u genoeg,
juffrouw Monica. . ..
MONICA.
Dat zegt mij alleen, dat gij een lastertong zijt....
Daar is geen woord van waar. ... Ge zijt nijdig
om die centen....
ANNAERT.
O, zóó ben ik niet, neen, neen.... \'t Is zoo waar
als ik hier sta ... . Ik wil er eed op doen ....
-ocr page 90-
76
CARITATE.
SERAFIEN.
Ik geloof u, Annaert, ik geloof u. . . . Maar wees
gerust wat u betreft, morgen is alles in orde....
ANNAERT.
(Opstaande) Ik dank er u voor. . . . Een poli-
tieagent is toch geen rijk man, niet waar?.. . . Elk
zijn goeien dag. . . . (Af)
ACHSTE TOONEEL.
MONICA — SERAFIEN.
SERAFIEN.
(Zijn papieren opnemend) En gij, gij zoudt u
moeten schamen iemand als dien Alfred te ver-
dedigen.... Gij weet dat hij verkeerd doet, dat
hij bezig is met hier alles omver te halen. . . . Hier
vind ik nog een brief waarbij betaling van reke-
ningen wordt gevraagd.... en ik weet, dat die
rekeningen al lang betaald moeten zijn.... Meneer
Fockenteyn laat zijn leveranciers zoo niet wach-
ten.... Daar zit uw Alfred weer achter.... Hij
knoeit hier, zeg ik u.. . . Maar nu.zal ik spreken...
-ocr page 91-
CARITATE.                                       77
MONICA.
\'t Is alles laster en leugen wat ze vertellen. Gij
spant allen samen tegen hem. Niemand van u kan
hem lijden. Ik sta hier alleen voor hem tegen u
allen....
SERAFIEN.
Dat hij ten minste doe wat hij doen moet....
MONICA.
Ja, hij had daar met u ook moeten zitten zeuren
en zaniken over die gazet.... Gij speelt uw
kinderspel en God weet wat ons boven het hoofd
hangt....
SERAFIEN.
Ja, God weet het, Monica. Gij spreekt uw angst
uit, ondanks u zelf! (Wil gaan)
NEGENDE TOONEEL.
DE VORIGEN — FOCKENTEYN.
FOCKENTEYN.
(Op deur links) Ze zijn al goed aan den gang. . . .
We zijn gered, Serafien.... (Hem lachend op den
schouder kloppend) Dè Standaerd
blijft recht, Se-
raf ien....
-ocr page 92-
78                                            CAR1TATE.
SERAFIEN.
We hopen het, meester....
FOCKENTEYN.
We wéten het zeker Serafien.... (Serafien af
links)
TIENDE TOONEEL.
FOCKENTEYN — MONICA.
(Monica heeft weer werktuigelijk haar stopwerk
opgenomen)
FOCKENTEYN.
Waar mag Madeleine wel blijven? Ze gaat toch
nooit uit zonder te zeggen waarheen....
MONICA.
Ik weet niet wat er is met haar, ze doet zoo
vreemd sedert eenige dagen....
FOCKENTEYN.
Zoo vreemd? Hoezoo? Ik heb daar nog niets
van gemerkt. . . .
-ocr page 93-
CAIUTATE.                                            79
MONICA.
Ge zijt ook heele dagen alleen met de gazet
bezig. ... Al uw gedachten staan daarop en ge
merkt niet eens wat er hier in huis gebeurt. . ..
FOCKENTEYN.
(Ook onrustig wordend) Wat gebeurt er hier in
huis? Met Madeleine?
MONICA.
Och, ik weet zelf niet wat. ... Ik voel me alsof
er ons een ongeluk te wachten stond....
FOCKENTEYN.
Spreek toch duidelijk.. . . Wat is er?
MONICA.
Ik weet het niet, ik weet het niet. .. .
FOCKENTEYN.
Jawel ge weet het.... Waarom hebt ge straks
gezegd: „er staat hier ook veel op het spel...."
Waarom moest ge daar zoo in één jacht naar
Meneer Wal ter toe?
-ocr page 94-
80
CAR1TATE.
ELFDE TOONEEL.
DE VORIGEN — MADELEINE.
MONICA..
(Als de winkelbel overgaat, kijkt ze haastig naar
de winkeldeur)
Daar is ze eindelijk.... (Madeleine
komt met wankelenden stap, ontdaan en bleek bin-
nen.. . . Ze zoekt sprakeloos steun op stoelen en
tafel.. .. Ze poogt zich goed te houden, doch haar
krachten falen. . .. Monica houdt zich wat op het
achterplan, alsof ze niet goed weet wat te doen).
FOCKENTEYN.
Madeleine! Waar komt ge vandaan? Wat is er
met u?
(Madeleine antwoordt niet, drukt haar zakdoek
tegen den mond als om te beletten, dat ze aan \'t
snikken zou vallen. Poos.)
FOCKENTEYN.
Maar spreek toch.... Uw zwijgen maakt me
angstig.. . . Wat is er, Madeleine?
MADELEINE.
(Met veel moeite sprekend) Er is niets, vader,
niets. . ..
-ocr page 95-
\'.
CAK1ÏATE.                                            81
FOCKENTEYN.
Er is zeker iets.... Ik hoor het in uw stem,
kind.... (Teeder) Kom, mag uw oud vaderken
het niet weten?.... Heeft zijn Madeleineken ge-
heimen voor hem?
(Madeleine valt hevig aan het snikken. Focken-
teyn vat haar de hand)
In Gods naam, kind, wat
hebben ze u gedaan?
MONICA.
Toe, Mevrouwt je, bedaar.... bedaar....
(Doet Madeleine\'\'s hoed en mantel af).... Maak
het u gemakkelijk. ... \'t Is wat overspanning. ...
Zet u rustig, hier.... \'t Zal overgaan.
FOCKENTEYN.
Laat haar, Monica, laat haar.... (De armen om
Madeleine leggend)
Mij zal ze zeggen wat het is....
Niet waar, mijn lieveling?.... Wat hebben ze u ge-
daan?
MADELEINE.
Ik had me willen goed houden, vader. ... Ik had
willen sterk zijn.. . . Ik had het bij me zelf gezwo.
ren. . .. Maar ik kan niet. . . . Vraag me niets, va-
der, niets, niets.... En laat me zoo weenen, uit-
weenen bij u. . ..
Caritate.                                                          6
-ocr page 96-
82
CARITATE.
FOCKENTEYN.
Maar spreek toch, Madeleine, ge maakt me zoo
bang.. . . Wij tweeën begrijpen elkaar toch? Wij
zijn toch altijd goeie vrienden geweest. .. .
MADELEINE.
(Kust hem) O, vaderken, ik ben zoo ongeluk-
kig. . . . Zoo diep ongelukkig. . ..
FOCKENTEYN.
Er is wat met Alf red, ik voel het....
MONICA.
(Wil tuschen beiden komen) Och, Meneer, maak
Mevrouwt je toch niet zenuwachtiger.... Ze heeft
rust noodig.
FOCKENTEYN.
Niet tusschenkomen, Monica. ... Gij zijt hier
vreemd.... Gij gevoelt niet met ons....
MONICA.
(Verrast wijkend) Maar, Meneer, ik miszeg toch
niets....
FOCKENTEYN.
Wat heeft hij u gedaan, Madeleine? Ik wil het
weten. . . .
-ocr page 97-
83
CARITATE.
MADELEINE.
Willen weten? Waaróm heb ik het zelf willen
wéten? Waaróm heb ik het zelf willen zien? Nu
is alle waan onmogelijk.... Ik ben niets meer voor
hem, niets. . . .
MONICA.
Ge dwaalt, Mevrouwt je, ge dwaalt. . . .
MADELEINE.
(Hartstochtelijk) Ik heb het gezien, Monica, met
mijn eigen oogen.... Ik heb hem gezien bij die an-
dere, bij die slet, die hij boven mij verkiest. . . .
FOCKENTEYN.
Neen, Madeleine, ge hebt u vergist! Zoo slecht
kan een mensch toch niet zijn....
MONICA.
Ja, zéker heeft ze zich vergist. . . .
MADELEINE.
Hij heeft tot me gesproken, Monica, met eigen
mond. Vol nijd en drift beet hij me toe, met haat in de
oogen: „Wat loopt ge mij achterna? Wat récht
hebt gij op mij?" En toen, toen.... (Opnieuw
snikkend)
O, vaderken, ik mag het u niet zeggen. ..
-ocr page 98-
84
CAR1TATE.
FOCKENTEYN.
(Sussend. Haar beschermend omvattend) Stil, stil,
Madeleine___Ge zijt bij uw vaderken.... Laat ze
komen die slechte menschen. ... Wij zijn bijeen.. ..
Geen zal u raken.... (Brusk tegen Monica) En
gij hebt ons dat aangedaan.... Gij hebt Madeleine
met zoo iemand laten trouwen en ge hebt niets
gezegd.... O, foei! foei!
MONICA.
Hij is niet slecht, Meneer Fockenteyn, ik zweer
het! Verdwaald is hij, zoo hij dergelijke dingen doet.
Ik herken den jongen niet meer. God weet wat er
met hem omgaat. ... O, hij moet booze vrienden
hebben, die hem meesleepen! Alfred is zwak, anders
niet dan zwak. . . . Zoo hij slecht heeft gehandeld,
geloof me, dan is het niet uit zich zelf.. . . Hij zal
berouw hebben, bitter berouw om alles wat er ge-
beurde ....
TWAALFDE TOONEEL.
DE VORIGEN — ALFRED.
(Alfred komt opgewonden, uitdagend binnen).
MONICA.
(Gaat dadelijk op hem toe) Alfred, zijt ge van
uw zinnen beroofd? Wat richt ge toch uit?... .
-ocr page 99-
CAR1TATE.                                      85
ALFRED.
(Monica van zich afstootend en op Madelêine
toegaande)
Laat me.. . . (Tot Madelêine) Welnu,
zeg me nu, wat ge te zeggen hebt! Waarom loopt
ge mij achterna? Waarom bespiedt ge mijn gangen?
Dat duld ik niet. . . . Van niemand duld ik dat... .
En van u nog het minst van al....
FOCKENTEYN.
Achteruit! Raak haar niet aan.. . . Mijn dochter is
ze... . Niemand mag haar aanraken.... O, slecht,
slecht mensch, hoe hebt ge ons bedrogen.. . .
ALFRED.
Komaan! Zanik nu niet, gij oude sufferd! Tot
haar is het, dat ik spreek. (Grijpt Fockenteyn ruw
bij de hand en wil hem wegtrekken om Madelêine te
naderen).
MADELÊINE.
(Eensklaps vastberaden en flink voor Alfred tre-
dend. Spreekt met bijzondere klem, zoodat Al-
fred een oogenblik onthutst een paar stappen ach-
teruit gaat.)
Neen! Dat niet! — Mij hebt ge gebro-
ken, getrapt.... en ik heb mij gebukt en ge-
schreid.... Maar nu ge u niet schaamt ook de hand
aan mijn vader te slaan, zweept ge alle zwakheid uit
me weg. ...! De maat is vol.... Tusschen ons is
-ocr page 100-
86
CARITATE.
het uit nu. .. . Uit voor altijd! Gij zult uw weg-en
gaan, ik volg de mijne. . ..
ALFRED.
(Cynisch) Nu zijn we het toch voor de eerste
maal eens met elkaar....
MONICA.
Denk wat ge zegt, Alfred!
God! God! En meneer Walter, die maar niet
komt!
ALFRED.
Laat die er maar buiten! Ik breek zelf de
boeien, waarin ik mij zoo dom liet kluisteren! Ik ruk
me los uit dat enge hok hier! Ik heb genoeg van
die bekrompenheid, dat pieteren en ploeteren. Het
leven wil ik, het volle leven.... Ik verafschuw, ik
haat u, poppen van deugd, poppen van verveling. . ..
FOCKENTEYN.
(Bevend, ten zeerste ontroerd) Geef mij den huis-
sleutel terug, gij hebt het recht niet hem langer
te behouden. . . . Geef hem terug en ga weg. . ..
ga weg van hier. . .. De booze werkt in u!
ALFRED.
(De sleutel op de tafel gooiend) Daar hebt ge
-ocr page 101-
87
CAR1TATE.
uw sleutel weer.... En sluit nu voor altijd de deur
achter mij, voor altijd. ... Ik zet geen voet meer
hier in uw gevangenis.... (Hij wil gaan. Monica
houdt hem tegen.)
MONICA.
(Angstig verwijtend) Wilt ge wel zwijgen, booze,
stoute jongen ! Wilt ge wel blijven en al die lee-
lijke woorden herroepen!
ALERED.
Ik herroep niets!
MONICA.
Na, na, na. . . . Geen drift, geen drift. . .. Zeg,
dat ge spijt hebt over al wat ge hebt gedaan.
(Alfred bekijkt haar spottend) Zult ge \'t zeggen,
ja of neen?
ALFRED.
Spreek zoo met kinderen, Monica!
MONICA.
Een kind zijt ge, een boos, onverstandig kind....
(Tot Madeleine) Heb gij meer verstand, Mevrouw-
tje! Vergeef het hem. Hij weet niet wat hij doet.
Vergeef het hem! Gedenk, Mevrouwt je, dat er een
liefde is, die alles vergeven moet. ...
-ocr page 102-
88
CARITATE.
DERTIENDE TOONEEL.
DE VORIGEN — WALTER.
MONICA.
(Zoodra ze den belslag hoort richt ze zich tot de
•winkeldeur)
O, Meneer Walter, kom toch, kom
toch.. . . Alfred wil weg. ... Ze willen schèi-
dtn. . . . Doe hen toch begrijpen dat ze dat niet
mogen. .. . Naar mij luisteren ze niet. . .. Gij zijt
nog mijn eenige toevlucht.
WALTER.
(Bekijkt vragend zijn broeder en Madeleine)
Wat is hier gebeurd?
MADELEINE.
(Met waardigheid en kalmte). Ik ben het, Me-
neer Van Gerven, die uw broeder gezegd heb, dat
ik mijn leven van het zijne scheiden wil. (Poos)
WALTER.
Zoo dat besluit van ü komt, Madeleine, dan is
wel het érgste gebeurd....
MONICA.
Alles kan nog bijgelegd worden....
-ocr page 103-
89
CARITATE.
WALTER.
Ik weet aan wien de schuld ligt, Monica....
AL.FRED.
(Bitsig) Natuurlijk weet hij het weer! Welnu ja,
de schuld is aan mij, de gewilde schuld, de gezochte
schuld!
MADELEINE.
(Tot Walter) Zoo ge nog wat te zeggen hebt, zeg
het aan uw broer alleen. ... Ik verkies voor mijn
ouden vader en voor mij bij uw onderhoud niet
aanwezig te zijn.... Kom, vader....
FOCKENTEYN.
(Bevend, gebroken, de armen om Madeleine) Ik
wist niet, dat menschen zóó slecht konden zijn....
(Af met Madeleine).
VEERTIENDE TOONEEL.
MONICA — WALTER — ALFRKD.
MONICA.
Maar houdt ze toch tegen, Meneer Walter. . . ,
-ocr page 104-
90
CAR1TATE.
WALTER.
Er is niets meer tegen te houden.... Wat ge-
beuren moest is gebeurd.... Niemand kan dat nog
herstellen.. . . (Monica begint te weenen).
WALTER.
(Tot Alfred) Dat is dus mijn loon voor hetgeen ik
voor u deed ?. . . .
ALFRED.
(Cynisch). Wat deedt ge voor mij? Mij uithu-
welijken aan de eerste vrouw de beste.... om van
mij af te zijn.... (Walter wordt hevig geschokt,
wil spreken, doch houdt zich plotseling in).
Neen?
Is het zoo niet? Waarom deedt ge \'t dan?
WALTER.
O ja, verwijt mij maar, dat ik u aan dat huwe-
lijk met Madeleine hielp.... \'t Is de verdiende
straf voor die misdadige zwakheid, die ik voor
u beging.... Telkenmale ik uw vrouw zag met
haar goede gelaat, geteekend door het verdriet,
waarvan ik de oorzaak maar al te goed kende,
voelde ik de wroeging van den schuldige.... Ik
draag de verantwoordelijkheid van haar gebroken
illuziën.... van alles wat gij haar hebt aange-
daan....
O, ik had haar toen moeten spreken, haar toen
moeten Avaarschuwen.... Ik had niet mogen luis-
-ocr page 105-
CARITATE.                                      91
teren naar mijn domme hart, dat mij al dat onher-
stelbare kwaad deed stichten....
MONICA.
Wat met het hart wordt gedaan kan niet slecht
zijn, Meneer Walter....
WALTER.
Kom er nu niet meer tusschen, Monica.... Naar
u luister ik niet meer.... Nu is mijn hart van
steen. . ..
ALFRED.
(Cynisch) Nu spreekt ge eerst waarheid....
WALTER
Het raakt me niet meer wat ge nog zegt. ... Ik
laat u los, los voor altijd. ... Ik heb u geholpen
meer dan de banden van het broederschap het
van mij konden vergen, doch nu zou ik me zelf
onteeren, indien ik nog langer uw egoïsme en uw
gewetenloosheid hielp al wat goed en edel is tot
puin te slaan.
MONICA.
(Hartstochtelijk) Spreekt zóó een broeder tot
zijn broeder! Alfred is de schuldige niet! Zij is het,
die hartelooze vrouw, die hem nooit heeft lief-
-ocr page 106-
92                                       CARITATE.
gehad. O, zulke vrouwen begrijp ik niet!.... Is
dat liefde?.... Had ik een man, den slechtste
onder de slechtsten, een man, die mij kwelde, die
mij sarde, die mij sloeg. . . .nóg zou ik hem niet
verlaten.... Alfred heeft gelijk, dat is geen vrouw
voor hem!
WALTER.
Zwijg, Monica! Ge hebt nu kwaad genoeg be-
dreven! Ge zijt een dier zwakken, die in de wereld
meer kwaad stichten dan de boozen. . . . Werp zijn
schuld niet op die vrouw, wier schoenen hij niet
waardig is te ontbinden.
ALFRED.
(Spottend) Wat een vuur!
(W alter werpt een misprij\'zenden blik op Al-
fred).
MONICA.
(Heeft gedurende dien uitval haar mantel van
den kapstok genomen en aangehaakt)
Dat is nu de
broer, die spreekt. Hij doet het zoo goed als de
vrouw! Ze begrijpen elkander best! Menschen zon-
der hart zijt ge alle twee! (Legt Alf red den arm
om de schouders. Met dweepende hartstocht.)
Kom, Alfred, wij blijven niet bij die slechte men-
schen.... Ik ga met u mee.... Er is toch iemand
in de wereld die van u houdt.. . . Mij krijgen ze
van u niet los, Alfred.... Laat ze zeggen, dat
-ocr page 107-
93
CAR1TATE.
ge slecht zijt, dat ge onwaardig zijt, ik geloof het
niet, Alfred.... Ik roep het voor God en de
menschen, ik geloof het niet!.... Kom, wij zijn
de besten, in al onze ellende de besten. ... ik kan
nog werken voor het kind van mijn meesters.. . .
Ik heb meer donkere dagen gekend-----Kom, A1-
fred, wij bevrijden ons voor goed.... Kom....
ALFRED.
(Gaat met Monica. Spottend tot Walter:) En
zoo ge er zin in hebt haar schoenen te ontbin-
den. . . . mij is \'t goed! (Cynisch lachend af met
Monica. Belslag aan de straatdeur.)
VIJFTIENDE TOONEEL.
WALTER — MADELEINE.
(Poos. Walter blijft besluiteloos, weet niet of hij
heengaan zal of Madeleine roepen)
MADELEINE-
(Op deur links) Vind ik u nog hier, Meneer
Van Gerven? — Toen ik de bel hoorde, dacht ik,
dat gij met uw broer waart heengegaan.
-ocr page 108-
94
CARITATE.
WALT ER.
Monica is met hem gegaan. ..
MADELEINE.
Is zij hem gevolgd? Voor goed?
WALTER.
Zooals de hond zijn meester volgt.
MADELEINE.
Dan is het hier weer gelijk vroeger....
WALTER.
Niet heelemaal, Madeleine. ... Er is veel ge-
broken en veel gewond.... Bij mij was het de
.dood van Lize, die mijn leven ontredderde....
Bij u is het erger nog. ... Ik heb medelijden en
wroeging, Madeleine.... Ik kan van hier niet gaan,
zonder u te vragen of gij mij mijn schuld aan dat
alles vergeven kunt.
MADELEINE.
Niemand heeft schuld hier. ... De wegen van
het leven zijn ondoorgrondelijk.... Het lot is ster-
ker dan de menschen. . . .
-ocr page 109-
95
CARITATE.
W ALTER.
Ik heb wel schuld, Madeleine.... De vernede-
ring, de ontgoocheling, al het leed, dat gij hebt ver-
duurd, alles komt op mij neder.... Vergeef het
me .... Ik deed het uit zwakheid, mijn hart was
sterker dan mijn verstand.... Vergeef het me....
MADELEINE.
Er is niets te vergeven. Ik herhaal het: niemand
heeft schuld hier....
WALTER.
Mag ik u dan vragen, Madeleine, om waar gij
ook steun of raad mocht noodig hebben, die van
mij te willen aannemen.... Dat alleen kan wellicht
mijn schuld verlichten....
MADELEINE.
Ik hoop sterk genoeg te zijn om de beproe-
vingen, die God mij oplegt alleen te dragen. . .
WALTER.
Is dit uw laatste woord?
MADELEINE.
Dit is mijn laatste woord....
-ocr page 110-
96                                       CARHATE.
WALTER.
(Aarzelend). Mag ik u de hand nog geven?
MADELEINE.
(Reikt hem sprakeloos de hand) Ga nu, Meneer
Van Gerven.
WALTER.
(Bekijkt haar bij het heengaan met een meewa-
rigen blik. Af.)
(Madeleine gaat de straatdeur sluiten, komt in
de kamer en valt snikkend op een stoel.)
ZESTIENDE TOONEEL.
MADELEINE — FOCKENTEYN.
FOCKENTEYN.
(Komt angstig, aarzelend de kamer binnen)
Zijn die slechte menschen weg kindje?
DOEK.
-ocr page 111-
DERDE BEDRIJF.
In het Godshuis „De Pelikaan". Eenvoudige ka-
mer. Witgekalkte muren met langs beneden bree-
den, zwartgeteerden boord. In den achtermuur een
breed raam, dat de twee derden van den muur in-
neemt. Door het raam ziet men de besneeuwde
stad, gevels, dakvlakken, torenspitsen. Voor het
f dam een trede, zoo breed als het raam zelf. Op de
trede stoel en kantwerkkussen op voet. Het raam
is op halve hoogte voorzien van gordijntjes. Bo-
ven het raam aan den muur plank met borden.
Links, naast het raam, slingerklok. Rechts naast
het raam, plaat met heilige.
Links, voorplan, kastje waarop O. L. V. beeld,
allerlei vaasjes en kopjes, beloken hofje, papieren
bloemen, twee kandelaars met lange kaarsen, een
glas wijwater met palmtakje. Tweede plan, deur.
Rechts, voorplan, Leuvensche kachel onder
schouwmantel. Tweede plan, deur met trapje op.
Tusschen de stoof en de deur hangt een kruis-
beeld.
Bij de stoof stoelen, en armstoel met zwart rug-
kussen. In het midden, tafel en stoelen. Op een der
stoelen ligt een kapmantel.
Caritate.                                                             7
-ocr page 112-
98                                           CAR1TATE.
Buiten schijnt een heldere winterzon, die schuin-
sche stralen in de kamer werpt.
EERSTE TOONEEL.
PALMYRE — SEVA — PITO.
(Seva waakt bij de stoof op een keteltje bouil-
lon. Palmyre en Pito komen, nieuwsgierig rond-
kijkend, langs deur links binnen.)
PITO.
(Den reuk van den bouillon opsnuivend) Ei!
Wat riekt dat lekker. . . . Zoo\'n fijn soepluchtje
hebben we in \'t godshuis in geen jaren opge-
snoven.
PALMYRE.
Waarachtig! Ik rook het al in de gang, en ik
zei toen tegen Pito: „Pito, we moeten eens bin-
nen bij Monica om te zien voor wien ze daar
aan \'t koken en smooken is!. . . ."
SEVA.
(Ontstemd) Dat doen nieuwsgierige moeials,
Palmyre.
-ocr page 113-
CARITATE.                                            99
PITO.
God, Seva! Wat gaat uw pannetje zoo ineens
aan \'t kissen! We doen toch geen kwaad met hier
eens binnen te komen. .. .
SEVA.
Ge doet kwaad met overal uw neus in te steken
en dan op andermans kap allerlei booze praatjes
in \'t couvent rond te strooien. ... Ge zijt er op
gekend, allebei!
PALMYRE.
Toe maar, Seva! Geneer u niet! — We vertel-
len maar wat we zien. . . . (Hatelijk) En we zien,
dat die Monica, met wie gij zoo dikke vrienden
zijt, allerlei zonderlinge gebruiken in \'t godshuis
invoert.... Ze is hier niet meer dan een ander
en ze moet zich aan den regel onderwerpen....
PITO.
Goed gesproken, Palmyre! Ze is zeker niet meer
dan een ander al is ze nog zoo fier....
SEVA.
Wat hebt ge nu weer tegen haar in te brengen?
PALMYRE.
Er is hier gisteren avond een heer bij haar bin-
-ocr page 114-
100
CARITATE.
nen gekomen en hij is nog niet weggegaan. Durft
ge \'t loochenen?
SEVA.
Nu zijt ge toch uw zinnen kwijt! Waar is die
heer? Er is niemand in huis. Monica zelf is uit.
Ze vroeg me om op haar eten te letten.
PALMYRE.
Ik ben daar niet zoo zeker van, dat hier nie-
mand thuis is.
                            J
PITO.
Ik ook niet. . . . (Hij gaat door het sleutelgat
van de deur rechts kijken.)
PALMYRE.
Ik weet goed wat ik zeg. Toen ik gisteren
avond naar de kapel ging om mijn rozenhoedje
te bidden voor de zielezaligheid van de begiftigers
der fundatie, zag ik een heer hier binnensluipen.
En Pito heeft hem ook gezien, niet waar?
PITO.
Ja, Pito heeft hem gezien, en Pito heeft oogen
als een kat, hij ziet nog in den donkere.
-ocr page 115-
101
CAR1TATE.
SEVA.
Praatjes, onnoozele praatjes.
P1TO.
Ik heb Monica\'s deur gisteren beloerd en be-
waakt tot de poortieresse de straatdeur op \'t
nachtslot zette.... En dezen morgen was ik al
op den uitkijk van toen de straatdeur werd open-
gegrendeld. ... En ik zeg het u: die Meneer van
gisteren avond is nog niet buiten gekomen. . . .
weet ge dat wel, Seva?
SEVA.
Ik weet niemendal. Ik bemoei me met ander-
mans zaken niet. . ..
PALMYRE.
Ge zijt veel te leep, Seva, ge weet wel meer dan
ge zeggen wilt. Toe, zeg het ons.... Wie is die
heer? Én wat doet hij hier?
SEVA.
Er is hier geen heer! Ik zeg het u nog, er is
hier niemand thuis....
PALMYRE.
(Snuffelend) En ik riek tabak hier!
-ocr page 116-
102
CARITATE.
SEVA.
Pito\'s tabak natuurlijk. Zijn kleeren zijn er van
doortrokken.
PITO.
Hoe durft ge \'t zeggen! Sedert drie dagen heb
ik geen pijp meer kunnen aansteken. ... ik heb
geen centjes meer om tabak te koopen.... Ik
heb geen weldoeners lijk Monica, die haar het
geld zoo maar brengen....
PALMYRE.
Goed, Pito, goed... . Weldoeners en de rest. . . .
God weet hoe ze aan \'t geld komt....
SEVA.
Wat bazelt ge van geld! Wie zou Monica wei-
doen?. ... Ze is een arme, verlaten sukkel. . . .
PITO.
(Het deksel van het bouillonketeltje oplichtend.
Spottend)
Een arme sukkel, die zoo een, soepje
met vleesch koken kan.... Ha, ha, ha... .
PALMYRE.
Een verlaten sukkel, die heeren ontvangt. Voor
-ocr page 117-
103
CARITATE.
wie eens een automobiel voor \'t godshuis kwam
staan....
                                                              i
SEVA.
Monica heeft noch vriend, noch maag, die haar
\'helpt-----
P1TO.
En wie heeft haar hier dan een plaats bezorgd?
PALMYRE.
En wat doen de heeren in wier familie ze haar
leven lang gediend heeft? Geven die haar geen
geld? Ik ben niet zoo onnoozel, Seva, dat ik haar
rekening niet zou kunnen maken, \'t Is niet met de
zes frank in de maand, die ze van \'t bureel van
weldadigheid trekt, en met hetgeen ze voor haar
kantjes krijgt, dat ze de breeveertien kan uithan-
gen. Ze leeft van de krijg, zeg ik.... En dat is
tegen de regels van het couvent. . . . Wij zullen
\'t aan de gouvernante zeggen en aan de heeren
van den raad....
SEVA.
Zie toch wat ge doet! Monica is zoo arm als wij
en niemand steunt haar, integendeel! Ge weet toch,
dat ze in oneenigheid uit haar laatsten dienst is weg-
gegaan, omdat ze partij trok voor haren heer, den
-ocr page 118-
104                                    CARITATE.
jongsten zoon van haar eerste meesters, tegen zijn
vrouw.. . .
PITO.
O, ze wist wel wat ze deed. Ze is met hem mee-
gegaan en hij is \'t die haar geld zendt!
SEVA.
Neen, van hem heeft ze geen hulp! Ze is wèl
met hem meegegaan en gedurende een paar maan-
den leefden ze wel samen op kamers, maar in haar
dwaze genegenheid voor dien jongen, die niet deu-
gen wilde, verteerde zij voor hem al de pennings-
kens, die zij gespaard had en gaf zij hem alles wat
zij bezat. .. .
PALMYRE.
(Ongeloovig spottend) Zoo vertélt ze. .. .
SEVA.
En ze spreekt waarheid! Ze had een zilveren
kruisken met eenige schilfertjes diamant ver-
sierd, — ze bewaarde \'t als een aandenken aan
haar eerste meesteres.... Dat was het laatste,
dat ze behield.... Maar op zekeren dag heeft
ze hem ook dat gegeven. . . . Toen had ze niets
meer, niets.... En toen is hij weggegaan zonder
haar iets te zeggen, ver weg.... Ze heeft nooit
geweten waar hij was. . . .
-ocr page 119-
105
CARITATE.
PITO.
(Ongeloovig spottend) Praatjes.... Zoo dwaas
zal een mensch nooit handelen als zij u vertelde... .
SEVA.
Monica is geen mensch als gij en ik. . . . Ze
meende, dat het haar plicht was het jongste kind
van haar meesters bij te staan.... En dat heeft
ze gedaan tot het uiterste. . . . Toen hij weg was
heeft ze de bitterste armoede gekend.... Ze wilde
weer uit werken gaan, maar haar afgesloofde
lichaam liet haar dit niet meer toe.... Toen ging
ze om haar nooddruft bedelen.... En toen ik haar
zegde, dat het een schurk was1, die haar dit had
aangedaan, deed ze me zwijgen en verzekerde, dat
het een ongelukkige was, van God en de men-
schen verlaten, en dat ik evenals zij den God van
caritate moest bidden om zijn behoud en zijn
terugkomst....
PALMYRE.
Wel, wel, Seva, ge spreekt gelijk een boek. . . .
Maar ge denkt toch zeker niet, dat wij er maar
dat van gelooven? Zoo Monica geen steun kreeg
van den heer met wien ze weggegaan was, dan
zorgde zijn broer toch voor haar. Hij is het toch.
die haar hier in het couvent heeft gebracht. . . .
Dat weet toch iedereen....
-ocr page 120-
106                                    CARITATE.
SEVA.
Ja, dat heeft hij gedaan. Maar meer heeft ze nooit
van hem willen aannemen....
PALMYRE.
Och Heere! Ge zult er nog een heilige van
maken als ge zoo voortgaat. . ..
PITO.
\'t Is maar jammer, dat er al een heilige Mo-
nica is. . . .
(Pito en Palmyre lachen) Hebt ge daar niet hooren
hoesten?
PALMYRE.
Me docht ook.... daar achter die deur....
(Wijst naar deur rechts en wil er met Pito heen
gaan. Seva plaatst zich tusschen hen en de deur)
SEVA.
(Heftig) Ge hebt niets gehoord, zeg ik u! Ach-
teruit! Daar binnen komt ge niet! Maak dat ge
weg komt!
PALMYRE.
(Tot Pito) Ziet ge wel, dat ze hier iemand
verbergen. Nu brengt ze \'t zelf uit! Wat bekonke-
len ze toch met hun tweeën?
-ocr page 121-
107
CARITATE.
PITO.
Ha! we wisten het wd! We gaan het vertellen
in \'t heele godshuis en aan de heeren....
SEVA.
Hier buiten! Leelijke menschen!
PALMYRE.
En we zeggen ook aan de heeren, dat uw Mo-
nica een ponk heeft.... ja, een ponk!
PITO.
En dat ze garen en lint verkoopt in \'t ge-
niep....
PALMYRE.
En dat ze durft schooien....
SEVA.
(Pito en Palmyre buiten drijvend) Gaat ge, of
ge gaat niet? Leelijke menschen! (Als ze buiten
zijn grendelt ze de deur)
Daar! Zoo komt ge toch
niet weer binnen....
-ocr page 122-
108                                    CARITATE.
TWEEDE TOONEEL.
SEVA — MONICA.
SEVA.
(Gaat onmiddellijk kloppen op de deur rechts)
Monica, Monica, doe open. Ze zijn weg.
MONICA.
Ik heb ze gehoord. Dank u, Seva.
SEVA.
Pas toch op, wees voorzichtig. ... Ze gaan u
aanklagen dat ge hier iemand verbergt. . . .
Houd hem toch niet langer hier in het Gods-
huis.... Waarom doet ge dat toch?
MONICA.
(Hartstochtelijk) Laat ze zeggen wat ze wil-
len. . . . Het kan mij niet meer schelen wat ze
met me doen.... Nu ik mijn Alfred terug bij me
heb, bekreun ik mij om niets of niemand meer in
de wereld. ... — Mag ik u nog wat vragen, Seva?
Ge hebt nu al zooveel gedaan voor mij... . Loop
tot bij Meneer Walter Van Gerven en tot bij Me-
vrouw Madeleine Fockenteyn — ge weet waar
ze wonen, niet waar? — en vraag hun dat ze da-
dtlijk tot hier zouden komen. Zeg hun, dat ik hun
iets dringends, iets heel belangrijks meededen moet.
-ocr page 123-
CARITATE.                                    109
(Seva trekt haar kapmantel aan) Spreek niet
van Alfred, misschien kwamen ze niet zoo ze
wisten, dat hij terug was en bij mij!.. . . Dring
aan, bid, smeek, doe al wat mogelijk is om ze
hier te krijgen! Alfred wil ze beiden zien, hij moet
hun wat zeggen___Hij zal geen rust hebben voor
zè daar zijn.... Breng ze hier, Seva.... God
zal u loonen.
SEVA.
Ik zal \'t pogen, Monica, maar zie toch wat ge
doet hier in \'t godshuis. Ik ben niet gerust over
Meneer Alfred. Toen ik hem hier gisteren avond
zag binnen komen was hij zoo krachteloos, zoo
op, dat ik mij afvroeg of hij het nog wel een
nacht zou uithouden....
MONICA.
Ja hij is zwak en uitgemergeld, de arme, doch
hij heeft ook wat uitgestaan! Van toen hij me
verliet werd zijn leven een kruisweg. De slechte
vrouw, die hem meelokte met duivelsche macht,
liet hem alleen, ver van hier, zonder eenig middel
van bestaan.. .. Ach, wat al vernederingen heeft
hij ondergaan, hij een kind van goeden huize!. . ..
Honger en dorst, koude en ziekte hebben hem
toen bezocht. ... En nooit was hij heel sterk!....
Ze hebben hem eejn harden knak gegeven, die
-ocr page 124-
110
CARITATE.
harteOoozen! O, ze verdienen niet hem nog te
zien.... Maar hij wil het, Seva.. .. Ga ze ha-
len. ... Doe hem dat genoegen....
SEVA.
Maar indien hij eens stierf, hier in \'t cou-
vent... .
MONICA.
Hij sterven? Nu hij weer bij mij \'is! Neen,
Seva. Ik zal hem koesteren en verkwikken. . ..
Hij zal leven bij mij.... Wij hebben elkaar te
lang gemist om nu al gescheiden te worden....
Ga... . Doe wat hij vraagt.... Breng zijn broer
en zijn vrouw hier. (Seva af. Monica zet een
armstoel naast de stoof, schikt een kussen tegen
de rugleuning. Neemt een kopje uit de kast en
vult het met bouillon)
DERDE TOONEEL.
MONICA — ALFRED.
MONICA.
(Terwijl Monica bezig is, komt Alfred op
langs de deur rechts. Hij is zeer bleek, zijn oogen
blinken koortsig. Er ligt een ascetisch-extatische
uitdrukking op zijn gelaat. Zijn: heele vërschij-
-ocr page 125-
111
CARITATE.
ning spreekt van armoede en uitputting. Hij stapt
op de trede voor het raam en kijkt over de gor-
dijntjes de straat op. Hij staat in het volle zon-
licht. Monica ziet hem eerst na een poos).
MONICA.
God, Alfred! Wat doet ge nu? Vat daar toch
geen koude bij het raam.... Kom, zet u hier bij
de stoof....
ALFRED.
Laat me kijken, Monica. . . . Laat me dat alles
eens weerzien. ... De oude stad ligt daar zoo
heerlijk, zoo stil en vreedzaam onder de
sneeuw.... Alles is wit heinde en ver.... Alles
wit en de zon legt er glanzen op.... En ginder
gloeit de gouden wereldbol boven de Jeruzalems-
kerk als een sterre....
MONICA.
Kom, Alfred, vermoei u thans niet....
ALFRED.
Hier vermoei ik mij niet, Monica. . . . Hier is
rust. . . . Voor ik hier binnentrad was ik het
vervolgde, hijgende hartebeest, opgejaagd door
de wilde honden van het wreede leven, maar
hier is het veilig. . . . Gisteren nog huilde en
-ocr page 126-
112                                    CARITATE.
zweepte de wind om mij, maar hier is het wind-
stil.... — O, wellust van die stille kluize!
MONICA.
Arme, schamele kluize, veel te schamel voor u,
Alfred, het kind van mijn meesters....
ALFRED.
Spreek niet zoo, Monica. ... Ik heb er andere
gekend: vunzige logieskamers, wrakke zolders,
naakte nachtasylen.... Uw kluize is mijn moe-
derhuis, mijn paradijs, waar ik onwaardig was
nog binnen te treden! (Komt van de trede tot bij
Monica)
Toen ik hier gisteren avond de deur open
stak met bevende hand en u daar zag, over uw
kantkussen gebogen, dorst ik u niet aankijken....
Gij hadt het recht mij hier weg te jagen, ik had
u te veel gehoond, u te veel smarten aange-
daan .... Maar gij hebt mij niet verstooten ....
In liefde hebt ge mij opgenomen en geher-
bergd ....
MONICA.
Toen ik u zag binnentreden, Alfred, kwam er
een groote vreugde over mij.... \'t Was alles za-
ligheid in mij omdat gij mijn liefde eindelijk
hadt begrepen.
-ocr page 127-
113
CAR1TATE.
ALFRED.
Uw liefde was het eenige, waaraan mijn ziel
in haren nood zich nog vastklampen kon....
MONICA.
Nu ik dat weet, Alfred, ben ik rijk in mijn
harte.... Ik dank u en zegen u om die vreugde. ..
(Zij streelt hem) Mijn goede, lieve jongen, wat
hebben ze u toch gedaan?
ALFRED.
(Maakt afwijzend gebaar) Spreek daarvan niet,
Monica. . . . Laten wij weer droomen van wat eens
was in verre, verre tijden, toen mijn oogen nog
den glans der onschuld droegen....
MONICA.
Zet u hier, naast me, en drink dit kopje....
\'t Zal u goed doen, kom....
ALFRED.
\'t Is zoo wit daarbuiten als op den dag, dat
ik mijn eerste communie deed.... Weet ge \'t
nog, Monica, hoe we \'s morgens vroeg over de
sneeuw naar de kerk trokken. . en hoe de klok-
ken luidden, hoe \'t alles licht en zang en orgelspel
was in de kerk....
Caritate.                                                          8
-ocr page 128-
114
CARITATE.
MONICA.
En hoe wij van toen af reeds één waren, A1-
f red, één in vreugde en leed.... Ons bindt een
onverbreekbare band, Alfred.... Op den dag van
uw moeders uitvaart heb ik het gezworen u een
nieuwe moeder te zijn.... Gij zat sluimerend op
mijn schoot in den hof, bij \'t ondergaan van de
zon.... De lucht was vol geuren van heliotroop
en rozen. . . . Een groote teederheid maakte zich
van mij meester en mijn harte smolt van medelij-
den om u, moederloozen knaap. . . . En toen heb
ik het in een stillen kus voor God gezworen u
altijd bij te s*\'an, altijd.... Ik ben uw moeder,
Alfred....
ALFRED.
(Wegdz"alend) Mijn Moeder! (Na een poos)
Wat hebt gij gedacht, Monica, toen ik Van u
wegging en wegbleef?
MONICA.
O, dat ge wederkeeren zoudt! — Eens had ik
een droom, Alfred. ... Ik zag u in armoede en
leed en gij wildet naar mij toe komen, doch
doornranken versperden u den weg. Gij kondt er
niet door heen. Toen zag ik u de ranken losrukken
tot uw handen bloedden..,. En ik riep: Hij
komt! Hij komt!....
-ocr page 129-
115
CARIÏATE.
ALFRED.
Uw droom was juist, Monica .... Ik bleef vast
met geest en hart in mijn duister dolen.... Ik
bleef lijden, Monica. . . . Maar juist door dat
lijden is de klaarheid gekomen!
MONICA.
Slechte menschen waren \'t die u zoo deden lij-
den .... Drink wat, kom .... Harteloozen, die u
loslieten ....
ALFRED.
f\'
Neen, vloek ze niet.... Mijn lijden was hard,
doch \'t was noodig. ... Het was mijn herrijze-
nis.... Mijn ziel had vroeger moeten branden
in dat louteringsvuur. . . . De kennis van; goed
en kwaad wordt aan anderen gegeven,, ik heb ze
moeten veroveren. ... Ik was slecht, Monica,
Walter had gelijk....
MONICA.
Gij waart niet slecht, Alfred, gij waart zwak.
AFFRED.
Ik was slecht, Monica. Er is een stem, die hier
van binnen veel te lang gezwegen heeft.... Ze
was er vermits ze nu spreekt, maar ik had ze
nooit te voren gehoord. Het lijden moest ze wek-
-ocr page 130-
116
CARITATE.
ken, Monica.... Ze is te spreken begonnen toen
de honger me neep, toen ik haveloos liep, toen de
wind me nazwiepte. . . . Toen verweet ze mij mijn
schuld, die stem, heel diep hier van binnen. Ik
zag voor het eerst wat ik misdaan had, wat ik in
vader, in Walter, in Madeleine, in u miskend had,
gebroken en getrapt.... — Eerst walgde ik van
mijzelf en ik smeekte opdat het met mij een einde
zou nemen....
MONICA.
God in den hemel, Alfred!
AI.FRED.
Zoover kwam het niet, Monica. Wel heb ik meer
dan eens voor het donker water gestaan, dat mij
aantrok als het vergeten, het einde van alles, doch
telkens weerhield mij iets, ik weet niet wa,t, maar
iets onweerstaanbaars, dat mij onbestemd sprak
van vertrouwen en hoop en vergeving. . . .
MONICA.
Dat was de werking van mijn gebeden....
ALFRED.
Het was de werking van uw liefde, Monica,
die mij trof als een straal van genade.... In mijn
-ocr page 131-
CAR1TATE.                                    117
wanhoop voelde ik u naast mij.... Ge waaktet
over mij.... en riept me toe, dat alles nog niet
verloren was. . . .
MONICA.
Ik dank u, Christus! Uit uw wonden vloeit het
bloed van caritate....
ALFRED.
Naar de anderen, naar Madeleine, naar WaUer,
waagde ik het niet meer terug te keeren. Ik was on-
waardig hen te naderen .... Mijn schuld bleef tus-
schen hen en mij als een hooge muur.. . . Maar tot
u dorst ik weerkomen, Monica.... Ik heb u even-
veel doen lijden, maar ik voelde, dat ik bij u genade
zou vinden.... Ik wist dat uw liefdevermogen
grenzeloos was.. . .
MONICA.
Mijn goeie, beste jongen!.... Rust nu wat. ...
Ge spreekt te veel.... Ge vermoeit u. .. . Drink
wat en rust....
ALFRED.
(Alsof hij Monica niet hoorde) Nu wil ik ze
zien, Monica. Ik moet Madeleine en Walter
zien.... Ik moet hun vergiffenis vragen. Ze ko-
-ocr page 132-
118
CARITATE.
men toch, niet waar? Of moet ik zelf to,t hen
gaan?
MONICA.
Wat denkt ge toch, Alfred? Ze komen zelf
naar hier.... Wees gerust.... Ik heb ze laten
halen....
ALFRED.
O, dat ze toch niet te laat komen!
MONICA.
Wat spreekt ge van „te laat komen"? — Toe,
rust nu wat. . . .De koorts doet u ijlen... .
ALFRED.
Ik moet ze zien en om genade vragen....
MONICA.
Zij zijn het, die u om genade moeten vragen.
Zij hebben u losgelaten.... Gij zijt te goed voor
hen, Alfred....
ALFRED.
Neen, Monica.... Doe uw bitterheid zwij-
gen.... Goede, schoone menschen zijn ze bei-
den. ... Ik heb ze te laat begrepen. ... En, moest
ik ze niet meer zien, Monica, zeg gij het hun
dan....
-ocr page 133-
119
CARITATE.
MON1CA.
Maar ge zult ze zien, Alf red.... Zeg toch zul-
ke dingen niet.. . .
ALFRED.
Zeg hun, Monica, dat het mij leed is, dat ik
hun heb misdaan.... Zeg hun, hoor goed Mo-
nica, dat mijn nagedachtenis voor hen geen hinder-
paal mag zijn, zoo ze nader tot elkander willen
komen....
MONICA.
(Met groeienden angst) Maar Alfred toch, blijf
kalm, rust toch, gij put u uit. . . .
ALFRED.
Zeg hun dat, Monica.... Twee goede, schoo-
ne menschen als zij mogen hun leven ineenvlech-
ten.... ik weet het, hun zielen trekken naar elkaar,
doch ik sta tusschen hen....
monica.
Wees rustig nu.... Verneder u zoo niet voor
hen....
alfred.
(Opstaande als in extase) Vernedering is het,
-ocr page 134-
120                                   CARITATE.
die het hoogst verheft! (Klokken beginnen ge-
dempt, plechtig te luiden.)
Kent gij de volmaakt-
ste, zuiverste vreugde, Monica? Ik heb ze geleerd
in een oud kerkje, waar ik vluchtte voor wind
en regen.... Een Broeder Franciskaan predikte
daar woorden van licht.... Hij die alle weten-
schappen heeft doorgrond, den loop der sterren
kent en de kracht der kruiden, hij kent de vol-
maaktste vreugde niet! Hij idie de blinden het
gezicht weer geeft, de kreupelen doet gaan, de
doofstommen hooren en spreken doet, kent de vol-
maaktste vreugde niet! Maar hij, die beslijkt en
versteven, afgemat en uitgehongerd voor het huis
van zijn broeder komt, daar wordt weggejaagd
en gesmaad, en dat ^ferduldig verdraagt, die kent
de volmaaktste vreugde. Boven alle genaden uit,
Monica, straalt die der zelfoverwinning! En die
bezit ik thans! Ik bezit ze!
MONICA.
(Leidt Alfred zachtjes naar deur rechts. Zijn
opwinding pogend te stillen.)
Kom nu toch wat
rusten.... Gij mat u af... . Kom, leg u wat te
bed.... Laten wij nu stil luisteren naar de stem
van ons binnenste. . . . Nu weten wij alles van
malkaar.... Kom....
ALFRED.
Laat ze nu komen, Monica.... \'t Is meer dan
tijd... . Laat ze komen. .. . Dan zullen de hemel-
-ocr page 135-
CARITATE                                   121
poorten voor mij opengaan.... Hoor.... De
hemelklokken ruischen al door mijn ziel....
(Even voor den ingang der deur bezwijmt Alfred
in Monica\'s armen.)
MONICA.
God, Alfred! Wat is er? Wat gebeurt er? Hier,
rust hier op het bed.. . . (Zij draagt hem in het
kamertje rechts. Poos. De klokken luiden gedempt
voort. Men hoort Monica jammeren.)
Mijn jon-
gen, mijn zoete jongen. . . . Spreek toch, spreek. . . .
VIERDE TOONEEL.
MONICA — SEVA.
(Seva op, deur links, haakt kaar kapmantel af.)
MONICA.
(Op langs deur rechts, gejaagd, ontdaan) God,
Seva! Kom toch! In Gods naam! Hij sterft! Help
mij! Help mij!
SEVA.
(Gaat vlug naar deur rechts) Heere God! Hier
in \'t godshuis.... Wat ik had gevreesd.... (Af)
-ocr page 136-
122
GARITATE.
MONICA.
(Grijpt angstig deurpost vast en volgt met strak-
ken blik wat Seva binnen doet)
Wat is het, Seva?
Dood of leven ? Spreek toch.... Neen, neen....
Spreek niet.... Ik durf niet luisteren.... (Ze
valt op de knieën op het trapje voor de deur,

gericht naar het kruisbeeld aan den wand, tusschen
deur en stoof)
O, barmhartige God, die hem tot mij
hebt geleid, die hem mij hebt teruggegeven, na
zooveel smarten en ontberingen, laat hem leven...
Ik heb hem zoo noodig. . . . Hij heeft nog zooveel
liefde te goed.... O, God van mededoogen, er-
barmen!
SEVA.
(Buiten komend en Monica oprichtend) Sta op
Monica! Gods wil is geschied. ... De dood heeft
hem opgenomen.... Houd u kloek.... Meneer
Walter en Mevrouw Madeleine komen dadelijk...
MONICA.
(Hartstochtelijk} Jaag ze weg als ze komen! —
Alfred dood? Neen.... Ge liegt.... Hij is niet
dood.... (Zij ijlt de kamer in, onmiddellijk,
daarop hoort men haar snikken en bij tusschen-
poozen klagen.)
O, mijn jongen, mijn arme, lieve
jongen. ...
SEVA.
Arme ziel! Daarvoor moest gij hem terugzien!
(Zij gaat bij kastje links een der lange waskaar-
-ocr page 137-
123
CARITATE.
sen aansteken. Neemt het glas wijwater met palm-
takje. Ze draagt de brandende kaars en het water
naar de hoogkamer).
Wat gewijde palm... . (Uit
de hoogkamer terug, gaat ze naar het uurwerk^
tusschen raam en deur links en doet den slinger
stil vallen.)
Heere, wat zullen ze hier in \'t gods-
huis zeggen: (Uit het kastje neemt se een paar
witte lakens en wil er mee naar de doodenkamer.
Op dat oogenblik wordt er geklopt op deur links.
Het klokgelui houdt op).
VIJFDE TOONEEL.
SEVA — WALTER — MADELEINE — MONICA
SEVA.
(Hoort kloppen) God! Daar zijn ze. . . .(Aarzelt
wat, doch gaat toch openen. Madeléine en Walter
op. Poos.)
WALTER.
Is Monica hier? Wat heeft ze ons te zeggen?
SEVA.
Stil, stil.... Er is een doode in huis.... Ik ga
Monica halen.... (Af)
-ocr page 138-
124                                         CARITATE.
MADELEINE.
(Angstig) Een doode? Waarom toch heeft ze
ons laten roepen?
WALTER.
Ik weet het evenmin als gij.... Voor ik u bij
de deur hier onmoette, wist ik niet eens, dat ze
u ontboden had....
MADELEINE.
Ik ben bang....
MONICA.
(Verschijnt op trapje, blijft er in vijandige, mis-
prijzende houding staan.)
WALTER.
(Tot Monica) Ge liet ons vragen. . ..
MONJCA.
(Heftig) Ik niet. . . . (Naar binnen wijzend)
Hij
daar, uw broer, uw man....
WALTER.
Is Alfred hier?
-ocr page 139-
CAKli\'ATE.                                     125
MONICA.
Hij was hier. Nu is hij er niet meer: alleen zijn
lichaam rust hier nog. . . . Hij heeft zijn ziel aan
den Heer gegeven.... En vóór hij stierf vroeg hij
naar u, snakte hij naar u. . . . En ge komt te
laat. ... Te laat, zooals altijd als het gold hem
een genoegen te doen.... Al wat hij u vroeg
hebt ge hem altijd geweigerd.. . . Ook di,t laatste!
O, ik haat u, u tweeën, die hem hebt doen lijden,
koud en harteloos....
WALT ER.
Overweeg wat ge zegt, Monica, en denk hier
aan Mevrouw als ge van lijden spreekt....
MONICA.
Ik denk aan hem, aan hem alleen! Gij zijt het
beiden, die hem hebt laten dolen langs straten
en wegen, die hem hebt laten verhongeren....
Zonder mij had hij zich verdaan.... Hij heeft
het mij gebiecht.. . . Hij kende uw harteloos-
heid. ... In zijn nood dorst hij zelfs niet meer tot
u komen.... Maar wèl tot mij! In mijn
liefde alleen geloofde en vertrouwde hij nog! Bij
mij alleen zocht hij naar een schuilplaats, naar
een bed om te sterven. . . . En nu komt ge nog
te laat om hem een laatsten troost te ge-
ven .... O, ik haat u, menschen zonder liefde....
-ocr page 140-
126
CARITATE.
WALTER.
Uw verdriet maakt u onrechtvaardig, Monica.
Ik wil op dit oogenblik uw verwijtingen niet weer-
leggen. Waarom verlangde Alfred ons te zien?
MONICA.
(Nu veel kalmer, treedt n\'ader) Och ja, ik liet
mij meesleepen. . . . Ik moet spreken zooals hij,
zacht, vol goedheid.... Waarom hij naar u ver-
langde? Ja, ik heb hem beloofd, dat ik het u zeg-
gen zou.... O, hadt ge zijn laatste woorden ge-
hoord, dan waren uw harten wel verweekt. .. .
Hij sprak als een heilige.... Waarom hij naar u
verlangde? Hij wilde u zeggen, dat het hem leed
was, dat hij u beiden misdaan had...., dat hij
zijn schuld had ingezien. . .., dat hij berouw
had.... en van u beiden vergiffenis wilde....
(Madeleine weent stil)
WALTER.
(Zeer ontroerd) Heeft hij dat werkelijk gezegd,
Monica. . . .
MONICA
Zoo waar als God mij hoort.. . .
WALTER.
Madeleine, door het leven te verliezen, heeft hij
het gewonnen!
-ocr page 141-
CARITATE.                                 127
MONICA.
Hij mocht het leven niet verliezen. . ..
WALTER.
Neen, Monica, nu mocht hij het niet verlie-
zen.... nu had hij het licht gevonden, dat er hem
den weg moest wijzen....
MONICA.
Hij is gestorven in liefde en goedheid.... O,
ge weet niet wat een hart in hem stak. . . . Hij
heeft gezegd, dat zijn nagedachtenis nooit tusschen
u beiden mocht staan, zoo gij nader tot elkander
wildet komen.... Ik herhaal u zijn woorden op-
dat ge hem nu met andere oogen zoudt zien, met
oogen van liefde en medelijden. . . . Schoone, goc-
de menschen heeft hij van u gezegd, die ik te laat
begreep, die ik zou willen gelukkig maken.... Nu
weet ge alles, komt nu tot hem. . . . (Af rechts)
ZESDE TOONEEL.
MADELEINE — WALTER.
WALTER.
(Monica nakijkend) En dat wonder heeft zij
verricht. . . . Madeleine. Nu eerst begrijp ik haar
-ocr page 142-
128
CAKITATE.
liefde.... Wat ik voor domme aanhankelijkheid
hield is een kracht van genade, die wij niet
kennen.
MADELËINE.
Wij zijn kleine menschen, Walter. . . . Wij den-
ken te zeer aan ons zelf....
WAI.TER.
(Knikt bevestigend) En Alfred deed als zij... .
Hij ook dacht niet aan zich zelf.. . . Hij dacht aan
óns. Hoe kon hij mijn geheimste gevoel, dat ik
nooit tot gedachte dorst laten groeien, ontdek-
ken, Madeleine?
MADELËINE.
Stil, Walter, stil.... Spreek daar niet over, nu
niet.. ..
WALTER.
Laten we tot hem gaan....
ZEVENDE TOONEEL.
DE VORIGEN — MONICA.
MONICA.
(Op het trapje. Zij heeft Walters laatste woord
-ocr page 143-
CARITATE.                                      129
gehoord) Hij ligt er zoo schoon.... De zon
schijnt op zijn aangezicht... .
(Walter wil naar de deur rechts. Monica
houdt hem nog even tegen.)
Eén vraag nog, Meneer Walter en Mevrouw
Madeleine. . . . Eén vraag maar, de allerlaat-
ste.. . . Ik ben arm .... heb niets.... en ik
wou, dat Alf red toch schoon begraven werd....
Mag ik u dat vragen. ... Ja, niet waar?. . . . Het
kind van mijn meesters.... (Ze valt aan hé.t
snikken)
WALTER.
Wees gerust, Monica,, wij kennen onzen
plicht.... tegenover hem en tegenover u. (Op
de deur wijzend, tot Madeleine)
Kom nu, Made-
leine. . . .
(Na een korte aarzeling gaat Madeleine eerst
en Walter na haar de hoogkamer binnen. Monica
snikt voort, zinkt op haar stoel bij tafel, het hoofd in
de handen)
DOEK.