-ocr page 1-

Beschouwingen aangaande
de Oorzaken van de Aziatische Cholera
en hare verspreiding.

D. DE NIET.

-ocr page 2-

A. qu.
192

Jr

- ;
.
t

y ^v

i

^

m

^. \'1

-ocr page 3- -ocr page 4-

., „ ^r*-:. .......,

» \' \' «s -B

-ocr page 5-

beschouwingen

■ 1

i

j

i

aakgaande de

mim MI i mmi cbui en mi ïei{spriii.

-ocr page 6-

. if./

i \'
; V

. \' /

-

H

RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT

llllllllllllllllll................

1290 2130

y-

m

M

-ocr page 7-

BESCHOÜWINGEN AANGAANDE DE OORZAKEN

VAN DB

spreiQing.

Aziatis

olera ^

Ai

lare ve

u

PROEFSCHRIFT

ter vbrkkijging van den gkaad

)octor in de Geneeskunde

AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT,

na macutiging van den eectok magnificus

D^ J. C R A M E R,

Hoogleeraal\'ia de Faculteit der Godgeleerdheid,
VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT

tegen du bedenkingen van

BE PAGOLTllT DIR GMElSEPl^\'Dl»

TE VERDEDIGEN
op WOENSDAG 5 JULI 1893 , des namiddags ten ure ,

rj^nsriÈL DE ISTIEO?,

AETS,
gel3oren te Scheveningen.

v e e n e n d a a l ,

H. H. OOSTERBAAN MARTINIUS.
1 8 9 3.

-ocr page 8-

_______mm

M

Wit

, . ■ ^ ________________

m

\'1?

ÉÜÜteM^

-ocr page 9-

îliffic

-ocr page 10-

-Sit^r.

-ocr page 11-

OORWOORD,

Bij het aanbieden van dit proefschrift rust op mij de
vervulling der aangename taak, U allen^ die tot mijne
vorming hebben bijgedragen, oprecht dank te brengen.

In het bijzonder geldt dit U ^ Professoren en Lectoren
der Medische Faculteit, voor het van U ontvangen on-
derwijs.

Wilt voortgaan mij Uwen raad en voorlichting te
schenken^ zooals ik dit tot heden mocht ondervinden.

Vooral betuig ik ü ^ Hooggeleerde yan Oybrbeek de
Meijer,
Hooggeachte Promotor^ mijne erkentelijkheid
wegens den welwillenden steun mij bij het vervaardigen
van dit proefschrift geschonken.

y

-ocr page 12-

-S"

...

" X. ..........

-ocr page 13-

ï N L E )( D ï N G

De ontdekking van den Koraraabacil deed gelooven ,
dat een geheel nieuwe gezichtskring zou worden geopend
aangaande de aetiologie van een der meest gevreesde
ziekten —■ de Aziatische Cholera. Men meende haar
eenige oorzaak gevonden en zoodoende gereed te zijn, om
met vrucht haar te bestrijden. Felix, qui potuit rerum
cognoscere causas !

Hoe groot eene beteekenis ook aan deze ontdekking
moet gehecht worden, al spoedig evenwel bleek, dat men
de verwachting wel wat hoog had gespannen : Europa
werd vooral ten vorigen jare weder door de Cholera\' be-
zocht en . . . men stond nog even weerloos tegenover haar
als voor ruim zestig jaren, toen zij voor de eerste maal
hare intrede in ons werelddeel maakte. Nog immers be-
draagt de mortaliteit de helft, zooal niet meer, van de
morbiditeit, en nog is de sluier niet opgeheven, die bij
haar voortsluipen in ons midden zoo geheimzinnig haar
omgeeft, nog blijft haar komen en haar verdwijnen — ik
zou haast zeggen, even ongemotiveerd als weleer. Kan

1

-ocr page 14-

zij door hare herhaalde bezoeken al zoo zachtkens aan
een oude bekende worden genoemd, door haar grilKgheid
heeft zij zich nog zoo weinig laten kennen, dat
zij tot
heden een schier onbekende en daardoor de hoogst ge-
vreesde is te noemen. En toch is menige poging gewaagd
om de geheimen te ontsluieren, die haar optreden om-
geven , om zoodoende voor het vervolg hare macht te
fnuiken! Al dadelijk bij haar eerste verschijnen toog
menig geleerde aan het werk, — en thans is er zeker
geen ziekte, die eene even groote literatuur heeft te voor-
schijn geroepen. Dan werd zij een onderwerp van zorg
der verschillende regeeringen, die meerdere malen confe-
rentiën in het leven riepen, waar epidemiologen en andere
vakmannen hunne inzichten konden ten beste geven en
maatregelen beramen, die in het belang der volken tegen
de Cholera waren te nemen. Zoo zagen Constantinopel
in 1866, Weimar in 1867, Weenen in 1884, en in 1885
Rome (4—8 Mei) en Londen (27 Juli—4 Aug.) dergelijke
bgeenkomsten binnen hunne muren. En ook op dit
oogenblik (April \'93) komt men voor hetzelfde doel te
Dresden bijeen.

Men ziet, tijd noch moeite werden gespaard, en de
beste krachten maakten zich dienstbaar aan de oplossing
van het moeilijke vraagstuk, de fnuiking van eene ziekte,
die èn door het lijden/\'\\^at zij aanbrengt, èn door haar
afloop, de vreeselijkste onder hare zusteren is te noemen.
Maar ook geldelijke opofferingen getroostten zich regee-
ringen en particulieren beiden. Men denke aan de maat-
regelen van voorzorg, die werden genomen, aan quaran-
taine , ontsmetting, aan onteigening, aan wat al niet
meer! Jammer, dat de ervaring wreed genoeg
mOest
zijn, om het weinige nut, ja het overbodige van zulke
maatregelen soms maar al te duidelijk aan het licht te

-ocr page 15-

brengen ! En de enkele malen , als men door deze ge-
baat denkt te zijn, kan men dit dan met vertrouwen aan
hunnen invloed toeschrijven? En toch, wie al de ellende
kent door een Cholera-bezoek teweeg gebracht, wie de
vele slachtoffers kan tellen, en het ontzaglijk aantal op-
sommen , dat door haar tot weezen wordt gemaakt, wie
weet, hoe handel en nering door haar worden bedreigd,
ja vernietigd — hij zal zich niet laten ontmoedigen door
de schynbaar weinige resultaten, maar integendeel zich
geprikkeld gevoelen tot vernieuwden arbeid en onderzoek !

w

1) Cf. //Cholera and Desinfection in Bristol" by William Büdd,
M. D. P. K. S. Hierin wordt uiteengezet, hoe men in 1866 te
Bristol eene uitbreiding der sporadisch voorkomende Cholera-gevallen
heeft geweerd door de energieke handelwijze (desinfecteeren , afzonderen ,
enz.) van het gemeente-bestuur en den geneeskundigen ambtenaar Dr,
Davies.

-ocr page 16-

• \' -\'Ms
im

\'.i^i

I

-ocr page 17-

HOOFDSTUK L

Historisch-Geographisch Overzicht.

Het vaderland van de Cholerais Azië; daar schijnt
zy sedert onheugelijke tijden .geheerscht te hebben. Zij
teisterde reeds het leger van
Xebxes (465 v. Chr.), maakte

1) zoKsp» beduidt //loopende dakgoot." Anderen leiden den naam af
van xoxélpx^ \'t welk is verwant met xoXahpiz, wat weder zou afgeleid
zijn van genitivus xoKtxlog, beteetenende: //de holte lusschen

borstbeen en zijden" en in den meervoudigen vorm: //ingewanden,
darmen."

Ce]/SUs geeft eene andere afleiding nl. van = gal, en weer

anderen willen er eenen Hebreeuwscben klank in herkennen, en meenen
cholera is (choleragn) = kwade ziekte. Dan zou er ook ver-

band bestaan met het verbum bin (choel) = zich wenden van pijn,
(jarang) = beven, sidderen.

- T

Sankritische geschriften teekenen ons de Cholera onder drieërlei
naam en uiting naar de drie hoofdstadia der ziekte; Vishnjika bra-
ken, stoelgang hebben, alasikä = kramp, en vilambika = eollap-
sus. — Bij hunne komst in Indië (1595 in Bantum) hoorden de Por-
tugeezen haar aldaar onder den naam van Mordeshin of Mordshi,
hetgeen de Franschen hebben verbasterd in Mort de chien, waarvan weder
Mordexy. De Mahomedanen noemden haar Hachhaisa = buikziekte
en in den tijd van de O. I. Compagnie spraken de Hollanders van
//Bort" of //Boort".

3) Cf. von pettenkoiffik /\'Verk\'eitungsart der Ch. in Indien", 1871.

-ocr page 18-

6

in 1543 vele slachtoffers onder de Portugeezen te Goa,
en speelde eene belangrijke rol bij onze vestiging op Java,
(1628 beleg van Jacatra).

Alle oude schrijvers der Medische Wetenschap meino-
reeren haar; zoo
Hippocrates (460?—377 v. Chr.), die
reeds van twee vormen van cholera spreekt, nl. de gewone
Cholera (humida) en de Cholera sicca (
t] loXépa Celsijs
(25 v. Chr. — 50
na Chr.) en Aretaeus (150 p. Chr. n.)
welke in zijn tweede boek eene voortreffelyke beschry ving
van de ziekte geeft; —
Galenus (131 p. Chr. n.) in zijn
commentarius
V ad aphorismos Hippocratis , en Coelius
Aurelianus (150
p. Chr. n.), die in zijn „Liber III de
morbis acutis" haar ons teekent, als eene ziekte, die met
de Indische Cholera veel overeenkomst heeft. — En bij
Alexander Trallianus (525 p. Chr. n.) vinden wij hare
symptomen zoo duidelijk geteekend, als wij haar nog
kennen; hij spreekt o. a. van een secundair typhoid.
Weinig of niets vindt men over deze ziekte by de Ara-
bische schrijvers en bij die der Middeleeuwen; meer
daarentegen bij latere berichtgevers. In de allereerste
plaats treffen wij onder dezen aan
Gaspar Correa, die
in
1543 te Goa eene epidemie bijwoonde, en de Ilolland-
sche medici
vaïf Linschoten (1589) en Boetiusdie
tot de belegeraars van Jacatra (oude naam van Batavia)

1) In het vijfde der Hippocratische boeken, — \'t welk voor onecht
gehouden wordt, d. w. niet door
Hippocrates zeiven geschreven —
heet het, dat Cholera en Intermittens vaak tegelijk heerschen: //aestate magis
cholera morbus et febres intermittentes vigent." Ditzelfde nam men
in 1836 in ons land waar: malaria en cholera (nostras) kwamen
gelijktijdig voor.

3) pfiuys y. 1). Hoeven, »Historische lessen over de Cholera"
1832.

-ocr page 19-

in 1628 behoorde, en wiens tweede vrouw stierf „aan
eene vehemente Cholera, die daar heerschte als ten onzent
de Pest" Voorts Dr.
James Lind , een Engelsch
geneesheer in Indië
(1762), Yalentijn, John Olarck
en vele anderen.

Het meerendeel dier berichten blijft echter vaag: behalve
dat enkelen Cholera verwarren met Dysenterie en met
Malaria, blijft het nog eene open vraag of de door hen
vermelde Cholera — ook al teekenen
zij die als Bontius
als een Morbus acutissimus , waarbij „een jactatio cor-
poris inquietissima" plaats heeft, quae si eomitatur frigi-
dus ac foetidus sudor, mortem in propinquo esse certis-
sinium est" — werkelijk als Cholera asiatica of Cholera
nostras is op te vatten. Met meerdere zekerheid echter
kan men aannemen, dat het Aziatische Cholera was, die
onder het Engelsche leger by Ar cot in
1756 en 1757
epidemisch heerschte, „of which died in 1760 30.000
blacks and 800 Europeans in the Province of Bengal,"
zooals
James Lind aangeeft, — dat dezelfde ziekte in 1781
en 1783 vreeselijk woedde onder een Fransch leger,
\'t welk bestemd was naar Pondicherry
(Hiesch, Hist.
G-eogr. Pathol, p.
112) en deze ook in 1783 aan 20.000
pelgrims te Hurdwar het leven kostte, en zoo al meer.
Het is dus als een misverstand aan te merken, zooals
door
Macpherson in zijn „Cholera in its home" (1866
London) is gezegd — als zoude de Cholera eerst in
1817 een epidemisch karakter hebben verkregen; de op-
genoemde feiten toch spreken dit ten stelligste tegen. Dat
dit misbegrip heeft kunnen wortel schieten, is toe te

1) Semmelink, //Geschiedenis der Cholera in O. I. vóór 1817."

2) Jacobi Boktii, Archiatri de Medicina Indorum libri IV.

-ocr page 20-

8

schrijven aan de groote bekendheid, die ten deel viel aan
de beschrijving van de epidemie van 1817—1819, welke
James Jameson, assistent Surgeon and Secretary to the
Medical Board in zijn „Report on the epidemick Cholera
Morbus^) geeft, \'t welk hij in 1820 te Calcutta in het
licht gaf.

Bleef in alle voorgaande jaren de ziekte streng gelocali
seerd binnen India\'s gebied, de epidemie die in 1817 in Jes-
sore (midden in de Ganges-Delta) heerschte, en waarschijn-
lijk reeds in vorige jaren daar of in den omtrek een aanvang
had genomen, begon een ander, een meer ambulatorisch
karakter aan te nemen : na zich allereerst over de nabu-
rige- landen, oost- en westwaarts (Achter Indië , Java
etc.) te hebben verbreid , zien wij in 1829 haar voort-
zetting in Europa , dat zij langs Rusland binnendringt,
Astrakan in Juli, Orenburg in Augustus van dit jaar
bereikend. Na dezen haren eersten tocht komt zij Europa
nog vier malen teisteren, en wel in 1847, 1852, 1865
en 1884. Deze laatste epidemie woedt nog steeds onder
ons voort, voortdurend talrijke slachtoffers eischend.

Aan de monden van Ganges en Brahmapoetra heeft de
Cholera zich sedert voor goed genesteld; zy komt daar —
zij het ook in enkele maanden periodiek meer of minder

1) The Eeport on the epidemick Cholera-Moi\'bus, as it visited ihe
territories subject to the Presidency of Bengal in the years 1817) 1818
and
1819, drawn up by order of the Government by James Jameson.

2) Cf. Hiksch pag. 114.

Volgens Jameson zou zij het eerst een epidemisch aanzien hebben
aangenomen in de ietwat Noordelijker gelegen provinciën Behar en Dacca,

-ocr page 21-

sterk — onafgebroken voor: zij heeft er een endemisch
gebied gevormd, van waaruit zij het overige Azië en ook
ons werelddeel onophoudelijk bedreigt. Wisten wij dit
niet, dan zou een blik op den Atlas van
James L.
Brypen
(Epidemie Cholera in Bengal Presidency by James
L. Bryden), die ons eene graphische voorstelling geeft
van de Cholera-epidemieën in Voor-Indië van 1855 ±
1869 , genoeg zyn om te doen zien, dat de Cholera in
die bij uitstek door haar bezochte streek slechts in een
bepaald gedeelte jaar in jaar uit heerscht, terwyl andere
deelen slechts by tusschenpoozen worden aangetast Tot
hetzelfde resultaat ongeveer geraakt men bij het raadplegen
van de Statistiek van Dr. J.
M. Cuningham , die de
sterfte aan Cholera in de Indische Provinciën sedert 1874
aangeeft, en ook van die , welke
Macpherson over een
tijdvak van 26 jaren voor Calcutta heeft opgemaakt. In
G
affky\'s reisbeschry ving van de Choleracommissie in 1884,
aan wier hoofd
Koch stond, heet het op pag. 207, „Wirklich
heimisch ist die Cholera im Bereiche von Indien nur in
dem Gebiete Bengalens."

Uit den aard der zaak is het gemakkelyk te begrijpen,
dat dit endemisch gebied zich niet scherp laat begrenzen,
en men dus de kaartteekeningen er van door
Bryden ge-
geven wel cum grano salis dient op te vatten. De veelal
aangegeven grens ligt tusschen 86" en 9F O. L. en van
Ganges- en Brahmapoetra-mondingen naar het Noorden tot
nagenoeg aan den voet van het hemelhooge Himalaya-
gebergte. Zoo schetst het
Gaffky ons , zoo geeft ook
Bryden het in zijne teekening aan.

1) Cholera in its home. 1869.

2) Orton (Of. Essay on the epidemie Cholera), James Johnson e. a.
nemen aan , dat ook op Ceylon de Cholera endemisch heerscht. Bij

-ocr page 22-

10

Reeds in de oude reisverhalen kan men lezen, dat
Bengalen tot eene der ongezondste streken ter wereld
behoort, en vooral voor den Europeaan een verderfelijk
khmaat bezit. Is in de zeer dicht bevolkte Provincie —
15.000 inwoners op 1 □ G. M., dus twee maal meer
dan Nederland (8000 op 1 □ G. M.) — de bodem meest
rijk en de lucht zuiver te noemen , de eigenlijke Delta
is een moerassig woudgebied (Sunderbuns) voor den mensch
schier ontoegankelyk. [De Sunderbuns strekken zich noord-
waarts tot dicht by Calcutta uit]. De groote hoeveelheid
regen, die jaarlijks valt, hoofdzakelijk van Juni tot October,
(Z. W. Moesson), op sommige plaatsen die van Nederland
20 malen overtreffend, gevoegd bij het van de bergen
neerstroomende water, veroorzaakt hevige overstroomingen,
maakt de streek tot „eine Gegend ewiger Feuchtigkeit."
De grondwaterstand daalt er zelfs in het droge jaarge-
tijde (van Maart tot Juni) nimmer beneden een paar voet
onder de oppervlakte van den bodem. Gelijk reeds ter
loops werd aangegeven, wisselt het droge jaargetyde van
April tot Juni af met het natte van Juli tot October en

dezen laatste heet het in zijn //The influence of tropical Climates on
European constitutions", \'t welk door den Chirurgijn-majoor der Kon,
Ned. Marine Daum werd vertaald: //op geen gedeelte van den
ganschen aardbol neemt deze verschrikkelijke ziekte eenen meer gecon-
centreerden vorm aan , dan aan de kusten van Ceylon , voornamelijk aan
de oostelijke zijde. . . ." In een betrekkelijk kort tijdsbestek heerschte
zij daar dan ook zeer hevig, zoo in 1782 , 1790 , 1804 en 1818. In
latere tijden nam Ceylon zoo\'n hevig aandeel niet. — Volgens Dr.
Barths. Pielat, geneesheer op Ceylon (1750) heerschte daar van tijd
tot tijd ook //Bord" (Cholera) (Zie
Semmelink p. 103).

Volgens Macpherson is het endemisch gebied tot Calcutta, vol-
gens
Kliehn tot Jesjore beperkt.

-ocr page 23-

11

wordt dit door het koudere gevolgd van November tot
Maart.

Dank zij hare ligging op 22° N. B. vallen de zonne-
stralen er nagenoeg loodrecht, en zijn temperaturen van
38° C. er geen zeldzaamheid. Groote temperatuursover-
gangen plegen er voor te komen; koude nachten volgen
vaak op heete dagen.

De hoofdplaats van het endemisch gebied is Calcutta ,
met eene bevolking van ± 450.000 inwoners , waarvan
3/5 Hindo\'s , 1/3 Mahomedanen, en ongeveer 15.000 niet-
Aziaten zijn. De stad heeft eene ongezonde ligging aan
den linkeroever van den Hooglij , den meest westelyken
arm der Ganges monden. Haar zuidelijk gedeelte door
de Europeanen bewoond , is ruim en fraai gebouwd; het
noordelijke deel, „de zwarte stad", waar de inboorlingen
wonen, heeft een zeer eigenaardigen bouwtrant. Hier
vindt men de onregelmatig dooreengeplaatste leemhutten
(Bustees) om vyvers (tanks) gegroepeerd, welke gegraven
worden om den grond, waarop de hut moet verryzen
op te hoogen en deze zoodoende voor overstroomingen
te vrijwaren. In het zuidelijk deel der stad ligt het fort
William, waarin eene Engelsche troepenmacht van 2000
a 3000 man is gelegerd.

In het najaar van 1869 kreeg Calcutta reeds eene wa-
terleiding, die gefiltreerd rivierwater aanvoert. Als prise
d\' eau koos men eene plaats in de Hoogly, welke 25,744
KM. boven de stad is gelegen. Vóór dien tijd putte
men uit bronnen of schepte men het drinkwater uit de
dikwijls zeer verontreinigde vijvers (tanks). Dat dit
watergebruik thans nog wel plaats heeft, behoeft zeker
geen betoog , nog minder dat de inboorling tot op den
huidigen dag het rivierwater daar drinkt, waar hy het
spoedigst het kan bekomen, Vooral de Hindo! Deze

-ocr page 24-

12

maakt van zijnen „lieiligen stroom" een veelvuldig ge-
bruik : hij baadt zich in den Ganges, wascht er zijne
kleeren, ook zijn vee in, hy drinkt het water, en ... .
geeft er de asch zijner dooden, of liever hunner half
verkoolde lijken aan prys. Al zeer vroeg, in 1859, zag
men in , dat voor den bodem der stad wel eenige sani-
taire verbetering wenschelijk was : men begon te kanah-
seeren en te draineeren. Dit werk wordt nog voortdurend
voortgezet en verbeterd.

Kan hetgeen wij hier omtrent klimaat, bodem en ge-
bruiken hebben medegedeeld , niet als een voordeelige ,
hygiënische factor worden aangemerkt, de endemie ver-
klaren doet het niet, daar dezelfde toestanden ook elders
in de tropen voorkomen. Men denke eens aan Batavia
en Soerabaya !

Of de Cholera in Neder-Bengalen steeds endemisch
voorkwam, is by gebrek aan nauwkeurige berichten uit
de 18^® Eeuw niet met zekerheid uit te maken ; even-
min, of zij daar
als autochthoon is te beschouwen.\') Toch
ontbreekt het ons geenszins aan litteratuur uit dien tijd
aangaande dit deel van Indië ! Zoo schrijft
Luillier \'O,
die in 1702 een halfjaar lang in Bengalen vertoefde,
over „een mal, qui s\'apelle mort de chien" en waarvoor
„Fexpérience a fait trouver un remède, qui est unique
et très assuré, c\'est d\'appliquer un fer chaud sous la plante
des pieds", — geeft
James Lind eene beschrijving een er
epidemie, die daar in de Ganges-Delta in 1763 vele
slachtoffers maakte (zie p. 7) — verhalen
John Clarck ,

1) Uit opgaven van James Johnson over IS15 eu 1816 blijkt, dat
de Cholera in die jaren in Indië maar weinig slachtoffers maakte.

2) Nouveau voyage aux grandes Indes, Botterdam 17-26.

-ocr page 25-

13

James Johnson en anderen terloops gevallen van Cholera
in diezelfde streek. Maar wat wel het meest merkwaardig
mag heeten, is hetgeen
Macnamara in zijn „Treatise of
Asiatic Cholera (London
1876)" en Macpherson in zijne
„ Annals of Cholera" mededeelen : de vereering van de
Cholera-godin Oola Beebee, wier afgodsbeeld te Calcutta,
aanvankelijk in een bamboezen loods en later in eenen
steenen tempel geplaatst , door de inboorlingen van heinde
en ver gekomen, reeds in oude tijden werd aangebeden,
(c.f. Arbeiten aus dem Kaiserlichen Gesundheitsamte,
Dritter Band,
S. 234).

Op grond dezer feiten mag men zeker wel aannemen,
dat de Cholera hier ook vóór
1817 geen onbekende was.
Waar men haar na dezen tyd uit dit gebied nooit meer
geheel ziet verdwijnen, zijn er toch jaarlijks groote
dalingen en rijzingen in het aantal gevallen waar te
nemen, die opmerkelijk genoeg onafgebroken volgens een
vasten rhythmus elkander opvolgen. Uit eene statistiek
der Cholera-mortaliteit, zooals die voor Calcutta over de
jaren
1840 ± 1865 door Macpherson , over 1870 ± 1884
door Yon Pettenkoper , en voor het geheele endemische
gebied over
1871—1882 door James Cuningham en Dr.
Stephen is aangegeven, blijkt, dat steeds in Augustus
een minimum valt waar te nemen ; dan komt eene voort-
durende stijging en wordt in December het eerste
maximum bereikt. Hierop volgt meest eene geringe
daling in Januari (resp. Februari), welke in Maart door
eene groote toename wordt gevolgd , waarvan het (tweede)
maximum in April valt. In verband hiermede spreekt men
van een Voorjaars-Cholera, in tegenstelling van eene
Moesson- of Zomer-Cholera (gelyk in Lahore), en eene
Winter-Cholera, terwijl sommige plaatsen eene Voorjaars-
en een Zomer-Cholera hebben (Madras b. v.)

-ocr page 26-

14

Ter verduidelijking laten wij hier een paar statistieken
volgen, ontleend aan
Macpheeson en von Pettenkoper :

Cholera-morbiditeit in Calcutta van 1840—1865.

Totale sterfte in
26 jaar.

Jamiari ...... 7.150

Februari ...... 9,346

Maart.......14.710

April.......19.382

Mei........13.335

Juni.......6.325

Juli........3.979

Augustus......3.440

September.....3.935

October......6.211

November.....8.323

December.....8.159

Cholera-morbiditeit in Calcutta van 1870—1884:.

Gemiddeld

Procents-

per jaar.

gewijze.

275

6.8

359

8,9

566

14.1

745

18.6

513

12.8

243

6.1

153

3.8

132

3.3

151

3.7

239

6.0

320

8.0

317

7.9

Jaar.

Jan.

Febr.

Mrt.

Apr.

Mei

.luni.

Juli,

Aug.

Sept.

Oct.

Nov.

Dec.

Totaal.

1870

171

259

257

381

165

118

511

40

29

36

21

31

1558

1871

53

96

55

85

29

23

25

41

69

85

121

108

796

1872

77

78

61

67

63

52

68

76

57

82

177

244

1102

1873

129

185

217

159

149

95

55

27

22

20

23

24

1105

1874

62

175

186

243

210

79

35

32

17

22

60

124

1245

1875

126

69

264

264

115

62

28

31

50

154

358

167

1664

1876

90

226

324

268

168

126

42

82

31

41

259

254

1851

1877

251

130

174

184

76

28

26

77

119

162

85

106

1418

1878

65

■98

312

308

131

47

39

57

45

34

84

118

1338

1879

73

58

145

175

318

223

56

21

19

17

21

60

1186

1880

71

114

90

71

47

11

17

22

18

55

170

119

805

1881

63

72

227

370

138

36

49

59

80

100

232

267

1693

1882

129

111

170

318

380

254

54

52

38

91

232

411

2240

1883

204

129

227

490

393

130

38

38

38

162

103

85

2037

1884

36

123

486

847

283

129

57

29

44

49

114

78

2272

-ocr page 27-

15

Beschouwt men deze tabellen in verband met de vroeger
(pag. 13) opgegevene afwisseling der jaargetijden , zoo be-
merkt men weldra, dat juist in den tijd, waarin de
minste regen valt, de Cholera hier het hevigst woedt,
terwijl zij in het natte jaargetijde het geringste aantal
slachtoffers maakt. Duidelijk komt dit uit op de kaart
van
Magna mar a , die eene graphische voorstelling geeft
van het aantal Cholera-sterfgevallen en de hoeveelheid
gevallen regen in Calcutta voor de verschillende dagen
der jaren 1868 ± 1874; zij bewyst ons, dat deze twee ,
Cholera en regen , aan elkander omgekeerd evenredig zijn.

En laat men een blik gaan over de tabel van Dr.
CuNiNGHAM , zoo ziet men , dat niet alle deelen van het
uit 20 districten bestaande endemische gebied evenveel te
lijden hebben. Integendeel, enkele lyden zwaar, andere
zeer weinig; en dat jaar in, jaar uit! Zoo worden Noak-
hally, Calcutta en Nuddea steeds sterk, Dinagepore,
Rungpore en Serampore steeds zwak aangetast. Evenzoo
is ook in ieder district een groot onderscheid in verschil-
lende plaatsen te constateeren.

Behalve in haar endemisch gebied treffen wij de Cholera
ook in landstreken, zoowel in als buiten Azië, waar zij
slechts tijdelijk voorkomt; hier verdwijnt zij dan weder
geheel en dient bij iedere uitbarsting op nieuw aange-
bracht. Zij pleegt daar hevig op te treden en alsdan
een aantal slachtoffers te maken, even groot als, ja
grooter somtijds dan in de Grangesdelta zelve ! In de

1) Calcutta, dat ongeveer evenveel inwoners heeft als Hamburg,
had in 1884 een sterk Cholerajaar; toch stierven er in dat geheele jaar
slechts 5.2 inwoners per mille, terwijl in het vorige jaar te Hamburg
in den korten tijd van zes weken 13.0 per mille er aan stierven. Terecht
wordt dit eene epidemie //aus uralten unhygienischen Zeiten" genoemd!

-ocr page 28-

16

allereerste plaats behoort hiertoe het overige gedeelte van
Voor-Indië. Geographisch wordt dit door
Brtdeït ver-
deeld in een Oostelijk en Westelijk epidemisch Ganges-
gebied, waarvan de scheiding op 80" O. L. is gelegen;
het eerste grenst dus ten Oosten aan Bengalen en omvat
0. a. de N. W, Provinciën, het tweede reikt tot aan
Pandsjaab, de Centraalprovinciën en Dekan omvattend.
De Cholera sterft hier zelden geheel uit, en in het al-
gemeen kan men zeggen, dat hoe dichter bij Bengalen,
hoe meer haar optreden overeenkomt met dat in hare
bakermat. Zoo heeft Bombay , dat gelijk Calcutta mede
onder den invloed staat van den Z. W. moesson, onge-
veer denzelfden Cholera-rhythmus als Calcutta , met dien
verstande evenwel, dat in Bombay in enkele jaren slechts
sporadische gevallen voorkomen. Madras daarentegen,
dat zijn meesten regen ontvangt van den N. O. moesson,
welke van einde September tot begin December waait,
(dus korter dan de Z. W. moesson!) heeft eene geheel
andere Cholera-beweging : hier valt het eerste maximum
(in Januari en Februari, afnemend in Maart) in den
drogen tijd , het tweede in het begin van den regentijd
(Juli—Sept.). Het eerste komt dus overeen met Calcutta,
het tweede met Lahore , de hoofdstad van Pandsjaab.
Vervolgen wij een oogenblik de ziekte in dit laatste ge-
west , zoo treffen ons hier toestanden, geheel tegenover-
gesteld aan die van het endemisch gebied; zoo het
klimaat, zoo de Cholerabeweging ! De winden zijn er ver-
zengend heet, de hoeveelheid regen, die jaarlijks valt,
bedraagt Vs van die in Bengalen; de bodem is er drooger,

1) Cf. Statistiek van Douglas Cunningham in the seventh annual
Report of the Sanitary commissioner with the Government of Inrlin.
1870.

-ocr page 29-

17

steenachtiger, dus minder drassig dan ginds. Zien wij aan
de oevers van Ganges en Brahmapoetra-rivieren de Cholera
wyken voor den regen, hier aan de oevers van Satlesj
en Indus brengt haar de Zuid-Westmoesson, en woedt
zij het minst in de droge voor- en najaarsmaanden.
Duidelijk blykt dit voor Lahore , de hoofdstad, uit de
hieronder geplaatste statistiek, die wy aan verschillende
opgaven van
Yon Pettenkofer hebben ontleend.

Cholera-mortaliteit en regenval in Lahore (850.000 inw.)

1875.

1876.

1881.

Cholera

Eegenval

Cholera

Regenval

Cholera

Eegenval

mort.

in Milim.

mort.

in Milim.

mort.

in Milim.

Januari . .

_

_

2

_

_

0.76

Februari

53.34

2

33.27

Maart. . .

1

22.86

2

59.69

April . . .

1

2

15.24

14.48

Mei ...

1

25.40

7.62

2

24.13

Juni ...

1

22.86

2

17.78

51

11.18

Juli . . .

1

81.28

119

368.30

104

314.45

Augustus .

12

368.30

474

48.26

818

204.47

September .

177

246.38

117

38.20

598

4.57

October . .

82

33.02

4

27.94

71

3.05

November .

12

5

December .

12.70

_

Somma . .

288

■843.28

722

546

1643

670

In sommige jaren komen in Labore slechts sporadische
gevallen voor, zoo in 1870, \'71, \'73, \'74, \'77 en 1878
respectievelijk 38, 36,
14, 8, 5 en 1 gevallen met
doodelyk verloop. — En andere Pandsjaab-districten als

2

-ocr page 30-

18

Moeltän, Dera Ghazikhan en Muzaffargarh, die eene
gezamenlijke bevolking hebben van 1.200.000 inwoners,
zij hadden in al die jaren van 1871 ± 1882 slechts 55
cholerasterfgevallen ! Hiertegenover staan districten met
veel grooter sterfgevallen aan cholera; Lahore heeft per
10.000 zielen jaarlijks gemiddeld 4.94 als mortaliteitscyfer,
Delhi 4.— en Muttra 7.—, terwijl Moeltän slechts 0.06
bereikt.

Yan uit Pandsjaab plant de Cholera zich herhaaldelijk
voort naar Afghanistan, Perzië, Arabië en tot buiten de
grenzen van het Aziatische werelddeel. Zoo heeft zij zich
vijf malen als pandemie verbreid over Europa (1830, 1847,
1852, 1865 en 1884) ja ook over enkele deelen van
Afrika en een groot deel van Amerika, zoodat er slechts
weinig streken
zijn, waar zij niet is doorgedrongen (Nieuw-
Holland , Zuid-Afrika.)

De eerste maal laat haar weg zich vrij gemakkelijk
vervolgen tot Lahore, waar zij in 1827 reeds hevig
heerschte. Yan uit deze streek trekt zij voort langs twee
wegen ; de een bereikt via Kaboel (Afghanistan), Bochara
en Khiwa de Russische grensstad Orenburg , alwaar
in Augustus de eerste gevallen worden geconstateerd; —
de ander doet via Teheran (Perzië) — van waar weder
een bystrooming naar Arabië en Palestina (1830) gaat —
mede in 1829 Astrakan aan. Rusland wordt dus van
twee kanten bestookt en ziet de beide stroomingen zich
vereenigen. Yan hieruit verbreidt de ziekte zich over
Polen (1830), Duitschland (1831) en Oostenrijk (1831),
bereikt Engeland nog in den winter van hetzelfde jaar,

1) Zie Prüys v. d, HoeveNj //Histor. lessen over Cholera" p. 53 e. v.
Haar beschreef Dr. LicriTENSTaDT, die in dien tijd te St. Petersburg
praktiseerde.

-ocr page 31-

19

komt in Maart \'32 te Parijs en te Calais byna gelyktijdig
de eerste offers eischen, verbreidt zich van hier over
België en breekt in Juli van dit jaar plotseling in Hol-
land uit, eerst te Scheveningen, toen in den Haag,
Rotterdam, Amsterdam en daarna vooral in de Noorde-
lyke» Provinciën. Noorwegen en Zweden worden vooral
in 1834 geteisterd, terwijl het Iberische Schiereiland even-
min wordt vergeten; alleen Denemarken en Zwitserland
blijven verschoond. Zoo is binnen een paar jaren bijna
geheel Europa in hare macht, terwijl Amerika reeds in het
vorige jaar (1833) was bereikt. In sommige plaatsen, vooral
in Duitschland (Hamburg), werd een tijdelijk verdwijnen
meermalen door een hernieuwd optreden gevolgd. Eerst
1837 zag in Europa de laatste sporen dezer verschrik-
kelijke plaag verdwynen.

In 1848 nam zij denzelfden weg, en in 1851 begint zij
ten derde male van uit Perzië op Europa aan te trekken,
maar komt nu alleen langs de Kaspische Zee Rusland
binnen. Ditmaal wordt ook Denemarken hevig bezocht
(1853), en waart zy zelfs rond over de hooge Zwitsersche
bergketens (1854).

De beide laatste pandemieën van 1865 en 1884 slaan
een anderen weg naar Europa in, n.1. over Egypte.

Evenals in Azië, zoowel in het endemisch als in het
niet-endemisch gebied, in den loop der tijden niet alle
plaatsen evenzeer voor Cholera ontvankelijk schenen, maar
sommige meerdere malen en heviger dan andere zijn
aangetast, zoo valt dit ook in het oog voor verschillende
plaatsen en streken in Europa. D/resden b. v. heeft vol-
gens
Günther\'s opgaaf van het aantal sterfgevallen in
het koninkrijk Saksen, in zes epidemie-jaren (van 1849 —

1) Berichte der Cholera-Commission für das deutsche Eeich, Heft 3.

-ocr page 32-

20

1873) slechts 1014, en Leipzig daarentegen 4737 Gholera-
sterfgevallen gehad , dus bijna 5 malen meer. En toch
heeft Dresden 75,000 inw. meer dan Leipzig , en zijn de
verkeerswegen voor beide steden nagenoeg dezelfde. In
dien zelfden tijd had Opper-Beieren (900,000 inw.) een
cholera-mortaliteit van 7896, en Opper-Palz (500,000 inw.)
slechts 55 , Opper-Frankenland (600,000 inw.) 77 !

Een even groot verschil is op te merken in de onder-
scheidene provinciën van het koninkrijk Pruisen; "West-
phalen o. a. heeft 36 maal minder van cholera te lijden
dan Posen (zie Statistische Mittheilungen über den Yerlauf
der Cholera-epidemieën in Preussen von IT.
Bkauser). En
van de provincie Silezië , welke bij de overige Pruisische
provinciën vergeleken , zelf tot de middelmatig aangetaste
behoort (ongeveer vier malen minder dan Posen) heeft het
district Oppeln (zie Dr.
Pistor\'s opgaaf in de „Berichte
der Cholera commission für das deutsche Reich , lieft 6)
menigmaal en hevig onder cholera geleden. Yan 1836—
1874 werd het twaalf malen meer of minder sterk bezocht
en verloor in die verschillende epidemieën op eene bevol-
king van even 1 millioen inwoners, niet minder dan
22,000 menschen. En nog grooter is het verschil voor
de verschillende deelen van het district: het Zuidwestelyke
deel is voornamelijk en steeds aangetast, het Oostelyke
gemiddeld veel minder, terwijl het Noordelyke gedeelte
bijna immer is bevrijd gebleven ! In Frankfort, Darm-
stadt , Stuttgart, Würzburg, kwamen zoo nu en dan
alleen sporadische , van elders aangebrachte gevallen voor;
nimmer werden de bewoners in die steden zelve aangetast.
Voor Cholera zijn zij dus blijkbaar niet ontvankelijke ,
immune plaatsen. Hetzelfde valt waar te nemen in andere
landen van Europa. Birmingham bleef constant niet
ontvankelijk; Lyon en Yersailles hebben nooit onder een

-ocr page 33-

21

cholera-epidemie geleden. Toch ligt Versailles in de
onmiddellijke nabijheid van Parijs , drinkt men er zelfs
Seine-water; is Lyon gelegen tusschen de twee Cholera-
brandpunten van Frankrijk, Parys en Marseille, en is
Birmingham een van Engeland\'s grootste fabrieksteden,
(400,000 inw.), aan drukke verkeerswegen gelegen.

In ons land is , wat het heerschen der Cholera betreft,
het onderscheid tusschen den alluvialen en diluvialen bodem ,
zoozeer in het oogloopend, dat het in een officieel verslag
kan heeten op pag. 384 : „dat alleen op het alluvium
Cholera voorkwam", en „dat de choleralijnen byna geheel,
somtijds tot in opmerkelijke bijzonderheden overeenkomen
met de grenzen van het alluvium." Treffend komt dit
vooral uit, wanneer men zich van Muiden naar Utrecht
eene lyn getrokken denkt, die alluvium en diluvium
scheidt; al wat op alluvialen grond ligt, is sterk aange-
tast (Weesp , Ankeveen , Kortenhoef, Loosdrecht, Maars-
seveen, Zuylen), wat op diluvium ligt, zeer zwak of is
geheel verschoond gebleven (Bussum, Hilversum , West-
broek en Achttienhoven). In Limburg zijn by na uitslui-
tend die plaatsen hevig bezocht, die op alluviale Maasklei
zijn gelegen. Ook de veengronden onderscheiden zich in
ongunstigen zin (Veenkoloniën, Veenendaal e. a). Zeeland
daarentegen , alhoewel op alluvium gelegen , heeft merk-
waardiger wijze slechts weinig van Cholera te lijden ge-
had: van 1832 ± 1867 stierven er in het geheel 711
personen aan cholera; in Zuid-Holland, dat 4 maal meer

1) Dit verslag werd uitgebracht door eene Commissie, welke bestond
uit de
H.H. v. Capelle, Egeling , Evers, Gunning en Penn; zij was
//door den Minister van Binnenlandsche Zaken benoemd om verslag uit
te brengen over de Cholera-epidemie, welke in 1866 Nederland be-
zocht, en eerst in het laatst van 1867 ophield." (Zie aldaar p. 5.)

-ocr page 34-

22

inwoners heeft (in 1867 nl, 672,000 inw.), stierven erin
dat zelfde tijdvak 30,489 ; deze laatste provincie had dus
11 maal zooveel cliolera-gevallen.

l)e bovengenoemde Commissie schryft die gunstige uit-
komst voor Zeeland toe aan het uitsluitend drinken van
regenwater. — Zij heeft, ter verduidelijking dezer opmer-
kingen , kaarten van ons land doen vervaardigen, waarop
de grondsoorten zyn aangegeven en men door verschil-
lende teekens kan opmaken , in welke mate iedere plaats
is aangetast.

Soortgelijke kaarten zijn ook voor geheel Duitschland
door
Hirsch gemaakt, alsmede voor enkele onderdeden
van dit rijk , b.v., voor Beieren en Saksen.
Reinhaed en
Günther gaven op die van Saksen alle Cholera-gevallen
aan van
1830 — 1885. „Man staunt,\'\' zegt von Petten-
koper,
„dass die Krankheit wesentlich immer nur gewisse
Theile befallen und andere in der auffallendsten Weise
stets verschont hat,"

-ocr page 35-

HOOFDSTUK IT,

Wijze van verbreiding der Cholera.

Nadat wy in ons vorige hoofdstuk in korte trekken
hebben aangegeven, waar en wanneer Cholera voorkwam,
zullen wy nu allereerst de vraag behandelen van welke
wetten zij bij hare verbreiding afhankelijk schijnt, om
daarna de theorieën uiteen te zetten, die hierop
zijn ge-
baseerd.

Merkten wij voor Azië reeds den invloed op, dien de
jaargetijden schijnen te hebben , ook in Europa is deze
niet te miskennen Duidelijk toch blijkt dit uit de vele
uitvoerige statistieken, zooals
Braüser die voor het Ko-
ninkryk Pruisen (welke wij hier onder laten volgen) ,
Gühther voor \'t Koninkryk Saksen, Pistor voor het
Pruisische district Oppeln, v.
Pettenkofer tbor Beieren
hebben gegeven, en ook voor Genua is opgemaakt.

zy toonen aan , dat in Europa de Cholera steeds een
zelfden rhythmus volgt, dat het maximum der Cholera-
gevallen in Augustus en September valt, het minimum
in Maart en April en in de] koudste maanden niet de
minste gevallen voorkomen.

1) Zie Griesinger in Viechow\'s Handb. der spec. Patb. en The-
rapie, Bd. II § 439.

2) c. f. Statistische .Mittheilungen über den Verlauf der Cholera-
üpidemieën in Preussen , zusanimengestellt von
H. Beausee. Beilage H,

-ocr page 36-

24

Op dezen regel maken enkele plaatsen als St. Peters-
burg en München eene uitzondering; hier woedde de
Cholera ook in den winter, in München o. a. twee malen.

Cholera-statistiek ia het Koninkrijk Pruisen,

over de jaren 1848—1859.

Morbiditeit

Mortaliteit

Maand.

voor

voor

12 jaren.

12 jaren.

Januari.

4676

2317

Februari.

1596

842

Maart.

340

214

April.

181

112

Mei.

842

446

Juni.

8713

4392

Juli.

17072

8480

Augustus.

63628

33640

September.

102810

56561

October.

65777

35271

November.

32836

17629

December.

13765

7254

In ons land zyn in de verschillende epidemieën mede
in Augustus en September de meeste gevallen voorge-
komen. Eene uitzondering hierop maakt de epidemie van
1848/49, die in October \'48 begint en eerst in diezelfde
maand van het volgend jaar uitsterft. Een en ander
blijkt ten duidelijkste uit de hieronder geplaatste statistiek,
ten deele ontleend aan de Dissertatie van Dr. F. E, Yos
(zie aldaar p. 57).

-ocr page 37-

Cholera-sterfte in Utrecht en Rotterdam.

Maand.

1832.

1833.

1848.

1849.

1853.

1854.

1855.

1859.

1866.

1867.

1892.

ü.

R.

u.

E.

ü.

R.

ü.

E.

u.

E.

U.

E.

ü.

E.

D.

E.

u.

R.

ü.

E.

U.

E.

Januari. .

19

48

11

Februari.

1

31

18

Maart. . .

33

51

April . . .

10

46

1

107

1

Mei....

5

265

21

261

1

Juni. . . .

20

462

873

245

1

Juli....

131

12

864

593

180

588

382

7

7

Augustus.

50

321

133

216

652

180

33

13

7

—-

8

75

142

6

197

1

September

139

102

44

62

158

3

724

35

230

8

83

35

266

41

79

129

2

12

October. .

102

98

4

4

74

2

17

37

160

280

180

47

79,

232

166

15

24

14

29

8

NoYember

6

16

55

421

18

38

30

3

8

3

16

18

2

22

4

2

December

7

158

185

1

■ —

4

Totaal.

297

675

193

1100

207

680

1456

1388

58

956

345

413

76

172

283

458

1614

1242

16

373

35

23

Bevolking.

43.350

73.500

47.781

83.166

59.000

104.770

-ocr page 38-

26

Dan willen wij doen opmerken, dat aan iedere epidemie
eerst eenigen tijd sporadische gevallen plegen vooraf te
gaan, om daarna plotseling met volle hevigheid los te
barsten, zoodat het maximum spoedig wordt bereikt. De
ervaring heeft dit ten allen tyde geleerd, en de verschil-
lende reeds aangegeven tabellen, alsmede de hierbij gevoegde,
bevestigen dit. Er werden door Cholera aangetast in:

München

Utrecht

Rotterdam

Nederland

Epidemie \'54.

Epid. 1866.

Epid. 1866.

Epid. 1866.

April

181

Mei

44

419

1311

Juni

1168

366

7604

Juli

25

803

__

12032

Aug.

3135

7441

Sept.

1876

Bij de laatste epidemie te Hamburg zien wij dezen
regel ten duidelijkste bevestigd; hier komen de eerste ge-
vallen op 16 Augustus \'92 voor en wordt het maximum
met 1100 gevallen per dag reeds na 12 dagen bereikt.

Ook is het opmerkelijk, dat tusschen de eerst voor-
komende gevallen, zoowel in eene geheele streek als in
iedere stad in het bijzonder, zelden eenige samenhang is
op te merken, en eene epidemie meestal op verschillende
punten van stad en land gelyktydig uitbreekt. Dit werd
voor de epidemie van 1817 reeds opgemerkt door Dr. Vos,
die haar destyds in Bengalen bijwoonde, gelijk hij zegt:
„In het begin openbaarde [de ziekte] zich byna gelijk-
tijdig op alle plaatsen." — En alle epidemiologen van
lateren tyd herhalen hetzelfde. Zoo kan men weinig of
geen verband opsporen tusschen de eerste gevallen in
Damiate, Alexandrië en Port-Saïd in 1883.
(ZieGAFFFY\'s
Reisbeschrijving). Zoo merkt
Jules Guérin dit op voor

-ocr page 39-

27.

Toulon en Marseille in 1884, en wederom hetzelfde kan
men lezen op pag 28 van het „Yerslag der Commissie
ter zake van de Aziatische cholera te Rotterdam in het
jaar 1866". Zij zegt daar: „de uitbreiding in de ver-
schillende wyken der stad heeft plaats gehad by personen,
die aan elkander geheel vreemd waren, en die zonder
uitzondering niet met lyders aan cholera in aanraking
waren geweest." Hetzelfde valt op te merken omtrent
de gevallen, die in het vorige najaar te Utrecht, Zuylen
en Jutphaas zyn voorgekomen. Yan de 57 personen,
die in de stad Utrecht werden aangetast, wist men dit
by 31 zoo nauwkeurig mogelijk uit te vorsehen ; slechts
zes waren met cholera-zieken in aanraking geweest.

Eene epidemie tast ook betrekkelijk weinig plaatsen
eener streek aan. Het is vooral
James cunindham die
hierop de aandacht heett gevestigd en zelfs tot de uit-
spraak kwam, dat het aantal aangetaste plaatsen even-
redig is aan de intensiteit der epidemie. Zoo werden
volgens dezen in 1878 van de 27.306 plaatsen (steden
en dorpen) die in de Centraal provinciën van Eng. Indië
liggen, slechts 3025 aangetast, niettegenstaande de heer-
schende epidemie zeer heftig was. In 1882 werden
89.372 cholera-sterfgevallen geregistreerd, die in slechts
10.838 van de 105.421 plaatsen, welke de N. "W. provinciën
vormen, waren voorgekomen ! Maar niet alleen voor Indië,
ook voor Europa en Amerika is dit bewezen. In het
bericht over de Cholera-epidemie in Engeland van 1854^)

1) Deze mededeeling dank ik aan de welwillendheid van den
Heer
Verspyck, Inspecteur van het Geneesk. Staatstoez. voor Gelder-
land en Utrecht, die mij de verschillende officieele opgaven wel wilde
afstaan,

2) Keport on (the cause and mode of Diffusion of the) Epidemie
Cholera bij W. B
aly and W. W. Güll, London 1854.

-ocr page 40-

28

heet het o, a.: „Of the characters here referred to, the
most obvious one is the unequal and very partial distri-
bution of the epidemic..... This unequal and partial

distribution of the Cholera epidemic is manifest, whether
Europe is regarded as a whole, or the attention is
confined -to this country alone (England) or even to a

single town, or a single public institution..... It is

shown, that four-fifths of the deaths from Cholera in
England and Wales during the year
1849 (namely 46.592
out of 53.293 deaths) occurred in 134 registration districts,
the total number of districts being
623, and that on the
other band, there are
85 districts in which no death
was caused by Cholera . . . ."

Van de 84 departementen van Frankrijk bleven 35 in
de eerste epidemie verschoond; het waren meerendeels de
bergdistricten van Zuid- en Oost-Frankryk. Van de
1135
gemeenten in ons land werden er in de epidemie van 1866
aangetast
358 en bleven dus 777 gemeenten verschoond;
voor
1867 bedragen deze getallen 49 en 1086. — Bij
Pokken en Mazelen daarentegen neemt men eene meer
algemeene, gelijkmatige verbreiding waar. Duidelyk springt
dit in het oog, wanneer men de beschrijving nagaat van
Prof.
Toscani over de Pokken-epidemie in Rome van
1871—1873, alsmede Almquist\'s onderzoekingen over
het voorkomen van Pokken in Zweden, wat betreft o. a.
de verdeeling over stad en land.

Evenzoo bestaat er ook in de richting, langs welke
de verschillende epidemieën voortschrijden eene groote over-
eenkomst. In Bengalen b.v. heeft volgens J. M.
Cuningham
de Cholera zich steeds verplaatst van het ïsoorden naar
het Zuiden, en daarbuiten tredend, volgt zij de oevers
van den Ganges en van zyne nevenrivieren, om zich
daarna over het geheele Voor-Indische Schiereiland te

-ocr page 41-

29

verbreiden. Zoo worden ook Madras en Bombay via de
Oentraal-provineiën aangedaan, en niettegenstaande het
veelvuldig directe verkeer met Bengalen over zee , nimmer
langs dezen weg bestookt. (
Brtden). Zoo werden vooral
in de eerste drie pandemieën de verschillende Europeesche
landen in dezelfde volgorde bezocht. (Zie pag, 19).

Deze eigenschap treft ons niet alleen, wanneer wij den
loop der Cholera in groote trekken vervolgen, maar tevens
als wy dien meer in by zonderheden nagaan. Ook heeft men
zelfs voor vele steden opgemerkt, dat de Cholera steeds
in hetzelfde gedeelte der stad binnen treedt. In München
b.
v., dat in het geheel driemaal door Cholera is aange-
tast, (1836, 1854 en 1873) heeft de ziekte zich telkens
in dezelfde straten van het N. O. gedeelte der stad het
eerst vertoond; — in Utrecht zijn bij de epidemieën van
\'32, \'48, \'66 en \'92 de eerste gevallen telkenmale voor-
gekomen in het "Westelijk stadsgedeelte, met name in de
wijken M, C, K en L. — Dezelfde steeg, waarin in
1866 de Cholera in Spiers uitbrak en de hoofdhaard was
te zoeken, zag ook in de grootere epidemie van 1873
weder de eerste gevallen optreden; in de drie achtereen-
volgende epidemieën, die Elberfeld teisterden, brak de ziekte
steeds op drie bepaalde plaatsen der stad uit. — Malta
en Gozo, de twee zustereilanden in de Middellandsche
Zee, die alleen door eene zeer nauwe straat van elkander
zijn gescheiden, hebben in den loop der tijden beiden
zwaar en nagenoeg even sterk onder deze plaag geleden;
zes epidemieën (1837, 1850, \'54, \'56, \'65 en \'67) teis-
terden beide eilanden. Alle zes namen zij eenen aa.nvang
op Malta en traden steeds eerst na eenige weken op Gozo
op. Bij dit laatste voorbeeld mag men zeker niet uit het
oog verliezen, dat Gozo geen haven bezit, en dus alle
verkeer met de buitenwereld over Malta geschiedt! En

-ocr page 42-

30

het menschelyk verheer wordt terecht algemeen beschouwd
een groote factor te zyn bij de verbreiding van de vreese-
lijke ziekte, die wij bespreken ! Ja, bijna nimmer werd eene
plaats door haar aangetast, of het kon aangenomen wor-
den , dat zy met eene besmette plaats verkeer had gehad.
De voorbeelden hiervoor zijn zoo talrijk, en vallen zoozeer
onder het bereik van ieders waarneming, dat wij het
overbodig achten hiervan eenige aan te halen.

Het omgekeerde van deze waarheid is echter niet zulk
eeu onbetwistbaar feit! Menigmaal immers is het voor-
gekomen, dat verkeer met Cholera-plaatsen geen besmet-
ting heeft ten gevolge gehad. Is het toch een overbekend
feit, dat havensteden juist door haar verkeerswegen steeds
aan het gevaar voor besmetting zijn blootgesteld, en men
daar bijna zonder uitzondering de eerste gevallen aan de
havenkanten ziet ontstaan, ja de epidemie zich daar con-
centreeren, (men denke eens aan Hamburg in \'67 en
\'92, aan Stettin en Rotterdam, aan Toulon en Marseille
in \'84, aan l\'Orient^ Brest e. v, a.) — de havensteden
aan de Perzische Golf maken hierop eene schitterende
uitzondering. Trots het veelvuldig directe verkeer, dat
stoom- en zeilschepen onderhouden met „het land, waar
de Cholera nooit uitsterft", werd deze plaag nimmer langs
deze plaatsen in Perzië binnengesmokkeld, en bleven zij
zelve, hoewel alle voorzorgsmaatregelen (Quarantaine)
werden nagelaten, steeds gevrywaard. Halen wij nog
eenige andere voorbeelden aan. Terwijl in 1832 de Cho-
lera hevig woedde te Parijs en Marseille, kwam in Lyon,
dat menig Cholera vluchteling herbergde, geen enkel geval
voor. Ook in latere tijden bleef Frankrijk\'s tweede stad
hare immuniteit handhaven, niettegenstaande zij op allerlei
wijze aan besmetting was blootgesteld. Alleen een paar
malen kwamen er eenige sporadische gevallen voor, als

-ocr page 43-

31

in 1849 toen het wegens een oproer werd belegerd door
soldaten, die meerendeels uit besmette garnizoensplaatsen
kwamen. Tot eene epidemie kwam het echter nooit! —
Toen in 1854 München^) sterk werd bezocht, bleven
Berlijn en Leipzig gevrijwaard, niettegenstaande velen
uit deze steden in die
dagen hier de Industrie-tentoon-
stelling kwamen bijwonen. Op haar beurt kreeg München
in \'66 geen epidemie, ofschoon het verkeer met het in
hevige mate aangetaste Berlyn
Averd voortgezet. En
vergelijken wij Duitschland\'s hoofdstad en zyne grootste
handelstad
onderling, zoo is het opmerkelijk, dat trots
het
veelvuldig en velerlei verkeer tusschen beide steden,
Hamburg in 1854, \'56, \'57, \'59 , en \'92 wel was aan-
getast, en Berlyn niet, terwijl daarentegen in 1837
Berlyn eene groote epidemie doormaakte (2338 Cholera-
sterfgevallen) en in 1852 zwak werd aangetast, (165
Cholera-slachtolFers), en Hamburg op zijne beurt vrg bleef.
Evenzoo bleef in 1854 het Beiersche stadje Fürth van
de ziekte bevrijd , niettegenstaande het zwaar geteisterde
Neurenberg in de onmiddelyke nabijheid lag, en de trein
ieder halfuur gelegenheid aanbood de ziekte derwaarts te
brengen. Zelfs durfden de Fürthers in dien bangen tyd
hun „Kirchweihfest" even lustig als gewoonlijk te vieren ,
zonder eenig nadeel! En dergelijke voorbeelden zijn er te
over, om ze alle te bespreken. Alle de z.g. „immune-
plaatsen" (Lyon , Yersailles , Stuttgart, Innsbrück e. a.),
met Mooltan —• gelegen in Pandsjaab tusschen twee byna
steeds bezochte steden Labore en Karrachee — aan het
hoofd , tot het smerige nest Mandareggio op Malta, zijn

1) C.f. v. Pettenkoper, Zum Gegenwärtigen Stand der Cholera-
frage S. 360.

-ocr page 44-

32

hiervan duidelijke bewijzen. En Engeland , dat van
alle Staten wel de meest directe verbinding onderhoudt
met het altijd dreigende Taderland van de Cholera, heeft
sedert 1866 geen Cholera gekend, en haar niet door
quarantaine geweerd.

Dan , van hoevele steden is het niet aan te toonen ,
dat enkele harer deelen steeds minder dan de overige
worden aangetast, zoo zy al niet geheel bevrijd bly ven.
En aan het onderling verkeer in eene stad zal het ook
in Cholera-ty den wel niet zoozeer ontbreken , dat louter
aan voorzichtigheids-maatregelen het meer of minder ge-
spaard blijven van enkele deelen kan worden toegeschre-
ven ! Voor de stad Utrecht o. a. is geconstateerd, dat
in alle epidemieën enkele wyken met name C, K, L en
M immer sterker waren aangetast dan andere, zoodat
Dr. F. E, Vos in zyne (in 1866 verschenen) dissertatie
op pag. 65 kon schrijven : „Eigenaardig is het, hoe
tijdens de drie bovengenoemde epidemieën (van \'32 , \'46
en \'66) steeds eene bepaalde groep van wyken den voor-
rang bekleedt, terwijl eene andere groep immer de minste
offers bracht.... Opmerkelyk is het, hoe zelfs in enkele
[dier] wijken door- buitengewone vermeerdering harer
inwoners , onevenredig aan de toename der bevolking in
de geheele gemeente , de Cholera evenredig aan die buiten-
gewone vermeerdering heviger woedde." En de kleine
epidemie van het vorige jaar hield alleen huis in de wijken
K, L en M, waarin 46 van de 51 in het geheel gecon-
stateerde aantal gevallen zijn voorgekomen ; de 5 overige
in de wijken B, C en I.

Ongeveer hetzelfde is van Rotterdam te zeggen; hier
werden in de verschillende epidemieën de wyken 3, 5 en
11 het hevigst bezocht. By de Cholera-conferentie te
"Weimar (^1867) verklaarde Prof. v. G-
euns , dat in

-ocr page 45-

33

Amsterdam en Groningen in iedere epidemie van \'49—\'65
altyd slechts bepaalde huizen (huis- en straat-epidemieën)
en bepaalde plaatsen
zijn aangetast." Op dezelfde bijeen-
komst leggen andere heeren gelyke verklaringen af. Zoo
Hirsch voor Berlijn, Wunderlich voor Leipzig, en
Griesinqer voor Keulen en Halle, in welke laatstge-
noemde stad de Frankensche stichting steeds gespaard
bleef. Te Soerabaya zyn bepaalde huizen, erven en
terreinen , waar de Cholera bij ieder uitbreken heerscht,
terwijl zij op andere gedeelten nooit verschijnt. Deze
opmerking ontleen ik aan eene mededeeling van oogge-
tuigen , en vindt hare bevestiging in hetgeen Dr.
Schneider
in zijn „Cholera in Soerabaya auf Java", schrijft. In
gelijken zin heeft
Spatuzzi voor Napels aangetoond, dat
in de beide epidemie-jaren \'73 en \'84 de verdeehng over
de verschillende stadsdeelen (beide malen) dezelfde was ,
en
Tomasi Crudeli en Aversa kwamen voor Palermo tot
gelijkluidende uitkomst. En Dr. E.
Cordes zegt in zijn
goed bewerkt stuk over „die Cholera in Lübeck", hoe
ook in die stad in niet minder dan 11 epidemieën , die
haar van 1832—1866 teisterden, deze ziekte bij voorkeur
steeds in de vier laag gelegen hoeken der stad zich hand-
haafde. „Es veranschaulichen uns", zegt Dr.
Cordes ,
„nun hier die todten Zahlen dieser Tabellen in sehr
beredter Weise die strenge Consequenz mit der immer be-
stimmte Stadttheile ergriffen und andere verschont worden
sind. Weit anschaulicher [jedoch], als es diese Zahlen
wiedergeben können , wird das Bild der strengen Locali-
sirung der Epidemieën durch einen Blick auf die beige-
gebene Karte, indem auf dieser sofort die Dichtigkeit der

]) Zeitschrift für Biologie, Bd. 4.

-ocr page 46-

34

Zahlen in den vier Ecken der Stadt, in den vier Niede-
rungen in die Augen fällt ?

Ook in het endemisch gebied toont zij dezelfde luim ,
gelijk wij reeds vroeger mede deden opmerken. In Calcutta
O. a. ziet men eveneens „beträchtliche Unterschiede,
welche zwischen den einzelnen Stadtbezirken bezüglich ihrer
durchschnittlichen Cholera-mortalität bestehen", zooals
men kan lezen in het „Bericht über die Thätigkeit der
zur Erforschung der Cholera in 1883 nach Egypten und
Indien entsandten Kommission. En de oorzaak voor
dit feit opzoekend, zegt
Gafpky , de berichtgever der
genoemde Commissie: „Wie es bei der groszen Zahl der in
Betracht kommenden Factoren begreiflich ist, liefern diese
Darstellungen keine ausreichende Erklärung für die un-
gleiche Mortalität der einzelnen Bezirke; immerhin sind
indess einige in ihnen hervortretende Thatsachen sehr
bemerkenswerth. Zunächst fällt es auf, dass die Bevöl-
kerungsdichtigkeit nur in verhältnissmäszig geringem
Grrade im entsprechenden Yerhälltnisse zur Cholerasterb-
lichkeit steht." En tot de verdere „hervortretende
Thatsachen" rekent hij voornamelyk het grootere ver-
schil in de bevolking der stad. (Hindoe\'s,Mahomedanen,
Europeanen).

En ook de epidemie van het vorige jaar zou menig
bewijs kunnen leveren , dat niet alle verkeer met besmette
plaatsen gevaarlijk is te achten. Men denke maar eens
aan de twee zustersteden Hamburg en Altona! Hoe
nauw aaneengesloten deze twee steden ook mogen zijn,
de gevreesde vijand durfde maar nauwelijks de grens van
Altona overschrijden; Hamburg verloor 7.611 en Al-

1) Zie de officieele opgave in «das Denkschrift über die Cholera-
epidemie a893."

-ocr page 47-

35

tona maar 316 menschen. Doch, men is allicht geneigd
deze niet-yerbreiding uitsluitend toe te schreven aan de
betere waterleiding van Altona, of aan de doelmatig
getroffene maatregelen, de strenger uitgevoerde desinfectie!
Eere alzoo aan Altona!

Maar dit verschil kwam meerdere malen voor ; onder-
staande opgave leert het ons.

Cholera mortaliteit in Hamburg en in Altona.

HAMBURG.
Inwoners. Cholerasterfgevallen.

380.000 1043

1866.
1867.
1871.
1873.
1892.

141
1001
7611

410.000
600.000

Inwoners.

75.000

92.000
143.000

ALTONA.

Cholerasterfgevallen.

44
105
102,
316

Hebben wij in het algemeen kunnen aannemen, dat
verkeer van invloed is op het overbrengen van Cholera,
toch geschiedt dit niet zoo onmiddellyk, als men wel
geneigd is te gelooven. Toen b. v. in 1848 in Berlijn
de ziekte heerschte, kon zij daar negen maanden voor-
komen , voordat de eerste gevallen te Breslau en elf
maanden voor zij te Hamburg werden waargenomen.
Toch had in al dien tijd tusschen deze steden onderling
een ruim verkeer bestaan!

Opvallend is het ook, dat de eerste ziektegevallen
eener uitbrekende epidemie slechts zelden van het ver-
keer zijn af te leiden.
Yon Pettenkofer, wiens
ijverig onderzoek op epidemiologisch gebied, en vooral
over Cholera, ieders achting afdwingt, kan voor de vier
epidemiëen, die in Beieren voorkwamen, tot geen andere
slotsom geraken, dan „dass man nie eines Binschleppers
habhaft werden konnte", en ondanks alle nasporingen
„ konnte man auch die drei Mal in München nie erfahren

-ocr page 48-

36

durch wen und wie der Cholera-keim in der Stadt
kam," — Voor het ontstaan der vreeselyke epidemie
waardoor Hamburg in het vorige jaar werd getroffen
wilde men „die russischen Juden als Vermittler der In
fection betrachten", maar voor Hamburg kon evenmii
als voor Stettin „diese Vermuthung durch Thatsachen ge
stützt werden," De directe bron van infectie aan te
wyzen , blijkt dan ook steeds een moeilyk op te lossen
vraagstuk! Misschien moet men haar soms in een ver
verwijderd tijdstip zoeken, zooals in 1884 voor Zuid-
Frankrijk en Italië (Toulon , Marseille, Genua en Napels),
waarheen • naar alle waarschijnlijkheid de Cholerakiem
reeds in \'83 uit Egypte werd versleept, daar in het
eerstgenoemde jaar Egypte geheel vrij was van de ziekte.
Of .zal men geneigd zijn met Dr.
Moorss aan te nemen,
dat toen in 1868 Warburg in Westphalen en Belling-
hausen bij Essen op eenmaal hevig door deze ziekte
werden aangetast, terwyl geheel overig Europa reeds
hare plaag van 66/67 was vergeten, „es höchst wahr-
scheinlich ist, dass das Gift der Asiatischen Cholera
selbständig entstanden ist ?" Dus een autochthonie aan-
nemen? Of zal men dergelijke epidemieën als in War-
burg en Bellinghausen als „Nachzügler von Epidemiën"
opvatten ?

Dat, gelijk wij reeds deden opmerken, niet alle ver-
keer met besmette plaatsen infecteerend werkt, blijkt o. a.
ook uit het zich sprongsgewijze voortplanten der epide-
mieën. Reeds Dr. Vos doet dit opmerken voor de
vreeselijke epidemie van 1817 in Bengalen, met deze

1) C. f. Deutsche Medicinische Wochenschrift, n®. 49 anni 1893.

2) Dr. J. e. Vos, Cholera-morbus in Bengalen 1817; 1« afd.
»Begin en voortplanting der ziekte."

-ocr page 49-

37

woorden: „want de ziekte verplaatste zich onverschillig
op groote afstanden van elkander en in alle epidemieën
heeft zich dit herhaald. In hun rapport over de Cholera
in 1854 maken
Baly en Gull eveneens deze opmerking:
„the Cholera has left whole districts unvisitedzeggen
zij. „Sie hat sich langsam, dem Menschen verkehr folgeild,
verbreitet.... Sie hat auf ihrem "Wege häufig Sprünge
gemacht" , leest men in „die Verbreitungsweise der Epi-
demischen Cholera van Dr.
Buek uit Hamburg, in 1832
te Halle uitgegeven. En in zijne monographie „Die Epide-
mische Cholera" (Wien 1860) zegt Prof. Dr.
Ä. Dräsche :
„ihre Ausbreitung findet doch mehr gleichmässig, strahlen-
förmig, oder in gröszeren oder kleineren Sprüngen statt,
wobei die Krankheit sich zuweilen ganz plötzlich in sehr
weit von einander entfernten Plätzen zeigt, ohne gerade
die dazwischenliegenden Gegenden zu inficiren," En
inderdaad het voorttrekken van iedere epidemie heeft
dit geleerd , menigmaal brak zij gelyktydig uit op ver-
schillende plaatsen.

Zagen wy in het voorgaande , dat de verbreiding van
Cholera mede afhankelijk is van het verkeer, toch zal
de richting eener epidemie niet zoo geheel de richting
van het verkeer volgen , als o. a.
Graves voor de epidemie
van 1831 in Engeland en Schotland opmerkt.
" Of heeft verlegging van verkeerswegen zich doen ge-
voelen op de richting der epidemieën? Heeft de stoom
de Cholera sneller doen reizen en de verkorte route door
het Suez-kanaal, die het verkeer met Indië verme-
nigvuldigde , haar ook veelvuldiger tot ons gebracht ?
Immers neen ! Evenmin als in Indië vermocht in
Europa de uitbreiding van het spoorwegnet iets op het
heerschen van Cholera; de pandemieën sloegen sedert
haar weg niet vaker naar Europa in , en hebben ook

-ocr page 50-

38

haren tred niet verhaast. Ora een paar voorbeelden te
noemen , het sterk door spoorwegen doorkruiste Koninkrijk
Saksen heeft elf malen Cholera gehad , en op een bevol-
king van ruim twee millioen inwoners in het geheel nog
geen lü.000 menschen aan haar moeten afstaan , terwijl
het spoorweg-arme Oppeln m.et de helft van Saksen\'s
inwoners in 16 epidemieën meer dan tweemaal zooveel
(21.332) offers moest geven.

En dat zij zich niet sneller verbreid heeft in de laatste
panderaieën: in 1831 breekt zij in Juli in Posen uit, in Oc-
tober in Berlijn, en in 1852 is het precies zoo,^—in\'33
ziet Parijs de epidemie in Maart, de Zuidelijke Departemen-
ten zien haar in Juni beginnen, — in 1865 breekt zij te
Marseille op 23 Juli, te Parijs op 22 September uit; in \'84
komen de eerste gevallen in Marseille in Juli en te Parijs in
October voor. — Was de tocht, dien de eerste pandemie
maakte, van langen duur, niet minder kort toeft de laatste :
in \'84 begint haar optreden in Z,-Frankrijk, weldra volgt
Italië (vooral Napels en Genua) en Spanje krygt nog in
datzelfde jaar een kort bezoek. In Maart \'85 vertoont
zij zich weder op het Iberische Schiereiland, om het niet
eerder te verlaten, dan nadat zij ruim 100.000 slacht-
offers had gemaakt. Sedert steekt
zij voortdurend nu
hier, dan daar het hoofd op; wanneer zal zij ons weer
eens voor eenigen tijd verlaten ?

En na de opening van het Suez-kanaal in het najaar
van \'69 bereikte eerst in 1883 een epidemie Egypte, dat
dus 14 jaren lang het meest directe gevaar heeft getrot-
seerd. En vóór de opening van het Suez-Kanaal ....
werd Egypte vyf.malen aangetast! Die epidemieën vielen
in 1831, 1835—1837, 1848 en 1865; — haar tweede
„bezoek" duurde lang en hevig, het vierde was van
minder beteekenis. Zij braken alle in Juni of Juli uit;

f

-ocr page 51-

39

men wilde dit daarom in verband brengen met den lagen
waterstand van den Nijl, maar deze is in April minstens
even laag. De vier eerste epidemieën kwamen over land
Egypte binnen, die van \'65 werd door pelgrims in
Alexandrië gebracht en die van \'83 kwam door het
Suez-kanaal (?) ; zij brak het eerst uit in Damiate (begin
Juni of iets vroeger?) waar men niet met zekerheid kon
nagaan, hoe het ontstaan der eerste gevallen door besmet-
ting te verklaren.

En ook voor Europa is het gevaar door de verkorte
route niet vergroot; daarbij dankt zij de tegenwoordige
epidemie gedeeltelijk aan\' eene strooming, die, den landweg
nemend , Rusland is binnengerukt, en zelfs tot in ons
land (Utrecht) is doorgedrongen.

Het gevaar, dat door de machtige scheepvaart op Indië
ons werelddeel dus bedreigt, is werkelijk overschat. Enge-
land , dat wel de grootste vloot bezit in handel-, transport-
en oorlogschepen, heeft nimmer Cholera gekregen door sche-
pen , die direct van Voor-Indië kwamen; steeds waren de
eerste gevallen van het vaste land aangebracht. En , gelijk
wij reeds vroeger deden opmerken, kende Engeland tot heden
geen Cholera-epidemie sedert 1861! Zijn
zij al eens de dra-

1) Was Eusland in de laatste jaren reeds meer of minder j nu hier
dan daar het terrein door de Cholera uitgelcozen, in \'92 namen de
afmetingen toe; eene nieuwe strooming kwam uit Afghanistan, waarde
ziekte van af \'89 eigenlijk onafgebroken heerschte en in begin \'92 eene
hernieuwde kracht uitte, nadat zij uit het Oosten versterking had ont-
vangen. Ondanks de maatregelen, die Eusland reeds in Mei begint
te nemen, en in Juni toen Baku werd aangetast, verscherpen laat,
werden zijne grenzen overschreden: in Saratow komen op 25,inOdessa
op 28 Juni de eerste gevallen voor. Het verdere verloop der epidemie
over Duitschland en Holland is bekend.

-ocr page 52-

40

gers der eerste ziektegevallen geweest, die in eene stad
optraden , opvallend is liet, dat op schepen in het algemeen
zoo weinig ziektegevallen voorkomen, dat van ontwikke-
ling eener epidemie eigenlijk niet gesproken kan worden.

Yon Pettenkofer — en naast hem scharen zich vele
anderen, als
Bryson , Lawson , J. D. Cüninghan, Leavis,
e. m. — is dan ook de meening toegedaan, dat „die Cholera
auf Schiffen stets eines vorhergehenden Yerkehres mit
einem Cholera-inficirten Lande bedarf." En „gar kein
verbürgtes Beispiel liegt vor, dass auf einem Schiffe in
der offenen See, nach mehrwochentlicher Entfernung von
der Küste, die Cholera zur Entwickelung gekommen
wäre," zegt Prof.
Dräsche.

Heerscht daarentegen op een schip Cholera, zoo houdt
die op, zoodra het schip het ruime sop heeft gekozen
(Bürnett, Mackpherso3S[); „Zoo zeker als een schip zee
kiest, even zeker verliest het zijne Cholera" zegt de
schrijver van „Cholera in its home." En talrijke voor-
beelden hebben geleerd, dat een terugkomen in de haven
het schip aan eene hernieuwde epidemie blootstelt.

Yolgens de meermalen genoemde Duitsche Commissie
ter zake Cholera naar Indië gezonden, (
Koch, GtAffky,
e. a.) „entwickelen auf allen Handelsschiffen sich niemals
Epidemieën, und kommen eigentliche Cholera-epidemieën
nur vor aut Schiffen, welche eine gröszere Menge von Men-
schen an Bord haben____ auf den zur Beförderung

indischer Arbeiter, sogenannter Emigranten-Kuli\'s, dienen-
den Schiffen. . .." Dat echter ook op deze schepen be-
trekkelijk weinig Cholera voorkomt, bewijzen verschillende
opgaven, die
James Cuningham en Robert Lawson
aan de Indische regeering hebben overgelegd.

Yan de 126 schepen, die in de jaren 1861—1869 ruim
50.000 koelies naar Amerika brachten, kwam op 20

-ocr page 53-

41

Cholera voor, maar op slechts twee meer dan vijf geval-
len. En van 1871—1880 werden 129.717 koelies uit
Bengalen „uitgevoerd" , waarvan 182 aan Cholera stierven,
over 33 schepen verdeeld. Op een schip de „Poonah",
dat 506 koelies aan boord had, stierven er 17 gedurende
de reis, welke 4 maanden duurde, op drie stierven er
8—11, op de andere 1—5 koelies. En dat noemt de
Duitsche Commissie „eine Seuche, welche nicht selten
eine beträchtliche Ausdehnung gewinnt!\'

Sutherland deelt in zijn verslag omtrent de Cholera
te Gibraltar in \'65 mede, dat op 634 schepen, welke uit
verschillende besmette havens afkomstig, dat jaar in Gi-
braltar quarantaine hielden, geen enkel Cholerageval
voorkwam En van 400 schepen met landverhuizers, die
in 1873, toen zoowel in Europa en Amerika als in Indië
hier en daar de ziekte epidemisch voorkwam, in New-York
binnen kwamen, hadden slechts op vier schepen Cholera-
gevallen plaats, en wel op één 11, op een ander 3, op
de twee andere 1. Opvallend is het tevens, dat wanneer
op groote schepen Cholera voorkomt, zij meestal heerscht
onder menschen uit eene zelfde landstreek gekomen; hier-
van zouden verschillende voorbeelden kunnen aange-
haald worden.

Tot verbreiding van Cholera staan mede de verschil-
lende bedevaartgangers in eenen zeer kwaden reuk, vooral
de Hindoe-pelgrims en de Mekka-gangers. De Hindoe\'s
trekken jaarlijks op 12 April uit alle oorden van Indië
— en dus ook uit het endemisch gebied! — op naar
Hurdwar, eene stad in de westelijke provinciën, dicht
bij de grens van Pandsjaab, en dus niet ver van Lahore,
gelegen aan den Ganges. Eens in de f2 jaren trekt
deze bedevaartplaats de meeste bezoekers, en wordt hun
aantal, waaronder vele vorsten en grooten, wel op 2 ä

-ocr page 54-

42

3 millioen menschen geschat, die allen komen om het
Kumbha-mela-feest bij te wonen, hetwelk van 15 Maart
tot 12 April gevierd wordt. Dan dalen zij allen langs de
Wischnutrap af in den „heiligen stroom", duiken onder
het uitspreken van gebeden driemalen onder, en drinken
volgens hun plicht het „heilige water."

Zoo iemand, dan zijn het voorzeker de pelgrims, die
tengevolge hunner ellende en ontberingen en vermoeienis
door lange dagmarschen, over het algemeen in eene
toestand zich bevinden, welke voor alle ziekten voorbe-
schiktheid geeft. Geen wonder alzoo, dat de bevolking
der streken, waardoor zij trekken, hen schuwt, en het
aantal Gholera-olFers jaarlijks door hen wordt vergroot.
(Sedert 1793 werden tot 1879 negen Kumbha-mela-feesten
gevierd; vier dezer vielen samen met eene vreeselijke
epidemie in Hurdwar.)

Of de pelgrims echter bij hunnen terugtocht de Cholera
verspreiden, blijft eene opene vraag, die
James CuFiNG-
ham ontkennend meent te moeten beantwoorden, omdat
bij de verspreiding der pelgrims in alle richtingen, de epide-
mie slechts slachtoffers maakt, onder diegenen hunner, welke
in dezelfde richting als de epidemie zich voortbewegen.

Naast het Hurdwar der Hindoe\'s staat het Mekka der
Mahomedanen, Hier verzamelen zich jaarlyks tot 100.000
Mam-belijders, die getrouw aan het voorschrift van den
Koran, minstens eenmaal in hun leven de „heihge stad"
moeten bezoeken, en daar het Kurban-Bairan-feest
bijwonen. Arm en gebrekkig — velen gaan eerst op
hoogen leeftyd, in de hoop te worden begraven in de
heilige aarde — begeven zij zich op weg, dikwijls zonder
middelen om zich van het hoogst noodige op hunne

1) Alleen de Nederlandsch-Indische regeering\' heeft eenen goeden

-ocr page 55-

43

reis te voorzien. Men aarzelt wie meer te beklagen,
hen, die den langen tocht te voet afleggen, alles trot-
seerend om aan hunne geloofsdaad meerdere waarde by
te zetten, of hen, die van de scheepsgelegenheid gebruik
makend, in enge ruimte zijn saamgepakt, welker veront-
reiniging alle beschryving te boven gaat.

En ook het feest zelf, waaraan vasten, het loopen
met ontblooten hoofde en andere ceremonieën, minder
gunstig voor de gezondheid, vooraf gaan, verhoogt den
ellendigen staat, waarin de dweepzieke pelgrim Mekka
bereikt. En bedenke men, hoezeer zy zich hier moeten
behelpen, hoe dicht opeen gehoopt zij zyn gehuistvest, —-
de reeds nauw aangelegde stad heeft 40.000 inwoners
en krijgt in dien tijd een dubbel, ja een driedubbel
aantal er bij! — dan is het licht te begrijpen, dat eene
eenmaal uitgebroken ziekte hier voedsel te over vindt.
Yan 1831—1883 zag Mekka 18 Cholera-jaren; 4 epide-
mieën waren zeer ernstig , en meestal begon de ziekte
tydens het feest. Alleen de vreeselijke epidemie van \'46
begon, nadat de Hadji\'s reeds waren vertrokken. Twee-
malen in 1831 en 1865, vallen de epidemieën onder de
Mekka-pelgrims samen met een epidemisch optreden in
Egypte, dat gelyk wij op pag. 27 zegden, in het geheel
zes malen is aangetast geworden.

De Mekka-epidemie van \'65 was eene vreeselyke! In
het laatst van het voorafgaande jaar was de ziekte van
Bombay naar Hadramout gebracht en naar de Somali-

maatregel getroffen, dat n.1. geea Mekka-ganger onze bezittingen mag
verlaten, voordat hij eene som kan aanwijzen, voldoende voor reisgeld-
en benoodigdheden onder weg. Jammer dat velen dezen maatregel zoo
schromelijk ontduiken; zij leenen het geld voor een oogenblik, om
het te kunnen toonen!

-ocr page 56-

44

landen (N 0. punt van Afrika, aan de Golf v. Aden);
van hier sleepten de pelgrims haar naar Mekka, en op
hunnen terugtocht naar Alexandrië, en naar Europa.
Alzoo volgens A. H
irsch. Yolgens een andere lezing i)
zou het schip „Parsia", dat in eene der Perzische havens
400 pelgrims aan boord nam, bij zijne komst in de haven
van Djeddah (Zeehaven voor Mekka) reeds onderweg 50
Cholera-dooden gehad hebben. Het schip houdt geen
quarantaine, en ontscheept dus zijne pelgrims, die ter-
stond naar de „heilige stad" optrekken , waar kort daarna
de ziekte hevig om zich heen grijpt. Meer dan 15.000
offers vallen haar ten deel.

Van 1866—1870 blijft Mekka vrij van Cholera; in
\'71 en \'72 lijdt het weder veel; van \'73 tot einde \'77
blijft het gespaard. Maar in de laatste week van dat
jaar, nadat zware regens zijn gevallen, breekt eene
verwoede epidemie uit, terwijl even te voren de Hadji\'s
de stad hebben verlaten. Eer zij Medina hebben bereikt —
een karavaan pleegt den tocht van Mekka naar Medina
in twaalf dagen af te leggen — zijn reeds 4 "/„ hunner
der ziekte ten offer gevallen. De pelgrims ondergaan 20
dagen quarantaine aan de Mozesbron, aan den ingang van
het Suez-kanaal, alvorens verder te mogen reizen. In
1881 vertoont de Cholera er zich weder, en neemt be-
langrijke afmetingen aan; in 1882 en \'83 komen weder
eenige gevallen voor. Yolgens sommigen wordt in begin
Juli de ziekte overgeplant naar Damiate (zie reisbericht
der Duitsche commissie) vanwaar zij zich naar Kaïro en
over geheel Opper- en Beneden-Egypte verbreidt.

Om het gevaar te ontgaan, waaraan vele landen zijn
blootgesteld door het overbrengen der Cholera door pel-

1) C. f Bericht der Deutsche Oomraission S, 137.

-ocr page 57-

45

grims, zijn op verschillende plaatsen aan de Roode Zee
quarantaine-stations opgericht; El Thor , El Wedj, de
Mozesbron, en een op het eiland Kamaran aan den
ingang der Roode Zee. Hier worden de pelgrims ont-
scheept , in groote tentlegers ondergebracht en gesteld
onder medisch opzicht, totdat na het laatste cholerageval
twintig dagen zijn verloopen. Aan dezen maatregel zou
Egypte en hiermede ook Europa meermalen, vooral in
\'73 en \'78, het te danken hebben gehad , dat zij van de
vreeselijke plaag werden gevrijwaard.

Eene dergelijke optimistische beschouwing wordt echter
niet versterkt, wanneer men het verslag leest van de
doctoren
Kauffmann en Karlinsky®), die in\'91 eenigen
tijd in El Thor moesten vertoeven.
Kauffmann was
aldaar belast met het bacteriologisch onderzoek van de
verschillende als Cholera aangegevene gevallen. Bij de
zeven eerste van Cholera verdachte zieken vond hy
nimmer den Kommabacil, bij twee van dezen kon hij
Dysenterie aannemen, — bij 20 autopsieën vond hy 12
malen Dysenterie, 2 malen ontsteking en zwelling der
Darmmucosa , 4 malen algemeene uitputting, eens Peri-
tonitis en Vitium Cordis als causa mortis ! En alle die
menschen heetten gestorven te zijn aan Cholera!

Hunne beschrijving van El Thor werpt eene vernie-

1) Deze quarantaine-stations zijn sedert 1881 op den tegenwoordigen
voet gebracht op last van den Egyptischen Saniteitsdienst, terwijl reeds/
sedert 1835 verschillende verordeningen, maar van minder omvang,
waren getroffen.

3) Kamaran dient meer bijzonder als quarantaineplaats voor schepen
komend uit verdachte Indische havens, voordat zij zich naar Djeddah
mogen begeven.

3) Hygiënische Eundschau 1893 , n^* 8.

-ocr page 58-

46

tigende kritiek op de manier, waarop daar de quaran-
taine wordt gehandhaafd. Wel is de ligging der plaats
goed, en de lucht gezond , doch veel is gebrekkig inge-
richt , tengevolge van het groote aantal der gequarantai-
neerden; gebrekkig is de afscheiding tusschen de ver-
schillende tentsecties, respectievelijk scheep-divisies; de
plaats voor de latrines is slecht gekozen, te ver verwy-
derd; de bronnen zijn in slechten staat, en . . . de desinfectie
is geheel onvoldoende. Bij de ontsmetting der kleeren
door middel van verhoogde temperatuur steeg de maximaal-
thermometer van 34.5° C. tot .... 34.6° C.! En was
smolt gedurende dit procédé niet, en .... de bacillen
bleven levend ! Beide geneesheeren komen dan ook tot
het eenparig besluit, dat de geheele handeling eerder
geschikt is om Pest, Pokken en Cholera te verbreiden ,
dan er voor te behoeden.

Yoor wy van den invloed, dien het verkeer op de
verbreiding van Cholera heeft, afstappen, willen wij nog
eerst een\' blik werpen op de rol, die rivieren bij de
voortplanting dezer ziekte spelen. A.lle kaarten van
Cholera-epidemieën doen direct in het oog springen , dat
om de woorden van
Hirsch te gebruiken (Historisch-
Geographische Pathologie pag. 141) „es eine sehr beachtens-
werthe Erscheinung ist, dass sich die Cholera vorherr-
schend längs der Flussufer verbreitet hat." En alle
berichtgevers uit iederen tijd hebben deze bijzonderheid
mede opgeteekend. Zoo vraagt reeds
James Jameson :
„To what cause are we to ascribe the marked disposition
of the disease to follow the course of rivers ? This ten-
dency was observed in so many instances, that it can
by no means be considered to have been accidental.
From the rise of the disorder on the banks of the Ganges
and Burrumpooter to its arrival at the mouths of the

-ocr page 59-

47

Nerbudda and Taptee , it excited the surprise of the me-
dical observer.... In the Bhaugalpor-district the pro-
pensity was so strong , that the virus scarcely ever spread
into the interior , whilst it almost depopulated the lowland
near the Ganges... . En zoo gaat hij voort, steeds door
voorbeelden aantoonend, hoe in Neder-Bengalen ook aan
de oevers der rivieren de ziekte bij voorkeur heeft ge-
heerscht. —
Orton en Postans maken voor andere ge-
deelten van Yoor-Indië dezelfde opmerking. Dan spreken
hierover
Marey aangaande Frankryk (voornamelijk voor
de Côte d\'Or), vos
Pettenkofer aangaande Beieren,
Reinhard voor Saksen, Stjerman voor Nederland en
België, en
Berg voor Zweden. Ook de epidemie van het
vorige jaar heeft voornamelijk plaatsen aangetast, die in
Duitschland langs Elbe en Oder, in ons land aan Vecht
of IJssel waren gelegen, en in Rusland bewoog zij zich
voornamelijk stroomopwaarts langs de Wolga.

Yraagt men nu, of de ziekte zich daarom bij voorkeur
langs de rivieroevers verspreidt, omdat de rivieren ver-
keerswegen zijn, dan antwoorden wij neen, want zij toont
dezelfde voorliefde langs onbevaarbare stroomen en beken.

Daarbij is het opvallend, hoe zelden langs den geheelen
loop eener rivier zich ziektegevallen voordoen; meestal
is het eerste gedeelte van af haren oorsprong, of het
laatste deel tot hare monding vrij gebleven. Dergelijke
voorbeelden zyn o. a. geconstateerd door
von Pettenkofer
voor den Isar in de Beiersche epidemie van 1854, voor
den Würm in die van \'31 en 54, voor den Iller, alle
zijrivieren van den Donau, en voor dezen zelf, die uit-

1) Specimen de Cholera Asiatica itenere per Belg. Septentr. Traject,
bd. Bh. 1833.

-ocr page 60-

48

sluitend van Ingolstadt tot Regensburg de Cholera aan
zijne oevers ziet; voor de Tille in Frankrijk, enz.

jNiet minder opmerkelijk dient men het voorzeker te
noemen, dat de voortplanting der ziekte evengoed stroom-
opwaarts als stroomafwaarts geschiedt. In Bengalen toch
verbreidt zij zich Granges-opwaarts, evenzoo in Egypte
aan den Nijl, zooals ook
Gtaffky in het meergenoemde
„Bericht über die Thätigkeit etc." op pag. 47 mededeelt,
waar van uit Beneden-Egypte achtereenvolgens Midden-
en Opper-Egypte werden aangetast; en ook aan den
Oder is dit op te merken: terwijl deze eerst bij Ratibor
bevaarbaar wordt, verbreidde zich in \'31 en \'66 de epi-
demie meer Oderopwaarts dan afwaarts. — Een interes-
sant voorbeeld aangaande Leipzig deelde
Wunderlich
op de Choleraconferentie te Weimar (\'67) mede: Leipzig
ligt behalve aan de van minder beteekenis zynde Parthe,
nog aan twee andere rivieren, Elster en Plesse , en was
in \'66 het middenpunt eener epidemie , die zich zoowel
stroomopwaarts, als stroomafwaarts verbreidde. Deze twee
laatste rivieren loopen nagenoeg evenwijdig aan elkander ,
en laten een niet zeer breeden zoom tusschen zich. Alle
dorpen , gelegen aan de buitenste oevers der beide rivie-
ren , worden sterk aangetast, terwijl slechts sporadische
gevallen voorkomen in de dorpen tusschen beide wateren
gelegen. Toch stonden zoowel de laatste als de eerst-
genoemde dorpen èn onderling èn met Leipzig in een
levendig verkeer.

Nemen wij andermaal de cholera-kaarten ter hand, zoo
bemerken wij , dat in tegenstelling met de rivieren, langs
welke de cholera zich zoo gema,kkelijk schijnt voort te
planten , de bergen meerendeels hare verbreiding niet in
de hand werken. In streken, waar hoog en laag terrein
met elkander afwisselen, zullen de laag gelegen deelen

-ocr page 61-

het eerst en het hevigst worden aangetast, terwyl de
kracht der epidemie vermindert, naarmate
zij hooger klimt.
Dit berichtten reeds voor het jaar 1817
James Jameson ,
Orton
en Mouat , en werd door latere schrijvers ook
voor Europeesche landen aan het licht gebracht, als door
Lindgren en Frettenbacher voor Rusland Ekstein
en Flettner voor Hongarye , enz. Ook voor steden, die
gedeeltelijk hoogere, gedeeltelijk lagere ligging hebben, is
deze byzonderheid der cholera-verbreiding waargenomen.
Fourcault herinnert haar voor Fransche steden, Acland
voor Oxford, anderen voor Napels , Bazel, Christiania,
Gröthenburg, en
Von Petteïtkofer voor München. En
Farr, die voor Londen in de epidemie van \'48/49 de-
zelfde opmerking maakte, heeft naar aanleiding hiervan
zelfs eene formule opgesteld voor de bodem-elevatie en de
procentsgewijze cholera-morbiditeit, welke voor latere jaren
echter geen stand kon houden. In deze epidemie
stierven in Londen in de 19 laag gelegene districten
driemaal meer menschen, dan in de 19 hoog gelegene,
en met iederen voet verheffing nam de morbiditeit regel-
matig af.

Ongetwijfeld was Farr wel wat voorbarig bg het aan-
geven eener zoodanige formule ! Hevige epidemieën toch
hebben dikwyls ook op aanzienlijke hoogte hare slacht-
offers gezocht. Wij zien de Cholera in \'62 het Hima-
laya gebergte overtrekken (
Brtden) , treffen haar aan
op de hooge punten van Ceylon, op het hooggebergte
van Illyrië, Stiermarken, en hebben haar zien rondwaren
op de Pyreneeën en over de Zwitsersche Alpen (z. p. 19).
Is dit by uitzondering alleen het geval bij hevige epide-
mieën , het hooggebergte van Krain, en de rots van

Ij Cf. A. mßbCH, p. 135,

-ocr page 62-

50

Gibraltar zyn steeds voor Cholera zeer ontvankelijk. En
ook in vele steden, als Berlijn, Praag, "Weenen, Marseille
en ook in het Liesthal in Zwitserland is meermalen de
hierboven opgegeven regel niet gevolgd. Toch moeten
wij deze gevallen, als vertegenwoordigende verreweg de
minderheid, als uitzonderingen blijven beschouwen.

Zeer aannemelijk is het echter, dat naast bodemverhef-
fing nog andere locale invloeden in het spel zijn , en onder
deze zal de bodemgesteldheid wel eene eerste plaats innemen.
Op deze bijzonderheid hebben velen het licht doen vallen,
zoo weder
Jameson en Orton, Toüng, Foürcault,
Foote , Boubée
e. a.; later was het vooral Yon Petten-
kofer
, die hierop eene bijzondere aetiologische theorie
baseerde. Doch laten wy de nadere bespreking van
deze tot een volgend hoofdstuk uitstellen.

-ocr page 63-

HOOFDSTUK III,

De Cholera-theorieën.

Zoolang Cholera heeft geheerscht, zoolang heeft men
ook naar hare aetiologie gevorscht, en hare al of niet
besmettelijkheid betwist. Men opperde reeds de vraag
by de eerste epidemie van 1817, die zoo hevig in het
endemisch gebied zich deed gevoelen, en op heden zyn
de meemgen evenmin als toen tot eenstemmigheid geko-
men. Wel meenen mannen als
Fraenkel en Emmerich
wanneer zij voor het oogenblik „alle theoretischen Strei-
tigkeiten vertagen" willen en elkaar een „auf Wiedersehen
im Herbst 1893"\') toeroepen, dat de oplossing der vraag
reeds zoo ver genaderd is, dat een enkel Cholera bezoek
in staat zal zijn het volle licht op haar te werpen, —
maar diezelfde hoop koesterde men iederen keer, als
de Cholera hare offers kwam eischen, en hoe weinig heeft
zij zich vervuld! Steeds zag men rond naar oorzaken,
die bij mooglijkheid van invloed konden zijn op haar
ontstaan en voortgang; men dacht aan atmospherische en

1) Deutsche niedicinische Wochenschrift 1893, n«. 50 & 51.

-ocr page 64-

52

tellurische invloeden, aan aardmagnetismus, aan electri-
citeit, aan een verminderd Ozon-gehalte der lucht, aan...
wat al niet meer! Maar met dit al bleef het vraagstuk
der contagieusiteit steeds aan de orde. Soms werd het
op den achtergrond gedrongen, en door enkelen als ge-
heel onmooglyk over boord geworpen, doch kort daarop
werd het weder als eene onwrikbare leer gehuldigd. Door
heel de geschiedenis der Cholera heen kan men dan ook
den stryd over hare al of niet-besmettelykheid als een
rooden draad vervolgen.

Greven wij nu aan de hand der Geschiedenis een kort
overzicht der oudere inzichten omtrent Cholera, en staan
wij daarna meer in het byzonder stil by de theorieën,
die op dit oogenblik door verschillende partijen worden
gehuldigd.

Tot de eersten, die na haar epidemisch optreden in 1817
den aard der ziekte beschryven, behoort onze reeds
vroeger genoemde landgenoot Dr. J. R,. Vos, in die
dagen geneesheer in Bengalen. Hij verkeert in het on-
zekere omtrent haar oorzaak, en omtrent haar al of niet-
besmettelijkheid uit hy zich met deze woorden: „In den
striksten zin van het woord is zij niet besmettelijk . . .
en de meeste geneesheeren verklaren, dat dezelve niet
besmettelijk is... . Geen voorzorgen konden haar van
de legers afhouden, evenzoo min heeft men waargenomen,
dat geneesheeren. ... of helpers. . . . meer dan anderen
aan deze ziekte onderhevig waren. In vele huisgezinnen
werd niet meer dan één persoon aangetast, . . in groote
volkrijke steden was de ziekte niet heviger dan in minder
bevolkte plaatsen. Dit alles geeft, (zoo gaat hij voor-
zichtig genoeg voort!) mij echter geen bevoegdheid om
de ziekte als niet besmettelijk te verklaren."

Naast Yos staat zyn tijdgenoot James Jameson, die

-ocr page 65-

53

reeds op pag. 7 van zijn „Report"\' zegt: „het uitbreken
der epidemie op zeer ver van elkander verwijderde
plaatsen, bewijst de nietigheid van elke theorie, die de
ziekte tracht af te leiden van eenige plaatselijke oorzaak,
en bevestigt de onmooglijkheid daarvan, dat de virus
pestilentiae
op dezen trap van zijn ontwikheling (in this
stage of its progress) door besmetting zou worden ver-
breid". „Ook het volk," zegt hij verder, „in dezeneen
goed beoordeelaar, beschouwt de ziekte als niet besmet-
telijk , en alle officieren van gezondheid verklaren een-
stemmig hetzelfde." Yoorts pleiten z. i. voor niet-con-
tagieusiteit:
V. het snel toe- en afnemen der epidemieën;
2®. dat verplaatsing (waarbij toch alle zieken en besmette
voorwerpen worden medegevoerd!) een afdoende maatregel
bleek te zijn; 3®. het vrijblijven van doktoren en oppas-
sers , en meer dergelijke. Hij komt tot het besluit, dat
„deze epidemische ziekte geheel onafhankelijk is van de
gewone wetten van besmetting.\'\' Als hare oorzaken
noemt hij: zwakte, slechte voeding, vermoeidheid, af-
koeling , vasten, groote temperatuurs-afwisselingen e. t. q.
dus volgens onze begrippen alle causae praedisponentes.
Wie eenmaal de ziekte heeft gehad, is volgens
Jameson
minder ontvankelijk geworden ; als eene streek het eene
jaar onder eene hevige epidemie heeft geleden, treedt zij
een volgende maal daar veel minder op. Aan het einde
van zijn boek maakt hij nog de opmerking , dat in hos-
pitalen, waar de overige zieken te midden van Cholera-
lijders lagen , genen slechts bij groote uitzondering werden
aangetast.

Dit laatste wordt ook bevestigd door Annesley , die in
5 jaren in het Gleneral Hospital in Madras, waar daag-
lijks Cholerazieken werden opgenomen en niet afgezonderd,
slechts vijf of zes malen het geval zich zag voordoen,

-ocr page 66-

54

dat een der in het hospitaal aanwezige zieken door
Cholera werd aangetast
Annesley kent grooten invloed
toe aan „het electrisch fluidum" op het organisme ; hij
meent, dat gebrek aan electriciteit in het menschelijk
organisme , of wel eene belangryke verandering in zijne
electrische verhoudingen (positieve en negatieve electrici-
teit) , de oorzaak dezer verschrikkelijke, vernielende ziekte
zijn.

Onder hen, die in 1817 en eerstvolgende jaren de
ziekte in Indië hebben gadegeslagen , heerschte dus de
meening , dat zij niet besmettelijk was , gelijk wij in het
voorafgaande deden uitkomen. Het meerendeel hunner
nam als oorzaak aan een miasma , iets dat van exogenen
oorsprong den mensch wel kan vergiftigen, maar zich
niet in dezen, wel in bodem, lucht of water kan verme-
nigvuldigen. En daar dit miasma hun onafhankelijk toe-
scheen van windrichting, temperatuur en andere atmos-
pherische invloeden , dachten zij zich het miasma als van
terrestrischen oorsprong.

Onder de berichtgevers , die een tegenovergestelde mee-
ning zijn toegedaan, behoort
Blume , welke in 1821/22 op
Java de Cholera-epidemie bewoonde en beschreef. Hij
meent te hebben opgemerkt, dat zij niet gelyktydig op
verschillende plaatsen uitbarstte , maar in een geregelde

opeenvolging de eene streek na de ander bezoekende,.....

als een brand in eene groote stad uitgebarsten , die van
zekere punten uitgaande, meer en meer om zich heen
grijpt .....zich in lage , aangespoelde landen boosaar-

1) Evenmin vond afzondering plaats in de Parijsclie hospitalen ge-
durende de epidemie van 1831, en evenmin kon men daar eenig
nadeelig gevolg constateeren.

2) Iets verder zegt Blume echter, dat op twee ver van elkander

T

-ocr page 67-

55

diger voordoende, dan in hooge, bergachtige streken,
verscheidene huizen en schepen verschoonende, terwijl in
het huis of schip, waar één kwaadaardig ziektegeval had
plaats gehad , onderscheiden bewoners in korten tyd door
haar werden aangetast." Zijn geloof aan contagieusiteit
grondt hij vooral op het feit, dat Soerabaija lang beschut
bleef „door wijze voorzorgen, om de gemeenschap met
besmette landstreken te beletten." Nauw werden deze
van hooger hand ingetrokken, of de ziekte brak er uit;
de Chineesche bevolking bleef gespaard , omdat zij zich
afgezonderd (?) bleef houden. Ongunstig, regenachtig
weder volgde na sterke droogte^ zoodat opstygende moeras-
dampen (miasma paludosum) volgens zijne inzichten mede-
werkten tot vatbaarmaking der gestellen, om het van elders
aangebrachte „smetgif" op te nemen en te ontwikkelen.

Niet minder sterk wordt het idee der contagieusiteit ge-
huldigd door Prof.
lichtenstadt uit Petersburg, dej^eerste^
die over Cholera op Europeeschen bodem heeft geschreven,
aan wien volgens
Pruys v. d. Hoeyen „onder de autheurs
over dit onderwerp een eerste rang behoort toegekend."
Hij bestrydt de meeste der destyds heerschende meenin-
gen omtrent het ontstaan der ziekte, als zoude zij b. v.
eene vrucht zyn der algemeene ziekte-constitutie, of van
den electrischen toestand der lucht, of onder invloed
staan van meteoren, noorderlicht, aardvulcanismus, of
aardmagnetismus. Want dan, zegt hij , zou de versprei-
ding eene meer algemeene, en er geen 14 jaren toe
noodig zyn geweest om haar van uit Indië naar Europa te
brengen. Hij weerlegt alle bezwaren, die de voorstanders

verwijderde punten de ziekte zich gelijktijdig //nederliet^\', n.1. Samarang
en Batavia. Ook Dr.
Büek zegt, dat binnen een paar dagen de geheele
Noordkust van Java was aangetast.

-ocr page 68-

56

van verbreiding door miasma tegen de contagionisten aan-
voeren, en baseert zyn geloof aan een contaginm o. a.
op de uitbreiding der ziekte langs de groote wegen , op
eene overbrenging door personen, zooals o. m. het ont-
staan der plaag op het oorlogsterrein (in Polen) hem te
aanschouwen gaf. Toch schryft hy ook grooten invloed
toe aan jaargetijden, aan atmospherische, tellurische en
kosmische toestanden. „Haar aard was besmettelijk,
maar.. . de vatbaarheid voor de besmetting zeer beperkt"
(sic!), zegt
lichtenstadt ten slotte.

En Pruys yan der Hoeybn meent, dat de Cholera,
hoewel uit een miasma geboren, later onder begunsti-
gende omstandigheden een\' besmettelijken aard heeft ver-
kregen.

De allereerste voorstelling omtrent de besmettelijkheid
was eene niet zeer verdragende; men meende, dat de
ziekte van man op man, door onmiddellijke aanraking
werd overgebracht. Al spoedig echter zag men in, dat
de ervaring deze meening wedersprak, en dus begon men
te gelooven aan eene middellyke besmetting, m. a. w.
aan iets, dat door een Cholerazieke uitgescheiden, by een
ander de ziekte kan verwekken. En terwijl men nu
vorschte naar den aard en zetel van dit „iets" , nl. van
het contagium, spreekt het van zelf, dat men het in de
eerste plaats zocht in alles wat van den zieke uitging.
Zoo namen reeds in
1849 Swayne, Budd en Brittan\'
aan, dat eene soort schimmelplant in de Cholera-faeces
in fructificatie-toestand voorkomend, de Cholera veroor-

1) Budd werd contagionist door het volgende voorval: In een werk-
huis in Engeland stierf eene vrouw aan Cholera; allen die van hetzelfde
privaat gebruik maakten, werden ook aangetast; zij waren dus daar
besmet geworden. Zoo redeneerde men!

-ocr page 69-

57

zaakt, doch hunne ideeën vonden even weinig ingang
als die van
Pouchet in 1850 en van PACm in 1854.
Later werd hunne theorie weder opgevat door
Klob en
Thomé, die in de dejecties van Cholera-lijders kleine
korrelachtige lichaampjes (micrococcen) vonden, welke in
eene losse geleiachtige massa gehuld, gewoonlijk tot draden
aaneen waren gegroepeerd, maar wier verdere ontwik-
keling in het lichaam niet is vastgesteld. Maar alle door
hen gevonden vibrionen bleken ook voor te komen in nor-
male faeces, die eenigen tijd hadden gestaan. Daarop vond
Hallier in Mei \'67 een\' vorm der XJstilaginaeën in de
faeces van Cholera-lijders,, welke hij echter niet korter dan
een jaar lang . . .. = zorgvuldig gekurkt had bewaard! Hij
kon echter niet besluiten, dat hij hiermede den drager van
het Cholera-contagium had gevonden, en liet de beslis-
sing aan anderen over. — Eerst
Schlothauer ging
verder, en betwijfelde geenszins, of de schimmel door
Hallier gevonden, was identisch met het Cholera-con-
tagium! Later werd ook van deze schimmelplant bewe-
zen, dat zij in alle normale, niet-versehe faeces werd
gevonden, en na verloop van eenigen tijd zich evenzeer
vormt in ieder eiwithoudend vocht.

En ook andere mannen van naam, als Snow , Hirsch,
Von Pettenkofer, Thiersch, Griesinger
, enz., zochten
eveneens het contagium in de tot ontbinding overgaande
Cholera-dejecties; zij waren dus feitelyk contagionisten.
„Es ist positiv, dass die Ausleerungen die inficirende
Materie enthalten", zegt
Griesinger, en hij grondt zyne
meening o. a. op het negatieve bewijs, dat ontsmetting
der uitwerpselen menigmaal eene Cholera-verbreiding
heeft voorkomen. Het was vooral
Von Pettenkofer,
die in die dagen (vóór 1865) deze leer voorstond en als
autoriteit haar bij velen ingang deed vinden. Volgens

-ocr page 70-

58

zijne meening — en deze werd door het meerendeel
(Griesinger e. a.) overgenomen — had ook de bodem
eene rol te vervullen, wilden de kiemen in de dejeeties
aanwezig haren schadelijken invloed kunnen ontvouwen.
En het is voornamelijk het werk van
VoN Pettbnkofer,
er op gewezen te hebben, dat niet iedere bodem geschikt
is, de kiemen te doen voortleven en ontwikkelen ; alleen
een losse, poreuse, dus voor water en lucht doordring-
bare, en tevens door organische stoffen doorvuilde bodem,
wiens vochtigheidsgehalte, afhankelijk van de rijzing en
daling van het grondwater, wisselend is, een dergelijke
bodem alleen doet de Cholera-kiem zich ontwikkelen, en
schept een infectie-haard, terwijl een compacte, niet poreuse
bodem, b.v. rots, zich daartoe niet leent. En alles wat
in vochtigheid en verontreiniging de rol van den bodem
kan overnemen, wordt een vruchtbare haard tot ver-
spreiding der ziekte. Daarom was VoN
Pettenkofer in
die dagen een warm voorstander van ontsmetting der faca-
liën, van het besmet lijfgoed enz.

Door proeven op dieren, die zij kunstmatig door het
Choleragif trachtten te infecteeren, zochten zij hunne
theorieën te steunen. Dit deden reeds
Namias (1839),
die konynen inëntte met bloed van Gholeralijders , en C.
Schmidt, die de proeven op honden herhaalde. Daarna
hebben
Lindsay , J. Meijer , Simon en Goldbaum ,
Guttman
en Baginsky (1866), Ranke (1874) derge-

1) Von Pettenkofeb ontsmette, gelijk allen in die dagen met
ijzervitriool. Door
Koch eii Wolffhügel werd later (\'85) bewezen,
dat deze ontsmetting eene onvoldoende is; de kommabacillen toch worden
er niet ctoor gedood. Het ijzervitriool kon hoogstens dienen om den

stank weg te nemen.

-ocr page 71-

59

lijke proeven genomen op honden en katten en konijnen,
wien zij den maag- en darminhond van Cholerazieken
hebben voorgezet, snee. in de maag gebracht, terwyl
Thiersch zyne interessante proeven op muizen deed Zij
mochten evenmin op een gunstig resultaat bogen als de
Nederlanders, die op dezelfde wijze experimenteerden,
n.l.
Stokvis en Gute te Amsterdam , en Snellen
en Miller te Utrecht, tijdens de epidemie van
1866. „Onze verwachting werd deerlijk teleurgesteld"
zoo zeggen deze laatsten , „het gelukte ons op geen enkele
wijze by eenig dier Cholera te doen ontstaan." Zij namen
proeven op konijnen, honden , duiven , muizen , kippen ,
en
Snellen en Miller probeerden het ook op biggen ,
die zij met darminhoud voederden, of wien zij het braaksel
in de V. Jugularis spoten. Op grond van alle hunne
onderzoekingen komen dezen tot het besluit, dat Cholera
by dieren niet voorkomt, en alle daaromtrent bestaande
mededeelingen, welke
Griesinger (Infections Krankheiten
S. 259),
Dräsche (die epidemische Cholera, S. 201),
Spinola (Handb. der Spec. Path & Therap. f. Thierärtze,
2®\'" Bd. S. 406) daaromtrent doen, minstens zeer twijfel-
achtig zijn.

En ook , waar menschen , hetzy willekeurig dan wel bij
toeval, (als by secties van Cholera-cadavers) tot het nemen
van proeven zich leenden , kreeg men evenmin eenig
resultaat. Alleen
Prtjyö v. d. Hoeten verhaalt van een
Duitsch medicus, „die het bloed en de stof uithetdarm-

1) Wie hiervan meer wil weten, verwijzen wij naar Maetin\'s
//Cholera-Epidemie\' des Jahres 1854 im Königreiche Bayeren," pag.
561—630.

2) Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde, 1866.

3) Kan Cholera op dieren worden overgebracht?

-ocr page 72-

60

kanaal geproefd hebbende , ziek werd en stierf." Maar
vele (sic!) zijn de voorbeelden , die het tegendeel kunnen
bewijzen; zoo van een potator , die in zijn habituëelen
toestand faecaliën van een lyder verorberde en nochtans
gezond is gebleven.

Doch niet allen waren het eens met de in die
dagen heerschende begrippen omtrent het ontstaan van
Cholera ! Sommigen toch meenden , dat de kiemen in de
dejecties aanwezig, niet de oorzaak der ziekte waren,
maar een gevolg der kwaal, d. w. z. , dat zij tydens dit
proces in den darm omstandigheden aantreffen, die voor
hunne snelle ontwikkeling bijzonder gunstig zyn. Het
waren vooral
Yirchow , Hoffmann en Teautmam, die
deze meening voorstonden, terwijl in ons land bovenal
de beroemde hoogleeraar G. J
Mulder de ideeën in deze
richting had gestuurd , en sterk zyne stem verhief tegen
de contagieusiteitsleer.

Yatten wij nu in het kort te zamen, welke de inzichten
der deskundigen waren tot ongeveer het jaar 1865 , zoo
zien wy , dat de eerste artsen in Engelsch Indië onvoor-
waardelijk Cholera voor niet besmettelijk hielden. De
contagieusiteitsleer vindt pas grooten aanhang bij de eerste
epidemie in Rusland en Polen , waar de regeering haar
besmettelijk verklaart, en „die Aertze
zum Theil nur aus
Gehorsam Contagionisten waren," zooals Dr.
Buek uit
Hamburg mededeelt. Hunne meening werd natuurlijk
door de West-Europeesche medici overgenomen en vast-
gehouden , meestal — totdat zij zeiven de plaag van
nabij leerden kennen.

Bij de nadering der ziekte werden nagenoeg over geheel

1) C.f. die Verbreitungsvveise der epidemische Cholera, van Dr.
I-I. B
uek, 1833.

-ocr page 73-

61

«

Duitschland maatregelen getroffen om haar te weren,
(quarantaine , cordons , desinfectie), doch gedurende de
epidemie bijna allerwege opgeheven. Ook hebben in de
drie voornaamste steden van het rijk (Weenen , Berlijn
en Hamburg), de doktoren haar spoedig voor non-conta-
gieus verklaard. Men bedenke nu, welk een moed er
toe behoort, om het niet-besmettelijk uit te spreken, daar\'
men hierdoor eene groote verantwoordelijkheid op zich
laadt! Terecht noemt
Yon Pettenkofer het dan ook
„eine Kühnheit, welche die [Bayrische] Regierung in
1836 hatte, ihren vier Millionen Unterthanen officiell zu
versichern, dass die Cholera nicht im Geringsten eine
ansteckende Krankheit sei." Eveneens spreekt in ons
land de meening van het meerendeel der geneesheeren in
die dagen zich voor het niet besmettelyk uit. „Wij zijn,"
zoo heet het in het verslag over het Cholera-hospitaal
tijdens de tweede pandemie door
van Goijdoeyer en
Imans uitgebracht, „wij zijn voor ons zei ven evenals de
meeste geneesheeren , die de Cholera in een hospitaal
hebben behandeld, van hare niet-besmettelijkheid overtuigd."

En ook de mannen die wy als Contagionisten noemden,
Hallier , Klob , y. Pettenkofer , zij beschouwden den
Choleralijder niet als besmettelijk, maar zijne uitwerp-
selen, en deze eerst als zij eenige dagen oud waren, en
het gif, in welken vorm het zich ook mocht voordoen,
(dierlijk of plantaardig) tijd had gehad, om zich te ont-
wikkelen.

Maar het kamp der Contagionisten verloor een zijner
ijverigste voorvechters:
Yon Pettenkofer gaf zijn ge-
loof aan de Contagieusiteit prijs! Toen in 1865 eene
nieuwe epidemie den Europeeschen bodem betrad, was
hij — ofschoon zijne oude ideeën zich reeds lang hadden
gewijzigd — toch nog contagionist genoeg, om ten volle

-ocr page 74-

62

*

overtuigd te zyn van de waarde der ontsmetting, en met
Griesinger en Wunderlich in hun Cholera-regulatief
aan het desinfecteeren eene eerste beteekenis toe te kennen.
Doch „der Verlauf der Cholera von 1866 erschütterte
[seinen] Desinfectionsglauben vollends", en zoo verviel
hij tot een „excrementitielen Unglauben", gelyk hij zich
uitdrukt. Op de Cholera-conferentie, die daarop den 28\'^°" en
en 29®\'®" April 1867 te Weimar werd gehouden, en waar
O. a. Griesinger , Hirsch , Günther , Van Geuns ,
Hallier , Klob , John Simon
en Wunderlich bijeen-
waren , legde hy getuigenis af van zijne nieuwe denk-
beelden : niet meer langs endogenen weg, d. i. door een
contagium, dat zich in den mensch ontwikkelt, wordt de
Cholera overgebracht, maar op exogene wijze wordt
zij
verbreid , d, i. door eene stof (miasma ?), die zich buiten
het menschelijk Organismus alleen kan ontwikkelen. En
zij het ook eerst na eenigen tegenstand, „er erlebte die
seltene Freude, dass eine bedeutende wissenschaftliche
Versammlung sich rückhaltslos, durch das Gewicht immer
neuer Thatsachen getrieben , seinen Ansichten anschlies-
sen müsste", gelyk
Pfeiffer het weergeeft in zijne mo-
nographie over „die Chol era Verhältnisse Thüringen\'s (z.
Zeitschrift f. Biologie , Band.)

Ofschoon met enkele wijzigingen heeft Von Petten-
kofer
tot op heden zijne nieuwere denkbeelden vastge-
houden, en gesteund door zyne steeds dieper dringende
epidemiologische onderzoekingen deze soms met zeer veel
scherpzinnigheid doorgevoerd tegenover zijne aanvallers,
die vooral in de laatste jaren niet weinig talrijk waren.
Deze denkbeelden komen in hoofdzaak op het volgende
neer. Geen Cholera kan ontstaan, of drie verschillende
factoren moeten samenwerken , te weten: een Cholerakiem
(x), een geeigende toestand van den bodem (y), welke

9

-ocr page 75-

6S

beheerscht wordende door plaatselijke en plaatselijk-
tijdelijke omstandigheden, de Cholerakiem x geschikt
maakt zich voort te planten, en haar de noodige viru-
lentie mededeelt, zoodat zy als infecteerend agens optre-
den en ieder gedisponeerd individu (z) kan aanvallen.
Met behulp van deze drie factoren meent hy antwoord
te kunnen geven op alle vragen, die omtrent Cholera-
verb reiding zijn te stellen.

Noemt hij in \'71 die x nog „ein unbekanntes Etwas",
nadat
Koch in \'84 zijne groote ontdekking wereldkundig
heeft gemaakt, stemt hij toe , dat de Kommabacil in de
uitwerpselen van alle cholera-lijders aanwezig, de speci-
fieke kiem kan zyn, maar toch op zich zelf geen infectie
kan veroorzaken. Was dit wel het geval, dan zouden
toch zeker zij, die met den Cholera-zieke en zijne uitwerp-
selen het meest in aanraking komen (artsen, verplegend
personeel) pro rato ook het meest worden aangetast, ge-
lijk wij dit by alle echt contagieuse ziekten (Pokken,
Mazelen, Roodvonk, Typhus exanthematicus) zien ge-
beuren. En ofschoon enkele schrijvers al eens het tegen-
deel bericht hebben, de overgroote meerderheid is het
hieromtrent met
yon Pettenkoper eens. Ook de moord-
dadige Hamburgsche epidemie van het vorige jaar heeft

1) Vroeger, tot aan het jaar \'85 noemde von Pettenicofër Z de
som van X en Y.

3) In geheel de Cholera-literatuur zijn slechts enkele voorbeelden te
vinden van groote sterfte onder geneesheeren en verplegers in hospitalen.
Pruijs v. d. Hoeven , Griesinger , Martin , Günther , Pfeiffer ,
Kopp , von Pettenkofer
en zoovele anderen , zij berichten allen het
tegendeel. En
Dräsche trekt er de gevolgtrekking uit af, dat het
aantal ziektegevallen onder geneeskundigen //nicht derartig ist, um eine
Contagieusität der Cholera nur wahrscheinlich zu machen."

-ocr page 76-

64

dit feit bevestigd. En aan de maatregelen van desinfec-
tie behoeft men dit verschoond blijven zeker niet toe te
schrijven, zooals men allicht geneigd zou zijn te doen.

Ook de immune plaatsen leveren volgens von Petten-
kofer
het bewijs, dat de excrementen met hunne kom-
mabacillen alleen nog niets vermogen. Waaraan anders
het toe te schry ven, dat dezelfde stof in Hamburg eene
ongekend hevige epidemie doet optreden, en in Lyon,
Versailles, Frankfort, Stuttgart, Birmingham enz. nooit
eenige uitwerking pleegt te hebben ? Neen , niet in den
Cholera-zieke zelf, noch in zijne uitwerpselen zoekt hy
het gevaar, maar — en de naam zyner richting , die der
Localisten, duidt dit reeds aan — in de
localiteit is het
z. i. gelegen ! Vindt toch de Cholerakiem geen geschik-
ten bodem, om zich te ontwikkelen en vermeerderde
virulentie op te doen, zoo zal er geen
Cholera-localiteit^
dus ook geen epidemie ontstaan. Daarom kunnen plaat-
sen , die op rotsigen en op leemachtigen bodem zijn gele-
gen, eigenlyk nooit eene Cholera-localiteit worden. Vele
schynbare uitzonderingen op dezen regel, als de rotsen
van \'tKrain, Gibraltar, Malta en Gózo, zijn door
von
Pettenkofer
met onvermoeiden ijver nagegaan; hare
beteekenis heeft hij ontkend, omdat de compactheid dezer
rotsachtige bodems veel te wenschen overliet. En op welke
wijze in ons land de invloed der grondgesteldheid zich
heeft doen gevoelen, deden wij reeds op pag. 21 opmerken.

Maar een overigens geschikte bodem — die volgens
ton Pettenkofer plaatselijke dispositie heeft — d. i.

1) Men leze slechts , wat Mevrouw Else Hueppe hieromtrent over
het verplegend personeel bij de laatste epidemie te Hamburg mededeelt.
(Cf. //die Cholera-Epidemie in Hamburg 1892" von Dr. P
ekdinand
Hdeppe
und Else Hueppe.)

-ocr page 77-

65

eene poreuze bodem, voor lucht en water toeganke-
lijk , deze is toch niet ten allen tijde geschikt eene
bron van infectie te worden: de [plaatselijk-]
tijdelijhe
dispositie toch dient evenzoo mede te werken. En deze
laat hij voornamelyk afhangen van de schommelingen in
het grondwater, die wederom afhankelijk zijn van den
meerderen of minderen regenval By den laagsten stand
van het grondwater is de bovenlaag van den bodem
meestal te droog, bij den hoogsten stand pleegt die laag
te nat te zijn tot Cholera-ontwikkeling. Wanneer dit
grondwater, na zynen hoogsten stand te hebben bereikt,
weder daalt, dan is naar zijne meening de bodem bij-
zonder geschikt voor de ontwikkeling van organische
stoffen, en zal by aanAvezigheid van x eene epidemie
kunnen ontstaan.

De waterige Ganges-delta zal in haar droge jaar-
getijde het drogere Labore in diens regentijd in
vochtigheidstoestand van den bodem het meest nabij
komen , en dientengevolge de Cholera-rbythmus in beide
streken aan elkander tegenovergesteld zijn (zie pag.
17); om diezelfde reden^ zal in ons vochtig Europa
de Cholera het meest ged^en in de rogenarme maanden
Aug\', en September. Zoo\'heeft Mooltan, dat slechts 185
m.M. regen jaarlijks ontvangt aan zijne overgroote droogte ,
Simla daarentegen, dat het in regenval 10 maal overtreft
(gemiddeld 1800 m.M. per jaar) aan zijne overgroote
vochtigheid zijne weinige vatbaarheid te danken ; zoo
kan in de laag gelegene moerassen de Cholera niet welig

l) Graphische voorstellingen ter verduidelijking dezer bewering zijn
o. a. gemaakt door Macnamaka voor Calcutta over de jaren 1870—1876,
voor München door
von pettenkoifeii , voor Lahore door Macphekson
en Douglas Cunningham , enz,

9

-ocr page 78-

66

tieren (Zwaben in Beieren), meer daarentegen in de hooger
gelegene moerassen, welke van verschil in grondwater-
stand afhankelyk zijn. Evenzoo laat het zich verklaren ,
dat de rivieroevers byzonder door haar gezocht worden;
en deze verklaring stemt meer overeen met de byzonder-
heden , die wij op pag. 34 deden opmerken , dan die van
drinkwater en verkeer. — Ook de verdere epidemiolo-
gische by zonderheden , die wy op blz. 27 e. v. aangaven ,
n. 1. het gelyktydig uitbreken eener epidemie op verschil-
lende plaatsen, het bij voorkeur aangetast worden der
zelfde streken , stadsdeelen en huizen , e, t. q., dit alles
heeft volgens hem steeds dezelfde oorzaak : het zich vor-
men van eene Cholera-localiteit, door het samentrelfen van
do Cholera-kiem met een door grondgesteldheid en water-
gehalte geschikten bodem.

Yoor deze zijne overtuiging heeft hij met onverpoosden
ijver gewerkt en gestreden. En dat
zij diep bij hem
heeft wortel geschoten, bewees hij ten vorigen jare,
toen hij , wetende dat München op dat oogenblik geen
Cholera-localiteit was, met volkomen gerustheid de door
anderen zoozeer gevreesde Kommabacillen tot zich nam.

En heeft deze waaghalzerij , zooals enkelen het noem-
den , al eenige onaangename gevolgen gehad , toch bezat
de reincultuur geen virulentie genoeg, om hem eenen
typischen Cholera-aanval te bezorgen.

Tegenover deze localistische leer, die ofschoon op dit
oogenblik in de minderheid \'), toch zoowel in ons land
als daar buiten in den laatsten tijd weder nieuwe verde-
digers heeft gevonden, staat eene machtige partij van
tegenstanders. Afgezien van enkelen, die als
James

1) De localisten warea op het Congres, in April 1.1, te Dresden
gehouden, verreweg in de minderheid.

-ocr page 79-

67

Cu-ningham, Jtjles Guerin gil Peter de meening ver-
kondigen , dat gelijk in het endemisch gebied de Cholera
overal autochthoon ontstaat, — of als
Naegeli en nu weder
Boüchart aannemen, dat met de Cholerakiem. die van
den lijder uitgaat, eene tweede uit den bodem afkomstig,
in den mensch moet samentreffen , om het Cholera-proces
te verwekken (Diblastische theorie), hebben deze tegenstan-
ders zich voornamelijk geschaard onder de vaan van den
grooten bacterioloog
Robert Koch.

Toen in den zomer van 1883 Egypte ten zesden male
eene Cholera-epidemie het hoofd zag opsteken, werd men
in Europa terecht bevreesd, dat zij haar bezoek ook tot
dit werelddeel zou uitstrekken. Men begon allerwege
maatregelen van voorzorg te nemen, en Duitschland
meende wel te doen , door eene commissie te zenden naar
de aangetaste streken , om daar te trachten de oorzaak
der vreeselijke plaag te leeren kennen. De leiding dezer
wetenschappelijke expeditie werd toevertrouwd aan de
bekwame hand van
Koch.

In Egypte begon weldra het noodige materiaal te ont-
breken ; zij braken dus op, om in Calcutta hun werk
voort te zetten. Reeds spoedig , nog op den De-

cember van datzelfde jaar, gelukte het aan Koch in den
darm-inhoud en in de oppervlakkige laagjes der darmvlok-
ken bij een even te voren in het Sealdah-hospitaal gestor-
ven 22-jarigen Hindo eene bijzondere soort vibrionen aan
te toonen , w^elke hij later ook vond in de slijmige vlokken
van den vomitus, die was neergekomen op het linnen
bed-overtreksel, waarop de doode had gelegen.

Deze vondst bevestigde, wat hij in Egypte reeds had
vermoed: het bestaan van een bij Cholera-lgders steeds
voorkomende kiem. Tot zijne verwondering kon hij noch
in het bloed , noch in andere organen (milt, lever, nieren,

-ocr page 80-

68

mesenteriaal-klieren) van dit cadaver dergelyke micro-
organismen aantoonen. — Een voortgezet onderzoek deed
hem evenzoo bij alle gevallen , die hy daar observeerde ,
uitsluitend in darminhoud en darm wand, zeldzamer even-
wel in het braaksel dezelfde bacterie-soort aantreffen. Het
talrykst kwamen zy voor in het Ileum, hooger op in het
.Tejunum werden zij schaarscher ; hoe korter van duur het
ziekte-proces was geweest, des te minder diep waren zy
in den darmwand doorgedrongen , gelyk in het eerstge-
noemde geval van den jeugdigen Hindo. By cadavers van
niet-Cholera-lyders , mocht hij trots het meest nauwgezette
onderzoek, nimmer dezelfde vibrio aantreffen, — Op
grond van deze waarnemingen kwam
Koch tot de gevolg-
trekking , dat naar analogie van andere pathogene bacteriën
deze voor Cholera specifieke bacillen-vorm ook de oorzaak
dezer ziekte is. „Mie diese Beobachtungen waren mit
der Annahme durchaus im Einklang , dass die Bacillen
zu dem Krankheitsprocess in Aetiologischer Beziehung
ständen". En, zoo besluit hij, „für mich ist also die
Sache erwiesendass die Kommabacillen die Ursache der
Cholera sind\'\'.

Dezen naam van Komma-bacil dank dit micro-organisme
aan de omstandigheid , dat het in zijne lengte-as eene
lichte kromming heeft, die den vorm van een komma-
teeken het meest nabykomt Hieruit volgt dus , dat de
vibrio morphologisch tot de schroef bacterien behoort, en
de naam van komma-spiril een meer juiste zou zyn Hij
is korter, maar dikker dan de tuberkelbacil, aan beide
zyden ietwat afgestompt, maar veel beweeglijker dan deze ,
treedt meest paarsgewijs op, zoodat zij alsdan in vorm
op een S of op eenen halven cirkel gelijken.

Reeds in Egypte en Indië begon Koch aan dierexperi-
menten de waarde zyner vinding te toetsen. Maar hetzy

-ocr page 81-

69

hy de dieren (konijnen , honden , apen en muizen) met
cultures voedde, hetzy hij eene
bouillon-cultuur onder
de huid, in het oog, in de Yena Jugularis of in de
buikholte injicieerde , steeds bleef het resultaat negatief.
Op de eerste wijze overleefden de bacillen den weg door
de maag niet, maar gingen hier waarschynlijk wel door
het zure
maagsap te gronde; — op de tweede manier be-
smet stierven de dieren somtijds wel, maar dan nog onder
geen symptomen, die maar eenigszins aan Cholera deden
denken. Zij bleken dus wederom voor Cholera niet-ont-
vankelijk te zijn; toch is het in den laatsten tijd aan
Koch gelukt by de cavia waarschynlyk eene infectie te
voorschijn te roepen. Hy neutraliseerde nu vooraf het
zure
maagsap , bracht de cavia daarna door opium in
eenen verdoofden toestand en diende het diertje ten
slotte door een
Oesophagus-sonde eene bouillon-cultuur
toe. De cavia stierf dan meest binnen 1 ä 2 dagen. —
En nu weder tracht men resultaten te verkrijgen
door direct in den dundarm te injicieeren, zoodat de
invloed van het zure maagsap wordt vermeden. Het
is echter nog niet gelukt eene werkelijke Cholera-infectie
op te wekken.

Door vele proeven is men omtrent de biologie der
Kommabacillen te weten gekomen, dat zij niet de sterkste
onder hunne broederen zyn , integendeel im Kampf ums
Dasein het tegen deze spoedig moeten opgeven, en vooral
door rottingsbacteriën in korten tyd worden ten onder
gebracht. In gesteriliseerd water kunnen zij betrekkelyk
lang , eenige dagen blijven leven , maar in niet-gQ^tQÏi-
liseerd water, in onze rivieren dus, houden zy het al
veel minder lang uit; hier doen de waterbacterien hun
het meeste kwaad. In gesteriliseerde melk woekeren zy
welig voort, maar ongesteriliseerde doet hen weldra

-ocr page 82-

70

H. \'

sterven, — Het voorcleeligst gezien zij bij eene tem-
peratuur van 20°—40° C., een warmtegraad van —10°
G. vermag hen echter nog niet te dooden, maar ontneemt
hun toch het vermogen om zich te ontwikkelen en te
vermeerderen, doet hen een z. g. latent leven leiden.
Worden zij daarna verwarmd, dan leven zy weder op,
en herkrijgen de gewone virulentie. Zoo zij echter aan
eene temperatuur van 57° C. worden blootgesteld, gaan
zij onherroepelijk verloren. Alleen in vochtige aarde

1) Door de laatste onderzoekingen is gebleken , dat de levensduur
der Komma-bacillen de volgende is ;

op zeer zure vruchten (aalbessen) ongeveer 1 uur. Op densoliilv/dvrucM

leven zij langer dan on
op zoete vruchten (peren) „ 5 dagen. h^t vrucLtvleesch.

in de verschillende biersoorten n 1—3 uren.

in de verschillende wijnsoorten slechts eenige minuten.

in koffie 1—3 uren.

in cacao 7 dagen.

op sigaren en tabak 4 uren.

op gezouten visch (haring) ongeveer 34 uren.

op gerookte haring u 24c uren.

op ongezouten haring en visch n 3 dagen.

3) Door de vele moeilijkheden, waarmede het onderzoek van den
bodem gepaard gaat, is gemakkelijk te begrijpen , dat tot heden nog
veel hieromtrent duister is gebleven. Met zekerheid weet men echter,
dat alleen in de opperste lagen van den bodem microben talrijk voor-
komen , en terwijl zij iets dieper al minder talrijk worden , bij eene
diepte van l^/j M. zelfs niet meer worden gevonden. Het laat zich
hooren , dat het zich hieronder bevindende grondwate^^au wel geheel
bacterie-vrij moet zijn. Een genoegzaam poreuse bodem werkt als een
voortrelFelijk filter. Het spreekt van zelf, dat deze zelfreiniging van den
bodem», gelijk
von Pettenkofer het noemt, slechts tot op zekere
hoogte doorgaat; bij een te grooten toevoer van organische stoffen zullen
deze ook in diepere lagen doordringen , en een groot gevaar opleveren

-ocr page 83-

71

kunnen zy het een betrekkelijk langen tijd, ongeveer
veertien dagen , uithouden ; droogte in het algemeen ver-
nietigt hen zeer spoedig. Ook tegen zuren zijn zij niet
bestand , en om zich te vermeerderen, behoeven zy be-
paald een min of meer alkalisch reageerenden voedings-
bodem. Ofschoon zy het best een aerobe leven leiden ,
kunnen zy toch ook vs^el een anaërobe bestaan voeren,
waartoe zy o. a, in het darmkanaal wel gedwongen zyn;
het schynt, dat zy hier de zuurstof splitsen uit de mole-
culen der hen omringende stof. Wanneer men alle lucht-
toevoer hun ontneemt, zoo zullen zy zich niet meer
vermeerderen ; laat men weder lucht toetreden , dan heeft
de vermeerdering weder plaats. —Ofzy zich voortplanten
door spoorvorming , weet men nog niet met zekerheid ;
het tegendeel wordt zelfs voor meer waarschijnlijk gehou-
den.
liuEPPE echter meent duidelyk eene fructificatie-
vorming te hebben waargenomen ; deze toonde evenwel
zulk een geringe resistentie (Dauerform), dat zij niet voor
echte sporen werden gehouden. Hy noemde het dan ook
Arthrosporen-vorm.

Ofschoon echte Parasieten, kunnen zij in de natuur ook
een betrekkelyk langen tyd een saprophytisch leven leiden.
Hoe zy in het darmkanaal hunnen schadelijken invloed ont-
vouwen , is nog niet met zekerheid vastgesteld ; het schynt,
dat zij een toxalbumine afscheiden , dat door het lichaam
opgenomen , hierop vergiftigend inwerkt.

Dezen Kommabacillus nu, zooals deze in dejecties,
darm wand en uitgebraakte stoffen van den Cholera-lijder

voor het oppervlakkige grondwater, gelijk onze welputten, welke daarbij
hoe goed ook gemetseld , mettertijd alle spleten in de zijwanden krijgenf^
Dit gevaar van over-verontreiniging van den bodem loopen natuurlijk
de groote steden het meest.

-ocr page 84-

72

wordt aangetroffen, beschouwt Koch als de eenige oorzaak
van Cholera. Sedert 1883 werd hij dan ook in een
ontelbaar aantal Cholera-gevallen bij bacteriologisch on-
derzoek bijna steeds aangetoond ; en daar hy uitsluitend
by Cholera voorkomt, mag hij met zekerheid voor deze
ziekte als specifiek worden gehouden. Voor de diagnosis
van Cholera asiatica wordt zyne aanwezigheid dan ook
als onmisbaar geacht.

Niet langs den weg der ademhalingswerktuigen dringt
hij den mensch binnen, maar door mond, slokdarm en
maag bereikt hij de darmen, om daar zijne vernielende
macht te ontplooien.

Daar slechts weinige bacillen noodig zijn, om den
mensch te infecteeren, ligt het voor de hand, dat het
gevaar om door hen geïnfecteerd te worden zeer groot is.
Men bedenke eens, op hoevele wyzen zy in den mond
kunnen geraken: door de handen, waaraan de bacillen
kunnen kleven, door het voedsel, door het drinkwater
en op zoovele andere manieren, te talrijk om op te
sommen. Maar het is vooral het drinkwater, dat door
Koch beschouwd wordt een voornaam transportmiddel
voor de bacillen te zijn. In Calcutta mocht hij bacillen
aantoonen in een vijver (tank), die voortdurend en sterk
verontreinigd werd door afval en vuil, afkomstig uit de
omringende woningen, waarin do Cholera heerschte. Latere
onderzoekingen van drinkwater hebben echter nimmer
eenig resultaat geleverd. Eerst in het vorige jaar is het
onder de talryke proeven, die hieromtrent en vooral met
het destijds beruchte Elbe-, Spree- en Oder-water werden
ingesteld, slechts tweemalen mogen gelukken bacillen aan
te toonen. Het was
Fraenkel , die ze kweekte uit het
havenwater van Duisburg, dat kort te voren de excre-
menten had ontvangen van een Cholera-zieke; twee

-ocr page 85-

73

dagen later waren zij echter weer verdwenen ; — de tweede
groote vondst deed
Lfbarsch op den September van
het vorige jaar, toen hij ze aantoonde in het kielwater
van een schip, waarop drie dagen te voren een kind
aan de ziekte was bezweken Dat men de bacillen zoo
uiterst zelden in het water kan aantoonen, schrijft
Koch
toe aan de aanwezigheid van andere bacteriën, die in de
kunstmatige culturen de Cholera-bacillen verstikken, en
eene groote verdunning der vloeistof noodig maken.

Het denkbeeld der Cholera-verbreiding door het water
is niet nieuw; zocht men reeds in de alleroudste tijden,
(Hippocrates) het uitbreken van eene epidemie met het
water in verband te brengen, nadat in 1854 bij de Lon-
densche Cholera-epidemie zijn invloed zoo duidelijk
was gebleken, dat zelfs voor
Yon Pettenkoper „nichts
übrig blieb, als die Thatsache in ihrer ganzen Schwere

1) Ook Biernacki beweert de bacillen op 25 Sept. 1.1. in het
water van eeu put te Lublin, waar de ziekte hevig woedde, gevonden
te hebben.

3) C.f. Zeitsohrift für Hygiene und Infectionskrahkheiten, anui 1 893 ,
N"\'. 14. Hij heeft in den laatsten tijd eene nieuwe methode gevonden,
waarbij hij op betere resultaten meent te mogen rekenen.

3) Toen in 1849 Londen door eene Cholera-epidemie werd bezocht,
werden de inwoners grootendeels door twee waterleidingen van drink-
water voorzien, nl. die van de Soulhwark en Vauxhall-Company en
die van den Lambeth Cy., welke beide Theemswater leverden. De
sterfte was in dat jaar onder de waterverbruikers der beide leidingen
dezelfde. Nadat de Lambeth-Company haar prise d\'eau Theems-opwaarts
had gelegd verhielden zich in 1854 de Cholera-sterfgevallen onder de
gebruikers der beide leidingen als 1 : 4. Dr.
Snow gaf zich vooral
moeite dit alles nauwkeurig na te gaan. — Een soortgelijk geval deed
zich in Genua voor in 1874 met de Nicolaï-waterleiding.

-ocr page 86-

74

anzuerkennen," hebben de Contagionisten getracht by
voorkeur iedere epidemie er van af te leiden. En . . .
hoevele malen is dit niet met tamelijk veel zekerheid uit
te sluiten! ;/

Grelijk te verwachten, hecht KoCH, die alleen door den
Kommabacil, zooals deze door den Cholera-lijder wordt
uitgescheiden, het geheele Cholera-proces laat ontstaan , al
heel weinig beteekenis aan den invloed van den bodem.
In zyn meermalen genoemd „Bericht der deutschen
Commission" komt dit herhaaldelijk uit; duidelijker mo-
tiveert hij zijn ongeloof hieraan op pag. 270, waar hij
het voorkomen van Cholera in Bombay met de bodem-
theorie van
Von Pettenkofer geheel in tegenspraak
vindt. En ook den invloed, dien jaargetijde en regenval
op het toe en afnemen der ziekto bobben, ontkent hy,
en wordt door hem geheel op rekening van het drink-
water gesteld. De vermeerderde regenval in Calcutta
b.v. verbetert volgens hem den toestand van het water
in de vijvers (tanks). Maar hoe verklaart hy dan den
rhythmus, in het droge Labore, waar juist de regen
Cholera brengt?

Zoo zien wij dus Koch met enkele pennestreken alles
wegcijferen, wat geschiedenis en ervaring hebben geleerd,
terwijl
Von Pettenkofer, juist deze met de nieuwere
wetenschap tracht in overeenstemming te brengen.

Hij erkent nog geen „volledige theorie te hebben," maar
is niettemin overtuigd, dat „het eind-doel ook op localisti-
schen weg alleen met behulp der bacteriologie kan worden
bereikt."
Koch daarentegen meent met kommabacil en
drinkwater voldoende licht in de duisternis te hebben ge-
worpen , en dus rustig te kunnen afwachten, dat de praktijk
zich aan zijne theorie zal leenen. Maar heeft niet de
ondervinding zyne theorie dikwyls beschaamd ? Wel wordt

t

I

-ocr page 87-

75

door hem , als in het vorige jaar , de eene rivier zoowel
als de ander verdacht verklaard en worden de water-
leidingen als draagsters der smetstof aangewezen , doch
op welke gronden berust een dergelijk machtwoord ? !
Omdat de kommabacillen in menigte er in werden aan-
getoond , of wel omdat met zekerheid is uitgemaakt,
dat zy, die het dronken, door Cholera werden aangetast?
Noch het een, noch het ander! Naast het feit toch, dat
de kommabacillen in rivieren en waterleidingen trots vele
duizenden onderzoekingen, sedert 1884 slechts driemalen
zijn aangetoond, heeft
Koch zelf aan den kommabacil
daarin een korten levensduur en in het door rottings-
bacteriën verontreinigde water een nog kortoren toege-
schreven. En blijft het daarnevens ook niet raadselachtig,
dat in de laatste Hamburgsche epidemie weder zoo uit-
sluitend de armere volksklasse is aangetast geworden en
de verdeeling over de stad zoo eene geheel ongelijke was;
dat enkele straten zeer hevig waren bezocht, terwijl de

1) Zoo werden ook in ons land in \'93 Vecht- en IJselwater als
verdacht gebrandmerkt, en als oorzaak beschouwd van de ziektegeval-
len, die aan hunne oevers voorkwamen. En leest men nu daaromtrent
de officieële verslagen na, dan blijkt het, dat door het meerendeel der
aangetasten pompwater werd gedronken, enkelen zelfs het te voren
gekookt hadden. IJselstein b.v. zag 33 Choleragevallen zich voordoen;
1 der zieken had IJselwater gedronken, van 15 overigen is het bekend
dat zij pompwater gebruikten, een hunner pleegde het te koken. — In
Utrecht kwamen 57 gevallen voor; 39 der patienten gaven aan, het
water te hebben gebruikt uit eene pomp of uit de waterleiding,
alleen 3 hadden rivierwater gedronken. Van de overigen is men het
niet te weten kunnen komen. — Maar gesteld, zij hadden hunne infec-
tie aan het rivier-water te danken, zou het dan nog niet te verwon-
deren zijn, dat slechts zoo weinigen werden geïnfecteerd!

-ocr page 88-

76

de daarnaast liggende zoo goed als verschoond bleven?
Dit vinden de contagionisten en water-theoretici niet op-
merkelijk , wel daarentegen zoodra hetzelfde feit plaats
heeft met eene ïïamburgsche en daarnaast gelegene Al-
tonasche straat; in hunnen ijver voor de water-theorie
vergeten zy dan daarbij geheel, dat zij van huis uit
contagionisten zijn! Wanneer toch de waterleiding aldaar
alleen schuld heeft aan die vreeselijke verbreiding der
ziekte, hoe zijn dan daarmede deze verschynselen te
rijmen? — Zij meenen, dat de snelle uitbreiding, welke
volgens hen binnen zes dagen haar toppunt bereikte , op
geen enkele andere wy ze te verklaren is, dan met behulp
der waterleiding. Maar ten eerste lezen wij in het of-
ficieele, „Denkschrift über die Cholera-epidemie 1892,"
dat reeds sedert midden Augustus in Hamburg cholera-
achtige ziektegevallen in groot aantal waren voorgeko-
men ; ten tweede is dit snelle toenemen een kenmerk van
alle epidemieën (zie pag. 25), en zoo behoeft het ons
niet te verbazen, dat deze bij uitstek moorddadige epi-
demie het meerendeel der overige ook daarin overtreft.
En dat enkele huizen, wier bewoners het benoodigde
water uit eigene putten schepten, aldaar verschoond
zyn gebleven, evenals de soldaten eener kazerne, die
water uit diepe bronnen gebruikten, terwijl in alle om-
liggende huizen zich ziektegevallen voordeden, zoo iets
doet ontegenzeggelyk de schuld zoeken in het water-
gebruik, en in \'dit geval dus in de waterleiding. Maar
hiertegenover kunnen wij onder meerdere uit het klassiek
geworden voorbeeld der Vauxhall- en Lambeth-waterlei-
dingen de volgende bijzonderheid stellen: op eene armen-
school dronken 400 jongens het water der door Dr. S
now
zoo verdacht gemaakte Yauxhall-waterleiding, en geen
hunner werd door Cholera aangetast.

-ocr page 89-

77

Dat echter het water van vele rivieren op de digestie-
organen nadeehg inwerken en diarrhee kan verwekken ,
is
o. a. bekend van de Maas by Rotterdam , den Oder
bij Dantzig en der Newa bij St. Petersburg , om de
slooten in onze polders niet te vergeten. Evenzoo zal
ook de Elbe-waterleiding in Hamburg de ziekte onge-
twijfeld in de hand gewerkt hebben; een ieder zal dit
toegeven , als hy weet in welken ellendigen staat deze
verkeerde en hoe zy het rivier-water, dat nog bezwangerd
was met de afvalstoffen der stad , ongefiltreerd aan hare
verbruikers toevoerde. — Dit wel beschouwd , zijn er
meer gronden , om aan te nemen , dat het gebruik van
rivierwater geacht moet worden , de individueele dispo-
sitie te verhoogen , dan de smetstof zelve te bevatten.
Dat toch de individueele dispositie ook in deze een
machtige factor is, wordt wel door niemand betwyfeld ,
eerder door velen overschat (
Virchow). En hierop heeft
weder de leefwyze eenen grooten invloed , zoodat wij een
oud practicus als Dr.
Dornbltjth uit Rostock niet
geheel ongelijk kunnen geven, als hy zich aansluit aan
de woorden van een zijner vrienden : „Mi schient, wat
en orndlichen Kerl is , de kriegt sei nich."

Indirect evenwel kan eene Cholera-epidemie soms nut
aanbrengen , omdat zij dwingt tot verscherping of invoe-
ring van sanitaire maatregelen , die schandelijk genoeg
nog in deze 19\'^® eeuw op ongelooflijke wijze kunnen
verwaarloosd zijn; dit werd o. a. in het vorige jaar maar
al te zeer aan het licht gebracht. Terecht werd zy dan
ook „die Pohzei der Natur" genoemd. Haar voorliefde
toch voor vochtige , onreine plaatsen en voor plaatselijk-
tydelyke toestanden van den bodem is zoo duidelijk , en

1) C.f. Deutsche Medicinische Wochenschrift, 11 Mai 189.3.

-ocr page 90-

78

alle berichten daaromtrent zyn zoo eensluidend , dat of-
schoon bacteriologisch niet bewezen , het niet aangaat dit
localiseeren en temporiseeren der Cholera alleen luimen
te noemen; zij treedt overal te bestendig op , om niet
aan te nemen , dat zij behoort tot het wezen dezer ziekte.
Het zou ook aan lichtzinnigheid grenzen haar weg te
redeneeren , vooral omdat zy de maatregelen aangeeft tot
wering der plaag. Hoevele malen is het niet daghelder
aangetoond, dat reinigen van den bodem door drainage
en dergelijke doeltreffende middelen tot bevredigende
resultaten hebben geleid !

De twee klassiek geworden voorbeelden, München\'s
vroeger zoo sterk bezocht voorstadje Haidhausen, en het
fort William by Calcutta , beide genieten van de heil-
zame gevolgen dier verbeteringen : nadat aldaar de bodem
was gedraineerd , is het aantal slachtoffers der Cholera
bij hare volgende bezoeken zeer verminderd.

In München is de bodem eveneens gekanaliseerd , en
hoewel deze verbetering nog niet de proef eener Cholera-
epidemie heeft doorstaan, zoo is het toch een opmerkelijk
feit, dat sedert de sterfte aan Typhus in die daarvoor
beruchte stad van 2.24 per mille gedaald is op 0.20.
En ook Engeland heeft den bodem zyner groote steden
op eene dergelyke wyze doen verbeteren , en zag sedert
\'66 geen Cholera-epidemie. Op grond van deze onder-

1) Wel zegt Koen in het meermalen genoemde //Bericht der
Commission dat de waterleiding dien gunstigen ommekeer heeft teweeg
gebracht, doch deze dateert eerst van 1873 , terwijl de vermindering
in Cholerasterfte in het fort reeds geleidelijk van 1863 af is begonnen,
d. i. hand aan hand is gegaan met het assaneeren van den grond.

Ook Calcutta zelf werd gekanaliseerd ; hier hadden de afvoerbuizen
echter te weinig verval, en kon het werk dus niet voldoen.

-ocr page 91-

79

Yinding luidde het dan ook ten vorigen jare in de van
regeeringswege uitgevaardigde voorzorgsmaatregelen tegen
Cholera-infectie j dat „de in Engeland ingesleepte ge-
vallen der ziekte de bevolking weinig kunnen schaden ,
wanneer de betrokken plaatsen, wat hunnen sanitairen
toestand betreft, gunstig gesteld zyn , .... dat echter
een enkel geval van Cholera onder eene groote massa der
bevolking eene enorme infectie kan teweeg brengen ,
als
de plaatselijhe omstandigheden zulks begunstigen.

Wanneer hij echter alles wil laten aankomen op het
verbeteren van den grond , d. i. om zijne taal te bezigen,
zorgen dat geen Cholera-localiteit kan ontstaan , en het
desinfecteeren, waaraan door Koen juist de grootste
waarde Avordt toegekend , geheel over boord Avil werpen,
dan gaat
Yon Pettenkopee ongetwijfeld te ver. En
hierdoor komt hij ook in tegenspraak met zijne eigene
inzichten aangaande de oorzaak van Cholera! Immers
evenzeer als de beste contagionist gelooft hij aan eene in
de dejecties voorkomende Cholera-kiem (kommabacillus);
deze moet volgens zijne inzichten, zooals wij reeds
zeiden , dan nog een stadium in een\' geschikten bodem
doormaken , alvorens te kunnen infecteeren. Het ligt dus
voor de hand, dat door doelmatige desinfectie der dejec-
ties deze kiemen moeten worden gedood en mede vol-
gens
Yon Peïtenkofer\'s meening voor het vervolg on-
schadelijk gemaakt.

Aan den anderen kant heeft de ondervinding geleerd , dat
men zich bedrogen ziet, wanneer te veel heil van desin-
fectie Avordt verwacht. En dit ligt wel voornamelijk hierin,
dat eene algeheele en voldoende ontsmetting onmooglijk
door te voeren, en daarom als eene utopie is te beschou-

1) Deze voorschriften werden op 36 Augustus \'92 gegeven.

-ocr page 92-

80

wen. Immers niet alleen van een typiscli Cholera-lijder,
maar — en dit hebben de onderzoekingen in het vorige
jaar vooral aan het licht gebracht! — ook van een
oogenschijnlijk kerngezond individu kunnen de faeces
reeds kommabacillen herbergen. En hoe zulke gevallen te
controleeren onder duizenden vluchtelingen, die uit een
brandpunt zich heinde en ver plegen te verspreiden ? Hoe-
vele malen zal het kwaad dan niet reeds ongemerkt zyn
geschied, alvorens ontsmetting kan worden ter hand
genomen!

Of is het niettemin aan hare zorgvuldig uitgevoerde
toepassing te wyten, dat waar zoovelen in het vorige
jaar het zwaar beproefde Hamburg ontvloden, nergens
eene epidemie is ontstaan ? Dat men dit a priori wel kan
ter zyde stellen, bewijzen de vele gevallen, die onder
de aangetasten in Berlijn, Oharlottenburg enz. zijn voor-
gekomen, waarby eerst dan desinfectie kon worden toe-
gepast , als de zieken een onmiskenbaar beeld van Cholera
vertoonden, en zij misschien 2 a 3 dagen lang zonder
voorzorg hier en daar hunne aan kommabacillen overrijke
faeces hadden gedeponeerd. Mogen wij nu aannemen,
dat alleen door deze late ontsmetting de epidemie voor-
komen is ? Zal haar nut niet even denkbeeldig zijn, als
dat der quarantaine , waarover mede de geschiedenis de staf
heeft gebroken? Niettegenstaande deze theoretisch is aan te
bevelen, bleek ook te haren opzichte dat weder praktijk
boven leer ging : Engeland, dat quarantaine versmaadde,
maar de aandacht aan den hygienischen toestand zijner
steden schonk, bleef gespaard, terwijl Malta, Italië,
Frankryk, Spanje, Duitschland, Oostenrijk en ook ons
vaderland zich te vergeefs door afzondering en ontsmet-
ting trachtten te schutten.

Stellen wy nu tegenover deze minstens twijfelachtige

-ocr page 93-

81

resultaten, niet alleen de onnoemelijke sommen, welke
aan haar worden ten koste gelegd, maar ook den ver-
lammenden invloed, dien zy op handel en nijverheid uit-
oefenen, mogen zij dan tot nadeel der volkswelvaart met
yzeren vuist worden gehandhaafd ? Of zal men door
geschiedenis en ervaring geleerd, veeleer heil verwachten
van goede voorzorgsmaatregelen, die er opgericht zijn de
kwade factoren weg te ruimen en aan de Cholera hare
grootste hulpkracht te ontnemen ? Dan sla men de han-
den aan het werk, voor zij ons overvalt, en zorge in
de allereerste plaats voor goed, zuiver drinkwater en voor
een bodem, die in stede van de verzamelplaats te zijn
voor alle onreinheden, door \'s menschen hand herschapen
is in een voor Cholera niet-ontvankelijke (immune) plaats!

-ocr page 94-

--A\'" \'

lij:;, ^^

-ocr page 95-

m

STELLINGEN

ïii

-ocr page 96-

m

fi:

-ocr page 97-

vS TELLINGEN.

É

I.

Het localiseeren en temporiseeren behoort tot het
wezen der Aziatische Cholera.

n.

Het is niet bewezen, dat drinkwater de verbreider is
van Aziatische Cholera.

IH.

Gasontwikkeling, veroorzaakt door abnormale gisting
in de maag, wordt het best bestreden door salicylas
natricus.

IV.

De heilzame werking van Creosoot en Guajacol bij
Phthisis kan niet alleen gesteld worden op rekening van
hun vermogen, om de maag tot betere verwerking en
opname van voedsel te brengen.

-ocr page 98-

86
V.

Tabes dorsalis is het gevolg van een primair lijden
der intervertebrale ganglia.

YI.

Pseudo-Spierhypertrophie is het gevolg van eene pri-
maire myelopathie.

YII.

Tetanus ontstaat alleen na wond-infectie.

YIII.

Aan Jodoform kan niet het vermogen worden toege-
schreven, de tuberkel-bacillen te dooden.

IX.

Bij Palatoschisis verloopt de fissuur in de bovenkaak
tusschen het mediale en laterale os intermaxillare.

X.

Bij bekkenvernauwing van den derden graad is Sectio
Caesarea of Symphyseotomie te verkiezen boven Perfo-
ratie van het levende foetus

-ocr page 99-

87

XI.

Perinaeoplastiek van Lawson Tait is te verkiezen
boven die van
Simon Hegau.

XII.

Bij Carcinoma cervicis uteri verrichte men liever exstir-
patio uteri per vaginam, dan de hooge amputatie van de
portio vaginalis.

XIII.

Sympathische Ophthalmie berust niet op eene infectie
door bacterien langs den N. Opticus.

XIV.

Men wachte zich voor operatief ingrijpen aan een
sympathisch ziek of ziek geweest zijnd oog.

XV.

Vóór operatieve behandeling van Cataract verzuime
men niet een nauwkeurig onderzoek der traanwegen in
te stellen.

XVI.

Schoolkinderen dienen gerangschikt naar grootte, ge-
zichtsscherpte en gehoorsterkte.

-ocr page 100-

88

XYIL

Keuring van voedingsmiddelen moest van gemeentewege
verplicht zijn.

XYIII.

Wie belasting legt op deuren , ramen en schoorsteenen,
bewijst weinig eerbied te hebben voor Hygiëne.

XIX.

Balneotherapie, Hydrotherapie en Klimatologie dienden
aan de Universiteit onderwezen te worden.

XX.

„La médecine est la plus noble des professions, mais le
plus triste des métiers."

-ocr page 101-

E R E A T A.

Pag, 3 noot staat «Desinfection", lees: üisinfeotion.

33 staat in zijne in 1866 verschenen Dissertatie, lees: 1867.
51 staat //de vraag", lees: die vraag.

58 staat //facalien", lees: faecalien,

59 noot staat //Bayeren", lees: Bayern,

60 noot staat «epidemische", lees: epidemischen (Cholera).
63 staat //excrementitielen", lees: excrementitiellen (Unglauben).
63 noot staat //Contagieusität", lees: Contagiosität.

-ocr page 102-

> 1

\\

\'A

^ .........■ ;; .......

-ocr page 103-

if

.....

;

i

.-if, i

y./

-ocr page 104-

M X

■j "

v

\\ f

>

i-T,/ ■ .
ft:---

.-■iC\'v\'--

- §

y\'---

ir

,. i - ; \'\'I

s.

■ ■ «

-ocr page 105-

r

-ocr page 106-

""il

KI

\' »

4

IA\':.\':!!
f * *

e/r r

-tr:.

m

hX