-ocr page 1-

A. J.

HET REGEERING8-REGLEMENT

VAN

SURINAME

-ocr page 2-
-ocr page 3-
-ocr page 4- -ocr page 5-

HET UEGEERINGS-KEGLEMENT

SURINAME.

-ocr page 6-

èu\'"

-ocr page 7-

EEGEËRINGS-REGLEMENT VAN SÜRINIE.

TEE "raBKUIJGING VAN DEN GRAAD VAN

DOCTOR IN DE STAATSWETENSCHA

AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT,

NA MACHTIGING VAN DEN EECTOR-MAGNIÏICÜS

Dr. H. c. DIBBITS,

HOOGLBEKAAR IN DE PAOULTEIT DEK WIS- EN NATUURKUNDE,

VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER, UNIVERSITEIT

TEGEN DE BEDENKINGEN VAN

DE FACULTEIT DER RECHTSGELEERDHEID

TE VERDEDIGEN
op Maandag\' 34 Juni 1895, des namiddags te 31 ure,

D

ADRIAAN JÜLIÜS VAN DER HÖÜYEN VAN OORDT

GEBOREN TE HEERDE.

LEIDEN, 1895.
F
irma E. J. BRILL.

-ocr page 8-

^ llf
RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT

350 6908

LEIDEN: BOEKDHrKKHKIJ VAN E. J. BKILi.

-ocr page 9-

MIJîsTE OXJÜEI^S.

i

«s*

-ocr page 10-

Hv

\'■Vil

-y \'

N\'

t. ^

r.f

■i\'T-

i ^ Ä/

M:

-VÎC-i

-

X*

i t

"S..

t\'-^ Z "v * <<i\'i

-ocr page 11-

INHOUD.

HISTORISCHE INLEIDING.

§ 1. Suriname eeu Kolonie der West-Indische Com-
pagnie, 1682—1791. .........

§ 2. Tijdperk van Overgang. 1791—1815 . . . .
§ 3. Koloniaal Regeeringsbeleid uitsluitend in handen
van den Koning 1815—1848.

a. Inleiding ..............

h. Suriname onder het Reg. Regl. van 1816 . ,

c. Suriname onder het Reg. Regl. van 1828 . .

d. Suriname onder het Keg. Regl. van 1832 . .

§ 4. Inmenging van den wetgever in Koloniale zaken

HOOFDSTUK I. Suriname onder het Reg. Regl. van 1865

§ 1. De bepalingen van het Reg. Regl.....

§ 2. Economische beschouwingen

HOOFDSTUK II. Wijziging van het Reg. Regl.

§ 1. Bezwaren tegen \'t Reg. Regl. 1865.....

§ 2. Voorstellen tot wijziging........

§ 3. Engelsche West-Indische Koloniën.....

HOOFDSTUK HL Slotsom..........

BIJLAGEN.

I. Staat van inkomsten, uitgaven en subsidies . . .
IL Staat van opbrengst der voornaamste belastingen .
III Staat der jaarlijksche invoeren.......

IV. Staat der jaarlijksche uitvoeren.......

V. Uitvoer-staat van enkele artikelen......

YI. Productie-staat van eenige artikelen......

Bladz.
1

13

19
22
25
29

38

40
80

100
107
128

154

163

164

165

166

167

168

-ocr page 12-

vin INHOUD.

Bladz.

VIL Aantal plantages en immigranten......169

VIII. Bevolkings-staat.............170

IX. Onderwijs-staat.............171

X. Vergaderingen der Koloniale Staten en behandelde

-wetsontwerpen.............172

A. Octroy van 1682 ........................173

B. Regeerings Reglement van 1816 N». 2.....183

C. Regeerings Reglement 1828 N». 3......202

D. Regeerings Reglement van 1832 ..............226

E. Aanvulling en Wijziging van 1845 ............239

F. Regeerings Reglement van 1865 ..............246

STELLINGEN. Staatswetenschap.........271

STELLINGEN. Rechtswetenschap.........277

-ocr page 13-

HISTORISCHE INLEIDING.

§ 1. Suriname een kolonie dbe West-Indische
Compagnie. 1682-—1791.

De oudste geschiedenis der kolonie Suriname hangt zoo
nauw te zamen met die der West-Indische Compagnie, dat
wg allereerst op deze laatste een blik willen slaan.

Zij dankt haar ontstaan aan den in 1567 te Antwerpen
geboren Willem üsselincx; maar zy werd opgericht op geheel
andere wyze en met een geheel ander doel dan hij zich had
voorgesteld.

Deze man toch was in vele opzichten zgn tgd te ver voor-
uit om goed begrepen te worden. Zyn streven was gericht op
de stichting van een volkplanting in Amerika zonder slaven
en niet om daar goud en zilver te zoeken, maar om een
voordeeligen ruilhandel van manufacturen tegen grondstoffen
tusschen moederland en kolonie tot stand te brengen

Godsdienst en vrgheid zouden daardoor bevorderd worden;
immers het gevolg zou wezen, dat Spanjes macht, voor een
groot deel ook aan den ruilhandel met Amerika ontleend,
zou worden ondermynd, „de macht van dien aartsvgand van
het ware geloof en burgerlyke vrgheid". Daar afzonderlijke

1) van Rees, Gesehiedenia der staattuishoadkunde in Nederland, dl. II. Ge-
schiedenis der koloniale politiek van de Republiek der Vereenigde Nederlanden,
pag. 74.

1

-ocr page 14-

personen tot die stichting niet in staat waren, moest een
West-Indische Maatschappg opgericht, waarvoor Usselincx
een zeer democratisch bestuur ontwierp en deze Maatschappij
zou dan aan de Staten octrooi aanvragen voor de uitsluitende
vaart Het Concept, dat in 1621 door de Staten van Hol-
land aan de Staten-Generaal werd aangeboden en door de
laatsten 3 Juni van dat jaar aangenomen, beoogde
niet in de
eerste plaats „de stichting van een ware volkplanting, door
„vrge lieden bewoond en bebouwd, onder bescherming van
„het Staatsgezag, dat voor hunne rechten en belangen zou
„zorgdragen", maar had hoofdzakelyk ten doel om der repu-
publiek in den oorlog tegen Spanje een krachtigen steun te
verleenen. „Handeldrijven was slechts voorwendsel, altgd
„nevenzaak; buit te behalen het ware, met inspanning van
„alle krachten nagejaagd doel. Dientengevolge bewees de
„West-Indische Compagnie den Staat veel grooter diensten
„in den strijd tegen Spanje, dan hare Oost-Indische zuster.
„Hare ondernemingen werden in den regel niet slechts in
„overleg met de Staten-Generaal en den Prins van Oranje
„beraamd, maar ook door Staatsche troepen en oorlogschepen
„ondersteund"

Het Bestuur der Compagnie bestond uit 5 Kamers; het
hoogste gezag berustte bij een college van 19 bewindhebbers.
Het octrooi waarborgde gedurende
24 jaar het recht op uit-
sluitende vaart op de Westkust van Afrika en op Amerika
en werd in 1647 weder voor 25 jaar verlengd.

Dat in het jaar 1661 Brazilië moest worden teruggegeven
aan Portugal, deed de Compagnie zeer in beteekenis ver-
liezen; haar octrooi werd in 1674 niet verlengd, de Com-
pagnie werd door de Staten ontbonden. Wel werd een nieuwe

1) van Eees, pag. 110.

2) van Rees, pag. 180.

-ocr page 15-

Compagnie weder opgericht in hetzelfde jaar, maar met be-
perkter octrooi en vereenvoudiging van het bestuur, dat nu
by tien bewindhebbers zou berusten.

De eerste vestiging in Suriname geschiedde omstreeks 1650
door de Engelschen; de eerste organisatie van het bestuur
had plaats onder Lord Panham, aan wien de kolonie in 1662
door Engeland was gegeven. „Onder zyn oppermacht werd
„het bestuur geregeld, dat bestond uit den Gouverneur, den
„Raad en de Gemeente, terwyl de kolonie volgens Engelsche
„wetten en eenige bizondere keuren werd beheerd. Verder
„werd ook toen reeds aan de ingezetenen invloed op den
„gang des bestuurs verleend"

Maar reeds zeer spoedig, in 1667, werd Suriname door de
Zeeuwen op de Engelschen veroverd,

Vyftien jaar lang twistten Zeeland en de Staten-Generaal
over het eigendom van Suriname. De verovering door een
Zeeuw gold by de Staten-Generaal niet als voldoende grond;
immers, zeiden zg, het geschiedde ten onzen koste. De strijd
eindigde, doordat de kolonie, die bg het tractaat van West-
Minster 1674 door Engeland als een kolonie van Nederland
was erkend, in het jaar 1682 door Zeeland werd afgestaan
aan de West-Indische Compagnie voor een som van ƒ260.000,
een afstand, dien de Staten-Generaal goedkeurden bij octrooi
van 23 September 1682 Onder dat octrooi, dat tevens den
bestuursvorm der kolonie regelde, heeft Suriname tot 1791,
ja, zooals wij later zien zullen, feitelijk tot 1816, geleefd.

Voor wij de bepalingen daarvan wat nader bezien, een
enkel woord over de eigenaars der kolonie. Want wel was
de West-Indische Compagnie daarvan eigenaar geworden,
maar voorziende, dat om de kolonie productief te maken,
meer geld zou noodig wezen, dan zij kon of wilde besteden,

1) J. Wolters, Geschiedenis van Suriname ]861, pag. 35.

2) Men zie Bijlage A.

-ocr page 16-

verkocht zy daarom in 1683 twee derden en wel èen derde
aan Amsterdam en èen derde aan van Aerssen, Heer van
Sommelsdijk, welke laatste zich moest verbinden als Gou-
verneur naar Suriname te gaan. De nieuwe eigenaars noem-
den zich, met de Compagnie, de Geöctroyeerde Societeit van
Suriname

Wanneer wg de geschiedenis van Suriname doorbladeren,
dan vinden wij telkens gewag gemaakt van den invloed, de
pressie soms, door Amsterdamsche kooplieden op den gang
van zaken in Suriname uitgeoefend. Wy mogen dit vaak
betreuren, wanneer wij den geest opmerken, die daarbij
voorzat en de gevolgen, die zulks gehad heeft. Maar verwon-
deren kan het ons niet, als wg bedenken, dat behalve den
invloed door de stad Amsterdam als eigenaar van èen derde
der kolonie uitgeoefend, de meeste aandeelhouders der West-
Indische Compagnie in die stad gevestigd waren, terwijl in
1770 Amsterdam nog weder het èen derde van de erven van
Sommelsdijk kocht en dus de kolonie, meer speciaal een
kolonie van Amsterdam kon genoemd worden.

Keeren wij thans terug tot het octrooi van 1682, dat in
een inleiding en 32 artikelen de verhouding van de Staten-
Generaal tot de Compagnie en van deze laatste tot de kolonie,
benevens den vorm van bestuur., heeft geregeld.

In de inleiding worden de redenen genoemd, waarom de
West-Indische Compagnie de kolonie verkrygt, n,l. om de
groote kosten in den aanvang te maken en de faciliteiten, die
aan de kolonisten moeten worden verleend. De voorwaarden
der overdracht liggen in dit octrooi en nimmer zal de West-
Indische Compagnie bevoegd zijn in de artikelen eenige
wijzigingen te brengen. Hierbij sluit zich artikel 32 aan,
dat zegt, dat zoo het na eenigen tyd mocht blgken, dat

1) Wolbers, pag. 54.

-ocr page 17-

het bezit der kolonie voor de Compagnie te kostbaar was,
deze dan het recht zou hebben van abandonnement aan den
Staat, die dan alles zou regelen buiten de Compagnie om.

Artikel 2 waarborgt aan de kolonisten gedurende tien jaar
vrgdom van lasten en na dat t^ dsver loop zouden slechts
enkele matige, in het octrooi genoemde belastingen (art. 4)
mogen worden opgelegd, terwyl voor al het overige de vrye
toestemming van den Gouverneur en de vertegenwoordigers
der kolonisten noodig was.

De artikelen 6—8 regelen, in strgd met de bedoeling van
Willem Usselincx, den aanvoer van slaven, waartoe de West-
Indische Compagnie uitsluitend bevoegd, maar dan ook, naar
de behoeften der kolonisten, verplicht was.

De artikelen 11 sqq. houden het monopolie beginsel in ; alleen
van en naar de republiek mochten goederen worden vervoerd.

Voor wij aan den bestuursvorm komen, moeten wy nog
wijzen op een eigenaardige bepaling in de artikelen 9 en 10,
die diende om het blanke element te versterken. Ieder schip,
dat van Nederland naar Suriname ging, moest, als de Com-
pagnie zulks wenschte, twaalf kolonisten overvoeren, tegen
een matigen, in het octrooi genoemden prijs.

Het hoogste gezag in alle politieke en militaire zaken be-
rust bg den Gouverneur (art. 20), die door de Compagnie
aangesteld, de goedkeuring zyner instructie en van zijne aan-
stelling eerst moest afwachten van de Staten-Generaal (art. 17).
Maar datzelfde artikel 20 zegt, dat in zaken van eenig be-
lang, door den Gouverneur de Raad moet worden byeen-
geroepen, waarvan de Gouverneur voorzitter was. En in den
Raad moet over het onderwerp worden beraadslaagd en beslist
bg meerderheid van stemmen. De uitvoering is dan aan den
Gouverneur opgedragen.

Gouverneur en raden genoten een zeer groote mate van

-ocr page 18-

onafhankelijkheid, wat bij den grooten afstand van het
moederland wel niet anders mogelijk was.

De inmenging der Generale Staten was uiterst beperkt en
bestond, behalve in de goedkeuring van de aanstelling en
instructie van den Gouverneur, in de toestemming, die arti-
kel 30 noodig verklaarde voor alle impositiën of lasten, aan
de kolonisten op te leggen.

Verder moesten alle ambtenaren en de leden van den Raad
den eed van trouw aan de Staten-Generaal en de Compag-
nie afleggen.

Toen dan ook in 1712 eenige ingezetenen der kolonie zich
richtten tot de Staten-Generaal, om op grond van verwaar-
loozing van de verplichtingen door de Societeit, te eischen
dat deze afstand deed van de kolonie en haar onder be-
scherming stellen zou van Hunne Hoogmogenden, weigerden
de Staten zich hiermede te bemoeien.

Maar ook de inmenging der Compagnie, of beter gezegd der
Societeit, al spreekt het octrooi daarvan nog niet, was, hoewel
vry wat grooter, toch maar tot enkele onderwerpen beperkt.

De Societeit wees den Gouverneur aan en aan haar moest
de eed van trouw worden afgelegd. Artikel 27 droeg aan de
Compagnie de zorg voor de defensie op; maar menigmaal
besloten de ingezetenen, ten einde raad, daartoe zelve maar
de handen aan \'t werk te slaan. Artikel 28 belastte de Com-
pagnie met de zorg voor predikanten, die echter door de
kolonisten werden betaald.

Eindelyk zegt artikel 29 nog, dat hoewel voor gewone
belastingen goedkeuring ook van de Staten-Generaal noodig
was, eenige „kleyne en modicque lasten" n. b. voor de kos-
ten van Justitie, kerkedienst en onderwgs, met goedvinden
der Compagnie, door den Gouverneur met den Raad moch-
ten worden opgelegd.

De Politieke Raad, de vertegenwoordiging der kolonie, zou

-ocr page 19-

(art. 18) bestaan uit tien personen, later uit te breiden tot
veertig, als de bloei der kolonie of het verlangen der inge-
zetenen of der West-Indische Compagnie zulks zou noo-
dig maken.

De leden van dezen Raad zouden voor \'t leven gekozen
worden uit de kolonisten, uitmuntende door gegoedheid, be-
kwaamheid en geschiktheid, in dien zin, dat door alle ko-
lonisten tweetallen zouden worden gekozen, waarvan de Gou-
verneur telkens èen lid aanwees.

Wetgevende en rechtsprekende bevoegdheden waren won-
derlik dooréén gemengd. Artikel 22 toch draagt aan den raad
ook de crimineele Justitie op. Voor civiele Justitie werd een
afzonderlek college gevorderd, een raad van civiele Justitie
(art. 23), maar Voorzitter was ook hiervan de Gouverneur,
naast wien zes leden zouden staan. Deze zes rechters mocht
de Gouverneur kiezen uit de verstandigsten en aanzienlyksten
der kolonisten of leden van den Politieken Raad; maar bij
die keuze was hij gebonden aan dubbeltallen, door hem met
den Politieken Raad opgemaakt.

Reeds spoedig werd aan de bepalingen van het octrooi
uitvoering gegeven. De eerste Gouverneur stelde in 1684 een
Raad van Politie en Justitie in van negen leden, waarvan
hy zelf voorzitter was; van 1684 tot 1689 belastte dit col-
lege zich ook met de civiele Justitie, maar in laatstgenoemd
jaar werd door den Gouverneur een afzonderlek Hof van
Civiele Justitie van zes leden (na 1744 tien) ingesteld.

Een college, niet in het octrooi geeischt en met beperk-
ter jurisdictie dan het Hof van Civiele Justitie, is dat, tot
beslissing van kleine geschillen, waarvan de leden werden
aangesteld door den Gouverneur in Rade, terwgl een oud-
Raad van Civiele Justitie voorzitter was.

Het octrooi laat verder de Koloniale Regeering geheel vrij
in de wyze, waarop zy het bestuur wil inrichten; alleen had

-ocr page 20-

de Societeit zich nog de benoeming en daarbg de bezoldi-
ging van een tweetal ambtenaren voorbehouden De eerste
was de Commandeur, die op den Gouverneur in rang volgde
(dus niet de raad-fiscaal, zooals men later wel eens heeft willen
doen voorkomen), die onder hem het bevel over de krggs-
macht en het opzicht over de verdedigingswerken had, ter-
wijl hij daarenboven als eerste raad in het Hof van Politie
en Crimineele Justitie zitting nam.

Bovendien was hij, bij het overlijden van den Gouver-
neur bevoegd, om het bestuur ad interim, volgens resolutie
der Societeit, op zich te nemen, hetgeen hem wel somwylen
werd betwist, maar volkomen ten onrechte.

De tweede was de raad-fiscaal, die e-veneens in de beide
Hoven zitting had, maar slechts als adviseerend persoon, in
welke qualiteit hij ook den Gouverneur door de Societeit
was terzijde gesteld.

Zoo weinig past de hooge positie, die men den raad-fiscaal
later heeft toegedicht, bij de werkelijkheid, dat hy zelfs tot
1745 het ambt van exploiteur bg zyn fiscaat bekleedde en
als zoodanig door het Hof als deszelfs dienaar, als deszelfs
ondergeschikte, die zgne besluiten moest ten uitvoer leggen,
beschouwd werd

By de behandeling van het Reg. Regl. van 1865 in de
Staten-Generaal, werd zoowel door de voor- als tegenstan-
ders van de toen voorgestelde vryzinnige beginselen gewe-
zen, op de nagenoeg even vrijzinnige bepalingen van het
octrooi van 1682, die zoo meenden gene, aan Suriname
groote welvaart hadden verzekerd; maar die, volgens de te-
genstanders, de oorzaak waren geweest van eindelooze moei-
lykheden en uitgeputte kassen.

1) Wolbers, pag. 167.

2) Wolbers, pag. 165.

-ocr page 21-

9

Hoewel wg verder dit tydperk stilzwygend voorbggaan,
willen wy trachten deze tegenstrydigheid nog eenigszins
nader uit te werken en dan tot eenige meerdere klaarheid
te brengen.

Vooreerst mogen enkele cyfers het bewys leveren van
Suriname\'s enorme productiviteit.

Het aantal plantages, vyftig nog in 1683 was in 1702
tot tweehonderd, in 1762 tot vierhonderd gestegen, en in
1791 bedroeg het aantal vyfhonderd een en negentig.

In den aanvang der 18® eeuw was de suikerproductie na-
genoeg de eenige; maar daarvan werd dan ook jaarlijks vyftien
a twintig millioen pond uitgevoerd. Dit getal breidde zich
in den loop dier eeuw nog belangryk uit; maar tal van an-
dere producten kwamen daarnevens voor, zoodat b. v. de
koffie-uitvoer van 1750 tot 1791 sommige jaren vyftien mil-
lioen pond bedroeg

Tusschen de zeventig ä tachtig groote schepen voeren jaar-
lyks van en naar Suriname.

Zoo lezen wy by den Heer van Rees „niettegenstaande
„alle bezwaren, is Suriname echter voor de Vereenigde Ge-
„westen zulk een belangryke bron van welvaart geweest,
„dat sommigen geneigd waren de voordeden, die het ople-
„verde, hooger te schatten, dan uit de geheele werkzaam-
„heid der Oost-Indische Compagnie voortvloeide."

En toch, kwam men in de kolonie, men kreeg dien in-
druk van welvaart niet, maar wel bespeurde men leege kas-
sen, oorlogstoebereidselen, haspelaryen over defensie en
andere zaken.

Hoe dit te verklaren?

Vooreerst woonden de eigenaars, de belanghebbenden dus

1) P. M. Netscher, Geschiedenis van de koloniën Bssequebo Demerary en
f Berbiee. 1888, pag. 380.

^ _ 2) van Rees, pag. 374.

-ocr page 22-

10

bij den bloei van het land, in Nederland. Wat in 1863 is
geschied met de millioenen, door Nederland als schadevergoe-
ding voor de emancipatie gegeven, dat de eigenaars der plan-
tages die gelden naar hier lieten overzenden en verteerden,
in plaats van ze tot verbetering hunner plantages en ver-
zachting van het lot der arbeiders aan te wenden, dat vinden
we in Suriname\'s geschiedenis telkens terug.

Het verdiende geld kwam zelden der kolonie ten goede.
Men hoore slechts naar deze beschrgving uit de tweede helft
der IS^ï eeuw, het tijdperk van Suriname\'s hoogsten bloei:
„de ontzettende moeilykheden der plantage-eigenaars, deden
„hen niet in staat zijn de door het moederland voorgescho-
„ten gelden te betalen en weldra gingen hunne plantages aan
„de hypotheekhouders in Holland over. Het rgk der Suri-
„naamsche planters spoedde ten einde, dat der administra-
„teurs, hetgeen nog heden (1861) voortduurt, begon. De
„agenten der Hollandsche eigenaars kwamen in de plaats der
„vorige bezitters, verwierven zich rgkdommen, en oefen-
„den grooten invloed op den gang der zaken uit. Dat door
„den steeds vermeerderden invloed der administrateurs het
„lot der slaven verzwaard en in vele opzichten het nadeel
„der kolonie werd bewerkt, zullen we in den loop der ge-
„schiedenis aantoonen."
De Heer van Rees schryft:

„By die bezwaren voegde zich nu, vooral in de tweede
„helft der 18® eeuw, de nadeelen van de afwezigheid der
„meeste grondeigenaars. Verwaarloozing en vermindering van
„opbrengst, waren daarvan de noodwendige gevolgen, en
„gaven op hunne beurt aanleiding, dat ontevreden eigenaren
„zich van hun weinig rentegevende bezittingen trachtten te
„ontdoen. Velen die \'t geld niet hadden, kochten dan met

1) Wolbers, pag. 695.

-ocr page 23-

11

„grif voorgeschoten gelden plantages, anderen breidden hunne
„zaken langs dien weg uit Indien de kolonie in gezon-
„den toestand verkeerd had, zou zeker niets meer tot haren
„bloei hebben kunnen bijdragen. Maar voorzooverre de plan-
„tages nog door de eigenaars zeiven werden bestuurd, was
„er bg dezen te weinig kennis, ijver en volharding meer."

Een tweede oorzaak van den geringen bloei der kolonie
lag in de kolonisten zelf. Wetgeving en rechtspraak hebben
te veel gestrekt in het uitsluitend belang van hen, die ze
uitoefenden en voor wie trouwens die verleiding maar al te
sterk was, belanghebbenden, als zij, als planters, meestal
waren.

Vandaar dat zg er zoo weinig tegenop zagen hun slaven
op de meest barbaarsche wijze te behandelen.

„Als een kanker" zoo zegt de Heer Wolbers „knaagde de
„worm der slavernij aan ieder ontluikend spruitje, dat bij
„behoorlgke verpleging tot bloei en welvaart der kolonie
„had kunnen strekken. Noch de voordeelen van een gunstigen
„koffieoogst, noch de stagende prijs der andere stapelpro-
„ducten, noch de gelukkige afloop eener krggstocht tegen
„de wegloopers van Para, noch het zich weder vermeerde-
„rend crediet ( 1770) der kolonie bij de Amsterdamsche
„kooplieden, vermochten Suriname tot wezenlijken bloei te
„brengen."

Bij massa\'s ontvluchtten de slaven in de dichte wouden
en putten door hun gewapenden terugkeer, in een honderd-
jarigen guerilla-oorlog de koloniale kassen uit.

Dat onder zulke omstandigheden voor een Gouverneur reeds
een zware taak was weggelegd, laat zich begrijpen. Maar,

1) Meer dan de andere bewijzen getuigt deze bereidwilliglieid om geld voor
te schieten o. i. van den rijkdom der kolonie.

2) van Rees, pag. 373.

3) Wolbers, pag. 296.

-ocr page 24-

12

waar de grens van zijne bevoegdheden en die van den Poli-
tieken Raad, niet was afgebakend, daar rezen moeilykheden
buitendien van zelf telkens op. Was de Gouverneur een
meegaand persoon, dan handelde de Raad nagenoeg alleen.
Maar was hy zelfstandig, dan werd het oordeel van dien
Raad, uiterst zelden en slechts pro forma gevraagd, natuur-
lijk onder hun heftig protest.

Maar mèer nog dan door eenig artikel van het octrooi,
mèer dan door de schuld van raden of Gouverneurs, zyn
moeilykheden gerezen door de baatzucht der Societeit „want
„de trage en te dikwerf belemmerde ontwikkeling, die aan
„Suriname is te beurt gevallen is voor verre het grootste
„gedeelte aan de baatzucht der Societeit te wijten, die slechts
„op onmiddellyke winst bedacht, tegen alle uitgaven opzag,
„waarvan het levende geslacht geen vruchten plukken zou
„en zoowel uit kortzichtig eigenbelang, als uit heerschzucht
„elke tusschenkomst der Höoge Regeering zorgvuldig afweerde"
en verder

„de onwil en de wrevel van Suriname\'s ingezetenen jegens
„de Societeit openbaarde zich voornamelyk door tegenwer-
„king van die Gouverneurs van welke men meende, dat zg
„de belangen der Societeit hooger stelden dan die der inge-
„zetenen. Men belemmerde door een vyandige houding, wat
„door onderlinge samenwerking tot heil van Suriname had
„kunnen strekken".

In het tijdvak van 1682 tot 1791 leerde men by ervaring
de nadeelen kennen van het bestuur eener kolonie door een
handelslichaam.

Dat de vervanging van het stelsel van exploitatie uit de
18e eeuw door dat van verwaarloozing, tot ver in deze eeuw
in praktik gebracht, moeilgk een stap tot verbetering kan

1) van Hees, pag. 374.

-ocr page 25-

13

genoemd en Suriname dan ook niet tot voordeel heeft ge-
strekt, daarvan zullen wg in \'t geen volgt de bewgzen zien.

§ 2. Tijdperk van Oveegang. 1791—1815.

In het jaar 1791 eindigde het octrooi der West-Indische
Compagnie en op raad van hun raadpensionaris van de
Spiegel besloten de Staten-Generaal dat octrooi niet meer te
verlengen „daar het", zoo drukt de Heer van Rees zich kern-
achtig uit, „meer en meer duidelyk werd, dat de Compagnie
„even nutteloos was voor den Staat als voor hare partici-
„panten". De West-Indische Compagnie werd dus ontbonden
en de Kamer van X door een raad van koloniën vervangen;
terwyl de aandeelen der participanten, op dertig percent
geschat, in obligatien rentende drie percent ten laste der
republiek werden geconverteerd.

Aan alle Nederlanders werd de vrije vaart toegestaan.

Zoodra het octrooi had opgehouden te gelden, verviel dus
de basis der instellingen, die uit kracht van de bepalingen van
dat octrooi voorheen in Suriname waren gevestigd; verviel
ook het recht der ingezetenen, later nog wel eens, zg \'t vol-
komen ten onrechte, uit dat octrooi afgeleid, om zelf hunne
vertegenwoordiging te kiezen.

Intusschen , voorloopig bleven de instellingen van het octrooi
doorwerken en zelfs de Societeit bestond nog eenige jaren.

Op 5 October W95 vernietigden Hunne Hoog Mögenden de
directie der Sociereit van Suriname en den 9den kwam in de
plaats een Comité tot de zaken van de koloniën en bezit-
tingen op de kust van Guinea en Amerika, bestaande uit
een en twintig leden, waarvan zeven voor den militairen
staat, zeven voor het huishoudelgk bestuur en zeven voor
commercieele zaken.

te

l) van Rees, pag. 222.

-ocr page 26-

14

Als reden van de vernietiging der Societeit werd in de
resolutie van 9 October 1795 aangevoerd:^)

„Dat de te voren bestaan hebbende West-Indische Oom-
„pagnie dezer landen, oorspronkelgk, even als de Oost-Indi-
„sche Compagnie is geweest, een commercieerend lichaam,
„dog hetwelk sedert vele jaren, voor deszelfs vernietiging,
„hoewel geheel en al van aard en natuur veranderd zijnde,
„zoodanig, dat door hetzelve geen commercie, hoegenaamd,
„meer werd gedreven, nogthans, evenals of het nog een
„commercieerend lichaam ware, directie of de administratie
„had van den handel op Essequebo, Demerary, St. Eusta-
„tius, Cura9ao en de bezittingen van den staat langs de
„kust van Guinee, terwyl de colonie van Suriname en de
„Berbiee wederom door een afzonderlgke Sociteit en Directie
„geadministreerd werden, zoodat alle dezelve in geenerlei
„verband staan met malkanderen, en er derhalve nimmer
„eenige gemeenschappelgke schikkingen kunnen worden ge-
„ maakt.

„Dat deze onderscheidene ligchamen daarenboven eeniglgk
„geadministreerd wordende door kooplieden of regtsgeleerden ,
„het ook toen niet anders zgn kon, of derzelver staat van
„defensie zoo te water als te lande moest meestal verzuimt
„of kwalyk gedirigeerd, ten minste niet zoodanig behandeld
„worden, als van lieden, die genoegzame kennis hadden van
„hetgeen daartoe behoord, zou kunnen en moeten worden
„verwagt. Gelijk men ook in den laatsten oorlog met Enge-
„land heeft gezien dat alle dezelve (Suriname misschien
„eenigzins uitgezondert) zig in zoodanigen staat bevonden,
„dat de meeste op de eerste vertooning van een vijand, zyn
„genomen, en tegen den geringsten aanval niet te defen-
„deeren waren.

1) Wolbers, pag. 695.

-ocr page 27-

15

„Dat de ontaarding der West-Indische Compagnie van een
„lighaam van commercie in een van louter administratie haar
„langzamerhand buiten staat gesteld heeft, om zelfs de in-
„teressen van haare gemaakte schalden te betaalen, waar-
„door de houders van een important capitaal, dat zij in der
„tijd hadden genegotieerd, derzelver interessen hebben moeten
„missen, en waardoor de Compagnie zelve in een totaal
„discrediet is vervallen, waaromme dat men onder het voorig
„bestuur verpligt is geweest dezelve op het einde van haar
„octroy (schoon op eene wijze, die vis à vis van haare par-
„ticuliere crediteuren, zoo actionisten, als anderzints, van
„geene onbillgkheid, ja men mag wel zeggen onregtvaardig-
„heid, vrij te spreken ware) geheel te moeten ontbinden en
„in haare plaats een andere directie van zaaken aan te stellen.

„Dat bij hun Hoog Mögenden op den l^ten Jung 1792
„eindelijk, na lange en breede overleggingen is aangesteld
„een Raad over de coloniën in America en over de bezittin-
„gen van den staat in Africa, waardoor nogthans dezelfde
„coloniën en bezittingen, die te vooren onder de administratie
„der West-Indisèhe Compagnie gestaan hadden, onder de
„directie en beheering van deezen Raad waren gebracht, te
„weeten : de coloniën Demerary en Essequebo, de eilanden
„van St. Eustatius en Curaçao, en de bezittingen van den
„staat op de kust van Africa, terwijl de colonie van Suri-
„name en van Berbice weder gebleven zgn onder de admini-
„stratie van de zogenoemde Sociteit van Suriname, en de
„directie van de Berbice, en er dus evenals te vooren eene
„drieleedige beheering bleef plaats hebben, tot groot nadeel
„der coloniën en tot merkelgk bezwaar der kosten, welke
„tot goedmaaking van zoodanige drieleedige administratie
„vereischt worden.

„Dat de\' Souverain , door deze wgze van alle de voorsz,
„coloniën van den staat in de West-Indiën te administreeren.

-ocr page 28-

16

„nimmer behoorlgke informatie of zekerheid hebben kan om-
„trent derzelver toestand, zoo te water als te lande.

„Dat die daar nauwlyks meer yan weten kan, dan alle
„de voorsz. direetien denzei ven wel gelieven te informeeren:
„en dat deeze bij hunne instructie of speciaale ordres niet
„verpligt zynde, om daarvoor te zorgen naar behooren, en
„door derzelver instelling en inrigting daartoe zelfs geheel
„ongeschikt, het niet te verwonderen is, wanneer dezelve
„colonien bg gelegenheid van een en oorlog in eenen siegten
„staat bevonden worden, tot merkelijk voordeel van den
„vijand, en tot onuitspreeklijk nadeel voor den Staat,

„Dat daarenboven door de tegenwoordige wgze waarop de
„West-Indische colonien genoegzaam ieder afzonderlijk gead-
„ministreerd worden, alle onderlinge schikkingen ten opzigte
„van eikanderen niet alleen zeer moeyelyk, maar zelfs on-
„doenlgk zgn, terwijl men zig niet considereert, als leden
„van een en hetzelfde lighaam, maar veeleer als corpora,
„die een onderscheiden belang hebben, die jaloers zyn van
„eikanderen, en dat in de plaats van eene gemeenschappe-
„lyke werking tot generaal nut en voordeel, en tot een
„zooveel mogelgk eenparig bestuur over alle de voorsz, volk-
„plantingen en bezittingen, er integendeel een geheimhou-
„ding omtrent eikanderen, en eene onverschilligheid omtrent
„elkanders voorspoed en geluk plaats heeft, welke onder
„eene welgereegelde regeringsvorm van een land geen plaats
„behoorden te hebben,

„Is goedgevonden en verstaan enz. enz.".

In de Staatsregeling van 1798 was een afzonderlijke titel.

1) Extract uit het register der resolutiën van Hunne Hoog Mögenden Staaten-
Generaal der Vereenigde Nederlanden den 9den October 1795.
Men zie Wolbers, pag. 471.

-ocr page 29-

17

titel VII gewyd aan de buitenlandsche Bezittingen en Colo-
niën der republiek en van derzelver bestuur hier te lande
en daarvan het tweede gedeelte, de artikelen 251 tot en met
255 meer in het byzonder aan de West-Indische Bezittingen
en Coloniën in America en op de kust van Guinea.

Het bestuur over de Amerikaansche koloniën en bezittin-
gen wordt (art. 232 sqq.) aan een raad der Americaansehe
coloniën en bezittingen van vyf leden opgedragen, die ver-
antwoordelyk en ondergeschikt is aan het Uitvoerend Bewind,
dat de leden benoemt en hun instructie vaststelt. Verder
schryft artikel 251 voor, dat aan ieder der West-Indische
Koloniën een nieuw constitutioneel charter zal worden gege-
ven , vast te stellen door de Wet, op voorstel van den Raad.
Van de uitvoering van die opdracht aan de Wet kwam niets.

In 1799, op den 268ten Augustus, werd ons echter de kolo-
nie Suriname door Engeland, waarmede wy sinds 1793 door
Frankryks toedoen in oorlog waren, ontnomen Engeland
nam bet protectoraat over, terwyl de Gouverneur met alle
overige civiele ambtenaren mochten aaublyven. By den vrede
van Amiens 1802 kregen wy, op Ceylon na, alle koloniën en
dus ook Suriname terug. Maar reeds twee jaar later ver-
scheen, na den op nieuw uitgebroken oorlog, de Engelsche
vloot voor Paramaribo en op 8 Mei 1804 had de capitulatie
plaats.

By publicatie van dien dag maakte Sir Charles Green be-

1) P. M. Netscher, pag. 276. Want wel had Willem V in zijn proclamatie
17 Februari 1795 uit Kew in Engeland uitgevaardigd, aan de gezaghebbers in de
Nederlandsehe koloniën gelast Engelsche schepen en troepen bij hen toe te laten
en te beschouwen als de hulp van een met Hanne Hoog Mogenden bevriende en
verbonden mogendheid om een Fransehe invasie te beletten; maar het schijnt dat
de Engelsche bevelhebber het zelfs niet de moeite waard heeft gekeurd de ver-
overing van Suriname met dit voorwendsel te bedekken; althans in geen der ofii-
cieele stukken van die dagen wordt daarvan melding gemaakt. De Engelsche
bevelhebber sommeerde tot overgave en men capituleerde omdat men zich niet
verdedigen kon; aan
Zijne Britsche Majesteit werd de eed van trouw afgelegd.

2

-ocr page 30-

18

kend „dat hij het bestuur der kolonie als wettig vertegen-
„woordiger van Zyne Britsche Majesteit had aanvaard en
„gelastte, dat de wettig geconstitueerde machten, te weten
„het Hof van Policie en Crimineele Justitie, het College van
„kleine, vaceerende over groote zaken, de Curateele Kamer,
„de commissarissen van gemeene weide, de Joodsche Wees-
„kamers en alle andere, personen, die eenig publiek ambt of
„betrekking bekleeden, met de uitoefening van derzelver
„respectieve plichten blijven voortgaan ; — wordende degenen,
„die onder de zooeven bedoelden begrepen zyn, gelast, op
„den Q«!®" Mei des voormiddags ten 9 uur zich te vervoegen
„ten Gouvernementshuize ten einde den eed van getrouwheid
„aan Zijne Britsche Majesteit af te leggen"

En zoo geschiedde; geen wyziging in de wettig geconsti-
tueerde machten had plaats.

Twaalf jaar lang, tot 26 Februari 1816, toen Suriname
aan Gouverneur van Panhuys werd overgegeven, duurde de
Engelsche overheersching; maar voor de kolonisten schynt
dit fcydvak niet onvoordeelig te zyn geweest. Immers die
kolonisten, die voor hooge bedragen hunne schuldeischers in
Nederland hadden, zagen zich tijdelijk van de verplichting
tot betaling vrygesteld, terwgl Engelsche beurzen hen ruim
crediet verschaften. Maar toen dan ook de kolonie was over-
gegaan , vingen de executies met nieuwen moed aan

De Staatsregelingen volgden elkaar intusschen in het moeder-
land met verrassende snelheid op.

Die van 1801 wydde in het Hoofdstuk over „het Staats-
bewind" een tweetal bescheiden artikelen (47 en 48) aan onze
Koloniën en Bezittingen. Artikel 47 eischte een Raad van
Bestuur voor den West-Indischen Handel en Bezittingen der

1) Wolbers, pag. 514.
3) Wolbers, pag. 611.

-ocr page 31-

19

republiek , van negen leden, onmiddelgk ondergeschikt aan het
staatsbewind en belast met de administratie der inkomsten.

Artikel 48 luidde als volgt:

„het inwendig Bestuur en de wetten voor de Coloniën
„worden by de respective Chartres voor dezelve vastgesteld;
„dezelve blyven vereenigd onder èen en hetzelfde algemeen
„Bestuur hier te Lande, wordende alle afzonderlijke octroyen
„dien aangaande gehouden voor vernietigd".

De staatsregeling van 1805 zwijgt over dit onderwerp.
Maar in 1806 zegt artikel 36 „de bestiering der kolonie en
„van alles wat derzelver innerlyke Regeering betreft, behoort
„bij uitsluiting aan den Koning"; waar naast artikel 12 staat:
„de regeering der Hollandsche kolonie wordt door bizondere
„wetten bepaald: de ontvangsten en uitgaven „der koloniën
zullen beschouwd worden als uitmakende een „gedeelte der
ontvangst en uitgave van den Staat".

Wy zagen echter reeds boven, dat van al de bepalingen
en voorschriften, die elkander in het moederland sinds 1791
zijn opgevolgd, geen invloed in de kolonie is ondervonden.
Daar bleef men, zoowel onder Nederlandsch als onder En-
gelsch bestuur voortleven onder de bepalingen van het octrooi
van 1683.

§ 3. Koloniaal Regeeringsbeleid uitsluitend in handen
van den Koning
. 1815—1848.

a. Inleiding.

In deze inleiding op de verschillende Reg. Reglementen,
voor dat van 1865, wenschen wy de hoofdbeginselen weer
te geven, die onze Grondwetten van 1814, 1815 en 1840
ten aanzien van het Bestuur der koloniën huldigden.

Het voornaamste, zy het dan ook langzamerhand zeer be-
streden kenmerk is wel, dat het opperbestuur en daarmee

-ocr page 32-

20

zoowel wetgevende als uitvoerende macht in handen des
Konings werd gelegd.

Dat de Koning deze macht ook werkelijk heeft uitgeoefend,
getuigen de beide Reg. Reglementen van 1816 en 1832 door
Hemzelven en niet minder dat van 1828, door een van
Zijnentwege gezonden Commissaris-Generaal voor Suriname
vastgesteld.

\'Maar dit geschiedde volkomen terecht, zooals wg zullen
nagaan.

De Grondwet van 1814 zeide in artikel 36: „de sou vereine
vorst heeft bg uitsluiting het opperbestuur over de koloniën
en bezittingen van den Staat in andere werelddeelen", terwijl
artikel 35 al. 3 zegt: „hg vermag wgders een Raad van
Koophandel en Koloniën in te stellen".

Een departement van Koophandel en Koloniën werd op-
gericht en bleef onder verschillende namen tot 1834 bestaan,
toen een afzonderlijk departement van koloniën werd ingesteld.

De Grondwet van 1815 heeft in artikel 60 een gelgke op-
dracht aan den Koning. Alleen eischt artikel 73, dat Hij
over algemeene maatregelen van inwendig bestuur, betref-
fende de bezittingen in andere werelddeelen, den Raad van
State zou hooren.

Wat beweert nu Thorbecke, die op de krachtigste wgze
tegen deze wetgevende macht van den Koning protesteert in
zgn Aanteekening in 1839 verschenen, een betoog, dat in de
toen bestaande tijdsomstandigheden, een welkom oor vond.

Besturen is geen wetgeven en dus komt wetgeven nimmer
aan den Koning toe, in de kolonie zoomin als in Nederland.
Ook in 1806 had de Koning opperbestuur, maar zou de wet
de regeering der kolonie regelen.

Opperbestuur „bij uitsluiting" slaat op de oude Compag-
niën, die nimmer meer mogen geduld.

Maar vooreerst is in 1814 en 1815 juist die bepaling weg-

-ocr page 33-

21

gelaten, die een wettelijke regeling der regeering voorschreef.
Dan konden die Compagniën zich reeds onraogelgk verdra-
gen met het opperbestuur van den Koning.

En wat eindelijk die woorden „besturen" en „wetgeven"
aangaat, merkt Mr. Buys het volgende op :

a. De fransche text van 1815 is ruimer „la direction su-
prème des colonies et des possessions du royaume dans les
autres parties du monde appartient exclusivement au Roi" ;

h. duidelyk is de bedoeling der Hollandsch-Belgische Com-
missie van de Grondwet van 1815. Over artikel 36 Grondwet
1814, overgenomen als artikel 60 zegt, Raepsaet: „sur lade-
mande, si par cet article on entend que le roi a le pouvoir
législatif dans les colonies, le président répond qu\'oui;"

c. van Maanen bestreed later artikel 32 Grondwet 1814,
artikel 73 Grondwet van 1815, dat voorschreef, dat alle, dus
ook
die maatregelen van inwendig bestuur, die de koloniën
betroffen, aan het oordeel van den Raad van State moesten
worden onderworpen. Deze bepaling strookte niet met het
onbeperkt gezag over de koloniën, dat den Koning door de
Grondwet was opgedragen.

Er was alle aanleiding om te vermoeden, dat de Grond-
wet van 1840 den wetgever een plaats zou gunnen in het
bestuur der kolonie. En leest men hare
woorden, dan zou
men zeggen, dat zulks ook het geval was. Nogtans meenen
wy den aanvang der bemoeiing van den wetgever eerst met
de Grondwet van 1848 te mogen dagteekenen. Want wel stond
in artikel 59 naast het opperbestuur de bepaling, dat aan de
Staten-Generaal in den aanvang van elke gewone zitting de
laatst ingekomen staten van ontvangsten en uitgaven van
opgemelde volkplantingen en bezittingen zouden worden mee-

1) Mr. J. T. Bays, De Grondwet. Dl. I, pag. 230.

-ocr page 34-

22

gedeeld, terwyl liet gebruik van het batig slot, beschikbaar
ten behoeve van het moederland, by de wet zou worden ge-
regeld. Maar eenerzyds werd niet de volledige rekening, maar
slechts de laatst ingekomen staten van ontvangsten en uit-
gaven meegedeeld; anderzijds bepaalde de wet niet
welk
bedrag
het moederland zou krygen; maar alleen hoe de som,
door de Regeering heschihhaar gesteld, zou worden aangewend.

„Het is zeer opmerkelyk" zegt Mr. Buys , „dat terwyl
„by die herziening de begeerte van de 2e Kamer zoo sterk
„op den voorgrond trad, om voor de wetgevende macht in-
„vloed te verwerven op de regeering der kolonie, het resul-
„taat eigenlyk hierop neerkwam, dat de Staten-Generaal
„niets wezenlyks verwierven, terwyl de door Thorbecke op-
„geworpen stryd eens voor altijd in den zin der Regeering
„werd beslist."

Dat de inmenging der wetgevende macht eerst in 1848
mogelyk werd, erkent ook Mr. J. de Louter, by wien wij
lezen:

„daardoor bleef ook voortaan het geheele koloniaal beleid
„aan de kennisneming der volksvertegenwoordiging onttrok-
„ken en een nieuwe, even onvruchtbare stryd bewees, dat
„de Grondwet van 1840 haar doel had gemist"

b. Suriname onder HReg. Regl. van 1816®).

Het Reg. Regl., door den Koning vastgesteld by Konink-
lijk Besluit van 14 Sept. 18l5, (G. B. 1816 n». 2) werd
aldus betiteld „reglement op het beleid van de Regering,
het Justitie-wezen , den landbouw en scheepvaart in Suriname".

1) Mr. Buys, ter aangehaalde plaatse.

2) Mr. J. de Louter, Staats- en Adrainlstratiefrecht van Nederlandsch-Indië.
3de uitg,, pag. 8.

3) Men zie Bijlage B.

-ocr page 35-

23

Een geheel nieuwe orde van zaken werd met dit reglement
ingeleid; aan de vertegenwoordiging, zooals die onder het
octrooi had bestaan werd een einde gemaakt. De reden hier-
van vinden wij vermeld in de proclamatie, waarmede van
Panhuys als Goaverneur-Generaal op 27 Februari 1816 het
bestuur over Suriname aanvaardde.

Aldaar lezen wij: „Het welzijn der kolonie, een gedeelte-
„lijk anderen en meer geschikten Regeeringsvorm vorderende,
„zoo zgn wg uit hoofde van \'s Konings bijzondere Instructie
„gelast te ontslaan enz."

In het belang der kolonie alzoo werd het noodig geacht,
den Gouverneur grooter macht te verleenen, tegenover een
Hof van Politie met beperkter werkkring dan voorheen en
een zeer verzwakt vertegenwoordigend karakter.

De Gouverneur-Generaal door den Koning benoemd, is be-
last met het hoogst uitvoerend gezag over alle \'s Lands bezit-
tingen enz. (art 1).

Artikel 25 stelt het Hof van Politie in; het zal bestaan
uit den Gouverneur-Generaal als president en negen raden
terwijl de raad-fiscaal en de raad-controleur van finantiën,
daarin een adviseerenden stem hebben.

De leden hebben zitting voor negen jaar, terwyl jaarlyks
een aftreedt. De eerste maal worden (art. 31) de leden door
den Gouverneur, geheel vrij, benoemd; later is hg gebon-
den aan een nominatie van drie van het Hof.

Artikel 38 belast het Hof met een zeer omvangrgken werk-
kring , nl. het bestuur over de huishoudelgke en plaatselijke
belangen der kolonie, maar.... over niets wordt beraad-
slaagd, dan over wat door den Gouverneur wordt voorge-
dragen.

De eenige uitzonderingen hierop vormen keuren en wetten

1) Wolbers, pag. 695.

-ocr page 36-

24

met bepaling van straffen en geldboeten, waarbg het initia-
tief van den raad-fiscaal en belastingen, waarbg het initia-
tief van den raad-controleur van finantiën uitgaat.

De crimineele rechtspraak zou van het Hof gescheiden
worden en overgebracht naar het Hof van Justitie; provisio-
neel handhaaft artikel 43 echter den ouden toestand.

Dat Hof van Justitie zou bestaan uit den president en zes
leden, door den Koning benoemd.

Noch van dit Hof, noch van het daaronder staande college
van commissarissen voor kleine zaken, mocht de Gouverneur
voorzitter zijn wat artikel 6 hem anders in alle colleges ver-
gunde. Ook het college van kleine zaken werd thans in het
Reg. Regl. geregeld en zijne bevoegdheid bepaald. De presi-
dent en zes leden worden, uit een voordracht van het Hof
van Justitie, benoemd door den Gouverneur.

Alle ambtenaren (art. 13) mag de Gouverneur schorsen ;
maar de leden van het Hof van Politie en van het Hof van
Justitie niet zonder goedvinden van die respectieve hoven.

De beperking van de vroegere macht der ingezetenen, om
zelf de leden hunner regeering ter keuze uit dubbeltallen
voor te dragen, werd zonder eenigen tegenstand ingevoerd.

Ziehier de opinie van een later in Suriname zeer bekend
geworden schrijver, over deze kunstige regeeringsmachine:

„de verwarring en de strijd van beginselen die hiervan
„(van de vermenging van wetgeving en rechtspraak) het
„gevolg waren, de heterogene bemoeiingen van het Hof van
„Policie, de conflicten tusschen dat lichaam en het uitvoe-
„rend gezag en de attributen van hetzelve, die zich in vele
„gevallen bepaalden tot onderwerpen van den meest onder-
„geschikten aard, in een woord de geheele instelling leverde
„een zoo vreemd verschijnsel in den Staat, dat men genoeg
„heeft met zich te verwonderen, dat het Hof van Politie
„eerst in 1828 en niet reeds veel vroeger heeft opgehou-

-ocr page 37-

25

„den een plaats in de ry der koloniale instellingen in te
„nemen"

Ook de materieele toestand der kolonie was er in dit tijd-
vak niet beter op geworden; Yerschillende rampen trofifen
haar, terwyl de planters niet in staat waren de Hollandsche
crediteuren te Voldoen. Aldus schetst de Heer Reelfs den toe-
stand in 1828:

„het handelscrediet was zwaar getroffen; er bestond gebrek
„aan geld; de landbouw kwijnde; onderwys en armwezen
„bevonden zich in treurigen toestand; het lot der slaven was
„diep ellendig"

Ook in het moederland begreep men, dat aan dezen toe-
stand een einde moest worden gemaakt en vandaar dat de
Koning besloot van den Bosch als commissaris-generaal naar
West-Indië te zenden, opdat deze met dezelfde bevoegd-
heid bekleed, als de Koning bezat, ter plaatse den toe-
stand zou kunnen beoordeelen en daarnaar zyne maatregelen
nemen.

c. Suriname onder \'t Reg. Regl. van 1828

De voornaamste werkzaamheid van van den Bosch was de
samenstelling van een nieuw Reg. Regl., dat reeds bij pro-
clamatie van 21 Juli 1828 werd afgekondigd (G. B. 1828
N«. 3).

In 1816 waren de West-Indische koloniën verdeeld in drie
Gouvernementen, Suriname onder een Gouverneur-Generaal;
Cura9ao en onderlioorigheden (Bonaire en Aruba) onder een
Gouverneur-Generaal en twee commandeurs; St. Eustatius en

1) De Hervorming van het Regeeringsstelsel van Nederlandsch-Indië. Disser-
tatie B. E. Cola9o Belmonte, Leiden 1857, pag. 8.

2) C. Schemering Reelfs, Het Surinaamsch Reg. Regl. van 1865.

3) Men zie Bijlage C.

-ocr page 38-

26

onderhoorigheden (St. Martin en Saba) onder een Gouverneur
en twee commandeurs.

Aan deze verdeeling nu maakte het Reg. Regl. een einde;
Suriname, Cura9ao en St. Eustatius werden onder èene ad-
ministratie vereenigd.

Verschillende doeleinden meende van den Bosch hiermede
te zullen bereiken, die wy aldus kortelyk geformuleerd von-
den \'). De samenvoeging zou voordeelig zijn:

a. voor den handel, als middel tot bevordering van het
onderling vertier en verkeer;

ö. voor de ingezetenen der West-Indische bezittingen in het
algemeen, als bevorderende eenparigheid van wetgeving en
bespoediging in de afdoening van zaken;

c. voor de ingezetenen van elke kolonie in het bizonder,
omdat de gemeenschappelijkheid der algemeene West-Indi-
sche kas aan de minvermogende koloniën de gelegenheid zou
geven om door de mèervermogenden te worden ondersteund;

d. voor het moederland, omdat als gevolg van het sub. c
ternedergestelde, ook alle subsidie uit \'s Rijks schatkist zou
kunnen ophouden.

Nagenoeg op ieder dezer punten hebben de verwachtingen
gefaald; by toeneming bleek de onwenschelijkheid der ver-
eeniging en by Koninklijk Besluit van 9 April 1845 (G. B.
1845, N". 6) werden Suriname en Cura^ao gescheiden, ter-
wijl een Koninklijk Besluit van 14 Mei 1845, N». 43 (G. B.
1845, N". 11) de toenmaals te Suriname bestaande instellin-
gen bevestigde , met aanvulling en wijziging van het bestaande
Reglement, voor zoover dat noodig was geworden

1

Zien wij thans den hoofdinhoud van het Reg. Regl. van 1828.
Naast den door den Koning benoemden Gouverneur-Gene-

1) Memorie van Toelichting op \'t Ontvrerp Eeg, Eegl. voor Suriname, inge-
diend 16 November 1855.
3) Men zie Bijlage D,

-ocr page 39-

27

raai stond een Hooge Raad der West-Indische bezittingen,
vrg van iederen volksinvloed. Immers hg bestond uit vier
ambtenaren, den procureur-generaal, den controleur-generaal
van finantiën, den commissaris-generaal voor \'s Rijks finan-
tiën en den commissaris-generaal voor de inlandsche bevol-
king, terwgl de Gouverneur-Generaal den president van het
Hof van civiele en crimineele Justitie en den president van
den Gemeenteraad kon uitnoodigen in den Raad advies uit
te brengen = In dezen Raad nu werden de wetten ontworpen;
maar desnoods was de Gouverneur-Generaal bevoegd alles
alleen te regelen, terwgl hem steeds een beslissende stem
toekwam.

Onder het Reg. Regl. van 1816 behoefden alleen die ver-
ordeningen, die waren voorgesteld door den raad-fiscaal en
door den raad-controleur van finantiën door den Koning te
worden goedgekeurd. Thans moesten alle door Zgne Majes-
teit worden goedgekeurd en kon de Gouverneur-Generaal
alleen in dringende gevallen zonder die goedkeuring een ver-
ordening laten werken.

De artikelen 40 en 41 regelden de rechterlgke macht, thans
afgescheiden van den Raad en berustende bg een Hof van
Civiele en Crimineele Justitie, waarin naast den president,
vier gegradueerde en twee ongegradueerde leden zouden fun-
geeren en bg een rechtbank van kleine zaken.

Een geheel nieuwe instelling was een Gemeente-bestuur
voor Paramaribo. Zie hier de taak die men daarvoor had
weggelegd:

„Daarentegen zouden de huishoudelijke aangelegenheden
„van de ingezetenen, als de plaatselijke politie, het beheer
„van de gebouwen en goederen der gemeente, het toezicht
„van de administratie der publieke inrichtingen, etablisse-
„ men ten, weeskamers, onbeheerde boedelkamers, openbaren
„eeredienst, armeninrichtingen, schoolonderwgs enz. moeten

-ocr page 40-

28

„worden behartigd door een plaatselijk of gemeentebestuur,
„bestaande uit een president, twee wethouders en acht raden.
„Uit de leden moesten voor ieder buitendistrict twee heem-
„raden worden benoemd, aan wie de handhaving der politie
„enz. in ieder district zou worden opgedragen" \').

De reglementen die zg maakten, moesten door de hoogere
autoriteiten worden goedgekeurd. *

Bij publicatie van 20 Mei 1828 werd aan de Gemeente-
raad nog de landelijke politie opgedragen; bij eene van 5
December het toezicht op de weggeloopen slaven.

In één woord, zg werd belast met zeer veel dat vroeger
tot de bemoeiingen van het Hof van Politie had behoord.

Bij de behandeling van het Reg. Regl. van 1865 en vooral
later by den aandrang tot instelling van een Gemeentebe-
stuur, om de telkens stijgende posten van de afdeeling der
begrooting „plaatselyke kosten" (na 1871 vereenigd met eere-
dienst, onderwijs enz.) te verminderen, werd meermalen ver-
wezen naar de instelling in 1828 in het leven geroepen. Over
de voor- en nadeelen van Gemeente-besturen voor de kolonie,
die wij in het uitvoerig rapport der Commissie, ingesteld by
Gouvernements resolutie van 4 October 1869, uitgebracht 15
Maart 1873 ®), vinden weergegeven, spreken wy hier niet.
Maar de instelling in 1828 in \'t leven geroepen, is niet geheel
identiek aan wat men in den jongsten tyd wil.

Paramaribo stond tegenover de gezamenlyke West-Indische
bezittingen: en wij hebben gezien dat de bemoeiingen van
den Gemeenteraad toen geheel Suriname betroffen, zoodat dus
die raad meer bestemd was om het in 1816 ingestelde Hof
van Justitie te vervangen.

Van het begrip „gemeente" was hier geen sprake en de

1) Wolbers, pag. 641.

2) Koloniaal Verslag over 1873. Bijlagen 73—74.

-ocr page 41-

29

taak was veel omvangryker dan nog immer aan zulk een
instelling is opgedragen.

Wat intusschen de sterke zijde van dit reglement was, dat
een verschillende taak ook aan verschillende lichamen werd
opgedragen, dat zou tevens aan het reglement een spoedi-
gen val bereiden.

De regeling was te omslachtig, te duur; Suriname kon
haar, ook al door de enorme daling van koloniale produc-
ten niet meer betalen en de Regeering in het moederland
was door den oorlog met België weinig geneigd om van de
millioenen , die het cultuurstelsel voor Nederland afwierp een
gedeelte voor Suriname af te staan.

Daarin ligt dan ook de oorzaak, dat dit reglement maar
vier jaar heeft gegolden en toen voor een nieuw moest plaats
maken.

d. Suriname onder \'t Reg. Regl. van 1832.

Bij Koninklijk Besluit van 9 Augustus 1832 (G. B. 1832,
nf\'. 13) werd het ingevoerd. Naast den Gouverneur-Generaal
door den Koning benoemd, zou een Koloniale raad den
Hoogen Raad komen vervangen.

De Koloniale raad zou bestaan uit den procureur-generaal,
den administrateur van finantiën en zes ingezetenen uit de
grondbezitters en administrateurs, de eerste maal geheel vrg
door den Koning aan te wgzen, later uit een voordracht van
drie van den Raad. Aan dezen Raad nu was uitvoerende en
rechterlijke macht opgedragen, terwijl de Gouverneur ver-
plicht was (Art. 8) om het advies van den Raad in te win-
nen, zoo dikwerf er nieuwe wetten , reglementen of bepalingen
voor de kolonie Suriname door hem noodig geacht werden.

Ten aanzien der wetgevende macht, maakte artikel 10 den
Kolonialen raad tot een bloote vertooning: „de koloniale raad

-ocr page 42-

30

„met geen ander oogmerk ingesteld zijnde, dan om den 6ou~
„verneur-Generaal, waar hij zulks noodig mocht achten te
„adviseeren of voor te lichten , zoo zullen dienvolgens in de
„vergaderingen geene onderwerpen in deliberatie mogen wor-
„den gebracht, dan welke tot een der gemelde einden, door
„den Gouverneur-Generaal zullen worden voorgedragen".

Van meer gewicht was hun uitvoerende macht; aan de leden
toch was onder den Gouverneur-Generaal de uitvoerende macht
in de buitendivisiën opgedragen, wat voorheen tot de taak
van den gemeenteraad had behoord. Men zie het Reglement op
de verdeeling der kolonie Suriname in divisiën en ter ver-
zekering der publieke rust en veiligheid in dezelve (G. B. 1842
no. 3). — De beide districten Nickerie en Coronie stonden hier
buiten en zijn, zooals wij later zien zullen, afzonderlek geregeld.

Art. 47 eindelijk draagt aan de leden van den Raad rech-
terlijke
macht op. „Voorzoover twee of meer heemraden (de
„naam die de leden van den Raad als hoofd der uitvoerende
„macht in de divisiën droegen) in bizondere gevallen door
„den Gouverneur-Generaal zullen worden gecommitteerd , zullen
„dezelve een gedelegeerde rechtbank uitmaken, zoo dikwijls
„de verstoorde rust of oproerige bewegingen in de buiten-
„districten eenig rechterlijk onderzoek mochten noodzakelijk
„maken. Deze rechtbank, bij welke de procureur-generaal het
„recht der hooge Overheid zal waarnemen, zal de plano en
„buiten figuur van proces dit onderzoek te werk stellen en
„zoodanige straffen mogen opleggen, als waartoe commissa-
„rissen tot de kleine zaken bevoegd zijn".

Het gemeentebestuur werd afgeschaft en slechts voor een
enkel onderdeel hunner taak, „de administratie der Wees,
Curateele en onbeheerde boedelskamers" werd afzonderlijke
voorziening noodig geacht en een commissie benoemd.

De taak van den raad-controleur der inlandsche bevolking

-ocr page 43-

31

werd naar den Gouvernements-secretaris overgebracht, aan
wien ook tal van andere werkzaamheden werden opgedragen.

Het gerechtshof zou behalve uit den president, uit drie
gegradueerde en vier ongegradueerde leden bestaan. Het col-
lege van kleine zaken werd vervangen door een, jaarlijks
door den Gouverneur-Generaal te benoemen commissie.

Onder dit reglement is Suriname tot 1 Januari 1866 be-
stuurd geworden; maar de verbetering der toestanden die
tevergeefs gewacht was van de Reg. Reglementen van 1816 en
1828, bleef ook thans uit. Van dezen stilstand of achteruitgang
zou men met den Heer Sanches een drietal redenen kunnen
opgeven

„a. door het verdorven stelsel van slavenaanvoer geraakte
„de kolonie in bloei; wat was derhalve natuurlijker, dan dat
„bij onstentenis van aanvoer, Suriname begon te kwynen;

„b. het administratie stelsel, verrot in grondslag, moest
„natuurlijk medewerken tot het verval der kolonie" (èen ad-
ministrateur over meerdere plantages van verschillende in
Nederland zgnde eigenaars, die hij over en weer bestal) ;

„c. door de slaven als werktuigen en niet als menschen te
„beschouwen, werden vele bouwstoffen geleverd voor het ver-
„val der kolonie".

Wy zouden hier aan nog toe willen voegen:
d. het beginsel van het octrooi, dat nog tot ver in deze
eeuw is blijven doorwerken, dat de kolonie met geen anderen
staat mocht handeldrijven dan met Nederland.

Bij dit alles komt nog, dat toen in deze eeuw men zich
meer en meer tegen het beginsel der slavernij begon te ver-
zetten , toen eerst de slavenhandel, eindelyk de slaverny zelve
moest afgeschaft, deze maatregelen door ons steeds veel later

1) Dan. L. J. Sanches: Een blik op den toestand der kolonie Suriname J871,
pag. 53 sqq.

-ocr page 44-

32

zgn genomen , dan door andere koloniale mogendheden, maar
zelden zonder groot nadeel voor ons zeiven.

Immers 1808, geheele afschaffing van den slavenhandel ;
1818, tractaat met Engeland tot controle op den smokkelhandel
in slaven en daartoe instelling van een gemengde rechtbank te
Paramaribo; 1
Augustus 1834 afschaffing der slaverng in de
Britsche koloniën en dus ook in het naburige Britsch Guiana,
wat bij de Surinaamsche slaven niet onbekend, noch zonder
invloed op hen bleef; eindelgk 1
Januari 1863 en 1 Januari
1873, de oogenblikken waarop in Suriname zelf, de slaverng
en het staatstoezicht op de vrijgelatenen eindigde, ziedaar
zoovele jaartallen, die Suriname steeds onvoorbereid hebben
aangetroffen.

Toch betreuren wij daarom de afschaffing der slavery voor
Suriname zeker niet.

Waar E. J. Payne schrijft:

„of the consequences of the abolition of the slave trade,
„one of the most interesting to the historian is, that it
„caused the repeal of the navigation laws and the abandon-
„ment of the last relics of the old colonial system. — Sla-
„verny and monopoly, the two parasistical growths, that
„have always threatened to choke colonial progress, were
„thus cut away together" i),

daar geldt zulks evenzeer voor Suriname, waar welhaast
een vrije arbeiders bevolking zou worden in \'t leven geroepen,
terwgl bg Koninklijk Besluit van 17 December 1847 handel
en vaart voor alle volken, met welke Nederland in vriend-
schap leefde, werd opengesteld. Want wel is in het reglement
van 1828 het beschermend stelsel reeds op het papier ver-
laten, maar de vele lasten en formaliteiten, die op den handel
drukken zijn eerst in 1848 opgeruimd.

1) E. J. Payne, European Colonies, pag. 201.

-ocr page 45-

33

Toen op 20 Mei 1855 de eerste consul, nl. die van Belgie,
zich te Paramaribo vestigde, volgden spoedig andere landen.

Thans komen wy tot het Regeerings-reglement vari 1865 ,
maar zullen eerst een blik werpen op de geheel gewyzigde
beginselen van koloniale politiek in de Grondwet van 1848
gehuldigd en waarvan dit reglement een uitvloeisel was.

§ 4. Inmenging van den Wetgever in Koloniale Zaken.

1848 tot nu.

De aandrang van den wetgever, om invloed uit te oefenen
op het bestuur der koloniën, had in de jaren voor 1840
ruim voedsel gevonden in de wijze, waarop met de Indische
baten was omgesprongen.

In de jaren, die nu nog moesten verloopen, aleer de
Grondwet van 1848 aan dat verlangen zou komen voldoen,
grepen in West-Indië gebeurtenissen plaats, die aan de eischen
van de Staten-Generaal vernieuwde klem bijzetten.

In 1842 was Elias als Gouverneur-Generaal in Suriname
aangekomen en reeds spoedig bleek, dat vele zyner daden,
vooral die ten bate der slaven, weinig in den smaak der
planterparty vielen. Adressen werden aan den Minister en
aan den Koning gezonden, ook door Amsterdamsche koop-
lieden onderteekend. Toen dit zonder gevolg bleef, zocht
men nieuwe grieven en vond die in de publicatie van 19 Juni
1844, waarby het verbod van agio op wissels naar Nederland
werd ingetrokken. De kolonisten achtten zich hierdoor bena-
deeld , hoewel zij in den Kolonialen Raad hadden erkend , dat,
daar agio toch steeds werd genomen, het verbod ten dek-
mantel strekte voor degenen, die in \'t geheim agio bedingen,
zonder die aan de betrokkenen in rekening te brengen
Het proces-verbaal tegen dezen daad van den Gouverneur-

1) Wolbers, pag. 695.

-ocr page 46-

34

Generaal was o. a. onderteekend door èen effectief en twee
provisioneele leden van het Gerechtshof.

Het gevolg van deze oppositie was, dat by Koninklijk
Besluit van 6 November 1844 N". 3 en 10:

a. alle honorifieke leden van den Kolonialen Raad en drie
ongegradueerde leden van het Gerechtshof werden ontslagen;

h, provisioneel de vacante plaatsen in den Kolonialen Raad
werden aangevuld door Gouvernementsambtenaren, terwijl
de Gouverneur de heemraadschappen zou mogen aanvullen,
zooals hij oirbaar achtte.

Op nieuw wendden, 27 November 1844, Amsterdamsche
kooplieden zich tot den Minister en 21 Februari 1845 tot
de Tweede Kamer. De Kamer benoemde uit haar midden
een commissie, om de klachten te onderzoeken en het slot
der discussies stelde den
Gouverneur geheel in \'t gelijk. Dit
onderzoek leidde echter tevens tot een aantal grieven tegen
het regeeringsbeleid ten opzichte van West-Indië; de Kamer
meende nl. te moeten afkeuren:

a. willekeurige handelingen van vorige Gouverneurs;
h. de provisioneele voorziening in de vacaturen in den
Raad door
Gouvernementsambtenaren-,

c. de handelwyze der Regeering ten aanzien der particu-
liere West-Indische Bank.

Ter verklaring van het laatste nog een enkel woord. Door
de bemoeiingen van den commissaris-generaal was in 1829
een bank opgericht, die aan een groote behoefte zou voldoen,
door verbetering van den geldsomloop en zorg voor geldver-
kryging op crediet, vooral tot opheffing van den landbouw.
Daar een particuliere bankier niet te vinden was , had de Regee-
ring het geld gegeven en trouwens blykt ook uit de samenstel-
ling (de Gouverneur-Generaal was b.v. hoofddirecteur), dat het
geen particuliere instelling was. Onvoorzichtig gegeven voor-
schotten gaven spoedig moeilijkheden en daar verscheen op

-ocr page 47-

35

3 Mei 1831 een proclamatie, waarbg de Grouverneur-Generaal
verklaarde dat hg , om de finantieële moeilijkheden van Neder-
land, door den oorlog met Belgie toch reeds groot, niet nog
te vermeerderen, geen wissels meer kon trekken op \'t Mini-
sterie van koloniën, zoodat ook geen voorschotten meer
werden gegeven. De discussie in de Kamer in 1845 leidde
echter tot het voteeren van gelden, om aan de door de Re-
geering verzuimde verplichtingen nog te voldoen.

De vraag hoever de bemoeiing van den wetgever zou gaan,
leidde bij de beraadslagingen over de Grondwetsherziening
van 1848 tot zeer uiteenloopende antwoorden.

Het verst wilde Thorbecke gaan, wiens bedoeling we in
de voorstellen der negen mannen zuiver vinden weergegeven.
Wat in het wezen wettelijke bepaling is, moet buiten den
rijkswetgever niet kunnen geschieden, zoo meende hg , en
om dit te bereiken, moest de Grondwet bepalen: 1". dat de
overzeesche bezittingen door bizondere wetten werden ge-
regeld ; 2°. dat de begrootingen van alle uitgaven en ont-
vangsten des Rgks, hetzij in Europa, hetzg in de overzeesche
bezittingen jaarlijks bg de wet werden vastgesteld

Dit stelsel stond lijnrecht tegenover datgene, dat tot 1848
Kad gegolden en waarbg zoowel wetgevende als uitvoerende
macht, nagenoeg uitsluitend bij den Koning berustte, welk
laatste stelsel, zoowel bij den Koning als bg de Regeering zeker
vrij wat minder tegenzin verwekte, dan dat van Thorbecke.

Tusschen beide uitersten in stonden zij, die wel den
Koning als den gewonen wetgever in koloniale aangelegen-
heden wilden blijven huldigen, maar daarnevens voor den
Rijkswetgsver de gelegenheid tot regeling wilden openen;
verschil bestond dan wederom over de vraag, wat men aan
dien Rijkswetgever zoude overlaten.

1) Mr. Buys, Dl. I, pag. 231, Sqq.

-ocr page 48-

36

Zoo stelde de Staatscommissie van 17 Maart 1848 voor,
een tweetal opgenoemde onderwerpen aan wettelyke regeling
voor te behouden n.1. de reglementen op \'t beleid der regee-
ring en de geheele wetgeving, terwgl de minister verplicht
zou zijn alle openingen en verantwoording te geven die de
Staten-Generaal verlangen, teneinde naar de behoefte zoo-
danige wettelijke verordeningen vast te stellen als doelmatig
worden bevonden.

Ook de Regeering somde eenige onderwerpen op, zij \'t niet
geheel dezelfde, en eindigde haar eerste artikel met deze
woorden: „andere onderwerpen deze koloniën en bezittingen
betreffende, daarvoor vatbaar bevonden, kunnen door de wet
worden geregeld". Deze alinea nu verraadde volgens Thorbecke
geheele afwezigheid van begrip en beginsel \')•

De meerderheid der Kamer eindelyk verzette zich tegen de
bepaling, dat al naardat de onderwerpen er voor vatbaar
bleken, de wetgever het recht zou hebben tot regeling; dan
was het nog beter de opgenoemde onderwerpen met nog enkele
te vermeerderen van de lange Igst, die oorspronkelgk, als
vatbaar voor wettelyke regeling, door geraadpleegde deskun-
digen was opgemaakt en waaruit men een zeer beperkte keuze
had gedaan.

De bescheidenheid der Kamer op dit gebied blgkt verder
nog hieruit, dat toen zij zich ten slotte neerlegde, bij een
eenigzins gewijzigde redactie der Regeering, zij daarbij ver-
klaarde het zeer te zullen toejuichen als de bedoeling was,
dat steeds een wet vooraf zou uitmaken of er behoefte aan
wettelyke regeling bestond.

De Regeering echter verklaarde, dat zulks niet in de be-
doeling lag.

De beide belangrykste artikelen, die de Grondivet van 1848

1) E. de Waal, de koloniale politiek der Grondwet 186Si pag 40 sqq.

-ocr page 49-

37

aan de Koloniën wydde en die in 1887 niet zijn gewyzigd,
luidden nu aldus: .

„Art. 61. De Koning heeft het opperbestuur der koloniën
„en bezittingen yan^ het Rgk in andere werelddeelen.

„De reglementen op het beleid der regeering aldaar worden
„door de wet vastgesteld.

„Het muntstelsel wordt door de wet geregeld.

„Andere onderwerpen deze koloniën en bezittingen betref-
„fende, worden door de wet geregeld, zoodra de behoefte
„daaraan blykt te bestaan.

„Art. 62, De Koning doet jaarlyks aan de Staten-Generaal
„een omstandig verslag geven van het beheer dier koloniën
„en bezittingen en van den staat, waarin zy zich bevinden.

„De wet regelt de wyze van beheer en verantwoording der
„koloniale geldmiddelen".

Zooals Mr. Buys terecht opmerkt\'), mag het ons verwonderen,
dat wederom het voor 1848 zoo aangevallen woord opperbe-
stuur werd gebruikt. Maar art. 61 alinea 1 de laatste alinea ,
laten wat betreft de verhouding tusschen Koning en Staten-
Generaal op koloniaal gebied, geen onzekerheid meer bestaan.
Overal waar het betreft een onderwerp , dat de bovengenoemde
artikelen niet ter regeling aan den wetgever opdragen of
(cf. art. 61 alinea 4) dat door den wetgever niet door feitelyke
regeling aan den Koning is onttrokken, is de laatste vol-
komen bevoegd zulk een onderwerp zelve te regelen. En
omgekeerd volgt hieruit eveneens, dat, hoezeer de wetgever
bevoegd blyft om ieder denkbaar onderwerp by de wet te
regelen, als hem dit wenschelyk voorkomt en daardoor verre
de taak te overschreden, hem in 1848 toegedacht, hy nimmer
door een algemeene bepaling in een of andere wet, zich een
koloniaal onderwerp ter regeling mag voorbehouden , ten einde

1) Mr. Buys, Dl. I pag. 24,1.

-ocr page 50-

38

den Koning buiten te sluiten en evenmin dit laatste mag
bewerken door niet zich zelf, noch den Koning, maar een
andere macht bi] uitsluiting bevoegd te verklaren. Zulks ware
een handeling in stryd met den letter en den
geest der Grond-
wet vooral en dus ongrondwettig, Wy zullen straks zien in
hoeverre de wetgever aan dit beginsel is getrouw gebleven.

Dat artikel 61 een wettelijke regeling eischt van de regle-
menten op \'t beleid der Regeering, mag by den tegenzin der
Kamer om zich op koloniaal gebied te begeven, in \'t eerst
eenige verwondering baren ; maar vindt zijn verklaring hierin ,
dat dat reglement eenvoudig als een soort Grondwet voor de
Kolonie is bedoeld en daarom slechts de algemeene beginselen
van het regeeringsbeleid zou inhouden. Over dit reglement
spreken wy verder in het volgende hoofdstuk.

Het muntstelsel is geregeld voor West-Indië by de wetten
van 14 December 1853 n° 126, 28 Juni 1881 n° 120 en
121 en 24 December 1886 n° 283 en 234. Bij de groote on-
bekendheid met West-Indische toestanden, waaraan de Jaar-
lyksche Verslagen door den Koning aan de Staten-Generaal
uit te brengen, echter meer en meer tegemoet komen, heeft
de behoefte aan wettelijke regeling zich nog maar uiterst
zelden voorgedaan. Wij noemen slechts de wet van 3 No-
vember 1871 (G. B. 1872 n° 6), later herhaaldelijk door
Koloniale Verordeningen gewijzigd en waarbij een drankbe-
lasting in Suriname werd ingevoerd.

Een wet, regelende de wyze van beheer en verantwoording
der koloniale geldmiddelen, is ondanks den aandrang, ge-
durende bijna dertig jaar door de leden der Staten-Generaal
op de tot standkoming uitgeoefend, nog immer een rrome
wensch. De controle geschiedt, krachtens een rescript van
Willem III uit het jaar 1870, door den Gouverneur, met
een door hem te controleeren commissie. Eerst door den toen-
maligen Minister van Dedem is by Koninklyke boodschap

-ocr page 51-

39

van 14 November 1892 een Ontwerp ingediend, ter regeling
van de wgze van beheer en verantwoording van de koloniale
geldmiddelen der Kolonie Suriname, maar met zgn aftreden
is dit ontwerp van de baan geraakt. De tegenwoordige mi-
nister wenschte over dit onderwerp vooraf het advies van den
Gouverneur van Suriname in te winnen

Hiermede stappen wg van de bepalingen der Grondwet af,
om ons meer in \'t bizonder bezig te houden met een der
wetten door de Grondwet geeischt, de wet inhoudende het
Reg. Regl. voor Suriname, een uitvloeisel van de nieuwe
beginselen, in de Grondwet van 1848 gehuldigd.

1) Brief van 15 October 1894, Bijlage n". 31, 1894—95.

-ocr page 52-

HOOFDSTUK I.

SURINAME ONDER \'T REG. REGL. VAN 1865.

§ 1. De bepalingen van het Reg. Reglement.

Artikel 5 der additioneele artikelen van de Grondwet van
1848 had voorgeschreven, dat de wetten op het beleid der
regeering in de Koloniën en Bezittingen binnen driejaar, na
de afkondiging der veranderingen in de Grondwet, moesten
worden voorgedragen.

Aan dezen eisch werd voldaan door het Ontwerp, ingediend
by Koninklyke boodschap van 17 December 1851 n° 1, op
nieuw ingezonden bij Koninklijke boodschap van 4 October
1852 n° 1, maar onafgedaan gebleven en ingetrokken.

16 November 1855 werd op nieuw een Ontwerp met een
zeer uitvoerige memorie van toelichting ingediend. Ook dit
kwam niet verder en de reden van dezen weinigen voortgang
lag hierin:

„om aan het doel des Grondwetgevers te beantwoorden, zal
„het Reg. Regl. moeten gegrond zijn op den maatschappelyken
„toestand der kolonie, voor welke het bestemd is en de kennis
„van dien toestand kan niet worden verkregen, zoolang die
„toestand zelve nog in het verschiet ligt" \').

Dit nu was, waar men zwanger ging van het plan tot
emancipatie der slaven, met Suriname, dat geheel op de werk-
krachten der slaven steunde, in alle opzichten het geval.

i) Col. Belmonte, pag. VI.

-ocr page 53-

41

Toch is dat reglement voor ons niet geheel zonder belang;
immers voor de beteekenis van de instelling der Koloniale
Staten en voor de verhouding van opperbestuur, bestuur en
Kolonialen Raad, werd door de Regeering in 1865 meermalen
naar het Ontwerp 1855 verwezen; enkele bepalingen daarvan
zullen wg daarom aan de hand der memorie van toelichting
kortelgks nagaan.

Anders dan in 1865, werd het bestuur van Suriname
en Cura^ao in
een reglement en op gelijke wgze geregeld.
Naast de Gouverneurs zou in beide koloniën een Koloniale
Raad van twaalf gekozen leden staan; ten aanzien van het
vertegenwoordigend stelsel, merkte de memorie van toelichting
op „de betrekkelgke verhouding dezer bevolking maakt krach-
„tige centralisatie onnoodig; ze levert voldoende waarborgen
„op voor de handhaving van het wettig gezag en mag onder
„deze omstandigheden met eenige gerustheid worden aange-
„nomen, dat de medewerking der ingezetenen in de regeling
„hunner belangen op het lot der West-Indische bezittingen
„en koloniën een heilzamen invloed zal kunnen uitoefenen"

In strijd met vroeger, zou niet de Gouverneur, voorzitter
zgn van den raad, maar deze door den Gouverneur, uit een
voordracht van drie van den Raad, worden aangewezen.

In art. 30 lezen wij:

„Door den Kolonialen Raad worden op voorstel van den
„Gouverneur en onder \'s Konings goedkeuring, de vereischte
„ordonnanties vastgesteld, ten aanzien van alle onderwer-
„pen, niet geschied of te geschieden bij Wet of Koninklijk
„Besluit".

De Koloniale Raad stelt op voordracht van den Gouverneur
en onder \'s Konings goedkeuring de begrooting vast.

De rechten van initiatief, amendement en enquête werden

1) Bijlagen 1855—56, pag. 324.

-ocr page 54-

42

aan den Raad niet gegeven; het recht van interpellatie alleen
blgkens de
memorie van toelichting, waar wg lezen: „de
„commissarissen, die de Gouverneur kon benoemen met een
„adviseerenden stem in den Raad, zouden zoodanige ophel-
„deringen mogen geven, als noodig mochten zyn".

Merkwaardig zijn nog deze v?oorden:

„de roeping van den bij dit ontwerp voorgestelden Kolo-
„nialen Raad mag geenszins wezen, om zich in het dagelgksch
„beheer van zaken te mengen, maar strekt alleen om te
„waken, dat door den Gouverneur geen maatregelen worden
„genomen, noch verordeningen uitgevaardigd worden, welke
„strgdig zijn met het belang der kolonie en dat harer inge-
„zetenen. Een voorschrift, dat elke verordening de kolonie
„betreffende, vooraf door den Kolonialen Raad zou moeten
„worden getoetst of door dezen vastgesteld, zou, zooals reeds
„vroeger is aangetoond, het opperbestuur des Konings over
„de West-Indische bezittingen en koloniën te niet doen en
„bovendien den Koning en de wetgevende macht van den
„Kolonialen Raad afhankelijk maken. Niet alles zal echter bg
„de Wet of Koninklijk Besluit geregeld, immers de Regee-
„ring zelve stelde een vertegenwoordigend lichaam in".

Geen ambtenaren, dan de controleur van finantiën, wor-
den in het reglement genoemd. Met name noemt de memorie
van toelichting den procureur-generaal als den persoon, die men
niet wil handhaven in de hooge positie die hij (volgens de
memorie van toelichting) in de vorige reglementen ipso jure
innam, waar zg zegt: „men heeft gemeend het lidmaatschap
„van den Raad van Bestuur
niet, in navolging van hetgeen
„vroeger bestond, aan vaste ambtsbetrekkingen te moeten ver-
„binden, maar de aanwijzing der leden aan de vrije keuze des
„Konings over te moeten laten, welke keuze zich regelt naar
„het vertrouwen, dat de hoofdambtenaren inboezemen en naar
„hunne geschiktheid om eventueel in het bestuur op te volgen".

-ocr page 55-

43

„Hierdoor vervalt ook de bepaling volgens welke, by on-
„stentenis van den Gouverneur, het hoogste gezag tydelyk
„op den procureur-generaal zou moeten overgaan"

Wy zien dus, dat dit reglement zich geheel aansluit aan de be-
ginselen , die in 1848 in de Grondwet een plaats hebben gevon-
den. Ten overvloede halen wy nog deze woorden uit de memorie
van toelichting aan, die zulks onmiskenbaar doen uitkomen:

„door artikel 30 (cf. boven) blyft de bepaling der Grond-
„wet, die wil dat zulke onderwerpen worden geregeld by de
„wet, waarvan het blykt dat tot zoodanige regeling behoefte
„bestaat, in haar geheel, en is zoowel de Koning als de wetge-
„vende macht bevoegd, de maatregelen te nemen, die voor de
„West-Indische bezittingen en koloniën worden dienstig geacht.

„De vrees, dat door artikel 30 de invloed van den Kolo-
„nialen Raad zou kunnen worden verlamd, kan bezwaarlyk
„ingang vinden, als men bedenkt, dat van de Regeering
„zelve, in het belang der West-Indische bezittingen en Ko-
„loniën het denkbeeld tot herstelling van een vertegenwoor-
„digend lichaam is uitgegaan en zy dus veeleer de raadple-
„ging en medewerking daarvan zal zoeken te bevorderen,
„dan tegen te werken".

Onbeperkte bevoegdheid dus tot regeling aan den wetgever,
daarnaast een, slechts door bestaande wetten beperkte bevoegd-
heid van den Koning, die echter, waar zulks maar eenigzins
mogelyk is, de regeling aan
Koloniale Verordeningen overlaat.

De reden, die aan de vaststelling van een Reg. Regl. had
in den weg gestaan, was intusschen met den len Januari
1863 vervallen. Op dien dag was de emancipatie der slaven
een feit geworden, slechts in werking verzwakt door het tien-
jarig Staatstoezicht en thans meende de Regeering, dat het
oogenblik was gekomen om een nieuwen bestuursvorm voor

1) Bijlagen 1855—56, pag. 324.

-ocr page 56-

44

Suriname voor te stellen , nu Suriname door de emancipatie
een impulsie noodig had, om krachtig te kunnen optreden.

By Koninklyke Boodschap van 5 April 1864 werd een
Ontwerp Reg. Regl. ingediend, waarop den 9®" Juli d. a. v.
het voorloopig verslag verscheen. 20 September 1864 werd
het Ontwerp op nieuw ingediend, met een memorie van toe-
lichting, eigenlyk memorie van beantwoording, benevens een
nota van wyzigingen, waarna op 8 November 1864 het eind-
verslag verscheen. De openbare beraadslagingen hadden plaats
van 9—13 Mei en van 15—16 Mei in de Tweede Kamer.
Het verslag der commissie uit de l® Kamer verscheen op
26 Mei; de beraadslaging liep op èen dag, 29 Mei, af. In
beide Kamers werd het Ontwerp aangenomen, respectievelijk
met
42 tegen 16 en met 31 tegen 1 stem.

Twee beginselen van koloniaal regeeringsbeleid stonden in
de gewisselde stukken en bij de beraadslagingen tegenover
elkander, beginselen, die wij by de voorstellen tot wijziging
van het bestaande Reg. Regl., eenigzins nader hopen weer
te geven en wat uitvoeriger te beschouwen.

De minister, de Heer Fransen van de Putte, gesteund door
het advies van den Gouverneur van Suriname, van Lansber-
gen en krachtig bijgestaan door de Kamerleden Kappeyne
en Dirks, wenschte, met voorbygang van de geschiedenis der
laatste vijftig jaren, zich aan te sluiten, aan het beginsel eener
vertegenwoordiging, zooals dat in het octrooi van 1682 was aan-
genomen, laatstelyk in het Ontwerp 1855 geregeld en eindelyk
ook van kracht was in het naburige Britsch Guiana. Suriname ,
dat de ontwikkeling in eigen bodem vindt, heeft, zoo meende
de Regeering, daarom recht op een vertegenwoordiging.

Maar daartegenover stond een zeer krachtige oppositie; wy
noemen slechts de HH. Wintgens, Meyer, van Zuylen, Ro-
chussen, J. K. van Golstein en W. van Golstein. Zij wensch-
ten in een maatschappij zoo achterlijk, zoo in verval, zoo

-ocr page 57-

45

door en door krank, met zooveel nieuwe elementen als Suri-
name telde een krachtig autocratisch bestuur. Welsprekend
waren hunne betoogen, talryk hunne argumenten, overtui-
gend de voorbeelden aan andere koloniën ontleend. Maar
twee omstandigheden waren in het voordeel van den minister
en hebben wel hoofdzakelijk de aanneming verzekerd.

De eerste was de sterke voorliefde van de overgroote meerder-
heid der Kamer voor democratische regeeringsbeginselen.
Waar de Regeering de Kolonie daarvoor rgp achtte, zou een
Nederlandsch Parlement in die dagen niet licht autocratie in
de plaats daarvan gesteld hebben.

En daarnaast en daarmede in verband, de onbekendheid,
die ten aanzien van Suriname in de Kamer heerschte, waar-
van slechts een enkel lid de Kolonie bij ervaring kende.

Zonneklaar blijkt het gewicht van dezen factor uit den
aandrang, waarmede men bg den minister aandrong op over-
legging van het advies van den Gouverneur, de ingenomen-
heid , waarvan vele leden getuigenis gaven, toen Z. Exc.
eindelgk daartoe overging en de geruststelling, door de gun-
stige opinie van den Heer van Lansbergen en bg velen te-
weeggebracht.

De Wet, houdende vaststelling van het reglement op het
beleid der Regeering in de kolonie Suriname (31 Mei 1865,
n° 55) bevat 169 artikelen en is verdeeld in elf hoofdstuk-
ken en 3 slotbepalingen \'). De titels dier hoofdstukken zijn de
volgende, waarbg men zal opmerken, dat vrgwel de indee-
ling der Grondwet is nagevolgd:

Van de Kolonie en hare inwoners; van den Gouverneur;
van den Raad van Bestuur; van de Koloniale Staten; van
de inwendige verdeeling van het grondgebied der Kolonie;
van het rechtswezen; van den godsdienst; van de finantiën ;

1) Men zie Bglage B.

-ocr page 58-

46

van de gewapende mach^ van het onderwgs, de openbare ge-
zondheid en het armbestuur; van de volksvlgt. De hoofd-
stukken II, III, IV en VI zijn respectievelgk nog weer in
twee, twee, vier en twee afdeelingen gesplitst.

Het eerste hoofdstuk, handelende over de kolonie en hare
inwoners, spreekt ongeveer over dezelfde onderwerpen, als
hoofdstuk I onzer Grondwet en waarborgt o. a. de vrijheid
van drukpers en de rechten van petitie, vereeniging en ver-
gadering.

Artikel 3 geeft te kennen, wat Algeraeene Verordeningen
zgn, waaronder moeten worden verstaan:

a. de verdragen met vreemde mogendheden door den Staat
aangegaan, voorzoover zij in de Kolonie van toepassing zijn;

h. de wetten die volgens de bepalingen der Grondwet van
het Koningrijk voor de Kolonie gemaakt of voor haar ver-
bindende zijn;

c. de besluiten des Konings, genomen in den vorm , bg
de Grondwet van het Koningrgk voorgeschreven, voor alge-
meene maatregelen van inwendig bestuur;

d. de Koloniale Verordeningen, vastgesteld door den Gou-
verneur, met goedkeuring van de Koloniale Staten;

e. de besluiten, houdende algemeene maatregelen, door den
Gouverneur, den Raad van Bestuur gehoord, binnen de
grenzen zijner bevoegdheid uitgevaardigd.

Vergelijkt men dit artikel 3 met artikel 32, alinea 2, dan
blijkt dat de Gouverneur in geval van oorlog of opstand,
ook bevoegd zal wezen om tractaten met vreemde mogend-
heden door den Staat gesloten, te schorsen, voorzooverre zij
in de Kolonie van toepassing zijn

Dit is in 1865 door den wetgever dan ook bedoeld. Immers

1) cf. artikel 3, Ontwerp tot wijziging van het Reg. Regl. van Minister van
Dedem, waarover later.

-ocr page 59-

47

Ulli

toen de Heer Godefroi zeide, dat het hem bedenkelyk voor-
kwam aan den Gouverneur het recht te geven, om verdragen
met vreemde mogendheden, bilaterale contracten door den
Staat aangegaan, te schorsen, terwijl hij het van een ophel-
dering dienaangaande zou laten afhangen, of wyziging van
het artikel al dan niet noodzakelyk was, antwoordde de
Heer Kappeyne van der Cappello, „wanneer in een land de
„staat van beleg wordt afgekondigd, dan geldt niet anders
„dan de krijgswet; ik geloof, dat dan ook tractaten met
„vreemde mogendheden tydelijk ophouden van kracht te zijn
„en dit ook in het volkenrecht erkend is; mits slechts de
„noodzakelykheid vaststaat, dat men in zoodanig geval van
„uitersten nood heeft verkeerd ..... dan geldt het beginsel:
„salus populi suprema lex esto. Als de Staat van beleg heeft
„moeten worden afgekondigd, dan kan niemand zich beroe-
„pen op geschreven bepalingen; want doet men dat, dan
„verlamt men het gezag van den opperbevelhebber, die dan
„militair-dictator is en gehouden de Kolonie met alle mid-
„delen te verdedigen. Ik geloof dat men in zoodanig geval
„zeer zeker verantwoord is, door tijdelijk ook volkenrechte-
„lyke verdragen buiten werking te stellen"

En hierna werd artikel 32 zonder hoofdelijke stemming
goedgekeurd.

Hoofdstuk //handelt over den Gouverneur, van wien artikel
29 zegt: „hy bestuurt, met inachtneming van de voorschriften
„dezer wet, in naam en als vertegenwoordiger desKonings,
„de Kolonie en is aldaar met de uitvoerende macht bekleed".

Een Gouverneur staat dus aan \'t hoofd en niet meer een
Gouverneur-Generaal, zooals in de vorige Reg. Reglementen
werd gezegd. Blijkens artikel 7 behoeft de Gouverneur, evenmin

1) Handelingen der Staten-Generaal 1864—65, pag. 917.

-ocr page 60-

48

als de overige, door den Koning te benoemen ambtenaren ,
Nederlander te zyn, maar mag by ook in een der West-
Indische Koloniën, uit ouders aldaar gevestigd, zyn geboren.
De Regeering stelde dit voor, omdat zy , in verband met de
toen nog bestaande dubbele regeling van het Nederlander-
schap , het onbillyk achtte, dat
wel voor Nederland en niet
voor West-Indië, de zoo veel ruimere regeling van het
Nederlandsch Burgerlyk Wetboek zou gelden.

De Gouverneur bestuurt de Kolonie, en als zoodanig komt
hem (art. 35) het recht toe, om alle ambtenaren in de Kolonie
te benoemen, te schorsen en te ontslaan, wier benoeming,
schorsing of ontslag niet door den Koning aan zich is voorbe-
houden of by Algemeene Verordening aan anderen opgedragen.

In verband hiermede zegt artikel 58, dat de drie leden
van den Raad van Bestuur, artikel 131, dat de procureur-
generaal en artikel 146, dat de hoofdambtenaar, onder den
Gouverneur belast met het beleid der koloniale geldmiddelen
en \'t beheer der domeinen (de administrateur van finantiën)
door den Koning worden benoemd, geschorst en ontslagen.

Verder lezen wy in artikel 129, dat de voorzitter, deleden
en de griffier van het Hof van Justitie door den Koning
worden benoemd, de voorzitter en de leden voor \'t leven,
de griffier tot wederopzeggens toe. Ontslagen kunnen zy (art.
134) in een drietal gevallen
tegen hunnen wil, op voordracht
van den Gouverneur, gehoord den Raad van Bestuur, door
den Koning, terwyl zy in twee gevallen (art. 136) door den
Hoogen Raad der Nederlanden kunnen ontzet.

De schorsing eindelyk van elk lid der rechterlijke macht
treedt ipso jure in werking, als zekere omstandigheden zich
voor doen (art. 137).

Artikel 37 zegt: „de Gouverneur heeft het algemeen be-
„stuur der koloniale geldmiddelen en domeinen, en is deswege
„verantwoordelijk, naar de bepalingen bij de wet te stellen".

-ocr page 61-

49

Wij zagen reeds dat deze wet nog steeds op zicli laat wachten.

Als hoofd der uitvoerende macht, wordt hem door artikel 42
de zorg opgedragen voor de afkondiging en uitvoering der
Wetten en Koninklijke besluiten, genomen in den vorm bg
de Grondwet van het Koningryk voorgeschreven voor alge-
meene maatregelen van Bestuur, welke hem te dien einde
van \'s Koningswege worden toegezonden.

Om gewichtige redenen kan de hem bevolen afkondiging of
uitvoering door den Gouverneur worden opgeschort, waarvan
hij terstond aan den Koning kennis geeft en Deze, geldt het
een Wet, aan de Staten-Generaal. Keurt de Koning de op-
schorting niet goed, dan gaat de Gouverneur onverwyid tot

V

de afkondiging of uitvoering over (art. 43). Een dier ge-
wichtige redenen, maar waarvoor het Reg. Regl. een afzon-
derlijke regeling bevat, is het geval van oorlog of opstand,
waarbij den Gouverneur (art. 32) zeer bizondere bevoegdheden
zgn gegeven.

De uitvoerende macht van den Gouverneur betreft verder
(art. 50 art. 54) de Koloniale Verordeningen. De afkondi-
ging van Wetten, Koninklgke Besluiten en Koloniale Veror-
deningen geschiedt door plaatsing in het Gouvernementsblad,
maar, terwijl de Gouverneur bg Wetten en Koninklgke Beslui-
ten , blijkens artikel 45, een anderen termyn van inwerking-
treding dan den gewonen, den dag na dien der uitgifte
van het Gouvernementsblad, waarin zij geplaatst zijn, mag
bepalen, geeft artikel 53,
Aai o-jqx Koloniale Verordeningen
handelt, die bevoegdheid daarbij aan den Gouverneur niet.
Dit kan zijn verklaring niet hierin vinden, dat de tyd, om
over de uitvoering van Wetten en Koninklgke Besluiten met
den Rykswetgever en het Opperbestuur in overleg te treden,
meestal zal ontbreken , terwgl dit by Koloniale Verordeningen
niet het geval kan wezen. Immers heeft de wetgever, blykens
artikel 50 alinea 2, gewild, dat in geval van spoed,
mits met

4

-ocr page 62-

50

goedvinden van de meerderheid van den Raad van Bestuur, een
Koloniale Verordening terstond wordt afgekondigd en in-
gevoerd.

Ter vervulling van zijn taak, is de Gouverneur bevoegd,
om ter uitvoering van Wetten, Koninklyke Besluiten en
Koloniale Verordeningen (art. 54), gehoord den Raad van
Bestuur, Besluiten uit te vaardigen. Hij brengt deze onver-
wgld ter kennisse van den Koning en trekt ze in of wijzigt
ze, zooals hem dit van \'s Koningswege wordt bevolen (art. 57).

Hoofdstuk 111 regelt den Raad van Bestuur, een advisee-
rend lichaam naast den Gouverneur, te vergelyken met onzen
Raad van State. De Raad bestaat (art. 58) uit den Gouver-
neur als voorzitter, den procureur-generaal als ondervoor-
zitter en drie leden.

De procureur-generaal is dus ipso jure ondervoorzitter van
den Raad van Bestuur, terwijl hg daardoor (art. 26) geroepen
is, om, is door den Koning geen ander persoon daartoe aan-
gewezen , den Gouverneur bg diens onstentenis te vervangen.

Deze hooge positie van den procureur-generaal is, wg merk-
ten dit vroeger op (pag. 8), niet in overeenkomst met de
plaats, hem in het octrooi van 1682 toegewezen, noch met
die, aan den procureur-generaal in het Ontwerp 1855 toege-
dacht (pag. 42). Maar wel vinden wg die terug in de regle-
menten van deze eeuw, waar, met name in dat van 1816
(art. 24), de procureur-generaal na den Gouverneur de eerste
plaats innam in de ranglgst der hoofdambtenaren, die dat
artikel geeft.

Over die vereeniging van regeerings en justitieele bemoeiin-
gen in den persoon van den procureur-generaal, is in 1865
zeer weinig gesproken.

De Regeering verklaarde in de memorie van toelichting
eenvoudig: „de procureur-generaal, vroeger fiscaal genoemd ,

-ocr page 63-

51

„heeft steeds in Suriname een zeer hoog standpunt bekleed,
„hetgeen wenschelijk gerekend wordt hem in het belang der
„kolonie bij voortduring te doen behouden" — en in de
memorie van antwoord: „mochten de gronden" (die pleiten
om den procureur-generaal op zijn hoog standpunt te hand-
haven) „b.v. na de opheffing van het Staatstoezicht, in later
„tijd verminderen in gewicht, nadeel zal er voorzeker nim-
„mer uit voortspruiten en er is dus geen reden, waarom men
„in dezen met de geschiedenis zou breken"

Artikel 59 geeft den Koning het recht buitengewone leden
in den Raad te benoemen, te schorsen en te ontslaan.

De Gouvernementssecretaris (art. 61) staat dien Raad van
Bestuur als secretaris by, ook al is hy daarvan geen lid.

Het Reglement van Orde, ontworpen door den Raad , wordt
door den Gouverneur, onder goedkeuring van den Koning,
vastgesteld (art. 62).

In een aantal gevallen hoort de Gouverneur den Raad (art. 63),
Imperatief by:

a. alle Koloniale Verordeningen, die de Gouverneur aan de
goedkeuring der Koloniale Staten wil onderwerpen, of die
de Koloniale Staten aan den Gouverneur ter goedkeuring
hebben aangeboden;

h. alle Besluiten tot uitvoering van Algemeene Verordenin-
gen , die de Gouverneur wil nemen;

c. alle aangelegenheden, waaromtrent dit is voorgeschreven
by deze wet (b. v. ontbinding der Koloniale Staten) of andere
Algemeene Verordeningen of zulks den Gouverneur van \'s Ko-
ningswege wordt bevolen.
Facultatief by:

alle andere zaken, waaromtrent de Gouverneur, in het be-

1) Bijlagen 1863—1864, pag. 1401.
3) Bijlagen 1864-65, pag. 133.

-ocr page 64-

52

lang zgner verantwoordelykheid, het gevoelen van den Raad
wenseht te kennen.

Artikel 66 opent de gelegenheid, om aan dezen West-
Indischen Raad van State rechtsmacht in geschillen van bestuur
by Koloniale Verordening op te dragen.

De zevende afdeeling van Hoofdstuk II onzer Grondwet,
draagt tot opschrift van den Raad van State en de Ministe-
rieele Departementen.

Van Ministers en dus van Ministerieele Departementen,
zooals wy die kennen, kan natuurlijk in een Kolonie als
Suriname geen sprake wezen. De Gouverneur is de eenige
verantwoordelyke persoon voor het bestuur aldaar. Maar be-
halve de beide hoofdambtenaren , die het Reg. Regl. noemt,
den procureur-generaal, hoofd van het Openbaar Ministerie
en van de rechterlijke en administratieve politie in de geheele
Kolonie, en den administrateur van finantiën, chef van het
Departement van Finantiën en van de Domeinen, staan nog
een aantal andere ambtenaren, zonder eenige rangorde en
die allen, evenals de beide genoemden, geheel zelfstandig
met den Gouverneur correspondeeren door middel van de
Gouvernements-Secretarie.

Men zou hen allen dan ook zeer gevoegelijk hoofd-amb-
tenaren mogen noemen.

Tot deze hoofden van Departementen of Bureaux behooren:
de Gouvernements-Secretaris, de Chef van het Bouwdeparte-
ment , de Chef van het Departement der koloniale vaartuigen,
de Agent-Generaal voor de immigratie, de Inspecteur van het
Onderwys, de Inspecteur van den geneeskundigen dienst, de
Districtscommissarissen, de Commandant van het Garnizoen.

Hoofdstuk IV. Wy komen thans aan een belangrijk hoofd-
stuk, dat handelt over de Koloniale Staten, die blijkens
artikel 92 het vertegenwoordigend lichaam der Kolonie vor-

-ocr page 65-

53

men. Wij zagen boven reeds, dat dit beginsel in 1865 had
gezegevierd, dat een vertegenwoordigend lichaam was inge-
steld. Gaan wij thans eens na, wat het karakter en daarmede
wat de taak van dit lichaam volgens den wetgever zou zgn.

De Heer Cola§o Belmonte bespreekt in zyn reeds meermalen
aangehaald proefschrift, de bevoegdheden, die volgens hem
die Koloniale Staten zullen moeten bezitten en gaat daarbij
uit van een lichaam, waaraan de in 1865 ingestelde Kolo-
niale Staten geheel analoog zyn samengesteld.

Daar de schryver zeer duidelyk uiteenzet, welke bevoegd-
heden de Koloniale Staten volgens hem moeten bezitten en
volgens sommigen ook bezitten, terwyl dit laatste volgens
onze bescheiden meening juist allerminst het geval is, ver-
oorloven wy ons, hem een oogenblik sprekende in te voeren.

„De Vertegenwoordiging heeft in Nederland drie hoofdvor-
„men, die der Gemeente, der Provincie en van het Volk.
„Met welke van deze vormen moet de Vertegenwoordiging in
„de We\'st-Indische bezittingen worden gelyk gesteld; aan welk
„gronddenkbeeld moet zy beantwoorden; want van al de vor-
„men iets te nemen, dit levert slechts een wanstaltig geheel.
„De Koloniale Vertegenwoordiging gelyk te stellen met de
„Gemeentelyke in Nederland is onmogelyk, eene Kolonie is
„geen Gemeente. De inrichting van een Koloniaal Bestuur,
„ook naar de tegenwoordige bedoelingen der Regeering,
„heeft andere grondslagen, dan de inrichting eener Ge-
„meente"

De schryver wyst er op, om dit te bewyzen, dat, terwyl
de burgemeester moet zyn de man der Gemeente, de Gou-
verneur de man der Regeering moet wezen. De burgemeester
maakt met de wethouders een college van uitvoering uit.
De Gouverneur staat
alleen en zelfs buiten de Staten. Hier-

1) Cola90 Belmonte, pag. 39 sqq.

-ocr page 66-

54

aan heeft de schryver genoeg om te concludeeren „maar het
„zou doelloos zgn hierover verder uit te wgden".

„Aan de toepassing van het stelsel der Provinciale Vertegen-
„woordiging", zoo gaat de schrgver voort, „valt evenmin te
„denken. Koloniën zgn geen Provinciën van den Staat. Het-
„ zelfde geldt dus hier, als omtrent de Vertegenwoordiging der
„Gemeenten. Er is echter nog meer". En hier wijdt hij heel
wat langer uit over de gevonden verschilpunten. Wat hij
zegt, komt hierop neder:

Terwgl de Provincie een zelfstandige wetgevende macht
bezit in hare Provinciale Staten, aan wie
regeling en be-
stuur
van het Provinciaal huishouden is opgedragen, berust
alleen de wetgevende macht en dan nog slechts voor een deel,
bg de Koloniale Staten, terwgl de uitvoerende macht berust
bg den Gouverneur. Aan de Provincie komt die macht uit
de
Grondwet, aan de Koloniale Staten slechts uit de Wet toe.
De Koninklgke goedkeuring is ook geheel verschillend van
karakter. Bg de Provincie komt den Koning een recht van
veto toe; bg de Koloniale Staten is de vereischte goedkeu-
ring een deel van de wetgevende macht.

Verder wijst de schrijver nog op het recht van ontbinding,
dat niet bg de Provincie voorkomt en op de verschilpunten
in de verhouding tusschen Gouverneur en Staten, waarvan de
eerste
geen en Commissaris en Staten, waarvan de eerste wel
voorzitter is.

Gedeputeerde Staten komen in \'t geheel niet voor in de
Kolonie.

Men ziet dat de argumenten hier heel wat talrijker zgn.

De bewering, dat de Kolonie noch een Gemeente, noch een
Provincie is, geven wg gereedelgk toe; maar daarmede is de
vraag of die Kolonie, die zich in den vorm eener stad met
ommelanden aan ons voordoet, niet op de wgze eener Ge-
meente of Provincie zou kunnen worden bestuurd, niet be-

-ocr page 67-

55

antwoord. Het karakter, aan de Koninklijke bevoegdheid tot
vernietiging van Koloniale Verordeningen toegekend, gaat, als
men let op de artikelen 49 en 50 Reg. Regl., zeker niet op.
De juistheid der verder opgenoemde verschilpunten, die alleen
het onderscheid met de Provincie op het oog hebben, in \'t
midden latende, vinden wy toch ook hierin het bewijs
niet
geleverd, dat de bestuursvorm der Gemeente voor de Kolonie
onbruikbaar zou wezen.

„Op het standpunt van myn beschouwing" zoo gaat de
schryver verder „van den Kolonialen Raad, in betrekking tot
„het Nederlandsch vertegenwoordigend stelsel, vind ik dat
„gronddenkbeeld in de Volksvertegenwoordiging, de Staten-
„Generaal, die met den Koning het wetgevend gezag des
„Ryks uitoefenen".

En even later herinnert de schry ver er aan, dat de
artikelen van het Ontwerp Reg. Regl. van 1855 ook vol-
komen terecht aan de Grondwet zijn ontleend. „Zegt dit
genoeg" zoo lezen wy verder „men vindt immers noch
beroep op de Provinciale wet, noch verwijzing naar de Ge-
meentewet.

Deze opinie nu deelt, zoo wil het ons voorkomen de Heer
Wesenhagen. Waar hij spreekt over een verwerping der
begrooting in Suriname, als protest tegen Nederlandsch
regeeringsbeleid, zegt hij, „daargelaten nu de al of niet ge-
„grondheid dier meening (betreffende Nederlandsch regeerings-
„beleid) als thans niet aan de orde, komt het my toch Staats-
„rechtelyk juist voor, om uit handen van zoodanige Regee-
„ring
geen begrooting aan te nemen, daar volgens de aan-
„gegeven zienswyze de Kolonie er toch nimmer door gebaat
„zou zijn; zoodoende maakt men eenvoudig gebruik van een
„begrootingsrecht. Om redenen buiten de begrooting gelegen,
„wordt wel eens meer een begrooting afgestemd; het klein
„aantal leden der Staten doet er niets toe af; by het toe-

-ocr page 68-

56

„kennen van politieke rechten moet men al de gevolgen daar-
„van aanvaarden"

Zoowel de meening van den Heer Colago Belmonte, die het
gronddenkbeeld der Koloniale Vertegenwoordiging niet in de
Gemeentelijke of Provinciale Vertegenwoordiging maar in de
Staten-Generaal vindt, als de meening van Mr. Wesenhagen,
wien de verwerping der begrooting door de Koloniale Staten,
als protest tegen het Nederlandsch regeeringsbeleid Staats-
rechtelijk juist voorkomt en die dus de bevoegdheid der Ko-
loniale Vertegenwoordiging ook al ontleent aan die onzer
Staten-Generaal, komen ons onjuist voor.

Het karakter van vertegenwoordiging der ingezetenen , komt
ongetwyfeld in gelgke mate aan den Gemeenteraad, de Pro-
vinciale Staten en de Staten-Generaal als aan de Koloniale
Staten toe. Maar wat wy meenen is dit, dat de wetgever
voor de Koloniale Staten
niet de zelfstandigheid eener Staten-
Generaal, maar in beginsel de afhankelijkheid eener Gemeen-
telijke Vertegenwoordiging heeft gewild.

Nu moge het volkomen waar wezen, dat geen bepaling
van het Reg. Regl. aan de Koloniale Staten verbiedt, moties
van afkeuring van Nederlands regeeringsbeleid aan te nemen,
noch de begrooting te verwerpen, omdat bv. het door Neder-
land gegeven subsidie haar niet ruim genoeg voorkomt, of
ook om die reden gezamenlyk ontslag te nemen; geen bepa-
ling verbiedt zulks ook aan de leden van den Gemeenteraad.
Toch zou het Opperbestuur of de Rykswetgever evenmin in
gebreke behooren te blyven, om krachtens artikel 61 der Grond-
wet de maatregelen te nemen , door de handelwijze der Koloniale
Staten noodig geworden, als de wetgever nu onlangs geaarzeld
heeft, om krachtens artikel 144 der Grondwet te voorzien,

1) Mr. A. C. Wesenhagen: Enkele beschouwingen gewgd aan de belangen der
kolonie Suriname 1886, pag. 9.

-ocr page 69-

57

in de regeling en het bestuur van de huishoudingen der Ge-
meenten Opsterland en Weststellingwerf.

Wy steunen deze onze meening, op de verioijzing in 1865
naar het boven behandelde Ontwerp 1855, op de toenmaals
als voorbeeld genomen en nog te bespreken regeling in Britsch
Guiana, maar vooral op de
duidelijke woorden in 1865 te dezen
aanzien gesproken.

In het belang der zaak veroorloven wg ons eenigzins uit-
voerig weer te geven, wat door den minister en door hem,
naar wien Z.Exc. herhaaldelgk verwees, den Heer Kappeyne
van de Cappello is gezegd. Wat waarschuwende of vrees-
achtige stemmen van tegenstanders der voorgestelde regee-
ringsbeginselen , in de woorden van het reglement lazen, kan,
dunkt ons, hier van weinig gewicht zgn.

Vangen wg aan met de memorie van toelichting op het
eerste wetsontwerp van 1864, ingediend 5 April 1864, waar
wg lezen: „vertrouwende op de deugdelgke samenstelling,
„laat het Reg. Regl. zooveel mogelgk over aan regeling bg
„Koloniale Verordening, zoomin mogelgk inmenging der
„overheid. De zelfstandigheid der Kolonie, zal in dit opzicht
„gelgkslachtig zgn aan die, welke bg de regeling harer huis-
„houdelgke belangen aan de Provinciën en Gemeenten des
„Rgks is toegekend door de Grondwet en de uit haar voort-
„gevloeide organieke wetten

Toen daarop in het voorloopig verslag (d. d. 9 Juli 1864)
werd opgemerkt: „de naam Koloniale Staten doet te veel
„denken aan een vertegenwoordigend lichaam, dat tegenover
„het uitvoerend gezag groot gewicht in de schaal kan leg-
„gen", antwoordde de minister „de meening is zeker, om de
„Koloniale Staten het vertegenwoordigend lichaam der Kolonie
„te doen zgn en als zoodanig tegenover het uitvoerend gezag

1) Bijlagen 1863—64, pag. 14C8.

-ocr page 70-

58

„wezenlgk gewicht in de schaal te doen leggen, overal waar
„het de huishoudelijke aangelegenheden der Kolonie geldt;
„de Gemeenteraden des Egks hebben echter op hun terrein
„niet minder kracht"

Op deze uiting in het voorloopig verslag „de woorden van
„het formulier „„na verkregen goedkeuring der Koloniale
„Staten"" (bij Koloniale Verordeningen) vonden eenigen aan-
„stoot; de macht die goedkeurt, is gewoonlgk op een hooger
„standpunt geplaatst, dan zg die voorstelt; men moet de
„Koloniale Staten niet in den waan brengen, dat zg een
„groote mate van zelfstandigheid tegenover den Gouverneur
„bezitten; waarom niet „„met gemeen overleg"",
volgt dit ondeugende antwoord:

„trouwens de verkeerde indruk, dien men wil tegengaan,
„zou wellicht nog meer worden opgewekt door het bezigen
„van den term, die naar de Grondwet eigenaardig is aan
„de Staten-Generaal".

Waar de minister later over het kiesrecht spreekt, zegt
hg: „de Koloniale Vertegenwoordiging heeft een zuiver mu-
„nicipaal karakter, zoodat ingezetenschap, niet Nederlander-
„schap het hoofdvereischte van kiesrecht moet zijn".

Daarbg verwijst de memorie van toelichting thans ten aan-
zien van tal van artikelen naar de Provinciale en de Gemeente-
Wet, al meenen wg hieruit slechts onder voorbehoud eenige
conclusie te mogen trekken.

Aan deze aanhalingen uit de gewisselde stukken, sluiten
zich de openbare beraadslagingen aan. Zoo sprak de Heer
Kappeyne: „maar wat doet de Provinciale wet; zg regelt en
„verzekert het recht van de Provinciale Vertegenwoordiging
„om de begrooting vast te stellen, belastingen te heffen en
„Provinciale Verordeningen te maken. Welnu datzelfde doet

1) Bijlagen 1863—64, t. a. p.

-ocr page 71-

59

»het Reglement voor Suriname, dat aan de Koloniale Verte-
„genwoordiging dezelfde rechten verzekert"^),
en later op dien dag:

„in een Kolonie behoort het vertegenwoordigend lichaam
„meer te gelijken op een Raad der Gemeente. In een Raad
„der Gemeente heeft men in B. en W. een element van be-
„stuur, een element, dat richting en leiding geeft; dit is het
„gansche oud-Hollandsche stelsel; dit is ook het stelsel, dat
„in Demerary bestaat en dat men ook in onze Waterschappen ,
„waar men hoogheemraden, hoofdingelanden en ingelanden
„heeft, terugvindt. De Gouverneur is wel verantwoordelgk
„aan de Staten-Generaal (de spreker bedoelt aan den Koning,
„wat hg later rectificeerde) doch niet aan de Koloniale Sta-
„ten en daarom zegge men niet, dat het geen zuiver con-
„stitutioneel stelsel is; want ik vraag of dan geen autonomie
„is geschonken aan de Gemeentebesturen, omdat-de burge-
„meester een rgksambtenaar is, die niet van den Gemeente-
„raad afhangt".

„ Wanneer de geachte afgevaardigde ons wgst op het voor-
„beeld van Demerary, dan zeg ik, wat hier voorgedragen
„wordt, is wat men in Demerary vindt. Ook de Gemeenteraden
„bezitten het recht van initiatief, amendement en interpel-
„latie in den volsten omvang en wat het recht van ontbin-
„ding betreft, dikwgls heb ik het hooren betreuren, dat dit
„niet op onze Gemeenteraden kan aangewend worden"

En de minister verwgst eenvoudig naar wat de Heer Kap-
peyne reeds zoo duidelgk heeft uiteengezet.

Voordat wg onderzoeken wat volgens het Reg. Regl. hun
taak zal wezen een enkel woord over hun samenstelling en
hunne vergaderingen.

1) Handelingen 1864-66, 10 Mei 1865, pag. 888.
3) Handelingen 1864—65, pag. 901.

-ocr page 72-

60

De samenstelling der Staten draagt een eenigzins twee-
slachtig karakter, een tweeslachtigheid echter, die zooals wy
nog zien zullen, meermalen, zy \'tin eenigszins gewyzigden
vorm, by Koloniale Vertegenwoordigingen wordt aangetroffen.
De bedoeling van deze samenstelling, deels uit direct door
de kiezers gekozen leden, deels uit door den Gouverneur aan-
gewezenen is geweest, om niet te spoedig van een autocra-
tischen bestuursvorm tot een meer democratischen over te
gaan; zy werd door den minister, op voorstel der koloniale
autoriteiten in het reglement gebracht en aldus verdedigd:
„na den verschen schok, dien de West-Indische Maatschappy
„door de ophefifing der slaverny onderging, mag de overgang
„van geheele onmondigheid tot zelfbestuur niet te plotseling
„wezen" ;

en in memorie van beantwoording:

„niet wantrouwen op de bevolking, maar de overtuiging,
„dat in een kolonie, omdat zy van het moederland afhangt,
„de belangen, de denkbeelden en de beschaving van dat moeder-
„land mede hunne woordvoerders behooren te bezitten, die
„een invloedryken stem uitbrengen in het midden van de af-
„gevaardigden der ingezetenen, heeft hun geleid tot dusdanige
„samenstelling"

Daarbij kwam dat de minister, in tegenstelling van al wat
vroeger in Suriname had gegolden, thans voorstelde om den
Gouverneur niet meer voorzitter der Koloniale Staten te doen zyn.

Om nu niet allen band tusschen het Bestuur en de Ver-
tegenwoordiging af te breken , zouden de door den Gouverneur
benoemden, de zoogenaamde Gouvernementsleden, hier den
schakel vormen tusschen Bestuur en Vertegenwoordiging. Zy
zouden, al zegt geen artikel van het Reg. Regl. zulks, de

1) Bijlagen 1863—64, pag. 1408,

2) Bijlagen 1864—65, t. a. p.

-ocr page 73-

61

Verordeningen, door den Gouverneur voorgesteld, uit den
aard der zaak toelichten en verdedigen, al heeft het omge-
keerde nog al eens plaats gehad. Bij de vergelgking met een
Gemeente-Bestuur, werd naar
hen verwezen, als uitmakende
met den Gouverneur, het element dat leiding en richting
geeft, zooals in den Gemeenteraad Burgemeester en Wet-
houders.

De wijze waarop het voorstel door de Regeering werd ver-
dedigd, om den Gouverneur niet meer voorzitter der Staten
te doen zgn, maar dezen laatsten door den Gouverneur, jaar-
lijks uit het midden der Staten te doen benoemen (art. 80),
mag, met het oog op onzen tijd zeer zwak genoemd worden.
In de memorie van toelichting had de minister gezegd, dat
dit geschiedde om den Gouverneur op zgn hoog standpunt
te handhaven en toen het voorloopig verslag hierop liet volgen :
„juist om zgn hoog standpunt zou hij veel tot den goeden
„loop der beraadslaging kunnen bgdragen", werkt de minister
dit in de memorie van beantwoording nog eenigzins uit,
waar hg er op wijst, dat de vrijheid van beraadslaging en
de waardigheid van den Gouverneur bij verdeeldheid zullen
Igden, als hg voorzitter is, en dat het onwenschelgk is, om
bg de vele functiën, die de Gouverneur reeds moet waarne-
men , daarbg nog deze te voegen, waarvoor hg misschien
minder geschikt is. De Gouverneur was toch meermalen een
officier, geen parlementair man en daarom was het beter dat
hg zich niet in den parlementairen strijd waagde.

Behalve de vier Gouvernementsleden, zouden de overigen,
tot een minimum, van negen door de kiezers gekozen wor-
den , in verhouding van èen lid op de tweehonderd kiezers.

Vereischten voor \'t kiesrecht waren:

1. ingezetenschap.

2. volle ouderdom van vijfentwintig jaar.

3. volle genot der burgerlgke rechten.

-ocr page 74-

62

4. het betalen eener som in de directe belastingen, waarvan
het juiste bedrag, mits niet beneden ƒ20.— , noch boven dat
van ƒ100.— bij het kiesreglement wordt bepaald.

Een voorloopig kiesreglement werd door den Gouverneur,
overeenkomstig artikel 75 , gegeven bij Besluit van 28 Februari
1866 (G. B. n°. 2); daarbij was het kiesrecht gebonden aan
een census van ƒ60.— in de volgende directe belastingen:
personeel, huurwaarde, patent, paardengeld Dit reglement
werd vervangen door een kiesreglement by Koloniale Veror-
dening (Publicatie 15 Februari G. B. n° 1). Hierin werd de
census op ƒ40.— teruggebracht en aan de genoemde belas-
tingen toegevoegd „de akkergelden".

Op 14 Februari 1890 werd door den Gouverneur de Savornin
Lohman een ontwerp-verordening ingediend om den census tot
ƒ20.— te reduceeren. Op 27 September van dat jaar werd
het ontwerp met op èen na algemeene stemmen verworpen.

Onbekwaam om te kiezen of verkozen te worden zijn nog
zij, aan wie dat recht by rechterlijk vonnis is ontzegd, of die
gerechtelyken afstand van hunne goederen aan hunne schuld-
eischers hebben gedaan en dezen niet ten volle voldaan hebben.

Voor verkiesbaarheid gelden overigens dezelfde vereischten ,
als voor kiesrecht, behalve het vierde der opgenoemde eischen,
terwyl artikel 72 nog eenige personen noemt, die per se zyn
uitgesloten nl. de Gouverneur, de Gouvernements-secretaris,
krijgslieden van den Staat in werkelijken dienst, geestelyken
en bedienaren van den godsdienst.

Ten aanzien van de laatsten is in 1865 menig woord ge-
sproken. De Regeering wenschte deze uitsluiting allerminst;
zy wees er integendeel op, dat de Gouverneur de toelating
op hoogen prys stelde, dewyl niemand beter, dan die geeste-

1) Ontleend aan: „Koloniale Staten van Suriname, 1866—1891, geput uit offi-
„cieele bescheiden en samengesteld onder toezicht van de griffie der Koloniale
„Staten".

-ocr page 75-

63

Igken en bedienaren van den godsdienst de behoeften der
schamele bevolking kende en van onverdraagzaamheid, \'tzy
dan helaas of gelukkig, in de Kolonie niets viel te bespeuren.
Beoordeeling van West-Indische toestanden naar Nederland-
sehe, bewoog den Heer Schimmelpenninck een amendement
voor te stellen, dat de uitsluiting bedoelde. En of de Regee-
ring zich hier al sterk tegen verzette en de Heer van Heu-
kelom al opmerkte, dat by de aanneming van het amendement
de Staat dus de zorg op zich zou nemen, om den geestelyken
eenerzyds hun plicht aan te wyzen, anderzyds een aange-
name en rustige positie te waarborgen, die hen als lid der
Staten allicht niet zou geworden, het amendement werd met
35 tegen 21 stemmen aangenomen.

De vergadering der Staten wordt (art. 79) jaarlijks op den
tweeden Dinsdag der maand Mei te Paramaribo door of na-
mens den Gouverneur geopend.

De vergaderingen zyn openbaar (art. 84), maar kunnen in
geheime vergaderingen overgaan, als de voorzitter het noodig
oordeelt of vier leden het vorderen.

Een in de Bijlagen opgenomen staat vermeldt het aantal
openbare en geheime vergaderingen, benevens de behandelde,
ingetrokken en na afbehandeling verworpen en gewyzigd of
ongewyzigd goedgekeurde Verordeningen

Wy komen thans tot de taak der Koloniale Staten en vin-
den die allereerst in artikel 93: „zy onderzoeken de Veror-
„deningen, die hun door den Gouverneur ter goedkeuring
„worden aangeboden;" zy mogen die Verordeningen goed en
afkeuren, maar hebben tevens het recht (art. 98) wyzigingen
daarin te brengen. Verder kennen de artikelen 101, 103 en
105 aan de Staten respectievelijk de rechten toe van initiatief,
van petitie en interpellatie.

1) Men zie Bijlage IX.

-ocr page 76-

64

Ten onrechte zou dit laatste recht doen vermoeden, dat
de Gouverneur verantwoordelyk was aan de Staten; wy zagen
boven reeds dat zulks in 1865 niet is bedoeld; de Gouver-
neur is de vertegenwoordiger des Konings en aan Hem ver-
antwoordelyk.

Wij weten thans dat het onderzoek van Koloniale Veror-
deningen en zelfs het
voorstellen daarvan, tot de taak der
Koloniale Staten behoort.

Wat valt nu echter binnen die reigeling bij Koloniale Ver-
ordening; wat valt daarbuiten en behoort dus by den Rijks-
wetgever en den Koning.

Geheel in overeenstemming met de Grondwet, noemt het
Reg. Regl. eenige onderwerpen, die uitsluitend door de Wet
kunnen worden geregeld en dus van een regeling bij Ko-
ninklyk Besluit of Koloniale Verordening zyn uitgesloten.

Dan vinden we, dat de wetgeving en de inrichting der
rechterlyke macht voor de eerste maal by Koninklyk Besluit
en dus niet by Koloniale Verordening zullen worden geregeld.

De artikelen 114, 148 en 152 dragen verder de daarin
vermelde onderwerpen ter regeling aan Wet of Koloniale Ver-
ordening op, waardoor men, ook blijkens de geschiedenis , den
Koning de bevoegdheid tot regeling heeft willen ontzeggen.

Wij achten deze artikelen daarom ongrondwettig; immers de
Grondwet
verbiedt den Koning buiten te sluiten, voordat en
zonder dat het betrokken onderwerp by de wet is geregeld.

Wat echter meer in \'t bizonder de taak zal zijn der Kolo-
niale Verordeningen, wordt nu niet, als b. v. in onze Gemeente-
wet , in eene algemeene bepaling gezegd, maar verschillende
artikelen dragen een speciaal onderwerp ter regeling aan
Koloniale Verordeningen op. Cf. de artikelen 6, 7, 8, 9, 10,
38, 66, 75, 77, 115, 117, 118, 138, 145, 154, 155, 160,
161, 162, 163, 164, 165, 166.

Blykens een uitlating van minister Keuchenius, is deze op-

-ocr page 77-

65

dracht steeds aldus opgevat, dat andere machten, niet als
regel, maar in alle gevallen
daardoor onbevoegd zouden zgn.
De vraag deed zich in 1889 bg de behandeling der Suri-
naamsche begrooting in de Tweede Kamer voor en de uit-
lating van den Minister was het antwoord op het gezegde
van Mr. Verniers van der Loeff, die beweerde, dat daarge-
laten of de Staten, krachtens artikel 164 Reg. Regl., het
octrooi der Surinaamsche Bank hadden mogen verlengen,
dan toch den Koning door de bevoegdheid der Staten om
concessie te verleenen, niet alle inmenging was verboden;
het omgekeerde van artikel 47 Reg. Regl. stond nergens.
Zijn wg wel ingelicht, dan heerscht ook thans nog dezelfde
opvatting aan het Ministerie als in 1889 en het Ontwerp
van Minister van Dedem, tot wgziging van het Reg. Regl.,
bedoelde ook hieraan een einde te maken.

Wg deelen deze meening echter niet, ja achten haar vol-
komen onjuist.

Vooreerst was de wetgever niet bevoegd een dergelgk voor-
schrift te geven; maar
in de tweede plaats heeft de wetgever,
zoowel blgkens de
duidelijke woorden van het Reg. Regl.
zelf, als blgkens de
geschiedenis van dat reglement, nimmer
de bedoeling gehad, die hem thans wordt toegeschreven.

Wat het eerste punt betreft, merken wg het volgende op:

Wanneer de Rgkswetgever de bevoegdheid had gehad, om als
hoogste wetgevende autoriteit in de Kolonie aan het
Opper-
bestuur
en de Koloniale Wetgevende Macht aan te wijzen tot
de regeling van
welke onderwerpen zij, ieder afzonderlgk, be-
voegd waren, dan zou de opdracht van een onderwerp ter
regeling bg Koloniale Verordening, waarschgnlgk, betee-
kenen, dat de Koning daartoe onbevoegd was; het tegen-
deel zou althans bewezen moeten worden.

Maar de Rgkswetgever was daartoe, volgens onze meening,
absoluut
niet bevoegd. De Grondwet heeft een dergelgke vrgheid

-ocr page 78-

66

aan den wetgever niet gelaten, maar slechts gewild, dat de
bevoegdheid van den Koning tot regeling zou ophouden, waar
de wet zelve in een regeling had voorzien. Wy toonden dat
boven reeds uitvoerig aan en herinneren nog aan het Ontwerp
1855, dat, in harmonie met de beginselen der Grondwet, de
Regeering steeds bevoegd verklaarde tot regeling, maar niet-
temin van een bescheiden gebruik van deze bevoegdheid ver-
zekerd was, omdat de Regeering immers zelve een Koloniale
Vertegenwoordiging instelde. De uitdrukking „Algemeene Ver-
ordening" in dat Ontwerp, dwong de Regeering niet tot be-
perking , tot onthouding
als regel, zooals „Koloniale Verorde-
ning" in \'t Ontwerp 1865 dat bedoelde. Maar in 1855 was
dat nog minder noodig, daar men van de Vertegenwoordiging
nog geen onaangename ervaringen had opgedaan; die neiging
om zich te ptaatsen op den zetel van de Koloniale Wetgevende
Macht zou toenmaals zeker geheel onverklaarbaar zgn geweest.

Had de Regeering in 1865 door die opdracht aan Kolo-
niale Verordeningen, den Koning tot regeling onbevoegd willen
verklaren, dan zou hare verwijzing naar het Ontwerp Reg.
Regl. van 1855 slot noch zin hebben; immers daar was een
geheel ander beginsel aangenomen.

Het zou nu echter kunnen wezen, dat de bepaling wel
ongrondwettig was, doch dat wij in de onmiskenbare bedoe-
ling van den wetgever moesten berusten. Zoowei de artikelen
47 en 48 van het Reg. Regl., als de geschiedenis van het
reglement bewijzen echter, dat die ongrondwettige bedoeling
geenszins den wetgever mag worden toegeschreven en dat hij
dus nimmer de wetgevende macht van den Koning ten aanzien
der bedoelde onderwerpen heeft willen buiten sluiten.

De artikelen 47 en 48 van het Reg, Regl. luiden, mutatis
mutandis, gelijk aan de artikelen 150 en 151 der Gemeente-
wet en de Minister verwees in zijn memorie van toelichting
dan ook naar die artikelen.

-ocr page 79-

67

Reeds aanstonds wordt hierdoor buiten gesloten de mee-
ning van den Heer van Zuylen, die meende dat artikel 48
sloeg op
die onderwerpen, die thans nog bij Koloniale Ver-
ordening zijn geregeld, maar die moeten geregeld worden
by Wet of Koninklijk Besluit.

Wat is de beteekenis van die artikelen der Gemeentewet.
Artikel 150 zegt dat Plaatselijke Verordeningen niet treden, in
hetgeen van algemeen Rijks, of Provinciaal belang is; artikel
151, dat de bepalingen van Plaatselijke Verordeningen in wier
onderwerp door een Wet, een Algemeene Maatregel van Bestuur
of een Provinciale Verordening wordt voorzien , van rechtswege
ophouden te gelden. Binnen de grenzen der Gemeente kunnen
drie wetgevers invloed uitoefenen, ieder op hun terrein , terwijl
er verschil van meening alleen hierover bestaat of doelma-
tigheid , dan wel een ander criterium voor ieders bevoegdheid
moet gelden. Zoo echter een hoogere macht zich een onder-
werp aantrekt, vervalt ipso jure de regeling van de lagere
en hieruit volgt dus logisch, dat die hoogere wetgever immer
bevoegd blijft, al ware onthouding misschien wenschelyker.

Zoo zegt Mr. Buys dan ook:

„intusschen, heeft Rijk of Provincie zich eenmaal een zaak
„aangetrokken, al ware het dan misschien ook, geleid door
„een overdreven zucht tot centralisatie, dan blijft er bij
„gemis van een macht, welke die hoogere machten op haar
„eigen gebied terugdringt, voor de Gemeente-Besturen niet
„anders over, dan in de genomen beslissing te berusten en
„zich terug te trekken"

Men zie ook Mr. Boissevain, die bij artikel 151 Gemeente-
wet verwijst naar zijn toelichting op de Provinciale wet

Waar nu de artikelen 47 en 48 van het Reg. Regl. dezelfde

1) Mr. J. T. Buys, Grondwet. Dl. II, pag. 132.
3) Mr. Boissevain, Provinciale wet, pag. 61.

-ocr page 80-

\'68

bepalingen inhouden en speciaal artikel 48 zegt, dat de Kolo-
niale Verordening moet wijken voor Wet en Koninklijk
Besluit, daar kan toch geen redelijke twijfel gekoesterd, aan
de bevoegdheid van die lioogere machten.

In de tweede plaats, zeiden wij , was het hlijhens de geschie-
denis van het reglement
de bedoeling van den wetgever van 1865
de Koloniale Wetgevende Macht
alleen als regel en niet hij uit-
sluiting
bevoegd te verklaren. Gaan wij , om dit te bewijzen,
na, wat hierover is gezegd.

Bij de beraadslaging over artikel 3, dat zegt wat Alge-
meene Verordeningen zijn, sprak de Heer van Delden:

„de Koloniale wetgever is natuurlijk in huishoudelyke zaken
„competent; ik geloof, dat er genoegzaam gezorgd is, dat de
„Koloniale wetgever wete, waaraan hij zich te houden hebbe,
„wat zijn bevoegdheid als wetgever betreft. Maar hoe staat
„het met den Eijkswetgever en den Koning. Het komt mij
„voor, dat de bevoegdheid van den Rijkswetgever ook in huis-
„houdelijke zaken der Kolonie in redelijken zin onbeperkt is ....,
„doch het is mij niet geheel duidelijk (en daaromtrent vooral
„zou ik wenschen eenige inlichtingen van den Minister of
„van de leden der Kamer te ontvangen) of de speciale ge-
„vallen, waarin bij dit reglement de regeling wordt opge-
„dragen aan den Kolonialen wetgever, daardoor regeling bij
„Koninklijk Besluit wordt uitgesloten. Het komt mij voor,
„dat in die gevallen het Koninklijk Besluit inderdaad uitge-
„sloten is; doch ik meen bij de algemeene discussiën nu en
„dan uitdrukkingen te hebben gehoord, die het deden voor-
„komen, alsof een onderwerp, waarvan de regeling by Kolo-
„niale Verordening is voorgeschreven, toch nog kon geregeld
„bij Koninklijk Besluit. Is dit het geval, dan begrijp ik niet,
„waartoe dat telkens opdragen van regeling bij Koloniale
„ Verordening moet dienen. Het ware dan beter geweest
„slechts te spreken van regeling bij Algemeene Verordening".

-ocr page 81-

■i

69

De Minister antwoordt hierop:

„de bedoeling van het wetsontwerp is zeer zeker, dat aan
„den Koning de macht gegeven worde om met een Besluit, in
„den vorm van een Maatregel van Bestuur, tusschen beide te
„komen, ook daar, waar de opdracht aan de Koloniale Staten
„is geschied. Maar de Koning zal niet tusschen beide treden,
„tenzij in buitengewone gevallen, juist ter voorkoming van
„conflicten, als door den geachten spreker bedoeld"^).

En toch dacht de Minister er niet aan, om daarom dan nu
Koloniale Verordeningen in Algemeene te veranderen.

Dat exceptioneele karakter van een regeling bij Koninklijk
Besluit begrijpt de Heer van Delden nog niet en de quaestie
blijft hangende tot artikel 8, hoewel de Minister den afge-
vaardigde naar artikel 48 verwijst ^ dat hem de zaak dui-
delijk moet maken.

Artikel 8 zegt, dat de regeling van de verantwoordelykheid
van schrijvers enz. zou geschieden bij Koloniale Verordening en
daarop had de Heer Schimmelpenninck een amendement in-
gediend , om de regeling bij de Wet te doen plaats hebben.
Alsnu bespreekt de Heer Dullert de geheele zaak nog eens
weder uitvoerig. „Het bestuur der Staten vindt" zoo zegt hij
„een reserve in artikel 48 en een dergelijke beperking is ons
„niets vreemd. Men zie slechts de Provinciale en Gemeente-
„wet; ik geloof dat wij hier te doen hebben met een van
„de groote beginselen van dit wetsontwerp, dat wij zooveel
„mogelijk de regeling, van hetgeen de huishouding der Kolonie
„betreft aan
haar moeten overlaten en dat wij ons van hier
„daarin niet direct moeten mengen, maar eerst dan, wanneer
„werkelijk verwarring heerscht of verkeerde maatregelen geno-
„men zijn".

De Minister verwijst naar zijn boven aangehaalde woorden.
Hierop wordt het amendement ingetrokken en niet alleen artikel

1) Handelingen 1864—65, pag. 903 sqq.

-ocr page 82-

70

8, maar ook later artikel 48, zonder verdere discussie, met
algemeene stemmen aangenomen.

Ons dunkt dan ook, dat aangaande de beteekenis van rege-
ling bij Koloniale Verordening inderdaad geen plaats is voor
ook maar de minste onzekerheid. Bizondere omstandigheden
kunnen een regeling bij Wet of Koninklijk Besluit gewenscht
maken, maar als regel meenden zoowel Regeering als Staten-
Generaal, de autonomie der Koloniale Staten in huishoudelijke
zaken te moeten eerbiedigen.

Een Koloniale Verordening, door de Staten goedgekeurd,
wordt door den Gouverneur afgekondigd; maar heeft deze be-
zwaar , dan kan hij de vaststelling in beraad houden (art. 46).

Intusschen kondigt de Gouverneur, tenzij bij spoedeischende
zaken (zie boven) geen verordening af, voordat de Koning,
aan wien hij ze alle moet opzenden (art. 49), bericht heeft
dat hij van vernietiging afziet, of voordat, na de opzen-
ding zes maanden zijn verloopen (art. 50).

Die vernietiging door den Koning heeft plaats bij strijd
met de Wet of een Koninklijk Besluit of met het algemeen
belang van het Rijk of van de Kolonie; verder gehoord den
Raad van State en bij een met redenen omkleed Besluit (art. 49).

Een werkzaamheid der Koloniale Staten, die een geheel
afzonderlijk karakter draagt en in het Reg. Regl. aan zekere
voorwaarden is gebonden, is de vaststelling der begrooting.

Zooals de Regeering in 1865 terecht opmerkte „autonomie
„ware een ijdele klank, zonder zeggen over eigen finantiën en
„in den regel zal dus de Koloniale huishoudelijke begrooting door
„de Koloniale Vertegenwoordiging worden vastgesteld en de ver-
„houding tot het Opperbestuur alleen meebrengen, dat zij aan
„\'s Konings goedkeuring wordt onderworpen"

1) Bijlagen 1863—64, pag. 1409.

-ocr page 83-

71

De voorloopige vaststelling zou echter niet voor de defini-
tieve gelden, maar gevolgd worden door een definitieve vast-
stelling by de Wet — waartoe de Grondwet door hare op-
dracht ter regeling aan de Wet van het beheer der Koloniale
geldmiddelen volkomen vrijheid had gelaten — in deze drie
gevallen, (art. 112):

indien tot aanvulling der Koloniale middelen eene bij-
drage gevorderd wordt uit \'s Rijks schatkist.

2" indien de Koning de begrooting, zoodanig als zij door
de Koloniale Staten aangenomen is, niet goedkeurt.

3" indien de Koloniale Staten de begrooting niet hebben
vastgesteld voor den l&den J^ü van het jaar, waarin zij hun
wordt aangeboden.

De vraag of het niet wenschelyker zou wezen, om ook hier
het Opperbestuur in deze gevallen met de vaststelling te be-
lasten , mits, met het oog op de voteering van \'s lands gelden,
onder controle der Wetgevende Macht, is in 1865 niet be-
sproken; vermoedelyk, omdat men zich voorstelde, dat de
wetgever slechts gedurende zeer korten tyd dezen taak op
zich zou moeten nemen.

De Minister toch meende, daartoe voorgelicht door den
Gouverneur, dat een drietal jaren voldoende zouden wezen
om Suriname van subsidie te bevryden en de prikkel zou
juist in artikel 112 n" 1 gelegen zyu:

„gelukt het den publieken geest en de energie der Kolonie
„op te wekken en zonder dat zijn alle pogingen te vergeefs,
„de zucht om meester te blijven zal ten prikkel strekken om
„de vaststelling by de Wet, die het onvermijdelyk gevolg
„van subsidie is, te ontgaan en zich niet dan in den uitersten
„nood in staat van onvermogen te verklaren".

Wat de geschiedenis van deze voorspelling heeft doen
terecht komen, zullen wij nog zien; maar wij wijzen er hier
nogmaals met nadruk op:
vooreerst, van hoe groot gewicht

-ocr page 84-

72

de vaststelling der begrooting voor de autonomie is en daar-
naast
, dat de wetgever in 1865 als regel beeft bedoeld vast-
stelling door de
Koloniale Wetgevende Macht.

Ten aanzien van den datum in artikel 112 n° 3 merken
wi] nog op, dat de Minister 1 September had voorgesteld.
De Heer van Bosse vreesde, dat hierdoor de begrooting te
laat bi] de Staten-Generaal zou worden ingediend, om nog
voor 1 Januari te kunnen worden afgekondigd en had, daar de
Statenzitting geopend wordt op den 2en Dinsdag der maand
Mei, liever 1 Juli zien aangenomen, hoewel 1 Augustus hem
ook bevredigde. De Minister wyzigde den datum toen in 15
Juli, maar de ervaring sinds opgedaan, de jaar in jaar uit
door de Kamers herhaalde klachten over te late indiening en
als gevolg daarvan de behandeling der geheele begrooting
somwijlen den laatsten avond voor het kerstreces met tal van
andere zaken, en
bijna altijd zoo, dat de tyd tot rustige
bespreking ontbreekt, die ervaring vestigt opnieuw de aan-
dacht op de wijziging door den Heer van Bosse in de eerste
plaats voorgesteld.

Op de begrooting komen (art, 108) de uitgaven ten behoeve
van den openbaren dienst in de Kolonie, — welke niet ten
laste van \'s Ryks schatkist komen, — terwyl daarop de mid-
delen ter harer dekking worden aangewezen;

ten laste van \'s Rijks schatkist komen (art. 107):
a. de wedden en de verblijfkosten van den Gouverneur.
h. de kosten van de Rijks Zee- en Landmacht, tot bescher-
ming der Kolonie gevorderd.

De reden, die den Minister bewoog dit artikel voor te
stellen, was vooreerst om Suriname niet zooveel te laten
betalen, dat finantieël onafhankelyk worden van Nederland
een hersenschim zou blijken. Maar daarnaast had de Minister
dit principiëele argument:

„eene Kolonie, die in alle hare behoeften, ook die van

-ocr page 85-

73

„verdediging, uit eigen middelen voorzag, hield op een Kolonie
„en afhankelgk van het moederland te zyn. De verdediging
„van den ganschen Staat en de zorg voor de eer van de
„vlag is Ryksplicht"

Trouwens betaalt ook Engeland die kosten, zelfs voor die-
gene zyner Koloniën, die het verst op den weg naar zelfbe-
stuur zyn gevorderd.

De begrooting nu wordt jaarlyks door den Gouverneur-
Generaal , gehoord den Raad van Bestuur, ontworpen en aan
de Koloniale Staten bij de opening hunner vergadering aan-
geboden. Doet zich nu geen der gevallen van artikel 112
voor, dan geldt de door den Gouverneur vastgestelde begroo-
ting als de definitieve.

Is het jaar aangebroken, waarin de begrooting zal moeten
werken en is om een der beide eerste redenen van artikel 112,
vaststelling by de wet noodig, maar nog niet geschied, dan
mag geageerd uit de voorloopige vastgestelde begrooting,
mits de Koning daartoe heeft gemachtigd of voordat van
Hem bericht is ontvangen. In geval n° 3 van artikel 112,
is de begrooting van het vorig jaar grondslag.

Verantwoording van Koloniale uitgaven en ontvangsten en
vaststelling van het slot der rekening geschiedt
of door den
Gouverneur aan de Koloniale Staten, (art. 112 laatste alinea)
of door den Koning aan de Wetgevende macht (art. 112
alinea 1, 2 en 3).

Vijfde Hoofdstuk, Dit hoofdstuk bevat slechts èen artikel,
dat luidt: „de verdeeling der kolonie in districten en gemeen-
„ten, de samenstelling, inrichting en bevoegdheid der districts-
„en plaatselijke besturen, mitsgaders al hetgeen betreft de politie
„van land en stad , wordt geregeld by Koloniale Verordening.

1) Bijlagen 1863—64, pag. 14C8.

-ocr page 86-

74

Een woord over den bestaanden toestand ten aanzien der
verdeeling van Suriname en de geschiedenis er van.

Voor 1865 moet men in Suriname onderscheiden, twee
districten Niclcerie en Coronie en verder, behalve de stad
Paramaribo, acht divisien. Die districten werden bestuurd
door Landdrosten; maar een reglement, goedgekeurd bg
Koninklgk Besluit van 8 October 1835, n". 3, stelde naast
dien Landdrost een Raad van Hoofd-ingelanden. Deze werden
uitsluitend uit de ingezetenen door de Regeering aangewezen,
terwgl hun roeping was (art. 6) om den Landdrost ter zijde
te staan in de waarneming zijner functien. Verder waren zij
(art. 12 sqq.) tevens bekleed met rechterlijke attributen en
constitueerden onder het presidium van den Landdrost een
burgerlijke rechtbank in eersten aanleg Maar naast deze
indeeling in districten, verdeelde een Reglement van 1842
(Gr. B. 42, n°. 3) de kolonie in acht divisien en hierin zouden
Heemraden voor \'t huishoudelijk beheer aan \'t hoofd staan.
Artikel 12 zegt verder „het opperbestuur over alle is bij den
„Gouverneur-Generaal, die de Heemraden benoemt uit de zes
„ingezetenen leden van den Kolonialen Raad".

De Wet tot opheffing van de slavernij, stelde echter een
tienjarig staatstoezicht in en artikel 19 schreef voor „het
„bizonder toezicht van den Staat over de vrijgemaakten wordt
„opgedragen aan bezoldigde ambtenaren, wier werkkring en
„bevoegdheid worden geregeld bij Algemeene Verordening.
„Zij mogen geen beheer voeren over plantages of eenig gel-
„delijk belang hebben bij eenige onderneming op Suriname".

r ■

Dientengevolge verviel de bestaande regeling geheel en werd
de Kolonie bg Koninklgke Besluiten van 21 en 26 December
1862 in districten verdeeld, terwgl men in de Gouvernements-
bladen no. 10, 11, 13 en 15 van het jaar 1863 een regle-

1) Cola90 Belmonte, pag. 23 sqq.

-ocr page 87-

75

ment op \'t beheer der districten en de instructie voor de
districts-Commissarissen vindt; naast deze Commissarissen staat
een Secretaris of een Klerk.

Toen het staatstoezicht was geëindigd, verviel de discipli-
naire rechtsmacht der districts-Commissarissen. (Verordening
van 1 April 1873, 13). Bij Gouvernements resolutie
van 1 Mei 1874, n". 14 verviel de in 1862 aangenomen
klassen verdeeling der districts-Commissarissen en werd \'t be-
heer in de districten op nieuw georganiseerd.

Eindelyk noemen wy nog de twee Verordeningen van 10
April 1893 (G. B. n®. 7 en 8) betreffende een nieuwe indeeling
der Kolonie in districten en een nadere regeling van het
districtsbestuur. Deze wyziging was noodig geworden, door-
dat door de toeneming der goudindustrie, een stuk van het
nog onbebouwde gedeelte iu het toezicht moest worden op-
genomen.

Aan deze districts-Commissarissen nu, is het beheer in een
district onder en overeenkomstig de bevelen van den Gou-
verneur opgedragen.

Over het rechtswezen handelt Hoofdstuk VI, waarvan de
eerste afdeeling, even als onze Grondwet, algemeene voor-
schriften geeft en b.v. spreekt over bescherming van per-
soon en goed, bescherming van eigendom, bescherming van
woning, onschendbaarheid van het brie vengeheim.

Een enkel woord over artikel 117, dat codificatie bij Koloniale
Verordening van burgerlyk recht, recht van koophandel enz.
voorschrijft, zooveel mogelijk overeenkomstig met de in
Nederland bestaande wetten. In verband hiermede zegt ar-
tikel 168, dat de onderwerpen in artikel 117 genoemd, voor
de eerste maal by Koninklyk Besluit zullen worden geregeld.

Het gebrekkige der Surinaamsche wetgeving, een vermenging
van Oud-Hollandsch recht met Romeinsch , Engelsch, verminkt

-ocr page 88-

76

vertaald Fransch en nieuw-Nederlandsch recht, had reeds
voor 1865 de aandacht der Regeering getrokken. By Konink-
lyk Besluit van 30 September 1852 was een Staatscommissie
ingesteld , om voorstellen te doen voor een nieuwe wetgeving,
zooveel mogelyk in overeenstemming met het moederland.
Zeven jaar later wenschte de Regeering eenigen meerderen
spoed en by Koninklyk Besluit van 28 December n". 59
werd èen der leden, Mr. Metman, tot Commissaris speciaal
benoemd, met, als Secretaris, Mr. van Andel en belast met
alles wat de invoering betrof, waartoe zy naar de Kolonie ver-
trokken. De eerste overleed echter 5 October 1860. By Konink-
lyk Besluit van 2 December 1860 werd nu de genoemde taak
opgedragen aan een Commissie, die reeds vroeger den Heer
Metman tot voorlichting was toegevoegd. Voorzitter was de
Heer Gefken, Procureur-Generaal in de Kolonie.

Voor de invoering moest nu echter de wetgeving door den
Koning bekrachtigd worden.

By de behandeling van het Reg. Regl., werd de Surinaam-
sche wetgeving door de beeren Wintgens en Godefroy uit-
voerig besproken en door den Heer Wintgens genoemd „aller-
„ellendigst, allertreurigst, een ware poel van ongerechtigheid".
Op spoedige invoering der nieuwe wetgeving werd met nadruk
aangedrongen en bij Koninklyk Besluit van
4 September 1868 ,
nO 17 werd deze vastgesteld op 1 Mei 1869.

De tweede afdeeling regelt alleen het hoogste rechtscollege
in de Kolonie, Het Hof van Justitie, dat tot 1 Mei 1869
nog den ouden naam van Gerechtshof behield. De verdere
bepalingen, nopens de inrichting en de samenstelling der
rechterlyke macht in de Kolonie, worden vastgesteld by Kolo-
niale Verordening (art. 138), maar de eerste maal by Koninklyk
Besluit (art. 168).

De voorzitter, de leden en de griflBer van het Hof van

1) Wolbers, pag. 757.

-ocr page 89-

77

\' Justitie worden door den Koning benoemd, de voorzitter en

de leden voor het leven, de griffier tot wederopzeggens toe.
De vereischten tot benoembaarheid vindt men in het Koninklijk
Besluit van 1869, n» 73.

De artikelen 134, 135, 136 en 137 geven uitvoerige be-
palingen betreffende ontslag tegen hun wil, ontzetting en
schorsing.

Ook de Hooge Raad bezit rechtsmacht in Koloniale zaken,
geregeld by de Wet van 4 April 1869, n" 36 „tot voor-
„loopige regeling der rechtsmacht van den Hoogen Raad der
„Nederlanden in West-Indische Koloniale zaken".
■ Ten aanzien der verdere bepalingen betreffende de inrichting

i en samenstelling der rechterlijke macht, behoorde bij de

\' nieuwe wetgeving een reglement op de samenstelling en

inrichting der rechterlijke macht, krachtens \'t welk het col-
lege van kleine zaken moest worden vervangen door drie kan-
tonrechters , respectievelijk gevestigd te Paramaribo, Nickerie
! \' en Coronie. Benoeming, schorsing en ontslag van die amb-

: tenaren geschiedt krachtens artikel 35 van dit reglement

i door den Gouverneur. Wy zagen het boven reeds, door \'t ein-

digen van het Staatstoezicht in 1873, verviel de disciplinaire
I rechtsmacht der commissarissen in de districten en moest in

I deze leemte worden voorzien.

I Dit geschiedde by de Verordening van 1 Juni 1874. (G.B. 1874,

\' n® 16), regelende de berechting van eenige daarin opgenoemde

1 overtredingen. Dientengevolge werden twee ommegaande rech-

j ters aangesteld, waarvan de standplaatsen echter nog al eens

j zyn gewyzigd. Die z. g. n. Strafverordening werd aangevuld

; in 1879, bij de Verordening van 20 December 1878, (G.B.

I 1879, no 12): „tot wijziging van de rechterlijke inrichting

j „der kantongerechten en regelende de berechting van straf-

\' „zaken door kantongerechten en ommegaande rechters en

„daarmede in verband staande voorzieningen".

-ocr page 90-

78

Op de begrooting voor 1895 vinden wg bezoldigingen uit-
getrokken voor drie kantonrechters, respectievelgk te Para-
maribo , Nickerie en Coronie en 2 ommegaande rechters te
Paramaribo en plantage Marienburg.

Ten aanzien der competentie der rechterlgke autoriteiten,
merken wg slechts op, dat aan het Hof het toezicht is op-
gedragen (art. 129) op de geregelde afdoening van alle rechts-
gedingen en de behoorlijke vervolging van alle misdrijven.

Aan het hoofd van het Openhaar Ministerie en van de
Rechterlgke en Administratieve Politie in de gansche Kolonie
staat de Procureur-Generaal, (art. 132).

Hoofdstuk VII handelt over den godsdienst en heeft groote
overeenkomst met de desbetreffende bepalingen onzer Grondwet.

Hoofdstuk VIII bespreekt de finantiën. Artikel 146 belast
een hoofdambtenaar onder den Gouverneur met het beleid
der Koloniale geldmiddelen en het beheer der domeinen.

Wat de uitgifte in eigendom enz. dier dominiale gronden
betreft, eischt artikel 152 een regeling bij Wet of Koloniale
Verordening. In strgd met dit voorschrift is jaren lang door
den Gouverneur grond uitgegeven, totdat daaruit in 1881
moeilijkheden zijn gerezen. Door een zekeren L. R. C. de Jong
werden klachten over handelingen van den Gouverneur bij
de Tweede Kamer ingediend en de conclusie waartoe de Kamer
24 Januari 1882 kwam was, dat de weigering van verlen-
ging van de pacht aan de firma de Jong door den Gouver-
neur, ongemotiveerd was, terwgl men op regeling bg Wet
of Verordening aandrong Bij Besluit van 7 September 1882
werd dan ook een Verordening op die uitgifte door den
Gouverneur vastgesteld.

1) Handelingen Staten-Generaal, 1881—82.

-ocr page 91-

79

Had men hier, in overeenstemming met de Grondwet, ruimte
gelaten voor regeling door het Opperbestuur, vermoedelyk
zou die regeling niet zoolang op zich hebben laten wachten.

Geen belastingen, ten behoeve van Ryk of Kolonie, worden,
zoo zegt artikel 148, geheven dan krachtens een Wet of
een Koloniale Verordening.

Geldleeningen ten laste der Kolonie worden by Koloniale Ver-
ordeningen aangegaan en door de Wet goedgekeurd (art. 151).

Hoofdstuk IX handelt over de gewapende macht. Hoofd-
stuk X
over onderwys, openbare gezondheid en armbestuur.

Wij noemen in dit verband een tweetal Verordeningen,
van groot belang voor de Kolonie en reeds geëischt by de
artikelen 25 en 32 der Wet van 1862 tot afschaflBng der
slaverny. De èene dateert van 8 December 1876 (G. B. 1877
n". 10) in werking getreden op 1 September 1877, „hou-
„dende voorloopige voorzieningen in afwachting van een
„definitieve regeling van het onderwys" en schrijft leerplicht
voor voor kinderen van emigranten, onder contract werkzaam.
Behalve op de Gouvernementsscholen, wordt in de Kolonie
hoofdzakelijk door de Moravische broeders en door de Roomsch
Katholieken lager onderwys gegeven, die daarvoor een aan-
zienlyke jaarlyksche subsidie van de Kolonie genieten. Boven-
dien bestaat in Suriname een inrichting voor meer uitgebreid
lager onderwijs. Voor de resultaten der Verordening op de leer-
plicht, verwyzen wij naar een in de Bylagen opgenomen tabel

De tweede Verordening is van 21 Januari 1879 (G. B. 1879
n°. 8) en strekt tot nadere regeling van de geneeskundige
behandeling en verpleging op de plantages en gronden.

Districtsgeneesheeren worden van Gouvernementswege aan-
gesteld en bezoldigd; terwyl voorschriften gegeven worden
betreffende de behandeling der immigranten op de plantages.

1) Men zie Bijlage IX.

-ocr page 92-

80

Het elfde of laatste Hoofdstuk draagt tot opschrift „van de
volksvlijt". Daarvan zegt artikel 164, dat tot de oprichting
van circulatiebanken, credietvereenigingen en verzekerings-
maatschappyen bij Koloniale Verordening vergunning kan
worden verleend. Voor de tot standkoming van dit reglement
werd bij Koninklijk Besluit van 19 Mei 1864. N". 30 (G. B.
N". 14) aan de naamlooze vennootschap „de Surinaamsche
Bank" vergunning verleend om gedurende 25 jaar in de Ko-
lonie als circulatiebank werkzaam te zijn. Bij Koloniale Ver-
ordening van 26 Juni 1889 (G. B. n". 19; is deze concessie
op grond van artikel 164 Reg. Regl. voor 25 jaar verlengd.

Zoowel op den inhoud dezer Verordening als op de ver-
lenging bg
Koloniale Verordening en dus op de toepassing
van artikel 164, zijn in onze Staten Generaal ernstige aan-
merkingen gemaakt

Artikel 167 der Slotbepalingen zegt, dat de Wet in wer-
king zou treden op het tijdstip, dat de Koning zou bepalen.
Bij Besluit van 28 September 1865 N". 117 is dat tijdstip
vastgesteld op 1 Januari 1866.

§ 2. Economische Beschouwingen.

Wanneer men de West Indische Koloniën eens in twee groe-
pen zou willen verdeelen, dan zou men aan de èene zijde
die Koloniën kunnen plaatsen, waar, door de verbrokkeling van
het groot landbezit, de groote cultuur heeft moeten plaats
maken voor den kleinen landbouw; aan de andere zijde die
Koloniën, die nog nagenoeg geheel dry ven op de productie
van suiker, cacao, koffie enz. En in verband hiermede valt
in de eerste een steeds toenemende invloed der oorspronke-
lyke negerbevolking waar te nemen, die voor \'t grootste ge-
deelte den landbouwenden stand uitmaken, terwyl in de Ko-

1) Handelingen 1889—90. Behandeling der Surinaamsche Begrooting.

-ocr page 93-

81

loniën van de tweede soort, de plantages meer in handen
zyn van de Europeanen, terwyl de werkkrachten voorna-
melyk van buiten , \'t zy dan uit Engelsch Indië , \'t zy , maar
in mindere mate, uit China en elders worden aangevoerd.
De geschiedenis van deze eeuw schynt er tevens op te wij-
zen , dat een overgang van den grooten in den kleinen land-
bouw , met al de gevolgen van dien, meer en meer zal plaats
hebben.

Het spreekt wel van zelf, dat deze scherpe onderscheiding
lang niet in alle Koloniën valt waar te nemen; daar blijven
tal van schakeeringen, maar zoo wij van de beide uitersten
een voorbeeld zouden moeten noemen, dan stelden wij Britsch
Guiana, met zijn enorme suikercultuur, tegenover Jamaica
met zyn bevolking van kleine landbouwers. By deze onder-
scheiding nu valt Suriname ongetwijfeld onder die Koloniën,
die nagenoeg nog geheel van den aanvoer van werkkrachten
afhangen. Raadpleegt men toch de staten van uitvoer dan
komen de producten van den kleinen landbouw, als bananen,
kokosnoten, aardvruchten enz. enz., daarop slechts tot een
zeer klein bedrag voor; zeer veel, dat jaarlyks tot groote
bedragen moet worden ingevoerd, zou in de Kolonie zelve
kunnen verbouwd. Maar de hoofduitvoer betreft cacao en
suiker, en het grootste gedeelte van den in cultuur gebrachten
grond, bestaat bestaat uit plantages. Men zou dan ook on-
mogelyk van Suriname kunnen zeggen, wat van Jamaica geldt,
dat de toename der jaarlijksche inkomsten hoofdzakelijk aan
de toename der kleinere landbouwers is te wijten.

In het bovenstaande vinden wij aanleiding om deze eco-
nomische~ opmerkingen met een kort overzicht der voornaamste,
ten aanzien der immigratie genomen genomen maatregelen,
aan te vangen. Voor meerdere bizonderheden verwijzen wij

1) Men zie de Jaarlijksche Koloniale Verslagen.

-ocr page 94-

naar het werk van den Heer Wesenhagen dat vooral over
de immigratie handelt

Wg zagen reeds boven, dat het behoud der slaverng tot
ver in deze eeuwen, Suriname geenszins voor achteruitgang
heeft behoed Toch had Engeland in zgn West-Indische
Kolonien reeds bgna dertig jaar geleden het voorbeeld tot
afschaffing gegeven, voordat men in Nederland daartoe over-
ging. In de zitting 1861—62 werd door Minister London
een Ontwerp tot afschaffing der slavernij ingediend, dat van
het beginsel uitging , dat de Regeering den aanvoer van werk-
krachten, die door de afschaffing der slaverng zouden komen
te vervallen, gedurende een tienta,] jaren zou leiden en onder-
steunen. Maar de noodlottige gewoonte, om wat in Suriname
voorvalt of moet geschieden, naar onze Westersche begrippen
te beoordeelen, leidde tot de aanneming van een amende-
ment, dat in overeenkomst met de in dien tgd hier te lande
heerschende onthoudingsbeginselen, de medewerking der Re-
geering schrapte en daarbg twee van de drie millioen, die
zulks aan de Regeering mogelijk hadden moeten maken. Dit
amendement werd geduld door Minister Uhlenbeck, die na
Minister Loudon het wetsontwerp moest verdedigen en was
voorgesteld door den Heer van Bosse, die in 1879 Minister
geworden, tegen het beginsel van zgn amendement krachtig
heeft gereageerd, waar hij de oprichting van een immigratie-
fonds voor Suriname heeft verdedigd en aangenomen gezien.

Dit levert een prachtige illustratie op de volgende bewering
van Mr. Wesenhagen.

„de geschiedenis leert, dat de Regeering, meer dan eens
„niet zonder strgd in de beide Kamers, ten laatste geëindigd
„is met, op het voorbeeld van Engeland, als een noodzakelijken
„maatregel van overgang van de slaverng tot een vrge maat-

1) Mr. A. C. Wesenhagen. De middelen door de Staten Generaal aangewezen
tot hehoud der Kolonie Suriname, van meer nabij beschouwd. Rotterdam 1886.

-ocr page 95-

83

„scliappy, de immigratie in Suriname krachtig te bevorderen.
„Diezelfde geschiedenis heeft intusschen geleerd, dat de vroe-
„gere verzuimen niet straffeloos zyn gepleegd"

Het betrokken ariikel 4 van de wet tot afschaffing der
slaverny in Suriname (Wet van 8 Augustus 1862 n°. 164)
luidde nu aldus:

„de vrije kolonisatie wordt van staatswege aangemoedigd,
„voor den aanvoer van vrye arbeiders in Suriname worden
„van staatswege premiën uitgeloofd, gedurende hoogstens vyf
„jaar na afkondiging dezer wet.

„het gezamenlijk bedrag der premiën kan de som van één
„millioen niet te boven gaan.

„de voorwaarden, welker vervulling noodig is, om aanspraak
„op uitbetaling dier premiën te verkrijgen, worden door ons
„vastgesteld en het toezicht op den aanvoer, door de Regee-
„ring te houden, wordt door ons geregeld."

De termijn van 5 jaar werd later, by de Wet van 25 De-
cember 1866, verlengd tot 1 Juli 1873.

De Wet van 1862 schreef voor, dat, hoewel met 1 October
1863 de slaverny zou worden afgeschaft, nog tien jaren lang
een Staatstoezicht zou duren, gedurende \'t welk door \'t Bestuur
vrijheid van contract, naast verplichting tot arbeiden, zou
worden gehandhaafd. Voor iederen vry gelatene betaalde de
Staat een schadevergoeding, die in Suriname ongeveer de helft
heeft bedragen van de som, die in Britsch Guiana aan de
planters werd uitbetaald.

Immigratie zonder directe medewerking der Regeering, men
had het in Britsch Guiana ruimschoots ondervonden, is een
onmogelijkheid. Particulieren kunnen niet al
die waarborgen
voor goede behandeling, gratis terugvoer na zekeren tijd enz.,
aanbieden, die geëischt worden door den Staat, waaruit men
de arbeiders wegvoert.

1) Mr. Wesenhagen «de middelen enz " pag. 19.

-ocr page 96-

84

Toch werd het jaren lang aan hen overgelaten en alle po-
gingen en voorstellen , ook van Suriname\'s ingezetenen, om al-
thans voor te sluiten leeningen, rentegarantie van Nederland
te mogen ontvangen , mislukten. Eindelijk werd, even voor het
eindigen van het Staatstoezicht, een voorschotstelsel in de plaats
van het premiestelsel gezet en daardoor werd, by de Wet van
20 Januari 1872, n». 4 artikel 4 aldus gewijzigd:

„wanneer de aanvoer van vrye arbeiders in Suriname op
„andere wijze, dan door het uitloven van premiën wordt aan-
„gemoedigd, dan komen de kosten van zoodanige medewerking
„ten laste van de planters, te wier behoeve de aanvoer geschiedt.

„de hier te lande aanwezige waarden, voortgesproten uit
„overgewonnen renten van de gelden, welke aan de reservekas
„in Suriname toebehooren (bij de Wet van 28 Mei 1869 aan-
„genomen te zyn eigendom van Nederland), worden beschik-
„baar gesteld tot het geven van voorschotten tegen billijke
„renten aan planters, die hulp behoeven voor de kosten van
„aanvoer van vrije arbeiders".

„de voorwaarden tot het bekomen van dergelijke voorschotten,
„worden door ons geregeld".

Men ziet het, slechts schoorvoetend ging men voort; maar
thans was tenminste de gelegenheid tot het verkrijgen van
kapitaal ook voor
hen geopend, die niet in staat waren,
de 9 °/o rente te betalen , die de Surinaamsche Bank eischte.

De bezwarende bepalingen in de terugbetaling der voor-
schotten , de groote risico voor de huurders van immigran-
ten , die soms meer zieke, dan valiede arbeiders ontvingen,
waren oorzaak, dat ook dit stelsel werd verlaten en dat ein-
delijk bij de Wet van 14 November 1879 n». 202, een im-
migratiefonds op 1 Januari 1880 tot stand kwam.

„Art. 1. de Wet van 20 Januari 1872 wordt ingetrokken,
„behoudens het verleenen van de krachtens die Wet reeds toe-
„gezegde, en het terugvorderen met de rente van deze, alsmede

-ocr page 97-

85

„van alle bij het in werking treden deze, Wet gedane en nog
„niet teruggegeven voorschotten,

„Art. 2. ten bate van het immigratiefonds der Kolonie Su-
„riname komen, onder verplichting om daaruit de by artikel
„ 1 dezer Wet bedoelde, reeds toegezegde voorschotten te ver-
„leenen. a. de kapitalen op de grootboeken der 2\'/2, 3 en 4"/(,
„Nationale Schuld, ingeschreven ten name van Suriname.
„(Ryksfonds onder beheer van den Minister van Koloniën,
„voortgesproten uit overgewonnen renten van de gelden , her-
„komstig van de reservekas der Kolonie) met de op de kapi-
„talen verschuldigde renten, h. de ingevolge artikel 1 dezer
„Wet terug te vorderen gelden.

„Art. 3. de in onderdeel a van het vorig artikel ver-
„melde kapitalen, worden overgeschreven ten name van den
„Administrateur van Finantiën van Suriname, als beheerder
„van het immigratiefonds van de Kolonie Suriname.

„Art, 4. wordt goedgekeurd de op den 16™ Februari 1877
„door den Gouverneur van Suriname vastgestelde Koloniale
„Verordening , houdende wyziging van de Verordening van 18
„Februari 1874 (G, B. 1875, n", 2) goedgekeurd bij de Wet
„van November 1874, N«. 157 (G. B. 1875 n". 1) betreffende
„het aangaan van een geldleening tot bevordering der immi-
„gratie, ten laste der Kolonie Suriname.

„Art. 5. deze Wet treedt in werking op den dag harer
„afkondiging in het Staatsblad.

In Bylage VII vindt men de opgave van het aantal jaarlyks
aangevoerde en aanwezige immigranten. Daarnaast een staat
van het aantal veld- en fabrieksarbeiders, die voor een toe-
nemend aantal uit immigranten, voor een afnemend aantal
uit de inheemsche bewoners bestaan. Aan dit laatste verschynsel
valt weinig te veranderen en trouwens de ervaring daarvan
door ons opgedaan, is ook in de overige West-Indische Ko-
loniën verkregen.

-ocr page 98-

86

Zoo zegt Charles Dilke;

„The emancipated negro showed, and indeed still in a
„great measure manifests to this day disinclination to labour
„upon the large estates. In his mind such work is, and not
„unnaturely, associated with the bitter memories of the past"

Verre het grootste aantal der immigranten zyn afkomstig
van Britsch-Indië en mag men den Heer Wesenhagen
gelooven, dan is het wel zeer gelukkig voor Suriname, dat de
pogingen om Chineezen te krijgen, nog vrijwel mislukt zyn

Toch heeft die emigratie uit Engelsch-Indië aan onze di-
plomatie reeds heel wat moeite veroorzaakt. Vooreerst zorgde
Engeland wel, dat de beste krachten naar zyn eigen Koloniën
werden gevoerd. Maar dan ook waarborgden de tractaten zoo
weinig zekerheid voor de toekomst, dat meer en meer het
kapitaal weigerde zyn hoog noodigen steun aan onze Koloniën
te verleenen. In den laatsten tijd schynt het zelfs overleg
te kosten om ook een gering aantal arbeiders te krijgen.

Toch kost het moeite om hiervoor een voldoende verkla-
ring te geven, tenzij men die in wangunst van Engeland
wil vinden. Immers dat Vöor-Indië eenig nadeel zou onder-
vinden van deze betrekkelijk geringe emigratie, terwyl den
wegtrekken den zeker een beter lot wacht, dan zij in hun
geboorteland hadden, valt moeilijk aan te nemen. Ziehier hoe
een Engelsche schryver, die Voor-Indië door en door kent en
met name de streken, waaruit de emigratie plaats heeft, daar-
over oordeelt:

„there is however much reason for apprehension, that if
„the increase (van de bevolking in Vöor-Indië) goes on very
„much longer under our life preserving regime, serious
„questions of overpopulation may arise.

„already in great rural territories, almost without mani-

1) Charles Dilke, Problems of Greater Brittain, Dl. II, pag. 196.
3) Mr, Wesenhagen, t. a. pi.

-ocr page 99-

87

„features, the population averages 600 to 1000 per square mile.
„And emigration there is practically none, it is infinitesimal"
En op een andere plaats:

„but in India we have an enormous population, rapidley
„increasing and threatening soon very much to press on the
„means of subsistence in their own country. We have seen
„enough to know, that under favourable circumstances these
„people make excellent colonists.

„1 think emigration from India most desirable for all
„parties, most desirable as an outlet to overflowing India
„population and most desirable as a mean of populating warm
„countries, not well suited for white labour" "■\').

Een reden, waarom men langen tgd met die Indische koelie-
immigratie ten onzent minder ingenomen was, lag hierin,
dat de meesten, na \'t verstreken van hun contractstermijn de
Kolonie weder verlieten, met wat zy bespaard hadden. In Britsch
Guiana gebeurde dat veel minder; daar
bleven de koelies en
vestigden zich hier en daar, zoodat zy of werkkrachten vorm-
den voor de plantages of zich op den kleinen landbouw gingen
toeleggen. Het belang voor Suriname met een oppervlakte onge-
veer gelyk aan Frankryk en een bevolking van een 60.000 inwo-
ners , van een dergelijke vestiging werd in onze Staten-Generaal
zeer goed ingezien. Maar, zoo antwoordde de Regeering jaar
in jaar uit: dat zulks bij ons niet en in Britsch Guiana wel gelukt,
komt, omdat de Engelsche plaaters wel een contractvoor vyf jaar
met de koelies aangaan, maar hen eerst na tien jaar recht op
vryen terugkeer geven; dit recht op vrijen terugkeer wil
Engeland dat de Nederlandsehe planters aan hun koelies reeds na
vyf jaar verleenen. Alle pogingen der diplomatie, om Engeland
op dit punt tot andere gedachten te brengen, leden schipbreuk.

1) Sir George Camplbell (M. P.), the British Empire 1888, Hoofdstuk IV.
3) Dezelfde, waar hij spreekt over de immigratie naar tropische gewesten.

-ocr page 100-

Meer dan twintig jaren lang is deze reden door de Regee-
ring opgegeven en wat lezen wy nu in de memorie van
beantwoording by \'t Ontwerp tot definitieve vaststelling der
huishoudelyke begrooting voor Suriname voor 1893. \'t Is te
merkwaardig om \'t niet in extenso weer te geven:

„men boort dikwerf als reden opgeven, dat de Britscb-
„Indische immigrant in Demerary, waar hy ook door het
„arbeidscontract voor niet langer dan vyf jaar is gebonden,
„eerst na een tienjarig verblijf in de Kolonie recht op vryen
„terugtocht heeft, terwyl de Britsche Regeering voor Suriname
„van niet anders dan van een recht op vryen terugkeer ter-
„stond na afloop van het arbeidscontract heeft willen hooren,
„Eene bespreking der zaak met den Britschen Protector of
„Emigrants, nadat deze een inspectiereis door Demerary en
„Suriname had gemaakt en met den Agent-Generaal voor de
„immigratie in Suriname, heeft den ondergeteekende-echter
„tot de overtuigiug gebracht, dat er andere oorzaken in het
„spel zyn van veel grooter beteekenis, die weggenomen kun-
„nen worden"

En hierop volgen die oorzaken, die hierin bestaan. Voor-
eerst dat een immigrant, die langer dan vyf jaar in Suriname
blijft, het recht verliest op gratis retourpassage.

En ten tweede dat, terwyl in Britsch Guiana aan de immigran-
ten , die zich willen vestigen , ingepolderd, voor de bij de Engel-
sche koelies zoo geliefde veeteelt geschikten grond wordt af-
gestaan, in Suriname perceelen worden gegeven, die, nog
geheel woest, eerst moeten ontgonnen en gedraineerd.

T

Het is ongetwijfeld zeer gelukkig, dat, zij H dan ook nu
eerst ^
in deze leemte zal worden voorzien. Dat dit spoedig
zal plaats hebben, blykt wel uit het, op het einde van het
vorig jaar verschenen voorloopig verslag van een Ontwerp-

1) Bijlagen 1892—93, n° 95, pag. 9.

-ocr page 101-

89

Verordening, aan de Koloniale Staten ingediend „tot regeling
„van de voorwaarden, waarop de vestiging van personen of
„gezinnen als landbouwers in Suriname zal kunnen plaats
„hebben", alwaar wy o. a. lezen:

„de commissie verklaart, dat men zich algemeen kan ver-
„eenigen met het standpunt door het Bestuur ingenomen,

„dat door deze Verordening......zal worden bereikt, de

„vestiging van immigranten als landbouwers".

De beide bovengenoemde bezwaren, zullen door deze Ver-
ordening worden weggenomen. Immers:

„daardoor zal het zeer gering zielental der bevolking een
„blijvende vermeerdering ondergaan en wel met een zeer ge-
„wenscht bestanddeel: geschikte landbouwers, aan geregelden
„arbeid in deze Kolonie gewoon geraakt en zich ten doel
„stellende , zelfstandige grondbezitters te worden. Moesten der-
„halve deze meer vrijgevige bepalingen uitgaven ten laste
„der Kolonie tengevolge hebben, de groote voordeelen, die
„voor het algemeen uit dezen maatregel zullen geboren wor-
„den, dacht men ruimschoots daartegen te zullen opwegen".

By dit alles is er toch in onze geheele afhankelijkheid
van Engeland in deze belangrijke aangelegenheid, een groot
gevaar gelegen. Wat op 23 Februari 1891 door den Heer
Fransen van de Putte in onze Eerste Kamer is gezegd, dat, zoo
de Britsch Indische immigratie nu werd verboden, nagenoeg
alle plantages zouden moeten staken, dat is vroeger bij de
behandeling der Surinaamsche begrootingen reeds meermalen
opgemerkt, en by herhaling is de vraag gedaan of het niet
mogelijk zou wezen, om uit onze Oost arbeiders te betrekken.

Steeds ontkende de Regeering dit, maar niet altijd op
dezelfde gronden. Nu eens leest men „de Madoereezen trekken
„alleen naar andere deelen van den Archipel" of „andere
eilanden hebben evenzeer behoefte aan werkkrachten" of
„Suriname ligt te ver weg; daar willen geen Javanen naar

-ocr page 102-

90

toe". Dan weer is de Indische Regeering er tegen en bestaan
aldaar bepalingen, die het verbieden.

Maar, waar men uit gebrek aan initiatief twintig jaar lang
bezwaren tegen heeft bedacht, dat bleek, toen men trachtte
het in praktijk te brengen, groote levensvatbaarheid te be-
zitten. De immigratie van Javanen, zoo zegt de memorie van
beantwoording van het Ontwerp tot definitieve vaststelling der
begrooting van Suriname voor 1890 zal door de Nederland-
sche Handel Maatschappij worden bevorderd, terwijl de fac-
tory dier Maatschappy te Batavia tot immigratie-agent voor
Java werd benoemd. En al is de ervaring nog kort, zy heeft
zich nog uitsluitend ten gunste van de geschiktheid van de
Javanen voor de bebouwing van den Surinaamsche grond
uitgesproken.

Aanvankelijk werden zy tot een klein aantal naar Suriname
overgebracht, totdat in 1894 een poging tot immigratie op
grootere schaal werd aangewend. Het vervoer van deze laat-
sten had echter op een wijze plaats, die herinnerde aan de
overbrenging in de vroegere slavenschepen en het kan niet
anders of deze gebeurtenis zal, zoowel in Nederland als onder
de Javanen , een indruk hebben vastgezet, die voor deze, voor
Suriname zoo belangrijke aangelegenheid niet juist gunstig
kan genoemd worden.

Wij hopen dat met deze lichtvaardigheid, voor zooveel de
immigratie van Javanen betreft aan de traditie is voldaan,
die nu eenmaal eischt, dat ten opzichte van Suriname alles
eerst verkeerd moet worden gedaan.

Naast de immigratie staat een ander middel om den vrucht-
baren bodem van Suriname, waarvan nog geen 20.000 H.A.
in cultuur zijn gebracht, meerderen ten voordeel te doen
strekken „de kolonisatie."

Wy zagen dat reeds de Wet van 1862 bevordering daar-

-ocr page 103-

91

van van Regeeringswege, voorschreef. Maar het passieve ka-
rakter ten dezen aanzien van de opvolgende Regeeringen,
vindt zijn verklaring in de steeds gekoesterde overtuiging,
dat blykens de herhaaldelyk mislukte pogingen van Euro-
peesche kolonisatie in Suriname, die Kolonie daarvoor onge-
schikt was. Of deze zeer bestreden meening juist is, zal
volgens het Koloniaal Verslag over 1893 (einde 1894 ver-
schenen) spoedig blgken. Immers wy lezen daar :

„spoedig kan het rapport worden tegemoet gezien der by
resolutie van 3 October 1892. L\\ B. n». 6832 in het leven
geroepen commissie, om te onderzoeken en te adviseeren of
kolonisatie van Europeanen , speciaal van Nederlandsehe land-
bouwers naar Suriname, ook uit een Koloniaal oogpunt ge-
wenscht is, aan welke eischen behoort te worden voldaan
en welken steun behoort te worden verleend."

Dat deze quaestie eindelyk zal worden uitgemaakt, is zeker
niet \'t minst aan den aandrang onzer Tweede Kamerleden , den
oud-Gouverneur van Suriname, Mr. Smidt (cf. o. a. rede 5
December 1888) en den Heer Pyttersen (cf. o. a. rede van 3
December 1891) te danken.

In een tweetal punten wenschen wy het groote gewicht
van het vraagstuk der kolonisatie nog nader te doen uit-
komen. Terwyl jaren lang de stroom van emigranten uit
Europa onafgebroken naar Amerika en Australië heeft ge-
vloeid, doen zich sinds eenigen tijd verschynselen aan den
gezichtseinder voor, die onmiskenbaar naar een wyziging van
die richting heenwyzen. Die beide jonge werelddeelen, die in
bescherming reeds eenigen tyd hun heil zochten, wenschen
deze ook op de arbeidskrachten toe te passen. Zy weigeren
en zullen dit zonder twijfel nog met meer aandrang gaan
doen, om door ruim aanbod van arbeidskrachten de loonen daar-
mede ook van hun eigen arbeiders naar beneden gevoerd te zien.

Wordt dit nu meer en meer het geval, dan zou het van

-ocr page 104-

92

onschatbare waarde wezen, als in een grondig onderzoek aan-
leiding kon gevonden worden om een gedeelte van dien stroom,
ook van Nederlandsche landverhuizers, naar onze eigen vrucht-
bare Kolonie te leiden, die aan duizenden en nogmaals dui-
zende een ruim bestaan kan geven.

Maar daarnaast, hoe de plannen tot wijziging van den be-
stuursvorm van Suriname ook mogen uitvallen en nog te meer als
daarvan voorloopig eens niets mocht komen, voor de toekomst
van de Kolonie zal onderhouding en versterking van het
Europeesch en voornamelijk van het Nederlandsch element
van het grootste belang zijn; want alleen
dat element kan
er voor waken, dat ondanks de vermeerdering van den in-
vloed , \'t zg dan der Amerikanen, \'t zy van het negerras, Su-
riname een Nederlandsche Kolonie blyve.

Mocht dan de door den Gouverneur benoemde commissie
zich ten gunste der kolonisatie uitspreken , dat dan ook , zoowel
door de Regeering als door particulieren al die maatregelen
worden genomen, waarvan volgens het advies dier commissie
het welslagen afhangt.

Slaan wij thans een blik op de Bijlagen III—VI, waarop
wy eenige cyfers, den in- en uitvoer en de productie van
enkele artikelen betreffende, vinden vermeld.

De cyfers van den totaal in-, als van den totaal uitvoer,
zijn geleidelyk stijgende. Vooral bij den uitvoer, die van
1860—1870 slechts gemiddeld twee millioen bedroeg en na
1878 steeds boven de drie millioen bleef, enkele malen de
vier en in 1893 zelfs de vyf en een half millioen bereikte,
valt dit duidelijk op te merken. Meer nog.trouwens in de
uitvoercyfers dan in die van den invoer, liggen de bewijzen
voor de meerdere of mindere welvaart der Kolonie. Hier toch
geldt: invoer is consumptie, uitvoer is productie.

Terwijl vroeger de uitvoer vooral naar Engeland geschiedde,
heeft thans Amerika die plaats ingenomen, waarheen in 1893

mm

-ocr page 105-

93

zelfs voor het dubbele van het bedrag, dat naar Nederland
ging, is uitgevoerd. Wy zullen echter zien dat, in den jon g-
sten tijd zich ditzelfde verschynsel in bgna alle West-Indische
Koloniën van Engeland voordoet, zonder dat dit aldaar groote
bezorgdheid wekt. In geen geval gaat het dunkt ons aan,
om uit deze cijfers af te leiden, dat dus ook Nederland wel
zonder het bezit eener zoo dure Kolonie als Suriname, dezelfde
handelsvoordeelen zou kunnen genieten \'). Zoowel de ligging
van Amerika ten opzichte van West-Indië, als de energie
der Amerikanen, stellen hen in staat, tot wat in onzen tijd
de krachten van Nederland zeker verre te boven zou gaan,
mocht eenmaal de Staat besluiten Suriname te verkoopen.

Over enkele producten, op deze staten genoemd een paar
woorden.

De suiker, voorheen Suriname\'s hoofdproduct, is zulks thans
niet meer. Voor een groot deel is dat zeker wel hieraan te
wijten, dat toen in 1862 voor ieder vrygelatene door den
Staat een schadevergoeding werd uitbetaald, van de tien mil-
lioen daarvoor bestemde slechts twee en een half millioen
in de Kolonie werd uitbetaald, terwyl het overige naar Neder-
land is overgemaakt. In plaats van die gelden voor de ver-
betering hunner machines en aanvoer van werkkrachten te
gebruiken, verkochten de eigenaars hunne plantages en ver-
teerden het geld in Nederland,

Daarby kwam in 1885 een suikercrisis, door de concur-
rentie der beetwortelsuiker in \'t leven geroepen , die eigenlyk
nog altijd voortduurt en de Koloniale rietsuikercultuur thans
meer dan ooit met geheelen ondergang bedreigt.

Of de toekomst van die industrie hopeloos is, zooals de

1) H. Pytteraen, Hervorming van het West-Indisch Bestuur. Vragen des Tijds.
November 1893 pag. 137.

-ocr page 106-

94

Heer Wesenhagen meent i) of dat de Heer van Dedem gelijk
heeft, waar hy er op wijst®), dat bij de Handelmaatschappij
en enkele particulieren, die zich goede machines hebben aan-
geschaft, de industrie niet achteruitgaat, laten wij geheel
in \'t midden.

Maar de geleidelik plaats gehad hebbende omzetting van
vele suikerplantages in cacaoplantages, welke laatsten minder
werkkrachten vereischen en dus na de emancipatie beter waren
te bewerken, is een zeer gelukkige omstandigheid.

Met de koffiecultuur, die reeds geruimen tijd alle betee-
kenis miste, neemt men in den jongsten tyd wederom proe-
ven en het schijnt dat de Liberiaboon, die men hiervoor
heeft gebruikt, aan de verwachting heeft beantwoord.

Ook de exploitatie der balata belooft, mits by een oordeel-
kundige behandeling der boomen, een bron van welvaart te
zullen worden.

De overtuiging dat slechts kapitaal en leiding noodig zijn,
om deze en nog tal van andere cultures in de Kolonie tot
bloei te brengen, heeft reeds jaren geleden het plan doen
rypen, dat echter nog nimmer tot uitvoering kwam, om een
Maatschappy op te richten ten einde Suriname\'s hulpbronnen
winstgevend te maken. Hooren wij den Heer Elout:

.......dan zou, naar ik meen, een Maatschappy meteen

„aanzienlijk kapitaal moeten worden opgericht, die zich tot
„doel zou stellen, de verschillende, zoo ontzachelijk rijke
„bronnen van Suriname winstgevend te maken. Wat zouden
„daar met aanplant van cacao, tabak, Liberiakoffie, rameh,
„vanille, enz., met aanplantingen van Braziliaansche caoutchouc
„boomen — waarin door het onoordeelkundig telen der boo-
„men op Zuid Amerika\'s Westkust gebrek begint te ontstaan —

1) Mr. Wesenhagen, „de middelen enz." pag. 23 sqq.

2) Bijlagen 1893—93. (n° 95, 14.) pag. 8 en 9.

-ocr page 107-

95

„met veefokkerg en mogelyk ook met myn ontginningen fraaie
„winsten te vèrkrygen zijn"

De oprichting van een landbouw proefstation en landbouw-
school, waaraan een soort reformschool kon verbonden wor-
den en waarover de schry ver elders heeft gesproken, zou hy
aan die Maatschappij willen opdragen. Waar die Maatschappy
zoo in het publiek belang werkzaam was, zou de Regeering
het kunnen verantwoorden haar groote voorrechten toe te
kennen

Ook het beheer van een bank, die geld op hypotheek ver-
leende en voorschotten gaf op producten tegen billyke rente,
zou aan die Maatschappij kunnen worden toevertrouwd, zoo-
dat men niet van 11 tot
13 zou behoeven te betalen zooals
thans, volgens den schry ver, by de Surinaamsche Bank,
terwyl op hypotheek vaak geen geld te verkrijgen is

Een begin van uitvoering schynt eenige jaren geleden aan
deze plannen te zijn gegeven; maar de moeilykheden tusschen
den toenmaligen Gouverneur de Savornin Lohman en de Kolo-
niale Staten waren oorzaak, dat het kapitaal, bevreesd voor
de aldaar heerschende rechtsonzekerheid zich terugtrok.

Een. laatste post die op de Bijlage VI voorkomt, betreft
goudproductie.

In de rede, waarmede de Gouverneur in Mei 1874 de ver-
gadering der Koloniale Staten opende, deelde hy mede dat
de eerste staaf goud naar Nederland was verzonden en sinds
dien tyd is de goudproductie geregeld toegenomen, terwyl
zy toch nog eerst in haar opkomst schynt te zijn. Immers
zeer waarschynlyk bevat het Lawa gebied, ons langen tyd
door Frankryk betwist, maar by arbitrale uitspraak van den
Keizer aller Russen op 29 Mei 1891, aan Nederland toege-
wezen, nog een ryken voorraad goud; van den geheelen

1) Jhr. Mr. Elout van Souterwoude , Onze West pag. 83.

2) Dezelfde pag. 60. 3) Dezelfde pag. 84.

-ocr page 108-

96

gouduitvoer in 1893 tot een bedrag van 1.159.675 gram,
was alleen in dat gebied 188.891 gram gevonden.

Men beeft aan het Koloniaal Bestuur verweten, dat het
nog niet al
die maatregelen nam, die, zooals in Britsch
Guiana, tot spoedige ontwikkeling der industrie kunnen by-
dragen En het is wel zeker, dat het belang der Kolonie,
men lette slechts op het voorbeeld der Transvaal, in hooge
mate bij den bloei dezer industrie is betrokken. Dat wij
nochthans hierin niet zoover achterstaan bij Britsch Guiana
en dat ook daar dezelfde klachten worden gehoord, blijkt uit
deze woorden van een schrijver uit Britsch Guiana:

„Complaints are continually being made, that the Govern-
„ment does not do this, that and the other thing. Even as
„it is however, the cost of administration is excessive for
„such a small population and the paltry area under culti-
„vation. If the people themselves have not sufficient confi-
„dence in a project, it can hardly be expected, that the
„Government will believe in it. Railways to Berbice, on the
„West-Coast of Demerara, and in Essequebo have been advo-
„cated for the last fifty years, but every one has looked to
„the Government to carry them out, with the result that
„nothing has been done. Everything goes to prove, that water
„communication is easiest and cheapest in such a country
„of rivers and creeks, subject to floods; this the Government
„has been developing for the last twenty years with very
„good results. No doubt railways would be useful, but unless
„utilised to supplement and assist water carriage, they are
„hardly likely to pay. The development of the gold industry
„has gone on the right lines, without help from the Govern-
„ment, and sometimes in spite of its opposition. This is
„what should be" \\

1) Rede van den Heer Wertheim,Handeliugen van de Eerste Kamer 31 Januari 1893.
3) History of British Guiana by James Rodway, Vol. III. pag. 283.

-ocr page 109-

97

In Bijlage I vinden we een lijst van de inkomsten, uit-
gaven en subsidies. Aan de cyfers der inkomsten sluiten zich
die van de opbrengst der voornaamste belastingen aan. De
verminderde opbrengst der uitvoerrechten hangt samen met
de geleidelijke afschaffing dier rechten; by Verordening van
10 Mei 1887 (G. B. n" 25) werd bepaald, dat alle uit-
voerrechten zouden worden afgeschaft, behalve op goud, dat
zou blyven bestaan en op cacao, dat zou afloopen en in
1893 voor \'t laatst worden geheven.

Ten aanzien van twee belastingen, het personeel en den accyns
op \'t binnenlandsch gedistilleerd, nemen wij de volgende opmer-
king van den Heer van Dedem, uit de memorie van beantwoor-
ding van het Voorloopig Verslag op het Ontwerp tot defini-
tieve vaststelling der begrooting van Suriname voor 1893, over :
„slechts twee belastingen, waarvan men zoude kunnen
„onderstellen, dat zy min of meer een maatstaf voor de wel-
„vaart\' aan de hand kunnen doen, gingen geleidelyk achter-
„uit, namelijk het personeel en de accyns op het binnenlandsch
„gedistilleerd. Het mag echter betwijfeld worden of er wer-
„kelijk verband bestaat tusschen bedoelden achteruitgang en
„de algemeene welvaart. De aanslag in en de invordering
„van de personeele belasting zijn afhankelyk van veel fac-
„toren die met de algemeene welvaart in geen verband staan.
„De productie van binnenlandsch gedistilleei\'d (een bijproduct
„van de suikerfabrieken) en de meerdere of mindere omvang
„van het verbruik daarvan in de Kolonie, waarvan de op-
„brengst van den accyns afhangt, kunnen niets beslissen
„omtrent den meerderen of minderen bloei van de suiker-
„industrie in haar geheel".

Over de subsidies nog dit. Over het karakter en het gevolg
dier subsidies wenschen wij in dit verband niet te spreken ;
alleen over het bedrag. In die bedragen zyn voor 1867 tevens
de kosten begrepen voor Land- en Zeemacht en den Gou-

7

-ocr page 110-

98

verneur; wy zagen reeds dat het Reg. Regl. die kosten ten
laste van Nederland heeft gebracht. Feitelyk beginnen die
subsidies dus eerst in 1863. Maar daarby bedenke men nog,
dat ten laste van de Surinaamsche begrooting al de pensioenen
der Surinaamsche ambtenaren komen, dus ook van diege-
nen, die, wat by toeneming het geval is, voor korter of
langer tyd in Nederland als ambtenaar zyn werkzaam geweest
en dus feitelyk voor een deel door Nederland moesten wor-
den betaald.

Dat het bedrag der subsidie zeer hoog is en het streven
moet wezen, daarin vermindering aan te brengen, daar is
niemand die dat betwist. Maar het gaat zeker niet aan om
het subsidie uit dit oogpunt te beschouwen „de Kolonie telt
aan mannen , vrouwen en kinderen , 676 personen , dus ± 200
mannen. Dat is ^/j van de bevolking van Sloterdyk en daar-
voor wordt 7V2 ton dit jaar weder uitgegeven"\').

Tegenover zulke woorden plaatsen wy , en eindigen daar-
mede deze beschouwingen, de schoone beschrijving van Suri-
name, kort na zijn terugkeer van daar door den Oud-Gou-
verneur Mr. Smidt in onze Tweede Kamer gegeven:

,,,de Kolonie Suriname, waarvan ik gedurende een drietal
„jaren met alle krachten gepoogd heb, land, volk en instel-
„lingen te leeren kennen, is naar het mij voorkomt een
„kostbare schat, van welken Nederland het zich misschien
„later zal kunnen beklagen, als het zich dien niet meer en
„beter en krachtiger aantrekt".

„Die qualificatie van de Kolonie ontleen ik niet of liever
„niet zoozeer aan hare weelderige natuur, haar heerlijk kli-
„maat en haren rijken bodem — die wel vrij algemeen erkend
„zijn — als wel aan de daar heerschende prachtige afwisse-

Aldus het lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, des Amorie van
der Hoeven, bij de behandeling der definitieve begrooting van Suriname in De-
cember 1883.

-ocr page 111-

99

„lingen van seizoenen, haren uitnemenden hygienischen toe-
„stand, hare voortreffelijke water communicatie, tot diep in
„het land bevaarbaar en boven alles aan den aanleg, de
„indeeling, de inrichting en het geheele wezen der cultuur-
„landen, die voor een inzicht, veerkracht en volharding ge-
„tuigen, welke eerbied afdwingen voor onze kloeke voor-
„vaderen, daar ze elders op betere wijze te vergeefs worden
„gezocht" \').

1) Handelingen Tweede Kamer 1888-89. 5 December 1888.

-ocr page 112-

HOOFDSTUK II.

WIJZIGING VAN HET KEO. REGLEMENT.

1. Bezwaren tbgbn het Reg. Regi.. tan 1865.

Wij zagen boven, dat het er in 1865 verre vandaan was,
dat men als \'t ware communi consensu en met ingenomenheid
aan Suriname een meer democratischen bestuursvorm schonk.

Maar nog niet lang hadden die beginselen in Suriname
gewerkt of men verneemt over de werkzaamheid der Koloniale
Staten woorden van hulde ook van
hen, die het vertegen-
woordigend stelsel met vuur hadden bestreden.

„wat ik gezien heb van die Staten", zoo sprak de Heer
Rochussen in de Tweede Kamer, „komt my voor, dat alleszins
betamelyk, doelmatig en gepast is" \').

Later, in December 1874 zeide de Heer van Golstein op
dezelfde plaats:

„een woord van hulde mag wel gesproken worden, om de
„wyze te erkennen, waarop zonder eenigen noemenswaardigen
„tegenstand, de voorstellen van het Koloniaal Bestuur tot
„verhooging van belastingen, door de Koloniale Staten zyn
„aangenomen".

De Heer Oldenhuis Gratama laat zich in December 1875
op deze wyze uit:

„over het algemeen heerscht in de beraadslagingen der
„Koloniale Staten een uitmuntende geest; de leden zyn met

l) Handeliflgen 1865—66. December, Ontwerp begrooting Suriname.

-ocr page 113-

101

„het volle vertrouwen op Nederland en met liefde voor het
„vaderland bezield. Er komt slechts een enkele maal een
„uiting van ontevredenheid voor, welke men gaarne aan een
„ongelukkig volk vergeeft".

Vraagt men nu, hoe of thans over het Reg. Regl. wordt
gedacht, dan moet het antwoord luiden, dat een wijziging
van het vierde Hoofdstuk, in welken zin dan ook, door allen
verlangd wordt, die gewoon zijn in onze Staten-Generaal
over Suriname het woord te voeren.

Hooren wij den Heer Smidt na zijn terugkeer uit Suriname.
Bij alle hulde aan de Koloniale Staten, van wie hij nimmer
tegenwerking heeft ondervonden, spreekt hij \'t uit:

„daar heerscht een neiging om critiek uit te oefenen op
„\'t Nederlandsch Gouvernement en \'s Konings vertegenwoor-
„diger. Een anti-gouvernementeele zin is er noodig om popu-
„lariteit te verwerven. Een bestuur met bezadigd, klemmend
„gezag is met de bestaande instellingen niet te voeren"

De Heer Mackay, toenmaals Minister van Koloniën noemt
zich een dergenen, die voor wijziging van het Reg. Regl.
zijn gestemd

In April 1890 laat zich de Heer Schaepman aldus uit\'):
„is het tijd geworden om dat Reg. Regl., dat men placht
„aan te duiden als een proeve, te herzien. Ik geloof dat
„niemand het zich zal ontveinzen".

En de Heer Wertheim sluit zich in de Eerste Kamer daarbij
aan, waar hij omstreeks denzelfden tyd zegt:

„de Koloniale Staten zyn een administratief college, doch
„zij willen een politiek college wezen. De Kolonie is te ziek
„om er nog de kwaal der politiek bij te krijgen".

De opinie van den Heer van Dedem vinden wij in een

1) Handelingen 1888—89. 5 December 1888.

2) Gewisselde stukken Hoofdstuk X der Staatsbegrooting. Maart 1890.

3) Handelingen Tweede Kamer 1889—90. 29 April 1890.

-ocr page 114-

102

tweetal wetsontwerpen , die yan de Heeren Pyttersen en Bool
in eenige tgdschriftartikelen uitèengezet, waarover wg alsnog
zullen spreken.

Zoekt men naar een verklaring voor deze eensgezindheid,
voor zooveel betreft de begeerte om het Reg. Regl. te wgzi-
gen, dan meenen wij die te vinden in een streven der Kolo-
niale Staten, reeds aangegeven in de bovengenoemde woor-
den van den Heer Wertheim, om zich meer dan met de hun
in het Reg. Regl. aangewezen taak, met de Koloniale politiek
van Nederland en diens meerdere of mindere vrijgevigheid
ten opzichte van Suriname bezig te houden.

Wel is ook een andere verwachting, in 1865 gekoesterd,
niet uitgekomen en is de Koloniale Wetgevende Macht niet
altijd opgewassen gebleken tegen de omvangrijke taak, voor
haar weggelegd. Wij herinneren aan het lange tijdsverloop,
voordat de geneeskundige- en de onderwijs-Verordening, reeds
door de Wet van 1862 geëischt, in \'t leven zijn getreden;

aan de memoriepost voor een grondbelasting, die van 1873
tot 1889 op de begrooting van inkomsten heeft gestaan, om
toen, door de bezwaren aan de tot standkoming verbonden,
te verdwijnen;

. aan de Ontwerp Verordening tot voorloopige regeling van
het lager onderwijs, door den Minister zelf een monster van
wetgeving genoemd ;

aan het contract door de Kolonie met een Engelsche firma
gesloten over een subsidie voor den aanleg van een telegraaf-
Ign , \'twelk, toen de Kamer gelukkigerwijze het verlangde in
te zien, door den Minister vooraf maar werd ingetrokken, om
de geringe waarborgen voor de nakoming, die het bevatte ;
aan de Verordening op \'t personeel op 13 Januari 1886

1) Handelingen 1877—78. December, Ontwerp begrooting Suriname.
3) Handelingen 1883—84 December, Ontwerp begrooting Suriname.

-ocr page 115-

103

vastgesteld, vraarbi] geen minimum van inkomen is vryge-
steld, doch zelfs dagloonsters en vrouwelyke huisbedienden,
evenals alle verdere ingezetenen een belangrijk verhoogde
belasting moeten betalen, terwyl de straf in geval van niet
betaling bestaat in strafvervolging met subsidiair gedwongen
tewerkstelling;

eindelyk aan den post in 1892 op de Surinaamsche begroo-
ting gebracht, om hier te lande het Surinaamsche Strafwet-
boek maar in overeenstemming te brengen met het nieuwe
Strafwetboek van Nederland, daar de commissie, daartoe in
1883 in Suriname benoemd, die taak toch niet volbracht.

Maar zoo men mag afgaan op de weinige opmerkzaamheid,
die deze feiten in de Staten-Generaal hebben getrokken, dan
valt
dit bezwaar geheel weg bij het eerstgenoemde. Zeker is
het, dat het Opperbestuur door bijv, gebruik te maken van
zijne bevoegdheid om buitengewone leden in den Raad van
Bestuur te benoemen, van goede wetgevende krachten kon
party trekken en zoo het Koloniaal Bestuur tot grooter acti-
viteit kon in staat stellen.

Het hoofdbezwaar blyft echter voor velen, de onjuiste op-
vatting van hun taak zoo nu en dan door de Koloniale
Staten. Van motiën door hen aangenomen en adressen door
hen ingestuurd, die een afkeuring van het Regeeringsbeleid
inhielden spreken wij niet. Wy vermelden alleen de weige-
ring in 1871, om een drankbelasting in Suriname in te voeren,
zoolang Nederland niet beter aan zijne verplichtingen vol-
deed ten aanzien der immigratie. Het gevolg was de invoering
bij de Wet\'), terwyl de Minister zijn oordeel over dit optreden
der Staten aldus in de Eerste Kamer te kennen gaf: „deze
„invoering geschiedt om aan de Koloniale Staten te doen zien,

1) Wet van 3 November 1871. (G. B. 1873, n°. 6) gewijzigd bij Koloniale
Verordening van 18 Januari 1887. N°. 6, 10 Mei 1887. N°. 35, 2 Mei 1888.
36, 19 November 1891. N°. 36.

-ocr page 116-

104

„dat met de stellige bevelen van het Opperbestuur niet de
„spot mag gedreven worden".

Op 13 Juli 1885 werd de begrooting met 5 tegen 4 stem-
men in de Koloniale Staten verworpen, als een protest tegen
Neder]and\'s regeeringsbeleid, dat der Kolonie de middelen tot
ontwikkeling onthield. De definitieve vaststelling der begroo-
ting door de Wet, moest dus toen om twee redenen geschieden.

Eindelijk was de voortdurende oppositie tegen den Gou-
verneur Mr. de Savornin Lohman in de jaren 1890 en 1891
en de scherpe kritiek over de Nederlandsehe Regeering, die
dien Gouverneur handhaafde, de naaste aanleiding tot den in
den jongsten tyd tegen de Koloniale Staten opgestoken storm.

De regeeringsmachine, zoo zegt men nu hier te lande, werkt
niet zooals zy behoort; in de samenstelling moet derhalve
verandering gebracht worden, \'t zy zooals enkelen willen door
aan de Koloniale Staten naast een zuiverder grondslag ook
meerderen invloed toe te kennen; \'t zij door met de meesten
de macht van het Koloniaal Bestuur en van het Opperbestuur
te versterken ten koste der Koloniale Vertegenwoordiging.

Intusschen wil het ons voorkomen, dat de bezwaren die
men inbrengt tegen het stelsel in 1865 voor de verhouding
van Koloniale Staten, Gouverneur en Opperbestuur aange-
nomen, dat stelsel en dus het Reg. Regl. vry wel ongedeerd
laten, immers zich slechts richten tegen een stelsel, dat geheel
onvoorziene omstandigheden in de plaats hebben gesteld van
het toenmaals aangenomene. Wij meenen dat het niet aan
gaat aan de Koloniale Staten te verwijten, dat zy hun taak
slechts onvoldoende volbrengen ,
eenvoudig omdat zij nog nimmer
in de gelegenheid zijn geweest om hun beste krach ten daaraan
te wijden.

Wat toch is het geval.

Wy zagen boven, dat het Reg. Regl. de gewichtige taak
van de vaststelling der begrooting aan de koloniale Staten

-ocr page 117-

105

met den Gouverneur wilde overlaten; maar dat slechts in een
drietal gevallen de vaststelling door de wet zou plaats hebben.
Èen dier gevallen was, dat Suriname subsidie van Nederland
genoot, maar, zoo zagen we eveneens, de Minister meende
dat dit na een jaar of drie wel niet meer het geval zou zyn.
En thans moet het jaar nog komen , waarin Suriname zonder
subsidie de begrooting sluitend kan maken.

\'tis waar, Verordeningen mogen zij goedkeuren of ook
zelf voorstellen; maar, zoo vroeg men terecht in 1865, wat
geeft autonomie, zonder beschikking over de finantiën. Men
voorspelde toenmaals wel: „sedert lang heeft de geschiedenis
„geleerd, dat niets meer medewerkt om volksplanters naar
„overzeesche gewesten te lokken, dan het uitzicht om daar
„onder vrygevige instellingen te leven en invloed op het
„bestuur te kunnen uitoefenen", maar van die voorspelling
is weinig terecht gekomen.

Men meende de Koloniale Staten aan het werk te zullen
zien gaan en in de plaats daarvan werd hen ten aanzien van
de vaststelling der begrooting de rol van een weinig meer
dan adviseerend college opgedragen naast den Gouverneur
of eigenlijk naast den Minister van Koloniën, die van die
adviezen gewoonlyk een uiterst spaarzaam gebruik maakte.

Hun finantiëele voorstellen om de Kolonie op te heffen,
werden geweten aan de begeerte om op kosten van Neder-
land te leven, hunne amendementen geschrapt en geheele
rijen van veranderingen gebracht in de van ginds ontvangen
voorloopig vastgestelde begrootingen.

„van 1859 tot 1885", zoo zegt de Heer Wesenhagen , „werd
„feitelijk van uit den Haag geregeerd en de inmenging der
„Regeering had zich langzamerhand tot in nagenoeg alle
„bizonderheden der Koloniale huishouding uitgestrekt"

1) Mr. AVesenhagen, Eokele beschouwingen enz. pag. 33 en pag. 34.

-ocr page 118-

106

Sinds dat laatste jaar is aan den Gouverneur eenige meer-
dere vrijheid gelaten.

Wij vragen met de Heer Sanches:

„wat zoude het baten dat het Koloniaal Bestuur wetten
„voordraagt, zoo zij door de Staten-Generaal of zelfs reeds
„door den Minister worden afgekeurd , dewgl zij gepaard gaan
„met opofferingen van het moederland? Wij moeten de Ko-
„loniale Staten te Paramaribo bewonderen, dat zij niettegen-
„staande het weinig succes, dat zy in Nederland ondervinden,
„den moed hebben naar hunne inzichten ten voordeele der
„Kolonie te blyven arbeiden. Het Koloniaal zelfbestuur is een
„fictie, zoolang het afhankelyk is van Nederland"^).

Niemand kan het verwonderen , dat waar de taak der Staten
zich beperkte tot een, ook met hun samenstelling zich kwa-
lijk rijmend adviseeren, hunne aanmerkingen zich zoo nu en
dan richtten tegen hen, die in hunne plaats, voor den gang
van zaken verantwoordelyk waren.

Dat dit op hun weg lag, beweren wij geenszins; maar
weder wel, dat zy daartoe maar al te veel aanleiding hadden.
Van menig verzuim, van menige verkeerde handeling ten op-
zichte van Suriname gepleegd, kunnen de laatste dertig jaren
getuigen en dit tijdvak levert een goede illustratie op deze
woorden van Mr. Thorbecke, ook door den Heer Wesenhagen
aangehaald:

„wacht u wel over zee te willen zien; het is een verre
„afstand tusschen de Kolonie en het moederland en zelfs ge-
„oefende oogen van Nederlandsche Staatsmannen en Neder-
„landsche
Staten-Generaal zouden dan dikwijls, in het nadeel
„der Koloniën schijn voor waarheid aannemen"

En nu ware het zeker oneindig beter geweest, dat zy in

1) Dan. J. Sanches, Een blik op den toestand der Kolonie Suriname pag. 20
en 31.

2) Mr. Wesenhagen, t. a. p. pl. pag. 21.

-ocr page 119-

107

plaats van op het voetspoor van den Raad van Politie van
het Octrooi van 1682, door tegenwerking van den Gouverneur
hun ontevredenheid te toonen over de lauwheid van het Opper-
bestuur , in medewerking, waar zy konden, in handelend op-
treden, waar zij mochten, het heil der Kolonie hadden be-
vorderd ; maar dat zij dat niet altyd deden, kan ons toch
waarlijk niet te veel verwonderen.

Wij meenen hiermede het hoofdbezwaar voldoende te heb-
ben toegelicht.

Kleinere bezwaren, als die tegen den te grooten invloed
van den Procureur-Generaal, bezwaren tegen de redactie van
het Reg. Regl. enz. bespreken wij by die voorstellen tot wijzi-
ging, die in voor behandeling vatbaren vorm zyn verschenen.

§ 2. Voorstellen toï Wijziging.

Het meest volledige voorstel tot wyziging van het Reg.
Regl. van Suriname, is ongetwijfeld datgene dat bij Konink-
lijke Boodschap van 14 November
1892 bij de Staten-
Generaal door Minister van Dedem werd ingediend. Daarnaast
wenschen wij echter ook met een enkel woord de opvattin-
gen te dezen aanzien der Heeren Pyttersen en Bool, respec-
tievelijk neergelegd in de vragen des Tijds van
1894 Deel
I, pag. 105 en Deel II, pag. 201, mede te deelen.

By boven vermelde Koninklijke Boodschap werden een
viertal ontwerpen ingediend, waarvan twee op Suriname be-
trekking hadden, het eerste tot wyziging van het Reg. Regl.
van Suriname, het tweede tot regeling van de wijze van
beheer en verantwoording der Koloniale geldmiddelen der
Kolonie Suriname

1) Al deze Ontwerpen zijn met het aftreden van Minister van Dedem van de
haan geraakt. Zijn opvolger wenschte over de wijziging in de vaststelling der be-

-ocr page 120-

108

Door dit laatste Ontwerp werd, wij zagen het reeds boven,
aan een eisch der Grondwet van 1848 (Grondwet 1887 art.
62), herhaald in \'t Reg. Regl. (art. 153), voldaan. Nochtans
spreken wij hier slechts over het hoofdbeginsel van dit ont-
werp, dat wij vinden in artikel 2, artikel 32. De be-
grooting van Suriname wordt jaarlyks bij de wet vastgesteld
en in verband daarmede wordt de controle over de ont-
vangsten en uitgaven aan de Algemeene Rekenkamer in Neder-
land opgedragen. De beginselen, neergelegd in de vierde Af-
deeling van het vierde Hoofdstuk van het Reg. Regl., en die
wil boven leerden kennen, zouden daardoor een ingrypende
verandering ondergaan.

In de memorie van toelichting op het Ontwerp tot wyzi-
ging van het Reg. Regl., vinden wy den inhoud in een zeven-
tal punten geresumeerd, die wy hier zullen overnemen en
doen volgen onder numero acht door het hoofdbeginsel uit
het tweede der genoemde wetsontwerpen.

Vooraf ga nog de mededeeling der Regeering , dat het hare
bedoeling niet was, dat het haar noch raadzaam noch noo-
dig voorkwam de in 1865 aangenomen beginselen te wyzigen.
In de werking der toenmaals gegeven gedeeltelijke autonomie,
kon daartoe geen aanleiding gevonden worden. Slechts ver-
duidelijking van wat toen werd bedoeld en wyziging van
enkele bepalingen, die de ervaring als minder doelmatig
had leeren kennen, werd beoogd.

1". de Koloniale Staten, zoo zegt de memorie van toelich-
ting , zijn geen zelfstandige macht tegenover of boven den
Gouverneur, maar slechts tot medewerking geroepen. In dit
stelsel nu past het, dat opdracht van een onderwerp tot re-
geling bij Koloniale Verordening \'s Konings bevoegdheid niet

grooting eerst het advies der betrokken Gouverneurs intewinnen. Brief van 15
October 1894.

-ocr page 121-

lOÖ

buiten sluite. Wat bedoeld •wevd.\'ksiXi.vcLQïx, volgens de Regeering,
uit de discussie van 1865 niet opmaken en voorkomen deed
het nog nimmer. Onbevoegdheid des Konings zou met artikel
61 der Grondwet ook niet goed te rymen zgn en daarom
wordt voorgesteld overal een regeling by Koloniale Verorde-
ning te veranderen in regeling by Algemeene Verordening,
terwyl dan onder Algemeene Verordeningen begrepen moeten
worden: Wetten, Algemeene Maatregelen van Bestuur en
Koloniale Verordeningen.

Wi] wenschen er bier even op te wyzen, dat door de wij-
ziging der beteekenis van Algemeene Verordeningen, waar-
onder het thans bestaande Reg. Regl. o. a. ook verdragen
met vreemde mogendheden begrypt, deze laatsten in geval
van oorlog of opstand niet meer door den Gouverneur zou-
den kunnen worden geschorst. Dit is blykens de toelichting
op artikel 2 ook de bedoeling der Regeering, waar zy aldaar
zegt, dat de letter van het Reg. Regl. dat toelaten zou, maar
dat iedere aanleiding tot twyfel hier moet zyn buitengesloten.
Wij zagen echter boven, dat de Wetgever van 1865 juist
bedoeld heeft den Gouverneur deze bevoegdheid wel te geven
en dat dus eenige toelichting hier niet overbodig mocht ge-
noemd worden.

Na alwat wij boven hebben opgemerkt over de verhouding
van de Nederlandsche Wetgevende Macht, het Opperbestuur
en den Gouverneur met de Koloniale Staten , behoeft het zeker
geen verklaring meer als wij de omzetting van Koloniale Ver-
ordening in Algemeene Verordening vooreerst een geheel over-
bodige wijziging noemen. Maar niet alleen, dat wy deze wij-
ziging ten eenenmale overbodig vinden, zij kan aanleiding
geven tot misbruiken, die door den voorsteller der wijziging
waarschijnlijk niet gewild, maar dan ook zorgvuldig moeten
voorkomen worden.

Immers, wel schijnt het in de bedoeling der Regeering te

-ocr page 122-

110

liggen, om het optreden van den Koning tot zeer bizondere
omstandigheden te beperken, met name tot \'t geval dat ver-
werping van een Verordening door de Koloniale Staten een
door \'t Opperbestuur gewenschte regeling onmogelijk maakt.
Maar wy lezen toch in diezelfde memorie van toelichting:

„ook wanneer om andere redenen eene noodige regeling
„bij Koloniale Verordening achterwege mocht blijven, behoort
„zy by Koninklijk Besluit tot stand te kunnen komen."

En dan vragen wij, waar zyn de waarborgen, dat de Re-
geering over een tiental jaren of misschien wel vroeger, geens-
zins in strijd met de te dezen aanzien niets beslissende woorden
van het Reg. Regl. en ternauwernood met de bedoeling der
vroegere Regeering krachtens de memorie van toelichting,
in het volle besef van eigen volkomenheid op wetgevend ge-
bied en vermeende onvolmaaktheid der Koloniale Staten, zich
zelf niet zal gaan stellen in hunne plaats en alzoo het toch
in 1865 zoo uitdrukkelijk toegekende recht op gedeeltelyke
autonomie tot een doode letter maakt?

Aldus het Reg. Regl. wyzigende, zou men met het bad-
water het kind wegwerpen. Maar dan erkenne de Regeering
liever ronduit, dat haar lieveling van voor dertig jaren haar
thans weinig meer dan een lastpost voorkomt.

2°, Met behoud der bestaande bevoegdheid van de Kolo-
niale Staten, wenscht de Regeering een minder tweeslachtige
samenstelling gepaard te doen gaan. Alle leden zullen door
kiezers worden gekozen en niet meer een viertal door den
Gouverneur, De uitsluiting van geestelijken en bedienaren van
den godsdienst zou komen te vervallen.

De uiterst magere toelichting treft ook hier wederom; im-
mers de vraag ligt voor de hand en wordt noch gesteld, noch
wederlegd, of niet, waar men door die gemengde samenstel-
ling vooral heeft beoogd om de wyziging van autocratie tot
zelfbestuur geleidelijk te doen plaats hebben en de meerdere

-ocr page 123-

111

beschaving en hoogere ontwikkeling van het moederland te
doen inflnenceeren op de handelingen der Koloniale Staten,
of daar nu niet door het wegvallen van die invloeden een
minder gewenschte toestand zal worden in \'t leven geroepen.

Voorzoover door de benoeming van die Gouvernementsleden
een steun der Regeering werd beoogd, kan men met de Re-
geering medegaan, waar deze zegt, dat de verwachte prak-
tische voordeelen zyn uitgebleven; immers meermalen onder-
vond een Regeering\'s voorstel juist van die zyde heftigen
tegenstand.

Maar dan blijft toch nog de vraag bestaan of niet, zij \'t
dan op andere wijze, moet gewaakt voor het geheel aan zich
zelf overgelaten worden dier Staten.

Men vindt wel in de memorie van toelichting gezegd, dat
die leden geen steun der Regeering zyn geweest; maar geen
enkel woord geeft aanleiding om te veronderstellen, dat de
Staten rijp zyn geworden voor de thans bedoelde zelfstandig-
heid.
Dat moet aangetoond; maar juist dat bewijs wordt ge-
mist. Ook wij meenen, het zij met alle bescheidenheid gezegd,
dat de geschiedenis de instelling van die Gouvernementsleden,
tevens vaak Gouvernementsambtenaren en dus in een dikwijls
valsche, en steeds zeer precaire positie, bepaald heeft ver-
oordeeld. Maar diezelfde geschiedenis heeft, meenen wy,
geenszins geleerd, dat een geheel zelfstandig staan dier Staten
boven het oude stelsel de voorkeur zou verdienen. Geen over-
groote gedweeheid maar integendeel een vaak afgekeurde zucht
naar onafhankelijkheid is meermalen aan die Staten verweten.
Heeft die tweeslachtige samenstelling dus niet voldaan aan
het nevendoel, dat de Regeering er van verwacht had, dan
mag toch met reden verlangd, dat, wil zij daarom aan die
samenstelling een einde maken, zy tegelijkertyd het middel
aan de hand doe, waarlangs het hoofddoel toch zal worden
bereikt.

-ocr page 124-

112

In onze Slotsom veroorloven wij ons daartoe een middel
aan te wyzen, dat in 1865 werd afgekeurd, maar b. i. op
zeer zwakke gronden.

De toelating van geestelijken en bedienaren van den gods-
dienst, ook in 1865 door de Regeering voorgesteld, maar
door amendement vervallen, gescbiedt in overeenstemming
met de sinds 1887 dienaangaande ook bij ons gewyzigde
toestanden. De wenschelijklieid hiervan beoordeelen kunnen
wy niet; maar alleen wyzen wij op de nieuwe factoren, daar-
voor aan de hand gedaan door de moeilijkheden, ontstaan
onder den Gouverneur de Savornin Lohman en waarin ook
de aldaar bestaande kerkgenootschappen zich niet onzydig
schijnen gehouden te hebben. De tyd voor de toelating was
in ieder geval dertig jaar geleden, ruim zoo gelukkig ge-
kozen als thans.

3°. en 4". De Gouverneur is in de Kolonie met de uitvoe-
rende macht bekleed en een tweetal artikelen van het Reg.
Regl. zijn hiermede niet geheel in harmonie, n.1. de artikelen
131 en 146, die ook de
schorsing van den Procureur-Generaal
en den Administrateur van Financiën aan den Koning opdragen.

Wy beschouwen deze wyziging in verband met die in het
volgende nummer in de memorie van toelichting behandeld,
de wyziging van de positie van de Procureur-Generaal. De
moeilijkheden toch in de jaren 1889 en 1890 in Suriname
voorgevallen en voor een deel ook \'t gevolg van de hooge
positie van den Procureur-Generaal, die meer naast, dan nu
juist onder den Gouverneur staat, zyn tot beide wijzigingen
zeker wel de naaste aanleiding.

Zooals ook toen is gebleken, werkt de schorsing door den
Koning juist
dan niet, als zulks het meest noodig zou zijn.
Zelden toch zal de Regeering in Nederland eenvoudig op een
telegrafische mededeeling van den Gouverneur, de verantwoor-
delijkheid tot schorsing van een der beide hooge ambtenaren

-ocr page 125-

113

op zich nemen, en toch kan die schorsing voor een krachtig
optreden van den Gouverneur aldaar, op een oogenhlik nood-
zakelyk wezen. Vandaar het voorstel den Gouverneur daar-
toe bevoegd te verklaren, wat door artikel 35 vanzelf het
geval wordt als in de artikelen 131 en 146 het woord „ge-
schorst" komt te vervallen.

Zyn deze beide ambtenaren tevens leden van den Raad
van Bestuur, dan kunnen zy krachtens artikel 58 in die be-
trekking niet door den Gouverneur, maar alleen door den
Koning worden geschorst.

De vereeniging van regeeringsfunctiën met de hem eigene
justitiëele taak in den persoon van den Procureur-Generaal,
acht de Regeering onwenschelyk als regel zonder uitzonde-
ringen; uitzonderingen mogelyk te maken, is de bedoeling
der wyzigingen in de artikelen 20, 26 en 58 en hiermede
stelt de Regeering voor, wat reeds in \'t Ontwerp 1855 was
aangenomen, n.1. den Koning in de keuze van de leden van
den Raad van Bestuur en dus ook van hem die casu quo
den Gouverneur moet vervangen, niet aan bepaalde betrek-
kingen te binden, maar volkomen vry te laten. Niet van
een wettelyke bepaling, maar van de geschiktheid van den
Procureur-Generaal zal het dan afhangen of de bestaande
toestand blyft gehandhaafd.

5®. Dit punt betreft een wijziging der artikelen 20, 26,
28 en de invoeging van een nieuw artikel 28tis, met \'t doel
om de vervanging van den Gouverneur by afwezigheid of
ziekte nog vollediger te regelen dan in 1865 is geschied.

6". Bij de bespreking van de bepalingen van het Reg.
Regl. wezen wij reeds op de ongerijmdheid, dat de Gouver-
neur wèl bij Wetten en Koninklyk Besluiten een speciale be-
paling nopens het tijdstip van in werking treden mocht maken ,
niet by Koloniale Verordeningen. Ook dit stelt de Regeering
voor te wijzigen.

11

-ocr page 126-

114

7°. Een aantal artikelen eindelyk behoeven wgziging door
verandering der Grondwet en eenige andere wetten.

Daar deze laatste punten van ondergeschikt belang zijn,
vermelden wg ze slechts in \'t voorbggaan. Alleen deelen
wg als een curiosum nog mede, dat in het Ontwerp, zooals
het bg de Kamer werd ingediend, een wgziging van artikel 5
van het Reg. Regl. (in verband met de Grondwetsherziening
van 1887) werd voorgesteld, welke wgziging voor het af-
deelingsonderzoek bg een nota van den Minister weder werd
ingetrokken, daar het gebleken was dat een Wet van 26 April
1884 n°. 90 dezelve reeds overbodig had gemaakt.

8°. Wg noemen hier de wgziging krachtens welke in het
vervolg de begrooting in Nederland zou worden vastgesteld
bij de Wet en de rekening en verantwoording geschieden aan
de Rekenkamer.

De memorie van toelichting van het door ons in de tweede
plaats genoemde wetsontwerp, beoogende een regeling van
de wgze van beheer en verantwoording der geldmiddelen van
Suriname, begint met over die rekening en verantwoording
te spreken. Ook ongerekend de vaststelling der begrooting
door de Wet, acht de Minister toch zoowel den Raad van
Bestuur als de Koloniale Staten tot controle minder geschikt;
een ander lichaam is er niet en de kosten om aldaar zulk
een lichaam in \'t leven te roepen zgn hooger, dan die van
een vermeerdering van het ledental der Rekenkamer. Ook een
afwisselende controle ginds en hier, al naar de plaats waar
de begrooting ieder jaar wordt vastgesteld (cf. art. 112), acht
de Regeering onwenschelgk. In ieder geval moet een keuze
gedaan. Intusschen wordt deze door de tweede wgziging zeer
vereenvoudigd.

„een verandering toch van de bepalingen", zoo zegt de
memorie van toelichting, „betreffende de vaststelling der be-
„grooting, in dien zin dat deze steeds bij de Wet geschiedt,

-ocr page 127-

115

„is alleszins wenschelyk zooals van de zijde der Regeering
„reeds werd betoogd in de vergadering van de Tweede Ka-
„mer der Staten-Generaal van 5 December 1888, bij de be-
„raadslagingen over het Wetsontwerp tot definitieve vaststel-
„ling der Koloniale huishoudelijke begrooting van Suriname
„voor het dienstjaar 1889".

De Regeering motiveert die wenschelykheid dan nog nader
aldus: „het kan zyn dat de Staten-Generaal eenigen tyd geen
„begrooting hebben behoeven vast te stellen, dan er weder
„eens in betrokken worden en \'t volgend jaar er misschien
„vry van zijn. Ook kunnen hooge inkomsten-ramingen be-
„moeiing onnoodig maken, terwyl de uitkomst wel degelijk
„op een tekort wyst".

In het betoog van 5 December 1888, waarnaar de Regee-
ring verwyst, is Minister Keuchenius aan \'t woord; aldaar
lezen wij:

„de geachte afgevaardigde (mr. Smidt) wenscht, dat het
„beginsel der vaststelling van de begrooting van Suriname by
„de Wet, steeds zal worden gehandhaafd".

„Dit is ook mijn wensch zoowel ten opzichte van West-Indië
„als van Oost-Indië. Waar het inderdaad niet tot schade ge-
„strekt heeft van Suriname, dat het zelf de gelegenheid heeft
„gehad om de begrooting te behandelen, meen ik dat die
„verkregen vrucht ook een reden mag zijn, om hetzelfde
„beginsel op Nederlandsch-Indië toe te passen. De geachte
„afgevaardigde wenschte alleen te zien opgeheven de eenige
„voorwaarde, waaronder bekrachtiging van de begrooting bij
„de Wet niet zou behoeven plaats te hebben, nl, in het ge-
„val dat de uitgaven volkomen gedekt worden door de in-
„komsten en uit dien hoofde de Kolonie op geen bijdrage
„van het moederland behoeft te rekenen".

„Ik deel die opvatting geheel en meen reeds vroeger als
„volksvertegenwoordiger een gelijke meening te hebben voor-

-ocr page 128-

116

„gestaan. De reden die daartoe leiden moet is, dunkt mij,
„dat de uitgaven zoo laag, de ontvangsten daarentegen zoo
„hoog kunnen geraamd worden, dat de rekening niettemin
„een nadeelig slot uitlevere, in welk geval het Ryk toch
„ook tot het verschaffen eener bydrage ter dekking van het
„tekort zoude geroepen worden, zonder dat de wetgever tot
„vaststelling der begrooting had meegewerkt".

Wanneer men dit leest, slaat men onwillekeurig het Reg.
Regl. op en verwacht daar in de afdeeling, die over de be-
grooting handelt te zullen lezen: „de begrooting wordt door
„de Wet vastgesteld. JMochten de uitgaven volkomen door
„de inkomsten worden gedekt en de Kolonie dus niet op een
„bydrage van Nederland behoeven te rekenen, dan stelt de
„Gouverneur met de Staten de begrooting vast".

Alleen in dit geval waren de woorden van Minister Keu-
chenius verklaarbaar; alleen dan ook was het begrijpelyk,
dat Minister van Dedem den overgang tot vaststelling by
de Wet als regel zonder uitzondering , nagenoeg ongemotiveerd
wil doen plaats hebben.

Immers van een voortdurende afwisseling in de vaststelling
der begrooting tusschen Suriname en Nederland leert de ge-
schiedenis niets. Noch daarvan dat de Koloniale Staten door
geflatteerde begrootingen van inkomsten zich de vaststelling
zouden trachtten voor te behouden. Trouwens terecht herin-
nert het voorloopig verslag er aan, dat tegen dit laatste
misbruik door den Koning kan gewaakt, die de begrooting
kan goed en afkeuren. Maar om ons van dit laatste, die
opzettelijke flatteering van inkomsten en vermindering van
uitgaven te vergewissen maakten wy de volgende staten, die
wy alleen om hunne uitvoerigheid niet in de Bijlagen hebben
opgenomen.

De sinds 1865 verkregen werkelijke inkomsten van de
voornaamste belastingen, vergeleken wij met de gemaakte

-ocr page 129-

117

ramingen. En zoo men dan by die ramingen ook al van on-
nauwkeurigheid kan spreken, volkomen verklaarbaar, waar
de begrooting zooveel te vroeg moet worden opgemaakt,
van flatteering der inkomsten geen spoor, veeleer het tegen-
deel. Een vergelyking tusschen de werkelijke en de geraamde
totale uitgaven bracht zelfs aan \'t licht, dat als regel, nage-
noeg zonder uitzondering, de uitgaven belangrijk minder be-
droegen dan deze waren geraamd.

Is trouwens een dergelijk balanceeren op het evenwichts-
punt jaren achtereen, wel zeer waarschynlijk? Stilstand in
den toestand der Kolonie is achteruitgang en hoe wil men
dan van het subsidie afkomen. Maar wordt op den ingesla-
gen weg voortgegaan, nemen zooals onze statistieke opgaven
aantoonen dat geschiedt, de eigen middelen en inkomsten
toe, dan levert de groote rykdom der Kolonie o. i. voldoen-
den waarborg, dat dat evenwichtspunt in betrekkelyk korten
tijd zal zyn overschreden.

Maar bovendien, daar staat niet in \'t Regeeringsreglement:
de begrooting wordt, als regel, door de Wet vastgesteld.
Wij wezen er vroeger reeds met allen nadruk op en her-
halen het hier nogmaals: vaststelling der begrooting door
de Koloniale Staten, daaromheen concentreerde zich in de voor-
stelling van den wetgever van 1865, hunne geheele werk-
zaamheid; zoo is immers ook voor een Gemeenteraad de vast-
stelling der begrooting de moeilijkste en meest ingrijpende
taak. Slechts een paar uitzonderingen werden op dezen regel
toegelaten en èen daarvan was de vaststelling door de Wet,
wanneer een subsidie van Nederland noodig was; dit zou
■ echter maar een zeer tydelijke, een overgangsmaatregel
wezen.

Al heeft nu door allerlei omstandigheden, door schuld
van moederland en Kolonie, die overgangstoestand langer
geduurd, dan men zich toenmaals had voorgespiegeld, al kan

-ocr page 130-

118

men zich eerst in den jongsten tgd voorstellen, dat het ideaal
van 1865 werkelgkheid zal worden, daarin kan toch nimmer
aanleiding gevonden worden, om door bestendiging van den
helaas nog bestaanden toestand , voor goed aan den Kolonialen
Wetgever de gelegenheid te ontnemen om zyn belangrykste
werkzaamheid te verrichten.

Waarin liggen dan de motieven voor deze gewichtige ver-
andering? Nogmaals wy zoeken ze te vergeefs in het Ont-
werp. Maar zonder degelijke motieven, ook hierop wenschen
wy den nadruk te leggen, mag men tot een zoo principieele
verandering van het in 1865 aangenomen stelsel niet over-
gaan. Vaststelling der begrooting zou de voornaamste taak
der Koloniale Staten worden ; welnu dat late men ook voor
\'t vervolg het einddoel hunner tegenwoordige werkzaamheid.

Onze beschouwingen over het Ontwerp resumeerende, komen
wy tot de conclusie dat enkele der wyzigingen, die worden
voorgesteld van veel wijder strekking zijn, dan volgens de
memorie van toelichting de bedoeling van de Regeering schynt
te wezen en dat dus de Regeering,
H zij door een gewijzigde
formuleering harer wenschen, het in 1865 bedoelde stelsel
intact late,
\'t zij ronduit een meer of minder vérgaande be-
perking der autonomie voorstelle, maar dan ook dezen terug-
tred op andere gronden verdedige dan thans is geschied.

Thans een enkel woord over de voorstellen van den Heer
Pyttersen, aangaande de wyziging van het Reg. Regl.

De schryver begint met zynen lezer voor een dilemna te
stellen, zonder nochtans te verklaren, waarom hij op deze
wijze alle, in Koloniaal regeeringsbeleid toch zoo vaak be-
wandelde middenwegen, van meet af aan buitensluit.

f

„Of zelfbestuur", zoo zegt hij, „maar dan ook behooren de

1) H. Pyttersen, Hervorming van liet West-Indisch bestuur. Vragen des Tijds.
1894, pag, lOB sqq.

-ocr page 131-

119

„beletselen, die thans nog de vry e, zelfstandige ontwikkeling
„der Kolonie tegenhouden, te vervallen en de toekomstige al-
„geheele autonomie te worden voorbereid; of vermeerdering
„der inmenging van het Opperbestuur in het beleid der Ko-
„lonie; maar dan ook het wezen niet langer aan den schyn
„opgeofferd, geen tweeslachtigheid meer, maar met krachtige
„hand het bestuur gevoerd van Nederland uit, zonder een
„zoogenaamde Vertegenwoordiging door de ingezetenen, met
„al den nasleep van dien, remmend en belemmerend voor
„elke krachtige actie van de zyde van het uitvoerend gezag,
„zonder eenig praktisch nut"

De schryver verkiest het eerste, maar daar hy erkent, dat
zoolang subsidie wordt gegeven, van geen zelfbestuur sprake
kan wezen, zyn zyne meeste voorstellen er op gericht in den
kortsten tyd finantiëele onafhankelijkheid in \'t leven te roe-
pen. Hieronder behoort het plan, om door een geleidelyke
vermindering van het bedrag, dat het subsidie gemiddeld in
de laatste jaren heeft beloopen, aan de inmenging van den
wetgever een einde te maken. Talloos veel malen is dit sinds
1865 in onze Staten-Generaal reeds voorgesteld; maar de
overtuiging, dat het ware belang der Kolonie door zulk een
geforceerde subsidievermindering wellicht niet gebaat zou zyn,
heeft nog altyd de toepassing tegengehouden.

De vraag, welke der beide richtingen, door den Heer Pyt-
tersen den wetgever aangewezen, het meest in het belang
van Suriname zou zijn, dan wel of misschien beter een mid-
denweg moet gekozen, wenschen wy thans nog niet te be-
antwoorden; in onze Slotsom komen wij hierop nader terug,
na eerst in de volgende paragraaf de ervaring te hebben ge-
raadpleegd , door Engeland te dezen aanzien in zyne Kolo-
niën opgedaan.

1) Pyttersen, t. a. pl. pag. 106.

-ocr page 132-

120

Slechts op twee punten wenscht de Heer Pyttersen nu reeds
het Reg. Regl. te wyzigen: de bepalingen betreffende het
kiesrecht en die over de inwendige verdeeling der Kolonie
(Art. 68 en 115).

Ten aanzien van het eerste verwyzen wy , voor wat be-
treft de vergelijking met Britsch Guiana, naar ons volgend
hoofdstuk, terwyl wij ons niet bevoegd rekenen den schrijver
in al zyne beschouwingen over het kiesrecht te volgen. Slechts
een enkel woord tot toelichting.

Het Reg. Regl. stelt als minimum voor het voor kiesrecht
vereischte bedrag, het betalen van ƒ20 in de directe be-
lastingen,
als maximum ƒ100.

Wij zagen boven reeds, dat bij Koloniale Verordening het
bedrag werd vastgesteld en dat een voorstel tot verlaging
onlangs door de Koloniale Staten is verworpen. Tegelijkertijd
werd echter door de Staten opgemerkt, dat zij tegen een
wyziging der bestaande bepalingen en b.v. een lager bedrag
in het personeel, als vereischte voor kiesrecht, geen bezwaar
zouden hebben.

De Heer Pyttersen wenscht nu echter verder te gaan; de
bestaande census moet tot het minimum verlaagd, maar voor
het complex der belastingen dan ook behouden. Alleen zou-
den lagere bedragen in het personeel, in de belasting op de
huurwaarde en de akkergelden , evenzeer het kiesrecht moeten
geven. In dien geest zou dan het Reg. Regl. moeten gewyzigd.

De Regeering die deze zelfde voorstellen in het voorloopig
verslag op het Ontwerp tot wijziging van het Reg. Regl.
aantrof, zeide wel tot wyziging van artikel 69, niet echter
tot verlaging van den census genegen te zyn. Maar de daar-
toe vereischte gegevens ontbraken haar nog, zoodat hiervan
misschien later , als hetzelfde of een gewyzigd Ontwerp wordt
ingediend, eerst sprake zal wezen.

In de tweede plaats wenscht de Heer Pyttersen Hoofdstuk

-ocr page 133-

121

V van het Reg. Regl. te wijzigen, waarvan het eenig artikel
115 nu aldus luidt:

„Van de inwendige verdeeling van het grondgebied der
„Kolonie. De verdeeling der Kolonie in districten en gemeenten
„de zamenstelling, inrichting en bevoegdheid der districts en
„plaatselyke besturen, mitsgaders al betgeen betreft de politie
„van land en stad , wordt geregeld by Koloniale Verordening."

Wij zullen aanstonds zien op welke wyze hij dit artikel
wil aanvullen; een enkele opmerking moge voorafgaan.

Gemeente-Besturen komen thans in de Kolonie niet voor,
hoewel sinds 1865 meermalen, zoowel ginds als hier, op de
instelling ervan is aangedrongen. Den October 1869 werd
in Suriname een commissie benoemd, die op 15 Maart 1873
een uitvoerig rapport uitbracht over de al of niet wenschelyk-
heid dezer instelling voor de Kolonie.

Ziehier de hoofdtrekken van dat rapport. De bevolking
leeft in Suriname zoodanig verspreid, dat slechts van enkele
agglomeratiën kan gesproken n.1. Paramaribo, Nickerie en
Coronie. In het overige gedeelte der Kolonie moet gemeen-
schappelijke regeling van onderwerpen als armenzorg, onder-
wijs, brandweer, begraafplaatsen enz. een onmogelykheid
geacht. Een Gemeente-Bestuur in die plaatsen achtte de Com-
missie echter zeer wenschelyk, maar een regeling voor de
verdeeling der kosten nog al moeielijk, wil men in geen on-
billijkheden vervallen. Wie toch moet de kosten dragen van
gemeentelijke uitgaven in de andere streken. De geheele Ko-
lonie tot èen Gemeente te maken gaat niet, is trouwens in
strijd met het begrip Gemeente. Daarnaast woog dan nog het
bezwaar, dat zoo de Gemeente niet kon voorzien in de kosten
harer eigen huishouding, de wetgever in Nederland ook hare
begrooting zou moeten vaststellen.

Bezuiniging in dien zin, dat de begrooting der Kolonie
van een aantal posten zou bevrijd worden, zou, meende de

-ocr page 134-

122

Commissie ten slotte, te verwachten zgn; niet echter in dien
zin, dat de som van beide begrootingen lager zou wezen,
dan thans die van de Kolonie.

Het gevolg van dit verslag kon zeker moeilgk wezen, dat
men voor goed van de instelling afzag. Vooral de laatste
conclusie mocht eerder een aanbeveling heeten, immers ge-
tuigde van de wenschelgkheid van vele thans achterwege
blijvende regelingen.

Ook die kostenregeling leek bezwarender dan zg was. Voor-
eerst weegt dit bezwaar te minder naarmate meer plaatsen
zich tot voorziening in hun huishoudelgke belangen hebben
vereenigd. Maar dan, ook thans zullen de grootere plaatsen
wel het grootste aandeel betalen in de voorziening in plaat-
selgke behoeften over de geheele Kolonie en worden die groo-
tere Gemeenten ten zeerste gebaat door den vooruitgang der
kleinere plaatsen.

Het duurde dan ook niet lang of wederom werd bg de
Regeering op deze instelling aangedrongen; maar deze zag
de wenschelgkheid daarvan niet in en er kwam niets van.

Ook de Heer Pyttersen verwacht van de invoering van Ge-
meente-instellingen in de Kolonie zeer veel. Hij wenscht geen
Gemeente-Bestuur of Gewestelijk Bestuur gelijk dat bij ons
bestaat; maar wel een College naast den District-Commis-
saris , geheel of ten deele door den Gouverneur benoemd,
tot vertegenwoordiging van de ingezetenen, om over de plaat-
selijke belangen te raadplegen en behoudens goedkeuring van
den Gouverneur, de begrooting vast te stellen.

Het bezwaar dat de districten geen daartoe geschikte personen
zouden opleveren, tracht de schrijver met cgfers te wederleggen.

Teneinde de invoering van Gemeente-Besturen in de hand
te werken, stelt de Heer Pyttersen vóór, om de hoofdtrekken
der inrichting in het Reg. Regl. op te nemen. Hoofdstuk V
zou dan aldus luiden :

-ocr page 135-

123

„Van de inwendige verdeeling van het grondgebied der
„Kolonie en van de samenstelling, inrichting en bevoegd-
„heid der plaatselijke besturen.

„De verdeeling der Kolonie in districten en gemeenten, de
„samenstelling, inrichting en bevoegdheid der plaatselykebestu-
„ren en de algeme«ne regelen ten opzichte van de plaatselyke
„geldmiddelen worden vastgesteld bij Koloniale Verordening."

„Aan het hoofd van het plaatselyk bestuur staat een amb-
„tenaar, die door den Gouverneur wordt benoemd, geschorst
„en ontslagen."

„Hy kan in de regeling en het bestuur der plaatselyke
„huishouding worden bijgestaan door een Raad, bestaande
„uit ingezetenen van het district, daartoe door den Gouver-
„neur benoemd of door de kiezers gekozen,"

„De bepalingen betreffende de verkiesbaarheid, de kiesbe-
„voegdheid, de wijze van verkiezing en de benoeming der leden
„worden geregeld bij Koloniale Verordening."

„Het hoofd van het plaatselijk bestuur is tevens voorzitter
„van den Raad."

„Aan den Raad wordt met betrekking tot de regeling en
„het bestuur der plaatselyke huishouding en de zorg voor de
„plaatselyke belangen de vereischte bevoegdheid toegekend,
„voorzoover deze niet by dit reglement, of bij eene Koloniale
„Verordening aan anderen is of wordt opgedragen. Hij maakt
„de Verordeningen, welke hij in het plaatselyk belang noodig
„oordeelt."

„De besluiten van den Raad, de Verordeningen door dezen
„gemaakt en de begrooting van de inkomsten en uitgaven
„van het plaatselijk bestuur, behoeven de goedkeuring van
„den Gouverneur, den Raad van Bestuur gehoord. Zij kunnen
„door hem worden geschorst en vernietigd wanneer zij stry-
„dig geacht worden met dit reglement, of het algemeen be-
„lang zulks vereischt."

-ocr page 136-

124

„Ter bestrijding der uitgaven wordt aan de plaatselyke
„besturen toegestaan:

„a. de beschikking over de tot dat doel aan te wyzen
„dominale gronden en bosschen ;

„h. de bevoegdheid tot het heffen van opcenten op een
„of meer der Koloniale belastingen;

„c. het recht om plaatselyke belastingen te heffen."
„Geen plaatselijke belastingen zijn wettig, dan die ge-
„heven worden uit kracht eener Verordening, door den Gou-
„verneur goedgekeurd."

En dan gaat de schry ver voort:

„Door het Reg. Regl, in dezen zin te wyzigen zal gaande-
„weg kunnen worden bereikt, wat naar mijne overtuiging
„de noodzakelijke voorwaarde is, zoowel voor de zedelijke
„als de stoffelijke ontwikkeling van Suriname: de zelfstan-
„digheid van bepaalde kringen, hetzij grootere (districten)
„of kleinere (gemeenten) ; de behartiging van hetgeen tot de
„plaatselijke belangen kan geacht worden te behooren, door
„de ingezetenen zelve, door middel van een eigen vertegen-
„woordiging, onder voldoende controle van het Koloniaal
„Bestuur, waardoor de band met het geheel blijft bestaan
„en dit niet ten slotte zich oplost in tal van kleine, onaf-
„hankelyk optredende onderdeelen"

Blijkens de tweede nota van wyzigingen, toegevoegd aan

1) »Eigenbelang zal medebrengen deze zooveel doenlijk te exploiteeren en te
»ontginnen, v^at de algemeene vfelvaart zal bevorderen. Vermeerderde plaatselijke
"kennis omtrent den aard en de waarde van den grond, benevens de mogelijk-
«heid om met meer spoed en onder beter toezicht het vereischte tot stand te
//brengen en uit te voeren, zullen daarop zeker van gunstigen invloed zijn."

«Zoolang deze bron van inkomsten evenwel niet of onvoldoende vloeit, dient op
//andere wijze in de behoefte aan eigen middelen te worden voorzien. Dit zou
./kunnen geschieden, hetzij door het heffen van opcenten, hetzij door afstand van
//een deel der belastingen of wel door het heffen van eigen plaatselijke belastin-
«gen. Het een en ainder bij Koloniale Verordeningen nader te regelen."

2) Pyttersen, t a. pl. pag. 134 sqq.

-ocr page 137-

125

de memorie van antwoord op het Ontwerp tot wijziging van
het Reg, Regl,, zag de Regeering de noodzakelykheid van
een dergelyke aanvulling van het Reg. Regl. niet in. De
organiseering van eventueele Gemeenten, wenschte zij geheel
aan de Kolonie over te laten. Maar de bizondere gesteldheid
der Kolonie brengt volgens haar mede, dat waterschappen
moeten kunnen worden opgericht. Vandaar haar voorstel om
in artikel 115 aan de regeling bij Koloniale Verordening
van de verdeeling der Kolonie in Districten en Gemeenten,
toe te voegen „en waterschappen".

Niet alleen tot waterloozing, by iedere in cultuurbrenging
vereischt, zullen grondeigenaars zich onder dezen vorm kun-
nen vereenigen. Maar ook aan verbetering van wegen, zoo-
wel water- als landwegen , kunnen die waterschappen de hand
slaan. Dat zy hierin een dankbaren werkkring zouden heb-
ben, blykt o.a. uit deze woorden van den Heer Elout:

„behalve naar de naast bygelegen plantages, zyn er in Su-
„riname geen wegen. In Demerary vindt men overal uitste-
„kende wegen van gebrande klei. De kosten zyn ongeveer
„3 dollars per 100 □ voet. De klei vindt men in Suriname op
„de plaats zelf en het hout om die te branden er vlak naast"

Ons dunkt dan ook dat dit laatste voor die streken, waar
van agglomeratie weinig sprake is, warme aanbeveling zou
verdienen.

Maar daarnaast blijft ruimte voor een instelling met eenigs-
zins ruimere bevoegdheden, in de grootere centra der be-
volking. Wy zullen zien, dat ook in verscheidene Engelsche
West-Indische Koloniën die Gemeentebesturen voorkomen,
terwijl de mannelijke bevolking daar toch vaak uiterst gering
is. En de gunstige werking van die instellingen aldaar er-
kent b.v. de Heer Dilke, waar hy zegt:

1) Onze West, pag. 31.

-ocr page 138-

126

„many of the crown colonies have had at all events in
„recent years the advantage of the training, which results from
„the practice of self-government in small areas.

„In the British West-Indian islands we find for instance,
„that Jamaica, Barbados, Grenada, British Guiana possess pa-
„rochial boards, of which all or nearly all the members are
„elected and which have power to authorise expenditure and
„as a rule to impose taxation for local purposes

Of de elementen daartoe bg ons ten èenenmale ontbreken,
weten wg niet. Zeker is het dat ook die waterschappen be-
sturen aan hun hoofd moeten hebben. Maar wg zouden mee-
nen, dat de laatste twintig jaren in de toename der bevol-
king te Paramaribo enz., factoren genoeg aan de hand doen,
om deze vraag opnieuw te onderzoeken.

Wg stappen hiermede af van de voorstellen van den Heer
Pyttersen, en staan nu nog een oogenblik stil bg het artikel
in de Vragen des Tgds van Juni 1894, waarin de Heer
Bool de beschouwingen van den Heer Pyttersen en het Re-
geerings-Ontwerp bespreekt.

De plannen van den eerste komen den Heer Bool zeer
radicaal voor en een dergelgke ingrijpende verandering lag,
zoo meent de Heer Bool, geenszins in de bedoeling der
Regeering. Nochtans komt ook hèm wgziging en uitbreiding
van kiesrecht, mits met de uiterste omzichtigheid, goed voor.
Van Gemeente-Besturen kan echter, zoo meent de schrijver,
uit gebrek aan Nederlandsch element niets komen.

In \'t Ontwerp der Regeering betreurt hij twee zaken:
vooreerst dat de Minister niet nog meer ambtenaren door
de Kroon wil laten benoemen of in meer betrekkingen door
detacheering van personeel uit Nederland wil voorzien.

1) Charles Dilke, Problems of Greater Britain, Dee) II, pag. 212.

-ocr page 139-

127

In de tweede plaats dat de Minister weigerde het ondeï-
zoek naar de natuurlyke gesteldheid van den bodem door een
bepaling in het Reg. Regl., als plicht der Regeering te er-
kennen. Het zou echter kunnen wezen, meent de Minister,
dat tegenover de kosten van het onderzoek geen vruchten
kwamen te staan.

Die tijdelijke detacheering van Nederlandsche ambtenaren
is reeds dikwyls aanbevolen en biedt zeker tal van voor-
deelen, zoowel in de kennis die zoodoende van de Kolonie
wordt verkregen, als in de versterking van het Nederlandsch
element aldaar, al is dat slechts een tijdelijk ambtenaars ele-
ment. Een regeling van dit onderwerp zou misschien tevens
aan een ander bezwaar van den Heer Bool kunnen te gemoet
komen, de omslachtige en daardoor kostbare organisatie van
het Bestuur der Kolonie, al hangt dit laatste zeker samen
met hare uitgebreidheid. Minder ambtenaren aan hoogere
eischen voldoende, ziedaar wat moet verlangd.

Het bezwaar van een dergelyke regeling ligt echter in de
moeilykheid : waar moet men heen met hen, die tijdelyk in
Suriname zyn geweest. Wachtgelden toch zyn dure maat-
regelen , waar het geld al reeds niet opgeschept ligt.

Artikel 112 van het Reg, Regl,, de vaststelling der begroo-
ting bij uitzondering door de wet, keurt de Heer Bool af.
Maar in stryd met het Regeerings Ontwerp, wil de schrijver
de vaststelling der begrooting by het Opperbestuur brengen ,
onder controle der Wetgevende Macht. Voor de vaststelling
zelve is de laatste niet voldoende op de hoogte.

Boven zagen wy reeds hoe iemand, die met Suriname\'s toe-
standen uitstekend op de hoogte is, de Heer Wesenhagen,
het regeeren der Kolonie van uit den Haag, beoordeelt. De
geschiedenis heeft maar al te veel geleerd, hoe de belangen
van West-Indië bij die van Oost-Indië zyn achter gesteld,
beter nog, zyn verwaarloosd.

-ocr page 140-

128

Zoo het ons dan ook geoorloofd is met den Heer Bool
van gevoelen te verschillen, dan zouden ook wij aan de han-
den der Regeering, ongaarne, nagenoeg het geheele bestuur
der Kolonie Suriname toevertrouwen. Alvorens echter hierin
tot een conclusie te komen, slaan wy een enkelen blik buiten
de grenzen onzer Kolonie.

§ 3. Engelsche West-Indische Koloniën

De Engelsche West-Indische Koloniën behooren alle tot
wat de Engelschen verstaan onder Kroonkoloniën, niet in
den eigenlijken, engen zin, maar in den ruimen zin, waarin
het woord meestal wordt gebezigd.

Ten einde duidelyk te doen uitkomen, dat Suriname reeds
verder op den weg van zelfbestuur is gevorderd, dan de
meeste Engelsche West-Indische Koloniën, die in den jongsten
tyd eerder een stap achter dan vooruit hebben gedaan,
en
daarnaast,
dat die laatsten byna alle Suriname in economi-
sche ontwikkeling vooruit zyn, veroorloven wy ons eerst in
korte trekken de verschillende groepen aan te duiden, waarin
men de Engelsche Koloniën naar de mate hunner zelfstan-
digheid zou kunnen indeelen, om daarna bij ieder van die
Koloniën een oogenblik stil te staan , het langst bij Britsch
Guiana, dat zoowel door ligging, gesteldheid van den bodem
enz., als door haar verleden de meeste overeenkomst met
Suriname aanbiedt.

Naast een aantal voor het meerendeel slechts half geregelde
compagniën, onderscheidt de Colonial OfiBce List twee en
veertig geregelde administraties, waarvan een tiental een ge-

1) Hierbij zijn geraadpleegd:

The Governement Handbook by Lewis Sergeant 1890.
The Colonial Office List 1892.

-ocr page 141-

129

kozen vertegenwoordiging met een daaraan verantwoordelijk
bestuur hebben.

De overige zou men kunnen brengen onder \'t begrip Kroon-
koloniën, dat in engen zin wel is waar slechts die Koloniën
omvat, waarin bij de Kroon, of bij den Gouverneur met een
door de Kroon benoemden Raad, de geheele wetgeving, be-
halve van zelf reeds de uitvoerende macht berust, maar
waaronder in ruimen zin al die Koloniën vallen, die èen of
twee wetgevende lichamen bezitten, waarvan èen, geheel of
grootendeels door de bevolking wordt gekozen, zonder dat
nochtans het bestuur daaraan verantwoordelijk is

Maar deze ruime beteekenis ontneemt aan de onderschei-
ding alle belang, en vandaar dat nu die Engelsche Kroon-
koloniën nog weder aldus worden verdeeld:

1°, diegene, die een wetgevend lichaam missen en waarin
die wetgevende macht berust by den Gouverneur (zes in aantal).

2°. diegene, die een wetgevend lichaam bezitten, door de
Kroon benoemd, \'t zij dan geheel uit door de Kroon benoemden
bestaand, \'t zy deels uit benoemden , deels uit ambtenaren. Deze
zyn onder de Engelsche Koloniën het talrykst (zestien in getal).

3°, diegene, die een gedeeltelyk gekozen wetgevend lichaam
kennen (tien in getal); maar daar ook deze groep zoovele
onderscheidingen bevat, splitsen wij haar in

a. Koloniën met èen enkel wetgevend lichaam , gedeeltelyk,
soms grootendeels door de bevolking gekozen.

b. Koloniën met twee wetgevende lichamen, waarvan èen
door de Regeering en èen door de bevolking wordt gekozen.

Evenals Cura9ao met zyn door den Koning benoemden

k

1) Zoo zegt Charles Dilke, t. a. pl. pag. 155:

We have now to deal with the position and prospects of the crown colonies
proper, in which the colonial office possesses the control of legislation and ad-
ministration, and with those of an intermediate class of colonies which possess
representative institutions, hut not responsable government, while the colonial office
retains control over their public officers.

-ocr page 142-

130

Kolonialen Raad, behooren nu van de West-Indische eilanden
Trinidad, Grenada, St. Vincent en Sint Lucia tot de tweede
groep. Jamaica, Leeward islands en British Guiana vallen,
met Suriname, onder de in groep 3, a. genoemden.

Maar terwyl in de Koloniale Staten van Suriname de door
de ingezetenen gekozen leden de meerderheid hebben, is het
omgekeerde in Jamaica het geval. Ook in het gemeenschap-
pelyk wetgevend lichaam der Leeward islands hebben de
benoemde leden de overhand, terwijl de gekozenen bovendien
door indirecte verkiezing worden aangewezen.

Eindelyk kent het wetgevend lichaam van Britsch Guiana
alleen voor de behandeling van finantiëele zaken een meer-
derheid der, sinds eenige jaren niet meer indirect, gekozen
leden.

Slechts èen der West-Indische Koloniën, Barbados, is verder
dan Suriname gevorderd op den weg naar volledige autonomie
en behoort tot de door ons in de laatste plaats genoemde
groep; de samenstelling van het gekozen lichaam geschiedt
zelfs naar een vrij ruim kiesrecht.

Bij de bespreking van den bestuursvorm van ieder dezer
Koloniën, zullen wij, de mate van autonomie tot richtsnoer
kiezende, achtereenvolgens behandelen: Trinidad, Windward
islands, Jamaica, Leeward islands, British Guiana Barbados.

Vooraf nog een enkele algemeene opmerking.

Evenals Suriname, zyn de Engelsche West-Indische Koloniën
plantage-Koloniën.

Suiker, vroeger nagenoeg algemeen het hoofdproduct, is
hier meer, daar minder door andere cultures verdrongen. De
afschaffing der slaverny , die plaats greep bij de Buxton Bill
1834, abolishing slavery in the English Colonies, verwekte
vry algemeen een crisis, die de Koloniën eerst na jaren te
boven kwamen. Het enorme bedrag van twintig millioen dol-
lars bij diezelfde Wet, tot schadevergoeding der planters ge-

-ocr page 143-

131

voteerd en het gebruik van die gelden gemaakt, heeft zeker
veel bggedragen tot verbetering van den treurigen toestand,
door de emancipatie in \'t leven geroepen. Wie beaamt niet
deze woorden van een Engelsch schrijver:

„This vast payment, raised out of the taxes of the nation,
„without an outcry from any class from the highest to the
„lowest, was certainly an act of moral grandeur, to which it
„would be hard to find a parallel in history" i).

Naast en soms zelfs reeds in de plaats van den grooten
landbouw, doet zich, wij zagen het boven reeds, meer en
meer het verschijnsel voor, dat \'t zij de negerbevolking, \'t zij
de immigranten zich op kleine stukken grond vestigen en
daarop zoowel landbouw als veeteelt uitoefenen. De beteekenis
hiervan kan men uit deze woorden van Sir Dilke nagaan:
„It is chiefly to the success of the small holders, that must
„be attributed the remarkable increase in the revenue of the
„West-Indian Colonies during the last half century, in spite
„of the losses, which the planters have incurred"

Dit verschynsel hangt dan ten nauwste samen met de ver-
meerdering van invloed, in nagenoeg alle West-Indische Ko-
loniën , van de negerbevolking, terwyl de toch reeds niet
talrijke blanke bevolking achteruitgaat. Aan die negerbevol-
king behoort, volgens den schrijver, de toekomst in al die
Koloniën, Meer en meer democratisch zal \'t bestuur worden
en daardoor meer en meer in handen van de eigenlyke be-
volking geraken. En heeft deze eenmaal de macht in handen,
dan zal zy aan twee zaken een einde maken, die nu reeds
door meer verlichte Engelsche Gouverneurs worden tegenge-
gaan : den aanvoer, door immigratie, van vreemde werkkrachten
en de heffing van belastingen op de eerste levensmiddelen.

1) E. J, Payne, pag. 202.
3) Charles Dilke, Deel 11, pag. 300.

-ocr page 144-

132

Hoewel nog duidelijker waar te nemen en dan ook door den
schrijver geenszins ontkend, wekt de, vooral in de laatste
jaren zoo toenemende, Amerikaansche invloed op het handels-
verkeer , by hem weinig bezorgdheid. Dat deze nochtans niet
zonder beteekenis is, zien wij uit de staatjes aan ieder der
Koloniën, hierna toegevoegd. Volgen wy den schrijver een
oogenblik waar hij over dien invloed handelt.

„The West-Indies stand in a very different position to-
„wards the United States, from that occupied by Canada. In
„the case of Canada, we have seen the strong reasons that
„exist for believing that commercial union , if it is ever brought
„about, will be a step towards political absorption. But one
„of the very reasons, which prompt some Americans to de-
„sire the annexation of Canada, should a wish for it indue
„time arise to the north of the border-line, tells strongly
„against the adoption of a similar policy towards the West-
„Indian Islands.

„Canada has, comparatively speaking, no negro population,
„and some theorists of the U. S. find a reason for wishing
„for its absorption in the supposed necessity of counterba-
„lancing the increase of negroes in the South by an increase
„of white population in the north.

„On the other hand, the British West-Indies are becom-
„ing black communities, filled with a peasant proprietary of
„the negro race — very similar, that is, to some of those
„Southern States, in wich the growing numbers or the pre-
„ponderance of the blacks form the only night-mare of the
„American people^)."

De conclusie waartoe de schrijver dan ook komt is deze:
„in my opinion the islands will remain British , and not be-
„come American , but will more and more be black countries

1) Charles Dilke, Deel I, pag. 168.
Dezelfde, Deel I, pag. 223.

-ocr page 145-

133

Trinidad en Tobago.

Tobago met een bevolking van 18000 inwoners, werd met
1 Januari 1889 aan Trinidad toegevoegd. Het bestuur over
beide, hetzelfde als steeds in Trinidad heeft bestaan, berust
by den Gouverneur, die een Raad van Bestuur van vier
leden voor de uitvoerende macht naast zich heeft, terwyl hy
de wetgevende macht deelt met een Legislative Council van
achttien leden. Daarvan zyn er acht aangewezen door hun
betrekking van hoofdambtenaar, terwyl de overige tien uit
de ingezetenen door de Kroon worden benoemd.

Door de enorme immigratie neemt de bevolking zeer sterk toe ;
maar hoewel deze toch nog veel geringer is dan van Jamaica,
geniet Trinidad een hoogere welvaart. Men schryft dit toe
aan de krachtige, terstond na de emancipatie genomen maat-
regelen , wat zooals wy zien zullen in Jamaica veel te
wenschen over liet.

Uit Engel-

Van
elders.
£

1.168.631
1.198.536
991.160
].311.396

Totaal.
£

3.236.376
3.343.893
3.099.101
2.179.432

£

828.4M
833.280
995.925
857.02é

Uit

Engeland, sehe Koloniën.

£

229.311

1881
1890
1881
1890

uitvoer

invoer

228.087
113.016
111.012

Bevolking.

1871 ...... 109.638

1881 ...... 153.128

1891 ...... 308.030

1§»0.

£

477.316

inkomsten nit in- en uitvoerrechten. . .

totaal der inkomsten....................308.011

totaal der uitgaven....................484.497

geheele schuld........................536.533

i inkomsten........23.416

uitgaven.........23.456

schuld..........39.219

*) Dit betreft de cgfers van alle municipal, country, parochial, district, school,
harbour and other public boards authorities.

-ocr page 146-

134

Grenada.
St. Lucia.
St. Vincent.

Deze groep omvat tegenwoordig Grenada, St. Lucia en St.
Vincent. Tot 1885 behoorde ook Barbados hieronder, dat toen
afzonderlijk kwam te staan en tot 1889 Tobago, dat toen
bij Trinidad kwam. Het bestuur van elk der drie eilanden
staat geheel afzonderlijk. Op ieder staat aan \'t hoofd een
„Administrator", die echter onderworpen is aan den Gouver-
neur, tevens Voorzitter van de Legislative Council van Gre-
nada; slechts een Court of appeal voor de rechtspraak is hen
sinds 1859 gemeen.

Grenada. Voor 1875 had deze Kolonie een uit twee deelen
samengesteld wetgevend lichaam, n.1. een Legislative Council
met benoemde en een House of Assembly met zes en twintig
gekozen leden, geregeld bij een Wet van 1854. In 1875
echter werd deze inrichting als volgt veranderd:

Een Legislative Assembly van zeventien leden, waarvan
acht door \'t volk gekozen en negen door de Kroon werden
benoemd, trad in de plaats der beide genoemde colleges.
Tevens vinden wij nu een Executive Committee van vijf leden,
waarvan drie door de Kroon zouden benoemd en twee, ge-
kozen leden van de Assembly moesten zijn.

De eerste daad echter van de Assembly was een verzoek,
om deze instellingen op te heffen en in de plaats trad een
Legislative Council, waarvan de Gouverneur Voorzitter was,
terwijl zes leden door hun betrekking en zeven leden door
de Kroon uit de ingezetenen werden aangewezen.

St. Tmcia. De Administrator heeft naast zich een Execu-
tive Council, samengesteld uit die ambtenaren, die de Kroon
daartoe aanwyst en een Legislative Council met den Gou-
verneur als Voorzitter en eenige ofßcieele en niet officiëele
door de Kroon benoemde leden.

Windwards islands.

-ocr page 147-

135

St. Vincent. Legislative Council en House of Assembly
werden bier in 1867 afgeschaft en vervangen door een Legis-
lative Assembly van twaalf leden, waarvan drie ambtenaars-
leden , door de Kroon benoemd en zes door \'t volk gekozen
leden. Het aantal kiezers is ± 388.

Bij een Wet van 1877 werd echter deze Assembly ver-
vangen door een Legislative Council van vier ambtenaars-
leden en vier door de Kroon daartoe aangewezenen.

invoer

uitvoer

Uit
Engeland.

Uit Engel-
sche Koloniën.

Van
elders.

Totaal.

1881 j

Grenada .
St. Lucia.
St. Vincent

£

. 80.043
. 42.693
. 62.050

£

39.003
21.884
51.869

£

12.939
59.254
15.106

£

131.985
133.821
139.035

1890 j

\' Grenada .
St. Lucia.
St. Vincent

. 93.258
. 129.683
. 44.629

37.283
24.555
37.151

40.332
52.455
16.038

170.873
206,693
97.038

( Grenada .
1881 St. Lucia.
( St. Yincent

. 180.604
. 150.613
. 123.825

11.647
1.834
14.621

2.028
16.031
3.139

194.279
168.478
141.575

1890

Grenada .
St. Lucia.
St. Vincent

. 241.221
. 61.087
. 25.999

8.882
6.071
19.023

16.199
130.294
59.721

266.302
197.452
104.743

Bevolking.

waarvan rt 2% van Europeesche
afkomst en verder Negers.

42.403
38.551
40.548

53,209
42.220
41.059

1881 . .
1891 . .

1§90.

totaal der inkomsten

inkomsten uit in- en uitvoerrechten.

totaal der uitgaven.......

geheele schuld.........

£

Grenada .

49.267

St. Lucia .

50.232

St. Vincent

37.047

Grenada. .

24.759

St. Lucia .

23.442

St. Vincent

15.252

Grenada .

53.356

St. Lucia .

45.430

St. Vincent

25.942

Grenada .

45.475

St. Lucia..

133.700

St. Vincent

12.270

-ocr page 148-

^plaatselijke

136
i§eo.

inkomsten.

uitgaven.

schuld
*) cf. Trinidad.

£

( Grenada.

6.204

j St. Lucia

4.201

( St. Yincent .

2.665

Grenada. . ,

9.946

St. Lucia . .

3.104

St. Vincent .

1.802

Grenada . .

10.394

St. Lucia . .

_

St. Vincent .

_

Jamaica.

De bestuursvorm waaronder Jamaica twee eeuwen lang heeft
geleefd, werd deze Kolonie in 1660 gegeven. Naast den Gou-
verneur stond een Privy Council, terwijl het Wetgevend Lichaam
uit twee gedeelten bestond: een Legislative Council met be-
noemde en een Elective Assembly met zevenenveertig gekozen
leden.

Bij de afschaffing der slaverny in 1834, weigerde de Assembly
de maatregelen goed te keuren, die de Kolonie voor een
crisis moesten bewaren en in het Engelsche parlement werd
reeds het voorstel gedaan de constitutie tydelijk op te hef-
fen , wat echter niet plaats had.

Men trachtte de moeilykheden te beëindigen door aan de
zwarte bevolking politieken invloed te verschaffen en vyftien
negers werden lid van de Assembly, Maar ook dit middel
hielp niet en na een slechts met moeite bedwongen opstand
der negers in 1865, werd een door den Gouverneur aan het
Wetgevend Lichaam gedaan voorstel, om de bestaande instel-
lingen op te heffen en om een meer autocratischen bestuurs-
vorm te vragen, aangenomen, In 1866 werd toen naast de
Privy Council, bestaande uit de voornaamste ambtenaren en
naast den Gouverneur met de uitvoerende macht belast, een-
voudig een Wetgevende Raad ingesteld van zes officiëele en
zes gekozen leden, waarvan de Gouverneur Voorzitter was.

-ocr page 149-

137

Het aantal van beide leden werd in 1878 tot acht, in 1881
tot negen uitgebreid.

Deze inrichting onderging in 1884 weder een wijziging,
zoodat zy thans is als volgt:

De Privy Council bestaat uit hoofdambtenaren , tot een maxi-
mum van acht door de Kroon te benoemen. In den Wetge-
venden Raad hebben zitting: de Gouverneur, die Voorzitter is,
de volgende vier hoofdambtenaren: Senior Military-Officer,
Colonial-Secretary, Attorney-General, Director of Public Works,
verder door de Kroon of voorloopig door den Gouverneur
tot een maximum van vyf benoemde leden en eindelyk negen,
volgens een zeer beperkt kiesrecht, voor een tyd van vyf jaar
gekozen leden.

Een zeer ruime bevoegdheid is daarby aan den Gouverneur
toegekend.

Wat de locale vertegenwoordiging betreft, zijn er in Jamaica
veertien Parishes, wier besturen door dezelfde kiezers worden
gekozen, als de leden van den Wetgevenden Raad. Aan die
Gemeente-Besturen is de jurisdictie over wegen, markten,
gezondheid, armenzorg en waterwegen opgedragen, terwyl
zij om in de kosten van een en ander te voorzien directe
belastingen, als op huizen, grond, paarden en rijtuigen
mogen heffen; alle directe belastingen toch zijn hen overge-
laten ; de Kolonie zelve heft alleen indirecte. Dat die Gemeenten
niet zeer talrijk bevolkt zyn , blijkt wel uit de volgende cyfers,
die de bevolking der vyf grootste plaatsen na de hoofdstad,
voorstellen: 6741, 5689, 4651, 3029, 1200.

Het schynt dat de Kolonie onder dit Bestuur in welvaart
toeneemt; althans Sir Campbell schryft hierover in 1888:

„the last accounts from Jamaica are very encouraging. It
„appears, that there has now sprung up a large class of negro
„peasant proprietors and that the desire to own land has very
„largely developed among the people in a way, which is likely

-ocr page 150-

138

„to lead to the independance and thrift attending peasant
„proprietorship. In fact I understand a large proportion of
„the blacks of Jamaica now own or rent land"^).

Wat de schrgyer echter meedeelt over den curieuzen inval
van den Wetgevenden Raad om een progressief naar beneden
werkende belasting te gaan heffen, rechtvaardigt wel de
volgende opmerking van hem:

„evidently there are a good many things to be settled
„under the new constitution of Jamaica".

uitvoer

Uit
Engeland.

Uit Engel-
sche Koloniën.

Van
elders.

Totaal.

1881 . .

£

. 646.053

£

188.903

£

557.715

£

1.393.669

1890. .

. 1.332.085

180.926

775.936

3.188.937

1881. .

783.205

106.365

289.034

1.178.594

1890. .

614.913

65.306

1.133.595

1.903.814

Bevolking.

Totaal. Blanken. Kleurlingen. Negers. Eng. Indië.

1861 .... 441.355 13.816 81.065 346.374 —
1871 .... 506.154 13.101 100.346 393.707 —
1881 .... 580.804 14.433 109.946 444.186 12.340
1891 .... 639.491 _____

1S90.

£

totaal der inkomsten....... 784.383

inkomsten uit in- en uitvoerrechten. . 383.480

totaal der uitgaven........ 658.003

geheele schuld......... 1.490.586

/ inkomsten.....134.618

«plaatselijke | uitgaven..........136.390

( schuld............55.537

* cf. Trinidad.

1) Campbell, The British Empire, in zijn Hoofdstuk »recapitulation of Crown
Colonies and Protectorates".

-ocr page 151-

139

Leeward islands.

De vereeniging van deze eilanden, toenmaals zes in getal,
had plaats in 1871, terwyl in dat jaar behalve het bestuur
op ieder der eilanden, voor alle tezamen een wetgevend
lichaam en een college van uitvoering werden ingesteld. In
1882 werden twee der eilanden vereenigd en zoo vinden wy
thans een afzonderlyk bestuur in Antigua, St. Christopher
and Nevis, Dominica, Montserrat en de Virgin islands. De
Gouverneur benoemt in ieder een President. De Legislative
Council voor het geheel bestaat uit tien gekozen en tien door
de Kroon benoemde leden. Die gekozen leden worden echter
door een indirecte verkiezing aangewezen; de door kiezers ge-
kozen leden van de Island Council van Antigua wyzen er
vier aan; dezelfde leden van de Legislative Council van Do-
minica twee, terwyl eindelyk de niet-officiëele leden van de
Legislative Council van St. Kitts and Nevis er evenzeer vier
kiezen. De andere tien leden zyn de Colonial-Secretary, de
Attorney-General, de Auditor-General, de President van St.
Kitts and Nevis, vijf niet-officiëele leden van ieder der Island-
Councils en bovendien nog èen, die tevens Voorzitter is.

De bevoegdheden van dezen Wetgevenden Raad, betreffen
de meer algemeene belangen der vyf eilanden; de locale be-
langen zyn aan de locale besturen overgelaten. In de kosten
der administratie enz., draagt ieder eiland in een zekere even-
redigheid mede.

De eilanden worden aldus bestuurd:

Antigua. Naast den Gouverneur staat een Raad van Bestuur,
door de Kroon benoemd, voor de uitvoerende macht. De Wet-
gevende Raad telt vier en twintig leden en wel vier amb-
tenaarsleden (Colonial-Secretary, Attorney-General, Auditor-
General, Treasurer), acht door de Kroon benoemde en twaalf
door de kiezers gekozen leden.

De gekozen leden zitten voor een tijd van vyf jaar, ter-

-ocr page 152-

140

wyl de kiezers door een Wet van 1845 worden aangewezen
en thans ± 350 in aantal zyn.

De President van het eiland is tevens Voorzitter van den
Wetgevenden Raad. Ook den Vice-President van den Raad
benoemt de Gouverneur.

St. Kitts and Nevis. Behalve den President met een Exe-
cutive Council, vinden wy er een Legislative Council, waar-
van de President Voorzitter is. Dit college bestaat uit tien
ex-officio leden en tien door de Kroon benoemden.

Dominica. De President wordt bygestaan door een Exe-
cutive Council van zeven leden. Voor 1865 trof men er een
Legislative Assembly aan, met negen door de Kroon be-
noemde en negentien gekozen leden. Maar in dat jaar deed
men een tred terug en werd het college samengesteld uit
zeven benoemde en zeven gekozen leden met den President
als Voorzitter.

Montserrat. De Legislatieve Assembly, die hier eeuwen
lang had bestaan, werd in 1866 opgeheven en vervangen
door een Legislative Council, die niet meer door de inge-
zetenen, maar door de Kroon zou worden samengesteld. De
Kroon zou zoowel de ex-officio als de niet-officiëele leden,
tot een maximum van zes benoemen en voor zoolang als
Hare Majesteit behaagde.

Virgin islands. In 1867 werd ook hier in plaats van het
Vertegenwoordigend Lichaam een Wetgevende Raad inge-
steld , waarvan de Administrator Voorzitter, de Colonial-
Secretary , de Colonial-Treasury en drie niet-officiëele personen
leden zyn. Naast den President staat een Executive Council.

Bevolking.

1881 .... 132.04.6
1891 .... 137.733

-ocr page 153-

141

invoer 1890
uitvoer 1890

TJit
Engeland.

£

219.074
41,622

Uit

Eng. Koloniën.
£

51.419
40.489

van
Elders.

£

167.392
416.173

Totaal.
£

437.885
498.284

£

375.159
376.754
402.583
405.193
428.996
487.885

430.024
396.232
451.947
509.627
691.751
498.284

1885

1886

1887

1888

1889

1890

1885

1886

1887

1888

1889

1890

Invoer

Uitvoer

ISOO.

£

totaal der inkomsten.........119.568

inkomsten uit in- en uitvoerrechten . . . 81.543

totaal der uitgaven.........114,198

geheele schuld...........90.761

1

British Guiana.

De eerste vestiging in Britsch Guiana, dat toenmaals nog
bestond uit drie Koloniën: Demerary, Essequebo en Berbice
had, kort na de oprichting der West-Indische Compagnie in
1621, door Hollanders plaats.

De Heer Netscher, die deze oudste geschiedenis zeer uit-

-ocr page 154-

142

voerig behandelt , spreekt daarby wel meermalen van een
Raad van Politie naast den Gouverneur, maar wanneer en
op welke wijze bet vroegste bestuur is geregeld, deelt bij
niet mede.

Bij Octrooi van 1732 werd naast den Gouverneur van Ber-
bice een Hof van Politie van zes, door den Gouverneur uit
tweetallen van het Hof benoemde leden ingesteld. Dit Hof
moest in belangryke zaken beslissen. Wat Demerary en Esse-
quebo betreft, vinden wij \'teerst in 1773 van een reorgani-
satie van het bestuur gewag gemaakt, toen zoowel in Deme-
rary naast den Directeur-Generaal, als in Essequebo naast den
Commandeur een Raad van Justitie en Politie in \'t leven werd
geroepen Behalve de Commandant der troepen, de Fiscaal
en de Vendu-Meester, waren vier der voornaamste, kundigste
en vroomste ingezetenen der gereformeerde religie, lid van
dien Raad.

In 1781 werden de Koloniën door de Engelschen ver-
overd, maar in het volgend jaar aan ons teruggegeven.

In 1791 werden Demerary en Essequebo vereenigd en naast
den Directeur-Generaal een Raad ingesteld, die behalve uit
hem als Voorzitter, zou bestaan uit den Commandeur van
Essequebo, de beide Fiscalen van Demerary en Essequebo
en verder uit twee kolonisten uit iedere Kolonie.

Een college van kiezers zou in iedere Kolonie dubbeltallen
aanwyzen, waaruit de Raad telkens èen lid benoemde. Het
college van kiezers zou op zyne beurt door diè kolonisten
worden gekozen, die minstens vijfentwintig slaven hadden.

Van 1796 tot 1802 waren de Koloniën opnieuw in Engelsche
handen. In het eerste jaar werden door Gouverneur Beaujon,
ter vermeerdering van den invloed der ingezetenen op de geld-

1) P. M. Netsoter, Geschiedenis van de Koloniën Bssequebo, Demerary en
Berbice van de vestiging der Nederlanders aldaar tot op onzen tijd. den Haag 1888.

2) Netscher, pag. 141.

-ocr page 155-

143

middelen, aan den Kaad zes leden toegevoegd, drie van iedere
Kolonie, en aangewezen door dezelfde personen , die dit kiezers-
college samenstelden , om gedurende twee jaar mede te stemmen
over het heffen van belastingen en de uitgaven der Koloniën.

Voor de derde maal, maar nu voor goed , gingen in 1803 de
Koloniën aan Engeland over, welke overgang in 1814 bij
\'t sluiten van den vrede werd bestendigd. De volgende woor-
den verklaren waarom Demerary, Essequebo en Berbice een
geheel ander lot ondergingen dan Suriname en Cura9ao welke
laatste beide Koloniën in 1814 aan Nederland werden terug-
gegeven.

„wg gelooven zeker dat de toenemende immigratie van
„Engelsche planters in Essequebo omstreeks 1744 (en eenige
„jaren later vooral ook in Demerary en Berbice) de kiem is
„geweest van het latere verlies dier Kolonie voor Nederland.
„Reeds de eerste in bezitneming van Essequebo en Demerary
„door de Engelschen in 1781, is te wgten aan het drgven en
„de onderhandsche medewerking der Engelsche en Engelsch-
„gezinde kolonisten en toen na vele lotswisselingen de Kolonie
„ten derde male in handen van de Engelschen werd overgele-
„verd, zgn deze er verder voor goed gebleven. Toen nl. in
„1814 de algemeene vrede werd gesloten, bekwamen wg
„Suriname en Cura§ao, waar het Nederlandsch element den
„boventoon had, zeer gemakkelijk terug. Maar Essequebo,
„Demerary en Berbice, waar de Britsche belangen te diepen
„wortel hadden geschoten, werden ons ontroofd en bleven
„Engelsch".

In 1812 werden Demerary en Essequebo definitief samen-
gevoegd onder den gemeenschappelgken naam Demerary. Ber-
bice werd daaraan in 1831 toegevoegd en van toen af heet
de Kolonie »Britsch Guiana." De inrichting van het bestuur
was in den loop dezer eeuw als volgt:

1) Dezelfde, pag. 115.

-ocr page 156-

144

De Gouverneur, door de Kroon benoemd, was Voorzitter
van de Court of Policy, dat buitendien nog vier ofBciëele
en vyf door een college van kiezers aangewezen leden telde.
De officiëele leden waren de Government-Secretary, de
Attorny-General, de Auditor-General en de Immigration-
Agent-General. De gekozen leden werden uit dubbeltallen van
de kiezers door bet Hof voor hun leven benoemd. Dat college van
kiezers bestond uit zeven door de ingezetenen, maar volgens
een zeer beperkt kiesrecht, voor \'t leven gekozen personen. In
1890 bedroeg het aantal kiezers bv. niet veel meer dan 1300.

De wetgevende bevoegdheid van het Hof bestond in het
onderzoeken van de door den Gouverneur voorgestelde Ver-
ordeningen en verschilde daarin weinig van die onzer Kolo-
niale Staten. Alleen de begrooting viel hier buiten ; deze werd
onderzocht in de Combined-Court, bestaande uit de Court
of Policy, maar met zes finantiëele vertegenwoordigers voor
den tyd van twee jaar door dezelfde ingezetenen aangewezen,
die het college van kiezers voltallig hielden. Ook de belas-
tingen moesten door dit lichaam goedgekeurd, terwyl het
controle hield over bet finantiëel bestuur.

Over de bevoegdheid van deze finantiëele vertegenwoordi-
gers zyn meermalen moeilykheden gerezen. De Regeering be-
weerde, dat zonder uitdrukkelyke toestemming het recht om
wyzigingen, voor te stellen of zelfs over de aanhangige zaken
het woord te voeren, aan die leden niet toekwam en dat zy dus
alleen mochten medestemmen. Maar nimmer is daarin door
die vertegenwoordigers berust en het verzet, openbaarde zich
als een enkel maal de overigens regelmatig gegeven toestem-
ming uitbleef.

Ten aanzien der plaatselyke autonomie merken wij nog
op, dat in 1837 de eerste Gemeente werd in \'t leven geroe-
pen , door de vestiging van een Gemeente-Bestuur te George-
town , bestaande uit mayor en Town Council,

-ocr page 157-

145

In het rapport der bovengenoemde commissie, dat handelt
over de wenschelykheid van Gemeente instellingen voor Suri-
name, werd verwezen naar de bevoegdheid, die het Gemeente-
Bestuur in Britsch. Guiana heeft, als voorbeeld voor Suriname.
Zoo zegt art. 58, part. 2. Ordinance 25. Anno 1860:

„the mayor and town council of Georgetown shall be and are
„hereby declared to be vested with full power and authority
„to assess, levy and raise Town Taxes for the uses and pur-
„poses of the Corporation and to superintend and direct
„and enforce the cleanliness, good order and repair of the
„public streets, roads, thoroughfares, doms, trenches, drains,
„ways, places, sluices, kokers, stellings, bridges and canals
„of Georgetown, to exercise sanitary superintendence over the
„said city, to superintend the public tanks, markets, pounds
„and burrial ground and to cause the regulations for the
„good governement there of respectively to be enforced."

Dit voorbeeld werd later gevolgd voor Nieuw Amsterdam
met een mayor en board of superintendence, terwyl achttien
dorpen bij de wet zyn erkend en een eigen begrooting heb-
ben, echter tot een zeer gering bedrag. In 1890 waren de
inkomsten en uitgaven tezamen van al die dorpen, respec-
tievelijk £ 3.752 en £ 3.975.

Onder dezen bestuursvorm, die zooals wij nog zien zullen
eerst in den jongsten tyd een wyziging in democratisch en
geest heeft ondergaan, heeft de Kolonie de moeilijkheden,
ook haar in deze eeuw niet gespaard, moedig doorstaan en
grootendeels overwonnen.

In tegenoverstelling van wat wij in Suriname zagen, wa-
ren de eerste jaren dezer eeuw voor Britsch Guiana niet on-
gunstig. De afschaffing van den slavenhandel in 1808 trof
haar minder, daar toenmaals tal van Engelsche planters uit
de Antillen met hunne slaven naar de Kolonie kwamen en
bovendien later Engeland al de aangehouden slavenschepen

10

-ocr page 158-

146

verbeurd verklaard en de slaven zoogenaamd als vrye arbei-
ders naar zyne eigen Koloniën bracbt.

Zoo zegt de Heer Netscher:

„de bevolking en de productie van Demerary en Essequebo,
„overtrof in 1812 reeds verre die der vroegere model-Kolonie
„Suriname, waar het Engelsch element slechts weinig wor-
„tel had geschoten en dus weinig kapitaal had ingebracht,
„zoodat men er in hoofdzaak overgeleverd bleef aan de
„Amsterdamsche administratie-kantoren"

De afschaffing der slaverny in 1834 ging gepaard met
de instelling van een apprenticeship, dat tot 1838 voor huis-
en stadsslaven, tot 1840 voor plantagesla ven zou duren.
Maar deze onderscheiding bleek minder goed gezien en gaf
aanleiding tot ongeregeldheden, zoodat op 28 Juli 1838 de
Wet tot opheffing van het geheele apprenticeship met 1
Augustus d. a. v., werd geteekend. Zoo min als elders bleven
ook hier de gevolgen der emancipatie uit. De nagenoeg alleen
staande suikerproductie viel van honderdzeven millioen pond
in 1829 tot zestig millioen pond in 1839 terug.

Maar dat de krachtige pogingen om arbeiders te krijgen
door de planters zelf aangewend en de gelden daartoe van
de Koloniale middelen gevoteerd en vooral de leeningen door
het moederland gegarandeerd, in eèn woord, dat de krach-
tige samenwerking van moederland, Koloniaal Bestuur en
Kolonie goede vruchten hebben gedragen, blykt wel hieruit,
dat van 1835 tot 1881 niet minder dan 218.435 arbeiders
in Britsch Guiana zyn ingevoerd, terwyl de suikerproductie
spoedig klom boven het voor de emancipatie verkregen
bedrag

1) Netscher, pag. 393.

3) Deze gegevens zijn ontleend aan een rede van Bosch Reitz, lid der Koloniale
Staten van Suriname. Zitting 1869—70.

-ocr page 159-

147

1831—1834

ƒ

857,000.

1860

/

1,240.000,

1835—1838

935.000,

1861

»

1,440.000,

1839—1842

»

529.000.

1863

1,540.000,

1843—1846

»

502.000.

1865

»

1,720.000.

1847—1850

»

611.000.

1866

»

1.820.000,

1851—1858

»

753,000,

1868

»

1.920,000,

1859

n

1,100,000.

De hierna opgenomen statistieke gegevens toonen boven-
dien duidelyk aaa, dat Britsch Guiana ook nog in den
jongsten tijd een bloeiende Kolonie kan genoemd worden.

Het valt echter niet tegen te spreken dat het feit, dat in
Britsch Guiana meer dan \'in eenige andere West-Indische
Kolonie, de suiker het hoofdproduct uitmaakt, de Kolonie in
een weinig benydenswaardige positie brengt en dat men dus
ook in dit opzicht geen reden heeft de toestand aldaar zoo
ver boven die in onze eigene Kolonie te stellen.

De volgende aanhaling uit een particulier uit Britsch Guiana
ontvangen schryven d, d. 24 December 1894, toont dit nog
nader aan:

„Het is in onze Kolonie thans treurig gesteld. De zoo
„gunstig gelegen suikerplantages, die eenigen tijd geleden
„den eigenaars zooveel geld opbrachten, gaan thans naar den
„kelder; de eigenaars verliezen veel en de tyd is gekomen,
„dat, wat men nimmer had gedacht, nu meer dan twaalf
„groote plantages verlaten worden,"

„De directeur en employés krygen hun congé, de machines
„moeten verroesten, het land verwildert en duizende koelies
„loopen leeg."

„Waar \'t heen moet, blijft voor ieder een vraagteeken."

„Menig Engelschman van hier zou zich gaarne in Suriname
„vestigen , als zekere banden hem hier niet hielden. De grond
„is aldaar veel productiever; hier moet zy door kunstmest-

-ocr page 160-

148

„stoffen vruchtbaar gehouden worden, wat veel geld kost en
„daar niet noodig is".

De invloed der bevolking op het Bestuur der Kolonie heeft
in den jongsten tyd, als een gevolg van de talrijke bewijzen
van geestkracht en volharding door de ingezetenen aan den
dag gelegd, eenige uitbreiding ondergaan.

In 1892 trad een wet in werking, waarby de indirecte
verkiezing voor een directe plaats moest maken. De Court
of Policy zou voortaan uit den Gouverneur, zeven officiëele
leden en acht door de kiezers gekozen .leden bestaan, welke
laatsten slechts vijf jaar zouden zitting hebben. De bepalingen
voor het kiesrecht ondergingen een wyziging, tengevolge
waarvan het aantal kiezers tot ± 1973 werd uitgebreid; de
juiste text van deze vrij gecompliceerde bepalingen vermeldt
de Heer Pyttersen \').

De Combined Court behoudt dezelfde taak en het aantal
finantiëele vertegenwoordigers blijft even groot; hun gelyk-
gerechtigheid ten aanzien hunner speciale taak, met de andere
leden van de Combined Court, wordt thans erkend.

Het gedeelte der uitvoerende macht dat voorheen evenzeer
bij de Court of Policy berustte, wordt thans by een Executive
Council over gebracht, die bestaat uit vijf ofBciëele leden en
drie kolonisten, alle door de Kroon benoemd, terwyl de
Gouverneur Voorzitter is. De inmenging van het Opperbestuur
en de Wetgevende Macht van het moederland is tot buiten-
gewone gevallen beperkt.

Zoo hebben wy dan gezien, dat Britsch Guiana tot 1892
een bestuurvorm heeft gehad, zelfs minder vrijzinnig, dan
die wij in Suriname sinds 1865 aantreffen; maar ook dat
die Kolonie onder dat bestuur een hoogen trap van welvaart
heeft bereikt.

1) Pyttersen, Vragen des Tijds 1894, Deel I pag- 134 sqq.

-ocr page 161-

149

Wat de beteekenis is der onlangs ingevoerde wijzigingen
en of daardoor werkelgk aan de ingezetenen een zooveel
grooter invloed, dan thans in Suriname het geval is, op den
gang des bestuurs wor(tt verleend, durven wy niet te be-
slissen. Maar wij veroorloven ons ten slotte hierover de mee-
ning mede te deelen van een schry ver, die de Kolonie kent
en hare geschiedenis tot op heden zeer uitvoerig heeft be-
schreven :

„the ordinance to alter and amend the political constitu-
„tion of this colony, was passed on the S^d of February 1891,
„to come into operation as soon as Her Majesty\'s confir-
„mation was received. By its provisions the Court of Policy
„was still to be retained in much the same from as before,
„the main alterations being an increase of their number from
„ten to sixteen. As the increase was equal in both repre-
„sentative and ofiScial sections there was no real difference
„in its constitution, the Governor with his casting vote and
„the official section being still able to carry any measure
„against the wishes of the representatives. The qualification
„for electors was slightly lowered and a general election
„arranged for every five years. The only other important
„change was the establishment of an Executive Council of
„five officials and three colonists, nominated by the Queen.
„This new body was intended to relieve the Court of Policy
„of its executive and administrative functions which it has
„done in such a way that, sitting in private, its establish-
„ment is generally considered as a retrogade rather than a
„progressive step.

„The first general election under the new constitution took
„place in January 1892. Taken altogether there is little to be
„said for or against the so-called reform. The college of
„electors was certainly out of date, its only use being, to
„prevent the expense and trouble of polling.

-ocr page 162-

150

„On the whole the new members of the Court can hardly
„be considered in any way superior to the planters of the
„old regime and as their power is just as much limited, the
„reform may be said down as of very little consequence.

Uitvoer van enkele artikelen.

Suiker
(aantal cen-
tenaars)

Goud
(onsen)

Balata.
(£)

1886

2.306.023

6.528

2.498

1887

2.454.997

11.906

14.068

1888

2.132.378

14.570

15.652

1889

2.254.632

28.282

18.244

1890

2.109.677

62.615

oorspr. bevolking . 17-463
uit Eng. Indië . . 105.468

CMneezen..... 3.714

Portugeezen .... 12.166

Afrikanen...... 3.433

Europ. (niet-Portug.) 4.558
Negers.......141.531

1841 . 98.154
1851 . 135.994
155.907
193.491

1861
1871
1881

252.186

Bevolking.

1891 . 288.328

1890. £

totaal der inkomsten..................560.301

inkomsten uit in- en uitvoerrechten . 299.478

totaal der uitgaven....................531.099

geheele schuld..........................769.947

i inkomsten.........60.598

uitgaven.....^. . . 63.228

schuld.......... —

*) cf. Trinidad.

1) James Kodvvay. History of British Guiana, Deel III, pag. 275.

i

-ocr page 163-

Finantiën.

Invoer.

Uitvoer.

1

Inkomsten.

Uitgaven.

Uit
Engeland.

Uit de
Engelscke
Koloniën.

Van elders.

Totaal.

Uit
Engeland.

Uit de
Engelsche
Koloniën.

Van elders.

Totaal.

1881

£

403.245

£

421.087

£

833.847

£

418.196

£

532.101

£

1.784.144

£

1.771.441

£

145.689

£

680.151

£

2.597.291

1882

458.694

428.971

1.214.255

365.099

520.278

2.099.632

1.962.429

178.937

1.067.275

3.208.631

1883

478.216

459.207

1.265.876

403.097

555.743

\'2.234.716

1.589.982

179.976

1.402.233

3.173.011

1884

460.932

449.785

1.099.505

485.666

414.377

1.999.448

1.777.377

144.353

400.303

3.323.033

1885

434.813

463.942

724.671

337.121

405.590

1.467.383

1.393.613

88.799

418.410

1.800.833

1886

446.025

476.964

787.053

284.219

365.025

1.436.297

1.071.433

81.054

690.099

1.842.585

1887

463.870

489.214

916.416

297.510

389.249

1.603.175

1.147.987

80.144

962.460

2.190.592

1888

461.941

490.566

918.115

288.020

379.920

1.586.055

1.003.306

79.038

942.389

2 024.733

1889

522.862^

500.962*

1.051.017

296.062

456.696

1.803.775

1.317.250

107.156

1.046.791

2.471.198

1890/91

560.201

531.099

1.129.071

284.755

473.293

1.887.118

937.123

55.768

1.030.410

3.023.301

* Het begrootingsjaar eindigt op 1 Maart 1890.

cn

-ocr page 164-

152

Barbados.

Deze Kolonie wordt gewoonlyk, evenals de negerrepubliek
Liberia, genoemd als een bewgs, dat de negers zeer wel ge-
schikt zgn tot de vorming van staten.

Het Europeesche element is dan ook in Barbados in ver-
gelijking met het aantal negers uitermate gering en afnemend.

„The bims, as the people of Barbados are called, have
„enjoyed representative institutions since the days of King
„Charles the first and by the free extension of such institu-
„tions among the black majority, race hatreds have been ex-
„tinguished, while race prejudices are fast dying out in this
old colony

Maar dit verleden bewgst evenzeer, dat men uiterst voor-
zichtig moet zijn, met hieruit gevolgtrekkingen voor andere
Koloniën, te maken, waar de negers eeuwen lang onder-
drukt zgn geworden en een dergelgke leerschool hebben gemist.

Naast den Gouverneur staat een Legislative Council van
negen door de Kroon benoemde leden en een House of
Assembly, waarvan de vierentwintig leden jaarlijks door de
kiezers worden aangewezen. Het aantal kiezers bedroeg voor
1884 ongeveer 1641, maar werd toen tot 4200 uitgebreid.

Een zeer bizonder lichaam is hier nog de Executive Com-
mittee, belast met het ontwerpen der begrooting en tot voor-
bereiding van alle maatregelen, die in de Kolonie worden
genomen.

Leden hiervan zgn: de Gouverneur, tevens Voorzitter, de
Officer, commanding the troops, de Colonial-Secretary, de At-
torney-General. Verder èen lid van de Legislative Council en
vier van de Assembly, door den Gouverneur aangewezen en
al wie verder hierin door de \'Kroon worden benoemd.

De hoofdambtenaren worden door de Kroon benoemd, die

1) Charles Dilke, Deel II, pag, 205.

-ocr page 165-

153

zich ook hier een recht een veto heeft voorbehouden van
alle in de Kolonie genomen maatregelen.

Uit ■ Uit Engel-

Engeland. sehe Koloniën.

£ £

M4.818 209.411

Yan
elders.

£

516.506
471.770

288.490
756.793

Totaal.
£

1.170.735
1.193.723

1.140.361
1.204.389

1881
1890

1881
1890

invoer

508.698 213.255

454.601
130.540

uitvoer

397.270
317.056

1851 ..... 135.939

1861 ..... 153.727

1871 ..... 162.042

1881 ..... 171.860

1891 . . . . . ■ 182.322

(hiervan 16.560 blanken).

Bevolking.

1800. £

totaal der inkomsten......186.179

inkomsten uit in- en uitvoerrechten. 115.711

totaal der uitgaven.......181.635

geheele schuld.........30.100

i inkomsten .... 51.663

uitgaven..........47.257

schuld..... —

*) cf. Trinidad.

-ocr page 166-

HOOFDSTUK HI.

SLOTSOM.

Wanneer wij, aan het einde onzer beschouwingen gekomen,
willen trachten tot een conclusie te geraken over de in het
laatste hoofdstuk behandelde vragen, dan beginnen wy met
in korte trekken onze stof te resumeeren.

Op de eeuw, waarin de Kolonie is geëxploiteerd door een
handelslichaam, zonder dat immer een penning is uitgegeven
om haren wezenlijken bloei te bevorderen, volgde, zoo zagen
wij, een niet minder noodlottig tijdvak van verwaarloozing harer
belangen door het moederland en van toenemenden achteruitgang
in de Kolonie, terwyl de actie der Regeering, in dien tijd uit-
sluitend met het beheer der Koloniale aangelegenheden belast,
eigenlyk slechts Oost-Indië betrof. De Grondwet van 1848
verzekerde ook den wetgever invloed op het bestuur der Ko-
lonie en trachtte door den eisch dat jaarlyks door den Koning
een verslag aan de Staten-Generaal moest worden ingediend
over den toestand der Kolonie, de kennis ervan in r-uimer
kring te verspreiden. Het is misschien minder een gevolg
van den uitslag der door Thorbecke gewaagde voorspelling,
dat de Regeering in dat verslag juist zooveel of zoo weinig
zou zetten, als zij zelve nuttig zou oordeelen, als wel van
de geringe belangstelling ten onzent in den inhoud van die
verslagen, dat die kennis der Kolonie nog altijd tot een zoo
uiterst kleinen kring beperkt is. De eerste maatregel, waar-

-ocr page 167-

155

bij de Nederlandsche Wetgever van zijn verkregen bevoegd-
heid gebruik maakte, betrof de emancipatie der slaven en deze
werd gevolgd , door de vaststelling van een Reg. Regl., waarby
in strijd met de Reglementen in deze eeuw door den Koning
uitgevaardigd, maar in harmonie met het Octrooi van 1682,
aan de ingezetenen een directen en niet onbelangryken in-
vloed op den gang des bestuurs werd verleend. Daarmede
begon als \'t ware een geheel nieuw tijdvak voor Suriname,
waarvan zoowel hier als in de Kolonie groote verwachtingen
werden gekoesterd.

Op die verwachtingen, was, zoo mag men zeggen, eigen-
lijk het aangenomen regeeringsstelsel gegrondvest en toen
door de schuld zoowel van de Kolonie, als van het moeder-
land, immers van de Regeering, van de Vertegenwoordiging en
van de ingezetenen in Nederland als in Suriname, die betere
tyden niet aanbraken, uitte zich een geest van ontevreden-
heid ,
in Suriname door kritiek op het gebrek aan actie der
Regeering,
in Nederland door woorden van protest over de
aanmatiging van de Koloniale Staten.

De jaarlijks noodige subsidies maakten de Koloniale Staten
onbevoegd tot \'t nemen van die maatregelen, die zij tot op-
beuring der Kolonie noodig oordeelden.
Het Koloniaal Be-
stuur
genoot een uiterst geringe vrijheid van handelen en
miste vaak het noodige prestige tot krachtig optreden tegen
het Vertegenwoordigend Lichaam.
De Nederlandsche Volks-
vertegenwoordiging
, hoewel jaarlyks bij de behandeling der
begrooting daartoe in de gelegenheid, liet zich aan Suriname
weinig gelegen liggen. Behalve een woord van protest als de
subsidie eenige guldens hooger was dan het vorig jaar, had
de Regeering volkomen vrijheid van handelen. Maar die on-
verschilligheid van het Nederlandsche volk, als van zyne Ver-
tegenwoordiging, is voor de werkzaamheid der Regeering niet
bevorderlijk geweest; iedere begrooting leek sprekend op hare

-ocr page 168-

156

voorgangster; tevergeefs zoekt men naar sporen van initiatief.

Eerst in het laatste tiental jaren wordt die rustige rust
van Suriname,
in den aanvang slechts nu en dan, in de
laatste jaren
reeds meer, door nieuwe maatregelen, door
pogingen tot opwekking, verstoord.

Wi] zagen boven, dat menig cgfer getuigt van de in den
jongsten tyd verkregen resultaten.

Ware het trouwens geen dwaasheid, om waar alle West-
Indische Koloniën zich in een toenemenden bloei verheugen,
te gaan wanhopen aan de toekomst van Suriname, dat boven
vele dier Koloniën zoo oneindig veel voor heeft.

Maar als wij bij deze teekenen van meer opgewekt leven,
nu letten op sommige wyzigingen, die in het Reg. Regl.
zijn voorgesteld, dan meenen wy, dat de omstandigheden
die veranderingen niet rechtvaardigen.

Het vooruitzicht om eenmaal behoudens \'s Konings goed-
keuring, zelf de begrooting vast te stellen, wil men der
Vertegenwoordiging voor altijd ontnemen, juist nu de kans
grooter is dan ooit sinds 1865, dat de Kolonie van de sub-
sidie zal bevrijd raken.

En waarom ? Bij ervaring kan over hunne ongeschiktheid
voor deze taak nog niets zyn gebleken.

Gelooft men dan, dat de Regeering of de Vertegenwoor-
diging in Nederland, beter in staat zal zyn de wezenlijke
belangen der Kolonie, zelfs tot in de kleinste bizonderheden
te beoordeelen, dan de Vertegenwoordiging van de Kolonisten
zelve ?

Heeft de Wetgever van 1865, behalve in zijn verwachting,
dat de Kolonie zich spoedig zou opheffen uit zijn gedrukten
toestand, zich dan ook hierin bedrogen?

Wij meenen van niet; wy verlangen er naar de ingeze-
tenen zelf aan den arbeid te zien gaan, gesteund en voor-
gelicht door een krachtig Bestuur.

-ocr page 169-

157

Daarheen moet gestuurd; maar zoover zgu wg nog niet,
dat bedenke men wel.

Het aanbreken van dat tijdstip verhaaste men dan ook niet
door kunstmatige middelen. Meer dan ooit komt het ons
thans, nu men zeker kan zijn, dat de toegestane gelden
nuttig worden besteed, in het belang der Kolonie geraden
voor, om door ruime subsidies, als \'t ware van alle zyden tege-
lijk , de kiemen van vooruitgang tot ontwikkeling te brengen.

En het is de Gouverneur ginds en de Regeering hier, van
wie in dit eerste tijdvak die krachtige actie moet uitgaan,
totdat de Kolonie zelve in staat is die taak over te nemen.

Van de Staten-Generaal, die nu eenmaal van Surinaamsche
toestanden onvoldoende op de hoogte zyn, die bij toeneming
hun aandacht zien gevestigd op aangelegenheden in het eigen
land en toch na korter of langer tyd hunne bemoeiingen zullen
zien vervangen door die van de Staten der Kolonie, van die
Staten-Generaal kan alleen een
strenge repressieve controle
op de handelingen der Regeering worden
geëischf, ms^ax moei
een welwillende preventieve beoordeeling van de plannen der
Regeering worden
gevraagd.

Misschien zou het aanbeveling verdienen om zoowel de
Nederlandsche Regeering, als het Koloniaal Bestuur tot de
vervulling van bun omvangrijken taak beter in staat te stel-
len , dan thans het geval kan zijn. Wy wyzen in dit verband
op het enorme onderscheid tusschen de krachten aan het
Ministerie van Koloniën wat Oost- en West-Indië betreft;
terwyl toch de Afdeeling Oost-Indische Zaken is samenge-
steld uit drie Bureaux, ieder met een Chef, een Referendaris
en een of meer Hoofd-Commiezen, Commiezen enz., vinden
wy voor West-Indische Zaken niet een afzonderlyke Afdee-
ling, maar slechts een Bureau, met een Chef, teven Refe-
rendaris en een tweetal Adjunct-Commiezen. Wordt hierbij
het gewicht der Kolonie Suriname niet wel wat miskend?

-ocr page 170-

158

Kunnen thans, zoo zouden wg verder willen vragen, niet
reeds personen worden gevonden, bereid om als ambtenaar
naar West-Indië te gaan, zonder dat de Regeering hen een
maximum van promotie in een minimum van dienstjaren belooft?

Maar ook al worden op deze wijze alle krachten inge-
spannen , dan zullen nog vele jaren moeten verloopen, aleer
zelfs maar een klein gedeelte van het arbeidsveld is ontgon-
nen en \'t evenwicht op de begrooting hersteld.

De vraag of het gewenscht zal wezen om dan, of misschien
reeds nu, de samenstelling der Koloniale Staten volgens een
ruimer kiesrecht te doen plaats hebben, meenen wg ont-
kennend te moeten beantwoorden.

De geschiedenis der door ons genoemde Engelsche Koloniën
is als \'t ware een doorloopende waarschuwing om met die
uitbreiding van kiesrecht uiterst voorzichtig te werk te gaan.

Zou het ook wel een verstandige staatkunde kunnen genoemd
worden, om, waar de samenstelling der Koloniale Staten
thans reeds plaats heeft met \'t oog op een omvangrgker,
meer beteekenisvolle taak, dan de Staten nog steeds hebben
te volbrengen, waar zg immers bij de vaststelling der be-
grooting nog altijd niet handelend optreden, zooals men in
1865 had gehoopt, maar slechts adviseerend , om daar thans
die basis te gaan verruimen en daardoor hun gevoel van
zelfstandigheid en onafhankelgkheid te bevorderen. Dit ware,
dunkt ons, de handeling van iemand die een reeds zeer ruime
jas nog wat wil uitleggen, om daardoor den groei van het
lichaam te bevorderen.

Zou het dan wellicht beter zijn , om terug te keeren op
den in 1865 ingeslagen weg, en bijv. door toevoeging
aan de gekozen leden der Staten van een gelgk aantal
door de Regeering benoemden, \'t zij dan ambtenaren of niet,
de kracht van het Koloniaal Bestuur te verhoogen. Ook in
verscheidene Engelsche Koloniën, die voorheen onder zeer

-ocr page 171-

159

vryzinnige bepalingen hebben geleefd, heeft een dergelijke
teruggang plaats gegrepen\').

Maar vooreerst bedenke men, dat in deze laatste gevallen
een wijziging der constitutie meestal door de in de Ko-
lonie bestaande machten werd gevraagd, wat in Suriname nog
allerminst heeft plaats gehad. En een zoo algemeene over-
tuiging zijner wenschelijkheid is wel vereischt, om een terug-
tred te rechtvaardigen op een eenmaal verleende, vryzinnige
bestuursinrichting. Wat echter van het meeste gewicht is en
door de Regeering werd erkend in dezelfde memorie van toe-
lichting, waarin zy door een wyziging in het Reg. Regl.
aandrong op versterking van het gezag: de werking der in
1865 gegeven autonomie, van hoe geringen omvang dan ook,
is allerminst van dien aard geweest, dat daarin tot beperking
aanleiding zou kunnen gevonden worden.

Een andere vraag is het nu echter of het geen aanbeve-
ling zou verdienen om, waar de Regeering opnieuw mocht
voorstellen om de instelling der Gouvernementsleden te doen
vervallen, dan toch, zy \'t langs andere weg, den invloed van
het Bestuur op het gehalte van de beraadslagingen der Staten
te behouden ?. Het middel, dat wy daartoe wagen aan te be-
velen is zeker verre van nieuw; maar de bezwaren, die men
tegen dit middel wel eens heeft doen gelden, durven wy
gerust verouderd noemen.

In plaats van een door den Gouverneur uit de Staten
benoemd persoon, zouden wij wenschen, dat de Gouverneur
zelve het Voorzitterschap der Koloniale Staten op zich nam.

Vooreerst is dit zoowel in de vorige, als in deze eeuw
tot 1865 toe, altijd in Suriname het geval geweest. Maar
de reden waarom men hiervan in dat jaar is afgeweken,
kan thans moeilyk meer gelden. Immers toenmaals mocht
men, met \'toog op de militaire opleiding der meeste Gou-

1) Wij herinneren in dit verhand nog aan de jongste beweging in New-Foundland.

-ocr page 172-

160

verneurs, al beweren dat zy voor de parlementaire werk-
zaamheden aan \'t Voorzitterschap der Staten verbonden,
minder geschikt waren en zoo gevaar liepen hun prestige
te benadeelen ; met het oog op de Gouverneurs, die sinds
dien tyd en vooral in de jongste jaren in Suriname zijn werk
zaam geweest, gaat zulks in \'t geheel niet meer op. Ware
trouwens in dat Voorzitterschap een prikkel te meer voor de
Regeering gelegen, om slechts de allergeschikste personen
derwaarts te zenden, wie zou het betreuren?

Nog herinneren wij er aan, dat ook in de meeste Engelsche
West-Indische Koloniën de Gouverneur Voorzitter is van het
lichaam, dat naast hem met de Wetgevende Macht is belast.

En eindelijk brengt de in 1865 zoo op den voorgrond ge-
stelde
overeenkomst van den bestuursvorm van Suriname, met
die eener Gemeenie er als van zelf toe, den Gouverneur met
het Voorzitterschap van het Vertegenwoordigend Lichaam te
bekleeden. Tot wat een omslag en een gebrek aan samen-
werking zou men aanleiding geven, als men den burgemeester
eens buiten den Gemeenteraad hield. Niet anders zou in
Suriname het gevolg wezen, als de tegenwoordige trait d\'union
kwam te vervallen.

Wy vermelden ten slotte de woorden van Minister Keuche-
nius, gesproken in de Tweede Kamer op vijf December 1888 ,
waar hy het betreurt, dat de Gouverneurs zoo weinig van
hunne bevoegdheid gebruik maken om in persoon de verga-
dering der Staten te leiden. Hy laat dan volgen:

„maar my dunkt dat de aanwezigheid van den Gouverneur
„in die vergaderingen, waar buitengewone tegenstand en onge-
„gronde bestrijding zou kunnen worden verwacht, van de
„maatregelen van het Bestuur, dikwyls een zeer heilzamen
„invloed zou kunnen uitoefenen, velen tot gematigdheid stem-
„men en van dwaling overtuigen, misschien ook een enkelen
„raddraaier tot zwijgen zou kunnen brengen".

-ocr page 173-

161

De yergelyking (wij zeggen niet de gelijkstelling) van de
Koloniale Staten met den Raad der Gemeente voert ons nog
tot een ander middel, waardoor de samenwerking tusschen
het Bestuur en de Vertegenwoordiging zou worden bevorderd
en de zoo vaak te kort geschoten wetgevende krachten van
het Bestuur vermeerderd: de instelling van een College van
Dagelyksch Bestuur, zooals wg dat ook in de Executieve
Committee in Barbados hebben aangetroffen. Door de toevoe-
ging van een paar door den Gouverneur aan te wijzen leden
der Staten aan den Raad van Bestuur, zou bij de voorbe-
reiding van alle maatregelen reeds van de beste krachten der
Koloniale Staten kunnen partg getrokken worden en de voor-
stellen van het Bestuur daardoor aanneembaarder worden ge-
maakt, waar reeds vooraf met de belangen der ingezetenen
rekening kon worden gehouden.

Wij resumeeren en eindigen.

Behalve maatregelen tot versterking van de macht van den
Gouverneur tegenover sommige Koloniale ambtenaren en die
tot bevordering van de samenwerking tusschen Bestuur en
Vertegenwoordiging, zgn ingrijpende wgzigingen in het Reg.
Regl. volgens onze meening niet wenschelgk.

Met name komt ons de vaststelling der begrooting in Neder-
land en de opdracht van alle onderwerpen van Koloniaal huis-
houdelijk belang ter regeling aan Algemeene Verordeningen,
door de Regeering ten onrechte voorgesteld als niet in strijd
met het in 1865 aangenomen stelsel, een bedreiging van de
geheele autonomie der Kolonie voor en dus in strgd met
het belang van Suriname.

De instelling van Gemeente-Besturen in enkele grootere
centra van bevolking, waar in een ernstig onderzoek de uit-
voerbaarheid daarvan is aangetoond, achten wg de nuttigst

1) Men zie pag. 112 sqq. van dit proefschrift.

11

-ocr page 174-

162

denkbare leerschool voor zelfbestuur in engen kring, de
beste voorbereiding voor de Kolonie tegen den tyd, dat zy
zelve handelend mag optreden. Maar zoo min voor deze
instellingen, als voor de bevordering van de oprichting
van waterschappen, is het noodig het Reg. Regl. meer te
wyzigen, dan de Regeering door hare toevoeging aan artikel
115 van het woord „waterschappen" heeft voorgesteld.

Meer echter dan alle wyzigingen in het Reg. Regl., meer
dan alle wettelyke voorschriften hier en ginds te geven, ver-
mag
het Nederlandsche volk zelf invloed uit te oefenen op
den bloei van zyne Kolonie.

Eerst als dat volk, in hooger en lager kring zich bereid
verklaart zyn kapitaal en arbeidskracht te doen strekken tot
ontwikkeling van dat rijke maar nog nagenoeg onontgonnen
arbeidsveld, in de overtuiging dat het, zoo handelend, zoo-
wel direct als indirect ook zyn eigen belang behartigt,
eerst
dan
zal, zoowel de Nederlandsche Regeering, als het Kolo-
niaal Bestuur, zich tot meerder actie gedrongen gevoelend,
hunne volle aandacht aan deze schoone Kolonie schenken.

Slechts èen ding is daartoe noodig, onze onverschilligheid
make plaats voor belangstelling.

En die belangstelling, zy is de vrucht, wij spreken uit
ervaring, van de kennismaking met de Kolonie.

Dat dan in steeds ruimer kring de lust tot kennismaking
ontwake en dit proefschrift daartoe voor sommigen een aan-
leiding zij.

-ocr page 175-

BIJLAGE VIII.

163

STAAT VAN INKOMSTEN, UITGAVEN EN SUBSIDIES

JAAR.

Eigen middelen
en inkomsten.

Uitgayen.

Subsidies.

f

/

/

1849

1.028.934.42

1.016.200

163.000

1855

843.679.35

1.050.875.815

270.000

1863

967.219.57

1.574.356.125

486.398.87

1863

1.136.083.425

2.181.002.165

1.206.782.13

1864

1.013.541.785

1.865.158.755

914.914.055

1865

917.307.455

1.716.133.615

821.772.165

1866

731.997.91

1.718.728.48

851.104.065

1867

737.562.155

1.176.949.465

439.387.31

1868

821.626.06

1.049.070.72

237.444.66

1869

739.659.74

1.131.651.775

391.922.035

1870

791.944.45

1.137.481.26

345.536.81

1871

850.554.67

1.140.280.95

289.726.28

1872

921.006.80

1.157.424.025

236.417.225

1873

979.251.395

1.173.531.01

194.279,615

1874

926.379.24

1.245.958.89

319.579,65

1875

851.415.285

1.215.093.405

363.677.12

1876

925.492.19

1.374.105.945

448.613.755

1877

1.054.325.375

1.482.806.865

428.481.49

1878

1.042.696.12

1.645.097.795

602.401.675

1879

1.031.430.375

1.357.269.74

335.839.365

1880

1.099.602.67

1.382.720.36

283.117.69

1881

1.211.778.11

1.420.937.27

209.159.16

1882

1.212.239.715

1.460.656.35

248.426.535

1883

1.368.504.875

1.402,528.51

134.023.635

1884

1.391.433.25«

1.437.326.275

145.894,02

1885

1.260.263.73

1.537.199.415

276.935.685

1886

1.233.739.925

1.474.378,895

241.638.97

1887

1.401.953.505

1.524,484.54

132.531.035

1888

1.334.761.61

1.610.673,37

285.911.76

1889

1.449.13465

1.574.086.295

124.951.645

1890

1.535.016.995

1.541.438.82«

6.421.83

1891

1.496.437.02

1.670.907.375

174.470.355

1892

1.572.905.915

1.734.285.88

161.379.965

1893

1.721.979.625

1..865.244.185

143.264.56

1) Deze opgaven zijn tot en met 1891 uit de bij de vfet goedgekeurde Koloniale
rekeningen en daarna uit de voorloopige uitkomsten.

-ocr page 176-

STAAT VAN OPBRENGST DER VOORNAAMSTE BELASTINGEN.

BIJLAGE II.

cd

Jaar.

Invoer-
rechten.

üitvoer-
rechten.

A.ccijns op
het bin-
nenlandsch
gedistil-.
leerd.

Personeel.

Patent.

Belasting
op de
huur-
waarde der
huizen.

Erf en
grond-
pachten
concessie-
recht.

Tonnen-
geld der
schepen.

Zegel-
recht.

Successie
en

overgangs-
rechten.

Jaar.

1868

186.553

149.531

34.743

34.396

23.387

3.919

29.338

51.136

9.877

1868.

1869

216.505

133.631

32.233

28.172

19.743

3.627

31.094

48.185

5.832

1869

1870

260.503

134.877

25.361

24.885

19.934

2.712

29.701

49.406

5.098

1870

1871

267.279

147.435

33.497

29.767

16.007

4.018

33.869

47.360

9.934

1871

1873

256.717

163.595

77.843

65.987

56.049

22.997

3.334

31.454

46.386

1.264

1873

1873

293.035

158.065

91.389

66.974

69.619

20.938

3.983

34.371

35.423

8.923

1873

1874

295.868

118.671

64.983

81.254

61.672

32.599

5.348

34.501

32.915

4.459

1874

1875

264.553

119.173

53.395

76.833

66.980

17.835

9.156

29.241

25.023

4.178

1875

1876

384.766

140.349

64.117

84.058

68.897

26.754

33.134

35.996

37.166

9.734

1876

1877

308.635

188.571

70.090

80.987

73.374

23.695

26.303

37.316

35.506

1.654

1877

1878

316.345

101.836

73.947

77.349

65.225

18.016

27.541

34.030

35.013

7.937

1878

1879

334.252

156.996

80.132

78.853

66.713

22.038

53.694

39.461

39.370

5.070

1879

1880

359.378

174.511

84.336

83.358

64.240

21.818

46.638

37.481

39.338

8.363

1880

1881

393.046

194.206

85.754

85.416

70.073

22.287

68.701

35.319

38.270

19,865

1881

1883

437.982

177.344

85.437

79.463

69.062

23.067

63.597

30.765

40.] 73

3.303

1883

1883

438.621

205.623

91.934

76.053

71.600

18.944

74.677

33.765

41.590

3.503

1883

1884

465.627

188.748

96.34.0

80.803

82.733

37.033

57.910

30.676

43.706

7.684

1884

1885

438.967

153.617

93.803

86.152

79.691

30.339

83.334

33.338

44.778

1.933

1885

1886

408.612

123.048

94.903

116.734

76.679

30.620

86.244

33.100

42.425

4.515

1886

1887

541.935

134.140

103.035

106.774

76.947

38.924

11.446

33.437

33.455

11.456

1887

1888

533.313

118.333

120.967

99.018

48.253

28.214

104.935

8.897

36.263

11.099

1888

1889

651.776

113.680

112.601

90.839

49.283

29.949

101.305

8.244

27.183

11.860

1889

1890

719.543

110.275

122.519

89.065

53.143

32.293

86.244

8.535

43.340

11.090

1890

1891

714.647

90.635

101.830

82.991

51.073

33.248

96.639

7.947

31.930

14.958

1891

1892

734.147

93.434

87.229

84.900

52.810

37.007

101.200

8.569

49.193

43.970

1893

1893

841.988

98.690

109.334

89.128

53.640

38.113

130.349

8.064

43.976

7.923

1893

-ocr page 177-

BIJLAGE VIII.

165

STAAT DER JAARLIJKSCHE INVOEREN.

Jaab.

Uit
Kederland.

Uit
Amerika.

Uit
Engeland.

Uit
Britsch.
Guiana.

Totaal.

1849

1.073.617

587.746

1.898.176

1855

1.192.120

713.958

2.401.284

1862

1.313.868

790.741

,—

2.877.787

1863

1.567.113

901.921

3.678.647

1864

2.206.327

967.714

4.811.582

1865

2.234.551

1.006.986

4.504.520

1866

2.083.048

1.038,145

4.449.233

1867

1.906.195

1.021.097

4.323.857

1868

1.735.756

926 470

3.973.818

1869

1.648.537

771.892

404.177

3.596.446

1870

1.782.505

901.410

735.313

4.043.in

1871

1.873.521

747.659

713 885

3.997.917

1872

1.267.959

1.032.462

763.075

3.688.434

1873

1.616.931

835.434

745.692

_

3.952.223

1874

1.403.154

751.112

483.047

3.645.370

1875

1.191.557

690.551

429.728

545.433

3.125.415

1876

1.228.408

914,047

390.412

465.395

3,]83.253

1877

1.176.590

902.778

483.525

659.994

3.453.837

1878

1.414.901

522.070

400.786

1.010.369

3.639.927

1879

1.466.795

724.411

401.271

725.790

3.643.300

1880

1.390.576

786.427

471.724

955.561

3.914.458

1881

1.360.743

874,887

900.635

697.259

4.823.865

1882

1.706.777

897.235

551.629

671.523

4 299.054

1883

2.073.330

1.016.647

644.754

819.474

5.158.660

1884

2.387.167

1.186.790

436.396

684.379

4.286.136

1885

2.291.602

1.067.939

333.846

690,861

4,808.603

1886

2.139.347

1.109.489

253.462

797.475

4.592.714

1887

2.529.458

988.443

304.091

857.059

5.052.631

1888

2.257.830

962.692

157.856

701.751

4.346.840

1889

2.589.767

1.007.983

340.177

709.524

4.893.355

1890

2.813.795

1.046.176

430.744

805.419

5.366.258

1891

2.690.662

1.879.568

427.447

536.097

5.873.335

1892

2.738.441

1.260.296

418.370

480.925

5.338.401

1893

3.226.676

1.226.387

519.090

450,166

5.730.365

-ocr page 178-

BIJLAGE iV,

166

STAAT DEE JAARLIJKSOHE UITVOEREN.

Jaae.

Naar
Nederland.

Naar
Amerika.

Naar
Engeland.

Naar
Britsch
Guiana.

Totaal.

1849

3.341.551

367.584

2.684.921

1855

3.039.146

593.860

.—.

3.393.525

1863

1.433.639

730.783

_

.—

3.478,308

1863

1.377.115

654.634

.—.

3.103,099

1864

964.417

979.100

.—.

3.118.736

1865

683.913

680.602

2.235.398

1866

733.165

706.732

2.438.433

1867

757.890

867.957

3.824.995

1868

968.730

933.803

■—■

.—

3.054.647

1869

1.036.119

650.016

675.238

3 600.449

1870

847.605

583.497

884.821

3.657.871

1871

764.438

633.043

1.326.606

3.903.053

1873

944.555

548.836

1.489.452

3.347.540

1873

897.397

560.333

1.439.984

3.181.274

L874

733.819

553.888

1.019.393

3.616.803

1875

439.483

682.246

936.433

349.280

3.409.335

1876

505.064

872.277

969.945

410.804

3,763,568

1877

716290

973.118

1.369.105

679.963

3.780.539

1878

.377.378

505.707

749.156

370.609

2.026.876

1879

770.508

493.807

1.163.716

576.706

3.081.772

1880

945.578

778.819

904.187

828.031

3.600.535

1881

841.280

1.167.178

904.997

559.744

3.885.720

1883

631.809

908.457

1,435.174

455.061

3.685.642

1883

837.484

1.247.262

1.379.688

495.088

4.054.846

1884

857.586

1.150.861

1.230.630

209.567

3.662.895

1885

1.197.637

1.036.225

691.913

131.057

3.113.370

1886

1.056.836

921.761

785.073

179.043

3.036.633

1887

1.229.405

1.170.194

908.023

129.753

3.539.509

1888

1.457.404

1.083.402

579.524

111.132

3.316.377

1889

1.342.516

1.388.549

670.241

167.788

3.521.867

1890

1.532.098

1.482.401

1.010.448

215.152

4.272.692

1891

1.372.669

1.764.430

491.770

363.628

3.994.616

1893

1.362.839

1.484.677

528.004

345.956

3.851.187

1893

1.574.520

3.9\')3.238

410.389

103.764

5.467.631

-ocr page 179-

BIJLAGE VIII.

167

ÜITVOER-STAAT YAN ENKELE ARTIKELEN.

«h

suikee.

Cacao.

Goud.

Balata.

Koffie.

gelds-
waarde.

gewicht.

gelds-
waarde.

gewicht.

gelds-
waarde.

gewicht.

gewicht.

gelds-
waarde.

ƒ

KG.

/

KG.

ƒ

Gr.

KG.

/

1849

2.057.268

23.699

118.219

1855

2.506.573

_

41.837

106.526

1862

2.752.684

16.387.840

174.566

328.588

—.

52.485

1863

2.520.422

15.112.070

201.517

307.961

113.525

1864

2.331.980

10.330.854

312.076

380.369

—.

75.835

1865

1.450.117

7.806.402

179.990

330.934

92.136

1866

1.771.719

9.278.663

273.896

456.085

— ■

12.917

1867

1.871.176

10.582.089

345.474

505.338

8.254

1868

2.205.428

11.296.591

316.802

651.880

.—.

15.475

1869

1.993.732

9.800.110

179.826

430.211

6.093

1870

1.962 496

11.154.606

350.131

534.445

7.461

1871

2.293.961

11.854.898

266.688

546.697

3.276

1872

2.467.372

11.976.838

430.589

831.977

5.928

1873

2.141.350

11.806.355

377.664

824.727

25.194

1874

1.550.460

10.038.088

439.731

1.102.708

3.946

1875

1.494.717

8.903.058

513.083

1.153.431

784

1876

1.370.135

8.429.612

659.567

1.347.534

49.900

392

1877

1.648.775

7.839.674

890.331

1.398.925

293.380

144

1878

936,266

5,833.059

393.498

556 187

407.059

75

1879

1.800.957

11.633.892

964.257

1.113.344

679.914

964

1880

1.859,045

9.891.832

576.238

857.562

918.672

680.1555

415

1881

1.637,449

8.538.276

1.180.657

1.882.644

849.435

638.6265

1882

1.816.135

9.421.615

785.483

1.155.837

784.726

589.970

■—■

1883

1.568,559

8.678.621

1.338.030

1.876.178

903.943

679.621

1884

1.138.574

6.529.006

1.028.024

1.450.046

1.305.698

967.271

6.016

2.546

1885

625.763

5.414.580

1.023.981

1.344.413

1.331.774

983.039

53

1.169

1886

731.313

6.283.452

1.151.121

1.575.218

1.032.807

753.845

268

351

1887

878.959

7.893.775

1.188.581

1.719,642

1.379.509

1.006.904

265

557

1888

696.863

5.946.529

1.079.128

1,541.613

1.410.795

1.029.777

452

1889

837.474

5.565.870

1.327.865

3.042.868

1.235.336

894.333

1.509

229

1890

1.390.860

6.992.687

1.308.808

2.181,347

1.304.371

952 023Vio

76.3265

216

1891

1.140.955

6.715.068

1.326.417

2.210,695

1.124.746

830.9825

95.587

716

1892

860.280

5.481.262

1.097.963

1.689,175

1.478.182

1.078.9655

120.6795

1.868

1893

1.251.515

7.264.878

2.448.600

3.498.000

1.588.754

1.159.675

65.092

18.309

-ocr page 180-

BIJLAGE VIII.

168

PEODUCTIE-STAAT YAN EENIGE ARTIKELEN.

P4

SuiKEK.

Cacao.

KorpiE.

a

gewiclit.

gewiclit.

geldswaarde.

gewicht.

gelds-
waarde.

KG.

KG.

ƒ

KG.

ƒ

1849

14.893.360

77.060

295.432

1855

15.409.193

130.308

264.119

1863

17.397.056

355.899

_

182.149

1863

_

_

_

1864

_

__

_

_

1865

1866

1867

10.340.079.5

542.105.7

370.358.19

63.041.3

62.196,55

1868

11.679.417.7

643.397.6

318.500.73

52.081.4

71.940.04

1869

10.178.067.7

456.023.7

192.396.39

44.862.6

35.827.17

1870

11.573.653.8

573.168.6

41.088.45

_

1871

13.516.256.5

624.550.3

30.405.7

1873

12.425.104

879.427

48.407

1873

12.753.059

900.317

36.646

1874

11.023.110

927.523

369.803.43

10.902

12.839.28

1875

10.264.889

1.323.811

588.831.13

37.369

45.493.02

1876

11,069.481.5

1.322.674

647.448.93

12.412.25

14.948.07

1877

10.767.577

1.369.399.5

871.485.84

6.179.5

5.578.23

1878

8.471.320

568.588

403.319.15

9.154

12.815.60

1879

11.033.130

1.122,990

972.509.34

7.027

9.837.80

1880

10.446.730.5

1.039.799.5

697.911.42

10.073.5

14.102.90

1881

8.854.375

1.871.290

1.174.334.47

9.215.5

12.901.70

Musoorado.

Vacuumpan.

1883

7.050.859

2.743.274

1.237.707

841.640.76

6.164

8.013 20

1883

5-643.142

4.550.0975

1.765.174.5

1.253.273.89

13.358.5

13.871.73

1884

3.779.904

3.449.014

1.382.035

981.244.85

9.289

9.289.00

1885

3.177.375

3.252.958

1.337.459

982.932.36

9.853.5

15.026.59

1886

2.379.315

4.703.034

1.537.768.5

1.122.571.00

11.622

7.321.86

1887

].929.546

6.487.069

1.607.160

1.125.012.00

7.332

5 865,60

1888

1.217.739

4.988.8135

1.543.018.75

1.080.113.12

5.560

4.448.00

1889

1.428.581

6.079.066

2.166.930.25

1.408.504.66

10.027

8,031.60

1890

1.963.700

6,149.100

3,169,401.75

1.301.641.05

7.138

7.138.00

1891

1.000.250

6.866.794

2.347.097.5

1.348.259.50

8.941.75

13.412.62

1893

941.600

6.650.669

1.665.700

1.082.705.00

8.268.25

9.921.90

1893

731.390

8.088.182

3.435.890.5

2.435.123.35

36.056

43.267.20

-ocr page 181-

BIJLAGE VIII.

169

Veld- en

fabrieks-

Aantal plantages

H.A. in

Aanwe-
zige

Aange-
voerde

arbeiders

niet-

en gronden.

cultuur.

immi-

immi-

immi-

granten.

granten.

granten.

immi-
granten.

1849

276

38.653

1853

138

1855

272

_

155

12.598

1858

.—

487

1862

229

1863

_

97

284

16.824

1864

261

12.524

695

1865

270

13.007.7

1.086

386

1866

235

13.651.6

1.554

807

1867

270

13.273.7

1.355

10

1868

261

13.670.4

1.705

691

1869

272

13.323

1.973

493

1870

284

13.213.4

2.351

637

.—.

1871

274

12.241.4

1.964

337

1872

291

11.930

2.230

573

1.976

14.186

1873

254

11.593

4.411

3.720

3.829

10.764

1874

290

11.897

4.852

1.405

1875

250

13.081

4.003

43

1876

276

11.741.7

3.608

43

1877

310

11.831.5

3.666

341

1878

333

11.719.1

3.490

700

3.490

7.373

1879

492

13.161.9

3.069

3.069

7.119

1880

613

11.879.8

3.744

778

3.091

6.899

1881

617

13.410.6

4.133

450

3.365

6.907

1882

13.019.3

4.396

484

3.538

6.435

1883

112

523

13.366.6

4.370

855

3.174

6.340

1884

179

564

12.855.3

6.149

3.061

5.155

5.223

1885

103

499

13.749.4

6.193

533

4.898

5 282

1886

104

665

13.690.5

5.841

.—

4.733

4.409

1887

106

496

13.866.6

5.706

356

4.385

4.108

1888

107

621

13.906

4.314

1.738

3.353

4.775

1889

105

550

18.004.4

4.193

1.378

3.335

5.040

1890

117

706

15.255.77

5.309

4.315

4.838

1891

399

341

16.097.5

5.821

608

4.718

4.559

1892

130

712

17.056.99

6.473

1.287

5.208

4.662

1893

96

963

13.720 34

7.327

1.093

5.417

4.516

Jüi

-ocr page 182-

BIJLAGE VIII.

170

BEVOLKINGS-STAAT.

JAAR.

Geboorten.

Huwelijken.

Sterfgevallen.

Aantal in-
woners van
Paramaribo.

Totale
bevolking.

1849

1.483

34

1.751

16.864

52.171

1855

1.435

63

2.179

17.140

52.533

1862

1.612

62

1.770

18.666

52.963

1863

1.497

113

1.263

19.347

49.132

1864

1.640

450

2.744

32.841

53.260

1865

1.624

311

2.094

18.219

50.578

1866

1.642

_

2.609

20.338

50.341

1867

1.566

_

2.053

20.832

50.079

1868

1.855

248

1.840

32.052

50.778

1869

1.773

186

2.068

30.373

50.719

1870

1.899

202

2.389

30.477

50.210

1871

1.829

265

1.977

21.548

50.282

1872

1.706

313

2.073

22.191

50.282

1873

1762

341

2.419

21.244

52.105

1874

1.545

128

3.350

21.755

51.834

1875

1.658

123

3.180

22.064

51.339

1876

1.820

115

1.878

21.406

51.355

1877

1.597

133

3.104

21.299

51.531

1878

1.561

99

1.654

21.265

51.414

1879

1.775

148

1.330

22.079

51.507

1880

1.845

148

1.604

22.552

53.476

1881

1.681

115

1.730

22.730

53.856

1882

1.808

89

1.607

23.433

53.853

1883

1.712

111

1.756

34.485

54.783

1884

1.751

120

2.097

34.758

55.533

1885

1.960

98

1.509

35.444

57.133

1886

1.891

94

1.441

26.088

56.869

1887

1.904

129

1.492

27.553

57.141

1888

1.826

117

1.579

27.752

57.365

1889

1.933

145

1.429

28.526

58.951

1890

1.717

116

1.465

28.831

59.966

1891

1.800

115

3.105

29.231

59.650

1892

1.678

132

1.661

29.131

61.008

1893

1.852

173

1.465

29.276

62.469

-ocr page 183-

171

BIJLAGE IX.

ONDERWIJS-STAAT.

JAAR.

In

Paramaribo.

In de districten buiten Paramaribo.

Gouvernements
scholen.

Scholen der
Morav. br.

Katholieke
scholen.

1872

2011

925

1047

163

1873

3143

613

805

182

1874

3479

504

684

169

1875

3246

425

641

115

1876

3423

396

604

102

1877

3201

506

888

96

1878

3404

560

784

110

1879

3636

504

821

146

1880

3651

657 \'

763

108

1881

3760

724

721

116

1883

3695

639

660

130

1883

3755

634

543

133

1884

3936

599

616

132

1885

3975

519

453

134

1886

4060

553

497

137

1887

4237

639

375

135

1888

4337

642

425

144

1889

4286

675

556

167

1890

4573

712

531

135

1891

4664

713

512

203

1892

4895

657

475

301

1893

5101

686

515

310

-ocr page 184-

•i

172

BIJLAGE X. )

YEReADERINGEN DEK
Koloniale Staten,

Wetsontwebpen ,

JAAR.

PH

d
O

3

Goedgekeurd.

s

ö
ID
Ph

O

g
<D

cq

O

H

ö

-d
O

1—1

^

M
O

!U
bj3
Ö

(C

-Q

® bD
Ö
O

■-Ó

bo

O

C3

©
&

O
^

€D

1866/67

33

15

37

4

_

3

_

3

_

1867/68

36

18

54

4

4

1

3

1868/69

31

10

41

11

1

6

1

5

1869/70

33

8

31

9

3

4

4

1870/71

37

9

36

4

1

4

4

1871/73

47

7

54

11

1

9

8

1

1873/73

44

3

47

7

1

8

2

5

1

1873/74

49

9

58

13

4

6

2

4

1874/75

33

7

39

8

2

7

3

4

1875/76

34

5

39

10.

2

8

4

4

1876/77

35

5

40

10

7

2

5

1877/78

33

3

36

14

16

7

9

1878/79

34

3

26

11

1

11

8

3

1879/80

35

3

37

10

8

5

3

1880/81

13

13

6

5

1

4

1881/83

16

16

3

—-

3

1

3

1883/83

30

■—

30

4

5

3

3

1883/84

13

13

5

3

3

1

1884/85

13

3

14

9

4

3

1

1885/86

30

20

13

1

11

7

3

1

1886/87

16

16

14

3

17

11

6

1887/88

15

15

11

2

8

6

3

1888/89

16

16

8

2

5

5

.—.

1889/90

19

3

22

20

3

6

3

4

1890/91

19

1

20

7

1

14

7

4

3

641

109

750

226

26

182

83

94

6

1) Ontleend aan «Koloniale Staten van Suriname 1866—1891".

O*

I

-ocr page 185-

BIJLÂSE Â.

173

OcTBOY of fondamentele Conditiën, onder de welcke haer
Hoogh.. Mog. ten besten ende voordeele van de Inge-
zetenen dezer landen ^ de Colonie van Suriname hebben
doen vallen in de handen ende onder de directie van
de Bewindhebberen van de Generale Nederlantsche Geoc-
troyeerde West-Indische Compagnie. In date 23 Septem-
ber 1682.

Db staten gbnerael dek vebeenigde nederlanden. Allen den gcnen
die desen sullen sien of horen lesen, Saluyt. Boen te weten: Nademael
Wij in die persuasie zyn, dat de Colonie van Suriname van soodanige
constitutie en gelegentheyt is, dat deselve in niet veele Jaren tot een
considérable Colonie van dese Landen ghemaeckt soude können worden,
doch dat het selve met weynigh hoop van succes kan werden ondernomen,
by-aldien den Ondernemer sich niet getroost van in den beginne groote
kosten te supporteren, alleenlyck op verwachtinge van na verloop van
vele jaren de Vruchten van syn uytgeschoten geit en arbeyt te genieten,
ende dat een Colonie noodtsakelyck in syn geboorte moet smoren, indien
men de Coloniers in den aenbeginne swaerder belast als sy bequaem en
machtigh zyn te dragen, in plaetse van de selve door hulpe ende assis-
tentie te ondersteunen, midtsgaders door Privilegien ende fondamentele
Wetten te verseeckeren, datse in het toekomende in gheen ondragelycke
lasten sullen worden geinvolveert; want door soodanigen maniere van
doen de al bereyds aanwesende Coloniers onder gehouden, en alle ande-
ren afgeschrickt worden, omme tot voortsettinge van soodanigen Colonie,
ende op hoop van het doen van voordeel en welvaren, ende van het pai-
sibel jouisseren van dien, sich mede derwaerts te begeven; en dat ter
contrarie, indien men de Coloniers in den aenbeginne sachtelyck, en
selfs met hulpe ende assistentie handelt, midtsgaders dat men haer volko-
men gerustheyt geeft, datse voor het toekomende, als sy in staet van
middelen ende welvaren souden mogen wesen gekomen niet en sullen
worden geactioneert, of met schattingen uytgheput, een Colonie op een
wel gelegen plaetse gefondeert wesende, van een kleyn begin in korten
tyd door toevloeyinge van alle kanten tot een bysonder en groot werck
ghemaeckt kan werden j ende dat de Generale Geoctroyeerde West-Indische
Compagnie deser Landen, sich niet ongenegen en thoont, om op soo-
danige gronden en andere fondamentele en onveranderlycke conditiën de
bescherminge en den opbouw van de voorsz. Colonie van Suriname, door
de Heeren Staten van Zeeland eenighe Jaren geleden, ondernomen, ten
besten van deze Landen ende van de ghemelte West-Indische Compagnie
verder voort te setten, en so mogelyck, onder de genadige toelatinge en
zegen van God Almachtigh tot het gewenscht en beoogmerckt eynde te
brengen: soo
ist; Dat wy mede considererende dat het voordeel ende

-ocr page 186-

174

■welvaren, dat in gevalle van verhoopt succes van deselve Colonie sal
proflueren, door accres van Commercie ende Navigatie, door het débit
van veelderhande Manufacturen ende Vruchten, door het Manufactureren
van de rouwe "Waren, de welcke van daer in Retouren herwaerts ge-
bracht en gemanufactureert wesende, wederom in andere Landen ghede-
biteert ende verhandelt worden, door den continuelen aenbouw ende
reparatie van Schepen, derwaerts varende, en van de worm aldaer opge-
geten werdende, door het aenqueecken van Zee-varent Volck en bequame
Matrosen, ende uyt andere Hoofden meer sal komen, aen alle de Inge-
zetenen gesamentlyck, en sulcks vervolgens aen den Staat selve, goedt-
gevonden hebben, ghelyck Wy goedtvinden by desen, de voorsz. Colonie
van Suriname, met alle hare appendentiën en dependentiën onder de
conditiën en fondamentele onveranderlycke Articulen hier na volgende te
cederen en over te geven aan de ghemelte generale West-Indische Com-
pagnie deser Landen, om by de selve geaenvaert te worden, met al
sulekea recht als de voorsz. Compagnie is hebbende op alle hare Con-
questen, gelegen in de Limiten van den Octroye aen haer verleent, met
dat onderscheyt alleen, dat de meer-gemelte Compagnie ten eeuwighen
dage niet bevoeght sal zyn, of vermogen eenige de minste veranderinghe
te brengen in dat gene, \'t welck by de volgende Articulen bepaelt en
gelimiteert staet, dewyle Wy de voorsz\'. Articulen gunnen, consenteren |

en accorderen, gelyck Wy doen by desen, als een Octroy of Privilegie,
ghegeven ten voordeele en tot gerustheyt van alle die gene dewelcke sich
op de voorsz. Colonie albereydts ter neder hebben gestelt, of noch sullen
komen te begeven, sonder dat daer van oyt of oyt, selfs by de Machten
van dese Landen, ten naerdeele van de Opghezetenen aldaer sal mogen
worden gherecedeert.

I. Dat de Edele Mog. Heeren Staten van Zeeland de voorsz. Colonie
van Suriname met haer Gesehui, Amunitie van Oorlogh, ende wat des
meer zy, midtsgaders alle verdere appendentiën ende dependentien van
dien, en in dier voegen, als de gemelte haar Bd. Mog. de selve Colonie
althans besitten, sullen overleveren aan de gemelte generale Geoctroyeerde
West-Indische Compagnie, met dien verstande, dat alle lasten en voor-
delen of profyten van de voorsz. Colonie, sullen komen ende begonnen
hebben te loopen voor voor reeckeninge van de geseyde Compagnie, op
den dagh dat het Octroy sal werden gearresteert, en dat alle voorgaende
lasten en gemaeckte schulden, \'t zy Soldye van de Militie, Gagien en
ïractementen, of andere, uyt wat hoofde die soude mogen zyn, geen
uytgesondert, ter verantwoordinge en lasten sullen blyven van de gemelte
haer Ed. Mog., sonder dat oyt of oyt de voorsz. Compagnie ter saecke
van dien aengesproocken en gemolesteert, of by eenigh Rechter alsschul-
digh sal mogen werden aengesien, m veel min geoordeelt.

II. Dat de voorsz. Compagnie gehouden zal zijn voor den tijdt van
thien achtereen volgende Jaren, aen alle de Coloniers en Opghezetenen

-ocr page 187-

175

aldaer, indistinctelyk te verlenen exemptie ende immuniteyt van alle
lasten, waer mede althans beswaert zyn, uytgenomen alleen het Last-gelt
vande Schepen, en het Waegh-gelt, in voegen als het selve by \'t vierde
Articul sal ghereguleert werden tot voorkomende van frauden en disor-
dres dewelcke als nu ten merckelycken nadeele van de Colonie selfs aldaer
in swangh gaen.

III. Uat oock alle die genen de welcke hier na sich op de voorsz.
Colonie sullen komen ter neder te stell^ voor ghelycke thien jaren sullen
hebben ghelycke vryheyt en exemptie.

IV. Dat de voorsz. eerste thien Jaren gheescouleert wesende, de ghe-
melte Compagnie niet en sal vermogen oyt of oyt eenige Lasten of Im-
positien op te stellen, op te heffen, buyten die gene de welcke in dit
Articul specifiquelyck staen ter neder gestelt, ten ware uyt noodt, ende
te ghelyckelyck met vry en liber consent van den Gouverneur, dewelcke
mede ten einde door de Coloniers selve, en uyt de beste onder haer,
gheformeert sal worden; Ende namentlyck sal de voorsz. Compagnie noyt
meer moghen trecken als drie guldens voor yder last dat een schip groot
is, voor uytgaen, en ghelycke drie guldens voor inkomen, wegens het
Last-gelt van de Schepen, en voor de binnen lasten niet anders als vyf-
tigh pondt Suijeker voor yeder Opghezeten, soo Blancken als Negros,
wegens Hooft-gelt jaerlycks, en twee en een half per cento van de waerde
van alle Goederen, de welcke van daer na deze Landen sullen worden
verzonden, of aldaer verkocht, wegens Waegh-gelt, sullende ten dien
eynde, ende specialyck mede tot voorkominge van veel frauden ende
disordres aldaer een of meer Wagen werden opgerecht, ende by yeder
Wage gestelt een bequame Keur-meester, die de suyckeren sullen moeten
keuren, of die bequaem zijn om ghelevert te können worden; ende sullen
aldaer alle Goederen by betalinge of afleveringe i\'elckens ende soo menigh-
mael als verkocht of van daer na dese Landen versonden worden, het
voorsz. Waegh-gelt van twee en een half per cento subject zyn, ende
moeten werden gewogen en overgeslagen.

V. Dat de voorsz. Compagnie nu door deze overdracht Meester en
Eygenaer werdende van de geseyde Colonie, niet en sal vermogen ten
regoureusten te procederen tot inninge van de schulden, dewelcke aldaer
wegens reeds aengebrachte en gheleverde slaven uytstaende heeft; maer
dat tot gerustheyt van sodanige Coloniers, dewelcke tot prompte beta-
linge onmachtigh zyn, deselve zal ghedaen worden in drie termynen,
yeder van twaelf maenden, en waer van de eerste sal wesen verschenen
twaelf maenden nadat de Compagnie inde re-eele possessie van de gemelte
Colonie sal wesen ghekomen.

VI. Dat dewyle ghemelte Colonie niet wel kan worden voortgezet,
dan door middel van swarte Slaven of Negros, ende dat niemandt buyten

-ocr page 188-

176

de voorsz. Compagnie in dese Landen bevoeght is eenige Slaven, te halen
van de Kusten van Africa, alwaer alleen in gehandelt worden ^ soo sal
de voorsz. Compagnie geobligeert zyn aen de gezeyde Colonie jaarlycks
te leveren soodanigen aental Slaven, als aldaer sullen wezen gerequireert.

VII. Ende opdat tot bysondere voortsettinge van alle Wereken en
Plantagien aldaer, een yegelyck Colonier of Planter, en so wel de kleyne
of onmachtigen, als de groote of machtigen, van haer noodige Negros
nioghen werden voorzien ; zal d^ ghemelte Compagnie gehouden zyn de
Negros, de welcke van tyd tot tyd sullen werden aengebracht, publicq
te verkopen j en by twee stuok t\'effens op te veylen; wel verstaende, dat
deselve Compagnie, om verseeckert te zyn van de voldoeninghe van den
prijs die voor de voorsz. Negros sal werden uytghelooft, by het verkopen
van de voorsz. Negros zal moghen bedingen soodanige seeckerheyt als de
selve sal oordelen tot haer gerustheyt dienaangaende te können strecken.

VIII. Dat de betalinge der also publyck verkochte Negros sal geschie-
den in drie termynen, yder van ses maenden, gereguleert na de tydt dat
de Suyckeren bequamelyckst ghelevert kunnen worden; des sal alsdan de
voorsz. betalinge précisé moeten werden gedaen, en by nalatigheyt van
dien de gebreeckige by weghen van parate executie, en sonder eenighe
Rechts-pleginge tot een effective voldoeninge gecompelleert werden; met
met dien verstande evenwel, dat het den Gouverneur vry zal staen, ter
requisitie van de Coloniers en Planters te verlenen provisionele surcheantie
van de voornoemde executie, doch niet anders dan om merckelycke redenen,
dewelcke hen daertoe soude mogen brengen, en op speciale approbatie van
de Heeren Bewinthebberen van de voorsz. Compagnie.

IX. Dat dewyle tot den aenbouw der voorsz. Colonie mede ten hoogh-
sten nootsakelyck is, dat het getal der blancke Menschen aldaer, so veel
en spoedigh mogelyck geaugmenteert werde; so sal de Compagnie bezor-
gen, dat derwaerts uyt dese Landen soo veel Personen mogen werden
getransporteert, als de voorsz. Compagnie sal können en bequaam wezen
uyt te wereken.

X. Dat ten dien eynde alle schepen uyt deze Landen derwaerts aen-
liggende, gehouden sullen zyip. (indien de gheseyde Compagnie sulcks
soude moghen begeeren) yder twaelf Persoenen over te voeren voor een
somme van dertigh guldens voor yeder Persoon, wegens transport- en
kost-geit te genieten, te korten aen haer Last-gelt in het uytgaen en
inkomen half en half, twee Personen voor een, indien beneden de twaelf
jaren zijn.

XI. Dat om de voorsz. Colonie krachtelyck ende soo veel mogelyck
voort te setten, ende om alle voordelen, dewelcke by verhoopt succes vaa
de selve sullen komen af te vloeyen, te doen vallen in den schoot van

-ocr page 189-

177

de Coloniers en Planters aldaar, ende van de Ingezetenen van desen Staat,
den Handel en Trafique op Suriname, ende van daer indistinctelyck liber
en open sal zyn aen alle Inghezetenen van desen Staat, blyvende niet te
min geobligeert in conformité van den Ootroye van de voornoemde Com-
pagnie, de selve Compagnie te erkennen, en aen baer by forme van recog-
nitie te betalen het Last-gelt in \'t vierde van deze fondamentele Articulen
ge-expresseert, en daer en boven te stellen cautie, van niet te sullen
komen op de kuste van Africa, of alle de Plaetsen alwaer de voorsz. Com-
pagnie den Handel privative heeft, en met uytsluytinge van de Inghezetenen
van dezen Staet, ende dat sy met de voornoemde hare Schepen en Ladinge
wederom in deze Landen sullen retourneren, sullen de voorsz. Schepen,
het geseyde Last-gelt betaelt, ende cautie ghestelt hebbende, aenstondts
t\' haerder requisitie aen hare Pasporten en Commissien door de gemelte
Compagnie geholpen en ge-expedieert moeten worden, ten eynde in haer
voorgenomen reyse niet mogen belet, of in faveur van andere schepen op
gehouden worden; daar en boven tot particuliere ghernstheyt van ghe-
melte haer Edele Mog. de Heeren Staten van Zeelandt, werdt mede vast
ghestelt, dat der selver Inghezetenen in \'t gaan en weder komen, en al
daer te Lande behouden sullen ten allen tijden de vrye en onbekommerde
Navigatie, Commercie en de inwooninge, zonder dat die oyt sal mogen
werden gesloten, of in eeniger manieren hooger, zwaerder, of meerder
sullen mogen werden belast, gelimiteert of in hare vryheyt bepaelt, als
ten aansien van eenig Ingezeten van Hollandt, en van eenigh ander
Provincie sal vermogen te gheschieden; maer dat alles op het fundament
van dit Octroy aen de Ingezetenen van alle de Provinciën esgael sal zyn,
soo wel de lasten als de voor-rechten sonder distinctie, en onder gelycke
verbintenisse.

XII. Dat den Handel en de vaert op en van de voorz. Colonie alleen
sal mogen geschieden directelyck uyt en na dese Landen, ende dat oock
vervolgens alle de vruchten, waren, en gewassen, nergens heen als direc-
telyck op dese Landen sullen mogen werden gezonden, midtsgaders oock
alle Behoeften voor de voorsz. Colonie gerequireert, uyt deze Landen,
ende nergens anders van daen derwaerts werden gebracht.

XIII. Ende opdat de voorsz. Inghezetenen, derwaerts traffiquerende,
gerust mogen gestelt wesen dat zy in de voorsz. liberteyt van derwaerts
en herwaerts te navigeren, door de schepen van de Compagnie niet en
sullen werden geprejudicieert door de avantagien die deselver Compagnie
aen haer eyghen schepen soude ghenegen mogen zyn te geven, ende toe
te brengen, soo sal de gemelte Compagnie by desen aennemen, van geen
meerder schepen derwaerts te sullen seynden als die gherequireert sullen
werden en machtigh syn, om de noodige Negros daer na toe te voeren,
ende de suyckeren en andere waren door den verkoop der voorsz. Negros,
of door de opghestelde Inpositien eygen gheworden aen de voorsz. Com-
pagnie, van daer af te halen, sullende de voorsz. Compagnie geen goede-

13

-ocr page 190-

178

îen van Particulieren in hare schepen vermoghen te doen laden en over-
voeren, als alleen in de schepen die slaven daer hebben gebracht

XIV. Dat de koopluyden daer te Lande aen gekomen wesende met
hare schepen ende Goederen, sullen mogen gaen leggen op alle sodanige
plaetsen, als zy sullen oordelen voor haer commodieust en profitelyckste
te wesen, midts daer inne aen de Compagne selve, of aen aadere Op-
ghezetenen geen belemmeringe komen te geven, en dat daer door de
gemelte Compagnie in haer Impositien en Gerechtigheden niet en werde
verkort, waerop den Gouverneur en Raden seer exactelyck sullen hebben
te reflecteren.

XV. Dat gelyck het yder een vry staet, met syn Persoon, Familie,
en Goederen in de voorsz. Colonie te komen, het oock also sal wesen
ghepermitteert aen een yeghelyck, de welcke airede sich daer ter neder
gehestelt heeft, of sal komen te stellen, ten allen tijden van daer te
vertrekken met hare slaven, beesten, en verdere roerende goederen, ende
dat na soodanige andere Plaetsen of Eylanden als het haer sal believen,
konnende tot het voorsz. transport huyren, of koopen al sulcke schepen
of vaertuygen als zy tot haer voorsz. dessein hen sullen oordelen dien-
stigh te wesen.

XVI. Ende opdat de Coloniers en de Planters in Suriname midtsgaders
de Inghezetenen dezer Landen met dezelve commercierende, volkomen
gerust moghen syn dat de voorsz. exemptien ende Privilegien effectieve
sullen worden achtervolght en naer ghekomenj soo sal den Gouverneur
ende den Politycquen Raedt, invoegen selve hiernaer sullen worden
aengestelt, gehouden zijn, op haren Eedt te besorgen, dat daer jegens
geen Infractien komen gemaeckt te worden.

XVII. Sullende den Gouverneur die \'thooghste gesagh sal competeren,
bij de Compagnie absolute aengestelt worden, midts de selve, ende oock
syne Instructie by hoogh-gemelte haer Hoogh. Mog. werden geapprobeert,
en dat hem by de selve haer Hoogh. Mog. en de syne Hoogheyt den
Heere Prince van Orange, de noodige Commissie gegeven sal moeten worden.

XVIII. Dat den voorsz. Politycquen Raedt sal bestaan en ghecompo-
seert wesen nu voor de eerste mael uyt thien Personen, en by vervolgh
van tyden na het accrois van de Colonie, de inclinatie van de Ingezete-
nen of om andere redenen op het welgevalle en goedt vinden van de voor
noemde Compagnie moghen werden verhooght tot veertigh Personen incluys.

XIX. Sullende de voornoemde Raedts-personen uyt de aensienlyekste,
verstandighste en moderaetste onder de Coloniers, haer leven lang geduy-
rende tot de voorsz. Raedts-plaets beroepen werden; Te weten door plu-
raliteyt van stemmen van alle de Coloniers een dubbelt getal genomineert

-ocr page 191-

179

wesende sal den Gouverneur daer uyt electie doen, waer in by afster-
vingh of vertreck tot suppletie ghecontinueert sal werden, ter tydt en
wyle het ghetal der Coloniers zoo groot sal wesen, dat het selve niet
wel als met een des-orde zoude kunnen werden gepractiseert, als wanneer
de Compagnie op approbatie van haer Hoogh. Mog. sal mogen ordon-
neren, dat de nominatie tot de voorz. suppletie jaerlycks op een vast-
gestelden dagh geschiede door de overgebleven E-aedts-personen alleen;
zullende echter de voorsz. veranderingen niet mogen werden gemaakt als
daer het getal der Raedts-personen ten minsten tot dertigh Personen sal
wesen geaugmenteert.

XX. Dat al-hoe-wel den gemelten Gouverneur in alle saecken, so
Politycq als Militair, het opperste ghesagh sal hebben, so sal hy evenwen
wel daer omtrent in saecken van eenigh aenbelangh ghehouden zyn den
ghemelden Raedt te convoceren, de saecken aldaer voordragen, ende in
deliberatie leggen, ende het besluyt formeren, so, ende in dier voeghen
als by pluraliteyt van stemmen oirbaer en dienstigh geoordeelt sal wesen,
sullende soodanigh besluyt so als het soude mogen leggen, door den
ghemelten Gouverneur moeten opgevolght en getrouwelyck ter executie
geleyt werden.

XXI. Behoudelyck nochtans, dat den gemelten Gouverneur, midts-
gaders den Raedt ghesamentlyck ende yder in het bysonder, in alle saecken,
in dese fundamentele Articulen niet specialyck gelimitteert en bepaelt
gehouden sullen zyn te obtempereren, ende op te volgen het bevel ende
de ordres dewelcke haer van tydt tot tydt door de gemelte Compagnie
ghegeven ende gheprescribeert sullen werden, ende dat op den Eedt by
hun respectivelyck ten ingangh van hunne Bedieninge gedaen, ende
sulcks dat de voorsz. hare besluyten alleen plaets sullen hebben in alle
saecken, de welcke in dese Articulen als Privilegien bevat zyn, en ver-
der in alle andere saecken, waer omtrent den gemelden Gouverneurgheen
speciale last of ordre of Instructie sal hebben bekomen.

XXII. Dat oock den gemelten Gouverneur ende Raden sullen moeten
vaceren tot het administreren van alle criminele Justitie.

XXIII. Dat in reguard van de Civile Justitie, afgesondert van het
voorsz. Crimineel, de zelve gheadministreert ende waerghenomen sal werden
door den gemelten Gouverneur, benevens ses aensienlycke ende verstandige
Personen, om de twee jaren daer toe op naervolgende wyse, t\'zy uyt
het midden van den voorsz. Raedt t\' zy uyt de Coloniers ofte Planters
te verkiezen, sullende in dese, gelyck oock in de deliberatie van den
Politiquen Raedt, met de meeste stemmen gheconcludeert werden, ende
den ghemelten Gouverneur niet meer als een stem hebben; doch in eas
van esgualiteyt van stemmen aen wederzyden, sal met het advis van den
Gouverneur geconcludeert werden.

-ocr page 192-

180

XXIV. Dat de voornoemde ses Personen twee jaren als Reeliters en
Uaden ghedient hebbende, de eene helft van de selve sal moeten af gaen
om plaets te maeeken aen anderen, de welcke haer in het voornoemde
employ volgen sullen, om voor twee volgende jaren benevens ghemelten
Gouverneur en de drie aanghebleven Raden van Justitie de voorsz. Recht-
Banck te besorgen, sullende de ghemelten Raden van Justitie aanghe-
stelt werden als volght; Namentlyck, door den Gouverneur en den Poli-
tiquen Raedt, by pluraliteyt van stemmen voor de eerste-mael twaelf
Personen, en vervolgens van twee jaren tot twee jaren, op den eersten
dagh van January ses Personen ghenomineert wezende sal den Gouverneur
daer uyt voor de voorsz. eerste mael ses Personen verkiesen, en vervolgens
voor de voorsz. twee tot twee jaren drie Personen ende uyt de oude
Raden van Justitie mede drie Personen, om benevens hem als voren voor
twee jaren Recht en Justitie administreren.

XXV. Dat de gemelte Raden van Politie van meerdere rangh en
respect sullen wesen als de voornoemde Raden van Justitie, doch dat in
de voorsz. respective Collégien die ghene onder de selve de preseance en
de voor-rangh sullen hebben voor d\'eersie mael die oudst van jaren sul-
len zyn, ende vervolghens die eerst tot de ghemelte Digniteyten en
Bedieningen sullen wesen beroepen, met die distinctie even wel, dat in
het ghemelte Collegie van Justitie, de Raden van Politie dewelcke daer
toe soude mogen werden beroepen, altydt uyt respect de preseance en
voor-rangh sullen hebben.

XXVI. Dat de ghemelte Raden van Politie en Justitie respective, de
voorsz. hare Bedieningen sullen moeten waernemen, sonder daer voor
eenige weddens of vergeldingen te genieten, maar alleen uyt liefde ten
besten van t\' gemeen.

XXVII. Dat het onderhout van de Portresse aen de Riviere van Suri-
name, midsgaders het maeeken en onderhouden van alle verdere Portifi-
catien by aldien sulcks bevonden soude mogen werden te wezen gerequi-
reert sal zyn ten laste van de voorsz. Compagnie, gelyck oock het Geschut,
de Amunitie van Oorlogh, de Soldyen en het onderhoudt van t\' Guarni-
soen, ende alles wat relatie heeft tot bescherminge ende defensie van de
voorschreve Colonie.

XXVIII. Dat de ghemelte Bewinthebberen zullen moeten bezorgen
dat de Coloniers t\' allen tyden zyn voorsien van een of meer Bedienaers
des Goddelycken Woordts na dat de gelegenheyt van de Colonie het soude
mogen komen te vereysschen, ten eynde de Coloniers ende verdere Op-
gezetenen aldaar in de vrese des Heeren, ende Leere ter Zaligheyt ge-
leyt ende onderwezen mogen werden, midtsgaders tot het ghebruyek der
Heylige Sacramenten bequame occasie hebben, sullende de gemelte Predi-
canten niet by de voorsz. Compagnie, maer by de Coloniers en Opgeze-

-ocr page 193-

181

tenen selve onderhouden werden, uyt een middel of fonds dat den
gemelten Gouverneur ende ïladen daer toe op approbatie van Bewindt-
hebberen sullen moghen ordonnneren en heffen.

XXIX. Dat oock den ghemelten Gouverneur en Raedt, op approbatie
van Bewindthebberen sullen mogen stellen eenighe kleyne en modicque
lasten, tot verval van de nodige kosten van de ghemelte respective Collé-
gien van Baden en E-echters, midtsgaders tot onderhoudt van Kercken-
dienst, Schoolmeesters en diergelycke, voor so veel t\'selve soude mogen
werden geoordeelt nootsaeckelyck of dienstigh te wesen.

XXX. Dat den ghemelten Gouverneur en Baden niet en sullen wesen
bevoeght eenige Impositien of Lasten te mogen stellen of heffen anders
als op speciale approbatie van haer Ho. Mog., en van de Heeren Bewindt-
hebberen, ten eynde de gemelte Coloniers oock mogen wesen gerust ten
respecte van de buytesporigheden, waer in de gemelte Baden selve soude
mogen komen te vervallen.

XXXI. Dat den gemelten Gouverneur sal wesen gehouden Eedt van
getrouwigheyt aen haer Ho. Mog., midtsgaders aen de Bewindthebberen
van de ghemelte Compagnie te doen, ende de ghemelte Raden en de
Rechters ghelycken Eedt, naer seecker formulier daer van te beramen,
in handen van den voornoemden Gouverneur; ende dat de Soldaten,
Matrosen, ende verdere Bedienden, dewelcke by de ghemelte Compagnie
sullen werden gesoldyeert en betaelt, alle aengenomen ende beeedight
sullen werden op, en volgens de generale Articul-brieff van de Com-
pagnie; sullende alle de Opghezetenen en Coloniers mede Eedt van ge-
trouwigheyd aan den Staet en de Compagnie moeten doen op een parti-
culier Formulier, daer van insgelyks te beramen, naer het exempel van
de Eeden der Burgeren en Ingezetenen dezer Landen.

XXXII. Laetstelyck, dat indien bij experientie van eenige Jaren soude
mogen werden ondervonden, dat de voorsz. Colonie te lastigh soude val-
len voor de gesegde West-Indische Compagnie, sodanigh dat de Bewint-
hebberen en Hooftpartieipanten souden mogen oordelen, dat het verder
aenhouden van de gemelte Colonie voor de selve Compagnie soude wesen
seer nadeeligh en ruïneus, in sulcken gevalle het de ghemelte Bewint-
hebberen sal wesen ghepermitteert, van de voorsz. Colonie by abandonne-
ment afstandt te mogen doen, met alsulcken eöeet, dat den Staet om-
trent de besorginge van de voorsz. Colonie, alsdan ghehouden sal zyn
ordres te stellen buyten de gesegde Compagnie.

Weshalve Wy ontbieden en versoecken, oock lasten en bevelen allen
ende een yeghelyck die dit eenighsints aengaen mach, dat sy van dit
Ons Consent en Octroy, en van allen den inhoudt van dien, oock de
vryheden en de exemptiën, in voegen en manieren boven verhaelt, so
wel de gemelte West-Indische Compagnie deser Landen, als diegene die

-ocr page 194-

182

sich als boven albereyts op de voorsz. Colonie hebben ter neder gestelt,
of sich noch souden willen ter neder stellen, doen, laten, en ghedogen
rustelyck, vredelyck en volkomentlyck genieten ende gèbruycken, sonder
aen de selve, of hier tegea te doen of te laten geschieden eenigh hinder,
letsel of moeyenisse ter contrarie, want Onse ernstighe meyninge sulcks
is. Gegeven in den Hage onder het groot Zegel van den Staet, de Para-
phure van den Heer praesiderende in Onze Vergaderinge, ende de Sig-
nature van Onsen Griffier op den 23 Septer 1682. Was geparapheert
Ä. Gerlacms vt. Onder stondt. Ter Ordonnantie van de hoogh-gemelte
Heeren Staten Generael
H. Fagel. Hebbende onder uyt hangen het Zegel
van haer Hoogh. Mog., in rooden Wassche, aen een roden Zyden Bandt.

Jl

-ocr page 195-

183

BIJLAGE B.

REGLEMENT op het beleid van de Regering, het Justitiewezen, den
Landbouw en de Scheepvaart in
Suriname. (Vastgesteld, bij K. B. van
14. Sept. 1815 NO. 58. G. B. 1816 N». 2).

Art. 1. Het boogst uitvoerend gezag over alle \'s Lands Bezittingen,
Eortcn, Etablissementen en Ambtenaren in de Kolonie van
Suriname zal
gevestigd zijn in den persoon van den Gouverneur-Generaal, die tevens
zal zijn Opperbevelhebber over de Land- en Zeemagt aldaar; des zal een
iegelijk, zich in die gewesten bevindende, van wat rang of staat bij zij,
denzelven als zoodanig moeten erkennen, respecteren en gehoorzamen,
gehouw en getrouw zijn, en deszelfs bevelen opvolgen en gehoorzamen.

Art. 2. De Gouverneur-Generaal moet in de Nederlanden of in eene van
\'s Lands Volkplantingen of Bezittingen geboren, of, geen inboorling zijnde,
genaturaliseerd zijn.

Art. 3. Hij moet den vollen ouderdom van dertig jaren vervuld hebben.

Art. é. Gedurende de zes eerste jaren na de aanvaarding van zijn ambt,
vermag de Gouverneur-Generaal hetzelve niet te resigneren, noch zyn ont-
slag te nemen, zonder des Konings uitdrukkelijke toestemming.

Art. 5. De Gouverneur-Generaal houdt zijne residentie te Paramaribo;
het staat denzelven echter vrij, zoodanige reizen eu toeren in de kolonie
te maken, als hij tot nut der Kolonie noodig zal oordeelen.

Art. 6. Hij presideert in den Hove van Policie, en heeft de bevoegd-
heid om in alle Kollegiën te presideren, uitgezonderd in den Hove van
Civile Justitie, en in het Kollegie van Commissarissen van kleine zaken.

Art. 7. De Gouverneur-Generaal oefent alleen het opperbevel uit over
de Land- en Zeemagt in
Suriname-, alle Zee- en Land-OfB.cieren, zich
aldaar bevindende, ontvangen van niemand anders eenige bevelen, dan
van, of van wege den Gouverneur-Generaal; zij zijn gehouden, zonder
eenige tegenspraak, deszelfs orders te respecteren en te gehoorzamen, en
door hunne onderhoorigen te doen eerbiedigen en gehoorzamen, en geene
derzelve in het allerminst te contrariëren, of dulden, dat deszelfs orders
door iemand der onderhoorigen gecontrariëerd worden; zullende hij zich
in die relatie moeten gedragen naar het Militair-Reglement, door Zijne
Majesteit gearresteerd, of nog te arresteren.

Aan denzelven zal mitsdien worden afgegeven eene Akte als Generaal
en Admiraal en Chef over de Land- en Zeemagt in
Suriname; hij is be-
voegd, om in cas van oorlog tusschen de
Nederlanden en eenige andere

-ocr page 196-

184

Mogendheid, in naam van Zijne Majesteit, Commissiën of Lettres de
Marqué te verleenen aan schepen, door particulieren uitgerust.

Het bestuur over alles, wat tot verdediging van \'sLands Bezittingen
iu die Volkplanting, of afbreuk van den vijand dienen kan, is aan hem
overgelaten met advijs van zoodanigen Krijgsraad, of afzonderlijke Zee-
of Land-Officieren, als hij zal goedvinden deswege te raadplegen, onder
zijne persoonlijke verantwoording.

Alvorens tot eene kapitulatie over te gaan, zal hij met den Hove van
Policie de punten van dezelve, voor zooverre dezelve betrekking hebben
tot de personele veiligheid en het behoud der publieke en particuliere
eigendendommen en bezittingen der Planters, Ingezetenen, Eigenaren en
Hypotheekhouders beramen, waarbij derzelver belangen en regten, zooveel
de omstandigheden zulks zullen toelaten, in het oog zullen gehouden worden.

Art. 8. Alle vacerende ambten, waaromtrent geene uitdrukkelijke be-
palingen bij dit Reglement zijn gemaakt, worden ad interim door den
Gouverneur-Generaal, op de daartoe staande traktementen en emolumenten,
vervuld. Hij zal daarvan, met de eerste gelegenheid, kennis geven aan
het Departement van Koophandel en Koloniën, ten einde daarop door
Zijne Majesteit zoade kunnen worden gedisponeerd, of de
ad interim be-
noemde persoon in zijne bediening of ambt bevestigd.

Art. 9. De Gouverneur-Generaal heeft de magt, om, in enkele gevallen,
om goede redenen, en wanneer hij zal oordeelen zulks te kunnen ge-
schieden zonder nadeel van \'s Lands dienst, voor eenen bepaalden tijd
verlof te geven aan Givile of Militaire Ambtenaren, om zich naar
Huropa
of elders te begeven, en om de noodige schikkingen tc maken tot de
waarneming van derzelver bedieningen, gedurende hunne afwezigheid.

Art. 10. Ten einde hij zich geheel en alleen aan zijnen post attachere,
zal hij geene Administratiën of eenige andere Commissiën waarnemen,
of aandeelen in Reederijen van schepen, op
Swiname varende, bij zijn
ambt mogen hebben, of eenigen handel hoegenaamd mogen drijven.

Art. 11. Wanneer de bediening van Gouverneur-Generaal, door sterf-
geval, of resignatie, of ander toeval, mogte komen te vaceren, zal de
Secrete Missive of Lastbrief des Konings, indien die mögt aanwezig zijn,
waarbij een opvolger wordt benoemd, in eene gecombineerde Vergadering
van den Hove van Policie en van het Hof van Civile Justitie, geopend,
en de daarbij benoemde persoon tot Gouverneur-Generaal der Kolonie
Suriname, dadelijk, na het afleggen van den Eed in handen van het oudste
Lid, in functie treden. Bij ontstentenis van den Brief, of uitlandigheid
van dezen Ambtenaar, zal de eerste in rang aanwezig zijnde Ambtenaar
de bediening van Gouverneur-Generaal
ad interim aanvaarden, en het trak-
tement daartoe staande genieten, totdat Zijne Majesteit daarin zal hebben

-ocr page 197-

185

voorzien, en de nieuw aangestelde Gouverneur-Generaal zijne functiën
zal hebben aanvaard.

Art. 13. Alle Givile Ambtenaren zullen, bij hunne aanstelling, alvorens
in functie te treden, gehouden zijn in handen van den Gouverneur-Generaal,
behalve den Eed van trouw en dien tot derzelver respective bedieningen
staande, afleggen den Eed van purge, voor zooverre zij dien hier te lande
niet hebben afgelegd; en zullen al degenen, die bevonden zullen worden
daartegen of ook tegen het bepaalde bij het
108ste artikel gehandeld te
hebben, onder wat titel of pretext het zoude mogen wezen, niet alleen
de facto van hun voorschreven ambt vervallen zijn, maar bovendien ver-
klaard worden infaam en inhabiel, om ooit in \'s Lands dienst te worden
geëmploijeerd; welke straffen mede zullen ineurreren degenen, welke zoo-
danig geld of geldswaarde genoten hebben, en bovendien gemulcteerd
worden voor de driedubbele waarde van het genotene.

Art. 13. Ingevalle de Gouverneur-Generaal mögt oordeelen, dat het
algemeen belang kwam te vorderen, dat eenig Ambtenaar, in eed en
Dienst van het Rijk staande, onverwijld in zijne bediening zoude be-
hooren te worden gesuspendeerd, zal hij dien persoon, een Ambtenaar
zijnde, zulks op eigen gezag en op zijne verantwoordelijkheid mogen
doen; doch een Lid van het Hof van Policie zijnde, eene voordragt aan
den Hove van Policie, of een Lid van het Hof van Givile Justitie zijnde,
aan dat Hof moeten doen, onder opgave der redenen, welke hem daartoe
moveren; de respective Hoven de zaak daartoe gedisponeerd vindende,
zal, bij een Besluit van dezelve, de suspensie plaats hebben, van welk
besluit en de redenen van bezwaar, die aanleiding tot gedachte suspensie
gegeven hebben, onverwijld aan het Departement van Koophandel en
Koloniën, bij duplicaat, kennis zal worden gegeven, om daarop hetwel-
meenen van Zijne Majesteit te verstaan.

De Gouverneur-Generaal zal, in zoodanig geval, zorgen, dat de werk-
zaamheid van den gesuspendeerden
ad interim behoorlijk worde waar-
genomen.

Art. 14. Hij zal niemand, die in eed of dienst van het Rijk is, en zich
ontrouw komt te gedragen, herwaarts mogen overzenden, om hier te lande
te worden teregtgesteld, maar zorgen, dat zulks aldaar voor den gewonen
Regter geschiede.

Art. 15. Ingeval de Gouverneur-Generaal mögt oordeelen, dat het alge-
meen belang kwam te vorderen, dat eenig persoon of personen, verdacht
van eenige handelingen, strekkende tot ondermijning van het Publiek
Gezag, of storing van de publieke rust en veiligheid, onverwijld uit de
Kolonie zoude behooren te worden verwijderd, zal hij vermogen, dezelve
te doen vertrekken, of des noods herwaarts op te zenden, alsmede, tot
derzelver vertrek, te stellen onder zoodanige surveillance, als hij noodig

-ocr page 198-

186

zal oordeelen, latende echter eenen tijd aan dezelve over, om orde op
hunne zaken te stellen, blijvende zij inmiddels onder surveillance.

En zal hij daarvan, en van de redenen, daartoe gemoveerd hebbende,
met de eerste scheepsgelegenheid, moeten kennis geven aan het Departe-
ment van Koophandel en Koloniën, om de zaak te brengen tot finale
dispositie van den Koning, als z^nde de Gouverneur-Generaal deswege
verantwoordelijk, doch zonder ooit in Hegten te kunnen worden aange-
sproken, dan wanneer blijken mögt, dat daarin gehandeld was uit vol-
strekte willekeur, bijzondere vijandschap of opzettelijke onrechtvaardigheid.

Art. 16. Alvorens echter daartoe te procederen, zal hij verpligt zijn,
in eene confidentiële Conferentie, in te nemen het advijs van de ambte-
naren, in Art. 33 genoemd, zonder evenwel verpligt te zijn, derzelver
adv^zen te volgen, als blijvende hij in het bijzonder voor deze mesure
verantwoordelijk.

Art. 17. De bevoegdheid, in Art. 15 hem toegekend, strekt zich niet
uit tot de Leden van den E,aad van Policie, E.aad-Eiskaal, Presidenten
Leden van het Hof van Civile Justitie en den den Raad-Contrarolleur-
Generaal der Financiën.

Art. 18. De Gouverneur-Generaal zal geene nieuwe gronden ter culture,
of dubbele diepten, vermogen uit te geven, maar zal de verzoeken, die
daartoe aan hem zullen moeten worden gedaan, met zijne consideratiën,
overzenden aan het Departement van Koophandel en Koloniën, nauw-
keurig opgevende, of zoodanige concessiën, aan den Lande of defensie
der Kolonie, of naastbijgelegene Landen, ouder en beter regt hebbende,
nadeelig kunnen zijn, en zal hij intusschen niet gedoogen, dat iemand,
onder pretext van verkregen gunstig berigt van den Gouverneur-Generaal,
den verzochten grond aanvaarde, zoo lang daarop door Zijne Majesteit
niet zal zijn gedisponeerd.

Art. 19. Geene Consuls of Agenten van vreemde Mogendheden zullen
door den Gouverneur-Generaal in de Kolonie van
Suriname, onder welk
pretext ook, worden toegelaten, zonder uitdrukkelijke toestemming van
den Koning.

Art. 20. De Gouverneur-Generaal zal niemand, uit de Nederlanden ko-
mende, in de Kolonie van
Suriname als vast Ingezeten admitteren, ten
ware met een behoorlijke Pas van het Departement van Koophandel en
Koloniën voorzien; en zal denzelven anderszins bij de eerste gelegenheid
terugzenden, en van den schipper, die zoodanige personen heeft aange-
voerd, de boete, daartegen gestatuëerd of nog te statuëren, requireren.

Art. 21. Hij zal vreemdelingen van elders, dan uit het Moederland
komende, niet in de Kolonie
Suriname admitteren, als vaste Ingezetenen,

-ocr page 199-

187

zonder zich vooraf op de best mogelijke wijze te hebben verzekerd, dat
derzelver verblijf in de Kolonie niet nadeelig kan zijn, en de bevoegdheid
hebben, om, wanneer hij derzelver verblijf schadelijk mögt oordeelen,
zoodanige personen
Ae fado uit de Kolonie te doen vertrekken.

Art. 22. Aan alle Godsdienstige gezindheden, thans in de Kolonie ge-
vestigd, wordt de vrije uitoefening van hare respective Godsdiensten, en
het genot van hare voorregten verzekerd, mits zich onderwerpende aan
de plaatselijke Wetten, daaromtrent reeds gemaakt en nog te maken.

Art. 23. De Gouverneur-Generaal zal de bevoegdheid hebben, om, in
voorkomende gevallen van aangelegenheid, bij zich te roepen den Raad-
Piskaal, den President van het Hof van Justitie en den Raad-Gontra-
rolleur-Generaal van Financiën, om in confidentiële Conferentiën met
dezelve over zoodanige zaken te raadplegen, welke gehouden zullen zijn,
daarin van hunne consideratiën te dienen, zonder dat echter de Gouver-
neur-Generaal verpligt zal zijn, derzelver gedachten, of die van de meer-
derheid te volgen, en zonder dat zulks eenigszins zijne verantwoordelijk-
heid zal kunnen verminderen.

Art. 2é. Op den Gouverneur-Generaal, in de Kolonie, zal in rang
volgen de Raad-Piskaal, die zal moeten zijn Meester in de Regten, in
de
Nederlanden of de Koloniën van het Eijk geboren of genaturaliseerd,
den ouderdom van vijf en twintig jaren bereikt hebbende; deze zal in
den Hove van Policie eene adviseerende stem, en rang van zitting heb-
ben naast den Gouverneur-Generaal; als Publieke Aanklager het regt van
de Hooge Overheid waarnemen tegen alle misdaden en contraventiën;
den Gouverneur-Generaal adviseren over alle zaken, die dezelve mögt
goedvinden in zijne handen te stellen, en waken voor de regten van
\'sKonings Souvereiniteit in de Kolonie, en in de confidentiële Confe-
rentiën dienen van consideratiën en advijs, volgens Art. 23 van dit
Reglement, alles volgens eene bepaalde Instructie, hem door Zijne Ma-
jesteit den Koning te geven; op dezen, de President van het Hof van
Civile Justitie, en op dezen zal volgen de Raad-Contrarolleur van Fi-
nanciën, die mede door den Koning zal worden benoemd; deze zal sessie
in den Hove van Policie, en in denzelven eene adviserende stem hebben
belast zijn met het algemeen toevoorzigt over de Financiën, en alles,
wat daartoe betrekking heeft, inzonderheid met dat over alle comtabele
Ambtenaren en Kantoren, alles volgens zoodanige Orders en Instructiën,
als daartoe zullen worden beraamd en vastgesteld.

Art. 25. Het Hof van Policie zal bestaan uit den Gouverneur-Generaal,
als President, en negen Raden, mitsgaders den Raad-Fiskaal en Raad-
Contrarolleur van Financiën, als adviserende Raden, en geadsisteerd
worden door eenen Secretaris

-ocr page 200-

188

Art. 26. De Leden van dit Hof genieten geene traktementen noch
emolumenten, maar zullen het sessie hebben in het Hof als eenen eerpost
aanmerken; zij worden gekozen uit de aanzienlijkste, kundigste, gegoedste
en te goeder naam en faam staande Kolonisten, zijnde Eigenaren van
Plantaadje, en mitsdien bij de welvaart der Volkplanting het meest ge-
ïnteresseerd, zonder onderscheid van Godsdienstige Christelijke gezindheid,
en den ouderdom van vijf en twintig jaren vervuld hebbende.

Art. 27. Wanneer zij noch in de Nederlanden, noch in de Koloniën
geboren zijn, zullen zij bovendien, gedurende twee jaren ten minste, in
de Kolonie hebben moeten resideeren.

Art. 28. Zij zullen gedurende negen jaren fungeren; jaarlijks zal er èèn
aftreden; voor de eerste reize benoemt de Gouverneur-Generaal de Leden,
en wordt door het lot de jaarlijksche aftreding bepaald; zij zullen naar
die bepaling sessie en rang hebben, zoodat het eerst aftredend ook als
het oudste Lid wordt geconsidereerd.

Art. 29. De tijd der sessiën van dit Hof wordt bepaald in de maanden
Febrwarij, Mei, Augustus en December van elk jaar, en de Vergaderingen
duren zoo lang, als de omstandigheden en de aard der af te doene zaken
zulks zullen vereischen.

Art. 30. De Gouverneur-Generaal is bevoegd, om, wanneer hy zulks
noodig oordeelt, het Hof buitengewoon bijeen te roepen.

Art. 31. Bij het jaarlijksche aftreden van een der Leden, zal door het
Hof eene nominatie van drie personen, de hierboven gemelde vereischten
bezittende, worden geformeerd, waaruit de Gouverneur-Generaal een zal
kiezen tot vervulling van de vacaturen.

Art. 32. Indien er tusschentijds eene vacature mögt ontstaan, zal die
op dezelfde wijze worden vervuld, en een zoodanig Lid den tijd van
dengenen, in wiens plaats hij komt, moeten vervullen.

Art. 33. Niemand zal mogen weigeren den voorschreven\' post op zich
te nemen, ten ware hij reeds eenmaal de volle negen jaren mögt gediend,
of den ouderdom van zestig jaren vervuld hebben, of hij door ziekte of
soortgelijke omstandigheden, waarvan ten genoegen van den Gouverneur-
Generaal zal moeten blijken, verhinderd wordt dien aan te nemen.

Art. 34. Ingevalle van eigendunkelijke weigering, zal de Gouverneur-
Generaal daarvan aan het Departement van Koophandel en Koloniën
kennis geven, met bijvoeging van zijne consideratiën; — en zal hiervan
aan Zijne Ma.jesteit moeten, van wege hetzelve, worden rapport gedaan,
om tegen een zoodanig weigerachtig Lid, zelfs tot ontzegging der Ko-

-ocr page 201-

189

lonie (des noods), door den Koning te kunnen worden gedisponeerd, zoo
als Zijne Majesteit zal bevinden te behooren.

Art. 35. Leden gedurende den tijd van hunne sessie-neming zestig
jaren bereikende, zijn echter verpligt hunnen overigen tijd te blijven fun-
geren, ten ware van den Gouverneur-Generaal ontslag bekomende.

Art. 36. Het besluit op de voorkomende zaken wordt volgens het ge-
voelen van de meerderheid opgemaakt; bij het blijven steken der stem-
men heeft de Gouverneur-Generaal eene concluderende stem.

De Leden van het Hof van Policie zullen verpligt zijn, om, door den
Gouverneur-Generaal, des gerequireerd, de redenen van hunne advijzen
in scriptis over te geven, om bij de Notulen te worden gevoegd.

Art. 37. In de Vergaderingen worden geene zaken in deliberatie ge-
bragt, dan die door den Gouverneur-Generaal worden voorgedragen, met
uitzondering echter van de gevallen, in Art. 39 en 40 bepaald; zijnde de
Gouverneur-Generaal verpligt, ter kennis van het Hof eerst te brengen
de Depêches, welke hij uit het Moederland ontvangt, voor zooverre
dezelve tot de cognitie van den Hove behooren.

Art. 38. Het Hof van Policie is belast met het bestuur over de huis-
houdelijke en plaatselijke belangen der Kolonie; zorgt mitsdien voorzoo-
danige plaatselijke Inrigtingen, als ter bevordering van den Landbouw
en de Veeteelt zouden kunnen strekken; voor het rigtig bestuur en de
verantwoording van Armengelden, bevordering van orde en goede zeden
in de Kolonie en voor de Opvoeding der Jeugd; voor de Inrigtingen tot
bevordering der gezondheid in de Kolonie, en aan
Paramaribo, voor het
onderhoud van bruggen, wegen, waterleidingen. Heemraadschappen, in
één woord voor alles, wat tot de plaatselijke Policie der Kolonie behoort.

Art. 39. Het maakt op voordragt van den Raad-Piskaal, daaromtrent
Keuren en plaatselijke Wetten, met bepaling van de strafien en geldboeten
op de contraventiën daartegen; en moeten die Keuren, met de voordragt
van den Raad-Piskaal, bij de eerste scheepsgelegenheid, aan het Depar-
tement van Koophandel en Koloniën worden overgezonden, om daar-
omtrent door den Koning te worden gestatuëerd, zoo als Hoogstdezelve
zal oordeelen te behooren.

Art. 40. Indien, tot bevordering van voorschrevene zaken, of in extra-
ordinaire gevallen, nieuwe Belastingen zouden moeten worden gelegd, of
oude verhoogd, zal zulks niet mogen geschieden. dan op schriftelijke voor-
dragt van den Raad-Contrarolleur-Generaal van Pinantiën; het Besluit
van den Hove te dezen zal moeten zijn gemotiveerd, en met de speciale
sanctie van den Gouverneur-Generaal moeten worden bekrachtigd, en
met de eerste scheepsgelegenheid aan het Departement van Koophandel

k

-ocr page 202-

190

en Koloniën worden overgezonden, ten einde \'sKonings goedkeuring
daarop te vernemen; doch nimmer zal men vermogen tot het creëren van
papieren of kaartengeld te besluiten.

Art. 41. Het Hof regelt de uitschrijvingen der Kommando-Negers; en
observeert daarin, in afwachting van de nadere orders deswege te stellen,
de meest mogelijke gelijkheid tusschen de Planters.

Art. 42. De Criminele Justitie, tot dusverre behoord hebbende tot het
Hof van Policie, zal van hetzelve afgescheiden, en overgebragt worden
bij het Hof van Justitie.

Art. 43. Hoezeer het Hof van Policie, volgens het voorgaande Artikel,
met de administratie der Criminele Justitie niet kan zijn belast, zal echter
dat Hof provisioneel de Criminele Justitie nog moeten blijven admini-
streren tot zoo lang hetzelve, achtervolgens het gestelde bij het 843te
Artikel, Zijner Majesteits nadere en stellige bevelen daaromtrent zal ont-
vangen hebben.

Art. 44. De zorg over alle civile gebouwen in de Kolonie wordt door
den Hove van Policie aan eenen Opzigter, onder deszelfs toezigt, provi-
sioneel aanbetrouwd.

Art. 45. Het Hof van Policie zal in het bijzonder zorg dragen voor
de nakoming van de Reglementen op de Kostgronden voor de Slaven;
hetzelve zal hoe eer zoo beter dienen van deszelfs consideratiën en advijs
omtrent de verbeteringen, waarvoor dit\'belangrijk gedeelte van de Policie
der Kolonie vatbaar zoude zijn.

Art. 46. Hetzelve zal, aan den eenen kant, alles doen, wat tot hand-
having van de goede orde en tucht, onder alle klassen van Ingezetenen,
zoo vrijen als Slaven, noodig mögt worden geoordeeld, en zorgen, dat
aan den anderen kant deze laatste goed worden behandeld, en tegen alle
onbehoorlijkheden in dat stuk waken, en voorts dienen van consideratiën
en advijs, of er, en zoo ja, welke nieuwe Inrigtingen, naar de tegen-
woordige behoeften en gesteldheid van zaken, in dat opzigt noodig
mogten zijn.

Art. 47. Het Hof van Policie zal bijzonder zijne aandacht vestigen op
het Onderwijs der Jeugd en de Scholen, en toezien, dat in dezelve niets
geleerd of verrigt worde, hetwelk tegen de goede zeden of politieke orde
strijdig is, en de Openbare Onderwijzers, zoowel in hun onderwijs, als
leven en gedrag, nauwkeurig gadeslaan.

Geene schoolonderwijzers, die niet directelijk van hier worden uitge-
zonden, zullen in de Kolonie worden geadmitteerd, ter beoefening van
hun beroep, dan op speciale Admissie van den Gouverneur-Generaal, die

-ocr page 203-

191

naauwkeurig, zal hebben te onderzoeken naar derzelver gedrag, goede
zeden, beginselen en bekwaamheden.

Art. 48. In de Kolonie zal alleen worden Regt gesproken uit naam
en van wege den Koning.

Art. 49. De administratie der Civile Justitie zal zijn gedemandeerd aan
een expresselyk daartoe door Zijne Majesteit te benoemen Hof, hetwelk
zal bestaan uit eenen President en zes Leden, en geadsisteerd worden
door eenen Secretaris.

Art. 50. De President en Leden zullen moeten zijn Meesters in de
Regten, geboren in de
Nederlanden of in de Koloniën van het Rijk, of
genaturaliseerd, en den vollen ouderdom van vijf en twintig jaren ver-
vuld hebben; de President zal minstens dertig jaren moeten oud zijn.

Art. 51. Zij zullen noch elkander, noch den Gouverneur-Generaal, noch
den Raad-Piskaal in den derden graad van bloedverwantschap, of tweeden
van zwagerschap bestaan, des echter, dat zwagerschap, gedurende den tyd
der bediening opkomende, niet zal hinderen.

Art. 52. De President en Leden worden door Zyne Majesteit aange-
steld; zij zullen, vóór de expiratie van zes volle jaren dienst, hun ambt
niet mogen resigneren, op verbeurte van alle aanspraak op pensioen. Zij
zullen in geen geval hunne posten mogen nederleggen, zonder \'s Konings
toestemming daartoe te hebben gevraagd en bekomen.

Art. 53. De President en Leden mogen, althans buiten \'s Konings uit-
drukkelijke toestemming, geene andere ambten of bedieningen bekleeden,
noch eenigen handel, direct of indirect, drijven, noch zijn Pachters van
eenig middel, noch zijn medestanders, noch borgen, noch contra-borgen
in eenige manieren; zij mogen ook geene Zaakgelastigden zijn van iemand
in of buiten de Kolonie, noch ook de Notariële, veelmin de Judiciële
Praktijk oefenen, of ad vijzen geven, al ware het in zaken, die zij niet
kunnen voorzien, dat ter Judicature van den Hove komen zullen, opdat
zij zich geheel aan hunne belangrijke en aanzienlijke posten zouden kun-
nen overgeven, en in de waarneming van dezelve onafhankelijk zijn.

Art. 54. Ook zullen zij geene Voogdijen mogen aannemen, dan over
hunne nabestaanden in een derden graad van bloedverwantschap, of in
den tweeden van zwagerschap.

Art. 55. Ook zullen zij niet mogen zijn Executeuren of Beredderaars
van eenige boedels, met uitzondering van die hunner nabestaanden in
den derden graad van bloedverwantschap, of tweeden van zwagerschap.

m

-ocr page 204-

192

Art. 56. Bij vacature van eene der voorschrevene bedieningen, zal
dezelve
ad interim worden waargenomen door dengenen, die daartoe door
den Gouverneur-Generaal zal worden gequalificeerd, uit eene nominatie
van drie personen, door bet Hof van Justitie te formeren, welke zoo na
mogelijk de requisiten, in A.rt. 50 vermeld, zal moeten bezitten, totdat
door den Koning deswege finaal zal zijn gedisponeerd.

Art. 57. De Secretaris moet den vollen ouderdom van vijf en twintig
jaren vervuld hebben; moet mede in de
Nederlanden of in de Koloniën
van het Rijk geboren zijn, en zal de Notariële of Judiciële Praktijk niet
mogen oefenen; hij zal, behalve zijn traktement, de leges of jura, op
zijnen post vallende, provisioneel op den voet, zoo als die vóór het jaar
1795 zijn geweest, genieten, totdat een nader Tarief zal zijn bepaald,
hetwelk de Gouverneur-Generaal, na ingenomene consideratie van den
Hove, zal overzenden, om door den Koning te worden gearresteerd.

Art. 58. De administratie der Givile Justitie zal, zoo in petitoire als
possessoire zaken, van wat aard ook, mitsgaders in die, waarin tot pre-
statie van eenig féit wordt geconcludeerd, aan het Hof zijn gedemandeerd,
met uitzondering echter van zaken, bedragende twee honderd en vijftig
Gulden en daaronder, welke voor Commissarissen van Kleine Zaken in
de eerste instantie zullen worden gebragt, van welker uitspraak men zich
op het Hof zal kunnen beroepen.

Art. 59. "Wanneer de President, een der Raden of de Secretaris, zich
in zoo verre niogt te buiten gaan, dat de Raad-Fiskaal mogt oordeelen,
dat er termen waren, om tegen hen eene Criminele aktie te institueren,
zal dezelve zulks niet mogen doen, dan na vooraf authorisatie van den
Gouverneur-Generaal te hebben gevraagd en bekomen.

Wanneer hij mogt veroordeeld worden tot de straf van eene gevangenis
hoe kort die ook zoude mogen zijn, zal hij van zeiven van zijn ambt zijn
vervallen.

Art. 60. Ook zal hetzelve Hof Regt spreken in zaken van Strandvon-
derijen, ook over prijzen en buiten, in welke het Gouvernement of de
Kolonie aanlegger of verweerder mogte ziyn.

Art. 61. Terstond na de installatie van het Hof, zullen alle oude zaken,
bij het gesupprimeerd wordend Hof van Civile Justitie hangende, voor
aan hetzelve overgebragt moeten worden gehouden, en zal in dezelve
volgens de laatste retroakten worden voortgeprocedeerd.

Art. 63. Geen Politiek Gezag zal zich met de administratie der Justitie
eenigszins mogen bemoeien, veelmin derzelver loop stremmen; maar zal
het Hof, van allen invloed vrij en onafhankelijk, Regt spreken uit naam
en van wege den Koning, zoo als het in goede Justitie zal oordeelen te
behooren.

-ocr page 205-

193

Art. 63. Totdat door Zijne Majesteit nader zal worden gedisponeerd,
zal het Hof Begt spreken volgens de in de Kolonie thans bestaande Wetten.

Art. 64. Ook zal het in de manier van procederen, in de Kolonie ge-
bruikelijk, geene andere veranderingen maken, die niet in dit Beglement
zijn bepaald, maar zoo spoedig mogelijk, immers uiterlijk binnen den tijd
van twee jaren, eene verbeterde manier van procederen ontwerpen, en
aan den Gouverneur-Generaal ter hand stellen, ten einde door denzelven,
met zijne consideratiën, aan het Departement van Koophandel en Kolo-
niën te worden overgezonden, om daaromtrent door Zijne Majesteit te
worden gestatuëerd, zoo als zal worden bevonden te behooren.

Art. 65. Het Hof zal, in alle staten van het proces, partijen voor zich
of voor Commissarissen mogen doen compareren, om dezelve, zoo moge-
lijk, tot het aangaan van minnelijke schikkingen te disponeren, en zal
altijd, alvorens de zaak ter rolle dient, eene zoodanige comparitie ten
fine van akkoord moeten ordonneren.

Alle sententiën provisioneel of interlocutoir van den Hove zullen hare
executie hebben, zonder dat daarvan eenige provocatie of hooger beroep
zal worden toegelaten, tenzij dezelve waren van dien aard, dat dezelve
ten definitive waren irreparabel, hetwelk ter beslissing van den Hove,
daartoe geadiëerd, zal staan.

Art. 66. Ook valt geen hooger beroep van zaken, in welke het Hof
reeds als Regter in appèl uitspraak heeft gedaan, hetzij van vonnissen
van Commissarissen van Kleine Zaken, hetzij van dispositiën van Com-
missarissen ter rolle, van welke men aan den Hove zal kunnen komen
in reauditie.

Art. 67. Van alle definitive sententiën, door den Hove in de eerste
instantie gewezen, kunnen partijen zich, binnen den behoorlijken tijd,
beroepen op het Kollegie van den Hoogen Raad alhier.

Art. 68. Geen der Leden zal mogen zitten over zaken, in welke hij of
zijne nabestaanden, hem in den derden graad van bloedverwantschap, of
tweeden graad van zwagerschap bestaande, betrokken zijn, hetzij in hun-
nen persoon, hetzij in hunne qualiteit.

Art. 69. Wanneer er zaken mogten voorkomen, welke niet direct vallen
in de bepaling van het voorgaand Artikel, maar het een of ander Lid
mögt meenen niet volkomen in zijn geheel te zijn, zal hij de redenen,
waarom hij mögt meenen zich van de beslissing der zaak te moeten ont-
houden, ter kennisse en ter beslissing van den Hove brengen, en zich
naar deszelfs decisie gedragen.

Art. 70. Het Hof vergadert regulier viermaal elke week, het gansche

13

-ocr page 206-

194

jaar, en zoo dikwijls buitengewoon, als de President zal noodig oordeelen,
met uitzondering van twee maanden vacantie, ter keuze van het Hof, en
met goedvinden van den Gouverneur-Generaal; gedurende welken tijd
het echter zorgt, dat de loop der Justitie, in alle zaken, die geen uitstel
kunnen lijden, onverhinderd kan voortgaan.

Art. 71. Geene sententiën zullen kunnen worden geslagen met minder
dan vijf Leden; wekelijks vaceren twee Commissarissen ter rolle, die van
de waarneming der Vergaderingen, en het beslissen van nieuwe zaken,
gedurende die week inkomende, worden geëxcuseerd; zij zijn echter, in
cas van zieke, absentie of excusatie van een der Leden, verpligt, op
requisitie van den President te compareren, en zoodanig Lid te vervangen.

Art. 72. De conclusie wordt door den President, die het beleid der
zaken in de Vergadering heeft, opgemaakt, volgens het gevoelen van de
volstrekte meerderheid van het Hof, uitgesproken.

Ingeval van verdeeldheid der Leden in meer dan twee gevoelens, moet
de volstrekte minderheid zich voegen naar eene der andere opiniën, ten
einde alzoo de meerderheid te bekomen.

Art. 73. Aan den President en al de Leden, en Secretaris, wordt de
striktste geheimhouding, zoo omtrent hunne eigene stemmen, als die van
hunne mede-Raden, aanbevolen.

Art. 74. Alle sententiën en Regterlijke bevelen van den Hove worden
in \'s Konings naam door den President en Raden van het Hof van Justitie
in
Suriname uitgevaardigd, en geparapheerd door den President en door
den Secretaris, en met het zegel van den Hove bekrachtigd.

Art. 75. Geene Praktizijns mogen voor het Hof postuleren, dan die
voor hetzelve behoorlijk, na het afleggen van den Bed, zullen zijn gead-
mitteerd. Het Hof zal de admissie mogen weigeren,\'om redenen tot des-
zelfs decisie staande; ook zal het de eens gegevene admissie mogen in-
trekken, of de geadmitteerden voor kortoren of längeren tijd suspenderen
of corrigeren, wanneer dezelve of in het respect aan den Hove mogten
mankeren, of de zaken, hun toevertrouwd, niet getrouw behandelen, en
in het algemeen, wanneer het mogte gebeuren, dat het belang van de
Justitie eene zoodanige voorziening vorderde, in afwachting van de nadere
bepalingen omtrent dit stuk, bij de manier van procederen te maken.

Art. 76. Het Hot zal ook moeten waken tegen alle ongeoorloofde de-
layen, chicanes, langwijligheden ia schrifturen en pleidooijen, en zorgen
voor eene rigtige en zoo veel mogelijk spoedige expeditie van zaken, en
daarop een provisioneel Reglement mogen maken, onder approbatie van
den Gouverneur-Generaal, in afwachting van de manier van procederen.

-ocr page 207-

195

Art. 77. Het Hof beoordeelt en taxeert, ingevalle van klagten, de
declaratiën van de Praktizijns, en houdt hierbij, in afvrachting van nadere
bepalingen bij de manier van procederen, waarbij een Tarief, naar het-
welk zal moeten worden gedeclareerd, zal moeten worden overgelegd, in
het oog de gebruiken der Kolonie, doch waakt tegen misbruiken in dezen.

Art. 78. De President en Leden van het Hof, hoezeer in hunnen post
van allen Politieken invloed onafhankelijk, zijn verpligt, aan den Gou-
verneur-Generaal alle respect en eere te bewijzen, zijne bevelen, in de
hoedanigheid als Ingezetenen der Kolonie, te respecteren, en de overige
Ingezetenen met een goed voorbeeld in dezen voor te gaan.

Art. 79. De Gouverneur-Generaal daarentegen zal, van zijne zijde, de
eer en digniteit van het Hof op alle wijzen ophouden, en hetzelve in de
Kolonie doen respecteren naar behooren, en in het bijzonder aan deszelfs
Regterlijke bevelen en sententiën de sterke hand moeten leenen, zoo dik-
wijls die zal worden gerequireerd.

Art. 80. Do President zal verplicht zijn, maandelijks aan den Gou-
verneur-Generaal te overhandigen eene lijst der in die maand afgedane en
nog hangende zaken, tot deszelfs informatie, en voorts de Notulen alle
drie maanden aan den Gouverneur-Generaal ter hand stellen, om te worden
overgezonden aan het Departement van Koophandel en Koloniën.

Art. 81. Het Hof zaL verpligt zijn den Gouverneur-Generaal te dienen
van consideratiën en advijs over alle zaken, waarin dezelve die zoude
mogen noodig hebben, ia het bijzonder over verzoeken om Surcheance
van Betaling, Brieven van Cessie en soortgelijke, nadat de belangheb-
benden op zoodanige verzoeken zullen zijn gehoord.

Art. 82. De President van den Hove zal verpligt zijn te adsisteeren bij
zoodanige confidentiële Conferentiën, als waartoe de Gouverneur-Generaal
hem, ingevolge Art. 23 van dit Reglement, zal roepen, en daarin te
dienen van zijne consideratiën.

Art. 83. Het verbod tegen het geven of nemen van verbodene giften,
gaven of geschenken, in Art. 108 bepaald, is, in den volsten nadruk, op
den President, Leden en Secretaris van het Hof toepasselijk.

De President, Leden en Secretaris zullen gehouden zijn, elke eerste
sessie in het jaar, uitdrukkelijk in den Raad te verklaren, dat zij, zooveel
zij weten, zich naar de Wet hebben gedragen; en indien hun eenig twijfel-
achtig geval mögt zijn voorgekomen, zullen zij verplicht zijn, daarvan
kennis te geven aan het Hof, om deszelfs goedvinden te verstaan; en
zullen zij allen plegtig beloven, zieh naar die Wet te zullen gedragen.

Voor zooveel zij mogten vermeenen, dat bij hunne huisvrouw of kin-
deren eenige giften of gaven genoten waren, of indien zij zelve, onwetend

-ocr page 208-

196

of onbedacht, eenige geschenken van Kollegiën of personen mogten hebben
ontvangen, of dezelve hun waren toegezonden, zullen zij daarvan aan den
Hove dadelijk kennis geven, en de waarde daarvan moeten uitkeeren, zoo
als het Hof zal goedvinden te bepalen.

Art. 84. De administratie der Criminele Justitie, provisioneel gedeman-
deerd blijvende aan het Hof van Policie, in voege, als bij Art. 43 is be-
paalt, zoowel als de boete, in cas van contraventie aan Wetten van Po-
licie, zullen de Gouverneur-Generaal en Raden van Policie, en de Presi-
dent en Leden van Civile Justitie verpligt zijn, afzonderlijk dezelver
consideratiën over de hieromtrent te maken veranderingen, en dus over
het doen ophouden van dezen provisionelen staat van zaken, aan het De-
partement van Koophandel ea Koloniën in te zenden, uiterlijk binnen zes
maanden na de aankomst van den Gouverneur-Generaal en van den Pre-
sident van het Hof van Civile Justitie respectievelijk.

Art. 85. De Gouverneur-Generaal zal, op eigen gezag, geene gratie of
pardon mogen verleenen. Indien hy echter in gemoede mogt oordeelen,
dct in eenige bijzondere en zeldzame gevallen van de uiterste aangelegen-
heid redenen waren, waarom geheel of gedeeltelik gratie zoude kunnen
worden toegestaan, zal hij evenwel die niet verleenen, voor en alleer hij
daarop hebbe ingenomen het advijs van het Hof van Civile Justitie.

Ingevalle de meerderheid voor de gratie mogt opineren, zal de Gou-
verneur-Generaal dezelve mogen verleenen; in een tegenovergesteld geval
zal hij, zulks geraden oordeelende, voor den tijd van een jaar, of half
jaar, de executie van de sententie kunnen surcheren, en de stukken van
het proces, met de consideratiën van hem Gouverneur-Generaal en den
Hove van Justitie, overzenden, om daarop door Zijne Majesteit te worden
gedisponeerd, zoo als Hoogstdezelve zal oordeelen te behooren.

Art. 86. Er zal almede zijn een Kollegie van Commissarissen voor Kleine
Zaken, bestaande uit eenen President en zes Leden, en geadsisteerd door
eenen Secretaris.

Art. 87. De President zal den ouderdom van vijf en twintig, en de
Leden en de Secretaris dien van twee en twintig jaren moeten vervuld
hebben.

Art. 88. De President en Leden worden niet bezoldigd.

Art. 89. Dit Kollegie zal kennis nemen van alle Civile zaken, niet te
bovengaande eene somma van /250.— en daarin regt spreken.

Art. 90. Hetzelve zal geene vonnissen mogen slaan, dan ten minste met
vijf Leden; zullende van alle vonnissen mogen worden geappelleerd aan
het Hof van Civile Justitie, om aldaar definitivelijk te worden getermineerd.

-ocr page 209-

197

Art. 91. De sessiën van dit Kollegie zijn bepaald iu de maanden .P\'?-»««^"
Mei, Augustus en Becember.

Art. 92. De manier van procederen zal, zoo als die tegenwoordig in
gebruik is, provisioneel bij hetzelve worden in acht genomen.

Art. 93. De President en Leden worden door den Gouverneur-Generaal
uit eene nominatie van een dubbel getal Leden, door het Hof van Cri-
minele Justitie te formeren, benoemd; de Secretaris wordt door den Gou-
verneur-Generaal aangesteld, op een vast traktement.

Art. 9é, De Wees-Kuratele en Onbeheerde Boedelskamer zal, conform
de Instructie voor dezelve in den jare 1788 gearresteerd, provisioneel in
stand blijven; de Kurators zullen geene hoogere traktementen genieten
dan hun vóór den jare 1795 zijn toegekend geweest.

De Gouverneur-Generaal zal, met overleg van den Hove van Policie,bij
het Departement van Koophandel en Koloniën dienen van zijne conside-
ratiën en advijs nopens zoodanige nuttige veranderingen, welke in die
administratie zouden beiiooren te worden gemaakt.

Art. 95. Er zal in de Kolonie eene Reserve-Kas worden opgerigt, onder
de benaming van Generale Geldkamer, welke zal worden zamengesteld:

A. Uit de subsidiën, welke eventuëel uit het Moederland, ter gedeel-
telijke bestrijding der uitgaven van Militaire traktementen en sol-
dijen, zoude mogen worden verleend.

B. Uit de saldo\'s der respective Ontvangers, voor zooverre die saldo\'s
het bedrag van derzelver respective borgtogteu excederen.

Deze Generale Geldkamer zal moeten zijn in het Gouvernements-Huis,
en de gelden zullen moeten geborgen worden in eene iyzeren kist, van
drie verschillende sloten voorzien, waarvan een sleutel onder bewaring
van den Gouverneur-Generaal, een onder den Raad-Eiskaal, en een onder
den Contrarolleur-Generaal der Financiën zal berusten; en wanneer een
dezer drie Hooge Ambtenaren zich uit de residentie absenteert, zal de
sleutel van den afwezig gaande, in tegenwoordigheid van de twee overige,
aan den in rang volgenden Ambtenaar moeten worden ter hand gesteld,
ten einde in geen geval het noodzakelijk mouvement dier gelden te ver-
hinderen.

Van deze Kas zal een afzonderlijk Boek moeten aangelegd worden, het-
welk mede in de geldkist zal moeten worden bewaard, en waarbij de
rekening van de Generale Geldkamer zal moeten worden gedebiteerd voor
de gelden, in dezelve gestort wordende, en daartegen gecrediteerd, in-
geval van subsidié uit het Moederland, eene rekening van subsidie uit
het Moederland, en ingeval van overstorting van eenig saldo der Onvan-
gers, de rekening van den Ontvanger, wiens saldo in dezelve wordt
overgebragt.

Aan die ontvangers, welker perceptie eeniglijk bestaat in gelden, door

-ocr page 210-

198

de Koloniale Ingezetenen, tot een bepaald doeleinde, opgebragt -wordende,
zullen dan, wanneer zij eenige gelden mogten benoodigd zijn, geene groo-
tere sommen uit de Reserve-Kas mogen worden afgegeven, dan waarvoor
zij bij dezelve crédit staan; wijl, ingeval derzelver Kassen meerder, ter
bestrijding hunner uitgaven, mogten behoeven, dat meerdere uit extra-
ordinaire bijdragen der Belastingschuldigen in zoodanig middel zal moeten
gevonden worden.

Hetzelfde zal ook moeten worden in het oog gehouden met de gelden,
welke uit de Wees-Kuratele en Onbeheerde Boedelskamer in deze Reserve-
Kas worden gedeponeerd.

En daar de eigenlijke aard dezer Kas alverder is, niet, om uit dezelve
eenige betaling in détail te doen, maar slechts, om de saldo\'s der respec-
tive Ontvangers, zoo als boven is gezegd, voor zooverre dezelve het be-
drag van derzelver borgtogten ex cederen, tot securiteit der administratiën,
te bewaren, alsmede, om de voorbedoelde subsidiën uit het Moederland
in ontvang te nemen, zoo zullen, in de eerste plaats, alle betalingen van
Ordonnantiën of eenig ander dergelijk document door de respective Ont-
vangers moeten geschieden, en bij hunne Boeken in uitgaaf moeten ge-
bragt worden; en, in de tweede plaats, zal door den Gouverneur-Generaal,
op schriftelijke voordragt van den Raad-Contrarolleur-Generaal der Finan-
ciën, uit deze Reserve-Kas, de Kas van dien Ontvanger worden gesub-
sidieerd, welke hij Gouverneur-Generaal zal oordeelen, tot het doen van
deze of gene betaling, gelden noodig te hebben, zoo nogtans, dat hiertoe
in geen geval, de geldea der Wees-Kuratele en Onbeheerde Boedelskamer
zullen worden geëmploijeerd.

Art. 96. Het Collegium Medicum zal op den tegenwoordigen voet, en
ingevolge de voor hetzelve reeds gearresteerde of nog te arresteren In-
structiën, provisioneel blijven bestaan.

Art. 97. De handel en vaart op en van de Kolonie Suriname zal alleen
mogen geschieden
uit en naar dit Rijk.

Alle vruchten, waren en gewassen zullen nergens dan directelijk naar
de
Nederlanden mogen worden gezonden, en alle behoeften en waren, voor
de voorschrevene Kolonie benoodigd,
alleen uit dit Rijk derwaarts mogen
worden aangebragt, met uitzondering echter van de vaart der Noord-
Amerikanen, zoo als bij het volgend Artikel is bepaald.

Art. 98. De vaart der Noord-Amerikaneu op Suriname zal provisioneel
onder dezelfde bepalingen, als vóór het jaar 1795 heeft plaats gehad, zijn
geoorloofd.

Art. 99. Alle goederen, welke met Nederlandsche Schepen, uit de Ne-
derlandsche havens, naar
Surinams worden vervoerd, zullen gelijk van ouds,
immers provisioneel, van de betaling van Uitgaande Regten alhier vrij
zijn, en in de Kolonie onderworpen zyn aan dezelfde Regten en Lasten,

-ocr page 211-

199

welke vóór het jaar 1795 hebben plaats gehad; ook zullen de Lastgelden
van de schepen provisioneel worden betaald op denzelfden voet, als vóór
het jaar 1795 heeft plaats gehad.

Art. 100. Alle schepen, uit de Nederlandsche havens naar
vertrekkende, of van daar repatriërende, zullen verpligt zijn, op aanzoek
van het Gouvernement, een aantal beambten of manschappen voor de Land-
en Zeemagt mede te nemen, en eene zekere scheepsrnimte af te staan;
alles naar gelang van derzelver grootte, en onder genot van een, in re-
delijkheid te bepalen, kostgeld en vracht.

Art. 101. Alle Regten of Belastingen, welke ten Kantore van In- en
Uitgaande Regten, tot den jare 1795, plagten geheven en betaald te
worden, zullen, onder de nader te arresteren Bepalingen, provisioneel
blijven bestaan, totdat door Zijne Majesteit nader daarover zal worden
gedisponeerd.

Art. 103. Om weg te nemen de onevenredigheid, welke in de Belasting
van de Hoofdgelden aan het Kantoor van dezelve voor de Suiker-Plan-
taadjen gelegen is, wordt bepaald, dat aan het Kantoor der Hoofdgelden
zal moeten worden betaald voor alle Blanken, \'Vrijlieden en Slaven, zon-
der onderscheid of deze laatste Plantaadje-, Huis- of andere Slaven zijn,
boven de 13 jaren, een Hoofdgeld van /2:10: — en beneden de 13
jaren, en boven de 3 jaren ond, almede een Hoofdgeld van /"l: 5 : — en
wordt door deze bepaling bij deze ingetrokken en buiten eftect gesteld
de voldoening van de Hoofdgelden in Suiker, door de Eigenaren der
Suiker-PIantaadjen tot hiertoe betaald.

Art. 103. Het Kantoor der Vendu-Geregtigheden zal provisioneel blijven
bestaan, zullende de perceptiën der Lasten bij dit Kantoor geschieden op
denzelfden voet en wijze, als vóór den jare 1795 heeft plaats gehad.

Art. 104. Insgelijks wordt provisioneel in stand gehouden het Kantoor
der Kasse tegen de Wegloopers, of Bevredigde Boschnegers, onder deze
bepalingen nogtans, dat het Extra-Hoofdgeld van ƒ6.—, hetwelk thans
wordt geheven, zal blijven continuëren, waartegen de betaling van het
Regt van 6 percent op den uitvoer van produkten met neutrale schepen
niet zal worden ingevorderd, totdat in dezen de noodige voorzieningen
door Zijne Majesteit zullen worden daargesteld; terwijl de heffing, op dit
Kantoor vóór den jare 1795 plaats gehad hebbende, ten aanzien der
vreemde vaartuigen, zal blijven stand houden.

Art. 105. Blyven voorts nog op den tegenwoordigen voet provisioneel
gecontinueerd de drie navolgende in
Suriname bestaande Kantoren, als:
het Kantoor der Modieke Lasten, dat van de Gemeene Weide, en het
Kantoor der Kerk-Geregtigheden en \'s Lands Gasthuis.

-ocr page 212-

200

Art. 106. Voor zooverre er nog eenige ondergescliikte Kantoren mogten
bestaan, zullen dezelve provisioneel blijven, totdat daaromtrent door den
Gouverneur-Generaal de noodige voorzieningen zullen worden daargesteld,
mits opgave van deszelfs verrigtingen, ter approbatie van den Koning,
aan het Departement van Koophandel en Koloniën inzendende.

Art. 107. Geen Ambtenaar kan zijn ambt of bediening anders bezitten,
dan tot kennelijk wederopzeggens toe.

Art. 108. Niemand, hoe ook genaamd, die eenig meerder of minder ge-
zag in de Volkplanting van
Suriname bekleedt, vermag van een\' ander\'
onder deszelfs gebied, gehoorzaamheid of directie, óf aan welken hij ge-
hoorzaamheid verschuldigd is, eenige giften, gaven of geschenken, geringe
eet- en drinkwaren echter uitgezonderd, te ontvangen, of aan denzeiveu
te geven, directelijk of indirectelijk, of dulden, dat dit door zijne huis-
vrouw, kinderen, huisbedienden, of iemand van zijnentwege geschiede,
op poene, dat de gevers of aannemers van zoodanige giften, gaven of
geschenken zullen gehouden worden, zich aan onbehoorlijke concussie te
hebben schuldig gemaakt, en als zoodanig, naar de gestrengheid der Wet-
ten, te zullen worden gestraft.

Art. 109. Niettegenstaande alles, wat bij dit Reglement is omschreven,
stiptelijk moet worden achtervolgd, zal echter, in zeer buitengewone ge-
vallen, wanneer er geen tijd zoude zijn, op een voorstel tot buitengewone
maatregelen de goedkeuring des Konings af te wachten, de Gouverneur-
Generaal, met concurrentie van den Hove, en op zijne verantwoordelijk-
heid, zoodanige buitengewone provisionele maatregelen kunnen nemen, als
hij, naar omstandigheden, ten nutte der Kolonie, zal oordeelen te be-
hooren, mits bij de allereerste gelegenheid daarvan aan het Departement
van Koophandel en Koloniën een gemotiveerd verslag doende, ten einde
\'s Konings approbatie te erlangen.

Art. 110. Voor den Gouverneur-Generaal en verdere Ambtenaren van
de Kolonie
Suriname worden respectivelijk gearresteerd de navolgende Eeden:
Voor den Gouverneur-Generaal:

//Dat zweer ik, te zullen zijn, en mij te zullen gedragen als Gouverneur-
//Generaal van de Kolonie
Suriname, mitgaders Opperbevelhebber over de
//Land- en Zeemagt van Zijne Majesteit, den Koning der iVe^^ertet^e«, aldaar.

//Dat ik in de uitoefening van de voorzegde qualiteit de Hooge en Sou-
//vereine Regten van Zijne Majesteit den Koning der
Nederlanden zal be-
//waren en bevestigen; dat ik tevens, zonder aanzien van personen, het
//welzyn van het Rijk en de Volkplanting
Suriname met al mijn vermo-
//gen zal voorstaan en behartigen.

\'/Dat ik aan geene beloften of toezeggingen, zoomin als aan eenige be-
//dreigingen, door wien die ook zouden mogen gedaan worden, gehoor
//zal geven.

-ocr page 213-

201

//Dat ik het Reglement op het beleid van de Regeering, het Justitie-
//wezen, den Landbouw en de Scheepvaart in
Suriname, door den Koning
//gearresteerd, zal opvolgen en doen opvolgen naar behooren; mijne In-
//structie, en de algemeene en bijzondere Bevelen, door Zijne Majesteit
//den Koning der
Nederlanden, of in Hoogstdeszelfs naam gegeven, met
//alle getrouwheid zal nakomen, en voorts alles doen, wat een goed en
//getrouw Gouverneur-Generaal en Opperbevelhebber schuldig is en behoort
//te doen."

Voor den Raad-Fiskaal, President van het Hof van Justitie, Raad-
Contrarolleur-Generaal van Financiën, de Leden van den Hove van
Policie en Criminele Justitie en de Leden van het Hof van Civile
Justitie:

//Dat zweer ik, dat ik aan Zijne Majesteit den Koning der Nederlanden
//gehouw en getrouw zal zijn in al mijne betrekkingen.

//Dat ik mij, in den mij opgedragen post van met alle

//getrouwheid, naar het Reglement op het beleid van de Regeeriüg, het
Justitie-wezen, den Landbouw en de Scheepvaart in
Suriname, mitsgaders
,,naar mijne Instructie zal gedragen; — den Gouverneur-Generaal in al
//deszelfs bevelen, die hij mij zal geven, stiptelijk zal gehoorzamen; het
//welzijn der Kolonie, zooveel in my is, zal behartigen, en voorts alles
//doen, wat een goed en getrouw schuldig is en be-

//hoort te doen.

//Dat ik mij in het bijzonder zal gedragen naar Art. 108 van het Re-
//glement, omtrent het geven of nemen van verbodene giften, gaven of
//geschenken."

-ocr page 214-

202

BIJLAGE C.

REGLEMENT op het beleid der Regering van de Nederlandsche
West-Indische Bezittingen.
(Vastgesteld bij K. B. van 21 Juli 1828
NO. 222. G. B. 1828 N". 3).

Ilerste Titel.
Van den Gouverneur-Generaal.

Art. 1. Het hoogst uitvoerend gezag over alle \'s Rijks Bezittingen,
Eorten, Etablissementen en Ambtenaren in de Nederlandsche West-Indi-
sche Bezittingen berust in den persoon van den Gouverneur-Generaal,
die tevens zal zijn Opperbevelhebber over de Land- en Zeemagt aldaar;
des zal elk, zich in die Gewesten bevindende, van wat rang en staat hij
zij, hem als des Konings Vertegenwoordiger moeten erkennen en eer-
biedigen, gehouw en getrouw zijn, en zijne bevelen opvolgen en gehoor-

Art. 2. Hij moet in de Nederlanden, of eene van \'s Rijks Koloniën of
Bezittingen geboren, of geen inboorling zijnde, genaturaliseerd zijn, en
den vollen ouderdom van
dertig jaren bereikt hebben.

Art. 3. Gedurende de zes eerste ja/ren na de aanvaarding van zijn ambt,
vermag hij daarvan geen\' afstand te doen, of zijn ontslag te nemen, zon-
der \'s Konings uitdrukkelijke toestemming.

Art. é. Met het opperbevel over de Land- en Zeemagt in de West-
Indische Bezittingen uitsluitend bekleed zijnde, ontvangen de gezagvoer-
ders in de verschillende Koloniën, zoomin als de Zee- en Land-Officieren,
zich aldaar bevindende, van iemand anders eenige bevelen, dan van, of
van wege den Gouverneur-Generaal; zij zijn gehouden, zonder eenige
tegenspraak, aan zijne orders te gehoorzamen, en door hunne onder-
hoorigen te doen gehoorzamen, en geene daarvan in het allerminste te
contrariëren, of te dulden, dat zulks door iemand hunner onderhoorigen
gedaan worde; zullende hij zich voor het overige in deze betrekking ge-
dragen moeten naar de Militaire Reglementen, bereids door Z. M. gear-
resteerd, of nog te arresteren, en mitsdien aan hem worden uitgereikt
eene Akte als Generaal en Admiraal en Chef over de Land en Zeemacht
in de Nederlandsche West-Indische Bezittingen. In tijden van oorlog
tusschen het Rijk der
Nederlanden en eenige andere Mogendheid is hij
bevoegd, in naam van Zijne Majesteit, Commissiën of
Lettres de Marqué
te verleenen aan schepen, uitgerust door particulieren.

Het bestuur over alles, wat tot verdediging van \'s Rijks Bezittingen
in de
West-Indien, of tot afbreuk van den vijand dienen kan, is aan
hem overgelaten, met advijs van zoodanigen Krijgsraad, of bijzondere Zee-

-ocr page 215-

203

of Land-Offioieren, als Mj zal goedvinden deswege te raadplegen; blijvende
bij desniettemin alleen in persoon verantwoordelijk voor de genomene
maatregelen.

Art. 5. Alle openvallende Rijksambten, waaromtrent bij dit Reglement
geene andere bepalingen zijn gemaakt, worden door of van wege bem,
op de daaatoe staande traktementen en emolumenten,
aä interim vervuld.
Hij zal daarvan met de eerste gelegenheid kennis geven aan Z. M. Gou-
vernement, ten einde de
ad interim benoemde persoon door den Koning
in zoodanig ambt bevestigd, of wel een ander daartoe benoemd zou kun-
nen worden.

Art. 6. Hij heeft de magt, in enkele gevallen, om goede redenen, en
wanneer hij zal oordeelen, dat zulks zonder nadeel voor \'s Rijks dienst
kan geschieden, voor eenen bepaalden tijd verlof te verleenen aan Civile
of Militaire Ambtenaren, om zich naar Europa of elders te begeven, en
om de noodige schikkingen te maken tot de waarneming van hunne be-
dieningen gedurende de afwezigheid; zoo mede, om op de voordragten
daartoe, door de Gezagvoerders in de andere Koloniën onder zijn bewind
gedaan, te beschikken.

Art. 7. Ten einde hij zich geheel aan de waarneming van zijnen post
zou kunnen toewijden, vermag hij geene Administratiën of Commissiën
waar te nemen, of aandeelen in Reeder ij en van schepen van of op de
West-Indische Bezittingen te hebben, en zal hij hoegenaamd geenen han-
del mogen drijven.

Art. 8. Hij doet alle Civile Ambtenaren in de Kolonie onder zijn be-
wind, welke niet in handen van Z. M. zelve den Eed afleggen, by hunne
aanstelling, alvorens in functie te treden, behalve den Eed van getrouw-
heid, en dien, tot hunne verschillende bedieningen staande, afleggen den
Eed van zuivering, en, voor zooveel zulks door hem noodig geoordeeld
wordt, dien van geheimhouding.

Art. 9. Ingeval hij oordeelen mögt, dat het algemeen belang kwame te
vorderen, dat eenig Ambtenaar of Officier in de West-Indische Koloniën,
in eed of dienst aan het Rijk staande (de Leden van den Hoogen Raad,
en die van het Hof van Civile en Criminele Justitie te
Suriname uitge-
zonderd), onverwijld in zijne bediening zou behooren geschorst te worden,
zal hij zulks te zijner verantwoording mogen doen, zorgende of order
stellende, dat de werkzaamheden van zoodanigen persoon
ad interim be-
hoorlijk worden waargenomen; van alle beschikkingen dienaangaande zal
hij, met de redenen van bezwaar, Z. M. Gouvernement doen kennis dra-
gen, en ten aanzien van finale destitutie, ingeval hij vermeenen mögt die
te moeten voordragen, de beslissing des Konings afwachten.

Art. 10. Hij zal niemand, die in eed of dienst van het Rijk is, en

-ocr page 216-

204

zicli ontrouw komt te gedragen, naar het Moederland mogen overzenden,
om aldaar teregtgesteld te worden; maar zorgen, dat zulks in de Kolonie
zelve voor den gewonen E-egter gesehiede.

Art. 11. Indien hij mögt oordeelen, dat het algemeen belang kwam te
vorderen, dat eenig persoon of personen, verdacht van eenige handelin-
gen, strekkende tot ondermijning van het Publiek Gezag, of storing van
de publieke rust en veiligheid, onverwijld uit eene der Koloniën zouden
behooren te worden verwijderd, zal hij vermogen, zonder deswege buiten
speciale toestemming des Konings immer in Regten te kunnen aange-
sproken worden, denzelven te doen vertrekken, of des noods naar het
Moederland op te zenden, behoudens eenigen tijd, om orde op hunne
zaken te stellen, alsmede tot op hun vertrek, hen onder zoodanige surveil-
lance te stellen, als hij zal noodig oordeelen; zullende hij daarvan met de
eerste scheepsgelegenheid Z. M. Gouvernement moeten verwittigen, ten
einde de Koning dienaangaande beslisse. Doch zal hij dezen maatregel
niet ten uitvoer brengen, dan na den Hoogen Raad in dezen confiden-
tiëel gehoord te hebben, zonder evenwel verpligt te zijn, het advijs van
dat Kollegie te volgen, blijvende alleen hij voor den maatregel verant-
woordelijk.

Art. 12. Hij zal geene gronden vermogen uit te geven of eenigen
vasten eigendom, aan het Gouvernement behoorende, vermogen te ver-
koopen, of te veraliëneren; maar zal de verzoeken, die daartoe aan hem
zullen gedaan worden, met zijne consideratiën opzenden aan Z. M. Gou-
vernement; naauwkeurig opgevende, of zoodanige concessiën aan het Ryk,
of de defensie der Kolonie, of naastbijgelegene landen, ouder en beter
regt hebbende, nadeelig kunnen zijn, en zal hij intusschen niet gedoogen,
dat iemand, onder welk voorwendsel ook, den verzochten grond aan-
vaarde, zoo lang door Z. M. daarop niet gedisponeerd zal zijn.

Art. 13. Hij zal toezien, dat geene Consuls of Agenten van vreemde
Mogendheden in eene der West-Indische Koloniën worden toegelaten,
zonder uitdrukkelijke toestemming des Konings.

Art. Ié. Hij vestigt zijne bijzondere aandacht op de Staatkundige be-
trekkingen met de Gouvernementen van
Amerika, en met de Regering
der Bezittingen van Europeaansche Mogendheden in de
West-Indiën. Hij
deelt zijne bevindingen dienaangaande mede aan het Gouvernement in
Europa. In gevallen, welke geen uitstel kunnen lijden, geeft hij de
noodige bevelen, en deelt dezelve aan de Regering mede, of draagt voor-
zieningen voor, strekkende, om de goede verstandhouding met allen te
bewaren.

Art. 15. De Gouverneur-Generaal verleent, of weigert de verzoeken tot
inwoning of tijdelijk verblijf in de West-Indische Bezittingen.

-ocr page 217-

205
«

Art. 16. Hij zal vreemdelingen, of onderdanen des Konings, niet
voorzien van eenen admissie brief, afgegeven door het Departement van
Marine en Koloniën, niet als vaste Ingezetenen admitteren, zonder zich
vooraf, op de best mogelijke wijze, verzekerd te hebben, dat hun verblijf
in de Kolonie, waar zij zich willen nederzetten, niet nadeelig kan zijn;
hebbende hij de bevoegdheid, om, wanneer hij dat verblijf werkelijk
nadeelig mogt oordeelen, zoodanige personen
de facto uit de Kolonie te
doen vertrekken.

Art. 17- De aanhef van alle Publicatiën, Akten en andere opene stuk-
ken zal, na het opschrift:
In naam des Konings, slechts bestaan in deze
woorden: //De Gouverneur-Generaal van de Nederlandsche West-Indische
Bezittingen.

//Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Salui! doet te weten".

Art. 18. De Gouverneur-Generaal handelt wyders naar de bijzondere
Instructiën, hem door of van wege den Koning gegeven.

Art. 19. De Gouverneur-Generaal oefent uit zoodanige verdere magt,
als hem bij de algemeene Wetten en bepalingen, of bijzondere verorde-
ningen en besluiten, is, of zal worden opgedragen. ^

Art. 20. De Gouverneur-Generaal legt, alvorens in functie te treden, in
handen van Z. M., of zoo zulks niet heeft kunnen geschieden, in handen
van den Commissaris-Generaal, of, zoo deze niet aanwezig mogt zijn, in
die van het eerste Lid van den Hoogen Raad, volgens de volgorde, hier-
onder bij Art. 22 aangewezen, den navolgenden Eed af:

//Ik zweer, dat ik, om de waardigheid van Gouverneur-Generaal der
//gezamelijke Nederlandsche West-Indische Bezittingen te bekomen, aan
//niemand, wie hij ook zij, eenige geschenken gegeven of beloften gedaan
//heb, noch zulks doen zal.

//Dat ik, in de uitoefening van die waardigheid, en als Opperbevel-
//hebber van de Zee- en Landmagt in het mij toevertrouwde Gouverne-
//ment, aan Z. M. den Koning der
Nederlanden gehouw en getrouw
zal zijn.

//Dat ik de Hooge Souvereine regten des Konings en de waardigheid
//van het Rijk zal handhaven en bevestigen; dat ik het welzijn, den bloei
//en de welvaari der Nederlandsche West-Indische Bezittingen zal voor-
//staan en behartigen, zonder aanzien van persoon; dat ik, in de utt-
//oefening mijner ambtspligten, zoo min aan bedreigingen, als beloften,
//door wien ook gedaan, zal gehoor geven. Dat ik het Reglement op het
//beleid der Regering en de verdere algemeene of bijzondere Instructiën
//of bevelen, mij door, of van wege den Koning gegeven, zal nakomen,
//en voorts alles doen, wat een goed en getrouw Gouverneur-Generaal en
//Opperbehebber schuldig is en behoort te doen:

//Zoo waarlijk helpe mij God Almagtig!"

-ocr page 218-

206

Tweede Titel.

Van den Hoogen Raad der Nederlandsche West-
Indische Bezittingen.

Art. 21. ïot het beleid der Regering worden aan den Gouverneur-
Generaal toegevoegd vier Raden, die gezamenlijk met den Gouverneur-
Generaal uitmaken de Regering der Nederlandsche West-Indische Bezit-
tingen, onder de benaming van den
Hoogen Raad.

Art. 22. De Hooge Raad zal, onder het Presidium van den Gouver-
neur-Generaal, bestaan uit:

Een Procurear-Generaal.

Een Controleur-Generaal der Einanciën.

Een Commissaris voor \'s Rijks Domeinen, en

Een Commissaris voor de Inlandsche Bevolking, de Slaven daaronder
gerekend, het Armwezen, het Onderwijs en de Kerkelijke Zaken.

Art. 23. Aan den Hoogen Raad wordt toegestaan een Algemeene Secre-
taris, die tevens als zoodanig den Gouverneur-Generaal ten dienste staat.

Art. 24. De Hoofd-Ambtenaren, welke den Hoogen Raad uitmaken,
dienen, elk in zijne bijzondere betrekking, op zoodanige Instructie, als
voor hen gearresteerd zal worden.

Art. 25. De President van het Hof van Civile en Criminele Justitie,
benevens de President van den Gemeente-Raad der Kolonie
Suriname,
kunnen, in zeer bijzondere gevallen, wanneer zulks in het belang van de
dienst noodzakelijk geoordeeld wordt, door den Gouverneur-Generaal wor-
den opgeroepen, om als adviserende Leden aan de beraadslaging der Re-
gering deel te nemen.

Art. 26. De algemeene en bijzondere Wetten worden in den Hoogen
Raad geconcipieerd, of, in zooverre die door de Gezagvoerders in de
verschillende West-Indische Bezittingen ter sanctie worden ingezonden,
onderzocht, en gearresteerd; doch, alvorens van kracht te zijn, moeten
dezelve door of van wege Z. M. worden goedgekeurd.

%xt. 27. In dringende gevallen echter is de Hooge Raad bevoegd,
besluiten uit te vaardigen, ondere nadere approbatie van het Gouverne-
ment in
Uuropa. Van deze alzoo genomene besluiten en de beweegredenen
tot dezelve wordt aan het Gouvernement in
Europa onmiddellijk kennis
gegeven.

Art. 28. In de vergadering van den Hoogen Raad wordt bij meerder-
heid van stemmen besloten; bij het staken der stemmen heeft de Gou-

-ocr page 219-

207

verneur-Generaal eene beslissende stem; bij kan, wanneer bij zulks oorbaar
voor den Lande en voor \'sKonings dienst noodig rekent, onder zijne
speciale verantwoordelijkheid, met de minderheid concluderen, en zelfs
naar zijn gevoelen alleen het besluit doen opmaken.

De besluiten van den Gouverneur-Generaal in Rade, openbaar afgekon-
digd, hebben kracht van Wet, zoolang dezelve door het Gouvernement
in
Bmojpa niet worden afgekeurd.

Art. 29. De Leden van den Hoogen Raad zullen, door den Gouverneur-
Generaal des gerequireerd, de beweegredenen van hunne ad vijzen
in scrip-
tis
opgeven.

Art. 30. Het zal den Gouverneur-Generaal vrijstaan, de bijzondere
Leden van den Hoogen Raad met zoodanige commissorialen te belasten,
als hij zal geraden oordeelen.

Art. 3L Alle verordeningen, bevelen en andere handelingen van het
Hoofdbestuur worden uitgevaardigd op naam van den Gouverneur-Gene-
raal in Rade, en niet anders; dezelve moeten door den Algemeen en
Secretaris geteekend worden:
Ter Ordonnantie van den Gouverneur Generaal
in Rade.
— Alle algemeene verordeningen, belangrijke bepalingen,, of
besluiten worden daarenboven door den Gouverneur-Generaal geteekend.

Art. 32. De Gouverneur-Generaal is alleen bevoegd, om in de Verga-
deringen van den Hoogen Raad onderwerpen in deliberatie te brengen.

Byaldien een of meer Leden van den Hoogen Raad mogten vermeenen
eenig voorstel te moeten doen, zullen zij dit ter kennisse brengen van
den Raad, als wanneer daarvan aanteekening in de Notulen zal worden
gedaan; blijvende het alsdan aan den Gouverneur-Generaal voorbehouden,
dat voorstel in de eerstvolgende Vergadering al of niet tot een punt van
deliberatie te maken.

Art. 33. Van het verhandelde in elke Zitting van den Hoogen Raad,
alsmede van de handelingen van den Gouverneur-Generaal afzonderlijk,
worden dagelijks Aanteekeningen gehouden, die elke
drie maanden kopije-
lijk aan het Gouvernement in
Huropa zullen worden overgezonden, ver-
gezeld van een kort Register op dezelve, en van al de Bijlagen, welker
kennis nuttig en belangrijk kan zijn.

Van alle belangrijke gebeurtenissen en handelingen, zoo de inwendige
Regering, als de buitenlandsche betrekkingen met de Staten van
Amerika
of de Gouvernementen der Europeaansche Koloniën betreffende, inzonder-
heid van alle opkomende oorlogen, zal tusschentijds met den meesten
spoed aan het Gouvernement in het Moederland worden kennis gegeven. —
De overzending der stukken zal steeds gepaard gaan met een beredeneerd
verslag, zoo van de omstandigheden, als van de beoordeeling van den
Hoogen Raad daarover, ten einde den Koning in staat te stellen, den

-ocr page 220-

208

stand van zaken met juistheid te beoordeelen, en, waar zulks noodig is,
met volledige kennis te beslissen.

Art. 34. De Jaarlijksclie Verslagen, vermeld by Art. 90 van dit Regle-
ment, zullen achtereenvolgende ter tafel van den Hoogen Raad gebragt,
en tot onderwerpen van deliberatie worden gemaakt, om vervolgens met
zoodanige aanmerkingen en bedenkingen, als waartoe dezelve mogten
aanleiding geven, bij een Algemeen Verslag nopens den staat van de
gezamenlijke West-Indische Bezittingen, door den Gouverneur-Generaal
in Rade den Koning te worden aangeboden.

Art. 35. De Gouverneur-Generaal in Rade, zoowel als afzonderlijk han-
delende, is gehouden de bevelen, hem door den Koning, of uit naam des
Konings toegezonden, na te komen.

Art. 36. Wanneer de bediening van Gouverneur-Generaal, door sterf-
geval, resignatie of anders, mögt komen te vaceren, zal de Geheime
Missive of Lastbrief des Konings, indien die mögt aanwezig zijn, waarbij
een opvolger wordt benoemd, in eene gecombineerde Vergadering van
den Hoogen Raad en van het Gemeente-Bestuur worden geopend, en de
daarbij benoemde persoon als Gouverneur-Generaal der gezamenlijke West-
Indische Bezittingen dadelijk, na het afleggen van den Eed in handan
van het oudste Lid van den Hoogen Raad, in functie treden.

Bij ontstentenis van den Brief, of uitlandigheid van den benoemden
persoon, zal het eerst in rang aanwezig Lid van den Hoogen Raad, zoo
als de opvolging bij Art.
22 is aangewezen, de bediening van Gouver-
neur-Generaal
ad interim aanvaarden, en het traktement, daartoe staande,
genieten, totdat Z. M. daarin zal hebben voorzien, en de nieuw aan-
gestelde Gouverneur-Generaal zijne functiën zal hebben aanvaard.

Art. 37. De Ambtenaar, die ad interim de functie van Gouverneur-
Generaal waarneemt, zal geene bevoegdheid hebben, op grond van de
bepaling, voorkomende in Art. 28, gebruik te maken van het regt, den
Gouverneur-Generaal toegekend, om tegen het gevoelen der meerderheid
van den Hoogen Raad een besuit te nemen.

Art. 38. De Leden van den Hoogen Raad genieten, als zoodanig,
geene bezoldiging; zij fungeren, zoo lang zij het radicaal bezitten van
hunne bijzondere ambtsbediening.

Art. 39. De Leden van den Hoogen Raad leggen den volgenden Eed af:

//Ik zweer, dat ik aan Z. M. den Koning der Nederlanden gehouw en
//getrouw zal zijn; dat ik, zooveel mijn aandeel aan de Regering betreft,
//de hooge en souvereine regten des Konings en de waardigheid van het
//Rijk zal helpen handhaven en bevestigen; dat ik het welzijn, den bloei
//en de welvaart
Nederlands West-Indische Bezittingen zal voorstaan

-ocr page 221-

209

//en behartigen, zonder aanzien van personenj dat ik, in de uitoefening
//mijner ambtspligten, zoo min aan bedreigingen als aan beloften, door
//wien ook gedaan, zal gehoor geven; dat ik het beleid der Regering,
//en de verdere algemeene of bijzondere instructiën of bevelen, door of
//van wege den Koning gegeven, met alle getrouwheid zal nakomen.

//Dat ik den Gouverneur-Generaal met ijver en trouw zal helpen be-
//ramen ea uitvoeren al, wat tot \'s Konings dienst nuttig kan worden
//geacht, en zijne bevelen met alle gehoorzaamheid zal nakomen.

//Dat ik voorts alles doen zal, wat een goed en getrouw Lid van den
//Hoogen Raad der Nederlandsche West-Indische Bezittingen schuldig is
//en behoort te doen.

//Zoo waarlijk helpe mij God Almagtig!"

Derde TUel.

Over het Justitie-Wezen.

Art. 40. De Regtspleging wordt uitgeoefend door een Hof van Civile
eu Criminele Justitie,
residerende te Suriname, zameugesteld uit een Pre-
sident, die Meester in de Regten moet zijn; vier gegraduëerde Leden,
en twee Leden uit de Ingezetenen, welke niet zullen behoeven gegraduëerd
te zijn, bijgestaan door eenen GrifEer.

In elke der andere Koloniën bestaat een Raad van Givile en Criminele
Justitie,
op den voet, als bij de verschillende Reglementen voor elke
derzelve bepaald wordt.

De Presidenten zullen den ouderdom van dertig, en de Leden, zoo
mede de Griffiers, dien van
vijf en twwdig jaren bereikt moeten hebben;
zij allen zullen het Burgerregt moeten bezitten.

Art. 41. Het Publiek Ministerie bij de Regterlijke Kollegiën in Suri-
name,
en het oppertoezigt over de Ambtenaren bij de Regtskollegiën in
de overige West-Indische Koloniën wordt uitgeoefend door of namens
den
Frocurenr-Generaal, tevens Lid van den Hoogen Raad, en in de
overige Koloniën, bij de Kollegiën van Justitie, door eenen Ambtenaar,
daartoe te designeren.

Art. 42. De Ambtenaren van het Publiek Ministerie zullen nimmer tot
de betaling van eenige proceskosten gecondemneerd kunnen worden.

Art. 43. Het Hof van Civile en Criminele Justitie te Suriname spreekt
regt ter eerster instantie in alle burgerlijke zaken in de Kolonie van
Suriname, welke de som van drie honderd Gulden te boven gaan. Voorts
is hetzelve competent in alle strafzaken, welke met eene gevangenis van
meer dan tien dagen, of eene boete van meer dan /200 of, voor zoo-
verre Slaven aangaat, met een getal van meer dan honderd slagen zou-
den behooren te worden achtervolgd.

w

13

-ocr page 222-

210

Art. Yerder spreekt het Hof te Suriname regt in appèl over alle
zoodanige beroepen voor de Regtbank van Kleine Zaken te
Suriname, als
bij het Reglement voor de Kolonie zullen worden aangewezen, en wijders,
nadat deswege de nadere autorisatie des Konings zal zijn ingekomen,
over zoodanige zaken bij de overige Regtskollegiën in de West-Indische
Bezittingen, van welke vroeger op het Hoog Geregtshof te
\'s Gravenhage
kon worden geappelleerd.

Art. 45. Yan de door het Hof te Suriname civiliter ter eerster instantie
gewezene Yonnissen valt appèl op zoodanige Regterlijke Autoriteit in het
Moederland, als bij de vigerende Wetten daartoe is aangewezen, mits
aan de zijde van den appellant de noodige borgtogt gesteld worde, dat
de dag regte ns ter prosecutie van hetzelve appèl niet later plaats hebbe,
dan een jaar nadat het vonnis zal zijn uitgesproken, op poene van nietigheid.

In alle strafzaken wijst het Hof te Suriname bij arrest, voor zooverre
niet, volgens de bestaande Wetten, het appèl in criminele gedingen is
toegelaten.

Art. 46. Het Hof te Suriname vermag geen vonnis te geven in civile
zaken, waarin de staat, de openbare orde, minderjarigen of afwezigen
zijn betrokken, tenzij het Publiek Ministerie in deszelfs conclusiën zij
gehoord, op poene van nietigheid.

Art. 47. Het getal der Leden, dat in ieder Kollegie van Justitie present
zal moeten zijn, om regt te spreken, zal bij de Instructie, voor ieder
derzelve bepaald worden.

Art. 48. De Regtskollegiën zullen in alle staten van het proces par-
tijen voor zich, of voor Commissarissen moeten doen compareren, om
dezelve, zoo mogelijk, tot het aangaan van minnelijke schikkingen te
disponeren.

Art. 49. Alle sententiën, provisioneel of interlocutoir, zullen hare
executie hebben, zonder dat daarvan eenige provocatie of hooger beroep
zal worden toegelaten, tenzij dezelve ten difinitive waren irreparabel,
hetwelk ter beslissing van den Regter staan zal.

Art. 50. De Civile en Criminele Regtspleging kan alleen worden uit-
geoefend door de daartoe bepaaldelijk aangewezen Regtbanken.

Art. 51. Bij het bekend maken en het uitspreken van alle Regterlijke
dispositiën en vonnissen, moeten steeds de beweegronden worden aange-
voerd en uiteengezet, waarop dezelve genomen zijn.

Art. 52. Niemand mag wegens misdaden in Regten betrokken worden

-ocr page 223-

211

dan uit kracht der bestaande, of nog verder in te voeren Wetten en
Reglementen, en op de wijze, daarby vastgesteld.

Art. 53. Geenerlei straffen of correctiën, van welken aard ook, zullen
voortaan mogen worden opgelegd, dan door tusschenkomst des Regters;
wordende alle compositiën, of zoogenoemde afmakingen onder de hand,
al ware het ook ten verzoeke of met bewilliging van partijen, voor on-
geoorloofd verklaard.

Art. 54. De Gouverneur-Generaal vermag in geenerlei geval in de
West-Indische Bezittingen geregtelijk aangesproken, of eenige procedure,
van wat aard ook, tegen hem worden ondernomen, ter zake van mis-
daad, in of buiten deszelfs officie gepleegd; maar zullen alle zoodanige
aktiën, naar aanleiding van Art. 177 en 178 der Grondwet, voor den
Hoogen Raad van het Rijk der
Nederlanden moeten geïnstituëerd worden.

Art. 55. Geene doodvonnissen, door het Hof of eene der Regtbanken
geveld, mogen ten uitvoer gebragt worden, dan nadat daartoe van den
Gouverneur-Generaal, of van de Gezagvoerders in de andere Koloniën,
verlof zal bekomen zijn.

Art. 56. Het verlof tot uitvoering van het gevelde doodvonnis raag niet
geweigerd worden, tenzij de Gouverneur-Generaal of de Gezagvoerders in
de andere Koloniën, daartoe door den aangeklaagde of veroordeelde ver-
zocht , vermeenen mogten opschorting der Regtspleging te moeten bevelen.

Het Hof en de Regtbanken zijn gehouden, aan het bevel van opschor-
ting te gehoorzamen, doch tevens bevoegd, de bedenkingen, welke zij
vermeenen, dat daartegen bestaan, ter kennisse van den Gouverneur-
Generaal, of den Gezagvoerder in de verschillende Koloniën te brengen.

Art. 57. Wanneer de Gouverneur-Generaal of Gezagvoerders in de an-
dere Koloniën meenen, dat, niettegenstaande die bedenkingen, de crimi-
nele vervolging behoort te blijven opgeschort, moet het Hof of de Regt-
bank daarin berusten.

De Gouverneur-Generaal zendt dan alle stukken naar het Gouvernement
in
Europa, ten einde de zaak ter beslissing van Z. M. te brengen.

Art. 58. De Gouverneur-Generaal is wijders bevoegd, om, ook in civile
zaken, wanneer door eenig regtsgeding het belang of de veiligheid van
den Staat zoude benadeeld worden, de uitvoering der sententie of den
loop van een regtsgeding, voor den tijd van ten langste een jaar, te
schorsen. — Hij zal daarvan onverwijld kennis geven aan het Departe-
ment voor de Marine en Koloniën, alsmede van de motiven, welke hem
daartoe bewogen hebben, en daarop de beslissing afwachten; deze binnen
den tijd van een jaar niet inkomende, zal het regtsgeding worden voort-
gezet.

-ocr page 224-

212

Art. 59. Bijaldien de Gouverneur-Generaal in gemoede mögt oordee-
len , dat in eenige bijzondere en zeldzame gevallen van de uiterste aan-
gelegenheid, hetzij voor het Hof, te
Suriname gevestigd, hetzij voor
den Raad in eene der Koloniën, in het laatste geval, naar aanleiding
eener voordragt van den Gezagvoerder in dezeive, redenen waren, waarom ,
geheel of gedeeltelijk, gratie zoude kunnen worden toegestaan, zal hij
evenwel, alvorens die te verleenen, daarop moeten inwinnen het advijs
van het Hof van Civile en Criminele Justitie, de uitvoering van het
vonnis inmiddels doende schorsen.

Ingeval de meerderheid voor de gratie mögt opineren, zal de Gou-
verneur-Generaal dezelve mogen verleenen; in een tegenovergesteld geval
zal hij, zulks geraden oordeelende, voor den tijd uiterlijk van een jaar,
de schorsing van de executie kunnen doen voortdui-en; als wanneer hij
de stukken van het proces, met de consideratiën van hem Gouverneur-
Generaal en den Hove van Justitie, en bovendien die van den Procu-
i-eur-Generaal, als het vonnis in eene der andere Koloniën gewezen is,
zal overzenden, om daarop door Z. M. te worden gedisponeerd, zoo als
Hoogstdezelve zal oordeelen te behooren.

Art. 60. Geen Politiek Gezag zal voor het overige eenigen invloed op
de deliberatiën der Regterlijke Kollegien kunnen uitoefenen maar zullen
dezelve, vrij en onafhankelijk, regt spreken in naam of van wege den
Koning, zooals zij in goede justitie zullen vermeenen te behooren.

Art. 61. Er zal in iedere Kolonie een Raad van Kleine Zaken be-
staan, welke
de plano, zonder toelating van Praktizijns, regt zal spreken
in alle zaken, zeker bedrag niet te boven gaande, bij de Reglementen
voor iedere Kolonie in het bijzonder vast te stellen; gelijk bij die Regle-
menten mede de zamenstelling van dit Kollegie nader zal worden be-
paald, en naar de plaatselijke omstandigheden geregeld, zoo mede het
bedrag, waarover hetzelve regt spreken zal, met toelating van hooger
beroep.

Deze Raad van Kleine Zaken zal tevens uitmaken eene Regtbank van
Policie, en regt spreken in zakon, bij de bijzondere Reglementen van
iedere Kolonie aan te wijzen.

Art. 62. De President, de Leden en de Griffier van elk der Regter-
lijke Kollegien zullen zoomin elkander, als den Gezagvoerder, of den
waarnemer van het Publiek Officie, in de Kolonie, waar zij resideren,
mogen bestaan in den derden graad vaa bloedverwantschap, of tweeden
van zwagerschap, des echter, dat zwagerschap, gedurende den tijd der
bediening opkomende, niet zal hinderen.

Art. 63. De President, de Leden en de Griffier van de onderscheidene
Regterlijke Kollegien worden voor de eerste maal, onder opvolgende

-ocr page 225-

213

goedkeuring des Konings, door den Commissaris-Generaal en in het
•vervolg door Z. M. aangesteld; zij zullen, vóór de expiratie van zes
volle jaren dienst, van hun ambt niet mogen afzien, op verbeurte van
alle aanspraak op pensioen; in geen geval zullen zij hunne posten mo-
gen nederleggen, zonder \'s Konings toestemming daartoe te hebben ge-
vraagd en bekomen.

Art. 64. Bij vacature van eene der voorschreven bedieningen, zal
dezelve
ad interim woi\'den waargenomen door dengenen, die daartoe
door den Gouverneur-Generaal zal worden gequalificeei\'d uit eene no-
minatie van drie personen, door het Regterlijk Kollegie, waarin de
vacature plaats heeft, te formeren, welke zoo na mogelijk de noodige
requisiten zal moeten bezitten, totdat door den Koning deswege finaal
zal zijn gedisponeerd.

Art. 65. Wanneer er verdenking bestaat, dat de President, een der
Raden of de Griffier van eenig Regtskollegie zich in zooverre was te
buiten gegaan, dat de Procureur-Generaal vermeende, dat er termen
waren, om tegen hein eene Criminele aktie te institueren, zal hij zulks
niet mogen doen, dan na vooraf autorisatie van den Gouverneur-Gene-
raal te hebben gevraagd en bekomen.

Art. 66. Wanneer een dezer Ambtenaren mogt veroordeeld worden
tot de straf van eene gevangenis, hoe kort die ook zoude mogen wezen,
zal hij van zeiven van zijn ambt vervallen zijn.

Art. 67. Het Hof en de Raden van Civile en Criminele Justitie in de
overige Koloniën zullen mede regt spreken in zaken van strandvonderijen
ook over prijzen en buiten, in welke het Gouvernement of de Kolonie
aanlegger of verweerder mogt zijn.

Ai\'t. 68. Geen der Leden van een Regtskollegie zal mogen zitten over
zaken, in welke hij of zijne nabestaanden, hem tot in den derden graad
van bloedverwantschap, of tweeden van zwagerschap bestaande,betrok-
ken zijn, hetzij in hunnen persoon, hetzij in hunne qualiteit.

Art. 69. Wanneer er zaken mogten voorkomen, welke niet direct
vallen in de bepaling van het voorgaande Artikel, maar het een of ander
Lid mogt oordeelen, niet volkomen in zijn geheel te zijn, zal hij de
redenen, waarom hij mogt meenen, zich van de beslissing der zaak te
moeten onthouden, ter kennisse en ter beslissing van het Kollegie, waartoe
zoodanig Lid behoort, brengen, en zich naar deszelfs decisie gedragen.

Art. 70. De conclusie, opgemaakt volgens het gevoelen van de vol-
strekte meerderheid van een Kollegie van Justitie, wordt door den Pre-

-ocr page 226-

214

sident, die het beleid der zaken in de Vergadering heeft, uitgesproken.
Ingeval van verdeeldheid der Leden in meer dan twee gevoelens, moet
de volstrekte minderheid zich voegen naar eene der andere opiniën, ten
einde alzoo de meerderheid te bekomen.

Art. 71. Aan den President, de Leden en den Griffier van elk Kol-
legie wordt de strikste geheimhouding, zoo omtrent hunne eigene stemmen,
als die van hunne Medeleden, aanbevolen.

Art. 72. Alle sententiën en Regterlijke bevelen van Justitie worden,
in \'s Konings naam, door President en Raden uitgevaardigd, gepara-
pheerd door den President, en door den Griffier met het zegel van het
Kollegie bekrachtigd.

Art. 73. Geene Praktizijns mogen voor eenig Kollegie van Justitie
postuleren, dan die voor hetzelve, na het afleggen van den Eed, be-
hoorlijk zullen zijn geadmitteerd. De admissie zal mogen geweigerd worden
om redenen, ter decisie van het Kollegie staande; ook zal het de eens
gegevene admissie mogen intrekken, of de geadmitteerden voor korteren
of längeren tijd in de uitoefening hunner bediening schorsen, wanneer
zij, of in het respect, aan het Kollegie verschuldigd, mogten mankeeren,
of de zaken, welke zij behooren voor te staan, niet getrouw behande-
len, zullende het echter aan de niet geadmitteerde Praktizijns, zoo ook
aan die, welker admissie is ingetrokken, en die, welke voor meer dan
een jaar gesuspendeerd zijn, ingeval dezelve zich daarmede bezwaard
vinden, vrijstaan, daartegen hunne belangen bij den Gouverneur-Gene-
raal in Rade in te brengen op zoodanigen voet en wijze, als bij de bij-
zondere Reglementen voor iedere Kolonie zal worden vastgesteld, blijvende
aan den Hoogen Raad de finale beslissing deswege voorbehouden.

Art. 74. De Kollegien van Justitie zullen ook moeten waken tegen
alle ongeoorloofde delayen, chicanes, langwijligheden in schrifturen en
pleidooijen en zorgen voor een i\'igtige en zoo veel mogelijk spoedige
expeditie van zaken.

Art. 75. De Justiële Kollegien taxeren en modereren de declaratiën
van de Praktizijns, ingeval van klagten deswege, en zorgen, dat de
Tarieven van salaris, zoo van de Praktizijns, als van de" Justiële Ambte-
naren, niet overschreden worden.

Art, 76. De Kollegien van Justitie zijn verpligt maandelijks aan den
Gezagvoerder in de Kolonie te overhandigen eene lijst der in die maand
afgedane en nog hangende zaken, ten einde aan den Gouverneur-Gene-
raal te worden opgezonden; zullende zij voorts zorg dragen, dat de No-

-ocr page 227-

215

tulen van het verhandelde alle drie maanden aan den Gouverneur-Ge-
neraal worden ter hand gesteld, ten einde, vergezeld van de considera-
tiën, daarop bij hem Gouverneur-Generaal in Rade gevallen, vervolgens
naar het Gouvernement in
Europa te worden opgezonden.

Art. 77. Het Hof te Suriname., zoowel als de Regtskollegiën in de
overige Koloniën, zullen verpligt zijn den Gouvei-neur-Generaal te dienen
van consideratiën en advijs over alle zaken, waarin deze vermeent die
noodig te hebben, in het bijzonder over verzoeken van surclieance van
betaling, brieven van cessie, en soortgelijke, nadat de belanghebbenden
op zoodanige verzoeken zullen gehoord zijn.

Art. 78. De President van den Hove zal, zoowel als de President van
het Gemeente-Bestuur, verpligt zijn te adsisteren bij zoodanige confiden-
tiële conferentiën, als waartoe de Gouverneur-Generaal hen zal roepen,
en daarin dienen van consideratiën en advijs; zullende de Gouverneur-
Generaal mede bevoegd zijn, consideratiën en advijs te requireren van
de Presidenten der andere Regtskollegiën in al die bijzondere gevallen,
waarin hij vermeenen zal, die noodig te hebben.

Art. 79. De Presidenten en Leden van de Regtskollegiën, hoezeer in
hunne posten van allen politieken invloed onafhankelijk, zijn verpligt,
aan den Gouverneur-Generaal of den Gezagvoerder in de Kolonie alle
respect en eer te bewijzen; in de hoedanigheid als Ingezetenen, zijne be-
velen te respecteren, en de overige Ingezetenen in dezen met een goed
voorbeeld voor te gaan; zullende daarentegen de Gouverneur-Generaal
en de Gezagvoerders, van hunne zijde de eer en digniteit van de Reg-
terlijke magt in de Kolonie op alle wijzen ophouden, en naar behooren
doen respecteeren, en wel bijzonder aan de Regterlijke bevelen en ge-
wijsden de sterke hand leenen, zoo dikwijls die zal gerequireerd worden.

Art. 80. De President, Leden en Griffier van de onderscheidene Regts-
kollegiën zullen gehouden zijn, elke eerste sessie in het jaar, uitdruk-
kelijk in den Raad te verklaren, dat zij, zooveel zij weten, zich naar
de Wetsbepaling tegen het ontvangen van verbodene giften of geschenken,
vervat in Art. 128 van dit Reglement, hebben gedragen, en, indien
hun eenig twijfelachtig geval mögt zijn voorgekomen, zullen zij verpligt
zijn, daarvan kennis te geven aan het Hof of den Raad, om deszelfs
goedvinden te verstaan, en zullen zij allen plegtig beloven, zich naar
die Wet te zullen gedragen.

Voor zooveel zij mogten vermeenen, dat bij hunne huisvrouw en kin-
deren eenige giften of gaven genoten waren, of indien zij zelve onwetend
of onbedacht eenige geschenken van Kollegiën of personen mogten hebben
ontvangen, of dezelve hun waren toegezonden, zullen zij daarvan aan

-ocr page 228-

216

den Hove of den Raad dadelijk kennis geven, en de waarde daarvan
moeten uitkeeren, zoo als het Hof of de Raad zal goedvinden te bepalen.

Art. 81. Het Hof van Civile en Criminele Justitie, zoo mede de ver-
dere Regterlijke Kollegiën en Ambtenaren, zullen zich voor het overige
gedragen naar de bijzondere Reglementen, voor iedere Kolonie in het
bijzonder vastgesteld en naar zoodanige Instructiën, als voor dezelve
zijn of zullen gearresteerd worden.

Vierde Titel
Over het Binnenlandsch Bestuur.

Art. 82. Het algemeen toevoorzigt over het Binnenlandsch Bestuur
over de West-Indische Bezittingen is opgedragen aan den Gouverneur-
Generaal, en onder hem, aan de Gezagvoerders op de onderscheidene
Eilanden.

Art. 83. In iedere Kolonie zijn alle burgerlijke en militaire Autori-
teiten ondergeschikt aan den Ambtenaar, met het hoogste burgerlijke
gezag bekleed, en wordt de meer bijzondere verhouding tusschen dezelve
bij afzonderlijke Reglementen geregeld.

Art. 84. In de Bezittingen buiten Suriname zijn do gezagvoerende
Ambtenaren bevoegd, om, overeenkomstig hunne lustructiën, zoodanig
te handelen, en al die maatregelen te nemen, en bevelen te geven, als
voor de dagelijksche beheering en den geregelden loop der zaken noodig
geoordeeld worden; zij zijn nogtans verpligt, al hunne verrigtingen te
brengen ter kennisse van den Gouverneur-Generaal. Geene verordenin-
gen, welke niet onmiddellijk uit de gegevene Instructiën voortvloeijen,
zullen mogen daargesteld worden, dan na vooraf bekomene toestemming
van den Gouverneur-Generaal.

Art. 85. Zij moeten van al hunne verordeningen, bevelen en hande-
lingen dagelijksche aanteekeningen houden, en het register daarvan elke
drie maanden aan den Gouverneur-Generaal inzenden.

Art. 86. Zij zijn verpligt al het mogelijke aan te wenden, om in de
beste verstandhouding te leven met de vreemde Gouvernementen en de
Gezagvoerders der Koloniën van andere Mogendheden.

Art. 87. Zij zullen zich zorgvuldig onthouden van alle schending van
vreemd grondgebied, en niet gedoogen, dat hetzelve door hunne onder-
hoorigen geschonden worde; gelijk zij zich mede wachten moeten, van
eenige daden tegen vreemde onderdanen te bevelen of te gedoogen,

-ocr page 229-

217

welke aanleiding tot twist of misverstand geven kunnen, al ware het
ook, dat zij mogten meenen, dat vreemde onderdanen zich ten aanzien
van Nederlandsche onderdanen kwalijk gedragen hadden. In zoodanige
gevallen zijn zij verpligt, van het gebeurde onmiddellijk aan den Gou-
verneur-Generaal kennis te geven, en deszelfs bevelen deswege af te
wachten, zij moeten echter door alle wettige middelen onder hun be-
reik de aanvallen afweren, welke tegen het grondgebied, waarvan het
bestuur hun is toebetrouwd, mogen ondernomen worden.

Art. 88. In geval van onvei\'hoopten vijandelijken aanval, zoowel als
in tijden van oorlog, is hij, aan wien de verdediging bij algemeene of
bijzondere Instructie is opgedragen, verpligt, de Kolonie tot het uiterste
te verdedigen. Wanneer echter alle middelen van verdediging zijn uit-
geput, en tot eene capitulatie moet worden overgegaan, zal hij de be-
denkingen van de Officieren van het garnizoen en van de aanzienlijkste
burgerlijke Ambtenaren over het aangaan van het verdrag en de voor-
waarden van hetzelve innemen, en daarnaar besluiten, zoo er tot eene
capitulatie ver.staan wordt.

Art. 89. De Gezagvoerders in de Koloniën zijn niet bevoegd, het regt
van gratie uit te oefenen, doch hebben de magt, om vonnissen, in cri-
minele zaken gewezen, hetzij op verzoek van den veroordeelde, of wel
uit eigen beweging te schorsen, wanneer bijzondere omstandigheden zulks
naar hun inzien, vereischen. Zij moeten deze schorsing zoodra mogelijk
brengen ter kennisse van den Gouverneur-Generaal, om aan de beslis-
sing van den Hoogen Raad te worden onderworpen.

Art, 90. De Gezagvoerders in de verschillende Koloniën zullen jaar-
lijks in den loop van de maand Januarij, aan den Gouverneur-Generaal
doen toekomen een Volledig Verslag aangaande het beheer en den staat
der Kolonie, waarvan hun de Administratie is opgedragen.

Art. 91. In iedere Kolonie zal een Gemeente-Bestuur bestaan, belast
met het Administratieve beheer der plaatselijke aangelegenheden. De
inrigting dier Besturen zal voor iedere Kolonie zoodanig gewijzigd wor-
den, als de plaatselijke aangelegenheden vorderen.

Art. 92. Ter bestrijding van de huishoudelijke behoeften, wordt aan
de Gemeente-Besturen een gepast en toereikend inkomen verzekerd.

Art. 93, De Gemeente-Besturen zijn aan de hoogere Autoriteiten in
de Kolonie en aan den Gouverneur-Generaal volkomen ondergeschikt;
zij zijn gehouden, al derzelver Instructiën met de bestaande Wetten en
Reglementen onvoorwaardelijk te gehoorzamen, en uit te voeren.

-ocr page 230-

218

Ai-t. 94. De Gemeente-Besturen voorzien in hunne huishoudelijke be-
langen, en zorgen voor de instandhouding der openlijke inrigtingen en
bezittingen der gemeente, zoowel als voor de handhaving der goede orde
en plaatselijke Policie; doch zullen geene Reglementen, door hen uit te
vaardigen, kracht van Wet hebben, tenzij die alvorens door hoogere
Autoriteiten in de Kolonie zijn goedgekeurd.

Art. 95. De regten en pligten der Gemeente-Besturen; devereischten
der Leden, die dezelve uitmaken ; hunne zamenstelling, attributen, werk-
zaamheden en verhouding tot de hoogere Autoriteiten worden bij de
Reglementen op het Beleid der Regering, of bijzondere Instruction, voor
iedere Kolonie vastgesteld.

Vijfde Titel.

Over de Financiën.

Art. 96. Ten behoeve van het Algemeen Bestuur, de Regtspleging
en verdediging zullen, waar zulks zal worden bevonden, algemeene of
Landslasten, onderscheiden van de bijzondere of Gemeente-lasten, ge-
heven worden, welke, naar gelang van de plaatselijke omstandigheden,
bij bijzondere Reglementen, voor iedere Kolonie zullen worden bepaald.

Art. 97. Het beheer der Algemeene Financiën der gezamenlijke Neder-
landsehe West-Indische Bezittingen, en de daaruit voortvloeijende rege-
ling van de Landstaxen is opgedragen aan den Hoogen Raad, onder het
meer bijzonder toevoorzigt van eenen Contrôleur-Generaal, welke tevens
Lid van den Hoogen Raad zal zijn.

Hij zal belast zijn met de Contrôle over de Financiën en Magazijnen
en over alles, wat daartoe betrekking heeft, volgens zoodanige Instructie
of orders, als daartoe zijn of zullen beraamd worden.

Art. 98. Het jaarlijksch budget van de gezamenlijke West-Indische
Bezittingen wordt door den Contrôleur-Generaal ontworpen en den
Gouverneur-Generaal aangeboden, die hetzelve goedkeurt of wijzigt, en
vervolgens ter tafel brengt van den Hoogen Raad, om met de beden-
kingen, zoo van het Kollegie, als van de individuele Leden, ter oppro-
batie en executoir-verklaring aan het Gouvernement in
Europa te
worden opgezonden.

Art. 99. Op het budget zullen gebragt worden de algemeene inkom-
sten van al de Koloniën, zonder onderscheid, in zoo vele afzonderlijke
rubrieken, waartoe de budgets, door de Gezagvoerders in de verschil-
lende Koloniën in te zenden, tot bouwstoffen zullen verstrekken; als-
mede op gelijke wijze al de uitgaven, welke ten laste van het Alge-

-ocr page 231-

219

meen Bestuur moeten komen, zoodanig, dat daaruit zoowel de inkom-
sten , als uitgaven van iedere Kolonie in het bijzonder, als de algemeene
lasten en baten kunnen gezien worden.

Art. 100. Ieder Gezagvoerder in de verschillende Koloniën zend mede
Jaarlijks aan den Gouverneur-Generaal de budgets van het Gemeente-
Bestuur of de Gemeente-Besturen, welke aan hem onderhoorig zijn,
rnet de consideratiën daarop, zoo van den Raad van Policie, als van
hem in het bijzonder. Dezelve worden aan de beoordeeling en nadere
regeling van den Hoogen Raad onderworpen, om, al of niet gewijzigd,
door dat Kollegie gearresteerd te worden. Deze budgets met de Notulen
van het dienaangaande, zoo bij den Raad van Policie, als den Hoogen
Raad verhandelde, worden, na te zijn gearresteerd, jaarlijks aan het
Gouvernement in
Europa medegedeeld.

Art. 101. Geene Lands- en Gemeente-lasten mogen in eene der Kolo-
niën geheven worden, dan voor zooveel die bij het budget gearresteerd
zijn; ook zal het toegestane bedrag in geen geval mogen overschreden
worden; geene omslagen of kohieren van belastingen, die geheven wor-
den, zullen invorderbaar zijn, dan in zooverre die door de bevoegde
magt zijn executoir verklaai\'d.

Art. 102. Geene nieuwe belastingen zullen in eenige Kolonie mogen
worden gelegd, of oude verhoogd, dan op Besluit van den Hoogen Raad;
welk Besluit, behoorlijk gemotiveerd, met de eerste gelegenheid aan
het Gouvernement in
Europa wordt opgezonden, ten einde \'s Konings
goedkeuring daarop te vernemen. Nimmer zal men vermogen tot het
creëren van Papieren- of Kaartengeld te besluiten, zonder daartoe
autorisatie van het Gouvernement in
Europa verkregen te hebben.

Art. 103. De Controleur-Generaal legt jaarlijks ter tafel van den
Hoogen Raad over: de verantwoording van alle ontvangsten en uitgaven,
in vergelijking met het voor dat jaar gearresteerde budget; die ver-
antwoording, door den Hoogen Raad goedgekeurd zijnde, wordt aan
het Gouvernement in
Europa opgezonden, vergezeld met afschriften
van de deliberatiën, daarover gevallen, en de stukken, welke ter in-
lichting noodwendig zijn.

Art. 104. De rekeningen van de ontvangsten en uitgaven der gemeente
worden aan een gelijk onderzoek en aan dezelfde behandeling onder-
worpen.

Art. 105. Er zal in elke Kolonie eene Generale Geldkamer ofReserve-
Kas bestaan ter bewaring van al de speciën of geldswaarden, zoowel

k

-ocr page 232-

220

van het Rijk, de Gemeente, als andere publieke administratiën, die
voor het oogenblik buiten emploi zijn. Dezelve moeten geborgen wor-
den in eene ijzeren kist, van drie verschillende sloten voorzien, waar-
van de sleutels onder de verschillende hooge Ambtenaren zullen be-
rusten, bij de plaatselijke verordeningen nader aan te wijzen.

Bij absentie van eenen dezer Hoofd-Ambtenaren, zal diens sleutel
oveiiiandigd moeten worden aan den President van het hoogste Regter-
lijke Kollegie der Kolonie. In deze kist zal tevens een contraboek voor-
handen moeten zijn in debet en crédit, waarin de ingebragte en
uitgenomene gelden worden opgeteekend.

Zesde Titel.

Over \'sRijks Domeinen.

Art. 106. \'s Lands Plantaadjen, Slaven, Bosschen, Gebouwen en an-
dere Eigendommen zullen op de meest voordeelige wijze, overeenkom-
stig de reeds bestaande of nog te arresteren bepalingen, beheerd worden.

Art. 107. Het oppertoezicht daarvan zal, onder den Gouverneur-
Generaal, opgedragen worden aan den Raad-Commissaris van \'s Rijks
Domeinen.

Art. 108. Zoo veel mogelijk zal er eene naauwkeurige rekening der
baten en lasten, welke de eigendommen in iedere Kolonie opleveren,
telken jare door hem opgemaakt, en door den Gouverneur-Generaal
ter tafel van den Hoogen Raad gebragt worden.

Art. 109. De baten worden gestort in de Algemeene Koloniale Kas,
en de overige werkzaamheden van den Raad-Commissaris bij eene bij-
zondere Instructie geregeld.

Zevende Titel.

Over de Inlandsche Bevolking, het Armwezen, het
Onderwijs en de Kerkelijke Zaken.

Art. 110, Het oppertoezigt ten aanzien van de behandeling der In-
landsche Volken, Slaven daaronder gerekend, het Armwezen, het On-
derwijs en de Kerkelijke Zaken in de Koloniën worden, onder den
Gouverneur-Generaal, bestuurd door eenen Raad-Commissaris voor het
Armwezen, het Onderwijs en de Kerkelijke Zaken.

Art. 111. De in het Moederland op het Armwezen, het Onderwijs
en de Kerkelijke Zaken bestaande verordeningen zullen, naar gelang
van plaatselijke behoeften en omstandigheden, bij de vervaardiging der

-ocr page 233-

221

Reglementen voor elke dier aangelegenheden, in de West-Indische
Bezittingen ten grondslag worden gelegd.

Art. 112. De Raad-Commissaris staat in aanhoudende correspondentie
met de respective Arm- en Kerkbesturen, alsmede de Schoolopzieners,
en alles, wat de belangen dezer takken van administi-atie betreft;
waartoe hem eene goede verstandhouding met de Gezagvoerders in de
Koloniën en de Gemeente-Besturen wordt aanbevolen.

Hij draagt aan den Hoogen Raad zoodanige ontwerpen ter verbetering
voor, als hij nuttig oordeelt, en levert, ten aanzien van den slaat van
het Armwezen, het Onderwijs en de Kerken in de verschillende Kolo-
niën, een uitvoerig Verslag in, zoowel ten aanzien van den fmanciëlen,
als den zedelijken toestand van elke dier aangelegenheden; welk Ver-
slag door de tusschenkomst van den Gouverneur-Generaal aan het
Gouvernement in
Europa moet worden opgezonden.

Art. 113. Hij zal bijzonder zijne aandacht vestigen op het onderwijs
der jeugd, en zorgen, dat niets geleerd worde, hetwelk tegen de goede
zeden of burgerlijke orde strijdig is; alsmede de openbare Onderwijzers,
zoowel in hun onderwijs als leven en gedrag, naauwkeurig gadeslaan.
Hij zal mede toezien, dat Schoolonderwijzers en Schoolonderwijzerressen,
welke niet onmiddellijk door het Gouvernement uit het Moederland
naar de West-Indische Bezittingen woi\'den uitgezonden, aldaar niet
geadmitteerd worden, om hun beroep uit te oefenen, dan op speciale
admissie van den Gouverneur-Generaal, die naauwkeurig zal hebben te
onderzoeken naar hun gedrag, goede zeden, beginselen en bekwaam-
heden.

Art, 114. Hij draagt zorg, dat de Christelijke Godsdienst zoo veel
mogelijk onder de Heidensche bevolking worde uitgebreid, en door alle
gepaste middelen aangemoedigd, en dat niemand in de uitoefening van
zijne door den Staat erkenden Godsdienst worde gekrenkt of gehinderd;
verder moet hij trachten de goede zeden te bevorderen, en de Stichtingen
van weldadigheid eene doelmatige rigting te doen erlangen, alles met
inachtneming van de bestaande Reglementen.

Art. 115. Het oppertoezigt, onder den Gouverneur-Generaal, over de
Inlandsche Vrije Bevolking, de Boschnegers en Indianen is hem bijzon-
der aanbevolen.

Insgelijks is hij in het bijzonder belast met de zorg voor de goede
behandeling der Slaven. Hij zal diensvolgens toezien, dat de Wetten en
Reglementen, welke zoo in het belang der Inlandsche Bevolking als
der Slaven bereids zijn vastgesteld of beraamd zullen worden, stiptelijk
worden ten uitvoer gebragt, en dat in het bijzonder alle misbruiken
en mishandelingen ten aanzien der laatste worden tegengegaan en

-ocr page 234-

222

geweerd. Voorts zal hij, overeenkomstig de reeds vastgestelde of nog
vast te stellen bepalingen, den Slavenhandel met allen ernst trachten
te weren; alles behoudens de bevoegdheid der Ambtenaren van het
Publiek Ministerie, om, ten aanzien van het een en ander, zoodanige
onderzoekingen en vervolgingen in het werk te stellen, als deze zullen
vermeenen te behooren. Ten aanzien van de onderwerpen, in dit Arti-
kel vervat, doet hij jaarlijks, door tusschenkomst van den Gouverneur-
Generaal, een omstandig Verslag aan den Hoogen Raad, hetwelk mede
aan het Gouvernement in
Europa moet worden opgezonden.

Achtste Titel.

Algemeene Bepalingen.

Art. 116. Aan alle vrije lieden. Burgers der Kolonie, om het even
van welke Godsdienst of kleur, worden gelijke Burgerlijke regten toe-
gekend; alle publieke Autoriteiten worden uitgenoodigd, om, door hun
voorbeeld, de dienaangaande nog bestaande vooroordeelen tegen te gaan,

Art. 117. De Slaven zullen, wat de dagelijksche behandeling betreft,
in betrekking tot hunne Eigenaars beschouwd worden te staan als
onmondigen tot hunne Kurators of Voogden, aan welke wel het regt
verbleven is, om eene vaderlijke tucht over dezelve uit te oefenen, doch
tegen welker mishandeling alle publieke Autoriteiten verphgt zijn te
waken, en toe te zien, dat de Wet, in hun belang ontworpen, strik-
telijk worde gehandhaafd; wordende bij deze het onregtvaardig begin-
sel, dat zij in Regten alleen als
zaken en niet als personen kunnen
beschouwd worden, defmitivelijk afgeschaft.

Art. 118. Het Hoofdbestuur in iedere Kolonie zal bijzonder zorg dra-
gen, dat de werktijd, de voeding en kleeding der Slaven behoorlijk
woi-de geregeld en vastgesteld, en al die verbeteringen tot stand bren-
gen, voor welke dit belangrijk gedeelte van de Policie vatbaar mögt zijn.

Art. 119. De Slavenhandel is en blijft ten strengste verboden; in die
gevallen, waarbij tegen deze bepalingen mögt worden gehandeld, zul-
de overtreders ingevolge de daarop staande Wetsbepalingen, gestraft,
en door de Regei\'ing dadelijk de meest geschikte maatregelen genomen
worden ter verzorging en invrijheidstelhng der aangebragte menschen.

Art. 120. Alles, wat verder de behandeling en de manumissie der
Slaven aangaat, wordt bij een afzonderlijk Reglement geregeld.

Art. 121. Het regt van inwoning wordt in de Kolonie verkregen door
eenen brief van admissie, verleend door de hoogste Autoriteit, in iedere

-ocr page 235-

223

Kolonie aanwezig, gevestigd in den persoon van den Gouverneur-Gene-
raal, in de andere Koloniën vertegenwoordigd door de respective Gezag-
voerders.

Art. 122. Het regt van inwoning geeft geene bevoegdheid, om Eigenaar
te worden van eenigen vasten eigendom, of om .schepen onder de
Nederlandsche vlag te voeren.

Art. 123. Het burgerregt wordt met inachtneming der bepalingen,
vervat in Art. 15 van dit Reglement, vei-kregen door eenen brief van
admissie op zoodanige voorwaarden, als voor iedere Kolonie in het bij-
zonder bepaald zal worden, te verleenen door het Departement voor de
Marine en Koloniën, of door den Gouverneur-Generaal in Rade.

Art. 124. Het burgerregt verzekert het genot van alle regten, die
aan Burgers der Nederlandsche West-Indische Bezittingen zijn toegestaan,
benevens het regt, om eene Nederlandsche vlag te voeren, onder zoo-
danige bepalingen, als dienaangaande in iedere Kolonie zijn vastgesteld,
of nader vastgesteld zullen worden.

Art. 125. De Regering is verpligt, om aan de nakoming van de
bestaande, of nog nader te maken bepalingen omtrent het daarstellen
en bijhouden der Geboorte-, Trouw- en Sterflijsten ten strengste de
hand te houden.

Art. 126. Het staat aan alle Ingezetenen der Nederlandsche West-
Indische Bezittingen vrij, zich zoodanig middel van bestaan uit te kiezen,
of zoodanigen handel te drijven, als zij goedvinden, en bij de bestaande
Wetten niet verboden is, zonder daartoe eenige speciale admissie of
vergunning van de openbare Autoriteit te behoeven, behoudens de
faculteit van het Bestuur, om aan het voeren van eenig bedrijf of han-
del de betaling van eenige belasting te verbinden, of ook, om, voor
zooveel zulks ten aanzien van eenige bijzondere punten, in het algemeen
belang, noodzakelijk mögt geoordeeld worden, die bevoegdheid te be-
perken.

Art. 127. Wanneer, bij gelegenheid van nood of gevaar, of bij eene
andere dringende omstandigheid, het algemeen belang of nut gebiedend
vorderen mögt, dat over panden, in het bezit van ingezetenen, be-
schikt
Wierde, zal het aan den Gezagvoerder in Rade vrijstaan, hen
van die panden te onteigenen, na voorafgaande taxatie van experten,
en onder onmiddellijk volgende schadevergoeding uit de algemeene mid-
delen. Ingeval de drang der omstandigheden geene voorafgaande be-
raadslaging veroorloofde, is de Gezagvoerder bevoegd, ook zonder het
gevoelen van den Raad te hebben ingewonnen, zoodanig te bevelen en

-ocr page 236-

224

te handelen, als het algemeen belang zal komen te vorderen, behou-
dens zijne verantwoordelijkheid.

Art. 128. Niemand hoegenaamd, die eenig meerder of minder gezag
in de Kolonie bekleedt, vermag van eenen anderen, onder zijn gebied,
gehoorzaamheid of directie staande, of aan welken hij gehoorzaamheid
verschuldigd is, en evenmin van eenigen leverancier, goederen leverende
aan het Gouvernement, eenige giften, gaven, of geschenken, geringe
eet- en di-inkwater echter uitgezonderd, te ontvangen of te geven,
direct of indirect, of te dulden, dat dit door zijne huisvrouw, kinderen,
huisbedienden of iemand van zijnent wege geschiede, op pcene, dat de
gevers en aannemers van zoodanige giften, gaven of geschenken zul-
len gehouden worden, zich aan concussie te hebben schuldig gemaakt,
en als zoodanig naar de gestrengheid der Wetten gestraft worden.

Art. 129. De Ambtenaren, die bevonden mogten worden, gehandeld
te hebben tegen hunnen afgelegden Eed van zuivering, onder wat be-
naming of voorwendsel ook, zullen niet alleen
de facto van hunnen
post vervallen zijn, maar bovendien verklaard worden infaam en inhabiel,
om immer weder den Lande te dienen; welke straffen mede zullen in-
curreren degenen, die zoodanig geld of geldswaarde genoten hebben, en
bovendien gemulcteerd zullen worden voor de driedubbele waarde van
het genotene.

De bepalingen van dit en het vorige Artikel zija in den volsten nadruk
toepasselijk op den President, de Leden en den Griffier, zoo van den
Hove van Civile en Criminele Justitie, als van de overige Regtskollegiën.

Art. 130. Niemand zal mogen weigeren eenigen post, tenalgemeenen
nutte ingesteld , op zich te nemen, ten ware hij, bij eenen diensttijd van
twintig jaar, den ouderdom van vijftig jaar mogt hebben bereikt, of
door ziekte of soortgelijke omstandigheden, waarvan voldoende zal
moeten blijken, verhinderd wordt, zoodanigen post aan te nemen.

Art. 131. Ingeval van eigendunkelijke weigering, zal zulks door den
Gouverneur-Generaal, met zijne consideratiën, ter kennisse worden ge-
bragt van het Gouvernement in
Europa, ten einde tegen zoodanigen
weigerachtigen persoon, des noods zelfs tot ontzegging der Kolonie,
zoodanig gedisponeei\'d worde, als de Koning zal bevinden te behooren.

Art. 132. Bestuursleden en verdere aftredende Beambten, gedurende
den tijd hunner bediening den ouderdom van vijftig jaar vervullende,
zijn echter verpligt, hunnen overigen tijd te blijven fungeren, ten ware
zij van den Gouverneur-Generaal, op voordragt van den Gezagvoerder
in de Koloniën, en in Rade hun ontslag bekomen.

-ocr page 237-

225

Art. 433. De instandhouding, completering en kleeding van de Schut-
terijen en den Landstorm, als dienende, om de rust te bewaren, en
de veiligheid der Kolonien te verzekeren, worden op den voet van de
reeds bestaande, of nader te ontwerpen Reglementen, wel bijzonder
aanbevolen; zullende daarbij van het beginsel worden uitgegaan, dat
zij, die, uit hoofde van jaren, ziekte of andere omstandigheden, mog-
ten vrijgesteld worden, eene contributie betalen zullen, waaruit zooveel
mogelijk de kosten van de gewapende Burgermagt zullen gevonden worden.

Art. 134. In iedere Kolonie zal eene Wees-, Kuratele en Onbeheerde
Boedelskamer
bestaan, ingerigt op den voet en de wijze, bij de Regle-
menten voor de onderscheidene Koloniën bepaald, of nog te bepalen.

Art. 135. Ten aanzien van den Geneeskundigen dienst, zullen voor
iedere Kolonie zoodanige maatregelen worden beraamd, als de plaatse-
lijke omstandigheden vorderen.

Art. 136. Alles, wat den handel en de vaart op en van de Kolonie
Suriname, en tusschen deze en de overige West-Indische Bezittingen
betreft, zal bij afzonderlijke Reglementen worden geregeld.

Art. 137. Niettegenstaande alles, wat bij dit Reglement op het beleid
der Regering omschreven is, stiptelijk moet achtervolgd worden, zal
echter in zeer buitengewone gevallen, wanneer er geen tijd zoude zijn,
op een voorstel tot buitengewone maatregelen de goedkeuring des Konings
af te wachten, de Gouverneur-Generaal, met concurrentie van den
Hoogen Raad, en op zijne verantwoordelijkheid, zoodanige buitengewone
provisionele maatregelen kunnen nemen, als hij naar omstandigheden,
ten nutte der Koloniën, zal oordeelen te behooren, mits bij de eerste
gelegenheid aan het Gouvernement in
Europa een gemotiveerd Vei\'slag
doende, ten einde \'s Konings approbatie te erlangen.

15

-ocr page 238-

226

BIJLAGE D.

REGLEMENT op het beleid der Regering in de Kolonie S\\xrma,me.

(Vastgesteld bij K. B. van 9 Augustus 1832, n° 89 G. B.

1832, n° 13).

Eerste Titel.

Over het Hoogste Gezag.

Art. 1. Het hoogste gezag in de Kolonie Suriname berust in den
persoon van den
Gouverneur-Generaal der Nederlandsche West-Indi-
sche Bezittingen,
die, uithoofde van deze zijne waardigheid, tevens is
Bevelhebber over de Land- en Zeemagt en Schutterij aldaar, en die
deze onderscheidene functiën uitoefent, ingevolge den inhoud der voor
hem, door of namens den Koning, gearresteerde of nog te arresteren
Instructie.

Een ieder, die zich in de Kolonie bevindt, van wat rang of fetaat
het zij, moet den Gouverneur-Generaal erkennen als des Konings Ver-
tegenwoordiger, en denzelven als zoodanig eerbiedigen en gehoorzamen.

Art. 2. Tot het beleid der Regering, voor zooverre de Kolonie Suri-
name
aangaat, wordt aan den Gouverneur-Genei\'aal toegevoegd een
Koloniale Raad, welke zal zamengesteld zijn:

1°. Uit den Procureur-Generaal.

2°. Uit den Administrateur van Financiën.

3®. Uit zes van de aanzienlijkste Ingezetenen, zijnde gedeeltelijk Grond-
bezittei\'s, in de Kolonie woonachtig, en gedeeltelijk vertegen-
woordigers van afwezige Grondbezitters.

Art. 3. De zes Ingezetenen, welke tot den Kolonialen Raad zullen
behooren, zullen den ouderdom van vijf en twintig jaren moeten be-
reikt hebben, gedurende twee jaren ten minste in de Kolonie hebben
gewoond, en den Gouverneur-Generaal tot in den derden graad van
bloedverwantschap of zwagerschap niet mogen bestaan.

Art. 4. De zes Ingezetenen, welke tot den Kolonialen Raad zullen
behooren, worden voor de eerste maal door den Koning benoemd; zul-
lende onverwijld, nadat de Raad zal geïnstalleerd zijn, derzelver rang
door het lot worden bepaald.

Jaarlijks, en wel op den eersten Januarij, zal het oudste Lid in
rang aftreden, ten ware dit Lid nog niet mogte vervuld hebben den
voor hem, hetzij door de primitive loting, hetzij door opgevolgde keuze,
bestemden diensttijd.

-ocr page 239-

227

Art. 5. Door den Kolonialen Raad zal eene nominatie van drie per-
sonen aan den Gouverneur-Generaal worden aangeboden, ten einde door
denzelven een nieuw Lid, ter vervulling der plaats hebbende vacature,
gekozen worde; zullende het den Raad vrijstaan, om het aftredend Lid
wederom op nieuw in bet drietal te begrijpen.

De benoeming door den Gouverneur-Generaal geschiedt altoos Provi-
sioneel,
en onder nadere goedkeuring des Konings; te welken einde
dezelve zoo spoedig mogelijk zal worden gebragt ter kennisse van het
Departement van Koloniën, om \'sKonings welbehagen daaromtrent te
vernemen.

Art. 6. De nieuwbenoemde, hetzij hij het afgetreden Lid zelf zij,
hetzij een ander, zal steeds de jongste in rang zijn.

Art. 7. Indien er tusschentijds eene vacature onder de meergemelde
zes Raadslieden mögt ontstaan, zal dezelve op gelijke wijze, als bij Art.
5 is bepaald, vervuld worden; doch zal het nieuwbenoemde Lid alsdan
den rang moeten innemen van dengenen, wiens plaats hij vervangt,
zoo als hij ook zal aftreden op zoodanig tijdstip, waarop deze zoude
afgetreden zijn.

Art. 8. De Gouverneur-Generaal is verpligt het advijs van den Kolo-
nialen Raad in te winnen, zoo dikwerf er nieuwe Wetten, Reglementen
of Bepalingen voor de Kolonie
Suriname door hem noodig worden ge-
acht; zoo als hij insgelijks de bevoegdheid heeft, dit advijs te vragen,
wanneer hij in gewigtige zaken, tot zijne uitvoerende hoedanigheid be-
trekking hebbende, de voorlichting en raadpleging van den Kolonialen
Raad mögt begeeren, voor zooverre zulks namelijk de Kolonie
Suriname
aangaat.

Art. 9. De Gouverneur-Generaal zal den Kolonialen Raad zamen-
roepen, en zoo dikwerf denzelven onder zijn Voorzitterschap doen ver-
gaderen, als hij zulks geraden zal oordeelen; zullende geene bijeenkom-
sten van den Raad voor wettig gehouden worden, welke niet door of
van wege den Gouverneur-Generaal zijn geconvoceerd, en welke niet
door of namens hem worden gepresideerd.

Art. 10. De Koloniale Raad met geen ander oogmerk ingesteld
zijnde, dan om den Gouverneur-Generaal, waar hij zulks noodig mögt
achten, te adviseren of voor te lichten, zoo zullen diensvolgens in de
Vergaderingen van denzelven geene onderwerpen in deliberatie mogen
gebragt worden, dan welke tot een der gemelde einden door den Gou-
verneur-Generaal zullen worden voorgedragen.

-ocr page 240-

228

Art. 11. De Leden van den Kolonialen Raad zullen, door den Gou-
verneur-Generaal des gerequireerd, de beweegredenen van hun advijs
in sci\'iptis moeten opgeven.

Art. 12. De Gouvernements-Secretaris zal de Vergaderingen van den
Kolonialen Raad adsisteren, en in dezelve de pen voeren, zoo als ook
de verdere Ambtenaren en Bedienden ter Gouvernements-Secretarij ten
dienste van den Kolonialen Raad zullen staan.

Art. 13, De Wetten, Reglementen en bepalingen, welke door den
Gouverneur-Generaal, na ingenomen advijs van den Kolonialen Raad,
zullen worden gearresteerd, zullen, alvorens van kracht te kunnen zijn,
door of van wege Zijne Majesteit moeten zijn goedgekeurd.

Art. 14. In di\'ingende gevallen zal echter de Gouverneur-Generaal
bevoegd zijn, om zoodanige Wetten, Reglementen en Bepalingen onver-
wijld, en onder inwachting van de nadere Koninklijke goedkeuring, uit
te vaardigen en in werking te brengen.

Yan zoodanige verordeningen en van de beweegredenen tot derzelver
onverwijlde uitvaardiging en in werking brenging zal hij verpligt zijn,
dadelijk aan het Departement der Koloniën kennis te geven.

Art. 15. Het Formulier van uitvaardiging zal, na het opschrift: In
naam des Konings
, slechts bestaan in deze woorden:

»De Gouverneur-Generaal van de Nederlandsche West-Indische Bezit-
tingen.

»Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Salut! doet te weten:

»In overweging hebbende genomen, dat, enz.

»Zoo is het, dat W^ij, den Kolonialen Raad gehoord,

»Hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en ver-
staan bij deze:

Art. 16. Alle door den Gouverneur-Generaal te arresteren Wetten,
Reglementen en Bepalingen, zoowel als alle andere door hem te nemen
Besluiten, zullen door den Gouverneur-Generaal worden geteekend, en
daarenboven door den Gouvernements-Secretaris ter Ordonnantie van
den Gouverneur-Generaal worden gecontrasigneerd.

Art. 17. Wanneer de waardigheid van Gouverneur-Generaal mogt
vaceren, zal het bewind onverwijld worden opgenomen door het oudste
in rang aanwezige Lid van den Kolonialen Raad, zoo als de opvolging
bij Art. 2, 4 en 6 is aangewezen; welk Lid met den meesten spoed
zal doen onderzoeken, of er eene Geheime Missive of Lastbrief des Ko-
nings voorhanden is, waarbij, in plaats van den gewezen Gouverneur-
Generaal, een opvolger is benoemd geworden.

-ocr page 241-

229

Wanneer zoodanige Missive voorhanden is, zal dezelve in eene Ver-
gadering van den Kolonialen Raad worden geopend, en zal de daarbij
benoemde persoon, wanneer hij zich in de Kolonie mögt bevinden, zoo
spoedig doenlijk de waardigheid van Gouverneur-Generaal aanvaai\'den,
na den eed in handen van het vermelde oudste Lid van den Kolonialen
Raad te hebben afgelegd.

Wanneer er geene Missive of Lastbrief des Konings mögt voorhanden
zijn, of ook, wanneer de daarbij benoemde persoon zich niet in de
Kolonie mögt bevinden, zal het vermelde oudste Lid, na den eed in
handen van het op hem in rang volgende aanwezige Lid van den Ko-
lonialen Raad te hebben afgelegd, de bediening van Gouverneur-Gene-
raal
ad interim aanvaarden, en het daartoe staande traktement ge-
nieten, tot dat Zijne Majesteit over de vervulling van deze waardigheid
nader zal hebben beslist.

Art. 18. De zes Leden, welke uit de Ingezetenen aan den Kolonialen
Raad zijn toegevoegd, zullen deze betrekking als bloot
honorifiek be-
schouwen , en genieten als zoodanig diensvolgens geene bezoldiging.

Tweede Titel.

Over de Policie en Justitie.

Art. 19. Aan het hoofd, zoo der Regterlijke, als der Administrative,
Policie is geplaatst de Procureur-Generaal, welke gegradueerd moet
zijn, en aan den President en Leden van het hierna te vermelden Hof,
noch ook aan den Gouverneur-Generaal, niet zal mogen bestaan in den
derden graad van bloedverwantschap of zwagerschap.

Art. 20. Gedurende den tijd van zijne Ambtsbediening, zal de Pro-
cureur-Generaal zitting hebben in den Kolonialen Raad, en als oudste
Lid van denzelven den rang hebben naast den Gouverneur-Generaal.

Art. 21 De Procureur-Generaal is belast met het waaimemen van
het regt der Hooge Overheid, treedt diensvolgens als Openbare Aan-
klager op tegen alle overtredingen en misdrijven, welke in de Kolonie
Suriname mogten worden begaan, en te zijner kennisse mogten komen,
en is tevens de Zaakwaarnemer van het Koloniale Gouvernement, zoo
dikwerf deszelfs belangen eenige Regterlijke beslissing mogten vorderen.

Art. 22. De Procureur-Generaal zal in de uitoefening van de aan
hem toebetrouwde functiën te werk gaan, ingevolge de Instructie, voor
hem te arresteren.

Art. 23. De Regtspleging wordt uitgeoefend door het Geregtshof der
Kolonie
Suriname.

-ocr page 242-

230

Hetzelve zal zijn zamengesteld uit eenen President, die Meester in de
Regten moet zijn, en den ouderdom van dertig jaren zal moeten be-
reikt hebben; uit drie gegradueerde Leden, die den ouderdom van vijf
en twintig jaren moeten bsi-eikt hebben; en uit vier Leden, tot de
Ingezetenen behoorende, welke niet gegradueerd behoeven te zijn, doch
die insgelijks den ouderdom van vijf en twintig jaren zullen moeten
vervuld hebben; zullende geen der Leden noch aan elkander, noch aan
den Procureur-Generaal mogen bestaan in den derden graad van bloed-
verwantschap of zwagerschap.

Hetzelve zal voorts worden bijgestaan door eenen Griffier en eenen
Adjunct-Griffier.

Art. 24. Voor dit Geregtshof zullen, met die onderscheiding, welke
in de volgende Artikelen zal worden aangewezen, gebragt worden alle
zaken, welke in de Kolonie
Suriname een onderwerp van Regtei-lijke
beslissing kunnen uitmaken, hetzij dezelve tot de Givile, hetzij tot de
Criminele Regtsbedeeling behooren.

Hiervan worden uitgezonderd de Zaken, welke behooi-en tot de com-
petentie der gedelegeerden Regtbanken van Heemraden, van welke
nader in dit Reglement zal worden gesproken, en voorts alle misdaden,
door Militairen gepleegd, .welke zullen worden beoordeeld door
Militaire
Regtbanken,
welker inrigting door den Koning, bij bijzondere Regle-
menten en verordeningen, wordt geregeld.

Art. 25. Alle Civile Zaken, welker onderwerp de geldswaarde van
drie honderd Gulden te boven gaat, zoo ook alle strafzaken, welke ten
onderwerpe hebben een misdrijf, hetwelk eene zwaardere straf zou
kunnen ten gevolge hebben, dan eene beperking der persoonlijke vrij-
heid voor den tijd van één jaar en daarboven, worden door het volle
Geregtshof beregt, met in acht neming van al die Regtsvornien, welke
volgens de bestaande manier van procederen behooren plaats te hebben.

Art. 26. Alle Civile Zaken daarentegen, welker onderwerp de gelds-
waarde van drie honderd Gulden niet te boven gaat; zoo ook alle straf-
zaken, welke ten onderwerpe hebben eenig misdrijf, hetwelk eene min-
dere straf behoort ten gevolge te hebben, dan eene beperking der
persoonlijke vrijheid voor den tijd van één jaar, zullen ter eerster instantie
beregt worden door eene Commissie uit het Geregtshof, zamengesteld
uit eenen der gegradueerde Regters als President, en twee andere van
deszelfs Leden, geadsisteerd door den Adjunct-Griffier; welke Commis.sie
den naam zal dragen van
Commissie tot de Kleine Zaken, en door den
Gouverneur jaarlijks zal worden benoemd.

Art. 27. Deze Commissie zal de plano en zonder figuur van proces
Regt spreken, met in acht neming echter van zoodanige Reglementaire

-ocr page 243-

231

bepalingen omtrent de wijze van behandeling als anderzins, welke van
wege het Hooge Gezag zullen worden vastgesteld.

Art. 28. Van al de uitspraken dezer Commissie zonder onderscheid
zal i-eauditie kunnen vallen aan het volle Geregtshof, hetwelk alsdan
mede
de plano, en buiten figuur van proces, met in acht neming der-
zelfde Reglementaire bepalingen, als voor de Commissie van Kleine
Zaken verpligtend zullen zijn, over dezelve zal erkennen, zonder dat
eenig Hooger Beroep zal worden toegelaten.

De Raden-Commissarissen, welke tot de uitspraak hebben geconcur-
reerd, zullen echter alsdan geene zitting, noch stem in het Geregtshof
mogen hebben.

Art. 29. Van alle bij het volle Geregtshof ter eerster instantie te
vallen definitive vonnissen in Civile Zaken, en alzoo niet van provisionele
of interlocutoire sententiën, tenzij dezelve ten definitive mogten zijn
irreparabel, hetwelk ter beslissing van het Geregtshof zelf zal staan,
zal appèl vallen in het Moederland aan zoodanige regterlijke Authori-
teit, als bij de Wet daartoe is, of zal worden aangewezen.

Hiervan zijn echter uitgezonderd de vonnissen, bij het Geregtshof
gewezen in materie van \'s Lands Belastingen, als in welke het steeds
bij arrest zal uitspraak doen.

Art, 30. Het Geregtshof te Suriname zal als Hof van appèl kennis
nemen van de vonnissen, bij de Regts-Kollegiën in de overige Neder-
landsche West-Indische Bezittingen ter eerster instantie gewezen, en
daarin Regt spreken bij arrest.

Art. 31, Geenerlei straffen of correctiën zullen (behoudens de bij de
Wet veroorloofde huisselijke jurisdictie over Slaven) mogen worden op-
gelegd, dan door tusschenkomst des Regters, tenzij de beschuldigde in
het geval, dat op het door hem begane misdrijf eene geldboete bij de
Wet mögt zijn vastgesteld, zich vrijwilhg aan de toepassing dier Wet
zou willen onderwerpen; wanneer echter al zoodanige voorzieningen
zullen moeten worden in acht genomen, als te dezen reeds zijn of zullen
worden verordend.

Art. 32. Alle Civile vonnissen, hetzij door het Geregtshof, hetzij door
de Commissie tot de Kleine Zaken gegeven, moeten de beweegredenen
of motiven bevatten, waarop dezelve zijn gewezen.

Art. 33. In alle Criminele vonnissen zonder onderscheid, welke ten
laste van eenen beschuldigde worden gewezen, moet de misdaad worden
uitgedrukt en omschreven, met vermelding der Regtsgronden, waarop
de uitspraak berust.

-ocr page 244-

232

Art. 34. Alle vonnissen zullen in naam des Konings en met opene
deuren worden uitgesproken.

Art. 35. De Executie van eenig vonnis, in strafzaken gewezen, het-
welk in kracht van gewijsde is gegaan, kan alleen worden opgeschort
door een aanzoek van of namens den veroordeelde ter bekoming van
gratie of verzachting van straf ingediend aan den Gouverneur-Generaal;
omtrent hoedanig aanzoek de Gouverneur-Generaal zal beslissen, zoo-
danig als hij zal vermeenen te behooren, na daarop alvorens de consi-
deratiën en het advijs, zoowel van den Procureur-Geneiaal als van het
Geregtshof te hebben ingewonnen.

Art. 36. Voor het overige zal geen politiek gezag eenigen invloed
op de raadplegingen en handelingen van het Geregtshof, of van deszelfs
Commissarissen mogen uitoefenen, maar zal in de Kolonie
Suriname
vrij en onafhankelijk en onbelemmerd Regt worden gesproken en uit-
geoefend, zoo als men in goede Ju,stitie zal vermeenen te behooren.

Art. 37. Het Geregtshof zal beslissen over alle verzoeken, strekkende,
om iemand wegens wangedrag of krankzinnigheid onder
kuratele te
plaatsen, of hem de administratie van zijne Goederen te ontzeggen, of
wel voor eenen bepaalden tijd in Regterlijke custodie te stellen.

Art. 38. Het Geregtshof zal zijn belast met het verlijden van vaste
Goederen en van hypotheken.

Art. 39. Het Geregtshof dient den Gouverneur-Generaal van conside-
ratiën en advijs op alle verzoeken van surcheance van betaling; doch
zal bevoegd zijn tot het verleenen van brieven van beneficie van inven-
taris, van cessie, van atterminatie en mandementen van inductie.

Art. 40. Het Geregtshof zal voorts, in de uitoefening van de aan
hetzelve opgedragene werkzaamheden, te werk gaan overeenkomstig de
Instructie, welke voor hetzelve zal worden gearresteerd.

Art. 41. De Gouverneur-Generaal kan in geen geval te Suriname ge-
regtelijk worden aangesproken, of eenige procedure aldaar tegen hem
ondernomen worden, ter zake van misdaad, in of buiten de.szelfs ambt
gepleegd.

Daarentegen zullen de overtredingen, door andere Ambtenaren begaan,
bepaaldelijk in de Kolonie onderzocht, en naar eisch van zaken voor
den Regter gebragt worden, met onthouding van alle overwijzingen
tot de Authoriteiten in het Moederland.

-ocr page 245-

233
Derde Titel.

Over de administrative aangelegenheden.

Art. 42. Aan de onmiddellijke en bijzondere zorg van den Gouver-
neur-Generaal zijn opgedragen de huishoudelijke belangen der Kolonie,
hetzij dezelve tot Openbare Inrigtingen en Etablissementen, hetzij tot
Openbaar Onderwijs, tot de Eeredienst, tot \'s Lands Domeinen, tot den
Sla venstand, tot de zoogenaamde Inlandsche Bevolking, tot den Bur-
gerlijken Staat, tot de Scheepvaart, den Handel en de Nijverheid, tot
de handhaving van orde en goede zeden, tot de gezondheid, het wel-
zijn en de veiligheid der Ingezetenen, hetzij tot eenigen anderen tak
van Administratie of beheer betrekking hebben.

Art. 43. Alle Beambten in de Kolonie, welke tot eenige dezer tak-
ken van administratief beheer in verband staan, oefenen hunne werk-
zaamheden uit ingevolge de Instructiën en bevelen, welke zij te dien
aanzien regtstreeks van of namens den Gouverneui--Generaal ontvangen.

Art. 44. In de Districten buiten Paramaribo voert de Gouverneur-
Generaal het beheer, door tusschenkomst en met de medewerking van
Heemraden.

Art. 45. Het Heemraadschap zal in elk District worden waargenomen
door een der zes Leden van den Kolonialen Raad, die uit de Ingeze-
tenen aan denzelven wordt toegevoegd.

Art, 46, De Heemraadschappen worden door den Gouverneur-Generaal
onder deze zes Raden verdeeld, op zoodanige wijze, als aan hem met
de openbare dienst het meest oorbaar zal voorkomen.

Art. 47. Voor zooverre twee of meer Heemraden daartoe in bijzon-
dere gevallen door den Gouverneur-Generaal zullen worden gecommit-
teerd , zullen dezelve eene gedelegeerde Regtbank uitmaken, zoo dikwerf
de verstoorde rust of oproerige bewegingen in de Buiten-Districten eenig
Regterlijk onderzoek mogt noodzakelijk maken.

Deze Regtbank, bij welke de Procureur-Generaal het Regt der Hooge
Overheid zal waarnemen, zal
de plano en buiten figuur van proces dit
onderzoek te werk stellen, en zoodanige straffen mogen opleggen, ais
waartoe Commissarissen tot de Kleine Zaken bevoegd zijn.

Art. 48. De Heemraden oefenen voorts hunne functiën uit, ingevolge
zoodanige Instructiën of Wettelijke verordeningen, als te dezen aanzien
zullen worden vastgesteld.

-ocr page 246-

234
Vierde Titel.

Over de Financiën.

Art. 49. Het beheer der Financiën is, onder het oppertoezigt van
den Gouverneur-Generaal, opgedragen aan eenen Ambtenaar, die den
titel voert van
Administrateur van Financiën.

Art. .50. De Administrateur van Financiën zal den Gouverneur-Gene-
raal niet mogen bestaan in den derden graad van bloedverwantschap
of zwagerschap.

Art. 51. De Administrateur van Financiën heeft, gedurende zijne
ambtsbediening, zitting in den Kolonialen Raad, en heeft in denzelven
den i-ang na den Pi\'ocureur-Generaal.

Art. 52. De onderscheidene werkzaamheden en ambtspligten van den
Administrateur van Financiën zullen nader worden aangewezen, en om-
schreven in de voor hem te arresteren Instructie.\'

Art. 53. Eene behoorlijk gedetailleerde begrooting der inkomsten en
uitgaven zal den grondslag uitmaken van het financieel beheer der Kolonie.

Art. 54. Deze begrooting zal door den Administratèur van Financiën
worden ontworpen, en aan den Gouverneur-Generaal ten fine van onder-
zoek worden aangeboden.

De Gouverneur-Generaal zal dezelve met zijne aanmerkingen mede-
deelen aan den Kolonialen Raad, en, na de bedenkingen van denzelven
te hebben gehoord, de ontworpen begrooting met de aanmerkingen zoo
bij hem, als bij den Kolonialen Raad daarop gevallen, toezenden aan
het Departement van Koloniën, ten einde \'s Konings approbatie en exe-
cutoirverklaring daarop te erlangen.

Art. 55. Het tijdvak\', waarover zoodanige begrooting zal loopen, wordt
telkens door den Koning bepaald.

Art, 56. Van de ten gevolge dezer begrooting gepercipieerde ontvang-
sten en gedane uitgaven zal jaarlijks door den Administrateur van
Financiën verantwoording worden gedaan aan den Gouverneur-Generaal,
die, nadat dezelve door hem aan den Kolonialen Raad zal zijn kennelijk
gemaakt, aan het Departement van Koloniën zal worden toegezonden,
vergezeld van die stukken, welke ter inlichting noodig zijn, en onder
mededeeling der bedenkingen, welke zoo bij den Gouverneur-Generaal,
als bij denzelven Raad deswege mogten bestaan.

-ocr page 247-

235

Art. 57. Geenerlei Belastingen zullen in de Kolonie Suriname mogen
worden geheven, dan ten gevolge van eene door de Koninklijke goed-
keuring gesanctioneerde Wettelijke verordening.

Art. 58. De perceptie van alle Belastingen zonder onderscheid, als
ook de uitbetaling van \'s Lands penningen is opgedragen aan eenen
Ambtenaar, die den naam zal dragen van
Kolonialen Ontvanger en
Betaalmeesler.

Art. 59. De bij dezen Ambtenaar ontvangen wordende penningen
zullen uitmaken de Koloniale Kas,

Art. 60. Wanneer de onder denzelven Ambtenaar berustende pen-
ningen het bedrag van den door hem gestelden Borgtogt mogten te
boven gaan, zal dit meerdere gestort "worden in de Reserve-Kas, welke
van drie verschillende sloten zal zijn voorzien, waarvan de sleutels be-
rusten onder den Gouverneur-Generaal, den Procureur-Generaal, en den
Administrateur van Financiën, of zoodanige Ambtenaren, als hen tijdelijk
vervangen.

Art. 61. In deze Kas zullen ook kunnen gedeponeerd worden de gelden
van andere Openbare Administratiën, welke voor het oogenblik buiten
emplooi zijn; zullende deze gelden, onder geen voorwendsel ook, daaruit
mogen worden geligt, of over dezelve mogen worden beschikt, anders,
dan om die terug te geven aan degenen, welke dezelve gedeponeerd hebben.

Vijfde Titel.

Algemeene Bepalingen.

Art. 62. Elk, die tot eenig ambt of openbare betrekking in de Ko-
lonie
Suriname verkiesbaar is, zal in het Burger-Register dier Kolonie
moeten zijn ingeschreven.

Art. 63. Geene Godsdienst of kleur zal voor het overige den vrijen

burger van het bekleeden van eenig ambt of bediening kunnen uitsluiten.

Art. 64. Daarentegen zal ook niemand mogen weigeren eenige hem
opgedragene bediening of betrekking, ten openbaren nutte ingesteld,
op zich te nemen, ten ware hij, bij eenen diensttijd van twintig jaren,
den ouderdom van zestig jaren mögt vervuld hebben, of wel door
ziekte of andere beletselen, waarvan ten genoegen van den Goiiverneur-
Generaal zal moeten blijken, verhinderd mögt zijn, zoodanige bediening
naar behooren te vervullen; zullende, in geval van eigendunkelijke wei-

-ocr page 248-

236

gering, zulks door den Gouverneur-Generaal met zijne consideratiën
worden gebi^agt ter kennisse van het Departement der Koloniën, opdat
tegen den weigerachtigen persoon zoodanige maatregelen zouden kunnen
worden genomen, als de Koning zal oordeelen te behooren.

Art. 65. Ambtenaren, hetzij van hoogeren of lageren rang, welke
giften, gaven of geschenken mogten hebben aangenomen, aan hen aan-
geboden of toegeschikt, met het kennelijk oogmerk, om hen ter gunste
van den gever werkzaam te doen zijn, of op eenige wijze, hoe ook
genaamd, invloed te vei\'krijgen op de waarneming en uitoefening hunner
ambtsplichten, zoo ook alle Ambtenaren, die bevonden mogten worden
gehandeld te hebben tegen den door hen afgelegden eed van zuivering,
zullen uit dien hoofde niet alleen
de facto van hunnen post vervallen
zijn, maar bovendien door den Regter verklaard worden infaam en
inhabiel, om immer weder den Lande te dienen, buiten applicatie van
zoodanige andere straffen, als bij de Wetten op het bedrijven dezer
misdaden zijn gesteld.

Degenen, die in het laatstgemelde geval geld of geldswaarde hebben
genoten, zullen de daarop bij de Wetten gestelde straffen incurreren,
en daarenboven gemulcteerd worden voor de driedubbele waarde van
het genotene.

Art. 66. De Gouverneur-Generaal is bevoegd, om zijne ondergeschikten
in hunne bedieningen te schoi\'sen , van welke echter zijn uitgezonderd
de Leden van het Geregtshof.

Art. 67. De Gouverneur-Generaal kan personen, wier verblijf in de
Kolonie hij schadelijk acht, onder toezigt stellen, of van daar doen
vertrekken, hun in dat geval zoo veel mogelijk eenen behoorlijken tijd
latende tot het regelen hunner zaken.

Art. 68. De Gouverneur-Generaal verleent of weigert de verzoeken
tot inwoning of tijdelijk verblijf in de Kolonie, naar dat hij zulks in
het algemeen belang meest oorbaar acht.

De voorregten, welke verbonden zijn zoowel aan de tijdelijke ver-
gunningen tot inwoning, als aan het Burgerregt, zijn het voorwerp
van bijzondere bepalingen.

Art. 69. De Ingezetenen zijn verpligt mede te werken tot de verde-
diging der Kolonie en tot het bewaren der openbare rust, op zoodanige
wijze, als bij bijzondere Reglementen wordt bepaald.

Art. 70. De handel en vaart op en van Suriname mag in den regel
alleen geschieden uit en naar het Moederland.

-ocr page 249-

237

Art. li. Alle in de Kolonie voortgebragte produkten zullen mitsdien
regtstreeks naar
Nederland moeten worden verzonden; terwijl de be-
hoeften en noodwendigheden, binnen de Kolonie benoodigd, alleen regt-
streeks uit
Nederland zullen mogen worden aangevoerd, tenzij de
Koning in bijzondere gevallen en in het belang der Nederlandsehe
scheepvaart dispensatiën mogt verleenen van de laatstgemelde bepaling.

De voet en de wijze, waarop, bij uitzondering op den algemeenen
regel, de vaart der Noord-Amerikanen op en van de Kolonie zal mogen
worden voortgezet, is het onderwerp van afzonderlijke Koninklijke ver-
ordeningen.

De Ingezetenen der Nederlandsehe West-Indische Eilanden zullen op
Suriname mogen blijven varen op den thans bestaanden voet.

Art. 72. De Slaven-Bevolking wordt aan de bijzondere bescherming
van de Koloniale Regering aanbevolen.

Zij zal steeds de doelmatigste middelen aanwenden, om, voor zooverre
zulks zonder inbreuk op de regten der Eigenaren, en zonder de rust
en veiligheid der Koloniën in de waagschaal te stellen, geschieden kan,
den toestand der Slaven te verbetei\'en, en aan derzelver welzijn bevoi\'-
derlijk te wezen.

Art. 73. De Slavenhandel blijft ten strengste verboden op de straffen,
bij de Wetten bepaald; in geval van overtreding, zal de Gouverneur-
Generaal de meest gepaste maatregelen nemen, om de aangebragte
menschen te doen verzorgen en in vrijheid stellen, met in acht neming
der voorzorgen, welke het algemeene belang mogt vorderen.

Art. 74. Het staat aan de Ingezetenen vrij, zich, zonder speciale
vergunning, zoodanige middelen van bestaan uit te kiezen, als zij goed-
vinden, voor zooverre er ten aanzien van eenige punten geene beper-
kingen in het algemeene belang worden noodig geacht.

Art. 75. De Regering zorgt voor de beheering der insolvente Boe-
dels, en voor die der nalatenschappen, welke aan Weezen vervallen,
en
onbeheerd zijn.

Bijzondere Reglementen bepalen den aard der bemoeijingen van de
Ambtenaren, te voormelden einde aangesteld.

Art. 76. Alle verordeningen, welke op het tijdstip van de invoering
dezes Reglements kracht van Wet zullen hebben, en door de bepalingen
en voorschriften, in hetzelve voorkomende, niet zullen zijn vervallen,
zullen in stand blijven, tot dat daarover nader zal zijn beschikt.

Art. 77. Wanneer de onteigening van eenig Onroerend Goed in het
belang van den openbaren dienst mogt worden gevorderd, zal de Gou-

-ocr page 250-

238

verneur-Generaal, na ingenomen advijs van den Kolonialen Raad, daar-
toe mogen overgaan, mits tegen onmiddellijke schadeloosstelling uit de
Koloniale Kas, te bepalen door eene waardering van deskundigen.

Ai\'t. 78. Niettegenstaande alles, wat bij dit Reglement is geboden,
stiptelijk moet worden achtervolgd, zal echter in zeer buitengewone
gevallen, wanneer er geen tijd zou zijn op een voorstel tot buiten-
gewone maatregelen de goedkeuring des Konings af te wachten, de
Gouverneur-Generaal na ingenomen advijs van den Kolonialen Raad,
en op zijne verantwooi-delijkheid, zoodanige buitengewone provisionele
maatregelen kunnen nemen, als hij naar omstandigheden ten nutte der
Kolonie zal oordeelen te behooren, mits bij de eerste gelegenheid een
gemotiveerd verslag aan het Departement der Koloniën inzendende,
ten einde daarop \'s Konings goedkeui-ing te erlangen.

-ocr page 251-

239

BIJLAGE E.

AANVULLING en WIJZIGING van het Reglement op het Beleid
der Regeering in de Kolonie Suriname van
9 Aug. 1832.
G. B. 1832. iVo. 13, in verhand met de administratieve af-
scheiding der Kolonie.
(Vastgesteld bij K. B. van 14 Mei 1845
NO. 43. G. B. 1845 No. 11).

Art. 1. In den eersten titel van het Reglement op het Beleid der
Regering in de Kolonie
Suriname, vastgesteld bij Koninklijk besluit
van den 9^™ Augustus 1832, N®. 89, worden ingelascbt de volgende
bepalingen, met alteratie en ampliatie van hetgeen thans daarin voor-
komt.

§ 1. Het hoogste gezag, in de Kolonie Suriname wordt, Onzentwege,
uitgeoefend door eenen
Gouverneur, op wien toepasselijk zijn al de
plaatselijke voorschriften en bepalingen, in het Algemeen Reglement
van 1832, opzigtelijk den Gouverneur-Generaal der Nederlandsche West-
Indische Bezittingen, vervat, geene uitgezonderd.

§ 2. De Gouverneur legt, alvorens in functie te treden, in Onze han-
den, of wel, in eene volle vergadering van den Kolonialen Raad, wan-
neer Wij het dienstig mogten oordeelen, daartoe speciale magtiging te
verleenen, gelijk mede in het geval, voorzien bij Art. 17 van het Re-
gerings-Reglement, den navolgenden eed af:

»Ik zweer, dat ik, ter bekoming der waai\'digheid van Gouverneur
»van Suriname, aan niemand, wie hij ook zij, eenige geschenken ge-
»geven of beloften gedaan heb, noch zulks doen zal.

»Dat ik in de uitoefening van die waardigheid, en als Opperbevel-
»hebber over de Land- en Zeemagt en de Schutterij, in het mij toe-
»vertrouwde Gouvernement, aan Zijne Majesteit den Koning der Neder-
»landen, gehouw en getrouw zal zijn.

»Dat ik de hooge souvereine regten des Konings en de waardigheid
»van het Rijk, zal handhaven en bevestigen; dat ik het welzijn, den
»bloei en de welvaart der Kolonie zal voorstaan en behartigen, zonder
»aanzien van persoon; dat ik in de uitoefening mijner ambtspligten,
»zoo min aan bedreigingen als beloften, door wien ook gedaan, zal
»gehoor geven; dat ik het Reglement op het Beleid der Regering, en
»de vei\'dere algemeene of bijzondere Instructiën of bevelen, mij door of
»van wege den Koning gegeven, zal nakomen, en voorts alles doen,
»wat een goed en getrouw Gouverneur en Opperbevelhebber schuldig
»is en behoort te doen."

»Zoo waarlijk helpe mij God Almagtig!"

-ocr page 252-

240

§ 3. De Leden van den Kolonialen Raad leggen in handen van den
Gouverneui" den volgenden eed af:

»Ik zweer dat ik aan Zijne Majesteit den Koning der Nederlanden
»gehouw en getrouw zal zijn; dat ik in het geven van mijnen raad zal
»in het oog houden, de handhaving der hooge en souvereine regten des
»Konings, en de bevordering van het welzijn en den bloei der Kolonie,
»zonder aanzien van persoon; dat ik in de uitoefening mijner pligten,
»zoo min aan bedreigingen als aan beloften, door wien ook gedaan,
»zal gehoor geven; dat ik het Reglement op het Beleid der Regering
»en de verdere algemeene of bijzondere Instructiën of Bevelen, door of
»van wege den Koning gegeven, met alle getrouwheid zal nakomen;
»dat ik den Gouverneur met ijver en trouw zal helpen beramen en
»uitvoeren, al wat tot \'s Konings dienst nuttig kan worden geacht, en
»dat ik alles doen zal, wat een goed en getrouw Lid van den Raad
»schuldig is en behoort te doen."

»Zoo waarlijk helpe mij God Almagtig!"

§ 4. De Heemraden zweren bovendien dat zij, als belast met de
handhaving van rust en orde, in de Districten zich daarvan met ijver
en onpartijdigheid zullen kwijten, en dat zij, geroepen om in de ge-
vallen, voorzien bij Art. 47 van het Regerings-Reglement, als gedele-
geerde Regters werkzaam te zijn, goed regt zullen spreken, zonder
aanzien van personen.

§ 5. De Gouverneur mag geene Administratiën of Commissiën waar-
nemen, of aandeelen in reederijen van schepen van of op
Suriname
hebben. Hij mag geen handel drijven.

§ 6. De Gouverneur doet alle Ambtenaren, alvorens in functie te
treden, behalve den Eed van trouw en dien tot hunne bediening staande,
afleggen den Eed van zuivering en voor zoo veel zulks door hem noodig
geoordeeld wordt, dien van geheimhoudig.

§ 7. Alle openvallende Ambten, waaromtrent geene andere bepalingen
zijn gemaakt, worden op de daartoe staande Ti\'actementen en Emolu-
menten door den Gouverneur onder Onze nadere goedkeuring vervuld.
De Gouverneur geeft van zoodanige voorziening kennis aan het Ministerie
van Koloniën, onverminderd de inzending van jaai^ijksche mutatie-staten,
zoo van de Ambtenaren als van de Officieren der Schutterij.

§ 8. De Gouverneur verleent, wanneer zulks zonder nadeel voor de
dienst kan geschieden, voor eenen bepaalden tijd verlof aan Civiele of
Militaire Ambtenaren om zich naar Europa of elders te begeven. Hij
maakt de noodige schikkingen voor de tijdelijke waarneming der bedie-
ningen gedurende die afwezigheid.

§ 9. Wanneer de Gouverneur, krachtens Art. 67 van het Regerings-
Reglement, pei\'sonen, gevaarlijk voor de openbai-e rust en veiligheid, of

-ocr page 253-

241

-wier verblijf in Suriname door hem gevaarlijk wordt geoordeeld, van
daar mogt doen vertrekken, zal hij van het genomen besluit en de
beweegredenen daartoe, dadelijk kennis geven aan het Ministerie van
Koloniën.

§ 10. De Gouverneur mag geene Gronden uitgeven, noch eenig vast
eigendom, aan de Kolonie behoorende, verkoopen of vervreemden. De
verzoeken daartoe aan hem gedaan, zal hij met zijne consideratiën, aan
het Ministerie van Koloniën opzenden, intusschen zorgende, dat niemand
onder welk voorwendsel ook, den verzochten Grond aanvaarde, zoo lang
door Ons deswege niet zal zijn beslist.

§ 11. Consuls of Agenten van vreemde Mogendheden, zullen in Su-
riname
niet worden toegelaten, zonder Onze uitdrukkelijke toestemming.

§ 12. Kleine keuren en verordeningen van eenvoudige Policie, kunnen
door den Gouverneur vastgesteld en bij
Notificatie aan de Ingezetenen
bekend gemaakt worden, zonder de verpligting, om dezelve aan Onze
goedkeuring te onderwerpen, mits de daarbij uitgesprokene poenaliteiten
of straffen niet te boven gaan eene geldboete van
acht Gulden, en eene
gevangenisstraf van
acht dagen.

§ 13. Wanneer de Gouverneur wettelijke bepalingen uitvaardigt en
daarvan openbare afkondiging doet, zonder inwachting van Onze goed-
keuring, zoo zal die afkondiging het bewijs zijn, dat hij de bepaling
heeft uitgevaardigd
in een dringend geval en zullen die bepalingen
kracht van Wet hebben , totdat Onze afkeuring officieel in de Kolonie be-
kend zal zijn geworden en de intrekking dien ten gevolge heeft plaats gehad.

§ 14. Yan het verhandelde in elke zitting van den Kolonialen Raad,
alsmede van de handelingen van den Gouverneur afzonderlijk, worden
dagelijks aanteekeningen gehouden, die telken
drie maanden kopijelijk
aan het Ministerie van Koloniën zullen worden opgezonden, vergezeld
van een kort Register op dezelve, en van al de bijlagen, welker kennis
nuttig en belangrijk kan zijn.

Yan alle belangrijke gebeurtenissen en handelingen, betreffende de
inwendige Regering of de buitenlandsche betrekkingen, zal tusschentijds
met den meesten spoed, aan het Ministerie van Koloniën worden
kennis gegeven.

De overzending der stukken zal steeds gepaard gaan met een.bere-
deneerd verslag, zoo van de omstandigheden, als van de beoordeeling
van den Kolonialen Raad, ten einde Ons in staat te stellen, om den
stand van zaken met juistheid te kunnen beoordeelen, en waar zulks
noodig is, met volledige kennis te beslissen.

Art. 2. In den tweeden titel van het voormeld Regerings-Reglement,
worden ingelascht de navolgende bepalingen, met alteratie en ampliatie

16

-ocr page 254-

242

Van hetgeen thans daarin voorkomt, en zulks met inhaesie van de
Instructie voor het Geregtshof te
Suriname, vastgesteld bij Koninklijk
besluit van den 26steii Februarij 1833, N°. 104.

§ 1, De President, de Leden en de Griffier van het Geregtshof van
Suriname zullen den graad van Doctor in de beide regten moeten be-
zitten. Het getal der Leden, en de wijze waarop bij wettige verhindering
van een of meer hunner, zal worden gehandeld, wordt bij afzonderlijke
bepalingen door Ons geregeld.

§ 2. De Commissie van Kleine Zaken, bedoeld bij Art. 26 van het
Regerings-Reglement, zal een afzonderlijk ligchaam zijn, voorgezeten
door een vasten President, die Doctor in de beide regten zal moeten zijn.

Het getal der ongegradueerde Assessoren die met hem de Commissie
zullen uitmaken en de vereischten, die zij zullen moeten bezitten, zijn
het onderwerp van afzonderlijke bepalingen.

§ 3. De Ambtenaren van het publiek Ministerie zullen nimmer per-
soonlijk tot de betaling der kosten van een door hen, in hunne kwaliteit
gevoerd regtsgeding, worden verwezen.

De kosten van het geding zullen, wanneer het Openbaar Ministerie
in het ongelijk wordt gesteld, ten laste van den lande gebragt worden.

§ 4. Het Geregtshof mag geen vonnis geven in Civiele Zaken, waarin
de Staat, de Kolonie, de Openbare Stichtingen, de Openbare Orde,
Minderjarigen, Afwezigen of onder Curatele gestelden, zijn betrokken,
tenzij het publiek Ministerie en deszelfs conclusiën zij gehoord, op poene
van nietigheid.

§ 5. De Regts-Collegiën, zullen in alle civiele zaken, partijen voor
zich of voor Commissarissen moeten doen compareren, om dezelve, zoo
mogelijk, tot het aangaan van minnelijke schikkingen te bewegen.

Indien eene minnelijke schikking tot stand komt, wordt, wanneer
partijen zulks verlangen, een proces-verbaal opgemaakt, en geteekend
door partijen of derzelver tot dat einde bijzonderlijk gemagtigden,
waarin de verbindtenissen, die partijen ten gevolge dier schikking op
zich nemen, worden uitgedrukt.

De uitgiften van dit proces-verbaal geschiedt in executorialen vorm.

§ 6. Alle provisionele of interlocutoire sententiën, zullen hare executie
hebben, zonder dat daarin eenige provocatie of Hooger Beroep zal
worden toegelaten, tenzij dezelve ten definitive waren irreparabel, het-
welk ter beslissing van den Regter staan zal. Ten aanzien van prépa-
ratoire vonnissen, zal in geen geval beroep worden ingesteld, dan ge-
lijktijdig met het beroep van het eindvonnis.

§ 7. Niemand mag wegens misdrijven in regten betrokken worden,
dan uit kracht der bestaande, of nog verder in te voeren Wetten en
Reglementen, en op de wijze daarbij vastgesteld.

f

-ocr page 255-

243

I 8. Alle compositiën of zoogenaamde afmakingen onder de hand, al warè
het ook ten verzoeke of met bewilliging van partijen, zijn ongeooiioofd.

§ 9. De Gouverneur oefent uit het regt van gratie, zoo wel in Bur-
gerlijke als in Militaire strafzaken.

§ 10. Geene doodvonnissen, daaronder begrepen die, door de krijgsraden
der Zee- en Landmagt geslagen, mogen ten uitvoer gebragt worden,
zonder vooraf bekomen verlof van den Gouverneur.

§ H. Het verlof tot uitvoering zal onverwijld worden verleend, tenzij
de Gouverneur op verzoek van den veroordeelde, of wel ambtshalve,
vermeenen mögt opschorting der regtspleging te moeten bevelen.

§ 12. Wanneer de Regter zich de kennisneming toeeigent van zaken,
die ter beslissing van het Administratief Gezag behooren te blijven, of
wanneer daarvoor andere zeer gewigtige redenen van staatkundig of
algemeen maatschappelijk belang bestaan, is de Gouverneur bevoegd,
om de uitvoering der sententie of den loop van het regtsgeding te
schorsen. Hij zal daarvan dadelijk kennis geven aan het Ministerie van
Koloniën, en daarop Onze beslissing inwachten. Deze niet ontvangen
zijnde binnen het jaar na de dagteekening van het Besluit van den
Gouverneur, zal bet regtsgeding worden voortgezet.

§ 13. Tegen den President, een der Leden of den Griffier van het
Geregtshof, mag geene Criminele actie worden geïnstituëerd, zonder
vooraf verkregen magtiging van den Gouverneur. Hetzelfde geldt ten
aanzien van de Commissie voor Kleine Zaken.

§ 14. Wanneer een dezer Ambtenaren veroordeeld wordt tot de straf
van gevangenis, hoe kort die ook zijn moge, zal hij daardoor van zelf
van zijn ambt vervallen zijn.

§ 15. Het Geregtshof van Suriname zal regtspreken in zaken van
strandvonderijen, ook over prijzen en buiten, in welke het Gouverne-
ment aanlegger of verweerder mögt zijn.

§ 16. De President van het Hof is verpligt te adsisteren bij de ver-
trouwelijke conferentiën, waartoe de Gouverneur hem zal roepen, en
om daarin te dienen van zijne consideratiën en advies over de behan-
delde onderwerpen.

§ 17. De Regterlijke Collegiën en Ambtenaren zullen zich overigens
gedragen, naar de bijzondere Reglementen voor de Kolonie vastgesteld,
en naar zoodanige Instructiën, als voor dezelve zijn of zullen worden
gean-esteerd.

Art. 3. In den derden titel van het Regerings-Reglement der Kolonie
Suriname,
woi\'den de Art. 44, 45 en 46 vervangen door de navolgende
bepalingen.

-ocr page 256-

244

I 1. In de Districten buiten Paramaribo, voert de Gouverneur het
beheer, door tusschenkomst en met de medewerking van Heemraden.

§ 2. Het Heemraadschap wordt in den regel in elk District waarge-
nomen door een der zes Leden van den Kolonialen Raad, uit de inge-
zetenen gekozen.

§ 3. De Heemraadschappen worden door den Gouverneur, onder deze zes
Raden verdeeld, zooals hij meest oorbaar acht in het belang van de dienst.

§ 4. De Gouverneur is bevoegd de Heemraden, ter zake van pligt-
verzuim of verkeerd gedrag in die betrekking, als zoodanig te schorsen;
zullende zij, gedurende die schorsing, geene zitting hebben in den
Kolonialen Raad.

De Gouverneur zal het aldus vacant komende Heemraadschap, onder
den titel van
buitengewoon Heemraad, aan eenen anderen Ingezeten,
geen Lid van den Kolonialen Raad zijnde, opdragen; alles in afwachting
van Onze nadere goedkeuring.

§ 5. De buitengewone Heemraden zijn bevoegd tot het verrigten van
al datgene, wat bij het Regerings-Reglement en bij de bijzondere In-
structiën, aan de gewone Heemraden is opgedragen.

Art. 4. In den vijfden titel van het Regerings-Reglement der Kolonie
Suriname
worden, met alteratie.en ampliatie van hetgeen thans daarin
voorkomt, de volgende bepalingen ingelascht.

§ 1. In geval van vijandelijken aanval, en, in tijden van oorlog,
regelt de Gouverneur alles wat strekken kan tot afbreuk van den
vijand, tot verdediging der Kolonie en tot bescherming van der Inge-
zetenen personen en goederen.

Hij neemt daaromtrent den raad in der Zee- en Land Officieren, en
geeft de noodige bevelen, onder zijne persoonlijke verantwoordelijkheid,
en overeenkomstig de Instructiën, hem door Ons of Onzentwege te geven.

§ 2, Zonder Onze voorafgaande magtiging zal in Suriname geen
papieren geld, onder welke benaming ook, worden uitgegeven,

§ 3, Alles wat de behandeling en de manumissie der Slaven aangaat,
is of wordt bij afzonderlijke Reglementen geregeld,

§ 4. De Gouverneur zal met zorg de hand doen houden aan de be-
pahngen, omtrent het houden van de Registers van den Burgerlijken
Stand.

§ 5. De instandhouding en kleeding van Schutterij en Landstorm,
als dienende om de rust te bewaren en de veiligheid der Kolonie te
verzekeren, worden op den voet van de reeds bestaande of nader te
ontwerpen Reglementen, bijzonder den Gouverneur aanbevolen, zullende
daarbij van het beginsel worden uitgegaan, dat zij, die uithoofde van

T

-ocr page 257-

245

SI

jaren, ziekte of andere omstandigheden, vrijgesteld worden, eene Con-
tributie zullen betalen, waaruit zoo veel mogelijk de kosten van de
Gewapende Burgermagt zullen gevonden worden.

§ 6. In zeer dreigende gevallen, wanneer er geen tijd is om op een
voorstel tot buitengewone maatregelen. Onze goedkeuring af te wachten,
kan de Gouverneur, den Kolonialen gehoord hebbende, op zijne ver-
antwoordelijkheid zoodanige voorzieningen nemen, als de omstandigheden
en het welzijn der Kolonie zullen vorderen, onder gehoudenis om, bij
de eerste gelegenheid, daarvan een beredeneerd verslag te zenden aan
aan het Departement van Koloniën, opdat deswege door Ons worde
beslist,

Lv

i

-ocr page 258-

246

BIJLAGE F.

REGLEMENT op het beleid der Regering in de Kolonie Suriname.
(Vastgesteld bij de Wet van 31 Mei 1865, ii°. 55).

EERSTE HOOFDSTUK.

Fnn de kolonie en hare inwoners.

Art. 1. De kolonie Suriname omvat het grondgebied bekend onder de
benaming van Nederlandsch Guyana.

Verdragen, betreffende afstand of ruiling van grondgebied of regeling
der grensscheiding, behoeven de goedkeuring der Staten-Generaal.

Art. 2. Allen, die zich in de kolonie bevinden, zijn eerbied en gehoorzaam-
heid verschuldigd, aan de Regering en onderworpen aan de algemeene ver-
ordeningen.

Art. 3. De algemeene verordeningen, in de kolonie geldig zijn:

de verdragen met vreemde mogendheden door den Staat aangegaan, voor
zooverre zij in de kolonie van toepassing zijn;

de wetten, die, volgens de bepalingen der Grondwet van het Koningrijk,
voor de kolonie gemaakt of voor haar verbindende zijn;

de besluiten des Konings, genomen in den vorm, bij de Grondwet van
het Koningrijk voorgeschreven voor algemeene maatregelen van inwendig
bestuur;

de koloniale verordeningen, vastgesteld door den gouverneur met goed-
keuring van de Koloniale Staten;

de besluiten, houdende algemeene maatregelen, door den gouverneur,
den Raad van Bestuur gehoord, binnen de grenzen zijner bevoegdheid uit-
gevaardigd. ^

Art. 4. Slavernij wordt in de kolonie niet geduld.

Allen, die zich op haar grondgebied bevinden, hebben gelijke aanspraak
op bescherming van persoon en goederen.

Art. 5. Uitlevering van vreemdelingen geschiedt niet, dan krachtens verdra-
gen waarbij voorzoover de kolonie betreft de regelen zijn in acht genomen,
welke, zooveel mogelijk in overeenstemming met de daaromtrent voor Ne-
derland geldende wettelijke bepalingen bij Koninklijk besluit worden vast-
gesteld.

Art. 6. De regelen nopens de toelating en de uitzetting van personen, die
in de kolonie noch gevestigd, noch daarheen van Rijkswege gezonden zijn,
worden bij koloniale verordening vastgesteld.

-ocr page 259-

247

Art. 7. Tot openbare bedieningen, door den Koning op te dragen, zijn be-
noembaar Nederlanders, in den zin der wet bedoeld in art. 7 der Grondwet
van het Koningrijk, en zij, die in eene der West-Indisehe koloniën van
den Staat uit ouders, aldaar gevestigd, geboren zijn.

De benoembaarheid tot andere openbare bedieningen wordt bij koloniale
verordening geregeld.

Art. 8. Niemand heeft voorafgaand verlof noodig om door de drukpers ge-
dachten of gevoelens te openbaren. De verantwoordelijkheid van schrijvers,
uitgevers, drukkers en verspreiders en de waarborgen, in het belang der
openbare orde en zedelijkheid tegen het misbruik van de vrijheid van druk-
pers te nemen, worden geregeld bij koloniale verordening.

Bepalingen, waardoor de toelating in de kolonie van in Nederland ge-
drukte stukken belemmerd wordt, behoeven bekrachtiging bij de wet.

Art. 9. Ieder heeft het regt verzoekschriften in te dienen bij de bevoegde
magt zoowel in Nederland als in de kolonie.

Verzoekschriften moeten persoonlijk en mogen niet uit naam van meer
worden onderteekend, tenzij dit geschiede door of van wege ligchamen,
wettig zamengesteld of erkend, en in dit laatste geval niet anders dan
over onderwerpen tot hunnen bepaalden werkkring behoorende.

Echter mogen personen, die niet schrijven kunnen, verzoekschriften in-
dienen door tussehenkomst van zoodanige ambtenaren, als hiertoe bij kolo-
niale verordening zijn bevoegd verklaard.

Art 10. De uitoefening vau het regt van vereeniging en vergadering kan,
in het belang der openbare orde, zedelijkheid of gezondheid, aan regeling
en beperking bij koloniale verordening onderworpen worden.

TWEEDE HOOFDSTUK.

EERSTE iEDEElING.

Van zijne benoeming en ontslag en van zijne
Art. 11. De gouverneur wordt door den Koning benoemd en ontslagen.

Art. 12. Hij moet den ouderdom van dertig jaren vervuld hebben.

Art. 13. Hij legt in handen des Konings of van de autoriteit of den persoon,
door den Koning hiertoe aangewezen, den eed (verklaring of belofte) af:

//Ik zweer (verklaar), dat ik, middellijk noch onmiddellijk, onder welken
naam of wat voorwendsel ook, tot het verkrijgen mijner benoeming tot
gouverneur aan iemand, wie hij ook zij, iets heb gegeven of beloofd, noch
zal geven.

-ocr page 260-

248

Ik zweer (beloof), dat ik om iets hoegenaamd in deze betrekking te doen
of te laten, van niemand hoegenaamd eenige beloften of geschenken aan-
nemen zal, middellijk of onmiddellijk.

Ik zweer (beloof) trouw aan den Koning en aan de Grondwet; dat ik
de welvaart van de kolonie naar mijn vermogen bevorderen zal; dat ik
het Reglement op het beleid der regeering in de kolonie Suriname steeds
zal onderhouden en doen onderhouden, en dat ik mij in alles zal gedragen,
zoo als een braaf en eerlijk gouverneur betaamt. Zoo waarlijk helpe mij
God Almagtig!" („Dat verklaar en beloof ik".)

Art. 14. Indien de benoeming van den gouverneur vervat is in een geheim
eu verzegeld stuk, behelst dit stuk tevens de aanwijzing van de autoriteit
of den persoon, in wier of in wiens handen de benoemde den voorgeschreven
ambtseed moet afleggen.

Zoodanig stuk wordt geopend in eene vergadering van den Raad van
Bestuur.

Het wordt, na door al de aanwezige leden te zijn gewaarmerkt, in het
archief van den raad nedergelegd.

Art. 15. De gouverneur aanvaardt het bestuur door overlegging in eene pleg-
tige zitting der Koloniale Staten van een afschrift zijner akte van benoeming
en van het proces-verbaal zijner eedsaflegging, en brengt zijne aanvaarding
van het bestuur bij proclamatie ter kennise der ingezetenen.

Art. 16. Hij is verpligt zijne waardigheid te blijven bekleeden tot dat hij het
bestuur aan zijnen opvolger hebbe overgegeven, tenzij hem van \'s Konings
wege gelast of vergund worde zijne waardigheid vroeger neder te leggen.

Art. 17. Hij mag zonder verlof des Konings de kolonie niet verlaten.

Art. 18. Hij mag geen handel drijven, noch deel hebben in dien van anderen,
noch in schepen op of in de kolonie ten handel varende, nöch in onder-
nemingen van landbouw of nijverheid daarbinnen gevestigd.

Hij mag geene schuldvorderingen ten laste der kolonie koopen.

Hij mag noch regtstreeks, nooli zijdelings deel nemen in eenige overeen-
komst, waarin de Staat of de kolonie partij is, noch zich voor de uitvoe-
ring van zoodanige overeenkomst geheel of gedeeltelijk borg stellen.

Van bovenstaande bepalingen kan, mits daartoe bijzondere termen aan-
wezig zijn, door den Koning vrijstelling verleend worden bij besluit, dat
met redenen wordt omkleed en waarop de Raad van State van het Koning-
rijk gehoord is.

Art. 19. Bloedverwantschap of zwagerschap, tot den derden graad ingesloten,
mag niet bestaan tusschen den gouverneur en den gouvernements-secretaris,
den gouverneur en den procureur-generaal, den gouverneur en een der
hoofdambtenaren met het beleid eener bijzondere afdeeling van algemeen

-ocr page 261-

249

mmmm

bestuur door den Koning belast, of den gouverneur en een lid van den
K,aad van Bestuur.

Hij, die na zijne benoeming in den verboden graad van zwagerschap
geraakt, behoudt zijne bediening niet dan met vergunning des Konings.

De zwagerschap houdt op door den dood der vrouw, die haar veroorzaakte.

Art. 20. Wanneer er vermoeden bestaat, dat de gouverneur krankzinnig is,
belegt de procureur-generaal of degene, die hem als ondervoorzitter van
den Baad "van Bestuur vervangt, eene vergadering van dien raad, opdat
de gegrondheid van het vermoeden onderzocht worde.

De Baad van Bestuur, oordeelende dat daartoe termen bestaan, beveelt
het instellen van een geneeskundig onderzoek aan eene commissie, tezamen
gesteld uit de twee hoogst in rang aanwezige officieren va.n gezondheid
der zee- of landmagt en twee burgerlijke geneesheeren.

Deze commissie is bevoegd den gewonen geneesheer des gouverneurs in
haar midden te roepen en dient den Baad van Bestuur van berigt.

Als de Baad van Bestuur oordeelt, dat het berigt der commissie het
bestaande vermoeden bevestigt, belegt de procureur-generaal of degene, die
hem als ondervoorzitter vervangt, eene vereenigde zitting van den Baad
vau Bestuur en van de Koloniale Staten.

De vereenigde zitting wordt gehouden met gesloten deuren. De verga-
dering verklaart, na de personen, die inlichtingen geven kunnen, onder
eede gehoord te hebben, en bij volstrekte meerderheid yan stemmen der
aanwezige leden, of er termen bestaan om den gouverneur in de uitoefe-
ning zijner waardigheid te schorsen.

De verklaring, dat zoodanige termen bestaan, ontheft, zoolang zij niet,
na gelijk onderzoek, op gelijke wijze is ingetrokken en in afwachting van de
beslissing des Konings, den gouverneur van de uitoefening zijner waardigheid.

Er worden van elk gedeelte van het onderzoek naauwkeurige processen-
verbaal in dubbel opgemaakt en door al de leden en den secretaris onderteekend.

Een der dubbelen wordt onverwijld gezonden aan den Koning.

Art. 21. De gouverneur oefent zijne waardigheid uit met stipte inachtneming
van \'s Konings bevelen, en is aau den Koning wegens zijn doen en laten
verantwoordelijk.

Art. 159 der Grondwet van het Koningrijk is op hem van toepassing.

Art. 22. De gouverneur is naar de bepalingen, vervat in de wet van 22
April 1855
{Staatsblad n°. 33), houdende regeling der verantwoordelijkheid
van de hoofden der ministeriële departementen, tot straf vervolgbaar:

a. wanneer hij uitvoering geeft of doet geven aan Koninklijke besluiten
of beschikkingen, waarvan hem de uitvoering niet is opgedragen door den
Minister van Koloniën;

h. wanneer hij uitvoering geeft of doet geven aan Koninklijke besluiten
of beschikkingen, niet voorzien van de vereischte medeonderteekening van
een der hoofden van de ministeriële departementen;

c. wanneer hij beschikkingen ueemt, of bevelen geeft, of bestaande be-

-ocr page 262-

250

schikkingen of bevelen handhaaft, waardoor de bepalingen dezer wet of
andere in de kolonie geldende algemeene verordeningen worden geschonden;

d. wanneer hij nalaat uitvoering te geven of te doen geven aan de voor-
schriften van deze wet of andere in de kolonie geldende algemeene veror-
deningen, of aan Koninklijke besluiten en beschikkingen, geene algemeene
verordeningen zijnde, doch waarvan hem de uitvoering door den Minister
van Kolonien is opgedragen.

De handelingen, onder de litt, a, b, en c, en de nalatigheid, onder letter
d bedoeld, zijn alleen dan strafbaar, wanneer zij gepleegd zijn met opzet.

e. indien hij zonder opzet de uitvoering, onder letter d omschreven,
grovelijk verzuimt.

De handelingen, opgenoemd onder litt, a, b. en c, worden gestraft met
de straffen, in de wet van 22 April 1855
(Staatsblad n». 33) bedreigd
tegen de handelingen, aldaar opgenoemd in art. 3 onder litt,
b, c en d.

De nalatigheid en het verzuim, opgenoemd onder litt, d en e, worden
gestraft met de straffen, in de wet van 22 April 1855
{Staatsblad n®. 33)
bedreigd tegen de nalatigheid en het verzuim., aldaar opgenoemd in art. 3
onder litt,
e en ƒ.

Art. 23. De gouverneur kan gedurende zijn bestuur niet voor den strafregter
in de kolonie betrokken, noch aldaar in burgerlijke gijzeling gebragt, noch
zonder zijne toestemming als getuige in een regtsgeding geroepen worden.

Hij kan, zelfs na de nederlegging zijner waardigheid, wegens feiten, ge-
durende zijn bestuur gepleegd, in de kolonie niet tot straf vervolgd worden.

Art. 24. Hij staat iu Nederland, behalve wegens ambtsmisdrijven, te regt
voor den regter, die volgens de in het Rijk geldende wetten bevoegd zou
zijn geweest, naar gelang der tegen het feit bedreigde straffen, daarvan
kennis te nemen, ware het gepleegd in de gemeente, in welke de zetel
der Nederlandsehe Regering gevestigd is.

De straf, tegen het feit bedreigd, is die, welke daartegen bedreigd wordt
bij het strafregt der plaats, waar het feit is begaan.

Art. 25. Indien tegen den gouverneur, hetzij in het geval voorzien in art. 159
der Grondwet van het Koningrijk, hetzij ter zake van andere strafbare
feiten, eene vervolging in Nederland wordt ingesteld, legt hij, op bevel
des Konings, zijne waardigheid neder in handen van dengene, die door den
Koning of volgens deze wet is aangewezen om hem te vervangen.

Art. 26. De gouverneur wordt, zoo noodig, vervangen door den persoon,
daartoe van \'s Konings wege aangewezen, en, bij gebreke van dergelijke aan-
wijzing, door hem, die bij ontstentenis van den gouverneur met het voorzit-
terschap van den Raad van Bestuur tijdelijk bekleed is.

Art. 27. Al wat in deze wet bepaald is omtrent den gouverneur is toepasselijk
op den waarnemenden gouverneur, met uitzondering der voorschriften in
de artt. 12, 13 en 19 dezer wet vervat.

-ocr page 263-

251

Art. 28. De waarnemende gouverneur aanvaardt onmiddellijk het bestuur,
doch legt, zoo spoedig mogelijk, in eene daartoe te houden en zoo noodig buiten-
gewoon bijeen te roepen vergadering der Koloniale Staten, in handen van
den voorzitter der vergadering, den eed (of de belofte) af:

„Ik zweer (beloof), dat ik, om iets hoegenaamd in de betrekking van
waarnemend gouverneur te doen ot te laten, van niemand hoegenaamd
eenige beloften of geschenken aannemen zal, middellijk of onmiddellijk.

Ik zweer (beloof) trouw aan den Koning en aan de Grondwet; dat ik
de welvaart van de kolonie naar mijn vermogen bevorderen zal; dat ik het
Heglement op het beleid der regering in de kolonie Suriname steeds zal
onderhouden en doen onderhouden, en dat ik mij in alles zal gedragen,
zoo als een braaf en eerlijk gouverneur betaamt. Zoo waarlijk helpe mij
God Almagtig!" („Dat beloof ik.")

TWEEDE AFDEELING.

Van ziin

Art. 29. De gouverneur bestuurt, met inachtneming van de voorschriften
dezer wet, in naam en als vertegenwoordiger des Konings de kolonie en is
aldaar met de uitvoerende magt bekleed.

Art. 30. De gouverneur heeft het opperbevel over de in de kolonie aanwezige
krijgsmagt.

Hij oefent dit over \'s Rijks zee- en landmagt niet uit dan behoudens
hare administratieve betrekkingen tot de departementen van algemeen be-
stuur in het Koningrijk en overeenkomstig met de bijzondere beschikkingen
des Konings.

Hij beschikt over hare strijdkrachten in oorlog en vrede, zoodanig als
hem in het belang der kolonie oirbaar dunkt, en heeft het regt hare be-
velhebbers en officieren te schorsen.

Hij geeft terstond van de schorsing kennis aan den Koning.

Zij is, zoolang zij niet door den Koning bekrachtigd is, slechts voorloopig.

Art. 31. De gouverneur benoemt, schorst en ontslaat de bevelhebbers, offi-
cieren en onderofficieren der koloniale gewapende magt, hoedanig deze
zamengesteld zij.

Art. 32. Hij neemt, in geval van oorlog of opstand, alle maatregelen die hij
in het belang van het Rijk of van de kolonie door den nood geboden acht.

Hij heeft in dergelijke omstandigheden de magt om de kolonie, geheel
of ten deele, in staat van oorlog of beleg te verklaren, de bepalingen dezer
wet en van alle andere in de kolonie geldende algemeene verordeningen
te schorsen, en autoriteiten, zelfs die zijn aangesteld door den Koning,
tijdelijk op te heffen.

Hij kan, in zoodanig geval, de burgerlijke of militaire gezaghebbers in
de onderdeelen der kolonie magtigen tot het voorloopig nemen van maat-
regelen van boven omschreven aard.

-ocr page 264-

252

Hij geeft van de maatregelen, door hem uit kracht dezer bepaling ge-
nomen, onverwijld kennis aan den Koning.

Art. 33. Hij neemt alle vereischte maatregelen tot bescherming van de eer
van den Staat en van de kolonie tegen aanranding van buiten.

Art. 34. Hij kan, als daarvoor dringende redenen bestaan, voorloopige over-
eenkomsten, de kolonie betreifende, met vreemde magten, onder voorbe-
houd van \'s Konings goedkeuring, aangaan.

Hij brengt de aangegane overeenkomst terstond ter kennisse des Konings.

Zij vervalt in ieder geval, wanneer zij niet binnen het jaar na hare dag-
teekening of den korteren daarin uitgedrukten termijn door den Koning
bekrachtigd is.

Art. 35. De gouverneur benoemt, schorst en ontslaat alle ambtenaren in de
kolonie, wier benoeming, schorsing of ontslag niet door den Koning aan
zich voorbehouden of bij algemeene verordeningen aan anderen opgedragen is.

Hij voorziet, als de belangen der dienst dit vereischen, in de tijdelijke
waarneming van betrekkingen, door den Koning te begeven.

Aft. 36. Hij kan, met inachtneming der voorschriften te dien aanzien bij
algemeene verordeningen gegeven, aan ambtenaren en officieren een binnen-
landsch of buitenlandsch verlof verleenen.

Art. 37. Hij heeft het algemeen bestuur der koloniale geldmiddelen en
domeinen en is deswege verantwoordelijk naar de bepalingen bij de wet te
stellen.

Hij brengt de bezoldigingen, verloftractementeu, wachtgelden en pen-
sioenen van alle openbare collegien, ambtenaren en bedienden in de kolonie,
voor zooveel zij niet uit \'s Rijks of andere kassen dan de koloniale gekweten
worden, op de koloniale huishoudelijke begrooting.

Art. 38. Hij regelt die bezoldigingen, voor zooverre dit niet door den
Koning aan zich voorbehouden of bij algemeene verordeningen geschied is.

De verloftractementeu, pensioenen en wachtgelden, uit de koloniale kas
te kwijten, worden geregeld bij koloniale verordeningen.

Art. 39. De gouverneur kan, na ingewonnen berigt van den regter door wien
het vonnis gewezen is, aan alle burgerlijke of militaire veroordeelden gratie
verleenen van straffen, bij regterlijk vonnis in de kolonie opgelegd.

Hij kan, tenzij krachtens voorafgaande uitdrukkelijke magtiging des Ko-
nings, geene amnestie, abolitie of generaal pardon verleenen, dan in zeer
dringende gevallen, na verhoor van den llaad van Bestuur en onder voor-
behoud van \'s Konings bekrachtiging.

Art. 40. Geene dispensatie kan door den gouverneur verleend worden dan in
de gevallen en op de wijze, bij de algeraeene verordening waarvan dispen-
satie verleend wordt, omschreven.

-ocr page 265-

253

Art. 41. De gouverneur verleent, in naam des Konings en overeenkomstig
met het desaangaande bij algemeene verordening bepaalde, zeebrieven aan
schepen en vaartuigen, toebehooreude aan inwoners der kolonie.

Art. 43. De gouverneur zorgt voor de afkondiging en de uitvoering der wet-
ten en der Koninklijke besluiten, genomen in den vorm, bij de Grondwet van
het Koningrijk voorgeschreven voor algemeene maatregelen vau inwendig
bestuur, welke hem te dien einde van \'s Konings wege worden toegezonden.

Art. 43. Hij kan om gewigtige redenen de hem bevolen afkondiging of
uitvoering opschorten en geeft hiervan terstond kennis aan den Koning.

Wanneer de afkondiging of uitvoering eener wet door den gouverneur
is opgeschort, wordt hiervan door den Koning ten spoedigste mededeeling
gedaan aan de Staten-Generaal.

Zoodra de gouverneur verwittigd is, dat de Koning zijne handeling niet
goedkeurt, gaat hij onverwijld tot de afkondiging of uitvoering over.

Art. 44. De wettenen Koninklijke besluiten worden afgekondigd door plaat-
sing in het
Gouvernementsblad.

Het formulier van afkondiging luidt:
„In naam des Konings!

„De Gouverneur van Suriname,

„Van \'s Konings wege den last ontvangen hebbende tot afkondiging van
onderstaande wet (onderstaand Koninklijk besluit):

(Mededeeling der wet of van het Koninklijk besluit.)

„Heeft de opneming daarvan in het Gouvernementsblad bevolen.

„Gedaan te......den....."

(Onderteekening van den gouverneur en van den gouvernements-secretaris.)

Art. 45. Zoo geen andere termijn bepaald is, hetzij in de verordening zelve,
hetzij bij de afkondiging (in welk geval die bepaling aan het formulier
wordt toegevoegd), werkt de afgekondigde verordening op den dertigsten
dag na dien der uitgifte van het
Gouvernementsblad, waarin zij geplaatst is.

Art. 46. De gouverneur stelt, na verkregen goedkeuring der Koloniale Sta-
ten, koloniale verordeningen vast en zorgt voor hare afkondiging.

Indien hij bezwaar heeft, kan hij de vaststelling in beraad houden.

Art. 47 De koloniale verordeningen treden niet in regeling van hetgeen
geregeld is bij de wet of bij Koninklijk besluit, genomen in den vorm, bij
de Grondwet van het Koningrijk voorgeschreven voor algemeene maat-
regelen van inwendig bestuur.

Art. 48. De koloniale verordening, in wier onderwerp wordt voorzien bij de
wet of bij Koninklijk besluit, genomen in den vorm, bij de Grondwet van
het Koningrijk voorgeschreven voor algemeene maatregelen van inwendig

-ocr page 266-

254

bestuuï, vervalt op het oogenblik, dat zoodanige vs^et of zoodanig Koninklijk
besluit in de kolonie begint te vlerken.

Art. 49. De gouverneur zendt elke koloniale verordening, door hem vastge-
steld, onvervrijld aan den Koning.

De Koning kau, ua den Raad van State van het Koningrijk te hebben
gehoord, bij besluit, met redenen omkleed, eene koloniale verordening
vernietigen wegens strijd met de wet, met een Koninklijk besluit, genomen
in den vorm, bij de Grondwet van het Koningrijk voorgeschreven voor
algemeene maatregelen van inwendig bestuur, of met het algemeen belang
van het Rijk of van de kolonie.

Art. 50. De gouverneur kondigt de koloniale verordening, door hem vast-
gesteld, in den regel niet af vóór dat hij berigt ontvangen heeft, dat bij
den Koning geen voornemen tot vernietiging bestaat, of vóór dat, na de
opzending aan den Koning, zes maanden verloopen zijn zonder dat de
gouverneur berigt ontvangen heeft, dat de vernietiging heeft plaats gehad
of bij den Koning in overweging is.

Hij kan echter, indien naar zijn oordeel en dat van de meerderheid van
den Raad van Bestuur spoed vereischt wordt, eene koloniale verordening,
door hem vastgesteld, vroeger afkondigen en invoeren.

Art. 51. Eene koloniale verordening, behoorlijk afgekondigd, verbindt tot
dat zij door eene latere koloniale verordening afgeschaft of volgens art. 48
dezer wet vervallen of het Koninklijk besluit, houdende hare vernietiging,
in de kolonie afgekondigd en in werking getreden is.

Art. 53. De afkondiging der koloniale verordening geschiedt door hare
plaatsing in het
Gouvernementsblad.

Het formuher van afkondiging luidt:
„In naam des Konings!

„De gouverneur van Suriname,

„In overweging genomen hebbende:

(De beweegredenen der verordening.)

„Heeft, den Raad van Bestuur gehoord, na verkregen goedkeuring der
Koloniale Staten,

(En in het geval, voorzien in het tweede lid van art. 50 dezer wet,
met bijvoeging der woorden:

„En gelet op het tweede lid van art. 50 van het regeringsreglement
dezer kolonie), vastgesteld onderstaande verordening:

(De verordening.)

„Gegeven te....... den......"

(Onderteekening van den gouverneur en van den gouvernements-secretaris).

Art. 53. Zoo in de verordening geen andere termijn bepaald is, werkt de
afgekondigde verordening op den dertigsten dag na dien der uitgifte van
het
Gouvernementsblad, waarin zij geplaatst is.

-ocr page 267-

255

Art. 54. De gouverneur is bevoegd tot bot uitvaardigen van besluiten, boü-
dende algemeene maatregelen en strekkende om uitvoering te geven, hetzij
aan wetten of Koninklijke besluiten, genomen in den vorm, bij de Grond-
wet van het Koningrijk voorgeschreven voor algemeene maatregelen van
inwendig bestuur, waarvan de uitvoering hem van \'s Konings wege is op-
gedragen, hetzij aan koloniale verordeningen.

De E,aad van Bestuur wordt over het uit te vaardigen besluit gehoord.

Art, 55. Zoodanige besluiten worden op last des gouverneurs afgekondigd
door hunne plaatsing in het
Gouvernementsblad.

Het formulier van afkondiging luidt:
„In naam des Konings!

„De Gouverneur van Suriname,

„Overwegende, dat ter uitvoering van

(Vermelding van de wet, het Koninklijk besluit of de koloniale veror-
dening, tot wier uitvoering het besluit strekt),

„het noodig is, het navolgende vast te stellen;

„Heeft, den Raad van Bestuur gehoord, besloten:

(Volgt het besluit.)

„Gegeven te......den......"

(Onderteekening van den gouverneur en van den gouvernements-secretaris).

Art. 56. Indien in het besluit geen andere termijn bepaald is, werkt het op
den dertigsten dag na dien der uitgifte van het
Gouvernementsblad, waarin
het geplaatst is.

Art. 57. De gouverneur brengt het door hem genomen besluit onverwijld
ter kennisse des Konings.

Hij trekt het in of wijzigt het, zoodra hem dit van \'sKonings wege
wordt bevolen.

DERDE HOOFDSTUK.

Van den Raad van Bestuur.

EERSTE AEDEEHNG.

Van zijne zamenstelling.

Art. 58. De Raad van Bestuur bestaat uit den gouverneur, als voorzitter, den
procureur-generaal, als onder-voorzitter, en drie leden, die door den Koning
worden benoemd, geschorst en ontslagen.

Hun rang regelt zich naar den ouderdom van benoeming.

A.rt. 59. De koning kan buitengewone leden benoemen, hen schorsen en ont-
slaan. Zij zijn naar ouderdom van benoeming als plaatsvervangers werkzaam.

-ocr page 268-

256

Art. 60. De door den Koning benoemde leden en buitengewone leden leggen,
alvorens hunne betrekking te aanvaarden, in handen van den gouverneur
den eed (verklaring of belofte) af:

„Ik zweer (verklaar), dat ik, middellijk noch onmiddellijk, onder welken
naam of wat voorwendsel ook, tot het verkrijgen mijner benoeming als
üd (buitengewoon lid) van den Raad van Bestuur aan iemand, wie hij ook
zij, iets heb gegeven of beloofd, noch zal geven.

Ik zweer (beloof), dat ik, om iets hoegenaamd in deze betrekking te
doen of te laten, van niemand hoegenaamd eenige beloften of geschenken
aannemen zal, middellijk of onmiddellijk.

Ik zweer (beloof), trouw aan den Koning; dat ik het Reglement op het
beleid der regering in de kolonie Suriname steeds zal helpen onderhouden
en het welzijn der kolonie naar mijn vermogen zal voorstaan. Zoo waarlijk
helpe mij God Almagtig!" („Dat verklaar en beloof ik".)

Art. 61. De gouvernements-secretaris staat den Raad van Bestuur als secre-
taris bij, ook al is hij daarvan geen lid.

Alt. 62. Het reglement van orde voor den Raad van Bestuur wordt door
den Raad ontworpen en vastgesteld door den gouverneur.

Het behoeft, even als de daarin te brengen wijzigingen, de goedkeuring
des Konings.

TWEEDE AFDEELING.

Van zijne werkzaamheden.

Art. 63. De Raad van Bestuur wordt door den gouverneur gehoord nopens :

1°. alle koloniale verordeningen, die de gouverneur aan de goedkeuring
der Koloniale Staten wil onderwerpen, of die de Koloniale Staten aan den
gouverneur ter vaststelling hebben aangeboden;

2°. alle besluiten tot uitvoering van algemeene verordeningen, die de
gouverneur wil nemen;

3°. alle aangelegenheden, waaromtrent dit is voorgeschreven bij deze
wet of andere algemeene verordening, of den gouverneur van \'s Konings
wege wordt bevolen;

4°. alle andere zaken, waaromtrent de gouverneur in het belang zijner
verantwoordelijkheid het gevoelen van den Raad wenscht te kennen.

Art. 64. De Raad mag niet weigeren, des gevraagd, zijn gevoelen schriftelijk
aan den gouverneur mede te deelen.

Art. 65. De gouverneur kan officieren der zee-en landmagt en ambtenaren,
geene leden van den Raad zijnde, gelasten de vergadering bij te wonen
tot het geven van inlichtingen.

-ocr page 269-

257

Art. 66. De Raad van bestuur kan, volgens regels bij koloniale verordening
te stellen, regtsmagt erlangen in gesehillen van bestuur.

Art. 67. Hij verrigt voorts alle andere werkzaamheden, hem bij deze vret of
andere algemeene verordeningen opgedragen.

VIERDE HOOFDSTUK.

Van de Koloniale Staten.

EEKSTE AFDEELING.

Van hunne zamenstelling.

Art. 68. Vier leden der Koloniale Staten worden jaarlijks vóór 1 Meidoor
den gouverneur benoemd.

De overige leden worden door de kiezers regtstreeks gekozen in ver-
houding van één op de twee honderd kiezers, doch nimmer in minderen
getale dan negen.

Art. 69. Om kiezer te zijn wordt vereischt:

1°. ingezetenschap;

Als ingezetenen worden aangemerkt:

a, Nederlanders in den zin der wet, bedoeld in art. 7 der Grondwet
van het Koningrijk, wanneer zij sinds 1°. Januarij van het jaar, waarin de
kiezerslijst wordt vastgesteld, in de kolonie gevestigd geweest zijn;

h. vreemdelingen, wanneer zij sedert 1°. Januari van het jaar, aan dat
waarin de kiezerslijst wordt vastgesteld voorafgegaan, in de kolonie ge-
vestigd geweest zijn.

2°. de volle ouderdom van vijf en twintig jaren;

3°. het volle genot der burgerlijke regten;

het betalen in de directe belastingen eener som, waarvan het juiste
bedrag, mits niet beneden dat van /20, noch boven dat van / 100, bij
het kiesreglement wordt bepaald.

Art. 70. Onbekwaam om te kiezen of verkozen te worden zijn, onverminderd
het bepaalde in art. 23 der wet van den 8steii Augustus 1862
{Staatsblad
n°. 164), houdende opheffing der slavernij in de kolonie Suriname, zij,
wien dat regt ontzegd is bij regterlijk vonnis of die geregtelijken afstand
van hunne goederen aan hunne schuldeischers gedaan en dezen niet ten
volle voldaan hebben.

Art. 71- Verkiesbaar zijn allen, die de vereischten bezitten, opgenoemd in
art. 69 onder nommers 1, 2 en 3 dezer wet, en niet onbekwaam, noch
uitgesloten zijn.

17

-ocr page 270-

258

Art. 73. Uitgesloten zijn de gouverneur en de gouvernements-secretaris, de
krijgslieden van den Staat in werkelijke dienst, geestelijken en bedienaren
van de godsdienst.

Art. 73. Bloedverwantschap of zwagerschap tot en met den tweeden graad
mag niet bestaan tusschen de leden van de Koloniale Staten.

Wanneer leden, elkander in den verboden graad bestaande, te gelijker
tijd gekozen worden, wordt alleen toegelaten hij, die de meeste stemmen
bekwam, en, bij gelijk getal stemmen, de oudste in jaren.

Hij, die na zijne benoeming in den verboden graad van zwagerschap met
een der andere leden geraakt, is niet verpligt af te treden vóór den afloop
van zijnen tijd van zitting.

De zwagerschap houdt op door den dood der vrouw, die haar veroorzaakte.

Art. 74. De leden, door de kiezers gekozen, hebben zitting gedurende zes
jaren.

Om de twee jaren treedt een derde hunner af.

De uitvallenden zijn dadelijk weder herkiesbaar.

Na de eerste benoeming, even als na eene ontbinding, wordt de rooster
van aftreding door het lot geregeld.

Hij, die ter vervulling eener tusschentijds opengevallen plaats gekozen
is, treedt af op het tijdstip, waarop degene, in wiens plaats hij verkozen
is, moest aftreden.

Art. 75. Het kiesreglement wordt vastgesteld bij koloniale verordening.

De eerste verkiezing geschiedt binnen een jaar na de invoering dezer
wet, volgens een voorloopig kiesreglement, dat, krachtens art. 54 dezer
wet, door den gouverneur wordt vastgesteld, doch vooraf aan \'sKonings
goedkeuring wordt onderworpen.

Art. 76. De leden der Staten leggen vóór het aanvaarden hunner betrek-
king in handen van den gouverneur den eed (verklaring of belofte) af:

„Ik zweer (verklaar), dat ik, middellijk noch onmiddellijk, onder welken
naam of wat voorwendsel ook, om tot lid der Koloniale Staten te worden
benoemd, aan iemand, wie hij ook zij, iets heb gegeven of beloofd, noch
zal geven.

Ik zweer (beloof), dat ik, om iets hoegenaamd in deze betrekking te
doen of te laten, vau niemand hoegenaamd eenige beloften of geschenken
zal aannemen, middellijk of onmiddellijk.

Ik zweer (beloof) trouw aan den Koning; dat ik het Reglement op het
beleid der regering in de kolonie Suriname steeds zal helpen onderhouden
en het welzijn der kolonie naar mijn vermogen zal voorstaan. Zoo waarlijk
helpe mij Grod Almagtig!" („Dat verklaar en beloof ik.")

Art. 77. De leden genieten geene schadeloosstelling.

Vergoeding van reis- en verblijfkosten kan hun bij koloniale verordening
worden toegekend.

-ocr page 271-

259

Art. 78. De leden zijn bevoegd ten allen tijde hun ontslag te nemen.

Zij zenden dit schriftelijk in aan den gouverneur.

Het lidmaatschap vervalt:

1°. door het opgeven der vestiging in de kolonie;

2°. door het verlies van het volle genot der burgerlijke regten;

3°. door opkomende onbekwaamheid volgens art. 70;

door het aannemen eener met het lidmaatschap onvereenigbare be-
trekking.

TWEEDE APDEELIHre.

Van hunne verg adering.

Art. 79. De vergadering der Staten wordt jaarlijks op den tweeden Dinsdag
der maand Mei te Paramaribo door of namens den gouverneur geopend.

Art. 80. De voorzitter en de ondervoorzitter der Staten voor elke vergade-
ring worden uit hun midden benoemd door den gouverneur.

Art. 81. De Staten benoemen hunnen griffier buiten hun midden.

Art. 82. De Staten onderzoeken de geloofsbrieven der nieuw ingekomen
leden en beslissen de geschillen, welke aangaande die geloofsbrieven of de
verkiezing zelve oprijzen.-

Art. 83. De Staten stellen het reglement van orde voor hunne vergade-
ring vast.

Art. 84. Zij vergaderen in het openbaar.

De deuren worden gesloten, als de voorzitter het noodig keurt of vier
leden het vorderen.

De vergadering beslist of met gesloten deuren zal worden beraadslaagd.

Over de punten in besloten vergadering behandeld kan daarin ook een
besluit genomen worden.

Art. 85. De jeden der Staten stemmen naar eed en geweten, zonder rugge-
spraak met hen die benoemen.

Art. 86. De Staten mogen niet beraadslagen noch besluiten, zoo niet meer
dan de helft der leden tegenwoordig is.

Alle besluiten worden door volstrekte meerderheid der stemmende leden
opgemaakt.

Bij staken van stemmen wordt het nemen van een besluit tot eene vol-
gende vergadering uitgesteld.

In deze, en even zoo in eene voltallige vergadering, wordt bij het staken
van stemmen het voorstel geacht niet te zijn aangenomen.

-ocr page 272-

260

Art. 87. Over alle zaken wordt mondeling en bij hoofdelijke oproeping
gestemd, doch bij het doen van keuzen of voordragten van personen bij
besloten en ongeteekende briefjes.

Art. 88. De leden der Staten zijn, ter zake van hetgeen zij als zoodanig
gezegd en gedaan hebben, niet geregtelijk vervolgbaar.

Art. 89. De gouverneur kan in persoon of door eenen gemagtigde de beraad-
slagingen bijwonen en eene raadgevende stem uitbrengen.

Art. 90. De gouverneur heeft het regt de vergadering der Staten te schor-
sen, te sluiten en buitengewoon bijeen te roepen.

Art. 91. Hij heeft het regt de Staten te ontbinden.

Het besluit tot ontbinding, waarop de Raad van Bestuur gehoord wordt,
behelst de uitschrijving van de verkiezing voor nieuwe Staten binnen zestig
dagen en de bijeenroeping der nieuw gekozen Staten binnen drie maanden.

Bij ontbinding sluit de gouverneur tevens de vergadering der Staten.

DEKDB AFDEELING.

Art. 92. De Koloniale Staten maken het vertegenwoordigend ligchaam der
kolonie uit.

Art. 93. Zij onderzoeken de verordeningen, die hun door den gouverneur
ter goedkeuring worden aangeboden.

Het formulier van aanbieding luidt:

„De Gouverneur der kolonie Suriname biedt aan de Koloniale Staten
ter goedkeuring aan eene verordening."

(Vermelding van den titel der verordening.)

(Dagteekening en onderteekening van den gouverneur.)

Art. 94. Indien de Staten de verordening goedkeuren, geven zij hiervan
kennis aan den gouverneur.

Het formulier dier kennisgeving luidt:

„De Koloniale Staten keuren goed de hun door den Gouverneur der
kolonie Suriname aangeboden verordening."

(Vermelding van den titel der verordening.)

(Dagteekening en onderteekening van den voorzitter en den griffier.)

Art. 95. Indien de gouverneur de verordening, door de Koloniale Staten
goedgekeurd, heeft vastgesteld, geeft hij daarvan aan hen kennis.

Het formulier der kennisgeving luidt:

„De gouverneur der kolonie Suriname heeft vastgesteld de verordening."

(Vermelding van den titel der verordening.)

(Dagteekening en onderteekening van den gouverneur.)

-ocr page 273-

261

Art. 96. Indien de gouverneur bezwaar heeft de verordening, door de Kolo-
niale Staten goedgekeurd, vast te stellen, geeft hij daarvan aan hen kennis.

Het formulier dier kennisgeving luidt:

„De Gouverneur van Suriname heeft bezwaar om vast te stellen de ver-
ordening."

(■Vermelding van den titel der verordening.)

(Dagteekening en onderteekening van den gouverneur.)

Art. 97. Indien de Koloniale Staten de verordening niet goedkeuren, geven
zij hiervan kennis aan den gouverneur.

Het formulier dier kennisgeving luidt:

„De Koloniale Staten hebben bezwaar tegen de goedkeuring der aan hen
door den Gouverneur der kolonie Suriname aangeboden verordening."

(Vermelding van den titel der verordening.)

(Dagteekening en onderteekening van den voorzitter en den griffier.)

Art. 98. De Koloniale Staten hebben het regt van wijziging.

Indien zij daarvan gebruik gemaakt hebben, luidt het formulier dier
kennisgeving van hunne goedkeuring aldus:

„De Koloniale Staten keuren goed, zoodanig als zij door hen is gewijzigd,
de hun door den Gouverneur der kolome Suriname aangeboden verordening."

(Vermelding van den titel der verordening.)

(Dagteekening en onderteekening van den voorzitter en den griffier.)

Art. 99. Indien de gouverneur zich met de gewijzigde verordening vereenigt,
geeft hij hiervan aan de Staten kennis.

Het formulier dier kennisgeving luidt:

„De Gouverneur der kolonie Suriname heeft vastgesteld, zoodanig als zij
door Koloniale Staten gewijzigd is, de verordening."

(Vermelding van den titel der verordening.)

(Dagteekening en onderteekening van den gouverneur.)

Art. 100. Indien de gouverneur zich met de gewijzigde verordening niet
vereenigt, geeft hij hiervan aan de Staten kennis.

Het formuher dier kennisgeving luidt:

„De Gouverneur der kolonie Suriname, zich niet kunnende vereenigen
met de wijzigingen door de Koloniale Staten gemaakt, heeft niet vastge-
steld de verordening."

(Vermelding van den titel der verordening.)

(Dagteekening en onderteekening van den gouverneur.)

Art. 101. De Koloniale Staten hebben het regt verordeningen aan den
gouverneur voor te stellen.

Zij zenden het ontwerp, zoodanig als het door hen goedgekeurd is, aan
den gouverneur.

Het formulier van toezending luidt:

-ocr page 274-

262

„De Koloniale Staten verzoeken den Gouverneur der kolonie Sariname
vast te stellen de door hen in bijgaand ontwerp goedgekeurde verordening."
(Yermelding van den titel der verordening.)

(Dagteekening en onderteekening van den voorzitter en den griffier.)

Art. 102. De gouverneur geeft van zijn besluit aan de Staten kennis.
De formulieren van kennisgeving luiden:
ingeval geen bezwaar bestaat tegen de vaststelling,
„De Gouverneur der kolonie Suriname heeft, den Raad van Bestuur ge-
hoord, vastgesteld;"

in het tegenovergestelde geval,

„De Gouverneur der kolonie Suriname heeft, den Baad van Bestuur ge-
hoord, bezwaar om vast te stellen de door de Koloniale Staten in ontwerp
goedgekeurde en aan hem aangeboden verordening."
(Vermelding van den titel der verordening.)
(Dagteekening en onderteekening van den gouverneur.)

Art. 103. De Koloniale Staten zijn bevoegd de belangen der kolonie voor
te staan bij den Koning, bij de Staten-Generaal en bij den gouverneur.

Art. 104. Zij onderzoeken de verzoekschriften, die met inachtneming der
voorschriften van art. 9 dezer wet aan hen gericht worden.

Art. 105. Zij kunnen den gouverneur uitnoodigen om wegens zaken, de
kolonie betreffende, inlichtingen aan hen te geven.

Art. 106. De gouverneur voldoet aan deze uitnoodiging, wanneer hij ver-
meent dat het geschieden kan zonder schade voor de hem toevertrouwde belan-
gen, en geeft de gevraagde inlichtingen mondeling of schriftelijk, hetzij in
persoon of bij gemagtigde.

TIHRDE ATDEELING.
Van de begrooting.

\'l Art. 107. Ten laste van \'sRijks schatkist komen:

a. de wedde en de verblijfkosten van den gouverneur;

b. de kosten van de Rijks zee- en landmagt, tot bescherming der kolonie
gevorderd.

Art. 108. De uitgaven ten behoeve der openbare dienst in de kolonie, welke
niet ten laste van \'s Rijks schatkist komen, en de middelen ter harer dek-
king worden aangewezen op de koloniale huishoudelijke begrooting.

Art. 109. De koloniale huishoudelijke begrooting wordt jaarlijks door den
gouverneur, na den Raad van Bestuur te hebben gehoord, ontworpen en
aan de Koloniale Staten bij de opening hunner vergadering aangeboden.

-ocr page 275-

263

Art. 110. Zij wordt, zoodanig als zij door de Koloniale Staten goedgekeurd
is, door den gouverneur voorloopig vastgesteld en afgekoadigd.

Art. 111. Zij wordt door hem terstond met de noodige toelichting toegezonden
aan den Koning.

Art. 112. Zij wordt definitief vastgesteld door de wet:

1°. indien tot aanvulling der koloniale middelen gevorderd wordt eene
bijdrage uit \'s Rijks schatkist;

2°. indien de Koning de begrooting, zoodanig als zij door de Koloniale
Staten aangenomen is, niet goedkeurt;

3°. indien de Koloniale Staten de begrooting niet hebben vastgesteld vóór
den IS^en Julij van het jaar, waarin zij hun wordt aangeboden.

Indien geen dezer gevallen aanwezig is, geldt de voorloopige vaststelling
als definitive.

Art. 113. De uitgaven en heffingen, uit kracht der voorloopig vastgestelde
begrooting gedaan vóór dat de wet, houdende definitive vaststelling dier
begrooting, in de kolonie afgekondigd en in werking getreden is, blijven
van waarde, voor zooveel zij geschied zijn met magtiging des Konings of
vóór dat van den Koning berigt ontvangen is.

In het geval, voorzien in het voorgaande artikel onder n°. 3, strekt
voorloopig de begrooting voor het vorig dienstjaar tot grondslag der dienst,
behoudens de daarin door den Koning bevolen wijzigingen.

Art. 114. De verantwoording van de koloniale uitgaven en ontvangsten over
elk dienstjaar wordt (onder overlegging van de rekening, goedgekeurd door
de magt bij de wet of den Koning daartoe aangewezen) op last des Konings
gedaan aan de wetgevende magt, ingeval de koloniale huishoudelijke be-
grooting definitief is vastgesteld bij de wet, en in het andere geval door
den gouverneur aan de Koloniale Staten.

Naar gelijke onderscheiding wordt het slot der rekening vastgesteld,
hetzij bij de wet, hetzij bij koloniale verordening.

VIJFDE HOOFDSTUK.

Van de inwendige verdeeling van het grondgebied der kolonie.

Art. 115. De verdeeling der kolonie in districten en gemeenten, de zamen-
stelling, inrigting en bevoegdheid der districts- en plaatselijke besturen,
mitsgaders al hetgeen betreft de politie van land en stad, wordt geregeld
bij koloniale verordening.

-ocr page 276-

264

ZESDE HOOFDSTUK.

EERSTE AEDEELING.

Algemeene voorschriften.

Art. 116. Er wordt in de kolonie Suriname regt gesproken in naam des
Konings.

Art. 117. Het burgerlijk regt, dat van koophandel en de burgerlijke regts-
vordering, het strafregt en de strafvordering, ook ten opzigte der koloniale
gewapende magt te land en te water, de regtspleging in zake van belas-
tingen, het notarisambt, de industriële, letterkundige en kunsteigendom,
en het stuk der maten en gewigten worden, zooveel mogelijk overeen-
komstig met de in Nederland bestaande wetten, door koloniale verorde-
ningen geregeld.

Art. 118. Niemand kan van zijn eigendom ontzet worden, dan nadat bij ko-
loniale verordening verklaard is, dat het algemeen nut de onteigening vor-
dert, en tegen voorafgaande schadevergoeding.

Op dit beginsel worden geene uitzonderingen toegelaten dan krachtens
algemeene regelen, bij koloniale verordering te stellen, en zonder dat ooit
het regt op volledige schadevergoeding den onteigende kan worden ontnomen.

Art. 119. Aan de regterlijke magt behoort bij uitsluiting de kennisneming
van alle geschillen van burgerlijken aard.

Art. 120. Geene vervolging tot straf kan plaats hebben dan voor den regter,
bij algemeene verordening aangewezen, en op de wijze, bij algemeene ver-
ordening bepaald.

Art. 121. De burgerlijke dood of de verbeurdverklaring van al de goederen
des veroordeelden kan niet als straf of als gevolg van straf worden bedreigd.

Art. 122, Geschillen over kiesregt en andere burgerregten staan ter kennis-
neming van de regterlijke magt, wanneer geen andere regter bij algemeene
verordening aangewezen is.

Art. 123. Alle vonnissen behelzen de gronden, waarop zij zijn gewezen, en
in strafzaken de aanwijzing der artikelen van de algemeene verordeningen,
waarop de veroordeeling rust.

Zij worden met open deuren uitgesproken.

De teregtzittingen zijn openbaar, behoudens de uitzonderingen, in het
belang der openbare orde en zedelijkheid bij algemeene verordeningen vast
te stellen.

-ocr page 277-

265

Art. 124. Niemand kan tegen zijnen wil worden afgetrokken van zijnen
wettigen regter.

Algemeene verordeningen regelen de wijze, waarop geschillen over be-
voegdheid tusschen de regterlijke en andere magten beslist worden.

Art. 125. Behalve in de gevallen, bij algemeene verordeningen voorzien, mag
niemand in hechtenis genomen worden dan op regterlijk bevel, houdende
de redenen der inhechtenisneming.

Zoodanig bevel moet aan dengene, tegen wien het gerigt is, bij of zoo
spoedig mogelijk na zijne aanhouding worden beteekend.

De vorm van het bevel en de tijd, binnen welken alle in hechtenis ge-
nomen personen moeten worden verhoord, worden bij algemeene verorde-
ningen bepaald.

Art. 126. In niemands woning mag tegen zijn\' wil worden binnengetreden
dan op last eener magt, tot het geven van zoodanigen last bij algemeene
verordening bevoegd verklaard, en met inachtneming der vormen, bij al-
gemeene verordening voorgeschreven.

Art. 127. Het geheim der aan de post of andere openbare instelling van ver-
voer toevertrouwde brieven is onschendbaar, behalve op last van den regter
en in de gevallen, bij algemeene verordening voorzien.

TWEEDE AFDEELINB.

Fan. de zamenstelling der regterlijke magt.

Art. 128. De regtsmagt van den Hoogen Raad der Nederlanden in koloniale
zaken wordt geregeld bij de wet.

Art. 129. Er is, onder de benaming van hof van justitie, een opperste
geregtshof over de gansche kolonie.

Het houdt toezigt op de geregelde afdoening van alle regtsgedingen en
de behoorlijke vervolging van alle misdrijven.

De voorzitter, de leden en de griffier van het hof van justitie worden
door den Koning benoemd, de voorzitter en de leden voor het leven, de
griffier tot wederopzeggens toe.

Art. 130. Het openbaar ministerie bij het hof van justitie wordt uitgeoefend
door of namens den procureur-generaal.

Art. 131. De procureur-generaal wordt door den Koning benoemd, geschorst
en ontslagen.

Art. 132. Hij is het hoofd van het openbaar ministerie en van de regterlijke
en administratieve politie in de gansche kolonie.

-ocr page 278-

266

Hij vertegenwoordigt den Staat, de Regering of de kolonie in regten.

Art. 133. Behalve in het geval van verklaarden staat van oorlog of beleg,
wordt geen doodvonnis ten uitvoer gelegd dan op last of met voorkennis
van den procureur-generaal en na verkregen magtiging van den gouverneur.

De gouverneur verleent die magtiging niet dan na den hoogsten mili-
tairen of burgerlijken regter in de kolonie te hebben gehoord.

Art. 134. De voorzitter en de leden van het hof van justitie kunnen tegen
hunnen wil door den Koning worden ontslagen:

1°. bij gebleken ongeschiktheid door meer dan zestigjarigen ouderdom,
of door aanhoudende ziels- of ligchaamsziekte;

2°. wanneer zij onder curatele zijn gesteld;

3°. bij gebleken wangedrag of onzedelijkheid, of bij gebleken grove achte-
loosheid in de waarneming van hun ambt.

In de beide eerste gevallen wordt het ontslag eervol verleend.

In het eerste geval wordt voor de aanspraak op pensioen geen nader
bewijs van de oorzaak der ongeschiktheid gevorderd.

Art. 135. Wanneer de gouverneur oordeelt, dat eene der redenen van ont-
slag, in het voorgaand artikel opgenoemd, aanwezig is, draagt hij na den Raad
van Bestuur te hebben gehoord en met toezending van al de stukken op
de zaak betrekkelijk, het ontslag vau den betrokken ambtenaar aan den
Koning voor.

Hij stelt den betrokken ambtenaar, door mededeeling zijner voordragtj
in de gelegenheid om zijn verweerschrift bij de stukken te voegen.

Hij is bevoegd den betrokken ambtenaar, in afwachting van \'s Konings
beslissing, te schorsen en in de waarneming van het ambt tijdelijk te voorzien.

De betrokken ambtenaar geniet gedurende de schorsing zijne volle be-
zoldiging.

Hij kan, op zijn verzoek, in de gelegenheid om zich in Nederland te
gaan verantwoorden gesteld worden door toekenning van verloftractement
en vrijen overtogt.

De Koning beslist over het ontslag.

Art. 136. De voorzitter en de leden van het hof van justitie kunnen door
den Hoogen Raad der Nederlanden, in raadkamer, bij een met redenen om-
kleed arrest, uit hun ambt worden ontzet:

1°. wanneer zij veroordeeld zijn tot gevangenisstraf; de gevangenisstraf
welke geldboete vervangt daaronder niet begrepen;

2°. wanneer zij verklaard zijn te zijn in staat van kennelijk onvermogen
of wegens schulden zijn gegijzeld.

De procureur-generaal zendt de stukken, op de zaak betrekkelijk, ter
vervolging aan den procureur-generaal bij den Hoogen Raad der Nederlanden.

Hij geeft hiervan aan den betrokken ambtenaar onmiddellijk kennis en
stelt dezen in staat een verweerschrift bij den Hoogen Raad in te dienen.

-ocr page 279-

267

In het vonnis, waarbij een regterlijk ambtenaar, niet vallende in de
bovenstaande bepalingen, tot gevangenisstraf (die, welke geldboete vervangt,
daaronder niet begrepen) veroordeeld wordt, wordt tevens zijne afzetting
uitgesproken.

Art. 137. Elk lid der regterlijke magt, tegen wien, hetzij dagvaarding in
persoon of bevel van gevangenneming, hetzij magtiging tot opneming in een
huis van bewaring of geneeskundig gesticht voor krankzinnigen, is verleend,
of op wien lijfsdwang is ten uitvoer gelegd, wordt daardoor in zijne be-
diening geschorst. Schorsing in de bediening brengt geene schorsing mede
in het genot der bezoldiging.

Art. 138. De verdere bepalingen nopens de inrigting en de zamenstelling der
regterlijke magt in de kolonie worden vastgesteld bij koloniale verordening.

Art. 139. De regterlijke magt wordt alleen uitgeoefend door de regters
welke door algemeene verordeningen zijn aangewezen.

Tusschenkomst van de Hegering in regtszaken is verboden.

Art. 140. Vonnissen door den regter in Nederland of Nederlandsche kolo-
niën of bezittingen gewezen, en bevelen door hen uitgevaardigd,\'mitsgaders
grossen van authentieke akten aldaar verleden, kunnen in de kolonie Suri-
name ten uitvoer worden gelegd.

Vonnissen en bevelen, door den regter in de kolonie Suriname gewezen
of uitgevaardigd, mitsgaders grossen van authentieke akten aldaar verleden,
kunnen in Nederland worden ten. uitvoer gelegd.

ZEVENDE HOOFDSTUK.

Van de godsdienst.

Art. lél. Ieder belijdt zijne godsdienstige meeningen met volkomen vrijheid,
behoudens de bescherming der maatschappij en van hare leden tegen de
overtreding der strafwet.

Art. 142. In de kolonie wordt gelijke bescherming verleend aan alle erkende
kerkgenootschappen.

Art. 143. De gouverneur waakt dat alle kerkgenootschappen zich houden
binnen de palen van de gehoorzaamheid aan de algemeene verordeningen
en de gestelde magten in de kolonie.

Art. 144. De belijders der onderscheidene godsdienstige meeningen genieten
allen dezelfde burgerlijke en burgerregten en hebben gelijke aanspraak op
het bekleeden van waardigheden, ambten en bedieningen.

Art. 145. De openbare eeredienst en godsdienstoefening is aan geene andere
beperkingen onderworpen dan die, welke in het belang der openbare orde,
rust en zedelijkheid bij koloniale verordeningen worden bevolen.

-ocr page 280-

268

ACHTSTE HOOFDSTUK.

Art. 146. Het beleid der koloniale geldmiddelen en het beheer der domeinen
is, onder het oppertoezigt van den gouvernenr, opgedragen aan eenen hoofd-
ambtenaar, die door den Koning wordt benoemd, geschorst en ontslagen,
en wiens instructiën en jaarwedde door den Koning worden vastgesteld.

Art. 147. Het muntstelsel wordt bij de wet geregeld.

Art. 148. Geene belastingen worden in de kolonie ten behoeve van het
Kijk of van de kolonie geheven, dan uit kracht en volgens de voorschriften
eener wet of koloniale verordening.

Art. 149. Geen privilegie in het stuk van belasting mag worden verleend.

Art. 150. Geene koloniale belastingen mogen strekken om den vrijen handel
met Nederland en Nederlandsche koloniën of bezittingen te belemmeren,
of om den handel, de nijverheid of den landbouw der kolonie te bevoor-
regten boven den handel, de nijverheid of den landbouw van Nederland
of de Nederlandsche koloniën en bezittingen.

De baken-, loods-, haven en andere soortgelijke scheepsongelden en de
bepalingen omtrent de groote scheepvaart zijn dezelfde voor alle vlaggen.

Art. 151. Geldleeningen ten laste der kolonie kuimen niet worden aange-
gaan dan uit kracht van koloniale verordeningen, goedgekeurd bij de wet.

Art. 152. Al wat betreft de idtgifte in eigendom of pacht en het beheer der
dominiale gronden en bosschen of de uitoefening van andere dominiale
regten wordt geregeld bij de wet en, bij gebreke van deze, bij koloniale
verordening.

Art. 153. De wet regelt de wijze van beheer en verantwoording der kolo-
niale geldmiddelen.

NEGENDE HOOFDSTUK.

Van de gewapende magt.

Art. 154. Alle weerbare ingezetenen der kolonie zijn gehouden, ingeval de
kolonie door eenen buiten- of binnenlandschen vijand bedreigd wordt, tot
hare verdediging, en, in tijd van vrede, tot bewaring der inwendige rust
mede te werken.\'

Zij worden te dien einde vereenigd in schutterijen.

De sterkte en inrigting dier schutterijen worden bij koloniale verordening
geregeld.

-ocr page 281-

269

Art. 155. Krachtens koloniale verordening kan worden opgerigt eene gewa-
pende politie.

Art. 156. In geval van dringenden nood, wanneer de gouverneur met de
Rijks zee- en landmagt, te zijner beschikking staande, ondersteund door de
koloniale gewapende .magt, niet voorzien kan in de behoorlijke verdediging,
is hij bevoegd, voor zoover de hem ten dienste staande hulpmiddelen het
gedoogen, vrijwilligers en zelfs vreemde hulptroepen tijdelijk in soldij te
nemen.

TIENDE HOOEDSTUK.

Fan het onderwijs, de openbare gezondheid en het armbestuur.

Art. 157. De verspreiding van verlichting en beschaving en de aanmoediging
van kunsten en wetenschappen wordt door de Regering aanhoudend be-
hartigd.

Art. 158. Het geven van onderwijs staat vrij aan een iegelijk, die voldoende
bewijzen van bekwaamheid en zedelijkheid levert.

Art. 159. Zooveel de middelen gedoogen, zorgt de overheid, dat het lager
onderwijs de verkrijging der allereerste kundigheden onder het bereik brenge
ook der onvermogenden.

Zij doet dit door ondersteuning van bijzondere of oprigting van openbare
scholen.

Art. 160. De regeling van het onderwijs op deze grondslagen geschiedt bij
koloniale verordening.

Art. 161. Het toezigt van overheidswege uit te oefenen over den toestand der
openbare gezondheid en al wat betreft de uitoefening der genees-, heel-,
verlos- en artsenijmengkunst wordt bij koloniale verordeningen geregeld.

Art. 162. Het aanmoedigen van arbeidszin en het weren van luiheid en ledig-
gang bij de onvermogende bevolking is een onderwerp van aanhoudende
zorg der Regering.

Het toezigt over het armwezen en de noodige voorzieningen daaromtrent
worden bij koloniale verordeningen geregeld.

Daarbij wordt in acht genomeu het beginsel, dat de bijzondere en ker-
kelijke liefdadigheid vrijgelaten en zooveel mogelijk bevorderd wordt.

ELFDE HOOFDSTUK.

Fan de volksvlijt.

Art. 163. De gouverneur moedigt alle takken van volksvlijt, zooveel in zijn
vermogen is, aan en doet aan den Koning en aan de Koloniale Staten alle
daartoe strekkende voordragten.

-ocr page 282-

270

Bij koloniale verordening kunnen kamers van koophandel en fabrieken
en commissiën van landbouw opgerigt en haar werkkring geregeld worden.

Art. 16é. Tot de oprigting van circulatiebanken, credietvereenigingen en
verzekeringsmaatschappijen kan bij koloniale verordening vergunning worden
verleend.

Art. 165. De Regering legt zich met al de haar ten dienste staande krach-
ten op de verbetering der middelen van gemeenschap toe.

Het toezigt, van overheidswege op de middelen van gemeenschap te land
en te water te houden, wordt bij koloniale verordening geregeld.

Art. 166. De gouverneur kan volgens regels, bij koloniale verordeningen te
stellen, vergunning verleenen voor den aanleg van werken en de oprigting
van ondernemingen van openbaar nut.

Slotbepalingen.

Art. 167- Het tegenwoordig reglement wordt in de kolonie Suriname
afgekondigd op de wijze bij art. 44 dezer wet bepaald.

Het treedt in werking op het tijdstip door den Koning aan te wijzen.

Art. 168. De onderwerpen, bij art. 117 en 138 vermeld, worden voor
de eerste maal bij Koninklijk besluit geregeld.

Art. 169. Alle verbindende verordeningen, die er zijn op het tijdstip dat dit
reglement in werking treedt, blijven van kracht, tot dat zij door andere,
volgens de voorschriften dezer wet, vervangen zijn.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en
dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Collegien en Ambtenaren,
wien zulks aangaat, aan de naauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

-ocr page 283-

STELLINGEN

;

-ocr page 284-
-ocr page 285-

STELLINGEÎ^.

I.

Het onderzoek der geloofsbrieven van de leden der Staten-
Generaal, der Provinciale Staten en der Gemeenteraden, be-
hoort te geschieden door een college met administratieve
rechtspraak belast.

II.

De Staat behoort zijne subsidiën aan de kerkgenootschap-
pen geleidelijk in te trekken.

m.

Het is wenschelijk bij een duidelyke bepaling de lykver-
branding toe te staan.

IV.

De beantwoording van de vraag , waar de grenzen liggen
tusschen de bevoegdheid van den Rijks-, den Provincialen-
en den Gemeente-wetgever, hangt af van het antwoord op
deze andere vraag: bij welke regeling zijn de belangen der
burgers het meest gebaat?

18

-ocr page 286-

274

V.

Uitgevers van wetenschappelijke werken moeten door de
wet worden verplicht, exemplaren af te staan aan enkele
openbare bibliotheken.

VI.

De voorstelling, alsof bet toezicht van Gedeputeerde Staten
op de handelingen der Gemeentebesturen, bedoeld in artikel
194c der Gemeentewet slechts een formeele beteekenis had
is in stryd met de juiste opvatting der Wet.

VII.

De opdracht van enkele onderwerpen aan eene regeling by
de Wet of bij Koloniale Verordening, met uitsluiting van
den Koning, voorkomende in de artikelen 148 en 152 vau
het ßeg. Regl. van Suriname (Wet van 31 Mei 1865 n". 55)
is in strijd met artikel 61 der Grondwet.

VIII.

De Koning is bevoegd om al die onderwerpen te regelen,
die bet Reg, Regl. van Suriname opdraagt aan regeling bij
Koloniale Verordening.

IX.

De souvereiniteit Gods kan wel het resultaat eener levens-
beschouwing , maar niet de wetenschappelyke grondslag eener
Staatsleer zyn.

1) c. f. Beraadslaging in den Gemeenteraad van Arnhem op Zaterdag 12 Januari
1895.

-ocr page 287-

275
X.

Het is wenschelyk, dat privaat-eigendom in oorlogstgd
onschendbaar worde verklaard.

XL

Het gemis vau een wetgever, van een rechter, en van
een dwangmiddel, vermag aan het Internationaal recht zgn
karakter van stellig recht niet te ontnemen.

XII.

Ten onrechte beweert Lassalle, dat het kapitaal zgn oor-
sprong dankt aan het handelsverkeer en verdeeling van arbeid.

XIII.

Uitgifte der eventueel droog te leggen Zuiderzee-gronden
zou zoowel voor den Staat als voor particulieren het voor-
deeligst geschieden door uitgifte in altoosdurende erfpacht
met veranderlijken canon.

XIV.

Vrees voor daling der graanprijzen tengevolge van de droog-
legging der Zuiderzee, kan moeilijk als bezwaar worden aan-
gevoerd tegen die drooglegging, allerminst als deze geleide-
lijk plaats heeft, (Overeenkomstig het ontwerp beschreven
in nota n^. 7 der Zuiderzee-Vereeniging).

-ocr page 288-

276
XV.

De conclusie, waartoe de Heer Bruinsma komt in zgn
artikel in de Vragen des Tijds van Februari 1895, dat de
meerdere opbrengst van den landbouw noch aan de boeren-
eigenaars, noch aan de pachters, noch aan de boerenarbeiders
is ten goede gekomen, houdt geen rekening met het feit,
dat al die personen belangryk voordeel hebben genoten van
de zooveel goedkooper geworden landbouw-producten en gaat
dus in hare algemeenheid niet op.

XVI.

Onjuist is de voorstelling van Dr. Schaffle, dat men de
kapitaalrente kan afschaffen door enkel van genotmiddelen
den eigendom toe te staan.

-ocr page 289-

STELLINGEN

TEE VEE.KRIJGING VAN DEN GRAAD VAN

DOCTOR IN DE RECHTSWETENSCHAP

AAN DE RIJKS-UNIVIRSITEIT TE UTRECHT,

NA MACHTIGING VAN DEN EECTOR-MAGNIFICUS

Dr. H. O. DIBBITS,

HOOGLEEKAAR IK DE EACTJLTEIT DER WIS- EK HATÜURKÜHDE,

VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT

TEGEN DE BEDENKINGEN VAN

DE FACULTEIT DER RECHTSGELEERDHEID

TE VERDEDIGEN
op Maandag 34 Juni 1895, des namiddags te 3| ure,

DOOK

iORIAAN JLILIÜS VAN DER HOUVEN VAN ÖORDT,

GEBOREN TE HEERDE.

LEIDEN, 1895.
F
irma E, J. BRILL.

-ocr page 290-

XAT OA* Af» ■atVJ^SSlf«\'-\'*«\'»

:

\'1 . .B\'riHéîia .O .M ;-Ä2

..... 1 ■ ■ ■ ■ ^ ,

/

ßiZ ;........

-ocr page 291-

STELLINGEN.

1.

De crediet-hypotheek bestaat en werkt als zakelgk recht
tegenover derden van den dag, dat het geld verstrekt is.

II.

Een testamentaire beschikking, waarbij iemand zonder meer
zyne erfgenamen ab intestato onterft, heeft geen rechtsgel-
digheid.

III.

In het geval, bedoeld in artikel 1205 alinea 2 Burgerlyk
Wetboek, heeft de crediteur geen pandrecht, maar een recht
van terughouding.

IV.

De bepaling van artikel 342 Burgerlyk Wetboek verdient
ten sterkste afkeuring.

V.

Met erkenning der exceptio plurium concubentium, behoort de
wet het onderzoek naar het vaderschap onbeperkt toe te laten.

-ocr page 292-

280

VI.

Behoud der legitime verdient de voorkeur boven hare af-
schaffing.

VIL

Abandon en abandonnement kunnen in éénzelfde geval toe-
passing vinden.

MIL

De artikelen 91 en 345 alinea 2 Wetboek van Koophandel
regelen de, uit de
vervoerovereenkornst voortvloeiende aanspra-
keiykheid van den vervoerder.

IX.

Artikel 1 der Wet van 9 April 1875 n". 67 ziet op alle
personen en goederen, die door den dienst schade lyden, on-
verschillig of deze vervoerd worden of niet.

X.

Verzuim van het opmaken der acte eener vennootschap
onder firma, laat de rechtsgeldigheid dezer vennootschap, wat
de verhouding der vennooten onderling betreft, onaangetast.

XL

Het beroep op § 11 der Duitsche Wet op de Coöperatieve
Vereeniging, waarmede artikel 6 alinea 2 by amendement
gebracht werd in de Wet van 17 November 1876 n". 227,
berust op een onjuiste opvatting van het begrip rechtspersoon.

-ocr page 293-

281
XII.

De opvatting in de praktyk van de lydelijkheid van den
rechter in het burgerlijk proces, vindt geen steun in het
stellig recht en is jure constituendo niet aan te bevelen.

XIII.

Bg de persoonlgke vordering tot het geven van een be-
paalde roerende zaak, heeft de crediteur, tot handhaving van
zijn by vonnis erkend recht, reëele executie.

XIV.

Een rechtspersoon kan nimmer subject zijn eener strafbare
handeling.

XV.

Onbewustheid, zelfs ten gevolge van vry willige dronken-
schap, sluit strafrechtelyke verantwoordelijkheid buiten.

XVI.

Aanbod om een misdrijf te plegen en poging tot uitlok-
king, behoort men noch als deelneming, noch als delictum
sui generis strafbaar te stellen.

XVII.

De uitspraak van Kant, dat, wanneer op een gegeven
oogenblik de burgerlijke samenleving was opgelost, de laatste
in de gevangenis aanwezige en ter veroordeelde misdadiger,
nog zou moeten worden geëxecuteerd, berust op eene onjuiste
opvatting van het wezen der straf.

-ocr page 294-

282

XVIIL

Voor de aanwijzing van den rechtsgrond der strafbaarheid
van poging, is de objectieve theorie te verkiezen boven de
subjectieve.

XIX.

Zoowel naar vorm als inhoud, verdient de uitwerking in
artikel 5 Wetboek van Strafrecht aan het beginsel, dat voor
sommige buitenlands gepleegde delicten de nationaliteit de
heerschappij der strafwet bepaalt, afkeuring.

XX.

De Wetten van 2 Februari 1895 n". 15 en 16, tot voor-
ziening in de regeling en het bestuur der Gemeenten Opster-
land en West-Stellingwerf, kunnen niet geacht worden in
stryd te zijn met de door de Grondwet aan Gemeenten toe-
gekende autonomie.

XXI.

Het is te betreuren, dat de Provinciale Staten hunne Ge-
deputeerden niet ook buiten hun midden mogen aanwyzen.

XXII.

Ambtenaren kan het schrijven in bladen en tijdschriften
verboden worden.

XXIII.

De Wet van 25 Juli 1857 n". 87 (Jachtwet) verdient uit
economische en sociaal-politische gronden te worden afgekeurd.

-ocr page 295-

283

XXIV.

De vereischten voor het lidmaatschap van de Eerste Kamer
der Staten-Generaal behoorden dezelfden te zijn als die voor
de Tweede Kamer.

XXV.

Aan de Gemeenten behoort invloed op de keuze van den
burgemeester te worden toegekend.

XXVI.

De regie is een slechte vorm van belastingheffing.

XXVII.

Hem, die aan den pachter geld schiet, een privilege te
geven op den te veld staanden oogst, in den geest van het
in Nederlandsch-Indië bekende oogstverband, verdient voor
ons land geen aanbeveling.

XXVIII.

De grond, waaruit de actie jure romano wordt geboren,
moet ook tydens het vonnis aanwezig zyn; voldoet de ge-
daagde tusschen litis-contestatio en vonnis, dan wordt de
eischer afgewezen.

-ocr page 296-
-ocr page 297-
-ocr page 298-

•• M •

Vr-^-f-ürr--- : ■

mmm:

■ w:- f•i,:^-\'- S^^.lff V

-ocr page 299-
-ocr page 300-

m "^vm

rSSfvll