-ocr page 1-

\' i ^ , <i

J. J. M O O L H U I Z E N.

VOiNDELS LUCIFER

EN

MILTONS VERLOREN PARADIJS

\'s-&RAVENHAGE, ;
MARTINUS NIJHOFF-.
1895.

-ocr page 2-

v-

V A . •

■ \\

, k

/

-ocr page 3-

y ,
"i

S - ■ . \\ ■

\\

I

/ ■

-ocr page 4-

^ ■ .h:

V .

■ \\

-ocr page 5-

VONDELS LUCIFER

en

MILTONS VERLOREN PARADIJS.

-ocr page 6-

ru

€ Jj

-ocr page 7-

VONDELS LUCIFER

EN

MILTONS YERLOREN PARADIJS.

PROEFSCHRIFT

TER VEUKin.lGIXC VAX J).l:X (lliA.VD VA.V

DOGTOR IN DE NEDERLANDSCHE LETTERKUNDE

AATs DE PvIJKS-UNIVERSITiaT TE UTRliCHT,

NA ^rACIITKlIXIi VAX DEN\' JiUCTOJ! M A (J X IFK\'r><

H. C. DIBBITS,

lICKXiLUKHA Al! [X IXH FACUI.TEIT J,)Ji]! AVIS- EX XATV r liK;üXJ)E,

volgens besluit vaii-deji Senaat dev ralvcrsiteit tegen de bedenkingen van
de Faculteit der Letteren c\'u Wijsbegeerte te verdedigen

op Dinsdag den 12aen Maart 1895,

des namiddags te S uren,

nooi!

JAN JURRIEN MOOLHUIZEN,

GEBOREN Tl\'] 1<]Ï\\1 LENKA^MT.

\'s GRAYENHAGK,
M A R T I N IT S N IJ H O F F ,
189Ô.

-ocr page 8-

J-

\'..... fr >A r^r-r-^ , .

-ocr page 9-

Aan mijnen Vader.

-ocr page 10-

.....

"v

........ , ... "-ftv

-ocr page 11-

Bg liet uitgeven van mgn proefsclirift voel ik my gedrongen
er een kort woord aan toe te voegen.

Het is een woord van hartelyken dank aan allen, die mgne
studiën leidden, wier lessen ik moclit bg wonen, wier welwillend-
heid ik ondervond.

Hooggeleerde Meitzer, Hooggeachte Promotor! Uwe belangstel-
ling, Uwe bekende bulpvaardigbeid beb ik in ruime mate onder-
vonden ; Uwe nuttige opmerkingen en wenken kwamen ook dit
werk ten goede.

Ontvang daarvoor myn welgemeenden dank.

-ocr page 12- -ocr page 13-

De vraag, of en in hoever Milton in zijne epische
gedichten, vooral in „The Paradise Lost" aan onzen
Yondel dank is verschuldigd, is reeds herhaaldelijk
opgeworpen en in verschillenden zin beantwoord. Reeds
in 1825 heeft de dichter Beddoes het vermoeden ge-
opperd, dat Milton de werken van Yondel heeft ge-
kend In 1854 schreef A. Fishei een opstel, waarin
hy beweert, dat Milton Vondel\'s geschriften kende en
daaruit op zyne wijze heeft geput. Toen vergeleek
Edmund Gosse het Verloren Paradys met Yondel\'s
Lucifer en kwam tot de conclusie, dat alleen in het
zesde boek van Milton\'s werk de invloed van Yondel
te bespeuren was. Dit is ook de meening van M. Pat-
tison.

Den meesten opgang maakte echter een werk, dat
in 1885 verscheen: „Milton and Yondel. A Curiosity
of Literature by G. Edmundson." Uit de inleiding
daarvan nemen wij het volgende over. Edmundson ver-
haalt, dat Yoltaire de eerste is geweest, die het ver-

1) Zie Edmundson in „The Academy" 1890, II, p. 613.

-ocr page 14-

moeden uitte, dat Milton niet geheel oorspronkelijk zou
geweest zijn in het ontwerp van zijn beroemd epos.
De kennismaking met een bybelsch drama „Adamo",
geschreven door een Italiaansch auteur Andreini, zou bg
hem den lust hebben opgewekt tot het schrgven van „het
Verloren Paradijs". In 1750 verscheen eene reeks essays
van William Lauder, die hierin wilde aantoonen, dat
Milton bij het schryven van zijn gedicht een uitge-
breid gebruik had gemaakt van verscheidene Engelsche,
Schotsche, Hollandsche en Duitsche auteurs. Maar toen
Douglas later het bewys leverde, dat Lauder, om maar
meer overeenkomst te laten zien, zoo vrij was geweest
zelf versregels te verzinnen en in te lasschen, viel
hy terecht bij het publiek in ongenade en elk volgend
werk van dien aard werd met een zeker wantrouwen
beschouwd. Men wilde weinig meer weten van „Onder-
zoekingen naar den oorsprong van Paradise Lost".

Milton\'s epos is geen werk van een paar jaar
Wy weten, dat enkele regels van Satans aanspraak aan
de zon (P. L. IV, 32—41) reeds 15 of 16 jaren waren
gedicht, voor dat Milton met ernst aan zijn Paradijs be-
gon. Zij vormden toen het begin van eene tragedie over
den Val van den Mensch. Het is zeker, dat tusschen Mil-
ton\'s eerste gedachten over zulk een onderwerp en de
volledige uitwerking het vierde eener eeuw verliep. Al

1) Since first this subject for heroic song

Pleased me long choosing, and beginning late.

P. L. IX, 25, 26.

-ocr page 15-

die jaren nu waren een tijd van ernstige voorbereiding
voor de grootsche taak. die hij zich had gesteld. Hij zegt
het zelf, dat zulk een werk niet de vrucht kan zijn van
enkele oogenblikken, dat het alleen tot stand kan komen
onder ernstige gebeden tot dien Eeuwigen Greest, die
alle kennis kan geven, en zijne Serafijnen uitzendt met
het heilige vuur van Zijn altaar, om de lippen van
hem, in wien Hij een welbehagen heeft, aan te raken
en te reinigen.

Ook de lezer krijgt dien indruk van het grootsche
in Milton\'s werk. „ Wat dezen verheven geest den moed
gegeven heeft zich te wagen aan

Things unattempted yet in prose or rhyme
het is de in hem ontwaakte bewustheid, dat deze din-
gen zyner waardig waren. Het ontzettend schouwspel
in het paradijs der onschuld, voor het oog des hemels,
aan den rand des afgronds afgespeeld, greep hem aan
in zijne ontzettende beteekenis; daarom werd het door
hem aangegrepen"

„De poëzie is voor dezen stout-verheven geest geen
verpoozing van eenigen arbeid geweest. Zij was zijn
hooger levensadem, wanneer het leven des lichaams
hem eene bron werd van wrevel en smart. Zij was
hem een verrukkend licht der ziel, toen de stralen der
zon niet meer schitterden voor zijne oogen. Zij kroonde
hem koning in een rijk, dat hij het zijne mocht heeten

1) Beets, de ParadysgescMedenis en de Kederlandsclie Dictters.
Versclieidenlieden II, 58,

-ocr page 16-

en hy had er behoefte aan zich eens koning te ge-
Yoelen" i).

„To this must be added industrious and select rea-
ding, steady observation, insight into all seemly and
generous arts and affairs." Milton was dan ook een
der meest belezen mannen van zijn tijd. Hy kende de
letterkunde der oudheid en van den nieuweren tyd.
Daarby kwam een sterk geheugen, hoewel meer sterk
dan nauwkeurig.

In het tweede hoofdstuk van zijn w^erk behandelt
Edmundson Milton en Yondel. In 1654, vier jaren
voor Milton zijn Paradise Lost begon, had Yondel zijn
Lucifer uitgegeven. Aan eene vergelijking van dit werk
met Milton dacht geen der onderzoekers; misschien
was hunne onbekendheid met de Nederlandsehe taal
daarvan de oorzaak. Eerst in onzen tyd viel hierop de
aandacht, hoewel een nauwkeurig onderzoek nog ont-
brak.

Edmundson heeft zich dit tot taak gesteld.

.ft

„We shall proceed to justify a farther and more
detailed discussion on the subject by proving, not only
that the language and imagery of the „Lucifer" exer-
cised a powerful and abiding influence on the mind of
Milton, and have left indelible traces upon the pages

1) P. F. Til. v. Hoogstraten, Stndiën en Kritieken. II, 243.

-ocr page 17-

of the Paradise Lost." p. 14. Zyne taak strekt zich
zelfs nog verder uit; hij beweert dat ook andere ge-
dichten van Vondel „can be shown to have affected
in no slight or inconsiderable degree all the great
poems of Milton\'s later life." p. 14.

Dan volgt een zeer scherpzinnig betoog, om aan te
toonen, dat Milton de Nederlandsche taal waarschijn-
lijk heeft gekend, dat hij op de hoogte was van de
toestanden alhier en al licht van Vondel gehoord en
het zoo hevig aangevallen tooneelspel „Lucifer" gelezen
zal hebben, waarop de auteur voortgaat, p. 31 :

„It is now full time to pass on from the conside-
ration on the probability that Milton may have stu-
died the Lucifer to the actual proofs from internal
evidence that he must have done so."

In Duitschland deelde Eudolf Buddensieg deze mee-
ning min of meer Hij beweert, dat bij Milton plaat-
sen gevonden worden, waar eene in \'t oog vallende
overeenkomst met Vondel\'s Lucifer kan worden op-
gemerkt

August Muller, die de zaak op nieuw onderzocht
laat zich niet zoo beslist uit. Hij is het meer eens met
Zeegers, waar deze zegt : „Men weet, dat naar eene.

1) Die Grenzboten 1877. II, I, p. 241 vv.

2) lieber Miltons Abbängigkeit von Vondel. Inaugural. Disser-
tation. Berlin 1891.

3) Joost van den Yondel. Door Gustaaf Zeegers. Antwerpen
1888. p. 200.

-ocr page 18-

6

niet Tan grond ontHoote meening, Milton kennis zou
gehad hebben aan de meesterstukken, die ons thans
bezig houden. Dit is een punt, dat met veel omzich-
tigheid moet worden behandeld; ik verklaar, dat de
aandachtigste lezing der Nederlandsche treurspelen, en
van het Engelsche heldendicht, my wel heeft overtuigd,
dat er vele overeenkomsten bestaan tusschen de wer-
ken van Yondel en Milton: maar verder zou ik in
mijne beweringen niet durven gaan."

Muller zegt p. 60:

„Wir stimmen dem Yerfasser (Edmundson) darin
bei, dasz Milton Yondels Werke gekannt, und dasz
das Studium derselben in Miltons eigenen Erzeugnissen
teilweise deutliche Spuren hinterlassen habe; können
uns aber seiner Ansicht nicht anschliessen, dasz der
Schöpfer des Verlorenen Paradises in so bedeutendem
Masse in der Schuld seines holländischen Zeitgenos-
sen stehe."

p

We kunnen hier bijvoegen, dat Edmundson zelf wel
eenigszins van zyne vroegere meening is teruggekomen

Ons plan is dit vraagstuk, voor zoover het den Lu-
cifer betreft, aan een hernieuwd onderzoek te onder-
werpen.

"We zullen daarbij Edmundson op den voet volgen en
trachten aan te toonen, dat er ook voor eene andere

1) The -Academy of December 27, 1890.

-ocr page 19-

meening aangaande de overeenkomst van beide auteurs
gegronde redenen bestaan.

Het is voor ons doel van belang, dat we vooraf iets
over Milton zeiven meedeelen. Zoo iemand, dankende hij;-
den Bijbel. Op zijn 15*^® jaar vertaalde hij twee psal-
men : een bewijs, dat hij belang stelde in de Schrift.
Milton ging naar de Hoogeschool, met het doel om
predikant te worden las op lateren leeftgd eiken
morgen den Bybel

Masson zegt : „This man (Milton), who had the
Bible by heart, whose verse, when he chose, could
consist of nothing else than coagulations of texts from
the Bible or concurrent Biblical gleams from the first
of Genesis to the last of the Apocalypse... ."

Ook was Milton iemand, die ingewyd was in de
theologische vraagstukken. Yolgens Johnson I. 95 was
hy eerst Calvinist en helde hij later min of meer tot
Arminianisme over. Op zijne reizen bezocht hij Geneve
„which he probably considered as the metropolis of
orthodoxy" Hy lette nauwgezet op het godsdienstig on-
derwijs zijner leerlingen. „Every Sunday was spent upon
theology; of which he dictated a short system, gathered
from the writers, that were then fashionable in the
Dutch universities"

1) Johnson, the Lives of the English Poets. Taiichnitz ed. I, 57.

2) Johnson, I, 59.

3) ib. p. 94.

4) Muller, p. 7.

5) Johnson, I, 62.

6) Johnson, I, 65.

-ocr page 20-

8

Groot was zgne kennis van de klassieke schryvers.
Hij had gelezen „all the Greek and Latin writers"
en kende Homerus byna uit het hoofd

In Miltons academische essays zien wij reeds zijne
groote belezenheid. Reeds dan is hij „durchaus selb-
ständig denkender Geist" Groot was zijne liefde
voor Plato; in zijne denkbeelden over het huwelijk en de
huwelyksliefde volgt hg hem. Vgl. Par. Reg. lY, 244 vv.,
274 vv. Bovendien kende hy zeer goed de Italiaansche
letteren en hy vertoefde op zyne reizen geruimen
tijd in Italië „of which he had with particular dili-
gence studied the language and literature"

Ook met de Engelsche schryvers was hij goed ver-
trouwd, „Miltons Prosa-Schriften" (dit wordt gezegd
naar aanleiding van een werk van 1642) „entfalten
einen Reichthum von Kenntnissen auf den verschieden-
sten Gebieten, der in Anbetracht seiner Jugend bewun-
derenswerth erscheinen dürfte. Sie strotzen förmlich
von weittragenden Gedanken"

Johnson noemt onder zyne lievelingsschrijvers:
Homerus, Ovidius, Euripides, Spenser, Shakespeare
en Cowley

1) Johnson, I, 60.

2) Johnson, I, 60.

3) A. Stern, Milton und seine Zeit, I, 113.

4) Johnson, I, 61.

5) Stern, II, p, 127.

6) I. 95.

-ocr page 21-

Edmundson heeft in zijn boek de verschillende plaat-
sen, waar hij overeenkomst opmerkt, naast elkander
geschreven, terwijl hij Yondel\'s Alexandrijnen in rijm-
looze vijfvoetige jamben heeft vertaald. Wij zullen zyne
Yondelvertaling slechts vermelden, als wij daarvoor
reden meenen te hebben, en Vondel overigens aanhalen
volgens de uitgave van Lennep-Unger.

Belial en Belzebub zien uit naar den terugkeer van
Apollion, die door Lucifer uitgezonden is om de onlangs
geschapen aarde eens in oogenschouw te nemen. Belial
zegt tot Belzebub:

„Heer Belzebub, ghy Kaet van \'s hemels Stedehouder
Hij steigert steil, van kreits in kreits op ons gezicht.
Hy streeft den wint voorby, en laet een spoor van licht
En glanssen achter zich, waar zyn gezwinde wieken
De woleken breecken. Hy begint ons lucht te riecken
In eenen andren dagh en schooner zonneschyn,
Daer\'t licht zich spiegelt in het blauwe kristalyn.
De hemelklooten zien met hun gezicht, van onder,
Terwyl hy ryst, hem na, een ieder in\'t byzonder,

-ocr page 22-

10

Yerwondert om dien vaert en goddelycken zwier,
Die hun geen Engel schynt, maer eer een yliegend vier.
Geen star verschiet zoo snel." Luc. 10—
21.

Naast deze plaats uit Vondel haalt Ed. Par. Lost
Y, 266-272 aan:

„Down thither prone in flight
He speeds, and through the vast ethereal sky
Sails between w^orlds and worlds with steady wings;
Now in the polar winds; then with quick fan
Winnows the buxom air, till, within soar
Of towering eagles, to all the fowls he seems
A phoenix, gazed by all as that sole bird."

Milton beschrijft daar de nederdaling van Raphael
naar het Paradijs. Ed. wijst hier op „the actual simi-
liarities of language" en zegt, dat „the ideas involved
in these two passages are almost identical".

Als we nu in aanmerking nemen, dat op beide plaat-
sen de tocht van een engel wordt beschreven, die zyne
reis snel volbrengt, dan is het dit en niets meer, waarin
beide passages overeenstemmen. Milton heeft niet de
hemelkreitsen, niet dat de engel een spoor van licht
achter zich laat, niet de bewondering der hemellicha-
men, niet het beeld van een vliegend vier.

En als Miltons engel van den kouden pool in een
meer zuidelijk klimaat komt, in een meer liefelijk kli-
maat, dan zal dit toch wel niet ontleend zijn aan
Yondels engel, die van de lagere luchtlagen in de
hoogere, in de meer goddelijke zich verheft,
„in eenen
andren dagh en schooner zonneschyn".

-ocr page 23-

11

"Wat nu Vondels beeld aangaat van „een vliegend
vier", Edm, vindt dit bij Milton op eene andere plaats:
P. L. II, 1012: (Satan)

Springs upward, like a pyramid of fire,
Into the wild expanse.

Of liever, dit is nog niet juist, wat Yondel zegt;
maar daar is raad op. Als Satan zich verheft als eene
vuurpyramide, dan ziet natuurlyk degene, die hem ziet
opstygen, hem als „een vliegend vuur". Ja, zoo is het
geen zware taak, letterlijke overeenkomst aan te wijzen.
Maar gesteld, dat Milton het beeld gebruikte, dan is
het wel zoo natuurlijk bij den bijbelkundigen Milton
het boek, dat hij dagelijks las, eens op te slaan en
daar vinden we;

Ps. 104: 4. Hij maakt zijne engelen geesten, zijne
dienaars tot een vlammend vuur.

Exod. 3:2. En de Engel des Heeren verscheen hem
in eene vuurvlam.

Bij een Engel aan vuur te denken, hem voor te
stellen als uit vuur bestaande is een beeld, dat in
de geheele oudheid wordt gevonden. „Yidetur etiam
Plato, qui multa e fontibus populorum orientalium, ac
inprimis Hebraeorum seu Chaldaeorum in scripta sua
derivavit, aliquid de angelis specie ignea visis per
traditionem accepisse, aut ex Judaeis intellexisse"

Zoo noemt Milton de engelen ook elders „vlammen":

1) Ode, de Angelis, p. 121, 122.

-ocr page 24-

12

Eaphael staat voor Gods troon en krijgt bevel naar
Adam te gaan:

.... nor delayd the winged Saint
After his charge recived: but from among
Thousand celestial Ardors, where he stood
Veil\'d with his gorgeous wings, up springing light
Flew through the midst of Heav\'n ....

P. L. Y, 247—251.
Wat nu volgt, zal voor de lezers van den Holland-
schen Yondel wel wat onduidelijk zijn. Ed. citeert
verder als parallel P. L. III, 741, waar van Satan
gezegd wordt:

(He) Throws his steep flight in many an aery wheel.
Dit beteekent, zooals Johnson in zyne Dictionary zegt
II, 103.7 „A compass about; a track approaching to
circularity" (waar dan deze plaats wordt aangehaald),
dus ongeveer: in gevleugelden gang snelle luchtkringen
vormende, of, zooals Böttger vertaalt: „lm Fluge schlug
er manches luft\'ge Rad". In onzen Yondel staat nu
niets dergelijks, maar in Edm.\'s Yondelvertaling wel:
hij is zoo vrij de woorden: „Hy steigert steil, van
kreits in kreits op ons gezicht" weer te geven door
„He riseth steep, with many a wheel, in view."
— Bovendien moeten drie plaatsen van Milton, uit
drie verschillende boeken, de stof leveren voor paral-
lellen met Yondel. Wel een bewys, dat de overeen-
komende plaatsen niet dadelyk voor \'t grijpen liggen.

Benevens verkeerde vertalingen, waarvan later meer
voorbeelden volgen, is het eene eigenaardigheid van

-ocr page 25-

13

Ed., dat hij nergens oog heeft voor het verband.
Hier volgt reeds dadelyk een voorbeeld. Ed. zegt: „Het
beeld van de vallende ster in den laatsten regel van
ons citaat staat, meer uitgewerkt, ook op eene andere
plaats bij Vondel: Michael wordt beschreven als:

„verwittight uit den hoogen,
Door \'s hemels afgezant, die neder quam gevlogen
Noch sneller dan een star, die door de lucht verschiet."

Luc. 1730—1732.

In P. L. wordt Gabriel gewaarschuwd door Uriel, die

„came, gliding through the even
On a sunbeam, swift as a shooting star."

P.L. IV, 556—557.

Maar hier is de zin niet uit en het beeld evenmin.
De plaats in haar verband luidt: „Doch nu daalde
Uriel tot hen neder, door den avond heen, op een
straal der zon, met de snelheid van een verschietende
ster dwars door den nacht in den herfst, wanneer ont-
brandbare dampen de lucht in spanning brengen en
den zeevaarder toonen, van welk eene streek op zijn
kompas hij zich voor stormen te wachten heeft." Weet
men nu, dat er gevaar dreigt voor den mensch, dan
is het beeld aan de ster, die den zeeman waarschuwt,
ontleend eu kan men zelfs in de verte niet vermoeden,
dat Milton dit uit Vondel overnam. Bovendien ligt de
vergelijking van een nederdalenden engel met eene
vallende ster voor de hand en komt ze in den Bijbel
herhaaldelijk voor. Milton geeft ook Mulcibers neer-

-ocr page 26-

14

storten uit den Piemel door een dergelijk beeld weer:

„and witli the setting sun
Dropt from the zenith like a falling star."

P.L. I, 745.

Cf. ook:

„At Phaëton, rutilos flam ma populante capillos,
Yolvitur in praeceps, longoque per aëra tractu
Fertur, ut interdum de caelo stella sereno,
Etsi non cecidit, potuit cecidisse videri."

Ovidius, Metam. II, 319—322.

Bij de volgende plaatsen zullen we ons tevreden
stellen met ze slechts aan te halen, want daar bestaat
de overeenkomst eenvoudig niet. Ed. vergelijkt:

„Hy begint ons lucht te riecken
In eenen andren dagh en schooner zonneschyn,
Daer \'t licht zich spiegelt in het blaeuwe kristallijn."

Luc. 14—16,

met Milton\'s beschrijving van de schepping:

„And God made
The firmament, expanse of liquid, pure,
Transparent, elemental air ...... ,

.... For as Earth, so be the world
Built on circumfluous waters calm, in wide
Crystalline ocean." P. L. YII, 263—271

1) Het woord „kristal" bezigt Vondel van de lucht en Milton
van het water. Milton gebruikt hetzelfde epitheton nog weer
VS. 293: „Part rise in crystal wall."

-ocr page 27-

15

Lucifer zegt Ed. p. 39, is in het drama \'s hemels
Stedehouder, Beelzebub wordt door zijn makker aan-
gesproken als „Raet van \'s hemels Stedehouder" en
komt steeds voor als Lucifer\'s voornaamste raadsman,
hem aansporende tot zijne eerzuchtige en oproerige
plannen.

Nu is het eigenaardig en opmerkenswaardig, dat de
Beelzebub in Paradise Lost dezelfde rol vervult; hy is
„next" to his chief „in power and next in crime" en
hij wordt aldus beschreven:

„Deep on his front engraven
Deliberation sat and public care.
And princely counsel in his\' face yet shone."

P. L. II, 303.

"Wat is het geval? De Bijbel noemt Beelzebub „den
overste der duivelen", Matth. XII, 24; Marc. III, 22 f
Luc. XI, 15. Dus is het zeer logisch, dat en Yondel
en Milton, al weten ze niets van elkaar af, aan dezen
duivel, nu Lucifer of Satan de eerste plaats bekleedt,
de tweede geven. Milton zegt dit eenige verzen vroe-
ger II, 300:

„Satan except, none higher sat".

Maar Milton maakt van Beelzebub geen raadsman
van den stadhouder, zooals Yondel doet. Milton volgt
Yondel niet, maar den Bijbel en zegt: hij is een
vorst: „and princely counsel in his face yet shone."
By Yondel wordt Beelzebub een eerste minister, by
Milton heet hy II, 305 „geschikt om het gewicht der

-ocr page 28-

16

machtigste monarchieën te torsen." Milton houdt zich
meer aan zyn Bijbelsch voorbeeld. Vondel niet zoo
letterlijk. Bovendien is het zeer gewoon, dat iemand,
die op zijn vorst in rang volgt, als de geestelijke raads-
man van zijnen koning wordt voorgesteld. Welke andere
rol zal zulk een persoon in eenen staat vervullen? Hy
is door zijne betrekking reeds de vertrouwde van zijnen
vorst.

Dan vergelijkt Edmundson twee plaatsen, waar de
heerlijkheid van Paradys en Hemel worden geschilderd.

Apollion heeft vruchten meegebracht uit het Paradys
en op het gezicht hiervan roept Beelzebub uit:

„lek zie de gouden bladen.
Met perlen van de lucht, den zilvren dau, geladen.

\'t Gezicht bekoort den mont. Wie zou niet watertanden
Naer aertsche lekkerny? Hy walght van onzen dagh,
En hemelsch mann\', die\'t ooft der aarde plucken magh."

Luc. 29 vv.

Raphael vertelt Adam van den Hemel:

„Though in Heaven the trees
Of life ambrosial fruitage bear, and vines
Yield nectar —though from off the boughs eachmorn
We brush melliflous dews, and find the ground
Covered with pearly grain, — yet God hath here
Yaried His bounty so with new delights.
As may compare with Heaven; and to taste
Think not is shall be nice." P. L. V, 426 vv.

-ocr page 29-

17

By nauwkeurige vergelijking ziet men, dat bij beide
schrijvers de woorden dauw en paarlen voorkomenj
maar dat is dan ook de eenige overeenkomst.

Vergelijkt men echter, wat beide daarvan zeggen,
dan is het verschil juist treffend. Vondel noemt de
dauwdruppels „paarlen van de lucht", een zeer schoon
beeld. Milton echter dacht hieraan niet; hij spreekt
van „melliflaous dews" en volgt de voorstelling der
oudheid, dat de honig dauw is en de bijen dien slechts
verzamelen: cf. Vergil. Ecl. IV, 30:

„et durae quercus sudabunt roscida mella."

Als Milton paarlen noemt, spreekt hij van parel-
achtige graankorrels. De gissing is misschien
niet te gewaagd, dat Milton dauw en graankorrels zoo
in eenen adem noemt, omdat hij in den Bybel las:
Numeri XI, 9: „En wanneer de dauw des nachts op
het leger nederviel, viel het manna op hetzelve neder."

By Milton is de dauw spijs, bij Vondel niet.

Het is zelfs treffend, dat beide niet meer trekken
gemeen hebben, waar de Bijbel verhaalt, dat „het
paradijs boomen heeft vol zoete vruchten." Gen. II, 9.

Edm. 41. Apollion zet zijn verhaal voort:

„\'k Verzwygh myn henevaert, om niet te reppen hoe
Gezwint ick nedersteegh, en zonck door negen bogen.
Die sneller dan een pyl, rontom hun midpunt vlogen.
Het radt der zinnen kan zoo snel niet ommeslaen,
In ons gedachten, als ick, lager dan de maen

2

-ocr page 30-

18

En woleken, afgegleên, bleef hangen op myn pennen,
Om\'t Oostersehe gewest en lantschap t\'onderkennen."

Luc. 44 vv.

Voor eene dergelijke plaats komen we. nog eens
weer terug op Raphael\'s gesprek met Adam. Adam
vroeg naar de bewegingen des hemels en de engel
antwoordt:

„The swiftness of those circles attribute.
Though numberless, to His omnipotence,
That to corporeal substances could add
Speed almost spiritual. Me thou think\'st not slow,
"Who since the morning hour set out from Heaven,
Where God resides, and ere midday arrived
In Eden — distance inexpressible
By numbers that have name."

P. L. YIII, 107 vv.

De opeenvolging van gedachten is in deze beide
plaatsen „identical". Beide dichters „here agree in their
adherence to the old Alphonsine or Ptolemaic system
with its nine consecutive resolving spheres. But, as we
shall see later, while using for poetical purposes the
old conceptions, they were each of them acquainted
with, and had at least partially accepted, the new
Copernican theory."

Welke gedachte moet Milton hier van Vondel hebben
overgenomen? Deze: de hemelbollen wentelen snel,
de engelen reizen snel. Maar dan was de oogst toch
wel wat poover, en moet, wat ieder beschaafd man van

-ocr page 31-

19

dien tijd zoo opvatte, moet een man van Milton\'s
kennis dat ontleenen? Maar er is meer. Als Edmund-
son zegt, dat dit ook weer ontleend is aan Raphaels
gesprek met Adam, dan bedenke men, dat tusschen
het gesprek in het boek en dit gedeelte uit het
boek, de schildering der geheele schepping ligt.
Letten we op het verband, waarin deze woorden van
Raphael voorkomen, dan blijkt, dat Adam niet begrypt,
waarom zooveel en zulke groote hemelbollen alleen
dienen om de aarde dag en nacht van licht te voorzien.
Ook is hunne snelheid hem een wonder. Dit zal hem
de engel verklaren: Grootheid en glans zijn nog geen
bewijs van hoogere voortreJffelijkheid. De omvang des
hemels verkondigt de hooge heerlijkheid van den
Bouwmeester. De snelheid moet ook aan God toege-
schreven worden. In zulk een verband valt het moeie-
lijk aan invloed van Vondel te denken. Hierbij komt
nog, dat Vondel\'s bogen iets geheel anders zyn dan
Milton\'s circles; Milton bedoelt: bollen. Het getal 9
zoeken we bij Milton te vergeefs. Vondel\'s engel doet
de reis met de snelheid der gedachte, Milton\'s engel
in een halven dag. Naar onze meening, hadden deze
plaatsen eerder kunnen dienen, om het verschil tusschen
beide schryvers aan te toonen.

Edmundson noemt verder nog eene plaats; hij haalt ze
aan „for its close analogy" met bovengenoemde. Gods
Zoon daalt af naar \'t Paradijs —

Him Thrones and Powers
Accompanied to Heaven-gate, from whence

-ocr page 32-

20

Eden and all tlie coast in prospect lay.

Down He descended straight; the speeds of gods

Time counts not, though with swiftest minute winged.

P. L. X, 85 vv.

Ook hier zou alleen de snelheid der reis overeen-
komst kunnen bieden; eene snelheid, die Milton wel
veronderstellen kon bij God, bij wien „één dag is
als duizend jaren en duizend jaren als één dag."
2 Petr. III, 8.

A pollion „bleef hangen op (zyn) pennen,
Om \'t Oostersche gewest en landschap t\'onderkennen."

Zoo ook, zegt Edm. p. 12, Satan, na uit den Chaos
opgeklommen te zijn —

„Weighs his spread wings, at leisure to behold
Far off the empyreal heaven, extended wide."

P. L. II, 104, 105.

We kunnen daarvan zeggen, dat elke engel en elk
gevleugeld wezen zoo handelen zou.

Edm. 42. Apollion vertelt nu wat hij zag:

Van verre zagh men hier een hoogen bergh verschieten,
Waer uit een waterval, de wortel van vier vlieten,
Ten dale nederbruischt. Wij streken steil, en schuin
Yoorover met ons hooft en rusten op de kruin
Des berghs, van waer men vlack de zalige landouwen
Der onderwerelt en haer weelde kon aenschouwen.

Luc. 53 vv.

In het derde boek van F. L. wordt Satan beschre-

-ocr page 33-

21

ven, die de hemelpoort bereikt en het nieuw-geschapen
heelal beschouwt:

„At sight of all this world beheld so fair,

Round he surveys,.............

...........and without longer pause

Down right into the world\'s first region throws
His flight precipitant, and winds with ease
Through the pure marble air his oblique way."

P. L. Ill, 554.

De lezer zal hier niet veel overeenkomst kunnen
ontdekken. Apollion gaat steil naar beneden, het
hoofd schuin voorover; Satan gaat snel naar beneden
in schuinsche richting, want hij moet door ontelbare
sterren heen „amongst innumerable stars", III, 565,
Maar Edm. ziet hier haast „letterlijke vertaling".
Waarom? Omdat hy de vrijheid neemt de woorden
„wy streken steil, en schuin voorover met ons hoofd"
te vertalen, alsof er stond: Snel begon ik mijn schuin-
schen weg, hals over kop: „Precipitant I strike my
oblique course headlong". De auteur heeft 55 verzen
van Vondel behandeld en reeds twee keer den dichter
geheel andere woorden in den mond gelegd.

Thans volgt de schildering van het Paradys, Ed-
mundson geeft toe, p, 43, dat met het Bijbelverhaal
moet worden gerekend, dat men op veel onderdeden
niet te veel nadruk moet leggen, p. 45, want beide
dichters werken de schets, ons in Genesis gegeven, uit.
Toch vindt hij het niet juist, daar alleen aan toeval

-ocr page 34-

22

te denken. "Wij kunnen er nog bijvoegen, dat er zeer
veel meeningen bestonden over de ligging van Eden
en de rivieren, die Genesis vermeldt; iedere verklaring
gaf byna iets anders

De Bybel zegt Gen. II, 10: „En eene rivier was
voortgaande uit Eden, om dezen hof te bewateren en
werd van daar verdeeld, en werd tot vier hoofden."
De beide dichters beschryven het aldus:

„Yan verre zagh men hier een hooghen bergh verschieten,
Waeruit een waterval, de wortel van vier vlieten.
Ten dale nederbruischt. "Wij streken steil, en schuin
Voorover met ons hooft, en rusten op de kruin
Des berghs, van waer men vlack de zalige landouwen
Der onderwereld en haar weelde kon aanschouwen.

De hof valt ront, gelyck de kloot der wereld is.
Int midden ryst de bergh, waaruit de hoofdbron klatert,
Die zich in vieren deelt en al het land bewatert.
Geboomte en beemden laeft, en levert beken uit.
Zoo klaer gelyck kristal, daer geen gezicht op stuit.
De stroomen geven slib, en koesteren de gronden.
Hier werden Onixsteen en Bdellion gevonden.
Hoe klaer de hemel oock van starren blinckt en barnt;
Hier zaeide vrouw Natuur in steenen een gestarnt,
Dat onze starren dooft. Hier blinckt het gout in d\'aderen.
Hier wou Natuur haer schat in eenen schoot vergaderen."

r

Luc. 53 vv.

1) Cf. Winer, Biblisches Realwtb. in voce Eden.

-ocr page 35-

23

„Southward through Eden went a river large,
Nor changed his course, but through the shaggy hill
Passed underneath ingulphed; for God has thrown
That mountain as his garden mould high raised
Upon the rapid current, which thro\' veins
Of porous earth with kindly thirst up drawn.
Rose a fresh fountain, and with many a rill
Water\'d the garden: thence united fell
Down the steep glade, and met the nether flood,
Which from his darksome passage now appears.
And now divided into four main streams
Runs diverse."

P. L. IV, 223 vv.

Eer we deze opvattingen vergelyken, herinneren we
er aan, dat in Edmundsons vertaling van Yondel de over-
eenkomst met Milton grooter is dan in den Holland-
schen tekst; want „een hoogen bergh" geeft hij weer
door „a lofty hill" en „waeruit de hoofdbron klatert"
door „whereout the fountain gushes" en zoo verkrijgt
hij gelijkheid ten koste der waarheid.

Wat zegt Vondel nu? Er is een berg, waaruit een
waterval, de wortel van vier vlieten, ten dale neder-
bruist. Uit deze rivieren ontstaan later beken, helder
als kristal. Meer niet. En Milton? Er is een dichtbe-
groeide heuvel; uit dezen heuvel ontspringt eene fontein,
die den lusthof met veel beken doorkronkelt. Onder
dezen heuvel loopt eene rivier door (de rivier ontspringt
niet in den heuvel); later vereenigen de beken zich
met de hoofdrivier, als deze uit haar duisteren door-

-ocr page 36-

24

tocht te voorschyu is gekomen Daarop verdeelt de
hoofdrivier zich in vieren. Is hier eenige overeenkomst
behalve in de vier rivieren, uit eene hoofdrivier, die
Genesis noemt? We moeten Edmundson\'s slotsom juist
omkeeren en zeggen: het is vreemd, dat de overeen-
komst niet grooter is.

Naast de vier laatste versregels van Vondel plaatst
Edmundson dan de volgende paats uit Milton:

„From that sapphire fount the crisped brooks
Rolling on orient pearls and sands of gold,
With mazy error under pendent shades
Ran nectar, visiting each plant, and fed
Flowers, worthy of Paradise, which not nice Art
In beds and curious knots, but Nature boon

Poured forth profuse..............

........Meanwhile murmuring waters fall

Down the sloping hills dispersed, or in a lake,
That to the fringed bank, with myrtle crowned,
Her crystal mirror holds, unite their streams."

P. L. IV, 225 vv.
Van deze plaats, waarvan we niet inzien, waarom

1) Milton heeft bepaald het oog op den Tigris, want in het
TX\'-\'e boek is de onderaardsche loop van deze rivier de weg,
waarlangs Satan heimelijk het Paradijs binnendringt:

„There was a place
ISTot now, tho\' sin, not time, first wrought the change,
Where Tigris at the foot of Paradise
Into a gulf shot under ground, till part
Bose up a fountain by the tree of life:" P. L. IX, 69-73.

-ocr page 37-

25

Edmundson ze aanhaalt, kunnen we alleen zeggen, dat het
vreemd is, dat Milton zich niet meer aan het Bijbelsche
verhaal aansluit. Vondel doet dit wel en geeft letterlijk
w^eer, wat de Vulgata heeft. Gen. 11:12: „ibi invenitur
bdellium et lapis onychinus". In de geheele schilde-
ring van den hof is Vondel meer bijbelsch dan Milton;
iets, dat wel voor Milton\'s zelfstandigheid pleit.

Als een bewijs, hoe ver Edmundson gaat in zijn
zoeken naar overeenkomst, kan dienen, wat op p. 45
staat. Vondel zong:

„Hier zaeide vrouw Natuur in steen en een gestarnt,
Dat onze sterren dooft. Hier blinct het gout in d\'aderen."

Luc. 68, 69.

Hiervan zegt de auteur: „The unusual imagery of
Vondel\'s lines seems to find an echo in:

„A broad and ample road, whose dust in gold
And pavement stars, as stars to thee appear
Seen in the galaxy." P. L. VII, 577 vv.

Bij Milton vinden we eene beschrijving van den
melkweg, den weg der Goden, volgens de Ouden. God
gaat dan ook op die plaats Zijnen hemel binnen. Vondel
beschrijft ons den rykdom van den grond aan diamanten
en goud. Maar als Edmundson „gestarnt" vertaalt door
„galaxy", door „melkweg", ja, dan zijn er twee woorden, *

die overeenkomen — in zijne vertaling.

Bovendien vinden we in den Bybel eene dergelijke
gedachte, Openb. XXI, 21: „En de twaalf poorten
waren twaalf paarlen, eene iedere poort was elk uit

i t»«

-ocr page 38-

26

eene paarl; en de straat der stad was zuiver goud, gelyk
doorluchtig glas."

Ten overvloede, om te bewijzen, dat Milton oog voor
kleurschakeeringen had, halen wij eene beschrijving
aan van de rustplaats van Adam en Eva, waarvan wij
bij Vondel, die het licht op den persoon van Lucifer
laat vallen, natuurlyk geene parallel vinden:

The roof

Of thickest covert was inwoven shade

Laurel and myrtle, and what higher grew

Of firm and flagrant leaf: on either side

Acanthus, and each odorous bushy shrub

Fenced up the verdant wall; each beauteous fiow\'r,

Iris all hues, roses, and jessamine,

Rear\'d high their flourish\'d heads between, and wrought

Mosaic: underfoot the violet.

Crocus, and hyacinth, with rich inlay

Broider\'d the ground, more colour\'d than with stone

Of costliest emblem. P. L. IV, 694—703. —

Naast:

„Dan zwelt de boezem der landouw\' van kruit en kleur
En knop, en telgh, en bloem, en allerhanden geur,
De dan ververscht ze \'s nachts" Luc. 75 vv.

plaatst Edmundson

„Then herbs of every leaf, that sudden flowered.
Opening their various colours, and made gay
Her bosom smelling sweet." P. L. VII, 317 vv.
Het woord boezem hebben beide dichters; maar de

e.

-ocr page 39-

27

uitdrukking- „boezem der aarde", „boezem der diepte"
is gewoon in dichterlijke taaP), Overigens wijkt Milton
geheel af van Yondel. Milton schildert hier den derden
scheppingsdag en wil aanduiden, hoe alles in één oogen-
blik de volmaaktheid bereikt; van daar de uitdrukking
„that sudden flowered". Apollion, die de aarde be-
schrijft na de schepping, ziet „knop, en telgh, en bloem".

Thans volgt de beschrijving der dieren, in betrek-
king tot Adam :

„De bergleeuw quispelde hem aen met zynen staert.
En loegh den meester toe. De tiger ley zyn\' aert
Yoor\'s Konings voeten af. De lantstier boogh zyn horen,
En d\'olifant zyn snuit. De beer vergat zyn toren.

Luc. 91 vv.

Edmundson zegt daarvan: „almost unaltered they
make their appearence clothed in Miltonic apparel,"
en citeert dan:

1) Cf. svccvêeïg kÓKttoi KsiiJijüvm

Ar. Ean. 373.

Tpotizg êv koXttoic

Eur. Troad, 130.

Ja, myn is de aarde! ik ben liaar koning! ....
Mij \'t voedend zog, dat uit haar boezem
Elk jaar ontspringt in vruchtbren bloesem.

J. V. Beers 2, 291.

Daar welt, in den boezem der bergen.
Een springaar van zilver en goud.

Ten Kate, Job. 97.

-ocr page 40-

28

„About them frisking played
All beasts of the earth, since wild, and of the chase
In wood or wilderness, forest or den.
Sporting the lion ramped, and in his paw
Dandled the kid; bears, tigers, ounces, pards,
Gambled before them; the unwieldy elephant,
To make them mirth, used all his might and wreathed
His lithe proboscis." P. L. lY, 340 vv.

Yolgens onze meening zou zelfs eene veel grootere
overeenkomst, dan we hier vinden, niets zeggen, daar
de dichterlijke verbeelding bij de schildering van een
dergelyk onderwerp altijd overeenkomen zal. Adam
gaf de dieren hun namen, God bracht ze bij hem.
Gen. II, 19. 20.

Ze moeten dus by beide dichters voorkomen.

Maar er is alleen overeenkomst in de namen der
dieren; leeuw, beer, tijger en olifant, de vier meest
bekende, komen bij beide dichters voor. In de be-
schrijving wijken zij af. Yondel schetst ons hunne
onderworpenheid, Milton, hoe zy den mensch vermaken.
Bovendien had Jesaja reeds eene dergelijke schildering
gegeven: Jes. XI, 6, 7. „En de wolf zal met het
lam verkeeren en de luipaard bij den geitenhok neder-
liggen; en het kalf, en de jonge leeuw, en het mest-
vee te zamen, en een klein jongske zal ze drijven. De
koe en de beerin zullen te zamen weiden .... en de
leeuw zal stroo eten gelijk een os." Beide dichters
komen ook hierin met Jesaja overeen, dat het kruipend

-ocr page 41-

29

gedierte en de slangen in de laatste plaats worden
genoemd. —

Op de schildering van de eerste menschen moeten
wij volgens Edmundson vooral letten. Hier is „the
resemblance more than superficial, and extends to actual
coincidence of thought and phrase" p. 47. Wie deze
plaatsen nauwkeurig vergelijkt „he can scarcely come
to the conclusion that they have been written inde-
pendently". p. 49. Ze luiden als volgt:

„Geen schepsel heeft om hoogh myn oogen zoo behaegt
Als deze twee om laegh. Wie kon zoo geestig strengelen
Het lichaam, en de ziel, en scheppen dubbele Engelen,
Uit klaiaerde, en uit been. Het lichaem, schoon van leest,
Getuight des Scheppers kunst, die blinckt in\'t aen schyn

[meest.

Den spiegel van\'t gemoedt. Wat lidt my kon verbazen ;
Ik zagh het beelt der ziele in\'t aengezicht geblazen. •
Bezit het lyf iets schoons, dat vint men hier by een.
Een Godtheid geeft haer\' glans door\'s menschen oogen
De redelycke ziel komt uit zyn troni zwieren. [heen.
Hy heft, terwyl de stomme en redenlooze dieren
Naer hunne voeten zien, alleen en trots het hooft.
Ten hemel op naer Godt, zyn\' Schepper, hoogh gelooft."

Luc. 104-117.

„De man en vrou zyn bey volschapen, evenschoon,
Van top tot teen. Met recht spant Adam wel de kroon.
Door kloeckheit van gedaente, en majesteit van\'t wezen,
Als een ter heerschappy des aertryx uitgelezen:

-ocr page 42-

30

Maer al wat Eva heeft vernoeght haer bruigoms eisch :
Der leden tederheit, een zachter vel en vleisch,
Een vriendelycker verf, aenminnigheit der oogen."

Luc. 151—157.

„Nu blinckt geen Serafyn, in\'t hemelsch heiligdom.
Als deze, in\'t hangend hair, een goude nis van stralen,
Die schoon gewatert van den hoofde nederdalen.
En vloejen om den rugh." Luc. 168—171.

„Two of far nobler shape, erect and tall.
Godlike erect, with native honour clad
In naked majesty, seemed lords of all
And worthv seemd ; for in their looks divine
The image of their glorious Maker shone
[Truth, wisdom, sanctitude severe and pure
(Severe but in true filial freedom placed)
"Whence true authority in men; though both]
Not equal, as their ses not equal seemed;
For contemplation he and valour formed,
For softness she and sweet attractive grace.
[He for God only, she for God in him-.]
His fair large front and eye sublime declared
Absolute rule; [and hyacinthine locks
Round from his parted forelock manly hung
Clust\'ring, but not beneath his shoulders broad
She, as a veil down to the slender waist

1) Wy geven lliltons beschrijving volledig. Wat tussclien []
staat heeft Edm. niet.

-ocr page 43-

31

Her unadorned golden tresses wore
Dishevelled, but in wanton ringlets waved."

P. L. lY, 288—306.

Satan, Adam en Eva voor het eerst ziende, zegt:

„Creatures of other mould, earth born perhaps,

Not spirits, yet to heavenly spirits bright.

Little inferior, whom my thoughts pursue

With wonder and could love; so lively shines

In them Divine resemblance, and such grace

The hand that formed them on their shape hath poured."

P. L. lY, 360—365.

De volgende plaats is uit het verhaal van den zes-
den scheppingsdag:

„There wanted yet the masterwork, the end
Off all yet done — a creature who, not prone
And brute as other creatures, but endued
With sanctity of reason, might erect
His stature, and upright, "with front serene,
Govern the rest, self-knowing, and from thence
Magnanimous to correspondent with Heaven,
[But grateful to acknowledge whence his good
Descends; thither with heart, and voice, and eyes
Directed in devotion, to adore]
And worship God supreme, who made him chief
Of all his works." P. L. YII, 505—516.

Men vergunne ons de volgende aanhalingen :

„Laat ons menschen maken naar ons beeld, naar

-ocr page 44-

32

onze gelykenis; en dat zij heerschappij hebben over____

en over de geheele aarde." Gen. I, 26.

„De man .... is het beeld en de heerlijkheid Gods;
maar de vrouw is de heerlijkheid des mans."

1 Oor. XI, 7.

„----dat zoo een man lang haar draagt, het hem

eene oneer is? Maar zoo eene vrouw lang haar draagt,
dat het haar eene eer is." 1 Cor. XI, 14, 15.

„. .. . dat de man het hoofd der vrouw is."

1 Cor. XI, 3.
Eph. Y, 23.
„Sanctus his animal mentisque capacius altae
Deerat adhuc et quod dominari in cetera posset.
Natus homo est." Ov. Met. I, 76.

„Finxit in effigiem moderantem cuncta deorum.
Prona cum spectent animalia cetera terram
Os homini sublime dedit, caelumque tueri
Jussit et erectos ad sidera tollere vultus."

Ovid. Met. I, 81. Cf.
Sall. d, Coni. Cai. I. 2; Xen. Mem. I, 4. 11.
„Cuncta spectant patriam
Quae prona terram, nee suos audent Polo
Monstrare vultus, atque coelestes domos
Contra tueri fixa perpetuum solo.
Adame tantum est haec quod a te différant,
Quem vultus ipse destinât maioribus."

Hugo Grotii Adamus Exul.
Hagae 1601, p. 24.

-ocr page 45-

33

„O te beatum, cuius in praecordiis
Imago magni nobilis fulget Dei

Et cui, quod unum maximum et summum bonum est,
Rationis usus cum Dei cultu datur." ib. p. 14.

„Ipsum autem hominem eadem natura non solum
celeritate mentis ornavit, sed etiam sensus tanquam
satellites attribuit, ac nuntios; et rerum plurimarum
obscurarum necessarias intelligentias enudavit, quasi
fundamenta quaedam scientiae: figuram corporis habi-
lem et aptam ingenio humano dedit; nam cum
ceteras animantes abiecisset ad pastum, solum hominem
erexit, ad coelique, quasi cognationis domiciliique pris-
tini conspectum excitavit: tum speciem ita formavit
oris, ut in ea penitus recouditas mores ef-
fingeret. Nam et oculi nimis arguti, quem-
admodum animo affecti simus, loquuntur:
et is, qui appellatur vult us, qui nullo in animante
esse, praeter hominem, potest, indicat mores." — Cic.
de leg. I, 9.

Als men Milton\'s schildering van den mensch ont-
doet van die gedachten, als men in aanmerking neemt,
dat beide dichters een en hetzelfde onderwerp behandelen,
het eerste menschenpaar, het onderscheid tusschen manen
vrouw, dan blijft er niets over dan verschil en is zelfs
geen enkel beeld van Milton in overeenstemming met
yondel\'s schoone uitwerking van het onderwerp. Dan zal
men zien, dat Milton vooral het goddelijk schoon van
den mensch bezingt, dat Yondel\'s beschrijving van het
geheele lichaam niet by hem wordt gevonden, dat hij

3

-ocr page 46-

34

de mensclielyke gedaante niet belijst zooals Yondel. —
Alvorens den opstand der engelen te behandelen,
wijst Edmundson nog op een voorbeeld uit het eerste
bedrijf van den Lucifer. De aartsengel Q-abriel verkon-
digt de aanstaande heerschappij van den mensch. Dit is
by Vondel de beweegreden van den opstand Nu ver-
haalt Raphael uit boek van Milton\'s epos iets der-
gelyks „but with an apparent difference". Bij Milton
is de aanstaande grootheid van Gods zoon de reden
van den opstand. „The two passages which follow are
therefore specially interresting, not only for their pa-
rallelism, but because they enable us to bridge over
what seemed to be a discrepancy between the plots of
the two poems, and show us that in either case it is
the same supreme event, the future Incarnation of the
Son of God, on which the thoughts are fixed." Edm. 50.
Gabriel zegt:

1) Bg Milton is de mensch bg den val der duivelen nog niet
geschapen. Integendeel, Satan zegt in zijne alleenspraak: „Voor
ons is alle hoop op herstel in Grods gnnst uitgesloten, en zie
hier nu

.....instead

Of us outcast, exiled, his new delight
Mankind created, and for him this world."

P. L. lY, 105—107.

Cf. „Author of evil..........

.....how hast thou disturb\'d

Heav\'n\'s blessed peace, and into nature brought

Misery, uncreated till the crime

Of thy rebellion?" F. L. YI, 262—268.

-ocr page 47-

35

„Al schijnt het Geestendom alle andren t\' overtreSen;
Godt sloot van eeuwigheid het Menschdom te verheffen,
Oock boA^en \'t Bngelsdom, en op te voeren tot
Een klaerheit en een licht, dat niet verschilt van Godt.
Ghij zult het eeuwig "Woort, bekleet met been en aren,
Gezalft tot Heer, en hooft, en rechter, al de scharen
Der Geesten, Engelen en menschen te gelijck.
Zien rechten, uit zijn\' troon, en onbeschaduwt Rijck."

Luc. 217—224.

God spreekt:

„"Wel Thou knowest how dear
To me are all my works; nor man the least

Though last created,.............

.......whom Thou only canst redeem;

Their nature also to Thy nature join.
And be Thyself man among men on earth
Made flesh...................

........Thy humiliation shall exalt

With Thee Thy manhood also to this throne;
Here shalt Thou sit incarnate, here shalt reign
Both God and Man, Son both of God and Man,
Anointed Universal king..........

When Thou, attented gloriously from Heaven,
Shalt in the sky appear, and from Thee send
The summoning archangels to proclaim

Thy dread tribunal ..............

..............Thou shalt judge

-ocr page 48-

36

Bad men and angels; they arraigned shall sink
Beneath Thy sentence."

R L. Ill, 276—278, 281—283, 313—317, 323-326,

331—333.

Wij gelooven, dat Edmundson, als hij bij Milton wat
meer op den samenhang gelet had, deze plaats niet
zou hebben aangehaald. Milton toch behandelt III,
167—344 het geheele verlossingsplan. Moet nu de
godgeleerde Milton die enkele gedeelten, die Yondel
ook heeft, aan dezen hebben ontleend? Zou niet de
Bijbel veeleer zijne bron zyn? Wij zullen aantoonen,
dat Milton den Bijbel letterlijk volgt en de recht-
zinnige dogma\'s van zijn tijd:

„En de zaligheid is in geenen anderen: want er is ook
onder den hemel geen andere naam . . . door welken wij
moeten zalig worden." Hand. lY: 12, cf. Calvini, Inst. II, 6.

„God is geopenbaard in het vleesch." 1 Tim. III: 6.

„Maar heeft zich zei ven vernietigd... en is den
menschen gelyk geworden en in gedaante gevonden
als een mensch." Fil. 11:7, 8. Of.-Oalv. Inst. II, 13:
„Christi veram humanae carnis stubstantiam induisse."

„Wanneer de Zoon des menschen zal gezeten zijn op
den troon Zijner heerlijkheid." Matth. 19, 28.

... „en zullen den Zoon des menschen zien komende
op de wolken des Hemels. En wanneer de Zoon des
menschen komen zal in zijne heerlijkheid, en al de
heilige engelen met hem, dan zal hij zitten op den
troon zijner heerlijkheid." Matth. XXY:31. cf. Mare.
XIII: 26, XIY : 62.

-ocr page 49-

37

„En voor hem zullen al de volkeren vergaderd wor-
den." Matth. XXY : 32.

. . . „Jezus Christus, die de levenden en dooden oor-
deelen zal in zijne verschijning en in zijn Koninkrijk."
2 Tim. lY : 1.

„Want de Heere zelf zal met een geroep, met de
stem des archangels, en met de bazuin Gods nederdalen
van den hemel." Thess. lY : 16.

„Want hy moet als koning heerschen." 1 Cor. XY: 26.

„Want hy heeft alle dingen zynen voeten onder-
worpen." 1 Cor. XY:27.

Cf. Openb. 20, waar het oordeel der engelen en der
menschen beschreven wordt.

Edmundson citeert dan:

„Zou Godt een jonger zoon, geteelt uit Adams lenden,
Yerheffen boven hem" (= Lucifer). Luc. 420.

„Thy creature late so loved. Thy youngest son."
P. L. Ill, 150 en vindt hier „an exactly similar
definition of the relationship between angelic and human
beings."

Gevoelt de auteur niet, dat „jonger zoon" bij Vondel
zeggen wil: de zoon, die minder rechten heeft? De
volgende regel leert het:

„dat waer het erfrecht schenden
Van \'t alleroutste kint."

Milton echter vat het hier op als: uw meest beminde
kind, dat u het meest aan \'t harte ligt. Maar al was
dat het geval niet, hoe kon Milton het anders zeggen ?
De mensch, het laatst geschapen, zoon van God, hoe

-ocr page 50-

38

zal men dat anders weergeven dan door: Gods jongste
zoon?
cf. P. L. lY, 366:

„and chiefly Man, Gods latest image."

Thans komen we tot den hoofdpersoon van beide
werken, den Lucifer-Satan. Edmundson legt den vollen
nadruk op Milton\'s schildering van den gevallen engel,
geheel eenig „for grandeur and expressiveness amidst
all the creations of the human imagination." p. 52.
„He, who should venture to say that such a concep-
tion was not original, would stand self-condemned
by his own awestruck feelings in the presence of this
dread Being, of immeasurable form and nameless attri-
butes." p. 52.

Toch meent Edmundson, dat Yondel\'s invloed te
bespeuren is: Yondel\'s Lucifer vertoont dezelfde trek-
ken als Milton\'s Satan.

Het laatste is waar; maar zegt dit iets? We vinden
dezelfde trekken terug bij iederen schrijver byna, die
dit onderwerp behandelde. Uit alles, wat de Bijbel ons
aangaande het wezen der duivelen leert, is geen andere
opvatting mogelijk.

Ten bewyze, dat Satans val steeds aan die trekken
toegeschreven is, schryven wy hier neer wat Ode
„de angelis" zegt in het argumentum van caput II,
handelende „de primo angelorum peccato". „Proponi-
tur sententia Irenaei, Tertulliani, Cypriani et Rufini
Palaestini, qui prim um angelorum peccatum in eo po-
situm iudicarunt, quod angelus zelo affectus fuerit

mi

-ocr page 51-

39

adversus hominem. Statuitur, et utcunque demonstra-
tur, primum angelorum peccatum fuisse superbiam
animi, Divinitatisadfectionem atque invidiam.
Eam, vel ex toto vel saltem ex parte fuisse opinionem
Chrysostomi, Basilii Seleuciensis, Augustini, Athanasii,
Gregorii Nazianzeni, Hieronymi, Lactantii, aliorumque
Ecclesiae Christianae Patrum, commonstratur .... Eaque
prodidisse in ipso coelo videntur, quod sese divinae
auctoritati subducere, et imperium aliquod in reliquos
angelos, ipsosque homines recens conditos, vindicare
voluerint.... Itaque initium peccati angelici statuitur
philautia et fiducia in propriis viribus, progressus su-
perbia, divinitatis adfectatio et invidia, consummatio
denique tentatio et deceptio hominis."

p. 480 haalt Ode dan schry vers aan, die beweerden,
dat de aanleiding was „quod Filio Dei subesse ac
obsequi noluerint"

Indien wy nu Lucifer en Satan daarmede vergelijken,
dan wijkt Yondel\'s Lucifer meer van deze gangbare mee-
ningen af, dan MiJton\'s Satan, want Vondel\'s duivel valt
na de schepping van den mensch, uit afgunst tegen den

1) Cf.

„IsTe giugneriesi nnmerando al venti
Si tosto, come degli angeli parte
Turbo \'1 snggetto de vostri elementi."

Dante, Paradiso XXIX, 49—51,
„Principio del cader fu il maladetto
Superbir di colui ohe tu yedesti
Da tutti i pesi del mondo costretto."

ib. 55—57.

-ocr page 52-

40

mensch, Milton\'s Satan valt „quod Filio Dei subesse

ac obsequi (noluerit)." Indien dus Edmundson niet ^

meer overtuigende gronden kan bybrengen dan die

algemeene overeenkomst in karaktertrekken, dan komt

het ons verkieslijker voor bij Milton niet aan Yondel

te denken, maar eerder aan datgene, wat hy kende

als het algemeen gevoelen der kerkvaders. — ^

Beelzebub zet Lucifer op tegen Gabriels bericht.
Luc. zegt:

„Ghy vat het recht: het past rechtschape heerschappijen

Geensins hun wettigheid zoo los te laten glyen:

"Want d\' oppermacht is d\' eerste aen hare wet verplicht;

Yerandren voeght haer minst. Ben ick een zoon van \'t licht.

Een beerscher over \'t licht, ick zal myn Recht bewaren:

Ick zwicht voor geen gewelt, noch aertsgeweldenaren.

Laet zwichten al wat wil: ick wyck niet eenen voet.,

Hier is myn Yaderlant. Noch ramp, noch tegenspoet,

Noch vloecken zullen ons vervaren, noch betoomen. ;

Wy zullen sneven, of dien hoeck te boven komen. jl

Is \'t nootlot, dat ick vall\', van eere en staet berooft: ï

Laet vallen, als ick vall\' met deze kroone op \'t hooft,

Dien scepter in de vuist, dien eersleip van vertrouden.

En zoo veel duizenden als onze zyde houden.

Dat vallen streckt tot eer, en onverwelckbren lof.

En liever d\' eerste Yorst in eenigh lager hof,

Dan in \'t gezalight licht de tweede of noch een minder,

Zoo troost ick my de kans, en vrees nu leet noch hinder.

Luc. 428—445.

-ocr page 53-

41

„Will ye submit your necks and cboose to bend
The supple knee? Ye will not, if I trust
To know ye right, or if ye know yourselves.
Natives and sons of Heaven, possessed before
By none, and, if not eq^ial all, yet free.
[Equally free; for orders and degrees
Jar not with liberty, but well consist.]
Who can in reason, then, or right assume
Monarchy over such as live by right
His eqtials, [if in pow\'r and splendour less.
In freedom equal?] or can introduce
Law and edict on us, [who without law
Err not?]" P. L. Y, 787—800.

Edmundson noemt die plaats „an expansion of
Yondel\'s lines 427—^432." Naar onze meening heeft
zy, behalve dat Satan hier tot oproer aanzet, niets,
dat met Yondel overeenkomt. De geheele uitwerking,
elke beweegreden verschilt. Yondel heeft niet de
redeneering over het begrip: vryheid, waar Milton zoo
breed over uitweidt; niet de uiteenzetting, hoe vryheid
en verschil in rang kunnen samengaan. Bij Yondel
gelden Lucifers woorden eigenlijk voor hem alleen;
hy spreekt slechts voor zich zelf: „ick ben, ick zal,
ick wyck niet"; bij Milton geeft Satan redenen op,
die eiken engel gelden. Dat dit zoo is, volgt uit het
geheel verschillend plan van beide dichters, want als
Lucifer zijn beklag doet over den inhoud van Gabriels

1) Wat tussclien [] staat citeert Edm. niet.

-ocr page 54-

42

woorden, komt Beelsebub hem zeggen, hoe hij vooral
daaronder te lijden zal hebben, en prikkelt zijne eer-
zucht. De eerste gedachte van verzet gaat van Beelse-
bub uit. Lucifer behoeft de engelen niet meer tot oproer
aan te sporen; hij plaatst zich slechts aan hun hoofd.
By Milton daarentegen gaat alles van Satan uit, en als
handig politicus wijst hij de engelen er op, hoe zy
allen dezelfde belangen hebben.

Edmundson haalt nog twee plaatsen aan:

„Yet not for those (arms)
Nor what the potent Yictor in his rage
Can else inflict, do I repent or change,
Though changed in outward lustre, that fixed mind
And high disdain from sense of injured merit.

All is not lost — the unconquerable will
And courage never to submit or yield.
And what is else not to be overcome?
That glory never shall His wrath or might
Extort from me." P. L. I, 94—98, 106—111.

„Thou profoundest hell.
Receive thy new possessor, one who brings
A mind not to be changed by place or time.

Here we may reign secure; and, in my choice.
To reign is worth ambition, though in Hell:
Better to reign in Hell than serve in Heaven."

P. L. I, 250—252, 261—263.

-ocr page 55-

43

Het is volkomen waar, wat Edmundson zegt: op
die plaatsen „we meet Satan in his most defiant mood"
p, 55 Maar dat zegt nog niets aangaande Vondel\'s
invloed op Milton. Het is onmogelyk Satan anders
voor te stellen; vooral Milton heeft geen keuze. Want
hier is de reeds gevallen Satan aan het woord, de
reeds in de hel geworpene, die heeft ondervonden, dat
God de sterkste is. Cf. I, 93:

„tili then who knew
The force of those dire arms?"

Na zulke ervaringen wil hij toch zyn opzet niet
laten varen. God afbreuk doen, waar hy kan, God treffen
in den mensch. Welke andere karaktertrek is hier
mogelijk dan die van tartende wraakzucht?

Dat de laatste regel:
„Better to reign in Heil then serve in Heaven"
overeenkomt met:

„En liever d\'eerste Vorst in eenigh lager hof.

Dan in\'t gezalight licht de tweede of noch een minder"

1) Yoor Satans „defiant mood" zgn veel meer plaatsen te
vinden cf.

„The mind in its own place, and in itself
Can make a Heav\'n of Hell, a Hell of Heav\'n.
What matter where, if I be still the same,
And what I should be, all but less than he
Whom thunder hath made greater?" P. L. I, 250.
(Ed. slaat deze regels over.);

.........„to try what may be yet

Eegain\'d in Heav\'n, or what more lost in Hell?"

P. L. I, 269.

m

-ocr page 56-

44

weegt by Edmundson niet zoo zwaar. En terecht, want
het is eene variatie op de bekende woorden van Caesar
Ook vinden wij dien geest van verzet en heerschzucht
reeds in Hugo Grotius\' Adamus Exul:

„Nam me iudice
Regnare dignum est ambitu, etsi in Tartaro;
Alto praeesse Tartaro siquidem iuvat
Caelis quam in ipsis servi obire munia"

Bovendien is de geheele opvatting bybelsch, cf. Jesaja,
XIY: 13: „En zeidet in uw hart: Ik zal ten hemel op-
klimmen, ik zal mynen troon boven de sterren Gods ver-
hoogen...." en vs. 14: „Ik zal boven de hoogten der
wolken klimmen, ik zal den Allerhoogste gelijk worden."

Satan zegt dan aan het einde van zijne redevoering:

„I should ill become this throne, o peers,

..........if aught proposed,

And judged of public moment, in the shape,

Of difficulty or danger could deter

Me from attempting." P. L. II, 445, 448—451.

„The sentiment expressed in which has an unmista-
kably Luciferian ring" zegt Edmundson. De eenige
reden, die hy daarvoor kon hebben, is, dat uit deze
woorden Satans moed blijkt; eene eigenschap, die hij
niet missen kan, zonder welke hij niet kan wor-
den gedacht. Het verband plaatst de uitdrukking in
het goede licht. Satan stelt voor naar het Paradijs te

1) Pltitarclius, Caesar, cap. XI.

2) Dat Vondel Glrotius\' werk kende, blijkt uit het „Berecht" p. 16.

-ocr page 57-

45

gaan. Geen der duivelen durft dit te ondernemen. „Dan
zal ik het wagen," zegt Satan, „het betaamt mij als
vorst; deze troon zou mijner onwaardig zijn, wanneer
bij een ontwerp, het algemeen welzijn bedoelende,
zwarigheid en gevaar mij van de uitvoering zouden
kunnen afschrikken". P. L. II, 445—-450. „Waartoe
heb ik de koninklijke rechten aangenomen en weiger
ik niet den schepter te voeren, wanneer ik weiger een
even groot deel in het gevaar als in de eer te nemen ?
Hij, die regeert, is gerechtigd en verplicht beide te aan-
vaarden en wel het gevaar zooveel meer, als hij in
eer boven de overigen verheven is". P. L. II, 450—456.
Het is onmogelijk in dat verband aan Yondel\'s invloed
te denken. Milton beschryft daar de plichten van het
koningschap: de eerste in eer, de eerste in gevaar. —
Gabriel treedt op en raadt Lucifer zijne plannen af,
want Gods wijsheid is ondoorgrondelyk en het is plicht
God te gehoorzamen.

„Zoo veel \'t geoorloofd zij te melden uit Godts bladen.
Yeel weten kan altijt niet vordren, zomtyts schaden.
De Hooghste entdeckt ons slechts wat hij geraden vint.
Het al te sterke licht schijnt Serafijnen blint.
De zuivere Wijsheit wou ten deel\' haer wil bezegelen.
Ten deele ontsluiten. Zich te schicken en te regelen
Naer heur gestelde wet, dat voeght den onderzaet.
Die aan zijn meesters last en wil gebonden staet."

Luc. 484—491.

Raphael antwoordt Adam, als hy vraagt naar de
beweging der hemellichamen:

-ocr page 58-

46

„To ask or search I blame thee not; for Heaven
Is as the Book of God before thee set,
Wherein to read His wondrous works, (and learn
His seasons, hours, or days, or months, or years.
This to attain, whether Heav\'n move or Earth,
Imports not, if thou reckon right:) the rest
From man or angel the Great Architect
Did wisely to conceal, and not divulge
His secrets, to be scanned by them who ought
Rather admire....................

Sollicit not thy thoughts with matters hid;
Leave them to God alone: Him serve and fear."

P. L. YIII, 65—75, 168—170.

0ns dunkt, dat het verband, waarin die verzen
voorkomen, ook wel iets afdoet en dat het, met het oog
daarop, verkeerd is daar overeenkomst te zoeken. Adam
toch vraagt aan Raphael, hoe het komt, dat die kleine
aarde niet beweegt, dat die aarde, een zandkorrel, een
stofje, van de hemellichamen licht ontvangt, hoe dit te
verklaren is, en dan antwoordt de engel: „Gij kunt
veel leeren uit de beschouwing van den hemel, maar
er blijft ook wel iets verborgen. Die verborgen dingen
zijn voor den Heere (Deuteron. XXIX : 29), laat ze
aan God over : „Dien en vrees Hem". Bg Yondel vraagt
Lucifer naar Gods besluiten en plannen aangaande de
toekomst van menschen en engelen en dan antwoordt
Gabriel: God heeft niet alles geopenbaard. Dit zijn toch
wel zaken, waarop beide dichters onafhankelijk van

-ocr page 59-

47

elkander een gelijkluidend antwoord konden geven.
Gold het hier een zelfde onderwerp, dan zou zulk eene
overeenstemming nog niets bewyzen. De Bijbel zelf
geeft te kennen, dat de engelen niet alles weten, cf.
1 Petr. 1:12: „In welke dingen de engelen begeerig
zijn in te zien" en Coloss. I, 26.

Edmundson zegt dan p. 58: „When we add
„Dark with excessive blight Thy skirts appear,
Yet dazzle Heaven, that brightest Seraphim
Approach not, but with both wings veil their eyes."

P. L. Ill, 380—382.

the reproduction of Gabriel\'s words is almost complete."

Hij verzuimt echter te berichten, dat die laatste woor-
den niet de woorden van Gabriel zijn. Wy worden
in eens van het achtste naar het derde boek verplaatst,
waar Milton beschrijft, hoe de Engelen God toezongen.
Maar de zaak is in eens af te doen, want Milton volgt
Jesaja YI: 1: „zag ik den Heer zittende op eenen ....
troon en zyne zoomen („Thy skirts" Milton) ver-
vullende den tempel. De seraphs stonden boven Hem;
een iegelijk had zes vleugelen; met twee bedekte
ieder zijn aangezicht." Ook daar zingen de enge-
len Gods lof. Jes. VI, 3. —

Gabriel:

* „Genoegh u met uw lot,
En staet en waerdiglieit, u toegeleit van Godt.
Hij hief u in den top van alle Hierarchyen:

-ocr page 60-

48

Docli niet om iemants glans en opgang te benyen.
[De wederspanniglieit verplet haer hooft en kroon,
Indienze wederstreef\' des Oppersten geboón.
Uw aenzien schept zjn licht alleen uit Gods vermogen.

Lucifer.

Ick heb tot noch myn kroon voor Godt alleen gebogen.]

Gabriel.

Zoo buighze oock voor \'t besluit der Godtheit, die het al
Wat wezen heeft uit niet, of namaels wezen zal,
Bestiert tot zekar eindt [hoewel wy \'t niet beseffen.]"

Luc. 502—512.

„Contrast this with Abdiel\'s rebuke of Satan?" vraagt
Edmundson.

„Words which no ear ever to hear in Heaven
Expected, least of all from thee, Ingrate,
In place thyself so high above thy peers.
Canst thou with impious obloquy condemn
The just decree of God, pronounced and sworn,
That to his only Son, by right endued
With regal sceptre, every soul in Heaven
Should bend the knee [and in that honour due
Confess him rightful King? Unjust, thou say\'st
Flatly unjust, to bind with laws the free,
And equal over equals to let reign,
One over all with unsucceeded po^r.]
Shalt thou give law to God? Shelt thou dispute
With him the points of liberty, who made

-ocr page 61-

49

Thee what thou art, and formed the powers of Heaven
Such as he pleased, and circumscribed their being?"

P. L. V, 810—825.

Neen, tegenstrijdigheid is hier niet. Maar is die over-
eenkomst nu zoo treffend en opmerkelyk? Hier zou af-
wijking meer de aandacht trekken dan nu de overeen-
komst doet. Beide Gabriel en Abdiel moeten aantoonen,
dat verzet tegen God aan Lucifer-Satan niet geoorloofd
is; hij is in rang de eerste der engelen en het schepsel
mag „niet twisten met zijnen Formeerder", Jesaja
XLV. 9, met God, die alles schiep en aan alles zijne
plaats gaf. "Welke andere beweegredenen zijn hier moge-
lijk? „Und endlich," zeggen wij met Müller „ist es
ein genügender Grund von Entlehnung und Nach-
ahmung zu sprechen, wenn sich bei zwei Dichtern, die
denselben Stoff behandeln, eine Ähnlichkeit des Aus-
drucks findet?"

We wenschen hier tevens iets te zeggen over Ed-
mundsons wyze van vergelyken. Om parallellen te
vinden bij ééne plaats van Yondel wordt de geheele
Milton doorzocht. Zoo haalt de schrijver bij Lucifer
427—445 uit Milton zeven verschillende plaatsen
aan, plaatsen, waar dikwijls de onderwerpen zeer ver-
schillen. Doorloopend verband schijnt er dus niet te
zijn, terwijl in de aangehaalde plaatsen haast altijd vers-
regels moeten worden weggelaten.

1) p. 8.

-ocr page 62-

50 i

Dat dit kunstmiddel moet worden toegepast om bij
(gelijk wij aantoonden) zeer voor de hand liggende
uitdrukkingen min of meer gelykluidende aanhalingen
te vinden, ontneemt zeker wel eenige kracht aan zyne
beweringen. —

Gabriel zegt tot Lucifer:

„Nu leeren wy allengs Godts wysheit tegenstappen.
Eerbiedig, en beschroomt. Zy openbaert by trappen
Het licht der wetenschappe en kennisse, en begeert
Dat ieder, op zyn wacht, zich onder haer verneêrt."

Luc. 556—559.

Raphael zegt tot Adam:

„Heaven is for thee too high
To know what passes there. Be lowly wise:
Think only what concerns thee and thy being;
Dream not of other worlds, what creatures there
Live, in what state, condition or degree.
Contented that thus far hath been revealed
Not of earth only, but of highest Heaven."

P. L. vm, 172—178.

Waarom Edmundson de plaatsen vergelijkt, is niet
duidelijk, Yolgens het verband zullen de engelen Gods
plannen wel leeren begrijpen, want:

„De menschgeworden Godt zal dit geheimnisboeck.
Met zeven zegelen gesloten, zelf ontsluiten."

Luc. 546, 547.

Allengs zal hunne kennis toenemen.

Adam wil weten of de zon dan wel de aarde draait;

-ocr page 63-

51

maar, zegt Raphael, dat is voor hem te hoog, daar moet hij
niet over denken, hij moet zich vergenoegen met wat
hij weet.

Ontleende Milton soms de gedachte, dat de mensch
niet moet streven naar dingen, hem te wonderlijk? —
Uit het tweede bedryf van het drama kiest Edmund-
son uit het gesprek van Beelsebub en Apollion het
volgende:

Apollion.

„[Dat zeggen heeft wat in.] Geleende macht te wegen
In eene zelve schael met d\' Almacht; haer gewicht
"Weeght over. Wacht uw kroon: wy vallen veel te licht."

Lucifer.

„Zoo licht niet, of de kans zal eerst in twyfel hangen."

Luc. 613—614.

Bij Milton lezen we:

„Which Gabriel espying, thus bespake the Fiend:
Satan, I know thy strength, and thou knowest mine;

Neither our own, but given ..............

.............For proof look up

And read thy lot in yon celestial sign.

Where thou art weighed, and show how light, how weak.

If thou resist." P. L. IV, 1005—1006, 1010—1012.

Edmundson geeft toe, dat het beeld aan Homerus
kan zyn ontleend. Hij had er kunnen bijvoegen, dat
wy Daniel V, 27 dezelfde uitdrukking lezen: „gewo-
gen en te licht bevonden."

Maar er is ook nog eene derde mogelykheid en wel,

1

-ocr page 64-

52

dat het sterrebeeld „de weegschaal" Milton op de ge-
dachte heeft gebracht. De geheele beschrijving, die
Milton van het tooneel geeft, maakt het onwaarschijn-
lyk, dat wij daarbij aan ontleening aan de enkele woor-
den van Vondel moeten denken. De plaats in haar
verband luidt: P. L. lY, 990 vv. „Nu zouden er ont-
zettende daden gevolgd, en niet slechts het Paradijs,
maar wellicht geheel de sterrenhemel en alle elementen
door de woede van dezen stryd vernield, omgekeerd
en tot gruis zijn vergaan, had niet terstond de Eeuwige,
tot voorkoming van dit ontzettend gevecht, zijne gou-
den schalen laten neerdalen, die nog tusschen Astrea
en het teeken van den Scorpioen worden gezien, de
schalen, waarin Hij by de schepping alle dingen, ook
de slingerende ronde aarde, met de tegenhangende
lucht in evenwicht heeft gebracht en thans nog alle ge-
beurtenissen, veldslagen en koninkrijken weegt. In deze
schalen legde hy twee gewichten: in de eene de gevolgen
van Satans aftocht, in de andere die van zynen strijd; en
schielijk vloog de laatste naar boven en stootte aan den
evenaar Gabriel, dit ziende, zeide tot den vyand" enz.

1) Ook Dante heeft in een ander verband het beeld eener
hemelsche weegschaal:

„Quando ambeduo li figli di Latona
Coperti del montone e della libra
Eanno dell\' orizzonte insieme zona,

Qnant\' è del pnnto che\'1 zenit inlibra
Infin che 1\' tino e 1\'altro da ç[uel einto,
Cambiando 1\'emisperio, si delibra."

Paradiso XXIX, 1—6.

-ocr page 65-

53

Dat Beelzebubs woorden: „Zoo licht niet, of de kans
zal eerst in twijfel hangen" (Edm. p. 60) overeen-
komen met:

„Who have sustained one day in doubtful fight;
And if one day, why not eternal days?"

P. L. VI, 423—424.
is een oolyk staaltje van Edmundson\'s zucht om over-
eenkomst te vinden. Wij worden in eens naar twee
boeken verder verwezen, en beide plaatsen gelijken niets
öp elkaar. —

Apollion gelooft niet aan den goeden uitslag:

„Hij, (Michael) houdt op alle hoven

Getrou een wakende oogh............

..........Wat tuigh, wat stormgevaert

Kan tegens hem bestaen, en d\'opperbenden sloopen ?
Al zette \'s hemels slot zyn diamantpoort open.
Het vreesde list, noch laegh, noch overrompeling."

Luc. 633—642.
Evenmin gelooft Milton\'s Belial aan de zege:
„The towers of Heaven are filled
With armed watch, that render ail access
Impregnerable." P. L. II, 130—132.

„What can force or guile
With Him, or who deceive His mind, whose eye
Views all things at one view?" P. L. II, 183—191.

By Milton vinden wy de schaal ook nog genoemd P. L. lY,
354, 355:

„and in th\'ascending soale
Of Heav\'n the stars that nsher ev\'ning rose."

-ocr page 66-

54

Zoo Beelzebub iets later:

,Nor shall we need

With dangerous expedition to invade

Heaven, whose high walls fear no assault or siege

Or ambush from the deep." P. L. II, 343—346.

Dat in beide legers het voor en tegen wordt over-
wogen is heel natuurlijk; evenzoo, dat de hemel als
eene vesting wordt voorgesteld, en wel als eene zeer
moeilyk in te nemen vesting. Deze overeenkomst is een
gevolg van het behandelde onderwerp. Yoor het overige
verschilt de uitwerking der gedachte zeer, en geeft de
Bybel dergelijke uitdrukkingen in menigte. Wy halen
enkele aan: Ps. LXYIII: 35 „Gods sterkte is in de
bovenste wolken"; LXI: 4 „Want Gij zijt mij ... . een
sterke toren voor den vyand". 2 Sam. XXII: 2 „De
Heer is mijn steenrots en mijn burcht". —

„It is instructive," zegt Edmundson p. 61, „to com-
pare the two descriptions of the evil spirit, who in
either poem bears the name of Belial." Yondel:

„Zijn troni, gladt vernist om veinzen en bedriegen,
In \'t mommen niemant kent, die haar voorbij kan vliegen."

Luc. 664/5.

Milton:

„A fairer person lost not Heaven; he seemed
For dignity composed and high exploit:
But all was false and hollow."

P. L. II, 110—112.

De dichters hebben natuurlijk het karakter der ver-

-ocr page 67-

55

schillende engelen trachten weer te geven. Beide
volgden daarbij den Bijbel, en dus is overeenkomst zeer
goed te verklaren. Belial beteekent deugniet. De be-
teekenis van bedrieger ligt in al de samenstellingen,
waarin de Schrift het woord gebruikt: Belials-man,
Belials-kind, Belials-getuigen, Belials-woord. Dat Milton
zijne kenschetsing aan den Bijbel ontleende, blykt
duidelijk uit het verband. P. L. I, 490 vv. lezen we:
„Ten laatste kwam Belial. Een meer onzuivere en
zinnelyke geest, die de zonde meer om der zonde wil
lief had, viel niet uit den hemel." Dan worden aange-
haald Eli\'s zonen, Sodom en de straten van Gibea. Belial
is dus de in schoone gedaante gehulde zonde; niets
anders zeggen de met Yondel vergeleken versregels. —
Edm. 61. „Our poets at times agree in conceptions
and fancies, which are in themselves out of the way
and extravagant:"
Luc. zegt:

„Het lust ons uwen zin en inzien te verstaen.

Op een gewightigh stuck..............

Het wit is Michael de slaghveêr uit te rucken."

Luc. 591—93.

Satan tegen Abdiel:

„But well thou comst
Before thy fellows, ambitious to win
From me some plume." P. L. YI, 159- 161.
Onze bedenking luidt: wanneer men, zooals Yondel en
Milton doen, de engelen als gevleugeld voorstelt, dan
is het beeld niet „out of the way and extravagant."

-ocr page 68-

56

Bovendien zyn het beelden in beteekenis geheel ver-
schillend. Yondel heeft: geheel machteloos maken i);
Milton: bedriegen, een klein voordeel behalen. John-
son verklaart „plume" op deze plaats als „token of
honour; prize of contest"®). —

Het derde bedryf van den Lucifer is thans aan de
orde; de inhoud daarvan is in hoofdzaak een gesprek
tusschen de trouw gebleven engelen en de Luciferisten.

Yan de volgende plaats zegt Edmundson p. 61,,
dat zij overeenkomt „in a very remarkable way to a
Miltonic passaghe, which contains the Yondelian ima-
gery in all its quaint details."

„Ghy ziet hoe\'t hemelsch heir, geharrenast in\'t gout.
En in\'t gelidt gestelt, zijn beurt en schiltwacht houdt;
Hoe deze star gedaelt, en gene, in top daer boven,
[De klaerste een minder klare in luister kan verdooven;
Hoe d\' eene een kleiner ronde, en d\' andre een groo-

[ter schryft;

De laegste hemel snelt, de hooghste langsaem dryft;]
En evenwel verneemtghe, in deze oneffenheden
Yan ampten, licht, en kreits en stant, en trant, en treden.
Geen tweedraght, nyt, noch stryt; des Albestierders stem
Geleit dit maetgezang, dat luistert scherp naer hem."
__Luc. 971—980.

1) Slaghveêr te vertalen door battle-plume, zooals Edm. doet,
is bovendien verkeerd. Bij een vogel is dat slaan tocli de
vleugelslag. Wat Vondel bedoelt is het Engelsche „quill". Wij
hebben hier weer schijnbare overeenkomst, ontstaan door eene
verkeerde vertaling.

2) Johnson Diet. II, 347.

-ocr page 69-

57

„That day, as other solemn days, they spent

In song and dance about the sacred hill —

Mystical dance, which yonder starry sphere

Of planets and of fixed, in all her wheels

Resembles nearest; mazes intricate,

Eccentric, intervolved, yet regular

Then most, when most irregular they seem; —

And in their motions Harmony divine

So smoothes her charming tones, that God\'s own ear

Listens delighted."

P. L. Y, 617-627.

Wij gelooven, dat in deze plaatsen weinig overeen-
komst heerscht: De reden daarvan is eenvoudig, dat
beide schrijvers een geheel verschillend doel beoogen.
Yondel wil schetsen, dat by al het verschil der ster-
ren in glans, rang en standplaats toch geen tweedracht
heerscht. Milton wil slechts een beeld hebben, om daar-
door den dans der engelen aanschouwelyk voor te stel-
len. Yandaar, dat Milton er den nadruk op legt, hoe
schijnbare afwijkingen juist bewijzen zijn van groote
regelmaat, zooals by de figuren van den dans. Yondel
echter kon dit beeld niet gebruiken; hij spreekt daarom
van dalende en klimmende sterren, van minder en
meer heldere sterren, van sterren met grooteren en
korteren weg, sneller of langzamer voortgaande. Zoo
wordt ook het verschillend slot duidelyk; bij Yondel
is er niettegenstaande het onderscheid toch harmonie,
want de sterren luisteren naar God; by Milton luistert
God naar \'t maatgezang der sterren. —

-ocr page 70-

58

Edmundson p. 62 worden vergeleken:
„Is\'t geene helft, ghy sleipt een staert van\'t derde deel
Der Geesten mede." Luc. 1245—1246

De Dood vraagt Satan:
„Art thou that traitor-angel, art thou he

Who....................

Drew after him the third part of Heaven\'s sons"?

P. L. II, 692.

Gabriel zegt aan Michael, dat het oproer losbarstte:
„Des hemels derde deel heeft reede zynen standert,
Die valsche Morgenstar, gezworen." Luc. 1337—38.

Hetzelfde bij Milton:
„His countenance, as the morning star, that guides
The starry flock, allured them, and with lies
Drew after him the third part of Heaven\'s host."

P. L. Y. 708—710.

De overeenkomst is letterlijk: beide hebben: een
derde gedeelte. Maar dat derde gedeelte vinden wij
ook elders. Openb. XII: 3, 4. „En ziet er was eene
groote roode draak .... En zijn staart trok het derde
deel der sterren des hemels en wierp die op de aarde."

1) Edm. p, 62 vertaalt dit aldus:

„It is no help, that in your train yen draw
A third past of the spirits?"

Bij T. is het geen vraag, en Ed. schijnt voor helft: hulp gele-
zen te hebben. Wy hebben reeds meer bewgzen gehad, dat wat
p. 37 staat niet altyd doorgaat, nl : „The translations have all
been made with scrupulous and literal accuracy."

-ocr page 71-

59

Volgens de oude bybelverklaarders is die draak Satan
en zijn het derde gedeelte der sterren de afgevallen
engelen. Beide volgen dus dezelfde bron.

Wanneer de dichters het beeld van de morgen-
ster gebruiken, ontleenen zij het ook aan den Bijbel,
nl. aan Jez. XIY : 12: „Hoe zijt gij uit den hemel
gevallen, o morgenster, gij zoon des dageraads!" De
plaats schynt te slaan op den koning van Babel,
maar „omdat Hironymus de daar van den koning van
Babel gebruikte uitdrukking met Lucifer vertaalde,
kreeg Satan, op w^ien men die plaats verkeerdelijk
toepaste, den naam van Lucifer" cf. Theol. Univ. Lex.
i.
v. Lucifer. De meeste kerkvaders verklaarden dien tekst
allegorisch en lieten hem op den duivel slaan, cf. Her-
zog. Realencycl. i. v. Luc.

Wat Milton betreft, wordt het zeker uit het ver-
band, dat hij Jesaja\'s woorden bedoelt. P. L. Y, 689
zegt Satan „laten de opperhoofden huiswaarts spoeden,
waar wij de streken van het Noorden tot onze
bezitting hebben"; P. L. Y, 766 noemt Satan eenen
berg aldaar, in navolging van dien, waarop de
Messias werd gehuldigd, „den berg der samen-
komst." Jesaja XIY:12 lazen wy, dat de morgenster

1) Op eene andere plaats zegt Milton liet zelf:

„about the walls
Of Pandemonium, city and proud seat
Of Lucifer, so by allusion call\'d
Of that bright star to Satan paragon\'d,"

P. L. X, 423—426.

-ocr page 72-

60

was gevallen; vs. 13 staat: „En (gij) zeidet in uw
hart: Ik zal mijnen troon boven de sterren Gods ver-
hoogen; en ik zal my zetten op den berg der
samenkomst aan de zij den van het Noorden."
Dus de geheele tekst komt bij Milton voor. —

Edm. p. 63. Gabriel beschrijft, hoe God het bericht
van het oproer ontvangt:

„Ick zagh Godts blijschap zelf zich met een wolck van rou
B eschaduwen; in \'t endt de wraeck een vlam ontsteken
In d\'oogen ^an het licht." Luc. 1363—1365.

„So spake the Sov\'ran Yoice; and clouds began
To darken all the hill, and smoke to roll
In dusky wreaths, reluctant flames the sign
Of wratch awaked." P. L. YI, 56—59.

Had Edmundson wat meer op de bedoeling der
dichters willen letten, hy had die plaatsen niet kunnen
vergelijken. Yondel zegt: „Gods blydschap werd met
eene wolk beschaduwd", dus Zyn gelaat betrok, in de
oogen was te lezen, dat Hij den smaad zou wreken.
Nu heeft Milton ook het woord wolken, en het
woord toorn en vlam, maar hij bedoelt er iets geheel
anders mee: eenige regels vooraf zegt God, YI, 50:
Michael stel uwe scharen in slagorde: val onbevreesd,
met vuur en met uwe andere strydwapens aan op
hunne benden enz. en daarop verduisteren wolken den
geheelen berg, niet Gods gelaat; een rook van worste-
lende vlammen breidt zich uit, n i e t Gods oogen schoten
vuur; dan klinkt de hemelsche trompet en.de scharen

-ocr page 73-

61

trekken in slagorde opgesteld voort. Milton beschrijft
dus den beginnenden stryd en niet Gods persoon.

Edmundson p. 63. Raphael beproeft Lucifer van zijn
plan af te brengen; hij schildert de voorrechten en de
heerlykheid van den rang, dien de Stadhouder des
Hemels gaat verlaten.

„Zy (de Godheid) had haer zegel en gelijckenis gedrukt
Op uw geheilight hooft, en voorhooft, overgoten
Met schoonheit, wijsheit, gunst, en wat er komt gevloten,
En stroomen, zonder maet, uit aller schatten bron.
Ghij blonckt in \'t paradys, voor \'t aenschijn van de zon
Der Godtheit, uit een wolck van dau en versehe roozen.
Uw feestgewaet stont stijf van perlen, en turkoozen.
Smaragden, diamant, robyn en louter gout."

Luc. 1471—1478.

Daarmede wordt vergeleken de heerlijkheid van
Christus:

„Thee next they sang, oft all creation first
Begotten Son, Divine Similitude,
In whose conspicuous countenance, without cloud
Made visible, the Almighthy Father shines.
Whom else no creature can behold; on thee
Impressed, the effulgence of His glory abides;
Transfused on thee His ample spirit rests."

P. L. Ill, 383—389.

Toch komt in deze beide beschrijvingen niets over-
een, dan dat Christus en Lucifer rijk zijn begiftigd

-ocr page 74-

62

door God. Zelfs indien er daar van ontleening gesproken
zou kunnen worden, dan zou men reeds hierom die
gedachte moeten laten varen, omdat men niet kan aan-
nemen, dat Milton aan eene beschrgving van Lucifer
trekken zou ontleenen voor eene teekening van Christus.
De woorden, waarmede Vondel den duivel schildert, zou
Milton met bewustheid nooit op Jezus toepassen. Niet
omdat ze niet van toepassing zouden kunnen zijn, maar
omdat hem dit als een soort heiligschennis zou toesche-
nen. Was er groote overeenkomst, dan zou men toch
gewis voor dat geval moeten aannemen, dat Milton
geheel onafhankelijk van Yondel schreef.

Maar Milton geeft op deze plaats en in het vervolg
van zijne schildering slechts weer, wat de Bijbel van
Gods zoon zegt:

Coloss. 1:15. „Dewelke is het beeld des onzienlijken
Gods, de eerstgeborene aller kreature."

Hebr. 1: 3. „Dewelke, alzoo hij is het afschijnsel zyner
heerlgkheid" ....

Joh. 1: 18. „Niemand heeft ooit God gezien: de eenig-
geboren Zoon ..., die heeft hem ons verklaard."

Joh. 1: 32. „Ik heb den Geest zien neerdalen uit den
hemel... en bleef op hem."

Men bedenke ook, dat Milton Christus\' heerlijkheid
als zuiver geestelijk schetst; Yondel gebruikt daaren-
tegen juist stoffelijke beelden.

Ook wat Edmundson aanhaalt uit het zesde boek ziet
alleen op Christus, kan van Lucifer niet worden ge-
zegd en wordt in den Bijbel gevonden :

-ocr page 75-

63

„Into Thee sueh virtue and grace
Immens I have transfused, that all may know
In Heaven and Heil Thy power above compare."

P. L. YI, 703—706.

Matth. XXYIII: 18. „En Jezus ... sprak tot hen
zeggende: My is gegeven alle macht in hemel en op
aarde." Filip. 11:10, 11. „Daarom heeft hem ook God
uitermate verhoogd en heeft hem eenen naam gegeven,
welke boven allen naam is; opdat in den naam van
Jezus zich zou buigen alle knie, dergenen, die in den
hemel en die op de aarde en die onder de aarde zijn."
Hebr. II: 8. „Alle dingen hebt Gij onder zijne voeten
onderworpen." Zoo 1 Oor. XY: 27; Eph. 1: 22.

Daarbij moet men in \'t oog houden, waarom Milton
dat van Christus zegt. God heeft den stryd der trouwe
en der afgevallen engelen twee dagen laten voortduren;
de derde dag is voor Christus bepaald, opdat deze, de
machtige, er een einde aan make,

.......„since none but Thou

Can end it." vs. 702, 703.

Door het oproer zal Christus openbaar worden als
het waardigst om Erfgenaam te zijn van
alle dingen en Koning over alles. „Ga dan en
verdrijf hen."

De volgende plaats betreft de vreugde der engelen
in den hemel, als God heeft verkondigd, dat Christus
over alles zal worden gesteld. De engelen zingen en
dansen in de nabijheid van den berg van Gods heilig-

-ocr page 76-

64

heid en vereenigen zich dan aan den hemelschen
maaltijd :

„ Rubied nectar flows
In pearl, in diamond, and massy gold
[Fruit of delicious vines, the growth of Heav\'n.
On flow\'rs reposed and with fresh flow\'rets crown\'d,
They eat, they drink, and in communion sweet
Quaff immortality and joy, secure
Of surfeit,] where full measure only bounds
Excess, before the all-bounteous King, who showered
With copious hand, rejoicing in their joy.
Now when ambrosial night with clouds exhaled
From the high mount of God,

And roseate dews disposed
All but the unsleeping eyes of God to rest."

P. L. Y. 633—647.

Die plaats noemt Edmundson „strangely full of verbal
reminiscences with the latter portion of our quotation."

Als Milton dus spreekt van bekers van paarlen,
diamant en goud, is dit te vergelyken met de kleedij
van Lucifer, want die „stont styf van perlen en tur-
koozen, smaragden, diamant, robyn en louter gout."!
Gesteld, dat deze plaatsen iets met elkaar gemeen
hadden, daar zou tegenover staan, dat het voor Milton
toch moeielijk, zoo niet onmogelijk, zou zijn geweest
geen enkele van de zes edelgesteenten te noemen, die
Yondel heeft, omdat immers Yondel in zijne beschrij-
ving, zooals hy zelf zegt: „Berecht p. 12," den Bijbel
volgt, dien Milton waarlijk ook wel kende. Dat Yondel

-ocr page 77-

65

den Bijbel volgde blijkt uit Ezech. XXVIII: 13. „Gy
waart in Eden, Gods hof, alle kostelijk gesteente was
uw deksel, sardissteenen, topazen en diamanten, tur-
kooizen, sardónix-steenen en jaspis-steenen, saffieren,
robynen en smaragden en goud". Het heeft den schijn,
dat de parallellen niet voor de hand liggen, als een
engelenmaaltijd moet worden vergeleken met eene per-
soonsbeschry ving. Eén overeenkomst is treffend, — doch
ze bestaat slechts in Edmundson\'s vertaling. „(Een
wolck) van dau en versche roozen" wordt weergegeven
door „fresh roseate dews"!

Emundson p. 65: Raphael zegt:

„Och Stedehouder, wat verbloemt ghy uw gepeinsen,
Yoor\'t alziende oogh? ghy kunt uw ooghmerck niet

[ontveinzen."
Luc. 1532, 33.

Belial zegt:

„what can force or guile
"With Him, or who deceive His mind, whose eye
Views all things at one view ? He from Heaven\'s height
All these our motions vain sees and derides
Not more almighty to resist our might
Than wise to frustrate all our plots and wiles."

P. L. II 188—194.

Is daar iets in Milton\'s beschrijving van Gods alwe-

1) cf. Psalm II, 4 „Die in den hemel woont zal lachen, de
Heere zal hen bespotten."

5

-ocr page 78-

66

tendheid, dat ongewoon is? Als Edmundson nog kon
aantoonen, dat Milton om het verband de alwetend-
heid had kunnen weglaten, zou het iets zeggen. Maar
nu zal niemand daarin iets bijzonders zien. Eu wat te
denken van den schrijver, die de woorden van Yondel
„ghy kunt uw oogmerck niet ontveinzen" vertaalt door
„You cannot mask your plans or soothe the All-wise
One with wiles," die er een regel bijvoegt, waarin we
dan hetzelfde woord lezen, dat Milton gebruikt: „wiles"?
Is dit onkunde alleen? Wie meer geeft dan er in het
oorspronkelijke staat, vertaalt zeker niet „with scru-
pulous and literal accuracy" —
Lucifer zegt:

„Ick hanthaef\'t heiligh Recht door hoogen noot geperst."

Luc. 1526.

Satan bg Milton:

„Public reason just

.............compels me now

To do what else I should abhor.

So spake the fiend, and with necessity.

The tyrant\'s plea, excused his devilish deed."

P. L. lY, 391—394.

Edmundson haalt die plaatsen aan, omdat in beide

1) In den Appendix van Edna.\'s vrerk, waar de Hollandsclie
tekst staat, vinden wy p. 199 Vondel\'s woorden goed weerge-
geven. Dus de uitgave van Vondel, die de schryver heeft gebruikt,
heeft er geen schuld aan.

-ocr page 79-

67

het woord „nood", „necessity" voorkomt. Nu zou dit
iets zeggen, indien de gedachte daaraan verbonden ook
dezelfde was. Maar, als Yondel iets anders bedoelt dan
Milton, zal dat woord op zichzelf wel weinig bewyskracht
hebben. De gedachte van Yondel is deze: „de hooge
noot", waarvan Lucifer spreekt, is ontstaan, doordat ande-
ren hem tot zijne daad, afval van God, drongen, want
duizenden tongen klaagden en weenden. Luc. 1529,
1530. Milton heeft het niet over den afval van God,
maar over de verleiding van den mensch. Satan heeft
eenig medelijden met het onschuldige menschenpaar,
en als hij den mensch toch zal verleiden, zegt hij:
„wijt het Hem, die mij, omdat Hy mij misdeed, on-
danks mijzelven dwingt deze wraak te nemen aan
u, die mij niet misdeedt". lY, 386, 387. Wij hebben
dus verschil van gedachte, en de toestanden zijn even-
min dezelfde. —

Thans komen wij tot den strijd in den hemel.
Raphael hoort van Uriel, Michael\'s schildknaap, het
verhaal van het gebeurde.

Yooraf gaat eene alleenspraak van Raphael:
„De gansche hemel, van den gront op tot de kruin
Der aertspalaizen, juicht op Michaels bazuin,
En zwaeiende banier. De veltslagh is gewonnen.
Ons schilden schitteren en scheppen nieuwe zonnen.
Uit elcke schiltzon straelt een triomfanten dagh.
Daer komt Uriel zelf, de Schiltknaep, uit den slagh.
En zwaeit het vlammend zwaert, dat, scherp van

[wederzijden,

-ocr page 80-

68

Gewet van \'s hemels wraecke en gramschap, onder\'t

[strijden,

Door schilt en harrenas, en helm van diamant,
Gevaeght heeft, slink en rechts."

Luc. 1708—1717.

Milton beschrijft der engelen vreugde na Satan\'s
eerste nederlaag aldus:

„Amazement seized

The rebel thrones.................

..............Our joy filled and shout,

Presage of victory and fierce desire

Of battle; whereat Michael bid sound

The Archangel trumpet. Through the vast of Heaven

It sounded, and the faithful armies sung

Hosannah to the Highest." P. L YI 200—206.

Michaels zwaard

„Smote and felled
Squadrons at once; with huge two-handed sway
Brandished aloft, the horrid edge came down,
Wide-wasting." P. L. VI, 250—253.

„The sword
Of Michael from the armoury of God
Was given him tempered so that neither keen
Nor solid might resist that edge,"

P. L, YI, 320—323,

Het geldt een en hetzelfde onderwerp bij beide dich-
ters, den strijd der getrouwe engelen tegen de afvallige.
De beide beschrgvingen komen nu overeen hierin:

-ocr page 81-

69

er wordt gestreden, de getrouwe engelen overwinnen,
de bazuin wordt gestoken en haar geluid klinkt door
den hemel. Naar onze meening is daarin niets onge-
woons, niets dat aan invloed van den eenen dichter
op den ander doet denken. Want in de onderdeelen
der beschrijving heerscht juist verschil. Michael (de
„princeps principum" cf. Ode, de angelis 1057, Daniël
YIII: 25 en XII: 1) heeft bij Yondel een tweesnij-
dend zwaard, by Milton een twee-handig zwaard; een
zwaard uit Gods wapenkamer bij Milton, wat Vondel
niet heeft. Vondel spreekt van banieren, Milton niet.
De overeenkomst die er is, is een gevolg van het be-
handelde onderwerp.

De uitdrukking van Vondel:

„Ons schilden schitteren, en scheppen nieuwe zonnen.
Utt elcke schiltzon straelt een triumfanten dagh"

wordt vergeleken met:

„Two broad suns their shields
Blased opposite." P. L. VI, 305.

De overeenkomst is, dat de schilden met zonnen
worden vergeleken; eene andere overeenkomst is niet
mogelijk, want Vondel beschryft een zegevierend leger,
Milton een tweegevecht. Daarom kon Milton het
schoone beeld van Vondel niet overnemen. Vondel
werkt de vergelijking meer uit, „de schilden scheppen
nieuwe zonnen" en „uit elke schiltzon straalt een
triomfanten dagh."

Zou het nu niet waarschynlijker zijn, dat de Engel-

-ocr page 82-

70

sehe dichter, die Homerus van buiten kende, het beeld
heeft ontleend aan iets, dat overeenkomt met zijne be-
schrgving, aan de schildering van het tweegevecht van
Achilles en Hektor, waar wij de vergelijking van schild
en zon ook vinden, maar eenvoudiger uitgedrukt, meer
met Milton overeenkomend? Ilias 22. 134, 135 lezen we:

.... xfi\'^) §£ sÄtXfiTSTO slxsKoi; ocvy^

v! TTVpoq cilêofihov ^ ^ £ K i OU K V i O y r O q.
Ons dunkt, dat Milton bij zijne beschrijving aan
Homerus heeft gedacht. Bij den een zoowel als bij den
ander, twee, die den strijd zullen beslissen, goden ge-
lijkend, zooals Homerus van Achilles zegt, vs. 131; zg
strijden alleen, de anderen onthouden zich^) op dat
oogenblik, evenals bij Homerus^).

Wie den geheelen strijd in het zesde boek overleest
denkt onwillekeurig aan de gevechten der Ilias. De
gesprekken vóór het begin van den strgd, het opnoe-
men der voornaamste helden van beide legers, het
terugbrengen van den gewonden Satan naar zijnen
wagen, de onderdeden van den strijd zelve, als Uriel en
Raphael tegen Adromelech en Asmodai, Gabriel tegen
Moloch, Abdiel tegen Ramiel, dat alles doet veeleer
denken aan Homerus dan aan Vondel.

1) .... „from each hand with speed retired,
Where erst was thickest fight, th\' angelic throng,
And left large field, unsafe within the wind

Of such commotion." P. L. YI, 307—310.

2) «They ended parle, and both adress\'d the fight."

P. L. VI, 296,

-ocr page 83-

71

Wat Edmundson p. 66 zegt, dat in beide gedichten
een engel het verhaal van den stryd doet, is haast al
te naief: wie zou het anders doen? —

Edmundson p. 67. (Uriels verhaal):

„De Yeltheer Michaël (verwittight uit den hoogen
Door \'s hemels afgezant, die neder quam gevlogen.
Noch sneller dan een star, die door de lucht verschiet,
Hoe Lucifer zoo trots zich tegens \'t hoog gebiet
Had opentlijck gekant)..................

Schoot voort, op \'t aen staen van den trouwen Gabriël
Het schubbigh panser aen, en gaf terstont bevel,
Aen al zijn Oversten, en hoofden, en Kornellen,
De heiren, in Godts naem, in hun geleên te stellen.
Om met gemeene maght en kracht, op \'t luchtigh ruim
Yan \'t zuivre hemelsblaeu al dit meineedigh schuim
Te vaegen, al dit spoock in duisternis te dompelen.
Eer zy op \'t ongezienste ons moghten overrompelen."

Luc. 1730—1743.

God zendt Michael en Gabriel ten strijde:
„Go, Michael, of celestial armies prince.
And thou, in military prowess next,
Gabriel; lead forth to battle these my sons
Invincible ; lead forth my armed saints.
By thousands and by millions ranged for fight,
Equal in number to that godless crew.
Rebellious. Them with fire and hostile arms
Fearless assault; and to the brow of Heaven

-ocr page 84-

72

Pursuing, drive them out from God and bliss
Into their place of punishment."

P. L. YI, 44-53.

„At which command the powers militant,
That stood for Heaven, in mighty quadrate joined
Of union irresistible, moved on."

P. L. YI, 61—63.

„The banded powers of Satan.......

.................weened

That self-samo day by fight or by surprise,
To win the Mount of God.

P. L. YI, 85—87.

„Each incident and point of the Yondelian descrip-
tion has its place in Milton\'s more elaborated narra-
tive," zegt de schry ver p. 69. Bij vergelijking vinden we:

Yondel: Milton:

Een afgezant geeft Michael God beveelt Michael aan
het bevel om met het leger te vallen,
op te rukken.

Michael, vorst van \'t
hemelsche leger, en gij
Gabriel, naast hem in rang

M. doet zijn schubbig pant-
ser aan.

leid mijne onoverwinnelijke
zonen.

Het leger wordt in slagorde gesteld

p

t

-ocr page 85-

73

Yondel: Milton:

gelijk in aantal met de
goddelooze bende. Yalt on-
bevreesd met vuur en uwe
andere strydwapens aan.
Yeegt dit meineedig schuim Yervolgt hen tot het
van\'t zuivre hemelsblauw, uiterste einde des hemels."
eer
zy ons op \'t onvoorzienst
mochten overrompelen.

Yerder spreekt Yondel van „een driekantigh heir"
1747, Milton „in mighty quadrate joined" YI, 62.

Bedenken wy nu weer, dat het onderwerp: de strijd;
de strijdenden: engelen; de afloop: overwinning van
Michael op Satan; het doel: de zege van God of van
Lucifer, noodwendig gelijk zijn moeten, omdat beide
dichters den Bybel volgen, dan zou zelfs letterlijke
overeenstemming niets bewijzen.

By Yondel is het niet duidelijk, of Gabriel wel deel
aan den stryd neemt; hy doet het waarschynlijk niet,
want hij brengt later de tyding, dat Adam is verleid.
Dan zou Yondel meer den Bijbel volgen, waar Gabriel
niet rechtstreeks wordt genoemd, maar alleen Michael;
Openb. XII: 7: „Michael en zijne engelen krygden
tegen den draak en de draak krijgde ook en zijne
engelen."

Judas, vs. 9: „Maar Michael, de archangel, toen hij
met den duivel twistte."

Ook de volgende plaats, uit den tweeden zang ge-

-ocr page 86-

74

nomen, bevat niets, dat doet denken aan invloed van
Yondel op Milton; de inhoud is door het onderwerp
gegeven; de gedachte, dat Gods heilige natuur geen
vlekken duldt, is bijbelsch. Zij luidt:

„Could we break our way
By force, and at our heels all Hell should rise
With blackest insurrection to confound
Heaven\'s purest light, yet our great Ennemy,
All incorruptible, would on His throne
Sit unpolluted, and the ethereal mould.
Incapable of stain, would soon expel
Her mischief, and purge off the baser fire."

P. L. II, 134—141. —

Edm. p. 69. De twee vergelijkingen, die thans volgen,
noemt Edmundson „nearly identical". Yondel beschryft de
gedaante van het naderende leger der Luciferisten aldus:
„Het groeide snel, en wies gelyck een halve maen.
En wet zijn punten, zet twee horens op ons aen;
[Gelyck \'t gestarrent van den Stier de hemeldieren
En andre monsters, die rontom hem henezwieren.
Met goude hoornen dreighi]" Luc. 1760—1764.
Bij Milton komt Satan bij de paradyswacht; Gabriel
heeft hem gevangen genomen; Satan geeft niet de
minste vrees te kennen, maar beleedigt den Cherub.
„While he thus spake, the angelic squadron bright
Turned fiery red, sharpening in mooned horns
Their phalanx, and began to hem him round."

P. L. lY, 977—980.

-ocr page 87-

75

Edmundson is begonnen met verkeerd te interpun-
geeren; met het woord „horns" eindigt bij bem de zin
en bet verdere gedeelte wordt dan ook niet aangehaald.
Zoo dwingt hij den lezer te denken, dat het beeld van
de hoornen aan de maan is ontleend, terwijl, zooals
uit het vervolg blijkt, Vondel zgn beeld heeft ontleend
aan het hemelteeken van den Stier; de dichter deed
dat terecht, want, als de maan half is, steken de punten
niet meer uit boven het middelste gedeelte. Zoo wordt
het zuivere beeld van Vondel eerst pasklaar gemaakt, om
gelijkheid met dat van Milton te verkrggen. Indien wij
nu nog in \'t oog houden, welke onderwerpen de dichters
behandelen, dan blijft van de overeenkomst niets over.
Bij Vondel vinden wij een leger, dat een aanval doet,
bg Milton eene engelenwacht, die één persoon om-
singelen wil; de stand, door de wachters ingenomen,
wordt nu vergeleken bg dien der maan. "We kunnen
er nog bijvoegen, dat de vleugels van het leger bg
grieksche en latijnsche schrijvers hoornen heeten;
het is daarvoor zelfs de gangbare uitdrukking. —

Edm. p. 70.

„De trotse standert, daer de dagh scheen op te klaren,
Uit zijne morgenstar, wert van Apollion
Gehanthaeft, achter hem, zoo moedigh als hij kon,
In zgnen vollen krits, om hoogh ten toon gezeten."

Luc. 1771—1774.

Eer wij de plaats uit Milton laten volgen, de op-
merking, dat Edmundson deze woorden niet heeft be-

-ocr page 88-

76

grepen. „Hij", in den derden regel, ziet op Lucifer (ys.
1782) en Vondel zegt: de standaard werd gedragen
achter Lucifer, die in zijne volle glorie daar „ten toon
gezeten" was.

In de Engelsche vertaling lezen we:

„bravely as he could,
In i t s full lustre, set on high to view",
d. i. Apollion heeft, zoo moedig als hij kon, den stan-
daard in vollen luister omhoog geheven, zoodat ieder
hem kon zien.

Daar nu in de volgende verzen van Milton wordt
uitgeweid over Satan\'s standaard „in fuller detail",
daar, wat Vondel van Lucifer\'s standaard zegt, slechts
in des auteurs verkeerde vertaling is te lezen, houdt
dus tevens de overeenkomst op te bestaan. — Volle-
digheidshalve laten we de plaats uit Milton hier volgen:
(Satan) „Straight commands that, at the warlike sound
Of trumpets loud and clarions, be upreared
His mighty standard. That proud honour claimed
Azazel at his right, a cherub tall,
Who forthwith from the glittering staff unfurled
The imperial ensign, which, full high advanced.
Shone like a meteor streaming to the wind.
With gems and golden lustre rich emblazed."

P. L. I, 533—540. —

Edm. 70. De persoon van Lucifer-Satan.

„Omringt van zijn stafïiers, en groene lievereien,
Hy, wreevligh aengevoert van onverzoenbren wrock,

-ocr page 89-

77

In\'t gouden panser, dat, op zijnen wapenrock
Van gloeiend purper, blonck, en uitscheen, steegh te wagen.
Met goude wielen, van robijnen dicht beslagen.
De Leeuw, en felle Draeck, ter vlught gereet, en vlugh,
Met starren overal bezaeit op hunnen rugh,
In\'t parrele gareel, gespannen voor de wielen.
Verlangden naer den strijt, en vlamden op\'t vernielen.
De heirbyl in de vuist, de scheemrende rondas,
Waer in de morgenstar met kunst gedreven was,
Hing aan den slincken arm, gereet de kans te wagen."

Luc. 1779—1790.
„High in the midst, exalted as a god,
The apostate in his sun-bright chariot sat.
Idol of majesty divine, enclosed
With flaming cherubim and golden shields.

Satan, with vast and haughty strides advanced.
Came towering, armed in adamant and gold."

P. L. VI, 99—102, 109—110.
Met Lucifers wapens worden vergeleken die van
Michael:

„O\'er his lucid arms
A military vest of purple flowed."

P. L. XI, 240—241.
De wagen van Lucifer is naar de beschrijving van
het eerste boek van Ezechiel, hoewel Milton dezen
getrouwer volgt:

„Forth rush\'d with whirlwind sound
The chariot of Paternal Deity."

-ocr page 90-

78

Milton echter wijkt van het bybelsche voorbeeld af
in twee opzichten. Hij zegt, dat hunne lichamen
bezet waren met oogen als met sterren.

„As with stars, their bodies all
And wings were set with eyes."

P. L. VI, 754—755.

Ook vermeldt hij, dat de cherubsgedaanten deel
namen aan den strijd:

„Every eye

Glar\'d lightning and shot forth pernicious fire
Among the accursed." P. L. VI, 848—849.

De beweegreden van Satan is dezelfde als van Lucifer:
„Never can true reconcilement grow.
Where wounds of deadly hate have pierced so deep."

P. L. IV, 98—99.

Met de laatste regels van de plaats uit Vondel is
te vergelijken hetgeen Milton zegt van Satans schild:

„The broad circumference
Hung on his shoulders like the moon."

P. L. I, 286.

Tot zoover Edmundson.

Wij zullen eerst het beeld, aan Ezechiel ontleend,
behandelen. Edmundson vergist zich, als hy meent,
dat bij den profeet de lichamen der cherubs niet vol
oogen zijn. Dit staat niet in het eerste hoofdstuk, maar
in het tiende, waar dezelfde schildering voorkomt als
in hoofdstuk I. We lezen X : 12: „Hun gansche lichaam

-ocr page 91-

79

nu en hunne ruggen, en hunne handen, en hu^ne ffy
vleugelen, mitsgaders de raderen, waren vol
oogen rondo m." Bij Milton vinden we, VI, 846,
het beeld nog eens weer, en daar wordt de tekst van
Ezechiel (X, 12) vrywel letterlijk weergegeven. Wat
nu aangaat het medestrijden der cherubs, dit is bg
Milton de uitwerking van de gedachte, dat één Geest
hen bestuurde:

P. L. VI, 848. „One spirit in them ruled, and every
eye" etc.

Bij de woorden: „één geest bestuurde hen" heeft de
dichter weer aan Ezechiel gedacht; Ez. 1: 20 staat:
„Waarhenen de Geest was om te gaan, gingen zij;
waarhenen de Geest was om te gaan; en de raderen
werden tegenover hen opgeheven: want de Geest der
dieren was in de raderen." Dat Milton dit bedoelt
wordt duidelijk uit het verband, want VI. 846—847
staat:

„and from the living wheels
Distinct alike with multitude of eyes."

Milton is dus geheel bij het beeld van den profeet
gebleven. Dat Vondel echter het beeld van den wagen
aan Ezechiel zou hebben ontleend, gelooven wg niet.
Wat de profeet beschrijft is Gods wagen; de heerlijk-
heid en verschijning Gods wordt daar geschilderd,
zooals Milton ook doet. Dit zou Vondel nooit op Lucifers
verschijning toepassen. Bovendien gelijkt Vondels schil-
dering niet op die van Ezechiel; bg dezen vinden we wel

-ocr page 92-

80

den leeuw, maar niet den draak; wel os en arend, die
Vondel niet heeft. Bij Ezechiel geen „parrele gareel",
geen „starren op hunnen rugh"; maar overal oogen.
Het beeld van Vondel is vermoedelyk eigen vinding
en de zaak wordt zoo duidelijk mogelijk, als we het
„Berecht" inzien. Daar staat p. 131, dat Gregorius de
aanleiding tot Lucifers val in zijne „Hoovaerdy" ziet,
Cyprianus in zyne „Nydigheit". „De Hoovaerdy en
Nydigheit, twee oirzaecken of aenstokers van dezen
afgrysselycken brant van tweedraght en oorloge heb-
ben wy uitgedruckt onder het gespan van twee b e-
starnde dieren, den Leeuw en den Draeck, die
voor Lucifers oorloghswagen gespannen, hem tegens
Godt en Michael aen voeren; aengezien deze dieren
twee zinnebeelden van deze hooftgebreken verstrecken :
want de Leeuw, der dieren Koning, gemoedight door
zyne krachten, acht uit verwaentheit niemant boven
zich zeiven; en de Nydigheit quetst met hare tong
den benyden van verre, gelyck de Draeck, met het
schieten van zyn vergift, zynen vyant van verre quetst."

Nu vervalt ook de eerste aanhaling uit P. L. VI,
99—^102, 109—110 van deze aan vergissingen zoo
rijke bladzijde.

Yondel putte niet uit Ezechiel, Milton neemt zyne
geheele beschrijving daaruit over, ook die van Satans
wagen, want hy is „Idol of majesty divine" YI, 101;
Satans heerlijkheid en verschijning is blijkbaar eene
nabootsing van Gods optreden. —

De beschrijving der wapens doet verder weinig af;

-ocr page 93-

81

„panser" en „wapenrock" zyn de gewone kleeding van
den ridderlyken held. Toch heerscht er nog het verschil,
dat Lucifer het „panser" over den „wapenrock" draagt,
Michael omgekeerd. Michael\'s taak is aan de menschen
het paradijs te verbieden: ik merk even op, dat Ed-
mundson ons in eens verplaatst uit het zesde in het
elfde boek van Milton. Over de beweegredenen hebben
wij vroeger reeds gesproken; die waren bij beide dich-
ters gegeven. —

Waarom Edmundson

„de scheemrende rondas,
Waerin de morgenstar met kunst gedreven was.
Hing aan den slinken arm"

vergelykt met:

„The broad circumference
Hung on his shoulders like the moon"

is ons niet duidelijk. Een held zonder schild is niet
denkbaar; verder is er geene de minste overeenkomst.
De morgenster is Lucifer\'s blazoen; hy is de morgen-
ster. Milton zegt van de maan, dat de Toscaansche
sterrekunstenaar die \'s avonds door het vergrootend glas
beschouwt, en doelt op Galileï, dien hij kende en
bezocht. Müller p. 34 wyst er nog op, dat men „für
diese Yerse Miltons schon lange Spenser\'s:
„And on her shoulder hung her shield ....
As the faire Moone in her full aspect.
That to the Moone it mote be like in each respect."

Fariy Queene Y, 5®.

-ocr page 94-

82

als Quelle angeführt hat, Verse, deren Ähnlichkeit mit
denen Miltons entschieden grösser ist"

Men bedenke ook, dat de dichter bij de schildering van
zijn reusachtigen Satan forsche kleuren noodig heeft.
Zoo zegt hij eenige regels verder, „dat Satans speer,
waarmede vergeleken de langste den van de heuvels van
Noorwegen, die als mast op een admiraalschip dienst
kan doen, slechts een staf is, hem steunt bij zijn gang
over het gloeiende gesteente." P. L. I, 292—295. —
Edm. p. 72, Raphael spreekt zyn vroegeren vriend
met deze woorden aan:

„O Lucifer, ghij zult dien hooghmoedt u beklagen.
Ghy fenix, onder al wat Godt daerboven looft,
Hoe steeckt ghij, onder \'their, zoo fier met hals en hooft.
En helm, en schoudren uit! hoe heerlijck past u \'t wapen.
Als waer \'t naturelyck uw wezen aengeschapen!
O hooft der Engelen, niet hooger: keer weerom."

Luc. 1791—1796.

„Oh, how fallen! how changed
Erom him who, in the happy realms of light.
Clothed with transcendent brightness, didst outshine
Myriads though bright." P. L. I, 84—87.

De plaatsen komen slechts hierin overeen, dat Lu-
cifer een hoogen rang onder de engelen inneemt en
innam. Bij Yondel heeft hy nog die heerlijkheid, want

1) A. Stern, Milton und seine Zeit, I, 254: „Milton war nach
Dryden\'s Ausspruch, der poetische Sohn Spenser\'s.\'\'

-ocr page 95-

83

hij is nog niet gestraft voor zijn val. Bij Milton spreekt
Lucifer deze woorden tot Beelzebub. In de onderdeden
is geen overeenkomst

In de volgende verzen ziet Edmundson „an almost
literal transcript of Vondel\'s words":

„He, above the rest (the rebel angels)
In shape and gesture proudly eminent
Stood like a tower." P. L. I, 588—590.

Het letterlijke in de overeenkomst strekt zich niet
verder uit dan tot het woord „uitstekend", terwijl dit
woord by Milton eene veel ruimere beteekenis heeft
dan bij Vondel. De laatste bedoelt alleen de lichamelyke
grootte, de lichaamsafmetingen; by Milton is het juister
„eminent" door „uitblinken" te vertalen, want in het ver-
volg spreekt de dichter over den oorspronkelijken luister
van Satan, een bovenmatigen glans, die omneveld is,
evenals wanneer de opgaande zon door de mistige lucht
hare stralen schynt te hebben verloren. I, 592 vv.

Milton heeft veel meer Satan\'s grootheid op het oog,
dan zijne grootte; bovendien ligt de beschrijving van
den vorst der Engelen te zeer voor de hand, dan dat
er aan overname zou behoeven te worden gedacht.

Met den laatsten regel van Vondel vergelijkt Ed-
mundson de woorden van Abdiel in het boek:

1) Wat de aanspraak betreft, vinden we iets dergelyka in Jesaja
XIV : 12: „Hoe zijt gij uit den hemel gevallen, o morgenster,
gij zoon des dageraads" en in Verg. Aen. II, 274:

„Hei mihi q[ualis erat! Quantum mutatus ab illo?"

-ocr page 96-

84

^Thyself, though great and glorious, dost thou count

Or all angelic natures joined in one,.

Equal to Him begotten Son..............

.......cease, then, this impious rage."

P. L. IV, 833—835, 845.

Wij zullen duidelijk maken hoe Edmundson daarop
komt. Hy vertaalt Yondel\'s versregel:

„O hooft der Engelen, niet hooger:"
alsof er stond:

„O hooft der Engelen, maar meer dan ook niet,"
„O chief of angels, yet no more."
En die gedachte „maar meer ook niet" vinden we
dan uitgewerkt terug by Abdiel. Alles berust dus op
eene verkeerde vertaling.

Edm. 73. Uriel zet zyn verhaal voort:
„Zoo stonden zij gekant, en slaghree, drom bij drom.
Een ieder op zijn lucht, en hoefslagh, en bij rijen
Gesnoert aen hun gezagh, om \'t schoonst van wederzijen;
Wanneer de dolle trom en klinckende trompet
Zich mengen; het geluit geweer en handen wet.
En steigert in den trans van \'t heiligh licht der lichten;
Een klanck, waer op terstont een zwangre wolck van

[schichten

Geborsten, slagh op slagh, een\' gloênden hagel baert,
Een\' storm en onweer, dat de hemelen vervaert,
De hofpylaren schudt, de kreitsen, en de starren,
Yerbijstert in hun ronde en ommeloop, verwarren,

-ocr page 97-

85

Of zwymen op de wacht, en weten niet waar heen
Te drijven [oost of west, of boven of beneên]."

Luc. 1797—1809.

„On they move
Indissolubly firm, nor obvious hill.
Nor straitening vale, nor wood, nor stream divides
Their perfect ranks." P. L. YI, 68—71.

„Front to front
Presented stood, in terrible array
Of hideous length." P. L. YI, 105—107.

„Through the vast of Heaven
It sounded, and the faithful armies sung
Hosanna to the Highest; nor stood at gaze
The adverse legions, nor less hideous joined
The horrid shock. Now storming fury rose
And clamour such as heard in Heaven till now
Was never; arms on armour clashing brayed
Horrible discord, and the madding wheels
Of brazen chariots raged; dire was the noise
Of conflict; overhead the dismal hiss
Of fiery darts in flaming volleys flew.
And, flying, vaulted either host with fire;
So under fiery cope together rushed
Both battles main with ruinous assault
And inextinguishable rage. All Heaven
Resounded; and had earth been there, all earth
Had to her centre shook." P. L. YI, 203—219.

Men kan niet zeggen, dat Edmundson hooge ge-

-ocr page 98-

86

dachten heeft van Miltons verbeeldingskracht, als bij die
beschrijving de invloed van Vondel heeft gewerkt. Er
is geene andere overeenkomst dan de strijd zelf van
twee geordende legers. Wij zullen opnoemen, wat Mil-
ton wel en Vondel niet heeft, en men zal zien, dat
aan eene overname uit Vondel niet mag worden ge-
dacht. Bij Milton beginnen de getrouwe engelen den
strijd op \'t klinken van Michaels bazuin; zij heffen
een Hosanna aan, tot lof van God. Er is een geschrei,
tot dusver niet in den hemel gehoord; wij lezen van
de vliegende raderen der koperen wagens, van pijlen,
die de beide legers overwelfden met enkel vuur, die
een brandend verdek vormden. Dit alles vinden wij bij
Vondel niet, terwijl het in verwarring komen van
kreitsen en starren, die schrik onder de hemelteekens
bij Milton niet voorkomt. Wel vindt Edmundson dat
min of meer terug in de volgende verzen:

„Such as (to set forth
Great things by small) if Nature\'s concord broke.
Among the constellations war were sprung.
Two planets, rushing from aspect malign
Should combat and their jawing spheres confound;"

P. L. VI, 310—315.

maar hier wordt een tweegevecht geschilderd. Vondels
beeld van de geheele verwarring in de sterrenwereld,
het niet weten, waarheen te gaan, naar oost of west,
naar boven of beneden, heeft niets te maken met twee
strijders, die als twee planeten (gesteld, dat dit kon)

-ocr page 99-

87

elkaar aanvallen. (Bij Vondel komt dit tweegevecht
voor in vers 1900 vv., waar Michael „verschijnt gelijck
een Godt uit eenen kring van zonnen".) Zoo weinig
gelyken dus op elkaar twee beschrijvingen van den-
zelfden strijd, waarby gegeven waren: de aanvoerders,
de stryders, de kampplaats, de uitslag

Zoo zien wy ook by de andere plaatsen uit dezen
strijd, die Edmundson aanhaalt, dat de bijzonderheden
afwijken en deze moeten juist het bewijs leveren,
dat er aan invloed van A^ondel moet worden gedacht.
Zij toch zijn niet uit het onderwerp te verklaren,
de algemeene gelijkheid wel. Dat Michael ten slotte
Satan verslaat, gaf de Bybel reeds te kennen; geen
wonder, dat wij ze by beide dichters met elkaar zien
strijden; bij Milton echter houdt Satan zijn schild op
tegen Michaels zwaard; bij Vondel slaat Lucifer zijn
zwaard in stukken op Michaels schild; bij Milton ont-
vangt Satan eene wonde door Michaels zwaard, bij

1) Mnncli „Die Entstehung des Yerlorenen Paradieses," Cleve
1874, wees er reeds op, dat wy by Tasso eene plaats vinden,
die veel meer met Milton overeenkomt dan Yondel en ver-
gelijkt :

„On they move
Indissolubly firm, nor obvious Mil,
Nor straitening vale, nor wood, nor stream divides
Their perfect ranks"

met

„Non é gente pagana insieme accolta
Non muro cinto di profonda fossa,
Non gran torrente, o monte alpestre, o folta
Selva, che il lor viaggio arrestare possa."

Grerusalemme Liberata, I, 75.

-ocr page 100-

88

Vondel „klinckt" Michael hem „den bliksemstrael in
d\'oogen" vs. 1915. Vondel\'s Michael zegt: „Geef het
God gewonnen, geef u over, voer dit heilloos heir
weg"; Milton\'s Michael: „Van hier, vaar ter helle met
uw troep en sticht daar oproer" In de uitwerking
dus nergens overeenkomst; in de hoofdgedachte wel,
maar dit bewgst niets, — Wg laten nu de verzen
volgen :

„De heirbijl in zijn vuist, aen d\'eene en d\'andre zijde.
Den toescheut stuit, en sloopt, of schütze op zgn rondas.
Tot dat hem Michael, in \'t schittrend harrenas,
Verschijnt, gelijck een Godt, uit eenen kring van zonnen.
Zit af,
O Lucifer, en geef het Godt gewonnen.
Geef over uw geweer, en standert: strgck voor Godt.
Voer af dit heiloos heir, dees goddelooze rot.
Of anders wacht uw hooft. Zoo roept hij uit den hoogen.
d\'Aertsvgant van Godts naem, hardneckigh, onbe-
Ja trotser op dat woord, hervat in aller ijl [wogen,
Den slagh, tot driewerf toe, om met zijn oorloghsbijl
Den diamanten schilt, met een Godts naem, te kloven.
Maer wie den hemel terght, gevoelt de wraeck van boven.
De heirbyl klinckt en springt op \'t heiligh diamant
In stucken." Luc. 1899—1913.

1) Milton volgt hier meer het verhaal van Openb. XII: 9,
waar van Michaels strijd, met den draak wordt gezegd: „En de
groote draak is geworpen, namelijk de oude slang, welke genaamd
wordt duivel en Satanas, die de geheele wereld verleidt, hij is,
zeg ik, geworpen op de aarde: en zyne engelen zyn met hem
geworpen."

-ocr page 101-

89

„Satan, who on that day

Prodigious power had shown, and met in arms
No equal, ranging through the dire attack
Of fighting Seraphim confused, at length saw

Where the sword of Michael smote......

.........Such destruction to withstand

He hasted, and opposed the rocky orb
Of tenfold adamant, his ample shield."

P. L. VI, 246—250, 253—255,

„Hence then, and evil go with thee along,
Thy offspring, to the place of evil. Hell —
Thou and thy wicked crew, there mingle broils
Ere this avenging sword begin thy doom,"

P. L. VI, 275—278.

De volgende plaats komt slechts in de twee eerste
regels overeen, in zooverre beide iets goddelijks heb-
ben. Men bedenke, dat zij uit het tweede boek is ge-
nomen en Satan beschryft op zynen troon in de hel-
sche vergadering

„With pomp supreme
And godlike imitated state, him round
A globe of fiery Seraphim enclosed
With bright emblasonry and torrent arms."

P, L. II, 510—513.

1) Bij Jesaja XIV : 14 lezen we reeds, dat Lucifer in zijn hart
zeide: „ik zal den Allerhoogste gelgk worden".

-ocr page 102-

90

Edm. 77. Satans gedaanteverandering:
„Gelijck de klare dagh in naren nacht verkeert,
Wanneer de zon verzinckt, vergeet met gout te brallen;
Zoo vs^ort zijn schoonheit oock, in \'t zincken, onder \'t
In een wanschapenheit verandert, al te vuil; [vallen,
Dat helder aengezicht in eenen wreeden muil;
De tanden in gebit, gewet om stael te knaeuwen;
De voeten en de hant in vierderhande klaeuwen;
Dat glinstrend parlemoer in eene zwarte huit.
De rugh, vol borstlen, spreit twee drakevleugels uit.
In \'tkort, d\'Aertsengel, wien noch flus alle Englen vieren.
Verwisselt zijn gedaente en mengelt zeven dieren
Afgrijslyck onder een, naer uiterlijcken schijn."

Luc. 1941—1952.

At last, as from a cloud, his fulgent head
And shape star-bright appeared, or brighter clad
With what permissive glory since his fall
Was left him, or false glitter. All amazed
At that so sudden blaze, the Stygian throng
Bent their aspect." P. L. X, 449—454.

„His visage drawn he felt too sharp and spare.
His arms clung to his ribs, his legs entwining
Each other, till, supplanted, down he fell
A monstrous serpent on his belly prone.

..............Dreadfull was the din

Of hissing through the hall, thick swarming now
With complicated monsters, head and tail.

i

-ocr page 103-

91

Scorpion and asp

But still greatest he in the midst
Now dragon grown."

P. L. X, 511—514, 521—524, 528—529.

Edmundson beweert, dat Milton\'s beeld zyn oorsprong
heeft in Yondel\'s beschrijving en geeft daardoor een duide-
lijk bewijs, dat zyn zoeken naar overeenkomst hem die
doet zien, waar ze niet bestaat. Dat Satan een draak werd
of eene slang is bijbelsch. Openb. XII: 9: „En de groote
draak is geworpen, namelyk de oude slang, welke ge-
naamd wordt duivel en satanas... en zijne engelen
zyn met hem geworpen." Openb. XX : 2: „En hy greep
den draak, de oude slang, welke is de duivel en sata-
nas . . ." Een eigenaardig verschijnsel is nu, dat Yondel
een draak van den duivel maakt en Milton eene slang.
Wel noemt Milton die slang later ook draak, maar het
dier is eene slang in gedaante; het heeft geen voeten,
geen vleugels, \'t valt op den buik. Ygl.:

„Ipse precor serpens in longam porrigar alvum.
Dixit, et ut serpens in longam tenditur alvum,
Durataeque cuti squamas increscere sentit,
Nigraque caeruleis variari corpora guttis:
In pectusque cadit pronus"

Ovid. Metam. lY, 575—579.

Dat Milton aan deze beschrijving heeft gedacht, wordt
byna zeker uit het vervolg, als men vergelykt:

1) Milton P. L. III, 713 vv. volgt ook by \'t scheppingsverliaal
Ovidins.

-ocr page 104-

92

„He would have spoke
But hiss for hiss return\'d with forked tongue
To forked tongue." P. L. X, 517—519.

met:

„Ille quidam vult plura loqui, sed lingua repente
II partes est fissa duas, nec verba volenti
Sufficiunt, quotiensque aliquos parat edere questus
Sibilat." Ovid. Metam. IV, 586—589.

Vondel\'s dier heeft vleugels, heeft „vierderhande
klaeuwen"; het zijn eigenlijk zeven dieren onder elkaar
gemengd, want Vondel wil onder die zeven dieren de
zeven hoofdzonden weergeven, zooals het vervolg dui-
delijk leert.

Ons dunkt, dat Milton, als hij dan zooveel overnam,
zich deze gedachte niet zou hebben laten ontgaan.
Milton heeft er echter in \'t geheel niet aan gedacht;
van zijn slang-satan wordt niets gezegd, dat iets der-
gelijks doet vermoeden.

Hij had integendeel eene geheel andere bedoeling.
Satan wordt eene slang, omdat hij in de gedaante van
dat dier den mensch ten val bracht.

„True is, me also he hath judged, or rather
Me not, but the brute Serpent, in whose shape
Man I deceived." P. L. X, 493—496.

zegt Satan, meenende, dat hij de straf zal ontgaan;
maar dan wordt hy zelf eene slang tot ontzetting van
zijne metgezellen:

-ocr page 105-

93

„a greater Pow\'r
Now ruled him, punished in the shape he
According to his doom." [sinn\'d.

P. L. X, 515—517.

Het laatste gedeelte van Edmundson\'s aanhaling, waar
we lezen „complicated monsters" moet ons niet in de
war brengen. Die verzen beteekenen: het wemelde in
de hel van menigten met kop en staart in elkander
verwarde gedrochten, zooals schorpioenen, adders
enz. Dat Milton zijne slang ook draak noemt, bewyst
dat hy den bovengenoemden tekst uit Openbaring heeft
gekend. Wij voegen er nog by, dat Dante\'s duivel,
evenals die van Vondel, vleugels en scherpe klauwen
heeft, Inf. XXXIV, 46 vv.

Thans volgt de val van den mensch; Edmundson
ziet in Vondels beschrijving „Some of the prima sta-
mina" van het eerste, tweede en negende boek van
Paradise Lost. Niets is minder waar dan deze meening.
De „prima stamina" zyn te zoeken in den Bijbel, waar
der menschen val in verband wordt gebracht met dien
der duivelen. Niet de overeenstemming maar juist het
verschil in opvatting bij beide dichters is in \'t oog
vallend. Bij Vondel is Lucifers hoofdbeweegreden de •
heerlijkheid, die God aan den mensch gaf; dat wekt
zyne afgunst op. Bij Milton is Satan afgevallen, omdat

1)

„for now were all trans orm\'d
Alike; to serpents all as accessories
To this bold riot." P. L. X, 519—521.

-ocr page 106-

94

God aan Zijn Zoon alle macht had gegeven. Na den
vergeefschen strijd wordt Satan in de hel geworpen en
eerst nu, uit haat tegen God wegens deze straf, verleidt
hij den mensch.

In die opvatting staat Milton niet alleen; het is
de leer der kerkvaders. Bij Calvyn lezen we: Talis
(i. e. qui in hominis perniciem assidue insidias tendit)
autem describitur Gen. cap III, ubi hominem ab obe-
dientia, quam Deo debebat, abducit, ut simul et Deum
iusto honore spoliet,
et hominem ipsum in ruinam
praecipitet" Ode zegt: „Diabolus pessimas ob ratio-
nes decepit Evam. Prima fuit odium in Deum, secunda
fuit perversus sui ipsius amor et dominandi libido,
tertia fuit invidia adversus hominem" Satan is bij
Milton reeds gevallen, voordat de mensch was geschapen.
„Hij was het, wiens list door nyd en wraakzucht de
moeder des menschdoms misleidde, toen zyn hoog-
moed hem uit den hemel geworpen had" P. L. I, 36 vv.,
die hoogmoed „to set himself in glory above his peers".

Het vervolg zal dan ook doen zien, dat deze geheel
verkeerde opvatting van Edmundson de bron is van
allerlei misverstand en onware voorstellingen, en dat
beide dichters wel in algemeen bekende dingen over-
eenstemmen maar in bijzonderheden juist verschillen.
Had de schrijver bedacht, wat hij zegt in de voorrede
van zijn werk, dat Milton vijftien jaar, voordat hij zyn

1) Calvini Jnstitutio. (ed. Tholuck) I, XIV, 15.

2) Ode, de angelis p. 555.

-ocr page 107-

95

Epos begon uit te werken, reeds ontwerpen gereed
had van een treurspel over den val van den mensch,
had hij die ontwerpen nauwkeuriger ingezien, dan zou
hem zijn gebleken, dat de hoofdpersonen van het
drama dezelfde zijn, die wij in het Epos wedervinden.
Edmundson p. 79. Gabriel spreekt:

Hy ruckte, na den slagh, \'t verstroide heir bij een.
Doch eerst zijn Oversten, die voor eickandre gruwen ;
En zette zich om \'t licht van \'t alziende oogh te

[schuwen,

In eene holle wolck, een duistre moortspelonck
Yan nevlen, daer geen vier dan uit hun blieken blonck;
En, midden in den ring des heischen Raets gezeten,
Hief uit zijn zetel aen, te helsch op Godt gebeten:
Ghy maghten, die zoo trots, voor ons gerechte zaeck,
Dien afbreuck hebt geleên; nu is het tijt om wraeck
Te nemen van ons leet, en listigh, en verbolgen,
Met onverzoenbren wrock den hemel te vervolgen,
In zyn verkoren heelt, [en \'t menschelijk geslacht
Te smooren in zijn wiegh, en opgang, eer het maght
In zijne zenuw krijge, on aenwinne in zyne erven.]
Myn wit is Adam en zijn afkomst te bederven,
lek weet, door \'t overtreên der eerstgestelde wet.
Hem aen te wrijven zulck een onuitwischbre smet.
Dat hij, naer lijf en ziel, met zijn nakomelingen
Vergiftight, nimmer zal ten zetel innedringen,
"Waeruit men ons verstiet: [edoch gebeurt het al

1) Edm. vertaalt „each filled witi hate"!

-ocr page 108-

96

Dat iemant bovenstijge, een kleen, een dun getal,
En noch door duizent doon, en arrebeit, en lijden,
Zal steigren tot den Staet en kroon, dieze ons benijden.
Elenden zullen zich terstont, op Adams spoor.
Verspreien zonder endt, de wijde weerelt door.]
Natuur zal van dien slagh getaistert, schier verteeren,
En wenschen in een Niet of mengelklomp te keeren.
Ick zie den mensch, die naer het beelt der Godtheit

[zweemt,

Van Godts gelyckenis verbastert, en vervreemt,
In wil, geheughenis, en zijn verstaut ontluistert.
Het ingeschapen licht benevelt, en verduistert,
En wat den dagh beschreit, in \'s moeders hangen schoot,
Gevallen in den muil der onvermijbre Doot.
Ick wil de tiranny verheffen, altyt stouter,
En u, myn zoons gewijt tot Godtheên, op het outer,
In kercken, zonder tal, tot aen de lucht gebout
Vereeren offervee, en wieroockgeur, en gout,
Ja zoo veel menschen, als geen tong vermagh te noemen,
Eu al wat Adam teelt in eeuwigheit verdoemen.
Door gruwelstuck op stuck, Godts naem ten trots begaen.
Zoo dier wil hem myn kroon, en zijn triomffeest staen."

Luc. 2029—2069.

Over de eerste plaats, die Edmundson uit Milton
aanhaalt, zullen we niets zeggen: Satan roept daar ook
zijn troepen bij elkaar:

„He stood and called
His legions".................

-ocr page 109-

97

..............Thick bestrewn

Abject and lost lay there, covering the flood."

P. L. I, 300—310.

Dan volgt „the infernal dungeon".
„Round he throws his baleful eyes.
That witnessed huge affliction and dismay
Mixed with obdurate pride and steadfast hate.
At once, as far as angels ken, he views
The dismal situation, waste and wild.
A dungeon horrible, on all sides round
As one great furnace flamed; yet from those flames
No light." P. L. I, 56—62.

"Wij hebben daar te doen met eene vreemde vergis-
sing. Edmundson schijnt te meenen, dat Vondel in
zijne verzen de hel bedoelt, en vergelgkt nu de hel
van Milton met de wolk van Vondel. Bij Vondel
wordt de hel volstrekt nog niet bedoeld, deze volgt
eerst vs. 2160; na Adams val worden de duivelen in
de eigenlijke hel geworpen „den zwavelpoel in \'t mid-
delpunt der aerde; in \'t eeuwig brandend vier, gemengt
met killen vorst". Maar er moet, het koste wat het wil,
overeenkomst zijn, en nu vindt de schrgverin die „holle
wolck, een duistre moortspelonck van nevlen", waarheen
de duivelen zgn gevlucht „om \'t licht van \'t alziend
oogh te schuwen", dus in eene wolk, die werkelijk zoo
duister is, waarin geen vuur is dan \'t vuur „dat uit hun
blieken blonck", terug „the spectral light", zooals Milton
het beschrijft, die eene hel schildert „on all sides round as

1

-ocr page 110-

98

one great furnace" vlammende. Bij Vondel vindt men „the
hate", die de duivelen vervult; de
schryver vergeet, dat
die „haat" alleen in zijne verkeerde vertaling voorkomt,
want Vondel bedoelt met „die voor eickandre gruwen", dat
allen van hunne oorspronkelyke schoonheid beroofd zijn.

Wie Milton\'s „dungeon" in het verband leest, kan
onmogelyk aan Vondel denken: P. L. I, 178 spreekt
Milton van eene woeste vlakte, zonder licht, uitgeno-
men dat, hetwelk de flikkering der loodkleurige vlam-
men bleek en angstverwekkend van zich afwerpt; I, 227
wordt genoemd: „het droge land". Daar liggen de dui-
velen dicht op elkaar, evenals de Egyptenaren, die in
het roode meer verdronken. I, 310.

Het werpt een eigenaardig licht op Edmundson\'s
betoogtrant, dat deze plaats:

„As one great furnace flamed; yet from those flames
No light, but rather darkness visible"

P. L. I, 62, 63.

ook nog elders dienst doet. Volgens p. 117 is zij eene
navolging van „Joannes de Boetgezant" VI, 284 vv.:

„Het koestrend licht, in \'t eerst den ingangk noch gegunt,
Verflaeut allengs, en als \'t vergeet zoo diep te dringen,
Genaeckt men twpellicht, en avontschemeringen:
Gelyck wanneer de zon, beneên de kim gedaelt,
Noch schynsel nalaet, dat een poos ter zee uitstraelt."

Müller p. 38 wijst er nog op, dat iets dergelijks
voorkomt in Milton\'s Penseroso, vs. 79, 80:

-ocr page 111-

99

„Where glowing embers through the room
Teach light to counterfeit a room."

Zoo lezen we by Giles Fletcher „Christ\'s Triumph
over Death" Str. 42, 7:

„Where flames doe burne and yet no sparke of light."
Wy voegen hierbij Dante, Inferno XXXI, 10:
„Quivi era men che notte e men che giorno"
en Ovid. Met. IV, 399—401:

..............„tempusque subibat

Quod tu nec tenebras nec possis dicere lucem
Sed cum luce tamen dubiae confinia noctis."
Vondel beschryft in zijn „Lucifer" de hel niet in
bijzonderheden. Hoe hij zich die voorstelde, blykt uit
„Joannes de Boetgezant" VI, 277 vv., waar duidelijk
Dante\'s invloed is te merken. Miltons opvatting is
eene geheel andere cf P. L. I, 227 vv. en vroeger.

Zoo vindt Edmundson „the thick veil of clouds"
terug in:

„Thus Satan, talking tho his nearest mate
With head uplift above the wave and eyes
That sparkling biased." P. L. I, 192—194.

terwyl die „wave" de vlammen der hel zijn, die als
parallel dienst doen moeten bij Vondel\'s donkre wolk. —
Uit het tweede boek worden aangehaald:

„High on a throne of royal state

Satan exalted sat." P. L. II, 1—5 en

-ocr page 112-

100

„Towards him they bent

With awful reverence prone, and as a god

Extol him equal to de Highest in Heaven."

P. L. II, 477—479.

Dit moet slaan op:
„En midden in den ring des helschen Raets gezeten
Hief uit zyn zetel aen, te helsch op Godt gebeten."

Luc. 2034/5.

Hoe zoo iets kan, blijkt uit Edmundson\'s vertaling van
deze woorden:

................„and midst the ring

Of his infernal council seated, he
Rose from his throne in Hell, as God

[adore d."

Hoewel elke toelichting overbodig is, voegen wij
erbij, dat Edmundson wel een voorbeeld had kun-
nen vinden van Milton\'s hel. Evenwel niet bij Von-
del, maar in den Griekschen Olympus. De duivelen
vergaderen bij den dichter in een schoon Pandaemo-
nium. Daar zitten een duizendtal halve goden op gou-
den zetels. P. L. I, 796. Het Pandaemonium is ge-
bouwd door Mulciber I, 740, en bij die zetels stond
Satan\'s troon; hij zetelt daar als Zeus onder zijne
goden.

De beide volgende plaatsen behoeven wij na het op
blz. 93 en 94 gezegde niet nader te beschouwen, daar
zij niets bevatten dan het plan om God in den mensch
te treffen. Zij luiden:

-ocr page 113-

101

„We may with more successful hope resolve
To wage by force or guile eternal war
Irreconcilable to our Grand Foe."

P. L. I, 120—122.
„Let us not slip the occasion

Seest thou yon dreary plain, forlorn and wild.
The seat of desolation, void of light?

..........Thither let us tend,

And reassembling our afflicted powers.
Consult how henceforth we may most offend
Our Enemy, our own loss how repair,
How overcome this dire calamity."

P. L. I, 178, 180—181, 186—189.

Zoo is ook de overeenkomst in het volgende door
het onderwerp gegeven. De duivel wil den mensch in
\'t verderf storten en zoo zijn haat tegen God uiten.
Wie over het Yerloren Paradys schrijft of over den
val der Engelen, moet den val des menschen ook be-
handelen. Zoo vinden wij in Milton\'s eerste ontwerp,
de „imperfect rudiments of Paradise Lost" reeds
dezelfde gedachte. Milton dacht er toen over, om het
onderwerp in den trant der mysteriespelen te behandelen.
In beide plannen komen Adam en Eva met de slang
voor. In \'t eerste plan zou het derde bedrijf bevatten:

Lucifer contriving Adam\'s ruin;

1) Johnson, Milton p. 78.

-ocr page 114-

102

bedrijf 4:

f ™ j fallen.

Eve j

Uit het tweede plan noemt Johnson : „The angel
Gabriel .... relates what he knew of man: as the
creation of Eve, with their love and mariage. After
this Lucifer appears; after his overtrow, bemoans
himself, se\'eks revenge on man."

Men bedenke daarbij, hoeveel breeder Milton dat
punt uiteenzet. In de vergadering der duivelen komt
eerst Satan aan het woord en geeft in bedenking, ol
men nog eens den stryd zal wagen. Moloch wil een
open strijd: hun toestand kan toch niet erger worden
dan hij nu is. Belial is ertegen; hij geeft den raad
zich rustig te houden; misschien komen er later betere
tijden. Daarop spreekt Mammon. Ook hij is tegen den
oorlog, en wil, dat zij zich zullen schikken in hun
lot; in de hel zijn zij vrij, daar kunnen zy een eigen
rijk stichten.\'Dan komt^ Beelzebub: den hemel bestor-
men gaat niet; maar zy kunnen wel iets doen, dat
gemakkelijker is en dit is: den mensch in \'t ongeluk
storten.

De plaats, die Edmundson aanhaalt, luidt:

„Here perhaps
Some advantageous act may be achieved
By sudden onset — either with hellfire

1) Johnson, Milton p. 78.

-ocr page 115-

103

To waste His whole creation, or possess
All as our own, and driye, as we are driven,
The puny inhabitants; or, of not drive,
Seduce them to our party, that their God
May prove their foe, and with repenting hand
Abolish His own works. This would surpass

Common revenge................

.............when His darling sons,

Hurled headlong to partake with us, shall curse

Their frail original and faded bliss.

Faded so soon." P. L. H, 362—375.

De volgende plaats „a variation upon the same
theme" zegt ook weinig. Als God het plan der dui-
velen aan Zijnen zoon mededeelt, dan zal dat wel
overeenkomen met de beschrijving van het plan.

„He wings his way
Directly towards the new created world
And man there placed, with purpose to assay
If him by force he can destroy, or worse.
By some false guile pervert: and shall pervert:
For man will hearken to his glozing lies,
And easily transgress the sole command,
Sole pledge of his obedience; so will fall
He and his faithless progeny."

P. L. HI, 90—96.
De volgende versregels noemen de gevolgen der zonde:

„Him destroyed
Or won to what may work his utter loss,

-ocr page 116-

104

For whom all this was made, all this will soon
Follow, as to him linked in weal or woe."

P. L. IX, 130—134.

Daarin komen Milton en Vondel natuurlijk overeen.
Beide gelooven, dat in Adam alles viel; eene voor-
stelling met den Bijbel overeenkomende cf. Romei-
nen V:12: „Daarom, gelijk door éénen mensch de
zonde in de wereld gekomen is, en door de zonde
de dood; en alzoo de dood tot alle menschen door-
gegaan is, in welken allen gezondigd hebben." Rom.
V:14: „Maar de dood heeft geheerscht .... ook
over degenen, die niet gezondigd hadden in de ge-
lijkenis der overtreding van Adam." cf. verder Rom.
VIII: 22, 1 Cor. XV: 21, 22. Calvini Institutie,
Lib. II, Cap. 1, 5: „omnes ergo, qui ab impuro semine
descendimus, peccati contagione nascimur infecti." Ib.
6: „Ita certe habendum est, fuisse Adamum humanae
naturae non progenitorem modo, sed q u a s i r a d i-
c e m . . . . Proinde a radice putrefacta rami putridi
prodierunt, qui suam putredinem transmiserunt ad alios
a se nascentes surculos."

Milton wist dus zeer goed, dat alles is „to him
linked in weal or woe." —
Ed. p. 83.

„0 miserable mankind! tho what fall
Degraded, tho what wretched state reserved!
Better end here unborn. [Why is life given

1) Wat tussclien [ ] staat, haalt Edm. niet aan.

-ocr page 117-

105

To be thus wrested from us? Rather, why
Obtruded on us thus? who if we knew
"What we receive, would either not accept
Life offer\'d, or soon beg to lay it down.
Glad to be so dismiss\'d in peace.] Can thus
The image of God in man, created once
So goodly and erect, though faulty since.
To such unsightly sufferings be debased
Under inhuman pains? Why should not man,
Retaining still Divine similitude
In part, from such deformities be free?"

P. L. XI, 500—513.

liet verband, waarin die verzen voorkomen, is
aldus: Milton laat Adam als met prophetischen blik de
toekomst zien. Hy ziet een treurig gebouw:

„A lazar-house it seemd" XI, 479.

en daarbij al de ellende, die daar heerscht en roept
dan uit: „O miserable mankind" etc.

Had Edmundson op het verband gelet, dan had hij
de plaats niet aangehaald, want Milton bedoelt geheel
iets anders dan Vondel. Deze beweert, dat de mensch
Gods beeld heeft verloren en is gevallen in de handen
van den dood. Daaraan denkt Milton niet: hij beschryft
de ellende der zieken en zou gaarne weten, waardoor
al die ellende is ontstaan. Dan zegt Michael: Het
komt, omdat zij zich overgeven aan „ongovern\'d appe-
tite" XI, 517. Als Adam nu vraagt, waarom de
mensch

-ocr page 118-

106

„retaining still divine simelitude

In part"

niet van „such deformities" kan zijn bevrijd

„And for his Maker\'s image sake exempt"

dan is Michael\'s antwoord, dat die straf, gevolg hun-
ner gulzigheid, niet Gods beeld onteert, maar het
hunne, daar zy de heilzame wetten der natuur verkee-
ren in walgelyke kwalen. Zij verdienen het, omdat zij
Gods beeld niet in zichzelven hebben geëerd. Milton
bedoelt daar niet den dood als gevolg der zonde.

Om te doen zien, hoe weinig Edmundson om het ver-
band geeft en hoe hy er jacht op maakt, om maar eenige,
zij het ook de geringste, overeenkomst te vinden, is het
wenschelijk ook het voorafgaande op te noemen. Michael
brengt Adam op eenen berg, en van daar uit ziet hy:
„Th\'effects which thy original crime hath wrought
In some to spring from thee, who never touch\'d
Th\'excepted tree, nor with the snake conspired,
Nor sinn\'d thy sin" XI, 424—427.

Adam ziet een veld, bebouwd, waarop versch ge-
maaide schooven staan; op een ander gedeelte zijn
weidende kudden en schaapskooien;

„I\' th\'midst an altar as the landmark stood,
Rustic, of grassy sord." XI, 432.

Een maaier komt met de eerste vruchten van zijn

1) c£. Eom. V : 14 ... . „ook over degenen, die niet gezondigd
hadden in de gelykenis der overtreding van Adam."

-ocr page 119-

107

land; daarop een herder met de eerstelingen van zijne
kudde. Er volgt een offer, waarby twist ontstaat: de her-
der wordt gedood. „Is dit de dood!" roept Adam uit;

„Is this the way
I must return to native dust?" XI, 462

Dit is de dood in zyne eerste gedaante, zegt Michael;
maar er zijn

„many shapes
Of Death, and many are the ways that lead
To this grim cave, all dismal." XI, 469, 470.

Daar zullen er sterven op die wijze, anderen door
vuur, water, honger; nog meer door onmatigheid in
spijs en drank, die wreede ziekten over de aarde zal
brengen. Daarop ziet Adam „A lazar-house" en dan
volgt de door Edmundson aangehaalde klacht. Later be-
handelt Milton dan nog den kalmen ouderdom, hoewel
ook die vele gebreken heeft, en Michael geeft aan
Adam den raad:

„Nor love thy life, nor hate; but what thou liv\'st
Live well." XI, 553, 554.

Het gezichtsveld wordt ruimer: de muziekinstru-
menten worden uitgevonden men leert de metalen
bewerken sommigen bewonen tenten men sluit
huwelijken"Wij zien een steekspel, belegeringen,

1) G-en. lY : 21.

2) Gen. lY : 22.

3) Gen. lY : 20.

4) Gen. YI:2.

-ocr page 120-

108

den oorlog in al zijne verschrikkingen, Noach, die
zijne medemenschen waarschuwt, den zondvloed, den
regenboog, een teeken van Gods genade.

Milton kon die enkele regels niet missen, zy passen
geheel in \'t plan van zyn werk, het ontwerp voor zijn
Epos bracht hem ook daarop: en als Edmundson gelijk
heeft, dan moeten wij aannemen, dat Vondel\'s verzen,
die niets bevatten, dat niet ten nauwste met het onder-
werp samenhangt, den stoot hebben gegeven tot de
geheele beschry ving van Milton! —

Thans verplaatst Edmundson ons op eens weer naar
het eerste boek. Hij haalt aan:

„By falsities and lies the greatest part
Of mankind they corrupted to forsake
God their Creator, and the invincible
Glory of Him that made them to transform
Oft to the image of a brute, adorned
With gay religions, full of pomp and gold.
And devils to adore for deities."

P. L. I, 367—873.

„The chief were those who from the pit of hell
Roaming to seek their prey on earth, durst fix
Their seats long after next the seat of God,
Their altars by His altars, gods adored
Among the nations round..........

.................Yea often placed

Within His sanctuary itself their shrines,

-ocr page 121-

109

Abominations, and with cursed things

His holy rites and solemn feasts profaned.

And with their darkness durst affront His light."

P. L. I, 381—390.

Vondel zegt, dat de duivelen zullen worden gewijd
tot godheden, en op altaren en in kerken vereerd.
"Wg hebben daar iets, dat iedereen uit de geschiedenis
weet. In zoover is het reeds vreemd aan invloed van
Yondel op Milton te denken. Raadplegen wg echter
het verband, waarin die verzen bij Milton voorkomen,
dan werpt het aangehaalde weer een eigenaardig licht
op Edmundson\'s behandelingswgze.

Milton wgdt aan zijne optelling der demonen meer
dan een vierde van het eerste boek van zgn epos en
daarbg zijn Homerus en Vergilius zgne voorbeelden.
Wat bij de oude schrijvers de catalogus der schepen
en de lijst der krijgers zijn, vindt men bg hem
in zijne opsomming der duivelen. Men vergelijke
slechts:

"EtTTTfTf VÏIV f^Dl, Momotl, \'OKÓfiTTllX. ^öollOiT \'éxOVtTXl,

Ohivsq yiyspcóveg AavaSiv kx) Ko\'ipxvoi ^(TCiv.

Ilias. II, 484—487.

„Pandite nunc Helicona, deae, cantusque movete
qui bello exciti reges, quae quemque secutae
complerint campos acies."

Verg. Aeneis VII, 641—643.

-ocr page 122-

110

„Say, Muse, their names then known, who first, who last
Roused from the slumber, on that fiery couch
At their great emp\'rors call." P. L. I, 376—378.

Daarop volgt, nadat de dichter in de door Edmund-
son aangehaalde verzen in zeer algemeene trekken den
aard der duivelenvereeniging heeft geschetst, de bree-
dere uitwerking. Yooraf de opmerking, dat de Bybel
zijne hoofdbron is. Daar vinden we Moloch—Lev.
XVIII: 21, Kamos—Num. XXI: 29, 2 Kon. XXIII: 13,
Peor—Num. XXV : 3, Astaroth—Richt. X : 6, Tham-
muz—Ezech. YIII: 14, Dagon—Richt. XVI: 23, Rim-
mon 2 Kon. V : 18 enz.

Milton noemt dan: Moloch, die Salomo verleidde,
om hem eenen tempel te bouwen tegenover den tem-
pel Gods, (Hier vinden we terug wat Milton bedoelde,
toen hij zeide, dat zij hunne zetels vestigden „next
the seat of God"); Kamos, ook Peor genoemd, de god,
die door wellustige feesten wordt geëerd (cf. boven
„with gay religions"). Dan volgen Baal en Astaroth;
Thammuz, wiens „love-tale

Infected Sion\'s daughters with like heat;
Whose wanton passions in the sacred porch
Ezekiel saw" P. L. I, 452—454

(cf. boven „and with cursed things
His holy rites and solemn feasts profaned");

Dagon, een zeemonster, van boven mensch en van
onderen visch (cf. the image of a brute"); Rimmon;

1) Ezecli, Vm : 14.

-ocr page 123-

423

deze overreedde koning Achaz om Gods altaar gering
te achten en een ander, naar Syrisch gebruik, daar-
voor in de plaats te zetten (cf. „their altars by His
altar"); Osiris, Isis en Orus, namen van de Egyptische
Godheid, door Israël gediend in het gouden kalf, later
in den grazenden stier te Bethel en Dan (cf. „füll of
pomp and gold") ®). Waar Milton ons zelf zoo duide-
lijk den weg wijst, had Yondel niet mogen worden
genoemd.

Het verhaal van den val: Edm. p. 84.
„Neen Eva, simple duif, geensins: ghy zijt verdwaelt.
Aenschou eens, bid ick u, dien appel. Ay, hoe straelt
Hoe gloeit dit ooft van gout en karmozijn te gader!
Hoe noodt u dit bancket! Ay dochter, tre wat nader:
Hier nestelt geen venijn in dit onsterflijck loof.
Hoe lockt dees vrucht: aij pluck: aij pluck vrij: ick

[beloof

U wetenschap, en licht. Wat deistghe, bang voor

[schennis ?

Tast toe, en wordt Godt zelf, in wysheit, en in kennis,
En wetenschap gelyck, en eere, en majesteit,
Hoe zeer hij \'t u benij. Zoo vat men \'t onderscheit
Het wezen en den aert en d\'eigenschap der zaken.
Terstont begint het hart der schoone bruit te blaken,

1) 2 Kon. XVI : 10.

2) Eom. 1: 23. „En hebben de heerlykheid des onverderfely-
ken Grods veranderd in de gelykenis eens beelds van een verder-
felyk mensch en van gevogelte en van viervoetige en krui-
pende gedierten."

-ocr page 124-

112

T\'ontvoncken, en zij vlamt op d\' aengepreze vrucht.
De vrucht bekoort het oogh, het oogh den mont, die

[zucht.

De lust beweeght de hand al bevende tot plucken.
Zoo plucktze, en proeft, en eet"....

Luc. 2080—2095.

„De hemel treurt in rou..............

Het weerlicht, reis op reis: het dondert, slagh op slagh.
Al wat men hoort en ziet, is schrick, en angst, en

[zuchten."
Luc. 2103, 2105, 2106.

Edmundson vindt in het negende boek van P. L.
„traces of almost every line of this quotation from the
Lucifer. Not only are ideas and images seized and
amplified, but at times the very words reappear." Hij
haalt aan:

„I chanced
A goodly tree far distant to behold,
Loaden with fruit of fairest colours mixed.
Ruddy and gold. I nearer drew to gaze,
When from the boughs a savoury odour blown,
Grateful to appetite." P. L. IX, 575—581.
„0 sacred, wise, and wisdom-giving plant.
Mother of Science! now I feel thy power
Within me clear, not only to discern
Things in their causes, but to trace the ways
Of highest agents." P. L. IX, 679—683.

-ocr page 125-

113

„Ye shall not die.
How should ye? By the fruit? It gives you life
To knowledge." P. L. IX, 685—687.

„What are gods, that man may not become
As they, participating godlike food?

Whoso eat thereof forthwith attain

Wisdom without their leave. And wherein lies

The offence that men should thus attain to know?

Is it envy? And can envy dwell
In heavenly breasts? These, then, and many more
Causes, import your need of this fair fruit.
Goddess humane, reach then and freely taste."

P. L. IX, 716—718, 724—727, 728—732.

„He ended; and his words, replete with guile.
Into her heart too easy entrance won.
Fixed on the fruit she gazed, which to behold
Might tempt alone." P. L. IX, 732—735.

„Meanwhile the hour of noon drew on and waked
An eager appetite, raised by the smell
So savoury of that fruit, which with desire
Inclinable, now grown to touch and taste,
Solicited her longing eye." P. L. IX, 739—743.

„Her rash hand in an evil hour
Forth reaching to the fruit, she plucked, she eat.

-ocr page 126-

114

Earth felt the wound, and Nature from her seat
Sighing trough all her works, gave signs of woe."

P. L. IX, 780—783.

Toen Adam zondigde:
„Earth trembled from her entrails, as again
In pangs, and Nature gave a second groan;
Sky loured, and, muttering thunder, some sad drops
Wept." P. L. IX, 1000—1003.

Als terloops maakt Edmundson nog de opmerking,
dat P. L. IX, 637 eene „verbal reminiscence" schijnt
te zijn van Vondels woorden. Hij bedoelt:

„Kindled through agitation to a flame."
De slang rolt zich, Eva geleidende, in kronkelende
wrongen en deed, handig ten kwade, het gekronkelde
als recht voorkomen. Zij glinstert daarbg als een
dwaallicht, gevormd uit vetten damp, die door den
nacht is verdikt, en midden in de koude omgeving
ontbrandt het door de snelle beweging tot eene vlam.
Vondels woorden luiden:

„Terstont begint het hart der schoone bruit te blaken.
T\'ontvoncken, en zg vlamt op d\'aengepreze vrucht."

Luc. 2091/2.

De „verbal reminiscence" moet dan daarin bestaan,
dat Edmundson „ontvoncken" vertaalt door „to kindie".
Het geheel is echter vrg raadselachtig, daar de onder-
werpen niets met elkaar gemeen hebben.

Wat nu de grootere aanhalingen betreft, zullen wij eerst
uitmaken, hoe het komt, dat „at times the very words

-ocr page 127-

115

reappear." Edmundson heeft Yondel\'s verzen in \'t
Engelsch vertaald, in zesvoetige jamben, waarin ook
Milton zgn epos schreef. Hij heeft nu die vertaling
blijkbaar zoo ingericht, dat hy gelykluidende woorden
verkreeg, doch, wat erger is, soms ten koste van de
waarheid. Milton heeft „colours mixed, ruddy and
gold." Vondel\'s „van gout en karmozijn te gader"
wordt weergegeven door: „with mingled gold and red."

.... „en wordt Godt zelf, in wijsheit, en in kennis,
En wetenschap gelijck, en eere, en majesteit"

wordt verkort tot: „And be in wisdom and intelli-
gence as God Himself.

Yondel deelt als terloops, in eenen toege venden zin,
mede „hoe zeer hy \'t u benij." Edmundson legt er
den nadruk op en maakt er een hoofdzin van:

„How much He envies you This food!"

„De aert" (der zaken) wordt „cause", want Milton heeft
dit woord; „aengepresen vrucht" wordt „much praised".

„De vrucht bekoort het oogh, het oogh den mont,
die zucht" by Edmundson: „The fruit allures the
eye, the eye the mouth, the appetite."

Zoo vertaald, krijgt dit veel van Miltons: „Grateful
to appetite." Zoo hebben wij verder:
„bang voor schennis" naast „for fear of punishment";
„Zoo vat men \'t onderscheid" naast „By it distinctions

are discerned";
„Zoo plucktze en proeft en eet" naast „She plucks,
she eats";

-ocr page 128-

116

„Al wat men hoort en ziet" naast „On every side".

Wat van de letterlijke overeenkomst overblijft, be-
rust alles op het verhaal van den Bijbel. In de ge-
heele beschrijving volgen beide dichters het derde
hoofdstuk van Genesis. Men vergelijke slechts: „De
slang .... zeide tot de vrouw: Is het ook, dat God
gezegd heeft: Gylieden zult niet eten van allen boom
dezes hofs? En de vrouw zeide tot de slang: Yan de
vrucht der boomen dezes hofs zullen wij eten; maar
van de vrucht des booms, die in het midden des hofs
is, heeft God gezegd: Gij zult van die niet eten, noch
die aanroeren, opdat gy niet sterft. Toen zeide de slang
tot de vrouw: Gijlieden zult den dood niet sterven:
maar God weet, dat, ten dage als gy daarvan eet, zoo
zullen uwe oogen geopend worden, en gy zult als God
wezen, kennende het goed en het kwaad. En de vrouw
zag, dat die boom goed was tot spijze, en dat hij een
lust was voor de oogen, ja een boom, die begeerlijk
was om verstandig te maken; en zij nam van zijne
vrucht en at."

Bovendien heeft Milton de gedachten en beelden niet
„seized and amplified". Ze zijn geheel nieuw en oor-
spronkelijk en zijne muze gaf hem ook hier „unpre-
meditated verse." P. L. IX, 24.

En hoeveel ryker behandelde Milton het thema?

Een blik op het verband is ook hier niet ongepast,
om Edmundsons beweringen te verzwakken en om aan
te toonen, hoe gezocht zy zyn.

In het boek moet hij zingen van:

-ocr page 129-

117

„foul distrust, and breach
Disloyal on the part of Man, revolt.
And disobedience," 6—8.

en van den toorn en de straf des hemels.

Satan komt op heimelijke wijze in het Paradijs en
zocht

„In ev\'ry bush and brake, where hap may find

The serpent sleeping, in whose mazy folds

To hide me, and the dark intend I bring."

160—162.

Hij vindt het niet eervol zich tot een dier te verlagen,

„But what will not ambition and revenge

Descend to?" 168.

De mensch is „son of despite"; God schiep hem
„us the more to spite" en

„Spite then with spite in best repaid." 178.

Hij vindt de slang slapende, doet hare gestaltenis
aan en wacht tot aan den morgen.

By \'t aanbreken van den dag looft alles God, ook
de mensch. Eva stelt aan Adam voor, de dagtaak te
verdeelen, want er is Teel te doen. Adam vindt het
goed, dat zy een korten tijd alleen zijn, hoewel het
werk niet zoo dringt. Toch koestert hy vrees, dat haar
een ongeluk zou kunnen treffen; hij waarschuwt haar
voor dreigende gevaren; er is een vyand, die op hen
loert en gebruik zal maken van hun alleen-zyn. Die
vijand wil hen vervreemden van hunne trouw jegens

-ocr page 130-

118

God. Het is dus beter, dat zij bij elkaar blijven:

„The wife, where danger or dishonour lurks,
Safest and seemliest by her husband stays;
"Who guards her, or with her the worst endures."

267—269.

Eva wil er niet aan denken, dat zij kan worden
verleid. Daarvoor bestaat geen gevaar;
zij vindt het
pgnlijk, dat Adam over zoo iets spreekt. Adam ant-
woordt, dat hg ook geen gevaar vreest, maar hg wil
zelfs de verzoeking voorkomen.

„Eor he who tempts, though in vain, at least asperses
The tempted with dishonour foul, supposed
Not incorruptible of faith, not proof
Against temptation." 296—299.

De vgand is echter machtig; hg verleidde zelfs de
engelen. Eva meent evenwel, dat Adam nog eenigen
twijfel aangaande hare liefde en trouw koestert. Hoe j

kunnen zg gelukkig zijn, als er een ongeluk dreigt; "
maar \'t ongeluk komt immers eerst na de zonde. ^

"Waarom den vijand te vreezen? Wie de verzoeking ^

weerstaat, vindt daarin bevrediging. Maar er is geen ,

gevaar. Ook alleen is men veilig, anders zou het geluk >j

niet volmaakt zijn. |

„And Eden were no Eden thus exposed." 341. I

Adam herneemt: God schiep alles volmaakt, maar
in den mensch zelf schuilt het gevaar: hg heeft een
vrgen wil; wie naar zijn verstand luistert is vrij; het

-ocr page 131-

119

Yerstand zegt, wat goed is. Men kan echter door een
yalschen schijn worden verleid en zoo daden verrich-
ten, die God verbood. Uit liefde waarschuw ik u, niet
uit wantrouwen. Mgd de verzoeking door bij mij te
blyven.

„But if thou think, trial unsought may find
Us both securer than thus warn\'d thou seem\'st

Go:........................

For God tow\'rds thee hath done his part; do thine."

370—375.

Eva gaat. Zij gelooft ook niet, dat zulk een trotsche
vyand eerst de zwakkere tegenpartij zal opzoeken.

Vs. 386—460 volgt eene schildering van Eva\'s
schoonheid; zelfs Satan is er door getroffen en vergeet
voor een oogenblik zijne booze plannen:

„That space the Evil One abstracted stood
From his own evil." 463/4.

Maar het brandende hellevuur in hem maakt spoe-
dig een einde aan zyn welgevallen en kwelt hem des
te meer bij \'t zien van zooveel lieflijkheid, voor altyd
buiten zyn bereik. Hy komt om te vernielen; allen
lust en elk vermaak zal hij bederven; zijn eenig ver-
maak ligt in het vernielen.

De vrouw is alleen. Voor Adam is hij bevreesd; zij
is alleen schoon,

„Not terrible, though terror be in love

And beauty; not approach\'d by stronger hate,

-ocr page 132-

120

Hate stronger, under show of love well feign\'d,

The way, which to her ruin now I tend."

490—492.

De slang nadert; zij is schoon; zij zoekt door hare
kronkelingen Eva\'s aandacht te trekken. Eva hoort
een mischen in de bladeren, maar let er niet verder
op: zy was aan zulk spel der dieren wel gewend. De
dichter verhaalt nu, op welke wyze het de slang ge-
lukt door haar te worden opgemerkt. Het dier begint
te spreken en vleit de vrouw: zy verdient als eene
Godin onder de Goden te verkeeren en door de enge-
len dagelyks te worden aangebeden.

Eva wist niet, dat de dieren ook konden spreken.
„Spreek nog eens," zegt zy, „en vertel my, hoe gy uwe
spraak hebt gekregen en waarom gy zoo vriendelijk
jegens my zijt." De slang herneemt: „Eerst was ik den
anderen dieren gelijk, dacht ik slechts aan het lagere.
Maar eens zag ik van verre een schoonen boom met
heerlijke vruchten. Ik kreeg lust om die appelen te
eten; ik deed het en

„ere long I might perceive
Strange alteration in me, to degree
Of reason in my inward pow\'rs, and speech
Wanted not long." 599—601.

Toen begon ik na te denken over alles, over hoog
en laag, over hemel en aarde; ik kreeg een inzicht
in het schoone en goede, maar al het schoone en goede
zie ik in u vereenigd, en dat trok mij tot u."

-ocr page 133-

121

Eva wil nu weten, waar die wonderboom staat;
\'t is haast niet te gelooven, dat in zijne vruchten
zulk eene kracht schuilt. De slang brengt haar by den
boom. Eva ziet hem en zegt, dat zy deze vrucht niet
eten mag: God heeft het verboden, \'t was het eenige
verbod, dat hy gaf;

„The rest, we live
Law to ourselves; our reason is our law." 653/4.

Men ziet, hoe uitgebreid Milton zyn onderwerp be-
handelt. Hoe pleiten de by zonderheden, waarmede hy
het eenvoudige, sobere Bijbelverhaal toelicht, voor zijne
scherpzinnigheid, menschenkennis, ruime en plastische
verbeeldingskracht! Natuurlijk vermeldt hy later, dat
Eva lust krijgt om van de vrucht te genieten, als de
slang door hare drogredenen de vrees voor Gods gebod
heeft verdreven.

In algemeenheden komen Milton en Vondel over-\'
een; in bijzonderheden niet. Dat er overeenkomst is,
komt hier vandaan, dat beide dichters uit eene en
dezelfde bron putten: beide volgen den Bijbel.

Zij behoeven elkanders voorbeeld niet. Zij waren
zelfstandig genoeg en stonden hoog genoeg om elk
zyn eigen weg te gaan en ten opzichte van de dicht-
werken, waarover ons onderzoek liep, meenen wij te
hebben aangetoond, dat men niet mag spreken van
Vondels invloed op Milton.

-ocr page 134-

: ?

-ocr page 135-

STELLINGEN.

-ocr page 136-
-ocr page 137-

STELLINGEN.

I.

Wapene Martijn I, 20:

Recht man delvet sonder spit.

Het is niet noodig hier met Yerwijs te lezen: on-
derspit.

II.

Wapene Martijn I, 347 :
De lezing

Hem die \'t al vervaerde
is te verkiezen hoven: verwerde.

m.

Disticha Catonis, Proloog vs. 2.
waer li ke minne: „waerlike" moet opgevat worden
als „wereldsche".

-ocr page 138-

126

IV.

Reinaert II, 663:

des hien coene ontbieten sal.

Lees:

des hi cume ontbiten sal.
Y.

Genesisbruchstücke I, 22:

nis unk hier uuiht biuoran

......te scura.

Lees: scaduues te scura.

YI.

Met door de hulp van Engeland werd Frederik de
Groote in staat gesteld aan de verbonden mogendheden
weerstand te bieden.

VIL

Miltons gedrag als staatsman verdient geene afkeuring.

Yin.

De Constitutie van 1793 is niet gemaakt alleen met
het doel om de in opstand verkeerende departementen
te bevredigen.

EK.

Hetzelfde recht, dat het dialect heeft in het spreken
der Beschaafden, heeft het niet in het schrijven.

-ocr page 139-

127
X.

Een onderwerp als dat van den Lucifer en van Par.
Lost is beter geschikt voor een epos dan voor een drama.

XI.

De poëtiek moet niet slechts eene ervaringsweten-
schap zyn.

xn.

Elke aesthetica dient zich te houden aan de door
Lessing gegeven formuleering over de grenzen der
verschillende kunsten.

XIII.

Hamlet\'s besluiteloosheid kan voldoende verklaard
worden uit de hem opgedragen taak.

XIV.

Bij de indeeling der woorden in rededeelen moet
de hedendaagsche Spraakkunst alleen rekening houden
met het gebruik.

XV.

Paul\'s definitie van het begrip „volzin" (Principien,
p. 99) is te verkiezen boven die van Delbrück. (Ygl.
Gramm, p. 75.)

-ocr page 140-

128

XVI.

Paul bestrijdt te recht het bestaan van „eingliedrige"
Zinnen.

xvn.

Namen als Alpen, Pyreneeën, Cycladen moeten tot
de eigennamen gerekend worden.

XVIll.

Het is beter eigennamen, die zich onmiddellijk aan-
sluiten bij een voorafgaanden soortnaam geen „bijstel-
lingen" te noemen.

XIX.

In „het te lezen boek" moet „te lezen" een deel-
woord genoemd worden.

-ocr page 141-

J. .i

vs-yL.

I I

\\ ■

-ocr page 142-

■■ V A

■ A-
-

r . ■ . ■>

-
/ ■ ^

1 ■

K .

/

-ocr page 143-

.......

I. \'

V.

O

-ocr page 144-