r
-ocr page 2-y
i.f. lx.-«
v«
: i-
1«
; . V
-ocr page 3-■ ■ ..... .......
■■ -t
■y. ■■
va .
...
.\'c
/ - . f
■■■ .(
?. ■
T\' | |
. f .. 1 \' • • . . |
• s\' |
r -v • | |
. • . • M \'. |
T . ■ ! |
^ - ■■ .-tV- f.
■ *■ \' ^ Ci ,, - ■ ■
\'Jââ.;
.....
ii--,.
-ocr page 4- -ocr page 5-DE TEHl^ITOHlflliE ZEE.
-ocr page 6-—K
t .
) \'
/
\' M \' ^
. \' /
-ocr page 7-NSGHAP
Dmn
i.
J
aan de kijks-universiteiï te utrecht,
NA MACHTiGINli VAN DEN RECTOR-MAGNIFICUS
lloogloeraar in do tixcultoit liur Wia- on NatuurkuruU^,-
Volgens Besluit van den Senaat der Universiteit
TEGEN DE BEDENKINGEN
VAN DE FACULTEIT DER RECIlSTGEIJiERÜIlKll)
TE VERDEDIGEN
01>
Dinsdag 78 December 1894, des namiddags te 2^2 ure
liOOEWIJK EHNST VISSER ^
gKBOKKN tk amersfoort.
4
amersfoort
J. V A L K H O F F
189-1
RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT
1764 4620
• i a
-ocr page 8-TYP. — P. A. QEUETS — NIJMEOEN.
-ocr page 9-oJlan m^ne Ouders.
-ocr page 10-jjt
> ■
rn-\'m.:
io ir.j;!??.:
U\'
-ocr page 11-Bladz.
Inleiding.................. ^_g
AFDEELING I.
IDe territoria,le see.
HOOFDSTUK T.
Ontstaan en rechtsgrond............-10—54
§ 1. Historisch overzicht...........\'l i
§ 2. De rechtsgrond Vcan de vrijheid der zee .... 22
§ 3. De rechtsgrond van de territoriale zee ... 42
HOOFDSTUK 11.
RECIIT.SKARAKTER DER TERRIT0RIAI,E ZEE.......58_-14S
§ i. Verhouding tusschen staat en territoir .... 55
§ 2. Verhouding tusschen staat en territoriale zee . . 05
HOOFDSTUK III.
UjTGESTREKTIlliin DER TERUITORIALE ZEE....... 149—200
§ \'1. Zeegrens..............149
2, Iiandgren.1..................
-ocr page 12-INHOUD.
AFDEELING II.
TJitoefexj.in.g- -va-ri. stasLtsgfeisagr in. de
territoriale zee.
HOOFDSTUK 1.
Bladz.
Maatuegki.en tn het hei.ano van de gemeenschap . . . 207—2\'26
§ 1. Zorg voor de veiligheid van den staat...... 207
§ 2. Zorg voor de volksgezondheid........212
§ 3. Zorg voor de finantiën..........217
S 4. Ceremonieel..............223
HOOFDSTUK 11.
Maatrecxelen tn het bei.ang van privaatpersonen. . . 226-249
1. Visscherij..................226
§ 2. Kustvaart...............240
§ 3. Scheepvaart..............242
HOOFDSTUK III.
jdrisnictie over de territoriale zek..............250—316
§ 1. Oorlogsschepen en daarmede gelijkgestelde vaar-
tuigen ................255
§ 2. Koopvaardijschepen en daarmede gelijkstaande vaar-
tuigen ........ ................284
HOOFDSTUK IV.
Maatregelen in het belang der neutraliteit .... 317—323
BIJLAGE...... . . . ^.........325
Stellingen Staatswetenschap ..........329
Stellingen Recmtrwetknkchap......... . 335
-ocr page 13-De territoriale zee is een der onderwerpen van inter-
nationaal zeerecht, dat, na lange verwaarloozing door de
wetenschap, eerst in den laatsten tijd weder aller op-
merkzaamheid tot zich heeft weten te trekken. Dereden
van die opwekking mag gezocht worden in de gerucht-
makende „Franconia case" (1876), waarover in vele der
volgende bladzijden uitvoerig zal worden gesproken.
Deze gerechtszaak en de door haar uitgelokte Territorial
Waters Jurisdiction Act 1878 gaven reeds terstond
aanleiding tot het schrijven van kleinere opstellen
Weder bleef daarna dit onderwerp eenigen tijd bijna
geheel rusten, behalve natuurlijk een korte behandeling
in algemeene werken, totdat het „Institut do droit
international" in hare zitting te Lausanne (September
1888) besloot de derde harer „commissions d\'étude\'\' te
belasten met het onderzoek naar de „définition et régime
de la rner territoriale", en den heer Renault tot rapporteur
\') O. a. door Travers Twiss in „Law Magazinu and "Roviow 1877, pg. H5 «qq-
cn in Nautical Magaulnü" 1878 pg. 305 sqq.
1
-ocr page 14-aanwees \'\'). Deze richtte te dien einde tot de leden der
commissie een reeks van vragen, doch het onderzoek
was op de zitting te Hamburg (September 1891) nog
zoo weinig gevorderd, dat het Annuaire van die verga-
dering ons, behalve dat questionnaire, niets anders kon
mededeelen dan een nota van den heer Aubert en een
korte bespreking op de algemeene vergadering 2). Daarna
ging het werk vlotten, zoodat in de zitting te Genève
(September 1892) de heer Barclay, die den door ziekte
verhinderden rapporteur Renault als zoodanig had ver-
vangen, reeds een vrij volledig rapport kon overleggen.
Hij had van vele leden antwoorden op de hen voorgelegde
vragen verkregen en had de uit deze getrokken conclusies
neergelegd in een ontwerp van zeven artikelen, hetwelk
na nadere beraadslaging met de leden der commissie
vervangen werd door een gewijzigd ontwerp van acht
artikelen. De heeren Kleen en Aubert, en Zweed en een
Noor, hadden bovendien hunne meening omtrent enkele
punten nog nader uiteengezet in uitvoerige brieven, doch
tot een besluit kwam het Instituut in deze zitting nog
niet. In de „séance plénière" van 10 September 1892
achtten velen de inlichtingen nog onvoldoende en ver-
langden nader onderzoek, waartoe dan ook besloten werd.
Een der redenen, die tot dit besluit aanleiding gaven,
was het feit dat ook de „Association for the reform and
codification of the law of nations" dit onderwerp reeds
\') C. f. Annuaire X pg. 293. Tot de loden dor commissie bohooron ook do Neder-
landers Mr. T. M. 0. Asser oii generaal don Beer Poortiigael, leden van den
Baad van Stato, en lord Reay, vroeger baron Mackay.
«) Annuairo XI pg. 133-151.
■•\') Annuaire XII pg. 104-154.
in 1887 ter hand had genomen en eveneens door middel
van een questionnaire een groote hoeveelheid gegevens
had weten te verzamelen. De heer Barclay, secretaris
van het „Territorial Waters Committee" van die verce-
niging, zorgde ook voor de verzameling van dio antwoor-
den welko de kennis van de verschillende landswetten
zcei- vermeerderden.
Langzamerhand kwam de zaak in staat van wijzen.
Ook van de leden van de commissie uit het Institut
had de rapporteur nog eene menigte van waardevolle
inlichtingen bekomen; generaal den Beer Poortugael had
in eene interessante nota een uitvoerige beschouwing
over den afstand der territoriale zee gegegeven, en de
heer Aubert nogmaals een volledig overzicht van de
wetgeving van Noorwegen overgelegd, zoodat in de zit-
ting te Parijs (Maart 1894) een oplossing kon worden
verkregen. De rapporteur gaf nogmaals een rapport, be-
vattende de verschillende opgaven der leden, en een
nieuw ontwerp van tien artikelen. Uit dit laatste kwam
voort het gewijzigd ontwerp der commissie van 26 Maart,
hetwelk ten slotte na langdurige debatten (27, 28 en
29 Maart) vervangen werd door het eindontwerp van elf
artikelen dat een leiddraad voor latere regelingen
wenscht te geven.
\') Zy zün afzondorlyk, als extract uit hot „15ti> annual Report", uitgogovon
ondor don titel van „Territorial Waters. Questionnaire, Replies and Report"
Leiden 1803. Ik zal het als „report Association" citooron.
\') c.f. Bijlago. Het rapport en bijbehoorende stukken zullen natuurlijk vor-
schunen in Annuaire XHI, dat echter nog niet het licht hooft gezien. Kvonwel
bon ik door do grooto welwillendheid van don Hoogedel gcstrengen hoor, don
staatsraad Mr. T. M. C. Asser in do gelegenheid geweest van r.npport on ont-
worpen b\\i hot samonstollon van dit proefschrift gobvuik to maken. Hyannvaardo
daarvoor bij dezen niijnon zoor harteHjken dank.
-ocr page 16-Ook de litteratuur over dit onderwerp was gedurende
dien tijd verrijkt door twee belangrijke monographiën.
In 1887 had de heer Nuger zijn „thèse pour Ie doctorat"
gewijd aan de bespreking van de „droits de l\'Etat sur la
mer Territoriale," en in 1889 zag het licht „La mer
territoriale" door Joseph Imbart Latour, een werk be-
kroond door de Académie des sciences morales et poli-
tiques. En thans heb ook ik mijne zwakke krachten aan
dit onderwerp beproefd. Mijn werk zal echter van dat
mijner voorgangers in vele opzichten belangrijk afwijken.
Ik heb n.1. mijn geschrift in twee afdeelingen gesplitst,
waarvan de eerste handelen zal over den aard en uit-
gestrektheid dor territoriale zee, het tweede een over-
zicht zal geven van het systeem der daarop uitgeoefende
rechten. Ook zij hebben dit gedaan (Latour voegt er
zelfs nog een derde bij over het oorlogsrecht), doch deze
overeenstemming is bloot formeel.
Terwijl zij het laatste gedeelte met de grootste uitvoerig-
heid hebben behandeld, worden door hen de principieele
vragen omtrent den rechtsgrond, het rechtskarakter, den
afstand der territoriale zee zoo niet verwaarloosd, dan
toch weinig beter dan terloops besproken. Juist daarom
heb ik gepoogd, gesteund door het rijke materiaal van
Instituut en Association, die kwesties uitvoerig en gron-
dig te behandelen, overtuigd als ik was dat door hare
oplossing de kern der zaak bereikt en een vasten bodem
voor verderen bouw gevonden zoude zijn. Daarentegen
ben ik kariger geweest met mijne behandeling in de
tweede afdeeling. Slechts daar, waar strijdvragen te be-
slissen vielen of ik van de meening mijner voorgangers
moest afwijken, heb ik hierop eene uitzondering gemaakt
en die punten ruimer opgevat, doch waar bloot bestaande
regelingen moesten worden medegedeeld, heb ik mij vol-
ledigheidshalve slechts tot het uiterst noodige beperkt.
De overweging, dat dit na de uitvoerige behandeling van
Nuger en Latour minder noodig was, heeft mij hiertoe
gebracht.
Alvorens echter met dit alles een aanvang te maken,
wil ik hier eerst het onderwerp zelf een weinig nader
omschrijven. De territoriale zee wordt gevormd door de
strook water, die langs de kust loopt tot op een be-
paalden afstand in zee, de „zone de la mer, qui baigne
la côte," zooals het ontwerp van het Institut het in
artikel I uitdrukt.
Wij willen dus uitsluitend behandelen den rechtstoe-
stand van die zeestrook; daaruit volgt reeds terstond,
dat wi] ons onderzoek niet willen uitstrekken over het
geheele „territoire maritime", waaronder men ook de
havens, golven, binnenzeeën, etc. begrijpt. De havens
toch zijn wel, evenals de territoriale zee, deel van het
gebied van den staat, maar de positie, die zij inderdaad
innemen, is een geheel andere. Zij zijn niet, zooals het
onderwerp van dit proefschrift, een deel van de groote
open zee, maar in het landgebied gelegen en als het
ware daarin begrepen. Een geheel verschillende historische
ontwikkeling is dan ook door beide doorloopen, en een
Selijktijdige behandeling zoude dus niet op baar plaats zijn.
Evenmin zullen wij in de volgende bladzijden onze
-ocr page 18-6
aandacht wijden aan de binnenzeeën, d. w. z. die zeeën,
welke slechts door een smalle opening met de wereldzee
zijn verbonden. Eene behandeling daarvan is ongetwijfeld
interessant, daar talrijke controversen, vooral over de
vraag welke van dergelijke zeeën gesloten zijn, zich
daarbij voordoen, doch eene oplossing hiervan ware in
strijd met de beperking, die elk schrijver, vooral bij een
zóó uitgebreid onderwerp als het onze, zich moet opleg-
gen. Trouwens geen enkele schrijver begrijpt deze onder
de territoriale zee; on ze voldoen dan ook in geen enkel
opzicht aan de zooeven gegeven definitie. Ook hare ont-
wikkeling in de geschiedenis was geheel verschillend.
Anders zal onze verhouding zijn ten opzichte van
reeden en zeestraten.
Enkele schrijvers i) beschouwen ook deze geheel afge-
zonderd, doch ik geloof niet dat zij hierin moeten worden
gevolgd. Het recht van den -staat op de zeestraten toch
onderscheidt zich in aard en ontstaan in niets van dat
op de territoriale zee, en bovendien vallen de straten
volkomen onder het hierboven opgestelde begrip. Het in
de volgende bladzijden gezegde geldt dus evenzeer voor
straten -), en de afwijkingen die mochten voorkomen, kun-
nen gemakkeiyk worden medegedeeld S),
Wat de reeden betreft, moet men onderscheiden tus-
\') B.v. Latour pg. 46 sqq. on 52 sqq. Nugor pg. 191 sqq, on 213 sqq.
\'-) Zoo is ook aangenomen door het Institut in art. 10 van Ijaar eindontwerp
(o.f. Bijlage). Over kanalon, als b.v. het Suezkanaal, behoeft men natuurlek
niet afzonderiyk to spreken. De rechtstoestand daarvan wordt gewoonlUk bU
verdrag speciaal geregeld.
\') Indien een straat, tusschen twee vorschillendo staten gelegen, niet broed
genoeg is om belde territoriale zeeën te omvatten, loopen beide natuurlyk slechts
tot de z. g. ligne médiairo, do denkbeeldige lijn door hot middon getrokken.
scben gesloten en open reeden. Latour b. v. definieert
reede als een deel van de zee „pouvant offrir un abri à
des escadres entières, contigue à un port et reliée à la
mer par un passage assez étroit" i). Een dergelijke plaats
kan men moeielijk onder de territoriale zee doen vallen,
maar vaak wordt onder reede iets anders verstaan, n. 1.
een plaats in zee nabij de kust, tot ankeren geschikt.
Indien een dergelijke plek binnen de grenzen van de ter-
ritoriale zee valt, is er geen reden haar niet aan dezelfde
bepalingen te onderwerpen. Dit is ook de meening van
den Beer Poortugael en Barclay
Ten slotte de baaien. Zooals bekend is, behooren deze
tot het gebied van den staat, mits slechts hare openings-
wijdte een bepaalden afstand niet overschrijdt, en laat
nien de territoriale zee van af dien ingang aanvangen.
A\'\'oldoet nu een dergelijke baai zelve ook aan het be-
grip van territoriale zee? Naar ik geloof is dit, hoewel
haar rechtstoestand niet veel daarvan verschilt, niet het
geval, omdat de rechtsgrond van hare onderwerping aan
het staatsgezag een geheel andere is. In dit proefschrift
is dan ook slechts terloops van baaien melding gemaakt,
al zal veel van het gezegde ook op haar vaü toepassing zijn.
Ook eene opmerking omtrent den naam van mijn on-
derwerp moet voorafgaan.
\') Latour pg. 40.
„Hot maritiem roclit" pg. 54.
Annuaire XH, pg. 12^.
8
De uitdrukking „territoriale zee" is langen tijd zonder
tegenspraak toegepast. De praktijk, het is waar, gebruikt
dien term zelden, en spreekt meestal van „territoriale
wateren", waaronder dan ook de territoriale zee begrepen
wordt. In de wetenschap echter begon men in den laats-
ten tijd ook soms een andere terminologie te huldigen.
Travers Twiss verwerpt zelfs den ouden term als onjuist,
en wenscht die zeestrook den naam te geven van „Juris-
dictional Waters." i) Ook F. de Martens wil onder „Ter-
ritorialmeer" verstaan de door den staat ingesloten zee-
deelen, en ons onderwerp „Küstenmeer" noemen, een
term dien men bovendien bij vele Duitsche schrijvers,
hoewel niet wegens dergelijke principiëele gronden,
aantreft.
Men ontmoet ook nog een enkel maal uitdrukkingen
als mer adjacente, zone maritime, marginal sea, Territo-
rialgewasser en dergelijke .meer.
Aan welke de voorkeur te geven? Ook de rapporteur
Renault heeft deze vraag gedaan. De meeste leden gaven
de voorkeur aan mer territoriale, slechts de heeren Hol-
land en Harburger aan mer littorale. Men heeft dan ook
besloten den naam „mer territoriale" te behouden, omdat
alle andere termen minder goed de bedoeling uitdrukten
dan deze, waarvan de beteekenis nu eenmaal vaststond.
Onder mer adjacente of littorale zoude men eerder be-
grijpen de geheele zee, die in de nabijheid of langs de
kust van een staat stroomt.
\') Travers Twiss „Tho law of nations" I pg. 249, 250.
«) F. do Martens „Vôlkonrocht" I § 09 ]ig 378, ou § 100 pg. 382.
\') Annuaire XII pg. 111 sqq.
-ocr page 21-Ook ik heb daarom mijn proefschrift „de territoriale
zee" betiteld, ofschoon ik ter vermijding van herhalingen
wel eens een enkel maal van kustzee of territoriale wa-
teren zal spreken.
Ik meen, dat het hier de plaats is om den hoogleeraren
der rechtsgeleerde faculteit mijn besten dank te brengen
voor het onderwijs, dat ik van hen heb mogen genieten.
Een woord van bijzondere erkentelijkheid zij echter
gericht tot u. Hooggeleerde de Louter, Hooggeachte
promotor, voor de nuttige raadgevingen, die ik bij keuze
en samenstellen van dit proefschrift van u heb mogen
ontvangen.
De territoriale zee.
HOOFDSTUK 1.
ONTSTAAN EN KECHTSGROND.
Indien de eerste helft van het opschrift van dit hoofd-
stuk in menig oog een eenigszins onzekere beteekenis
heeft en wellicht het woord „geschiedenis" duidelijker
zoude hebben uitgedrukt, wat men kan verwachten in
de eerstvolgende bladzijden aan te treffen, zoo meen
ik tegen hen, die dus zouden redeneeren, het goed recht
van deze uitdrukking staande te mogen houden. Geens-
zins toch is het mijn doel hier een uitvoerig en volledig
historisch overzicht van het te behandelen volkenrechte-
lijk instituut te geven. En waarom niet?
Om twee redenen.
De eerste, en misschien voor mij meest overwegende,
is de buitengewone omvang, misschien wel onuitvoer-
11
baarheid, van een dergelijk onderzoek, want al zal ook
niet ieder de uitspraak van Stoerk i) willen onderschrijven,
wanneer hij spreekt van „die in ihrer Entwicklung lite-
rarisch gar nicht verfolgbare, weil mit dem primitiven
Staatenbildungsprocesse selbst zusammenfallende Ein-
richtung der staatlichen Herrschaft innerhalb der Küsten-
gewässer", men zou toch niet minder moeten geven dan
een ontwikkeling van de verschillende phasen, die het
z. g. dominium maris doorloopen heeft. Daarmee immers
is het ten nauwste verbonden! Hier nu kwam bij als
tweede grond de overweging dat een dergelijk historisch
exposé ook onnoodig is, maar men ruimschoots volstaan
kan met het aangeven der hoofdpaden, die de meeningen
omtrent het heerschapsrecht over de zee gevolgd hebben,
zonder dat men al die historische kronkelpaden behoeft
te doorzoeken.
§ 1. De oudheid is, evenals voor het geheele volken-
recht, voor ons onderwerp van weinig belang,
„Eine Eigenthumserwerbung am Meere wurde fast
durchgehends als möglich betrachtet," zegt Möller-Joch-
mus\'-i) en, mits men onder eigendom slechts geen pri-
vaatrechtelijk eigendom wil verstaan, hij heeft volkomen
gelijk. Het is waar, dat het Romeinsche recht steeds
op de meest besliste wijze het gemeenschappelijk karak-
ter der zee uitsprak — adagia als Ulpianus\' spreuk
„mare natura omnibus patet" en zoovele andere\'\') be-
0 Holtzondorffs Handbuch dos Völkerrechts II pg. 459.
") Das algonieino Völkerrecht I, pg. 23G.
\') L 13 pr. D. Vni, 4.
) B.v. Natiu-aU iuro coinniunia .sunt omnium haeo: aCr, aqua proiluons, maro
° • ^ ^ßät. II, 1). VorgolUk ook do talrüko plaatsen, aangehaald door Hugo
12
wijzen dit — men mag er niet aan twijfelen, dat dit
hen nooit verhinderd heeft het zeeverkeer aan hun heer-
schappij te onderwerpen gelijk dit voor hun bloeitijd ook
door de andere natiën met meer of minder goed en blij-
vend gevolg gepoogd was. Evenals in later eeuwen, heb-
ben ook die volkeren voor het bezit van die heerschappij
bloedige oorlogen gevoerd, vol naijver het op elkanders
verdelging toegelegd.
Rome en Carthago geven hier reeds een voorbeeld van,
dat men met vele vermeerderen kan, indien men het
rijke materiaal nagaat, dat schrijvers als Selden ■•), Möl-
ler-Jochmus -), Azuni Cauchij — om slechts enkelen
te noemen — voor ons hebben verzameld. Die tegen-
stelling tusschen theorie en praktijk, vooral bij de Ro-
meinen, moge oppervlakkig beschouwd, vreemd schijnen,
bij verder doordenken zal men dit niet langer willen
volhouden, en het begrijpen dat b. v. Selden en Wel-
wod alle kracht er aan ontzegden als bewijs voor de
aloude vrijheid der zee. Om die vrijheid toch te kunnen
en willen handhaven is meer noodig dan een schoon-
klinkende rechtsregel, moet men doordrongen zijn van de
noodzakelijkheid van een recht tusschen onafhankelijke
volkeren onderling, een begrip dat bij de Romeinen totaal
do Groot In mare liberum cap. V, in zyn dofensio capitis V (to vindon b\\j Mullur
„Mare clansum pg. 331 sqq), etc. etc. Oolc bij Cauchy „lo droit maritime inter-
national" I pg. 175 sqq.
\') Selden „Maro Clausum I cap 9-lC.
\') 0. c. pg. 235 -2G2.
Azuni „Droit maritime do 1\'Europo I pg. 28-02.
Cauchy „Lo droit maritime international I pg. 163-187.
<■) Soldon 0. c. I cap. 2i, 25.
«) "Wohvod „An abridgoment of all Sea-Lawos" Cap. 27. „Of the communitio
and Proprietie of the seas (by Muller Maro clausum pg. 321-331).
\') Cauchy o. c. pg. 165.
-ocr page 25-13
onbekend was. Die uitspraken der oude iurisconsulti
bowyzen niets dan het bestaan van een zedelijk gevoel
omtrent het nut en de belangrijkheid der zee, hoogstens
leggen zij den staat eene beperking van zijn zeeheer-
schappij tegenover den individu op, maar meer niet.
Te recht antwoordt Cauchy dan ook op de vraag,
waarover die juristen eigenlijk hadden te oordeelen, het
volgende : ,,Sur de simples questions de droit privé ou
de droit public intérieur. Ils avaient en vue les procès
qu\'un particulier peut avoir avec son voisin ou avec les
agents de la navigation.... et non les querelles qui peu-
vent s\'élever de peuple à peuple. ■■)
De geheele vraag over eene heerschappij ter zee heeft
alleen dan eenig belang, is alleen dan in staat de harts-
tochten op te wekken, indien een uitgebreid handels-
verkeer vrijheid eischt en daarnaast ook orde en veilig-
heid om die vrijheid te kunnen genieten. Toen dan ook
het Romeinsche rijk onder de slagen der barbaarsche
zwaarden was vermorzeld, en ook later het Byzantijnsche
keizerrijk zijn macht en glorie had verloren, toen in do
eerste honderdtallen van jaren der Middeleeuwen weten-
schap en verkeer omsluierd waren door een duisternis,
waarin slechts het ruw geweld den weg kon vinden, is
het niet meer dan natuurlijk dat ook over deze kwestie
\') O. c, pg. 175. Als Perols (Das intornaüonalo ölTontlicho Soorecht dor Gegenwart)
dan ook zegt: „so rochnoto doch das Eömischo Rocht grundziltzlich das Moor
7A1 denjenigen Objecton, wolcho dein Naturrocht goniäsz, allen gomoinsani zu-
gehören" heeft die uitspraak woinig to beduiden als wederlegging van hot boven-
staande, klinkt zclft in tegenspraak mot hot voorafgaando „wonngloich im
Altherthum dann und wann von Einzelnen Nationen ein lîxclusivrechtauf den
Schiffahrtsvorkchr in gewissen Moeron geltend gemacht wurdo". pg. Ook
Huutofeuillo (Histoire otc. pg. 14) bestrUdt Azuni, maar geoft goon ander argu-
"lont dan oon algonioen boroep op de goschiodonis.
u
do historie ons bijzondorheden ontzegt. Zelfs Selden,
wellicht een der volledigste compilatores van alles, wat
tot bewijs der stelling „de zee is vatbaar voor heer-
schappij en is steeds beheerscht" materiaal kan ver-
schaffen, zwijgt over deze tijden en stapt terstond over
„ad tempus recentius" "•). Azuni, hoewel geen voorstander
van bovengenoemde stelling, doch niet minder volledig,
vermeldt de periode van Gothen, Vandalen etc. als het
ware slechts om ons mede te deelen, dat van hen niets
to vertellen is 2),
Het was in Italië dat het handelsverkeer zich het
eerst opnieuw begon te ontwikkelen door den onder-
nemingsgeest van de bewoners der machtige zeesteden.
Onder deze neemt wel de eerste plaats in Venetië.
Gesticht in de helft der vijfde eeuw door enkelen,
die voor de wraak van Attila gevlucht waren, wist zij
zich spoedig op te werken tot r^kdora en macht. Haar
schepen onderhielden weldra een druk verkeer op do
nabijliggende zeeën, hoewel dit eerst bezwaarlijk was
geweest door de gevaren, die de talrijke zeeroovers de
scheepvaart in den weg legden.
Om echter den strijd tegen de vrijbuiters met succes
te kunnen voeren en de aanzienlijke kosten, aan een
dergelijken oorlog verbonden, te kunnen dragen, hadden
zij noodig eenig gezag en macht over de naastbijliggende
wateren; gezag om alle schepen aan een onderzoek te
kunnen onderwerpen, macht om tot dekking dier kosten
\') Seiden o. c. cap. XVI.
=) Azuni O. c. pg. 110.
») Cauchy o. c. noomt zelfs het jaar 452 (pg. 200).
-ocr page 27-15
een bijdrage te kunnen heffen van elk vaartuig, dat van
die veiligheid der zee profiteerde. Zij handelden, zooals
Tellegen het uitdrukt, als goede kooplieden, zi] gaven
hun diensten niet om niet, maar lieten er voor betalen.
Was dit ook de oorsprong van hun heerschappij over
de Adriatische zee, zij hielden zich echter niet aan den
ouden, beproefden regel „cessante causa cessât effectus",
maar deden hun macht met al den daaraan verbonden
druk nog zeer lang gelden, toen hun hulp tegen de
roovers reeds niet meer noodig was. Hun gezag werd
nog hechter gegrondvest in 1177 door paus Alexander Hl,
die hun de souvereiniteit der Adriatische zee plechtig
afstond en de bekende ceremonie van het huwen der
zee door den doge het eerst invoerde %
Evenzoo eigenden de bewoners van Genua zich gezag
toe over de z.g. mare Ligusticum en mag men Azuni
gel00ven, dan waren ook de aanspraken van Pisa op
heerschappij ter zee niet gering te schatten 4).
Vooral echter Venetië en Genua konden hun macht
tot oude tijden terugvoeren, wat reeds blijkt uit het
gezegde van den grooten Baldus (t 1389): „Veneti et
Januenses sua maria distincta habent ex inveteratissima
consuetudine"
Ook de middeleeuwsche geleerden erkenden in hun
werken, dat die staten over de hun kusten bespoelende
\') Tollogen „do iuro in maro, inprimis proximuni," diss. Gron. 1847. Htj wgt
PB. 9. „Erat nnim gons niorcaturao dcdiU, quao bonn (|uao dat, non donat aod
permutât.
Azuni o. c. pg. 05.
\') Cf. Selden I c. IG. Azuni pg. 101.
\') Azuni pg. ia3 sqq.
Zio bij Tcllegon pg. lo.
-ocr page 28-16
zeeën gez.ag hadden. Bartolus het eerst en na hem ook
Baldus en Angelus, doch allen beperkten dat recht
plaatselijk en zakelijk. Wat aangaat de plaats, erkenden
zij het slechts tot op zekeren afstand (meestal 100 mijlen)
van de kust, terwijl zij het recht, wat zijn omvang be-
treft, beschouwden als een soort jurisdictie, die zelfs
meebracht het recht van tolheffing \'■), doch nooit de be-
voegdheid het verkeer te beperken
Ik geloof echter niet dat de inhoud van dit recht veel
verschilde van dat, wat thans op de territoriale zee
wordt uitgeoefend en dat de betrokken staten zelf dit
evenzeer vindiceerden, acht ik niet twijfelachtig, als
men het bekende Venetiaansche huwelijksformulier be-
schouwt. Dat luidde toch: „desponsamus te mare in
signum veri et perpetui dominii", en doet dus aan een
zeer uitgebreid recht denken Al die aanspraken waren
echter betrekkelijk van weinig beteekenis, en oefenden,
wellicht zelfs in den tijd waarin zij het meest gehandhaafd
werden, evenmin een alom merkbaren invloed op de alge-
meene Europeesche politiek, als zij den grooten wereld-
handel bedreigden.
De tijden veranderden echter na de ontdekking van
Amerika, toen Spanjaarden en Portugeezen een gezag vin-
diceerden, dat door den steun, die de kerk er aan ver-
") Tollogen cap. 1, vooral pg. 12, 13 en voor het recht van tol pg. 14.
Dat biykt uit do uitspraken van vele Ital. rechtsgoleerden, o. a. Snaroz,
dio het schonden van hot verkeer een casus belli vindt (of. Tollogen pg. 25 en
Kaltenborn: „dio Vorlaüier des Grotlus pg. 139), ovenals Victoria (Whoaton,
„Histoire pg 34). Vooral Gentilis, die, hoowol veel later, ongoveer op hotzelfdo
standpunt stond, cf do Jure belli I 10 (aangehaald bij Tellegen pg. 14).
») Zoo zegt ook Bodinus: „Juro quodammodo recoptuni est ut 100 nüllinrlbus
a littoro princops legetn ad littiis accodontibua dicoro possit (ct. Tollogen pg. 15).
] !
.1 i
;i i
1 ;
i j
i li ■
]
17
leende, een gevaar voor geheel Europa kon worden. Zij
eischten voor zich de heerschappij over de nieuw ontdekte
wereldzee, en de bul van paus Alexander VI, die aan-
spraak erkennende, verdeelde dat onmetelijk gebied on-
der hen.
Doch ook het noordelijk Europa zondigde niet minder
dan de reeds genoemde landen tegen het thans aangeno-
men beginsel van de vrijheid der zee. Vooral Scandinavië,
Eenemarken en Engeland hebben rechten beweerd op een
zeegebied, weinig minder uitgestrekt dan dat der Span-
.iaarden en Portugeezen. De Denen toch eischten niet
alleen de erkenning van hun souvereiniteit over Sond en
Belten, een eisch die volgens Perels 2) reeds van de 14°
eeuw dagteekent, en vaak, het is waar, door andere staten
erkend is 3), maar bovendien beschouwden zij ook als hun
toebehoorend de geheele zee tusschen Noorwegen en IJs-
land \'i) en een zeer groot deel van do zee om Groenland, s)
Ook de aanspraken van Noorwegen gingen zoover, zooals
blijkt uit de mededeelingen van den heer Aubert aan het
Institut de droit international %
\') Zie bU Az-unl I pg. 130, het beroemde art. i van die bul.
\') „Das internat, öffentliche Soorecht", pg. 30.
\') Wheaton: „Histoire" pg. 20Ô sqq; de Cussy „Phasos ot causes célèbres du
droit maritime", dl. 1, livre 1, tit. 2 § 55; Phillimore „International Law"I§li)0
pg. 207; Pradier Fodóró „Traité du droit international public 11, § 050; e. a.
\') Cf. de instructie van Elizabeth in 1002 aan haar gezanten in Denemarken
bU Phillimore I § 184, pg. 205 sqq.; cf. ook § 177 pg. 254.
\') Cf. de Cussy o. c. § 48 en; Livre II, cap. 2, § 1, 2. By Muller „Mare clausum"
diss. Amst. 1872, vindt mon op pg. 13, noot 1, oen korto opgave dor vorscliillondo
aanspraken on der literatuur over dit onderwerp.
\') In eon mededeoling aan het Institut do droit international, welke ongotwu-
fold in hot to verschonen Annuaire XIII gepublicoerd zal worden, schrüft h«:
„depuis le mo\\)en âge la Norvège a revendiqué la souveraineté sur les mors
avoisinantos ot y a interdit spécialement aux étrangers la pßclio, s\'ils no pos-
«Maient pas de privilèges ou do concessions.... A cotte époque (17e eeuw),
18
Maar meer dan allen was het Engeland, dat een gezag
vorderde, vooral door Frankrijk en Holland bestreden.
Die beweringen hadden echter den steun dien een zeer
eerbiedwaardige ouderdom hen geven kan. Reeds in de
10® en 11® eeuw onder de regeering van Edgar en Canut
eigenden zij zich dat recht toe, en hebben het herhaal-
delijk èn in officieele stukken èn „by the louder language
of a powerful navy" trachten te handhaven Hoewel
zij zich oorspronkelijk schenen te beperken tot de z.g.
twee zeeën of narrow seas, waaronder men het Kanaal
verstond, later vooral na Seldens Mare Clausum (1635),
is zelfs die bescheidenheid verdwenen Vier zeeën, ge-
zamentlijk de oceanum Britannicum vormende, werden
geacht tot het gebied van Albion te behooren; welke, en
hoe groot die zeeën zijn, vertelt Selden ons met de
meeste uitvoerigheid Elizabeth had, het is waar, zich
soms krachtig 7net woorden tegen heerschappij van ande-
ren verzet; vooral de aanspraken van Spanje en Dene-
marken had zij ontkend doch had evenmin op den duur
haar eigen belangen uit het oog verloren^).
il semble, les Rois de Danemark et de Norvège ont prétendu que „la couronne
de Norvège avait la souveraineté sur toute la mer placée entre ce pays et
l\'Islande, le Groenland et lo pôle septentrional."
\') cf o.a. Solden o. c. Lib. II, cap. 5-14; Muller o. c. Hoofdst. I § 1.
\') Muller pg. 25 sqq.
\') Selden II, cap. 1.
*) Tellegen o. c. pg. 37. Phillimoro o. c. I § 189 pg. 205 sqq; § 179 pg. 25a
(brief van den koning van Denemarken) en § 122 pg. 247 noot u (antwoord aan
Mendoza).
Dit blykt uit de reeds genoemde opdracht aan haar gezanten bij hot Deensche
hof (Phillimoro pg. 205 sqq.) waarin z\'J wel do Deensche aanspraken ongegrond
verklaart, doch de Engelsche en andero aldus handhaaft: „Sometime,in speech,
Denmark claymcth proportie in that sea, as lying between Norway and l.sland —
both sides in the dominion of our loving brother the king; supposing thereby
that for tho proportie of a whole sea it is sufficient to havo tho banks on both
sides as in rivers. Whereunto you may answero, that though property of sea
19 .
Haar opvolger Jacobus trad terstond krachtig op als
handhaver van Engelands souvereiniteit ter zee. Bekend
is zijn placaat van 1609, dat vooral tegen de Neder-
landsche vischvangst gericht was en de visscherij aan
vreemdelingen verbood „upon any of our Coasts and
seas of Great-Britain, Ireland and the rest of the Isles
adjacent" 2). Evenzoo bleef hij streng volhouden aan zijn
vlaggenrecht, dat vreemde schepen verplichtte\'s konings
vaartuigen zonder wedersaluut met zeilen en vlag te
groeten
Nog aanmatigender toonde zich het eilandenrijk onder
Cromwell en Karei II, een gedrag, wat dan ook de bloe-
dige zeeoorlogen met ons vaderland veroorzaakt beeft.
Men denke slechts aan het uitgebreide recht van visite,
op grond der Navigation act van 1651 uitgeoefend, aan
de bespottelijke eischen van souvereiniteits-erkenning,
door te verlangen dat een gansche Hollandsche vloot
voor één Engelsch jacht zelfs bij Hollands eigen kusten
de vlag streek T^e meest i-uime erkenning van die
rechten gaf wel de Republiek dor Vereenigde Nederlan-
den bij den vrede van Westminster in 1674, toen zij
beloofde dat al hare schepen, ook al waren zij tot een
vloot vereenigd, zelfs een alleen varend schip des konings
zouden groeten in al de zeeën tusschen kaap Finistèro
in somo small distance of the coast male yeild somo ovorsigbt and jurisdiction,
yet use not prinocs to forbid passage or iisbing, as is well soon in our so.as
of England and Ireland, and in tho Adriaticko sea of tho Vonotiana. wlioro we
in ours, and they in theirs, havo proportio of command.
\') Mullor 0. c. pg. 51.
cf do tekst van hot placaat by Mnllcr in b^jlago A pg. .TJl sqq.
") Th. Ortolan „llogles Intornationalo.s ot diplomatic do la nier" I pg. 317.
\') Ortolan o. c. I pg. 32G sqq.
-ocr page 32-. 20
en Statenkaap, het gebied dat de Engelschen als het hunne
reclameerden
Frankrijk is steeds die buitensporige beweringen krachtig
en fier tegemoet getreden, vooral in de ordonnantie van
1689, door koning Willem III dan ook beschouwd als
een casus belli, op grond dat zij Engelands souvereiniteit
ontkende 2).
Het kan niet anders of dergelijke vindicaties moesten
bezorgdheid en onwil verwekken bi] hen, wier zich uit-
breidende handel en toenemende deelname in het wereld-
verkeer een knellenden band daarin vonden. Vooral en
het eerst gaven de pretensies van Spanje en Portugal
ergernis. Een bezit eischende op grond van een door
andersdenkenden onmogelijk als verbindend te beschouwen
machtspreuk, maakten zy daarvan op de meest hinder-
lijke wijze misbruik en aarzelden niet uit kracht daarvan
anderen volken den handel op de Indien te ontzeggen.
De republiek der Vereenigde Nederlanden, wier handel
op die streken zich uitbreidde en wier pas gestichte
Oost-Indische compagnie van die aanmatigingen veel te
lijden had, verzette zich daartegen met al de dapper-
heid, waarover haar zeelieden te beschikken hadden, maar
bovendien verscheen in hare landen een geschrift, dat
\') De tekst van die bepaling uit liet vredesverdrag is o. a. te vinden by Or-
tolan O. c. I pg. 329 en Phillimore o. c. 1 pg. 2.59. Merkwaardig is de zwakke
doch handige verdediging door Bynkershook van dozo onverantwoordelijke con.
cessie, waarover zelfs oon tegenstander als Temple zich verbaasde (Phillimore
I pg. 259), in zijn „de doniinio maris" cap. V (Opera Minora pg. 383) on „Quaestionos
Juris Publici" II, cap. 21. cf over die Engelsche pretensies ook Cussy „Pha-ses".
II Livre 2 Chap. 21.
-) Whoaton „Histoire" I pg. 201 sqq. Ortolan o. c. I pg 318 sqq. en in appen-
dice K do tek.st van die ordonnantie; cf. ook Pliilliniore I pg. 201.
21
als de „mare liberum" \') van Grotius Europeesclie be-
roemdheid verworven heeft.
In dat werk — een „aureum libellum" noemt Tellegen
het — bestrijdt hij de pretensie der Lusitani of Portu-
geezen op een uitsluitend recht van handel en scheep-
vaart met Indië, ontzegt alle mogelijke kracht aan den
pauselijken bul, en bewijst in het grootste en belang-
rijkste hoofdstuk V, dat ook door occupatie de zee nooit
onder het gezag van eenige natie komen kan Het is
dat hoofdstuk, dat als een pleidooi voor de vrijheid der
zee het meest van belang is en zijn krachtigste argu-
menten tegen elke zeeheerschappij bevat.
Ofschoon tegen Portugal gericht kon het niet uit-
blijven of ook andere\' staten, wier eischen weinig minder
ver gingen, moesten zich over dergelijke stellingen on-
gerust maken, die de „principes populique liberi orbis
Christiani", aan wie het boek was opgedragen, onfeilbaar
ook op hen den blik zou doen richten. Weldra verscheen
in 1613 Albericus Gentilis\' werk „De advocatione hispa-
nica", dat reeds eenige jaren vroeger, dus ongeveer ge-
lijktijdig met het werk van de Grootgeschreven was,
en in het S^*^® hoofdstuk eene verdediging van Engelands
aanspraken bevatte, doch hun meest beroemde pleit-
bezorger was Selden in zijn „Mare clausum".
\') Hugoiiis Grotii Maro liberum sive do iure, quod Batavia compotit ad Indi-
cana commercia, dissertatie, \'t Eerst in 1G09 anoniem vorsclienou, in lül8 ondor
zyn naam.
■■\') 0. c. pg. 18.
Maro ad Indos aut ius eo navigaro non esso proprium Lusitanorum titulo
oceupationis. Opschrift van cup. V.
V Muller O. c. pg. 8 sqq.
\') Muller pg. 49, noot 4.
-ocr page 34-Verre verwerpt hij de Groots bewering. Geen gemeen-
schap der zee; integendeel, de zee is volgens het natuur-
en volkenrecht vatbaar voor private heerschappij evenals
de aarde, en bovendien behoort aan de Engelsche kroon
het gansche zeegebied, dat Britannië omvloeit. Dit is —
het blijkt uit den langen titel — het doel van zijn
werk, waaraan hij al de geleerdheid besteed heeft, die
lange jaren van studie hem geschonken hadden, zoodat
velen zijn werk, wat wetenschappelijke waarde betreft,
zelfs boven dat van zijn tegenstander stellen.
De Groots conclusies zijn evenwel, — hoe kon het
anders? — langzamerhand als waarheden erkend; niet
langer is de vraag „mare clausum of liberum?" er eene,
die zooals vroeger de pennen der schrijvers in beweging
brengt -), cn al worden nu en dan nog door enkele staten
tamelijk tegenstrijdige eischen gedaan, men mag zeg-
gen dat de vrijheid der open zee een onbetwiste volken-
rechtelijke gewoonteregel is geworden.
§ 2. Minder algemeen is men het eens wat betreft
het „waarom" van deze gewoonte: integendeel een scherpe
\') Joannis Scldon maro clausum scu clo dorainio maris libri duo: I. Maro ox
iure naturao s.eu gentium non csso commune, aed dominii privati sou proprio-
tatis capax, paritor ac tellurem, esse domonstratur. II Serenissimum magni
Britanniae regem maris circuniflui, at individuao atque perpetuae imperii Bri-
tannic! appondicis, dominum csso assoritur.
Eon zeer uitvoerige opgave dor literatuur over dezo strijdvraag in hot
artikel van Pappafava in „Journal do droit international privé" 1887, pg. 442 sqq.
Ik moet hot echter aanvullen o. a. met de Eaynoval „do la libertó des mors"
on AVelwod in hoofdstuk 27 van zijn „Abridgement of all sea lawes" (Mullor.
Bülage D).
\') Daartoo behoorde zeker wol do protonsio van Rusland, geformuleerd in do
ukase van 1G;14 Sept. 1821, waarbU de gehoele zoo van do Behringstraattotdon
ölstei. breedtegraad Russisch gebied werd verklaard (F. do Martens Völkerrecht
I § 99). Dit is eenigo jaren geleden door do Vcroenigdo Staten overgenomen en
heeft tot do bekende Bohringzee arbitrago aanleiding gegoven. Cf. Hot artikel
van Barclay in do „Revue de droit international," 1893 No. 5.
23
strijd wordt nog steeds gevoerd en is mijns inziens nog
lang niet uitgestreden over de theoretische basis van
dezen regel van het volkenrecht. Ik acht dien strijd niet
van belang ontbloot, en wil daarom eenige bladzijden
aan haar wijden. Mochten velen wellicht beweren, dat,
aangenomen de conclusies, de motiveering minder ge-
wichtig is, hun zij opgemerkt dat de oorsprong en het
wezen der territoriale zee, die dan toch een uitzondering
op het beginsel van de vrijheid der open zee maakt, on-
mogelijk goed kunnen worden gewaardeerd zonder een
juist inzicht in de beginselen, waaruit zij zijn ontstaan.
Grotius zocht zijn betoog te bevestigen op twee pijlers:
de eerste dat de zee door den aard van het element
onvatbaar is om aan menschelijke heerschappij te wor-
den onderworpen, wat men de physieke grondslag zoude
kunnen noemen; de andere, waarvoor de naam van mo-
reele grondslag niet ongepast zoude zijn, bestaat hierin,
dat op gronden van zedelijkheid en billijkheid een aan-
spraak op uitsluitende heerschappij moet worden afge-
wezen. De meeste schrijvers hebben hem hierin nagevolgd.
Voorop stelt hij een reeks voorwaarden, waaraan een
zaak voldoen moet om een voorwerp van eigendom te
kunnen zijn; daartoe moet het gebruik van den een
dat van den ander schaden, en voorts moet de zaak
vatbaar zijn voor occupatie, d, w. z. moet de mensch
haar in zijn macht kunnen krijgen en houden
Prius est oas res, quae occupari iioii possunt aut occupatao nunquam sunt,
nullius proprias esse poaso, quia oninis propriotas ab occupationo coeporit.
Alterum vero, eas res oinnos, quae ita a natura uoniparatao sunt ut aliquo
utcnto niliilonunus alils quibusvis ad usum promiscuo sufficiant, eius liodioquo
uondltionis esse et porpotuo esse dcboro, cuius fuerant cum primum a natura
24
Slechts om die redenen was van de oorspronkelijke
gemeenschap van goederen afgeweken, en daarom moesten
zij eveneens samentreffen om een nog niet in privaat-
bezit geraakt voorwerp daaraan iure naturali te doen
onderwerpen. Het is hier nog niet de plaats om over de
al of niet juiste omschrijving van het gezag van den
Staat over zyn gebied door het woord eigendom te spre-
ken; ik heb dat voor later bewaard. Evenmin wil ik de
juistheid van den eisch, dat reeds deze voorwaarden en
geene andere eigendom of bezit rechtvaardigen, betwisten
en bepaal mij slechts tot de opmerking dat, hoe ook hot
oordeel der wetenschap over een oorspronkelijke goede-
rengemeenschap moge luiden, het in elk geval uiterst
gevaarlijk moet zijn ditzelfde zonder nader onderzoek
voor het volkenrecht aan te nemen. Al ware wellicht
ook de eigendom binnen\' het staatsgebied eertijds onver-
deeld, mag men hieruit concludeeren dat er evenmin
grenzen bestonden tusschen de volkeren zelve, of, al
zou dat ook juist zijn, mag men aannemen dat de oor-
zaken, die tot het trekken dier grenzen geleid hebben,
dezelfde waren als die welke de stoffelijke voorwerpen,
binnen die staatkundige grenzen aanwezig, onder de
private personen hebben verdeeld?
Dit is een vraag die op zichzelve aandacht en over-
weging verdient, doch haar op te lossen is voor ons
proditae sunt (Maro liberuin cap. V). Vole scliruvors (o.a. Ilautofeuillo,Pradior-
Fodéró) voegen or nog een dordo voorwaarde bij, n.1. dat do zaak nuttig zU,
wat mij In ieder goval overbodig tooscliünt. Waarom tocli zou men niet iots.
dat nutteloos is, kunnen occupeeren ? Wions natuurrechten - om eons in do
taal dier schrijvers te vervallen — zou men or door kunnen schenden? Wil
men zoo dom zijn zich voor hot bezit van een dergelijk voorwerp in te spannon,
dan moet men het zelf weten, doch hot recht behoeft zich daarin niet te mengen.
25
ontioodig daar andere wapens ons ten dienste staan om
de Groots redeneeringen te bestrijden.
Welke zijn dan die eigenaardigheden van het element,
die het menschen en staten onmogelijk maken de zee
te occupeeren?
Vooreerst de uitgestrektheid van dien „oceanus, quem
immensum, infinitum, rerum parentem, coelo contermi-
num, antiquitas vocat, cuius perpetuo humore non fontes
tantum et flumina et maria, sed nubes, sed ipsa quo-
dammodo sidera pasci veteres crediderunt," etc.
Men moet toch kunnen occupeeren om iets te kunnen
bezitten, en hoe kan men het dit onmetelijk gebied
doen, deze onbegrensde ruimte? De Portugeezen hebben
zich nooit kunnen handhaven door de kracht hunner
wapenen op een dergelijk gebied; zij hebben het zelfs
niet gepoogd, een beroep op de verdeeling der kaart
was alles wat zij deden!
„At Lusitani num," zoo roept hij uit; „sicuti terras
volemus, sic mare illud impositis praediis ita undique
cinxerunt, ut in ipsorum manu esset quos vellent
excludere? et vero tantum hoe ahest, ut ipsi etiam, cum
adversus alios populos mundum dividunt, non ullis limi-
tibus aut natura, aut manu positis, sed imaginaria qua-
dam linea se tueantur. Quod si recipitur et dimensio
talis ad possidendum valet, jamdudum nobis Geometrae
terras, Astronomi autem coelum eriperent"! 2)
Maar er is meer. De zee is niet alleen te uitgestrekt
voor bezit, de Groot heeft ook andere redenen, die de
\') Maro libornin cap. V.
\') Maro liberutn cap. V.
-ocr page 38-26
heerschappij uitsluiten. De zee heeft geen grenzen, en
hoe een onbegrensde zaak in bezit te nemen ? Men moet
toch weten, waar zijn macht eindigt! „Est et naturalis
ratio, quae mare consideratum, ut diximus, proprium
fieri vetat: quia occupatio non procedit nisi in re ter-
minata" Bovendien brengen de vloeibaarheid van het
water en de beweeglijkheid der zee nieuwe bezwaren
mede. „Liquida vero, quia per se non terminantur, occu-
pari nequeunt" 2). „Mare cum sit incomprehensibile, non
minus quam aër, nullius populi bonis potuisse applicari....
Nemo nescit navem per mare transeuntem non plus
iuris quam vestigii relinquere"
Tal van schrijvers zijn hem hierin gevolgd, en hebben
de door hem geopperde argumenten op vaak welspre-
kende en schitterende wijze uitgewerkt. Het zijn vooral
Franschen uit deze eeuw, die aan die redeneeringen
door hun gloedvolle betoogen nieuwe kracht hebben
bijgezet.
Zelden is meer litterair talent aangewend om een juri-
dische kwestie te verdedigen. Hooren wij b.v. Cauchy :
„Combien est différente par rapport à l\'homme, la con-
dition de la „mer?" zoo roept hij uit. „Loin de se plier
d\'elle même à ses lois, elle lui fait sentir sa force irré-
sistible même lorsqu\' il la brave et la maitrîse. Elle lui
obéit, il est vrai, mais comme une esclave insoumise et
frémissante. Il se hasarde à lui confier ses biens et sa
vie ; mais avant de quitter le port, il assure son navire et
\') Jus bolli ac pacis II cap. II § .3.
■-) Jus bolli ac pacis I. c.
Maro liberum 1. c.
\') Cauchy. Lo droit maritime international I pg. 34.
-ocr page 39-27
met ordre aux affaires de sa famille. Loin de recevoir
l\'empreinte du travail de l\'homme, elle s\'entr\'ouvre à peine
devant la proue écumante, pour refermer aussitôt son
vaste sein, et la plus puissante Hotte ne laissera après
elle sur Tocéan cette trace fugitive que la caravane qui
passe imprime du moins pour quelques jours sur les
plaines mouvantes du désert. En vain l\'homme essayerait
de fonder quelque chose dans les profondeurs de l\'abîme :
même à quelques pas du rivage, s\'il entrepend de const-
ruire une digue pour abriter ses vaisseaux, la tempête
se lève et la vague en courroux balaie les assises du
pc le plus dur, aussi aisément que l\'enfant renverse lo
chateau de sable élevé par ses mains.... Comment donc
tel ou tel peuple se dirait-il possesseur et maître de la
mer, quand il n\'a pas oû planter sur elle le pavillon,
dont il a fait le symbole de son domaine?"
Niet minder krachtig en sierlijk drukt Hautefeuille
zich uit. „L\'immensite de la mer ne permet pas â
l\'homme d\'y asseoir son domaine.... La puissance humaine
ne saurait fonder une ville, biUir la moindre forteresse,
la moindre redoute au milieu de la vaste étendue eles
mers.... Aucun navire, quel qu\'il soit, aucune flotte ne
peuvent se fixer sur un point de l\'Océan, s\'y établir
pour garder les frontières du domaine de son souverain. Il
ne peut même y mouiller une seule ancre, l\'immensité
de la profondeur y met un obstacle invisible; aucune
ancre n\'a touché ce fond inconnu, que celles perdues
pour toujours pour les hommes.
\') nautefouillo „Droits ot dovoirs" I p. 19 sqq.
-ocr page 40-28
L\'immensité de l\'Océan est donc réellement un obstacle
insurmontable à ce qu\'il soit amené sous la puissance
corporelle de l\'homme, à ce qu\'il soit mis dans sa main.
Sa fluidité forme un second empêchement, aussi puissant
que le premier. La fluidité de l\'Océan est telle, que la
même portion de son surface et même de sa substance
tout entière change sans cesse de place, soit que les
couches superieures s\'enfoncent dans les abîmes pour
céder leur place au soleil à celles qui en sortent, soit
que, cédant au souffle des vents, aux courants, dont les
causes mêmes sont inconnues à l\'homme, elle coure
d\'une extrémité du globe à l\'autre, sans qu\'il soit pos-
sible de la saisir, de la suivre ou même de la recon-
naître. Il est donc impossible de réduire l\'Océan en la
puissance de l\'homme, de l\'approprier à un individu,
d\'en faire une chose soumise à sa volonté, à son
caprice"
Hoe kunnen bovendien ooit schepen werkelijk voort-
durend waken tegen overtreding der door den Staat
vastgestelde wetten ? vraagt de Rayneval 2). „II ne faudra
qu\'une bourasque pour éloigner le stationaire et ouvrir
un passage libre au bâtiment contrebandier."
Niet minder is Ortolan doordrongen van de bezwaren,
die de onmetelijkheid der zee aan een occupatie in den
weg stelt: „Décuplez, centuplez toutes les flottes du
mondre réunies, mettront-elles la mer à la discrétion
d\'un peuple?"
\') Dezclfdo rodonen vindt men ook in zijn work: Histoire dos origines otc. pg. 19.
Do Eaynoval: liberté des mors I pg. 31.
») ïh. Ortolan: Eoglos internationales ot diplomatie do la mer. ïomo I liv. 2,
chap. 7 pg. 118.
29
Men raag dan ook zeggen dat de meeste schrijvers de phy-
sieke onmogeUjkheid van een inbezitneming der zee als een
der krachtigste rechtsgronden voor haar vrijheid beschou-
wen. Misschien gaat wel het vorste Pradier-Fodéré, die haar
als de eenigste beschouwt en aan alle mogelijke moreele
gronden hoegenaamd geen gewicht hecht. En waarom?
„II faut reconnaître aussi," zegt hij, „que s\'il y avait
une nation assez puissante, possédante des ressources et
des moyens assez considérables pour s\'approprier les
hautes mers et pour maintenir son domaine sur l\'océan,
elle ne se laisserait point arrêter par des considérations
abstraites. Aussi le meilleur argument est-il l\'argument
physique, matériel, celui qu\'on tire de la nature de la
mer, qui ne peut être placée en la possession, en la
puissance d\'une nation quelconque"
Ook Massé breekt met niet minder ijver een lans voor
dezelfde zaak. „La raison naturelle ou physique, c\'est
que la mer n\'est pas de nature à être occupée, personne
ne pouvant s\'y établir de manière à empêcher les autres
d\'y passer et de s\'en servir.... la pleine mer est sans
bornes et indivisible \'-).
Wheaton, hoewel hij niet aarzelt de meeste argumenten
der voorstanders „vague, futile and inconclusive" to
noemen, meent toch dat „in order to establish the claim
of a particular nation to a right of property in the sea,
that nation must obtain. and keep possession of it,
which is impossible" ■\').
\') Praclier-Fodóró „Traité do droit intornational public." H § 878. pg. -140.
\') Mansé, „lo droit commorcial dans sos rapports avoc lo droit dus gons", I
S W4. pg. 93.
") Whoaton (uitgavo Boyd) Elomonts of intornational law 8 187, pg- l^l.
-ocr page 42-30
Vattel G. F. de Martens -) en zijn uitgever Verge 3)
noemen eveneens de onmogelijkheid om anderen de
passage te verhinderen, en de moeielijkheid de occupatie
te handhaven.
Travers Twiss drukt zich vrij sterk aldus uit: „No
permanent settlement can be formed on its ever changing
surface____ no armed fleet can effectively occupy it in
its full extent, so as to preclude other nations alltogether
from the use of it" en zijn landgenoot Phillimore -^O
meent ook dat „the main ocean, inasmuch as it is____
from its nature incapable of being continuously possessed,
cannot be the property of any nation."
Ook Azuni 6), Klüber von Kaltenborn Attlmayr
Hartmann ^O), Bluntschh ii), Calvo Nuger meenen
aan een dergelijke motiveering gewicht te mogen hechten.
Of ik hunne meening deelen kan en met hen de uit-
gestrektheid der zee en de aard van haar element be-
schouw als argumenten, die eenigen invloed kunnen
hebben op de vraag, die mij thans bezighoudt? Geens-
zins ! Zij komen m. i. gedeeltelijk voort uit een verwar-
ring van macht met recht, gedeeltelijk ook uit een ver-
\') Vattol: Droit dos gons I § 280.
") G. F. de Martens (Vergé) Précis du droit dos gen.s niodorno do l\'Knrnpo I
8 43, pg. 148.
\') 0. c. noot op § 40.
*) Travers Twiss: The law of nations I § 1(55, pg. 241.
\') Phillimoro: International law I § 172, pg. 247, 248.
") Droit maritime de l\'Europe 1 pg. 25.
\') Droit dos gens moderne do l\'Europe § 132. pg. 201.
\') Grundsätze des praktischen Europ. Seorechts II pg. 340 § 212.
") Elemente dos internat. Seorechts I pg. 2.
\'») Institutionen des praktischen VOlkerrecht.s, § 04, pg. 182.
") Das moderne Völkerrecht als Kechtshuch d.nrgestolit, § 301.
■•) Le droit internat. I § 249, pg. ,",54 en Dictionnaire do dr. int. s. v. liberté.
\'") Los droits do l\'état sur la mer territ. (thèse pour le doctorat) pg. 143.
31
keerde opvatting van de verhouding tusschen staat en
territoir. Bovendien moet ik opmerken, dat dit gemis
van grenzen, hetwelk Grotius aanvoert, door de meesten
niet meer als een grond beschouwd wordt. Reeds Selden
wees, en terecht, op de verdeeling van het oppervlak
der aarde door meridianen en graadlijnen en meende
dat, even goed als de zee de aarde begrensde, men zeg-
gen kon dat gene door deze werd afgesloten Er zijn
dan ook nog slechts weinigen, die zich op het „sans
bornes et indivisible" 3) beroepen.
Meer algemeen steunt men nog op de overgroote af-
meting der zee, die het onmogelijk maakt dat ooit een
volk haar geheel en al bezitten kan. Dit argument, het
eerst door Grotius opgeworpen, heeft veel verleidelijks,
doch mist toch innerlijke waarde. Ten tijde van Grotius
was er geen staat, machtig genoeg om een vloot te
onderhouden, voldoende töt het bezet houden van den
Oceaan. Ook thans nog niet, meenen sommigen, en daar-
om .... zal het steeds ongeoorloofd zijn de zee in bezit
te nemen. Vreemde logica inderdaad ! Wat is dit anders
dan de op dit oogenblik bestaande machtstoestand der
staten te nemen als bron voor een recht, dat nog zal
moeten gelden, als wellicht de onderlinge verhouding der
verschillende natiën en vooral hun materiëele hulpmiddelen
zich volkomen hebben gewijzigd. Het is het politiek
evenwicht, als rechtsinstituut beschouwd, onder bijvoe-
\') Maro clauaum I cap. 22: „nominibus ac terminis distingui intoroa maria
non dubltavit. Accodit egrogiao nauticao pyxidis ot gradliim caolostium «ivo
■migitudinis sivo latitudinis, at^uo ex liisco doctrinae triangnlornni niixilnmi.
Mare ciausnm I cnp. 22.
\') Massó, 1. c.
-ocr page 44-mmjiMi I .11 IM»......II» II III I II i; .J. ^I iff 1,1
- ■ 32
ging van argumenten, ontleend aan het aantal der sche-
pen en de afmeting der kanonnen van een bepaalden
staat. Gaarne wil ik toegeven, dat wellicht thans geen
enkel volk een voldoende zeemacht heeft om een zoo
uitgebreid gebied onder zijn macht te houden, maar wie
geeft waarborgen dat niet het talent der kanongieters of
de energie der scheepsbouwers de een of andere natio
daartoe ter gelegener tijd wel in staat stellen. Onmogelijk!
zegt Ortolan Al vertienvoudigt, al verhonderdvoudigt
gij alle vloten der wereld, het is toch niet mogelijk;
sophisten zij, die het anders meenen.
Ik geloof, dat een eenvoudig „waarom" niet gemak-
kelijk te beantwoorden is, tenzij men meenen zou dat
thans iedere staat het toppunt van zijne physieke macht
bereikt heeft, en de kracht zijner hulpmiddelen tot de
uiterste grens van mogelijkheid heeft opgevoerd. Boven-
dien, al zou men dat voor eën oogenblik willen toegeven,
wat zou dan een staat beletten een deel der zee bij zijn
gebied te voegen? Men kan b. v, wel aannemen, dat
Engeland hulpmiddelen genoeg heeft of zou kunnen krij-
gen om de Noord-Zee bezet te houden en door een groot
aantal gestationeerde schepen elk verkeer daar onmoge-
lijk te maken. Of meent men dat zich daar de naburige
staten tegen verzetten zouden, welnu, laat het dan ge-
schieden gezamentlijk door alle staten, wier gebied die
zee bespeelt! Wij kunnen ons hetzelfde denken voor do
Oost-Zee,
Waarom zou een bezetting door schepen, on oen ver-
dediging door do kanonnen daarop geplaatst, minder
■) Ortolan, 1. o.
-ocr page 45-effectief zijn dan door de kustbatterijen, die de territo-
riale zee geoccupeerd houden? Omdat een enkele storm
die schepen uit elkaar slaat, en de zee weer opent voor
elk, die haar wil bevaren, heeft men wel geantwoord.
Dit is niet te loochenen, doch een tweede ia, of dit
voldoende reden is om een dergeiyke bezetting totaal
waardeloos te verklaren. Ik meen van niet. In dat geval
toch zou ook menige landstreek buiten elk staatsgebied
moeten vallen. Er zijn genoeg streken der aarde, waar
aardbevingen of vulkanische uitbarstingen elk menschen-
werk en ieder spoor van bezetting onophoudelijk ver-
nielen, en niemand denkt er aan dergelijke streken
inoccupabel te noemen. Zoo zouden ook de woestijnen
nooit staatsgebied kunnen zijn, daar telkens de bezet-
tingsposten door de woestijnwinden in het zand begraven
kunnen worden, of van gebrek omkomen.
Een plotselinge onverwachte werking der natuurkrach-
ten kan elk menschenwerk vernielen, doch daarom is
dat werk nog niet ongedaan geweest.
Welk vreemd schip zou trouwens de souvereiniteit van
den staat gedurende een dergelijken storm kunnen schen-
den? Het is een overdreven eisch dat de staat om zijn
bied over een zekere streek te kunnen handhaven, voort-
durend op Iedere plaats direkt zijn gezag moet kunnen aan-
wenden, op elk plekje vertegenwoordigd moet zijn. Geen
enkel landgebied is zoodanig geoccupeerd, en ook bij de
territoriale zee neemt men genoegen met de fictie, dat de
staat, gesteld dat hij langs de geheele kust batterijen had,
die zee zoude kunnen bestrijken, en eischt geenszins dat die
kanonnen er werkelijk zijn, zooals wij hitor zullen zien.
atsssm
34
Daarom mag men, wil men niet onlogisch en dus onju-
ridisch zijn, dit ook voor ander zeegebied niet verder
uitstrekken. Niets belet een staat om feitelijk de zee of
een meer of minder groot deel daarvan te bezetten, en
een oogenblikkelijke onmacht der staten, al bestond die
ook, kan daartegen geen rechtsgrond vormen. Meent men
van wel, dan verwart men, zooals gezegd, macht met
recht. Men laat dan de vrijheid der zee voor een deel
rusten op feitelijke toestanden, als het politiek evenwicht,
de zwaarte der kanonnen, het aantal en de zeewaardig-
heid der schepen, die nooit de basis van een dergelijk
recht kunnen zijn. Het vrije gebruik der zee rust m. i.
op de eischen van het verkeer, en al ben ik geen voor-
stander van eeuwige, absolute of natuurrechten en al
beschouw ik de vrijheid der zee geenszins als een zoo-
danig iets, het verkeer hangt toch niet af van omstan-
digheden als de bovengenoemde. In zooverre is dan ook
dat vrije gebruik der zee een absoluut recht, dat, zoolang
als het verkeer het eischt, geen machtstoestanden daarop
mogen inwerken, en dat beginsel zou verwaarloosd wor-
den, indien men een inoccupabiliteit, welke bloot van dio
feitelijke omstandigheden afhangt, tot grond van dat
recht verheft.
Evenmin is de fluïditeit der zee een argument tegen
de mogelijkheid van inbezitname. Do oppervlakte wisselt
af, zegt men, geen oogenblik blijven de golven dezelfde.
Men kan in een diepte, als die der zee niets bouwen,
niets vasts oprichten. Dat argument kan slechts daaruit
verklaard worden, dat degenen, die het aanvoeren, voorbij
hebben gezien, wat de verhouding was tusschen don staat
35
en zijn gebied. De staat wenscht niet zyn gebied te be-
zitten als een particulier, niet daarop huizen te bouwen
of te zaaien. Het is hem slechts te doen om machtsuit-
oefening, om zijn gezag over een zeker gedeelte der aarde
te doen gelden. Het is niet de bodem zelve, dien de staat
beheerschon wil, doch de menschen die op dat gebied
verkeeren, de handelingen die op dat gebied plaats grij-
pen. Daarom is het den staat onverschillig of die golven
ook veranderen en voor nieuwe plaats maken; het is hem
genoeg, dat daar verkeer plaats grijpt en dat hij de mid-
delen bezit om ook dat verkeer te kunnen beheerschen. "i)
Er zijn dan ook wel schrijvers, die de onvatbaarheid
der zee voor bezit niet erkennen. Natuurlijk in de eerste
plaats al degenen, die vóór het dominium maris hebben
gestreden, maar voorts ook anderen, die toch de vrijheid
der zee krachtig voorstonden. Wel het meest interessant
is Cornelis van Bijn.kershoek, die verklaart: „Totum qua
patet, mare non minus iure naturali cedebat occupanti,
quam terra quaevis, aut terrae mare proximum." Niet
minder, merkwaardig is de verklaring van Pohls, waar
hi] zegt: „Eben so wenig aber begründet.... die ewige
Beweglichkeit des Elementes, oder die fehlende. Macht
den Besitz des Meeres zu vertheidigen, eine natürrecht-
\') Seiden üookt hot bestreden argumont niot onaardig, doch wel wat spits-
vondig, daardoor to ontzenuwen, dat alles op aarde verandert on allo stof in
voortdurendo wisseling is: „Scd subtilitato hac futili inaris dominium inipug-
nantos ad philosophos allegandi sunt, maxime Iloraclitum ot Kpicharnnmi, (jui
in momonta rem quamlibet Ita mutari, varJari, novari doouore, ut nihil onniiuo
in torrarum orbo restot jam nunc idem cum oo, quod, ipso iam nunc praotorito
momento tomperis, fnerat (I cap. 21).
Ook wees hy er op (1. o.) dat hetzelfde ook zou onmogolUk maken do lioor-
schappVi over territoriale zoo, rivieren, otc.
\') De dominio maris dlssortatio, lib. 3.
-ocr page 48-36
liehe Unmöglichkeit des Eigenthums an dem Meere."
Evenzoo zegt Heffter: „Bleibt man bei den natürlichen
Verhältniszen der Menschen untereinander und zu den
Kräften der leblosen Schöpfung stehen, so ist wohlnicht
zu leugnen, dasz ein einzelnes mächtiges Volk oder meh-
rere in Gemeinschaft im Stande sein würden, allen übri-
gen die Mitbenutzung eines bestimmten Meeres, ja selbst
des s.g. groszen Weltmeeres zu verschlieszen, oder doch
dieselben bei der Mitbenutzung von dem Willen des herr-
schenden Theiles abhängig zu machen."
F. de Martens sluit zich hierbij aan. „Bei der hohen
Entwicklung der modernen Kriegstechnik und Verthei-
digungskunst," meent hij, „unterliegt es gar keinen Zwei-
fel, dasz auch umfassende Partien der Meere, ja selbst
der Oceane von den Staaten factisch occupirt gehalten
werden können. Ferner steht nichts dem entgegen, dasz,
wenn die Besitsergreifung einmal realisirt ist, auch die
Grenzen derselben nicht minder genau, als die trockenen
Grenzlinien," gezogen werden können." •\') En om ten slotte
Ferguson te citeeren, vermelden wij van hem deze woor-
den : „It is not so much the improbability of any power
being able to actually occupy and maintain such a pos-
session, but etc."
Wat betreft de moreele grond van het verbod om de
zee onder uitsluitend staatsgezag te brengen, noemt Gro-
tius als nauw verbonden met het voorgaande haar onuit-
puttelijkheid. Evenals de lucht is de zee gemeenschappelijk,
\') Darstellung dos Seorechts § 945, dl. i, pag. 980.
\') Das Europäische Völkerrecht der Gegenwart § 91, jig. 102.
") Völkerrecht I § 97 pg. .\')73.
\') Manual of Internat, law I § 88 pg. ,\'!95.
■ 1,
; I
1
37
daar zij is „omnium usibus accornodatum sive navigatio-
nem respiciraus, sive etiam piscaturam," en weder is
een schare van schrijvers aan te wijzen, die hun talent-
volle pen tot het uitwerken eh verdedigen van die woor-
den hebben aangewend.
Vattel, 2) Azuni, de Rayneval, G. F. de Martens •\')
hebben zich hierbij aangesloten, maar de meest vurige
voorstanders zijn weer de straks genoemde Franschen ge-
weest. Cauchy zegt : „La pleine mer est inépuisable assuré-
ment pour tous les usages auxquels elle est capable de se
prêter. Qui pourrait tarir le réservoir de ses eaux? Qui
pourrait dimimuer l\'abondance de sa pêche? Qu\'importe
que ses plaines liquides soient sillonnées par mille navires
ou par un seul ! Son onde ne suffit-elle pas à les porter,
comme les vents à enfler leurs voiles !" en ongeveer
gelijk drukt ook Hautefeuille zich uit. Ook Massé, «)
Travers Twiss, Calvo, Nuger zijn het daar mede
eens. Pohls daarentegen ontkent dat „die sogenannte
Unerschopflichkeit des Meeres" eigendom aan de zee
onmogelijk maakt, evenals hij zich ook verzet had tegen
het argument, getrokken uit de onmetelijkheid der zee.
Daarentegen zoekt hij de rechtsgrond daarin, dat geen
enkele staat uitsluitende heerschappij over de zee tot
bereiking van zijn doel noodig heeft. ,,Das Bedürfnisz"
ontbreekt, en dat is toch de eenige rechtstitel „durch
welchen der Einzelne ein ausschlieszliches Eigenthum
■) Maro liborum cap. V; cf. ook do Juro B. et 1\'. lib. II 0 2 § S.
0. c. I § 281. o. c. I pg. 8. •) 0. c, I pg. 23 sqq. \') o. c. § 43 pg. 108 on
<lü noot van Vcrgó op § 43.
") O- c. I pg. 35. \') 0. c. I pg. 48. •) o. c. 8 104 pg. 92. \') o. c. 8 105 pg. 241.
") 0. c. I § 249 pg. 354. ") o. c. pg. 143. ") o. c. § 495 IV pg. 979 sqq.
38
erwerben kann." Zien wij echter de nadere verklaring
hiervan dat „die Benutzung des Meeres, welcher einem
Staate Bedürfnisz sein kann, ihm möglich ist, ohne dasz
andere sich derselben Benutzung zu enthalten brauchen,"
dan blijkt het echter dat hij van Cauchy e. a. minder ver
afwijkt, dan zijn eerste uitdrukking zou doen vermoeden.
Wat nu van dat alles te denken?
Evenals de physieke grondslag mijns inziens niet de
juiste was, evenmin kan ook die onuitputtelijkheid dor
zee, die zoogenaamde onschadelijkheid van haar gebruik
dienen als rechtvaardiging harer vrijheid. En wel dood-
eenvoudig, omdat die onuitputtelijkheid uitsluitend be-
staat in de verbeelding der auteurs, die van haar gebruik
maakten tot staving hunner stelling. Het is onjuist dat
het gebruik van den een den ander niet hindert, Visch-
vangst, zoowel als scheepvaart, waaruit het gebruik der
zee bestaat, kunnen wel degelijk een staat meerdere voor-
dooien afwerpen, indien hij uitsluitend ze mag uitoefenen,
dan indien hij anderen naast zich moet dulden. Er zijn,
wat ook de Rayneval beweren mag, vischsoorten, die
door een roofvangst bijna van den oceaan verdwenen zijn,
en het boven aangehaalde geschil tusschen Amerika en
Engeland \'-) bewijst reeds van hoeveel belang het voor
een staat zijn kan om oppermachtig over een of ander zee-
gebied de wet te kunnen stellen, iets wat door interna-
tionale regelingen zelden voldoende kan worden vervangen.
Zou het verder voor een staat niet van groot gewicht
25ijn uitsluitend een bepaalde zee te kunnen bevaren en
\') O, c. pg. 24.
\') cf. pg. 22 (noot 2) van dit proofachrift.
-ocr page 51-39
zich zoodoende de winsten van het verkeer op verre
landen te kunnen voorbehouden, of van vreemde schepen
tol te kunnen heffen?
Uit de historie blijkt dit dan ook. Waartoe anders, om
een voorbeeld te geven, de afsluiting van den weg naar
Indië, eerst door de Portugeezen en later in zekere mate
ook door de landgenooten van Hugo de Groot, den schrij-
ver van: „Mare Uberum"! Dat werkelijk dan ook soms
noodzakelijkheid aan zeeheerschappij bestaan kan, en het
groote beginsel „vrijheid der zee" knellend kan wezen,
is erkend door den heer de Courcel, den president der
arbitrage-commissie in de kwestie van de Behring-zee.
De rede, waarmee hij de werkzaamheden der commissie
sloot, eindigde aldus: „Hitherto the nations have agreed
to leave outside of all special legislation the vast domain
of the seas.... Jet the sea, after the land, has become
small for men, who, like the hero Alexander, and not
less ardent in work than he was in glory^ display their
energies in a world\'too narrow. Our work is a first at-
tempt, to share the products, hitherto undefined, of the
ocean by a ruling applied to goods which have escaped
every other law except of the first comer. If this attempt
succeeds, it will undoubtedly be followed by numerous
imitations until the entire planet, on the waters as on
the continents, shall have become the object of a jealous
division" i).
Het juiste beginsel moet elders worden gezocht en is
trouwens reeds door de Groot aangeduid in zijn Mare
\') Artikel van Robertson in „tbo law magazine and review" Nov. 1803 pg. 31.
-ocr page 52-40
liberum, waar hij zegt dat het een „fundamentum iuris
gentium" is, „licere cuivis genti quamvis alteram adire,
cumque ea negotiari." En wat de zee betreft, voegt hij
er aan toe: Nam et ille, quem Deus terris circumfudit,
oceanus undique et undique versus navigabilis.... nonne
significat satis concessum a natura cunitis gentibus ad
Gunctas aditum ? Ortolan % Phillimore Heffter %
Travers Twiss Hartmann Attlmayr Pradler-Fo-
déré — hoewel deze laatste zeer flauw — erkennen
dit evenzeer. Wheaton") en Bluntschli ^ö) spreken meer
in het algemeen van een element, dat door de natuur
voor alle verkeer geopend is.
Het krachtigst drukt F. de Martens") zich uit: „Das
Prinzip der Meeresfreiheit fliesst aus der Identität und
Solidarität der Interressen sämmtlicher Nationen. Nicht
die Natur hat es geschaffen, sondern vielmehr die allen
Völkern gewordene Erkentniss, dasz das Meer ein Band
der Verbindung zwischen ihnen allen ist, dasz von seiner
Freiheit ihre Wohlfahrt, ihre Kraftentfaltung, ihre ge-
sammte Stellung als Glieder der Völkergesellschaft ab-
hängt."
Ik zou die woorden bijnä durven noemen het beste,
wat over deze — door de meesten wel wat verwaar-
loosde — kwestie geschreven is.
Geen natuurrechtelijke onmogelijkheid mag men aan-
nemen; er is niets in de natuur wat in een enkel op-
zicht heerschappij over de zee belet of verbiedt, doch do
\') Cap. I. \') O. c. I pg. 110. \') O. c. I pg. 217. \') § 74 pg. 1C2. I § IGG pg.
242. \') 15 61, pg. 182. \') I pg. 2. \') ^ 878 H pg. 416. \') S 187 p. 251 (cd Boyd).
Si 304 pg. 184. ") I S 07 pg. 374.
41
overtuiging der rechtssubjecten is een dergeUjk gezag gaan
beschouwen als iets onrechtvaardigs en immoreels, en is
tot de conclusie gekomen dat aller belang vordert dat
het gebruik der zee allen vrij moet staan, dat de zee
moet zijn zonder nationaliteit. Voornamelijk heeft tot
het vestigen van dat bewustzijn aanleiding gegeven, dat
de zee is, zooals enkelen haar noemen, the necessary,
the common highway of nations, Ie trait d\'union entre
Tancien continent et Ie nouveau monde". Men is gaan
inzien, dat het van het hoogste belang is voor de samen-
leving der staten, dat allen de gelegenheid hebben zich
te ontwikkelen, hun voortbrengselen te vervoeren en zich
in verbinding te kunnen stellen met anderen.
De zee, begreep men, scheidt de volkeren niet, verbindt
ze juist, en het afsnijden van dien band zoude zijn een
onrechtvaardigheid en een dwaasheid. Daardoor toch zou
men met ruwe hand ingrijpen in de zelfstandige vooruit-
gang van hoog aspireerende natiën, wellicht hun het be-
staan onmogelijk maken. Dat toch eischt vrijheid van
verkeer, en dat laatste stelt als onafwijsbaren eisch de
bevoegdheid zich te bewegen op het pad, dat de verste
volkeren met elkander in gemeenschap stelt.
Het is daarom ook lang niet toevallig dat het krach-
tigst aandringen op vrijheid ter zee ongeveer samenviel
met de opkomst van het moderne volkenrecht, ja een
der eerste desiderata van dat zich vormende recht uit-
maakte. De „esprit d\'internationalitó," die wellicht do
voornaamste grondslag daarvan is, moest zich verzetten
\') Travers Twiss, 1. c.
\') Pradicr-Fodóré § 869 U. pg. m.
-ocr page 54-42
tegen de ruwe, hebzuchtige eischen van Portugal, En-
geland etc. Zij bracht mee het besef van gemeenschap-
pelijk belang; zij moest doen inzien dat aller welzijn ge-
baat wordt door de mogelijkheid van vrije ontwikkeUng
van ieder individueel, en ter bereiking van dat grootsche
doel knotte zij overdreven eischen.
Het voordeel, dat enkelen genoten uit hun heerschappij
ter zee, woog lichter in de schaal dan het nadeel, dat die
heerschappij aan aller gezamentlijke belangen toebracht.
En nu kan men wel toegeven, zooals Funck-Brentano
et Sorel meenen, dat tot het vestigen van dit besef
vooral toebracht de groote moeielijkheid die zeeën in de
macht te blijven houden, en het gevaar, dat hevige oor-
logen aan die heerschappij verbonden, doch ik meen dat
dit het principe zelf niet verandert. Het geeft hoogstens
inzicht in de vestiging ervan, doch de voornaamste reden
blijf ik zoeken in de volgende woorden van bovengenoemde
schrijvers, „la notion de l\'Etat, de son indépendance et
de sa souveraineté devint plus nette et plus ferme." \'-)
§ 3. Zooals het met de meeste pioniers van een groot
beginsel gegaan is, ging het ook met Grotius. De over-
drijving, die fout van bijna alle wegbereiders, was ook
de zijne. Hij ging in de verdediging van zijn mare liberum
zoo ver om over geen enkel deel van de zee, uitgezon-
derd eenige kleine diverticula maris, staatsgezag te er-
kennen, en bestreed ook de toekenning van heerschappij
over een bepaalde uitgestrektheid van af de kust.
\') Précis (lu droit dos gons pg. 874/5.
\') 1. c.
\') cf Dcfonsio cap. V maris libori bij Mullor pg. 356 en 359. (B^lago C).
TjfPf
43
In zijn „de iure belli ac pacis" komt hij dan ook tot
een ander gevoelen, „videtur autem imperium in maris
portionem eadem ratione acquiri, qua imperia alia, id est,
ut supra diximus, ratione personarum et ratione terri-
torii.... ratione territorii, quatenus ex terra cogi pos-
sunt, qui in proxima maris parte versantur, nee minus
quam si in ipsa terra reperirentur."
Een erkenning dus van wat wij noemen de territoriale
zee, en wij zouden het een eerste erkenning durven hee-
ten. Het is waar, reeds lang vóór de Groot hadden enke-
len, staten en schryvers, gezag over do zee tot op oen
bepaalden afstand als eisch gesteld en facto verkregen.
Als voorbeeld slechts de in den aanvang genoemde Post-
glossatoren als Bartolus, Baldus etc., die een gebied van
100 ä 60 mijlen voor hun land hadden gevindiceerd, doch
dit is bloot een analogie en wetenschappelijk iets anders
dan dat eigenaardige zeegebied, dat wi] thans onder ter-
ritoriale zee verstaan. Dat toch kon pas ontstaan, nadat
de vrijheid der zee in beginsel was erkend. Het recht
van den staat op zijn kustwateren is juist een uitzon-
dering op dat algemeeno principe, steunt daarop, heeft
do doorvoering daarvan mogeUik gemaakt en wordt dan
ook nog zeer daardoor geïnfluenceerd.
Het was juist het middel om de meest ernstige belan-
gen te verzoenen met het vaak gevaarlijke vrijheidsbe-
ginsel, en de eischen, door de individualiteit der staten
gesteld, met de belangen van de gemeenschap in har-
monie te brengen.
\') Lib. II c. 3 s 14, 2; voor straton cf. ood. § 8.
-ocr page 56-44
Stoerk bestrijdt dit. De heerschappij van den staat
over de kustzee is volgens hem „keineswegs eine Erfin-
dung des Völkerrechts" en bovendien is zij „als Aus-
drucksform eines auch in primitivsten Zuständen wirk-
samen staatlichen Lebensbedürfnisses zweifellos um vieles
älter als der Gedanke der Meeresfreiheit" i).
Men kan hem toegeven dat van een uitvinding van
het volkenrecht moeilijk sprake kan zijn; hoogstens heeft
het volkenrecht gesanctionneerd wat door het verkeer
geëischt werd, maar evenmin is te ontkennen, dat, indien
bij eenig, zeker bij dit rechtsinstituut wetenschappelijke
geschriften, vooral van Bynkershoek, zeer veel tot de
vorming der practijk hebben bijgedragen. Het is ook
waar, dat de „Lebensbedürfnisse" der staten, die thans
het recht op de territoriale zee vvenschelijk maken, ook
reeds in vroegere tijden bestaan hebben, maar het zou
den heer Stoerk gewis moeielijk vallen om te bewijzen,
dat ook in die vroegere tijden die behoeften door de
volkenrechtelijke erkenning van een recht op dat zeege-
bied bevredigd waren geworden. Die erkenning dateert
ongetwijfeld van veel later, hoewel natuurlijk een jaartal
onmogelijk is op te geven. In de 17e eeuw erkende b.v.
Engeland geenszins, dat de republiek der Vereenigde
Nederlanden souverein was over de wateren langs haar
kusten, zooals blijkt uit het feit, dat een enkel Engelsch
koningsjacht op de Nederlandsche vloot, ter reede lig-
gend, vuurde, toen het strijken der vlag werd nagelaten,
\') „Das Soogobiet" in Ilolteondorffs Handbucli dos Völkerrechts llo stuk dl. 2,
S 89, pg. 4Ö9.
45
hetwelk later een casus belli was \'•), en omgekeerd wei-
gerden tijdens Jacobus I en Karei I de Staten-Generaal
herhaaldelijk het recht der Engelschen op uitsluitende
visscherij in de kustwateren te erkennen 2).
De territoriale zee, zooals wij haar opvatten, kon dan
ook pas erkend worden, nadat de theoriën van de Groot
omtrent mare liberum meer algemeen waren doorgedron-
gen, omdat zij samenhing met de door hem vooropge-
zette inoccupabiliteit der zee. De groote uitgestrektheid
van dat element toch was voor hem een der gewichtigste
argumenten tegen uitsluitende heerschappij, daar occupatie
van een dergelijk gebied door hem voor onmogelijk werd
gehouden. Hij zag echter in, dat in elk geval men niet
kon ontkennen dat een land in staat kan zijn van af de
kust een zeker deel der zee in bedwang te houden.
»Quatenus ex terri cogi possunt" vindt dan ook geree-
delijk hierin zijn verklaring.
Spoedig treft men sporen aan van een beperking van
de aanspraken eenerzijds en een erkenning anderzijds.
Hadden in de 16e eeuw de koningen van Denemarken
en Noorwegen beweerd, dat zij souverein waren over het
geheele gebied tusschen hun landen en IJsland, Groen-
land en de Noordpool, in 1691 werd nog slechts de zee
\') Do Jonge, Nedcrlandscli zeewezen UI pg. 40, aangehaald bt) don IBoov
Poortugaol „Het Intornationaal maritiom rocht," pg. 227.
\') Mullor „Maro clausum" pg. 0.5 sqq en passim. Do elders (pg. 28 sqq) aan-
gehaalde tractaton over hetzelfde onderworp bewezen natuurlUk niots voor oen
handhaving van don kant dor Engolschen hunnor territ. zoo, daar dozen in don
tyd, dat die verdragen gesloten worden (IGo oeuw), do geheele „narrow seas"
Hls hun gebied vindiceordon. Ook is opmorkol\\)k dat in hot Schotscho tractaat
(IK») over do bovoogdhoid tot kustvisschcr« niots uitdrukkoiyk bepaald was,
wat Mnllcr hioruit verklaart, dat dozen zich niet als dominimarls beschouwden
on da.arom do visschory, ook by hun kusten, vry rokondun (pg. SC>).
-ocr page 58-46
tusschen Jutland en de Zuidkust van Noorwegen gevin-
diceerd, doch daar, waar den koning slechts één der
kusten behoorde, slechts tot die uitgestrektheid waarop
het land uit het gezicht raakte Ook is merkwaardig
een ordonnantie der Staten-Greneraal der Vereenigde pro-
vinciën (1671), waarbij den bevelhebbers der oorlogs-
schepen gelast wordt om, indien zij bij de kusten van
vreemde mogendheden komen, te groeten zonder zich er
om te bekommeren of er al dan niet teruggegroet wordt "■).
Als afstand wordt daar genoemd „quousque tormenta
urbium et arcium exploduntur."
De rechtsgrond der territoriale zee was dus aanvankelijk
niets dan de mogelijkheid van in bezitneming. Bynkershoek
echter vindt het, in verband met zijn geheele systeem van
het dominium maris, niet zoozeer rustend op de moge-
lijkheid van in bezit te nemen, dan wel op het voort-
durende in bezit houden van die strook water. Hij zegt
namelijk: „Existimem itaque eo usque possessionem maris
proximo videri porrigendam, quousque continenti potest
haberi subditum ; eo quippe modo, quamvis non perpetuo
navigetur, recte tamen defenditur et servatur possessie
iure quaesita" 2). De meeste latere schrijvers gaan, wat
dit betreft, natuurlijk meer mede met Grotius, daar zij
ook diens inoccupabiliteit der zee overnemen, en boven-
dien voegen velen er nog aan toe dat iuro naturali die
heerschappij gerechtvaardigd is, omdat ook de moreele
\') Zio do mododoolingcn van Aubort aan bot „Institut do droit internat."
Zitting \'Oi.
, \') Cf. do Cu.s.sy. „Phases ot causes célèbres du droit maritime" Livre 1, Tit. 2
§ 40 I pg. 03 on BUnkorshoek do dominio maris Cap. 2.
•) L. c.
47
grond van onuitputtelijkheid ontbreekt. Was toch het
gebruik der zee door den een zonder schade voor den
ander en daarom een uitsluitende heerschappij ongeoor-
loofd, men geeft toe, dat dit bij de zee langs de kust
juist het tegenovergestelde is, en zoekt daaruit de macht
van den staat te rechtvaardigen.
Men vindt dan ook die occupabiliteit, hetzij alleen,
hetzij met de uitputtelijkheid gecombineerd, bij zeer vele
schrijvers \') als rechtsgrond voor de territoriale zee. Toch
is daar wel iets op aan te merken. Wilden toch die
auteurs consequent zijn, dan hadden zij, evengoed als zij
de feitelijke macht der staten bij de inoccupabiliteit der
open zee als steun gebruikten, dit punt ook hier niet
mogen vergeten. Zij hadden er op moeten wijzen, dat
het mogelijk is dat een bepaalde staat met geringe hulp-
bronnen en uitgestrekte kustlijn feitelijk evenmin in staat
is die strook langs de kust in bezit te houden, als een
andere staat de open zee of een deel ervan. Een land
als Spanje b.v. kan men moeielijk in staat achten al zijn
kustwateren te bezetten op een zoo deugdelijke wijze,
als dat elders geëischt is, zelfs niet door kustbatte-
rijen, en een beschuldiging van inconsequentie is dan
ook jegens Vattel, Hautefeuille e. a. niet geheel onge-
motiveerd. Maar vooral is mijn bezwaar tegen die rede-
neeringen, dat zij die mogelijkheid van occupatie en het
nadeel van het vrije gebruik door anderen voldoende
\') Cf. bv. Azuni 1 pg. 225 sqq; Vattül I § 28718; Ilautofouillo I pg. «U SW
Cauchy I pg. 37 sqq; Massó I § 105, pg. 90; Ortolan I pg. 152 sqq; cf. ook G. F.
do Martens § 40, pg. 142; KlObor § 1.10 pg. 199; l\'railior-Fodéró U § 017 sqq.
Nugor pg. 142 sqq; Fnnck Brontaiio ot Sorol pg. 370, Travers Twiss I 172, Kal-
tenborn, c. a.
4ö
achten om de inbezitneming en heerschappij te moti-
veeren. Daar is mijns inziens meer toe noodig. Het gaat
niet aan, in het volkenrecht evenmin als in het privaat-
recht, om aan alles, wat aan die twee voorwaarden vol-
doet, eigendom of gezag van mensch of staat geoorloofd
te verklaren. Zoo zou men iure private den eigendom
aan slaven kunnen verdedigen, en iure gentium de onder-
werping der zee aan staatsgezag. Er wordt meer daarvoor
vereischt, en dat meerdere is natuurlijk het ontbreken
van moreele hinderpalen iure constituendo, van wettelijke
iure constitute.
Dat er geen juridische beletselen voor de inbezitname
der territoriale zee zijn, blijkt uit de erkenning daarvan
door het volkenrecht, en nu moet nog slechts nagegaan
worden of die erkenning ook moreel gemotiveerd is, en
of de beletselen, aan het dominium maris in den weg
gelegd, hier hetzij niet bestaan, hetzij door iets anders
worden geneutraliseerd.
Daartoe wordt door de meeste schrijvers in de eerste
plaats aangehaald de noodzakelijkheid, om van dat deel
der zee voor de verdediging gebruik te maken. „II
importe à la sûreté et au bien de leurs Etats qu\'il
ne soit pas libre à tout le monde de venir si près
de leurs possessions, surtout avec des vaissseaux do
guerre, d\'en empêcher l\'accès aux nations commerçantes
et d\'y troubler leur navigation," meent Vatte) "i). Evenzoo
Ortolan: „Les frontières maritimes sont, par leur nature,
susceptibles d\'une attaque imprévue, d\'une soudaine in-
vasion. Une nation doit donc coërcer sur les bâtiments
■) I § 288.
-ocr page 61-49
do toute espèce qui tenteraient d\'aborder clandestinement
sur ses côtes, et même sur ceux, qui en approchent de
trop près, la surveillance la plus étendue" 2). „Les par-
ties de la mer, qui touchent immédiatement les côtes,
forment en quelque sorte les remparts, la ligne défensive
do ces rivages; en permettre le libre usage à tous, sans
exception, sans précaution, en un mot les assimiler à la
haute mer pour la liberté absolue, serait exposer les
Etats baignés par l\'océan aux agressions les plus sou-
daines, les plus imprévues et par conséquent les plus
difficiles à repousser; ce serait priver ces Etats de la
fortification élévée par la nature pour leur défense,"
aldus drukt Hautefeuille zich uit. Massé noemt het
»un rempart naturel" en een dergelijke beschouwing
wordt dan ook door de meeste schrijvers gedeeld.
Niet alleen echter het gevaar, dat de kustzee, indien
niet onder controle stond, zou opleveren voor plotse-
linge aanvallen, en het recht dus van den staat voor zijn
verdediging te waken, motiveeren die heerschappij. Even-
ï^eer toch als voor do defensie, is die zeestrook van go-
wicht voor het geheele verdere staatsleven. Het maritiem
verkeer van den staat en zijn onderdanen is het moest
intens in do onmiddellijke nabpeid van zijn kusten;
daar bevinden en bewegen zich onophoudelijk de schepen,
die do handelsprodukten zijner onderdanen naai- de veivsto
oorden vervoeren, of vreemde waren naar zijn havens
l^rengen, het terrein dus van hot handelslevcn van dien
\') Liv. 2, chap. 8 I pg. IKï.
I rg. 84.
1 ü 105 pg. 00.
50
staat. In dat zeegebied ook kruisen zijn visschersvaar-
tuigen om de zeevoortbrengselen te vangen, waarin de
bevolking zijner kusten vaak haar voornaamste levens-
onderhoud vindt. Bovendien dreigen den staat van daar
uit vaak ernstige inbreuken op zijn tolsysteem, waardoor
hij min of meer zijn nijverheid beschermt of zijn schat-
kist vult, en evenzeer kan het licht gebeuren dat vreemde
schepen gevaarlijke ziekten in zijn land verspreiden. Bijna
geen tak dus van de zorg, die op den staat rust, welke
niet in de hoogste mate van zee uit kan worden ge-
troffen. Ook midden op de open zee is wel is waar veel
van het bovengenoemde evenzeer waar en dringt zich
eveneens een deel dier belangen naar voren, doch nergens
zoo sterk en menigvuldig als bij de kust. Stoerk zegt
dan ook dat daar „die staatliche Verwaltung zur See
ihren Charakter der isolierten zufälligen Wirksamkeit
verliert, ihre gröszte Dichtigkeit erreigt und sich daher zu
einem, local organisirten Verwaltungssystem ausbildet" \'\').
Bluntschli zegt dat „die Sicherkeit des Staates und seiner
Rechtsordnung dabei offenbar interessirt ist" 2), en Heffter
meent het recht op de territoriale zee noodig voor den
Staat, omdat „zur Aufrechterhaltung ihres Handels-,
Steuers- und Verkehrssystemes nicht nur jede Annähe-
rung von der Küste her zu beobachten, sondern auch
Anstalten zu treffen, dasz das Staatsgebiet von Niemand
betreten werde dem die Aufnahme darin verweigert wer-
den kann," etc. •\'). Ge.ssnor zegt evenzeer, dat behalvo
•\') 1, c. pg. 458.
\') 0. c. s 319 pg. 185.
\') 0. c. S pg. IW.
51
uit de noodzakelijkheid van verdediging dat recht ook
voortkomt „d\'une utilité incontestable pour Ie commerce
et la navigation" Perels 2) noemt drie gronden op, n.1.
a. die Möglichkeit und Nothwendigkeit, zur Sicherung
des Landgebiets von Strand aus nach See zu, den Besitz
mit Ausschlieszung Anderer, insbesondere einen Grenz-
schutz (Küstenschutz) ausüben zu können;
h. das Bedürfnisz in diesem Seegebiet die nnerläsz-
liche Verkehrscontrole der ein- und aus laufenden oder
zu Anker gehenden Schiffe im politischen, fmanciellen,
gewerbhchen und polizeilichen Interesse zu üben;
c. Dadurch, dasz die Existenz der grossen Mehrzahl
der Küstenbewohner diesen Vorbehalt erheischt."
Volledig is hij echter nog niet geheel en al; het onder
b. opgenoemde is te beperkt, daar het alleen ziet op
Verkehrscontrole. Het gebeurt echter evengoed, hoewel
niet in hoofdzaak, dat de kuststaat maatregelen neemt,
die met het verkeer als zoodanig niets te maken hebben,
b.v. zeeceremonieel en jurisdictie. Ook is het wel eenigs-
zins gevaarlijk om de noodzakelijkheid voor den staat
van controle over doorvarende schepen te ontkennen;
hij spreekt n.1. slechts van in- en uitvarende en anke-
rende vaartuigen. Er is geen reden om aan te nemen
dat de schepen, die van do territoriale zee slechts als
verkeersweg gebruik maken, steeds als volkomen on-
schuldig cn gevaarloos te beschouwen zijn.
Al dat bovengenoemde nu vormt hoofdzakelijk het
"^«»Oï „u droit des noiitros sur mor" pp. 20.
) üas intern, öirontl. Seoroclit pg. 21/22.
52
belang van den staat bij zijn territoriale zee "•) en, zooals
men gezien heeft, is dit niet gering. Het is dan ook
eene algemeeno regel van volkenrecht geworden het
gezag van den staat in meer of mindere mate daarover
te erkennen. Men zag in, dat allen evenzeer behoefte
hadden aan eerbiediging van hun souvereiniteit over die
wateren, en ook dat allen voordeel hadden van het door
den kuststaat uitgeoefend beheer. Men begreep dat vrij-
heid, ook van dat gedeelte der zee, voor allen even
noodlottig ware als uitsluitende heerschappij over de
geheele open zee dat zoude zijn. Zonder erkenning van
staatsmacht waren de schepen blootgesteld aan groote
gevaren in dit gebied, dat gewoonlijk moeilijker be-
vaarbaar is en waar door de grootere drukte van het
verkeer de vlag van een bepaalden staat alleen wellicht
minder waarborg tegen geweld zoude geven, terwijl thans
de internationale plicht van den kuststaat hem dwingt
in dat alles te voorzien. Niet alleen dus diens belang en
diens recht zich to beschermen hebben tot die erkenning
genoopt; evenzeer de behoeften der anderen aan onmid-
delijke en zekere beschutting. Dit blijkt vooral uit dat,
wat wij als een der oudste analogiën van onze territo-
riale zee kunnen beschouwen, uit de heerschappij door
Venetië, Genua, etc. over een zeker deel der zee uitge-
oefend. Want waarop rustte dat recht in den aanvang
voornamelijk? Op de bescherming door die staten tegen
zeeroovers verleend, en dus evenzeer op de behoeften
J
\') cf. vooral J. Imbart Latour: La mor territoriale p. t)8. Hall. International
law pg. 125; (lo Martens I S 99 pg. 378; Niigor pg. 143 sqq.; vorder ook Vatte] I
S 287 sqq.; l\'<\'li\'s S 405 IV pg. 982; Cauchy I pg. 39; Hautefeuille 1 pg. 8r>/8G;
Attlmayr I pg. i sqq.; Calvo I § 242, pg. on andoren.
81
van anderen als op die van hun eigen onderdanen. Dit
komt nog meer uit als wij lezen hoe na het verdwijnen
van dat gevaar ook hun heerschappij begon drukkend
te worden en door de algemeene afkeuring meer en
meer in onbruik geraakte, (cf. supra). Zou datzelfde idee
nu ook niet later zijn invloed hebben uitgeoefend? Het
gevaar voor roovers was natuurlijk zoo goed als ver-
dwenen, maar de toename van het verkeer had daaren-
tegen meer behoefte doen gevoelen aan bakens, vuur-
torens en dergelijke, vooral ook aan rust en orde in
het algemeen bij het bevaren van die gedeelten der zee,
die aan de kust grenzen. Hautefeuille heeft dit dan ook
gevoeld, hoewel er niet voldoende op gewezen, toen hij
neerschreef: „Admettre la liberté des mers territoriales
serait anéantir les bases actuelles du commerce inter-
national" -i).
Indien wij dus resumeeren, vinden wij dat het recht
van den staat op zijn territoriale zee rust op de erkenning
daarvan door het volkenrecht. Die erkenning, en dus die
uitzondering op het beginsel der open zee, wordt gemo-
tiveerd door de noodzakelijkheid wegens het groote ge-
wicht, dat het zeegebied langs de kust heeft voor de
verdediging van het landgebied en voor het zeevorkeer
van den staat en zijn inwoners, en door het belang dat
de andere staten hebben bij meerdere veiligheid en zeker-
heid in dat deel der zee.
Thans rest ons nog een vraag te beantwoorden en wol
deze. Is het groote beginsel, dat de vrijheid der zee mo-
tiveerde, de noodzakelijkheid van dat element voor het
c. pg. 86.
-ocr page 66-54
verkeer, wel te vereenigen met de onderwerping van de
territoriale zee aan uitsluitend staatsgezag? Het is niet
te ontkennen, dat thans schending daarvan licht mogelijk
is, en zelfs niet altijd kan worden voorkomen, maar men
vergete niet dat de heerschappij van een staat over die
kustzee evengoed in aller belang is als de „Anationalitat"
der open zee, evenzeer strekt om aan de eischen van
het verkeer te voldoen. Wat dan nog, indien eenige op-
offering aan de eene zijde noodig zou zijn om het resul-
taat anderzijds te verkrijgen? Bovendien zal een juiste
toemeting van het recht, dat elke staat op zijn territo-
riale zee uitoefenen kan, dat gevaar tot een minumum
kunnen beperken. Dat echter is het onderwerp van het
volgend hoofdstuk.
HOOFDSTUK H.
HECHTSKARAKTER DER TERRITORIALE ZEE.
Het onderzoek, dat wij in de volgende bladzijde willen
instellen, betreft dus de verhouding tusschen den staat
en de territoriale zee, het complex der rechten, die daarop
van af het land kunnen worden uitgeoefend.
■Er zijn daarop vele en verschillende antwoorden gege-
ven: sommigen meenden dat de territoriale zee stond
onder het eigendom of dominium van den kuststaat, an-
deren daarentegen beweerden met klem, dat de staat
slechts imperium of gezag over haar uitoefenen mocht.
Weer enkele anderen verklaarden in het algemeen de
verhouding van den staat tot dat deel der zee dezelfde
als tot het gewone landgebied, terwijl er daarnaast weer
velen stonden, die slechts door het scheppen van een
ius sui generis, een geheel eigenaardig van al het andere
afwijkend recht, op die vraag een juist antwoord meen-
den te kunnen geven.
§ 1. Alvorens wij echter nagaan, welke schrijvers zich
-ocr page 68-56
als kampioenen dier verschillende systemen opwierpen
en door welke argumenten zij hunne meening trachtten
te doen zegevieren, alvorens wij vooral kunnen treden
in eene beoordeeling dier verschillende stelsels, is \'t nood-
zakelijk eerst vast te stellen, welke de verhouding is
tusschen den staat en zijn territoir in het algemeen.
Wat de staat is, waartoe hij dient, is moeielijk in
korte woorden te zeggen, daarover bestaat te veel strijd,
maar dit eene kan ieder ongetwijfeld toegeven, dat het
is eene instelling met gezag bekleed, on bestemd om
werkzaam te zijn in het belang van hen, die door een
zekeren rechtsband, welke natuurlijk meer of minder
hecht kan zijn, aan haar zijn verbonden.
Doch met dat gezag en die daaraan onderworpen men-
schen is het staatsbegrip nog niet voltooid. Die staat moet
een gebied hebben, moet omsloten zijn door een bepaald
deel van den aardbodem. Het is noodig, juist omdat vele
staten naast elkander leven, dat aan eiken staat plaatse-
lijke grenzen gesteld worden, binnen welke alleen, maar
dan ook met uitsluiting van anderen, hij zijn gezag kan
uitoefenen. Dat deel van de aarde nu, waarover een staat
deze uitsluitende bevoegdheid heeft, noemt men territoir.
Dat gezag nu is in principe zoo uitgebreid mogelijk;
het is almachtig en daarom tevens het hoogste, het eenig
inappelabele gezag. Er kan niets binnen dat gebied plaats
grypen, geene handeling geschieden, geen mensch of goed
zich bevinden, waarvoor dat gezag niet zijne regelen kan
stellen. „Quidquid est in territorio etiam est de territorio",
luidde de oude regel.
Het gezag zelf reikt ook nog buiten het territoir. De
-ocr page 69-57
staat kan zijne onderdanen, d. w. z. hen, die zijn gezag,
als het hen uitsluitend beheerschende beschouwen, zelfs
binden, indien zij zich buiten zijn gebied bevinden, doch
dat gezag kan alleen worden ten uitvoer gebracht, als
y^i de grenzen van zijn territoir hebben betreden, - na-
tuurlijk uitgezonderd de gevallen, dat een andere staat
die uitoefening binnen zijn gebied mocht hebben toege-
laten, of dat men zich bevindt op een deel der aarde,
dat geen staat behoort, zooals de vrije zee. Daar echter
is van uitsluitende heerschappij geen sprake.
Aan den anderen kant kunnen vreemde onderdanen
ook door het gezag van een bepaalden staat worden ge-
bonden, indien zij zich bevinden binnen het gebied, waar hij
^ijne volstrekte bevoegdheid uitoefent, binnen zijn ter-
ritoir dus. Dit volgt reeds uit den boven aangehaalden
regel, dat de staatsmacht over het territoir en al wat
er zich bevindt, oppermachtig is. Die zoogenaamde sub-
diti temporarii kunnen echter ook alleen maar daai\' door
dien staat worden gebonden, omdat een personeele band
met dat gezag ontbreekt: en dus eenmaal buiten zijne
grenzen de bevoegdheid ze aan zijn wil te onderwerpen,
op eenige -uitzonderingen na, niet meer bestaat.
De eigenlijke uitoefening van de staatsmacht geschiedt
dus binnen het territoir van den staat en men zou daarom
het recht van den staat tot zijn gebied niet beter kun-
nen qualiflceeren dan als het recht tot eene onbeperkte
en; uitsluitende machtsuitoefening. Eugène Ortolan om-
schrijft het aldus:
„C\'est Ie droit, qui appartient ä une nation d\'user, do
Prendre les produits, de disposer d\'un territoiro ii Toxclu-
58
sion des autres nations, et d\'y commander comme pouvoir
souverain, indépendamment de toute puissance extérieure:
droit qui emporte pour les autres états l\'obligation cor-
rélative de ne point mettre obstacle à l\'emploi, que fait
de son territoire la nation propriétaire et de ne s\'arroger
aucun droit de commandement sur ce même territoire"
Het territoir is dus met al, wat zich daar bevindt, on-
derworpen aan het souverein gezag, de souvereiniteit van
den staat, waartoe het behoort, en daaruit vloeien alle
bijzondere rechten voort, die de staat op daar gelegen
goederen of personen kan uitoefenen %
Zoowel naar binnen als naar buiten is de aard van
het recht, dat de staat op zijn gebied heeft, dus hetzelfde.
Natuurlijk verschillen echter de werking en de beper-
kingen van dat gezag naarmate het optreedt tegen zijne
onderdanen of tegen vreemde mogendheden of onderdanen
daarvan, daar het in het eerste geval slechts beperkt
wordt door het staatsrecht, in het laatste ook door het
volkenrecht. Nu zijn er velen, die in die verhouding van
den staat tot zijn territoir niet zien een eenvoudig sou-
vereiniteitsrecht, een Gebietshoheit, zooals de Duitschers
zeggen, maar een recht van eigendom, — niet een im-
\') E. Ortolan. Dos moyeiia d\'acquórir lu doinaine international pg. 20,"21.
\') Zoo is ook hot 7.. g. dominium eminons niot oen speciaal oiganaardigroclit
van den staat. Men verstaat or \'ondor de bovoogdhoid van den staat om in
\'s landa belang den oigendom van privaat personen tot zich te trekken. F. do
Martens (I p. 844) meent, dat er uit voortvloeien het recht van den staat om
belasting to hoHon, te onteigenen en hot z. g. noodrecht. Dio allen vlooien echtor
voort uit het souverein gezag van don staat ovor z^n gebied on zUn niet,
zooals sommigen moenon, oon overbiyfscl van oen oud eigendomsrecht van don
^staat over z^n grondgebied.
\') Cf. Bluntschli S 27ö pg. lüö; lloltzondorlf „Das Landgebiot der Staaten" in
zUn Handbuch dos Völkerrechtes stuk 9 dl. 2 pag. 223 sqq.
59
perium, maar een dominium. - Evenals in het privaat-
recht de particulieren eigendom hebben, zoo heeft in \'t
volkenrecht ook de staat dat recht en de voorwerpen
van dien volkenrechteliiken eigendom zijn nu de staats-
gebieden. Waarom toch zou men het recht van een pri-
vaat persoon om een zaak met uitsluiting van anderen
te mogen gebruiken, wel eigendom noemen eiide analoge
bevoegdheid van den staat over zijn territoir niet? Zoo
vragen velen, en het is vooral Hall, die met klem dien
volkenrechtelijken eigendom verdedigt. „When a person
in law," zegt hij, „holds an object with an unlimited
right of use and alienation as against all other persons,
it is idle to say that he does not legally posseos com-
plete property in it. Internationally moreover a full pro-
prietary right on the part of the state is not only a
reasonable deduction of law but a necessary protection
for the proprietary rights of the members of a state
society i)."
Toch is er mijns inziens veel tegen te zeggen om do
uitsluitende bevoegdheid van den privaat persoon over
zijn goed en die van den staat over zijn territoir met
den gelijken naam van eigendom aan te duiden. Het ver-
schil tusschen beiden is toch te groot. Het privaatrech-
telijk eigendom is een vermogensrecht, dat een persoon
de bevoegdheid geeft die zaak te gebruiken, daarvan
voordeel te hebben met uitsluiting van anderen. Het
vormt het vermogen van dien persoon, maakt zijn rijk-
dom uit. Bovendien is dat eigendom iets bijkomstigs,
^persoon als zoodanig kan reeds zonder eigendom als
Hall „International Law" § 9 pg. 89.
60
rechtysubject bestaan, al is het hebben van eigendom
ook eene voorv/aarde voor zijn welzijn.
Bij den staat is dit alles anders. Zijn territoir is voor
hem geen rijkdom, maakt zijn vermogen of bezittingen
niet uit. Die liggen elders in de zaken, die hij volgens
het privaatrecht als eigenaar bezit. Hij wenscht evenmin
zijn gebied te gebruiken, hij verlangt er niet te planten
of te bouwen; het is voor hem slechts de plaats, waarbin-
nen hij zijn gezag vrij kan laten werken en het zijn meer
de personen, die zich daar bevinden, dan de voorwerpen,
die hij aan zijn macht wil onderwerpen. Maar vooral is
een bezwaar, dat het territoir die eigenschap van iets
subsidiairs te zijn volkomen mist, wat alleen reeds vol-
doende moest zijn, om elke verwantschap met den
eigendom te doen ontkennen. Het gebied toch is niet
iets, dat alleen bestemd is voor de ontwikkeling van den
staat, het is véél meer, want het is een der voorwaarden
voor het bestaan van den staat als zoodanig. Een staat
zonder staatgebied is niet; eerst wanneer het gezag in een
deel der aarde besloten is, is de staat geworden. Zonder
eigendom daarentegen kan een staat principieel zeer goed
bestaan, het zou een zwakke en onvoldoend werkende
staat zijn, maar het ware in elk geval een staat. Men
heeft daarom het gebied wel genoemd het lichaam van
den staat, en dus eigendom daarvan volgens den ouden
Romeinschen rechtsregel „dominus membrorum suorum
nemo putatur" ontkend. Ongetwijfeld zou men to ver
gaan door de analogie, die zeer zeker tusschen beide
bestaat, tot eene gelijkstelling uit te breiden. De staat
kan b.v. deelen van zijn gebied vervreemden, wat na-
61
tuurlijk bij een menscheliik lichaam niet bestaanbaar is,
en zoo zoude die personificatie nog tot meer dwaze gevolg-
trekkingen aanleiding kunnen geven Een zekere over-
eenkomst is echter niet te ontkennen, ar is dan het
staatsgebied evenmin „Leib des Staates" als „Object seiner
Herrschaft" 2). Men moet het daarom afkeuren, dat die
Gebietshoheit van den staat als eigendom betiteld wordt.
Het is in de hoogste mate onwetenschappelijk\' om twee
in aard en wezen zoo totaal verschillende rechten met
denzelfden naam te bestempelen. Wellicht zouden velen
met een „verba valent usn" dit zoo bezwaarlijk niet
willen achten, doch, indien zij dit deden, zouden zij over
het hoofd zien de groote verwarringen die er uit moeten
voortkomen. Eigendom is nu eenmaal een bepaald ver- .
mogensrechtelijk begrip geworden, en nu kan het toch
niet aangaan een ander recht, dat dien aard in \'t geheel
niet heeft, daarmee gelijk te stellen, omdat het evenals
den eigendom beschikking en uitsluiting in zich bevat.
Het recht van den staat op zijn gebied heeft met hot
"egrip „eigendom" niets te maken, is zuiver een recht
van machtsuitoefening, van souvereiniteit, van imperium %
Wil men het in één woord uitdrukken: het territoir staat
niet in den eigendom, maar onder het souverein gezag
van den staat. Bijna alle schrijvers over volkenrecht gaan
echter nog uit van het eigendomsbegrip, zonder zich te
\') cr. Mr. J. Opponhoim: „de theorie van don organischen staat" inaugnroelo
ïode, Loiden 18Ö3.
\') Cnrtius „übor Staatsgohiot und Staatsangehörigkeit" in „Arcliiv für
Oirontliches Rocht» I pg. 7 sqq.
imperium is rais.schien oen minder verkioseUlko uitdrukkinp;, daar hot door
onkelen in oon specialen zin gohruikt wordt.. Zoo moot, men ook .souvereunloit
niet verwarren mot sou vereine staat.
62
laten afschrikken door de vergissingen, waartoe die ver-
keerde gewoonte moet aanleiding geven Slechts zeer
enkelen maken hierop eene uitzondering en kennen een
juiste plaats toe èn aan den eigendom èn aan het staats-
gezag. Zóó uit zich von Holtzendorff", waar hij zegt:
„Die Gebietshoheit wurde von jeher als völkerrechtliches
Eigenthum definirt, was zu mannigfachen Irrthümern ver-
anlassung bot" 2). Nog sterker spreekt Bluntschli : „die
Gebietshoheit gehört dem öffentlichen, wie das Eigenthum
dem privaten Recht zu und beide fallen nicht zusam-
men" Niet minder accuraat is Barclay: „Le mot
souveraineté," zegt hij. „rend mieux que le mot propriété
le sens de la juridiction exercée par l\'état territorial.
L\'état peut bien être propriétaire vis-à-vis des individus,
vis-à-vis d\'autres Etats sa domination territoriale porte
le nom de souveraineté"
Dat wij het met dezen geheel eens zijn, behoeft geen
betoog.
Men treft ook vele schrijvers aan, die een verschil
maken tusschen het dominium en het imperium van een
staat en meenen door het eerste iets uitgebreiders dan
door \'t laatste aan to wijzen. Daar komt nog bij, dat er .
tusschen die schrijvers zelve geen volkomen overeen-
stemming bestaat, welke bevoegdheden onder het eene,
en welke onder het andere vallen.
Men vindt die onderscheiding reeds bij do Groot
\') Ovor hot bostaan van dorgolyko vorwarringon, vorgoHlk liot vroogor po-
schrovono in Hoofdst. I bi) do „vrüheid dor zoo".
«) In „Handbuch des Völkerrechtes" I pg. 227/228.
. \') O. c. § 277 pg. ICö; cf. ook Hartmann pg. ICO.
\') in zUn rapport in „annuairo do 1\'Inatitut do droit intorn.ational" dl. 12,p. 122.
») do Juro bolli ac pacis II 3 § 13.
63
waar hij onderscheidt proprietas of dominium, en impe-
rium sine aliqua proprietate.
Wat is echter het verschil tusschen die twee? Naar
mij voorkomt, duiden beide precies hetzelfde aan, en
kan men er alleen door eene verwarring van het verschil
tusschen eigendom en staatsgezag toe komen, beide to
onderscheiden. Nemen wij b.v. Vattel \')• Deze definieert
„domaine" als het recht, „en vertu duquel la Nation peut
user seule de ce pais pour ses besoins, en disposer et
on tirer tout l\'usage, auquel il est propre", en „empire"
als „le droit du souverain Commandement, par lequel
elle ordonne et dispose à sa volonté de tout ce qui se
passe dans le païs." Hi] beschouwt ze als twee bevoegd-
heden, die elkaar moeten completeeren, en volgens
Eugène Ortolan komt die opvatting hieruit voort, dat
men werkelijk de staat tweeërlei werking op het territoir
ziet uitoefenen; de eerste, gelijkende op die van een
particulier op zijn gebied, n.1. er gebruik van makende
tot bevrediging van zijne behoeften, terwijl de andere
meer gezaguitoefening is. - Dit geeft wel een ver-
klaring van de opvatting van Vattel, doch is moeielijk
in overeenstemming te brengen met de opinie van late-
ren, vooral bij de toepassing daarvan op de territoriale
zee. Ging Ortolan\'s verklaring op, dan zou het recht van
souverein gezag de meerdere zijn, omdat daaruit, zooals
hijzelf toegeeft, ook het andere, streng geredeneerd, af
to leiden is terwijl dit toch niet de bedoeling is. Het
\') Vattül I § 2M.
\') «Dos moyens d\'acquórir \\o domaino intornatlonal" pg. 20, 21.
") 1. c. pg. 21. „A la rigueur, commo il (le mot, do souvorainetó) exprime o
pouvoir lo plus haut ot lo plus ôtondu existant sur lo t.ovritoiro, on peut lo
64
recht van propriété is het meest gewichtige, geeft de
bevoegdheid van een waren eigenaar n.1. van absoluut
gebruik, terwijl het andere slechts een zeer vaag gedefi-
neerd gezagrecht geeft. Zoo zegt Th. Ortolan : „propriété
est Ie droit le plus absolu, que l\'homme puisse avoir
sur une chose," terwijl empire slechts bevoegdheid geeft
tot regeling, rechtspraak, etc.
Dit overwicht van den eigendom .ziet men vooral bij
Nuger, waar deze propriété gelijk stelt met het recht
van den staat op zijn landgebied en empire bloot als
souveraineté opvat 2).
Per els laat uit het imperium voortvloeien: „die Be-
rechtigung zu Dispositionen, Exclusionen und sonstigen
Einwirkungen mannigfacher Art s). Is dit alles niet juist
echter de totale bevoegdheid van den staat over zijn
gebied, die uit niets anders bestaat dan uit het recht
om te kunnen regelen zoo onbeperkt mogelijk en zoo-
ver als hij het noodig oordeelt in zijn belang en dat
zijner burgers?
Juist souvereiniteit (Latour noemt imperium zelfs sou-
veraineté territoriale\'\')) is de eenig mogelijke omschrij-
ving van de verhouding van den staat tot zijn gebied.
Alleen uit het dominium, meent men, vlooit voort do
bevoegdheid het gebied mot uitsluiting van andoren tf\'
gebruiken.
Is echter niet uitoefening van staatsgezag hot voor*
pronclro on nn sons tollomont, largo, qu\'on y fas.so entrer aii.xsi lo droit d\'tinngo
et d\'oxploitation".
\') „Diplomatic do la mor" I pap. 112/11.3 cf. ook pg. 152 sqq.
\') Niigor pg. 147/148.
«) Porcis pg. 22.
\'} Latour pg. 10 sqq.
-ocr page 77-naamste gebruik, dat de staat van zijn gebied maakt
en kan hij hierbij gelijke uitoefening van anderen dul-
den? En aan den anderen kant, indien men in het be-
lang zijner inwoners onbeperkt mag bevelen en regelen,
kan men dan ook niet aan die personen het gebruik van
bepaalde gedeelten en het uitoefenen van bepaalde be-
drijven voorbehouden? Is dat niet juist de allereerste
wijze van regelen, welke een staat, die het belang zijner
onderdanen behartigt, in praktijk zal brengen? Werkelijk,
indien men het staatsgezag correct opvat, is er geen
aanwending daarvan te bedenken, die niet even goed
valt onder imperium als onder dominium. De onderschei-
dmg kon alleen daaruit voorkomen, dat men het in zijn
macht houden van een zeker gebied door een staat aan
het privaatrechtelijk in eigendom hebben gelijk stelde,
en daarna ging meenen, dat de uitoefening van het
staatsgezag en het volle recht van den staat op zijn ge-
bied, twee verschillende zaken waren. De eigendom zou
dan alles omvatten, de allerhoogste machtsuitoefening;
cie souvereiniteit zou de mindere zijn en afzonderlijk
kunnen voorkomen, afgescheiden van en geringer dan
het dominium. Die opvatting kan niet goed zijn.
Beide zijn niets anders dan verschillende voorstellingen
van dezelfde zaak, van het eigenlijke staatsgezag, waar-
van het imperium de eenige juiste is.
§ 2. Indien het voorafgaande waar is, dan zijn wij
tevens daardoor in staat gesteld de viervoudige onder-
Sächeiding die in het begin van dit hoofdstuk omtrent
het rechtskarakter der territoriale zee gemaakt werd,
tot eene tweeledige terug te brengen.
r.
-ocr page 78-66
De uitdrukkingen dominium en imperium liebben dan
geene andere beteekenis dan die, welke ligt opgesloten
in het recht, dat de staat op zijn landgebied heeft, ter-
wijl daarnaast dan nog slechts het ius sui generis be-
staan blijft. Dat zal waarschijnlijk ook de meening ge-
weest zijn van den heer Renault, die in het question-
naire, dat hij als rapporteur van de met het onderzoek
naar de „définition et regime de la mer territoriale" be-
laste commissie van het Institut de droit international
tot de leden dier commissie gericht had, in § 3 (Nature
du droit de l\'Etat riverain) eveneens slechts twee ant-
woorden had mogelijk geacht op die vraag "i). Hij liet
toch de leden der commissie slechts de keus, of zij het
recht achtten „un droit analogue ä celui qui existe sur
Ie territoire," dan wel „un droit sui generis."
Wat vele schrijvers dan ook met imperium willen uit-
drukken is niet het recht van gezag, maar een heel an-
der speciaal recht, terwijl anderen weer onder dezelfde
uitdrukking niets anders verstaan, dan het recht van
opperste machtsuitoefening.
Vooral door Harburger 2) wordt dit erkend. Deze ver-
deelt de schrijvers principieel in twee groepen, waarvan
de eene den kuststaat dominium en imperium toestaat,
de andere een bloot imperium. Onder dat laatste wordt
dan verstaan „eine Gesetzgebungs -- und Jurisdictions -
(oinschlieszlich der Polizei-) Gewalt", doch zelf verklaart
hy verder, dat onder de voorstanders hiervan weder twco
nuanceeringen aangetroffen worden. Terwijl toch onkelen
\') Annuaire XI pg. 134.
\') „Der Htrufrochtliche Bogrifr Inland" etc. pg. 12 Hiiq.
-ocr page 79-67
„der Ausübung dieser Rechte keine anderen als die m \' ,
ihrer Natur liegenden Schranken setzen, gestatten die
übrigen Schriftsteller der zweiten Gruppe nur die für ,
die Ergreifung und Durchführung der für den Schutz der
Interessen und der Wohlfahrt des Küstenstaates unent-
behrlichen Massregeln"
De voorstanders van het imperium meenen hunne
zienswijze hierdoor te kunnen motiveeren, dat de staat
niet bevoegd is vreemden schepen de onschadelijke door-
vaart door de kustzee te ontzeggen, terwijl hii in het
sluiten van zijn landgebied volkomen vri] is. Nu is het
echter wel vreemd, dat ook hunne te^genstanders den
kuststaat die bevoegdheid bijna allen onthouden, maar
zeer terecht daarin geen reden zien om zijn gezag over dat
deel der zee anders te construeeren. Wij hopen dan ook
in het vervolg aan te toonen, dat dit recht van passa-
gium innoxium in het rechtskarakter der territoriale zoo
geene verandering brengt. Indien het bovendien juist
. ware, dat het recht van imperium kan gedefinieerd wor-
den als een recht van gezag zonder de bevoegdheid om
anderen uit te sluiten, en dat hierin dan het verschil
met het volle recht op het territoir gezocht moest wor-
den, dan zouden, naar ik meen, de voorstanders dier
leer in eene moeielijke positie gebracht zijn. Wilden zij
consequent zijn, dan zouden zij op grond hunner leer
evengoed de uitsluiting van anderen bij de vischvangst
als bij het doorvaren moeten verbieden, maar daardoor in
strijd komen met de algemeen orkendo leer, dat do staat
l^^oegd is zijnon onderdanen do visscherij in do territo-
C- pg. 18.
-ocr page 80-68
riale zee voor te behouden. Eveneens heeft de kuststaat
het recht het verblijf in dat gedeelte der zee aan
enkele schepen in bepaalde omstandigheden te verbieden,
v/aarvan dan ook vaak gebruik gemaakt is bij de rege-
ling van visscherij, quarantaine, neutraliteit, etc.
Hoe dit te rijmen met de leer van het imperium, v^elke
bovendien die bevoegdheden van den staat niet poogt te
ontkennen? Latour zoekt zich uit die impasse op vreemde
wijze te redden. „La souveraineté (volgens hem dan het
recht van den staat op het territoir) implique naturel-
lement la possession et l\'exclusion des autres Etats;
mais cette exclusion doit être nécessaire et légitime, et
ne concerne que les choses épuisables, sinon ce serait
créer un monopole illicite et abusif des richesses de la
nature. S\'il s\'agit d\'une chose en partie inépuisable et
en partie épuisable le droit de souveraineté sera limité
à la partie épuisable ; c\'est ainsi que les navires étrangers
ont le droit de naviguer dans les eaux territoriales sans
toutefois pouvoir y exercer le droit de pêche"
Men zou dus den volgenden zonderiingen toestand
hebben :
Een zeker gebied, in casu de zeestrook langs de kust,
is aan de souvereiniteit van den staat onderworpen
alleen in bepaalde gevallen, doch niet in andere. Het eene
oogenbhk b.v. wanneer iemand door dat gedeelte der
zee heenvaart, is het geen gebied van den staat ; werpt
de schipper echter netten uit om visch te vangen, dan
wordt plotseling die streek onderworpen aan de souve-
reiniteit van dien staat. Inderdaad een allervreemdste
\') Mor tcrritorialo pg. 17.
-ocr page 81-69
juridische constructie, en waarbij wel vergeten schijnt,
dat het niet de vraag is, hoe de staat zich ten opzichte
van zekere handelingen gedragen mag, maar wel, hoe zijne
verhouding is tot het gebied, waarin die handelingen
plaats grijpen, eene verhouding die uit den aard der zaak
niet ieder oogenblik varieeren kan. Dit verband dient
zoo ingericht te worden, dat èn de bevoegdheid tot uit-
sluiting der vreemde visscherij èn de onbevoegdheid tot
verbod van de doorvaart van vreemden er binnen-
vallen, maar mag niet bij iedere handeling een anderen
vorm aannemen.
De meeste schrijvers, die het imperium zonder meer
aannemen, bedoelen daar dan ook niets anders mede
dan het gewone souvereiniteitsrecht van den staat. Van
Th. Ortolan i) hebben wij dit al eenige bladzijden vroeger
aangetoond, maar hetzelfde is het geval met Attlmalyr.
Deze vindt den staat geen „unbeschränkter Eigenthümer",
doch meent, dat hij heeft „c/aa Recht der Herrschaft,
weil er diese auszuüben in der Lage ist, und weil er
vermöge seiner Souverainität als unabhängige, selbstän-
dige Macht auch berechtigt ist, den Eintritt auf sein
Territorium zu überwachen und jene Massnahmen zu
ergreifen, welche er für seine eigene Sicherstellung und
die seiner Unterthanen für nothwendig erachtet" etc. -)
Ook Latour verstaat onder imperium „le droit do
commandement, la souveraineté, le pouvoir conféró ä un
Etat pour garantir sa liberté et son indépendance, et
\') er. over hom do Eiigelscho roclitor Urott in „Keginii versus KeUn" Law
Reports 2 Ex. Div. pg. 13t.
\') Attlmayr I pg. 11.
-ocr page 82-70
assurer sa sécurité." En dat imperium, voegt liij er aan
toe, „n\'a donc pas de limites bien déterminées, il est
susceptible d\'extension ou de restriction, la mesure est
indiquée par les diverses circonstances et les intérêts de
chacun" i).
Is het wel mogelijk om het volledige recht op het
territoir in meer uitgebreiden zin te deflnieeren? Ook
Perels gaat met zijn „Berechtigung zu Dispositionen,
Exclusionen und sonstigen Einwirkungen mannigfacher
Art" 2) niet minder ver, al noemt hij dat ook imperium.
Om kort te gaan, de voorstanders dier imperium-theorie
zijn te splitsen in hen, die een ius sui generis verdedigen,
en in hen, die, evenals de bovengenoemden, door een
dergelijke constructie de vrije doorvaart trachten te mo-
tiveeren, wat wij wel eene mislukte poging mogen noe-
men. Die schryvers meenen, dat daardoor aan het volle
souvereiniteitsrecht iets ontbreekt, maar in hoeverre dit
daardoor wordt gewijzigd, daarvan hebben zij zich geen
voldoende rekenschap gegeven, doch het door een phrase
pogen uit te drukken.
Wat moeten wij nu onder dat ius sui generis verstaan ?
De voorstanders hiervan kennen den staat geene sou
vereiniteit over.de territoriale zee toe, zij gaan daaren
tegen uit van de vrijheid der zee, die ook voor dit ge
deelte volgens hen in principe geldt, en van de redenen
die do inbreuk hierop gemotiveerd hebben. Zij meenen
dat bloot de verdediging van het grondgebied en de han
dels- en scheepvaartbelangen van den staat eene afwij
\') Latour pg. 13.
\') Perols pg. 22.
-ocr page 83-71
king van het vrijheidsbeginsel voor het deel der zee langs
de kust kunnen rechtvaardigen, en beperken daarom ook
het recht van den staat op die zeestrook tot de bevoegd-
heid om de gevaren, welke daar die belangen mochten
bedreigen, af te weren. Alleen de noodzakelijkheid daartoe
kan eene concrete regeling rechtvaardigen, en bij eiken
maatregel moet dus nauwlettend worden afgevraagd, of
deze wel daartoe strikt noodig was. Zoo niet, dan zou de
staat zijne bevoegdheid overschreden hebben, en - het
spreekt van zelf - aan anderen reden tot klagen kun-
nen geven.
De macht van den staat is dus in die theorie zeer
beperkt en strekt bijna uitsluitend tot afwering van na-
deel. Dit wordt vooral erkend door Harburger (het zijn
trouwens meest nieuwere auteurs, die het ius sui generis
huldigen). Deze toch zegt: „1st so die Dispositionsbe-
fugnisz der Küstenstaaten vorwiegend defensiver Natur,
bestimmt zur Fernhaltung.positiven Schadens, so versteht
es sich von selbst, dasz jede Rechtstellung, welche den-
selben einen gröszeren Spielraum gewähren würde, als
die Aufrechthaltung der Ordnung absohit es fördert, nicht
mehr auf das Bedürfnisz zurückzuführen und darum der
inneren Rechtfertigung bar wäre" \'\').
Zoo kan men ook aanhalen Calvo, die van meening is,
„que les Etats n\'ont pas sur la mer territoriale un droit
de propriété, mais seulement un droit de surveillance et
de juridiction dans l\'intérêt de leur défense propre ou
do la protection de leurs intérêts fiscaux. La nature des
choses veut donc que le droit s\'étende jusqu\'au point
\') 0. c. pg. 17.
-ocr page 84-72
oü son existence so justifie, et qu\'il s\'arrête la oü cessent
la crainte d\'un danger sérieux, I\'utilite pratique etc."
Evenzoo is de meening van Travers Twiss. Deze keurt
zelfs de benaming „territorial sea" of „maritime territory"
af, daar deze zoude doen denken aan een streek, waar
een staat heeft „an absolute and exclusive right to set
law", terwijl op het thans te bespreken zeegebied „a
Nation only has a concurrent right to set law"
Ook Phillimore schijnt deze meening te zijn toegedaan.
In zijne decisie in de zaak „Regina v. Keijn" spreekt
hij vrij apodictisch aldus: „The consensus of civilised
independent nations has recognised a maritime extension
of frontier to the distance of three miles from low-water
mark, because such a frontier or belt of water is neces-
sary for the defence and security of the adjacent state.
It is for the attainment of these particular objects that
a dominium has been granted over this portion of the
high seas. This proposition is ynaterially different from
the proposition contended for, namely that it is competent
to a state to exercise within these waters the same
rights of jurisdiction and property which appertain to
it in respect to its lands and its ports." Niettegenstaande
de uitdrukking „dominium" schijnt men hier dus te moe-
ten denken aan een speciaal beperkt recht, van het
eigenlijk recht op het territoir verschillend
Nuger wijkt van de voorgaanden weinig af, als hij
verklaart, dat men den staat moet toekennen „un droit
\') Calvo I pg. 349 en DicUonnaire s. v. mer.
\') I pg. 250.
\') Law Reports Ex. Div. H, pg. 81. In z^Jn comniontarios upon international
Law I § 198, pg. 274 drukt liU zich minder rechtstrooks uit.
73
sui generis ou plutôt un pouvoir particulier, qui serait
déterminé et limité par le but même que doit rechercher
l\'Etat, d\'assurer la défense de son territoire et la sécurité
des ses côtes, et de garantir ses intérêts commerciaux
et fiscaux"
Eveneens wil Bluntschli slechts van een ,,beschränkte
Gebietshoheit" weten, die volgens hem den staat het
recht geeft „alle zum Schutze seines Gebietes und seiner
Rechtsordnung nöthigen Massregeln auch über diese Theilo
der Meeres auszudehnen, polizeiliche Anordnungen zu
treffen bezüglich der Schiffahrt und der Fischerei" -).
Een zeer recent schrijver, Engelhardt, meent ook dat
„dans les différentes circonscriptions de mer attenantes
aux rivages, l\'autorité de l\'Etat n\'est pas absolue et les
droits, qui dérivent de sa situation géographique conser-
vent un caractère sui generis, qui no permet pas do les
confondre dans leur ensemble avec les droits territoriaux
proprement dits 3).
In hun antwoord op het vraagpunt, hun door den rap-
porteur van het „Institut de droit international" gestold,
hebben bovendien ook de heeren Féraud-Giraud, West-
lake, den Beer Poortugael, Harburger en de Montluc in
denzelfden geest geantwoord en, zij \'t ook eenigszins aar-
zelend, eveneens de heer Holland In zijn rapport over
\') Pg. IGO.
\') § 309, 310.
\') Eovuo de droit -nternational 1891 N°. 2.
\') Annuaire XU, pg. nc. „M. Holland est du mémo avis, mais fait remarquer
1«o c\'est un droit analogue, bienquo moins étendu, h, celui qui existe sur lo
territoire." Byzondor duidelijk is dit niet, maar aan dlo fout gaan moor solirU-
vors over dozo kwestie mank. Zoo verklaart generaal den Boor Poortugal op
pg- 53 van zijn „Het internationaal maritiem recht", dat „hot zoogebiod van
eou staat, over hetwelk deze, op geographischo gronden, krachtons hot natuur-
74
de „abordages maritimes" toont ook Lyon Caen zich
tot die leer aangetrokken en geeft den kuststaat bloot
„les droits nécessaires soit à la défense de son littoral,
soit à la protection de ses intérêts commerciaux" \'), ter-
wijl in het daaropvolgende debat over de conclusion, in
dat rapport neergelegd, de heeren Renault en von Bar
zich slechts van de volle souvereiniteit over de territo-
riale zee afkeerig toonden, zonder echter zelf een streng
systeem te ontvouwen % Ongetwijfeld kan men nog
meerdere voorstanders van die leer van het ius sui
generis aanwijzen, een leer, die ook wel in enkele rech-
terlijke uitspraken wordt gehuldigd. Zoo citeert Perels
een vonnis van het Pruisische „Obertribunal", waarin
wordt verklaard dat „die Uferstaaten nur die Bofügnisze
haben. Maszregeln im Interesse des Küstenschutzes, der
011 intornationalo gowoontorocht. nlot alleoii jurisdictio maar ook hot iiitslidtend
eigendomsrecht bezit en dat dus zyn maritiem gezagsvold uitmaakt, wordt ge-
vormd door a.... b, diens territoriale zoo." Daarentegen vindon wy op pg. ö3
do volgende tegenstelling: „Ovor do territoriale zoo voert de staat, wiens kusten
zy bespoelt, alleonhoerschappy on jurisdictio, doch goon domeinrocht of rocht
van bezit." Ik voel my niet in staat dio onderschoiding to bogrypon. Eigendom
maar geen domein, eigendom doch geen bezit! ZUn eigendom on domein dan nlot
hetzclfdo on kan men zich voorstellen, dat do eigenaar gocn recht van bezit
heeft? Zoo doorredeneorendo zonden wy „en plein droit civil" kunnen komen.
Golukkig dat zyn antwoord aan den rapportour van hot Institut ons dos schri)-
vors moening doet kennen.
\') Annuairo de l\'Institut de droit international X pg. 110.
") L. c. pg. 147, 148.
") Dit doet 0. a. Ilarburgor pg. 13. Eenigo door hom gocltoordu schryvors
schynen echter do andere loer toegedaan to zyn, zooala Whoaton, IIoll\'tcr,Maswó,
wier dubbelzinnigheid on gedooltoiyko tegenspraak zeer geschikt zyn liuiiiiu
lezers in do war to brongen. Ook in riiillin\'ioro\'s judgment in „Uogina vorsus
Kcyn" zyn nog onkelen b.v. Merlin, aangehaald.
Wellicht zou ook ïellegon, „do iuro in maro, Inpriniis proxinium" pg. 53 tot
do voorstanders kunnen gerekend worden; hy scliynt zich to willen houden
aan hot recht van jurisdictio van Baldus o. a, doch dio bedoelden daarmcdo
ongetwyfold moor dan hot ius sul gcnoris.
\') O. c. pg. 22.
-ocr page 87-75
Schiiïahrt und des Handels zu ti-eften." Evenmin is van
belang ontbloot de uitspraak van den Amerikaansclien
rechter Hopkinson in de zaak „United States versus
Kessler" in de „Circuit court of the United States" en
verder mag ook worden gewezen op het vonnis in do
zaak „Hex versus 49 Casks of Brandy" van den Engelschen
rechter Sir John Nicholl \')•
Men mag echter gerust aannemen dat deze en enkele
dergelijke-) vrijwel op zich zelf staan.
Meer algemeen aangenomen en verdedigd wordt de
leer, die aan den kuststaat volle souvereiniteit toekent
over de territoriale zee, haar dus als een deel van het
staatsgebied beschouwt.
Zelfs Grotius, dien de verdedigers van een imperium
als den vader hunner leer erkennen, heeft eigenlijk oen
recht erkend, dat van het souverein gezag weinig afwijkt.
„Yidetur autem imperium in maris portionem eadem
ratione acquiri, qua imperia alia.... ratione territorii, qua-
tenus ex terra cogi possunt, qui in proxima maris parte
versantur nee minus quam si in y>sa terra reperirentur
Bijzonder krachtig zijn de uitlatingen van Bijnkers-
hoek, die van\' veel gewicht zijn, daar zij uitgaan van den
grondlegger der moderne opvatting van de territoriale
zee. „Nulla siquidem sit ratio, cur mare, quod in alicuius
imperio est et potestate, minus eiusquidem esse dicamus,
quam fossani in eiiis territorio" \'1). Met nog meer nadruk
gaat hij een weinig verder voort: „Praetereascirorefert,
\') Cf. .Phillimoro\'s judgmont, K. v. Ko^n, Law Reports 2 Ex. Di v., Pb\'. 78/79.
Cf. R. V. Koyn passim, vooral judgmont van Cockburn.
") Do Jure B. o. P. II c. 8, § 13.
\') Do dominio maris cap. 2.
-ocr page 88-76
quid praestet occupatio maris et possessio: id videlicet,
ut mare occupatum possessumque transeat in dominium,
in proprietatem occupantis possidentisque" \').
Kan het duidelijker? Geheele reeksen schrijvers zijn
hem hierin gevolgd, zoozeer zelfs, dat men vaak ge-
sproken vindt van een overeenstemming op dit punt 2).
Wij kunnen vooreerst wijzen op oude juristen als: Heinec-
cius, Loccenius, Casaregis en het is een gansche serie,
die met en na hen komt. Zoo spreekt ook Valin
van een „domaine sur la mer voisine", en insgelijk er-
kent Vattel een propriété of domination over de zee
langs de kust. Met minder grif schrijft,G. F. de Martens
neder, dat „une nation peut s\'attribuer un droit exclusif
sur ces parties voisines de la mer O). Azuni spreekt zelfs
van „la propiété sacrée et inviolable" die den staat over
dat deel der zee toekomt. Pohls die ongeveer in den-
zelfden tijd schreef, denkt evenzeer aan „Eigenthum",
als hij de uitbreiding der staatsgrenzen in zee ver-
dedigen wil. Klüber verklaart dat „au territoire ma-
ritime d\'un Etat appartiennent les districts maritimes
ou parages, ■ susceptibles d\'une possession exclusive, sur
lesquels l\'Etat a acquis et continué la souveraineté"-
Tot die districts maritimes brengt hij ook de territoriale
zee Von Kaltenborn erkent, dat die deelon der zee
77
„unbestritten zn dem Gebiete des Staates gerechnet
werden" Men mag ook zonder aarzelen AVheaton onder
de voorstanders rekenen. Hij verklaart toch onomwonden
dat „within these limits (n.1. die der territoriale zee) its
rights of property and territorial jurisdiction are absolute
and exclude those of every other nation" 2).
Faustin Hélie deelt zijne meening: „Ainsi, dans cette
partie de la mer, que les publicistes ont appelée avec
raison ,territoriale,\' parce qu\'elle continue et prolonge le
territoire, auquel elle est assimilée, la souveraineté de
la nation s\'étend sans contestation." Evenzeer mee-
nen de Pistoye et Duverdy, dat die zeestrook onder de
souvereiniteit van den kuststaat geplaatst is, en, al is er
geen „possession matérielle des flots", desalniettemin
heeft de staat daarover „une domination directe et con-
tinue."
Die meening wordt ook verdedigd door de Cussy, die de
territoriale zee „la continuation du territoire" noemt.
De bekende Fransche schrijvers over zeerecht van de
laatste vijftig jaar zijn allen partijgenooten van de reeds
aangehaalde voorstanders dezer leer. Zóó Cauchy, zóó
Hautefeuille, waar hij verklaart: „D\'après les principes
du droit primitif l\'océan est libre. Il n\'en est pas do
\') Seerecht § 212, dl. H, pg. 341.
\') Wheaton (Boyd) Elonionts § 177, pg. 237. Eono an^oro mooning schrUft ton
onrechto Harbnrgor hom too, waarschynUjk mot hot oog op § 189, pg.253, waav
hy Gchtor slochts torloops zegt „tho moral powor may perhaps soem to extend
no further than to oxcludo tho action of Uio other nations to tho injury of
tho siato."
\') Traité do l\'instruction criminelle pg. 500 sqq,
*) Traitô dos prises maritimes I pg. 9,3.
Phases ot causes colfthros du droit maritime Liv. I, lit. 2, 8 40, dl. 1 PR.fll-
") Lo droit maritime I pg. 37 s(iq.
78
même pour les eaux territoriales ; elles sont, au contraire,
soumises à la souveraineté de la nation, maîtresse delà
côte baignée par elle, elles sont sous sa domination de
la même manière et au même titre que la terre. Ook
Massé mag daartoe worden gebracht, al is hij soms een
weinig weifelend. Hoewel hij eerst beweert van de ter-
ritoriale zee, „qu\'elle appartient au souverain de la
terre, qu\'elle limite," kent hij eenige regels verder den
kuststaat „un droit de police et de juridiction" toe,
om elders in zijn werk weer te spreken van „la souve-
raineté et juridiction" over dat gedeelte der zee. Met
minder schroom wordt door Funck Brentano et Sorel
de territoriale zee beschouwd als: „une prolongation de
la frontière des états," \'0 doch met bijzonder vuur wordt
het volle gezagsrecht van den staat over dat gebied ver-
dedigd door Pradier-Fodéré, en wel op grond, dat alle
vereischten, noodig voor, zooals hij het noemt, „propriété
d\'état" aanwezig zijn.
Ook Le Moine, een fransch schrijver van den laatsten
tijd, blijft in de lijn, door het meerendeel zijner landge-
nooten getrokken, en. erkent volmondig, dat de regel van
vrijheid der open zee niet doorgaat voor de territoriale
zee, „qui est considérée comme un domaine national,
comme la continuation du territoire." ")
Behalve de reeds genoemden kan mon ook nogonkelo
.. \') Droits ot devoirs I, pg. 83 sqq, pg. 288; Ulatoiro pp. 20/21.
^ \') Lo droit commercial etc., § 105, I pg. 90.
• \') 0 c. § 302, I pg. 314.
\') Pröcis du droit dos gons pg. .170.
•) Droit intornationiil public, § 023 sgq II, pg. ir,8 sqq.
•) Pröda do droit mariUmo international pg. 20. Naar Latour (in Tli. Or(olan
is reeds vro(!gor verwezon.
79
Duitsche schryvers" als voorstanders der algeheele souve-
reiniteit beschouwen, b.v, Hartmann. Hoewel in zijn werk
zelve zich daarover niet rechtstreeks uitlatende \'), bekent
hij duidelijk kleur in zijn gemotiveerd antwoord op het
vraagpunt, hem door den rapporteur van het Institut
gesteld. „Cette situation de l\'Etat vis-à-vis de ces parages
(de territoriale zee wordt hiermede bedoeld) est la même
que sa situation vis-à-vis du territoire proprement dit
Heffter zegt evenmin met zooveel woorden zijne meo-
ning, doch zijne bedoeling kan voor den aandachtigen
lezer niet twijfelachtig zijn, daar hij nergens het recht
van den staat om voorschriften uit te vaardigen tracht
te beperken Geffcken, die de laatste uitgave van zijn
boek bewerkte, vindt, dat het uit den naam „territoriale
zee" reeds blijkt, dat het hier te doen is om staatsgebied,
door de zee bedekt, \'\') en elders, den kuststaat geen ab-
soluut Hoheitsrecht daarover toekennende, beperkt hij
dat recht toch alleen ten opzichte van er doorheen va-
rende schepen
Men mag hierbij voegen Gessner die in zijn bekend
werk eigendom over de zee langs de kust erkent, maar
een eigenaardige positie wordt ingenomen door Stoerk.
Volgens dezen heeft de staat een „Verwaltungsrecht"
over dat gebied en, slechts voor zoover als hij van dio
bevoegdheid heeft gebruik gemaakt, zijn vreemden in dat
gebied aan hem onderworpen. Nu zegt het op zich zolf
\') Institutionon dos prakt, Völkorrochts pg. 156/157.
\') Annuairii XII, pg. 117.
") Das EnropUlscho Völkorrocht S 75, pp. 161 .sqq.
llofl\'tor (Goffckon) § 75 noot 2.
\') L. c. noot 8.
•) Lo droit der Neutres s\\ir mor pg. 20.
-ocr page 92-80
echter zeer weinig, om dien staat zoo\'n Verwaltungs-
thätigkeit te veroorloven, daar terstond de vraag moet
oprijzen: Tot .hoever en in welke opzichten? De inter-
nationale administratie (Verwaltung) toch is niets an-
ders, dan de bevoegdheid om binnen de grenzen, door
het volkenrecht getrokken, de staats werkzaamheid te
doen plaats grijpen, evenals de staatsrechtelijke admi-
nistratie die functie verricht binnen de grenzen van de
wet. Er is dus noodig eene bepaling, welke die grenzen
van het volkenrecht vaststelt.
Stoerk geeft ons deze, het is waar, doch zóó ruim,
dat van verschil tusschen zijn systeem en dat, hetwelk
de territoriale zee aan het staatsgebied gelijkstelt, weinig
overblijft. „Jeder im Küstengewässer sich vollziehende
Verkehrsact unterliegt daher in den normalen Zeiten des
Friedens rechtlich der Prüfung auf seine Vereinbarkeit
mit dem System der hier befestigten und ausgebildeten
staatlichen Verwaltung Elke aldaar plaats grijpende
handeling kan dus worden gecontroleerd, geene beper-
kingen worden derhalve aan de administratieve bevoegd-
heid van den staat gesteld. Welke tak van staatsdienst
ook de kuststaat wenscht uit te breiden over zijn terri-
toriale zee, het is hem geoorloofd, maar kan men dan niet
met recht vragen of een terrein, waarop een dergelijke
macht wordt uitgeoefend, wel veel verschilt van liot
eigenlijk territoir? Als die schrijver dan ook dat zeegebied
definieert als: „Jene Theile des Meeres, welche unmittel-
bar an den Küsten des Staates gelegen, den Boden für
\') IIoltzcndorfTs Handbuch llo stuk II § 89 pg. 4r,9.
-ocr page 93-81
die breite Entfaltung controlirender und verwaltender
Thätigkeit des letztern abgeben, demnach, ohne im. Eigen-
thum des Staates zu stehen.^ seiner VerwaUungssthätigkeit
unterliegen ••)," geloof ik niet, dat hij daarmede den kust-
staat eene minder ver gaande bevoegdheid toedeelt, dan
zy, die wij in de voorgaande bladzijden hebben aangehaald.
De Oostenrijker von Neumann verklaart de zee tot op
kanonschotsafstand als een bestanddeel van het territoir -)
en Pappafava schijnt van deze meening niet af te wiiken.
Een Russisch schrijver F. von Martens verklaart: „Diese
Meerespartie (das Küstenmeer) wird als Eigenthum des
betreffenden Staates anerkannt, als Fortsetzung seines
Uferlandes angesehen und steht unter seiner Hoheit"
Von Bulnierincq spreekt als zijne meening uit: „Das Küs-
tenmeer gehört dem Staate" ->). De Amerikaan Dudley
Field stolt do grens van het staatsterritoir op zekeren
afstand van de kust en Halleck, zijn landgenoot, geeft
den staat „exclusive territorial jurisdiction" \'\') over de zee
binnen die grenzen. Do Engelsche schrijver Hall is oen
der vurigste verdedigers van die uitgebreide bevoegdheid
van den kuststaat: „No serious question can arise", zogt
hij zelfs, „as to tho existence of property in marginal
waters"
\') L. c. § 90, PR. 401. Ovor Porols is roods vroogiT gosprokoii.
\') Grundrisa dos lioutigon Enropilisclion VOlkcrrodil« § IH (») pg. 45.
\') .Tonrnal do droit intoniational privo 1S87 pg. 41(>.
\') VOlkorrucht 1 § <y.), pg. 378, cf. ook S 89, pg. :U7. Kvoncons in „I-o t.ril>in\\al
do P.aris ot la inor torritorialo"\' in „Uovuo do droit intornaticnuil public" 1W)I,
I pg. 39.
") Vfilkorreclit § 44, pg. 281.
Outlines of an international Codo § 28.
\') International Law Cli. VI, 8 13, pg. 130.
") International Law § 41, pg. 125 sqq.
0
-ocr page 94-82
Pasquale Fiore erkent: „un pouvoir absolu de police
et de juridiction" over de territoriale zee
Ook een Nederlandsch rechtsgeleerde kan men bij die
reeks voorstanders voegen, Mr, T, M. C, Asser, die in
zijn antwoord op het door het Instituut gestelde vraag-
punt over deze kwestie, verklaarde dat het recht van
den staat op de territoriale zee niet is „sui generis",
maar analoog aan dat op het territoir 2), zooals hij ook
reeds bij een voorafgaande vraag had uitgesproken, dat
„les eaux territoriales sont considérées comme une partie
intégrante de l\'Etat"
Een ander Nederlandsch schrijver, Ferguson, spreekt
zich minder duidelijk uit. Hij onderscheidt een „maritime
domain", waartoe hij de havens, kleine baaien, binnen-
zeeën etc. rekent en waarover hij den staat „absolute
right of property and jurisdiction" toekent en „the por-
tions of open bays, gulfs and open estuaries of free inland-
seas and lakes and of the open sea, adjacent to its terri-
tories, within a radius of three miles", waarover hij slechts
erkent „exclusive jurisdiction", door hom „maritime terri-
torial jurisdiction" genoemd. Daaruit vloeit echter ook
eene bevoegdheid tot regelen voort, die door hem verder
niet beperkt wordt. Wij zouden daarom niet aarzelen,
ook hem te voegen bij de reeds genoemden \'»).
\') Traitó do droit pOnal intornational l"opartiu§ll,pg. 4 on 5. Een hotrouwbaro
voorstander is do auteur echter niet, In twoo andere werkon, hot volkenrecht
botrofTondo, is hy n.1. zoor wolfolond. In het oono staat hU dozo, in het andorn
gone mooning voor. (Cf. Nuger pg. 157, 158 on Pradior Fodóró 8 (;»), II pg. 152
on 151).
•) Annuaire XII, pg, 117,
\') idem pg. HO,
•) Manual of intornational law 8 00. I pg. ,m
-ocr page 95-83
Aan welke van deze beide, door zoovele geleerden
verdedigde stelsels, moet thans de voorkeur gegeven
worden ? X
De verdedigers van een ius sui generis doen hunne
meening steunen op de rechtsgronden, die volgens hen
het recht van den staat over zijn territoriale zee moti-
veeren. Slechts bepaalde levensverrichtingen geven aan-
leiding tot de erkenning van een gezag over dat zeegebied;
alles derhalve, wat verder reikt dan tot eene beveiliging
dier functies en tot afwering van mogelijk haar dreigend
onheil, is in strijd met die ratio iuris en derhalve ongerecht-
vaardigd. Een regehng, welke die grenzen overschrijden
zoude, is ontbloot van elke innerlijke waarde en zou to
kort doen aan den eerbied, der vrijheid van de zee ver-
•schuldigd, en aan het recht, dat elke staat daaraan ont-
leent. De staat, die een dergelijke daad zou beschouwen
als te vallen binnen de grenzen zijner bevoegdheid, komt
daardoor in strijd met den overeenstemmenden wil aller
natiën. Men mag Harburger rekenen als den wärm-
sten en moest uitvoerigen voorvechter van dergelijke
beschouwingen; zijne argumentatie moge dus gelden voor
allen. Hij schrijft aldus: „Andrerseits aber will und kann
nicht verkannt werden, dasz wichtige, ja die wichtigsten
Interessen \' der durch das Meer begrenzten Staaten in
Frage stehen und es sich ini Hinblick auf di(;se recht-
fertigt, wenn sie ein gewisses Mass von Verfügungs-
gewalt über die ihnen zunächst gelegenen Theilo des
Meeres beanspruchen. Dieselbe muss aber ihre Bescln-än-
kung finden in und mit der Befriedigung der nothwon-
digsten hiebei in Frage kommenden Bedürfnisse.
84
Wenn nämlich auch dringende und zwingende Gründe
es erheischen, dasz rücksichtlich der Küstengewässer
eine Ausnahme von der principiellen Eigenthumsun-
fähigkeit des Meeres zugelassen werde, so kann ein sol-
ches Indult natürlich nur insoweit gewährt werden, als
es mit Rücksicht auf jene Gründe unerlässlich erscheint
und zugleich in denselben seine Rechtfertigung findet;
wesshalb insbesondere die Verkehrung der Regel in ihr
gerades Gegentheil mit aller Macht hintangehalten wer-
den muss. Hierin liegt aber eben der Grundfehler der
Eigenthumstheorie, die, um das Nothwendige zu erreichen,
zu einem Mittel greift, welches in seinen Folgen das
Bedürfniss weit überschreitet und in den schroffsten
Gegensatz zu dem tritt, was Prinzip und Ausgangspunkt
ist und bleiben muss" \')•
Oppervlakkig beschouwd, heeft die leer veel aanlok-
kelijks. De oude regel „cessante causa cessât affectus —
want het bovenstaande is den grond der zaak slechts
eene poging om haar ook hier toe te passen — bevat
zooveel waarheid ; welke beletselen zouden er dan kunnen
bestaan, die algemeene waarheid ook hier door te voeren?
Geene andere, zoude ik denken, dan de volgende:
Het is vooreerst -- om in de terminologie van dio
oude spreuk te blijven - op lange na door de voor-
standers niet bewezen, dat de door hen voorop gestelde
causa werkelijk de juiste is, en voorts evenmin, dat de
volgens hunne leer geoorloofde effectus werkelijk vol-
doende zoude zijn om aan de behoeften, door dio causa
gesteld, te voldoen.
■) 0. c. pg. 15.\'1G.
-ocr page 97-85
Wat het eerste betreft, de causa, die velen der voor-
standers erkennen, is inderdaad te beperkt. Zoo lezen
wy b.v. bij Harburger : „Soweit es die Aufrechterhaltung
der Ordnung in seiner nächsten Nähe, den Schutz seiner
eigenen Integrität, sowie des Lebens und Vermögens
seiner Unterthanen angeht, soll und kann darum der
Küstenstaat die nöthigen Normen aufstellen" Als „rea-
son of the thing" noemt Phillimore slechts „defense and
security of the state" 2), terwijl Nuger het uitbreidt tot
„la défense de son territoire et la sécurité de ses côtes,
et de garantir ses intérêts commerciaux et fiscaux" 3).
Die meeningen loopen ver uiteen, en een strenge op-
vatting ervan zoude ongetwijfeld het recht van den staat
te zeer beperken. Naar aanleiding van het vroeger be-
sprokene moet dan ook waarborging van het volle staats-
leven in zijne verste vertakkingen, zoover ze door de
ligging van het land aan zee worden geïnfluenceerd, als
de eigenlijke motiveering gelden. Ook wat het tweede
punt aangaat is het meer dan twijfelachtig of maatre-
gelen, slechts genomen tot voorkoming en afweer van
nadeel, voldoende uitwerking zouden hebben. Reeds de
groote onzekerheid van eene dergelijke bepaling moet
doen aarzelen met dat stelsel zich te vereenigen. Wie
toch zou beoordeelen of een bepaald stel regelen bloot
het bovengenoemd karakter heeft ? Is de kuststaat daarin
opperste rechter en zijn wil tevens wet? hoe weinig
zoude eene dergelijke beperking dan niet betcekenen!
\') 0. c. pg. 18.
\') In R. V. Koün 2 Ex. Div. pg. 82.
\') O. c. pg. IGO. Botor is Bluntschli § 310.
-ocr page 98-! 86
E ■■ \' - Kan de staat, dien de voorschriften hebben gekrenkt,
• / zich daartegen verzetten op bovengaande gronden, welke
ï • een rijke bron van conflicten ware dan niet geopend!
j;! Welk eene gelegenheid voor den machtigen staat om
een kleineren te kwellen, nu dat, wat uitoefening van
recht behoorde te zijn, vernederd is tot een bloote aan-
■ passing van belang! Maar, dat daargelaten, het blijft
zooals gezegd, de vraag of een dergelijk gezag krachtig
genoeg zou kunnen optreden, voldoende autoriteit zoude
hebben, zijne voorschriften te doen gelden. Men be-
denke het wel! De kuststaat is volgens die leer over
dat zeegebied geen almachtig, alomvattend souverein; op
een eigenlijk vrij gebied is bet hem slechts geoorloofd
enkele begrensde dwingende regelen te stellen. Nu is
het mijns inziens de beste waarborg voor de niet-over-
treding der door den staat gestelde regelen, dat ieder,
die een bepaald gebied binnentreedt, gevoelt en weet,
dat hij leeft onder het gezag en de macht van den
staat, wiens wetten hem daar binden, dat hij doordron-
gen is van het besef, dat do plaats, waar hij vertoeft,
is een deel van het gebied, dat den staat toebehoort,
terwijl aan den anderen kant de staat bezwaarlijk ge-
trouwe nakoming zijner ordonnanties zal kunnen ver-
wachten, als hij hem, die zijn rechtssfeer betreedt, tot
die overtuiging niet kan dwingen.
Eene erkenning van het bovenstaande is dan ook in
zekeren zin te vinden in de ontwijfelbaar don kuststaat
ƒ toekomende bevoegdheid het z.g. zeeceremonieel in zijn
territoriale zee to regelen, om van de schepen, die daar
varen, dus de erkenning zijner souvereiniteit to eischen.
87
Het recht van den staat hiertoe wordt niet ontkend,
zelfs niet door de voorstanders van de hier bedoelde leer\'),
doch het is mij een raadsel, hoe dit in overeenstemming
te brengen is met hunne theorie. Geen sprake kan
immers daarbij zijn van afwering of voorkoming van
nadeel.
Maar ten slotte heb ik nog een zeer gewichtig, ja
overwegend bezwaar tegen dat ius sui generis. En wel
dit! Men mag aannemen, dat het regel is, dat een staat
volle souvereiniteit bezit over een gebied, waarop hij
zich daden van uitsluitend gezag veroorlooft, en omge-
keerd ook slechts dim niet-onderdanen aan zijn wil onder-
werpt, wanneer hij hen op zijn territoir aantreft. Hier
echter zoude het anders zijn: de staat ware geen heer
en meester over de territoriale zee en bond toch personen,\'
die aan zijn staatsgezag niet qua persoon waren onder-
worpen. Men zal het mij toestemmen, dat een dergelijke
toestand eene uitzondering zoude maken op het alge-
meen erkende rechtsbeginsel en dat dus een dergelijk
exceptioneel iets behoorde te worden bewezen. De voor-
standers dienden dan toch met argumenten uit het
zoo rijke staatsleven voor den dag te komen, met
feiten, ontleend aan tractaten of aan de staatspractijk,
om deugdelijk een dergelijke abnormale internationale
gewoonte te staven. Niets van dat alles echter: oen
beroep op de ratio der territoriale zee, dat wij reeds
trachtten te weerleggen, en op do inconvenienties der
andere theorie, wat wij zoo aanstonds zullen toetsen, is
al wat zij hebben geproduceerd. Sluit dit niet roods eene
•) B.v. Nugor pg. 149 on pg. 387 sqq; cf. ook Liitoui\' pg. 274 sqq on Porcis pg. 40.
-ocr page 100-88
veroordeeling in zich en zou niet ieder onpartijdig onder-
zoeker reeds op dien grond hunne argumenten als te licht
moeten beschouwen?
Indien het geoorloofd is eene onderstelling te wagen
over de oorzaken, waaraan die leer haar opkomst te
danken heeft, zou het deze zijn.
Primo eene, mijns inziens, onjuiste voorstelling van de
praktische bezwaren, die de souvereiniteits-theorie zoude
medebrengen, en voorts eene verkeerde waardeering van
datgene, wat men vaak in het leven waarneemt. Het is
waar, de wijze, waarop de staten hun recht vaak uit-
oefenen, gelijkt soms eenigszins op de toepassing van
een ius sui generis. Zeer vele maatregelen, die zij treffen,
zijn bloot van schade-afwerenden aard. Maar waarom?
Niet, omdat hun recht zich niet verder uitstrekt, of zij
dat zelfs maar meenen of te kennen geven, doch omdat
dergelijke regelingen soms voldoende zijn voor enkele
der te bereiken doeleinden. Geen staat nu maakt wetten
of verordeningen, die hij onnoodig of onpractisch vindt;
hij regelt niet, omdat hij het zoo aangenaam vindt ordon-
nanties te geven, maar omdat zijn belang het vordert.
Daaruit volgt echter nog geenszins, dat hij zijn recht om die
regelingen uit te breiden opgeeft of niet erkend wil hebben.
Uit al hot voorgaande zal men reeds hebben opgemerkt,
dat ik die leer van het recht sui generis onaannemelijk
vind, en mijne sympathieën moer hen vergezellen, die
de verder strekkoiule theorie verdedigen. Thans rest mij
cciiter nog de niet gemakkelijke taak, het bestaan van
een dergelijk uitgebreid souvereinitoitsrocht to bewijzen.
Eén zaak moet men den tegenstander toegoven, n.1.
-ocr page 101-89
dat de argumenten, ter verdediging gebezigd, vaak verre
van afdoende zijn.
Een der oudste is wel het volgende, door Hautefeuille
aldus geformuleerd : „La mer devient l\'accessoire de la
terre, et, l\'accessoire devant suivre le sort du principal,
elle devient nécessairement la propriété du possesseur
continental" % Behalve het door dien schrijver zelve
daartegen ingebrachte argument, dat dan nog steeds
overblijft de vraag tot hoever de zee het karakter van
accessoir blijft dragen, een vraag, die volgens hem dan
onmogelijk op te lossen is -), zoude ik hiertegen willen
aanvoeren, dat een dergelijke uitspraak bloot een potitio
principii is, want dat juist bewezen dient te worden,
dat de territoriale zee een accessoir is van den kuststaat.
Een andere argumentatie wordt door de Rayneval ge-
leverd, die zich op geologische gronden steunt. Hij be-
weert n.1. dat „le fond de la mer près des côtes peut
être considéré comme en faisant encore partie" Ook
dit is met recht, wat Nuger noemt, „un médiocre argu-
ment". Afgezien nog van het gevaarlijke om uit geolo-
gische premissen juridische conclusies te trekken, vallen
toch terstond de volgende bezwaren in het oog. En wol
vooreerst, dat èn bij de kwestie van de vrijheid der zoe,
èn bij de gronden voor de onderworpenheid der territoriale
\') Tit. I, chap. 8, sect. 1, dl. I, pg. 80. Nuger schryit ten onrechto llautefoulllo
zelvon deze mooning too.
\') Co raisonnement mo parait pou concluant, car il ost impossible do dótornii-
nor h, quel point précis la mor perdrait cotte qualité d\'acccsaoiro pour rovütlr
^0 caractère do principal, et par conséquent d\'assigner les limites do la mer
torrit(H-ialo. Co vice me parait démontrer sufllsammont le pou do fonduniont
de rargumentation" (llautefoulllo 1. c.).
\') Institut, du droit do la naturo ot dos gens llv. II. ch. IX § 10. Oocitoord door
Nuger pg. 151.
1
90
zee, de bodem der zee geen punt van debat heeft uit-
gemaakt. Beide rechtsbegrippen steunen op de eigen-
aardigheden, die zich bij het gebruik maken van de
oppervlakte voordoen, op het feit, dat het water der zee
noodig is voor het verkeer of het verkeer op dat water
den staat gevaarlijk kan zijn, doch nooit op de gesteld-
heid van den met het peillood dikwijls ternauwernood
te bereiken bodem. Bovendien, tot waartoe is de bodem ^ •
een deel van den vasten grond? Men zou kunnen ant-
woorden, dat overal die hoedanigheid eraan kan toege-
geschreven worden, en het in twijfel trekken of dit
minder waar zou zijn midden in de zee, dan in de nabij-
heid van de kusten. Wellicht zou daartegen kunnen
worden aangevoerd, dat vaak de gedeelten der zee langs
do kust oorspronkelijk vast gebied waren en in den loop
der tijden eerst met water zijn bedekt. Wat zou dat er
echter toe doen? Zoo spoedig een stuk van den aard-
bodem met water overdekt is en daardoor de ruimte van
de zee vergroot heeft, wordt het een deel der groote
open zee en aan haar rechtstoestand onderworpen. De
vroegere toestand doet dan niets meer ter zake en de
gewone regelen omtrent het recht op de zee worden
daarop van toepassing. Wordt b.v. een eiland midden
in zee door de wateren verzwolgen en verdwijnt het
land, dan zullen over dat gedeelte der zee, waar vroeger
het eiland lag, de rechten van den staat, onder wiens
souvereiniteit dat stuk grond stond, eveneens ophou-
den, en zich die plek in geen enkel opzicht van het
overige onderscheiden. Zoo gaat het ook met de strook
langs de kust; zij is een deel van de zee en de delf-
91
stofkundige eigenaardigheden van den bodem zijn ons
onverschillig.
Een ander argument vindt men door vele auteurs als
beslissend aangehaald en waarbij wordt gesteund op de
vereischten, die in het algemeen noodig zijn voor den
eigendom. Het kortst en duidelijkst vindt men deze re-
deneering bij Pradier-Fodéré. „J\'appuie mon opinion sur
ce que trois conditions sont nécessaires pour constituer
le caractère essentiel de l\'objet soumis au droit de
propriété. 1° l\'objet doit être utile; 2° l\'objet doit être
de telle nature que l\'usage de plusieurs ou de tous
nuise à l\'usage de celui, qui se prétend propriétaire;
3° l\'objet doit être réduit en la possession réelle et ma-
térielle du propriétaire. Or la mer territoriale réunit ces
trois conditions" \'). Mi] met deze motiveering vereenigen,
kan ik geenszins. Niet, dat ik mij daartegen zou willen
verzetten op de gronden, die Nuger-) aanvoert, dat n.1.
do vereischten sub 2 en 3 ontbreken, daar mij die redenee-
ring ton deele onjuist maar zeer zeker onnoodig voorkomt.
Ik wil mij ook hier weder steunen op een reeds vroeger
gemaakte opmerking en alle gewicht aan eene argumen-
tatie, als Pradier Fodéré ons geeft, ontzeggen eenvoudig
omdat het mij onjuist voorkomt, dat het samenvallen
van die drie vereischen reeds hetzij eigendom, hotzij
staatsgezag moet medebrengen. Afwezigheid van moreclo
beletselen moet minstons als vierde veroischto aanwezig
zijn om iure constituendo dat gezag to kunnen moti-
\') Droit intornatioiiiil public § 023 II pg. 150, cf. ook bU llautofouillo „Droits
ot devoirs tit I, eb. 3, soc. 1, dl. I, pg. 87.
\') pg. 153.
92
veeren en eene toestemming van het recht om iure con-
stitute dat gezag te zien erkend. Pradier Fodéré moest
dus hebben betoogd, dat het volkenrecht over de terri-
toriale zee een dergelijke heerschappij had erkend, doch
daartoe is hij in gebreke gebleven. Dit is echter gepoogd
door Hall en wel op historische gronden. Hij gaat na,
hoe in vroeger tijden reeds heerschappij over de zee
voorkwam, zoodat, toen in de zestiende eeuw zich het
volkenrecht begon baan te breken, bijna alle natiën de
occupabiliteit der zee erkenden. Daar landen als Spanje,
Portugal en Engeland hunne eischen echter gingen
overdrijven, begon de conscientie der volken, vooral na
het werk van de Groot, zich daartegen te verzetten.
Enkele staten hielden echter vol, terwijl aan den anderen
kant de theorie, die zich tegen de eischen van Spanje
etc. verzette, algemeen geacht werd verder te gaan dan
voor het verkeer noodig was. De meeste schrijvers
erkenden, dat het eene behoefte was, een deel der zee
voor de verdediging aan den kuststaat toe te wijzen,
zoodat in de 18° eeuw dat beginsel dan ook algemeen
was doorgedrongen, en daarentegen verder strekkende
aanmatigingen hoe langer hoe meer achterwege bleven,
of, indien al geuit, met meer succes werden veronacht-
zaamd. Ook de schrijvers hadden zich daarbij aangesloten.
Hij resumeert zijne beschouwingen aldus: „Down to tho
beginning of the present century then, the course of
opinion and practice with respect to the sea, had been as
follows. Originally it was taken for granted that the sea
could be appropriated. It was effectively appropriated
in
93
some instances, and in other extravagant pretensions were
put forward, supported by wholly insufficient acts. Gra-
dually, as appropriation of the larger area was found
to be generally unreal, to be burdensome to strangers,
and to be unattended by compensating advantages, a
disinclination to submit to it arose, and partly through
insensible abandonment, partly through opposition to
the exercise of inadequate or intermitted control, the
larger claims disappeared, and those only continued at
least to be recognised, which affected waters the pos-
session of which was supposed to be necessary to the
safety of a state, or which were thought to be within
Its power to command.... As a matter of history, in pro-
portion as the due limits of these confiicting interests
were ascertained, the practical rule which represented
the principle became insensibly consolidated, until at tho
beginning of the present century it may fairly be said
that though its application was still rough, it was defi-
nitively settled as law" \').
Het uitvoerige betoog van Hall onderscheidt zich in
elk geval daarin gunstig van de vroeger besprokeno, dio
niet veel meer geven dan omschrijvingen van het sou-
vereiniteitsrecht, doordat het eene ernstige poging is om
het bestaan daarvan als recht juridisch te bewijzen. Ge-
slaagd zou ik hem echter niet durven noemen. Wij mis-
sen in zijn redeneering namelijk het bewijs, dat inder-
daad het in den concensus der volken, in den inhoud van
het volkenrecht lag om dat algemeen erkende niouwo
recht op de territoriale zee even breed op to vatten,
\') Pg. 124, 125.
-ocr page 106-u,. . I ll^^^ai
94
als enkele natiën dat vroeger hun aangematigd recht op de
geheele zee hadden gedaan \').
Dit was mijns inziens toch noodig geweest; positieve
bewijsgronden had hij moeten aanvoeren om den over-
eenstemmenden wil der volken aan te toonen, en zich
niet mogen vergenoegen met een algemeen en ongemo-
tiveerd beroep daarop.
Aan die fout, geringschatting van positief bewijsma-
teriaal, bezondigen zich ook enkele andere schrijvers, die
als grond voor hunne meening aanhalen de overeenstem-
ming der schrijvers. Wij vinden dat argument vooral
op den voorgrond gesteld by enkelen der Engelsche
kroonrechters, wien de beslissing der zaak „Regina versus
Keijn" was opgedragen. In het bijzonder zijn het de rech-
ters Lindley 2), Lord Coleridge Lord Chief Justice of
the common Pleas, en sir Baliol Brettdie zich daaroi)
uitdrukkelijk hebben beroepen.
Het uitvoerigst en welsprekendst geschiedt dit door
den laatste, wiens betoog waarlijk de moeite van het
aanhalen meer dan waard is. Hij zegt: „After citing this
long list of authorities I make the following observations.
I have done so because it seems to me that the whole
question depends on authority. There is no reason, founded
on the axiomatic rules of right and wrong, why the threo
miles should or should not bo considered as a part of tho\'
•) Dat dio vcrscliillondo volken eon zoo nitgcbrcid roclit over do zoo liol.bon
gevindiceerd, wordt ontkend donr Tellcgon. (De iuro In niaro iig. 37 «([f]). Dit
wordt echter op goede gronden bestreden door Muller ninro chi\'isnni (pg. IS,
19 on 20 in do noten).
«) 2 Ex. Div., pg. 91.
«) h. c. pg. IM. ir.t.
\') L. c. pg. 143.
-ocr page 107-95
territory of the adjacent country. If they have been so
treated by such consent, the authority for the alleged
ownership is sufficient. The question is, whether such a
general consent has in this case been proved by sufficient
evidence. I have cited the assertions of a large number
of writers, recognised as able writers in international
law, of different countries and diiïerent periods. I have
cited assertions of statesmen and opinions of great judges,
and the decisions of some judges, and the assertion made
on behalf of a great government. As there is no common
court of nations, and no common legislature, none of
these are, in the usual sense, binding on this court. As
the opinions of the judges are manifestly founded on the
opinions of the writers, I think the principal evidence
is that of the writers. I have already said that, in my
opinion a general consent of recognised writers of different
times and different countries to a reasonable proposition
is sufficent evidence of a general consent of nations to that
proposition. Such a general consent establishes the pro-
position as one of international law" \').
Men zou bezwaarlijk duidelijker kunnen verklaren, dat
eene algemeene overeenstemming der schrijvers voldoende
is om het bestaan eener internationale gewoonte te be-
wijzen. Toch zou ik mij, met alle eerbied voor het go-
voelen van den learned judge, tegen een dergelijke absolute
uitspraak willen verzetten.
Het mag toch niet vergeten worden, dat de schrijvers
over volkenrecht, van hoeveel invloed hunne meoningon
ook geweest kunnen zijn, hoe groot ook het ontzag voor
\') Idom; Cf. ook pg. 132.
-ocr page 108-96
hunne kennis was, nooit iets anders waren dan private
personen, die hunne opinies afleidden hetzij uit philoso-
phische redeneeringen, hetzij uit feiten.
Voor zoover het eerste betreft, men kan daaraan zoo-
veel gewicht hechten als men wil, men mag met de
meeste overtuiging hunne redeneeringen als logisch en
gezond erkennen, maar nimmer over het hoofd zien, dat
deze nooit kracht kunnen hebben, dan tenzij de rechts-
subjecten zeiven hebben verklaard de daaruit getrokken
practische gevolgen aan te nemen.
Wat het tweede aangaat, de feiton die zij noemen,
mag men aannemen, doch niet nalaten ze te onderzoeken
en na te gaan of werkelijk daaruit volgt hotgeon zij or
uit hebben afgeleid. Op zich zelf kunnen dus de ros-
ponsa prudentium volstrekt niet het bestaan van een
volkenrechtelijke gewoonte bewijzen, doch ik zou oven-
min zoover willen gaan als sir Alexander Cockburn, Lord
Chief Justice of England, bij zijne uitspraak in diezelfde
zaak, waar hij aldus tegen die verkeerde opvatting zijner
collega\'s ten velde trekt: „It is said, that we are to
take tho statements of the publicists as conclusive proof
of the assent in question, and much has been said to
impress on us the respect, which is due to their autho-
lity, and that they are to be looked upon as witnesses
of the fact, to which they speak, witnesses whoso sta-
tements, or the foundation on which those statements i-est, |
we are scarcely at liberty to question. I demur altogether
to this position. I entertain a profound respect for the
opinion of jurists, when dealing with tho matters of juri-
dical principle and opinion, but wo arc here dealing
m
I-\'
A i
.\'I
97
with a question not of opinion, but of fact and I must
assert my entire liberty to examine the evidence and
see upon what foundation these statements are based.
The question is not one of theoretical opinion but of fact,
and fortunatily the writers, upon whose statements we
are called upon to act, have afforded us the means of
testing those statements by reference to fticts. They
refer us to two things, and to these alone, treaties and
usage" 1).
Veel van hetgeen Engelands opperste rechter daar
verklaard heeft, onderschrijf ik met graagte. Ik geef hem
gaarne toe, dat een strijdvraag als deze niet beslist kan
worden door een beroep op juridische beginselen, doch
slechts door feiten; ik stem van ganscher harte met hem
in, waar hij meent, dat dio feiten slechts kunnen zijn
tractaten en de gewoonte. Doch verder ga ik met hem
niet mede, en ben zelfs van oordeel, dat hij op zijne beurt
het gewicht eener overeenstemming van schrijvers te
gering heeft geacht.
Het komt mij voor, dat hij over het hoofd hoeft gezien
het verschil in den invloed, dio door do geleerden uit-
geoefend is op het volkenrecht, cn op het privaat- of
publiekrecht. Het eerste hooft daaraan belangrijk meer
te danken dan hot laatste. Het is in zijne b(^ginsolon door
schrijvers opgebouwd, on zij liebl)on zich gewoonlijk niol
bepaald bij het intorpretoeren cn verfijnen van het rechts-
bewustzijn, doch zijn dat meorendeols vooruitgoloopen,
en hebben hot gevormd. Indien men dit in \'toog houdt,
is het duidelijk, dat aan do beschouwingen ovor hot
\') idem l\'g. 203, 201.
-ocr page 110-volkenrecht van groote juristen meerdere waarde is te
hechten, dan aan hunne ontboezemingen op een ander
gebied van het recht
Wanneer bijna alle schrijvers zich in den zelfden geest
over het een of ander rechtsbeginsel uitlaten, dan heeft mon
alle kans, dat dit ook op dezelfde wijze door de volken
wordt opgevat; het is weliswaar nog geen volstrekt
bewijs, maar eene praesumptie, die weinig meer noodig
heeft om bewijs te worden. Wij zullen dan ook niet na-
laten, daarvan zoo aanstonds gebruik te maken.
Ons rest nu nog steeds aan te toonen, dat het volken-
recht de territoriale zee beschouwt als staande onder eeno
gelijke, souvereiniteit als het eigenlijk territoir. Uit tweo
ij; bronnen kan men hiertoe putten - sir Cockburn wees er
reeds op — uit tractaten cn uit de gewoonte. Hetzij het een,
hetzij het ander moet het bewijsmateriaal hiertoe leveren.
In de eerste plaats dus, blijkt uit tractaten van
eeno erkenning door het volkenrecht, dat do territoriale
zeo is deel van het territoir van den kuststaat? Ver-
dragen, die uitdrukkelijk eeno dergelijke bepaling inhou-
den, vindt men niet, tenminste zoo verklaart sir Cockburn,
en ik zou hem hierin niet gaarne durven togcnsprokcn.
Een voorbeeld van zoodanig tractaat is mij tenminste
niet bekend.
Indien in verdragen van de territoriale zee wordt mol-
ding gemaakt, geschiedt dit gewoonlijk of in tractaten,
die, rechtsverhoudingen op de open zee regelende, slechts
. torloops van haar melding maken on gewoonlijk niots
anders van haar mededeolon, dan dat do regeling binnen
hare gronzon aan den kuststaat blijft .overgelaten, of in
99
verdragen, die meer speciaal de rechtsverhoudingen in
de territoriale zee zelve, hetzij uitsluitend, hetzij in ver-
eeniging met andere onderwerpen regelen. Tot de eerste,
die meestal tusschen meerdere staten worden gesloten,
behooren o. a. om enkele !zeer recente te noemen, de
conventie, regelende de politie der visscherij in de Noord-
zee i)uiten de territoriale wateren, gesloten te \'s-Graven-
hage G Mei 1882, die slechts omtrent deze bepaalt, dat
de staat daar de uitoefening van vischvangst aan vreem-
den kan verbieden, en do grenzen te dien opzichte vast-
stelt, en de conventie, betreffende den verkoop van
sterken drank onder de visschers op de Noordzee, buiten
de territoriale wateren van 16 Nov. \'89, dio deze daarvan
uitzondert en den kuststaat dus vrij laat in do regeling .
dezer materie binnen dat gebied.
Belangrijker zijn natuurlijk die, welke tot de tweede
groep behooren, gewoonlijk gesloten tusschen twee be-
paalde staten. Daartoe kan men vooral brengen do trac-
taten, betreffende de visscherij in de territoriale zee,
zooals het verdrag tusschen Frankrijk en Engeland van
1839, en dat tusschen Oostenrijk en Italië van 1884;
slechts terloops vindt men bepalingen erover in dotrac-
taten van vriendschap, handel en scheepvaart en in do
consulaire verdragen. De eerste bevatten gewoonlijk ondor
meer de bevoegdheid voor elkanders onderdanen van vrijo
handel en scheepvaart, waaruit men zou kunnen alloidon
do bevoegdheid om ook de territoriale zee te bevaren,
en soms ook hetzij voorbehoud voor do nationalen, hotzij
vrijheid voor allen van kustvrachtvaart of visscherij.
Bovendien vindt men een enkele maal in de eerste.
-ocr page 112-100
doch meest in de laatste, bepalingen omtrent de juris-
dictie van den staat over vreemde schepen. Doorgaans
echter zien dergelijke voorschriften alleen op het verblijf
der schepen in de havens; in eenige gevallen echter is
de redactie ruimer, en werden er ook onder begrepen,
geschillen die zich op zee — dus natuurlijk ook, zoo
niet uitsluitend, de territoriale zee — hebben voorgedaan
tusschen den schipper en de leden der bemanning, welko
dan aan de jurisdictie van den staat, waar het schip
zich bevindt, worden onttrokken en opgedragen aan den
consul van het land, waartoe het vaartuig behoort. Zijn
er anderen dan de leden der bemanning in betrokken,
of is de rust van de plaats gestoord, dan zijn de auto-
riteiten van den verblijfstaat competent \')■
Beslissend voor onze stelling is dat alles nog geenszins,
doch misschien zou iets meer mogen worden afgeleid uit
de in den laatsten tijd minder frequente, doch vroeger
veel voorkomende bepalingen in tractaten omtrent neu-
traliteit en scheepsgroet. Verbod om bij geval van oorlog
met een derdo in de wateren der neutrale partij oorlogs-
daden te verrichten is b. v. in eenige oudere verdragen
opgenomen 2) en zoo vindt men ook conigo, waarin wo-
derkeerig de verplichting wordt opgelegd, om, in do na-
bijheid van eikaars vestingen komende, deze het oei-st
J
\') Cf. als voorboeld art. 10 v.\'d. cons. conventie tnsschen OoHtonryic en de Ver.
Staten van 11 Juli 1870 (Hall. Appendix 5). Als oon exempel van « en derKeUik
Nederlandsch tractaat dieno dat, hetwelk te Lissabon 1 December 18S0 tiisschon
ons vaderland cn Portugal is gesloten. Art. 11 daarvan bevat eene dergelijke
bepaling (cf. Luttenberg\'s chronologische verzameling 1882, 10 Mei pg. 08).
Op (loze tractaten komen wij later nitvocrigor terng-by do bespreking van
hot recht op jurisdictio v/d staat in zyn tcrritorlalo zoo.
=) Cf. voorbeelden bU Azuni II pg. 78.
-ocr page 113-101
met kanonschoten te groeten, b. v. de tractaten van
1801 en 1809 tusschen Zweden en Rusland. \') Ook het
omgekeerde is voorgekomen, n. 1. een tractaat van 1865
tusschen Spanje en Engeland, waarbij de schepen dier
natiën, welke de straat van Gibraltar doorvaren, ontsla-
gen worden van de verplichting hun vlag te hijschen in
de nabijheid der versterkingen. 2)
Bewijzen dergelijke tractaten nu dat uitgebreide recht
van den staat op de territoriale zee?
Het is te betwijfelen. De bepalingen, die men aantreft
omtrent visscherii, cabotage en jurisdictie zijn daartoe
al zeer onvoldoende, en diezelfde grief kan men voeden
tegen de voorschriften omtrent eerbiediging der neutra-
liteit. Men heeft zelfs wel gemeend, dat zij eerder het
tegendeel aantoonden.
„Instead of upholding the doctrine contended for"
meent sir Cockburn „the fact of these treaties having
been entered into has rather the opposite tendency, for
it is obvious that, if the territorial right of a nation
bordering on the sea to this portion of the adjacent
waters has been established by the common assent of
nations, these treaty arrangements would have been su-
perfluous. Each nation would have been found, indepen-
dently of treaty arrangements, to respect the neutrality
of the others in these waters as much as in the inland
waters. The foreigner invading the right of the local
ffshermen would have been amenable, consistently with
international law, to local legislation prohibiting such
\') Nugor pg. 300.
Latour pg. 278.
102
infringement, without any stipulation to that effect by
treaty" \')• Dit gaat natuurlijk te ver, wat de geleerde
rechter dan ook zelf erkent, door toe te geven, dat ge-
woonlijk die tractaten wel zullen gesloten zijn om mo-
gelijke geschillen te voorkomen. Hij had er gerust bij
mogen voegen, dat zij, vooral die welke de visscherij
betreffen, vaak hunne rechtvaardiging vinden kunnen in
het feit, dat zij eene beperking van recht door eene be-
paling van den afstand in mijlen bevatten. Ook echter
al nemen wij aan, dat die rechten ook buiten tractaat
bestonden, onze stelling is daarmede nog niet bewezen.
Ook een ius sui generis moet dergelijke bevoegdheden
den staat verleenen.
Eenigszins anders is het gesteld met do tractat(?n, die
over het zeecercmonieel regelen bevatten. Indien namelijk
één zaak duidelijk mag heeten, is het wel deze, dat een
recht om bij h(^t binnentreden der territoriale zee den
scheepsgroet to mogen eischen, niet is te brengen onder
e(m systeem van rechten, bloot do veiligheid on zek(M\'-
beid van den staat en do zijnon handhavende. Een
dergelijke eisch toont, dat men zich daar hoor en meost(jr
vo(!lt, cn wil, dat anderen dit erkennen. En nu mag
men wel Pradier-Fodéró, Perels o. a. -) toegeven, dat hot
gewicht van den zeegroet niet meer als zoo groot be-
schouwd wordt als in vorige eeuwen, dat een saluut, in
open zee toegebracht aan een vreemden vorst, niet meer
do verklaring in zich bevat, dat de geheele zee aandien
vorst onderworpen is, doch bloot een bewijs van cour-
Ilfli^
iÖ!
ir!
■) L. C. Pff. 205.
•) Pradlcr Fodóró U pg. 8Ü, s.j.i, § 550; Purols pg. 151; Latour pg. 271.
\'li
■:« I
il!
;r i;!\'
1
-ocr page 115-103
toiöie is; bet feit echter, dat men in bepaalde wateren
zoo\'n groet eisclien mag, en niet alleen voor den persoon
van den monarcb maar voor de vlag van het land, dat
men dien groet naar willekeur mag regelen en bij het
nalaten daarvan geweld mag gebruiken, zulk een recht
kan niet overeen te brengen zijn met eene bevoegdheid,
die uitsluitend strekt tot afwering van schade, kan op
niet minder slaan dan op een recht van souvereiniteit.
Wordt echter het bestaan van dat recht om den zeegroet
binnen de territoriale zee te eischen, door die tractaten
bewezen ?
Het ware gevaarlijk dit aan te nemen. Uit de tractaten
tusschen Zweden en Rusland is zeer zeker niets op tu
maken. Deze kunnen evengoed eene speciale bevoegdheid
tusschen die landen in het leven roepen, als de erkenning
van een algemeen bestaande gewoonte inhouden, en bewij-
zen dus niets. Belangrijker schijnt mij toe het tractaat
tusschen Engeland en Spanje over het groeten in de straat
van Gibraltar. "Dit toch stelt het recht om het saluut
te eischen voor als bestaand, en wil juist daarop eeno
uitzondering vaststellen. Ook hiertegen zou men echter
kunnen aanvoeren, dat het wel bewijst, dat die twee staten
erkennen, dat die bevoegdheid uit het recht op de terri-
toriale zee voortvloeit, maar ook slechts deze twee alleen.
Eene erkenning van andere natiën wordt in geenen deelo
daardoor aangetoond. In zoo\'n redeneering zou waarheid
liggen, en een beroep op dit tractaat moet daarom even-
eens achterwege gelaten worden.
Wij zien dus, dat een beroep op het z.g. conventio-
neele volkenrecht ons weinig baat brengt. Liet is ons
104
niet niogelijlc geweest een net van tractaten, die deze
strijdvraag konden beslissen, te spannen over de leden
der internationale rechtsgemeenschap en daarmede het
bestaan van het tot nog toe questieuse recht aan te
toonen. Thans rest ons nog slechts de volkenrechtelijke
usus en eene poging dient dus gewaagd om uit het leven
der verschillende staten zelf, uit de gewoonte, to bewij-
zen, dat een dergelijke macht over de territoriale zee
door het volkenrecht erkend is.
En thans zou ik, om te beginnen, wel een beroep wil-
len doen op de overeenstemming, waarvan een zoo groot
getal schrijvers, vroeger door mij geciteerd, hebben blijk
gegeven. Het is dan ook daartoe dat ik die, zij het ook
bij lange na niet volledige, reeks van voorstanders hob
opgesomd.
Eene dergelijke overeenstemming moet te denken geven.
Men vergete niet, dat van af Bijnkenshoek tot nu toe,
bijna allo schrijvers die vraag bevestigd hebben beant-
woord, terwijl bovendien de tegenstanders eerst in dozo
eouw zijn opgekomen. Men herinnero zich verder hot
foit, dat het gehoole rechtsinstituut der territoriale zoo,
zooals wij dat tegenwoordig kennen, door do schrijvers
is opgebouwd, dat vooral na Bijnkershoek dat begrip
eerst goed in het staatsleven is doorgedrongen, dat alge-
meen is gevolgd geworden zijno wijze om den afstand
van dat gebied to bepalen. Naar zijno beroemde formulü
„co potestatom terrae extendi, quousque tormenta explo-
duntur" is liet recht gevormd, de gansche beschaafde
wereld heeft zich hierin naar hem gevoegd. Is het nu,
gegeven die ontzaglijke invloed door do literatuur op
J
105
dit punt uitgeoefend, niet zeer waarschijnlijk dat het
staatsleven met den vorm ook het wezen der zaak van
hen heeft overgenomen, hen evenzeer heeft gevolgd in
hunne bepaling van de qualiteit als van de quantiteit.
Evenmin mag men er aan twijfelen, dat van af die
schrijvers in het internationale rechtsleven zijn doorge-
drongen streng privaatrechterlijke begrippen, die zich
vooral bij de verhouding van staat en territoir hebben
doen gelden. Er heeft zich daarbij ontwikkeld eene opvat-
ting van die verhouding als een recht van eigendom, dat
slechts behoefde te steunen op geen zwaarwichtiger gron-
den, dan waarop ook het recht van den staat op do
territoriale zee rustte.
Dit alles beslist de zaak natuurlijk nog geenszins; hot
geeft slechts de opvatting van het volle staatsgezag (;cu
voorsprong op de andere, die moeielijk in te halen is;
oen kans om de overwinning te behalen, die weinig moor
behoeft, om zekerheid te worden. Deze nu wordt ver-
kregen door het feit, dat uit het gedrag en de verkla-
ringen van zeer vele staten ten duidelijkste do erkenning
van een zoodanig recht blijkt.
Engeland is wellicht het land, dat dit met do meesto
beslistheid heeft to kennen gegeven. Reods hadden onkolo
artikelen uit de Merchant Shipping Act, vooral soction 527,
doen vermoeden, dat Engeland deze meening huldigde,
en had zelfs de Foreign Enlistment Act 1870 (33/34
Vict. Ch. 90) in s. 2 verklaard: „This act shall extend
to all the dominions of her Majesty, including tho ad-
jacent territorial waters", hetgeen opgevat kan worden
als eene erkenning, dat die watoren een deel vormen
106
van het soaverein gebied harer Britsche majesteit. Lang
te voren was ditzeltde ook al gehuldigd door de meest
invloedrijke en beroemde rechters, wat in een land, waar
aan rechterlijke precedenten zoo groot gewicht gehecht
wordt, van niet weinig belang is. Men heeft als voor-
beelden hiervan aangehaald de beslissing van sir William
Scott, later Lord Stowell, Engelands meest beroemde
prijsrechter, in de zaak „The twee Gebroeders" \'), waar-
aan echter door Cockburn minder gewicht wordt gehecht.
Nog duidelijker echter spreekt het oordeel van den niet
minder bekenden dr. Lushington in „The Leda", die in
algemeene termen aldus zich uitlaat: „What are the
limits of the United Kingdom? Now, the only answer
I can conceive to that question is the land of the United
Kingdom and thi\'ee miles from the shore" -). Evenzoo
verklaart ook de opperrechter Erle in „Free Fishers of
Whitstable v. Gann": „The soil of the seashore to the
extent of three miles from the beach is vested in the
Crown" :<).
Nog meer dergelijke beslissingen waren gegeven \'•), toon
de aandacht van de Britsche rechtsgeleerden (in staats-
lieden, en wellicht van die van geheel do wereld, in do
hoogste mate werd opgewekt door een bijzonder interes-
sant proces, de z.g. Franconia\' Case, reeds meermaion
door mij geciteerd. Een der vragen, die zich in dit, bij
If ■) Cf, Brütt in Ii. v. KoUn, 2 Ex. Uiv. pg. 137. Duurtogcii pg. 221.
Y \') liioni pg. 222.
\') Iduni pg. 228.
\') Cf. onkdc aangolKiuldü door lirolt. J. A. pg. 138 s.iq en Cocklmru C, J. Pt\'-
220. Ook cnkole moor twüfo:acl.tlgü iiilsprakun cn ccn lioogst onkelo bosllwing
* in tcgcngestüldon zin worden door hon vorniold.
^ f -i
107
een volgend hoofdstuk uitvoeriger te behandelen, geding
voordeden, was of de territoriale zee volgens het volken-
recht in een zoo nauwe betrekking tot Engeland stond,
dat het parlement eene onbeperkte bevoegdheid had de
wetten van dat land voor dat deel der zee verbindend
te verklaren, zelfs het geheele strafrecht. Slechts twee
der dertien rechters, sir R. Phillimore en sir Fitzroy
Kelly, Lord Chief Baron of the Exchequer, beantwoord-
den dit ontkennend Naar aanleiding en tor bevestiging
van dat vonnis werd in 1878 door Hooger- en Lagerhuis
aangenomen de „Territorial Waters Jurisdiction Act"
(41/42 Vict. C. 7ö), die elk misdrijf, zelfs op oen vreemd
schip, in de territoriale zee gepleegd, onder de compctentio
van de Admiraliteit verklaart.
Het beginsel dezer wet, die zoo uitdrukkelijk de terri-
toriale souvereiniteit over die zeestrook erkent, vond in
het Hoogorhuis, waar de Lord Chancellor, lord Cairns,
haar indiende, geen tegenspraak. In eene\'uitvoerige rede
verdedigde haar lord Cairns, waarbij hij zich beriep op
do overeenstemming der schrijvers en op de Engelscho
jurisprudentie on praktijk -), terwijl bij de tweede lozing
Lord Hammond nogmaals nadrukkelijk op die stollingen
dcï aandacht vestigde (8 Maart 1872)Meer tegenstand
ondervond de wet in het Lagerhuis. Daar was het vooral
sir George Bowyer, die zich tegen de daarin uitgedrukte
\') Eeno Yovkoerde voovstuUinb\' dor uitspruak wordt gegovon In Jouvnivl do
droit international privo (1877 pg. lUl), wUar hot govoolon dor nioorderlioid
aldus onischrovon wordt „Cotto aouvoraineto n\'a pas lo memo caractoro ii"u
collo qui s\'oxerc.o sur lo torritoiro ot les ports nniritimos, olio a souUnnont pour
ohjet la defense ct la security do I\'Etat."
\') Hansard\'s Parliamentary Debates dl. 237.
\') Idem dl. 238 pg. Ool.
-ocr page 120-principes verzotte. Hij beriep er zich op, dat die wet
„reversed the solemn decision of the judges in the Court
for Crown cases reserved", wat volkomen onjuist is, en
sprak, wat de op dit oogenblik te behandelen kwestie
betreft, als zijn gevoelen uit dat de gewone regelen van
het volkenrecht slechts jurisdictie toestonden „where the
necessity of the State rendered it necessary" Niet-
tegenstaande zijn ernstig betoog werd met groote meer-
derheid de bill, die volgens hem „would make the three
miles zone British territory" tot wet verheven, wat, al
is het dan ook volgens Phillimore „hardly necessary to
state, that this statute does not affect the general
International law on the subject" 2), toch omtrent Enge-
lands practijk niet den minsten twijfel meer overlaat.
■ \'i
\\ vr-
r.
II
Ook de Amerikaansche rechtspractijk heeft zich in
denzelfden zin gevestigd. Wij vinden hieromtrent aan-
gehaald het vonnis van den opperrechter Marsiiall in de
zaak „Church, v. Hobbard" en als een nog sprekender
bewijs hot gevoelen van den grooten Amorikaanschen
prijsrechter Story in „The Brig Ann". Dit is een zeer
.stork sprekend goval. Er was embargo golegd op „ail
ships and vessels in tho ports and places within tho
limits and jurisdiction oft ho United States". Do Ann
nu had ten anker gelegen ongeveer twco of drie mijlen
van do kust, ter hoogto van do havon van Nowburyport.
Daar liggende had zij lading ingenomen on was voorts
weer naar Jamaica weggezeild. Dit was natuurlijk in
■) Idem dl. 242, pg. 1850 sqq.
») International Law I 8 198, pg. 283.
\') Aangehaald in 2 Ex. Div. pg. 214.
109
strijd met het embargo, dat de schepen verbood te ver-
trekken, en de vraag was nu slechts of de plaats, waar
het vaartuig vertoefd had, n.1. de territoriale zee, be-
grepen was in de „limits" der Vereenigde Staten. Do
havenautoriteiten waren, toen de Ann van haar reis
teruggekeerd was, van dit gevoelen en legden beslag op
haar. De rechter stelde hen in het gelijk, waarbij Story
op de meest nadrukkelijke wijze verklaarde, dat die streek
een deel van het Amerikaansche gebied was. „As soon as
the „Ann" arrived off NewburJport, and within three miles
of the shore, it was clear that she was within the acknow-
ledged dominion of the United States____ Such waters
are considered as part of the territory of tho sovereign" \').
Sir Cockburn laat het gezag van dien ominenten rochtor
alle eer wedervaren, doch meent het gewicht van dozo
beslissing te moeten verkleinen, omdat „tho ship in
question was an American ship, which owed obedience
to tho American law" 2). ik geloof niet, dat dozo om-
standigheid eenigermate die uitspraak minder belangrijk
maakt. De vraag, die hier te beantwoorden viol, was
niet of het embargo alleen op Amerikaansche of ook o])
vreemde schepen sloeg, want dit stond vast (all ships).
Evenmin was het embargo gelegd op schepen dor Ver-
eenigde Staten, waar zij zich ook bevonden. Intogendool!
Het punt in kwestie was eenvoudig dit: „Is do territo-
riale zee — want de zeo tot op drie mijlen van do kust
behoort zeer zeker daartoe - een doel van doropubliok
der Vereenigde Staten, ja of noon? Indion ja, dan was
\') «cciloord iu 2 Ex. Div. pg. 222.
\') ibiücm.
110
de verbeurdverklaring gerechtvaardigd, anders niet; en
ik kan niet inzien, welke invloed de nationaliteit van
het schip bij de beantwoording dier vraag kan uitoefenen.
/ Omtrent de opvatting van Nederland behoeven wij
geen oogenblik aarzeling te koesteren, en het zijn vooral
onze strafwetten, die ons hierover inlichten. Vooreerst
lezen wij in art. 2 van ons Wetboek van Strafrecht
(3 Maart 1881, Staatsblad N». 35): „De Nederlandsche
strafwet is toepasselijk op ieder, die zich binnen het rijk
in Europa aan eenig strafbaar feit schuldig maakt."
Wordt hier onder „rijk in Europa" ook bedoeld de terri-
toriale zee? De geschiedenis van hot artikel geeft weinig
licht hierover, en waar gesproken wordt van binnen hot
rijk zich bevindende schepen, geschiedt dit in een ver-
band, dat moer aan havens dan aan de territoriale zee
doet denken \')• Meer licht geeft de geschiedenis van
artikel 3: „Do Nederlandsche strafwet is toepasselijk op
ieder, die zich buiten het rijk in Europa aan boord van
oen Noderlandsch schip aan eenig strafbaar feit schuldig
maakt." Uit do memorie van toelichting blijkt, dat men
do bedoeling had de Nederlandsche wet toepasselijk en
don Noderlandschen rechter bevoegd te verklaren, t(Mi
aanzien van feiten, gepleegd „in volle zee of in vreemde
watoren" 2). De nationale wateren vallen dus niot onder hot
begrip „buiten het rijk in Euroi)a", behooren dus tot het rijk.
Nog meer bewijzen vinden wij in het Wetboek van
Strafvordering. Artikel 25 acht voor do vervolging van
strafbare feiten, huiten het rijk in Europa aan boord van
<) Cf. Smi(U.. „(Joscliiodonis v/li WcUi. v. Slrafrorlit" I pg. 120-12:}
•) SmiJt, I rs- 125.
111
een Nedeiiandsch schip goj)leegd, bevoegd den ambtenaar
van het openbaar ministerie ter plaatse, waar de eige-
naar van het vaartuig woont of de reederij is gevestigd.
Is nu de rechter te dier plaatse ook bevoegd, als de
overtreding gepleegd is binnen de territoriale zee?
Onze jurisprudentie heeft daarop een antwoord gego-
ten, dat ontkennend luidde. Een Nederlandsch visch-
vaartuig, welks eigenaar te Dirkzwaag onder het ressort
van het kantongerecht te Brielle woonachtig was, had
\'^e voorschriften der visscherij wet van 21 .Juni 1881
(S. B. ]sro_ overtreden, door een niet gemerkt groot-
^\'Gil te voeren. De eigenaar werd deswege vervolgd voor
den kantonrechter te Brielle. Deze verklaarde het open-
haar ministerie niet ontvankelijk bij vonnis van 24 Jan.
1889 "i), onder meer overwegende „dat in casu do vraag
er eenig recht tot strafvervolging aanwezig is, afhangt
Van de vraag of de overtreding is gepleegd in of buiten
^le territoriale wateren, daar toch art. 25 strafvordering
blijkens de woorden „buiten het rijk in Europa" slechts
van toepassing is, indien de strafbare feiten zijn goploogd,
buiten de territoriale wateren.... dat het voor de toopas-
\'^ing van art. 25 strafvord. in casu noodig zoude zijn,
dat blljke, dat het strafbare feit is gepleegd in do Noord-
op meer dan 3 mijlen afstand van do kust, otc."
Diezelfde argumenten treft rnen ovenzoer aan in hot
vonnis van de arrondissementsrechtbank to Kottordain,
23 Maart 1889 2), waarbij diezelfde zaak in appèl word
\') Wooklilad v/h Roc.lit i^. 5775.
Weekblad v/b Hocbl. n". r^;.
112
Ook de wetgevende macht was van deze meening.
Er bestond namelijk eene leemte in onze wetgeving.
Schepen in de territoriale zee waren, zooals gebleken,
niet vervolgbaar krachtens art. 25 Strafvord., maar
evenmin volgens een ander artikel van dat wetboek.
Artikel 22 met name, dat het forum delicti commissi
huldigt, was evenmin bruikbaar, daar de grenzen der
kantons, zooals de Brielsche kantonrechter verklaarde,
met de gemeentelijke samenvallen, en dus de territoriale
zoo niet onder eenig kanton gebracht kan worden. Om
hierin te voorzien was reeds bij Koninklijke Boodschap
van 24 December 1888 een ontwerp van wot ingediend,
waarbij de ambtenaar van het openbaar ministerie bij
hot kantongerecht te Hoorn on do officicier van justitio
to Alkmaar competent werden verklaard tot do vervol-
ging van strafbare feitt.-n „op het, niet tot rochtsgobiod
van oonig kantongorocht behoorond, watergebied van hot
Rijk in Eui\'opa gepleegd" <). Dit is geworden do wot van
23 Juni 1889 (S. B. 83).
fif!
Do beraadslagingen omtrent die wot leveron, wat dit
punt betreft, niet veel belangrijks op; alloon wonscli ik
tot moordero verduidelijking van het standpunt der rogco-
ring, do aandacht to vestigen op do volgondo uitlating
van don minister Ruys van Bcorcnbrook in zijno memorie
van iintwoord op hot voorloopig verslag dor Twcodo
Kamer. Hij zogt daar: „Het is volkcnrochtolijk niot bo-
twist, dat oon gedeelte van hot water, waardoor hft\'
land wordt bospoeld, tot het Rijk bohnoft. W aro hot
l!
■) Art. 1, ontworp; Uians art. 21 1.1«. Htrarvorderiiig.
-ocr page 125-113
anders, niets zoude beletten bij de wet de Nederl. Straf-
wet toepasseliik te verklaren op een ieder, die zich bin-
nen zekeren afstand van \'s lands kusten aan eenig strafbaar
feit schuldig maakt. Juist echter, omdat het territoriaal
water tot het Rijk behoort, zou de laatst bedoelde rege-
ling van den omvang der Strafwet geen zin hebben met
het oog op art. 2 van hot Wetboek van Strafrecht.
Immers om zulks to verklaren, zou men het onbetwist
beginsel, dat het territoriaal icater tot het Rijk behoort,
moeten prijs geven" \'\').
Ook artikel 10 van het K. B. van 2 Februari \'93
(Stbl. 46), hetwelk bepalingen geeft omtrent de toelating
van vreemde oorlogsschepen in de territoriale wateren, is
blijkbaar van denzelfden geest doortrokken. Wij lezen
daar toch, dat vreemde oorlogsschepen „binnen \'sEijks
zeegaten of territoriale wateren en in het algemeen binnen
örenzcn des rijkn" geene opmetingen etc. mogen doen.
Mogen wij professor Corsi gelooven, dan leeft de-
zelfde opvatting evenzeer in het Italiaansche recht;
\') TUdachrirt van strafroclit, dool wotgoving 1887-1890 pp. 100.
B\\) do boraailslaglngun In do twuodo kamor onilront liot ontwerp van wet,
lioudundo bopalingon togun hot vlsschun donr opvarondon van vroonido schopon
In do torritorlalo wateren van hot UUk, waren do moonlngou dor loden wol wivt
verdoold en wankelend. (Cf. Ilandollngen der Staten-Oenoraiil 27 Sopt. 1889). Do
regeering had ook hiorb\\| de oude gcdrag.sHjn gevolgd en als kenmerk van de
territoriale watoren verklaard, dat „do Nederlandseho staat daarop vrU on on
gehinderd z^luo hooghoidsrochton vermag uit lo oefenon, als bphoord«-n 7.\\j tot
2lin grondgebied." De beeren K. Cremors on Farncombo Sanders w.aron hot daar
niet meö eens; do eerste meende, dat wU daarover sloclits een beperkt«» niaclit
mochten uitoefenen en wol beperkt tot liotgeen volstrekt uood/.akulük ^m
nadeel voor den slaat to voorkomen, torw\\)l do laatste zich tot du
absolute, zeker onjuisto uitspraak liot verleiden: „n\'«<tr, dut dool uitmaak van
ons territoir, is nM, wat men ploegt to doen vorstaan ondor do
ritoriale wateren," on omgekeerd „territorMewaterni ^ijn nid territoir." «rg ^^^^^
alleenstaande uitspraken bewUzen natuuriyk niets omiront do godrugs U\'
deu Koderl. Staat.
10
-ocr page 126-lU
hij verklaart toch: „Le code et le règlement pour la
marine parlent bien souvent aussi de la mer, ou delle
acqua territoriali et établissent sur elles un plein domaine
international, aussi bien que sur les ports, les hâvres
(seni) et les rades"
Ook de Noord-Duitsche bond had reeds vroeger in
1868 verklaard, dat de zee tot op 3 mijlen onder de
territoriale souvereiniteit van den kuststaat stond, het-
welk erkend werd door den Engelschen board of trade
in een „notice to British fishermen fishing off the
coasts of North-Germany," waarin gesproken werd van
„the territorial sovereignty of the North-German Confe-
deration" ; welke op die deelen der zee rustte 2).
Wat Denemarken betreft verklaart een koninklijk
decreet van 22 Eebruari 1812, dat het territoir zich in
zee uitstrekt tot de afstand van een „lieue marine". Dit
decreet gold ook voor Noorwegen
Als gewichtig argument voor de vollo souvereiniteit
over de territoriale zee mag ook beschouwd worden do
onschendbaarheid dier wateren door de strijdmachten van
krijgvoerende vreemde staten.
Ik heb reeds toegegeven, dat het voor de hier te ver-
dedigen stelling niets bewijst, dat men bij tractaat over-
eenkwam elkanders zeeën te eerbiedigen \'•), of in geval
\') Report .issociation pg. 83,8».
\') l\'erels pg. 38 noot 3.
\') Cf. inodedoelingen van Aubort in Annuairo XUI.
«) n.v. art. 28 van het tractaat tusschen 1\'Yankrük cn Rusland van 1787 „Les "
vaisseaux de cello des deux nations contractantes, qui aura uno gnorro. no
pourront attaquer \'les navires do son ennemi, que hors do la portéo dn canon
des côtes do son allié." (De Cussy, Phases. Liv. I tit. II § 40, dl. 1, pg. 1)4).
115
van oorlog tusschen derden, elkanders schepen binnen
het eigen gebied tegen aanvallen te beschermen; zooals
b.v. bepaald was in het tractaat van 1786 tusschen
Engeland en Frankrijk \'). Evenmin wil ik mij tot staving
beroepen op het feit, dat vele staten bij reglement ver-
boden hadden om binnen de grenzen hunner territoriale zee
daden van geweld te verrichten, gelijk wij dergelijke be-
palingen O. a. aantreffen in de reglementen van het
groothertogdom Toskane (1 Aug. 1778), van de repu-
bliek Genua (1 Juli 1779), van Venetië (9 September
1779) 2) en zelfs in eene deklaratie van de Porte van
23 September 1802 3). Hetzelfde is bepaald in enkele der
verklaringen van neutraliteit, die de aan zee grenzende
staten in den oorlog van 1870 hebben gepubliceerd; zóó
in art. 7 van de Italiaansche verklaring van 26 Juli
1870; in art 3 § 1 van de Portugeesche van 20 Juli
1870; in de Engelsche proclamatie van 9 Aug. 1870
(§ 1); voorts in de proclamatie van den president der
Noord-Amerikaansche republiek (8 October 1870), bene-
vens in de verklaringen van Chili (26 Sopt. 1870 art. 1);
Peru (24 October 1870 art. 1) en Japan % Zelfs al
neemt men de theorie van het ius sui generis aan, dan
nog zijn dergelijke verdragon en voorschriften uitstekend
te verklaren. Dat het uitoefenen van vijandelijkheden
\') Art. 41 luidt uldus: 11 iio sora i)a.s .soulTort, quo wur los cótos ii la portóo
<1u canon dos deu.x Etats.... dos navircs ot inarchandisos dos sujots do 1\'un
ot do l\'autro l\'uissanco solont pris par los va1ssoau.\\ do guorro ou corsalros do
quolquo EUit qno co soit. Do Cussy 1. c.; cf. ook l\'istolo ot Duvordy l pR. !1</Ö8.
•) Do Cussy pg. a\'!.
\') Azunl II, pg. 71».
*) Porols byiago L.
116
in de territoriale zee den kuststaat gevaarlijk kan zijn
en zijne belangen kan schaden, spreekt vanzelf en de
maatregelen, getroffen om dat te voorkomen, zijn dus
alleszins gewettigd.
Waar ik mij op beroepen wil, is iets anders, en wel
het feit, dat ook zonder verdrag of reglement de oorlog-
voerende partijen verplicht zyn, zich te onthouden van
daden van geweld in de territoriale zee. Ook al heeft
de kuststaat volstrekt niets hieromtrent bepaald, al lijden
zijne belangen niet in het minste eenige schade door de
handelingen der strijd voerenden, die daden zijn daarom
niet minder in strijd met het volkenrecht. En waarom?
Omdat die territoriale zee neutraal terrein is, omdat men
zich daar bevindt in de machtssfeer van een vreemden
staat, waar binnen volgens den misschien minst betwisten
regel van het ius gentium elke oorlogsdaad verboden is,
als de souvereiniteit van dien staat schendende. En nu
vraag ik, lioe het mogelijk is, een dergelijke toestand in
overeenstemming te brengen met dat recht van afwering
van schade, wat enkele schrijvers den kuststaat willen
toekennen ?
Dat is mijns inziens onmogelijk. Dat de territo-
riale zeo neutraal is, bewijst dat zij ook territoir van
den staat is, dat binnen hare grenzen de souveroini-
teit van den staat evenzeer woont als binnen het land-
gebied.
Dat inderdaad de neutraliteit der territoriale zeo oen
regel van volkenrecht is, kan niet betwijfeld worden, en-
het zoude waarschijnlijk niet gemakkelijk zijn, uitspraken
aan te wijzen, die dat ontkennen. Zelfs bij tegenstanders
117
als Bluntschli \') is daaromtrent geen twijfel. Eveneens
Nuger, die het echter tracht te construeeren volgens de
beginselen der door hem verdedigde theorie. „Voici à
notre sens," zegt hij, „la raison, qui empêche que tout
acte d\'hostilité soit commis en deçà de cette ligne, qu\'on
appelle ligne de respect. C\'est que nous avons reconnu
sur cette étendue des droits à TEtat riverain, droits,
qu\'il peut et qu\'il a même intérêt à exercer en tout
temps; or, comment le pourrait-il, si on permettait aux
belligérants d\'y transporter le théâtre des hostilités?
Comment l\'Etat neutre pourrait-il garantir le cabotage,
la pêche cotière a ses nationaux, et plus généralement
la sécurité de la navigation le long de ses cotes, si les
belligérants pouvaient s\'y livrer aux hostilités? 2)
Hier is niet noodig hierop veel to antwoorden. Iedereen
zal toegeven, dat om de door hem aangehaalde redenen
don kuststaat het recht niet ontzegd kan worden, oorlogs-
daden in de territoriale zee to verbieden, docii ik zio
geen kans daarmede te motiveeren, dat ook zonder
eenig verbod of verhindering dergelijke daden het vol-
kenrecht schenden of den neutralen staat tot klacht
aanleiding kunnen geven, indien geen zijner belangen
wordt geschaad. Toch is Nuger dit van oordeel, en
de gronden, dio hij daiirtoe aanvoert, zijn to interes-
sant om niet mede to deelen, vooral daar zij vrijwel
zijn theorie van hot recht sui generis omverwerjien :
„Nous disons, qu\'il dolt on être ainsi alors môme, qu\'au-
cun boulet, qu\'aucun obus ne risquerait d\'atteindre les
\') Blunlsclill S 787.
\') Nugor pg. 371.
-ocr page 130-118
côtes; car, on doit moins considérer les dommages éven-
tuels, que pourrait causer le combat à l\'Etat riverain,
que le trouble possible, apporté dans les eaux, où il
exerce des droits incontestables et incontestés. Aussi
aurait-il le droit absolu d\'agir et de repousser cette
injure, cette ateinte à ses droits, par tous les moyens,
même par la force. Ce serait même son devoir de le
faire, à deux points de vue différents ; d\'abord parcequ\'il
est dans l\'obligation de maintenir l\'ordre partout où
s\'étend sa juridiction, et que cette obligation n\'existe
pas seulement vis-à-vis des étrangers, qui ont droit de
compter sur sa surveillance ot sa protection; devoir
encore à un autre point de vue, c\'est qu\'il doit empêcher,
que les eaux no soient le lieu du désastre do l\'un ou de
l\'autre des belligérants avec lesquels il est en amitié"
Volkomen kan ik met die woorden instemniQn, vooral
omdat zij, naar mijne meening, tevens eene veroordeeling
bevatten van de leer, welke die schrijver voorstaat.
Hoe! op de eene plaats te verklaren, dat de staat over
de territoriale zee slechts heeft, „un droit particulier,"
qui serait \'déterminé ot limité par le but môme, que doit
rechercher l\'Etat, d\'assurer la défense do son territoire
et la sécurité de ses côtes, ot de garantir ses intérôts
commerciaux et fiscaux" \'-) on elders den staat verplich-
tingen opleggen en rechten toekennen die daaruit met
geene mogelijkheid kunnen worden afgeleid, maar door
het volkenrecht worden erkend, is er strenger veroor-
deeling denkbaar? Men zou toch immers moeielijk kunnen
•) Nuger rfc\'- 372, 373.
\') Nuger pg. ItJO.
119
volhouden, dat uit dat recht van verdediging zijner kus-
ten en verzorging zyner onderdanen ooit eene neutrali-
seering zijner territoriale zee qua talis kan voortvloeien.
Is het noodig voor de belangen van den kuststaat? Bij
lange na niet altijd, en, indien wel, dan kan hij die scha-
delijke handelingen verbieden ; meer zal hij niet eischen,
en mag men hem ook niet opleggen. Het zou bloot een
recht van schadeafweer zijn, dat den staat toekomt, en
hij zou verplicht zijn, handelingen tegen te gaan, die in
het minst niet zijne belangen schenden, maar hem juist
door die verplichting in moeielijkheden brengen! Hoog-
stens zou men hem kunnen opleggen om, als hij dio
daden voor ongeoorloofd heeft verklaard, ze aan .beide
partijen gelijkelijk te beletten, want hij is neutrale mo-
gendheid ; maar bij strengere opvatting zou die bevoegdheid
tot afweren van schade kunnen uitloopen op een last, die
den staat alle mogelijke gevaar en hinder aanbrengt.
Nuger is de eenige mij bekende schi-ijver, die als voor-
stander van het ius sui generis, ile neutrahteit der kust-
zee uit zijn systeem tracht to motiveeren, en de mis-
lukking daarvan is dan ook welsprekend genoeg.
Men treft bij de schrijvers in \'t algemeen volkomen
overeenstemming aan omtrent de neutraliteit der terri-
toriale zee, en vindt, zoover ik na kan gaan, geeno auto-
riteiten, dio dit ontkennen \')•
\') Cf. nynckorsliook, QiiaostioiiuH .Iiirls Publici 1 cap. H; Aziinl II pg. 77; pg.
2S4, Klüber S 21)3. pg. 45Ö; du Cussy, Phases Liv. 1 Ut. 3, S 23, dl. 1, pg. 210.
Wheatoii Klomonts s 428 (Hoyd); Ortolan II, pg. 283, stiq. llnllcck Intornii-
tional Law. Cli. 22, S 4. pg. 027; Plstolo ot Duvordy Ut. 2, Cliap. 1, soct. 1, dl. 1,
pg, 03 fiqq; llautofüutllo „Droit.s Ot dovoirs" dl. 1, pg. 314, sqq. Massó 1 pg. 305;
Gossnor pg. 21; Hall. pg. 525; Wliarton „Digost on international Law" 8 27 I
Pfc\'. 71; Poreis § 33, pg. 174, § 10, pg. 230. P. do Martons § 132, pg. 001, g 133, pg.
120
Ook het staatsleven zelf biedt rijke voorbeelden aan
van die onschendbaarheid voor oorlogsdaden, en het tref-
fendst vooral blijkt het dââr, waar de neutraliteit was
geschonden en genoegdoening werd gevraagd en gegeven.
In het bijzonder zijn hierbij merkwaardig de uitspraken
der prijsrechters over prijzen, in de territoriale zee ge-
maakt, en die steeds op dien grond voor nietig werden
verklaard.
Zóó concludeerde o. a. de beroemde rechter Portalis
in de zitting van den „Conseil des prises" van 27 ther-
midor VIII, dat het Amerikaansche schip „Porie" ten
onrechte buitgemaakt was, daar do neming geschied
was op korten afstand van de Spaansche kust. Hij uitte
zich O. a. aldus: „Toute prise, faite à moins de deux
lieues de distance des cotes du pays neutre, est contre
le droit des gens, quoiqu\'il n\'y ait sur la côte ni forte-
resse ni canons; car le territoire neutre doit être respecté,
indépendamment de la force et à cause de lui-môme"
Ook zijn tijdgenooten, de Engelschman Scott en de
Amerikaan Story hebben steeds in donzelfden zin beslist.
Een der \'meest beroemde voorbeelden van schending
der territoriale zee is wel die, welke in 1759 gepleegd
werd door den Engelschen admiraal Boscawen. Deze had
vier Fransche schepen, die om zich te redden op de
Portugeesche kust waren geloopen, niettegenstaande het
kanonvuur der forten aangevallen, en deels vernietigd,
505; den Beer Poortugael pg. 394 sqq. Ferguson § 203 II pg. 333; Latour pg. .332
sqq, otc. etc.
\') Pistoie ot Duvordy I pg. 100 sqq; cf. dàâr meerdere voorbeelden.
\') Vooral bekend zUn uitspraak In de „Vrouw Anna Katharina;" cf. den Beer
Poortugael pg. 407.
121
deels genomen. De bekende markies Pombal eischte
in een karaktervol schrijven van Engeland voldoening
voor die beleediging, der Portugeesche souvereiniteit aan-
gedaan, en Engeland gaf toe. Het zond een buitengewoon
gezant naar Lissabon om de verontschuldigingen der
Britsche regeering aan te bieden
Niet minder beroemd is het geval van de „Chesapeake",
een in de handen der opstandelingen overgegaan Ameri-
kaansch koopvaardijschip, en daarna door een oorlogs-
schip der Vereenigde Staten in de territoriale zee van
Canada genomen. Do Amerikaansche regeering erkende
grif haar onrecht en gaf aan Engeland alle mogelijke
genoegdoening 2).
Vele staten verbieden ook uitdrukkelijk aan hunne
schepen om in de territoriale zee van neutrale staten oor-
logsdaden te verrichten of prijzen te maken. Als oudste
voorbeeld dient wellicht een edict van Philips H, koning
van Spanje, uit don jaro 15G3, waarbij hij op strallo
des doods verbood daden van geweld to plegen binnen
gozichtsafstand van do kust.
Zoo vinden wij in art. 3 van de „Instructie voor den
kommandant der maritieme middelen, belast met de
blokkade van het Atjehscho rijk" van 21 Juni 1873:
„Geene vijandelijkheden tegen Atjehsche vaartuigen mo-
gen worden gepleegd in havens en territoriale wateren
of op reeden van onzijdige natiön" Iets dergelijks vindt
men in § 9 van het Pruisische „Prisem\'eglement" van
\') ZUn schrU von is to vindon bU don Boor Poortugnol pg. 402 on Ortolnn U pg. 317.
•) Wliarton 8 27 I pg. 72; cf. talrUko govallen vordor bü do Cussy Liv. 2, Ch.
12, dl. 2, pg. 00 sqq cn don Boor Poortugael pg. 403 sqq.
•) Don Boor Poortiigaol, Byiago 0.
-ocr page 134-122
20 Juni 1864 en in het Russische reglement van 1869
artikel 20 %
Dat de praktijk van Engeland evenzoo is blijkt impli-
cite uit artikel 14 van de Foreign Enlistment Act 1870
(33/34 Vict. Ch. 90), en Wharton deelt ons mede een
schrijven van den Amerikaanschen Secretary of State
Seward van 8 Aug. 1862, waarbij den zeeofficieren gelast
wordt „that under no circumstances they will seize any
foreign vessel within the waters of a friendly nation" ■\').
Het volkenrecht erkent eveneens de plicht van den
kuststaat do neutraliteit zijner territoriale zee te hand-
haven. Zoo was een der grieven, die tot den oorlog tus-
schen Frankrijk en Portugal in 1762 aanleiding gaven,
het onvoldoende der satisfactie, door Portugal wegens de
zooeven genoemde aanranding van de Franscho schepen
binnen zijne territoriale zeo, aan dat rijk gegeven. Frank-
rijk had n.1. aangedrongen op teruggave der veroverde
oorlogsvaartuigen, en dat do Portugeescho regeering,
niettegenstaande alle aandringen bij het Britsche hof,
zich daarvan niet had kunnen kwijten, was een dor
casus belli?
Een ander zeer interessant geval doolt van F. de
Martens \'O medo uit de archieven van hot Russische mi-
nisterie van buitenlandsche zaken. Een Oostenrijksch
schip, dat op weg naar Petersburg was en waarvan do
lading een Rus toebehoorde, was in 1789 door een Zweed-
\') Perels bUlago M.
«) Eveneens art. 2 van liet Russische reglemt van 1787 op do kaapvaart (Cussy
Liv. 1, tlt. 2, § 40, dl. 1, pg. 93).
•) Wharton § 390, dl. 3, pg. Ö74.
\') F. de Martens II, f 133, pg. 065, 560.
123
schen kaper onder het bei\'eik van de Pruisische batterijen
bij Dantzig voor goeden prijs verklaard. Czaar Paul I
eischte van Pruisen teruggave van schip en lading en
volledige genoegdoening, waaraan de regeering van dat
land slechts ontkomen kon, door het bewijs te leveren,
dat de plaats, waar het schip genomen was, buiten de
dracht van het Pruisissche kustgeschut lag en het vaar-
tuig dus in de vrije zee was.
Ik geloof niet, dat eene dergelijke verplichting ooit
redelijkerwijs uit het recht van den kuststaat zich te
beschermen, kan voortvloeien.
Als iets, wat eveneens daaruit onverklaarbaar is, mag
men aanhalen het verbod van het volkenrecht om de
territoriale zee als basis van krijgsoperaties to gebruiken,
daar dergelijke handelingen den kustaat toch zeker geen
schade kunnen aandoen Toch bestaat over dit voor-
schrift van het internationaal recht geen twijfel; schrij-
vers en praktijk gaan samen in het voroordeelen van
handelingen, gepleegd door oorlügsschoi)en die binnen do
territoriale zee waren, tegen vaartuigen, op de open zee
zich bevindend. Een sterk voorbeeld geeft het vonnis
van Lord Stowell in de „Twee Gebroeders". Dit schip
was in de open zee genomen door de booten van een
Engelsch oorlogsschip, hetwelk zelf lag binnen drie mij-
len van de kust van Oost-Friesland. De rechter ver-
klaarde de prijsneming nietig, omdat „the ship was
lying within thóse limits, in which all direct hostilo
\') Dut dü kuststaat zolfs vorplldit Is dorgi-HJko handolingon to belotten, blUkt
uit art. 0 van liot tractaat van Waslilngton, in 1871 tussclion Engoland on
Noord-Aincrlka gesloten om liot Alabama geschil op to losson (to vindon b^
Whoaton (Boyd) Appendix E).
124
operations are by the law of nations forbidden to be
exercised."
Dergelijke handelingen zijn ook in 1854 gepleegd
door de Engelsche schepen Sybille en Lily, terwijl zij
voor anker lagen in de territoriale zee bij Batavia. De
Russische koopvaarder Onny kwam, toen die schepen
daar waren, ankeren in of nabij dat gedeelte der zee
(dit staat niet geheel vast) en werd vervolgens door
de booten van de Lily genomen, doch later om andere
redenen weder vrij gelaten. Eenige maanden later werd
een Nederlandsch-Indische bark, de Nagalant, door een
boot van een dier schepen onderzocht, daar men ver-
moedde, dat dit eveneens een Russisch schip was. Hoe-
wel dit zeer zeker buiten de territoriale zee geschied
was, was het niettemin een inbreuk op de Nederland-
sehe neutraliteit, daar de beide Engelsche schepen in al-
len geval binnen de grenzen der territoriale zee geankerd
waren. Dergelijke feiton waren bedenkelijk en do Noder-
landsche regeering liet dan ook niet na door haren gezant
te Londen Engelands minister, lord Clarendon, van het
gebeurde kennis te geven on hem te verzoeken maatre-
gelen te nemen, dat in hot vervolg dergelijke feiten niet
meer plaats konden hebben. -)
Aan den anderen kant wordt gewoonlijk ook als onge-
oorloofd beschouwd, de handelwijze van een schip, dat,
hoewel zelf zich in open zeo bevindende, tegen oen ander
vaartuig, dat zich in de territoriale zee van een neutralen
staat ophoudt, zijn vuur richt.
\') Aangehaald in 2 E.\\. Div. (pg. 221) door Cockburn.
•) Den Beer Toortug^el pg. 409 sqq.
-ocr page 137-125
Eene dergelijke handhaving van de neutraliteit der
kustzee is voorgekomen in den Pransch-Duitschen oorlog
van 1870/71. In de open zee bij Havana was een vuur-
gevecht geleverd door de Pruisische kanonneerboot Meteor
tegen de Fransche aviso Bouet. De laatste kreeg een
schot in den ketel en nam daarop haastig de vlucht, door
de kanonneerboot onder onophoudelijk vuren vervolgd.
Weldra had de Bouet de territoriale zee van Havana
bereikt, en spoedig daarop loste een Spaansch oorlogsschip
een schot tusschen de beide vijanden door, om daarmede
aan te toonen, dat de granaten van de kanonneerboot
het neutraal gebied bereikten. De vervolging werd daarop
gestaakt. \'\') Het is ongetwijfeld zeer billijk en voor de
veiligheid in de territoriale zee noodzakelijk, dat het niot
geoorloofd is zijnen tegenstander te bombardeeren, als hij
zich in dat deel der zee bevindt, doch onmogelijk te recht-
vaardigen als een recht van den kuststaat, indien men
blijft volharden in het toekennen van een bloot recht van
schadeafweer. Dat recht zoude zich toch nooit verder
kunnen uitstrekken, dan om daden te verbieden cn te
beletten, dio binnen de grenzen dor territoriale zee wer-
den verricht, doch nooit daarbuiten kunnen werken. Iets
anders wordt het, indien men hot recht van souvereini-
teit over de kustzee erkent. Dan krijgt men een geheel
anderen rechtstoestand; dan bevindt het schip zich bin-
nen het rechtsgebied van den kuststaat, hetwelk on-
schendbaar is voor oorlogsdaden, en elk geweld, van
waaruit ook voortkomend, dat daarbinnen zijne werking
\') Cf. <len Hoer l\'oorliiguol pg. 400.
-ocr page 138-126
doet gevoelen, schendt die souvereiniteit. Eene.dergelijke
handeling is dan evenzeer verboden, als het zoude zijn
de daad van een veldheer, die vijandelijke troepen, op
neutraal gebied uitgeweken, van uit het oorlogsterrein
zou doen mitrailleeren; zoo iets ware eene krenking van
het gezag van den staat, die den vervolgde asyl ver-
leent, en binnen zijne grenzen geene aanranding daarvan
mag dulden.
Het is hier ook de plaats om gewag te maken van
de beperkingen, die enkele schrijvers op het groote be-
ginsel van de neutraliteit der territoriale zee gemaakt
hebben. Een zeer bekende en vaak besproken uitzon-
dering is die, welke door Bijnkershoek wordt voorgesteld.
Het gebied van den „communis amicus", zoo noemt
hij den neutraal, belet niet alle geweld, maar slechts dat-
gene, „quae ibi inchoatur; non valet ad inhibendam, quae,
extra territorium inchoata, dum fcrvet opus, in ipso ter-
ritorio continuatur." \'■)
Het is in waarheid een zeer zonderling systeem, dat
onze beroemde landgenoot daar voorstelt. Ten strengste
handhaaft hij het verbod om oorlogshandelingen binnen
neutraal territoir aan to vangen, doch, was do vijand
aangevallen in de open zeo en zoekt hij zijn heil in do
vlucht, men zette hem na, zelfs in do wateren van een
vreemden staat en al hetgeen in zoo\'n geval daar ge-
schiedt, wordt verricht overkomstig het volkenrecht.
Alsof het voor den neutraal in eenig opzicht verschil
maakt, waar het eerste kanonschot is afgevuurd; alsof
de schoten, die in zijne wateren worden gelost, minder
■) Bynkershoek. Qiiaostiones iuris pnbllcl I C.-ip. vm.
-ocr page 139-• 127
gevaarlijk zijn voor het verkeer, dat daar plaats grijpt,
indien zij vooraf zijn gegaan, door enkele andere, reeds
in de open zee tegen het vluchtende vaartuig gericht!
Alsof ten slotte niet evengoed in dat geval zijne sou-
vereiniteit, die alle vreemde machtsuitoefening tot onrecht
maakt, zoude worden gekrenkt! Men zoekt dan ook te-
vergeefs bij den schrijver van het beroemde „de dominio
maris" naar argumenten; wel noemt hij op enkele ge-
vallen, waain de Staten-Genoraal aan een dergelijke prak-
tijk hunne goedkeuring hebben gesclionken, o. o. toen
in 1654 een Hollandsch bevelhebber, een Engelsch vaar-
tuig, dat hij in volle zee had aangetast, vlak bij de ha-
ven van Livorno had genomen, nadat het reeds touwen
aan land had geworpen, om zich vast te moeren. De
daarop gevolgde klachten zijn zonder succes gebleven.
Zoo haalt hij ook enkele andere uitspraken der Staten-
Genoraal aan, doch geeft zelf toe, dat die onderscheiding
der vijandelijkheden bij geen enkelen anderen schrijver
gemaakt wordt, noch door eenigen Europeeschen staat,
uitgezonderd de republiek dor Veroonigde Nederlanden,
in praktijk wordt gebracht.
Na hem hebben enkole andero auteurs op hun beurt
dat systeem verdedigd, en wel vooral mot eon beroep
op oeno analoge bepaling bij hot jachtrocht \').
Het zijn ochter slechts zeer weinigen, die zich bij dio leor
hebben aangesloten, en do meesto schrijvers wijzen haar
krachtig terug -). Ook de praktik wil niots hiervan
\') Masjió (.To Editlu) I pg. IKK\') somt zo op.
\') b.v. M1US.SÓ I. (;.; AHuni H pg. 2^5, 2.S(1; ürtolaii II pg. 311», sciq Whoatoii
noy(i) Klemont.s § 421» pg. 490; Niiger pg. 370, «qq. llallork pg. MO.
128 •
weten \'); gevallen, waarin men zich op haar beroepen
heeft, worden niet gevonden, zoodat men gerust beweren
mag, dat de door Bijnkershoek opgestelde regel door
het volkenrecht niet is overgenomen. Wel is vaak in de
hitte van het gevecht de neutrale zee geschonden, doch
nooit is eene dergelijke schennis als rechtmatig beschouwd
of is op dien grond geweigerd voldoening te geven voor de
beleediging, de souvereiniteit van den vreemden staat
aangedaan. Hoogstens kan het „dum fervet opus" eene
aanleiding wezen, om het gedrag van den oorlogvoeren
den staat zachter te beoordeelen.
Eene andere uitzondering wordt opgeworpen door Or-
tolan. Hij geeft toe, dat elke daad van vijandschap in
de wateren van een neutralen staat in principe ongeoor-
loofd is, doch meent, dat er omstandigheden zich kunnen
voordoen, die eene afwijking van dit beginsel excuseeren.
Stel, zegt hij, dat vijandelijke schepen elkaar ontmoe-
ten in eene territoriale zee, die eene onbewoonde en
onverdedigde kust bespoelt, moet en kan men in zoo\'n
geval die onschendbaarheid letterlijk opvatten?
In beginsel zeer zeker, geeft hij toe; maar ook in de
praktijk? „Mais en fait, on conçoit que les opérations
militaires d\'une action maritime ne comportent pas une
précision mathématique aussi rigoureuse; que l\'officier
commandant, lorsqu\'il n\'a en vue qu\'une cote inculte,
inhabitée, dénuée de tout signe de la puissance territoriale,
puisse se laisser entraîner au delà de la règle précise,
\') Ortolan 1. c. geeft eenige interessante voorbeelden vau. verzot van don
neutraal tegen dergelljko vyandeHjkhedon, Ook de In de voorgaande bladzydon
verinoldo gevallen goven illustraties van hetzelfde.
129
ti-llJÏJl-Jli,-.. Am
et qu\'il soit évident cependant, qu\'il n\'a pas eu l\'inten-
tion d\'offenser l\'Etat neutre ni de violer son droit d\'em-
pire. Nous pensons que les circonstances de faits pareils
devraient entrer en ligne de compte comme causes d\'ex-
cuse." Erg duidelijk is des schrijvers meening niet;
heeft hij de bedoeling gehad om, zooals Nuger 2) het voor-
stelt, dergelijke daden als geoorloofd te beschouwen, of
heeft hij slechts er op willen wijzen, dat in zoo\'n geval
het geweld te verontschuldigen is en van de daders geen
strenge schadevergoeding gevorderd mag worden?
En het een, èn het ander is uit zijne woorden op te
maken. Is de eerste opvatting de zijne geweest, dan is
het zeker, dat zijne meening een onjuiste is. Hoe ook
de toestand van de kust moge zijn, de rechtstoestand
van de territoriale zee verandert daardoor niet: het is
niet noodig, dat batterijen zijn opgeworpen om de zee
te bestrijken, opdat die zee aan den kuststaat onderwor-
pen zij (wij hebben dit reeds gezien in het voorgaande
hoofdstuk); evenmin is het een vereischte, dat dio daden
van geweld schade konden aanrichten om zo ongeoorloofd
te doen zijn. Dat zoude alleen geeischt kunnen worden,
als de staat bloot een recht van schadeafweer had, doch
wij hebben aangetoond, dat de territorale zee qua talis
reeds neutraal is, en do theorie van het ius sui generis
moet worden afgewezen.
Bovendien erkent de praktijk zoodanige uitzondering
evenmin als de theorie. Precedenten, die haar hebben ge-
huldigd, ontbreken, maar integendeel treft men voorbecl-
\') Ortolan: Llvro .1; Cliap. 8 dl. H pg. 287, 288.
•) Nngor pg. 379.
130
den aan, waarbij een dergelijke uitzondering opzettelijk
ongegrond is verklaard. Het is de zaak van de „Nostra
Signora del Carmel" contra de „Venus de Médicis." Een
Portugeesch schip was genomen in de territoriale zee van
Marokko. In eerste instantie had de Fransche autoriteit
de exceptie, gegrond op de schennis van het vreemde
territoir, zonder waarde beschouwd en het schip prijs
verklaard, omdat de kust, welke door die territoiiale
zee bespeeld werd, haar door geen forten of batterijen
beschermde. De zaak kwam daarna voor den „Con-
seil des prises" en de „commissaire du gouvernement"
(waarschijnlijk Portalis) gispte in sterke bewoordingen de
onverantwoordelijke handelwijze van den Franschen vice-
consul, die het eerste vonnis had uitgesproken. „Qui ne
sait" riep hij uit, „qu\'en admettant comme mesure de
la limite juridictionelle la portée du canon, on parle d\'une
mesure idéale, et qu\'on n\'a pas besoin do la présence
réelle de l\'instrument dont les effects sont connus."
De conseil besliste overeenkomstig zijn conclusie on
verklaarde do prijs vrij.
Heeft -Ortolan echter de tweede opvatting willen hul-
digen, dan geloof ik, dat zijne woorden veel waars be-
vatten, en dat men inderdaad een dergelijke schennis
niet zoo hoog moet opnemen en zoo streng genoegdoo-
ning ervoor moet eischen, als indien willens en wetens
met groot gevaar voor de belangen van den kuststaat
de neutraliteit van de territoriale zoo is geschonden.
Reeds vroeger werd door ons gewezen op het rocht
\') ristorio ot Davcrdy pg. 105, sqq.
-ocr page 143-131
van den kuststaat om den zeegroet in de territoriale zee
te regelen Ook dit recht is niet te verklaren, tenzij
men den staat de volle souvereiniteit over die zeo toe-
deelt, daar het met afwering van positief nadeel niets
te maken heeft.
. Vele schrijvers, o. a. Harburger en Nuger verzetten
zich tegen de gelijkstelling der territoriale zeo mot het
territoir op utiliteitsgronden. Zij meenen, dat een dergelijk
recht consequenties medebrengt, zóó buitensporig, dat op
grond daarvan men dat recht reeds zou moeten ?;eroor-
deelen, zelfs alvorens hot to /;eoordeelen. Het meest ge-
vaarlijk gevolg, dat een dergelijke rechtstoestand zou
medebrengen, is wel do bevoegdheid van den kuststaat,
die volgens hen met onverbiddelijke logica daaruit moet
voortspruiten, om de scheepvaart in dat deel der zee te
beletten. Is toch, zoo rodoneort men, do macht van den
staat dezelfde over do tei-ritoriale zee als over het land-
gebied, dun kan men hem niet het recht ontzeggen naar
willekeur dc betreding van dat dool van zijn territoir
te verbieden, ovenals hij ook aan zijn landgrenzen in-
dringers weron kan.
Nog hovigor wordt do vreos, die do tegenstanders der
souveroinitoitsleer voor deze zoogenaamde consequentio
koestoren, als zij zion dat enkoio warmo verdedigers uit-
drukkelijk den kuststaat deze bevoegdheid toekennen.
Bit doen o. a. Bijnkershoek, die verklaart dat „transitum,
quamvis inermem ot innoxium, a domino rocto prohibori
\') Cf. jig. 80 vuil lilt procfHclirift.
\') Hnrburgor pg- If).
\') Nugor pg. H9.
132
omnino est dicendum" \'\'), Hautefeuille 2) en Pradier-
Fodéré % hoewel deze terstond eraan toevoegt dit
slechts in theorie te aanvaarden, maar de praktijk, die
hiervan\' afwijkt, te eerbiedigen. „II est d\'usage" meent
hij, „que tout navire de guerre ou de commerce puisse
traverser librement la mer territoriale étrangère etc."
Nu is het waar, dat de volkenrechtelijke gewoonte den
staat het recht ontzegt de onschadelijke doorvaart door
de territoriale zee te beletten, en dat ook de praktijk
der volkeren dit op enkele uitzonderingen na getrouw
opvolgt, doch behoeft dit nu een reden te zijn om den
staat tevens het souvereiniteitsrecht over dat water te
onthouden? Mijns inziens niet, omdat dat recht van
doorvaart meer voortspruit uit don aard van het element,
dat aan de heerschappij van den staat onderworpen is,
dan uit den aard van het daarop uitgeoefende recht. In
het vorige hoofdstuk, bij het bespreken van de vrijheid
der open zee, kwamen wij tot de conclusie, dat de grond,
die het volkenrecht de theorie van „mare liberum" heeft
doen huldigen, gelegen was in de belangen van het
verkeer.\'
Wij hebben getracht aan te toonen, dat vooral het
besef van de onmisbaarheid der zee als verbindingsweg
tusschen de meest afgelegen volkeren aanleiding heeft
gegeven tot het ontstaan dier thans niet meer bestreden
gewoonteregel. En die eigenaardigheid nu van den oceaan,
dat hij het verkeerspad tusschen de volkeren vormt, houdt
\') do doniinlo maris, Cap. ni.
•) Droits et devoirs I, pg. 87.
") Pradior Fod6ro, § C27 H. pg. ICl; cf. ook Vattel Liv. I, § 288 dl. I, pg. 100.
•) Pradier Fod«r6, § G29 II, pg. IfrJ.
-ocr page 145-133
niet op te bestaan en zich te doen gelden ook voor die
deelen der zee, welke dicht bij de kust gelegen zijn. De
natuurlijke gesteldheid van het element verbiedt, wil
men niet een der eerste beginselen van volkenrechtelijke
rechtvaardigheid, de gelijkheid der staten, verkrachten,
die zee te sluiten voor de scheepvaart, en zóó wellicht
meer afgelegen staten de verbinding met anderen te
ontnemen. Dit zou toch eene schromelijke onbillijkheid
wezen en in lijnrechten strijd zijn met de beginselen
der vrije zee.
Het duidelijkst toont zich die eigenaardigheid natuurlijk
bij de straten, die open zeeën met elkaar verbinden.
Werd daar de doortocht verboden, dan zou de vrijheid
der zee absoluut niets beteekenen, doch ook bij de ge-
wone territoriale zee — om het zoo uit te drukken —
zal het zeer vaak voorkomen, is het in elk geval moge-
lijk, dat de verkeersweg door dat gedeelte der zee loopt
on het vüor de scheepvaart van overwegend belang is
om langs de kust te houden.
Is echter hot recht van den staat op de territoriale
zee een.andor geworden, omdat do aard van dat water
die doorvaart eischt? Het is hier een toestand, volkomen
analoog aan die, waarin zich do zoogenaamde intorna-
tionalo rivieren bevinden. Men beschouwt als zoodanig
die stroomen, welke mcor dan één staat doorsnijden, en
nu is het een algemeen erkende rogol van volkenrecht,
dat do scheepvaart op dergelijke rivieren allen vrijstaat
on geen der ooverstaten hot ro.clit heeft dit verkeer te
beletten. Toch zal het niemand twijfelachtig zijn, dat
\') „Dio Anorkonnung dor Frolhoit dor Schiinilirt nuf fillon inehroren Staaten
-ocr page 146-134
elk land dat gedeelte eener dergelijke rivier, hetwelk
binnen zijne grenzen ligt, als zijn territoir beschouwt en
zijne wetten er evenzeer op toepasselijk verklaart als
op het overig deel van zijn grondgebied. Geen rechter
zal b.v. een oogenblik aarzelen het Nederlandsch recht
toepasselijk te verklaren voor feiten, die op het binnen
onze grenzen gelegen gedeelte van den Rijn zijn voorge-
vallen.
Indien de vrije scheepvaart hier dus den aard van
het recht van den staat niet verandert, waarom zou zij
dit dan doen, waar er sprake is, niet van rivieren, maar
van de territoriale zee? Geen reden kan ik hiervoor zien,
zoodat wij dus gerust tot de conclusie mogen komen,
dat die vrijheid van doorvaart niets beslist omtrent het
recht, dat de staat uitoefent, en men in geen geval een
vol souvereiniteitsrecht met het bestaan van die bevoegd-
heid onvereenigbaar mag verklaren.
Een ander buitensporig schijnend gevolg, dat het uit-
gebreide recht van den kuststaat medebrengt, werd vaak
aangehaald bij de beoordeeling der reeds meermalen ge-
noemde -Franconia-case. Men wees or op dat gelijkstelling
van de territoriale zeo met het territoir eischte, dat alle
wetten van den staat, evenzeer daarop zouden gelden,
als op het land, en dat zoo iets vreemde consequenties
zou medebrengen. Iedere misdaad, dddr bedreven, zou vallen
onder de strafwet van dat land; een kind, geboren op
gemein.samen FlOsso war seit dem Wiener Congresz für dius Knropflische Vpi-
kerrechf cino vollendete Tli.atsacho." Caratheodory „Das Stromgebietsrecht und
dio internationale FluszschifTahrt" in Iloltyondord\'a Handbuch dos Völkerroclits
lOe stuk 2o kaptt. II § 70, pg. !J08, sqq.
135
een schip, dat dadr vaart, zou geboren zijn binnen dien
kuststaat; eene handeling, daar verricht, ware geschied
in het vreemde land.
Over het strafrecht zullen wij later spreken, over de
civielrechtelijke gevolgen reeds hier een enkel woord.
Voorop stellen wij, dat eenigen der rechters in boven-
genoemden zaak dit argument van belang ontbloot acht-
ten, 0. a. Bramwell, die voor eene principieele beslissing,
een beroep op die gevolgen onbeteekenend achtte, ter-
wijl lord Coleridge tegen alle argumenten ab inconve-
nienti ten zeerste meende te moeten waarschuwen, want
„a startling conclusion does not always show that the
premises from which it follows aro untenable."
Wij kunnen bovendien die conclusie zoo bijster „star-
tling" niet vinden. Dat een kind geboren wordt, juist
terwijl het schip in de territoriale zeo van een vreem-
den staat is, zal primo niet heel vaak voorkomen, en
secundo, al zou dat ook al eens gebeuren, voor de natio-
naliteit van hot kind gewoonlijk van weinig belang zijn.
Zeer weinig staten zullen een kind, geboron uit toevallig
binnen de grenzen van hot rijk vertoevende vreemdelin-
gen, alleen daarom reeds als nationaal beschouwen (alleen
schijnt Engeland dit te doen), terwijl voorts in de Euro-
poescho practijk het z.g. afstammingsbeginsel, waarbij do
plaats der geboorte op den achtergrond geschoven wordt,
meer en meer begint gevolgd to worden.
Maar iedero handeling, die in dat deel dor zoo goschiodde,
zou vallen onder de wetten vai\\ den kuststaat!
\') 2 Ex. Div.. pg. U9.
•) 2 Ex. Div., pg. IKi
136
Welnu; men ziet dit onophoudelijk geschieden. De
praktijk vertoont zeer vele voorbeelden, dat rechters het
privaatrecht van den kuststaat ook toepassen op voor-
vallen in de territoriale zee. Een voorbeeld daarvan is
de zaak „General Iron Screw Colliery C«. versus Schur-
ma,ns" Een Engelsch schip had in de territoriale zee
van Engeland een vreemd schip aangevaren en de eige-
naar wilde zich nu tegen dat vaartuig beroepen op section
504 van de Merchant Shipping Act (17/18 Vict. c. 104),
dat hem toestaat zijne aansprakelijkheid bij aanvaring
tot een bepaald bedrag te beperken. De rechter stond
dit toe en paste dus het Engelsche recht toe op de ter-
ritoriale zee, zelfs toen daarbij vreemde belangen in het
spel waren, en rechter Wood verklaarde in zijn vonnis
dat „one would certainly expect that that recognised
limit (de territoriale zee) would be the extent of the
jurisdiction over foreign ships, which the Merchant Ship-
ping Act would purport to exercise".
Eveneens besliste de Engelsche rechter in de zaak der
Augusta contra de Chilian. Het punt in geschil was of
het aan boord hebben van een loods bevrijdde van de
aansprakelijkheid bij aanvaring en de rechter besliste,
dat, indien de aanvaring in vreemde wateren geschied
is, die vraag moet worden beantwoord volgens do wet-
ten van dien staat en men moet nagaan, welke de
positie van den loods volgens dat vreemde recht is. -)
De Fransche jurisprudentie volgt denzelfden weg.
Dit bleek nog bij de aanvaring tusschen het Fransche
\') aangehaald door Cockburn in 2 E.x. Div., pg. 223.
«) Journal do flroit international privé 1888, pg. 114, sqq.
137
schip „Adéla" en de Engelsche stoomboot „Fanny". De
tribunal de commerce te Rouaan gaf 6 Juli 1892 de
volgende beslissing: „Attendu, que le fait générateur
du litige dont il s\'agit, constitue un quasi-délit et que
ce fait s\'étant passé dans les eaux territoriales de France
l\'application des lois françaises s\'imposerait à l\'auteur
de ce quasi-délit" etc. otc.
Streng wordt ook deze opvatting gehuldigd in de Ita-
liaansche rechtspraktijk. Een merkwaardige zaak, hierop
betrekking hebbend, werd door het hof van cassatie te
Turijn den Augustus 1885 in dien zin beslist. Een
Fransch schip, de Neustrie, was, in de Italiaansche ter-
ritoriale zee gekomen, niet in staat zijn weg te vorvol-
gen en werd toen door een Duitsch vaartuig, aan de
Ilanza toebehoorende, tot Genua gesleept. Dit schip vroeg
daarvoor bergloon en wilde dit volgens de Duitsche wet
berekend hebben. Wat dit laatste betreft, besliste het
hof „que cotte attistance s\'était réalisée dans l\'étonduG
de la mer territoriale italienne; quo dès lors, à raison
de cette circonstance et conformément aux principes,
reçus en matière internationale, c\'était la loi italienne
et non la loi nationale du sauveteur qui devait servir
ù, déterminer lo montant de l\'indemnité de secours -)."
Het Institut de droit international hoeft zich ook over
deze kwestie uitgelaten, toen het in do zitting to Lau-
sanne 4 Sept. 1888 een reglement opstelde omtrent de
wetsconflicten, die bij abordage zich kunnen voordoen.
•) Journal ilo droit intornat. privó 1892, pg. 1130, sqq. Dultachland volgt oon
anderen rogol cn beslist aanvaringen In vroeindo watoren, als zü voor oon
Dultschon rochtor komen, volgons do Duitsche wot (idem pg.
•) Journal do droit Intornat. privó 1887, pg 211.
-ocr page 150-138
Zij besliste toen, tegen het advies van den rapporteur
Lyon-Caën in, dat bij aanvaring in de territoriale zee van
een staat dezelfde regel zoude gelden als bij een aanva-
ring in zijne binnenwateren, n. 1. toepassing van de wet
van dat land
Zoo verklaren ook enkele juristen de notarissen van
het land bevoegd hunne functies te verrichten aan boord
van schepen, in de territoriale zee zich bevindende, zoo-
dat zij dus de wetten van het notarisambt in die geval-
len toepasselijk verklaren, natuurlijk daarbij aannemende,
dat de territoriale zee bij de notarieele ressorten is inge-
deeld door die tot drie mijlen in zee uit to strekken 2).
Wij mogen uit dat alles alweder concludeeren dat de
toepassing van de wetten van den kuststaat op de ter-
ritoriale zeo geenszins tot gevolgen behoeft aanleiding te
geven, zóó dwaas, dat reeds daarom een souvereiniteits-
recht op die zee ongerijmd is.
Integendeel !
Het is daarom, dat wij met de meeste instemming
artikel 1 van het definitieve projet omtrent de territo-
riale zee onderschrijven: „L\'Etat est souverain sur une
zone de la mer qui baigne la côte, sauf lo droit de pas-
sage inoffensif, réservé à l\'art. 5
\') Annuaire X, pg. 140;
«) do Hossi „De la facultó pour les notaires d\'instrumenter ii bord des navires
marchands étrangers." Journal do droit international privé 1887, pg. 10(5, sqq.
pappafava „do la mor torritorialo ot do la soumission dos navires étranger» à
la juridiction locale" (idem pg. 575).
\') In clo voorafgaande ontwerpen werd steeds gesproken van soMrernin
Dit laatste woord is thans weggelaten, maar die weglaUng verandert do aard
van het toegekende rocht niet, daar do rapporteur Barclay onder souveraineté
het volle recht van den staat op zyn territoir verstaat, en dlo botoekonis In do
verschillende ontwerpen biykbaar voortdurend gehuldigd is.
139
Wij kennen den staat dus toe een recht, welks aard
in geen enkel opzicht verschilt van dat, wat hij over
zijn landgebied uitoefent. Hij is dus bevoegd ten opzichte
van zijn territoriale zee de regelingen te maken, welke
hem goeddunken, en zijn privaat en publiek recht volledig
daarop van toepassing te verklaren, onder de verplich-
ting echter het karakter van de zee als verkeersweg te
eerbiedigen, voor zoover het met zijne belangen overeen
te brengen is, en de uitoefening van zijne rechten niet
illusoir zoude maken.
Een andere vraag dient echter thans nog te worden
beantwoord. Kan de staat ook over zijne territoriale zee
beschikken zooals over zijn landgebied, haar vervreem-
den, verruilen, wegschenken ? Bynkershoek was van dezo
meening: „dominus maris poterit id ipsum vendero, per-
niutare, donare, in solutum dare, aliisve modis ex animi
sententia de eo statuere."
Ook Pradier Fodéré noemt uitdrukkelijk deze be-
voegdheid, welke Harburger zoo buitensporig vindt, dat
„diese, allerdings logische, Durchführung des Prinzips als-
bald dessen Unhaltbarkeit schlagend beweist."
Om dit geschilpunt op to lossen, moot men, dunkt mij,
beginnen twee verschillende zaken wél to onderscheiden.
Een staat zou n.1. ton belioevo van een of meer andere
staten afstand kunnen doen van bepaalde rechten, die hij op
do territoriale zee uitoefent, maar ook van zijn recht van
souvoroinitoit op dat gedeelte der zee zolvo. Hot oorsto
\') (lo domlnfo mnrls, Cnp. IV.
•) Prndlor Fodóró, § G27 II, pg. 101.
•) Ilarburgor pg. 15.
grijpt dàn plaats, als de kuststaat aan een anderen staat
toestaat aldaar de vischvangst uit te oefenen, die hij voor
zijn onderdanen kan reserveeren, zooals bijv. gedeeltelijk
geschied is in het tractaat van 1884 tusschen Oostenrijk
en Italië, of hem ontheft van bepaalde verplichtingen,
zooals b.v. van het betalen van zekere rechten, gelijk
bepaald is in de Zweedsch-Deensche declaraties van 22
Sept. 1871 on 5 Augustus 1879 i), of, sterker nog, van
de verplichting een loods te gebruiken, virelke vrijstelling
men vindt in het tractaat van 1857 tusschen Denemar-
ken en de meeste zeevarende volken over den z.g. af-
koop der Sondrechten, waar in art. 2 3° is overeenge-
komen, dat Denemarken zal „surveiller, comme avant,
le pilotage, dont l\'emploi devait être désormais facul-
tatif pour les capitaines et patrons des navires" Dat
dergelijke afstand van bepaalde rechten geoorloofd
is, kan — reeds uit de voorbeelden blijkt het - niet
betwijfeld worden, en waarschijnlijk had Pradier-Fodéré
het oog op zoodanige beschikkingen, daar hij als de
eenige illu.stratie van zijn stelling wijst op den afstand
van het recht van tol in het genoemde Sond-tractaat
van 1857 3), een voorbeeld, dat trouwens niet boven be-
denking verheven is.
Moeielijker op te lossen is de vraag, of een staat ook
zijn geheele territoriale zee aan een ander kan overdoen,
zoodat die zee een gedeelte van diens gebied wordt, en
aan diens wetten onderworpen is.
\') Report association, pg. 34.
•) Cf. idem pg. 40, sqq, do goscbillon tusschen Zweden on Denemarken omtrent
die facultaUovo |oodsplicht gorozon.
\') Pradier Fodéró i. c., pg. 101.
141
De praktijk levert hier geene direkte voorbeelden van;
wèl enkele, die daar eenigszins aan nabijkomen. Ik heb
het oog op de territoriale zee, die de Turksche enclaven
Kiek en Suttorina in Zuid-Dalmatiö omzoomt. Die zee
is tengevolge van verschillende verdragen tusschen de
Porte en Oostenrijk-Hongarije voor het verkeer gesloten;
geen enkel schip, hetzij Turksch of niet, hetzij oorlogs-
of handelsvaartuig mag daarin binnendringen, en Oos-
tenrijksche wachtschepen kruisen bij die wateren om
tegen ontduiking te waken. Het is, gelijk Attlmayr
het zeer kernachtig uitdrukt, „eine über gegenseitiges
Ubereinkommen fortbestehende Blokade" Dit betee-
kent natuurlijk meer dan een afstand van bepaalde
rechten, daar het een opgeven is van alle belang,
dat de kuststaat bij die wateren kan hebben, doch dio
wateren zelf behooren toch nog steeds tot Turkije, en,
mocht er niettegenstaande het verbod een schip in door-
dringen, het zoude zich dan bevinden onder de macht
van den Turksclien staat, en een misdrijf, ddilr bedreven,
zoude principieel vallen onder het recht van dat rijk.
Is het echter mogelijk, om dat deel van zijn zeegebied
volkomen aan een ander af te staan, zoodat het een
deel wordt van het territoir van dien vreemden staat?
Oppervlakkig beschouwd, zou men kunnen vragen:
waarom niet? doch indien men een weinig dieper ingaat
in het wezen van de territoriale zee, in haar raison
d\'être, dan moet men, mijns inziens, tot eene andere
conclusie komen. Wat was het principe, dat voorzat bij
\') to vindon o. a. bU Attlmayr I, aanhangsel A.
■) Soorecht I, pg. 114.
142
het ontstaan van het recht op dat gebied? Nietsanders,
wij hebben het gezien, dan de praktische reden, dat het
bestaan van den kuststaat niet toehet het verkeer op
dat deel der zee vrij te laten en los te maken van toe-
zicht en dwang van dien staat. En nu zou die staat
datzelfde gebied overdragen aan een andei\', en zoodoende
die reden van bestaan omverwerpen!
Welk belang zou ook die andere staat er bij kunnen
hebben? Misschien het uitsluitend recht van vischvangst,
maar toch in geen geval de bewaking van zijn kusten,
het waarborgen van zijn ünantiën en zijn veiligheid.
Niets van dat alles, terwijl de kuststaat zelf van een der
meest onmisbare bestandeelen voor zijne ontwikkeling
zou beroofd worden. Het zou gelijk staan met het af-
staan van een dor z.g. grondrechten, en, moge misschien
al volgens vele schrijvers een staat daarover vrijelijk
kunnen beschikken, ik geloof toch, dat wederom do
aard van de territoriale zee een dergelijke handeling
verbiedt. Het is een toestand, dien men zou kuimen ver-
gelijken met de verhouding tusschen hoofd- en bijzaak
of tusschen hoofd- en novenverbintenis in het privaat-
recht. De territoriale zee is mijns inziens een aanhangsel
van het landgebied, on evenmin kan men ovor haar
zelfstandig beschikken als ovor die priyaatrechterlijko
bijzaken. Overgang van het landterritoir doet dan ook
van zelf de kustzee ondor het gezag van een ander
komen; maar ook alleen in di\\t geval kan het vol-
ledig gezag daarop aan een ander overgaan. Is daarom
echter het recht op die zee een ander geworden? Even-
min als in\' het ius privatum de eigendom verandert
143
omdat het voorwerp een bijzaak is, of het recht op een
verbintenis zich wijzigt, omdat zij, als b.v. een borgtocht,
van een andere onafscheidelijk is, behoeft in het volken-
recht de aard van het recht daardoor te veranderen.
De eigenaardigheid van het object verandert het recht
zelf niet.
Het maakt evenzeer een punt van twijfel uit of de
wetten van den staat ipso iure ook gelden voor de
territoriale zee, of dat steeds uitdrukkelijk bij elko wet
dit moet verklaard worden, willen hare bopaUngen zich
daarover uitstrekken. Slechts weinige schrijvers laten
zich hierover uit; het zijn vooral Hartmann en Stoerk\'-),
die de laatste meoning aanhangen.
Dit punt lijkt mij zeer oiseus toe. Aangenomen dat
de territoriale zee deel van het rijk is, dan kan do op-
lossing niet anders luiden, dan dat principkd de land-
wetten van zelve er op geldig zijn. Praktisch behoeft
dit natuurlijk niet zoo to wezen; het is zeer goed denk-
baar, dat eon staat bij het vaststellen b.v. van zijn privaat-
of strafrecht uitsluitend aan zijn landgebied gedacht
heeft 011 do werking daarvan dus tot dat gedoelto van
zijn rijk beperkt heeft, of bij do rechtorlijko organisatie
do bovoogdhoid zijner organen niet op zijn territoriale
zoo heeft uitgestrekt-\').
Dit is oon toestand, dien wij echter soms evenzoor aan-
treilen bij bepaalde streken van hot landgebied. Vooral
\') In Annuairo XII, jig. 117.
•) in Ilolt/oniiorirs Handbuch llo stuk ill II § 90, pp. 401, sqq.
\') Als voorbüold do in ons vaderland vóór do wot van Ü» Juli l«t>U S. i). «J
bostaandü toestand en do lator to besproken beslissing dor Kngolsclio roclitors
in do Franconia caso.
144
ziet men dit bij de z. g. vrijplaatsen, waar de invoer vrij
is en de tolwetten dus niet van kracht zijn. Tot 2 Oc-
tober 1888 verkeerden in dien toestand Bremen en Ham-
burg in Duitschland; Triest en eenige eilandjes in de
Adriatische zee vallen in Oostenrijk onder eene dergelijke
regeling, terwijl in Frankrijk dit tot de groote revolutie
zelfs gold voor geheel Elzas-Lotharingen, voor Marseille
en enkele andere havens \'\'). Bekend ook is Batoem, dat op
grond van art. 59 van het tractaat van Berlijn eenigen
tijd evenzeer vrijhaven was. In Nederland kan men hier-
voor wijzen op de z. g. entrepots, waar in enkele groote
handelsplaatsen de waren tolvrij mogen worden opgesla-
gen. Toch behooren die plaatsen evenzeer tot het terri-
toir van die staten, en kan dus het uitgezonderd zijn
van speciale deelen der wetgeving geen verschil maken
in den aard van het op de territoriale zee uitgeoefend
recht.
Men beroept zich, vooral Harburger 2), op het feit,
dat vele Engelsche en Duitsche wetten uitdrukkelijk de
bepaling inhouden, dat zij ook voor do kustwateren
gelden!
Wat Engeland betreft, de door hem aangehaalde voor-
beelden bewijzen weinig. De Hovering Act (9. Geo II,
Ch. 35) en Customs Act (8/4 William.IV Ch. 58) met
hare aanvullingen (vooral lG/17 Vict. Ch. 117), breiden
de gewone grenzen der territoriale zee uit, gelijk wij
later zullen zien en eischen dus vanzelf vermelding.
De Merchant Shipping Act (17/18 Vict. Ch. 104) maakt
•) stoerk (idem pg. «7.)
•) Harburgor\'pg. 19, 20.
145
slechts in één artikel (sect 527) melding daarvan, zoo-
dat nog steeds de vraag overblijft, of niet de andere ar-
tikelen van zelf daarop gelden, wat trouwens meermalen
door den rechter aangenomen is. De Foreign Enlistment
Act (33/34 .Vict. Ch. 90) geeft in sect 2 eenvoudig eene
vaststelling van de grenzen van het ryk, en dat zij daar-
onder ook de territoriale zee noemt, is eene overbodig-
heid en bewijst te weinig om daaruit de Engelsche staats-
praktijk af te leiden, te meer, daar in de Territorial
Waters jurisdiction Act (4142 Vict. Ch. 73) uitdrukkelijk
het tegendeel blijkt, b.v. uit sect 1.
Ook die Duitsche wetten, door hem aangehaald, zien
alle op zeezaken, als aanvaring, loods- en signaalregle-
menten, etc.-) zoodat ook hierbij hot speciaal aanhalen
van do territoriale zee bijna vanzelf spreekt.
Ten slotte verdient nog één vraag onze aandacht. En
wel deze, of een staat gerechtigd is in do territoriale zee
van een andei- togen zeoroovers op to treden. Zeeroof
nu is een misdrijf, dat do daders tot hostes humani ge-
neris maakt, die dus door ieder mogen worden gestraft.
Elk kan een zeeschuimer in eigen watoren en op zee
vervolgen cn straffen, maar mag dit ook geschieden in
vreemde wateren?
\') Dat artikol Rcoft du bovoogdluild oon vroomd sclii)),dat goodoron, oon Kngol-soli
ondordnan toobuhoorondo, ))o«cliadlgd hooft, in b<>Hlag tiMKinion zoodin liot komt
n\'n any port or rlvor of tho United Kingdom or within throo miles of tho con.st."
Hot aprookt vun/.elf, dal nion hlor do tcrritorialo zw noomon moest, daar dozo
toch nooit ondor jwrt of rlvor begrepen Is.
\') Harburgor pg. 30. 21.
\') Loolino Jonkins gooa do volgondo doflnitio van zooroof. „That which Is
called robbing on tho highway, tho saino boing dono upon the water In called
Piracy (i\'hilllinoro 1 8 !»8, pg. 401.)
Volon wlllon ook don slavonhandnl als zooroof beschouwd hobbcn (of. L.ntour,
PK.
10
-ocr page 158-146
Tractaten hebben dit enkele malen veroorloofd in min-
der beschaafde landen; zoo is dit bepaald in het tractaat
van 1861 tusschen China en het Duitsche tolverbond,
terwijl de „instructie voor de commandanten van Duit-
sche oorlogsschepen betreifende den zeeroof in de Chi-
neesche wateren" van 1877 nadere regelen geeft voor de
formaliteiten daarbij in acht te nemen, hoewel die bevoegd-
heid, sedert de Chineesche regeering zelf oorlogsschepen
aangeschaft heeft, zeer is teruggebracht en gewoonlijk
niet dan vergezeld van een mandarijn en op diens ver-
zoek mag worden uitgeoefend. \') Het tractaat van 1868
tusschen Frankrijk en Madagascar staat toe, dat de Fran-
sche oorlogsschepen de piraten in de wateren van Mada-
gascar vervolgen. 2)
Behalve die uitzonderingen, moet de vervolging ophou-
den, zoodra de vrijbuiter de territoriale zee van een ande-
ren staat heeft bereikt. Latour meent van niet, omdat
het stralfen van den zoeroover een daad des vredes is,
die door het algemeen belang vereischt wordt, en daar-
voor de toestemming van den kuststaat mag veronder-
steld worden.
Ik zou niet weten, wat dien schrijver tot deze onder-
stelling het recht geeft. Het mag zeer goed waar zijn,
dat het straffen van een zeeroover ten algemeenen nutte
strekt, maar de behartiging van dat algemeen nut is nu
eenmaal in de territoriale zeo het werk van den kust-
staat, en niet van vreemde mogendheden. Nergens blijkt
bovendien iets van het bestaan eener dergelijke uitzon-
\') Porols pg. 132 on bülago A.
•) Latour pg. 215.
7
dering op het algemeen beginsel. Perels deelt mede, dat
in 1869 Spaansche zeelieden Cnbaansche insnrgenten,
volgens hen piraten, dio op Britsch gebied gevlucht
waren, daèr vervolgden. De Spaansche generaal ant-
woordde op de daarop ingediende klachten, dat vervolging
van roovers het vreemd gebied niet schond, omdat zij
door de belangen van beschaving en orde geboden werd.
De afloop van het geschil is echter niet bekend, zoodat
uit dit voorbeeld weinig is op te maken
Daarentegen geeft een ander geval blijken van tegen-
overgestelde opvatting. De Engelsche regeering had n.L
van de Amerikaansche voldoening en uitlevering van het
genomen schip verlangd en verkregen, toen de Chesapeake
op Britsch gebied door een oorlogsstoomer van do Ver-
eenigde Staten was buit gemaakt. Evenwel was dit
eigenlijk een geval van zeeroof, daar do passagiers de
officieren en eenigen der bemanning hadden omgebracht
en het schip met geweld in bezit hadden genomen, onder
voorgeven voor de Geconfedereerde Staton te handeion,
hoewel zij geene commissie hadden. Toch heeft zicli de
Amerikaansche rogoering hierop niet beroepen, terw\\jl
later de Canadeesche rechters de daad van do passagiers
„piratical" verklaarden
Poreis wil een onderschoiding maken, of de kuststaat
ii\\ dan niet zelf bij machte is do roovers to tuchtigen.
In het eerste geval acht hij de vervolging door een
vreemden staat zonder verlof van den kuststaat onge-
oorloofd, in het laatste eischt hij die toestemming niot-\').
\') Purcls pg. 132, noot 1.
\') Wlmrton. DIgost S 27 I, pg. 72. 7a
•) l\'orols pg. 131
148
Deze onderscheiding acht ik zeer willekeurig: vervol-
ging is geoorloofd of zij is het niet, men is gerechtigd
in geval van zeeroof het algemeen belang in eens anders
territoriale zee te behartigen, of is daartoe niet bevoegd,
maar de meer of mindere macht van dien staat kan, is
het ongeoorloofd, in normale omstandigheden nooit daar-
toe het recht te geven.
Wel is het waarschijnlijk, dat zeevarende mogendheden
oen staat, die niet bij machte zou zijn in zijne wateren
roovers hun vloekwaardig bedrijl te beletten, voor de
aan hunne onderdanen toegebrachte schade aansprakelijk
zouden stellen. Het is zelfs te denken, dat zij langs
diplomatieken weg zouden aandringen op het.nemen van
afdoende maatregelen door dien staat, of om hen bij
verdrag bevoegd te verklaren, hunne onderdanen zelf to
beschermen. Ten slotte zou het niet onmogelijk wezen,
dat zij bij voortdurende nalatigheid en weigering van
den kuststaat, als uiterste maatregel ook zondor mach-
tiging handelend zouden optreden, doch rechtmatig zou
een dergelijk gedrag in elk geval moeielijk kunnen ge-
noemd worden, en zelfs een casus belli kunnen zijn.
HOOFDSTUK Hl.
UITGESTHEKTHEID DER TERRITORIALE ZEE.
Het is reeds in den aanvang van dit proefschrift door
ons vermeld dat de territoriale zeo wordt gevormd door
de strook water langs de kust tot op zekeren afstand
in volle zeo.
Nu dient dus vastgesteld:
1°. tot hoever in zeo het territoriale water zich uit-
strekt, en
2°. van af welk punt do torritorialo zee aanvangt.
§ 1. Reeds in de oudhoid treilen wij sporen aan van
een afstandsbopaling in zeo. Zoo hadden de Grieken den
koning der Perzen do verplichting opgelegd met zijn
vloten hunne kusten niet te naderen binnen den afstand,
dien oen paard in één dag kan afloopen \'). Zoo iets is
natuurlijk zeer vaag en dus weinig beteokenend, maar
toch is het eenigermate nagevolgd door Loccenius -), die
\') Azuni I pg. 231.
\') Nugor pg. 1G3.
-ocr page 162-150
als afstand stelde de ruimte, in twee dagreizen af te
leggen. De reeds vroeger genoemde oude schrijvers als
Bartolus, Baldus, Angelus en Bodinus hadden het ge-
deelte der zee, dat onder de heerschapp^ van een staat
kon staan, op 100 of 60 mijlen bepaald. £en beginsel is
daarin moeilijk te ontdekken; men zou kunnen vragen,
waarom niet 150 of 200 mijlen, en, als men dien afstand
van 100 mijlen aan twee dagreizen gelijk stelt, waarom
dan niet drie of vier dagreizen? Toch vinden wij een
dergelijke uitgestrektheid aangenomen in enkele oudere
tractaten, o. a. in die van 1685 en 1767 tusschen Frankrijk
en l^Iarocco, waarbij bepaald werd dat geen Maroccaansch
vaartuig binnen dertig mijlen van de Fransche kust
mocht kruisen Ook Noorwegen eigende zich nog in
het midden der 18^° eeuw een gebied van 15 uur of
60 mijlen rondom Groenland toe \'\').
Een weinig minder beginselloos handelde Filips II van
Spanje, toen hij in een besluit van 1563 den gezichts-
einder als grens der territoriale zee stelde. Hier toch
vindt men een kiem van het latere beginsel, dat de onder-
werping aan het gezag van den staat tevens den afstand
moet bepalen. Praktische waarde heeft die regel echter
\') Tollcgon pg. 13.
•) Ibidem.
\') do Cussy, Llvro I tit. 2 ü -10 dl. I pg. 02.
*) Aubort, „Uègles do la Norvègo", in Annualre XIII. Ook in do Foreign .lu-
risdiction act 1890 (i>3,\'54 Vict. Cli. .37) worden voor do wetgeving van Kngoland
do zoeCn van Japan en China tot op 100 mUlon aan hot land goiyk gesteld.
„It shall bo lawful for her Majesty.... to mako any law, tliat may soom nioot,
for tho government of her Majesty\'s subjects boing in any vessel at a distance
of not more than 100 miles from tho coast of China or Japan, as fully and olfoc-
tually as any such law might be mado by Ilor Majesty in Council for tho go-
vernoment of her Majesty\'s subjects, boing In China or Japan." (Sect. 14 goiyk
aan sect. G van •11/42 Vict. ch. 07).
151
niet, on ze is reeds door Bijnkershoeks critiek voor goed
op zij gezet. „An enim," vraagt hij, „quo longissime patet
prospectus? idque ex qualibet terra? littore? arce? urbe?
an quo quis nudis oculis prospicit? an quo repertis nuper
telescopiis? an quo vulgus? an quo qui cernit acutus?
Sane non quo acutissimi; apud Veteres enim memoran-
tur, qui ex Sicilia Carthaginem usque viderant. Fluctuant
ergo etiam haec in incerto" i). Toch heeft de Rayneval 2)
nog getracht een dergelijke afstandsbepaling ingang te
doen vinden. Hij is echter niet gevolgd. Aan nog een
ander systeem geeft Valin de voorkeur, en wel om het
staatsgebied zoo ver uit te strekken als het peillood den
bodem der zee raakt: „II aurait été mieux peut-être do
juger du domaine sur la mer voisine do la côte par la
sonde, et d\'en assigner les bornes précisément à l\'endroit
oîi la sonde aurait cessé de prendre fond"
Praktisch nut kan ook deze bepaling niet hebben,
omdat de diepte der zee te veel varieert. Het eene land
zoude een zeer uitgestrekte territoriale zee kunnen bezit-
ten, het andere bijna in het geheel geene. Valin voorziet
dit argument, en wil daarom, waar do kust zeer steil is,
de dracht van het kanon als grens aannemen. Wat blijft
er dan echter van zijne theorie over? Bovendien geldt
dan nog steeds het bezwaar, dat do afstand der territo-
\') ()o (loniinio nmrla Cnj). n.
*) InstitutloiiH du droit do la natnro ot dos Kons. Llvro II cli. l) S 10. Ken vrü
rocont schrUvor, l\'asqualo 1\'loro, in „Traité dodrolt pónal internaiional"(i)g.5.0)
HfhUnt ovenoons door DUnkcrshock nog niet overtuigd tn zUn, daar liU do Juris-
dictio van don staat in sfrafzivkon slochts wil uitgostrokt In bhon ,sur los parties
do la nier, contiguCs au rivago, sur lesquelles il serait possible do discerner do
la plago les faits délictueux do façon h pouvoir «>ii ténioigiior."
") Nouveau Cominontalro" llv. ö tit. 1 dl. n pg. 087.
-ocr page 164-152
riale zee op ieder punt verschillen kan en van eenheid
geen sprake meer is.
Het beginsel, dat den afstand beheerscht, is hetzelfde
dat bij vele schrijvers voor een groot deel ook het be-
staan der territoriale zee zelve motiveerde, n.1. de occu-
patie. Reeds de Groot heeft dit gevoeld, toen hij neer-
schreef dat „ratione territorii" zij, die zich op dat ge-
deelte der zee bevinden, werden beheerscht „quatenus
ex terra cogi possunt" i).
Zoo ietsjs een vast richtsnoer en in logische overeen-
stemming met de toenmalige begrippen van zeeheer-
schappij. Nu bleef echter nog over het vaststellen van
den afstand, dien men van uit het land beheerschen kan,
en dit heeft met de hem eigene scherpzinnigheid onze
Bijnkershoek gedaan. Hij heeft daartoe een regel opge-
steld, dio inderdaad een rechtsregel geworden is: „Quare
omnino videtur rectius, eo potestatem terrae extendi,
(Hioiisque tormenta exploduntur -). De dracht van het
kanon moet den afstand bepalen, en dit is in hun sys-
teem ook zeer natuurlijk. Waardoor anders kan men
van de ku.st af do zee beheerschen, dan door de wapenen?
„Ubi finitur armorum vis," eindigt ook do „potestas
terrae," verklaart dezelfde schrijver. En welk wapen is
krachtiger dan het vuurwapen, en wel hot kanon?
Weinig regels zijn meer algemeen gevolgd èn in theorie
èn in praktijk, dan deze. Niet alleen keuren alle schrij-
vers haar goed als wetenschappelijk beginsel, ook wetten
en tractaten hebben haar ge.sanctionneerd. Zoo deelt
\') (lo Juro bülli ac pacis. Lib. H cap. .T S 13.
•) do domlni(r maris cap. 2.
153
Bijnkershoek zelf reeds mede een plakkaat van de Staten-
Generaal der Vereenigde Provinciën uit den jare 1671,
dat die zelfde maatstaf aanneemt als de grens voor het
gebied, waarbinnen de souverein van het land den
scheepsgroet eischen mag. Dit is zeker wel het oudste
voorbeeld, want het dagteekent zelfs uit den tijd vóórdat
Bijnkershoek zijn theorie had opgesteld
Een zelfde afstand is ook aangenomen in de regle-
menten van Toskane (1778), Genua (1779), Venetië (1779),
Rusland (1787) 2) en in vele oude tractaten, als dat van
1787 tusschen Rusland en de beide Siciliën, van 1794
tusschen Groot-Britanniö en Noord-Amerika, in de ver-
dragen van Frankrijk met Engeland in 1786, met Rus-
land in 1787, met Tunis in 1795*\'\'). Volkomen vast is
natuurlijk dio afstand van het kanonschot ook niet; hij
varieert met do draagkracht van het geschut en dus met
de vorderingen, die de kanongieterij op elk tijdstip ge-
maakt heeft. „La plus forte portóe du canon selon les
progrès communs de Tart i\\ chaque époque," wordt dit
door Ortolan geformuleerd.
Men is spoedig begonnen den afstand van oon kanon-
schot to herleiden tot oen moer vaste en zekere grens-
bepaling. Waarschijnlijk zal wel het doel geweest zijn
om geschillen omtrent do werkelijke draagkracht van
het geschut te voorkomen. Zoo is men dan weldra er
\') Ook in oon lhUIIü van 1088 van Molloy viniU jnon dlo grens gostuld. „Dut
if any of tlio king of Englands ships «linll entor Into tlio liarbourofany forclgn
Jirincü or stato or into tlio road within shot of cannon of sonio fort or castlo,
etc. (Harcluy in Annuairo XH pg. 100.).
\') do Ciissy, LIvro I tit. 2 S W.
■) do Cussy, ibidem, en Nuger pg. 177 sqq.
\') Th. Ortolan jig. 168.
154
toe overgegaan een kanonschotsafstand gelijk te stellen
aan de lengte van 3 zeemijlen of een uur
De Vereenigde Staten van Noord-Amerika schijnen het
eerst die bepaling te hebben gebruikt; de secretaris van
staat Jefferson gaf ten minste reeds in 1793 aan den
Engelschen gezant te kennen, dat „the limit of one sea
league from shore is provisionally adopted as that of
the territorial sea of the United States" 2).
Nu zijn vele publicisten de meening toegedaan, dat
door onderlinge overeenstemming de afstand der terri-
toriale zee rechtens tot drie mijlen is teruggebracht,
hoewel het .kanon natuurlijk thans veel verder, 8 a 10
mijlen, draagt. Een kleine eeuw geleden vielen kanon-
schot en drie mijlen samen, en men meent nu dat die
tijdelijke overeenstemming door het volkenrecht als een
voortdurende wordt beschouwd, zóózeer zelfs dat velen
deze geheel verschillende afstanden identifieeren. Vooral
Engelsche schrijvers maken zich aan deze misvatting
schuldig; zoo verklaart Phillimore dat „the rule of law
may be now considered as fairly established, that this
absolute property and jurisdiction does not extend beyond
\') Onder zeemuien wordt, n.1. verstaan hot één zosUgste doel van oon graad,
of 1852 motor. Drie dergoHJko Italiaansche zoomUlon (mille marin, Soemollo,
mile, in het tractaat va)i 1839 zelfs foutlof millo g6ograi>lii(juogenoemd) vormen
lots moor dan 6<5n groote mt)l of nur (lieu marine, marine leaguo), dio slechts
55Ö.3\',\'. meter is. In oen Duitscho of goographiacho myi gaan vier kleine zeom\\)lon.
Do Fransche praktyk had op het eind dor vorige cn het begin dozoroouw hot
kanonschot geïdontifleerd aan 2 „lieues" (waarmoo echtor waarscliyniyk wol
kleine myien bedoeld zullen zyn) b.v. in hot tractaat van 177J met Spanje en
in velo vormissen van prysrochters (cf. de Pistolo ot Duvordy pg. 100sqq). Don
Beer Poortugael (pg. 78) meent dat ook wel dio afstand op één myi gestold is
goweost, en haalt daartoe aan een Engelsche wet van 1K33 (t William IV), dio
echter van oen leaguo spreekt.
•) Wharton f S 32 pg. 100.
-ocr page 167-155
a marine league or the distance of a cannon-shot" en
eveneens Travers Twiss 2). Ook Wheaton 3), Halleck
Calvo Ferguson <5), Masse en anderen. Lemoine acht
die twee wel verschillend, doch beschouwt de driemijlen-
grens als den regel en de kanonschotsafstand als een
uitzondering, die dus steeds uitdrukkelijk bepaald moet
worden. Het is natuurlijk van niet weinig belang voor
de rechten der kuststaten, dat dit punt opgelost wordt.
Zeer vaak toch wordt melding gemaakt in wetten,
reglementen of tractaten van de territoriale zee zon-
der bijvoeging van den afstand. Wat is dan aan te
nemen? Tot hoever is de staat dan bevoegd zijn rege-
lingen uit te strekken? Slechts tot op drie mijlen of tot
op ongoveer drievoudigen afstand Daarvoor moet na-
gegaan worden in hoeverre de drie mijlen grens wordt
gevolgd, waar van haar wordt afgeweken, en waai- de
kanonschotsafstand nog gehuldigd wordt.
De vaststelling van do uitgestrektheid der territoriale
zee op drie mijlen ia bekrachtigd door vele tractaten en
landswetten. Om niet te spreken van verdragen tusschen
slechts twee staton, zooals do bekende overeenkomst van
1818 tusschen Engeland en Noord-Amerika, of van 1889
tusschen Frankrijk en Engeland, en zoovele andere, moet
•) Pliillinioro I S 108 pg. 274.
\') Travors ïwIsh I pg. 219 on „Torritorial wators" in „Nauticiil .Magazinu" 1878
pg. 30C.
\') Wheaton (Iloyil) S 177 pg. 237.
•) Ilalleck chnp. VI § 13 pg. 130.
») Calvo 1 pg. 349.
•) Ferguson I § 90 pg. 399.
\') Jlassó I pg. 98.
\') Lmnoino „I\'rócis <ie droit martiino" pg. 23.
•) Vooral wyst Stoork (o. c. pg. 477) daarop.
156
men vooral de aandacht vestigen op het eenige tractaat, dat,
tusschen meerdere staten gesloten, een afstandsbepaling
der territoriale zee inhoudt. Het is de bekende overeen-
komst, 6 Mei 1882 te \'s Gravenhage tusschen de meeste
Noordzee-staten gesloten, tot regeling van de visscherij-
politie in de Noordzee buiten do territoriale wateren.
Die laatste worden door art. 2 vastgesteld op een
„rayon de trois milles", doch uitsluitend voor de visch-
vangst. In het 16 November 1887 eveneens te \'s Gra-
venhage tusschen dezelfde staten gesloten verdrag tot
beteugeling van de misbruiken, voortspruitende uit den
verkoop van sterken drank op de Noordzee buiten de
territoriale wateren, worden deze niet nader gedefinieerd.
Hoewel art. 1 verwijst naar art. 4 der overeenkomst van
1882 voor de vaststelling van de grenzen der Noordzee
zelve, bevat het geen verwijzing naar genoemd artikel 2
dier conventie. Eveneens verklaart art. 1 der conventie
van Parijs, 14 Maart 1884, tot bescherming van onder-
zeesche telegraafkabels, alleen to gelden „en dehors des-
eaux territoriales", doch definieert die territoriale wate-
ren nie\'t.
Ook vele rechterlijke uitspraken, vooral Engelsche en
Amerikaansche, hebben drie mijlen als grens der territo-
riale zee aangenomen. Tot bewijs strekken enkele uit-
spraken van dr. Lushington, ais b.v. deze, dat de „British
jurisdiction" zich uitstrekt „at sea within three miles
from the shore", in „The Annapolis" en op het reeds
vermelde vonnis van Story in „The brigg Ann" -). ,
I) Nodorland, BelgiC, Frankrijk, Dcnoinarkon, Duitschland en Engeland.
•) Deze en volb andero to vinden in 2 Ex. Div. pg. 220 sqq.
-ocr page 169-157
Ook in het besproken vonnis van den Brielschen kan-
tonrechter wordt de territoriale zee slechts op dien af-
stand geschat, daar hij overweegt: „dat niet gebleken is
dat de onderwerpelijke overtreding is gepleegd op meer
dan drie mijlen van de Nedorlandsche kust in de Noordzee,
m. a. w. buiten het rijk in Europa" etc.
Zeer vele staten hebben ook door hun wetgeving do
territoriale zee in een menigte van gevallen tot de „lieue
marine" beperkt. Engeland, in de eerste plaats-, hoeft
in vele wetten, die regelingen van de rechtstoe.standen
op de territoriale zee inhouden, deze slechts tot de
marine league uitgestrekt. In s. 521 van de Merchant
shipping act (17/18 Vict. Ch. 104) wordt reeds de afstand
op „three miles" vastgesteld. In de Foreign Enlistment
Act 1870 wordt alleen gesproken van territorial waters,
doch uit de instructie van do Engelsche admiraliteit wordt
de daaronder begrepen territoriale zeo evenzeer slechts
diezelfde uitgostiektheid toegekend -).
Een merkwaardige definitie wordt gegeven door do
Territorial Waters Jurisdiction Act (41/42 Vict. Ch. 73);
wij lezen daar: „The territorial waters of her Majesty\'s
dominions, in reference to tho sea, means such part of
the soa adjacent to the coast of the United Kingdom —
as is deemed by International law to be within tho
territorial sovereignty of Her Majesty; and for tho pur-
pose of any offence declart^d by this Act to bo within
the jurisdiction of the Admiral, any part of the open
sea within one marine league of tho coast measured
\') Wookblnd v/h Uoclit n». 5775.
•) cf. rapport Barclay in Aiiinialro XH pg. 12.").
-ocr page 170-158
from low-water mark shall be deemed to be open sea
within the territorial waters of her Majesty\'s dominions."
Deze definitie, waarnaar in de North Sea Fisheries Act 1893
(56/57 Vict. Ch. 17) verwezen wordt, is zeer merkwaardig
en wordt vaak verkeerd begrepen. Men heeft n.1. wel
gemeend, dat die wet volkenrechtelijke en driemijlen-
grens identifieerde \'), doch een aandachtig nalezen toont
terstond de onjuistheid hiervan aan. Dit artikel toch
bestaat uit twee gedeelten; het eerste refereert zich aan
het volkenrecht, daar het de territoriale zee uitstrekt
zoover „as is deemed by International law", en beslist
dus niets, terwijl het laatste gedeelte inderdaad de drie-
mijlengrens erkent. Het stelt echter niet de territoriale
zee volgens internationaal recht op dien afstand vast,
doch bepaalt alleen dat de Engelsche staat de uitoefening
van zijn jurisdictierecht, zoover het onder die wet valt,
tot die grens beperkt. Engeland strekt zijn regelingen
dan ook wel verder uit dan de „marine league". Ten
behoeve van het tolsysteem werd volgens de z.g. hovering
acts (9 Geo III ch. 35 en 24 Geo III ch. 47), en thans
door de Customs Consolidation Act 1876 (39/40 Vict.
ch. 36 sect. 179) controle zelfs 4 marine leagues in zee
uitgeoefend, evenals voor de quarantaine volgens 26 Geo. II.
Duitschland heeft in het algemeen staatsrechtelijk geen
grens voor de territoriale zee vastgesteld. De Duitsche
wetten laten dit over aan het volkenrecht, en acceptee-
ren de regelen, die dit recht geeft 2). Slechts enkele uit-
\') 0. a. Bulmerlncq, „Völkerrecht" § 44 pg. 281.
•) c. f. antWÄorden van Hartmann in rapport AssociaUon pg. Ol sqq on Ilar-
burger idem pg. 73 sqq.
159
zonderingen bestaan hierop, en dan nog alleen voor de
visscherij in de Noordzee ter uitvoering van het trac-
taat met Engeland van 1868, en de visscherijconventie
van 1882.
Oostenrijk heeft in vele verordeningen de territoriale
zee tot op kanonschotsafstand uitgestrekt, zooals in
§ 9, 10 en 11 der keizerlijke ordonnantie van 20 Mei
1866 aangaande de toelating en het gedrag van oorlogs-
schepen, in verschillende verordeningen betreffende de
bescherming der staatsmonopolies, en in een circulaire
van 29 Juli 1857, die den douane ambtenaren toestaat
de scheepspapieren binnen dien afstand op te vragen.
Een decreet van 28 Augustus 1846, beneven § 1 eener
circulaire, dateerende 28 April 1849, verklaren echter
dat de dracht van het kanon wordt gelijk gesteld aan
een afstand van drie mijion. Uitsluitende bevoegdheid
tot visschen wordt echter slechts gehandhaafd op een
lengte van één mijl, b.v. in § 1 van de keizerlijke ordon-
nantie van 6 Mei 1835 en in § 3 van de „Verordnung
der Ministerien des Handels und des Ackerbaues" van
5 Depeniber 1884.
Ten behoeve der invoerrechten leggen daarentegen een
Oostenrijksche verordening van 23 Maart 1881 en een
Hongaarsche van 20 Februari 1881 allen schepen, die
binnen 4 mijlen genaderd zijn, de verplichting op oen
manifest der lading aan boord te hebben
Italië refereert zich evenals het Duitsche rijk gewoon-
lijk aan de bepalingen van het internationale rocht, daar
\') llapport Barclay lii Annuairo XIII.
-ocr page 172-160
slechts hoogst zelden de wetten van dit land afstands-
bepalingen inhouden. Opmerkelijk is echter de douanewet
van 19 April 1872, die, in plaats van de gewone vast-
stelling in mijlen, er eene in kilometers, en wel tien,bevat
Ook het visscherijreglenient van 1.8 November 1882
sprak van kilometers, en reserveerde voor de Italiaan-
sche visschers een afstand van drie kilometers, hetgeen
na het tractaat met Oostenrijk van 11 Mei 1884 door
het reglement van 30 November van hetzelfde jaar tot
één mijl is teruggebracht -).
Frankrijk heeft in een wet van 1 Maart 1888 ten be-
hoeve der vischvangst de grenzen gesteld op 3 mijlen,
doch in zijne douanewetten gaat het veel verder, en
heeft in den loop der tijden zelfs voortdurend neiging
getoond te dien opzichte de territoriale zeo uit to brei-
den. In de wet van 22 Augustus 1791 (art. 7 titol 13)
was die afstand op 2 lieuos bepaald, hetgeen weldra
door de wet van 4 germinal an II (art. 3 titel 2) werd
verdubbeld, terwijl ten laatste art. 13 der wet van
27 Maart 1817 twee myriameters als uiterste grens heeft
aangenomen
België hoeft in oon wet van 7 Juni 1882 evenzeer do
driemijlengrens geadopteerd ton behoeve van het toltoe-
zicht\'O, en hoeft als medecontractant van het tractaat
van 1882 bovendien dienzelfden afstand voor de visscherij
aangenomen. Ook Nederland heeft soms in zijn wetten
etc. zich bij die drie mijlen nedorgelegd.
—-----^
\') Corsl in rapport Association pg. Hl.
•) Latour pg. 1C3 sqq.
•) Latour pg. 231.
Geirckon bü Ilcffter § 75 noot 4 pg. IOC.
-ocr page 173-eSHBB
161
Zoo verwijst art. 1 der wet van 26 October 1889
(Stbl. 135) tot vaststelling van bepalingen tegen het
visschen door opvarenden van vreemde schepen in de
territoriale wateren van het Rijk naar artikel 2 van het
visscherijtractaat van 1882 (goedgekeurd bij de wet van
15 Juni 1883 Stbl. 73), en neemt dus drie mijlen aan.
Do regeering van Nederlandsch-Indiö heeft meer mate-
riaal gegeven. Vooreerst een besluit van 12 Januari
1871 Stbl. 9, gegeven door den Gouverneur-Generaal, ge-
hoord den Raad van Indië, waarbij bepaald wordt: „dat
ook in de zeestraten, die vrij zeegebied zijn, de uitge-
strektheid van 74 Duitsche mijl langs de kust moot
worden aangemerkt te staan onder de souvereiniteit oji
jurisdictie van den staat, aan welken de kust behoort"
otc. Ook in art. 8 van het besluit van den Gouvernenr-
Gonoraal tot het tegengaan van den smokkolhandol in
opium op Atjoh van 8 Juli 1879 Stbl. 216 on in art. 2
van oon dorgolijken maatregel voor Java, ^ladura on
Sumatra\'s westkust van 11 Juli 1879 Stbl. 224 wordt
oen afstand van drio mijlen aangenomen
BTj ordonnantie van 1883 Stbl. 171 wordt dit laatste
voorschrift voor vaartuigen, in Noderlandsch-Indiü thuis
Ix^hoorondo, tot zes mijion uitgebreid. In do instructie
voor don konnnandant dor maritiemo middelen, bokist
mot do blokkade van hot Atjehsche Rijk, van 21 Juni
1873, wordt daarentegen in art. 3 al. 2 verklaard: „De
tot hot grondgebied bolioorondo vaarwutors wordon go-
acht to reiken tot op eoii kanonschot afstunds van do
kustlijn, bij lang wator."
\') < r. tU\'ii lliMT l\'<)or(.nKiml pg. HO sqij.
II
-ocr page 174-162
Het Russische keizerrijk had in een ordonnantie op
de kaapvaart van 31 December 1787 verboden schepen
tc nemen binnen kanonschotsafstand van een neutrale
kust; daarentegen vindt men in het reglement omtrent
neming en herneming van 1869 (art. 21) de vrije zee
gedefinieerd als die wateren, welke gelegen zijn buiten
bereik der kustbatterijen of minstens drie mijlen van
den oever verwijderd zijn, wat aan een gelijkstelling van
beide doet denken. Ook mogen allo schepen, die binnen
drie mijlen van de Russische kust zich bevinden, door
de douaneambtenaren worden gevisiteerd i).
De Vereenigde Staten van Noord-Amerika hebben in
officieelo stukkon voortdurend verklaard dat de afstand
van drie mijlen ook de volkenrechtelijk erkende grens
der territoriale zee uitmaakt, en zich uitdrukkelijk ver-
zet togen verder strekkende eischen van anderen, o.a.
van Spanje bij monde van den Secretaris van staat
Seward %
Voor de douanci)Oschorming eischen zij echter, evenals
Engeland, een afstand van 4 leagues, zooals bepaald is
in art. 25 s(|q. van do wet van 2 Maart 1799 ^). Ook
voor do verdediging van hot land strekken zij hun gezag
vorder uit, en vindiceoren daartoo autoriteit over den
afstand, dien het kanon van de kust af bestrijkt
Volkomen met hun gedrag togen anderen zijn ook in
strijd de aanspraken, die zij in de Behring-zee wilden
\') cf. in „Rovno générnio do droit inlornational pu1>lic" F. do M.irtons\'„Lo
tribunal d\'arbitrage do l\'aris ot la mer t^erritorialo" 18!M pg. .13.
Wharton 1 pg. 103 sqq.
•) Philliniore I pg. 275.
\') Wharton 1. c. pg. 108, cn 114, 110.
llttfJüMHlgg.^.gBWBr\'WWHBgig^g^
103
doen gelden, en waarbij zij de regeling der visschei-ij tot
op een zeer verren afstand eischten.
Vele landen willen daarentegen van die driemijlengrens
niets weten, stellen in hun wetten een anderen afstand
vast, en weigeren zelfs tot tractaten, welke die bepaling
inhouden, toe te treden.
Vooral Zweden en Noorwegen hebben dit voortdurend
getoond, en in hunne landswetten steeds een afstand
van minstens 4 mijlen zich voorbehouden. Voor Zweden
zijn hiervoor van belang het prijsreglement van 12 April
1808 en het visscherijdecreet van 5 Mei 1871, en voor
Noorwegen, behalve enkele Deensche besluiten uit vorige
eeuwen, do reglementen op de kaapvaart van 1807 on 1810,
enkele koninklijke decreten, uitsluitend voor de afstands-
bopaling gewezen, van 1812, de douanowet van 1845,
de visscherijwet van 13 Septenil)er 1830. en eenige op
hetzeltde betrekking hebbende ordonnanties van KI Oct.
18GÜ, (j Juni 1878 on de wet van 28 Mei 1881 benevens
velo ministerieelo brieven cn aanschrijvingendio alle
een afstand van oen uur van 15 jier graad of vier mijlen
vaststellen.
Het Scandinavisch koninkrijk hooft vaak verklaard die
vier mijlen to willen handhaven, vooral daar do visscherij-
belangen der kustbewoners van beide rijken oen kortoren
JifsUuul niot toelaten -). ])it is dan ook do reden, dat
hot geweigerd hoeft adhaosic to schonken aan het trac-
taat van 1882. Bovendien eischt Zweden, evenals vele
\') Cf. Kloon In Annuniro XU pp. lU sqq cn In Kopovt AHsocInlIon i>jr. 17s<i<i
Aulxirt, In Annnalro XI pp. m « n In Annnnlro XIM.
\') c-r. Auhcrl, In Annnalro XII pg. ur. wciq.
164
mmm
andere staten, ter waarborging van zijn invoerrechten
een nog uitgestrelcter veld. In § l van de douanewet
van 1877 worden als territoriale wateren, ten behoeve
der douane, beschouwd de halve Sond en elders een
afstand van één Zweedsche mijl, die gelijk is aan zes
kleine zeemijlen
Ook Denemarken heeft in oude reglementen die vier-
mijlenafstand gevindiceerd, zooals in dat van 17 0ctober
1686 en andere 2), doch in de Instructie voor de Com-
mandanten van Deensche oorlogsschepen gedurende den
Krimoorlog wordt gezegd dat „het Deensch territoir zich
uitstrekt een Deensche mijl van het terra firma van
\'s Konings landgebied"
Spanje stelt zich evenmin tevreden met do „liouo
marine", maar eischt het dubbele daarvan, en dus zes
mijlen. Eerst was in een „Real Cedula" van 14 Juni
1797 do kustzone op tweo mijlen gestold, doch koninklijke
decreten van 3 Mei 1830 en 20 Juni 1852 handhaven
reeds de zesmijlenstrook, die door een besluit van KJ Mei
1881 ook voor Cuba wordt aangenomen. Ook oon alge-
meene ordonnantie van 19 November 1884 stelt do
„aquas jurisdiccionalos espafiolas" op zes mijlen of 11,1 II
kilometers vast \'1)•
Wat de Zuid-Amorikaanscho staten betreft, is mij be-
kend een vonnis van hot opporsto gerechtshof to Santiago,
Chili, van 21 April 1874, wjuirin geweigerd word oon
\') cf. den Beer roortng.ael pg. as, die dion afstand op vl)f Kngclscin) inOlon
(zoem Uien?) berekent.
<) Torres Campos in Report Associaton pg. siiq.
165
vreemden kapitein te veroordeelen, die op 7 a 9 mijlen
van de kust zijn schip opzettelijk had doen zinken, op
grond dat die plaats buiten de territoriale zee lag. Daar
dit echter ongeveer binnen kanonschot ligt, schijnen zij
niet tot zoover gezag te vindiceeren ■*).
Ook Japan heeft in zijn neutraliteitsverklai\'ing tijdens
den oorlog van 1871 den afstand van zijn territoriale zee
bepaald. Het verklaarde n.1. dat tusschen de oorlog
voerende partijen niet mocht gestreden worden „inner-
halb einer Entfernung von 3 Ri vom Lande (die Tragweite
einer vom Lande abgeschossenen Kanonenkugel)" -).
Ook is het niet juist, dat, zooals enkole schrijvers =\')
wel meenen, do tractaten steeds do territoriale zeo op
drio mijlen stollen. Behalvo vele uit vorige eeuwen,
spreekt hot tractaat van 1842 tusschen Engeland on
Portugal van „la portee dn canon" \'\'), terwijl talrijko
verdragen nog andere bepalingen inhouden.
Do afstand van 4 mijlen vindt men b.v. aangenomon
in een tractiuit tusschen Noorwegen en Rusland van
8 Mei 1838 f"\'), terwijl oen conventie van 14 Juli 1878
tusschen Spanje en Portugal oon gebied van (> mylen
reserveert voor do uitoefening der vischvangst door do
onderdanen dier staten ").
Ook zijn er enkole tractaten van Europeoscho staten
met Mexico, dio do grenslijn op 9 mijlen stellen, doch
alleen ten bohoevo dor douanecontrole. Zóó hot tractaat
\') .lournnl du droit Intcniiitlüiiiil prlvu: 1887 iig. 750.
\') l\'orols nuiago L.
") b.v. ïravorh ïwIsh (cf. Stoork pg. 47«).
\') Nugor pg. 179.
\') Report aHHOciation pg. 18.
•) Idoin pg. 90.
-ocr page 178-166
tusschen dat rijk en Engeland, waar wij in art. 4 zien
vastgesteld „three marine leagues, reckoned from low-
water mark as limit of territorial waters", doch alleen
wat betreft „the customhouse regulations and the mea-
sures for preventing smuggling, and cannot be extended
to other questions of civil or criminal jurisdiction or of
international maritime law" Hetzelfde vinden wij in
een tractaat met Zweden en Noorwegen van 1886 -) en
met hot Duitsche rijk van 1882 3).
Welke conclusie is nu uit die feitenmassa te trekken ?
Zonder tegenspraak vooreerst deze, dat van een alge-
meene overeenstemming geen sprake kan zijn. Er zijn
bijna geen twee staten aan te wijzen, die op gelijke wijze
den afstand geregeld hebben; evenmin kan men zeggen,
dat zelfs ten opzichte van één bepaalde bestuurstak
alle staten een zelfde grens hebben gesanctionneerd, en
slechts zoor weinige zijn de voorbeelden, dat één staat
voor alle of meerdere belangen gelijken afstand heeft
aangenomen. Het is in -het kort een chaos zonder einde.
Hieruit volgt van zelve dat een volkenrechtelijke gelijk-
öt(dling van kanonschotsafstand en drie m\\ilen evenmin
bestaat. Dit is niet langer te betwijfelen, en het moet
dan ook verwondering baren, dat zoovele geleerden en
staatslieden nog zonder aarzeling een dergelijk iets uit-
sproken. Niet alleen een Amerikaansch staatssecretaris,
Seward, houdt tegen Spanje vol dat „this limit has been
\') üluc Büok 1890-91 ai. 90 pg. 389.
\') cf. \'Aubort in Annuairo XHI.
\') Stoerk 1. c. pg. 4TC.
\') Zt-lfs niet, Z09ul3 wel cons gemeend wordt, voor do vlsscliorU; cf. b.v. Scan-
dinavië en Spanje.
167
wmm
generally recognised by nations" \'), zelfs lord Salisbury
schrijft in 1890 aan den Engelschen gezant te Washington,
sir Julian Pauncefote, in zijn correspondentie over het
Behringzee-geschil, dat de gewoonte „limits the jurisdic-
tion of a country in the open sea to a distance of three
miles from its coasts, this having been considered to be
the range of cannonshot, when the principle was adop-
ted" -). Nog meer verbazing moet het wekken, dat ook
het scheidsgerecht in dit geschil niet geaarzeld heeft
hetzelfde te verklaren. Het vijfde punt, waarover zij
zich moesten uitspreken, had de vraag gesteld of de
Vereenigde Staten recht hadden op do robben, die zich
buiten drie mijlen van het land ophielden. Do meerder-
heid meende van niet, omdat deze zich in dat geval
bevonden buiten „la limite ordinaire" van de territo-
riale zee \'\')•
Ook bij de „international marine conference", in 1889
to Washington gehouden, erkende do heer Goodrich, af-
gevaardigde der Vereenigde Staten, evene(Mis drie mijlen
als de grens der territoriale zee
\') Wh.irtoii i 1 pg. 102.
«) HIUÜ Book 1890 -01 lil. 07 pg. 20!i. Hot Is bovondion ook niot volkonion.luiMt,
dut by hot ontstaan van hot boginsol do knnonschotsafstand 3 niUlon was. Wo
borokoning komt oorst voor, nadat roods lang hot kanonschot zolf als grons
was aangononion.
\') Hot sclicldsgorocht wns Haniongostold uit baron du Courcol (FrankrUk), lord
Ilannon (Kngoland), graaf Visconti Vonosta (ItallS), Urani (ScandInavlC), Harlan
on Morgan (Vor. Staten), on slr .lohn Thompson (Canada), dio allen, met uit-
zondering van do godologoordon dor Vor. Staten, zicli hlorbü aansloten.
•) cf. hot artikol van Barclay in liovuo do droit InternaUonal 181*3, pg. -HO.JI.
Ibldoni lioft dozo ovor dio uitspraak oon Julnhkroct aan. omdat daardoor „uno
plerro nouvollo c»t vonuo s\'ajoutor ii IVdlftco" van do drlomUloMgrons. Do Jlar-
tons acht, on toroclit, oen dorgolUko algomoono ongomotlvoordu ult.Mprnak van
niot do minsto botookcnis (Uovuo générniodo droit IntornaUonal public. I^\'.W pg.!«)-
\') Bluo Book 1890 dl. 83 pg. 3ü.
168
Eenvoudige beschouwing der feiten doet echter reeds
terstond de onjuistheid van dit alles inzien.
Op drie mijlen is dus zeer zeker.de territoriale zee
volkenrechtelijk niet vastgesteld, doch nog veel minder
is dit het geval met eenigen anderen bepaalden afstand,
b. V. vier of zes mijlen. Wanneer men nu vorder in het
oog houdt, dat het beginsel, waarvan alle staten bij do
regeling der territoriale zee oorspronkelijk zijn uitgegaan,
dit was, om de dracht van het kanon, de vis armorum,
den afstand te doen bepalen ; als bovendien nergens door
do staten uitdrukkelijk dat principe is afgeschaft of door
een ander vervangen, en zelfs nog vaak in wetten of
tractaten wordt gehuldigd, moet men dan niet tot het
besluit komen dat het nog bestaat en nog steeds do
afstand der territoriale zee beheerscht? Ik moen, dat dit
moeielijk te ontkennen is, on het meorendeel dor schrij-
vers is dan ook van deze meening
Men moet dus aannemen, dat het volkenrecht bepaalt,
dat do dracht van het kanon in het algemeen do grons
van do territoriale zeo vaststelt, cn dus de staton hot
recht hebben hun bemoeiingen uit te breiden tot do
plaats, waar een oj) do kust afgeschoten kogol neervalt,
berekend op iodor tijdstip volgens don vooruitgang der
ballistiek"). De „ligne de respect" valt dus op kanon-
\') rcrel« pg. 2ii, HolVtor S 75 pg. 104; JQluntsclili § ;X)2; Kiiltunborii II pg. ;{ll;
Jiicobfii\'ii: Scorocht pg. 5S0; Gessnor pg. 20; I\'ölils o. c. pg. iKil; von Neunninn
pg. 45; Klüber pg. 200; llarburger pg. 25; llartnuinu pg. l\'iCi; Attlmayr pg. 12.
Hall pg. 127; Jlartens I pg. ;W1; Uulmerinci] pg. 2öl; Aznnl 1 pg. 2.VJ; Ortolau I
pg, 158; Ilautofeuillo I pg. M) s(jq; Cauchy II pg. 161; Fnnck Brcntuno ut SoroJ
pg. 370; Vattel I » 289; do 1\'istoyo et Duverdy I pg. 93,04; Latour pg. 3?; Nuger
pg. 184; Pradier-Fodéró S 031 II pg. 109; do Cuasy dl. I pg. 90; Papafava 1. c.
pg. 440, etc.
\') Den Beor Poortugael ontwikkelt oen oenlgszins ander stolsel, dat n.1. do
-ocr page 181-169
schotyafetand van het land, hetgeen thans door do moesten
op acht mijlen geschat wordt.
Bij ons overzicht der vreemde wetgevingen hebben
wij verschillende wetten ontmoet, die het toezicht van
den kuststaat uitbreiden tot een afstand, ongetwijfeld
uitgestrekter dan door de dracht van het kanon wordt
gedekt. Fransche, Engelsche en Amerikaansche quaran-
taine en tol wetten geven ons daar voorbeelden van,
WcUirbij wij nog kunnen voegen de „Customs Act of Canada"
(49 Vict. ch. 32), die in sect. 21 schepen, naar een haven
van Canada op weg, binnen drio „leagues" van do kust
aan enkoio harer bepalingen onderwerpt. Ook het gou-
vornomont van West-Australië heeft oen, hoewel mislukte,
poging gewaagd vroomdo schepen, dio zich vorder dan
drie mijlen in zee, dus in volgens de opvatting der vVu-
stralischo regooring extra-torritoriaal water, aan de paarl-
visscherij overgaven, door de „Western Australian Pearl
and Boche-do-mer Fishery (Extra-territorial) Act 1889"
tot hot betalen van rechten to dwingen. Op do tegen-
stand van do Engelsche rogoering is dit echter afgestuit \')•
U-nitorlalu /,eo zlili zoover uitstrekt iils zU vmlodigil kan wonlon „irniiu niaiilèro
aliMoUui et porinauentü", tot den afstand dus, waarop do kustbatteryon do Krooto
pantHer.sclio|)(in In <lon grond kunnon lioron. Dit Is nntiiurlUk veel minder ver
dan do dnu\'lit van het kanon zeil, en bcdnuigt, als men do laatsto stelt op
ö inyien, slechts ongoveor 5 ii (i niyien. Ik geloof niet dat een dorgciyk stolsel
<loor het volknnrocht aangenomen Is, en hut schynt my ook niet weuschoiyk
too, dat dit gebourt. Du ultvinderH van pantserplaten konden dlu wol eens zoo
sterk niakun, dat i^en doorboring niet dan oj) vry korten afstand niogoiyk is,
en bovendien kleeft aan dit .stelsel hut nadeel, dat do afstand der torritorialo
zee nu niet alleen varieert met do dracht van het geschut, maar ook met do
<likt(^ der pantsering, waardoor wy vroenido sclionnneliiigen van don lyn van
eerbied zouden kunnen krUgen (cf. zyn „Note adressóe iv M. Th. Barclay" in
Annualio XIH).
\') cf. llaynca in „Ueport As.soclalion pg. OTsqqen pg. lO.") .^(iq. Het kan natuur-
\'Uk gebeuren, dat verder dan drio myion soms nog binnen kanonschot is, doch
170
Zijn nu dergelijke regelingen overeenkomstig het volken-
recht en is de kuststaat inderdaad gerechtigd buiten
kanonschotsafstand vreemde schepen aan zijn voorschrif-
ten te binden?
Ik geloof, dat men tot beantwoording dier vraag moet
beginnen een onderscheiding te maken. Men kan n. 1. het
onmogelijk als ongeoorloofd beschouwen, dat een staat
somtijds zijn landswetten verbindende verklaart voor
vreemdelingen, die zich buiten zijn gebied bevinden. Do
meest gewichtige utiliteitsredenen pleiten daarvoor. Met
de rust, de veiligheid, het welzijn van den staat is het
onvereenigbaar dat personen buiten zijn grenzen de meest
gevaarlijke misdrijven, die zijn bestaan in gevaar kunnen
brengen, beramen en zelfs uitvoeren, zonder dat die per-
sonen op eenige wijze door hem ter verantwoording
kunnen worden geroepen. Men vindt dan ook in de meeste
strafwetten bepalingen die enkele misdaden, waar en
door wie ook gepleegd, aan de heerschappij dier wetten
onderwerpen.
De noodweer eischt en wettigt die buitengewone toepas-
sing der souvereiniteit, en het is dan ook niet denkbaar
dat eenige staat zich daartegen zoude verzetten. Mis-
bruiken zijn natuurlijk hierbij niet uitgesloten, en over-
drijving is mogelijk, daar men geen vasten regel kan
stelhni, volgens welken dergelijke voorschriften kunnen
worden gegeven, doch het is to verwaciiten, dat hot
dat maakt liior pii\'ic\'plool goon verschil, omdat do regccring drio niUlonjils
grens beschoinvdo. Ook laat ik hot daar of wellicht op dio oogenblik 0 mülun
binnen schotsafstand liggen; het was dit in geen goval bü hot maken van dio
wotten cn ovcjjmin gedurondo don grootsten tUd van haar working, terwUl in
elk geval enkoio gcusurpcordo afstanden zoer zokor daar buiten vallen.
171
gezond verstand en de „esprit d\'niternationalité" dor
staten hen niet van het rechte pad zullen doen afwijken.
Ernstige internationale conflicten zijn daaruit dan ook
niet voortgekomen.
In het recht van ons vaderland hadden wij tijdens de
heerschappij van den code Pénal een bepaling van die
strekking in artikel 9 Wb. van strafvordering, dat de
Nederlandsche wet toepasselijk verklaarde op vreemde-
lingen, die buitenslands enkele zeer zware misdrijven te-
gen Nederlanders pleegden of zich aan eenige voor den
staat gevaarlijke misdrijven schuldig maakten. In het
nieuwe strafwetboek is dit vervangen door artikel 4, dat
de laatste categorie uitbreidt, en nog slechts deze soort
van misdrijven aan de Nederlandsche wet onderwerpt.
Er kan dan ook niets tegen zijn, dat b. v. Canada en
do Vereenigde Staten verbieden om, respectievelijk bin-
nen 3 of 4 leagues, veranderingen in de lading te maken
of oen deel der lading, anders dan bij nood, uit het schip
to verwijderen (to break bulk or alter stowage), of dat
Engeland het ongeoorloofd verklaart binnen 8, 4 of 3 lea-
gues enkele voorwerpen anders dan in bepaalde verpak-
king aan boord te hebben, en dat die landen dei-gelijke
bepalingen toepasselijk verklaren op vreemde schepen,
naar hun havens bestemd. Zoodanige handelingen toch
kunnen voor dien staat hoogst nadeelig zijn, en het recht
Ze to verbieden kan men hem dan ook niet onthouden
on, ovengoed als hij andere misdrijven over de goheelo
werekl strafbaar stelt, kan hij het terrein voor deze
• \') I).inii (gccitot\'nl door Wlmrton I pg. 109 siiq.) noomt zo „pnrtofannttonipt
to violate tho rovonuo laws within tho Jurisdiction."
172
tot een bepaalden afstand van zijn kusten beperken.
Die voorschriften zoude men dan ook niet kunnen be-
schouwen als een uitbreiding der territoriale zee - want
dan zou men evengoed kunnen volhouden, dat art. 4
strafwetboek het Nederlandsche rijk over den geheelen
aardbol uitbreidde - indien die wetten niet iets méér
inhielden. Wij zagen daareven, dat de strafwetten soms
ook daden, door vreemdelingen buitenslands bedreven,
aan hare bepalingen onderwerpen, en dat de internatio-
nale praktijk dit als geoorloofd beschouwt, maar natuurlijk
kan de wet op die personen, evenals op alle andere,
slechts worden toegepast, zoodra zij zich binnen het ge-
bied van den staat bevinden. Al voert de wet ook heer-
schappij over vreemdelingen buiten het territoir, hare
werking over hen kan slechts een aanvang nemen, zoo-
dra zij zijn gebied hebben betreden. Dit spreekt van zelf,
en vloeit logisch uit de begrippen van grondgebied cn
souvereiniteit voort.
Indien dus dio genoemde tol- on andere wetten hun
werking ook hadden beperkt tot do schopon, welke bin-
nen de territoriale zoo gekomen waren, niets ware op
iiaro volkenrechtelijke juistheid aan to merken geweest, en
het beginsel dor kustzee haddon zij onaangeroerd golaten.
Dit doen de meesten echter niet; slechts de Canadee-
scho wot is zoo nauwkeurig, daar de straf van verbeurd-
verklaring eorst kan worden toegepast, indien hot schip
binnen do drio mijlen gekomen is, en sect. 118 staat don
douaneambtenaren het aan boord komen slechts too, als
het vaartuig de kust kinnen één league genaderd is \')•
\') cf. Gordon in „Report Association" pg. 8, 9.
-ocr page 185-173
De Engelsche customs consolidation Act 1876 daaren-
tegen stelt wel in sect. 179 de vreemde opvarenden eerst
vervolgbaar, nadat zij binnen de territoriale wateren geko-
men zijn, doch verklaart vreemde schepen al verbeurd
op 4 of 8 leagues van de kust, als zij voor een deel aan
Engelsche onderdanen toebehooren of voor de helft met
Engelschen bemand zijn, en binnen 3 leagues, als er zich
een of meer Britten aan boord bevinden \').
Ook de Amerikaansche wet laat inbeslagneming toe
buiten de territoriale zee, terwijl de Fransche wet veroor-
looft, dat op twee myriameters de douanebeambten tor
onderzoek aan boord komen.
Ongetwijfeld zijn dergelijke voorschriften ongeoorloofd.
Toch worden ze door enkelen verdedigd; o. u. hebben
Engelsche en Amerikaansche rechters gemeend dat zo
strookten met de regelen van het volkenrecht. Bijzonder
krachtig uit zich over dit punt cle Amerikaansche op-
perrechter Marshall in „Curch v. Hobbard."
Do casuspositie was deze: Het schip Aurora, naar
Brazilië op reis, was verzekerd, doch onder de bepaling,
dat de assuradeur niet verbonden was, als het schip zou
verbeurd verklaard worden wegens overtreding dor Por-
\') Sect. 17« luidt nldus: „Tlint, if a foroign vohsoI licloiiBliig in iwrt. lo a;!>\'
of Hor Majosly\'H subjecUs, or luiving lialf tho porHons on board Hnbjoct.8 of 1 lor
Mnjosty, is foutid wllliln four longucs of tho coast between the North Forehmd
and Ueachy Head, or within eight leagues of any other part of tho coast; or
if a foreign vessel having one or more of Her Majesty\'« snbJcctH on board. Is
found within three leagups, or a foreign vessel, irrospecUvely of having any
Hrltish «ubjoct on board. Is foun<l within three iiilles of tho coast, convoying
spirltH ele„ otherwiso than in vessels or packages of certain ^pecitliMl dimen-
sions, the articles In question as well as tho vessel itself are made liable to
forfiilture; etc. etc." Daar dio schepen, hier genoemd, gwMi Kngelsclie si-liepeii
zUn, worden door tie verbeurdverklaring de meest nIet-Kngelsche eigeniiren dus
Bestraf!, terwijl hun «\'igendoni zicli op open zoo bevindt.
-ocr page 186-174
tugeesclie douanewetten. Het schip werd inderdaad op
smokkelhandel betrapt en op vier a vijf leagues van de
Portugeesche kust genomen. Toen de verzekeraar, tot
schavergoeding aangesproken, zich ter zijner verdediging
op de clausule in de polis beriep, word hem tegenge-
worpen dat dit alleen kon slaan op een wettige neming,
en niet op een als deze, die buiten de territoriale zoe
was geschied on dus onwettig was. De rechter ontkende
de onwettigheid der verbeurdverklaring op dien afstand
om de volgende redenen: „To reason from the extent
of protection a nation will aftbrd to foreigners to tho
extent of the means it may use for its own secui-ity, does
not seem to be perfectly correct. It is opposed by i)rin-
ciples, which are universally acknowledged. The authority
of a nation within its own territory is absolut(> and
exclusive. The seizure of a vessel within the range of
its cannons by a foreign force is an invasion of that
territory, and is a hostile act which it is his duty to
repel. But its power to secure itself from injury may
cortahily bo exercised beyond the limits of its territory.
Upon this principle tho right of a belligerent to search
a neutral vessel on the high seas for contraband of war
is universally admitted, bocau.so a belligerent has a right
to prevent the injury done to himself by the assistance
intended for his enemy: so, too, a nation has a right
to prohibit any commerce within its colonies. Any attempt
to violate the laws made to protect this right, is an
injury to itself which it may prevent, and it has a
right to use the means necessary for its prevention.
These means do not appear to be limited within any
175
certain marked boundaries whicli remain tlie same at
all times and in all situations. In different seas and on
different coasts a wider or more contracted range, in
which to exercise the vigilance of the government, will
be assented to;.... on the coast of South America, seldom
frequented by vessels but for the purpose of illicit trade,
the vigilance of the government may be extended some-
what further, etc. etc.
Afdoend schijnt mij die redeneering niet toe. Dat een
staat voor zijn veiligheid ook vreemdelingen buiten zijn
gebied aan zijn wetten mag onderwerpen, is in con-
fesso, doch de strijd loopt hierover of ook buiten zijn
gebied daden van heerschappij tegen die personen hem
geoorloofd zijn. Dit is ongetwijfeld niet het goval; de
open zee is territorium mullius, en de schojion, die zich
daar bevinden, staan onder do bescherming van hun
staat, worden daar zelfs als zijn territoir beschouwd. Do
eigen staat kan daar tegen hen zijn gezag doen gelden;
de vreemde niet, want zij zijn hem daar noch ratione
personae noch ratione territorii onderworpen. Indien men
het togondeol aannam, het beginsel dor open zee haddo
allo kracht verloren! Ook hot voorbeeld van het recht van
visite in oorlogstijd bewijst niets. In het oorlogsrecht gel-
den nu eenmaal andero regelen dan in tijd van vrede, doch
dit zijn uitzonderingen on dus strictao interjiretationis.
Dio regelingen zijn dus niot anders to vorklaren dan
als aanmatigingen van heerschappij over de zee buiten
do grenzen der t^^rritoriale wateren, en moeten, als door
hot volkenrecht niet erkend, ongeoorloofd worden vor-
\') Cranck (U. K.), 2», BiT.lloml in 2. Kx, Div. PK. 211, 215.
-ocr page 188-176
klaarcl. Latour tracht ze aldus te verdedigen: „Si l\'on
admet que l\'Etat riverain a un droit, qui droit être
limité par le but même qu\'il recherche, c\'est à dire
par la défense du territoire, etc., il faut aller jusqu\'à
soutenir que cette limite doit être proportionnée à ces
nécessités" \'). Maar juist die premisse kan men hem
niet toegeven, en dus evenmin zijne conclusie beamen.
In de eerste plaats acht ik het recht van den staat
niet „limité par le but", maar integendeel een vol sou-
vereiniteitsrecht, en bovendien erkent het volkenrecht
volstrekt niet een grons, die aan de behoeften geëven-
redigd is, maar bloot een heerschappijgrens, do kanon-
schotsafstand. Eene grootero uitgestrektheid bekrachtigt
het internationaal recht nergens. Evenmin als inbeslag-
neming, is natuurlijk doorzoeking van dio schepen geoor-
loofd, daar het laatste evengoed gezagsuitoefening is als
het eerste. Die verschillende wetten zijn dus inderdaad
strijdig met hot volkenrecht -). Toch is het bijna niet
voorgekomen dat daartegen door de andero staten go-
protos\'teerd is Men moet dit beschouwen als voort-
komende vooreerst uit do meestal gematigde toepassing,
en bovendien uit oen toegeven, dat verklaarbaar is uit
do botrokkolijko onbeduidendheid dier voorschriften.
In don laatsten tijd hebben zich ochtor nog oonigo
vragen voorgedaan, wier beantwoording van overgroot
praktisch belang kan zijn. En wel dozo, of hot mogelijk
on wonschelijk is bij oon algemeen tractaat oon vasten,
\') L.at.our pg. 22.
») Zno ook Niigcr pg. 285 on 2S!); PJiillimorn § 1!« I pg. 27l! on IVrols 1)k. 21».
•) Dana (1. c.) gooft, ecnigo voorlx elden van AnuM-ikaanHclm voiinl.ssni, din
(lcrgelük(! nemingen door vreemde Ktaten als oinvoM.ig licMi^-n besclionwd.
177
in mijlen uitgedrukton afstand voor de territoriale zee
aan te nemen, en, zoo ja, hoe groot dat getal mijlen dan
moet zijn.
Het is begrijpelijk dat die vragen zich voordoen. Do
uitbreiding tot kanonschotsafstand moge door het volken-
recht in principe erkend zijn, vele bezwaren, theoretische
en praktische, worden tegen haar ingebracht. Van het
standpunt van Grotius, zelfs van dat van Bijnkershoek
gezien, kon men haar logisch noemen ; indien men echter
aan den eenen kant niet meer de onvatbaarheid der zee
voor heerschappij erkent, en aan de andere zijde niet
langer eischt een zóó streng inbezithouden, als de laatst-
genoemde auteur verlangde, dan kan men werkelijk niot
langer wetenschappelijk gewicht hechten aan een grens,
welke op die beide beginselen steunt. Bovendien houdt
zelfs het volkenrecht, dat soms het kanonschot doet
reiken tot waar het onmogelijk reiken kan, b.v. als er
geen kanonnen zijn of bij baaien, zich niet eens meer
volkomen aan die beginselen. Welk verband is er boven-
dien to ontdekken tusschen de draagkracht van liet kust-
goschut ön de behoefte van den staat om bepaalde zaken
te regelen? Hangt het belang van zijne onderdanen tot
uitsluitend uitoefening der vischvangst soms daarmede
samen, of de belioofte van den staat om r(,\'cht.spraak uit
te oefenen? Evenmin waarschijnlijk als ile noodzakelijk-
heid om voor een veilig verkeer langs do kust te zorgen !
Zij vindt echter nog vele voorstanders in hare toepassing
op do verdediging van het land en de handhaving der
neutraliteit. Do meeste schrijvers en regeeringen achten
het begrijpelijkerwijze van het grootste govvicht, dat geen
li>
-ocr page 190-178
gevecht zóó dicht in de nabijheid van de kust gevoerd
wordt, dat de projectielen op het land terecht komen en
daar schade aanrichten. Nu is het wel waar, dat ook
een veldslag zóó nabij de grens kan worden geleverd,
dat de kogels in den naburigen neutralen staat inslaan,
doch het feit dat dit dadr niet te vermijden is, levert
nog geen reden op om dit voorrecht niet voor de
kusten te handhaven, indien de overeenstemmende wil
der volkeren daartoe geneigd is. Doch ook dan is naar
mijne meening het niet volkomen logisch als grens aan
te nemen de dracht van het kustgeschut. Integendeel,
het scheepsgeschut moest in dat geval eene beslissende
stem hebben en de territoriale zee zich zoo ver uitstrek-
ken, dat de kogels, uit de oorlogsschepen afgeschoten,
het land niet meer kunnen bereiken. In zijn antwoord
aan den rapporteur van het Institut meende Wharton
dan ook, dat de grens der territoriale zee oj) dezo wijze
moest worden bepaald, en dus zoover moest reiken als
„des projectiles lancés de la mer pourraient faire dos
dógcUs- a terre" Het is in toepassing gebracht door de
Fransche regeering, die in 1804, toen op de hoogte van
Cherbourg hot bekende gevecht tusschen do Alabama (mi
do Kearsage, zou aanvangen, de l)evelhebbers er op wees,
dat geen schot mocht gelost worden op een afstand,
waarop de kogels de kust kondon bereiken -).
Al te veel kan men trouwens op die onschendbaarheid
ook niet aandringen, omdat men, wilde men volkomen
consequent zijn, eigenlijk die afstand zoude moeten roke-
\') Aiinuairn XIT pg. 118.
•) Wliarton § .\'52 I pg. 1<)4.
-ocr page 191-179
nen van af cle grens der territoriale zee zelve, omdat
ook de däär terechtkomende missilia het verkeer van
den kuststaat schade berokkenen kunnen, in ieder geval
binnen zijn gebied nedervallen. Zóó ver gaat men echter
niet, hoeveel de Amerikaansche staatssecretaris Seward
daarop wel gewezen heeft \').
Ook heeft men wel gemeend dat de kanonschotsafstand
bruikbaar was voor de bescherming van het land tegen
aanvallen. Do staat kan dan beletten, dat schepen
postvatten op een afstand, die binnen het bereik van
zijn geschut zoude vallen, en daar een gelegenheid
afwachten om een aanval op zijn kusten te beginnen,
ondor gunstiger omstandigheden dan anders mogelijk
zoude zijn. Voor een oorlog te land bestaat een der-
gelijke waarborg niet; daar kan de vijand ongehinderd
zijn troepen aan do grenzen bijeenverzamelen, zoodat
dus van een onmisbaarheid voor de verdediging geen
sprake kan zijn. Dat het wenschelijk is, kan men ech-
ter toegeven, doch ook dan nog ia do kanonschots-
afstand weer niet volkomen juist gekozen. Men moet
dan weder niet nemen als maatstaf de uiterste dracht
van hot geschut, maar do afstand waaroji, zooals den
Boor Poortugael -) wil, do ku.stliattorijen mot succo.s op
do zware pantsorschepon kunnen vuren, wat natuurlijk
veel dichterbij is.
Maar ook practische bezwaren kloven volgens velen
die regeling van den afstand door het kanonschot aan.
Op den duur zou een dergelijke afstand veel to uitgestrekt
\') Wliart^on ibidoin.
\') in zyn nota aan <lon rapportenr »iirclay; cf. Annu.airo XHI.
-ocr page 192-180
in
worden, daar de draagkracht van het geschut voort-
durend wordt vergroot en de grens daarvan waarschijnUjk
nog lang niet bereikt is. Een onbeperkt gezag over een
strook van meer dan 20 kilometers zoude wellicht ten
slotte op den duur bezwaarlijk worden geduld, en al
moge F. de Martens ook den wensch uitspreken, dat eens
de Russische en Zweedsche batterijen de geheele Both-
nische golf zullen bestrijken % ik betwijfel of velen met
hom hierin wel zullen instemmen. Bovendien is een grens,
die afhangt van de dracht van het kanon, veel te afwis-
selend en er kan natuurlijk geen enkele reden zijn om
b.v. den afstand, waarop een staat de vischvangst voor
zijn onderdanen reserveert, te doen variëeren met do
vaardigheid der kanongieters. Alleen echter ton behoeve
van do verdediging en neutraliteit zou een, de dracht van
het geschut volgende, afstand onmisbaar kunnen zijn,
maar ook voor niets anders, meenen velen
Niet alleen echter wordt die principieele grons van
hot volkenrecht afgekeurd, maar ook de feitelijke regeling
in de vei-schillende staten vindt vaak scherpe critiek.
Men vreest dat die overal van elkander afwijkende be-
palingen tot groote verwarring en onzekerheid moeten
aanleiding geven, on op den duur vele conflicten moeten
veroorzaken, als dat tusschen do Vereenigde Staten en
Spanje in 1862 In hoeverre ik die bezwaren deel, zal
later blijken. Het is dus begrijpelijk dat, en vooral bij
\') Kloon (Annuairo XII pg. 140) schat haar op 2.1 kiloniotors, don Hoor Poor-
tugael sprookt in zijn „Note" slechts van 15 kilometers.
•) cf. Uevno gónéralo do droit international IMIW pg. .\'!<».
") Kloen Annuairo XII pg. 140.
«) i:f. Wharton Digest S 32 I pg. 102, 10.3.
181
de schrijvers, een streven ontstond om al die verschil-
lende formuleeringen in een enkele saam te vatten, en
eens voor aityd door een algemeen tractaat een vasten
afstand in mijlen te doen aannemen. Een eerste poging
om die eenheid te verkrijgen is volgens velen \') verricht
door den meer genoemden secretaris van staat Seward,
die in 1864 aan de Engelsche regeering een vasten afstand
van vijf mijlen zou hebben aanbevolen 2). Dit heeft echter
geen gevolgen gehad.
Het spreekt «van zelf, dat, toen het Institut de droit
international ons onderwerp ging behandelen, ook oen
onderzoek naar deze kwestie niet kon uitblijven. De
rapportour Renault had dan ook een reeks vragen opge-
steld zoowel betreffende do uitgestrektheid der torritorialo
zee (§ 4) als de „entente internationale" 5)
\') cf. Klocn Aiimmiro XH pp. 141; Latour pg. 33, Nuger pg. 187; c. a.
\') In zyn door Latour (L c.) gocltcord aclirUven van 1(! Sept. 18«U, to vinden
bil Wlmrton I pg. 104, is ochter van oen beiiaald voorstel niots to ontdokken.
HU schrUft daar onder moor als volgt: „Upon a carofnl examination of tlio
note you havo adrossed to me, tho suggestions of Hor Ma,iosty\'8 (îovornmont
soem to bo expressed in too general tornis to bo mado tho basis of discussion.
Siijiposc, by xcaij of illustration, that the utmost range of cannon now is five miles,
are Iter Majesty\'s Oovornment understood to jiroposo that tho marino boundary
of neutral jurisdiction, which is now throe miles fi-om tho coast, shall bo ox-
tended two miles beyond tho present limit? Again, if cannonshot aro to bo
fired so as to fall not only not upon neutral land, but also not upon neutral
Waters, then, supposimj the range of cannonshot to be five wh7m, aro llor Majesty\'s
Oovernmont to bo understood as proposing that cannonshot shall not bo llrod
within a distancu of olght mllos fnnn tho noutral territory? Finally shall
nieasurwl distances bo oxcludod altogether from tho statonnmt, and tho pro-
position to bo agreed upon bo left to extend with tho Increa.sod range of gun-
nery, or shall thoro bo a pronounced limit otimiSKWciion,whether five miles,eight
miles or anij other measured limit?\' Ilot idoo scliynt dus van Engeland to zUn
uitgegaan en men ziot bovondion dat van oon bepaald voorstel van v^f myien
nog goon sprako is,
\') Annuairo XI pg, 1.34, 1.35. In S 5 stelde hü o. a. do volgende vragen: „N\'est-
il pas désirable quo dos arrangements intorvionnent pour Uxor d\'une manlèro
imiformo l\'Otonduo do la mer territoriale? Notamment au point do vue tlu
■iinMiiii
182
In de antwoorden was — het is begrijpelijlv - zeer
weinig overeenstemming, zoowel omtrent het ius consti-
tutum als het ius constituendum, zoodat voor dit laatste
de rapporteur Barclay zelfs op vijf verschillende syste-
men kon wijzen : „On est ainsi en présence de cinq
systèmes, tendant: I\'\', à déterminer une limite homogène,
que plusieurs de nos membres proposent de fixer ou de
maintenir à trois milles ; 2°. à distinguer entre la distance
pour la pêche et celle pour la douane; à distinguer
entre les distances pour la neutralité- et toute autre
chose; -1". à adopter la portée de canon de la côte comme
limite de la puissance protectrice ; 5°. à adopter la portée
de canon de la mer comme limite de la i)ossibilité pour
les belligérants, de faire souffrir un pays neutre des
actes de guerre
In het ontwerp dat de heer Barclay naar aanleiding
van die antwoorden geformuleerd had, nam hij aan dat
„la zone de la mer territoriale" zich uitstrekte tot drie
mijlen (art 2) -), terwijl bovendien art. 5 al. 2 bepaalde
dat: ,;des hostilités entre belligérants ou des exercices
d\'artillerie par les navires de guerre d\'un Etat étranger,
à la poitéo du canon de la côte de l\'Etat riverain, con-
stituent une infraction à sa neutralité •\').
De bepaling van artikel 2 mag inderdaad verwondering
rcapoct des eiiiix neutres, no seniit-il pas utile d\'adopter uno règle iirociso (10
OU 12 kilomètres, par exemple), au lieu do so référer la portée du canonV"
\') Annuaire XII pg. 117 sqq on 120 sqt].
«) Annuaire XII pg. 124.
») idoni pg. 129. Ik kan niot begrüpon hoe sclilotoefoningon in do territoriale
wateren in vrgdostyd inbreuk kunnen maken op do neutraliteit. Dio bepaling
hoo wenscheiyk zU ook mogo z\\]n, is dan ook in hot ontweij) dor commlssio
reeds verdwenen,
183
baren, daar de Scandinavische leden Aubert en Kleen
met nadruk er op hadden gewezen dat een afstand van
drie mijlen voor Zweden en Noorwegen absolnut onaan-
nemelijk was, daar de visscherij in die landen een uit-
gestrektheid van minstens vier mijlen eischte \'). In het
daai\'op volgende ontwerp der commissie werden dan
ook die drie mijlen geschrapt en de afstand in blanco
gelaten \'-).
Dit ontwerp kwam echter niet in behandeling. Vele
leden van de commissie waren van meening dat do
kennis van de wettelijke bepalingen der verschillende
hinden onvoldoende was, en verlangden dat de rapporteur
nogmaals nadere inlichtingen zoude vragen. Aldus werd
besloten, en zoo wei\'d de behandeling tot de volgende
vergadering uitgesteld.
Deze is, gelijk bekend, in .Maart 1894 gehouden, maar
in dien tusschentijd was de kennis omtrent ons onder-
worp ontzaglijk vermeerderd. Het „re])ort" van de „Asso-
ciation for tho reform and codification of the law of
nations" bevatte een schat van nuiteriaal, on ook do
heer Barclay had van de leden iler connnissio een
menigte van inlichtingen b(>komen, die óf de mededoo-
lingen van do leden der Association aanvulden, of theo-
retische punten nader toelichtten =\').
Vooral was het verzet togen de drienhjlengrens steik
toegenomen. F. de Martens had nogmaals met nadruk
\') idem Pb\'. 133 sqii.
\') idem pg. 151.
\') In zl)n twuide rapport zyn dio opnu rkingon door hom goviiegd als jiantoo-
keningen op de doshetreirendo artikels vnn lu t ondo ontworp der i-onimisslo.
Men zio daarvoor dna hot nog te verschünen Annuairo XIII en wel op artikel 2.
184
het beginsel van het kanonschot verdedigd, en een af-
stand van minstens tien mijlen geëischt\'); Westlake,
de Montluc, Kleen, Strisower, den Beer Poortugael keurden
allen een afstand van drie mijlen af, die nog slechts voor-
gestaan werd door Sir Travers Twiss, Holland, Mooro en,
doch alleen voor „juridiction et police," door Harburger.
Kleen had zelfs de opmerking gemaakt dat Spanje, de
Vereenigde Staten, Rusland, Duitschland, Oostenrijk, Dene-
marken, Zweden en Noorwegen uitdrukkelijk zich bij
verschillende gelegenheden tegen een fixatie op drie
mijion verzet hadden, doch den krachtigsten aanval op
die oude driemijlengrens werd wel gedaan door hot
Nederlandsch hd, generaal den Beer Poortugael. Reeds
bij zijn vroegere antwoorden had hij zich verzet tegen
veler wensch om aan de eigenlijke territoriale zee nog
een neutrale strook toe to voegen, doch een afstand van
vijf à zes mijlen aangeraden %
In oen „Note," gericht tot den rapporteur, den heer
. Barclay, gedateerd 8 December 1893, zetto hij zijn stand-
i punt nader uiteen •\'). Gaarne wilde hij toegeven, dat dio
\' afstand van drie mijlen gewoonlijk werd aangenomen, doch
het was, meende hij, niet de taak van het Institut hot
bestaande recht te formuleeren ; integendeel het moest
\' , zijn „un guide, un jiionnier scientifique, non pas une sorte
1 d\'employé honoraire qui se borno à enregistrer les
ii1).; règles imaginées par d\'autres ou posées au hasard," on
f
i .
liet was dus plicht nieuwe praktische beginselen op, to
1 In „Revuo\'génóralo do droit international public" 1804 pg. 40 .sqq.
\') Annuairo XII pg. 120.
\') cf. Annuairo XHI,
-ocr page 197-185
stellen \')• De driemijlengrens was, ging hij voort, in haar
ontstaan gemakkelijk tc volgen. Hot eenige juiste beginsel
is de kanonschotsafstand, maar, daar het kanonschot
slechts „mie notion purement idéale" was, had men be-
hoefte gevoeld die ideale lengte in mijlen uit te drukken,
en haar in den tijd, toen het kanon drie mijlen ver droeg,
op dien afstand vastgesteld. Maar thans draagt het kanon
veel verder door den kolossalen vooruitgang in do tech-
niek gedurende de laatste kwart eeuw. Wat beteekenen
dan nu nog die drie mijlen? „Rien, sinon une idée
fausse !"
Wij moeten ons daarom blijven houden aan den ouden re-
gel van Bijnkershoek, en de dracht van het kanon op nieuw
lixeeren. En die afstand moet dan zóó bepaald worden,
dat de staat die wateren verdedigen kan „d\'une manière
absolue et permanente", en de grooto ooiiog.sschepen,
die de territoriale zee naderen, inderdaad door zijn vuur
tot wijken kan brengen. Vijf of zes mijlen zijn daartoe
voldoende, meent hij, en een grooter gebied ware zelfs
af to keuren. En het is inderdaad volgons hem volstrekt
noodig \'de territoriale zoo oj) dien afstand vast to stellen.
Dit wordt door enkele voorheelden toegelicht. Do eerste
regel in de krijgskunde is den vijand to voorkomen.
Tusschen twee staten nu dreigt een oorlog uit to bre-
ken. Vóór het echter zoo ver is, verzamelt de eene staat
oen vloot en geeft zijn admiraal last zich naar de watori\'ii
van den ander te begeven en op hotzolfdo oogenblik, dat
tio oorlogsverklaring zal zijn aangekomen, wat natuurlijk
\') Ik wil natmirlük niot goachl wordon in to «toinnion mot do dollnitio, dio
tlo t\'onoraal lilorby van do volkcnrcchtoiyko usus gooft.
186
vooruit bepaald is, het vuur te openen. Die vloot is nu
reeds onder het bereik van het vuur op bijna elf kilo-
meters, doch mag, daar het nog vrede is, ongestoord
tot op ruim vijf naderen, en heeft dus ongehinderd een
gevaarlijken afstand van meer dan vijf duizend meter
kunnen overschrijden.
Evenzoo kan het den neutraal gaan in tijd van oorlog.
Een vloot kan onder het bereik zijner kustbatterijen ton
anker gaan en van daar op een gelegenheid wachten hem
onverhoeds aan te vallen. Dit zijn onhoudbare toestanden,
waaraan echter een einde te maken is door de territo-
riale zee op zes mijlen te stellen.
Veel hiervan kunnen wij den heer den Beer Poortugael
toestemmen, doch niet alles.
Het is waar, de driemijlengrens correspondeert in het
geheel niet meer met de dracht van het kanon, maar
toch moet ik verzet aanteekenen tegen zijne bewering,
hoe kernachtig ook, dat zij thans niets anders is dan
een valsch begrip. Dit moge zoo zijn, indien men uit-
sluitend op don kanonschotsafstand let en de territoriale
zee alleen beschouwt met het oog op het nut, dat zij
voor de verdediging oplevert, hetgeeh Generaal den Beer
Poortugael, strateeg als hij is, naar mijne meening een
weinig te veel gedaan heeft. Maar indien wij die drie-
mijlengrens ook beschouwen in verband met de andei-o
belangen, die op die kustzee zich kunnen voordoen, dan
krijgt zij een gansch andere beteekenis. Dan zien wij
dat zij de afstand is, welke vele staten, hetzij door wet-
ten hetzij door tractaten, hebben aangenomen als vol-
doende voor de bevrediging van vele hunner meest ge-
187
wichtige behoeften. Dan kan men niet meer zeggen,
zooals de heer den Beer Poortugael doet, dat „ce chifïVe
ne s\'appuie plus sur rien," maar bemerkt men integen-
deel dat het rust op den besten steunpilaar, dien men
zich denken kan, op de behoefte van vele staten. Maar
al is dat driemijlen beginsel ook nog zoo eerwaardig,
en doet men het naar mijne meoning onrecht door het
te beschouwen als een quantité négligeable, toch stem
ik het den heer den Beer Poortugael volkomen toe, dat
het absoluut onbruikbaar is om iure constituendo als
leidend beginsel te dienen. De voorbeelden, die hij op-
geeft, bewijzen dit overtuigend, maar zij toonen mijns
inziens nog meer aan. En wel dit, dat een zesmijlen-
grens, of welke andero men ook aanneemt, voor do re-
geling dor defensie evenzoo verwerpelijk is als de af-
stand van drie mijlen. Do dracht van het geschut toch
wordt voortduj-ond grooter, en hot uiterste op dit ge-
bied is nog lang niet bereikt, zal misschien nooit be-
reikt worden. Op dit oogenblik kan het kustgeschut
oen gepantserd vaartuig reeds op zes mijlen in don
gronil boren, over eenige jaren wellicht al op acht of
tien. Wat is dan die zesmijlengrens geworden? „Rien,
sinon uno idée fausse," schrijf ik generaal den Boer
Poortugael na.
Ik meen dat, al mogo zijn critiok van de driomijlon-
grons ook al verpletterend juist zijn, hot don heer den
Boer Poortugael niet gelukt is do ze.smijlengrons op
te bouwen. En inderdaad kan het, naar het mij voor-
komt, niet mogelgk zijn voor de werken des oorlogs
een vasten afstand te bepalen. Des generaals voorbeel-
188
den, die met vele te vermeerderen zijn, bewijzen het
overtuigend, tenzij men mocht meenen dat een derge-,
lijke afstand, eenmaal bij tractaat vastgesteld, bij elke
variatie in de kracht der doode weermiddelen zal wor-
den gewijzigd, wat mij niet denkbaar voorkomt. Men
zal daarvoor steeds moeten blijven vasthouden aan
den kanonschotsafstand, omdat alleen een dergelijke be-
paling, al is zij ook niet geheel en al theoretisch juist, op
den duur de behoeften voldoende bevredigen kan. De
„zone neutre" zal, naar ik meen, steeds onmisbaar
blijven.
Indien dus een fixatie van de territoriale zee mogelijk
is, zal dit alleen het geval kunnen zijn voor dio behoef-
ten van den staat, welke met den vrede in verband
staan. En bij het zoeken naar den meest geschikten af-
stand bood zich als van zelve aan de zesmijlengrens.
Door haar toch worden vele der meest uiteenloopende
behoeften bevredigd. Zweden en Noorwegen krijgen don
gewenschten afstand van vier mijlen en zelfs nog
meer," en ook Spanjes aanspraken op zes mijlen zijn
daaronder begrepen. Daar kwam nog bij dat op een
conferentie van officieren van S[ianje, Portugal en de
meeste Zuiil-Amerikaansche staten in. November 1892
een besluit was genomen, waarin do wenschelijkheid der
vaststelling op elf kilometers, dus op ongeveer (5 mijlen,
werd uitgesproken. En zoo bepaalt dan ook aitikol 2
van het eindontwerp van het Institut dat de territoriale
«
zee zich uitstrekt tot op 6 mijlen, terwijl art. 4 er bij
voegt: „En cas de guerre l\'Etat riverain a lo droit de
fixer par la déclaration de neutralité on par notification
189
spéciale, sa zone neutre au delà de six milles jusqu\'à
portée du canon des côtes" i).
Hoewel het voor den beginner in de studie van het
volkenrecht gevaarlijk mag heeten, dergelijke iii\'aUische
voorstellen to beoordeelen, wil ik toch niet nalaten over
die beide artikelen eenige opmerkingen te maken. Men
aanvaarde en beoordeele ze onder dit voorbehoud.
Hetgeen ons in de eerste plaats bij do bestudeering
dier voorschriften is opgevallen, is wel do onvoldoende
wijze, waarop mijns inziens mot vorschillendo oischen
der praktijk is rekening gehouden. Zoo staat artikel 4-
slechts uitbreiding van dc territoriale zoo tot op kanon-
schot too in geval van zeeoorlog tot l)Oscherming dor
neutraliteit, doch niet voor alle andoro gevallen, waarin
hot tot goede verdediging der kusten evenzeer onmis-
baar is, gevallen, zooals generaal den Beer Poortugael
ons hooft herinnerd. Hiervoor en voor allo verdere bo-
hoefton van den kuststaat, worden wij afgescheept met
oon grens van zos mijlen.
Nu hebben ochtor vele staten in hunne wotton getoond
dat zij voor quarantaine cn bescherming van hun tolays-
\') c.f. nuingii. Uit 0011 jiiridlar.li ooRpiint ts dit nrtikol Juister Rercdigcerd
dan artikel fi nl. 2 in liot oorsto ontworp dor coinniissio (Annuaire XII pg.ir>2).
In art. 2 van dat ontworp was n.1. do torritorlalo zon tot een bopaiild aantal
niyien (hoowe) in Manco gelaten) vastgestold, ti>r\\vUl art. 5 al. 2 zondor nu or
verklaarde dat vljandoHJkliedon lilnnon kanonscliotsafstnnd dünontnillt<<itaclioii-
dun. Hoewel eon gudoolt.o van dio strook dus geon goblod was, streed een oor-
logsdaad qua talls aldaar togen do noutralltoit vnn don staaf, wat niü nlot
logisch voorkomt. Hol tegenwoordig arllkol bevat oen bop.ialdo ultbrnldlng dor
t-erritorialo zoo ton behoovo van oorlogsdaden, en is dus juister. Ook goloof ik,
dat aan dezo rcdactio torocht do voorkeur gogevon Is boven dio viin art. O al. 2
van het tweedü ontworp dor coniinissio (Annuairo XHl), hotwolk in principe
do Aiiio ncutro tot op oen kanonschot vaststelde en voor vermlndorlng van dlon
"fstand oen uitdrukkoU|ko verklaring olschto. Ik vind hot logenwoordig .trlikol
moor in ovoroensteinming mot hot boglnsel van uiilfornien afstand.
190
teem hieraan niet genoeg hebben, en daartoe meest 9 of
12 mijlen geêiscbt; men denke aan de Vereenigde Staten,
Engeland en Frankrijk. Nu meent Barclay \') wel dat „il
ne s\'agit, quant à elles, ni d\'un usage de droit interna-
tional à régler, ni de la suite d\'un principe quelconque
qu\'il y ait lieu d\'appuyer en doctrine," en het slechts
een zaak van courtoisie betreft, doch ik geloof, dat men
zich op deze wijze wel een weinig al te gemakkelijk
van de zaak afmaakt. Ook uit de antwoorden in het
rapport der „Association for the reform and codification
of the law of nations" is gebleken, dat voor enkelo
staten een afstand van zes mijlen te gering kon zijn.
De heer Gordon eischte met den mee.sten nadruk ton
behoeve van Canada een invloedsspheer van minstons
negen mijlen voor de reglementeering der visscherij, als
éénig middel om deze voor achteruitgang te bewaren -),
en de Heer Haynes verlangde om dezelfde reden voor
Australié een gebied, dat zou moeten afwisselen met do
diepte ^van het water Beiden steunden hun eisch oj)
do in die landen gekoesterde wenschen. Ook de hoer
Aubert had in eene „communication" \'•) gewezen op do
noodzakelijkheid den staat invloed toe te kennen ton
])ehoeve der visscherij o]> een gedeeltö der zoo buiten
de ten-itoriale wateren. Van die verschillende wenschen
is melding gemaakt door den rapporteur Barclay, doch
verder is bij de vaststelling van den afstand door hom
niet meer daarop gelet. Hij noemde zo overdrijvingen,
■) Annuairü XJI pg.
•) Roport, As.sociation pg. 13 sqq.
\') idem pg. 100 sqq.
♦) Annuaire XII pg- Hö «qi-
J
191
die juist de conflicten zouden veroorzaken, welke men wilde
doen verdwijnen. En inderdaad is er in een systeem, dat
vóór alles eenheid wil, voor dergelijke aanspraken geen
plaats.
Ik kan mij echter niet voorstellen, dat het in het
belang kan zijn van het internationaal verkeer op ruwe
wijze dergelijke „Sonderbestrebungen abzu forti gen," gelijk
Perels het noemt Integendeel! Ik ben niet van meening
dat de internationale samenleving bevorderd kan worden
door een negeeren van aanspraken, die alleszins gerecht-
vaardigd zijn en alleen kunnen worden afgekeurd op
doctrinaire gronden, als b.v. de volgende, door Barclay
gegeven, dat het zou uitloopen op een „occupation fictivo
presqu\'ï\\ perte de vue" -), wat men ook aan de door
hem vastgestelde neutraliteitsgrens zou kunnen tegen-
werpen. Zoude het niet veel beter zijn door het trekken
van ruime grenslijnen ieder de gelegenheid te geven zich
op de meest volledige wijze te ontwikkelen, en daardoor
op de beste wijze te kunnen bijdragen tot het algemeene
welzijn?
Daaruit volgt vanzelvo dat ik mij met do enge grens,
door het Institut voorgesteld, niet vereenigen kan. En
inderdaad, dat streven naar een uniflcatio komt mij
eenigszins vreemd voor. To meer doordat die grens niet
trekt een maximumiyn, zooals Barclay eerst had voorge-
steld, maar wat niet aang(*nomen is, doch eene bindende
lijn, waaraan allen hun wetten moeten pasklaar maken.
Stilten, die tot dusver hebben verklaard, dat een ruimte
\') Porols pg. 29.
*) rf. rnpiMirt in Annnniro XHI.
-ocr page 204-192
van drie of vier mijlen voor de behartiging van vele, ja
de meeste hunner belangen voldoende is, moeten nu hun
voorschriften tot zes mijlen uitbreiden met al den aan-
kleve van meerdere moeite en gevaar, daaraan verbonden.
Zal dit wel ooit gebeuren? Maar vooral, die afstand
van zes mijlen is, als algemeeno grens, to kort! Indien
men de wenschen en systemen dor verschillende staten
op graphische wijze zoude voorstellen, zou men een lijn
aanschouwen, die veel geleek op de platte grond van
oen berglandschap, in doorsnede gezien. Men kreeg als
het ware een reeks van verschillende toppen, die-onge-
veer gelijk waren, maar waarboven enkele hoogere ver
uitstaken. De zesmijlongrons nu omsluit de lagere, maar
snijdt de hoogere af. Verdient het nu niet de voorkeur
om, in plaats van die scherpe snijlijn, oon boog to trek-
ken over die verschillende oneffenheden, welke zo alle
omvat en zelfs ruimte voor meerderen groei overlaat?
Wat ik zoude wenschen, is daarom niet een beperkte
bindende lijn als door die zes mijlen gevormd wordt,
maar de aanneming bij algemeen tractaat van oen ruime,
zeer ruime maximumgrens, die voor al die verschillende
aanspraken vrijheid geeft en nog wat overlaat voor nieuwe
behoeften. Het beginsel van de vrijheid der zee zal diuir-
door\'geen schade lijden - het is daarvoor te hecht be-
vestigd in de internationale conscientieen evenmin,
naar mij voorkomt, de toepassing ervan, want de zoo is
nog groot genoeg.
Maar welke moet dan die maximumafstand wezen?
Iedere vaste afstand komt mij l)ezwaarlijk voor, en ik
zou daarom de voorkeur geven aan een uitdrukkelijke
■
193
internationale sanctionneering van den kanonscliotsafstand.
Deze alleen is afwisselend en ruim genoeg om alle moge-
lijke billijke Sonderbestrebungen op den duur voldoening
to geven. De meest vèr gaande eischen vallen er reeds
onder of zullen spoedig er onder begrepen zijn en een
uitdrukkelijke erkenning zou eiken twijfel aan haar gel-
digheid wegnemen.
En nu kan ik het mij uitstekend voorstellen, dat zoo
iets tot bedenkingen aanleiding geeft. Men zal mij tegen-
werpen: Uw stelsel rust niet op principieele gronden!
Maar, zoo vraag ik, op welke berust dan de zesmijlen-
grens? Op geene andere toch dan de eischen van het
verkeer, naar men dit opvat.
Welnu, op dezelfde overwegingen steunt ook mijn
bepaling, terwijl deze het voordeel heeft te liggen in de
historische ontwikkeling van ons rechtsinstituut. Maar,
♦ •
zoo gaat men voort, de theoretische en praktische be-
zwaren togen haar zijn legio! Theoretische bezwaren
mogen er overblijven, dat geef ik toe; de aan haar ver-
bonden praktische bezwaren acht ik integendeel gering.
Men heeft moeilijkheden gevreesd uit de groote verschil-
len, die tusschen de meeste regelingen bestaan doch,
gaat men do historie na, dan ziet men dat geschillen
zich bijna niet hebben voorgedaan. Het meest gewichtige
was dat tusschen Spanje cn Amerika over hot al of
niet geoorloofde eener uitbreiding tot zes mijlen, en zoo\'n
strijd is onder ons systeem evenzeer onmogelijk geworden.
Andere twisten l)etreffendo don afstand geloof ik niot dat
doov de schrijvers over dezo, kwestie worden meegedeeld.
\') Cf. nnlmoriiicq 8 44 pp, 2S1.
-ocr page 206-194
Verder zon men nog kunnen meenen, dat een uit-
breiding van het staatsgezag tot twintig, welhcht op
den duur dertig mijlen in zee, ten slotte onhoudbaar
zoude zijn \').
Ik geloof dat een dergelijk argument evenmin opgaat
als het vorige. De kanonschotsafstand heeft in beginsel
ook tot nu toe gegolden, (het is bloot een bekrachtiging
van het oude, dat ik voorstel), en nu heeft men juist
gezien, dat de staten geenszins de neiging hadden om
hun gezag in het algemeen dien ruimeren afstand te
doen volgen. Zij bleven meestal hun heerschappij beper-
ken tot die . deelen der zee, waarover dit strikt noodig
was, en er is geen reden om aan te nemen, dat dit nu
plotseling zoude veranderen. Het zoude voor de staton
bezwaarlijk zijn een algemeen gezag over een zoo groote
uitgestrektheid te handhaven, maar het kan voor hen
van het grootste belang wezen bij voorkomende noodzaak
niet binnen te enge grenzen te zijn besloten, doch vrijelijk
de maatregelen te kunnen nemen, die de plicht tot zelf-
behoud voorschrijft.
§ 2. Hebben wij bij het onderzoek naar de uitgestrekt-
heid der territoriale wateren in zee een warnet van tegen-
strijdigheden te ontrafelen gehad, niet minder verschil
van meening ontmoet men bij de beantwoording der
vraag, waar zij hun aanvang nemen, wat dus de grens
is van het landgebied. En dit is zeer begrijpelijk. Ieder
die slechts één dag aan het zeestrand vertoefde, heeft
terstond opgemerkt dat het aanzien van de kust ieder
oogenblik verandert, dat v^in uur tot uur do lijn, die
\') Klecn in Annuairo XH pg. l.\'to, 140.
wm
195
land en water scheidt, zich wijzigt. Het zijn de twee
eigenaardige, algemeen bekende natuurverschijnselen, eb
en vloed, die deze verschillen veroorzaken, en die zelve
in werking ook weder afwijken naar gelang van plaats,
tijd en weder.
Een rijke bron van twist is dus wederom geboren, en
terstond rijst als vanzelvo de vraag, welk oogenblik als
beslissend voor de vorming van de kust moet gelden,
het tijdstip van den boogsten dan wel dat van den
laagsten waterstand, of wellicht beide op hun beurt.
Nog gecompliceerder werd dit vraagstuk, toen nieuwe
gezichtspunten werden geopend, die de beslissing van
beide omstandigheden onafhankelijk wilden beproeven.
Zoo meenen enkele Franschen, dat-niet de kust zoivo
als aanvang moet worden genomen, maar het punt „oü
il y a véritablement mer navigable", gelijk Ortolan \')
het uitdrukt, en Pradier-Fodéré -) het herhaalt.
Slechts een nieuwe moeilijkheid wordt hierdoor bij do
vorige gevoegd. Afgezien daarvan, dat de bevaarlmrhoid
kan verschillen bij ebbe of vlood, wordt de kwestio nog
ingewikkelder door de onzekerheid, hoo men die bevaar-
baarheid zelve moet opvatten.
Deze verschilt natuurlijk naar don diepgang van do
schepen. Wordt nu slechts goöischt dat oon rooibootj(^
zich daar kan bewegen, of hooft men hot oog gohad op
visschersvaartuigen of grooto schopon? Atthnayr meent
het laatste en oordeelt dat de grens van do territoriale
zeo landwaarts gevormd wordt door „dio Tiofonlinio längs
\') Ortolan I pr. 158.
•) Pradlor-Foclóni S (ïll II pp. ITO, anders editor .!■ OIH.
-ocr page 208-196
des Ufen-:, wo die Schiffahrt für die Schiffe weiter Fahrt
beginnt" waaronder hij dan „gröszere Fahrzeuge" ver-
staat. Hij motiveert dit door het water binnen die lijn
als „seichtes Wasser" te beschouwen, wat van zelve
den kuststaat behoort, omdat men zonder moeite daar
verdedigingswerken kan bouwen. In hoever dit waar is,
wil ik daarlaten, doch herinner slechts even aan kusten,
waarop een sterke branding staat en dus het bouwen
van werken in zee niet zoo heel gemakkelijk zal zijn,
maar bovendien, wederom dezelfde onzekerheid! Welke
schepen zijn „gröszere Fahrzeuge", en welke „weiter
Fahrt"? Valt dit wel altijd samen,\'of zijn niet soms ook
kleine schepen, men denke aan pleizierjachten, voor verre
reizen geschikt? „Fluctuant ergo etiam haec in incerto,"
zegt Bijnkershoek ergens\'-) en wij met hem. Bovendien
zoekt men tevergeefs bij die schrijvers naar feitelijken
steun voor hunne meening, die dan ook door het volken-
recht niet erkend is.
EvQn weinig verdediging vindt het systeem om de
grens van het land te doen variöeron mot hoog- of laag-
waterstand, en dus met beide beurtelings rekening te
houden. .Jacobson verdedigt het aldus: „Wir glauben,
dass solche Sandstrecken, worauf nur zur Ebbezeit von
der Küsto aus Geschütz hätte hingebracht werden können,
divisi imperii zwischen Land und Meer sind; dasz eine
Cuptur, die zur Ebbezeit statt fand, auf die Weise anders
nuisze beurtheilt werden als zur Fluthzeit," etc. •\'). M(mi
197
im
kan van oordeel zijn dat een dergelijke theorie op handige
wijze den gordiaanschen knoop doorhakt, en in plaats
van eene oplossing te geven, eigenlijk listig er eene ont-
loopt, doch moeilijk zal men kunnen volhouden dat het
door haar aan do hand gedane stelsel praktisch kan
hoeten. Het moet, stel ik mij voor, in de toepassing
ontzettende moeilijkheden geven, indien de territoriale
zee ieder oogenblik van den dag varieert, en dat zal
dan ook wel de reden zijn, dat het zoo weinig in do
praktijk gevolgd is. De Duitsche „Zollverein" had het
aangenomen in het „Zollgesetz" van 1 Juli 1869 (§ 16),
waarin bepaald werd, dat, waar het gebied van den bond
aan zee grensde, op elk gegeven oogenblik de tolgrens
gevormd werd door do aan het water grenzomlo lijn van
hot land i). Daar echter is dit natuurlijk niet b(5zwaarlijk,
omdat die wet alleen maar op het land behoeft te wer-
ken, on niet de uitgestrektheid in zee doet variOeren.
Eon ander voorbeeld vinden wij in het Engelsche recht.
Binnen do counties was namelijk do rechtspraak opge-
dragen aan den gewonen rechter, daarbuiten op zee aan
do admiraliteit. Hoewel nu de county zich slechts tot
laagwatergrens uitstrekte, is over do strook tusschen
het hoogo on lage getijde het gezag verdeeld: „between
high and low-water mark, the Courts of oyer and ter-
minus had jurisdiction when tho tide was out, the Court
ef tho admiral when tho tide was in" -). Ook dit voor-
beeld is natuurlijk van niet vool belang voor ons onder-
. \') Hartnmnn in „roport AssodiiUoir pg. «il. § 10 nl. 2 liililt n.1. nWus.- „Wo
ilan Voroinsgobiot durch da« Moor begrenzt wird, bildet die jodesnialigo den
"^Vassorsplcgol begrenzondo Linlo dos Landes dio Zoll llnlo.
■) Phillinioro iu H. v. Koyn. 2 Ex. Dlv, pg. 07.
-ocr page 210-198
werp, daar het met de territoriale zee weinig te maken
heeft. Men kan dan ook van dit systeem zeggen, dat
het door het volkenrecht niet is geaccepteerd. Wij moe-
ten dus een keus doen en öf den stand der zee bij vloed
öf dien bij ebbe als beshssend rekenen.
Neemt men het eerste aan, dan zal het vaateland
eindigen bij de plek, die de zee bij hoogsten watei\'stand
niet meer bereikt; kiest men het laatste, dan zullen ook
die plaatsen tot het land worden gerekend, die nu en
dan door de golven zijn bedekt.
Indien wij het eerste nader beschouwen, dan vinden
wij ook daarbij nog twee verschillende opvattingen. Het
Romeinsche recht n.1. had dit stelsel aangenomen, en de
kust aldus bepaald: „Est autem littus maris, quato-
nus hibernus fluctus maximus excurrit" Ook de Or-
donnance de la marine van 1081 heeft de kust gedefinieerd
en omschreef haar op de volgende wijze: „Sera réputé
bord et rivage de la mer tout ce qu\'elle couvre et découvre
pendant les nouvelles et pleines lunés, et jusqu\'où le
grand Ilot de mars se i)eut étendre sur les grèves."
(Liv. 4 tit. 7 art. 1). Valin geeft aan dezo definitie do
voorkeur boven de oudere Romeinsche, omdat de maart-
sche vloed de hoogste is, en zij dus juister het verste
punt der zee bepaalt "-), wat dan ook een alleszins af-
doende aanbeveling is. Latour •\') meent, dat voor de
iMiddellandsche zee de oudere regel geldt, en slechts
voor den Atlantischen oceaan de bepaling van de Ordon-
■) InsUtut. Liv. 2 tit. 1 § 3.
•) Valin: Nouveau Commontalro II pg. 571.
■) Latour pg. 22 sqq.
-ocr page 211-19
nance, tenminste wat Frankrijk betreft, doch voor het
stellen van een algemeenen volkenrechtelijken regel zal
men zich moeten houden aan den hoogsten vloed.
Ontegenzeggelijk heeft de hoogwaterlijn veel voor boven
die bij laag water. De theorie heeft zich toch oudtijds
gegrond op de mogelijkheid van verdediging, waaruit ook
de afstandsbopaling door kanonschot is voortgekomen.
Do strook, die men door zijn kustbatterijen kan bestrij-
ken, was territoriale zee, en al wordt het ook niet als
noodig beschouwd dat de kanonnen er werkelijk staan,
het is toch logisch om tenminste te eischen dat zij er
kunnen staan. Nu zal het toch doorgaans niet mogelijk
wozon goschut to planten op oon plek, dio gowoonlijk
door de zeo bedekt wordt, doch dit zal alleen kunnen
gebeuren op dio plaatsen, welko door de hoogste vloeden
niet bereikt worden, hoewel dit geen stelligrechtolijk argu-
ment kan zijn. Ook do aard dor zaak spreekt er voor.
j\\lGn kan moeilijk dio telkens door het water bodekto
stukken grond als eigenlijk landgeijiod boschouwon; ik
zou meonon, dat reods hot spraakgebruik zich daartegen
verzot. Ook slechts zeer zelden zullon zich bovendien
daar do belangen voordoen, dio uitbreiding tot op kanon-
schot wenscholijk maken.
Toch zijn or slechts zeer weinig schrijvers, die een
berekening van af high-water mark verdedigen. Do meosto
oudere schrijvers, als Bijnkershoek, Vattel, Azuni, Kh\'lbor,
G. F. de Martens, zelfs Ilautofeuillo maken van dozo
kwestie in liet geheel geon molding, doch ik durf wol
vermoedon, dat zij ongetwijfeld, aan hun systeem go-
trouw, do hoogwaterlijn zouden hebben aangenomen.
200
Slechts bij enkele Duitsche schrijvers vindt men nog een
uitdrukkelijke adhaesie aan dit systeem ; het zijn vooral
Perels \'), Harburger -) en Hartmann % die hardnek-
kig daaraan vasthouden. Ook ïellegen \'O schijnt aan een
dergelijke bepaling de voorkeur te geven, en van de
leden van het Institut sloten bovendien de heeren
Féraud-Giraud en de Montluc zich hierbij aan. Echter
vindt men in de praktijk bijna geen voorbeelden van de
toepassing van dit beginsel.
Geheel anders staat het met de laagwaterlijn. De
meeste nieuwe schryvers huldigen haar zonder eenig
voorbehoud. Om slechts enkelen te noemen, haal ik aan
F. de Martens % Phillimore \'), Bluntschli «), Calvo \'J), Fer-
guson en anderen terwijl van do leden van het
„Institut" de heeren den Beer Poortugael, Holland en
Westlake i^) haar eveneens als de juiste erkenden. Ook
in de verschillende ontwerpen, die beurtelings de resul-
taten der nasporingen van de „troisième commission"
hebben bevat, is als beslissend „la laisse de basse marée"
aangenomen, evenals in het eindontwerp
De praktijk heeft ten slotte eveneens van de „low-
\') Poreis re. 24.
\') report Association pg. 73.
\') idem pg. 01.
«) Teilogen pg. 49 (cf. ook noot 20 ald.aar).
») Aniniaire XII pg. 119; cf. ook Nuger pg. 172.
•) F. do Martens I § 99 pg. 3S1.
\') Phillimore I S 198 pg. 274.
•) Bluntschli 8 302.
•) Calvo I pg. 349.
■•) Ferguson I S 90 pg. 399.
•■) cf. b.v. Lemoino pg. 23, Funck Brontano et Sorol pg. 37ti,"en anderen.
") Annuaire XII pg. 119. In zUn „Maritiem recht" echter maakt generaal den
Beer Poortugael van deze kwestlo wel melding (pg. 75), doch beslist haar niet.
") cf. Bülago art. 2.
-ocr page 213-201
water mark" voortdurend gebruik gemaakt. In bijna alle
tractaten, te beginnen met het visscherij tractaat van
1839 tusschen Engeland en Frankrijk, is deze kwestie,
indien ze werd aangeroerd, steeds in dien zin opgelost,
en de meeste wetten of reglementen, die de territoriale
zee betreffen, bevatten een zelfde bepaling.
]\\Ien vindt haar o. a. in de Territorial Waters Juris-
diction Act van 1878; in de wetten, die in Frankrijk
(1888), Nederland (1889) en andere landen ten gevolge
van de visscherij conventie van 1882 zijn gemaakt, in
art. 3 van de „instructie voor den conmiandant der
maritieme middelen, belast met de blokkade van het
Atjehsclie rijk" (21 Juni 1873), cn in vele andere.
Kortom, het moderne volkenrecht neigt meer en moer
tot de liuigwaterlijn over \'\'). Misschien zoude men zelfs,
bij het ontbreken van eenigerlei beiialing, een tractaat
in dien zin mogen interpreteeren, doch het spreekt van
zelf, dat elke staat het recht heeft zijn territoriale zee
bij de hoogwaterlijn to doen aanvangen -), omdat hare
uitgestrektheid in dit geval geringer zoude zijn dan in
het eerste.
Vaak liggen op korten afstand van de kust zand-
banken of eilandjes in zeo, en ook met betrekking tot
deze hooft zich oen vraag voorgedaan. Moeten ook dezo,
tonminsto indien zij niet voortdurend door het wator
bedekt zijn, worden beschouwd als uitgangspunt dor
\') Op wulko grondpii dit uclitcr atoinit, valt niooiiyk to zoRRon on norgons
wordt zolfs gopoogd dit to niotivooron. Ik voor niy zlo ovonniln kans hot
„waaromV" })icrvaii to vorklaron.
•) Daarom wollicht moonon Latour (pp. 21) cn Stoork (pg. 412) dat dozo kwostlo
tot hot «taatsroclit bohoort, AVat ik hon ochtor niot golmol kan toogovon.
202
territoriale zee? Men neemt dit algemeen aan, en mijns
inziens terecht. Ook indien die plaatsen niet tot bewoning
geschikt zijn, mag men daarop geen uitzondering maken
en de meening van Harburger, dat dergelijke banken en
eilanden alleen dan „zur Bemessung der Grenze seewärts
als Ausgangspunkt dienen können, wenn sie hinreichen-
den Raum zu dauernder Aufstellung von Geschützen
bieten" ^ wordt inderdaad door niets gesteund. Zoo iets
zou misschien te pas kunnen komen in het systeem van
de Groot, doch niet meer in het tegenwoordige, waarin
uitdrukkelijk is aangenomen, dat het werkelijk voorhan-
den zijn van geschut op het strand onnoodig is, en men
tot de laagwaterlijn overhelt, waartegen hetzelfde zou
zijn in te brengen.
Men mag hier dus als regel stellen, dat om olk van
de kust verwijderd eilandje of dergelijk plekje gronds
oveneens een zone, die tot kanonschot zich uitbreidt,
\\ moet worden getrokken, welke voor een deel met de
territoriale zee van de kust ineensmelt, indien het eiland
minder dan dien afstand van het vasteland verwijderd is.
Travers Twiss 3) vraagt of hetzelfde ook moet gelden
voor rotsen ver in open zoe, waarop onkele staton soms
vuurtorens hebben opgericht. Moet ook om een dergelijke
plek zulk een „circling zono" van territoriaal water
worden getrokken? Waarom ni(!t? zoude ik willen vra-
gen, en het door hom aangohaaldo voorbeeld uit do prak-
tijk bevestigt het eveneens.
\') cf. Hallcck. Chap. VI « 18 pg. 131, 132. Wlicaton (Boydff 180pg.ï241; cf.oolc
Kloon in Report As.sociatfon pg. 20,
•) Report Association pg. 74.
•) „Territorial Wators" In NanUcal Magazine 187Ö pg. 312, 313.
\\
203
Een laatyte moeilijkheid doet zich ten slotte nog voor.
De kust vormt geen rechte lijn, doch wordt voortdurend
gebroken door inhammen, die, meer of minder breed en
diep, de grootste onregelmatigheden in de lijn van eer-
bied veroorzaken. Wat moet men nu doen? Twee stelsels
kan men onderscheiden. Het eene wil de territoriale zee
al die verschillende bochten doen volgen, en dus ook in
de baaien haar slechts een bepaalden afstand van de
kust doen uitstrekken; het andere trekt eenvoudig langs
de opening van niet te wijde baaien een denkbeeldige
lijn, en beschouwt dan deze als grens van het landge-
bied, zoodat de territoriale zee van af die lijn wordt
uitgemeten.
Tegen het eerste stelsel is vooreerst op te merken
dat baaien, wier opening niet meer bedraagt dan het
dubbele van kanonschotsafstand, algemeen reeds tot het
territoir gerekend worden, zoodat op die plaatsen de
territoriale zee dus meestal niots beteekenen zoude. Het
wordt verdedigd door Nuger doch uitsluitend omdat
liet andere stelsel een grooter gebied toestaat dan het
kanon van af de kust bestrijken kan. Zulk een argument
is kinderachtig, en wordt dan ook reeds weerlegd door
hetgeen wij in het hoofdstuk over de rechtsgrond der
territoriale zee (Hoofdstuk I) hebben aangevoerd.
De hedendaagsclie prakt\\jk kiest dan ook hot andere
«ysteem\' (Nuger zelf erkent liet), en giuit zelfs nog eon
weinig vorder dan hot oudere volkenreclit wellicht zou
eoedkcuren. Dat baaien, wier opening smaller is dan
204
twee kanonschoten, den staat behooren, was reeds lang
erkend en geen bezwaar kon dus bestaan om däär dat
stelsel te volgen. Men deed echter meer, en ging het
ook in toepassing brengen bij zeegaten, welke aan dien
eisch niet voldeden. Zonder met de openingswijdte eenige
rekening te houden, verbond men door een dergelijke
fictieve lijn ook de punten, zoo dicht mogelijk bij de
opening, waar de breedte van de baai een bepaalden
afstand niet overschreed. Men heeft dien afstand nooit
op tweemaal kanonschot gesteld, maar steeds op tien
mijlen. Wij vinden dit meestal in visscherijtractaten,
zooals in dat tusschen Frankrijk en Engeland van 1839,
tusschen Engeland en Duitschland in 1868, in de bekende
conventie van 1882, en in vele andere. Ook het Institut
de droit international heeft dit in haar ontwerp overge-
nomen, maar die afstand gesteld op twaalf mijlen \'),
het dubbele van de aangenomen uitgestrektheid dei\'
territoriale zee (art. 3). Ik geloof dat het stellig volken-
recht zich tegen eene aanneming van het tweede stelsel
niet verzet, evenmin als tegen de toepassing daarvan
beneden den ingang van de baai. Waarom toch zoude
men alleen de opening beslissend stellen, en niet de
plek daar beneden, zoodra zij do grenzen niet overschrijdt?
Dit te weigeren, ware een al te streng va.sthouden aan
de letter." Een zelfde berekening zal men ook voor rivier-
monden moeten aannemen, daar men dozo eigenlijk ook
als een soort van baaien kan beschouwen -). Verder
\') Omtrent tlo vcrseliillenilo wyzcn om fn do baaien do afHtand to bcrokonen,
cf. narclay in Annuairo XU pt\'. 12S.
•) Utour (pg. 20 sqq) wil do ultg<!8trokUiold der rlvlormondon doon bepalen
door do plaats, waar hot wator begint zout to worden, otc. Üit is wol bruikbaar
205
echter volgt de territoriale zee de verschillende bochten
van de kust. Zoo zegt dan ook artikel 3: „Peur les
baies, la mer territoriale snit les sinuosités de la côte,
sauf qu\'elle est mesurée à partir d\'une ligne droite
tirée en travers de la baie dans la partie la plus rap-
prochée de l\'ouverture vers la mer," etc. (cf. Bijlage).
Wat ik omtrent het ius constituendum gezegd heb in
§ 1 van dit hoofdstuk, geldt ook hier. Met de bepaling
van zes mijlen verwerp ik, het spreekt van zelf, ook
hare verdubbeling. Dat trouwens een streng vasthouden
aan een bepaalden afstand niet goed mogelijk is, bewijzen
wel de slotwoorden van artikel 3 : „à moins qu\'un usage
continu et séculaire n\'ait consacré une langeur plus
grande." Zulk eene bijvoeging is vrijwel onvermijdelijk,
daar vele staten nog zeer ver gaande eischen stellen.
Engeland heeft nog lang niet opgegeven zijn aanspraken
op de „King\'s Chambers", waaronder men al die baaien
on deelen van de zee langs hojir kust verstaat, die ge-
vormd worden door lijnen getrokken van voorgebergte
tot voorgebergte Canada iieeft steeds gemeend dat al
de baaien, wier „headlands" dool van het territoir waren,
don staat toebehoorden, on heeft op grond daarvan do
baai van Chaleur, wier openingswijdto KJ mylen ia, voor
do visscherij der Vereenigde Staten gesloten ])o Vor-
Ponigdo Staten van Noord-Amerika eischen aouve-
reiniteit óver do zeer breedo Delaware Bay =\'). Die toe-
voor nclnilnlstrntlovo doololmtcn. «oonli) nnnr liU inodcdoolf, in KrunkrUk Ko-
«cliliMlt voor do z.(ï. inscription inarithno, on voor do boimliim- viin do gronzon
\'lor z<iovlHncliijrU, Joch hot volkenrwlit liooa vi\\Htor gronzcn noodig.
\') Cf. o. ji. 1\'hllllnioro I * 100 pg. 3sr..
\') < f. llopoit A«wc|iitlon PK. TM.
\') Whiirton I 2s 1 jig.
-ocr page 218-206
voeging erkent echter alleen overoude gebruiken, doch
daar ook minder oude of nieuwe behoeften verre eischen
zouden kunnen stellen, wensch ik, mijn systeem getrouw,
ook hier het kanonschot als maatstaf te behouden. In
plaats van twaalf mijlen zou ik dus willen lezen, twee-
maal kanonschotsafstand.
Uitoefening van staatsgezag in de
territoriale Zee.
HOOFDSTUK I.
MAATKEOELEN IN HET BELANG VAN DE GEMEENSCHAP
^ ]. Zorg vom\' dc veiligheid van den staat.
Indien wij na willen gaan, welk gebruik in het alge-
meen ilo staten van hunne zoo uitgebreide regelingsbe-
voegdheid in de territoriale zeo hebben gemaakt, dan
valt terstond het meest in het oog do zorg voor do
voilighoid van den staat. Dit was toch een dor moest
dringonde rodnnon, dio de erkenning van do souvoroini-
teit ovor do kustzeo hebben gemotiveerd.
Het spréokt vanzelve, dat de aanwezigheid van koop-
\') In («K«n»U)IIlnK mot mUii voorgnngors. dio do »wpallngon In dit IioofdHtnIc
«n in »!i vnn liut twowlo van dozo nrdoollnR uicost allon tot liot polltloroclit vim d.m
Htiiat bronguii, hob tk do verflchllWndo jnoatrcBolon ondorHclioldun naar liot lo
vorzorgon bolnng. DU kwam inU Juistor voor, omdat nlot al diugeno, wat r.W
\'lanrlon brungi-n, wvl olgmlUk j.ollllorocht Is, on voorts omdat oon «pivialo
•"^»•"ndüllnK van dat iM>Hil„ri>flil niUn» Inzien» nlot word goinoUvoord.
208
vaarders slechts uiterst zelden een gevaar voor den
staat, in wiens wateren zij zich bevinden, kan opleveren.
Zwak bemand en niet beschermd tegen het hedendaagsch
geschut kan iedere poging tot verzet gemakkelijk onder-
drukt worden. Doch iets anders is het indien zwaar gewa-
pende en hecht gepantserde oorlogsbodems zich opstellen
in het zeegebied van een vreemden .staat. Een dergelijke
nabuurschap kan gevaarlijk worden, en om dit te vooi\'-
komen zijn door vele staten maatregelen genomen.
Vooreerst moet echter opgemerkt worden, dat een
bloot onschuldig doorvaren moeilijk kan worden belet,
en ook gewoonlijk niet wordt verhinderd.
Indien een schip gebruik maakt van de territoriale
zee als verkeerweg naar andere zeeën of landen — indien
een vaartuig zich in de territoriale zee begeeft op weg
naar een haven van den kuststaat, kan men dat niet
meer als doorvaart in bovengenoemden zin beschouwen —
is het niet geoorloofd zich hiertegen te verzetten \').
Slechts oorlog kan hierop een uitzondering maken, en
het kan den kuststaat niet ontzegd worden om dan de
schepen der oorlogvoerenden aan strenge reglementeoring
te onderwerpen, terwijl de oorlogvoerenden, men denke
aan blokkade, de territoriale zee volkomen kunnen afslui-
ten. Dit alles is erkend in art. 5 van het projot van hot
Institut de droit international, hetwelk in art. 11 die
\') Han (pg. 130) ontkent dat ook oorlogschopon „tlio right of Innocent pa.swigo"
liebben, omdat do vrüo doorvaart voor dezen niot gomotlvierd wonit door lid
algemeen belang, doch HlechtH van belang Im voor don Hinat, illocrKobrulk vim
maakt. Ik geloof niet dat dit opgaat, omdat allen op hun beurt er van proll-
toeren, en bovendien hot zenden van oorlegHcliepeii naar verre koloniën vaak
oninlsKiar is voor hot behoud van dezo, en dit nvenz< er voor de nlgein.MMie
ontwikkeling en bcKcliaving van iM\'lang kan zün.
209
afsluiting verbiedt voor straten, die twee vrije zeeën
met elkander verbinden een bepaling, die alleszins
toejuiching verdient.
Bij verdrag zijn echter enkele uitzonderingen op dat
droit de passage gemaakt. Vooreerst art. 29 van het
tractaat van Berlijn (13 Juli 1878), hetwelk de haven
van Antivari en alle Montenegrijnsche wateren voor oor-
logsschepen gesloten verklaart 2). Van meer belang en meer
bekend zijn de bepalingen omtrent Bosporus en Darda-
nellen, de toegangen van de tot 1871 voor oorlogsvaar-
tuigen geslotene Zwarte Zee. Deze beide zeeöngten, reeds
sedert eeuwen in het bezit van Turkije, waren door dit
rijk .steeds voor oorlogsschepen gesloten gehouden. Men
had ()r zich niet tegen verzet en Engeland had bij hot
verdrag van 1809 zelfs uitdrukkelijk die bevoegdheid van
den sultan toegegeven. Een algemeene uitdrukkelijke
erkenning door de vijf groote niogonheden volgde bij de
conventie van 13 Juli ISll, dio ten doel had een eindo
to maken atin de moeielijkheden, tusschen de Porto on
Meliemet-Ali, den onderkoning van Egypte, gerezen. Ar-
tikel I bevatte het besluit van den sultan eonerzljds,
om dezo „uncicniie rögle do l\'empire Ottomuno" to blij.
ven volgen, cn anderzijds do verklaring der mogendheden
tlit besluit to eerbiedigen, terwijl in art. 2 do sultan zicii
liet rocht voorbehield om voor kleine oorlogsschopen,
Ijostenui voor den dienst van gozanton van vreemde
ïuog(!ndhoden, uitzondering op dien regel to maken %
\') « r. nuiiiRo.
<r. von Nonniann jij:. IDI (zweiter AnliaiiR).
\') \'f. Wlicnion: Hlsloiro 11 pg. 2iH> s(|i|.
li
-ocr page 222-210
Deze bepalingen bleven gehandhaafd in art. 10 van
het beroemde verdrag van Parijs (1856), terwijl de uit-
zondering uitgebreid werd tot de schepen, die de con-
tracteerende mogendheden naar de Donaumonding moch-
ten zenden. Ten slotte werd in het tractaat van Londen
van 18 Maart 1871 dit beginsel nogmaals uitgesproken,
doch thans met de nieuwe uitzondering, dat de sultan
bevoegd zoude zijn aan oorlogsbodems van bevriende
staten die toegangen te openen, indien hij dit noodig
mocht oordeelen ter verzekering van de uitvoering der
bepalingen van den vrede van Parijs van 1856
Is in het algemeen de passage door de territoriale zee
dus vrij, dit zelfde mag niet aangenomen worden voor
het verblijf daarin. De kuststaat heeft de onloochenbare
bevoegdheid\' om oorlogsschepen het oponthoud in zijne
wateren te verbieden, doch maakt daarvan slechts een
zeer gematigd gebruik. Het verblijf wordt gewoonlijk
slechts beperkt voor de havens, en soms ook voor de
reeden of ankerplaatsen. Tallooze tractaten zijn hierover
gesloten, die echter meest op de havens betrekking heb-
ben. De oudere tractaten beperken doorgaans het aantal
der toe te laten oorlogsschepen, die van jongeren datum
zwijgen in den regel hierover, doch stellen bepaalde
voorwaarden voor de toelating of verwijzen naar de be-
handeling van schepen, aan andere naties toebehoorende -).
\') Pcrols: „Rcclitstellung dor KrlogssclilfTo In frcmdon HolioltsgowftsHorn" In
Arcliiv für öiïoiitllclics Uoclit I pg. -«\'\'J; cf. ook AtUmayr I Anlinng C.
•) Nuger (pg. 27!) sqq) gcürt. vclo voorbeelden vnn tracinton van do ocrHto on
tweedo soort. Als voorbeelden van do dordo soort verwüs Ik onder niw-r naar
lict tractaat van Frankr^k mot do Domlnlkannscho republiek van 1883 (art. 20)
cn niet MoxIco van 18S0 (art. 2-i) (Journal do droit Intoniational prlvó 1887 pg.
700, on 1883 pg. 851).
211
Bovendien Iiebben de meeste staten over deze materie
reglementen uitgevaardigd. De belangrijkste zijn de Oos-
tenrijksche „Verordnung über den Zulass und die Be-
handlung der Kriegsschiffe befreundeter Nationen" van
20 Mei 1866 \'i) met de daarbij behoorende dienstregle-
menten, de Zweedsche verordening van 7 Maart ISü-i
en de Noordsche van 6 Maart 1854, het Turksche reg-
lement van 27 Mei 1840. Deensche verordeningen voor
de reede van Kopenhagen van 1872, 1873 en 1875, en
andere 2). De Nederlandsche regeering heeft dergelijke
bepalingen uitgevaardigd bij een besluit van 2 Februari
1893 (S. B. 40). Dit laatste beperkt het aantal op de
reede toe te laten schepen van een zelfde nationaliteit
tot drie en het verblijf tot hoogstens veertien dagen,
doch eischt vergunning van den Minister van Jlarino
voor hot binnenloopen in versterkte havens en binnen-
wateren (art. 1, 2, 3,). Die beperkingen vervallen echtor
als die schepen hoofden van staten of gezanten aan boord
iiebben, en in het goval van relAcho forcée wegens
zeegevaar of avaiy (art. 4). Hot Oostonrijkscho roglo-
nient beperkt echter (art. 1) bot getal ankerende sche-
pen niet.
Bovendien bevoelt art. 6 van het Nederlandsche reg-
lement, dat op last van don i^Iinistor van Marino dio
«chepon, ook al is hun tijd nog niet verstroken, binnen
zes uren zoo moeten kiezen.
Art. 8 eischt verder invulling van een fornnilior, be-
helzende vragen omtrent grootte, bewi>i>oning, otc. van Ik^
\') Alllinnyr I Aiiluinp H. pR. Hl.
\') I\'itoIk: „Hcchl.sl. lliiiiK" . (c. passim.
-ocr page 224-212
schip, terwijl andere reglementen bovendien kennisgeving
van de aankomst aan de havenautoriteiten voorschrijven.
In het belang van de verdediging mogen vreemde
schepen in de territoriale wateren geen hydrographische
of terreinopnemingen doen noch zich in het houden
van landingen, of, zonder verlof van den Minister, in
het schieten oefenen 2). Tevens is het den opvarenden,
behoudens enkele uitzonderingen, verboden anders dan
ongewapend en in evenmin gewapende sloepen aan land
te gaan, waarvan bij begrafenissen dispensatie kan wor-
den gegeven (art. 10) 3).
Ongehoorzaamheid aan die bepalingen heeft ten gevolge
een bevel zich te verwijderen, en desnoods aanwending
van geweld, (art. 12).
Het spreekt van zelve, dat het den vreemden schepen
verboden is tijdens hun verblijf gewelddadigheden tegen
anderen te plegen; zij, die daartoe aanleiding geven,
moet men, indien protesteeren niet helpt, als vijanden
behandelen.
§ 2. Zor<i voor de rolUsgezondheid.
Het is niet alleen noodig dat op de territoriale zeo
\') Kvenroo 1 10 Oostonr., on | 4H Ital. roglcnicnt. UlUondorhiK lust vonlrag
van Diiitfichland met Korea van 20 November 18S.T (Porols: „ItechtMtelInnB"
pg. 488 noot 04).
•) Hetzelfde in $ 11 Oostenr. en i 48 Itnl. reglement Cf. ook | 27 Instruction
für den Kommandanten etc. van Duitscliland (28 September 1872) en „Qnoens
Hegniatlons" art. 420 (Porols Ibidem noot C."j).
•) cf. 8 12 Oostonr. regl.; art. 32 Ital., en 8 SO /-weedsch\'reglenicnt.
•) Het OostemükHch reglement voegt In 8 10 zoer verstandig lilerbü, dat ge-
weld alleen d.Hn zal wordon gebruikt, als de verdedigingsmiddelen daartoe vol-
doende zü"- Anders alleen te protesteeren, on terstond berlclit to zenden aan
do daartoo aangowezen autoiitelten.
213
maatregelen getroffen worden, dio de veiligheid van den
staat waarborgen, ook dienen daar voorzorgen te worden
genomen ter beveiliging van dien grootsten schat zijner
ingezetenen, de gezondheid. Diezelfde schepen, dio den
rijkdom uit verre landen aanbrengen en welvaart ver-
spreiden, hebben vaak binnen hun boord de kiemen van
gevaarlijke ziekten, die, tenzij krachtig bestreden, de
grootste rampen kunnen veroorzaken. Dit is reeds spoe-
dig ingezien, want nauwelijks hebben handol en scheep-
vaart een ruime vlucht genomen, of men neemt waar
dat pogingen in het werk worden gesteld om dit drei-
gend gevaar af te weren. Het eerst doet dit Genua,
dat reeds in de veertiende eeuw, wakker geschud door
de verwoestingen, die do post, toon meestal zwarte dood
genoemd, iianrichtte, allo uit do Levant komende sche-
pen aan een vrij langdurige afzondering onderwierp.
Waarschijnlijk naar hot aantal dagen, hetwelk dio iso-
loering duurde, hoeft men die maatregelen ondor den
naam van „quarantaine" saamgevat.
Het spreekt van zelve dat een dergelijk afzonderen
der schepen uiterst nadeelig kan werken op do belangen
der scheepvaart. Beido zaken, gezondheid en verkeer,
zijn uiterst belangrijk voor don stiuit, en het zal steeds
een slechto politiek wezen de behoeften van het ceno
voor dio van hot andero te vorwaarloozon. Het is noodig
beido mot\' elkander in harmonie to brengen, doch dit is
vaak hoogst moeilijk.
iMen heeft gemeend dat door internationalo regeling
ceno oplossing van die moeieiykhcden lichter zoude vallen.
Op Fransch initiatief is dan ook in 1852 to Parijs de
iiiajiiii M
eerste „conférence internationale saitaire" gehouden,
waarvan de uitkomsten alleen werden aanvaard door
Frankrijk en Sardinië in een tractaat van 1853. Nog
minder resultaat hebben de volgende conferenties opge-
leverd; alleen is 30 Januari 1892 te Venetië een sani-
taire conventie gesloten tusschen de meeste Europeesche
staten ter regeling van de quarantaine in Egypte, vooral
ten opzichte van het Suez-kanaal
Ook het Institut de droit international heeft gepoogd
deze materie in een ontwerp saam te vatten. Op de
vergaderingen te Heidelberg in 1887 -) en te Lausanne
in 1888 is door den rapporteur Landa een rapport
ingediend, de laatste maal vergezeld van een ontwerp,
dat in artikel 2 zeer strenge bepalingen aanbeval. Onge-
lukkig is door den dood van den rapporteur het onder-
zoek niet verder voortgezet en de daarmede belaste
commissie ontbonden.
In Nederland is dit onderwerp geregeld door de wet van
28 Maart 1877 (S. B. 35), „tot wering van besmetting
door uit zee aankomende schepen," gewijzigd bij artikel
10 van de wet van 15 April 1886 (S. B. 64), door een
hierop gegronde instructie voor den geneeskundigen dienst,
vastgesteld bij besluit van 21 Juni 1877 (S. B. 152), ge-
wijzigd door besluit van 9 Mei 1886 (S. B. 103), terwijl
ten slotte bij besluit van 21 Juni 1877 (S. B. 153) het
tarief van verpleegkosten is vastgesteld. Ieder schip, dat
uit zee in een haven of op een reede aankomt, wordt
•) DC7.0 convontlo is to vindon in Stbl. 1893 n\'. 51.
\') Annuairo IX Pt\'. 3U-320, waarin Jicor volo bolangrUko lilHtoriscliobUwjndor-
lieden.
•) Annuairo X pg, 251-258.
-ocr page 227-215
B98
aan een gezondheidsonderzoek onderworpen, indien het
komt uit een plaats, die met gele koorts, pest of cholera
besmet is verklaard, of indien onder weg deze ziekten
zich aan boord hebben voorgedaan (art. 42). Het moet
daartoe, zoodra het in het gezicht van den wal komt,
de gele vlag of bij gebreke daarvan de nationale vlag
doen waaien, en geen gemeenschap hebben met den wal
of met andere schepen, voordat het gezondheidsonderzoek
heeft plaats gehad (art. 3).
Niet nakoming van deze bepalingen wonlt gestraft met
hechtenis van hoogstens een jaar of boete van hoogstens
500 gulden. De wet legt voorts nog talrijke verplichtin-
gen aan bemanning en passagiers van een zoodanig schip
op, en geeft de plaatselijke autoriteiten zeer ver strek-
kende bevoegdheden.
De burgemeester kan het vaartuig een bepaalde afge-
zonderde ligplaats aanwijzen. Hij kan voorts allerlei
gezondheidsmaatregelen bevelen en de lijders naar do
daartoe aangewezen inrichtingen doen overbrengen (art.
8 sqq.j. Deze bepalingen zijn echter voor ons onderwerp
van minder belang, daar de wet volgens art. 22 onder
„reedo" alleen maar die ankerplaats voor uit zee komende
schepen verstaat, welke „binnen de zeegaten cn oj) do
nviercn en stroomen" gelegen is.
Wordt door do Nodcrlandscho wetgeving het quaran-
tainosignaal slechts op korten afstand van do kust vor-
langd, waartoe ovenzcer de Duitscho cn Oostenrykscho
voorschriften zich bepalen, daarentegen stolt do Engolscho
wet zeer hoogo cisclien. Elk schip, dat van uit een
l^esnietto haven binnen vier leagues van do kust is go-
komen, moet bij ontmoeting van andere schepen door
de gele vlag het quarantaineteeken geven op straffe eener
boete van tweehonderd pond sterling (26 Geo. II).
Sommige landen eischen ook voor de uit besmette
havens komende schepen het vertoonen van een gezond-
heidspas. Dit vindt men o. a. in de ordonnantie van
14 Augustus 1822, ter uitvoering van de wet van 3 Maart
1822, welke voor Frankrijk deze materie regelt ■•), en in
de Zweedsche wet van 2 November 1877 met de daarbij
behoorende verordeningen van 30 Mei 1879 en 12 Juni
1885 2).
Enkele wetgevingen bevatten speciale voorschriften
voor oorlogsschepen. Het besluit van 2 Februaii 1893
(Stbl. 46) onderwerpt in art. 11 vreemde vaartuigen van
oorlog aan de bestaande gezondheidswetten en verorde-
ningen, voorzoover ook Harer Majesteits schepen ze
moeten opvolgen; ook de Engelsche verordening van
27 Juni 1825 (6. Geo. IV ch. 78) en de Oostenrijksche
van 20 Mei 1866 leggen aan vreemde krijgsvaartuigen
een dergelijke verplichting op. Die voorscin-iften zijn
echter gewoonlijk minder streng. Oorlog.sbodeins genieten
namelijk meestal het voorrecht van een kortoren quaran-
tainetijd, zij mogen hun ligplaats op eenigen afstand van do
kust doorgaans vrijelijk kiezen, en behoeven zich niet naar
de algemeeno plaats van afzondering te begeven. Voorts
wordt van hen geen gezondheidspas verlangd, maar wordt
genoegen genomen met de verklaring van den connnan-
dant omtrent den gezondheidstoestand tijtlens hot verblijf
\') Nugor pg. 282 noot 1.
•) Kleeu In Uoport Assoclulloii pg. 2:j, 21».
-ocr page 229-217
in de besmette iiavens. Van de betaling der quarantaine-
gelden worden zij ten slotte ook vaak vrijgesteld
§ 3. Zorg voor de finantiën.
Onder de belastingen, die een staat noodig heeft om
zijn taak naar behooren te kunnen volbrengen, wordt
meestal eon belangrijke plaats ingenomen door de rechten,
die hij van de ingevoerde goederen heft, of door mono-
polies, dio hij zich van enkele takken van industrie voor-
behoudt. De zeekust nu biedt een schoone gelegenheid
aan om door smokkelhandel zich aan do naleving dier
bepalingen to onttrekken, en het is dan ook niet to
verwonderen, dat vele staten zich gehaast hebben hier-
tegen maatregelen van voorzorg te ïiemen. Zoozeer wa-
ren zij van het hen dreigende govaar zich bowust, dat
zij zelfs moonden geen genoegen to kunnen nemen met
do gebruikelijke uitbreiding der territoriale zee, maar tot
01) oon zoor verren afstand van het land do naar hunno
kusten bostomdo vaartuigen aan l)epaaldo fonnalitoiton
onderwierpen. Engeland, de Vereonigdo Staton van Noord-
Amerika, Frankrijk, Canada hebben in do douanowetton
luinne bepalingen uitgestrekt over afstanden van negen
tot twaalf mijlen, hetgeen echter reeds vroogor uitvoerig
is vernield on besproken -).
Do oischon, wiïlko de meeste landen aan do nadorondo
«chopon .stollen, vorschiileii ondor elkander nlot heel voel.
\') Voor Zwedoii rcgolt do clrculnlro vim S April ISÖJilozo niatorlozoor iiltvoorig.
dlopnrl Asaouiatlüii pg. 37, 3S); cf. ook- 1\'crola „Hcchtstollnng" pg. m wn.
\') Ia Uoofdutuk III f 1 villi Afdocling I vnn dit procfschria.
-ocr page 230-218
s
I Men verbiedt gewoonlijk om binnen den wettelijken
afstand het schip te lossen of de lading te veranderen
(b.v. Customs Act of Canada sect 21, en § 27 van de
wet van 2 Maart 1797 voor de Vereenigde Staten), ter-
wijl bovendien aan de ambtenaren het manifest der
lading moet worden vertoond (b.v. Oostenr. ordonnantie
van 23 Maart 1881, welke die verplichting aan alle
schepen binnen vier mijlen van de kust oplegt en even-
eens art. 55 der Italiaansche wet van 19 April 1872,
die het binnen tien kilometers eischt), terwijl soms ook
eene bepaalde verpakking voor enkele soorten van goe-
deren verlangd wordt (b.v. sect. 179, 39/40 Vict. ch. 30).
Evenzoo is vaak het kruisen of ankeren binnen bepaal-
den afstand met verboden waren aan boord ongeoorloofd,
terwijl de Engelsche wet het ten slotte ook strafbaar
stelt, dat schepen met dubbele beschotten (false bulkheads)
zich binnen zekeren afstand van de kust bevinden \')•
ï\' gewone straf is, behalve boete of gevangem\'s van den
persoon die zich aan overtreding heeft schuldig gemaakt,
j in de meeste gevallen verbeurdverklaring van het vaar-
tuig en natuurlijk mogen de ambtenaren van den staat
I den bodem aanhouden on onderzoeken.
i . \') Ncdorland hooft in zUn wot viin 20 Augustus 1822 (Stbl. 38) „ovor do lief-
j Jing dor rcchton van in-, uit-, on doorvdor, etc." zich van liet goven van dorgu-
lyko hepalingon onthouden. Alleen zegt art. 0: „Aan do zoezUdo mogen goi-n
t» goederen anders worden inguvoerd, dan langs do corwto wachten, welko In do
ij monden der zeegaten reeds bestaan, of vorder door ons niochton worden aan-
4 gowczen, noch gelost dan volgens daartoo, op bepaaldo losi.laatson vorkregeiio
jocumonton," etc. Ook Duitschland volgt dit Btülael van onthouding In zUn
wetten (cf. Harburger in Report AssoclaUon pg. 75). Echter bepaalt S 121 al. 2
van liet Vorclna-Zollgesotz van 1 .Juli 18r>9,datdoübor«tü LandcH-FInanzbehOrdo
• \' naar plaaUselUko behoeften don afstand kunnonbopalon „bis aufweicheboladt-no
; . Fahrzoiigo ohno Erlaubniaz des nadiston Zollamtes sicli dem Ufer nur niVhern
dürfen."
-ocr page 231-219
De vraag ia geopperd of de staat ook in de territoriale
zee zelve belastingen mag heffen door van de door-
varende schepen bepaalde rechten te eischen, hetzij als
een betaling van het recht van doorvaart, hetzij als
vergoeding voor do kosten van vuurtorens, bakens en
anderszins. Het meest interessante geval, waai\'bij zich
die kwestie heeft voorgedaan, is het geschil over de
Sond-tollen. Denemarken had sedert eeuwen van alle
schepen, die van Sond en Belten als verkeersweg ge-
bruik maakten, een zekeren tol gevorderd. Volgens Whoa-
ton dagteekenen de eerste dokumenten hieromtrent reeds
uit het begin van de veertiende eeuw, terwijl sedert dien
tijd voortdurend met de meeste Europeesche staten trac-
taten zijn gesloten, waarbij de verplichting tot betalen
eonerzijds erkend of anderzijds verlicht word \'). Op den
duur werd dio heffing uiterst drukkend en belemmerend
voor het verkeer, terwijl door de kolossale uitbreiding
der scheepvaart de groote opbrengst in geenerlei ver-
houding meer stond tot de betrekkelijk geringe kosten,
ilio besteed werden voor hot onderhoud van werken in
hot belang van den handel. Het was dan ook vooral
daarop, dat de Vereenigde Staten van Noord-Amerika
zich in 1848 bij liun verzet tegen die bepalingen beriepen.
Zij ontkenden geenszins do bevoegdheid van Denemarken
om oen matige vergoeding to vragen voor do gedano
uitgaven, doch ontzegdon dit rijk hot recht om dorgelijko
oxorbitanto liefllngen te eischen. Donomarkon beriep zich
op de aloude erkenning, do Vereenigde Staten achtten
\') Wlioaton, Iliatolrü pg. 53ü5-üia.
-ocr page 232-220
zich daardoor niet gebonden en weigerden een precedent
te scheppen, waarvan andere staten op hun beurt zouden
kunnen gebruik maken \'). De andere mogendheden, die
mokkende den last hadden gedragen, stemden hiermede
natuurlijk volkomen in,
Denemarken moest toegeven, en het gevolg was in
1857 een conferentie te Kopenhagen, welke door het
tractaat van 14 Maart van hetzelfde jaar werd besloten.
De meeste Europeesche mogendheden waren bij dit trac-
taat partij, en de anderen hebben er later hare adhaesie
aan geschonken, terwijl de Vereenigde Staten den
April 1857 een afzonderlijke conventie met Denemarken
gesloten hebben.
Bij dit tractaat verbond de koning van Denemar-
ken zich, geen rechten te heffen van schepen, die de
genoemde zeeëngten op hunne reis van Noord- naar
Oostzee doorvaren, en evenmin van die vaartuigen,
welke Doensche havens binnenloopen, op grond van hun
passage door Sond en Belten. Verder nam hij op zich do
zorg voor de goede instandhouding van vuurtorens, bakens
enz, en het toezicht op den loodsdienst, terwijl het ieder
vrij zoude staan daar een sleepdienst te organiseeren.
Als vergoeding ontving Denemarken een som van on-
geveer 30^- millioen rigsdaler, waartoe iedero staat naar
verhouding zoude bijdragen.
Gewoonlijk wordt do vraag, of een stmit van do sche-
pen die zijn territoriale zee passeeren, rechten mag hellen,
ontkennend beantwoord. En ook de leden van het „Insti-
\') Pradler-Kodéro H pg, 107 sqq.
-ocr page 233-221
tut de droit international" hebben zich bijna zonder uit-
zondering in denzelfden geest uitgelaten\'). In één opzicht
kan men dit volkomen toegeven. Het moet n.1. den staat
niet geoorloofd zijn betaling te heffen voor het feit der
doorvaart zelve. Het recht van passage is geen gunst
van den staat, waarvoor hij vergoeding kan vragen, maar
een recht, dat den scheopvaronden volkeren van zelve toe-
komt uit het karakter van het element. Gecompliceerder
wordt echter het vraagstuk, indien de staat niet een
tolbetaling eischt, maar vergoeding vraagt voor diensten,
dio hij aan de scheepvaart bewezen heeft. Ook hierbij
moet men weer onderscheiden. Die diensten kunnen toch
speciaal aan het vaartuig bewezen zijn, doordat het van
bepaalde rijkswerken gebruik maakt, en het is niot moer
dan billijk, dat daarvoor dan ook betaald wordt. Een
voorbeeld zijn de seniaphorische telegrafen, dio in enkelo
landen, b.v. Portugal, Italiö en Frankrijk 2), de voorbij-
varende schepen mot de kust in verbinding stellen.
Natuurlijk moet voor olk telegram volgons tarief betaald
worden. Dit levert dus geen mooilijkhoid op, maar moor-
(lero tegenspraak ontmoet men, indien het andero goval
zich voordoet en do staat een bydrago zon vorderen
van olk schip voor do algemeene diensten, dio vuurtorens,
bakons otc. do scheepvaart bewijzen. Van zuiver thoo-
retisch standpunt is ook daar weinig togon in to. brongen,
en hot is ook niet moor dan billijk dat do kuststaat voor
dio bclangryko uitgaven oonigo vergoeding krygt van hon,
\') Annunlrn XU pif. 113, 111.
\') LiiU.iir ].(f. arr. Vnor Fniiikrlllc 1« 1\'ü «Ifcrocl, vnn 3 .tnll 1S88 liol tnrlcf va«!-
„p r, conllnicH |«.r woonl, inininnnn ft) rentinn s (il.ldoni nool 2).
222
die daarvan profiteeren. De Amerikaansche regeering
heeft dat in principe bij haar debat met Denemarken
toegegeven, en ook het tractaat van 1857 sluit een
erkenning hiervan in.
Toch is de praktijk weinig geneigd dergelijke heffingen
goed te keuren, wat volgens Travers Twiss "i) zeer te
betreuren is. Juist door de toepassing van den stoom
bij de scheepvaart is het van belang geworden den
kortsten weg te kiezen, die vaak door de territoriale
zee loopt en wel langs paden, die somtijds zeer gevaarlijk
zijn. Men kan natuurlijk niet zeggen, dat voorziening
daarin voornamelijk bestemd is voor de schepen, die
zich naar de havens van den kuststaat begeven, en zich
dus niet verschuilen achter de tegenwerping, dat die
doorvarende schepen er slechts bij uitzondering voordeel
van trekken. De staat zal het nu niet alleen in zijn
macht hebben alle maatregelen van veiligheid aldaar na
te laten, en dus het verkeer zeer te belemmeren, maar
zal dit ook allicht doen, indien zij, die daarvan genieten,
onwillig zijn in de kosten te contribueeren. De meest
geschikte zeewegen kunnen daardoor in een toestand
van onbevaarbaarheid gehouden worden, en alleen een
algemeene 1)ereidwilligheid tot het geven van vergoeding
zal daaraan op den duur een einde kunnen maken. Nog veel
dringender gelden die overwegingen, indien staten soms
vèr in zee dergelijke bakens oprichten, bestemd voor
schepen, die hun havens nooit zullen aandoen, zooalH
Denemarken gedaan heeft bij het oprichten van een baak
\') Travers Twiss „Tcrrlforlnl Waters" in „Nnullral MaRazliio" ls7SrK.:iM,:nr).
-ocr page 235-223
op de Giedsergronden \'\'). Dit alles eischt voorzeker over-
weging, en het heffen van rechten zal in die gevallen
op den duur niet geweigerd kunnen worden 2).
Daarentegen wilden de oudere ontwerpen van den
rapporteur Barclay den kuststaat verplichten om voor
de veiligheid van de scheepvaart te waken. Deze toch
had alleen er het recht toe, terwijl zijn verplichting vol-
doende werd gemotiveerd door de groote voordeelen, die
zijne onderdanen uit de bevoegdheid tot uitsluitende
vischvangst trokken 3). Het eindontwerp heeft eene der-
gelijke bepaling weggelaten, en mijns inziens terecht,
omdat de staat bovendien al meerdere lasten, uit de
territoriale zeo voortkomende, te dragen heeft, en do
kustvisschorij niet overal productief is.
§ 4. Ceremonieel
Als slot van dit hoofdstuk nog enkele woorden over
ilen zeegroet, waarvan de beteokenis voortdurend afneemt,
zoodat hij zelfs voor koopvaardijschepen niet meer ge-
vorderd wordt. Hot volgende geldt dus alleen voor oor-
logschepen.
Hot is algemeen toegegoven, dat in do territoriale zeo
de kuststjuit den sclicopsgroet kan voorschrijven, on wat
op do open zeo bloot een Ziuik van hoffelijkheid is, ihWr
\') TwIflH Idoni pg. Kérnud Glrnud (Annuairo XH pg. IN) on Nugorpg.\'.ttt
"Unn liot liolTun viin roditon voor ilorKolllko bultcuKOWono workonOmiooktoo.
\') Opmurking vonllunt hot Iniclnnt vnn !11 Md IStlS tusNclion <l.> nioo.sUi zihj-
"i"gonilho<k\'n on .Marokko, wnnrbU op koHton van hot laatHU» rUko.-n vuurtoM-n
op knap Spartel werd opgorlchl, <lor.h do Kuropoosclio stnton U>t hotondorhoud
""•van bUdrngon.
\') « r. Anmialro XII pg. l.t! sqq.
-ocr page 236-224
tot een dwingenden rechtsregel kan maken Doorgaans
wordt geëischt dat bij het binnen kanonschotsafstand
voorbij varen van een versterkte plaats, het schip zijn
nationale vlag hijscht 2), waartoe by verzuim kan worden
gedwongen 3),
De gewone groet bij aankomst op de ankerplaats be-
staat hierin dat men do vlag van den kuststaat van den
groeten mast doet wapperen, vergezeld ^ :.n een en twintig
kanonschoten, die terstond met een gelijk aantal moeten
worden beantwoord Gewoonlijk hebben die eerbewijzen
slechts plaats, indien men overtuigd is dat ze ook inder-
daad zullen worden beantwoord. Bij twijfel wordt daar-
naar eerst onderzoek gedaan
Door kleine schepen wordt in den regel geen salut
du canon gegeventerwijl een groet, die de waardig-
heid en eer van den staat zoude krenken, niet gegeven
wordt, al mocht de kuststaat haar ook eischen. In dat
geval dient de kommandant dergelijke kusten te ver-
mijden ").
De meeste staten erkennen die verplichting van den zee-
groet uitdrukkelijk, door in do instructies aan hunne
zeeofficieren de op een vi-eemde roede te volgen go-
225
dragslijn uitvoerig te omschrijven terwijl anderen in
hunne reglementen op het verblijf van vreemde oorlog-
schepen dergelijke bepalingen eveneens hebben uitge-
vaardigd. Reeds in de zeventiende eeuw was door enkele
staten aan hun schepen last gegeven vreemde mogend-
heden in de nabijheid hunner kusten te salneeren. Men
denke slechts aan het reeds vroeger genoemde edict der
Staten-Genoraal van 1671, en aan de ordonnantie van
Lodewijk XlVnuit den jare 1689 2).
Behalve deze voorschriften, dio gewoonlijk van dwin-
gend recht zyn en wier niet-nakoming zeer ernstige ge-
volgen kan hebben, worden nog talrijke regelen in acht
genomen, die ochter meer do wellovondheid dan het
recht aangaan. Zoo is liet gebruikelijk dat de bevelhebber
van het aangekomen schip on de commandant der op
dio plaats gestationeerde oorlogsschepen olkander bezoe-
ken brengen 3), wat vaak wordt uitgestrekt tot andore
zich daar bevindende oorlogsschepen. Do laagste in rang
dient daarmede een aanvang te maken. Men behoort
bovendien zooveel mogelijk de ter plaatso bestaande go-
bruikon to volgen en in het algemeen zich van allos
to onthouden, wat don verblijfstaat roden lot orgornis
\') Holiiilvo hot m-ilH inoi-rin.ik\'n KCiio«\'inilo NoiIorliuulHcho roglomont. .lo Dull-
schu „IiiHtruktlon fnr don Coniniandunton olnos von S. M. Scliliron" van 2SS(>|i-
tüinbor 1872, d(*. „Ucgnlntlons for tho govornmont tif tho Unitud Stnti-s Navy",
do „(JnccnH Uoguliitlons" van ISTO, do Kransclio docroton van 15 AugnHtn» IST)!
on 20 Mul 1885 II. a.
■) NuRor i.R. ;w.t H<n. McTkwaardlR 1« ook liot voorRovallono to Cannos don
^\'i\'" April 1887, toon do KiiRolsrlio vloot, wolko linar k.mliiRln, dio zlrli danr
>>ovon(l, kwam hoRrooton, do Halulon dor Franscho noliopon nlot. hoaiilwoorddo
(Cf. ilon Hoor roortiiRaol pR. 229 on Latonr PR. 277).
\') don Hoor l\'oortURiiol pR. 231.
\') NodorlatidKc.lio iuHiniotlti art, is.
226
zoude kunnen geven. Bijzonder krenkend acht men
het vieren van feesten, waarbij een op dien staat be-
haalde overwinning wordt herdacht Een Duitsch oor-
logsschip dat op een Fransche reede den Sedandag zoude
vieren, zou toonen weinig besef te hebben van de plich-
ten, die het ontvangen van gastvrijheid oplegt. Eveneens
moet men steeds ten strengste er zich voor hoeden, om
bij het paradeeren met vlaggen niet de een of andere
natie te beleedigen, door hare vlag met schijnbare min-
achting te behandelen. Bij de Fransche marine gebruikt
men daartoe dan ook slechts signaalvlaggen.
Bij het vieren van nationale feestdagen is het usance
de landautoriteiten en de bevelhebbers van aanwezige
oorlogsschepen van bevriende staten daarvan kennis te
geven, die dan hunne deelneming behooren to betuigen
door het hijschen van vlaggen en door een bepaald getal
schoten. Op dezelfde wijze worden ook feestelijkheden
van den kuststaat medegevierd 2).
\') Pcrols, Rechtstellung pg. m
\') art. 4«, 50 Nedorlaiuisch Reglement.
HOOFDSTUK H.
MAATREGELEN IN HET BELANG VAN PRIVAATPERSONEN.
§ 1. Visscherij.
De belangrijkste tak van staatszorg, die de staat in
zijn territoriale zee heeft te behartigen, is ongetwijfeld
de visscherij nabij zijn kusten. Daaruit trekken toch
velen zijner burgers een middel van bestaan, hetgeen al
zeer licht zou kunnen worden in gevaar gebracht door
een al te groote vrijheid in dit gebied. Tc begrijpen is
het dan ook dat vele staten reeds in zeer vroege tijden
zich de kustvisscherij hebben aangetrokken, hare uitoefe-
ning aan regelen hebben onderworpen, en tractaten daar-
omtrent met vreemde mogendheden hebben gesloten
Het spreekt van zelvo dat do toenmalige aanmatigin-
gen van zeeheorschappij ook hierbij niet weinig op den
voorgrond worden gestold en dat daaruit tairyke twisten
voortkwamen. Vooral Engeland on Denemarken overdre-
\') Over .lo omlo traolalon van No.Iorlaml mol KnpolamlonSr.lioUand,of.Muller
„Maro iilaUHum" pg. iKJ- !)•).
228
ven hunne eischen in sterke mate. Wij halen daartoe
slechts aan de reeds vroeger genoemde proclamatie van
Jacobus I \'), later door Karei I herhaald en in 1686 zelfs
met geweld ten uitvoer gebracht 2), Denemarken had
evenzeer voor de walvischvangst zich een uitgebreid ge-
bied voorbehouden, vooral in de zeeën tusschen Groen-
land en IJsland, zoodat nog in 1692 het verbod werd
herhaald om zonder koninklijke vergunning binnen 40
mijlen van de kust zich op die vangst toe te leggen 3).
Thans zijn dergelijke aanspraken voorbij en men zoude
gemeend hebben dat zelfs de gedachte er aan niet meer
kon oprijzen, indien niet het bekende Behringzee-geschil
de sporen daarvan had gedragen. Rusland had in 1821
zijn heerschappij uitgestrekt tot honderd mijlen van zijne
kusten in de Behring-zee, doch na protesten van de Ver-
eenigde Staten en van Engeland dit moeten opgeven.
De Vereenigde Staten nu hadden het aan die zee ge-
legen Alaska van Rusland gekregen en haalden die oude
aanspraak weer op, toen zij daaraan by hunne twisten
met Canada behoefte hadden. De vangst van een bepaald
soort robben „seals", die zich vooral op de PribiloHeilan-
den bij Alaska ophouden, was een gewichtige tak van
industrie gewonlen, welke echter met den ondergang
bedreigd werd door de roekelooze moordpartijen, die de
Canadeesche visschers in open zee onder die kostbare
dieren aanrichtten. Vandaar hunne niet geheel ongemo-
tiveerde begeerte den Canadeezen die vangst to ontzeggen
\') cf. pg. 10 Hiipra.
•) JInlUr, „Maro clausuni" pg. aw wiq.
■) tf. iaede<lcoliiig van Auliorl in Annuairo XIII.
-ocr page 241-229
of in elk ycvul ook dezen aan beperkende regels te on-
derwerpen, waartoe zij geen beter middel wisten te vin-
den dan een beroep op de aan hen overgegane heerschappij
van Rusland, waaraan zij kracht bijzetten door het weg-
nemen van de in strijd met hun verbod in die wateren
visschende schepen.
Na lange jaren te zijn sleepende gebleven, werd de
zaak 15 Augustus 1893 beslist door het bekende scheids-
gerecht van Parijs, waaraan behalve door de beide partijen
werd deelgenomen door Scandinavië, Italië en Frankrijk.
Bij dezo arbitrage werd wel aan de Vereenigde Staten
hun eisch ontzegd, doch tevens de robbenvangst buiten
de territoriale wateren, welke op drie mijlen werden
gesteld, door speciale reglementen geregeld, die voor de
Canadeezen minder gunstig zijn hoewel zo in hunne
werking evenmin de verwachting der andere partij ver-
wezenlijken of de uitroeiing der robben schijnen te kun-
nen voorkomen -).
Dergelijke aanspraken zijn echter uitzonderingen, doch.
algemeen neemt men tlians aan dat binnen de grenzen
zijner territoriale zee een staat zich de vischvangst kan
voorbehouden.
Geen schrijver, geen staatsman, zal er gevonden wor-
den, die dit ontkent. Vooral is dit recht merkwaardig
door het groote aantal verdragen, waartoe het heeft
aanleiding gegeven en waardoor tevens in vele gevallen
\') Cf. (lo ultvoorlKO Jiolmiidoling van hot goscliil door niirelay In „Kuvuo do
\'Irolt Intornatlonal" IWI3 n\'. Oj do tckHt van hol vonnla kan nion bovendien
vinden In Law Magazino and Quarterly Hovlow. November ISSW rg. 22 sqq.
■) cf. nlltroksel uit liet verslag van do oomniandanlen der mot liot toezicht
Ijolasto Noord-Aniorlkaanschü krulsors In Handelsblad 12 Octobor 1801.
....."\' I"—^
230
karakter en afstand der territoriale zee een meer alge-
meene regeling hebben gekregen.
Onze eeuw, om niet verder terug te gaan, kan een
aantal dergelijke tractaten aanwijzen, die voor het zee-
recht van groote beteekenis zijn geweest, en de talloozo
twistpunten meestal op schitterende wijze uit den weg
hebben geruimd.
Belangrijk zijn o. a. de tractaten, die het oude recht
van de Vereenigde Staten van Noord-Amorika hebben
bevestigd om de vischvangst uit te oefenen aan de zuid-
kust van New-Foundland op de kust van de Magda-
lena-eilanden en langs een gedeelte der kust van Canada,
een recht, dat hun toekwam wegens het aandeel door
de toenmalige bewoners der Staten genomen aan de ver-
drijving der Franschen uit Canada in 1758 -), on dat dan
ook door het vredestractaat van 1783 is erkend.
"Wegens een verschil van meening omtrent den invloed,
door den vrede van 1812 daarop uitgeoefend, werd dit
recht nogmaals in een tractaat van 1818 uitdrukkelijk
gestipuleerd Daarbij werd van den kant der Vereenigde
Staten toegegeven het uitsluitend recht van de bowonors
der Britsche koloniën om overal elders de vischvangst
binnen drie mijlen zich to reserveeren en, voorts bepaald,
dat do- Amerikaansche visschers die plaatsen slechts
zouden mogen betroden „for the purpose of shelter, and
of repairing damages therein, of purchasing wood and
231
of obtaining water and for no other purpose whatever." \')
Oin aan de uit die bepalingen voortvloeiende twisten
een einde te maken, werd de bevoegdheid tot visschen
wederzijds uitgebreid in het tractaat van 1854 het „Re-
ciprocity treaty," waarvan in 1866 door de Vereenigde
Staten de verlenging werd geweigerd.
De opnieuw gerezen moeielijkheden eindigden met het
tractaat van Washington van 1871 (art. 18 sqq), waarbij
de bepalingen van het tractaat van 1818 ook op enkele
andere punten der Canadeesche kust werden van toepas-
sing verklaard en op hun beurt de visschers van dat
land bevoegdheid tot uitoefening der vischvangst op
sommige plaatsen van de kust der Vereenigde Staten
verkregen. Bovendien zouden die staten een som in eens
aan Canada uitkeeren wegens de onevenredig groote
voordeelen, die zij uit het tractaat trokken -).
Tocii komen nog nu en dan moeielijkheden tusschen
do beide staten voor
Ook is van zeer veel belang de conventie, botrelfendo
do vischvangst in hot Kanaal, die 2 Augustus 1839, ge-
wijzigd 11 November 1867, te Parijs tusschen Frankrijk
en Engeland is gesloten, daar deze in vele opzichten
aan latere tot voorbeeld hoeft gestrekt. Het besloten
gebied wordt daar eveneons op drie mylen gesteld on
men vindt daar het eerst voor de territoriale baaien (?on
openingswijdte van tien mijlen aangenomen. In de arti-
kelen 7 sqq. ontmoet men het later meermalen toego-
\') Cf. Koport Afsoclntion pg. 10; Whnrton 8 -W IH pg.
•) Whonton (Boyd) pg. V!4a.
\') Cf. ovor dozo Iwislon ik-n Boor roorniguol pg. 217 8<|ii.
-ocr page 244-232
paste systeem van aanwijzing der scliepen door middel
van letterteekens en nummers, waardoor gemakkelijk
plaats van herkomst en eigenaar van het vaartuig op
te sporen zijn. Iedere gemeente, waar visschersschepen
thuis behooren, heeft een eigen toeken, en elke boot een
afzonderlijk nummer, zoodat door opgave daarvan ter-
stond het vaartuig te identifieeren is.
Verder bevat het tractaat voorschriften omtrent het
vissollen in open zee, en ten slotte de voorwaarden van
toelating van vreenjde visschersschepen in de territoriale
wateren \').
Vermelding verdient wellicht evenzeer het tractaat van
11 Af ei 1884 tusschen Oostenrijk en Italië-) dat aan vele
moeilijkheden tusschen die landen een einde maakte,
terwijl vele dergelijke verdragen tusschen andere staten,
die echter gewoonlijk weinig bijzonders bevatten nog
kunnen worden genoemd.
Van veel belang is echter het tractaat van 6 Mei
1882 \'•); gewijzigd 1 Februari 188», te \'s Gravenhage ge-
sloten tusschen de Noordzee-staten behalve het Scandi-
navische koninkrijk, omdat hot de rechtstoestand voor
een tal van staten gelijk maakt en vele speciale lands-
wetten heeft in het leven geroepen.
\') Latuur pg. 161 sqq.
•) Latour pg. 109 sqq.
») b.v. (lo tractaton van Spanjo mot Portugal van 1 lJull ls78.un van Kngoluml
men don Noord-Dultschon bond van löW. (Niot moor tot dit onderworiibchooron
do bepalingen van art. 9 van liot tracUuit tussclion Noderland on lielglö van
19 April löïJ, waarbU do ingozotenen van boldo landen gulUkolUk tot vlssclion
in do Sclioldo en hare monden gerechtigd waren, vastgosfeld bll reglement van
2U Mol 1843, goedgokourd by besluit van 9 September 1843 Stbl. 45, gow^zlgd bU
besluiten van 10 April 1834 Stbl. 52 cn 1 Maart 1H90 Stbl. 29).
•) Goedgekeurd by de wet v.in 15 Juni la\'-S Stbl. 78, ultgovoerd by do wet van
21 Juni 1883 Stbl. 76.
233
De aanleiding tot dit tractaat waren de in open zee
veelvuldig voorkomende twisten tusschen de visschers
van verschillende nationaliteit, die door hot gemis, niet
alleen van internationale, maar ook vaak van nationale
regeling \'), tot de grootste onregelmatigheden aanleiding
gaven. De Engelsche regeering liot door den heer Higgin
do zaak onderzoeken, en deelde zijn rapporten medo aan
de betrokken staten, met het doel daardoor een reeks
van afzonderlijke verdragen in het loven te roepen. De
Nederlandsche regeering gaf echter do voorkeur aan eon
algemeen tractaat, en wist daarvoor do instemming der
andero mogendheden te verworven.
Eene conferentie kwam daartoe 8 Üctober 1881 to
\'s Gravenhage samen, dio na eonigo beraadslaging 27
October oen conventie vaststelde, welko ß Mei 1882
door do partijen word geratificeerd -).
Dit tractaat bevat talrijke politiobopalingen voor do
visscherij in do open zee, gebaseerd op hot systeem van
teekons en nummers, on gehandhaafd door de betrokken
staton met behulp van kleine oorlogskruisers. Do
artikelen 2 en 3 sproken ovor do territoriale zoe. Zij
stollen daarvan den afstand vast op dezolfdo wijzo als
liet Engolsch-Franscho tractaat van 1839, en machtigen
tle staten doiirbinnen de vischvangst voor hunno natio-
nalen to rosprveoron, terwijl voorts vroonido visschers-
schopon zich daar vrij mogen bewogen, bohoudens hunno
234
verplichting zich naar de bijzondere politiebepalingen,
door den oeverstaat uitgevaardigd, te gedragen.
Niet alleen door tractaten, doch ook door speciale be-
palingen in de wetgeving hebben de meeste staten de
bevoegdheid tot knstvisscherij hunnen burgers voorbe-
houden. Slechts Portugal, Griekenland, België en op de
meeste plaatsen ook de Vereenigde Staten van Noord-
Amerika maken hierop eene uitzondering en laten de
vischvangst geheel vrij. Daarentegen stelt Duitschland in
§ 196^ van zijn strafwetboek op het onbevoegd visschen
door vreemdelingen in de Duitsche kustwateren 600 mark
boete of zes maanden gevangenis benevens verbeurdver-
klaring der werktuigen Meestal heeft men echter hier-
voor afzonderlijke wetten gemaakt. Engeland heeft zijn
bepalingen saamgevat in de Sea Fisheries Act van 1883
(46/47 Vict.), terwijl voor Frankrijk geldt de wet van
1 Maart 1888, die -reeds in 1885 was ingediend. Beide
wetten reserveeren de strook van drie mijlen.
Spanje behoudt krachtens een wet van 18(56 zich het
zelfde voor binnen 6 mijlen en Zweden doet insgelijks
bij decreet van 5 Mei 1871 binnen 4 mijlen, wat even-
eens voor Noorwegen door een gansche serie wetten en
besluiten is be])aald
Voor Oostenrijk regelde de keizerlijke ordonnantie van
6 Mei 1835 (g 1) dit onderwerp en verbood vischvangst
door vreemdelingen binnen één mijl, terwijl thans de
verordening van 5 December 1884 van kracht is. Italië
verbiedt wel niet alle vischvangst door vreemden in zijn
") D.\'zo bopalincr is in hot strafwetboolc gebracht bU do wot vnn 2t! Fobniarl 18TÖ.
») cf. Kloon In Report AssoclaUon pg. 24 sqrj.
J
235
territoriale zee, maar eischt van hen betaling van een
patent (decreet van 7 Januari 1869).
Nederland heeft langen tijd de visscherij bij zijne kus-
ten voor allen vry gelaten, en heeft eerst bij de wet
van 26 October 1889 (S. B. 135) bepalingen vastgesteld
„tegen het visschen door opvarenden van vreemde
vaartuigen in de territoriale wateren van het Rijk."
Artikel 1 verbiedt dat op straffe eener boete van hon-
derdvijftig gulden en verbeurdverklaring van het visch-
tuig (art. 2), terwijl de volgende artikelen de procedure
regelen.
In onze wet mist men echter noodo enkele bepalingen,
die men daarentegen wel in de Fransche en Engelsche
wetten aantreft, en die ten doel hebben ontduiking van
hot verbod om te vis.schen te voorkomen door een doel-
treffende regeling van het verblijf van vreemde visschers-
schepen in dio wateren, waarop Art. 2 al. 3 dor conventie
van 1882 uitdrukkelijk had gewezen. Reeds in het trac-
taat van 1839 had men daarin voorzjen, en was hot don
vreemden visscher-^schejien uitdrukkelijk verboden binnen
de torritorialo wateren te komen anders, dan in de vol-
gende vier gevallen :
1". en cas de mauvais temps ou d\'avaries manifestes;
2°. en cas do force majeure résultant de vents contraires,
do forLs couri.ints, on autres raisons indépendant(>s do la
en cas d\'obligation do louvoyer, pour arriver au lieu
do la pöche;
•i". en cas où pendant la saison do la pèche du hareng,
les bateaux nionilleront îi l\'abri des côtes, afln d\'attendre
236
une occasion favorable pour procéder à la pêche légitime \')•
De Engelsche wet verbiedt op het voorbeeld daarvan
eveneens de grens der kustzee te overschrijden, tenzij om
redenen, toegelaten door volkenrecht of tractaat, terwijl
zij zich moeten terugtrekken zoodra de oorzaak, waarom
zij dit gebied betreden hebben, heeft opgehouden te be-
staan. Voorts moeten zij zich gedragen naar de voor-
schriften door Her Majesty bij order in council te geven.
, De Fransche wet verwijst in art. 11 evenzeer naar een
„decret rendu dans la forme des règlements d\'admi-
nistration publique", dat de speciale regelen van politie
geven zal, die de vreemde visschersschepen moeten op-
volgen. Dit decreet is 19 Augustus 1888 uitgevaardigd.
Behoudens de algemeene voorschriften, die nog omtrent
de circulatie zelve gegeven kunnen worden, zijn die
schepen aan do volgende bepalingen onderworpen (art. 1):
Zij moeten hun merkteekens duidelijk zichtbaar dragen
(art. 2) en voorzien zijn van officieele stukken, die de
juistheid van de vertoonde teekens bewijzen en den naam
van eigenaar en schip mededeelen, welke papieren zij
op de. eerste aanvraag moeten vertoonen (art. 3). Boven-
dien moeten zij tijdens hun verblijf in de Franscho ter-
ritoriale wateren overdag een blauwe vlag in top hebben,
en dee nachts do reglementaire lichten voeren (art. 4).
Ten slotte is het hun streng verboden op eenige wijzo
de schoepvaart of do vischvangst aldaar te hinderen, en
moeten zij zich op de aanmaning der Franscho autori-
teiten terstond terugtrekken (art. ô).
\') DorgolUko büpiillngün vindt mon ook in liot tractaat van 1BI8 iiiMHchon Kn-
goland on Amerika (cf. supra).
237
De wet van 1888 zelve heeft op niet nakoming daar-
van in art. 11 de straf gesteld van zestien tot honderd
franken boete, en soms beslaglegging op het vaartuig \').
In onze wet nu vindt men niets van dit alles. Noch
een beperking van het verblijf, noch eene opdracht aan
den koning tot het nemen van een algemeenen maatregel
van bestuur worden daarin aangetroffen. Dit is ten
zeerste te betreuren, en Mr. van der Kaay heeft dan ook
bij de beraadslaging in de Tweede Kamer 2) dit krachtig
gegispt. Een Hollandsch schip, dat in Fransche of En-
gelsche wateren komt, is aan de meest beperkende be-
palingen onderworpen, maar „wat zal het geval zijn in
onze territoriale wateren?" vraagt hij. „Wanneer daar
een vreemd visschersvaartuig komt, zal het daar niet
mogen visschen, dat is waar, maar het zal er mogen
vertoeven, zoolang het verkiest; het zal er mogen an-
keren, den nacht mogen afwachten, om wellicht in het
duister te visschen zonder veel gevaar te loopen van
ontdekt te worden; het zal er kunnen blijven zoolang
het verkiest en eindelijk met zijn vangst zee kiezen,
wanneer het verlangt." Do juistheid van die opmerkingen
springt in het oog, en de verklaring van minister Ruys
van Beeronbroek, dat men zoo noodig do wet op dit
punt nog zoude kunnen wijzigen, is al zeer onvoldoende.
Men zal dan weer zoo lang wachten tot ernstige con-
llicten hebben plaats gegrepen in stede van door een
t\'oed politiereglement zo to voorkomen. Dit is zeer jam-
\') cr. Latour pg. HS on .lonrnnl «lo «Iroll iiitornatlonal privé ISS8 pg. S8fl mn.
\') HaiKU-lhiKon TwimmIo Katncr: iï.t S-ptcnilior IHM» pg. lO-"» n\'lfl.
238
mer, en maakt dat onze wet geenszins als een model
voor andere kan beschouwd worden.
Evengoed als de eigenlijke vischvangst mag de kust-
staat ook de visscherij op weekdieren regelen. In dit
opzicht heeft vooral de koraalvisscherij in de Algiersche
wateren een lange geschiedenis doorgemaakt, die Nuger
en Latour ons uitvoerig mededeelen
In Nederland heeft men, hoewel in anderen zin, even-
eens maatregelen genomen ter bescherming der visscherij
op schelpdieren. Een besluit van 5 Mei 1884 Stbl. 107
(gewijzigd door besluit van 8 Januari 1885 Stbl. 3), houdt
in „vaststelling van voorschriften tot bescherming der
teelt en regeling der visscherij van schelpdieren in de
Zuiderzee, de Wadden^ de Lauwerzee en den Dollart."
Daartoe kunnen bepaalde plaatsen aan particulieren in
uitsluitend gebruik worden afgestaan, waarbij dan tev(ms
daar alle visscherij verboden en de scheepvaart belem-
merd wordt (art. 15).
Met deze materie hangen nauw samen de bepalingen
van het tractaat, den 16\'^"" November 1887 te\'s Graven-
hage gesloten, strekkende tot het tegengaan van den
drankverkoop aan visschers op de Noordzee buiten de
tei-ritorialo wateren (goedgekeurd door de wet van 7 Au-
gustuü 1888 (Stbl. 123)2). Dio voorschriften waren van
ontzaglijk groot belang voor de welvaart en moialiteit
der visschers, en waren bestemd om een einde te maken
239
Btai
aan ernstige misbruiken Onze regeering lieeft dan ook
niet geaarzeld ze evenzeer binnen de territoriale wateren
van toepassing te verklaren bij de uitvoeringswet van
15 April 1891 Stbl. 84, gewijzigd door de wet van 30
December 1893 Stbl. 262. Deze wet past de bepalingen
der conventie toe op de Nederlandsche schepen in de
Noordzee (art. 1), en op alle schepen, in de Nederlandsche
territoriale wateren aanwezig (art. 2), terwijl als grenzen
van beide de bepalingen van het tractaat van 1882 wor-
den gevolgd.
Artikel 4 der wet verbiedt den verkoop van sterken
drank aan opvarenden van visschersvaartuigen, en stelt
zoowel kooper als verkooper strafbaar. Eveneens wordt
voor ongeoorloofd verklaard het ruilen van drank tegen
bepaalde voorwerpen on in het bijzonder tegen visch of
vischtuig (art. 2 conventie). Handel in andero artikelen
is geoorloofd, doch de schepen, die zich daaraan over-
geven, moeten een vergunning hebben van den burge-
meester der plaats, waar zij thuis behooren on mogon
niot meer sterken drank aan boord hobbon dan voor do
behoeften dor bemanning noodig is (art. 3 conventie,
art. 5 en 6 wet).
Voor die schepen kunnen bepaalde morktoekons
worden voorgeschroven (art. 7 sqq.). Älot hot opsporen
van overtredingen in do torritorialo watoren zijn be-
last do bovelhobbers der Nederlandsche oorlog.sschopon,
ambtonar(?n der rechorcho to wator, do watorschou-
\') cr. (lo inmnurlo vnn loollchtlnt,\' in ïü\'lscliria voor Slralrcchf, .looi: Wol-
Bovlng PK. 4.) Hqq. i,y bolmmlolinn in ilo T\\voo<lo Knnior vorzolto .1« liwr
l\'"tUn zlcli l.-K,.ii ,k< BoiMlkonrhiK wegens «lo niuleolon, <lio <lo Hrl.l.\'.luinsohe
\'>riinilers . r lioor zon.lon omlorvhulon (IM.loni pk- «\'1<1)-
240
ten en verdere ambtenaren der Rijks- en gemeente-politie
(art. 14).
Ten einde het gevaar te ontloopen, dat niet in Neder-
land thuis behoorende vaartuigen die bepalingen straffe-
loos overtreden, is bepaald dat vreemde schepen, die
aldaar op heeterdaad betrapt worden, zoo mogelijk naar
de naaste Nederlandsche haven moeten worden opge-
bracht, tenzij zij een som van vijfhonderd gulden als
waarborg voor de voldoening van boeten en kosten den
commandant van het oorlogsschip ter hand stellen. Is
het schip opgebracht, dan kan het worden terug gehouden
totdat die som gestort of de boete betaald is (art. 17,18).
Die bepalingen zullen ongetwijfeld de veerkracht der
visscherijbevolking verhoogen.
§ 2. Kustvaart.
Indien ik van de kustvaart of cabotage, waaronder
men verstaat do vrachtvaart van de eene haven van
het land op de andere, in deze bladzijden melding maak,
geschiedt dit alleen om in tegenstelling met anderen te
betoogen, dat het al of niet voorbehouden daarvan aan
de staatsburgers met het begrip der territoriale zee niets
te maken heeft. Reeds de rapporteur Renault heeft dit
gevoeld, toen hij in zijn questionnaire den leden van het
Institut de vraag stoldo: „Le cabotage doit-il être rat-
taché au régime de la mer territoriale?" De antwoorden
daarop waren verschillend; de hoeren Asser, Harburgor
en Hartmann waren van deze meening, do andoren niet.
Oeneraal den Beer Poortugael op grond dat daarbij geon
241
sprake kon zijn van sureté of conservation \'), de heeren
Holland en Westlake omdat dit vraagstuk het interna-
tionale recht niet raakte, en de cabotage alleen van be-
lang is voor de havens en reeden, en niét voor de ter-
ritoriale zee -). Ik zou dien geleerden niet gaarne willen
toegeven dat de kwestie der kustvaart het volkenrecht
niet aangaat. Mijns inziens is dit wel het geval, om de
doodeenvoudige reden dat elke behandeling der onder-
danen van een vreemden staat het internationale recht
betreft, en volgens de door dat recht gestelde regelen
moet geschieden. Het beste bewijs daarvoor is, dat de
tractaten ook dit punt vaak hebben beslist. Wel geef
ik hen toe dat dit onderwerp de territoriale zee zelve
niet raakt. De staat bepei-kt de bewegingen der vreemde
schepen dââr niet, schrijft hun uitsluitend een gedrags-
lijn in de havens voor, overeenkomstig de regels, die
hij voor zijn handelsverkeer gesteld heeft.
In het stellen dier regels nu is de staat ongetwijfeld
volkomen vrij; hij mag binnen do door de tractaten ge-
stelde grenzen de voordeelen, die het nationale verkeer
oplevert, voorbehouden aan wie hij wil; hij kan vreem-
delingen hierbij belemmeringen in den weg leggen, en
zolt.s iiun de uitoefening verbieden. En het is van deze
\'bevoegdheid, dat de staat gebruik maakt, indien hij
alleen zijn onderdanen tot de kustvrachtvaart toelaat.
Of dit ook wenschelijk is, kan natuurlijk niet a priori
beslist worden ; het is do kwestie van het al of niet
\') Andür« op PK. Hl vun ,n(\'l niarltlmn iwlil".
\') Aniuialn. XU pk- <15.
10
-ocr page 254-242
nuttige van protectionisme, die slechts naar de omstan-
digheden kan beslist worden.
Nuger geeft het bovenstaande in hoofdzaken toe,
doch meent dat het voorbehouden der cabotage beter
wordt gemotiveerd door te verwijzen naar het pohtie-
toezicbt van den staat in de territoriale zee. Stelt deze
de kustvaart voor allen open, dan zullen er steeds een
groot aantal vreemde schepen in de kustzee circuleeren,
wat gevaarlijk en lastig kan zijn.
Meer dan eene onderstelling is dit natuurlijk niet, maar
zelfs al was zijn inzicht van het doel, dat de staat daar-
mede voor heeft, het juiste dan nog zou dit geen gewicht
in de schaal kunnen leggen. Niettemin zou de regeling
der cabotage buiten do territoriale zee vallen en geen
verklaring behoeven uit het recht, dat de staat daarop
uitoefent 2).
§ 3. Schcqwamt.
Een behandeling der territoriale zee zoude onvolledig
zijn, indien niet melding werd gemaakt van de talrijke
bepalingen, die genomen zijn om de veiligheid van het
verkeer te verzekeren. Niet dat die voorschriften do
J
\') Nugor pg. 2ól.
•) Kon overzicht der vorschilloudo wetgevingen omtrent do ku.stvnnrt kan
men o. a. vinden by Nuger pg. STj-l sqq; Lalour pg. inssqq; den Heer l\'oorluga.\'l
pg. 221 sqq; 1\'erels pg. -12 noot 2; Hulmerhirq pg. 2(iS. Ik kan niU duswerkeiyk
wel van oen hernleuwdo modedooling onthouden. Alloon Is op tc merken dat
Nederland thans niet moor voor de uitoefening der kustvaart een patentelacht,
Züoals bovengenoemde schryvers nog modedoelon. By do afschafllng dor patent-
wet is dit natuuriyk vervallen. Zio voor Zweden bovendien Uoport asHOeiallon
pg. 3!», 40. Brazillö lioeR eenige Jaren geledon zyn wet hernieuwd, dlo echter eiTst
15 Nov. 1S9C In werking zal treden (cf. Handelsblad 1 Dec. IHSM, Ochton<lblad).
243
scheepvaart alleen rechten geven, zij leggen haar integen-
deel even talrijke verplichtingen op; het zijn ware ge-
dragsregelen, die in het algemeen belang aller vrijheid
beperken, maar daardoor tegelijkertijd uitbreiden.
Die bepalingen zijn gewoonlijk dezelfde voor de open
zee als voor de territoriale zee, behalve het verschil
dat zij in het laatste geval ook voor vreemde schepen
bindend zijn.
Het grootste gevaar is natuurlijk gelegen in de moge-
lijkheid van aanvaring, dio door de toename van het
verkeer hoe langer hoe grooter wordt. Het is daarom
noodig dat niet alleen elke staat daaromtrent strenge
bejialingen vaststelt, maar dat die voorschriften ook onder-
ling overeenstemmen.
Dit is zoozeer door de verschillende staten beseft, dat
zij, zelfs zonder tractiiten, uniforme regelingen hebben
gegeven, die alle ontleend zijn aan de Engelsche voor-
schriften. Bij de wet van 29 Juli 1862 (25/2G Vict. ch. G3)
was oen reglement gevoegd, dat als de „Regulations for
preventing collisions at soa," ruime bekendheid heeft
verworven en met zijne latere wijzigingen \') algemeen
is overgenomen, o. a. door Nederland -) bij K. B. van
13 Juni 1875 (Stbl. 118), later opnieuw bij K. B. van 9
Juni 1880 (Stbl. 109), gewijzigd 5 October 1881 (S. B.
\') Do limtato wUz.iKinBon wnron van U AuRnstus I8Vn.
M Door Dullwrbland liol laatst 1)U vorordcninR van «.lannarl 1880,door Krank-
rUk l)ü (incroot van 1 Soplonibor 1884, door Zwodon bü ordonnantlo van \'M Fo-
l)ruarl 1885, door Itnllö bj dccrool van 4 April 1880, lalor nog oonigo nmlon
BowUicigd. l\'Vrgnson (1 pg. ȕl) gofH oen opsomming van do staten, welko dio
nrules of tho road" hebben overgenomen. Hot liof van cnssatio to Klor.-nco
lieea bovendien ö! November 18SS beslist dat hot Italiaanscho reglement ook
l^old voor rrrrimh srlicprn In ilo knstwaloron (.lonrnnl do drolt int^ornat. privé
m« pg.
-ocr page 256-244
162), het laatst herzien en afgekondigd in Stbl. 1885
NO. 168. Door de wet van 11 Juli 1882 (Stbl. 86) was
op het niet nakomen een straf gesteld van driehonderd
gulden boete, welke wet thans vervangen is door art.
473 wetboek van strafrecht. Het doel van die bepalingen
is om door voorschriften voor het uitwijken en dooreen
vaste beteekenis van signalen en hchten aanvaring te
voorkomen. Bovendien is tot het nemen van interna-
tionale maatregelen een maritieme conferentie in 1889
te Washington gehouden, die hare resultaten ook op de
territoriale zee heeft toepasselijk verklaard. Dit laatste
echter eerst na een lang debat, waarbij de Amerikaansche
afgevaardigde Goodrich de wenschelijkheid van een der-
gelijke uitbreiding krachtig bepleitte, de Engelschman
Hall echter een tegenovergestelde meening volhield. \')
Ook een goed ontwikkeld loodswezen is, hoewel niot
zoozeer voor hot voorkomen van aanvaringen, tocli van
veel belang voor het ontwijken van do gevaren, waar-
mede de grillige vorm van don zeebodem do schepen
bedreigt Vele landen gaan zelfs zoover, dat zij de gezag-
voerders door strafbepalingen dwingen een loods aan
boord te nemen, anderen laten het facultiof, doch willen
hon er toe noopon door in elk geval betaling der loods-
gelden-to eischen, onverschillig of men van dio ditMiston
al dan niot gebruik maakt -).
\') DIuo Book 1800 <11. 83 pg. a\'j. (Zio (loproloccllciullorconfüronUoin Bluobook
lyjO dl. 83 pg. 1—133, on 1891 dl. 97 pg. .K59 Hqq; cf. ook ISS« ill. (»ï pg. 327.)
«) b.v. in Nodorland by do wot van 20 Augustus IKV.) (Stbl. iO). gowü«lg<l l\'U
do wot van O April lH7ö (Stbl. ()2), In Noorwegen door de wot van 17 .luiil l^ï\';
in Can.nda bU sect. 5C .sqq der Pllotago Act (tlO Vlet. cli. 01). Over d.> goHclillIen
omtrent liet loodswezen tnsscJien I>ononiark(\'nciiZw<Ml< ncf.IlcportAsHorlallon
pg. -ir. H.pi.
245
Uniforme regeling heeft evenzeer gekregen het signaal-
wezen. Ook hierbij is wederom Engeland voorgegaan en
de in 1873 door dat land in zijn Merchant Shipping Act
gegeven voorschriften voor loods- en noodseinen hebben
algemeen navolging gevonden. Nederland heeft ze b. v.
overgenomen bij K. B. van 10 October 1875 (Stbl. 178),
Duitschland in de „Noth- und Loodsensignalordnung für
Schiffe auf See und auf den Küstengewassern" van
14 Augustus 1870 en ook de andere staten hebben die
bepalingen gevolgd. Dit heeft natuurlijk ten doel om
spoedige hulp in die gevallen te vergemakkelijken.
Tot afwering van ongelukken strekken verder nog de
voorschriften, die gegeven zijn ter bescherming van de ba-
kens, boeien, tonnen en andere veiligheidsmiddelen. Vooral
Frankrijk heeft zich hierbij onderscheiden door een zeer
volledige wet over deze materie van 27 Maart 1882
Die wet strekt voornamelijk ter beveiliging van dio voor
ile scheepvjvart zoo uitermate belangrijke gidsen. Daartoe
verbiedt zij de sciiepen aan dergelijk(; daartoe niet be-
stemde merkteekens vast te meeren, tenzij dit geschiedt
om een dreigend gevaar to ontkomen, evenals om binnen
den verboden kring rondom een baken te ankeren. Zeer
juist overwegend, dat het spoedig herstcil van daanuui
toegebrachte schade eigenlijk nog belangrijker is dan
liet strallen van don delintiuent, bepaalt zij verder hoogst
eigenaardig dat hy, die per ongeluk een dergelijk voor-
^verp hoeft beschadigd, van straf en schadevergoeding ia
vrijgesteld, indien hy binnen 24 uur na zyn aankomst in
\') cf. Latour jig. aw «qq.
ii\'
-ocr page 258-246
de haven aan de autoriteiten daarvan kennis geeft. Doet
hij dat niet, dan wordt hij gestraft, evenals degene, die
met opzet de vernieling heeft veroorzaakt. Naar het mij
voorkomt, moeten die bepalingen uitstekend werken voor
de voortdurende goede instandhouding der bebakeningen,
en wellicht is het te betreuren dat wij in de Nedorland-
sche wetgeving niets aantreffen dan eene strafbedreiging
tegen hem, die opzettelijk of culpoos de voor de veilig-
heid der scheepvaart gestelde teekens vernielt of be-
schadigt (art. 166, 167 wetboek van strafrecht.)
De maritieme staten houden terecht hunne taak niet
voor geëindigd met het nomen van preventieve maat-
regelen; zij stellen evenzeer al het mogelijke in het werk
om onverhoopt plaats gegrepen rampen zooveel mogelijk
te lenigen of de schuldigen te straffen
In de eerste plaats behoort hiertoe het onderzoek naar
de plaats gevonden zeerampen, teneinde over aard en
oorzaken daarvan licht te doen schijnen. In Nederiand
is dat voor ongelukken, geschied op of nabij de kusten,
opgedragen aan den burgemeester-strandvonder, binnen
wiens; ressort het feit heeft plaats gegrepen (art. 1 van
K. B. 5 Augustus 1878 Stbl. 105), terwijl in Duitachland
daartoe bij de wet van 27 Juni 1877 speciale „Seeamter"
zijn opgericht"). Ook hebben vele staten voorschriften
gegeven, tot regeling van het gedrag der bevelhebbers
van schepen, die elkander hebben aangevaren. In ICnge-
land heeft men daartoo de wet van 29 Juli 18G2, aan-
\') Daartoo dienon b.v. do artikelen lOS en ICO Wetboek van Strafreclit.dleten
strengato liem straffen, dlo door opzet of sclinld do vernieling otc. van oen
vaartuig lioeft veroorzaakt.
•) cf. Report Association pg. 70 sqij.
247
gevuld door art. 16 en 17 der Merchant Shipping Act
1872 (36) 37 Vict. ch. 85) \\ die zeer strenge bepalingen
bevatten. Elk gezagvoerder moet, kan hij dit zonder gevaar
doen, zoo noodig het andere vaartuig en zijn opvarenden
hulp verleenen, op straffe van intrekking of schorsing
van zijn patent en van schuldigverklaring aan de aanva-
ring, behoudens tegenbewijs.
Uitgezonderd de straffen, wordt hetzelfde voorgeschreven
door de Duitsche wet van 15 Augustus 1876 in verband
met artikel 145 van het Duitsche strafwetboek, terwijl
art. 414 van het Noderlandsch Wetboek van strafrecht
een dergelijke onmenschelijko handelwijze met gevange-
nisstraf van hoogstens drie jaren bedreigt %
Hoewel niet speciaal op dit onderwerp betrekking heb-
bend, dient nog gememoreerd te worden het vroegere
strandrecht. In de oudheid en middeleeuwen beschouwde
men het als een recht der kustbevolking om zich alles,
wat do zee aan land spoelde, toe to eigenen. In plaats
van de ongelukkigen, die door de woede der elementen
geteisterd waren, mot liefde en gastvrijheid op te nemen,
was het in dio ruwe tijden een niet vaak afgekeurde
gewoonte om hen, indien zij er het loven afbrachten,
als slaven, hun goederen als buit op te eischen. Niet-
tegenstaande do strongo straffen, door woreldlijko on
geestelijko ovorhedon •\') legen de uitoefening daarvan ge-
steld, bleef dit „Schandrecht" hing voortbestaan, en word
\') Forguson (I pg. m sqq) giHjft eon ovor/.icht vandoEiigolschoJiirlsprudcnUo
ovor clozu nrtlkolon.
\') VcrgolUk ook nrU 47< Wolbook vnn Slrnfroclit.
\') Zoo hot conclllo vnn im, on nrt,25 vanilo Kölosd\'Oléron (Porols, „Soorochf
I\'B. in; Latour pg. 240 sqq.)
248
zelfs door sommige staten eenigermate erkend door vrij-
brieven tegen dien roof aan te vragen. Eerst de zestiende
eeuw bracht blijvende verbetering hierin, en verving de
plundering door een zorgvuldige waarneming van de
belangen der schipbreukelingen tegen betaling van zekere
vergoeding voor de genomen moeite, terwijl thans boven-
dien bepaalde bedingen in de meeste handels- en scheep-
vaartverdragen een billijke behandeling waarborgen, en
gewoonlijk de regelen voor de eigen onderdanen gesteld,
ook op vreemdehngen toepasselijk verklaren. De meeste
landen hebben bovendien ook een eigen organisatie, die
voor Nederland geregeld is door besluit van 23 Augustus
1852 (Stbl. 141), aangevuld bij besluit van 25 Maart 1854.
(Stbl. 18) hetwelk de behartiging van de belangen der
afwezige eigenaars aan de burgemeesters en soms aan
speciaal aangewezen strandvonders opdraagt. (Vergelijk
ook art. 545 sqq. wetboek van koophandel).
Ten slotte is het wellicht hier de plaats om melding
te maken van voorschriften, die, ofschoon niet mot het
doel om do schoepvaart to beschermen, toch in haar
inhoud met eonige dor vroegere genoemde regelingen
overeenkomen. Ik bedool do vorschillendo Ijspalingen,
genomen ter bescherming der onderzeesche telegraafkabels.
Voor de-open zee buiten de territoriale wateren is daar-"
\') Ook do hnndols- of niarlUcino wotbookoiidurnicoHtofitatuii Hprckuii Iiinrovor.
IJovendIcn vindt nicn in DullHcliIand do StrandiniKSordniniB van 17 Mi\'i 1871,
dio do bolmndeling tan dorgoiykc zaken nnn do Sfrando.snniter opdrangl. Engo-
land gooft bepalingen in do Morcliant Shipjiing Act (17,18 Vlet. cli. IW) un In
do „Wrecks and Salvago Act" (49 Vict. cli. 81). Voor Friinkrük was dozo zjiak
reeds geregold In do Ordonnance do la .Marino van Ui81, terwUl thans nog voor
do publicatio van aangospoildo goederen eon ordonnnntio van 11 Janiiarl 1770
geldt. Voor Zweden Is liet geregeld In hot wetbook van zecrocht van 12 Juni
1801 (hoofdstuk III ii W-4n).
249
toe 14 Maart 1884 te Parijs een conventie gesloten,
die strafbaar stelt het vernielen of doorsnijden van een
dergelijken kabel, tenzij wegens dreigend gevaar. De
voorbijvarende schepen moeten zorgen een bepaalden af-
stand van de bakens, die de ligplaats der kabels aanduiden,
verwijderd te blijven, en mogen de vaartuigen, die met
het leggen daarvan bezig zijn, niet te dicht naderen. Zij,
die, in een kabel verward geraakt, om deze te behouden
hun anker opofferen, worden schadeloos gesteld (art. 1 -8).
De meeste staten hebben in hunne uitvoeringswetten
die voorschriften uitgebreid ook tot schepen, die zich
binnen de territoriale zee bevinden. Aldus Frankrijk in
de wet van 20 December 1884 "-), Zweden bij do wet
van 9 Januari 1885 en de daarmede samenhangende
decreten van 1885 en 1888 Duitschland door he.t
Reichsgesetz van 21 November 1887 \'•). Datzelfde vindt
men eveneens in de Engelscho wet van (J Augustus 1885, in
de Grieksche wet van 9 December 1885, in de Italiaan-
sche wet van 1 Januari 188(5, terwijl ook de republiek van
Costa-Rica in oen decreet van 5 Aprii 1886 »lerg(>lijke
regelen voorschrijft. Do Nederlandsche uitvoeringswet
van 15 April 1885 (Stbl. 05) slaat echter een andoren
weg in, en beperkt hare bescherming, tot de kabels, die
zich buiten do territoriale wateren bevinden, zoodat do
ilaarbiimen gelegen telegraaflijnen slechts door do artikelen
3r)l on 352 van het wetboek van strafrecht tegen ver-
nieling of beschadiging worden beveiligd.
\') Voor NiKlorlnml «otHlKokour.l by do wet vnn 18 April 1885 (Stbl. «)).
•) Lntour pg. 271.
\') Hoport Associntlon pg. 41.
\') Iloport Aosocintlon pg. 08 (cf. dnarentogon ook pg. W).
wm
HOOFDSTUK HL
JURISDICTIE OVER DE TERRITORIALE ZEE.
De vraag, welke in dit hoofdstuk een beantwoording
dient te verwerven, hangt nauw samen met het onder-
werp van het tweede hoofdstuk der eerste afdeeling van
dit proefschrift. Daar zagen wij dat het recht van den
staat op de territoriale zee hetzelfde is als zijn recht
op het landgebied. Hier dient te worden vastgesteld
in hoeverre de kuststaat de wetten, die hij voor het
verkeer op de territoriale zee heeft verbindend ver-
klaard, door middel zijner rechtspraak kan toepassen.
Ik kan mij voorstellen dat men mot eenige bevreem-
ding ö\'en dergelijke kwestie hier ontmoet; eenmaal uit-
gemaakt dat de kustzee territoir is, waartoe dan nog
die afzonderlijke bespreking van een der uit die territo-
riale bevoegdheid natuurlijkerwijze voortspruitende rech-
ten ? Indien werkelijk de staat ovor dat zeegebied volle-
dige souvereiniteit heeft, welnu, dan heeft hij - het
spreekt van zelf -- daarover ook jurisdictie; heeft hij
251
daarentegen geen jurisdictie over die wateren, dan kan
men evenmin hem daarover souvereiniteit toekennen,
aldus stel ik mij veler gedachtengang voor. Toch ware een
dergelijke cirkelredeneering vitieus, omdat de belemme-
ringen, die mogelijkerwijze de machtsuitoefening van den
kuststaat zoude ontmoeten, hier niet voortspruiten uit
een zwakker recht van den staat, maar uit de eigen-
aardige bevoorrechte stelling van de zich daar ophoudende
personen. Dit hangt samen met de bijzondere positie, die
de schepen en hunne opvarenden in volle zee, het terri-
torium nullius, innemen. Daar voert geen staat heer-
schappij, daar is geen plaatselijk gezag aanwezig om
wetten te stellen en te handhaven, zoodat principiöel zij,
die zich daar bevinden, van eiken rechtsband ontslagen
zouden zijn. Natuurlijk echter ware een dergelijke anar-
chistische toestand iets onhoudbaars en alle verkeer ten
eenenmale onmogelijk, indien straffeloos de zee een tooneel
van moord en roof kan worden. Om dit te voorkomen,
hebben do staten hun wetten toepasseiyk verklaard op
alles, wat op zeo aan boord van een schip, dat hun vlag
draagt, voorvalt. Dit ligt volkomen binnen de grenzen
van hun souvoroin gezag, dat évenzeer een personeele
als een territoriale werking uitoefent. Iedere staat wordt
dan verantwoordelijk voor alles, wat op zijne schepen
plaatsgrijpt, terwijl de vrijheid der zee elk ander gozag
uitsluit.
Men hooft dio rechtstoestiuid van het schip in zeo
willen uitdrukken door het adagium „schip is territoir," \')
\') Urimor „liwlltutoH of Uui Inw of natlons" (I PK- 2\'\'>2) vindt dio Hprookwüzo
„physlcnlly cunsidorcd" niot onjuist Dit Is wor zokor erg ovordrovon.
252
waarschijnlijk om in den tijd, toen in de geleerde wereld
uitsluitend de territorialiteit van het recht gehuldigd werd,
een dergelijke uitbreiding van gezag te rechtvaardigen.
Die regel is ook veel jonger dan de staatsbevoegdheid,
die hij formuleeren wil, en dankt volgens Reiger zijn
algemeene verspreiding voor een groot deel aan de ge-
schikte wijze, waarop hij tor beveiliging van den onzij-
digen zeehandel tegen de eischen der oorlogvoerenden
kon worden toegepast \'). Het spreekt van zelf, dat die
uitdrukking onjuist is, dat schip geen territoir is, hoog-
stens daarmede wordt gelijkgesteld, of, zooals Philipson 2)
meent, tot den staat in dezelfde verhouding staat als het
grondgebied, wolko uitleggingen evenmin volkomen met
de werkelijkheid overeenstemmen. Evenwel is het niet
onze taak om de rechtstoestand van vaartuig en opva-
renden in voile zeo te bespreken. Slechts hunne positie
in de territoriale wateren dient nagegaan to worden, on
deze nu, die in den grond der zaak hoogst eenvoudig
moest zijn, wordt gecompliceerd gemaakt door twee om-
standigheden.
De eerste is, dat do staat gowoonlijk niet volstaat met
do daden, aan boord zijnor schepen in volle zeo gepleegd,
aan zijn jurisdictie to onderworpen, maar dit ook doet,
indien \'zij binnen de territoriale wateren van een andoren
staat zijn voorgovallen. Dit is wederom zeer natuurlijk,
omdat, gelijk wij zagen, den staat het recht niot kan
ontzegd worden het gedrag zijner onderdanen overal,
\') Koigor: „Ovor den volkenrochtolUkon rogol „schip Is territoir" dlsH.dronln-
gon 18(!5 pg. 7 sqq on pg. 2S9.
•) Philipson: „schip is torritoir" diss. Utrecht 1804 pg. 291.
-ocr page 265-253
zelfs in vreemd gebied, te regelen en die bepalingen ook
voor de vreemdelingen, die met hen in aanraking komen,
verbindende te verklaren. Het schip nu behoudt ook in
anderer territoriale wateren zijn eigenaardige positie, en
te recht wordt dan ook geëischt dat zij, die zich daar
begeven hebben, zich aan de daar gestelde regelen onder-
werpen. Men vindt een dergelijke uitbreiding van juris-
dictie O. a. in art. 3 van het Nederlandsche wetboek van
strafrecht, in section 267 van de Merchant Shipping Act
{17/18 Vict. ch. 104), 1) in chap. I en 2 van het Zweed-
sche strafwetboek van 16 Februari 1864,2) en andere.
Op zich zelf behoeft dit nog geene moeilijkheid te
geven, daar de meeste strafwetboeken misdrijven door
of tegen onderdanen en daden, welke de veiligheid van
den staat in gevaar brengen, ook in den vreemde gepleegd,
strafbaar stellen, en wel om dezelfde reden, die de uit-
breiding der jurisdictie over schepen motiveert. Dit ech-
ter brengt geen bezwaren mede. omdat men zonder aar-
zelen erkent dat ook de verblijfstaat dergelijke misdadi-
gers aan zijn wetten onderwerpen mag.
Toch veroorzaken bepalingen van volkomen dezelfde
strekking moeilijkheden in do territoriale zee, omdat het
schij) daar vaak als eon bijzonder iets beschouwd wordt,
en velen slechts do daden, die naar buiten werken, aan
de kennisneming van den staat, waar zij voorvallen,
willen onderwerpen.
\') Dit nrllkol zlot olgcnUlk nllocii ninnr op inlHdrllvon, goplooR«! op hot Hclilp
door loduij van ilo hoinanning. Uc Jnrlspiinlonlio hrolilt h. t «■chtiT ook uit lol
P\'-TKonon, dio nlut tot do opvarcndon hchooron, maar HlochtH toevallig zieh op
\'•ot vaartuig bovhuhiu, Harburger pg. 121 noot ld.
•) Iti\'port AnjioclaUon pg. jr».
-ocr page 266-254
Dg tweede omstandigheid, die het jurisdictierecht van
den staat over zijn territoriale zee tot een uiterst lastig
vraagstuk maakt, is het feit, dat, evenals in het land-
gebied, ook däär personen en zaken worden aangetroffen,
die bepaalde voorrechten genieten, welke meestal onder
den naam van exterritorialiteit worden saamgevat. Ik
heb natuurlijk het oog op de oorlogsschepen en daarmede
gelijkstelde.
Wij kunnen dus de schepen in twee groepen verdoe-
len, en als criterium aannemen het al of niet genieten
van exterritorialiteit. Bij de vaartuigen, die dat recht
hebben, mooten wij nagaan in hoeverre dat recht hun
toekomt, en welken invloed het op de jurisdictie van
den verblijfstaat uitoefent. Ten opzichte van de andere
soort is het onzo taak te onderzoeken, in hoeverre het
waar is dat enkele daar verrichte handelingen buiten de
bevoegdheid vallen van den staat, in wiens^ kustzee zij
zich ophouden.
Het geeft echter nog eenige moeilijkheid om door
een goede formule beide groepen dougdolijk van elkander
to onderscheiden. Sommigen i) stollen oorlogsschepen te-
genover handels- of koopvaardijschepen, doch het spreekt
van zelvo, dat dit niet volkomen juist hot verschil uit-
drukt,_ omdat exterritoriale schepen somtijds goen oor-
logsschepen zijn, en daarentegen niet alleen handelsscho-
pon, doch ook visschersvaartuigen, dat voorrecht missen.
Alleen de meest gewichtige species der beide gonora
worden oi) deze wijzo genoemd.
Boter wordt de bedoeling uitgedrukt door do togon-
\') l).v. Niipcr, PorolH, «Jon Hoor PoorLiiRnol, Oriolim.
-ocr page 267-255
stelling van staatsschepen en particuliere schepen.
Mits men deze onderscheiding slechts niet baseeren wil
op het feit, dat de staat van dergelijke vaartuigen iure
privato eigenaar is dan wel een particulier, is die termi-
nologie veel juister dan de vorige. Men verstaat dan
onder staatsschepen die, welke een publiekrechtelijke
bestemming hebben, en daarom exterritorialiteit genieten;
onder de andere soort die schepen welko eenvoudig pri-
vate belangen vertegenwoordigen. Toch loopen deze ter-
men de kwestie eenigszins vooruit, en nemen als bewezen
aan, wat juist nog betoogd moet worden. Het is lang
niet onbetwist dat alle schepen, die publieke doeleinden
hebben, werkelijk e.^territoriaal zijn, b.v. kapers, zoodat
het wellicht het veiligst zal zijn om de oorlogsschepen,
die toch liet meest voorkomende type der eerste soort
zijn, als uitgangspunt te nemen, en deze, benevens
do met hen gelijkgestelde, te plaatsen tegenover de
koopvaardijschepen en andere niet-ext(»rritoriale vaar-
tuigen, die wij dan de daarmodo gelijkstaande zullen
noemen.
{5 1. Oorhdssvhepcn cn (Umrincde udijh-cjcMvhlc
vaartuigen.
Hot is niet zonder reden, dat bijna allo schrijv(M-s hot
oorlogsschip nemen tot uitgangspunt hunner beschouwin-
gen over do exterritorialiteit in do kustzoo.
Dit komt niot alleen omdat zo de moest voorkomende
voorbeelden van dergeiyke geprivilegieerde» schepen zyn,
\') >>.v. Htoi-rkj cf. ook Tnssol pg. 221-
-ocr page 268-256
maar ook omdat de kenmerken, die tot het genieten van
het te bespreken voorrecht vereischt zijn, nergens in zoo
sterke mate worden aangetroffen als bij hen.
Omtrent het beginsel zelve vindt men eene merkwaar-
dige overeenstemming bij auteurs en praktijk i). Niet dat
het reeds een sedert eeuwen onbetwiste zaak is; het
einde der zeventiende eeuw geeft nog voorbeelden van
afwijkingen % terwijl ook enkele oudere schrijvers, als
Lampredi, Pinheiro-Ferreira en Azuni 3) het in twijfel
trekken. Thans bestaat hierover geen verschil van meening
meer, en als een bijzonderheid wijst men op de afwijkende
meening, die Engelands opperrechter, sir Cockburn, in 1876
bij zijn rapport in de „Royal Commission on fugitive
slaves" geuit heeft
Wat is echter de rechtsgrond, welke het hedendaagsche
volkenrecht tot het aannemen dier bevoorrechting heeft
genoopt? Ook daarover bestaat weinig verschil van ge-
voelen en, indien men al afwijkende begrippen aantreft,
dan is toch het onderscheid vrij onbelangrijk. Allen toch
komen hierin overeen, dat de vreemde souvereiniteit.
\') Porcis „Seorccht" gocfl (pg. l(J4sqq)oonovorziclitdorgo7.agliobbendonutourH.
nog vorineerdcrd In „Ilochtstollung" pg. 101 sqq. liet is o.n. voor Nederland nog
aan te vnllen door de reeds genoemde proefschriften van Uelger en 1\'lilllpson
en do dlssortaUo van Jlr. .1. H. Tassel „De volkenrcchtelUke uitzonderingen van
art. 8 Strafwetboek" pg. 22 hqq en Hoofdstuk VII (Amsterdam 1W»2).
•) cf. Uelger pg. 122; cf. ook Phillimore S :J48 I pg. 4K> over het Intéressante
goval van het Nederlandsch oorlogsHchii) Prins Froderik, dat wegens borgloon
in beslag was genomen.
») Azuni I pg. 302 sqq. „Lo commandoment ndlitalro re.sto Intact par la qualité
ot la naturo du vaisseau do guerre, mals kous tout autre rapport co mfinie
navire et son équipage sont soumis ii Ia JurldkUon du souverain du port"(p.!f>4).
Aanhalingen uit do werken dor andere ti-genstandors by Pradier-Fodéré S 2402
V pg. itA) sqq.
•) cf. T. E. Holland „Les débats diplomatiques récentji" In Uevuo do droit In-
ternalloual. 1»78 pg. 172.
257
waarvan het oorlogsschip een der organen is, die eigen-
aardige* positie motiveert. Nu willen sommigen i) echter
aan het vaartuig en zijn bemanning een vertegenwoor-
digend karakter geven, evenals een gezant en zijn gevolg
dat hebben. Dit kan echter niet volkomen juist zijn.
Wel zal het in vele gevallen opgaan, daar vaak inder-
daad met het doel van representatie een oorlogsschip
vreemde wateren bezoekt, en bloot om zijn vlag te
toonen vreemde havens binnenloopt. Doch lang niet altijd
behoeft dit zoo to wezen.
Stel slechts het geval, dat door ongunstig weder het
tot een ankeren op vreemde reeden wordt gedwongen,
of tot het innemen van kolen of voedsel tijdelijk daar
verblijft. Met welk recht kan men dan van vertegenwoor-
diging sproken 2)? Daarom is het juister om met ande-
ren het oorlogsvaartuig meer te beschouwen als een
bestanddeel van de vreemde souvereiniteit. ITet behoort
tot hare organen, waardoor zij haar gezag handhaaft, en
waarin dit als het ware is afgebeeld, .luist door de ge-
wapende macht heeft de stiuit de kracht om zyn gezag
boog te houden en te doen eerbiedigen. Do bemanning
van het ychip bestajit uit zyn ambtenaren, die oen ge-
«leelto van het staatsgezag met zich dragen, en met dat
inibliekr(»chteiyk karakter steeds bekleed biyven. Overal,
waar het oorlog.sschip aanwezig is, ontmoet men dus do
\') «r. li.v. TnivorH TwIhh 1 | Üt>8 pp. ÏJl»; Cixlvo H (V)l I pg. «ül; Cnurliy H pg.
lf»7; Forgimon I pg. 441.
•) Zift ilnnrKiitcgon K 8 vnn «lo inHlnicllo voor ilo Dnll-sclio ZKOomr.lcron: ..Soln
««■lilir n-prAH.>nllrl. lm AuMliiml.. .llo iK.wannolo Miirlit «Ich Viilnrlnn«!«^"
\') l\'.v. Orlolnn I pg. Iik». Pcrols. H.TlilKiclInng pg.«?*!; «\'•«"wlil pg.lOl; I-Jilonr
»\'K- 2n->; Attlnwiyr 1 pg. 2S; Pni.ll.T l\\HU\'.ró i 2101 V. j-g. 4f.ti 8(|.|; Niig.<r pg.:tn:i;
«lo..rk pg. 4:iT . Ir.
10
-ocr page 270-258
publieke macht: van den staat, waartoe het behoort, en
dit motiveert ten volle de niet-onderwerping aan het ge-
zag van den verblijfstaat •).
Indien men het woord „exterritorialiteit" op zichzelve
beschouwt, dan is de beteekenis daarvan gemakkelijk to
begrijpen. Zij, die dat voorrecht hebben, zijn „extra
territorium", bevinden zich buiten het gebied van den
staat, waar zij verblijf houden, en verkeeren als het ware
nog binnen den staat, waar zij thuisbehooren. Passen
wij dit op het\'oorlogsschip toe, dan zoude de regel:
„schip is territoir" oeno beteekenis krijgen, dio haar niet
langer een korte formuleering van een ander begrip,
maar een waarheid zoude doen zijn. Een dergelijk vaar-
tuig ware dan in vreemde wateren inderdaad een „exten-
sion of the territory of the stato to which it belongs";
gelijk Twiss -) zegt, een stuk nationaal gebied midden in
het vreemde land.
Eene dergelijke opvatting zoudo editor aan hot voor-
recht eon averechtscho beteekenis geven. Om dit iii to
zien behoeven wij slechts na to gaan, wat men er door
heeft willen bereiken. Wij zagen, dat de rechtsgrond
was do onschendbaarheid der vreemde souvereiniteit, dio
het wenscholijk is te oerbiedigen ook in het gebied, waar
een ander souverein gezag heerscht. Die boido „Gobicts-
hoheito" staan tot elkander als twoo gelijken, cn zal men dan
J
\') BliintHclill (S 330) zoekt do reclitHgrond ook ^-indcrScliwierlgkoitiiiuUiiTiilir
dio örtliclio 1\'olizei- und StuatHgowiilt gegenüber dor wolilbowalTnelen (reni<lon
Schiirsmnnnschaft tliatsuclilieli geltend zu nutclion." Ilet In zoer goed aan lo
nemen, dat dit, benevens andero omstandlghedon, een der redenen was, die tot
het accoptoercn dier instelling hobbon .aanleiding gegeven. I).M.|genUlke reelits-
grond, do bron, waaroji het steunt, kan jnon dit < ohter nlot nof iiion.
•) Trav.rrs Twiss 1 « ir.S pg
-ocr page 271-259
den een over den ander laten heerschen? Dat zoude te
veel moeilijkheden medebrengen en daarom heeft het
volkenrecht de oude rechtsregel „Par in parem non habet
potestatem" gedeeltelijk bekrachtigd. Het doel is dus,
het vreemde gezag, dat binnen eens anders territoir komt,
niet aan diens dwingende kracht te onderwerpen, maar
is daartoe noodig door een fictie het buitenslands te
onderstellen en is deze fictie daartoe voldoende?
De oplossing dier vragen ligt eigenlijk buiten de gren-
zen van ons onderworp. Zij behoort niet alleen in het
zeerecht thuis, maar vooral in het leerstuk der volken-
rechtelijke organen, die mede dit voorrecht genieten. Toch
is eene korte behandehng onvermijdelijk voor het beant-
woorden van eenige twistvragen, die zich omtrent de
positie der oorlogsschepen voordoen.
Om te beginnen dan met het tweede lid onzer dubbele
vraag: „Is dio fictie voldoende?" Wij kunnen daarover
kort zijn, want do vreemde gevolgen springen terstond in
het oog. Zij zoude alle behoeften bevredigen, indien het
waar was, dat, daden, buiten het staatsteri\'itoir gepleegd,
nooit onder de kenni.snoming van den staat vallen; dan
ware do persoon, die zich aan boord van het vreomdo
oorlog.sschip aan oen strafbare handeling schuldig maakte,
volkomen gewaarborgd. Maar ongelukkig voor die theorie
is dit niot het goval. Elke staat doet zijn wetten ook
voor elders vorrichto misdrijven golden, zooals wij reeds
nieermalon opmerkten. Wat zal im gebeuren? Onder-
^^tolleii wij, dat iemand van de bemanning van een Duitsch
oorlog.sschip, binnon onze territoriale wateren liggend, aan
boord een der misdrijven verricht, waarvoor het artikol
260
i van ons AVetboek van Strafrecht, door wien en waar
ook gepleegd, onze wet toepasselijk verklaart, en die
persoon komt aan land, dan zou hem de onderstelling,
dat die daad buiten ons rijk geschied is, al bitter weinig
baten! Toch zoude noch het volkenrecht, noch de vreemde
staat met eene dergelijke opvatting van onzen rechter
genoegen nemen.
Maar vervolgens, is die fictie noodig?
Om het gewicht dier vraag te beseffen, bedenke men
een oogenblik, welke allerdwaaste gevolgen een conse-
quente doorvoering zoude medebrengen. Indien iemand
hier te lande een misdrijf begaat en hij vlucht naar het
buitenland, dan zal onze justitie hem niet in handen
kunnen krijgen dan na een langs diplomatieken weg
aangevraagd uitlevei ingsproces. Is het oorlogsschip even-
eens „Ausland", dan ware hetzelfde noodig voor iemand,
die daarop zijn toevlucht had genomen. Zelfs al lag het
schip in oen haven of in oen der binnenwateren, zelfs
al ware do gezagvoerder van het vaartuig nog zoo gaarne
van het onaangename gezelschap van den delinquent
bevrijd, een overgave aan de justitie na gedaan verzoek
zou onmogelijk zijn, daar do wetten van het land, waar
de misdadiger zich dan zoogenaamd zoude bevinden, hem
oen regelmatig onderzoek waarborgen. Overbodig to ver-
klaren, dat do praktijk en de meeste schrijvers dat niet
aannemen. Iets anders nog! Een Duitscher, in een Nedor-
landsche havenplaats wonende, begaat een misdrijf aan
boord van een, in onze haven liggend, vreemd ooriogs-
schip en vlucht weer naar zijn woning l)iimen ons gebied.
De Noilerlandsche rechter zoude mi onbevoegd zijn van
261
zijn daad kennis te nemen - immers hij is vreemdeling
en bedreef het feit in vreemd gebied — zoodat de Neder-
landsche politie, onder wier oogen hij gehandeld heeft,
hem vrij zoude moeten laten loopen, tot eene formeele
aanvrage tot uitlevering of aanhouding gedaan is. Een
laatste voorbeeld! Een Nederlander begaat op zijn beurt
aan boord van een vreemd oorlogsschip, waarop hij niet
thuis behoort, een daad, waarop de Nederlandsche strafwet
zware straf stelt, doch de wetten van den staat van het
schip niet, en hij keert weder naar het land terug. Hoe-
wel nu die daad verricht is binnen de competentie vnn
onzen staat, wellicht zelfs tegen een mede niet tot de
bemanning behoorend persoon, hij ware volgens artikel 5
strafwetboek niet strafbaar. Gelooft men dat één Neder-
landsch rechter dit zoude aannemen, of één vreemde.
magistraat, aan wiens oordeel gelijksoortige gevallen \')
zouden worden onderworpen, daartoe zoude besluiten?
Ik betwijfel het ten zeerste, en zelfs of een rechts-
instituut, dat dergelijke gevolgen medebracht, wol lang
door het volkenrecht zou gehuldigd blijven.
Het doel, waarnaar men streeft, de eerbiediging der
vreemde souvereiniteit, is dan ook langs gansch anderen
weg te verkrijgen, dio noch de bezwaren, noch do ongerijmd-
heden dor exterritorialiteitstheorio bevat. .Men sla daartoo
slechts een blik in hot staatsrecht der meesto volken
en zal dan opmerken, dat den eigen souverein, al is het
ook oj) andero gronden, gewooniyk een positio wordt
\') Ik heb n.1. niyn vi)orb<><\'l.len lilor on olilors gokozon uit het Xcderliuulsoho
rorht, (laiir dit niU on wellicht hol inooroMdoel inyner lezers het meest
262
gewaarborgd, welke met die der exterritoriale personen
ongeveer overeenkomt. Hem wordt namelijk, gelijk do
Nederlandsche grondwet het uitdrukt, onsc/miclbaarheid
verleend, welke van zelve medebrengt een onverant-
woordelijkheid voor zijn daden. Passen wij dit op het
volkenrecht toe, dan zien wij dat daardoor het gewenschte
bereikt wordt De te bevoorrechten persoon wordt dan
onttrokken aan de jurisdictie van den verblijfstaat, en
dit is inderdaad alles, wat de vreemde souvereiniteit
verlangen kan. Het oorlogsschip met zijne bemanning
bevindt zich dan binnen het gebied van den staat, maar
voor alles, wat daar gedaan wordt, zijn zij niet verant-
woordelijk. Niet dat zij aan de wetten van dien staat
niet onderworpen zijn; dat zoude te ver voeren en het
doel voorbijstreven. Die personen zouden dan niet alleen
straffeloos, maar zelfs zonder dat de verblijfstaat zich
als gekrenkt kan beschouwen, daden kunnen verrichten,
die met de wetten van dat land, doch niet met die
van hun eigen staat strijden. Men moet daarom aan-
nemen, dat de wetten en verordeningen ook voor hen
principieel verbindende zijn, doch dat bij overtreding het
geschonden recht slechts kan hersteld worden door een
diplomatieke klacht bij den staat, die voor hun gedrag
verantwoordelijk is. Niet alle schrijvers geven dit
toe, en velen beschouwen hen ook inderdaad aan de
wetten zelve onttrokken. Wij noemen daartoo slechts von
\') Du «clirüvcrs vorwlsbcloii do bogrippon oiwcli. ii<lb:iarliciil on .^xtorritorlnll-
tolt voortdiirond, doch nllus wat zl), b.v. llcirtor (S pg. ».pj), onder liot
laatslo brengen, valt ovonzc r onder hot oorsto. Mon zio daartoo o. a. Kunck
Hrent^mo ct .SorcI {pg. tïl, 01); V. do Martens H | 11 on anderen j cf. vooral ook
Tassot pg. 22 sqq.
263
Neumann \'), Calvo % Berner % Harcourt Ortolan
Twiss "). Het oorlogsschip wordt dan als het ware een
enclave in het staatsgebied en alle vroegere bezwaren
doen dan weder van zelve zich voor. Men moet den
toestand daarom aldus aannemen, dat de exterritoriale
personen en zaken bloot aan do jurisdictio, aan het juri-
disch dwingend gezag van den staat onttrokken zijn.
De staatswetten binden hon evengoed als alle anderen,
niet-nakoming daarvan is een onrecht, gepleegd tegen
den staat,\'die de gastvrijheid verleent, doch dat slechts
kan gestraft worden door den nationalen staat. De
wet blijft voor hen bestaan, doch alle „juristisch re-
levanten Acte" zijn tegen hen ongeoorloofd. Op dezo
wijze houdt men het juiste verband tusschen theorio
en praktijk, on voorkomt men onaangename botsingen tus-
schen do beide souvereiniteiten. Do meesto schrijvers
nemen dit dan ook aan; Phillimore Ferguson «) on
andoren •\'). Het is soms zelfs in tractaten opgenomen,
b.v. in het verdrag tusschen den Noord-Duitschen Bond
cn Mexico van 1869. Wij lezen daar in artikel 2: „Dio
Kriogsschiiro beider Lünder sollen dio Bofugniss haben,
ohno Hindorniss und sicher allen ILlfen, Flüssen und Orton
\') V. Ncuiiinnn f pk. M.
•) Culvo I } 010 PK. OU.
\') Bcrnor „WlrkunifHkruls dor SlnifKüsotwH" otc. » n;».
*) (lwlU«Til door l\'crols „Scorocht" pt?. 101.
*) Orlolnii 1 PK. IW. „I-oh lol«. Ich nulorlU-M, los Jurldlctioiw ,|o l\'Kiat dans los
wiux duqnol ilM Konl nimilllÓN lour rostont étrang.\'\'ros"| cf. ook Nugor pg. ;W7.
*) Travor» TwIhm ü 158 pg. \'i?.).
\') IMiilllnioro I pg. 470.
\') Korguson 1 pg. 4!li>.
\') Kaltunborn II pg. .111»; I\'radlor-Fod<5r0 I 2107 V pg. 401; I.omolno pg. 43;
Attlmayr 1 pg. 30; Whoaton (H«yd) pg. 12(i; otc. Uitvoerig handelt hierover
Tassoi pg. 27.
264
anzulegen, wo den Kriegsschiffen anderer Nationen das
Anlaufen gegenwärtig gestattet ist, oder künftig gestattet
werden wird, jedoch mit Unterwerfung unter die Gesetze
und Verordnungen der contrahtirenden Staaten" \').
Die meening vindt ook steun in het feit, dat die on-
schendbare schepen doorgaans onderworpen zijn aan en-
kele wetten, waarmede zij meer direkt in aanraking
komen. Reeds vroeger zagen wij, dat zij zich gewoonlijk
aan de quarantaine-voorschriften hebben te onderwerpen
en vaak gaat men nog verder. Artikel 11 van het meer-
malen aangehaald besluit van 2 Februari 1893 (Stbl. 46)
onderwerpt hen aan de ,,bestaande politie-gezondheids- en
fiskale wetten en verordeningen en aan alle havenregle-
menten" op dezelfde wijze als de schepen van \'s Rijks
zeemacht 2). Men beschouwt dit vaak als een opgelegde
voorwaarde, doch dit is volstrekt niet altijd waar. Bc^
trekkelijk zelden wordt het uitdrukkelijk verklaard, en
toch acht men do oorlogsschepen in het algemeen ver-
plicht die voorschriften op tc volgen wat dan ook
inderdaad een regel van volkenrecht is geworden. Welko
reden kan er dan gevonden worden, om van hot schip
te eischen dergelijke bepalingen op straffe van klacht bij
zijn staat op te volgen, doch niot do algemeeno wetten,
vooral de strafwet? Men beschouwt do eerste meer als
politiemaatregelen, waarmede do orde en veiligheid van
den staat ten nauwste zijn verbonden Jlaar zijn i)oli-
\') Hiirtmunn, „IiibUtutloiion" jig. l\'.Kl.
\') cf. ook Poroln „UcclU8Ulhing"iig.4S)sii<i(bok iiootOO),i ii IJ. port AswcliiUoii
pg. ."J" voor Zweden en Noorwegen.
•) cf. 5 O der instrucUe voor do koinnmndnnton der Diiitsdie sclieiien (l\'erelH
„Seerocht" >>ülnge G).
•) Marburger rg. 203.
-ocr page 277-265
tie- en strafwetten in den grond der zaak niet van den-
zelfden aard? Strekken beiden niet gelijkelijk tot bevor-
dering van rust en vrede ? Het meer preventieve karak-
ter kan daaraan toch moeielijk een andere beteekenis
geven Terecht beschouwt Tasset dan ook beide ais
gelijkelijk voor den exterritoriaal verbindende, omdat het
verschil alleen kan liggen in de eigenaardigheid, dat po-
litievoorschriften gewoonlijk zonder aanwending van dwang
zijn uit te voeren % Harburger is daarentegen een voor-
stander van de leer, dat zij aan de wetten van den staat
zijn onttrokken, omdat anders volgens hem geen enkele
rechter het misdrijf als binnenslands gepleegd zoudo
kunnen aanmerken. De rechter van den verblijfstaat niot,
dat spreekt van zelve, want deze heeft over hem geen
jurisdictie; evenmin die van zijn nationalen staat, want
in dat geval zou het recht van dien staat hem moeten
beschouwen als in het „Ausland" lijnde, waardoor vaak
een competente rechter gemist zal wordon De kracht
van dit betoog ontsnapt mij. Het al of niet juiste hiervan
liangt af van do wetgeving van den staat zeiven, dio
zonder do minste moeite een dergelijk ponsoon steeils
aan zijn wetten kan onderwerpen, door te bepalen dat
ihisdrijven" gopleegd door personen, die wegons zyne
souvereiniteit oxtorritorialitcit genieten, Htcods ondor do
\') i-r. «lo inoonlnk\' vim r.>cliii<r LImtloy in KobIhh v. KüUii 12 Kx. Div. pg. \'.m.
•) Timsct -J«.) Hii«|, In liiMir.lstuk VlI van zU» work, wanm-or Iii) "»«^ r
«laai oviT Hclu.ju n «[irookl, scliilui hU «Ü" vrooKor rouHo nironlng lo dosavou-
o.Ton, 011 luwchonwl do vorklarlngdal doondor\\von>inK aan do pollllon gloinonlon
oon voorwnardii I», als do oonlg iiiogolUko jiirldisclio construcllu. Dil koiiil
omdat liU hnrdnokklg liot oorlogssdilp als vroomd torrlloir lilUlt bosclioinvon.
en dos als Ansland (pg. 2TI sin; pg. 2M)).
\') Ilarbiirgor pg. 10»J sijii.
294
heerschappij zijner wetten en de competentie zijner rechters
vallen. Dit behoeft niet te verhinderen, dat ook de wet-
ten van den verblijfstaat voor hen gelden. Op voortref-
felijke wijze resumeert Hall dit aldus: „A. vessel of war
or other public vessel of the state, when in foreign wa-
ters, is exempt from the territorial jurisdiction, but her
crew and other persons on board of her cannot ignore
the laws of the country in which she is lying, as if she
constituted a territorial enclave. On the contrary these
laws must as a general rule be respected" Doze woor-
den zijn volkomen -juist en geven mijns inziens een uit-
stekend inzicht in het wezen der exterritorialiteit\'-).
Men kent het voorrecht gewoonlijk toe aan het vaar-
tuig en begrijpt daaronder dan ook de bemanning. Toch
dient niet over het hoofd gezien te worden, dat eigenlijk
alleen de personen subjecten van recht zijn en slechts
bij hen sprake zijn kan van overtreding der wet en van
straf, doch niet bij levenlooze voorwerpen, zooals sche-
pen, zoodat zeer goed do bemanning onaantastbaar zoude
kunnen zijn, en niet het vaartuig, wat men dan ook
analogice bij andere exterritoriale personen, zooals b.v. ge-
zanten, aantreft. F. de Martens •\') stelt zelfs het vreemde
oorlogsschip gelijk met de woning van den gezant, en
meent dat de voorrechten, die beide toekomen, dezelfde
\') null pg. 101. Minder Juist miuikt h\\) editor vervolKens oen ullzonderintt
voor „iictH, boginniiiK and endinp on board lbo «hip and taking no olVect oxlor-
nally on lior\'\'. Waaroji baseert lil) dat on waarop do uitzondering voor hot
goval dat do betrokken personen onderdanen van don vorblUfstaat zi)n? Op
bUna dozolfdo wyzo drukt zich ook do Iloyal Coininlssion on fiigltivo slaves uit
in haar rapport (cf. Holland In IJoviio do drolt Intornatlonal 1878 pg. 17\'J).
•) Zoudo het niot wensdielljk z^n dio uitdrukking to vervangen door hot wo<>rd
„onschendbaarheid"?
") F. do Martons U S CC pg. 230.
-ocr page 279-267
zijn. Dit is zeer zeker onjuist; zelf erkent hij dat de
locale overheid met geweld de woning van den ge-
zant mag binnendringen, mits zijn persoon slechts on-
aangetast blijft Dit nu staat het volkenrecht niet
toe voor het oorlogsschip, want dit mag nooit door
de landsoverheid met geweld betreden worden -). Dit
kan verklaard worden door de nauwe gemeenschap tus-
schen schip en bemanning en door het feit, dat ook het
eei-ste op zich zelf een deel is van de strijdkrachten
van den staat. In zooverre komt het dan overeen met
zijne opvarenden, dat tegen geen van beide de wetten
mogen worden ten uitvoer gebracht door het staats-
gezag; d(} onschendbaarheid van het verblijf waarborgt
die van do personen, maar ook niots meer. Het is dus
geenszins een plek, waarvoor het recht van den verblijf-
staat niet geldt, geen territoriale enclave, om dit juiste
woord te herhalen. De wetten van den staat blijven geldig
voor alles wat daai\'op gebeurt, alleen do daden van de
bemanning zijn aan zijne jurisdictio onttrokken. Geen
rechtbank kan b.v. een lid der bemanning wegens een
schuld civieircchtelijk veroordeelen, maar ook geen deur-
waarder zou het vonnis op het schip kuimen ten uitvoer
leggen. Wegens misdrijf kan de locale rechter den op-
varende gewoonlijk niet straften, maar nooit zich op hot
schip van hem moester maken. Soms wordt do verplich-
ting opgelegd om havengelden te betalen, of quarantaine
te ondergiuui, doch nooit kan men van den commandant
ingeval van weig(?ring de gelden opvorderen of wegens
\'1 Mom f 12 pg. 48.
V Cf. l\'orols ,Iloclit«tolluntt" pg. tR» noot 118.
-ocr page 280-268
het overtreden der gezondheidsvoorschriften hem gevan-
gen zetten i).
Sommige schrijvers -) meenen dat die voorrechten
enkel gelden, indien de toegang door den staat niet
geweigerd is. Is dit wel het geval, dan zou de staat
niet verplicht zijn het oorlogsschip van zijn jurisdictie
bevrijd te houden. Inderdaad heeft de staat het recht
vreemde krijgsvaartuigen het verblijf in zijne havens
te verbieden, evenals het ankeren nabij zijne kust, niet
echter de bloote passage door de territoriale zee en in
geval van overtreding van dit gebod desnoods met wapen-
geweld ze te verwijderen. Mag men echter aannemen dat
een dergelijk verbod stilzwijgend bevat een intrekking
van het voorrecht van onschendbaarheid, dat toch alge-
meen erkend is en gevolgd wordt ? Een nader bewijs ware
in elk geval daarvoor gewenscht. Zelfs al neemt men aan
dat de exterritorialiteit geen zoogenaamd natuurrecht is,
maar dat de staten kunnen weigeren haar te vorleenen
dan nóg moet het als een zóó algemeen erkende vergun-
ning beschouwd worden, dat inderdaad uitdrukkelijke op-
\') Eon dor laatste offlcieuso erkenningen der exterritorialiteit van oorlogs-
schepen was do verklaring van den Franschen ministerFlourensindeCliainbre
des dépTités den zevenden November 1887. Het Engelsche oorlogsschip Sultan
had een Fransch koopvaardijschip, do „Viile de Victoria" aangevaren op do
roede van Lissabon en de minister erkende dat diplomatieke onderhandelingen
liet eenige middel waren om schadevergoeding te krygen, en dat oon citatie
voor don Portugoeschen of Franschen rechter niot kon helpen. (Journal do droit
international privé 1888 pg. 226 sqq.)
-) b.v. Bluntschli § 321; Hoiftor § 79 pg. 173, etc.
Is het in strijd met het souveroinitoitsrecht van dcnslaat, dat eon vreemde
souvereiniteit, zooals een exterritoriaal schip, de doorvaart niet ontzegd kan wor-
den, on dus op het gebied van den staat moet geduld\'? Ik geloot het niet, want
eon staat kan evenmin weigeren op zijn landgebied exterritoriale personen als
gezanten te ontvangen, en dit schaadt zijn onbeperkt gezag in principe niet.
\') cf. Phillimoro I pg. 476, 477,
269
heffing daarvan in een speciaal geval geëischfc mag worden
en een eenvoudige weigering van toelating daarvoor, on-
voldoende moet geacht worden.
De exterritorialiteit sluit natuurlijk de noodweer niet
uit; weigert een oorlogsschip de vlag van het land to
salueeren of op bevel to vertrekken, dan is — het spreekt
van zelf — dat schip als vijand te beschouwen en met
geweld te verwijderen.
Hoe moet het gaan als de bemanning buiten het schip
zich vertoont ? i)
Genieten de matrozen en officieren persoonlijk het voor-
recht van onschendbaarheid of zijn zij in dat geval aan
de territoriale jurisdictie onderworpen?
Ook hierovei" bestaat tamelijk veel verschil van mee-
ning. Ortolan is al zeer vrijgevig voor do locale over-
heid: „Mals si c\'est à terre en pays étranger, que dos
individus, quels qu\'ils soient, appartenant aux états-ma-
jors ou aux équipages des bâtiments de guerre, se ren-
dent coupables d\'infractions aux lois de ce pays, nul
doute que les autorités locales n\'aient le droit de s\'en
emparer tant qu\'ils sont à terre, et de les livrer aux
tribunaux de leur pays pour être jugés suivant ces lois."
Hij wil dus voor alle gevallen die personen onderwerpen
aan het plaatselijk gezag en erkent nooit eenige extorri-
toriaUteit te hunnen behoeve. De meesto andere autoui\'s
\') üowoonUlk wordt dit ailcen boliandold met liet oog op hot verbiyfaan land,
doch hot kan evenzeer voorkomen op do torritorialo zoo, indion do opvarenden
zich naar do kust begeven.
\') Ortolan I pg. 208. Zoo ook Hall pg. 104; Phillimore I pg. 479; Bluntschli
§ 321. otc.
») Perols „Seerecht" pg. 113 sqq; „Rechtstollung" pg. 702sqq; Stoerk pg.é.-ïSsqq;
Latour pg. 280. Pradior-Fodóré S 2408 V pg. m s(i(i stolt do onderscheiding nog
eenigszins anders en onderscheidt drie groopon.
270
gaan niet "zoover, en maken eene onderscheiding naar
gelang van de reden, waarom de delinquent zich van
boord verwijderd heeft. Was hij, zooals Perels het noemt,
„in dienstlicher Function," dan blijft hij onttrokken aan
de territoriale macht, doch had hij bloot om te passa-
gieren zijn vaartuig verlaten, dan is hij aan de recht-
spraak van het land onderworpen. Men meent dat in
het laatste geval de band met het souverein gezag van
den nationalen staat niet blijft bestaan.
In den laatsten tijd \') is echter de mijns inziens juis-
tere meening opgekomen, dat ook een gewoon verlof het
verband niet verbreekt, omdat die personen ambtenaren
zijn en blijven. Zij verlaten hun schip niet als privaat-
personen, maar als leden van de exterritoriale bemanning,
die zich in dat vreemde land officieel bevindt. In verband
daarmede zegt dan ook de Duitsche instructie voor de
scheepscommandanten in § 2: „Jedermann ist zu jeder
Zeit, Tag und Nacht, gewissermaszen in Dienst," terwijl
ook inderdaad de matrozen vaak gekommandeerd worden
aan land te gaan, en ook hun verblijf daar aan regelen
is onderworpen. Natuurlijk is de locale politie bevoegd
een lastig matroos de gelegenheid tot verdere euveldaden
te benemen en hom naar boord terug te sturen, desnoods
met behulp van den sterken arm. Hem, als zij zijne po-
sitie kent, gevangen houden, acht ik principieel ongeoor-
loofd.
Do praktijk schijnt echter een anderen weg te willen
en onderwei\'pt soms leden van do bemanning aan de
\') cf. hiei\'ovor Stoerk pg. 43i), tlio (lo^c lautste rneoning nogal oiipraktiscli vindt.
-ocr page 283-271
plaatselijke rechtspraak. Laat mij er echter -bijvoegen,
dat evenmin iets blijkt van het aannemen der door
Perels c. s. gehuldigde onderscheiding De gevallen zijn
trouwens uiterst zeldzaam; het meest principieel was
nog de zaak van een matroos, op het Engelsche oorlogs-
schip Pearl thuis behoorend, die een Fransch gendarme
bij een twist te Saigon (Cochinchina) had mishandeld.
De tribunal supérieur te Saigon verklaarde zich incom-
petent, doch het hof van cassatie vernietigde dit vonnis
en veroordeelde den delinquent. Van een protest der
Engelsche regeering is niets gebleken
Is het den overtreder echter weder gelukt aan boord
to komen, dan is de politie natuurlijk niet bevoegd hem
däär te arresteeren
Zijn ook de sloepen van het oorlogsschip onschend-
\') cf. oon reglement van den Franschen raarineministcr van 25 Juni 1&58 bij
Pradier-Fodéró V pg. 4G8.
\') Een uitvoerig feitoiyk verhaal on medodeeling van het vonnis b\\) Pradior-
Fodéró V pg. 4GC (noot 1). Hot bekendo geval met de oflicieron van het Engelscho
fregat Forto tc Rio do Janeiro bowyst zeker niets omtrent hot bestaan der go-
woonto. Vooreerst liet Braziliö do Engelscho officieren, dio bovondion incognito
waren gevat, vrij, wat ochter als een bloote welwillendheid door dat rük werd
beschouwd. Voorts toondo Engeland door zgn protest geen plaatselijke juri.sdictio
over zün officieren to dulden, dus tweo tegenover elkander staando meeningen.
En ton slotte boslisto do koning van België in zijn arbitralo nitsprnnk alleen
over hot beweren dat de Engelscho vlag opzottoHjk was boloodigd, doch sprak
niet over het al of niot geoorloofde der torritorialo inmenging (cf. do stukken
bi) Ortolan I annexe I). Perels „Soerecht" pg. 115 (noot 1) maakt nog molding
van tweo gevallen uit do jaren 1878 en 1880, waarbij Duitsche oorlogsmatrozen
voor don vreemden rechter wordon geroepen, in hot lixatsto goval zelfs voor
den Engelschen rechter. De Duitscho regooring hoeft hiertegen geen bozw.-iron
gemaakt,
•\') Hoe moot mon beslissen, indien personen, door hunne exterritorialiteit be-
schermd, eeno strafbare handeling plogon, on later, nadat die belommoriiig dor
justitie is opgeheven, in dat land terugkoeren\'? Mag men hen dan nog vervol-
gen voor dio tijdens do oxterritorialiteit verrichte handelingen? Indien men do
vroeger opgestelde begrippen van oxtorritorialitoit goed in hot oog houdt, kan
oon bevestigend antwoord niot nitbiyvon. Doze vraag, die tot voel twist zon
kunnen aanleiding govon, valt echter buiten hot kader van dit proefschrift.
272
baar? Phillimore meent van wel, en hij wordt gewoonlijk
hierin gevolgd Het spreekt trouwens vanzelf, omdat
die voorwerpen bestemd zijn het schip te dienen.
Wat moet men aannemen, indien personen, niet tot
de bemanning behoorende, aan boord een misdrijf plegen ?
Men kan vooruit reeds toegeven dat de staat, wiens vlag
het schip voert, bevoegd is van die feiten kennis te
nemen, wat trouwens niets bijzonders is en met de
exterritorialiteit niets te maken heeft. De kommandant
kan die personen ook aan boord voorloopig gevangen
zetten, en ze medevoeren naar zijn land om ze daar to
doen vonnissen; geen macht kan hem dit beletten. Maar
de vraag is of ook de rechtbanken van den verblijfstaat
bevoegd zijn dien persoon te straffen. De moeste auteurs
stemmen hierin overeen dat, indien het een daad was,
die alleen onderdanen van dien staat, niet leden van de
bemanning, betrof, er geen bezwaar tegen zoude bestaan
en de kommandant tot uitlevering zelfs eenigermate vei--
plicht ware.
Het schip als vreemd territoir beschouwend, gronden
zij waarschijnlijk hun meening daarop dat het recht der
meeste staten misdrijven, door onderdanen in den vreemde
gepleegd, strafbaar stelt. Maar hoe indien dit, zooals bij
het Engelsche recht, niet het geval is? Dan staan vreem-
delingen en onderdanen op dit punt gelijk. De vraag
loopt dus slechts hierover of hot vreemde oorlogsschip
gelijk is aan vreemd territoir, en wij hebben daarop
reeds een ontkennend antwoord gegeven. Indien do bo-
\') Pliillimore T pg. 479. cl\', ook Ovt.olan T pg. 209; rrndior-Fodóróg 2407 Vpg.405.
-ocr page 285-273
velhcbber het niet wenschelijk acht dergelijke personen
aan boord to honden, maar hen liever wil uitleveren aan
de plaatselijke overheid, of indien die misdadigers aan
land vluchten, dan verhindort mijns inziens niets dat
hot locaal gezag hen ter verantwoording roept Het
schip was geen „Ausland", maar „Inland"; men moet,
zooals reeds gezegd is, aannemen dat het eenvoudig
onttrokken is aan de rechtsmacht der autoriteiten, niet
aan de heerschappij der wetten. Anders zullen de meest
vreemde gevolgen niet uitblijven.
Om een voorbeeld te stellen, gelooft men, dat vóór de
invoering van het strafwetboek van 1886 een Noderlandsch
rechter een Noderlandsch onderdaan, die aan boord van
een vreemd oorlogsschip een eenvoudigen diefstal had
gepleegd, op grond van artikel negen 2° van het oude
wetboek van strafvordering van rechtsvervolging zoude
ontslagen hebben?
Het geval kan zich voordoen dat iemand, na aan land
de strafwetten te hebben geschonden, aan boord van een
in de territoriale zee liggend vreemd oorlogsschip vlucht.
Wat moet dan gebeuren? Ongetwijfeld heeft de politie
geen recht dat schip tegen den wil van den commandant
te betreden, en nog minder den dader diiar te vatten,
maar evenmin is de kapitein verplicht gevaarlijke en
ongenoodigde gasten aan boord te houden. Gewoonlijk
zal hij iemand, die ongevraagd het dek van zijn schip
betreedt, bevelen zoo spoedig mogelijk zich te verwijde-
ren, misdadiger of niet. Het kan echter gebeuren dat
\') Pradior-Fodéró § 2407 V pg. 405.
•18
-ocr page 286-274
\'s mans aanwezigheid niet is opgemerkt, of de gezag-
voerder dien persoon om de een of andere reden gast-
vrijheid wil verleenen. Doch daar komt de overheid en
eischt den dehnqnent op om hom zijn gerechte straf te
doen ondergaan. Nu doet zich de vraag voor of het den
bevelhebber geoorloofd is do overgave te weigeren, en
hem zijn bescherming te blijven verleenen. Terecht wijst
Perels \') er op dat oen dergelijke handelwijze onbestaan-
baar is met de plichten, die het genieten van gastvrijheid
elk beschaafd mensch oplegt, en dus moot worden afge-
keurd. Vaak maakt men hierop een uitzondering voor
eigen onderdanen, wat Perels eveneens met vuur be-
pleit -). De meesto staten, die het principe hebben aan-
genomen zooveel mogelijk hun onderdanen voor den
nationalen rechter te brengen, kunnen hiertegen weinig
bezwaren inbrengen, doch op te merken valt dat de
Queens Regulations den bevelhebbers verbieden om in
vreemd gebied misdadigers aan boord op te nemen
„although they may be British subjects." Een zelfde
uitzondering wordt ook gemaakt voor politieke misda-
digers ; dergelijke personen, die het eigen recht niet kan
veroordeelen en vaak veeleer sympathie dan afkeer ver-
dienen, genieten algemeen bescherming. Hall meent zelfs
dat „the right to protect them has been acquired bij
custom" Toch kan het verleenen van een dergelijke
teevlucht licht tot moeilijkheden aanleiding geven. Ik
heb daartoe slechts te wijzen op de allerjongste gebeur-
\') Percla „Rochtstollung" pg. 698.
=) Idem pg. 090.
\') Hall pg. 103; cf. Queens Kogiilations (vermeld donr Porcis Reclitst.ollimg
pg. 093 noot 150).
275 .
tenissen. Toen in de eerste helft van dit jaar de Bra-
ziliaansche president, maarschalk Peixoto, den door
admiraal de Mello geleiden opstand onderdrukte, en zijn
schepen de baai van Rio de Janeiro binnenstoomden om
het eskader dei\' oproerlingen te vernielen, verlieten dezen
hunno schepen, on vonden met hun aanvoerde]-, da Gama,
een toevluclit op.de daar gelegen Portugeesche oorlogs-
vaartuigen. De betrokkingen tusschen de beido mogend-
heden wei den daardoor zeer gespannen, men sprak zelfs
van een mogelijken oorlog en, naar ik meen, is de goede
verstandhouding nog niet hersteld. Het is dan ook niet
to ontkennen, dat in een dergelijke bescherming iets
krenkends gelegen is, hoewel het overgeven van die per-
sonen aan oen in zulke gevallen partijdigen en verbit-
terden rechter moeilijk met do plichten van een gecivi-
liseerden staat is overeen te brengen. In elk geval zal
\' het ongeoorloofd moeten geacht worden, gelijk Hall
ook meent, hun dio toevlucht aan te bieden, maar een
om hulp smeekend vluchteling af te stooton, ware on-
menschelijk. Toe te staan dat het schip tot een verza-
melplaats van politieke drijvers on een broeinest van
revolutionaire plannen tegen den verblijfstaat wordt ge-
maakt, is echter in elk geval in strijd met de plichten
dor gastvrijheid, on maakt uitzetting van het vaartuig
wegens noodweer geoorloofd.
Eon andere kwestio, die bij dit onderworp zich voor-
doet, is do volgende: Is het den commandant geoor-
loofd gevluchte misdadigers zonder meerdere formali-
teiten aan -de landsjustitio over te geven of zullen
■) Ililll 1. c.
-ocr page 288-276
■ ook hierbij gevolgd moeten worden de regelen, die voor
de uitlevering gesteld zijn in het land, waartoe het schip
behoort? Men zal moeten toegeven, dat dit laatste wel
de uiterste consequentie is, waartoe de fictie „schip is
territoir" kan voeren, doch wegens de praktische bezwa-
ren gaan de voorstanders daarvan, hoe logisch het ook
ware, gewoonlijk niet zoo ver. Perelsvooral verdedigt
het, doch hij wordt niet gevolgd, hoewel de argumenten,
tegen hem ingebracht, vaak niet zeer sterk zijn. Velen,
zooals Ortolan motiveeren het als een recht van uit-
zetting dat den commandant toekomt, wat Stoerk
verwerpt, die het daarentegen gerechtvaardigd wil zien
door de ambtelijke bevoegdheid van den commandant
om de betreding van het schip te verbieden. Veel ver-
schilt dit echter van het vorige niet, en beide verkla-
ringen zijn even onvoldoende om de uitleveringsformali-
teiten te ecarteeren, indien men bij de meening blijft dat
het schip grondgebied is en alle wetten van den staat
dus daarop gelden. Ook de overheid kan een vreemdeling
bevelen het land te verlaten, maar hem, indien het posi-
tief recht hem die bescherming geeft, niet zonder diplo-
matiek verzoek en rechterlijk onderzoek aan een hem
opêischenden staat overgeven. Indien vanzelve al de
landswetten op het schip geldig zijn, dan is er geen
enkele reden om aan te nemen, dat de bevelhebber aan
diè wetten niet gebonden is en zij däär dien persoon
niet beschermen. Geheel anders wordt de zaak echter,
\') Perols „Seorecht" pg. 116; „Koclitstolliing" pg. G97.
») Ortolan I pg. 992.
») Stoork pg. 442. Zijn bestrijding van oen rocht van asyl is ochter volko-
men juist.
, 277
indien men alle mogelijke territorialiteitsficties ter zijde
laat en het schip eenvoudig beschouw^t als een plek, die
door het locaal gezag moet gerespecteerd worden. De
politieambtenaren, die tegen den wil van den komman-
dant het dek niet mogen betreden om den persoon te
grijpen, kunnen dit doen na zijne toestemming en evenzoo
kan de gezagvoerder, indien hij dit minder wenschelijk
vindt, zelf den vluchteling in hun handen stellen. Geen
asylrecht wordt dan geschonden, want dat bestaat daar
niet; geen uitleveringswet overtreden, want die is voor
dergelijke omstandigheden niet geschreven en geldt
daar niet.
Bijzondere aandacht heeft de kwestie van overgave
van vluchtelingen getrokken ten opzichte van weggeloo-
pen slaven. Men meende vaak, dat dezen door aan boord
te komen van een schip, welks wetten geen slavernij
erkennen, vrij werden en dat daarom geene uitlevering
van dergelijke ongelukkigen geoorloofd was. En ook af-
gescheiden hiervan, was men van oordeel dat een derge-
lijke teruggave door hot rechtsgevoel der beschaafde
natiën veroordeeld moest worden \') als een bevordering
der slavernij.
In Engeland echter werden die beginselen, vooral na
1870, in twijfel getrokken, zoodat zelfs in twee regee-
ringscirculaires van 1875 het terughouden van voort-
vluchtige slaven over het algemeen aan de kommandanten
werd verboden. Dit verwekte ergernis en een commissie,
de meergenoemde Royal commission on fugitive slaves,
\') Zie hierover de intoressante beschouwivigen van Lorinier: „Institutes of
tho law of naUons" I pg. 25G sqq.
278
HLdUiiJ\'i
werd in 1876 benoemd om dit punt aan een nauwkeurig
onderzoek te onderwerpen. De beslissing der meerderheid
werd nedergelegd in enkele beginselen, die moesten dienen
als leiddraad voor een instructie voor de commandanten
van oorlogsschepen, die in hetzelfde jaar, hoewel niet
geheel met het rapport overeenstemmend, tot stand kwam.
Als regel is gesteld dat geen uitlevering alleen op grond
van slavernij mag geschieden, doch dat men niet verphcht
is dergelijke personen steeds aan boord op te nemen,
behalve indien de vluchteling beweert dat zijn slavernij
in strijd is met tusschen Engeland en den verblijfstaat
gesloten tracten Anders blijft het overgelaten aan de
prudentie van den comandant, die de eischen van de
menschelijkheid en van het staatsbelang zooveel mogelijk
in het oog moet houden.
De meest gewichtige der vele vragen, die uit de exter-
ritorialiteit der oorlogsschepen voortspruiten, hebben wij
thans behandeld. Ons rest nog slechts een onderzoek naar
de vaartuigen zelf, die dat voorrecht genieten. In de
eerste plaats behooren hiertoe oorlogsschepen, wat men
algemeen toegeeft. Doch moeilijkheid blijft steeds bestaan,
indien in een gegeven geval moet beslist worden of een
bepaald vaartuig werkelijk tot die soort van schepen
behoort. In het algemeen kan men zeggen dat slechts
dan dit het geval is, indien een schip behoort tot de geor-
ganiseerde strijdmacht van een staat of ooriogvoerende
partij, doch hieraan heeft men in concreto\' niets. Vaak
vindt men aangenomen\' dat het voeren van de militaire
vlag beslissend is, doch vele staten missen een dergelijk
\') Poreis („Seerecht" pg. 118 sqq) deelt rapport en Instructio mede.
-ocr page 291-279
speciaal teeken voor hunne krijgsscliepen of staan het
voeren daarvan soms toe aan koopvaardijschepen
Het beste bewijs is gelegen in de commissie of de
verklaring van den gezagvoerder, zooals ook met klem
betoogd is door den Nederlandschen minister, baron van
Zuylen, toen in 1861 de Vereenigde Staten van Noord-
Amerika zich er over beklaagden, dat de Sumter, een
schip der Geconfedereerden en volgens hunne meening
een „privateer steamer", in de haven van Curasao was
ontvangen. De minister meende dat twijfel aan het karak-
ter niet geoorloofd was geweest, toen de kommandant
schriftelijk verzekerd had: „The Sumt(3r is a ship of war,
duly commissioned by the government of the confederate
States." Een dergelijke verklaring dekte, meende hij, de
autoriteiten der kolonie volkomen 2).
Doch ook andere vaartuigen hebben genot van de voor-
rechten der exterritorialiteit. Zonder twijfel behooren hier-
toe die schepen, welke, hoewel niet tot den oorlog aange-
wezen, bestemd zijn om den staat tot andere publieke
doeleinden te dienen. Het type daarvan zijn wel de sche-
pen der Nederlandsch-Indische gouvernementsmarine „die
meer tot de handhaving van rust en orde en het onder-
houden van gemeenschap, dan tot den eigenlijken oorlog
bestemd zijn" \\ wier exterritorialiteit casu quo niet in
twijfel zou kunnen worden getrokken. Zij vormen oven-
zeer als de vorige categorie een deel van de publieke
macht van den staat, hebben een ambtelijke bestemming.
\') Ortolan 1 pg. 184; Poreis „RüChtstollung" pg. 4U1 sqq.
\') Ortolan I pg. 182 sqq.
») do Louter: „Staats- en Administratief recht van Nederland8ch-Indi{j"pg.337
(So uitgave).
280
Perelfi \') wil dergelijke schepen uitsluiten omdat het repe-
sentatief karakter gemist wordt, maar dit ontbreekt ook
vaak, zooals wij hebben aangetoond, bij de oorlogsschepen.
De Martens daarentegen is van een andere meening
en wijst vooral op de schépen der Russische vrijwillige
vloot, die eigenlijk particuliere schepen zijn, doch ook
in vredestijd door de regeering vaak tot transport van
troepen of gedeporteerden gebruikt worden. Eenige jaren
geleden weigerde\' de ïurksche regeering zelfs een dergelijk
schip, de Nijni Novgorod, passage door de Dardanellen
te verleenen op grond van het tractaat van Parijs, als
een militair transport. Daar het echter slechts militaire
arbeiders voor den Siberischen spoorweg aan boord had,
werd na protesten van den gezant te Constantinopel
eindelijk doorgang verleend 3). Behoeft het nog nader
betoog dat men dergelijke vaartuigen niet als private
schepen beschouwt
Bijna eenstemmig wordt ook exterritorialiteit toegekend
aan schepen, die een hoofd van staat of een gezant aan
boord hebben. Gewoonlijk zullen dergelijke vaartuigen
wel oorlogs- of staatsschepen zijn, doch het is ook mo-
gelijk dat dit niet zoo is. In dat geval willen enkelen
alleen exterritorialiteit toekennen, indien het schip uit-
sluitend voor het vervoer van die personen bestemd is.
■) Perols „Seerecht" pg. 121.
\') F. de Martens H § 5G pg. 238, i.
Journal do droit international privó 1891 pg. 705\'
\') cf. Ferguson I pg. 489.
») Vooral betoogd door Tasset pg. 222, en ook voorgestaan door IIolVLur (Gel-
feken § 79 pg. 173). Do Franscho vertaling van dit werk, door Tasset geraadpleegd
en geciteerd (1. c.), blijkt onjuist to zijn, waardoor de eigoniyko mooning van
den auteur door Tasset miskend is. Cf. ook Perels „Rechtstellung" pg. 470,
Bluntschli § 821.
281
en inderdaad geloof ik dat liet uls exorbitant moet wor-
den verworpen, om een handelsschip, alleen omdat ean
vorst of gezant als gewoon passagier aan boord vertoeft,
reeds als exterritoriaal te beschouwen.
De rechtsgrond, het ambtelijk karakter, ontbreekt in
dat geval. Doch ook, indien het geheele vaartuig voor
het gebruik dier persoon is aangewezen, dan nog zal men
met het toekennen van dit voorrecht zeer omzichtig
moeten zijn. Wanneer het souvereinen betreft, dan is er
niets in het volkenrecht, dat er zich bepaaldelijk tegen
verzet, doch is het een schip van een gezant, dan geloof
ik dat het internationaal recht een exemtie van de vreem-
de jurisdictie niet kan goedkeuren. Ik kom daartoe we-
gens de behandeling van het woonhuis der gezanten, dat
communi consensu niet langer exterritoriaal wordt geacht,
maar onder de rechtsmacht van de plaatselijke autori-
teiten staat. En zou men nu aan het schip, dat slechts
een tijdelijke verblijfplaats is, voorrechten willen verlee-
nen, die de vaste woning mist? Dat kan toch niet op-
gaan! Ook de matrozen van het schip, dat den souverein
draagt, mag men niet met de bemanning yan een vaar-
tuig van oorlog gelijk stellen. Terwijl bij dit laatste juist
de exterritorialiteit van de opvarenden hoofdzaak is, zijn
bij het eerste die mannen niet de hoofdpersonen, maar
is het de vorst, aan wien het schip zijn bevoorrechte
positie dankt. Het dek zal dus evenmin als dat van een
staatsschip mogen betreden worden, doch de bemanning
geniet slechts dan bescherming, indien men haar kan
beschouwen als behoorende tot het gevolg van den sou-
verein, wat men gewoonlijk niet zal kunnen aannemen.
282
In den regel zullen dus die personen wel degelijk onder
de territoriale jurisdictie vallen.
Verschil van meening bestaat nog over de vraag of
kaperschepen exterritorialiteit genieten.
Enkele auteurs kennen hun dit voorrecht toe, wat
door vele anderen bestreden wordt. Vooral Tasset 2) is
hierover zeer uitvoerig, hoewel zijn argumenten mij niet
doeltreffend lijken. De bemanning, meent hij, bestaat niet
uit militairen, het schip maakt geen deel uit van de ge-
organiseerde krijgsmacht van den staat, terwijl het boven-
dien niet bestemd is om deel te nemen aan den strijd,
maar om te rooven. Wil men de kapers „gepatenteerde
roovers" noemen, mij is het goed, doch zou men dan
niet denzelfden naam moeten geven aan de oorlogskruisers,
die op prijzen loeren en wier bemanning evengoed van
de neming voordeel heeft? s) Dit argument zou dus
veel te ver gaan. Meer gevoel ik voor do bewering, dat
het eigenlijk een privaatschip is, doch ook dit acht ik
niet beshssend, omdat vaak dergelijke schepen toch ex-
territoriaal zyn; men denke aan schepen, die souvereinen
of militaire transporten vervoeren. Vooral deze laatste
zijn voor de beantwoording van dozo vraag merkwaardig;
zij\' nemen eigenlijk voor rekening der particuheren, waar-
van zij gehuurd zijn, deel aan den oorlog, zij behooren
niet tot de strijdkrachten van den staat, en zijn toch
beschermd. Verschilt de toestand der kapers, afgescheiden
\') Poreis „Secrecht" pg. 121; Nugor pg. .013, Latour pg. 291; Pistoio et Du-
verdy I pg. 23, die vele opmerkingen over kapers geeft.
Tasset pg. 228 sqq; cf. ook Pradier-Fodéré V pg. 478 sqq § 2414.
\') cf. het Oostenrykscbe reglement van verdeeling der prysgelden bij Attlmayr\'
(Anhang J.).
283
\'^rnrn^^mmmmmmmmm
van allo pathetische redeneeringèn, wel veel van deze?
Zij zijn bestemd om oorlog te voeren, wat thans een taak
is van den staat, zoodat kapers bovendien wel degelijk
een publiekrechtelijke functie uitoefenen. Waarom voor
hen dan een andere regeling dan voor transportschepen ?
Van veel belang is echter de kwestie niet meer, omdat
vooreerst de kaapvaart in 1856 bij de declaratie van Parijs
is afgeschaft, en bovendien de staten meest aan kapers
het verblijf in^hun wateren ontzeggen. Gewoonlijk zal
dus slechts in het geval, dat dreigend gevaar hen tot
relâche forcée noopt, — waarvoor steeds een uitzondering
moet worden gemaakt, — die vraag actualiteit hebben.
Ten slotte dient nog met een enkel woord te worden
melding gemaakt van die booten, welke belast zijn met
het vervoer van den brievenpost, de z.g. mailbooten. Dat
zijn meestal particuliere vaartuigen, gewone koopvaar-
ders, waarvan de staat slechts voor die ééne zaak gebruik
maakt, en die dus niet als staatsschepen te beschouwen
zijn. Principieel missen zij dus exterritorialiteit, maar om
het gewicht aan een spoedige en zekere overbrenging
verbonden, hebben de staten hun vaak door tractaat on-
derling voordeelen toegekend. Dit is in talrijke tractaten
geschied, die zeer vaak zelfs bepalen dat zij met oorlogs-
schepen worden gelijkgesteld, en hen nog bovendien uit-
drukkelijk onttrekken aan de betaling van haven- en tol-
gelden -) en aan gewoon arrest, embargo en arrêt-do-prince.^)
\') cf. Perols „Soorccht" (Byiago L.).
\') Do vrüstelling van betaling van havengelden genieten ook vaak de schepen
der Britsche „Royal Jacht Clubs", dio de Union Jack, de Engelsche militaire
vlag, mogen voeren (Poreis „Rechtstellung pg. 470).
\') Latour (pg. 294 sqq) noemt een aantal dergolUko tractaten op; den Boer
Poortugael (pg. 167 sqq) geeft don tekst van enkoio.
284
In het bekende tractaat tnsschen Frankrijk en Italië
van 4 September 1860 was bovendien nog overeengeko-
men, dat de passagiers „ne pourront, sous aucun pré-
texte, être enlevés du bord, ni assujettis à aucune per-
quisition ni soumis à la formalité du visa de leurs pas-
seports." \') Dit artikel heeft in 1863 tot een langdurigen
diplomatieken strijd aanleiding gegeven, omdat de Ita-
liaansche regeering eenige brigands, die zich aan boord
der Fransche pakketboot, TAunis, bevonden, van daar had
weggevoerd. In den laatsten tijd schijnt men echter
dergelijke bepalingen, die ook voor het te bereiken doel,
bevordering van een snel brievenvervoer, onnoodig zijn,
niet langer op te nemen, maar zich to beperken tot een
onttrekking dier schepen aan beslag etc. Zoo bepaalt het
verdrag tusschen Frankrijk en Mexico van 1886 dat die
schepen „ne pourront être détournés de leur destination,
ni sujets à saisie-arrêt, embargo ou arrêt-de-prince, wat
alleszins voldoende moet zijn.
Over deze geheele materie der exterritorialiteit is het
ontwerp van het Institut de droit international zeer kort.
Het bepaalt zich in artikel 9 tot de verklaring, dat „est
réservée la situation particulière des navires de guerre
et \'de ceux, qui leur sont assimilées.
§ 2. Koopvaardijschepen en daarmede gelijkstaande
vaartuigen.
Niet langer ontmoeten wij bij de behandeling van deze
\') Pradier-Fodéró § 2415 V pg. 481 (noot 1).
-) cf. Hautefonille: „Questions do droit maritime international" pg. 303 sqq.
Journal do droit internaUonal privó 1888 i)g. 851. Eveneens in art. 21 van
liet tractaat van 1882 tusschen Frankrp en do Dominicaansche republiek (idem
1887 pg. 766 sqq).
285
schepen een vreemde macht, die hen beschermt. Handels-
schepen en dergelijke dragen geen bemanning, die een
ambtelijke functie bekleedt, behooren evenmin zelve tot
de voorwerpen, welke een staat dienen tot handhaving
van zijn gezag. Het zijn eenvoudig gewone particulieren,
die voor private doeleinden binnen het land komen, ter-
wijl hun vaartuig zich principieel in niets onderscheidt.
Waarom personen, die op een schip binnenkomen, meer
rechten te verleenen dan hun, die met een diligence of
trein arriveeren, waarom het eene voorwerp boven het
andere voor te trekken?
Hierop een voldoend antwoord te geven, zoude gewis
niet goed mogelijk zijn, zoodat in principe de volledige
exterritorialiteit van koopvaarders dan ook bijna niet meer
wordt verdedigd. Het is waar, Hautefeuille \') meent dat
ook de handelsschepen, evenzeer als de oorlogsvaartuigen,
territoriaal zijn, (waaronder hij hetzelfde verstaat als an-
deren onder exterritoriaal), en dat het verschil eigenlijk
slechts quantitatief is, zoodat men de laatste kan ver-
gelijken met een groote stad, bestuurd door hiërarchisch
geordende magistraten, de eerste met een dorpje, waar-
over slechts een enkele bestuurder gezag voert, doch ook
hij, de meest hardnekkige voorstander van die overeen-
komst, trekt daaruit bij lange niet alle consequenties.
Slechts „comme navire et considéré indépendamment de
tout ce qui Tentoure" blijft het schip aan de wetten van
het vaderland onderworpen, maar voor „ses rapports avec
le pays étranger et ses habitants" zijn de voorschriften
\') Ilautofouillo „üroitö ot dovoirs" pg. 2!)1 sqq.
-ocr page 298-286
van den vreemden staat verbindende Hoewel zeer vele
schrijvers tot conclusies komen, die van de zyne w^einig
verschillen, wenden zy zich, op weinige uitzonderingen
na 2), af van het uitgangspunt van Hautefeuille, en er-
kennen dat principieel het koopvaardij- en oorlogsschip
volkomen verschillen.
Alvorens wij echter de rechtstoestand der handelsvaar-
tuigen nauwkeurig beschouwen, moeten wij ook hier
wederom een onderscheiding maken, doch nu niet ge-
baseerd op den aard der schepen zelf, maar op den aard
van hun verblijf, n.1. tusschen schepen, die slechts pas-
seeren en die daar langer vertoeven. Het is nog slechts
.sedert kort, dat principieel verschil tusschen deze ge-
maakt wordt, en wel sedert de bekende Franconia case
en de daarop gevolgde Territorial Waters Jurisdiction
Act, zoodat wij bij de oudere schrijvers daarvan geen
melding vinden gemaakt. Bespreken wij het eerst die
vaartuigen, welke met een meer blijvend doel dan dat
van bloote doorvaart zich in de territoriale zee op-
houden. Men kan niet uitsluitend spreken van stilliggende
schepen, want een vaartuig kan in die wateren zich be-
wogen en toch meer doen, dan ze alleen passeeren. Het
lii.stitut de droit international sprak in zijn oude ontwer-
pen van „tout navire, qui mouille, louvoie et s\'arrêto,"
in zijn eindontwerp van schepen, dio zich bevinden (se
trouvent) in de territoriale wateren, tenzij zij bloot voor-
bijvaren (a moins qu\'ils n\'y soient seulement de passage.
>) Hautcfeuillo I pg. 280, 800.
=) b.v. Pasqualo Fioro: „Traité do droit pénal international § 13 pg. 7. Zolfs
Ortolan (I pg. 204) lieoft or Kidi nog nict golieol en al aan ontwor^eld.
287
art. 8), wat dan ook werkelijk de beste wijze van onder-
scheiden is.
Het meest eenvoudige standpunt, dat men zoude kun-
nen aannemen, n.1. volledige onderwerping aan de terri-
toriale souvereiniteit, wordt, al geeft men in principe de
niet-exterritorialitoit dier schepen toe,-lang niet algemeen
erkend. Vooral aan Franschen invloed is het to danken,
dat vaak andere beginselen worden aangenomen. In bet
jaar 1806 had er tot tweemalen toe een jurisdictie conflict
plaats tusschen de Franscho autoriteiten en de Noord-
Amerikaanscho consuls. Op twee schepen van do laatste
natie, het eene in de haven van Marseille, het andere te
Antwerpen liggende, was een lid van de bemanning door
eon ander opvarende gekwetst, en de schuldigen waren
in handen van de Franscho justitie geraakt. De consuls
reclameerden op grond dat alleen de Vereenigde-Statcn
het recht hadden die personen te vonnissen. De zaak
kwam voor don Conseil d\'Etat, die in 1806 in zijn be-
roemd avis de consuls in het gelijk stelde.
De beslissing, die wij wegens haro belangrijkheid in
hoofdzaak laten volgen, luidde aldus : „Considérant qu\'un
vaisseau neutre ne peut être indéfiniment considéré comme
lieu neutre, et que la protection qui lui est accordée
dans les ports français ne saurait dossaissir la juridiction
territoriale pou7\' iont ce qui touche aux intérêts de l\'Etat;
qu\'ainsi le vaisseau neutre admis dans un port de l\'Etat
est de plein droit soumis aux lois de police qui régissent
le lieu où il est reçu; que les gens de son équipage sont
également justiciables des tribunaux du pays pour les
délits qu\'ils y commettraient, môme à bord, envers des
288
personnes étrangères à l\'équipage, airisi que pour les
contentions civiles qu\'ils pourraient faire avec elles ; mais
que si, jusque là, la juridiction territoriale est hors de
doute, il n\'en est pas ainsi à l\'égard des délits qui se
commettent à bord du vaisseau neutre de la part d\'un
homme de l\'équipage neutre envers un autre homme
du même équipage; qu\'en ce cas les droits de la puis-
sance neutre doivent être respectés, comme s\'agissant
de la discipline intérieure du vaisseau., dans laquelle l\'au-
torité locale ne doit pas s\'ingérer.^ toutes les fois que son
secours n\'est pas réclamé ou que la tranquillité du 2)ort
n\'est pas compromise," etc.
Ziehier de kern van deze beroemde uitspraak. Zij is,
hoevv^el slechts voor een speciaal geval dienende, zoo
algemeen mogelijk gesteld. Hare algemeene juistheid is
dan ook betwistbaar, hoewel zij ten opzichte der beide
casus, waarop zij slaan moet, ontwyfelbaar juist is.
Reiger meent dat de politiek deze beslissing beheerscht
heeft. Frankrijk was op dit oogenblik in een zwaren
oorlog gewikkeld, (vandaar dat wij in het avis voortdu-
rend het woord neutre aantreffen) en had er te veel be-
lang bij om de Amerikanen te vriend te houden, dan
dat men hun deze kleine concessie zoude weigeren \').
Het klinkt aardig, doch ik meen dat de uitspraak een-
voudiger te verklaren is, en wel op grond van tusschen
beide staten bestaande tractaten. .In het jaar 1877 was
namelijk een tractaat te Versailles tusschen Frankrijk
en de Vereenigde Staten gesloten, waarbij aan de we-
derzijdsche consuls ruime bevoegdheden ten opzichte der
\') Eoigor pg. 2GS.
-ocr page 301-289
geschillen aan boord der schepen waren toegekend (art. 8).
en de plaatselijke justitie slechts competent zoude ziju
„dans les cas où les sujets respectifs auront commis
quelque crime ou infraction de la tranquillité publique"
Dit tractaat verviel b^ het uitbreken van den oorlog
van 1788, doch bij den vrede in 1800 werd bepaald
dat de wederzijdsche consuls alle rechten zouden heb-
ben „dont jouiront les agens semblables des nations les
plus favorisées" En nu waren er inderdaad Vele
tractaten gesloten, die aan vreemde consuls de voorrech-
ten toekenden welke de Amerikaansche tot 1798 hadden
bezeten, b.v. met Rusland in 1786, met Pruissen in
1787 eet. Ik geloof daarom dat het \'t meest voor de
hand ligt om te onderstellen dat de Conseil d\'Etat, al
maakte zij van die verdragen geen melding, zich toch
daarop gegrond heeft.
Mag men echter ook aannemen, dat de in het avis neer-
gelegde regels het toenmalige volkenrecht juist hebben ge-
formuleerd? Wij moeten, om dit beoordeelen, eenigen tijd
teruggaan, en een blik werpen op de instelling der consuls.
Deze personen, waarvan wij de sporen reeds bij de oude
Grieken aantreffen en die op het einde der Middeleeuwen
vrijwel algemeen waren geworden, waren tot de zestiende
eeuw bijna overal met een groote macht bekleed, waartoe
ook behoorde het recht van jurisdictie over de onderdanen
van den staat, die hen aangesteld had \'0. Behalve in de
Levant en andere onbeschaafde staten, waar zij thans
\') Pradior-Fodóró § 2427 V pg. Gló, 51G.
") Koigor pg. 17().
») Cf. Lawrcnco: „Commontairo sur Wheaton" IV pg. 1 sqq.
*) Reiger pg. M; Lawrence pg. 2.
19
-ocr page 302-290
nog bestaat, begon die toestand, welke rust op onderling
wantrouwen en geringschatting van eigen rechten en
phchten, in het begin van de zeventiende eeuw te ver-
dwijnen, en was weldra, op enkele uitzonderingen na, in
Europa geheel opgeheven. De consuls bloven belast met
de zorg voor de belangen van handel en scheepvaart,
doch als regel werd hun de jurisdictie ontnomen ■").
In de laatste helft der achttiende eeuw ontmoeten wij
echter tractaten, welke die ambtenaren weder een zekere
rechtsmacht opdragen, doch nu alleen over schepen en
alles, wat daar binnen boord voorvalt, zooals wy het in
enkele der zooeven geciteerde verdragen zagen.
Een algemeene regel was dit echter geenszins. Frank-
j\'ijk was — het is waar — een warm voorstander van
deze bevoegdheid, nam haar in tal van tractaten op, en
legde zelfs in een ordonnantie van 1878 een boete van
1500 francs op aan den onderdaan, die een landgenoot
voor een anderen rechter dan den consul gedaagd had.
Doch, al stond het daarin wellicht niet alleen, het gel-
dende recht formuleerde het op deze wijze evenmin.
Pruisen volgde b. v. een gansch andoren weg en bepaalde
in artikel 5 van het reglement voor de consuls van 1798:
,\'Die preuszischen Unterthanen (auf preuszischen Schiffen
in fremden Häfen) bleiben in allen ihren dortigen Civil-
und Criminalfilllen, also auch Streitigkeiten untereinander,
wenn es darüber zu Processen kqmmt, der Jurisdiction
der dortigen Obrigkeit unterworfen" % Bij dit alles nog
\') Reiger pg. 120; F. de Martens H § 18 pg. 09.
Porcis „Seoreclit" pg. 75. Eon bepaling van dezelfde strekking bevatte o.a.
ook liet tractaat van 1750 tusschen Genua en Denemarken (Stoerk pg. 449), on
291
gevoegd de toenmaals heersclionde leer van de territori-
aliteit van het recht, en dat ook de schrijvers uit dien
tijd unaniem den verblijfstaat volledige rechtsmacht toe-
kennen \'•), dan behoeft het voorzeker geen nader betoog,
dat het avis van den conseil d\'état, hoewel ongetwijfeld
het Fransche recht juist formuleerende, door zijne alge-
meenheid te veel beweerde, en dat do uitzonderingen op
de plaatselijke jurisdictie, die het opsomde, een bevesti-
ging bij tractaat noodig hadden om bindende te zijn.
\'Dat avis heeft echtor een buitengewoon grooten invloed
uitgeoefend, zoodat de vraag moet beantwoord worden
of zijn beginselen wellicht thans in het volkenrecht
zijn opgenomen. Laat ik echter, alvorens daartoe over
te gaan, er op wijzen, dat een bevestigend antwoord ih
geenen deele aan de souvereiniteit over de kustzee zoude
afbreuk doen. Het was n.1. gesteld met het oog op den
toestand van vreemde schepen „dans les ports et rades
de France" en geen schrijver, al beschouwt ook hij de
beginselen van het avis als het thans geldende recht,
zal een oogenblik er over denken om het volle souvereine
gezag van den staat over zijn havens te ontkennen.
Hoe dus ons onderzoek ook moge uitvallen, men wete
wel, dat het rechtskarakter van de territoriale zee er
niet door\'wordt geïnfluenceerd.
Gaan wij echter in grove trekken de lotgevallen der
beginselen van het avis na.
zolfs dat tussclion Spanjo en Frankrijk van 17(19, waarbU de consuls slechts als
arbiters mochten optreden (1\'radior Fodóre § 2427 V pg. 515.
\') b.v. Azuni I pg. :3Ü0 sqq. Klüber S 55 pg. 92), waar hu alleen don oorlogs-
schepen voorrechten toekont), Vattel II § .\'H, waar lu) don consuls geen .juris
dictie vorloont cn andoren (cf. Roigor pg. 179 sqq).
292
Die uitspraak werd door keizer Napoleon 20 Nov. 1806
bekrachtigd en kreeg, daar de senaat er zich niet tegen
verzette, op deze wijze kracht van wet. Door de Franscho
overheersching en daarmede meestal gepaard gaande invoe-
ring van het Fransche recht, werd het ook in vele andere
landen tot wet verheven; zoo ook in ons vaderland, waar
het eerst door artikel 4 der wet van 15 April 1886 (Stbl.
64) is afgeschaft i).
Ook de consulaire reglementen van enkele staten geven
aan die ambtenaren dergelijke bevoegdheden. Zoo wijs
ik b.v. op het Fransche reglement van 27 October 1833
(art. 22), dat den consul opdraagt zich te verzetten tegen
elke poging der locale overheid om zich te mengen in
twisten tusschen de bemanning, aan boord der schepen
gevoerd, tenzij de publieke rust is verstoord en oven-
eens op de instructie voor de consuls van Griekenland
van het jaar 1834 3). Ook de ordonnantie van 1857 voor
de consuls van België huldigt de beginselen van het
avis \'O, evenals het consulaire reglement van de Ver-
eenigde Staten van 1881 •\'"\'). De Nederlandsche wet van
25 Juli 1871 neemt in art. 6 hun rechtsmacht in be-
schaafde staten niet als principieel bestaande aan, doch
geeft hun die alleen, als tractaten dit hebben erkend of
de partijen hun de beslissing vrijwillig opdragen, zoodat
men niet meer kan zeggen, dat Nederland de beginselen
van het avis nog als algemeen bindend volkenrecht be-
\') De Nederlandsche jurisprudenUe over hot avis is to vindon hij Reiger pg.
2G2 sqq. en by Philipson pg. 280 sqq.
\') Nuger pg. 330.
\') Pradier-Fodóré V pg. 508 (noot 2).
*) ideni pg. 520 (noot 1).
») idem pg. 518.
-ocr page 305-293
schouwt. Belangrijker echter dan deze verschillende reg-
lementen is de verspreiding, welke die Fransche regels
door talrijke tractaten verkregen hebben. De meeste
staten hebben in hunne consulaire of handels- en scheep-
vaartverdragen die beginselen overgenomen, echter niet
zonder een beperking en een uitbreiding.
In tweeërlei opzicht heeft n.1. het avis een breedere
strekking verkregen. Vooreerst doordat de regels, welke
het met het oog op strafzaken gaf, ook op civiele zaken
zijn toegepast, wat in den aard der zaak ligt, hoewel het
van veel minder belang is. De souvereiniteit van den
staat toch is bij dergelijke geschillen, die bloot tusschen
particulieren loopen en door dezen bij onderling goedvin-
den meestal gebracht kunnen worden voor den rechter,
dien zij verkiezen, in veel geringer mate betrokken. Het
zijn gewoonlijk geschillen omtrent het loon der schepe-
lingen, waarvan men gemakshalve gaarne de beslissing
aan den consul voorbehoudt. Zoo verbiedt zelfs de Duit-
sche Seemannsordnung van 27 December 1872 het den
matroos, om zijn schipper voor een vreemde rechtbank te
dagen, op strafte van verbeurte van het verdiende loon
Dergelijke zaken raken natuurUjk het souverein gezag
van den staat niet in het minst en zouden zelfs zonder
verdrag, naar ik meen, reeds volgens de beginselen van
het internationaal privaatrecht aan de competentie van
den vreemden burgelijken rechter zijn onttrokken.
De tweede uitbreiding is de volgende: terwijl het avis
alleen spreekt over vaartuigen, die zich in de havens of op
de reeden bevinden, gaan vele tractaten verder en beperken
\') uf. Poreis pg. 79.
-ocr page 306-294
zich niet tot datgene, wat daar voorvalt, maar breiden
het ook uit tot dat, wat op zee heeft plaats gegre-
pen. Dit kan, tenminste voor strafzaken, natuurlijk alleen
slaan op feiten, geschied toen het schip zich in het
vreemde staatsgebied, dus in de territoriale zee bevond.
Daardoor worden die bepalingen nog meer direkt daarop
van toepassing verklaard "•).
Door die tractaten zijn de beginselen van het avis
echter ook beperkt. Men zal zich herinneren dat het ge-
schillen tusschen de schepelingen onderling, aan boord
hunner schepen, in twee gevallen aan de locale jurisdictie
onderwierp, n.1. indien de rust en orde der haven ver-
stoord werden en voorts indien de hulp der landsautoritei-
ten was ingeroepen. In de nieuwere consulaire verdragen
vindt men deze laatste bepaling niet meer. Dit is zeer
begrijpelijk, omdat een dergelijk beding onzinnig was,
nu men ook de burgelijke zaken aan de regelen van het
avis ging onderwerpen. In het civiel proces roept toch
steeds do eischer de hulp van den staat in, zoodat daar-
\') Als voorboold hiervan, en tevens om een inodel te geven van de moeste
tractaten deel ik mode art. 11 van het tractaat, 1 December 1880 tusschen Neder-
land en Portugal gesloten en goedgekeurd by do wet van 10 Mei 1882 (Stbl. 63).
Zoover ik weet, is dit het Jongste voorbeeld van eeit dergeiyk door Nederland
gosloten verdrag. Het artikel luidt aldus: „Do wederzydsche consuls etc.zullen
op verzoek van den schipper......by uitsluiting van anderen, belast zyn met do
handhaving dor inwendige tucht aan boord der koopvaardyschepen hunner
natie. Zy alleen zullen kennis nemen van alle geschillen, die zich op zoo zullen
voorgedaan hebben of in de havens zullen voordoen tusschen den schipper, do
ofiicieron on do leden dor bemanning met inbegrip van die, welko betrekking
hebben op do regeling dor gagie en de uitvoeMng der wederzyds aangegane
verbindtenisson.
De rechtbanken of andere overheden des lands zullen zich uit geenerlei hoofde
in die geschillen mogen mengen, tenzy deze van dien aard mochten zyn, dat
de rust en openbare orde aan wal of in de havens daardoor mocht worden ver-
stoord, of wel dat personen niot tot de bemanning behoorende daarin mochten
betrokken zyn."
295
door het geheele voorbehoud van jurisdictie in zaken van
privaatrecht waardeloos werd. Maar ook, indien het straf-
zaken betrof, klonk die bepaling vreemd. Voor welken
rechter men wegens zijn misdrijf terecht staat, wordt
niet bepaald door de keuze van den dader, noch door
die van den boleedigde; het is hier een hoogheidsrecht
van den staat, een kwestie van uitoefening van souve-
reiniteit. En zoude het nu geen zonderlinge toestand zijn,
indien een particulier door een beroep op een vreemden
rechter eigenlijk de beschikking over dat souvereiniteits-
recht kreeg?
Men treft deze bepaling dan ook bijna niet meer aan,
hoewel oudere tractaten een dergelijke clausule nog soms
bevatten, b.v. het tractaat tusschen Pruisen en de Ver-
eenigde Staten van Noord-Amerika van 1828
Kan men echter aannemen, dat dooi\' die groote massa
tractaten de beginselen van het avis, behoudens do go-
noemde wijzigingen, door het volkenrecht zijn overgeno-
men. Ik geloof het niet. Het is waar, men vindt een
overgrooto menigte van verdragen, die deze bepaling
bevatten; dit nu geeft ontegenzeggelijk te denken, en
leent een schijn van waarheid aan de meening van hen,
dio het avis als recht beschouwen.
Daar staat ochter tegenover dat er nog steeds landen
zijn, welko die bepalingen niet huldigen. Langen tijd heeft
men de Vereenigde Staten van Amerika als zoodanig
beschouwd, on inderdaad was de gedragslijn van dit rijk
zeer wankelend. Reeds geruimen tijd nam het bepahngen
■) Porcis pg. 78.
-ocr page 308-296
van die strekking in zijn tractaten op, docli èn lands-
wetten èn jurisprudentie weken vaak daarvan af. Zoo
verklaarde de wet van 11 Juni 1864, ter uitvoering van
de tractaten betreffende de consulaire jurisdictie, dat de
rechter in gevallen betreffende de inwendige orde op
vreemde schepen naar keuze den dader kon laten gevan-
gen zetten, of ter vonnissing aan den kapitein en den
consul kon overleveren
Evenzoo werd in 1880 in een vonnis door den rechter
te Philadelphia uitgesproken dat de bepalingen van het
tractaat met Zweden, die het gewone voorbehoud van
de nationale jurisdictie inhielden, alleen sloegen op civiele
geschillen, en op strafzaken niet van toepassing waren -).
Thans echter wordt de werkkring der consuls bepaald
door het reeds geciteerde consulaire reglement van 1881,
hetwelk rondweg verklaart dat het algemeen beginsel van
de met vreemde mogendheden gesloten conventies is, om
al wat binnen boord voorvalt, hetzij burgerlijke, hetzij
crimineele zaken, aan de jurisdictie van den consul over te
laten, behalve indien ze de publieke orde van het land
raken of de rechten van personen, die niet aan boord
thuishooren Anders echter Engeland, dat die begin-
sélen verwerpt, en onder de competentie van zijn rech-
ters alles brengt wat in het Engelsche gebied is voor-
gevallen, maar aan den anderen kant ook den verblijf-
staat hetzelfde recht toekent op zijn gebied, wat dan ook
■) Lawronce IV pg. 73.
\') Pradier Fodéró V pg. 518 noot 2.
\') Volkomen onjuist is Tassot, die beweert dat do Vereenigde Staten nooitby
conventies inbreuk op hun jurisdictierecht hebben toegestaan, cf. pg. 249.
297
in de instructie voor do Engelsche consuls is uitgesproken.^)
Het heeft deze gedragslijn steeds streng volgehouden,
zooals blijkt uit een cause célèbre, die in 1855 te Riga
voorviel. Een Engelsch matroos had op een däär geankerd
Engelsch schip den stuurman, eveneens Engelschman,
vermoord. De Russische justitie trok zich de zaak aan,
doch verklaarde zich bereid den schuldige aan de Brit-
sche regeering over te leveren, indien deze reciprociteit
voor het vervolg wilde toezeggen. Dit werd geweigerd
en de man daarna door den Russischen rechter veroor-
deeld. Wel een bewijs, hoe krachtig Engeland het op dit
punt aangenomen beginsel doorvoert.
Maar, zal men mij tegenwerpen, niettegenstaande de
terughouding van dit ééne rijk is het nog zeor goed mo-
gelijk dat dit beginsel voor alle andere staten recht is!
Dat is\'niet te ontkennen, maar hoe zoude men dan wel
denken dat de met Engeland gesloten consulaire verdra-
gen luiden?
Zou men niet verwachten däär de regels, door het avis
gesteld, nadrukkelijk uitgesloten te zien, terwijl in de
tractaten tusschen andere mogendheden een verwijzing
daarnaar onnoodig moest geacht worden? Welnu, het
tegendeel is waar. Overal waar men de plaatselijke juris-
dictie voor handelingen, alleen de bemanning betrelfend,
wil uitgesloten zien, neemt men dit zorgvuldig in de
akte op, terwijl in de Engelsche verdragen daarover geen
woord gerept wordt, en dit geheele beginsel wordt gene-
geerd. Nemen wij als voorbeeld eenige der meest recente
tractaten, die wij konden vinden, b. v. het tractaat met
\') cf. stoerk pg. 4C0.
298
Griekenland van 1887, "i) en dat met Mexico van 1889. -)
Wij zien daarin wel, evenals in de meeste andere tractaten,
de zorg van den consul voor het opsporen van deserteurs
vermeld, doch van een jurisdictietaak van dien ambtenaar
vindt men geen spoor. Ook is nergens van dergelijke bedin-
gen in met Britannië gesloten tractaten melding gemaakt.
Ik geloof dat dit op zich zelve reeds bewijs genoeg is
voor de stelling dat de beginselen van het avis staan en
vallen met de tractaten, waarin zij zijn genoemd, doch
geenszins in de internationale conscientie zijn opgenomen.
Daar is echter nog meer. De wet betreffende de consulaire
organisatie van den Noord-Duitschen bond van 1867 had
in g 13 den consul „Polizeigewalt" over de Duitsche sche-
pen gegeven. In 1872 kwam er echter een „Nachtrag zu
der allgemeinen Dienstinstruction für die Consuln des
deutschen Reichs," waarin gezegd wordt dat de praktijk
der staten omtrent de uitoefening van de consulaire rechts-
macht verschillend is. De wet van 1867 nu had door
§ 33 geenszins die rechtskwestie willen beslissen, maar
alleen däär den consuls die macht willen toekennen, waar
„die Gesetze und Gewohnheiten des Consulatbezirks dem
Consul die Ausübung der Polizei gestatten" ■\').
\'Ook het meermalen genoemde Amerikaansche regle-
ment spreekt niet van een volkenrechtelijke gewoonte,
maar alleen van op tractaten rustende beginselen, terwijl
art. 6 der Nederlandsche wet van 1871 over het bestaan
eener dergelijke gewoonte eveneens zwijgt.
\') Bluo book 1889 dl. 80 pg. 81.
») idem 1890/91 dl. 9(5 pg. 389.
») Perols pg. 79, 80. Ovor de Pruisische jurisprudentie cf. Reiger p^g. 253 sqq.
-ocr page 311-299
Wij aarzelen daarom niet om de woorden van Hall
te onderschrijven, waar hij zegt: „That they (de begin-
selen van het avis) are at present destitute of interna-
tional authority is unquestionable." \')
Als regel kunnen wij dus aannemen dat de staat vol-^
ledige jurisdictie heeft over alle zaken, die zich voordoen
op koopvaardijschepen, welke zich in de territoriale zee"
bevinden, dat uitzonderingen daarop uitdrukkelijk bij trac
taat moeten worden vastgesteld, en dat inderdaad vele
dergelijke verdragen gesloten zijn, welke soms slechts
bepalingen inhouden voor hetgeen op havens en reeden
voorvalt, doch vaak ook betrekking hebben op feiten, die
reeds op zee hebben plaats gegrepen. Van die redactie
hangt het natuurlijk af in hoeverre zij op.de territoriale
zee betrekking hebben.
Zou men echter ook met Hall moeten instemmen, indien
hij de beginselen van het Fransche recht zóó juist en prak-
tisch acht, dat hij de hoop uitspreekt, dat zij in de „recog-
nised usage of nations" opgenomen worden? -) Ik geloof
het niet. In vele opzichten zijn die beginselen inderdaad
van veel waarde. Dat zij de tucht aan de bevelhebbers en
de consuls overlaten, moet men goedkeuren; het schip
toch kan men eenigermate beschouwen als een groot
\') Hall pg. 108; zoo ook do Miirtoiia II S 5(5 pg. 230; Stoork pg.«<J; Philiiinóro
I § »51 pg. 483. Whoaton (Boyd) pg. 120; HolVtor § VOpg. 173; Harburgor pg. 118;
llartniann pg. 101; Twlss I S 150 pg. 22S) »(iq. Tassót pg. 24<J; Faustln Uólio II
pg. 5t)9 on andoion. Soniiuigo auteurs als 1\'orels pg. 77 sqq on Ferguson pg. 148
vennolden do praktik zonder verdere booordeeling. Do meesto Franscho schrij-
vers wykon van onzo conclusie af; wy citeerden reeds Pradlor-Fodóré, Haute-
feulllo on Ortolan, nuiar noemen onder moer ook nog Massó § 527 I pg. 452;
Lemoino pg. 80; Nuger pg. 323 sqq; Latour pg. 259; doch ook andoren als Pas-
qualo Fiore § 18 pg. 7 sqq; AtUmayr I pg. 35; Halleck Chapt. VII § 25 pg. 172;
den Boor Poortugael pg. 157; etc. etc.
•) Hall pg. 109.
-ocr page 312-300
gezin, en evenals nu de staat aan het hoofd van een
huisgezin stilzwijgend de beslissing zijner huiselijke zaken
en de bewaring der orde te midden van de zijnen over-
laat, zoo geeft hij die bevoegdheden ook aan den schip-
per van een vaartuig. En het is inderdaad wenschelijk
dat de vreemde staat dit eerbiedigt, want anders zou
de eerbied voor den gezagvoerder licht verslappen, terwijl
moeilijk een betere rechter dan de consul voor dergelijke
geschillen kan worden gevonden Het is ook niet meer
dan natuurlijk, dat de verblijfstaat op die regelen geen
inbreuk maakt, want het zijn zaken, die hem volkomen
onverschillig zijn, en gewoonlijk zijn recht nauwelijks
zullen raken. Maar anders wordt het, indien misdrijven
aan boord play,ts grijpen, indien het niet meer eenvoudig
zaken van inwendige orde en tucht betreft, maar daden,
die ook tegen de rechtsorde van den verblijfstaat indrui-
schen. Dan, geloof ik, dat een regel, die in beginsel het
„abstine te" voorschrijft, moet afgekeurd worden, ook al
betreffen de strafbare handelingen alleen de opvarenden.
De uitzondering, dat in een dergelijk geval alleen mag
worden ingegrepen, indien de rust van do haven wordt
verstoord, is onvoldoende. Er kan al heel veel geschieden,
voordat bepaald de haven of de roede in rep en roer is
gebracht, en nog minder zal dit het geval zijn, indien
het feit midden in de territoriale zee is voorgevallen.
Van een ordeverstoring zal dan b} heel zelden sprake
wezen, en hoe, indien in een dergelijk geval de mishan-
delde de hulp van den staat inroept? Men zou hem dan
\') cf. do wot van 7 Moi 1856 (Stbl. 32) „omtrent do huishouding en do tucht
op do koopvaardyschepen" vooral art. 17.
301
moeten afschepen, doch wie zal beweren dat door een
dergelijke handelwijze een staat de plichten, die de souve-
reiniteit hem oplegt, nakomt?
De praktijk heeft dit gevoeld en vaak in dergelijke
gevallen een uitweg gezocht en gevonden, die de voosheid
der theorie in een helder licht stelt. Het eerste geval
was het bekende proces van Jailly, die als tweede officier
aan boord van een Amerikaansch vaartuig een matroos
had gedood en een ander zwaar had gekwetst. De
Fransche justitie trok zich de zaak aan en de cour
de cassation verklaarde haar competent. In het vonnis
lezen wy ondor meer, dat de verblijfstaat zich met de
misdrijven, aan boord van een vreemd schip voorgevallen,
mag bemoeien : „Soit lorsque le fait est do nature à
compromettre la tranquillité, du port; soit lorsque l\'inter-
vention de l\'autorité locale est réclamée." Dit ailes is
nog vrijwel in de lijn van het avis, hoewol het eerste
geval eigenlijk reeds een weinig verder gaat, daar hot avis
werkelijke verstoring van de orde geëischt had. Doch
het vonnis geeft nog als derde geval op: „soit lorsque
le fait constitue un crime de droit commun quo sa gravité
ne permet à aucune nation de laisser impuni, sans por-
ter atteinte à ses droits de souveraineté juridictionello
ot territoriale, parcoque ce crime est par lui-môme la
violation la plus manifeste comme la plus flagrante des
lois, que chaque nation est chargée de faire respecter
dans toutes los parties de son territoire" \'). Is dat niet
\') Do stukkon van dit procos zün to vindon bU Ortolan I Annexo J. Op ongo-
voor düzelfdo gronden beeft hot hooggorechtshof der Vereenigde Staten in laso
zich in de zaak Wildenhns, eon IJolgisch matroos, bevoegd verklaard, cf. Journal
302
lijnrecht in strijd met de beginselen van het avis? Die
woorden van het vonnis, hoewel niet van opgeschroefd-
heid vrij te pleiten, drukken volkomen juist uit, waarom
de regelen, die het avis ons geeft, niet goed aannemelijk
zijn. Eenvoudig omdat het belang van den staat om te
straffen niet alleen afhangt van de meer of mindere ont-
steltenis, die de daad in de omgeving heeft veroorzaakt,
maar bepaald wordt door zijn plicht om do geschonden
rechtsorde te handhaven. In het vervullen van dien
plicht nu zou het avis hem ernstig kunnen belemmeren!
Het is daarom toe te juichen dat het Institut in art. 8
van zijn ontwerp zich zeer sober beperkt heeft tot de
bepaling dat de schepen, die zich in de territoriale zee
ophouden, zich daardoor, tenzij zij bloot passeeren, aan
de jurisdictie van den oeverstaat onderwerpen \').
Nu dit alles vaststaat, is de oplossing van opgeworpen
vragen niet moeilijk meer. Uit de onderwerping aan de
jurisdictie volgt dat de locale overheid het schip betreden
mag en daarop alle functies uitoefenen. Een gevlucht
boosdoener kan van boord worden weggehaald, onver-
schillig of hij in de territoriale zee op het schip is
gekomen of reeds vóór dien tijd aan boord was en
evenzeer een politieke misdadiger. De wetenschap er-
kent dit laatste unaniem, doch de praktijk legt zich
do droit international privó 1888 pg. 417 sqq. Do verslaggever van het .lonrnal
maakt dan ook do opmerking, dat dio bopalingon in do tractaton slochts geldig
zijn voor misdrijven van lichten aard.
\') cf. Bijlage.
\') Mon maakt hierop wel oons oen uitzondering,,indien hot schip door nood
gedwongen is in het vreemde land oon schuilplaats to zoekon (Heil\'ter pg. 174).
Dit gaat ochtor niet op, indien het schip toch naar oon haven van het land
bestemd was of do veiligheid een ingrijpen eischt, zooals in do bokendo gevallen
van do Cario Alborto en do Cagliari (eradior-Fodóro § 24.\'Ï5 sqq).
303
slechts onwillig daarbij neder. Ortolan deelt ons reeds
mede een geval uit het jaar 1840, toen do Spaansche
regeering een pohtiek vluchteling aan boord van een
Fransch schip gearresteerd had \')• Vrij heftig trad in
1890 de regeering der Vereenigde Staten op, toen in
Augustus van dat jaar de Amerikaansche stoomboot
„City of Panama" wegens het niet willen uitleveren van
dergelijke misdadigers door de regeering van Salvador
geconfisceerd was. De secretaris van staat der Unie
beweerde zelfs, dat het de gewoonte was tegen politieke
vluchtelingen minder streng op te treden 2). Houdbaar
schijnt mij echter die bewering niet toe.
Ook heeft, anders dan bij oorlogsschepen, het plaat-
selijk gezag do bevoegdheid woggeloopen slaven van
boord te halen, en evenzeer om zich daar bevindende
slaven te bevrijden. Bekend is het geval van de Maria
Luz in 1872. Dit schip, onder de vlag van Peru varende,
was wegens avarij met eene lading koelies de haven
van Kanagawa binnengeloopen en een der koelies was
daar naar een Engelsch oorlogsschip gevlucht, dat hem
aan de Japansche autoriteiten overleverde. De kapitein
der Maria Luz werd daarop wegens mishandeling zijner
opvarenden voor den rechter geroepen, on tijdens dit
proces kwamen feiten aan het licht, die do Japansche
regeering er toe deden overgaan om de passageovereon-
komsten der koelies te onderzoeken, waaruit bleek dat
die personen feitelijk slaaf waren. Ze werden daarop aan
land gebracht en op kosten van Japan naar China terug-
\') Ortolan I pg. 305.
\') Foreign UoIaUons of tlio United States 1801 (passim).
-ocr page 316-304
gevoerd. De Peruaanscho regeering protesteerde, maar
de keizer van Rusland, als scheidsrechter ingeroepen,
erkende dat .Japan volkomen overeenkomstig de regels
van het volkenrecht had gehandeld \').
Thans r^st ons nog de hehandeling van het tweede
deel dezer paragraaf, de jurisdictie over voorbijvarende
schepen. Zooals wij reeds gezegd hebben, zijn de vragen,
die hierbij zich voordoen, niet van oude dagteekening,
en al mogen ze wellicht terloops zijn aangeroerd door
enkele schrijvers 2), de aandacht hebben zij eerst getrok-
ken na het reeds meermalen door mij geciteerde be-
roemde rechtsgeding, Regina versus Keijn, meer bekend
als de Franconia case. Het is hier de plaats om de
feiten van deze cause célèbre nader uiteen te zetten.
Het Duitsche stoomschip, de Franconia, op weg van
Hamburg naar St. Thomas, had te Grimsby een loods
aan boord genomen en vervolgens den koors naar Havre
gericht. Op nog geen twee mijlen van Dover kwam het
in botsing met den Engelschen stoomer, Strathclyde,
met het gevolg dat een passagier, een vrouw, .Jessie
Dorcas Young, gedood werd. De feiten waren van dion
aard dat er reden bestond den gezagvoerder der Fran-
conia, Ferdinand Keijn genaamd, toen hij daarop in
Engeland kwam, wegens manslaughter te vervolgen.
Bij de Central Criminal Court, den aangewezen rechter,
bestond twijfel over de bevoegdheid van dit college,
waarop deze kwestie ter beslissing naar de Court for
Crown Cases Reserved gezonden werd. In Mei 1876 word
\') Porols pg. 84.
•) b.v. Bluntschli § 322.
305
dit punt eerst voor zes judges, onder voorzitterscliap
van sir Kelly, den lord chief Baron, bepleit, doch daar
de stemmen staakten, naar een andere zitting verwezen.
Deze had plaats in Juni van hetzelfde jaar, waarbij niet
minder dan veertien van Engelands meest uitstekende rech-
ters, voorgezeten door den Lord Chief Justice of England
zeiven, de zaak zouden beslissen \'). Drie vragen moesten
beantwoord worden, n.1. of het volkenrecht den kuststaat
jurisdictie gaf over alle schepen in zijne territoriale zee,
of in dat geval de Central Criminal Court als rechter in
dergelijke zaken aangewezen was en of soms kon wor-
den aangenomen, dat de daad aan boord van het Engel-
sche schip geschied was. De beide laatste vragen zijn
voor ons zonder belang; genoeg zij het dat, op grond
van eene ontkennende beantwoording van het tweede
punt, Keijn aan de Engelsche justitie ontsnapte. De eerste
vraag, do volkenrechtelijke bevoegdheid van den oever-
staat, werd bevestigend beantwoord; alleen de rechters
Phillimore en Kelly waren van een andere meening, doch de
meerderheid van hen, die de bevoegdheid van den Engel-
schen rechter over den kapitein der Franconia ontkenden,
steunde zich op het feit dat de Engelsche wetgever nog
geen rechter voor dergelijke zaken had aangewezen 2).
\') Ilunno nitspnikon (2. Kx. Piv. PP. l») boliooroii voorzokor loL liot. bosUi, wat,
ovor dozo kwostlo geschrovoii Is. Hot vonnis is ITü folio pagina\'s groot^, hot
„judgmont" van sir Cockburn, dat don doorslag gaf, beslaat alleen 80 pagina\'.s,
en is, ovenals het andoro, lozing en bestudooring meer dan waard. Welsprekend-
held, doorzicht on goloordhoid wodljvcron In dozo uitspraken om don voorrang.
•) Enkeion moonen ten onrochto dat hot vonnis ook jurogontlun dio jurisdictie
als niet bestaande had verklaard. Zoo o. a. slr Uowyor In hot Engolscho Lager-
huis (Hansard\'s l\'urliamontary Dóbatos dl. 212 pg. 1850 sqq). Nuger pg. a-)2;
Pradier-Fodóró V pg. «12; Poreis pg. 80. Uil\'stoktnid .laarentogen slr William
Harcourt lii liet Lagerhuis: „Tho ollect of tho decision in Uio Franconia case
\'20
-ocr page 318-306
De openbare meening in Engeland was door dit vonnis
in onrust gebracht; spoedig diende sir John Gorst een
wetsontwerp in, strekkende om in dat gemis van een
bevoegden rechter te voorzien. De regeering bestreed de
aanneming er van op grond dat het noodig was om over
de daarbij aan te roeren beginselen van volkenrecht met
de andere Europeesche mogendheden van gedachten te
wisselen Eindelijk diende de regeering zelve een bill
in, die 16 Augustus 1878 tot wet werd verheven, en
sedert als de Territorial Waters Jurisdiction Act (41/42
Vict. ch. 73.) bekend is geworden.
In section 2 wordt zonder omwegen jurisdictie over de
territoriale zee aangenomen: „An offence committed bij
a person, whether he is or not a subject of Her Majesty,
on the open sea, within the territorial waters of Her
Majesty\'s dominions, is an offence within the jurisdiction
of the Admiral, although it may have been committed
on board or by means of a foreign ship, and the person
who committed such offence may be arrested, tried, and
punished accordingly."
Section 3 verlangt echter de toestemming van een der
„principal secretaries of state" voor het instellen van een
vervolging tegen een vreemdeling.
Die wet verwekte veel opzien, en vond geens-
zins algemeene instemming. Zelfs in Engeland werd
zij door velen veroordeeld, o. a. .door Phillimore 2) en
was not that tho jurisdiction did not oxist, but that thoro had not boon a
proper machinery created by our municipal laws to carry it out" (Hansard
idem pg. 2028) cf. ook Wostlako in Rovuo do droit international 1878 pg. GIU.
■) H.ansard dl. 233 pg. H02.
\') Phillimoro I pg. 28:3; cf. ook 2 Ex. Div. pg. 82.
307
Twiss Daarentegen wordt zij door Stoerk -) krachtig
verdedigd.
Het verzet rust op twee verschillende gronden. Er zijn
toch in de eerste plaats schrijvers, die, zooals wij reeds
gezien hebben, den staat over de territoriale zee een
geheel eigenaardig recht toekennen, dat, zwakker dan het
volle souvereiniteitsrecht, hem slechts de bevoegdheid
geeft in het belang van eigen veiligheid regelen te stellen.
Het spreekt van zelf dat dergelijke auteurs den kuststaat
geen volledige jurisdictie toedeelen, zelfs niet over anke-
rende vaartuigen, doch slechts voor zoover, als hem dit
tot het bereiken van bovengenoemd doel onmisbaar is.
Hierbij zullen wij echter niet langer blijven stilstaan; wij
hebben die leer reeds vroeger besproken en haar onjuist-
»
heid pogen aan te toonen.
Meer de aandacht verdienen op dit oogenblik enkele
auteurs, die, hoewel in het algemeen het recht van juris-
dictie van den staat over zijn territoriale zee erken-
nende, daarop een uitzondering maken ton behoeve van
voorbijvarende schepen. Wij kunnen als zoodanig voor-
eerst citeeren Phillimore, die verklaart dat koopvaardij-
schepen, tenzij uitdrukkelijk anders is overeengekomen.
L
\') cf. Nautical Magazlno 1878 pg. 310 sqq; zie ook „Law lingazine and Review"
1877 „ïlie caso of the Franconia" pg. 116 sqq.
\') stoerk pg. 400 sqq.
\') Er bestaat bovendien ondor die schrijvers geen volkomen ovoreonstennuing.
Terwijl Nuger (pg. 353) oen voroordeeling van Ferdinand Koyn niot zon hebben
afgekeurd, verzet zich Sir George Bowyer bU zlin rode in hot Lagerhuis tegen
elko jurisdictie, tenzij „tho necessity of the stato rendered it necessary" (Han-
sard dl. 212 pg. 1860 sqq.) Evengoed als men om den doodslag op oen Engelsch-
man, binnen drie mijlen van hot land gepleegd, uitbreiding van do jurisdictie
over dat deel der zoo ei.schte, kon men om een moord te Calais een ontwerp
indienen „for tho purpose of e.^tending Englisch jurisdiction to Calais or tho
wholo of tho French coast" (idem pg. 2020).
308
„have no exemption from the territorial jurisdiction of
the harbour or port, or, so to speak, territorial ivaters
(mcr littorale) in which they lie," en eon honderdtal
bladzijden vroeger de Territorial Waters Jurisdiction Act
afkeurt. 2) Nog beslister treedt Heffter op, die in het alge-
meen alle vreemde schepen aan de Gerichtsbarkeit van
het land onderwerpt, doch onder meer daarop een uit-
zondering maakt voor „Schiffe, welche nur vorüber-
fahren" Ook Bluntschli meent dat voorbijvarende
schepen slechts in zooverre aan de souvereiniteit van
den kuststaat onderworpen zijn, dat zij die militäri-
schen und polizeilichen Ordnungen moeten opvolgen
terwijl Perels niet minder krachtig een jurisdictie over
dergelijke schepen met het volkenrecht in strijd acht
Indien wij ten slotte ook nog F. de Martens noemen,
die, hoewel een ijverig voorstander van de volle souve-
reiniteit over de kustzee, passoerende vaartuigen daaraan
onttrekt en slechts dïln de schepen daaraan onderwerpen
wil, indien zij „mehr oder loeniger lange Zeit in den Eigen-
gewässern des Staates anhalten oder verweilen" dan hob-
ben wij de meest ijverige aanhangers dier leer opgenoemd.
Die afwijkende behandeling wordt gemotiveerd door
het recht van vrije doorvaart; do kuststaat mist do
bevoegdheid de passage te verbieden, mag haar hoog-
J
\') Pliillimoro I § 351 pg. 483. Ilot, i.s niü cclitor ook oon raadsol, lioo dit to
niotiveeren is met z^n conclusie in do Franconia case (I pg. 278).
\') Idem I pg. 28a.
•) Hoffter § 7S) pg. 174.
\') Bluntschli § 322, pg. 192.
\') Perols pg. 88 sqq.; cf. op pg. 91 do aangohaaldo woorden uit het rapport
der Commission on fugitive slaves.
•) F. de Martens II § 50 pg. 238.
809
stens reglementeeren in het belang van zijne veiligheid en
van de scheepvaart. Een uitbreiding van de jurisdictie over
gewone misdrijven is daar natuurlijk niet in begrepen en
is dus ongeoorloofd. Op deze wijze tenminste zoekt Perels,
die onderscheiding te motiveeren; opgave der redenen
zoekt men bij de andere geciteerde schrijvers te vergeefs.
Het is mij onmogelijk een dergelijk betoog eenige
kracht toe te kennen. Vooreerst vergeet Perels toch
ten eenenmale, dat er geen sprake is van belemme-
ring der scheepvaart. Het blijft elk schip geoorloofd de
territoriale zee door te varen, zoo vaak het maar wil;
geen enkele hinderpaal wordt het in den weg gelegd; het
is vrij den koers to richten, zooals het best hem voor-
komt, doch de staat verklaart tevens dat de schepen
met hun bemanning, die van dat volkenrechtelijk privi-
lege gebruik maken, evengoed als alle andere aan zijn
rechtsorde zijn onderworpen. Zij bevinden zich in zijn
gebied; zij verkeeren binnen de sfeer, waarover zijn recht
heerscht, en volgens den ouden regel „quidquid est in ter-
ritorio, etiam est de territorio" zijn zij aan dat recht
onderworpen. Ik kan mij dan ook niet begrijpen hoe men
er toe gekomen is om aan dit recht van doorvaart zulke
enorme gevolgen te verbinden; waarom niet gelet op do
volkomen analoge toestand bij rivieren, die door meer dan
één staat stroomen? Daar denkt men er toch ook niet
aan om een schip, dat van de vrije passage door een
dergelijk water gebruik maakt, aan de locale jurisdictie
te onttrekken! Waarom dan wel hier ?
■ • S\' ■
■ li
\') cf. ovor dozo kwcalie Harburgor pg. 18. on rochtor Grovo (2 Ex. Dlv. pg. IIC).
-ocr page 322-338
Men stoort zich in de praktijk dan ook weinig aan de
meening van Perels, c. s., en aarzelt niet, om indien de per-
sonen, die op een passeerend schip zich bevinden, de straf-
wet overtreden, hen voor de rechtbanken van den kust
staat te dagen. De gevallen zijn, het is waar, zeldzaam,
maar enkele zijn toch te vinden. Het meest recente en meest
bekende is wel de zoo beruchte zaak van Carpenter, den
gezagvoerder der „Costa Rica Packet," een onder Engelsche
vlag varend en in Australië thuishehoorend zeilschip. Deze
had een prauw met sterke dranken, die te Kajeli (eiland
Boeroe) van haar anker geslagen was, een weinig verder
in zee ontmoet, en zich vaartuig en inhoud toegeëigend.
Dit geschiedde in het jaar 1888. De bestolen koopman
diende terstond een klacht bij de justitie in, en Carpen-
ter, die inmiddels reeds lang weg was, werd, toen hij in
1891 ter reede van Ternate, dus weer in Nederlandsch-
Indisch gebied kwam, in hechtenis genomen en ter von-
nissing naar Makassar gezonden, daar er alleszins gegrond
vermoeden bestond, dat het schelmstuk binnen de terri-
toriale zee was bedreven. Ongelukkig echter kon men dit
laatste niet bewijzen, zoodat de delinquent na eenigen
tijd weder werd losgelaten, en zoo zijn gerechte straf
ontkwam. Bekend zijn de daaruit voortgekomen en thans
nog niet opgeloste geschillen, doch Nederlands jurisdic-
tierecht over de territoriale zee is door de Engelsche
regeering niet betwist. \') \' .
Minder bekend, maar misschien nog sprekender is een
geval dat Pradier-Fodéré ons mededeelt. Een Engelsch
\') cf. Vaderland 2ö, 30 April, on 19, 21 Mol 1894.
-ocr page 323-311
onderdaan, Higginson, had aan ))oord van een Engelsch
schip, de Santiago, een Zuid-Amerikaan, Santano ge-
naamd, door een revolverschot zwaar gekwetst. Deze,
meenende dat het schip zich tijdens de misdaad in de
kustzee van Peru bevond, diende een klacht in bij de
regooring van dat land, toen het vaartuig te Callao was
aangekomen. Higginson werd gegrepen, maar omdat later
bleek dat het feit buiten de territoriale zeo geschied was,
weer vrij gelaten \'■). Hier was de mishandelde geen onder-
daan, was de daad op het schip geschied en toch aarzelde
de regeering van Peru niet, zich competent te beschouwen.
Ook uit een utiliteitsoogpunt moet de leer van Perels
c. s. afkeuring verdienen. Het zal toch voor een staat
zeer moeilijk zijn de orde te handhaven binnen een
bepaald gebied, indien zij, die dat vrijelijk mogen be-
treden, daar alle mogelijke gewelddaden, zelfs tegen
zijn onderdanen, kunnen bedrijven zonder dat eenig
ingrijpen hem geoorloofd is. Alleen de eigen staat zou
dan, behoudens het geval van zeeroof, bevoegd zijn der-
gelijke daden te straffen, maar die wrekende hand is vaak
ver verwijderd en haar druk daarom licht. Velen der
\') Pradior-Fodóró § 2431 V pg. 534 (noot 1). Hot is waarscliUnl Uk niot algemeen
bekend, en ik neem daarom do vrijheid liet, al behoort het niet tot m^n onder-
werp, curiosltatis causa mede to dooien, dat dit goval tot een soortgeHike kwestie
als onzo Costa Rica Packot-zaak aanleiding gaf. Evenals C.irpenter, eischte
Higginson van de Poruaanscho regeering schadoloosstolling wegons de onder-
gane provontievo hechtenis, en ovenals by dien persoon werd zUn eisch door
de Engelsche regooring by monde van haar ininistor-rosidont to Lima onder-
steund. Hot liep ochter eenvoudiger af. Pradior-Fodóró, door beide partyon ge-
raadpleegd, verklaarde in een komachtige missive het optreden dor Poruaanscho
regeering volkomen geoorloofd, en Higgin8on\'.s eisch van allen grond ontbloot.
Vooral do slotwoorden van zyn advies, waar hy do handelwyzo der Engelsche
regooring noemt „un dos abus do la susceptibilitó nationale", verdienen opmer-
king (cf. Pradier Fodóró 1. c.). Do zaak had daarna geen verdere gevolgen.
312
Engelsche kroonjuristen hebben dan ook ten sterkste de
onhoudbaarheid van hot stelsel van Phillimore aan het
licht gesteld, en de feiten hebben hen gelijk gegeven.
In beide der laatstgenoemde gevallen toch is een straf-
fend optreden van den staat, waar het schip thuisbe-
hoorde, achterwege gebleven.
Er zijn echter auteurs, die meenen, dat, al kan in prin-
cipe de bevoegdheid van jurisdictie over voorbijvarende
schepen niet betwist worden, de op die schepen voorge-
vallen feiten den kusstaat gewoonlijk niet raken en deze
dus, behoudens enkele bijzondere omstandigheden, beter
doet zich te onthouden. Op zich zelve is dit niet onjuist,
en het zal den staat meestal vrij onverschillig zijn, welke
twisten de bemanning van een schip, dat full speed zijn
wateren passeert, onder elkander heeft uit te vochten.
Doorgaans zal hij daar zelfs geen kennis van krijgen.
Vandaar ook do opvatting van Pasquale Fiore, dat do
voorvallen op een schip, zóó ver verwijderd dat nie-
mand van af het land er ooggetuige van kan zijn, buiten
de jurisdictio van den kuststaat moeten vallen -). Dit is
natuurlijk al zeer naïef en praktisch totaal onuitvoerbaar.
Dat de personen op het land er ooggetuige van kunnen
zijn, zal zeer zeker slechts hoogst zelden hot geval zijn.
Anders luidt de propositie van Hall, die meent dat de
kuststaat zich jurisdictie moet voorbehouden, zoover als
noodig is „to maintain customs and other public regu-
lations within their territorial waters, and to provide,
both administratively and by way of civil and criminal
■) vooral rechtorGrove(2Ex.Dlv.pg.ll3sqq)onrochtcr Amphlett(ldoiii pg.123).
\') Pasqualo Fioro „Traité do droit pénal intornationaV pg. 5.
-ocr page 325-813
justice, for the safety of persons and property upon
them and the adjacent coasts" Met die definitie van
Hall gaan wij gaarne mede, vooral omdat hij de be-
voegdheid van den kuststaat zoo uitgebreid mogelijk laat
bestaan. Wat toch kan men meer verlangen dan dat de
staat optreden mag voor de veiligheid van persoon en
goed van allen, die zich in zijn gebied, dus ook op de
passeerende schepen, bevinden? Hij had echter eenvou-
diger de volledige jurisdictie kunnen uitspreken.
Ten slotte heeft ook het Institut de droit international
in artikel 6 van zijn ontwerp beproefd de rechtsmacht
over voorbijvarende schepen aan regelen te binden -).
Het is te betreuren, want dat artikel ontsiert het ont-
werp. Slechts dàn wil het de jurisdictie van den kust-
staat toelaten over daden, geploegd door aan boord
thuiabehovrendc personen tegen personen of zaken, die
zich op hetzelfde schip bevinden (dus ook al behooren
zij niet tot de bemanning of de passagiers, maar zijn zo
er slechts toevallig aanwezig), indien zij „impliquent une
violation des droits ou des intérêts de l\'Etat riverain, ou
de ses ressortissants ne faisant pas partie de Véquipage ou
dea passagers."
Slechts schending dus van do belangen of rechten van
den staat (m zijn onderdanen maakt den kuststaat be-
•) Hall i)g. 171.
«) Cf. nUliiKt\'. Ik (iuif niot to omiorstolion\', dat dit artikol op princijiioologron ■
don is aangononion, lioowoi Uarclay (Annuairo Xll pg. 132) daarvan wol oon
voorstander schijnt. Art. 7 acht ik overbodig; dat do doorvarende schopon do
schoepvaart- on politievoorsehrifton moeten opvolgen, zal toch wol uitdo„droits
ot intérêts do 1\'Etat" volgen. Ook geloof ik dat eigonlUk art. 8 aan art. O bo.
hoort vooraf to gaan, omdat hot eorsto don algomoonon rogol geeft, hot laatsto
do uitzondering vaststelt.
342
voegd. Dit nu is veel te eng, en reeds één enkel voor-
beeld kan dit aantoonen. Stel een vreemd schip, onze
territoriale zee doorvarende, wordt door een ander vreemd
vaartuig gepraaid, dat een boot uitzendt om brieven over
te geven, levensmiddelen te koopen, etc. Die vreemde-
lingen komen aan boord en nu voorden daar tegen hen
gewelddaden gepleegd; zij worden gekwetst, gevangen
gehouden, of wat maar meer mogelijk is; wellicht wordt
daar een schandelijk vergrijp gepleegd. Een dergelijke
handelwijze zoude dan door den kustaat niet mogen ver-
volgd worden. Zoo kan men natuurlijk verscheidene ge-
vallen bedenken, die alle even goed mogelijk zijn. Gaan
wij zelfs verder, en onderstellen wij, dat de gezagvoerder
van het schip of de mishandelde personen een klacht
indienen en dringend om bescherming vragen, of dat de
daad als het ware onder de oogen van de locale autori-
teiten geschied is. Onze staat zou ook dan machteloos
zijn. Gelooft men dat ooit onder zoodanige voorwaarden
voor de orde en rust op de territoriale zee gezorgd kan
worden? De staat, waar het schip thuis behoort, zal de
misdadigers straffen, meent men wellicht. Wij zagen
^echter reeds hoe weinig men vaak daarop kan vertrou-
wen, ongerekend de mogelijkheid dat die staat zijn
strafwetten zoover niet uitstrekt, zoodat de daders on-
gestraft zouden blijven, terwijl de kuststaat, wiens recht
geschonden is, werkeloos en geduldig moet toezien. Zal
op deze wijze zijn souvereiniteit over de territoriale zee
niet een ijdel woord, een bespotting worden?\')
\') Cf. vooral Kloon op art. C (oud ontwerp) in Annuaire XIII. \'
-ocr page 327-315
Ik geloof dat het niet mogelijk is hier een regel nit
te denken, die alle voorkomende gevallen dekt. Al nam
men ook er in op, dat de kuststaat na gedane klacht
bevoegd ware, dan nog zou het soms onvoldoende kun-
nen zijn. Het is denkbaar dat zelfs daden, voorgevallen
aan boord uitsluitend tusschen de schepelingen, van dien
aard zijn dat de staat zich verplicht moet gevoelen tus-
schen beide te treden, ook zonder klacht. Men zoude
hoogstens feiten, slechts de inwendige tucht betreffende,
kunnen onttrekken aan de locale jurisdictie, maar dit
kan men vrij wel onnoodig achten, omdat geen staat
dergelijke zaken, voorbijvarende schepen aangaande, zich
zal aantrekken. Dat het geven van verdere bepalingen
bijna zeker op teleurstellingen moet uitloopen, is gemak-
kelijk te begrijpen, indien men in het oog houdt, dat
oen dergelijke regel uitsluitend met een politiek doel
gesteld wordt. Men vreest voor onaangename conflicten,
omdat dikwijls lastig uit te maken is, waar hot feit
voorviel, en de nationale staat zich gekwetst zoude kun-
nen gevoelen over oen innenging in zaken, die den kust-
staat vaak slechts ternauwernood raken. ]\\[aar juist dit
maakt het stellen van den i\'egel onmogelijk, omdat niet
a priori is vast to stellen, wanneer die omstandigheden
aanwezig zijn, daar elk geval zich anders voordoet. Zoo
iets moet telkens op nieuw beoordeeld wordon, en daarom
vind ik artikel 3 van de Territorial Waters Jurisdiction Act
zoo verstandig, dat voor ieder ingrepen van de justitie voor-
afgaande toestemming van de rogeering eischt \')• Deze kan
\') In het Nederlandscho rocht wordt daarin voorzien door do bovoogdhoid dor
regcering om do vervolging van een misdryf to doen achterwege blUvon door
316
het beste beoordeelen of Inderdaad de mogelijkheid van
internationale moeilijkheden een onthouden wenschelijk
maakt, maar men late de regeering dan ook hierin vrij.
eon clesbetreffond bevel aan de ambtenaren van het openbaar Ministerie. Deze
bevoegdheid zal gewoonlijk voldoende werken, doch de bepaling der Engelsche
wet vind ik nog veiliger.
HOOFDSTUK IV.
MAATREGELEN TER HANDHAVING DER NEUTRALITEIT.
Om dit proefschrift te besluiten, willen wij nog enkele
bladzijden wijden aan het bespreken der gedragslijn, dio
gewoonlijk door de beschaafde staten ingeval van oorlog
ten opzichte hunner territoriale zee gevolgd wordt. Wij
deden i-eeds vroeger opmerken dat het zeegebied even
goed als het land neutraal is, dat daarop oorlogsdaden
door de strijdende partijen noch mogen worden verricht,
noch mogen worden voorbereid, en dat de kuststaat
aansprakelijk is voor de houding, die hij aaimeenit indien
dergelijke feiten toch plaats grijpen
Er is echter een groot verschil tusschen den toestand
van land- en zeegebied. Terwijl het doortrekken of vo)--
blijven van vijandelijke troepen door het eerste de neu-
traliteit zou schenden, en den staat, die het toeliet,
zijn onzijdige positie zou doen opgeven, is dit niet het
•) cf. AftlüoliiiK 1 Hoofdstuk H S 2 van dit proofsc.liria.
-ocr page 330-318
geval met het verblijf van oorlogsschepen in de territo-
riale wateren. De vaartuigen van oorlog der vreemde
staten hebben het recht de kustzee te passeeren. Er is
toch geen reden om dergelijke schepen, die zich vaak
naar ver verwijderde streken willen begeven, den door-
tocht te weigeren, wat vooral bij zeestraten hoogst be-
zwaarlijk zoude zijn. Een gevaar voor den staat behoeft
het niet op te leveren, inbreuk op de neutraliteit kan
het natuurlijk evenmin maken, zoodat er mijns inziens
geen aanleiding bestaat om dat recht van onschuldige
doorvaart in oorlogstijd als geschorst te beschouwen \').
Doch bovendien heeft de kuststaat volle bevoegdheid
om den maritiemen strijdkrachten der oorlogvoerenden in
zijn wateren een verblijf toe te staan; hij kan het natuur-
lijk weigeren, maar doet dit gewoonlijk niet, tenminste
niet voor schepen die tot de\' eigenlijke marine behooren.
Dit verblijf kan tot veel moeilijkheden aanleiding geven,
vooreerst van den kant der ingezetenen, die daardoor
licht in de verleiding komen om daden te bedrijven,
welke met een volledige neutraliteit moeilijk overeen te
brengen zijn, maar ook van den kant der opgenomen
schepen, welke soms last kunnen veroorzaken. Daarom
worden dan ook gewoonlijk bij het uitbreken van een
oorlog zoogenaamde neutraliteitsverklaringen gepubliceerd,
waarin de meeste mogendheden den in hunne wateren
toevenden oorlogsschepen een bepaalde gedragslijn voor-
schrijven of hunnen onderdanen bepaalde handelingen
\') Verschil van meening bestond hierover tusschon de leden van do commissio
uit hot Institut. cf. Annuairo XII pg. Hö. Zio Ortolan II pg. 295 sqq. VanmUno
meening is ook Perels, pg. 225; anders Mr. KCremorsinoonrodogohoudonineon
vergadering dor Association,\'s-Gravonhago 25 Mei 1880 (cf. Wookbl. v/h Ilecht 4502).
319
verbieden Met dit laatste doel vindt men ook twee
Foreign Enlistment Acts, n.1. de Engelsche van 1870
en de Amerikaansche van 1818, die zware straffen be-
dreigen tegen daden van onderdanen of anderen, welko
de neutraliteit in gevaar brengen.
Die verklaringen van neutraliteit beperken zich gowoon-
lijk tot de havens en reeden; enkelo, zooals de Neder-
landsche, nemen er ook de zeegaten bij op, en slechts
nu en dan zijn zij ten volle op de territoriale zee toe-
passelijk, b.v. de Engelsche, Amerikaansche, en voor het
grootste deel de Italiaansche verklaringen. De meeste
staten nu laten vreemde oorlogsschepen toe; alleen de
vrije stad Lubeck weigerde dit tijdens den oorlog tus-
schen Denemarken en Sleeswijk-Holstein van 1848 — 1850.
Wel zijn enkele staten zoo voorzichtig geweest om, ten
einde moeilijkheden te voorkomen, het verblijf tot hoog-
stens 24 uur te beperken 3), tenzij ongunstig weder ot
noodzakelijke reparatiën dit beletten; in die gevallen mag
tot 24 uur na het ophouden van die beletselen vertoefd
worden. Zóó bepalen n.1. Engeland, Italië en de Ver-
eenigde Staten. Er wordt echter meestal voor gezorgd,
dat dergelijke schepen hun positie niet verbeteren en
zich in het vreemde gebied voor een langen kruistocht
in gereedheid brengen. Daarom vindt men gewoonlijk
\') Do vorklaringen van 1870 zün to vindon by Perols: Bülago L. By Ortolan
II (Appendico special) vindt men eonigo van den Krimoorlog on den Amori-
kaanschon burgeroorlog. Indien ik verklaringen citoer, zijn het stoeds die van 1870.
\') „An Act to regulato tho conduct of Her Ma.iosty\'s subjects during tho
oxistonco of hostilities between foreign statos with which hor Majesty is at
peacu". Evenals de Amorikaanscho wet to vindon by Whoaton (Boyd) Appendix C.
Zio ook art. 100 van ons strafwetboek.
") cf. bij den Boer Poortugael pg. .181 het Engolsche reglement van 1802 waar
die bepaling het oorst is opgenomen en do oorzaken dio d.aartoe geleid hebbon.
320
de bepaling, dat zi] daar hun bemanning en bewape-
ning niet mogen versterken en niet méér mondbe-,
hoeften mogen opdoen, dan voor het voorloopig onder-
houd van hun schepelingen vereischt is. Eveneens is
het hun meestal verboden méér kolen op te doen, dan
noodig is om de naaste haven van het eigen land te
bereiken \')• Dit is o. a. bepaald door Engeland, Neder-
land, Spanje en de Vereenigde Staten, door het eerst-
genoemde rijk nog met de bijvoeging, dat hetzelfde schip
binnen drie maanden niet opnieuw in een Engelsche
haven zijn kolenvoorraad mag aanvullen.
Minder vrijgevig is men echter met de toelating van
kaperschepen. Reeds tijdens den Krimoorlog werd het
binnenloopen van dergelijke vaartuigen gewoonlijk ver-
boden -), en ook in 1870, niettegenstaande de declaratie
van Parijs het voor dien oorlog overbodig moest maken,
verbieden bijna alle verklaringen het (slechts Italic liet
ze uitdrukkelijk toe), behoudens natuurlijk indfen avarij
of nood hen er toe dwingen. Onder dezelfde bepaling
vindt men door de beschaafde staten unaniem ongeoor-
loofd verklaard het binnenvallen met prijzen, en, a plus
forte raison, den verkoop dier prijzen in do territoriale
wateren.
In het algemeen wordon dus oorlogsschepen in de neu-
trale wateren opgenomen, hetgeen in goval van nood
nooit geweigerd wordt. Do kuststaat heeft in één woord
\') cf. hierover don Boor Poortugael pg. 371, die het op goede gronden heter
zoudo vinden den op to nemen kolenvoorraad te beperken tot wat noodig is
om do meest nabijgelegen nontralo haven te bereiken. Ovor de toeiat.ing in het
algemeen zio men Idem pg. 372 sqq.
\') Nuger pg. .380.
321
de bevoegdheid asyl te verleenen, rnaar, zoo vraagt men
nu wel, mag dit ook plaats vinden, indien niet gebrek
of storm hen een schuilplaats doet zoeken, maar de over-
macht van den vijand hen op de vlucht doet gaan? Mag
de onzijdige staat ook de gelegenheid openen het oorlogs-
gevaar te ontwijken?
Men weet, dat indien in den oorlog te land troepen
op vreemd gebied uitwijken, dezen daar wel worden
ontvangen, doch terstond worden ontwapend en geïnter-
neerd, Moet dit nu ook geschieden, indien oorlogsschepen
den vijand trachten te ontsnappen? Het is aangenomen
in het reeds geciteerde Lubecksche reglement \'), tej\'wijl
ook Bluntschli ?) en den Beer Poortugael het als recht be-
schouwen, de laatste vooral op praktische gronden, wier
gewicht niet te ontkennen is. Het is waar, dat het tegendeel
vaak zeer onbillijk kan zijn, en inderdaad een misbruiken
van het neutraal territoir is, maar precedenten ontbreken
geheel en al. Een vergelijking met den. landoorlog gaat
natuurlijk niet op, omdat voor den oorlog ter zee op
het stuk van asyl nu eenmaal andere regelen gelden, en
de praktijk slaat dan ook een andei\'en weg in. Toen de
Fransche aviso Bouet na een schot in den ketel bij haar
gevecht met de kanonneerboot Meteor een schuilplaats
in do wateren van Havana gezocht had, heeft men van
een interneering niets gehoord \'■). Evenmin is dit ge-
schied toen in ISGl het Oostenrijksch-Pruisisch eskader,
voor de, Denen vluchtend, de wateren van Helgoland
•) Fcrols pg. 22C>.
\') nimitsdili § 770.
") (li-n Hem- Poortiigiicl pg. ;!1»7 sfiq.
\') <l(tu Hoor Tooitngiuil pg. KKi.
322
bereikt had Het meerendeel der schrijvers gaat met
de zooeven genoemden dan ook niet mede.
Een van de voorwaarden, die door den kuststaat voor
het verblijf in zijne wateren gesteld worden, is de bepa-
ling, datindien schepen van twee oorlogvoerende partijen
zich terzelfder plaats© bevinden, zij op zijn vroegst 24
uur na elkander mogen vertrekken. Dit geschiedt natuur-
lijk om te voorkomen, dat de territoriale zee en de havens
tot plaatsen worden gemaakt, waar men met hoop op
zekere vangst de schepen der andere partij gaat zoeken.
Van een werkelijk asyl zou dan weinig terecht komen.
Men vindt dit voorschrift in alle neutraliteitsverkla-
ringen, en dat het werkelijk een regel van volkenrecht
is geworden, blijkt o. a. uit het volgende: De Japansche
regeering had in 1870 een fout gemaakt in hare neu-
traliteitsverkiaring; zij had dén termijn van 24 uur alleen
gesteld met het oog op na elkaar vertrekkende oorlogs-
schepen en niet gedacht aan de mogelijkheid, dat ook
koopvaarders zich daar konden bevinden en dus eigenlijk
zulk een schip terstond door een oorlogsvaartuig kon wor-
den achtervolgd.
Daarvan maakte de Fransche korvet Linois gebruik
»
om terstond na het wegstoomen van een Duitschen koop-
vaarder, ook het anker te lichten, zoodat zij dit schip
\') den Boer Poortugael (ibidem) wil dit vorontschuldigon door do omstandigheid,
dat do Deonscho vloot do vervolging maar tot op m\\)l van af do kust had voort-
gezet en de vluchtelingen dus, toen zy do territoriale zoo bereikten, niet moor
aan oorlogsgevaar poogden to ontsnappen. Hy vorgeot eclitor dat de kustzoo
tot op kanonschot zich uitstrekt on niot de drie myien haar grens vormen,
waarbij nog komt dat do Doonscho regeering zolf do torritorialo zoo tot op 5
myien had uitgestrekt (cf. do instrucUo voor do Doonscho kommandanten tydens
den KrimoorJog bü den Boor Poortugael pg. (»).
823
nog in de Japanscho wateren voorbijvoer, cn het gemak-
kelijk daarbuiten kon opwachten. De Duitsche zaakge-
lastigde protesteerde tegen deze, naar hij het noemde,
tegen de grondbeginselen van het volkenrecht strijdende
handelingen bij de regeering van Japan, dio dan ook
terstond hare verklaring in den verlangden zin wijzigde
begrijpende dat zij anders een schending van het ius
gentium zoude sanctionneeren.
\') cf. Porols pg. .392 sqq. Ovor do liistorio van «lien regel den Beer Poortugael
pg. 374 sqq.
ff. .
■t
ONTWERP VAN HET
INSTITUT DE DKOIT INTERNATIONAL.
Considérant qu\'il n\'y a plus de raison pour confondre en une seule
zone la distance nécessaire pour l\'exercice de la souveraineté et pour
la protection do la pêche littorale et celle qui l\'est pour garantir la
neutralité de non-belligérants en temps de guerre;
Que la distance la plus ordinairement adoptée de trois milles de la
laisse de basse marée a été reconnue insuffisante pour la protection
de la pêche littorale;
Que cette distance ne correspond nullement non plus à la portée
réelle des canons placés sur la côte;
PROJET
résultant des délibérations des 27, \'28 ot 2!) mars.
Aktici.k liHKMiKit. L\'Etat est souverain sur une zone de la nier cpii
baigne la côte, sauf le droit de passage inoilcnsif réservé a l\'art 5.
Cette zone porte le nom de mer territoriale.
Aux. 2. La mer territoriale s\'étend à six milles marins ((iO au degré
de latitude) de la laisse de basse marée sur toute l\'étendue des côtes.
Akt. Pour les baies, la mer territoriale suit les sinuosités de la
côte, sauf qu\'elle est mesurée à partir d\'une ligne droite tirée en
travers de la baie dans la partie la plus rapprochée do l\'ouverture
vers la mer, où l\'écart entre les deux côtes de la bai»! est de douze
milles marins do largeur, à moins qu\'un usiige continu et séculaire
n\'ait consacré uno largeur plus grande.
Aut. h. En cas de guerre l\'Etat riverain neutre a le droit do fi.xer
par la déclaration de neutralité ou par notilication spéciale, sa zone
neutre au delà de six milles, jusqu\'à portée du canon des côtes.
Aut. 5. Tous les navires s-ana distinction ont le droit de passage
inolfensif par la mer territoriale, sauf le droit des belligérants de
réglementer, ct, dans un but de défense, de barrer le passage dans
ladite mer pour tout navire, et lo droit dos neutres de réglementer
le passage dans ladite mer pour les navires do guerre de toutes
nationalités,
326
Akt. 6. Les crimes et délits commis à bord de navires étrangers de
passage dans la mer territoriale par des personnes qui se trouvent
à bord de ces navires, sur des personnes ou des choses à bord de
ces mêmes navires, sont en dehors de la juridiction de l\'Etat riverain,
à moins qu\'ils n\'impliquent une violation des droits ou des intérêts
de l\'Etat riverain, ou de ses ressortissants ne faisant pas partie de
l\'équipage ou des passagers.
AitT. 7. Les vaisseaux qui traversent les eaux territoriales se confor-
meront aux règlements spéciaux édictés par l\'Etat riverain dans
l\'intérêt et pour la sécurité do la navigation et pour la police
maritime.
A ut. 8. Les navires de toutes nationalités, par le fait seul qu\'ils se
trouvent dans les eaux territoriales, à moins qu\'ils n\'y soient seule-
ment de i^assage, sont soumis à la juridiction de l\'Etat riverain.
L\'Etat riverain a le droit de continuer sur la haute mer la pour-
suite commencée dans la mer territoriale, d\'arrêter et de juger lo
navire, qui aurait commis une infraction dans les limites de ses
eaux. En cas de capture sur la haute mer, le fait sera, toutefois,
notifié sans délai à l\'Etat dont le navire porte le pavillon. La
iwursuite est interrompue dès que le navire entre dans la mer
territoriale de son pays ou d\'une tierce puissance. Le droit de
poursuite cesse dès que le navire sera entré dans un port de son
pays ou d\'une tierce puissance.
Aux. 9. Est réservée la situation particulière des navires de guerre et
de ceux qui leur sont assimilés.
Aht. 10. Les dispositions des articles précédents s\'appliquent aux
détroits dont l\'écart n\'excède pas douze milles, sauf les modifications
et distinctions suivantes:
1». Les détroits dont les côtes appartiennent à des P^tats dittérents
font partie de la mer territoriale des Etats riverains, qui y exer-
ceront leur souveraineté jusqu\'à une ligne médiane;
\'i». Les détroits dont les côtes appartiennent au même Etat et
qui sont indispensables aux communications maritimes entre deux
ou plusieurs Etats autres que l\'Etat riverain font toujours partie
do la mer territoriale du riverain, quel que soit lo rapprochement
des côtes.
Le régime des détroits soumis à des conventions ou usages
spéciaux demeure réservé.
Art. m. Le? détroits qui servent de passage d\'une mer libre à une
autre mer libre ne peuvent jamais être fermés.
STELLINGEN
m::
kir\'-
tüS«:
■ | |
■Sh | |
; ^^ | |
m | |
v/Ï | |
tt/ -...-vi-ri-w ■•
■^K
l *
%
L
De aard van het recht, dat de istaat over zijn territo-
riale zee uitoefent, is dezelfde als van het recht over
zijn landgebied.
II.
De territoriale zee strekt zich uit tot kanonschots-
afstand van de kust, berekend vanaf de laagwater-lijn.
III.
De beginselen van het avis du conseil d\'état van 28
October 1800 zijn door het volkenrecht niet overgenomen.
IV.
De staat heeft volledige jurisdictie over alle schepen,
die zijn territoriale zee passeeren.
„vïr^
330
Een persoon kan voor feiten, welke in een vreemden
staat zijn voorgevallen, terwijl hij daar vertoefde in een
functie, die hem exterritorialiteit waarborgde, na het
verlies zijner bevoorrechte positie voor de rechtbanken
van dat land ter verantwoording worden geroepen.
Geen staat heeft recht om te eischen, dat aan zijn
onderdanen, die zich in het gebied van een vreemden
staat bevinden, voorrechten worden toegekend, welke
deze aan zijn eigene onderdanen onthoudt.
VIL
Het is af . te keuren de betrekking van den staat tot
zijn territoir „eigendom" te noemen.
Artikel 240 Gemeentewet staat den gemeenten hot
heffen eener belasting op rijwielen niet toe.
De uitoefening van het recht om de Staten-Generaal
te ontbinden is feitelijk niets anders dan een opdracht
van het geschil aan de beslissing der kiezers.
Artikel 145 al. 2 der Grondwet is een hinderpaal voor
het tot stand komen eener volledige administratieve
«
rechtspraak.
-ocr page 343-331
XL
Het by koninklijke boodschap van 20 September 1892
ingediende wetsontwerp ter regeling van de kiesbevoegd-
heid voor de tweede kamer der Staten-Generaal was
niet in strijd met art. 80 der Grondwet.
XIL
Terecht neemt artikel 109 van het reglement op het
beleid der regeering van Ned.-Indië (wet van 2 September
1854 Stbl. 129) de godsdienst als criterium aan voor de
gelijkstelling met inlanders of met Europeanen.
XIIL
Do leer van den onbetaalden aj-beidstyd (volgens
welke de winsten der ondernemers ontstaan door den
arbeiders een deel van de opbrengst van hun arbeid
te onthouden) is onjuist.
XIV.
Invoering van collectief bezit der productiemiddelen is
ongewonscht, daar het ten gevolge heeft onderdrukking der
persoonlijke vrijheid on belommering van den vooruitgang.
XV.
Eon inkomstenbelasting als impôt unique is af to keuren.
XVI.
Het is onbewezen dat een dergehjke progressieve be-
lasting rechtvaardig is.
332
XVII.
Geometrische gemiddelden (volgens de opvatting van
dr. Mayr in „Die Gesetzmäszigkeit im Gesellschaftsleben")
verdienen de voorkeur boven arithmetische gemiddelden.
ST
TKR YF.RKRIJGIKG VAN DEK GRAAD VAN
FJSCHA
ü
m
J
m
f;
AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT ÏE UTRECHT,
NA MAGHTIGINU YAN DEN RECTOR-MAGNIFICUS
Hoogloeraar in de faculteit der Wis- en Natuurkunde,
Volgens Besluit van den Senaat der Universiteit
TEGEN DE BEDENKINGEN
VAN ni\'; KACUf.TIÏIT DEU RICClISTGEKKRRnilini)
TE VERDEDIGEN
Dinsdag 18 December 1894, des namiddags te ure
DOOK
ÜKUOHKN TK AMERSFOORT.
AMERSFOORT
.1. VALKHOF F
1891
-ocr page 346-» ^
■ ;
\' ■■ t\'
Ulpianus\' uitspraak „mare natura omnibus patet" (1.13
pr. D. VIII, 4) bewijst niets voor de bekendheid der
Romeinen met het beginsel der vrije zee.
L. 21 § 5 D. IV, 2 is strijdig mot het wilsdogma.
Er bestaat geon principieel verschil tusschen misdrij-
ven en overtredingen.
Het ware aanbevelenswaardig dat hot door de gevan-
genen to vei\'dienen loon geheel of voor hot grootste ge-
deelte als schadevergoeding werd uitgekeerd aan hen,
dio door do strafbare handeling schade hebbon geleden.
336
De z.g. voorwaardelijke veroordeeling verdient geene
aanbeveling.
De hier te lande gevolgde methode van berechting van
politieovertredingen is af te keuren.
Wenschelijk ware een horvorming daarvan naar het
beginsel, dat de straf de overtreding zoo spoedig mo-
gelijk moet volgen.
Jure constituto is poging op een ondeugdelijk object
of met eon ondeugdelijk middel niet strafbaar.
De artikelen 418 en 419 Wetboek van Strafrecht staan
ton onrechte in den titel van begunstiging.
Artikel 37 Wetbook van Strafrecht is te eng gesteld
en geeft daardoor den rechter niot voldoende ruimte bij
de beoordeeling van den persoon des misdadigers.
Het preventief toezicht des konings over provinciale
verordeningen is geen recht van medewetgeving.
337
XII.
Het weglaten eener belasting uit de wet op de mid-
delen heeft geen praktische gevolgen.
XHI.
Destructieve amendementen zijn geoorloofd.
XIV.
De legitimaris heeft recht op erfgenaamschap.
XV.
De vaderlijke macht wordt niet verloren door den dood
van één der ouders.
XVI.
De regeling der huwelijksafkondigingen in art. 138
B. W. is onvoldoende.
XVII.
Het verdient afkeuring dat een gehuwde vrouw, ook
voor haar persoon, niet gebonden is door handelingen,
welke hare bevoegdheid te buiten gingen, en de nietig-
verklaring daarvan kan vorderen.
XVIII.
Het beginsel van art. 6 der wét, houdende algemeene
bepalingen der wetgeving van het koninkrijk, moet ook
worden toegepast op vreemdelingen, die zich hier te
lande bevinden.
338
XIX.
Het verdient aflieuring dat art. 908 B. W. het erfrecht
bij vensterf tot bloedverwanten in den twaalfden graad
uitstrekt.
XX.
Het dagvaarden voor een ratione personae onbevoegden
rechter is op zichzelf geen onrechtmatige daad in den
zin van artikel 1401 B. W.
XXI.
De uitbreiding van het faillissement tot niet-kooplieden
verdient goedkeuring.
XXII.
De curator in een faillissement is ten opzichte van
art. 1917 B. W. geen „derde", doch vertegenwoordiger
van schuldeischers en failliet.
XXIII.
Abandonnement en abandon sluiten elkander niet uit. ?
XXIV. ï
Overmacht aan de zijde van den ontvanger schorscht
de ligdagen.
XXV.
Koop en verkoop van onroerende goederen kan volgens
ons recht geen daad van koophandel zijn.
339
XXVL
Art. 127 W. V. B. Rv. is overbodig.
XXVII.
Rechtspraak door leeken in zaken van koophandel
verdient geen aanbeveling.
XXVIII.
Het ware wenschelijk, dat den doctoren in de rechts-
wetenschap de verplichting werd opgelegd een stage van
minstens één jaar op het kantoor van een advükaat en
prokureur te hebben doorloopen, alvorens zich als zoo-
danig te kunnen vestigen.
II H. . Il-
. ■, V
v-4
\'7
. Jr
À
. !
V vV.
1
-ocr page 353-_____ _ .
\'v\'V-\'rt ■ ■-\'ty.: -\'S\' :
m
rm:
V ■ ..J\'\'/ \'
vi-.P-.f..
\'ï,,
v-rvir,/:. /
• 1 j^.- ■ \'
-ocr page 355-# ,
y \'
: ■ ■■
j-f\'
m \'
-ft
. ; ■\' i. V \' -
m
i
■ ■ . \'
y i. !
-ocr page 356-