-ocr page 1-

U

r

i

et mm vaD gesÉifa op den opeDten
weg als stefcar leit lesctawl

11.

-D. GR^VESTEIN VAN HEYST.

I

-ocr page 2-

A. qu.
192

-ocr page 3-

!■ ■

V-...

\'•I

m

S-

-J

r

, 1,

■ V-

/ ■■

■v ■)

c 1 ■

. H

J ■

A

V

-ocr page 4-

j\'

\' -v

" - :/ .

• f. .

\\

.te

s

/■•v. V

( ,

-ocr page 5-

Het venten van geschriften op den openbaren weg
als strafbaar feit beschouwd.

-ocr page 6-

4

•■ -M-

-t.-

M \'

X-\'S\'""

-ocr page 7-

Het venten van gescliriften op den openbaren
weg als strafbaar feit besolionwd.

PROEKSCHRIFT

ter verkrijging van den graad van

ilnrtiu\' in h ^Icrljtiiuiftrnscljiui

AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT,

na machtiging van den rector magnificits

D^ H. C. DIBBITS,

HoogUeraar iu de FticuHeit tier Wis- ot Natuurkunde,

Vül-tJKNS lUiSLUIT VAN DEN SENAA\'1" DER UNIVERSITEIT

tegen ue iieuenkingkn van

DE FACULTEIT DER RECHTSGELEERDHEID

tk verdedigen

op iMmiiulug 17 December 1894, des iimiiiddngs tc a\'/s ure,

door

Derk Graevestein van

geboren te Meppel.

ZUTI\'IIEN
W. J. THIEME & CiB.
1894.

-ocr page 8-

I.\'"\' .\'-;\' \'

m

£

\'y/

i\'

1 \' T . ■ :
;■, . ■ l-

■ ■

■s "

■. \' \' . \'

■ .

— .

- \' ■ ]

• - j\'

\';/"■\' - *

i-X\'- ■ P\'

.vV !

■ \'

, i ■ " ^

irr

t

m

■y-",\'-:

t\'

-ocr page 9-

^H^n in ij 11 G ©ud

i; ■

M

Il

Ii,:.

-ocr page 10-

WÊy--

V

■ i .1 r \'

» .

-ocr page 11-

„.ff^" het cindigcu inijitcr studii\'n iu dc Rcchtsivcicu-
schap is het viij ccnc aau^cnamc taak, n Hooglccrarcii
der Juridische Faculteit mijn dank tc betuigen voor het
ondcrzuijs van 7t genoten.

Wccst overtuigd Hooggeleerde Pols, llooggcachtc
Promotor, van mijne erkentelijkheid voor dc ivckvillcndc
hulp hij het samenstellen van dit proefschrift verleend.

Waar ik Hooggeleerde de louter cn d\'Aui.NIS wy/zr
studu\'n ouder mvc zeer gewaardeerde leiding nog denk
voort tc zetten, hoop ik, gij mij uwen verderen steun
nict zult onthouden.

-ocr page 12-

■\'V\'i. Vi r

-ocr page 13-

INLEIDING.

Herliaalde malen kwam in de laatste maanden
het arrest van den Hoogen Raad van 7 Noven\\ber
1892 weer ter sprake, nu meerdere gemeentebe-
sturen zich genoodzaakt achten het voorbeeld van
de gemeente \'s Gravenhage te volgen om verorde-
ningen te maken op het verspreiden enz. van ge-
drukte .stukken. Art. 135 der gemeentewet geeft
aan de gemeentebesturen de bevoegdheid immers
om verordeningen te maken In het belang der open-
bare orde, zedelijkheid en gezondheid enz. «doch,>
zegt Mr. J. G.
Westra van Holthe in zijn proef-
schrift getiteld: »de Gemeentebesturen tegenover
\'\'irt. 7 en 9 van de Grondwet«, behoeft het geen

-ocr page 14-

betoog dat de Raad die bevoegdheid uitoefent binnen
de grenzen door de grondwet gesteld.

Of het gemeentebestuur van \'s Gravenhage binnen
die grenzen gebleven was, is het onderwerp van
voormeld arrest. Het had nl. in haar Algemeene
Politieverordening van 21 October 1890 een artikel
ingelascht als art. na luidende als volgt: -

»Het is verboden zonder vergunninof van den

O ^

»burgemeester geschreven of gedrukte stukken op
»de openbare straat aan te kondigen, te venten,
»te verspreiden of te koop aan te bieden.«
Den 17e" Maart 1892 stond wegens overtreding
van gemelde bepaling een letterzetter voor het Kanton-
gerecht te \'sHage terecht.

De Kantonrechter ontsloeg den beklaagde van
rechtsvervolging:

»Overwegende: dat art. 7 van de Grondwet
»luidt *:

»niemand heeft voorafgaand . verlof noodig om
»door de drukpers gedachten of gevoelens te open-
»baren, behoudens ieders verantwoordelijkheid
»volgens de wet.
»dat uit voormeld grondwetsartikel volgt:\'
i^. »dat de grondwet geen preventieve maatre-

-ocr page 15-

> gelen toelaat, maar slechts repressieve maatregelen
»toelaat ten aanzien van de openbaarmaking van
»gedrukte stukken en

2°. »dat die repressieve maatregelen alleen vast-
»gesteld kunnen worden bij de wet, dat de ge-
»meentebesturen in het algemeen onbevoegd zijn
»om ten aanzien van de openbaarmaking, en daar-

> onder zal zeer zeker moeten worden begrepen
»openbare aankondiging en openbare verspreiding
»van gedrukte stukken bepalingen vast te stellen
»en speciaal om te dien aanzien preventieve maat-
»regelen te nemen, gelijk bij art. ii» voormeld
»zijn opgenomen, dat dit artikel als in strijd met
»art. 7 van de grondwet bindende kracht mist,
»dat bij geen ander wettelijk voorschrift het be-
»wezen verklaarde ieit is verboden.«

De arrondissement« rechtbank te \'s Hage in hooger
beroep de zaak behandelende, was van oordeel dat
voornoemde verordening wel degelijk bindende kracht
had, als zijnde de gemeenteraad volgens art. 135
van de gemeentewet bevoegd in \'t belang der open-
bare orde dergelijke verordeningen te maken, terwijl
art. II» niet in strijd zou zijn met art. 7 Grondwet.
De Hooge Raad vernietigde bij voormeld arrest

-ocr page 16-

dit vonnis en bevestigde het vonnis van den Kanton-
rechter,

Of die beslissing van den H. R. juist is, is m, i,
van te meer belang nu onlangs Gedeputeerde Staten
van Gelderland hun goedkeuring weigerden te ver-
leenen aan een soortgelijke verordening als die van
\'s Hage, van de gemeente Nijmegen, als zijnde in strijd
met de interpretatie van den H. R. van art. 7 Grondwet.

Dat er nog wel wat af te dingen valt op \'s Hoogen
Raads beslissing, getuige de bestrijding door Mr. J.
G. Westra van Holthe in zijn voornoemd proefschrift.

Over dit onderwerp bestaat verder nog jurispru-
dentie naar aanleiding van verordeningen van \'s Her-
togenbosch, terwijl wij dit schrijvende in afwachting
zijn van een vonnis Kantongerecht Wageningen, naar
aanleiding van verordeningen op dit stuk van de
gemeente Veenendaal. Dezelfde vraag heeft zich ook
in België voorgedaan. \\n gelijken zin werd zij daar
beantwoord door den Minister van Binnenlandsche
Zaken in zijn advies aan den Gouverneur van Oost-
Vlaanderen, alsmede de rechtbank te Gent 30 Octo-
ber 1891 \') en Oudenaarden 9 April 1892, maar

1) La-Belgique Judiciaire 1892 pag. 617.

-ocr page 17-

beide vernietigd door \'t Hof van Cassatie 18 Januari
1892 en (in vereenigde Kamers) 8 Juni 1892, beslis-
sende dat dergelijke plaatselijke verordeningen niet
ongrondwettig waren.

Een nader onderzoek naar gemelde jurisprudentie
scheen mij ook door de actualiteit van de kwestie
niet ongeschikt voor een proefschrift.

Ik stel mij dus voor in het eerste Hoofdstuk, de
vonnissen naar aanleiding van plaatselijke verorde-
ningen jo. art. 7 Grondwet te behandelen, in een
tweede de gelijksoortige jurisprudentie in België,
terwijl ik er ten slotte een vergelijking van beide
met eenige opmerkingen aan hoop toe te voegen.

-ocr page 18-

lift-

• J-V, •

■ ïvrïu-;..

-ocr page 19-

EERSTE HOOFDSTUK.

Wanneer wij het vonnis van den Kantonrechter
van \'s Hage en het arrest van den Hoogen Raad
vergelijlcen met de daarmede strijdige meeningen
uitgedrukt in het eveneens voornoemde vonnis van
de arrondissements reciitbank te \'s Hage en in het
proefschrift van Mr.
J. G. Westr.v van Hoi.tiie, dan
zien wij dat liet groote geschilpunt daarin zit, wat
de strekking is van art. 7 van de grondwet.

Bij de schrijvers over het Nederlandsche Staats-
recht vinden wij dienaangaande niet veel, en waar
zij ons nog iets dienaangaande mededeelen, loopen
hun meeningen nog al uiteen.

Het schijnt mij dus niet ondienstig om alvorens
over te gaan tot de bespreking der hiervoor ge-

-ocr page 20-

8

noemde Jurisprudentie nog in het kort de geschiedenis
van art. 7 Grondwet na te gaan.

De geschiedenis van de vrijheid van drukpers hier
te lande voor 1798 is voor ons hier van minder
belang; wij zullen ons derhalve bepalen tot een
beknopte schets te geven van den toestand voor
dien tijd. Wij raadpleegden hiervoor voornamelijk
het werkje van Mr.
A. C. van Heusde : »De vrijheid
der drukpers hier te lande uit een historisch oog-
punt beschouwd. <

Mr. van Heusde begint genoemd werkje met een
aanhalinof uit een adres door den Geldcrschen boek-
handel in den zomer van 1847 de Tweede
Kamer gericht bij gelegenheid van een ontwerp van
een Wetboek van Strafrecht, waarin o. a. de vol-
gende zinsneden voorkomen.

>Die vrijheid van denken had tot noodzadelijk
»gevolg de vrijheid van schrijven, en de onafhan-
»kelijkheid van Nederland dagteekent haar bestaan
»van hetzelfde oogenblik als de vrijheid van druk-
»pers hier te lande. Men heeft die vrijheid van
»drukpers steeds geëerbiedigd en gehandhaafd, zij

»is beschouwd als uitmakende een grondsteen van

f

»Nederlands onafhankelijkheid. De Nederlanders

-ocr page 21-

»hebben er regt op, het behoud van dezelve te
»vorderen, zij hebben voor het verkrijgen en be-
»houden dier regten vroeger alles ten beste ge-
»geven, hunne vaderen hebben voor deze rampen
»verduurd, nederlagen geleden, vervolgingen door-
»gestaan .... en zullen zij nu dat duur gekochte
» pand vrijwillig verloren geven ? <
De juistheid van deze woorden moeten wij ten
zeerste betwijfelen. Want te recht zegt
Mr. van
Heusde
op pag. 3:

> . . . . dat wanneer werkelijk de vrijheid van
»drukpers den grond van Neerlands vrijheid en
»onafhankelijkheid heeft uitgemaakt, het een dwaas-
»heid is te beweren dat onze voorouders in een
»vrijen onafhankelijken staat hebben geleefd. <
Reeds 20 December 1581, in het jaar dus van de
afzwering van
Piiilu\'s II, waarin de grondslag der
Republiek, in het jaar 1579 gelegd door de Unie
van Utrecht, bevestigd werd, werd bij eene Ordon-
nantie van
Willem I \') een censuur ingevoerd, niet
op een bepaalde soort maar op alle geschriften toe-
passelijk.

Groot Placaatbock van Holland cn West-Vriesland I 211.

-ocr page 22-

10

Niettegenstaande dat van dit placaat 21 November
door de staten van Holland en West-Friesland een
herhaalde publicatie gehouden was, veroorloofden
zich de ingezetenen nog een te grove vrijheid van
denken en schrijven. Vandaar het Placaat van
Maurits van 27 November 1587, waarbij een verbod
werd uitgevaardigd, de handelingen van de overheid,
van den Staten-Generaal, de vroedschappen enz.
zoodanig te bespreken dat zulks hun van nadeel
kan zijn, tevens bepalende dat niets verkocht ge-
drukt of verspreid mocht worden, hetgeen niet te
voren gevisiteerd en geapprobeerd was.

De staten bepaalden 9 Maart 1589 bij Placaat,
dat de drukkers orgineel moesten houden van de
boeken enz. die zij zouden drukken, om te zenden
aan \'de staten of aan haar gecommitteerden alvorens
exemplaren te mogen uitgeven of verkoopen.

Niet alleen in Holland werden die beperkende
maatregelen ingevoerd. In 1587 had Leycester het
kwaadspreken van de Koningin van Engeland, de
Staten-Generaal, de Magistraten, Vroedschappen enz.
onder strafbedreiging verboden,

De Placaten van 7 Juli 1615, 22 December 1618,
16 Januari 1621, 3 October 1639 en 29 November

-ocr page 23-

11

1646 maakten al de op het eind der 16«= eeuw voor
Holland geldende bepalingen op alle provinciën van
toepassing.

Ten onrechte zijn er die beweren dat de censuur
in later tijd in onbruik geraakte of afgeschaft is. Zij
voeren hiertoe aan de acte van indemniteit van
19 Juli 1663 (Groot Placaatboek van Holland, deel
III pag. 98), doch zij had alleen ten doel om de leden
der staten volkomen vrijheid van spreken in die ver-
gadering te verzekeren, enz.

Uit verschillende Resoluticn blijkt dat vergunning
tot het drukken en uitgeven van werken gedurende
het tijdvak van de Republiek steeds noodig is ge-
weest, bv.:

Resolutie van 18 Juni 1620 waarbij verboden werd
de ioude kronycke en de historiën van Hollandt ende
Westvrieslandt, van Zeelandt ende van Utrecht,« in
dat jaar te Dordrecht gedrukt, en Burgemeesteren
van Dordrecht aangeschreven, om dat werk in tc
houden en te procedeeren tegen den autheur en
drukker volgens de placaten, »als daerin bevonden
zijnde verscheyde ongerijmtheclen den jegenwoor-

Zie Van lltUSDE pag. 5.

-ocr page 24-

12

dighen staet van den lande nadeeligh ende oock
niet te blijcken van consent of octroy van denselven
boeck.«

Resolutie van 28 September 1646 dat het vierde
deel der annales Hollandiae et Zeelandiae van
Isaac
Vossius zouden worden geëxamineerd, «om te letten
of daarin niet en werdt bevonden yet dat tegen de
hoogheydt van desen Staet, of eenigh quartier van
deselve is strijdende.«

Resolutiën van 1681, 1684, 1688, 1691, waarbij
op straffe van geeseling verboden werd boeken enz.
te drukken of te verkoopen waarin zaken de regee-
ring en haar geallieerden betreffende besproken
werden, tenzij men permissie had van den magistraat
van zijn standplaats.

Uit het placaat van 21 januari 1726 van \'t Hof
van Holland zien wij \'), dat de censuur waaraan in
den beginne alle boeken onderworpen waren, later
slechts toepasselijk werd gemaakt bp die geschriften,
welke op den Staat of den Godsdienst betrekking
hadden.

1) Van Heusde, pag. 9

-ocr page 25-

13

Onder eerstgenoemde waren ook begrepen die
op vreemde mogendheden betrekking hadden.

De Placaten van 9 Augustus en 12 September
1674, waarbij op straffe van bannissement en con-
fiscatie van goederen, verboden wordt om schriften
te drukken of te verkoopen, rakende in eenigen
deele direct of indirect den Koning van Groot-
Brittannië, het Parlement van Engeland, Zr. Ms.
Raad, Ministers of Bedienden of de Engelsche Natie,
anders dan na bekomen consent.

Placaten van de Staten van Holland van 9 April
1675 en 21 November 1715 en 4 Augustus 1761
waarbij werd bepaald \'), dat geen doctoren in de
theologie, predikanten of lidmaten eenig geschrift
over den godsdienst mochten laten drukken, tenzij
het door de classis, waaronder de schrijver behoorde,
of door de professoren van de universiteit, doch in
dat geval toch met voorweten van de classis, was
onderzocht en goedgekeurd en dat van deze goed-
keuring achter het titelblad moest blijken met ver-
melding van den dag, waarop de approbatie was

O Vak IIkusde, pag. 9.

-ocr page 26-

14

verleend. Iedere classis moest hiertoe »visitatores
»librorumi aanstellen.

Het is opmerkelijk, dat de kennisneming der
drukpersdelicten was opgedragen aan de Gecommit-
teerde Raden, een gedeelte der uitvoerende macht,
die het grootste belang er bij hadden, om alle vrij-
heid van schrijven te vernietigen, aangezien hun doen
en laten bloot stond aan critiek der dagbladschrijvers.
Het gevolg hiervan was, dat dikwerf de onschuldigste
zaken strafbaar werden gesteld. Tallooze voorbeelden
zijn hiervan te geven.

Merkwaardig is een voorbeeld hiervan, dat, toen
in \'t jaar 1748 in meerdere steden en voornamelijk
te Haarlem oproeren waren tegen de pachters der
gemeene middelen en de regeering van Haarlem
begreep het volk te moeten toegeven en een publi-
catie uitvaardigde, dat men alles in het werk zoude
stellen om die wijze van invordering voortdurend
afgeschaft te laten en daarvoor een voor de burgerij
minder bezwaarlijke in de plaats te stellen, de Staten
van Holland zich zeer gekrenkt voelden over deze
publicatie, die geplaatst was in de »Haarlemsche
Couranti van 22 Juni 1748, dat zij genoemde publi-
catie \\rerklaarde te zijn een gefingeerd stuk, of indien

-ocr page 27-

15

werkelijk zulk een publicatie gedaan was binnen de
stad Haarlem, het moest zijn afgedwongen, derhalve
van onwaarde was, en zij nooit zouden dulden, dat
zij eenig effect zou hebben, terwijl tevens aan de
uitgevers dier courant het schrijven, drukken, uitgeven
dier courant ten strengste verboden werd, en zelfs
bevolen werd, dat de paketten op de postkantoren
zouden worden opengemaakt om er de Haarlemsche
couranten uit te houden.

Uit het bovenstaande zien wij, dat de Republiek
der Vereenigde Nederlanden niet in alle opzichten
kan bogen op de vrijheid der individuen waarop
zij zich zoo liet voorstaan.

Wij zijn thans gekomen aan het tijdvak, waarop
de Unie van Utrecht, die sedert 1579 den grond-
slag van onze staatsinrichting vormde, plaats moest
maken voor de staatsregeling van 1798. De beper-
kingen gedurende de republiek zullen wel de reden
geweest zijn dat in die staatsregeling een bepaling
werd opgenomen als art. 16 van de Burgerlijke en
Staatkundige grondregels, luidende als volgt:

> Ieder Burger mag zijne gevoelens uiten en

> verspreiden, op zoodanige wijze als hij goedvindt,

> des niet strijdig met het oogmerk der Maatschappij.

-ocr page 28-

i6

> De vrijheid der Drukpers is heilig, mids de ge-
» schriften met den naam van den drukker, uitgever
»of schrijver voorzien zijn Deze allen zijn ten allen
»tijde aansprakelijk voor alle zoodanige bedrijven
»door middel der drukpers, ten aanzien van afzon-
»derlijke personen of der gantsche Maatschappij
»begaan die door de Wet als misdadig erkend
»zijn.«

Eveneens vond men in de staatsregeling van 1801
als art. 3 de volgende bepaling:

»Een iegelijk kan doen en verrichten alles wat
»hem behaagt, maar blijft wegens al zijne daden
»zoowel als wegens het verspreiden zijner gevoelens
»verantwoordelijk volgens de Wet. f
De vrijheid van drukpers, hoewel in de staats-
regeling erkend, bestond echter in werkelijkheid niet,
want slechts een maand na de aanneming van die van
1798 vaardigde het Uitvoerend Bewind der Bataafsche
Republiek een proclamatie uit, waarbij het zich ten
zeerste beklaagde over het verregaand misbruik dat
van de verleende vrijheid gemaakt werd.

Tevens verklaarde het streng te zullen waken tegen
hen die zich niet onthielden de bestaande orde van
zakerf te hekelen.

-ocr page 29-

ty

In hetzelfde jaar werden nog strenger bepalingen
uitgevaardigd.

In de volgende constitutiën van 1805 en 1806
vindt men geen artikelen meer om de vrijheid van
drukpers te waarborgen.

Wat had men er ook aan, wanneer men toch
zulke gestrenge beperkende bepalingen maakte, dat
de vrijheid alleen in schijn bestond en tot nul gere-
duceerd was ? Ook de regeering van
Lodewijk
Napoleon
bracht ons die vrijheid niet; maar hoe
gering zij onder hem ook moge geweest zijn, de
toestand van de pers mag nog gunstig genoemd
worden in vergelijking van de dagen van de ver-
eeniging met Frankrijk, toen behalve de censuur
onderscheiden strafbepalingen werden ingevoerd tegen
hen, die het zouden wagen de daden van het Gou-
vernement te beoordeelen.

In de schets van van hogendorr vinden wij geen
enkele bepaling omtrent de vrijheid van drukpers.

Voor de invoering van de Grondwet van 1814
had Willem I bij Souverein Besluit van 24 Januari
1814 tic èensuur afgeschaft, <als geheel in strijd
met de liberale denkwijze waarop elk
rechtgeaard
Nederlander
den hoogsten prijs stelt en die

-ocr page 30-

i8

steeds het Gouvernement dezer landen heeft geken-
schetst. «

Hoe men aan deze laatste zinsnede is gekomen,
is mij vrij wel onbegrijpelijk na de tallooze beper-
kingen waarvan wij de voornaamste noemden.

De Grondwet van 1814 bevat evenmin een bepa-
ling dienaangaande als de schets van
van Hogen-
dori\'.
Het eerst vinden wij weer een bepaling in de
Grondwet van 1815, en wel als een gevolg van de
vereeniging met België. De Belgen namelijk hadden
veel last gehad van de censuur en verlangden een
grondwettigen waarborg hiertegen. Dientengevolge
werd in het hoofdstuk over onderwijs een bepaling
opgenomen als artikel 227 luidende als \\?olgt:

» Het is aan elk geoorloofd om zijn gedachten
\'»en gevoelens door de drukpers als een doel-
»matig middel tot uitbreiding van kennis en voort-
* gang van verlichting, te openbaren, zonder eenig
> voorafgaand verlof daartoe \' noodig te hebben,
»blijvende nogtans, elk voor hetgeen hij schrijft,

/»drukt of uitgeeit of verspreidt verantwoordelijk

»aan de maatschappij of bijzondere personen,

»voor zooverre dezer rechten mochten zijn belee-
f

»digd.«

-ocr page 31-

Na de invoering van dit grondwettig artikel zijn
nog wel wetten afgekondigd die de vrijheid van
drukpers beperken, zooals er zijn in 1815 bij de terug-
komst van
Napoleon tot beteugeling van de onrust,
die men daaruit voorzag, doch deze wet was geheel van
tijdelijken aard en kan gerechtvaardigd worden door
de tijdsomstandigheden. Van meer belang is de wet
van 28 September 1816 waarbij straf werd bepaald
tegen hem die vreemde mogendheden beleedigde.

Volgens deze wet werd bij vervolging de aanklacht
ingediend bij den Minister van Buitenlandsche Zaken,
ofschoon zij later altijd door de gewone Justitie werd
vervolgd

Verder vindt men nog wetten van 16 Mei 1829
tot aanvulling van den Code Pénal op het punt van
hoon en laster tegen het openbaar gezag en de
algemeene rust, om de persvervolgingen die reeds
in België waren begonnen te wettigen.

Bovendien is er nog ccn wet van i Juni 1830.
De oppositie der Belgen had dergelijke bepalingen
uitgelokt.

Na den Belgischen opstand bleven die wetten theore-
tisch van kracht, doch werden in de eerste jaren
niet meer toegepast.

-ocr page 32-

Later zijn zij echter wel weer toegepast.
Men zie hiervoor
Schooneveld op art. 367 Code
Pénal. De wet van r Juni
1830 is zelfs in 1886
nog toegepast.

In 1848 achtte men het dan ook niet noodig
bijzondere bepalingen in de Grondwet neer te schrijven.

Alleen is de redactie verbeterd, terwijl het artikel
van het hoofdstuk voor onderwijs werd overgebracht
naar het eerste Hoofdstuk als art. 8.

Bij de herziening ia 1887 is het artikel onveran-
derd gebleven, zoodat het thans luidt:

»Niemand heeft voorafgaand verlof noodig om
»door de drukpers gedachten of gevoelens te
»openbaren, behoudens ieders verantwoordelijkheid
»volgens de wet.«

•Wij zagen reeds in den aanvang van dit proef-
schrift dat dit artikel verschillend is uitgelegd wat
betreft de ruimere of minder ruime strekking.

Wij zullen dus eerst nagaan welke meeningen door
de Jurisprudentie zijn voorgestaan, daarna de ver-
schillende schrijvers voor ons Nederlandsch Staats-
recht, om er ten slotte eenige opmerkingen aan toe
te voegen.

Wij zouden mitsdien een aanvang moeten maken

-ocr page 33-

21

met het vonnis van het Kantongerecht te \'s Graven-
hage dd. 17 Maart 1892.

Wij zullen echter de meening van den Kanton-
rechter in dit vonnis niet herhalen, doch verwijzen
daarvoor naar pag. 2 van dit proefschrift, en dadelijk
overgaan tot het voornoemde vonnis van de arron-
dissements rechtbank te \'s Gravenhage, waarbij voor-
meld vonnis van den Kantonrechter vernietigd is, en
wij komen dan tot de conclusie dat de rechtbank
van oordeel was dat een verordening als die van
\'s Gravenhage geenszins strijdig was met art. 7 der
Grondwet, dat bedoelde verordening geenszins ten
doel had om de door de Grondwet gewaarborgde
vrijheid van openbaarmaking van gedachten zonder
voorafgaand verlof te beletten, maar alleen eene
bijzondere ?Avijze van verspreiding van gedrukte
stukken nl. het venten op straat heeft willen regelen
in het belang der openbare orde.
De Rechtbank nl. overwoog:

»dat het aan dc voorbijgangers aanbieden van
»gedrukte stukken is het verspreiden daar.van, en
»bewezen feiten derhalve zijn strafbaar gesteld bij
»bij art. j". 32 der Algemeene Politieverorde-
»ning van de gemeente \'s Gravenhage;

-ocr page 34-

22

»O. dat bekl. tot zijne verdediging heeft aan-
»voerd, dat dit art. ii^ der Verordening, in strijd
»zoude zijn met art. 7 der Grondwet, en dus niet
»verbindend, en de Kantonrechter dit aannemende,
»de ten laste gelegde feiten niet strafbaar heeft
»geacht, en den beklaagde te dier zake heeft ont-
»slagen van rechtsvervolging;

»0. dat art. 11» der Verordening luidt:
»»Het is verboden zonder vergunning van den
»burgemeester geschreven of gedrukte stukken op
»de openbare straat aan te kondigen, te venten,
»te verspreiden of te koop aan te bieden;«

»O. dat dit artikel in de Algemeene Politiever-
»ordening voor \'s Gravenhage is opgenomen in
»de eerste afdeeling, houdende »Maatregelen ter
»bevordering van de openbare orde en veiligheid»
»van Hoofdstuk I »van straatpolitie«, en in die
»afdeeling verschillende maatregelen werden ver-
»ordend, en voorschriften gegeven tot handhaving
»der openbare orde, en het onbelemmerd verkeer
»op de openbare straat;

»0. dat dit art. ii-\'^ derhalve, blijkens den
»inhoud en het verband met de andere artikelen
»der Verordening, is vastgesteld in het belang der

-ocr page 35-

23

»orde en van het verkeer op de openbare straat,
»en de gemeenteraad aan welken volgens art.
»135 der gemeente-wet »behoort het maken van
»de Verordeningen, die in het belang der openbare
» orde, zedelijkheid en gezondheid worden vereischt,»
»alleszins bevoegd is daaromtrent voorschriften te
»geven;

»0. dat dit voorschrift van art. 11 geen inbreuk
»maakt op het beginsel der vrijheid van drukpers,
»in art. 7 der Grondwet gewaarborgd;

»dat daarbij geene censuur op de drukpers wordt
»ingesteld, noch de vrijheid om zonder voorafgaand
»verlof, "gedachten of gevoelens door de drukpers
»te openbaren, wordt aangerand;

tO. toch dat ieder vrij blijft zijne denkbeelden
»door de drukpers te verkondigei^^\'^doch hij alleen
»bij het venten en verspreiden van drukwerken
»op de openbare straat zich moet gedragen naar
»de maatregelen en voorschriften door de bevoegde
»macht, den gemeente-wetgever, vastgesteld tot
»handhaving van het onbelemmerd verkeer cn de
»openbare orde op de straat, en de gemeenteraad
»bevoegd is de bcoordeeling, of dat venten en
»verspreiden, in het belang der orde en van het

-ocr page 36-

24

> verkeer, op de straat kan worden toegelaten, in
»ieder gegeven geval aan den burgemeester over
»te laten, en het gebruik der openbare straat tot
»dat doel van de vergunning des burgemeesters
»afhankelijk te stellen ;

»O. dat art. der Algemeene Politieveror-
»dening voor \'s Gravenhage, derhalve niet in strijd
»is met art. 7 der Grondwet, en als door de be-
»voegde macht uitgevaardigd verbindende kracht
«heeft, zoodat de bewezen feiten behooren te
»worden gequalificeerd als de overtreding van het
»te \'s Gravenhage zonder vergunning van den
»burgemeester op de openbare straat verspreiden
»van gedrukte stukken ;«
Wij komen later evenwel hier nog op terug.
De bij dit vonnis veroordeelde kwam in cassatie
als hoofdmiddel aanvoerende :

Schending van artikel 7 Grondwet, doordien het
toegepaste artikel van de Haagschè Politieverordening
preventieve maatregelen voorschijft die door bedoeld
art. 7 der Grondwet uitdrukkelijk worden verboden
en zoo zij al mogen worden voorgeschreven zulks
door de wet alleen kan geschieden, en niet door de
Gemeenteraad.

-ocr page 37-

25

»Subsidiair II schending van de artt. 134 en
»135 van de Gemeentewet, doordien bij het toe-
»gepaste artilcel der Haagsche verordening aan
»den Burgemeester eene bevoegdheid is toegekend,
> die bij bovenbedoelde artt. der Gemeentewet
>alleen aan den Raad zelf toekomt;«
De Advocaat Generaal
Gkegory nam hierop con-
clusie waarin onder meer de volgende zinsneden voor-
komen :

»Het middel komt mij geheel ongegrond voor.
»De strijd wordt daarbij aangebonden tegen een
»gewaanden vijand. De vrijheid om door de druk-
»pers zijn gedachten of gevoelens te openbaren
»wordt niet bedreigd bij het besproken artikel der
»Haagsche verordening.

»Wat toch staat daarin te lezen? Niets anders
»dan dit: »Het is verboden, zonder vergunning
»van den burgemeester geschreven of gedrukte
»stukken op de openbare straat aan te kondigen,
»te venten, te verspreiden of te koop aan te bie-
»den.« Nu kan iemand, die door middel van ge-
»drukte biljetten zijn gedachten of gevoelens wenscht
»te openbaren, dit doen zooveel en op welke wijze
»hij wil.

-ocr page 38-

26

ïHij kan die zelfs huis aan huis bij de inge-
»zetenen rondbrengen.

> De gemeente verordening staat hem daarbij
»niet in den weg.

» Alleen verbiedt zij hem, zonder vergunning van
»den burgemeester, de openbare straat als plaats
»van openbaarmaking te kiezen. Alzoo niet een
»inbreuk op het recht, dat bij art. 7 der Grondwet
»aan ieder is gewaarborgd, maar eene bepaling,
»die dat recht geheel onverlet laat.

»En tot het vaststellen van die bepaling was de
»gemeenteraad te \'s Gravenhage volkomen bevoegd.
»Aan den gemeenteraad toch behoort naar art. 135
»der Gemeentewet, het maken van de verorde-
»ningen, die in het belang der openbare orde
»worden vereischt.

»In het belang der openbare orde is het zeer
»zeker dat het verkeer op de openbare straat niet
»wordt belemmerd en dat er geen wanordelijkheden
»op de openbare straat plaats hebben. Daarvoor
»bij verordening te zorgen is dus de plicht van
»den gemeenteraad, hem bij art. 135 der Gemeente-
»wet opgelegd. Nu werd bij pleidooi de opmerking
) gemaakt, dat het ten deze wel degelijk te doen

-ocr page 39-

»was om de uiting van gedachten door middel
»der drukpers te verhinderen, omdat wanneer
»men eenvoudig het vrije verkeer op de open-
»bare straat had willen verzekeren, het ver-
sbod zich niet bij het venten van geschreven
»of gedrukte stukken had moeten bepalen, maar
»zich tot het verkoopen van alle waren had moe-
sten uitstrekken. Maar die opmerking is, zooals
»ieder begrijpt, meer spitsvondig dan juist. Want
»de gemeenteraad kan van oordeel zijn dat in
»het venten\'van andere waren geen het minste
»bezwaar bestaat voor het vrije verkeer, doch dat
»juist het te koop aanbieden van geschriften op
»de openbare straat eene bron voor wanordelijk-
»heden is.«

De Hooge Raad heeft zich ccliter niet met deze
conclusie vereenigd en bij arrest van 7 November
1892 het vonnis van de rechtbank te \'s Hage ver-
nietigd onder meer op de volgende gronden.

»O. dat kan worden toegegeven, dat dit grond-
»wettelijk voorschrift, beschouwd in het licht zijner
»geschiedenis, bepaaldelijk met liet oog op de
»beweegredenen van het Besluit van 24 Januari
»1814
[SiöL n". 17), de staatscensuur, zooals deze

-ocr page 40-

28

>met het Fransche Decreet van 5 Februari 1810
»hier te lande was ingevoerd, in de eerste plaats
»wraakt, maar dat die geschiedenis — onmisken-
»baar getuigende van des wetgevers bedoeling
»om, behoudens ieders verantwoordelijkheid voor
»hetgeen op zijn last of met zijn toedoen door
»middel van de drukpers is geopenbaard, die
»openbaring zelve niet door preventieve maat-
»regelen te belemmeren — geen grond geeft om
»het voorschrift tot die uitsluiting te beperken,
»terwijl de woorden, waarin het is vervat, onge-
»twijfeld verder reiken;

»dat toch art. 7 der geldende Grondwet be-
»paalt, dat niemand voorafgaand verlof noodig
»heeft om door de drukpers gedachten of gevoe-
»lens te openbaren, behoudens ieders verantwoor-
»delijkheid voor de wet, zoodat ook nu nog geldt
»het in de staatsregeling van 1798 gehuldigde en
»in de oorspronkelijke Grondwet van 1815 even-
»eens erkende beginsel, dat — terwijl allen, die
» mede werken tot de openbaarmaking van gedrukte
»geschriften of deze bevorderen, daarvoor verant-
»woordelijk zijn volgens door de strafwet en de
»burgerlijke wet te stellen regels — die openbaar-

-ocr page 41-

29

»making zelve niet door preventieve maatregelen^
»mag worden belet;

»dat daardoor niet alleen wordt uitgesloten de
»censuur, noodig ter verkrijging van het verlof
»om elk tot openbaarmaking bestemd geschrift te
»drukken of te doen drukken, maar evenzeer het
»> voorafgaand verlof» van het openbaar gezag om
»een gedrukt geschrift, en bijgevolg wat daarin is
»gedrukt, door het te verspreiden, openlijk ten
»toon te stellen of aan te slaan of wel door eenig
»ander middel, openbaar te maken; on
verminderd
»de bevoegdheid van den gemeentelijken wetgever
»om de verspreiding van een gedrukt geschrift
»op de openbare straat, zonder haar in het alge-
» meen te verbieden of van een voorafgaand verlof
»der overheid afhankelijk te stellen, te onderwer-
» pen aan voorschriften in het belang der openbare
»orde, bepaaldelijk ter beveiliging van het open-
»baar verkeer;

»dat derhalve met de Grondwet in strijd is
»art. der Alg. Pol. Verord. voor \'s Gra ven-
»hage, houdende volstrekt verbod om, zonder
»vergunning van den burgemeester, gedruktestuk-
»ken op de openbare straat aan te kondigen, te

-ocr page 42-

30

> venten, te verspreiden of te koop aan te bieden;
»zoodat dit art. verbindende kracht mist;

»0, dat hiertegen te vergeefs zoude worden
»aangevoerd, dat, waar de Pol. Verord. de open-
»baarmaking van gedrukte stukken door bepaalde
»middelen op de openbare straat afhankelijk stelt
»van voorafgaand verlof van den burgemeester,
»de openbaarmaking zonder zoodanig verlof kan
»plaats hebben ofwel door andere middelen, zoodat
»zij uit kracht der Politic Verordening niet geheel
»kan worden belet;

»dat toch, waar de Grondwet in zeer algemeene
»termen verbiedt de openbaarmaking van gedachten
»of gevoelens door de drukpers afhankelijk te
»stellen van een voorafgaand verlof, dat verbod
»geldt voor alle middelen van openbaarmaking,
» zqowqI op de openbare, voor ieder toegankelijke
»straat ^ op alle andere plaatsen;

»dat dan ook, nam men het tegendeel in strijd
»met de duidelijke cn algemeene woorden der
»Grondwet aan, niets gemakkelijker zoude vallen
»dan het grondwettelijke voorschrift door vnrschil-
»lende bepalingen in rijkswetten cn gemeentevcr-
»ordeningen, ieder op zich zelve beperkt tot enkele

T":

-ocr page 43-

31

> daarbij aangewezen middelen van openbaarmaking,
»geheel te verijdelen.«

Wij gingen tot dusverre na welke meeningen om-
trent Gemeente-verordening als die van art. 7 van
\'s Gravenhage en omtrent de strekking van art. 7
Gw. in de jurisprudentie zijn aangewezen, thans, wat
zeggen de schrijvers over het Nederlandsche staats-
recht aangaande artikel 7.

jhr. Mr. dr Bosch Kkmi\'ER in zijn Wetenschap der
samenleving deel
III pag. 143 is van oordeel dat
ieder die op zijn verantwoordelijkheid zijn meening
wil openbaren, daartoe de
ruimste gelegenheid moet
vinden, cn na eenige belemmeringen als belastingen
nagegaan te hebben zegt hij:

»Is nu een belemmering overeenkomstig met de
vrijheid die onbepaald door de Grondwet wordt
beloofd zonder andere beperking dan de verant-
woordelijkheid voor het geschrevene?

Z.li.Gel. ziet dus in de grondwettige bepaling
meer dan een bloote uitsluiting der censuur.

iMr. Schimmel in zijn proefschrift: »De periodieke
pers in verband met de verantwoordelijkheid voor
drukpersdelicten«, zegt op pag. 3:

-ocr page 44-

»Maar aan den anderen kant mogen deze be-
»palingen geen preventief karakter hebben waar-
»door zij belemmerend werken op de gedachten
»uiting in het algemeen, c

De andere meening werd voorgestaan door Prof.
Mr. J. T. Buijs in zijn toelichting en kritiek op de
grondwet.

Wij zien in zijn aanteekeningen dat Z.H.Gel, voor-
stander is van vrijheid van drukpers als noodzakelijk
in een monarchaal parlémentair regeeringsstelsel,
maar Z.H.Gel, is van oordeel, dat art. 7 Grondwet
niets anders is dan een uitsluiting van de censuur.

Op pag. 57 Deel I van zijn voornoemd werk
vinden wij onder meer de volgende zinsneden:

»afgescheiden van de verdere voordeelen welke
de vrijheid van de drukpers komt brengen, behoort
zij tot de hoofdvoorwaarden van een echte volks-
vertegenwoordiging en dus ook tot de essentialia
van ons regeeringsstelsel.

Levert nu de grondwet een voldoende waarborg
op dat die vrijheid van drukpers, welke dus in ons
regeeringsstelsel eene zoo groote plaats inneemt,
duurzaam aan het Nederlandsche volk zal toebe-
hooren, althans zoolang de grondwet geldt? Zeker niet.

-ocr page 45-

JJ

Ons artikel verbiedt wat in den tègenwoordigert
tijd zich zelf verbiedt, namelijk wederinvoering van
de censuur en niets meer.

Maar omdat men dus stellig beveiligd is tegen die
censuur," is daarom de vrijheid van drukpers ver-
zekerd ?

Men denke slechts aan zoovele vernuftige midde-
len, welke wij tot voor korten tijd in naburige staten
ter beteugeling van de drukpers zagen aangegrepen:
aan het Fransche stelsel van de ofticiëele waar-
schuwingen, aan het verbod om dagbladen en andere
periodieke geschriften op straat te verkoopen of met
de post te verzenden, en aan de Duitsche confis-
catiën, alle middelen, welke, ofschoon zij het terrein
van de censuur zorgvuldig vermeden, toch noodlot-
tiger waren, dan ooit die censuur geweest was.

Daarenboven blijft ieder — en zeer natuurlijk —
voor hetgeen hij door middel van de drukpers open-
baart verantwoordelijk volgens de wet, en de wijze
waarop deze de verantwoordelijkheid regelt, zal
natuurlijk over de vrijheid of onvrijheid van de druk-
pers beslissen.

Mr. J. R. Thorhecke heeft slechts weinig woorden
in zijn aanteekeningen op de Grondwet aan de strek-

3

-ocr page 46-

34

king van het eerste lid van art. 225 gewijd. (Grond-
wetten van 1815 en 1840). Behalve een bespreking
van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid zien
wij weinig bij hem aangaande het artikel.

.... dat openbaring door de drukpers aan geen
afhankelijkheid van verlof wil gebonden zien, is een
bij uitnemendheid grondwettig beginsel.«

Ik geloof, dat hier met > afhankelijkheid van verlof
bedoeld is censuur,« doch ik erken, dat men kan
tegenwerpen, dat Mr.
Tiioruecke daarin een ruimer
strekking wilde doen lezen.

Ook Mr. Westra van Holthe is van oordeel dat
niet alle preventieve voorschriften, maar alleen cen-
suur is uitgesloten.

Wij zullen de hiervoor aangehaalde verschillende
meeningen thans nagaan.

De H. R. acht in zijn voormeld arrest van 7 Novem-
ber 1892 elke preventieve bepaling in strijd met art.
7 van de Grondwet, doch acht repressieve wel ge-
oorloofd. Ik vind hier een bezwaar, dat ik meen zeer
moeilijk is op te lossen, nl.:

dat voortdurend gesproken wordt over de-onder-
scheiding in preventieve en repressieve maatregelen,
maar vereeefsch zoekt men in het arrest wat onder

-ocr page 47-

repressieve en preventieve maatregelen te verstaan
valt. Bij de schrijvers nu is hetzelfde \'t geval.

Gaarne erken ik dat wetenschappelijk een onder-
scheid te maken is, maar facto zijn hieraan groote
bezwaren verbonden-, de grenzen zijn niet zuiver te
trekken, want de bepalingen die men repressieve
noemt, hebben dikwijls eene zeer preventieve werking.
Het is mij dan ook niet mogen gelukken de grenzen
nauwkeurig te omschrijven. Het deed mij besluiten
dat bezwaar te elimineeren en de gebruikelijke ter-
minologie te blijven gebruiken

Mr. SciiDiMEL kan wel zeggen van de repressieve
bepalingen, dat deze geen preventief karakter mogen
hebben, maar er is geen repressieve maatregel of
zij werkt tevens min of meer preventief.

Dat geen enkele preventieve maatregel zou zijn
toegelaten geloof ik niet, want wanneer wij de letter
van de Grondwet van 1848 en 1887 nagaan, dan
dispenseert art. 7 alleen van de verplichting om
voordat men drukt en uitgeeft vergunning te vragen
en te bekomen, wat noodzakelijk in zich sluit een
voorafgaande kennisneming en controle door de over-
heid, wat men technisch noemt censuur.

Is nu zulk een interpretatie naar de letter on-

-ocr page 48-

36

geoorloofd, omdat het voorschrift van 1815 en 1840
eene ruimere beteekenis had en de herziening van
1848 slechts beoogde verbetering van redactie ? Hier-
tegen zij opgemerkt, dat art. 225 van 1815 meer
zeide dan het bedoelde.

Ik geloof dat uit de geschiedenis van de Grond-
wet van 1815 duidelijk blijkt, dat men geen alge-
meenen waarborg voor de vrijheid van drukpers
verlangde, maar alleen tegen het wederinvoeren van
de censuur. Men zie hierbij wat in 1815 bij de behan-
deling van het artikel in de Kamer gezegd is.

Nu kan het zijn, dat men toen van oordeel was,

dat uitsluiting van de censuur de drukpersvrijheid

*

voldoende waarborgde, in allen gevalle, de censuur
uit te sluiten was de bedoeling.

Hoe kwam het artikel in de Grondwet ?

De Noord-Nederlanders die het beginsel niet in
hun Grondwet van 1814 hadd<?n, achtten ook in
1815 opname overbodig, omdat de drukpersvrijheid
facto bestond; maar de Belgen wenschten het artikel
uitdrukkelijk opgenomen te zien, want zeiden o. a.
de heeren
Dotran en de Mi^ange, dat het nood-
zakelijk was, omdat men in België altijd zooveel last
had gehad van de censuur.

-ocr page 49-

Ook zij die van oordeel zijn, dat de Grondwet niet
alleen censuur uitsluit, maar dat ook alle andere
preventieve maatregelen zijn uitgesloten, zullen toe-
geven, dat er preventieve middelen zijn, waarop nooit
aanmerking gemaakt is als ongrondwettig, die zelfs
bij de wet geoorloofd verklaard zijn, bv. het in be-
slag nemen van het gedrukte, op grond van bepa-
lingen van het wetboek van strafvordering, of van
de wet op het auteursrecht.

Ook daardoor wordt de verspreiding, dus de open-
baarmaking van het gedrukte, langs dien weg voor-
komen.

Eene andere vraag, die zich voordoet bij het
arrest van den H. R., is: omvat het woord openbaar-
maken door de drukpers ook het verspreiden van
het gedrukte?

In het algemeen is zeker het verspreiden een
element van de openbaarmaking, die veronderstelt,
dat het gedrukte ter kennisneming van het publiek
wordt gesteld, onder het bereik van het publiek
wordt gebracht.

Een algemeen verbod hiervan is een verbod van
openbaarmaking.

De verspreiding van het -gedrukte van een vooraf-

-ocr page 50-

38

gaand verlof afhankelijk te maken, is ongetwijfeld
in strijd met art. 7 Grondwet, Maar daaruit volgt
m. i. niet dat elke wijze van verspreiding geoorloofd
is, elke beperking van het recht van verspreiding
een beperking is van het recht van openbaarmaking,
noch dat een bepaalde wijze van verspreiding niet
zou mogen worden afhankelijk gesteld van een voor-
afgaande vergunning van de overheid, wanneer de
noodzakelijkheid \' van een zoodanige vergunning op
een meer algemeen beginsel rust.

De overheid is m. i. volkomen bevoegd de ver-
spreiding van drukwerken op enkele plaatsen onder
haar beheer of toezicht staande aan een voorafgaand
verlof of toestemming te binden, b.v. in gevan-
genissen, in kazernes, op oorlogsvaartuigen, etc.
Ze kan de toezending van het eene toelaten, van
het andere verbieden of beletten. Wie zal haar daar-
toe op grond van art. 7 Gr. de bevoegdheid ont-
zeggen? Maar evenzoo kan zij het venten op be-
paalde openbare of overigens voor het publiek
toegankelijke plaatsen regelen, beperken, verbieden,
en sommige drukwerken toelaten, andere verbieden,
dus a^n een voorafgaande controle onderwerpen.
Ook kan zij dit op de openbare straat, in het belang

-ocr page 51-

39

van de goede orde en rust of tot voorkoming van
hinder voor anderen.

Dit publieke venten van couranten gaat gewoonlijk
gepaard met geschreeuw, met andere pogingen om
het publiek te trekken, zoo mogelijk een volks-
menigte om zich heen te vergaderen.

Dit kan de nachtrust verstoren, het genot bij de
openbare muziekuitvoeringen of eene andere open-
bare feestelijkheid, de rustige aandacht noodig bij
godsdienstoefeningen, onderwijs, vergaderingen enz.

Het kan aanleiding geven tot volksoploopen,
storend voor het geregeld verkeer. Het kan hin-
derlijk zijn voor het publiek, dat van de straat ge-
bruik maakt, schadelijk voor winkelnering of hinderlijk
bij het gebruik van een woning.

Onlangs beklaagden zich te Amsterdam winkeliers
dat de venters van socialistische bladen de stoep of
de straat voor hun winkel tot vaste standplaats iiad-
den gekozen, zoodat zij geregeld dichte opeenhoo-
ping van volk voor hun winkel vormden, en de toe-
gang daartoe verhinderden of op voor hun nering
.schadelijke wijze belemmerden. Niemand heeft geloof
ik ooit betwijfeld, dat de overheid het recht had, de
ingezetenen tegen dien overlast te beschermen, waar

-ocr page 52-

40

het geldt draaiorgels of het venten van waren,
en waarom zouden de verspreiders of venters van
gedrukte stukken in dat opzicht geprivilegeerd zijn?
Het is m. i. ongerijmd er een inbreuk op de druk-
persvrijheid, op de vrije openbaring van gedachte
in te zien, wanneer men het venten van couranten
of andere drukwerken op de openbare straat aan
gelijke regels bindt als het venten van andere arti-
kelen. Ook bij het venten van deze laatste is de
overheid bevoegd te onderscheiden tusschen, absoluut
niet hinderlijk, en min of meer hinderlijk, en waar
het niet mogelijk is dit vooraf met zekerheid in een
wettelijk voorschrift te omschrijven, de nadere be-
paling van elk bijzondere geval zich te reserveeren
door het vorderen eener voorafgaande vergunning.

Daarbij rijst zeker een bezwaar, namelijk het gevaar
voor misbruik. Ik erken die bevoegdheid van de
gemeentebesturen alleen binnen, de grenze^i hun
door de wet gesteld. Hun voorschrift mag geen
anderen grond hebben dan het belang der openbare
orde, de veiligheid of de rust in de gemeente, en
dit belang mag bij de toepassing ook uitsluitend in
aanmerking komen. Het is bepaald misbruik, wanneer
men die bepaling maakt of toepast als een middel

-ocr page 53-

41

om de verspreiding van geschriften, die men om hun
inhoud afkeurt, ook al bevatten zij geene strafbare
feiten, te beletten, de vrije openbaring van anders-
denkenden te belemmeren. Op die wijze zou een
anders gezinde overheid de verspreiding van Katho-
lieke of Protestantsche Godsdienstige geschriften, van
Liberale, Clericale of Conservatieve couranten of
andere drukwerken kunnen beletten of belemmeren,
De Socialisten hebben volkomen gelijk recht, ten
opzichte van de verspreiding hunner geschriften als
de niet-socialisten, en moeten geheel dezelfde vrij-
heid genieten, als de andersdenkenden. Hen te beletten
propaganda of reclame te maken voor hun begin-
selen of leeringen, onder den schijn van een voor-
schrift van algemeenen aard, dat ook voor anders-
denkenden geldt, maar op deze niet behoeft te worden
toegepast, is onrecht. De Haagsche verordening en
dergelijke van andere plaatsen, hebben den schijn alleen
tegen de socialistische bladen te zijn gekant. Of het
werkelijk de bedoeling was, valt moeielijk uit te maken,
maar het is een feit, dat alleen de socialistische
venters aanleiding gegeven hebben tot het uitvaar-
digen van voormelde verordeningen. Daartoe bestond
voorzeker eene bijzondere aanleiding. Het venten van

-ocr page 54-

42

andere couranten op straat behoort bij ons nog tot
de uitzonderingen, geheel anders als in andere landen,
en waar het geschiedt, met drukwerken van onschul-
digen of onschadelijken aard, b.v. in Utrecht, het
venten van nieuwe telegrammen, wegwijzers etc.,
heeft het nog nimmer aanleiding gegeven tot onge-
rief voor anderen, en men zou zulks ongaarne ver-
boden zien of belet. Ook het leger des Heils geeft
bij het venten zijner bladen en vlugschriften geen
aanleiding tot overlast, die een verbod als in de
Haagsche verordening uitgedrukt zou rechtvaardigen.
Dit is eigenlijk alleen maar het geval met de socialis-
tische bladen, en het zou later moeten blijken, wan-
neer ook met andere bladen het geval zich voor-
deed, of ook niet ten opzichte van andere met
gelijke maten zal worden gemeten. Elke verorde-
ning, ten opzichte van het venten van dagbladen,
die niet zuiver berust op den wünsch de openbare
orde en rust en de rechtmatige belangen van andere
ingezetenen te beschermen, maar voortvloeit uit de
zucht om sociaal-democratische of andere leeringen
te beletten zich vrijelijk te openbaren op gelijke wijze
als alle^ andere, acht ik in strijd met den geest onzer
wetten, eene zijdelingsche ontduiking van het grond-

w

-ocr page 55-

43 \'

wettig voorschrift, die, zoo al niet met de letter, on-
vereenigbaar is met de bedoeling.

Want in dat geval ligt het gevaar voor de hand,
dat het verlof afhankelijk wordt gesteld van eene
voorafgaande controle en goedkeuring van den inhoud,
dus van datgene wat men censuur noemt. Men vor-
dert dan wel geen voorafgaand verlof voor de open-
baarmaking in het algemeen, maar maakt misbruik
van eene bevoegdheid, uit anderen hoofde gegeven,
om een bijzonder middel van openbaarmaking te
beletten, waar het geschriften geldt,
mar inhoud mm
gevaarlijk acht.

Dat gevaar van zoodanig misbruik niet denkbeeldig
is, valt niet te ontkennen.

In een gemeente in Frie.sland is het voorgekomen,
dat de burgemeester op grond van de, in de ge-
meentewet, hem toegekende bevoegdheid om het
houden van publieke vermakelijkheden te verbieden,
absoluut iedere publieke vermakelijkheid verbood,
als strijdig met zijn .streng godsdienstige begrippen.
Men begrijpt, dat dit nooit de bedoeling van den
wetgever geweest is, dat men liier te doen lieeft
met misbruik.

Gelijk misbruik is in hoogere mate te vreezen van

-ocr page 56-

44

het hier besproken voorafgaand verlof. Maar de
mogelijkheid van misbruik eener bevoegdheid, maakt
de toekenning dier bevoegdheid niet onwettig. Ik
sluit mij dus liever aan bij de beslissing der rechtbank,
dan bij die van den Hoogen Raad. Dit belet echter
niet dat men trachten moet dat misbruik af te snijden.
De vorm door den Haagschen gemeenteraad gekozen,
het vorderen van een voorafgaand verlof van den
burgemeester, verdient daarom geene aanbeveling,
daar hij misbruik bevordert. Wenschelijk ware het
kiezen van een anderen vorm, wenschelijker nog eene
wettelijke regeling, niet voor iedere gemeente af-
zonderlijk, maar voor het geheele Rijk, in eene alge-
meene wet.

Ook in België was men van oordeel dat een zoo-
danige regeling noodzakelijk was, zooals blijkt uit
de Belgische grondwet van 1893 waarin in de dispo-
sition supplementaire als eerste eisch gesteld is wet-
telijke regeling van de drukpers. Wij zullen thans
de Belgische Jurisprudentie nagaan.

-ocr page 57-

TWEEDE HOOFDSTUK.

Gelijk ik reeds in de Inleiding opmerkte, deed zich
in België soortgelijke vraag voor als ten onzent en
om ten slotte tot een vergelijking te komen, wensch
ik thans over te gaan, tot een beschouwing omtrent
de Jurisprudentie aldaar.

De Minister van Binnenlandsche Zaken in zijn
adres \') aan den Gouverneur van Oost Vlaanderen
besliste in den zin als bij ons de H. R.

Duidelijkheidshalve nemen wij dit advies in zijn
geheel over, het luidt als volgt.

>Bru.\\elles, le 8 août 1891.

»Monsieur le gouverneur,
» L\'art 18 de la Constitution porte : » La presse
» est libre, la censure ne pourra jamais être rétablie. <

1) w. V. \'t R. 60S4.

Belgique Judiciaire XLLK no. 64.

-ocr page 58-

46

»La liberté de la presse proclamée en termes
»aussi absolus par le Congrès national a pour
» corollaire le droit de colporter, distribuer et
»vendre les livres, journaux et autres imprimés.

» II faut donc considérer comme inconstitutionnels,
» les règlements communaux, qui tendraient à subor-
» donner à une autorisation du bourgmestre la vente
»sur la voie publique des livres et journaux.

»L\'autorité communale ne peut intervenir, à cet
» égard, que dans des cas spéciaux et exceptionnels
»intéressant l\'ordre, la tranquillité et la sécurité
»publics, par exemple, dans les cas prévus par
> l\'art. 94 de la loi communale ou encore pour
»empêcher les entraves à la libre circulation.

» Vous voudrez bien rechercher avec soin et m\'en
» faire parvenir dans le plus bref délai possible, des
» copies textuelles de tous les règlements, qui
1 auraient été pris sur cette matière par les admi-
» nistrations communales de votre province.

» Si des écrits délictueux étaient vendus ou
»distribués sur la voie publique, il appartiendrait
»à l\'autorité communale, d\'en saisir immédiatement
»la justice et de transmettre au parquet un e.xem-
» plaire des écrits incriminés.

-ocr page 59-

47

»Je vous prie, M. le gouverneur, de faire insérer
» la présente circulaire au Mémorial administratif
»du votre province et de m\'adresser un exem-
» plaire du numéro où cette publication aura été
» faite. «

»Le ministre«
(sign.) De Burlet.

Wij zullen de jurisprudentie in België thans na-
gaan, en aanvangen met de bespreking van die
vonnissen, waarin politieverordeningen, als de hier
bedoelde, voor ongrondwettig gehouden worden.

De correctioneele rechtbank te Gent, had den
^Qsicn October 1891 in hooger beroep te oordeelen
naar aanleiding van een vonnis van de »tribunal de
simple police « in het kanton Eecloo wegens over-
treding van een verordening van de gemeente Eecloo,
waarbij het verkoopen, verspreiden enz. van dagbladen
verboden werd, zonder een voorafgaande vergunning
van den burgemeester. De rechtbank komt tot de
conclusie dat een dergelijke verordening, als die van
Eecloo van 27 October 1887, in .strijd is met de
Grondwet, onder meer het het volgende overwe-
gende :

-ocr page 60-

48

»Attendu qu\'il est incontestable que l\'autorité
» communale a le droit de faire des ordonnances
» de police, notamment pour maintenir l\'ordre dans
»les lieux publics; mais qu\'il n\'est pas moins cer-
»tain, que ces ordonnances ne doivent être con-
»traires ni aux lois, ni à la Constitution (art. 78
»de la loi communale et 138 de la Constitution);

» A. que r article 14 de la Constitution porte : » La
»liberté de manifester ses opinions en toute matière
»est garantie« et que 1\' article 18 ajoute: »La
»presse est libre, la censure ne pourra jamais
» être établie ; «

»A. que la vente des journaux et autres imprimés
»sur la voie publique est un mode des plus usités
_» et des plus efficaces de la manifestation des opi-
» nions par la voie de la presse;

» Qu\'il y a même un grand mombre d\'imprimés
»qui ne sont créés qu\'en vue de ce mode de
» publication ;

» Que la liberté de cette vente est donc la con-
» séquence nécessaire de la liberté de la presse et
»en forme ainsi le corollaire;

» A. il est vrai, que cette liberté de vendre les écrits
» imprimés .sur la voie publique n\'est pas illimitée ;

-ocr page 61-

49

> Qu\'il est permis, comme pour toutes les liber-
» tés, d\'en réglementer dans une juste mesure l\'usage
> par nécessité de police ;

» Que cette restriction est indiquée par la Con-
>stitution elle-même dans ses articles 14 et suivants ;
» mais qu\'il résulte aussi de ces mêmes articles,
»comme de la nature des choses, que les libertés
» constitutionnelles ne peuvent être soumises à des
»mesures préventives et plus spécialement à une
»autorisation préalable du pouvoir;

» Oue, comme on l\'a dit, une liberté dont on ne
» peut user qu\'avec la permission de l\'autorité, n\'est
»pas une liberté, mais une faveur du pouvoir.
» L\'essence d\'une liberté c\'est d\'appartenir tous,
»indépendamment de tout consentement de l\'auto-
» rité et au besoin, malgré celle-ci :

» A. que celte autorisation préalable de l\'autorité
» est contraire à nos moeurs et à l\'ensemble de nos
»lois (lui assurent la liberté du travail et du com-
»merce; qu\'un règlement communal ne pourrait
»l\'appliquer à la vente d\'un objet quelconque, et
» ainsi, à plus forte rai.son, à la vente des produits
»de la presse, dont la liberté est si spécialement
»garantie par la constitution.«

4

-ocr page 62-

50

Resumeerende komen we tot het volgende: De
verordening eischt voorafgaand verlof van den bur-
gemeester.

De Grondwet garandeert de vrijheid van open-
baarmaking van gedachten en vrijheid van drukpers.
De wetten verzekeren vrijheid van arbeid en handel.
De verordening is dus ongrondwettig.

Op de tegen dit vonnis ingestelde beroep is door
de Advocaat-Generaal
Bosch conclusie genomen.
Hij stelt hierbij 2 vragen op den voorgrond nl.:
a. Kan een gemeente verordening het recht om
dagbladen op den openbaren weg te versprei-
den of te verkoopen afhankelijk stellen van
verlof van den burgemeester;
•b zoo ja, welke zijn de motieven die de toe-
stemming of weigering kunnen bepalen.
In zijn conclusie zegt hij o. a.:
dat op het eerste gezicht hier -oogenschijnlijk con-
flict bestaat tusschen 2 principes.

1° de vrijheid van drukpers, een der bases van het
Belgisch staatsrecht,

«

2° de rust en de veiligheid op de openbare straat.
Naar aanleiding hiervan zegt hij:

>Notre pensee est que Ie conflit qui semble

-ocr page 63-

51

» s\'élever entre ces deux principes n\'est qu\'apparent,
> et qu\'il est facile, par la saine application de la consti-
» tution et des lois, de les sauvegarder tous les deux. <
Uit deze woorden zien wij terstond welke richting
Zijn Ed. H. Achtbare uitwil.

Wel zegt hij, zegt art. 18 van de Belgische Grond-
wet van 1893:

»La presse est libre, la censure ne pourra jamais
»être établie; il ne peut etre exigé de cautionne-
» ment des écrivains, éditeurs ou imprimeurs. «
Wat, zegt de heer Bosen, beteekent het besluit
van het provisioneel gouvernement van 16 October
1830 anders dan de beletselen te doen verdwijnen,
waardoor de regeering tot dien tijde de uitdrukking,
loop en ontwikkeling van de gedachte aan banden
gelegd had.

Ieder toch heeft het recht zijn gedachte niet alleen
te doen drukken, maar ook haar te verspreiden, zijn
werken te laten verkoopen, hetzij in boekwinkels
hetzij door thuiszending, hetzij door verkoop op
publieke plaatsen, zonder aan censuur onderworpen
te zijn, of borg te moeten stellen.

Maar tot die publieke plaatsen behoort de straat,
en de straat is onderworpen àan het gezag van het

-ocr page 64-

52

gemeente-bestuur, opdat, zooals het besluit van 1789
zegt, de burgers rust en veiligheid genieten.

Het gemeente-bestuur bepaalt nu door verorde-
ningen, op welke wijze en onder welke voorwaarden
men er gebruik van mag maken, zoo ook voor
colporteurs, ook voor die van couranten.

De wetgever heeft de couranten-venters absoluut
niet aan de reglementeering willen onttrekken. Bij
de openbare beraadslaging heeft geen der sprekers
er over gesproken.

In principe is men wel voor liet maken der ver-
ordeningen, maar wat men juist aangevallen heeft:
het voorafgaand verlof van den burgemeester, waar-
aan sommigen verordeningen het recht van couranten-
venten aan onderwerpen.

Zoo staat in de verordening van Eecloo.

> II est défendu de vendre, de distribuer, de pro-
» pager sur la voie publique des journaux ou autres
» imprimés, sans une permission préalable du bourg-
> me.stre. «

In de verordeningen van Aeltre en Nevelc komt
gelijksoortige terminologie voor.

A

In de noodzakelijkheid van dit verlof, heeft men
een censuur gezien.

-ocr page 65-

53

Geenszins wil de Advocaat-Generaal dit gevoelen
deelen.

Hij vindt het ongeoorloofd om dagbladventers aan
het toezicht te onttrekken dat de wet voor een iegelijk
heeft ingesteld en het is moeilijk te verdedigen dat
de verspreiding der gedachten tegengehouden zou
worden of de gedachten der schrijvers aan banden
gelegd, omdat een der talrijke wijzen van openbaar-
making onderworpen zal zijn aan een controle, die
geen betrekking heeft op de gedachte zelve, maar op
een noodzakelijk verband tusschen »het venten der
dagbladen < en » de orde op de openbare straat. «

De gedrukte stukken die niet op straat gevent
mogen worden, zullen toch verkocht worden door
middel van boekwinkels, kiosken, enz, hetzij thuis
bezorgd worden, maar de gedachte zal verspreid
worden en zal voortgaan zich ingang te doen vinden.

Hen ding kan men tegenwerpen : men mag wel
aan een persoon omdat hij dronken is of in andere
omstandigheden verkeert, verbieden zich ergens tol
venten te plaatsen, omdat zijn persoon aanleiding
geeft tot verstoring van de orde op den openbaren
weg; maar men heeft niet het recht om de verkoop
van een gedrukt stuk le verbieden, terwille van zijn

-ocr page 66-

54

inhoud, de verkoop van het eene dagblad toe te
staan, terwijl men die van een ander verbiedt.

Toen er in de Kamer naar aanleiding van de ver-
ordening van Eecloo gezegd werd: »que la distri-
»bution de certains écrits peut occasionner du désordre,
»etc.« merkte Mr.
Graux op, »dat wanneer men
spreekt van »certains écrits,« men doelt op het ver-
schil van inhoud, en dan met censuur te doen heeft,
welke door de Grondwet verboden is.

Blijkbaar kan een zoodanige verordening aanlei-
ding geven tot misbruik.

Een burgemeester zou gebruik kunnen maken van
zijn recht om het venten van bladen, die de belan-
gen van zijn tegenpartij behartigen, van de straat
te weren.

Een bepaling, die tot zooveel misbruik aanleiding
geeft, zal moeilijk in het algemeen belang geacht
worden. Een andere kwestie is; al geeft een ver-
ordening aanleiding tot mi.sbruik, geeft dat het recht
aan de rechtbank, om haar onwettig te verklaren.

Nutteloos of schadelijk, dat is hier ter beoordeeling
niet, alleen de verordening op zich zelf en wat zij
bij eerlijke toepassing kan uitwerken.

Wat zal een burgemeester doen bij een eerlijke

-ocr page 67-

55

toepassing van de verordening, wanneer hem ver-
gunning wordt gevraagd om een ander gedrukt stuk
op straat te venten?

Als dan mag hij niet onderzoeken, welke politieke
meening er in voorgestaan wordt, of een dergelijk
geschrift slechten invloed zal uitoefenen op de samen-
leving; voorwaar, dat zou censuur zijn. Hij heeft
zich alleen dit af te vragen : » Veroorzaakt het venten
wanorde op straat, en zoo ja, dan moet hij zulks
verbieden, en wanneer hij zulks deed, zou hij dan
iets anders doen als zijn plicht als hoofd der politie.
Hoe zou hij anders in dagen van beroering de orde
handhaven? De heer
Buls, Burgemeester van Brussel,
zeide den 21 Juli 1891 in de » Chambre de Représen-
tants < naar aanleiding van het bovenstaande: » Quand
»un crieur de journaux vient me demander l\'autori-
»sation d\'en colporter, j\'ignore quels journaux il se
» propose de vendre. «

Art. 94 van de Belgische gemeentewet geeft aan
den burgemeester het recht in onvoorziene gevallen
bij opstootjes enz. verordeningen uit te vaardigen, die
de noodzakelijkheid gebiedt, mits hij hiervan kennis
geeft aan den burgemeester en aan den Gouverneur ;
wat de burgemeester voor speciale gevallen kan bc-

-ocr page 68-

56

palen zou de gemeenteraad zulks niet kunnen doen
om ten alle tijde te gelden overeenkomstig art. 78
van de Belgische gemeentewet.

Volgens het bovenstaande komen wij tot de
conclusie dat het congres de werkzaamheid der
politie op den openbaren weg niet heeft willen be-
perken en niet beperkt heeft.

Ten bewijze hiervan strekke de beraadslaging over
art. 19 dat luidt:

»Les Beiges ont le droit de s\'assembler paisi-
»blement et sans armes, en se conformant au.\\
»lois qui peuvent, régler l\'exercice de ce droit,
»sans néanmoins le soumettre à une autorisation
»préalable..«

» Cette disposition ne s\'applique point aux ras-
» semblements en plein air, qui restent entièrement
»soumis aux lois de police.«
Politie-verordeningen kunnen dus, met uitsluiting
van andere wetten, vergaderingen in de open lucht
van een voorafgaand verlof afhankelijk stellen-, in
de open lucht dus m. a. w. ook op den openbaren weg.

Uit de woorden »re.stent soumis« blijkt dat de
Grondwet de bepalingen van 1789 en 1790 niet
wilde afschaffen.

-ocr page 69-

57

Dit blijkt nog hieruit:

Bij de behandeling kwam een amendement in van
den heer
Delanciie om toe te staan, dat de wet
voorafgaand verlof mocht eischen.

Het congres verwierp het amendement, opdat het
recht van vereeniging en vergadering vrij uitge-
oefend kon worden, maar te recht vreezende dat
deze vrijheid voor den openbaren weg gevaar voor
de orde kan opleveren, is op voorstel van den heer
Dkvaux besloten om de politie-wetten in werking te
laten, wat betreft de vergadering in de open lucht.

Hier zal men tegenwerpen, dat men dat, wat be-
treft het recht van vereeniging en vergadering niet
mag toepassen op de vrijheid van drukpers.

Maar ^ 2 is slechts aan art. 19 toegevoegd om-
dat § I een voorafgaand verlof verbood, men wilde
niet dat het verbod zich uitstrekte tot de politie-
wetten. Was er geen verbod geweest in § i, dan
was rï 2 nutteloos alleen om een algemeen beginsel
meer tot herinnering te brengen n.1. de noodzake-
lijke werking der politic-verordeningen op den open-
baren weg.

Wanneer dat beginsel niet meer in het geheugen
is gebracht bij ieder onzer vrijheden, dan is dat om-

-ocr page 70-

58

dat noch de redactie van art. 14, noch die van de
artikelen 17 en 18 deze vermelding noodzakelijk
maakten.

Maar het beginsel geldt daar evengoed; het is
toepasselijk op de uitoefening van al de vrijheden;
zijn handhaving is onmisbaar in de beschaafde maat-
schappij. Het congres heeft het waarschijnlijk alleen
bij art. 19 opgenomen, omdat juist daar alleen
andere interpretatie mogelijk scheen.

De tegenwerping wordt nog wel gemaakt dat het
weglaten uit den Code Pénal van 1867, van het art.
290 van de C. P. 1810, dat met gevangenisstraf den
venter of aanplakker van gedrukte stukken .strafte,
die geen voorafgaand verlof van de politie had.

Er. wordt beweerd, dat dit artikel weggelaten is
als strijdig met art. 18 van de Grondwet.

Het artikel is weggelaten en de heer Orts heeft
beweerd, dat het strijdig was met de vrijheid van
drukpers. Dit was een geheel persoonlijke meening,
waarmede de Kamer zich niet vereenigd heeft, maar
zij is meegegaan met de opmerking van den minister
van Justitie
Tescii.

fje\'ne fais aucune difficulté de consentir a la
»suppression de ce paragraphe, laissant a toutes

-ocr page 71-

59

>les autorités communales le soin de prendre les
> mesures qu\'elles croiront nécessaires et de les sanc-
»tionner par les dispositions de la loi de 1818.«
Minister
Tesch wilde dus het recht voorbehouden
aan de gemeenten, om het venten van dagbladen op
den openbaren weg te reglementeeren, zoo noodig
door een voorafgaand verlof te eischen. Op dien
grond liet de Kamer art. 290 vervallen.
Deze laatste tegenwerping komt ons ten goede.
Tot sterking van het bovenbevveerde strekke nog
dit, dat het Hof van Cas.satie bij arrest van 22 Maart
1886 een verordening van de gemeente Wetteren,
die een bepaling overeenkomstig die van Eecloo
bevatte, verklaard niet in strijd met de Grondwet
te zijn, een arrest van 28 April waarbij wordt erkend
dat de gemeenteraad bevoegd is het aanplakken te
reglementeeren en een arre.st van 23 Juli 1883 ten
opzichte van de stationneerende rijtuigen.

De tegenstanders van deze meening merken op,
dat de burgemeester volgens de verordening van
Eecloo, het totaal in zijn macht zou hebben om daar
ieder gevraagd verlof te weigeren. Dat zou een
ontzettend misbruik zijn en niet alleen de pu-
blieke opinie, maar ook het Koninklijk gezag en de

-ocr page 72-

6o

Kamers zouden weten wat hun in casu te doen
stond.

\'Niemand zal dus aan een gemeenteverordening
het recht ontzeggen den burgemeester op te dragen
de plaatsen aan te wijzen, waar men de gedrukte
stukken mag verkoopen of aanplakken.

Welnu, de burgemeester, die slechts vergunning
zou geven, om alleen op de meest verwijderde plaat-
sen te venten, de ongeschikste van de gemeente,
zoodat de inwoners noch van de verkoop noch van
de aanplakking gebruik kunnen maken, zou in wer-
kelijkheid de aanplakking en verkoop verhinderd
hebben.

Zou daarom de verordening ongrondwettig zijn?

De mogelijkheid van misbruik kan een administra-
tieve fout zijn, doch is geen onwettigheid.

Wij gaan thans de 3 verordeningen van lilecloo,
Nevele en Aeltre na.

Zij bevatten alle drie gelijksoortige bepalingen en
stellen het venten van drukwerk op den openbaren
weg afhankelijk van een voorafgaand verlof van
den burgemeester.

De uitdrukking is verschillend, de verordening van
Nevele zegt:

-ocr page 73-

6r

» Considérant que pareille mesure est nécessaire
» à l\'excercice d\'une bonne police. «
Die van Eecloo zegt :

»Considérant que la vente et la distribution de
»certains écrits dans les rues et places publiques
»peuvent occasionner du desordre et troubler la
» paix publique .... «

De burgemeester mag hier het gedrukte stuk zelf
onderzoeken, maar alleen beschouwen uit een oog-
punt van handhaving der openbare orde.

Dit blijft nog binnen de grenzen van de macht
der politie in de gemeenten.

Ik meen dit eenigszins te moeten betwijfelen, want
waar de burgemeester is toegestaan de inhoud van
\'t geschrift te onderzoeken, daar toch zou ik meenen
wel degelijk met censuur te doen te hebben, want
wat is censuur anders dan \'t openbaarmaken van
een voorafgaand onderzoek naar den inhoud afhan-
kelijk te stellen.

De verordeninof van Aeltre motiveert de nood-
zakelijkheid van het voorafgaand verlof aldus :

» Considérant qu\'il est sage d\'éviter la diffusion
»d\'écrits et imprimés séditieux ou contraires aux
» moeurs. «

-ocr page 74-

62

Maar is er dan geen strijd met art. i8 Const., al
is ook de reden tot handhaving van de openbare
orde, een voorafgaand onderzoek, aangegeven.
De Advocaat-Generaal zegt dan ook :

» Pareil règlement entraînera dans chacun des cas
»la violation de l\'article i8. <
ZE.H.A. is dus van oordeel dat de Gentsche
rechtbank terecht de verordening van Eecloo weigerde
toe te passen.

De Advocaat-Generaal concludeert tot: Cassatie
van de vonnissen die de verordeningen van Eecloo
en Nevele niet willen toepassen en verwerping van
cassatie ten opzichte van het vonnis betreffende de
verordening van Aeltre.

Het hof besliste bij arrest overeenkomstig de con-
clusie van de Advocaat-Generaal met verwijzing van
de zaak naar de rechtbank te Oudenaarden op de
volgende gronden :

»Considérant que le règlement du 27 Octobre
»1887 vise, dans son préambule, l\'article 50 du
»décret du 14 Décembre 1789, l\'article 3, nr 2,
»du titre XI de la loi du 16—24 Août 1790,
»l\'article 46 de la loi du iç—12 Juillet 1791 et les

-ocr page 75-

63

> articles 75 et 78 de la loi communale ; qu\'il justifie
» les mesures qu\'il prend par la nécessité de » pré-
» venir le désordre et d\'empêcher que la paix
»publique ne soit troublée«; considérant que les
»décrets du 14 Décembre 1789 (article 50) et du
»16—24 Août 1790 (tit XI, art. 3) ont confié à la
»vigilance des autorités communales le soin de
» veiller à la sûreté et à la commodité du passage au
» maintien du bon ordre et à la tranquilité dans les
»rues et sur les quais, places et voies publiques;

» considérant que l\'accomplissement de cette mis-
»sion ne saurait se réaliser, si le pouvoir regle-
»mentaire cessait d\'exister dans tous les cas où
»les citoyens entendent exercer les droits garantis
»par les articles 14, 17, 18 et 19 de la constitution ;

»qu\'il ressort de l\'ensemble de ces dispositions
»mêmes, que le législateur a subordonné l\'usage
»des libertés qu\'elles consacrent aux exigences de
»l\'ordre public;

»considérant que la faculté d\'e-xposer en vente,
» de colporter ou de vendre dans les rues et places
»publiques des écrits imprimés, si elle constitue
»l\'usage de la liberté de la presse, n\'en est pas
» moins l\'exploitation d\'une industrie ou d\'un com-

-ocr page 76-

64

»merce, de nature à entraver parfois la circulation
» et à engendrer le désordre ;

»qu\'il n\'y a point de motifs exceptionnels pour
» la soustraire, d\'une manière absolue, aux mesures
» de police préventives que le pouvoir administratif
» compétent juge indispensables au maintien de Torde
» et de la tranquillité dans les rues ;

» Qu\'il n\'est pas rationnel de contester la légalité
»des dispositions de cette nature et de les con-
» damner toutes indistinctement, par le motif qu\'elles
»peuvent donner lieu à des abus d\'autorité;

» Que le principe de la séparation des pouvoirs
» forme obstacle à ce que les tribunaux puissent
»refuser l\'application d\'un règlement sur le seul
» fondement qu\'il prêterait à l\'arbitraire, ou bien
» que l\'utilité en aurait été mal appréciée par
» l\'autorité communale ;

»Que ce pouvoir a été réservé, au roi, par l\'ar-
»ticle 87 de la loi communale, que prévoit l\'annu-
»lation des résolutions des conseils communaux,
» non seulement lorsqu\'elles sont contraires aux lois,
«mais aussi lorsqu\'elles blessent l\'intérêt général;

» Qir\'il lui appartient exclusivement de juger si
»les mesures préventives établies par un règlement

-ocr page 77-

65

»communal sont nécessaires pour assurer l\'ordre
»dans les rues et places publiques, ou si, malgré
»une apparence contraire, elles sont en réalité
»prises dans le but de restreindre l\'usage de la
»liberté de la presse et d\'exercer sur celle-ci une
»sorte de censure;

» Qu\'il suit de ce qui précède que le tribunal de
» Gand, en déclarant inconstitutionnel le règlement
»d\'Eecloo du 27 octobre 1887, a violé les textes
» cités ; «

Na de verwijzing door het Hof van cassatie heeft
den April \'92 de correctionneele rechtbank te
Oudenaarden gevonnisd 1) en ongeveer op dezelfde
gronden als de rechtbank te Gent beslist, dat zij een
zoodanige verordening niet mocht toepassen.

Hierna is de zaak in behandeling geweest in ver-
eenigde zitting.

De Procureur Generaal concludeerde tot cassatie.
We zullen hier de geheele conclusie niet overnemen,
aangezien voornamelijk dezelfde gronden zijn aange-
voerd als door den Advocaat-Generaal Bosch, uit
wiens conclusie wij hiervoor de hoofdpunten vermeld-

1) La Belgique Judiciaire II XXV pag. 1381.

-ocr page 78-

66

den. Ook de Procureur-Generaal Mesdach de Ter
Kiele stelt op den voorgrond, dat de door de grond-
wet verleende vrijheden nooit inbreuk zouden mogen
maken op de rechten van derden. Dat de vrijheden
niet worden vernietigd door de grenzen voor de open-
bare veiligheid gesteld.

Z. E. H. A. vestigt er hierbij de attentie op, dat
meerdere gemeenten, zooals Antwerpen, Brussel, Gent,
Luik, Wetteren enz. enz. het noodig geoordeeld
hebben, om het afficheeren van een voorafgaand
verlof afhankelijk te stellen, en bij een vroeger door
hem aangehaald arrest is de wettigheid dier verorde-
ningen erkend. Wanneer het nu juist is, dat een ver-
ordening om te afficheeren niet in strijd is met de
grondwet, dan toch kan men zeer zeker ook ver-
orclcniri^Gn Vcists g go op het venten van dagbladen,
want beide zijn toch evenzeer middelen, om de in
het gedrukte stuk weergegeven gedachte, te ver-
spreiden. Ook wordt er hier op gewezen, dat de
kwestie der drukpersvrijheid niets te maken heeft
met openbare orde en veiligheid in de straten.
Nooit kan het de bedoeling van de Grondwet ge-
weest zijn, dat de vrijheden, door haar aan inge-
zetenen toegekend, zouden mogen worden uitgeoefend

-ocr page 79-

67

op de wijze welke men maar zou willen. De
drukpersvrijheid is wel erkend, maar zonder twijfel
binnen de grenzen, haar door de maatschappelijke
orde gesteld.

Het Hof van Cassatie besliste den 11 Maart 1889,
dat een verbod om op den openbaren weg te zin-
gen of muziek te maken wettig is, terwijl men hier
zou kunnen tegenwerpen, dat dit in strijd zou zijn
met de persoonlijke vrijheid door de grondwet aan
de ingezetenen gegarandeerd.

Er zijn nog verschillende gemeenten in België
geweest, waar een bepaalde leeftijd vereischt werd,
om te mogen venten, als een middel tot bescher-
ming van de jeugd. Zou ook zoodanige verordening
niet in strijd kunnen genoemd worden met de grond-
wet? Deze kwestie heeft zich evenwel niet voor-
gedaan. Op dergelijke verordeningen zijn nooit aan-
merkingen gemaakt. Zie hier de hoofdpunten van
hetgeen de Procureur-Generaal tot cassatie van het
vonnis van de rechtbank te Oudenaarden aanvoerde.

Het Hof van Cassatie besliste, nu na haar ver-
wijzing naar de correctionneele rechtbank te Ouden-
aarden, deze op dezelfde gronden vonnis had ge-
wezen als die te Gent, overeenkomstig de wet van

-ocr page 80-

68

7 Juli 1865, de zaak in vereenigde zitting te zullen
behandelen, en besliste bij arrest van 8 Juni 1892,
tot verwijzing naar de correctionneele rechtbank te
Brugge, om vonnis te wijzen overeenkomstig art. 2
van de wet van 7 Juli 1865.

De voornaamste gronden in dit arrest uitgedrukt zijn:
»Dat deze verordeningen niet in strijd zijn met
»de grondwet, dat zij geenszins ten doel hebben
»afbreuk te doen aan de door de sfrondwet er-
»kende vrijheid van drukpers, maar zij alleen ge-
»maakt zijn met het doel de openbare orde te
»handhaven, waar het venten der dagbladen deze in
»gevaar zou kunnen brengen. Bovendien voert het
»Hof nog aan, dat volgens art. 87 van de Bel-
»gische Gemeentewet, alleen aan den Koning of
»aan de wetgevende macht het recht wordt toe-
»gekend om de grondwettigheid van verordeningen
»te beoordeelen.«

Wat de Belgische litteratuur betreft hiervan kon
ik weinig machtig worden.

De heer Bivort in zijn werk «Commentairés sur la
constitution etc.» is een groot voorstander van dc
vrijheid van drukpers, en is van oordeel, dat alleen

-ocr page 81-

69

misbruik dier vrijheid mag gestraft worden. Hij is
afkeerig van, en acht in strijd met de grondwet,
ieder voorafgaand verlof, welke preventieve bepa-
lingen ook.

Dienaangaande zegt hij het volgende:

tPour remplir sa haute destination, la liberté de
»la presse doit embrasser tous les objets; aucune
»permission préalable, aucune mesure préventive
»ne doit entraver son action; elle ne doit avoir
»d\'autre limite que le respect dû aux droits d\'au-
»trui, c\'est-à-dire à la société ou des individus
»qui la composent.»

Wij vinden dus hier de meening verkondigd geheel
in strijd met die van wijlen den Hoogleeraar Buijs.
Gesteld evenwel dat de heer
Bivort de juiste op-
vatting van het grondwettig artikel heeft, zou dan
een politieverordening als voren niet onder zijne
zinsneden vallen,

«elle ne doit avoir d\'autre limite que le respect
»dû aux droits d\'autrui, c\'est-à-dire à la société
» ou des individus qui la composent. «
Ondanks zijn afkeer van preventieve bepalingen
erkent toch de heer
Bivort, dat in geenen deele de
vrijheid inbreuk mag maken op de rechten van der-

-ocr page 82-

70

den, en wat hebben de verordeningen anders ten
doel, dan om de rechten van derden te beschermen,
namelijk een vrij en rustig verkeer langs den open-
baren weg tegenover misbruik dat van de vrijheid
kan gemaakt worden.

Gelijk wij aan het slot van het eerste hoofdstuk
deden, wenschen wij ook over dit eenige beschou-
wingen ten beste te geven.

Wij zagen dat art. i8 1° van de Belgische Grond-
wet luidt :

»La presse est libre; la censure ne pourra ja-
»mais être établie; il ne peut être exigé de cau-
» tionnement des écrivains, éditeurs ou imprimeurs. «
Niet gaarne sluit ik mij aan bij hen die van oor-
deel zijn dat de Grondwet hier alle preventieve be-
palingen uitsluit.

Wanneer we art. i8 van de Belgische Grondwet
nader beschouwen, dan vindt men in het algemeene
leerstuk m. i. in de eerste zinsnede : » La presse est
libre« en in de officieele Nederlandsche vertaling:

«De drukpers is vrij, « terwijl de volgende zinsneden

0

ons bepalingen geven omtrent onderdeelen van het
geheéle leerstuk van de vrijheid van drukpers.
Wat de eerste zinsnede betreft «La presse est

-ocr page 83-

71

libre», daaruit zou ik volstrekt niet durven opmaken
dat preventieve bepalingen absoluut uitgesloten zouden
zijn, want wanneer, men zegt <est libre», «is vrij»,
dan is toch steeds daarin de restrictie vervat, dat de
vrijheid van de een ophoudt, daar waar het recht
van een ander begint, en dat de vrijheid van drukpers
zoowel in de Belgische als Nederlandsche constitutiën
gewaarborgd, als zoo ver strekkend mogen worden
uitgelegd, dat daardoor de rechten van derden zou-
den worden verkort.

Dit kan de bedoeling van den Grondwetgever
niet geweest zijn. En waarvoor dienen de hier-
voor besproken verordeningen anders, dan om de
rechten van derden te be.schermen, om het belang
van derden, in casu de openbare orde en veiligheid,
te behartigen? Bovendien blijkt m. i. duidelijk, dat
Belgische Grondwet niet alle preventieve bepalingen
heeft willen uitsluiten, want wanneer dat waar was
waarom dan de censuur, en de voorafgestelde borg-
tocht van schrijvers, drukkers en verspreiders nog
in afzonderlijke zinnen genoemd.

Wellicht zal men hier tegenwerpen, dat artikel 14,
de vrijheid zijner meeningen aangaande alle moge-
lijke zaken kenbaar te maken, zijn gedachten van

-ocr page 84-

72

welken aard ook te openbaren, waarborgt, uitsluitend
met verantwoordelijkheid volgens de strafwet.

Het laatste deel van art. 14 komt mij niet alleen
overtollig, maar ook ongerijmd voor. Waarvoor zou
het noodig zijn dat de Grondwet nog eens afzon-
derlijk zeide:

Ook op u, die uwe gedachte wenscht te openbaren
op welke wijze ook is de strafwet toepasselijk.

Ook zonder deze bepaling zou zij dit zoo zijn.

Wanneer men artikel 14 in al zijn consequenties
wenschte toe te passen, ook dan zou een tooneel-
censuur zeker in strijd zijn met de grondwet, terwijl
zij toch als niet zoodanig erkend wordt.

Zie hier mijne opmerkingen aangaande de grond-
wettige artikelen.

Hieruit blijkt dus dat ik mij niet vereenigen kan
met de beslissing van de correctionneele rechtbanken
van Gent en Oudenaarden, maar. mij liever aansluit
bij de conclusien van de Advocaat Generaal en de
Procureur-Generaal en de beslissing van het Hof van
Cassatie, zoowel in eerste zitting als in vereenigde
kamers, voor zooverre betreft de interpretatie van
de Gröndwet en de erkenning van het recht van de
Gemeentebesturen, tot het maken van verordeningen,

-ocr page 85-

73

handhaving van de openbare orde en veiligheid,
maar niet overal wat betreft de uitdrukking ge-
bezigd in de verordening van Eecloo en Aeltre.

Zooals wij reeds zeiden, spreekt de verordening
van Eecloo van »certains écrits qui peuvent occasi-
»onner du désordre et troubler la paix publique« en
de verordening van Aeltre zegt «considérant qu\'il
»est sage d\'éviter, la diffu.sion d\'écrits et imprimés
» seditieux ou contraires aux moeurs. «

VVat de eerste verordening betreft, daaromtrent
merkte ik reeds vroeger op, dat hierin wel degelijk
een censuur gelegen is.

Zij spreekt immers van » certains écrits «, men onder-
zoekt dus vóór de verspreiding welke de inhoud van
deze »certains écrits« zijn, en wat is censuur anders
dan een voorafgaand onderzoek naar den inhoud.
Zooals de verordening dus hier geredigeerd is, acht
ik haar in tegenstelling van de conclusie van de
Advocaat-Generaal Boscii ongrondwettig en in strijd
met art. i8 al. 2.

Metzelfde zou ik willen opmerken ten aanzien van
de verordening van ,\'\\eltre, waar de nurgemeester
een voorafgaand onderzoek behoort in le stellen, of
de te verspreiden ge.schriften ook in strijd zijn met

-ocr page 86-

i \'\'

I \'

de goede zeden of dat zij aansporen tot wanorde.
Niet aldus is mijne meening aangaande die van
Nevele, welke eenvoudig zegt : » considérant que
»pareille mesure est nécessaire à l\'exercice d\'une
»bonne police.«

-ocr page 87-

BESLUIT.

Wanneer wij thans overgaan eene vergelijking te
maken, tusschen de Nederlandsche en Belgische juris-
prudentie, dan valt het ons terstond op, dat juist
ons hoogste rechtscollege en het hof van cassatie in
België in verschillenden zin beslissen.

En dat de Hooge Raad anders besliste, vindt m. i.
hierin zijn grond, dat men eenerzijds bij de interpre-
tatie van art. 7 van de Grondwet te veel bleef han-
gen aan de woorden, »voorafgaand verlof«, dat deze
alle preventieve bepalingen zouden uitsluiten, ander-
zijds een verband wilde, tusschen het grondwettig
artikel en de handhaving van de openbare orde en
veiligheid, wat m. i. niet bestaat, en daardoor het
recht van de gemeentebesturen op desbetreffende
verordeningen te maken, miskend heeft.

-ocr page 88-

76

De verordening van \'s Gravenhage was immers
niet gemaakt, tot belemmering van de drukpers, maar
uitsluitend tot handhaving van de openbare orde,
»hetgeen ten duidelijkste blijkt* zegt
j\\Ir. Westra
van Holthe
, > uit de plaats», welke het artikel in-
neemt in het Algemeene Politiereglement, nl. in
Hoofdstuk I cvan Straatpolitie» en wel in Afdeeling I
»maatregelen voor de openbare orde en veiligheid«,
terwijl men aan den anderen kant in Belgic de macht
tot het maken dier soort verordeningen zoo ruim
neemt, dat zelfs de Burgemeester kennis zou mogen
nemen van den inhoud der stukken.

In beide landen hebben de verordeningen bij velen
de vrees opgewekt, dat zij aanleiding zouden geven
tot _ misbruik, maar zou hier voor Nederland, niet
hetzelfde gelden wat Advocaat-Genqraal Boscii aan-
gaande de Belgische verordeningen zeide, nl. dat de
kans op misbruik hen niet onwettig maakt.

Zoover mij bekend is, is in het noorden het rccht
om het afficheeren te reglementeercn nog nooit betwist.

Wanneer een verbod tot venten in strijd zou zijn
met de grondwet, dan zou ook dit hierme\'de in
.strijd z^n.

Nog een verschilpunt: de Belgische Grondwet ver-

-ocr page 89-

77

■klaart in zijne »dispositions supplénientaires«, eene
regeling van de drukpers, in een afzonderlijke wet
noodzakelijk, bij ons is dit niet het geval.

Aan het eind van het eerste hoofdstuk sprak ik
den wensch reeds uit dat dit ook ten onzent zou ge-
schieden.

Bij eene algemeene wetgeving, zou dan ook het
bezwaar vervallen van sommige politieke partijen,
dat de verordeningen, met miskenning van degelijk-
heid van allen, gericht zouden zijn tegen de propa-
ganda van hunne beginselen.

nij lict ter perse ga.an van dit proefschrift, vond ik nog in
Themis Deel LV 3e stuk ccn artikel van de h.nnd van Mr. II.
Vo.s, advocaat te Leiden.

Deze komt evenals ik tot de conclusie, dnt rolitievcrordeningcn
als die van \'s Gravcnhag;e niet in strijd met de G. W. zijn.

In eene noot Iiaalt Mr. Vos nog een vonnis aan van den
kantonrechter tc Leiden van 29 September 189.1, waarbij de
grondwcuigheid van voormelde verordeningen wordt aangenomen.

-ocr page 90-

1 -■

: - ^ - ; - :
il^v; "

... \'

»... .

■ - •

■I

I ■

■ r

. -Ü\'S. - \' ■

-ocr page 91-

STELLINGEN.

Door art. 7 van do grondwet zijn provcntieve I-
paiingen niet uitgesloten.

II.

Ons stelsel vjih opvolging op don troon verdient
(Ie voorkeur boven dat van de Salischo wet en hovon
het Castilimin.sche stelsel.

III.

iJij \'i (lynumsi)uil onderwijs dient de studie der
moderne tulen meer op den voorgrond geplaatst (•»
worden.

-ocr page 92-

IV.

Telephoonwerkeii moeten Avorden begrepen onder
de iu art. 351
S.Av.b. genoemde telegraafwerken.

V.

Wanneer iemand van eenig misdrijf is vrijgespro-
ken , is een vervoigiiig tot poging van dat zelfde
misdrijf, in strijd met art. 08
S.av.1).

VI.

De regeling van den rechtsingang in ons rccht,
zooals zij is gewijzigd in 1880 , is in strijd niet de
instorische ontwikkeling van ons strafproces.

VII.

T)e uitvoering van eene verbintenis tot levering
van onroerend goed , kan bij gebreke van medewer-
king des verkoopers, geschieden door overschrijving
van \'t vonnis, waarbij den verkoopnr die medewer-
king gelast wordt.

Alll.

De wet behoort de vrouw een legitieme in de na-
latenscliap van haren echtgenoot toe te kennen.

-ocr page 93-

IX.

Natuurlijke, niet wettelijk erkende kindereu zijn.,
■wat betreft het recht op levensonderhoud, in \'tB. "\\V.
achtergesteld bij incestuosi en adulterini.

X.

Alinea 2 van art. 845 \\i. \\V. kan als overbodig
worden gemist.

XI.

Vreemde levensverzekering-maatsehappijeu behoor-
den hier te lande niet toegelaten te worden, dan met
verantwoordelijk vertegenwoordiger en gedeponeerd
kapitaal.

XII.

Do verzekeringnemer, die onherroepelijk beschikt
over een uitkeering hij overlijden, belioort aan de
zelfdi! regelen gebonden te zijn als dio, waaraan men
bij de overige beschikkingen bij doodo gebonden is.

XIII.

Aecoord bij Faillissement is een overeenkomst, geen
vonnis.

XIV.

Bij aecoord bij Faillissement heeft geen schuld-
^\'eruieuwing plaats.

-ocr page 94-

XV.

\'t Accooril bij Faillissement ontslaat cle borgen niet.

XVI.

Zij wier schuldvorderingen door borgtocht verzekerd
zijn, behooren geen stem uit te brengen over \'t
accoord bij faillissement.

XVII.

Handelsrechtbanken verdienen afkeuring.

XVIII.

De Nederlandsche Bank behoorde geen I)ankl)illet-
ten beneden f 100.— uittegeven.

XIX.

» Grondbezit in de doode hand behoort door de Avet
\' beperkt to worden.

-ocr page 95-

i

\' -L i

.

v" . T. ■

■ «n,- ■

m

r\' ""

^ 1 i

■■ fi:-;

m

\\

m

-ocr page 96-

: , s

■ ;

\\

.J

\'I

. )

\\ \'

*

r-

-ocr page 97-

, r

... ...

. / •

^ , . .. ■

-f- ■.

f

iV.-r--.

.c

i\'.

/

f \'

Ihm
l-

-ocr page 98-

h

SS\'ay-\'}!-.