-ocr page 1-
VOÜRLüOPIG OVERZIGT van het natuurhistorisch onderzoek
door den, ondergeteehende ingesteld aan de Nederlandsche icerk-
tafel in het zoölogisch station te Napels en van hetgeen aldaar
voor het rijksmuseum van natuurlijke historie te Leiden door
hem is bijeengebragt. November
1878—Junij 1879.
Het onderzoek ving aan op 13 November 1878. De voorwerpen van
dat onderzoek waren hoofdzakelijk Selachiers en Nemertinen. Voor de
eersten leverde de markt, voor de laatsten de eigen visscherij (thans
ook door middel van een eigen stoomboot op grootere schaal van
wege het station uitgeoefend) het noodige materiaal.
a.  Selachiers. Onderzoekingen over het maaksel van den bekkengordel
werden door mij gedaan bij Heptanchus cinereus en bij Squatina vnl-
garis.
Voor later onderzoek werden verschillende inwendige organen van
Musteluslaevis, Scgmuitslichia, Torpedo, St/uatiuatoobereid. Voordeverza-
melingen van \'s Rijks museum verkreeg ik exemplaren van Ileptanchus
en van Chimaera monstrosa en van de nog zeldzamer voorkomende
Aiopias vulpes, Scgmnits lichia en Carcharias glaucus.
b.   Nemertinen. Het anatomisch en liistologisch onderzoek van onder-
scheiden Nemertinen werd op uitgebreide schaal ondernomen en onaf-
gebroken voortgezet. Een verblijf aan het zoologisch station, uu vijf
jaren geleden , had mij met enkele vormen der Nemertinen bekend gè-
maakt. Ik nam mij voor, mijn sedert gepubliceerd onderzoek thaas
over de geheele klasse uit te breiden en op talrijke punten te ver-
beteren en aan te vullen. Mijne verwachtingen zag ik door ruimen
aanvoer van studiemateriaal verre overtroffen. In korte trekken volgt
hier eene opgave van enkele voorloopige resultaten , waartoe ik tot
heden gekomen ben. Ik voeg daarbij aanstonds de opmerking, dat vele
dier resultaten den toets van eene grondige en vergelijkende studie mijner
talrijke praeparaten nog moeten doorstaan. Ongeveer vijf duizend micro-
scopische doorsneden, verdeeld over een driehonderdtal objectglazen
zullen mij daarbij ten dienste zijn. Minstens zal een dubbel aantal
doorsneden nog moeten gemaakt worden om ook op andere punten in
de fijnere anatomie dezer dierg-roep door te dringen. Het daartoe
noodige materiaal heb ik, volgens verschillende methoden geconser-
veerd , herwaarts overgebragt.
De resultaten van mijn voortgezet onderzoek zullen , gezamenlijk
-ocr page 2-
o
met die welke hieronder aangegeven zijn, eerlang in eene nionographie
vereenigd worden. Op verlangen van den directeur van het zoölogisch
station , dr. Anton Dohrn, nam ik die bewerking op mij ; zij zal deel
uitmaken van eene serie monographien , welker uitgave in 4°. door
het zoölogisch station wordt bezorgl. Deze zijn bestemd om de fauna
en flora van de Napelsche golf te omvatten en daarmede de basis ta
leggen voor de kennis van alle ongewervelde en gewervelde zeedieren
van de Middellandsohe Zee. Dat daarbij vraagstukken , voor de zoölo-
gische wetenschap van het hoogste gewigt, oplossing kunnen vinden,
zal ieder bevoegd beoordeelaar gaarne erkennen. Ook dit zal men aan
het initiatief van den grondlegger van het station te danken hebben.
Mijn onderzoek van het zenuwstelsel der Nemertinen leerde:
1°. dat behalve de beide zij lelingsche zenuwstammen waarschijnlijk
bij alle Nemertinen ook nog eene zeer dunne derde aanwezig is, die
in de dorsale mediaanlinie verloopt;
2°. dat bij enkelen, in tegenstelling van de tot heden geldige mee-
ning, vereeniging van de beide zijdelingsche zenuwstammen achter
in het staarteinde gevonden wordt, door middel van eene dwarscom-
missuur, die, even als het hersenganglion, boven het darmkanaal ge-
legen is;
3°. dat in de dorsale commissuur der hersenganglia nooit het homö-
logon gezocht mag worden (Semper) van de zenuw, die op het voet-
spoor van Leydig als den nervus vagus bij sommige invertebraten is
beschouwd geworden , en wel omdat het mij gelukt is een afzonderlijken
N. vagus aan te toonen, die aan weerszijden uit de onderste hersenlobben
ontspringt, en zich naar den wanl van den oesopliagus begeeft;
4°. dat eene eigene innervatie van den slurp plaats vindt door middel
van zenuwtakken, die nabij de voorste commissuren ontspringen en op
de plaats van inhechting van den slurp in den kop, in de spierwand
van den slurp binnendringen. Zij werden door dr. v. Kenn?l bij Dre-
jnnophorus
vermoed , door mij bij talrijke andere geslachten — ook
zulke uit de afdeeling der ong-ewapende Nemertinen — aangetroffen ;
5°. dat de vroeger door mij uitgesproken hypothese omtrent eene
eigene respiratie, die in het zenuwweefsel zou plaats vinden, onafhan-
kelijk van circulerend bloedvocht, door vergelijkende physiologische
proeven steeds waarschijnlijker is geworden. Het geheele zenuwweefsel
— maar ook uitsluitend dit weefsel — is bij de meesten gedrenkt met
haemoglobine , dat in de zoogenaamde zijde-organen (lobben van het
hersenganglion , waaraan ik den naam van respiratielobben wensch toe
te kennen) door middel van gewonden kanalen , die rijk met trilharen
voorzien zijn , in onmiddellijk contact met een voortdurenden stroom
zuurstof houdend zeewater gesteld wordt. De levenswijze dezer wormen ,
die veel in slijk en te midden van organische overblijfselen leven , geeft
den sleutel tot dit zeldzame feit, dat door het maaksel van de laagst
georganiseerde Nemertinen en door de ontwikkelingsgeschiedenis van
deze organen zelve , nader opgehelderd en verklaarbaar wordt.
-ocr page 3-
3
Omtrent de inwendige ligchaamsholte was ik voor vijf jaren tot
liet resultaat gekomen, dat zij door vezel ig-spierachtige dissepiinenten
in segmenten verdeeld wordt, die betoogen, dat eene inwendige ge-
leding tot het plan van bewerktuiging dezer dieren behoort. Deze
stelling werd sedert, voor zoover zij de ongewapende Nemertinen
betreft, door dr. Barroia te Rijssel bestreden. Mijn thans voortgezet
onderzoek heeft mij doen zien, dat laatstgenoemde geleerde zijne con-
clusies uit eene onvoldoende reeks van waarnemingen moet getrokken
hebben, daar ik deze inwendige dissepimenten thans bij alle door mij
onderzochte vormen heb kunnen aantoonen en eene uitgebreide reeks
praeparaten als stukken van overtuiging in mijn bezit zijn.
Aangaande den slurp der Nemertinen valt nog te vermelden , dat
het mij gelukt is netelorganen, die een enkele maal bij een sedert niet
wedergevonden vorm waren gezien, thans bij ongeveer alle ongewa-
pende Nemertinen in den slurpwand aan te wijzen. Zij worden in den
vorm van staafjes uitgeworpen wanneer ds slurp is omgestulpt; ieder
dier staafjes werpt dan oen fijnen neteldraad uit en deze verspreiden
zich bij inillioenen in het omgevende zeewater. Het slurpvocht, dat de
gesloten holte vult waarin de slurp op en neer beweegt, bevat drij-
vende ligchaampjes, die bij sommige Nemertinen door haemoglobine
rood gekleurd zijn. Bij andere vormen {Drepanophorm) vond ik, dat de
slurpscheede met een aantal blindzakken voorzien is, die regelmatig
segnientsgewijze geplaatst zijn. Daar bij deze wormen de slurp telkens
en snel uitgeworpen en teruggetrokken wordt, dienen zij blijkbaar tot
tijdelijke berging van het plotseling teruggestuwde slurpvocht.
Met betrekking tot het watervaatstelsel, waarvan de fijnere anatomie
kort geleden door dr. v. Kennel bekend gemaakt werd, kon ik de
resultaten van dezen onderzoeker bevestigen. Ook gelukte hel mij dit
orgaan-systeem bij talrijke andere soorten op te sporen en aan te toonen
dat de beide uitwendige openingen , die meestal aan de buik gelegen
zijn, bij sommigen op den rug voorkomen.
In de huid werden eencellige klieren aangetroffen, waarvan sommige,
meer, andere minder diep liggen en die de groote hoeveelheid slijm,
waarmede deze dieren zich gewoonlijk omgeven , afzonderen.
De systematiek van deze geheele dierklasse heb ik aan eene herzie-
ning onderworpen en talrijke soorten en geslachten, tot heden als
onderling verschillend beschouwd, bijeengevoegd. Desniettemin bleek
de golf van Napels niet minder dan zeven en veertig soorten te bevatten ,
waarvan een zestiental nieuw voor de wetenschap. Eene voorloopige lijst,
waarbij de definitieve nomenclatuur nog niet gevolgd kan worden ,
lasch ik hier in :
Cephalotrix linearis, J. Rathke.
Carinella aunulata, Montagu.
»
         polyrriorpha, Renier.
-ocr page 4-
4
Polia delineata , clelie Chiaje.
■» n. sp.
» n. sp.
Valencinia longirostris, Quatrefages.
Cërebratulus marginatus, Reiiier.
»
           liguricus, Blnnchard.
»           bilineatus, Renier.
»           geniculatus, Quatrefages.
»             11, sp.
»           n. sp.
»           n. sp.
»           n. sp.
Borlasia elizabethae, Mc. Intosh.
Micrura purpurea, Dalyell.
» aurantiaca , Grube.
» urticans , J. Muller.
» fasciolata, Ehrenberg.
» rosea , delle Chiaje.
» fusca , Mc. Intosh.
» bilineata, delle Chiaje.
» n. sp.
» n. sp.
» n. sp.
Drepaiiophorus rubrostriatus, Hubrecht.
»              serraticollis, Hubrecht.
Amphiporus pulcher, Johnston.
»           lacxifloreus, Johnston.
»           hastatus , Mc. Intosh.
»              ii. sp.
»           n. sp.
»           n. sp.
Nemertes gracilis, Johnston.
»
          antonina , Quatrefages.
»          echinoderma, Marion.
Tetrastemma dorsalis, Abildgaard.
»              melanocephala, Johnston.
»              candida, O. F. Muller.
»              vermicula , Quatrefages.
»              flavida, Elirenberg.
»              coronata, Quatrefages.
»                  ii. sp.
»              n. sp.
Oerstedia           n. sp.
N. Gen.            n. sp.
Van de meeste dezer soorten zijn door mij exemplaren in de verza-
melingen van het rijksmuseum te Leiden gedeponeerd.
-ocr page 5-
5
Nog heb ik mijn verblijf te Napels dienstbaar gemaakt aan de uit-
breiding der collectie visschen van het Leidsch museum. Op de lijst
van de zeevisschen, die ik aan het einde van mijn verblijf met dat
doel bijeengebragt had, komen een driehonderdtal exemplaren voor,
in de volgende soorten verdeeld. Van enkele moet de nadere soortbe-
stemming nog plaats vinden; allen zijn in uitstekenden toestand van
conservatie.
Scymnus lichia.
Mustelus laevis.
Aiopias vulpes.
Scyllium canicula.
Carcharias glaucus.
Pristiurus melanostomus.
Squatiua angelus.
Torpedo
Chimaera monstrosa.
Acipenser sturio.
Syngnathus acus.
Nerophis ophidion.
»
        maculala.
Hippocampus brevirostris.
»
            guttulatus.
Muraena helena.
Ophisurus serpens.
Platessa passer.
Solea vulgaris.
» monochir.
» occellata.
» lutea.
Citharus linguatula.
Plagusia picta.
Merluccius esculentus.
Ammodytes tobianus.
Fierasfer acus.
Merlangus sp.
Ophidium vasalli.
Exocoetus volitans.                                   *
Labrus sp.
Crenilabrus Roissali.
»           rostratus.
Novacula cultrata.
Uleunius gattorugine.
» occellaris.
Gobius sp.
-ocr page 6-
(3
Lophius piscatorius.
Cepola rubescens.
Centriscus scolopax.
Seriola Dumerilii.
Naucraics ductor.
Lichia glauca.
Xiphias gladius.
Zeus faber.
Corvina nigra.
Scorpaena scrofa.
»
          poreus.
Uranoscopus scaber.
Trachinus sp.
Sebastes imperia!ii.
Trigla sp.
Dactylopterus volitans.
Polyprion cernuum.
Mullus sp.
Apogon rex mullorum.
Maena sp.
Anthias sacer.
Cantliarus sp.
Pagellus mormyrus.
Sargus animlaris.
Serranus hepatus.
Ik mag dit verslag niet eindigen zonder op nieuw mijne erkentelijk-
heid te hebben betuigd aan onze Kegering, die , telkens op voordragt der
hoogleeraren in de zoölogie bij onze Kijks-Universit.üten , waarbij ik
met dankbaarheid mijne hooggeachte leermeesters Harting en Selenka
mag gedenken, thans reeds aan een tiental beoefenaars der dierkundige
wetenschap gelegenheid opende tot voortzetting hunner zoölogische
studie in de daartoe zoo bij uitstek geschikte werkplaatsen van het
zoölogisch station te Napels.
Leiden , 18 Julij 1879.
A. A. W. HUBRECHT.