-ocr page 1-
• •
-
"r*~.~ ——<—t---M
-\'r==ir=Jï=Jr=ii=Jr=Ur=Jr=Ji
"^
VORSTENLATOSCHE
.11
I
iT
i-/
J. GRONEMAN.
-*wv Vs|^^»^(>=^=^ «w»~-
Dordrecht. — J. P. REVERS.
1883.
—<5»^-
"-r»-JSs-*7r
•*-n
.
-ocr page 2-
Mm oio/Bl
Kast 176
Pl.H N°9
-ocr page 3-
-ocr page 4-
-ocr page 5-
VORSTENLANDSCHE TOESTANDEN.
-ocr page 6-
NIEUWE UITGAVEN.
Dr. J. Groneman. Waar of onwaar? Nieuwe
Indische schetsen. Twee deelen.......f 5,—
Greenwood. De Wilden van Londen. Zwerf-
tochten in verborgen hoeken ........ » 1,40
Henri Gréville. Raïssa, door Francisca GalW . » 3,—
Jonkvr. Oornélie Huijgens. Hélen e van Ben-
tinck. Twee deelen...........» 6,—
Jonkvr. Cornélie xluygons. Uit den strijd des
levens................» 2,40
Erasmus den Jonge. Het Schouwtooneel on-
zer Dwaasheden. Twee deelen Royaal 8°. . . » 6,—
Kwamina. Nanni. Roman uit Suriname. ...» 2,50
Mina Krusoman. Mijn leven, met portret, drie
doelen................» 9,25
Mina Krusoman. Willen en handelen. Fellah
Damstone of De bruid van New-York.....» 2,50
Op Java. Langs Kruisweg en Slingerpad.
Kritische pennekrassen..........» 2,75
Sally. Drie Predikantsdochters. (Deze roman
handelt voor \'t grootste gedeelte in Indië). ...» 2,50
Mr. E. Schoidius Een Eerste Stap . . . . » 3,—
Mr. E. Schoidius. Lichte en donkere dagen. » 2,60
Mr. E. Schoidius. Ulbo Garvema.....» 2,25
Troulhias. Schetsen uit Turkije.....» 1,
Wolterink. In vuuren stormwind. Twee deelen » 4,50
Wolterink. Uit den Geuzentijd. Derde, goed-
koope uitgave, met pi...........» 1,50
Wolterink. Potloodschetsen uit het land
van Zier ik zee, met 2 platen.......» 0,90
-ocr page 7-
/^6.<r*7-
T
E
noon
J. Groneman.
-*.vrw2>
DORDRECHT,
J. P. REVERS.
1883.
RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT
A06000009586821B
0958 6821
-ocr page 8-
-ocr page 9-
INHOUD.
Blads.
Voorwoord................   vu
Toelichting................       1
Een min of meer onzedelijk begin........       7
„Inlandsche kinderen"............     10
Inlandscb.fi moeders.............     14
Men is mensch..............    29
Een natuurlijk huwelijk............     32
Een minder natuurlijk huwelijk.........     3(i
Een minder „natuurlijk" kind.........    47
Een tweede vrouw.............     51
Een kind van overspel............     55
Twee zusters...............     58
Vooruitgang...............    (il
In strijd met de wet............    60
Onnatuurlijke wetten.............     70
Onderdaan van den inlandschen vorst.......     74
Gewettigd onrecht.............     77
Uitgesloten................    84
-ocr page 10-
VI                                      INHOUD.
Bladz.
Licht en donkei..............87
Kinderliefde...............90
Een sterfgeval...............96
In \'t sterfhuis...............100
Keu vriendin in den nood...........103
De zusters alleen..............105
Hopeloos................111
Zusterliet\'de................114
Een doeltreffende slag............119
Altijd die wet...............!23
Üe politierol...............125
Een vorstelijke gevangenis...........130
Voor tien land raad         . *..........134
Gevonnisd................153
Woordbreuk...............157
Hooger beroep...............160
Gratie.................162
\'T einde.................167
-ocr page 11-
VOORWOORD.
Men heeft al eens gevraagd, waarom ik geen
schetsen over de Vorstenlanden schreef.
Welnu, hier is er een.
Of er meer zullen volgen?
Dat weet ik nog niet.
Ik heb daar stof en tijd voor noodig.
Aan stof ontbreekt het niet.
De toestanden zoowel van de javaansche als van
de europeesche maatschappij in die landen wijken
zoo veel van die in andere gedeelten van Java en
van Indië af, dat ze een afzonderlijke studie zeker
waard zijn.
Maar aan tijd ontbreekt het mij wel.
Dat is een bezwaar.
En ik zie ook geen kans die stof te behandelen ,
zonder sommige lezers nu en dan te ergeren.
-ocr page 12-
VUT
VOORWOORD.
Dat is een ander bezwaar.
Ook deze studie zal dat doen, en ik kon dat
moeilijk vermijden.
Om \'t echter zooveel mogelijk te verhelpen, heb
ik aan de hoofdstukken namen gegeven, die zulke
lezers bij \'t overzien van den inhoud reeds als zoovele
waarschuwingen kunnen dienen, om mijn boek nog
bij tijds weer dicht te slaan en liever een ander
in handen te nemen.
e             o
Jogjakarta, 31 Mei, 1881.
G.
-ocr page 13-
TOELICHTING.
Nog een paar woorden over de spelling van den
• •            •
naam Jog Jakarta.
Vooreerst is dat niet m ij n spelling (i k ben geen
bevoegd taalkundige), maar wel die van alle ja-
vaansche brieven en handschriften en drukwerken,
die ik onder de oogen heb gehad. En bovendien
wordt die schrijfwijze door geleerden als Gericke,
Roorba, Veth en anderen gevolgd, die er prijs op
stellen taalbederf door zuivere spelling tegen te gaan
De javaansche spelling kan in ons letterschrift
niet juister dan op bovengenoemde wijze teruggege-
ven worden , waarbij de g dan de waarde heeft van
een zachte (in onze nederlandsche taal niet be-
staande) k, evenals in \'t fransch en in \'t engelsch
vóór de meeste — en in \'t duitsch voor alle klinkers.
Onze k zou te hard zijn, en de c (als k) evenzoo.
\'T voorvoegsel nga is eenvoudig weggelaten,
1
-ocr page 14-
2                                     TOELICHTING.
omdat \'t niets anders is dan een verkorting van
hing, welk bijwoord doorgaans voor plaatsnamen
gebezigd wordt (in den zin van ons te of naar), soms
met tusschenvoeging van een verbindenden «klank.
Een voorbeeld van \'t verbinden van hing met een
naamwoord door middel van een «klank\' vindt men in
een der vorstentitels van midden Java: Sënapati
o c                                                          i                   i                 •
hingalaga: opperbevelhebber in den oor-
log. Laga is oorlog.
Andere voorbeelden daarvan zijn Ngastinaen
o
Ngawi in plaats van hing Astina en hing
A w i.
c                c                        c
De schrijfwijzen D j o k j a, D j o cja en D j o k d j n
zijn dnbbel verkeerd.
Vooreerst omdat die woorden geen zin hebben
en Jogja wel.
En voorts ook omdat dat niet eenvoudi-
ger maar wel omslachtiger is, zonder dat die
omslachtigheid door iets gerechtvaardigd wordt.
Een eenvoudiger spelling zou nog verdedigd kun-
nen worden, bij voorbeeld als men gemakshalve
Japara en Jakarta voor Djapara (eigenlijk
Djajapara) en DJakarta (eigenlijk Djaja-
karta) schrijft, vooral in talen die, als de onze,
geen afzonderlijk letterteeken voor dj hebben.
-ocr page 15-
:i
TOELICHTING.
Dat niet-taalkundige dagbladschrijvers en be-
stuurshoofden een verkeerde spelling aannemen,
kan voor ons geen reden zijn een b e t e r e spelling
te verwaarloozen.
Zij mogen, zonder nadenken de schrijfwijze van
onontwikkelde buralisten en vreemde landmeters
(die bovendien aan een andere spelling zooals die
van u of ou voor onze oe, gewoon zijn) volgen,
ieder die \'t wetenschappelijk belang van een zui-
vere spelling van plaats- en andere namen inziet
mag zich geroepen achten mee te werken om verdere
taaiverkrachting te bestrijden.
Jog ja of Joga (zie \'t nieuwe woordenboek van
T. Roorda) beteekent geschikt, gepast, be-
hoor lijk goed (men vindt het terug in pra-
jóga), en karta: veilig, rustig, vredig, en
de naam van \'t rijk Jogjakarta spreekt dus mis-
schien eenvoudig van een goede plaats waar men
veilig of rustig wonen kan. In \'t Sanskriet heeft
karta of kreta de beteekenis van gemaakt,
gedaan, voltooid, geschikt, en in dien zin
zou onze plaatsbenaming door goed gemaakt
kunnen vertaald worden.
Dat men zeer voorzichtig te werk moet gaan met
\'t verklaren van namen, als men zich voor dwaling
-ocr page 16-
4                                    TOELICHTING.
wachten wil, en dat daarbij vooral een juiste spel-
ling goed te pas komt kunnen tal van voorbeelden
leeren.
Ik zal er enkele aanhalen en herinner in de eerste
plaats aan Tji-rëbon (\'t Soendaasche tjiisbeek
of rivier en rëbon een garnaal soort) dat, in
navolging wellicht van een slordige engelsche schrijf-
wijze, veelal Cheribon geschreven wordt en daar-
door onherkenbaar geworden zou zijn, indien soen-
daneezen de juiste spelling niet behouden hadden.
Wij zouden verstandig doen die spelling alleen
te volgen. \'T volharden in een aangenomen dwaling
kan nooit gerechtvaardigd zijn.
Pëkalóngan, zegt men, is een plaats waar
(veel) kalongs zijn; maar men vergeet dan dat de
plaats in \'t hoog-javaansch Pangangsalan heet,
van an g s a 1 (v e r k r ij gen), dat in \'t laag-javaansch
wel óleh luidt maar ook, althans in de strandtaal
van de noordkust, along. Ook in de Vorstenlan-
den wordt deze ngokovorm bij \'t padisnijden
nog gebruikt: pirang (gèdèng) along? Hoeveel
(bossen) hebt ge verkregen?
Pëkalóngan is eins een plaats waar (wat, bij
voorbeeld visch) te verkrijgen is; een vang- of
vindplaats.
-ocr page 17-
5
TOELICHTING.
Ik had vroeger gehoord dat \'t voorvoegsel nga
in Ngajogjakarta de waarde zou hebben van een
aan \'t Sanskriet ontleende alfa privans, en dat
jogja binden en nga jogja dus ontbinden
of ongebonden, vrij zou beteekenen. Toen ik
daarover eens met p a n g é r a n a r j a Soerja Negara,
een broeder van den toenmaligen (zesden) Sultan,
en een erkend taalkundige, sprak, ontkende die
dat ten stelligste en op goede gronden. Maar toen
ik hem zei dat de Sultan zelf \'t beweerd zou heb-
ben , veranderde hij onmiddelijk van geloof en zei:
t/O, dat is wat anders, als die \'t gezegd heeft,
dan is \'t ook zoo."
Vertrouw maar op zulk een gezagsovertuiging!
Toen de javaansche-talenkenner Zoeteliee rezi-
dent van Banjoemas was, had hij langen tijd
vruchteloos naar den zin gezocht van den naam
van den berg kampong Tajem aan de Soen-
dasche grenzen. En geen wonder, want in die
kampong was nog maar een (en een stokoud) man
te vinden, die zich herinnerde dat de eerste be-
woner van die plek, bij \'t bouwen van de eerste
hut, gemeend had geen beter naam voor die plaats
te kunnen vinden dan \'t eerste woord dat zijn kind
-ocr page 18-
(5                                         TOELICHTING.
er spreken zon. En dat kind, dat pas begon te
stamelen , had toen in zijn gebroken taal om rijste-
nieelpap (pëjëm, javaansch: pati) gevraagd, door
\'ta \'jêm te zeggen voor men til pëjem.
Als Zokteliee dien man nog niet juist bijtijds
gevonden had, zou niemand den juisten zin van
dien naam meer terecht gebracht hebben, en \'t
woord wellicht aanleiding hebben gegeven tot zeer
scherpzinnige dwalingen.
-ocr page 19-
EEN MIN OF MEER ONZEDELIJK BEGIN.
Als iemand ongelukkig gehuwd is.....
Er zijn zulke huwelijken.
Vooral in onze maatschappij, waar er zooveel
gesloten worden, zonder eenigen waarborg voor
huwelijksg e 1 u k.
En onder onze wetten, die \'t huwelijk bijna
onontbindbaar maken, onverschillig of \'t te goeder
trouw aangegaan werd door personen, die elkander
wel volkomen vertrouwden, maar toch ook te wei-
nig kenden en dikwijls verkeerd beoordeelden —
of dat \'t door drang van buiten tot stand werd
gebracht, door familieinvloed of eigenbelang; maar
een eigenbelang, van geheel anderen aard dan dat,
wat alleen een duurzaam gelukkige vereeniging
van man en vrouw verzekeren kan.
Dan kunnen man en vrouw zoo ver van elkan-
-ocr page 20-
8             KEN MIN OF MEER ONZEDELIJK BEGIN.
der verwijderd geraken, dat .... (hoe zal ik me
kiesch genoeg uitdrukken?) dat ze eigenlijk geen
man-en-vrouw meer zijn.
Een vrouw, bij voorbeeld, die verkocht is, of
zich verkocht heeft, zonder liefde, is (in zedelijken,
niet in wettelijken zin) soms weinig meer dan
de ... (een fatsoenlijk nederlandsch woord, als \'t
ook maar half verstaanbaar is ?)... dan de slavin
van haar man. En er zijn vrouwen die te veel
karakter hebben om dat te willen worden, of op
den duur te willen blijven.
Maar man en vrouw kunnen ook door ziekte
gescheiden worden, al hebben beiden elkaar ook
werkelijk lief. En ook dan ontbreekt er soms veel aan
\'t huwelijksgeluk en zeker aan den huwelijksband.
Aan zulk een huwelijk dacht ik juist toen ik
begon te schrijven:
als iemand ongelukkig gehuwd is — en nu ver-
volg ik — en als hij dat huwelijk niet ontbinden
wil, of niet meer ontbinden kan... dan schikt hij
zich in zijn noodlot, of hij schikt er zich niet in,
al naar dat zijn gestel tot het eene of \'t andere
aanleiding geeft, en de omstandigheden daar al of
niet toe meewerken.
Als hij er in weet te berusten, dan zegt men
-ocr page 21-
EEN MIN OF MEER ONZEDELIJK BEGIN.             9
van hem dat hij een heel braaf man is, en dat
zal ook wel zoo zijn, ten minste als die berusting
ernst, en geen schijn is, en als die braafheid
hem strijd en zelf beheersching kost.
Er zijn er bij wie die strijd al heel weinig te
beduiden heeft, omdat ze heel arm zijn (of ge-
worden zijn) aan mannelijke energie...
Ik weet er geen evengoed nederlandsch woord
voor...
Maar wanneer nu zoo iemand er zich niet in
schikt, omdat hij dat niet kan; omdat hij m en s c h
blijft, met menschelijke behoeften, die op den duur
niet altijd kunnen verloochend worden,... dan
zoekt hij wel eens elders, wat hij thuis niet meer
vinden kan.
Dat is dan ongebondenheid of natuurdwang,
wat ge maar wilt, gij, die beter (of minder m an) zijt
dan hij, of die dien strijd nooit te strijden hebt
gehad. Mij is \'t onverschillig hoe gij \'t noemen
wilt, dewijl ik ditmaal geen plan heb zulke zon-
daars te verdedigen, maar alleen rekening wensch
te houden met f e i t e n, die gij niet ontkennen kunt.
En daarom spreek ik van zulk een feit, en van
de gevolgen er van onder onze wet.
-ocr page 22-
„INLANDSCHE KINDEREN."
Jakob Bosman was een „inlandsen kind," zooals
wij hollanders zeggen (de inlanders noemen dat
p erana kan), en dat beduidt dat hij geen volbloed
europeaan of inlander, geen t o t o k was, maar een
afstammeling van een europeaan en een inlandsche
vrouw, of andersom, maar dat komt bijna nooit voor.
Denk nu niet dat ik van „inlandsche kinderen"
kwaad wil spreken. Ik heb in beginsel niets te-
gen hen.
Zij zijn er, en hebben dus recht van bestaan,
evengoed als wij.
Zij zijn menschen, evengoed als anderen, en
hebben dezelfde menschelijke rechten en plichten,
en deugden en ondeugden.
Alleen d e opvoeding beslist, naar mijn meening,
bij hen evenals bij ieder ander, of de deugden
of wel de ondeugden meer tot ontwikkeling komen.
-ocr page 23-
„INLANDSCHE KINDEREN."                       11
Maar in den tijd waarvan ik spreek was die op-
voeding, vooral ook wat het onderwijs aangaat, in
Tndië nog zoo gebrekkig, dat zij toen in kennis
en beschaving wel niet anders dan achterlijk kon-
den zijn, bij t ó t o k \'s, die in Europa goed schoolon-
derricht en een veel betere vorming genoten hadden.
Als volbloed europeanen hun kinderen aan dat
zelfde onderwijs hadden prijsgegeven, dan zou er
van die kinderen weinig meer terecht gekomen zijn;
terwijl kleurlingen, maar die jong genoeg naar
Europa werden gebracht en daar in goede handen
kwamen , even welopgevoed terugkeerden als gebo-
ren nederlanders.
Er zijn voorbeelden genoeg van.
En dat vele kleurlingen in Europa toch nog mis-
lukten, en ook nu nog niet tot hun recht komen,
dat zal wel hieraan liggen, dat ze óf te laat uit
Indië werden weggezonden, toen ze door verwaar-
loozing al tamelijk bedorven waren; of dat ze in
verkeerde handen vielen, die zich minder wei-
willend voor hen openden dan voor de vaderlijke
wissels; öf, eindelijk, dat ze door \'t al te ruime
zakgeld van papa de verloren prooi werden van die
school makkers, die karakterloos genoeg waren om
daarvan te willen meeleven, zonder mee te betalen.
-ocr page 24-
„INLANDSCHE KINDEREN."
12
\'T spreekt immers van zelf dat degelijke jon-
gelui tot dat //klaploopen" niet in staat zijn, en dat
zij hun rijkere indische kameraden dus hulpeloos
aan die minsten der broederen dienen over te laten.
En die minsten der broederen zijn tötok\'s.
Laten we de kleurlingen niet onbillijk veroor-
deelen!
Een indische rezidentsvrouw, wier kinderen in
Nederland veel geld kosten en weinig leerden , ant-
woordde mij op mijn zeggen, dat \'t eene wel een
gevolg van \'t andere kon zijn, en dat ze veel beter
zou doen hun veel minder zakgeld te geven: ,/inaar
dokter! \'t zijn rezidentskinderen !"
Die hadden dus op school en akademie al den
stand van hun vader op te houden! En ze genoten
daarvoor „reprezentatiegelden," evenals papa van
\'t goevernement! . . . Geen wonder dat ze bij de
„klaploopers" zoo bizonder gezien waren en broe-
derlijk door die ellendelingen in de laagte werden
gehouden!
Ik herinner mij een schatrijken landhuurder,
wiens pas van de akademie (maar zonder diploma\'s)
teruggekeerde zoon zoo voortreffelijk de horlepijp
danste, dat ik den vader daarover een kompliment
meende te moeten maken.
-ocr page 25-
„INLANDSCHE KINDEREN."                    13
i/Dat wil ik wel gelooven"—antwoordde de
man — „dat is ook alles wat hij voor veertig dui-
zencl gulden in tien jaar geleerd heeft!"
En ik herinner me een ander landhuurder, die
nooit iets van Europa gezien had, maar zeer veel
natuurlijk verstand bezat en daarmee zooveel prak-
tische kennis had opgedaan, dat hij menigeen in
den levensstrijd als raadsman kon dienen, niettegen-
staande hij, volgens zijn eigen zeggen, maar voor
twee-en-veertig gulden opvoeding had genoten,
door zeven jaren lang school te gaan voor zes gnl-
den per jaar.
Nog eens laat ons die ,/inlandsche kinderen" niet
voorbarig veroordeelen.
-ocr page 26-
INLANDSCHB MOEDERS.
\'T onderwijs nu is in Indië in de laatste jaren
veel verbeterd, en dat komt ook den „inlandschen
kinderen" natuurlijk ten goede.
Maar wij tótoks hebben doorgaans nog wat
anders op hen voorgehad, dat voor geen geld te
koop is en door de Regeering niet, kan gegeven
worden, en dat voor de opvoeding toch een zeer
groote beteekenis heeft
Wij hebben ontwikkelde moeders gehad.
Vrouwen van gelijken stand en van evenveel
beschaving als de vaders van haar kinderen, en
die vooral in onze eerste levensjaren den grond
konden leggen voor een goede vorming van \'t
kinderlijk karakter.
Znlke moeders hebben de meeste van onze kleur-
lingbroeders nooit gekend.
Hun moeders waren óf tötok inlandsche vrou-
-ocr page 27-
15
INLANDSCHE MOEDERS.
wen, en dan meestal uit den minsten stand, óf
përanakan\'s van dezen, die niet altijd veel hoo-
ger staan, al me en en ze beter te zijn, dan zij.
In de goevernementslanden van Java *) zijn de
hoogere standen der inlandsche maatschappij nage-
noeg uitgestorven. Alleen de inlandsche ambtenaren
(regenten en mindere hoofden) vormen er een eersten
— en de bemiddelde kooplui en handwerkers een
anderen gegoeden stand. Maar de dochters uit die
standen gaan geen verbintenissen met vreemden aan.
Zij worden voor den moeharaedaanschen priester2)
aan mannen van hun eigen landaard uitgetrouwd.
Alleen de dochters van \'t minvermogende volk,
van daglooners en dagdieven, van bóedjang\'s
en koelie s en vooral van amfioenschuivers en
1)  Van de buitenbezittingen spreek ik niet, omdat ik die
niet dooi\' eigen onderzoek ken, en ik daarentegen wel weet
dat volksaard , taal en zeden daar onderling zeer veel, en nog
meer van die van Java verschillen. Iets flat nederlandsclie
regeeringsleden en schrijvers en boekbeoordeelaars wel eens
vergeten of nog niet schijnen te weten.
2)   Priester is misschien minder juist, maar ik weet
geen beter woord. En al verklaart hij den koran niet in
den m èis d j i d (ui o s k e e), bij andere gelegenheden in t e r-
preteert hij de leer van dat boek wel degelijk. Bij voor-
beeld bij priesterlijke rechtspraak.
-ocr page 28-
16                          INLANDSCHE MOEDERS.
dobbelaars, worden, voor hooger tóekon1) dan
een stamgenoot betalen kan, aan europeanen af-
gestaan, of verkiezen zelf den betrekkelijken over-
vloed van zulk een plaatsing boven de armoe van
de ouderlijke hut of \'t slavenleven van den die-
nenden stand.
Ook de përanakan\'s van arme chineezen
(tótokchineezinnen zijn er op Java niet veel) vol-
gen deze wijze van doen om aan den man te ko-
nien, wel.
Maar die chineezen staan in beschaving ver bij
Javanen en soendaneezen achter, al overtreffen ze
hen in ontwikkeling van anderen aard, in werk-
zaamheid en in ondeugden.
In de Vorstenlanden geldt de bovenbedoelde regel
evengoed.
Maar daar gebeurt het toch ook wel dat meisjes
van beter afkomst aan europeanen verkocht worden ,
als de ouders tot den verarmden adel behooren ,
die te hoog staat om te werken, maar niet om te
eten en te leven.
Dat verkoopen nu is geen schande.
In de javaansclie maatschappij worden de dochters
1) K o o p p r ij s.
-ocr page 29-
17
IXJ.ANHSCHK MOEDKR8.
altijd verkocht. Dat is iidat1). Dat is t recht
van den vader, of, als hij er niet meer is, van
den wiili, van grootvader of broeder of oom. En
hij verkoopt haar aan wien hij wil; en gewoonlijk
is \'t bedrag van de tóekon, die de aanstaande
schoonzoon betalen kan , daarbij van overwegenden
invloed.
De toestemming van de dochter wordt meestal
niet gevraagd. Zij is gehouden te gehoorzamen.
Doch dat wil alleen maar zeggen, dat zij ver-
plicht is zich te laten uithuwelijken en zich alle
huwelijks-ceremoniën te laten welgevallen. Zoodra
dat evenwel afgeloopen is, en de vader zijn woord
- dus gestand heeft gedaan , is de bruid bevoegd den
bruigom, als echtgenoot aan te nemen (wat dik-
wijls eerst dagen of weken later gebeurt) of te wei-
geren. Heeft zij een ernstigen tegenzin in hem , dan
verlaat ze zijn huis zonder zijn echtelijke rechten
erkend te hebben, en tracht ze de middelen te
vinden om hem de tóekon terug te doen betalen ,
en dan is ze zoo vrij als een weduw om een an-
der huwelijk, met of zonder priesterzegen, ondes
noods ook zonder vaderlijke toestemming aan te gaan.
1) Van oudis overgeleverd gebruik,
2
-ocr page 30-
IS
INLANDSCHE MOEDERS.
\'T eerste huwelijk heet dan eenvoudig niet door-
gegaan *).
\'T verkoopen heeft dus niets bclecdigends voor
de dochter, daar geen huwelijk zonder koop tot
stand komt. Zelfs de onderdanen van den Vorst,
die door dezen tot bruigoms van zijn dochters
worden verheven, zenden met de lam ara n
(bruid s g e se h en k e n) ook eenig geld als tóekon
naar den k e da ton.
De priesterzegen zelfs is minder noodig dan de
tóekon, en wordt dikwijls eerst ingeroepen als
de jonge vrouw moeder moet worden, en de man
dus verplicht is, volgens moehamedaanschen a dat,
zijn kind te wettigen. Bij kinderlooze huwelijken
wordt de dienaar van den godsdienst soms nooit
te hulp geroepen.
1) h 6 ra d a d i, hoogjavaansch : boten d a d o s.
c            °
Een doe hoofdregenten en landraadsleden van J o g,j a k ar t a,
die bizonder op de hoogte van de javaan>.che huwelijksgebriii-
ken beweert te zijn, meent dat de vader doorgaans wel de
toestemming van zijn dochter vraagt, ten minste als deze
meerderjarig geacht wordt, en dat zij zich daaraan dan ook
te honden heeft Vóór dien leeftijd geldt haar toestemming
echter niet als verbindend , en dan blijft zij even vrij om haar
bruigom na de huwelijksvoltrekking, te verlaten, alsof ze geen
toestemming gegeven had.
-ocr page 31-
1!)
INLANDSCHE M0EÜERS.
Bedenkt men nu, dat de javaansche adel ver-
mindert in rang naarmate die verder afdaalt van
den oorspronkelijken stamheer *), zoodat, bij voor-
beeld , de kinderen van den vorst (p ó e t r a d a-
lêm) prinsen en prinsessen zijn, maar de klein-
kinderen (waj a h dalem) al niet meer 2j); en verder,
1)   Dat dunkt mij wel zoo redelijk als de euiopeesehe mee-
ning, dat de adel met den afstand in waarde zou toenemen.
Ik herinner mij \'t verhaal van een italiaanschen graaf, die
zoo onverschillig bleef bij \'t bekijken van de oude familiepor-
tretten van een anderen ranggenoot, dat deze hem vroeg of
hij dan misschien nog ouder stamboom had aan te wijzen.
— »Neen" — antwoordde de jongere — «mijn v a d e r heeft
mijn adelbrieven op \'t slagveld zelf verdiend, en ik twijfel
alleen of g ij zoo na verwant zijt aan den stamheer van u w
geslacht, als ik aan den mijne."
2)    üe kinderen van den Vorst voeren levenslang den titel
van góesti, als ze een ra toe (vorstin), en van b e n-
da i-a, als ze een mindere vrouw of een bijvrouw (g o e n d i k)
en niet bijzit, want elke vrouw die zwanger is wordt door
\'t huwelijk gewettigd, tot moeder hebben, en voeren als zoo-
danig een vergulden pa j o e n g (hofjavaansch : sóu g-
song, d. i. zonnescherm) met een gelen kring, of
een vergulden met een witten kring halverwege den
straal. Goesti is oorspronkelijk (en althans nu nog op Iiali)
een titel van leden van do derde kaste der Hindoes, die der
Vaisya\'s. De beteekenis van dat woord is dus door\'t gebruik
zeer gewijzigd.
-ocr page 32-
20                          INLANDSCHK MOEDERS.
dat de oudste zoons van prinsen en mindere prï-
jiiji\'s met de vaderlijke bezittingen of ambten (en
Bovendien heeten alle zonen r a d è n m a s , totdat ze meer-
derjarig zijn en tot pangéran arja verheven worden; en
alle dochters raden ad j eng tot ze later rilden lijoe
worden , de dochters van een r a t o e bij hun meerderjarigheid
en de anderen eerst bij hun huwelijk. De vorstelijke dochters
van een ratoe worden als zij trouwen , weer van rade n
ajoe tot ratoe bevorderd.
De Javanen spreken dus van g ó e s t i (of bendara) ra-
d è n ma s, — radè n adj ëng, raden ajoe of p a n-
géi\'in, en van g o e s t i (kangdjëng) ratoe, en noe-
men.dan de eigennamen daar achter.
Góesti en bendara beteekenen heer, gebieder
of gebiedster, \'t eerste in nog hoogeren zin dan \'t laatste,
Raden (eigenlijk: r a h a d è n van r a h (bloed) en a cl i
(edel) met \'t achtervoegsel (an): van edel bloed. Mas
is goud; pangéran (van ngèngèr: dienen): die
gediend wordt; a d j ë n g zoowel vóór, vooral-
gaand als hoop, hopen, vvenschelijk enz. Ajoe is
vrouwelijk schoon, en ratoe: vorst of vorstin. Van
daar k r a ton (verkort van ka-ratoe-an) voor vorste n-
woning, Kangdjëng eindelijk (een verkorting van i n-
k a n g pandjënëngan) is een hoogheids of edelheidstitel
die zoowel voor vorsten als voor inlandsche en europeesche
ambtenaren gebruikt wordt. Men spreekt dus van den S i n ó e-
hoen kangdjëng s o el tan, (verkort: kiingdëng
sinoehoen) en van den kangdjëng t ó e w a n r e s i-
dén, enz.
-ocr page 33-
1NLA.NDSCHE MOEDERS.                           21
de daaraan verbonden inkomsten) ook de schulden
erven, en de verplichting om alle onverzorgde broe-
ders\' en zusters te onderhouden, dan zal men licht
begrijpen dat met den adellijken rang ook de finan-
ciën, en de middelen om die te herstellen, achter-
uitgaan.
En daar lui van vorstelijk bloed (hoe verdund
dan ook) toch niet kunnen werken voor den kost,
en zij toch hun stand dienen op te houden, \'t zij
dan door nietsdoen of door dobbelen1), \'t zij door
opium- of drankmisbruik 2), zoo vervallen zij al heel
spoedig tot armoe en levensellende en dan blijven
er maar drie wegen open, om in den al te zeer
dringenden nood te voorzien.
Er zijn er, die zich (minder eerlijk, al schijnt
het minder onedel dan werken!) in verbinding
J) A d o e d j ii g o, a d o e gemak, a d o e djangkrik,
a d o e kemfri en enkele, liefst chineesche, kaartspelen.
A d o e is wedden, en bij bovengenoemde spelen wordt
gewed op \'t vechten van hanen , van de wijfjes van een kwar-
telsoort, van k.\'ekels, en op \'t breken van ke m f r i pitten
Ieder van die spelen heeft zijn eigen tijd in den loop van\'t jaar.
2) Den opium hebben wij hen opgedrongen! \'T brande-
wijn- en jeneverdrinken hebben zij van ons geleerd ! Die dub-
bele vloek schijnt tot de onmisbare zegeningen van westersche
beschaving te behooren.
-ocr page 34-
22
INLANDSCHE MOEDERS.
stellen met k èt j o e hoofdlui, om winsten te trekken
uit roof- en moordpartijen; ongeveer als onze mid-
deneeuwsche roofridders en, nu weer, sommige hon-
gaarsche edelen, wat dus wel voor \'t edele van
dat handwerk pleit.
En onze Javaansche roofridders kunnen dat vei-
lig doen, zoolang ze alleen 1 astgevers blij-
ven, en zelf\' niet meedoen. Want ze kunnen
moeilijk van medeplichtigheid overtuigd worden,
zoolang er geen getuigen van de lastgeving gevon-
den worden.
Gelukkig, dat die adellijke boosdoeners maar
uitzonderingen zijn; want ze zouden anders voor
de inlandsche maatschappij een vloek worden , die
eerst verdwijnen zou met de inlandsche vorsten.
Anderen nemen voorschotten op hun pachtbrie-
ven, voor zoover ze ten minste, als aanverwanten
of ambtenaren van den vorst, een of meer dj oen g
grond in leen, en aan europeesche landhuurders
verhuurd hebben i).
1) Een dj oen g heeft in de Vorstenlanden een onbepaalde
uitgebreidheid, In West-Ja va is \'t een oppervlakte van twee
b d li o e\'s of tweemaal 500 vierkante rijnlandsche roeden, dat
is ruim 14000 vierkante nederlandsche ellen.
-ocr page 35-
23
1NLANDSCHE MOEDEttS.
De daarvoor bedongen pacht schat (pa dj eg)
wordt elk halfjaar, in de maanden poevvasa en
m ó e 1 o e d ontvangen, tegen afgifte van een be-
hoorlijk geteekenden en gestenipelden kwijtbrief
(hij ang pètóek).
Als ze nu zoon pètoek voor den vervaltijd te
gelde willen maken , en de landhiuirder geen voor-
schot meer geven wil, dan zijn er nog wel barm-
hartige menschenvrienden of vriendinnen te vinden
onder peranakan-europeanen en chineezen (onder -
totok-europeanen gelukkig maar zeer zelden), die
den armen geldzoeker, tegen de helft, of iets meer
van de waarde, van zijn kwijtbrief voor \'t eerst-
volgend halfjaar willen afhelpen.
En dat is nog billijk!
Want diezelfde woekeraars, die dezen geldhandel r
soms als bijzaak, maar ook wel eens als hoofd-
middel van bestaan aanhouden , zijn gewoon zonder
znlke schriftelijke panden nog veel meer rente te
verdienen. En de arme javaansche edelman, die
de waarde van \'t geld toch niet kent, en om
den dag van morgen nauwelijks denkt, is te
vreden (voor \'t oogenblik ten minste), als hij
honderd gulden in handen krijgt onder belofte
van maandelijks tien gulden te zullen aflossen,
-ocr page 36-
24                          INLANDSCHE MOEDERS.
totdat het dubbele van t genoten bedrag terug-
betaald is *).
En dan worden de zorgen ondraaglijk. Dan gaan
alle overtollige (en soms ook niet overtollige) wa-
pens en kleedingstukken, tot zelfs \'t laatste heilige
o o
erfstuk (poesaka) van vader of voorvader, naar
den chineeschen bankhouder (tóekong giidé),
en dan is er geen hulp meer van wie ook te hopen.
Tenzij . . . ? juist! En is \'t dan niet natuurlijk
dat men dat middel aangrijpt, of liever, dat men
dat al doet eer \'t zoover gekomen is, en van een
europeeschen schoonzoon aanneemt, wat men anders
niet of alleen voor al te zware offers verkrijgen
kan; en dat men dochter of zuster, kleindochter
of nicht tegen een goede tóekon aan „zijn besten
vriend" den landhunrder of aan //zijn goeden vriend"
den administrateur, of zelfs aan een opziener of
aan wien ook tot hulpe geeft, om in den betrek-
1) Er zijn geldschieters, die vertrouwde geldtelsters daaglijks
naar den pasar zenden, om kleine sommen »k o pe r" uitte*
leenen, die \'s avonds in «zilver" moeten terugbetaald wor-
den. Dat is dus tegen twintig percent daags!
Of die, zon d e r patent als pandhouders , goud of zilver en
jnweelen tegen veel te weinig geld in pand nemen, en na
veel te korten tijd voor de schuld in eigendom behouden.
Oeen wonder dat zulke bloedzuigers rijk zijn !
-ocr page 37-
INLANDSCHE MOEDERS.                           25
kelijkcn overvloed van \'t aldus uitgehuwde kind te
blijven deelen *) ?
Zoo worden dan javaansche meisjes van hoo-
ger afkomst soms moeders van „inlandsche kin-
deren.\'\'
Maar wat hebben die vrouwen nu boven andere
inlandsche inlandsche moeders voor ? Niets dan een
adellijke naam 2) en wat meer bedrevenheid in de
taal en de manieren van \'t hof, en soms ook in
\'t lezen van babad\'s en andere handschriften.
Maar wat kan men ook van zulke moeders voor
1)  Ten minste als de Vorst zelf niet anders over die meisjes
beschikt. Gewoonlijk worden zij, vóór hun huwbaarheid aan
\'t hot* gebracht, om , als ze genade vinden in de oogen van
den opper heer, door dezen aangenomen, en , na een min of
meer voltooide opvoeding als hofjuffeis of als hofdanseressen
o o
(s e i\' i tn p i \'s en b ë d a j a \'s) tot vorstelijke bijzitten (g o e n-
d i k) verheven, of aan zijn zoons of anderen uitgehuwelijkt te
worden.
Eerst als de Vorst zich niet over hen ontfermt, kan de vader
zelf vrijelijk over zijn dochter beschikken.
*                                                                                                9 o                           e                o
2)  Raden ad j è n g of r a d è n 1 a r a (in S o e r a ka r t a:
° °                          ...                   ,
rara, dat is: jong meisje, jonge maagd), en na
\'t huwelijk : rade n ajoe en raden ngantèn; en m a s
co
la ra, dat in \'t huwelijk mas ngantèn en soms mas
ii d j e n g wordt. M a s is veel minder dan r a d è n.
-ocr page 38-
2(\')                          1NLANDSCHE HOEDERS.
de opvoeding van aanstaande indo-europeanen ver-
wachten?
Niets.
Want wat. weten zij anders, dan wat ze zich
herinneren uit een of ander Avajang verhaal, dat
uitmunt door overdrijving, door zinnelijkheid en
platheid?
En wat kunnen zij meer, dan wat huiswerk
verrichten en batik kleederen afwerken?
Maar hoe hedreven ze soms ook zijn in \'t teeke-
nen met de tjangting1), voor de opvoeding van
1) Ken komvormig lepeltje van koperblik, met oen lijn tuitje
van voren en een b a m b o e steelt je van achteren: en waarmee
de gesmolten was geschept en, in van ouds bekenrle (zoldza-
nier in nieuw gevonden) figuren, op \'t doek aan beide zijden
wordt overgebracht.
Dat doek wordt dan in de verfstof gedompeld , en latei\' door
kokend water van de was bevrijd, en draagt dan de positieve
teekening van do negatieve wasfiguren als lichte beelden op
een donkeren grond (I a t a r i r e n g) of omgekoerd (I a t a r
p o e t i h).
Zoo worden broedere en smallere stukken katoen in dj il rit
a ra b tt en d j d r 11 t j ij o e t (b r e e d e en smalle k a-
h i n \'s) vervormd, die bijna de gansehe eenvoudige, maar
toch niet leelijke kleeding van javaansche vrouwen uitmaken.
Wanneer zij die kleedingsstukken, zooals de meeste k r a t o n-
bewoonsters, net en stijlmatig geplooid dragen, clan is er
-ocr page 39-
INLANDSCHE MOEDERS.                          27
kinderen van een europeeschen vader (tenzij die
kinderen Javanen blijven) heeft dit geen waarde.
De vraag wat er dan gedaan kan worden om de
eerste opvoeding van die përanakan\'s te ver-
beteren , is, naar ik meen, niet moeilijk te beant-
woorden.
De uitvoering kan echter bezwaren ondervinden ;
maar bezwaren zijn geen redenen om eenigen plicht
niet te volbrengen.
Zij die in dit geval geroepen zijn te handelen,
\'t zijn de vaders zelf of hun naaste bloedverwan-
ten, en wanneer die daartoe niet in staat zijn, de
maatschappij.
En niet de Staat.
De Staat kan bevoegd zijn haar zorgen gelij-
kelijk over allen uit te strekken; maar zij kan
nooit geroepen worden enkelen te bevoorrechten.
Wel kan haar \'t recht worden toegekend de na-
tuurlijke verzorgers, wanneer die in gebreke blijven
uit onwil of nalatigheid, tot plichtsvervulling te
noodzaken.
misschien geen andere kleederilracht, die zoo doelmatig is, en
de schoone vormen van \'t lichaam, zonder die te ontblooten,
zoo goed volgt en doet uitkomen als deze. Onze dure , veran-
derlijke, en dikwijls smakelooze europeesche modes zeker niet.
-ocr page 40-
2S
1NLANDSCHE MOEDERS.
Maar de verwaarloozinsr door ouders of voosden
kan die kinderen geen aanspraak geven op bizon-
dere staatshulp, tenzij voor zoover die aan alle
andere behoeftigen verleend wordt.
En wanneer hun natuurlijke verzorgers den ern-
stigen wil hebben die kinderen uit hun verwaar-
loozing op te heffen, dan moeten zij hen, zoodra
zij de moederborst kunnen missen , geheel aan den
invloed der moederlijke verzorging onttrekken, en
aan goede europeesche opvoedsters overgeven.
Waar dat onmogelijk is, voede men ze niet
tot halve europeanen op, maar sta men ze ge-
heel aan de inlandsche moeder af, die er goede
en vrij gelukkige Javanen van maken kan, vooral
als zij in haar levensstrijd door eenig grondbezit
(wat in de Vorstenlanden echter niet mogelijk is)
of door een matige maar voor haar overvloedige
geldelijke toelage gesteund wordt.
-ocr page 41-
MEN IS MENSCH.
Jakob Bosman was uit de verbintenis van een
nederlandschen vader met een inlandsche moeder
geboren.
De oude Bosman was als soldaat naar Indië ge-
komen , en had \'t leger, na volbrachten diensttijd,
als gepensionneerd onderofficier verlaten, om als
tuinopziener op \'t indigoland kemirèn in dienst
van zijn vroegeren kompagnieskommandant Wil-
lkms te leven en te sterven.
Jakob had althans dit aanzijn vader te danken,
dat hij een bruikbaar en eerlijk opziener geworden
was; en van zijn moeder bind hij geleerd als een
geboren Javaan de taal van \'t land te spreken en
de adat\'s van haar volk te begrijpen.
De landhuurder Willems, een oud officier uit
den tijd van den Javaoorlog, wist dat genoeg te
waardeeren, om den zoon van zijn voormaligen
-ocr page 42-
30                               MEN IS MENSCH.
sergeant langzamerhand een minieren en ook beter
bezoldigden werkkring te geven.
Maar in den tijd waarvan we nu nog spreken
leefde de jonge Bosman van een maandloon van
veel minder dan honderd gulden, in een huisje
van hout en bamboe gebouwd en met atnp 1)
gedekt, dat met keuken, góedang en jongens-
woning, en wat daar onvermijdelijk bij behoort.
in de schaduw van enkele k ë 1 a p a \'s en andere
vruchtboomen en een paar dichtbelommerde bam-
b o e stoelen den gloed der zonnehitte trotseeren kon.
\'S nachts was \'t er tamelijk wel uit te houden,
en overdag was Jakob bij \'t werk in de fabriek of
in de tuinen, en \'t kwam er voor hem dus min-
der op aan dat zijn huisje juist geen weelderige
villa was.
Dat er echter onder zulke omstandigheden aan
trouwen niet te denken viel, althans niet met
een meisje van zijn stand, dat is begrijpelijk ge-
noeg, niet waar?
Maar zonder vrouw is \'t leven op zulk een
plaats al heel treurig. Men heeft er nog meer dan
elders behoefte aan een weinig gezelligheid. Men
1) alang-alans; bladeren.
-ocr page 43-
MEN IS MENSCH.                                31
wil er wel een enkel schepsel bij zich zien, dat
ons \'t huis tot een tehuis maakt, en waarmee
men wat spreken en nu en dan zelfs eens ver-
trouwelijk praten kan. Iemand die zich minder of
meer aan ons toewijdt; die ons verzorgt als we
vermoeid en hongerig thuis komen; die ons toe-
lacht en troost, als onze hemel wat bewolkt is en
we bekommerd of bedroefd zijn; iemand eindelijk,
op wie we ons durven verlaten in tijden van ziekte
of ongeval.
En bovendien: men is mensch,en heeft men-
schelijke behoeften. Men kent geen enkele gron-
•dige reden om die behoeften te verloochenen, als
men die op den duur al verloochenen kon.
En men volgt de gewoonte van \'t land en doet
wat iedereen doet in dezelfde omstandigheden.
Gij kunt dat veroordeelen zooveel ge wilt, maar
veranderen kunt ge \'t niet.
-ocr page 44-
EEN NATUURLIJK HUWELIJK.
Ook mas bêkël Krama dirdja, een derde sa-
hoofden van \'t land had al lang begrepen dat de
goede „tóe wan op si en der" behoefte had aan
een vrouw, en hem daar wel eens over gesproken.
Bij een dergelijke gelegenheid vroeg Bosman den
bek51 of die hem dan een meisje wist aan te
wijzen, dat haar intrek in de opzienerswoning zou
willen nemen en daar niet te zeer misplaatst zou zijn.
Jawel, als meneer dat goed zou kunnen keuren,
dan had zijn onderdanige dienaar zelf een dochter,
die nog zeer jong was, maar wier tanden al gevijld
waren1), en die misschien wel genade (kassian)
1) Dit behoort te gebeuren vóór de huwbaarheid, althans in
midden-Java. En ook vóór \'t huwelijk als dat nog vóór do
huwbaarheid gesloten wordt.
In de P r i j a n g a n-landen heb ik \'t bij een regentsdochter
den dag vóór \'t huwelijk zien doen.
-ocr page 45-
EEN NATUURLIJK HUWELIJK.                     33
zou vinden in meneers oogen; want zij was zeer
bekwaam in alles wat men van een dochter van
\'t volk verlangen kan, en wat haar uiterlijk aan-
ging, daar kon meneer zelf over oordeelen.
o o
\'T was waar, mas lara Saminah zag er lief
genoeg uit, en de gevraagde tóe kon was niet te
hoog. En \'t gevolg van deze overwegingen was,
dat tóewan Jakob op een goeden dag1) de
t ó e k o n aan den vader, en een stel nieuwe klee-
ren aan de dochter zond; en dat deze nog dien-
zelfden avond, nadat haar vader een passenden
sêlama tan 2) met buren en vrienden geofferd
had, met de nieuwe kleeren getooid \'t huis van
haar toekomstigen heer en meester betrad.
Zoo had onze Bosman dan een verbintenis aange-
gaan , die niet door onze wet bekrachtigd werd, maar
in de oogen der Javanen even eerlijk en geldig was,
en door de beide hoofdpersonen evengoed gemeend
werd , alsof ze in de registers van onzen burgerlijken
stand door bevoegde hand was opgeteekend.
1)  Zie over goede en kwade dagen de noot in \'t volgende
hoofdstuk.
2)  Een offermaal, door de zegenbede van een priester of een
priesterleerling (s ii n t r i) voorafgegaan.
3
-ocr page 46-
34                    EEN NATUURLIJK HUWELIJK.
En waarlijk, hij had geen reden er berouw over
te hebben.
Saminah, of liever mas adjeng Jakob, zooals
de inlanders haar voortaan noemden, werd hem
een trouwe en zuinige huisvrouw, die hem eerde
als haar meester, en hem liefhad als haar man,
en later wellicht nog meer als den vader van haat-
ongeboren kind.
De Javanen kennen geen liefde in den zin van
dien krachtigen en edelen, maar dikwijls ook zie-
kelijken hartstocht, dien wij in onze boeken, en
nu en dan ook wel eens in onze werkelijkheid
aantreffen.
De geschiedenis van Saidjah en Adinda in den
„Max Havelaar" is een meesterlijk gedicht,
maar ten eenenmale vreemd aan \'t volksleven van
soendanees of Javaan *).
1) Zelfs de namen zijn onjuist. Saïüjah is een vrou wen-
naam , als alle namen die in de javaansche talen met een
stomme A gesloten worden, en dus in een zachten «/(klank
eindigen. En Adinda, met een harden opnn aklank op \'t einde,
o
die in midden- en oost-Java als a (ao) wordt uitgesproken , zou
een m unnen naam zijn. Ik ken dien naam echter niet.
Mui/fatum zal mij deze aanmerkingen zeker niet euvel
duiden. Zij treffen geenszins de hooge waarde van zijn mees-
terwerk.
-ocr page 47-
EEN NATUURLIJK HUWELIJK.                    35
Maar dat de vrouwen van Inzuli n de, zoolang
ae geen gebrek lijden, hun mannen kunnen aan-
hangen met trouwe dankbaarheid, dat zal ieder
toegeven, die zich eenige moeite getroost heeft om
\'t karakter van den inlander beter dan anderen te
leeren kennen.
Onze Bosman was best tevreden met zijn lot. Een
werkkring die hem goed beviel, een betrekking die
langzaam verbeterd zou worden, en een gelukkig
thuis — wat kon hij in zijn eenvoud meer ver-
langen ?
En eindelijk zou dat gelnk nog aangevuld worden
door \'t vaderschap ....
Wie, die een hart heeft, zou ongevoelig kunnen
zijn voor die belangrijke gebeurtenis; voor de na-
derende geboorte van zijn eerste kind?
Al bij voorbaat heeft hij \'t lief. Hij gevoelt dat
zijn eigenwaarde stijgt, dat zijn geestkracht en
werkkracht groeien met den toenemenden ernst
van \'t leven.
Of... de strenge gedachten en licht gestelde
zorgen wijken.. voor droomen van vadervreugd
en vadertrots — en verdubbeld levensgenot.
-ocr page 48-
EEN MINDER NATUURLIJK HUWELIJK.
Droomen, die niet altijd verwezenlijkt worden f
Ook in dit geval niet.
\'T arme kind, dat de hoop van den vader en de
vreugd van de moeder had kunnen worden, werd
levenloos geboren,... en is al lang tot stof
vergaan onder de altijd bloemenstrooiende sem-
bodjaboomen *) van een javaansche grafplaats.
De moeder bleef er vrij kalm onder. En toch
was dat geen onverschilligheid. Want ze wist im-
mers dat haar kind volgens de voorschriften van
den godsdienst verzorgd, en onder den naam van
Wagiman (een verbinding van een ongeveer met
den naam van den geboortedag Wagé gelijkluidend
woord en een deel van den vadernaam 2), naar den
hemel (s war ga) gezonden was.
1)  P 1 u m i e r i a a c u ti f o 1 i a Poib.
2)  De javaansche p as a r -(markt-)week heeft vijf dagen :
-ocr page 49-
EEN MINDER NATUURLIJK HUWELTJK.            37
Bosman was een gansenen dag ontroostbaar, maar
schikte zich daarna in zijn lot, met de kalme be-
rusting die hij van zijn javaansche moeder geërfd had.
Er waren echter andere lui, die dat minder
passend vonden. Bij voorbeeld de grijze pastoor
Markus, een man die zich \'t lot van de op alle
landen verspreide opzieners en opzienertjes veel
meer aantrok, dan de vrijzinnige predikant van de
rezidentie.
Wel kwam de predikant overal waar hij ge roe-
pen werd, maar hij drong zich aan niemand op.
Misschien had hij van zijn standpunt geen on-
gelijk.
Maar de pastoor kwam, naar zijne opvatting van
wat hij zijn plicht achtte volkomen te recht, waar
hij meende noodig of nuttig te kunnen zijn, ook
al was hij niet geroepen.
Ik sta in denken en gelooven nog verder van
den pastoor af dan van den dominee ; maar ik erken
dat de eerste veel meer voor zijn gemeente en ook
wel voor anderen doet, dan de laatste.
p a li i n g, pon, w a g é, k 1 i w o n en 1 e g i. Als goboortedag
wordt door adellijke Javanen om de vijfendertig dagen de dag
gevierd waarop deze pasar dag weer met denzelfden zeven-
daagschen weekdag samenvalt.
-ocr page 50-
38           EEN MINDER NATUURLIJK HUWELIJK.
\'T is waar, de kudde van den modernen herder
is meestal onbeduidend klein, vooral in verhouding
tot de ruime bezoldiging die hij als ambtenaar van
den Staat voor zijn ambtelijken arbeid ontvangt1).
De grijze pastoor Markus meende clan dat er wel
reden was om in dat sterfgeval een goddelijke te-
rechtwijzing te zien.
Hoe kon er zegen rusten op een verbond dat
niet gesloten was of gezegend door de Kerk ?
Hoe kon men goede vruchten verwachten van
een zondige vereeniging?
Bosman mocht zich gelukkig rekenen dat de ge-
nadige hemel zelf dat offer van hem geëischt had,
en behoorde nu te zorgen dat die boete niet nut-
teloos volbracht was, en dat die terechtwijzing niet
meer voor hem verloren ging.
In \'t kort, hij moest een eind maken aan zijn
onwettige vereeniging met een ongeloovig schepsel,
en een wettige vrouw nemen uit de dochters van
zijn landaard en zijn kerk.
1) Ik zeg dit alweer niet om den een of ander persoonlijk
onaangenaam te zijn. Ik konstateer alleen den re gel, en laat
ieder, die zich aan dien regel niet schuldig acht, vrij, zich
onder de uitzonderingen te stellen.
-ocr page 51-
EEN MINDER NATUURLIJK HUWELIJK.            o9
En zulk een vrouw zou er nu ook wel te vin-
den zijn.
Bosman had van zijn landheer al een paar malen
verhooging van traktement verkregen, en kon dus
met honderd-en-vijftig gulden in de maand, wel
aan een wettig gezin gaan denken.
En de machinist van de naburige suikerfabriek
Tjandi radja had immers een dochter, die
voor onzen Jakob geschapen en geknipt was, een
braaf en lief meisje, dat er uitzag alsof ze in alle
opzichten een puikbest vrouwtje voor hem zou zijn.
— //Als zij maar wil met mij?" — vroeg .Bosman
half toestemmend.
—  „Dat moeten we afwachten, Jakob. Ik zal er
bij den ouden heer eens een appeltje van opgooien ,
en ge zult eens zien of wij ook spijkers met koppen
zullen slaan."
Een halve maand later had de arme Saminah
haar afscheid ontvangen, en was zij, wel verzorgd,
dat moet gezegd worden, als een gescheiden vrouw
naar \'t ouderlijke huis teruggekeerd.
En een half jaar later was onze gehoorzame
Bosman met de donkeroogige en donkerharige, maar
-ocr page 52-
40            EEN MINDER NATUURLIJK HUWELIJK.
wel wat tengere Sanèt (Jeannette) Valkeii ge-
trouwd, en in een nieuwe hoofdopzienerswoning
onder dak gekomen.
De jonge njonnjah Bosman was niet mooi en
niet leelijk; maar ze zag er ondanks haar ma-
gerheid vrij draaglijk uit. Ze was immers jong,
en ze had een onweerstaanbaren, zacht gloeien-
den blik.
In ontwikkeling en beschaving stond ze nog be-
neden haar man, en dat was dus zeker niet hoog.
Zij had korten tijd schoolgegaan en lezen en schrij-
ven geleerd, maar van \'t laatste vooral niet te veel,
en rekenen juist genoeg om zich bij \'t uitgeven
van pa sar geld niet te vertellen.
Maar ze kon r/ollans" spreken (indisch hol-
landsch natuurlijk), mits ze er, om zich goed
verstaanbaar te maken, nu en dan wat maleisch,
soms met een javaansche tint, bij te pas mocht
brengen.
En eindelijk was ze tamelijk wel op de hoogte
van alles wat een nónnah zonder opvoeding in
\'t binnenland van midden-Java weten kan en weten
moet, en dat gold niet alleen \'t welgekruide iïjst-
maal en de niet overvnlde linnenkast, maar ook
-ocr page 53-
EEN MINDER NATUURLIJK HUWELIJK.             41
nog menig onderwerp van christelijk vooroordeel
of heidensch bijgeloof1).
Zij begreep heel goed waarom de beide ma ma \'s
(niet: mama\'s, als \'t u belieft) er op gesteld waren
geweest, dat haar huwelijk nog in de javaansche
maand B e s a r en vooral niet in de daaropvolgende
maand Soera gesloten werd. Want dit zou tegen
den adat geweest zijn, die niet wil dat de onder-
danen trouwen in de maand die de Vorst voor \'t
huwelijk van zijn kinderen aanwijst2).
Ook vond ze \'t heel verstandig dat haar vroegere
schoolvriendinnen Lies en Santje niet op een dag
getrouwd waren, en wel de oudste zuster een paar
dagen voor de jongste, hoewel deze al een half
jaar langer verloofd was geweest. Want het trouwen
van twee zusters op een dag zou zeker ongeluk
aangebracht hebben. En \'t weggeven van een jongere
dochter, voor dat de oudere gehuwd is, komt even
1)  \'T bijgeloof der Javanen is veel minder van moehame-
daanschen, dan van sivaïtischen of boeddhistischen, en mis-
schien ook nog wel van vóorhindoeschen oorsprong.
2)  De tegenwoordige (zevende) Sultan van Jogjakarta
eeft daarvoor eveneens de maand Soera gekozen. Zijn voor-
ganger trouwde zijn kinderen in de maand Red j eb uit. Be-
halve deze beide zijn ook de maanden B ë s a r en ü j o e m a d i
\'1 a c h i r bizonder voor javaansche huwelijken geschikt.
-ocr page 54-
42            KEN MINDER NATUURLIJK HUWELIJK.
weinig te pas. Dit geldt ook voor vorstenkinderen,
maar \'t andere niet. Ik heb er wel drie en vier te
gelijk zien huwen, zonder dat er iemand voor eenig
onheil beducht scheen 1).
01\' Bosman nu zoo tevreden was als in zijn vroeger
huwelijk?
Dat kan voor den verderen loop van deze ge-
schiedenis desnoods onbeslist .blijven. Maar laten we
aannemen, in overeenstemming met de goede ver-
1) Goede en kwade dagen zijn er veel. De leden van een der
vorstelijke geslachten van Java mogen op d i n a p a hing
geen geneesmiddelen innemen, omdat die dag bizonder slecht
aangeschreven staat, sedert (en dat wel tweemalen) een rijks-
bestierder van den vorst op dien dag vermoord werd.
Op den openingsdag van een der midden-java\'sche spoorweg-
sekties moest ik de alvermogende toestemming van den vorst
vragen, om aan een zijner kleinkinderen, dat in een lovens-
gevaarlijken stuip lag, ondanks den d i n a p a h i n g een genees-
middel in te geven. De vorstelijke moederen grootmoeders van
dat kind durfden dat op eigen gezag niet aan.
Om een ander voorbeeld te noemen, ook k è t j o e \'s en
dieven wagen \'t niet op een anderen dan een goeden
dag (dina bëtjik) uit te trekken tot hun arbeid. Jam-
mer dat men niet altijd weet welke dagen h u n goede dagen zijn.
Over de hulpmiddelen tot \'t berekenen der goede dagen hoop
ik in een volgende schets, meer bepaald aan dekètjoe\'s
gewijd, \'t noodige te zeggen.
-ocr page 55-
EEN MINDER NATUURLIJK HUWELIJK.           43
wachtingen van pastoor Markus , dat beiden, man
en vrouw, zoo gelukkig waren als zij met moge-
lijkheid worden konden; dat hij zijn dagwerk vol-
bracht met ijver en lust en \'s avonds verkwikking
vond in een gezellig tehuis; — en dat z ij in haar
man een man zag naar haar hart, voor wien \'t
haar een genot was te zorgen en te arbeiden, op-
dat hem thuis niets ontbreken zou, en hij geen
nfleiding behoefde te zoeken daarbuiten; — dat h ij
vrij bleef van onhartelijke grofheid, en zij van on-
billijke jaloezie, die ellendige hartstocht, die zoo
vele vrouwen te gronde gebracht en zoo menig
huwelijksgeluk vernietigd heeft.
O, als zij \'t wisten hoe gevaarlijk die zielsziekte
voor den huiselijken vrede is, hoe verderfelijk voor
eigen gemoedsrust, en hoe doodelijk op den duur
voor de liefde van den man . . . menige vrouw zou
al haar geestkracht inspannen om de eerste sporen
er van te bestrijden, om zich zelf te blijven be-
heerschen, om niet te twijfelen, waar gewoonlijk
nog geen reden tot twijfel bestaat, maar te geloo-
ven aan een veel betere werkelijkheid dan de schijn
ons zoo dikwijls voorliegt.
En menig man zou niet, door ongegronde ver-
denking gekrenkt en beleedigd, tot onlust en on-
-ocr page 56-
44            KEN MINDER NATUURLIJK HUWELIJK.
verschilligheid gebracht, en eindelijk tot feitelijke
ontrouw gedreven worden.
Ik geef toe dat er mannen zijn die, zonder eenige
aanleiding van den kant der vrouw, reden geven
tot ijverzucht. Maar daar zelfs zou de vrouw door
zelf beheersching en toewijding veel meer uitwerken
en terechtbrengen, dan wanneer ze, zooals ze meer-
malen doen, haar heil zoekt in twistzucht en ter-
gende drift, die verergeren in plaats van te ver-
helpen , en alle kans op herstel van den aanvang
af onherroepelijk bederven.
Ook hier geldt soms \'t edele woord van een zeer
verstandige vrouw en moeder: begrijpen is ver-
geven1), en als haar zusters dat beter bedachten
ze zouden haar kracht meer zoeken in edele zelf-
verloochening dan in walgelijk en onvrouwelijk
gekijf.
Waar de man van natuur \'t zwakst is, kan de
vrouw groot en sterk zijn door toegeven en dulden.
Nj ón n j ah Bosman was veel minder jaloersch dan
andere dames van \'t land; en ze had er ook geen
reden toe, want haar man dacht aan geen andere
1) »Tontcomprendreseraittout pardonner."
Mevrouw de Stael in »C o r i n n e."
-ocr page 57-
KEN MINDER NATUURLIJK HUWELIJK.            45
vrouw, of, als \'t vriendelijke beeld van Saminah
hem soms voor den geest kwam, dan wist hij dat
wel te verdrijven door aan andere dingen te den-
ken , en zich veilig terug te trekken achter de over-
tuiging van gedaan te hebben wat plicht was.
Welnu, als op dat huwelijk geen zegen rustte,
dan zou God zelf onrechtvaardig moeten zijn!
\'T kind, dat nu zou geboren worden, moest een
vergoeding worden voor \'t andere dat gestorven
was, zonder den vader een blik, een lachje te
hebben geschonken.
Wat \'t wezen zou, een jongen of een meisje?...
dat was immers onverschillig, als\'t maar de vreugd
werd van \'t huis en de hoop van zijn ouders.
En waarom niet? Hun hemel was immers on-
bewolkt , en dat kind zou de zonneschijn zijn van
hun leven.
Ja, als alles worden kon zooals wij \'tonswen-
schen!
Ja, als we meester bleven van alle omstandig-
heden, en ons noodlot konden beheerschen!
Als er niet tal van oorzaken waren in en buiten
ons, wier noodzakelijke gevolgen we niet in onze
macht hebben!
-ocr page 58-
40           EEN MINDER NATUURLIJK HUWELIJK.
Maar we zijn als een schip dat door storm en
stroom wordt meegesleept, en we hebben soms werk
genoeg om \'t roer recht en den boeg voor den
wind te honden.
Gelukkig, als we dan ver uit den wal zijn, en
geen blinde klippen in \'t vaarwater hebben!
-ocr page 59-
EEN MINDER „NATUURLIJK" KIND.
De geboorte van dat kind verwoestte de gezond-
heid der moeder.
Een ernstige ziekte van \'t rnggemerg doodde
gevoel en beweegkracht in de grootste helft van
\'t lichaam.
\'T leven kwam niet in gevaar, maar de verlam-
ming werd ongeneeslijk.
Welk een leven voor de arme moeder!
\'T was of de zon te vroeg was ondergegaan, eti
•er geen hoop meer bleef op een anderen dag. . .
En toch was er nog een licht in dien nacht. Zij
had immers haar kind?
Welk een toestand voor de arme vrouw !
Half levend, half een lijk, voor altijd gekluis-
terd aan ziekbed of ligbank, zonder afwisseling ,
aonder rust of verkwikking!. . .
-ocr page 60-
48               EEN MINDER ,/NATUURLIJK" KIND.
Maar ze had toch haar kind nog!
Verloren voor haar hnis, verloren voor haar man,
verloren voor haar omgeving! . . .
Maar alleen niet voor haar kind!
Arme vrouw, arme moeder! O zeker, maar met
evenveel recht mocht het hier gelden: arme man!
Of meent ge dat \'t zien van leed geen leed doet?
Dat medelijden geen lijden is?
Meent ge dat \'t niet hard valt te willen — en
niet te kunnen helpen ? Alles te beproeven en niets
te kunnen uitwerken? Van ieder hoop te vragen
en zelf de hoop te verliezen ?.. .
Meen, dat kind had geen zegen in huis gebracht,
maar ellende; geen zonneschijn, maar duisternis;
geen vreugd, maar vertwijfeling.
En toch was \'t hun eigen, eenig kind !. ..
De vader deed alles wat hij kon voor de lijdende
moeder, en de moeder wijdde zich geheel aan
haar kind.
Er is echter een hulpmiddel tegen alle kwalen.
De tijd.
Zelfs \'t lijden wordt gewoonte, en de gewoonte
verdooft het.
-ocr page 61-
EEN .MINDER ,/NATUURLIJk" KIND.              49
Waar genezing onmogelijk is blijft leniging denk-
baar en troost zeker.
Die wet geldt voor allen.
Die wet gold ook voor Bosman en zijn ongeluk-
kige vrouw.
De ziekte werd er niet beter op, maar \'t lijden
werd minder gevoeld.
Zij dacht niet zooveel aan haar eigen toestand
en meer aan haar lieveling, aan de eerste en e e n ig e
vrucht van haar huwelijk.
Want ze begreep wel dat \'t huwelijksleven voor
haar afgesloten was. Maar dat deerde haar niet meer.
Haar engel verzoende haar met alles, en de
engelenlach van \'t hulpbehoevende kind wekte den
moederlach van de hulpelooze vrouw.
Is \'t niet begrijpelijk dat dat kind bedorven
werd? Verwend en vertroeteld van den beginne af?
Van den aanvang van zijn willen en weten; van
\'t eerste bewustzijn van lust en onlust?
Dat kon niet anders.
Als vader van huis was — en dat gebeurde dag
aan dag — dan was er niemand dan moeder, die
\'t vleide en toegaf, en een oude baboe (dienst-
meid) die daar niets tegen in te brengen had.
4
-ocr page 62-
50              EEN MINDER //NATUURLIJK" KIND.
En als de vader dan thuis kwam, dan had die
er geen verstand van; dan mocht hij \'t niet beter
willen weten dan moeder en pleegmoeder; en dan
ging hij in godsnaam aan tafel, aan zijn schrijfwerk
of naar bed, en liet hij zijn dochter maar aan
//betere" handen over.
Ligt het karakter van onze kinderen aanvanke-
lijk niet meestal in onze macht?
Ik weet dat er veel aangeboren kan zijn; maar
veel ook kan ten goede of ten kwade ontwikkeld
of bedwongen worden, en dat hangt vooral van
de ouderlijke leiding in de eerste kinderjaren af.
Hier werden al vroeg de kiemen ontwikkeld van
zelfzucht en eigenzinnigheid, van onverdraagzaam-
heid en nijd; en een noodzakelijk gevolg daarvan
zou \'t kunnen zijn, als de kleine Lina op later
leeftijd een onmeedoogend en onverdraaglijk meisje
werd.
-ocr page 63-
EEN TWEEDE VROUW.
Neen, dat huwelijk was niet gelukkig.
Noch Bosman noch zijn vrouw hadden er schuld
aan, en hij had haar — en zij hem niets te ver-
wijten.
Maar de eene ontwikkelde pas al dé kracht van
\'t leven — en de andere nauwelijks meer een scha-
duw daarvan.
De een was man in den vollen zin van \'t woord —
de andere geen vrouw meer.
De natuur heeft onze zusters slechts een deel
van hun leeftijd \'t recht gegund vrouw te zijn; al
blijven ze levenslang moeder.
Voor mevrouw Bosman was dat levenstijdperk
wat vroeger voorbijgegaan dan gewoonlijk, en daar
viel niets aan te veranderen.
De vrouw was afgestorven, de moeder alleen
bleef leven.
-ocr page 64-
52
EF.N TWEEDE VKOCW.
En nu vraag ik: wat haar man toen had moe-
ten doen?
Zijn natuur, zijn jeugd, zijn geslacht verloo-
chenen en zich dwingen ook geen man meer te zijn?
En als dat voor zijn krachten te veel ware ge-
weest?... O zeker, \'t zou hem mogelijk geweest
zijn, indien hij uitgeleefd had.
Indien hij uitgeput ware door ziekte, verzwakt
door broodsgebrek, verlamd door uitspatting of
vergiftigd door alkohol.
Maar hij was jong, gezond en sterk; hij ging
zich nooit te buiten ; hij voedde zich goed, en dronk
geen wijn of bier, noch brandewijn of jenever.
Had hij zijn lijdende vrouw dus moeten ver-
stooten om een andere te kunnen trouwen?
Onze wet staat dat niet meer toe, maar onder
vroegere wetten , en nu nog in andere landen, zou
Bosman in de ziekte van zijn vrouw wel redenen
tot echtscheiding gevonden hebben, indien hij die,
met overlegging van geldige getuigschriften, aan
den rechter had willen vragen.
Maar zoudt gij zelf hem niet veroordeeld hebben r
gij braven ! als hij zulk een verzoek om zulke rede-
nen had durven doen?
En zou de rechter, die hem recht had moeten
-ocr page 65-
EEN TWEEDE VROUW.                            53
•geven volgens die wet, hem zedelijk niet beschul-
digd hebben van o n recht ?
Hij zelf heeft er wellicht nooit aan gedacht; maar
als een ander \'t hem aangeraden had, dan zou hij
(daar ben ik zeker van) dien raad als onmensche-
lijk verworpen hebben.
Hij was te goed, te eerlijk, te braaf, in den
waarachtigen zin van dat woord, om dat te kun-
nen doen.
Hij had zijn vrouw niet kunnen opofferen, en
zich niet mogen vrijmaken van haar, de moeder
van zijn kind.
Maar wel meende hij gerechtigd te zijn een tweede
vrouw te nemen, en buiten onze wet, omdat die
wet dat in geen geval toestaat.
Gerechtigd door de onverbiddelijke eischen der
natuur, die boven alle menschelijke wetten gaat.
Misschien heeft hij ook daarover niet eens na-
gedacht, en eenvoudig gehoorzaamd aan een aan-
drang die hem te machtig werd.
Maar een eerlijke, natuurlijke wet, die met men-
schelijke omstandigheden rekening hield, zou hem
gerechtvaardigd hebben.
Zijn eigen vrouw deed dat.
Zij begreep wat in dit geval rechtmatig was, en
-ocr page 66-
54                          EEN TWEEDE VROUW.
ze was te goed vertrouwd met de zeden van haar
eigen moederlijke rasgenooten om er iets ongewoons
of onzedelijks in te kunnen zien.
\'T eenige wat ze van hem verlangde (en met-
alle recht), was dat hij nooit afdalen zou tot die
ellendige verdorven vrouwen , wier omgang den man
altijd vernedert en soms onherstelbaar bezoedelt.
\'T was daarom met haar volle toestemming, dat
hij opnieuw een verbintenis aanging met zijn eerste
levensgezellin, een vrouw op wier gedrag, ook na
hun scheiding, niets aan te merken viel, en die
zelf nóg geen andere banden had aangeknoopt.
En zoo werd dan m a s n ga n t è n Saminah (de
Javanen zeiden nog altijd mas adjeng Jakob)
weer de natuurlijke, en ditmaal de tweede vrouw
van onzen toch waarlijk niet oneerlijken Bosman.
Wat pastoor Markus daar wel van gezegd heeft?...
Ik weet niet wat zijn kerkelijke plichten hem in
dit geval misschien geboden hebben; maar als hij
onafhankelijk, menschkundig en menschelijk geoor-
deeld heeft, dan, dunkt mij, zal hij den zondaar
tegen de wet niet alleen in den biechtstoel hebben
vrijgesproken.
-ocr page 67-
>
EEN KIND VAN OVERSPEL.
Wanneer de dood van Saminah\'s eersteling als
een goddelijke terechtwijzing had gegolden, dan
scheen toch diezelfde godheid \'t in andere gevallen
zoo nauw niet te nemen.
Aldus zou Bosman hebben kunnen redeneeren.
Hoeveel ^natuurlijke" kinderen bleven niet in
leven ?
Wat meer zegt: hoeveel kinderen groeien niet
gezond en krachtig op, die dat leven aan overspel
te danken hebben?
Want die gelden immers in onze maatschappij
als nog lager geboren dan //natuurlijke" kinderen?
\'T verwekken van dezen is niet strafbaar voor
de wet, maar de daad die aan die kinderen \'t
leven geeft, wel.
Samtnah\'s eersteling was een //natuurlijk\'\' kind
-ocr page 68-
56                      EEN KIND VAN OVERSPEL.
geweest, en dus de vrucht van een onwettige
daad. En daarom had God \'t opgeëischt.
Haar tweede zou volgens onze wet een kind van
\'t overspel zijn, en dus de vrucht van een mis-
daad1).
Waarom eischte God dat kind niet op ?
Eén van beide: óf die heele redeneering over
Gods straffende en terechtwijzende tusschenkomst
moest onjuist zijn — öf dezelfde God, die de on-
wettige geboorte gestraft had, veroordeelde de over-
spelige geboorte niet.
En in dat geval zou onze wet dus ook met Gods
oordeel in tegenspraak zijn.
.. . Die geloovigen brengen ons soms tot vreemde
gevolgtrekkingen! .. .
Saminah\'s tweede kind bleef leven.
\'T werd niet ingeschreven in de registers van
den burgerlijken stand.
i) Onze wet spreekt van «overspelige kinderen,"
alsof die kinderen \'t overspel bedreven hebben , dat hun \'t
leven gaf!
\'T is niet de eenige onzinnige taalfout die onze wetgevers
begingen. De fransche wet maakt onderscheid tiissohen adu 1-
t è r e en a d u 11 é r i n.
-ocr page 69-
EEN KIND VAN OVERSPEL.                       57
„Natuurlijke" kinderen mogen door den vader
nog erkend worden. Kinderen van een overspeligen
vader niet.
Al noemde de vader \'t Jakoba — \'t arme schepsel
kon voor de wet nooit iets anders zijn dan de
natuurlijke dochter van een ongehuwde javaansche
moeder en een ^onbekend en" vader.
En, omdat die moeder een onderdaan was van
den inlandschen vorst, zoo kon ook dat kind niets
anders worden dan Javaan, onderworpen aan alle
voor de Javanen vastgestelde wetten, en onderdaan
van den wel van onze Regeering afhankelijken,
doch over zijn eigen volk toch nog in menig op-
zicht oppermachtigen Sultan van Djajapoera.
-ocr page 70-
TWEE ZUSTERS.
Toch trok Bosman zich dat meisje aan, alsof \'t
evengoed zijn kind bleef als \'t andere.
Ik zon willen vragen of ooit de wetgever \'t recht
kan hebben een vader te dwingen tot verlooche-
ning van zijn kind?
Wel tot afstand er van, maar alleen in\'t belang
van dat kind, om \'t aan verwaarloozing of mishan-
deling te onttrekken.
En als onze wetgevers toch zulke tegennatuur-
lijke wetten gelieven te maken, of ze dan niet
minstens verplicht zijn in de vaderlijke verzorging,
die ze die kinderen ontnemen, op een andere AAnjze
te voorzien?
Die kinderen zijn immers zoo onschuldig aan
hun geboorte als de wetgever zelf?
Onze Jakjob bekreunde zich zoo weinig mogelijk
-ocr page 71-
59
TWEE ZUSTERS.
om die wet; hij volgde de inspraak van zijn hart,
en nam \'t onwettige kind, zoodra \'t de moederborst
ontberen kon, in zijn eigen huis op.
Maar de kleine Koba werd niet verwend, en
dus ook niet bedorven.
De stiefmoeder kon er immers geen hart voor heb-
ben , als voor haar eigen dochter, en, zoo zij \'t al in
huis duldde, dan zag zij er toch weinig meer in
dan een aangenomen kind (anak mas), dat de
onderdanige speelnoot van haar lieveling moest zijn.
Dat was geheel in overeenstemming met haar
javaansche begrippen.
\'T noodzakelijk gevolg van zulk een verhouding
was, dat Lina heerschzuchtig en gebiedend werd,
als sprak dat van zelf— en dat Koba leerde dul-
den en gehoorzamen, alsof dat de natuurlijkste
zaak ter wereld was.
En hoe meer \'t karakter van de oudste daardoor
op den duur misvormd en ontsierd werd, des te
meer ontwikkelde dat van de jongste zich in lijd-
zaamheid en zachtheid.
Maar ook •. zoo de oudere zuster meer werd
voorgetrokken door de moeder en haar huisgenoo*
ten en bezoeksters — de jongste werd in alle
opzichten bevoorrecht door de natuur.
-ocr page 72-
(50
TWEE ZUSTERS.
Scheen de oudste evenmin een schoonheid te
zullen worden als haar moeder dat geweest was —
de jongste beloofde meer en beter.
Lina was eer mager dan tenger, en scherpe
trekken gaven aan haar gelaat een onaangename,
terugstootende uitdrukking.
Maar Koba was veeleer gevuld, en ontwikkelde
al vrij spoedig goed afgeronde, edele vormen en
een aantrekkelijk en boeiend uiterlijk.
En beider aangezicht droeg den onmiskenbaren
stempel van \'tgeen er omging in beider gemoed.
-ocr page 73-
VOORUITGANG.
Vooruitgang in leeftijd begon voor den ouden
heer Willems achteruitgang te word en in leef kracht.
En toen hij zich daarom naar de hoofdplaats
terugtrok en den arbeid aan zijn hoofdopziener
moest overlaten, bestuurde deze de onderneming
met zulke goede gevolgen, dat de eigenaar eindelijk
besloot hem met de leiding ook de geheele verant-
woortlelijkheid op te dragen, en hem zijn eigen
woning als hoofdkwartier af te staan.
Bosman kon van toen af rekenen op een ver-
dubbeld traktement en een billijk aandeel in den
niet onbelangrijken winst.
Zulk een verbetering van zijn toestand stelde
hem natuurlijk ook in staat wat meer voor zijn
gezin te doen, en aan zijn beide kinderen een
opvoeding te geven, zoo goed als die voor geld in
\'t binnenland te krijgen zou zijn.
-ocr page 74-
62
VOORUITGANG.
Slechts twee wegen stonden hem daarvoor open.
Mij kon zijn dochters naar de hoofdplaats zen-
den, en bij de een of andere familie in den kost
doen, en school laten gaan.
\'T zon echter al te hard zijn geweest, zijn altijd
lijdende en langzaam wegstervende vrouw, van haar
lieveling, van haar eenig levensgeluk te scheiden,
en daarom verkoos hij den anderen weg, en zag
hij liever naar een goevernante om, die dan ook
spoedig gevonden werd, en in de persoon van
juffrouw Land van Batavia naar Se ma rang en
Djajapoera kwam, en van daar door.//meneer"
Bosman afgehaald en naar de administrateurswo-
ning van K e miren meegenomen werd.
Gelukkig was juffrouw Land een vrij goed ont-
wikkelde vrouw, die den slag had met kinderen
om te gaan en hen \'t leeren aangenaam te maken.
Dat kan nog niet ieder die veel weet. \'T mee-
deelen van wat men weet is een kunst op zich
zelf, en wie die kunst niet van nature bezit of
aangeleerd heeft (al weet hij nog zooveel) is niet
geschikt voor de even moeilijke als belangrijke
taak, die aan de opvoeders onzer jeugd moet toe-
vertrouwd worden.
Juffrouw Land wist gewoonlijk de harten harer
-ocr page 75-
VOORUITGANG.                                       (53
leerlingen te winnen en hun lust tot leeren op te
wekken en te bevredigen.
Toch was zij niet in staat \'t karakter van de
oudste zuster geheel te begrijpen.
Men leest niet gemakkelijk in een doorgaans
gesloten boek.
En hoe zouer van vormingof vervorming spraak kun-
nen zijn, zoolang de bestaande vorm onbekend bleef?
De jongste zuster daarentegen gaf zich zoo vol-
koinen aan haar eerste werkelijke opvoedster over,
dat \'t deze een lust werd met haar om te gaan,
en haar te ontwikkelen naar haar eigen ideaal van
jonkvrouwelijke voortreffelijkheid.
En zoo groeide Koba in weinig jaren tot een
beminnelijk en vrij verstandig meisje op, terwijl
Lina in alle goede opzichten bij haar jongere zuster
achterbleef, en zich daarom meer en meer overgaf
aan belachlijke zelfzucht en onverdraagzamen nijd.
Toen de opvoeding van beide meisjes voltooid
kon heeten, voor zoover een goevernante die vol-
tooien kon, mocht Koba de liefste en meest ont-
wikkelde nónnah van de gansche rezidentie ge-
noemd worden, en was Lina zeker de minste onder
alle meisjes van haar stand.
-ocr page 76-
64                                   VOORUITGANG.
Hoe kon \'t ook anders, onder de bescherming
van een onverstandige moeder, die haar kind nooit
terechtgewezen, maar altijd gevleid en toegegeven
had; terwijl diezelfde vrouw, juist door gebrek aan
genegenheid voor haar pleegkind, dit andere meisje
van den aanvang af tot zelfverloochening en gehoor-
zaamheid gedwongen had?
Te veel liefde kan schadelijk zijn, als ze niet
door \'t verstand beheerscht wordt.
Ook Koba zou er niet bij gewonnen hebben,
als ze bij haar eigen moeder gebleven was, en min-
der streng behandeld ware geworden.
Wat had die meer van haar kunnen maken dan
een goede, maar onontwikkelde javaansche vrouw?
En toch zou dat wel zoo verstandig geweest
zijn, dan , zooals nu gebeurde, een echt javaansch
kind, zooals dit kind blijven moest voor de wet,
als nónnah tegenover die wet te plaatsen en met
die wet in strijd te brengen.
\'T werd de deemoedige Koba dikwijls genoeg door
de nijdige Lina verweten, en wat kon zij, als ad ik1),
1) Jongere zuster en ook ,jongere broer. Oudere
zuster is \'rabajoe, een verkorting van ë m b ó k a j o o en
oudere broeder: k d k a n g of k a n g.
De ondergeschiktheid van jongere broeders en zusters aaiv
-ocr page 77-
05
VOORUITGANG.
anders doen dan zich lijdzaam onderwerpen en
zwijgen ?
Lijdzaam en lijdend. Ook dat was waar. En hul-
peloos lijdend; want alle pogingen van juffrouw
Land om de oudere zuster tot rede te brengen,
verongelukten op de hardheid van Lina\'s karakter;
en als de vader \'t beproefde verzoenend tusschen
beiden te komen, dan werkte dit als olie in \'t vuur,
en dan ontzag de wettige dochter zich niet, hem
de onwettigheid van Koba\'s geboorte als een schande
voor de voeten te werpen, en hem haar opneming
in zijn huis als een onrecht te verwijten: een on-
recht tegen eigen vrouw en kind!
oudere wordt in de javaansche (en indo-europeesche) maat-
schappij streng gehandhaafd. Jongere prinsen en prinsessen
wenden zich nooit tot oudere broers of zusters zonder een eer-
biedige s ë m b a h te maken , ook al staat de jongere als
g ó e s t i hooger dan de oudere, wanneer die slechts b ë n d a r a
heet.
Bij de sëmbiih heft men de plat samengevouwen handen
naar \'t aangezicht op, de mannen met de duinitoppen aan den
neus, de vrouwen met duimen en wijsvingers tegen den mond.
5
-ocr page 78-
IN STRIJD MET BE WET.
Dat kon de vader niet langer verdragen, en
vooral niet toen Koba, na \'t vertrek der goever-
nante, bijna hulpeloos aan haar oudere zuster over-
gelaten bleef.
Zijn jongste was zijn lieveling, en vooral omdat
geen ander in huis haar liefhad, een enkele be-
diende, haar eigen zoogster, misschien uitgezonderd.
Maar z ij kon toch niet verantwoordelijk zijn voor
haar geboorte buiten \'t huwelijk?
En toch niet zoo geheel daarbuiten.
H ij had zijn verbintenis met haar moeder nooit
anders dan als een huwelijk heilig geacht.
Alleen de wet, de willekeurige menschelijke
wet, belette hem dat huwelijk ook voor de neder-
landsche maatschappij te erkennen en door anderen
te doen eerbiedigen.
Als nederlandsche wetgevers niet zulke slechte
-ocr page 79-
IN STRIJD MET DE WET.                     67
wetten gemaakt hadden, zou hij ook dat huwelijk
gewettigd hebben door \'t aan te geven bij den
ambtenaar van den burgerlijken stand.
De wet alleen verbood dat.
En als de kerk, die hem geabsolveerd had voor
de daad, dat huwelijk had willen erkennen door
haar zegen, hij zou er dien zegen over ingeroe-
pen, en \'t huwelijk daardoor voor alle geloofsge-
nooten geheiligd hebben.
Maar de kerk was even streng als de wet. En
al had de kerk anders gewild, \'t werd haar verboden
door de wet.
De Javanen kennen echter geen ander huwelijk
dan dat wat voor den panghóeloe of een an-
deren priester gesloten is volgens hun adat.
Zij hebben geen burgerlijken stand, en geen
andere huwelijksregels, dan die ze aan den Ko-
ran, hun boek der boeken, ontleenen. En dat
boek staat den man wel degelijk meer dan een
vrouw toe1).
1) Vier. Javaansche grooten, die meer vrouwen nemen,
kunnen er toch niet meer dan vier voor den priester huwen.
Meestal beperken zij dat getal dan tot drie, om de vierde
plaats open te houden voor de eene of andere bijzit, die
-ocr page 80-
68
]\\ STRIJD MET DE WET.
\'T is waar, voor onze wet zijn die regels nietig T
onwettig.
Maar voor al wat javaan, voor al wat moeha-
medaan is, zijn ze geldig en verbindend, als onze
wet voor ons.
En Bosman was met Saminah\'s vader naar den
desa priester gegaan, en had daar verklaard de
dochter tot vrouw te nemen, die de vader ver-
klaarde hem tot vrouw te hebben gegeven.
En de priester had den bruigom zijn echtelijke
verplichtingen voorgehouden, en diens instemming
daarmee gevraagd en verkregen, en \'t huwelijk
daarop door zijn uitspraak bevestigd en door zijn
bede gezegend.
Meneer Bosman had dus al \'t mogelijke gedaan
tot regeling van den onwettigen toestand, ondanks
de wet, en ten beste van zijn kind.
Dat was zeker goed gehandeld.
om haar gezegenden toestand gehuwd moet worden. In \'t
andere geval zijn ze verplicht een van de vier, tijdelijk of voor
goed te verstooten, om de zwangere in haar plaats te kunnen
huwen.
Dit misbruik wordt gelukkig maar door enkelen uit de hoogste
standen gediend, die in ziekelijke weelde leven, of meenen \'t
aan hun vorstelijken rang verplicht te zijn, zich als de vorst
zelf te gedragen.
-ocr page 81-
IN STRIJD MET DE WET.                        69
Maar onze wet erkent zulk een huwelijk niet,
•en, zoo ze \'t niet volstrekt ontkend had, zou ze
er Bosman om vervolgd, en, als bigamist met
e enige jaren tuchthuis gestraft hebben!
Wie zou in dat geval gedwaald hebben, de bi-
gamist of de wet?
Wat in \'t eene land — en zelfs wat bij \'t eene
volk in \'t zelfde land geoorloofd is, is bij \'t andere
strafbaar.
Wat voor een ander recht als deugd geldt, is
voor \'t onze misdaad.
Wie zal beslissen wat recht is?
-ocr page 82-
ONNATUURLIJKE WETTEN.
Mij dunkt dat alleen dat recht kan zijn, wat
beantwoordt aan de waarachtige eischen der natuur r
en niet dat wat daarmee strijdt.
En dat de wetgever die zulke tegennatuurlijke
wetten gemaakt heeft, de bevoegdheid hebben moet,
en ook verplicht is ze op te heffen of te wijzigen,
en te verbeteren.
Hij kan niet ontkennen dat er uitzonderingen
zijn op den regel die hem zijn wetten ingaf.
Hij mag die uitzonderingen niet loochenen, maar
behoort ze te stellen buiten de wet die daarop
niet past. Hij dient toch te begrijpen dat een kind
geen schuld kan hebben aan zijn geboorte, ook al
ware die geboorte \'t gevolg van een misdaad, en
dat de wet zulke slachtoffers geenszins verloochenen
mag, maar te beschermen heeft tegen de onrecht-
matige veroordeelen der maatschappij.
-ocr page 83-
ONNATUURLIJKE WETTEN.                       71
Dat alles vroeg ook Bosman zich af, maar hij
kon er geen bevredigend antwoord op vinden.
Toen vroeg hij \'t aan zijn chef, die er weinig
meer van wist, maar hem den raad gaf den rezi-
dent er over te spreken, en, als die er niets tegen
had, een rekest aan den Goeverneur-Generaal te
zenden, met eerbiedig verzoek om toestemming
tot het erkennen of wel \'t aannemen van \'t
kind in kwestie, en \'t inschrijven er van als zoo-
danig in de registers van den burgerlijken stand.
En Bosman raadpleegde den rezident, maar ook
deze vertegenwoordiger van de Regeering en van
de wet, kon den vader niet veel hoop geven.
\'T middel kon evenwel beproefd worden, en de
rezident zou de zaak van zijn kant zoo gunstig
mogelijk toelichten.
De man was menschelijker dan de wet.
En \'t rekest werd geschreven en toegelicht, met
bekendstelling (voor zooveel noodig in een geheime
bijlage) van alle betrekkelijke omstandigheden, en
aan den hoogsten vertegenwoordiger van \'t gezag
in Indië toegezonden .. .
Maar zonder \'t gewenschte gevolg.
De Goeverneur-Generaal besloot „aan den adres-
sant te kennen te geven," (bureaustijl) //dat een
-ocr page 84-
72
ONNATUURLIJKE WETTEN.
beslissing, als door adressant in zijn rekest ver-
langd, lag buiten de bevoegdheid der Regeering
van Nederlandsch-Indië, en dat adressants verzoek
derhalve niet voor inwilliging vatbaar was."
Nu bleef er nog een middel over. Een ander en
zoo mogelijk nog dringender rekest aan de Regee-
ring en zelfs aan de wetgevende macht in \'t moe-
derland.
En ook dat rekest werd f/met redenen omkleed"
en van toelichtingen en adviezen voorzien, naar
Nederland opgezonden . . .
\'T was de laatste, de laatst mogelijke bede van
een braaf man, van een eerlijk vader, om recht;
om een onbetwistbaar natuurlijk recht, om \'t recht
zijn kind z ij n kind te mogen noemen, en \'t als
een goed vader, te mogen behouden en verzorgen ...
Maar ook die laatste poging verongelukte op de
onredelijke hardheid van onze wet. En de hoogste
macht in den Staat, de macht die wetten vaststelt
en uitvaardigt, had geen ander antwoord dan ndat
de persoon, in adressants verzoekschrift bedoeld"
(bureaustijl) ^en Jakoba genoemd, als zijnde zij
geboren tijdens adressants huwelijk met een andere
vrouw dan de moeder van die persoon, nooit ge-
-ocr page 85-
ONNATUURLIJKE WETTEN.                       73
acht zou kunnen worden de dochter van den adres-
sant te kunnen zijn, en als zoodanig ook nimmer
erkend zou mogen worden; en dat zij overigens
voor de wet nooit iets anders zijn kon dan de
natuurlijke dochter van de javaansche vrouw Sa-
minah , de vader onbekend; en evenals haar moeder,
hoewel ook opgenomen in een christelijk kerkge-
nootschap, de wettige onderdaan van Zijne Hoogheid
den Sultan van Djajapoera."
-ocr page 86-
ONDERDAAN VAN DEN INLAND-
SCHEN VORST.
Gelukkig dat de Sultan, t vorstelijk hoofd van.
den moehamedaanschen godsdienst *), menschelijker
was dan de wet van onzen christelijken Staat.
Hij had medelijden met vader en dochter, en
benoemde den eerste, den vreemdeling, tot voogd
over de laatste, over zijn onderdaan.
Indien hij anders gewild had ;... indien hij een
fanatiek wellusteling geweest ware;... indien hij
zijn onderdaan opgeëischt of aan den „onwettigen"
vader ontvoerd had, om haar te dwingen tot on-
tucht, om haar te vernederen tot slavin van zijn
zinnelijken lust en om haar daarna te verstooten,
of, als een nietswaardige, als een ongeloovige, als
een verworpene aan de willekeur van zijn volge-
O       •       •          9
i) Panatagama kalifatoelah.
-ocr page 87-
ONDERDAAN VAN DEN INLANDSCHEN VORST. 75
lingen over Ie geven... onze wet zou dat geduld
hebben, onze wet zou haar prijsgegeven, en den
onmenschelijk verongelijkten vader in \'t ongelijk
bevestigd, en de vertwijfelende dochter in haar
wanhoop teruggestooten hebben.
Waarom? . . .
Omdat onze wet de natuurlijke, de goddelijke
rechten *) van den vader op zijn kind in alle ge-
vallen als dit ontkent.
Omdat onze w e t de goddelijke natuur verkracht.
Omdat onze christelijke wet onmenschelijk
onnatuurlijk, en daardoor in waarheid onrecht-
ma tig is.
Zulke wetten eischen verbetering.
Die verbetering is de taak van den wetgever.
En een taak die hij niet verwaarloozen mag,,
maar wier moeilijkheid hem een prikkel moet zijn.
Integendeel, die moeielijkheid moet hem een
prikkel zijn tot krachtsinspanning.
\'T is niet denkbaar dat een meer natuurlijke wet
1) Als er ooit van goddelijk recht spraak kan zijn. Er is
voor velen geen andere godheid dan de natuur. En voor vele
anderen is zij immers de eenige onloochenbare openbaring van
haar bestaan en van haar wil ?
-ocr page 88-
76 ONDERDAAN VAN DEN 1NLANDSCHEN VORST.
} onbestaanbaar zou zijn — een wet die rekening
hield met menschelijke toestanden en menschelijke
behoeften, en die \'t ultra posse nemo obli-
gatur1) beter in acht hield.
Misschien zal men mij tegenwerpen dat een wet,
die zulke uitzonderingen toeliet, moeilijk uitvoer-
baar zou zijn, en dat menigeen er voor bedanken
zou (evenals een ambtenaar van rang, die dit
onderwerp naar aanleiding van mijn eerste Indische
schetsen met mij besprak) om dan de rechter te
zijn, die zulke uitzonderingen te beoordeelen zou
hebben.
Maar dat zijn geen argumenten die steek honden.
Als menigeen te zwak of te traag is, of gewor-
den is, voor eenigen arbeid, dan zal hij weldoen
dien aan anderen over te laten.
Men zou evengoed kunnen goedvinden alle aan-
geklaagden zonder onderzoek te veroordeelen en af
te straffen, omdat dat onderzoek moeilijkheden kan
geven, en zeker zou dat de rechtspraak belangrijk
vereenvoudigen.
1) Niemand is verplicht tot \'t onmogelijke.
-ocr page 89-
GEWETTIGD ONRECHT.
De arme Koba was dus ondanks haar christelijke
opvoeding en haar europeesche ontwikkeling in
naam der wet aan \'t gezag van haar werkelijken
vader onttrokken, en onherroepelijk in de won-
chi\'istelijke" maatschappij van haar inlandsche moe-
der teruggestooten.
En daar bleef zij, al weer ondanks de beschaving
van den door haar aangenomen vaderlijken land-
aard, onderworpen aan alle voor de Javanen vast-
gestelde wetten en voorschriften.
Zij zou strafbaar zijn, als ieder ander javaan, \'
wanneer ze haar europeesche kleeding niet aflegde,
en zich in een andere dan de inlandsche kleeder-
dracht vertoonde: blootvoets, in t a p i h en k e m-
bën en hoogstens met een klambi eneenslèn-
dang als toevoegsel1).
•1) De tapih is een om heupen en beenen geslagen breede
-ocr page 90-
78                           GEWETTIGD ONRECHT.
Zij zou strafbaar zijn, als ze \'s nachts op
straat werd gezien, zonder óepet (vnurstok)
als herkenningsteeken.
Zij zou strafbaar zijn voor elke andere over-
treding van wet of politiereglement, en voor elk
ander misdrijf, ook al ware dat niet strafbaar in
europeanen of „daarmee gelijkgestelden," en dus
in haar eigen bloedverwanten van vaders kant.
En zij zou voor dat alles strafbaar zijn voor de
f/politierol," dat wil zeggen: voor den politie-
rechter, die. rechtspreekt alleen, zonder k o n-
trole of hoog er beroep1); en voor ernstige
misdrijven voor den ,/landraad."
geweven of gebatikte doek (d j a r i t a m b a). De k ë m b ë n
een smallere doek (d ja rit tjijoet) die, onder de armen
om de borst gewonden wordt. Een k 1 d m b i is een van voren
open of gesloten b a d j o e , van zijde of katoen of van inland-
sclie geweven stof (1 o e r i h), en de s 1 è n d a n g een doek als
de kèmbèn, maar die als draagband over den rechter schou-
der wordt gehangen.
-1) Wel worden de beslissingen van de politierol, maar zonder
toelichtingen of motieven, in een register opgeteekend. dat
door \'t hooggerechtshof kan worden opgeëischt; maar dat ge-
beurt nooit, en \'t hof zou die uitspraken uit zulke registers
, toch niet kunnen beoordeelen. Misslagen door den politierechter
begaan zijn dus onherstelbaar. Zie Mr. C. P. K. Winkel.\'s
-ocr page 91-
GEWETTIGD ONRECHT.                           79
En strafbaar met opsluiting in deinlandsche
„boeien", onder andere overtreders en misdadigers
van haar geslacht; onder gedroste dienstmeiden *)
en gewetenlooze oplichtsters, onder dansmeiden en
andere publieke vrouwen — en met dwangarbeid
aan den publieken weg of elders wvoor den kost
zonder loon,\'\' en een kost die, hoe sober ook,
toch toereikend kan zijn voor den landlooper en
den bedelaar, die \'t niet beter gewoon zijn, maar
die ongenoegzaam en ongenietbaar blijft voor ieder,
die niet van kinds af geleerd heeft alleen van rijst
en lombok (spaansche peper2) en — \'t is
» E s s a i sur les principes régissant l\' admini-
stration de la Justice auxIndesOrientales
Neerlandaises," p. 299 et 300. (Samarang et Amsterdam,
G. C. T. van Dorp & Co. et Scheltema & Holkema , 1880).
1)  In dien tijd werden werklieden en bedienden, die met
genoten loonvoorschotten ontijdig uit hun dienst wegliepen,
nog gestraft. De wijze wetgevers in Nederland hebben onlangs
goed gevonden die strafbaarheid op te heffen en daardoor een
toestand in \'t leven geroepen die onhoudbaar kan worden.
Zulke wetsverbeteringen (?) durven onze wetgevers wel aan.
Eigen werklui van \'t goevernement en soldaten blijven echter
strafbaar als zij kontraktbreuk plegen, jegens dat goeverne-
ment.
2)   In West-Java tjabé.
-ocr page 92-
80                         GEWETTIGD ONRECHT.
waar — twee of drie kleine vingerlange en papier-
dunne gedroogde vischjes te leven.
Gij zult mij mogelijk toevoegen dat geen politie-
rechter ooit zulke straffen op eenig meisje, dat in
Koba\'s toestand verkeerde, zou willen toepassen?
Als dat werkelijk zoo is, dan is dat een krachtig
pleit voor de onrechtmatigheid van zulke wetten
en voor de juistheid van mijn betoog.
Maar ik heb nog niet alles genoemd wat in dit
geval zou kunnen gebeuren.
Een meisje als Koba zou strafbaar zijn zonder
schuld te hebben aan eenig strafbaar feit.
Zij zou bloot kunnen staan aan verdenking.
Er zijn wel politiestraffen opgelegd voor „\'t
hebben van een verdacht uiterlijk,\' voor
„buikpijn" en voor meer dergelijke verkeerd-
heden *).
1) Zie «Indisch weekblad van het recht," n".
176 van 12 November 1866 bladzij 179 waaruit ik ook nog
de volgende kwalifikatiën van gestrafte misdrijven overneem:
«Verdacht van brutaliteit."
«Verkondiging van valsche leerstellingen."
«Rondslcnteren."
«Willekeurige handelingen."
»W egens vleesch op de pasar verkoope n."
«Overtreding der wet en hebben stroop gekookt."
-ocr page 93-
81
GEWETTIGD ONRECHT.
Zij zou bloot kunnen staan aan vervolging voor
te veel deugd.
Door een politierechter, bijvoorbeeld, die laag-
«Beschuldigd van soldaat te zijn g ewo r d en."
«Knoeierij."
«Tooverij."
»Verkoop van goede koffie."
«Onverschilligheid." (Op vrije voeten gesteld als zijnde een
ongeluk).
«Verdacht van kwaad vermoeden in eens anders huis gevonden."
* Voorbode van minnehandel."
«Verdacht op slechte wegen te gaan."
«Aanmatiging."
«Een paard gewond zonder bewijs."
«Baldadigheid te paard."                                                          %
«Wegens zich te ver won de re n."
«Onbeleefdheid."
«Beschuldigd wegens het zoeken naar toovermiddelen."
ï>Uit haar woning een heer uitmaken."
«Zaken ondershands afgedaan (medeplichtig)."
«Rondslenteren in eens anders desa."
»Z ij n paard van stal vermist (verdenking)."
«Onder de boompjes te gaan liggen slapen,"
«Leugenachtig gedrag."
«Poging tot echtscheidi n g."
«Borgstel 1 i n g."
«Bezit van slechte boeken."
«Plannen tot overspel."
«Krankzinnigheid." enzoovoort Gruwt ge niet van
6
-ocr page 94-
82                           GEWETTIGD ONRECHT.
hartig genoeg kon zijn, om misbruik te maken
van haar toestand.
Die haar, onder een of ander voorwendsel (zoo-
als \'t dragen van verboden kleederen), voor zich
zou kunnen laten brengen, ten einde haar door
strafbedreiging te dwingen tot oneer.
Of die haar, als ze zulk een onrecht met wan-
hopige verontwaardiging bleef afwijzen, voor zooveel
halstarrigheid tot vertwijfeling zou durven brengen,
door eenige dagen dwangarbeid aan den weg of
bij de vuilniskar.
Of denkt ge dat zulke dingen nooit gebeurd zijn?
Dat er geen ambtenaren leven of ooit geleefd
hebben, die de macht om recht te doen zonder
kontrole of hooger beroep misbruikten tot schan-
delijk onrecht?
\'T mogen uitzonderingen zijn; maar die uitzon-
deringen bestaan.
Ik herinner mij dat een Kapitein-Chinees mij,
jaren geleden, vertelde, hoe een naburig politie-
rechter en landraadsvoorzitter, gevangen opium-
smokkelaars vrijliet, wanneer hun veelvermogende
zulke misdrijven, waarvan ge misschien nog nooit gehoord
hadt?... Ik heb gespatieerd.
-ocr page 95-
GEWETTIGD ONRECHT.                          83
vrouwen, als ze maar mooi genoeg waren, de on-
schuld van hun mannen met onweerstaanbare argu-
menten wilden komen bepleiten; en hoe dezelfde
ambtenaar onschuldige chineezen, maar die zich
veroorloofden even mooie vrouwen te hebben, onder
een of ander voorwendsel liet opsluiten, alleen om
ook aan die vrouwen gelegenheid te geven de vrijheid
van hun mannen en broodwinners te komen af-
smeeken en ... terugverdienen.
Zulke misbruiken moesten onmogelijk zijn.
Ik dien hier echter bij te voegen dat de djak sa 1)
van die plaats zijn europeeschen chef allervriendelijkst
ondersteunde.
En dat deze, zonder die hulp \'t zeker niet zoover
in zijn menschlievende rechtspraktijken gebracht
zou hebben.
Maar bruine ambtenaren, die hun blanke chefs
in zulke gevallen weerstaan durven en aanklagen,
zijn wellicht even zeldzaam als politierechters, die
zulke aanklachten verdienen.
1) Inlandsen Officier van Justitie.
-ocr page 96-
UITGESLOTEN.
Geen enkele der Dj a japoer a sche ambtenaren,
die iets met politie te maken had, was laaghartig
genoeg de onmenschelijke wet in dit geval te hand-
haven of te doen uitvoeren, en de f/inlandsche
vrouw" Koba bleef straffeloos als n ó n n a h gekleed
gaan, en bij haar onwettigen vader als een werke-
lijke dochter inwonen.
Ook toen die vader weduwnaar geworden was,
en, op \'t verlangen van zijn chef, de desa als
vaste woonplaats verlaten en een eigen klein huis
op de hoofdplaats als p ó n d a k (1 o g e e r h u i s) be-
trokken had.
Als Koba\'s moeder toen nog geleefd had... ja r
dan zou hij deze eindelijk ook voor de nederlandsche
wet getrouwd hebben, maar dat huwelijk had toch
de dochter niet meer kunnen wettigen, die tijdens
-ocr page 97-
85
UITGESLOTEN.
«en ander huwelijk geboren was en daarom voor
altijd uitgesloten bleef.
Om levenslang te boeten voor de daad van een
ander, die, zoo hij al misdaan had, die fout dan
toch hersteld zou hebben . . . indien de w e t dat
niet verboden had!
Hoe kan zulk een wet rechtvaardig zijn?
En gij kunt die wet verdedigen en met hand en
tand vasthouden?
Maar dan weet ge niet — en als wetgever
moest ge dat toch weten — wat er omgaat in
de maatschappij, die gij met uw wetten rege-
len wilt?
Dan weet ge niet — en als wetgever moest ge
dat weten — dat er toestanden voorkomen, die
oneindig veel verschillen van die waarbij uw wet-
ten passen?
Dan weet gij niet — en als wetgever voegt u
die onwetendheid allerminst — dat de werkelijk-
heid lijnrecht in strijd kan zijn met wat gij van
die werkelijkheid denkt?
Maar als ge dat alles niet weet dan deugt ge
als wetgever niet.
Men behoort rechtsgeleerde te zijn om wetten
te kunnen schrijven. Ja, maar meer nog dan dat
-ocr page 98-
86
UITGESLOTEN.
dient men menschenkenner te wezen in den
meest zeggenden zin van dat woord , om goede,
bruikbare wetten te kunnen ontwerpen en ver-
dedigen, onafhankelijk van alle partijbelang, van
vooroordeel of geloof.
-ocr page 99-
LICHT EN DONKER.
Arme Koba!
Zij had veel geleden; maar als ze geweten had
wat nog gebeuren kon — haar vriendelijk oog zou
zijn glans, haar lief gelaat zijn lach hebben ver-
loren, en ze zou verbleekt en weggekwijnd zijn
onder nameloos leedgevoel en onduldbare zorgen.
De zon blonk haar tegen in gloeiende pracht.
Waarom wantrouwt ze den avondgloed niet, die
den nacht voorafgaat?
Nog nooit heeft ze geleefd zooals nu; nog nooit
genoten en gejuicht als in de weelde van dezen
dag . . . die zal ondergaan in duisternis.
\'T geluk zou haar deel worden, een ondenkbaar
geluk! . . . maar dat als een schaduw voorbij zal
gaan en wegsterven.
II ij zou haar liefhebben, hij, voor wien ze van den
-ocr page 100-
88                             LICHT EN DONKER.
eersten dag af meer gevoeld had dan voor eenig
ander!
Hij zon haar vergoeden al wat ze geleden, al
wat ze in stilte verkropt had; hij, dien ze al lief
kreeg eer ze \'t zelf nog begrijpen kon wat er om-
ging in haar meisjeshart!
Hij had haar tot vrouw begeerd, en haar vader
om toestemming tot \'t huwelijk gevraagd, hij,
Herman van Bergen , de vriendelijkste, de beste,
de knapste van alle vorstenlandsche jonge mannen!
En toen haar vader haar gevraagd had hoe zij
zelf er over dacht, toen had ze zich in zijn armen
geworpen en hem schreiend gedankt voor zijn goed-
heid; — maar die tranen waren geen tolken ge-
weest van lang bedwongen verdriet... \'t waren
tranen van weelde, zooals alleen een vrouw ge-
voelen en genieten kan, die voor de eerste maal
liefheeft en vertrouwt, en uit een neveligen levens-
morgen werd overgevoerd in \'t licht van een zon-
nigen dag.
Waarom ducht ze dat licht niet, dat den nacht
met zijn stralen dekt? . ..
Neen, alles is licht en liefde, en vreugd en lust!
Hoe zou er wantrouwen kunnen zijn in haar
trouwe borst?
-ocr page 101-
89
LICHT EN DONKER.
Hoe zou zij kunnen vreezen, in \'t volle genot
van haar hoop? . . .
Maar ziet ge dan niet hoe uw zuster van haat
en afgunst vergaat? Hoe ze zich misleid acht en
verongelijkt door u, en miskend en versmaad
door hem?
O, zeker! ze heeft er geen enkele reden voor,
dan in haar eigen zelfzuchtig gemoed.
En, zeker! ze laat het niet altijd blijken, dat
het daarbinnen nacht is en boosheid. Maar ze zal
\'t u toonen, zoodra ze haar slag kan slaan, wat
er wegschuilt achter dien onverschilligen blik, en
verborgen blijft onder dien glimlach, die niets is
dan leugen en valschheid, en doortrapte veinzerij.
Neen, Koba zag dat niet.
Zij had geen oogen voor iets anders dan voor
den heerlijken blik van haar Herman; geen gehoor
dan voor \'t geluid van zijn stem; en ze geloofde
aan \'t zonlicht dat over haar levenspad was opgegaan,
en niet aan de duisternis die volgen kon . ..
En die duisternis kwam.
-ocr page 102-
KINDERLIEFDE.
De binnenlanden van Java zijn in den regel
vrij gezond.
Vele ziekten, die in Europa en vooral in ons
guur en nevelig vaderland thuis hooren, zijn er /
onbekend, of komen er slechts bij uitzondering voor.
Maar als er ons een ontsteking of een moeras-
koorts overvalt, dan is ook de strijd tusschen leven
en dood soms spoedig beslist. \'T is geen zeldzaam-
heid dat iemand van een krachtig gestel in enkele
dagen onder een koortsaanval of een ingewands-
ontsteking bezwijkt.
\'T is waar, dat die ziekten ook wel met goed
gevolg bestreden worden. Maar dikwijls gaan de
eerste dagen in verwaarloozing of zelf in mishan-
deling *) voorbij, en dan kunnen ook de beste zorgen
\'t leven niet altijd meer redden.
i) Vooral door \'t misbruik van palliatieven als opium en,
-ocr page 103-
KINDERLIEFDE.                                 91
Dat overkwam onzen Bosman , toen hij van een
bezoek op \'t land teruggekeerd was, waarbij hij
zich, erg vermoeid en doornat geregend, te veel
blootgesteld had.
Een darmontsteking was er \'t gevolg van, die
door \'t misbruik van pijnstillenden en vaatverlam-
menden landanum (een huismiddel dat niemand
in huis behoorde te hebben) bevorderd, en door
\'t niet in acht nemen van de in zulke gevallen zoo
noodige onthouding, vooral van prikkels als lóm-
bok, belangrijk verergerd werd.
Dat inlanders, die bijna alleen van rijst of andere
nog mindere deugdelijke plantenvoedsels leven, en
morfine, die den lijder en soms ook den geneesheer mis-
leiden , en door pijnstilling aan verbetering doen gelooven,
maar de ziekte intusschen onverminderd doen voortwoekeren.
Want al verdooven zij \'t gevoel van de pijn , zij bestendigen
ook de bloedsophooping, die veelal de oorzaak van die pijn en
(zooals bij ontsteking) \'t wezenlijke van de ziekte is. T gebruik
van zulke middelen staat gelijk met vechten tegen de uitslaande
vlammen van een brandend huis, en niet tegen \'t vuur dat
•voortgaat \'t van binnen te verteren. Ik heb de kans tot redding
daarJoor meer dan eens zien verloren gaan.
Dit zij een waarschuwing voor hen die in de desa wonen
en bij gemis aan geneeskundige hulp soms hun eigen dokter
moeten zijn.
-ocr page 104-
92
KINDERLIEFDE.
daarvan, om er de noodige voedingsstof uit te trek-
ken, ontzaglijke hoeveelheden verbruiken , zich aan
een sterken prikkel als lombok gewend hebben , is
begrijpelijk, maar daarom nog geenszins verstandig 1).
En als europeanen meenen dat die prikkels in
Indië gezond en zelfs noodig zijn, dan vergissen
zij zich deerlijk.
Voor Bosman werd die vergissing noodlottig. En
toen de dokter eindelijk geroepen was en de ont-
steking reeds in koudvuur overgegaan vond, had
de man van de wetenschap niets anders te zeggen
dan dat alle hoop verloren was.
Bosman zelf wilde de waarheid weten, en hij
1) De oude j o g j a \'sche hoofdregent, raden t o e m è n g-
goeng najaka Mangoen di Poera , noemt het een scha-
dclijk misbruik, en is zelf, zonder lombok, nu al ruim 90
jaren gezond gebleven.
En , als ge de juistheid van mijn bewering nog betwijfelt,
beproef dan eens een stukje lombok tusschen lippen en tand-
vleesch vast te houden. \'T zal er ontsteking veroorzaken. Als
die lombok in maag en darmkanaal niet aanhoudend ver-
plaatst en afgevoerd werd, zou ze ook daar ontsteking opwek-
ken, en dat gebeurt ook, als een deel van die ingewanden
in abnormalen toestand verkeert, zooals dat zelfs bij lichte
ongesteldheden kan voorkomen. En dan werkt die heerlijke
toespijs soms als een doodelijk vergift.
-ocr page 105-
93
KINDERLIEFDE.
hoorde zijn vonnis met indische kalmte maar daarom
nog niet met onverschilligheid aan.
De toekomst van zijn jongste dochter veront-
rustte hem te veel, en \'t was hoog tijd dat hij
daarin op de een of andere wijs trachtte te voorzien.
De beide zusters waren radeloos, maar ieder op
haar eigen manier.
De oudste uitte haar wanhoop in luid en on-
gedurig misbaar. Maar \'t was als \'t breken van
een stroom over een ondiepe steenige bedding.
De jongste slaakte geen klacht, geen zucht. Maar
haar oogen bleven vochtig en haar gelaat sprak van
innige smart.
De eerste liep overal rond waar ze, als huis-
meesteres, noodig of niet noodig was, en vooral
om vrienden en kennissen, die bij zulke gelegen-
heden \'t huis en de ziekenkamer overstroomen, te
ontvangen en te woord te staan.
Och, de menschen meenen \'t zeker goed; en ze
begrijpen niet dat ze beter deden weer heen te
gaan, ten minste als hun bijstand niet verlangd
wordt, want in dat geval zijn onze indische dames
voortreffelijke en onvermoeibare zieken verpleegsters.
-ocr page 106-
94                                  KINDERLIEFDE.
Ook Koba week geen oogenblik van \'t bed dat
vaders sterfbed zon worden, en waarbij zij immers
als dochter tot bijstand geroepen meende te zijn.
Zij zag en hoorde niet wat er om haar heen
gebeurde. Zij zag en hoorde alleen hem.
Zij voelde niet dat ze vermoeid was en geen
verademing had. Zij waakte nacht en dag, zonder
voeding, zonder rust.
Zoo Herman gekomen ware, ze zou hem niet
hebben aangezien, dan om in zijn oogen te lezen
of ook hij geen hoop meer had, en of er dan niets
meer gedaan kon worden, om ... ja, om haar een
vader terug te geven, die ondanks alle wetten
toch altijd haar vader gebleven was.
Arme, arme dochter!
Met hem verliest gij alles.
Zonder hem is er niemand meer die u liefheeft,
die om u denkt.
Als Herman er geweest ware. .. maar hij was
op reis en kon nog lang wegblijven. En hoeveel
zij ook van hem hield, dat was toch iets anders
dan wat ze altijd, en nu nog meer dan vroeger,
voor haar vader gevoeld had.
Die liefde verdiende vergolden te worden.
-ocr page 107-
1)5
KINDERLIEFDE.
Haar vader wist wel dat zijn wettige dochtev
alleen zijn erfgenaam kon zijn, volgens de wet die
hem geboden had zijn jongste kind te verlooche-
nen; maar hij meende toch ook dat diezelfde wet
hem toestond een deel van zijn nalatenschap aan
anderen, aan vreemden te vermaken.
Hoeveel? dat wist hij niet, maar de notaris zou
\'t hem wel zeggen. Die moest in elk geval geroepen
worden, en daarom verzocht hij Koba daarvoor
te zorgen.
En Koba bracht dat verzoek aan haar zuster
over, zonder naar de beteekenis er van te vragen.
Maar Lina, die zeer goed wist wat een notaris
bij stervenden te doen kon hebben, besloot een-
voudig niemand naar dien ongewenschten rustver-
stoorder te zenden, en hem, zoolang zij \'t beletten
kon, niet in de sterfkamer toe te laten.
Om haar doodzieken vader te sparen — vertelde
ze later.
-ocr page 108-
EEN STERFGEVAL.
De laatste dag van Bosmans leven was onder-
gegaan, en zonder pijn, maar ook zonder kracht,
lag hij daar hijgend achterover, als om \'t leven
met den adem nog een korten tijd , nog een uur...
nog eenige oogenblikken te rekken.
Hij had nog alles niet afgedaan wat dit leven
hem opgelegd had. \'T is waar, de wët had hem
verhinderd zijn plicht te volbrengen , maar die moest
nu volbracht worden, ondanks de wet, en daarom
moest de notaris immers nog komen.
Koba was bij haar vader.
Zij alleen, zijn waarachtige dochter naar \'t vleesch
en naar \'t gemoed, al werd ze hem honderdmaal
betwist door de wet!
Zij hield zijn hand vast, en ondersteunde zijn
hoofd, en bevochtigde nu en dan zijn drogen
mond.
-ocr page 109-
KEN STERFGEVAL.                               97
Haar oude zoogster, \'m bok Irkng *), zat achter
\'t bed op den grond, beweegloos alsof ze sliep,
maar uren lang wachtend om den minsten wenk
van haar nónnah te gehoorzamen.
Lina was er niet. Zij was, doodmoe van al die
ongewone drukten , naar bed gegaan, in de hoop dat
men haar dezen nacht wel weer met rust zou laten.
\'T duurde haar wel wat lang, als \'t dan toch
op den dood moest uitloopen.
De moeilijke ademhaling van den stervende was
\'t eenige geluid dat in de andere kamer gehoord
werd.
\'T spreken was den zieke bijna onmogelijk ge-
worden , maar toch had de vader, die heenging,
nog wat te zeggen aan de dochter die achterbleef.
: „Koba ... in die kast... is een klein pakje ...
voor jou ... voor je trouwdag..."
1) Javaansche moeders van minderen stand worden dikwijls
naar hun eerste kind genoemd , en aldus ook de moeder van
Irf.ng , Koha\'s zoogznster.
Iheng , dat is zwart, wordt als kindernaam veelal aan
donkerklenrige kinderen gegeven.
Embók, bij verkorting \'m b o k , beteekent moeder.
7
-ocr page 110-
98                              EEN STERFGEVAL.
Zij drukte hem de hand tot antwoord, tot dank;
en de tranen drongen haar in de oogen, en ze
verborg haar gezicht in vaders kussen.
Toen spande hij zich nog eens in om te zeggen :
—  „\'t portret... van je vader."
En kort daarop bracht hij er met veel moeite
nog twee woorden uit:
—  „Lina .... notaris___
De baboe werd naar nónnah Lina gezonden,
die een vrij boos gezicht zette, toen ze in haar
slaap gestoord werd.
—  „Ada apa toh?\'\'
—  „Nonnah djangan mara, nonnah poen ja
bapa mawoe poetoeb djiwa sëkarang."
—  „Mongsa!..."1).
Maar ze kwam toch, en bleef op eenigen afstand
van \'t sterbed staan.
1) — »Wat is er toch?"
—  »N o n n a h, niet boos zijn , maar n o n n a h \'s vader
wil nu sterven (de ziel loslaten)."
—  »Kom, neen!"
-ocr page 111-
99
EEN STERFGEVAL.
De stervende keek haar aan met bijna brekende
oogen.
Koba zei haar, dat papa weer om den notaris
gevraagd had.
— „Nu ja, heef immers geen haas —zeiLiNA.
Maar vader wenkte met \'t hoofd alsof hij te
kennen wilde geven dat \'t wel haast had.
Toen liet Koba zelf vaders lijfjongen roepen en
naar den notaris gaan; maar ze week geen duim-
breed van \'t bed, en liet de kille hand van den
zieke geen oogenblik los.
Zijn oogen vielen half dicht.
Zijn droge lippen bewogen zich en werden nog
eens door de zachte hand van zijn jongste dochter
bevochtigd.
Zij had haar oogen niet van zijn gelaat...
\'T was of zijn adem stil stond... neen, god-
dank ! de borst verhief zich weer ... en nog eens...
maar even, maar een oogenblik...
Dat was zijn laatste ademhaling geweest.
-ocr page 112-
IN T STERFHUIS.
Toen de notaris binnenkwam lag Koba voorover
met haar aangezicht op vaders verstijfde borst, en
nog altijd hield ze de hand van den doode vast.
Uitgeput lag ze daar, met een gebroken hart;
snikkend en schreiend;... maar de tranen, die nu
gedurig, en telkens met nieuwe kracht in haar
oogen drongen, vloeiden stil op de borst neer van
hem die niet meer leed.
Zij kon, zij wilde niet van hem scheiden.
Vruchteloos poogde \'m b o k Irëno haar te troos-
ten en haar in \'t onherroepelijke te doen berusten.
— ,/Nónnah, djangan bëgitoe: Ah! Soe-
kanja goesti Allah" *).
Maar zij kon niet anders, de arme verlatene!
j> Doe dat niet zoo , nonnah, \'t is immers Gods wil."
1) -
-ocr page 113-
101
IN T STERFHUIS.
Zij wilde nog niet gelooven dat alles voorbij
was, dat ze n u eerst werkelijk haar vader ver-
loren had, en voor altijd.
En de trouwe baboe had zelf nog de oogen
vol tranen.
Zij had immers den goeden toe wan en haar
n ó n n a h bijna zeventien jaren gediend !
Neen, dan gedroeg zich de oudere zuster heel
anders.
D i e begreep dat er gehandeld moest worden,
en gedane zaken geen keer nemen.
Met haar kon de notaris ten minste spreken.
Wel had ze \'t een oogenblik, bij zijn komst,
erg op haar zenuwen gehad (natuurlijk!), maar de
dokter was dadelijk bij de hand geweest en had
haar weer bijgebracht. En nu kon ze de beide heeren ,
en den pastoor, en de buren en kennissen, die de
binnen en achtergalerij weer in beslag namen, te
woord staan, en zich laten beklagen, en troosten,
en... bewonderen... ja, waarom niet? Omdat ze
zich immers zoo goed hield?
De notaris mocht onverrichter zake weer naar
huis gaan.
-ocr page 114-
102                     in \'t sterfhuis.
\'T speet Lina zeer, maar \'t was immers haar
schuld niet. Dat hij te laat gekomen of te laat
geroepen was, dat kon z ij niet helpen, en \'t zou
ook zeker wel op \'t zelfde neerkomen. Want h ij
was er toch de man niet naar om dat verschil in
rekening te brengen.
De buren en kennissen hadden \'t lijk onder
handen genomen en gereinigd en gekleed — en \'t
met geurige bloemen bestrooid.
De doodgraver was gekomen en had de maat
genomen voor de kist.
De begrafenis zou morgen in den vooravond
plaats hebben, omdat de ontbinding tot eenigen
spoed drong.
En dit werd namens de familie, dat wil zeggen :
namens de wettige dochter (de andere was im-
mers geen familie!) en haar grootvader, den grijzen
Valker, aan vrienden en kennissen bekend gemaakt.
De oude machinist was natuurlijk uit de desa
overgekomen om de belangen van zijn kleindochter
te behartigen.
Ook hij scheen erg aangedaan te zijn, en menig
glas bitter noodig te hebben om den bitteren levens-
kelk behoorlijk door te spoelen.
-ocr page 115-
EEN VRIENDIN IN DEN NOOD.
Ik geloof niet dat de lezer er op gesteld zal
zijn zich bij de begrafenis aan te sluiten.
Ik ook niet.
Dat de dames in Indië evenmin meegaan als in
Nederland, zal men wel weten, en dat de heeren
van de begrafenis niet meer naar \'t sterfhuis terug-
keeren, maar ieder zijn eigen weg zoekt, mis-
schien ook.
Toen dus de lijkstoet \'t huis verlaten had, wa-
ren alleen nog eenige dames uit de buurt bij de
ouderlooze zusters achtergebleven; maar niet langer
dan noodig was, om aan de eischen der welvoe-
gelijkheid, en, voor enkelen ook om aan die van
een waarachtig medelijden te voldoen.
Een eenige, de kinderlooze weduw Müllnkr,
een door en door goed en edel mensch, ging zelfs
zoo ver, de meisjes voor te stellen met haar mee
-ocr page 116-
104                EEN VRIENDIN IN DEN NOOD.
te gaan t om niet zoo alleen in \'t treurige sterf-
huis achter te blijven.
Zij wilde geen onderscheid maken tusscheu de
zusters, en daarom bedwong ze den tegenzin dien
de oudste bij haar, evenals bij anderen, had gewekt.
Maar Lina dacht er niet aan \'t huis en den
boedel te verlaten , die zij thans, als eenige eigenares,
te aanvaarden en te beredderen had.
En grootpapa kon immers vooreerst wel bij haar
blijven?
Van ganscher harte gold mevrouw Müllners
uitnoodiging echter de diep bedroefde Koba.
En deze viel haar snikkend aan de borst, om
haar voor zooveel goedheid te danken. Zij kon er
niets tegen hebben \'t tooneel van zooveel lijden,
al ware \'t maar voor korten tijd, te vergeten, en
de liefdelooze Lina te ontwijken, als die ook nu
nog de hartelijk aangeboden zusterhand niet zou
willen aannemen.
Maar dat moest eerst beproefd worden, en daarom
wilde ook Koba nu nog niet meegaan.
Morgen, dan zou ze zien wat ze doen kon, als
ze dan nog komen mocht?
wWel zeker, beste meid, tot morgen dan."
-ocr page 117-
DE ZUSTERS ALLEEN.
Lina en Koba bleven dus alleen bij elkaar.
De beide zusters, die geen zusters waren voor
de wet.
De beide kinderen van den zoo pas naar \'t graf
gebrachten vader; die voor de eene geen vader had
mogen zijn, volgens de wet.
De oudste, de erkende, de wettige en eenige
erfgenaam van den man, voor wien ze nauwelijks
een dochter geweest was.
De jongste, de onwettige, de onterfde, de door
de wet verloochende; maar die zich in werkelijk-
heid de waarachtige dochter van dien vader ge-
toond had.
Daar stond ze nu, geheel alleen op de wereld,
arm en zonder steun.
En de andere, gezegend met meer dan \'t noodige,
en dat ze zou weten te bewaren; en gesteund door
-ocr page 118-
106
DE ZUSTERS ALLKEN.
een grootvader, die \'t aardsche slijk nog meer lief-
had dan \'t zinnebeeld van den bitteren levenskelk,
en wel zorgen zou dat zijn kleinkind geen cent
daarvan aan „vreemden" weggooide.
—   r/LiNA, wat moeten wij nu doen?\'\' —sprak
de jongste.
—  „Wel, dat moet ieder maar zelf weten" —
antwoordde de oudste.
—   vMaar wat ben jij dan van plan?"
—   „Weet nog niet. Zal eerst over denken."
—  „En wat moet ik nu beginnen?"
—   „Wat gaat mij aan?"
—  „Maar wil je dan ook n u nog geen zuster
voor mij zijn, Lina, nu we beiden weezen zijn?"
—  „Och, wat zuster, jij?"
—   „En onze goeie papa dan? Hij heeft \'t zoo
toch gewild. En moeten wij zijn wil niet eerbiedi-
gen, nu hij dood is?"
—   „Hoe kun jij zoo zeggen? Jij weet immers
wel heter? Is immers jou vader niet?"
—   „Maar Lina, heb je dan heel geen hart?\'\'
—   „Kom, soedah maar! jij zorg maar voor
jou, ik zorg maar voor mij."
—   „Lina , wat ben je hard!"
-ocr page 119-
DE ZUSTERS ALLEEN.                       107
—   i/A\\s jij wil, jij kunt heengaan van daag of
morgen."
—  wHeen gaan? Waar heen?"
—  // Weet niet. Tra p e r d o e 1 i\') Is immers jou
zaak?"
—  «Maar word ik dan weggejaagd uit ons huis?"
—   //Weggejaag? Wie zeg dat? Maar is immers
nu mijn huis, en niet jou huis?"
\'T was de arme Koba alsof nu eerst de volle
nacht op haar neerdaalde; alsof de grond om haar
voeten en met haar wegzonk.
Geen enkele ster in dien nacht!
Geen steunpunt voor haar wankelenden voet!
En daar stond de oude heer Valker weer achter
zijn kleindochter, met een grijnslach om den mond,
en de oogen rood, maar niet van sterfhuistranen.
—  ,/Bêtoel, Koba, jij maar weggaan, pigi
per s é t a n 2), als jij wil; hier is niet jou huis ?
Pigi di kampong, jij immers maar orang
djawa?"
En de walgelijke oude dronkaard zonk met een
\'1) Verkorting van t r a d a pradoeli: \'t kan m ij n i e t
schelen.
2) »Loop naar den duivel."
-ocr page 120-
108                         DE ZUSTERS ALLEEN.
halfluiden lach op een divan neer en bleef daar
liggen.
Koba was vernietigd.
Ze kon niet schreien, en ze wilde niet meer
zwak zijn.
Ze hield zich staande met de kracht der vertwij-
feling; maar ze uitte geen woord meer.
Ze wendde zich om, naar de voorgalerij, en ze
ging • • •
Daar was de sterfkamer, en \'t leege bed...
Daar stond vaders linnenkast, en ze dacht aan
\'t portret, \'t eenige erfstuk dat dan toch haar
eigendom was.
Nu begreep ze waarom vader om den notaris
gevraagd had, en waarom Lina gezegd had, dat
er geen haast was bij de komst van dien man.
Maar dat erfstuk kon de onterfde zich niet laten
ontnemen. Dat kleinood zou haar heilig zijn. Dat
mocht ze toch meenemen...
En ze trad in de kamer...
Maar de kast was gesloten.
En toch wou ze \'t niet prijsgeven, en de kast
was immers oud ?...
-ocr page 121-
109
DE ZUSTERS ALLEEN.
En ze wrong de vingers tusschen de beide
deuren...
Eén ruk, een forsche ruk, waartoe ze anders
misschien niet in staat zou geweest zijn — en \'t
slot gaf mee, en de kast was open...
Daar lag \'t, vooraan.
En ze nam wat haar toekwam.
vVoor mijn dochter Jakoba," stond er op
geschreven, in vaders keurig handschrift.
En ze scheurde \'t bandje los dat er om gebon-
den was, en ging de deur uit.
In de voorgalerij vouwde ze \'t papier open, en
nam ze er een doosje uit met de rechterhand. De
andere hield \'t papier nog vast...
Maar toen werd er een derde, magere hand van
achter haar arm vooruitgestoken, en die greep. ..
\'t leege papier...
\'T was Lina... en Lina schreeuwde haar zuster
drie woorden toe, met een door haat en wrok
ontzielde stem."
—   ,/Geef hier, dief!..."
Maar toen zag Koba haar aan met een fleren,
van verontwaardiging gloeienden blik:
—   7Nooit, zuster!..."
Eri dat zei ze met een ernst en een wilskracht,
-ocr page 122-
110
DB ZUSTERS ALLKEN.
die haar voor een oogenblik volkomen die //zuster"
deden beheerschen.
Geen verwijt, geen vloekwoord zelfs had zoo
beschamend, zoo verpletterend kunnen klinken als
dat „zuster" uit de mond van de diep gekrenkte,
van de doodelijk beleedigde maagd...
En ze ging, haar eenig erfstuk vast in de hand
gesloten.
En ze ging, niet als een verjaagde, als een ver-
stootene , als een verworpene; neen, als een vorstin,
die gediend wordt, als een engel, die vooruit
streeft, sterk door zelfbewustzijn, door goddelijke
kracht.
-ocr page 123-
HOPELOOS.
Dat de arme engel echter zooveel zelfbeheer-
sching niet lang kon volhouden ; dat ze moeite had
de woning van mevrouw Müllner te bereiken; dat
ze, binnengekomen, neerzonk aan de knieën der
vriendelijke vrouw, zonder de kracht te hebben
zich weer op te richten, zonder een woord te kun-
nen uiten; dat ze snikkend, haar hoofd neergebo-
gen hield op den schoot van haar weldoenster...
en bittere tranen schreide, langen, langen tijd —
dat kan niemand verwonderen, die weet hoe over-
spanning tot ontspanning moet leiden, en hoe die
tranen voor \'t zenuwleven der vrouw een natuurlijke
weldaad zijn.
Mevrouw Müllner had zelf te veel menschen-
kennis in treurige levenservaringen opgedaan, om
niet te weten dat ze \'t best deed \'t arme kind te
laten uitschreien en tot rust komen.
-ocr page 124-
112                                   HOPELOOS.
Eerst daarna vernam ze de droevige geschiede-
nis , en trachtte ze al \'t mogelijke te doen om haar
arme beschermeling te troosten, te bemoedigen, te
liefkozen, alsof \'t haar eigen kind gegolden had.
—   wik heb zelf geen kind meer, KoBA-lief; ik
ben zoo alleen op de wereld als jij. Maar mi blijf
jij bij me, en zul\'je de plaats van mijn Anna
innemen, hoor?"
—   i/O, mevrouw!..."
— - ir Neen, kind, noem mij moeder, want ik
zal je moeder zijn. En denk maar niet dat je mij
tot last zult zijn, lieve!.. Ik heb \'t wel niet breed ,
ik ben niet rijk, maar rijk genoeg voor ons beiden.
Dat is dus afgesproken, niet waar?"
—   r/0 moeder!" — was alles wat Koba ant-
woorden kon; maar een innige omarming zei meer
dan woorden konden zeggen.
Toen mevrouw Müllnkr nog dienzelfden avond
om Koba\'s nachtgoed liet vragen, kreeg ze de
boodschap mee terug, dat ëmbok Irêng morgen ,
met al \'t andere dat er nog van Koba in huis was,
volgen zou; maar dat nónnah Lina met vele
groeten aan njónnjah Müllner liet verzoeken,
haar den inhoud van \'t pakje terug te zenden, dat
-ocr page 125-
113
HOPELOOS.
Koba bij haar heengaan uit den boedel van n ó n-
nah\'s papa gestolen had.
—   //Zeg aan uw juffrouw" — antwoordde de
gebelgde weduw — //dat ik geen dieven in mijn
huis heb; en dat ik haar beleefd laat verzoeken
mij geen boodschappen meer te zenden, en mij ook
geen bezoeken meer te brengen. Begrepen?"
—  //Sa j a, n j o n n j a h" — zei de overbrengster
van Lina\'s boodschap, en ging.
—  //Trek \'t u niet aan, mijn kind, wij hebben
met haar afgerekend, en voor goed."
—  z/En toch blijft ze mijn zuster..."
S
-ocr page 126-
ZUSTERLIEFDE.
Afgerekend ? En voor goed ?... Maar dat zou-
den ze wel anders ondervinden ...
Den volgenden morgen was er een heele op-
schudding in \'t huis van mejuffrouw Bosman.
De oude Valker had wel zijn roes in den slaap
verloren, maar zijn grootvaderlijke zorgen niet.
Hij beschouwde zich zelf min of meer als heer
en meester in de woning van zijn kleindochter. En
hij was als zoodanig al heel vroeg, na door Lina
op de hoogte gebracht te zijn van wat er den vo-
rigen avond nog gebeurd was, naar den\' hoofd-
djfiksa gegaan, om behoorlijk aangifte van den
gepleegden diefstal te doen, en een aanklacht tegen
de f/javaansche vrouw" Jakoba in te dienen.
En een paar uren later kwamen achtereenvolgens
de hoofddj aksa, raden toemënggoeng Soera
CO                                                                                                                                1        ••
Pradja met zijn gevolg van schrijvers en van
-ocr page 127-
115
ZUSTERMEFDE.
pa j oeng-, sirih-, pahidon- en óepët dragers1)
en oppassers, — en de onderdjaksa, raden ria
MaRTA di Poera, met een dergelijk, maar minder
talrijk gevolg, — en nog een paar mindere politie-
hoofden, met nog minder volgelingen, —en einde-
lijk ook de hoofdregent van politie, raden toe-
mënggoeng Gonda Winata , met een gevolg, dat
in verband met zijn hoogeren rang ook weer zoo-
veel talrijker was — aan \'t hnis waar de misdaad
gepleegd was bijeen.
De hoofden namen, evenals de vrouw des huizes
en haar grootvaderlijke steun, op stoelen plaats;
de volgelingen achter hen op den grond.
Toen werden er sigaren rondgediend en daarna
kwam de thee; en toen die geproefd en genoten
was, konden \'t, papier en de schrijfbehoeften voor
den dag gehaald worden.
T)e Javanen hebben nooit haast, en Valker
haastte hen niet.
Maar eindelijk kon \'t onderzoek dan toch beginnen.
De hoofddjaksa deed de noodige vragen aan
1) Dragers van den zonnescherm, dat onmisbare teeken van
den rang des eigenaars, van de bételdoos met toebehooren,
van \'t kwispedoor en de lont met een doos met sigaretten.
-ocr page 128-
116                               ZLSTERLIKKDE.
allen die wat van de zaak wisten, en aan anderen
die er niets van gezien hadden , en schreef zelf \'t
rzprocesverbaal" in \'t klad.
De aanklager en zijn kleindochter antwoordden
zoo volledig mogelijk, zooals dat in strafzaken past,
zonder iets te verzwijgen dat dienen kon om de
zaak trang (helder, duidelijk) en \'t recht ge-
makkelijk te maken.
De maatschappelijke hoedanigheid van de be-
klaagde werd zooveel doenlijk in \'t licht gesteld.
Men mocht de waarheid immers niet te kort doen
en diende bedacht te zijn op den eed, dien men
later wellicht zon hebben af te leggen.
Wat echter de omschrijving van \'t voorwerp van
den diefstal aanging, dat kon men zoo dadelijk
niet bepalen. Dat \'t iets van waarde moest zijn,
was immers duidelijk. Men breekt geen kasten open,
als men weet wat daar in zit, om iets te stelen
dat geen waarde heeft.
En dat er braak gepleegd was, kon niet ont-
kend worden. Een plaatselijk onderzoek zou dfct
onmiddelijk kunnen uitmaken.
En dat onderzoek had plaats, en zoowel\'t oude
slot, welks spijkers losgelaten hadden, als \'t ver-
molmde hout van de deuren, dat werkelijk ge-
-ocr page 129-
117
ZCSTERLIEFDE.
splinterd was, vertoonden duidelijke sporen van
geweld.
En dat er geen twijfel kon zijn omtrent de per-
soon die \'t feit gepleegd moest hebben, dat bleek
immers uit de verklaring van juffrouw Bosman,
die haar op heeterdaad betrapt had, en toen nog
een poging had gewaagd om haar \'t gestolene te
ontnemen.
Eigenlijk alleen maar om de misdaad nog te
beletten — zei Lina.
— ,/Saja nónnah"—antwoordde de djaksa,
alsof hij er geen oogenblik aan twijfelde.
\'T papier, waarin \'t gestolen voorwerp gewik-
keld was geweest, werd als corpus del iet i aan
o
den djaksa overhandigd; maar zonder den boven-
rand, die beschreven was geweest, en , waarop men
de bestemming van \'t pakje had kunnen lezen.
Grootpapa Valker had het raadzaam geoordeeld
die overbodige schriftteekens weg te snijden, om
de justitie niet onnoodig te bemoeilijken.
Maar de verklaring van de hoofdgetuige zou op
zich zelf niet voldoende zijn als rechtelijk bewijs.
Dat wist de oude Valker ook wel. En daarom had
hij zoo lang onder de bedienden gezocht en ge-
-ocr page 130-
118
ZUSTERLIEFDE.
vraagd, tot hij er twee gevonden had, die zich
wel wilden herinneren gezien te hebben, al wat
juffrouw Lina gezien en gedaan had.
Toen eindelijk tegen den middag \'t verslag van
den openbaren aanklager leesbaar afgeschreven en
geteekend was, verwijderden zich de vertegenwoor-
digers van wet en recht, met de gebruikelijke
plichtplegingen, om zich verder te begeven naar de
woning van mevrouw Müllner, en daar de be-
klaagde: de ,/javaansche vrouw-\' Jakoba in voor-
loopig verhoor te nemen.
En grootvader en kleindochter konden op \'t zelfde
uur aan tafel gaan met de overtuiging dat ze hnn
morgen goed besteed hadden.
-ocr page 131-
EEN DOELTREFFENDE SLAG.
Ik acht het onnoodig den schok te teekenen,
die de arme Koba door te staan had, alleen door
\'t ongeloofelijke feit, dat ze van zulk een daad en
op zulk een wijze beschuldigd werd.
Maar ze bekende wat ze gedaan had, en ze ver-
klaarde waarom ze dat gedaan had.
Ze was immers in haar recht geweest, en dat
kon en mocht niemand haar betwisten.
\'T arme meisje vergat echter dat recht en
wet niet altijd een zijn, en... dat zij geen
enkel bewijs kon geven van de waarheid van
wat ze tot haar verdediging gezegd had.
En \'t voorwerp van den vermeenden diefstal? ...
Wel zeker, dat bezat ze nog, en dat zou ze ook
aan niemand weer afstaan .. . Hier hing \'t, op haar
-ocr page 132-
120
EEN DOELTREFFENDE SLAG.
borst, op haar hart. Waar anders zou ze\'t dragen?
En daar moest het blijven tot aan haar dood.
Er zijn toestanden, die een kind, dat nauwlijks
aanvangt te leven, al aan \'t einde van den levens-
strijd doen denken als aan een uitredding.
Maar Koba vergat alweer dat de Justitie ver-
plicht was dat voorwerp van haar kinderlijke ver-
eering in beslag te nemen.
\'T kon niet anders.
In de beleefdste termen bracht men haar de
noodzakelijkheid daarvan, zelfs in haar eigen belang,
aan \'t verstand.
Was de zaak eenmaal t r a n g, en werd zij wer-
kelijk onschuldig bevonden (en dat kon immers
niet missen ?), dan zou \'t haar ook terug worden
gegeven.
O, \'t kostte haar veel er afstand van te doen.
\'T viel haar zoo zwaar \'t ook maar tijdelijk te
moeten ontberen.
Maar de wet is streng en \'t recht is hard.
Wat kou zij, arm kind! inbrengen tegen de on-
verbiddelijke eischen van \'t noodlot, dat niet ophield
haar te vervolgen ? ...
-ocr page 133-
EEN DOELTREFFENDE SLAG.                    121
En ze trok \'t bruidsgeschenk van haar vader aan
den halsketting naar boven, en haalde den ketting
over haar hoofd heen, en gaf \'t, nog warm van
den reinen boezem waarop \'t nog geen vollen dag
gerust had, aan den man der wet over...
De tranen, die toen in haar oogen glinsterden,
spraken een taal, die ook door dien man der wet
verstaan werd. Maar, al twijfelde hij hoe langer hoe
meer aan de schuld van \'t ongelukkige meisje, hij
had niet te kiezen tusschen medelijden en plichts-
besef, en deed wat hij geroepen was te volbrengen.
\'T was een gouden medaljon met een fijnen
gouden ketting.
Een enkel bescheiden diamantje prijkte op de
voorzijde, door vier kleine robijntjes omgeven.
De achterzijde verborg een vrij goed fotogram:
\'t vriendelijk gezicht van den overledene.
Ook \'t doosje waarin \'t bewaard was geweest,
moest overgegeven worden, zoowel om \'t medaljon
er weer in te bergen en tegen schade te beveili-
gen, als omdat \'t als stuk van overtuiging er bij
behoorde.
-ocr page 134-
122                   KEN DOELTREFFENDE SI.AO.
Ook van \'t verhoor der diep bedroefde, maar nog
dieper vernederde Koba, en van de geheel vrij-
willig gegeven toelichtingen van haar brave gast-
vrouw, en van de even welgemeende als onbedui-
dende getuigenis van de trouwe baboe, werden
verklaringen opgemaakt en overgeschreven en on-
derteekend; en daarna verzochten de inlandsche
autoriteiten vergiffenis voor den last dien ze, huns
ondanks, de dames hadden aangedaan — en ver-
lof om zich te mogen verwijderen.
En toen gingen ze, bijna weifelend heen, om
de ongewone p r ë k a r a te gelegener tijd aan den
rezident te rapporteeren.
Ook een inlandsen aanklager kan eerlijk zijn,
en gevoelen dat \'t hard valt een onschuldige te
moeten veroordeelen.
-ocr page 135-
ALTIJD DIE WET.
—  Was Koba maar getrouwd geweest!...
—  Waarom?
—  Dan had ze een steun gehad aan haar wet-
tigen man.
—  En dan?
—  Dan zou dat huwelijk haar immers aan die
inlandsche maatschappij onttrokken hebben ?
—  Neen, toch niet.
—  Maar de vrouw neemt toch de landaard aan
van haar echtgenoot?
—  Neen.
—  En moet dan iedere inlandsche vrouw, die
een nederlander trouwt, niet uitdrukkelijk verkla-
ren, dat zij zich onderwerpt aan de nederland-
sche wet?
Aan \'t burgerlijk" en handelsrecht, ja, maar
verder niet. Voor de strafwet blijft ze inlander, en
-ocr page 136-
124                            ALTIJD DIE WET.
dus, ook ondanks haar huwelijk, onderworpen aan
\'t inlandsche strafrecht.
Als ge een inlandsche vrouw, bij voorbeeld de
moeder van uw kinderen, gehuwd hebt (zooals in
Indië veel gebeurt), en zij heeft \'t ongeluk een van
de bedienden te slaan, en ze wordt door den mis-
handelde aangeklaagd — dan staat uw vrouw nog
altijd voor den politierechter of voor den landraad
terecht, als ware ze nooit de moeder van u w
kinderen geweest.
En die kinderen zouden \'t moeten aanzien, dat
hun wettige moeder, in inlandsche gevangenis-
kleeding, steenen aanbracht op den openbaren
grintweg.
—  Maar dat is onredelijk!
—  Dan had ze maar niet moeten slaan, zegt de
wetgever.
—  Maar dat is vernederend, ook voor die kin-
deren , en meer dan noodig!
—  Dat is de wet.
.
-ocr page 137-
DE POLITIEROL.
De //rezideiit aan \'t hof van den Sultan van
Djajapoera," Mr. Jan Veenendaal, was een
rechtschapen man en een eerlijk ambtenaar.
Hij had een open oor voor alle gegronde klach-
ten, ook van den minsten Javaan; maar tevens
was hij streng in de toepassing der wet //zonder
aanzien des persoons,\'\' op ieder die werkelijk schul-
dig werd bevonden voor de wet.
Voor zoover echter die wet hem vrijheid liet,
om, in zekeren zin genade voor recht te laten
gelden, volgde hij liefst den ongevraagden raad
van zijn hart, en bepaalde hij zich, als hij straffen
moest, tot de minste der vastgestelde straffen.
Tot vrijspraak evenwel, waar schuld was en de
wet straf eischte, kon hij niet besluiten. Dat zou
plichtsverzaking zijn, en schending van zijn ambts-
eed, en hij mocht zijn geweten niet verkrachten.
-ocr page 138-
126                              DE POLITIEROL.
Niet hij had de bevoegdheid een schuldige te
ontheffen van straf.
\'T koninklijk recht van gratie berustte immers
alleen bij \'s Konings vertegenwoordiger in Indië?
Maar wel deed hij in zijn adviezen alle redenen
gelden, die den Goeverneur-Generaal in zulke ge-
vallen tot genade konden bewegen.
Toen de rezident Veenendaal kennis had ge-
nomen van den inhoud der verslagen van den
dj tiks a, dacht hij eenige uren ernstig over de
zaak na.
Nog eens, hij was raensch en rechter.
Nog nooit was een dergelijk geval hem voorge-
komen; maar hij stond nu eenmaal voor \'t feit.
Hij kende Koba, en mocht haar graag lijden,
als een eenvoudige, lieve, brave meid.
Maar hij was immers evengoed op de hoogte
van haar maatschappelijken toestand; en zij kon
voor de wet, en dus ook voor den rechter, in dit
geval niets anders zijn dan Javaan en onderdaan
van den Sultan.
De hoogste macht in den Staat had immers,
een paar jaren geleden, nog uitdrukkelijk in dezen
zin beslist?
-ocr page 139-
127
DE P0L1T1ER0L.
Er was dus niets aan te veranderen. Koba moest
terechtstaan als javaansche vrouw, eerst voor den
politierechter, en stellig ook daarna voor den
landraad.
Zij was aangeklaagd van een dubbel misdrijf,
van braak en van diefstal.
Dat ze braak had gepleegd was niet te ontken-
nen, en zij zelf had die strafbare daad bekend.
Dat ze gestolen zou hebben, kon betwijfeld wor-
den, en \'t werd door de beklaagde ook standvastig
o n tken d.
Maar de schijn was zeer zeker tegen haar, en
om dien schijn te ontwapenen en haar onschuld
aan \'t licht te brengen, zou ze haar eigendoms-
recht op \'t weggenomen voorwerp te bewijzen
hebben.
\'T was meer dan twijfelachtig of ze dat zou
kunnen doen.
Als er geen schriftelijk bewijs was van de hand
van den gever en als er geen getuigen waren van
de schenking, en die verstaan hadden dat de gever
werkelijk gezegd had, wat Koba beweerde dat hij
gezegd zou hebben — dan zou zij met haar onbe-
wezen verklaring alleen staan, en dan kon \'t
eigendomsrecht van de tegenpartij, de eenige erf-
-ocr page 140-
128
DE POL1TIER0L.
genaam van den hoedel waaruit dat voorwerp weg-
genomen was en waartoe \'t ongetwijfeld volgens
de wet behoorde, niet geloochend worden.
De rezident vreesde dus als rechter \'t ergste
voor de arme beklaagde, hoewel hij als mensch
van haar onschuld, althans aan den diefstal over-
tuigd was.
Waar de rechter dus verplicht was de wet te
handhaven — zou de mensch die in de toepassing
zooveel mogelijk verzachten.
Hij gelastte daarom niet dat de beklaagde voor-
loopig in hechtenis zou worden gesteld; maar liet
haar door een vertrouwd persoon op alles wat nood-
zakelijk volgen moest voorbereiden, en zooveel
mogelijk moed inspreken.
Voor dien rechter verscheen Koba eenige dagen
later met haar vervolgers, //ter politierol."
Die terechtzitting bracht echter niets nieuws aan
den dag, en bevestigde dus de rezultaten van \'t
voorloopig onderzoek.
Alleen verklaarde Koba dat \'t papier, dat haar
met de andere stukken van overtuiging voorge-
legd werd, een ander was dan dat waaruit zij \'t
doosje en \'t medaljon genomen had. Want op dat
-ocr page 141-
UK POLIT1KROL.                              129
papier had in vaders handschrift te lezen gestaan:
„voor mijn dochter Jakoba," en dit papier
was niet beschreven.
Maar ook deze verklaring werd door geen enkel
bewijs gesteund, en de vouwen van \'t papier
pastten zoo juist om den vorm van \'t doosje, dat
het tegendeel moeilijk betwijfeld kon worden.
De beschuldiging was dus in rechtskundigen zin
volkomen gegrond, en de straf, door de wet op
de misdrijven gesteld waarvan de beklaagde be-
schuldigd werd, was, ook zelfs wanneer verzach-
tende omstandigheden konden aangenomen worden ,
altijd meerdan drie maanden dwangarbeid.
De politierechter had dus geen bevoegdheid deze
strafzaak af te doen , maar was verplicht haar «te
verwijzen naar den landraad, met last../\' neen,
daar kwam de raensch den rechter weer te hulp ..,
zonder lastgeving tot voorloopige in-hechtenis-stel-
ling.
Dat waagde de rezident Veenendaal op eigen
verantwoordelijkheid.
9
-ocr page 142-
EEN VORSTELIJKE GEVANGENIS.
Mr. Jan Veenendaal kon er niet toe besluiten
\'t arme kind, zoolang hij nog de macht had haar
daarvan vrij te houden, aan de schande, aan de
ellende, aan de bezoedeling van de inlandsche ge-
vangenis over te geven.
En te recht.
Stel u eenige steenen blokken voor, ieder van twee
rijen kamers of cellen voorzien. Iedere kamer is een
vierkante ruimte, door naakte muren omsloten en
met metselwerk bevloerd, dat langs den achter-
muur een paar voeten hooger opgetrokken is, om
tot zitbank of slaapplaats te kunnen dienen. De
voormuur bevat een getralied venster en een met
dubbel slot verzekerde zware houten deur. Een
gat in den vloer dient tot afvoer van alle vuil in
een riool.
Zulk een kamer is berekend voor hoogstens tien
-ocr page 143-
EEN VORSTELIJKE GEVANGENIS.                131
gevangenen; maar de overvulling der gevangenis,
en de moeilijkheid om fondsen tot het uitbouwen
van de oude, of \'t aanbouwen van een nieuwe ge-
vangenis los te krijgen, dwingen den cipier daag-
lijks dat aantal grooter te nemen.
Twaalf, veertien, soms vijftien menschen dus,
opgesloten in een ruimte voor tien berekend!
En welke menschen!
Vagebonden in lompen en soms met huiduit-
slagen en zweren bevlekt; smokkelaars, oplichters,
dieven, moordenaars en roovers , misschien in draag-
lijker kleeren, maar toch wanriekend van \'t vuil
en vol ongedierte.
En bij de vrouwen : leegloopsters, bedelaars! ers,
oplichtsters, diefeggen en moordenaarsters. En nacht-
zwerfsters, volleerd in schaamteloosheid en door
walgelijke ziekten besmet1).
Bij mannen en vrouwen \'t schuim van eiken
inlandschen of daarmee gelijkgestelden landaard. Ja-
vanen en chineezen en enkele maleiers, mooren,
arabieren of anderen.
1) Een geneeskundig politietoezicht, zooals flat in de goe-
vernementslanden wordt uitgeoefend, is in de Vorstenlanden
nog niet ingevoerd.
-ocr page 144-
132              KEN VORSTELIJKE GEVANGENIS.
En , \'t is waar , ook krankzinnigen *) en andere
ongelukkigen , die nog niet geheel verdorven zijn,
of die gestraft werden voor een eerste vergrijp,
in overijling, in drift, in argeloosheid, misschien
zelfs in onwetendheid begaan; maar die \'t schaam-
tegevocl dat ze nog bezitten, in die omgeving
spoedig zullen verliezen, en de gevangenis, als hun
straftijd verstreken is, even verdorven als anderen
verlaten.
\'T is mogelijk dat ik overdreven heb; dat ik
onwillekeurig te zwart heb geteekend; dat er betere
uitzonderingen zijn op den regel. Maar die regel
heet ellende.
Als gevangenisstraf den veroordeelde verbeteren
moet, dan deugt die ellende niet. Want ze ver-
derft hem.
1) Aan behoorlijke verpleging van krankzinnigen werd toen
in Nederlandsch-Indië nog alleen maar gedacht. Dezer dr.-
gen zal \'t eerste krankzinnigengesticht voor heel Indië te Bui-
tenzorg misschien geopend worden. Dan zal \'t denken toch
eindelijk voor handelen plaats maken!
N.B. 27 November. Er is tot heden nog niets van dat
handelen gekomen. Nog altijd is dit gesticht niet geopend en
nu is er zelfs spraak van dat het op hooger last uit Neder-
land tot een militair hospitaal zal ingericht worden.
-ocr page 145-
KEN VORSTELIJKE GEVANGENIS.               133
En als die straf hem onschadelijk moet maken
voor de maatschappij, dan deugt ze evenmin. Want
ze stoot hem in diezelfde maatschappij als een veel
gevaarlijker vijand terug.
Neen, aan die ellende kon Mr. Jan Veenenüaal
de al te ongelukkige Koba, t lieve, zachtzinnige
en in zijn menschelijke oogen nog altijd onschul-
dige meisje, niet overgeven.
Geen vpraeventieve hechtenis\'\' dus!
Maar toch een terechtstelling voor den landraad.
-ocr page 146-
VOOR DEN LANDRAAD *).
Een landraad in de Vorstenlanden is niet geheel
gelijk aan een gelijknamige rechtbank in de goe-
vernementsrezidenties.
Deze spreken geen recht over misdaden die met
den dood of met de aan de doodstraf naastbijko-
mende straffen bedreigd zijn; althans voor zoover
de nrechtbanken van omgang" 2) daar nog in zwang
zijn.
Een landraad in de Vorstenlanden wel.
Zoowel daardoor, als ook door de rooverbenden
(kètjoe\'s) die vooral de Vorstenlanden nog on-
1) Ik behoud dezen naam, omdat die de meest gebruikelijke
is, al wordt ook de landraad in de Vorstenlanden officieel de
krimineele rechtbank genoemd.
\'2) Deze worden gevormd door een rondreizend rechtsgeleerd
voorzitter en een dito griffier, met den regent en een paar
andere hoofden van de plaats als bijzitters.
-ocr page 147-
135
VOOR DEN LANDRAAD.
veilig maken, en die aan den eigenaardigen toe-
stand van die landen gebonden schijnen, als de
verarmde adelstand aan \'t hof van den inlandschen
vorst, of, meer nog, als de mindere welvaart der
këdjawènJavanen (de bewoners van niet-ver-
huurde gronden) en de versnippering van \'t b ê k ë 1-
bestuur aan \'t landhuurstelsel, is de arbeid van
deze landraden meestal veel belangrijker dan die
van de andere rechtbanken van dien naam.
Waarom nu aan die minder belangrijke landraden
zooveel mogelijk rechtsgeleerde voorzitters gegeven
worden, en aan de vorstenlandsche niet, dat zal
voor ons en anderen, die niet ingewijd zijn in de
geheimenissen der hoogere politiek, wel altijd on-
begrijpelijk blijven; evenals \'t zonderlinge feit, dat
de griffiers bij deze landraden voor hun meerderen
arbeid veel minder hoog bezoldigd worden dan hun
konfraters in andere hoofdrezidenties.
Dat \'t op de Djajapoera\'sche landraadszit-
tingen nog iets plechtiger en minder huiselijk toe-
gaat dan elders wel eens gebeurt, begrijp ik ge-
makkelijker.
Al wordt de inlandsche adat in de door euro-
peanen (ook van minder gehalte) overstroomde
Vorstenlanden, buiten den Kraton veel meer
-ocr page 148-
136
VOOR DEN LANDRAAD.
verwaarloosd dan in andere binnenlanden (bijvoor-
beeld in de Prijangan), in de naaste omgeving
van \'t hof wordt die adat streng gehandhaafd, en
ook niet de minste inbreuk op de teedere etikette
geduld.
Daarom zal t hier niet gebeuren, wat mij
eens te Bandoeng op een landraadszitting over-
kwam.
Een politiedienaar, die een dief naar de hoofd-
plaats had moeten overbrengen , had dezen, zeker-
heidshalve, bij \'t overnachten in een berg k a m-
pong zoo stevig gebonden, dat de man in zijn
banden gestikt was.
De beklaagde moest nu een figurant op dezelfde
manier in banden leggen, maar alleen wat minder
vast, om mij als udeskundige" te doen beslissen
of de dood werkelijk daarvan \'t gevolg had kun-
nen zijn.
Een lijkopening ware wel zoo doelmatig geweest,
maar daar werd niet naar gevraagd.
Bij dat koordekunstenaars-tusschenspelletje... (\'t
staat er; een woord dat voor telegrafische korres-
pondentie veel te lang zou zijn!), bij dat inter-
mezzo dan, dat eenige minuten duurde, viel wei-
nig te praten, en de rezident-voorzitter nam dus
-ocr page 149-
137
VOOR DEN LANDRAAD.
een manilla uit zijn zak, riep om vuur4), en begon
flink te rooken, zonder mij zijn sigarenkoker even
aan te bieden.
Dat was dan ook zeker niet noodig, want de
rezident was op dat oogenblik geen gastheer.
Ik hield dus den mij voorbij kruipenden oppasser-
vuurdrager een oogenblik aan, nam een sigaar uit
mijn eigen voorraad, en zocht mijn heil in \'t wei-
gekozen tijdverdrijf van den toewan bes ar.
Zoo iets bleek echter nog nooit gebeurd te zijn,
want de verbaasde voorzitter keerde zich naar den
achter hem zittende deskundige om, en sprak niet
een maar half weiwillenden glimlach:
—  ii Dokter! hier mag niet gerookt, worden !..."
—  »/Dat dacht ik ook al, rezident, maar toen
ik \'t u zag doen, meende ik mij naar dat goede
voorbeeld te mogen regelen."
—  nO, dat is heel wat anders! Als prezident
mag ik meer doen dan een ander."
-1) Senë(*) in \'t soendaasch, api in \'t maleisen engëni
in \'t javaansch. Ik haal dit alleen aan ten behoeve van Neder-
landers die meenen, dat men heel Indië of heel Java naar een
deel van dat land beoordeelen kan.
(*) Volgens anderer spelling aeuneu; de uitspraak ligt iti \'t midden tusschen
aene en ioho.
-ocr page 150-
138
VOOR DEN LANDEAAD.
Of dat voorzittersvoorrecht ergens beschreven
staat, weet ik niet; maar ik was tegen zulk een
argument niet bestand, en vergenoegde me verder
alleen met den geur van de voorzittende tabaks-
bladeren.
Op den landraad te Djajapóera werd ook
niet gerookt, zelfs niet door den voorzittenden
rezident.
Naast dat europeesche hoofd van deze inlandsche
rechtbank zaten, rechts, de waardige //rijksbestier*
o                    o
der,\' raden adipüti Soera Rédja, en links:
zijn rechterhand, de niet rechtsgeleerde, maar toch in
landraadszaken vrij wel doorkneede griffier Donker.
Naast den rijksbestuurder zaten twee andere
raadsleden, beiden hoofdregenten *) en schoonzoons
van den vorst.
En naast den griffier zat de ons reeds bekende
hoofddjaksa raden toemënggoengSoera Pradja.
En naast dezen openbaren aanklager zetelde ein-
delijk de getulbande vertegenwoordiger van moe-
hamedaansch geloof en recht, mas panghóeloe
Ali Móesa.
1) T o e m e n g g o ft n g n a j a k a.
-ocr page 151-
139
VOOR DEN LANDRAAD.
Die man verdient zeker onze aandacht, want hij
zal straks geroepen worden om te zeggen, welke
straf de Koran voor de beklaagde eischt, als zij
veroordeeld wordt, niettegenstaande die heilige
openbaring der Islamieten haar, als christin, hoe-
genaamd niet aangaat.
\'T schijnt dat men dit aldus begrijpen moet. Als
javaansche behoorde zij moehamedaan te zijn en
als moehamedaansche gestraft te worden .. . indien
althans die straffen in Nederlandsch-Indië nog toe-
gepast werden.
Daar dit echter niet meer gebeurt en ook niet
gebeuren mag, zou men meenen dat \'t advies
van den panghóeloe volkomen overbodig was
en best wegblijven kon.
De meening van leeken heeft echter niets te
beteekenen in kwesties van hoogere politieki).
Ook de andere inlandsche omzitters zien wij niet
aan. Als oppassers, klerken, pajoengdragers en
1) Bij andere landraden worden chineesche hoofden als tolken
en bijzitters in chineesche kwesties toegelaten. In de Vorsten-
landen niet, dewijl daar de chineezen voor den rezidentieraad
terechtstaan.
-ocr page 152-
140
VOOR DEN LANDRAAD.
andere volgelingen, hebben zij voor ons op dit
oogenblik niet \'t minste belang.
De beklaagde verscheen voor deze vierschaar en
zette zich op den stoel neer, die haar, in strijd
met alle gewoonten , gegund werd.
De voorzitter bleef immers mensch?
Andere beklaagden zitten altijd in een eerbiedige
°
houding (sila) op den grond.
Een javaansch justitiedienaar hurkte achter de
beklaagde neer. Want, al was ze nog niet in hech-
tenis gesteld, hier behoorde ze toch als gevangene
behandeld en bewaakt te worden.
De getuigen zaten zijdelings achter haar, groot-
vader en kleindochter als europeanen op stoelen,
en de overigen als inlanders op den grond.
De voorzitter ondervroeg haar in \'t maleisen, de
officieele taal der landraden.
\'T was in deze zaak niet noodig dat de open-
bare aanklager \'t maleisen van den voorzitter voor
de beklaagde in haar moedertaal overbracht, en
omgekeerd; \'t geen bovendien eigenaardige bezwa-
ren heeft, als de voorzitter zelf \'t javaansch niet
-ocr page 153-
141
VOOR DEN LANDKAAD.
grondig verstaat en een zoo partijdigen tolk niet
streng kontroleeren kan.
Maar dat komt er misschien voor inlandsche
beklaagden minder op aan.
Hoogere politiek!
Mr. Veenendaal verstond even weinig javaansch
als de meeste van zijn ambtgenooten.
—   «Beklaagde, hoe is uw naam?\'\'
\'T viel haar in de eerste oogenblikken moeilijk
genoeg zich goed te houden en verstaanbaar geluid
te geven; maar ze antwoordde toch met een zachte,
onvaste stem:
—  z/Jakoba."
De voorzitter verbeterde, en de griffier schreef:
—   //De javaansche christenvrouw Jakoba."
Arme vernederde!...
—   //Uw ouderdom?"
—  //Zeventien jaren."
—   //Waar zijt ge geboren?"
—   //Op \'t land Kêmirèn."
De voorzitter verbeterde:
-ocr page 154-
142
VOOR DEN LANDRAAD.
—   //Op de onderneming Kêmirèn, rezidentie
Dj ajapoera."
Ook de andere gebruikelijke vragen volgden,
maar die zijn voor ons van minder gewicht.
De djaksa las zijn aanklacht voor en de ge-
tuigen werden verwijderd, om later een voor een
weer voorgeroepen te worden.
Binnengeroepen zou minder juist zijn, dewijl
de landraad zitting hield in een open pêndapa
op den grooten aloen-aloen, naast den hoofd-
toegang tot den K ra ton.
Als hoofdgetuige had mejuffrouw Lina \'t voor-
recht \'t eerst te worden gehoord.
Nu werd haar een stoel aangewezen tegenover
haar zuster.
—   vHoe is uw naam?"
—  //Lina Bosman."
—  z/Uw ouderdom?"
—  //Negentien jaar."
—  z/Uw geboorteplaats?"\'
—  vDe onderneming Kêmirèn.\'\'
—  z/Kent u de beklaagde?"
-ocr page 155-
143
VOOR DEN LANDRAAD.
—   ii Jawel.\'
—   tfZijt ge familie van haar?"
—  „Neen."
En dat een kind van denzelfden vader!___
Mr. Veenendaal wist dat en hij voelde \'t even-
goed als de arme verloochende zuster; en hij
vervloekte den leugen en had moeite de veront-
waardiging te bedwingen, die zooveel onbeschaamd-
heid in hem opwekte.
Maar de voorzitter moest erkennen, dat de
wet haar \'t recht gaf zoo te spreken en de waar-
heid te verkrachten.
De wet rechtvaardigde, ja, leerde dien leugen!
De voorzitter vervolgde:
—  //Staat ge ook in eenige andere betrekking
van dienstbaarheid als anderszins tot de beklaagde?"
—  i,Ik? neen!"
—  //Zijt ge bereid getuigenis der waarheid
af te leggen, en te zweren dat ge de geheele
waarheid en niets dan de waarheid zult
zeggen ?"
—   ff Jawel."
-ocr page 156-
144                        VOOR DEN LANDRAAD.
En ze had al gelogen!
Maar nog eens, de wet had haar dien leugen
ingegeven !.. .
Ze werd verzocht, van haar stoel op te staan en
de eed werd haar voorgezegd.
Ze sprak hem zonder aarzeling na.
Geen weifeling in haar blik, geen siddering in
haar stem!
Toch was ze blij toen de rezident zei :
— r/U kunt weer gaan zitten."
En onder \'t zegel van den pas afgelegden eed
herhaalde ze alles wat ze vroeger al gezegd had,
toen ze nog niet weten kon wat haar zuster had
weggenomen. En nu loog ze er bij, dat haar
vader dat medaljon voor haar, voor haarverjaar-
dag had laten maken, en dus niet voor de be-
klaagde, en dat hijzelf haar dit gezegd had, kort
voor dat hij ziek werd.
Als Lina bedacht had, hoe de waarheid soms
onverwacht door een vergeten kleinigheid aan \'t
licht komt, en hoe zij zelf, als dat in deze zaak
ooit gebeuren mocht, strafbaar zou worden voor
-ocr page 157-
VOOR DEN LANDRAAD.                        145
meineed... ze zou misschien uit vrees voor straf
gelaten hebben, wat ze niet liet uit vrees voor
schuld.
Maar zij had zulke kleinigheden immers niette
duchten ?...
Mr. Veenendaal was ten volle van den meineed
der aanklaagster overtuigd, maar de voorzitter
wist al weer evengoed, dat de rechter die ver-
krachting der waarheid nooit zou kunnen bewij-
zen... en z wij gen moest.
De rechter had zelfs in dit geval \'t recht niet
te ontkennen, dat die meineed van de getuige be-
zwarend werd voor de onschuldig beklaagde.
Immers, die verklaring stond lijnrecht tegenover
de onbewezen en onbeëedigde bewering van de
beklaagde; maar de verklaring van de getuige werd
gesteund èn door den afgelegden eed èn door \'t
onloochenbare feit, dat \'t bedoelde voorwerp be-
hoorde tot den boedel van haar vader, die zon-
der\' testament gestorven was, en derhalve alles
aan haar, zijn eenige erfgenaam volgens de wet,
had nagelaten.
De rechter was daarom verplicht als onwaar
te verwerpen, wat hij, als mensch, gclooven
10
-ocr page 158-
146
VOOR DEN LANDRAAD.
moest waar te zijn, en te doen gelden als waar-
heid, wat hij naar zijn persoonlijke overtuiging
voor gelogen hield,
Toen \'t arme slachtoffer van de wet gevraagd
werd, of ze ook nog iets op de verklaringen van
de hoofdgetuige had aan te merken, kon ze alleen
zeggen, dat ze volhield wat ze altijd gezegd had.
Als menschelijk onverstand geen onmenschelijke
wetten gesteld had boven de natuur, dan had ze
zich kunnen beroepen op de waarachtige zuster-
schap tusschen haar en haar aanklaagster, die den
rechter ontheven zou hebben van de verplichting
om die getuige onder e ede te hooren en te
gelooven; dan zou ze, als even waarachtige doch-
ter van haar vader haar rechten op een deel van
de nalatenschap behouden hebben, en had ze, als
kind en erfgenaam, niet eens van diefstal b e -
schuldigd kunnen worden.
Maar de wet had die banden geloochend, en
de rechter was gebonden aan de wet.
De andere getuigen bevestigden onder eede de
verklaringen van den hoofdgetuige.
-ocr page 159-
VOOR DEN LANDRAAD.                       147
De grootvader kon tot zijn spijt niets van den
eigenlijken diefstal gezien hebben, daar uit andere
getuigenissen gebleken was, dat hij, eer dat ge-
beurd moest zijn, achter op den divan was inge-
slapen; maar hij had \'t eerst de schade aan de
opengebroken kast ontdekt, en \'t papier in bewaring
genomen, dat zijn kleindochter aan de beklaagde
ontrukt had.
Twee anderen, de eene de lijf jongen van den
ouden heer en de andere een naaister van zijn
kleindochter, schenen hun lessen best onthouden te
hebben en zich alles, wat ze niet gezien hadden,
te herinneren, alsof \'t gisteren pas gebeurd was.
Maar de rechter was niet in staat hen van
meineed of hun meesters van omkooping te over-
tuigen.
En zelfs de goede \'m bok Irêng, de eigen zoog-
moeder van de beklaagde, en die haar zoogkind
nooit anders dan met moederlijke trouw gediend
had,... zij kon, hoewel in \'t belang van de be-
klaagde opgeroepen, niet alleen niets tot haar ver-
lichting bijbrengen (want ze had de woorden waarlijk
niet verstaan die de stervende tot haar pleegkind
gesproken had); maar ze had wel gezien wat
nónnah Koba gedaan had, en..., zonder \'t te
-ocr page 160-
148
VOOR DEN LANDRAAD.
weten, bevestigde zij dus de bezwarende
.verklaringen van al de getuigen van den aanklager.
De landraad moest recht doen.
De djaksa kon niet anders dan zijn beschuldi-
ging volhouden en straf eischen.
De voorzitter zag geen kans iets afdoends, iets
wettigs tot ontlasting van de beklaagde bij te
brengen.
De diefstal was wettiglijk en overtuigend be-
wezen, de braak bewezen en erkend.
De beklaagde werd dus schuldig verklaard aan
diefstal met braak, en de voorzitter vroeg
daarom aan den panghóeloe welke straf voor die
dubbele misdaad, naar zijn meening, op de be-
klaagde behoorde te worden toegepast.
En de vertegenwoordiger van de leer van den
Koran an twoordde:
„kat ngoe,"
dat is: \'t afkappen van de hand.
Maar van toepassing van die straf mocht immers
geen kwestie zijn. Want de nederlandsch-indische
strafwet sprak van:
wvijf tot vijftien jaren dwangarbeid in
den ketting...."
-ocr page 161-
149
VOOR DEN LANDRAAD.
welke straf echter belangrijk verminderd kon
worden, als er //verzachtende omstandigheden"
konden aangenomen worden.
Bovendien wordt de ketting (sedert jaren maar
een overblijfsel daarvan in den vorm van een ijze-
ren ring om den hals) nooit op vrouwen toegepast,
ook al wordt die straf in \'t vonnis genoemd. Zij
blijft in dit geval even onteerend als ,werkelijke
kettingstraf. In \'t oog van den wetgever namelijk.
De inlander die zijn straftijd in den vreemde
doorgebracht heeft, keert onder de zijnen terug
als een man van ondervinding en soms als een
held»).
De rechter moest recht doen, maar de me nsch
bewoog den rechter tot gematigdheid en zachtheid
mits altijd binnen de perken der wet.
4) \'T is waar dat vele »kettinggangers" in den vreemde ster-
ven, maar de thuisblij venden oordeelen alleen naar de terug-
keerenden, evonals de nederlanders de europeanen in Indië
alleen naar hen die in \'t vaderland terugkomen beoordeelen.
En daar zij niemand terugzien die geen fortuin gemaakt of een
ruim pensioen of verloftraktement verdiend heeft, zijn dus ook
alle europeanen in Indië schatrijk.
Och, ware dat zoo! dan zou de door Nederland in Indië
ingevoerde inkomstenbelasting voor niemand al te drukkend zijn.
-ocr page 162-
ISO                       VOOR DEN LANDRAAD.
De voorzitter deed den anderen raadsleden zijn
meening hierover kennen.
De meening van den voorzitter is altijd ook de
meening van zijn mederechters.
Dat was dus ook nu \'t geval.
Als (/verzachtende omstandigheden" werden aan-
genomen,
ten eerste: de wel is waar onwettige, maar toch
algemeen bekende verwantschap tusschen de be-
klaagde en den overledene;
ten tweede: haar onvermoeide toewijding aan
haar onwettigen vader, vooral gedurende zijn laatste
ziekte; en eindelijk
ten derde: haar volmondige bekentenis van de
gepleegde braak, en haar onmiskenbare goede
trouw, bij \'t volhouden van haar vermeende aan-
spraken op \'t voorwerp van den diefstal.
En de landraad, «recht doende in naam
des Konings, veroordeelde de javaan-
sche christenvrouw Jakoba tot de straf van
dwangarbeid buiten den ketting voor
den tijd van zes maanden; en gelastte dat de
stukken van overtuiging (in dit geval \'t doosje met
medaljon en ketting) aan de eigenaren of daarop
-ocr page 163-
151
VOOR DEN LANDRAA1).
rechthebbenden (in dit geval in waarheid aan de
o n rechtmatige eigenares) zonden worden terug-
gegeven.
Dit laatste was voor Koba de gevoeligste slag.
\'T was de minst mogelijke straf.
Maar die straf werd haar opgelegd omdat ze
schuldig was voor de wet.
Neen: door de wet.
Zij was schuldig omdat de wet haar \'t recht
ontnomen had de dochter van haar vader te zijn.
Een recht dat haar van nature toekwam, en
zonder natuurverkrachting haar niet ontzegd kon
worden!
Als dat recht haar gelaten ware, zou zij niet
schuldig geweest zijn voor de wet; maar die wet
haar een veel grooter aandeel in de nalatenschap
van haar vader hebben toegewezen.
Dan zou ze haar eigen kast opengebroken, en
een deel van haar eigen bezitting tot zich genomen
hebben.
Dan zou ze niet gestraft, niet vernederd, niet
verarmd hebben kunnen worden , maar beloond en
verrijkt zijn.
Dan had men haar niet eens win staat van
-ocr page 164-
152                       VOOR DEN LANDRAAD.
beschuldiging" kunnen stellen, voor dezelfde
daad, waarvoor de wet nu een onteerende straf
tegen haar geëischt had.
Dan ware zij onschuldig geweest, ook voor
de wet.
Zoo de wetgever \'t geval gekend of voorzien
had, hij zou hebben moeten toegeven, dat een
hoogere wijsheid dan de zijne niet die vrouw,
maar alleen die wet gevonnisd zou hebben.
-ocr page 165-
GEVONNISD.
Als ons van te voren gevraagd werd wat we in
een gegeven toestand zouden gevoelen en doen —
\'t antwoord zon geenszins altijd overeenkomen met
Wat in werkelijkheid gevoeld en gedaan zou worden.
\'T onderscheid tusschen de ervaring onzer ver-
beelding en die der werkelijkheid is daarvoor te
groot.
Wat Koba na \'t aanhooren van haar vonnis
ondervond ?
En wat ze deed ?...
Niet dat vonnis vernederde haar. Althans niet
meer dan ze al vernederd was.
De terechtstelling, de verdenking, de aanklacht
hadden dat al gedaan.
En \'t verraste en vernietigde haar evenmin.
Zij had in de laatste lange uren niets anders
-ocr page 166-
154
GEVONNISD.
verwacht, even zeker als ze vroeger aan de mo-
gelijkheid er van niet geloofd zou hebben.
Zij had opgehouden te hopen, en verlangd naar
\'t einde.
Zij wist, dat de rechter, die haar veroordeeld
had, van haar onsclmld overtuigd was.
Zij wist, dat menig ander evenmin aan haar
schuld geloofde.
En ze wist, dat ze in haar gastvrouw een moe-
der had gevonden, wier onwankelbaar vertrouwen
haar troost, wier innig medelijden haar steun zou
zijn, tot aan \'t werkelijk einde, tot aan den
dood, waarop ze hoopte, waaraan ze geloofde, en
die komen zou als een vriend, om haar ziel te
verlossen van \'t lichaam dat gesloopt werd door
\'t verdriet.
Zij geloofde aan een onsterfelijken geest. En
zoo ze er niet aan geloofd had, ze zou vertrouwd
hebben op de zekerheid van een even weldadige
rust.
Ze onderwierp zich met indische gelatenheid aan
haar noodlot, zonder haar rechter te beschuldigen
van onrecht.
Maar ze was hem dankbaar voor de vrijheid,
die hij haar gelaten had, om buiten de gevan-
-ocr page 167-
155
GEVONNISD.
genis te blijven, buiten de hel, rlie de \\v e t haar
aangewezen had.
Dat ze gratie zou kunnen erlangen van den
Goeverneur-Generaal, wist ze ook.
Dat had de rezident haar even stellig verzekerd
als mevrouw Müllneb, die den //grooten heer"
wel ontmoet had, en \'t beste vertrouwen stelde in
zijn rechtschapenheid.
Maar of ze gratie vragen zou ? Dat kon ze zoo
spoedig niet beslissen.
Als in dat verzoek de bekentenis van schuld
lag opgesloten, dan mocht ze dat verzoek niet doen.
Dan kwam een vrijwillige dood haar minder
vernederend en minder verachtelijk voor, en vooral
minder zondig.
Want ze kon niet denken dat \'t zonde zou
zijn, den dood te verkiezen boven de schande,
boven de ellende van een straf als haar opgelegd
werd.
Aan een beroep op \'t hoog-gerechtshof zou ze
zich zeker niet wagen.
Wel raadden enkelen \'t haar aan in de meening
dat men geen middel onbeproefd mocht laten om
beter recht te verkrijgen, en in \'t vertrouwen
dat het hof ook nu, evenals in menig ander ge-
-ocr page 168-
156
GEVONNISU.
val, \'t vonnis van den landraad vernietigen zou;
maar anderen en meer bevoegden, ontraadden \'t
haar, omdat ze geen hulp van die hoogere rechters
verwachtten, en veeleer vreesden dat die heeren,
onbekend als ze waren met de persoon en dus on-
partijdig in de zaak van de veroordeelde, alleen
volgens de letter der wet zouden rechtspreken, en
zonder erkenning van al die verzachtende omstan-
digheden, en zonder medelijden (want dat mag geen
rechter doen gelden boven de wet) een veel zwaar-
dere straf zouden opleggen.
. En eindelijk: als men zoo vast op gratie mocht
rekenen, dan was er geen enkele reden meer om
den voorafgaanden strijd nog langer te rekken.
Elke eindbeslissing is beter dan voortdurende
twijfel.
-ocr page 169-
WOORDBREUK.
Had Koba in al dien tijd niet aan haar verloofde
gedacht ?...
Er zijn gebeurtenissen in \'t leven, die ons zoo
aangrijpen en vasthouden, dat we geen tijd hebben
ora aan iets anders te denken dan wat ons onmid-
delijk bezighoudt.
Zoo ging \'t Koba.
Als Herman gekomen ware, dezelfde als vroe-
ger... en dat was al zoolang geleden, omdat er
zooveel gebeurd was... dan zou ze aan zijn liefde
geloofd hebben, en, al had ze begrepen verplicht
te zijn hem vrijwillig op te geven, ze zou hem nog
inniger liefgehad, en ook uit die liefde kracht ge-
wonnen hebben tot lijden.
Maar Herman kwam niet, en hij had nog geen
enkele maal geschreven.
-ocr page 170-
158
WOORDBREUK.
\'T verlies dat ze geleden had, de ellende die
over haar gekomen was, \'t scheen hem niet aan
te gaan.
H ij geloofde wel aan haar s c h u 1 d, of ontweek
haar om haar schande?...
Ook dat nog? En waarom niet? Wat kon\'t haar
deren of de nacht die gekomen was, nog wat don-
kerder werd?...
En dat gebeurde.
Want eindelijk ontving ze een brief van hem.
\'T adres was immers van zijn hand! En ze wan-
kelde eenige oogenblikken tusschen vrees en hoop,
eer ze moed genoeg had den omslag open te
scheuren...
Die omslag hield geen enkelen regel schrift in...
alleen den ring, dien vader voor haar had laten
maken, om dien aan hem, aan haar Herman, te
geven als verlovingspand!
Welk een onderscheid tusschen die gebeurtenis
en deze! Tusschen die handeling en dit zwijgen !
Dat z w ij g e n sprak meer dan genoeg!...
Ook dat dus nog!...
-ocr page 171-
159
WOORDBREUK.
Maar ze had geleerd al zooveel te dragen dat
ze ook dit wel dragen kon.
Met een bitteren glimlach en vochtige oogen zag
ze op \'t nietige voorwerp, dat zooveel gezegd had
neer, nam den anderen ring, dien zij van hem
had van haar hand, en gaf beide aan haar trouwe,
moederlijke gastvrouw, die den eene wel zou wil-
len bewaren, en den andere terugzenden aan den
ontrouwe... aan hem.
-ocr page 172-
HOOGER BEROEP.
Op den een-en-twintigsten dag na de veroor-
d eeling, had de griffier Donker de beleefdheid de
gevonnisde in \'t huis van de weduw Müllneb te
bezoeken, om haar ambtshalve af te vragen of ze
van \'t vonnis in hooger beroep wenschte te komen r
in welk geval hij de daartoe benoodigde stukken
wel voor haar schrijven zou.
—  „Neen, dank u, meneer" —antwoordde zij.
—  „Maar berust u dan in \'t vonnis van den
landraad, juffrouw?\'\'
—  „Ja, meneer."
—  „Maar u weet toch, juffrouw Koba, wat
dan gebeuren moet? En u kunt altijd nog tijd
winnen?\'\'
—   „Ik weet het, meneer Donker, maar ik blijf
er bij."
-ocr page 173-
161
HOOGER BEROEP.
Nu meende mevrouw Müllner een eind te mo-
gen maken aan \'t pijnlijke onderhoud.
—  „Mijn dochter" — zei ze, met een bizonde-
ren nadruk op dat woord, — r,mijn dochter
begeert geen tijd te winnen meneer Donker, en
wij danken u dus voor uw moeite. Maar als zij
nog besluiten mocht om een verzoek om gratie
in te dienen , wanneer moet ze dat dan uiterlijk
doen?"
—  „Binnen acht dagen, mevrouw."
—  „Best, meneer Donker, we zullen er over
denken."
11
-ocr page 174-
GRATIE.
Waarom moet er altijd gratie worden gevraagd
of gegeven?
Gratie is immers genade.
En genade vragen of aannemen — is genade
vergiffenis, kwijtschelding erkennen.
Vergiffenis voor schuld. Kwijtschelding van
straf voor schuld.
\'T begrip van schulderkenning ligt daarin opge-
sloten.
Niet ieder, die schuldig geoordeeld wordt, is
schuldig.
\'T oordeel, dat die schuld aanneemt, kan ge-
dwaal d hebben.
Vooral als \'t gebonden was aan vastgestelde re-
gels en dus niet vrijbleef in zijn beslissing.
Vooral als \'t zich richten moet naar de letter
van een geenszins onfeilbare wet.
-ocr page 175-
163
GRATIE.
\'T begrip van schuld is bovendien zoo rekbaar,
zoo onzeker, zoo vatbaar voor verkeerde toepassing.
Wat schuld is volgens de eene leer, kan
deugd zijn volgens een andere.
En wie zich niet schuldig gevoelt, kan geen
schuld erkennen zonder zich te vernederen.
Wie niet schuldig is, en genade vraagt of
aanneemt, wordt schuldig aan zedelijken zelfmoord.
Wie niet schuldig is, en ontheven verdiende te
worden van onverdiende straf, moest niet te kiezen
hebben tusschen s t r a f- en zelfvernedering...
en schande.
Wie recht kan hebben op vrijspraak, moest
niet gestraft worden met genade.
l)e onschuldige Koba , \'t lieve kind, dat werke-
lijk nog nooit iemand leed had gedaan; de ver-
trapte engel, die valschelijk aangeklaagd en onrecht-
vaardig gevonnisd was. . . werd met genade ge-
straft . .
Men had haar bewogen, en zedelijk gedwongen,
zich te onderwerpen aan den raad van anderen.
Men meende dat er geen andere uitredding voor
haar was, dan door dat verzoek om gratie, al hield
-ocr page 176-
164
GRATIE.
het een gelogen schulderkenning in, te ontkomen
aan veel zwaarder straf, aan opsluiting en dwang-
arbeid.
Opsluiting met ellendelingen in een ellen-
digen kerker !
En dwangarbeid met diezelfde lotgenooten,
aan den publieken weg of voor de vuilniskar!
Die opsluiting en die dwangarbeid mogen niets
te beteekenen hebben voor inlanders en chineezen,
die aan meer arbeid en nog minder goeden kost,
en vooral aan geen beter gezelschap gewend zijn,
en die geen schande meer kennen — voor haar
zou de schande alleen een marteling geweest zijn
en de straf een doodvonnis.
Als nederlandsche onder nederlanders opgevoed
en aan eenige weelde gewoon, had ze den vloek
van \'t samenwonen met inlandsche tuchtelingen
niet kunnen dragen.
Daar gaan ze, die gestraften, om \'t vuil van de
straat en den afval van keukens en stallen weg
te halen, onder \'t geleide van matjanan\'s, die
kameraadschap in de éene hand, en de tuchtrótan
in de andere voeren.
-ocr page 177-
GRATIE.                                  165
Vooral voor vrouwelijke tuchtelingen is de keus
tusschen beide niet altijd vrij van dwang.
Daar gaan ze, mannen en vrouwen, als boeven
aan elkander gekoppeld, spelend en lachend en
uren lang luierend, hier op een grashoop en ginds
onder \'t afdak van een leeg staand huis; bevuild
van buiten en bezoedeld van binnen, de walge-
lijkste taal in den mond en de laagste gedachten
in \'t brein.
Hoe zou een engel onder zulke duivels kunnen
leven ?
O, dat ze liever eiken anderen dood stierf dan
dien marteldood, en al ware \'t ook door zelf-
moord, . . . dat is begrijpelijk, dat is immers na-
tuurlijk?
Maar haar vrienden wisten \'t niet dat ze daar-
aan dacht en besloten had te sterven door water
of vuur, door staal of vergift, voordat de dienaren der
wet haar naar die strafplaats konden overbrengen.
En als ze \'t geweten hadden, ze zouden toch
gehandeld hebben zooals ze deden, en haar beveiligd
hebben ook voor de wandaad van zelfvernietiging.
\'T rekest werd geschreven en onderteekend.
-ocr page 178-
166
GRATIE.
De rezident voegde er zijn toelichtingen bij, in
de taal van innige overtuiging.
De processtukken vertegenwoordigden de uit-
spraak der wet.
\'T advies die der waarheid.
De eersten brachten de se lm ld der veroor-
deelde — \'t laatste haar onschuld aan \'t licht.
Ongeloofelijk . . . maar waar!
Mevrouw Müllnkr waagde \'t een eigen schrijven
aan den man te richten, die als Goeverneur-Ge-
neraal van Nedevlandsch-Indië over genade te be-
schikken had.
Wat dat inhield behoeft niet gezegd te worden.
\'T werd hem toegezonden met denzelfden post»
die \'t rekest en zijn bijlagen overbracht.
De man van genade zou geen mensch geweest
zijn, indien hij geaarzeld had, in naam van den
Koning, de veroordeelde vrij te spreken van straf.
Hij had, helaas, de bevoegdheid niet, in naam
van denzelfden Koning, de onschuldige vrij te
spreken van schuld!
-ocr page 179-
\'T EINDE.
Jakoba was gered...
Neen, ze was verloren.
Wat ze geleden had, \'t was te veel geweest voor
haar vrouwelijk zwak gestel.
De wet had haar gevonnisd, de menschelijk-
heid haar vrijgesproken ... De wet doodde haar.
Haar kracht was door \'t lijden gebroken; haar
weerstandsvermogen verlamd. En de minste aanlei-
ding van buiten moest beslissend zijn voor den
ondergang van een wezen, dat verdiend had ge-
lukkig te zijn.
Maar zij wenschte ook niet langer te leven. En
ze vreesde dat einde niet.
De wereld was haar onverschillig geworden, en
de maatschappij, die haar mishandeld had, een walg.
Ze sloot zich op in \'t huis van haar wel-
-ocr page 180-
168                           \'t einde.
doenster, en ontving geen bezoeken meer van
anderen.
Wat er daarbuiten omging, \'t ging haar niet
meer aan.
Als de praatzucht van bedienden haar soms op
de hoogte trachtte te brengen van een of ander
voorval — ze luisterde nauwlijks.
Toeü haar verteld werd, dat Herman van Bergen ,
haar Herman eens! ging trouwen met de erfge-
naam van haar vader — was er geen trek op haar
gelaat, geen beweging in haar oog die van veel
aandoening sprak.
Alleen zei ze, half in gedachten:
z/arme Herman !..."
als begreep ze dat hij in dat huwelijk de straf
zou vinden voor zijn ontrouw.
En toen eindelijk een toeval haar onverwacht \'t
bewijs van haar onschuld in handen gaf,
in de afgesneden papierstrook waarop de woorden :
voor mijn dochter Jakoba geschreven ston-
den, en dat de oude ëmbok Ireng, zonder de
waarde er van te kunnen vermoeden, onder haar
eigen naaigoed teruggevonden had . . . had Koba
niets anders te zeggen dan:
-ocr page 181-
109
T EINDE.
,/te laat!" . . .
—    //Maar \'t is nooit te laat, kindlief, om je
goeden naam ook van den schijn van smet te zui-
veren."
—  „Ik heb immers geen naam, mama?"
—  //Neen, zeg dat nu niet, maar doe nu eens
wat ik je zeggen zal... Maar hoe kon dat stukje
papier hier te recht komen ? Dat moeten we eerst
weten...\'\'
Och, \'t was heel eenvoudig.
Toen émbök Irëng \'s morgens na den dag der
begrafenis haar boeltje ingepakt had, omnónnah
naar dit huis te volgen, had de oude //toewan
Palker" haar om een schaar gevraagd, en toen
had zij haar tènong weer opengemaakt om haar
eigen schaar te zoeken.
Meneer Valker had toen daarmee een stuk pa-
pier doorgeknipt, en zij den schaar met haar naai-
goed weer in den mand gestopt, zonder te bemerken ,
zooals nu bleek gebeurd te zijn, dat \'t afgeknipte
stukje papier daar tusschen was geraakt.
Maar nu herinnerde zij zich ook nog dat de oude
heer \'t gezocht had, en erg boos was geworden
toen hij \'t nergens meer had kunnen vinden, en
-ocr page 182-
170
\'t einde.
dat hij toen zoo erg gevloekt had, dat zij bang
was geworden en maar dadelijk weg was gegaan.
Eerst nu, nu dat naaigoed eindelijk weer eens
uit was gepakt, kwam ook \'t papiertje weer voor
den dag, dat voor Koba van zooveel belang had
kunnen zijn, als \'t eerder gevonden was.
Dat onbeduidende papierstrookje bewees immers
haar eigendomsrecht op \'t door haar weggenomen
medaljon, en daarmee haar onschuld en de on-
waarheid van haar zusters beëedigde verklaring?
—  „Welnu, mijn kind. wij zullen \'t aan den
rezident geven, en hem alles vertellen wat wij er
nu van weten, en hij zal dan wel zeggen wat er
gedaan moet. worden, om alles nog weer goed te
maken."
—   r/Maar moederlief, \'t is immers toch te laat?"
—  ^Niet om je voor de heele wereld in je eer
te herstellen. En ook niet om de w a r e schuldigen
nog eens te ontmaskeren, niet waar?"
—    „En zou\'en die dan nog gestraft worden,
moeder?"
—   „Dat weet ik niet. Misschien wel, en dan
kregen ze hun verdiende loon..."
-ocr page 183-
171
T EINDE.
Koba\'s oogen glinsterden, maar geenszins van
wraakzucht.
Nog eens herhaalde zij wat ze al tweemaal ge-
zegd had:
— //Voor mij is \'t toch te laat, moeder!" . . .
en ze kuste vaders handschrift, \'t eenige erfstuk
dat ze nog overhield ... en ze scheurde \'t in dui-
zend stukken.............
Ze had zich gewroken.
Ze had haar vervolgers in haar macht gehad . . .
en . . . gespaard.
En \'t zou werkelijk te laat geweest zijn, voor
haar.
Want ze leefde, na deze gebeurtenis, nog maar
enkele dagen.
Ze bezweek zonder veel te lijden, en ze stierf
als een engel, met een blik die van liefde gloeide^
en een glimlach die van vrede sprak ... en van
rust.
-ocr page 184-
Van denzelfden auteur verscheen en is alom te
bekomen:
Waar Of onwaar? Nieuwe Indische Schetsen. 2
dln. Prijs / 5.—
Waar of onwaar? Nieuwe Indische Schetsen. Zonder uu alle
denkbeelden des schrijvers toe te juichen, of iu te stemmen met alle
meeuingen in dit onderhoudend boek, verheugt het ons toch weer iets
van hem ontvangen te hebbeu. \\\\ ij zien zijn boeken liever in onze wo-
ning dan sommige die van over de grenzen werden binnengehaald, al
zijn die dan ook met het cachet gestempeld van een onzer voorname
letterkundigen.
Dat het oordeel der critici ook over deze pennevrucht des heeren
broneinaus zeer verschillend zou zijn, wie, die maar eeuigzins beken\'is
met den strijd der geesten, kon daaraan twijfelen ? \\V ij ten minste deden
het niet — en reeds spoedig, ja, nog voordat in Nederland eenige no-
titie was genomen van deze nieuwe schetsen, kwamen reeds enkele stem-
men uit het Morgenland tot ons. Eene daarvan, in bitteren toon en met
zeer veel omhaal van niets afdoende woorden geschreven, door iemand
(E*. Gr. de M.?) die kennelijk de bevoegdheid mist voor zulk een arbeid
en bovendien van schromelijke verwarring blijk geeft, laten we liefst
voor \'tgene zij tot nog toe is: eeu stem des roependen in de woestijn,
en liever leeiten we het oor uan twee andere, die tot ons kwamen uit
Insulinde: zij hebben het boek begrepen en zijn bekend met de sociale
vraagstukken onzes tijds.
Met ingenomenheid begroeten wij dan ook de uitgave dezer „Nieuwe
Indische schetsen".
Europa, December 1881.
Dr. Groneman die, als schrijver en scherpzinnig denker, door zijn
vroegere geschriften zich reeds een uitstekenden naam verwierf, toont
met deze nieuwe proeve van zijn talent, niet ontmoedigd te zijn door
de veelal onbillijke en vijandige aanvallen, waaraan zijne werken bij
hunne verschijning blootstonden.
Integendeel, en wellicht juist tengevolge dier bestrijding, handhaaft
hij met te meer kracht zijn standpunt als streng wetenschappelijk en
onafhankelijk man, die, waar hij wonde plekken in onze maatschappij
opmerkt, daarop zonder vrees de hand durft leggen.
Realist tot in de uiterste consequentie, waar hjj dat tot toelichting
zijner meeningen noodig oordeelt, overschrijdt hij toch uooit de eischsn
van den goeden smaak, en zelfs waar hij onderwerpen behandelt zooals
-ocr page 185-
in „eene donkere bladzij" die in minder geoefende hand wellicht stuitend
zonden schijnen, ontvangen wij slechts den indruk van de ernstige zede-
lij ke strekking, die aan den schrijver er van ten grondslag lag.
En toch, wij vreezen dat ook dit werk door velen scherp zal ver-
oordeeld worden.
Waar hij op het voetspoor van dr. Drysdale, de schrijver der „KIe-
ments of Social Science" onze gebrekkige huwelijkswetten en de demoralN
seerende gevolgen er van aantast; waar hij in zijne opmerkingen over
den invloed van den godsdienst in \'t algemeen tot de slotsom komt,
dat veler geloof leidt tot onwaarheid, onnatuurlijkheid en als zoodanig
verderfelijk werkt op ons oordeel, daar kan het niet anders of die uit-
spraak, hoe waar ook, zal heftigen tegenstand ondervinden van velen,
wier overtuiging of belang daarmede in strijd is.
\'t Is ons doel niet met deze regelen een volledige beoordeeling te
geven van het werk in al zijn bijzonderheden ; wij wenschen slechts den
indruk weer te geven, dien wij van het geheel ontvingen, en als zoo-
danig aarzelen wij niet het in vele opzichten een uitstekend boek te
noemen; de heldere gedachtengang, de schoone en dikwijls meesterlijke
stijl maakten voor ons het lezen er van tot een genot. Het is een werk,
dat veel te denken geeft en dat men, na het gelezen te hebben, nog
altijd gaarne en met vernieuwde belangstelling ter hand zal nemen. Wij
twijfelen dan ook niet of het zal zich een blijvende plaats In onze let-
terkunde verzekeren.
Samarangsche Courant, No. 279.
.....Ik noemde daar een paar maal den naam „Anoe". Zoo kom
ik van zelf toe om te vertellen met welk groot genoegen ik kennis
maakte met de „Nieuwe Indische Schetsen" vau Dr. J. Groneman. Deze
schetsen zullen wel evenals de eerste den stijlorthodoxen een ergernis
en den modernen in naam een dwaasheid zijn.
De schrijver vraagt op den titel: Waar of onwaar? Voor het
grootste gedeelte zeker waar.
Ik wenschte wat er staat geschreven op bl. 102 en 103 van het
tweede deel te laten afdrukken om het den ministers en kamerleden als
geschenk aantebieden.
In „een donkere bladzij" — hoe voorzichtig weet de schrijver daar
een zoo kiesch punt te behandelen; geef Zola zulk een onderwerp ter
behandeling, mun zou walgen; hoe vermakelijk is het „mannetje van
karakter"; hoeveel „Vlegels" vindt men niet in de Maatschappij, enz.....
Soerabaiasch Handelsblad, No. 276.
-ocr page 186-
Hooren we echter ook nog een westerschc stem:
.....Geen kost voor alle monden, en zelfs uu menige bladzijde
tot tegenspraak uitlokkende, hebben de beide deelen die groote ver-
dienste dat zij dwingen tot nadenken. Vrachten , gesproten uit den „strijd
voor zelfbeheersching en karaktervorming," zooals de Schr. zijn verleden
noemt, dragen ze inderdaad de duidelijke blijken van een niet altijd ge-
wonen moed. Niet enkel de maatschappij en wat hij daarin verkeerds
acht, ook zijn eigen meeningen heeft hij getoetst aan de ervaring. Een
zeer goede methode inderdaad, maar die als alle methoden gevaar loopt,
dat zij niet rekenen kan met de ervaring van velen, maar met die van
enkelen. En tevens zulk eene, waarbij te groote zucht naar waarheid,
zelfs die eenvoudige waarheid voorbij doet zien, dat de meusrh dwaalt
zoolang hij streeft.
Was het iu die overtuiging dat de Schr. een vraagteeken plaatste achter
den titelP Wie zijn verleden niet veroordeelt, en bovendien in zijn
heden bewijzen brengt hoe hem de kunst is lief gebleven, gelijk Schr.
bewijst in zijn verrukkelijk en schoon gedicht: de ijsganff(pag 154,1)1.
II) zal wel de eerste zijn om te erkennen dat hij zich aan dat verleden
vergreep, door de vaak al te schampere opmerkingen, die hij strooide
tusschen zijn verliefde verzen.
Wie a\'s de Schr. in „Geloovige verzen" den staf breekt over al de
gewaande geloovigheid in rijm uitgesproken en dan naar Lessing verwijst,
mocht wel even, eer hij dien noemde, zich hebben herinnerd dat Lessing
het was die gezegd heeft: „Als God in de eene hand de waarheid hield
«n in de andere hand den dorst naar waarheid en hy sprak tot mij: kies,
dan zou ik zeggen: Vader, geef mij den dorst naar waarheid, de reine
waarheid behoort u alleen!" En, geplaatst voor het dilemma „öf geloof
of wetenschap." dat van het opstel „In of buiten de kerk" de strekking
is, kunnen zoowel orthodoxe als moderne predikanten met dienzelfden
Lessing hem antwoorden: „Bin ich, so ist auch Gott!" Eén ding staat
vast, er zijn er onder de predikanten van beide richtingen nog genoeg
wieu het ernst is met hun zaak.
.....Dan, daarover mogen uitvoeriger met den Schr. twisten, wie
daartoe ruimer gelegenheid is geboden. Hier is \'t plicht te erkennen
dat deze wijze uit het Oosten, die vrij bleef van het skeptische waar-
door zich vele Europeanen in Indie kenmerken, open oog en oor heeft
voor wat ieder als ramp moet erkennen. Daarvan getuigt: „Een don-
kere bladzijde;," dat blijkt uit „Een liefdelooze geschiedenis." Wel menig
levensboek bevat die donkere bladzijde; menig levenspad is gekruist door
„vlegels" als Schr. beschrijft. Maar ook gelukkig dat er lieden als de
„audevc Gerard" soms doen vergeten wat strijd het leven is, tot zelfs
ia het kritisch beschouwen van werken door een „Académie Vrancaise"
bekroond. Want noch de Comte de Beauvoir, noch zijn loftuiter Busken
Hnct schenen verdacht te zijn op de mogelijkheid, dat beter ingelichten
-ocr page 187-
den onvcrdieuden  eerekroon zouden stooten van het hoofd eens snorkenden
fantasten.
Lezers vinden   zullen deze schetsen; denkeude hoofden eu voelende
harten verdienen  ze.
Portefeuille, No 81.
Op Java, Langs kruiswegen slingerpad. Ciitische per;ne-
kraasen, van Robertus Nurks denJongeke. Prijs f 2,75.
Uit boek dat dadelijk bij de verschijning terecht de algemeeue aan-
dacht tot zich trekt, is geschreven door een Auteur, waarvan ineu al
spoedig opmerkt dat hij geen vreemdeling is in de vrije republiek der let-
tereu, eu door een langdurig verblijf in Indië volkomen bekend is inet de
toestanden die hij met zooveel tact in ziju boek te aanschouwen geeft.
Op Java is, om meer dan ééne reden, een geschrift dat opgang
moet maken. Behalve de dichterlijke gloed, die over het geheele boek
een vroolijk licht verspreidt, vinden we hier in tintelende kleuren de
naakte werkelijkheid terug, zooals die wordt beleefd in Insuline] «.
Robertus Nurks den Jongere weet den bal te raken; geen wonder dat
sommigen zich bij de lectuur verbijten waar andereu zich verkneutereu;
men wordt immers niet gaarne getroefd, al geschiedt dat ook geestigI
Kr is in Indië veel voos, veel „rotten in the state," zoodat het niet
kwaad kan weer eens in dien Augiasstal te zien bezemen. We willen dit
boek dus gaarne in handen hebben van velen en in ruimen kring zien
naspeuren wat dezen Nurks te zeggen heeft en wat hij bedoelt. In Indië
zoowel als in het Moederland zullen deze geestige pennekrassen aanlci-
ding geven tot veel gepraat en veel geschrijf; geen wonder, wie toch
heeft daar ginds, in het verre Oosten geen verwauten en vrienden, of
stelt geen belang in die Ovcrzeesche bezitting „de kurk waarop Neder-
land drijft"?
A\'uiopa.
Als tegenhanger van „Jan Holland" had de schrijver van deze „Kri-
thiche Pennckrassen" zich gevoegelijk „Jan Java" kunnen noemen.
Vau Salembo uitgaande levert de schrijver schetsen, beschouwingen of
herinneringen, in- of uitvallen, waar het vlijmend zwaard der satyre hier
en daar geducht nedervalt. Een en ander is niet uitsluitend voor Indisch-
gasten te boek gesteld. De kolonie en het moederland in hunne gewone
maatschappelijke verhoudingen tot elkander te brengen; deze toestanden
te toetsen aan gezonde beginselen in het maatschappelijk verkeer,—zie-
-ocr page 188-
(laar het doel van den schrijver. Als zoodanig is zijn werk voorzeker
geen overbodige bijdrage tot de iudo-nederlandsche litteratuur. Geen
zweem daar van statistieke opgaven, coltuurzaken, agrarische aangelegen-
heden, vrijen arbeid of wat men, meer onder staathuishoudkundige be-
langen zon knnnen rangschikken. Geheel is het geschikt om der middel-
klnsse in Nederland oogenblikken van verpoozing te verschaffen om den
f rei schar/en Wits of den meer gemoedelijken humor, dien hier endaar
de verzen ademen, en hen die dieper denken tot een billijker oordeel te
stemmen over de toestanden op Java en op te wekken tot het vinden
en toepassen van middelen die èn der kolonie èn het moederland ge-
zumenlijk ten goede kunnen komen.
Indische Mereuur.
\'t Zijn geen drooge redeneeringen over statistieken, cultuurzaken ,
vrijen arbeid enz. enz., maar schetsen , beschouwingen of herinneringen ,
in- of uitvallen, gelijk de schrijver terecht zegt. Nu eens scherp en
ironisch, dan weer humoristisch of ernstig, nu ondeugend dan stout,
nu in proza dan in gedichten geeft hij eene historisch-romantisch criti-
sche beschrijving van het leven in Indië ten beste, die van eene op-
mcrkingsgave getuigt, welke die vau een gewoon sterveling te boven
gaat." „Bitter in den mond is voor het hart gezond" is een motto voor
een der hoofdstukken, een motto dat wc den schrijver volmondig na-
zeggen. Even als zoovele anderen heeft hij ook in zijn geschrift ons bij
alle gebreken die er nog in \'t bestuur enz. zijn, de overtuiging ge-
schonken dat Indië een goed land is.
Nieuwe Groninger Courant.
Over Neerlands hoofdbezitting in den O.-r. Archipel is niet weinig
geschreven; toch is dit boekske geenszins overtollig, en ondanks het
ietwat vreemde van den vorm en enkele herhalingen, is de lezing vloeiend
«n boeiend, \'t Is wel de moeite waard, kennis te nemen vau \'t geen
wordt opgemerkt — en hoe het wordt opgemerkt — door iemand die
ons wordt voorgesteld als een afstammeling van „Nurks". Het behandelt
noch politiek, noch economie, maar alleen het karakter en de sociale
toestanden der Indo-Europeesche maatschappij, en is wel geschikt om
deswege op zoo verren afstand gevormde illusiën duchtig te temperen.
Het prozakleed wordt bij wylen voor een poëtisch verwisseld. Pleizierige
druk en net gelithografecrd omslag noodigen mede om het boekje ter hand
te nemen.
-                        Amsterdamtche Courant.