-ocr page 1-
-^--.^.A.-^--
.A.^aLj>-.A-A.jaL--A-A ^
s Webkei »
De Newcomes
lli
appfffffffg§ Rotterdam, Uitgevers-Maatschappij ..Elsevier". W:fWfff388
-ocr page 2-
yYD\'vo OlO/&£i
Kast 176
Pl.H N°.30
-ocr page 3-
-ocr page 4-
1
-ocr page 5-
DE N E WC OMES
-ocr page 6-
RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT
A06000003163734B
0316 3734
-ocr page 7-
lfyé<?€.&0
W. M. THAOKEEAY
Mr. P. L. Tan Eeien.
D E
NEWCOMES
EERSTE DEEL
—*-SS>
KOTTERDAM
UITGEVERS-MAATSCHAPPIJ «ELSEVIER"
-ocr page 8-
Snclpersdruk van u. c. A. thieme, te Nijmegen.
-ocr page 9-
DE NEWCOMES.
<_*.
EERSTE HOOFDSTUK.
DE OUVERTURE, WAARNA DE GORDIJN WORDT OPGEHAALD EN MEN
EEN DRINKKOOR ZIET.
Eene kraai, die met eene kaas. uit de vensterbank eener boerderij ge-
stolen, was weggevlogen, zat er mede in een boom en zag neer op een
! grooten dikken kikvorsen in de sloot, daar beneden. De afzichtelijke
ronde oogen puilden den kikvorsch uit het hoofd op eene wijze, ten
hoogste belachelijk voor den ouden moriaan, die het glibberige wange-
drocht met de snaaksche uitdrukking bekeek, wolko wij weten dat aan
! de kraaien eigen is. Niet ver van den kikvorsch liep een vette os te
grazen, en eenige lammeren dartelden door de weide rond of knabbelden
hier en daar aan de grassprietjes en de boterbloempjes.
Daar kwam aan \'t andere einde van \'t veld de wolf, zoo behendig in
eene schapevacht gedost, dat de lammeren sinjeur niet herkenden, en
één zelfs, wiens moeder was opgegeten door den wolf, die daarna hare
huid over zijne schouders geworpen had, argeloos naar het vraatzuch-
tige monster liep, in de meening van zijne mama te zien.
»Hi! hi!" zei een vos, die rondsloop langs do heg, boven welke de
boom uitstak, waaruit do kraai neerzag op den kikvorsch, die bijna
barstende van nijd met zijn uitpuilende oogen naar den os zat te staren,
dien hij verwenschte. «Wat zijn die lammeren gek! Dat kleine, domme,
blatende schepsel herkent den ouden wolf niet, die de schapevacht
heeft omgehangen, \'t Is dezelfde ouwe schavuit, die Roodkapjes groot-
moeder voor een ontbijt oppeuzelde en daarna Roodkapje zelf bij wijze
van souper opslokte. — Trek maar aan de klink, dan gaat de deur van
zelf open. Hi! hi!"
Een uil, die in de holte van een boom verborgen zat, werd wakker.
»0 zoo, Reintje," sprak hij, sik kan u wel niet zien, maar ik ruik u
toch! Al houden sommigen van lammeren, er zijn anderen dio wel
ganzen lusten."
«Evenals UEdele niet af keerig is van een muisje," antwoordde do voa.
»De Chineezen eten dio wel," hernam de uil, »en ik heb gelezen dat
zij ook verlekkerd zijn op honden," ging de oude jufvrouw voort.
»Ik wenschte, dat zij het hondengebroed van het aangezicht der aarde
verdelgden," zei de vos.
DE NEWCOMES. I.
1
-ocr page 10-
2                                          De Newcomes.
«En ik heb ook in reisbeschrijvingen gelezen, dat de Franschen kik-
vorsehen eten," vervolgde de uil. «Zoo, vriend Padde! zijt gij daar?
Een mooi concert, niet waar, dat wij verleden nacht zongen?"
«Eten de Franschen mijne broederen op, de Engelschen verslinden de
ossen," kwaakte de kikvorsch, »die groote, lompe, onbehouwen, bul-
kende ossen."
»0, o!" zei de uil, sik heb gehoord, dat de Engelschen óók wel
paddon eten."
«Maar wie heeft ooit gehoord, jufvrouw, dat zij een vos of oen uil
opaten?" merkte Heintje aan; »of dat zij eene kraai hebben verorberd?"
voegde de wellevende schelm er bij, met eeno buiging voor de oude
kraai, die met de kaas in den bek daar boven hem zat. «Wij allen
zijn bevoorrechte dieren; wij leveren althans nooit gerechten op voor de
afschuwelijke brasserijen der menschen."
»Ik ben het zinnebeeld der wijsheid," zei de uil; «ik was eenmaal de
gezellin van Pallas Minerva, en gij kunt mij dikwijls op de Egyptische
monumenten afgebeeld vinden."
«Ik heb u in Engeland boven de deuren der schuren vastgespijkerd
gezien," gaf de vos grijnzend ten antwoord. «Gij bezit veel gelcerd-
heid, jufvrouw uil. Ik weet óók nog al wat, maar ik erken dat ik
f een geleerde ben; \'k ben niets dan een man van de wereld, iemand
ie door zijne talenten aan den kost moet komen, — eigenlijk niets an-
ders dan oen boerenheer."
»Gij spot met de geleerdheid," hernam de uil, met een uitdrukking
van afkeuring op haar eerwaardig gelaat. «Ik lees des nachts heel
wat af."
«Wanneer ik mij bezig houd mot de studie van de hanen en hennen,
die op stok zitten," antwoordde de vos.
»\'t Is groot jammer, dat gij niet lezen kunt, want dat plankje, daar
boven u, zou u anders eenige nuttige inlichtingen kunnen geven."
»Wat staat er op?" vroeg de vos.
»Ik kan het bij daglicht niet lezen," antwoordde de uil met een
geeuw en ging in de holte van den boom weder zitten slapen tot den
avond.
«De drommel mag hare hieroglyphen halen!" riep de vos, naai\' de
kraai in den boom opziende. »\'YYat houdt onze droge buurvrouw zich
voornaam! Zij denkt, dat zij de wijsheid in pacht heeft, terwijl mijne
geachte vrienden de kraaien oneindig meer talent bezitten dan die ver-
waande ouwe pruiken van uilen, die zich alloen in het duister op haar
gemak gevoelen en haar krassen voor zingen houden. Hoe heerlijk is
een koor van kraaien! Vier en twintig broeders van de orde van St.
Corvinus hebben oen klooster gebouwd bij een bosch waar ik wel eens
kom, en wat neuriën on zingen die daar! Maar ik verzeker u, dat het
gezang van hun eerwaarden in vergelijking met het uwo niets te be-
teekenen heeft. Gij kunt zoo betooverend zingen, dat ge mij, ter liefde
van de harmonie, cons op eeno solo moest vergasten !"
Terwijl dit gesprek gevoerd werd, knabbelde de os hot gras af; de
kikvorsch was zoo verwoed over de zooveel grootere gestalte van het
dier, dat hij den os zou vergiftigd hebben, indien hij hot had kunnen
doen, ja, van louter nijd zou gebarsten zijn, indien dit niet onmogelijk
ware geweest; het lammetje lag zonder het minste erg naast den wolf
met do schapevacht, die nog verzadigd was van hare mama on het
diertje daarom geen kwaad deed. Doch nu begon de wolf zijn oogen
te laten fonkelen en zijne scherpe blanke tanden te toonen, en rees hij
-ocr page 11-
De ouverture, waarna de gordijn wordt opgehaald, enz. 3
grommende op met de gedachte, dat hij wel wat Iamsvleesch voor zijn
souper zou lusten.
»Wat hebt gij groote oogen !" blaatte het lam inet eenigszins ontstel-
den blik.
»Dat is om u des te beter te zien, liefje.\'-
«Wat hebt gij groote tanden I"
»Dat is om u des te beter —"
Op dit oogenblik klonk er zulk een ijzingwekkend geluid over het
veld, dat allen van schrik versteenden. Het was afkomstig van een I
ezel, die eene leeuwenhuid had weten machtig te worden en nu, door
eenige mannen en jongens met knuppels en geweren vervolgd, door de
heg binnenkwam
Toen do wolf in de sehapevacht het balken van den ezel in de
loeuwenhuid hoorde, dacht hij dat de woudvorst naderde, zoodat hij,
zoo snel als het in zijne vermomming gaan wilde, de vlucht nam. Toen
de os het gedruis hoorde, plaste hij door de sloot, die de weide om-
ringde, en verpletterde mot een enkelen trap den kikvorsen, die op
hem gesmaald had. Toen de kraai die mannen mot de geweren zag I
aankomen, liet zij dadelijk de kaas uit haar bek vallen en vloog weg.
Toen de vos de kaas zag vallen, sprong hij or terstond op los (want hij
wist dat hot de stom van den ezel was en diens gebalk geen zier over-
eenkomst had met het brullen van zijn koninklijken meester), maar ter-
wijl hij de kaas trachtte te bemeesteren, geraakte hij in eene vossonval
die zijn staart afkneep, zoodat hij verplicht was zonder dat sieraad de
wereld in te gaan, en nu verder voorwendde dat de staarten niet meer
in de modo waren en het vossongoslacht ook veel beter af was zonder
die aanhangsels.
lntusschcn kwam een jongen met een stok opdagen, die meester
langoor zoo geweldig bearbeidde, dat hij erger balkte dan ooit. De !
wolf kon niet snel genoeg voortkomen, omdat de schapevacht tegen
zijne boenen slingerde, en werd door een der mannen, die hem in
\'t oog kreeg, neergeschoten. De oude blinde uil, die, ontzet over die
opschudding, uit den hollen boom kwam fladderen, vloog een boeren-
knecht in \'t gezicht, die haar met eene hooivork doodsloeg. De slachter
kwam or bij, en voerde den os en het lam bedaard weg; en de boer,
die den staart van den vos in de val vond, hing dien boven zijn
schoorsteenmantel en zwetste er sedert altijd op, dat hij er bij was ge-
weest, toen do vos overmeesterd werd
»Wat een hutspot van oudewijvenpraatjes is dat nu! Wat oude prul-
len, die voor nieuw verkocht worden!" zegt de recensent, (\'t Is mij
alsof ik hem voor mij zie — oen Salomo, die als rechter over ons
auteurs zit en onze kinderen in tweeën hakt! «Zoo zeker als ik recht-
vaardig en wijs, bescheiden, geleerd en strikt eerlijk ben, zoo zeker
heb ik reeds vroeger iets gelezen, dat op dien onzin over ezels en
vossen geljjkt. Die wolf in de schapevacht is mij bekend. Heb ik
niet te voren al van dien vos gehoord, die niet de kraai een praatje
hield? Ja wel, in de fabelen van Lafontaine. Wij zullen het Woor-
denboek van Kunsten en Wetenschappen, en die verzameling van fabe-
len, en de liiographie universMe, in voce Lafontaine, eens opslaan,
en den bedrieger op zjjne plaats zetten."
»En hoe minachtelijk spreekt die schrijver over het menscheljjk ge-
slacht!" gaat onze Salomo wellicht voort. »Er komt bijna niemand onder
zijne personen voor, die geen schavuit is. Do vos is een pluimstrijker;
de kikvorsen een toonbeeld van machteloozen nijd; de wolt\'inde schape-
-ocr page 12-
4                                     De Newcomes.
vacht een bloeddorstige huichelaar, die zich met het gewaad der on-
schuld tooit; do ezel niet do leeuwenhuid een bedrieger, aio indruk tracht
te maken door zich als de koning dos wouds voor te doen (heeft de
schrijver, verbitterd over welverdiende kastjjdingen die hij ondergaan
heeft, de recensenten onder dit beeld willen bespotten? dan lachen wij
om zijn onbeschaamde vergelijkingi; do os is oen onbeduidende ploert;
en het eenige onschuldige wezen in des schrijvers (gestolen) gelijkenis
is een gek, het idiotische lam, dat zijn eigen moeder niet kent!" En
daarop kan de recensent, indien hij eene deugdzame bui heeft, in fijn
gekozen bewoordingen over het heilige en roerende der moederliefde
uitweiden.
En waarom niet? Zoo de schrijvers spotten, is het do taak van den
recensent hen te bespotten omdat zij gespot hebben. Wie zou eenige
waarde aan zijn gevoelen hechten, als hij den schijn niet aannam van
boven hen te staan. Hij verdient den kost met berispen. Bovendien
heeft hij somtijds gelijk; en do verhalen die hij lezen moet en do daarin
feschetste karakters zijn in alle fabelen te vinden: vreesachtigon en
luft\'ers: slachtoffers en overweldigers: bedriegers on bedrogenen; lang-
ooren die zich als leeuwen gedragen; Tartuffos in het gewaad der deugd;
gelieven met hunne rampen en verblindheid, met hunne verdwazing en
standvastigheid. Begint de liefde en hot bedrog niet op de eerste blad-
zijdo der geschiedenis van het menscliolijk geslacht? Aldus luidden de
verhalen reeds vóór de dagen van Esopus; ezels met leeuwenmanen
brulden in \'t llebreeuwsch; sluwe vossen spraken vleitaal in\'t Etruskisch;
en wolven in schapevachten hebben zeker al in \'t Sanskrit op do tanden
geknarst. De zon schijnt heden gelijk zjj op haar eersten dag begon te
schijnen, en do vogels, dio, terwijl ik dit schrijf, in den naburigen
boom zitten te kweelen, zingen op donzelfdon toon, dien zij hebben
aangeslagen sedert zij vinken zijn. Ja, een vriend van schrijver dozes
heeft onlangs do Nieuwe Wereld bezocht en de (ongevederde) vogels
aldaar sprekend op hunne natuurgenooten in Europa zien geljjken. Er
moge niets nieuws onder de zon zijn, deze zelvo er onder begrepen;
doch zij is eiken morgen weder nieuw, en wij staan met haar op om
te zwoegen, te hopen, to overleggen, te lachen, to strijden, to bemin-
nen en te lijdon, totdat do nacht komt en daarmede de rust. En dan
zal do morgen komen, met de oogon die hem zullen zien, en derhalve
da capo.
Dit zal dus, met uw welnemen, eene geschiedenis zijn, waarin kraaien
zich mot pauweveeren zullen tooien en derhalve naar verdienste
door de pauwen zullen bespot worden; waarin, ofschoon wij alle recht
aan dio pauwon zelven, de pracht van hun govederte, het kleurenspel
hunner schitterende halzen en den luisterrijken glans hunner staarten
laten weervaren, wij toch aanmerking zullen maken op hun strompolen-
den gang en hunne gebiedende maar wanluidonde stem; waarin verliefde
leeuwen hunne nagels zullen zien afknippen door slimme meisjes;
waarin schelmen zullen triorafeeren en de eerlijke lieden, naar wij ho-
Een, toch hun rechtmatig deel zullen bekomen; waarin rouwfloers en
albouquetten eene rol spelen; waarin men tranen onder bruidskransen
zal zien, en grappen in ljjkkoetsen zal hooren; waarin eenvoudige maal-
tijden aangericht worden, bij welke de tevredenheid nu eens voorzit en
dan eens afwezig is, en groote diners met allo gaven der weelde, waar
zorg en haat, ja, maar ook welwillendheid en vriendschap heersenen
Daar volgt niet uit, dat alle menschen braaf zijn omdat zij arm zijn,
en ik heb er wel gekend, die vriendelijk en edelmoedig waren, ofschoon
-ocr page 13-
Be ouverture, waarna de gordijn wordt opgehaald, enz. 5
zij geld in overvloed bezaten. Er zijn groote landheeren, die hunne paoh-
ters niet uitzuigen; er bestaan inderdaad bisschoppen, die geen huiehe-
laars zijn ; er worden zelfs onder de vVhigs liberalen gevonden en niet
al do radioalen zijn aristocraten in hun hart. Maar wie heeft ooit ge-
hoord, dat men do moraal aan de fabel liet voorafgaan? Alleen kinde-
ren kan men de eene opdringen, nadat zij zich met de andere vermaakt
hebben; laten wij oppassen, dat onze lezers niet allebei overspringen,
en ze dus maar spoedig ten tooneele voeren — onze wolven en lamme-
ren. onze vossen en leeuwen, onze balkende ezels, onze kirrende tor-
telduifjes, onze teerhartige kippetjes en onze kraaiende hanen.
Eens was er een tijd, toen de zon helderder stralen placht te schieten
dan zij in deze tweede helft der negentiende eeuw schijnt te doen; toen
er stellig moer levenslust bestond; toen de wijn in een koffiehuis een
uitstekende drank en een diner in eene restauratie een feestmaal scheen;
toen de romans een onbeschrijfelijk genoegen verschaften en de dag der
verschijning van het maandschrift als een ware feestdag begroet werd;
toen hot een eer en een voorrecht was als men Thompson kende, die eens
iets in oen tijdschrift had geplaatst, en men het zich tot het einde zijns
levens duidelijk herinnerde, dat men ilrown, den schrijver van den laatst
verschenen roman, in het vleesch gezien had, als een gewoon sterve-
ling met zijne paraplu en zjjne vrouw in het Park wandelende; toen
de vrouwen in de gezelschapskringen duizendmaal schooner dan die van
den tegenwoordigen tijd, en vooral de houri\'s in de schouwburgen zoo
verrukkelijk en engelachtig waren, dat het hart begon te kloppen wan-
neer men ze zag. en men een half uur aan de deur van het parterre stond
te dringen on te vechten om ze nog eens weder te zien; toen de kleer-
makers ten huize hunner klanten kwamen om dezen de oogon te ver-
blinden met teekeningen van fantasie-vesten; toen het noodzakelijk
scheen zich oen groote zilveren toiletdoos aan to schaffen, ten einde
gereed te zjjn, wanneer de baard kwam, die nog niet in aantocht was
(evenals jonge dames, die pas een jaartje getrouwd zijn, zich van kan-
ten mutsjes voorzien en beelderige jurkjes voor den verwachten lieveling
borduren); toen het voor oen toppunt van voornaamheid doorging, wan-
ueer men in hot Park op een knol reed, voor tien shillings gehuurd,
en liet toppunt van satire, als men, in een huurrijtuig door Regent
Street rijdende, zijn preceptor van het College van het hoofd tot de
voeten met slijk bespatte; toen het een ongeëvenaard genoegen scheen,
Jones van het Trinity College in het Bedford Koffiehuis te ontmoeten
en met hem en met Iving van het Corpus College (die in het Colonnade-
logement zijn introk had genomen) en Martin van Trinity Hall (die met
zijne familie op liloomsbury Square logeerde) afspraak te maken, om in
de Piazza to gaan dineeren, daarna in den schouwburg llraham als
»Fra Diavolo\'\' te gaan zien, en eindelijk don vroolijken avond te be-
sluiten door in de Spelonk der Harmonie, al luisterende naar de liedjes,
te gaan soupeeren. — \'t Was dan in die dagen mijner eigen jeugd, dat
ik met een paar personen in aanraking kwam, die in deze geschiedenis
eene rol spelen, on die ik verlof vraag een korten tijd te mogen ver-
gezellen, totdat zij gemeenzaam genoeg met het publiek zijn om hun
weg alleen to kunnen voortzetten. Nu ik hen weder voor mijn geest
haal, bloeien de rozen opnieuw on zingen de nachtegalen andermaal bij
het kalme meer.
Toen ik dus met eenigo jongelieden van mijn leeftijd naar den sehouw-
burg en wel naar het parterre gegaan was, en met verrukking naar de
-ocr page 14-
6                                               Be Newcomes.
vroolijkste en schitterendste der opera\'s geluisterd en over het nastuk
geschaterd had zonder tot bedaren te kunnen komen, was het niet onna-
tuurlijk dat wij tegen twaalf uur honger begonnen te krijgen, zoodat
de begeerte naar boterhammen met kaas, en naar mooie liedjes uit de
oude doos, ons naar de Spelonk der Harmonie voerde, waar de be-
roemde Iloskins, tot wiens vrienden wij het ons een eer rekenden te
behoor\'en, toenmaals kastelein was.
Wij stonden met Iloskins op zulk een vertrouwelijken voet, dat hij
nooit naliet ons met een vriendelijk knikje te groeten en Jan de knecht.*
plaats voor ons maakte in de nabijheid van dien president dezer gezel- j
fige bijeenkomsten. Wij kenden de drie onvergelijkelijke zangers en
menigmaal dronken zjj brandewijngrog voor onze rekening. Een onzer
f ai\' zijne promotie-paitjj bij Iloskins, waar wij onbeschrijfelijk veel pret
adden. Waar zijt gij nu, o Iloskins. gjj nachtfilomeel ? Kweelt gij
thans uwe zangen aan den Achoron of haalt gij uwe refreinen aan den
oever van den zwarten Avernus uit?
Het geroep om porter, om het lied van de Kauw en de Kraai, het
geschreeuw om boterhammen met kaas, om do romance van de Tempel-
ridder,
het bestellen van heeten brandewijngrog (zoo bruin en zoo sterk!),
om de ballade van de Bloem die aan de Ib/e groeit (helaas, er groeien
geen bloemen meer aan do Rye!,) — dit alles wisselde elkander af, en
ik kan er bijvoegen, dat èn de liedjes èn de glazen gebisseerd werden.
Kr waren dien avond juist weinig bezoekers in de .Spelonk, en wij zaten
des te gezelliger en viïcndschappoljjkor bijeen, omdat het gezelschap
zoo uitgelezen was. De voorgedragen liederen waren meerondeels van
de sentimenteele soort, want die was op den tijd, waarvan ik spreek,
in den smaak
Daar trad een heer met een mager, bruin gelaat en lange zwarte
knevels, gekleed in een zeer los en gemakkelijk gewaad, do Spelonk
binnen, waar hij blijkbaar vreemd was, of althans in zeer langen tijd
geen bezoek had afgelegd, want hij wees een knaap, die hem vergezelde,
de gemaakte veranderingen aan, en riep om madera-grog, terwijl hij naar
de muziek luisterde en mot groote opgetogenheid zijn snorbaard opkrulde.
Zoodra do knaap mij in \'t oog kroeg, sprong hij van zijne plaats op,
ijlde de zaal door, kwam mot uitgestrekte handen naar mij toe on vroeg
mij met een blos: «Kent gij mij nog?"
\'t Was de kleine Newcome, mijn schoolkameraad, dien ik in zes jaar
niet gezien had, maar die nu een ferme jongen was geworden, met nog
dezelfde heldere blauwe oogen, die ik mij herinnerde dat hij als een
knaapje had.
»Wel, wel! Hoc komt gij hier 7" riep ik uit.
«Mijn vader — die daar ginds is mijn vader — wilde hierheen," gaf
hij lachend met een schalken blik ten antwoord. »Hjj is pas uit Indiö
teruggekomen. Hij zegt dat vroeger al de knappe lui — mijnheer
Shoridan. kapitein Morris, kolonel Hanger, professor Porson — hier
vergaderden. Ik heb hem gezegd wie gij waart on dat gjj mij zoo
vriendelijk behandeld hadt toen ik voor \'t eerst te Smithfield kwam. Ik
bon nu van school en heb een gouverneur. En ik heb zoon mooi hitje!
Dat is oen prettiger leventje dan in dat oude Smithfield!"
Op dit oogen blik kwam do heer mot do knevels, do vader van New-
come, na een knecht gewenkt te hebben dat hij hem het glas madera-
grog zou nadragen, zijne snorren opkrullende de zaal door naar de
tafel waar wij zaten en maakte met den hood in de hand eene zoo sta-
tige en hoffelijke buiging, dat zelfs Iloskins genoodzaakt was dien groet
-ocr page 15-
De ouverture, waarna de gordijn wordt opgehaald, enz. 7
to beantwoorden. De zangers mompelden iets onder elkander en wenkten
onder het drinken van hun brandewijngros; elkander over den rand hun-
ner glazen toe, en de kleine Nadab de Improvisator (die pas was bin-
nengekomen) begon hem na te bootsen, draaide zijne denkbeeldige kne-
vels op, evenals de onbekende dat deed, en zwaaide zoo kluchtig met
zijn zakdoek rond, dat men zich ziek moest lachen, floskins stuitte
Nadab in zijn ongepaste aardigheid door hem barsen aan te zien, en
vermaande de heeren om, als zij iets to bestellen hadden, dit nu te
doen. daar de knecht in de zaal was en Bellow op het punt stond een
lied te beginnen.
Newcome\'s vader kwam dus bij ons en reikte mij de hand. Ik moet
bekennen, dat ik rood werd, want ik had hem in mijn geest bij Harley
vergeleken, die zoo uitstekend was in do Criticus, en hom Doa Feroio
Snorrando gedoopt.
Zijne stem was uiterst zacht en innemend en er sprak zulk een onge-
kunstelde en oprechte hartelijkheid uit, dat mijn spotlust als sneeuw
voor de zon verdween en voor een veel eerbiediger en vriendschappe-
hjker gevoel plaats maakte. Als men jong is, wij weten het, wordt
men nog door vriendelijkheid geroerd. Een man van de wereld mag
natuurlijk dankbaar of ondankbaar zijn, naar verkiezing.
»lk heb gehoord, mijnheer, hoe vriendelijk gij voor mijn jongen ge-
weest zijl," zegt de kolonel. »En wie goed voor hém is, is het voor
mij. Is het mij vergund hier bij u plaats to nemen ? en mag ik u eene
sigaar presenteerenV In een oogwenk waren wij vrienden; de jonge
Newoome vlijde zich aan mijne zijde en tegenover ons zat zijn vader,
aan wien ik, na eenigo minuten onderhouds, mijne drie academie-
vrienden voorstelde.
»Gjj zijt hier zeker gekomen, mijne heeren, om de mannen van naam
te zien?1\' vraagt de kolonel. »Zjjn er op \'toogenblik beroemde mannen
in de zaal.\' Ik ben vijf en dertig jaar buitenslands geweest en wensch
alles te zien wat zienswaardig is."
King, van het Corpus College (een onverbeterlijke snaak), stond op
het punt een erg loopje met don kolonel te nemen en hom een half
dozijn personen als de beroemdste mannen van den tegenwoordigen tijd
aan te wijzen, doch ik gaf hem onder tafel een schop tegen zijne schenen
en had het geluk hem daardoor den mond te snoeren.
» Maxima debelur pucris," zegt Joncs (een kerel met een week hart,
die later domino geworden is), en iets op een kaartje schrijvende, dat
hij Iloskins toeschoof, bracht hij dezen onder de aandacht, dat er een
jonge knaap in het gezelschap was en een heer die de onschuld zelve
scheen, zoodat er op gepast moest worden, dat do liedjes vooral fat-
soenlijk waren.
En dat waren zij dan ook. Eene jongejufvrouwen-kostschool had kun-
nen binnenkomen en zou geen reden gehad hebben om zich te ergeren,
behalve aan den tabaksrook en de grog-gouren. AVaarom is dit niet
ten allen tijde het geval? Indien er nog tegenwoordig Spelonken der
Harmonie bestaan, maak ik de heeren kasteleins indachtig, dat zij hunne
behingen beter bevorderen zoudon indien zij hunne zangers binnen de
behoorlijke palen hielden. De grootste schelmen houden van mooie
liedjes en worden er door verteederd, en dit is eveneens met fatsoen-
lijke lui het geval, liet was een tientje waard, den argeloozen kolonel
opgetogen to zien over de muziek. In zijne bewondering over de voor-
gedragen liederen vergat hij de beroemde mannen geheel en al, die hij
gehoopt had te zien.
-ocr page 16-
Be Newcomes.
8
»Is dat niet heerlijk, Clive? Dat is wat mooier dan de concerten •
van uwe tante met al hare Squellini\'s, hé? Ik zal hier dikwijls komen./
Kastelein, zou ik die heeren wat mogen presenteeren? Hoe heeten zij?"
vroeg hij aan een zijner buren. »Ik had bijna nooit hooren zingen voor-
dat ik de zee overstak, behalve bjj een oratorium, en toen viel ik in
slaap ; maar dit, voorwaar, zou Ineledon niet hebben kunnen verbeteren !"
Onder het drinken van zijn madera-grog geraakte hij meer en meer in
vuur. («Het spijt mij, hoeren, dat ik u brandewijn-grog zie drinken,"
merkte hjj aan. «Het helpt onze jongelui in Indië er onder.") Met
eene buitengemeen aangename stom zong hij al de koren mede. Hij
lachte over een komiek lied zoo hartelijk, dat het ieder goeddeed hem
te hooren: en toen Iloskins (\'tgeen hem zoo uitstekend van de hand
ging) de Oude Engelsche Gentleman zong en in pleehtigen cadans den
dood van dien eerwaardigen aristocraat beschreef, biggelden den eer-
zamen krijgsman de tranen langs do wangen en zeido hij, de hand aan
Hoskins gevende: »Ik dank u voor dat lied, mijnheer; het doet de
menschelijke natuur eer aan," waarop Hoskins ook begon te huilen.
Toen ving de jonge Nadab, die nu gewaarschuwd was, een dier
wondervolle improvisatiën aan, waarmede hij gewoon was zijn gehoor
te betooveren. Kik onzer nam hij beurtelings tot onderwerp en hij had
zijne rijmen klaar voor iedereen die hier iets beteekende. Hij bezong
King\'s hemdsknoopjes (die zeer mooi waren), het roode vest van Martin,
enz. De kolonel was verrukt over elk vers en nam met de grootste
geestdrift deel aan het koor: Ritolderol, ritolderol. ritolderoldera (bis.)
En toen Nadab aan den kolonel zelven kwam. liep hij volgenderwijze
van stapel:
Wanneer ik verder de oogen sla — dan zie \'k een dapper man,
En zeker zegt ge me allen na — hij komt uit Hindostan;
En lachend zit daar naast papa — een jongling vol van pret,
Maar zeker zegt ge me allen na — hij moest maar naar zijn bed. Ritolderol, enz.
De kolonel schaterde het uit over dien zet en zeide, den jongen Cliye,
zijn zoon, op den schouder kloppende: «Hoort ge dat, Clive? Zij
willen u naar bed hebben, mijn jongen, ho, ho! Neen, neen! Daar
weten wij ook iets tegen in te brengen : »Wij denken niet naar huis te
gaan, voordat de morgen daagt." \\Vaarom zouden wij ook? Waarom
zou mijn jongen geen onschuldig vermaak mogen genieten ? Mij was het
niet vergund toen ik een jongen was, en die strengheid zou bijna mijn
ongeluk , zijn geweest. Ik \'moet met dien jongen zanger eens spreken,
want iets zoo kunstigs heb ik nog in mijn leven niet gehoord. Hoe heet
hij? Nadab? Mijnheer Nadab, gij hebt mij verrukt. Mag ik zoo vrij
zij u op morgen te dineeren bij mij te vragen, ten zes uur. Ik heet
kolonel Newcome, en logeer in het Hotel Nerot in Clifford Street. Ik
stel er altijd een eer in, met mannen van genie kennis te maken, en
gij zijt er een, of mijn naam is geen Newcome !"
»Ik gevoel mij ton hoogste vereerd, mijnheer," antwoordde Nadab, ter-
wijl hij zijne halsboorden omhoogtrok, »en misschien zal de dag nog wel
eens komen, dat de wereld mij recht zal laten weervaren. Mag ik uw ge-
eerden naam onder de intoekenaren op mijn bundel gedichten noteeren ?"
»Wel zeker, waarde heer," antwoordde de opgewonden kolonel. »Ik
zal ze in geheel Indië bekend maken. Schrijf mij voor zes exemplaren
op en heb de goedheid ze mede te brengen als ge morgen bij mij komt
dineeren."
-ocr page 17-
De ouverture, waarna de gordijn wordt opgehaald, enz. 9
Hierop vroeg Hoskins of iemand van de aanwezige heeren het gezel-
schap op een liedje wilde vergasten, en wie schetst onze verbazing, toen
de argeloozo kolonel zich daartoe aanbood, hetgeen een donderend
applaudissement uitlokte, waarbij het mij toeschoen, dat de arme Clive
Newcome zijn hoofd liet hangen en zoo rood werd als vuur. Ik kon
mij in den toestand van den jonkman verplaatsen on stelde mij voor wat
ik zelf\' gevoeld zou hebben, indien mijn eigen oom, majoor Pendennis,
op die plaats eensklaps aangeboden had cene proeve van zijne lyrische
talenten te geven.
De kolonel koos het liedje de Oude Trap van Wappinq (eene zoo
liefelijke en roerende ballade, dat ieder Engelsch dichter er fier op zou
mogen zijn, indien hij haar vervaardigd had) on zong dit eigenaardige
en boeiende lied met eene bijzonder aangename stem, en met trillers en
roulades op de oude, bijna geheel vergetono manier van Incledon. Hij
legde hart en ziel in de kunstelooze ballade, en droeg Molly\'s weemoc-
dige klacht met zooveel gevoel voor, dat zelfs de heeren van \'t vak hem
oprecht toejuichten, en oenige grappenmakers, die bij het begin der
voordracht het plan haddon gevormd er den draak mede te steken, met
geestdrift, aan eerbied gepaard, hunne glazen aanstieten en met hunne
stokken op den vloer stampten. Toen het gezang was afgeloopen. hief
Clive zijn hoofd weder op en zag, na den eersten schok doorstaan te
hebbon, met zekere verwondering en genoegen, waarvan zjjn oogen
getuigden, in \'t rond, terwijl wij, ik behoef het wel niet te verzekeren,
onzen vriend applaudisseerden, verheugd dat hij zich zoo triomfantelijk
uit dat moeielijk geval had weten te redden. Do kolonel betuigde met
eene buiging en met zjjn goedhartig lachje zijn dank voor onze bewij-
zen van goedkeuring! \'t Was alsof dominé Primrose zijne preek in de
fevangenis hield. Er lag iets aandoonlijks in do argeloosheid en vrien-
elijkheid van dien bescheiden en eenvoudigen man.
De groote Hoskins, op een hooger stoel te midden van het vroolijke
gezelschap gezeten, verwaardigde zich zijne goedkeuring te kennen
te geven en op zijne gewone deftige manier de gezondheid van zijn gast
in te stellen. »Ik ben u ten hoogste verplicht, mijnheer, evenals het
geheele gezelschap," zei de kastelein; »ik drink op uwe gezondheid,
mijnheer, en dank u voor het lied,\'\' en daarbij boog hij over zijn glas
brandewijn-grog, waaruit hij ter eero van zijn bezoeker een teugje dronk,
statig naar den kolonel. »Ik heb,\' was hij beleefd genoeg or bij te
voegen, «dat lied niet beter hooren voordragen sedert Incledon het
zong. Dat was een groot zanger, mijnheer, en ik mag wel met onzen
onsterfelijken Shakespeare zeggen, dat wij, wat er ook gebeure. zijn
gelijke niet zullen wederzien."
Nu bloosde do kolonel op zijne beurt, en zich mot een schalken glim-
lach tot zijn zoon wendende, zeide hij: »Ik heb het juist van Incledon
geleerd. Voor veertig jaren placht ik uit de Grauwebroedcrsschool weg
te sluipen, om hem te gaan hooren, waarvoor ik later slaag kreeg,
zooals ik dan ook wel verdiend had. Iieore, Hoore ! wat vliegt de tijd
voorbij!" Daarop dronk hij zijn glas madera-grog uit en liet zich ach-
terover in zijn stoel vallen. Wij konden het hem aanzien, dat hij we-
der aan zijne jeugd dacht, aan dien goudon tijd, zoo gelukkig en zoo
zonnig, om nimmer te vergeten. Ik zelf was op dat oogonblik bijna
twee en twintig jaar en gevoelde mij zoo oud, ja ouder dan de kolonel.
Onderwijl hij zijne ballade zong was er een heer in eene militaire
jas, met eene wijde broek van twijfelachtige kleur, (een gentleman, wiens
naam en persoon sommige mijner lezers misschien reeds kennen) de zaal
-ocr page 18-
10                                             Be Neiocomes.
binnengekomen of liever binnengewaggeld. Kortom, \'t was mijn vriend
kapitein Costigan, die zich wederom in den toestand bevond, waarin hij
doorgaans op dit uur van den avond verkeerde.
Zich hier en daar aan de tafeltjes vasthoudende, was de kapitein,
zonder zich zelven of de kannen on glazen, die hem omringden, be-
schadigd te hebben, naar pnze tafel gezeild, waar hij naast schrijver
dezes, zijn ouden kennis, plaats nam. Hij neuriede het refrein van des
kolonels lied niet al te valseh mede en begroette het pathetische slot
met een gesmoorden hik en oen rjjken tranenvloed. «Voorwaar, dat is
een mooi lied,\'\' zei hij, »dat ik den armen Harry Incledonmenigmaal heb
hooren zingen."
«Dat is een groot man," fluisterde die ondeugende King van het Cor-
Ïms College zijn buurman den kolonel toe >Hij is een kapitein bij hot
eger geweest. Wij noemen hem generaal. Kapitein Costigan, wilt ge
niet iets drinken?"
>Ja zeker," gaf do kapitein ten antwoord, «on ik zal u daarbij op
een liedje trakteeren.\'
En na een glas whisky-grog aan den knecht, die juist voorbijging,
besteld te hebben, begon do beklagenswaardige oude man te zingen,
terwijl liii zijn gelaat tot een akeligen grijns vertrok en knipoogjes gaf,
gelijk hij gewoon was te doen wanneer hij een zijner lijfstukjes, zooals
hij die noemde, zou aanheffen.
De ongelukkige, die ternauwernood wist wat hij doed of zeide, koos
een der onzcdelijkste liedjes van zijn repertoire, begon met een soort
van dronkeniansgeschreeuw bij wijze van ouverture en stak van wal.
Maar bij het einde van het tweede vers sprong de kolonel op, sloeg
zijn hoed op het hoofd groep zijn stok en bulderde met zulk een ver-
woeden blik, alsof hij tegenover een Indischen vijand gestaan had,
den kapitein te gomoet: «Zwijg !"
«Kijk, kijk!" riepen eenige snaken, die op een afstand zaten. «Ga
maar voort, Costigan !" zeiden anderen.
«Ga maar voort ?" herhaalde do kolonel met eene hecsclie stem, die
van woede beefde. »Is hier één gentleman, die durft zeggen: »Ga
maar voort f\' Kan iemand, die eene vrouw of zusters of kinderen thuis
heeft, bij zulke walgelijke straattaal zeggen: »Ga voort?" Durft gij u
een gentleman noemen, mijnheer, en zoggen dat gij een officier zijt ?
Durft gjj onder Christenen en mannen van eer plaats nemen en de ooren
; van jongelieden mot die goddeloosheid kwetsen\'.\'"
«YV\'aarom brengt gij dan jongelieden hier, ouwe heer ?" riep een der
ontevredenen.
«Waarom? Omdat ik dacht, dat ik hier onder gentlemen zou wezen,"
gaf de kolonel met verontwaardiging ten antwoord; «omdat ik nimmer
zou hebben kunnen geloovon, dat Engelschen zouden toegelaten hebben,
dat een man — en nog wel een oud man — zich zóó onteerde. Gij
moest u schamen, oude ellendeling! Ga naar bed, vergrjjsde oude zon-
daar! En wat mij betreft, spijt het mij niet, dat mijn zoon ééns in zijn
leven bijgewoond heeft, hoeveel .schande, vernedering en oneer do dron-
kenschap en de whisky over een mensch kunnen brengen. — Het kleine
geld komt er niet op aan! Laat het naar den duivel loopenf\' vervolgde
hij tegen den verbaasden knecht. «Houd het, totdat gij mij hier terug
ziet — \'tgeen nimmer gebeuren zal, nimmer, dat zweer ik !" En zijn
stok als een geweer op den schouder nemende en met een minachtenden
blik den kring der feestvierenden rondziende, ging hij. door zijn zoon
gevolgd, vol ergernis heen.
-ocr page 19-
Hoe kolonel Newcome zijne zeilde haver uitzaaide.             11
Clive zag er vrij beschaamd uit, maar ik geloof dat het overige ge-
zelschap een nog onnoozoler voorkomen had.
nAtissi que diable venail-il faire dans cette geüèret" zei King van
het Corpus College, en Jones haalde zijne schouders op, alsof die hem
wellicht in gedachten pijn deden, want het was alsof de rug van elk
lid van het gezelschap dien opgeheven stok van den kolonel had voelen
nederkomen.
TWEEDE HOOFDSTUK.
HOE KOLONEL NEWCOME ZIJNE WILDE HAVER UITZAAIDE.
Daar de jonge heer, die juist naar bed is gegaan, de held der vol-
gende bladzijden zal wezen, is het zeker niet ongepast dat wij ons ver- !
slag met zijne familiegeschiedenis beginnen, die gelukkig niet zeer lang -
zal zijn.
Toen do pruikenstaarten nog op den rug der Jïritsche gentlemen ben-
gelden en hunne vrouwen kussens op haar hoofd droegen, over welke zij
neur eigen hnar heenlrokken, hetgeen zij onder poeier en pommade
bedolven; toen de ministers zich met hunne ridderlinton en grootkrui-
sen naar het Lagerhuis begaven en de voornaamste redenaars daar eiken
avond den edelen lord met het blauwe lint te lijf gingen : toen Wash-
ington de Amerikaansche rebellen aan voordo met een moed, wij moe-
ten het zeggen, eenor betere zaak waardig; toen kwam uit oen der
noordeljjke graafschappen Thomas Newcome naar Londen, later de wel-
edelgeborcn heer Thomas Nowcomc, sheriff en vervolgens alderman van
Londen, de stamvader der familie, wier naam den titel geeft aan dit
verhaal, liet was onder de regeering van George 111, dat de heer New-
come in Clieapside verscheen, na zijn intocht in Londen te hebben ge-
daan op een wagen, die hem en eenige balen laken, zijn geheele for-
tuin, in Bishopsgate Street had afgezet; hoewol ik geloof, dat verschei-
dene van do tegenwoordige Nowcomes, indien het bewezen kon worden
dat do Normandiërs ten tijde van Willem den Veroveraar staartpruiken
gedragen hebben en dat Washington tegen de Engelschen onder koning
Richard in Palestina gevochten heeft, een aardig sommetje aan den
Hoogen Raad van Adel zouden willen betalen. Tegenwoordig toch ver-
keoren zij met do aanzienlijkston des lands en ontvangen op hunne par-
tijen alleen den hoogsten adel en do élite van de voorname en de di-
plomatieke wereld, gelijk men eiken dag in de nieuwsbladen kan lezen.
Want ofschoon de Nowcomes eene genealogie van dien Raad hebben
weten te \'krijgen, die opgenomen is in Rudge\'s Adel van Groot-livitan-
nii;
en waarin bewezen wordt, dat de Newcome in Cromwoll\'s leger en
de Newcome, die tot de zes laatsten behoorde, welke op last van ko-
ningin Maria om hunne protestantsche gevoelens opgehangen werdon,
voorvaderen van dit huis waren, waarvan een der leden zich in den
slag van liosworth onderscheidde en de grondvester, die aan de zijde
van koning llarold bij liastings gedood werd, barbier en te gelijk chi-
rurgijii van koning Èduard den Relijder was geweest, zoo houd ik het
er toch voor, onder ons gezegd, dat Sir Rrian Newcomo, van New-
come, geen woord van de gansche geschiedenis gelooft, evenmin als
iemand anders ter wereld, ofschoon meer dan één zijner kinderen met
voornamen uit don Saksischcn tijd versierd is.
-ocr page 20-
12
De Ncwcomes.
Zou Thomas Newcome inderdaad een vondeling zjjn geweest, een
armhuisjongen uit liet dorp, dat nu eene groote fabriekstad is geworden
en zijn naam draagt? Dat geruclit werd tijdens de laatste verkiezingen
uitgestrooid, toen Sir Urian als eandidaat der conservatieven in dat
district optrad. Do heer Yapp, de eandidaat der ultra-liberalen, liet
zelfs overal in do stad eeno afbeelding van het vroegere armhuis aan-
plakken als eene voorstelling van de geboorteplaats der Newcomes, met
plakkaten daarnaast, waarbij de kiezers op ironische wijze werden aan-
gespoord om te stemmen voor Newcome en de verbetering van het lot
der armen, voor Newcome en betere reehtshedeeling, enz. Maar wie
stoort zich aan zulke lasterlijke praatjes ? \'t Kan degenen, die het ge-
luk hebben op de partijen van Lady Anna Newcome genoodigd te wor-
den, zeer weinig schelen, of hare schoondochters haar stamboom hoog-
stens tot grootvader den alderman kunnen opvoeren, dan wel of zij,
door dien fabelachtigen barbier-wondheeler onder hare voorvaderen,
aan de kin van Eduard, den koninklijken Belijder, hangen.
Thomas Newcome, die in zijn dorpje wever was gewreest, kwam met
de beste getuigenissen omtrent zjjn eerlijkheid, braafheid en oprecht-
heid te Londen, waar de lakenkoopers Gebroeders llobson hem in dienst
namen. De firma werd later llobson en Newcome. en alleen reeds die
omstandigheid is het kort begrip der geschiedenis van Thomas Newcome.
Evenals Whittington on menig ander Londensch winkolknecht, begon
hij arm en eindigde hij met zijn patroons dochter te trouwen en sheriff
en alderman der hoofdstad te worden.
\'t Was echter pas in tweede huwelijk, dat hij zich met do rijke,
vrome en godzalige Sophia Alethea llobson verbond (godzalig was de
eeretitel. welke men in die dagen aan sommigen toekende, die als
voorbeeldige Christenen te boek stonden), — eeno vrouw, die, hoewel
veel ouder dan Newcome, het geluk had hom een aantal jaren te over-
leven. Haar huis te Clapham was langen tijd de verzamelplaats van de
uitstekendsto leden der godsdienstige kringen. De welsprekendste do-
minés, de begaafdste zendelingen, de belangwekkendste bekeerlingen
uit ver afgelegene eilanden vond men aan haar rijk voorzienen disch,
die onder de voortbrengselen van hare heerlijke tuinen zwoegde De
hemel zegende werkelijk die gaarden met overvloed, gelijk verscheidene
eerwaarde heeron aanmerkten, want in geheel Engeland zou men geen
schilderachtiger druiven, perziken of ananassen aangetroffen hebben. De
beroemde dominé Whitfield zelf had haar gedoopt, on men zeide alge-
meen in de City, zooals ook door hare vrienden bevestigd werd, dat hare
beide vóórnamen, Sophia en Alethea, twee Grioksche woorden waren,
die wijsheid on waarheid beteekenden. Van haar zelve, hare villa en hare
tuinen is thans niets meer overgebleven; maar het Sophia Terras, de
Hooge en de Lage Alethea Straat, het Hobsons Plein, enz., getuigen op
eiken driemaandelijkschcn vervaldag der huren, dat do door deze god-
zalige dame gewijde grond nog altijd rijke vruchten voor hare nakome-
lingen afwerpt.
Wij loopen ons onderwerp echter te ver vooruit Toen Thomas eenigen
tijd te Londen had doorgebracht, verliet hij de firma llobson, daar hij
gelegenheid zag om. hoewel natuurlijk op veel kleiner schaal, voor
eigen rekening zaken te doen. En nauwelijks ging het met die zaken
goed, of hij begaf zich als oen braaf man naar het Noorden, waar hij
een meisje had achtergelaten, dat hij beloofd had te zullen trouwen.
Dat, wat een onberaden stap scheen (.want zjjne vrouw bracht hem
niets anders ten huwelijk dan een bleek gezichtje, \'tgeen van \'t lange
-ocr page 21-
Hoe kolonel Neiocome zijne wilde haver uitzaaide.              13
wachten ouder en nog bleeker was geworden), dat bleek van achteren
oen huwelijk te zijn geweest, hetgeen Thomas Newcome geluk aanbracht.
De gansche omtrek juichte hot toe. dat do voorspoedige Londensche
winkelier terug was gekomen om zjjn woord te houden aan het onbe-
middoldo meisje, \'tgeon hij in zijn eigen armoedige dagen had lief-
gehad ; en de groote lakenfabrikanten in do provincie, wetende hoe om-
zichtig en eerlijk hij was, droegen hem bij zijn terugkeer naar Londen
veel van hunne zaken op. Susanna Newcome zou nog eene rijke vrouw
feworden zjjn, indien haar levensdraad niet binnon het jaar na haar
uwelijk, toen zij het leven aan een zoon schonk, afgesneden ware.
Newcome nam eene min voor het kind en huurde een buitentje te
Clapham, dicht bij het huis van den heer Hobson, waar hij des zon-
dags dikwijls in den tuin gewandeld had en uitgenoodigd was een glas
wijn te drinken. Do firma was sedert zijn vertrek ook bankierszaken
begonnen, waarbij de Kwakers en hunne broeders in den geloovc haar
zeer begunstigd hadden. Newcome. die daar ook in rekening stond en
zijne zaken meer en meer uitbreidde, werd door zijno vroegere patroons
op prjjs gestold en soms in do Hermitage op thee gevraagd. In den
eersten tijd gaf hij niet voel om die bijeenkomsten, daar hij, als man
van zaken, doorgaans moe was van do bezigheden van den dag en groote
neiging gevoelde om in te dutten onder de preeken, bijbelverklaringen
en psalmen, waarmede de begaafde domino\'s, zendelingen enz., die al-
tijd op de Hermitage te vinden waren, de gewoonte hadden den avond
te besluiten, voordat het souper opgedragen werd. Hij hield ook niet
veel van soupeeren ; anders zouden die avondjes hem aangenamer zjjn
geweest, want in Egypte zelf waren geen geuriger vlceschpotten dan te
Clapham. Hij was zeer matig in het gebruik van spijs on drank en be-
zat een galachtig gestel, en daar hij des morgens vroeg in de stad we-
der op de been moest zijn, keerde hij doorgaans eon uur voordat de
eerste diligenco vertrok, te voet weder terug.
Doch toen zijn arme Susanna stierf, en juffer Hobson door het over-
lijden van haar vader deelgenoote in de firma en verder erfgename van
haar kinderloos overleden vromen oom Zacharias Hobson was geworden,
ontmoette Newcome, met zijn kleine zoontje aan de hand, haar op ze-
keren zondag toen zij uit de preek kwam. De heer Newcome was een
zeer presentabcl man van een gezond uiterlijk, die tot aan \'t einde zijns
levens zijn haar poeierde en in zijne latere jaren, nadat hij sheriff was
feweest, kaplaarzen en koperen knoopen droeg, en werkelijk als een
er besto voorbeelden van den ouden Londenschen koopman beschouwd
kon worden ; en het knaapje zag er zoo innemend uit, dat juffer Hob-
son hem on den kleinen Tommy in den tuin van de Hermitage binnon
noodigde, het onschuldige kind niet beknorde toen het zich door het
hooi wentelde dat op het grasveld in de sabbat-zon lag to stoven, en
het bij zijn vertrek met een groot stuk koek, een aantal van de mooiste
druiventrossen uit de broeikas en een traktaatje in eenlettergrepige
woorden gelukkig maakte Tommy had den dag daarna eene bedorven
maag, maar zijn vader was den volgenden zondag in do preek.
Spoedig daarop word hij wat men »fijn" noemt. Geheel Clapham giggeldo
en gaggelde en spotte en praatte; de beurs had er don mond vol van; snaak-
sche handelsvrienden gaven hem stooten in do ribben en zeiden: »New-
como, ik wensch u geluk, ouwe jongen;" «Dag Newcome, nieuwe
compagnon van de firma Hobson;" »Och Newcome, presenteor dit wis-
seltje eens voor mij bij Hobson; dan zullen zij \'t wel disconteeren," enz.
Verzuchtingen gingen er uit van den eerwaarden Gideon Uawls en den
-ocr page 22-
I
14                                        De Newcomes.
eerwaarden Athanasius O\'Grady, Uien merkwaardigen bekeerling van
liet roomsehe geloof, die, hoewel zjj altijd met elkander krakeelden, ja
elkander liet beentje poogden te lichten, echter eenstemmig waren in
hunne liefde voor juffer Hobson en hunne vrees en afkeer voor dien
wereldschen Newcome. Doch wij kunnen al die oneenigheden en aar-
digheden, al die praatjes en al dat geklap met stilzwijgen voorbijgaan.
Even dapper als hij eene vrouw zonder oen penning gehuwd, even on-
verschrokken als hij de armoede overwonnen en een ruim bestaan ver-
overd had, oven manmoedig ging hij er nu weder op los en won hij
den grooten prjjs met een fortuin van \'250,000 pond sterling. En elk
van zijn oude vrienden en elke eerlijke kerel, die gaarne ziet dat
schranderheid, eerlijkheid en volharding hun loon krijgen, verheugde
zich over zijn voorspoed en zeido: «Newcome, mijn vriend" (of, als
zij oude bekenden van do beurs waren en op een gemeenzanien voet
stonden. «Newcome, ouwe jongen), ik wensch u van harte geluk."
Natuurlijk had mijnheer Newcome nu lid van het Parlement kunnen
worden: natuurlijk had hij zich vóór \'t einde zijns levens tot baronet
kunnen laten verheifen; doch hij deinsde terug voor eerambten op staat-
kundig gebied en voor de bloedige hand. welke de baronets in hun
wapen ontvangen. »\'t Zou niet goed gaan," zoide hij met een gezond
\' verstand : »de klanten, die wij onder de Kwakers hebben, zouden het
j niet goedkeuren." Zijne vrouw hechtte niet de minste waarde aan den
I titel van Lady Newcome. De grooto firma Gebroeders Hobson en New-
; come te besturen ; voor de belangen van den negerslaaf te waken ; den
| in duisternis gezeten Mottentot een begrip van de waarheid te geven;
Joden. Turken, Ongeloovigen en Papisten te bekeeren: den onverschil-
ligen en dikwijls godlasterenden zeeman op te wekken: de waschvrouw
op het pad der deugd te brengen: aan hot hoofd der weldadige inrich-
I tingen van hare sekte te staan en duizend weldaden, waarvan niemand
kennis droeg, in \'t geheim te bewijzen; bergen van brieven te beant-
woorden: ontelbare domino\'s te onderhouden en hunne vruchtbare vrou-
wen onophoudelijk van luiermanden te voorzien: dagelijks uren lang
predikanten te hooren dreunen en na een drukken dag geduldig op hare
knieën te liggen luisteren naar de zegensprekingen van de bloemrijke
kanselredenaars, — dit waren de dingen, welke deze vrouw te ver-
richten had en bijna tachtig jaar lang onverdroten volhield. Zij was
heerschzuchtig, maar verdiende te heersenen; zij eischte veel, maar
deed zelve haar plicht; zij was streng maar mild, en even onvermoeid in
geven als in werken; doch in één geval was zij ongezind tot vergeven,
namelijk in het geval van het knaapje, dat zich in het hooi had ge-
wenteld, en dat zjj aanvankelijk oprecht en innig had liefgehad.
De hoer Thomas Newcome, do vader der tweelingzonen van zijne
vrouw, de jongste compagnon van het huis Gebroeders Hobson en Co.,
bleef\' verscheidene jaren na het winnen van den grooten prijs, waarmede
zijne vrienden hem zoo hartelijk geluk hadden gewenscht, in loven.
Maar desniettemin werd hij niets meer dan de jongste compagnon der
firma. Zijne vrouw was directrice op het kantoor in Threadneedle Street
; en in huis, en do geestelijke heeren vielen in hunne gebeden den\' hemel
langen tijd lastig ton behoeve van die godvruchtige vrouw, vóórdat zij
er aan dachten om eenigen zegen voor haar man af te smeeken. De
tuiniers tikten hun hoed voor hem aan en de kantoorbedienden brachten
I hem de boeken, docli zij vroegen haar en niet hem om orders. Ik ge-
loof, dat de bedestonden hem eindelijk begonnen te vervelen; hij geeuwde
als hij van het lijden dor negers hoorde, en hij wenschte dat de be-
-ocr page 23-
Hoe kolonel Neiocome zijne wilde haver uitzaaide.             15
keerde joden te Jerioho zaten. Omstreeks den tijd toen liet geluk den
keizer der 1\'ranschen in Rusland begon tegen te loopen. stierf de heer
Newcome, en men ziet zijne tombe in de kerk te Olapham, in de na-
bijheid van do nederige grafstede waar zijn eerste vrouw rust.
Thomas Newcome junior en zijne min werden, toen zijn vader trouwde,
van het buitentje, waar zij een hoogst aangenaam leven geleid hadden,
naar het naburige paleis overgebracht, dat te midden van grasperken
en tuinen, ananas- en druivenkaston. volières en prachtstukken van
allerlei aard gelegen was. Dit paradijs op vijf mijlen afstands van
Cornhill was van de buitenwereld afgezonderd door eene rij zware boo-
men en eene met klimop begroeide voorpoort, door welke degenen, die
boven op de diligence van Clapham naar Londen reisden, slechts een
vluchtigen blik op het daarachter gelegene paradijs konden werpen.
Maar hot was een deftig paradijs. Zoodra men do poort door was, werd
men door de deftigheid overschaduwd en door de fatsoenlijkheid in
kluisters geslagen. Do slagersknecht, die met zijn paard en kar als een
dolleman over de weide en door do omliggende lanen vloog, die straat*
liedjes floot welke hij op de galerij in verfoeilijke schouwburgen geleerd [
had, die met honderd keukenmeiden gekheid maakte, nam den stap van
een doodgraver aan als hij die portierswoning voorbijreed, en leverde in
doodelijke stilte zijne ribbenstukken of cötoletten aan de keuken af. De
kraaien in de olmboomen schenen \'s morgens vroeg en \'s avonds laat
preeken to krassen; de pauwen stapten bedaard op de terrassen rond,
en de kippen hadden iets kwakerachtigs. \'tgeen men anders nooit bij
dat gevogelte waarneemt. Do pqrtier behoorde tot de lijnen on was
koster in oen afgescheidene kerk in de buurt. De domino\'s, die de j
voorpoort doorgingen en een praatje met zijne knappe vrouw en kinde- i
ren maakten, mestten die onschuldige lammetjes met traktaatjes vet. De i
oppertuinier was oen Sohotsclie Calvinist van do strengste begrippen,
die zich slechts voorloopig met do meloenen en ananassen bezig hield, in !
afwachting van het einde der wereld, hetgeen hij volgens onfeilbare be-
rekeningen bewijzen kon, dat uiterlijk over twee of drie jaar daar zou
zijn. Waartoe diende het, vroog hij, dat de bottelier ale brouwde, die
eerst over drie jaren zou gedronken worden; of dat de huishoudster
(een aanhangster van do dweopzicke Johanna Southcote) fijn linnen
liet vervaardigen of eene hoeveelheid confituren inmaakte ? Des zondags
(welk echt oud woord op de Hermitage ternauwernood bekend was) begaf
het gansclie huisgezin zich in afzonderlijke groepjes naar ten minste een half
dozijn bedehuizen, ieder om zijn of haar geliefkoosdon prediker te hooren,
en bijna de cenigo persoon, die naar de gewono kerk ging, was Tho-
mas Newcome, vergezeld van zijn zoontje Tommy en diens min Sara,
die ook, naar ik meen to weten, zijne tanto of ten minste eene volle
nicht van zijne moeder was. Tommy moest zeer spoedig nadat hij had
leeren spreken, stichtelijke liedoren opzeggen, die voor zijn jeugdigen
leeftijd geschikt waren en hem het onvermjjdelijko lot van ondeugende
kinderen voorspiegelden. Zoo vroegtijdig als hot maar kon, waarsohuw-
den zij hem, door de beschrijving van de straf, die kleine zondaartjes |
te wachten stond. Hij zeide dio liederen na het diner voor zijne stief- j
moeder op, bij eene groote blinkende mahoniehouten tafel, beladen met I
druiven, ananassen, poddingen, portwijn en madera, en omringd door
zwaarlijvige hoeren in \'t zwart mot plooierigo witte dassen, die het ke-
reltje tussche» hunne knieën plaatsten en hem ondervroegen of hij wel
het juiste begrip had van de plaats waar ondeugende jongens heengin-
gen. Als hij goed antwoordde, klopten zij hem met hunne vetto han-
-ocr page 24-
16                                    Be Newcomes.
den op het hoofd, en in hot omgekeordo geval (dat zich nog al dikwijls
voordeed) beknorden zij hem.
Sara, de tante of\' min, zou het bestorven zijn, indien zij vele jaren
in dat versuffende Eden had moeten doorbrengen. Zij kon het denk-
: beeld niet verdragen, dat zij scheiden zou van het kind, hetgeen hare
i meesteres en nicht aan hare zorgen had toevertrouwd, want de beide
vrouwen hadden in dezelfde kamer bjj Newcome gewerkt en elkander
altijd liefgehad, toen Susanna do vrouw van een koopman en Sara hare
i dienstbode werd. In het prachtige nieuwe huis was zij niets anders dan
de min van den jongen heer Tommy. De trouwe ziel had nooit hare
bloedverwantschap met de moeder van het knaapje kenbaar gemaakt,
en, om de waarheid te zeggen, had mijnheer Newcome zijn nieuwe
gezin daar ook niet van ingelicht. De huishoudster maakte haar voor
eeno Erastiaansche uit, en de «fijne" kamenier van mevrouw Newcome
bracht de beschuldiging tegen haar in, dat zjj tegen Tommy van too-
verhoksen gesproken had en er zelvo aan geloofde. De kamenier was
natuurlijk in het geheim getrouwd met den bottelier; maar de neger-
lakei vervolgde Sara met zijn oplettendheden on werd daarin zelfs aan-
gemoedigd door zijne meesteres, die het voornemen koesterde hem als
zendeling naar den Niger af t\') vaardigen. Sara betoonde en beoefende
heel wat liefde, trouw en standvastigheid gedurende de jaren die zij op
de Hermitage doorbracht, totdat Tommy naar school ging. Haar mees-
ter had met veel aandrang en boden, en met een onstuimig beroep op
de genegenheid, welke zijn eerste vrouw haar had toegedragen, haar ge-
smeekt dat zij bij hem zou blijven, en Tommy\'s gehechtheid aan haar
en de onschuldige lief koozingen die zij van hem ontving, en de moeilijk-
heden waarin hij telkens geraakte, en het gehuil dat hij aanhief over
de psalmen en lessen uit den catechismus die hij moest loeren (onder
de leiding van zijn gouverneur, domino T. Clack, van het Highbury
College, die in last had de roede niet te sparen en den jongen niet te
bederven), al deze redenen bij elkander bewogen Sara bij haar jongen
meester te blijven, tot tijd en wijle hij naar school zou worden ge-
zonden.
In den tusschentijd was er eene gebeurtenis van bijna ongeloofelijk
gewicht, een wonder, een zegen, eene zielsverkwikking op de Hermitage
voorgevallen. Een tweetal jaren na mevrouw Newcome\'s huwelijk, toen
die dame drie en veertig jaar was, verschenen er niet minder dan twee
cherubijntjes te gelijk in het paradijs te Clapham, — de tweelingen
Hobson Newcome en liriari Newcome, die nldus naar hun oom en groot-
vader genoemd werden, wier naam en rang zij bestemd waren in stand
te houden. Nu bestond er geene reden meer, waarom de kleine Newcome
niet naar school zou gaan. De oude heer llobson en zijn broeder had-
den hun opvoeding op die Grauwebroedersschool ontvangen van welke
wij reeds in vroegere werken gesproken hebben; en dus ging Thomas
Newcome naar de Grauwebroeders en verruilde — o goden, met welk
eene vreugde! — de heerlijkheden van Clapham met de eenvoudige,
hoewel overvloedige tafel der school; zonder den minsten tegenzin poetste
hij de schoenen van zijn meester totdat hij in waardigheid opklom en
de tijd kwam dat hij zelf een jonger leerling onder zich had. Hij
bleef uit school weg en ontving er do straf voor ; hij ruilde een blauw
oog aan toonder, togen een bloedneus, op zicht getrokken, met kame-
raden wie hij den volgenden dag weer do hand gaf. Hij speelde cricket,
blindemannetje, schuilhoekje en kaatsen, naar den eisch van het seizoen,
en propte zich zelven en zijne vrienden met taartjes op, wanneer hij
-ocr page 25-
Hoe kolonel Newcome sijne wilde haver uitzaaide.            17
gold had, en dat had hij altijd in overvloed. Ik heb zijn naam inge-
sneden gezien op de poort waar de Getabberde Scholieren doorgaan:
doch hij was lang vóór mijn tijd op de school geweest, en \'t was zijn
zoon, die mij, toen wjj beiden knapen waren, onder de regeering van
George IV, dien ingokerfden naam toonde.
Het schoolleven was voor Tommy Newcome zoo genoeglijk, dat hjj
met de vacantie liever niet naar huis ging ; en hij had dan ook zijne
weerspannigheid en wildheid, door guitenstrekon en het breken van rui-
ten, door zijne twee kleine broertjes met het kinderwagentje omver te
I smijten (van welke ondeugende en onbesuisde handeling de neus van
den tegenwoordigen baronet nog tot op den huidigen dag de sporen
draagt), door in slaap te vallen onder de preeken. en domino\'s met on-
verschoonljjke lichtzinnigheid te bejegenen, zich het welverdiende mis-
noegen zijner stiefmoeder op den hals gehaald, met en benevens een
aantal straffen in zijn tegenwoordig leven, om niet te spreken van de
toekomstige en vrij wat langduriger straffen, welke de waardige dame
niet naliet hem onder hot oog te brengen, dat hij onfeilbaar beloopen zou.
Wel is waar diende zijn vader, op aansporing van mevrouw Xewcome,
hem eene kastijding toe voor het omwerpen van het wagentje met zijne
broertjes ; doch spoedig daarna, toen hij verzocht werd die afstraffing
wegens een andore overtreding te herhalen, weigerde hjj ronduit daar-
aan te voldoen, hetgeen hij bevestigde met eene zondige, wereldsche
uitdrukking, over welke iedere fijne dame terecht ontzet mocht staan.
Letterlijk zeide hij, dat hij verd— mocht zijn als hij den jongen nog
meer sloeg, want dat hij slaag genoeg op school kreeg, een oordeel
waarmede de jonge heer Tommy ton volle instemde.
Zijne stiefmoeder was echter een onversaagde vrouw, die zich niet
door zulke gemoene taal van hare plannen, om den knaap te verbete-
ren, liet afbrengen ; on eens, toen de heer Newcome voor zaken naar
j de stad was en Tommy zich als gewoonlijk ondeugend gedroeg, ontbood
j zij don stemmigen bottelier en den zwarten lakei (met wiens broederen
zij een innig medelijden had wegens do zweepslagen die zij kregen) en
felastte hun, den jeugdigen boosdoener gezamenlijk te kastijden. Doch
ij schopte den bottelier zoo verwoed togen de schenen, dat het bloed
er uit vloeide en die stemmige en overvoerde huurling dagen lang
| moest hinken en pijn lijden ; en daarop eene karaf grijpende, zwoer hij,
i dat hij er de leelijke tronie van den moriaan mede kerven zou, ja,
| dreigde hij zelfs dat voorwerp naar mevrouw Newcome\'s eigen hoofd te
zullen smijten, eer hij zich aan de straf onderwierp, die zij wilde dat
; hare bedienden aan hem zouden voltrekken.
Het kwam dien avond tusschen den heer Newcome, toen hij uit de
stad terugkeerde en het gebeurde van dien ochtend vernam, en zijne
1 vrouw tot hooge woorden. Het is te vreezen dat hij nog meer vloekte,
welke overijlde uitdrukkingen hier niet behoeven vermeld te worden.
Doch in ieder goval liet hij zich nu als heer des huizes gelden, en zwoer
! hij, dat, als een bediende eene hand naar het kind durfde uitsteken, hij
hem eerst zou afranselen en daarna wegjagen. In bittero bewoordingen i
gaf hij zijne spijt te kennen, dat hij eene vrouw had getrouwd, die haar ]
man niet wilde gehoorzamen, en dat hij ooit den voet in een huis ge- I
zet had waar men hem geen meester liet. Do hulp van vrienden werd m-
geroepen, en door de tusschenkomst en de smeekingen der domino\'s van
Clapham, van welke sommigen vaste tafelgasten op de Hermitage waren,
kwam het zoo ver, dat deze huiselijke twist werd bijgelegd. Het gezond
i verstand van mevrouw Newcome, die, hoewel heerschzuchtig, niet
DE NEWCOMES. I.                                                                                                      S
-ocr page 26-
De Neiccomes.
18
kwaad van hart was en. hoe onberispelijk ook, toch somtijds wel wilde
bekennen dat zij ongelijk had gehad, bewoog haar ora zich althans tij-
delijk te onderwerpen aan den man, dien zij aan het hoofd van haar
huis had geplaatst en dien zij — het moet erkend worden — beloofd
had te zullen liefhebben en ecren. Toen Tommy de scharlakonkoorts
kreeg, welke bedroevende gebeurtenis kort na het evengemelde krakeel\'
plaats vond, had zijne min Sara niet teerder, oplettender en liefderijker
voor hem kunnen zijn dan zijne stiefmoeder zich betoonde. Zij paste
hem gedurende zijne gansche ziekte op, liet hem zijn eten en zjjne me-
dicjjnen door geen andere hand dan de hare toedienen, wasikte een
gansenen nacht bij hem toen hij in koortsen lag en deed geen enkel
verwijt aan haar man (die met haar waakte) toen de tweelingen ook de
ziekte kregen (waarvan wij niet behoeven te zeggen dat zjj gelukkig
herstelden); en dit alles hoewel de jonge Tommy, die haar in zijn
ijlen voor Sara aanzag, haar zijne lieve dikke Sally noemde (terwijl geen
boonenstaak magerder kon zijn dan mevrouw Newcome) en haar in dien
koortsigen toestand in haar gezicht uitschold, haar eene meerkat en
een oude femelaarster noemde, en toen weder, zijn eerste opvatting
vergetende, zich in zijn bedje oprichtte met de verklaring, dat hij zijne
kleederen zou aantrekken om naar Sally te gaan. Sally echter zat op
dit oogenblik in haar huis in een der noordelijke graafschappen, waar
zij van een ruim jaargeld leefde, dat de heer N\'ewcome haar had toe-
gelegd, en \'tgeen zijn zoon en na dezen diens zoon. in weerwil van
alle tegenspoeden en bezwaren, altijd zorgden te betalen.
Zonder twijfel hadden de gedachten van den knaap zich gedurende
zijn eenzame en onaangename vacantiën meermalen bozig gehouden
met datgeen, waarmede hjj in zijn ijlenden toestand dreigde. Ken jaar
later liep hij werkelijk weg, niet uit de school, maar uit zijn huis, en
verscheen hij op zekeren morgen doodmoe en uitgehongerd in Sara\'s
huisje, tweehonderd mijlen ver van Clapham. Sara nam den kleinen
verloren zoon op, slachtte het genieste kalf voor hem, wiesch hem on-
der tallooze kussen en tranen, en legde hem te bed, om uit te slapen.
Uit die sluimering werd hij gewekt door de komst van zjjn vader, die
door de inspraak van zijn hart en den bijstand van het schrander inzicht
van mevrouw Newcome, dadelijk begrepen had, waarheen de jonge
vluchteling de wijk zou hebben genomen. De arme vader kwam met de
karwats in de hand, want hjj kende geen ander middel om zijn gezag
te handhaven, en tallooze malen had zjjn eigen vader, de oude wever,
aan wien hjj nog altijd met liefde en eerbied gedachtig was, hem over
zjjne knie gelegd en afgerost. Toon Tommy, uit een zoeten slaap en
een aangenamen droom van allerlei spelen met zjjne kameraden opge
wekt, zijn vader met dat strafwerktuig in do hand zag binnenkomen,
toen hij hem de bevende en schreiende Sara de kamer uit zag duwen,
waarna hjj de deur achter haar sloot, toen wist hjj wat hem te wach-
ten stond, en uit zjjn bed opstaande onderging hij zjjne straf zonder
feluid te geven Vi aarschijnljjk leed de vader daarbij meer dan het
ind, want toen do executie afgeloopen was, strekte het kereltje, nog
krimpende van de pijn, zijn handje uit en zei: »Van u kan ik het
verdragen, vader!" Bij die woorden werd zijn gelaat gloeiend rood en
schoten zjjn oogen voor \'t eerst vol tranen; en daarop barstte ook de
vader in schreien uit, omhelsde en kuste don knaap en bad en bezwoer
hem dat hjj toch niet meer weerbarstig zou zjjn. waarna hjj de karwats
wegwierp en een eed deed, dat hjj. wat er ook mocht gebeuren, hem
nimmermeer slaan zou. Die strafoefening baande den weg tot eene
-ocr page 27-
Hoe kolonel Newcome zijne wilde haver uitzaaide.             19
groote en gelukkige verzoening. liet drietal gebruikte ten huizo van
Sara gezamenlijk liet middagmaal. Misschien had de vader dien avond
nog wel eens eene wandeling door de lanen en over de velden willen
doen, waar hij als jonkman had rondgedwaald, waar hij het meisje
zijner keuze het eerst zijn hof gemaakt en liet eerst gekust had, dat
arme kind, dat zoo vol trouw en liefde op hem had gewacht, dat zoo
I menigen dag in ontbering en verwachting had doorgebracht en daarvoor
met zoo weinig vreugde en kortstondig genot beloond was.
Mevrouw Noweome maakte na Tom\'s terugkomst niet de minste toe-
speling op zijne vlucht, maar behandelde hein met de meeste zachtheid
en liefderijkheid, en las dien avond de geljjkenis van den Verloren
Zoon op een zeer zachton en indrukwekkenden toon voor.
Evenwel was dit slechts een tjjdeljjko wapenstilstand, want eerlang j
brak de oorlog weder uit tusschen den onbesuisden knaap en zijne
strenge en heerschzuchtigc stiefmoeder. Niet dat hij zoo buitengewoon
onhandelbaar of zij strenger dan andere vrouwen was, doch zij konden,
zooals men dat noemt, niet met elkander overweg. J)e knaap was thuis
naargeestig en gevoelde er zich ongelukkig. Mij begon niet de sral- ;
knechts te drinken: zelfs onderstond hij zich, naar ik meen, de wed-
rennen te Kpsom te gaan bijwonen, en die daad van rebellie werd ont-
dekt. Toen mevrouw Xewcome in hare staatsiekoets met de bruine
paarden terugkeerde van oen hoogst interessant ontbijt te Iloehampton
(waar een allerliefste jeodsche bekeerling o zoo dierbaar gesproken
had!), ontmoette zjj haar stiefzoon Tom, in gezelschap van allerlei slag \'
van vrienden en vriendinnen en door den drank opgewonden, op een
soort van karretje. John de neger werd verzocht van do koets te stappen ,
en den jongen hoer bij mevrouw Newcome te brengen. Mij kwam ook, j
maar zijne stem getuigde, dat hij te voel gedronken had. Mij lachte
als een dwaas en beschreef een vuistgevecht, dat hij bijgewoond had.
Zulk een verworpeling kon niet in een huis blijven, waar hare beide
cherubijntjes in onschuld en gratie opgroeiden.
De knaap had altijd eene groote belangstelling voor lndië aan den dag
gelegd: en de geschiedenis van Orme, waarin al de bedrijven van Clive i
en Lawrence beschreven staan, was voor hem het meest geliefkoosde
boek uit do geheele bibliotheek van zjjn vader. Men wilde hem als .
klerk naar lndië zenden, maar hij was verontwaardigd bij het denkbeeld
van een burgerlijk ambtenaar te worden, en wilde van niets hooren dan
j van een uniform. Er werd derhalve eene plaats van luitenant bij de
cavalerie voor Thomas Newcome gekocht, en nu de loopbaan van den
jonkman aldus bepaald was en zijne stiefmoeder zeer onwillig hare toe-
stemming had gegeven, achtte do heer Newcome het noodig hem aan
de zorg van een onderwijzer toe te vertrouwen, die hem niet de krijgs-
wetenschappen zou bekend maken, en hem van de Londensche school
te nemen, waar hij inderdaad slechts geringe vorderingen in de zacht-
zinnige letteren gemaakt had. l)e jongeling werd dus bij een professor
geplaatst, die jongelieden voor den militairen dienst opleidde, en had hot
geluk beter onderricht te genieten dan aan do meeste jeugdige officieren i
in die dagen ten deel viel. Mij legde meer ijver voor de wiskunde en
de versterkingskunst aan den dag dan hij ooit aan het Griekseh en
Latijn gewijd had, en maakte bovenal vorderingen in do Fransche
taal, die bij zijne tijdgenooten niet alledaagsch waren.
Bij de studie van die bevallige taal. waaraan de jonge Newcome een
belangrijk gedeelte van zijn tijd wijdde, had hij ongelukkig onderwijzers,
die den armen jongen nog meer in onmin brachten met zijne huisgenoo-
-ocr page 28-
Be Xewcomes.
20
ten. Zijn professor, een man die niet streng voor zjjne leerlingen was,
woonde te Iilaekhcath, en niet ver van daar, aan don weg naar W00I-
wich, woonde de kleine ehevalier do lilois. in wiens huis do jonkman
veel liever zijne lessen nam dan onder het dak van den professor.
Want het geval wilde, dat de kleine ehevalier de lilois twee mooie
jonge dochters had, met welke hij gelijk duizenden andere Frausche
edellieden, in dien tjjd van revolutie on emigratie, do wijk uit zijn vader-
land had genomen. Hij was oen jonger zoon uit eeno zeer oude fami-
lie, en zjjn broeder, do markies de lilois, had evenzeer de vlucht ge-
nomen als hij, doeli bevond zich bij liet leger dor prinsen aan den Rijn
of bij zijn gebannen vorst te Mittau. De ehevalier had de oorlogen van
Frederik den (iroote medegemaakt, en wie was beter geschikt dan hij,
om aan den jongen Xewcome do Fransche taal en de krijgskunst te
onderwjjzen ? Het was verbazend met welk een ijver hij zijne studiën
vervolgde Madcmoiselle Léonore, de dochter van den ehevalier, zotte
hare kleine kostwinning ongestoord in dezelfde kamer voort, waar haar
vader met zjjn leerling zat. Zij schilderde étui\'s voor kaartjes, zij pijnde
zich af aan borduurwerk, zij stond elk oogenblik gereed om haar brein
of hare vingors op iedere wijze te gebruiken, die eenigo shillings kon
toevoegen aan het sobere inkomen, waarvan het uitgeweken gezin in die
dagen van tegenspoed; loven moest Vermoedelijk koesterde haar vader
niet de minste bezorgdheid te haren aanzien, daar zij verloofd was aan
den graaf f\'lorac, ook een uitgewekene en eon dapper olïicier gelijk de
ehevalier, die nog een jaar jonger was dan do graaf, welke thans te
Londen les gaf op de viool. Des zondags wandelde hij somtijds met
het instrument in de hand naar IJlackheath en maakte het hof aan zijne
jeugdige verloofde, terwijl hij met zijn ouden wapenbroeder over do geluk -
kige dagen van woloor praatte. Tom Neweome nam des zondags geen
les in het Franaoh, maar bracht dien dag meestal te Clapham door,
waar hij, zonderling genoeg, nooit een woord van mademoisolle de
lilois repte.
Wat heeft men te wachten wanneer twee jongelieden van achttien
jaar, die er niet onooglijk uitzien en van een levendig gestel zijn, die
een ongekunstelden en harteljjken aard bezitten, die alleen staan op de
wereld of door geene elders geplaatste genegenheid gebonden worden,
elkander dagelijks bij de Fransche dictionnaires, borduurramen, of kortom
wat men maar wil. ontmoeten ? \' Zoftder tegenspraak was mademoisolle
Léonore volmaakt i/inn élevée en zoo Jjercidwillig als.\'©ener jonge Fran-
c,aiso past om den man te aanvaardon, dien haar vader voor haar ge-\'
kozen had; doch terwijl de bejaarde monsieur do Florac te Londen
stond to vedelen, was die knappe en jonge Tom Neweome altijd te
Jiluekheath Om kort te gaan, Tom verklaarde zijne liefde en had
Léonore op staanden voet willen trouwen, als zij maar met hem had
willen medogaan naar hot kleine roonische kerkje to Woohvieh. Waarom
zouden zij niet to zamen naar Indië oversteken en voor altijd geluk-
kig zijn?
Lat onschuldige minnarijtje had misschien reeds maanden lang ge-
duurd, toen het ontdekt werd door mevrouw Xewcome, aan wier scher-
pen bril niets kon ontsnappen. Zij reed nameljjk eens naar Blackheath
en meldde zich bij den professor aan, onder wiens leiding Tom ge-
plaatst was. Tom was uit, om les in Fransch 011 teekenon bij monsieur
de lilois to nomen. Daar volgde hom zijne stiefmoeder, en zij vond er
hem ook met dien onderwijzer, over zijne boeken en fortiftcatieplannen
gebogen. Mademoisolle zat met hare kaartjes-étui\'s ook in de kamer,
-ocr page 29-
Hoe kolonel Newcome zijne wilde haver uitzaaide.            21 I
maar zij kon haar blos en hare verwarring niet voorden doordringenden
blik vnn mevrouw Newcome verbergen. In een oogenblik doorzag do
VTOnw van den bankier alles en begreep zij het ganschc spelletje, dat
maanden achtereen onder den neus van den armen monsieur de iilois
gespeeld was, zonder dat hij er het flauwste vermoeden van had gehad.
Mevrouw Newcome zeide. dat zij wenschte dat haar zoon met haar
naar huis zou gaan. omdat zij hem over bijzondere zaken moest spre-
ken, en nog eer zij op de Hermitage waren, hadden zij elkander slag
geleverd. Zijne stiefmoeder had hem een losbol en een monster genoemd,
en hij had haar op heftigen toon geantwoord, de beschuldiging van zich
afgeworpen die in hare woorden opgesloten lag, en zijn voornemen te
kennen gegeven om met de deugdzaamste en schoonste aller vrouwen
onmiddellijk in \'t huwelijk te treden. Een roomseh meisje te trouwen !
Dat ontbrak er nog maar aan, om den alscmbcker van den armen Tom
te doen overloopen. Mijnheer Newcome werd er bijgeroepen, en de
beide ouderen brachten een groot gedeelte van den avond met aanvallen
op den jongeling door. Hij was to grcot geworden om hem een pak
slaag to geven, doch mevrouw Newcome geeseldo hem dien avond met
do roede harer verontwaardiging uren lang.
Men verbood hem ooit weder een voet ton huize van mijnheer de
Blois te zetten, doch do onversaagde jonkman zeido dat hij geen zier
om dat verbod gaf on bolachto het smadelijk. Hij zwoer, dat alleen do
dood hem van do jonge damo zou scheiden. Den volgenden dag kwam
zijn vader nog afzonderlijk bij hem en bad en smeekte hom van zijn
voornomen af to zien, doch hij bleef even onverzettelijk. Hij moost en
zou haar hebben, en niemand zou hot hem beletten. Hij zotte zijn hoed
op één oor en stapte het tuinhek uit, terwijl zijn vader, door desjonge-
lings stijfhoofdigheid geheel uit het veld geslagen, met ontstelde go-
laatstrekken en tranen in de cogen van zijn kant den weg naar Londen
insloeg. Hij was echter niet al to vertoornd, want do jongeling had
den vorigen avond braaf en eerlijk gesproken, en Newcome herinnerde
zich hoe hij zelf in zijne jeugd een jong meisje het hof gemaakt en
bemind had. Maar hij was bang voor zijne vrouw, want wio zou in
staat zijn hare verbolgcnhcid to schilderen bij het denkbeeld, dat een
jonkman uit haar huis mot een roomseh inoisjo zou trouwen !
De jonge Newcome ging dus op weg naar Jïlackheath met het vaste
voornemen om zich dndeljjk voor Léonore op de knieën te werpen en
den. zegen van den chevalier to vragen. In dien ouden vodelaar te
Londen zag hij. geen nocmenswnardigen hinderpaal, want het kwam hom
monsterachtig voor, dat zulk een lief kind zou weggeworpen worden
aan een man, ouder dan haar eig< n vader. Hij wist niet welko wetten
van eer toenmaals onder do Fransche edellieden in zwang waren, en
hoo onvermijdelijk hunne doch:crs zich daarnaar moesten schikken.
Doch mevrouw Newcome was hem vóór geweest on schier met het
kraaien van den haan bij den chevalier do Iilois gekomen. Op de on-
beschaafdsto wijze beschuldigde zij hem, dat hij in \'t geheim van do
genegenheid der jongelieden was geweest, terwijl zjj hem met gomeene
scheldwoorden omtrent bedelaars, papisten en Fransche avonturiers
overlaadde. Haar echtgenoot was later verplicht zeer nederig zijn excuus
te maken voor de taal, dio zijne vrouw goedgevonden had to voeren.
»Zoudt gy mademoiselle de Blois verbieden uw zoon Thomas te trou-
wen!" riep do chevalier uit. «Neen, mevrouw, zij stamt af uit oen go-
slacht, dat niet gewoon is zich met menschen van uwc klasse to ver-
binden en zij is verloofd aan een edelman, wiens voorvaderen hertogen
-ocr page 30-
22
De Nevocomcs.
en pairs waren, toen die van mijnheer Xcwcome schoenen poetsten !"
In plaats dat do arme Tom dus, toen hij te VVoolwich kwam, zjjn aar-
dig blozend meisje aantrof, vond hij zijn Fransehen moester, doodsbleek
van woede en bevende onder zijne ailea du pit/non. Wjj gaan do tafe-
reelen, die nu volgden, do hartstochtelijke smeekgebeden van den jonk-
man en zijn toorn en wanhoop, met stilzwijgen voorbij. Monsieur de
Blois besloot, bij wijze van zelfverdediging en om aan de wereld te
toouen dat hij een man van eer was. dat zijne dochter nu dadelijk met
den graaf in den echt zou treden, liet arme meisje schikte er zich in.
zonder oen woord tegen te spreken, zooals haar betaamde ; en met dit
huwelijk, bijna voor zijn oogon gesloten, on radeloos van woede en
wanhoop, scheepte de .jonge Newcomo zich naar Indië in en verliet de
ouders, die hjj nimmer weer zou zien.
T m\'s naam werd te Clapham niet moer genoemd. Zjjne brieven aan
zijn vader werden in de City geadresseerd. Het waren zeer onderhou-
dende brieven, die hot vaderhart tot grooten troost verstrekten. De
oude hoor zond ruime toelagen aan Tom, totdat dezo schreef, dat hij
ze niet meer noodig had. De heer Newcomo zou zijn bijzonder vermo-
gen gaarne aan Tom nagelaten hebben, want voor do tweelingen was
maar al te goed gezorgd : maar hij durfde hot uit vroes voor Sophia
Alethea. zijne vrouw, niet wagon : on toen hij stierf, had hij Tom dus
I slechts in \'t geheim vergiffenis geschonken.
DERDE HOOFDSTUK.
HET lirtlEVENKIST.IK VAN" KOLONEL NEWCOMK.
J.
Met het hartelijkste genoegen vat ik do pen op. waarde majoor, om
u de behouden aankomst te melden van den Ham Chunder, met zeker
het liefste en mooiste jongetje, dat ooit uit Tndië overgekomen is. De
kleine Clive is zoo gezond als een visch. Hij spreekt Engelsch als een
geboren Engelschntan.
Toen hij van mijnheer Sneid, den supercarga,
die hem mot oen postrijtuig van Southampton hier naar toe gebracht
heeft, afscheid nam, huilde hij tranen met tuiten; doch kindortranen
duren gelukkig niet lang! Mijnheer Sneid zogt dat do reis zeer voor-
spoedig is geweest en maar vier maanden en elf dagen geduurd heeft.
Wat een verschil niet die lange en gevaarlijke reis van acht maanden,
onder aanhoudende zeeziekte, toen mijn arme zuster Emma naar Ben-
galen ging, om daar de vrouw van den besten man en de moeder van
den liefston jongen te worden, hoewel zij dat geluk maar zoo kort
mocht genieten. Zij is thans uit deze boozo en droevige wereld naar
betere gewesten heengegaan; maar ik ben innig overtuigd, waarde ma-
joor, dat uwe liefde haar de ellende en mishandelingen, dio zij van
haar akeligen eersten man, kapitein Casey, had moeten verduren, ruim-
schoots vergoed heeft. Als do prachtigste Moederen uit Londen en zelfs
uit Parijs, de kostbaarste gesteenten en de fraaiste kanten, ja, al wat
maar keurig en deftig is,
cone vrouw gelukkig kan maken, dan weet
ik zeker, dat het arme kind die in do laatste vier jaren van haar leven
gehad heeft. Maar wat baat dat alles, wanneer do gordijn voor dit too-
neel der ijdelheid gevallen is?
-ocr page 31-
Het brievenkistje van kolonel Newcome.                      23
Mijnheer Sneid vertelt ons, dat de overtocht heel voorspoedig is ge-
weest. Zij hebben eene week aan de Kaap gelegen en drie dagen te
St. Helena vertoefd, waar zij het graf van Jionaparte hebben bezocht
(een nieuw bewijs van de ijdelheid van al het ondermaansche !), en bij
het eiland Ascension kregen zij een aangename afwisseling, door het
vangen van heerlijke schildpadden !
Gij kunt u verzekerd houden, dat de aanzienlijke som, die gij bij de
hoeren ilobson en Co. voor mij beschikbaar hebt gesteld, geheel ten
behoeve van mijn lief pleegzoontje besteed zal worden. Mevrouw Xow-
come kan, naar mijn inzien, nauwelijks zijne grootniama heeten. en die
methodistische dame zal waarschijnlijk niet veel prijs stellen op den om~
Êang niet de dochter en den kleinzoon van een predikant der Kerk van
Ingeland Mijn broeder Charles nam de vrijheid haar zijn opwacii-
ting te maken, toen hij uw laatsten zoo milden wissel op het kantoor
presenteerde. Zij ontving hem zeer onbeleefd en mompelde iets van:
»zoo gewonnen, zoo geronnen." en toen Charles zeide: «Mevrouw, ik
ben de broeder der overledene vrouw van majoor Xewcome," antwoordde
zij: «Mijnheer, ik wil niemand oordeelen, maar voor zooveel ik kan
nagaan, zjjt gij dan de broeder van eene zeer ijdele, vadsige, loszin-
nigo. verkwistende vrouw, en Thomas Xewcome ging in het kiezen van
eene vrouw bijna even lichtvaardig als in het besteden van zijn geld te
werk." Als mevrouw Xewcome dus den lieven Clive niet uitdrukkelijk
noodigt, zal ik hem niet naar Clapham zenden.
Het is tegenwoordig zoo warm, dat ik den heerlijken shawl, dien gij
mij gezonden hebt, niet kan dragen, maar dien tot den aanstaanden
winter in lavendel zal bewaren! Mijn broeder, die u hartelijk dank
zegt voor uw aanhoudende mildheid, zal de volgende maand schrijven
en de vorderingen van zijn nllerliefsten leerling berichten. Clive zal
hier zelf een postcriptuin bijvoegen, en zoo blijf ik, hooggeachte ma-
joor. u duizendmaal dank zeggende voor al de vriendschap die gij mij
bewijst,
Uwe dankbare en toegenegene
MARTHA HONEYMAN.
Met groote letters en op potloodlijntjes volgde hieronder:
Lieve beste pa, ik ben heel wel en hoop dat u ook heel wel is.
Mijnheer Snijt heeft me in eene sjees hier gebracht, ik houd heel veel
van mijnheer Snijt, van tante Martha houd ik ook veel en van Anna.
Er zijn nu geen schepen hier en ik blijf uw liefhebbende zoon, Clive
Newcome.
II.
Rue St.-Dominique St.-Germain.
Paris,
Ie 15 Xov. 1820.
Hoe lang ik nu ook reeds verwijderd ben uit het land, dat de woon-
plaats mijner jeugd was, heb ik van daar zoete herinneringen medege-
nomen en blijf ik het altijd met dankbare liefde gedenken. De hemel
heeft mij in omstandigheden geplaatst, zeer verschillend van die, in
welke ik u heb leeren kennen. Ik ben thans moeder van een aantal
kinderen. Mijn echtgenoot heeft een gedeelte der goederen terugbe-
komon, die de omwenteling ons ontnomen had, en toen Frankrijk onder
-ocr page 32-
24                                             Be Newcomes.
den soliepter van zijn wettigen vorst terugkeerde, heeft het ook weder
den adel aangenomen, die zijn doorluchtig geslacht in de ballingschap
was gevolgd. Wij zijn echter gelukkiger dan onze lotgenooten geweest ,
en hebben Zijne Majesteit kunnen voorafgaan. Daar monsieur de Florac
verderen tegenstand als ijdel beschouwde en misschien betooverd was
door den glans van het genie dat de orde herstelde, Europa onderwierp
en Frankrijk wist to besturen, verzoende hij zich niet den overwinnaar van
Marengo en Austorlitz en kreeg eene betrekking aan het hof des keizers, j
Deze onderwerping, die aanvankelijk als ontrouw was beschouwd,
werd mjjn gemaal iater vergeven. Wat hij gedurende do honderd da-
gen heeft geleden, heeft zijne gehechtheid aan clengeen, die keizer
was, door de vingers doen zien. Mijn geniaal is nu oen oud man. Hij I
had den noodlottigen veldtocht in Rusland als een der kamerheeren
van Napoleon medegemaakt. Hij leeft thans afgezonderd van de wereld
en wijdt zijn aandacht aan zijne zwakke gezondheid, zijn gezin en J
den hemel.
Ik heb den tijd niet vergeten, die aan de dagen voorafging, toen ik, ;
volgens het door mijn vader gegeven woord, do echtgonoote van mon- j
sieur de Florac werd Nu on dan heb ik iets van uwe lotgevallen ge-
hoord. Een mijner bloedverwanten, monsieur do F., die in Engelseh- \'
Indië dienst had genomen, heeft mij medegedeeld, dat gjj nog op zoer
jeugdigen leeftijd te Argum en Bhurtporo lauweren hadt gewonnen en !
bij Laswari er ternauwernood het loven afbracht. Ik heb uwe tochten
op de kaart gevolgd, mijnheer, en aldus aan uwe zegepralen en uw
roem deelgenomen. Ach, ik ben niet zoo koel, dat mijn hart niet ge-
beefd zou hebben voor de gevaren die u bedreigden, — niet zoo oud, \'
dat ik mij den jonkman niet zou herinneren, die van den volgeling van
Frodeiïk den Groote de eerste beginselen der krijgskunst leerde. Doch
uw edelmoedigheid, uw oprechtheid, uw moed. die bezat gij van u
zelven. Niemand behoefde u die hoedanigheid bij te brengen, met
welke de goede God u roods toegerust had. Mijn brave vader is sedert I
vele jaren dood, maar ook hem was het vóór zijn einde nog vergund
Frankrijk weder te zien.
Ik heb uit do Eugolschc bladen niet alleen vernomen, dat gij getrouwd
zijt, maar ook dat gij een zoon hebt. Sta mij toe, dat ik aan uwe
vrouw en aan uw kind de bijgaande herinneringen aan een oude vriend-
schap zende. Ik heb gezien, dat mevrouw Newcome weduwe is gewor-
den, en dat spijt mij niet. Ik hoop, mijn vriend, dat er tusschen u en
uwe vrouw dat \'verschil van leeftijd niet zal hebben bestaan, dat ik wel
bij andere huwelijken waargenomen heb. Ik bid den goeden God dat
hij uw echtvorbintenis zegene. Ik houd. u altijd in herinnering. Ter-
wijl ik dit schrijf, staat hei verledene mij weder voor den geest. Ik
zie een braaf jonkman met eene zachte stem en bruine oogen voor mij.
Ik zie weder de Theems on de liefelijke velden van Hlackheath. Dan
luister en bid ik weder aan de deur mijner kamer, wanneer mijn vader
met u in het kleine studeervertrek spreekt. Ik staar uit mijn venster
en ik zie u vertrekken.
Mijne zonen zjjn tot mannen opgegroeid; do oen is onder dienst, de
ander hoeft den geestelijken stand gekozen, en mijne dochter is zelve
reeds moeder. Ik herinner mij, dat hot heden uw geboortedag is, en I
ik heb hot mij tot een feestje gemaakt dien te vieron — na hoeveel I
jaren van afzijn on stilzwijgen!
Comtesse DE FLORAC,
néc i.. be dlois.
-ocr page 33-
Het brievenkistje van kolonel Newcome.                   25
111.
Waarde thomas,
Do heer Sncid, suporcarga van den Ramchunder, heeft ons gisteren
uw brief ter hand gesteld, en heden heb ik 3323 pond (i sh. en 8 d.
Consols gekocht, op onzen gemeenschappelijken naam (H. en li. New-
come), voor uw kleinen jongen. De lieer Sneid spreekt zeer gunstig
over hein en heeft hem tweo dagen geleden in den besten welstand ten
huize van zijne tante, jufvrouw Iloneyman, gebracht. Wij hebben,
volgens uwe begeerte. 200 pond ter beschikking van die dame gesteld.
Lady Anna is opgetogen over het geschenk, dat zij gisteren ontving,
en zegt dat die witte shawl veel te mooi is. Mijne moeder is ook ten
hoogste ingenomen met den haren en heeft vandaag een pak boeken,
traktaatjes enz. , voor de vatbaarheid van uw zoontje berekend, met de
diligence van Hrighton naar hom opgezonden Zij heeft laatstelijk nog
van domino T. Sweatenham, die uit Indië terugkwam, liet een en an-
dor omtrent u vernomen. Hij sprak van uwe vriendelijkheid on van de
gastvrije wijze waarop gij hnm in uw huis ontvangen hebt, on maakte
daarvan nog dien zelfden namiddag op eeno zeer gepaste wijze melding
in zijn dankgebed na den maaltijd. Mijne moedor zal zeker uw zoontje
wel op do Hermitage noodigen, en wanneer wij eenmaal op ons zelven
wonen, zal het ook Anna. en mij zeer aangenaam zijn hom te ont-
vangen.
Geheel de uwe,
li. NEWCOME.
Aan majoor Newcomo.
IV.
Hooggeachte kolonel,
Indien ik uw edel hart niet kende en niet wist welke overvloedige
middelen do hemel u geschonken heeft om aan do inspraak van dat
hart te voldoen, ja indien ik niet overtuigd ware dat het onbeduidende
sommetje, hetgeen ik noodig heb, mij voorgoed bovon alle bezwaren
des levens zal verheffen on zonder feil binnen zes maanden zal terug-
betaald worden, dan zou ik, geloof mij vrij, nooit den stouten stap
gewaagd hebben, waartoe onze vriendschap (hoewel die tot dusverre
slechts schriftelijk onderhouden is), onze familiebetrekking en uw alge-
meen bekende voorkomendheid mij den moed hebben gegeven.
Daar hot sierlijke en goed ingerichte kerkje in Denmark Street op
May Fair, doorgaans Lady Whittlcsea"s Kapel genoemd, te koop is ge-
komen, heb ik besloten al wat ik bezit to besteden om er eigenaar van
te worden, en daardoor, naar ik hoop, den grond te leggen tot een
goed inkomen voor mij en mijne brave zuster. Hoe onzeker is toch een
inkomen uit het kamorsverhuren to lirighton ? De zeeman, die daar j
voor die rotsen op do golven dobbert, is evenmin zeker van stroom en
wind, de visscher is evenmin zeker dat zijn met zorg uitgezet net de
visschen zal verschalken, als do vorhuurster te Brighton het is (zelvo
misschien in overvloed groot gebracht en aan weelde gewoon), dat zij
eenigo der gaston, die bijgeval de stad bezoeken to huisvesten zal
krijgen. Wel komen zjj den eenen dag in zwermen opzetten, maar waar
zijn zij den volgenden dag gebleven? Maanden achtereen was do eerste
verdieping bij mijne zuster eeno woestijn, totdat dio betrokken werd
-ocr page 34-
26                                              De Neiocomes.
door uw juweel van een zoontje, mijn neefje en leerling. Clive is alles
wat een vader, een oom (die hem als een vader liefheeft), een leeraar,
een onderwijzer zou kunnen hegeeren. Hij behoort niet tot die vroegrijpe
kinderen, wier geprezene talenten met de jongelingsjaren verdwijnen;
ik moet ronduit verklaren, dat hij in de klassieke en wiskunstige stu-
diën aan verscheidene kinderen van jonger leeftijd niet vooruit is: maar
hij is door en door gezond, en hij is oprecht en opgeruimd, hetgeen
hem in zjjn verder leven waarschijnljjk van niet minder voordeel zal
zijn dan het as in pransriili of de pons asinorum
Maar, over mijn aardig vriendje en leerling uitweidende, zou ik het
onderwerp van mijn brief vergeten, namelijk den aankoop van de kapel
waarvan ik gewag maakte, en de hoop, ja de zekerheid van voorspoed
— indien iets op liet ondermaansche zeker is — welke die aankoop
belooft. Een hulppredikerschap staat toch gelijk met hongerlijden. In-
dien wij het in de hermieten van den ouden tijd afkeuren, dat zij hun
leven nutteloos in wildernissen verspilden, wat moeten wjj dan zeggen
van een hermiot in een protestantsch land en een zoogenaamd beschaaf-
den tijd. die zijn hoofd in eene woestjjn van Yoikshire verbergt of zijne
vermoedeljjk goede talenten in de veenstreken van Lincolnshire begraaft?
Gij zult vragen of ik genie bezit, of ik begaafd ben met die welspre-
kendheid die noodig is om te schokken en te vertroosten, om de vadsi-
fen wakker te schudden, om den zondaars schrik aan te jagen, om de
cvreesden op te beuren en te overtuigen, om do blinden, die in het
donker rondtaston, te leiden, om de spotters te beschamen ? Ja. mijn
geweten getuigt het, honderden getuigschriften van predikanten van
druk bezochte kerken en van hooggeschatte prelaten bevestigen het, dat
ik met die gaven toegerust ben Eene stem jn mjjn binnenste roept mij
toe: »Ga vut tot den goeden strijd Charles Honeyman; wisch de tra-
non van den berouwhebbenden zondaar weg: stort don misdadiger, die
den dood te genioet gaat, hoop in \'t hart; ooezem den broeder, die op
het schrikwekkende sterfbed ligt, moed in, en vel den ongeloovige met
do lans der waarheid en het schild der rede ter aarde."
Uit een geldelijk oogpunt vertrouw ik, ja de berekeningen zijn zoo
overtuigend als een algebraïsche vergelijking, dat ik, als predikant
van Lady Whittlesea\'s Kapel, niet minder dan duizend pond \'s jaars
zal ontvangen. Door zulk eene som zal ik met overleg (want welke
som is zonder overleg toereikend?) in staat zijn ruimschoots in mijne
behoeften te voorzien, mjjne verplichtingen jegens u en mijne zuster en
eenigo andere schuldeisehers — die, helaas! niet op u gelijken — te
kwijten, en mijne zuster eene woning te verschaffen, harer meer waardig
dan het huis dat zij nu bewoont en op den wenk van eiken doortrek-
kenden vreemdeling als het ware ontruimen moet!
Mijne zuster is niet afkeerig van mijn plan, waarmede eenige veran-
deringen verbonden zijn, die ik nog niet aan haar oordeel onderworpen
hob, daar ik wensch dat zij eerst door u goedgekeurd worden. Ik ben
voornemens uit de opbrengst der Whittlesea Kapel \'200 pond \'s jaars,
§er vierendeeljaars te betalen, aan mijne zuster uit te keeren. Door
eze bijdrage en haar eigen vermogen, dat zij beter bijeengehouden heeft
dan haar ongelukkige en te goedgeloovige broeder het zijne (want als
ik een guinje bezat, was een verhaal van lijden en rampspoed voldoende
om die tot een halven souverein te doen versmelten), zal zij in staat zijn
op een voet te leven, zooals aan haar vaders dochter past.
Wanneer mijne zuster aldus met die bijdrage gesteund is, zou ik wel
in overweging willen geven, onzen lieven Clive aan dat vrouwenbestuur
-ocr page 35-
Het brievenkiatje van kolonel Newcome.                      27
te onttrekken en hem onder liet toezicht van zijn liefhebbenden oom en
leermeester te plaatsen De toelage, die gij tot dusverre voor zijn on-
derhoud betaald hebt, zal ruimschoots toereikend zijn voor zijn onder-
houd en opvoeding, zoolang hij onder mijn dak vertoeft, en ik zal dan
het gezag van een vader en een leeraar over zijne studiën, zijn gedrag
en alles wat tot zijn welzijn dient, kunnen uitoefenen, hetgeen ik niet
zoo goed te Brighton kan doen, waar ik van mijne zuster afhankelijk
ben en dikwijls moet toegeven in omstandigheden, waar ik weet dat ik
en niet mijne zuster, in het belang van dien lieven Clivo, do beslissing
behoorde te hebben.
Ik heb dus aan mijn vriend, den weleerwaarden hoer Marcus Flather,
een wissel van \'251) pond gegeven, dien ik op uw agent te Calcutta
getrokken iieb, welke som kan strekken tot vereffening van Clive\'s eer-
ste jaar inwoning bij mij. of op mijn woord van eer al3 predikant en
gentleman drie maanden na zicht door mij terugbetaald zal worden, in-
dien gij goedvindt op mij te trekken. Daar ik nimmer — neen, al moest
het den laatstcn penning kosten dien ik op de wereld bezat — do be-
taling van een wissel van uwe hand zou weigeren, zoo bezwoer ik u,
geachto kolonel, ook don mijnen niet af te wijzon. Mijn krediet in deze
stad, waar krediet alles is, do akelige toekomst waaraan ik niet wil den-
ken. mijne verplichtingen jegens don hoor Flather, mijn eigen vooruit-
zichten in het leven en de zorg voor mjjno zuster bij haar klimmendew
leeftijd, — dit alles is betrokken bij den stap, dien ik do vrijheid neem
te doen. Mijn ondergang of mijn geluk op aarde berust in uwe handen.
Ik mag niet betwijfelen, dat gjj aan do inspraak van uw edelmoedig
hart gehoor zult geven en dat gij do hulpvaardige hand zult reikon aan
Uw toegenegen zwager,
CHARLES HONEYMA.N.
Onze kleine Clivo heeft te Londen oen bezoek afgelegd bij zijn oom
en te C\'lapham op de Hermitage, om zijn opwachting bij zijne stief-
grootmoeder, do rijke mevrouw Newcome, to maken. Ik ga met stil-
zwijgen do voor mjj boleedigendo woorden voorbij, die hot kind ons latei-
in zijn onsehuid hoeft ovorverteld. Tegen hem was zjj zeer vriendelijk;
zij schonk hom een bankbiljet van vijf pond, de gedichten van Kii-ke
White, een werkjo getiteld de Kleine Hendrik en zijn Verzorger, het-
geen tot Indië betrekking heeft, en den uitmuntenden (Catechismus onzer
Kerk. Clivo is heel geestig en ik sluit hier oono ruwe schets van zijne
hand in, die Mevrouw do Hisschopsehe van Clapham, zooals zij ge-
noemd wordt, voorstelt; — de andere figuur is een onhandige, maar
potsierlijke afteekening van een ander kluchtig personage.
Aan den luitenant-kolonel Newcome, enz.
V.
Hooggeachte kolonel!
Ik heb juist een brief van dominé Marcus Flather ontvangen, die mij
zeer getroffen en verschrikt heeft, aangezien ik er uit verneem, dat
mijn broeder Charles hem een wissel op u voor \'250 pond gegeven heeft,
terwijl niet r/ij iets aan ons verschuldigd zijt, maar wij voor vele hon-
derd, \'honderd pondon bij u in het krijt staan. Charles zegt, dat hij den
wissel volgens uw verlangen getrokken heeft, daar gij hebt geschreven,
-ocr page 36-
28                                          Be Netvcomes.
dat gij hom gaarne in allo opzichten van dienst zoudt zijn, en hij voegt j
er bij, dat hij dat gold volstrekt noodig heeft om zijn fortuin te maken.
Maar het is ongelukkig ; Charles staat altijd op het punt om zijn for-
tuin te maken en nooit komt er iets van. De school, die hij overnam \'
en waarvoor gij en ik den koopprijs betaald hebben, nam niet op. en
na het eorsto halfjaar waren er geen andere leerlingen meer dan twee i
arme kleine kroesharige mulatten, wier vader op het eiland St. Chris-
toffel in de gevangenis zat on die ik, terwijl de mannen van hot recht
den boedol beredderden en Charles naar Frankrijk do wijk genomen
had, op mijn eigen bovenachterkamer gelogeerd heb, totdat onze lieve I
kleine Clivo bjj ons kwam wonen.
Daar Clivo nog te klein was voor eone grooto school, meende ik, dat
hij niet beter kon doen dan voorloopig bij zijn oude tante to blijven,
mot zijn oom Charles, die heel geleerd is, tot gouverneur. Ik wensehte,
dat gij Charles eens op den kansel kondt hooron. Hij is welsprekender
en brengt een dieper indruk teweeg dan eenig ander predikant in En-
geland. Gij hebt roods ingeteokend op zjjno preeken, alsmede op zijne
gedichten, die algemeen heet mooi gevonden worden.
Toon hij van Calais terugkwam en van dio akelige advocaten en
procureurs ontslagen was, meende ik, daar er op zijne gezondheid niet
te roemen viel on hjj to zwak was om ergens eeno betrekking als hulp-
prediker te aanvaarden, dat hjj niet beter kon doen dan Clive\'s gou-
verneur to worden, en ik kwam dus met hom overeen, dat ik hem,
van uw rjjkelijk kostgeld van 250 pond voor Clive, jaarlijks 100 pond
zou uitkeeren, zoodat ik geloof, dat gij, wanneer gij do kosten voor
Clive\'s onderhoud en kleeding in aanmerking noemt, wel tot de over- .
tuiging zult komen, dat er voor mij niet voel overschiet.
Charles spreekt telkens van zijne nieuwe kerk to Londen en belooft
mij daarvan gouden bergen. Do goede jongen is zeer hartelijk on bouwt ;
altijd kasteelen in do lucht, maar verlangt nu dat Clivo to Londen bij
hem in huis zal komen. Dal mort echter niet gebeuren en ik wil er i
niet van hooren. Charles is te goedhartig om een echt schoolmeester
to zijn en de jonge hoor Clivo lacht hem uit. Pas kort geleden, nadat
hij van zijne grootmama was teruggekomen (waarover ik u don 23sten
der vorige maand mot do Burrampooter schroef), vond ik eeno teokening
van mevrouw Newcome en van Charles daarbij, allebei met hun bril op
den neus en sprekend gcljjkendo. Ik heb hot papier woggeborgen, maar j
het is weder uit mijne lade weggenomen, [lij heeft mij en Anna ook
uitgeteekend. Da teekenmeestor Speek moest er hartelijk om lachen en
heeft de schets medegenomen; hij zegt, dat Clive een verwonderlijken
aanleg voor het teokonen bezit.
In plaats van Clive dus do volgende maand mot Charles naar Londen
te laten gaan, waar mijn broeder zich volstrekt vestigen wil, zal ik den
kleinen Clivo op school doen bij Dr. Timpany op de Marine Parade,
waarvan ik do beste getuigenissen hoor; doch ik hoop, dat gij spoedig
zult kunnen besluiten, hem naar eeno grootere school to zenden. Mijn
vader zeido altijd, dat het de beste plaats voor jongens was, en ik
heb een broeder aan wien mijne moeder de roede spaarde en dio ik
dus vrees dat een bedorven kind is geworden.
Hoogachtend verblijf ik, geëerde kolonel,
Uwe zeer dienstw. Dienares
MARTHA HONKYMAN.
Aan luitenant-kolonel Newcome,
ridder der Had-orde.
-ocr page 37-
Het brievenkisfje van kolonel Newcome.                   29
Waarde Broeder,
Ik haast mij om u kennis te geven van een gevallen slag, die, of-
schoon naar den loop der natuur te voorzien, niet alloen in onze fa-
milie, maar in do gelieele stad diepe smart veroorzaakt hoeft. Onze
beminde en geëerdo moeder, Sophia Alethea Newcome, is dezen mor-
gen ten half vijf uur in don hoogon ouderdom van drie en tachtig ja-
ren overleden. Na in den nacht van dinsdag op. woensdag, van den
\'12den op den 18den, tot in den nacht met lezen en schrijven in haar
boekvertrek te zijn bozig geweest en hare dienstboden, die zij nooit
wilde dat op haar zouden wachten, te hebben weggezonden, evenals
mijn broeder en diens vrouw, die gewoon zijn zich vroegtijdig te bed te
begeven, draaide zij de lampen uit en nam eono kaars om zich naar
hare slaapkamer te begeven; maar op het portaal moet zij gevallen zijn,
want zij werd daar door do dienstmeiden gevonden, met het hoofd togen de
balustrade leunende on pogingen doende om het bloed uit eeno wonde
in haar voorhoofd to stelpen, die zij bekomen moet hebben door tegen
een der steenen treden van do trap to slaan.
Toon mevrouw Newcome gevonden werd was zij sprakeloos, doeh nog
altijd bjj haar bewustzijn. Men bracht haar dus te bod en ontbood een
dokter. Mijn broeder on Lady Anna, die zich naar hare kamer gespoed
haddon, herkende zij on nam" de hand van elk; doch waarschijnlijk was
er uit den schok van den val oene beroerte gevolgd, want zij bobben
hare stem, behalve in holle geluiden, niet moor gehoord sedert den
vorigen avond, toon zij hun haar zogen gaf en goedennachtwenschte.
Aldus is dozo voortreffelijke en brave vrouw heengegaan, oene waarachtige
christin, de liefderijkste vriendin van do armen en de behoeftigen, de hoofd-
persone van dit grooto handelshuis on de beste en toedersto der moeders.
De inhoud van haar testament is ons sedert lang bekend geweest Dat
stuk was godagtoekend eene maand na den dood van onzen betreurden
vader. Daar de nalatenschap van den heer Thomas Newcome geljjk-
matig verdeeld was onder zijne drie zonen, gaat het fortuin van zijne
tweede vrouw natuurlijk op haar eigen afstammelingen, mijn broeder
Brian en mij zolven, over Kr moeten groote legaten uitgekeerd worden
aan dienstboden en aan liefdadige en kerkelijke instellingen, van welke
zij gedurende haar loven eene milde beschermster was. Ik betreur het,
waarde broeder, dat u door rnjjne moeder geeno gedachtenis vermaakt
is, daar zij in don laatston tijd dikwijls op zeer vriendschappelijke wijze
over u sprak en op don dag toon zij stierf zelfs oen brief aan uw zoontje
begonnen was, die onvoltooid op haro schrijftafel is gevonden. Mijn
broeder zeide, dat zij nog dien zelfden dag onder het ontbijt gewezen
had op een deel van Orme\'s Hindoslan, dat boek, zeide zij, dat den
armen Tom zulk eeno dolle begeerte had doen opvatten om naar Indië
te gaan. Ik ben overtuigd, dat hot u genoegen zal doen deze teekenen
van welwillende belangstelling te vernemen van iemand, die in den
laatsten tijd meermalen zeide, dat zij voor u in uw jongen tijd veel
achting had gekoesterd.
Ik hob nu, onder de vele drukten welke dit droevige sterfgeval te-
weegbrengt, geon tijd meer over dan om u te betuigen dat ik blijf
Uw toegenegen Broeder
11. NEWCOME.
Aan luitenant-Mond Newcome, enz.
-ocr page 38-
80
Be Newcomes.
VIERDE HOOFDSTUK.
WAARIN ÜE SCHRIJVER EN DE HELD HUNNE KENNISMAKING HERNIEUWEN.
Moesten wij do geschiedenis der jeugd niet alleen van den held van
\' dit verhaal, maar van den vader van dien held in alle bijzonderheden
uiteenzetten, er zou geen einde zijn aan die verslagen uit de kinderka-
nier. De grootmoeder van een gentleman moge zich verlustigen in de
herdenking van de guitenstreken en het vroegtijdige genie van haar lie-
veling: maar geeft dit aan ons het recht om onze welwillende lezers
met zijne kinderpraat te vervelen en het geëerde publiek als een oud wijf
te beschouwen ? Voor slechts een paar personen in do gansche wereld
zijn do herinneringen uit iemands kindsheid belangrijk: voor de moe-
\' der die hem verpleegde, voor het meisje of misschien het kind dat hem
i naderhand liefheeft. Voor hem zei ven, hoe hot hem ook tegen- of mee-
loope, wat zijn leeftijd zij, met welke ziekten, moeilijkheden, teleur-
stollingen of fortuintjes hij te kampen hebbe, is de aanvang van zijn
leven altijd een helderlichtend punt, en de verdrietelijkheden, genoe-
gens en vriendschapsbanden uit zijne kindsche jaren blijven hem altijd
bij en zijn hem dierbaar. Ik zal dus zoo vrij zijn, om uit do prille jeugd
van mijnheer Clive Xewcome. van wiens historie ik de geschiedschrijver
ben. alleen zooveel mede te deelen als noodig is om den sleutel tot
I eenige eigenaardigheden van zijn karakter en tot zijne latere loopbaan
aan de hand te doen.
Ofschoon wij schoolkameraden waren, had ik in dien zetel der geleord-
heid, waar wij elkander het eerst loerden kennen, slechts weinig om-
gang met hem. Hij was zoo gelukkig, zes jaar jonger dan zijn tegen-
woordige levensbeschrijver te zijn, en bij zulk een verschil van leeftijd
tusschen schooljongens kan er geen sprake van een vertrouwelijken om-
gang wezen. Een pas benoemd tweede luitenant staat op geen vertrou-
welijkcr voet met don kommandeerenden generaal of een advocaat bij
zijn eerste pleidooi mot den president van het gerechtshof, dan het |
knaapje in den langen kiel op de bank der kleintjes met den ngrooten"
jongen, die al een buis draagt. Daar wij elkaar »van thuis" kenden,
zooals wij op de kostschool zoiden, en onze familiën eenigen omgang
met elkander hadden gehad, achtto domino Charles Honeyman (de hoog-
begaafde predikant van Lady Whittlesoa\'s Kapel in Denmark Street op
May Fair) het doelmatig, toen hij het kereltje na de kerstvacantie van
18-2— op de Grauwebroedorsschool bracht, om hom met eene vleiende
toespraak in mijn toezicht en bescherming aan te bevelen. Mijn oom,
majoor I\'endennis, had een tijdlang eene plaats in het kerkje van dezen
zoetvloeiende» en populairen prediker en bewonderde hem ton hoogste,
zooals een aantal aanzienlijke lieden toenmaals deden, — eene bewon-
dering die ik in nijjne vroegere jaren deelde, doch die later door een
rijper oordeel getemperd is.
Domino Honeyman deelde mij op een toon van don diopsten eerbied
mede, dat de vader van zijn neefje, kolonel Thomas Newcomo, ridder
van do Bad-orde, een dapper en geacht officier in het JJongaalsche leger
der Oost Indische Compagnie was, en dat de ooms van het knaapje, de
half broeders van den kolonel, de hoofden van hot voornamo bankiers-
huis Gebroeders Hobson en Xewcome waren, namelijk de weledelge-
boren heer Hobson Xewcome van Dryanston Square en van Marblc Head
in Sussex en de baronet Sir Drian Xewcome, van Xewcome en Park
-ocr page 39-
Waarin de schrijver en de held hunne kennismaking hernieuwen. 31
Lano. «Als men hen maar noemt," zeide domino Iloneyman in dien
bloemrijken stijl, waarin hij gewoon was zelfs de meest alledaagsche
zaken voor te dragen, »dan noemt men twee dier kooplieden, die vorsten
zjjn in de rijkste stad, welke de wereld ooit gezien heeft, en één, zoo
niet twee toongevers van die aristocratie, die zich schaart rondom den
troon van den uitnomendsten en beschaafdsten onder de Europeesche
vorsten." Ik beloofde den heer Honeynuin, dat ik voor het jongetje zou
zorgen, en daarop nam hij in mijne tegenwoordigheid met even hoog-
dravende taal afscheid van zijn neefje, waarna hij eeno lange en zeer
platte beurs voor den dag hualde en er een daalder uit bjjeenzocht,
dien hij aan het kind gaf, hetwelk dit geschenk met eeno zeer snaaksche
flikkering in zijne blauwe oogen aannam.
Na afloop der school op dien dag trof ik mijn kleinen beschermeling
in den omtrek van een banketbakkerswinkel aan, bezig met gelei-taartjes
te smullen.
»Ge moet al dat geld, vriendje, dat uw oom u gegeven heeft," zeide
ik (want ik helde al op dien jeugdigen leeftijd tot het satirieke over),
«niet aan taartjes versnoepen."
De guit wischte de gelei van zijn mond af en antwoordde mij: «Het
komt er niet op aan, want ik heb nog heel wat meer."
"Hoeveel?" vroeg de Groot-Inquisiteur, want de vorm van verhoor,
wanneer er een nieuwe jongen op school kwam. was aldus: »Hoe heet
gij? Wat doet uw vader\'; Hoeveel geld hebt gjj ?"
Het ventje haalde zooveel souvereinen uit den zak, dat de hoogst op-
geschoten scholier er van gewatertand zou hebben. »Oom Hobson heeft
er mij twee gegeven." zeide hij ; »van tante Hobson kroeg ik er één,
— neen, anderhalven ; van oom Newcome heb ik or drie en van tante
Anna één en nog drio gulden, en tante Iloneyman heeft mjj zes gulden
fezonden. Ethel wilde mij ook een souverein geven, maar ik wilde
ien niet hebben, want gij moet weten dat Ethel jonger is dan ik, en
ik had er toch al genoeg.\'
»En wie is Ethel ?" vroeg de oudere jongen met een glimlach over
de argelooze openhartigheid van het knaapje.
«Ethel is mijn nichtje, de dochter van tante Anna," geeft de kleine
Newcomo ten antwoord. «Daar hebt ge Ethel en Alice, en tante Anna
wilde het kleine kindje Doadicea laten doopen, maar dat wilde oom
niet hebben: en dan zijn er Dames en Egbert en de kleine Alfred,
maar die telt niet mee, want hij is nog zoo klein. Egbert en ik heb-
ben sehoolgegaan bij ïimpany; over een half jaar gaat hij naar Eton.
Hij is ouder dan ik, maar ik kan hem best aan \'
«En hoe oud is Egbert dan?" vraagt de ander woderom met een
glimlach.
«Egbert is tien jaar en ik ben negen en Ethel is zeven," herneemt
mijn kleine held met het blozend gezichtje, terwijl hij do handen
diep in zijne broekzakken steekt en daar de souvereinen laat rammelen.
Ik raadde hem, dat hij mij zijn geld zou laten bewaren ; hjj hield er
dan ook slechts één goudstuk uit en stelde mij de andere ter hand, doch
disponeerde vervolgens zoo druk op mij, dat do gansche voorraad wei-
dra op was. De hoogere en lagere klassen hadden toenmaals verschil-
lende schooluren; de kleine jongens kwamen een half uur vroeger uit
school dan de vijfde en zesde Klassen, en zeer dikwijls vond ik mijn
kleinen beschermeling met zijn open en vol gelaat, zijn vlashaar en zijne
heldere blauwe oogen, op de wacht staan. Ik wist dan reeds dadelijk,
dat hij gekomen was om op zijn bankier te trekken. Hot duurde niet
-ocr page 40-
De Newcomes.
32
lang of hij had oen blauw oog, in oen andere betcekcnis. Het bleek
dat hij gebokst had met een reus uit zjjn eigene klasse, dien hij de
nederlaag had toegebracht. »Ik heb hem van laken gegeven!" riep hij
mij toe, in de opgetogenheid van den triomf; en toen ik vroeg waaruit
do twist ontstaan was, gaf hij mij dapper ten antwoord, dat Wolf mi-
nor, zijne tegenpartij, een kleinen jongen geplaagd had en dat hij (de
kolossaio Nowcome) dat niet had kunnen aanzien.
Toen ik van de school ging nam ik een hartelijk afscheid van het
kereltje, dat op do (irauwebroedersschool achterbleef, waar zijne ram-
pen nu pas begonnen waren. Wij zagen elkander eerst weder toen ik
als jonge heer kamers in den Templo bewoonde, waar do hernieuwing
onzer kennismaking plaats had op de wijze, die ik reeds beschre-
ven heb.
Het ergerlijk gedrag van den armen Costigan had het wederzien met
mijn vroegoren schoolkameraad zoo onverwacht en onaangenaam afge-
brokon, dut ik niet dacht Clivo of althans den verontwaardigden officier,
die in zulk een staat van verbolgenheid ons gezelschap verlaten had,
ooit weder onder de oogen te zullen krijgen. Het ontbijt op mijne ka-
mer was echter den volgenden morgen ternauwernood afgoloopen, of
er werd aan de buitendeur geklopt en mijn klerkjo diende kolonel
Newcome en zijn zoon aan.
Ik wil niet ontkennon, dat ik mij een weinig schaamde toen ik de
namen mijnor bezoekers hoorde, want om de waarheid te zeggen hield
ik mij met hetzelfde werk bezig als don vorigen avond en zat ik onder
het lozen van do Times eeno sigaar te rooken. Hoeveel jonge heeren
zouden er wel in den Temple na het ontbijt eeno sigaar zitten te ge-
nieten, terwijl zij de Time» lezen 7 Mijn vriend en levensgezel van die
dagen, ja, van al mijne dagen, mijnheer üeorge Warrington, zat aan
zijn kort pijpje te trekken en werd evenmin door dit bezoek in verle-
genheid gebracht, als het geval zou geweest zijn indien do aartsbis-
schop van Canterbury waro binnengetreden.
De kleine Clivo keek mot een nieuwsgierigen blik onze wonderlijke
kamer rond, terwijl de kolonel mij met hartelijkheid de hand drukte.
Er waren geen sporen van zijn misnoegen van den vorigen avond meer
bij hem te zien, maar zijn gebruind gelaat, met die oprechte uitdruk-
king, werd door een lachje verhelderd toen hij zijn oogen ook eens
door het havelooze vertrek liet weidon met die vuile gordijnen en die
prenten aan den muur en die boekenkasten, met dien stapel procfbla-
den, manuscripten en boeken ter recensie, met die ledige sodawater-
kruikjes. sigarenkistjes en nog heel veel meer.
»Ik liep gisteravond boos hoen," zeide do kolonel, «maar nu ik van
morgen weer bedaard was, achtte ik mjj verplicht u mijn opwachting
te maken, om u voor mijne brusko manieren verschooning te vragen.
Het gedrag van dien dronken ouden kapitein — hoe heet hij ook ? —
was zoo schandelijk, dat ik niet wilde dat Clivo langer in dezelfde zaal
met hem zou blijven, en dit was de reden dat ik wegvloog zonder een
woord van dank of zelfs goedonnacht tegen mijn zoons ouden vriend te
zeggen. Ik ben u nog een handdruk voor gisteravond verschuldigd,
mijnheer Pendennis," en bij die woorden had hij do goedheid mij voor
de tweede maal do hand te geven.
»En dit is dus do tempel dor Muzen, mijnheer!" ging onze bezoeker
voort »lk ken uwe geschriften zeer goed. Clive zond elke maand de
Poll Mali Gazelle naar mij op."
o Wij waren er to Smii\'fle op ingeteekend," zeide Clive, «want wij
-ocr page 41-
Waarin de schrijver en de held hunne kennismaking hernieuwen. 33
begunstigen altijd degenen, die op de Grauwebroedersschool goweest
zijn." Ik ben hier verplicht te verklaren, dat «SmifnV\' eene grappige
verkorting van oSmithfield" is, want onze school ligt zeer dicht bij die
groote runder- en schapenmarkt, en oude Cisterciensers duiden dikwijls
voor de aardigheid de plaats, waar zij hun opvoeding ontvangen heb-
ben, met den naam der naburige veemarkt aan.
«Clive zond mij do Oazelte elke maand," bevestigde do kolonel, »en
uw roman Walter Lnrraine heb ik in mijne boot gelezen, toen ik de
rivier afzakte naar Calcutta."
»Zijn de onsterfelijke lettervruchten van Pen tot aan boord van Ben-
gaalsche budgerows doorgedrongen, en dobberen hare bladen langs de
goudgele oevers der Jumna?" vroeg Warrington. die scepticus, die geen
ontzag koestert voor eonig modern werk van genie.
»fk heb uw boek aan mevrouw Timmins te Calcutta gegeven," voegde
de kolonel er op de meest eenvoudige wijze bij. «Waarschijnlijk zult
ge wel van haar gehoord hebben, want zij is eene van de geestigste
vrouwen in gansch Indië. Zij was verrukt over uw werk, en ik kan u
gerust verklaren, dat mevrouw Timmins niet met ieders werk ingeno-
men is," zoo besloot hij met een veolbeteekenend knipoogje.
»\'t Is kapitaal!" kwam Clive hier tusschen ; «vooral dat gedeelte — go
weet wel — waar Walter op de vlucht gaat met Neaora, en de generaal
hen niet vervolgen kan, hoewel de postkoets voor zijne deur staat, om-
dat Tim O\'Toole zijn houten been weggestopt heeft. Al de grappige
tooneelen zijn kapitaal. Maar de sentimenteele hoofdstukkon, die zelf-
moord en al die dingen bevallen mij niet, — en wat de verzen betreft,
ik heb een hekel aan verzen."
»Pen is geen dichter van den eersten rang," zeide Warrington. »Ik
ben verplicht, kolonel, den jongen heer van tijd tot tijd wat neer te
zetten; hij zou anders zoo verwaand worden, dat er geen huis met hem
te houden was."
«Zeg eens," riep Clive uit.
»Wat wenscht gij te zeggen ?" vroeg Warrington met den schijn van
de grootste belangstelling.
»Zeg eens, Pendennis," hernam de jongen in zijn onnoozelheid, »ik
dacht, dat gij een eerste piet waart. Als wij van die groote partijen in
de Pall Mali Gazette lazen, zeiden de kameraden dat gij daar altijd
genoodigd werdt, en daarom dacht ik dat gij kamers hadt in het voor-
naamste gedeelte van de stad, en mooie paarden, en een lakei en een
rijknecht, en voor \'t minst eene tilbury"
«Hoor eens, vriendje,\'\' viel de kolonel onmiddellijk in, «ik hoop niet,
dat het uwe gewoonte is gentlemen naar zulke vodderijen te beoordee-
len. Een letterkundige oefent het edelste beroep uit, dat iemand ter
hand kan nemen. Ik zou liever de schrijver van een geniaal werk dan
gouverneur-generaal van Indië zijn. Ik vereer het genie en breng er
mijne hulde aan toe, overal waar ik het aantref. Ik houd meer van
mijn eigen vak dan van eenig ander ter wereld, maar dat is omdat ik
er juist voor geschikt ben. Ik zou geen versje van vier regels kunnen
maken, al kon ik mij daarmede van den dood redden. Men kan ook
niet alles in het leven hebben. Wie zou niet gaarne arm zijn, indien
hij daartegenover verzekerd ware genie te zullen bezitten en roem en
onsterfelijkheid te verwerven? Denk maar aan Dr. Johnson. Wat was
dat een genie, en waar bracht hij echter zijn leven door? Op kamers,
zeker niet beter dan deze, — die echter allervroolijkst en aangenaamst
zijn, heeren," zeide de kolonel, bevreesd dat hij ons beleedigd zou
3
DE NEWCOMES. I.
-ocr page 42-
De Neivcomes.
34
hebben. «Een der grootste genoegens, waarop ik bij don terugkeer naar
het vaderland gehoopt had, was dat ik de eer zou hebben met geloerde
en geniale mannen, met geestige koppen, met dichters en geschied-
schrijvers in aanraking te komen, indien het geluk mij dienen wilde, en
dan mijn voordeel te doen met hun omgang. Ik verliet Engeland reeds
op te jeugdigen leeftijd om dat voorrecht te hebben kunnen genieten.
In mijn vaders huis dacht men meer om geld dan om de gaven van
den geest; maar, Clive, hij had daartoe dan ook evenmin als ik de
gelegenheid, welke ik u wensch te verschaffen ; en hot doet mij leed,
dat gij op de stille wijze van leven van mijnheer Pendennis aanmerking
maakt of iets anders dan achting en bewondering aan den dag legt,
wanneer gij het vertrek van een dichter en letterkundige betreedt. Ik
voor mij heb mij nog nooit in de vertrekken van een letterkundige be-
vonden," vervolgde de kolonel, zich nu weder tot ons richtende; «neem
mij niet kwalijk, maar is dat — dat papier werkeljjk een proefblad?"
Wij stelden hem die merkwaardigheid ter hand, met een glimlach over
de geestdrift van den eenvoudigcn man, die in staat was datgoen te
bewonderen wat voor ons oven onsmakelijk was als taartjes voor een
banketbakker.
Daar hij zich nu bij letterkundigen bevond, achtte hij het gepast zijn
gesprek geheel over letterkundige onderwerpen te doen loopen, en of-
schoon ik wist dat hij zich in twintig veldslagen met roem overladen
had, kon ik hem in den loop onzer verdere en nauwere kennismaking
nooit zoo ver brengen, dat hij over zijne wapenfeiten of ervaringen
sprak, die hij geheel met stilzwijgen voorbijging, als niet waardig dat
er eenige notitie van genomen wierd.
Ik bemerkte weldra, dat hij Dr. Johnson als den grootsten van allo
groote mannen beschouwde; diens woorden lagen hem onophoudelijk op
de tong en op reis had hij altijd DosweU\'s Leven van Johnson bij zich.
Voorts las hij Cesar en Tncitus, «met behulp van vertalingen, mijn-
heer, met behulp van vertalingen, — maar ik verheug mij, dat ik nog
iets van mijn Latijn van de Grauwebrooders overgehouden heb," — en
daarop haalde hij, mot betrekking tot een aantal voorvallen uit het da-
gelijksch leven en mot het grootste zelfbehagen, in alle eenvoudigheid
des harten zinsneden uit de Latjjnscho spraakkunst aan. Behalve de
ovengenoemde boeken, maakten de Spectator, Don Quijote en Sir
Charles Grandison
deel van zijne reisbibliotheek uit. »Ik heb die ge-
lezen, mijnheer," zeide hij meer dan eens, «omdat ik gaarne met gon-
tlemen verkeer; en Sir ïtoger de Coverley, Sir Charles Grandison on
Don Quijote tel ik onder de eerste gentlemen der wereld."
Toen wij hem zijn gevoelen over Fielding vroegen, riep hij uit:
»Toni Jones, mijnheer ? Joseph Andrews, mijnheer ?" en daarbij
krulde hij zijne knevels op. «Die heb ik gelezen toen ik nog een jon-
fen was, toen ik met slecht gezelschap omging en andere onbetamelijke
ingen deed, over welke ik mij nu schaam. Die boekon vond ik toe-
vallig in de bibliotheek van mijn vader en las ze in het geheim, even-
als ik in het geheim bier dronk en hanengevechten bijwoonde en met Jack
en Tom de stalknechts pijpjes rookte. Ik herinner mij nog, dat moeder
mij met een van die boekjes betrapte, hoewol zij dacht dat het misschien
van Hannati More of zoo iemand was, want het deel zag er heel deftig
uit; en ofschoon ik niet liegen wilde om dat boek of om iets anders
— nooit, mjjnheer, ik neem den hemel tot getuige, heb ik meer dan
drie leugens in mijn gansche leven gesproken — zoo hield ik toch mijn
mond. Maar zij nam hot boek mee en ging er op zekeren avond zelve
-ocr page 43-
Waarin de schrijver en de held hunne kennismaking hernieuwen. 35
in lezen ; zij las met den grootsten ernst voort, want zij had evenveel
begrip van een aardigheid als ik van Hebreeuwsch, — totdat zij aan dat
verhaal omtrent Lady B. on Josoph Andrews kwam ; maar toon sloeg zij
het boek too, en keek mij aan met een gezicht, dat gij eens hadt moe-
ten zien, mijnheer! Ik moet bekennen, dat ik hot uitschaterde van
lachen, want ik was toen een wilde deugniet. Maar zij had gelijk,
mijnheer, en ik ongelijk. Verbeeld u een boek, mijnheer, dat de ge-
schiedenis verhaalt van een troep dienstboden, van lakeien en kame-
niers, die in herbergen hunne rol spelen ! Zoudt gij denken, dat ik
wil weten wat mijne kitmutgars en cousomahs uitvoeren? Ik bon
volstrekt niet trotsch, mijnheer, maar er moet onderscheid van stand
zijn : en daar het nu mij en Clive ten deel is gevallen dat wij gentle-
men zijn, wil ik niet in de keuken of in hot dienstbodenvertrok rin-
kelrooien. Wat dien Tom Jones betreft, mijnheer, — dien kerel die
zich zelven verkoopt, — ik zweer u, dat mijn bloed begint te koken,
als ik aan hem denk! Ik wil met zulk een kerel niet in dezelfde ka-
mer zitten, mijnheer! Als hij deze deur binnenkwam, zou ik tegen
hem zeggen : »Hoe durft gij, schavuit, een vertrok, waar ik met mijn
jongen vriend zit te spreken, of waar een paar gentlemen na het diner
hun glas wijn zitten te drinken, met uwe tegenwoordigheid bezoedelen ?
Hoe durft gij, gemeene rekel" — « meen ik niet, mijnheer ! Ik — ik
— vraag u wel verschooning."
De kolonel liep in zjjne witte kleeding, kwaadaardig aan zijne sigaar
trekkende en zijn geelzjjden zakdoek zwaaiende, do kamor op on neder,
en hot was het binnenkomen van mijn klerk Larkins, dat hem zijn
aanspraak tot Tom Jones deed afbreken ; maar Larkins legde niet de
minste verwondering aan den dag, want wij hadden hem geleerd, over
niets, wat hij op onze kamers zou zien of hooren, verbazing te gevoe-
len of te toonen.
»Wat is er, Larkins?" vroeg ik. De andore patroon van Larkins had
zich reeds vroeger verwijderd onder voorwendsel van bezigheden en mij
met den eerzamen kolonel alloen gelaten, die gelukkig was dat hij zijn
hart kon uitstorten en zijne sigaar rooken.
»\'t Is iemand van vrouw Bretts," antwoordde Larkins.
Ik wenschte vrouw Bretts en haar «iemand" naar de maan en ver-
zocht Larkins hom te zeggen, dat hij maar eens terug moest komen.
De jeugdige Larkins keerde zelf na eenige oogenblikken met een grijns
terug en zeide:
«Hij zegt, mijnheer, dat hij niet mag weggaan zonder het geld."
»Laat hij naar den — loopen!" riep ik uit. «Zeg dat ik nu geen geld
heb en dat hij morgen maar eens terug moet komen."
Terwijl ik dit zoide zette Clive verwonderde oogon op en vertoonde
het gelaat van den kolonel een uitdrukking van do pijnlijkste sympa-
thie. Hij deed zich zelven echter geweld aan en keerde tot Tom Jones
terug met do woorden:
«Neen, mijnheer, ik kan geen woorden vinden, om mijne verontwaar-
diging over zulk een kerel als Tom Jones uit to drukken. Maar ik be-
hoef daar eigenlijk niet meer over te sproken. De groote en brave Dr.
Johnson heeft die quaestie afgemaakt. Gij herinnert u zeker wel, wat
hij tegen mijnheer Boswell over Fielding zeido ?"
«Maar daarentegen wordt hij door Gibbon geprezen, kolonel," gaf ik
ten antwoord, »en dat is geen geringe lof. Hij zegt, dat Fielding tot
eene familie behoorde, die uit de graven van llabsburg afstamde;
maar —"
-ocr page 44-
Be Newcomes.
3G
«Gibbon! Gibbon was een ongeloovige, en ik geef geen pijp tabak
voor de opinie van zulk een man. Als mijnheer Fielding van geboorte
een gentleman was, dan had hij beter behooren te weten wat hem paste,
en des te erger voor hem als hij het nipt wist. Maar wat zit ik hier te
praten en uw kostelijken tijd te verspillen? Neen. geen sigaar meer:
ik dank u. Ik moet naar de City. maar ik wilde den Temple niet
voorbijgaan zonder u een bezoek te brengen en den ouden bescher-
mer van mjjn jongen te bedanken. Wilt ge ons do eer doen, bij ons
te komen dineeren — morgen of overmorgen, of welken anderen dag
gij verkiest? Gaat uw vriend uit de stad? Nu, dan hoop ik na zijne
terugkomst het genoegen te hebben, do konnis met hem voort to zetten.
Kom mee, Clive. \'
Clive, die, gedurende dit gesprek of liever die redevoering van zjjn
vader, in oen deel met platen van Hogarth verdiept had gezeten, sprong
op en nam afscheid, na mij verzocht to hebben hem spoedig eens te ko-
men opzoeken om zijne pony te zien, en aldus scheidden wij na nog-
maals herhaalde groeten.
Nauwelijks had ik mijne courant weder opgenomen, of de klopper
aan onze dour liet zich opnieuw hooron on de kolonel kwam met zeer
zenuwachtige manieren en een verlegen gezicht terug.
«Neem mij niet kwaljjk," zeide hij : »ik heb hier iets laten liggen —,"
Larkins verliet onderwijl de kamer on thans kwam de kolonel rond voor
de vuist to berde met hetgeen hem op het hart lag. «Beste jonge vriend,"
sprak hij, nik vraag u duizendmaal verschooning voor hetgeen ik ga
zeggen, maar ik weet dat ik die vrijheid tegen u als den vriend van
Clive wel mag nomen. Ik heb den jongen beneden op het plein laten
wachten. Ik weet hoo hot dikwijls met mannen van kunde en genie
gaat. Toen wij straks hier waren werd er geklopt, — er scheen eene
rekening gepresenteerd te worden, die — die het u op dat oogenblik
niet schikte te voldoen. Vergeef mij nu do vrijheid die ik noem en laat
mij uw bankier mogen zijn. Ik heb van u vernomen, dat gij aan een
nieuw werk bezig waart, \'t Zal een meesterstuk zjjn, indien het op het
vorige gelijkt. Noteer mij voor twintig exemplaren en vergun mij dat ik
den prijs reeds vooruit voldoe, want ge begrijpt, dat ik lichtelijk weer
het land uit zou kunnen zijn. Ik bon een trekvogel, een oud soldaat
die nergens rust heeft."
«Waarde kolonel," gaf ik hem mot aandoening wegens zijne vriende-
lijke hulpvaardigheid ten antwoord, «mijn beer was do jongen van mijne
waschvrouw, maar dio reeds bij mij in voorschot is, als ik mij wel hcr-
inner. Bovendien heb ik reeds een bankier in uwe familie."
«In mijne familie, mijnheer?"
«Ja. De heeren Noweome, in Threadneedle Street, hebben de goed-
heid mijn gold voor mij to bewaren wanneer ik wat bezit, en het doet
mij genoegen er te kunnen bjjvoegen dat zij thans iets in handen heb-
ben. Het spijt mij bijna, dat ik niet in bekrompenheid verkeer, ten
einde hot genoegen te hebben van uw vriendelijk aanbod gebruik te
maken." En daarop gaven wij elkander voor de vierde maal dien mor-
gen de hand, en vertrok de harteljjke man om zijn zoon weder op te
zoeken.
-ocr page 45-
De ooms van Clive.
37
VIJFDE HOOFDSTUK.
DE OOMS VAN CLIVE.
flet diner, door den kolonel zoo gul aangeboden, werd in dank aan-
genomen en door nog menig ander partijtje op kosten van onzen gast-
vrijen vriend gevolgd. Hij woonde toenmaals met een zijner Indische
bekenden in het Hotel Nerot in Clifford Street, waar Clive de tafel vrij
wat beter naar zijn smaak vond dan den eenvoudigen, hoewel overvloe-
digen kost op de Urauwebroedersschool, waarvoor wij jongens natuur-
lijk allen onze neuzen optrokken, ofschoon menige arme kerel, in de
moeielijke omstandigheden van zijn later leven, waarschijnlijk metsmach-
tend verlangen die goed aangerichte tafel uit zijne jeugd teruggewenscht
zal hebben. Ik geraakte dus op een zeer vertrouwelyken voet met va-
der en zoon, vrij wat aangenamer dan met Clive\'s ooms in de City,
waarvan ik in het vorige hoofdstuk sprak en die mij op een grooten af-
stand en uit de hoogte behandelden.
Wanneer al do rekeningen-courant, welke de hooggeachte bankiers
hielden, op de mjjne geleken hadden, waar zouden Newcome Hall en
Park Lane, Marblo Ilead en Bryanstone Square geweest zijn ? Door
groote zelfverloochening gelukte het mij, een saldo van twee of drie
fuinjes bij dat kantoor te houden, zoodat mijne rekening altijd open
on blijven, en ik verbeeldde mij dat de klerken en de kassiers een
grijns op het gezicht kregen, wanneer ik disponeerde. Liever dus dan
zelf op dat ontzagwekkende kantoor te komen, zond ik onzen klerk
Larkins of vrouw Flanagan do schoonmaakster. In het kabinetje te gaan,
waar ik door de glazen deur de kale hoofden der gebroeders Newcomo
zag. terwijl zij met andere kapitalisten in conferentie waren of do cou-
rant lazen, zou evenmin in mij opgekomen zijn, als het studeervertrek
van den meester dor Grauwebrocdersschool binnen te treden of mij vrij •
willig bjj een dentisto in een armstoel te zetten, om een tand te laten
trekken. Daarentegen was mijn waarde oom, wijlen majoor Pendennis,
die slechts een klein saldootje bij de firma had, gewoon dat kabinet
onbeschroomd binnen te stappen, en de beide groote mannen, die daar
troonden, met eene gemeenzaamheid te groeten en toe te spreken, alsof
hij Rothschild zelf was. »Beste jongen," zeide de majoor meermalen tot
zijn neef en pupil, »gij moet beginnen met u zelven de waarde te geven,
die gij wilt dat anderen u zullen toekennen. Ik verzeker u, dat die
bankiers gaarne deposito\'s van ieder gentleman hebben. Men vergist
zich, wanneer men denkt, dat zij alleen rijke cliënten naar de oogen
zien. Zie maar hoe ik doe. Telkens, als ik in de City kom, ga ik
bij hen aan. Ik hoor het nieuws van de beurs en bren» dat naar onze
wijken over. Het is altijd goed, zijn bankier te vriend te houden, en
daarentegen kan ik in ons gedeelto van Londen de Newcomes misschien
wel eens een voordeeltje bezorgen."
Het is dan ook niet tegen te spreken, dat mijn geëerde oom in zijn
eigen rijk, May Fair en St. James, voor \'t minst de gelijke was van de
bankiers. Toen ik te Londen kwam, was hij zoo vriendelijk mij een
uitnoodiging te bezorgen voor cenigo partijen bij Lady Anna Newcome
in Park Lane, en ook voor de receptiën van mevrouw Newcome op
Bryanstone Square, hoewel ik bekennen moet, dat ik na eenigen tijd
deze laatste slechts schaars en lusteloos bezocht. «Onder ons gezegd,"
merkte mijn schrandere oude Mentor aan, «zijn de partijen van mevrouw
-ocr page 46-
De Newcomes.
38
Newcomc niet uitgelezen en zij zelve ook geene dame van den aller-
besten toon ; doch hot is voor een gentleman zeer goed, dat hij ten huize
van zijn bankier gezien worde. Ik druk u op het hart, er altijd eenige
minuten heen te gaan wanneer gij gevraagd wordt." Ik vertoonde er
mij dus nu en dan, ofschoon ik, terecht of ten onrechte, aan mevrouw
Newcome\'s manieren jegens mij altjjd meende te zien, dat zij wist, dat
ik op het kantoor nog maar dertig shillings had staan. Ken enkele
maal gebeurde het ook in den loop van twee of drie jaren, dat de heer
Hobson Newcome. mij ontmoetende, mij uitnoodigde dien dag of den
volgenden eene ledige plaats aan zijn diner te komen vullen, een invi-
tatie die ik naar verkiezing kon aannemen of afslaan. Doch men ge-
voelt rich aan die diners niet op zijn gemak. Er is aan die soort van
Londensche gastvrijheid niets gewjjds verbonden. Üw wit vest vult eeno
faping aan iemands tafel en vertrekt wanneer het zijn dienst verricht
eeft. «Och, och," zei die lieve ouwe majoor meermalen, «wat zou
Londen vervelend zijn, als wij niet openhartig ons gevoelen mochten
zeggen over degenen, waarmede wij dineeren! t Zijn mijne prettigste
avondjes geweest, wanneer wij, na een groot diner, nog en pelit comité
bij elkander zaten en kwaadspraken van degenen, die waren heenge-
gaan. Gij krijgt ook uwe beurt, mon chcr; maar waarom zoudt go
niet? Gelooft ge niet, dat mijne vrienden sinds lang ook mijne kleine
zwakheden en eigenaardigheden ontdekt hebben ? En aangezien ik daar
niets tegen kan doen, laat ik mij executoeren en geef mijne zwakheden
de bonne grdce prijs. Entre nous, broeder Hobson Newcome is een
goede, maar onopgevoedo kerel : en zijno vrouw — nu, zijne vrouw
past juist bij hem."
Lady Anna Newcome, omtrent welke mijn Mentor zich minder rond-
borstig uitliet (want het trok altijd mijn aandacht, dat majoor Pen-
dennis met meer behoedzaamheid en achting over do personen sprak,
naarmate hun rang hoogcr was), gaf een paar malen \'s jaars oen concert
en een bal. Dan stond do straat vol rijtuigen on was er de gansche
groote wereld, benovens sommige personen uit de kleine wereld. Ook
mevrouw Newcome had haar bal, en een concert van Engelscho toon-
kunstenaars, als een protest tegen de Italiaansche zangers hai\'er schoon-
zuster. Mevrouw Newcome placht te zeggen, dat de muziek van haar
eigen land voor haar goed genoeg was.
Wij moeten bekennen, dat de boido dames elkander niet al te goed
konden lijden. Bryanstone Square kon niet vergeten, dat Park Lane
hoogor in rang was, en wanneer de «lieve Maria" de lijst der grootelui
las, die do partijen van de «lieve Anna" bezocht hadden, dan liep haar
hart van wangunst over. Er zijn menschen, op welke rang en rijkdom
zulk een diepen indruk maken, dat zij van zelf op de knieën vallen,
om de gelukkige bezitters van die voorrechten te aanbidden; terwiji
anderen zich zoo beleedigd gevoelen wanneer zij den voorspoed van
een ander zien, dat do rijke man niet in zijne koets kan voorbijrijden,
of zij jouwen hem uit. Zoover mijne geringe ondervinding strekt, is
mevrouw Newcome niet alleen wangunstig, maar verheft zij zich daarop.
Zij beschouwt die wangunst ten onrechte als rechtschapenheid en zeli-
standigheid. Zij zal niet bukken, om de hand eenor trotsche aristocratie
te kussen. Zij is de vrouw van een koopman en de dochter van een
procureur. Hoogmoedig is zij volstrekt niet. Als haar broeder, die arme
lieve Brian, lust had om, na het einde van zijn dagwerk, zijne vrien-
den te verwaarloozen, ter wille van do voorname familie zijner vrouw,
en lords en lady\'s op May Fair na te loopen, dan gunde zij hein dat
-ocr page 47-
Be ooms van Clive.
39
genoegen, ofschoon hij daar toch niet ver mede komen zou, aangezien
iedereen te Londen alles wist. Zij was met zulk eene dwaze ijdelheid
niet behebt, neen waarlijk niet. Deze en dergelijke gevoelens deelde
zij vrij onbewimpeld in bjjna elk gesprok aan hare bekenden mede. Het
bleek dus duidelijk, dat het maar het bost was, dat de dames niet met
elkander in aanraking kwamen. Sommige personen zien in lieden van
rang altijd overmoed, gelijk er zijn die beweren dat allo predikanten
huichelaars alle liberalen intriganten, allo ambtenaren bloedzuigers zijn
en meer van dien aard; en ik houd mij overtuigd, dat mevrouw New-
come niet het minste vermoeden koesterde, dat zij aan vooroordeolen
mank ging of dat zij iets anders dan een eerlijke, zelfstandige vrouw
was, die gevoel van eigenwaarde bezat. Do beide dames hadden hare
mannen onder den duim ; die hoeren waren van een zachtzinnigen aard
en lieten zich gemakkelijk door eeno vrouw leiden, hetgeen ook inder-
daad een karaktertrek van al de mannen in deze familie was. Toen
dus Sir Brian Newcome voor den conservatieven candidaat in de City-
stemde, bracht de hoer Hobson Newcome zijne stem voor den liberalen
candidaat uit. Terwijl Brian in het Lagerhuis zijne plaats had bij de
gematigde conservatieven, hield Hobson zich in do wijkvergadering van
Marylebone bezig met hot ontmaskeren van verraders en het donderen
tegen de omkooperij der aristocraten, zoodat zijne toehoorders van geest-
drift trilden. Toen Lady Anna met haar echtgenoot en haar zwerm
kinderen streng den vastentijd hield en zich voor de leerstellingen dor
orthodoxe staatskerk verklaarde, kreeg mevrouw Hobson het bijna op
hare zenuwen over de uitbreiding van het roomscho geloof on vluchtto
zij met afgrijzen uit de kapel waar zij eene bank had, omdat de pre-
dïkant er een korten tijd goedvond in een koorhemd zijne predikatie te
houden.
Arme verbijsterde Honoyman ! \'t Was voorwaar een droeve dag voor
u, toen gij uw net preekstoeltje besteegt met uw weiriekenden zakdoek
(en uwe preek, die eveneens met eau de millefleurs was overgoten), en
met uw elegant, fijn, sierlijk gestreken koorhemd, hetgeen ge dacht
dat u zoo goed stond! Gij stondt versteend en streekt uwe geringde
vingeren door de lokken, toen gij aanschouwen moest, dat mevrouw
Newcome, die voor u hetzelfde beteekende als vijf en twintig pond
\'s jaars, van hare plaats opkeek, den heer Newcome bij den arm nam,
de deur der bank openwierp, met haro parasol haar kuddeke kinderen
voor zich uitdreef, en, wel onthutst doch niet bedroefd dat zij uit die
preek weg kon komen, den lakei van zijne achterplaats riep, om den
zak met kerkboeken weg te dragen. Menig fijn diner verloor Charles
Honeyman door zijn inval om zich met dat rampzalige gewaad te tooien.
Waarom had de hoogepriester van zijn kerkdistrict hom ook bevolen,
het aan to trekken? Het was aardig om te zien, wanneer men later
met hem in aanraking kwam, hoe hij zich het voorkomen van een
martelaar gaf. Wanneer het over hem besloten ware geweest, dat hij
den volgenden dag door wilde dieren had moeten verscheurd worden,
dan had hij or bezwaarlijk meer onderworpen kunnen uitzien of zich
gelatener in de handen der beulen kunnen overleveren. Doch ik loop
mijn verhaal to veel vooruit. Op het tijdstip, waarvan ik thans spreek
en dat geen twintig jaar geleden is, was er nog geen gedachte aan
predikatiën, die in koorhemden zouden gehouden worden. Sedert zijn
er predikanten in opgerezen, doch de loodzware hand der vervolging
heeft hen weder in hunne preekstoelen neergeduwd, gelijk een spnng-
duiveltje in zijn doosje. Charles Honeyman hield op dit tijdstip zijne
-ocr page 48-
De Newcomes.
40
bloemrijke leerreden nog in eene zware zijden toga, hem door zijne
liefhebbende gemeente te Leatherhead ten geschenke aangeboden, te
gelijk niet een zilveren trekpot vol souvereinen.
Om echter niet beschuldigd te worden, dat ik mij bij deze schets van
mevrouw Newcome en haar gezin door vooroordeelen heb laten besturen,
en opdat niemand onderstelle dat cenigc min beleefde behandeling, welke
de schrijver van die rijke en deugdzame dame zou hebben ondervonden,
de geheime reden is waarom hij zulk een ongunstig tafereel van haar
karakter ophangt, zal ik de vrijheid nemen zoo nauwkeurig als ik ze
mij kan herinneren de woorden van een lid harer familie mede te dee-
len, namelijk van den heer Giles, dien ik de eer had aan hare tafel te
ontmoeten en die, toen wij van Iiryanstone Square heengingen, do goed-
heid had zich zeer vrij tegen mij uit te laten over het gezin, waarvan
wij zoo even afscheid hadden genomen.
»Dat was een goed diner, mijnheer," zeide de heer Giles, de rook-
wolken uitblazende van de sigaar, die ik hem gepresenteerd had, en
blijkbaar geneigd om zeer vertrouwelijk en spraakzaam te zijn: »de
tafel bij llobson Newcome is bijna de beste, waar ik ooit heb aange-
zeten. Ik heb gemerkt, mijnheer, dat gij niet voor de tweede maal
schildpadsoep genomen hebt. Ik doe het altijd, en vooral daar, want
ik weet hoe Newcome zo krijgt. llobson en ik behooren tot hetzelfde
gilde in do City dat der üesterkoopers, en wij stollen prijs op goede
schildpadsoep, dat verzeker ik u, — goed en genoeg. Dat is nog al
zoo kwaad niet. vindt ge wel?
»Ik onderstel dat gij een jong advocaat of pas beginnend procureur
zijt, of iets dergeljjks, omdat gij aan het lagereinde van de tafel wiordt
geplaatst en niemand notitie van u nam. Daar is mijne plaats ook,
want ik ben van de familie, en Newcome vraagt mij alloen als hij eene
plaats overheeft. IIjj ontmoette mij vandaag 111 de City en zei: »Tom,
wij hebben van avond ten half acht een diner. Breng Louise mee, want
wij hebben haar, ik weet niet hoelang, niet gezien." Louise moet ge
weten, mijnheer, is mijne vrouw, de zuster van Marie. Newcome trouwde
dat meisje uit mijn huis. «Neen, neen, llobson," zei ik, «Louise heeft
het te druk met op nommer acht te passen," — dat is ons getal, mijn-
heer. Maar om de waarheid te zeggen — dat blijft onder ons, mijn-
heer — wil mijne vrouw er voor geen geld ter wereld meer komen. Zij
wil het niet verdragen, want mevrouw Newcome\'s verwenschte hooghar-
tige manieren zijn in staat, een mensch uit zijn vel te doen springen.
«Nu, Hobson, beste jongen," zeg ik, «een goed diner is mij altijd de
moeite wel waard, en ik beloof u dat ik komen zal, al wil — dat wil
zoggen al kan Louise niet.""
Terwijl de heer Ciles, dien de wijn spraakzaam had gemaakt, op
deze rondborstige wijze zijn hart lucht gaf, herdacht mijnheer Arthur
Pendennis, zijn metgezel, wat hij wel gevoeld had toen hij dien mid-
dag op de stoep der Megatherium Club door den heer Newcome ge-
noodigd was en de invitatie had aangenomen, welke mevrouw Giles zoo
verstandig was geweest af te slaan. De lieer Giles zette onderwijl zijne
mededeeling voort en zeide: »lk ben een ouwe rot. Ik let maar niet
op de standjes tusschen de dames. Ik geloof dat mevrouw Newcome en
Lady Newcome aan elkander gewaagd zijn ; ik weet althans, dat Maria
het altijd op Lady Anna gemunt heeft en haar eene trotsohe aristocrate
of iets dergelijks noemt; en echter maakt mijne vrouw de opmerking,
dat Maria, die zich voor zoo liberaal uitgeeft, ons nooit noodigt wan-
neer wij er den baronet en zijne vrouw zouden aantreffen. «En waarom,
-ocr page 49-
41
De ooms van Clive.
Lo, zou zij het ook doen ?" zeg ik dan. »Ik voor mij stel er geen prijs
op, om met Lady Newcome, of Lord Kew, of iemand anders van dat
soort in gezelschap te zijn. Lord Kew — vindt ge dat geen zonderlin-
gen naam? Men denkt onwillekeurig aan den botanischen tuin te Kew.
\'t Is een grooto piet, die Lord Kew, een eerste doordraaier.
»In mijn jongen tijd, mijnheer, was ik klerk op dat kantoor. Ik was
daar in den tijd van de oude mevrouw en van den ouden hoer New-
come — do vader der twee broeders, — een zoo braaf man, als ooit
een voet op de beurs gezet heeft." De heer Giles geraakte in vuur toen
hij dit onderwerp aanroerde en begon op eene breedvoerige wijze de ge-
schiedenis van het huis uiteen te zetten. »\\Veet ge, mijnheer," zei hij,
»het bankiershuis Gebroeders Hobson, of Gebroeders Newcome, \'tgeen
eigenlijk de deelgonooten der firma zijn, behoort niet tot die groote ban-
kiershuizen der City van Londen, die den toon aangeven ; maar het is
een zeer geacht huis, dat sedert een aantal jaren bestaat, en zeer be-
langrijke zaken doet, vooral niet dissenters." En daarna ontwikkelde
hij, hoe do firma, nadat zij in handen van Hobson Newcome en van
den baronet Sir Urian Newcome was gekomen, ook veel betrekkingen
in het West-End van Londen had aangeknoopt, voornamelijk door
middel van de aristocratische vrienden en bloedverwanten van den
baronet.
Doch de beste chef, dien het huis Gebroeders Hobson, volgens den
heer Giles, ooit had gehad, was de vermaarde Sophia Alethea Hobson,
later Newcome, geweest, — beter dan haar vader en haar oom, beter
dan haar gemaal ï. Newcome, beter dan hare bovengenoemde zonen en
opvolgers. Men had van haar kunnen zeggen, wat Frcdorik de Groote
van zijne zuster zeide: sexu foemina, vir ingenio, naar do sekse eene
vrouw, doch naar het verstand een man. Het had Sophia Alethea echter,
volgens mijn zegsman, niet aan mannelijke eigenschappen ontbroken:
zij bezat eene zware en grove stem en in haar ouderdom oen baard,
dien menig jong heer haar had kunnen benijden : en wanneer zjj in haar
rijtuig van Clapham kwam eii in haar donkergroenen mantel mot bont
omzet, haar grijzen kastoren hoed, hare grijze handschoenen en haar
grooten gouden bril op het kantoor kwam, was er geen klerk die niet
voor haar beefde, en algemeen zeide men, dat zij, had zij maar een
Eijpjo in den mond gehad, sprekend op den ouden Blucher zou geleken
ebben.
Hare begrafenis was eene der indrukwekkendste plechtigheden, die
Clapham ooit aanschouwd had. Er was zulk een toeloop van monschen, l
dat men aanvankelijk zou gemeend hebben, dat het de dag dor Derby-
wedrennen was. Het stoffelijk overschot der hoogvereerde dame werd
naar zijne laatste rustplaats gevolgd door de rijtuigen van eenige der
grootste bankiershuizen uit de City en van de rijkste kooplieden onder
de dissenters; door verscheidene "koetsen vol dominé\'s van allerlei ge-
zindten, waaronder ook van de Staatskerk; en door het rijtuig van den
hooggeboren heer graaf van Kew en dat van zijne dochter Lady Anna
Newcome. Er werden niet minder dan negen preeken in oven zoovelo
kerken over haar afsterven gehouden. Zeer hoog bejaard zijnde, was
zij gevallen toen zij zich uit hot bookvertrek naar hare slaapkamer
begeven had, op een oogenblik dat al de huisgenooten reeds tor ruste
waren; de dienstmeiden hadden haar don volgenden morgen sprakeloos,
maar nog levend gevonden, met eene zware wond aan het hoofd, door-
dien zij gevallen was op den kandelaar met welken zij naar haar ver-
trek was gegaan. »En behalve de ledige rijtuigen achter haar lijkwa-
-ocr page 50-
Be Newcomes.
42
gen en den dominé in den rouw en de huilebalken en de pluimen op
de paarden en dat alles," zeide do heer Giles met grooton nadruk,
«waren er honderden, die geen rouwkleed droegen en die op de plaats
niet tegenwoordig waren, maar die om het verlies van hunne weldoen-
ster schreiden, dat kan ik u verzekeren. Zij had hare gebreken, ja meer
dan te veel: maar de liefdadigheid van die vrouw was ongeloofelijk —
wezenlijk ongeloofelijk, mijnheer — en die daden worden daar ginds in
haar credit geschreven.
»üe oude dame was een bemoeial," ging mijn metgezel voort. »Zij
j wilde weten wat iederoen buiten de kantooruren deed: zij vroeg aan de
] jonge klerken naar welke kerken zij gingen en informeerde bij den do-
miné of zij er wel geregeld kwamen. Nog jaren nadat hnre zonen tot
mannen waren opgegroeid, behandelde zij hen als schooljongens. En
wat was het gevolg? Zij kreeg twist mot den eigen zoon van Thomas
Newcome. een wilden jongen, die wegliep on daarop naar lndië werd
gezonden: en Ilobson en Brian — maar dat blijft onder ons, mijnheer
—  ofschoon zij thuis zoo deemoedig waren als Kwakers in een bidstond,
gingen stilletjes uit om den schouwburg te bezoeken en zaaiden hunne
wilde haver precies als andere jongelui, — precies als andere jongelui,
mijnheer. Ik ging eens de Haymarket over, en wien zag ik daar uit de
; opera komen? Mijnheer Ilobson, met eene kniebroek en een steek, en
dat wol op zaterdagavond, toen zijne ma dacht, dat hij in de City stil-
letjes in bed lag! Ik geef u mijn woord, dat hij zijn steek niet op-
had toen hij met mevrouw den volgenden morgen naar de kerk ging,
—  of liever dien zelfden morgen, zoo waar als mijn naam John Gilosis.
«Toen de oude dame uit don tijd was, behoefde Ilobson zich met
geen listen meer op te houden, maar nam hij er ruimschoots het zijne
van; hij zocht zijn vermaak in het bijwonen van bokspartijen, in het
rijden met vier paarden, in alles kortom wat zijn lust hem ingaf. Hij
en zjjn broeder — dio de oudste is, omdat hij een kwartier vroeger ge-
boren werd — zijn altijd zeer goede vrienden geweest, maar toen Brian
fetrouwd was, en er enkel kaartjes van groote lui op zijne tafel lagen,
on Hobs\'on het niet uithouden. Die waren niet van zijn soort, zeide
hij. en een tijdlang verklaarde hij, dat hij nimmer zou trouwen; doch
ons aller lot is bepaald, dat weet ge, en zijn tijd kwam zoowel als de
mijne, \'t Is u zeker bekend, dat wjj met twee zusters getrouwd zijn?
Men beschouwde het als een lot uit de loterij voor Polly Smith toon zij
met den rijken mijnheer Newcome trouwde, maar ik geloof — alles
wel beschouwd — dat mijne vrouw nog het best af is ; en als ge ooit
op een zondagmiddag tegen zes uur in den omtrek van Bernard Street
komt en trek gevoelt naar een sneedje vleesch en een glas port, dan
hoop ik, dat ge u er van zult komen overtuigen."
Laten wij net de beide allerachtingswaardigste broeders van kolonel
Newcome niet al te kwalijk nemen, indien zij eenige jaren achtereen
hun halfbroeder in lndië verwaarloosden en niet Dijzonder veel De~
lang in hem schenen te stellen. Hunne moeder had hem nooit vergif-
fenis geschonken, of althans niet in duidelijke bewoordingen verklaard
dat zij hem weder in gunst aangenomen had. De arme Tom was, voor
zoover ons bekend is, jaren lang een verloren zoon die geen berouw
aan den dag legde, die zich met slecht gezelschap ophield en dio dus
Seen aanspraak op de belangstelling van fatsoenlijke lui kon maken,
lun vader had nooit den moed gehad, om hun zijne meer waarachtige,
meer liefderijke en meer welwillende lozing van Tom\'s geschiedenis
mede te deèlen. Hij ging dus thuis voor een schurftig schaap door;
-ocr page 51-
Be ooms van Clive.
43
zijn huwelijk met een meisje zonder geld droeg niet bij om hem in de
achting zijner familie te Clapham te doen stijgen; en eerst toen hij we-
duwnaur was geworden, toen do Staatscourant meer dan eens zijne
roemrijke wapenfeiten had vermeld, toen men met achting van hem bc-
gon te spreken op het bureau der Oost-Indische Compagnie in Leaden-
hall Street, waar de Gebroeders Ilobson natuurlijk aandeelhouders in
de Compagnie waren, en toen hij aanzienlijke sommen naar Engeland
remitteerde, begonnen zijne broeders de bankiers vrede met hom te krijgen.
Ik herhaal, dat wij hen daarom niet te hard moeten vallen. Xie-
mand is zoo vaardig, om iemand een slechten naam te geven, nis zjjno
eigen familie : en wanneer zij hom eenmaal met dat presentje gelukkig
hebben gemaakt, nemen zij het hoogst ongaarne weer terug. Al geven
zij hem in zijne dagen van tegenspoed niets anders, hjj kan er althans
I op rekenen dat zij hem zullen beklagen en aan jonge neefjes als een
i afschrikkend toonbeeld voorhouden. Raakt hij zijn geld kwijt, dan zeg-
gen zij: »die arme man", en weten cene moraal uit zjjn lot te trokken.
Vervalt hij onder dieven, dan wenden de deftige Farizeën in zijne fa-
milie het hoofd af en laten hem hulpeloos in zijn bloed liggen. Komt
hij echter, na de schipbreuk, mot geld op zak weer thuis, dan ont-
breekt het niet aan vriendschappelijke tikjes op zjjn schouder. Hoe
gansch natuurlijk werd Jozef door zijne broeders begroet, bewonderd
en vereerd, toen zij den armen vorworpeling als eersten minister en
schatrijk man terugvonden ! Voorwaar, het menschelijk karakter is se-
dert de dagen van die oude joden niet veel veranderd! Wij zouden
tegenwoordig Jozef niet in een put worpen en hom niet bjj levenden lijve
verkoopen, maar indien hij weder naar boven gescharreld was uit een
put dien hij zelf had gedolven, en na zijne vroegere dienstbaarheid we-
der tot naam en cere was gekomen, zouden wij hem toch minstens toe-
juichen on hoogachten en op Jozef als een lid van onze familie trotsch zijn. I
De kleine Clive was het onschuldige en benijdenswaardige voorwerpje,
waaraan de Newcomes hunne klimmende genegenheid voor hun broe-
der in Indië betoonden. Toen hjj pas in Engeland was aangebracht als
een ziekelijk knaapje en toevertrouwd aan de zorgen zijner tante van
moederszijde, de goedhartige oude vrijster te Brighton. namen Gebroe-
ders Hobson niet de minste notitie van het kereltje, maar lieten hem
geheel aan zijn eigen familie over. Daarop kwam er eene grootc re-
mise van zijn vader, en het kind werd met kerstmis bij oom Newcome
gevraagd. Vervolgens werd zijn vaders naam bij dagorder eervol ver-
meld en oom Hobson noodigde den kleinen Clive met do zomervacantie.
Eindelijk gebeurde het, dat Lord II. , do afgetreden gouverneur-generaal
van Britsch-Indië, op een groot diner, door do directeuren der Oost-
Indische Compagnio in do Albion Tavem aan zijne excellentie gegeven,
tot de broeders, die er ook bij tegenwoordig waren, met den grootsten
lof over hun broeder den officier uitweidde; en nu reed mevrouw Hob-
son naar Clive\'s tante, om haar een bezoek te brengen ; zij gaf den jon-
gen een souverein uit hare beurs en raadde jufvrouw Honeyman dat zij
hem bij Timpany zou doen, waar haar eigen zoontje ook schoolging.
Van nu af ging Clive van den eenen oom naar den anderen en in beide
huizen was hij welkom. Het rijden op pony\'s, het konijnenvangen met
| den boschwachter, liet krijgen van geld (dat behoorlijk op de rekening
van luitenant-kolonel Newcome geschreven word) en het pronken met
kleeren vun een Londenschen kleermaker beviel hem veel beter dan de
eenvoudige levenswijze en gesprekken bij zijn oude tante Honeyman
te Brighton. Clive\'s ooms waren tamelijk vriendelijk e.i konden elkan-
-ocr page 52-
De Newcomes.
44
der goed lijden ; hunne vrouwen, die een hekol aan elkander hadden,
waren eenparig ingenomen met Clive toen zij hem leerden kennen, en be-
dierven het lieve jongetje om het hardst. Zij deden eenvoudig wat de
gansche wereld doet, die den voorspoed lofzingt en zich van den tegen-
spoed afwendt, alsof zij bang ware voor besmetting. Maar \'t is ook
waar: hoe kunnen wij de voortreffelijke eigenschappen van iemand zien,
wanneer hij in den donker staat?
De ooms van Clive, die over dag hot hoofd vol hadden met hunne
zaken en des avonds en op vrije dagen zich aan de gezelschapskringen
of aan hun gezin moesten wijden, behandelden hun neefje, den zoon van
den Indischen kolonel, geljjk andere rijke ooms andere neefjes behande-
Ien. Als hij vacantie had, ontvingen zij hem zeer vriendelijk. Als hij
weder naar school ging. gaven zij hem zakgeld mede. Toon hij do
kinkhoest had, moest een der klerken van het kantoor naar de Grauwe-
broedersschool gaan, om naar zjjn welstand te vernemen. Toen hem
een verblijf aan do zeozjjde word voorgeschreven, nam mevrouw New-
come hem naar Sussex mede en stolde hem weder onder het toezicht
van zijne tante te llrighton. En toen was het bonjour. Toen de deur
achter hem gesloten was, sloot zich ook het hart van mevrouw New-
come en bepaalde zich binnen de grens der dennen, laurieren en hei-
ningen, die haar gebied omgaven. Had zij niet haar eigene kinderen,
haar eigene zaken na te gaan? had zij niet voor haar gevogelte, hare
Zondagsschool, hare meloenbedden, hare rozenperken, hare twisten met
den domino enz. te zorgen? Mijnheer Newcome hoorde op een zaterdag-
avond, toen hjj thuis kwam, dat do knaap weg was, zeide: »0 zoo !"
en vroeg dadelijk daarop hoe het nu stond met den nieuwen weg langs
de duinen, of die spoedig voltooid zou zijn, en of dat chineesclie var-
kentje al vet begon te worden van het nieuwe voer?
Clive wordt in het grootmoederlijke sjeesje over de duinen naar zijne
tante te Brighton gereden, en daar is hij koning. Hij heeft de beste
slaapkamer, dio oom Charles voor hem heeft moeten ontruimen; hij
krijgt allerlei lekkernjjen aan het diner en volop confituren aan het
ontbijt; hij wordt van het korkgaan verschoond, op grond van zijne
zwakke gezondheid; de meid moet hem behoorlijk te bed leggen en zijne
tante komt met een lachje op de lippen binnen als hij \'s morgens schelt.
Men ziet hem naar de oogen, en vleit, streelt en vertroetelt hem, alsof
hij een jonge prins was. En dat is hij ook voor jufvrouw Iloneyman.
Hij is de zoon van kolonel Newcome, ridder der Bad-orde, die haar
shawls, ivoren schaakspellen, werkdoosjes van welriekend hout on zijden
sjerpen zendt; dio, zooals zij aan Martha de meid vertelt, in Indië
vijftig bedienden houdt, waarop Martha geregeld uitroept: meere mijn
tijd, jufvrouw, waar kan hij die allemaal voor noodig hebben?" \'t Is
de zoon van kolonel Newcome, die, toen zij, ten gevolge van tegen-
spoeden, besloten had een huis te Brighton te nemen en gestoffeerde
kamers te verhuren, haar een wissel van honderd pond zond, om haar
eenigszins in de onkosten te gemoet te komen; die aan haar broeder
Charles eene nog veel grootere som schonk, toen hij in moeielijke om-
standigheden verkeerde. Js het dankbaarheid voor die ontvangen wel-
daden ? is het de begeerte naar meer ? is het ijdelheid op de familie-
betrokking? is het liefde voor hare overledene zustor, of teedero gene-
gonheid voor haar kind, wat jufvrouw Honeyman zoo hoog met haar
neefje doet loopen? Ik heb nooit kunnen uitmaken hoevole bewoeg-
redenen samenwerken om iemand eeno bepaalde daad te doen verrich-
ten, en ik ben zelf menigmaal het spoor geheel bijster geweest, wanneer
-ocr page 53-
De ooms van Clive.
45
ik dacht dat eene handeling, waarop ik trotsoh was, oen zeer verheven,
edelen, deugdzamen oorsprong had, en dan helaas een snibbig satiriek
duiveltje zjjne stem in mijn binnenste verhief\', mijn aangenaam zelf-
bedrog — do pauwenveeren, waarmode mijne dwaze ijdelheid zich ge-
tooid had — wegvaagde, en mij toeriep : » Weg met dien bluf! Ik ben
de oorzaak van uwo deugdzaamheid, beste jongen ! Gij wonscht u ge-
luk, dat gij u gisteren aan dat diner van champagne wist te onthou-
den; ik heet Voorzichtigheid on niet Zelfverloochening, en ik was het,
die er u af deed blijven. Gij gevoelt u tevreden, omdat gij een guinje
aan Diddler gegeven hebt; ik bon do Onverschilligheid, niet de Edel-
moedigheid, die het u ingaf. Gij prijst u gelukkig, dat gij aan andero
verzoekingen weerstand hebt geboden ? Lafaard, dat was alleen omdat
gij het gevaar der overtreding niet durfdet tarten. Er uit met uwo
pauwenveeron! Kuier weg in de veeren die de natuur u geschonken
heeft, en dank den hemel dat zij niet pekzwart zijn." In één woord,
tante Honcyman was eono hartelijke zie), en inderdaad was C\'live\'s
vader zoo mild, zoo nobel, zoo edelmoedig, zoo dapper en beroemd,
dat do kleine jongen werkelijk in haar oog een prins was. Mevrouw
Newcome was ook niet onhartelijk, en indien Clive in werkelijkheid een
jonge prins ware geweest, houd ik mij overtuigd dat hij de boste slaap-
kamer op Marble Hill gehad zou hebben en niet een van die verafge-
legen vertrekjes in den omtrek van de kinderkamer; ik ben verzekerd,
dat men hom de fijnste geleien en confituren zou hebben voorgezet, in
plaats van eene schrale soep, kip en een gewonen poddmg, zooals hem
ten deel viel; en nadat hij vertrokken was (\'tgeen dan, let wel, met
de koets, en niet met hot sjeesje door een palfrenier bestuurd, zou ge-
schied zijn), weet ik stellig, dat mevrouw Newcome nog dien zelfden
avond een brief aan hare doorluchtigheid de prinses-douairière, zijne
mama, zou geschreven hebben, vol lofspraken over dat allerliefste kind,
zjjne lieftalligheid, zijne schoonheid, en zijne geestigheid, met de ver-
klaring dat zij hem voor nu on altijd als haar eigen zoon zou liefhebben.
Gij werpt dit boek met verontwaardiging neder en roept uit: »Uat is
niet waar. De mensch kan zoo laag niet zijn als deze spotter ons wil
opdringen.\'\' Gij zoudt natuurlijk geen verschil maken tusschen rijken
en armen. Welnu, dat zij zoo. Maar gij zult mij toch toegeven, dat
uw buurman het wèl zou doen. Dit geldt u ook niet, lieve mevrouw;
wij zijn niet zoo onbeleefd, dat wij u dit in het aangezicht zouden zeg-
gen; maar als wij niet mogen spreken over de dame, die daar juist de
kamer is uitgegaan, wat moet er dan in \'s hemels naam van de con-
versatie worden?
Wij zullen hot wederzien tusschen den kolonel en zijn zoon niet be-
schrijven, dien aardigen jongen van wien hij meer dan zeven jaar ge-
leden met zulk een zielsverdriet afscheid genomen had en aan wien mj
sedert altijd met eene zoo innige genegenheid en een zoo smachtend
verlangen had gedacht. Een half uur nadat de vader den knaap ver-
laten had en in stille smart naar den wal terugvoer, was Clive met
een dozijn andore kindoren op het zonnige dek van het schip aan \'t spelen.
Toen de bel voor het eten luidde, liepen zij als hazen naar do kindor-
tafel en lieten het zich goed smaken. Wat hielden hunne ouders daar-
entegen dien dag een droevig maal! Wat volgde hun hart die zor-
gelooze kleinen over den grooten oceaan! De gebeden van moeders
vergezelden hen. Krachtige mannen, in de eenzaamheid op de knieën
gebogen, baden met vochtige oogen en gebroken stem den hemel voor
-ocr page 54-
Be Newcomes.
46
die kleinen, die nog maar zoo weinig uren geleden met hen keuvelden.
Lang nadat zij onbezorgd en blijde zijn heengegaan, rijst de herinnering
aan het verledene voor don geest dor achtergeblevenen op en schroeft
hun do keel toe; zjj zien weer de bloemen die de kinderen in hunne
tuintjes plantten, het speelgoed waarmede zij zich vermaakten, de thans
t ledige kribjes in welke de vadoroogen zegenend op hen noderzagen.
Wanneer wij eenige kruisjes achter den rug hebben, zijn ons meest
allen dergelijke tat\'ereelen voorgekomen, die ons mot aandoening ver-
vulden: en zjj, wien dit weervaren is, zullen zeker mjjn achtingswaar-
digon kolonel om zijn trouw en teeder hart niet minder liefhebben.
Met die gehechtheid, welke hem aangeboren was, dacht de waardige
man altijd aan zijn afwezig kind, waarnaar hij vurig bleef haken.
De inlandscho bedienlen en oppassters, die het kind verzorgd hadden,
vergat hij niet: hij schonk hun genoeg geld (en \'t was niet veel, wat
menseden van zulko geringe behoeften noodig hadden), om hen voor
geheel hun volgend leven boven gebrek te verheffen. Geen vriend of
geen schip vertrok naar Europa, of Newcome zond geschenken en ge-
dachtenissen aan het knaapje en kostbare bewijzen van zijne dankbaar-
lieid aan allen, die aan zijn zoon vriendschap bewezen. Voor mij ligt
er iets roerends in do geschiedenis van onze betrekkingen met Indië.
; Er bestaat een officieelo geschiedenis, die in de Staatscourant te vin-
den is en die de namen van overwinningen op do regimentsstandaarden
heeft doen schrijven, torwijl zedemeesters en vijanden er de stof aan
ontleenen om het uit te schreeuwen over do üritsche roofzucht, en pa-
triotten om den lof van den onuitbluschbaren Britsehen moed uit te
bazuinen; roem en overwinning, naam en rijkdom, bekroonde eerzucht,
te boven gekomen gevaren, onmetelijke buit, en stroomen bloeds, bij
\'t winnen van dien buit vergoten, dit alles maakt do elementen van die
geschiedenis uit; maar moeten wij ons tevens niet de vergoten tranen
herinneren ? Moet men. behalve aan /ie levens der miriaden Britten,
die op honderd slagvelden van Plassy tot Meaneo de overwinning be-
haald on die velden met ons bloed gedrenkt hebbon, ook niet aan de
vrouwen denkon en aan de schatting, welke zjj genoodzaakt zijn voor
die roemrijke bedrijven te betalen? Er begeeft zich bijna geen krijgsman
naar die gewesten, die niet oene familie on daarin eene bittere smart ach-
terlaat. De meesters der onderworpen landen vinden daar ochtgenooten,
maar hunne kinderen kunnen op dien bodem niet tieren. De ouders
geleiden die kinderen naar do kust on nemen daar afscheid van hen.
Het gezin moet uiteengerukt worden, want wanneer gij de bloesemknop-
pen van uw huis langer dan zekeren tijd bij u behoudt, verwelken zij
en sterven. In Amerika wordt het kind van de borst eener arme slavin,
in Indië van de zijde der vrouw en uit het paleis van den weelderigen
proconsul wcggeschcurd.
De ervaring van die smart maakte Newcome\'s van nature teer gestemd
hart nog teerder, en daardoor had hij een zwak voor kindoren, dat hem
tot een voorwerp van spot voor oude hee\'ren, oude vrijsters en verstan-
dige menschen, maar tot den lieveling van allo kinderkamers maakte,
voor wier kleine bewoners hij altijd even vriendelijk was, onverschillig
of hot de telgen waren van den resident in hunne palankijns, of de
kindoren van den sergeant die bij het kantonnemont stoeiden, of de
donkerkleurige heidontjes in de woningen zijner dienaren nabij zijn huis.
liet is bekend, dat de dames in geen gedeelte der wereld betooveren-
der zijn dan in Britsch-Indië. Misschien is het de zonnehitte, die bij de
beide seksen harten doet ontvlammen, welke in het moederland waar-
-ocr page 55-
De ooms van Clive.
47
schijnlijk zeer koel geklopt zouden hebben; vanwaar zou het anders
komen, dat juffer Brown nauwelijks tien dagen na hare ontsoheping te
Calcutta reeds geëngageerd is? of dat juffer Smith al een halt\' dozijn
huwelijksaanzoeken heeft gehad, eer zjj ecne week op een buitenpost
heeft doorgebracht? En \'t zijn niet enkel jonge hoeren aan welke de
jonge dames hare genegenheid schenken; zonder bezwaar aanvaarden
zij ook weduwnaars; en een man, die overal zoo goed aangeschreven
stond als majoor Newcome, die zulk een oervollen naam bad, een for-
taintje bezat en zoo rechtschapen, edelmoedig en knap van voorkomen
was, in één woord zulk eene goode partij, zou zonder twijfel gemakke-
lijk genoeg eene vrouw hebben gevonden, indien hij eenigen lust had
gevoeld om aan wijlen de weduwe Casey een opvolgster te geven.
De kolonel had, gelijk wij reeds vermeld hebben, een lndischen vriend,
die met hom in hetzelfde logement woonde, en uit menige schertsende
opmerking van dien heer (die een liefhebber van aardigheden was en
er altijd een aantal aan den man bracht) kon ik zeer goed opmaken,
dat kolonel Newcome dikwijls aangezet was om zijn weduwnuarsstaat
te verlaten, en dat de Indische dames tallooze aanslagen op zijn zoo
smartelijk bezocht hart gewaagd en onnoemelijke pogingen beproefd had-
den, om hot bij storm, bij verraad of op elke andere wijze te nemen.
De weduwe Casey (zijne gewezeiie vrouw) had zijn hart enkel door hare
hulpeloosheid en verlatenheid vermeesterd. Hij vond haar zoo hulpbe-
hoevend, dat hij haar de vacante plaats gaf en haar daar innam, zooals
hij een reiziger in zijn bungalow zou ontvangen hebben. Hij deelde
zijn maal met haar en onthaalde haar zoo goed mogelijk. »Ik geloof,
dat Tom Newcome haar trouwde,\'\' zeide de schalke Binnic, de bedoelde
vriend, som de vrijheid te hebben hare modemaakstersrekeningen te
betalen;\' en was dit inderdaad zijn wensch geweest, dan heeft zij hem
tot haar sterfdag in dat opzicht rnimschoots genoegen gedaan. Een
niet zeer talentvol geschilderd miniatuurportret van die dame met licht-
blonde krullende lokken en met eene guitare in de hand hing boven
den schoorsteen in de slaapkamer van den kolonel, waar ik dat kunst-
werk menigmaal gezien heb. Toen hij later met Binnie een huis huurde,
werd er in de slaapkamer een pendant van het miniatuurportret bij ge-
hangen, te weten de beeltenis van des kolonels voorganger, mjjnheer
Jack Casey, die gewoon was\' de borden naar het hoofd zijner Emma te
smijten on ten slotte door eene noodlottige gehechtheid aan de flesch
het leven verloor. Ik heb grond om te gelooven. dat de kolonel niet
al te zeer verpletterd was door den dood zijner vrouw en dat zij maar
zeer koeltjes met elkander geleefd hadden. Clive zeide wel eens op
zijn argelooze wijze, dat vader bijna nooit van moeder sprak. Hun
huwelijk was stellig niet gelukkig geweest, hoewel Newcome. nog lang
nadat de dood het verbroken had, het in gedachtenis bleef houden door
voortdurende giften en geschenken aan de bloedverwanten der over-
ledene.
De weduwen of maagden, die Emina\'s plaats trachtten in te nemen,
vonden de deur tot Newcome\'s hart stevig gesloten en gegrendeld, en
poogden die vruchteloos open te loopon. Juffer Billing ging er met hare
piano voor zitten, en hoopte, daar do kolonel fluit speelde, haar gan-
sche leven in een harmonisch duet met hem door te brengen ; doch zij
speelde hare brillantste sonates en variatiën ten eenemale tevergeefs
en vervoerde later, zooals men weet, haar vleugelstuk naar het huis
van den luitenant-adjudant Hodgkin, wiens naam zij thans draagt. De
bekoorlijke weduwe VVilkins met hare twee engeltjes logeerde, op hare
-ocr page 56-
48
De Newcomes.
reis naar Calcutta, in Newcome\'s gastvrij huis, en menigeen was van
oordeel, dat zij liet nimmermeer verlaten zou; doch de vriendelijke
gastheer overlaadde hare kinderen als naar gewoonte met presentjes en
lekkernijen en troostte en bemoedigde do schoono weduwe, en op een
morgen, nadat haar bezoek drie maanden geduurd had, verschenen des
kolonels palankijns met de dragers on vertrok Elvira Wilkins onder een
vloed van tranen, zooals men van eeno weduwe ook verwachten moest.
Waarom sprak zij na dien tijd altijd kwaad van Newcome, te Cal-
cutta, te Bath, te Cheltenham, kortom overal waar zij kwam, en noemde
zij hom een zelfzuchtig on opgeblazen wezen, oen ï)on Quichotte, een
Blauwbaard ? Ik zou nog een half dozjjn andere dames uit aanzien-
hjke familiën, die met de Oost-Indische Compagnie in betrekking ston-
den, kunnen noemen, die allen volgens kolonel Newcomo"s vriend — dien
ondeugenden üinnie — in meerdere of mindere mate aanslagen ge-
smoed hadden om Clivo Newcome aan eeno stiefmoeder te helpen.
Doch de kolonel had daar zelf een ongelukkige ondervinding van en
dacht dus: »Xeen, ik wil Clive geen stiefmoeder geven. Daar de hemel
den jongen zijne moedor ontnomen heeft, moet ik vader en moeder
beido voor hem trachten to zijn." Hij hield hot kind dus zoolang bjj zich
als het klimaat het veroorloofde en zond hem daarop naar het moe-
derland. Vervolgens word het overleggen van geld voor don knaap zijn
doelwit. Hij was zoo onverstandig mild, dat hij vijf roepijen uitgaf
waar een ander dio bespaard on bovendien nog oen mooi vertoon zou
gemaakt hebben; doch in den regel zijn het niet do giften of gaven,
die iemands fortuin ondermijnen, \'t Is aan zicii zelven, dat de verkwis-
ters het meest ten kosto leggen ; en daar Xeweome voor zijn eigen ge-
noegen geen grooto uitgaven deed en uiterst weinig behoeften had, bijna
zoo matig als oen Hindoe leefde, geen ren- maar rjjpaarden er op na-
hield, zijn oude kleodoren en uniformen afdroeg totdat het gansohe rcgi-
ment er den draak mede stak, geen lust gevoelde voor een grootenvoet
van leven en geen spilzieke vrouw meer had, legde hij een aanzienlijk
gedeelte van zijne ruinio inkomsten ter zijdo en werd hij mot Clive elk
jaar rijker.
«Als Clive een jaar of vijf zes heeft schoolgegaan," zoo was de gang
zijner gedachten, »zal hij oen knappe jongen zijn en minstens zooveel
van do klassieken weten als een man van do wereld diont te kennen.
Dan steek ik naar Engeland over en zullen wij een jaar of drie vier
met elkander doorbrengen, gedurende welke ik hoop dat hij vertrouwe-
lijk met mij zal worden en mij lief zal krijgen. Ik zal nog wat Grieksch
en Latijn bij hem loeren en don verloren tijd trachten in te halen.
Niets toch, dat weet ik, kenteekent zoozeer den naam van beschaving
als eeno zekere kennis van de klassieken. Inyenuas didieisse (ideliter
artes cmollunt mores, nee sinuisse feros.
Ik van mijn kant zal hem
van dienst kunnen zijn met mijne kennis van do werold, om hem te
vrijwaren tegen de oplichters en bedriegers, dio doorgaans de jonge-
lieden tot hunne prooi trachten to maken. Ik zal zijn makker zijn en
geen meerderheid over hom aannemen, want is hij niot veeleer mijn
meerdere? Natuurlijk is hij dat, want hij heeft voel boven mij vooruit
gehad. Hij is geen luie jonge deugniet geweest zooals ik. Wij zullen
te zamen reizen, eerst Engeland, Schotland on Ierland door, want
iedereen behoort zijn eigen land te kennen, en daarna doen wij eene
reis over het vasteland. Tegen zijn achttiende jaar kon hij dan een
beroep kiezen. Hij kan dienst nemen en den beroemden held, naar
wien ik hem genoemd heb, trachten to evenaren; of indien hij de voor-
\\
-ocr page 57-
Be ooms van Clive.                                        49
keur geeft aan den stand van predikant of advocaat, mag hij dien ook
kiezen; en als hij naar de academie gaat, wanneer ik naar alle waar-
schijnhjkheid generaal-majoor zal zijn, kan ik voor eenige jaren naar
Indië terugkeeren, en weder naar Engeland komen tegen den tijd dat hij
getrouwd is en een huis hoeft om zijn ouden vader te ontvangen. Mocht
ik komen te sterven, dan heb ik althans mijn best voor hem gedaan,
en zal ik mijn jongen met een uitmuntende opvoeding, een tamelijk
fortuintje en den zegen van zijn ouden vader achterlaten."
Dit waren de plannen van dezen man, dio altijd menschen gelukkig
wilde maken. Gaarno dacht hij er over na en niet opgetogenheid schreef
hij er over aan zijn zoon. Hij doorliep allerlei reisboeken en bestudeerde
kaarten van Europa. »Romo, mijnheer, het beroemde Rome!\' riep hij
dan uit. «Het zal niet lang meer duren, majoor, of ik ga met mijn
jongen het Colosseum bezichtigen en de pantoffel van den paus kussen.
Wij zullen den Rijn naar Zwitserland opvaren en den Simplon over-
trckken, dat werk van den grooten Napoleon. Denk eens, mijnheer,
hoe de Turken voor Weenen stonden, en Sobieski 80,000 hunner van
het aangezicht der aarde wegvaagde ! Wat zal mijn zoon daar een ge-
not van de schilderij-museums en van de prentverzameling van prins
Eugenius hebben! Gij weet toch zeker wel, dat prins Eugenius, een
van de grootste veldiieeren der wereld, ook een der grootste voorstan-
ders van do schoone kunsten was. Inycnuas didicisse — niet waar,
doctor? gij weet de rest wel — emollunt mores nee"
«Enwtlunt mores, kolonel," zeide doctor Mc Taggart, die waarschijn-
lnk te beleefd was om het Latijn van den hoofdofficier te willen cor-
rigeeren. «Weet gij niet, dat prins Eugenius zelf bijna zoo woest als
een Turk was? Hebt gij nooit de gedenkschriften van den prins de
Ligne gelezen?"
»Nu, \'t was een groot cavalerie-officier," antwoordde do kolonel. »en
hij heeft eene belangrijke collectie prenten nagelaten, — dat weet gij
toch. Wat zal Clive zich daarin verlustigen ! De jongen heeft een ver-
wonderhjken aanleg voor het teekenen, mijnheer. Hij heeft mij ceno
schets van onze oude school gezonden, mijnheer, en die is naar het
leven: de zuilengangen, de school, de oudste jongen der klasse, die
de roede binnenbrengt, en do meester zelf. Gij zoudt er u om dood-
lachen I"
De kolonel vergastte de dames van het regiment op Clive\'s brieven
en op die van jufvrouw Honeyman. in welke verslagen omtrent den
knaap voorkwamen. Hij vervolgde zelfs zijne palankijndragers met ver-
halen dienaangaande, en vroolijko jongelui gingen weddenschappen
met elkander aan, dat de kolonel Clive\'s naam zou noemen voordat er
vijf minuten verloopen waren, driemaal in tien minuten, vjjf-en-twintig-
maal gedurende een diner, enz. Doch zij, die om den kolonel lachten,
deden het altijd op eene goedmoedige wijze, en iedereen die hem kende
— iedereen namelijk die bescheidenheid, edelmoedigheid en braafheid
op prijs stelde — had hem lief.
Eindelijk brak het gelukkige oogenblik aan, waarnaar die liefheb-
bende vader gretiger gesmacht had dan een gevangene naar de vrijheid
of een schooljongen naar de vacantie. Kolonel Newcome heeft afscheid
genomen van zijn regiment en het kommando aan majoor Tomkinson
overgedragen, die daar volstrekt niets tegen heeft. Hij is naar Calcutta
vertrokken en de opperbevelhebber Sir George Husler heeft bij dag-
order bekend gemaakt, dat hij, «thans voor de eerste maal een verlof |
verleenende aan luitenant-kolonel Thomas Newcome, ridder van de !
DE NEWCOMES. I.                                                                                                    i
-ocr page 58-
50                                              De Newcomes.
Bad-orde, nadat deze vier en dertig jaar uit hot moederland afwezig is
geweest, niet kan nalaten de grooto en gewichtige diensten van dien
uitstekenden officier, die zijn regiment in den besten toestand van krijgs-
tucht en strijdvaardigheid heeft achtergelaten, openlijk in herinnering to
brengen.\'\' Het schip heeft den overtocht volbracht, de reis is achter
den rug, en na eene zoo lange reeks van jaren zet de brave krijgsman
wederom den voet op den vauerlandschen bodem.
ZESDE HOOFDSTUK.
DE GEBROEDERS NBTWCOME
De goedhartige kolonel had buiten zijn eigen jongen, dien hij aan-
bad, nog voor het minst een dozijn kinderen bij welke hij de plaats van
vader bekleedde. Altijd was hij met postrijtuig op weg, nu*naar de
cene en dan naar do andore school, om te gaan zien naar de jongens
van Jack Brown van de cavalerie, of naar de meisjes van mevrouw
Smith van het binnenlandsch bestuur, of naar het nagelaten zoontje van
den armen Tom (licks, voor wion niemand moer zorgde sedert Tom door
de cholera ten grave was gesleept en zijne vrouw eveneens. Het schip,
waarmode hij van Calcutta de reis deed, had een dozijn kleine jongens
en meisjes aan boord, van welke hij er verscheidene naar hunne betrek-
kingen bracht eer hij zelf de zijne ging opzoeken, ofschoon zijn hart
smachtte naar zijn jongen op de Grauwebroedersschool. Hij ging zien
of de kinderen het goed hadden op school en gaf hun ruime geschen-
ken in geld. De groote zakken van zijne wijde witte broek waren
altijd vol goud en zilver, waarmede hij rammelde als hij niet bezig
was zijne knevels op te krullen. Men had zelf weder een jongen wit
len zijn, als men de prettige manier had gezien, waarop hij de kinderen
met wat geld verblijdde! En als do goedhartigo oude heer dan zijne be-
zoekon in het pensionaat van jufvrouw Pinkerton of in hot daaraan
grenzende instituut van doctor Ramshorn te Chiswick afgelegd en den
kleinen Tom Davis of de lieve Fanny Holmes gezien had, ging hij
rechtstreeks naar huis, om dadelijk lange brieven aan de ouders van
Tom of Fanny te schrijven, die ver in de binnenlanden van Britsch
Indië zaten en wier hart hij verheugde door dat verslag over hunne
kinderen, evenals hij de kinderen zelven door zijne vriendelijkheid en
mildheid verblijd had. Al de vrouwen die met appelen en sinaas-
appelen zaton (vooral wanneei zij zoowel zuigelingen als snooperijon in
hare kraampjes hadden) en al de straatvegers op don weg tusschon het
Hotel Nerot en do Oostersche Club kenden hem en werden rijkelijk
door hem bedacht. Zijne broeders in Threadneedle Street fronsten hunne
wenkbrauwen over de oiderbriofjes, die hij op hen afgaf.
Een der kleintjes, voor welke de teerhartigo Newcome de zorg op
zich had genomon, moest dicht bij T\'ortsmouth onder dak gebracht
worden, en toen de trouwe kolonel de jonge jufvrouw Fipps aan hare
grootmoeder, de weduwe van den admiraal Fipps te Southampton, over-
gegcven had, klemde gezegde jonge jufvrouw zich aan haar bescher-
mer zoo vast, dat men haar onder schreeuwen en schreien van hem
moest losrukken. Eerst toon haar ongetrouwde tantes haar met aard-
beziën vertroost hadden, die zij nog nooit in haar leven had geproefd,
liet het Indische jonge dametje zich de scheiding van haar lieven kolo-
-ocr page 59-
De gebroeders Newcome.
51
nel welgevallen. De jonge heer Cox. het zoontje van Tom Cox van de
inlandsen© infanterie, moest dien avond slapende van de George naar
de postkoets gedragen worden. De jonge heer Cox werd bij het aanbre-
ken van den dag, toen de koets op den fraaien weg van Bromley was,
vol verwondering wakker. De goedhartige kolonel stelde het kereltje
eerst behoorlijk in handen van zijn oom doctor Cox op Bloomsbury
Square, eer hij naar zijn eigen kwartier ging, om vervolgens den tocht
te ondernemen, waarnaar zijn eigen weeke hart verlangde.
Uit Portsmouth had hij aan zijne broeders geschreven, om hen van
zijn aankomst kennis te geven, en evenzoo had hij eenige regelen van
dezelfde strekking aan Clive gezonden. Die brief word den knaap toe-
geschoven met één broodje en eén kop thee van een tachtigtal, die aan
even zooveel jongelui, allen kostgangers in hetzelfde huis als onze jonge
vriend, werden uitgedeeld. Wat zal de jongen rood geworden zijn, wat
zal zijn oog geglinsterd hebben toen hij het nieuws Jas! Toen do heer
des huizes, de weleerwaarde heer Popkinson, in de zaal kwam en
met een vriendelijk gelaat zeide: «Newcome, er is iemand om u te
spreken," toen wist de jongen wie het wezen moest. Hij gaf geen zier
om dien bekenden bullebak, dien Ilodge, die hem naschreeuwde: »Ik zal
het u inpeperen, Newcome, dat ge uwe thee over mijne nieuwe broek
smijt" Dij vloog naar do kamer, waar de onbekende hem stond te
wachten. Wij sluiten, met uw welnemen, do deur, om van het toonoel,
dat nu volgt, geen getuigen te zijn.
Al ware Clive niet zulk een mooie on knappe jongen geweest als
men ergens op eene school of op het land vinden kan, zijn liefheb-
bende vader zou toch zonder twijfel even tevreden geweest zijn en hem
in zijne verbeelding met alle mogelijke bevalligheden toegerust hebben;
doch in voorkomen en manieren was hij werkelijk alles wat zijn vader
had kunnen verlangen ; en indien een kunstenaar dit werk met platen
versiert, hoop ik dat hij alle recht aan de beeltenis van Clivo zal la-
ten wedervaren. De teekenaar kan verzekerd zijn, dat mijnheer Clive
zelf het niet heel goed -zal opnemen, indien aan zijn gelaat en gestalte
niet de behoorlijke zorg gewijd wordt. Hij is nog niet getooid met die
prachtige knevels en bakkebaarden, waarmede hij zich zelven later af-
gebeeld heeft; maar hij is een toonbeeld van gezondheid, kracht, le-
vendigheid en opgeruimdheid. Hij heeft een hoog voorhoofd, door een
overvloed van golvend blond haar overschaduwd ; eene tint. die dames
hem zouden kunnen benijden ; een mond, die gewend schijnt aan het
lachen, een paar blauwe oogen. die van schranderheid en vriendelijk-
heid vonkelen. Geen wonder, dat de verheugde vader het hoofd niet
van hem kan afwenden. Hij is met één woora een jonkman, die recht
heeft de held van een roman te zijn.
De bel luidt voor do middagschool en de heer Popkinson, in tabbaard
en baret, komt op kolonel Newcome toe en vraagt, of hij den jongen
Newcome dien dag niet vrijaf moet geven. Hij spreekt geen woord van
Clive\'s misstap van den vorigen dag on van die opschudding op de slaap-
zaal, waar de jongen met drie kameraden betrapt werd, dat zij lokker
van eene varkenspastoi smulden en die besproeiden met twee fiesschen
prima ouden portwijn uit de herberg de Bonte Koe in de Grauwebroe-
ders Straat. Nadat do bel hoeft opgehouden te luiden en al die woo-
lige kleine honigbijen den korf zijn binnengegaan, heerscht er doodscho
eenzaamheid. De kolonel wandelde met zijn zoon do spoolplnats op en
neer, dat met kiezelzand bestrooide pleintje, waar men even weinig
groen ziet als in de Arabische zandwoestijnen en dat desniettemin vol-
-ocr page 60-
De Newcomes
52
ens oud gobruik het grasperk wordt genoemd. Zij wandelden dan over
at grasperk en door do booggangen, waar Clive aan zijn vader toont
hoc deze zelf, veertig jaar goledon, op een der bogen zijn naam Tho-
mas Newcome
gesneden hooft. Onder het sproken werpt do jongen zij-
delingsche blikken op zijn nieuwen vriend en verwondert zich over diens
wijde broek, lange snorren en geel gelaat. Wat ziet hij er raar uit,
denkt Clive, maar hjj is toch allervriendelijkst en door en door een
gentleman, — gansch niet zooals Martiivs vader, die, toon hij onlangs
zijn zoon kwam zien, halve laarzen droeg, een ellendigon hoed ophad,
en zich zoover vergat dat hij kopergeld onder do jongens wierp, om
hen er naar te laten grabbelen. Clive barst in oen lach uit, nu hem
weder de verregaande bospottolijkheid voor den geest komt, dat een
gentleman van zijne qualitoit naar centen of duiten grabbelen zou.
Xa den knaap gezegd te hebben zich gereed te houden tegen zjjne
terugkomst (en men kan zich verzekerd houden, dat do jonge hoer Clive
reeds lang voordat zijn vader zich vertoonde op den uitkijk stond),
vloog do kolonel in zijne cab naar de City om zjjno broeders, dio hij
niet gezien had sedert zij nog kleine kereltjes in blauwe buisjes waren,
onder toezicht van een gouverneur die den fijnen kant uit was, de hand
te drukken.
Hij ijlde het kantoor door, tusschen de klerken heen, en viel als
eeno bom in het kabinet, waar de hoeren en meesters der firma geze-
ten waren. Hij verbaasde dio kalme gentlemen door de warmte zijner
verwelkoming, door zjjne krachtige handdrukken en door zijne luide
stem, die door do glazen deur van het kabinet heendrong en zelfs door
do druk bezige klerken daarbuiten gehoord kon worden. Hij wist Brian
dadelijk van Hobson te onderscheiden, daar dat rampzalige ongelukje
met het kinderwagentje voor altijd zijn horinnoringstoeken op den nous
van Sir llrian Newcome, don oudsten der tweelingen, had achtergela-
ton. Sir lirian had een kaal hoofd en licht gekleurd haar en bakke-
baarden, die tot dicht bij zijne wang afgeknipt waren ; hjj droeg oen
bukskin vest en zeer nette laarzon, en onderscheidde zich door zijne
fijne handen. Hij zag er precies uit als »Een Mansportret" op eene ten-
toonstelling van schilderijen, zooals een dergelijk sujet wordt voorge-
steld : deftig van houding, mot een zoetsappig glimlachje, naar den
schijn voor \'t minst een staatsman, aan eene tafel bezig met het openen
van brieven, met eeno portefeuille en con zilveren inktkoker voor hem,
eeno kolom en een rood gordyn achter hem, en een park in do verte
waar duidelijk een onweer broeit. Werkelijk hangt een portret in dien
trant tot op den huidigen dag boven het groote buffet te Newcome, ach-
ter drie zware zilveren middelstukken, door even zoovele maatschap-
pijen aan hun geachten directeur en president vereerd.
In gelaatstrekken kwam Hobson Newcome met zijn ouderen broeder
overeen, doch hij was zwaarder van gestalte. Hij liet zijn rossen baard,
felijk de natuur dien had voortgebracht, op zijne wangen en onder zijne
in groeien. Hij droeg dikke schoenen met spijkers in do zolen, of laar-
zen met rondo punten, en eene nauwsluitende pantalon. Kortom, hij
gaf zich naar het uiterlijke het voorkomen van een buitenheer. Zijn
hoed had een breeden rand en do wijde zakken van zijne rond weggo-
sneden jas waren nooit zonder landelijke voortbrengselen, zooals monsters
fraan of boonen, welke hij zelfs op do Beurs placht te kauwen, of
evatten een zweepsnoer of middelen voor de paarden : in één woord,
hij was een goed oud boerenhoer. Als het mooi weer in Threadneedle
Street was, zei hij dat het goed weer was voor het hooij regende hot,
-ocr page 61-
Be gebroeders Newcome.
53
dan kwam het juist van pas, want het land had dorst; vroor hot, dan
was zijn uitroep: »Nu, Tomkins, vandaag is \'t geen weer voor de
jacht, mijn jongen," en meer van dien aard. Als hij van Bryanstone
Square naar de City reed, zou men hem voor een ronden platteland-
bewoner aangezien hebben, en hij wilde daar ook gaarne voor doorgaan.
Hij was een Deter man van zaken dan zijn deftiger en afgemetener broeder,
met wien hij op zijne vroolijke manier den draak stak, en hij zei met
recht, dat iemand, dio hum wilde beetnemen, al heel vroeg moest opstaan.
De kolonel stuift het heiligdom dezer achtingswaardigo heeren binnen
en elk van hen ontvangt hem op de wijze, die met zijn bijzonderen aard
overeenkomt Sir Brian drukte zijn leedwezen uit, dat Lady Anna uit
Londen was en zich te Brighton bevond met de kinderen, die allen de
mazelen hadden. Ilobson van zijn kant zeide: «Maria kan u niet in
zulk een deftig gezelschap noodigen als waarin mylady u ontvangen
zou; maar wanneer komt gij eens bij ons eten? Laat ik eens zien:
vandaag is \'t woensdag; morgen hebben wij eene partij — neen, wij
zijn uitgevraagd." Hij meende eigenlijk, dat zijne tafel reeds vol was
en hij er niet gaarne nog meer menschen bij vroeg; doch het ging niet,
dit ronduit aan den kolonel te zeggen, «vrijdag dineeren wij bij den
rechter Trechter — een gekke naam, niet waar: rechter Trechter?
zaterdag moet ik naar Marble Head, om eens naar \'t hooi te zien.
Kom dan maandag, Tom, dan zal ik u met mijne vrouw en de kleintjes
in kennis brengen."
«Ik zal Clive meebrengen," zegt de kolonel, door deze ontvangst min
of meer uit het veld geslagen. «Mijne schoonzuster is na zijne ziekte
heel vriendelijk voor hem geweest."
«Neen, voor den drommel, breng geen jongens mee; die hinderen
altijd ; aan tafel maken zij dat het gesprek moet blijven steken en bij
de thee willen de dames hen gaarne missen. Stuur hem zondag om met
de kinderen te eten, als ge \'t goedvindt, en ga met mij naar Marble
Head, dan zal ik u een hooi-oogst laten zien, waarvan ge groote oogen
zult opzetten. Houdt ge van \'t boeren?\'\'
«Ik heb mijn zoon jaren lang niet gezien," herneemt de kolonel; «ik
zou dus, als go \'t mij niet kwalijk neemt, zaterdag en zondag gaarne
met hem doorbrengen. Bij een andere gelegenheid zullen wij dan te
zamen wel eens naar Marble Head gaan."
»Nu, \'t was u van harte gepresenteerd. Ik ken niets aangenamers
dan eens uit deze akelige City te komen, om de versche buitenlucht in
te ademen, te zien hoe het met de veldgewassen staat en den zondag
stilletjes door te brengen." Daar de goede man zelf zooveel van \'t lanf
leven hield, dacht hij dat ieder ander er evenzeer op verzot moest zijn.
«Van don winter hoop ik dat wij u te Newcome zullen zien," zeide
de andere broeder met een kalm lachje. «Ik kan u op geen tijgerjacht
onthalen, maar ik verzeker u dat er overvloed van fazanten in o\'nzo
jungle is," en bij dien tamelijk flauwen zet lachte hij witjes.
«Ik zal nog vóór den winter te Newcome zijn," zeide de kolonel, ter-
wh\'1 hij een veelbeteekenenden blik op hem sloeg. «Als het Cod behaagt
zal ik daar binnen zeer weinige dagen komen."
«Wezenlijk?" vroeg de baronet met blijken van groote verwondering.
»Gaat gij de wieg en bakermat van ons geslacht eens bezien? Ik geloof,
dat de Newcomes daar reeds vóór Willem den Veroveraar gevestigd
waren, \'t Was in den tijd van onzen grootvader nog slechts een dorp, en
thans is het eene groote bloeiende plaats, voor welke ik hoop en ver-
wacht, dat ik stedelijke rechten zal bekomen."
-ocr page 62-
Be Newcomes.
54
«Inderdaad?" hernam de kolonel. «Nu, ik ga er heen om familie to
bezoeken "
«Familie! Wat voor familie hebben wjj daar?" riep de baronet. —
«Barnes, dit is uw oom do kolonel. Hot doet mjj veel genoegen, broe-
der. u in konnis te brengen met mijn oudsten zoon.\'
Een flets en bleek jong heer met blond haar, naar de allerlaatste
mode gekleed, trad op dit oogenblik het kabinet binnen en beantwoordde
den groet van kolonel Newcome met een glimlachje, dat tot wedergroet
moest strekken. «Wezenlijk blij u te ontmoeten," zei de jonge heer.
«Gij zult Londen wel veel veranderd vinden, sedert gij het voor \'t laatst
hebt gezien. Goede tijd om over te komen — juist midden in \'t Lon-
donsch seizoen."
De arme Thomas Newcome was erg in zijne wiek geschoten door deze
vreemdsoortige ontvangst. Hij smachtte naar hartelijkheid, en de eene
broeder vroeg hem ten eten tegen den volgenden maandag en de andere
noodigde hem op de fazantenjacht met kerstmis; en daar kwam nu een
jonge melkbaard bij. die de beschermer over hem speelde en zich ver-
waardigde hem te vragen of hij Londen niet veranderd vond.
«Ik weet niet of het veranderd is," antwoordde de kolonel, op zijne
nagels bijtende: «maar dit weet ik wel, dat ik er niet vind wat ik
verwacht had "
«Vandaag is het waarlijk zoo heet als ik geloof dat het in Indië zijn
moet," merkte de jonge heer Barnes Newcome aan.
«Heet!" herhaalde de kolonel met een grijnslach. «Het komt mij voor,
dat gij allen koel genoeg zijt."
«Letterlijk hetzelfde wat Sir Thomas do Boots zeide," hernam Barnes,
het woord tot zijn vader richtende. «Herinnert ge u hem nog wel, toen
hij uit Bombay terugkwam ? Het staat mij voor. dat hij op een drom-
mels warmen avond bij Lady Featherstone, toen wij het bijna niet kon-
den uithouden, tegen ons zeide dat hij het verschrikkelijk koud vond.
Hebt ge hem in Indië niet gekend, kolonel? Hjj staat op een zeer goe-
den voet bij het departement van oorlog, maar zijn regiment heeft een
hekel aan hem."
Kolonel Newcome bromde iets tusschen zijne tanden aangaande het
levenseinde van Sir Thomas de Boots, hetwelk wjj hopen dat aan dien
verdienstelijken cavalerie officier nimmer verwezenlijkt zal worden.
«Barnes, mijn broeder zegt dat hij de volgende week naar Newcome
gaat," bracht do baronet in t midden, die een onderwerp ter tafel wilde
brengen, dat den pas in \'t land gekomen kolonel aangenamer kon zijn.
«Hij was juist bezig dit te vertellen toen gij binnenkwaamt en ik vroeg
wat hem daarheen riep."
«Hebt ge ooit van Sara Mason gehoord?" zeide do kolonel.
«Neen, op mijn woord van eer, nooit." antwoordde de baronet.
«Sara Mason ? Neen, op mijn woord, ik geloof ook niet, dat ik dien
naam ooit gehoord heb," merkte de jonge heer aan.
«Nu, dat is dan wel jammer," vervolgde de kolonel op spottenden
toon. «Jufvrouw Mason is familie van u, altlians aangetrouwde familie.
Zij is mijne tante of nicht, — ik was gewoon haar lanle to noemen. Zij
en mijn vader en moeder werkten allen in dezelfdo fabriek te Newcome."
«Ja, Hcere bewaar me, nu schiet het mij te binnen!" riep de baronot
uit. «Wij keeren haar veertig pond \'s jaars voor uwe rekening uit, —
weet ge wel, Hobson? Zie do rekening van den kolonel maar eens na,—
ik herinner mij den naam zeer goed. Doch ik daeht dat zij uwe min
was geweest en — en een oude dienstbode van mijn vader."
-ocr page 63-
Be gebroeders Newcome.
55
»Ja, zij was mijno min en ook een oude dienstbode van mijn vader,"
gaf de kolonel ton antwoord. «Maar zij was bovendien de nicht van
moeder, en moeder was zeer gelukkig dat zij zulk eene dienstbode had,
ja dat zij in \'t geheel eene dienstbode kon houden. Er bestaat geen
trouwer schepsel, geen beter vrouw op het gansche wereldrond."
Hobson amuseerde zich met de verlegenheid van zijn broeder, want
hij had er altijd vermaak in, wanneer de baronet zich zeer voornaam
wilde voordoen en daarbij een langen neus haalde.
»Het strekt u zeer tot eer," bracht het statige hoofd der firma met
moeite uit, «dat gij u eene in minder stand geplaatste vriendin en
bloedverwante van onzen vader zoo goed herinnert."
«Het komt mij voor, broeder, dat gij u harer evengoed hadt kunnen
herinneren." bromde do kolonel met een vuurrood gelaat, want hij was
vertoornd en gegriefd over \'tgeen hem bij Sir Brian verstoktheid van
hart toescheen.
»Ge zult mij ten goede houden, dat ik daar de noodzakelijkheid niet
van inzie," hernam Sir Brian. nik ben geen familie van jufvrouw Mason
en ik herinner mij niet haar ooit gezien te hebben. Kan ik iets voor u
doen, broeder? Kan ik u in eenig opzicht van dienst zijn? Gij kunt
vrijelijk over mij beschikken en ook over Barnes, wien het na kantoor-
tijd een genoegen zal zijn u te geleiden. Ik ben den ganschen dag aan
den lessenaar en des avonds aan het Lagerhuis gebonden. — Ik kom
dadelijk bij u, mijnheer Quilter. Vaarwel, kolonel! Wat hebt gij het
Indisch klimaat goed doorstaan, en wat ziet ge er nog jeugdig uit! De
hitte daar ginds is niets bij \'tgeen wij in \'t Parlement lijden. Hobson,"
dit werd op zachten toon gesproken, »ge hebt toch wel gezorgd voor
die hm — die procuratie — en hm en hm zullen om twaalf uur komen
spreken over die hm. Het is spijtig, dat ik, nadat wij elkander in zoo-
veel jaren niet hebben gezien, nu juist weg moet."
»Ja, erg spijtig," zei de kolonel.
«Denk er om, dat go maar over mij moet beschikken als ge mij noo-
dig hebt."
«Ja, natuurlijk," dacht de oudste broeder en overpeinsde wanneer dat
wel wezen zou!
«Lady Anna zal blij zijn als zij uw aankomst verneemt. Doe mijn
compliment aan Clive — een knappe jongen, die Clive — goedenmorgen,"
en met die woorden was de baronet verdwenen, wiens kale kruin men
een oogenblik later naast het grijze hoofd van Quilter over een onme-
telijk grootboek heongebogon zag
Hobson deed den kolonel uitgeleide en drukte hem hartelijk de hand,
toen hij in zijn huurrijtuig stapte. De koetsier vroeg waar hij nu naar toe
moest, en do arme Newcome wist het waarlijk zelf niet. «Rijd maar
naar — naar, — voor den duivel, rijd waarheen gij wilt, als gij van
hier maar wegkomt!" Meer kon hij niet zeggen, en de koetsier zal het
er wel voor gehouden hebben, dat hij een kaal hoer was, die tever-
geefs was komen smeeken om een wisseltje te mogen prolongeeren. In-
derdaad was Thomas Newcome zijne rekening te buiten gegaan. Op het
kantoor zijner broeders was voor hem zulk een saldo van liefde niet
beschikbaar, als de goedhartige man verwacht had daar te vinden.
Toen hij weg was, kwam Sir Brian in het kabinet terug, waar de
jonge Barnes do courant zat te lezen «Mijn geachte oom schijnt een
partijtje Cayenne-peper uit Indië meegebracht te hebben," zoide hij tegen
zijn vader.
«Hij schijnt goed van hart, maar zeer onnoozel te zijn," antwoordde
-ocr page 64-
De Newcomes.
56
de baronet; «hij heeft zonderlinge begrippen, maar hij is meer dan der-
tig jaar van huis geweest. Gu moet morgen eene visite bij hein gaan
afleggen en alles doen wat gij kunt, om het hem naar zijn genoegen te
maken. AVie zou hij gaarne aan tafel ontmoeten? Ik zal eenigo dircc-
teuren der Oost-Indische Compagnie noodigen. Vraag hem tegen den
volgenden woensdag of zaterdag, — maar neen, zaterdag moet ik bij
den president van het Lagerhuis dineeren. Doch zorg, dat gij hem alle
oplettendheid bewijst."
«Zou hjj onze nicht naar de stad brengen, vader? Ik zou dolgraag
met die jufvrouw Mason konnis maken. Zeker een algemeen geachte
waschvrouw of kasteleinos van eene kroeg," lijmde do jonge heer Barnes.
«Houd uw mond, Barnes; gij spot met alles, zooals gij jongelui altijd
doet. De gehechtheid van kolonel Newcome aan zijn oude min strekt
hem grootolijks tot eer," zeido do baronet, die op dat oogenblik meende
wat hij zeide.
»Nu, ik hoop dat mama haar op Xewcome te logooren zal vragen. Ik
ben zeker, dat zij waschvrouw geweest is en oom in zijne prille jeugd
gemangeld heeft. Zijn costuum heeft mij met eerbiedige bewondering
vervuld. Hij veracht het gebruik van sous-pieds, en schijnt met het
bestaan van handschoenen onbekend. Zou mijne gewezen tante, indien
hij in Indië overleden ware, den brandstapel hebben moeten bestijgen?"
Op dit oogenblik maakte mijnheer Quilter, die met een stapel wissels
binnenkwam, een einde aan die sarcastische opmerkingen, en de jonge
Newcome, nu tot zijne zaken overgaande, die hij volkomen meester was,
vergat zijn oom geheel tot na kantoortijd, toen hij eenige jonge heeren
in de club van Bays vermaakte met eene beschrijving van zijn pas aan-
gekomen bloedverwant
Aan welke bals of uitspattingen do jonge Barnes Nowcomo ook in
den nacht had deelgenomen, eiken morgen kon men hom met snellen
en vasten tred, met zijne nette paraplu onder den arm, naar de City
zien stappen. Als hij Charing Cross doorging naar \'t westen van de
stad, schuifelden zijne kleine laarsjes slechts langzaam over het pla-
veisel voort, zijne paraplu sleepte hem na en zijn hoofd hing kwijnend
neder, en boog zich nog lager wanneer hij met een flauw lachje zijn
hoed afnam om een voorbjjsnellend rijtuig te groeten. Geen dandy in
geheel Pall Hall scheen minder te doen te hebben dan hij.
Heavyside, een jong en forsch officier van de garde, de oude Sir
Thomas de Boots en Horace Fogey, welbekend bij iedereen, staan aan
het groote venster der club van Bays en spalken door \'t geeuwen hun
mond bijna even wijd open als dat venster zelf. Paarden stappen onder
het bestuur van mannen met roode wambuizen de St. James Street op
en neder. Iluurkoetsiers verkwikken zich bij de standplaats der rijtui-
gen met bier. Heeren, door hunne rijknechts gevolgd, slaan den weg
naar hot park in. Groote open rijtuigen van douairières, met kronen
op de portieren en door koetsiers met zilverwitte pruiken bestuurd,
rollen voorbij. Buitenlieden kijken met open monden do clubs in. Vreom-
delingen. die levendig staan te praten en hunne tanden vertoonen, be-
kijken de dames in de rijtuigen en rooken en spuwen rondom zich, dat
het een wonder is om te zien. Diender X slentert de straat door. \'t Is
5 uur, \'tgeen in Pall Mali «midden op den dag" heet.
«Daar komt de kleine Newcome," zegt Horace Fogey. «Hij en de
man mot do bolussen verschijnen doorgaans te gelijk in het publiek."
«Die satansche kleine aap," roept Sir Thomas de Boots uit; «wat
hagelslag, waarom hebben zij hem hier toegelaten? Als ik niet in
-ocr page 65-
Be gebroeders Newcome
57
Indië was geweest, hij zou twintigmaal gedeballoteerd zijn." Wij
mogen niet verbergen, dat Sir Thomas eigenlijk vrij wat verschrikke-
lijker woorden dan satansch en hagelslag gebruikte, want die verdien-
stelijko cavalerie-officier vloekte ongemeen sterk.
«Hij amuseert mij," zeide do goedhartige Charles Heavyside, «want
hij is een ondeugende guit.\'\'
»Nu, er is ook weinig noodig om u te amuseeren," merkt Fogoy aan.
«Gy doet het mij niet, Fogey,\'\' geeft Charley ten antwoord. »Ik ken
uw afgezaagde vertellingen, die zoo oud zijn als mijne grootmoeder,
allemaal reeds van buiten. Hoe gaat het, Barnes? (want op dat oogen-
blik trad de heer llarnos Newcome binnen). Hoe staan de drie percents,
kleine gauwdief? Kunt ge me niet aan wat splint helpen? Vraag aan
uw vader of ik eens op hem trekken mag; dan kan hij in het Lagerhuis
op mijne stem rekenen, daar geef ik u mijn woord op."
Barnes bestelt absinth met water en drinkt eens, terwijl Heavyside
met zijne smaakvolle scherts voortgaat: «Zeg eens, Barnes, uw naam
klinkt verdacht en gij handelt in geld; gij zijt zeker een zoon IsraëTs?
Nha, wat gheof je voor\'n phamphiertje van mijn hand ?"
«Bewaar uw gebalk voor het Lagerhuis, Heavyside," geeft de jonge
heer met een voorkomen van verveling ten antwoord. «Daar is uwo
plaats; gij zijt er wettig voor gekozen." (Kapitein jonkheer Charles
Heavyside is lid van do wetgevende macht en is beroemd wegens zijne
nabootsingen van \'t ezelsgezang, die zijn eigene partij ten hoogste ver-
maken en de tegenpartij in verwarring brengen) »Hier moet ge niet
komen balken. Ik houd niet van kantoorzaken na kantoortijd."
«Die blikslagerscho fat," bromde Sir Thomas, die van verontwaardi-
ging in zijn nauwen gordel opzwol.
«Wat zegt men in de City van do Bussen ?" vraagt Horace Fogey,
die in de diplomatie is geweest. «Heeft de vloot Kroonstad al verlaten,
ja of neen ? \'
«Hoe weet ik het?" vraagt Barney op zijne beurt. «Staat het niet in
de avond-editie?"
«Dat is een heel slecht nieuws uit Indië, generaal," gaat Fogey voort,
— «kijk, daar is Lady Doddington\'s rijtuig, wat ziet zij er goed uit! —
die marsch van Bunject Singh naar Peshawur en die vloot op de
lrawaddy. Ik verzeker u, dat het er slecht uitziet, en Pinguin is de
man niet om in zulke bedenkelijke omstandigheden gouverneur-gene-
raal van Indië te zijn."
«En Husler is de man niet om opperbevelhebber te wezen ; grooter
gek heeft er nooit op twee beenen geloopon ; \'t is een verwenscht oud
wijf, die niets doet dan psalmzingen en bokken schieten," antwoordt Sir
Thomas, die gaarne zelf het opperbevel zou hebben.
»Gij doet niet veel aan \'t psalmzingen, nnar ik geloof, Sir Thomas ?"
zegt do heer Barnes; «eer hot tegendeel " Sir Thomas placht in zijn
jongen tijd wel met don hertog van York te zingen en nam het zelfs
tegen kapitein Costigan op, doch werd door dien uitstekenden Baccha-
nalischen artist verre overschaduwd.
Sir Thomas kijkt alsof hij zeggen wilde: wat hagel gaat dat u aan ?
Doch daar hij gaarne nog eens naar Indië zou terugkeeren en weet
welk een grooten invloed de Newcomes bij de Oost-Indische Compagnie
hebben, acht hij hot geraden den jongen heer met beleefdheid tebohan-
delen en duwt hij zijn toorn nogmaals naar beneden in zijn gordel.
«Ik heb een oom uit Indië overgekregen — dat heb ik, op mijn
woord," zegt Barnes. «Daarom ben ik zoo vermoeid. Ik zal hem een
-ocr page 66-
Be Neivcomes.
58
paar handschoenen koopen, nommer veertien, — en ik moet een kleer-
maker voor hem hebben ; geen jongeheorenkleormaker ; Fogey\'s klcer-
maker zal het best zijn. Ik zou dien van mijn vader wel nemen, maar
dio laat alles van buiten komon. alles uit onze heerlijkheid, want ge
weet. hij is een publiek man."
»ls kolonel Newcome van de Bcngaalsche cavalerie uw oom ?" vraagt
Sir Thomas de Boots.
»Ja; wilt gij aanstaanden woensdag bij ons komen dineeren, Sir
Thomas? dan kunt gjj hem ontmoeten Komt gjj ook. Fogey ? gij houdt
zooveel van een lekker diner. Gij weet toch niets kwaads van mijn
oom, Sir Thomas? Ik heb immers geen neefjes of nichtjes van de leer
der Braminen ? Moeten wij ons over hem schamen ?"
»Ik zal u eens wat zeggen, jonkman. Als gij wat meer gelijkenis met
hem luidt, zou het u geen kwaad doen. Hij is een man van zonder-
linge gewoonten ; in Indië werd hij Don Quichot genoemd Hebt gij
Do» Quichot gelezen"?"
»lk heb er in mijn leven niet van gehoord. En waarom zoudt gij
wenschen. dat ik meer op hem geleek? Ik wensch volstrekt niet op
hem te gelijken, dank-je hartelijk."
«Omdat hij een van de dapperste officieren is, die er ooit geweest
zijn." brulde de oude krijgsman hem toe: «omdat hjj een van de goed-
hartigste menschen op de wereld is, en omdat hij zich geen verwenschte
airs geeft, ofschoon hij alle recht zou hebben om eene hooge borst te
zetten als het hem behaagde. Dat is mijn daarom op uw waarom,
mijnheer Newcome !"
«Dien kunt gij in uw zak steken, beste jongen," zegt Charles Heavy-
side tegen Darnes, terwijl de verbolgen generaal met een gloeiend ge-
laat wegstrompelt. Barnes drinkt echter bedaard zijn restje absinth uit.
»Ik weet niet wat die ouwe pruik bedoelt." zegt hij met een onnoo-
zel gezicht, na zijn bittertje naar binnen te hebben gezonden. «Die
ouwe kalkoen vliegt mij altijd naar de keel. De ouwe gek maakt aan-
merking op mijn spel als wij zitten te whisten en verstaat er zelf even-
veel van als een pasgeboren kind. Hij denkt mij een lesje in \'t biljarten
te kunnen geven, en ik geef er hem met gemak vijftien op de twintig
voor. Waarom laat men zulke kerels in de clubs toe ? — Willen
we tot hot etensuur wat piketten, Heavysido\'.\' Hé, kijk, daar gaat
mijn oom; die lange man met die knevels en die korte broek, met
zijn zoontje bij hom. Ik wed, dat zij in Covcntgarden gaan dineeren
en vervolgens naar den schouwburg. Hoe vaart ge, Nunky ?" — En
daarop begaf het waardige tweetal zich naar de speelzaal, waar zij zaten
te piketten totdat de zon onderging en het tijd werd om te gaan eten.
ZEVENDE HOOFDSTUK.
WAARIN DE SCHOOLTIJD VAN DEN JONGEN HEER CLIVE AFLOOPT.
Onze goede kolonel kon gelukkig een aangenamer bjjeenkomst met
zijn zoon verwachten, dan de ontmoeting met zijn andere betrekkingen
geweest was
Hij dankte zijn rijtuig bij Ludgatc Hill af en wandelde van daar langs
de akelige omgeving der gevangenis van Newgate on over den morsigen
weg van Smithnela naar de oude school waar zijn zoon zich bevond,
-ocr page 67-
Waarin de schooltijd van den jongen heer Clive afloopt. 59
een weg dien hij menigcn keer in zijn eigene jongensjaren betreden had.
Daar lag de Cistercienscrs Straat en de Bonte Koe uit zjjne jeugd voor
hem; daar was het antieke Grauwobroeders-plein met zijne verschrom-
pelde boomen en zijn dorren tuin, omringd door huizen uit de vorige
eeuw, die als invaliden in den zonnesehjjn schenen te sluimeren.
Door de groote poort van het gesticht kon hij een blik op het oude
gothische gebouw slaan en een paar proveniers langzaam zien voortwan-
delen of zich van den eenen boog naar den anderen begeven. De kost
huizen der scholieren lagen op het plein, dicht bij do oudere gebouwen
van het gesticht. Een groot gedruis en geschreeuw, vermengd met
het geluid van lessenaars en deuren dio toogeslagen werden, klonk uit de
vensters der school naar buiten. Dat leven, dat geweld, die vroolijk-
heid stond in een scherp contrast met de bedaarde manieren dier oude
mannen, die onder de antieke bogen wandeldon, nu hun levensstrijd
voorbij en hun hopen en vreezen geëindigd was. Daar stond Thomas
Newcome, die de middelbare jaren des levens bereikt had, tussclien de
schreeuwende jongens en de waggelende grijsaards, zoodat hij een uit-
muntende gelegenheid zou gehad nebben om over die beide leeftijden te
moraliseeren, indien zijn zoon Clive, die hem uit het venster van Hop-
kinson, of laten wij maar dadelijk Ilopky zeggen, in\'t oog gekregen had,
niet de trap was afgevlogen om zijn vader te begroeten. Clive had zijne
mooiste kleeren aan, en niet één onder die vierhonderd jonge heeren
bezat eene knappere gestalte, een beter kleermaker of een netter
voet. Do schoolkameraden knikten hem toe en benijdden hem dat hij
weg mocht gaan, on de oudsto jongens maakten hun aanmerkingen
op kolonel Newcome\'s wijde kleoderen en lange knevels, zijne bruine
handen en zjjn slecht gcborstehlen hoed. Do kolonel was bezig eene
sigaar te rooken, en het behaagde den langen Smith, het haantje van de
school, die deftig uit het venster keek, te zeggen, dat Newcome\'s ouwe
een knappe kerel was.
«Vertel mij nu eens iets van uw ooms, Clive." zoide de kolonel,
toen hij gearmd met hem heenging.
«Wat wilt gij van hen weten, vader?" vroeg de knaap. »Ik kan niet
veel van hen vertellen."
»Gij hebt bij hen gelogeerd; dat hebt gij geschreven. Waren zij
vriendelijk voor u?\'V
»Ja, dat ging heel wel. Zij gaven mij altijd geld als ik weer naar
school moest: doch als ik bij hen kom, zie ik hen niet dikwijls. Mijn-
heer Newcome vraagt mij het meest, — twee-of driemaal in het vie-
rendeeljaars, als hij in do stad is, en telkens geeft hij mij een sou-
verein."
)>Nu, hij moot u dan toch zien, om u den souverein te kunnen geven,"
merkte do kolonel lachend aan.
»Ja," antwoordde Clive, die bijna begon te blozen. «Wanneer het
\'s zondagsavonds tijd voor mij wordt om naar Smithfield terug te keeren,
ga ik naar de eetzaal om afscheid van hem te nemen en daar geeft hij
mij dan het geld; doch hij spreekt bijna niet tegen mij, en ik zou He-
ver niet op Bryanstone Square komen (als het niet om den souverein
was), want ik moet altijd met de kinderen eten en die zijn nog heel
klein, en er is eene kribbige Fransche gouvernante, dio ze altijd af-
snauwt en bestraft. Oom geeft meestal diners op zaterdag en gaat dan
uit, en tante geeft mij tien shillings en stuurt mij nanr do komedie ;
dat is vroolijker dan zoo\'n diner. Toen ik jonger was," voegde de
knaap er bij en bloosde weer, «stond ik op de trap te wachten, om
-ocr page 68-
De Newcomes.
co
\'t een of ander uit de schotels te snoepen, als zij weggedi-agen worden ;
maar daar doe ik nu niet meer aan. Maria (dat is mijn nichtje) nam
van het dessert weg en gaf het aan de gouvernante. Verbeeld u! zij
stak haar zak vol klontjes suiker en at die in de iecrkamer op. Oom
Hobson verkeert niet in zulke voorname kringen als oom Newcome.
Tante Hobson is heel vriendelijk en laat niets te wenschen over, maar
toch. weet u, is zij niet comme il faut."
»Hoe kunt gij dat beoordeelen? en waar blijkt dat dan uit?" vroeg do
kolonel, die zich met het argeloos gekeuvel van den jongen vermaakte.
»]k kan u niet zeggen waar liet in ligt. maar ieder ziet het,\'\' ant-
woordde Clive. «De rang doet het eigenlijk ook niet, maar sommige
hecren zijn gentlemen en andere niet, sommige vrouwen zijn lady s en
andere niet. Daar hebt ge bij ons Jones, de meester in de vijfde klasse;
ieder ziet dat hij een gentleman is, hoe kaal zijne kleeren ook zijn; en
omgekeerd hebt ge mijnheer Brown, die roukolie op zijn haar smeert en
ringen draagt en eenc witte das — o zoo\'n gestukadoorde hals! — en
dien wij de mooie ploert noemen! Zoo is het ook met tante Maria; zij
ziet er heel lief uit en is mooi gekleed, maar — zij is het ware niet.\'\'
»Hoe? liet ware niet?\'\' herhaalde de kolonel, die het aanhoudend
kluchtigor begon te vinden.
«Ja, weet u, — maar het doet er ook niet toe; ik kan u niet dui-
dehjk maken wat ik eigenlijk meen," vervolgde do knaap. »Ik wil geen
kwaad van haar spreken, want zij is altijd heel goed voor mij ; maar
tante Anna doot zich geheel anders voor, en \'t is mij altijd alsof het
meer uit haar hart komt wat zij zegt. Ofschoon zij ook wel zonderlinge
manieren heeft, schijnt zij toch deftiger te zjjn. En wilt go wel goloo-
ven, dat ik de oude tante Iloneyman te Drighton dikwijls voor een even
echte dame houd als tante Anna zelve, namelijk in alle opzichten waar
het op aankomt; want zij is niet trotsch en niet ijdel, en zegt nooit een
slecht woord van iemand achter zijn rug; zij doet veel goed aan de
armen, zonder het zelve ooit uit te bazuinen, en zij schaamt zich vol-
strekt niet dat zij kamers verhuurt of dat zij arm is, zooals ik soms
denk dat sommigen van onze familie —"
>>Ik dacht dat gij geen kwaad van hen zoudt spreken 7" merkte de
kolonel met een glimlach aan.
»Nu, het ontviel mij," zeide Clive ook lachende; «doch wanneer zij
te Newcome aan \'t opsnijden gaan over do Newcomes en die ezel van
een Jlarnes airs aanneemt, dan zou ik het wel willen uitschateren. Dien
keer toen ik op Newcome te logeeren ben geweest, ben ik oude tante
Sara gaan bezoeken, die mij alles verteld heeft en mij de kamer heeft
laten zien, waar grootvader — u weet wel. En wilt ge wel golooven,
dat ik er eerst eenigszins van ontsteld was, want tot nog toe had ik ge-
dacht, dat wij heel groote lui waren; en toen ik op school terugkwam,
waar ik zelf wel eene hooge borst gezet en over Newcome gezwetst had,
achtte ik mij verplicht hot de jongens te vertellen."
»Dat is eerst een man i\' riep de kolonel met verrukking uit, ofschoon
hij zich juister zou uitgedrukt hebben, indien hij gezegd had: »Dat is
een jongen!" Want hoevele mannen kennen wij niet, die liefst niet
willen weten wie hun vader geweest is! en hoeveel meerderen nog, dio
wijselijk het ons niet vertellen! «Dat is eerst een man!\'\' zei de kolonel
dus: «schaam u nooit over uw vader, Clive!"
«Zou ik mij over mijn vader schamen!\'\' zeide Clive naar hem opziende
en zoo trotsch als een pauw naast hem voortstappende. «Zeg eens, va-
der," hernam do knaap na eenige oogenblikken stilzwijgens.
-ocr page 69-
Waarin de schooltijd van den jongen heer Clive afloopt. 61
»Nu, zeg maai- op," sprak zijn vader.
»Is dat alles waar, wat er in het Jaarboek van den Adel over oom
Newcome en de stad Newcomo staat; over dien Newcomo, die op Smith-
fiold verbrand is; over dien anderen, die in den slag van Iiosworth
streed; over dien ouden Newcome, die bar — ik wil zeggen chirurgijn
van Eduard den Belijder was en bij Hastings sneuvelde? Ik vrees dat
het niet waar is, en toch zou ik het wel wenschen."
»Ik houd mij overtuigd, dat iedereen zou wenschen af te stammen uit
een oud on geëerd geslacht," antwoordde de kolonel op zijn eenvoudigon
trant. »Waarom zoudt gij, als gij wonscht dat uw vader een fatsoenlijk
man zij, dat ook niet van uw grootvader en diens voorvaderen wenschen ?
Doch indien wij geen geëerden naam kunnen erven, mijn jongen, kun-
nen wij ten minste ons best doen om er een na te laten ; en in dit voor-
nomen hoop ik, dat God u en mij zal sterkon."
Met deze en dergelijke gesprekken kortten de oude en do jonge heer
elkander den tijd, totdat zij de westelijke wjjken der stad bereikten,
waar het huis van hot jongste lid der hrma Gebroeders Newcome, eene
fraaie on ruime woning op Bryanstone Square, gelegen was. Kolonel
Newcomo wilde een bezoek bij zijne schoonzuster afleggen en zag, toen
hij mot zijn zoon, na aangeklopt te hebben, eenigen tijd op de stoop
moest wachten, door de open vensters der eetzaal, dat de tafel gedekt
was voor oen groot diner.
«Mijn broeder zeido, dat hij vandaag uit eten was gevraagd," merkte
de kolonel aan. «Geeft zijne vrouw partjjon als hij uit is?"
»Zij is het, dio al do gasten noodigt," gaf Clive ten antwoord. «Oom
vraagt nooit iemand, zonder tante\'s goedvinden."
Hot gelaat van don kolonel betrok. »Hjj geeft oen groot diner on
vraagt zijn oigen broeder er niet bij!" dacht hu. «Wel, als hij met zijn
ganscho gezin naar Indië gekomen was, had hij oen jaar kunnen blij-
ven, en ik zou het hom kwalijk genomen hebben, indien hij ergens
anders was gaan logeeren !"
Een lakei, die het blijkbaar zeer warm had en een vuurrood vest droog,
deed open en zeido dadelijk, zonder oonige vraag af te wachten: «Niet thuis."
»\'t Is mijn vader, John," zeide Clive; «tante zal kolonel Newcome
toch wel willen ontvangen "
«Mevrouw is niet thuis," hernam de bediende. «Mevrouw is uitge-
reden. — Niet aan deze deur; breng dat aan de keukendeur, mannetje!"
Deze laatste toespraak was voor een banketbakkersjongen bestemd, die
eeno groote noga en oen aantal lekkernijen voor het dessert in papieren
zakjes kwam bezorgen. «Zorg dat het ijs er op zijn tijd is, of je ouwo
krijgt een standje," en na die ontboezeming trok John zich terug en
sloot don verbaasden kolonel buiten.
»Op mijn woord, men werpt ons de deur voor den neus toe," riep do
eenvoudige man uit.
«John heeft het zeer druk, vader, want er is een groot diner. Ik
ben zekor dat tante u niet zou afwijzen, want zij is zeer vriendelijk,"
Dracht Clive in \'t midden. «Het gaat hier zeker anders toe dan in
Indië. Daar zio ik do kinderen op het plein, — die meisjes in \'t blauw, —
en dat is de Fransche gouvernante, daar met dien snorbaard en die
gele parasol. Hoo vaart ge, Mary? Hoe gaat het, Fanny? Deze heer
is mijn vader; \'t is uw oom."
v MesdemoiveUeis, je vous dufends de parier a qui que ce soit hors du
square,"
riep de dame met den snorbaard uit, en marcheerde op, om
de meisjes terug te halen.
-ocr page 70-
62                                             De Newcomes.
«Ik hoop, dat gij mij wel zult willen vergunnen." zeide de kolonel in zeer
goed Fransen tegen haar, «kennis te maken met mijne nichtjes en met hare
gouvernante, waarover mijn zoon mij met zooveel lof gesproken heeft."
»IJm!" zei madomoiselle Lebrun, want zij herinnerde zich nog leven-
dig den laatsten twist, dien zij mot Clivo hnd gehad, toen de deugniet
een portret van haar had gemaakt (met onmetelijke snorren;. «Monsieur
is al te goed: maar men kan niet te vroegtijdig retenue en welvoeg-
lijkheid inprenten aan de jonge dames, in een land, waar de demoiscl-
los altijd schijnen te vergeten, dat zjj jonge dames van stand zijn. Nog
pas gisteren had ik mij even afgewend om een oog in een boek te slaan,
want er schiet mij weinig tijd voor letterkundige studiën over, monsieur,
en ik aanbid de letterkunde, - toen ik een schreeuw hoorde. Ik
keer mjj om, en wat zie ik ? Mesdcmoiselles uwe nichtjes criquetto
spelende met de messieurs Smies — zoons van doctor Smies, — jongo
galopins, monsieur!" J)it alles word met eene ongeloofeljjke radheid
van tong, vergezeld van gebaren met de handen en do parasol, door
het hekwerk van het plein tot den verwonderden kolonel gericht, naar
wien de kleine meisjes door de tralies heen stonden te kijken.
«Nu, liefjes, ik zou ook wel eens een spelletje cricket met u willen
doen," zeide de goedhartige man, aan elk der kinderen zijne bruine
hand door het hekwerk heen reikende.
«Met u, monsieur, een man van uw leeftijd, c\'eat différent. Zeg
monsieur uw oom toch goedendag, mesdemoiselles. Gij begrijpt, mon-
siour, dat ook ik voorzichtig moet zijn, wanneer ik mot een zoo ge-
distingeerd heer op een publieke square spreek," en daarbij sloeg
madomoiselle hare groote oogen neer en beroofde den kolonel van \'t ge-
zicht dier flonkersterren.
Geheel onverschillig evenwol of mademoiselle Lebrun naar zijne laar-
zen of naar zijn hoed keek, liet Newcome zijn oogen op zijne nichtjes
rusten met die vriendelijke uitdrukking, welke hem altijd eigen was
wanneer hij kinderen aanzag.
«Hebt gij wel eens van uw oom in Indië gehoord?" vroeg hij.
«Neen," zeide Mary.
»Ja," gaf Fanny ten antwoord. «Mademoiselle zei altijd" (mademoi-
selle stond op het oogenblik handkussen te geven naar eene groote
barouchet, die langs het square reed) — «mademoiselle zei altijd, dat
wij, als wij méchantes waren, naar onzen oom in Indië zoudon gestuurd
worden. ]k zou wel met u willen meegaan."
»0 mal kind I" riep Mary uit.
«Ja, dat zou ik, als Clivo ook meeging," hernam de kleine Fanny.
«Daar komt mevrouw van hare promenade terug/\' zeide mademoiselle
Lebrun, en toen de kolonel zich omkeerde, had hij het genoegen voor
de eerste maal zijne schoonzuster te zien.
Ëono dame van gezette gestalte met blond haar, een mooien hoed en
eene pelisse (wie weet niet hoe mooi do hoeden en polisses in 183—
waren !) leunde achterover in het rijtuig, met de bekleedsels van
scharlaken pluche harer lakeien voor en achter haar. Ken net voetje
rustte op hot kussen aan hare overzijde ; pluimen wapperdon op haar
hoed, een hoek lag op haar schoot en op haar omvangrijken boezem
bengelde het ovale portret van een heer. In gezelschap van een aantal
kettingen, braceletten en kleine snuisterijen hing een ander miniatuur
van twee lieve kopjes met rozenwangen en goudblond haar aan een
harer polsen. Doch het onzindelijke voorkomen van hare handschoenen
bedierf den indruk van hare prachtige uitdossing. Een aantal boeken
-ocr page 71-
Waarin de schooltijd van den jongen heer Chve afloopt. 63
uit eene leesbibliotheek, op de achterbank van liet rijtuig rondgestrooid,
deden zien dat zij van de letterkunde hield.
Een der lakeien sprong van zijne standplaats achter zijne meesteres
op den grond en begon donderende slagen met den klopper op de
deur van mevrouw Newcome\'s huis te geven, waardoor hij aan het
fansche square verkondigde, dat mevrouw was teruggekeerd. Sedert
e gouverneur-generaal door het fort gesalueerd was, had kolonel New-
come zulk eene kanonnade niet gehoord
Clive liep, met eene kluchtige flikkering in zijn oogen, naar zijne
tante, want zij mocht hem gaarne lijden. «Wat? Zijt gij daar, Clive?\'\'
vroeg zij »Hoo komt gij op donderdag buiten school?\'
»Ik heb een vrijen dag,\' gaf hij ten antwoord, «want vader is over-
gekomen on wilde u een bezoek brengen."
Zij boog het hoofd met alle kenteekenen van aangename verrassing
en majestueus welbehagen. «Wezenlijk, Clive ?" was zij zoo goed om
te zeggen, op een toon die scheen uit te drukken: «Laat hem dan
hier komen en aan mij voorgesteld worden." De kolonel trad vooruit,
nam met eene buiging zijn hoed af en bleef blootshoofds staan. Zjj
nam hem kalmpjes van het hoofd tot de voeten op en stak daarop ge-
nadiglijk een harer poozelo handjes met een der vuile handschoenen uit.
Stel u eene verwaande barones uit den tjjd van koning Frans voor,
eene beschermende houding tegenover Bayard aannemende. Verbeeld
u de kamenier van koningin Ginevra\'s kamenier, Sir Lancelot met ne-
derbuigende goedheid behandelende. Ik verklaar, dat er niets boven de
statigheid van de Engelsche dames gaat.
«Zijt gij vandaag pas aangekomen en komt gij mij reeds dadelijk
bezoeken ? Dat is allervriendelijkst van u. N\'est-ce pas que c\'étail
bonrj de mesjeu Ie collenrl, mademascllc? Mademaselle Lebrun. Ie
eollenel Newcome, mong fiere."
(En fluisterend voegde zij er bij : »De
gouvernante van mijne kinderen en mijne vriendin, eene allerknapste
vrouw."; «Hoe vriendelijk van den kolonel, dat hij mij dadelijk is ko-
men opzoeken! Hebt ge eene genoeglijke reis gehad? Hebt ge Sint-
Helena aangedaan ? ü wat benijd ik u, dat gij het graf van dien
grooten man gezien hebt! Nous parlong de Napolleong, mademaselle,
dong voter père a étu Ie genera! favvori"
y>0 nton Dieu, que n\'ai-je pu Ie voir!" roept mademoiselle uit: »lui
dont parle l\'univers, dont mon père m\'a si souvent parlé!"
Doch van
die ontboezeming word volstrekt geen notitie genomen door mademoi-
selle\'s vriendin, die voortging :
yiClite, donnez-moi voler bras. Dit zijn twee van mijne meisjes.
Mijne jongens zijn op school, en het zal mjj genoegen doen als ik hen
in kennis met hun oom mag brengen. Cjj zoudt dezen ondeugenden
jongen nooit weergezien hebben, indien wij hem, nadat hij de sehar-
lakenkoorts had gehad, niet op Marblo Head genomen en hem daar op-
gekweekt hadden, niet waar, Clive? Wij houden allen veel van hem,
en gij moet niet jaloersch zijn, dat hij veel van zijne tante houdt Wij
kennen u geheel, door \'tgeen hij ons van u verteld heeft, en wij we-
ten dat gij ons ook kent, en wij hopen dat wij u zullen bevallen.
Denkt gij, dat uw papa van ons zal houden, Clive ? Of misschien zal
Lady Anna hem beter bevallen. Cjj zijt natuurlijk het eerst bij haar
geweest ? Niet\'! Nu. dat zal wel zijn, omdat zij niet in de stad is."
Met schijnbare hartelijkheid op Clive\'s arm leunende, terwijl made-
moisello met de kinderen eene groep in de nabijheid vormde en John
met den hoed in de hand de deur openhield, richtte mevrouw New-
-ocr page 72-
Be Newcomes.
04
come die merkwaardige gezegden op langzamen toon tot den kolonel,
op den drempel van haar huis, dien zij hem echter niet uitnoodigde te
overschrijden.
«Als gij ons van avond omstreeks tien uur bezoeken wilt," liet zij er
op volgen, «zult gij eenige niet onbelangrijke personen aantreffen, die
mij wel eens des avonds met hun gezelschap vereeren. Misschien zul-
len zij u belangstelling inboezemen, kolonel, daar gij pas in Europa
komt. Het zijn niet allen mensehen van den aanzienlijken stand in do
wereld, ofschoon sommigen tot de edelste geslachten van Europa be-
hooren. Maar mijne stelling is, dat. genie aanbeveling genoeg en ver-
dienste beter dan een stamboom is. Gij hebt toch zeker wel gehoord
van professor liodger ? van graaf Poski ? van doctor Mac Guffog, die
in zijn geboorteland de Ezochiöl van Clackmannan genoemd wordt? van
Shaloony, den grooten Ierschen patriot ? Van knm moot gij toch wel
iets uit onze bladen vernomen hebben. Deze en verscheidene anderen
zijn zoo goed geweest mij dezen avond een bezoek toe te zeggen.
Iemand, die te Londen nog niet bekend is, zou bezwaarlijk eene betere
gelegenheid aantreffen, om eenige dor beroemdste mannen op het ge-
bied van wetenschap en letteren te loeren kennen. Gij zult er ook onze
eigen familie vinden — niet die van Sir Brian, die in andere kringen
verkeert en andere vermaken najaagt — maar de mijne. Mijn man en
ik zullen hen echter nimmer vergeten, hoop ik. Wij krijgen eenige
vrienden ten eten, en nu moet ik nog enkele beschikkingen maken met
mijne huishoudster, jufvrouw llubbard. Voor \'t oogenolik moet ik u
dus vaarwelzeggen. Denk er aan, — niet later dan tien uur, want
mijn man moet s morgens vroeg op, en daarom duren onze partijen niet
tot in den nacht. Als Clive wat ouder is, zullen wij hem ook vragen.
Vaarwel dus!" En wederom werd do kolonel met een aanraking van
den handschoen vereerd, waarop de dame met haar gevolg het huis
binnenstevendo en do deur toeging.
Mevrouw koesterde niet het flauwste vermoeden, dat zij haar schoon-
broeder niet op de aangenaamste en hartelijkste wijze ontvangen had.
Al wat zij deed, meende zij dat volkomen goed en minzaam gedaan was.
Zij noodigdo do kantoorbedienden van haar man om \'s avonds ten tien
uur in den regen van Kentish Town naar hare receptiën te draven; zij
verlangde van schilders dat zij met hunne schetsboeken van Kensington
zouden komen, of van rampzalige pianisten dat zij met hunne muziek-
rollen van lirompton zouden aansnellen. Daarvoor beloonde zij hen met
een vriendelijk lachje en een kopje thee, en verbeeldde zich dan dat zij
verrukt moesten zijn over hare nederbuigende goedheid. Wanneer de
heeren, na een paar van die lieve avondjes, niet meer op hare recep-
tiën verschenen, schudde zij hare blonde krulletjes en gaf met een
droevig blikje hare vrees te kennen, dat mijnheer A. op verkeerde we-
gon geraakt was, of dat partijen, waar alleen de geest voedsel vond,
te flets waren voor mijnheer B Welk jonkman, die bij zijne gezonde
zinnen was, had anders zulke onderhoudende en leerzame bijeenkomsten
kunnen verzuimen?
-ocr page 73-
De receptie bij mevrouw Newcome.                          65
ACHTSTE HOOFDSTUK.
DE RECEPTIE BIJ MEVROUW NEWCOME.
Om in een gedrang vooruit te komen, moet ieder, man of vrouw,
zijne schouders gebruiken. Als er vóór uw buurman eene betere plaats
is, dan die gij hebt, stoot hem met uw ellebogen op zijde en neem
haar in. Let maar eens op. hoe vastbesloten menschen ten hove, op
een bal, op eene tentoonstelling, overal waar gedrang is en het er op
j aankomt een ander de loef af to steken, de beste plaats krijgen; het
dichtst bij do koningin, indien zij tot den handkus wenschen toegelaten
te worden; het naast bij de grooto tribune, indien zij de wedrennen te
Ascot willen zien; het dichtst onder den preekstoel van domino Thum-
pington, wanneer de stad uitloopt om dien zielschokkenden en roerenden
redenaar te hooien; de grootste portiën ijs, champagne of Seltzerwater,
paté of andere geliefkoosde vleeschpot. indien zjj smulpapen zijn, aan
een souper van waar honderden met leego magen naar huis gaan. Eene
dame van de wereld trouwt hare dochter uit en heeft met die zaak af-
gedaan, of weet haar rijtuig te krijgen en ligt reeds rustig in bed, tor-
wijl eene bedeesde mama haar dochtertje nog altijd op de kinderkamer
houdt of de bedienden in de kleedkamer naar haar shawl laat zoeken,
waarmede een ander reeds een uur te voren is heengegaan. Het kan
een man niet genoeg op hot hart gedrukt worden, zich in de wereld te
laten gelden. Is er eene goede plaats aan tafel ? Ga er zitten. Is er
een vette post aan Financiën of Biiinenlandsehe Zaken open ? Vraag er
om. Wenscht gij gaarne naar eene partij te gaan, waai- gij niet genoo-
digd zijt\'.\' Verzoek om verzocht te worden. Verzoek het aan de heeren
A. of B. of aan mevrouw C.; verzoek het aan iedereen, dien gij kent.
Men zal u lastig en misschien brutaal vinden, maar gij zult uw zin
hebben. W at kan het u schelen of men u een indringer noemt, als gij
u maar indringt? Wanneer gij met een stalen voorhoofd doorzet, zullen
999 van de 1000 menschen voor u uit don weg gaan. Beveel maar over
de menschen en gij kunt zeker zijn, dat een groot aantal u zullen ge-
hoorzamen. Wat zult gij, geachte \'lozer, hot geld, dat gij voor dit boek
betaald hebt, op woeker uitgezet hebben, wanneer gij deze raadgevin-
gen ter harte neemt en ze opvolgt. Gij kunt u stellig verzekerd houden
van een goeden uitslag. Als de voet van uw buurman u in den weg
staat, trap er op; denkt gij, dat hij dien niet zal terugtrekken?
Ik zal de juistheid der bovenstaande beschouwingen in de geschiedenis
van verschillende leden der familie Newcome aantoonen. I-fier hadt ge
een niet zeer beschaafd, niet zeer schrander en bovenal niet zeer mooi
dametje; toevallig met den heer Newcome in kennis gekomen, gelastte
zjj hem haar te trouwen, en hij gehoorzaamde, gelijk hij haar gedurende
zijn verder leven in alle dingen gehoorzaamde, die zij goedvond te ge-
lasten. Kolonel Newcome bij het bordes van haar huis ontmoetende,
gelast zij hem op hare receptie te kpmen, en ofschoon hij in de laatste
vijf en dertig jaren op geene partij geweest is en den afgeloopen nacht
zijn bed niet heeft aangeraakt, ofschoon hij geen andoren rok bezit dan
den ecnigen dien do firma Stultz in \'18ÏH voor hem naar Indië heeft
gezonden, komt het niet in hem op, het bevel van mevrouw Newcome
in den wind te slaan, maar staat hij werkelijk vijf minuten over tienen
aan hare deur, na zich voor de partij getooid te hebben tot verbazing
van Clive, dien hij in het gezelschap van sijn vriend Binnie achterliet,
DE NEWCOMES. I.
-ocr page 74-
De Newcomes.
60
welke hier pas van Portsmouth was aangekomen en met hom gedineerd
had, en die, volgens vroeger gemaakte beschikkingen, in hetzelfde loge-
nient kamers had genomen.
Die rok van Stultz. een blauwe zwaluwstaart met vergulde knoopen,
die nu een tintje van hunne natuurlijke koperkleur vertoonden, met een
zeer hoogen fluweelen kraag die tot boven aan de ooren van den kapi-
tein reikte, met een zeer kort lijf dat door twee lapellen en een paar
knoopen, zeer hoog op den rug, werd aangeduid, — die rok maakte,
met een wit vest en een scharlaken ondervest en de vroeger nooit ont-
brokende witte broek, het costuum van Thomas Newcome uit, verder
voltooid door den witten hoed dien wij hem des morgens hebben zien
dragen en die afkomstig was uit een partijtje van twee dozijn, welke
hij voor eenige jaren te Burrumtollah op vendutio gekocht had. Wij
hebben hem bij het beschrijven van zijn rok opzettelijk kapitein genoemd,
omdat hij dien rang bekleedde toen het fraaie kleedingstuk hem werd
toegezonden, en daar hij gewoon was geweest het gedurende de laatste
twaalf jaren als een prachtstuk te beschouwen, had hij niet het minste
plan om van opinie te veranderen.
Doctor Mac Guffog. professor Bodger, graaf Poski en al de andere
lions, op mevrouw Newcome\'s partij verschenen, werden door den kolo-
nel totaal overschaduwd. De goede man, die niet het minste om lijf-
sieraden gaf, bezat eene prachtige diamanten speld uit het jaar 1801,
die de arme Jack Cutler, bij Argaum aan zijne zijde gesneuveld, hem
ten geschenke had gegeven. Jaren lang lag dit sieraad soms in zijn Ies-
senaar, doch bij zulke staatsiegelegonheden als hij meende dat mevrouw
Newcome\'s receptie zou zijn. prijkte het op zijn overhemd. De glans
van dit juweel en de flikkering zijner knoopen trok aller oogen tot hem.
Kr waren veel snorren aanwezig, doch die van professor Schnurr, een
zeer weldoorvoed martelaar, die kortelings uit Spandau had weten
te ontsnappen, en die van Maximiliaan Tranchard, een Fransch vluch-
teling en apostel der vrijheid, waren de eenige in de zaal, welke met
die van den kolonel konden wedijveren. Poolsche edellieden waren in
die dagen te Londen zoo overvloedig, dat niemand eonig belang in hen
stelde, behalve een zeker lid van het Parlement voor Marylebone en
ééns in het jaar ook de lord-mayor. Het algomeene gevoelen was, dat
do onbekende de Wallachijsche* bojaar moest zijn, wiens aankomst in
het Hotel Mivart juist door do Morning Post bericht was. Mevrouw
Miles, wier boeiende veertiendaagsche woensdagavonden op Montague
Square door sommigen beschouwd werden als eene concurrentie tegen
de veertiendaagsche donderdagavonden van mevrouw Newcome op
Bryanstone Square, kneep hare dochter Mira, juist in een veeltallig
gesprek gewikkeld met Ilerr Schnurr, met signor Carabosso don guitare-
spelor en met monsieur Pivier, den beroemden Franschen schaakspeler,
stil in den arm en maakte haar opmerkzaam op den bojaar. Mira Miles
wenschte uit den grond haars harten dat zij iets van het Moldavisch
had verstaan, niet zoozeer om het te spreken, als wel om anderen te
laten hooren dat zij het sprak.
Mevrouw Milos, die niet zulk een uitgebreid onderwijs had genoten
als hare dochter, waagde het met: »Madame Newcome pas ici votre
excellence nouvellement arrivé
avez-vous fait un bong voyage? Je
regois chez moi Mercredi prochaing; lonnure de.ousvoir
mademasel
Miles ma fdle."
Mira, die nu hare moeder te hulp kwam, begon van
hare zijde met radde tong eene kleine redevoering in \'t Fransch, tot
verbazing van den kolonel, die er echter de gevolgtrekking uit maakte,
-ocr page 75-
De receptie bij mevrouw Newcome.
07
dat het Fransch misschien de taal der grootc wereld was, in welke hij
nu voor het eerst versoheen.
Mevrouw Newcome had hare plaats bij de deur verlaten, om de zalen
door te wandelen met den vermaarden Indischon koopman Rummun
Loll, anders gezegd Zijne Excellentie Rummun Lol], den voornaamsten
aandeelhouder in de diamantmijnen van (ioleonda en houder van eeno
pretcnsie van drie en een half millioen pond op do Oost-Indische Com-
pagnie. Hjj rookte altijd zijne hoekah na het diner, wanneer de dames
zien verwijderd hadden, en te zijner eere maakten verscheidene Engel-
sche hoeren zich onpasselijk door pogingen om dat voorbeeld na te
volgen, want zijne bedienden brachten daartoe steeds nog een paar
hoekah\'s aan. De heer Newcome had zich naar bed moeten begeven,
ten gevolge van do onuitsprekelijke onpasselijkheid, die de tabak hem
veroorzaakt had. Doctor Mac Guffog had, in de hoop om Zijne Iloog-
heid te bekeeren, aan de hoekah zitten te trekken totdat hjj even zwart
in zijn gezicht was geworden als de interessante Indiër. De gastvrouw,
altijd met hare vuile handschoenen, keerde nu naar hare plaats bij de
deur terug, na — op don arm van Zijne Excellentie leunende en zich
met haar waaier verkoelende, terwijl hij betel kauwde die hij uit cene
zilveren doos nam — hem en zijn tulband en shawls, zijn kostbaren
gordel, zijn ingewreven snorbaard, zijn sluw bruin gelaat en zijn
opalen oogen door de zalen rondgevoerd en aan de gasten vertoond te
hebben.
Zoodra Zijne Excellentie den kolonel in \'t oog kreeg, dien hij zeer
goed kende, veranderde zijne vorsteljjke houding in een voorkomen van
Se diepste onderdanigheid. Hij boog het hoofd, hield de beide handen
voor het gelaat en kwam langzaam en ootmoedig naar den kolonel toe,
tot grooto verwondering van mevrouw Miles, die nog meer verbaasd
stond, toon zij den Moldavischen edelman in uitmuntend Engelsch hoorde
uitroepen: »Wat, Rummun! gjj hier?"
Zonder zijne gebogen houding te verlaten en altijd met de handen
voor \'t gezicht, uitte Rummun een stortvloed van woorden in \'t Hin-
dostansch, welke kolonel Newcome, onder \'t opkrullen van zijne kne-
vels, met cene vrij trotsche houding aanhoorde, waarna hij zich tame-
lijk kortaf omdraaide en een gesprek met mevrouw Newcome aanknoopte,
die hem met een lachend gelaat haar dank betuigde, dat hij, reeds den
eersten avond na zijn aankomst, hare partij met zijne tegenwoordigheid
vereerd had.
De kolonel vroeg waar\' hij eerder had kunnen komen dan ten huize
van zijn broeder, en mevrouw Newcome gaf haar innigste spijt te ken-
nen, dat zij geon plaatsje voor hem aan het diner had gehad, want
toch was er plaats geweest, daar mijnheer Shaloony in het Lagerhuis
was opgehouden. Het gesprek was zoo interessant geweest, en die
Indische prins was een zoo verstandig man!
»Die Indische — wat?" vroeg kolonel Newcome. Onderwijl had de
heidensche gentleman zich uit zijn omtrek verwjjderd en plaats genomen
bij de schoonste jonge dame in de zaal, die, het lieftallig gelaat tot
hem gewend, met hare blonde lokken zijn schouder aanraakte on even
gretig naar hem luisterde als Desdemona naar Othello.
Hot bloed van den kolonel begon te koken toen hij de rol zag, die de
Indiër speelde, en in zijne verbolgenheid krulde hjj zijne knevels tot
aan zijn oogen op. >>Gjj wilt toch niet zeggen, dat die man zich voor
een prins uitgeeft\'/" sprak hij: «dat een kerel, die zich ;n detegenwoor-
digheid van een officier niet zou durven nederzetten, wil doorgaan voor —\'\'
-ocr page 76-
De Newcomes.
08
»IIoe vaart ge, mijnheer Honcyman? — Hé, bong soir, monsieur! —
Wat komt ge laat, mjjnheer Pressly! Hoe, Barnes! doet ge mij inder-
daad de eer, den langen weg van May Fair naar Marylebone voor mij
af te leggen ? Ik dacht dat gijlieden, jonge hoeren van de groote wereld,
nooit aan gene zijde van Oxford Street kwaamt. Hier is uw neef, kolo-
nel Xewcome.\'\'
»Hoe gaat het, oom?" zeide Barnes, terwijl hij het costuum van den
kolonel met de grootste innerlijke verwondering opnam, zonder echter
eenig uiterlijk teeken van verbazing te geven. »Gjj hebt zeker hier
gedineerd om met den zwarten prins kennis te maken? Ik ben hier
om u en oom uit to noodigen, aanstaanden woensdag mot hem bij ons
te komen dineeren. We! tante, waar is oom?"
»Oom is verplicht geweest naar bed te gaan, Barnes, omdat hij on-
passeljjk was. Hij heeft een van die hookah\'s zitten rooken die de prins
gewoon is mede te brengen en dat heeft hem kwalijk gemaakt. Hoe
vaart Lady Anna? Is Lord Kew in de stad? Doet de lucht to Brigh-
ton uwe zuster goed ? Ik heb gezien, dat uw neef tot secretaris van
legatie benoemd is Gaat hot goed met uwc tante, Lady Fanny?"
«Wel verplicht; met Lady Fanny is hot zoo goed als men wenschen
kan en het kindje vaart heel wel, \' gaf Barnes droogjes ten antwoord,
waarop zijne tanto, tot don einde toe onverstoorbaar lieftallig jegens
hem, heenging om weder een andere komeet te begroeten.
«Vindt ge zulk eeno harmonie in eono familie niet treffend, oom?"
zeide Barnes, het woord tot den kolonel richtende. »Ik kan hier geen
voet zetten, of tante wil het laatste nieuws van mjjne betrekkingen we-
ten, en ik stuur dus \'s morgens een knecht uit, om te vragen hoe zij
\' allen varen. Is oom Hobson naar bed moeten gaan, omdat de hoekah
hem onpasselijk had gemaakt? Ik weet nog maar al te goed wat een
opschudding er op Marble Head is geweest, toen ik daar eens gerookt
had. Gij neemt het toch voor woensdag aan, niet waar? Zijn er ook
personen, waarmede gij gaarne in gezelschap zoudt wezen? Zeker wel
\' met onzen vriend den Itummun? Zie eens hoe de meisjes hem omrin-
] gen! Waarachtig, men moet to Londen maar rijk zijn; dan heeft men
! de keus onder de jonge dames — ik bedoel niet Uier, maar in de goede
! kringen; ge begrijpt mij wel," zeide Barnes vertrouwelijk. «Ik heb oude
douairières do gunst van dien kerel zien bedelen en do meisjes met ver-
langen op zijn gezicht van caoutchouc zien staren. Het is bekend, dat
hij in Indië reeds twee vrouwen hooft; doch ik geloof waarlijk dat er
hier zijn — ik bedoel namelijk in de goede kringen — die hem toch
trouwen zouden, als hij haar maar eene goede som verzekerde."
nMaar is het hier dan goon goede kring?"\' vroeg de kolonel.
«Wel, natuurlijk \'t Is een zeer goede kring, als men het zoo noe-
mon wil; maar het is eigenlijk niet — nu, ge verstaat mij wel. Ik
geef u mijn woord van eer, dat er in deze zaal geen drie personen zijn
die men ergens elders ontmoet, uitgezonderd Ruminun. Wat is hij in
zijn eigen land, oom? Ik weet wol, dat hij geen prins is, evenmin
als ik.
»Ik geloof, dat hij tegenwoordig rijk is," gaf de kolonel ten antwoord.
)-Hij is uit zeer geringen stand opgeklommen on or loopen zonderlinge
praatjes omtrent den oorsprong van zijn fortuin."
«Dat kan wel waar zijn," hernam de jonkman; «maar als menschen
van zaken behoeven wjj ons daar niet mede in te laten. Maar bezit hij
inderdaad fortuin ? Hij heeft eene groote rekening bij ons en ik geloof
dat hij nog uitgebreider zaken met ons wil doen. Daar gij tot de fa-
-ocr page 77-
Be receptie bij mevrouw Newcome.                          69
milie behoort, mag ik u wel vragen ons van dienst te willen zijn en
ons mede te deelen wat gij misschien van hem weet. Vader heeft hem
op Newcome genoodigd en wij hebben ons zijner aangetrokken, hoewel
ik niet zou durven zeggen dat wij daar verstandig aan hebben godaan.
Ik vrees van neen, doch ik ben nog maar jong in de firma en natuur-
lijk hebben do ouderen er liet moest in te zeggen."
De jonge financier had zijn kwijnenden toon geheel laten varen en
sprak zeer natuurlijk, zeer oprecht en zeer zelfzuchtig. Al had men
hem er jaar en dag over onderhouden, hij zou de minachting en den
afkeer niet begrepen hebben, waarmede do kolonel hom beschouwde,
\'t Was een jonkman zoo sluw als de oudste vrek, een knaap met nau-
welijks een baard aan de kin, die zoo onverzettelijk op zjjn recht zou
gestaan hebben als Shylock. »Als hij nu reeds zoo is op zjjn twintigste
jaar, wat zal hjj dan op zijn vijftigste wol zijn ?" dacht do kolonel met
eene verzuchting. »lk zou Clive liever dood zien, dan dat hij zulk een
hardvochtig wereldling wierd." En echter was die jonkman niet zonder
edeler gevoelens, hij verdraaide de waarheid niet, hij was gaarne be-
reid een dienst te bewijzen. Hij meende dat zijn leven geen stof tot
aanmerkingen gaf, en hot was dan ook evengoed als dat van de menschen
waarmode hij omging. Men behoeft zich niet voor te stellen dat hij
eenig zelfverwijt gevoelde, mits hij eiken morgen maar vroeg genoeg
in do City was, of dat hjj onrustig sliep, tenzij hij zich des avonds een
weinig te" buiten was gegaan, of dat hij gewetenslcnagingen had over
oen slecht besteed leven. Hij beschouwde zijn leven als zeer geluk-
kig en fatsoenlijk. Hij had een aandeel in eene goede zaak en be-
greep dat hij het nog wel verder zou brengen. Den eenen of anderen
dag zou hij een meisje van deftigon stand trouwen, dat hom eeno goede
huwelijksgift meebracht, en in don tusschentijd zou hij stilletjes zijn
pleizier nemen en zijne wilde haver uitzaaien, zooals sommige Londen-
sche jonge heeren dat verstaan, niet wijd en zijd naar de wijze van roe-
kelooze en onvoorzichtige jongelui, maar netjes en zorgvuldig, op
plaatsjes die niet in\'t oog liepen, waar de oogst kon opwassen zonder
do aandacht te trekken en bedaard kon binnengehaald worden zonder
opzien te baren. Barnes Newcome verzuimde nooit de kerk en kleedde
zich altijd zorgvuldig om aan het diner te komen. Nooit liet hij een
winkelier op zijn geld wachten. Hij dronk nooit te veel, behalve wan-
neer andere jongelui het ook deden en hij het in goed gezelschap kon
doen. Nooit kwam hij te laat op het kantoor of overhaastte hij zich
niet zijn toilet, hoe kort hij ook geslapen had of hoe zwaar zijne hoofd-
pijn was. Kortom, hij was zoo zorgvuldig gewit als eenig gepleisterd
graf, waar ook ter wereld.
Terwijl do jongo Harnes aldus met zijn oom praatte, hield een rijzig
hoer van een zoetsappig uitzicht, met een hoog voorhoofd (een »edei
voorhoofd\'\', zooals zijne bewonderaarsters het noemden) on eene nette
witte das, wier strik eene predikantshand verried, zich bezig met door
zjjn glinsterenden bril kolonel Newcome op te nemen, wachtende op
eene geschikte gelegenheid om liet woord tot hem te richten. De kolo-
nel merkte de spanning op, waarin die hoor in \'t zwart verkeerde, en
vroeg aan Barnes wie dat was. Mijnheer Barnes beschouwde door zijn
lorgnet den bril en antwoordde, dat hij hem volstrekt niet kende, ja
dat eigenlijk geen twee menschen in de zaal hem bekend waren. Des-
niettemin maakte de bril eene buiging voor het lorgnet, hetgeen daar-
van niet de minste notitie nam. De bril deed een stap voorwaarts,
waarop de jonge heer Newcome achteruitweek mot den geërgerden uit-
-ocr page 78-
70                                        De Newcomes.
roep: »Wat drommel wil die kerel? Wat heeft hij met mij temaken?"
Want hij verlangde niet door allerlei menschen in allerlei huizen aan-
gesproken te worden.
Doch de man met den bril kwam met een uitdrukking van blijdschap
in zijne lichtblauwe oogen, met een lachje dat kuiltjes op zijne wangen
te voorschijn riep, en met uitgestrekte handen vooruit. Dat lachje en
die vriendschappelijke begroeting waren voor den kolonel bestemd «Heb
ik het van mevrouw Miles gooi verstaan, mijnheer," vroeg hij, ven heb
ik de eer kolonel Newcome te zien ?"
«Denzelfden, mjjnhoer," antwoordde deze, waarop de ander een
lavendolkleurigcn handschoen uittrok en met de woorden: «Ik ben
Charles floneyman." de hand van zijn schoonbroeder greep. «Mijn wei-
doener," ging hjj voort, «mijn arme zusters man, Clive\'s vauer ! Hoe
zonderling zijn toch die ontmoetingen in de wereld ! V\\ at ben ik ver-
heugd u te zien en u te leeren kennen! \'
«Zijt gij Charles ?" hernam de ander. «Het doet ook mij veel ge-
noegen u do hand te kunnen drukken, Honeyman. Clive en ik waren
juist vandaag voornemens geweest u een bezoek te brengen, doch wij
werden tot etenstijd opgehouden. Gij gelijkt op de arme Emma, Char-
les," liet hij er weemoedig op volgen, ofschoon Emma geen goede echt-
genoot voor hem was geweest, maar een lichtzinnig onverstandig vrouwtje,
dat hem bjj haar leven menigen onrustigen nacht en menigen dag vol
zorgen berokkend had.
«Die arme, arme Emma!" riep de geestelijke heer uit, zijn oogen
naar do kamerkroou opslaande en met de meeste bevalligheid een wit
batisten zakdoek voorbij zijn oogen wuivende Geen mensen in gansch
Londen wist beter met zijn ring of zijn zakdoek te spelen < en zijn aan-
doeningen op eene schilderachtiger wijze te smoren. »In de Wijdste
oogenblikken, in het bontste gewoel der groote wereld rijzen de her-
inneringon aan het verledene met onwederstaanbare kracht op. en zijn
onze afgestorvenen weder in ons midden," vervolgde hij. «Doch dit is
niet de toon, waarop ik den vriend, pas even aan onze stranden ont-
scheept, mag verwelkomen. Ik kan u niet zeggen hoe het mij verheugt
u weder in Oud-Engeland te zien. Gij zult wel blijde geweest zijn,
Clive te aanschouwen."
«Die aap!" mompelde Jiarnes, die hem zeer goed kende. »De kerel
staat altijd te preeken I"
De domino van Lady Whittlesea\'s Kapel maakte met een lachje eene
buiging voor [Jarnes «Gij herkent mij waarschijnlijk niet, mijnheer\'\'"
sprak hij. »lk heb de eer gehad u in uw openbare betrekking in de
City te zien, toen ik mij op uw kantoor vervoegde ter incasseering van
mijn schoonbroeders milde —"
«Spreek daar maar niet over, Honeyman." viel de kolonel hem in de rede.
«Neen, ik mag daar niet van zwijgen, waarde kolonel," hernam de
heer Honeyman. »Ik zou een zeer slecht mensch en een zeer ondank-
bare broeder zijn. indien ik uwe welwillendheid ooit kon vergeten."
«Laat mijne welwillendheid in \'s hemels naam maar rusten."
«Dat zal hij nooit doen, zoolang hij er wat bij winnen kan," mom-
pelde Barnes, zich naar zjjn oom koerende. >.Zal ik u thuis brengen,
oom ? mijne cub staat voor de deur, en het zal mij een genoegen zijn
als gij er gebruik van wilt maken " De kolonel gaf echter ten antwoord,
dat hij zijn schoonbroeder nog even moest spreken, waarop Barnes, na
een eerbiedige buiging tegen hem, onder den arm eener douairière
heen de deur uitglipte en stilletjes de trap afsloop.
-ocr page 79-
Be receptie bij mevrouw Newcome.
71
Newcome was nu geheel aan den predikant overgelaten en deze be-
schreef de aanwezigo personen aan den kolonel, die nieuwsgierig was
om te vernemen uit welke bestanddeelen het gezelschap was samenge-
steld. Mevrouw Newcome zou er verrukt over geweest zijn, indien zij
hem over haar zelve en hare gasten had hooren uitweiden, want Charles
Honeyman sprak over de meeste personen zoodanig, alsof zij achter zijn
rug er naar stonden te luisteren. Het was hier zulk eene verzamelplaats
van geleerdheid en genie en deugd, dat een vreemdeling er met recht
verbaasd over mocht staan. «Die dame met die roodo toque, met hare
bevallige dochter, is Lady Trechter, de vrouw van den beroemden rech-
ter van dien naam; het verwonderde iedereen, dat hij nog niet tot op-
Eerrechter benoemd en tot den pairsrang verheven was; het eenige
uletsel daartegen (naar ik van eene vertrouwde zijde gehoord heb)
kwam van den kant van den vorigen koning, die zeide dat hij geen
E air wilde hebben, die Trechter heette. Mylady was van nederige ge-
oorto; ik heb zelfs gehoord dat zij aanvankelijk in den dienstbaren
stand was, doch zij doet haar tegenwoordigen rang eer aan, spreidt
een uitstekende gastvrijheid in hare woning op Connaught Terrace ten
toon, en is een model als vrouw en moeder. Die jonkman, met hare
dochter in gesprek, is een aankomend advocaat, die reeds naam heeft
gemaakt als medewerker aan eenige onzer voornaamste tijdschriften."
»\\Vie is die cavalerie officier met dat witte vest, die daar met dien
jood met zijn langen baard staat te spreken?" vroeg de kolonel.
»Hi, hi! Die cavalerie-officier is ook een beroemd letterkundige en
van beroep procureur. Doch hij heeft Themis voor do Muzen verlaten,
en het schijnt dat het nooit anders dan heeren met knevels zijn, welke
aan die negen dames het hof maken."
»Ik heb in al mijne levensdagen geen vers geschreven," merkte de
kolonel aan, zijn eigen snorren gladstrijkende.
»lk zeg het, omdat ik heb waargenomen, dat zooveel letterkundigen
zich met dat sieraad tooien. Die jood met zijn langen baard, gelijk gij
hem noemt, is Herr von Lungen, de vermaarde virtuoos op de hobo.
Do drie volgende heeren zijn mijnheer Smee, lid van de koninklijke
academie van beeldende kunsten (gij ziet wel dat die geschoren is),
mijnheer Moves en mijnheer Cropper, die beiden haar genoeg om de
kin hebben. Bij de piano staat signor Mezzocnldo, de groote bariton
uit Rome, te zingen,, en do dame, die hem accompagneert, is made-
moisello Lebrun. Professor Quartz en baron llammerstein, twee ver-
maarde Duitsche geologen, staan met hun wijd en zjjd beroemden collega,
Sir Robert Craxton, bij de deur te spreken. Ziet gij daar ginds dien
dikken heer, die snuif op zijn overhemd heeft? Dat is de welsprekende
Dr. Mac Guft\'og uit Kdinburg. Hij is in een onderhoud verdiept met
Dr. Kttore, die kort geleden, als waschvrouw vermomd, uit de handen
der inquisitie te Rome ontsnapt is, na meer dan eens op de pijnbank
gelegd en met de duimschroef gefolterd te zijn. Men zegt, dat hij den
volgenden dag op het groote plein verbrand zou zijn geworden ; doch,
onder ons, waarde kolonel, wantrouw ik al die historiën van bekeer-
| lingen en martelaren. Hebt ge ooit iemand ontmoet, die er prettiger
uitzag dan professor Schnurr daar ginds; hij zat te Spandau en ont-
vluchtto door een schoorsteen heen en een venster uit. Had hij eenige
maanden langer gewacht, er zouden weinig vensters bestaan hebben
waar hij door kon Die knappe man met zijn rooden fez is Kurbash
pacha, — een renegaat, het spijt mij dat ik het zeggen moet; — vroe-
ger was hij kapper te Marseille en heette monsieur Ferohaud, maar hij
-ocr page 80-
/2                                               Be Newcomes.
stak naar Egypte over en verwisselde liet krulijzer met den tulband.
Hij spreekt niet mijnheer Palmer, een der bevalligste onder onze jonge
dichters, en met Desmond O\'Tara, zoon van wijlen den hoogvercerden
bisschop van liallinafad een jonkman die kortelings onze Kerk verlaten
heeft om de dwalingen der Kerk van Rome te omhelzen; onder vier
oogen mag ik wel zeggen, dat de vrouw van uw broeder in zekeren
zin jacht maakt op hetgeen wij hier «notabiliteiten" noemen. Ik heb
hooien spreken van iemand dien ik in betere dagen gekend heb. en die
do makker mijner jeugd en het sieraad van Oxford was, ik bedoel den
armen Pidgo van het lirasenoso College, die in mijn derde studiejaar
den Xewdegate-prjjs behaalde, en die. onder zjjn tegenwoordige!) naam
van pater Bartholo, hier had moeten komen in zijne Capueijner-pij met
geschoren hoofd en bloote voeten; doch ik onderstel, dat hij geen ver-
lof van zijn superieur heeft kunnen krijgen. Die daar is mijnheer Huif,
de staathuishoudkundige, pratende met den heer Jlacduff, lid van het
Lagerhuis voor Glenlivat. Die andere is de coroner van het graafschap
Middlesex, in gesprek mot den beroemden chirurgijn Sir Cutlcr Sharp;
het aardige vroolijke meisje, dat ook niet hen praat, is niemand anders
dan de vermaarde juffer Pinnifer. wier roman linlph de Lgkcndief zoo-
veel opzien baarde, nadat dit werk in het Driemaandelijksch Tijdschrift
was uitgekleed. Het was inderdaad hier en daar wel wat sterk. — ik
heb het in mijne club ingezien, want na vervulling der ambtsplichten
is het een predikant wel eens vergund, niet waar. desipere in loco.
er komen beschrijvingen in voor. die zeker wel wat hoog gekleurd zijn
en begrippen omtrent het huwelijk die den toets niet volkomen kunnen
doorstaan. — maar het arme schaap schreef haar roman eigenlijk nog
in de kinderkamer, en heel Engeland had er don mond reeds vol van,
eer haar vader. Dr. Pinnifer, vernam wie de schrijfster was. Dat is de
doctor, die daar in den hoek zit te slapen bij juffer lïudge, de Ameri-
kaansche schrijfster, die hem nu waarschijnlijk het verschil tusschen
den Engelsehen en don Amerikaanschen regeenngsvorm zit uit te leggen.
Waarde mevrouw Newcome, ik ben bezig uw sehoonbroedcr een over-
zicht te geven van de celebriteiten, die zich dezen avond in uw salon
verdringen. Wat hebt ge ons weer een lief avondje verschaft!"
»lk doe er mijn best toe, kolonel," zeide de vrouw des huizes. »Ik
hoop dat wij nog menigen avond het genoegen zullen hebben u hier te
zien, en ook Clive, wanneer hij oud genoeg zal zijn om deze wijze
van uitspanning te waardeeren, zooals ik van morgen zeide. De voor-
naamhoid bid ik niet aan ; dat kunt gij in andere takken onzer familie
bijwonen, maar ik vereer het genie en het talent. En indien ik het
middel kan zjjn — het nederige middel — oin mannen van genie tot
elkander te brengen, om gemoederen voor elkander te doen uitstorten,
om personen van alle natiën in vriendschappelijk verkeer met elkander
te doen omgaan, dan zal ik niet geheid tevergeefs geleefd hebben.
Men noemt ons vrouwen van de wereld beuzelnchtig. Dit moge met
sommige het geval wezen; ik zal niet tegenspreken dat er in onze
eigene familie zijn, die alleen op wereldsch aanzien letten en niets an-
ders dan vertoon en vermaak op het oog hebben : maar dit zal, naar
ik hoop, nimmer het levensdoel van mij en mijne kinderen zijn. Wij
zijn maar kooplui en wij trachten niet meer te worden. Wanneer ik
mijn blik laat rondgaan" (hierbij wees zij met haar waaier de verschil-
lende sterren aan, die door de gansche zaal tintelden) »en dan, gelijk
op dit oogenblik, een Poski zie, wiens naam voor eeuwig onafscheide-
lijk zal zijn van de geschiedenis van Polen: een Ettore, die de tonsuur
-ocr page 81-
De receptie bij mevrouw Newcome.                          73
en de pijnbank met ons eigen vrije vaderland verwisseld heeft; een
Hammerstein en een Quartz, eeno juffer Iludge, onze transatlantische
zuster (die ik lioop, dat, in haar aanstaande werk over Europa, niet
van dit bescheidene salon zal spreken), en eone juffer Pinifer, wier
genie ik erken, al betreur ik hare gevoelens: wanneer ik reizigers,
dichters en sehilders. oostersehe vorsten en vermaarde Indische krijgs-
lieden, en predikanten, die door hunne welsprekendheid uitblinken,
rondom mij verzamelen kan : dan heb ik mijn nederig doel bereikt en !
is Maria Newcome niet geheel zonder nut voor haar tijd geweest. Wilt
ge niet oenige verversehing gebruiken ? Vergun uwe zuster uw dappe-
ren
arm te nemen, om naar de eetzaal te gaan." Bij die woorden zag
zij de opgetogene gemeente, waarbij Honeyman als\'t ware het ambt van
koster bekleedde, in \'t ronde, en haar waaier zwaaiende en haar hoofdje
in den nek werpende, wandelde de Vlekkelooze Deugd aan des kolo-
nels arm heen.
Het onthaal in de eetzaal viel tamelijk schraal uit. De buitonland-
sche nrtisten hadden de gewoonte naar beneden te hollen en al het ijs,
de crèmes, enz. te verslinden. Kwam men wat later, dan vond men
slechts kippebeentjes, tafellakens smerig van het gesmolten ijs. glazen
troebel van de sherry en brokjes overgebleven brood. Do kolonel zeide,
dat hij nooit soupeerde. Iljj vertrok met Honeyman en ging naar zijn
bed, maar de laatste, het doet mij leed dat ik het openbaren moet,
begaf zich naar zjjne club, want hij mocht een lekker hapje wel lijden en
hield van kreeftensalade, van een praatje tot laat in den nacht en van een
glaasje van \'t een of ander, waarmee hij gevoegljjk den dag kon besluiten.
Hij had afspraak gemaakt om te komen ontbijten bij den kolonel, die ;
hom ten acht of negen uur genoodigd had. Het uur van negenen had !
do heer Honeyman met een zucht aangenomen, want hij stond zelden
vóór elven op. Om de waarheid te zeggen was geen Franscho abbé uit
de dagen van Lodewijk XV luier, lekkerder en verwijfder dan de ele-
gante dominé van Lady Whittlesea\'s Kapel.
Tot de medepassagiers van kolonel Newcome uit Indië had de heer
James lïinnio behoord, die daar ambtenaar was geweest, een opgeruimd
jong heer vnn twee- of drie en veertig jaar, die, na do helft van zijn
leven in Hengalen te hebben doorgebracht, voornemens was van de andere
helft in Engeland of op het vasteland van Europa te genieten, indien
het hem daar beviel. De nabob, van wien men vroeger zoo dikwijls in
boeken las of hoorde vertellen, bestaat niet meer. Degeen, die tegen-
woordig uit Indië terugkomt, is niet meer zoo rijk of zoo boosaardig
als het geelzuchtigo monster uit de romans en tooneelstukken, die de
landgoederen van geruïneerde Engelsche gentlemen aankoopt met de
roepijen welke hij aan mishandelde radja\'s heeft afgeperst, die in het
openbaar eene hoekah rookt, en in het geheim een knagend geweten,
diamanten van onschatbare waarde en een aangestoken lever met zich
omdraagt; die een onopgevoede vrouw heeft met eene schare zwarte
dienstboden welke zij slecht behandelt, en een lieve zoon on dochter
met zachte karakters en eeno gebrekkige opvoeding, die van begeerte
branden om hun eigene levenswijze en die hunner ouders te verbete-
ren en zich doodschamen over de dwaasheden welke de oude lui begaan.
Als men zich ten huize van een uit Indië teruggekeerd heer bevindt,
hoort men de platte taal niet meer, die vroeger wel eens van een nabob
vernomen werd. Hij begeeft zich met den omnibus naar Leadenhall
Street en keert te voet terug, o;n beweging te nemen. Ik heb er ge-
kend, die zich slechts door eene dienstmaagd aan tafel lieten bedienen.
-ocr page 82-
Be Newcomes.
74
Bij dozijnen heb ik er ontmoet, even gezond en blozend als een land-
jonker, die nooit zijn vaderlijken roastbeef en grond verlaten heeft. Zij
dragon geen nanking wambuizen in den zomer. Hunne levers zijn niet
meer in de war, en wat hoekahs betreft, zou ik durven zweren dat er
op dit oogenblik geen twee meer in gebruik zijn, en dat gepensioneerde
Indische ambtenaren er even weinig aan denkon om die te rooken, als
hunne vrouwen om zich bij de lijken harer echtgenooten te verbranden
op het kerkhof van Kcnsal Green, nabij de wijk Tyburnia, waar de
Indische maatschappij zich tegenwoordig het meest verzamelt. Vroeger
waren Maker Street en Harïey Street de geliefkoosde woonplaatsen ;
eenmaal was het Portland Place en nog vroeger Hedford Square, waar
de Indische magnaten den boventoon voerden ; maar die wjjken zijn
thans van haar ouden luister vervallen, evenals Agra, Bcnares en Luck-
now en de residentie van sultan Tippoe vervallen zijn.
Na eene twee-en-twintigjarigc afwezigheid uit Londen kwam de heer
Binnie daar terug op de imperiale der diligence van Gosport met eene
hoededoos en een klein valies, een frisch gladgeschoren gezicht, een
onverminderden eetlust, een costuum gelijk ieder ander on geen schijn
van een zwarten knecht Hij nam eene cab bij het koffiehuis het Witte
Paurd
en liet zich naar liet Holel Ncrot in Olifford Street rjjden, waar
hij den koetsier met achttien stuivers afscheepte en, toen die kerel be-
weerde dat dit te weinig was, hem uitlegde dat Clifford Street geen
tweehonderd el verder dan Bond Street was en dat hij betaalde naar
den maatstaf van vijf shillings en vier stuivers por mijl, do mijl slechts
op zestienhonderd el gerekend. Hij vroeg aan den knecht tegen hoe
laat kolonel Newcome zjjn diner besteld had, en vernemende dat hij dus
nog een uur tijd had, ging hij uit om in de buurt naar eene woning te
zien, waar hjj rustiger zou kunnen leven dan in een hotel, — hetgeen
hij uitsprak als liotal, want hij was van geboorte een Schot. Zijn vader
was griffier bij het gerechtshof te Kdinburg geweest, en had aan zijn
j zoon een ambt in Indië weten te bezorgen, als wedervergelding voor
diensten, die hij een directeur der Oost-Indische Compagnie bij do ver-
kiezingen bewezen had. Binnie trok nu zijn pensioen en had gedurende
i zijn verblijf in Indië de helft van zijn traktement weten over te sparen.
De voorstanders van ruim leven beweerden dat hij gierig was, hoewel
hij veel meer weggaf dan andere lieden, die verreweg meer verteerden.
Hij was een aanhanger van David llume, dien hij meer dan iemand
anders ter wereld bewonderde, en do fijnen noemden hom dus een
mensch van gevaarlijke beginselen, hoewel er onder de fijne heeren on-
eindig gevaarlijker lui, dan James Binnie was, gevonden werden.
Toen kolonel Xewcome in zijn hotel terugkeerde, vond hij dezen
achtingswaardigen heer in zijne kamer geïnstalleerd en op zijn gemak in
zijn besten armstool zittende; de avond-editie eener courant iagover zijn
breed vest uitgespreid en zjjne kleine beentjes rustten op een stoel, dien
hij tegenover zich geplaatst had. Binnie werd eensklaps helder wakker,
toen de kolonel binnentrad. »Zijt gij daar, doordraaier?" riepdoambte-
naar uit. »Hoe heeft de Londensche beau motide den Indischen Adonis
ontvangen? Hebt gij opzien gebaard, Xewcome? Ik herinner mij nog
wat een piet gij waart, toen die rok pas te Calcutta kwam — gij waart
de Brummel van llarrackpore: — \'t was onder het bestuur van Lord
Minto, — of was het toen Lord Hastings satraap over ons was?\'\'
«Men moet ten minste één goeden rok hebben,"\' antwoordde de kolo-
nel; »ik geef mij niet voor een dandy uit; maar ik zeg: bestel een
rok bij een goeden kleermaker, en gij zijt klaar." De goede man dacht,
-ocr page 83-
De receptie bij mevrouw Newcome.                       75
dat zijn rok nog altijd zoo elegant was als men maai\' wenschen kon.
•Klaar! — Gij zvjt er nooit mee klaar!" riep de ambtenaar uit.
«Een oude rok is een oude vriend, ouwe Binnie. Ik wil zoo min
van den een als van den ander scheiden. Hoelang hebt gij met mijn
zoon gezeten — is t geen knappe jongen, Binnie? Ik verwacht
stellig, dat gij hem voor een aardig sommetje in uw testament zult
zetten."
»Zie nu eens wat een waar vriend is, kolonel. Ik ben voor u wakker
gebleven, of\', juister gezegd, ik heb u zitten wachten, omdat ik wist,
dat gij over dien jongen schavuit met mij zoudt willen spreken. Mare
ik te bed gegaan, gij zoudt naar No. 26 gestapt zijn en mij uit mijn
eersten, aangenaamsten slaap opgeschrikt hebben. Beken het maar, en
wind er geen doekjes om. Zijt gij niet bij uw eerste bezoek in het salon
uwer zuster verliefd geraakt op ecne jeugdige schoonheid, die gij tot
stiefmoeder voor uw bengel bestemt ?"
»Is \'t geen knappe kerel, James?" herhaalde de kolonel, terwijl hij,
op den rand dei\' tafel gezeten, ecne sigaar opstak. Was het de blijd-
schap, of de vlam der nachtkaars waaraan hij zijne sigaar ontstak, die
zijn oprecht gezicht zoo verlichtte en deed glinsteren ?
«Ik heb mij bezig gehouden met den knaap de maat te nemen naar
den geest, en heb hem zoo volkomen laten opbiechten als ik ooit een
schelm, die voor mij te recht stond, heb uitgohoord. Ik kan zijne hoe-
danigheden in de volgende orde rangschikken: «zucht naar lof", 10;
«goedhartigheid", \'14: «vechtlust", 14; «bestendigheid \', 2; «liefdegevoel",
is natuurlijk nog niet ten volle ontwikkeld, maar zal denkelijk verba-
zend sterk worden. De organen van verbeeldingskracht en denkver-
mogen zijn zeer goed, maar dat der berekening is zeer slecht ontwik-
keld. Hij kan een dichter of een schilder worden of gij kunt een soldaat
van hem maken, ofschoon slechter menschen, dan hij is, daar goed
genoeg voor zijn: maar hij zal een onhandig koopman, een lui advocaat
en een ellendig wiskunstenaar wezen. Hij bezit geest en nauwgezetheid
en gij moet dus geen dominé van hem maken."
«Binnie!" zei do kolonel op ernstigen en vermanenden toon, «gij
smaalt altijd op de geestelijke hoeren."
«Als ik nog bedenk," riep het ambtenaartje met het komiekste gezicht
van de wereld uit, «dat ik, indien ik geen betrekking in Indië hiid
gekregen, eene lichtende ster des geloofs en een steunpilaar der Kerk
zou geworden zijn, op den preekstoel worstelende met den aartsvijand
en psalmen opgevende! Wel, wel, wat een verlies heeft de Schotsche
Kerk in James Binnie geleden ! Maar daar praten wij nu niet over. Ik
ben van gevoelen, kolonel, dat die jonge schelm u nog heel wat moeite
zal veroorzaken; of hij zou het althans doen, indien gij niet zoo dwa-
selijk met hem ingenomen waart, dat gij hem voor de volmaaktheid in
persoon houdt. Hij zal het geld voor u doorbrengen, en zoo weinig
mogelijk werken. Hij zal zich geschiedenissen niet de schoone sekse op
den hals halen Bovendien is hij bijna zoo argeloos als zijn vader, het-
geen wil zeggen dat elke schurk hem zal oplichten, en het komt mij
voor dat hjj ook uwe slechte gewoonte heeft om de waarheid te spre-
ken, kolonel, hetgeen hem lichtelijk beletten kan in do wereld vooruit
te komen, doch ook weder aan den andoren kant zal verhoeden dat hij
te ver afdwale. Er bestaat dus voor hem alle vrees, een weinig hoop
en een weinig troost."
«Wat denkt gij van zijn Latijn en zijn Grieksch?" vroeg de kolonel,
want voordat Newcome naar de partij ging, had hij een sluw plan met
-ocr page 84-
/6                                              De Neiccomes.
liinnio beraamd, volgens hetwelk de laatste den jonkman omtrent diens
letterkundige bekwaamheden zou cxaniineercn.
»WeI," antwoordde do Schot, »ik heb bemerkt, dat de jongen onge-
veer zooveel Grioksch en Latijn kent, als ik zelf op mijn achttiende
jaar machtig was..."
»Is liet mogelijk, boste Jiinnie! Gij, die de grootste geleerde ingansch
Indië waart!"
»___En \'tgeon op volstrekt uicts noderkwam. Hij heeft, ten gevolge
van het wonderschoone systeem dat op do Kngelscho scholen in zwang
is, in vijf jaar omtrent zooveel van de o-.\'de talen geloerd als hij bij
vlijtige studio in drie maanden thuis had kunnen leeren. Let wel, ik
zeg niet dat hij het zou geleerd hebben, want waarschijnlijk zou hij
dat niel hebben gedaan. Doch tot den prijs van — hoeveel wel ? twee-
honderd pond \'s jaars, vijfjaren lang — heeft hij juist oone hoeveelheid
klassieke litteratuur opgedaan, die omtrent vijf en twintig guinjes waard
zal zjjn — genoeg echter om in zijn leven Iloratius op eene fatsoenlijke
wijze aan te halen : en wat heeft een jonkman van zijne vooruitzichten
méér noodig? Mij dunkt, ik zou hom onder dienst zenden: hot leger
is de beste plaats voor hem; men heeft daar het minste te doen en
draagt er do mooiste kleeren. Kcce signum\'\' besloot de kleine snaak,
terwijl hij tussehen vinger en duim het pand van zijn vriends rok op-
lichtte.
»Ik weet nooit of gij schertst of in ernst spreekt," zeido do kolonel
in onzekerheid.
»Hoc zoudt gij dat ook weten, daar ik het zelf niet weet?" ant-
woorddo de Schot. «Maar in ernst, Newcomo, uw zoon is een zoo
knappe jongen als ik ooit gezien heb. Hij schijnt verstandig en goed-
hartig te zijn. Zijn gezicht is zijn rocommandatiebrief, en met zijn op-
rechtheid (en met do roepijen die hij van zijn vader zal erven en die
wij niet vergeten moeten) zou het al erg moeten loopen, indien hij
zjjn wog niet door de wereld maakte. Hoe laat is het ontbijt besteld?
Wat een genot, niet waar, dat wij dezen morgen het schrobben van
het dek niet hoorden ! Wij moeten kamers nomen en ons geld niet uit
de vensters van dit hotel werpen. De jongen moet morgen met ons
rondgaan on ons de merkwaardigheden van de stad laten zien, Tom.
Ik heb, vijf en twintig jaar geleden, daar maar drie dagen aan kun-
nen besteden, en ik stel mij dus voor. morgenochtend na het ontbijt
mijne waarnemingen voort te zetten. Willen wij nog eens op het dek
gaan om te zien welke koers het schip houdt, eer wij in de kooi krui-
j>en, kolonel?" on met die woorden knikte het opgeruimde heertje,
over zijne kaars heen, zijn vriend toe en trippelde weg, om zich naar
bed te \'begeven.
De kolonel en zijn vriend waren licht van slaap en vlug in het op-
staan, gelijk de meesten die uit het land komen waar zij zooveel jaren
hadden doorgebracht, zoodat zjj reeds op en gekleed waren, lang voor-
dat de Londcnsche logementbedienden er aan dachten hun bed te ver-
laten. De werkmeid was het oenige wezen, dat op het vroege morgen-
uur in de weer was, toen Jiinnie over haar emmer struikelde, terwijl
zij het »dek" schrobde. Maar hoe vroeg hij ook op ware, zijn reisge-
noot was er nog vroeger bij geweest, liinnio vond den kolonel in zijne
zitkamer, op zijne kousen, en eene sigaar rookende, die, om de waar-
heid te zeggen, zelden uit zijn mond was.
Hij had twee slaapkamers nabij die zitkamor, en toon Binnie, zoo
wakker als een haan, zijn morgengroet uitkraaide, riep de kolonel:
-ocr page 85-
Ten huize van jufvrouw Honeyman.                      77
»Sst!" legde zijn vinger op zijn mond en kwam mot zoo weinig ge-
druis als een spook naar hem toe.
»Wat is er gaande ?" vroeg do kleine Schot. »En waarom hebt gij
uwe laarzen niet aan ?"
«Clive slaapt nog," antwoordde de kolonel met een bezorgd gelaat.
»0-c-h! sluimert de lieveling nog?" zeide de schalk. «Mag ik niet
even binnen gaan, kolonel, om zijn lieve gezichtjo te bewonderen,
terwijl hij ligt te slapen?"
«Dat moogt ge, als ge eerst die verwenschto krakende laarzen uit-
trekt," antwoordde de kolonel in vollen ernst, zoodat IJinnie zijn pret-
tig vollomaansgezicht moest afwenden om niet te stikken van het
lachen.
»Hebt go niet een gebed over het slapende engeltje uitgesproken,
Tom?" ging liinnie voort.
»En als ik dat gedaan heb, James," hernam de kolonel ernstig,
waarbij eene soort van blos zijn vaal gelaat overgoot, »dan geloof ik
niet, dat daar kwaad in stak. De laatste maal dat ik hem slapende
zag, was negen jaar geleden, toen hij als een ziekelijk bleek jongetje
in zijn kribje lag, en nu ik hem sterk en knap opgegroeid terugzie,
geheel zooals een liefhebbend vader zijn zoon kan wenschen te zien, nu
zou ik een ondankbare schelm zijn, James, indien ik niet deed wat gij
zoo even bedoeldet on den Almachtigen God dankte, dat Hij hem aan
mij heeft teruggegeven."
liinnie lachte niet meer. «Bij den hemel, Newcome," zeide hij, »gi;
zijt een der heiligen op aarde. Als alle menschen u geleken, zou het
met ons beider vak gedaan zijn; er zouden geen gevechten en geen
soldaten, geen schelmen on geen rechters om zo te bestraffen, meer
wezen !\'* IJe kolonel stond verbaasd over de opgewondenheid van zijn
vriend, die in don regel niet mild was met loftuitingen: en wat was
ook meer allcdaagsch voor den kolonel dan die eenvoudige daad van
dankbaarheid en gehechtheid over welke zjjn makker uitweidde? \'s Hemels
zegen over zijn zoon af te smeeken was voor hem even natuurlijk als
met de zon op te staan en zich naar bed te begeven als de dag afge-
loopen was. Zijne eerste en zijne laatste gedachte was altjjd bij zjjn kind.
De beide heeren vonden bij hunne thuiskomst Clive gekleed en diens
oom gekomen om mede te ontbjjten. De kolonel deed het gebed bjj
dien maaltijd. Het leven was nu begonnen om \'twelk hij zoo lang ge-
smacht en gebeden had, en de zoon, die zoovele jaren zijne gedachten
had vervuld, zat daar met een lachend gelaat tegenover hem.
NEGENDE HOOFDSTUK.
TEN HUIZE VAN JUFVROUW HONEYMAN.
De huizen in Stoyno Gardens te Brighton, waar kamers te huur zijn,
behooren tot de meest gezochte in die stad der gemeubileerde kamers.
Die huizen hebben uitgebouwde boogvensters in den voorgevel en be-
zittcn nette veranda\'s, van waar men den blik kan laten gaan over den
menschenstroom die de Steyne op- en afgolft en over dien blauwen
oceaan, dien Britannie gezegd wordt te beheerschen en die zich als een
schitterend kleed naar \'toosten en westen uitbreidt. De voet van \'tha-
venhoofd, dat stout in de zee vooruitspringt, wordt bjj fraai weder door
-ocr page 86-
De Newcomes.
78
de lachende golfjes gekust, maar op stormdagen slaan de baren er schui-
mend overheen. Hier kan men voor een paar stuivers een tochtje op
zee doen, waarbij men geen hofmeester met kommen of bakken noodig
heeft. Men kan do zon in warmen gloed achter Worthing zien onder*
f aan of haar in glorie zien verrijzen achter de heuvelen van Rottingdean.
[en ziet den stedeling met zijn gezin binnengolokt in do notedoppen
der bootslieden en verbeeldt zicli dat do schommeling niet zeer aange-
naam moet zijn en dat de huurder der boot, otium et oppidi laudat
rura sin,
naar rust haakt en de voorkeur aan Richmond of Hampstead
geeft. Men ziet honderd badkoetsen in zee gaan, en uw ondeugende
verbeelding schildert u de schoonen af, die onder de witte luifels in het
water plassen. Op het gerimpelde zand (is het gerimpeld zand of is
het een kiezolig strand?) zoekt de garnalenjongen die smakelijke toe-
voegsels tot uw ontbjjt, — het ontbijt, een maaltijd die te Londen bijna
onbekend is, maar waaraan men te Brighton alle eer bewijst. In die
scheepjes, die de kust naderen, is de visscher met opoffering van zijne
nachtrust uitgevaren om don fijnen schelvisch. den gulzigen en onvoor-
zichtigen makreel en de eenvoudige tong te vangen. Hoor, daar klinkt
hoorngeschal! dat is de morgendiligence, die naar Londen vertrekt. Gij
volgt die met uw oog en laat dit eindelijk op die torentjes rusten, welke
de veelbeminde George IV heeft doen bouwen. Let eens op dien afge-
leefden Londenschen roué die op het havenhoofd de frissche zeelucht
inademt en steelsche blikken onder de hoeden der mooie meisjes werpt,
die hier nog eene wandeling doen, voordat zij aan hare lessen gaan.
Zie dien galachtigen advocaat eens aan, die voor oen enkelen dag Pump-
Court ontvlucht is, en de versche lucht opsnuift, eer hij terugkeert naar
zijn ontbijt en naar zijn zak met processtukken in de Albion Tavern!
Kijk eens wat een aardige rij pratende schoolmeisjes, van het rood-
wangige en vlasharige kind dat aan de zijde der ondermeesteres voort-
waggelt, tot aan het schalke vijftienjarige juffertje, dat loopt te gigge-
len en weet dat zij mooi is, en daarom ook door jufvrouw Griffin, de
strenge bovenmeesteres, geducht wordt doorgehaald! Daar hebt ge
Tomkins met een verrekijker en een matrozenbuis ; den jongen Nathan
on den jongen Abraham, reeds opgeschikt met gesteenten en met de
zon in oosterschen luister wedijverende: oen arme zieke, die in haar
rolstoel wordt voortgeschoven.; een opgeruimde, gezette dame, die de
steentjes van hot strand aandachtig beschouwt (eens heb ik zulk eene
dame er werkelijk een zien koopen), terwijl hare kinderen de te koop
hangende portretten mot gouden haar en gouden stropdassen en verba-
zond hooggehakte schoenen, meesterstukken van kunst die voor zeven
shillings en zes stuivers te geef zijn, staan te bewonderen. Het is ge-
woonte geworden om kwaad van George IV te spreken, doch hoeveel
myriaden van Londenaars zijn hem niet dank verschuldigd, dat hij
Brighton heeft doen ontstaan ! Een der beste geneosheeron, welke Lon-
den ooit gekend heeft, is de vriendelijke en vroolijke dokter Brighton.
Gezegend zijt gij, wiens recepten garnalen en het vleosch der South-
Down-schapen voorschrijven! Nergens in het lamsvleesch zoo goed als
te Brighton ; nergens zijn de rijtuigen aangenamer dan daar; geen strand
is zoo heerlijk om er te rijden, geen winkels doen zich beter voor dan
de Brightonsche galanteriewinkels en fruitwinkels en marktuitstallingen.
Ik verbeeld mij, dat ik de kamers van jufvrouw Honeyman in Steyne
Gardens bewoon on al die heerlijkheden geniet.
Indien de geachte lezer tegenspoeden in zijn leven ondergaan heeft,
verliezen van niet zoo verregaanden aard dat zij werkelijk gebrek ten
-ocr page 87-
Ten huize van jufvrouw Honeyman.                         79
gevolge hebben gehad, zal hij wol willen bekennen, dat de druk dier
armoede op verre na zoo zwaar niet was als zjjn ontstelde verbeelding
zich die afschilderde. Stel dat uw geld belegd was in West-Diddlesex
effecten of andere onzalige speculatiën; welnu, gij ontvangt de tijding
dat do zaak failliet is; gij betaalt uw uitstaande rekeningen met het
saldo, dat gij nog bij uw bankier hebt; gij vergadert uw gezin en houdt
eene roerende toespraak : de vrouw van uw hart gaat bij de zonen en
dochters rond en drukt ze den een na den ander aan haar boezem,
waarop zij eindelijk zelve eene schuilplaats zoekt aan uw vest en met
een stroom van tranen en onder het aanhalen van toepasselijke plaatsen
uit de Heilige Schrift, de verklaring aflegt, dat al haar wereldsche
schat in hot bezit van gemold vost en van hare lievelingen bestaat; de
weenendo dienstboden worden onder betaling van het volle loon on met
een kerkboek, dat hare meesteres haar tot aandenken schenkt, ontsla-
gen ; uw fraaie huis in llarley Street wordt te huur gehangen en gij ,
verdwijnt op gemeubileerde kamers te Pentonville, Kensington of Bromp-
ton. Wolk een verschil met die statige huizinge, waar gij zooveel j
jaren achtereen belasting betaald on eene milde gastvrijheid uitgeoefend
hadt!
Gij verdwijnt dus op kamers, gelijk ik zeido, en bevindt er u tame-
lijk wel op uw gemak. Ik weet niet, of uwe vrouw in haar hart niet
gelukkiger is dan in \'tgeen zij hare gelukkige dagen noemde. Zij zal
voortaan iemand van een zeker gewicht zijn: iu Harley Street had zij
niets te beteekonen ; niet andere woorden, iedereen, die in haar visite •
boek stond — men neme maar wion men wil — was even aanzienlijk
als zjj In al do huizen waar gij in dio straat verkeerdet, vond men
dezelfde entrée\'s, hetzelfde zilverwerk, dezelfde dienstkneehts, enz.
Uwe kandelaars waren misschien fraaier (en werkeljjk maakten zij een
mooi effect bij het diner), maar hot zilver (of pleet) van mevrouw Jonos
deed veel meer voor. Bij uw alleraangenaamste soirée\'s stonden er
meer rijtuigen voor uwe deur dan bij die van mevrouw Brown, doch
deze dame was de nicht van een baronet en had dus aan do meeste
tafels den voorrang boven uwe lieve vrouw. Vandaar het smalen van
deze laatste bekoorlijke dame op de Britsche baronet s en hare vele ,
aardigheden ten koste van dien achtbaren stand. In één woord, toen
gij op het toppunt van uw maatschappelijken voorspoed stondt, was er
altijd eene heimelijke ontevredenheid aanwezig, er was iets bitters ver-
mengd met de fonteinen des genots waaruit gij mocht drinken.
Er steekt geen genoegen in (tenzij uw smaak bepaald daarheen gaat),
te verkeeren in kringen waar gij niets dan de gelijke zijt van ieder
ander. Vele menschen geven zich de uiterste moeite, om in gezelschap-
pen te komen waar een ieder hun meerdere is en waar gij, welke voor-
zorgen gij ook neemt, aan onophoudelijke grieven zijt blootgesteld,
zooals bij voorbeeld wanneer de markiezin X. u niet heikent en gij wel
denken moet dat zij u niet wit kennen; wanneer de hertogin Z. u in al
den glans harer juweolen voorbijgaat, enz. Het ware genot des levens
smaakt gij, wanneer gij met uwe minderen verkeert. Wees de haan van
uw dorp, de koningin van uw kringetje ; de zeer aanzienlijke personages
uitgezonderd, zijn net juist de menschen, welke, zooals men dat noemt,
betere dagen gekend hebben, do personen die verliezen hebben onder-
f;aan, voor welke het Lot inzonderheid die vertroosting bestemd heeft,
k hen als Cesar en heb eene hooge borst: als ik de eerste niet in Pio-
cadilly kan wezen, zal ik het in Matton Garden beproeven en zien of
ik daar niet aan het hoofd van den hon ton kan staan. Als ik den schepter
-ocr page 88-
80                                              De Newcomes.
niet kan zwaaien in White\'s of de Travellers-Club, laat mij dan maar
president van de Yroohjke Zakkcndragers in den Spijkcrbak wezen, waar
IK ieder kan doen deballoteeien, die mij niet de verlangde eer bewijst.
! Als mijne lieve Betsy eeno gezelschapszaal niet mag verlaten, voordat
| de nicht van een baronet (ha. ha ! de nicht van oen baronet! het heeft
wat te bcteekenen !) haar voorgegaan is, laten wij dan gezelschap zoe-
ken waar zij de eerste zal zijn ; en hoe kunnen wij de eersten zijn, als
wij onzen omgang niet onder onze minderen zoeken ? Nagenoeg ieder-
een kan dat soort van genoegen smaken, zonder dat het hem bijna iets
kost. Voor een shilling aan thee en koekjes besteed, kunt gij zooveel
vleierij en vereering genieten als menigeen niet verkrijgen kan door
duizend pond voor zilverwerk en woeldeartikelen en gehuurde bedienden
uit te geven, zijn huis het onderste boven te keeren en soupers van
üunter te laten komen. Vleierij ! wel, do mensehen, die bij u komen,
geven even kostbare partijen als gij doet. Vereering! de huurlingen,
die aan uw souper bedienen, hebben gisteren bij een hertog bediend en
onderstaan zich, u te protegeeren! O onnoozele verkwister! gij kunt
vleierij voor een dubbeltje koopen, en gij besteedt schatten om uwe ge-
lijken en uwe meerderen te onthalen, en niemand bewondert er u om!
Tante lloneyman was eene vrouw, die duizend deugden bezat; zij
I was opgeruimd, zuinig, oprecht, werkzaam, weldadig, goedhartig,
waarhcidlievend, gehecht aan hare familie en bereid tot alle opoffe-
: ringen voor degenen, die zij liefhad; en toen zij geldelijke verliezen
onderging, beloonde de Fortuin haar dadelijk door vele genoegens,
welke geen geld verschaffen kan. De goedo oude vrouw schatte het
woord dame hooger dan eenig ander woord in de taal, on maakte op
iedereen den indruk, dat zij zelve eene dame was. Haar moeders va-
dor was kapitein ter zee geweest; haar vader had jongelui in den kost
genomen en onderwezen, eene plaats als predikant bekomen, zijn zoon
naar de academie gezonden, bij den heer van het dorp gedineerd en
zijn bundel preeken uitgegeven. Men had hem lief op zjjne standplaats,
waar jufvrouw lloneyman hot huis voor hem hield; hij was geacht om
zijne vriendelijkheid en vermaard om zijn portwijn. Bij zijn sterven
liet hij een inkomen van omtrent tweehonderd pond \'s jaars aan zijne
beide kinderen na, maar niets aan Clive Newcomo\'s moeder, die zich
door haar eerste huwelijk met luitenant C\'asey (door wien zij zich had
laten schaken) en haar opvolgend lichtzinnig gedrag zijn misnoegen op
den hals had gehaald. Charles Honoyman bracht zijn aandeel op
smaakvolle wijze met partijtjes te Oxford en vervolgens met een bui-
tenlandsch reisje door, en verteerde verder nog zooveel van het geld
zijner zuster als die goede ziel hom geven wilde. Zij was iemand van
doorzicht on vastberadenheid, en bracht hare meubelen naar Brighton
over, waar zij dacht dat de gansche stad zich nog haar grootvader
kapitein Nokes, die daar gewoond had, en zijn dapper gedrag in Lord
Rodnoy\'s zeeslag tegen graaf do Grasse herinnerde Jufvrouw Money-
man huurde daar dus een huis en verhuurde de bovenverdiepingen.
De levendige oude dame bracht van het platteland eene meid mede,
die de dochter van haar vaders koster was en onder jufvrouw Honey-
man\'s oog het lezen geleerd en haar eersten teekenlap vervaardigd had.
Geen Indische prinses die zich in het goud baadde, geen gravin die tal
van kasteelen en buitenplaatsen bezat, had ooit zulk eene trouwe sloof-
ster gehad als Manna llicks voor hare meesteres was. Onder Manna
stond eeno jonge dame uit het armhuig, die tegen Manna «jufvrouw
Hicks" zeide, en evenveel ontzag voor die meid koesterde als deze voor
-ocr page 89-
Ten huize van jufvrouw lloneyman.
81
hare meesteres, \'s Zomers ten vijf en \'s winters ten zeven uur (want als
goede huishoudster was jufvrouw lloneyman spaarzaam niet kaarslicht)
werd de kleine Sally door Manna gewekt en stonden do drie vrouwen
op. Ik laat het aan uwe verbeelding over, welk een opschudding er
in dat huis plaats had, als Sally zich vertoonde met bloemen in haar
hoed, blijken van lichtzinnigheid of verzet gaf, te lang uitbleef wan-
neer zij uitgezonden was om bier te halen, of betrapt werd op coquet-
teeren met den slagersknecht of den jongen van den groenteboer. Sally
werd menigmaal vervangen, want jufvrouw lloneyman noemde al die
jonge meisjes Sally en er had in haar huis een groot verbruik van Sal-
ly\'s plaats. De hoedanigheden der op het oogenblik in dienst zijnde
Sally maakten een bestendig on boeiend onderwerp van gesprek tusschen
llunna en hare meesteres uit. De weinige vriendinnen, dio wel eens bij
jufvrouw lloneyman aanwipten, hadden ook Sally\'s, en onder het be-
spreken der karakters van dio meisjes brachten de goede dames het
theeuurtje aangenaam door.
Verscheidene der personen, die te Drighton kamers verhuren, zijn
vroeger zelf in dienstbaren stand geweest; of het zijn voormalige huis-
bewaarders en huishoudsters, winkeliers en dergeljjke. Met die om-
wonende individu s ging Hanna op den voet van geljjkheid om en hield
hare meesteres op de hoogte van \'tgeen er voorviel. »No. 0 was ver-
huurd ; no. !) had zijne huur weer niet betaald: de eerste verdieping
van no. \'27 kreeg bijna eiken dag wild en fijne schotels van Mutton;
de familie, die do kamers bij jufvrouw iiugsby had gehuurd, was als
naar gewoonte na den eersten nacht vertrokken, want hot lieve gezichtje
van \'t arme schaap van een kind was niet toonbaar van al de beton;
i de jufvrouwen Leary gedroegen zich weer schandelijk met de twee jonge
heeren en dat wel in liaar eigene woonkamer, waar een van dio heeren
aan Laura Leary zelfs eene sigaar gepresenteerd had; jufvrouw Cribb
ging altijd maar voort met ponden van het voor haar inwoners bestemde
vleescb af te snijden, hunne theebusjes te ledigen en zelfs hunne brie-
ven te lezen. «Sally had dat gehoord," zei Hanna, »van Polly, de
meid van jufvrouw Cribb, die er slecht behandeld werd en akelige taal
moest hooren." AI die praatjes en anekdotes, die doorgaans niet tot
eer van de buren waren, zamelde Hanna zorgvuldig bijeen, en bracht
zo te pas aan de theetafel harer meesteres of bij het bescheidene avond-
maal, dat jufvrouw lloneyman na de werkzaamheden van don dag ge-
bruikto. Ik behoef wel niet te zeggen, dat zulke verschrikkelijke din-
gen, als ton huize van jufvrouw üugsby voorvielen, nooit bij jufvrouw
Honeyman plaats hadden. Elke kamer werd duchtig geveegd on geschrobd
en door scherpe oogen, aan welke niets ontgaan kon, zorgvuldig be-
keken; en zoodra een inwoner vertrokken was, werden de gordijnen
afgenomen, do matrassen onderzocht en elke schraag van het bed van
hare plaats genomen en afgewasschen. Wat het kapen van vleesch of
suiker betrof, mocht Sally nu en dan een paar klontjes wegnemen of
„ een stuk vleesch in den mond steken, wanneer zij de schotels van de
bovenkamers naar benedon bracht (de meeste Sally\'s, lichtvaardige
Bchepsels, in armhuizen groot gobraeht, gaan aan dat euvel mank);
maar aan Hanna kon men ongeteld goud en ongekurkten brandewijn go-
rust toevertrouwen, en jufvrouw lloneyman zou evenmin op het donk-
beeld gekomen zijn om zich iets van het vleesch harer inwoners toe te
eigenen, als om een stuk van Hanna\'s neus af to snijden en dat op te
eten. De beste soep, de boste cótoletten, de beste kalfsborsten, de beste
snijboonen, de lekkerste gebakken visch en de vetste patrijzen van ge-
DE NEWCOMES. I.                                                                                                                     O
-ocr page 90-
De Newcomes.
82
heel Brighton waren altijd bij jufvrouw Iloneyman te vinden, en voor
hare gunstelingen had zij de beste Indische currie en rijst, afkomstig
van een voornaam lid van hare familie, op \'t oogenblik officier in
Bengalen. Doch het was maar zeer weinigen gegeven, om dit bewijs
van genegenheid van jufvrouw Iloneyman te ontvangen. Ging eene
familie niet ter kerke, dan stond die bij haar in geen goed blaadje, en
bezocht men de kerk van de afgescheidenen, dan was het geheel uit.
Eens namen stille menschen uit Staffordshire hun intrek bij haar; zij
aten des vrijdags geen vleesch en dus beklaagde jufvrouw Honeyman
hen als het Koomsche bijgeloof aanklevende; maar toen zij een bezoek
ontvingen van twee gezette hoeren in \'t zwart, van welke de een een
purperen ondergewaad droeg, en de dame uit Staffordshire zich op do
knieën voor hem wierp toen hij de kamer binnentrad, toen zeide juf-
vrouw Iloneyman aan die afgodendienaars onverbiddelijk de huur op.
Zij verkoos in haar huis geen Jezuïeten te dulden. Daarop liet zij i Luimt
in llowell\'s Medulla het prentje zien van de martelaars, die op Smith-
field verbrand waren. «Fleer bewaar me, jufvrouw!" riep ilanna en
drukte er de hoop bij uit, dat dit toch al lang geleden zou zijn. Juf-
vrouw Iloneyman ging zelfs wegens dit geval den hulpprediker spreken,
en toonde nog jaren lang aan hare vriendinnen en soms ook aan haar
inwoners de plaats op het tapijt, waar het arme verblinde schepsel ge-
knield had. Zoo leefde zij voort, vereerd door hare kennissen, door
hare leveranciers en niet weinig door haar zelve ; van hare vroegere
«rampen" sprak zij met eene gelatenheid, die vormakolijk was om te
aanschouwen, en op ei-no wijze alsof haar vaders pastorie een schitte-
rend paleis en het sjeesje met één paard (met twee lampen voor den
avond) eene vorstelijke equipage ware geweest. «Maar ik weet dat het
om bestwil is, Clive," zeide zjj tegen haar neefje, wanneer zij hem
dien grootschen voet van leven beschreven had, »en ik kan mij. den
hemel zjj dank, in den stand schikken, waarin het God behaagd heeft
mij te plaatsen."
De goede dame werd door de andoren, die in de buurt hetzelfde be-
roep uitoefenden als zij, do Hertogin genoemd. (Ik weet niet wat haar
overkomen zou zijn, indien men haar gezegd had, dat zij een beroep
uitoefende!) Hare slachters, bakkers en andere leveranciers bewezen
haar zooveel eer, alsof zij do huishoudster van een groot heer buiten
Kemp Town ware geweest. Doch, ofschoon bewust van haar stand,
was zij vriendelijk jegens die wezens van eene lagere orde. Zij sprak
welwillend met hen; zij was nederbuigend jegens baas Rogers, die op
honderd duizend pond geschat werd, ja op tweehonderd duizend pond
(sterling of vleesch?), en dien men hoorde zeggen: vDo ouwe Hertogin
maakt zooveel beweging over een pond kalfseóteletten als een ander
over een dozijn ossen zou doen; maar men kan wel zien, dat zij eene
geboren dame is; zij zou liever sterven dan een penning schuldig blij-
ven, en \'t is haar aan te zien, dat zij betere dagen gekend heeft." Zjj
ging bij eene belangwekkende gelegenheid de vrouw van den groente-
verkooper bezoeken en stal de harten van het gansche gezin door van
de kandeel te proeven. Haar vischverkooper (\'t was geld waard, om haar
van »mijn vischverkooper" te hooren spreken) verkocht haar een schel-
visch met evenveel ontzag alsof zij een dozijn tarbotten of kreeften be-
steld had. Die goede menschen verbeeldden zich, dat haar vader voor
\'t allerminst een bisschop was geweest, en dat de betere dagen, die zij
gekend had, zich door eene soort van bovenaardschen luister hadden
gekenmerkt. »Ik heb altijd bevonden, Manna," zei de eenvoudige ziel,
-ocr page 91-
Ten huize van jufvrouw Honeyman.                        83
»dat de menschen hunne plaats kennen of er spoedig op teruggebracht
kunnen worden, wanneer zij die verlaten heobon; on als eene dame
zich zelve niet vergeet, zullen hare minderen ook niet vergeten dat zij
eene dame is.\'\' — «Neen, warempel niet, jufvrouw, dat zullen zjj niet,
antwoordt Hanria, die den trekpot wegbrengt, welke nog bij haar ont-
bijt zal dienen (om vervolgens aan Sally overhandigd te worden, opdat
deze zich er aan lave), terwijl hare meesteres haar kopje en schoteltje
afwascht, zooals hare moeder dozijnen jaren geleden haar eigen porse-
lein afwaschte.
Indien sommige der omwonende kamerverhuurders zich ergerden (ge-
Ijjk zij ongetwijfeld gedaan bobben) aan de airs die de kleine Hertogin
zich gaf, zooals door hen beweerd werd, dan moeten zij ook haar bui-
tengewonen voorspoed benjjd hebben, want bot papier mot hot opschrift
dKamers te huur" stond altijd slechts zeer kort voor haar venster, tor-
wijl die uithangborden bij andere huizen maanden lang aan do vliegen
en het weder bleven prijs gegeven en door de voorbijgangers niet op-
Êemerkt worden. Zij had vele vaste klanten of veeleer trouwe vrienden,
e oude doove mijnheer Cricklade kwam nu sedert veertien jaar eiken
winter en bleef totdat de jacht gesloten was. \'t Was iemand om in
waarde te houden, want hij veroorzaakte weinig moeite, daar bij den
ganschen dag te paard en den gchoelen avond met de kaarten in de
sociëteit doorbracht. De juffers Markham van Markhambury nabij Tun-
bridge Wells, wier vader te gelijk met den ouden heer Honeyman ge-
i studeeid had, kwamen geregeld elke Junimaand om de zeelucht te ge-
nieten en verhuurden Markhambury gedurende het zomerseizoen. Ver-
scheidene jaren had zij, zooals wij weten, haar neefje in den kost ge-
had ; de predikanten van Brighton recommandeerden haar, en zij had
trouwe vrienden in Dr. Goodcnough te Londen, die, een leerling van
haar vader geweest zijnde en later in hetzelfde college als deze gestu-
deerd hebbende, haar van tijd tot tijd eenige zijner patiënten zond, en
in een anderen geneesheer. Dr. 11., die nooit honorarium aan jufvrouw
Honeyman in rekening bracht, doch wel eens een pakje Indisch currie-
poeier, ceno ham, zooals zij die alleen wist te koken en een enkele
maal een kop thee van haar aannam.
«Wie heeft ooit iemand het geluk zoo zien mecloopen als die ver-
, wenschte ouwe Hertogin!" riep Gawler uit, een kolenkooper, twee hui-
zen verder, die ook kamers verhuurde, welke echter in sommige op-
zichten nog minder aanbevelenswaardig waren dan die van jufvrouw
Bugsby. »Hobt ge ooit zoo\'n fortuin gezien, vrouw? Pas veertien da-
gen geleden lees ik in den Sussex Advertiser, dat de oudste juffer
Arkhambury bij Tunbridge Wells dood is, on ik denk zoo bjj mij zel-
ven: dat is eene spaak in uw wiel, verwenschto ouwe kleine Hertogin,
met uwe voorname airs en hoogo borst. En nauwelijks staat het papier
drie dagen voor haar venster, of kijk, daar komen twee rijtuigen, twee
meiden, drie kinderen, waarvan één in een Indischen shawl gewikkeld
is, een bediende buiten livrei, die er als eon vreemde snoeshaan uit-
ziot, on eene dame met een satijnen mantel, en natuurlijk gaan zij naar
de Hertogin, die ik wenschte dat de drommel haalde. Wij treffen het
maar mooi! ik mag dits on dats zijn, vrouw, als ik niet eon pistool
voor mijn kop zet on er een einde aan maak ! Daar gaan zij binnen
— drie, vier, zes, zeven, en de knecht. Dat zijn zeker de drankjes
van het lieve kind, die hij in dat mandje draagt. En kijk eens wat
eon bagage! Er staat eene roode hand in het wapen op het eerste rij-
tuig. \'t Is dus een baronet, ei, ei? Ik hoop dat mylady welvarend is,
-ocr page 92-
De Newcomes.
84
en dat Sir John hier spoedig bij zjjne familie zal kunnen komen." En
bjj die woorden maakte Gawler sarcastische buigingen over het papier,
dat voor zijn venster stond, terwijl de kleine Gawlers naar do veranda
der voorkamer snelden, om do nieuw aangekomenen te begluren.
«Woont hier jufvrouw lloneyman?" vraagt de heer, die door Gawler
voor een vreemden snoeshaan is uitgemaakt, en reikt een kaartje over,
waarop met de hand van den beroemden Dr. Goodenough geschreven
staat: "Jufvrouw lloneyman, HO, Steyne Gardens. .1. Goodenough."
Daarop vervolgt de knecht met een buitenlandsch accent: «Wij hebben
vijl\' slaapkamers, zes bedden on twee of drie zitkamers noodig. Hebt
gij die?\'
»\\\\ ilt gij de jufvrouw liever spreken ?\' zegt Hanna. Indien het waar
is dat jufvrouw lloneyman werkelijk door hot venster der voorkamer
naar de rijtuigen heeft staan kijken, wat kwaad steekt daar dan in.
vraag ik? Doet Gawler het ook niet, en al de buren uit den omtrek?
Zijn er niet reeds een half dozijn kleine jongens op de straat bijeenge-
schoold (alsof zjj plotseling\' uit de kolenkelders omhooggerezen waren)
en staan de kindermeiden niet in het tuintje, met zijne verschrompelde
boomen, op het midden van het plein, door de staven van hot hek te
kijken? »\\Vees zoo goed en spreek er de jufvrouw over," zegt llanna,
terwijl zij de deur der voorkamer opent en met eono nijging naar bin-
nen roept: «Een heer voor do kamers, jufvrouw."\'
»Vijf slaapkamers," zegt do man onder het binnentreden, »zes beddon
en tweo of drie zitkamers ? Wij komen uit naam van Dr. Goodenough."
»Zijn do appartementen voor u bestemd, mijnheer?" vraagt de kleine
Hertogin, naar den grooten kerel opziende.
j\'Voor mylady," geeft hij ten antwoord.
«Zoudt ge \'t niet boter vinden, uw hoed af te nemen?" vraagt de hor-
togin, terwijl zij met een haror kleine handen naar het hoofddeksel wijst,
dat de vreemde snoeshaan vergeten had af te zotten.
Met een grijns en de woorden: »Ik vraag verschooning, jufvrouw,"
neemt hij zijn hoed af. »Hebt gij vijf slaapkamers?" en wat er verder
volgde. De dokter had zoowel dezen Duitschor als de familie, bjj welke
de man diende, van eene ziekte genezen en jufvrouw Honeynum zeer
bijzonder bij mijnheer Kuhn aanbevolen.
«Ik heb dat aantal kamers vrij; do meid zal ze u laten zien." En
daarop keert zij met grooto statigheid naar haar stoel bij het venster
terug en noemt hare plaats weder in en haar werk ter hand.
Kuhn doet verslag van zijne bevinding aan mevrouw, die uit het rij-
tuig stapt om de vertrekken te zien en daarbij vergezeld wordt door
Hanna. Zij vindt die zoer net en aangenaam en juist zooals zij zo noo-
dig heeft. Zij geeft dus last, om do bagage dadelijk af te laden. Hot
zieke kind wordt in zijn shawl naar boven gebracht door den z:ichtzin-
nigen lvuhn, die het knaapje zoo omzichtig draagt alsof hij zijn gansche
loven niets anders gedaan had dan kinderen oppassen. De lachende
Sally (want de toenmalige Sally was oen aardig blozend kind) komt uit
do keuken te voorschijn en brengt de jonge dames, do gouvernante on
de kameniers naar hare vertrekken. De oudste dochter, oen tenger
zwartharig meisje van dertien jaar, huppelt door do kamers, bekijkt
al de schilderjjen, loopt in en uit do veranda, probeert do piano en
schatert het uit over het getingel van dat instrument, kust haar zieko
broertje dat op de sofa gelogd is, en maakt honderd vroohjko en
vlugge sprongen, gelijk men ze van haar leeftijd verwacht. De piano
was voor de arme Emma als geschenk op haar zeventienden verjaardag
-ocr page 93-
Ten huize van jufvrouw Honeyman.                         85
fekocht, drie weken voordat zij met den luitenant op de vlucht ging;
are muziek lag nog op den bijstaanden lessenaar; de weleerwaarde heer
Charles Honeyman had er gewijde liederen bij gezongen, on jufvrouw
Honeyman beschouwde het als een heerlijk instrument.
»0 wat een piano!" riep het dametje uit. u\'t Geluid is even knarsend
als de stom van jufvrouw Quigley !"
«Liefje!" zegt mama waarschuwend, maar het zieke knaapje barst in
een vroolijken lach uit.
»Wat oen gekke prenten, mama! Gevecht met graaf do Grasso ; de
\' dood van generaal Wolfe ; een portret van een ouden officier in \'t blauw,
| evenals grootpapa."
De kleine jongen schatert hot daarover weer uit, maar eindigt met
eene hoestbui, waarop uit mama\'s reismandje, waar van alles in is, een
flesebje stroop te voorschijn komt, met het opschrift: «Jonge heer
A. Xewcome. Een theelepeltje, wanneer de hoest te hevig wordt "
»Hoe heerlijk is de zee en blij, zoo blauw, zoo frisch en altijd vrij I"
zingt de jonge dame met een triller. (Ik geloof, dat het lied, waaraan
die regels ontleend waren, juist omstreeks dezen tijd was uitgegeven).
«Dit is prettiger dan naar huis te gaan, om die akelige fabrieken en
schoorsteenen weer te zien! Ik zal veel van Dr. Goodenough houden,
omdat hij ons hierheen gezonden heeft. Wat is \'t hier een mooi huis !
Ieder is hier op zijn gemak, mama. zelfs jufvrouw Quigley. Wat een
mooie kamers! Wat mooi sitz! Wat een — o wat een makkelijke
sofa!" en zij liet zich op de canapé vallen, die, om de waarheid te
zeggen, Charles Iloneyman\'s eigen prachtige sofa uit Oxford was, die
hij van Cibber Wright van het Christchurch College ten geschenke had
gekregen, toen die jonge heer van de academie was weggejaagd.
»De vrouw des huizes beantwoordt niet aan de beschrijving, die Dr.
Goodenough ons van haar gegeven heeft,\'\' zegt mama, »lljj zeide dat
hij zich harer herinnerde als een klein aardig vrouwtje, toen hij les nam
bij haar vader."
»Dan is zij sedert dien tijd erg gegroeid," merkt het meisje aan, waarop
! zich op de sofa weder een uitbarsting van lachen laat hooren, want
het kereltje is altijd bereid tot lachen om elke aardigheid of schijn van
een aardigheid, die hij zelf of de anderen zeggen Dr. Goodenough
zeido reeds vroeger, dat het lachen dien jongen het loven gered had.
»Zij ziet er volslagen als eene dienstmeid uit," gaat de dame voort.
. »Zij heeft vereelte handen en zei telkens uwes tegen mij. Zij is mij erg
tegengevallen.\'\' Na die woorden verdiept zij zich in een roman, terwijl
de vlugge Kuhn de tafels in een oogwenk overdekt met nog meer romans
en andere boeken, werkdoosjes, wonderbare inktkokers, portefeuilles,
tafelalmanakjes, reukfleschjes, scharenscheedjes, vergulde miniatuur-
ezeltjes met portretten, en tallooze andere snuisterijen.
Op dit oogenblik treedt de persone, die voor do vrouw dos huizes
werd gehouden, de kamer binnen, en de dame staat op om haar te
ontvangen. Do kleine snaak op de sofa slaat zijn arm om den hals
zijner zuster en fluistert haar toe: »Zeg eens, Eth, vindt ge \'t niet een
| mooi meisje? Ik zal aan Dr. Goodenough schrijven, dat zij zoo opge-
groeid is." Die woorden worden door onweerstaanbare lachbuien ge-
volgd, tot groote verbazing van Ilanna, die daarop zegt: «Die kleine
lieveling! Hoe laat wil Uwes zijn eten nebben, mevrouw ?"
«Om twee uur, jufvrouw Honoyman," antwoordt de dame met eene
hoofdbuiging. »Er is een domino van uw naam te Londen; is hij familie
! van u?" Nu is het de beurt van de dame om zich te verwonderen,
-ocr page 94-
86                                              De Newcomes.
want do lange vrouw begint te grijnzen en zegt: »Heere! spreekt Uwes
van den jongen heer Charles, mevrouw? Ja, die woont te Londen."
«Hoe zegt ge? De jonge lieer Charles?"
»En Uwes ziet mij voor de jufvrouw aan, mevrouw. Ik verzoek Uwes
wel excuus, mevrouw." roept Hanna uit, waarop de zieke knaap met
zijn zwak vuistje zijne zuster een duw in do zjjde geeft. Nu, indien
! lachen genezing kan aanbrengen, sulva est res; dan is Dr. Goodenough\'s
! patiënt behouden. »De jonge heer Charles is de broer van de jufvrouw,
; mevrouw. Ik heb geen broer, mevrouw, — nooit een gehad: één zoon
i maar, en die is onder de politie. He-re bewaar me! daar zou ik het
i nog vergeten! De jufvrouw laat vragen, mevrouw, als Uwes uitgerust
is, of zij u dan geen belet zal doen?\'\'
»0 zoo!" zegt de dame tamelijk stijf, en Flanna, die dit voor eene
toestemming houdt, verwijdert zich.
•Die jufvrouw Honeyman schijnt eene groote dame te zijn," zegt me-
vrouw. «Menschen, die kamers verhuren, moesten zich zulke airs niet
geven."
»Wij hebben monsieur de Boigne te lloulogne niet gezien, mama,"
voegt het meisje hier tussohen.
«Monsieur de iioigne. lieve Ethel! Monsieur de Roigne vaart zeer
wel. Maar —" Terwijl zij dit zegt gaat de deur open en treedt de kleine
jufvrouw Honeyman. getooid met eene groote muts vol linten, met
naar besten kastanjebruinen toer en met haar mooiste zwartzijden kleed,
waarop haar gouden horlogo goed afsteekt, met eene nijging de kamer
binnen.
Mevrouw ontvangt haar met een inderdaad zeer lichte hoofdbuiging.
die zjj nog eens herhaalt toen jufvrouw Honeyman zegt: «Het doet mij
genoegen, mylady, dat de appartementen u bevallen."
• .Ta, zij zullen zeer voldoende zijn," antwoordt do aangesprokene
deftig.
»En zij hebben zulk een mooi uitzicht over de zee!" roept Ethel uit.
«Alsof niet al do huizen het gezicht op do zee hadden, Ethel! De
prijs is zeker afgehandeld ? Mijne dienstboden hebben eene goede ka-
mer noodig, om te eten, — afzonderlijk, jufvrouw, als \'t u belieft.
Mijne dochter dineert met mij, en het eten voor mijn kleinen jongen
moet precies ten twee uur gereed zijn, als "t u belieft \'t Is nu bij
éénen.\'
«Moet ik daaruit verstaan —?" kwam jufvrouw Honeyman er tus-
schen.
»0, ik twijfel niet of wij zullen elkander zeer goed verstaan, juf-
vrouw," riep Lady Anna Newcome uit. in wier edele tegenwoordigheid
de schrandere lezer reeds sinds lang zal begrepen hebben dat wij ons
bevinden. »Dr. Goodenough heeft zich tegen mij zeer gunstig over u
uitgelaten. — veel gunstiger dan — dan gij denken kunt." Misschien
zou dat gezegde van Lady Anna niet in zoo loffelijken zin voor jufvrouw
Honeyman geëindigd zijn, indien niet eene bijzondere uitdrukking in de
oogen van het kleine vrouwtje, de dame. die pas een uur onder haar
dak was, het kwetsende had doen binnenhouden, dat zij misschien had
willen zeggen. «Het is goed dat ik eindelijk het genoegen heb u te
zien. om u te kunnen opgeven hoe ik het wensch, opdat wij elkander,
zooals gij zeidet, mogen verstaan. Wees zoo goed het ontbijt en de
thee op dezelfde wijze te doen aanrichten als het diner en te laten zor-
gen dat er eiken morgen versche melk voor mijn kleinen jongen zij, —
ezelinnemelk; dat heeft Dr. Goodenough voorgeschreven. Wat ik verder
-ocr page 95-
Ten huize van jufvrouw Honeyman.
87
noodig heb zal ik u doen weten door den persoon die met u gesproken
heeft, — door Kuhn. Zoo zal het goed zijn."
Op dit oogenblik viel er eene zware regenbui, en met een blik op
de dame. die weder plaats genomen en haar boek opgevat had, zeide
de kleine jufvrouw Honeyman: «Hebben uwe bedienden, mylady, uwe
bagage reeds ontpakt?"
»Wat ter wereld, jufvrouw, hebt gij — heeft dat met do zaak te
maken?"
«Dat zij dan, naar ik vrees, zich de moeite zullen moeten getroosten
om het weer in te pakken. Ik kan mij niet belasten om (driemaal vijf is
vijftien) vijftien afzonderlijke maaltijden voor zeven personen, behalve nog
die voor mijn eigen gezin, to verschaffen. Als uwe bedienden niet met de
mijne of in mijne keuken kunnen eten. moeten zij en hunne meesteres
een ander kwartier opzoeken. En hoe eer hoe beter, mevrouw, — hoe
eer hoe beter!" besloot jufvrouw Honeyman, die van verontwaardiging
beefde en. haar zijden kleed breed uitspreidende, zich op een stoel liet
nedervallen.
»Weet gij wie ik ben ?" vroeg Lady Anna, ^opstaande.
«Zeer goed, mevrouw," antwoordde de andere; «en indien ik het
eerder geweten had, zoudt gij, wat meer is, nooit een voet in mijn huis
gezet hebben."
«Jufvrouw!\' riep do lady uit, waarop het zieke knaapje, dat er van
schrikte en dat naar zijn eten verlangde, op de sofa begon te sehreeu-
wen.
«Het zou jammer zijn, indien aan dat arme jongetje leed werd ge-
daan. Ik heb dikwijls van dat arme lieve kind gehoord, en ook van
u. jonge jufvrouw," zeide het kleine huisvrouwtje opstaande. «Ik zal
zorgen dat gjj wat eten krijgt, lieveling, om de wille van Clive. ün-
dertusschen, mylady, zult gij wel zoo goed willen zjjn naar een ander
kwartier om te zien, want op injjn vuur zal voor niemand anders van
de uwen iets gekookt worden." Met deze woorden zweefdo het kleine
vrouwtje, nog ziedende van gramschap, do kamer uit.
«Goede hemel! Wat is dat voor eene vrouw!" riep Lady Anna. «Zóó
ben ik nog in mijn gansebe leven niet beleodigd!"
»0, mama, gij zijt begonnen!" zeide de oprechte Ethel; »dat wil zeg-
gen — Stil, lieve Alfred — Stil, lieveling!"
»0 mama is begonnen! Ik heb zoo\'n honger! Ik heb zoo\'n honger!"
gilde het ventje op de sofa. of liever onder de sofa, went hij was
op den grond gerold en trapte nu de shawls weg, waarin hij gewik-
keld was.
»Wat is het, mijn jongen? Wat is het, mijn lieveling? Gij krijgt
eten ! Geef haar al wat ik heb, Ethel. Daar zijn de sleutels van mijn
lessenaar — daar is mijn horloge — daar zjjn mijne ringen. Laat zij
maar alles nemen, dat monster ! Het kind moet in *t leven gehouden
worden. Ik kan in zulk een weer niet verhuizen. Geef mij een man-
tel, eene parasol, al wat maar voor de hand komt, — ik zal uitgaan om
kamers te zoekon. Ik zal mijn brood aan de huizen bedelen, als die
duivelin het mij weigert. Eet die beschuitjes maar vast op, lieveling!
Nog een lepeltje stroop, Alfredjo ? \'t Is zoo lekker ! Kom maar bij uwe
moeder, bij uw arme oude moeder!"
«Neen, \'t is niet lekker!" bulderde Alfred uit. »\'t Is leelijk! Ik wil
geen stroop! Ik wil eten hebben!" Daarop vloog de moeder, wier
liefkoozingen het kind met stompen en trappen beantwoord had, als
waanzinnig naar de schellen, trok aan alle vier als eene bezetene, en ijlde
-ocr page 96-
88                                              De Newcomes.
toen de trap af naar do voorkamer, waar jufvrouw Honeyman juist uitkwam.
Do goede vrouw had aanvankeljjk niet geweten wie hare nieuwe in-
woners waren, doch zo op de aanbeveling van Dr. Goodenough gaarne
onder haar dak genomen. Kerst toen een der dionstboden, aan wolke
de zorg voor het diner van den jongen heer Alfred opgedragen was, juf-
vrouw Honeyman met den naam dor nieuw aangekomene bekend maakte,
vernam zij, dat zij Lady Anna Neweome in huis had gekregen, en dat
het aardige meisje Ethel en hot. zieke jongetje de kleine Alfred was,
waarvan Clivo op zijne kunstelooze wijzo honderd kleine schetsjes ge-
maakt had, zooals hij zo van iedereen maakte. Daarop zond jufvrouw
Honeyman Sally naar St. James Street om eene kip to halen, zij stak
die zelf aan het spit, maakte er de vereischte saus bij en vervaardigde
toen een podding, zooals zij-alleen oen podding wist te maken; en toen
ging zij heen en stak zich in hare besto kleeren, zooals wij gezien heb-
Den, of liever zooals wij gehoord hebben, want do hemel beware ons,
dat wij zoudon zina hoe jufvrouw Honeyman zich kleedt, of dat wij in
do mysteriën van haar toilet zouden doordringen! Toen dit afgeloopen
was maakte zjj haar opwachting bij Lady Anna, niet zonder oenigo
spanning omtrent den afloop van dat zonderlinge onderhoud Zij vloog
de kamer weer uit, zooals wij het beschreven hebben, en do kip be-
hoorlijk gebraden vindende, terwijl do handige Haiina alles in den bak
gereed gezet had om het boven to brengen, droog zij het juist do trap
op, toen de radelooze moeder haar daar tegenkwam.
»Is dat — is dat voor mijn kind?" riep Lady Anna uit, terwijl zij
steun moest zoeken aan de leuning.
»Ja, het is voor het kind," antwoordde jufvrouw Honeyman, hot
hoofd in den nek werpende. «Maar niemand anders in huis krijgt iets."
•God zegen u — God zegen al De zegen van — van eene moeder
zal op u rusten." snikte de dame, die, het moet erkend worden, niet
bijzonder vast van karakter was.
Het was eene liefhebborjj, het kereltje de kip to zien eten. Ethel,
die nooit in haar jeugdig loven iets anders gesneden had dan hare vin-
gers. mot de pennemessen van haar broeder of hare gouvernante, kwam
op het denkbeeld om jufvrouw Honeyman to verzoeken de kip te wil-
len voorsnijden. Lady Anna zat met gevouwen handen en betraande
oogen dat verrukkelijke tooneel aan te staren.
«Waarom hebt gjj ons niet gezegd, dat gij ülive\'s tante waart?"
vroeg Ethel, haar de hand reikende. De oude jufvrouw nam die vrien-
delijk aan en antwoordde: «Omdat gij er mij den tijd niet toe liet. En
houdt gij veel van Clive, liefje?"
Do verzoening tussehen jufvrouw Honoyman on haar inwoonster was
volkomen. Lady Anna schreef een katern vol aan Sir Brian om het
met de post van dien dag te verzenden, maar kwam er te laat mede
gereed, zooals altijd. Kuhn vermaakte jufvrouw Honeyman dien avond
uitermate door zijne snaakscho gezegden, zijn aardigheden en zijn
uitspraak van het Engelsch, alsmede door zijne loftuitingen over den
jongen hoor Glife, zooals hij hom noemde. Hij woonde buitenshuis,
deed alles voor iedereen, was nooit te zoek als men hem noodig had
en liep nooit in den weg als zijno tegenwoordigheid niet vereischt werd.
Het duurde niet lang of jufvrouw Honeyman haalde oone flesoh van
dien beroemden madera voor den dag, dien de kolonel haar ton ge-
schenke had gezonden, en onthaalde hem op een glaasje in haar eigen
kamer. Kuhn smakte met de lippen en hield zijn glas nog eens bij. De
schalk had verstand van gooden wijn.
-ocr page 97-
Ethel en hare familie.                                      89
TIENDE HOOFDSTUK.
KTHEL EN MAItK FAMILIE.
Gedurende de volgende vier en twintig uren was Lady Anna Newcome ;
in de wolken over bare nieuwe kamer en over iedereen en alles wat er |
mede in betrekking stond. Do zitkamers waren mot den moesten smaak
ingericht en het diner was uitmuntend. Waar had men ooit zulke heer-
lijke kalfseöteletten en zulke groene snijboonen gegeten? «Waarom hou-
den wij er die akelige Fransche koks op na. met hunne stuitende be-
grippen (do begrippen van alle Fransohen zijn stuitend), hunne verwaande
manieren on hunno schreeuwend hoogo rekeningen ? Ik bob besloten
Hrignol te ontslaan, liefje, en dus aan uw vader geschreven om hom
den dienst op te zeggen. Wannoor hoeft hij ons ooit kalfseöteletten
voorgediend ? En wat kan toch lekkerder zijn?"
«Zij waren inderdaad heel lekker,\'\' antwoordt Ethel, die anders vijf-
maal in de woek mot klokslag van één uur op schapevieesch onthaald
werd. »Ik ben zoo blij dat het huis u bevalt on dat gij van Clive en I
jufvrouw Honeyman houdt "
«Of ik van die lieve oude vrouw houd ? Het is mij. alsof zij mijn
leven lang mijne vriendin is geweest. Ik govool mij sterk tot haar ge-
trokken. Wat een merkwaardige samenloop van omstandigheden, dat
Dr. Goodenough ons juist dit huis opgegeven heeft! Ik heb er uw vader
over geschreven. En denk eens, dat ik aan Clive in dit zelfde huis ge i
schreven on echter jufvrouw Honeyman\'s naam geheel vergeten heb.
Alles, alles vergeet ik! Gij weet, dat ik tien naam van tanto Louisa\'s
man vergeten had, on dat, toen ik peet over haar kind was on de
domino vroeg: »Hoo zal het kind hecten?"\' ik antwoorden moest: »Dat
weet ik waarlijk niet meer!" En dat was ook zoo. \'t Was een Lon-
densche domino, maar ik heb vergeten in welk\' kerk het gebeurde. Nu
moest het dio domino Honeyman eens geweest zjjn ! \'t zou licht mogelijk
wezen, en dan zou de samenloop van omstandigheden nog grappiger
zijn. Dio lange, oude, zindelijke vrouw, met dat litteeken op haar
neus, de huishoudster — hoe heet zjj ook? — schijnt goed verstand te
hebben om een huis te besturen Ik zal er eens over denken, of ik haar
niet wil vragen om bij ons to komen. Ik bon overtuigd, dat zij mij
elke week oen schat van geld zou uitsparen, want jufvrouw Trotter
maakt zich zeker rijk ten onzen kosto. Ik zal aan uw vader schrijven
en zijne toestemming vragen om die vrouw uit te noodigen bij ons in
dienst te treden?"
Ethel\'s moeder was gewoon altijd hoog te loopen met nieuwe beken-
den, met de knechts \'on de molden, met do paarden en do hitten, en
met de gasten die zij onder haar dak ontving. Zij noodigde vreemden
op Newcome, omhelsde hen des zondags, sprak hen niet meor toe des
maandags, en behandeldo hen zoo lomp des dinsdags, dut zij zich reeds
vóór den woensdag uit do voeten hadden gemaakt. Hare dochter had
zulk een aantal gouvernantes (altemaal lievelingen gedurende de eerste
week, en daarna monstors), dat het arme kind geene enkele der kun-
digheden bezat, die haar op haar leeftijd eigen haddon moeten zjjn. Zij
kon niet pianospelen ; zjj kon niet goed Fransoli spreken ; zjj kon niet
zoggen wanneer net buskruit was uitgevonden ; zij had niet hot flauwste
begrip van het jaartal der Normandischo verovering; zij wist niet of de
aarde rondom de zon liep, of vice versa. Zij kon hot getal graai\'schap-
-ocr page 98-
90
Be Newcomes.
pen van Engeland, Schotland en Wallis niet opgeven, laat staan dan
van Ierland. Het verschil tusschen lengte en breedte op den aardbol
was haar onbekend. Zij had zooveel gouvernantes gehad, en de onder-
; richtingen dier dames liepen zoozeer uiteen, dat Ethel, verbijsterd door
i die opvolging van onderwijzeressen, zich als een monster van domheid
beschouwde. Men stelde haar bij een bezoek op eene Zondagsschool
een bock ter hand waaruit do kinderen leerden, en meisjes van acht
jaar beantwoordden daaruit vragen waarvan zij niets wist. Alles draaide
haar voor de oogen. Zij kon liet niet aanzien hoe die lichto haren en
blozende gezichtjes in do zon schitterden. Wanneer do kinderen gretig
den vinger opstaken om het antwoord nu op deze en dan op gene vraag
te mogen geven, scheen het haar toe alsof zij den spot met haar dreven.
Het was haar alsof zij in het boek las: »0 Ethel, dommerik, dommerik,
dommerik!" Zwijgend keerde zij in het rijtuig huiswaarts en barstte
daar op haar bed in bitter schreien los. Aangezien zij van nature hoog-
hartig en moedig, vastberaden en wilskrachtig was, strekte dit school-
bezoek haar tot eene betere les dan ik weet niet hoeveel rekenkunst en
aardrijkskunde. Clive heeft mij eene kleine geschiedenis uit hare jeugd
medegedeeld, die misschien ook van andere jeugdige dametjes der aris-
tocratie verhaald zou kunnen worden. Zij was gewoon met andere
voorname jonge dames en heeren, met hunne bonnes en gouvernantes,
op een plekje te wandelen dat van Hyde Park was afgezonderd door
een hek, waarvan sommige der gelukkige bewoners van woningen in
den omtrek van Apsley House een sleutel hadden. Bij de bezoeken in
dat tuintje had zij op acht- of negenjarigen leeftijd een innige vriend-
schap met Lord Hercules O\'Ryan aangeknoopt, een zoon, zooals al mijne
geachte lezers weten, van den markies van Ballyshannon. Lord Her-
cules was een jaar jonger dan Ethel, hetgeen de betrekking, die tusschen
deze jongelieden ontstond, misschien wel kan verklaren, daar het eene
beschikking der natuur is, dat een jongen altijd verlieft op oen meisje
ouder dan hij zelf, of, misschien juister gezegd, dat een meisje altijd
hare genegenheid schenkt aan een kleinen jongen, die wel zoo goed is
die te willen aannemen.
Op zekeren dag gaf Sir Brian Newcome zijn voornomen te kennen,
om nog dien zelfden morgen naar Newcome te gaan en zjjn gezin, Ethel
dus natuurlijk ook, derwaarts mede te nemen. Het meisje was geheel
I verslagen op die tijding. «Wat zal Lord Hercules beginnen, als hij
hoort dat ik weg ben ?" vroeg zij aan hare bonne. Deze antwoordde,
om haar to troosten : »Misschien zal mylord er niets van vernemen."
»Ja wel,\' hernam de jonge juffer, ithij zal het in de courant lezen."
Lord Hercules heeft die kinderlijke liefde in de wieg gesmoord, gelijk
althans te hopen is, want hij is sinds lang getrouwd met lsabella, de
eenigo dochter van den weledelgeboren hoer Grains, van Drayton Windsor,
compagnon in de grooto brouwersfirma Fokor en O.
Op haar dertiende jaar was Ethel reeds zoo groot, dat zij een hoofd
boven hare speelnootjes uitstak, en zich misschien ook wel in haar hart
te groot voor het gezelschap van die meisjes gevoelde. «Verbeeld u
\' eens," dacht zij, »dat ik eene pop zou zitten te kleeden, zooals Lily
Putland ! of een voorspelder zou dragen, gelijk Lucy Tucker !*\' Zij schepte
geen behagen meer in het spelen der kinderen. Zjj kon er niet mede
uit wandelen gaan, want het was alsof iedereen haar nazag. Zij kon
ook niet met haar mededoen op de dansles, noch deelnemen aan den
Cours de Littérature universelle et de science compréhensive, welke ge-
; geven werd door den professor, die op dat oogenblik in de mode was ;
-ocr page 99-
Ethel en hare familie.
91
want do kleinste meisjes konden haar do loof afsteken Zij stond ontzet
over het aantal dingen, die zij nog leeren moest. Opdejongejufvrouwen-
partijtjes, waar de meisjes onder de hoedo van hare geliefde gouver-
nantes ten zes uur bijeenkwamen om theo te drinken en zich met dansen,
het opgeven van charades en meer van dien aard te vermaken, hiold
Ethel zich niet bij do kinderen van haar eigen leeftijd, en voegde zich
ook niet bij de onderwijzeressen die een weinig ter zijde zaten en eik-
ander over on weer hare redenen van beklag mededeelden: maar zij
stoeide met do kleine kinderen, liet hen op hare knie paardrijden en
deed hun honderd vertelsolrjes. Door de kleinen werd zij dus aangebe-
den en bijna als eene moeder vereerd, want als zoodanig gedroeg het
hartelijke meisje zich ook tegen hen. Thuis alleen was zij Jarouche en
onhandelbaar en leverde zij bij voortduring slag aan hare gouvernantes,
die zij ook achtereenvolgens ten onder bracht. Ik verbreek nu de op
eene vorige bladzijde afgelegde belofte en gevoel mij verplicht de dagen
der jeugd van meer dan eén der personen, die in dit verhaal eene rol
spelen, te beschrijven. Niet altijd weet de schrijver waarheen do Muzo
hem leiden zal, doch verzekerd kan men zijn, dat zij zoo onverbiddelijk
is als de Waarheid. Wij moeten de geschiedenis overbrengen zooals
zij die mededeelt on voortgaan of zijwaarts koeren overeenkomstig hare
bevelen.
Hier ter plaatse gelast zij ons te spreken van andere leden der familie
wier geschiedenis wij te boek stellen, en het betaamt ons dus een woord
te zeggen over den graaf van Kow, het hoofd van het adellijke huis,
waarmede Sir JBrian Newcome door huweljjk vermaagschapt was.
Wanneer wij in de tooververtellingen lezen, dat er eens een koning
en koningin waren, die een ijzeren kasteel, door diepe grachten en on-
telbare schildwachten omringd, lieten bouwen, om er hun lieveling, hun
eenig kind in te plaatsen, do prins of de prinses door wier geboorte zij,
na zooveel jaren getrouwd te zijn geweest, verblijd werden en wier
doopfeest gestoord werd door de kwaadwilligheid dier beruchte oude
toovergodin, welke altijd bij zulke gelegenheden komt, ofschoon zij niet
tot het feest uitgenoodigd is; wanneer prins Mooiejongen is opgesloten
in dien ijzeren toren, voorzien van het lekkerste eten, do degelijksto
schoolboeken on den eerwaardigsten ouden gouverneur om hem te on-
derwijzen en te vervelen, — dan weten wij al, als iets dat van zelf
spreekt, dat er een dag zal aanbreken, waarop de ijzeren grendels en
koperen tralies nutteloos zullen zijn, waarop de oude gouverneur in
slaap zal vallen on de grachten en ophaalbruggen overgetrokken zullen
worden door de bloeddorstige vijanden van zijne koninklijke hoogheid
of wel door den jongen schelm zelven, die vast besloten heeft zijne be-
wakers om den tuin te leiden en de booze wereld eens te gaan bekijken.
De oude koning en koningin komen altijd binnen en vinden de kamers
ledig, den ondeugenden kroonprins gevlogen, de bewakers en schild-
wachten dronken en den oerwaardigen gouverneur in slaap; zij trekken
in hun zielsangst het haar uit hun achtbare pruiken, schoppen den
opperhofmaarsehalk de trap af en zetten de grootmeesteres, die tan-
delooze oude draak, op straat. Aan het Lot is niets te verandoren.
Men kan zeker zijn, dat de prinses uit het venster langs de touwladder
zal ontvluchten, en dat do prins zich weg zal maken om zijn plezier te
gaan nomen en op den daarvoor bepaalden tijd zijne wilde liavor te
gaan uitzaaien. Hoeveel Engelsche prinsen zijn niet thuis door hunne
teedere papa\'s en mama\'s vertroeteld, en in ontoegankelijke kasteelen
opgesloten met een gouverneur en eene bibliotheek, van de buitenwe-
-ocr page 100-
92                                              Be Newcomes.
I reld afgesloten door cordons van schildwachten, zedepreekers, oude
| tantes en oude wijven, en hebben desniettegenstaande de wereld ver-
baasd doen staan door hunne dolzinnighoden en ondeugende streken. Wat
was prins Harry, de zoon van dien deugdzamen vorst die Richard II van
I do kroon beroofde, een wilde guit, die de voorbijgangers uitplunderde
op Gadshill, de kroegen in Eastcheap bezocht met kolonel Falstaff en
| nog slechter kameraden, en den opperrechter Gascoigne oorvegen toe-
diende ! In welken gemoedstoestand moet de eerzame koningin Charlotte
verkeerd hebben, toen zij vernam hoe haar mooie jonge prins zijne rol
speelde, hoe hij in de speelhuizen zijn tijd doorbracht, hoe hij met
raardenkoopers aanlegde en hoe verschrikkelijk hij zich met Perdita
gedroeg? Zouden wij, buiten de voorbeelden uit onze koninklijke familie, !
I er ook niet kunnen aanvoeren uit onzen geëerden adel ? Men herinnert
I zich bijv. don jongen Lord Warwick wel, Addison\'s stiefzoon. Wij
woten dat zijne moeder eene zeer strenge vrouw en zjjn stiefvader oen
i hoogst welsprekend zedemcester was, en echter leidde die jonge hoer
een ergerlijk, een zeer ergerlijk leven. Hij klopte de nachtwacht af,
bedronk zich in kroegen en was niet voel beter dan een straatroover.
I De geschriften uit die dagen bevatten menig verhaal van do dollemans-
| streken die hij uitvoerde, evenals uit voel vroeger tjjden hot verslag van
de misdadige grappen van den woesten prins en Poyntz tot ons geko-
men is. De Engelsche natie hoeft echter dergelijke uitspattingen nooit
| heel euvel opgenomen. Ken jong edelman, van leven en geest overvloei-
endo, mild met zijn geld, handelbaar van humeur, vaardig met den
\' degen, rondborstig, knap van gestalte, ruim van hand en moedig van
I hart, wordt altijd met inschikkelijkheid bejegend. Wanneer de jonge
schavuit zijn hals waagt bij een steeple-chase of een bootsgezel afrost,
staan do toeschouwers klaar om hom toe te juichen. Wijzen en grijzen
j schudden hun hoofd wol, maar zien hem toch niet barsen aan, en zelfs
stugge oude zedemeesterossen worden ontwapend door het gezicht van
jeugd en dapperheid on schoonheid. Ik weet wel, dat er op Charles
Surfaoe machtig veel aan te merkon is en dat Tom Jones niet voel beter
is dan strikt geëiseht mag worden ; doch in spijt van critici zooals Dr.
Johnson en kolonel Newcome, koesteren de meesten onzer eene heimelijke
; sympathie voor den eerlijken Tom, niet de hoop dat Sophia nog geluk-
kig zal worden en Tom ten slotte nog terecht zal komen.
Vijf en twintig jaar geleden kwam de jonge graaf van Kew te Lon-
| den, waar men weldra don mond vol had over de bedrijven van zijn
lordschap. Hij trad het leven vroog genoeg in om nog deel te kunnen
nemen aan sommige vermaken, die, helaas! aan de jeugdige aristocratie
van onzen tijd ontzegd schijnen, zooveel vreedzamer en beschaafder zijn
wij geworden, zoozeer werkt de geest der eeuw mode om alle standen
\' gelijk te maken, en zoozeer heeft hot gezond verstand der maatschappij,
waarvoor ten laatsto zelfs gentlemen van den hoogsten rang het hoofd
mooten buigen, zich verklaard tegen handelingen en uitspanningen,
waarmede onze vaderen gemeenzaam waren, In die dagen stonden de
Zondagsbladen vol van boeiende verslagen van bokspartijen. Elkander
builen te slaan werd als oen lofwaardig en mannelijk oud-Engolseh ge-
bruik beschouwd. De jongens op school lazen met gretigheid geschie-
denissen dier edele kunst, van de schrikkelijke dagen van Broughton
on Slack tot op de heldentijden van den Hollandschen Sam en den
Kemphaan. Jonge knapen stroomden vroolijk naar Moulsoy om te zien
hoe de Bekkensnijder de hersens insloeg van het Troetelkind, of de
Neger don neus van den Jood tot gelei beukte. De Britsche Eilanden
-ocr page 101-
Ethel en hare familie.                                      93
weergalmden toenmaals nog van liet hoorngetoet en het wielgeratcl der j
diligences, en de groote wegen van het Vroolijke Engeland leverden in
die dagen een levendig gezicht op, voordat do locomotieven verschenen !
en aan do goede logementen en de diligencediensten een einde maakten.
Met diligences te reizen en ze te besturen, koetsiers en conducteurs te
kennen, in al de logementen langs den weg bekend zijn, grappen te
maken met de mooie kasteleines in het buffet, en de aardige kamer-
meid onder de kin te vatten, dit was het genot van mannen, wier jeugd
nog niet zoo heel lang voorbij is. Wie dacht er toenmaals aan, klach-
I ten aan de Times te zenden? Ik geef u mijn woord, dat «Een Afge-
zet Reiziger" zijn geld niet beklaagde en »Eene Dorstige Ziel" het ver-
schuldigde voor hetgeen hij gedronken had gaarne neerpaste. De toen- j
I malige vervoermiddelen en het boksen werden als staatsinstellingen be- I
schouwd. Men kwam tot hunne verdediging op en weidde, met eeno
\' gehechtheid daaraan, die achting verdiende, over de weldaden uit. die j
i zij door het land verspreidden, en over de noodlottige gevolgen, die te j
! wachten waren, wanneer zij weggevaagd zouden zijn: de volksgeest
i zou vervallen, de moed zou uitgedoofd worden, het paardonras zou te
; gronde gaan, en nog oneindig moer van dien aard. Een blauw oog
te slaan of te ontvangen, strekte een gentleman niet tot schande, en de
paarden eener diligence te mennen was een uitspanning, waarbij de
! vroolijke jeugd onderling wedjjverdo. Is er tegenwoordig ergens oen
j jong heer te vinden, die er naar haakt om eens als stoker op eene lo-
j oomotief te staan? Nu en dan ziet men nog in IJyde Park een ont-
I redderdon ouden snorwagen met een eenzaam koetsier Waar zijt gij
| thans, o wagenvoerders van weleer? Waar zijt gij; o ratelende Quick-
silvnr,
o vlugge Depanci\' ? Sterker en sneller renners hebben u voor-
uitgehaald ! X\'we lampen zijn uit en de galm uwer hoorns is wogge-
storven.
.luist aan het einde van dien ouden tijd begon Lord Kew zijn loven. |
1 Die goedmoedige gentleman van middelbaren leeftijd, dien zijn vader
land thans zoo goed kont; die welwillende grondeigenaar, die do vriend
j is van al zijne boeren; die oprichter van kerken en onvermoeide be- i
l zoeker van scholen; die schrijver van zoo verstandige on welmeenende
brieven aan de landbouwers van zijn graafschap, die thans prijzen op :
landbouwtentoonstellingen behaalt en zelfs op zijne bescheidene en on-
i derhoudende wijze voordrachten in provinciesteden houdt, is de wilde
jonge Lord Kew van eene kwarteeuw geleden, die renpaarden hield,
boksers begunstigde, een duel had, een officier van de garde afklopte,
\' als een bezetene in de club van Croekford speelde, en wie weet wat
j nog meer deed!
Zijne moeder, eene dame van godsdienstigen aard, kweekte den jon-
i gen heer zorgvuldig op en bestuurde zijne bezittingen gedurende zijne
! minderjarigheid met groote nauwgezetheid. Zij hield hem en zijn broe-
der buiten de gelegenheid om kwaad te leoren en stelde hen onder de ;
\' leiding der oplettendsto onderwijzers en predikanten. Zij leerde Latijn
met de jongens, onderrichtte hen op de piano, en vertoornde de oude
i Lady Kew, de grootmoeder der kinderen, die voorspelde dat hare
schoondochter melkbaarden van hare zonen zou maken. De oude dame
koesterde dan ook niet de minste genegenheid voor hen. tot na mylords
komst aan de academie te Oxford, waar hij spoedig na zijn eerste stu-
I diejaar in \'t oog begon te loopen. Hij reed en roste, hield jachtpaarden,
f af diners, wekte do verontwaardiging van den rector op, spijkerde de
eur van zijn professor toe, en vervulde zijne moeder mot hartzeer door
-ocr page 102-
Be Newcomes.
94
zijn woest gedrag. Hij verliet de academie na een vrij kort verblijf op
die zetelplaats der geleerdheid, \'t Is niet geheel onwaarschijnlijk, dat
de academische autoriteiten zijn lordschap uitgenoodigd hebben te ver-
trekken, doch wij zullen geen oude koeion uit de sloot halen. Zijn
jonge zoon, de tegenwoordige Lord Walham, is thans aan dezelfde
academie en studeert met den grootsten ijver. Wij zullen dus zijn va-
ders weinig stichtelijke pretjes, over welke nu het vierde eener eeuw
is heengegaan, niet al te nauwkeurig uitpluizen
De oude Lady Kew, die, in overleg met mevrouw Newcome, het
huwelijk tusschen den heer Brian Newcome en hare dochter had tot
stand gebracht, zag op haar schoonzoon altijd met minachting neder,
en daar zij een openhartige vrouw was, die altijd zeide wat haar op
het hart lag, gaf zij zich weinig moeite om te verborgen hoe zij over
hem of ieder andor dacht. »Sir Brian Newcome," zeide zij, «behoort
tot de domste on achtingswaardigste lui; Anna is slim, maar bezit geen
greintje gezond verstand. Zij passen zeer goed bij elkander. Haar ijdel-
tuitigheid zou ieder man, die zelf denken kon, gek gemaakt hebben.
Een man van haar eigen rang, die geen groot fortuin bezat, zou zij
hebben geruïneerd. Alles wel beschouwd heb ik haar dus een man ge-
geven, die juist voor haar geschikt is. Hij betaalt hare rekeningen,
doorziet niet hoe mal zij is, houdt orde in het huishouden en beteugelt
haar in hare dwaasheden. Zij wilde mot haar neef Tom Poyntz trou-
wen. toen zij beiden nog piepjong waren en zeide dat zij het van hart-
zoer besterven zou, toen ik haar huwelijk met mijnheer Newcome
beraamde. Hartzeer! Zjj zou Tom Poyntz binnen een jaar aan den
bedelstaf hebben gebracht; zij kent zoo min den prijs van een schape-
bout als ik de algebra."
De gravin van Kew hield veel van Brighton en vertoefde daar zelfs
in het seizoen wanneer de Londenaars hun eigen stad zoo bekoorlijk
vinden. «Londen is na Paschen onuitstaanbaar," zeide de oude dame;
»het vermaak wordt dan eeno werktaak en is zoo afmattend, dat het
alle aangenaamheid verliest De helft der heeren zjjn ziek, tengevolge
van de feestmalen waar zij eiken dag moeten aanzitten, en de vrouwen
denken aan het half dozijn partijen, die zij in den loop van den avond
moeten bezoeken, terwijl de jonge meisjes het hoofd vol hebbon van
hare dansers en hare toiletten. Vertrouwelijkheid en stil levensgenot
wordt onmogelijk. Aan den anderen kant is Brighton dan door de
bourgeois nog niet overstroomd. Do wandelweg is niet verstopt door
rijtuigen vol vrouwen en dochters van effectenmakelaars, en men kan
in zijn draagstoel een luchtje op het havenhoofd scheppen, zonder door
den sigarenrook van die akelige Londensche winkelknechts vergiftigd te
worden." Do naam van Lady Kew kwam dus in do bladen van Brighton
voor onder die van de vroegst aangekomen bezoekers.
Lady Julia, de eenige ongetrouwde dochter der gravin, woonde met
mylady te zamen. De arme Lady Julia had reeds vroeg aan eene rugge-
ziekte geleden, die haar jaren lang aan hare sponde gekluisterd had.
Daar zij altijd thuis was, onder haar moeders oogen, was zij de wrijf-
paal der oude dame, het speldenkussen waar deze dagelijks door hare
sarcasmen honderd prikken in gaf. Gelijk hot wel eens gebeurt dat
kinderen voor den rechter verschijnen, wier rug en schouders rauw zijn
van de slagen die wreedaardige ouders hun toegebracht hebben, zoo
houd ik mij overtuigd, dat, indien het hart van het arme ziekelijke
meisje aan een rechter vertoond had kunnen worden, deze er de lit-
teekens aan zou bevonden hebben van tallooze oude wonden en het bloed
-ocr page 103-
Ethel en hare familie.                                      95
van de versche kwetsuren, die do jongste kastijding\' had teweegge-
bracht. De tong der oude Lady Kow was een vreeselijke geeselnem,
I die een aantal menschen van pijn deed wegkrimpen. Zij was niet bepaald
! wreed van inborst, doch zij was bewust van do behendigheid waar- |
mede zij dien knoet hanteerde en zjj legde die dus gaarne aan den dag.
De arme Lady Julia was altijd bij de hand, wanneer hare moeder lust
kreeg om hare bekwaamheid te toonen.
Lady Kow had zich juist op haar gemak te Brighton ingericht, toen
do ziekte van haar kleinzoontjo ook Lady Anna met haar gezin naar
den zeekant deed komen. Lady Kew zou bijna van den schrik weder
naar Londen teruggevlogen of over het Kanaal naar Dieppe gesprongen
zijn. Zij had nog nooit de mazelen gehad »Waarom is Anna niet met
het kind naar een andoro plaats gegaan?" vroeg zij dus. »Julia, gij
moogt onder geen voorwendsel hoegenaamd dien pestilonten zwerm Xew-
comos gaan bezoeken, als gij m;j niet in het graf\' wilt helpen, — of-
schoon gij daar waarschijnlijk hard naar verlangt, want ik woet dat gij
mij als eéno grooto plaag beschouwt en mijn dood dus eene verlichting
voor u zou zijn."
»Gij laat toch Dr. II. bij u komen, die het kind eiken dag bezoekt,"
roept het arme Speldenkussen uit: »voor zijne komst zjjt gij niet bang "
»l)r. 11.? Die komt om mij te genezen, of mij het nieuws te vertel-
len. of mij honig om den mond te smeren, of mijn pols te voelen en
zich den schijn te geven dat hjj een recept schrijft of zijn guinje te
halen. liet spreekt van zelf, dat Dr II. naar allerlei soort van men-
schen moet gaan, om in allerlei soort van ziekten te praktiseeren. Gij
verwacht toch niet, dat ik zulk een onmensen zal zijn, om hem to ver-
bieden mijn eigen kleinzoon te behandelen? Maar u verbied ik bij Anna
| aan huis to gaan; gij kunt eiken dag wel een der bedienden zenden,
\' om naar den wolstand te vragen. Laat den palfrenier gaan — ja, Char-
les — maar hij mag niet binnengaan; hij moet aansc.hellon en buiten
wachten. Het beste is nog, dat hij aan het achterhuis ga — er zal
toch wel een achterhuis zijn ? — en door het hek met do dienstboden
spreke, om ons te kunnen zeggen hoe hot met Alfred is" Het arme
| Speldenkussen gevoelde nieuwe nepen, want zij had dien dag, toen zij
I in haar draagstoel uit was, de kinderen ontmoet en het jongste gekust
en Ethel\'s hand in de hare gehouden. Die bekentenis af te leggen,
was echter niet raadzaam. Zou zij wel de eenige man of vrouw van
goed karakter geweest zijn, die door huiselijke dwinglandij tot een hy-
pocriet gemaakt is\'.\'
\' Charles, de palfrenier, brengt dien dag zeer gunstige tpdingen om-
trent de gezondheid van den jongen hoer Alfred thuis, dio later door
Dr. H,, toen deze zijne visite kwam afleggen, bevestigd werden. Het
kind gaat goed vooruit on eet als een wolf. Zijn neef Lord Kew is bij
hem geweest. Die Lord Kew is een allerhupscht mensch en bracht een
heerlijk prentenboek mee, waarover het ventje verrukt is geweest.
«Waarom is Kow mij niet komen bezoeken ? Wanneer is hij gearri-
veerd? Schrijf hem een briefje, Julia, dat hij dadelijk bij mij moet ko-
men. Wist gij, dat hij hier was?"
Julia antwoordt, dat zij slechts een oogenblik geleden ir. de courant
van Brighton gezien had, dat do graaf van Kew en jonkheer J. Belsize
aan do Albion Tavern afgestapt waren.
»Ik ben zeker, dat zij hier gekomen zijn om een of ander kattekwaad
uit te voeren," roept de oude dame opgetogen uit. »Als Georgo en
Jack Belsize bij elkander zijn, weet ik dat zij iets ondeugend» in
-ocr page 104-
96                                              De Newcomes.
hun schild voeren. Wat weet gij er van, dokter? Ik zie aan uw ge-
zicht, dat gij iets weet. Vertel het mjj gauw; dan kan ik het aan zijne
moeder, die akelige zemelknoopster, schrijven."
Dr. II. zag er inderdaad uit alsof hij iets wist. IIjj begon zoetsappig:
»Ik zag Lord Kew dezen morgen rijden, eerst met mijnheer lielsize en
vervolgens," — maar toen sloeg hij een blik op Lady Julia, alsof hij
zeggen wilde : »ln tegenwoordigheid van een ongetrouwde dame durf
ik aan mylady niet vertellen met wien ik Lord Kew heb zien rijden,
nadat hjj afscheid genomen had van mijnheer Belsizo, die met kapitein
Iluxtablc ging kaatsen."
«Durft gjj niet voortgaan, omdat Julia er bij is?" roept de oude dame
uit. «Heer, bewaar me! ze is veertig jaar en heeft alles al gehoord
I wat er te hooren is. Vertel mij dadelijk al wat gij van Kew weet, |
| dokter!"
Dr. II. komt er dan onbewimpeld voor uit, dat Lord Kew twee uren I
lang. ten aanschouwe van geheel Brighton, madame Pozzoprofondo,
de beroemde contre-alt van de ltaliaansche opera, met zijn phaeton
rondgereden heeft.
»Ja, dokter," laat Julia er met een blos op volgen, «maar Signor
Pozzoprofondo zat ook in het rijtuig — dat wil zeggen, achterop met
den knecht. Wezenlijk, mama, do signor was er bij."
)>Julia, vous n\'êlèa qu\'nne. ganache," zegt Lady Kew, have schouders
ophalende en van onder hare borstelige zwarte wenkbrauwen een blik op
hare dochter werpende. Mylady was eene zuster van wijlen den diep be-
treurden markies van Steyne en bezat geen gering doel van de geestig-
heid en gevatheid van dien uitstekenden edelman, met wien zij ook
veel overeenkomst van gelaatstrekken had.
Lady Kew gelastte hare dochter eeno pen te nemon en het volgende
te schrijven :
» Monsieur Ir. mauvais sujet, Heoren die do zeelucht in stilte wenschen
te genieten of hunne familie willen vermijden, dienen naar andere plaat- :
sen te gaan dan Brighton, waar hun naam in do courant gezet wordt.
Als gij nog niet verdronken zijt in een pozzo —"
«Mama! roept do secretarisse uit.
,,— in oen pozzo profomlo, kom dan ten half acht bij tweo oude vrou-
wen dinoeren. Gij moogt mijnheer lielsize meebrengen en moot ons hon-
derd grappige vertellingen doen.
«Uwe toegenegen
1.. KEW."
Julia schreef het briefje, zooals hare moeder het dicteerde, met uitzon- ;
doring van ééno zinsnede, en zond het, na het verzegeld to hebben, i
aan Lord Kew. dio dan ook met Jack Belsizo aan het diner verscheen, l
Belsize at wel gaarne bij Lady Kew, die hij »een aardig ouwetje en de
boosaardigste vrouw uit geheel Kngcland" noemde; en evenzoo dineerde
hjj gaarne met Lady Juiia, die hij als »een arm ziek schepsel en de
beste vrouw in gansch Engeland" beschreef. Jack Belsize hield van
iedereen, en iederoen hield van hem.
Twee avonden later liorhaalden de beide jonge heeren hun bezoek
bij Lady Kew, en deze maal weidde Lord Kew in den lof der New-
comes uit.
»Gij bedoelt Barnes, den oudsten, toch zeker niet, beste jongen ?"
riep Lady Kew uit.
«Neen, dien aap! Barnes niet!"
-ocr page 105-
Ethel en hare familie.                                      97
«Neen, voor den duivel, Barnes niet!" riep ook Jack Belsize. maar
dadelijk liet lijj er op volgen: «Ik vraag verschooning, Lady Julia. Ik
kan met de meeste mensehen omgaan, maar die kleine Barnes is een
ploert.\'\'
«Een wat — mijnheer Belsize ?"
»Een ploert, mevrouw. Ik kan geen andere henaming voor hem vinden,
ofschoon hij uw kleinzoon is Ik hel) hem nooit een loffelijk woord over
iemand ter wereld hooren spreken, noch hem een enkele prijselijke
daad zien verrichten."
«Ik dank u, mijnheer Belsize." hernam de dame.
«Maar de anderen zijn kapitaal. Daar hebt ge dat kleine kereltje,
dat juist de mazelen heeft gehad, dat is een aardige snuiter. En wat
juffer Ethel betreft —"
«Ethel is een bovenste, grootmama." roept Lord Kew uit zich een
slag op de knie gevende.
«Ethel is een snuiter en Alfred een bovenste en Barnes een ploert,\'\'
zeido Lady Kew, telkens met een goedkeurend knikje. «Het doet mij
genoegen dat te hooren."
«Wij kwamen de kinderen vandaag tegen, toen ik met Jack reed."
vervolgt de opgewonden Kew, «en ik stapte uit, om eens met hen te
praten.\'\'
\'De gouvernante was een buitengewoon aardig meisje wel wat ouwe-
lijk — Ik vraag u verschooning, Lady Julia," roept de onhandige Jack
Belsize. »lk raak er altijd in!"
«Waarin? Ga voort, Kew!"
«Nu, wij ontmoetten den geheelen zwerm kinderen; het kleine kereltje i
wilde gaarne rijden, en ik bood dus aan, hom to rijden en Ethel ook, j
als zij wilden instappen, \'t Is zoon aardig meisje als men ergens zien
kan. De gouvernante zei natuurlijk: «Neen !" Dat doen de gouvernantes I
altijd. Jlaar ik zei dat ik de oom van Ethel was. en Jack maakte aan
de gouvernante zulk een lief complimentje, dat zij geheel vortcederd
werd, en de kinderen gingen dus naast mij zitten en Jack stapte ach- I
terop."
«Waar monsieur Pozzoprofondo zit, — bon."
«Wij reden naar de duinen en hadden bjjna oen ongeluk gekregen.
Mjjne paarden zijn jong, en als zij gras onder hunne voeten voelen, is |
het alsof zjj dol worden. Het was verkeerd gedaan, dat wil ik wel j
bekennen."
«Verduiveld onvoorzichtig," brengt Jack er tusschen in. «Hij had ons
allen bijna den nek gebroken."
«En mijn broeder Frank zou Lord Kew geworden zjjn," hernam de |
jonge graaf met een kalm lachje »Wat heeft het weinig voor hem ge-
scheeld! De paarden gingen door, ik weet niet hoe ver, en elk oogen-
blik dacht ik, dat het rijtuig zou omslaan. De arme jongen, die door
de koorts zijne voorkracht verloren heeft, begon te huilen: maur het
meisje, ofschoon zoo wit als een doek, liet geen oogenblik den moed
zinken en bleef zoo bedaard als een man zitten. Gelukkig reden wij
nergens tegen aan, en na een paar mijlen gelukte het mij do paarden
tot staan to brengen, zoodat ik er, zoo bedaard alsof wij eene lijkstaatsie I
uitmaakten, Brighton weer mee binnenreed. En wat denkt ge wel, dat
dat juweel van een Ethel zei? »Ik heb niet geschrikt,\'\' zeide zij, maar ,
gij moet het niet aan mama vertellen." Tante schijnt ondertusschon in
groote onrust verkeerd te hebben, on daaraan had ik moeten denken."
«Lady Anna is een ouwo zottin. Ik vraag u wel verschooning, Lady
DE NEWCOMES I.
7
-ocr page 106-
98                                             De Newcomes.
Kew," barst Juck hier uit, wiens lot het was, aanhoudend verschooning
te moeten vragen.
»Er is nu een broeder van Sir Brian Newcome bij hen," gaat Lord
Kew voort, »een Indiscli kolonel, een zeer knap oud heer."
«Hij rookt als een Turk, zoodat hij er in zijn hotel een standje over
heeft gehad. Ga maar voort, Kew; ik vraag —"
»Die heer stond, zooals het schijnt, naar ons uit te zien, want toen
wij in \'t gezicht kwamen, zond hij een jongen, dien hij bij zich had,
dadelijk weg. die op een pruikemnakersdrnfje naar tante liep, om te
zeggen dat alles in orde was. Daarop nam hij den kleinen Alfred uit
het rijtuig en hielp ook Ethel afstijgen en zeide toen : «Liefje, gij zijt
een te mooi meisje om te beknorren, maar gij hebt ons allen une belle
peur
veroorzaakt.\'\' Vervolgens maukto hij voor mij en Jack eene diepe
buiging en stapte weer naar binnen."
»lk vi;id dat gij beiden een pak slaag moest hebben," roept Lady
Kew uit.
»Wij gingen het met tante bijleggen en werden naar den vorm aan
den kolonel en zijn jeugdigen spruit voorgesteld."
»Ik heb zelden zoo\'n knap man en zoo\'n knappen jongen gezien,"
roept Jack lielsize uit. «Die jonge snaak is een eerste teekenaar ; op
mijn eer, ik heb nooit beter teekeningen dan de zijne gezien. Hij
maakte er juist een voor dien kleinen — hoe heet hij ook? Juffer New-
come stond er ook naar te kijken, en Lady Anna wees mij op het
groepje en vroeg of ik het niet aardig vond. Lady Anna is, ais ik het
zeggen mag. zeer sentimenteel."
«Mijne dochter Anna is de grootste gekkin in het heele rijk," riep
Lady Kew uit, met een woedenden blik over haar bril heen. Julia
kreeg last dien avond aan hare zuster te schrjjven, dat Ethel hare
grootmoeder moest komen bezoeken, — Ethel, die altijd tegen groot-
moedor rebelleerde en zonder uitzondering voor tante Julia partij trok,
wanneer dit zwakke meisje door de oudere en sterkere dame verdrukt
werd.
ELFDE HOOFDSTUK.
TEN HUIZE VAN JUFVROUW RIDLEY.
Ik heb eens in eene levensbeschrijving van St. Therosia gelezen, dat
St. Petrus van Alcantara aan die vrome dame mededeelde, dat hij ge-
durende veertig jaren zijns levens slechts anderhalf uur in het etmaal
geslapen had; zijne cel was maar vier en een half voet lang, zoodat hij
nooit rechtuit kon liggen; zijn hoofdkussen bestond uit een houten blok
in den steenen muur bevestigd; hjj at slechts éénmaal in de drie dagen;
hij bracht drie jaren in een klooster zjjner orde door, zonder zijne kloos-
terbroeders anders dan aan het geluid hunner stemmen te kennen,
want in al dien tijd sloeg hjj zjjn oogen niet op ; hij ging altijd barre-
voets, en was, toon hij stierf\', niets anders dan vel over been. Niet
meer dan ééns in de drie dagen to eten, verzekerde hij aan de heilige
vrouw, was volstrekt niet ondoenlijk, wanneer men dien leefregel maar
in zijne jeugd begon, liet overwinnen van don slaap was de moeilijkste
van al de lichaamskastijdiiigen, die hij in practijk bracht. Het is mij,
alsof ik den vromen man dag aan dag en nacht aan nacht op zijne
-ocr page 107-
Ten huize van jufvrouw Bidley.
99
knieën zie liggen of, in godsdienstige overpeinzingen verdiept, in de
kust zie staan, die hem tot woning strekte; alsof ik hem blootshoofds
en barrevoets op rotsen en doornstruiken, door modder en over scherpe
! steenen (waarbij hij waarschijnlijk mot zijne neergeslagen oogen de be-
zwaarljjkste plaatsen uitzocht), in de koude sneeuw, den kletteren den
regen of de verschroeiende zon zie wandelen. Ik zie, gelijk ik zeg,
St. Petrus van Alcantara aldus voor mij en contrasteer hem met zulk een
personage als den dominé van Lady VVhittlosoa\'s kapel op May Fair.
Diens hermitage ligt in Walpole Street — om maar iets te noemen —
op de tweede verdieping van een stil huis, waar de kamers door den
bottelier van een uanzienljjk heer aan hermieten verhuurd worden,
onder toezicht van des botteliers vrouw. Zijne cellen bestaan uit een
refectorium, en dormitorium en een belendend oratorium, waar hij —
zijn stortbad en zijne laarzen bewaart, die elegante laarsjes, die op
•    leesten geslagen en door den knaap, dio hum bedient, onverbeterlijk ge-
poetst (niet verlakt) zijn. Blootsvoets te gaan moge in bijgeloovige tij-
den en onder heeren van do soort van St. Petrus van Alcantara in
•    zwang zjjn, maar past niet op May Fair en in de negentiende eeuw.
Indien die heilige nog mot ter aarde geslagen oogen rondwandelde, zou
hij de domino\'s van den goeden toon herkennen aan de wijze, waarop
! zjj geschoeid zijn. Charles Honeyman heeft een lieven voet, ongetwij-
] feld zoo teer en mollig en rooskleurig als de blanke hand met de beide
ringen, dio hij in oogenblikken van vervoering door zijn zijdeachtig
i blond haar laat gaan.
Een liefelijke geur hangt in zjjn slaapvertrek, niet die eigenaardige
en hemelsche geur, waarmede men zegt dat de heiligen der Roomsche
Kerk den omtrek van de plaats, waar zij rusten, vervullen; \'t zijn oliën
met de rijkste balsemluchten van Macassar, essences van Truefltt of
Delcroix, waartoe duizend bloemen hare zoete sappen geleverd hebben,
I die zijn liefelijk hoofd wachten, wanneer hij opstaat, en den zakdoek
I bevochtigen, waarmede hij zooveel tranen droogt of te voorschijn roept,
j want hij huilt heel wat af in zijne proeken en de dames dragen buien
j van sympathie daartoe bij.
Naast zijn bed staan pantoffels, mot blauwe zjjdo gevoerd en naar
i een kerkelijk patroon geborduurd, door eenige der geloovige dames, die
j aan zijne voeten zitten. Zij worden hem naamloos thuis gebracht; hij
| ontvangt ze, in zilverpapier gewikkeld; jongens in jasjes met blinkende
knoopen (pages die de bevelen dor schoonheid uitvoeren!) geven zo aan
| de deur af voor dominé Honeyman en maken zich, zonder er een woord
i tot opheldering bij te voegen, uit do voeten. Beurzen worden hem ge-
l zonden, inktlapjes, eeno portefeuille met hot wapen der familie Honey-
i man, ja in de dagen zijner populariteit zjjn hem geborduurde brotels
i over de post gezonden en bloemen en druiven, on geleien toon hjj ziek
was en bouffantes en jujubes voor zjjne lieve koel. In een zijner laden
ligt de zware zijden toga, hem door zijne gemeente te Leatherhead
| vereerd (toen de jonge hulpprediker die plaats verliet, om zijne plichten
I te Londen te gaan vervullen), en op zjjn ontbijttafel staat do zilveren
! trekpot, die dezelfde vrienden hom aanboden en die eenmaal met sou-
veremen gevuld was. Den trekpot hoeft hij nog, maar de souvereinen,
— waar zijn zij thans?
| Welk een ander leventje dan dat van onzen vriend van Alcantara,
die ééns in de drio dagen at! Er was een tijd, dat Honeyman drie-
I maal op oen avond thee had kunnen drinken, indien hij er behagen in
! had geschept. De spiegel boven zijn schoorsteen was volgestoken met
-ocr page 108-
Be Newcomes.
100
uitnoodigingen. niet enkel ceremonieele invitaties (die er overigens een
overvloed bij waren), maar kleine vriendschappelijke briefjes van lieve
dames zijner gemeente. »() lieve mijnheer lloneyman.\'\' schrijft Hlanche, \\
»wat was dat ccne heerlijke preek ! Ik zal van avond niet kunnen sla-
pen. voordat ik er u voor gedankt heb." — >Och, lieve mijnheer Ho-
neyman," schrijft Beatrice. «leen mij toch die dierbare preek eens. Kn
komt gij dan theedrinken bjj mjj en Selina en tante.\' Papa en mama !
zijn uit eten. maar gij weet dat ik altijd ben uwe toegenegene —" En
zoo gaat het voort, Hij bezit alle talenten; hij speelt op de violoncel,
hij zingt fraai seconde, niet enkel bij geestelijke, maar ook bij wereld- ;
lijke muziek. Hij heeft duizend anekdotes tot zjjne beschikking, raad- 1
gels waar men het over moet uitsehateren, kluclitige vertelseltjcs(van de
uiterste fatsoenlijkheid, dat begrijpt men wel), waarmede hij dames van |
allerlei leeftijd onderhoudt. Hij richt zijne gesprekken in naar de eischen !
van statige matrones, doove oude douairières (die zijne heidere stem
beter kunnen verstaan dan de zwaarste bastoncu haver botte schoon • \'
zonen), rijpe oude vrijsters, jonge schoonen die het Londensche seizoen 1
dansende doorbrengen, en zelfs kleine spruiten van do kinderkamer, die i
zich rondom zijne beminde voeten scharen. Genootschappen betwisten I
hem elkander, om de preek te houden wanneer zij een algemoene col-
lecte willen doen. Zoo leest men in de bladen: «Gesticht te YVapping
voor zeelieden met houten beenen. Op zondag den Sisten zullen pre-
dikatiën ten behoeve dezer inrichting gehouden worden, des morgens
door den lordbisschop van 1\'obago. des namiddags door den weieer-
waarden hoer C. lloneyman, predikant," enz. Of: * Fonds tot onder-
steuning van grootmoeders van domino\'s. Predikatiën ten voordeele van
deze uitstekende instelling zullen op zondag i Mei gehouden worden
door den hoogeerwaarden heer deken van Pimlieo, en den weleerwaar-
den heer C. lloneyman." Velen zijn van oordeel, dat, indien de deken
van Pimlieo eens mocht komen te overlijden, lloneyman zijn opvolger
zal worden Honderd damesstemmen verklaren luide, dat het ambt
hem toekomt, ofschoon men zegt, dat de bisschop op een onheiïspol-
lende wijze het hoofd schudt, wanneer er sprake is om Honeyman te
bevorderen. Zijn naam is heinde en ver bekend, en het zijn niet enkel I
vrouwen, die hem komen hooren. Leden van het Parlement en zelfs
ministers zitten onder zijn gehoor. Lord Dozeley is natuurlijk te zien
in de voorbank; is er ooit eene godsdienstoefening gehouden waar Lord i
Dozeley ontbrak? Als de mannen uit zijne preek komen, zéggen zij: •
«Het klinkt heel aardig, maar ik weet niet waarom gij vrouwen allen j
zoo uitloopt om dien man te hooren." — »0 Charles, als gij maar wat
meer bij hem wildet gaan!" zucht Lady Anna Maria. «Kunt gij den
Minister van Binnenlandsche Zaken niet eens over hem spreken? Kunt
gij niet iets voor hem doen?" - »Wij kunnen hem woensdag te dinee- I
ren vragen, als gij \'t verlangt," zegt Charles. «Men zegt. dat hij in !
ezelschap zeer onderhoudend is. Povendien heeft hjj \'t niet noodig, i
at men iets voor hem doet," gaat Charles voort. «Hij krijgt ten min-
sto duizend pond \'sjaars uit zijne kapel, en dat is meer dan wij hem 1
ooit kunnen geven; duizend pond. behalve de huur van de wijnkelders
onder de kapel."
»Och, Charles," zegt zijne vrouw met een ernstigen blik, «maak de 1
zaak niet op die wijze bespottelijk!"
»Wat drommel! er zijn wijnkelders onder de kapel I" herhaalt de
rondborstige Charles. »lk heb er den naam van de wijnkoopers op zien
staan, Sherriek en Co.; het kantoor heeft eene groene deur, met een
-ocr page 109-
Ten huize van jufvrouw Eidley.
101
koperen naamplaatje er op. \'t Is vroolijker boven kelders met wijn dan
boven kolders met doodkisten te zitten. Ik wilde wel eens weten, of
1 dat die Sherriek is. waarmede Kew en Jack Belsize dat geweldige standje
gehad hebben."
»Wat voor geweldige standje? Maar gij moest zulk een leelijk woord
niet gebruiken in het bjjzjjn van kinderen. Gaat wat vooruit, liefjes.
Wat voor twist was hot, die Lord Kew en mijnheer Belsize met mijn-
heer Sherriek gehad hebben?"
»\'t Was over schilderijen en paarden en geld, on over nog iets anders,
dat de grond van elk standje was, waarvan ik ooit gehoord hob."
] »En wat was dat, lieveling?" vraagt de argoloozo dame, aan haar
mans arm hangende, vol genot dat zij hem naar de kerk en van daar
weer teruggebracht hoeft. »VVat is het dan, dat don grond uitmaakt
van elk standje, zooals gij hot noemt, Charles?"
»Keno vrouw, liefje," antwoordt de heer, dien wij in de verbeelding
gevolgd hebben toon hij op een zondag in Juni uit Ilonoyman\'s kerk
komt, terwijl de geheele straat een parterre is van kunstbloemen en
allerliefste hoedjes, terwijl het rondom een gegons is van aan- on op-
; merkingen over do preek, terwijl de rijtuigen wegrijden, terwijl dou-
, airières naar huis wandelen, terwijl het goud van kerkboeken on van
de knoppen op do stokken der lakeien in de zon schittert, terwijl
kleine jongens met gebraden schapovleoseh en aardappelen uit de hofjes
komen, terwijl kinderen de hei-bergen met kannen bier verlaten, terwijl
domino Honoyman, die de tranen door zijne preek weer heeft doen vloeien
en die, niet zonder trillingen van zelfbehagen, een minister in de bank
aan zijne voeten ontdekt hoeft, zijne zware zijden toga in hot consistorie
uittrekt eer hij zich naar zijne hermitage in do buurt begeeft — waar
i hebben wij die geplaatst? — o ja, in YValpolc Street. Ik wenschte,
dat St. Petrus van Alcantara iets had gehad van dien sohapebout met
I gebakkon aardappelen en een teugje van dat schuimende bier. Kijk,
j qaar ginder trippelt Lord Dozeley weg, die een uur met zijn hoofd tegen
\'t hout heeft liggen slapen, evenals St. Petrus van Alcantara.
Kon Indisch heer en zijn zoon wachten totdat do gohoelo kapel ledig
is, en bezien op hun gemak het monument voor Lady Whittlesea en
andere smakelooze gedonkteekenon tor nagedachtenis van overleden
bezoekers van dit bedehuis. Welk gezicht was dat, hetgeen kolonel
Newcome meende te herkennen, die lijvige man, dio van do orgolgalerij
kwam? .Kon het Droff de baszangor zijn, dio onder zooveel toejuiching,
in do Spelonk der Harmonie, de Tempelridder voorgedragen en nu
hier ter plaatse gezongen had? Kr zijn bedehuizon to Londen, waar
men, na afloop van den dienst, bijna verwacht, dat men de kerkbe-
dienden zal zien komen met linnen overtreksels om do zitplaatsen te
bedekken, zooals in de Opera geschiedt.
De schrijver dezer ware geschiedenis bezichtigde eens met een melan-
cholisch vriend, die alles door oen somberen bril bezag, een prachtig
Engelsch paleis on wandelde parken en tuinen door. zooals er sedert
de dagen van Aladdin niet heerlijker op aarde gezien zijn. De huisbe-
waarster, die ons van het eono naar het andore vertrek vooruitklotste,
weidde uit over de schoonheid van deze schilderij on dat standbeeld,
over den ongeloofelijken rijkdom van do behangsels en tapijten, over het
bewonderenswaardige portret van den vorigen markies, door Sir Thomas
Lawrence, van diens vader, den vijfden graaf, door Sir Josua Rey-
nolds, en zoo vertier totdat Hicks (zoo heette mijn melancholische
reisgenoot) plotseling, in de rijkste zaal van het geheele kasteel, den
-ocr page 110-
De Newcomes.
102
woordenvloed onzer cicerone stuitte, door met eene holle stem te vragen:
t>En wilt gij nu zoo goed zijn, jufvrouw, ons het kabinetje te tooncn
waar het geraamte is 1)?" De verschrikte huisbowaarster bleef midden
in haar uitlogging steken, want dat iirtikel kwam niet voor in den cata- j
logus, dien zij dagelijks aan de bezoekers voor hun halven kroon op- I
dreunde. De vraag van Uicks deed als \'t ware eene duisternis op de
zaal nederdalen wnar wij ons bevonden. Wij kregen het kabinetje niet
te zien en toch ben ik overtuigd, dat er een was. Wanneer ik later
dacht aan dat schitterende kasteel, dat zich tusschen lommerrijk ge- i
boomte verhief, onder \'twelk do damherten graasden; aan de terrassen !
mot beelden versierd en door honderdduizend bloemen opgeluisterd; aan
de fraaie bruggen on do heldere fonteinen on rivieren, waarin de gloed
der vensters weerkaatste wanneer do zalen van blijde fcestgenootcn vol
waren en de tonen der muziek tot in do schemerende wouden drongen, j
— wanneer ik, gelijk ik zcide, aan dat kasteel van Blauwbaard dacht,
dan kwam mij ook het donkere kabinetje voor den geest, hetgeen ik
weet dat zich daar bevindt en \'tgeen de adellijke eigenaar mot eene .
siddering opent, na \'t uur van middernacht, als hij den slaap niet vat-
ten kan en genoodzaakt is het te gaan ontsluiten, terwijl alles in hot
paleis doodstil wordt, en de schoonon rondom hem in slaap gedompeld
zijn, zonder iets te vermoeden, en de feestvierders in rust verzonken I
liggen. O huisbewaarder, al de andere sleutels hebt gij in uw bezit, |
maar niet den sleutel van dat kabinetje!
Hebben wij niet allen zulke kabinetjes, mijn vroolijke vriend, oven- I
goed als de markies van Carabas? Staat gij des nachts, wanneer ieder-
een in huis slaapt behalve gij, niet eens op. oin in het uwc te kijken?
Wanneer gij op uwe beurt ligt te sluimeren, staat mevrouw Brown
van uwe zijde op, sluipt de trap af evenals Amina naar het spook, |
opent het geheime deurtje en kijkt in haar douker kabinetje Heeft zij
u ooit dat kleine geval met Smith verteld, lang voordat zij u kende?
Och, wie kent iemand anders dan zich zclven ? Wie is er, die, waji-
noer hij zijn huis aan de discreetste of dierbaarste persoon laat zien,
niet de sleutels van een paar kabinetjes achterhoudt? Ik stel mij eene
schoone lezeres voor, die dit boek neerlegt en er overheen gluurt naar
haar argeloozen gemaal, die misschien na den eten een dutje zit te |
doen. ,1a, mevrouw, hij houdt er ook zulk een kabinetje op na, on
gij, die alles nasnuflfelt. zult er nimmer don sleutel van krijgen. Ik
stel mij een eerzamon üthello voor, die, juist deze zinsnede in een
spoorwegrijtuig lezende, een steelschen blik op de tegenover hem geze-
ton Desdemona werpt, die met een onschuldig gezichtje eene boterham
aan hun kleinen jongen voorhoudt — men ziet dat ik mij meteen aar- I
digheid van het onderwerp tracht af te maken, want ik gevoel dat het !
te ernstig, te akelig wordt.
Maar waar moeten nu die sombere en onaangename beschouwingen,
die bijna personaliteiten zijn, op uitkomen? Eenvoudig hierop, dat i
Charles Houeyman, do algemeen beminde en populaire redenaar, de
lieftallige predikant, aan wien Blancho sonnetten en Beatrice uitnoodi- |
gingen op thee schrijft, die zich met een lachje op de lippen, zoeto !
sympathie in zijne stem en onschuldige opgeruimdheid in zijn toon voor-
doet, die van den kansel zijne toehoorders vermurwt, opwekt of met !
1) Zinspeling op het Engelsche spreekwoord: »Er is een geraamte
in elk huis," in beteekenis overeenkomende met het Hollandsche spreek-
woord: »Elk huis heeft zijn kruis."
-ocr page 111-
103
Ten huize van jufvrouw Ridley.
schrik slaat, die bij do thee en een boterhammetje zoo onderhoudend
is, oen paar kabinetjes met geraamten op zijne kamers in Walpole
Street bij May Fair heeft; en op menigcn slapeloozcn nacht, wanneer
zijne hospita jufvrouw Ridley en haar vermoeide echtgenoot do bottelier
benevens de bewoners van do eerste verdieping en do keukenmeid en
de werkmeid en de afgematte loopjongen in rust zijn (lot wel, dat die
allen ook hunne kabinetjes hebben, die zij met hun eigen sleutels
openen), opstaat om naar den huivciingwekkenden bewoner van die
hokjes te gaan zien. Een van dominé Uoneyman\'s afgrijselijke nachte-
lijke vervolgers is — Maar wacht; eerst moeten wij een overzicht van
het huis en zijne bewoners geven.
Op de eerste verdieping woont do heer Bagshot, lid van het Parlement
voor een kiesdistrict in Norfolk, \'t Is een gezet en vroolijk heer, die in
de Carlton Club dineert en in het goede seizoen gaarne uitstapjes naar
Grcenwich en Richmond doet. Hij gaat wel eens weddenschappen aan,
maar op een matigen voet. In gezelschappen komt hij niet, behalve nu
en dan bij do hoofden zijner partij, wanneer zij groote feesten geven,
en een enkele maal ten huize van de aanzienlijke hoeren, die in het
graafschap zijne buren zijn. Hij is niet van zeer goede afkomst; om de
waarheid te zeggen is hij apotheker geweest; maar hij heeft eene vrouw
met geld getrouwd, die veel ouder is dan hij en die niet van Londen
houdt, zoodat zij te Hummingham blijft wonen, niet tot verdriet van
Bagshot. tlij geeft nu en dan kleine, onopzichtige diners, die jufvrouw
Ridley wondergoed gereedmaakt, aan buitengewoon domme maar vroo-
lijke oude paaien uit het Parlement, die in stille opgeruimdheid eene
geweldige hoeveelheid wijn naar binnen zenden. Zij zijn nu juist be-
gonnen het gewas van 1824 te drinken, daar dat van 1815 schaars
begint te worden en bijna verbruikt is. Bagshot schrijft dagelijks aan
zijne vrouw en krijgt eiken morgen een brief van haar terug, dien hij
niet altijd leest. Des zondags staat hij eerst lang over elven op en leest
John Buil en Bell\'s Li/n in London op bed. Hij is in alles solide en
betaalt als de Bank van Engeland.
Het huis van jufvrouw Ridley kan een Norfolksch huis genoemd
worden. Zij is huishoudster bij den grooten jonker Bayham geweest,
wiens grondbezittingen reeds vóór Willem den Veroveraar in zijne familie
waren en die tot zulk oen diepen val kwam in 1825, het jaar der groote
paniek. Bayham behoort nog altijd aan de familie; doch in welk een
toestand het thans verkeert, mogen zij zeggen, die de plaats in hare
goede dagen gekend hebben ! Vijftienhonderd acres van het boste land
in Engeland werden verkocht, en al hot hout word gelijk met den grond
afgekapt De heer Bayham houdt nu zijn verblijf in een hoek van het
huis, dat de verzamelplaats van het voornaamste gezelschap in Europa
placht te zijn. Heere bewaar me! de Bayhams hebben bijna den ge-
lieelen hoogèn adel van Engeland zien ontstaan on uitsterven, en waren
welgeboren mannen ton tijde toon de voorvader van menig voornaam
lord van onze dagen een kantoor of winkel aanveegde.
Het huis kan op voegzame wijze niet meer dan deze twee bewoners
bevatten, doch in het Londcnscho seizoen vindt men middel om boven-
dion jufvrouw Cann in to nemen, die ook van Rayham was, aangezien
zij daar gouvernante is geweest bij de jonge dame die nu dood is. Thans
verdient zij zoo goed mogelijk haar brood door lessen aan huis te i;even.
Jufvrouw Cann eet met jufvrouw Ridley in het achterkamertje. Ridley
zelf kan slechts zelden aan dit huiselijk maal deelnemen, daar zijn ambt
in het huis en bij den persoon van Lord Todmo\'.\'den hem noodzaakt
-ocr page 112-
Bc Newcomes.
104
aanhoudend in de nabijheid van dien edelman te blijven. Hoe de kleine
jufvrouw Cann het leven houdt op het kruimeltje dat zij eet voor ontbijt
en het weinigje dat zij aan het middagmaal gebruikt, verbaast jufvrouw
Ridley. dat doet het! Zij verklaart, dat do twee kanarievogels die in
haar venster staan (v; n waar men een lief gezicht op den achterkant
van Lady Whittlesea 8 kapel heeft) meer eten dan jufvrouw Cann. De
beide vogels zetten eene geweldige keel op. als de kleine gouvernante,
gebruik makende van de afwezigheid van den bewoner der eerste ver-
dieping, hare muzikale oefeningen houdt. De trillers en roulades, door
de vogels en do jufvrouw voortgebracht, gaan alle denkbeeld te boven!
Het is onbegrijpelijk hoe iemands vingeis zich zoo vlug over de ivoren
toetsen kunnen bewegen als die van jufvrouw Cann. Hoe prijzenswaardig
zij ook is, hoe vlekkeloos deugdzaam, ingetogen, oprecht en opgeruimd,
zou ik toch niet gaarne in een imis wonen, waar zich oenc dame bevond,
zoo verslaafd aan het spelen van variatiën. Honeyman houdt er ook
niet van. Des zaterdags, wanneer hij zijn onbetaalbare preeken ont-
werpt (men kan overtuigd zijn dat de schelm zijn werk tot den laatsten
dag uitstelt, en ik heb wel vernomen, dat er onder de predikanten vrij
wat achtenswaardiger lui dan Honeyman gevonden worden die even
traag zijn), bidt on smeekt hjj met tranen in de oogen. dat jufvrouw
Cann mot hare muziek zal ophouden. Ik wed, dat de kleine Cann het
tegen hem zou kunnen opnemen oin eene preek te schrijven, in weerwil
van zijne reputatie als populair prediker.
Hoe oud en afgezaagd die piano, hoe zwak en knarsend haar geluid
zij, het is een wonder welk een heerlijk concert er in dat kamertje des
zatordag-avonds nog op kan gegeven worden voor jufvrouw Ridley, die
gedurende het grootste gedeelte van de uitvoering slaapt, en voor een
knaap, dio met zijne gansche ziel, somtijds met tranen in de oogen, met
allerlei tafereolen der verbeelding in zijn brein en met een kloppend
hart, zit toe te luisteren, wanneer de gouvernante het armzalige instru-
ment bespeelt. Zij voert oude muziek van Handel en tlaydn uit, het
kamertje schijnt ecuo kathedraal te worden, on de luisterende knaap
ziet verlichte altaren, bedienende priesters, schoone kinderen die wio-
rookvaten zwaaien, groote rosetten, wier geschilderd glas in het licht
der ondergaande zon gloeit, en dat alles ziet hij door kolommen hoen
die bogen torsehen, en waar de gangpaden met marmer bcvlocrd zijn.
De jongen is dikwijls in de Opera en do andere schouwburgen geweest.
Als zij Dun Juan spoelt, komt Zerlina over het gras aantrippolen en
Masetto achter haar, met eene groep boerenjongens en landmeisjes; zjj
zingen de heerlijkste muziek en het hart klopt van geluk en welwillcnd-
heid en genot. Piano, pianissimo! do stad ligt in diepe rust De torens
der groote kathedraal verhett\'on zich in de verte, verlicht door den glans
der volle maan. De beelden op het plein, dat ook door de maan bo-
schenen wordt, werpen lange schaduwen op hot plaveisel; on de rui-
schende fontein in liet midden, die zich voordoet als Asschepoetster
getooid voor het bal, draagt een krans van tintelende diamanten. Kan
die groote sombere straat, geheel in do schaduw verborgen, de Toledo
zijn? of is het do Corso"? of wel dio groote straat in Madrid, die naar
het Escuriaal leidt, waar zich do doeken van llubons on Velasquez
bevinden? Het is do straat der Fantasie, dor Poëzie, der Verbeelding,
— de straat waar schoone dames van balkons nederzien. waar cavaliers
op mandolinen spelen of den degen trekken en het staal kruisen, waar
lange proecssiën voortg.lven en eerwaardige kluizenaars met lange baar-
den don zegen over het knielende volk uitspreken ; waar de ruwe sol-
-ocr page 113-
Ten huize van jufvrouw Ridley.                          105
daten, die met vaandels en hellebaarden, met fluitspel en dans over het
plein zweven, de dochters des volks bij de tengere middel vatten en
de pifferari gelasten een danslied te spelen Stort, o doedelzakken, een
storm van harmonie uit! wordt trompetten, trombones, ophicloides,
violen en bassons! Brandt los, kanonnen! Galmt, o klokken! Juich,
o volk! En gij, bekoorlijke heldin, zing luider en helderder en liefe-
lijker dan allen! Zie, daar komt Masaniollo op zijn steigeronden sehim-
mel te voorschijn, en springt Fra Diavolo met de karabijn in de hand
van het balkon, of legt lluon van Bordeaux bij den oever aan met des
sultans dochter van Babyion. Al die genoegens on tafereelen, die gc-
nougten en heerlijkheden, die gewaarwordingen van sympathie, die aan-
doeningen van een nog onbepaald verlangen en die visioenen van schoonheid
geniet een ziekelijk jongeling van achttien jaren, in een donker kamertje,
waar een bed staat dat onder don vorm van eeno commode vermomd is,
en terwijl een bedaard juffertje bij het licht eener gasvlam de rinkelende
toetsen eener oude piano aanslaat.
Langen tijd had Samuel Ridley, bottelier en vertrouwd kamerdienaar
van den hoogwelgeboren heer John James baron Todmorden, in groote
wanhoop en bezorgdheid verkeerd mot betrekking tot zijn eenigen zoon,
den kleinen John James, een ziekeljjk en bijna mismaakt kind, «waar-
van niets te maken was," zooals Ridley zeide. Zijne gestalte niaakto
liet hem onmogelijk zijn vaders beroep te volgen en de Britsche adel-
lijken te bedienen, die natuurlijk groote en knappe mannen noodig
hebben om achter op hunne ratelende rjjtuigen te wippen on hun aan
tafel de schotels aan te bieden. Toen John James zes jaar oud was,
maakte zjjn vader met tranen in do oogen de opmerking, dat hij nog
niet boven eene zilvermand uitkwam. i)o jongens jouwden hem op
straat uit on sommigen sloegen hem, in weerwil van zjjne kleinheid.
Op school maakto hij slechts geringe vorderingen. Hij was altijd zie-
i keiijk en haveloos; hij was bang on schreeuwerig, en stond in de keu-
! ken, ver van zijne moeder, te huilen. Ofschoon deze laatste van hem
hield, dacht zij over hom evenals haar man. en beschouwde hom als
weinig meer dan een idioot, totdat de kleine juffer Cann zich zijner
aantrok, waarop er eindelijk eenige hoop voor hom begon te dagen.
•nHij half onnoozel; gij groote domme kerel," zeide de gouvernante,
die scherp genoeg kon zijn. »Hij half onnoozel! Hij hoeft meer ver-
stand in zijn pink, dan gij in uw heele grooto lijf! Gij zijt oen goed
mensch, Ridley, een zeer goed menseh en verdraagt do aanmerkingen
i van een oude vrouw met geduld; maar gij behoort niet tot de slimsten.
Stil maar! maak mjj geen praatjes wijs! Gij zult mij niet tegenspreken,
dat gij nog tegenwoordig de woorden moet spellen als gij de courant
leest; on hoe zou hot er wel mot uwo rekeningen uitzien, als i/e\'zo niet
met mijn mooie handje schreef? Ik zeg u, dat die jongen een genie is,
en dat de wereld eenmaal van hem spreken zal. Hij heeft een hart als
goud Gij denkt, dat al het verstand bij do lange mensehen te vinden
is. Kijk mij eens aan, lange man ! Ben ik niet honderdmaal slimmer
dan gij? Dat lijdt geen twijfel; maar John James weegt tegen duizend
zulke onbeduidende wezentjes op als ik ben ; en hij is ook reeds zoo
groot als ik, Ridley. Verstaat gij mij ? Ik heb het er op gezet, dat
hij eenmaal aan Lord Todmorden\'s tafel zal dineeren, en hij zal den
prijs bij de koninkljjke academie van beeldende kunsten behalen en be-
roemd worden, mijnheer, — beroemd!"
»Nu, jufvrouw, ik hoop dat het waar zal wezen; dat is alles wat ik
te zeggen heb," antwoordt Ridley. »De arme jongen doet geen kwaad;
-ocr page 114-
106                                             De Newcomes.
dat erken ik: maar ik heb tot nog toe niet gezien wat voor goeds hij
gedaan heeft. Ik wenschte, dat ik daar iets van zag; dat wenschte
ik." Kn daarop hervatte do goede mnn do bestudeering zijner courant.
Al do achoone klanken en aandoeningen welke jufvrouw Cann door
hare betoovcrendo piano bij den jongen kunstenaar opwekt brengt hij
dadeljjk onder vormen Ridders in ijzeren harnassen, mot vederbos on
schild en sti jjdbijl; en trotsche jonge edellieden met golvende lokken en
rijke pluimen en rapieren en kaplaarzen; en woeste bandieten met
vuurroode broeken en wambuizen met koperen knoopen bezaaid en met
de zware kromzwaarden, die men weet dat de geliefkoosde wapens zijn
waarmee die zwaar gesnorbaardo schelmen vechten ; boerinnen met mid-
deltjes als wespen zoo dun ; en jonge gravinnen met O zulke groote
oogen en karmozijnen lippen ! — al zulke prachtige gestalten uit de
wereld van strijd en schoonheid verdringen elkander onder het potlood
van den jeugdigen teekenaar, die er de achterkanten van brieven en
zijne schrijfboeken mede overdekt. Wanneer zjjno hand een meer dan
gewoonlijk lief gelaat heeft afgeschetst en zijn werk hom meevalt, wan-
neer een of ander schoon visioen zjjno verbeelding getroffen beeft, bij
voorbeeld een engelin van oene danseres of cene schitterende jonge
dame uit de groote wereld in hare loge in do opera, die bij gezien
hoeft of meent dat hij gezien heeft (want de jonkman is bijziende, of-
schoon hjj nog ternauwernood van zjjn ongeluk bewust is), kortom
wanneer hjj met iets buitengewoons naar wensch geslaagd is, dan ver-
bergt onze jonge Pygmalion zijn meesterstuk en besteedt al zijn talent
om de schoono naar den eisch te schilderen: de lippen hoog karmijn,
de oogen diep, zeer diep kobalt, do wangen helder vermiljoen, de
lokken goud van glans: en dan aanbidt hij die lieveling in het geheim
on stelt zich hare geschiedenis voor, mot een kasteel dat bestormd moet
worden, een tiran die zich hare schatten heeft toegeëigend en haar ge-
vangen houdt, en oen prins met zwarte lokken en een gegalonneerden
mantel die den burcht beklimt, den tiran verslaat en zich dan in oene
bevallige houding voor do prinses op de knieën werpt, onder den uit-
roep : «Schoono! wilt gjj de mijne zijn?"
Kv woont in do buurt eene goedhartige jufvrouw, die kleedjes naait
voor do dienstboden in den omtrek en een winkeltje houdt van snoepe-
rjjen, prenten on gemberbior voor de jongens in Little Craggs BuildingH.
dicht bij de herborg de Heid.uk, waar vader en andere hoeren kamer-
dienaars hunne sociëteit hebben. Die goede vrouw verkoopt ook zondags-
bladon aan de heerenknechts in de buurt en houdt er bovendien een
voorraad romans op na voor de kameniers en huishoudsters in de groote
familiën. Jufvrouw r\'linders is na jufvrouw Cann de grootste vriendin
en w«Idoenster van John James. Zjj heeft reeds op hom gelet toen hij
een kleine jongen was en des zondags bet bier voor zijn vader kwam
halen. Welk een trage jongen hjj ook op school moest heeten, waar
hij altijd do laagste in zijne klasse was, hij heeft zich zelven uit hare
romans lezen geleerd. Uren - \'t waren gelukkige uren — heeft hij bij
haar doorgebracht, weggedoken achter do toonbank, of haro boeken
onder zijn kiel vasthoudende, wanneer hij verlof kreeg zo mee naar
huis to nemen. Hare gehoelo bibliotheek is door zjjno lango, magere,
bevende handen en onder zijne gretige oogen heengegaan. Hij heeft
illustratiën uit elk dier boeken gemaakt en ontzet gestaan over zijn
eigene toekoningen van Manfroni of du Monnik met één e hand, Aballino
de groote Bandiet, Hinaldo Hinaldini, overste der roovers.
Wat heeft
hij Thaddeus van Warschau met zjjne tranen besproeid en hem afge-
-ocr page 115-
Ten huize van jufvrouw Ridley.                           107
| beeld met zijne Poolsche muts, zjjno pantalon collant en kaplaar-
I zen! In welk een edelen stijl heeft hij William Wallaco, Sehotlands
I held, geschetst! Met wat onmetelijke snorren en zware struisveeren !
i In een nauwsluitend Schotsch rokje en met de prachtigste kuiten voorzien,
zwaait hij zjjne strjjdbjjl, terwijl hjj den voet zet op de Ijjken van koning
1 Eduard\'s gevelde ridders! Om dezen tijd is het, dat Honcyman de
kamers in VValpole Street komt betrekken en oen stel van .Scott\'s romans I
I medebrengt, waarop hij ingoteokend had toen hij te Oxford studeerde.
\' De jonge John James, die den eerwaarden heer in den beginne bedient
on boodschappen voor hem doet, ontdekt die deelen en leest ze met
I eene hartstochtelijkheid en genot, waartegen allo latere genoegens tcr-
nauwernood zullen kunnen opwegen. Is hjj inderdaad een dwaas, een
luie jongen, van wien nooit iets goeds zal komen, zooals zijn vader
zegt? Er was een tijd, dat zijn ouders, wanhopende om iets beters
van hem te maken, het plan koesterden om hem in de leer te doen bij
; een kleermaker, en John James werd uit zijne droomerjjen over llebecca
i opgewekt en verwittigd van don wreeden toeleg, die tegen hem gesmeed
\' was. Ik zal de tranen, don schrik en do wanhoop niet beschrijven,
waarin do arme jongen gestort was. De kleine jufvrouw Cann redde
hem van de gevreesde kleermakerstafel, Honeyman was ook zijne voor-
spraak, en do heer Bagshot beloofde, dat hij. zoodra zijne partij aan
het roer kwam, den minister een postje voor hem zou vragen, want ieder
I hield veel van het stille, weekhartige, gewillige knaapje, en niemand
kende hem minder dan zijn statige, domme en brave vader.
Jufvrouw Cann schilderde niet veel smaak bloemen on kaartjes-otui\'s,
on maakte voor hare leerlingen potloodteekeningcn met do grootste zorg j
; af. Zij wist prenten met zooveel talent to kopieeren, dat men op een
| kleinen afstand de kopie in zwart krijt moeilijk van eene slechte inezzo-
tint gravure zou onderscheiden hebben. Zij bezat zelfs eene kleine
oude verfdoos en haalde wel eens oen paar miniaturen op ivoor uit het
laadje. Het weinigje wat zij van toekenen wist, leerde zij aan John
James, dien zij ook haar onbetaalbare recepten voor hot waterverfschil-
deren mededeelde: «voor boomen op den voorgrond, gebrande sienna
en indigo" — »voor zeer donker gebladerte, ivoorzwart en guttegom\'
; — »voor vleeschklour," enz. John James doorliep haar armzaligen cur-
sus, doch niet met zooveel vrucht als zij verwacht had. Zij was vor-
\', plicht te erkennen, dat verscheidene teekeningen van hare leerlingen
| veel handiger waren afgewerkt dan die van Johnny Ridley. Honeyman
; wierp nu en dan eens een blik op het werk van den knaap en zeide:
»Hm, ha! heel aardig! — wezenlijk, heel veel aanleg." Doch lloney-
| man kon over kunstzaken even weinig oordeelen als een doofstomme
| over do muziek. Hjj wist de kunsttormen zeer goed te pas to brengen
en had een stel gravures van Morghen en Madonna\'s, zooals men bij
een predikant on oen man van smaak verwachten kon; doch hjj zag
, niet met oogeu als waarmede de hemel het nederige zoontje van den
bottelier begiftigd had, aan wien schoonheden der natuur geopenbaard
; werden die voor gewone oogen onzichtbaar bleven, en heerljjkheden in
de vormen, kleuren en schaduwen van alledaagsche dingen, waar de
meeston niets anders zagen dan \'tgeen onbeduidend, grof en aan ieder
bekend was. De tooverboeken verhalen van een ring of eene bloem.
welke do toovenaar wegschenkt en die aan den gelukkigen bezitter de
eigenschap verleent, om de toovergodinnen te kunnen zien. O toover-
gave der natuur, die haar bezitter de macht geeft om de verborgene
geesten van \'t schoone op te roepen, welke door de krachtigste en meest
-ocr page 116-
108                                            De Newcomes.
begaafde meesters gedwongen worden zich door \'t penseel of den zang
te uiten! Aan anderen is liet slechts vergund voorbijgaande blikken op
die wereld der kunst te slaan; en door de eerzucht verlokt of door ge-
I mis aan zelfvertrouwen belemmerd of door de noodzakelijkheid gedre-
ven, moeten zij van daar weer terugkeeren tot het proza des levens en
] het licht van den gewonen dag.
De lezer, die tallooze malen Walpole Street is doorgegaan, weet hoe .
i smakeloos daar al de huizen zijn, behalve de grooto huizen uit den tijd
i van koningin Anna en George 1 : en terwijl verscheidene der naburige
j straten, zooals Great Craggs Street. Bol\'ingbroke Street en andere,
I fraaie huizen van hardsteen bevatten met kleine obelisken voor de deu
| ren en groote dompers, waarin de toortsen der dienaren van den adel
| honderd dertig of honderd veertig jaar geleden werden uitgedoofd, huizen
I die nog altijd de woonplaatsen van voorname lieden zijn en waar men,
I op avonden als er partijen gegeven worden, honderd rijtuigen bij elk-
ander kan zien, — is Walpole Street afgedaald tot eène straat waar
I kamers verhuurd worden, waar men kostgangers inneemt, waar dokters j
j wonen, en zoo meer. Bovendien is No ü, do woning van Hidley. op |
verre na niet het fraaiste huis in de straat. De voorkamer is gemeu- i
bilcerd verhuurd aan jufvrouw Cann, zooals wij gezegd hebben, de
eerste verdieping aan den weledelgeboren heer \' Bagshot, lid van het
Parlement, en de tweede aan dominé lloueyman. Wat blijft er nu nog
over dan de zolder, de breede trap en de" keuken ? en wanneer allen
gehuisvest zijn, hoe kan men dan denken dat er voor nog iemand ver-
der ruimte zou wezen ?
Jui echter is er nog oen inwoner méér, iemand, gelijk bijna al de
personages welke wij tot hiertoe opgevoerd hebben (en andore van welke \'
de lezer nog geen vermoeden heeft), die eene bepaalde rol in do vol- i
gende geschiedenis zal spelen. Wanneer lloneynian \'s avonds thuis
komt, vindt hij op de tafel in het voorhuis drie waskaarsen staan — :
een voor hem, een voor Bagshot, en nog een. Jufvrouw Cann is op
dat uur reeds lang op hare voorkamer in bed en opgesloten, en hare
lederen laarsjes staan op de mat voor de deur. \'s Middags ten 12 uur,
soms ten I uur. ja ten 2 en ;> — lang nadat Bagshot naar het Lagerhuis i
en jufvrouw Cann naar hare leerlingen gegaan is — laat zieh eene stem
van de allerbovenste verdieping hooren, uit eene kamer die geen schel
bezit. Eene donderende stem roept dan: «Slaafje! Julia! .lulia-liof!
Jufvrouw Hidley!" Als die oproeping geen gehoor vindt, is het geen
zeldzaamheid dat eene broek, waar een paar van die laarzen met ijze-
ren hielen in\' zitten, welke hun naum dragen naar dien vermaarden
generaal, die dien anderen naamgever van laarzen te Waterloo te hulp I
kwam, uit de hoogste verdieping naar beneden geworpen worden, zelfs |
tot op den marmeren vloer van het weergalmende voorhuis. Dan zegt
Thomas de loopjongen, anders genaamd Slaafje: »Daar is hij weer !
aan den gang!" of jufvrouw Hidley\'s eigen bel laat zieh met kracht
hooren en Julia de keukenmeid roept uit: uHecre! \'t is mijnheer Fre- !
derik!"
Als het sein van de broek met do laurzen nog niet begrepen wordt,
verschijnt de eigenaar zelf, van verbolgenheid over de bovenverdieping I
dansende en verder afdansende naar de verdieping daaronder, luchtig I
gedost in eene gehavende kamerjapon, losjes om zjjne loden geslagen.
In dit eostuum on die gemoedsgesteldheid danst hij de kamer van lIo-
ïieyman binnen, waar die zachtmoedige godgeleerde met hoofdpijn zit
of in een roman of oeno courant verdiept is: danst hij naar het vuur,
-ocr page 117-
Ten huize van jufvrouw Ridley.                           109
waar hij de panden van zijne kamerjapon opslaat, de kolen oppookt en I
zich warmt; en danst hij verder naar het kastje, waar zijn weleerwaarde
zijne sherry bewaart, en schenkt zich een glas in.
«Halve, xpes /ulei, lamen ecclesiae" zegt hij; «dat gaat op uwe gezond-
heid, boste jongen. Ik ken het merk. Sherrick\'s Marsala oud gebotteld, j
kostende 246 shillings het dozijn flosschen."
«Wezenlijk niet!\' (en nu beginnen wjj een begrip te krijgen van het
geraamte, dat in het kabinetje van den armen Honeyman zit, — niet i
dat de vroolijke Fred liayham het geraamte zou wezen ! dat zij verre!
l hij weegt ten minste 150 pond), o Wezenlijk niet, Fred, dat kan ik u j
! verzekeren,\'\' herhaalt de ander zuchtend »(iij overdrijft het. Die wijn is j
op verre na zoo duur niet als gij daar zegt."
«Hoeveel zou een glas dan wel kosten, denkt gij ?" zegt Fred, terwijl
hij zich nog eens inschenkt. «Ken daalder, naar uwe schatting, — een >
daalder, Honeyman ? Bij mijne ziel, \'t is geen kwartje waard.\' En dit
zegt hij met de manieren van den meest beroemden acteur vun dien tijd, j
want hij kan eiken acteur, ernstig of komiek, nabootsen : eiken bekenden
redenaar van \'t Parlement of eiken domino, eene zaag. een haan, het
geluid van eene kurk die afgetrokken wordt en \'t klokken van wijn dien
men óverschenkt, het gonzen van eene honigbij, het schreeuwen vaneen j
: schoorsteenvegersjongen in don schoorsteen, enz. Jlij doet mensehen, l
die aan boord van eene stoomboot zeeziek zijn, zoo precies na, dat men
j stikt van \'t lachen. Zijn oom de bisschop kon zich bij die komieke ver- I
I tooning niet ernstig houden en gaf aan Fred een orderbriefje voor een
i aardig sommetje gelds; waarop Fred, dat briefje gewisseld hebbende in
\' de Spelonk der Harmonie, zijn oom den bisschop en diens kapelaan
nadeed en ten besluite eene voorstelling van hen in zeezieken toestand
gaf, waarbij zij beiden allernatuurlijkst werden voorgesteld on nauw-
| keurig van elkander te onderscheiden waren.
«Hoeveel kost u elk glas van deze lekkernij, Honeyman ?" hervat Fred,
na deze tusschenspraafc. «Gij zegt, dat die niet duur is Charles, gij
I hebt, van uwe jeugd af, eene zeer leehjke gewoonte gehad. Ik herinner
• mij nog uitmuntend uit de gelukkige jongensjaren, toen ik het sieraad
j der school was, dat gij de gewoonte hadt uw eerwaardigen vader te be-
liegen. Dat deedt gij, Charles. Houd het dor openhartigheid van een I
oud vriend ten goede, maar ik geloof dat gij liever liegt dan de waar-
I heid spreekt. Hm — hij kijkt naar die kaartjes voor zijn spiegel: invi- I
taties om te dineeren, aanbiedingen van theekoekjes. Och, leen mij uwe
i preek eens O, ouwe intrigant! ouwe grijze Ananias! Zeg eens, Charloy.
i waarom hebt gij nog niet eens een mooi meisje voor uw trouwen vriend
j opgeloopen? Zoo\'n meisje niet land en ossen, met paehtschatten en
effecten? \'k Heb wel is waar geen geld. maar ik ben ook niet zooveel
j schuldig als gij. Ik ben een knapper manspersoon dan gij. Zie eens wat
een borst" (J>ij die woorden slaat hy er op), «wat een armen! Dat is
eene mannelijke borst, mijnheer, dat zijn mannelijke armen!"
>>In \'s hemels naam. liayham," roept Honeyman uit, bleek van schrik;
«als er eens iemand kwam —\'
«Wat zei ik daar ook, mijnheer? O ja, dat dit eeno mannelijke borst
\' is, dat dit mannelijke armen zijn. Laat elke schelm (uitgezonderd een
I deurwaarder) maar opkomen on het eens beproeven tegen den machtigen
arm van Frederik Hayham."
»Heero! Heere! daar komt iemand hier naar toe!" roept Charles uit
en zinkt van schrik op de sofa neder, terwijl do deur opengaat.
»Ha! komt gij daar, door moordzucht aangedreven \'.\'" zegt Frederik
-ocr page 118-
110                                              Be Newcomes.
en treedt in de aanvallende houding, die de bokskunst voorschrijft,
naar de deur. »Ëén verdre stap, vermeetlo, kost u \'t leven!" Maar
hij keert met een tragischon lach terug, onder den uitroep: «Ha, ha,
ha! \'t is Slaafje maar!\'
Slaafje brengt aan mijnheer Frederik scheerwater en een kruikje soda-
water op hetzelfde schenkblad, want hij heeft instructies ontvangen, !
om, als hij van boven af Slaafje hoort roepen, met sodawater te komen. ]
Ue kurk vliegt er af en Frederik drinkt, en sist na die teug, als ware
hij van binnen gloeiend.
»Hoe laat is het thans, Slaafje? Half vier? Laat mij eens zien. Ik
heb nu juist tien uren geleden bjj den rozengloed van den morgen met
een bescheiden kop koffie op Covent Garden Markot ontbeten: koffie,
een stuiver ; brood, een onnoozelo halve stuiver. Wat heeft jufvrouw
Itidley te eten ?"
» Varkensvleoseh, mjjnheer."
»Haal mij dan wat. Breng het op mijne kamer; — of gij moest er
op staan, Honeyman, dat ik het hier gebruikte, gulle vent!\'
Op dat oogenblik wordt er een hard geklop op de voordeur gehoord I
en Fred zegt: »Nu. Charles, dat kon wel eens een heer of dame zijn, j
die bij u komt biechten. Ik maak mij dus uit de voeten, ofschoon ik
weet, dat bet u spijt als ik heenga. Tom, breng mijne kleeren boven, i
maar borstel ze zachtjes, schavuit, anders borstelt gij er de wol af. |
Vraag aan jufvrouw Ridley, beste jongen, of zij mjj wat gebakken var- \'
i kensvleesch wil bovenzenden, vooral met veel appelsaus; en breng dan
een van mijnheer Moneyman\'s overhemden en een scheermes van hem
mee. Adieu, Charles! Bekeer u, en denk altijd aan mij!\'\' En met
die woorden verdwijnt hij naar zijn bovenvertrek.
TWAALFDE HOOFDSTUK.
WAARIN IEDEREEN TEN ETEN WORDT GEVRAAGD.
John James had de deur geopend en zich gehaast om een vriend en
beschermer te verwelkomen, wiens gezicht hem altijd verblijdde, \'t Was
geen mensch anders dan Clive Xewcomo. in de oogen van don jongen
ïtidlcy de knapste, gelukkigste, mooiste, edelste en begaafdste jonk-
man in gansch Engeland. Zou er een jongen van oprecht gemoed zijn,
die niet in zijn tijd iemand op dergeljjke wijze vergood heeft? Voordat l
de overheerscheres verschijnt, heeft elke knaap een vriend der vrien-
den, een makker der makkers, aan wien hij gedurende de vacantie
onmetelijke brieven schrjjft en dien hij met zjjn innigste hart liefheeft;
wiens zuster hij zich voorneemt later te trouwen; met wien het «alle
goederen gemeen" is; voor wien hij zich desnoods oen pak slaag zal j
laten geven; die kortom zijn held is. Clive was de jeugdige afgod van I
John James. Wanneer deze een Thaddeus van Warschau, een prins, |
Ivanhoe, of een ander edel en uitstekend personage wilde teekenen,
nam hij Clive tot model. Zijn hart sprong van vreugde op, als hjj i
dien jongen heer in \'t oog kreeg. Hij deed gaarne de wandeling naar do
Grauwebroeders met een brief of eene boodschap voor Clive, in de
hoop hom te zien en een vriendelijk woord of een handdruk van hem
te ontvangen. Een voormalig bottelier van Lord Todmorden was pro-
venier in liet gesticht der Grauwebroeders (wij hebben reods vroeger
-ocr page 119-
Waarin iedereen ten eten wordt gevraagd.                111 i
vermeld, dat die antieke inrichting zoowel een gesticht voor oude man-
nen als eene school voor jongens bevatte) en kwam somwijlen des zon-
dags bij zijn opvolger eten, waar hij dun zat te grommen van etenstijd
af tot \'s avonds negen uur, wanneer hij verplicht was te vertrekken, ten
einde vóór tienen weer binnen de muren der Grauwebroeders te zijn;
hij gromde over zijn eten, over zijn bier, over do kerkbeurten die hij
moest waarnemen, over liet pak dat hij dragen moest, over de behan-
deling van den directeur, over de weinige pruimen in den podding;
kortom, over alle dingen waarover oude mannen en schooljongens knor- j
ren. Verwonderlijk wus de genegenheid, die John James voor dezen j
vervelenden, knorrigen, ondankbaren en dommen ouden snuifneus op-
vatte, zoodat hij allerlei voorwendsels zocht om hem op zijne kamer in !
het gesticht te mogen bezoeken Om de waarheid te zeggen, ondernam !
hij die reizen ten einde de kans te hebben om Clive te zien. Hij zond
aan dezen briefjes en pakken tee\';eningen; hij bedankte hem voor ge- .
leende boeken; vroeg zijn raad wat hij verder lezen moest; kortom, |
deed alles wat hem maar gelegenheid verschafte om een blik op het j
voorwerp van zijn trots, op zijn beschermer, zijn voorbeeld te slaan.
Ik heb een vermoeden, dat Clive Neweome hem gebruikte om rum- :
gro°" en sigaren binnen te smokkelen en afspraak met hem maakte aan- |
gaande plaatsen binnen de grenzen der school, waar Clive tersluiks de
verboden goederen in ontvangst kwam nemen. De arme knaap was bij
de schooljongens reeds goed bekend, die hem Newcoine\'s Jan Klaassen
noemden, want het scheelde inderdaad «iet veel of hij had een bult;
zijn armen waren lang en mager; hij was vaal van kleur en bezat
een hoog en breed voorhoofd, golvend zwart haar en melancholische
zwarte oogen.
»Zoo? zijt gij daar, J. J ?" roept Clive vroolijk uit, ziendo dat het zijn
nederige vriend is, die de deur opendoet. «Vader! dit is mijn vriend
Ridley. Dat is er een, die teekenen kan, dat verzeker ik u!"
»Nu, ik ken wel iemand die het in het teekenen zai opnemen tegen
ieder jonkman van zijne grootte,\'\' zegt de kolonel met een blik van va-
derlijken trots op Clive; want hij was overtuigd, dut er geen tweede
genie van dien aard op de wereld bestond, zoodat hij al eens van plan
was geweest eenige van Clive\'s teokeningen door M\'Lean op de liay- !
market te doen uitgeven.
«Dit is mijn vader, die. pas uit Indië is gekomen, en mijnheer Pen-
deunis, een oud-leerling van de Grauwe broeders. Is oom thuis?" De
beide bedoelde heeron vereeren den knaap, die hun als J. J. is voorge-
steld, tamelijk uit de hoogte met een knikje, want zijn voorkomen is
niet deftig. Ofschoon kolonel Neweome een van de nederigste mensehen
onder de zon is, kleven hem nog oude militaire begrippen aan, zoodat
hij tegen den zoon van een bottelier spreekt gelijk tegen een gemeen
soldaat, vriendelijk maar niet familiaar.
«Mijnheer Honeyman is thuis, heeron," zegt de knaap onderdanig.
«Wil ik u den weg naar zijne kamer wijzen?" Wij klimmen onder
voorgang van onzen gids de trap op, en vinden mijnheer Honeyman
op zijne sofa verdiept in de bostudeering van Pearson\'s werk Over de
Geloofsbelijdenis.
De roman is onder het kussen der sofa weggemoffeld,
waar Clive dien kort daarna vond, toen zijn oom zich een oogenblik
verwijderd had naar zijne kleedkamer, want hij had zich laten overha-
len om zijne theologische studiën voor eene wijle te staken en bij zijn
schooubroedor te komen dineoren.
Toen wij voor Honeyman 8 kamerdeur stonden en binnentraden, waar
-ocr page 120-
112                                            De Newcomes.
wij den godgeleerde in staatsie voor het folio-boekdeel vonden zitten,
fluisterde Clive: «Kom mee. J. .). . en laat mij eens wnt van uwe teeke-
j ningen zien. ouwe jongen. Waar zijt gjj nu aan ?"
»lk zat op mijne kamer wat tafereelen uit de Arabische NacIdoerteU
I Vingen te teokenen." antwoordt .1. J. ; »en daar ik hoorde kloppen en
I uwe manier meende te herkennen, kwam ik opendoen."
"Dat moet ik zien!\'\' roept (\'live uit. «Laten wij naar uwe kamer
gaan ? \'
»Hoe ? Zoudt gij daar willen komen?" vraagt de ander, «\'t Is maar
i een klein hokje."\'
•>()at doet er niet toe: breng nijj er maar." zegt Clive, waarop de
i beide jongens verdwijnen en de drie heeren aan hun gesprek overlaten.
of liever het waren er twee. welke verplicht werden om naar Honeyman
: te luisteren, die met zijne gewone welsprekendheid over de schoonheid
.1 van het weder, de bezwaren van het predikambt, de eer die kolonel j
Xeweome hem door zijn bezoek bewees, enz.. uitweidde.
Na eenigen tijd daalt (\'live met J. J. weder uit de hoogere sferen |
j af, en wel in een staat van groote opgewondenheid. »() vader," zegt hij i
tegen den kolonel, »gij spreekt van mijne teekeningen, maar gij moest
I die van J. J. eens zien. Uij den hemel, die jongen is een genie ! \'t Is
i prachtig, vader! \'t Is, als men de teekeningen ziet, of men de Ara- \'
I bisrlie NaclUvertellingen leest. Daar zit Shencrazade hare nachtvertel- :
; lingen te doen, en — hoe heet zij ook? — Dinarzade en de sultan zitten \'
i op het bed te luisteren, \'t Is zulk een ouwe ijzervreter I Men kan het
| hem aanzien, dat hij al een tal van vrouwen het hoofd heeft laten j
; afslaan. Ik begrijp niet, wnar die jongen de denkbeelden vandaan !
j haalt. Ik kan beter paarden en honden teekenen dan hij; maar ik kan i
alleen teekenen wat ik werkelijk voor mij zie. Hij schijnt daarentegen
dingen te zien, die wij niet zien, begrijpt ge? O vader, ik zou zoo
graag schilder worden, liever dan iets anders." En daarop begint hij
i onmiddellijk paarden en honden te teekenen aan zijn ooms tafel, waar-
rondom wij ouderen gezeten waren.
»lk heb dat boven met J. J. afgesproken," vervolgt Clivo, terwijl hij
met de pen voortwerkt. »Wjj zullen samen een atelier nemen en mis-
| schien met elkander naar het buitenland gaan. Zou dat niet aardig
| wezen, vader?"
«Waarde Clive." merkte Honeyman mot .kalme waardigheid aan. »er
{ zjjn trappen in de maatschappij die wij moeten eerbiedigen. Gij kunt
I het toch niet ineenen, dut gij een schilder van beroep zoudt willen
i worden. Zulk eene broodwinning is zeer goed voor uw beschermeling;
maar voor u —"
«Wat voor mij?" roept Clive uit. «Wij zijn zulke groote lui niet,
voor zoover ik weet; maar al waren wij dat ook, dan is een schilder
zoogoed als een advocaat of een dokter of zelfs als een soldaat. In het :
Leven van Dr. Johnaun, dat vader altijd leest, lees ik het liefst van
Sir Josua Reynolds, want ik vind dien den meest volmaakten gentleman ,
uit het boek. Wat zou ik gaarne een schilderstuk maken, zooals dat j
van Lord Heathfteld in de Nationale Galerij. Ik wilde liever dat ge- |
schilderd hebbon dan tot de helden van Gibraltar behooren. En die
Drie Gratiën, wat zjjn die bevallig! En die Kardinaal Beaufort te
Dulwic/i, —
dat stuk maakt zulk een huiveringwekkenden indruk op
mij, dat ik het bijna niet durf aanzien. Reynolds was een bovenste,
en Rubens was een eerste piet. Was hjj niet ambassadeur en ridder
van de Rad-orde\'? En dat was Van Dij\'ck ook. En wat zegt ge van
-ocr page 121-
Titiann en liaphaël en Velasquez? Noem mij eens betere gentlemen
dan die allen, oom Charles!"
»Het zij verre van mij, te beweren dat het beroep des kunstschilders
niet eervol zou zijn," zegt oom Charles ; >>maar zooals het tegenwoordig
in de wereld gaat, staan andere vakkon hooger aangeschreven; en ik
zou gedacht hebben, dut do zoon van Kolonel Newcome - "
»IJy zal zijn eigen zin volgen," zegt do kolonel; «zoolang zijn beroep
een eerlijk beroep is, past het voor een gentleman; en als hij lust had
om de viool te spelen — letterlijk de viool — zou ik er mij niet tegen
verzetten."
• Wat was daar een rare snaak boven!" hervat Clive, van zijn gekras
opziende. «Hij wandelde het portaal op en neer in eene kamerjapon,
met bijna geen andere kleeren aan, en had in zijn ééno hand een bord
en in de andere eene varkenskarbonade waarvan hij hapte. Zóó zag hij
er uit" (en Clive schetst eene figuur). «Wat zegt gij daarvan, vader\'.\'
Hij zegt dat hij in do Spelonk der Harmonie was op dien avond, toen
ge u zoo boos hebt gemaakt op Costigan. Hij herkende mij dadelijk en
zei: «Mijnheer, uw vader handelde als een gentleman, als een Christen,
als een man van eer. Maxima dcbetur puero reverentia. Doe hem mijn
compliment, hoewel ik zjjn hooggeachten naam niet ken." — Verbeeld
u, zijn hooggeachten naam." herhaalt Clive, bijna stikkende van het
lachen; »\'t waren zijn eigene woorden. «En zeg hem," liet die heer er
op volgen, «dat ik een wees ben in bekrompen omstandigheden" — hij
zoi dat hij in bekrompen omstandigheden verkeerde — »en dat hij mij
plezier zou doen als hij mij tot zoon wilde aannemen."
Clive blies daarbij zijne wangen op en maakte zijne stem zoo zwaar
en hard als hij kon, en door deze kenteekenen en de schets die hij
ontworpen had, begreep ik dadelijk, dat Fred Bayham de man was,
dien hij nabootste.
«Woont die zwerver hier, en zijn wij hem dan eindelijk op hot spoor?"
roept Pendennis uit.
«boms komt hij hier," zeide Honeyman op eene wijze alsof het zeer
weinig te beteekenen had. «Mijn huishoer was bottelier en diens vrouw
huishoudster bij zijn vader, den heer Bayham, van Bayham, eene der
oudste families van Europa. Erederik Bayham, de zeer zonderlinge
persoon van wien gij spreekt, v/as een leerling van mjjn dierbaren vader
in onze zalige dagen te liorehambury."
Nauwelijks had hij uitgesproken, of er werd aan de dour geklopt, en
eer de bewoner der kamer: «Binnen!" kon roepen, vertoonde zich mijn-
heer Fredorik liayham, in het bijzondere costuum dat hij bij voorkeur
droeg. Wij droegen in die dagen zeer hooge stropdassen, en slechts
eonige weinige poëtische en excentrieke personen waagden hot, de
losse smalle das a la Byron te dragen ; maar Fred Bayham omgordde
zijn hals met een eenvoudig lintje, waardoor zijne groote rosse bakke-
baarden vrijelijk rondom zijne breede wangen konden krullen. Hij droeg
daarbij eene zwarte jas en oen breedgeranden hoed, zoodat hij wel eenige
gelijkenis met een afgescheiden doniiné had. Op andero tijden kon
men hem met een groenen rok en eene blauwe das zien, alsof hij eon
heer van de renbaan of de koetsier eoner diligence was.
«Ik heb van den zoon van onzen huisheer gehoord wie gij waart,
kolonel Newcome," zeide hij met den grootsten ernst, «en ik was er dien
anderen avond bij, mijnheer; want ik had ontspanning noodig, daar ik
mij den ganschen dag met letterkundige werkzaamheden had bezig eo-
houden en eenige verfrissching behoefde, ik was tegenwoordig, mnn-
DE NKWCOMES I.
8
-ocr page 122-
114                                            De Newcomes.
heer, bij dat tooneel, dat u de grootste eer aandeed en waarover ik,
u niet kennende, met zekere lichtvaardighoid tegen uw zoon sprak. Hij
is een ingetMi vultus pucr ingenuique pudoris. - Hé, Pendennis, hoe
vaart ge? En ik meende, mijnheer, dat ik naar beneden moest komen,
om verschooning te vragen, indien ik iets minder betamclijks gezegd
had tegen een heer die gelijk had, \'t geen ik ook aan de aanwezigen
zeide toen gij de zaal hadt verlaten, zooals mijnheer Pendennis zich wel
herinneren zal."
Mijnheer Pendennis keek verwonderd op en misschien was er zelfs
wel ontkentenis op zijn gezicht te lezen.
»Ilebt gij het vergeten, Pendennis? Zij, die uit die zaal komen,
mjjnheer, zijn des morgens wel eens vergeten, wat er gedurende de vroo-
lijkheid van den vorigen avond gebeurd is Gij hadt gelijk, dat gij op
die plaats niet wildet torugkeeren. Wij mannen van de publieke wereld
zijn dikwijls genoodzaakt onze ontspanning te zoeken, wanneer geluk-
kiger personen reeds in sluimering verzonken liggen."
»En, als ik het vragen mag, mijnheer Bayham, wat is uwe betrek-
king?" vroeg do kolonel tamelijk stug, want hij had een vermoeden,
dat Bayham zich eene soort van persiflage veroorloofde, die den lndi-
schen krijgsman volstrekt niet beviel. Daar hij niemand ooit anders
dan vriendelijk toesprak, werd hij vuur en vlam op het denkbeeld, dat
iemand vrijheden mot hem zou nemen.
«Advocaat, mijnheer, maar zonder praktijk, — letterkundige, die
maar zelden gelegenheid vindt om geld te maken van de vruchten van
zijn brein, — een gentleman, mijnheer, die onder de misschien ver-
diende, misschien onverdiende miskenning van zijne familie zucht. Ik
verdien mijn brood zoo goed als ik kan. Op dien avond had ik in het
Partlienopaeon te Haekney eene voordracht gehouden over de karak-
tertrekkon van eenige onzer humoristische schrijvers. Mijne toehoorders
waren luttel, wellicht in evenredigheid tot mijne verdiensten. Ik keerde
na middernacht te voet terug, om mjjn eitje te eten en een glas bier te
drinken, en daardoor was ik getuige van het tooneel dat u zooveel eer
deed. — Wat is dat? Ik geloof eene caricatuur van mij zelven" — hij
had onder de hand de schots opgenomen, die door Clive goteekend
was; — »ik houd van eene grap, zelfs te mijnen koste, en ik kan lachen
over een aardigheid waar geen kwade bedoeling bij is."
Dit gezegde verteederde den goedhartigen kolonel, die er op liet vol-
fen: olk kan u verzekeren, mijnheer Bayham, dat de teekenaar van
ie schets niet do minste bedoeling heeft gehad om u te beleedigen.
De schavuit heeft eene caricatuur van mij, zijn eigen vader, gemaakt,
en ik heb die aan majoor Hobbs gezonden, die mijn regiment koinman-
deert. Chinnory zelf, mijnheer, was niet handiger in het treffen van
eene gelijkenis; hij heeft mij te paard en te voet goteekend, en mijn
vriend Binnio ook, die met mij woont. Wij hebben thuis een aantal
toekeningen van zijne hand, en als gij ons do eer wilt doen, van inid-
dag met ons en deze heeren te dinoeren, zal ik u laten zien, dat gij
niet de eenige zijt van wien Clive eene caricatuur gemaakt heeft."
»Ik heb zoo even een klein diner boven gebruikt, mijnheer. Ik ben
matig in mijne behoeften en kan, indien het noodig is, als oen Spar-
taan leven; doch om de eer van zulk gezelschap te genieten, zal ik
vork en mes gaarne nog eens gebruiken. Gij zult mijn reisgewaad wel
willen excuseeren? Ik heb hier eene kamer, die ik bij voorkomende
gelegenheid betrek; tegenwoordig woon ik - op het land."
Toen Honeyman gereed was, wilde de kolonel, die den grootsten eer-
-ocr page 123-
Waarin iedereen ten eten wordt gevraagd.               115
bied voor don geestelijken stand koesterde, de kamer niet uitgaan vóór
den predikant, wiens arm hij vervolgens nam. Bayham\'s gezelschap
viel dus aan don lieer Pendennis ten deel, zoodat zij samen voortwan-
delden. Door Hill Street en over Borkely Square ging het recht toe,
recht aan; doch bij llay IJill maakte liayham oen zijsprong, verdiepte
zich tusschen stallen en dergelijke gebouwen en maakte eon grooten
omweg naar Clifford Street, waar het doel onzer reis was. Hij gaf in
overweging om eene cal> te nemen, doch Pendennis zei dat hij geen lust
had om te rijden, want hij wilde eens zien wolken koers zijn excen-
trieke tochtgenoot zou nemen. »Er bestaan redenen, die ik voor
iemand van uw ondervinding niet behoef uiteen te zetten," mompelde
Bayham, «waarom menschen, die in bijzondere omstandigheden vor-
keeren, verplicht zijn Pond Street te vermijden. Po reuk van True-
fitt\'s pommades maakt mij kwalijk. Zeg eens, Pendennis, is die Indi-
selie krijgsman een schatrijke radja? Zou hij mjj niet kunnen aanbe-
velen voor eon postje bij de Oost-Indische Compagnie? Ik zou gaarne
een fatsoenlijken post aannemen, waarin getrouwheid op prijs gesteld,
genie gewaardeerd en moed beloond werd. Hier zijn wij er. Dat
schijnt een goed hotel. Ik ben er nooit geweest."
Toen wij des kolonels zitkamer in het Holcl Ncrot binnentraden, was
de knecht bezig de tafel te dekken. »Ons gezelschap zal grooter zijn
dan ik gedacht had," zoide do kolonel. «Ik ontmoette mijn broeder
Brian te paard, toen hij eon kaartje afgaf aan dat groote gebouw in
— Street.
»De Russische ambassade," zeide Honoyman, die in Londen uitmun-
tend bekend was.
»En hij zei, dat hij vrij was en met ons zou komen dineeren," ver-
volgde de kolonel.
«Moet ik daaruit opmaken, kolonel,\'\' vroeg de heer Bayham, «dat
f ij familie zijt van den grooten bankier, Sir Brian Newcomo, die zulke
ranigo partijen in Park Lane geeft?"
«Wat zijn kranige partijen ?" vroeg do kolonel lachend. «Ik heb ver-
leden woensdag bij mijn broeder gedineerd, en dat was inderdaad eene
deftige partij. De gouverneur-generaal zelf kon het niet luisterrijker
gedaan hebben. Doch, zoudt ge \'t golooven ? ik kreeg bijna niet genoeg
te eten. Ik eet niet van die kunstige gerechten, en de oud-Engelsche
roastbeef kwam wel op tafel, maar werd weer in een oogenblik wegge-
wipt, gelijk op Sancho\'s inwijdingsmaal te llarataria. Wij gingen niet
voor negenen aan tafel. Ik houd veel van een glas wijn en een gezellig
praatje na den eten ; maar — Nu, nu —" (ongetwijfeld begon de goede
man zich te beschuldigen dat hij uit de school klapte en kwam hij dus
nog tijdig tot inkeer). «Ons diner zal, hoop ik, van eon anderen aard
zijn. Laat Jack Binnie daar maar voor zorgen: dio vloeit over van
anekdotes en grappen. Gij zult er nog een paar mannen van ons vak
ontmoeten; Sir Thomas do Boots, die geen slecht gezelschap is onder
een glas wijn ; Pondennis\' vriend, den heer Warrington, en mijn neef
Barnes Newcome, iemand van wien ge aanvankelijk niet veel verwachten
zoudt, doch die u zal meevallen als ge hem leert kennen. Bijna iedereen
heeft iets goeds in zich," vervolgde de goedhartige philosoof. «Pas gij
op, Clive! wees voorzichtig met do champagne, kleine schelm !"
«Champagne is kost voor de dames, zegt Clive ; «ik houd mij bij
den rooden wijn."
«Zeg eens, Pondennis," merkte Bayham aan, «ik geloof dat ik hier
in goed gezelschap ben aangeland."
-ocr page 124-
116                                             De Newcomes.
Daar Pendennis nu gewaar werd, dat het eeno groote partij zou zijn,
wilde hjj nog naar huis terugkeeren, om zich te kleeden. «Hm!" zei
Bayham ; «daar zie ik de noodzakelijkheid niet van in. Welk verstandig
niensch let op het uiterlijke van zijn buurman? Hij kijkt hiernaar en
onderzoekt daarnaar," en bjj die woorden tikte hij op zijn voorhoofd,
dat zeer hoog was, en wees hij op zijn hart, hetgeen hij oordeelde dat
op de rechte plaats zat.
»Wat hoor ik daar spreken van kleeden?" vroeg onze gastheer »Di-
neer maar mot uwe jas aan, beste vriend; het doet er niet toe, dat uw
rok op het land is."
»Hh is op het oogenblik bij een buur, bij Leentje-buur," zei Bayham
met den meesten ernst, »en ik zal van uwe gastvrjjheid gebruik maken
zooals gij die aanbiedt, kolonel: gul en van harte."
De eerzame Jïinnie verscheen kort vóór hot uur, dat voor de ontvangst
der gasten bepaald was, in eene nauwsluitende pantalon, mot witte
zijden kousen en lage schoenen; zijn kale kruin glom als een savonet-
bal en zijne vroolijke wangen waren rood van het genoegen. Hij had
zich voorgenomen plezier te hebben. «Kom aan, jongens, nu zullen wij
er eens een prettigen avond van maken !" riep hij uit. »Wij hebben or
geen gehad sedert dat afscheidsdiner bij Plymouth."
»En dat was een prettige avond," bevestigde do kolonel.
»Wat was dat een mooi lied, dat Tom Morris zong !"
»En uw Jack van Hazeldean was zoogoed alsof men in de komedie
zat, Jack."
»lk geloof, dat gij zelf een ieder, dien ik ooit gehoord heb, met Tom
Bowling
overtroffen hebt, Tom!" riep des kolonels vriend opgetogen uit.
De heer Pendennis zette groote oogen op, bij de gedachte dat het mo-
gelijk zou zijn dergelijke pretjes te hernieuwen, doch de voorzichtigheid
legde een slot op zijn mond. Een oogenblik later hoorde men wielge-
ratel en begonnen de gasten van kolonel Newcome te verschijnen.
DERTIENDE HOOFDSTUK.
WAARIN THOMAS NEWCOME ZIJN LAATSTE LIEDJE ZINGT.
De eersten, die binnenkwamen, waren de opperstuurman en de dok-
ter van het schip, waarmede do beide heeren naar Engeland waren
teruggekeerd. Do stuurman was een Schot, en de dokter was een
Schot, en van de heeren uit de Oriental Club, die de kolonel genoo-
digd had, waren er drie van Schotsche geboorte.
De geboren Engelschen kwamen, met ééne uitzondering, het laatst,
zoodat wij een tijdlang door de venstors naar hen stonden uit te zien.
De opperstuurman haalde een pennemes uit en begon zijne nagels in
orde te brengen. De dokter sprak met Binnio over de vorderingen der
geneeskunst, want de laatstgenoemde was chirurgijnsleerling geweest
voordat hij een post in Indië kreeg De drie heeren uit bovengenoemde
club en de kolonel hadden hot druk over Tom Smith van de cavalerie
en Harry Hall van de genie; over Topham die met de weduwe van dien
armen kleinen Bob W allis ging trouwen; over de schatten die Burber
meegebracht had, on andere onderwerpen van dien aard. De lange grjjzo
Engelschman, die ook in de Oost was geweest, nam een tijdlang deel
aan dat gesprek, maar voegde zich toen bij Clive en zeide: »Ik heb
-ocr page 125-
Waarin Thomas Newcome zijn laatste liedje zingt.          117
uw vader in Indiö gokend. Er is geen dapperder of geachter officier in
het leger. Ik heb ook een jongen, een stiefzoon, die kortelings dienst
genomen heeft. Hij is ouder dan gij, want hij is in het laatst van \'t
jaar van den slag van W\'aterloo geboren, evenals een groot vriend van
hem en mij, die ook op uwe school is geweest, Sir Rawdon Crawlev."
»Ja, hij was bij de gotabberdo scholieren, dat weet ik," antwoordde
de knaap; »hij is zijn oom Pitt, don vierden baronet, opgevolgd. Ik
weet niet hoe zijne moedor Rebecca — die, go weet wol, die Liederen
fesohreven heeft en bij mijnheer lloneyman ter kerk gaat — er toe ge-
omen is om Lady Crawlev te worden I). Zijn vader, kolonel Rawdon
Crawloy, stierf in Augustus 18:2— op het Conventry-eiland, on zijn oom,
Sir Pitt, in September daaraanvolgende alhier. Ik herinner mij nog
zeer goed, dat wij, toen ik nog een zeer kleine jongen was, er bij de
Grauwebroeders dikwijls over spraken, en weddenschappen aangingen of
Crawloy, ik meen de jonge, al dan niet een baronet was "
»Toen ik op Riga voer, k\'rnel,\' zeide de opperstuurman, doch ik kan
door geen spelling of samenvoeging van letters, die in mijne macht staat,
het accent van dien lieer, wanneer hij zijn best deed om heel fatsoenlijk
te spreken, naar eiseh uitdrukken, «herinner ik mij, dat ons vóór den
eten altijd een slokje gepresenteerd werd; en daar uwe vrienden nog
niet verschijnen en ik van avond de wacht niet heb, zal ik maar
doen zooals wij te Riga doden. Jan, boste jongen, wees eens vlug en
breng mij een glaasje brandewijn, wilt ge.\' Hebt go ooit brandowijn-
puncn gedronken, k\'rnel? Toen ik op Now-York voer, maakten wij dio
wel eens vóór don eten, en — Dank je Jan," en daarbij zond hij het
glas brandewijn naar binnen.
Op dit oogenblik diende een knecht met luider stomme »Sir Thomas
de Boots" aan en trad de generaal binnon, als naar gowoonto met go-
fronsto wenkbrauwen do kamer rondziende, zeer rood van gelaat en
zeer ingeregen aan de middel, on prachtig uitgedost mot eene witte
das die hem bijna worgde, een veelomvattend vest en al zijne ridder-
orden.
»llet gansche firmament!" riep Frederik Bayham uit. «Zegeens, Pen-
dennis, zou de hertog van Wellington ook komen? Als dat het geval
was, zou ik niet met deze Bluchers gekomen zijn: neen, waarlijk niet;
Hoby, mijn laavzenmaker, zou zelf niet gewild hebben, dat de arme F.
B. zich met Bluchers vertoonde, als lijj geweten had dat hjj in gezel-
schap zou komen mot don hertog. Gelukkig is mijn linnengoed in orde,"
en F. B. dankte in zijn hart den hemel daarvoor. Wie, behalve de in-
gewijden, zou dan ook hebben kunnen zeggen, dat dit fraaie linnen
niet met F. B., maar mot C. H., Charles Honeyman, gemerkt was?
Kolonel Newcome stolde Sir Thomas aan iedoreon in het vertrek
voor, gelijk hij reeds vroeger ons allon aan elkander had voorgesteld,
en terwijl de generaal den een na don ander aanzag, nam zijn ge-
i zicht een uitdrukking aan alsof hij zeggon wilde: «Maar wie voor
: den duivel zjjt gij. mijnheer?" \'t Stond er zoo duidelijk op to lezen,
alsof de generaal de woorden zelf gebruikt had. Den heer aan \'t ven-
1 ster, die met Clivo had staan spreken, scheen hij eenigszins to kennen,
daar hij hem op niet al te onvriendelijken toon vroeg: »Hoe vaart ge,
Dobbin?"
1) Indien de lezer er nieuwsgierig naar is, leze hij Vanily Fair van
Thackeray, vertaald onder den titel van de Kermis der IJdelheid.
-ocr page 126-
118                                            Be Newcomes.
Thans reed het rijtuig van Sir Brian Newcome voor, waaruit deze
static afsteeg, leunende op den arm van een Apollo in pluche en poeier,
die het portier der groote koets sloot en naast den gegalonneorden en j
fepruikten koetsier op den bok ging zitten. De bisschoppen hebben in
et Hoogerhuis afstand van hunne pruiken gedaan; kan men ook de
koetsiers dat onzinnige hoofdtooisel niet doen afleggen? Ts het voor
ons gemak noodig, dat de mannen, die in den stal of het huishouden
ons werk verrichten, als hansworsten gekleed gaan? Met een zoetsap-
pig lachje treedt Sir Brian Noweome binnen; hjj begroet zijn broeder
vriendelijk en Sir Thomas schertsend; hij knikt Clive lachend toe en !
veroorlooft den heer Pendennis om twee vingers van zijn uitgestrekte
rechterhand te vatten. Die heer is natuurlijk over eone zoo nederbui-
gende goedheid verrukt. Zou men zich anders dan gelukkig kunnen
gevoelen, wanneer men twee zulke kostbare vingers een oogenblik mag
omklemmen ? Als een heer mij in dier voege vereert, vraag ik nijj al-
tijd in den geest af, waarom hij zich in \'t geheel dio moeite wel geeft,
en spijt het mij, dat ik geen tegenwoordigheid van geest genoeg heb
bezeten om slechts één van mijne vingers tegen zjjne twee te leggen.
Onwillekeurig maak ik bjj mij zelven do opmerking, dat, indien ik ,
tien duizend pond jaarljjksch inkomen had en eene groote rekening op
zijn kantoor hield, hij mij met zijne geheele hand begunstigd zou hebbon.
])e komst van deze twee groote hoeren had eene zekere stijfheid on-
der liet gezelschap teweeggebracht. Men sprak over het weer, dat,
hoewel schitterend, geen schitterende opmerkingen bij des kolonels gas- ,
ten uitlokte. Sir Brian zegt, dat hij waarlijk gelooft, dat het nu zoo
heet moet zijn als in Jndië. Sir Thomas de Boots, die als \'t ware in
zijn witte vest opzwelt, in welks armsgaten hjj zijne duimen gestoken
heeft, glimlacht minachtend en antwoordt dat hij wenschto dat Sir
Brian eens een goeden zwoelen dag onder don verschroeienden wind
van Indië beleefd had. Sir lïrian laat nu natuurlijk de onhoudbare stel-
ling varen, dat het te Londen even heet zou zijn als te Calcutta. liinnie
ziet onderwijl op zijn horloge, kijkt den kolonel aan en zegt: «Wij
wachten nu enkel op uw neef, Tom; mij dunkt, dat wij het diner wel
konden laten opdragen,\'\' — een voorstel dat Frederik Bayham uit don
grond zijns harten ondersteunt
Het diner werd rookend opgedragen door bijna rookende knechts. Do ]
groote hoeren namen hunno plaatsen aan beide zijden van den kolonel
in, die aan dominé Iloneyman verzocht het gebed te willen doen, en
gedurende dio korte plechtigheid eerbiedig bleef staan, terwijl de Boots
met een snaaksch gezicht van zijn servet naar hem opkeek. Al de jon-
§ere heeren schaarden zich aan het lagere einde der tafel bij den heer
innie, en aan het slot van de tweede entree verscheen de heer Barnes
Newcome.
Deze legde niet de minste verlegenheid aan den dag, hoewel hij hot
gansche gezelschap stoorde. Men bracht hem soep en visch en vleeseh,
al hetgeen hij op zijn gemak at, terwijl twaalf andere heeren op hem
moesten wachten. Wij merkten op, hoe Binnio\'s oogen vonkelden, ter-
wijl hij naar den jongen hoer zag. «Dat jonge mensch is een zoo koel :
en vrijpostig personage als ik ooit gezien neb," scheen hij te willen
zeggen; en Barnes was inderdaad een koel en vrijpostig heer. Dat ge-
recht was zoo lekker, dat hij er werkelijk nog iets van moest vragen.
Hjj at dio tweede portio doodolijk op zijn gemak en zeide toen met
eene lijmerige stem togen zijn buurman: nik hoop wezenlijk, dat ik
het gezelschap niet ophoud?-\'
-ocr page 127-
Waarin Thomas Newcome zijn laatste liedje zingt. 119
»Hm!" bromt die buurman, \'tgeon do heor Bayham was; »het komt
er niet veel op aan, want liet diner was reeds bijna afgeloopen." Bar-
nes neemt daarop nauwkeurig nota van liayham\'s kleeding. zijne lange
jas en het lintje om zijn hals, en bekijkt hom met onvergelijkelijke
onbeschaamdheid van top tot teen »\\Vat zijn dut voor inensehen, die
mijn oom hier bijeengeraapt heeft?" denkt hjj, en maakt eene genadige
buiging tegen den eerzamen kolonel, dio hom toediïnkt. Do heer Barnes
is zoo onuitstaanbaar nederbuigend, dat iedereen in zijn omtrek hem
wel een pak slaag zou willen geven.
Gedurende liet ganscho diner spoorde do gastheer met ouderwetscho
gulheid iedereen tot drinken aan, waarin Branie hem ondersteunde. Aldus
was het gebruik in Engeland en Schotland, toen zij beidon jongelieden
waren. Toen Binnie er echter fSir Brian toe aanzette, kreeg hij van den
baronet ten antwoord: »() noen, ik dank u, waarde heer; ik heb reeds
te voel gebruikt, wezenlijk to voel " De arme Binnie was uit het veld
geslagen en wist niet tot wien hij zich richten zou; doch gelukkig
kwam Tom Norris, do opperstuurman, hem to hulp on riep uit: «Nu,
mijnheer Binnie. ik heb niet to veel gebruikt on ik zal gaarne een glas
van wat ge maar wilt mot u drinken.\'" Eigenlijk had mijnheer Norris
al genoeg, want hjj had volle glazen op do gezondheid van elk lid van
het gezelschap geledigd on zijn glas tallooze malen door do oplettende
knechts zien vullen. Zoo had ook de heer Bayham reeds groote hooveel-
heden gedronken, zonder dat daarvan iets aan dien ervaren drinker te
bemerken was. Do jonge C\'live hooft eveneens meer gebruikt dan goed
voor hem is. Hij hoeft gloeiende wangen en snapt on lacht overluid
aan zijn einde van de tafel. De heer Warrington zag den knaap met
zekere nieuwsgierigheid aan en liet vervolgens een blik van minachting
op Barnes rusten, om welken die minzame jonge heor zich in \'t minst
met bekommerde.
Ik gevoel mij verplicht te verklaren, dat de stuurman van don Oost-
indievaarder reeds in \'t begin van het dessert, op een oogenblik toen
niemand hom naar een openbare uitdrukking van zijn gevoelen vroeg,
volstrekt het woord wilde hebben en een heildronk op kolonel Newcome
uitbracht, wiens deugden hij tot boven de wolkon verhief, terwijl hij
hem te gelijk tot een der voortreffolijkston onder de stervelingen ver-
klaarde. Sir Brian zag er bij den aanvang dier rede, welke de stuur-
man met veel geschreeuw en hevige gebaren uitsprak, zoor ongerust uit,
doch kwam gedurende den loop der toespraak weer bij on tikte, toen
het uit was, zeer genadig mot één van zjjne beschermende vingers op
de tafel, waarna hij een glas opnam, waar misschien wel een vinger-
hoed wijn in stond, on tot don kolonel zeido: «Waarde broeder, van
ganscher harte drink ik op uwo gezondheid, dat verzeker ik u." De
jonge Barnes had onder den toast menigmaal: «Hoor! hoor!" geroepen,
met een ironie, welke hij, met elk verder glas dat hij dronk, minder
moeite deed om te verborgen; want ofschoon Barnes Iaat gekomen was,
had hij toch veel gedronken en zijne schade ingehaald.
Die spottondo toejuiching on hot gehoelo gedrag van Barnes aan het
diner had den jongen Clive geërgerd, die zien allengs zeer boos maakte.
Hij begon aanmerkingen te brommen, die niet tot lof van Barnes waren,
en zag zijn neef met blikken aan, wier strijdzuehtige bedoeling geen
geheim was voor degenen, die op hem letten. Warrington koek Bayham
en Pendennis met zekere bezorgdheid aan, en wij begrepen dat er
iets gebeuren zou, indien men don eenen jonkman niet van zijn on-
beleefdheid en den andoren van zijn glas kon afbrengen.
-ocr page 128-
120                                            De Neiocomes.
Kolonel Newcomo bedankte zijn wolmoenenden vriend den opperstuur-
man met eenige woorden, en daarbij had do zaak kunnen blijven; doch
j het spijt mij to moeten zeggen, dat de heer Binnie zich nu verplicht
achtte op te staan en iets te zeggen over het leger, in verband met den
naam van generaal-majoor Sir Th omas de Boots, kommandeur der Bad- i
orde, enz., waarop die dappere officier moest antwoorden, hetgeen hij
in zulk eeno verwarring deed, dat hij zich eene beroerte op den hals
had kunnen halen. Do glazen rammelden op don gastvrijen disch, en
de tongen begonnen los te raken Aangemoedigd door zijn laatste be-
dnjf. stelde Binnie nu de gezondheid van Sir Brian Xowcome in,
waarop de baronet opstond en, met het wijnglas tegen zijne borst ge-
drukt, in een uiterst langdradige rede zijn dank betuigde.
Nu rees die schelm van een Bayham van zijn zetel, en vroeg ernstig |
en eerbiedig om stilte en om hot verlof van den president der tafel, ten
einde eenige weinige woorden in \'t midden to mogen brengen. »Er is met !
eene zeer verklaarbare geestdrift op hot leger gedronken, zeide hij; »de
mannen, die wij hier aanwezig zien. verdienen èn de achting van elk
eerlijk man èn de toejuiching mot welke hunne namen begroet zijn.
(«Hoor! hoor!" riep Barnes sarcastisch. «Hoor! hoor! hoor!" volgde
daarop woest van de zijde van Clive.) Haar, als wij het leger geëerd
hebben, zouden wij dan een nog verhevener stand vergeten? Ja. nog
verhevener; dat durf ik zeggen in tegenwoordigheid van den dapperen
generaal; en die stand is: do geestelijke stand! (Toejuiching). Ueeren,
er is iemand in ons midden, die, ruimschoots gebruik makende van
de lekkernjjeii van dezen feestdisch, en rijkelijk drinkende uit den
\' schuimenden beker, dien de gulheid van onzen dapperen gastheer ons
aanbiedt, door zjjno tegenwoordigheid eene wijding geeft aan het feest,
! waaraan hij deelneemt, het met gepaste zegenbeden adelt on zelf, ik
durf het zeggen, er een sieraad van is. Ueeren, Charles Iloneyman
was de vriend mijner jeugd en zjjn vader de leermeester mijner kindsche
dagen. Indien mijn later loven door rampspoeden gekenmerkt is, zal
het wel zijn, omdat ik do lessen vergeten heb, die Iloneyman\'s eorwaar-
dige vader in mijn onoplettend oor stortte Ook hij was als kind niot
zonder fouten en, naar ik vernomen heb, als jonkman niet vrij van
verkeerdheden. Doch in het tegenwoordige jaar des Ueeren roemen wij
Charles Iloneyman als onzen leermeester en ons voorbeeld, als een
decus fidei en een lumen ecclesiae (zooals ik hem nog dezen morgen in een
particulier gesprek verzekerde, toen ik niet dacht dat ik de gelegenheid
zou hebben dit oordeel in dezen hoogvereerden kring uit te spreken).
Kolonel Newcome en mijnheer Binnie! ik drink op de gezondheid van
den weleerwaarden heer Charles Iloneyman, meester in de vrije kunsten.
Mogen wij nog vele preeken van hem hooien, evenals do schoone
rede, waarmede ik mij overtuigd houd dat hij ons zoo dadelijk zal elec-
triseeren. Mogen wjj ons voordeel doen met zijne welsprekendheid, en
de waarheden, dio in verfraaiden vorm van zijne lippen vloeien, in
ons geheugen bewaren !" Hij zweeg, en de arme Iloneyman was ver-
plicht op te staan, en sprak eenige onsamenhangende zinsneden tot ant-
woord. De domino van Lady Wliittlesea\'s Kapel was, als hij geen boek
of papier voor zich had. geen hoogvlieger on bracht het er inderdaad
akelig af.
Nu afloop daarvan vertrok hij mot Sir Brian, kolonel Dobbin en een
der Indische hoeren, in weerwil van den luiden aandrang van onzon
gullen gastheer, dat het gezelschap niet opbreken zou. «Schuift dan
wat aan, hoeren," zeide hij, »ivij moeten nog niet scheiden. Laat ik u
-ocr page 129-
Waarin Thomas Newcome zijn laatste liedje zingt. 121
nog eens inschenkon, generaal. Gij zjjt toch nooit een vijand van een
glas wijn geweest," on bij die woorden schonk hij zijn vriend een vollen
roemer, welken deze dan ook met gepaste belangstelling uitdronk. »En
wie zingt nu eens een liedje ?" vervolgde de kolonel. »Binnie, zing
eens de Jonker van Cockpen. Dat is een kapitaal lied, generaal; ka-
pitaal !" fluisterde hij zijn buurman in \'t oor.
De heer Binnie begon zonder den minsten weerzin, dat moet ik zeg-
gen, de Jonker van Cockpen te zingen. Hij knikte den eenen gast toe,
knipoogde tegen den anderen, zwaaide met zijn glas en deed de hoofd-
punten van het lied met eene juistheid uitkomen, die aan zijn eenvou-
digheid en zijn humor alle eer deed. De stjjvo Engelschen hebben wei-
nig begrip, hoo oen vroolijk Schotscli heer kan desipere in loco on hoe
hij bij zijn beker kan zitten kwinkeleoren. Ik kan niet zeggen of het
Binnie dan wel zijn lied was, waarmede wij ons het meest amuseerden. .
Het was eene goede afwisseling, maar wij hadden geen spijt toon het
uit was.
Hij werd door den stuurman opgevolgd, waarna de geduchte F. Bay-
ham een lied aanhief, dat hij met eene basstem zong, welke Lablache
hem had kunnen benijden en waarvan het refrein met grooto luidruch- I
tigheid door het geheelo gezelschap meegezongen werd. Toen ging er
een geroep op, dat de kolonel iets zou zingen, maar nu stond Barnes ;
Newcome, die vlijtig had zitten drinken, met een soort van vloek op,
onder den uitroep : «Neen, dat kan ik niet uithouden !"
»Ga dan heen voor den —I" snauwde t\'live hem met een woedend
gezicht toe. «Waarom komt gij hier, als ons gezelschap niet goed ge- I
noeg voor u is?"
»Wat zegt ge daar ?" riep Barnes uit, zichtbaar onder den invloed j
van den wijn staande, fiayham bulderde: «Stilte!" waarop Barnes, het
gezelschap rondkijkende met eene hoofdbeweging, die zien deed dat de
wjjn hem bevangen had, weder ging zitten.
De kolonel zong zijn lied mot eene vrij hooge stem on maakte eon
rijkelijk gebruik van den fausset. zooals dat onder de tonorzangers in
zijn jongen tijd gebruikelijk was. Hij had zijne keus op een zeemanslied
bepaald en kwam zeer goed door het eerste vers, ofschoon Barnes bij
het refrein zijn hoofd schudde en op eene zoo belcedigendc wijze:
«Bravo!\'\' riep, dat Bayham, die naast hem zat, hem bij den arm greep
] en hem gelastte zijn leelijken mond te houden.
De kolonel begon aan het tweede couplet, doch daarbij liet zijn
fausset hem in den steek, zooals met dilettanten wel meer het geval is.
Hij was er in \'t minst niet verlegen over, want ik zag hem op zijne
goedhartige wijze lachen, en hij wilde het vers weer hervatten, toen
Barnes het lied op de manier van een haan nakraaide en daarop in oen
| schaterlach uitbarstte. Op dat zelfde oogenblik wierp Olive hem oen glas
wjjn — glas en al — in \'t gezicht, hetgeen niemand, die op Barnes\'
gedragingen gelet had, in \'t minst speet.
Nooit heb ik op een vriendelijk gelaat een treffender uitdrukking van
schrik gezien dan op het gezicht van kolonel Newcome, die plotseling
I terugdeinsde, alsof hij zelf een slag van zijn zoon had ontvangen.
«Goede God!" riep hij uit; «mijn jongen beleedigt een gentleman aan I
mijn eigen tafel!"
*lk zou het weer doen, als \'t noodig was," zoide Clive, die van woede
beefde.
»Zijt gij dronken, jongen?" schreeuwde de kolonel.
»Die jongen heeft den jongen heer naar verdienste gestraft, mijnheer,\'\'
-ocr page 130-
122                                            De Newcomes.
zeide Fred Bayham op zijn zwaarsten toon. »Kom mee, jonge heer.
Houd u rechtop, en denk er aan, om voortaan de welvoeglijkheid in
i acht te nemen, warneer gij nog eens mot gentlemen dineert, liet is wel
te zien." ging Bayham met een veelbeteokenenden blik voort, >-dat die
jonkman de manieren, welke in een fatsoenljjk gezelschap passen, niet
kent en er niet aan gewoon is." En onder die woorden leidde hij den
dandy naar buiten.
In * den tusschentijd hadden anderen het gebeurde aan don kolonel
j uitgelegd, waaronder inzonderheid Sir Thomas de Hoots zich krachtig
uitliet en niet Clive\'s vastberadenheid ten hoogste ingenomen was. Som-
migcn gaven den wensch te kennen, dat het lied hervat zou worden,
! doch de kolonel zeide, eenigo sterke trekken aan zijne sigaar doende:
»Necn ! Mijne pijp is uit. Ik zal nimmermeer zingen."
Deze geschiedenis zal dus niets meer omtrent de muzikale talenten van
1 Thomas Newcome mededeelen.
VEERTIENDE HOOFDSTUK.
IN\' PARK I.ANE.
Toon Clivo den volgendon morgen ontwaakte, had hij zware hoofd-
pijn en zag hij, voor zooveel zijne gezwollen oogleden hem het zien j
toelieten, zijn vader met een ernstig gelaat aan het voeteneinde van
zijn bed zitten Het was alsof het wroegend geweten zijn ontwaken zat i
at\' te wachten.
»Uij hebt gisteravond te voel wijn gedronken en u leelijk gedragen, !
| Clive," sprak de oude krijgsman. «Gij moet nu opstaan on zoete brood- \\
jes bakken, mijn jongen.\'\'
«Zoete — wat, vader?\'\' vroeg de jongen, die ternauwernood de
woorden verstond, noch begreep wat er gaande was. »0, ik heb zoo\'n
hoofdpijn !"
»Dat is uw verdiende loon, jongetje. Menige jonge kerel is \'s mor-
gens op parade moeten komen met cene hoofdpijn, die hij den avond to
voren had opgedaan. Drink dit glas water uit, en dan opgestaan! Werp
het water maar frisch over uw hoofd. Ziozoo! Kleed u nu schielijk,
want wjj moeten op weg, om neef Darnes nog te treffen voordat hij j
uitgaat."
Clivo volgde de vaderljjko bevelen op, kleedde zich met spoed en
| vond zijn vader eene sigaar rookende in het vertrek, waar gisteren het
diner gehouden was en waar de overblijfselen van het maal nog op de
tafel stonden, do ledige flesschen. de uitgedoofde lampen, do afgeklopte
sigarenasch en de rondgestrooide vruchten, die daar don gchoelen nacht
waren blijven liggen Wie weet niot, hoe de overblijfselen van een
feestdisch er uitzien ?
«Het slagveld, bezaaid met dooden, mijn jongen," zei de kolonel.
i »Zie, daar ligt het glas nog op don vloer, en er is eeno groote wijnvlek
\', op het kleed."
»0 vader!" riep Clive uit en liet het hoofd hangen. »Ik had het niet
! moeten doen. Maar Barnes zou een engel zijn geduld hebben doen ver-
liezen, en ik kon mjjn vader niet laten beleedigon."
»lk ben mans genoeg om mijn eigen zaken waar te nemen, mijn
jongen," zeide de kolonel goedhartig, terwijl hij de hand op het voch-
-ocr page 131-
In Park Lane.                                           123
tige hoofd van zijn zoon legde. »\\Vat klopt uw hoofd ! Gij kunt zeker
zijn, indien Barnes mij om mijn zingen uitlachte, dat er iets belache-
lijks in was en dat hij lachto omdat hij dit tegen wil en dank doen
moest. Al gedroeg hij zich onbeleefd, hadden wij het niet moeten doen; j
en bovendien at hij ons zout en is hij van ons bloed.\'\'
«Hij schaamt zich over ons bloed, vader," riep Clive nog altijd ver-
ontwaardigd uit.
»\\Vij behooren ons te schamen over hetgeen slecht is. Nu moeten
wij hem vergiffenis gaan vragen. Toen ik als jong officier in Indië |
•was," ging de vader zeer ernstig voort, «kwam het aan de officiers- :
tafel tot hooge woorden — \'t was geen beleediging zooals die van gister- i
avond, want ik geloof niet, dat ik dat zou hebben kunnen dulden — j
en er waren menschen, die het in mij afkeurden, dat ik vergiffenis had ;
geschonken aan den jonkman, die onder een glas wijn de beleedigende
woorden gebezigd had. Eenigo mijner bekenden trokken mjjn moed in
twijfel en dat is zwaar te verduwen voor een jongmensch, die vuur in |
zich heeft. Doch door eene beschikking der Voorzienigheid, begrjjpt j
ge, was hot juist oorlogstijd, en zeer kort daarna had ik gelegenheid
om te toonen. dat ik geen poule mouilléc was, zooals de Franschon
het noemen. De man, die mij beleedigd en dien ik vergeven had,
werd mijn trouwste vriend en stierf te Argaum aan mijne zijde ; \'t was
de arme Jack Cutler. Wjj moeten fiarnes Newcome vergiffenis gaan
vragen, (\'live, en de misdrijven van anderen vergeven, indien wij zelf
op vergiffenis willen hopen.\'\' Onder het spreken daalde zjjne stem en
boog hij eerbiedig het hoofd Ik heb nog jaren later zijn zoon met tra-
nen in de oogen dit eenvoudige verhaal hooren doen.
Piccadilly was ternauwernood wakker en de glinsterende dauwdrop-
pen en de arme zwervers die geen dak hadden lagen nog op het gras
van llyde-Park, toen het paar zich ten huize van Sir lirian Newcome
aanmeldde, waar do luiken juist van de venstors werden genomen, om
het daglicht binnen te laten. De werkmeid, die de stoep dweilde en
den netten voet van het huis waschte op do wjjzo die aan het morgen-
toilet van zulk eene deftige woning voegde, kende den jongen Clive,
lachte hem van onder hare papillotten toe on liet de beide hoeren in
Sir Drian\'s eetzaal gaan, waar zij zeiden te willen wachten totdat mijn-
heer Barnes zich zou kunnen vertoonen. Daar zaten zij een uur te
staren naar Lawrence\'s portret van Lady Anna in een wit mousselinen
kleedje, leunende op eene harp; naar Harlowo\'s portret van mevrouw
Newcome met hare beide zonen zich vlijende aan hare knieën, geschil-
derd op een tijd toen de gebroeders Newcome nog niet de kaalhoofdige
en rosbaardige Engelsche kooplieden waren, welke de lezer heeft loeren
kennen, maar engeltjes van kinderen met golvende lokken en wonder-
Hjke buisjes met zwaluwstaartigo panden en nanking broekjes. Een
prachtig portret van den vorigen graaf van Kew in zijn pairscostuum
hing tegenover dat zijner dochter met de harp. Wat wij verhalen viel
onder do regeering van Georgo IV voor en er hing in die zaal oen
afbeelding van dien grooten vorst in eene fraaie lijst. Do kamerkroon
was met eene linnen huif overtrokken. Het groote buffet, met zijne
toestellen om Sir Drian\'s zware stukken zilverwerk te dragen, die bij
feestelijke gelegenheden op de tafel prijken, zucht nu onder het ge-
wicht der parlementsverslagen van den baronet. Onder hot buffet ver-
schuilt zich een onmetelijke bewaarplaats voor wijnen, ongeveer in de
gedaante van eene Romeinsche sarkophaag. Wanneer twee menschen
aan die reusachtige eettafel zitten, moeten zij zeer luid spreken om
-ocr page 132-
124                                            Be Newcomes.
zich over dio met damast bedekte mahoniehouten planken aan elkander
verstaanbaar te maken. De bottelier en de knecht, welke aan die ta-
fel bedienen, hebben heel wat tjjd noodig om er rondom te gaan. Ik
stel mij twee personen van gewone statuur voor, die ver van elkander
in die groote zaal en aan dio grooto tafel in fraai avondtoilet zeer stil,
zeer deftig en zeer somber een teugje sherry zitten te drinken, en dan
overdenk ik dat de groote en rjjke lui toch niet altijd te benjjdon zijn
en er meer gemak en genoegen te vinden is in een gezellig kamertje,
waar men door een vlug meisje bediend wordt, dan in eene groote,
duistere, eenzame eetzaal, waar u do lamscöteletten door een majordomo
als een doodgraver en een paar lakeien met onhoorbare schreden voor-
gediend worden. .Tuist komen zjj binnen en dekken met een tafellaken,
zoo omslachtig als het grootzeil van een admiraalschip. Er wordt een
stapel brieven en couranten nedergelegd voor don heer des huizes,
waaronder de Newcome Sentbiel, een oud gevestigd provinciaal blad
van gematigd conservatieve beginselen, waarin «onze geachte stadge-
noot en afgevaardigde" geprezen wordt en men zijne weldaden vermeldt
en zjjne redevoeringen volledig mededeelt; de Newcome Independent,
waarin die voortreffelijke afgevaardigde wekelijks afgeschilderd wordt
als een ezel en, terwijl hij zjjn geroosterd brood zit te eten. lezen kan
dat hij een onverbeterlijke aristocraat is; groote hoopen brieven en
provinciale bladen benevens de Times en de Morning Post voor mijn-
heer Barnes. Met het slaan van achten komt die jonge heer binnen om
te ontbijten, maar zijn vader blijft nog een uur te bed liggen, daar de
verbazende werkzaamheden van den baronet in het Lagerhuis hem er
dikwijls uit houden totdat de zon aan den hemel komt.
Clive werd zeer rood toen zijn neef binnentrad en misschien vertoonde
zich ook wel een flauw blosjo op het bleeke gelaat van llarnes. Hij
kwam met een zakdoek in do eene en oen boekje in do andere hand
binnon, en daar dus zijne beide handen bezet waren, kon hij er niet
een aan zijn oom of neef geven.
»Cïij komt zeker ontbijten," zoide hjj op lijmerigon toon, »of wilt gij
missebien mijn vader spreken? Hij komt nooit vóór half tien uit zijne
kamer. Harper, is vader den afgeloopen nacht vóór of na mij thuis
gekomen?" llarpor, de bottelier, gelooft dat .Sir Brian pas na mijnheer
Barnes thuis gekomen is.
Toen die beambte do kamer verlaten had, wendde Barnes, met een
| onschuldig en lachend gelaat, zich tot zijn oom, mot de woorden : «Eigen-
lijk weet ik zelf niet heel duidelijk, oom, wanneer ik thuis gekomen
ben, en ik kan het dus ook niet van vader zeggen Meestal, weet ge,
staan er twee kaarsen in het voorhuis; en wanneer dio er staan, weet
ge, zie ik natuurlijk, dat vader nog in het Parlement is. Maar gjj kunt .
mij doodslaan als ik weet wat er gisteravond met mij gebeurd is, na j
dat kapitale lied, dat gij gezongen hebt. Ik vraag wel verschooning,
oom, want ik schaam mij, dat het mij zoo bevangen had. Zoo\'n ongeluk
gebeurt mij niet óéns in de tien jaar. Ik hoop dat ik niemand iets on- j
aangenaams heb aangedaan, want ik bob inderdaad nooit onderhoudender
personen ontmoet dan sommige van uwe vrienden; en wat den wijn
betrof, alsof ik er niet genoeg van had gehad na het diner, bracht ik
nog eene hoeveelheid op mjjn overhemd en vest thuis.\'\'
»Ik vraag u daarvoor vergiffenis, Barnes," zeide Clive met een diepen
blos, »en ik heb groot leed van \'tgeen er gebeurd is; ik was het, dio
den wijn wierp."
De kolonel, dio met eene kluchtige uitdrukking van verwondering en
-ocr page 133-
In Park Lane.
125
! onzekerheid had toegeluisterd, voorkwam hier hot antwoord van Barnes.
«Het was Clive, die — die gisteravond den wijn over u uitstortte,"
zeide Thomas Neweomo; »de jonge guit had veel te veel gedronken en
was dus noch van zijn hoofd noch van zijne hand meestor. Ik heb hem
dezen morgen er over onderhouden, on nu komt hij verschooning vragen
voor zijne lompheid. Als gij uw aandeel in het gebeurde van gister-
avond vergeten hebt, hoop ik dat gij ook het zijne zult hebbon
! vergeten, en dat gij zijno hand en zijne schuldbelijdenis zult aanne-
I men."
«Schuldbelijdenis! Dat is volstrekt niet noodig," antwoordde Barnes,
terwijl hij een paar vingers uitstak, doch den kolonel aanzag. »A1 kon
ik er mijn leven mee redden, zou ik niet kunnen zeggen wat er gebeurd
is. Is er oneenigheid geweest? Zijn er glazen gebroken? In zulke ge-
i vallen kan men niet beter doen dan ze op te vegen; zij zijn niet meer
i te reparoercn."
De kolonel hernam op ernstigen toon, dat hij dankbaar was, dat de
j onaangenaamheden van den vorigen avond geen ergere gevolgen hadden.
< Hij trok Clive aan zijne jas, toen deze in zijn onhandigheid op het punt
stond zijn neef lastig te vallen inet ongewonschto vragen of ophelderin-
gen, en stuitte hem in zijne woorden. «Onlangs hebt gij een oud man I
beschonken gezien, mijn jongen," zeide hij, oen gij zijt getuige geweest |
van de schande en vernedering, welke die oude ellendeling over zich i
zelven bracht. Do wijn heeft nu ook u eene waarschuwing gegeven, j
die ik hoop dat gij uw gansche leven onthouden zult. Niemand heeft I
mij in de laatste veertien jaren door den drank bevangen gezien, en ik
hoop dat gij beiden, jonge heeren, den raad van oon oud soldaat zult
aannemen, die wat hij predikt ook in practijk brengt en u bezweert, u ;
voor de flosch te wachten."
                                                                        ,
Na Barnes verlaten te hebben bleef de welgezinde kolonel nog bij zijn
zoon op hetzelfde aambeeld slaan, en deelde hem uit zijn eigen erva- j
ring een aantal verhalen betrekkelijk oneenigheden, duels en den wijn I
mede. Hij toonde hem aan, hoe de wijn den twist had doen ontstaan,
en hoe op do dwaze taal dos avonds de bloedige ontmoeting des mor- i
gens gevolgd was. Hij verhaalde hem, dat hij het gezien had hoe
vrouwen tot weduwen en kinderen tot weezen gemaakt waren ten ge-
volge van onbesuisde woorden op drinkgelagen, en dat de ware eer in |
een onbewimpelde erkenning van ongelijk en do hoogste moed in het
vermijden der verzoeking bestond. De nederige man, wiens raad voort- I
sproot uit de beste wijsheid, namelijk die welke het gevolg is van een I
zachtmoedigen on bescheiden geest en een rein en edelmoedig hart,
daoht zelfs niet aan don indruk dien hij kon maken, maar sprak zijn \'
eenvoudige woorden, zooals zijn gevoel van recht hem die ingaf. Hij
uitte zijn gevoelen zeer bepaald over alle onderwerpen, die hom troffen i
of belang inboezemden; en zoowel zijn zoon Clive als zijn eerzame vriend j
Binnie, die voel meer belezenheid bezat en veel slimmer was dan de
kolonel, vermaakten zich dikwijls met zijne naïeve begrippon over men-
schen, boeken of zeden. Clive had van do natuur oon humoristischen I
geest ontvangen en maakte dus meermalen vriendschappelijk gemeende j
maar schertsendo aanmerkingen op de eenvoudige philosophie zijns va- :
ders. Bij dit paar was de meerderheid van geest bijna van den beginne
af aan de zijde van don jonkman, die daarentegen eene teedore bewon-
dering voor zijn vaders goedheid koesterde, een met liefde vermengd i
genoegen bjj het waarnemen van de karaktertrekkon in den kolonel,
een gevoel dat hij nooit verloren heeft en hetgeen beidon in de beproe-
-ocr page 134-
126                                            Be Neiccomes.
ving van hun verder leven op een onbeschrijfelijke wijze opbeurde en
troostte lïeati HUI O man van de wereld, wiens lusteloos oog mis-
sohien deze bladzijden doorloopt! mogen zij, die na u komen, u op
dezelfde wijze beschouwen! O welgezind jonkman, die dit leest, moogfc
gij zulk een vriend bezitten, dien gij in uwe jeugd vertrouwt en liefhebt
en in uw later leven met teederheid on fierheid herdenkt!
Vier of vijf weken na de schijnbare verzoening tusschen Clive on zijn
neef, zat het grootste gedeelte van het gezin van Sir Urian Nowcome
i aan de ontbijttafel, waar men gezamenlijk at op het vroege uur van
achten (tenzij de senator den vorigon avond to laat in het Lagerhuis
had moeten blijven). Lady Anna mot de kindoren was nu weder te
Londen terug, daar do kleine Alfred door eene maand vertoef te Brigh-
ton geheel bijgekomen was. (lot was donderdag, op welken dag der
week wij reeds gezegd hebben, dat de Newcome Independent en de
Neuicome Seniinel beide op des baronots tafel verschenen. Op den
klank cener zekere bol kwamen de huisgenooton van boven en van be-
neden, de meiden en knechts uit de benedenverdiepingen, en de gouvor-
nantos, kindermeiden en kinderen uit de bovenkamers het vertrek bin-
nenstroomen.
Ik spot niet met het doel waarmode, zoodra de klok acht slaat, het
huisgezin wordt bijeengeroepen. De thee-urnen staan te razen, het zil-
verwerk blinkt; do huisvader rijst op en leest op een afgemeten toon
gedurende drie of vier minuten uit een boek met gouden snode voor.
ie leden van \'t gezin zijn in een eerbiedige houding rondom de tafel
geschaard; de jongere kinderen lispelen aan moedors knieën de woorden
na; de gouvernante houdt een weinigjo ter zijde hare godsdienstoefe-
ning; de meiden on de lango lakeien staan voor hunne stoelen, terwijl
de bedienden van hooger rang hunne devotie naast het buffet ver-
richten ; do min sust hot jongstgeboron kind, dat er nog geen bewustzijn
van heeft, en hotst het gedurende de plechtigheid op en neder. Ik spot
niet met do zaak waarvoor al die menschon hier vereenigd zijn; maar
ik verwonder mij over de rest van den dag en over \'tgeen hij mede-
brengt. Op het oogonblik wanneer do stem ophoudt met lezen en het
vergulde boek gesloten wordt, begint de wereld weder en is dat ge-
heele huisgezin er gedurende de volgende drie en twintig uren en zeven
en vijftig minuten aan gewijd. De dienstboden marcheeren weg naar de
benedenverdiepingen, waaruit, indien \'teen galadag is, die lange hee-
ren, op \'t oogonblik in linnen jassen gekleed, te voorschjjn zullen ko-
i men met gepoeierde hoofden, gele rokken, paarse broeken, hemelsch-
blauwo vesten, zilveren galonnen, gespen op de schoenen, zwart zijden
zakjes in hun nok en ik weet niet welke zinnelooze merkteekenen van
dienstbaarheid en ongerijmde opsierselen der dwaasheid al meer. Zelfs
hunne wijze van sproken tegen degenen, die wij hunne hoeren en me-
vrouwen noemen, zal op eene monsterachtige maskerade gelijken. Gij
weet niet méér van dat ras hetgeen de dienstbodenvertrekken bewoont,
dan van de maiinen-brooders te Timbuktoe, naar welke sommigen zen-
j delingen afvaardigen. Indien gij eonigo uwer bedienden op straat togen-
i kwaamt (ik goei\' mij een oogonblik aan de eerbiedige onderstelling
\' over, dat mijn lezer een persoon van hoogon rang is en op een grooten
voet leeft), gij zoudt hun gezicht niet herkennen. Gij zoudt eene halve
i eeuw met hen onder hetzelfde dak kunnen slapen, zonder iets hun aan-
faando te weten. Als zij ziek waren, zoudt gij hen niet gaan bezoe-
en, hoewel gij hun natuurlijk den doktor zoudt zenden en orders zoudt
geven om het hun aan niets te laten ontbreken. Gij zijt niet hardvoeh-
-ocr page 135-
In Park Lane.                                       127
tig; gij zijt niet slechter dan uwe buren. Ja, als gij in de keuken
kwaanit of thee gingt drinken in het dienstbodenvertrek zoudt gij mis-
sehien weinig nut stichten en de aanwezigen zelfs maar verlegen maken.
Maar zoo is hot toch. Mot die mede-Christenen, die zoo even Amen op
uw gebed zeiden, hebt gij ternauwernood de Christelijke Liefde ge-
meen. Zij komen, zonder dat gij weet van waar; zij denkon en spre-
ken, zonder dat gij weet wat; zjj sterven, on gij bekommert er u niet
om, of vice versa. Zij komen als gij belt om te bidden, evenals zij
komen als gij belt om kolen ; precies drie minuten eiken dag knielt gij
te zamen op één tapijt, en als de verzuchtingen en gebeden van dienst-
boden en meesters opgezonden zijn, is de plechtigheid, die men huise-
lijke godsdienstoefening noemt, afgeloopen.
De bedienden vertrokken, uitgezonderd twee, die de vochtige cou-
ranten drogen, de broodjes ronddienen en de theekoppen aangeven.
Sir Brian leest zijne brieven en kauwt zijn droog geroosterd brood.
Ethel fluistert hare moeder toe, dat Eliza er zeer slecht uitziet. Lady
Anna vraagt wie Eliza is? Is dat die vrouw, die al ziek was voordat
zij uit do stad gingen\'? Als zij ziek is, moest jufvrouw Trottcr haar
liever wegzenden; maar die is veel te goedhartig en houdt altijd men-
schen die ziek zijn Daarop begint mylady de Storning Posl te lezen
en kijkt wie er geweest zijn op het bal van barones Bosco en op do
soi\'ée dansante van mevrouw Toddie Tompkyns op liolgrave Square.
«Daar is iedereen geweest," zegt Harnes, van zijne courant opziende.
»Maar wie is die mevrouw Toddie Tompkyns?" vraagt mama, «Wie
heeft ooit van mevrouw Toddie Tompkyns gehoord? Waarom gaan de
menschen naar zoo iemand?"
«Lady Popinjoy heeft al do gasten gevraagd," antwoordt Barnes met
een ernstig gezicht. »I)e zaak was zeor goed overlegd. Do vrouw zag
er verlegen uit, maar zij is mooi, en ik heb gehoord dat hare dochter
ontzaglijk veel geld zal krijgen."
»ls die ook mooi en hebt gij mot haar gedanst?" vraagt Ethel.
nik dansen!" roept Barnes uit, want wij spreken van een tijd toen er
nog geen casino\'s bestonden en de Britsche jongelui zich op verre na
niet zoo vlijtig in het dansen oefenden als tegenwoordig.
Barnes hervatte de lozing van het provinciale blad, doch legde het
na een oogenblik met zulk eene plotselinge en luide verwensching neder,
dat zijne moeder een kleinen gil van schrik gaf on zelfs zijn vader van
zijne brieven opzag, om te vragen wat zulk een onverwachte en on-
fatsoenlijke vloek boteekende.
«Mijn oom, de kolonel der Cipayers, en zijn lievo zoontje hebben
een uitstapje naar Newcome gedaan, — dat is het nieuws hetgeen ik
het genoegen heb u mede te deelen," zeidc Barnes.
«Gij smaalt altijd op onzen oom en zegt leelijkc dingen van Clive,"
viel Ethel met eene driftige stem uit. «Oom is oen lief, goed en vrien-
delijk man, van wien ik veel houd. Hij kwam ons te Brighton bezoo-
ken on ging eiken dag uren met Alfred uit, voor wien Clive teekonin-
gen maakte. En Clive is evengoed, vriendelijk, voorkomend en braaf
als zijn vader. Barnes spreekt altijd kwaad van hem achter zijn rug."
«En zijne tante verhuurt zeer nette kamers en is eene zeor gewenschte
vriendinj" hernam Barnes. \'>lloe jammer, dat wij de betrekkingen met
dien tak der familie niet beter onderhouden hebben."
«Beste jongen," zeide Sir Brian, «jufvrouw Honoyman is zonder twij-
fel eene fatsoenlijke vrouw. Niots is zoo onedelmoedig als op een
gentleman of eene dame laag neer te zien uithoofde van hun armoede,
-ocr page 136-
128                                        De Newcomes.
en ik ben het eens met Ethel, dat gij van uw oom en zijn zoon in be-
woordingen spreekt, die voor \'t minst oneerbiedig zijn."
«Jufvrouw lloneyman is eene lievo oude vrouw," hernoemt Ethel.
»\\Vat was zij lief voor Alfred, niet waar, mama, en wat maakte zij
hem lekkere geleien! En een doctor in de godgeleerdheid — ge weet
wel, mama, dat Clive\'s grootvader doctor in de godgeleerdheid was; er
is nog een portret van hem met eene pruik — is evengoed als een ban-
kier, dat zult gij niet tegenspreken."
«Hebt gij niet eenige adreskaartjes van jufvrouw Honeyman mede-
gebracht, Ethel?" vroeg haar broeder. »En zou het niet goed zijn, er
een paar in het kantoor op te hangen? Dan kon men zien waar ge- i
meubileerde kamers te krijgen zijn. Kaartjes van haar, en van juf-
vrouw Mason."
»Wie is jufvrouw Mason, lieveling?" vraagt Lady Anna.
»Ook een lid van de familie, mama. Zij was eene nicht •—"
»l)at was zij niet," buldert Sir Briaii.
«Zij was familie van mijn grootvader, bij wien zij ook tijdens zijn
eerste huwelijk als meid diende. Ik geloof dat zij bonne van mijn oom, ,
den geachten kolonel der Cipayers, is geweest. Zij is nu in hare ge- I
boorteplaats Nowcome tot het anibtclooze leven teruggekeerd en wijdt ;
hare laatste dagen aan hot bestuur van een mangel. Do kolonel en zijn
hokkeling zjjn eenige dagen bij hun oude nicht gaan doorbrengen.
\'t Staat hier, bij don hemel! allemaal in de courant." Daarbjj balde
Barnes zijne vuist en klopte mot de grootste drift op het nieuwsblad.
»Zoo zijn zij haar dus gaan bezoeken, en heeft de kolonel zijn op-
passter lief, on vergeet hij zijne familie niet als zij oud en arm is,"
roept Ethel met een blos op de wangen uit, terwijl de tranen in haar I
oogen wellen.
9Hoor maar wat de couranten van Nowcome er van zeggen," schreeuwt
Barnes met eene bevende stem, terwijl zijn oogjes van verontwaardi-
ging vonkelen. »Ik wil wedden, dat het in allebei do couranten staat.
Morgen zal het in do Times overgenomen wezen. O, \'t is verd— aan-
genaam ! Ons blad maakt slechts terloops melding van de verblijdende
gebeurtenis. Het artikel luidt aldus: «Luitenant-kolonel Newcome,
ridder van de Bad-orde, een hoogst verdienstelijk Indisch officier en
jonger broeder van onzen geëerden stadgenoot en afgevaardigde, den ba-
ronet Sir Brian Newcome, heeft gedurende de laatste week in onze stad
vertoefd, waar hij zijn intrek in het Wapen van Engeland genomen en i
bezoeken van do voornaamste ingezetenen van Nowcome ontvangen heeft.
Naar wij vernemen heeft hjj zich hierheen begeven om eene bejaarde
bloedverwante te bezoeken, die vele jaren in groote afzondering hier ter
plaatse heeft doorgebracht."
«Nu, ik zie in dat artikel niot veel kwaad," zegt Sir Brian, «ofschoon
ik wel gewenscht had, dat mijn broeder niet in het Wapen van Enge-
land
ware gegaan, maar in het Hert, dat het logement van onze partij
is. Maar hot was niet te verwachten, dat hij op de hoogte zou zijn
van de logementen te Newcome. Ik vind het zeer gepast dat de menschen
hem een bezoek gebracht hebben."
«Hoor nu eens wat de Independent zegt, vader, en vertel mij dan
maar hoe dat u aanstaat," riep Barnes met een kwaadaardigon grijns
uit, waarop hij het volgende voorlas :
«Mijnheer de Independent, ik ben van ouder tot ouder een Screwco-
mer en dus trotsch op ieder en alles wat den geliefden naam van Screw-
-ocr page 137-
In Park Lane.
129
come draagt. Ik ben een Brit en een man, al heb ik de eer niet otn
kiezer te zijn; maar was ik dat, gij kunt zeker wezen dat ik mijne stem
zou uitbrengen voor onzen bewonderden en talentvoller» afgevaardigde,
Don Pomposo Likgraag Armenbeul, van het Armhuis, Agincourt en
Screwcome, wiens voorouders met Julius Cesar tegen VVillem den Ver-
overaar streden en wiens vader, geen vijftig jaar geleden, te Londen
de el zwaaide.
»Don Pomposo vereert Screwcome, zooals gij weet, zelden met een
bezoek. Onze voorname lui zijn niet genoeg van ouden adel, om in de
oogen van eene Lady Screwcome genade te vinden. Onze fabrikanten
verdienen hun geld door handel te drijven. O foei! hoe zou men kun-
nen verwachten, dat zulke gemeene lui onder de aristocratische gasten
op Screwcome House toegelaten zouden worden? Voor hen zijn twee
bals in het seizoen on tien dozijn flesschen aalbessenwijn goed genoeg."
«Dat heeft die schelm van een Parrot geschreven, omdat ik geen wijn
meer van hem wilde hebben," barstte Sir Brian uit. «Neen, \'t is Vidler
de apotheker! Ik heb u wel voorspeld, Anna, dat het zoo loopen zou!
Waarom hebt gij de jufvrouwen Vidler niet op uw bal gevraagd ?"
«Zij hebben op de lijst gestaan, alle drie," antwoordde Lady Anna.
«Ik neb alles gedaan wat ik kon; ik heb mijnheer Vidler voor den
armen Alfred laten roepen, en hij is ook gekomen en heeft het arme
kind zelf het drankje ingegeven. Waarom zijn zij dan ook niet op het
bal gevraagd ?" roept mylady verbijsterd uit; »ik geef u mijn woord,
dat ik het niet weet."
«Barnes heeft hare namen van de lijst geschrapt, mama," brengt Ethel
in \'t midden. «Gij zult niet tegenspreken, dat gij het godaan hebt,
Barnes. Gij hebt er bij gezegd, dat gij roeds Iikpotten genoeg hadt."
jilk vind niet, dat het op den stijl van Vidler gelijkt," zeide Barnes,
die misschien niet ongaarne eene wending aan het gesprek wilde geven.
»Ik geloof dat het die schelm van een Duff de hakker is, die bij de
laatste verkiezingen dat spotlied op ons gemaakt heeft. Maar luister nu
eens naar het slot van het artikel:
»De Screwcomers worden op dit oogenblik vereerd met het bezoek van
een heer uit de familie Screwcome, die, zijn gansche leven buitenslands
doorgebracht hebbende, eenigszins verschilt van zijne bloedverwan-
ten, die wij allen zoo liefhebben en vereeren! Die geachte heer en
dappere krijgsman heeft zich in ons midden begeven, niet enkel om
onze fabrieken te bezichtigen (ofschoon Screwcome in dat opzicht met
elke stad in \'t Noorden kan wedijveren), maar om een oude dienstbode
en bloedverwante van zijne familie te bezoeken, die hij het niet bene-
den zich acht te erkennen; die hem in zijn jeugdigen leeftijd verzorgd
heeft; en die vele jaren in hare geboorteplaats heeft geleefd van de
mildheid van kolonel N—. Die dappere officier hoeft met zijn zoon,
een knap jonkman, menig tochtje door onze bekoorlijke omstreken ge-
daan met een der open rijtuigen van onzen vriend Taplow (uit het
Wapen van Engeland),
waarbij hij vergezeld was van jufvrouw M—,
thans eene hoogbejaarde vrouw, die met tranen in de oogen van de goed-
heid en erkentelijkheid van don dapperen soldaat spreekt.
»Op een der dagen van do vorigo week reden zij naar Screwcome j
House. Zou men het gelooven, dat, ofschoon die huizinge slechts vier
mijlen van de stad ligt, ofschoon het gezin van Don Pomposo er nu
sedert twaalf jaren elk jaar vier of vijf maanden doorbrengt, jufvrouw
9
BK NEWCOMES I.
-ocr page 138-
130                                             De Newcomes.
M— het huis van haar neef voor de eersto maal zag, on die grandes,
behalve op publieke plaatsen, nooit gezien had sedert den dag toen zij
het graafschap de eer aandeden doze bezittingen te koopen?
»Ik herhaal, dat ik geen Vozer ben; maar ware ik het, ik zou bij
de eerstvolgende verkiezing n: -, eerbiedige dankbaarheid toonen door
te stemmen voor Don Pomposo Ik zal echter het oog op hem houden,
en blijf intusschen, mijnheer de Tndependent,
» Uw bestendige Lezer,
»0E SPEURHOND."
»De radicale geest, dio het land besmet heeft, is vreeselijk. waarlijk
vreeselijk," zeide Sir lirian Kowcome, don top van zjjn ei kwaadaardig
verbrijzelende. »AVij staan letterlijk op een vulkaan." Naar beneden
ging het eierlepeltje in den krater. «De verfoeilijkste stellingen worden
overal openhjk verkondigd; de losbandigheid der drukpers heeft eene
hoogte bereikt, die ons met den ondergang bedreigt; er is geen wet, die
door die onbeschaamde couranten geëerbiedigd wordt; geen stand is tegen
hun aanrandingen gevrijwaard; er staat geen oude grenspaal meer, dien
de lavastroom der democratie niet dreigt te overstelpen en te vernielen."
«Toen ik te Spielberg was," voerde Barnes Newcome liefderijk aan,
»zag ik daar drie vagebonden met lange baarden en holle wangen het
kleine binnenplein op- en nodorwandelen, en graaf Keppenheimer ver-
telde mij, dat het drie verwenschte redacteurs van bladen van Milaan
waren, die reeds zeven jaar gevangenis hadden ondergaan. Toen Kep-
penheimer verleden jaar op Newcome kwam om te jagen, wees ik hem
dien ouden dief, dien Batters, den eigenaar van don Independent, en
Potts, zijn helsehon bondgenoot, te zamen in een open rijtuigje, en ik
zei: «Keppenheimer, ik wenschte dat wij eene plaats hadden, waar wij
eenige van dio verwenschte radicale redacteurs achter slot en grendel
konden zetten, of dat gij dio twee schelmen mee naar Spielberg kondt
nemen;" en toon wij voorbijgingen lachte die duivel van een Potts mij
in mijn gezicht uit en sloeg een van mijne jachthonden met zijne zweep
op den kop. Wij moeten iets met dien Independent doen, vader."
»Ja, dat moeten wij, ffarnes," bevestigde zijn vader plechtig; »wij
moeten hem den mond snoeren."
«Mij dunkt," zegt Barnes, »het beste zou zijn hem de spoorwegadver-
tentiën te geven."
«Maar dan wordt de redacteur van den Sentinel zoo boos," antwoordt
de oudste vervolger der drukpers.
«Laten wij dan in ieder geval Tom Potts het recht van jacht geven,
want zooals de zaken thans staan, stroopt de schelm toch op onzen
grond. En dan behoort er aan Speers geschreven te worden, vader,
dat hij een oogje op [Jatters en dien schavuit, zijn medeplichtige, moet
houden en zeer beleefd jegens hen zijn, doch hen dadelijk calangoeren
moet, zoodra hij er maar gelegenheid toe ziet."
Gedurendo het smeden van die samenzwering om de onafhankelijk-
heid van een groot orgaan der firitscho openbare meening door om-
kooping of verdrukking te dooden, had Ethel gezwegen; maar toen
papa het gesprek besloot door plechtig te verklaren, dat hij er met
Speers eens over spreken zou, vroeg het meisje aan hare moeder:
«Mama, is het waar, dat er te Newcome iemand van grootvaders fa-
milie leeft, die oud en arm is?"
«Hoe zou ik dat weten, liefje?" antwoordt Lady Anna. «Ik geloof,
dat grootvader heel veel arme neven en nichten had."
-ocr page 139-
Be oude jufvrouwen.                                 131
»lk kan u verzekeren, Anna, dat verscheidene van uw kant goed
fenoeg zijn geweest om mij op het kantoor te komen opzoeken," zegt
ir lirian, die zijn vrouws ontboezeming voor oen aanmerking op zjjne
familie hield, ofschoon het eenvoudig de vermelding van een feit uit de
natuurlijke historie was. «Die vrouw was in \'t geheel geen familie van
mijn vader, maar, naar ik geloof, eene verre nicht van zijn eerste
vrouw. Zij diende bij hem als meid en heeft altijd een zeer ruim jaar-
geld gekregen van den kolonel —"
»Die haar, als een lieve, goede, brave oom die hij is, is gaan be-
zoeken," riep Ethel uit. «Denzelfden dag als ik te Newcome aankom,
zal ik ook naar haar toegaan; ten minste," liet zij er op volgen, daar
zij een afkeurende uitdrukking in haar vaders oog waarnam, «als papa
mij daartoe verlof wil geven."
«Waarlijk, vader," zeide Barnes, »ik geloof dat dit het beste is wat
zij doen kan. Ethel moot maar met een van de jongens gaan en juf-
vrouw Dings een kleedje of een traktaatje of zoo iets ten geschenke
brongen. Dat zal dien helschen Independent den mond stoppen."
«Als wij eerder gegaan waren," zeide Ethel op de argelooste wijze,
»zou dat alles over ons niet in de courant gestaan hebben." En daar
haar wereldsgezinde vader en haar broeder wel togen wil en dank
verplicht waren dit te beamen, mogen wij de goede oude jufvrouw
Mason wel gelukwenschen met de nieuwe en voorname kennissen, die
zij op het punt staat te maken.
VIJFTIENDE HOOFDSTUK.
DE OUDE JUFVROUWEN.
Uit het voren vermelde ingezonden stuk en uit het daarover gevoerde
gesprek blijkt, wat de gangen en bedrijven van den kolonel waren ge-
weest sedert het laatste wat wij van hem vermeld hebben. Hij begaf
zich met Clive per diligence naar Livorpool en van daar met eene post-
sjees met twee paarden naar Newcome, waar hij in hel Wapen van
Engeland
afstapte. De kolonel reisde gaarne per post; dat snelle ver-
voer door de landelijke stroken schonk hem genot en beurde zjjn geest
op Kon hij zich bovendien niet op de getuigenis van Dr. Johnson be-
roepen. dat een vlugge rit mot eene postsjees een der grootste genoegens
en het vertoef in een goed logement een der voornaamste uitspanningen
des levens was? Op reis was hij zoo verheugd en uitgelaten als een
knaap. Hij sprak met de logementsknechts en knoopte vriendschap met
den kastelein aan; hn liet zich alles vertellen aangaande de steden
waar hij kwam en rood met een onverstoorbare goede luim en belang-
stelling van de eene merkwaardigheid naar de andere. Het was nuttig
voor Clive menschen en steden te zien, fabrieken en werkplaatsen, Iand-
goederen en kathedralen te bezoeken. Hij deed honderd vragen omtrent
alles wat hem omringde, en indien iemand wilde weten wie Thomas
Newcome was, welken rang hij bekleedde en welk doel hij had, kostte
het hem geen moeite zijne vragen door den argeloozen en vriendelijken
reiziger te doen beantwoorden.
Taplow, de reeds vroeger genoemde kastolein in het Wapen van
Engeland,
wist binnen vijf minuten wie zijn gast was en waarvoor hij
kwam. Des kolonels naam stond al op zijne koffers geschilderd en zijn
-ocr page 140-
132                                            De Newcomes.
bedionde was bereid alle vragen omtrent zijn moester en diens zoon te
beantwoorden. Doorgaans stelde Newcome zijn zoon aan den kastelein
tooi-, wanneer deze zijn gast eene flesch wijn kwam brengen, en met
onderwetsche hartelijkheid noodigde de kolonel hem dan uit om een glas
van zijn eigen wijn mede te drinken, waarbij hij meestal zeide: »Dit is
mijn zoon, mijnheer. VVjj doen een reisje, om het land eens te zien.
Ieder Engelsch gentleman behoorde eerst zijn eigen land te loeren kon-
nen, eer hij buitenslands ging, zooals wij later van plan zijn; wij gaan
dan een tochtje door Europa doen. Gjj zult mij verplichten met mij te
zeggen, wat er merkwaardigs in uwe stad is en wat wij moeten gaan
zien: oudheden, fabrieken of buitenplaatsen. Wij wenschen gaarne
alles te zien, mijnheer, — alles." Er zijn nog uitvoerige dagboeken
van die reisjes aanwezig, in Clivo\'s jongensachtige hand on des kolonels
vlugge schrift gesteld, — kluchtige verslagen van de bezochte plaatsen
en ijzingwekkende bijzonderheden omtrent de betaalde logemcntsreke-
ningen.
Gelijk wij dus zeiden wist Taplow binnen vijf minuten, dat zijn gast
een broeder was van Sir Brian, den afgevaardigdo van de stad, on zag
hij een briefje door den knecht van het logement wegbrengen naar
«Jufvrouw Sara Mason, op Jubilee Row," waarbij de kolonel haar ken-
nis gaf, dat hij aangekomen was en na het diner bij haar zou zijn.
Taplow achtte het niet noodig aan zijn bezoeker mede te deelen. dat
het logement, hetgeen door Sir Brian begunstigd werd, hot huis dei-
Blauwen, het hert en niet het Wapen van Engeland was. Was het niet
mogelijk, dat de heeren in politieke gevoelens verschilden ? Taplow\'s wijn
kende\' geene partij.
Eenige der vroolijkste gasten uit geheel Newcome gebruiken de Bos-
cawen-zaal in het Wapen van Engeland als sociëteit en brengen daar
talrijke lustige avondjes door, onder het opsnijden van tallooze aardig-
heden.
Duff de bakker; de oude Vidler. wanneer hij zich aan zijne genees-
kundige plichten kan ontscheuren (om de waarheid te zeggen beven
zijne banden thans heel erg en ziet zijn neus bijzonder rood); Parrot
de afslager; en die snaak der snaken, Tom Potts, de bekwame mede-
redacteur van den Independent, waren zeer trouwe bezoekers van het
Wapen van Engeland,
en het diner van kolonel Newcome was nog niet
afgeloopen, of verscheidene van die heeren wisten welke gerechten hij
besteld had; zij wisten dat hij. als een echt gentleman, eene flesch
sherry en eene flesch rooden wijn had laten komen; dat hij de postil-
jons goed betaald had en als oen eerste piet met een bediende reisde;
en dat hij hierheen gekomen was, om een oude meid en nicht van
zijne familie op te zoeken. Elkoon van die vroobjke Engelschen vatte
voor den kolonel genegenheid op, uithoofde van zijne minzaamheid en
mildheid, en vergeleek die met de gedragingen van den baronet, hun
conservatieven afgevaardigdo.
Zijn aankomst baarde opzien in het plaatsje. Mon besprak die zoo-
wel in de Blauwe Sociëteit in het Hert, als ondor do geavanceerde
liberalen in het Wapen van Engeland. Speors. de agent van Sir Brian,
wist niet wat hij doen moest en schreef daarover nog met de post van
denzelfden avond aan den baronet. Domino Bulders gaf aan het logo-
ment zijn kaartje voor den kolonel af.
Hot was niet om winstbejag of bezorging van zaken, maar alleen uit
liefde en erkentelijkheid, dat Thomas Newcome zich naar zijn vaders
geboorteplaats had begeven. Toen het diner afgeloopen was ging hij
-ocr page 141-
133
De oude jufvrouwen.
met Clive, onder geleide van den knecht die het briefje gebracht had,
naar het huisje, waar zijn oudste vriendin woonde. Do goode oude
vrouw legde haar bril in den bijbel en wierp zich in do armen vanhaar
jongen, haar jongen dio meer dan vijftig jaar oud was. Zij omhelsde
Clive nog veel vuriger en veelvuldiger dan zij zijn vader kuste, want
zij herkende haar kolonel niet goed met dio bakkebaarden. Clive was
het sprekend evenbeeld van haar jongen, zooals hij haar voor bijna
veertig jaren verlaten had. Even teeder als zij nu dien knaap aan haar
hart klemde, had haar geheugen den lang geleden tijd, toen zij te zamen
waren, in gedachtenis gehouden. De goede ziel deed eindelooze verha-
len van de kindsheid, de guitenstreken en de schoonheid van haar
lieveling. Het heden was nevelachtig voor haar, maar het verledene
stond helder en duidelijk voor haar oogen. Toen zij, te zamen pratende,
aan hare heldere theetafel gingen zitten, bediend door het knappe meisje,
\'tgeen door des kolonels mildheid aan zijn oude bonno tot hulp strekte,
i drong do hartelijke oude vrouw er op aan, dat Clive naast haar zou
zitten. Telkens verbeeldde zij zich dat hij haar lieve jongen was en vergat
zij in die zoete zinsbegoocheling dat het gebronsde gezicht, het dunne
haar en do melancholische oogen van den veteraan die van haar troetel-
kind van vroegere dagen waren. Aldus had hij haar gedurende dien
halven menscheuleeftijd dat hij afwezig was geweest, steeds voor den
geest gestaan, en dag on nacht, waar hij zich ook bevond, in smarten
of gevaren, had hare liefde on haar gebed den afwezigen lieveling ver-
gezeld. Niet tevergeefs heeft hjj geleefd, die door zulk eene vriendschap
op zijn levensweg vergezeld wordt. Laten wij voor het menschelijk ge-
slacht dankbaar zijn, wanneer wij aan de liefde denken, met welke
sommigen van ons gezegend zijn. Er ligt ontegenzeglijk iets hoinelsch
in, en do engelen zullen het wellicht bewonderen en zich er in verheugen.
Daar onze kolonel niets omhanden heeft, zijn zijne bewegingen na-
tuurlijk zeer snel en brengt hjj op elke plaats slechts een korten tijd
door. Het is thans zaterdag, en den volgenden dag, zondag, zal hij j
zijne lieve oude verzorgster trouw naar de kerk vergezellen. Svolk een
feest is die dag voor haar. nu zjj haar kolonel met zijn knappen zoon
bij haar heeft, en mijnheer Micks, de hulpprediker, naar hom kijkt en
dominé Bulders zelf van don preekstoel zjjn oog over hen laat gaan,
en al de buren lispelen en fluisteren wie die nksche militair mot dien |
mooicn jongen is, die bij do oude jufvrouw Mason zit en haar zoo
liefderijk uit de kerk geleidt\'? Dien zaterdag en zondag zal de kolonel i
met de goede oudo vrouw doorbrengen, maar maandag vertrekt hij
weer, want dinsdag moet hij voor oeno gewichtige zaak te Londen zijn; i
Tom Hamilton van zijn regiment zal dien dag geballoteerd worden in |
de Oriental Club, en zou Thomas Xewcomo op zulk een dag afwezig ;
blijven? Hij rijdt uit het Wapen van Emjeland weg, tusschen eene rij
van giggelende dienstmeisjes, lachende knechts en dankbare staljongens, j
tot aan de postsjees begeleid door den dienstvaardigen Taplow, die het
portier sluit, en in de Boscawen-zaal wordt hij dien avond voor een
juweel verklaard Eer de volgende dag is afgeloopen heeft de gansche
levendige stad allo bijzonderheden van zijn aankomst en vertrek gehoord, \'
zijne voorkomendheid en mildheid geprezen, en die zeer zeker vergeleken I
met de geheel verschillende handelingen van zijn broeder den baronet,
die in den onmiddollijken omtrek van zijn landgoed met de hatelijkste j
bijnamen bestempeld wordt.
De oudo jufvrouw Mason zal een dozijn bezoeken moeten afleggen en
ontvangen, bij al welke gelegenheden de zegepralende komst van den j
-ocr page 142-
134                                             Be Newcomes.
kolonel besproken en met bewondering vermeld zal worden. Jufvrouw I
Mason zal haar mooion nieuwen Indisehen shawl laten zien, en haar
prachtigcn bijbel met de grooto letter en met het lieve inschrif\'t waar-
mede \'I homas Newcome het boek aan zijne dierbare oude vriendin heeft
opgedragen; baar dienstmeisje zal do nieuwe japon toonen, die zij
gekregen heeft; de hulpprediker zal don bijbel zien en mevrouw Bul-
aers zal don shawl bewonderen; en de oude vriendinnen en nederige
kennissen der goede oude jufvrouw zullen, als zij op hare zondagswan-
delingen voorbjj het statige hek van Newcome Park komen, waarop
het nieuwbakken wapen van den baronet met goud en kleuren prijkt, !
ook het hare vertellen over den vriendeljjken kolonel en zijn hardvoeh-
tigen broeder. Wanneer heeft ooit die Brian een arme oude vrouw in haar
huisje bezocht of zijn rentmeester kwijtschelding van do buur verleend?
"Welk goeds is er ooit van Newcome Park voor de armen gekomen,
behalve eenigo dunne dekens en eenigo schriele bons voor steenkolen en
soep ? En wat de schatten van den kolonel betreft: Heere bewaar ons,
hij is vijf en dertig jaar in Indië geweest! Al het geld van den baronet
is, in vergelijking van het zijne, eeno boon in een brouwketel De ko-
lonel is de voorkomendsto, do beste, de rijkste der stervelingen. Waar-
schijnlijk zweefden die feiten en oordeelvellingen den schrijver, die zich
de Speurhond noemde, voor den geest, toon hij zijn sarcastischen brief
voor den Newcome hidi\'pendcnl stelde, dien wij in hot vorige hoofdstuk
over den schouder van Sir lirian Newcome gelezen hebben.
Men begrijpt wel, dat Thomas Newcome nog niet veel weken in En-
geland was, of do goode kleine jufvrouw Iloneyman te Brighton werd
met een bezoek van haar hooggeachten kolonel vereerd, \'loon de nij-
dige Ciawler uit zijn venster stond te kjjken, waar Ik t verweerde papier
nog altijd verkondigde dat er kamers te huur waren, had hij het ver-
driet eene gele postsjees voor jufvrouw Ilonevman\'s deur te zien stil-
houden, dio, na daar twee heeren afgezet te hebben, met den bediende
en de bagage naar een ander logies dan dat van Gawler wegreed.
Terwijl deze beklagenswaardige heer zjjn eigen tegenspoed verwenschte
en zich nog meer over den voorspoed van jufvrouw Iloneyman ergerde,
vereerde het waardige vrouwtje haar kolonel met eeno zusterlijke om-
helzing en eene plechtige ontvangst. Hanna. do trouwe huisverzorg-
ster, werd aan hem voorgesteld en ontving een handdruk. De kolonel
wist reeds alles van Hanna, want hij had zich nog geen week op den
Engelschen bodem bevonden, of er was een mandje met potten confi-
tuur, die zij gemaakt, en eeno tong, dio zij gekookt had, voor hem aan-
gekomen Nog dien zelfden avond, toen zijn bediende zijno goederen I
in een naburig logement had gebracht, was Hanna in het bezit van een
zijner overhemden, want zij had reeds vroeger met hare meesteres samen- |
espannon om een dozijn van die kleedingstukken voor don weldoener I
er familie te vervaardigen.
Al de presenten, die Newcome in den loop der jaren uit Indië aan
zijne schoonzuster gezonden had. waren uit de watten en de lavendel
genomen, waarin zij die zorgvuldig bewaard had. Het was een heldere
gloeiende .luni-dag, maar ik verzeker u, dat jufvrouw Honeyman haar
oogverblindenden scharlakenrooden cachemiren shawl droeg; aan den
hals had zij de groote broche mot de afbeelding van hot paleis teAgra;
en hare braceletten (»ik heb vernomen, mijn waardste, dat zij door do
inlanders banglos genoemd worden." placht zij te zeggen) versierden de
manchetten rondom hare magere oude handen, die van genoegen beef-
den toen zij don hartelijken druk van dien kolonel der kolonels ontving.
-ocr page 143-
De oude jufvrouwen.
135
Wat hadden die handen zich dien morgen geweerd I Hoeveel taarten-
deeg en taartenvulsel hadden zjj niet vervaardigd! Kolonel Newcome
was nog geen tien minuten in huis, of\' de vermaarde kalfscótelctten ver-
schenen. Het gansche huis was, in afwachting van zijne komst, versierd,
en Kuhn, de hulpvaardige Duitschc knecht der bewoners van de eerste
verdieping, had een kunstig Fransch gerecht gereedgemaakt. Jietsy was
op den uitkijk geplaatst en had last gekregen om, zoodra het rijtuig
voor de deur stilhield, de cöteletton op het vuur te zetten. Do oogen
der goede jufvrouw Honeyman vonkelden en haar oude hand en stem
beefden, toen zjj een gla< madera inschonk en op de gezondheid van
den kolonel dronk. »Ik verzeker u, beste kolonel," sprak zij, met het
hoofd knikkende, dat een ritselend gebouw van kant en linten droeg,
»ik verzeker u. dat ik uwe gezondheid met goeden wijn drinken kan!"
De wijn was door hem zelven gezonden, evenals de Chineesche vuur-
schermen en het sandelhouten werkdoosjc en het ivoren kaartjes-etui,
en die fraaie roode en witte schaakstukken in de gedaante van kleine
cipayers en mandarijnen met kasteelen op den rug der olifanten; —
\'t waren Georgo III en zjjne gemalin in rood ivoor, tegen den keizer
van China en diens gemalin in wit ivoor, — het genot van Clive in
zijne kindsheid en het voornaamste sieraad der zitkamer van de oude
vrijster.
liet maal, dat jufvrouw Honeyman aanrichtte, werd tot een meester-
stuk van kookkunst verklaard, en toen het afgeloopen was liet zich
een getrippel van kleine voetjes buiten de deur hooren. Deze geopend
zijnde verscheen ei\' eerst cene rijzige min met een op haar armen sprin-
fend kind, ten tweede en ten derde, twee kleine meisjes in jurkjes en
roekpijpjes, met lange krullende lokken, blauwo oogen, blauwe lintjes
om er mode to harmonieeren; ten vierde de jonge heer Alfred, dio nog
niet geheel van zijne ziekte hersteld was en die (ten vijfde) de jonge
jufvrouw Ethel Newcome, blozend als eene roos, aan de hand hield.
Manna, grijnzende van plezier, trad op als eeremoniemeestcres diende
de bezoekers aan als »de jonge jufvrouwen Newcomes en de jonge heer
Newcomes om nssieblieft den k\'rnel te spreken,\'\' maakte eene nijging
en gaf een knipoogje aan Clive, onderwijl zij haar nieuw zjjden voor-
schoot gladstreek, want ook zij was geheel in \'t nieuw, klaterend en
ruischend, tor oero van don kolonel. Ethel hield niet op met blozen,
terwijl zij op haar oom toeging, on do brave krijgsman bloosde ook,
toen hij opstond. Clive stond eveneens op, toen do kleine Alfred, waar-
mede hij groote maatjes was. naar hem toeliep. Lachend rees Clive
van zijn stoel, en knikte Ethel toe, maar bleef te gelijker tijd de koek-
jes van het dessert eten. Wat don kolonel en zijn nichtje betreft, die
twee verliefden dadelijk op elkander, gelijk prins Camaralzaman en de
prinses van China.
Ik had een teokenaar aangenomen om dit tooneel aanschouwelijk to
maken, maar ik heb hem zijn ontslag moeten geven. Do arme man was
volslagen onbekwaam om do verhevene, bevallige en aandoenlijke por-
sonages en gebeurtenissen, waarvan deze geschiedenis zal overvloeien,
naar eisch af te beelden; maar ik twijfel te gelijk of iemand anders
zulk een portret van Ethel Newcome zou kunnen schetsen, dat het hare
vrienden en haar okjon gevoel van recht bevredigde. Dien blos, dien
wij vermeld hebbon. kan hij niet weergeven. Hoe zou men dien met eene
graveerstift en drukinkt afbeelden ? Welk teekenaar kan de vriendelijke
uitdrukking kenbaar makon, dio in de oogen van don kolonel blonk,
zelfs schoonheid gaf aan do rimpels bij die oogen. on als het ware een
-ocr page 144-
136                                     Be Newcomes.
heiligenschijn over zijn gelaat verspreidde? Wanneer de schilders van
den ouden tijd heiligen voorstelden namen zij do toevlucht tot den pas-
ser en tot bladgoud, — alsof de hemelscho luister door aardsch metaal
kon vertegenwoordigd worden! Daar dus de teekonaar tegen zijne taak
niet zou opgewassen zijn, gelieve de verbeelding van den lezer zich den
blik van beleefdheid voor oeno dame, van bewondering voor oene jonge
schoone en van bescherming voor een onschuldig kind voor te stellen,
daar dit alles uit des kolonels innemend gelaat sprak, toen hij het oog
op E thel Ncwcome liet rusten.
»Mama heeft ons gezonden om u in Engeland welkom te heeten,
oom," sprak Ethel, hem naderende, zonder er een oogenblik aan te
denken dat aardige blosje af te leggen, dat zjj binnengebracht had en
dat bij haar het zinnebeeld van jeugd en zedigheid on schoonheid was.
Hij greep haar tengere blanke handje en legde het in zijn eigene
bruine hand, waardoor het nog des te blanker scheen: hij schoof zijn
f rijzenden snorbaard op zijde en kuste, zich vooroverbuigende, dat
lanke handje niet veel bevalligheid en waardigheid. Er bestond geen
eigenlijke gelijkenis, en toch was er iets in hot gelaat, de stem en de
bewegingen van het meisje, dat zijn hart deed kloppen, daar er een
beeld uit do verledenheid scheen op to rijzen en hom te begroeten. Hot
scheen hem dat na vijf en dertig jaren do oogen hem weer aanzagen,
die zijn jeugdig loven verhelderd hadden, en die hij jaren later in zijne
droomen en in den geest zag, alsof zij hem uit de hemelen toeblonken.
Hij herinnerde zich zulk een fraaien gebogen hals en golvende lokken,
zulk een lichten tred, eene zoo engelachtige gestalte, en een zoo ten-
ger handje als nu tusschen zijne vingeren was geklemd, — oogenblik-
ken, waar thans eene kloof van tien duizend lange dagen tusschen lag.
Het is een oude stelling, dat wij niets vergeten. Gelijk" men in het
ijlen der koorts plotseling over zijne kindsche jaren begint te spreken,
zoo worden wij soms door het geheugen wakker geschud en staat eene
vroegere geliefde ons even levendig voor den geest als in den tijd toen
zij het dagelijksch onderwerp van ons gesprek was, toon haar aan-
wezigheid ons hart verheugde, toen hare stem in onze ooron klonk, en
toen wij met hartstochtelijke tranon afstand van haar moesten doen.
Scheiding is do dood, althans voor zooveel dit leven betreft. Eene pas-
sie komt aan haar einde; zij wordt in oeno doodkist weggevoerd of
schreiende in eene postsjoes gedragen; zij ven-laat op de eene of andere
wijze het leven, wordt door de zoden bedekt, en wij zien haar niet
meer. Doch zij is oen deel van onze ziel geweest en blijft eeuwig be-
staan. Draagt eene moeder haar dood kind geen liefde meer too ? her-
denkt een man zijne verlorene geliefde niet, ofschoon eene liefhebbende !
vrouw zich aan zijne borst vlijt, en misschien twintig kinderen rondom
zijne knieën dartelen? Het is zeker, dat toen do oude soldaat de hand
van liet moisjo in de zijne klomde, die kleine talisman hem naar Hades
leidde en hij Leonora zag. —
»Hoe vaart u. oom?" roepen de meisjes No. 2 en ;{ in een aardig
kinderkoor. Hij laat don talisman vallen en keert tot het gewone leven
terug, terwijl het op- on nedorspringende kind op den arm der nij- j
gende min hem een welkom toekraait. Alfred kijkt zijn oom met de
witte broek een oogenblikje aan en vraagt daarop onmiddellijk aan
Clivo om iets voor hom te teekenon. terwijl hij in een oogenblik op
diens knie zit. Hij klimt altijd tegen iemand of iets op, kloutert over
stoelen, wipt door trapleuningen heen en staat op zijn eigen hoofd of
op dat van een ander, en, nu hij in beterschap toeneemt, breekt hij
-ocr page 145-
De oude jufvrouwen.                                     137
alles wat los en vast is. Nog jaren nadat de kleine guit vertrokken is
zullen jufvrouw Honeyman en Hanna over de verwoestingen spreken,
die hij aangericht heeft. Als hij reeds een lustig officier bij de garde is
en hij de vrouwen eens te Brighton komt opzoeken, zullen zij hem nog
de blauwe Chineesche pul laten zien, waarop hij volstrekt wilde gaan
zitten en die hem in een zoo vrecselijk gehuil deed uitbarsten toen zjj
onder hem brak.
Nadat de kinderen vertrokken zijn om aan \'t strand te gaan wande-
len, zet de kolonel zich weer, om zijn dessert to vervolgen. Jufvrouw
Honeyman spreekt over de kinderen en hunne moeder, de handigheid
van Kuhn en de schoonheid van Ethel, en werpt oen veolbeteekenenden
blik op Clive, die geno eg koekjes en dessert en wijn gehad heeft en nu
met zijn neus tegen de ruiten geplakt staat. Welke goedhartige vrouw,
jong of oud, is geen liefhebstor van huwelijken to beramen ?
De kolonel zegt, zonder zijn oogen van de tafel op te heffen, dat zij
hem iemand — iemand die hij eenmaal gekend heeft, voor den geest
brengt.
«Wezenlijk?" roept jufvrouw Honeyman uit, hoewel het haar tegelijk
invalt dat Emma dan sedert haar vertrek naar Indië sterk moet veran-
derd zijn, want zij had blond haar, bijna witte oogharen en volstrekt
geen mooien voet. Maar och. lieve beste jufvrouw, de kolonel denkt
volstrekt niet aan wijlen mevrouw Casey.
Hij heeft genoeg madera gedronken, de voorkomende ontvangst van
allen, jong en oud, heeft zijn hart verteedord on nu begeeft hij zich
naar boven om een bezoek aan zijne schoonzuster te brengen, voor welke
hij eene zoo hoffelijke buiging maakt als jegens eone dame van haar
rang past. Ethel nam, alsof het van zelf sprak, gedurende dit bezook
hare plaats naast hem. Waar had hij toch dio verfijnde manieren ge-
leerd, welke wij allen, die hem kondon, in hem bewonderden ? Hjj bezat
eene natuurlijke eenvoudigheid en was steeds met welwillende en edel-
moedige gedachten vervuld, en zijn rein gemoed was boven huichelarij
en gemaaktheid verheven. Misschien hadden de Fransehen, met welko
hij in zijn jongen tijd had omgegaan, iets van do traditioneele gratie
van de vieille cour in hem overgestort; zijne half broeders bezaten er
althans niets van. «Wat heeft die Barnes toch geschreven, dat de ko-
lonel een belachelijk man zou zijn?" sprak Lady Anna dien zelfden avond
tegen hare dochter. »Uw oom is adorable. Ik heb nooit een volmaakter
grand seigneur gezien. Hij herinnert mij aan mijn grootvader, ofschoon
diens manieren iets meer gekunstelds hadden en zijne stem door het
snuiven bedorven was. Zie den kolonel daar nu eens. Hij loopt in den
tuin te rooken, maar hoe bevallig gaat het hem af! En dit is de man,
dien uw oom Hobson en uw eigen arme lievo papa ons als een soort van
beer afgeschilderd hebben! Dat doet oom Hobson, die zelf de manie-
ren van een knecht heeft! Er is op den kolonel geen aanmerking te
maken. Wat is de reden, dat Barnes hem bespot.\' Ik wonschte, dat
Barnes even gedistingeerd was, maar hij gelijkt op zijn armen lieven
papa Que voulez-vous, liefje? De Newcomes zijn deftig en rijk ; maar
gedistingeerd\'\' neen. Ik heb mij zelve in dat opzicht geen illusiën ge-
maakt, toen ik met uw armen lieven papa trouwde. Ik zeg dat kolonel
Newcome iemand is, dien wij in waardo moeten houden. Als wij te
Londen terug zijn, zal ik hem aan onze gansche familie voorstellen;
die arme lieve man! hij moet zien, dat wij nog andere betrekkingen
hebben, dio presentabel zijn, buiten die, welke hij bij mevrouw New-
corae op Bryanstono Square zal aantreffen. Zoodra wij te Londen ko-
-ocr page 146-
De Newcomes.
138
men, moot gij naar Bryanstone Square gaan, en uwe nichtjes met hare
, gouvernante vragen ; wij zullen haar een klein partijtje geven Mevrouw
Newcome is onverdraaglijk, maar toch moeten wij onze familie niet
links laten liggen, Ethel. Wanneer gij in het publiek komt, zult gij
; verplicht zijn er te dineoren en op hare bals te verschijnen. Klke jonge
! dame van uw stand heeft offers te brengen en plichten jegens hare ia-
milie to vervullen. Let maar eens, hoe het met mij gegaan is. Waarom
heb ik uw armen lieven papa getrouwd\'! Uit plichtbesef. Is uwe tante
Fanny, die met kapitein C\'anonbury gevlucht is, gelukkig geweest ?
Zij hebben elf kinderen en Jijden te Boulogne honger. Bedenk eens,
dat er drie van Fanny\'s jongens op do school dor Blauwrokken zijn en
gele kousen moeten dragen. Zjj hebben die plaatsing nog op voor-
spraak van uw papa gekregen. Ik ben zeker, dat mijn papa razend
i zou geworden zijn, als hij dien dag had moeten beleven ! Zij kwam mij
1 met een van die arme jongens in Park Lanc bezoeken, maar ik kon
hen niet ontvangen, want mijn gevoel liet het mij niet toe. Toon mijne
kamenier, ik had toen eene Fransche (gij herinnert u Louiso nog wel ? \'
haar gedrag was aboniinable, evenals dat van Prévüle;. mij kwam
zeggen dat Lady Fanny beneden was met een jong heer qui porlait
des bas jannes,
gevoeldo ik geen kracht om het kind te zien. Ik liet
Fanny verzoeken om op mijne kamer te komen, en ging werkelijk to
bed liggen, om haar niet to beleedigen. Die slechte Louise ontmoette
baar later te lioulogne en vertelde haar alles. Goodennacht ! wij moe- !
ten hier niet langer blijven praten üe hemel zij met u, mijn liefje!
Die vensters daar zijn die van den kolonel. Kijk, hjj staat op zijn
balkon te rooken. En dat moet Clive\'s kamer zjjn. Clive is een heel |
goede jongen, \'t Was zeer lief van hem, dat hij zooveel teekemngen j
voor Alfred maakte, Berg do teekeningen goed weg, Ethel. Mijnheer
I Smee heeft er in Park Lano eenige gezien en zegt dat er een merk- j
I waardige aanleg uit spreekt. Wat had ook uwe tante Emily een groo- j
j ten aanleg voor het teekenen; maar dat, was voor bloemen. Ik had
aanleg voor niets bijzonders, placht mama te zeggen, en doctor Belper j
zeide: «Waarde Lady Walham," (het was vóór grootpapa\'s dood),
«heeft freule Anna dan misschien aanleg om knoopen aan te zetten en j
poddingen te maken?" Nu goedennacht, liefje! God zij met u, Ethel!"
Van het balkon zag de kolonel do slanke gestalte van het nu ver- J
trekkende meisje, dat hij met een liefderijken blik naoogde, en terwijl
de rook van zijne sigaar in de lucht kronkelde, bouwde hij daar een
fraai kasteel, waarvan Clive de slotvoogd en die lieve Ethel de burcht-
vrouw zou zijn. »VVat is dat een oprecht, eenvoudig, lieftallig schep-
seltje !" dacht hij. «Wat is zij opgeruimd en blijde, en hoe lief voor
jufvrouw lloneyman, die zij met de achting behandelt waarop do oude
jufvrouw aanspraak heeft; en wat gaat zij zachtzinnig mot haro broer-
tjes en zusjes om ! Wat eene lieve stem en wat een lief blank handje!
Toen zij \'t mjj gaf, was het alsof er een wit vogeltje in mijne hand lag.
Ik moet mij waarlijk handschoenen aanschaffen, en ik geloof dat Binnie
gelijk heeft, dat mjjn rok ouderwetsch is. Wat zou er van dat meisje
en Clive een aardig paar te maken zijn ! Zij herinnert mij aan oen paar
oogen, die ik nu sedert veertig jaar niet gezien heb. Ik wilde wel, dat
i ik Clive met haar getrouwd zag, dat hij gewaarborgd ware tegen do
I klippen welke andero jongelui ontmoeten, en beveiligd door zulk een
lief meisje aan zjjne zijde. Als God het had gewild, had ik zelf ge-
lukkig kunnen zijn en èene vrouw gelukkig kunnen maken. Doch Het
lot was tegen mij. Nu zou ik Clive gelukkig wenschen te zien, om dan
-ocr page 147-
Waarin de heer Sherrick zijn huis op Fitzroy Square verhuurt. 139
te kunnen zeggen Nunc dimittis. Ik hob u van avond niet meer noo-
dig, Kean ; gij kunt wel naai\' bed gaan."
»Als \'t u belieft, kolonel," zegt Kean, die, na zjjn meesters s1aap-
vertrek in ordo te hebben gebracht, binnen was gekomen. Doch juist
toen hij heenging, riep de kolonel hem terug met de woorden: »Zeg
eens, Kean, is die blauwe rok van mij zoo heel oud ?"
«Hij is buitengewoon kaal op de naden, kolonel," antwoordt de
knecht.
»Is hij ouder dan do rokken van andere heeren ?"
Kean is verplicht met een ernstig gelaat te erkennen, dat des kolo-
nels rok er zeer vreemd uitziet.
«Laat mij dan een anderen rok maken, en houd er een oogje op, dat
ik niets doe of draag, dat van de gewone gebruiken afwijkt. Ik ben
zoo lang buiten Europa geweest, dat ik de gewoonten hier niet ken, en I
j ik ben niet te trotsch om te leeren."
Kean verwijdert zich met de verklaring op de lippen, dat zjjn meester
een juweel is; eene meening, die hij reeds aan Kuhn, den knecht van
Lady Anna, had te kennen gegeven onder eenige glaasjes, welke de
beide heeren te zanicn geledigd hadden; en daar wij allen op de eene !
of andere wijze aan die dienstbodenkritiek onderworpen zijn, welke zelfs ;
| de hoogst geplaatsten niet ontgaan kunnen, noem ik don man gelukkig, I
wiens dienstboden goed van hem sprekon.
ZESTIENDE HOOFDSTUK.
WAARIN DE HEEK SHERRICK ZIJN HUIS OP riTZROY SQUARE VERHUURT.
Ondanks de smaadredenen van den Newcome Independent en des ko-
lonels ongelukkig bezoek aan de geboorteplaats zijner voedster, bleef
hij hoog aangeschreven in Park Lane, waar de waardige krijgsman na-
genoeg dagelijks kwam en met voorkomendheid en bijna teederheid ont-
vangen werd, ten minste door de dames en de kinderen des huizes.
Wie anders nam de kinderen naar het paardenspel van Astloy mede
dan oom Newcome? Ik heb hem daar te midden van eene groep kleintjes
zien zitten, allen te gader kinderen. Hij lachte, dat hij schudde, om
de grappen van den clown in de manége. Met ingehouden adem volgde
hij do voorstelling van den slag van Waterloo, en hij was verstomd
— letterlijk verstomd, mijnheer — over de ongeloofeljjko gelijkenis van
den voornaamstcn acteur met keizer Napoleon, wiens graf hij op zijn
terugkoer uit Indië bezocht had, zooals hij goedvond aan het kleine
auditorium te vertellen dat hem omringde, waarbij de kleine meisjes,
Sir lirian\'s dochtertjes, ieder een zijner vingers vasthielden. De jonge
heeren Alfred en Edward zaten aan zijne zijde in de handen te klappen
en hoera te roepen, terwijl Clive en Ethel, achter in de logo geplaatst,
ook wol de vertooning genoten, doch met die deftigheid welke aan
hunne hoogere jaren en meerderen ernst paste. Wat Clive betreft, deze
was in die zaken veel ouder dan do grijzende oude krijgsman, zijn va-
der. Het deed iemand goed aan \'t hart, wanneer hij des kolonels gullen
lach hoorde over de snakerijen van den clown, en de teederheid en
argeloosheid waarnam, waarmede hij op de gelukkige kleinen paste.
Wat overstelpte hij hen met lekkernijen in de pauzen ! Hij zat daarbij
in hun midden en at zelf met den grootsten smaak een sinaasappel. Ik
-ocr page 148-
140                                             Be Newcomes.
wenschte wel eens te weten hoeveel geld de heer Barnes Newcome zou
gevraagd hebben om vijf uren achtereen met zijne broertjes en zusjes in
een opene loge in het paardenspel te zitten en een sinaasappel te eten
ten aanschouwe van het publiek. Toen de kleine Al tred naar de school
te Harrow ging, kan ik u verzekeren dat kolonel Newcome en Clive er
heen galoppeerden om het ventje te zien en hem royaal van zakgeld
voorzagen. Welk geld is beter besteed dan \'tgeen men aan een school-
jongen schenkt ? Wat wordt die gift in latere jaren steeds herdacht
door dengeen die haar ontvangen heeft! Hij die geeft en hij die ont-
vangt heeft er evenveel genoegen van Herinner u maar eens hoe blijde
dergeljjko geschenken u in uw eigen kinderjaren gemaakt hebben, en
ga dus den eersten mooien dag op reis en vul uw neefje op de kost-
school do hand.
De zucht van den kolonel om genoegen te doen, was zoo groot, dat
hij ook giften zou hebben willen uitreiken aan zijne neefjes en nichtjes j
op iiryanstone Square, evenals aan do neefjes en nichtjes infarkLane;
maar mevrouw Newcome was veel te deugdzaam, om toe te laten dat
hare kindoren op die wijze bedorven zouden worden. Zij deed den ar- i
men kolonel verwijtingen over \'tgeen hij van dien aard tegen hare zo- !
nen misdreven had toen deze met do vacantio thuis kwamen, en nood- j
zaakte hen om — hoewel hot schoorvoetend ging — den blinkenden
souverein terug te geven, waarmede hun oom hen had trachten te
verblijden.
»Ik zeg er niets van, dat het in andere families zoo gaat," sprak zij;
»ik maak geen aanmerking op andore families," hetgeen natuurlijk
boteekendo, dat zij geen aanmerking op Park Lano maakte. »Er kun-
nen
kinderen zijn, die geld van hun vaders vrienden mogen aanne-
men. Er kunnen er wezen, die do hand ophouden om presenten te
ontvangen en dus reeds op hun jeugdigen leeftijd leeren pluimstrijken.
Ik bemoei mij niet met andere huishoudens. Ik denk alleen aan mijn \'
eigene lievelingen, voor wier welzijn ik bid. Zij hebben aan niets be-
hoefto. De hemel heeft ons overvloedig met alle gemakken, genoegens
en weelde gezegend. Waarom zouden wij dus, wanneer wij zelven zoo
ruim voorzien zijn, verplichting jegens anderen op ons laden? Ik zou
het als een ondankbaarheid en gebrek aan wilskracht beschouwen, ko-
lonel, indien ik mijne jongens veroorloofde geld aan te nomen. Let
wol, dat ik op niemand aanmerking maak. Als zij naar school gaan,
ontvangen zij elk van hun vader een souverein, en verder een shilling j
\'s weeks, hetgeen een ruim zakgeld is. Zijn zij thuis, dan verlang ik
dat zij uitspanningen genieten, die den geest beschaven en verrijken.
Ik zend hen naar het Polytechnische Genootschap met professor Ilickson,
dio zoo goed is hun eenige van de wonderen der wetenschap en der
werktuigkunde uit te leggen. Verder zend ik hen naar de schilderij-
kabinetten en het Britsen Museum, Ik ga zelf met hen naar do heer-
lijko voordrachten in \'t Instituut in Albemarie Street. Ik wil echter niet,
dat zij schouwburgvoorstellingen zullen bijwonen. Ik neem het degenen
niet kwalijk, die er anders over denken; dat zij verre! Wie ben ik,
dat ik een ander zou oordeelon? Toen ge in een brief uit Indië den
wensch te kennen gaaft, dat uw zoon met de werken van Shakespeare
zou bekend gemaakt worden, heb ik dadelijk van mijn eigen meening
afstand gedaan. Zou ik mij tusschen een kind en zijn vader stellen?
Ik spoorde den knaap aan om naar den schouwburg te gaan en zond
hem zelve met een onzer lakeien naar het parterre."
»En hebt hem zelve ook rijkelijk van zakgeld voorzien, Marie-lief,"
-ocr page 149-
Waarin de heer Sherrick zijn huis op Fitzroy Square verhuurt. 141
zeide de goedaardige kolonel, hare preek afsnijdende; doch de Deugd
liet zich niet op die manier uit het zadel lichten.
«Maar waarom, kolonel," riep de Deugd uit, eene van hare mollige !
handjes op haar hart leggende, «waarom handelde ik zoo ten aanzien
van Clive? Omdat ik jegens hem stond in loco parentis, omdat hij i
tegenover mij als kind en ik tegenover hem als moeder geplaatst was.
Ik was inschikkelijker voor hem dan voor mijn eigene kinderen. Ik
droeg hem eene waarachtige moederljjke liefde toe. Toen kwam hij
gaarne bij ons aan huis: toen stond Park Lane misschien niet zoo dik-
wijls voor hem open als Bryanstone Square; maai\' ik maak geen aan-
merkingen. Toen
ging hij niet zesmaal naar een ander huis, tegen
ééns dat hij zijn voet in het mijne zet. Hij was een eenvoudige, edele,
argelooze knaap, nog niet verblind door wereldschen rang of hoogdra-
vende titels. Die kan hij op Bryanstone Square niet vinden. Als vrouw
van een koopman on dochter van een procureur ten platten lande kon
ik niet verwachten, dat mijn nederige disch door hooggetitelde adellij- !
ken omringd zou zijn, en al had ik dat kunnen hebben, ik zou het
niet hebben gewild. Daarvoor houd ik te veel van mijn eigen familie;
ik ben te oprecht, te eenvoudig, of, — laat ik het maar ronduit be-
kennen, — te trotsch! En nu, nu zijn vader in Engeland gekomen is
en ik hem aan dezen weder heb overgegeven en hij geen aristocraten
met mooie namen bij mij aantreft, zet hij hier geen voet meer!"
Bij die woorden rolden tranen uit haar oogjes en verborg zij haar
ronde gezichtje achter haar zakdoek.
Indien kolonel Newcome dien morgen de couranten gelezen had, zou
hij misschien bij het doorloopen van de nieuwsberichten uit de groote
wereld de reden ontdekt hebben, waarom zijne schoonzuster zooveel
bitterheid en deugd had ten toon gespreid. De Mornlng Post deelde
mede, dat Sir Brian Newcome en zijn echtgenoot gisteren een diner
hadden gegeven, waarop verschenen waren Zijne Excellentie de Per-
zische ambassadeur en Baksjies Bey; Zijne Excellentie do heer Canuon
llowe, minister van koophandel, met zijn echtgenoote; de graaf van
H., de gravin van Kew, de graaf van Kew, Sir Curray Baughton,
generaal-majoor Hooker en echtgenoote, kolonel Newcome en de hoer
Horace Fogey. Daarna had mylady eene soireo gegoven, die bezocht
was door enz. enz.
Mevrouw Newcome had dien catalogus van groote namen aan haar
echtgenoot bij het ontbijt voorgelezen, met een tal van die aanmerkin-
gen, welke zij gewoon was te maken.
»De minister van koophandel, de president der Oost-Indische Com-
il
agnio en gewezen gouverneur-generaal van Britsch-Indië, en een ge-
eel regiment Kews Nu, Maria, ik verzeker u, de kolonel is in goed
gezelschap," antwoordde do heer Newcome daar lachende op. «Zulk
een soort van diner hadt gij hem moeten geven, waar menschen op
waren, die over Indië wisten mede te spreken. Toen hij bij ons dineerde
zat hij tusschen de oude Lady Wormeley en professor Roots. Het ver-
wondert mij niet, dat hij na het diner in slaap viel Ik zelf raakte een
paar maal onder zeil gedurende dat verwenschte lange gesprek tusschen I
professor Roots en Dr. VVindus. Die Windus is vreeselijk langdradig."
»Dr. Windus is een man van de wetenschap en geniet een Europeo-
schen roem," hernam Maria statig. »Ioder mcnsch van verstand zou de
voorkeur geven aan zulk gezelschap boven dat der getitelde nietelingen
in wier familie uw broeder getrouwd is.\'
»Nu slaat gij weer door, Polly," zeide de heer Newcome schert-
-ocr page 150-
Be Newcomes.
142
send; »gjj moet aan Lady Anna en hare familie altijd een steek geven."
»Een steek! Hoe kunt gij zulke gemeene woorden gebruiken! Wat
heb ik met Sir Brian\'s getitelde familie te maken1? Ik geef — zie dat
niet, om den adel. Ik schonk aan menschen van wetenschap, aan
menschen van verstand, de voorkeur boven alle weroldscho rangen."
«Dat doet gij," erkent do hoor llobson Newcome. «Gij hebt uwe
partij, en Lady Anna heeft de hare. Gij volgt uw eigen weg, en Lady
Anna den haren. Gij zijt eene knappe vrouw, Polly-lief: dat weet ieder-
een. Ik ben maar een boerenheer. Wanneer gjj het naar uw genoegen
hebt, heb ik het ook. Wat mij betreft mogen de menschen, die gij
hier ten eten vraagt, over Grieksch of algebra praten. Ik geloof voor-
waar, dat gij tegen den beste opgewassen zijt."
»Ik heb getracht door vlijt den verloren tijd in te halen en de leem-
ten van een vroeger onvolledig onderwijs aan te vullen," antwoordt
mevrouw Newcome. «Gij hebt de dochter van een armen plattelands-
procureur getrouwd, en geen vrouw onder den adel gezocht."
«Neen, neen, zoo dwaas ben ik niet geweest," roept do heer New-
como uit, een bewondorenden blik op zijne gezette gemalin werpende,
zooals zij achter haar zilveren trekpot zit.
«Ik heb slechts eene gebrekkige opvoeding ontvangen, maar ik er-
kende het voorrecht eener goede opvoeding, en ik durf zeggen, dat ik
mijn best heb gedaan om de geringe talenten, die de hemel mij ge-
schonken heeft, te ontwikkelen."
«Geringe, bij don hemel!" roept haai\' echtgenoot uit. «Wind er maar
zulke doekjes niet om, Polly! Gij zijt eeno knappe vrouw. Ik ben geen
knap man; dat weet ik ; maar één is genoeg m een gezin. Ik laat het
lezen aan u over, mijne besto. Daar komen mijne paarden. Ik zou
wel wenschen, dat gij vandaag aan Lady Anna een bezoek gingt
brengen. Doe dat nu en wees eens lief. Ik weet zeer goed, dat zij
grillig is, en dat Drian eeno wel wat hooge borst zet; maar hij is geen
kwade kerel, en ik wenschto u wel met zijne vrouw op een beter voet
te zien."
Op zijn weg naar de City wipte de heer Newcome eens aan in het huis
No. 120 op Fitzroy Square, hetgeen zjjn broeder de kolonel geineen-
schappelijk met zijn Indischen vriend liinnic gehuurd had. Die Dinnio
was een sluwe vogel, die een aardig kapitaaltje uit Indië had medege-
bracht en nu naar een middel uitzag om het veilig te beleggen. Hij
was bij de gebroeders Newcome geïntroduceerd en flobson Newcome had
zeer goede gedachten van des kolonels vriend.
Het huis was groot, maar — het viel niet tegen te spreken — het
was melancholisch. Tot voor korten tijd was er eene jongejufvrouwen-
school in gevestigd geweest, die geen opgang had gemaakt. De plek,
door het koperen naambordje van Madame Latour teweeggebracht, was
nog te zien op de groote zwarte deur, die in den stijl van het einde der
vorige eeuw vroolijk versierd was met eeno lijkurn op het midden van
het paneel on guirlandes en schedels van rammen in do hoeken. Ma-
dame Latour, die haar tijd had gehad dat zij er eene groote gele koets
op nahield en met hare kostleerlingon in Regent\'s Park ging rijden,
was uit haar vaderland verbannen (Islington was hare geboorteplaats en
Grigson haar iamilienaam) en uit het huis gezet op den eisch van Sa-
muel Sherrick, denzelfden Sherriek wiens wijnkelders onder Lady Whit-
tlesea\'s Kapel loopen, waar de welsprekende Honeyman zijne preeken
houdt.
Dat huis behoort aan den heer Sherrick in eigendom. Sommigen be-
-ocr page 151-
Waarin de heer Shcrrick zijn huis op Fitsroy Square verhuurt. 143
•weren dat hij Shadraeh heet, en meenen te weten dat hij als jongen
met sinaasappelen te koop geloopen hoeft, vervolgens in de koren op
de tooneelon heeft gezongen en eindelijk secretaris van een beroemd
acteur is geworden Ik weet van dat alles niets. Hij is misschien een
compagnon, of hij is het niet, van den heer Campion in Shopherd\'s Inn.
Hij heeft eone fraaie villa op Abbey Hoad in St. John\'s VVood, ziet daar
goed gezelschap — ofschoon niet al te fijn — van hoeren die zich met
wedrennen en dergelijke bezig houden; bedient zich van zeer opzichtige
paaiden; heeft loges in de opera wanneer hij het verlangt on vrijen
toegang achter de coulissen: is knap van gestalte, donker van uitzicht
met schitterende oogen, draagt voel gesteenten en heeft een puntig
baardje aan zijne kin Ka het diner zingt hij met eono fraaie stem sen-
timentecle liedjes. Maar wat geeft men er om, welk geloof de voor-
ouders van den lieer Sherrick beleden hebben, of welk bedrijf hij in
zijno jeugd heeft uitgeoefend ? De lieer Honeyinan, die toch zeker voor
een fatsoenlijk man mag doorgaan, heeft Sherrick met den kolonel en
den heer Biiinie in kennis gebracht.
Sherrick had hun kelder met iets van don wijn voorzien, boven wei-
ken Honeyman zulke dierbare preeken hield. De wijn was niet duur,
en men kwam er niet al te slecht af, wanneer men met Sherrick alleen
wijnzaken behandelde. Kwam men bij hem met gereed geld ter markt,
zooals onze eenvoudige vrienden deden, dan werd men vrij fatsoenlijk
door hem behandeld
Toon het huis was gehuurd, was het voor Clivo, Binnio en don ko-
lonol eene heerlijke uitspanning, de veilingen van meubelen te bezoe-
ken, de meubelmagazijnon te gaan bekijken en het benoodigdo aan te
koopen. Het huis geleek op geen ander huis, dat men zich kan voor-
stellen. Er waren drie meesters, met vier of vijf bedienden: Kean
voor den kolonel en zjjn zoon; een vlugge jongen met kaplaarzen voor
fiinnio: on jufvrouw Kean, die kookte en het huis hield en een paar meiden
onder haar had De kolonel zelf was groot in het bereiden van scha-
pengehakt, hutspot, currie en pillau. Wat een aantal prettige pijpen
rookten wij niet in de eetzaal, do gezelschapszaal of waar wij maar
wilden! Welke aangename avonden brachten wij niet met Binnie\'s boe-
ken en een glaasje Schiedammer door! En dan hadden wij nog de
groote staatsiediners, aan welke de schrijver dezer geschiedenis meestal
een plaatsje kreeg.
Clive had nu een gouverneur (Grindly van het Corpus College) dien
wij aan hem gerecommandeerd hadden en met wion de jonge heer zich
niet doodworkto, want het teekenen was zijne voornaamste liefhebberij.
Hij teekende paarden, honden en al de dienstbodon, van den voor het
schoenpoetsen aangenomen kleinen jongen met do roodo oogon, tot het
meisje met de blozende wangen, de nicht van jufvrouw Kean, die door
deze deugdzame huishoudster altijd van boven geroepen werd. Hij teekende
zijn vader in alle standen, slapende, te voet en te paard, en den vroo-
ljjken kleinen Binnie met zijne dikke beentjes op een stoel rustende of
vlug op den hit springende dien hij bereed. De jonge Bidley was thans
zijn dagelijkscho vriend, en wanneer hij des morgens met Grindly zijne
taak in de klassieken en de wiskunst afgewerkt en het ritje met zijn
vader gedaan had, begaven de beide jongelieden zich naar de teeken-
academie van Gandish, waar Ridley dikwijls reeds vele uren aan de
oefening zijner kunst gewijd had, eer zijn jonge vriend en beschermer
de boeken met de teekenpen kon verwisselen.
»0,\'\' zegt Clive, als gij nu over die vroegere dagen met hem spreekt,
-ocr page 152-
144                                          Be Newcomes.
»dat was een prettige tijd! Ik geloof niet, dat er een jongmensch te
Londen was, die zich zoo gelukkig gevoelde." £r hangt thans in zijne
Bchilderkamer een portret, geschilderd in ééne zitting, een afbeelding
van een man met een tamelijk kaal hoofd, het haar met grijs door-
mengd, een zwaren knevel, een vriendelijken half glimlachenden mond
onder die snor, en melancholische oogen. Clive toont dikwijls aan zijne
kinderen dat portret van hun grootvader en verhaalt er hun bij, dat er
nooit een edeler mcnsch op aarde gewandeld heeft.
ZEVENTIENDE HOOFDSTUK.
EENE KUNSTSCHOOL.
De Britsche kunst bezit eene bijzondere overhelling tot melancholie,
zoodat zij haar zetel bij voorkeur in eenzame plaatsen vestigt; of hare
beurs is misschien maar schraal gevuld, zoodat zij zich vergenoegen \'
moet met woningen, die door voorspoediger beroepen verworpen zijn.
Eonige der neerslachtigste wijken van Londen worden door do uitoefe-
naars der kunst en hunne leerlingen bewoond. Zou er wel iemand zijn,
I die, wanneer hij die straten doorging welke eenmaal levendig en deftig
I waren, toen de dragers van damesdraagstoolen elkander op dit plaveisel
verdrongen en de voorloopers met hunne toortsen aan do beaux den weg
wezen door hot slijk, niet opgemerkt heeft hoe de kunstenaars die stre-
ken, eenmaal aan de mode en de vroolijkheid gewijd, in bezit hebben
genomen1? De middelramen der gezelschapszalen zijn zoodanig verhoogd,
dat zij tot aan de slaapkamers reiken, die slaapkamers waar Lady Betsy I
zich het haar liet poeieren en waar des schilders raam op het noorden !
nu de plaats beslaat, welke hare toilettafel, een honderdtal jaren gele- i
den, innam. Er zijn trappen in den achteruitgang: wanneer de groote
wereld verkiest te verhuizen en bij voorbeeld van Soho of Bloomsbury
de wijk naar Cavendish Square neemt, komen dokters de ledige huizen
betrekken, die nog altijd een deftig aanzien hebben. De venstors worden
schoongemaakt, de kloppers en naamplaten opgepoetst en over het plein
rolt het rijtuig van den dokter, bijna zoo fraai als dat, hetwelk de
fravin naar andere gewesten ovcrgevoerd heeft. Misschien wordt de
okter, die op zijne beurt naar zijne patiënten in de nieuwe wijken
verhuist, door een kosthuishouder opgevolgd, en eindelijk komt Dick
Tinto met zijn dof koperen naambordje, laat er zijn venster op \'t noor-
den inzetten en richt zijn troon op voor degenen die voor hun portret
zullen zitten. Ik zie zijn zwaren snorbaard en zijn elegante fluweelen
blouse gaarne en heb hem in weerwil van zijn zonderling voorkomen
en zijne vlagen van ijdelheid lief ter wille van zijn goed hart. Waarom
zou hij zijne rosse lokken niet over zijn hemdskraag laten neergolven?
Waarom zou hij geen fluweel dragen? \'t is maar een soort van man-
chester, dat hem achttien stuivers de el kost. De natuur heeft hem ge-
maakt tot hetgeen hij is; hij is gedwongen om zich te costumeeren,
evenals de vogel om te zingen of de tulpenbol om eene tulp voort te
brengen. In weerwil van Dick\'s ontzagwekkend voorkomen met zijn
golvenden mantel, zijn ruigen baard en zijn breedgeranden sombrero, [
as hij een eenvoudig en hartelijk schepsel, wiens costuum goedkoop
bijeengebracht is ; hij werpt over zijn genie een somberen en romanesken
sluier, doch licht gij dien op, dan vindt ge geen bravo, maar een goed-
hartigen lustigen kerel, geen zwaarmoedig poëet, die het mensendom
-ocr page 153-
Eene kunst-school.                                        145 \'<
ontwijkt om alleen te zijn met zijne verhevene gedachten, mnar een
1 vrooljjken snaak, die er slag van heeft om satijnen japonnen, harnassen
(met eene pop er in), boomen en vee, gondels en huizen, of iets derge-
lijks te schilderen ; die instinct voor het schilderachtige bezit; hetgeen
uit zijne stukken en verder aan zjjn persoon bljjkt, terwijl hij overigens
een handelbaar schepsel is, gehecht aan zijne vrienden, zjjn beker, zijne
partijtjes, allerlei pretjes en al wat maar goed of aangenaam is. Onder
die gluipende snorbaarden heb ik de beste kerels van de wereld aange-
troft\'en. Zij openen oesters met hunne vatagans, roosteren sneden brood
op de punt hunner rapieren en maken grog in hunne Venetiaansche
glazen. Als er geld in hunne platte beurs is, kan men zeker zijn, dat
er een vriend is om het met nen te deelen. Van hoeveel onschuldig
vermaak, hoeveel vroolijke soupertjes op doorgesleten tafellakens,
welke wondervolle liedjes na den maaltijd, welk een geestdrift en gees-
tigheid is men niet getuige, als men niet hen omgaat! Clive Newcome,
die sedert lang zijn baard heeft afgeschoren, een huisvader is geworden
en de wereld onder duizenderlei gedaanten gezien heeft, verzekert dat
zijn kunstenaarsleven in het binnen- en buitenland het vroolijkste gedeelte
van zijn leven is geweest. Een overzicht daarvan is misschien niet on-
derhoudender dan de opsomming van hetgeen er op een feest te zien
was. of het nauwkeurig verslag van de conversatie tusschen twee niin-
nenden ; maai- de levensbeschrijver, die zijn held tot aan dit tijdperk
zijns levens vergezeld heeft, is verplicht het te verhalen voordat hij
tot andere gebeurtenissen komt, die op hare beurt zullen medegedeeld
worden.
De jonkman had menig gesprek met zijn liefhebbenden vader over
het beroep, dat hij kiezen zou Met betrekking tot de kennis van de
wiskunst en de klassieken was de oude Newcome verplicht te erkennen,
dat er, onder elke honderd jongens, vijftig even knap waren als zijn
zoon en ten minste vijftig die veel vlijtiger waren. Het leger was, naar ;
het oordeel van den kolonel, in vredestijd eene slechte plaats voor een j
knaap, die zooveel van gemak en vermaak hield als Clive. Maar het
genoegen, dat hij in het teekenen vond. sprong iedereen in \'t oog. Zijne |
schoolboeken stonden vol eancaturen van zijne meesters. Terwijl Grindly,
zijn gouverneur, hem eene berisping toediende, teekende hij dien heer
onder diens eigen neus uit. Clive had besloten schilder te\' worden en
niets anders ; en dus begon hij, nu omtrent zestien jaar oud, de kunst
volgens de regelen te bestudeeren onder de leiding van den heer Gnndish, j
in de wijk Solio.
De welbekende portretschilder Alfred Smee. lid der academie van :
beeldende kunsten, had op zekeren dag, toen hij met kolonel Newcome
bij Lady Anna Newcome dineerde, den heer Gandish bij den kolonel
aanbevolen. Smee zag eenige teekeningen, die Clive voor zijne neefjes
I en nichtjes vervaardigd had, want de jongen kende geen grooter ge-
; noegen dan schetsen voor hen te maken en bracht gaarne den eenen
avond na den anderen daarmede door. IIjj had, eer er een jaar vor- ]
loopen was, duizend portretjes van Kthel gemaakt, en eiken dag, ge-
durende dat jaar, namen de bekoorlijkheden van het meisje toe, ont-
wikkelde zich hare nimfengestalte en kregen hare vormen nieuwe be-
valligheid. Natuurlijk teekende hij ook Alfred en al de kleintjes van
de kinderkamer, tante Anna en hare schoothondjes, Kuhn mot zijn
oorringen, den majestuousen John, die den kolenemmer binnenbracht,
en alle personen of voorworpen in het huis, die hem van nabij bekend
•waren. » Wat steekt er een genie in dien jongen!" zei de complimen-
BB NBWCOMKS. I.                                                                                                  10
-ocr page 154-
De Newcomes.
146
teuse Smee, »wat vindt men oene kracht en individualiteit in al zijne
teekeningen! Kijk die paarden eens aan! Dat is kapitaal, wezenlijk
kapitaal! En Alfred daar op zijn hit, en juffer Ethel met haar breed-
feranden stroohoed en hare op den wind fladderende lokken! Ik moet
ie toekening eens meenemen, om haar aan Landseer te laten zien !"
Bij die woordon rolde de hoffelijke schilder de toekening netjes in een
papier en legde haar in zijn hoed, waarop hij later verklaarde dat de
beroemde kunstenaar met hoogen lof van Clive\'s werk gesproken had.
Smee was niet alleen ten hoogste opgetogen over Clive\'s aanleg voor
het teekenen, maar verklaarde ook, dat zijn hoofd zoo bewonderens-
waardig schoon was, dat het verdiende uitgesohilderd te worden. Wat
oene fijne tint! wat eene golving in dat haar! welke oogen! — en echt
blauwe oogen waren tegenwoordig zoo zeldzaam! Ook de kolonel was
het uitschilderen waard! Als de kolonel er mair eens eenige malen
voor wilde zitten! Wat zou die grijze uniform der Bengaalsche cavalerie
met hot zilveren borduursel zich goed voordoen, terwijl dat kleine roode
lintje juist de noodige warmte aan het tafereel zou geven. Zelden, ver-
klaarde de heer Smee, kroeg een schilder zulk eene gelegenheid voor
een fraai koloriet. Met die akelige vermiljoen-uniformen der Engelsche
officieren was niets uit te richten ; zelfs Rubens kon zich ternauwernood
door het rood hoenredden. Men behoof\'de maar eens op dien ruiter op
de beroemde schilderij van Cuyp in de Louvre te letten; hot rood van
diens costuum was letterlijk eene vlek en bedierf het geheele stuk. Er
ging niets boven grijs met zilver! Dit alles beletto niet, dat Smee Sir
Brian schilderde in zijne vlammende uniform als onderstadhouder van
het graafschap, on alle militairen, die hij machtig kon worden, verzocht
om zich door hem in hunne roode uniformen te laten portretteeren
Het lid der academie van beeldende kunsten schilderde ook werkelijk
Clivo uit, natuurlijk alleen uit vriendschap en omdat hij met do zaak
zoo ingenomen was, hoewel hij het orderbriefje niet wilde weigoren,
dat de kolonel hem voor het\'portret en de lijst toezond. Maar geone
vleitaal kon den ouden krijgsman verleiden om zich door iemand anders
dan door één artist te laten portretteeren. Hij zei, dat hij zich scha-
men zou als hij vijftig guinjes voor de afbeelding van zijn leelijk gezicht
betaalde; maar schertsend stelde hij voor, dat Binnie zjjn hoofd op het
doek zou laten brengen, en Smee vatte met goostdiïft dat denkbeeld
op; doch de eerzame James knipte mot zijne schalke oogen en beweerde
eene schoonheid te zijn die geen kleursel noodig had. Toen Smee zijn
afscheid had genomen na het diner op Fitzroy Square, waar dit gesprek
gevoerd was, gaf James Binnie te verstaan dat de schilder een ploert
was. waarbij hij den bal waarschijnlijk niet ver missloeg. Eenige dei-
jonge hoeren, die ten huize van den vriendelijken kolonel Kwamen, wa-
ron ook wel eenigszins van dat gevoelen en maakten eindeloozo aardig-
heden ten koste van den heer Smee, die zijne begunstigers even dik
met vleierij als zijne doeken met verf besmeerde iïij verleidde heeren
aan de diners; hij ronselde argelooze lieden zijn atelier binnen en nam
hun het hoofd van do schouders oer zij er op verdacht waren. Op zeke-
ren dag toen wij ons uit den Temple door Howland Street naar het
huis van den kolonel begaven, zagen wij generaal-majoor Sir Thomas
de Boots in volle uniform uit Smeo\'s deur naar zijn brougham ijlen.
De koetsier was weg, daar hij zich in eene naburige tapperij wat ver-
frischte, en de straatjongens iiieven een hoora voor Sir Thomas aan,
zooals hij daar, in goud en scharlaken gedost, in zijn rijtuig zat. Hjj
werd purperrood toen hij ons in \'t oog Kreeg; geen schilder zou die
-ocr page 155-
Eene kunstschool.
147
purperen tinten op het doek hebben durven weergeven. Ook hij was
eon der ontelbare slachtoffers van don heer Smee.
Up zekeren dag dan — een dag die met een krijtje aan den balk
mag geschreven worden — begaf de kolonel zich uit zijn huis met zijn
zoon en den heer Smee naar Gandish, die niet ver van daar woonde. j
De jonge Clive. die de mimiek volkomen meester was, beschreef het
onderhoud met dien professor later aan zijne vrienden en helderde het
volgens zjjne gewoonte met teekeningen op. »0, gij moet Gandish leoren
kennen, pa!" riep Clive uit; «dat is wat waard! Kom ook de kunst
bij ons loeren ; go zult er prettige jongens aantreffen. Gandish spreekt
altijd van de Iturthten en z*-gt: yiHars est celare hartem .\'" Dat doet
hij wezenlijk ! Hij onthaalde ons op wat Latijn, toen hij wijn en koek-
jes opzette."
«Vader was om door een ringetje te halen," vertelde Clive aan zijne
vrienden »Hij had handschoenen aan, die g., weet dat lijj alleen aan-
trekt als er parade is; alles zag er splinternieuw uit. Hij moest gene-
raal zjjn, want hjj heeft een voorkomen als een veldmaarschalk, niet
waar? Gij hadt hem eens moeten zien buigen voor mevriuw Gandish
en hare dochters, die allen in hare mooiste kleoron rondom de tafel
zaten. Hij nam zijn glas wijn en maakte in \'t ronde tegen allen eene
buiging. »lk hoop. jonge dames," zeide hjj, »dat gjj niet te dikwijls
naar het atelier gaat, want ik zou vreezen, dat de jonge heeren niet
meer naar de beelden zouden kijken, als gij er waart." En dat zou
ook het geval zijn, want go hebt nooit zulke vogelverschrikkers gezien :
maar de lieve goede man ziet elke vrouw voor eene schoonheid aan.
»»Gij kijkt naar mijne schilderij van Boadicea, mijnheer Smee?" zegt
Gandish, met zulke verkeerde klemtonen, dat wij strafwerk zouden
gekregen hebben als we \'t zóó bij de Grauwebroeders hadden uitge-
sproken.
»»Ja — ah — ja!" antwoordt Smeo, zijne hand boven zijn oogen
houdende en zich er voor plaatsende met een strakken blik, als om na
te gaan waar hij Hoadicea zoeken moest.
»»Ik heb dat geschilderd toen gij nog eon jonkman waart, Smeo,
vier jaar voordat ge correspondoerend lid van de academie wiordt. Het
maakte in zijn tijd nog al opgang en ik vlei mij dat er goede gedeol-
ten in zijn" vervolgt Gandish «Maar ik heb er nooit den prijs voor
kunnen krijgen dien ik vroeg, en hier hangt het dus in mijn eigen
kamer. Met hoogo kunst moet men in dit land niet aankomen, kolonel,
— dat is eene treurige waarheid."
»»Hooge kunst! Dat is hier hooge kunst, dunkt mij; minstens veertien
voet hoog!" mompelt de oude Smee, waarop hij luid er bijvoegt: «Er
zijn zeer fraaie gedeelten in, Gandish, zooals gij met recht zegt. Het
verkort van dien arm is kapitaal! En die roodo draperie daar aan de
rechterzijde is uitmuntend geplaatst."
»<>\'tls geen portretschilderen, Smee; \'t is hooge kunst." zegt Gandish.
«Alleen reeds de modellen van de oude Britten op dat stuk hebben mij
dertig pond gekost, op een tijd toen ik nog in bekrompen omstandig-
heden verkeerde en pas met mijne lietsy getrouwd was. Dat is Hoadicea.
kolonel, met dien Romeinschen helm en liet harnas en do speer uit
dien tijd, — alles bestudeerd naar de antieken, mijnheer, die onverge-
lijkelijke antieken."
««Alles, met uitzondering van Boadicea," zegt vader daarop; «die
blijft altijd jong," waarop hij, zijn stok zwaaiende, die rogels van
Cowpcr begon op te zeggen (en mooie rogels zijn het):
-ocr page 156-
148                                               De Newcomes.
»»Toen de onversaagde Britsche koningin,
«Gefolterd door Romeinsche geeselslagon." enz.
«Ik heb die regels nog in Alcaïsehe verzen vertaald!" voegde C\'live
er lachend tusschen en zette met zjjn verhaal voort.
»»0, die verzen moet ik in mijn album hebben, \' riep eene der jonge
dames uit. «Ilebt tjij die gemaakt, kolonel?" Doch Gandish. die nooit
; aan iets anders dan aan zijn eigene werken denkt, ging voort: «Studie
naar mijn oudste dochter, ten toon gesteld in 181(1."
»»0 neen, pa! niet in 1816!" riep de oudste jufvrouw Gandish uit
I doch ik kan u verzekeren dat zjj er niet als een zuiglammetjo uitziet.
>>»\'t Werd algemeen bewonderd," ging Gandish voort, zonder eenige
notitie van haar protest te nemen; »ik kan u laten zien wat er van in
j de couranten gestaan heeft: do Morning Chronicle en de Examiner
spraken er met den meesten lof van. Mijn zoon, voorgesteld onder de
gedaante van llerkules als kind, de slang venvorgende, hangt daar
boven de piano. Hier is de eerste schets van mijn stuk Non A»yli xed
Angeli."
»»lk kan wol begrijpen wie de engelen zijn, die daarvoor gezeten
hebben," zoido mijn vader. Wezenljjk. de oude heer maakt het wel j
j eens wat te erg. Maar Gandish luisterde evenmin naar hem als naar
Smee en ging voort met het uitbazuinen van zijn eigen lof. «Hier hebt
ge mij zelven, op drie-en-dertigjarigen leeftijd," zeide hij, op het portret
van een heer met eene lederen broek en mahoniehouten laarzen wijzende.
»lk had een portretschilder kunnen zijn. mijnheer Smee."
»»Nu, \'t is gelukkig voor ons, dat gij u aan de hoogo kunst gewijd
hebt. (iandish, zeide Smee, terwijl hij een teugje van den wijn nam, l
maar met een vertrokken gezicht het glas weer nederzette, \'t Was dan
ook geen prima kwaliteit.
»«Twee meisjesfiguren," ging de onbedwingbare Gandish voort, «Schets j
voor de Kinderen in het Ilosch. Gezicht op Paestum, op do plaats zelve
door mij vervaardigd, toen ik met wijlen don graaf van Kew reisde.
Schoonheid, Dapperheid, Handel en Vrijheid. Hrittannië troostende over
het verlies van admiraal Xelson. — een allegorisch stuk. kort na den
slag van Trafalgar vervaardigd. Fuseli zag dat stuk van mij, mijnheer,
toen ik nog leerling aan de academie van beeldende kunsten was en zei
tegen mij: «Houd u maar aan de antieken, jonkman. Daar gaat niets
boven!" \'t Waren zjjn eigen woorden. Als ge mij \'t genoegen wilt
doen mijn Atrium binnen te gaan, zult gij mijne groote stukken uit de
Engelsche geschiedenis zien. Een Engelsen historieschilder, mijnheer,
i moet mijns inziens voornamelijk uit de Engelsche geschiedenis putten.
]k zou dat gaarne gedaan hebben. Waarom zijn er voor ons geen tem-
pels, waar het volk zijne geschiedenis met een blik kan leoren, zonder
dat het behoeft te kunnen lezen.\' Waarom hangt mijn Alftvd in deze
zaal\'.\' Omdat de man, die zich aan de hoogo kunst wijdt, goene aan-
moediging geniet. Kent gij de geschiedenis, die daaraan verbonden is,
kolonel? Vluchtende voor de Denen, zocht koning Alfred eene schuil-
plaats in eene boerenhut. De boerin gelastte hem een koek te bakken
en de vervolgde vorst zette zich tot dat werk, dat zoo ver beneden zijne \'
j waardigheid was; doch daar zijn aandacht door de staatszorgen "af-
dwaalde, liet hij den koek aanbranden, waarvoor de boerin hem sloeg. I
Ik heb het oogenblik gekozen, dat zjj haar arm oplicht, om hem den !
slag toe te brengen, dien de koning met eene mengeling van majesteit I
en gelatenheid ontvangt. Op de)i achtergrond staat de deur der hut
-ocr page 157-
Eene kunstschool.                                        149
open, waar de krijgsoversten des konings juist binnenkomen om hem
te beriehten, dat de Denen verslagen zijn liet binnenvallen van hot
licht door het venster is het zinnebeeld der aanvangende Hoop. Die ge-
schiedenis, mijnheer, die ik bij nijjne historische nasporingen vond is
sedert zoo algemeen bekend geworden, mijnheer, dat honderden artisten
haar op het doek gebracht hebben. — honderden! En ik, die de legende
ontdekte! — hier hangt mijne schilderij!"
»»Nu, kolonel,\'\' ging de spelleman voort, »wensoh ik u mijne beelden-
galerjj te laten zien. Uier ziet ge Apollo. Uier de Venus Anadyomene,
die heerlijke Venus van de Louvre, die ik in 1814 in hare glorie gezien
heb. kolonel! De Laoeoon. Mijn vriend Gibson\'s nimf\', het eenige
moderne stuk, zooals ge ziet, dat ik onder de antieken toelaat. Nu
j deze trap op naar de kamer der leerlingen, waar ik hoop dat mijn
• jeugdige vriend Xewcome zijn tijd vlijtig zal gebruiken. Ar» longa est,
mijnheer Xewcome, vita —"
»lk was bang,"\' vervolgde Clive, »dut mijn vader met eene gelief-
koosde aanhaling voor den dag zou komen, beginnende: Tngenuas di-
dicisse,"
— doch hjj deed het gelukkig niet en wij traden de kamer
binnen, waar een twintigtal leerlingen bjjeen waren, die allen bij onze
verschijning van hunne teekenborden opzagen.
»»Hier zal uwe plaats zijn, mijnheer Xewcome," zeide de professor.
»eu hier die van uw jongen vriend, — hoe hebt ge ook gezegd, dat hij
heet?" Ik noemde hem den naam van Ridley. want mijn goede vader
heeft, zooals ge weet, beloofd het leergeld voor .1. J. ook te betalen.
«Mijnheer Chivers is de oudste leerling en opzichter van deze zaal bij af-
wezigheid van mijn zoon. Mijnheer Chivers, mjjnheer Xewcome; hee-
ren. mjjnheer Xewcome, een nieuwe leerling, mijn zoon, Charles Gan-
dish: mijnheer Xewcome. Vlijt, nijjne hoeren, altijd vlijt. Ars longa
vita hrevis, et linea recta breoissima est.
Hierheen, kolonel, deze trap
; af, het pleintje over, naar mijn eigen atelier. Daar, heoren," zeide
Gandish, eene gordijn wegschuivende, — «Daar!""
»En welk meesterstuk zat daarachter?" vroegon wij aan Clive, na
genoeg gelachen te hebben over do wijze waarop hij Gandish nabootste.
»Ga met het bakje rond. J. J. !" riep Clive. »15etaal nu maar. heeren
en dames, en ga binnen, want de voorstelling zal zoo dadelijk een aan- j
vang nemen." De guit heeft ons nooit willen vertellen wat er op die
schilderij van Gandish achter de gordijn te zien was.
Gandish was. hoewel hij als schilder geen opgang had kunnen
maken, een uitmuntend onderwijzer en een goed beoordeelaar van allo
\'i artisten, met uitzondering van één enkelen. Clive en zijn vriend J. .1.
vingen spoedig hunne studiën onder zijne leiding aan. De eon was een
arme jongen van een onderdanig voorkomen, met afgedragen kleeren,
neergeslagen oogen en eene bijna mismaakte gestalte, terwijl de ander,
met eene goede gezondheid, een goed uitzicht en den besten der kleer-
makers gezegend, door zijn vader en den heer Sraee als adjudanten in
het atelier binnengeleid en daar reeds vooraf door den eerzamen Gan-
dish op de welsprekendste wijze aangekondigd was. »Ik wed dat hij op
koekjes en wijn getrakteerd is," zei een jeugdig leerling, die een lek-
kerbek en een satiricus was, »on dat hjj dat eiken dag zou kunnen
krijgen, als hij het verkoos." Gandish deelde ook altijd suikerzoete !
complimentjes en geurige betuigingen van goedkeuring aan hem uit. De
mouwen van zijne jas waren met zijde gevoerd en hij had knoopjes in I
zijn overhemd. \' Welk een verschil tusschen de kleur en de stof van
deze jas en die welke men van Bob Grimes te zien kreeg als hij I
-ocr page 158-
150                                             Be Newcomes.
zo uittrok om zijn werkpak aan to trekken. Er kwamen zelfs paar-
den voor Clivo aan do dour van Gandish. wiens huis in eono niet on-
aanzienlijko straat der wijk Soho lag. De jonge jufvrouwen Gandish
lachten hem uit het venster der voorkamer toe als hij opsteeg en met
eene fiere houding wegreed, en do vjjandigo schoonen aan de overzijde,
do jonge jufvrouwen Levison, dochters van den dansmeester, verzuimden
zelden den jongen heer met een bewonderend lonkjo uit hare groote
zwarte oogen te vereeren. Clive werd voor een piet en een bram vor-
klaard, en door do eenvoudige jongelieden in de school van Gandish,
met nauwelijks een enkele uitzondering, algemeen bewonderd. Hij tee-
kende ook zeer goed; dat liet geen twijfel over. Natuurlijk maakten do
leerlingen aanhoudend caricaturcn op elkander, en in vergelding van
zulk eene spotprent, waarmede een lange roodharige Schotscho leerling,
Sandy M\'CoIlop, John James bespottelijk had gemaakt, ontwierp Clive
eene schets van Sandy, waarover de geheolo vergadering het uitscha-
terde; en toen de Calcdonische reus daarop satirieke aanmerkingen op
het gezelschap begon te maken en hen voor een troep gemeene kerels,
likkers en nog erger uitschold, trok Clive in een oogenulik zijne mooie
met zijde gevoerde jas uit, noodigde den heer M\'CoIlop tot eeno
bijeenkomst op de binnenplaats, gaf hem daar practisch onderwijs in
eeno kunst die hij zelf bij do Grauwebroedcrs geleerd had en bezorgde
aan Sandy een paar blauwe oogen, waardoor do jeugdige kunstenaar
(•enige dagen lang den kop van den Laocoon niet kon zien, dien hjj
bezig was na te teekenen. Ten gevolge van do meerdere zwaarte en
den hoogeren leeftijd van den Schot zou het gevecht een ander eindo
hebben kunnen nemen, indien het lang voortgeduurd had na Clive\'s
eersten schitterenden uitval met do rechter- en de linkervuist; doch op
het gedruis van den strijd schoot professor Gandish uit zijn atelier en
kon ternauwernood zijn oogen gelooven toen hij die van den armen
M\'CoIlop zoo verduisterd zag. Om den Schot recht to laten weervaren,
moeten wij erkennen dat hjj er Clive geen wrok om toedroeg. Zij wer-
den daar reeds vrienden en nog meer te Rome, waar zjj later hunno
studiën vervolgden. M\'Collop\'s naam als schilder is nu sedert lang loffe-
hjk bekend. Zijne voorstellingen van Lord Lovat in de gevangenis,
waar Hogarth hem schildert, Hel in de lacht springen van de kerk te
Field
(geschilderd voor den heer M\'CoIlop van M\'CoIlop\'), liet folteren
der Covcnanters, De moord van den regent BothweU. De moord van
Bizzio
en andere historiestukken hebben zoowel in Engeland als in
Schotland zijn roem gevestigd. Do sombere geest, welke uit al diewer-
ken spreekt, zou niemand doen vermoeden, dat Sandy M"Collop een der
vroolijkste snaken is, die er leven. Binnen zes maanden na do kleine
oneenigheid waren hij en Clive do warmste vrienden, en het was op
Clive\'s voorspraak dat James Binnie aan Sandy zijn eerste bestelling
opdroeg, die daarvoor liet vroolijke onderwerp koos van den jongen
hertog van Rothsay die in de gevangenis van honger ligt te sterven.
In dit tijdperk nam mijnheer Clivo do toga viriiis aan en sloeg met
onuitsprekelijke zelfvoldoening het eerste uitbotten van die snorren gade,
welke hem sedert zulk een karakteristiek voorkomen hebben gegeven.
Daar hij toch bij Gandish en zoo dicht bij een danssalon was. kon hij
niet wel anders doen dan ook lessen in de kunst van Terpsichore ne-
tnen. Hij maakte zich even populair bij do dansers als bjj de teekenaars
en was overal de ziel van het gezelschap. Hjj gaf partijtjes aan zijne
medeleerlingen op de bovenkamers op Htzroy Square, die\' tot zijn \'go-
bruik bestemd waren, on noodigde nu en dan ook zijn vader en den
-ocr page 159-
151
Nieuwe kennissen.
heer Binnie daarbij. Daar werd gezongen en gerookt en menig prettig
soupertje gebruikt. Het was er niet schraal, maar ook nooit buitenspo-
rig. Niemand verliet die kamers ooit in beschonken toestand. Fred
Bayham s oom, de bisschop, kon niet nuchterder zijn dan Fred als hij
uit het huis van den kolonel kwam, want deze had als voorwaurde van
Clive\'s partijtjes gesteld, dat niemand er zich bedrinken mocht. De
goede man vertoonde zich niet meer op die bijeenkomsten der jonge-
neden, want hij zag dat zijne tegenwoordigheid hun zekeren dwang
oplegde Vertrouwende op Clive\'s belofte, liet hij hem aan zich zelven
over en ging zijn partijtje whist in de club spelen, en menigmaal hoorde
hij de stappen van Clive voorbij zijne slaapkamer gaan, terwijl hij daar-
binnen wakker lag, gelukkig in de gedachte dat zjjn zoon gelukkig was.
ACHTTIENDE HOOFDSTUK.
NIEUWE KENNISSEN.
Clive gaf dikwijls kluchtigo beschrijvingen van de leerlingen bij Gandish,
die van verschillenden stand en leeftijd waren en onder welke de jonkman
zijne plaats bekleedde met die opgeruimdheid en vroolijkheid, die hem
zelden in zijn leven verlaten hebben en hem altijd op zijn gemak hebben
doen zijn, waar het lot hein ook heenvoerde. Hij is zoo goed thuis in
een fijn salon als in de gelagkamer eener herberg en kan even onder-
houdend met de statige dame des huizes als met do luchthartige kaste-
leines in het buffet sproken. Al de Gandishiten droegen den jongeling
na eeno wjjle genegenheid toe, van mijnheer Chivers, den oudsten leor-
ling, tot den kleinen flarry llooker, die, hoewel slechts twaalf jaar
oud, evenveel guitenstreken kende en even geestig toekende als menige
kerel van vijf en twintig; en Bob Trotter, de jongste leerling van het
atelier, die de boodschappen voor zijne makkers moest doen en appelen,
sinaasappelen en okkernoten voor hen haalde. Clive zette grooteoogen I
op, toen hij voor de eersto maal zag welke feestjes men hier aanrichtte
en met welk een genot sommige dor jongelieden daar gebruik van maak-
ten. Zij waren verzot op taartjes; zij ontveinsden hunne genegenheid
voor koekjes niet; zij gingen weddenschappen aan om gemberbier en
betaalden hunne verliezen in dat schuimende vocht Er was onder do
leerlingen een jong Israëliet, aan wien zijne kameradon schertsend bo-
terhammen met ham, worst en dergelijke artikelen opdrongen. Deze
jonge heer (die het later tot grooten rijkdom gebracht hoeft en pas drie
maanden geleden bankroet is gegaan) kocht snoeperjjen en verkocht die
met winst weder aan zijne medeleerlingen. Zijne zakken waren altijd
vol mot potlooddoosjes, pijpjes zwart krijt, hemdsknoopjes enz. Hij ge-
droeg zich tamelijk vrijpostig tegenover Gandish, dio eenigszins bevreesd
voor hem scheen. Men fluisterde onder elkander, dat de professor niet
al \'te ruim bij kas was, en de oude Mozes hem op eene mysterieuse
wijze in zijne macht had. Honeyman en liayham, dio Clive eens in hot
atelier kwamen bezoeken, schenen beiden ontsteld, toen zij den jongen !
Mozes daar zagen zitten, die juist bezig was den Marsyas na te teeke-
nen. «Pa kent die heeren,\'\' verklaarde hij later aan Clive, met een
ondeugende flikkering in zijn Oostersche oogen. «Kom eens bij ons aan,
mijnheer Newcome, als gij VVardour Street doorgaat," zeide hij, oen
zie of er in onzen winkel ïiiet iets van uwe gading is." De jonge Israë-
-ocr page 160-
152                                    Be Newcomes.
liet wist kaartjes voor bijna alle schouwburgen te bekomen, die hij
verkocht of wegschonk, en gaf aan de kameraden gloeiende boschrij-
vingon van de prachtige maskerades, die hij gezien had. Clive vermaakte
er zich ten hoogste mede, toen lijj den jongen heer Mozes, bij een van
die gelegenheden, in een scharlakenrooden rok met kaplaarzen zag,
schertsende met een ander Oosterling, zijn jongeren broeder, die als een
adelborst was uitgedost. Kens kocht Clive een half dozijn schouwburg-
biljetten van Mozes en deelde die onder do kameraden van het atelier
uit. Doch toen de slimme jonkman den volgenden dag weer zaken met
Clive trachtte te doen, zeide deze mot grooto statigheid : >ïk ben u zeer
verplicht voor uw aanbod, mijnheer Mozes; maar als ik naar den schouw-
burg ga, betaal ik liever aan het bureau zelf!"
Chivers zat doorgaans in een hoek der kamer over een lithographi-
schen steen gebogen. Mij was een norsch en onhandelbaar jonkman,
die altijd aanmerkingen op de jongere leerlingen maakte, welke hem tot
hun wrijfpaal hadden gekozen. Daarop volgde in rang en leeftijd de
vroeger genoemde M\'Collop. Beiden waren in den beginne meer dan
gewoonlijk stuursch en vitzuohtig ten aanzien van Clive, wiens voor-
spoed hen ergerde en wiens fatterige manieren on vrije gedragingen, in
verband met den blijkbaren indruk, dien hij op do jongere leerlingen
maakte, do beide ouderen hinderde. Aanvankelijk vergold Clive aan
Chivers vijandschap met vijandschap, aanmerkingen met aanmerkingen;
doch toen hij vernam dat Chivers de zoon eener onbemiddelde weduwe
was en haar onderhield met de opbrengst der lithographischo vignetten,
die hij voor muziekhandelaars maakte, en met do geringe belooning die
hij kreeg voor lessen welke hjj op eene school in Uighgato gaf: kortom,
toen Clive zag, of meende te zien, dat de verlaten jonkman met gre-
tige oogen naar de boterhammen en lekkernjjen keek, op welke de
jonge knapen zich vergastten, toen — verzeker ik u — dat Clive\'s ver-
stoordheid op Chivers spoedig in medelijden en vriendelijkheid veran
derde en dat hjj de middelen zocht, en waarschijnlijk ook vond. om
hom aan het onthaal te doen deelnemen, zonder zijn eergevoel te
kwetsen.
Dicht bij Gandish was — en is misschien nog — een ander etablisse-
ment waar de teekenkunst onderwezen werd, dat van Barker, waar
men bovendien naar het naakt en het gekleed model studeerde Dezo
inrichting werd bezocht door eene klasse van leerlingen, die verder ge-
vorderd waren dan de Gandishiten. Tussehen deze en de Uarkoriten
bestond binnens- en buitenshuis een blijvende wed- en najjver. Gandish
leverde meer kweekolingen aan de koninklijke academie van beeldende
kunsten af: drie zijner leerlingen hadden medailles behaald, en de laatste
jonge kunstenaar, die op kosten der academie naar Home was gegaan.
was door Gandish gevormd. Barker daarentegen spotte met de acade-
mie en lachte haar uit: hij zond zjjne stukkeu naar andere tentoonstel-
lingen dan die der academie ; hjj lachte om den ouden Gandish on diens
schilderijen, havende zijne AmjU en Angeli on scheurde Koning Aif\'red
met zijn pannekoek aan narden. De leerlingen der beide inrichtingen
waren gewoon elkander in het koffiehuis van Lundy te ontmoeten, waar
zij zaten te rooken on te kijven. Vóór de komst vaii Clive en zijn vriend
J. J. bij Gandish, waren de Barkeriten altijd overwinnaars gebleven in
de slagen, welke de beide academiën elkander leverden. Fred Bay-
ham, die elk koffiehuis in Londen kende en op duizend plaatsen in \'t
krijt stond, was eonigen tijd een trouw bezoeker van Lundy, speelde er
pot met de jongelieden en achtte het niet beneden zich, zijne lippen aan
-ocr page 161-
Nieuwe kennissen.                                       153
hunne porterkannon te zetten, wanneer hij er toe uitgenoodigd werd ;
hij trakteerde zelf\' royaal als hij bij kas was en behoorde onder de eore-
leden van Barker\'s academie. Wanneer de gardosoldaat, die als model
voor een van Barkers holdenstukken stond, niet kwam opdagen, ont-
blootte llayham zelf\' zijne zware armen en bruine schouders en stond
daar als prins Eduard, wiens vergiftigde wond Pliïlippa uitzuigt. Toen
het stuk op de tentoonstelling hing, wees hij het zijne vrienden met
fierheid aan. »Zie dien biceps eens, mijnheer, en dat en dat — het is
Barker\'s meesterstuk, mijnheer, en die spieren, mjjnheer. zjjn de spie-
I ren van F. B." Nooit was F. B. grooter dan in het gezelschap van ar-
tiston, in wier rookerige koffiehuizen en tochtige kamers men hem dik-
wijls kon vinden. Door F. 11. werd Ciive van Uhivers\' moeilijk leven
en vlijtigen arbeid onderricht. Bij voorkomende gelegenheid kon F. B.
zeor goeden raad geven, en men kende menige goede daad en hulp-
vaardigen dienst, welke die vroolijke schelm had verricht of had doen
verrichten. De raad, dien hij aan Glive in dezen tijd zijns levens gaf,
was ten hoogste stichtelijk, en Clivo erkent zelf\', dat die wonderlijke
i raadsman hem van veel kwaad terug hoeft gehouden.
Binnen weinige maanden nadat Clive en ,\'. J. bij Gandish waren ge-
I komen, begon die academie het hoofd aan hare mededingster te bieden.
De steeds zoo ingetogen J. J. werd voor een genie verklaard; de kopieën,
die hij maakte, waren buitengewoon delicaat en uitvoerig, zijne schet-
sen hoogst bevallig en getuigende van eene rijke verbeeldingskracht.
\' Gandish eigende zich de eer van ,1 J.\'s genie toe. maar Clive erkende
altijd dankbaar hoeveel voordeel hij van den smaak, de geestdrift en
1 de bekwaamheid van zijn vriend getrokken had. Behaalde Glive lauwe-
ren op de teekenschool, hij zogevierde dubbel daarbuiten. Hij was
knap van voorkomen, oprecht van aard en bezat een opgeruimdheid
en rondborstigheid, die hem tot oen alleraangenaamst en innemend ge-
zelschap maakten. Daarbjj bezat hij geld in overvloed on verteerde het
als een prins. Weldra was hij bij Lundy allen op het biljart de baas
en zelfs den gevreesden F. B. kon hij punten voorgeven. Hij was een
groot zanger op de vriendschappelijke soupertjes. en J. J. kende geen
grooter genoegen dan naar zijne heldere stem te hooren en hot biljart-
spel van den jongen held, op wiens wenken de ballen schenen te vlie-
gen aan te zien.
Clive behoorde niet tot de ondordanigste leerlingen van Gandish en
verscheidene der jongelui beweerden, dat, indien Clive niet te paard
voor het huis ware gekomen, Gandish hem niet zoo altijd zou geprezen
en als voorbeeld aangehaald hebben, \'tgeen de professor inderdaad
deed. Wij moeten er voor uitkomen, dat de jonge jufvrouwen Gandish
in het Jaarboek der baronets de geschiedenis van Clive\'s oom haddon
nagelezen en dat Gandish .Ir., waarschijnlijk met het oog op zaken die
er te doen zouden zijn, de schets ontworpen had voor eene schilderij,
waarop, naar aanleiding van de mededeelingen in dat waarheidlievende
jaarboek, een der Newcomes was voorgesteld, zeer vrooljjk naar den
brandstapel op de Smithfield-markt gaande, omstuwd door eenige Do-
minicanen met galgengezichten, wier vertoogen niet den minsten indruk
op dien martelaar uit de familie Newoome schenen te maken. Sandy
M\'Collop ontwierp eene contra-schets, waarop de barbier-wondheeler
van Eduard den Belijder was voorgesteld, op het oogenblik dat hij dien
vorst den baard afnam. Dit satirieke stuk beantwoordde Clive zeer ge-
vat door eene teekening, waarop hij Sawney Bean M\'Collop, hoofd van
den clan van dien naam, voorstelde, zooals hij, van zijne bergen afge-
-ocr page 162-
154                                            De Newcomes.
(Jiiiild. to Edinburg voor \'t eerst van zijn leven met stomme verbazing
i eene broek zag. Dergelijke aardigheden werden onophoudelijk tusschen
de jongelieden in het atelier van Gandish gewisseld. Er was daar nie-
! mand, die niet op de eene of de andere wijze gecaricaturiseord werd.
Degeen, wiens oogen niet volkomen reeht stonden, werd afgebeeld als
afgrijselijk scheel. Do knaap, die door de natuur met een eenigszins
verlengden neus begiftigd was, werd geschetst met een onmetelijk ge-
zichts-uitwas. De kleine ISob Mozes, de jonge Joodsche artiste uit
W\'ardour Street, zag zich voorgesteld met drie hoeden en een zak voor
i oude kleeren. Zelfs do hooge rug van J. J werd niet gespaard, totdat
(\'live zich met verontwaardiging tegen do vreeseljjke bochels verklaarde
met welke men zijn vriend afteekende en liet schande noemde om met
j zulke lichaamsgebreken den spot te drijven.
Ofschoon onzo vriend een der rondsto, edelmoedigste en goedhartigste
personen is, met welke men in aanraking kan komen, zoo is hij, in-
dien wij de waarheid moeten zeggen, eenigszins hoog en gebiedend van
manieren, en het leven, dat hij nu leidde, en de kring, waarin hij ge-
noodzaakt was to verkeeren, droog ongetwijfeld bjj om eenige zijner
aangeboren gebreken te vergrootcn en hem te stijven in zijne overhel-
ling om te hoog van zich zelven te denken, hetgeen zijne vijanden hem
niet ten onrechte verwijten. Men heeft hem wel eens met ophef hooren
klagen dat hjj te vroeg van school genomen is, want hij verklaart dat
het hem voel goed zou gedaan hebben, indien hij nog een paar jaar
pakken slaag van den ouden Ilodge, die hem tiranniseerde, had ont-
vangen. Hij betreurt het, lat hij niet naar de academie is gezonden,
waar een jongmensch, al leert hij er niets anders, ten minste in aan-
raking komt met zijne gelijken in stand en er stellig zjjne meerderen
vindt, terwijl onze jonge gentleman daarentegen in het atelier van den
• armen Gandish nauwelijks iemand aantrof die niet zijn mindere, zijn
vleier of zijn baatzuchtige of onbaatzuchtige bewonderaar was. De stand
en rijkdom zijner familie maakte in meerdere of mindere mate indruk
op al die eenvoudige jongelieden, die zijne boodschappen deden en met
elkander wedijverden om de gunst van den jongen nabob te winnen.
Zijne goedhartigheid maakte hem tot eene des te gemakkelijker prooi
voor hunne vleierijen, en zijn vroolijko aard bracht hem in gezelschap-
pen waar hij beter zou gedaan hebben uit weg te blijven. Ik vrees, dat
die slimme kleine Mozes, wiens vader in schilderijen, meubelen, galnn-
torieën en juweelen handelde, Clive erbarmelijk plukte met ringen en
kettingen, hemdsknoopjes, schitterende doekspelden en andere soort-
gelijke prullen, welke de jonge schelm meestal in zijn lessenaar weg-
sloot, daar hij ze alleen waagde te dragen wanneer hij buiten het gezicht
was van zijn vader of van den heer liinnie, wiens slimme oogjes hem
altijd zeer nauwkeurig opnamen.
ölive ging eiken dag kort na twaalven uit en werd dan geacht zich
naar het atelier van Gandish te begeven. Doch zat de jonge gentleman
altijd voor zijn teekenbord om de antieken te kopieeren, wanneer zijn
vader hem in dien arbeid verdiept waande? Ik vrees, dat zijne plaats
1 soms ledig stond. Zijn vriend J. J. werkte eiken dag en den geheelen
dag. Menigmaal merkte dat bestendige jonge mensch de afwezigheid
van zijn beschermer op en nam hij waarschijnlijk ook wel de vrijheid
hem dit bedeesd onder het oog te brengen; doch als Clive zich dan
weder aan zijn werk zette, maakte hij het met opmerkelijk talent en
vlugheid af, en Ridley hield te veel van hom, om thuis een woord van
zijne tekortkomingen te zeggen. Misschien hebben sommige lezers wel
-ocr page 163-
Be kolonel geeft partijen.                              155
eens gehoord, hoe de moeder van hun vriend Jones klaagde, dat haar
lieveling aan do academie te hard studeerde, of hebben zij Harry\'s zusters
de vrees hooren te kennen geven, dat Harry zijne gezondheid zou onder-
mijnen, want na den ganschen dag op het kantoor van zijn leermeester
te zijn ingespannen geweest, zat hij nog don ganschen nacht in die
vervelende rechtsgeleerde boekon te lezen, die zoo schrikkelijk veel geld
kostten! Dergelijke personen hebben aan één woord genoeg, om te
weten hoe het met mijnheer Clive Newcome stond. Zijn vader echter,
die niet meer van do wereld wist dan Harry\'s onnoozele zusters of Jones\'
teerhartigo moeder, twijfelde or geen oogenblik aan, of al wat Clive
deed was loffelijk en \'t was een puikje van een jongen.
«Als dat jongetje zoo lief doorgaat als hij begonnen is, zal hij een
juweel worden,\' zei Barnes Newcome, Clive\'s neef. «Gisteravond
zag ik hem in Vauxhall in gezelschap van den jongen Mozes, wiens
vader geld schiet en een uitdragerswinkel in Wardour Street houdt.
Een paar andere heeren, waarschijnlijk oude kleerenkooplui, die voor
dien dag genoog hadden van \'t rondloopon mot den zak, voegden zich
bij mijnheer Newcome en zijn vriend, waarop zij in een prieel arak-
punch gingen zitten drinken, ünzo neef Clive is een lieve jongen, die
een sieraad van de familie zal worden."
NEGENTIENDE HOOFDSTUK.
DE KOLONEL GEEFT PARTIJEN.
Het huis van onzen waarden kolonel had een nieuw verfje gekre-
gen, hetgeen, evenals het rouge dat madame Latour in hare latere dagen
oplegde, alleen strekte om het vervallen voorkomen nog afzichtelijker te
maken. De koukon was somber; de stal was somber. De grootedonkere
gangen, de ontredderde tuinkamer, de vervallen badkamer waaruit het
troebele water uit den waterbak zijpelde, de grooto breede steenen trap,
— dit waren zoovele melancholische eigenaardigheden van het huis, het-
geen do kolonel echter als zeer vroolijk en aangenaam beschouwde en
op zijne gewone vlugge wijze meubileerde. Den eenen dag kwam er eeno
lading stoelen, den anderen dag een wagen vol kachels en haardstellen
on glas en aardewerk; hij voerde, in éen woord, oen voldoenden voor-
raad in do vesting binnen. Er hingen gele gordijnen in de achterkamer
en groene gordijnen aan de voorzjjdo. Het vloerkleed was oen koopje
van den eersten rang, — voor een spotprijs gekocht op eene veiling op
Euston Square, mijnheer. Do kolonel was tegen den aankoop van een
traplooper. Waar diende die toe? Waarvoor nam men loopers? Zijn
eigen kamer bevatte een wonderlijk assortiment van allerlei voorwerpen :
planken die hij zelf aangespijkerd had, oude Indische kleederen, kisten
die naar kamfer roken. Wat had hij met snuisterijen te maken ? Alles
was goed genoeg voor oen oud soldaat. Doch do beschikbare slaap-
kamer werd op do luisterrijkste wijze ingericht met een bed, zoo groot
als do veldtent van een generaal, een spiegel op standaard (terwijl de
kolonel zich in oen gebarsten hangspiegeltje schoor, dat hem eenige stui-
vers gekost zal hebben) en een fraai nieuw kleed, terwijl de vloer van
des kolonels slaapkamer zoo naakt was als do schouders van do oude
jufvrouw Scraggs, die zooveel mooier zouden zijn als zij zo bedekte.
Binnie\'s slaapkamer was net, gezellig en goed ingericht. Clive had eene
-ocr page 164-
156                                     Be Newcomes.
zit- en slaapkamer boven in het huis. die hij geheel naar zjjn eigen
goedvinden mocht meubileeren. Wat haalden hij en Ridley hun hart op [
in Wardour Street! Wat kochten zij heerljjke gekleurde platen met
jacht- en roeipartjjen en met mooie meisjes, platen die zij met eigen
hand monteerden achter glas en aan de muren hingen. Toen do kamers
in orde waren, gaven zij eene partij, waartoe zij den kolonel en den
heer liinnie. en twee lieeren van Lamb Court in den Temple, de heeren
Honeyman en Fred Bayham, gchrifteljjk uitnoodigden »Wjj moeten er
Bayham bij hebben," zeide Clive. Doch Fred Bayham vroeg rondborstig:
»ls mijnheer Sherrick. met wien ge in den laatsten tijd nog al intiem
zijt geworden (let wel, dat ik niets zeg. maar personen, die in Londen
niet zeer bekend zjjn, eenvoudig den raad geef om voorzichtig te zijn
met opzicht tot hunne vrienden) — is mijnheer Sherrick ook genoodigd,
beste jongen\'? want, zoo ja, dan zou F. 1!., onder betuiging van zijn i
erkenteljjkheid, moeten bedanken."
Mijnheer Sherrick was niet genoodigd en dus kwam F. B. Doch
Sherrick verscheen er wel op andere dagen, en "t was een zeer zonderling
gezelschap, dat onze eerzame kolonel bijeenverzamelde in dat wonderlijke,
sombere, vochtige, vreugdelooze en toch zoo prettige huis. Daar hij tot
de meest gastvrije menschen behoorde die er leefden, zag hjj gaarne !
zijne vrienden rondom zich, en de avondpartijen, die hij nu en dan op J
Fitzroy Square gaf\', waren de wonderlijkste verzameling van menschon
die men bedenken kon: stjjve Indische heeren van Hannover Square,
artisten van Clive\'s kennis, lieeren van allerlei leeftijd met allerlei soorten
van baarden in de meest uiteenloopende costumen. Nu en dan kwam er
ook wel een gewezen schoolkameraad van de Grauwebroeders, die groote
oogen opzette —• waartoe hjj dan ook wel reden had — wanneer hij zag in
welk gezelschap hjj zich bevond. Soms kwamen eenige dames op deze
partijen. Do ongeëvenaarde beleefdheid van don goeden gastheer stelde
verscheidene harer schadeloos voor het ongewone van zijn gezelschap:
zij hadden nooit zulke vreemde behaarde heeren gezien als die jonge
artisten, noch zulke wonderlijke vrouwen als de kolonel hier bijeen-
bracht Hij was een beschermengel voor alle oude vrijsters en arme
weduwen. Gepensioneerde kapiteins met veel dochters vonden in hem
hun besten vriend Hij zond rijtuigen om de meisjes te halen en te
brengen in de buitenwijken waar zij woonden. Gandish met zijne vrouw
en zijne vier dochters in vuurroode japonnen waren trouwe comparanten
op zijne soirees »lk verheug mij, mijnheer, over de gastvrijheid van
mijn geëerden militairen vriend," zeide Gandish; »het leger is altijd
mijne passie geweest. Ik heb zelf drie jaar bij do Soho-vrijwilligers
gediend tot aan het einde van den oorlog, mijnheer, tot aan het einde
van den oorlog."
Het was geld waard, mijnheer Frederik Bayham in eeno wals of qua-
drillo te zien met eenige der bejaarde houri\'s op de partijen van den
kolonel. F. B. koos in zijne goedhartigheid altijd de leelijkste vrouwen
tot danseressen en hield haar met de fijnste complimenten en een onop-
houdclijk gesprek bezig. Ook de kolonel danste in de quadrille met de |
grootste deftigheid. Het walsen was lang^ na zijn tijd in de modo geko-
men, doch hij oefende zich in de quadrilles toen zij te Calcutta inge-
voerd werden, omstreeks 1817. Hem eene oude vrijster te zien opleiden,
hem voor haar te zien buigen als de dans afgeloopen was, hem met
statigheid en argeloosheid cavalier soul te zien dansen, was een gezicht
dat men niet licht vergat. Als Clive Newcome niet zulk een fijn gevoel j
van humor bezeten had, zou hjj over zjjn vaders onnoozelheid gebloosd j
-ocr page 165-
Be kolonel geeft partijen.                           157
hebben. Doch nu maakte dio onschuldige voorkomendheid, die kinder-
lijke oprechtheid den bejaarden man nog oneindig dierbaarder aan zjjn
zoon. «Kijk den ouden heer een». Pendennis," zeide hij; »zio eens hoe
hij de oude juffer Tidswell naar de piano leidt. Zou men hem niet voor
een ouden hertog houden? Ik wed dat zjj verwacht, dat zij mijne stief-
moeder zal worden : al do vrouwen, jong en oud, zjjn op hem verliefd.
Daar begint zij: »lk zal hein boeien door mjjn taal, En kweelen als de
nachtegaal." O oude kweelster! Zie vaders oude hart eens op- en neer-
gaan ! Zou hij niet goed kunnen doorgaan voor Sir Hoger de Coverley ?
Hoe vaart gij, oom Charles? Zeg eens, M\'Collop. hoe vaart de hertog
van Dit en Dat. die van honger ligt te sterven ? (Jandish zegt, dat het
zeer mooi is." Dit zeggende begeeft de jonkman zich naar eene groep
ortisten. Do heer Honoyinan komt aan met een flauw lachje, dat opzijn
gelaat speelt gelijk het maanlicht op den gevel van Lady VVhittlesea\'s
!apcl.
«Deze partijen behooren tot de ongemeenste die ik ooit gezien heb."
fluisterde Honeyman. ».\\ls men er komt. staat men verbaasd over de
onmetelijkheid van Londen en over zjjne eigene onbeduidendheid. Zon-
der aan mijn kerkelijk karakter afbreuk te doen. naar ik vertrouw, ja
juist ten gevolge van mijn ambt als predikant eener Londensehe kerk,
heb ik vrij wat van de wereld gezien: maar hier vind ik mij in een
gezelschap van ongetwijfeld zeer deftige personen, van welke ik er tot
op heden ternauwernood één aanschouwd had. Waar vindt mijn zwager
toch zulke menschen ?"
«Dio daar ginds," zegt de heer met wien Honeyman spreekt. »is de
beroemde, maar miskende schilder, professor Gandish, die alleen door
jaloezie buiten de academie van beeldende kunsten gehouden wordt. Gij
moet van den grooten Gandish toch wel gehoord hebben?"
\'>Ik schaam mij, dat ik mijn onwetendheid moet bekennen ; maar
een predikant met drukke bezigheden weet weinig, misschien te weinig,
van de schoone kunsten."
«Gandish. mjjnheer is een dor grootste genieën, welke ons ondank-
baar vaderland ooit vertrapt heeft; hij stelde zijn eerste beroemde
schilderij van Alfred in de boerenhut (hjj zegt, dat hij de eerste is, die
dat onderwerp behandeld heeft) in 180— ten toon: doch de aandacht
van hot publiek werd toenmaals door den dood van Nelson en de over-
winning van Trafalgar bezig gehouden, en het stuk van Gandish ging
onopgemerkt voorbij. Jn 18IB schilderde hij zijn groote werk, Jfoadicea.
Gij ziet haar daar voor u. die dame in \'t geel, met den toer en de
toque, üoadicoa werd in dat jaar Mevrouw Gandish. In 1K\'27 kwam hij
voor het publiek met zjjn stuk Non Angli sed Angeli. Twee derenge-
len zitten daar ginder in zeegroene kieedjes, de jufvrouwen Gandish.
Die jongen met zjjne katoenen handschoenen was de kleine mannelijke
angelus van het stuk."
»Hoe weet gij dat alles, zonderling mensch?\'" zegt Honeyman.
«Eenvoudig omdat Gandish het mij twintigmaal verteld heeft. Hij
vertelt het aan iedereen, elke maal dat hij hem ziet. Hij heeft het van-
daag weer aan het diner verteld. Boadicea en de engelen kwamen
later.\'\'
»0 Satiricus!" zegt de geestelijke heer, een waarschuwenden vinger
van lavendelkleurig Tcabretleder opstekende: «wees Voorzichtig met uwe
geestigheid, mijnheer Pondennis ! Maar wanneer do geest daartoe over-
helt, dan weet ik hoe moeilijk het is, zich te botoomen. Goeden-
avond, waarde kolonel! Gij houdt eene groote receptie. Die heer
-ocr page 166-
158                                           De Newcomes.
heeft cene fraaie basstem; mijnheer I\'endennis en ik stonden die te be-
wondoren. liet lied, dat hij zingt, is uitmuntend geschikt om te doen
uitkomen wat lijj vermag."\'
De eigenlevensbesehrijving, welke Gandish had geleverd, had al den
tijd ingenomen, nadat de dames van het diner van den kolonel waren
opgestaan. De heer Hobson Newcome was onderwijl in slaap gevallen,
en Sir Curry Jlaughton en nog een paar van des kolonels wapenbroeders
haddon er met stilzwijgen en verwondering bij gezeten. Binnie met zijn
goedhartig maar slim gelaat had teugjes uit zijn glas zitten doen en nu
en dan cene snakerij tegen de heeren aan zijn eind van do tafel gezegd. ,
Mevrouw Newcome had met norsche statiglieid toogeluisterd Was zij
misschien geërgerd over de diamanten van Lady Baughton? Mylady en
hare dochters waren zeer prachtig gekleed, daar zjj na het diner naar I
een bal ten hove moesten. Was zij gegriefd, omdat men haar niet op
die vorsteljjke partij genoodigd had\'.\' Daar het bal tamelijk vroeg zou
aanvangen, waren de genoodigde dames verplicht het huis van den ko-
lonel te verlaten voordat de soiree begon, van welke Lady Anna Now-
come verklaarde dat het haar vrecselijk speet te moeten vertrekken.
Lady Anna was bjj deze gelegenheid even gracieus als hare zuster !
Btuursch geweest. Alles in dit huis had hare goedkeuring weggedragen. [
Zij wist niet dat er zulke mooie huizen in dat gedeelte der stad waren.
Het diner vond zij zoo buitengewoon smakelijk, en die mijnheer Binnie
zag er zoo goedhartig uit! Wat was die forsche heer, met zjjn omge-
slagen halsboord in do manier van Lord Byron. een geestig en kundig
man! Was hij een beroemd artist? (do hoffelijke mijnheer Smee had
daarover zijne eigene gedachten, doch hield die voor zich). Al die ar-
tisten zijn zoo excentriek, zoo onderhoudend en zoo knap! Vóór het
diner moest zij volstrekt Clive\'s kamer met zijne prenten, zijne beelden j
en zijne pijpen zien «O ondeugende jongen!\'\' zegt zjj. terwijl zij de
kamer bewondert, «zijt gij reeds begonnen te rooken!" Zij bewonderde
alles; haar ingenomenheid kende geen palen.
De zusters gaven, toon zij elkander zagen, elkander een kus, met die
hartelijkheid die zoo heerlijk is om to aanschouwen bij zusters die in
vriendschap samen leven. «Maria-lief,\'" zeide de eene, » \'t is een eeuw
geleden sedert ik u het laatst gezien heb.\' — »Anna-lief," antwoordde de
andere op kwijnenden toon, «wij hebben het zoo druk, en de klingen,
waarin wij ons bewegen, zjjn zoo verschillend! Sir Brian komt zeker I
niet?" ging zij voort «Nu, kolonel,\'" zeide zij, zieh plotseling tot hom
wendende en hem met haar waaier aantikkende, «heb ik u niet gezegd,
dat Sir Brian niet komen zou ?"\'
«Hij wordt in het Lagerhuis opgehouden, waardste Die akelige
commissiën, waarin hij altijd zit! Het speet hom ijselijk, dat hij niet
komen kon."
«Dat weet ik, dat weet ik, Anna lief, er zijn altijd excuses voor de
heeren. die in \'t Parlement zitten; ik heb er ookvele mooten aannemen \'
Mijnheer Shaloo en mijnheer M\'Sheny. de hoofden onzer partij, hebben
mij daardoor honderdmaal te leur gesteld. Ik wUt wel, dat Sir Brian niet
zou komen. Mijn man is er dezen morgen opzettelijk voor overgekomen
van Marblo Head. Wij zouden voor geen geld ter wereld do partij van j
onzen broeder verzuimd hebben."
»Ja, ja," zegt de heer Newcome met de handen in de zakken, >>ik
ben van morgen van Marblo Head gekomen. Voordat ik vertrok had
ik vier uren op het hooiland doorgebracht en daarna heb ik tot vijf
uur op het kantoor gezeten en ben ik een paard bij Tattersall gaan zien. j
-ocr page 167-
Be kolonel geeft partijen.                             159
Nu heb ik een honger als een leeuw en bon zoo moe nis een hond.
Hoe gaat het. mijnheer Pendennis? Maria, g[j herinnert u mijnheer
Pendennis toch wel?\'\'
«Zeer goed," antwoordt Maria kwjjnend Nu worden mevrouw Gan-
dish, kolonel Topham en majoor M\'Cracken aangediend, en vervolgens
Lady Baughton en hare dochter, die naar liet hofbal moeten met dia-
manten en voeren en andere sieraden, en Sir Curry Baughton, dio nog
niet geheel in zijn costuum van onderstadhouder gedost is, maar reeds
de blauwe broek met zilveren stropen langs den naad aanheeft on er
daarmede eenigszins verlegen uitziet. Clive beschouwt met opgetogen-
heid en bewondering die bekoorlijke dames, die met satijn, veeren,
diamanten en allerlei andere kostbaarheden prijken. Tante Anna heeft
haar hofcostuum nog niet aan, en tante Maria bloost bij het zien dei-
nieuw gekomenen, want zij heeft goedgevonden zich met do eenvoudig-
heid eener Kwakeres met eeno hoo;re japon en een paar meer dan ge-
woonlijk fletse handschoenen te kleeden. Een mooi klein voetje, \'t is
waar, heeft zij, en door gewoonte steekt zij het uit; doch wat heeft
het te beteekenen in vergelijking met dio lieve kleine chaussure, welke
juffer Baughton nu eens laat zien en dan weer wegtrekt? Dat blinkende
wit satjjnon schoentje, dio lichtgekleurde kous die enkele malen even tus-
schen haar ruischend kleedje uitgluurt en zich dan weer in haar schuil-
hoek terugtrekt! - dat voetje, hoe licht ook, verplettert mevrouw Newcome.
Geen wonder dat zij zich ergert en boos is, en er zijn kwaadwilligen
die haar de nederlaag wel gunnen. Geen vleierijen van mijnheer Smee
waren dien dag in staat haar in een aangename stemming te brongen.
Zjj vorkeerde in dien toestand waarin zijne doeken soms zijn, dat hij er
niet op kan schilderen.
Ik wil er maar niet over uitweiden hoe het haar of do overige dames
ging, toen die. welke aan het diner hadden deelgenomen, vertrokken
waren, en die, welke tot de soiree waren genoodigd, begonnen te ko-
mon. Do Gandishos kwamen het eerst, Iloadicea met de engelen VVjj
leidden dit daaruit af. dat de jonge Gandish blozend aan het dessert
kwam. De eene persoon na de andere werd aangekondigd, die mevrouw
Newcome niet kende. Jonge en oud\'1, mooie en leeljjke waren alle in
hare beste kleeien gedost en keken mevrouw Newcome, die zoo onge-
loofelijk eenvoudig gekleed was, waarschijnlijk met verwondering aan.
Toen wij na hot diner boven kwamen, vonden wjj haar geheel alleen
zitten met haar waaier togen den schoorsteenmantel kloppende. üe-
deesde groepjes personen stonden in het rond, wachtende op de komst
der heoren, in do hoop dat dan hot genoegen beginnen zou. Men hoor.le
den hoer Newcome, die geeuwende boven kwam, tegen zjjne vrouw
zeggen: «Laten wij. voor don drommel, maken dat wij wegkomen !"
Zij gingen dus naar boneden om op hun rijtuig te wachten on verlieten
daarop Fitzroy Square
Na een oogenblik verschenen Barnes Newcome, zeer in de puntjes en
zeer opgewekt, met eeno grooto bloem in zijn knoopsgat en leunende op
den arm van een vriend! «Hoe vaart go, Pendennis ?\' vraagt hij met
een buitengewoon dandy-achtig voorkomen. «Hebt ge hier gedineerd?
Gij ziet er uit alsof ge hier gedineerd hadt (on Barnes zag er voorwaar
uit alsof hij het op een andere plaats had gedaan). Ik bon eenvoudig
op de soiree gevraagd. Wie waren er ? Gjj hebt mama en de Baugh-
tons gehad, en oom en tante, dat weet ik, want ik heb hen beneden
gezien, waar zij in het boekvertrek op hun rijtuig zitten te wachten.
Hij zit te slapen en zij is zoo grommig als een beer.\'\'
-ocr page 168-
De Newcomes.
; 160
»Hoe heeft mevrouw Newcome kunnen zeggen, dat ik hier niemand
j zou vinden dien ik kende ?" vraagt de metgezel van Barnes. »Er zijn
integendeel een aantal kerels, die ik goed ken. Daar zie ik Fred Bay-
ham, dansende als harlekjjn Daar is de oude Gandish, bij wien ik
| teekenen heb geleerd; en mjjne vrienden van lirighfon, uw oom en
neef, Barnes. In hoever zjjn zij familie van mij? Zij moeten toch fa-
niilie van mij zijn Ken knappe jongen, uw neef."
"Hij! bromt Barnes »h\'en heel knappe jongen, — niet pedant, —
: niet verzot op vleierjj, — niet omringd door schuimloopers, — niet
verliefd op de flesch, — een alleraardigste jongen! Zie maar eens
ginds! daar staat hij in gesprek met zijn boezemvriend, een kleinen
krommeling met lang haar. Weet gjj wie dat is? Dat is de zoon van
Lord Todmorden\'s bottelier. Op mijn woord, \'t is waar!\'\'
»En al is het waar, wat geef ik daarom?" roept Lord Kew uit. »Wie
kan er deftiger zijn dan een bottelier? Men moet toch iemands zoon
wezen. A\\ anneer ik op middelbare jaren kom, hoop ik in nederigheid
dat ik er zelf als een bottelier zal uitzien. Zoudt ge niet denken, als men
tien bedienden van den grooten restaurateur Gunter in het Hoogerhuis
plaatste, dat zij er ovengoed zouden uitzien als tien pairs, voor de
hand genomen? Zie Lord Westcot maar eens; die ziet er letterlijk als
I een bottelier uit ; daarom stelt het land zooveel vertrouwen in hem.
Als ik met hem aan een diner ben, komt het mij altijd voor, dat hij
bij het buffet behoorde te staan Daar komt die onuitstaanbare kleine
i oude Smee. Hoe gaat het, mijnheer Smee ?"
Mijnheer Smee beantwoordt die toespraak met zijn innemendste lachje.
Met zijne ringen, zijne diamanten hemdsknoopjes en zijn rood fluweelen
vest is hij een der opgepronktsto dandy\'s van middelbaren leeftijd, die
men zien kan. «Hoe vaart ge, waarde lord ?" vraagt hij op zijne min-
zaamste wijze. »Wie zou ooit gedacht hebben uw lordschap hier te
zien ?\'\'
«Waarom dan toch niet, mijnheer Smee ?" vraagt Lord Kew. «Doet
men kwaad met hier te komen? Ik ben nog pas vijf minuten in huis,
j en reeds drie personen hebben mij datzelfde gezegd : mevrouw Newcome,
| die beneden vol ergernis op haar rijtuig zit te wachten, de welwillende
i iiarnes en gij. Waarom komt gij dan hier, mijnheer Smee? Hoe vaart
ge, mjjnheer Gandish ? Hoe staat het met de schoone kunsten ?"
»Zoo er iets in staat is ze op te beuren, dan is liet dat uw lordschap
zoo goed is er naar te vragen.\'\' antwoordt Gandish. »Uw edele fa-
milic heeft ze altijd beschermd. Ik ben er trotsch op, dat uw lordschap
mjj herkent in dit huis, waar do geachte vader van een mijner leerlin-
gen ons dezen avond eene partij geeft. Die jonge mijnheer Clive belooft
veel en bezit voor een liefhebber inderdaad opmerkelijk talent."
«Dat doet hij, op mijn woord dat doet hij," voegt Smee er tusschen.
nik ben zelf geen dierenschilder en heb geen al te hooge gedachten van
| dat onderdeel der kunst: maar ik vind, dat de jonkman allergeestigst
; paarden teekent. Ik hoop, mylord, dat Lady Walhara wèl vaart en
over het portret van haar zoon tevreden is. ]s uw broeder niet te
Stockholm benoemd ? Ik wenschte dat het mjj vergund ware zoowel
den ouderen broeder te portret!ceren als den jongeren, mylord."
»lk ben een historieschilder,\' roept Gandish uit: «doch wanneer Lord
Kew zich laat uitschilderen, hoop ik dat zijn lordschap aan Charles
| Gandish, den ouden dienaar zijner familie, zal denken."
»lk sta hier als Susanna tusschen de twee ouderlingen, "zei Lord Kew.
«Laat mijn onschuld met rust, Smee : en gij, mijnheer Gandish, breng
-ocr page 169-
Bevat verdere bijzonderheden omtrent den kolonel enz. 161
mijne zedigheid niet in verzoeking. Ik ben geen geschikt onderwerp
voor een historieschilder, mijnheer Gandish "
«Alcibiades zat wel voor Praxiteles en Pericles voor Phidias," merkt
Gandish aan.
»Die gevallen staan niet volkomen gelijk," hernam Lord Kew met
eenige verveling. »Gij zijt zonder twijfel tegen Praxiteles opgewassen,
maar mijn overeenkomst met diens model is niet zoo du;deli)k. Ik zal
geen goed figuur als held maken, en Smee kan mij niet lief genoeg
schilderen."
»Ik zou er mijn best toe doen, waarde lord," roept Smee uit.
«Dat zoudt gij, beste vriend," antwoordt Kew, den schilder met eene
soort van minachting beschouwende. »Waar is kolonel Newcome, mijn-
heer Gandish?"
Gandish antwoordde, dat onze wakkere gastheer in het volgende ver-
trek eene quadrille danste, waarop de jonge edelman naar die kamer
stapte, om aan den gever der partij zijn opwachting te maken
Newcome\'s houding tegenover den jongen pair was deftig, maar in
\'t minst niet kruipend. Hij achtte den hoogeren rang van den ander,
maar niet zijn persoon, evenals hij de wacht liet buitenkomen als er
een generaal naderde. Wen kon hem nooit anders dan koel en 6tatig
jegens John James doen zijn, en toon (\'live en de jonge Ridley bij Gandish
in de leer waren gedaan, kostte het moeite om hem te bewegen, dat hij
John James op zijne partijen zou noodigon. »Een artist is de gelijke
van iedereen,\' zeide hij; »in dat opzicht ben ik niet hoogmoedig, en
Sir Josua Iteynolds nn Dr. Johnson konden mijn^ inziens mot iedereen,
van welken rang ook, verkeeren. Maar een jonkman, wiens vader mij
misschien aan een diner heeft moeten bedienen, behoorde niet in mijn
gezelschap gebracht te worden." Clive legde het geschil lachend bij,
door te zeggen : «Vooreerst zal ik wachten totdat ik te dineeren word
fenoodigd, en in de tweede plaats beloof ik, dat ik niet bij Lord
\'odmorden zal gaan dineeren."
----------------------
TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
BEVAT VERDERE BIJZONDERHEDEN OMTRENT DEN KOLONEL EN ZIJNE BROEDERS.
Terwijl Clive\'s uitspanningen, studiën of bezigheden, van welken aard
die ook waren, zijn dag vrij goed aanvulden en hem den tüd snel en
aangenaam deden doorbrengen, had zijn vader, het moet erkend wor-
j den, dergelijke afleiding niet, zoodat zijne werkeloosheid hem zeer
begon te drukken. Ter wille van Clive onderwierp hij zich gelaten aan
die onaangenaamheid, gelijk hij elke andere voor hem zou gedragen
hebben; en ofschoon hij misschien wel liever weder bij zijn regiment
zou geweest zijn, om zich bezig te kunnen houden met de zaken
waaraan zijn geheele leven gewijd was geweest, beschouwde hij die
wensehen als zeer zelfzuchtig en afkeurenswaardig en bracht hij ze
gaarne voor het welzijn van zijn zoon ten offer. Ik ben echter zeker,
dat de jonkman die lange zelfverloochening van zijn vader even weinig
telde als andere kinderen dit doen. Meestal nemen wij eene dergelijke
levens-toewijding aan als iets dat ons toekomt. Een oud Fransch hekel-
dichter beweert, dat er in eene niinnarij doorgaans één persoon is dio
bemint, terwijl de andere zich laat beminnen. Eerst later, wanneer de
______ _______________......._.______....................
BE NEWCOMES. 1.                                                                                                                  11
-ocr page 170-
Be Newcomes.
162
schatten dier liefde weggeschonken zijn en de hand vorstjjfd is die ze
uitdeelde, herinneren wij ons misschien hoe toeder zij was, hoo zacht
• als zij streelde, hoo vlug om te beschermen, hoe bereid om te onder-
steunen en te lenigen. Dan zijn de ooren misschien niet meer in staat
om te hooren, die onze woorden van dank zoo gretig zouden opgevan- :
gen hebben. Laten wij hopen, dat die vruchten der liefde, hoe laat
ook, nog niet al te laat komen; en dat er, al brengen wij onze schatting
van eerbied on erkentelijkheid misschien aan eene grafzerk, zelfs daar
nog aanneming zij van de offerande van berouw, herdenking en tranon,
door het geslagen hart aangeboden Ik denk aan do liefde die Clive\'s
vader voor hem koesterde (on misschien ook, jeugdige lezer, aan die
van den uwen en den mijnen voor ons); ik denk er aan hoe de oude
[ man lag te waken en overdacht waarmede hij zijn zoon aangenaam kon i
| zijn, hoe hij alles voor de liefde van dien zoon zou veil gehad hebben; j
! en hoo do jongeling alles aannam on gorust sliep en zich vroolijk ,
j maakte, tlebbcn wij niet reeds in hot begin dezer geschiedenis gezegd, j
dat allo verhalen oud zijn? Verloren zonen en liefhebbende vaders zijn
I er van den beginne geweest; on zoo kunnen liefde on berouw en ver-
I geving tot den einde voortduren.
De verkleumende nevel en het glibberige slijk en de sombere betrok- \'
ken Novembermorgens, wanneer het Uegonts Park. waar do kolonel
zijn ochtendwandeling deed, in een gelon mist gehuld was, moeten
j een droovige ruil voor de pracht van een üosterschen zonsopgang en \\
! het versterkend toertje te paard bij \'t aanbreken van den dag. waar- \'
I aan Thomas Newcome zich zooveel jaren gewend had, geweest zijn.
j Zijn onveranderlijke gewoonte van vroeg opstaan vergezelde hem
| naar Engeland en maakte zijne Londensche bedienden wanhopig.
I die, als hij niet zoo verschrikkelijk vroeg bij de hand ware geweest, i
I geen aanmerking op hem zouden hebben weten te maken, want geon
f onderaan veroorzaakte ooit zoo weinig last aan do dienstboden; hij
elde bijna nooit, borstelde zelf zijne kleeron. kookte zijn eigen scheer- j
I water op een komfoortje in zijne slaapkamer, betaalde geregeld on keek
nooit te nauwkeurig de rekeningen na. Zulk eon man moest wel bij
zijne liuisgenooten in do gunst staan en er zullen wel vergelijkingen
gemaakt zijn tusschon hem en zjju zoon. die wèl aan de bel trok, die
leven maakte als zijne laarzen niet blinkend gouoog gepoetst waren en
die koinmandeerde als maohthebbende. üocli ofschoon heorschzuchtig,
\' was Clive ook mild on goedhartig en werd hij niet slechter gediend
omdat hij zjjn jeugdig gezag trachtte te laten gelden. Wat vriend Uin-
nie betreft, deze had honderd eigen zaken, die hem den tijd geregeld
deden doorbrengen. Hij woonde al de voordrachten in het IJritsche In-
stituut, al de vergaderingen van do Aardrjjkskundige Maatschappij, de
\\ Aziatische Maatschappij en het Genootschap voor Staathuishoudkunde bij;
en ofschoon hij er altijd van sprak zijne familie in Schotland eens te
I gaan opzoeken, verliepen do maanden en de seizoenen en bleef hij nog
i altijd de Londensche straten slijpen.
ïn weerwil van de koele ontvangst die de kolonel bjj zijno broeders I
genoten had, bleef hij vervullen wat hij zijn plicht achtte, en trachtto j
hij althans met do vrouwelijke leden der familie Neweomo op eon goedon
voet te blijven Daar hij, gelijk wij zeiden, tjjd in overvloed had en j
niet ver van zijne beide broeders woonde, legde hij menig bezoek bij
1 hunne vrouwen af, als zij in do stad waren. Doch nadat hjj zich twee-
of driemaal bij zjjne schoonzuster op Uryanstone Square aangemeld en
als naar gewoonte een presentje voor het eene of oen boekje voor het
-ocr page 171-
Bevat verdere bijzonderheden omtrent den kolonel enz. 163
andere nichtje medegebracht had, gaf mevrouw Newcome hem met hare
gewone deugd te verstaan, dut een Kngolsclie matrone, die, buiten
hare veelzijdige huiselijke plichten, nog voor de vorming van haar oigen
I geest te zorgen had, de morgens niet met ijdele praatjes kon doorbren-
j gen, en daarbij rokende zij het zich natuurlijk tot groeten lof\' aan, dat
| zij hem dit onder den neus had gewreven. »Ik acht mij niet te hoog
voor het onderricht van welken leeftijd ook," zeide zij, den hemel dan-
\' kende (of liovor hem haar compliment makende, dat hij een zoo deugd-
zaam en nederig schepsel geschapen had). «Als professor Schroff komt,
zit ik met do kinderen les in het Duitsch te nemen en zeg ik met Maria
en Tommy in dezelfde klasse mijne werkwoorden op." Met nijgingen en
i mooie praatjes zette zij haar selioonbroeder letterlijk do deur uit, en de
i achtingswaardige man verliet haar met onderworpenheid, ofschoon in
i zekere verbijstering als hij de geheel verschillende gastvrijheid herdacht
j n<m welke hij in de Oost gewoon was geraakt, waar geen huis van een
vriend ooit voor hem gesloten was geweest en geen kennis het ooit
zoo druk had gehad, dat hij Thomas Newcome niet te woord zou heb-
ben gestaan.
Toen de jongens van Hobson Newcome met do vacantio thuiskwamen,
i wilde hun vriendelijke oom hen naar do onderscheidene vermakelijk-
hedon in de stad meenemen, doch andermaal kwam de Deugd er tusschen
; en sprak haar banvloek over het vermaak uit. »lk ben u ten hoogste
dankbaar, waarde kolonel," zeide de Deugd; »or bestaat geen tweede
zoo lief en hartelijk ei: onbaatzuchtig schepsel als gij, die zoo inschik-
kelijk voor kinderon is; maar mijne zonen zjjn volgens geheel andere
beginselen dan de uwe groot gebracht. Neem het mij niet kwalijk als ik
zeg, dat zij zelfs niet te voel mot elkander moeten omgaan. Clive\'s ge-
zelschap is niet goed voor hen."
«Gerechte hemel, Maria!" riep de kolonel uit, van ontsteltenis op-
springende; «bedoelt gij, dat het gczolschap van mijn zoon niet goed
genoeg is voor eiken jongen tor wereld?"
Maria werd bloedrood, want zjj had niet meer gezegd dan zij meende,
\' maar meer dan zij had moenen te zeggen »0 kolonel, wat zijt gij licht-
! geraakt! Wat worden die Indische heeren toch altijd gauw boos op ons
arme vrouwen! Uw zoon is ouder don de mijne, en gaat mot artisten
en allerlei soort van zonderlinge menschen om. ünze kinderen zijn naar
j geheel verschillende beginselen opgevoed. Hobson moet zijn vader op
| net kantoor opvolgen en ik hoop dat mijn lieve Sainuel predikant zal
\' worden. Ik heb u reeds vroeger gezegd welke plannen ik met de jon-
gens had ; maar het is zeer vriendelijk van u, dat gij aan hen gedacht
hebt, — allervriendelijkst en lief."
»Die nabob in onze familie is een wonderlijk sinjeur," merkte Hobson
I Newcome togen zijn neef Barnes aan. *Hjj is zoo trotsch als Lucifor en
i acht zich altijd door het een of ander beleedigd. Onlangs liep hij boos
\' weg, omdat uwe tante er bedenking tegen maakte, dat hij de jongens
; mede naar den schouwburg zou nemen. Zjj had dat niet gaarne ; mijne
moeder ook niet. Uwe tante is bij de pinken, dat kan ik u verze-
koren."
«Ik heb al lang geweten, oom, dat tante de kaas niet van haar brood
laat eten," antwoordde Barnes met oene buiging.
»En nu is de kolonel boos om do wille van zijn zoon, en zegt dat
i mijne vrouw hem beleedigd hoeft. Ik hield veel van dien jongen. Voor-
I dat zijn vader ovorkwam was \'t inderdaad een aardige knaap, een in-
nemend kereltje."
-ocr page 172-
164                                            De Newcomes.
»Ik moet bekennen," zogt Barnes, »dat ik Cllve in dat interessante ;
tijdperk van zijn leven niet gekend heb."
«Maar sedert hij die zotternjj in liet hoofd heeft gekregen om schilder
te worden," gaat oom voort, »is hij met meer te begrijpen. Hebt ge ooit
zulk eene wonderlijke verzameling van kerels gezien als de kolonel on- !
langs op die partij had bijeengebracht ? Smerige snaken met fluwoelen
jassen en lange baarden. Zij zagen er uit als een kermistroep. En die
jonge Clive wordt dus een schilder !"
»l)at zal zeer voordeelig voor do familie zijn, oom. Iljj zal al onze
schilderijen voor niet maken, \'k Heb altijd wel gezegd dat hjj een aller-
liefste jongen was," lijmde Barnes.
ïEen allerliefste ezel !" bromde Hobson. •»Waarom, voor den drom-
mel, zet mijn broer hom niet in eene fatsoenlijke zaak ? Ik ben niet
trotsch ; ik heb geen dochter van een graaf getrouwd — neem mij niet
kwalijk. Barnes."
«Volstrekt niet, oom; ik kun het niet holpen, dat mijn grootvadereen I
gentleman was." antwoordt Barnes met een botooverend lachje.
Oom begint ook te lachen. »lk wilde zeggen, dat het mij niet schelen
kan wat iemand is. als het maar een fatsoenlijk menscli is. Maar een
schilder, voor den drommel, — dat is in \'t geheel geen beroep. Ik zou
het niet gaarne zien, dat iemand van onze familie schildorijen te koop
hing. Het zou mij volstrekt niet bevallen."
•Stil, daar komt zijn voorname vriend, mijnheer Pendennis," Huis-
tert Barnes, waarop Hobson, terwijl hij bromt: »lk wenschte dat al die
schrijvers en al die schilders — dat ze allemaal zaten in \'t land waar do i
peper groeit!" zich verwijdert. Barnes steekt bij wijze van verwelkoming
op trage wijze drie vingers naar Pendennis uit, en nadat oom on neef
de leeszaal dor club verlaten hebben, komt de kleine Tom Eaves bij mij ]
en verhaalt mjj woord voor woord wat zjj gezegd hebbon.
Reeds zeer spoedig begon mevrouw Newcome te kennen te geven,
dat hun broeder uit Indië zeer weinig smaak scheen te vinden in het
gezelschap op Bryanstone Square. Maar hoe zou men dat ook van hom
ebben kunnen verwachten ? want hij was wel een goed man, maar hij
timmerde niet hoog. Zij kon er echter niets aan doen. Zij had hare
uiterste pogingen aangewend om \'t hem naar zijn genoegen te maken,
en het speet haar dat oeider inzichten niet boter overeenstemden. Zij had
fehoord dat hij veel moer in Park Lane kwam. Do hoogere rang van
,ady Anna bezat misschien aantrekkelijkheid voor den kolonel, die op ;
hare partijen in slaap viel. Zij vreesde, dat zijn zoon een zni-r ongere-
geld
leven leidde. Hij liet snorren staan en ging met allerlei slag van
volk om. Zij maakte er geen aanmerking op; wie was :ij, dat zij een
ander zou oordeelen ? Maar zij was genoodzaakt geweest den kolonel
te doen gevoelen, dat hare kinderen niet te voel mot Clivo moesten
omgaan. Aldus zaaide deze, van haar eigen juist inzicht zoozeer over- •
tuigde vrouw oneonigheid, wantrouwen en afkeer, die misschien een-
maal tot openbare scheuring zoudon leiden, tusschen twee broeders van
welke de een het niet kwaad meende en de ander do liefderijkheid on
welwillendheid in persoon was. De boozen zijn ongetwjjfeld zeer boos
en dwalen af en vallen en krijgen hun verdiende loon ; maar wie zal al
het kwaad opsommen, dat de deugdzame monschen gesticht hebben ?
Het gezelschap van den kolonel beviel aan Lady Anna beter. De i
vriendelijke man werd niet moede om de vele kinderen van zijn broeder
allerlei genoegens aan te doen, en daar de bezigheden van mijnheer
Clive hem thans een groot gedeelte van den dag van zijn vader verwij- I
-ocr page 173-
Bevat verdere bijzonderheden omtrent den kolonel enz. 165
derd hielden, troostte de kolonel, misschien niot zonder een zuchif
! dat de loop der omstandigheden hem zooveel beroofde van het gezel- ;
schap dat hem het liefste op aarde was, zich zoo goed mogelijk met
zijne neefjes en nichtjes, vooral met Rthel, voor welke de belle, passion,
die hij bij het eerste gezicht voor haar had opgevat, in \'t minst niet
verflauwde. Als oom Newcome honderd kinderen had, zeide Ethel,
die ecnigszins van een jaloerschen aard was, zou hij ze allen bederven.
\' Hij vond er groot vermaak in, een aardig paardje, dat hij haar present
gegeven had, te dresseeren, en voorzeker was er geen paard in het
park zoo fraai en geen meisje zoo lief als Ethel, wanneer zij met haar
breedgcranden hoed met de roode linten en met de gevulde zwarte lok- |
ken, die om haar opgeruimd gezichtje fladderden, op Bhurlpore over
het zijpad galoppeerde. Nu en dan nam Clive aan die rij i oortjes deel,
waarhij dan de kolonel wat achterbleef en oen liefhebbenden blik op
de beide jongelieden wierp als zij naast elkander trippelden; doch het i
was eene stilzwijgende overeenkomst, dat neef on nicht slechts zolden
bij elkander zouden zijn: do kolonel moest de geleider zijner nicht wezen |
en niemand kon hem met meer hartelijkheid verwelkomen dan Ethel;
doch wanneer Clive met zijn vader aan de deur in Park Lane kwam, ;
was er een zekere gêne bij Ethel waar te nemen, die zich alleen door \'
kolonel Newcome in het opstijgen wilde laten helpen en met Clive spotte,
vooral nadat zijne vermaarde snorren uitgebot waren; zij verklaarde zich
tegen die ornamenten en behandelde hem over het geheel op een af-
stand en met veel deftigheid. Zij vroeg hom of hij dienst ging nemen,
want zij kon niet begrijpen waarom iemand anders dan een militair i
knevels droeg, en dan voegde zij er met oen liefhebbenden on schalken
blik op haar oom bij, dat zjj zo toch niet mooi vond als zij niet grijs waren.
Clive begon haar als een zeer trotsch bedorven on aristocratisch meisje
te beschouwen, flad hij haar wozenljjk liefgehad, hij zou zonder twij-
fcl zelfs die veelbeminde jonggeboren snorren aan do geliefde ten offer
gebracht hebben. Had hij niet reeds van den jongen Mozes op krediet
eene fraaie toilotdoos met de noodige gereedschappon gekocht? Doch I
hij beminde haar niet; anders had hij wel duizend gelegenheden weten I
te vindon om met haar te rijden of te wandelen en haar te ontmoeten
in spijt van allo uitdrukkelijk of stilzwijgend verbod, van alle gouver- j
nantes, voogden en mama\'s, on van alle welmeonende waarschuwingen
zijner vrienden. Een tijdlang dacht Clive dat hij op zijn nichtje ver-
liefd was, want men kon geen mooier meisje in de parken, op de bals
of in do gezelschapszalen zien; hij maakte honderd schetsen van haar
en weidde over hare schoonheid tegen J. J. uit, die enkel van hooren
zeggen ook smoorlij k verliefd op haar werd. Doch in die dagen danste
; Madomoisello Saltarelli in den schouwburg van Drury Lane, en wij
kunnen stellig verzekeren dat Clive\'s eerste liefde aan die schoone ge-
wijd was, die hij in hare voornaamste rollen teekendo en voor welke
zijn hartstocht tot aan het einde van het tooneeljaar duurde, toen haar
benefiet aangekondigd werd, waarvoor de toegangbiljetten aan den
schouwburg of ten huize van Mademoiselle Saltarelli in Jiuckingham
\' Street, in het Strand, te bekomen waren. Toen begaf hij zich met een
I kloppend hart en met een bankbiljet van vijf pond in den zak, om
i plaatsen voor het benefiet der houri te nemen, naar hare woning en
sprak daar Madame Rogomme, Mademoiselle Saltarelli\'s moedor, die
in een donker kamertje, waar alles naar uien rook, een gesprek in het
Fransch met hem voerde. Kon dat magere, ingevallen, oude, gerim-
pelde, gele gelaat, dat met eene schelle neusstem riep: i>Oü es tu donc,
-ocr page 174-
166                                            Be Newcomes.
! maman? en te voorschijn kwam uit eene belendende eetkamer, waar
men de onordelijke overblijfselen van een maaltijd en tinnen bierkannen
op een vuil tafellaken zag, kon die oude tooverheks de bloeiende
en goddelijke Saltnrelli zjjn ? Clive maakte eene schets van haar zooals
zij er daar uitzag en een portret van Madame Rogommc, hare mama.
Óp den avond van Madomoiselle Saltarelli\'s benefiet zat een jongeling
van de Mozaïsche belijdenis, die rijkelijk met gesteenten prijkte en to
gelijk met tabak en eau do cologne doorgeurd was, in Clive\'s stalle.
Het was de jonge hoor Mozes, van de teekensohool van Gandish, aan
wien Newcome zijne plaats had afgestaan, en die hartelijk lachte (ge-
lijk hij altijd om Clive\'s aardigheden deed), toen deze zijn ontmoeting
met de danseres verhaalde. »Yijf pond betaald om die vrouw te zien!\' ;
riep Mozes uit. »Ik zou wel in do gelegenheid zijn geweest u achter de
coulissen te brengen en haar voor niet aan u te toonon." Hoeft hij
Clive werkelijk achter de coulissen gebracht? Voor dit gedeelte van
het leven van den jongen gentleman mogen wij gewis de gordijn wol
laten vallen, zonder dat wij daarmede het minste kwaad van hem wil-
len zeggen, want hoeveel anderen zijn er niet achter do coulissen ge-
woest, en kan er wel een minder aantrekkelijk gezicht zijn dan die ver-
vallen en houterige oude vrouwen, die altijd bang zijn dat er een
scherm van boven op haar neer zal komen?
\'t Is aangenamer op het vriendelijke oude gelaat van Clive\'s vader en :
| op dat lieve blozende jonge dametje aan zijne zijde to letten, nu die ;
tweo bjj \'t ondergaan der zon naar huis rijden. De knechts, die achter
| hen rijden, houden een praatje over paarden, want dat onderworp is
onuitputtelijk voor menschen die met paarden omgaan. Ethel wenscht
dat oom haar vertellen zal van veldslagen, en van de minnaars-lampen,
waarvan zij in Lalla Rookh gelezen heeft. «Hebt gij zo ooit bij nacht j
den Ganges zien afdrijven, oom?" vraagt zij. Verder wil zij iets naders
van do Indische weduwen weten. «Hebt gij er ooit in werkelijkheid !
eene zien verbranden en haar hooren schreeuwen?" Zij is nieuwsgierig
I of hij haar iets zal vertellen over Clive\'s moeder. Wat moet zij oom
Newcomo liefgehad hebben! Ethel heeft er geen vrede mede, dat zij
vroeger mevrouw Casey heette Misschien hoeft hij veel van haar ge-
houden, ofschoon hij bijna nooit van haar spreekt. Zij kan bezwaarlijk
op die aardige oudo jufvrouw Iloneyman to Brighton geloken hebben.
i Wie kan die dame zijn, waarop oom zegt dat Ethel zooveel gelijkt, —
iemand die hij zoo lang geleden gekend heeft, eene Fransehe dame?
Daarom spreekt hij zoo goed Eransch. Hij kan geheele bladzijden uit
Racino opzeggen. Misschien heeft die Eranscho dame hem dat wel ge-
leerd. En was hij niet gelukkig op de Hermitage (ofschoon grootpapa
oen goed on vriendelijk man was), en wierp hij papa met het wagentje
om, en gedroeg hij zich onhandelbaar, en raakte hij toen uit de gunst
en werd hij naar Indië gezonden ? Hij kan toch niet heel ondeugend
geweest zijn, denkt Ethel, terwijl zij hem met haar oprechte oogen be-
schouwt Verleden week ging hij op de receptie ten hove, waar papa
hem heeft voorgesteld. Zijn uniform van grijs met zilver was zeer oud,
maar toch zag hij er veel deftiger uit dan Sir Brian in zjjne nieuwe
uniform van onderstadhouder. «Toekomende jaar, als ik aan het hof
word voorgesteld, moot gij ook meegaan, oom," zegt Ethel; »ik sta er
op, dat gij \'t doet!"
»Dan zal ik eene nieuwe uniform laten maken, Ethel," antwoordt de
kolonel.
«Weet ge wel, oom," zegt het meisje lachend, «dat, toen de kleine
;
-ocr page 175-
Bevat verdere bijzonderheden omtrent den kolonel enz. 167
Egbcrt uwc sabel greep en vroeg hoeveel menschen ge wel doodgemaakt
hadt, dezelfde vraag op mijne lippen lag; on ik dacht, toen gij op de
receptie gingt: Misschien zal de koning hem tot ridder slaan. Maar in
Ïilaats daarvan gaf hij den ridderslag aan mama\'s doktor. Sir Danby
ilks, dat akelige mannetje, en nu verlang ik niet moer dat gij ridder
zult worden."
«ik hoop dat Egbert niet aan Sir Danby Jilks zal vragen hoeveel
menseheii hij wol vermoord heeft," zegt de kolonel lachend, maar
vroezonde dat die aardigheid op Sir Danby en diens collega s te hard*
vochtig is, begint hij dadelijk boete te doen door een aantal gevallen
te verhalen, waarin dokters en chirurgijns zich hoogst loffelijk gedra-
gen hebben. Hij vertelt, dat, toen de koorts uitbrak aan boord van
het schip waarmede hij naar Indië ging. de scheepsdokter zich geheel
aan do equipage toewijdde, zelf aan de ziekte stierf en nog op zijn
doodbed voorschriften gaf hoo men de patiënten moest behandelen als
hjj overleden zou zjjn. 1 lij weidde uit over den heldenmoed der gcncos-
heere:i gedurende het woeden der cholera in Indië, on over de onver-
Bchrokkenheid welke sommige officieren van gezondheid op het slagveld
aan den dag hadden gelegd, waar zij de gekwetsten onder het heetste
vuur verbonden en zich evenzeer als de dapperste troepen blootgesteld
hadden. Ethel maakt de aanmerking, dat oom altijd over den moed
van andore menschen spreekt en nooit een woord van zjjn eigenen zegt.
«Do eenige roden," verklaart zij. «waarom ik van dien akeligon Sir Thomas
do Boots hield, die zoo wonderlijk lacht on zoo rood ziet en zulke
overdrevene complimentjes aan al de dames maakt, was dat hij verleden
jaar u preo3, oom, toen hjj op kerstmis mot Barnes bij ons op Newcome
kwam. Waarom zijt f/ij toen niet gekomen? Mama en ik zijn toen uw
oude min gaan bezoeken en vonden haar eene zeer lieve oude vrouw."
Onder dergelijke vertrouwelijke gesprekken reed het paar op den aan-
genamen zomerschen avond huiswaarts. Mama was uit dineeren en er
lagen uitnoodigingen voor drie partijen daarna. «Ach, wat wenschte
ik dat het reeds toekomende jaar ware!\'\' zegt Ethel.
Het hartelijke en vertrouwelijke jonge meisje zal nog menige praoh-
tigo partij en menig schitterend «toekomende jaar\'\' beleven; doch to
midden van dien glans en hare triomfen over gonzendo vleiers. over-
wonnen medodingsters en geknielde aanbidders, zal zij stellig nog wel
eens denkon aan dat stille tijdperk eer de wereld voor haar begon en
aan dien lieven ouden vriend, op wiens arm zij leundo, toen zij nog
oen zeer jong meisje was
Do kolonel komt vroeg op den middag naar Park Street, wanneer de
vrouw des huizes, door hare kleintjes omringd, hun maaltijd bestuurt.
Hij behandelt jufvrouw Quigloy, do gouvernante, op de hoffelijkste
wijze, maakt er een punt van eer van om haar met zijn glas wijn toe
te drinken en doet die plechtige handeling van een allerdiepste buiging
vergezeld gaan. Jufvrouw Quigloy kan niet anders dun die buiging
zeer bevallig vinden. Zij houdt hot er voor, dat wijlen Zijne Majesteit
op die wijze moet gebogen hebben. Schroomvallig geeft zij die meening
aan Lady Anna\'s kamenier te kennen, die het aan mylady vertelt, die
hot weer aan Ethel overbrengt, die op den kolonel let do eerste maal
dat hij jufvrouw Quigloy weder toodrinkt en dat zij tegen elkander
lachen. Daarop deelt Ethel het den kolonel mode, zoodat die heer en
de gouvernante sedert altijd moeten blozen als zij elkander toedrinken.
Wanneer zij vervolgens met de kinderen in het Park of in het vroeger
vermelde paradijs nabij Apsley House wandelt, vertoonen zich soms
-ocr page 176-
168                                           De Newcomes.
flauwe teekenen van verwelkoming op hare bleeke wangen, want zij I
kent dien vriendeljjken kolonel uit duizend heeren te paard. Ofschoon
Ethel beurzen, haren horlogokettingen, antimacassars en andere even
nuttige als fraaie artikelen voor haar oom vervaardigt, geloof ik dat j
eigenlijk jufvrouw Quigloy vier-vijfde van het werk doet, wanneer zij,
nadat de kleintjes sedert lang te bed gelegd zijn, hoog, zeer hoog in
dat holle huis alleen in de leerkamer voor haar eenzaam theeblad en j
voor hot lessenaartje, waarin haar moeders brieven en hare kleine her-
inneringen aan huis liggen, gezeten is.
Er worden natuurlijk een aantal voorname partijen in Park Lane gc- !
geven, waar de kolonel weet dat hij zeer welkom zou zjjn. Doch op
die groote partijen wil hij niet komen. »Ik ga dan liever naar mjjne
dub, \' zegt hij tegen Lady Anna: »wij spreken daar, zooals gij hier
doet. over verschillende personen, over het trouwen van Jack, den dood
van Tom en dergelijke onderwerpen. Doch wij hebben Jack en Tom
ons leven lang gekend, en stellen dus belang in hen; juist zooals gij
spreekt over uwe vrienden en uwe gewone kringen Er zijn menschen,
wier naam ik wel eens in de nieuwsbladen gelezen heb, maar die ik
nooit zou gedacht hebben te ontmoeten voordat ik bjj u in huis kwam.
Wat kan een oud man, zooals ik, met uwe jonge dandy\'s of oude
douairières praten?"
«Mama is zeer zonderling en soms zeer wrevelig, waarde kolonel,"
zegt Lady Anna blozende; «maar zij ljjdt zoo zwaar aan de lic, dat
wij allen het haar moeten vergeven."
Om de waarheid te zoggen, was de oude J^ady Kew verregaand on-
beleefd tegen kolonel Newcomo en Clivo geweest. Ethel vierde haar
verjaardag in hot voorjaar on was dan gewoon een jongelui-partjjtje te
krijgen, hoofdzakelijk uit meisjes van haar leeftijd en stand bestaande,
die er mot hare gouvernantes kwamen en piano speelden en duetten en
koren met elkander zongen, waarbij zjj op koekjes, confituren, thee en
dergeljjko versnaperingen onthaald weiden. Do kolonel, die ook op dit
partijtje gonoodigd was, zond een fraai present aan zijne lieve Ethel,
terwijl Clive en zijn vriend J J. eone volgreeks van kluchtige teekenin-
gen maakten, waarop zij hot leven eener jonge dame afbeeldden zooals
zij zich dat voorstelden. Zij werd geschetst van de wieg af, nu met
hare pop bezig, dan dansles nemende, hier aan den leiband loopende,
daar over hare lessen pruilende, eindelijk gekleed wordende voor haar
eerste bal en hare hand wegschenkende aan een dandy van bovenna-
tuurlijko leehjkheid, die aan haro voeten geknield lag Deze teekenin-
gen waren een onuitputtelijke bron van gelach voor do vroolijke meis-
i jes, behalve misschien voor de kleine nichtjes van Iiryanstone Square,
die ook op Ethel\'s partijtje genoodigd waren, doch in de omslachtige
nieuwe jurkjes, waarmede mama ze uitgedost had, zoo gedwongen zaten,
dat zij niets anders konden bewonderen dan haar eigene ruischende
paarse kleedjes, haar onmetelijke sjerpen en hare mooie nieuwe zijden
kousen.
Daar Lady Kew juist te Londen aangekomen was, woonde zij het
partijtje bij en gaf aan hare kleindochter een spoldenkussen van een
schelling present. De kolonel daarentegen had aan Ethel een mooi gou-
den horloge met bijbehoorenden ketting gezonden. Hare tante had haar
gelukkig gemaakt met dat degelijke werk, de Geschieden is van Europa
door Alison, rijk gebonden. Het spoldenkussen van Lady Kew maakte een
mal figuur tusschen die geschenken, hetgeen waarschijnlijk de oorzaak
van het slecht humeur was, waarin Ethel\'s grootmoeder verkeerde.
-ocr page 177-
Ia sentimenteel, maar kort.                                169
De oude lady werd bovenmate knorrig toen de kolonel verscheen en
Ethel naar hem toeliep om hem te bedanken voor dat mooie horloge,
waarvoor zij hem met een kus ruim beloonde. Kort na hem verscheen j
\' mijnheer Clive, die er buitengewoon knap uitzag met dat nette kleine
baardje en die knevels niet welke de natuur hom pas onlangs begiftigd
had. Bij zijne binnenkomst begonnen al do meisjes, die zjjne teekeningen
bewonderd hadden, in de handen te klappen. Clive bloosde en zag er
door dat bewijs van zedigheid niet slechter uit.
Lady Kew had don kolonel ten minste een half dozijn keeren ten
huize van hare dochter ontmoet, doch deze maal had zij hem geheel
vergeten, want, toen hij eeno buiging voor haar maakte, keek mylady
hem strak aan, wenkte hare dochter tot zich en vroeg wie die heer was,
die straks Ethel gekust had. Lady Anna gaf bevende, zooals zij altijd
in tegenwoordigheid van hare moedor deed, de verlangde opheldering.
»0 zoo!" zei Lady Kew en liet den kolonel met een rood gezicht en tame-
lijk embarrassé de sa personne voor haar staan.
Het handgeklap, waarmede Clive bjj zijn binnentreden begroet was,
had de oude gravin in geen beter humeur gebracht. De jonkman, die
van hare kwade luim niets wist en ook reeds vroeger aan haar voor-
> gesteld was, kwam naar haar toe, om haar zijn compliment te maken
»VVio zijt gij?" vroeg zij, hem zoor strak aanziende. Clive noemde zijn
naam.
»Hm!"zeide zij, sik heb van u gehoord, en wel niet voel goeds."
«Mag ik mylady verzoeken mij don persoon te noemen, die dat ge-
zegd heeft?" riep de kolonel uit.
Barnes Newcome, die zich verwaardigd had op het feestje zijner zuster
te verschijnen en in eeno lusteloozo houding naar de spelen, waarmede
de jonge meisjes zich bezig hielden, had toegekeken, zag er zeer on-
gerust uit.
EEN EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
19 SENTIMKNTKEI., MAAR KORT.
Zonder iets ten nadeele van jongelieden van andore natiën te willen
zeggen, geloof ik dat een welopgevoed Engelsen jongeling dit boven
hen vooruitheeft, dat hij zich doorgaans met meer bescheidenheid ge-
draagt dan zij. Hij neomt niet te vroegtijdig do kleoding en de manieren
van den mannelijken leeftijd aan ; hij houdt zijn mond en luistert naar de
ouderen; zijn gemoed bloost ovenzeer als zijne wang; hij kan geen buigingen
of complimentjes maken zooals de jeugdige Franschman, noch zjjn ouders
tegenspreken, zooals ik vernomen heb dat de Amerikaansche hokkelingon
doen. Al leeren de jongens niets anders op de grooto publieke schoion,
dan leeren zij er althans manieren of wat wij daaronder verstaan, — en
nu, met betrekking tot den jongen heer op wien wij hier het oog heb-
ben, is het zeker dat al zijne kennissen, misschien alleen met uitzonde- j
ring van zijn geliefdon neef Barnes Newcome, het eens waren, dat hij
een rondborstig, fiksoh, bescheiden en onderhoudend jonkman was.
Mijn vriend Warrington schepte een soort van satiriek behagen in zijn
gezelschap, en zag hem met zijn opgeruimd gelaat, zijne geestige in-
vallen en zijn vriendehjken lach gaarne op zijne kamers komen. Ook
de eerzame Fred Bayham bevond zich met hem zeer op zijn gemak, en
-ocr page 178-
De Newcomes.
170
betoogde meermalen op roerende wijze, dat hij een even zoo uitstekend
jonkman had kunnen zijn, indien hij oen liefhebbenden vader had ge-
had om het oog op hem te houden, en goede vrienden om hom bij
zijn eerste schreden op den levensweg te leiden. Fred was inderdaad
de meest positieve van al Clivo\'s kennissen en vervolgde hem mot einde-
loozo raadgevingen en sermoenen, waarbij hij zich zelven tot oen waar-
schuwend voorbeeld voor den jongeling stelde en zich een treffend be-
wijs van de kwade gevolgen van een lui en verkwistend leven noemde.
! Gentlemen van veel hooger rang in do wereld vatten genegenheid voor
den jonkman op. Kapitein Jack Belsizo introduceerde hem aan zijn
eigene offleierstafel on aan het diner der garde in St. James ; en Lord
Kew noodigde hem op zijne buitenplaats Kowbury in Oxfordshire, waar
Clivo zich met do korte en lange jacht on goed gezelschap vermaken
kon. Mevrouw Noweome had kwellingen des geestcs, toen zjj dit alles
hoorde. Zij gaf hare bittere vreos te kennen, dat de rampzalige jonge-
ling in zijn verderf liep; on Barnes Newcomo was zoo good om in zijne
familie praatjes uit te strooien, dat Clive zieh aan allerlei soort van
uitspattingen overgaf; dat hij eiken avond dronken was; dat hij zich in
zijne nuchtere oogenblikken met dpbbelsteenen, weddenschappen of
erger uitspanningen bezig hield ; en dat zijn hoofd zoo op hol was ge-
bracht door zijn omgang met Kew en Belsizo, dat zijne trotschhoid en
aanmatiging geen grenzen meer kenden Ethel sprak die beschuldigingen
met verontwaardiging tegen, doch allengs begon zij er misschien enkele
van te gelooven; zij zag Clivo weemoedig aan als hij een bezoek bij
zijne tante kwam afleggen, en bad waarschijnlijk dat do Hemel hem
van den boozen weg zou doen terugkecren. Hot ware van do zaak was,
dat de jonkman van hot loven genoot, zooals men van iemand van zijn
leeftijd en inborst kon verwachten; doch hij deed weinig kwaad en be-
doeldo hot nog minder, terwijl hij ton oenemale onbewust was van de
reputatie, die zijne welmoonende vrienden hem bezorgden.
Er was reeds lang beloofd, dat Clive en zijn vader met kerstmis op
Newcome zoudon komen logeeren, en ik houd mjj overtuigd dat Ethel
hot voornomen koesterde om don jongen losbol, indien hij een losbol
was, tot inkeer te brengen, want zij hield zich druk bezig met het
gereedmaken der kamers, die zij gedurende hun verbljjf zouden be-
trekken. Zij bracht het op de aardigste wijze in verband met honderd
plannetjes ; zij stolde haar bezoek aan deze vriendelijke buurvrouw of
aan dat fraaie landschap in den omtrek uit, totdat oom zou komen
en zij het uitstapje gezamenlijk zoudon kunnen doen. Vóór de aankomst
der familie ging Ethel met oen harer broertjes jufvrouw Mason bezoeken,
bij welke zij zich bekend maakte als de nicht van kolonel Newcome,
| en zij kwam terug, ten hoogste ingenomen met do oude jufvrouw en
\' met een nieuwen moed bezield om Clive to verdedigen, wanneer diens
j fatsoenlijkheid weer door haar broeder Barnes in twijfel getrokken werd;
; want zjj had immers zulk een allerhartolijksten brief gezien, dien Clive
aan jufvrouw Mason had geschreven, en die mooie teekening van zijn vader
in uniform te paard, zijno sabel zwaaiende aan het hojfd van het dap-
persto regiment Hongaalscho cavalerie, welke de knaap aan de goede
ziel ton geschenke had gezonden ? lomand die zoo vriendelijk en op-
merkzaam was voor een arm mensch, oordeelde Ethel, kon zoo heel
j slecht niet zijn. De zoon van zulk een vader kon niet ten eenemale
I een verworpeling wezen. Toen jufvrouw Mason, ziende hoe lief en
! mooi Ethel was, en in haar hart overleggende dat niemand te lief ofte
i mooi voor Clive kon zijn, het meisje op vriendelijke en veelbeteekenende
-ocr page 179-
Is sentimenteel, maar kort.
171
wjjze toeknikte, met bijvoeging dat zij wonschte een man voor haar te
mogen kiezen, toen bloosde Ethel en zag er liever uit dan ooit; en
toen zij thuis van haar bezoek vertelde, repte zij geen woord van dit
gedeelte van haar gesprok met jufvrouw Mason.
Maar dat enfant terrible, de jonge Alfred, deed liet, en verklaarde
: aan het heele gezelschap bij het dessert, dat Ethel verliefd was op
Clive. dat Clive zou komen om haar te trouwen, en dat jufvrouw
Mason, die oude vrouw te Nowcomo. hem dat verteld had.
»Ik wed, dat zij het door geheel Newcome verteld heeft!" krijsehte
\' de heer Barnes. »Do volgende week zal het wel in don Independent
staan, \'t Is, bij den hemel, oone mooie connectie, waar die oom ons
: in gebracht heeft!" Op het vernemen en bespreken van dit nieuws
volgde eene geweldige bataille; Barnes was nog veel bitterder en bijtender
dan gewoonlijk: Ethel weersprak hem op hoogen toon. maakte zich
driftig, verloor hare zclf\'behecrsching on beschuldigde Barnes, onder
een stroom van tranen, dat hij zich laag en boosaardig gedroeg door
altijd kwaad van zjjn neef te spreken en een van de beste mensehen
ter wereld steeds wreedaardig te belasteren. In groote ontroering stond
zij van de tafel op. ging naar hare kamer en schreef aan haar oom een
brief, met hare tranen bevlekt, waarbij zij hem verzocht niet op New-
come te komen, \'t Is wel mogelijk, dat zij nog eens een blik is gaan
worpen op do vertrokken, die zij tot zjjn, ontvangst versierd en gereed-
I gemaakt bad. Naar bom en zijn gezelschap was het, dat zij zoo be-
j geerig was geweest. Voordat zij bom bad leeren kennen, had zij nog
1 nooit iemand ontmoet, die zoo edelmoedig en zoo zacht, zoo oprecht
• en zoo onbaatzuchtig was.
Lady Anna kende hot vrouwelijk karakter zeer goed, on toen Ethel,
nog vol van verontwaardiging en minachting voor Barnes, haar dien
avond vertelde dat zij een brief aan den kolonel had geschreven met
verzoek dat hij op kerstmis niet zou komen, toen wist de moeder het
gegriefde meisje tot bedaren te brengen en behandelde haar met bij-
zondere zachtzinnigheid en liefderijkheid, terwijl zij Barnes zeer ver-
standig onder het oog bracht, dat. indien hij juist die genegenheid wilde
doen ontstaan over welke hij zich zoozeer ergerde, hij geen beter middel
kon aanwenden dan het thans door hem gekozene, om altijd kwaad en
i slecht van den armen Clive te spreken, en daardoor bij Ethel sympathie,
al ware het onkel uit zucht tot tegenspraak, voor hem op te wekken.
Ethel\'s droevig briefje word daarop weer uit don brievenzak gehaald
! en haar door hare moeder verzegeld teruggebracht in haar eigene kamer,
waar do jonge dame het verbrandde, want de bedaarde opmerkingen
van Lady Anna deden haar zonder moeite inzien, dat het boste zou zijn
f een melding to maken van den dwazen twist welke er dien namiddag
ad plaats gehad, en Clivo met zijn vader met kerstmis te laten komen,
indien zij er lust in hadden. Doch toen zij kwamen, was er te New-
como geen Ethel to vindon; zij was uit logeeren bij Lady Julia, hare
zieke tante. Kolonel Newcome bracht de feestdagen zonder zijne liove-
linge eentonig door en Clive troostte zich door met Sir Brian\'s jacht-
opzieners fazanten to schieten, terwijl hij de genegenheid van zijn neef
Barnes vermeerderde door diens geliefkoosde paard kreupel te rijden.
Het was een vervelende logeertijd, en vader on zoon waren zeer blijde
toen zij weg konden komen, om naar hun eigen nederiger verblijf te
Londen terug te koeren.
Thomas Nowcomo was nu drie jaar in het bezit geweest van dat geluk,
; waar zijne ziel naar gesmacht had. Had een vriend hom gevraagd of
I____________________________________________________________________________________________________________________________________________________,
-ocr page 180-
Be Newcomes.
172
hij gelukkig» was, hij zou zonder twijfel bevestigend geantwoord hebben,
met betuiging dat hij in het genot was van al wat een monseh rede-
lijkerwijze kon begeeren. En desniettemin, in weerwil van zijn geluk,
begonnen zijn oprechte trekken meer en meer melancholisch te staan en
de wjjdo kleederen nog wijder om zijne magere ledematen te hangen;
hij at zonder eetlust; zijne nachten werden onrustig doorgebracht, en I
uren lang zat hij zonder oen woord te spreken in zijn huiseljjken kring,
zoodat lïinnie aanvankelijk begon te schertsen dat Tom een blauwtje
geloopen had, doch daarna in ernst geloofde dat hij ziek was en hem |
aanried een dokter to raadplegen, en eindelijk te kennen gaf dat de J
werkeloosheid niet goed was voor den kolonel en deze de militaire
bezigheden miste, waaraan hij zooveel jaren gewoon was geweest.
De kolonel beweerde, dat hij volmaakt gelukkig en tevreden was.
Wat kon hij meer verlangen dan hij bezat: voor \'t oogenblik hot ge- !
zelschap van zijn zoon. en voor zijne dagen van aftakeling het vooruit-
zicht op eene stille haven ? liinnie verklaarde, dat er nog geen sprake
kon zijn van aftakeling; dat een vijftiger, die matig geleefd had, juist |
een man in zjjne kracht was; en dat Xewcome in de drie jaren, die hij
in Europa had doorgebracht, meer verouderd was dan door vijf en
twintig jaar in do Oost. Al die opmerkingen waren do waarheid, ofschoon !
do kolonel ze gladweg bleef tegenspreken.
Hij kon geen rust houden en wist altijd redenen te vinden, die hem j
naar verschillende hoeken van Engeland riepen. Hij moest Tom Rarber \'
eens guan opzoeken, die in Devonshire woonde, of Harry Johnson die zijn
ontslag uit den dienst had genomen en zijn verblijf in Wallis hield, liij
verhaasde jufvrouw lloneyman door zijne herhaalde verschjjningen te
lirighton, van waar hij altijd, door do zeelucht en de jacht veel ver- i
sterkt, terugkwam. Hij vertoonde zich te 13ath en te Cheltenham, waar j
wij weten dat velen uit Indië zieli ophouden. Binnie was niet ongenegen
om hem op sommige van die uitstapjes te vergezellen, — »inits gij,"
zeide de ambtenaar, »den Lieveling niet meeneemt, die ons best missen \'
kan: laten wij oude paaien ons zelven meer amuseeren."
Clivo was er niet bedroefd om, dat men hom thuis liet. Zijn vader
wist dat maar al to goed. Uo jonkman had werkzaamheden, denkbeel-
den, vrienden, die den ouden man geen belang inboezemden. Wanneer
Newcome beneden in zijne ledigo, ongezellige slaapkamer zat, kon hij j
den jongen met zijne makkers op de bovenkamer hooren praten, zingen
en plezier maken. Hij hoorde iets zeggen met Clive\'s welbekende stem, i
waarop dan een schaterend gelach van de zijde van \'t jeugdige gezel-
schap volgde. Zij hadden allerlei soorten van guiterijen, stopwoorden
en zetten, waarvan do vader de aardigheid of het geheim niet begreep. \'
Zijn hart smachtte om er deel aan te nemen, doch er zou een algemeen
Stilzwijgen volgen als hij binnenkwam, en het griefde hem dus in de
ziel ais hjj denken moest, dat zijne tegenwoordigheid oen sein voor hen I
zou wezen om zich stil te houden en dat zijn zoon niet vroolijk kon zijn !
als hij er bij was.
Wij moeten het Clive en zjjno vrienden niet kwalijk nomen, dat zij j
in het bijzijn van den waardigen heer niet konden schertsen en vrij I
uitspreken. Als zij bij zijn binnenkomen zwegen, scheen Thomas New- j
come niet zijn weemoedig gelaat rond te zien en aan den een na den
ander te vragen: «Waarom gaat gij toch niet voort met lachen?" ;
Wanneer een aantal oude vrienden met elkander zitten te schertsen en
aardigheden te maken, doet het binnenkomen van een enkel jongmensch
het geheele gesprok stilstaan; en indien menschen van middelbaren leef-
-ocr page 181-
Is sentimenteel, maar kort.                         173
tijd deze gedwongenhcid tegenover jongeren gevoelen, hebben de jon-
geren voorzeker het recht om in tegenwoordigheid van ouderen het stil-
zwijgen te bewaren. I)e schooljongens houden altijd hun mond, wan- •
neer zij onder het oog van den ondermeester zijn. I Er zullen bijna geen
ouders wezen, hoo vriendschappelijk ot\' liefderijk zij ook met hunne
kinderen omgaan, of\' zij moeten somtijds gevoelen dat deze gedachten
hebben, die niet de hunne zijn. en wenschen en geheimen, dio geheel aan
het ouderlijk opzicht ontsnappen; en daar de raenschen ijdel zijn, nog
lang nadat zjj vaders, ja grootvaders zijn geworden, en zich niet zel-
den inbeelden, dat datgeen. wat eigenlijk alleen heerschzueht kan
heeten, een alles overtreffende bezorgdheid en liefde voor hun gezin
is, zoo lijdt het geen twijfel dat men uit de algomeeno klacht over de
ondankbaarheid der kinderen zou kunnen bewijzen, niet dat de zoon
ongehoorzaam is, maar dat de vader te veel eischt. Wanneer eene
moeder (zooals teerhartige moeders niet zelden doen) beweert, dat hare
dochter goeno gedachte koestert die zjj niet kent, dan ben ik overtuigd
dat die moeder veel meer meent te weten dan zij inderdaad weet.
Niets is ons ouderen, naarmate de jongelieden opgroeien en natuurlijk
de vrijheid en het burgerrecht verhingen, zoozeer aan te raden als met
gratie afstand te doen van onze pretensie op souvereiniteit on onze aan-
spraak op volstrekt gezag Menig hoofd van een gezin, die met wijs-
heid en zachtheid bestuurt, is ongenegen het bestuur neder te leggen j
op het oogenblik wanneer hij dit zou behooren te doen. Ach, wees
verzekerd dat het niet de jeugd alleen is, die nederigheid moet leeren!
Juist door hunne deugden en de reinheid van hun leven maken vele
goede ouders hunne kinderen tot hunne vleiers en zijn daardoor als \'t I
ware door eene hofhouding van kinderlijke pluimstrjjkers omringd, en .
! zelden kunnen zij zonder een gevoel van onwil (somwijlen zelfs in \'t
I geheel niet) van hun autocratisch bewind afstand doen en de schatting
\' van liefde en gehoorzaamheid, dio zij gewoon waren te vorderen, ver-
I ruilen tegen hot vrijwillige offer van liefde en vrijheid. A
Onze goede kolonel behoorde niet tot de tiranniseerende, maar tot de
| liefhebbende klasse van vaders; en daar hij zijn gansche hart op zijn
! lieven jongen gesteld had. werd hij gestraft, zooals mij voorkomt dat ;
zulk eene wereldscho en zelfzuchtige liefde moet gestraft worden (go- ;
lijk de heer lloneyman althans van den preekstoel verkondigt), door j
honderd kleine grieven, teleurstellingen en geheime wonden, die niet
minder felle pijn doden omdat het slachtoffer er nooit over klaagde.
Soms had hij hoeren zooals VVarrington, lloneyman en Pendennis tot j
gezelschap en dan begon het gesprek na den eten gelukkig over de
letterkunde te loopen, terwijl de verdiensten onzer tegenwoordige dich- !
ters en schrijvers onder een glas wijn besproken werden, lloneyman
W88 nog al wel belezen in de ongewijde litteratuur, vooral in die van
de lichte soort, en zou met lof een examen hebben kunnen doorstaan i
in Tlalzac en Dumas en zelfs in Paul de Koek. Van ui deze werken \'
was onze goede gastheer geheel onkundig, gelijk ook van ernstiger
boeken en ouder boeken, ja van alle boeken hoegenaamd, met uitzon-
dering van die weinige, waaruit wij reeds gezegd hebben dat zijne
reisbibliotheek bestond Hij hoorde hier gevoelens verkondigen, die
! hem verstomd en verbijsterd doden staan. 1 Jij vernam dat Byron geen
groot dichter, maar een handige vent was; dat er eene snoode samen-
spanning tegen do nagedachtenis en den room van Pope bestond en het
tijd was hem in zijn eer te herstellen; dat zijn geliefkoosde schrijver,
Dr. Johnson, onderhoudend praatte, maar geen Engelsch kon schrijven; I
-ocr page 182-
174                                          De Newcomes.
dat do jonge Kents eon genie was, dion men in latere dagen naast den
jongen liaphaël zou stellen : en dat een jong student van Cambiïdge,
die onlangs twee bundels verzen had uitgegeven, onder de grootste van
allo dichter» kon gerangschikt worden, l)r. Johnson zou geen Engelsoh
hebben kunnen schrijven! Lord Byron zou niet eon van de grootste
dichters der wereld zijn! Sir Walter Scott zou tot do dichters van den
tweeden rang behooren! Pope beschuldigd van matheid en gebrek aan
verbeeldingskracht! Keats on die jonge Tennyson van Cambridgo de
hoofden der moderne dichterschool! \\V\'at betcekendon dio ongehoorde
orakelspreuken, die Warrington onder wolkon tabaksrook verkondigde,
waarmode Honeyman kalmpjos instemde en waarnaar Clivo mot genoegen
luisterde ? Zulke begrippen waren niet van dos kolonels tjjd. Hij deed
vergeefsche moeite om Oenone te ontcijferen en om zin te vinden in
Lamia. Ulysnes kon hij begrijpen, doch waarom werd daar zulk een
uitbundige lof aan toegezwaaid? En wat moest hij denken van dien
ophef over Wordsworth.\' Had dio niet Veter Bell geschreven, waarmede
allo recensenten te recht den draak hadden gestoken ? Kon die ver-
vclonde Excursion vergeleken worden bij Goldsraith\'s Travellcr of Dr.
Johnson\'s navolging van do tiende satire van Juvonalis? Indien deze
jongelieden do waarheid aan hunne zijde hadden, waar was de waarheid
dan in zijn eigen jonge dagen geweest, en in welk een onkunde
waren onze voorraderen opgegroeid? Was Addison alleen een elegant
schrijver, maar overigens eon man zonder pit? Al deze gevoelens
werden openbaar verkondigd onder don wijn van den kolonel, die met
den heer Binnie vol verwondering zat to luisteren naar de spreker*, dio
aan do goden hunner jeugd oorvegen uitdeelden. Voor Binnie was de
schok zoo boel groot niet; do stoutmoedige Schot had in zijne schooljaren
llumo gelezen en stak reeds in dien vroegen tijd don draak met som-
mige dier goden. Doch bij Xeweomo was de bewondering voor de
letterkunde der vorige eeuw een geloofsartikel, en do ongeloovighoid
der jongelieden kwam hem letterlijk als heiligschennis voor. aXu zult
gij nog met Shakespeare gaan spotten," zeide hij, maar het zwijgen
werd hem opgelegd, ofschoon hem dit niet bjjzonder streelde, toon zjjne
jeugdige gasten bom mededeelden, dat Goldsmitb ook met hem spotte,
dat Dr. .lohnson hem niet begreep, en dat C\'ongreve in zijn eigen tijden
nog later beschouwd werd als in sommige opzichten boven Shakespeare
te staan. «Wat zoudt gij denken van do oordeclsgave van iemand,"
zeide Warrington, »die zegt dat de volgende regels van Congrevo op
eene kerk:
Hoe deftig is do gevel van \'t gebouw,
Welks zuilen mot haar niarmerwittc kruin
De binten torschen van \'t onmeetlijk dak,
Dat door zijne eigen zwaarte onwrikbaar staat
En kalme rust verkondt. Hot stort ontzag
En eerbied in \'t bewonderend gemoed — enz.
»ik vraag wat zoudt gij zeggen van een beoordeelaar. die beweerde dat
deze regels schooner zijn dan alles wat Hhakespearo ooit geschreven
heeft?" Een onbepaald gevoel dat er gevaar voor (.\'live dreigde, eone
soort van ontzetting dat zijn zoon in hot gezelschap van ketters en onge-
loovigen geraakt was, bekroop den kolonel, \'tgeen dadelijk weer, zooals
doorgaans bij dien bescheiden man het geval was, door oen gevoel van
nederigheid verdrongen werd. Hij had misschien ongelijk on \'t kon zeer
goed mogelijk zijn dat die jonge menschen gelijk hadden. Wat had hij
-ocr page 183-
Is sentimenteel, maar kort.                              175
te beteckenen, dat hij zijn oordeel zou stellen tegenover dat van letter-
kundigen, mannen die een academische opleiding hadden ontvangen?
, \'t Was beter dat Clive hun gevoelen dan het zjjne volgde, want hij
had maar een korten en zeer onvolledigen schooltijd gehad, en hjj had
nooit zooveel geest bezeten als de vrienden van zijn zoon. Wjj deelen
die gesprekken mede en vermelden do daarmede gepaard gaande kleine |
grieven, welke een van de beste der menschen ondervond, niet omdat
die gesprekken verdienen bewaard te blijven, maar omdat zij een zeer
bepaalden invloed op zijn eigene verdere loopbaan en die van zijn zoon
uitoefenden
                                                                                                            ;
Onder de kunstenaars on hunne gesprokken tastte do arme kolonel j
evenzeer in do duisternis rond. Zij haalden dan het eeno en dan het
andere lid der academie van beeldende kunsten over den hekel; zij
lachten 0:11 Ilaydon en spotten met Eastlake, of het omgekeerde ; aan
do eeno zijde der tafel word Turner vargood, torwjil men hom aan de |
andere zijde voor een krankzinnige uitkreet. Newcomo kon bovendien
geen woord van hun eigenaardige spreekwijzen begrijpen. Toch moest
er wel iets in die gesprekken steken, want Clive nam er ijverig doel
aan en koos de eene of de andere partij. Doch hoe was die opgetogen-
hoid over oen bruin on vuil stuk te verklaren, dat men oen Titiaun
noemde, die bewondering voor drie logge nimfen van Rubens, en zoo
meer? Wat die hooggeroemde antieken betrof en do marmerwerken die
Lord Elgin uit Griekenland had medegebracht, — hot kon zijn dat die
verminkte romp van oen menschelijk lichaam een mirakel en dat borst- \'.
beeld met don gebroken nous oen model van schoonheid was! De kolo- j
nel trachtte er zich op de hoogto van te stollen door alles te gaan zien. j
Hij begaf zich dus alleen naar do Nationale Galerij met oen catalogus
en stond uren lang in het Museum voor de antieke beelden, bijna wan-
hopig biddende om or iets van to begrijpen, maar er zich even stomp
op starende als op do Griekscho rudimenta, waarbij hij, toen hjj nog
schoolging, dikwijls zat te schreien. Wanneer nu echter Clive voor
die zelfde boelden en schilderijen stond, straalde hot genot uit zijn
oogen en gloeiden zijno wangen van geestdrift Hjj schoon de kleuren
in te drinken, zooals een ander wijn drinkt. Bij de beelden volgdo hij
mot don vinger do sehoonhoidsljjn, terwijl hij uitroepen van genoegen
en bewondering slaakte «Waarom kan ik do dingen niet schoon vin-
den, die hij schoon vindt?\'\' dacht Newcomo. o Waarom ben ik blind
voor do schoonheden, die hij zoozeer bewondert ? Waarom ben ik buiten
staat om te begrijpen \'tgeen hij blijkbaar op zijn jeugdigen leeftijd wel
begrijpt?"
Wanneer hij dan overdacht welk oon cgoistischc hoop hij zich mot
betrokking tot den knaap gevormd had, toen hij nog in Indië was,
— hoe Clive, volgons do plannen die bij voor eene gelukkige toekomst
beraamd had, altijd aan zijne zijde zou wozen, hoe zij gezamenlijk
zouden lezon, werken, spelen, donken en vroolijk zjjn, — dan beving
hem de schokkende en vernederende overtuiging van do wezenlijkheid,
dio hij in droevig contrast bracht met zijne vroegere aangename ver-
wachtingen. Zij waren nu te samen, maar hij was nog altijd alleen.
Zijne gedachten waren niet dio van den knaap, en zijne genegenheid
I werd slechts met eon gcdoelto van des jongehngs hart beloond. Zeer I
waarschijnlijk is het, dat andere minneneten op dezelfde wijze geleden
hebbon. Menige man of vrouw is vorgood en bewierookt, zonder meer
• gevoel daarvoor aan den dag te leggen dan men van afgoden ver\\vach-
ten kan. Ginds staat eon beeld van St. Petrus, welks teen afgesleten j
-ocr page 184-
176                                         De Neiccomes.
is door de daarop gedrukte kussen, en dat daar echter eeuwig roerloos
en koud zal blijven zitten. Naarmate de jonkman opgroeide kwam het
zijn vader voor, alsof\' zij eiken dag verder van elkander gescheiden
werden. Hij word er zelf melancholisch en stil onder. Zijn vriend de
ambtenaar merkte zijne gedruktheid op en schertste er over op zjjne
gewone wijze. Soms vertelde hij in de club dat \'lom Newcome verliefd
was, en later gaf hij als zijn gevoelen te kennen, dat niet Tom\'s hart,
maar zijne lever in de war was. O tecrhnrtige vader, wie zijt gjj, dat
gij het hart van iemand anders dan van u zelven zoudt kennen ? Waar-
voor zijn de vleugels gemaakt en groeien de vederen, dan opdat de
vogels zouden vliegen? liet instinct, dat u aan uw nest doet hechten,
drijft juist de jongen aan om zelf een boom on een eigen gezellin te !
zoeken. Alsof Thomas Newcome door over gedichten heengebogen te
zitten en voor schilderijen te staan, zo met Clive\'s oogen beschouwen
kon! alsof hij, door stil bjj zijn glas wijn te zitten, om te wachten tot-
dat de jonkman met zijn eigen sleutel in huis kwam ials wanneer de
kolonel op zijne kousen naar zijn eigen slaapkamer sloop), en door
overdadige goedhedcn, door allerlei stille blijken van liefde en door
welke plannen of gebeden ook, kon hopen de eerste in zijn zoons hart
te bljjven!
Op zekeren dag op Clive\'s kamer komende, waar de jonge heer zoo
zeer in werkzaamheden verdiept zat dat hij zijn vader niet hoorde bin-
nentreden, vond Newcome zijn zoon met een potlood in de hand over
een papier gebogen, hetgeen hjj met een blos haastig in zijn borstzak
stak, toen hij zag wie hem kwam bezoeken. De vader was diep ge-
troffen en gegriefd, zoodat hij eindelijk slechts met moeite kon uitbren-
gen: «Hot — het spijt mij, dat gij geheimen voor mij hebt Clive."
Kene schalke uitdrukking vertoonde zich op het gelaat van den jon-
geling. «Hier is het, vader, als gij het zien wilt," zeide hij, en haalde bij
die woorden een papier uit den zak. dat niets meer of niets minder
bevatte dan een bloemrijk vers op zekere jonge dame. die (na ik weet
niet hoeveel voorgangsters) de plaats van prima donna assolulu in Clive\'s
hart had ingenomen. Ik bid u, mevrouw, wees niet te haastig met uw
afkeuring, en verbeeld u niet dat mijnheer Clive of zijn levensbeschrij-
vcr iets kwaads bedoelden. Ik zou het er bijna voor houden, dat er
vóór uw trouwen ook in uwe borst een paar vlammetjes geflikkerd heb-
ben, en dat de kapitein en de dominé. of\' die alleraardigste jonge vreem-
deling met wien gij op dat bal gedanst hebt. uw hart hebben doen
kloppen voordat gjj mijnheer Onnoozel met dien schat gelukkig hebt
emaakt. Clive deed niets anders dan \'tgeen uw zoon ook zal doen als
ij achttien of negentien jaar is, indien \'t althans een jongen is waar
wat in zit, waardig do zoon te zijn van zulk eene bekoorlijke dame
als gij.
TWEE EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
BESCHRIJFT EEN BEZOKK TE PARUS, MET ACCIDENTEN EN INCIDENTEN-
TE LONDEN.
Geljjk wij gezegd hebben, was Clive nu begonnen zijn eigen ken-
nissen te maken, en de spiegel op zijne kamer was met zulk oen aantal
invitatie-kaarten versierd, dat een \'gewezen medemakker bij Gandish,
de jonge heer Mozes, daardoor met eerbied en bewondering vervuld
-ocr page 185-
BescJirijft een bezoek te Parijs, ene.                       177
werd, toen hij in dat vertrek werd toegelaten. «Receptie bij Lady Mary
Rowe," las hij ; «receptie bij Lady liaughton. Te drommel, wat zijt gij
een piet geworden, Newcome! \'t Zal daar zeker wel anders toegaan
dan bij den ouden Levison, waar ge \'t eerst de polka geleerd hebt en
wij een shilling voor een glas negus moesten betalen!"
«Wijt Gjj hebt nooit een cent betaald, Mozes!" antwoordde Clive
lachend, en inderdaad had de negus, welke Mozes gebruikte, dien
uitgeslapen jongen heer nooit een penning gekost.
»Nu. nu, ik denk dat men op die voorname partjjen zooveel cham-
pagne krijgen kan als men lust," ging .Mozes voort «Receptie bij Lady
Kicklebury — een klein gezelschap, om vroegtijdig te eindigen. Ik ge-
loof, dat gij al de groote lui kent! Zeg eens, als iemand van die voor-
namo dames wat kant noodig had, prima qualiteit en voor een prikje
te krijgen, of diamanten, dan zoudt gij wel een goed woord voor ons
kunnen doen, om ons een voordeeltje te bezorgen."
«Geef mij maar wat van uw adreskaartjes,\'\' zeido Clive, »dan kan
ik die op de bals, waar ik kom, ronddeelen. Maar gij moet mijne
vrienden beter bedienen dan gij mij doet De sigaren. Mozes, die gij
mij gezonden hebt, waren abominabel, en zelfs do stalknecht wilde ze
niet rooken. \'
»Wat is die Newcome een bram geworden!" zeide do heer Mozes tegen
een oud kameraad, ook een voormalig medeleerling van Clive. »Ik
zag hem in het Park rijden met den graaf van Kew en kapitein Belsize
en nog een aantal dergelijke sinjeurs — ik kon ze allemaal — en hij
knikte mij ternauwernood toe. Ik zal aanstaanden zondag ook een paard
nemen en dan eens zien of hij mjj weer niet zal willen kennen. Wat
geeft hij zich een airs! Maar ofschoon hij zich als een graaf voordoet,
weet ik toch dat hij te Brighton eeno tante heeft die kamers verhuurt,
en een oom die zijne predikatiën eenmaal in do gevangenis zal moeten
voortzetten als hij niet drommels goed oppast.\'\'
«Newcome hangt volstrekt den graaf niet uit," geeft de ander met
verontwaardiging ten antwoord. «Hij geeft er niets om, of iemand
rijk of arm is, en komt even gaarne bij mij als bij een hertog. Hij is
altijd bereid om een vriend van dienst te zijn. Hij is een kapitaal tee-
kenaar, en hij ziet er wel trotsch uit, maar hij is het niet. \'t Is de
goedhartigste kerel, dien ik ooit ontmoet heb."
«Bij ons is hij in anderhalf jaar niet geweest, dat weet ik wel," her-
neemt Mozes.
«Dat is, omdat hij geen voet bij u kan zetten, of gij dringt hem het
een of ander op om te koopen," roept do rondborstige Ilicks uit, de
persoon met wien Mozes op dat oogenblik sprak. «Hij zegt, dat hij niet
rijk genoog is om kennis met u te houden; gij laat hem niet los eer
hij eene doekspeld of een kistje eau de cologne of een pakje sigaren ge-
kocht heeft. En hoe zou het mogelijk zijn, dat gij geregelden omgang
met Newcome blecft houden, als gij de kunst verlaat om handel te
drijven ?"
»lk ken een oom van hem, die om de drie maanden bij ons komt
om een wisseltje te prolongeeren,\'\' zegt mijnheer Mozes met een grijns,
»en ik weet ook, dat. wanneer ik mij bjj den graaf van Kew in de Albany
of kapitein Belsize in de kazerne van Knightsbridge aanmeld, die hee-
ren mij spoedig genoeg binnenlaten. Ik neb gehoord, dat zijn vader
niet heel veel geld heeft."
«Hoe zou ik dat weten? of wat kan het mij schelen?" roept de jonge
artist uit, met den hiel van zijn blucher op de straat stampende. «Dat
12
DE NEWCOMKS. I.
-ocr page 186-
178                                            De Newcomes.
weet ik, dat, toen ik in die verwenschte Clipstone Street ziek lag, de
kolonel en Newoome ook, eiken dag en eiken avond naar mij kwamen
zien, en mij, toen ik weer beter werd, wijn en geleien en allerlei ver-
snaperingen zonden. Ik zou wel eens willen weten, Mozes, hoe dik-
"wijls gij mij zijt komen bezoeken en wat gij voor een kameraad ge-
daan hebt?"
»\\Yel ik bleef weg omdat ik begreep dat gij niet gaarne herinnerd
zoudt worden aan die drie pond twee shillings die gij mij nog schuldig
zijt, Ilicks Dat is de reden waarom ik wegbleef,\'\' zoide Mozes, die
zeker ook heel goedhartig was. En toen Mozes dien avond in het koffie-
huis verscheen, was het bljjkbaar dat Ilicks do geschiedenis verteld
had, want de jonge heer uit Wardour Street werd bestormd met de
vraag: »Wel, Mozes, hoe staat het mot de drie pond twee shillings,
die Ilicks u nog schuldig is?\'\'
Het onbewimpelde gesprek der beide jongelieden doet ons zien, hoe
onze held zijn leven doorbracht Op de eene of andere wijze met lieden
van verschillenden stand in betrekking staande, kwam het niet in hem
op, zich te schamen over het beroep, dat lijj gekozen had. De perso-
nen in de grootc wereld braken er hun hoofd niet mede, of de heer
Clive Nowcome schilderde of een ander beroep uitoefende, on ofschoon
Clive in die kringen vele zjjner voormalige schoolmakkers ontmoette,
van welke sommigen officier waren geworden en anderen met genoegen
van de academische studiën of uitspanningen spraken, was hjj echter
niet voornemens, daar hij zich diets had gemaakt dat de kunst zijne
roeping was, haar te verlaten voor oen andere maitrcsse, en zette hij
zijn ezel met fierheid op. Hij doorliep den geheelen cursus van Gandish
en teekende elke buste en elk beeld in het atelier van dien kunstenaar
na. Zijn gouverneur Grindly kreeg eene beroeping als hulpprediker, en
Clive gaf hem geen opvolger, maar ging les nemen in de nieuwere talen,
die hij snel en goed aanleerde. En thans, daar hij ver genoeg in \'t schil-
deren gevorderd was om het zonder meester te kunnen doen, werd er
bevonden dat het huis op Fitzroy Square geen goed licht had, zoodat
mijnheer Clive noodwendig een atelier in do nabijheid moest hebben,
waar hij naar zijn eigene inzichten werken kon
Indien zijn teerhartige vader eenige smart over die zelfs tijdelijke
scheiding gevoelde, werd hij in hooge mate tevreden gesteld en verheugd
door een klein bewijs van oplettendheid van de zijde van den jonkman,
waarvan de schrijver van dit werk ooggetuige was. Toen hjj namelijk
met kolonel Newcomo het nieuwe atelier was gaan zien met zijn hoog
middelraam, zijne gordijnen, zijne gesnedene kasten, porseleinen pullen,
wapenrustingen en andere kunstenaars-kleinoodiën, nam de jonkman, ter-
wijl een innemend lachje, dat van hartelijkheid en liefde getuigde, zijn
oprecht gelaat ophelderde, een der twee huissleutels van Ijramah. die
hij in zijn bezit had, en gaf dien aan zijn vader met de woorden: «Dat
is uw sleutel, vader, en nu moet gij mij \'t genoegen doen het eerst voor
mij te zitten; want ofschoon ik een historieschilder ben, zal ik mij toch
nu en dan verwaardigen een portret te maken." De kolonel nam zijn
zoons hand en drukte die, terwijl Clive zijn andere hand hartelijk op zijn
vaders schouder legde. Daarna begaf de kolonel zich eenige oogenblikken
in de belendende kamer, en toen hij terugkwam wischte hij zijne knevels
met zjjn zakdoek af, terwjjl hij den sleutel nog in do andere hand hield.
Bij zijne terugkomst begon hij over een onverschillig onderwerp te spre-
ken, doch zijne stem beefde en ik meende te zien dat zijn gelaat van
genoegen en liefde gloeide. Clive heeft nooit iets beters geschilderd
-ocr page 187-
Beschrijft een bezoek te Parijs, enz.                  179
dan dien kop, dien hij in een paar zittingen voltooide, en daarna verder
liet rusten, zonder het portret door op- en bijwerken te bederven.
Eene waarheid is het, dat de jonkman veel beter werkte nadat hij
dit eigen atelier betrokken had Aan de maaltjjden thuis was het vroo-
lijker en zijne ritjes met zijn vader waren veelvuldiger en aangenamer.
De kolonel maakte een paar maal gebruik van zijn sleutel en vond dan
Clive en Ridley bezig met hot uitsohilderen van een gardesolduat, een
gespierden neger of een Maleier die in den omtrek de straat veegde en
nu als Othello werd voorgesteld, in gesprek met eene nimf uit Clipstone
Street, die gereedstond om voor Desdemona, Diana, koningin Eleonora
(het vergift uit den arm van oen Plantagenet van do grenadiers zui-
gende) of elk ander toonbeeld van vrouwen- of maagdendeugd te
dienen.
Natuurlijk begon onze jonge hoer als historieschilder, hetgeen hij als
den hoogsten trap der kunst beschouwde, en verkoos hij zijne gaven
(tenzij voor ontwerpen en schetsen) op niet anders dan de grootste doe-
ken ten toon te spreiden. Ilij schilderde een verbazend bataillestuk,
de Slap van Aitsa>/e, waar generaal Wellesley aan het hoofd van het
19de regiment dragonders de artillerie der Mahratten chargeerde en de
kanonniers bij hunne stukken neersabelde Er werd een kanon op de
binnenplaats gerold, en de paarden van den kolonel moesten tot model-
len voor dit onmeteljjke stuk strekken. Ered liayham (ongeloofehjk
welgelijkeiid; was afgebeeld als de hoofdfiguur op den voorgrond, wel
vreeselijk gewond, maar nog altijd met onbezweken moed er op los-
slaande onder eene groep verschrikte Maleiers, en steunende op een dood
karrepaard, hetgeen Clive zoolang als model gebruikte, totdat de ver-
huurster van het atelier on de overige inwoners van het huis er tegen
protesteerden zoodat de vilders moesten komen, ten einde het gcsneu-
velde strijdros om redenen van gezondheid weg te halen. (Iet schilder-
stuk was zoo groot, dat hot de deur niet uit kon, maar met kunst- en
vliegwerk door het groote raam moest gewrongen worden, en er bij zijn
vervoer een hoera onder de straatjongens in Charlotte Street opging.
Zal men het kunnen gelooven. dat de koninklijke academisten den Slag
van Aisaye
afwezen ? liet meesterstuk was van zulk een omvang, dat
de zaal der tentoonstelling het niet bevatten kon, en de kolonel koes-
terdo het denkbeeld om het aan de Oosterscho Club ten geschenke te
geven ; doch toen Clive (die met zijn vader een uitstapje naar Parijs
gedaan had, als een düassement na de inspanning van zijn groote
werk) het na eene maand tijdruimte terugzag, verklaarde hij het zelf
voor een prul, en vermoordde Britten. Maleiers, dragonders, artille-
risten en do gansche rommolzooi.
tHotel de la Terras»», Rue de Rivoli,
27 April—! Mei 18:! -
«Waarde Pendennis. gij hebt gezegd, dat ik u wel een regeltje uit
Parijs mocht schrijven, en indien gij in mijn brief iets vindr, dat voor
uwe Pall Mali Gazrtte van nut kan zijn, dan kunt ge er gerust ge-
bruik van maken. Nu ik hier bon, verwonder ik mij dat ik er nooit te
voren ben heengegaan, en dat ik de pakket naar Dicppe duizendmaal
van den steiger te lirighton heb zien vertrekken, zonder dat het in mij
opkwam ook aan boord te gaan. Gedurende den overtocht naar Bou-
logne hadden wij ruw weer. Het spektakel begon zoodra wij het land-
hoofd van Dover voorbij waren ; toon het eerste schot gelost en eene
dikke oude dame door den hofmeester naar eene hut gedragen was,
-ocr page 188-
Be Newcomes.
180
yielcn er dadelijk een half dozijn op het slagveld, en konden de man-
sehappen niet spoedig genoeg kommen en bakken voor de gekwetsten
brengen. Vader glimlachte toen hij hen zag vallen. »lk ben een oude
zeerob," zei hij tegen een heer aan boord. »Op mijne thuisreis, mijn-
heer, ofschoon wij op do geheelo reis veel ruw weer te doorstaan had-
den, was ik geen oogenblik onpasselijk. Mijn jongen hier, wiens zeereis
met Mei reeds twaalf jaar geleden is, heeft er misschien de gewoonte
van verloren ; maar wat mij betreft, mijnheer —" Hier sloeg eene stort-
zce over ons drieën ; en zoudt ge \'tgelooven? binnen vijf minuten was
mijn lieve oudo vader even kwalijk als al de overige passagiers. Bij
onze aankomst moesten wij, tusschen twee touwen door, naar het tol-
kantoor gaan, terwijl een troep ploerten ons aan iedere zijde stond aan
te gapen: en daarop werden wij door een snaterendon commissionair
naar een hotel gebracht, waar vader, die, zooals go weet, uitmuntend
Fransch spreekt, den knecht verzocht ons een petit déjmlner soignê te
bezorgen, waarop de kerel met een grjjns in echt Londensch achter-
straats-Engelsch antwoordde : «Gebakken tongen, mjjnheer, en lekkere
lamscoteletten ?" de beleende Ilarvey-saus bij do cóteletten plaatste en ons
Beti\'s Life in London gaf, om ons daar na het ontbijt mede te verma-
ken. Ik was nieuwsgierig of alle Fransehen Heli\'s Life lazen en of alle
logementen zoo naar brandewijngrog roken.
•Wij gingen de stad in. die ik echter niet zal beschrijven, daar gij
die wel zult kennen. Ik had hier aardige studiën van vischvrouwen
met bloote boenen kunnen maken, en merkte op, dat de soldaten zeer
klein en gezet waren. Wij waren blijde toen het tijd werd om met de
diligence te vertrekken, en daar wij de coupé geheel alleen hadden,
deden wij de reis naar Parijs zeer aangenaam, liet was prettig de postil-
jons tegen de paarden te hooren schreeuwen, de belletjes te hooren
rinkelen en de overtuiging te hebben dat wij ons wcrkeljjk in Frankrjjk
bevonden. Wij aten te Abbeville en te Amiens en kwamen na zes en
twintig uren rijdens hier behouden aan. Mijn eerste werk den volgenden
morgen was de Tuilerien te gaan bezoeken. De bekende kastanjeboomen
waren reeds uitgeloopen, de standbeelden prijkten er, on al de vensters
van het paleis werden door den gloed der zon verlicht. Het is groot
genoeg, dat de koning der reuzen er in zou kunnen wonen. En hoe
indrukwekkend is het! Mij bevalt de barbaarsche luister van dien bouw-
trant wel, en de ontelbare en ontzaglijk grooto sieraden waarmede het
overladen is. Stel u daar Lodewijk XVI voor, met duizend edelen achter
en een tierend gepeupel voor hem, en zijne kroon zonder slag of stoot
overleverende, terwijl hjj zijne vrienden laat vermoorden en zich zelven
in de gevangenis voeren! Een aantal kleine kinderen stoeiden en speel-
den op de zonnige paden, met zulke mooie pakjes en zulke roode wan-
gen als de bloemen en rozen op de bedden. Ik moest mij onwillekeurig
Barbaroux met zijne bloedige piekemannen in dezen tuin voorstellen en
verbeeldde mij dat ik do Zwitsers ginds aan do vensters zag, waar zij
omgebracht zouden worden zoodra de koning zich verwijderd had. Wat
is Carlylc toch een groot schrijver! Ik heb dit gevecht in zijne Gesclüe-
denis
zoo dikwijls gelezen, dat ik do plaats kende eer ik die zag. Ons
venster ziet uit op de obelisk, waar de guillotine stond. Vader houdt
niet van Carlyle. Hjj zegt dat mevrouw Graham\'s Brieven uit Parijs
heerlijk zijn, en wij kochten Scott\'s Bezoek te Parijs en Parijs nogmaals
bezocht,
en lazen die werken in do diligence, \'t Is zeer aardig om te
lezen, maar het Palais-Royal is veel veranderd sedert den tijd van Scott.
Het wemelde er van fraaie winkels, want ik begaf er mij nog denzelfden
-ocr page 189-
Beschrijft een bezoek te Parijs, enz.                      181
avond heen toen wij aangekomen waren, terwijl vader naar bed ging.
Maar er was niets van die levendigheid on aardigheid te zien, waarvan
Scott spreekt. Do laquais de place zeide, dat Karel X aan dat alles een
einde heeft gemaakt.
ȟen volgenden morgen had vader na het ontbijt brieven af te geven,
zoodat hij mij aan de deur der Louvre verliet. Ik geloof, dat ik hier
zal komen wonen, want hot is mij alsof ik nimmermeer zou willen ver-
trekken. Ik bevond mij nog geen tien minuten in do Louvre, of ik was
reeds verliefd op het schoonste schepsel, dat de wereld ooit aanschouwd
heeft. Stil en majestueus stond zij midden in eene der zalen van de
beeldengalorij, en bij den eersten blik, dien men op haar slaat, staat
men overweldigd bij het bewustzijn van deze schoonheid Ik kon de kleur
van oogen en haar niet duidelijk zien, maar dit laatste is licht, en ik
houd het er voor, dat de oogen grijs moeten zijn. Hare tint is eene
fraaie warme marmerkleur. \'t Is blijkbaar geen levendige vrouw; ik
geloof niet, dat zij veel lacht of spreekt; zij schijnt te vadsig om meer
te doen dan glimlachen. Zij is alleen schoon. Uit goddelijke wezen heeft
een arm verloren, die bij den schouder afgebroken is, maar zij ziet er
wegons dat ongeval niet minder beminnelijk uit. Zij kan ongeveer twee
on dertig jaar oud zijn en is twee duizend jaar geleden geboren. Haar
naam is do Yenus van Milo O overwinnaros! O gelukkige Paris ! Hoe
kon hij don appel aan iemand anders toekennen dan aan deze overheer-
scheres, deze oogappel van goden en mensehen, door wier aanzijn de
bloemen ontspruiten en de lachende oceaan glinstert en de zachte
hemelen mot een rein licht schitteren! Ik wenschte dat wij nog mochten
offeren. Ik zou haar een vlekkeloos sneeuwwit geitje aanbieden en een
paar duiven en eene vaas met honig — ja, honig van Morel in Picca-
dilly, met thijm doorgeurd, honig van Narbonne. Wij zouden haar ver-
ceren als de Souvereino Schoonheid en zweren bij do goddeljjko Aphrodite.
Hebt ge ooit mijn mooie nichtje, de oudste dochter van air Brian New-
como gezien ? Die heeft het hooghartige voorkomen der jachtgodin Diana.
Soms is zij mij te trotsch en te koel liet geschal van die horens is te
schril en de snelle jacht door bosschen en struiken te wild. O edele
Venus! Schoone, zachtmoedige, kalme godin ! Laat mij aan uwe zachte
voeten knielen op kussens van Tyrisch purper ! — Laat dit, als \'t u
belieft, niet aan Warrington lezen ; toen ik begon, dacht ik niet, dat
Pogasus zoo ver met mij zou voorthollen.
»lk wenschte, dat ik mij op school iets meer op hot Grieksch had
toegelegd; \'t is nu op mijn leeftijd te laat; ik zal woldra negentien jaar
zijn en mijn eigen zaken hebben; doch als wij terugkomen zal ik het
nog eens opvatten en er met Cribbs wat in studeeren. Hoe bon ik er
toch toe gekomen, zes maanden te besteden aan een schilderstuk van
Cipayers en dragonders, die elkander de koel afsneden ? Do kunst
moot niet iets koortsachtigs zijn ; zij moet kalm wezen ; geen rumoerig
stierengevecht of zwaardvechtorskamp, maar eon tempel voor stille be-
schouwing, zwijgende vereering, statige rhythmische ceremonie en
plechtige en teedere muziek. Wanneer ik thuis kom zal ik mijne Snij-
derson en Hubonsen wegnemen, on mij tot bespiegelingen zetten. Als
ik nog denk. dat ik weken verspild heb om lompe soldaten te schilderen
op \'toogcnblik dat zij een houw toebrengen, of ellendige zwarten die
de straat veegden !
»Men duizelt er van, als men bedenkt dat do schilderijen der Louvre
wel eene halve mijl lengte zouden beslaan! Er zijn er echter ton minste
vijf en twintig in de galerij op Trafalgar Square even schoon als de
-ocr page 190-
182                                            De Newcomes.
beste hier. Ik vind hier geen enkelen Raphaël zoo fraai als onze
St. Calharina. Men kan zich niets grootseher voorstellen. Kunnen de
piramiden van Egypte of de kolossus van Rhodus indrukwekkender zijn
aan onze Sebastiaan? en onze Bacchus en Ariadne worden door niets
overtroffen. Doch zoo wij kostbare juweelen bezitten, hier vindt men
er geheelo stellen van : men denkt hier aan koningen, door hun schitte-
renden hofstoct omringd. .1. J en ik moeten hier gaan wonen. 0, er
zijn zulke portretten van Titiaan ! En zulke grooto heeren van Van
Dijck ! Ik ben overtuigd, dat hij een even voornaam gentleman moet
geweest zijn als die welke hij schilderde ! \'t Is schande, dat men hier
niet een paar stukken van Reynolds heeft! Op een feest der schilders
heeft hij recht op eene plaats en wel een oereplaats Herinnert go u
Tom Rogers nog wei, die bij Gandish was.\' Hij kwam wil eens op
mijne kamer, die andere kamer op het square. Nu is hjj hier met een
mooien rossen baard en eene fluweclen jas, de mouwen bij den pols ge-
spleten, om te laten zien dat hij er een overhemd onder heeft, \'t geen
stellig verleden zondag schoon is geweest Hij is het Fransen nog niet
machtig geworden, maar beweert dat hij het Engelsen vergeten heeft,
en belooft mij te introdueeeren in een gezelschap Fransche artistes,
zijne cumarades. De zeep schijnt onder die jongelui schaarsch te zijn,
en ik zou lust krijgen om nu mijne knevels af te schoren, maar dan zou
Warrington niets meer hebben om mede te spotten als ik terugkom.
»Ik heb met vader in het Café de Paris gedineerd, waarna wij de
üpera hebben bezocht. Als gij hier dineert, moet gij huitres de Ma-
renne
vragen. Wij aten met een geweldigen Franschen fat, den burg-
graaf de Florac, officier d\'ordonnance van een der prinsen, en een zoon
van een oud vriend van mijn vader. Zij zijn van zeer hooge geboorte,
maar heel arm. Hij zal hertog worden als zijn neef, de hertog d\'Ivry,
sterft. Zijn vader is reeds stokoud De burggraaf is in Engeland ge-
boren. In de Opera wees hij ons een onnoemelijk aantal vermaarde
personen aan, eenigen uit den Faubourg Saint-Germain en velen die
tegenwoordig naam hebben, zooals Thiers, graaf Molé, Georges Sand,
Victor Hugo, Jules Janin, — ik heb wel de helft der namen vergeten.
Gisteren hebben wij bij zijne moeder, Madame de Florac, een bezoek
afgelegd. Ik houu het er voor, dat zij een oude charme van vader
was, want hun ontmoeting was verbazend beleefd en teeder. \'t Was
alsof een oude Sir Charles Grandison eene juffer Byron van middelbare
jaren begroette En verbeeld u eens ! vader is sedert zijn terugkeer in
Engeland hier reeds eenmaal geweest! Dat moet verleden jaar geweest
zijn, toen hij tien dagen uit de stad was, terwijl ik dat prullige stuk
van den Zwurlcn Prins hij koning Jan zat to schilderen. Madame de
Florac is eene zeer grooto dame en moet in haar tijd wezenlijk eene
schoonheid geweest zijn. Er hangen in haar salon twee portretten door
Gérard, een van haar en een van monsieur de Florac. Deze laatste is
een oude gepoeierde dandy met zwarte wenkbrauwen, een haviksneus
en een aantal ridderkruisen, sterren en galonnon. Madame, naar do
modo uit den tijd van het keizerrijk gekleeil. in zwartfluweel, is schoon,
maar met eene peinzende uitdrukking, en een trek, die mij aan mijne
nicht herinnert. Zij droeg gisteren een ouderwetseho broche on zcide :
» Voila, la reconnaissez-rous •> Verleden jaar, toen gjj Mor waart, was
zij op onze buitenplaats.\'\' Hjj die woorden, die zij met een glimlachje
sprak, scheen vader te zuchten en liet zijn hoofd hangen. Ik weet
wat dat zeggen wil: ik heb het zelf ondervonden. Zes maanden lang
ben ik zoo dwaas geweest een stukje lint van die verwenschte kleine
-ocr page 191-
Beschrijft een bezoek te Parijs, enz.                    183
coquette Fanny Freeman te bewaren. Herinnert ge u nog wel, hoe
boos ik werd, toen gij goedvondt kwaad van haar te spreken ?
»»Uw vader en ik hebben elkander gekend toon wij kinderen waren,"
zeide de gravin tegen mij met het liefelijkste Fransche accent. Vader
zag onderwijl uit het venster van hun huis, dat in de Rue Saint-
Dominique staat. «Gij moet mij dikwijls, telkens, komen bezoeken ;
gij herinnert mij aan hem," zeide zij, en liet er toen met een innemend
lachje op volgen: «Wilt gij liever gelooven dat hij er beter uitzag dan
gij, of dat gij hem overtreft ?" Ik antwoordde, dat ik het liefst op hem
wilde gelijken. Er zijn veel knapper kerels, maar wie is zoo goed?
Ik zou wol eens willen weten, of hij heel veel van Madame do 1\' lorac
gehouden heeft. De oude graaf vertoont zich niet. Hij is heel oud en
draagt eone pruik met een staartje, dat wij over den rag van zijn tuin-
stoel zagen hangen. Hij heeft de bovenverdieping van zijn huis verhuurd
aan generaal-majoor Zeno F. Pokey. van Cinoinnati in de Vereenigde
Staten. Wij zagen het rijtuig van mevrouw Pokey op het voorplein
staan, waarbij haar lakei eene sigaar rookte. Fen oud man, die op
zijne beenen waggelde, even oud als de graaf de Florac, scheen de
eenige bediende der familie beneden to zijn.
«Madame do Florac en vader spraken over mijn beroep. De gravin
noemde het une belle carrière. Vader zeide, dat het beter was dan
het leger. »Ah oui, monsieur," antwoordde zij weemoedig. Vader voegde
er bij, dat ik waarschijnlijk eerlang to Parijs de kunst zou komen bc-
oefonen, en dat hij wel wist dat daar eene hartelijke vriendin zou zijn,
om over son garcnn te waken.
»»Maar zult gij dan zelf niet hier zijn, om over hem te waken, mon
ami f\'
vroeg de Fransche dame.
«Vader schudde het hoofd en zeide: »lk zal waarschijnlijk naar Indië
moeten torugkeoren. Mijn verlof is ten einde en ik heb nu verlenging
van verlof. Als ik promotie kan krijgen, behoef ik niet hoen te gaan,
maar zonder dat is het leven in Furopa mij te kostbaar. Mijn afwe-
zigheid zal echter waarschijnlijk slechts kort duren," voegde hij er bij,
»en Clive is oud genoeg om zich zonder mij te kunnen bewegen."
»Is dat nu de reden waarom vader sedert eenige maanden zoo som-
ber is? Ik dacht dat het eenige mijner dwaasheden waren geweest,
die hem verdriet hadden berokkend ; en gij weet dat ik mijn best heb
gedaan om mij te verbeteren. Mijne kleermakersrokening is niet half
zoo groot als verleden jaar. Ik ben bijna niets schuldig. Aan Mozes
heb ik tot den laatston penning betaald voor zijne vorwenschte ringen
en andere nesterijen Ik vroeg vader iets naders omtrent dit treurige
nieuws, toen wij van Madame de Florac terugkeerdon.
«Hij is op verre na zoo rijk niet als wij dachten. Hij zegt, dat hij,
sedert hij in \'t vaderland is, veel meer verteerd heeft dan zijn inkomen
bedraagt, zoodat hij zich zijne verkwistingen verwijt. Aanvankelijk had
hij gedacht, dat hij zijn ontslag wel uit den dienst kon nemen, doch na
drie jaren thuis te zijn geweest, bevindt hij dat hij van zijn inkomen
niet leven kan Indien hij tot effectief kolonel bovordord wordt, zal
hij duizend pond \'s jaars hebben ; daarmede, en mot het weinigje dat
hij in Indië en Engeland belegd hoeft, zullen wij beiden ruim kunnen
rondkomen. Onderstel dat ik den Slag van Assaye voor vijfhonderd
pond verkoop; dat zal genoeg zijn om mij een zeer geruimen tijd te
onderhouden, zonder dat ik in de beurs van mijn lieven ouden vader
zal behoeven te tasten.
«De burggraaf de P\'lorac kwam ons afhalen om te gaan dineeron.
-ocr page 192-
Be Newcomes.
184
Vader zeide, dat hij liever thuis wilde blijven, zoodat ik mot den
burggraaf gegaan ben. Wij gingen naar do Trois Frères Provencaux;
hij bestelde het diner en ik betaalde natuurlijk. Vervolgens begaven
wij ons naar een kleinen schouwburg, waar hij mij achter de coulissen
bracht. — zulk een allerzonderlingste plaats ! Wij gingen in de loge
van Mademoisclle Finette, die voor Ie Petit Tambour speelt en in die
rol eone grooto aria zingt, geaccompagneerd door tromgeroffel. 1 Jij noo-
digde haar en verscheidene letterkundige hoeren tot een souper in hot
Café Anglais. Ik weet niet hoe laat ik wel thuis ben gekomen, na
twintig napoleons met een spel, dat bouillotte heet, verloren te bobben,
\'t Was alles wat ik overhad van een bankbiljet van twintig pond, dat
do gulle oude Binnie mij vóór ons vertrok had gegeven, met de aan
haling uit lloratius die ge wel kont: Ncque hi choreas sperne, puer.
Ach. wat gevoelde ik mij schuldig, toen ik diep in den nacht naar het
hotel de la Terrasse terugwandelde en naar onze vertrekken sloop!
Maar vader lag gerust te slapen. Zijne laarzen stonden voor do deur
zijner slaapkamer en ik stapte zoo stil mogelijk de mijne binnen.
»P.S. Woensdag. Er is nog een plekje papier open. Jk heb den
brief van .1. J. ontvangen Hij is bij de besloten beschouwing der ten-
toonstelling geweest (zoodat zijn stuk is aangenomen), en de Stag van
Assaye
is afgewezen. Smce heeft hem gezegd, dat het stuk te groot
was. Ik ben overtuigd, dat het zeer slecht is. Ik ben bljj, dat ik
mij buitenslands bevind en de vrienden mij er niet mede kunnen con-
doleeren.
»Wees zoo goed eens naar den heer Binnie te gaan zien, die een
ongeluk heeft gekregen, llij heeft vaders paard bereden en is er mede
gevallen, zoodat hij zijn been heeft verstuikt, hetgeen ik geloof dat
met don schimmel ook wel het geval zal wezen. tJa eens naar zijn been
zien, want wjj begrijpen niet goed wat John er van zegt. IJij zou naar
Schotland gaan (ik meen mijnheer Binnie), om zijne familie op to zoe-
ken, toen het ongeluk hem trof. Ujj telt het niet zwaar en zegt dat de
kolonel er niet voor terug moet komen; en ik wilde op dit oogenblik
ook niet gaarne overkomen en de kameraden van Gandisb en Barker
zien, die mij over mijn tegenspoed zoudon bespotten
«Vader zou u stellig zijn compliment wel laten doen, maar hij is uit;
doch ik blijf steeds
>>Uw toegenegen
»CLIVK NKWOOME.
»I\'.S. Hij gaf mij dezen morgen weer zakgeld. Is het toch niet een
opperbeste ?"
»Arthur Pendennis aait Clive Neivcome.
»Pall Mali Gazette, Nieuwsblad gewijd aan de staatkunde, de let-
terkundc en de groote wereld, \'iiö, Catherine Street, Strand.
«Waarde Clive, het doet mij grootelijks lood om de wille van Fred
Bayham (die sedert kort den zwaren post van kunstbeoordeelaar voor
de Pall Mali Gazette op zich heeft genomen), dat uw omvangrijke
schilderij van den Slag oun Assaye geeno plaats op de tentoonstelling
der academie van beeldende kunsten heeft gekregen. F. B. verliest ten
minste vijftien shillings door die afwijzing, daar hij reods oene gloeiende
lofrede op uw werk geschreven had, die hij nu ten gevolge van dien
rampzaligen koor der zaken in do snippermand heeft moeten werpen.
Maar trek het u niet aan, mijn zoon; moed gehouden! Ge weet wel,
-ocr page 193-
Beschrijft een bezoek te Parijs, enz.                       185
dat de hertog vnn Wellington afgeslagen werd te Seiïngapatam eer hij
te Assaye do overwinning behaalde Ik hoop dat gij nog andere slagen
zult leveren en de Fortuin u in volgende jaren gunstiger moge zijn. In
de stad spreekt men niet voel over uw ongeluk: de beraadslagingen in
het parlement trekken juist op dit oogenblik de aandacht en de Slag
van Assaye
schijnt, om welke reden dan ook, het publiek niet bijzon-
der bezig te houden.
»Ik ben op Fitzroy Square geweest, zoowel in hot huis als in den stal.
Met de pooten van Honyhnhem staat het goed; het paard is op zijde
gerold en niet op de knieën gevallen on hoeft dus geen letsel hoege-
naamd ontvangen. Niet zoo gunstig is hot niet den heer Hinnie gesteld; \'
zijn enkel is erg verrekt on zeer ontstoken, zoodat hij vele dagen en
misschien weken op do sofa zal moeten blijven liggen. Maar gij woet
dat hij oen zeer luchthartig wijsgeer is en de rampen des levens mot
grooto gelatenheid draagt. Zijne zuster is nu bjj hem overgekomen, :
maar ik weet niet of dit eene verlichting of eene verzwaring van zjjn
ongeluk is. liet is u bekend dat hij altijd op eene sarcastische wjjze
spreekt, en het was dus moeielijk na te gaan, of hare zorgen hem ver- I
heugden of verveelden. Zij was nog een kind toen hij haar bij zijn
vertrek naar Indië voor \'t laatst zag. Tegenwoordig is zij (het zij
met eerbied gezegd) een levendig, ljjvig, aardig weeuwtje, dat zich
schijnt hersteld te hebben van hare smart over den dood van haar man,
kapitein Mackenziev die in West-Indiö is overleden. Mijnheer liinnie
stond juist op het punt om zjjne familie, die te Musselburg nabij Edin-
burg woont, te gaan bezoeken, toen hij het noodlottige ongeluk kreeg,
dat hem don tocht naar zijn vaderland belette. Zijn verslag van zijn
rampspoed en van zijn verlaten toestand was zoo hartroerend, dat me-
vrouw Maekenzio zich dadelijk met hare dochter op de Edinburgsohe
stoomboot inscheepte, om hem op zijne sofa te komen vertroosten. Zij
hebben uwe slaapkamer en uwc zitkamer ingenomen, welke laatste
mevrouw Maekenzio zegt dat nu niet meer naar tabak riekt, zooals het
geval was toen zij zich in uw sehuilhoek vestigde. Als gij papieren
van welken aard ook, rekeningen, b\'Meté-doux of iets dergelijks hebt
laten slingeren, bon ik overtuigd dat de dames die alle gelezen hebben,
volgens de beminnelijke gewoonte van hare sekse. De dochter is oen
vroolijk, blauwoogig, blondharig meisje met een lief stemmetje, waar-
mede zij (zonder eenig instrumentaal accompagnement en midden in de
kamer op een stoel gezeten) de kunstelooze balladen van haar geboorte-
land zingt. Ik heb het genoegen gehad twee avonden geleden de Hoedjes
van Bonny Dundee
en Jack van Haxeldean van hare koralen lippen te
hooren, wel niet voor de eerste maal mijns levens, maar nooit uit zoo\'n
lief mondje. Ofschoon de dames onze taal spreken met iets van dien
toon die aan de bewoners van \'t noordelijk gedeelte van lirittannië
eigen is, bezitten zjj een bijzonder aangenaam accent, \'tgeen op verro
na zoo sterk niet is als dat van don heer liinnie; want Kapitein Mac-
kenzie was oen Engelschman, ten wiens gevalle do dame haar aangeboren
Musselburgscho uitspraak eenigszins wijzigde. Zij verhaalt vele aar-
dige anekdotes betreffende don kapitein, do West-lndiën en het beroemde
infanterie regiment waartoe hij behoorde. Rosa staat in hooge gunst
bij haar oom, en ik heb het genoegen gehad voor de dames liet ver-
blijf in onze hoofdstad te veraangenamen door haar vrijbiljetten van de
Pall Mali Gazelle te verschaffen voor de schouwburgen, panorama\'s en
de voornaamste uitspanningen. Om sohilderjjen schijnen zij niet voel te
geven; zij vonden het in de Nationale Galerij vervelend en bewon-
-ocr page 194-
186                                    De NevKomes.
derden op de tentoonstelling niets anders dan het portret van den heer
M\'Collop van M\'CoUop door onzen vriend van denzelfden naam ; maar
zij vinden het wassenbceldenspel van mevrouw Tussaud het mooiste
wat er in Londen te zien is; en daar luid ik het genoegen haar in
kennis te brengen met vriend Bayham, die, toen hij later op het
bureau kwam met zijn uitstekende beschouwingen over do solioone
kunsten, zeer bijzonder naar haar vermogen informeerde en zich onmid-
delljjk bereid verklaarde zijne hand aan de moeder of aan de dochter
te schenken, indien de oude heer Binnie goed uit den hoek wilde komen.
Ik bezorgde de dames eeno logo in de opera, waar zij vergezeld werden
door kapitein Goby van haar mans regiment die de peetvader van de
jonge jufvrouw is Ik bracht beiden een bezoek in de loge en zag uw
lieve nichtje juffer Newcome met hare grootmoeder Lady Kew in de
vestibule. Met grooto welbespraaktheid wees Bayham aan de Schotsche
dames do beroemde personen die zich in don schouwburg bevonden. Zij
waren verrukt over de opera, doch stonden verbaasd over het ballet,
waar moeder en dochter van wegliepen onder ecne hagelbui vun aardig-
heden van kapitein Goby. Ik kan mij voorstellen hoe hij aan de officiers-
tafel moet zijn en welk een schat van anekdotes hij ten beste moet
geven, wanneer hij in zijne geestigheid niet door de aanwezigheid van
dames belemmerd wordt.
«Mijnheer Baker komt juist met de proeven binnen. Voor\'t geval dat
gij de Pall Mali Gazelln niet bij Galignani mocht vinden, zend ik u
hier een afdruk van Bayham\'s artikel over de tentoonstelling, waaruit
gij zijn oordeel over het werk van sommige uwer vrienden zult leeren
kennen:
»No. Cl7. Mozes met het r/ros r/roene brillen thuis komende, door
Smith, lid der academie. Misschien heeft het uitstekende werkje {de
Predikant van Wakefield)
van den armen üoldsmith nooit zoo hoog
aangeschreven gestaan als in den tegenwoordigen tijd. Wij zien hier
in het werk van een onzer uitstekendste kunstenaars eene hulde aan het
genie van den schrijver, die nooit iets aanroerde, of hij verfraaide het,
en het aanlokkelijke onderwerp is door den heer Smith op de smaak-
volste wijze behandeld. De verdeeling van licht en bruin is voortreffelijk
en de penseelsbehandeling onverbeterlijk. Misschien zou een zeer streng
beoordeelaar aanmerking kunnen maken op het verkort van Mozes\'
linkerbeen: doch daar, waar zooveel reden tot lof aanwezig is, valt de
Pall Mali Gazelle een man van talent niet gaarne hard.
»No. i\'20. De heer Brown, lid der academie, dien wij en het publiek
zoo hoog waardeeren, vergast ons hier op een onderwerp uit het beste
van alle verhalen, het verhaal dat een einde maakte aan de Spaansohe
ridderschap, den altijd nieuwen Don Qijote. Det tooneel, dat Brown
gekozen heeft, is de Aanval van den Don op de kudde schapim. De
schapen zijn in zjjne beste manier, en met zijne gowone vlugheid on
brio behandeld. Brown\'s vriendschappelijke mededinger Ilopkins hoeft
dit jaar zijne stof in Gil lilas gezocht, en het llooverhol is een der
voortreffelijkste van zijne werken.
»Ciroote zaal. No. 33. Portret van kardinaal Cospelto, door U\'Gog-
stay, correspondoerend lid der academie van beeldende kunsten, en
Tafereel in de omstreken van Corpodibaceo avondstond eene Con-
tadina en een Trasteverino, roor de deur eener loc.anda dansende op
de muziek van em pifferaro.
De heer ü\'üogstay schijnt sedert zijne
reis door Italië de humoristische tafereelen uit het Iersche leven, waar-
mede hij ons verblijdde, te hebben laten varen, en de romaneske, de
-ocr page 195-
Beschrijft een bezoek te Parigs, enz.                       187
poëtische, do godsdienstige elementen uit Italia la bello, leveren tegen-
woordig de onderwerpen voor zjjn pensooi. (Iet tooneel nubij Corpodi-
baoco (eene plaats dio wij zoo goed kennen, daar wij een aantal ge-
lukkige maanden in dio romantische bergstreek hebben doorgebracht)
is zeer karakteristiek. Van kardinaal Cospetto zijn wij verplicht to
verklaren, dat hij een weldoorvoed prelaat, maar stellig geen sieraad
van zijne kerk is
»No. ü), \'210 en 311 door den heer Smeo, lid der academie. Por-
tretten waarop een Reynolds trotsch zou mogen zijn, en welke een
Van üijck ol\' een Clauilo Lorrain niet beneden zich zou rekenen, Sir
Brian Newcome in het cosluum van onderstadlwuder, en Gjneraal-
majoor Sir Thomas de Boots, kommandeitr der Bad-orde,
geschilderd
voor het 50ste regiment dragonders, mogen met recht triomfen van dezen
talcntvollen kunstenaar heeten. Waarom bezitten wij geen portret van
de koningin en haar doorluchtigen geniaal van Smee s penseel? Toen
Karel V Titiaan\'s schilderstok opraapte, zeide hij tegen een hoveling:
«Een koning kunt gij altijd hebben, maar een genie is zeldzaam." Ter-
wijl wij nog een Smee bezitten en eene vorstin die wij vereeron, hopen
wij dat den eerste opgedragen zal worden de trekken der laatste voor
het nageslacht te bewaren! Wij weten dat onze beschouwingen in
hooge kringen gelezen worden on zeggen eerbiedig verbum sapienti.
»No. 19ÓC. üe heer M\'Collop van M\'Collop, door A. M\'Collop, is een
verdienstelijk werk van een jeugdig schilder, die niet alleen het geachte
hoofd van een dapperen Schotschen clan afgebeeld, maar er een ro-
mantisch llooglandsch landschap bijgevoegd heeft, in \'t midden waarvan,
met den voet op zjjn eigen aangeboren grond, een man van uitstekende
lichaamsvormen en een innemend gelaat is voorgesteld. Wij zullen op
den heer M\'Collop blijven letten.
»No. 1367. Oberon en Titania, door Ridloy. Uit delicate en fantas-
tische stukje, altijd door een kring van beschouwers omringd, is een
der bekoorlijkste en liefelijkste tafereeltjes van deze tentoonstelling.
Wij zijn gewis de tolken der openbare meening. wanneer wij zeggen,
dat het niet alleen van den grootsten aanleg getuigt, maar ook op de
zorgvuldigste en schoonste wijze uitgevoerd is. Kaar wij vernemen heeft
de graaf van Kow het reeds op do besloten beschouwing aangekocht,
en wij wenschen den jeugdigen schilder van harte geluk met dit ver-
eerend debuut. Hij is een leerling van don heer uandish. Waarom
vinden wij hier niets van dien uitstekenden schilder? Wij missen met
leedwezen zijne stoute doeken en zjjne breede historische opvatting. —
»Ik zal eenigo onjuistheden wegschrappen uit dit overzicht van onzen
vriend F. B., die, zooals hij zelf verklaart, zoo zacht als dons is ge-
weest in zijne kritiek. Om u de waarheid te zeggen, kwam hij twee
dagen geleden met een artikel in geheel tegenovorgestelden geest, waar-
van hij alleen de twee laatste paragrafen behouden heeft; doch hij heeft
met groote lankmoedigheid zijn vroeger oordeel gowijzigd, en hij weet
dan ook inderdaad evenveel van schilderijen af als sommige beoordeelaars,
die ik met namo zou kunnen opsommen.
«Vaarwel nu, waardo (Jlive! Doe mijne harteljjkste complimenten
aan uw vader, en prent u in, dat gij maar hoe minder hoe liever om-
gang moet houden met uw bouillottespelenden Franschen vriend en
diens vrienden. Ik dineer vandaag op Fitzroy Square met die mooie
weduwe en hare dochters en blijf als altijd, waardo Clive,
de Uwe,
A. P."
-ocr page 196-
188                                        De Newcomes.
DRIE EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
WAARIN WIJ EENE SOPRAAN EN EEXE LONTRE Al.T IIOOREN.
Do gastvrijste en belecfilsto van alle kolonels wilde er niets van hoo-
ren, dat mevrouw Mackenzie en hare dochter zijn huis zouden verlaten,
toen hij, na een aangenaam verbluf\' van zes weken te Parijs, daarin
terugkeerde, en zijne Bchoone logee legde ook niet de minste haast of
voornemen aan den dag om weg te gaan. Mevrouw Mackenzie bezat
een zeer opgeruimd en luchthartig karakter. Zjj was een oude solda-
tenvrouw, zeide zij. en wist het dus te waardeeren als zij een goed
kwartier had; en ik houd mij ook overtuigd, dat zij sedert hare witte-
broodsweken, toen de kapitein niet haar naar Harrowgate en Chelten-
hani was gegaan, waarbij zij overal in do eerste logementen hun intrek
genomen en den geheelen weg met postpaarden afgelegd hadden, nooit
zoo goed af was geweest als in dat ruime huis nabij Totteiiham Court
Koad. Zij gaf eone lachwekkende maar weinig opbeurende beschrijving
van haar moeders huis te Musselburg. »Ja. James." zeide zij, »als gij
naar mama gekomen waart, zooals gij dreigdet, geloof ik dat gij niet
lang zoudt gebleven zijn. \'t Is er zcev vervelend. Domino M\'Craw
woont bij haar. en \'t is er preoken en psalmzingen van \'s morgens vroeg
tot \'s avonds laat. Mijn .loopje kan zich in dat leven wel schikken en
daarom heb ik do lieveling er maar gelaten, \'t Zou niet mooi geweest
zijn. indien wij met ons drieën uw huis waren komen bestormen, beste
James; maar mijn arme Roosje verkwijnde er. \'t Is voor het lieve kind
goed, dat zij eens wat van de wereld ziet en bij een vriendelijken oom
is, die niet van ons schrikt nu wij voor hem staan, niet waar?" De
vriendelijke oom James was in \'t geheel niet verschrikt van Roosje, wier
lieve gezichtje, stille manieren, mooie liedjes en blauwe oogen den ouden
vrijer opbeurden en in eone goede luim brachten Roosje\'s moeder was
niet minder onderhoudend en aangenaam. Op nog zeer jeugdigen leef-
tijd had zij den kapitein getrouwd; het was con huwelijk uit liefde,
tegen den wil harer ouders, die haar tot derde vrouw voor den ouden
domino Muil bestemd hadden Zij had met veel leed te strijden gehad,
waaronder armoede, de gijzeling van den kapitein voor schulden en
zjjn overlijden, doch zij bezat een vroolijken geest, die niet licht neer-
gedrukt werd. Zjj was slechts drie en dertig jaar, doch zag er uit als
vijf en twintig. Zij was beweeglijk, gezellig on gevat, en dood zich zoo
goed voor, dat het een wonder was, dat kapitein Mackenzie geen op-
volger had gekregen. James Rinnic waarschuwde zijn vriend den kolo-
nel tegen de verlokselen der bevallige sirene on vroeg lachend aan
Clive, hoe mevrouw Mackenzie hem als mama (mamaw sprak Rinnie
het uit) zou bevallen?
Kolonel Newcome was zeer gerust met betrekking tot zijne toekomst.
Hij verheugde zich dat zijn vriend James met zijne familie verzoend
was en gaf aan Clive te verstaan, dat de verkwistingen van wijlen ka-
pitein Mackenzie de oorzaak der oneenigheid tussenen dezen en zijn
schoonbroeder waren geweest, welke laatste den spilzieken kapitein
herhaalde malen uit den nood geholpen had en, in weerwil van die
verwjjdoring, toch nooit had opgehouden zijne zustor do weduwe en de
haren edelmoedig te gedenken. «Maar het komt mij voor, Clive," zeide
hij. »dat daar Rosa zoor mooi is en gij toch nog eone vrije kamer in uw
atelier hebt, het beste zou zijn dat gij uw introk in Charlotto Street
-ocr page 197-
Waarin wij eene sopraan en eene contre-alt hooren. 189
naamt, zoolang de dames bij ons zijn." Clive was er niet rouwig om,
dat hij wat onafhankelijker zou wezen, doch toonde dat hjj toch veel
prijs op het vaderlijke huis stelde, want hij kwam er eiken morgen
ontbijten, dineerde er dikwijls en bracht de avonden in den schoot van
het gezin door. Met huis was dan ook werkelijk veel vrooljjker door
de tegenwoordigheid der beide dames. Niets kon aardiger zijn dan ze
te zamen de trap te zien afkomen, waarbij mama haar mooien arm
rondom Uoosje\'s lieve taille had. Mama had den mond altijd vol over
Roosje. Dat lieve kind was altijd zoo opgeruimd, altijd zoo goed,
altijd zoo gelukkig! Die lieveling werd met een lachje op de lip-
pen wakker, \'tgeen een genot was om te zien. Oom James zei op
zijne droge manier, dat het wezenljjk de moeite waard moest zijn
om dat bij te wonen. »Och, schei uit, ouwe oom James!" riep Uoosje\'s
mama dan: «die ouwe vrijers zijn altijd zoo ondeugend!" waarop oom
James Roosje vriendelijk en schertsend kuste Zij was zoo bescheiden
en zacht, en deed zooveel moeite om het den kolonel naar zijn genoe-
gen te maken, als men van eenig meisje verwachten kon. liet was
een plezier haar door de kamer te zien trippelen met zijn kop koffie,
of met hare blanke poezelige vingertjes okkernoten voor hem te zien
pellen na het diner.
Jufvrouw Irons, do huishoudster, verfoeide natuurlijk mevrouw Mac-
kenzie en was jaloersch op haar, ofschoon de dame alles deed wat in
haar vermogen stond, om do gunst van de bestuurster van het huishou-
den der beide heoren te winnen. Zij prees de diners die zij gereed-
maakto en was opgetogen over hare poddingen. Zij verzocht het te
mogen bijwonen hoe die heerlijke poddingen gemaakt werden en het
recept te mogen hebben, om er zelf gebruik van te maken als zij weg
was. Jufvrouw Irons hield het er echter voor. dat mevrouw Mackenzie
niet van plan was ooit weg te gaan. Zij had een afkeer van dames,
die in hare keuken kwamen. De meiden verzekerden ten sterkste, dat
zij juffer Rosa hadden hooren schreien en dat zij mama in de slaapka-
mer hadden hooren schelden. Hoe kwam die lampetkan verbrijzeld en die
stoel gebroken, op dien dag toen daar boven zoo\'n geweldig leven was?
Mevrouw Mackenzie kon wonderschoon op de ouderwetsche wijze
dansjes, reets on Schotscho en Iersche liedjes spelen, waarvan de eerste
Binnie\'s gemoed met zaligheid vervulden. De goede moeder wenschte
natuurlijk, dat hare lievelinge, nu zij toch te Londen was, eonige goede
lessen op de piano zou ontvangen. Roosje zat den gansenen dag te
trommelen op een instrument, dat tot haar bijzonder gebruik naar bo-
ven was vervoerd, en de kolonel, die altijd zjjne vrienden en bekenden
op ongezochte wijze van dienst trachtte to zijn, dacht aan de kleine
jufvrouw Cann, de gouvernante dio bij Ridloy woonde, en recomman-
deerde haar als onderwijzeres. «Ieder, die ga recommandeert, kolonel,
zal ons aangenaam zijn,\' zeide mevrouw Mackenzie, ofschoon zij zoo
zuur als azijn keek en waarschijnlijk Monsieur Quatremains of Signor
Twankidillo had willen hebben. De kleine gouvernante kwam dus en
mevrouw Mackenzie behandelde haar aanvankelijk zeer onbeleefd en uit
de hoogte; doch zoodra de weduwe jufvrouw Uann hoorde spelen was
zij tevreden gesteld, ja verrukt. Monsieur Quatremains nam oen guinjo
voor eene les van drie kwartier, terwijl jufvrouw Cann dankbaar was
voor vijf shillings voor anderhalf uur. Het verschil tusschen die beide
prijzen voor twintig lessen, welke die lieve oom James betaalde, ging
in mevrouw Mackenzie\'s zak, en van daar waarschijnljjk op haar mooion
schouder en hoofd in de gedaante van oen prachtig zijden kleed en een
-ocr page 198-
De Newcomes.
190
elegant Fransch hoedje, waarmee kapitein Goby zeide, dat zij, op zijn
eer, er uitzag alsof zij nog geen twintig was.
Als de kleine gouvernante, na hare les gegeven te hebben, huiswaarts
trippelde, wipte zij dikwijls in Clive\'s atelier in Charlotte Street aan,
waar hare twee jongens, zooals zjj Clivo en J. J. noemde, aan \'t werk
waren. Clivo vertelde ons lachend, dat jufvrouw Cann hem met do
weduwe en hare dochter plaagde, en deelde ons mede wat zij van die
beiden zeide. Mevrouw Mac scheen niet enkel en alleen van suiker te
zijn Als Roosje fout speelde, viel mama haar met buitengemeen krach-
tige taal op het lijf en gaf haar soms een slag op den rug Zij nood-
zaakte Roosjo om nauwe laarsjes te dragen en schopte tegen haar klein
voetje, indien het niet in de pantoffel kon Ik bloos over de indiscretie
van jufvrouw Cann. maar werkelijk vertelde zij aan J. J , dat mama
Hoosje noodzaakte zich zoo dicht te rijgen, dat het arme kind er bijna
van stikte. Roosje verzette zich niet, maar onderwierp zich altijd, en
kwam, als de scheldwoorden voorbij en de tranen weg waren, lachend
do trap af met mama\'s arm om haar middel en met haar aardig glim-
lachje voor de heeren beneden, llehalve de Schotsche liedjes zonder
accompagnement kon zij heel lief balladen met begeleiding van de piano
zingen, waarbij mama van aandoening do tranen in de oogen kreeg.
»l)e stem van dat kind maakt mij week mijnheer Newcome." zeide zij.
»Zij heeft nog nooit een oogenblik verdriet gekend ! De hemel geve,
ja, de hemel geve, dat zjj gelukkig moge worden ! Maar hoe zal het
met mij gaan. als ik haar verlies\'.\'"
«Wel, mijn beste, verliest gij Roosje, dan zult ge u troosten met
Joosje." zeide de snaaksche llinnie, die de manoeuvre misschien doorzag,
van do sofa af.
De weduwe beantwoordt dit mot een hartelijken lach en houdt haar
zakdoek voor haar mond, torwjjl zij haar broeder met een veelbetee-
kenenden blik aanziet. «Och, beste James," zegt zij, »gij weet niet wat
eene moeder gevoelt."
»lk kan het tot zekere hoogte wel begrijpen," antwoordt James. »Kom,
Roosje, zing dat mooie Fransche liedje nog eens voor mij." De oplet-
tendlieden, die mevrouw Mackenzie aan Clive bewees, waren werkelijk
aandoenlijk. Als er vrienden van hem kwamen, nam zij hen ter zijde
en weidde in Clive\'s lof uit. Den kolonel droeg zij op de handen ; nooit
had zij zulk een man of zulke manieren gezien. De manieren van don
bisschop van Tobago waren zeker bevallig en zijne handen behoorden
zonder tegenspraak tot de zachtste en mooiste ter wereld, maar zij waren
niet fraaier dan die van kolonel Newcome. «En let eens op zjjne vooten!"
sprak zij, waarbij zij haar eigen voet uitstak, die zeer lief was. en hem
plotseling terugtrok met een schalkschcn blik, die de plaats van een blos
moest vervangen : «mijn schoen zou hem passen Toen wij op Convcntry-
eiland waren, zeide men van Sir I\'eregrine ISIandy, dio den armen Sir
Rawdon Crawley opvolgde (ik zag verleden week in de Slaatsrourant dat
zijn lieve jongen luitenant kolonel is gewordend en dio tot de meest
intieme vrienden van den prins van Wallis behoorde, dat hij onder alle
heeren van zijn tijd de beschaafdste manieren on het deftigste voorko-
men had ; en inderdaad deed hij zich zeer statig en nobel voor, maar
ik geloof niet dat hij met kolonei Newcome in vergelijking kon komen,
wezenlijk dat geloof ik niet Gelooft gij het wel, mijnheer Iloneyman?
Wat eenc heerlijke preek was dat verleden zondag ! Ik kan u verzekeren,
dat er ten minste twee paar oogen in do kerk waren, die niet droog
bleven. Ik kon de andere menschen niet zien, omdat ik zelve zoo
-ocr page 199-
Waarin wij eene sopraan en eene contre-alt Jworen. 191
schreide. Ach, wat zou ik gaarne wenschen, dat wij u te Musselburg
hadden ! Ik ben natuurlijk in het Prosbyteriaansch geloof\' groot gebracht:
doch bij mijn vele reizon en trekken inet mijn gooden man, heb ik zijno
Kerk liefgekregen. Thuis zitten wij natuurlijk onder het gehoor van
dominé M Craw, maar die is zoo vreeselijk lang van stjjl! Eiken zondag
minstens vier uren \'s morgens en \'s avonds ! \'t Arme Roosje bezwijkt er
haast onder. Hebt gij hare stem wel in de kerk gehoord\'? Het lieve
kind is verrukt over het gezang. Zijt ge niet over liet gezang verrukt
geweest, Roosje-lief?"
Zoo Roosje verrukt is geweest over hot zingen, HoncyniKii is het
over de zangeres en hare mama. Uij strijkt het blonde haar van zijn
voorhoofd weg zet zich aan de piano, speelt een paar dier kerkgo-
zangen en kweelt er oen zacht accompagnement bij, waarbij hij er
uitziet alsof hij zóó zóó van het muziokstoeltje opgetild zal worden en
naar de zoldering zal fladderen
«Och, dat is engelachtig!" zegt de weduwe. »\'t Is of men wierook
ruikt, of men het orgel in de kathedraal van Montreal hoort! Roosje
herinnert zich Montreal niet meer, want zij was toen een kind, dat nog
niet spreken kon. Zjj werd op onze uitreis geboren en op zee gedoopt.
Gij herinnert het u nog wel. Goby ?"
»Dat doe ik, en ik beloofde toen dat ik haar den cathechismus zou
leeren, maar dat heb ik vergeten," antwoordt kapitein Goby. »Wij
lagen drie jaar tusschon Montreal en Quebec, met hot 100ste en het
120ste regiment Hooglanders, en een tijdlang met het 33ste garde-
dragonders : Fipley had het kommando, en het was oen plezierige tijd,
beter dan in West-lndië, waar men zjjn leven met al dat heet gepeperde
eten en den sterken drank bederft. Mackenzie was een drommels woeste
knaap," fluistert Goby tegen zijn buurman, tgeen niemand anders dan
schrjjver dezes was, »en mevrouw Mac was — was zulk een aardig
vrouwtje als men ergens zien kon" (bij deze verklaring knipoogt do
kapitein en ziet er bijzonder snaaksch uit), tüns regiment is in Oost-
Jndië niet geweest, kolonel."
Onder het wisselen van dergelijke schoono opmerkingen en onder
muziek on gezang gaat de avond voorbij »Sedert hot huis opgeluisterd
was door de beminnelijke tegenwoordigheid van mevrouw Mackenzie en
hare dochter," zeide Iloneyman, die altijd galant van manieren en
bloemrijk in zijn uitdrukkingen was, >>scheen het alsof do lente or haar
intrede had gedaan. De gastvrijheid, die er uitgeoefend werd, was met
nieuwe bevalligheid getooid ; en de altijd zoo aangename kleine réunies
waren dubbel bekoorljjk. Maar waarom waren deze dames gekomen,
indien zij weer heengingen ? Hoo — hoe zou mijnheer Jlinnie zich
kunnen troosten (om van anderen niet te spreken), indien zjj hem alleen
lieten ?"
»Wij zijn niet voornemens broeder James alloen te laten," riep mevrouw
Mackenzie met oen gullen lach uit. »VV\'jj vinden Londen vrij wat aan-
genamer dan Musselburg!"
»Ja, dat doen wij!" bevestigde Roosje blozond.
»En wij blijven dus zoo lang als mijn broeder ons wil houden,\'\' ging
de weduwe voort.
»Oom James is zoo lief\' en hartelijk," voegde Roosje er bij ; »ikhoop,
dat hij mama en mij niet zal wegzenden."
»Hij zou een barbaar, oen wildeman zijn als hij hot deed!" riep llinnie
uit, met blikken, die van ingenomenheid getuigden, op do beide lieve
gezichtjes. Iedereen hield van haar. Binnie liet zich haar oplettendheid
-ocr page 200-
Be Ncuocomes.
192
gaarne welgevallen. Do kolonel hield van elke vrouw onder de zon.
Clive lachte, schertste en walste beurtelings met de moeder en de
dochter, en de eerste was de levendigste partner van do twee. De
foedvertrouwende moeder — dat lieve onnoozele lam! — liet hare
ochter in het atelier en ging zelf boodschappen doen: maar de kleine
J. J. zat er ook te werken, want hij schilderde zijn tweede stuk. Hij
was bijna de eenige van t\'live\'s vrienden van welke de weduwe niet
hield. Zij noemde dien kleinen schilder, die aan niemand een stroo-
breed in den weg legde, een brutaal, bemoeiziek en slecht opgevoed
schepsel.
In één woord, mevrouw Mackenzio legde het zoo openlijk op Clive
toe, dat ieder onzer het zag, en Clive maakte zich over hare kunste-
looze manoeuvres even vroolijk als ieder ander, \'t Was oen prettig
vrouwtje. Wij boden haar en hare dochtor een luncheon aan op Lamb
Court in den Temple. Wij gaven het op Sibwright\'s kamer en lieten
het luncheon uit het koffiehuis van Dick en het ijs en het dessert van
Partington in het Strand komen. Juffer lioosje. mijnheer Sibwright,
onze buurman op Lamb Court. en de weleerwaarde heer Charles Honey-
man zongen heerlijk na den eten. zoodat er een troep kruiers. schoon-
maaksters en jongens beneden op het plein stonden te luisteren. Mijn-
heer Paley, die in de nabijheid zat te studeeren, was verbolgen over
het gedruis dat wij maakten. Kortom, de partij slaagde in allen deele.
Wij hadden allen veel met do weduwe op, en indien zij het niet haar
aardige gezichtje op Clive toelegde, waarom zou zij niet? Allen waren
wij ook ingenomen met het mooie, frissche, zedige IJoosjo. Zelfs de
deftige oude advocaten in de Temple-kerk knipten des zondags, toen de
dames zich daar vertoonden, met hun indrukwekkende oogen, als zij
ze op die twee buitengemeen nette, lieve, fraai gokleedc, fashionable
dames lieten rusten. Dames, gaat toch naar de Temple-kerk. Gij zult
er meer jonge hoeren zien en meer eerbiedige beleefdheid ondervinden
dan ergens anders, behalve te Oxford en to Cambridge. Gaat naar de
Temple-kerk, — natuurlijk niet om de bewondering, die gij zult gaande
maken zonder het to kunnen helpen, maar omdat de preek uitmuntend,
het gezang zeer schoon en do kerk een belangwekkend gedenkstuk uit
de dertiende eeuw is, waar gij nog de graftomben van die lieve Tem-
pelriddcrs vindt.
Mevrouw Mackenzio kon ernstig of vroolijk zjjn, naar gelang van het
gezelschap waarin zij zich bewoog, en geen vrouw kon zich statiger
gedragen, wanneer nu en dan een vriend uit Schotland op Fitzroy
Square verscheen met een schrijven van de lieve Joosje of een aanbeve-
lingsbrief van Joosje\'s grootmoeder. De kleine jufvrouw Cann lachte
dikwijls en zei met een knipoogje: «Gij krijgt nimmer uwe slaapkamer
terug, mijnheer Clive. Wees verzekerd, dat ook juffer Joosje over weinige
maanden komt en misschien ook de oude mevrouw Ilinnie, hoewel ik
zou durven wedden, dat zij met hare dochter niet overweg kan. Maar
de weduwe heeft oom James in beslag genomen, en zal nog iemand
anders in haar not vangen, als ik mij niet vergis. Zoudt gij liever eeno
stiefmoeder hebben, mijnheer Clive, of eeno vrouw?"
Do schrijver dezer bladen is niet in staat met zekerheid te zeggen, of
de schoone dame hare netten naar den kolonel uitwierp; doch ik houd
mij overtuigd, dat een ander beeld zijn hart vervulde, en deze Circo
vermocht even weinig op hem als een paar dozijn andere verleidsters,
die hare tooverkrachten aangewend hadden. Indien zij het beproefd
heeft, dan is het haar mislukt. Zij was eeno schrandere vrouw, die
-ocr page 201-
Waarin wij eene sopraan en eene contre-alt hoor en. 193
zeer openhartig spreken kon, als dit met hare plannen strookte. »Kolo-
nel Newcome,\' zeide zij tegen mij, »is eenmaal innig verliefd geweest,
daar ben ik zeker van, en heeft geen hart meer weg te schenken. Do
vrouw, die zijn hart ontvangen heeft, moet eene gelukkige vrouw gc-
weest zijn, ofschoon ik overtuigd ben. dat zij het niet op den waren
prijs geschat of het bezit daarvan niet lang overleefd heeft, of — of
iets dergelijks. Het treurige levenslot van sommige monschen staat als
\'t ware op hun gezicht te lezen. Ik herinner mij, dat er, toon wij op
het Covcntry-eiland woonden, oen zeker kapelaan was — een heel
goed man — zekere mijnheer Heil, getrouwd met een aardig vrouwtje,
I dat daar stierf. Do eerste maal toen ik hem zag. zeide ik: »Ik zie,
dat die man een groot verdriet in zijn leven heeft gehad: ik ben ver-
zekerd, dat hij zjjn hart in Engeland heeft achtergelaten." (lij heeren
die boeken schrijft en bij het derde dool ophoudt, mijnheer Pendennis, I
gij weet zeer goed. dat do wezenljjke geschiedenis dan dikwijls pas j
begint. Mijn derde deel was uit op mijn zestiende jaar, toen ik met
mijn armen man trouwde. Denkt gij misschien dat al onze wodcr\\vaar-
dighedon toen eindigden en wij van dat oogenblik af altijd gelukkig
leefden? Ik leef thans voor mijne lieve meisjes. Het eenige, wat ik
wensch. is, ze goed bezorgd te zien. Men kan niet edelmoediger zijn
dan mijn lieve broeder James geweest is. Ik ben zijne halfzuster maar,
moet ge weten, en werd nog op den arm gedragen toen hij heenging.
Hij had oneenigheid met kapitein Mackenzie. die eigenzinnig en onvoor-
ziehtig was, en ik moet erkennen dat mijn arme lieve man ongelijk
had. James kon niet terecht komen met mijn arme moeder. Zij konden
niet met elkander omgaan en ik heb dus dikwijls do begeerte gevoeld,
dat beken ik, om zijne huishouding te komen besturen, /jjn huis, zijne
vrienden, do mannen van talent die hier komen, zooals mijnheer VVar-
rington en — nu ik zal geen namen noemen en geen complimentjes
maken aan iemand die het mensohclijk karakter zoo goed kent als do
schrijver van Waltcr Lorraine, — dat alles maakt het verblijf hier
duizendmaal aangenamer dan dat te Musselburg voor mij en mijn lieve
Roosje, wier teeder gemoed gekrenkt word in den omgang met mijn
arme mama. Het lieve kind was nergens gelukkig dan op mijne kamer!
Zij is de zachtheid en gehechtheid in persoon. Zij legt het niet openlijk
aan den dag, maar zij bezit eene verwonderlijke vatbaarheid om geest
en genie en talent, van welken aard ook, te waardeoren. Zij ontveinst
altijd haar gevoel, behalve voor hare liefhebbende oude moeder. Toen
ik gisteren op hare kamer kwam, vond ik haar in tranen badende. Ik
kan niet zien, dat haar oogen rood zijn of dat zij schijnt te lijden. Ik
vroeg dus wat haar deerde en gaf haar een kus, want het is zoo\'n
teeder plantje, mijnheer Pendennis! De hemel weet met hoeveel zorg-
vuldigheid ik haar heb groot gebracht! Zij keek glimlachend van mijn
schouder op en zag er zoo lief uit! »0 mama," zei do lieveling, »ik
kon mij niet weerhouden! Ik heb om Walter Lorraine geschreid "" (Op
dit oogenblik kwam lloosje binnen), tik zeg daar aan mijnheer Pen-
dennis, lieveling, hoe ongehoorzaam ge gisteren geweest zijt, daar ge
een boek hebt zitten lezen, hetgeen ik gezegd had dat ge niet lezen
moest, want het is een heel ondeugend boek, en ofschoon het eenige
treurige waarheden bevat, is hot veel te misanthropisch (is dat het
goede woord? ge weet, ik ben maar oen arme soldatonvrouw on geen
geleerde) en veel te bitter; en ofschoon het geprezen wordt in de tijd-
schriften en door de knappe monschen — wij zijn maar eenvoudige
zielen van het platteland — zullen uij het niet prijzen. Kom, liefje"
DE NEWCOMES. I.                                                                                                   13
-ocr page 202-
De Newcomes.
194
(en daarbij wordt een schat van kussen over Roosje uitgestort), «zing
dat liedje nog eens, dat mooie liedje, dat mijnheer Pendennis zoo
bevalt."
»Ik zal gaarne alles zingen wat mijnheer Pendennis genoegen doet,"
zegt Roosje met haar helderen oprechten blik en zet zich aan de piano,
waar zij mot hare frissche ongekunstelde stem een lied aanheft.
Daarop volgen weder liefkoozingen. Mama is verrukt. Wat zien die
moeder en dochter — twee saamgestrengelde leliën — er liefelijk uit I
De noodzakelijkheid om een partijtje in den Temple te geven — con
lunchoon bij Dick te bestellen izooals boven gemeld is), het dessert van
Partington te nemen, Sibwright\'s lepel te leenen, benovens zijn jongen
om den onzen te helpen, ja Sib zclven te noodigon en zijne kamer ten
gebruike te vragen, daar die zooveel mooier dan de onze was, terwijl
men er ook ceno piano en cene guitare vond: al die gedachten kwamen
snel en in heerlijk verband den vcrmaaklievenden heer Pendennis voor
den geest. Wat waren de dames verrukt over het voorstel! Mevrouw
Mackenzie klapt in hare mollige handjes en kust Roosje weer. Indien
het kussen een afdoend bewijs van liefde is, dan is mevrouw Mac de
beste der moedors Ik mag zonder valsclie bescheidenheid zeggen, dat
ons partijtje uitnemend slaagde. De champagne was onverbeterlijk
feijsd. De dames bemerkten niet, dat onze schoonmaakster, vrouw
\'lanagan, reeds vroeg in den namiddag smoordronken was. Percy
Sibwright zong wonderschoon en met de grootste opgewektheid liedjes
in velerlei talen. Ik ben zeker, dat Roosje hem als een der boeiendste
jongelieden van Londen beschouwde, \'t geen hij ook is. Rij het uil-
muntend accompagnement van hare moeder zong zij hare geliefkoosde
liedjes (haar voorraad was zeer gering en beliep, geloof ik, niet meer
dan vijf). Daarna werd de tafel in een hoek geschoven, waar de tril-
lende geleien de maat hielden met de muziek, en, terwijl Percy speelde,
draaiden werkelijk twee walsende paren de kamer door. Geen wonder
dat hot benedenpleintje vol bewonderaars stond, dat de vlijtige Paley
woedend was en dat vrouw Flanagan in een opgewonden stemming
verkeerde. Ach, blijde dagen, gelukkige oude kamers, wier somber-
heid door den zonneschijn der jeugd verdreven werd! O vroolijke lied-
jes on vriendelijke gezichten ! Hoe aangenaam is hot, u nog eens in
het geheugen terug te roepen. Eenige van die schitterende oogen von-
kelen niet meer, sommige van die lachende lippen laten geen geluid
meer hooren. Sommige andere zijn niet minder vriendelijk, maar meer
ernstig dan in die vroegere dagen, wier herinnering even bij ons op-
komt, om daarna in het grijze verleden terug te zinken. Do lieve oude
kolonel sloeg met groot genoegen de maat bij de liedjes, en de weduwe
reikte hem zelve met hare mooie vingertjes een vlammetje voor zijne
sigaar. Dit was de eenige rook die op de partij geoorloofd werd —
zelfs Warrington mocht zijn neuswarmer niet opstoken — ofschoon het
vroolijke weeuwtjo verklaarde dat zjj in West-lndië aan \'t rooken gewoon
was geworden en in dat opzicht stellig do waarheid sprak. Onze partij
duurde tot na het vallen van don donker, en toen liinnie\'s jongen een
rijtuig had gehaald, begeleidden wij met ons allen de dames daarheen.
Menigeen, die dien avond van zijne vervelende club naar zijn eenzame
kamer terugkeerde, moot ons het genoegen benijd hebben, dat wij twee
zulke schoonheden hadden mogen onthalen.
De geestelijke heer liet zich door do hoeren van de balie do loef niet
afstoken, en de partij in den Templo word dus gevolgd door eene partij
op Honoyman\'s kamer, die, ik moet het bekennen, de onze ver in luis
-ocr page 203-
Waarin tciïj eene sopraan en eene contre-alt hooren. 193
ter overtrof, want liet lunclieon was van Gunter, en al ware liet Roosje\'»
moeder geweest, die ter gelegenheid van liet huwelijk van haar lieveling
een dejeuner gaf\', dan had het niet netter en eleganter aangelegd kun-
nen zijn. Wij hadden twee ruikers gehad, op Honeyman\'s tafel stonden
er vier, behalve nog eene groote ananas, die den schelm drie of vier
guinjes moet gekost hebben en die Peroy Sibwright met talent open-
sneed. Roosje vond het overheerljjk, waarop mevrouw Mackenzie uit-
riep: «Mijn liefje herinnert zich do ananassen in West-lndiö niet meer!"
on pikante verhalen begon te doen vnn de partijen, die zij bezocht had
bij onderscheidene gouverneurs in do koloniën. Na het luncheon gaf onzo
gastheer de hoop te kennen, dat er wat muziek zou gemaakt worden;
van dansen kon hier natuurlijk geen sprake zijn, »want," zeide lloney-
inan met zijne temende stem, «dat zou kwalijk met mijn ambt strookea.
Ge weet verder dat ik een hermiet ben. en" (hier liet hjj zijn oog over
de tafel gaan) »gc u dus met do tafel van oen hermiet zult moeten
vergenoegen." Die tafel was echter, zooals ik zeide. uitmuntend voor-
zien. De wijn was slecht, daarover waren George en Sib en ik het
eens. en in dat opzicht vleiden wij ons dus, dat ons feest dat van den
dominé overtroffen had. Vooral de champagne was zulk bocht, dat
Warrington er een aanmerking over maakte tegen zijn buurman, een
heer van een donker uitzicht met prachtige ringen en kettingen en een
sikje aan de kin.
13e vrouw en de dochter van dien heer waren de twee andere dames,
welke onze gastheer genoodigd bad. De moeder was prachtig uitgedost.
De weinig beteekenende ornamenten der arme mevrouw Mackenzie,
hoewel zij die zoo smaakvol mogelijk droeg en van een oenvoudigen
gouden armband evenveel partij kon trokken als een andere dame van
hare smaragden braceletten, waren niets in vergelijking met de schit-
terondo juweelen dier vrouw. Talloozo ringen glinsterden aan hare
vingers. De stop van haar reukflesclijo was zoo groot als haar mans
gouden snuifdoos en van hetzelfde kostbare metaal. Onzo dames waren
in een nederig huurrjjtuig van Fitzroy Square gekomen ; deze dames
kwamen in een fraai open rijtuigje met witte hitten en met koper
uitgemonsterde tuigen, welke paardjes de dame dor ringen met eene
karwats, die eene parasol was, bestuurde. Mevrouw Mackenzie. die
met don arm om Roosje\'s middel aan Honeyman\'s venster stond, zag dit
misschien wel met ecnige benijding aan. «Waarde mijnheer Honeyman,"
riep Roosje opgetogen uit, »van wie zijn die mooie paardjes?"
»Dat is," — antwoordde do domino met een flauw blosje, — »ah,
dat is mevrouw Sherrick met hare dochter, die mij de eer doen op het
luncheon te komen."
»De wijnkooper, o !" denkt mevrouw Mackenzie, die Sherrick s kope-
ren naambordje op de deur der kelders onder Lady W\'hittlesea\'s Kapel
gezien heeft, en zich misschien wel hierom wat grootscher voordeed
dan gewoonlijk en ons bezig hield met verhalen omtrent koloniale gou-
verneurs en hunne vrouwen, waarbij zij geen andere personen noemdo
dan zulke die een handvat aan hun naam hadden.
Ofschoon het niemand anders dan Sherrick was, die de champagne
geleverd had op welke Warrington smaalde, toonde hij er zich echter
niet btieedigd over, maar schaterde het integendeel van lachen uit toen
hij de aanmerking hoorde, \'tgeen sommigen onzer, die begrepen welke
aardigheid er achter stak, deed glimlachen. Wat George Warrington
betrof, deze wist nauwelijks iets meer van \'tgeen er in de stad omging
dan de dames aan zijn overzijde, die, nog veel onnoozeler dan George,
-ocr page 204-
De Newcomes.
196
de champagne heel lekker vonden. Mevrouw Sherrick was gedurende
den maaltijd zeer stil en keek telkens naar haar man alsof zij ongerust
was en van hem wilde weten hoo zij zich houden moest, waarop hij
van zijn kant, naar ik meende te zien, met veelbeteekenende blikken
en barsche wenken antwoordde, hetgeen mij tot het vermoeden bracht dat
hij haar thuis onder den duim hield. Do jonge jufvrouw Sherrick was
zeer lief en sloeg do oogen meestal neer, maar wanneer zij zo naar Clive
ophief, die haar veel oplettendheid bewees (de schelm kan tot den hui-
digen dag niet met eene mooie vrouw in gezelschap zjjn of hij doet
hetzelfde) — ik zeg, wanneer zij ze ophief en glimlachte, dan was zij
inderdaad liefelijk om te aanschouwen mot haar bleek voorhoofd, hare
zware gewelfde wenkbrauwen, haro ronde wangen on hare lippen die
zacht beschaduwd waren — welk woord moet ik er voor kiezen ? —
zacht gepenseeld, op de wijze der lippen van de Franscho gouver-
nante, mademoiselle Lenoir.
Percy Sibwryht knoopte met zijne gewone bevalligheid en minzaam-
heid een gesprek met Roosje aan. Mevrouw Mackenzio deed haar best
om zeer beleefd te zijn, maar hot was duidelijk dat zij niet volkomen
met dien jongen hoer ingenomen was. De arme Percy, omtrent wiens
middelen en vooruitzichten zij mij op do ongozochtsto wijze uitgehoord
had, kwam haar wellicht als bewonderaar van haar lieve Roosje niet
verkieslijk voor. Zij wist niet, dat Percy evenmin kon nalaten galant
te zijn als de zon kan nalaten te schijnen. Zoodra Roosje haar stukje
ananas gegoten had, waarbij zij op Percy s vraag mot de meeste een-
voudighcid ten antwoord gaf, dat zij het verreweg lekkerder vond dan
de aalbessen uit grootmoeders tuin, riep mevrouw Mac uit: »NuRoosje-
lief, moest gij eens zingen. Gij h \'bt mijnheer Pendennis een liedje be-
loofd." Honeyman wipt onmiddellijk de piano open. De weduwe trekt
hare gewasschen handschoenen uit (die van mevrouw Sherrick waren
splinternieuw en van hot boste Parijsche fabrikaat) en Roosje zingt
No. 1, door No. 2 gevolgd, onder grooto toejuiching. Moeder en dochter
I omstrengelen elkander bij \'t verlaten dor piano. »Brava! brava!" roept
Percy Sibwright. Zegt Clive Nowcome niets? Hij staat met den rug
naar* de piano en kan zich niet verzadigen aan het zien van jufvrouw
Sherrick.
Percy zingt eene Spaanscho seguidilla, een Duitsch lied, eene Fransche
romance, een Napelsch canzonet, die, ik moet hot erkennen, slechts
luttel aandacht trekken. Op dit oogenblik zendt jufvrouw Ridley koffie
boven, waarvan mevrouw Sherrick zich met eene belangrijke hoeveel-
heid suiker bedient, evenals zij zich reeds van tallooze andero dingen,
kip-, kiovitseioren, garnalen, aspics, geleien, crèmes, druiven en de
hemel woet wat meer, bediend had. Honeyman komt voorwaarts en
vraagt mot diepen eerbied, of mevrouw on mejufvrouw Sherrick het
gezelschap niet op eenigo muziek zouden willen vergaston? Mevrouw
staat met eene buiging op, trekt de Fransche handschoenen uit, waar-
door haro groote blanke handen, schitterende van ringen zichtbaar
worden, en begeeft zich, na hare dochter Emily gewenkt te hebben,
naar de piano.
«Kan jzij zingen, na zooveel gegeten te hebben?" fluistert mevrouw
Mackenzie. Kan zij zingen! O arme, onwetende mevrouw Mackenzie!
Toen gij in West-lndië waart, moet go, bjj het doorloopen der Engelsche
nieuwsbladen, toch wol van de beroemde jufvrouw Folthorpe gelezen
hebben. Mevrouw Sherrick is niemand anders dan die vermaarde artiste,
die, na drie jaren van triomfen in do Scala, de Pergola, do San Carlo
-ocr page 205-
Waarin toij eene sopraan en eene contre-alt hooren. 197
en do Londensche Opera, haar beroep liet varen, honderd aanbidders
afwees on hare hand aan Shorrick schonk, den zaakwaarnemer van
Cox, die, gelijk een ieder weet, als directeur van Drury Lane failliet
ging. Sherrick, die nog al eene hooge borst had, wilde na zijn huwe-
lijk zijne vrouw niet in hot publiek laten zingen; doch in besloten ge-
zelschap mag zij het natuurlijk doen, en nu neemt zij met hare doch-
ter, die eene heerlijke contre-altstem bezit, statig aan do piano plaats,
waar zij beiden zoo prachtig zingen, dat iedereen in het vertrek, met
één enkele uitzondering, er verrukt van is, en de kleine jufvrouw
Cann zelve de trap opsluipt en niet jufvrouw ltidley buiten aan do
deur er naar staat to luisteren.
Jufvrouw Sherrick schijnt nog eens zoo schoon nu zij zingt, en Clive
Xewcomc is opgetogen, evenals het goedaardige Roosje, wier hartje van
genoegen zwelt en die op de ongekunsteldste wijze tegen jufvrouw Sher-
rick zegt, terwijl hare blauwe oogen van genot en erkentelijkheid stra-
len: «Waarom hebt ge mij gevraagd om te zingen, als go zelve zoo
wonderschoon zingt? Och, sta nog niet van de piano op, en zing nog
iets." En bij die woorden steekt zij vriendschappelijk haar handje naar
do zooveel talentvoller zangeres uit en leidt haar met een blos naar het I
instrument terug. »lk en Emily zullen gaarne zooveel voor u zingen
als gij wilt, liefje," zegt mevrouw Sherrick, Koosje welwillend toeknik-
kende. Mevrouw Mnckenzie, dio zich onderwijl op de lippen heeft zitten
bijten en met de vingers de maai op een tafeltje getrommeld heeft, ver-
geet eindelijk de smart der nederlaag in de bewondering der overwin-
:iaressen en zegt: «Het was wreed van u, mijnheer floneyman, dat
gij ons niets gezegd hebt van — van de verrassing, die gij ons bereid
hadt. Ik had geen vermoeden, dat wij hier volleerde zangeressen zou-
den aantreffen. Mevrouw Sherrick zingt inderdaad verrukkelijk."
»Als gjj eens bij ons komt in Hegents Park, mijnheer Xewcome,"
zegt Sherrick, «zullen rnjjne vrouw en Emily zooveel airs voor u zingen
als u behaagt. Hoe bevalt u het huis op Fitzroy Square ? Is er ook
eenige reparatie noodig? Ik ben een goed huisheer voor een goeden
huurder, en \'t kan mij niet schelen wat ik aan mijne huizen besteed,
al verlies ik er soms bij. liepaal zelf maar een dug, wanneer go oens
bij ons komt; dan zal ik nog eenigen noodigeu, dio hun gezelschap
waard zijn. Uw vader en mijnheer llinnie zijn eens bij ons geweest,
toen gij nog jonger waart, en hebben, geloof ik., geen onaangenamen
avond doorgebracht. Kom en zie hoe het u bevalt; ik kan u zoo\'n
goed glas voorzetten als ge ergens vinden zult," en bij die woorden
komt er een glimlach op zijn gelaat, daar hij misschien aan de cham-
pagne denkt, welke Wurriugton afgekeurd had. «Ik heb dezen avond het ge-
sloten rijtuig voor mijne vrouw laten komen." gaat hij voort, terwijl hij
door het venster naar eene fraaie koets ziet, die juist heeft stilgehou-
den. «Die kleine paarden stappen er fiks overheen, niet waar? Zijt
gij een liefhebber van paarden? Ik geloof ja. Ik zio u wel in het
Park en voorbij ons huis rijden, üe kolonel zit goed te paard, en gij
ook, mijnheer Newcome. Dikwijls heb ik gezegd: «Waarom komen
zij niet binnen en zeggen: Sherrick, hebt ge een lunch voor ons, met
een glaasje sherry 1" Bepaal maar een dag, mijnheer. Komt gij dan
ook, mijnheer Pendennis.\'"
Clive bepaalde een dag en vertelde het des avonds aan zijn vader.
De kolonel zette een ernstig gezicht. «Er is iets in dien mijnheer Sher-
rick dat mij niet bevalt," zeide die scherpzinnige opmerker. »\'t Is go-
makkelijk te zien, dat hij niet volkomen een gentleman is. l!et beroep,
-ocr page 206-
Be Newcomes.
198
dat iemand uitoefent, is mij onverschillig, Clivo, want wie zijn wij,
om in dat opzicht airs aan te nemen ? maar wanneer ik weg ben, mijn
jongen, en gij niemand in uwe nabijheid hebt die do wereld kent zoo-
als ik, zoudt gij in handen van bedriegers kunnen vallen en door schel-
men in het ongeluk gestort kunnen worden, ^yees dus altijd zeer voor-
zichtig, Clive. Mijnheer Pendennis hier weet dat het van oplichters
wemelt" (en deze woorden liet de goede oude heer van een veclbetee-
kenend knipoogje vergezeld gaan). «Pas toch op den jongen, Penden-
nis, als ik weg ben. Mijnheer Sherrick is echter een zeer goed en on-
bekrompen huisheer voor mij geweest, en iemand, die zelf wijn ver-
koopt, mag indei\'daad een vriend wel eens eene flesch voorzetten. Ik
ben blij, vrienden, dat go een genoeglijken avond hebt doorgebracht. Jk
hoop, dames, dat ge oen aangenamen middag gehad hebt. Zjjt ge terug-
gekomen, Roosje, om thee voor de oude hoeren te zetten ? James begint
goed vooruit te gaan, mevrouw Mackenzio; hij is tot Hannover Square
gewandeld, zonder dat zijn voet hem de minste pijn deed."
«Het spijt mij bijna, dat hij beter wordt!" riep mevrouw Mackenzie
uit, en dat meende zij «Als hij geheel hersteld is, zal hij ons niet meer
noodig hebben."
»Kom aan, mevrouw-lief, hij zal u noodig blijven hebben en u niet
willen missen," antwoordde de kolonel, hare mooie hand vattende en
die kussende. «James weet even weinig van do wereld als Roosje, en,
ware ik niet bij hem geweest, hij zou niet voor zich zelven hebben kunnen
zorgen. Als ik naar lndië ben, moet er iemand bij hom zijn, on — en
mijn jongen moot ook een thuis hebben," zeido de goedhartige krijgs-
man, terwijl zijne stem daalde. »Ik had gehoopt dat zijn eigen fami-
lie hem met moer harteljjkheid zou te gemoet gekomen zijn. maar dat
doet er nu niet toe," vervolgde hij op opgeruimden toon. »Wel, ik zal
denkelijk geen jaar wegblijven, en misschien in \'t geheel niet behoeven
te gaan, want ik lig het eerst aan de beurt voor promotie. Er zijn
een paar oude generaals, die eiken dag kunnen komen te overlijden,
en wanneer ik effectief kolonel word, kan ik terugkomen, om in het
vaderland te leven. Onderwijl ik echter wog ben, waarde mevrouw,
zult gij wel voor James willen zorgen en mijn jongen met liefderijkheid
behandelen ?"
»Dat zal ik !" antwoordde de woduwe mot een gelaat dat van blijd-
schap straalde, en greep de eene hand van Ulive, die zij een oogenblik
drukte. Op het vriendelijke gezicht van Clive\'s vader stond die zegen -
bede te lezen, die zijn gelaat voor mij altijd tot een van de schoonste
onder de menschenkinderen maakte.
VIER EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
WAARIN DE GEBROEDERS NEWCOME WEDEROM IN EENSGEZINDHEID
SAMENKOMEN.
Gelijk de schrandere lezer wel bemerkt zal hebben, is dit verhaal
door den schrijver na rijp overleg en op zijn gemak to boek gesteld,
lang na don afloop der reis, waarvan hij de avonturen en gevaren, de
gunstige winden en de tegenwinden, de stormen, zandbanken, schip-
Breuken, eilanden en meer van dien aard, welke Clive Newcome in
den aanvang zijner reis door het leven ontmoette, in dit werk beschreven
-ocr page 207-
Waarin de gebroeders Newcome, enz.                     199
heeft. In een dergelijk verhaal volgen de gebeurtenissen achter elkander,
zonder in een noodzakelijk verband met elkander te staan. Het eene
schip stevent het andere voorbij on, nadat de kapiteins een bezoek bij
elkander hebben afgelegd, vervolgt elk zijn koers. De Clive Newcome
ontmoet een vaartuig, hetgeen seint dat het gebrek aan brood en water
heeft, en na het daarvan voorzien te hebben, zeilt onze kapitein door
en ziet het niet weer terug. Ken paar der schepen, met welke wij
gezamenlijk uitgeloopen zijn, worden in een storm van elkander geslagen
en gaan jammerlijk te gronde; andore bereiken do haven, na grooto
averij in de orkanen beloopen te hebben, of vervallen op tooveruchtige
eilanden, waar allerlei onverwachte genoegens of voordooien do geluk-
kigo equipage wachten. Zoo zet de schrijver, in wiens handen Clive
Newcome\'s journalen gesteld zijn, met last om er drie octavo-deelen
van te maken, het verbaal natuurlijk naar zjjn eigene inzichten ineen;
maakt, in plaats van Newcome, zelf aanmerkingen ; geeft fantastische
beschrjjvingen van menschen en gebeurtenissen, die hij niet persoonlijk
kan bijgewoond hebben; en begaat bij dat alles misslagen, die de
recensenten wel zullen ontdekken, \'t Is bijv. algemeen bekend, dat een
aantal der beschrijvingen in Cook\'s Ruizen uit den duim gezogen zijn
door Dp. Hawkesworth, die het boek in elkander zette. Zoo zij dan
ook de lezer dezer boekdeelen, waarin gesprekken zjjn opgenomen die
de verslaggever onmogelijk kan gehoord hebben en beweegredenen wor-
den toegeschreven aan de personen die zij stellig nooit aan don schrijver
hebben geopenbaard, eens voor al gewaarschuwd, dat do verbeeldings-
kracht des schrijvers waarschijnlijk de bron is van een groot gedeelte
van het verhaal, hetgeen hij zoo goed mogelijk opgemaakt heeft uit
losse aanteekeningen, gesprekken die hem overgebracht zijn en zijne
moer of minder juiste kennis van het karakter dor betrokken personen.
Evenals met de moest geachte geschiedboeken het geval is, zijn des
schrijvers eigen gissingen of onderstellingen met dezelfde letter gedrukt
als do best bewezen feiten. Ik voor mij geloof, dat do aan Clive, den
kolonel en do overigen toegeschreven gezegden even authentiek zijn als
de redevoeringen in Sallustius of Livius. en ik verzoek het waarheid-
lievend publiek dus alleen, te willen gelooven dat do hier beschreven
voorvallen, waar wel vermoedelijk geen getuigen bij waren, of later
aan mij als steller van deze levensbeschrijving zijn medegedeeld, óf
van zulk een aard zijn dat zij, te oordeelen naar hetgeen er later op
gevolgd is, moeten hebben plaats gehad. Wanneer gij bijv. do woorden
que nosiANiis op een gehavenden steen uit den Romeinschen tijd. leest,
zijt gij door uwo grondige oudheidkundige kennis in staat om te ver-
zekeren, dat er eenmaal senatus populus vooraf is gegaan. Ge neemt
een verminkt beeld van Mars, Oacchus, Apollo, en zet er de ontbrekende
hand, den afwezigen voet of den neus aan, die door den tijd of do
barbaren is afgeslagen. Gij doet uw verhaal zooals go \'t best kunt en
beschrijft de gebeurtenissen zooals gij denkt dat zij zich moeten toege-
dragon hebben. Op deze wijs zijn de heer James (geschiedschrijver van
Hare Majesteit), Titus Livius, professor Alison, Robinson Crusoo en alle
andere geschiedschrijvers te werk gegaan. In de beste dier werken
zullen misslagen voorkomen en moet meer beweerd zijn dan waarvoor
de schrijvers bij mogelijkheid borg kunnen staan.
Om tot onze eigen zaken en het onderwerp, dat ons thans bezig
houdt, terug te keeren, ben ik verplicht hier volgens gissing eonigo
punten vast to stellen, die ik niet door eigen ervaring of van hooren
zeggen kon weten. Laten wij stellen, dat Clive Romanus is, en dat
-ocr page 208-
200                                            Be Newcomes.
wij Senatws Populus bij Jat opschrift moeten voegen. Nadat mevrouw
Mackenzio en hare mooie dochter eenige maanden te Londen vertoefd
hadden, van waar zij niet voornemen» waren weg te gaan, ofschoon
Binnic\'s gewonde been nu geheel hersteld en hij zoo vlug als ooit was,
begonnen de vriendschappelijke betrekkingen tusschen den kolonel en
zijne familie in Park Lanc weder aan te wakkeren. Hoe zouden wij
weten, dat er oneenigheid of althans eene verkoeling had plaats gehad?
Thomas Xewcome was er de man niet naar, om over zulke zaken breed
uit te weiden, ofschoon een paar woorden, die de urgelooze gentleman
zich in gesprekken had laten ontvallen, wel tot leiddraad kondon
strekken voor personen, die in zijne faniilie-aangelogenheden belang
verkozen te stellen. Xa dat bezoek van den kolonel en zijn zoon op
Newcome, was Ethel telkens bij hare grootmoeder. Do kolonel ging
zijne lieve gunstelinge te Brighton opzoeken, maar een- t\\vee- driemaal
werd hem do toegang bij Lady Kow geweigerd. De klopper aan die
deur kon niet harder zijn dan het gezicht der oude dame, als Newcome
haar in haar rijtuig aan het strand ontmoette. Eens toen do kolonel
zijn aardige Ethel als de schoonste onder een eskadron jonge dames
zag. dat aangevoerd werd door den heer Whiskin, den pikeur, groette
zij hem wel is waar hartelijk en straalde de genegenheid en oprechtheid
uit haar oogeu: doch toen hij naar haar toereed scheen zij zoo gedwon-
gen, toen hij over (.\'live sprak was zij zoo terughoudend, en toen hij
naar verliet keek zij zoo droevig, dat het hem pijnlijk aandeed en mede-
lijden inboezemde. Hij keerde naar Londen terug, na in de geheele
week slechts dien enkelen blik op zijne lievelinge te hebben kunnen
werpen.
Uit was gebeurd terwijl Clive aan zijn vroeger vermelden Slag van
Assaye
zat te schilderen, en onder do daaraan verbonden drukte dacht
hij niet veel aan Ethel of aan zijn papa, noch aan iets anders dan zijn
groote stuk. Terwijl Assaye bewerkt werd, moet Thomas Newcome een
gesprek met zijne schoonzuster Lady Anna gehad hebben, aan welke hij
ronduit verklaarde welke hoop hij voor Clive gekoesterd had. terwijl zij
hom van haar kant even rondborstig moet hebben gezegd, dat do familie
geheel andere plannen dan dio, welke do eenvoudige kolonel zich voor-
stelde, met Ethel had. Do kolonel was van oordeel, dat eene vroegtü-
digo eerlijke verbintenis een waarborg voor een jonkman was, en de
liefde voor een braaf meisje, eene wijle wachtens en strijdens ten einde
iets loffelijk» te verrichten om haar te winnen, de beste taak die zijn
jongen op zich kon nemen. Al hadden jongelieden, die elkander aldus
beminden, het in het huwelijk niet te breed, wat had dat te betoekenen?
Een gelukkig thuis was beter dan de prachtigste woning op May Fair;
een braaf jonkman, zooals Goddank zijn zoon was, eerlijk van hart en
een gentleman, kon toch zeker wel zonder overmoed naar de hand zijner
nicht staan: en zijn eigen genegenheid voor Ethel en de liefde waar-
mede zij dio beantwoordde was zoo groot, dat de argelooze vader meendo
dat zijn aardig plannetje wel door den hemel begunstigd zou worden,
zoodat hij om do verwezenlijking bad en zich vleide met do gedachte wat
eene lieve dochter hij zou hebben om zijn oude dagen te verheldoren
als zijne campagnes algeloopen waren en zijne sabel aan don muur hing.
Met zulk eene vrouw voor zijn zoon, met zulk een kind voor hem zelven,
hoopte hij dat zijne laatste levensdagen zouden opwegen tegen zijne
vreugdeloozo jongelingsjaren, zijn eenzamen mannelijken leeftijd en zijn
eentonige uitlandigheid; en dit eenvoudige plannetje was het, dat hij
voor Ethers moeder uiteenzette, die zonder twijfel door zijne woorden
-ocr page 209-
Waarin de gebroeders Newcome, enz.                     201
wel getroffen werd, want zij legde altijd achting en eerbied voor hem
aan den dag en bleef, bij de oneenigheden die later in de familie ont-
stonden en de twisten die tusschen do broeders uitbraken, altijd op de
hand van den goeden kolonel.
Doch de heer liarnes Newcome was nu het hoofd van het huis en
regeerde zijn vader en al diens zaken. Barnes haatte zijn neef Clive en
noemde hem een kale schilder, een onbeschaamde pioert, een akelige
fat en zoo meer. Met zijne gewone vrjjmoedigheid gaf liarnes op het
kantoor deze gevoelens aan oom Hobson te kennen, die ze weer aan
mevrouw Newcome op Jiryanstone Square overbracht, waarop mevrouw
zoo spoedig mogelijk de gelegenheid waarnam om don kolonel hare moe-
ning daarover te zeggen en weeklachten aan te heffen over de wijze
waarop sommige menschen de aristocratie naliepen. De kolonel vernam I
aldus, dat Barnes de vijand van zijn zoon was, en waarschijnlijk kwam
het daarover tot hooge woorden, want omstreeks dezen tijd nam Thomas
Newcome een nieuwen bankier en was. zooals Clive mij vertelde, ten
hoogste verbolgen omdat do gebroeders Hobson hem geschreven haddon,
dat hij reeds voor moor had getrokken dan hij bij hunne bank gedepo-
neerd had. »Ik ben zeker dat er iets hapert," voegde mjj die scherp-
zinnige jonkman toe, »en dat vader kwade vrienden is met de familie
in Park Lane, want hij gaat er bijna niet meer heen, en toen Lthel ten
hove werd voorgesteld, ging hij niet mee, hoewel hij het beloofd had."
De broedertwist der Neweomes moet, althans voor dat oogenblik,
eenige maanden na do aankomst van Binnie\'s zuster en nicht op Fitzroy
Square bijgelegd zijn en werd gevolgd door een eenigszins in \'t oog
loopende verzoening; en de aardige Roosje Mackenzie was do onschul-
dige en onbewuste oorzaak van die liefelijke verandering in het gemoed I
der drie broeders, zooals ik opmaakte uit een kort gesprek met mevrouw
Newcome, die mij met een uitnoodiging tot een diner vereerde. Daar
zij sinds twee jaren die gastvrijheid niet tot mij had uitgestrekt en mij
met eene koele beleefdheid bejegend had als ik haar elders ontmoette,
terwijl nu bovendien haar uitnoodiging geheel aan hot einde van het
seizoen kwam, wanneer bijna iedereen uit de stad is en een invitatie
om te komen dinoeron niet als een bewijs van hoogachting beschouwd
kan worden, was ik aanvankelijk voornemens te bedanken, zoodat ik
er mij dan ook met groote verontwaardiging over uitliet toen do heer
Newcome mij in liays Club die uitnoodiging mondeling had overgebracht.
>A\\at moet het beteekenen," zeide ik, mjj tot een oud man van de
| wereld wendende, die zich juist in do zaal bevond, »dat die menschen
mij in Augustus te dineeren vragen, na mij twee jaren verwaarloosd te
hebben T\'
»Besto jongen," antwoordde mijn vriend, dio niemand anders dan
mijn geachte oude oom majoor Pendennis was, sik heb lang genoog to
Londen geleefd om mij nooit met zulke vragen te kwellen. In de
wereld gebeurt het dagelijks, dat de menschen u links laten liggen en
dan weer nota van u nemen. Gij kent Lady Cheddar toch wel van I
aanzien? Ik heb haar man veertig jaar lang gekend en weken lang ;
bij hom op de buitenplaats gelogeerd. Zij kent mij zoo goed als het
beeld van koning Karel bjj Charing Cross, ja, vrij wat beter, en echter
veronachtzaamt zij mij een gansch seizoen en loopt mij voorbij alsof zij |
niet wist wie ik was. En wat doe ik, mijnheer? Ik zie haar ook niet.
Ik geef u mijn woord, dat ik niet weet dat er eene Lady Cheddar op
de wereld is; als ik met haar op een diner ben, heb ik even weinig
vermoeden van haar aanwezigheid als de acteurs van Banquo in Mac-
-ocr page 210-
202
De Newcomes.
beth. En wat is nu het einde daarvan ? Zij draait bij — pas verleden
dinsdag draaide zij bij, en zeide dat Lord Choddar mij liet uitnoodigen
om naar Wiltshiro te komen. Ik vroeg haar naar de familie (weet ge
dat Henry Churningham met freule Rcnnet geëngageerd is? eene drom-
mels goede partij voor do Cheddars) Wij gaven elkander do hand en
zijn weer evengoedo vrienden als ooit. Ik verwacht niet, dat zij om
mij huilen zal als ik kom te sterven," (zeide de waardige oude heer met
oen grijns) »en ik zal ook niet in den zwaron rouw gaan als haar iets
overkomt. Gij hebt goed gedaan door aan Newcome te antwoorden,
dat ge niet wist of gij vrij waart en dat gij, als go thuis uw invita-
ties hadt nagezien, het hem zoudt laten weton. Iemand van zijn rang
heeft geen recht om zicli airs te geven. Maar toch doen zij het, mijn-
heer ; die bankiers gedragen zich zoo hoog on voornaam als de oudste
families. Zij trouwen tot zelfs dochters van pairs en achten niets te
goed voor hen. Maar ik zou gaan als ik u was, Arthur. Ik heb er een
paar maanden geleden gedineerd on do bankierster zeide zoo iets dat
gij veel omgang hadt met haar neef on, geloof ik, dat gij groote los-
bollen waart — althans iets van dien aard »Och, mevrouw," zei ik,
«jongens zullen altijd jongens blijven." — «Maar worden toch mannen,"
antwoordde zij, het hoofd schuddende. Kluchtig wijfje, drommels sta-
tig. Het diner vorwenscht lang, vervolend, wetenschappelijk."
Do oudo heer was dezen dag zeer spraakzaam en vertrouwelijk en ik
laat hier dus nog ocnige opmerkingen volgen, die hij met betrekking
tot mijne vrienden maakte. »Dio Indische kolonel schijnt een zeer acht-
baar man to wezen," zeide hij De majoor vergat geheel dat hij zelf in
Indië geweest was, tenzij hij zich in gezelschap van zeer aanzienlijke
personen bevond. »Van do wereld schijnt hij niet voel te weten en wij
zijn niet zeer intiem. Fitzroy Square is drommels ver om te gaan di-
neeren en — entre, nous — het diner is er vrij zonderling en hot ge-
zelschap nog zonderlinger. Gij, die een lettorkundigo zijt, moet met
allerlei soort van menschen omgaan; maar met mij is het een ander
geval, en dus sta ik op geen zeer vertrouwdjjken voet mot Newcome.
Men zegt, dat hij uw vriend aan Lady Anna\'s dochter, een buitenge-
woon mooi meisje, een der liefste kinderen die gedurende dit seizoen
hunne intrede in de wereld gedaan hebben, zooals ik van de jongelui
hoor, heeft willen uithuwelijken, en dit bewijst hoe monsterachtig on-
kundig kolonel Newcome van de wereld is. Zijn zoon kan evenmin dat
meisje als eene dor prinsessen krijgen. Let eens op mijne woorden:
juffer Newcome is voor Lord Kew bestemd. Die bankiers zijn dol op
huwelijken met don adel. Kew zal eerst zijn genoegen wat nomen en
dan zullen zij van die beidon een paar maken, of haar aan iemand
anders van hoogen rang uithuwen. Zijn vader, Lord Wilham, was een
zwak jonkman, maar zijne grootmoedor, de oude Lady Kew, is eene
monsterachtig slimme oude vrouw, ofschoon te streng op hare kinderen,
van welke er eene wegliep on een armen duivel zonder een rooden duit
trouwde. Niets toont eene beklagenswaardiger onkunde van de wereld
dan dat de arme Newcomo zich verbeeldde, dat zijn zoon met zijn
nichtje zou kunnen trouwen. Is het waar, dat hij van zijn zoon een
artist maakt? Ik weet waarlijk niet, wat er tegenwoordig van de we-
reld wordt. Een artist! Voor den drommel, in mijn tjjd zou men er
even spoedig aan gedacht hebben zijn zoon tot kapper of banketbakker
op to leiden!" En daarop gaf do waardige majoor zijn neef twee vin-
gers en haastte zich naar de volgende club in St. Jamos\' Street, waar
hij lid was.
-ocr page 211-
Waarin de gebroeders Newcome, enz.                   203
De deugdzame gastvrouw op Bryanstone Square was zeer beleefd en
opgeruimd, toen de heer Pendennis te haren huize verscheen, en ik stond
met weinig verrast, toen ik daar hot gansehe gezelschap van Fitzroy
Square bijeen vond: den heer Binnie; den kolonel met zjjn zoon ; mevrouw
Mackenzie, zeer lief van voorkomen en uitstekend gekleed; en juffer
Roosje in paars krip met paarlblanke schouders, blozende wangen en
mooie krulletjes; zoo frisch on behoorlijk eone verschjjning als men bij
mogelijkheid zien kon. Nauwelijks hadden wij onze buigingen gemaakt,
handjes gegeven en elkander onze opmerkingen omtrent do schoonheid
van hot weer medegedeeld, of zie! toen wij door do vensters der gezel-
schapszaal den blik op het vroolijke Bryanstone-plein lieten vallen, zagen
wij eene groote familiekoots aankomen, door een familiekoetsior met oene
familiopruik bestuurd, en herkendon wij Lady Anna Nowcome\'s rijtuig
en zagen wij rnylady, hare moeder, hare dochter on Sir Brian uit dat
voertuig afstappen. »\'t Ts oen familiepartijtje," fluistert de opgetogone
mevrouw Newcome den verblijden schrijver dezes toe, die met haar in
de vensterbank staat te spreken. «Daar ik weet hoezeer gij met onzen
broeder kolonel Newcome bevriend zijt, dachten wij dat het u genoegen
zou doen hem hier te ontmoeten. Wilt go zoo goed zijn juffer Newcome
aan tafel te geleiden?"
Iedereen deed zijn best om vroolijk en aangenaam te zijn. «Waarde
broeder, hoe vaart go ?" vroeg Sir Brian. «Waarde kolonel, wat doet
het ons oen genoegen u te zien! wat ziet ge er goed uit!" zeide Lady
Anna. Juffer Newcome liep met uitgestrekte handen op hem toe en bracht
haar mooie gezichtje zoo dicht bij het zijne, dat ik — op mijn eer —
dacht dat zij hem een kus wilde geven. Lady Kew kwam ook op hare
gulhartigste manier voorwaarts; een glimlachje (dat, ik moot het zeggen,
vrij grimmig was) speelde tussehen mylady\'s talrijke rimpels en rondom
haar haviksneus, en deed hare tanden (een nieuw en buitengemeen fraai
stol) good uitkomen. Zij reikte den kolonel hare hand en zeide op
lovendigen toon : «Wij hebben elkander in een eeuw niet gezien, kolonel."
Daarop wendde zij zich even gracieus en vroolijk tot Clive on zeido : «Geef
mij de hand, mijnheer Clive; ik heb veel goeds van u gehoord en ver-
nomen dat gij allerfraaisto stukken geschilderd hebt en op weg zijt om
een beroemd man te worden." Niets kon voorkomender en innemender zijn
dan de wijze waarop Lady Anna Newcome mevrouw Mackenzie bejegende :
het mooie weeuwtjo bloosde van genoegen bij deze begroeting; on daarop
gaf Lady Anna den wensch te kennen om aan mevrouw Mackonzic\'s be-
koorlijke dochter voorgesteld te worden en fluisterde der verrukte moeder
in \'t oor: «Wat is zij lief!" Roosje zag er inderdaad als eene roos uit en
maakte eene lieve nijging, met oen blosje dat haar allerbevalligst stond.
Ethel is zoo gelukkig dat zij haar geliefden oom heeft weergezien,
dat zij tot nog toe voor niemand anders oogen heeft gehad, totdat haar
helder oog bij Clive\'s nadering nog helderder wordt van verrassing en ge-
noegen dat zij hom ziet; want daar hij op dit oogenblik met zijne familie
in Italië is, en waarschijnlijk nog in velo maanden deze levensbeschrij-
ving niet zal inzien, mag ik zeggen dat hij er veel knapper uitziet dan
men zich misschien voorstelt, zoodat, wanneer een tockenaar dit tafereel
tot onderwerp eener illustratie zou willen nemen, ik hem verzoek in \'t
oog te houden, dat de held dezer geschiedenis wenscht dat men hom recht
late wedervaren. Er bevindt zich in de verzameling van den heer Newcome
een allerliefste potloodtoekening van Clive op dozen leeftijd, welke de
kolonel medenam toen hij heenging — \'tgeen binnen weinige bladzijden
geschieden zal — en later weder naar het vaderland terugbracht. Eon
-ocr page 212-
204                                           Be Newcomes.
opzichtige kleeding staat sommige personen goed, gelijk andoren zich bij
een eenvoudig gewaad moeten houden; en Clive behoorde in zijnejeug-
dige jaren tot de opgeschikte klasse van menschen ; hij was een goede
klant van de kleermakers en droeg fraaie ringen, hemdsknoopjes, snorren,
lang haar en soortgelijke ornamenten : in zijn eostuum en zijn karakter
kon hjj niet anders dan schilderachtig, nobel en mild zijn. Hij luid altijd
veel op met dien Schotschen krijgsman in Quenliti Durward, die een paar
duim van zjjn gouden ketting afdraait, om voor zijn vriend eeno flesch
te betalen. Als hij geen geld had. placht hjj een kameraad een ring of
cene doekspeld niet gesteenten te geven. Zilveren toilotdoozen en kamer-
japonnen van brocade waren hom eone soort van behoefte in dit tijdperk
zijner jeugd, liet was voor menschen van koeler geaardheid een genoegen
zich te verkwikken aan de warmte van zijne levendige blikken en van
zijn edelgezind karakter. Zjjn lach oefende dezelfde opwekkende werking
ais de wijn uit. Ik kan niet zeggen dat hij bijzonder geestig was, maar
hij was onderhoudend. Hjj bloosde lichtelijk, en het verhaal eener edele
daad deed zijn oogen dadelijk vochtig worden. Hij hield veel van kin-
deren, en van de andere sekse van één jaar tot tachtig. Wjj kwamen
eens van de Derby-wedrennen terug in een vroolijk gezelschap en moesten
op den weg van Epsom met oene reeks van rijtuigen stilstaan. Gedurende
dat oponthoud werden wij door de personen in het rijtuig vóór ons met
velerlei scheldwoorden begroet en eindelijk grepen zij onze paarden bij
den kop, waarop Clive in een oogwenk van den bok sprong en het
volgende oogenblik met een half dozijn vijanden aan \'t vechten was. Zijn
hoed was afgevallen, zijn blond haar fladderde achteruit, zijne blauwe
oogen schoten vuurstralen, zijno lippen en neusvleugels trilden van vor-
ontwaardiging en met zijne rechter- en linkervuist sloeg hij er op los que
c\'était un plaisir a voir.
Achterover in het rijtuig geleund, zag zijn
vader dit met genoegen en verwondering aan. \'t Was dan ook inderdaad
een grootsch schouwspel. Een diender scheidde de strijdende partijen.
Clive klom weer op den bok, met eone geweldige kwetsuur aan zijne
jas, die van boven tot beneden gescheurd was. Zelden heb ik den ouden
Newcomo in zulk een opgetogenheid gezien. De postiljons stonden ver-
stomd over de fooi die hij hun uitreikte en verzochten om mylord naar
den volgenden wedren te mogen rijden.
Gedurende al den tijd, dien wij voor deze schets hebbeu noodig gehad,
staat Ethel Clive aan te zien, en blozend slaat de jonkman zijn oogen
voor haar \'neder. Haar gelaat neemt een alierschalkste uitdrukking
aan. Zij strijkt een tenger handje over het mooiste paar lipjes en over
eene" kin vol van do allerliefste kuiltjes, door welke beweging zij hare
bewondering voor mijnheer Clive\'s knevels en impériale te kennen geeft.
Zij zijn van eene warme naar \'t gele trekkende kastanjekleur en hebben
nog geen kennis met het scheermes gemaakt. Hij draagt eeno smalle
das, een overhemd van \'t fijnste linnen en robijnen IiemdsKnoopjes. Zijn
haar, dat van eene lichtere kleur is, golft tot op zijne schouders neder.
5Üp mijn woord, waarde kolonel," zegt Lady Kew met een vcelbeteeke-
nenden hoofdknik, na hem eens aangekeken te hebben, »ik geloof, dat
wij gelijk hadden."
«Mylady heeft ongetwijfeld gelijk in al wat zij doet; maar in welk
bijzonder opzicht?" vraagt do kolonel.
«Gelijk, dat wij hem uit den weg hielden. Sedert tien jaar is er over
Ethel \'beschikt. Heeft Anna u dat niet verteld ? Hoe dwaas van haar !
Maar allo moeders zien gaarne, dat de jonge mannen van liefde voor
hare dochters sterven. Uw zoon is inderdaad de knapste jongen in geheel
-ocr page 213-
Waarin de gebroeders Newcome, enz.                     205
Londen. Wie is dat jonge menscli daar bij hot venster, die er zoo
verwaand uitziet? Mijnheer Pon— wat? Is uw zoon werkelijk heel los-
bandig geweest? Men heeft rajj verteld, dat hij nog al een losbol was.\'
»lk weet niet, dat hij ooit iets gedaan heeft dat oneerlijk of onbe-
tamelijk was en ik acht er hem ook niet in staat toe," zoide de kolonel.
»Als iemand mijn zoon bij u belasterd heeft, on ik_ geloof dat ik wel
weet wie hem zoo vjjandig geweest is —"
«Dat jonge dametje is heel lief," valt Lady Kow den kolonel in de
rede en snijdt daardoor zijne verdere ontboezeming af. »En wat ziet
hare moeder er nog jong uit! Ethel-lief, de kolonel moet ons aan
mevrouw en jutfer Mackenzie voorstellen." waarop Ethel, na een knikje
tegen Clive, met wien zij een paar minuten heeft staan praten, hare
hand weder in die van haar oom legt en met hem naar mevrouw Mao-
kenzie en hare dochter gaat.
Laat nu de teekenaar, indien het hem gelakt is Clive naar eisch te
schetsen, zijn potlood ïug eens aanpunten uu ons een portret van Ethel
geven. Zij is thans zeventien jaar oud en langer dan de moeste vrouwen,
met een gelaat dat min of moer ernstig en hooghartig staat, doch bij
wijlen door eene schalke uitdrukking verlicht wordt of van hartelijkheid
en genegenheid straalt. Te haastig van karakter om op gemaaktheid
of onoprechtheid in anderen te letten en zich te driftig makende over
vervelende of te statige mensehen, is zij tot dusverre meer sarcastisch
dan zjj later was, toen jaren van lijden haar karakter verzacht hadden.
De waarheid spreekt uit haar holderen blik en biedt den strijd aan of
straft met verachting of tegenspraak (misschien al to vaardig), wanneer
zij tegenover vleierij, laagheid of bedrog staat. Om do waarheid te
zeggen was de jonge dame, toen zij de wereld ingetreden was, noeh
onder de jonge heeren, noch bij de meeste vrouwen populair. De arge-
looze jongelui, die, door haro schoonheid aangetrokken, zich rondom
haar verdrongen, waren na een wijle bang om haar opnieuw ton dans
te vragen. De een had een duister bewustzijn dat zij hem verachtte;
de andere, dat zjjno flauwe taal (die toch zooveel welopgevoede jonge
dames behaagd had!) slechts don lachlust van jutter Newcome opwekte.
De jonge Lord Cresus, dien alle moeders on dochters poogden te ver-
strikken, stond verbaasd toen hij bemerkte, dat hij haar ton eenemale
onverschillig was on dat zjj hem twee- driemaal op een avond afwees
en daarentegen evenveel malen met den armen Tom Spring danste, die
de negende zoon zijns vaders was en slechts thuis vertoefde totdat hij
een schip kon krijgen om weder uit te zeilen. De jonge dames waren
bevreesd voor hare sarcasmen. Zij scheen te weten welke fadaises zij
aan de hoeren in de pauzen tusschon de walsen toefluisterden: Fanny,
die Lord Cresus tot zich trachtte te lokken mot hare blauwe oogen,
sloeg ze als van schuld bewust ter aarde wanneer Ethel naar haar
keek; Cecilia zong meer buiten do maat dan gewoonlijk.; en Clara, die
door hare levendige gesprekken en haar ondeugende geestigheden Ereddy
en Charloy en Tommy nan hare zijde boeide, verloor de spraak on werd
onrustig als Ethel met haar koel gezicht haar voorbijging ; en de oude
Lady Hookham, die hare kleine Minnie nu eens aan Jack Uorgot van
de garde en dan weder aan den vurigen en onnoozelen Bob Dateson
van hot Coldstream-regiment trachtte te verpassen, maakte zich uit de
voeten als Ethel, die zoowel den hengelaar als den visch scheen te
verjagen, in het veld verschoon. Geen wonder dat de andere nimfen
van May Fair vrees voor deze strenge Diana koesterden, wier blikken
zoo koud en wier pijlen zoo scherp waren.
-ocr page 214-
206                                           De Newcomes.
Doch zij, die geen reden hadden om Diana\'s schichten of koelheid te
vreezen, konden hare schoonheid bewonderen, en het vermaarde beeld
van Parisch marmer, waarop Clive zeido dat zij geleek, kon niet van
volmaakter vormen zijn dan deze jonge dame Meur haar en wenk-
brauwon waren gitzwart; de laatste waren naar het oordeel van eenigo
golaatkenners wel wat te zwaar en gaven eeno strenge uitdrukking aan
haar oogen, hetgeen degenen, die zich schuldig gevoelden, voor haar
blik deed boven. Doch hare tint was zoo schitterend blank en hare
wang zoo rood als die van Roosje zelve, die recht op die schoonheden
had, daar zij eeno blondine was. In Ethel\'s zwart haar was eene natuur-
lijke golving waar te nemen, evenals wanneer een frisclt koeltje den
spiegel der zee rimpelt, eeno rimpeling zooals de llomeinsche dames
voor negentienhonderd jaren en onze eigene schoonen weinig tijds geleden
door kunstmiddelen, papillotton en ik meen ook door krulijzers poogden
voort te brengen. Zij had -rijze oogen, een niet te kleinen mond en
tanden even regelmatig en blank als die van Lady Kew; hare stem
was zacht en liefelijk, en haar lachje, wanneer het haar gelaat en
blik verhelderde, zoo zoet als de voorjaarszonneschijn. En uit die oogen
kon het soms flikkeren en bliksemen on ook, hoewel zelden, regenen.
Wat hare figuur betreft, do rijzige en slanke gestalte is in een een-
voudig wit neteldooksch kleedje gehuld (van de soort die , geloof ik,
demi-toilelta genoemd wordt), waardoor ook hare blanke armen bedekt
worden, en \'tgeen om haar tenger middel door een blauw lint wordt
bijeengehouden en tot op hare voeten nedorgolft. Laten wij voor dat
lieftallige beeld van Jeugd, Gezondheid en Zedigheid eene buiging maken
en het ons zoo schoon voorstellen als wij kunnen. Jutter Lthel maakte
eene statige nijging voor mevrouw Mackenzie en nam de weduwe
kalmpjes op, zoodat deze er eenigszins van onthutst was; doch aan
Roosje reikte zij do hand en lachte haar met do grootste vriendelijkheid
toe, \'tgeen door deze met een lachje beantwoord werd : en de blosjes,
waarmede juffer Mackenzie te dien tijde altijd gereed was, stonden haar
zeer goed. Wat mevrouw Mackenzie aangaat, — men mag haar mond
met zulk eeno kromme lijn teekonen als maar mogelijk is zonder er
eene caricatuur van te maken en het gezicht der weduwe letterlijk te
ontsieren ; men mag een lach, zoo breed en onveranderlijk, zoo verre-
gaand lachend dat hij bijna aan het belachelijke grenst, op haar vol
gelaat uitdrukken , indien de teekenaar haar wil voorstellen zooals zjj
er dezen gcheelen zomermiddag uitzag — voordat het diner begon (als
wanneer de menschon er moestal ernstig uitzien) , toen zij aun het ge-
zolschap werd voorgesteld; toen zij in kennis gebracht werd met onze
vriendinnetjes Julia en Maria, die lieve dotjes! die zoo sprekend op
papa en mama geleken! toen Sir Brian Newcome haar don arm gaf,
om haar naar de eetzaal te geleiden; toen deze of gene tegen haar
sprak : toen de knecht haar een gerecht of de bottelier haar wijn aan-
bood; toen zij die verkwikkingen aannam of afwees ; toen mijnheer
Newcome haar een ijselijk vervelend verhaal deed; toen de kolonel
haar van zijn eind dor tafel vroolijk toeriep: «Waarde mevrouw Mac-
kenzie, drinkt gij vundaag niet; mag ik de eer hebben een glas cham-
pagne met u te drinken V\' toen mevrouw Newcome het sein gaf om de
tafel te verlaten , en ongetwijfeld ook in de gezelschapszaal, toen do
dames zich daar vergaderd hadden. «Mevrouw Mae is onuitstaanbaar
sedert dat diner op Bryanstono Square," vertelde Clive mij later; «Lady
Kew en Lady Anna liggen in haar mond bestorven, en zij heeft voor
zich en hare dochter noteldoeksche kleedjes laten maken, evenals dat
-ocr page 215-
Waarin de gebroeders Newcome, enz.                     207
van Ethel. Zij heeft het Jaarboek van den adel gekocht en kent nu
de geheele geslacht*!ijst der familie Kew van buiten. Zij wil niet meer
met een ca/> uitgaan, of onze jongen moet op den bok zitten ; en op
het blad voor kaartjes, dat zij in de gezelschapszaal heeft laten plaatsen ,
schijnt het kaartje van Lady Kew altijd van zelf boven te komen,
ofschoon ik het , telkens als ik in die kamer kom , naar onderen duw.
De arme Lady Trotter, vrouw van den gouverneur van St. Kitts, en de
bisschop van Tobago zijn geheel van de baan geknikkerd. Mevrouw
Mac heeft ze in eene gansche week niet genoemd."
Onder het diner kwam het mij voor , dat do bekoorlijke jongo dame ,
naast welke ik gezeten was, herhaalde blikken op mevrouw Mackenzie
wierp, die niet van groote ingenomenheid getuigden. Ethel deed mij
verscheidene vragen aangaande Clive en ook over mevrouw Mackenzie.
Hare vragen waren nog al gebiedend en op den man ai\', en zij patro-
niseerde mij op eene wijze, die niet alle hoeren bevallen zou. Was ik
een vriend, een schoolkameraad van Clive ? had ik veel met hem oiu-
gogaan ? kende ik hem goed, heel goed ? was het waar, dat hij zeer
onbedachtzaam, zeer los was geweest.\' Wie haar dat verteld had ? Dat
was do vraag niet (waarbij zjj bloosde). Was het niet waar, en be-
hoorde ik dat niet te weten ? Was hij niet bedorven ? Was hij heel
goedhartig en edelmoedig en waarheidlievend ? Hield hij veel van zijn
vak en bezat hij een groot talent? Nu, dat deed haar zeer veel genoe-
gen. Waarom zag men laag neder op zijn beroep? Het kwam haar
evengoed voor als dat van haar vader en broeder. Waren artisten niet
nog al los van leven\'? Niet méér, zelfs minder dan andere jongelieden?
Was mijnheer Binnie rijk en zou hij al zijn geld aan zijn nichtje na-
laten? Hoelang hebt gij hen gekend? Is juffer Mackenzie even zacht
als zij er uitziet? Waarschijnlijk niet heel slim? Mevrouw Mackenzie
schijnt zeer — Neen, ik dank u, ik zal er niet meer van gebruiken.
Grootmama (zij is erg doof en kan het niet hooren) beknorde mij,
omdat ik het boek las, dat gij geschreven hebt, en zij nam het weg.
Ik heb het later toch weer gekregen en alles gelezen. Ik geloof niet,
dat er eenig kwaad in stak. Waarom schildert gij de vrouwen zoo
slecht af? Kent gij geen goede? Ja, twee zoo goede als iemand ter
wereld. Zij zijn onbaatzuchtig en vroom en doen altijd goed. Wonen
zij buiten de stad\'.\' Waarom brengt gij mijn oom niet in een boek?
Hij is zoo goed. dat niemand hem goed genoeg zou kunnen voorstellen
Voordat ik in de gezelschappen kwam, hoorde ik eene jongo dame
(jutter Amory, de dochter van Lady Clavering) een lied van u zingen.
Ik heb nog noon te voren met een schrijver gesproken. Ik heb mijn-
heer Lyon bij Lady Popinjoy gezien en hem hooren spreken. Hij zeide
dat het zeer warm was, en daar zag hij ook naar uit. Wie is thans de
grootste schrijver die er leeft? Vertel mij dat eens, als gij na liet
diner boven komt, — en bij dio woorden volgt de jongo dame de ma-
tronen, die opstaan en zich naar de gezolscliapszaal begeven. Jutter
Newcome heelt onderwijl nauwkeurig op den schrijver gelet naast wion
zij zat, daar zij nieuwsgierig was om te weten welke manieren zulk een
persoon heeft, of hij eet en doet gelijk andere menschon, en in welk
opzicht schrijvers van groote lui verschillen.
Toen wij heoren ons beneden genoeg aan wijn en politiek vergast had-
den, gingen wij naar de gezelschapszaal om koffie to drinken en do
heerlijke conversatie der dames te genieten. Wij hadden het gotingel
der piano en den welbekenden klank van een paar van Roosjo\'s vijftal
liederen reeds van verre gehoord, Toen de heeren binnentraden zaten
-ocr page 216-
208                                           Be Newcomes.
de jonge dames aan een zijtafeltje een album te bezichtigen. Dat boek
bevatte een aantal teekeningen, die Clive in zijne vroege jeugd ver-
vaardigd had. om zijne kleine nichtjes te vermaken. Ethel scheen wel
behagen in die schetsen te scheppen, welke ook juffer Mackenzie met
veel belangstelling en genoegen bezag. Zoo bewonderde zij ook de ge-
zichten in Home en Napels, op Marblo llill. in het graafschap Sussex
enz. in dezelfdo verzameling: de kakketoe en den poedel, die mevrouw
Nowcome in ledige oogenblikkon borduurde : do prachtjaarboekjes. en
al het verdere van dien aard. Zij vond de platen mooi en lief en de
verzen lief en mooi. Men vroeg wat zij mooier vond, de Regelen op
een tuillje viooltjes,
van mijnheer Ximiny, of de Stanzen aan een krans
van roten,
van jufvrouw Piminy? Juffer Mackenzie was buiten staat
te verklaren aan welk dier beide meesterstukken zij de voorkeur gaf:
zij vond ze allebei zoo lief. Evenals in do moeste gevallen vroeg zij
raad aan mama. «Hoe zou ik het weten, schatje?" zegt mp.ina. »Ik
ben eene soldatenvrouw geweest, die strijdende de wereld heb moeten
doorgaan. Ik heb de voorrechten niet gehad, die gij geniet. Ik had
geen teeken- of muziekmeesters zooals gij. Gij zijt het, kindlief, die
»iij in die dingen moet onderrichten." Dit antwoord zet Roosje pal.
die liei\'st heeft dat men haar do gevoelens, die zij hebben moet. toebe-
deelt evenals hare kleedjes, hoeden, zakdoeken, schoentjes, handschoe-
nen enz en evenals de klontjes suiker in hare thee en de benoodigd-
heden voor het ontbijt; die, in één woord, alle geestelijke en wereld
sche gaven van hare moeder verwacht. Wat haar betreft, is Roosje
met alles in do schepping tevreden. Houdt zij van muziek? C) ja. Van
Hellini en Donizetti? O ja Van dansen? Er word bij grootmama niet
gedanst, maar zij houdt dol veel van dansen, en mjjnheor Clive danst
overheerlijk. (Juffer Ethel glimlacht bjj die bekentenis). Houdt zij van
het landleven ? O, zij is zoo gelukkig op het land. Van Londen ? Lon-
den is heerlijk, en de zeekant ook. Zij weet waarlijk niet wat zij aan-
j genamer vindt, Londen of het buitenleven, want mama is niet in hare
| nabijheid om te beslissen en zit naar Sir Brian, die haar statig zijne
meening zegt, te luisteren met een glimlach, zulk een glimlach, dat
mijnheer Neweome op zijne snaaksche manier tegen mijnheer Pendennis
I zegt: »Die vrouw grinnikt als een bok die palm eet." Wolk natuur-
j onderzoeker heeft die eigenaardigheid het eerst bij het bokkengeslacht
waargenomen ?
Het blijkt dus niet, dat juffer Mackenzie\'s meeningen zeer vast of
j diep oorspronkelijk zijn ; doch het is duidelijk, dat zij een goed humeur
; en een tevreden aard bezit. Het lachje, dat op haar lief gelaat zetelt,
doet de beide kuiltjes ir: hare rozenwangon op het voordeeligst uitko-
j men. Hare tanden zijn gelijk en blank, hour haar bezit eene fraaie
kleur en geen sneeuw kan witter zijn dan haar gevulde hals en hare
blinkende schouders. Zij houdt heel vriendelijk en aardig een praatje
mot Julia en Maria (de schatjes van mevrouw Ncwcome), totdat zij ver-
bijsterd wordt door de mcdcdeelingen, welke die jonge dames haar doen
betrekkelijk sterre-, kruid- en scheikunde, al welke vakkon zij bestu-
J deeren: «Liefjes, ik weet geen woord van al die dingen ; ik wenschte
j wol dat het zoo was," zegt zij, \'tgeen Ethel Newcomo doet glimlachen.
want ook deze zegt dat zij van dat alles onkundig is. »Ik ben blij,
dat ik niet de eenige ben, die zoo onwetend is," antwoordt Roosje,
waarop de jongo kinderen met grooto deftigheid verklaren, dat zij mama \'
verlof zullen vragen om het haar te leeren. Iedereen, groot of klein,
schijnt haar dus in \'t eene of \'t andere opzicht te protegeeren, en het
-ocr page 217-
Speelt in ee.ne herberg.                               209
bescheidene, eenvoudige, zachtaardige meisje komt bij allen in de gunst,
daar allen door hare nederigheid en haar lief voorkomen ingenomen
worden. De dienstboden op Fitzroy Square bedienden haar met veel
meer ijver dan hare glimlachende maar bemooizieke moeder. Vooral
oom James houdt veel van zijn kleine Roosje. Nooit hindert het hem
als zij op zijne kamer komt, terwijl zjjne zuster hem daarentegen ver-
moeit met haar overdrevene betuigingen van erkentelijkheid en haar
inspanning om toch aangenaam te zijn. Toen ik heenging, meende ik
Sir firian Newcome te hooren zeggen: »Het" (maar wat >Uwt" was,
kan ik natuurlijk niet gissen) . . . «zal juist voor hem geschikt zijn. Do
moeder schijnt eene zeer schrandere vrouw."
VIJF EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
SPEELT IN EKNE HERBERG.
Ik had dien avond geen verder onderhoud met juffer Newcome, die
niet meer nieuwsgierig scheen te zijn naar de levenswijze van schrijvers.
Toen zij haar gesprek met juffer Mackenzie geëindigd had, wijdde zij
het verdere van den avond aan haar oom den kolonel. Zij eindigde
met de vraag: «Gaat gij nu morgen met mij rijden, oom?" hetgeen do
kolonel beloofde trouw te zullen doen. Daarop gaf zij Clive met vrien-
delijkheid en Roosje met hartelijkheid, hoewel, naar het mjj toescheen,
op oenigszins beschermende wijze de hand, waarna zij eene statige bui-
ging voor mevrouw Mackenzie maakte en daarop met vader en moeder
vertrok. Lady Kew was reeds vroeger heengegaan. Mevrouw Macken-
zie vertelde ons later, dat de gravin na het diner in slaap was geval-
len. Het zou mij niet verwonderen, indien dit geschied ware bij mevrouw
Mac\'s verhaal van hot bal bij den gouverneur van Tobago en van den
twist om den voorrang tusschen mevrouw Rotchet, do gemalin van den
lord-bisschop, en Lady Barwise, do echtgenoote van den opperrechter.
Een fraai rijtuig bracht do dames en de beide achtbare Indische heo-
rcn naar Fitzroy Square, terwijl Clive en ik onder de gewone Havana
sigaar naar huis wandelden. Clive zeide, dat hij geloofde dat er eenig
verschil tusschen zijn vader en do bankiers bestaan had, want dat zij
elkander in vele maanden niet gezien hadden on de kolonel er zeer
somber had uitgezien als zijne broeders genoemd werdon. »Ik moet
onwillekeurig golooven," zeide de schrandere jongeling, »dat zij dach-
ton, dat ik op Ethel verliefd was (ik weet dat vader gaarne gezien zou
hebben dat ik het met haar eens werd), en dit kan wel de reden der
oneenigheid geweest zijn Nu denken zij waarschijnlijk, dat ik met
Roosje geëngageerd ben. Waarom hebben zij zoo\'n haast om mij uit
te huwelijken?"
Clive\'s metgezel merkte aan, »dat het huweljjk eene prijzenswaardige
instelling en een eerlijke genegenheid een uitmuntende bescherming
voor de zedelijkheid der jeugd was," waarop Clive ten antwoord gaf:
«Waarom trouwt gij dan zelf niet?"
Dit was, gelijk de andor te recht repliceerde, volstrekt geen argu-
mont, maar eene loutere personaliteit, die niets te maken had met het
punt in quaestie, namelijk dat het huwelijk eene prijzenswaardige instel-
ling was, enz.
«Roosje is zoo\'n goed schepseltje als men maar vindon kan," gaf
Clive lachend ten antwoord. «Nooit is zij uit haar humeur, ofschoon
14
DE NEWCOMKS. I.
-ocr page 218-
210                                           De Newcomes.
ik het er voor houd, dat mevrouw Mackenzie het dikwijls op de proef
stelt. Ik geloof niet dat zij zeer slim is. maar zjj is allerliefst en hare
schoonheid bezit iets boeiends. Maar wat Ethel betreft, iemand die zoo
hoog en gebiedend is heb ik niet gezien, sedert ik de Franscho reuzin
ben gaan bezichtigen. Door aan het hof voorgesteld te zijn en eiken
avond naar partijen te gaan waar oen troep jonge dwazen haar vleien,
is zij geheel bedorven. Maar wat is zij schoon! Wat weet zij dien
langen hals te wenden en u van onder die zwarte wenkbrauwen aan te
zien ! Als ik heur haar moest schilderen, zou ik het bijna blauw ma-
ken en dan bitume er overheen leggen, want het in blauw. En wat
zit dat hoofd op die schouders!" Bn die woorden trekt hij met zijne
sigaar eene denkbeeldige lijn door de lucht. «Zou zjj niet een model
voor Judith kunnen wezen ? Of wat zou zij zich treffend voordoen als
de dochter van Herodias, in een zwaar kleed van goudlaken (zooals
Paul Veroneso dat kon schilderen), eene trap afkomende, een schotel
voor zich uit houdende met dio blanko armen, met die spioren geaccentu-
eerd zooals die der heerlijke Diana te Parjjs, met enn wocsten lach op
het gelaat en een akelig bloedig hoofd op den schotel. Jk zie het stuk
voor mij, mijnheer, ik zie het voor mij!" en daarop begon hij zijne
knevels op te krullen, juist zooals zijn brave vader dat gewoon was.
Ik moest om die gelijkenis lachen en zeide dit tegen mijn vriend, die
daarop, volgens zijne gewoonte, in loftuitingen over zijn vader begon
uit te weiden on den wensch te kennen gaf dat hij hem toch mocht
evenaren. Aldus bracht hij zich in een staat van opgewondenheid,
waarin hij verklaarde, dat, als zijn vader verlangde dat hij trouwen
zou, hij het dadeljjk zou doen, En waarom Roosje niet? \'t Is een heel
lief kind. Of waarom die prachtige juffer Sherrick niet? Wat een
hoofd ! \'t Is een Titiaan ! »Ik heb dien dag van het dejeuner bij oom
Honeyman op het verschil tussehen beider tint gelet De schaduwen van
Roosjes gelaat, mijnheer, hebben alle oen paarlgloed. Men zou haar
met melk moeten schilderen, mijnheer!" riep hij in geestdrift uit. «Hebt
gij ooit op dat grijs rondom haar oogen en dat soort van purperen
waas op hare wang gelet? Rubens zou in siaat zijn geweest die
kleur weer te geven, maar ik stel mij eene jonge dame niet gaarne
voor in verband met dien ouden zinnelijken Peter Paul. Ik beschouw
haar zooals ik eene wilde bloem op een veld zou doen, mijnheer, —
als een klein kind dat aan \'t spelen is. \'t Is een aardig popje ! Als ik
haar over straat zie gaan, zou ik bijna wenschen dat een kevel haar
eens onbeleefd behandelde, opdat ik het plezier mocht hebben hem een
pak slaag te geven, \'t Is een vogeltje, mijnheer, een beangst, klap-
wiekend sijsje dat men in de hand zou nemen, pavidam quuarente.m
matrem,
om zijne veertjes glad te strijken, en het op den vinger te zet-
ten om liet te laten zingen. Juffer Sherrick wekt geheel verschillende
gevoelens op, — zij is heerlijk schoon, statig, slaperig —"
»Dom/\' voegt Clive\'s metgezel er bij.
«Dom ? Xu ja. Sommige vrouwen behooren dom te wezen. Wat gij
domheid noemt, noem ik kalmte. Ik houd van eene kalme vrouw, eene
langzame vrouw, eene trage, majestueuse vrouw. Toon mij oene be-
vallige maagd met eene lelie in de hand, geen lonkende lachbek, wier
tong als een ratel gaat. Eene levendige vrouw zou mij den dood aandoen.
Let maar eens op mevrouw Mac, die eeuwig knikt, wenkt, grijnst en
knipoogjes geeft, die gij niet behoeft te beantwoorden. Drie dagen lang
vond ik haar allerbokoorlijkst en was ik op haar verliefd, dat wil zeggen
voor zooveel ik nog verliefd kan zijn na — maar dat komt er niet op
-ocr page 219-
Speelt in eene herberg.                                    211
aan, ik gevoel dat ik nimmermeer in ernst verliefd zal kunnen worden.
Waarom zou juffer Sherrick niet dom mogen zijn? Eene groote schoon-
hcid behoorde altijd door stilte omhuld te wezen. Als go naar do grootscho
sterren, naar den grootschen oceaan, naar eonig ander grootscli natuur-
tooneol ziet, dan zwijgt ge, mjjnheer. Ciij lacht bij het ?ien eoner pan-
tomime, maar gij zijt stil in oen tempel. Toen ik die heerlijke Venus
in de Louvre zag, dacht ik: Zoo gij in leven waart, o godin, zoudt gij
die bekoorlijke lippen nooit openen dan om zacht en langzaam te spreken;
gij zoudt dat voetstuk niet verlaten dan om u met statigen tred naar
eene rustbank te begeven en weder een andere houding van bowonde-
renswaardige kalmte aan te nemen. Schoon te zijn is genoeg. Als eene
vrouw dat kan wezen, wat zou men dan nog meer van haar verlangen ?
Gij verwacht toch niet van eene roos, dat zij zingen zal ? Ik acht geostig-
heid bjj groote schoonheid misplaatst en zou niet gaarne hooren dat eene
koningin op haar troon aardigheden opsneed. Zeg enns, Pendennis,"
brak hier de geestdriftige jongeling zijn eigen rede ai\', «hebt ge nog
eene sigaar voor mij ? Willen wij eens bij Finch inloopen en een spelletje
biljarten ? Een enkel spelletje maar — \'t is nog heel vroeg. Of willen
wij naar het Hol gaan ? \'t Is woensdagavond, zoodat al de vrienden er
zullen wezen." Wij klopten daarop aan eene deur in een oude, heel
oude straat van de wijk Soho. Een oude meid met een komiek maar
vriendelijk gezicht opende de deur, knikte ons welwillend toe en vroeg:
»Hoe vaart ge, mijnheer ? Wat heb ik u in lange niet gezien ! Hoe gaat
het u, mijnheer Xewcome ?" — \'>\\Vie zijn hier ?" — «Haast iedereeD,
mijnheer." Wij gaan een gezellig buffetje voorbij, waar eene nette be-
jaarde jufvrouw bjj een groot vuur zit, op hetwelk oen ontzaglijke ketel
hangt te koken. Dicht bij die kasteleinos, jufvrouw Nokes, zitten twee
heeren een koudon schapobout met zuurtjes to eten. Wij buigen, en
herkennen üickson, den beeldhouwer, en Morgan, den onversaagden
lersehen patriot, chef der verslaggevers van het blad de Mornitig Press.
Door oen gang komen wij in eene achterkamer, waar wij met luid ge-
juich ontvangen worden door eene groep mannen, die in den rook bijna
onzichtbaar zijn.
»Het verheugt ons u to zien, mijn jongen!" roept een opgeruimde
stem (die nooit weer een refrein zal medezingen). »YVij spraken daar
juist van uw ongeluk, wakkere jongeling ! en dat uwe krijgers van Assaye
tevergeefs den aanval op de academie ondernomen hebben. Wellicht
hebt gij die hoofsche heeren eene huivering aangejaagd door dat bar-
baarsche tooneel van den Moedigen krijg. Pendennis, gij ziet er uit
alsof gij dorst hadt ! Vermaarde fat, leg af uwe witte das, en \'k bied
u elk een dampend glaasje grog, of gij betaalt hot mijne indien ge
wilt, en deelt ons mee noe t bij de grooten gaat\'\' Aldus sprak de leven-
dige oude Tom Sarjent, ook een man van de pers, oen van de oudo
vrienden, oen goed oud geleerde met eene goode oude boekvorzameling,
die sedert veertig jaren nooit op zijne plaats aan \'t hoekje van den haard
in hal Hol ontbroken had, waar schilders beeldhouwers, letterkundigen
en acteurs bijeenkwamen en in een vriendschappelijken omgang zonder
complimenten aangename uurtjes doorbrachten, en menigmaal de straten
door de opgaande zon mot haar rozonkleurig schijnsel verlicht zagen
eer zij uiteengingen en Betsy de nu nuttelooze lamp uitdraaide en de
poorten van het gastvrije Hol sloot.
Do tijd ligt nog niet zeer ver achter ons, ofschoon het «heden" zoo-
zeer veranderd is. Nu wij er weder aan denkon, komen die vriende-
lijke en bekende gezichten ons voor den geest en hooren wij die aange-
-ocr page 220-
De Newcomes.
212
name stemmen en het gezang. Men ziet weder die eerlijke, trouwhar-
tige kameraden. In dio dagen toen hel Hol inderdaad een hol voor
ons was, waren do diligences nog niet geheel uit do mode. De casino\'s
waren nog niet uitgevonden ; de clubs waren weeldeartikelen, waarvan
nog niet velen gebruik maakten; er waren nog met zand bestrooide
vloeren, driekante spuwbakjos, pijpon on gelagkamers. De jonge
Smitli en Brown, van den Tempie, gingen nog niet in de Polyanthus-
ot\' de Megatherium-club dineeron met potage a la bisque, turbot au
gratin, cotoletton a la dit of dat en eeno flesch St. Emilion, maar be-
stelden een biefstuk en eone kan porter in den Haan en achtten het
parterre in den schouwburg niet boneden hunne waardigheid, terwijl zij
zich voor souper tevreden stelden mot een eenvoudig maal in de taveerne.
Hoe aangenaam is het zelfs thans nog, in de werken van Charles Lamb
van die soupers te lezen! van de kaarten, de punch, de kaarsen die
telkens gesnoten moesten worden, de oesters in goei! gezelschap ge-
bruikt. Wie snuit er nog tegenwoordig eeno kaars? Wio heeft er nog
een huiselijk souper, als men pas ten acht uur dineert ? Die kleine bij-
eenkomsten, welke velen onzer zich nog herinneren, behooren geheel
tot een vroeger tijd. Vijf en twintig jaar geleden is zoogoed als
honderd jaar geleden, •— zooveel is do maatschappelijke toestand in diu
kwarteeuw veranderd. Zelfs James Boswell, als hij weer opstond en
nog eens te Londen kwam, zou geeno herberg durven binnengaan. Hij
zou ternauwernood een fatsoenlijk mcnsch vinden, die er mot hem
wildo binnentreden, \'t Is een instelling, die even volledig uitgestorven
is als die dor ftttc/c«ei/-rijtuigen. Menig volwassen man, die deze blad
zijden leest, heeft nooit zulk een rijtuig gezien en do rum-punch alleen
hooren noemen als oen drank, waarvan zijne voorvaderen wel eens een
roes aankregen.
De vroolijko oude Tom Sarjent is in liet Hul door een dozijn vrienden
omringd. Dos daags zwoegen zij in do kunsten, do letteren of do
rechtsgeleerdheid, en komen dan hier des avonds bijeen, om zich te
ontspannen en een praatje te maken. Zij spreken over letterkunde,
politiek, schilderijen of tooneelstukken en plagen elkander bij hun
goedkoop glaasje; als zij in eene bijzonder goede luim zijn zingen zij
vermaarde oude liedjes, aardige balladen ter eere van de liefde of den
wijn en beroemde zeemansliederen tot lof van Oud-Engeland. \'t Is of
ik nog Jack Brent\'s krachtige stem het refrein uit den Dexerluur hoor
opdreunen: »En daarom zijn wij vrooljjk, voordat wij henengaan," of
Michiel Percy\'s heldere tenorstem het ïorscho refrein van «Wat gaat
het u aan, of ik ja zeg of neen" hoor aanheffen, of Mark Wilder zijn
drinklied «Garryowen na gloria" hoor uitgalmen. Deze liederen ston-
den in hooge gunst bij de vaste bezoekers van het Hol. Indien een
gentleman een lijfdeuntje had werd dit als zjjn heilig eigendom aange-
merkt. Men vroeg er met eerbied om en hoorde hot mot des te meer
genoegen aan, naarmate het ouder was. Eerzamo Tom Sarjent, wat
zijn de tijden veranderd sedert wij u zagen ! Ik geloof, dat do tegon-
woordigo chef der verslaggevers van het blad, waarbij Tom dien ver-
antwoordelijken post bekleedde, met oen brougham naar het Parlement
rijdt om de zittingen bij te wonen, en bij de ministers dineert!
Rondom Tom zitten deftige leden der academie van beeldende kunsten,
veelbelovende on jolige correspondoerende loden van die instelling, sehrij-
vers in nog andere bladen dan de Pall Mali Gazette, nu en dan een
advocaat wiens naam eenmaal beroemd zal zijn; een marmerhakker
misschien ; een chirurgijn wiens patiënten zich nog laten wachten, en
-ocr page 221-
Speelt in eene herberg.                                    213
een paar mannen van de wereld dio zich in deze gemengde vergadering
beter vermaken dan in prachtige zalen. Kapitein Shandon is wel eens
hier geweest en men bewaart zijn aardigheden bij overlevering. Owlet,
de wijsgeer, kwam hier eens en trachtte als naar gewoonte den zede-
meester uit te hangen, maar zag zjjne bovennatuurkundige bespiegelin-
gen door een storm van spotternijen weggevaagd. Slatter, die zich
zooveel airs gaf, omdat hij in een tijdschrift schreef, kwam in het Hol
een luchtje scheppen, maar werd door den rook verstikt on door het
algemeen gesis der vergadering tot zwijgen gebracht. Dick Walker, die
zich heimelijk tegen liet gezag van Sarjent verzette, meende zich eens
tot een persoon van gewicht te maken door een jong lord modo te
brengen, doch Tom stak zoo vreeselijk den draak met hem, dat zelfs
de jonge lord hem uitlachte. Later hoorde men zijne lordschap vertellen,
dat men hem op eene monstewachtig wondewwijke pwaats gebracht had,
onder allervweemdst vowk, ergens in eene kroeg: en ofschoon hij opge-
togen over Tom s minzaamheid heenging, kwam hij nooit terug; waar-
schijnlijk heeft hij de plaats niet terug kunnen vinden. Men kon bij
dag het Hol voorbijgaan, zonder te zien waar het was. »ik geloof,\'
zeide Charley Ormond (toenmaal correspondeerend lid van de academie
van beeldende kunsten), »dat het Hol bij dag in \'t geheel niet bestaat,
en dat, als Betsy de lantaarn bij ons vertrek uitdraait, de deur, het
huis. het buffet, het Hol, Betsy, de loopjongen en jufvrouw Nokes ,
kortom alles te gelijk, verdwijnt.\'\' Het is nu verdwenen en niet weer
te vinden , bij dag noch bij nacht, tenzij de schimmen der fideele kerels
er nog komen spoken.
Terwijl het glas rondgaat en het gesprek levendig gevoerd wordt, en
nadat Clive en diens vriend met zedigheid de verschillende vragen be-
antwoord hebben van den goeden ouden Tom Sarjent, den erkenden
president der vergadering en eerwaardigen sachem van dezen wigwam,
gaat de deur weder open en wordt een andere welbekendo gestalte,
terwijl zij uit do rookwolken te voorschijn komt, met gejuich begroet.
«Wees welkom, Bayham I" zegt Tom. «Het doet mij genoegen u te
zien , Frederik."
Bayham zegt dat hij van streek is en vraagt eene kan bier om er
weer op te komen.
»Komt gij van verre, o vogel van den nacht?" vraagt vader Tom,
die bij voorkeur in rijmlooze verzen spreekt.
»lk kom van Cursitor Street," antwoordt Bayham met een zucht. »Ik
heb daar juist een armen duivel bezocht, die in moeilijkheden verkeert.
Zijt gij daar, Pendennis? Gij kent hem wel, dien ik bedoel: Charles
Honeyman."
»Wat?" riep Clive opspringende uit.
»0 ! o! heb ik het niet gedacht? Mijn oom!" bromt Bayham. »\'k Zag
den jongen niet; maar \'t is er nu uit."
De lezer zal wel bemerkt hebben ,\' dat er meer dan drie jaren ver-
loopen zijn, waarvan de voorgaande bladzijden de kroniek bevatten ; en
terwijl het verlof van Thomas Newcome verliep en Clive\'s snorren
groeiden, heeft ook het lot van andere met ons verhaal in betrekking
staande personen zich ontwikkeld en hun fortuin den natuurlijken loop
van aanwas of verval gevolgd. Onze geschiedenis, gelijk wij die tot dusverre
voorgedragen hebben, is in kalme tooneelen voortgegaan , waarbij wij
genoodzaakt waren in den tegenwoordigen tijd te spreken; de schrijver
vervulde de rol der rei in de treurspelen en verklaarde nu en dan door
zinspelingen of door uitdrukkelijke mededeelingen wat er gedurende
-ocr page 222-
214                                       Be Newcomes.
de pauzen tusschen de bedrijven gebeurd was en waarom do acteurs
dezen of genen stand aangenomen hadden. In de moderne stukken —
gelijk do beoordeolaar, die de schouwburgen bezoekt, wol weet — is
de persoon , dio de verklaringen geeft, slechts van een zeer onderge-
schikt belang. Hij is de vriend van Sir Jlarry Courtly, die den jongen
baronet bij zijn aankomst te Londen verwelkomt en met hom spreekt
over do gierigheid van dos baronet» oom , den nabob, en over de warmte
van Courtly\'s liefde voor Lady Aimabel , de première amoureuse. Hij
is de vertrouwde in wit neteldoek van de heldin in wit satijn. Hij is :
«Tom, gij schavuit, waar zit ge nu weer," de moer of minder vrijpostige
en slimme kamerdienaar of rijknecht, die wolbekende huurling in kap-
laarzen en een livroirok met rooden kraag en opslagen, dien Sir Harry
maar altijd in zijn dienst houdt, met de moeste famihariteit behandelt en
zoo hoogst onregelmatig betaalt; of hij is Lucetth, Lady Annabel\'s
kamenier, dio de billets doux overbrengt on er eens in gluurt, die al
de familiegeheimen kent, don minnaar onder de sofa wegstopt en
tusschen de schermen oen komiek liedje zingt. Het is thans onze taak
in de zaken van Charles Honeyman te treden , in de geheimen van dien
eerwaarden heer te dringen en te vertellen wat er met hem gebeurd is
in de verloopen maanden toen hij eenige weinige malen , doch altijd
met bevalligheid, op ons tooneel verschonen is.
Onderwijl de knevels van zijn noef aanwiesen on zijn schoonbroeder
zijn verlof en zijn geld doorbracht, zijn de vooruitzichten van mijnheer
Honeyman aanhoudend slechter geworden , zijne preeken zijn begonnen
te vervelen en zijn eenmaal zoo bloeiende populariteit is verwelkt.
Verschillende oorzaken hebben samengeloopon om hem in dien benarden
toestand te brengen. Wanneer gij thans naar Lady Whittlesea\'s Kapel
gaat, is het er verre van vol; er zjjn groote open plekken in de banken
en men heeft niet de minste moeite om een gemakkelijk plaatsje dicht
bij don preekstoel te krijgen, van waar de predikant over zijn zakdoek
heen kan gluren, maar Lord Dozeley niet meer ziet; zijn lordschap ligt j
1 sedert lang elders te slapen en een geheel leger voorname geloovigen is
ook verhuisd. Do domino heeft geen gelegenheid meer om zijne mooie
oogen te laten rusten op de hoedjes der vrouwelijke aristocratie, en eenige I
| der mooiste gezichtjes van May Fair mot bewondering naar hem te zien
\', opkijken. Onbeschaafde winkeliers uit de buurt zitten met hunne ge-
! zinnen in do zijgangen on Itidley met zijne vrouw en zoon hebben bjjna
j de beste plaatsen. Ridley ziet er mot zijn breed vest, zijn kaal hoofd
! en zijn rijk verguld kerkboek als oen pair uit, en J. S. heeft een mooien
kop; maar op jufvrouw Ridley\'s vollemaansgozioht staat het woord
«keukenmeid" geschreven. Do muziek is op verre na niot meer van het
vroegere gehalte. De weerbarstige en onfatsoenlijke bas Jiellew heeft
zijn afscheid genomen en vier der beste koorzangers medegetroond, die
nu liedjes in do Spelonk der Harmonie voordragen Honeyman heeft
reden om te spreken van vervolgingen waaraan hij blootstaat on zich j
bij een hermiet te vergelijken in zooverre hij in eeno woestijn predikt.
Eenmaal placht hij, gelijk een andere hermiet, St llieronymus, door de
leeuwen bezocht te worden, maar nu komen de lions niet meer bij hem.
Die , welke nog acht slaan op de geestelijke heeren, zijn heengegaan
om de voeten van andere predikanten te likken; zij kunnen de oude
preeken van don armon Honeyman niet moer uitstaan.
In den loop van drie jaren zijn er ook mededingers rondom Honeyman
opgerezen, die zijne kudde naar hun eigen schaapskooi hebben wegge-
j voerd. Wij weten hoe de onnoozele dieren elkander op den voet volgen
-ocr page 223-
Speelt in eene herberg.                                    215
en dat dit de schapenmanier is. Er is een niouwe herder in de naburige
St. Jacobskerk gekomen , die een krachtig, verstaanbaar , levendig pree-
ker is, geleerd en toch niet pedant; zijne mannelijke toespraak dringt
tot de harten zijner hoorders; hij spreekt van handel en wandel, zoowel
van doen als van gelooven; en scharen der beschaafdste en verstan-
digste, der kundigste en fraaist gekleede en zelfzuchtigste lieden van
de wereld stroomen aan en gaan hem ten minste tweemaal op een zondag
hooren. Er zjjn zooveel kundige en fraai gekleede enz. menschen op
de wereld, dat hun achtereenvolgende komst St. Jacob eenjaar en
langer vult. Daarna is er misschien een windmakende kwakzalver op-
getreden, die noch kunde, noch geleerdheid, noch liefde bezit, maar
net publiek schrik aanjaagt en wakker schudt door zijne verbolgenhoid
en het aldus een tijdlang bijeenhoudt, totdat het genoeg heeft van zijn
geratel en zijne vervloekingen. Onderwijl blijven de gewone klokken
der stille oude kerken in den omtrek voortluiden, die op den sabbat
hare deuren openzetten en hare kalme gemeente en eenvoudigen predi-
kant ontvangen, die de gansche week op scholen en aan ziekbedden druk
bezig is geweest met het verstrekken van goed onderwijs on zachten raad.
Ofschoon wij Honeyman slechts zelden zagen, want zijn gezelschap
was niet zeer boeiend en zijne gemaaktheid verloor, als men er mede
bekend was. alle merkwaardigheid, had Fred Bayham echter van zijn
zolderkamertje bij jufvrouw Ridley voortdurend het oog op den dominé
gehouden en ons van tijd tot tjjd bericht hoe het met hem ging. Toen
wij nu hot treurige nieuws hoorden dempte het natuurlijk de vroolijkheid
van Clive en diens metgezel. Bayham, die alle zaken met grooten
ernst behandelde, zeide aan Tom Sarjent dat hij ons afzonderlijk moest
spreken, waarop Tom met nog grooter ernst antwoordde : »Oaat dan,
kindoren; gij zult het best over uwe zaken kunnen spreken in een
andere kamer, verwijderd van het gedruis en de snakerijen van een
vroohjk gezelschap," en aan de bel trekkende verzocht hij Betsy hem
nog een glas rumgrog te brengen en één voor mijnheer Desborough, dat
ook op zijne rekening moest geschreven worden.
Wij gingen dus naar een andere kamer, waar het gas werd opge-
stoken, en nu verhaalde F. B. ons onder een glas bier het ongeluk van
den armen Honeyman. «Met uw verlof, Clive," zei Bayham, »on met
allen eerbied voor het waas der genegenheid in uw jeugdig hart. moet
ik verklaren dat uw oom Honeyman oen rare kerel is. Ik heb hem
twintig jaar gekend, sedert den tijd toen ik van zijn vader onderwijs kreeg.
De oude jufvrouw Honeyman is wat wij eene troefkaart zouden noemen
en dat was de oude Honeyman ook ; maar Charles en zijne zustor ...\'\'
Ik trapte Bayham onder tafel op den voet, want hij stond op het punt
om over Clive\'s moeder te gaan spreken.
«Hm ! van uw arme moeder mag ik — hm — mag ik zeggen vidi
tantum.
Ik heb haar bijna niet gekend. Zij trouwde zeer jong, en ik
was ook nog zeer jong, toen zij van Borehambury vertrok. Doch Charles
toonde reeds vroeg wie hij was — en dat was niet van \'t loffeljjkste —
neen, hij was volstrekt geen model van deugd. Hij had altijd de ge-
woonte om schulden te maken. Hij leende geld van al de leerlingen —
ik weet niet waar hij het anders aan besteedde dan aan koekjes en andere
snoeperijen — en zelfs van den stalknecht van Langneus — neem mij niet
kwalijk, wij plachten uw grootvader met dien kluchtigen bijnaam te be-
stempelen (want jongens blijven altijd jongens); zelfs van den stalknecht,
zeg ik, leende hij geld, en ik herinner mij nog wel dat ik Charles voor dat
schandelijk bedrijf een pak slaag gegeven heb.
-ocr page 224-
216
De Newcomes.
«Aan do academie had hij altijd schuld en zat hij altijd in de engte,
zonder dat hij eenig bijzonder vertoon maakte. Neem een voorbeeld aan
hem, boste jongen, — aan hom en aan mij, naar gij verkiest. Zie mij,
— mij, F. ISayham, afstammeling van do oude koningen die lang den
Toskaanschon schepter zwaaiden, •— eone straat doorhollen ten einde niet
door mijn laarzenmaker gezien te worden; zie mijn kolossaal lichaam
beven als iemand de hand op mijn schouder legt, zooals gij onlangs in
het Strand deedt, Pendennis, toon ik door den grond dacht te zinken!
Ik heb mijne fouten gehad, Clive; ik ken zo. Ik zal nog eene kan bier
nemen, met uw verlof lietsy, heeft jufvrouw Nokes koud vleesch op
schotel\'! en een zuurtje er bij.\' Zoo! Doe haar dan mijn compliment en
zeg dat F. B. honger heeft. Ik hervat mijn verhaal. F. B. heeft fouten
en weet dat. Soms moge ik wel eens wat wonderlijk gehandeld hebben,
maar nooit ben ik zulk een volleerd bedrieger geweest als die üoneyman."
Clive wist niet wat hij op deze schots van zijn oom zeggen moest,
maar zjjn metgezel schaterde het uit, waarop F 8 nadrukkelijk knikte
en met zijn verslag voortging. »lk weet niet hoeveel geld hij van uw
ouden heer gekregen heeft, maar dit weet ik wel, dat de helft daarvan
F. B. tot oen rijk man zou gemaakt hebben. Ik weet ook niet hoeveel
geld de eerwaarde heer zijn arme zuster te Brighton afgezet heeft.
Hij heeft zjjne kapel, zooak ge wel weten zult. aan Sherrick
verpand, die er nu meester van is en er hem elk oogenblik uit
kan zetten. Ik geloof, dat Sherrick geen kwado kerel is. Ik houd hem
voor een goed man en weet dat hij menigmaal een knaap , die in liet
nauw zat, er uit geholpen heeft. Hij zou gaarne conversatie in de
deftige kringen hebben , en dat is niet onnatuurlijk. Dat is de reden
waarom hij u onlangs gevraagd heeft, en waarom hij u op een diner
noodigdc. Ik hoop, dat het een goed diner geweest is. Ik wenaehte,
dat hij mij ook eens vroeg.
»Mozes kreeg wissels van Honeyman in handen, en daarop heeft de
schoonbrocder van llozos in Cursitor Street zijn eerwaarden persoon in
beslag genomen Dat mocht ook wel: de eene Jood had de kapel en nu
heeft de andere Jood den dominé. Zonderling, niet waar? Sherrick zou
de macht hebben om Lady Whittlesea\'s Kapel in eene synagoge te her-
scheppen en een rabbijn op don kansel te plaatsen waar mijn oom de
bisschop gepreekt hoeft.
«Do aandeelen in die zaak doen nog geen opgeld. Ik heb er veel
plezier met Sherrick over gehad, want ik mag dien Hebreër wel lijden,
mijnheer. Hij vliegt op als buskruit, als F. li. hem vraagt of er daar
boven zijn hoofd nog banken te huur zijn. Honeyman bedelde en leende
geld, ten einde tot den laatsten persoon, die recht op eene plaats had,
uit te koopen Ik herinner mij den tijd zeer wel toen het eene fameuse
speculatie was, en al de loges (ik meen de banken) voor liet ganscho
seizoen verhuurd waren, zoodat men geen plaats meer kon krijgen, hoe
vroeg men ook kwam. Maar Honeyman werd door dien voorspoed be-
dorven en begon telkens oude preeken op te dreunen. Het verveelde
liet publiek den ouden bedrieger altijd-door dezelfde krokodillentranen
te zien storten ! Toen probeerden wij het niet de muziek , want daar
was ik bij betrokken , mijnheer Dat n<as een coup , mijnheer, on daar
heb ik de eer van. Bellew zou voor niemand gezongen hebben dan voor
mij, en twee en twintig maanden lang wist ik hem zoo nuchter te
houden als pater Matthew. Maar nu betaalde Honeyman hem niet; er
had eene ruzie in het gewijde gebouw plaats en Bellew wilde niet meer
zingen. Toen moest Sherrick er zich mede bemoeien, en daar hij te
-ocr page 225-
Speelt in eene herberg.                                   217
Hampstead een kerel gehoord had , die naar zijn inzien juist was zooals
wij er een noodig hadden, werd Honeyman verplicht dien te engagee-
ren, onverschillig wat het kosten moest, üe herinnert u dien man
zeker nog wel, mijnheer \'? \'t VVas de weleerwaarde Simeon Rawkins,
de laagste man uit de laagkerk, mijnheer, een zwaarlijvig roodharig
ventje, die de h g inslikte en het dialect van Lancashire sprak. Die
was even geschikt om voor dominé op May Fair, als de harlekijn Gri-
maldi om voor Macbeth te spelen. Rawkins en Honeyman vochten als
hond en kat in de consistorie-kamer, en het gevolg was dat er een
derde van de gemeente wegliep, \'t VVas een eerlijk man en een bekwaam
man bovendien, hoewel niet rechtzinnig in de leer," (,dit zei F. 13. met
een allerstichteljjksten ernst) «gelijk ik nog denzelfden dag, toen ik hem
gehoord had, aan Sherrick verklaarde. Als hij mjj te voren had geraadpleegd,
zou ik hem een aardigen duit hebben kunnen besparen — veel meer
dan dat ellendige sommetje, waarover ik juist in dien tijd eene woor- J
denwisseling met hem had — eene zaak tusschen ons, mijnheer, een j
geldelijk verschil over een onbeduidend wisseltje op drie maanden, dat
eene tijdelijke verkoeling tusschen ons teweegbracht. Honeyman placht
over zulke dingen te huilen, want, Clive, uw oom is een groot man in
het huilvak. Hij ging zelfs met tranen in de oogen naar Sherrick om
hem te verzoeken\' dat Rawkins niet geëngageerd zou worden; maar het
moest er door. En ik moet tot verdediging van den armen Charles
zeggen, dat de ondergang van Lady Whittlesea\'s Kapel niet alleen
zijne schuld is, maar Sherrick er een goed handje aan meegeholpen
heeft.
«Charles dacht toen alles weer terecht te brengen door jufvrouw
Brumby te trouwen. Zij hield zeer veel van hem en de zaak was bijna
geklonken, in spijt van hare zonen, die er woedend over waren, zooals
gij wel denken kunt. Maar Charles heeft zulk een onweerstaanbare
neiging tot bedriegen, dat hij zelfs liegt als er niet het minste voordeel
mee te behalen is. Hij gaf op, dat zijne kapel jaarlijks twaalfhonderd
pond opbracht en dat zijn eigen middelen niet veel minder waren; doch
toen hij nu het contract met notaris Briggs, den broeder van jufvrouw
Brumby, moest opmaken, bleek hot dat hij gelogen had. zoodat de
weduwe in hare verontwaardiging niets meer van hem wilde weten. Zij
was eene goede vrouw voor zaken en bestuurde den hoedenwinkel ge- j
durende de negen jaren, dat de arme Brumby in de geneeskundige
inrichting van Dr. Tokely was. \'t Was een uiterst goed beklante win-
keL Ik was het, die er Charles inleidde. Mijn oom de bisschop nam j
er zijne flaphoeden, en ook dit nederige dak," zeido Jiayham, tegen
zijn hoog voorhoofd tikkende, «kreeg er langen tijd de pannen die liet
dekten. Ik ben overtuigd,\'\' voegde lijj er op melancholischen toon bij,
r>dat hij zonder die ongelukkige leugens jufvrouw Brumby zou gekregen
hebben. Zij had geen geld noodig; zjj bezat zelf genoeg duimkruid. Maar
zjj smachtte om in goed gezelschap te komen en wilde daarom gaarne
een gentleman trouwen.
«Maar wat ik Honeyman niet kan vergeven, is de wijze waarop hij
den armen ouden Ridley en diens vrouw opgelicht heeft. Ik heb hem
daar gebracht, zooals ge weet, in de gedachte dat zij maandelijks >
hunne rekening zouden inleveren en dat hij goedn zaken deed, zoodat
ik hun een aardig voordeeltje bezorgd had. Honderdmaal heeft de kerel
mij verteld, dat hij met do Ridley s op effen voet was. Doch hij heeft
niet alleen zijne huur niet betaald, maar bovendien nog geld van hen
geleend, en diners gegeven, waarvan hij Ridley den wijn liet betalen.
-ocr page 226-
218                                           Be Newcomes.
Huurders, die betaald zouden hebben, heeft hij uit het huis gehouden,
en dit alles vertelde hjj mij onder een stroom van tranen, toen hij mij
dezen avond bij Lazarus liet ontbieden. Ik ging er heen, mijnheer,
omdat hij in den nood zat, — ja, mjjnheer, ik waagde mij in het hol
van den leeuw," zegt F. B., met zelfgevoel rondziende. »lk weet niet
hoeveel hij hun schuldig is, want de som, die hij noemt, is natuurlijk
de ware niet. Nooit, spreekt Charles de waarheid. Maar verbeeld u
eens de trouwhartighcid dier goede Iiidley"s, dat zij tegen F. B. nooit
een woord van die schuld gerept hebben! »Wij zijn arm," zei juf-
vrouw Ridley mij nog dezen avond, «maar wij hebben eenig geld over-
gelegd en kunnen wachten, en wij gelooven ook dat mijnheer Honey-
man ons wel betalen zal " Dat ging mjj door de ziel, mijnheer, zoodat
ik de oude vrouw in mijn armen klemde en haar kuste, tot verbazing
van jufvrouw Cann on van J. .1. die met eene schilderij onder den arm
binnenkwam. Doch zij zeide, dat zij den jongen heer Frederik reeds
lang voordat ,1. ,1. geboren was gekust had, en dat is ook waar; het was
eene goede en trouwe dienstbode, en mijne gewaarwording, toen ik
haar omhelsde, was een gevoel van dankbaarheid."
Bij dit punt van het gesprek kwam Betsy binnen met de boodschap
dat het souper voor mijnheer Bayham gereedstond en dat het mooi
laat werd, waarom wij. Clive en ik, F. B. aan zijn maal lieten en,
jufvrouw Nokes gegroet hebbende, ieder zijns weegs naar huis gingen.
ZES EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
WAARIN DE PAARDEN VAN KOLONEL NEWCOME VERKOCHT WORDEN.
Het verwonderde mij niet, dat ik kolonel Newcomo den volgenden
morgen vroeg op mijne kamer zag verschijnen, daar Clive hem het be-
langrijke nieuws, ons den vorigen avond door Bayham medegedeeld,
verteld had. liet oogmerk van den kolonel was, gelijk wij ternauwer-
nood behoeven te zeggen aan degenen die hem kenden, zijn schoon-
broeder te redden, en daar hjj onkundig was van advocaten en deur-
waarders en hunne wijze van doen, was hij op het denkbeeld gekomen
om op Lamb Court inlichtingen te gaan inwinnen. In dit opzicht legde
hij eene zekere voorzichtigheid aan den dag, daar ik althans iets meer
van de wereld en hare gebruiken wist dan mijn eenvoudige vriend, en
in staat was betere voorwaarden voor den rampzaligen gevangene of
liever voor den kolonel, die eigenlijk de verliezende partij was, te be-
dingen, dan Honoyman\'s schuldeischers anders waarschijnlijk gezind
zouden geweest zijn toe te staan.
Ik achtte het raadzaam, dat onze Barmhartige Samaritaan hot slacht-
i offer der roovers, dat hij te hulp wilde komen, niet zou zien, en liet
! hem dus in gesprek met den heer Warrington op Lamb Court, terwijl
ik mij naar het huis van bewaring spoedde, waar de lieveling van May
Fair in voorioopige gijzeling werd gehouden. Een weemoedig lachje
vertoonde zich op zijn gelaat, toen ik in zijn afzonderlijke kamer werd
binnengelaten. De eerwaarde heer was nog ongeschoren, doch had
ontbeten. Ik zag een glas, waarin brandewijn was geweest, op het
havelooze blad staan, waarop zijn ontbijt was binnengebracht. Een
vettig romanboekdeel uit eene naburige leesbibliotheek lag op de tafel;
doch op dit oogenblik was hij bezig met het schrijven van een dier
-ocr page 227-
Waarin de paarden van kolonel Newcome verkocht worden. 219
lange brieven, dier uitgewerkte, bloemrijke, welsprekende opstellen,
dier zoo rijkelijk onderstreepte documenten, waarin de mooie toeleg
van schelmen
met kracht van cursief aan do kaak wordt gesteld, als-
mede de onverschilligheid, om geen harder woord te bezigen, van
vrienden op wier bijstand men met grond had mogen rekenen ; het
schandelijke gedrag van Salomons; de verbazende achterlijkheid van
Smith ora eene som te betalen waarop hij zoo vast gerekend had als
op de Bank van Engeland ; en eindelijk de stellige zekerheid dat hjj do
som van zoo- en zooveel pond, indien men hom die wilde leenen, uiterlijk
op zaterdag over acht dagen zou terugbetalen (met welk een hartgron-
digen dank, behoeven wjj wel niet te zeggen). Dit alles, hetgeen som-
mige onzer lezers in den loop van hun leven reeds in verschillende
handen zullen gelezen hebben, werd naar behooren door den armen
Honeyman uiteengezet. In een wijnglas, dat op tafel stond, lag een
ouwel, en zonder twjjfel stond iemand beneden gereed, om den brief weg
te brengen Dergeljjke brieven worden altijd met een bode gezonden,
van wien in het postscriptum melding wordt gemaakt. Hij zit altijd op
de bank in den gang, als de brief u ter hand wordt gesteld, en is de
«iemand" die op antwoord moet wachten.
Niemand zal onderstellen, dat Honeyman volledige opening van den
stand zijner zaken gaf aan den onderhandelaar, die belast was er inzage
van te komen nemen. Geen schuldenaar komt in eens voor al zijne
schulden uit, maar bekent ze stuk voor stuk aan den tusschenporsoon,
zaakwaarnemer of weldoener, en leidt hem van de eene verrassing in
de andere, door hem, als hij denkt dat het notaatje van den kleer-
niakor het laatste is, nog dat van den laarzenmaker voor te leggen. Ik
was volkomen zeker, dat Honeyman\'s opgave niet met de waarheid
strookte. De sommen, waarvoor hij thans vervolgd werd, waren niet
groot. »Mozes van YVardour Street, honderd twintig pond — ik geloof
dat ik hem reeds duizenden voor deze zelfde zaak betaald heb," roept
Honeyman uit. »Een hardvochtig winkelier uit het West-End, die van
mijn rampspoed hoorde — die lieden hangen allen aan elkander als eene
klit, waarde Pendennis, en schieten als gieren op hunne prooi neder!
Waddilove, de kleermaker, heeft mij ook gedagvaard voor acht en
negentig pond — een man die aan mijne recommandatie zijn opkomst
te danken heeft! Tobbins, de laarzenmaker, zijn buurman in Jermyn
Street, moet nog een en veertig pond hebben — en dat is alles, op mijn
woord alles. Over weinige maanden, als ik de huur der banken in de
kerk ontvang, zou ik met die roofvogels kunnen afrekenen; anders
hangt mij een totale en onherroepelijke ondergang boven het hoofd en
wacht mjj de vernedering en schande der gevangenis. Ik weet dat, en
ben er op voorbereid; ik bon schandelijk zwak geweest, Pendonnis; ik
kan zeggen mea culpa, mea maxima culpa, en ik kan — mijne straf —
dragen." In zijne schoonste oogenblikken was hij nooit aandoenlijker
geweest. Hij wendde zijn hoofd af en verborg zijn gelaat in een zak-
doek, niet zoo helder als dio, welke zijn aandoeningen in Lady
Whittlesea\'s Kapel omsluicrde.
Hoe de glibberige boeteling trapswijze genoodzaakt werd verdere
bekentenissen te doen en hoe wij een verslag van hem kregen van zijne
rekening met de Ridley\'s of van zijne zaken met Sherrick, behoeft hier
niet uiteengezet te worden. De slotsom, waartoe kolonel Newcome\'s
ambassadeur kwam, was, dat het geheel nutteloos zou zjjn zulk een
persoon te helpen en dat de Fleet-gevangenis eene zeer heilzame plaats
van afzondering voor dezen verkwistonden godgeleerde zou wezen. Voor-
-ocr page 228-
Be Newcomes.
220
dat de dag ten eindo was hadden de heeren Waddilove en Tobbins
hun buurman in St. James, den heer Brace, op de hoogte van de zaak
gebracht, zoodat er van dien winkelier in heerengoederen eene dag-
vaarding wegens handschoenen, dassen en zakdoeken kwam, die den
dandy-achtigsten jongen officier der garde eer zou gedaan hebben.
Warrington trok ééne lijn met Pendennis en gaf den raad, dat men
aan het recht zijn loop zou laten. «Waarom zou men een man helpen,
die zich zelven niet wil helpen?" zeide hij. «Laat do wet zijne schul-
den uitwisschen; help hem op de been met twintig pond als hij uit
de gevangenis komt, en tracht hem een post van Kapelaan op het
eiland Man te verschaffen."
Ik zag aan het ernstige maar vriendelijke gelaat van den kolonel,
dat dit harde vonnis hem niet beviel. «Beloof ons in ieder geval,
mijnheer, zeiden wij, «dat gij persoonlijk niets betalen zult, en dat gij
Honeyman\'s schuldeischers niet zult gaan spreken, maar dat gij mensehen,
die de wereld beter kennen, met hen zult laten omspringen." — »De wereld
kennen, jonkman ?" riep Newcome uit «Mij dunkt, dat als ik op mijn
leeftijd de wereld nog niet ken, ik het nimmer zal leeren" Maar al
ware hij zoo oud geworden als Methusalem, een kind zou hem om den
vinger gewonden hebbon.
«Ik maak er voor u geen geheim van," zeide hij na eene pauze, ge-
durende welke het driemanschap een aantal rookwolken omhoog gezon-
den had, «dat ik een — een sommetje heb, dat ik ter zijde had gelegd
om het voor mijn genoegen te gebruiken, dat is wezenlijk de waarheid,
en waarvan ik het nu mijn plicht acht een gedeelte te besteden, om
Honeyman uit do ellende te helpen. De som is niet groot; het geld was
eigenlijk bestemd voor — Nu, ik heb het voor deze zaak over. Als
I\'endennis bij de winkeliers wil gaan en trachten tot eene schikking met
hen te komen, daar ik niet twijfel of zij hebben de prijzen schandelijk
overdreven, dan ben ik er niet tegen. Behalve do winkeliers is er dan
nog do goede jufvrouw Ridley en mijnheer Sherrick; die moeten wij
ook spreken, en dan dien rampzaligen Charles op de been trachten te
; helpen Wij hebben oolc wel van andore verloren zonen gelezen, die
liefderijk behandeld zijn, en wij hebben zelven schulden, beste vrienden,
voor welke wij vergeving behoeven."
Met yherrick\'s rekening behoefden wij ons niet te bemoeien; die heer
had eerlijk met Honeyman gehandeld. Lachend zeide hij tegen ons:
«Gij denkt toch niet. dat ik dien snaak een shilling zonder onderpand
! zou voorgeschoten hebbon ? op dien voet zou ik hem vijftig of honderd
pond geven. Uier is een zijner wissels met den naam van Bayham — ook
een raar heer — als trekker. Een aardig paartje, niet waar ? Nu, ik
zal hun geen kwaad doen. Ik schoot eenig geld op dien winkel daar
boven," en bij die woorden wees Sherrick naar den zolder, want wij
zaten op zijn kantoor onder Lady Whittlesea\'s Kapel, «omdat ik dacht,
dat het eene goede speculatie zou zijn. En dat was het ook in den
beginne. Het publiek had met Honeyman veel op. Al de groote lui
kwamen hem hooren. Maar thans is de speculatie zoo mooi niet meer.
Hij heeft afgedaan, maar men kan ook niet altijd in de mode blijven.
Toen ik Mademoisollo Bravura voor \'t eerst aan mijn schouwburg ver-
bond, kon men drie weken achtereen geen plaats krijgen. Het vol-
gende jaar bracht zij geen twintig pond \'s weeks op. Zoo ging het ook
met Pottlo en die gekheid van het hoogo drama. Aanvankelijk liep alles
zeer goed. Het was druk, de zaal zat altijd vol, wij annonceerden van
«onzen onsterfelijkon bard" en dergelijke dingen. Doen de schouwburg
-ocr page 229-
Waarin de paarden van kolonel Newcome verkocht worden. 221
aan onzen overkant engageerde eeno menagerie en een Fransch paar-
denspel, en van dat oogenblik af stond Pottle voor hot orkest on do
vrijbiljetteu te bulken, \'t Is alles speculatie. Ik heb zoo wat in alles l
gespeculeerd waarin gespeculeerd kan worden: in schouwburgen, in
naamloozo vennootschappen, in bouwterreinen, in wissels, in gas- en j
assurantie-maatschappijen en in deze kapel. Die arme Honeyman! Ik
cal hem geen kwaad doen. Met dien anderen kerel dien ik er in ge-
haald heb — dien roodharigen Rawkins — geloof ik dat ik verkeerd
heb gedaan. Ik ben nu van oordeel, dat hij nadeel aan de zaak be-
rokkend heeft. Maar ik kan niet alles weten, niet waar? Ik heb geen
opleiding gehad om domino\'s te loeren beoordoelen, — eer het tegendeel.
Ik dacht, toen ik Rawkins te llampstead hoorde, dat hjj ons juist lijken
zou. Ik ging rond, mjjnhoor, juist zooals ik in de provinciën deed toen :
ik den schouwburg had, — to Ohamberwell, Islington, Kensington, I
Cln >ton, kortom overn\'. om de jongo pro Hkanten to hooren. Wilt ge
een glas sherry? Dit gaat op den meerderen voorspoed van Honeyman.
Wat den kolonel betreft, mijnheer, dat is een beste ! Ik heb nooit zulk
een man gezien. Ik moot altijd met zooveel schelmen omgaan, in on
buiten de stad, onder voornamen on geringon, dat het gezicht van
iemand als hij mjj waarlijk verkwikt en ik alles voor hem zou willen
doen. Gij hebt maar eeno mooie speculatie niet die Pall Ma/l Gazelle
gedaan ! Ik heb» hot ook met couranten beproefd, maar de mijne maakten
geen opgang; waarom weet ik niet. Ik heb eerst oon conservatief blad
opgezet, toen een dat gematigd liberaal was, en eindelijk een verwoed
radicaal orgaan. Wat zoudt ge nu denkon van een godsdienstig blad,
bijv. de Kalifchismus, of zoo\'n naam ? Zou Honeyman geschikt zijn tot
redacteur daarvan ? want ik vrees, dat het in de Kapel mot don armen
drommel geheel uit is."
Ik verliet mijnheer Shorrick, niet weinig opgebeurd door zijne taal en
veel verlicht ten opzichte van Honeyman\'s lot. De leveranciers van den
domino waren tevreden gesteld, en wat Mozes betreft, toen deze vernam
dat Honeyman geen vaste goederen bezat en voor het hof dor faillisse-
menten zou moeten komen, tenzij Mozes zich tot eene schikking liet vinden,
waarvoor wij gemachtigd waren hom voorstellen te doen, werd ook hij
tot reden gebracht en deed hjj afstand van het gezegeld papier, dat
Honeyman\'s ondorteokening droeg. Onze onderhandeling had echtor ge-
vaar geloopon af te springen ten gevolge van Clivo\'s ontijdige verontwaar-
diging. daar hij aanbood den jongen heer Mozes uit het raam te smijten
Deze onfatsoenlijke handolwijzo van Newcome had echter geen andere
gevolgen, dan dat zij tot hevige vertoogen aanleiding gaf en do afdoening
der zaak eenigszins vertraagde. Den onmiddellijk daarop volgenden zondag
hield Honeyman weer eeno dierbare preek in Lady Whittlesea\'s Kapel.
Hjj had zich in hot huis van voorloopigo gijzeling zeer bemind gemaakt,
zoodat de heer Lazarus zeide: »Als zijne zaken niot tijdig genoeg tot
eeno regeling gekomen waren, zou ik hom des zondags vrijgelaten heb-
ben en hom een mijner bedienden hebben meegegeven om hem den weg
te wijzen, begrijpt go; want wanneer iemand zich als een gentleman
jegens mij gedraagt, gedraag ik mij als een gentleman jegens hem.
De rekening van jufvrouw Ridloy — en \'t was eene lango! — werd
zonder de minste aanmerking en zonder aftrek van een enkelen penning
voldaan ; doch de kolonel walgde bijna van Honeyman\'s opgewondene
betuigingen van dankbaarheid en nam zijne verzekeringen van berouw
en spijt zeer koeltjes aan. «Nu ziet gjj, mijn jongen," sprak de kolonel
tot Clive, «tot welke uitersten de schulden een mensen brengen, zoodat
-ocr page 230-
222                                      De Newcomes.
hij de waarheid in het aangezicht slaat on zelfs de armen besteelt. Ver-
beeld u eens, dat gij weg moet sluipen uit het gezicht uwer wasch-
vrouw, dat ge u moet vernederen voor uw kleermaker, of dat gij het
brood der kinderen van een arm man opeet!"
Clive begon te blozen on zotte oen zeer verlegon gezicht. »0 vader!"
riep hij uit, »ilc — ik ben ook eenig geld schuldig ; wel niet voel, een
pond of veertig — vijf en twintig pond voor sigaren, en vijftien die ik
van Pendennis geleend heb, en — en — ik heb er al lang erg over in
den brand gezeten."
«Malle jongen," zeide do kolonel, «van dio sigarcnrekening wist ik
en die heb ik verleden week reeds betaald. Al het mijne is liet uwe,
dat weet gij immers wel? Zoolang ik een guinje bezit is do helft voor
u. Zorg nu maar, dat al, wat wij schuldig zijn, tot don laatsten shil-
ling betaald worde eer — eer do week uit is. En ga eens naar Binnie,
en vraag of hij mij op zijno kamer oen oogonblik wachten kan, want
ik moet hem eens spreken." En toen Clive weg was zeide hij op zijn
innemendsten toon tegen mij : »In \'s hemels naam, Arthur, houd er
een oog op, als ik weg ben, dat mijn zoon geen schulden maakt, want
ik koor spoedig naar Indic terug."
«Spoedig, mijnheer? Gij hebt nog een jaar verlof," antwoordde ik,
»Ja, maar geen traktement, zooals gij weet, en dit geval mot Honey-
man heeft hot potje, dat ik voor mijn uitgaven in «Europa bestemd
had, bjjna uitgeput. Mijne verteringen zijn veel grooter geweest dan ik
verwacht had. Zooals het geval nu ligt, heb ik bij mijne broeders
over meer beschikt dan ik er gestort had, zoodat ik genoodzaakt ben
geweost op mijn agent te Calcutta te trekken. Wat komt er een jaar
vroeger of later op aan ? tenzij twee der opperofficieren, die boven mij
staan, gestorven waren, want dan zou ik tot effectief kolonel met het
volle traktement bevorderd zijn en in het Jand hebben kunnen blijven.
Clive zal zich verder in zijn vak bekwamen on gedurende mijn afwe-
zigheid de groote centrums der kunst gaan bezoeken. Eenmaal had ik
mij voorgesteld welk een genoegen het zou zijn hem te vergezellen:
doch ( homme proposa, Pendennis. Ik geloof nu, dat het beter is, dat
oen jongmensch niet altijd aan vaders leiband loopt. Gij jongelieden
zijt mij te knap af; ik ben niet op de hoogte van uwe denkbeelden en
ik heb uwe boekon niet gelezen, zoodat ik dikwijls gevoel dat ik in
uwe gezelschappen hinderlijk ben. Ik keer terug naar een land, mijn-
heer, waar ik eenige vrienden heb en nog iets bcteeken. Ik kon eonigo
eerlijke gezichten, blanke en bruine, die in het oude regiment van
blijdschap zullen stralen als zij Tom Newcome terugzien. God zegene
u, Arthur. Gij jongelieden in dit land hebt zulke koele manieren, dat
wij ouderen aanvankelijk ternauwernood woten hoe wij het met u heb-
ben. Toen wij pas hior waren sprak ik or met Binnie wol eens over
en waren wij van meening, dat wij door ulieden uitgelachen werden ;
maar ik weet nu wel, dat dit hot geval niet was. üe almachtige God
zegene u! Hij schenke u eeno goede vrouw en make een good man
van u. Ik heb een horloge gekocht, dat ik u verzoek te dragen ter
gedachtenis aan mij en mijn jongen, voor wien gij zoo vriendelijk zijt
geweest, toen gij te zamon op de Grauwebroedersschool waart." Ik
greep zjjne hand on stamelde eenige onsamenhangende betuigingen van
liefdo en achting. Verdiende Thomas Newcomo die niet van allen, die
hem kenden?
Toen onze goede kolonel zijn besluit genomen had, begon hij in stilte,
doch daarom niet minder ijverig, toebereidselen tot zjjn aanstaand ver-
-ocr page 231-
Waarin de paarden van kolonel Newcome verkocht worden. 223
trek te maken. Gedurende de laatste dagen van zijn verblijf schonk hij
mij meer van zijn vertrouwen dan hjj tot dusverre gedaan had, en was
hij zoo goed te zeggen dat hij mij bijna als oen eigen zoon beschouwde
en daarom hoopte dat ik als een oudere broeder en voogd ten aanzien
van Clive zou handelen. Ach, wie zou de voogd over dien voogd zijn?
Do jongere broeder bezat veel edeler hoedanigheden dan de oudere.
De wereld had Clive nog niet verhard en hem zelfs niet bedorven. Maar
ik bemerk, dat ik van deze geschiedenis afdwaal tot die van een ander per-
soon, zoodat ik tot het eigenljjke onderwerp van dit boek zal terugkeeren.
De kolonel was, nu hij zijn vertrek vast bepaald had, bijzonder ge-
troffen en verheugd over het gedrag van zjjn vriend Binnie. «James is
een der edelmoedigste menschen op aarde, Pendennis," zeide hij, »en
ik ben er trotsch op, verplichting aan hem te hebben en dit bovendien
te mogen verklaren. Gij weet, dat ik dit huis van onzen speculeeren-
den vriend Sherrick gehuurd heb en tot aan hot einde van den termijn
voor de huur verantwoordelijk ben. James heeft mij geheel van die
zaak ontslagen. De woning is veel te groot voor hem, maar hij zegt
dat zij hem bevalt en hij er dus wil blijven, en dat zijne zuster en zijn
nichtje huis voor hem zullen houden. Clive" (hier daalde de stem van
den spreker een weinigje) »zal altijd de zoon des huizes zijn, zegt de
brave James, waarvoor God hem moge zegenen. James is bijna een
lakh roepijen rijker dan ik dacht — knoop dat achter uw oor, mijnheer
Arthur, — en heeft mij in vertrouwen medegedeeld, dat, indien zijn
nichtje Roosje iemand huwt waaraan hij zijne goedkeuring schenkt, hij
haar een aanzienlijk gedeelte van zijn fortuin zal nalaten "
De vertrouweling van den kolonel gaf ten antwoord, dat zijn hart
reeds elders geplaatst was, waarop de kolonel veelbeteekenend ant-
woordde: «Dat dacht ik wel. Ik heb iets hooren mompelen van zekere
juffer A. Ik heb haar grootvader gekend, een zeer hulpvaardig oud
heer, van wien ik eenig geld leende toen ik nog luitenant te Calcutta
was. Ik beken u, geheel in vertrouwen, waarde jonge vriend, dat ik
hoop dat zeker jong heer van uwe kennis tot het inzicht moge komen,
dat juffer Mackenzie een mooi en zachtaardig meisje is en hem wel zou
loeren liefhebben. Als gjj jongelieden tijdig met goede en deugdzame
vrouwen trouwdet (zooals — hm! —juffer Amory zonder twijfel is),
dan zoudt ge de helft van de verzoekingen der jeugd ontgaan. Gjj zoudt
geen losbollen worden , zooals velen uwer mij toeschijnen, en niet koud
of zelfzuchtig zijn, \'tgeen ik als nog erger ondeugden beschouw. Ik bid
dus. dat Clive spoedig het anker moge worpen buiten het bereik van
het gevaar en zulk een lief meisje als Dinnie\'s nicht tot levensgezellin
kieze. Toen ik naar dit land kwam, had ik andere plannen met hem,
die echter niet verwezenlijkt kunnen worden; en daar ik zijne vurige
geaardheid ken en op den jongen guit gelet heb, ben ik bang dat de
eene of andere vrouw hem in het ongeluk zal storten en wenschte ik
van harte dat hij buiten schot ware."
Het welgemeende plannetje der beide oudere personen was dus, dat
de beide jongere zouden trouwen, om voortaan altijd gelukkig te zijn,
zooals de prins en do prinses in het toovorsprookje. De lieve mevrouw
Mackenzie (heb ik verteld, dat zij in den aanvang van haar verblijf bij
haar broeder bijna openlijk het hof aan den kolonel maakte?) deed
gaarne afstand van haar eigen kans, indien haar schatjo van een Roosje
(laardoor gelukkig kon worden. Lachend plachten wij te zeggen, dat,
zoodra Clive\'s vader vertrokken was, Joosje bij Roosje zou komen. Doch
Joosje, die geheel onder den invloed van hare grootmoeder stond, was
-ocr page 232-
224                                      De Newcomes.
zeer fijn geworden, trok in hare brieven het geoorloofde van do Opera,
den Tower van Londen en het wassonbeeldenspel in twijfel, en trouwde,
voordat er een jaar vorloopen was, den ouderling Bogie van de gemeente
van dominé M\'Oraw.
Spoedig las men in den Morning Post de advertentie, dat er, tor
zake van den terugkeer van een officier naar Indiö. drie paarden (waar-
van do beschrijving en de afstamming volgde) te koop waren. «Gegadigden
gelieven zich te vervoegen aan den stal, 150, Fitzroy Square"
De directeuren der Oost-Indische Compagnie noodigden luitenant-
kolonel Newcomo op eene partij, die aan generaal-majoor Sir Ralph
Spurrier, kommandeur der Had-orde, ter gelegenheid zijnor benoeming
tot opperbevelhebber te Madras, gegeven werd. Clive werd ook ge-
vraagd, »en er werd na het diner een toast op vader ingesteld," zeide
Clive, «waarop hij in eene heel mooio rede bedankte."
[lij, Clive en ik ch den eene pelgrimage naar de Grauweb:oeders en
hadden de plaats geheel aan ons zelven , daar het vacantie was on de
jongens weg waren. Een der zoogonoemde Arme Broeders, dien wij
ons nog zeer goed herinnerden, leidde ons rond, en wij rustten uit in
het kamertje van kapitein Scarsdale, een officier die den oorlog op het
Spaansche Schiereiland had medegemaakt en, na zijne plaats in het
leger verkocht te hebben, blijdo was dat hij deze stille wijkplaats voor
zijn oude dagen had gevonden. Wij spraken hier, zooals oude school-
kameraden en minnaars spreken, over zaken die alleen voor minnaars
en schoolkameraden van belang zijn.
De kolonel nam van zijne vrienden, jong en oud, één voor één af-
soheid; reisde naar Newcome en gaf jufvrouw Mason zijn laatsten zegen;
bracht een nacht bij Tom Smith en een dag bij Jack Brown door; ging
naar al de scholen waar jongens en meisjes van zijne kennis waren, ten
einde hun ouders in Indiö met het allerlaatste echte nieuws omtrent
hunne lievelingen te kunnen verblijden; logeerde eene week op Marble
Hill en ging daar op do patrijzenjacht, zonder welke uitspanning Clive
zeide dat het er onuitstaanbaar zou geweest zijn; en begaf zich toen
naar Brighton, om eene korto wjjle bij jufvrouw Iloneyman te vertoeven.
Sir Brian\'s gezin bleef natuurlijk niet in do stad, toen het parlement
uiteenging. Het spreekt van zelf, dat Barnes jachtgrond in Schotland
had, waarhoen zijn oom en neef hem niet volgden. De overigen gingen
naar \'t buitenland. Sir Brian moest do baden te Aken gebruiken. De
broeders scheidden als zeer goede vrienden en Lady Anna en de kleintjes
zeiden hem hartelijk vaarwel. Ik geloof dat Sir Brian in Park Lane
den kolonel zelfs uit do zaal de trap af naar de deur geleidde en
werkelijk op do stoep kwam, om zijn broeder in zijne cab te zien
stijgen (juist zooals hij do oude Lady Bagges, wanneer zij over zaken
op zijn kantoor kwam handelen, uit do spreekkamer naar haar rijtuig
bracht). Ethel echter had aan dit soort van afscheid niet genoog. Den
volgenden morgen reed eene cab Fitzroy Square op, waar eene gesluierde
dame uitkwam, die vijf minuten op des kolonels kamer vertoefde; en
toen hij haar weder naar het rijtuig geleidde , stonden de tranen in zijn
oogen.
Mevrouw Mackenzie, die alles uit de vensters der voorkamer gezien
had, maakto er aardigheden over en vroeg den kolonel wie zijn liefje
was? Newcomo gaf op zeer stelligen toon ton antwoord, dat hij hoopte
dat nimmer iemand met lichtvaardigheid over die jonge dame zou
spreken, die hij liefhad als zijn eigen dochter, en liet scheen mij toe,
dat dio lofspraak Roosje eenigszins hinderde. Dit gebeurde op den dag
-ocr page 233-
Waarin de paarden van kolonel Newcome verkocht worden. 225
vóór dien, waarop wij allen naar Iirighton gingen. De kamers bij
jufvrouw Honeyman waren door den heer binnie en zijne dames in
beslag genomen, en Clive en haar dierbare kolonel hadden apparte-
menten naast do deur. Charles Honeyman kwam over en hield eene
zijner beste preoken. Ook Fred Bayham was er en zag er op het
havenhoofd en op de duinen als een eerste heer uit. Ik heb reden om
te gelooven dat hij eenig onderhoud met Thomas Newcome had gehad
en daardoor in een toestand van althans tijdelijken voorspoed was ge-
raakt. Wie, die met den kolonel bekend was, had geen ondervinding
van zijne mildheid, en wie, die hem zag, wenschte hem niet \'s hemels
besten zegen toe ? F. B. was diep geroerd door Honeyman\'s preek,
waarvan wij natuurlijk de toespelingen begrepen. Tranen biggelden
langs zijne bruine wangen, want Fred was gemakkelijk te treffen en
als een zeer murw zondaar te beschouwen. Roosje en hare moeder
snikten hoorbaar, tot groote verbazing van do kalme oude jufvrouw
Honeyman, die geen begrip van dergelijke waterwerken had, en tot
ontsteltenis van Newcome, dien het speet zijn lof zelfs in het gewijde
gebouw te hooren uitbazuinen. De goede heer Binnie kwam voor deze
maal eens ter kerk, en. op hoe verschillende wijzen zij hun aandoeningen
ook openbaarden of onderdrukten, geloof ik dat er in den kleinen hier
vergaderden kring niemand was, die niet een nederig gebed en een
zacht gestemd hart had medegebracht. Het was het laatste sabbats-
gelui. dat onze hooggeschatte vriend in langen tijd in zijn vaderland
zou hooren. De onmetelijke zee, die het strand bespoelde, was blauw
van de weerkaatsing van den hemel, en op de kruinen harer ontelbare
golfjes dartelde de zonneschijn. Ik zie den goeden man met zijn zoon,
die zich aan hem vastklemde, nog voor mij, zooals zij met elkander
langs het strand op en neder wandelden.
De kolonel was verheugd over een bezoek dat Ridley hem bracht en het
nieuws dat deze bij die gelegenheid mededeelde (Lord Todmorden hoeft eene
buitenplaats in Sussex, en Ridley kwam van daar over, om zijn opwachting
te maken). Hij zeide, dat hij nooit do vriendelijkheid zou vergeten,
waarmede de kolonel hem behandeld had. Mylord had een knecht
genomen, dien Ridley onder zijn eigen oog had opgeleid en gerust kon
aanbevelen, en die nu voortaan zijn lordschaps kamerdienaar zou zijn.
«Mylord heeft mjj," zeide hij, »tot rentmeester aangesteld en is, gelijk
altijd, met opzicht tot het salaris zeer mild geweest. En ik en mijno
vrouw dachten, mijnheer, met betrekking tot onzen zoon John James —
zulk een goede en bravo jongen , waar ik trotsch op ben! — dat (als
ge \'t niet kwaljjk neemt) wij ten hoogste verheugd en vereerd zouden
zijn als hij mee mocht gaan, wanneer mijnheer Clive naar het buiten-
land gaat. Het geld, dat gij ons zoo nobel hebt uitbetaald, kolonel,
zullen wij hem geven; dat was een zeer slimme inval van jufvrouw
Cann. Mylord heeft aan John James eene schilderij voor eene goede
som besteld en mijn zoon te dineeren gevraagd, mijnheer, aan mylords
eigen tafel, waar ik hem vijf en dertig jaar lang trouw bediend heb."
Bij dit gedeelte van het verhaal, dat blijkbaar eene bestudeerde voor-
dracht was, haperde Ridley\'s stem en kon hij niet meer voort; maar
de kolonel drukte hom hartelijk de hand, en Clive sprong er bij om
hetzelfde te doen, on zei dat het zijn hartewensch was. dat hij en J. J.
reisgenooten door Frankrijk en Italië zoudon zijn. «Maar ik had het
mijn besten vader niet willen vragen," zeide hij; >>want deze moet toch
reeds aan allo kanten zooveel betalen, en bovendien weet ik dat J. J.
te fier is om zich op sleeptouw te laten medenemen."
15
DE NEWCOMES I.
-ocr page 234-
Be Newcomes.
226
De plaats voor den overtocht van den kolonel was reeds besproken.
Deze maal doet hij de reis met de landmail en stevent in de eerste
plaats naar Alexandrië met een der prachtige stoomschepen van de
Peninsular and Oricntal Company. Zijn uitrusting is zoo bescheiden
als die van een tweeden luitenant; ik geloof dat hij do oude uniform,
die hem reeds zoovele jaren gediend had, weder zou medegenomen
hebben, indien Clive hem niet door vriendelijken aandrang bewogen
had eeno nieuwe te laten maken. Clive en zijn vader reisden geheel
alleen naar Southampton, maar F. B. on ik gingen met de diligence
daarheen, want wij hadden onzen dierbaren vriend verlof gevraagd om
hem tot het laatste oogenblik te mogen zien en hem het: »God zegen\'
u!" na te roepen. Zoo kwam de dag, waarop de stoomboot ver trekk on
zou. Wij zagen zijne hut en waren getuigen van al de drukte, die op
den dag van vertrek aan boord heerscht. Onze gedachten waren echter
slechts op één persoon bepaald, hetgeen op zulk een dag zonder twij-
fel met honderden anderen het geval is. Er waren vele groepen vricn-
den op het zonnige dek bijeenvergaderd, die elkander de laatste woor-
den van zegen en vaarwel toespraken. Zij sloegen geen acht op de
beweging die rondom hen heerschte, het geschreeuw der bezige omcie-
ren en matrozen, het gezang der mannen aan den kaapstander, het
luiden der scheepsklok nu het uur van vertrek meer en meer nadert,
en moedor en zoon, vader en dochter, man en vrouw nog zoolang
mogelijk elkanders hand drukken. Wij zagen Clivo met zijn vader bij
het stuurrad spreken. Daarop gingen zij naar beneden, en een passa-
gier verzocht mij, aan zijne bijna bezwijmende vrouw den arm te wil-
fen geven, om haar van het schip te leiden. Bayham volgde ons met
hunno twee kinderen in zijn armen, terwijl de echtgenoot zich verwij-
derde en naar het achterdek ging. Voor de laatste maal luidde de klok
en werd er geroepen: «Naar den wal." Ondertussohen was het schip
reeds begonnen te zuchten en te dreunen en klotsten de groote schep-
raderen door het water, terwijl de schoorsteenen hunne zwarte seinen,
dat het vertrek naderde, ook reeds hadden omhoog gezonden. Wij
waren nog dicht bij het dok, toen wij Clive zeer bleek van beneden
naar boven zagen komen, en toen hij aan wal kwam, werd de loop-
plank achter hem binnen boord gehaald.
Onder drievoudig gejuich uit de dokken en van de equipage en de
dekpassagiers zet het fraaie schip den eersten tred op znn voorgeschre-
ven weg en drijft het naar den oceaan af. «Daar is hij nog, daar is
hij." roept Bayham, met zijn hoed zwaaiende; »God zegen hem, God
zegen hem!" Ik had nauwelijks onzen goeden ouden vriend in \'toog
gekregen, die ons een laatst vaarwel toewuifde, of de dame, wier man
mij verzocht had haar weg te leiden, viel in mijn armen in zwijm.
Arm schepsel! ook haar had het lot geslagen. Ach, smart dier van-
eengereten harten, hartstochtelijke uitbarstingen, wreede, wreede schei-
dingen ! Zult gij niet eenmaal, eer er vele jaren verloopen zijn, een
einde nemen, wanneer de tranen van alle oogen zullen gewischt wor-
den en er geen smart noch pijn meer wezen zal?
ZEVEN EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
JEUGD EN ZONNESCHIJN.
Ofschoon Thomas Newcome naar Indië was teruggekeerd om nog
meer geld bijoen te zamelen, daar hij oordeelde dat nij van zijn inko-
-ocr page 235-
Jeugd en zonneschijn.                                 227
men in \'t vaderland niet loven kon, was hij desniettemin tamelijk rijk
en bezat hij, op het oogenblik van zijn vertrek uit Europa, twee lakh
roepijen in onderscheidene Indische waarden. »Als wij bij den interest
van mijne twee lakh nog duizend pond \'sjaars hebben, zullen wij in
Engeland zeer goed kunnen rondkomen." dacht hij. »Ik kan Clive
tien duizend pond geven als hij trouwt en vijfhonderd pond \'sjaars uit j
mijn inkomsten. Als zjjne vrouw eenig geld ten huwelijk brengt, kun- J
nen zij alle aangenaamheden des levens genieten, en wat zijne schilde-
rijen betreft, kan hij er zooveel of zoo weinig vervaardigen als hem
lust." Newcome schoen dus niet in ernst te gelooven dat zijn zoon van
\'t schilderen zou kunnen leven : maar hij beschouwde Clive als een jon-
gen prins, die zich met schilderen vermaakte. De Muze der Schilderkunst
is eene dame, wier maatschappelijke positie onder ons tot dusverre niet
vast bepaald is. De fijne wereld gelieft wel te veroorloven dat een
gentleman zich met haar bezig houde; maar haar in lief en leed tot
gezellin te kiezen ! al het andere te laten varen en zich aan haar te j
Rechten! haar naam aan te nemen! Menig deftig man zou van de
onkele gedachte even erg ontstellen, als wanneer zijn zoon eene ballet-
danseres trouwde.
Newcome liet honderd pond \'sjaars in Engeland beschikbaar, waarvan
het kapitaal aan zijn zoon overgedragen moest worden als deze mcer-
derjarig werd. Verder legde hij aan Clive een aanzienlijke jaarlijksche
som toe, welke zijne bankiers te Londen zouden uitbetalen. »En als
dat niet genoeg is," zeide hij vriendelijk, «moet gjj maar trekken op
mijn agenten, de heeren Franks en Merryweather te Calcutta, die uwe
handteokening zullen honoreeren alsof het de mijne ware." Vóór zijn
vertrek introduceerde hij zijn zoon bij de Londensche correspondenten
van Franks en Merryweather, de heeren Jolly en Baines op Fog Court,
waar men over gaat als men uit Leadenhall komt. Do heer Jolly, die
zich bijna niet met de zaken bemoeit, is met Lady Julia Jolly getrouwd,
bezit "een park in Kent, houdt zich veel met evangelisatie bezig en is
een groot man op de vergaderingen in Exeter Hall. Hij heeft Clive\'s
grootmoeder, mevrouw Newcome, gekend en noemt haar eene bewon-
derenswaardige vrouw. Baines heeft een huis in Regcnts Park en zal
zich wel eens naar JJelgravia verplaatsen. Zijne dochters zijn muzikaal,
on Moscholes, Benedick, Ella, Osborne, komen er telkens dineeren.
Eene sonate in B mol (op. 936) is gecomponeerd en «opgedragen aan
juffer Euphemia Baines, door haar zeer gehoorzamen en onderdanigen
dienaar Ferdinando Blitz." Baines geeft de hoop te kennen, dat zijn
jeugdige vriend dikwjjls op York Terrace zal aankomen, waar zijne
dochters verheugd zullen zijn hem te zien, en vertelt thuis van den
zonderlingen inval van kolonel Newcome, die zijn zoon twaalf- of vijf-
tienhonderd pond \'sjaars kan nalaten en echter een artist van hem
maakt. Euphemia en Flora adoreeren de artisten, en gevoelen eene
groote belangstelling voor hot jonge mensch. »A1 den tijd, dat hij met
zijn vader in mijne spreekkamer was, zat hij caricaturen te krabbelen,\'\'
zegt de heer Baines en brengt eene schets te voorschijn van een appel-
vrouw, die, nabij het kantoor gezeten, Clive\'s aandacht had getrokken
en door dezen op het vloeipapier in Fog Court was nagebootst. nHij behoeft
niets te doen," voegde de heer Baines er bij, »en ik geloof ook niet,
dat al de stukken, die hij schildert, hem veol zullen opbrengen."
«Houdt hij veel van muziek, papa?" vraagt de oudste dochter. «Hoe
jammer dat hij niet op onze laatste soiree is geweest; en nu is het
seizoen voorbij."
-ocr page 236-
228                                      Be Newcomes.
»En mijnheer Newcome gaat bovendien uit de stad. Hij kwam van-
daag om veiswissels en zegt dat hij over Zwitserland naar Italië gaat.
Hij woont in Charlotte Street bij Fitzroy Square. Zonderlinge woon-
plaats, niet waar? Schrijf zijn naam in uw boek en vraag hem het
volgende seizoen te dinceren."
Clive had zich vóór zijn vertrek een uitrusting van schildersezels,
teekenstoeltjes, schildersparasols en verfdoozen aangeschaft, do best
bewerkte en fraaiste, die de heeren Soap en Isaac konden leveren,
J. J.\'s oogen glinsterden als zij op die liefelijko weeldeartikelen uit de
kunstwereld staarden, die fraaie paletten, die getinte schetsboeken,
die rijen glinsterende tubes, welke, netjes in hunne doozen gerangschikt,
den beschouwer schenen toe te roepen: »Och, knijp mij eens!" Als
de schilderdoos den schilder maakte, als de teekenstoel zelfs maar de
vaardigheid schonk om te schetsen, zou ik op staanden voet naar de
heeren Soap on Isaiic ijlen; maar helaas, dat mooie speelgoed maakt
evenmin den kunstenaar als de kap den monnik maakt!
Om het bewijs te leveren, dat hij ernstig voornemens was zijne kunst
uit te oefenen en er ook van te leven, bood Clive omstreeks dezen tijd
vier zijner jachttafereelen bij een kunstkooper op de Haymarket aan en
verkocht ze hem voor zeven shillings en zes stuivers het stuk. Zijn
opgetogenheid, toen hij anderhalven souverein van den heer Jones ont-
ving. kende geen grenzen. »Ik kan gemakkelijk een half dozijn van
die dingen op een morgen maken," zeide hij. «Twee guinjes per dag
maakt twaalf guinjes \'s weeks, of laat ik tien guinjes zeggen. want ik
zal \'s zondags niet werken en mag ook bovendien in de week wel een dag
uitspanning nemen. Tien guinjes in de week maakt vijfhonderd\'s jaars.
Dat is bijna zooveel als ik behoef, en ik zal dus in \'t geheel niets van
de toelage van mijn goeden vader noodig hebben." Hij schreef daarop
een vurigen brief, vol betuigingen van geluk on genegenheid, aan dien
lieven vader, die dat schrijven eene maand na zijn aankomst in Indië
zal ontvangen en aan zijne vrienden te Calcutta en te liarrackpore voor-
lezen. Clive noodigde nu een aantal zijner vrienden uit de kunstwereld
op een groot feest ter eere van zijne dertig shillings. Het Wapen van
Engeland
te Kensington werd daartoe uitverkoren, — eene taveerne,
die zooveel jaren in hooge gunst bij de artisten heeft gestaan! Can-
dish was er tegenwoordig met verscheidene Gandishiten on eenige uit-
gelezene Barkeriten. J. J. was vice-president en had Fred Bayham, aan
zijne zjjde, om de toasten uit te brengen en het vleesch te snijden. Ik
kan u verzekeren, dat er menig vroolijlc liedje gezongen en menige ge-
zondheid met boordevolle roemers gedronken werd, en dat er een zoo
vroolijk gezelschap bijeen was. als men dien dag in gansch Londen zou
hebben kunnen aantreffen. De heau monde had de hoofdstad verlaten;
het Park was ledig, toen wij er doorreden, en de bladeren in den tuin
van Kensington waren reeds begonnen te vallen, daar zij onder de ver-
moeienissen van een Londensch seizoen bezweken waren. Wij zongen
op den gehoelen terugweg door Knightsbridge en langs het hek vanhet
Park. en de groonboeren, die halfweg naar de Covent-Garden markt
halt hielden, stonden verstomd over ons gegalm. \'J\'hans is er geen her-
berg te halfweg en hoort men geen koren meer na middernacht.
Daarna scheepten Clive en J. J. zich op de stoomboot naar Antwerpen
in. Dief hebbers van pittoreske tafereelen kunnen zich voorstellen hoe
de beide jongelieden zich vermaakten in eene der meest pittoreske steden
van de wereld, waar zij als midden in de zestiende eeuw terug ver-
plaatst waren; waar het logement, waar zij hun intrek namen,(heerlijke
-ocr page 237-
Jeugd en zonneschijn.                                 229
oude Grand Laboureur, uw antieke muren zijn gesloopt, en uwe gast-
vrijheid bestaat niet meer!) zulk eene herberg was, als waar Quentin
Durward het eerst zijn liefje zag; waar ridders van Velasquez en bur-
gemeesters van Rubens uit de vensters der huizen met hunne puntgevels
on hun antieke ingangen schenen te kijken; waar de Beurs nog altijd
in wezen was, die Beurs van driehonderd jaar geleden, die men slechts
met figuren met baarden en kanten kragen, met rapieren en pompbroe-
ken behoefde te stoffeoren, om de schilderij volkomen te maken; waar
men door het klokkenspel gewekt werd tot het aangenaamste bewustzijn
van leven en geluk: waar nonnen, echte nonnen, door de straten wan-
delden, en elke figuur op de Meir, ieder geloovige die, in zwart gewaad
gedrapeerd, in de kerk knielde of aan den biechtstoel (een wezenlijken
biechtstoel!) kwam, een heerlijk onderwerp voor hot nieuwe schetsboek
was. Had Clive overal even vlijtig geteekend als te Antwerpen, de
heeren Soap en lsaac zouden uit hunne leverantie van teekenbehoeften
aan hem een klein inkomen getrokken hebben.
Na een brief uit Antwerpen kreeg Clive\'s correspondent er een, ge-
dagteekond uit het llolel de Suède te Brussel, bevattende eene breed-
voerigo lofspraak op de tafel en de gemakken van dat logement, welks
wijnen, volgens het oordeel van den briefschrijver, hun gelijke in Europa
niet hadden. Hierop volgde eene beschrijving van Waterloo en eene
schets van Hougoumont, waarop J. J. was voorgesteld onder de gedaante
van een vluchtend Fransch grenadier, vervolgd door Clivo in de uniform
der Engelsche garde op een brieschend strijdros.
Daarop volgt een brief uit Bonn, met verzen (van geen bijzondere
dichterlijke waarde) op den Drachenfels, eene mededeeling over Crichton,
een voormaligen kameraad van de Grauwobrocdersschool, die hier stu-
dent aan de universiteit was geworden, on een verslag over eene stu-
dentenpartij en een studentenduel te Bonn. «En wie denkt ge, dat ik
hier verder vond?" vervolgt Clive. «Tante Anna, Ethel, jufvrouw Quigley
en de kleintjes, het geheele detachement onder kommando van Kuhn.
Oom Brian is te Aken. Hij is van zijne beroerte hersteld. En op mijn
woord, ik vind dat mijn nichtje iederen dag mooier begint te worden."
«Als zij niet te Londen zijn," schrijft Clive verder, «of soms verbeeld
ik mij als Barnes of de oude Lady Kew het oog maar niet op hen
hebben, zijn zij geheel anders. Gij weet hoe kool zij ons in den laatston
tijd zijn voorgekomen en hoezeer dat gedrag mijn lieven ouden vader
gehinderd heeft. Niets kon vriendelijker zijn dan hunne manieren, nu
wij elkander ontmoetten. Het was op dien heuvel te Godesberg. J. J.
en ik klommon naar de ruïne, gevolgd door de lastige bedelaars, die
aan de roofridders, welke daar eenmaal woonden, opgevolgd zijn, toen
er eene processie van ezels de helling afkwam en ik een stemmetje
hoorde roepen: «Hé, daar is Clive! Hoera, Clive!" en een ezel de
steilte afstoof, over wiens rug een paar kleine beentjes in een ontzaglijk
wijden hoek uitstaken, \'t Was de kleine Alfred, die uit alle macht
lachte.
«Hij wendde zijn rijdier om en galoppeerde weer tegen den heuvel
op, waarschijnlijk om zijne moeder en zuster van mijn aanwezigheid te
verwittigen; doch de ezel was onwillig en maakte een aantal Kromme
sprongen, van welke één den kleinen Alfred tusschen de steenen deed
vliegen; en wij stoften hem juist wat af, toen de overigen er bij
kwamen. Jufvrouw Quigley zag er op een ouden witten hit heel barsch
uit en tante zat op een zwart paard, dat wel grijs had mogen zijn,
zoo oud was het. Daarop volgden twee ezelvrachten kinderen, met
-ocr page 238-
De Newcomes.
230
Kuhn als supercarga; daarna Ethel, ook op een ezel, met een ruiker
wilde bloemen in nare band, een grooten stroohoed met een rood lint,
een wit mousselinen spencer, ge weet wel, met eene roode sjerp om de
middel vastgehouden, en een donkeren rok, met een shawl om hare
voeten, dien Kuhn geplooid had. Toen zij stilstond begon de ezel het
groen van de heg te eten, en de boomen wierpen wemelendo schaduwen
op haar gezicht en Bpencer. Oogen, haar en voorhoofd waren ook in
de schaduw, doch al het licht viel op hare rechterwang, op haar schou-
der en langs haar arm, die van een warmer blank was, en op den
ruiker van blauwe, gele en roode bloempjes, dien zij in de hand had.
»J. J. zeide, dat het hem voorkwam, alsof de vogels luider begonnen
te zingen toon zij verscheen. Wij waren het beiden eens, dat zij het
mooiste meisje uit Engeland is. Dit ligt niet alleen in hare gestalte,
voor \'t oogenblik nog een weinig te mager en te hoekig, maar in hare
kleur. Ik geef niet om vrouwen of schilderijen zonder kleur. O, die
vleeschkleur! O, die lilia mista rosis! O, dat zwarte haar en die
indrukwekkende wenkbrauwen ! Het schijnt mij toe, dat de blos en de
tint weer herleefd is, sedert wij die laatstelijk te Londen zagen, toen
zij wol eenigszins verminderd waren door de blootstelling aan de nacht-
lucht, het licht en de hitte der balzalen.
«Hier stond ik te midden van een regiment ezels, die eene schare
mijner verwanten droegen : J. J. hield zich bescheiden op den achtergrond,
en bedelaars, die door Kuhn met stem en gebaren, met zweepslagen en
vloeken in ontzag gehouden werden, voltooiden de groep, voeg daar
den Rijn op een afstand bjj, glinsterend voorbij het Zevengeoergte
schietende — maar maak Ethel tot de hoofdfiguur, hetgeen zij toch
altijd wezen zal — en het overige licht zal tegenover haar verbleeken.
Gij kunt hare gedaante weergeven, maar niet hare kleur; dat is het,
wat ons altijd bij de natuur doet achterstaan. Eene lijn moei in orde
komen, gij kunt haar dwingen hare plaats in te nemen; maar de lucht,
die alles omringt, kunt gij niet dwingen. Ik ken geen geel, dat don
zonneschijn kan weergeven, en geen blauw, dat eenige gelijkenis heeft
met de lucht. Zoo is het ook met de schilderijen gelegen: men krijgt
enkel zinnebeelden van kleur, teekenen die de kleur moeten vertegen-
woordigen. Let eens op dat rood aard, hetgeen wij voor een blos aan-
nemen; heeft het de minste overeenkomst met den blos, die, over eene
donzige wang spelende gelijk de zonneschijn over een weiland, daar
wemelt en aanhoudend afwisselt? Let er eens op en zie wat verande-
ringen er in voorkomen! \'t Zijn een aantal bloempjes, die tot ééne
tint samensmelten. Wij kunnen onze kleuren gerust wegzetten on alleen
naar de uitdrukking der lijn streven ; dat is iets tastbaars en wij kun-
nen het grijpen, maar hot andere is onmogelijk weer te geven en ligt
buiten ons bereik." Ik deel deze beschouwingen hier mede; niet om
haar innerlijke waarde (want zij werden zoowel tegengesproken als weder
nader gestaafd in meer dan één der brieven, die ik later nog van Clive
ontving), maar om te doen zien welk een vurige en voortvarende geest
er in uien jongeling leefde, die al de schoonheden van natuur on kunst,
bezielde en onbezielde (en de eerste het moest), met een opgetogenheid
en genoegen begroette, waarvoor koeler karakters onvatbaar zijn. Het
zien van een fraai landschap, van eene verdienstelijke schilderij, van
eene schoone vrouw, maakten dezen jongen enthusiast dronken van
genot. Hij scheen er door opgewekt en bedwelmd te worden als zijn
oog zich aan een zoodanig schouwspel verkwikte: en ofschoon hij tot
stelling had aangenomen, dat elk diner goed was. en hij ook met veel
-ocr page 239-
Jeugd en zonneschijn.                             231
genoegen een stuk brood met kaas en een glas dun bier kon gebruiken,
feloof ik toch dat hij in eene fijne flesch een behagen schopte, hetgeen
e meeste menschen niet kennen.
Deze bloeitijd der jeugd is het tijdperk van brievenschrijven. Een jonk-
man, die naar lichaam en geest gezond is, wiens bloed snel door de
jeugdige aderen bruist, voor wien de wereld, het leven en de natuur
zonnig en uitlokkend zijn, ziet noodzakelijk naar een vertrouwde uit,
aan wien hij het genoegen kan beschrijven dat hij smaakt en dat niet volledig
zou zijn. indien hij geen vriend bezat aan wien hij het kon mededeelen.
Ik was de persoon, die het bestaan\'s jonkmans wenschen beantwoordde ;
het behaagde hem mij de waardigheid van vriend en Utre en vertrouwde
en particulier te verleenen; den vertrouwde in quaestie een aantal
deugden en uitmuntende hoedanigheden toe te kennen, die waarschijnlijk
alleen in \'s jonkmans verbeelding bestonden; weeklachten aan te heffen,
dat die vertrouwde geen zuster had, welke Clive zoo maar eens op
staanden voet zou kunnen trouwen; en mij duizend welgemeende betm-
gingen van genegenheid en bewondering te doen, die ik hier alleen
vermeld als Kentrekken van zijn karakter, niet als bewijzen van de
voortreffelijkheid van het mijne. De boeken, die aan den schrijver dezes
vereerd zijn door «zijn toegenegen vriend Clive Newcome," dragen nog
op hunne schutbladen de teekenen van die jongenshand en datjeugdigo
vuur. Hij hield er een exemplaar van Walter Lorraine op na, zoo rijk
I gebonden dat do schrijver over zijn eigen werk bloosde, hetgeen men
j later aan de boekenstalletjes heeft kunnen bekomen voor een prijs, die
binnen het bereik der schraalste beurzen was. Hij maakte zich boos en
vocht met een dagbladreconsent (dien hij op zekeren avond in het Hol
aantrof), die een artikel had durven schrijven waarin dat werk ongunstig
beoordeeld werd; en zoo zijne vriendschap, naar den loop dor natuur,
dat tijdperk van opgewondenheid overleefd hooft, is do genegenheid der
beide oude vrienden, naar ik hoop, niet minder innig omdat zij niet
langer romanesk is en de dagen van marokijnen banden en verguld
op snee voorbij zijn. Uit de talrijke brieven, welke de hartelijke jon-
geling thans schreef, is het volgende gedeelte van de geschiedenis zij-
ner jeugd samengetrokken. Het kan strekken om de herinnering hun-
ner eigene jonge dagen weder voor den geest te brengen van de oudo-
ren, die nog nu en dan eens oen roman doorbladeren; en in het
verhaal van zijne misslagen, zijn onvoorzichtigheden, zijne hartstochten
en zijne handelingen kunnen jeugdige lezers zich zelven als in een
spiegel zien.
Nu de oude gravin en misschien ook Barnes uit de buurt was. scheen
de slagboom tusschen Clive en deze familie te zijn weggevallen. De
jonge kinderen, die veel van hem hielden, mochten zich met hem bezig
| houden, zooveel als hij goedvond te komen. Zij gingen naar Baden;
ging hij mee 1 Baden lag op den weg naar Zwitserland: hij kon naar
Straatsburg, Bazel en zoo verder reizen. Clive ging gaarne met de fa-
milio mede, om in het gevolg van zulk een mooi meisje als Ethel New-
como te reizen. .1. J. speelde altijd de tweede rol als Clive er bij was,
en zoo reisden zij dan gezamenlijk naar Coblentz, Mentz en Frankfort,
de algemeen bekende toer, en teekenden de bergen en kasteelen, die
ieder onzer heeft geteekend. Al de passagiers op de stoombooten waren
met bewondering voor Ethel\'s schoonheid vervuld, en Clive was er fier
op, _ dat hij tot het gevolg van zulk eene schoonheid behoorde. De fa-
milie reisde met een paar van die kootson, die nog zoo woinige jaren
geleden over al de groote wegen van het vasteland rolden en uit het
-ocr page 240-
232                                      De Newcomes.
binnenste, van den bok en de achterbank een dozijn Engelschen aan de
deuren der hotels plachten af te zetten.
De reis was enkel zonneschijn, genot en nieuwheid, en de reiswissels,
welke de heer Baines van Eog Court aan den weledelgeboren heer Clive
Newcome verschaft had, stelden dien jongen heer in staat, zeer deftig
en gemakkelijk to reizen. Hij had het nog niet gewaagd een kamer-
dienaar in dienst te nemen, want hij was het met I. J. eens, dat twee
reizende schilders geen recht hadden op zulk een aristocratisch gevolg;
maar hij had eene lieve gemakkelijke britska te Frankfort gekocht (de
jonkman bezit een fijnen smaak, is een kenner van wijn en ontziet zich
niet om in de hotels het beste, wat er te krijgen is, te bestellen), en
die britska reist nu in gezelschap met Lady Anna\'s karavaan, hetzij ver
achteraf, ten einde buiten het bereik der stofwolk te zijn, hetzij ten dit was
doorgaans het geval) vóór de enorme reiskoets met haar bij wagen, waarin
de kinderen met de gouvernante zitten, onder bewaking van een reus-
achtigen en melancholischen Londenschen lakei, die Rijn en Neckar,
bergen en dalen, dorpen en ruïnen, alle met dezelfde akelige onver-
schilligheid aanziet. De kleine Alfred en de kleine Egbert zijn blij als
zij den bij wagen on jufvrouw Quigley mogen verlaten, om een paar stations
met de britska van Clive mede te rijden. Huilend dwingen de kleine meis-
jes soms ook om dat plezier. Ik ben zeker, dat ook Ethel gaarne hare
plaats in de karavaan eens zou verlaten hebben, waar zij gezeten is te
midden van mama\'s schoothondjes, boeken, werkzakken, toiletdoozen
en juweelkistjes, zonder al welken toestel sommige voorname Engelsche
dames niet kunnen reizen. Maar juffer Ethel is volwassen, zij is in de
wereld verschenen, zij is ten hove voorgesteld en dus is zij iemand
van te veel aanzien om ergens anders dan op de eereplaats in den
triomfwagen te zitten. Ik voor mij stel mij gaarne den braven jonge-
ling voor, die zijn genoegen neemt en genot heeft van zijne vacantie,
en men zal niet licht iets innemendors zien, dan een opgeruimd en
onversaagd Engelseh jonkman met een opene hand en een edelmoedig
hart, uit wiens eerlijk gelaat tevredenheid en blijdschap spreekt, die
zieh zelven en anderen verheugt, levendig en opgewekt is, zich dankbaar
voor bewezen diensten betoont, en van zijn jeugdig voorrecht, om ze-
lukkig te zijn en genot te smaken, een goed gebruik maakt. Zing, Blij
gemoed, terwijl de lente nog duurt; bloeit welig, lieve bloemen der
jeugd, zoolang de zon nog schijnt! Indien gij niets gedaan hebt,
waarover gij u moet schamen, zult ge er morgen niet slechter aan
toe zijn, omdat gij vandaag gelukkig zijt geweest. Ook J. J. had
zijn deel van het genot; de Bekoorlijke tafereelen in \'t ronde ontgingen
zijn helder oog niet; hij genoot op zijne stille manier en was altijd met
zonsopgang op de been, werkende met zijn oogen en zijn hart, zoo
niet met zijne handen. Ook zulk een is schoon om te aanschouwen,
eene reine maagdelijke ziel, een zachte, vrome en liefhebbende aard,
een gemoed mot schoone gaven, dat wel nederig was en bedeesd, maar
voor waarheid en recht pal stond, dankbaar was aan God en menschen,
en daarbij trouw en lijdzaam. Clive was nog evenzeer zijn held als
ooit, zijn beschermer, zijn schitterende jonge vorst en opperhoofd. Wie
was zoo braaf, zoo schoon, zoo edelaardig, zoo geestig als Clive ?
Clive te hooren zingen, als zij aan hun werk zaten of op deze heerlijke
reis door zonnige landschappen reden, was een onuitsprekelijk genoe-
gen voor J. J. Hij was wel wat traag van bevatting, maar met het
oog lachte hij over de zetten van Clive, of hij dacht er over na en
schaterde het dan eenige oogenblikken later uit, waardoor hij nieuwe
-ocr page 241-
Jeugd en zonneschijn.                                 233
stof van vermaak aan de vroolijke reizigers verschafte, want Alfred
begon te lachen over het lachen van J. f.: en op die wijze, met hon-
derden onschuldige aardigheden die de reis verlevendigden, en de telkens
afwisselende en steeds bekoorlijke natuurtafereelen die haar opluisterden
en vergezelden, liep elke dier gelukkige dagen ten einde.
Aldus trokken zij langs den gebruikelijken weg naar de liefste van al
die plaatsen, waar het vermaak zijne tenten heeft opgeslagen, en de
blijden en de treurenden, de werkzamen on de tragen, de deftigen en
de dartelen uitspanning, bezigheid of afwisseling komen zoeken ; waar
de Londensche schoonen, na het gansche seizoen gedanst en gecoquet-
teerd te hebben, nog een weinig langer kunnen dansen en coquetteeren;
waar deftig gekleede schurken uit alle werelddeelen samenvloeien ; waar
ik strenge Londensche advocaten, die hunne pruiken en den Temple
vergeten hadden, hun geluk tegen de Fortuin en mijnheer Bénazet
heb zien beproeven; waar diepberekenende plannenmakers samenwerken
en prikjes in kaarten geven en, na de manier overlegd te hebben waarop
zij onfeilbaar moeten winnen, die manier aanwenden en hun geld ver-
liezen en honderd frank leenen om naar huis te kunnen terugkeeren ;
waar zelfs deugdzame Engelsche dames eene kleinigheid wagen en hare
winst met het schopje, dat in hare hand beeft, Dinnenhalen, gezeten
naast dames die in \'t geheel niet deugdzaam zijn, zelfs niet in naam ;
waar jonge verkwisters soms de bank doen springen en eene vesting
plunderen welke zelfs Hercules bezwaarlijk zou hebben kunnen innemen ;
waar men wondervolle gravinnen en prinsessen ontmoet, wier mannen
altijd afwezig zijn en zich op hun uitgestrekte goederen in Italië,
Spanje of Piëmont bevinden — ja, wie weet waar de bezittingen van
hunne doorluchtig])eden liggen! — terwijl hunne hooggeboren gemalin-
nen, als reizonde Penelopes, omringd zijn door zwermen aanbidders,
Russische bojaren, Spaansche grandes met de orde van het Gulden
Vlies, P\'ransche graven en Poolsche en Italiaansche prinsen zonder tal,
die de rijkversierde zalen met hun tabaksrook parfumeeren en m alle
talen op het rouge et noir vloeken. De Engelsche vloek bij uitnemend-
heid wordt in dat Babel niet gemist; waar hoort men dien niet ? Lord
Kew slaakt hom, terwijl de croupier zijn lordschaps goudrollen opstrijkt.
Brown de handelsreiziger, die met vijnrankstukken de zijde van mylord
gehouden heeft, stoot dien vloek uit. »Ha, Corpo di Bacco!" roopt
graaf Felice, dien we allen nog als rijknecht gekend hebben. »An.
sacré coup!" zegt de burggraaf de Florac, toen zijn laatste louis d\'or
afscheid van hem neemt. Ieder vloekt er in zijne moedertaal. 0 heerlijk
koor !
\'t Is geen wonder, dat Lord Kew zich te Baden bevindt. Als gij
hoordet. dat hij op een publiek bal verschenen, in eene herberg geko-
men of in de politiewacht geraakt was, zoudt ge er niet verbaasd over
staan. Hij gaat overal heen, neemt aan alles van harto deel en kent
een ieder. Verleden week won hij ik weet niet hoeveel duizend louis d\'or
aan de speeltafel (het schijnt dat Brown, toen hij op hetzelfde zette als
zijn lordschap, een ongelukkigen avond gekozen had). Hij soupeert even
smakelijk na eene groote overwinning als na eene gevoelige nederlaag,
en wij weten toch dat er meer standvastigheid vereischt wordt om met
kalmte te winnen dan om te verliezen. Noch door het eene noch door
het andere wordt zijne nachtrust verstoord. Hij kegelt den ganschen
morgen met groot genoegen, stoeit des voormiddags met do Kinderen
(want hij is met de helft der kinderwereld hier ter plaatse bevriend) en ver-
laat gewillig de speeltafel met al hare kansen en opwekking, ten einde
-ocr page 242-
Be Newcomes.
234
een spelletje whist om een halven shilling met generaal Fogey, of met
elke der zes juffers Fogey in de balzaal een dansje te doen. Van zijne
koninklijke hoogheid den kroonprins van —, die de voornaamste gast
te Baden is, tot lirown die zich niet als den geringsten beschouwt, is
Lord Kew bij iedereen goed gezien en heeft hij een vriendelijk woord
van en voor allen.
ACHT EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
WAARIN CLIVE WAT VAN DE WERELD BEGINT TE ZIEN.
Onder het te Baden vergaderde gezelschap trof Clive een paar oude
bekenden aan en daaronder zijn Panjschen vriend, den burggraaf de
Florac, die echter niet in zulke schitterende omstandigheden verkeerde
als toen Newcomo hem het laatst op den boulevard gezien had. Florac
kwam er voor uit, dat de Fortuin hem te Baden zeer stiefmoederlijk had
behandeld. Werkelijk had zij niet alleen zijne beurs, maar zijne koffors,
zijn juweelkistje en zijne linnenkast geledigd, wier inhoud op het rood
en zwart tegen Monsieur Bénazet\'s geldstukken gewaagd was; maar
waar de burggraaf ook op zette, het was altijd verkeerd. «Deze cam-
pagne is mijn Moskou geweest, mon cher,\' verklaarde Florac aan
Clive. »Ik ben overwonnen door Bénazet; ik heb in bijna eiken veld-
slag het onderspit gedolven. Ik heb mijne krijgskas, mijne bagage,
mijn ammunitie verloren; kortom alles, met uitzondering van mijn
eer, welke Monsieur Bénazet overigens niet als inzet aanneemt. Als hij
het deed, zijn er hier een aantal, dat kan ik u verzekeren, die haar
op het Irente et Quarante zouden zetten. Soms rijst het denkbeeld bij
mij op, om weer naar huis te gaan; mijne moeder, die een engel van
goedheid is, zou haar verloren zoon met open armen ontvangen en het
gemeste kalf voor hem slachten. Maar, als ik het u bekennen moet,
— ik heb een hekel aan dat gemeste kalf. Bovendien is mijn broeder
de abbé, ofschoon de beste der Christenen, op sommige punten een
Jood, een Bénazet die absolutie alleen tegen berouw wil ruilen, en ik
heb voor geen sou berouw in mijn zak. Ik heb spijt gevoeld, ja, —
maar dat was omdat er oneffen \'kwam in plaats van effen, of omge-
keerd. Dat verwenschte après heeft mij als het knagend geweten ver-
volgd, en als zwart bovenkwam wenschto ik dat ik zelf rood was.
Overigens heb ik geen berouw — ik ben joueur— de natuur heeft mij
joueur gemaakt, gelijk mijn broeder dèvot. De aartsbisschop van
Straatsburg is van onze familie; ik zag zijne hoogwaardigheid toen ik
laatstelijk te Straatsburg was, op mijne laatste pelgrimage naar de bank
van leening. Ik verklaarde hem, dat ik zijn kruis en zijn ring zou
verpanden om te kunnen spelen, waarop de goede prelaat lachend: ant-
woordde, dat hij zijn kapelaan dan order zou geven om er nauwkeurig
op te passen. Komt ge bij mij dineeren? I)e kastelein van mijn hotel
is rentmeester van onzen neef den hertog d\'lvry geweest, en zal mij tot
den jungsten dag krediet geven. Ik maak ook geen misbruik van zijn
edelaardig vertrouwen. Goede vriend, er komen dagelijks zilveren
couverts op mijne tafel die mij geheel op de been zouden helpen, indien
ik aan de inblazingen van den satan het oor leende; maar ik zeg tegen
hem : vadé retro. Kom bij mij dineeren — Duluc houdt er eene zeer
goede tafel op na."
Deze onbewimpelde bekentenis werd afgelegd door een heer, die, bijna
-ocr page 243-
Waarin Clive wat van de wereld begint te zien.          235
veertig jaar oud, zoo lang do rol van een jonkman te Parijs en in de
groote Europeesche wereld vervuld had, dat hij geen andere kon of
wilde spelen. Het ontbrak hem niet aan bekwaamheden, hij bezat een
goed humeur, hij deed zich altijd als een man van fijne opvoeding ken-
nen, en hij was opgeruimd zelfs na zijn Moskou. Zijn moed was alge-
meen erkend, en zijne reputatie van dapperheid en galanterie was
waarschijnlijk nog verhoogd door den slechten naam waarin hij stond.
Ware zijne moeder niet in leven geweest, hij zou wellicht aan de deugd
van niet ééno vrouw geloofd hebben. Doch die vrouw vereerde hij, en
altijd sprak hjj met teederheid en geestdrift van hare bestendige liefde,
lijdzaamheid en goedheid. »Zie die miniatuur eens van haar!" zeide hij.
«Deze verlaat mij nooit, neen nooit! Zij heeft mij het leven gered bij
een duel over — over eene vrouw, die het kruit niet waard was, dat
de arme Jules en ik voor haar losbrandden. Zijn kogel trof mij hier,
op mijn vest, kneusde mij eene rib, en wierp mij op mijn bed, dat ik
met levend zou verlaten hebben, indien ik dit portretje niet had ge-
dragen. O, mijne moeder is een engel! Ik ben zeker dat de hemel aan die
heilige niets weigeren kan en dat hare tranen mijne zonden uitwissehen."
«Mij dunkt, dat madame de Florac heel wat moet weenen," merkte
Clive met een glimlach aan.
vEnormêment, mijn vriend! Op mijn woord, ik spreek het niet
tegen. Van den morgen tot den avond geef ik haar daartoe reden. Ik
ben door duivelen bezeten! Dit kleine Affenthaler wijntje van deze
streek heeft een smaakje dat heel aangenaam is. De hartstochten ver-
scheuren mij, jonge vriend. Het spel is noodlottig, maar niet zoo nood-
lottig als de vrouwen. Reik mij de êcrevisses eens aan: die zijn uit-
muntend. Laat u door mij waarschuwen en vermijd ze allebei. Ik zag
u gisteren rondom de speeltafel zwerven en merkte dat uw oogen
glinsterden, toen zij op de hoopen goud en op sommige onzer Baden-
sche schoonen rustten. Noem u in acht tegen zulke sirenen, jongmensch,
en kies mij tot uw Mentor, — ik bedoel, vermijd wat ik gedaan heb,
dat spreekt van zelf. Hebt gij nog niet gespeeld? Doe net dan ook
niet; maar als gij het doet, vermijd dan bovenal een marlingale. Het
spel moet geen zaak van berekening, maar van inspiratie zijn. Ik heb
onfeilbare berekeningen gemaakt; en wat is er het gevolg van geweest ?
Eene ledige beurs en ledige laden, terwijl de toiletdoos naar Straats-
burg vertrokken is. Waar is mijn pels, Frédéric?"
uParbleu, vous Ie savez bien, monsieur Ie vicomte," antwoordt Frédé-
ric, de kamerdienaar, die Clive en diens vriend bediende.
«Een pels, met echt sabelbont gevoerd en 3000 frank waard, dien ik
van een kleinen Rus met biljarten gewonnen had. Die pels is nu te
Straatsburg (waar de ellendige wormen in de bank van leening er aan
knagen). Tweehonderd frank en dit bewijsje, dat Frédéric ontvangen
heeft, is al wat den pels vertegenwoordigt. Hoeveel hemden heb ik
nog. Frédéric?"
»Eh parbleu, monsieur Ie vicomte sait bien que nous avons toujours
vinijt-qualre clwmises"
zegt Frédéric brommend.
Toen monsieur Ie vicomte dat hoorde sprong hij met een kreet van
de tafel op. «Bezit ik nog vier en twintig hemden, en heb ik eene week
lang zonder een louis d\'or in mijn zak geloopen?" riep hij uit. nBeiÜre !
Nigaud!"
En daarop trok hij driftig de eene lade na de andere open,
doch hij vond geen spoor van dien rijken voorraad linnen waarvan zijn
kamerdienaar gesproken had, wiens gelaat nu van een bitteren grijns
tot een bitteren lach overging.
-ocr page 244-
236                                           Be Newcomes.
»Ach, trouwe Frédéric, ik vergeef het u,\'" zei de burggraaf. »Mijn-
heer Newcome zal uw onschuldige supercherie wel begi\'jjpen. Frédéric
stond bij mijne compagnie onder de garde en is sedert bij mij gebleven.
Hij is Calel) Balderstone en ik ben Ravenswood. Ja, ik ben Edgar.
Bezorg ons koffie en sigaren, Balderstone!"
vPlait-U, monsieur te vicomte?" vroeg de Fransche Caleb.
«Gij verstaat geen Engelsch; gij leest Valtère Scott niet," riep zijn
meester uit. »Ik vertelde aan mijnheer Newcome uwe geschiedenis en
! mijn tegenspoed. Haal koffie voor ons, Nigaud.\'" En terwijl de beide
heeren dien opwekkenden drank gebruikten, verklaarde de burggraaf
vertrouwelijk aan zjjn gast waarom hij liever koffie dronk in zijn ho-
tel dan in hot voorname Café de la Redoute, met een duris urgéns in
rebus égestdss,
op de echt Fransche manier uitgesproken.
Clive vermaakte zich zeer met do opgeruimdheid, die den burggraaf
| na zijne tegenspoeden en zijn Moskou nog eigen was gebleven, on de
gedachte rees bij hem op, dat een dor reiswissels van den heer Baines
niet kwalijk besteed zou zijn om dezen held te hulp te komen, Mis-
sehien legde Florac met zijne bekentenissen het daarop wel eenigszins
toe. ofschoon wij den onverbeterhjken jongen heer het recht moeten la-
ten wedervaren van te verklaren, dat hij zijn avonturen aan oen ieder
vertelde, die er naar wilde luisteren , zoodat geheel Baden den toestand
zijner garderobe en de geschiedenis van zijn verpanden pels, toiletdoos,
ringen en horloges kende.
»Gij zegt mij, dat ik trouwen moet en tot rust komen," zeide Clive,
tegen wien de burggraaf uitweidde over de bekoorlijkheden der superbe
jonge Attglaise, waarmede hij hem op de promenade had gezien. «Maar
waarom trouwt gij zelf niet en komt tot rust V\'
»Wel, mijn waarde, omdat ik reeds getrouwd ben. Weet gij dat
niet? Ik ben sedert de Juli revolutie getrouwd. Ja, ja. Wij waren in
die dagen arm, zooals wij gebleven zijn. Mijne neven, de zoon en de
kleinzoon van den hertog d\'Ivry, waren nog in leven. Daar ik geen
andere uitkomst zag en door de sehuldeischers vervolgd werd, trouwde
ik mijne vrouw, en schonk haar mijn naam in ruil voor haar eigen
leelijken naam. Zij was eene juffer Higg. Kent gij de familie Higg
van Manchesterre in het comté do Lancastre? Zij was eene dame van
rijpen leeftijd. Zij is nu — ach, \'t is al vijftien jaar geleden en nog
gaat zij niet dood! Ons huwelijk was niet gelukkig, mijn vriend.
Madame Paul de Florac is van den gereformeerden godsdienst —• niot van
de Anglikaansche Kerk, moet ge weten — maar eene dissidente van ik
weet niet welke secte. Wij bewoonden het Hotel de Florac eenigen
tijd na ons huwelijk, hetgeen, begrijpt ge, geheel een mariage de con-
venance
was. Haar salon zat altijd zoo vol van domino\'s, dat het was
om het te besterven. Zij viel mijn vader in zijn tuinstoel, waar hij
haar niot ontsnappen kon, met godsdienstige twistredenen hard. Zij
voegde mijne godzalige moeder toe, dat zij een afgodendienares was,
z\\j die alloen aan hare kinderen afgoderij pleegt ! Uns arme katholie-
ken, die de belijdenis onzer vaderen volgen, noemde zij des Iïomishes;
Rome noemde zij Babyion, en den Heiligen Vader een purperen — ja
een purperen verfoeisel. Zij beleedigde mijne moeder, die engel, trachtte
de kameniers en de dienstboden te bekeeren, en legde traktaatjes in de
kamer van den abbé. Ach, mijn vriend, wat een goed koning was
Karel IX, en wat was zijne moeder eene wijze vorstin! Het spijt mij ,
dat madame de Florac aan den St.-Bartholomeusnacht ontkomen is,
toen men haar zeker uit aanmerking van hare prille jeugd gespaard
-ocr page 245-
Waarin Clive wat van de wereld begint te zien.          237
heeft. Wij leven nu sedert vele jaren gescheiden. Haar inkomen was
erg overdreven. Ik heb haar niets te danken dan dat zij mijne schul-
den betaald heeft. Ik wonsohte met evenveel grond te kunnen zeggen,
dat ik aan niemand anders iets schuldig was. Willen wij een loopje op
de promenade doen? Mauvais sujet! ik zie dat gij smacht om naar
de speeltafel te komen."
Clive was het niet, dio naar de speeltafel smachtte , maar zijn vriend
gevoelde zich nooit op zijn gemak als hij aan die tafel tegenwoordig of
er van verwijderd was. Mijnheer de Florac zeide, dat na winnen ver-
liezen en na verliezen toekijken het aangenaamste was. Hij ging dus
met Clive naar de Redoute, waar Lord Kow opzette ten aanschouwe
eener schare van ontroerde liefhebbers en ademlooze spelers van beroep,
die zijn moed en zijn geluk bewonderden. Clive haalde, onder verkla-
ring dat hij niets van het spel verstond, vijf napoleons uit zijne beurs
on verzocht Florac om die op zoo voordeelig mogelijke wijze in de rou-
lette te wagen. De ander deed eenige flauwe pogingen om hem dat
af te raden, doch het geld lag spoedig op de tafel en groeide daar op
een ongeloofelijke wijze aan, zoodat Florac binnen een kwartier eene
ruime handvol goudstukken aan zijn principaal bracht. Daarop bood
Clive (en ik ben zeker, dat hij daarbij bloosde) zijn vriend Florac de
helft van dien schat aan, om die terug te geven als hij het goedvond.
De Fortuin moet don gemaal van juffer Higgs dien avond wel bijzonder
gunstig geweest zijn, want er was nog geen uur verloopen, of hij wilde
het geleende volstrekt aan Clive terugbetalen, en twee dagen later
verscheen hij met zijne hemdsknoopjes (natuurlijk met het hemd daar-
onder), zijne horloges, ringen en kettingen, die hij uit hun kerker verlost
had, weder op de parade, terwijl men de opmerking maakte, dat hij
zijn vermaarden pels weer droeg, toen hij in eene britska uit Straats-
burg terugkeerde. »Wat mij betreft," schrijft Clive, »ik deed de vijf
napoleons, waarmede ik begonnen was, weder in mijne beurs en legde
mijne verdere winst op tafel , waar zij verdubbeld en vervierdubbeld en
daarna door de croupiers weggehaald werd, grootelijks tot verlichting
voor mijn gemoed. Daarop noodigde Lord Kew mij te soupeeren en wij
hadden een vroolijken avond."
Dit was do eerste en do laatste maal, dat mijnheer Clive in het ka-
rakter van een speler optrad. J. J. keek ernstig, toen hij het gebeurde
vernam, want hij was volstrekt niet ingenomen met Clive\'s Franschen
vriend, noch met diens vrienden, de (lussen, de Spanjaarden, de Ita-
lianen, met hoogklinkonde titels en schitterende decoraties, noch met
de dames die tot hunne kringen behoorden. Toevallig zag hij op zekeren
dag Ethel, door haar neef Lord Kew vergezeld, door eene schare van
zulk gezelschap passeeren. Er was geene vrouw onder, die niet de heldin
van eene of andere historie was, welke haar tot oneer verstrekte.
\'t Was gravin Calypso, dio om den tuin was geleid door hertog Ulysses.
\'t Was de markiezin Ariadne, die door prins Theseus zoo schandelijk
behandeld was en daarom haar troost bij Bacchus gezocht had. \'t Was
Madame Medea, die haar vador den dood had aangedaan door haar
gedrag met opzicht tot Jason; zij had alles voor Jason overgehad, zij
had van de koningin-moeder het Gulden Vlies voor hem weten te
bekomen, en nu moest zij hem eiken dag met zijne kleine blonde ver-
loofde aan den arm zien! J. J, vergeleek Fthel, zooals zij zich daar
tusschen die lieden bewoog, bij de lady op het feest van Comus. Daar
waren zij allen, de faunen en de saters; daar waren zij, de protma-
kende ongeloovigen, drinkende, dansende, dobbelende on spelende;
-ocr page 246-
238                                      De Newcomes.
lachende over aardigheden , die nooit over de lippen hadden moeten
komen; fluisterend middernachtelijke bijeenkomsten bepalende; spottende
met fatsoenlijke lieden, die onder de vensters hunner paleizen voorbij-
gingen, — altemaal vroolijke overtreders of verachters van de wet.
Ach, als mevrouw Iirown, wier kinderen in het hotel te bed zijn gelegd,
do geschiedenis eens kende van dien bedaarden heer met dat deftige
voorkomen die beneden haar zit en over wiens geduldigen schouder zij
zenuwachtig haar tweefrankstuk opzet en terugneemt, terwijl zijn eigen
stapels louis d\'or aan de Fortuin den slag aanbieden, — wat zou zij met
afschuw terugdeinzen van dien schouder, dien zij nu aanroert! Die
man, die daar zoo kalm zit en zoo fatsoenlijk schijnt, die zooveel rid-
derorden draagt, zoo net gekleed is en zulke blanke handen vertoont,
hoeft vele goedvertrouwendo harten gebroken; familiebanden vaneenge-
reten; leugenachtige betuigingen geschreven; valsche eeden gedaan;
roerende verzoeken om herstel van eer onbarmhartig verscheurd: en
met tranen besproeide smeekschriften in het vuur geworpen ; kaarten
en dobbelsteenen vervalscht, en pistool of degen met dezelfde bedaard-
heid en bekwaamheid gehanteerd als waarmede hij thans zijne bataillons |
goudstukken rangschikt.
Ridley sidderde voor zulke gewetonlooze lieden terug, met die gevoe-
ligheid. die een eigenschap van zijn bedeesd en in zich zelven gekeerd
karakter was; doch wij moeten erkennen, dat Clive zoo teer niet was.
Hij kende hun ongerechtigheden meestal niet, en, nog vrij van de
zorgen die later zjjn geest overschaduwden, zag hij met welwillendheid
op een ieder neder. De wereld was hem welkom, de dag was hem een
genoegen, do gansche natuur was een feest voor hem; bijna niemands
karakter was hem hinderlijk (want alleen de verwaandheid lachte hij uit
en de schijnheiligheid zou hij nooit leeren begrijpen, al wierd hij hon-
derd jaar oud); de nacht verschafte hem een gerusten slaap en de morgen
een verblijd ontwaken. Welke genoegens van den meer gevorderden
leeftijd, welke zegepralen der eerzucht, welke schatten van geld en
roem zijn bij die voorrechten der jeugd te vergelijken? Clive\'s vrien-
delijko gezindheid straalde van zijn gezicht, en bijna allen, die hem
zagen, gevoelden zich gunstig voor hem gestemd. Gelijk die onschuldige
maagden in de romancen en balladen, die met een\' blijden lach door
donkere wouden trekken, do draken afweren en aan de leeuwen het
hoofd bieden, overviel hem tot nog toe geen reus, deed geen menschon-
eter zijn maaltijd met hem, en (dit was het grootste gevaar voor iemand
van zijn vurig karakter) geen verleidelijke bekoorster of listige sirone
lokte hem in hare spelonk of in den schoot der wateren. — die moord-
kuilen waarin zoovele onnoozele halzen gesleurd zijn, en waar wij
weten dat hun malle vleesch verslonden is en hunne domme beenderen
afgekloven zyn.
De tijd, dien Clive te Baden doorbracht, was kort, want wij hebben
reeds gezegd dat de winter in aantocht en Rome de bestemmingsplaats
onzer jeugdige kunstenaars was; doch hij bracht hier dagen door, welko
aan hem en nog iemand anders in de lieve badplaats later niet als het
ongelukkigste tijdperk van hun leven zullen voorgekomen zijn. Onder
de papieren van kolonel Newcome, van welke de schrijver inzage heeft
gehad, bevinden zich een paar brieven van Clive, omstreeks dezen tijd
uit Baden gedagteekend, waaruit niets dan geluk, blijdschap en ge-
negenheid spreekt. In brief No. 1 leest men : «Ethel is het mooiste meisje
hier. Al do prinsen, graven, hertogen, Parthen, Meden en Elamieten,
sterven van verlangen om met haar te dansen. Zij zendt hare harte-
-ocr page 247-
Waarin Clive wat van de wereld begint te zien.          239
lijkste complimenten aan haar oom." Ter zijde van de woorden »het
mooiste meisje\'\' stond met eene fiksche vrouwenhand het woordje »Gek-
heid !" geschreven; en als noot bij de uitdrukking «hartelijkste compli-
menton," met een sterretje, om op den tekst en de noot indachtig te
maken, staat in dezelfdo vrouwenhand onder aan de bladzijde: )>Dat
doe ik, E. N."
De twee eerste bladzijden van brief No. 2 zijn dicht beschreven met
Clive\'s hand en bevatten een verslag van zijne bezigheden on werk-
zaamheden, en kluchtige beschrijvingen van het loven te Baden en van
de menschen die men er ontmoet. Hij verhaalt zijn ontmoeting met
hun Parijschen vriend Monsieur de Florac en de aankomst van de
hertogin d\'Ivry, Florac\'s nicht, wier titels de burggraaf waarschijnlijk
zal erven. De brief bevat geen woord omtrent Florac\'s speelzucht, maar
Clive bekent eerlijk dat nij vijf napoleons gewaagd, het dubbele en
vierdubbele gewonnen en eindelijk alles weer verloren heeft, doch niet
zijn eerste vijf pond uit de zaal vertrokken is, mot het vaste voorne-
men om nimmer weer te spelen. «Ethel kijkt over mijn schouder," zoo
eindigt hij. »Zij vindt mij zoo lief, dat zij nooit op haar gemak is, als
ik niet bij haar ben. Zij verzoekt mij om u te melden dat ik de beste
der zonen en neven ben, kortom een juw—" Het slot van dit belang-
rijke woord is in de pen gebleven, maar met de reeds genoemde vrou-
wenhand is uil er naast gezet. Wie heeft niet uit den verbleekten inkt,
het geel geworden papier dat heen en weer is gegaan over oceanen, dat
jaren lang in lessenaars weggesloten heeft gelegen en onder stapels fa-
miliepapieren begraven is geweest, terwijl uwe vrienden rondom u
afstierven en uw eigen hoofd vergrijsde, dergelijke herinneringen opge-
dolven, uit welke het verledene, dat een oogenblik uit den flades op-
flikkert, u zoo droevig tegenlacht, om dadelijk weder in het koude
schimmenrijk weg te zinken, misschien met den flauwen, zeer tlauwen
nagalm van eene stem die men zich herinnert, en de spookachtige echo
van een eenmaal zoo goed bekenden lach? Onlangs zag ik in het
museum te Napels een stuk van een muur, waarop een jongen te
Herculanum achttienhonderd jaar geleden met een spijker de figuur
van een krijgsman gekrast had. Ik kon mij het kind voorstellen, zich
omkeerende en mij lachend aankijkende na zijne proeve van etskunst
voltooid te hebben. Wie onzer, die dertig jaar oud is, heeft zjjn Pom-
peji niet gehad? Diep onder de asch ligt het Leven der Jeugd, het
zorgeloos Vermaak, do Hartstocht, de onuitsprekelijke Vreugde. Ge
opent oen oud brievenkistje en beschouwt uw eigen kinderlijk gekrabbel,
ot de brieven die uwe moeder u schreef toen gij op de kostschool waart,
en gij onderzoekt uw eigen hart. O welk een dag zal het zijn, als de
geheele stad open zal liggen en de zolderingen van de kamers wegge-
nomen zullen zijn, wanneer elke spleet en scheur toegankelijk zal wezen
voor het Licht van boven, van het Forum tot het Lupanar!
Ethel neemt nu de pen op. «Lieve oom," schrijft zij, «terwijl Clive
buiten voor het venster zit te schetsen, wil ik hier nog een paar regel-
tjes bijvoegen, ofschoon ik weet dat gij liefst niemand anders dan hem
hoort spreken. Ik wenschte dat ik hem voor u kon uitteekenen, zooals
hij daar ginds staat, een toonbeeld van gezondheid, opgeruimdheid en
welwillendneid. ledereen houdt veel van hem. Hij heeft niets gemaakts,
maar is altijd vroolijk en in een goed humeur. Hij begint voortdurend
mooier te teekenen, en koestert eene romaneske genegenheid, die hem
de grootste eer doet, voor den jongen Ridley die een uitmuntend jonk-
man en inderdaad een beter schilder dan Clive zelf is. Gij zult toch Clive
-ocr page 248-
240                                      Be Newcomes.
op het hart drukken, niet waar, dat hij zijne schilderijen niet moet
verkoopen? Ik weet wel dat er niets kwaads in steekt, maar uw zoon
kan naar iets hoogers dan naar eene positie als schilder staan. Voor
Ridley is hot een vooruitgang. Ken artist, een organist, een pianist zijn
allen zeer achtingswaardige menschen, maar niet de notre monde, zooals
ge wel zult toegeven, en daar behoort Clive zijne plaats te hebben.
»Wij ontmoetten hem te Bonn op onze reis naar eene groote familie-
vergadering, die hier gehouden wordt. Ik noem die het Congres van
Baden. Het hoofd van het huis Kew is hier, en do tijd, dien hij niet
besteedt aan kegelen en rooken, aan spelen, aan Madame de la (\'ru-
checassée en de vreemdelingen (van welke er hier, als naar gewoonte,
een groot aantal van de slechtste soort zijn), wijdt hij gracieuselijk aan
mij. Ook Lord en Lady Dorking zijn hier met hun stille dochtertje Clara
Pulleyn, on Marnes komt ook. Oom Hobson is weer naar het kantoor
teruggekeerd, omdat daar toch iemand dient te zijn. Ik donk, dat gij
eerlang wel van Lady Clara Xewcome zult hooren. Grootma, die het
Congres van liaden zou gepresideerd hebben en zooals ge weet nog al-
tijd over het huis Kew regeert, is door de rheumatiek te Kissingen moe-
ten blijven. Ik beklaag de arme tante Julia, die haar niet ontsnappen
kan, van harte. Daar hebt go nu al ons nieuws. Ik zie dat ik er eene
geheele bladzijde mede gevuld heb: de mannen schrijven dichter in eik-
ander dan wij. Ik draag de mooie broche, die ge mij gegeven hebt,
heel dikwijls, en denk altijd aan u, lieve beste oom, als uwe toegene-
gen Ethel.\'
Behalve roulette en tronto et quarante komen er te Baden nog een aan-
tal alleraardigste spelletjes voor, die echter niet sur table gespeeld wor-
den. Die kleine vermakelijkheden en jeux de socicté kunnen overal plaats
vinden: in eene laan van het Park, bij een picnic naar dit oude kas-
teel of dat romantische jachthuis, aan eene theetafel in een kosthuis of
logement, op een bal m de Redoute, in do speelzaal achter den rug
der spelers, wier oogen alleen op de schopjes en goudrollen, op het rood
en het zwart gevestigd zijn, of op de ruime wandelplaats voorliet Kurhaus,
waar duizenden menschen drinken on praten, slenteren en rooken, ter-
wijl het Oostonrijksche muziekkorps in het tempeltje do heerlijkste ma-
zurka s en walsen speelt. Hier bezigt de weduwe haar zwart gewaad en
vonkelende oogen als inzet tegen den rijken ongetrouwden heer. jong of
: oud, naarmate het uitvalt. Hier lokt de listige intrigante, die duizend
zulke spelletjes gespeeld heeft, den onnoozelen jonkman, die meer geld
dan verstand bezit, in haar net, en daar wij zijne zwakheid en hare be-
kwaamheid kennen, kunnen wij gerust weddon dat rouge et couleur het
spel winnen zal. Hier waagt mama, die misschien geen geld, doch meer
aanlokkeljjk metaal bezit, hare maagdelijke dochter tegen graaf Fettac-
ker\'s weiden en bosschen, of speelt Lord Lackland om zijne baronnenkroon,
waaruit de juweelen sedert lang verpand zijn. tegen juffer Bagg\'s drie
percents. Twee of drie aardige spelletjes van dien aard werden te Baden
onder onze goede bekenden gespeeld, buiten het algemeene spel aan de |
groene tafel, waarbij de menigte, met welke wij weinig te doen hebben,
elkander verdrong. Wij hebben den lezer reeds een wenk van die fa-
miliezaken in het uittreksel uit Ethel Newcome\'s brief gegeven, en er
waren ook eenige hartstochten in \'t spel geweest, van welke een zedig
Engelsch meisje niets weten kon. Laten wij echter niet te voorbarig
trotsch zijn op onze deugd, want het tarief der Britsche deugd is een
wonderlijk samenstel. De hemel moge de maatschappij bijstaan, welke
die wet maakte! Muggen worden uitgesloten of althans niet zonder scherp
-ocr page 249-
Waarin Clive wat van de wereld begint te zien.          241
onderzoek en altijd met weerzin toegelaten, terwijl men gansche kudden
kameelen laat binnenkomen. De wet beweert sommig goed (of moeten
wij het kwaad noemen ?) uit te sluiten, eenige artikelen van bagage,
welke echter onder den neus der ambtenaren, die het oogluikend gedoo-
gen, binnengesmokkeld en eiken dag gedragen worden zonder dat men
er schande in ziet. Schande! Wat is schande? Volgens de Engelscho
maatschappelijke inrichting is de deugd zeer dikwijls eeno schande, en
de schande een eer. De waarheid heeft niet zelden koelheid van de
zijde uwer vrienden, tranen van den kant uwer moeder, vervolging van-
wege de wereld ten gevolge, wanneer uwe waarheid van die der ande-
ren verschilt. Van liefde mag geen sprake wezen, tenzij onder zulke be-
perkende bepalingen, dat do aangename vrije omgang geheel onmogelijk
wordt. De zonde van een man wordt zoo licht geteld, dat er bijna geen
boete op staat; doch bij eene vrouw schijnt de zonde zoo groot, dat geen
berouw die kan uitwisschen. Och ja, alle verhalen zijn oud. Gij trot-
sche matronen, hebt gij op uwe markten van May Fair nooit eene jonge
maagd zien verkoopen, of er zelve eene verkocht? Hebt gij nooit
fehoord van een armen reiziger die onder roovers vervallen was, zon-
er dat een Faiïzeër hem te hulp kwam ? van een arme vrouw, nog
droeviger gevallen, die in berouw en tranen wegkromp, en van eene
schare die naar wilde steenigen ? Ik stap die ruime promenade te Baden
op en neder, terwijl de ondergaande zon do omliggende hoogten ver-
guldt, het orkest zijne vroolijke deuntjes speelt, de uitgelaten kinderen
in do lanen lachen en stoeien, de lichten in het dobbelpaleis ontstoken
worden, de drommen van vermaakzoekers rondzwerven, rooken. coquet-
teeren en gonzen, en vraag mij dan somwijlen af, of het juist de zon-
daars zijn die wij als het meest zondig moeten beschouwen ? Is het de
arme Verkwister daar ginds, die in slecht gezelschap op rood en zwart
zet en de champagne naar binnen giet, of broeder Zuurgezioht wien het
spijten zou als hij berouw kreeg ? Is het de neerslachtige Hagar die met
den armen kleinen Ismaël aan de hand wegsluipt, of de hardvochtige
oude deugdzame Sara, die haar uit de armen van den onderdanigen Lord
Abraham met vlammende oogen naziet?
Op zekeren dag in de vorige Meimaand, toen natuurlijk iedereen do
jaarlijksche tentoonstelling van waterverftoekeningon ging zien, word
Ethel Newcome door hare grootmoeder, de strenge oude Lady Kew, die
voornemens was over hare gansche familie den baas te blijven spelen,
medegenomen om die kunstwerken te gaan bezichtigen. Het meisje was
van een onverschrokken aard en waarschijnlijk waren er hoogo woorden
tusschon de oude en de jonge dame voorgevallen, zooals ik vernomen
heb dat zelfs in de allerdeftigste families wel gebeurt. Zij kwamen voor
oen stuk van Hunt, dat een dier figuren voorstelde welke hij mot zulk
een indrukwekkende waarheid en aandoenlijkheid weet te schilderen:
een verlaten meisje, dat onder een deurgewelf gebogen zat en blijkbaar
huis noch toevlucht had. De getrouwheid van alle details en de weemoedige
schoonheid van dat kinderlijk gelaat trok de aandacht van de oude Lady
Kew, die eene goede beoordeelaarster van kunstwerken was, zoodat zij,
met Ethel aan hare zijde, een tijdlang de teekening stondte beschouwen.
Niets kon dan ook eenvoudiger of treffender zijn. Doch Ethel lachte, en
toen hare grootmoeder opzag van de kruk, waarop zij rondstrom pelde,
nam zij eene zeer sarcastische uitdrukking in de oogen van het meisje
waar.
«Gij hebt zeker meer smaak in de schilders dan in de schilderijen,"
zeide Lady Kew.
DE KEWCOMKS I.
1U
-ocr page 250-
De Neivcomes.
242
»lk zag niet naar het stuk," zeide Ethel, nog altijd glimlachende,
| »maar naar dat groene kaartje in den hoek."
» Verkocht," las Lady Kew. «Natuurlijk is Let verkocht; al de stukken
van mijnheer Hunt zijn verkocht. Er is er hier niet één, waarop ge dat
groene kaartje niet zult zien. \'t Is een uitstekend talent. Ik zou niet
durven zeggen, of zijne vroolijke of zijne treurige stukken de verdienste-
lijkste zijn.\'
»lk geloof, grootmama," zeido Ethel, »dat wij jonge dames van de
wereld, als wij ten toon gesteld worden, ook zulke groene Kaartjes op onzen
rug gespeld moesten dragen, met het woord verkocht er op. Dat zou
veel misvattingen en latere onaangenaamheden afsnijden, niet waar?
Na afloop van liet seizoen zou de eigenaar dan komen, om ons naar zijn
huis te brengen.\'\'
Grootmama bepaalde zich alleen tot het gezegde: «Gij zijt eene gekkin,
Ethol." op strompelde naar het stuk van den heer Cattermolo, dat in
de nabijheid hing. »Wat eeno heerlijke kleur; wat een romantisch koloriet!
wat een vlug penseel en eeno geoefende hand!" riep zij uit, want zij
kon schilderijen waaideeren, goede verzen toejuichen en ook een traan
over een goeden roman storten. De jonge Dawkins, de aankomende
waterverfschilder, die dagelijks op de tentoonstelling kwam en daar dan
vol wellust voor zijn eigen stuk stond, ontstelde hevig toen hij zag dat
er geen groen kaartje in den hoek zijner lijst stak on maakte den con-
oierge op dat gemis opmerkzaam. Zijn landschap was echter verkocht
en betaald, en het onheil was dus zoo heel groot niet. Dien zelfden
namiddag, toon de familie Newcome in Park Lane tot het diner ver-
zameld was, verscheen Ethel met een lichtgroen kaartje vóór op haar
wit mousselinen kleedje gespeld, maakte eene nijging voor Lady Kew,
die zij recht in de oogen zag on zeide tegen haar vader: »Ik ben een
lableau-Ktvanty papa. Ik ben No. 46 van du tentoonstelling van water-
verfteekeningen.\'
«Kindlief, wat beteokent dat?" zegt mama, en Lady Kew, met behulp
van hare kruk met ongeloofelijko vlugheid opspringende, rukte het kaartje
van Ethel\'s boezem en zou haar waarschijnlijk eenige oorvegen toegediend
hebben, indion haar ouders er niet bij geweest waren, terwijl ook juist
Lord Kew werd aangediend.
Ethel handelde den ganschen avond over schilderijen en wilde over
niets anders spreken, zoodat grootmama woedend was. «Zij vertelde
het aan Ilarnes, en toen alle vreemden weg waren kwam hot tot een
hooggaanden twist," zeide Ethel met een schalken blik, toen zij het ge-
beurde verhaalde. «Barnes wilde mij vermoorden en opeten, maar ik
was niet bang voor hem." De schrijver maakte uit deze kleine anekdote
op, toen zij hom lang daarna — het doet er niet toe door wie — ver-
haald werd, dat er groote oneenigheden ten huize van Sir Brian Newcome
waren geweest, woedende salon-veldslagen, waartoe zekere stukken van
zekeren schilder de aanleiding kunnen geweest zijn en waarbij juffer
Newcome de gansche macht der familie tegen zich gekeerd zag. Wie zal
verzekeren of tegenspreken, of dergelijke gevechten ook in andere huizen
plaats vinden? Wie durft zich voorstellen, wanneer hij gaat dineeren en
met een vrooljjken handdruk door een innemend gastheer en met een
bevallig lachje van verwelkoming door eene schoone gastvrouw ontvan-
gen wordt, dat mijnheer Johnson een half uur te voren uit zijne klced-
kamer tegen mevrouw Johnson stond te vloeken, omdat zij eene tarbot
in plaats van een zalm besteld had, of dat mevrouw Johnson, die nu
met Lady Tones zoo lief zit te spreken over beider dotjes van kinderen,
-ocr page 251-
Waarin Clive wat van de wereld begint te zien.           243
haar oogen uitkreet toen hare kamenier haar kleed vasthaakte, terwijl
de rijtuigen reeds kwamen aanrollen ? Aan de dienstboden zijn al die
dingen bekend, maar niet aan ons in de eetzaal. Hoor eens hoe eer-
biedig Johnson den dominé, die ook tot de genoodigden behoort, ver-
zoekt of hij het gebed wil doen!
Wij zullen den sluier der vergetelheid over die familietwisten werpen
en kunnen ons wel verzekerd houden, dat Ethel, wat zij ook voornemens
ware, goed of kwaad, volkomen in staat was om haar zin door te zetten.
Zij werd gravin van Kew. omdat zij gravin van Kew verkoos te worden:
had zij er haar hart op gezet om niet Kuhn te trouwen, dan zou zij het
gedaan hebben en de familie er in hebben doen toestemmen, en hem
lieve Frits genoemd hebben, zooals mijnheer Kuhn door zijn peter en
meter bij den doop genoemd was. Clive was slechts eene liefhebberij
voor haar, indien hij zelfs zooveel voor haar geweest was, maar geen
hartstocht, en zij had nog veel meer liefhebberij in eenc mooie graven-
kroon.
De ontboezeming over het verkoopen van maagden, waaraan wij ons
hierboven overgaven, is dus volstrekt niet toepasselijk op Lady Anna
Newcome, die onlangs het adres aan mevrouw Stowe met vele duizen-
den deugdzame Britsche matronen onderteokende ; doch zeide de lezer
bij geval: »Is dan uwe fabel, o dichter, toepasselijk op Tancred Pul-
leyn, graaf van Dorking, en Sigismunda, zijne gemalin ?" dan is de
zedemeester tegen wil en dank genoodzaakt te erkennen, dat de schoen
die edele personages, in wier verheven gezelschap men echter slechts
weinig vcrkeeren zal, inderdaad past.
Want ofschoon ik wel eens in het huis van een Tndischen Brahmin zou
willen binnentreden om de punkah\'s en purdah\'s en latty\'s te zien, en de
mooie bruine meisjes met de groote oogen, groote neusringen, beschil-
derde voorhoofden en tengere middeltjes, versierd met cachemiren shawls,
/«wcob-sjerpen, van voren opgekrulde pantoffels, geborduurde broeks-
pijpjes, en kostbare been- en armbanden, en de mysteriën van het
Oostersche leven voor mij te zien ontsluieren (wie zou dat niet willen,
die in zjjno jeugd de Arabische Naclitvertellinijen gelezen hoeft ?), zoo
zou ik daar toch het oogenblik niet voor kiezen wanneer de Brahmin
des huizes juist overleden was, de vrouwen gilden, de priesters zijne
jeugdige weduwe, deel» door haar met hunne toespraken bang te maken,
deels door haar iets bedwelmends in te geven, tot het bestijgen van den
brandstapel dwongen en haar geheel verbijsterd, doch stil en volgzaam,
in de armen van het lijk wierpen. En ofschoon ik het mij tot een ge-
noegen reken, om, al is het zelfs maar in verbeelding, mij in het huis
van een graaf te bevinden, als het prachtig gemeubileerd en goed in
orde is, wanneer er feesten gegeven worden en er mooie schilderijen en
schoone dames en keur van boeken en ontelbare voorname lui te zien
zijn, — zoo komen er toch tijdstippen voor, waarop zulk een bezoek
niet gelegen komt, namelijk als de ouders in dat heerlijke huis hunne
dochter ten verkoop gereedmaken, hare tranen door bedreigingen ver-
jagen, hare smart verdooven door bedwelmende middelen, haar over-
reden, smeeken, berispen, vleien, zegenen of misschien ook vervloeken,
totdat zjj haar in zulk een toestand hebben gebracht, dat liet arme jonge
schepsel bereid is om haar lot to ondergaan. Wanneer mylord en my-
lady met zulk werk bezig zijn, meld ik mij liefst niet ten hunnent aan.
ï^o. 1000 op Grosvenor Square, maar verkies ik oen eenvoudig maal
boven den gemesten os, dien hun kok aan \'t braden is. Sommige mon-
schen zijn niet zoo teerhartig. Natuurlijk komt er do familie; zijne
-ocr page 252-
244                                       Be Newcomes.
hoogwaardigheid de lord aarts-brahmin van Benares zal de plechtigheid
met zijne tegenwoordigheid voreeren; er zullen bloemen en waskaarsen
I en witte strikken zijn en eene gansche reeks rijtuigen tot aan de pagode ;
I daarna zal er een prachtig ontbijt volgen, er zal muziek op straat we-
1 zen en de kleine jongens zullen hoera roepen ; er zal geen eind aan de
; toespraken zijn, noch aan de tranen die stellig vergoten zullen worden,
en zijne hoogwaardigheid de aarts-brahmin zal eene toepasselijke rede
houden, met een geurtje zooals bij zulk eene toespraak behoort; het
jonge meisje zal onbemerkt wegsluipen, haar sluier, haar krans van
oranjebloesem, hare braceletten en andere sieraden afleggen, en een
eenvoudig gewaad aantrekken, dat beter voor de gelegenheid geschikt
I is; de huisdeur gaat open — en daar komt de weduwe, die tot den
vuurdood bestemd is, te voorschijn, in gezelschap van het lijk; ginds
staat de brandstapel op vier wielen met vier paarden te wachten, het
volk schreeuwt hoera en de zaak is geschied.
Deze plechtigheid is onder ons zoo alledaagsch en gewoon, dat er
geen noodzaak bestaat om hare ceremoniën te beschrijven, en daar de
vrouwen zich zelven eiken dag verkoopen om in do wereld gevestigd te
worden en dit volgens haar eigen begeerte en onder toejuiching van
j haar ouders en van het publiek doen, weet ik niet waarom een man
naar oorspronkelijkheid zou jagen, door den schijn aan te nemen alsof
hij haar beklaagde. Laten wij ons maar niet bekommeren over de leu-
gentaal bij het altaar, de lastering van den goddelijken naam van
liefde, do overgave uit winstbejag, de oneer die een glimlach op de
lippen heeft! Wat toch beteekont een mariage de convenance anders
dan dit. en zijn zulke koele huwelijkstoortsen dikwijls niet beter dan
de helste liefdevlammen die ooit opflikkerden en weder uitgingen ? Na-
tuurlijk. Laten wij maar niet schreien als ieder ander lacht; laten wij
liever ons medelijden schenken aan die wanhopige hertogin, als hare
dochter, Lady Atalante op de vlucht gaat met den doctor; dat is na-
tuurlijk fatsoenljjk; laten wij den vader van Lady Iphigenia beklagen,
als dat eerwaardige stamhoofd verplicht is zijne lievelinge ten offer
over te leveren; maar \'t is over haar deel in do zaak, dat een schilder,
die begrip van welvoeglijkheid heeft, tegenwoordig den sluier moet
werpen. De jonge lady heeft het ten offer gebracht, en hoe minder wij
er over zeggen, des te beter.
Aldus was het gelegen met eene zaak die niet lang daarna in do
nieuwsbladen voorkwam onder den aanlokkelijken titel van Een Huwelijk
in de groote vjereld
en die ook inderdaad de aanleiding tot het kleine
familiecongres van liaden was, waarvan wij thans verslag geven. Wij
allen weten, ieder althans die ooit do ranglijst der officieren ingezien
heeft, dat Lord Kew, burggraaf Hooster (oudste zoon van den graaf
van Dorking) en jonkheer Charles Belsize, doorgaans Jack Helsize ge-
noemd, in den aanvang hunner loopbaan luitenants bij een der regi-
menten garde-kurassiers waren. Zij hoorden het dikwijls twaalf uur in
den nacht slaan gelijk andere jonge heeren en voerdon allerlei grappen
uit, zooals men dat van levendige jongelui gewoon is; zij zaaiden hunne
wilde haver met ruime hand en strooiden die met jeugdige onbezonnen-
heid uit. Lord Kew was door het lot met meer zakken haver gezegend
dan aan zijne jonge kameraden ten deel waren gevallen. De familie
Dorking was sedert lang verarmd, zooals men algemeen wist. Iemand
die het wel weten kon, majoor Pendennis, heeft mij vele interessante
bijzonderheden medegedeeld omtrent de stroken welke Lord Rooster\'s
grootvader met »den woesten prins en Poyns" uitgevoerd had en omtrent
-ocr page 253-
Waarin Clive wat van de wereld begint te zien.          245
zijne bedrijven in het jachtveld, bij de flescli en met den dobbelkroes.
Hij speelde twee nachten on twee dagen aan één stuk door met Charles
Fox, waarbij zij allebei verschrikkelijke sommen verloren. Hij speelde
dikwijls met Lord Stoyno en leed, evenals iedereen, ontzettende verlie-
zen bij die nachtelijke veldslagen. Zijne nakomelingen droegen de straf
voor zijne roekeloosheid, en Clianticlere, ofschoon een der fraaiste kas-
teelen in Engeland, vertoont zich daardoor slechts ééne maand van olk
jaar in vollen luister. Het landgoed staat tot aan do dakvensters onder
hypotheek. «Dorking mag in zijn eigen park geen boom omhakken of
geen hert schieten,\' placht do goede oude majoor op een tragischen
toon te zeggen; »hjj leeft van zijno kool, zijne druiven en ananas-
sen. en van de fooien die de nieuwsgierigen voor het bezichtigen van
het huis en de binnenplaats geven, welke nog altijd een sieraad van
het graafschap zijn en tot de schoonste des lands behooren. Als Dor-
king op Clianticlere vertoeft, leent zijn zwager Ballard, die met zijne
zuster getrouwd is, hem het zilverwerk en zendt te gelijk drie bedienden.
Er komt eene huurkoets van Londen met vier koks binnenin en vier
meiden met zes lakeien bovenop, terwijl een bottelier voor voerman
speelt, en die allen blijven oene maand. Als het rijtuig met de laatste
gasten wegrijdt, wordt de koets der bedienden gepakt en hotsen zij
weder allen naar Londen terug, \'t Is jammerlijk, mijnheer, jammerlijk! \'
In de jeugd van Lord Kew kwam zijn naam met dio zijner beide edele
vrienden op ontelbare velletjes gezegeld papier voor, die geldelijke
toezeggingen op de toekomst inhielden, al welke toezeggingen Kew
geheel alleen op de eervolste wijze vervulde. Geen zijner beide wapen -
broeders was dan ook in staat er aan to voldoen. Men zeide dat Ballard,
Lord Rooster\'s oom, aan dezen jongen edelman eene zekere toelage gaf
Wat Jack Belsize betrof, het was een wonder in ieders oogon hoe hij
nog lachen kon, hoe hij zich zoo goed kon kleeden en er zoo vet en
welgedaan kon uitzien, hoe hij aan eene shilling kwam om eene cab of
oene sigaar te nomen, en welke raven hem brood brachten. De drie
jongelieden zeiden dat zij familie van elkander waren, \'tgeen degenen,
die in de onderlinge vermaagschapping der pairs ervaren zijn, mogen
ontwarren.
Toen Lord Dorking\'s oudste dochter in \'t huwelijk trad met den hoog-
eerwaarden heer jonkheer Dennis Gallowglass, aartsdeken van Bullin-
tubber (tegenwoordig burggraaf Gallowglass on Killbrogue, en lord-
bisschop van Ballyshannon), hadden er groote feestelijkheden op Chan-
ticloro plaats, waar de familiebetrekkingen der hooge contracteerendo
partijen genoodigd waren. Daaronder behoorde ook de arme Jack Bel-
size, en dit was de eerste aanleiding tot de tranen, die in dit gedeelte
van ons verhaal te Baden gestort worden. Clara Pulleyn was toenmaals
een aardig meisje van zestien en Jack een knap garde-officier van zes-
of zeven en twintig jaar. Daar men haar uitdrukkelijk gewaarschuwd
had, dat Jack een jonge schelm was, dio zeer slecht aangeschreven stond ;
daar zij nooit aan het diner naast hem mocht zitten en nooit met hem
mocht wandelen, biljarten of walsen ; daar zij beknord werd als hij een
woord tegen haar sprak of haar handschoen opraapte, of bij eon pand-
spelletje hare hand aanroerde, of zij hem greep als er blindemannetjo
gespeeld werd; daar zij geen van beiden een duit in de wereld bezaten
en er allebei heel goed uitzagen, was het natuurlijk dat Clara hem
altijd trof bij het blindemannetje, hem altijd ontmoette in den tuin en
de gangen, enz, enz. Zij verliefde (en daarin was zij de eerste niet)
op Jack\'s broede borst en tengere middel, en hield zijne bakkebaarden
-ocr page 254-
246                                           De Neiccomes.
voor de allermooiste in zijner majesteits gansche brigade kurassiers,
\'tgeen zij ook inderdaad waren.
Wij weten niet hoeveel tranen er gestort zijn in de ruime en doodsche
zalen van Chanticlere, toen de gasten vertrokken en do vier koks, de
vier meiden, de zes lakeien en do tijdelijke bottelier met hun eigen
koets naar Londen teruggekeerd waren, welke stad geen veertig mijlen
van dat prachtige kasteel ligt. Hoe zouden wij het kunnen zeggen ? De
gasten zijn weg en de portiersloge is gesloten, alles is verder een mysterie.
In een enkele kamer wordt de duisternis gebroken door een paar
kaarsen die spookachtig in de groote ruimte flikkeren Overigens ziet
men niets dan grof linnen overtreksels, opgerolde Smirnasche tapijten,
en de sombere portretten van voorvaderen aan de muren, onheilspellende
blikken door de schemering werpende. Men heeft de vrijheid zijne ver-
beelding te laten werken en zich zijn lordschap voor te stellen, bij de
ecne kaars over zijn eindelooze papieren en perkamenten gebogen zittende,
terwijl mylady bij de andere kaars een ouden, heel ouden roman leest
(waarin misschien mevrouw Radcliffe een even akelig kasteel als dit be-
schrijft) en do arme kleine Clara te midden van die begraf\'enispraal zit
te zuchten en te schreien, even verlaten en neerslachtig als Oriana in
hare schuur Arme kleine Clara!
Lord Kew nam zijne jonge vrienden in zijn rijtuig mede naar Londen
en reed zelf\', terwijl de bedienden binnenin zaten. Jack zat met de beide
rijknechts achterop en toeterde op de meest melancholische wijs op een
cornet a piston. Onderweg wilde hij geenerhande verkwikking gebruiken.
In de clubs begon zijne stilheid in \'t oog te loopen, doch rooken, bil-
jarten, dienstplichten — dan dit en dan dat — wekte hem wat op en
spoedig kwam er weer loven in Jack. Maar toen viel het seizoen in,
het eerste seizoen van Lady Clara Pulleyn te Londen, en Jack was
levendiger dan ooit. Er was geen bal waar hij niet heenging, geen opera
(dat wil zeggen, geen opera onder zekere opera\'s) die hij niet bezocht.
Men kon gemakkelijk aan zijn gezicht zien, als hij maar een paar minuten
in de zaal was, of do persoon, die hij zocht, zich daar al of niet bevond,
en dengenen die in \'t geheim waren, viel het niet moeiljjk in een
ander paar oogen do heldere seinen te lozen, die Jack\'s vurige blikken
beantwoordden. O, wat zag hij er op \'s konings verjaardag op zijn
strijdros heerlijk uit, wanneer hij geheel in scharlaken on verguldsel en
staal gedost was! O Jack, scheur haar weg uit dat rijtuig daar ginds,
van de zijde dier tanige, gevederde, geblankette, beenderige douairière;
zet haar achter u op het zwarte ros, houw den diender neer, en maak
u uit de voeten! Het rijtuig rolt St. James Park binnen ; Jack blijft
alleen achter, terwijl zijne sabel naar den grond zinkt, of slechts atra
cura
achter hem zit: en Snip, de kleermaker, die zich onder de menigte
bevindt, denkt dat Jack het hoofd laat hangen omdat hij bang voor
hèm is. Lady Clara Pulleyn wordt door hare moeder, de gravin van
üorking, ten hove gepresenteerd, en Jack wordt dien zelfden avond, op
het oogenblik dat hij de club van White verlaat om haar in de Opera
te gaan zien. in gijzeling genomen.
Jack\'s bedrijven kwamen ter kennis van het hof der faillissementen,
waarvoor hij verscheen als Charles Helsize, zich noemende jonkheer Charles
Belsize, en zijne handelingen werden in scherpe trekken geschetst door
de verontwaardigde zedemeesters der toenmalige drukpers. Do Geesel
geeselde hem, dat het een aard had. De Zweep (wier talentvolle redacteur
zelf in de gevangenis van Whitecross Street zat) legde, waar het hèm
gold, een merkwaardig gevoel van eer aan den dag; en de Stuivers
-ocr page 255-
Waarin Clive wat van de wereld begint te zien.            247
Slem der vrijheid gaf hem eene les, die op pooton stond Ik ben hier
niet geroepen om zondaars te geeselen ; ik ben trouw aan mijne partij ;
het is de tegenpartij welke door mjjne nederige pen bestreden wordt;
laten wij ons maar tot de deugdzame en de deftige lui bepalen, want
de arme zondaars worden eiken dag aan de kaak gesteld. Eén maar
bleef trouw aan den armen Jack in weerwil van al zijne misslagen,
dwaasheden, buitensporigheden en ongelukken, en dat was het aardige
meisje op Chanticlere, wier jeugdige genegenheid zijne weelderige bakke-
baarden omstrengeld hadden. Do wereld moge er schande van gesproken
hebben, dat Lord Kew zijn brougham naar de gevangenis zond en eene
groote partij bij Grignon gaf toen Jack weer op vrije vooten werd gesteld,
doch ik zal zijn lordschap daar niet hard over vallen. Hij en vele andere
zondaren brachten een zeer vroolijken avond door. Men zegt, dat Kew
eene tretfendo rede hield en dat Jack, toen hij die aanhoorde en beant-
woordde, een stroom van tranen vergoot. Barnes Neweome waa woedend
over Jacks vrijlating en had wel gewenseht, dat de rechters hem nog
een paar dagen langer achter de tralies gehouden hadden. Hij vloekte
als een ketter, toen hij vernam dat Jack weer vrij was
Er kon geen sprake meer van zjjn. dat deze verkwister Clara Pulleyn
zou trouwen en zijne balans als huwelijksgift aan hare voeten zou leg •
gen. Zijn vader, Lord Highgale, was ten hoogste op hem vertoornd ; zijn
oudste broeder wilde hom niet meer zien : hij had sinds lang alle hoop
opgegeven om den schooncn prijs te winnen, en op zekeren dag ontving
hij een groot pakket met het zegel van Chanticlere, bevattende een droo-
vig briefje, onderteekend C. P., en een dozijn vellen papier met Jack»
eigen lomp schrift, brieven die hij haar in handen gespeeld had, de
hemel weet waar. in volle zalen, in quadrilles, in bloemruikers, op bals,
enz. en waarin hij zijne liefde en vurige genegenheid had geboekstaafd.
Hoe menigmaal had hij in de club van White het woordenboek tor hand
genomen, om na te zien of er in eeuwig een tl moest staan en of aan-
bidden
één of twee a\'s had ! P/aar waren zij, die onsamenhangende ont-
boezemingen van zijn welmeenond en liefhebbend hart, en die twee hart-
vorscheurendo regeltjes, mot C. ondorteekencl, waarbij C. verzocht, dat
hare briefjes teruggezonden of verbrand zouden worden. Om hem recht
te laten weervaren moeten wij mededeelen, dat hij ze met zijn eigen
scheurpapier eerlijk verbrandde, tot het laatste toe. Hjj behield geene
enkele dier kleine herinneringen, welke zij hom gegeven had of hem
had laten nemen. Wat schreide hij over die roos, dien handschoen,
dat zakboekje \'tgeen zij voor hem had laten vallen! Zelfs dat lokje
goudblond haar — hij verbrandde alles, alles op zijn eigen vuur in de
gevangenis, behalve één enkel klein vlokje, \'tgeen aan iedereen kon
toebehoord hebben en de kleur van \'t haar zijner zuster had. Kew was
er bij tegenwoordig, doch ik geloof dat hij zich wegmaakte toen Jack
aan dit laatste gedeelte van het offer kwam en de haarlok op het vuur
wierp, waar hij zijn eigen hart en zijn loven wel bij had willen
werpen.
Clara was dus weer vrij, en het jaar toen Jack uit de gevangenis
kwam en buitenslands ging, bracht zij het seizoen eiken avond dansende
te Londen door, en iedereen zeide dat zij van geluk mocht spreken,
dat zij van die malle zaak mot Jack üelsize af was. Toen was het,
dat de weledclgeboren heer Barnes Newcomc, deelgenoot in het rijke
bankiorshuis Gebroeders Hobson en Neweome, zoon en hoofderfgenaam
yan den baronet Sir Neweome van Neweome, lid van het Lagerhuis,
in de rechte lijn afstammende van Bryan de Newcomyn, die te Hastings
-ocr page 256-
248                                           Be Newcomes.
sneuvelde en barbier-wondheeler van Eduard den Belijder was, enz
enz., de oogen zijns welbehagens op Lady Clara Pulleyn sloeg, die wel
een bleek en eenigszins kwijnend meisje was, maar blauwe oogen, een
delicate teint en eene lieve gestalte bezat; en hoewel hij hare vroegere
geschiedenis evengoed kende als gij, die haar pas gelezen hebt, ver-
waardigde hij zich een huwelijksplan op te vatten, waarin de jonge lady
de tweede persoon was.
Niet één lid van deze hoogst deftige families, met uitzondering mis-
schien van de kleine Clara (het arme vischje dat zich in haar lot moest
schikken en zelfs niet mocht vragen a queue sauca ette serail mangée}.
protesteerde tegen deze kleine koopmanschap, want Lady Dorking had
nog een gansch nest vol kuikens, die op Clara moesten volgen. Daar
hadt ge de kleine Hennie die zestien, en Biddie die veertien jaar was,
en Adelaide en wie weet hoeveel meer nog. Hoe kon zij een jonkman
afwijzen, die wel is waar niet heel onderhoudend en niet bijzonder lief,
alsmede (ton minste van zijn vaders kant) van niet bijzonder aanzienlijke
geboorte was, maar die in andere opzichten eene goede partij kon heeten
en een inkomen van een aantal duizenden ponden \'sjaars zou erven?
De Newcomes beschouwden het ook van hun kant als eene zeer ge-
won schte zaak. Barnes werd nog al eenzelvig, dat was niet tegen to
spreken, en eene vrouw zou verandering weten to brengen in sommige
gewoonten, die hij als jong heer aangenomen had. Lady Kew drong
sterk op het huwelijk aan. Van haar eigen kant zaten Lord Steyne
haar neef, Lord Kew haar kleinzoon en Lord Dorking, de aanstaande
schoonvader van Barnes, onder do pairs; waarom zouden de Newcomes
daar ook geen zitting hebben en den ouden zetel weer innemen, dien
iedereen weet. dat zij er in de dagen van Diehard lil bekleedden ?
Barnes en zijn vader waren vast gaan gelooven aan een Newcome, die
te Bosworth gesneuveld was met koning Richard. en haatten Hendrik
Vil daarom als een vijand van huu edel geslacht. Al de partijen waren
het dus tamelijk wel eens. Lady Anna schreef een heel aardig versje
over de Witte Hinde, die wolkom was in de gaardon van Newcome.
waarin «zonnevier" rijmde op »lier" en «het schuchter hert dat vol van
zwier, daar dartelt rondom Chanticlere,\'\' alles op de meest pittoreske
wijze. Lady Kew verklaarde dat het heel mooi was, waarlijk!
Het jaar, nadat Jack Belsize zijne buitenlandsche reis gemaakt had,
kwam hij to Londen terug, om er het seizoen door te brongen. Lady
Clara was daar toen niet; daar hare gezondheid eenigszins zwak was,
hadden hare lief hebbende ouders zich met haar naar het buitenland be-
geven. Alles ging dus zeer gladjes en zonder oenige stoornis hoege-
naamd.
Ja, maar nu de zaken dan zoo gladjes en gemakkeljjk gingen, nu de
dames dor beide families elkander op het Congres te Baden ontmoet en
over on weer zoo lief gevonden haddon, nu Barnes en zijn papa de ba-
ronet, die van zijne beroerte hersteld was, in aantocht waren uit Aken
en Lady Kew uit Kissingen, allen naar het Congres van Baden, waarom
er wereld moest nu Jack Belsize, die, naar men zeide, aanzienlijke
sommen te Homburg gewonnen had, zijn geluk daar in den steek laten
en als een wildeman naar Baden vliegen? Hij had een dikken zwaren
baard en droeg een grooten flaphoed, zoodat hij er min of meer als een
schilder of als een Italiaansche roovcr uitzag. De onergdenkendo Clive,
die zich het vrooljjke diner herinnerde dat Jack hem aan de tafel der
garde-officieren in St. James bezorgd had, waar Jack zelf uit de barak-
ken der garde-kurassiers gekomen was — ik zeg die onnoozele Clive
-ocr page 257-
Waarin Clive wat van de wereld begint te zien.          240
verwelkomde Jack hartelijk toen hij hem in de stad zag komen en noo-
digde hem te dineeron. Jack nam dit aan en bij die gelegenheid ver-
telde Clive hom al het nieuws van de stad, namelijk dat Kew, en Lady
Anna en Ethel er waren en dat Barnes verwacht werd. »Ik houd ook
niet veel van hem," zeide Clive lachend, toen Belsize zijn naam noemde.
En dus kwam Barnes, om dio aardige kleine Lady Clara Pulleyn te
trouwen ? Die slimmert! Ik wed, dat hij opgetogen was over zijne
bekendheid met de fashionabole wereld en over het denkbeeld dat Jack
Belsize hem ook voor iemand zou houden, die iets te beteekonon had.
Jack dronk een ontzaglijke hoeveelheid champagne, en daar men
na het diner uit de open vensters van Clive\'s kamer in het aangename
en zindelijke kleine Hotel de Franco de muziek kon hoorer:, stelde Jack
voor, dat zij beiden naar de promenade zouden gaan. Monsieur de
Florac was van de partij. Hij was uiterst grappig geweest toen de naam
van Lord Kew genoemd werd en had gezegd: »Ce peut Kiou I Monsieur j
Ie duc d\'lvry, man oncle, Vhonore d\'une amitié toute particuliere."
De drie heeren gingen dus uit: op de wandelplaats was het stikvol:
het orkest speelde op de liefelijkste manier: »Waar kan men beter
zijn?" en bijna de eerste personen, die zjj ontmoetten, waren de Lords ;
Kew en Dorking, welke laatste achtbare pair zijne dochter Clara aan
zijn arm had
Het is buiten twijfel dat Jack Belsize met zijn fluweelen jasje, zjjn
over de oogen getrokken sombrero en zijn baard die bjjna tot aan zijn
middel reikte, bij den eersten oogopslag niet herkend werd door den
edolon graaf van Dorking, want deze g-rootte de beide andere heeren
met zijne gewone beleefdheid en innemendheid: doch plotseling gaf
Lady Clara, die opgezien had, een gilletje en stortte bezwijmd op het
kiezelpad neder. Daarop herkende de oude graaf don heer Belsize en
hoorde Clive hem zeggen: «Kerel! hoe durft gij hier komen?"
Belsize had zieh dadelijk gebukt om Clara op te tillen en riep haar
radeloos bij haar naam, toen de oude Dorking snel eenige stappen
voorwaarts deed om hem aan te grijpen.
«Handen thuis, mylord!" zeide de ander, den ouden man van zich
afschuddende. «Voor den drommel, Jack, houd uw mond!" bulderde
Kew. Clive liep heen om een stoel te halen en dadelijk werden er een
dozijn aangebracht. Florac draagt een glas water aan. Belsize snelt op
het meisje toe, dat weer bijkomt, en haar vader, voor een oogenblik
alle zelf beheersching verliezende en van het hoofd tot de voeten bevende,
licht zijn stok op mot de woorden: »Laat haar met rust, schurk!" —
«Lady Clara is weer in zwijm gevallen, mylord." antwoordt kapitein
Belsize. »lk logeer in het Hotel de Franco. Als gij mij aanraakt,
oude man." (dit zeide hij op zeer zachten toon) «dan, bij den hemel,
vermoord ik u! Ik zeg u allen vaarwel," en na nog een langen blik
op het bezwijmde meisje, groette hij en verwijderde zich. Werktuig-
lijk nam ook Lord Dorking zijn hoed af en bleef hem gedachteloos
nastaren. Hij wenkte Clive hem te volgen, en in den tusschentijd had
zich een groote kring van badgasten rondom de bezwijmde jonge dame
geschaard.
Dat was een mooi incident in het Congres van Baden !
-ocr page 258-
! 250                                      Be Newcomes.
NEGEN EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
!
WAARIN BARNES UIT VRIJEN GAAT.
Ethel had sinds lang geweten dat hare vrijheid spoedig uit zou zijn en
: dat er, als haar papa en Barnes waren aangekomen, geen sprake meer
\' zou wezen van lachen, schertsen, teekenen en wandelen met Clive. Daarom
nam zij het hare van don zonneschijn, zoolang die duurde, besloten om
met moed het slechte weder te doorstaan.
Sir Brian Newcome en zijn eerstgeborene kwamen te Baden op den-
zelfden avond aan, toen dat geval met Jack Belsizo op de wandelplaats
gebeurd was, en natuurlijk moest de jeugdige bruidegom daarvan inge-
licht worden. Zij, die hem kennen en thans met zjjn humeur en zijne
taal bekend zijn, kunnen zich de uitbarstingen van het eerste on de
kracht der laatste voorstellen; het was letterlijk een vuurwerk van
vloeken, dat uit zijn mond kwam. Mijnheer Newcome vloekte alleen als
hij driftig was, maar dat gebeurde nog al dikwijls.
Het kleine ongeval met Lady Clara telde hij vrij licht. «Natuurlijk!"
zeide hij, »de arme Clara is aan flauwten gewend; geen wonder dat zij
I ontstelde op het gezicht van dien schurk, die haar zoo verfoeilijk
| slecht behandeld heeft. Als ik er bij was geweest" (vergezeld van een
pelotonsvuur van vloeken) «zou ik den schelm geworgd hebben ; ik had
hem stellig vermoord !"
«Och, Barnes!" roept Lady Anna uit.
»\'t Is maar heel goed, dat Barnes er niet bij was,\'\' zegt Ethel met
den meesten ernst; o een duel tusschen hem en kapitein Belsize zou iets
verschrikkelijks geweest zijn !"
»Ik ben voor geen mensch tor wereld bang, Ethel I" zegt Barnes
barsch, met weer een vloek.
«Vecht tegen uw partuur, Barnes," hervat Ethel, die een aantal
schooljongens-uitdrukkingen van hare broertjes opgevangen had en ze
bij voorkomende gelegenheden goed wist te pas te brengen. »Sla kapi-
I tein Belsizo maar; die heeft toch geen vrienden."
Daar Jack Belsize door lengte en forschheid niet alleen officier, maar
zelfs gemeen soldaat in zijn voormalig dapper regiment had kunnen zijn,
en broeder Barnes slechts een teer jong heertje was, lag er in het donk-
beeld van een gevecht tusschen die beiden inderdaad iets zeer belache-
lijks. Kone dergelijke gedachte kwam wellicht bjj Sir Brian op ; want
hij bracht met zijne gewone doftigheid in \'t midden: »\'t Is de zaak
waarvoor men strijdt, Ethel, de zaak is het, die kracht geeft; in oen
geval als dat van Barnes, wanneer men een mooi jong meisje tegen een
schurk beschermen moet, zou iedereen sterk zijn, ja iedoreen zou sterk
zijn." — «Sedert dio laatste beroerte," placht Barnes te zeggen, «is
mijn arme ouwe heer ijselijk suf in het hoofd," \'tgeen ook de waarheid
was. Barnes was reeds heer en meestor te Newcome en op het kantoor,
on wachtte niet de grootste kalmte de gebeurtenis af, die hem het recht
zou geven om de roodo hand der baronets in het wapen op zijn eigen
brougham te plaatsen.
Toen hij zjjn blik door de kamer liet rondgaan, viel zijn oog op een
stapel teekeningen, het werk van eene welbekende hand, die hij haatte.
Er waren een half dozijn schetsen uit Baden bij, Ethel weer te paard,
de kinderen en de honden weer op de oude manier. «Voor den duivel,
is hij hier ?" krijschte Barnes. «Is dio kale landlooper hier ? en heeft
-ocr page 259-
Waarin Barnes uit vrijen gaat.                        251
Kew hem den kop niet van den romp geslagen ? Clive Newcome is hier,
vader," schreeuwde hij den baronet toe, »de zoon van den kolonel. Ik
wed dat zij elkander gezien hebben bij —"
«Bij wien, Barnes?" vroeg Ethel,
«Is Clive hier ? Zoo!" antwoordde de baronet. »En heeft hij weer
caricaturen gemaakt? Gij hebt in uwe brieven geen woord van hem
gesproken, Anna!"
Sir Brian was blijkbaar door zijn laatsten aanval van beroerte zeer
geschokt.
Ethel bloosde, want het was inderdaad zeer opmerkelijk, dat do
brieven der dames aan Sir Brian geen gewag hadden gemaakt van Clivo\'s
aanwezigheid.
»Wjj hebben hem hoogst toevallig te Bonn ontmoet, daar hij met een
vriend op reis was." antwoordde Lady Anna: »en doordien hij wat
Duitsch spreekt, was hij ons van veel nut; een van de jongens nam hij
den geheelen weg in zijne britska mede."
«Jongens zijn altijd lastig in een rijtuig en schoppen iedereen tegen
de schenen." zeide de baronet. »Ik herinner mij nog, dat ik, als wij
met het rijtuig van Clapham kwamen, toen wij jongens waren, altijd
mijn broeder Tom schopte. Die arme Tom! \'t Was in die dagen een
bandelooze knaap. Ge herinnert u Tom toch nog wel, Anna?"
De verdere anekdotes, die Sir Brian misschien nog verteld zou hebben,
werden gestuit door de komst van Lord Kew. «Hoe gaat het, Kew ?"
roept Barnes. «Hoe vaart Clara?" Kew begeeft zich echter met veel
eerbied naar Sir Brian, om hem de hand te drukken, en zegt: «Het
doet mij genoegen, u zoo wel te vinden, mijnheer," maar neemt bijna
geen notitie van Barnes. Dat Barnes Newcome een heer was, die niet
algemeen in de gunst stond, is een historisch punt, waaromtrent wel
geen twijfel zal bestaan.
«Gij hebt mij nog niet geantwoord hoe het met Clara gaat, vriendje,"
herneemt Barnes. «Ik heb alles vernomen omtrent haar ontmoeting met
dien schelm van een Belsize."
«Niet schelden, mijn jongen." zegt Lord Kew. «Ik geloof, dat gij
niet familiaar genoeg met Belsize oekend zijt, om hem bij- of andere
namen te geven. Wat Lady Clara Pulleyn betreft, die geloof ik dat
vrij onwel is."
«Laat die kerel naar den duivel loopen ! Hoe durfde hij hier komen ?"
roept Barnes uit, een weinig door de terechtwijzing gedempt.
«Durven i9 weer een lcelijk woord. Ik zou u raden, het niet tegen
den kerel zelven te zeggen."
«Wat bedoelt gij?" vroeg Barnes, er een oogenblik heel barsch uit-
ziende.
«Bedaar, beste vriend! Niet zoo luidruchtig. Het schijnt, Ethel, dat
de arme Jack — ik ben vrij intiem met hem, Barnes, en kan hem dus
noemen zooals ik wil — vandaag met mijnheer de Florac bij neef Clive
gedineerd had, en dat zij daarop met Jack naar de promenade gegaan
zijn, zonder iets van mijnheer Belsize\'s bijzondere aangelegenheden te
weten of eenig vermoeden te hebben van do opschudding die er ont-
staan zou."
«Bij den hemel, hij zal mij daar rekenschap van geven!" riep Barnes
luide uit.
«Dat zal hij zeker, als gij hem die maar vraagt; doch niet in tegen-
woordigheid van dames," hernam de ander droogjes. »Hij zou bang
z!Jn, haar schrik aan te jagen. De arme Jack was altijd een lam als
-ocr page 260-
Be Neiocomes.
252
het vrouwen gold. Ik heb daar even den Franschman gesproken," ver-
volgde Lord Kew op vroolijken toon, alsof hij van onderwerp wilde
veranderen. «Milord Kiou," zeide hij, «wij hebben uw vriend Jack tot
reden gebracht. Uw vriend Jack is een beetje fou. Aan het diner dronk
hij champagne als een ogre. Hoe gaat het met de charmante Mies
Clara\'!" Ge ziet, Barnes, dat Florac haar Miss Clara noemt; ieder
ander noemt haar Lady Clara. Gij, gelukkige guit, noemt haar Clara
kortaf.\'\'
»lk begrijp niet waarom die jonge schavuit van een Clive zich altijd
met onze zaken bemoeit," riep Barnes uit, wiens verwoedheid zich
telkens opnieuw lucht moest geven. «Waarom is hij in den omtrek van
dit huis geweest ? Waarom is hij hier ?"
«\'t Is heel gelukkig voor u, Barnes, dat hjj hier was." hernam Lord
Kew. «Die jonge knaap heeft veel bezadigdheid en verstand aan den
1 dag gelegd. Er is eene heelo opschudding geweest; doch trek het u
! maar niet aan, want het is nu voorbij. Iedereen kan gerust naar bed
gaan en de slaapmuts over zijn ooren trekken. Barnes behoeft morgen-
ochtend niet vroeg op te staan, om Jack Belsize eene les te geven. Het
spijt mjj wel, dat gij zoo te leur gesteld wordt, ijzervreter! Ga nu maar
mee; \'t zal toch voor den bruidegom niet anders dan passend wezen,
dat hij eens naar den welstand der charmante Mies Clara gaat ver-
nemen."
«Toen wij buitenshuis waren," vertelde Lord Kew later aan Clive.
«verklaarde ik aan Barnes, dat alles, wat ik binnenshuis gezegd had.
dat do zaak hiermede afgedaan zou zijn, onwaar was, en dat Jack Bel-
size besloten had zich op hem te wreken on met een reusachtigen knuppel
onder de lindeboomen op en neer liep. Ge hadt eens moeten zien, mijn-
heer, in welk een toestand de kerel verkeerde. De lieve jongen sprong
van schrik achteruit en werd zoo geel als saffraan. Daarop zocht hij
een voorwendsel om naar zijne kamer terug te keeren ; hij zeide dat het
was om een zakdoek te halen, maar ik weet dat het om eene pistool
is geweest, want telkens als ik, toen wij de laan naar Lord Dorking door-
gingen, uitriep: «Daar is Jack!" liet hij mijn arm los, om de hand in
zijn zak te steleen."
Er was gedurende de twee uren, die op de bezwijming van de arme
Lady Clara volgden, veel drukte en beweging geweest. Clive was naar
, zijne kamers teruggekeerd met Belsize, terwijl de vlijtige J. J. van de
; laatste stralen der ondergaande zon gebruik maakte, om eene schets !
te tinten, die hij des morgens gemaakt had. Hij nam de wijk naar zijn
eigen kamer, toen hij dien onbekende mot dat woeste uitzicht zag binnen-
komen, wiens vonkelende oogen, bleek gelaat, verwilderde baard, ge-
balde vuisten en onafgebroken zuchten en uitroepen bij \'t op en neder
loopen. wel geschikt waren om een vreedzaam persoon schrik aan te ja-
gen. Jack moet er inderdaad vreeselijk hebben uitgezien, toen hij daar
m de toenemende schemering heen en weer liep, telkens een groot glas
champagne dronk, dan kreten van machtelooze woede slaakte en eindelijk
mismoedig op Clive\'s bed neerzonk, terwijl hij krijtende uitriep: «Dat
arme schepseltje, die arme kleine drommel!"
«Als do oude man mij een uitdaging zendt," hernam hij, «zult gij
mij toch bijstaan, niet waar, Newcome ? \'t Was iemand die zich in zijn
tijd wist te doen gelden, en ik heb hom op Chanticlere met grooto vast-
heid zien schieten. Gij weet waarschijnlijk wat er van de zaak is?"
«Ik heb er nooit iets van gehoord, maar ik geloof dat ik het wel be-
gnjp," zeide Clivo met een deftig gezicht.
-ocr page 261-
Waarin Barnes uit vrijen gaat.                          253
»Ik kan Kew niet vragen, want hij behoort tot de familie, daar hij
met juffer Neweome gaat trouwen. Hij zal het niet doen."
Clive\'s bloed begon te koken bij \'t bloote denkbeeld, dat iemand juffer
Xewcome zou trouwen. Hij wist het reeds; hij wist het sedert veertien
dagen, en \'t was dus geen nieuws voor hem; maar hij was blijde, dat men in
de duisternis zijn gezicht niet kon zien. »Ik behoor ook tot de familie," zeido
hij, »en Barnes Neweome en ik stammen van denzelfden grootva-
der af."
»0 ja, beste jongen, — die oude bankier, niet waar. of die wever ?
ik heb eigenlijk vergeten wie hij was,\'" zeide de arme Jack, terwijl hij
zich op Clive\'s bed omwentelde. «Maar in die familie tellen de Newco-
mes niet mee. Ik vraag verschooning," kermde de arme Jack.
Beiden vervallen weder tot stilzwijgen ; .lack\'s sigaar glimt in den don-
keren hoek waar het bed staat, en Glive blaast zijne rookwolken uit het
venster waar hij gezeten is en van waar hjj het gezicht heeft op Lady
Anna Newcome\'s venster, aan de rechterhand over de brug van dat snel-
vlietende beekje bij het Hotel de Hollande. De lichten vonkelen in de
kramen onder de fraaie linden. Men hoort het gegons van verwijderde
stemmen; het dobbelpalois staat in gloed; het is een balavond, en wan-
neer de deuren van het Kurhaus opengaan, golven er stroomen van
harmonie naar buiten. Het donkere bosch verheft zich kalm op het
heuveltje op den achtergrond, de denncboomen steken scherp tegen de
lucht af, die verhelderd wordt door de wassende maan en het wemelend
licht der sterrenheiren. Clive ziet echter geen begroeide heuvelen noch
tintelende sterren, en denkt evenmin aan het vermaak in het gindsehe
paleis als aan de smart die daar op weinige voeten afstands wegkrimpt
op zijn eigen bed. waar do arme Belsize ligt te kermen. Zijn oog is
op een venster gevestigd, waaruit het roode licht eener lamp naar buiten
schijnt, terwijl er nu en dan schaduwen langs de ruiten zweven. Aldus
heeft elk licht in elke kraam daar ginds een eigene taak; elke ster
daar boven vonkelt voor zich zelve ; en elk hart wordt verhelderd door
zijn eigen hoop, verteerd door zijn eigen begeerten, doorvlijmd door
zijn eigen pijn.
Deze mijmering wordt afgebroken door den knecht, die mijnheer den
burggraaf de Florac aandient, en eene derde sigaar voegt zich bij de
twee vorige. Belsize is verheugd Florac te zien, dien hij op honderden
plaatsen heeft leeren kennen. Die is mijn man, denkt Jack; hij heeft
zelf\' wel een half dozijn keeren geduelleerd. Het zou den armen kerel
verlichten, indien iemand een wemigje van zijn ziedend bloed aftapte.
Hij zet dus het geval aan Florac uiteen en zegt dat hij een uitdaging
van Lord Dorking verwacht.
y-Comment donc ?" roept Florac uit; »i( y avait donc quelque chose!
Cette pauvre petite
Mies! Vous voulez tuur Ie pèrc, après avoir délaissé
la fUle ? Cherchez d\'uutres témoins, monsieur. Le vicomle de Florac
ne se fait pas complice de telles lachelés."
«Wel, goede hemel," zei Jack. zich met vlammende oogen in het
bed oprichtende ; sik heb grooten lust, Florac, om u den nek om te
draaien en dan het raam uit te smijten. Gaat dan iedereen mij te ljjf?
Ik word er al dol van, zooals het nu is! Als iemand kwaad durft
denken van dat engeltje, of\' durft onderstellen dat zij nint even rein en
braaf en goed en onschuldig is als een engel inden hemel, ja als iemand
denkt dat ik slecht genoeg zou zijn om haar leed te doen, dan zal hij
zijn man aan mij vinden, riep Jack. «Laat hij, bij den hemel, maar
eens opkomen. ïleg den knecht maar, dat hij hem binnenlaat! Haar
-ocr page 262-
254                                      Be Newcomes.
leed doen! ik haar leed doen ! O, ik ben een dwaas, een dwaas, een
verwenschte dwaas ! — Wie is dat ?"
«Dat is Kew," antwoordde eenc stem uit de duisternis van achter
sigaar no. 4, waarop Clive. die nu een gansoh gezelschap op zijne
kamer had, een lucifer afstreek en de kaarsen opstak
»Ik heb daar uwe laatste woorden gehoord, Jack," zeide Kew zonder
omwegen, »en gij hebt in uw gansche leven nooit juister de waarheid
gezegd. Waarom zijt gij hier gekomen? Welk recht hadt gij, om dat
arme hartje weer te grieven en Lady Clara met uw lcelijk behaard
gezicht te verschrikken? Gij hadt mij beloofd, dat gij haar nimmer
zoudt weerzien. Gij hebt uw woord van eer gepasseerd dat gij het niet
doen zoudt, toon ik u het geld verschafte om buitenslands te gaan. Het
geld kan mij niet schelen, maar \'t was om uwe belofte te doen, dat gij
niet meer rondom haar zoudt zwerven. De Dorkings verlieten Londen
eer dat gij daar kwaamt en :^aven u dus genoeg vóór. Zij hebben dat
arme meisje zeer fatsoenlijk en zacht behandeld. Hoe kon zij ooit met
zulk een bedelaar en bankroetier trouwen als gij zijt? Wat gij gedaan
hebt is eenc schande, Belsize. Ik zeg u, dat het laag en lafhar-
tig was."
nAh" zegt Florac, tinumêro deux, voilü Ie mot Idché."
«Kijk mij maar zoo kwaadaardig niet aan," ging Kew voort. »Ik
weet zeer goed dat gij mij een pak slaag kunt geven, als uwe gebalde
vuisten dat moeten beteekenen ; do meeste menschen kunnen dat doen.
Maar ik zog u toch nog eens, dat gij u leolijk hebt aangesteld. Gij
hebt uw woord van eer gebroken en Clara Pulleyn vandaag even zeker
ter aarde geveld, alsof ge \'t feitelijk met uwe hand gedaan hadt."
Belsize was verbijsterd door deze overrompeling, dezen woedenden
aanval dien Kew op hem deed. De reusachtige man hief de armen op
on liet ze weer zakken, als een zwaardvechter die zich overgeeft en oni
genade smeekt. Wederom liet hij zich op het ijzeren ledikant neer-
zinken. »lk weet niet, Frank," zeide hij, een der koperen knoppen
van het bed met zijne hand om en om draaiendo, »ik weet niet hoe ik
het met de wereld of met mij zelven heb. Tweemaal op één avond ben
ik lafhartig genoemd, door u en door dien kleinen Dings —• ik vraag
verschooning, Florac. Mooi staat het u niet, over iemand heen te vallen,
die in \'t ongeluk zit: sla maar toe, ik heb geen vrienden. Ik heb ge-
raeen gehandeld, dat geef ik toe ; ik heb de belofte geschonden, die ik
u gedaan had. Frank; maar ik dacht niet, dat het haar kwaad zou
doen als zij mjj zag," vervolgde hij snikkende. »ik zou tien jaar van
mijn leven gegeven nebben, om haar nog eens te zien. Ik zou gek
geworden zijn, als het niet gebeurd ware. Ik heb het op elke plaats
en met allerlei bezigheden trachten uit te houden ; ik ben te Ems, te
Wiesbaden, te Homburg geweest en heb gespeeld als een duivel. Vroe-
ger wond liet spel mij op, en nu ben ik er onverschillig voor. Ik won
een schat van geld — een schat voor een bedelaar zooals ik ben; doch
ik kon niet van haar wegblijven; al ware zij aan de noordpool ge-
weest, bij den hemel ik zou haar gevolgd hebben !"
»En dus om haar even te zien, om uwe dwaze oogen een paar minuten
genoegen te verschaffen, moest ge al die ellende stichten, groot kind!"
riop Kew uit, die zeer weekhartig was en werkelijk door de smart van
Jack diep getroffen werd
«Bewerk voor mij, Kew, dat ik haar vijf minuten zien mag," smeekte
Jack, zijn vriends hand drukkende: «vijf minuten maar!"
«Schaam u," antwoordde Lord Kew, zijne hand terugtrekkende;
-ocr page 263-
Waarin Barnes uit vrijen gaat.                        255
«wees een man, Jack, en scheid er met die kinderachtigheid uit. Gij j
zijt geen kind, dat een stuk speelgoed wil hebben, en aan \'t huilen
slaat, omdat het zijn zin niet kan krijgen. Bespaar het arme meisje
i die smart om harentwil en speen u van het genoegen om haar te
! verschrikken en rampzalig te maken.\'\'
Belsize sprong op met een gezicht dat in \'t geheel niet genoeglijk stond
en riep uit: «Genoeg nu van die gekheid! Ik ben voor één avond meer
| dan genoeg berispt en uitgescholden. Ik zal handelen zooals ik goedvind.
Ik verkies mijn eigen weg te gaan, en als iemand mij den voet dwars
zet, is hij gewaarschuwd." Daarop begon hij zijne donkerbruine knevels
op te krullen en zag er zoo strijdlustig uit, als ooit op den dag van een
veldslag het geval had kunnen zijn.
»Ik neem de waarschuwing aan," hervatte Lord Kew. »en als ik den
weg ken. dien gij voornemens zijt in te slaan, gelijk ik dien meen te
kennen, dan zal ik mijn best doen om u tegen te houden, dolleman !
i Ge zult toch wel niet in haar huis willen dringen en u voor uwe geliefde
, willen vertoonen als de moordenaar van haar vader, zooals Rodrigue in
i dat Fransche tooneelstuk ? Als Rooster hier was, zou het zijne taak wezen
zijne zuster te beschermen ; maar daar hij afwezig is, zal ik dit op mij
nemen, en ik zeg u, Belsize, ten aanhoore van deze heeren. dat iemand,
die deze jonge dame boleedigt, die haar met zijne tegenwoordigheid lastig
valt, wetende dat dit haar verdriet doet, die haar blijft volgen ofschoon
hij op zijn woord van eer beloofd heeft haar te zullen ontwijken, den
naam verdient van —"
»Van wat, Lord Kew?" vroeg lielsizo, wiens borst hevig begon te
zwoegen.
«Dat weet gij evengoed als ik," antwoordde de ander. «Gij weet wat
een man is, dio eene weerlooze vrouw beleedigt en zijn woord van eer
schendt. Houd het er maar voor, dat ik het woord uitgesproken heb en
handel zooals gij goedvindt."
»lk ben u vier duizend pond schuldig, Kew," zeido Belsize, «en ik heb
vier duizend op de wissels gekregen, behalve nog die vierhonderd toon
ik uit de gevangenis kwam.\'
«Gij beleedigt mij nog verder, door van dat geld te spreken," zeide
Kew," nu ook opstuivende. »Als gij morgen van hier vertrekken wilt,
goed dan; doch zoo niet, dan zult gij mij genoegen doen tijd en plaats
te bepalen. Mijnheer Newcome. wilt ge zoo goed zijn mjj in dit geval
ter zijde te staan? Ge weet, wij zijn familie, en deze heer vindt goed
eene dame te beleedigen. die op hot punt staat in onze familie te komen"
nC\'ust bien, milord. Ma foi, c\'esl atjir en vrai ijentilhomme" riep
| Florac verrukt uit. »Touchez-lü, inon petit Kiou! Tu as Uucoeur! Oo-
! dam! gij zijt een braw! Een dappere kerel!\'- en daarbij stik de burg-
: graaf Kew hartelijk de hand toe.
Hij had echter blijkbaar vredelievende bedoelingen, want van Kew
wendde hij zich tot den langen garde-officier, dien hij bij zijn rok vatte,
om eene toespraak tot hem te houden. «En zeg nu eens, mon gros,\'\'
voegde hij Belsize toe, »is er geen ander middel om uw heet bloed tot
bedaren te brengen dan door eene saignée t Bezit gij een duit op de we-
reld ? Kunt gij hoop voeden om uwe Chimène te schaken, o Rodrigue,
en verder van struikroovorjj te leven ? Als gij don vader en Kiou en
Roosterre overhoop steekt, zal Chimène prettige wittebroodsweken met
u beleven !\'\'
«Wat drommel praat gij van Chimène en Rodrigue? Wat meent gij,
burggraaf?-\' vroeg Jack Belsize, do hand langs de oogen strijkende. «Kew
-ocr page 264-
256                                        De Newcomes.
heeft mij den mantel uitgeveegd en mij half dol gemaakt, maar, ofschoon
ik niet veel op een Franschman gelijk, begrijp ik u en erken ik, dat
Frank Kew een beste kerel is. Dat meent gij toch ? Geef mij de hand,
Frank ! God zegen u, beste jongen ; maar val mij niet te hard ; ge weet
dat ik verduiveld ongelukkig ben. Hé, wat is dat?" Jack\'saandoenlijke
rede werd op dit oogenblik afgebroken, doordien de burggraaf in zijne
geestdrift in Jack\'s armen vloog, naar zijn gezicht opsprong en hem begon
te kussen. Het schaterend gelach, dat er ontstond, toen hij den kleinen
burggraaf van zich afschudde, zuiverde den dampkring en maakte een
einde aan don twist.
Iedereen stemde met dat gelach in, ook de Franschman, die de ver-
klaring aflegde, »dat hij gaarne medelachte, zelfs al wist hij niet waarom."
En nu brak het oogenblik aan, waarop Clive, volgens de verzekering
van Lord Kew. zich met zooveel beleid gedroeg en Barnes tegen een
groot gevaar vrijwaarde, üm de waarheid ito zeggen kwam datgeen, wat
mijnheer Clive deed oi\' zeide, precies op niets neer. Wie onzer kan zich
niet oogenblikken in zijn leven herinneren waarop het zooveel raadzamer
en verstandiger zou geweest zijn, indien men niets gezegd of gedaan
had?
Florac, die, gelijk zijne meeste landgenooten, een zeer matig drinker
was, bezat daarentegen een zeer gezegenden eetlust, die zich, zooals
hij placht te zeggen, minstens driemaal daags vernieuwde. Hij stelde
dus nu een soupertjo voor, en ook Jack was daar niet tegen; vooral
verlangde hij iets te drinken, bijv. champagne en seltserwater, »er gaat
niets boven champagne en seltserwater," zeide hij. Clive kon daar niets
tegen inbrengen, zoodat het eten dadelijk besteld werd en de vier hee-
ren zich aan tafel zetten.
Terwijl Florac zjjne geliefkoosde érrevisses at en niet alleen zijn ver-
hemelte, maar ook zijne handen, zijn baard, zijne knevels en zijne
wangen een ruim aandeel schonk van do saus, waarvan hij zooveel hield,
vond hij goed nog eenige malen op het gebeurde terug te komen, dat
wellicht liever in de vergetelheid had moeten begraven worden, en den
draak te steken met Belsize\'s vechtlust. »Als de kleine vrijer hier was,
wat zoudt gij dan mot hem doen, Jack ?" vroeg hij. »Zoudt ge hem op-
eten zooals dezen kreeft , hé ? Zoudt ge zijne beenderen vermalen, hé ?"
Jack, die vergeten had het seltserwater in zijne champagne te doen,
werd woedend als hij aan Barnes dacht en zwoer dat hij hem vermoor-
den zou, als hij hem onder de oogen kreeg.
Zonder de tusschenkomst van Clive, ware het licht mogelijk geweest,
dat Jack zijn vijand gezien had. Clive ging na het souper met zijne
onafscheidelijke sigaar aan het venster zitten en keek natuurlijk naar
Dat Andere Venster. Daar zag hij een rijtuig aanrollen. Twee bedien-
den stapten af, vervolgens twee heeren en eindelijk hoorde hij eeno
welbekende stem tegen de postiljons vloeken, liet zij tot zijn lof gezegd,
dat hij den uitroep onderdrukte, die op zjjne lippen kwam, en, weer
aan de tafel teruggekeerd, noch aan Kew noch aan Belsize, die rechts
van hom zat, mededeelde, dat zijn oom en Barnes zoo even waren
aangekomen. Belsize had op dit oogenblik reeds al te veel wijn ge-
bruikt: toen do burggraaf heenging, zat de arme Jack te knikkebollen,
want hij had den afgeloopen nacht niet geslapen en reeds vele nachten
te voren geen oog toegedaan. 11 ij lette dus nauwelijks op het vertrek
van den Franschman.
Lord Kew bleef nog. Hij wilde met Jack eene wandeling doen, om
nog verder met hem te redeneeren en misschien in meer bijzonderheden
-ocr page 265-
Een aftocht.
257
over den familietwist te treden dan hij in \'t bijzijn der twee anderen
noodig oordeelde. Doch Clivo nam Kew ter zijde en fluisterde hem toe:
»Mijn oom en Barnes zijn aangekomen ; laat Belsize dus niet uitgaan.
Laten wij hem om \'s hemels wil in bed trachten te krijgen."
Opdat de arme kerel niet op den inval zou komen om zjjne geliefde
bij den maneschijn een bezoek te gaan brengen, draaide Kew, toen men
Jack veilig in zijne kamer had gekregen, zachtkens het slot af.
DERTIGSTE HOOFDSTUK.
een aftocht.
Toen Clive, wakker liggende, zich de zonderlinge gebeurtenissen van
dien dag voor den geest haalde en over het treurspel nadacht waarin
hij zoo onverwacht betrokken was, drong zich het stellige voorgevoel
aan hem op, dat zijn eigen gelukkige tijd voorbij was, dat de stormen,
die hij altjjd gevreesd had, op het punt stonden los te breken, en dat
zware wolken zijn korten zonneschijn verduisteren zouden. Hij stond
zeer vroeg op, zette zijne vensters open, en keek zeker wel eens naar
die andere vensters van het naburige hotel, waar hij zich wellicht ver-
beeld heeft, dat hij beweging zag aan eene gordijn, die verschoven
werd door eene hand, welke hij thans elk uur met meer innigheid
verlangde te drukken. Met een soort van zucht begaf hij zich naar
zijne zitkamer en liet het oog gaan over hetgeen er nog van \'t feest van
den vorigen avond op tafel stond. Daar prijkten de chanipagneflesschen,
die do arme .lack Delsize geledigd had, en de groote soltserwaterkruik,
waarvan het gas verdampt was en zich vermengd had met de bedompte
lucht van den avond te voren ; de glazen met staartjes wijn : de sigaarasch
of de zwarte eindjes sigaar op het tafellaken, — de lijken kortom, de
gesprongen kanonnen der bataille van den vorigen dag. Doch hoe
vroeg hij op was, zijn buurman J. J. was hem nog vóór geweest Clivo
kon hem hooren zingen, zooals hij gewoon was te doen als het werk
vlug van de hand ging en de kleuren zich naar genoegen op zijn vreed-
zaam werk rangschikten.
Hij schoof zijn eigen werktafel naar het venster, haalde zijn teoken-
bord en verfdoos voor den dag, schonk een groot glas uit de seltser-
waterkruik vol, dronk een teugje van het fletse vocht en doopte zijne
penseelen in het overige, waarop hij begon te schilderen, liet werk
wilde echter niet vlotten en hij had geen lust om bij zijn arbeid te
zingen. Na eenigo oogenblikken schoof hij bord en penseelen ter zjjde,
trok zijne lade open, haalde zijne valiezen van onder het bed en begon
werktuiglijk aan het inpakken. J. J. hoorde in de belendende kamer
dat gerucht en kwam, met een dik penseel dwars in den mond, glim-
lachend binnen.
«Laat de rekening opmaken, ,1. L," zeide Clive. »Geof uwe kaartjes
bij uwe vrienden ai\', ouwe jongen; zeg dat aardige aardbeziënmeisjo
vaarwel, dat gij uitschildert; leg vandaag de laatste hand aan het stuk
en wisch de tranen van het arme schepseltje weg. Ik heb gisteravond
P»ur prendre congé in de sterren gelezen, en mijn beschermgeest heeft
ffl\'j in een visioen toegeroepen: «Clive. zoon van Thomas, trek uwe
reislaarzen aan I"
Opdat niet de eene of andere voorbarige zedemeester zich reeds in
postuur zou stellen om tegen den goeden en braven J. J. uit te varen,
UE NEWCOMES I.
17
-ocr page 266-
258                                           De Newcomes.
vermeld ik hier, dat zijn aardbeziënmeisje een dorpskind van zeven jaar
was, welks heerlijk lief portretje een bisschop op de tentoonstelling van
het volgende jaar kocht.
uGaat gij reeds weg?" riep J. J. uit, het penseel uit zijn mond ne-
mende. »lk dacht dat gij nog voor eene gansche week afspraken hadt
gemaakt en dat de prinsessen en hertoginnen uw lordschap stellig ver-
boden hadden to vertrekken ?"
»\\Vij hebben lang genoeg te Capua gezwelgd," antwoordde Clive,
»en do legioenen gaan op weg naar Rome. Aldus gebiedt het Hannibal,
zoon van llasdrubal."
ȟe zoon van llasdrubal heeft volkomen gelijk,\'" hernam zijn reisge-
noot; >hoe eer wij afmaroheeren, hoe beter. Ik heb dat al dikwijls
gezegd. Ik zal de rekening vragen. Hannibal heeft geleefd als een
weelderig Carthaagsch krijgsoverste. Een — twee — drie champagne-
flesschen! liet zal eene drommelsche rekening zijn !"
»Ja, het zal eene drommelsche rekening zijn!" bevestigde Clive met
een diepen zucht, waarvan J. .1. al de beteekenis begreep, want de jon-
gelieden hadden elkander over en weer dat vertrouwen geschonken,
hetgeen aan de jeugd eigen is. Clive was gewoon zijn hart voor eiken
kameraad uit te storten, dien hij bij de hand had, en al had hij nooit
een woord gesproken, dan behoefde men niet zeer scherp to zien, om
zjjne toenemende genegenheid voor zijne nicht op te merken. Honderd-
maal had hij met de gloeiende taal en het gloeiende gevoel der jeugd,
met het vuur van zijn twintigjarigen leeftijd en met do geestdrift van
een schilder haar beschreven. Haar edele eenvoud, hare onversaagd
hoid en hooghartigheid, haar vriendelijke omgang met de kleinen in
haar gezin, hare gestalte, haar heerljjko blos en hare verblindende
blankheid, hare vorstelijke houding hetzij zij in rust of in bewoging was,
dit alles had tot onderwerp der warme loftuitingen van dezen jongen
heer gestrekt. Als hij een meesterlijk schilderstuk of beeld beschouwde,
gelijk de Venus van Milo, kalm en vol diepte van gedachte, schoon en
onmetelijk als de zee waaruit zjj opgerezen was: als hij de voortijlende
Aurora in het Paleis Rospigliosi aanzag, of de Hemelvaart van Titiaan,
schitterender on glooiender dan de zonneschijn, of dio goddeljjke Ma-
donna met dat goddelijke kind te Uresdon, wier lieftallige gezichten
Kaphaël uit den hemel moeten toegelachen hebben; dan barstte zijn
hart als t ware in lofzangen voor die roemrijke altaren los; en onge-
veer zooals hij die meesterwerken der kunst vereerde, zoo bewonderde
hij de schoonheid van Ethel.
Ook ,1. ,1. gevoelde die alles op zijne wijze diep, en verheugde zich
over de manier waarop de eerzame Clive het met alle noten der toon-
sehaal verheerlijkte ; doch Ilidley*s zang was van nature zachter en hij
stemde zijne hymnen in een klagendon mineur aan. Ethel vereonigde
alles in zich wat schoon en schitterend was, maar — zij was geënga-
goerd met Lord Kew. De schrandere en welwillende vertrouweling
maakte meermalen den onstuimigen held van dit boek op die spijtige }
omstandigheid opmerkzaam; maar die onstuimige held wist dat zelf wel.
Als hij voor zijn ezel zat, hief hjj dikwijls op do hom eigene manier,
waarin spotternij en gevoel met elkander vermengd waren, met al do
kracht zijner jeugdige longen de regels aan:
Maar haar hart behoort een ander,
Nooit kan zij — de mijne — zijn ;
-ocr page 267-
Een aftocht.
259
waarop do held en zijn vertrouwde het dan uitschaterden. Juffer Ethel
droeg bjj die twee lieoren den naam van Alice Grey.
Zeer waarschijnlijk had de Nacht, die Grauwe Mentor, aan Clive New-
eome goeden — ofschoon droevigen — raad gegeven. Do smart van den
armen lielsize, en do beklagenswaardige toestand der jonge dame, die
het voorwerp zijner liefde was, had onzen jonkman wellicht tot nadenken
gebracht ; en de rondborstigheid, de moed en het eergevoel van Lord
Kew, waarvan hij den vorigen avond getuige was geweest, had zijn hart
met bewondering vervuld en hem kracht geschonken om eene beproeving
te doorstaan, die hij gevoelde dat inderdaad zwaar zou wezen. Hij dacht
aan zijn braven ouden vader die de zee doorkliefde om zich naar do
plaats te begeven waar zijn plicht hom riep, en hij had nu besloten met
8 hemels hulp ook zijn eigen plicht te vervullen. Toen hij, slechts drie
weken geleden, in den omtrek van iionn, Ethel en de lachende groep
neefjes en nichtjes ontmoet had, was hij een kind, evenals zij, en dacht
hij, even onbezorgd als die kinderen, slechts aan het genieten van den
dag en den zonneschjjn. Doch de gedachten en passiën, die in een paar
weken levendig in hem waren geworden, haddon hom een ondervinding
verschaft, die jaren niet altijd geven ; en onze vriend zounutoonen, dat
hij niet enkel liefde in zijn hart kon koesteren, maar ook bewijzen van
moed, zelfopoffering en gevoel van eer kon geven.
«Herinnert ge u, J. J.,\'\' zeide bij, terwijl hij laarzen en broeken in den
koffer wierp en ze mot krachtige vuist in elkander stampte : «herinnert
ge u" (een stoot in de sneeuwwitte borst van een overhemd) «mijn vaders
eenigc anekdote, hoe hij weggeloopen is" (een verschrikkelijke stomp in
de ribben van een vest), «weggeloopen te Assier-Ghoer ?"
»Assier — wat?" vroeg J. J. verwonderd.
»Ilet beleg van Assier-Ghoer in het gedenkwaardige jaar IK03," her-
nam Clive. «Luitenant Ncwcome, die zeer mooie boenen heeft, dat verzeker
ik u, welke zijne afstammelingen ook aan hem te danken hebben, had
eene nieuwe lederen broek laten maken, want hij houdt er van om netjes
gekleed in het vuur te gaan. Zijn paard was onder hem doodgeschoten
en do vijanden stonden op het punt hem te omsingelen, zoodut mijn ouwe
heer tusschcn den dood en den aftocht moest kiezen. Ik heb zijne mede-
officieren hooren zeggen, dat mijn oude vader de dapperste en koelbloe-
digste man was, dien zij ooit gekeml hadden, mijnheer. Wat denkt gij
nu, dat luitenant Neweomo verplicht was in deze omstandigheden te
doen ? Alleen stand te houdon, ofschoon zijn oscadron de teugels gewend
had, en zich door do ruiters der Mahrattên te laten neersabelen, — te
sneuvelen of weg te loopen, mijnheer?\'\'
»lk weet wel wat ik zou gedaan hebben," antwoordde Ridley.
»Nu, dat zelfde deed luitenant Newcome. Zijn splinternieuwe lederen
broek was verbazend nauw en belemmerde hem ontzaglijk in de snel-
heid zijner bewegingen; maar hij liep weg, mijnheer, en kreeg later uw
gehoorzamen dienaar tot zoon. Dat is de geschiedenis van den slag van
Assier-Ghoer."
»En nu do moraal ?" vroeg .1. J., die zich niet weinig over het geval
vermaakte.
«Welnu, mijn jongen! dit is man slag van Assier-Ghoer. Ik pak mijno
biezen. Duik maar in onzen geldbuidel ; betaal de menschen; wees mild.
*• }., maar niet te overdadig. Het kamermeisje is leelijk, maar onthoud
haar eene kroon niet, om haar over ons vertrek te troosten. De knechts
2ijn vlug en slaafseh geweest, beloon de slaven voor hunne moeite. Ver-
goet den nederigen laarzenpoetser niet; dan zal hij ons zegenen als wij
-ocr page 268-
260                                           De Newcomes.
weggaan. Want kunstenaars zijn gentlemen, al houdt Ethel hen daar
niet voor. Verd— Neen, God zegen\' haar, God zegen\' haar!" snikte
Clive, zijne heide vuisten in zijn oogen duwende. Zoo Ridley hem reeds
te voren bewonderde, dacht hij thans niet slechter over hem. En indien
een of ander jonkman met een rechtschapen hart deze Fabel leest, die
hem wellicht ook betreft, laat hij dan den raad aannemen van iemand
die ouder is dan hij, en zich herinneren, dat er in den strijd des levens
gevaren voorkomen, welke het den dapperste geraden is te ontloopen.
Hoe vroeg het nog op den morgen ware, kreeg Clive toch reeds bezoek ;
de deur ging open en Lord Kew\'s eerlijk gezicht vertoonde zich op den
drempel. Ridley blies den aftocht en trok zich in zijn eigene spelonk
terug; de verschijning van graven boezemde den bescheiden schilder ont-
zag in, hoewel hij er trotsch op was en zich verheugde dat Clive met
hen verkeerde. Lord Kow bewoonde prachtige kamers op de eerste ver-
dieping van liet hotel, terwijl Clive en zijn vriend een paar ruime ver-
trekken op de tweede verdieping in gebruik hadden. «Gij zijt vroeg uit
de veeren,\'\' zoide Kew. »lk werd bijna vóór het krieken van den dag
met een schrik wakker, daar Jack een helsch geweld in zijne kamer
maakte en bezig was de deur open te trappen. Ik heb een uur besteed,
om hem wat tot bedaren te brengen. Ik wenschte, dat wij er aan ge-
dacht hadden hem eene dosis laudanum in te geven. Als hij er aan be-
zweken was, zou de arme kerel er niet slechter aan toe geweest zijn.\'\'
Daarop gaf hij Clive lachend een verslag van het onderhoud, dat hij den
vorigen avond met Barnes gehad had. »Gij schijnt ook aan \'t inpakken
te zijn,\'\' vervolgde de graaf, terwijl eene spotachtige uitdrukking in zijn
oog flikkerde. «Het weer begint slecht te worden, en als gij den St.
Gothard over wilt, zooals men mij bij de Newcomes vertelde, dan dient
gij dit hoe eer hoe beter te doen. t Is in October bitter koud op de
bergen."
i-i Heel koud," zeide Clive, zich op de nagels bijtende.
»Gaat gij met de post, of neemt gij een rijtuig aan?" vroeg mylord.
»lk heb te Frankfort een rijtuig gekocht," antwoordde Clive op ach-
telooze wijze.
»Ei?\'\' riep de ander uit, die zeer vriendelijk, voorkomend en aange-
naam in den omgang was en geen verschil tusschen den stand dermen-
schen maakte, behalve dat hij misschien nog wat beleefder jegens zijne
minderen dan jegens zijne gelijken was, maar die evenmin gedacht zou
hebben dat een jong schilder Baden met een eigen rijtuig zou verlaten
als dat hij op een draak weg zou rijden.
»lk heb maar twintig pond voor \'t rijtuig gegeven ; het is een licht
dingetje: wij zjjn met ons beiden; een paar paarden zijn dus voor ons
en onze bagage voldoende en wij kunnen ophouden waar wij willen. Ik
ben van mjjn beroep niet afhankelijk," het Clive er met een blos op
volgen. »Eéns in mjjn leven heb ik drie guinjes ontvangen, en dat is
het eenigo geld, wat ik in mijn gansche leven verdiend heo."
«Dat begrijp ik, beste vriend, ben ik niet ten huize van uw vader
geweest\'? op dat vroolijke bal, waar de voorname lui niet te tellen
waren ? Wij zijn jonge dandy\'s; dat weet ik zeer goed; wij schilderen
enkel voor ons plezier."
»Wij zjjn kunstenaars, voornemens om voor geld te schilderen, my-
lord," antwoordde Clive. «Wil uw lordschap mij met eene bestelling
vereeren ?"
»Zjjn lordschap verdient die vermaning," hernam de ander. »Ik
geloof, Newcome, dat gij, daar ge toch heengaat, aan sommigen alhier
-ocr page 269-
Een aftocht.                                        261
een grooten dienst zoudt kunnen bewijzen, al is \'t geen aangename. Jack
Belsize kan niet alleen blijven, en ik kan om redenen van staat thans
niet van hier gaan. Wees nu eens gedienstig en neem hem mede.
Plaats do Alpen tussehen hem en deze onaangename zaak. Kan ik u
een wederdienst bewijzen, dan zal het mij veel genoegen doen, indien
ge mij maar in de gelegenheid wilt stellen. Het is Jack nog niet be-
kend, dat onze lieve Barnes hier is. Ik weet hoeveel gij van hem
houdt. Ik heb de geheele geschiedenis vernomen — van dat glas wijn
en de rest. Wij houden zooveel van hem I De hemel weet, hoe die
arme Lady Clara er toe gekomen is, hem aan te nemen! Wij zijn
gansch vroeselijk en wonderbaar geschapen, de vrouwen inzonder-
heid."
«Goede hemel,"\' riep Clive uit, >>is het mogeljjk. dat een jong meisje
zin kan gekregen hebben in zulk een zelfzuchtig, onbeschaamd, ver-
waand wezen als die Barnes? Gij zult zeer goed weten. Lord Kew,
welk een leven hjj geleid heeft. Er was een arm meisje dat hij uit
eene fabriek te Newcome gelokt had, toen hij zelf nog weinig meer dan
een knaap was en men had kunnen denken dat hij nog een hart bezat.
Maar hjj mishandelde en verliet haar en wierp haar zonder een penning
de deur uit, onder voorwendsel dat zij hem niet getrouw was gebleven.
Zij zette zich op de stoep van het huis in Park Lane met oen kind aan
elke zijde, en niet hare smart of haar honger, maar vrees voor eigen
schande en voor eene rechterlijke dagvaarding bewoog hem haar een
onderhoud toe te loggen Ik kan den kerel niet zien of ik walg van
hem on gevoel lust hem het raam uit te schoppen. En die man zal eene
adellijke jonge dame trouwen, omdat hij deelgenoot in een bankiers-
kantoor is en zeven- of acht duizend pond \'sjaars zal erven. O, \'t is
schande, \'t is schande! Ik beef als ik aan het lot denk, dat het
arme meisje te gemoet gaat."
»\'tls geen vroolijko geschiedenis,\'\' zeide Lord Kew, oene sigarette
rollende; »en Harnes is geen lieve jongen, dat geef ik u toe. Gij hebt
toch niet van dat geval in de familie hooren spreken, — wèl ?"
«Goode hemel ! ge denkt toch niet, dat ik tegen Ethel — tegen juffer
Newcome — over zulk eene schandelijke zaak zou uitweiden?" vroeg
Clive. »lk heb het zelfs mijn vader niet verteld, want als hij het ge-
weten had, zou hij llarnes de deur uitgeworpen hebben."
«Ik weet, dat de gansche stad er den mond vol van heeft gehad,"
hernam Kew droogjes. «Alles wordt in die verwenschte clubs besproken.
Ik heb u reeds gezegd, dat ik om Barnes niets geof en evenmin van
hem houd als gij. Hij moge die vrouw slecht behandeld hebben, want
ik woet dat hij geen engelenhumeur heeft ; maar in deze zaak is hij
niet zoo slecht geweest, zoo doortrapt slecht als het schijnt. De eerste
stap is natuurlijk verkeerd geweest: maar ge weet — dio fabrieksteden
en al wat daar omgaat. Xu, het begin van de zaak was slecht. Maar
hij is niet de eenige zondaar in Londen. I Jij verklaarde mij op zijn woord
van eer, toen het geval ter sprake kwam en hij zich in de club van
Boys\' had laten voorhangen (waar het zoo weinig scheelde of hij zou
gedeballotcerd geworden zijn, als ik nog ooit in mijn leven bijgewoond
1\'eb), dat hij jufvrouw Delacy (zoo noemde zich het arme schepsel)
alleen had \'laten varen, omdat hij ontdekt had, dat zij hem behandeld
J~ ;— gelijk deigelijke vrouwen de mannen behandelen. Hij bood aan,
de kinderen op eene school in Yorkshire te doen (\'t was eene zeer goed-
koope school), doch zij wildo niet van hen scheiden. Zij verwekte een
opschudding, ten einde voordeelige voorwaarden te bedingen, en dit
-ocr page 270-
262                                           Be Newcomes.
gelukte haar ook. Hij wilde de betrekking gaarne afbreken, want hij
erkende dat zij hem als een molensteen aan den hals hing en hem veel
wroeging (gij zult het misschien last noemen) veroorzaakte. Hij zat er
ijselijk over in het nauw. Toen er juist een kerel opgehangen werd
wegens het vermoorden van eene vrouw, zeide Harnes dat hij zeer goed
kon begrijpen hoe de veroordeelde tot die misdaad gekomen was. Jonge-
lieden gaan dergelijke verbintenissen in hunne jeugd aan en hebben er
hun geheel volgend leven berouw van. Wij kunnen gerust aannemen,
dat het hem nu erg speet. Hij wensohte een fatsoenljjk leven te gaan
leiden. Mijne grootmoeder bracht die zaak met de Dorkings in \'t eftene.
Gij weet dat Lady Kew nog altijd den baas in onze familie speelt en
van haar gezag geen afstand wil doen. De ouwe lui zijn dus met alles
bekend, Lij is geen onknappe kerel: op zijne manier is hij zelfs geestig,
en als hij wil, kan hij zich bij sommigen zeer aangenaam maken. Dwang
is er in \'t geheel niet geweest. Ge stelt u toch wel niet voor, dat jonge
dames tegenwoordig in torens gevangen gehouden of op de pijnbank
gelegd worden ? Maar er is een nest vol Pulleyns op Chanticlere en de
oude Dorking heeft niets om haar mee te geven. Zijne dochter heeft
Barnes uit vrijen wil aangenomen, terwijl hij van zijn kant hare vroegere
betrekking met Jack belsize volkomen kent Die arme drommel kwam
fisteren onverwacht hier en het meisje viel bezwijmd neer. Als zij wil.
an zij Belsize vandaag zien. Ik heb hem van morgen reeds ten vijf uur
een briefje van Lady Dorking gegeven. Als hij zich verbeeldt, dat Lady
Clara gedwongen wordt, zal zij hem zelve vertellen, dat zij uit eigen
beweging gehandeld heeft. Zij zal den man trouwen, dien zij gekozen
heeft en liaar plicht aan hem vervullen. Gij zijt nog groen en stuift
van verontwaardiging op bij het denkbeeld, dat een meisje, hetwelk
pas een oude liefde afgebroken heeft, dadelijk eene nieuwe zou aan-
vangen —"
»fk ben niet boos op haar, omdat zij het met llelsize afgemaakt heeft,
maar omdat zij met Harnes wil gaan trouwen," antwoordde Clive.
«Gij zijt zjjn vijand, en hij bazuint uw lof ook niet uit, als hij van
u spreekt, llij heeft u als een zeer raren snaak voorgesteld en houdt
u daar ook waarschijnlijk voor. \'t Hangt maar van de kleuren af, waar-
mede men ons schildert. Vrienden en vijanden schetsen ons af. en
dikwijls komt het in mij op, dat do beide schilderingen gelijkend zijn,"
ging onze licht te bevredigen philosoof voort. «Gij haat Barnes en kunt
niets goeds in hem zien, evenmin als hij iets goeds in u ziet. Er zijn
geweldige twisten over u in Park Lane geweest, naar aanleiding van
een onderwerp dat ik niet wil vermelden,\'\' vervolgde Lord Kew met
zekere waardigheid. »En wat is nu de slotsom van al die kwaadwillig-
heid ? Ik mag u gaarne lijdon en ik houd veel van uw vader, dien ik
als een uitmuntend man beschouw, ofschoon er zijn die hem als een
baatzuchtig plannenmaker voorstelden. Strek ten minste de gewone
inschikkelijkheid tot Barnes uit, en laat anderen vrij om van hem te
houden, al doet gij het niet."
»En wat dat romannetje der liefde betreft," ging de jonge edelman
voort, die warmer werd onderwijl hij sprak en de triviale woorden ver-
gat waarmode wij meestal onze uitdrukkingen doorspekken, »dat mooie
tafereel van Jenny en Jessamy, die elkander bij den eersten oogopslag
beminnen, die in een prieel zitten te kirren en te trekkebekken, en latei\'
in een hutje daarmede voortgaan, — och, dat is allemaal gekheid! Dut
is goed voor romans en voor jonge jufvrouwen om er tranen over te
storten : maar wie met open oogen door de wereld gaat, weet hoe zin-
-ocr page 271-
Een aftocht.                                             263
neloos die praatjes zijn. Ik zeg niet, dat het niet mogelijk is dat een
jongeling en een meisje dadelijk op elkander verlieven en binnen het
jaar trouwen en elkander bljjven liefhebben totdat zij honderd jaar zijn;
maar dat is de hoogste prijs uit de loterij, het lot dat de goden alleen
aan Philemon en llaucis en aan uiterst weinig anderen schenken. De
overigen moeten er zich, zoo goed als het gaan wil, doorheen slaan,
het zich zoo gemakkelijk mogelijk maken, en goed en kwaad te zamon
zich laten welgevallen. En wat nu .lenny en Jessamy betreft, — laat
het oog eens over uwe vrienden gaan. tel de huwelijken die uit liefde
gesloten zijn, en zie wat het einde der meeste geweest is! Liefde in
een hutje! Wie zal de huur van dat hutje voldoen? Wie zal Jenny\'s
thee en melk en .lessamy\'s cöteletten betalen ? Als er koud vleesch op
tafel komt, zal hij het haar kwalijk nemen. Als er niets in de provi-
siekast is, zullen zij een prettig maal hebben ! Gij roept wraak, dat de
menschen om geld trouwen: wel! koningen en koninginnen trouwen om
niets anders ! Mijn slachter heeft eene kous vol geld bespaard en trouwt
zijne dochter aan een jong winkelier uit. Het gaat dit paar voor den
wind en zij krijgen do dochter van een alderman voor hun zoon. Mijn
notaris ziet onder zijne cliënten naar een wenschelijken man voor juffer
Protocol uit; hij laat zijn zoon advocaat worden, deze komt in \'t Parle-
ment, maakt er een goed figuur en wordt procureur-generaal of zoo
iets; hij verzamelt fortuin, neemt een huis op ISelgrave Square, en huwt
de juffer Protocol van het tweede geslacht aan een pair uit. lleschul-
dig ons niet, dat wij hebzuchtige!\' zijn dan onze natuurgenooten Wij
doen niets anders dan \'tgeen iedereen doet ; en een meisje in onzon kring
neemt de beste partij aan, die zicli voordoet, gelijk Hetje of Kaatje, als
twee heeren van den stand der groenboeren naai\' hare hand staan, meer
overhelt tot dengeen die met eene kar naar de markt rijdt, dan tot den
ander die zijne groenten uit eene mand moet verkoopcn.\'"
Deze ontboezeming, waarbij zijn lordschap veel levendigheid aan den
dag legde, bevatte zonder twijfel eene moraal, die bijzonder voor Clive
bestemd was, en door dezen jongen heer — wij moeten hem dat recht
laten weervaren — ook zeer goed begrepen werd. De beteekenis kwam
hierop neder : »A1 zijn er zekere personen van rang, wion het behaagt
om u, jongmensch, die slechts een gewoon gezicht, goede manieren en
drie- of vierhonderd pond jaarlijksch inkomen hebt. met vriendelijkheid te
ontvangen, zoo moet gjj van hunne goedhartigheid geen misbruik maken,
noch toegeven aan zekere eerzuchtige vooruitzichten, waartoe uw ijdel-
heid u zou kunnen verlokken Drijf den stroom met de ijzeren potten af.
Mijnheer Aardenpot, maar zorg dat gij hen niet te na komt! Gij zijt
een zeer aardig jonkman, doch er bestaan prjjzen die te groot voor u
zijn en dio voor uwe meerderen bestemd blijven. Gjj zoudt evengoed
den eersten minister kunnen vragen om de eerstvolgende plaats in de
orde van den Kouseband die vacant komt, als u vleien zulk eene ster
als Ethel Newcome op uwe borst te dragen."
Voordat Clive zijn gewoon bezoek bij zijne verwanten in het tegen-
overliggende hotel aflegde, was de laatste potentaat aangekomen, die
aan het familiecongres te Paden deel zou nemen. In plaats van Ethel\'s
blozende wangen en schitterende oogen, vond Clive, toen hij de zitka-
mer van Lady Anna Newcome binnentrad, het perkamentgozicht en den
welbekenden havikssnavel der oude gravin van Kew. Do blikken van
onder de ruige zwarte wenkbrauwen aan de beide zijden van dat voor-
gebergte te moeten doorstaan, was niet aangenaam. De gansche familie
sidderde voor de oogen en den neus van Lady Kew, die uit kracht daarvan
-ocr page 272-
De Newcomes.
264
regeerde. Ethel was de eenige, die door deze ijzingwekkende kentrek-
ken niet ten eenemale in onderwerping en schrik gebracht werd.
Buiten Lady Kow had Clive het genoegen er haar schoonzoon Kew,
Lady Anna, de verschillende kinderen en mijnheer Barnes aan te treffen,
welke geen van allen de persoon waren die hij wenschte te zien.
Uit den zonderlingen blik, dien Kew op Clive sloeg, bemerkte deze,
daar het hem volstrekt niet aan doorzicht ontbrak, dat er zoo even oen
gesprek was gevoerd, waarvan hij tot onderwerp had gestrekt. Barnes,
die een oogenblik geleden Clive had uitgemaakt voor al wat leelijk was,
zooals hij altijd deed wanneer zijn neefs naam genoemd werd, liet nu
natuurlijk het hoofd hangen toen de jonkman binnentrad. Clive had
zijne hand reeds aan den knop der deur, toen Barnes hem daar binnen
een schavuit en ellendeling noemde, zoodat het geen wonder was, dat
Barnes er zeer verbluft uitzag. Wat Lady Kew betrof, die veteraan
op diplomatisch gebied liet geon teeken van teleurstelling noch eenige
andere aandoening op haar antiek gelaat verschijnen. Hare ruige wenk-
brauwen waren bosschen van mysterie, haar onpeilbare oogen kolken
van geheimenis.
Zij vereerde Clive door hem een oogenblik twee knokkelige oude vin-
gers te locnen, die hij mocht vasthouden of laten vallen ; on daarop ge-
noot hij het geluk om mijnheer liarnes de hand te schuddon, die, ziende
hoedanig Clive door de ontvangst van de zijde van Lady Kew uit het
veld geslagen was, hem op dezelfde wijze besloot te grieven, hetgeen
hij vergezeld liet gaan van de achtelooze woorden: «Hoe vaart ge ?"
die de ander hem wel weer in de keel had willen duwen. Eene besten-
dige aanvechting om mijnheer Barnes te worgen, hem een bloedneus te
verschaffen of hem het venster uit te smijten was de gewaarwording,
welke dit zonderlinge jonge mengel) bij een aantal der personen opwekte,
met welke hij in aanraking kwam. Een levensbeschrijver behoort on-
partijdig te zijn, en toch moet ik bekennen, dat ik, al was het dan
ook in eene mindere mate, dat gevoelen deelde. Hij scheen veel jon-
ger dan hij inderdaad was on bezat geen indrukwekkend voorkomen ;
maar hij nam tegenover zijne gelijken — ja, laten wij maar zeggen
zijne meerderen —- zulk een ondraagljjken toon van protectie aan, dat
velen hem van het wereldrond wenschten te zien verdwijnen.
Clive vertelde mij dat kleine voorval en ook, het spijt mij dat ik hot
zeggen moet, zijn daaropvolgend onbehouwen gedrag. «Wij stonden
een weinig van de dames verwijderd, toen ik de kleine schermutseling
met Barnes had,\'\' verhaalde Clive. »!lij had reeds vroeger getracht mij
maar een paar vingers te geven, on ik had hem toen gezegd dat hij mij
do gansche hand geven of het geheel laten moest. Gij weet de laatdun-
kende houding welke die onbeschaamde vlegel kan aannemen en hoe
hij dan zijne kleine voeten uitsteekt. Ik zette mijn hiel duchtig op
zijn verlakte laarsje neder en gaf er zulk een trap op, dat hij in zijne
luidste vloeken uitbrak."
«Verd— lomperd," gilde Barnes.
»Ik dacht, Barnes, dat ge alleen tegen vrouwen kondt vloeken," zeide
Clive op zachten toon
»Gij zijt het, die leelijke dingen in het bijzijn van vrouwen zegt,"
antwoordde Barnes mot een woedenden blik.
Nu verloor Clive zijn geduld. »In welk gezelschap verkiest gij, Bar-
neg, dat ik zeggen zal, dat ik u voor een ploert houd?" sprak hij.
«Wilt ge \'t op de Parade hebben? Kom maar mee naar buiten; dan
zal ik het doen."
-ocr page 273-
Een aftocht.
265
«Barnes kan niet op de Parade komen," riop Lord Kew uit, die in
oen lach schoot; «daar staat een ander heer op hem te wachten."Twee
der drie jongelieden hadden onbeschrijfelijk veel plezier over die aar-
dighoid, maar ik betwijfel of de weledelgeboren heer Barnes Newcome,
van Newcome, daar één van was.
»Om wat voor ondeugendheid lachen die drie jongens weer ?" vroeg
Lady Anna, geheel argeloos en goedhartig; «zeker om niet veel goeds.
Kom eens hier, Clive.\'\' Wij moeten hier aanstippen, dat onze vriend
nauwelijks na zijn binnenkomen de twee vingors van Lady Kew te druk-
ken had gekregen, of er was hem te verstaan gegeven, dat zijn onder-
houd met die hooge dame afgeloopen was, want zij had dadelijk hare
dochter geroepen en was met mylady aan \'t fluisteren gegaan ; en daarop
was Clive, van Lady Kew\'s hand afdeinzende, in die van Barnes ge-
vallen.
«Clive heeft op Barnes\' teenen getrapt," riep de vroolijke Lord Kew
uit, »cn Darnes\' meest geachten likdoorn zoo erg bezeerd, dat hij niet
uit kan gaan en de kamer moet houden. Daar lachten wij om."
«Hm !\' bromde Lady Kow, want zij begreep waarop haar kleinzoon
doelde. Lord Kew had toch Jack Bolsize en zijn ongeloofelijk dikken
knuppel met de ijzingwekkendste kleuren aan den familieraad afgoschil-
derd. Do aardigheid was te kostelijk om er niet tweemaal gebruik van
te maken.
Lady Anna had in haar fluisterend gesprek met de oude gravin wellicht
haar moeders toorn van den armen Clive trachten af te wenden, want
toen hij nu bij de twee dames kwam, nam de jongste zeer vriendelijk
zjjne hand en zeide : «Waarde Clive, het doet ons veel leed, dat gij heen-
gaat. Gij zijt ons op reis van het grootste nut geweest. Gij hebt u zeer
voorkomend en dienstvaardig betoond en wij zullen u allen erg missen."
Hare zachtheid trof den oprechten jongeling en eone opwelling van er-
kentelijkheid voor haar medegevoel in zijn ongeluk deed zijne wangen
rood en zijn oogen vochtig worden. «Ik dank u, tante-lief." zeide hij,
"gü zÜt zeör goed en vriendelijk voor mij geweest. Ik zal mij zeer een-
zaam gevoelen ; maar het is — het is hoog tijd, dat ik aan mijn werk ga."
•nHooy tijd!" bevestigde de barsche bezitster van don havikssnavel.
«Baden is eene slechte plaats voor jongelieden. Zij maken daar kennissen,
die hun weinig goeds kunnen opleveren ; zij bezoeken er de speeltafels en
gaan met slecht befaamde Fransche burggraven om. Wij hebben van uwe
gedragingen gehoord, mijnheer, \'t Is ijselijk jammer, dat kolonel New-
come u niet mee naar Indië heeft genomen."
«Mama-lief," riep Lady Anna uit, »ik ben zeker, dat Clive zich als een
brave jongen gedragen heeft." De zedepreek der oude dame maakte een einde
aan Clivc\'s geroerde stemming en hij antwoordde met vastheid: «Waarde
Lady Anna, gij zijt altijd zeer goed voor mij geweest, en vriendelijkheid
van uwe zijde is niets ongewoons ; doch de raad, dien Lady Kew mij
geeft en dien ik niet zou hebben durven vragen, is een onverwacht gunst-
bewijs. Mijn vader kont den omvang van het spel, mylady, waarop het
u behaagt te zinspelen, en heeft mij kennis doen maken met den heer,
wiens omgang u niet verkieslijk toeschijnt."
«Waarde jonge heer, ik geloof dat het tijd is, dat gij heengaat,"
zeide Lady Kew met eene soort van welwillendheid, want zij schopte
behagen in Clivo\'s vastberadenheid en was bereid hem met vriendelijk-
heid te bejegenen, zoolang hij geen van hare plannen dwarsboomde. «Ga
"aar Rome, ga naar Florence, ga waarheen gij wilt, studeer vlijtig,
maak heel goede schilderijen, en als gij dan terugkomt, zullen we allen
-ocr page 274-
266
De Newcomes.
zeer verheugd zijn u weer te zien. Gij bezit zeer grootc talenten, — deze
teekeningen zijn wezenlijk kapitaal."
«Niet waar, mama? Is \'t geen knappe jongen\'\'\'\' zeide Lady Anna da-
delijk met gretigheid. Clive gevoelde zich weer aangedaan, en had een
onweerstaanbaren lust om Lady Anna in zijn armen te drukken en haar
een kus te geven. Wat zijn wij allen dankbaar, wat is een rechtschapen
hart getroffen, wanneer wij in onze smart vriendelijk worden toegespro-
ken ! De druk eener teedere hand schenkt een man moed om een operatie
te doorstaan en kracht om de ijzingwekkende ontmoeting met den chi-
rurgijn af te wachten.
De oude koele operateur, die zich met het ongeval van den heer Clive
belast had, haalde nu het blinkende mes te voorschijn en deed de eerste
insnede met groote vastheid en juistheid. »Wij zijn hier bijeengekomen,
zooals ge wel weten zult, mijnheer Newcome," zeide zij, »om over fa-
miliezaken te spreken, en ik verklaar u ronduit, dat ik geloof dat het
in uw eigen belang veel beter zou zijn, dat gij weg waart. Ik heb
mijne dochter geschreven dat ik zeer ontevreden was, toen ik hoorde
dat gij u hier bevondt."
«Maar het was geheel bij toeval, mama, wezenlijk dat was het," riep
Lady Anna uit.
«Natuurlijk, geheel bij toeval, en geheel bij toeval was het ook dat
ik het vernam. Ik heb het te Kissingen gedroomd. Gij zijt niets dan
cene domme gans, Anna, zooals ik u wel honderdmaal gezegd heb.
Lady Anna verzocht u te blijven, en ik, jonge vriend, verzoek u weg
te gaan."
«Dat verzoek was onnoodig," antwoordde Clive. «Mijn heengaan is
eene daad van mijn eigen wil, Lady Kew. Ik ging reeds, zonder dat
iemand mij de deur behoefde te wijzen."
»Dat geloof ik gaarne, en mijne komst is het sein voor mijnheer New-
come\'s bon jour. Ik ben de boeman en jaag iedereen op de vlucht.
Uit het tooneel dat gij gisteren hebt bijgewoond, en die geheele pjjn-
lijke emlandre op de promenade, moet gij gezien hebben, jonge vriend,
hoe dwaas, gevaarlijk en slecht - ja slecht — het is, als ouders be-
trekkingen tusschen jongelieden laten ontstaan, die tot niets dan schande
en ongeluk kunnen leiden. Lady Dorking was ook zulk eene domme
gans. Ik was gisteren nog geen tien minuten in de stad, of mijne ka-
menier kwam haastig aanloopen, om mij te vertellen wat er op de
promenade was voorgevallen; en hoe vermoeid ik ook ware, ging ik
dadelijk naar Jane Dorking en bleef dien avond bij haar en het arme
schepseltje, dat door kapitein Delsize zoo slecht behandeld is. Zij geeft
volstrekt niets om hem, — neen, geen zier! Hare kinderachtige liefde
is reeds sinds twee jaren voorbij, toen mijnheer Jack zijne heldendaden
in do gevangenis verrichtte, en als de rekel zich vleit dat het om zij-
nentwil was dat zij gisteren zoo ontroerde, dan vergist hij zich geheel
en al, en kunt gij hem gerust vertellen dat Lady Kew dit gezegd heeft.
Zij is onderhevig aan flauwten. Dokter Finck heeft haar daarvoor be-
handcld zoolang zij hier is. Zij viel nog verleden dinsdag in zwijm,
omdat er eene rat door hare kamer liep (de Dorkings hebben allerake-
ligsto kamers), en geen wonder dus dat zij schrikte bij hot zien van
dien grooten, gemoenen, dronken rekel! Zij is geëngageerd, zooals ge
weet, met uw neef, mjjn kleinzoon liarnes. \'t Is in alle opzichten een
zeer aanbevelenswaardig huwelijk. Door hun stand zjjn de beide pai\'-
tijen volkomen voor elkander geschikt. Zij is een goed meisje en Bar-
nes heeft van personen van een anderen stand zooveel te lijden gehad,
-ocr page 275-
Een aftocht.                                              267
j dat hij den zegen van huiselijke deugden op prijs zal stellen. Het werd
; ook hoog tijd voor hem. Dit alles zeg ik nu zonder omwegen."
DÜaat maar weer in den tuin spelen, liefjes!" (vervolgde zij togen de
onnoozole bloedjes, die van het grasperk voor het huis binnenkwamen).
«Zijt gij daar al geweest? En heeft Barnes u naar binnen gestuurd?
Gaat dan maar naar boven, bij jufvrouw Quigley. Neen, wacht even.
Zegt aan Ethel, dat zij beneden moet komen ; gaat haar maar halen.
Heot gij mij begrepen ?"
De kinderen, die van niets weten, waggelen naar boven om hunne
zuster te gaan roepen, en Lady Kew vervolgt kalmpjes: «Het is sinds
lang in onze familie bepaald geweest, dat Ethel zich met mijn kleinzoon,
Lord Kew, verloven zou, ofschoon het altijd het best is zulke dingen
niet ruchtbaar te maken voordat zij geheel beklonken zijn, gelijk gij
wel zult toegeven, waarde mjjnheer Newcome. Toen wij u en uw vader
te Londen zagen, hoorden wij dat ook gij geëngageerd waart met eene
jonge dame van uw eigen stand, zekere jufvrouw Mac Pherson of
Mackenzie of zoo iets. Uwe tante, mevrouw Hobson Newcome, die,
ik moet het zeggen, ijselijk ondoordacht en onverstandig is, heeft dat
praatje in omloop gebracht. Het schijnt nu echter, dat het niet waar
is. Zie maar niet verwonderd, dat ik zooveel van uwe zaken weet. Ik
ben een oude heks en weet heel wat dingen."
Hoe Lady Kew er achter was gekomen, of hare kamenier met Lady
Anna\'s kamenier in betrekking stond, welke openlijke of bedekte mid-
; delen mylady bezat om zich te onderrichten, heeft schrijver dezes nooit
kunnen vernemen. Waarschijnlijk had Ethel, die in de laatste drie
weken kennis had bekomen van die belangwekkende omstandigheid, het
in een kruisverhoor aan Lady Kew geopenbaard; on er kan een gevecht
tusschen de grootmoeder en de kleindochter hebben plaats gehad, waar-
! van de bijzonderheden den schrijver van de kronieken dor familie New-
j come niet tor oore zjjn gekomen. Dat er vele gevechten hadden plaats
I gehad, schermutselingen, belegeringen en algemeene batailles, weet ik.
i Als wij do kanonnen hooren bulderen en de gewonden zien, weten wij
| dat er gevochten wordt. Wie weet of er niet juist een groote veldslag
was geleverd en juffer Newcome daar op de bovenvertrekken hare
j wonden verbond?
»lk begrijp, dat gjj uw nichtje gaarne vaarwel zult zeggen," ging
; Lady Kew met onverstoorbare kalmte voort. «Lieve Ethel, mijnheer
I Clive Newcome is hier gekomen, om afscheid van ons allen te nemen."
De kleine meisjes kwamen op dit oogenblik binnen, de oudste zuster,
i die er vrij bleek en tamelijk fier, bijna trotsch, uitzag, aan beide zjjden
i aan haar kleedje vasthoudende.
j Clive stond bij haar binnentreden van do sofa op, waar de oude gravin
| hem eene plaats naast haar aangewezen had, terwijl zij de amputatie
j verrichtte. Hij streek het haar van zijn voorhoofd weg en sprak zeer
! kalm : »Ja, ik ben gekomen om u vaarwel te zeggen. Mijne vacantie
is uit en ik vertrek met Ridley naar Rome. Vaarwel, Ethel! God moge
u zegenen."
Zij reikte hem de hand met de woorden: «Vaarwel, Clive," doch
die hand beantwoordde den druk niet van de zijne, en viel aan hare
zijde neder, toen hij die losliet.
Toen do kleine Alice vaarwel hoorde zeggen brak zij in schreien los,
en de kleine Maude, die een driftig ding was, stampto met hare roode
schoentjes op den vloer, uitroepende: »Niet vaarwel! Clive moet niet
heengaan." Alice greep snikkend Clive bij zijne jas. Hij nam de kleinen
-ocr page 276-
De Newcomes.
268
vroolijk op, ééne op eiken arm, zooala hij honderdmaal had gedaan, en
hotste de kinderen omhoog, waarbij zij haar grootste vermaak hadden
als zij aan zijne rosse knevels mochten trekken. Hij kuste die kleine
handjes en gezichtjes en was het volgende oogenblik verdwenen.
nQu\'at-tuf zeide Florac, die hem, naar zijn eigen hotel gaande, op
de brug ontmoette. »Qu\'as-tu, mon petit Claiue? Estce qu\'on vient
de farracher une dent f"
yi C\'est ga," antwoordde Clive en stapte het Hotel de France binnen.
«Hola, .1. J.! Ridley !" riep hij. «Bostel het rijtuig en laten wij ons da-
delijk voortmaken." — »Ik dacht, dat wij eerst morgen zouden afmar-
cheeren ?" zeide .1. J., die echter wel vermoedde dat er iets buitengewoons
gebeurd was. Werkelijk vertrok Clive een dag vroeger dan hij voor-
nemens was geweest. Den volgenden morgen ontwaakte hij te Freiburg.
Hij had nu de grootsche oude kathedraal voor oogen, niet Baden met
de dicht bewassen heuvelen, met de fraaie wandelingen en de lindelanen;
niet Baden, do mooiste kraam op het gehocle Schouwtooneel der We-
reld. De wemelende menigte en de muziek, de speeltafels met de bleeke
croupiers en het rammelende goud, dit alles was ver uit het gezicht
en het gehoor. Er was één venster in het Hotel de Hollande, waaraan
hij dacht, hoe een blanke arm het in den vroegen morgen placht te
openen en hoe daar het neteldoekscho gordijn op den ochtendwind heen
en weder wapperde. Wat zou hij niet gegeven hebben, om het nog
eenmaal te zien ! Toen hij des avonds te Freiburg zonder zijne reis-
genooten rondwandelde, dacht hij er een oogenblik aan om oen paard
te nemen, naar Baden terug te galoppeeren en nog een enkele maal
onder dat venster: »Ethel, Ethel!" te roepen. Doch hij keerde terug
naar zijne kamer, naar den stillen J .1. en den armen Jack Belsize, wien
ook cene kies getrokken was.
Wij zouden Jack bijna vergeten hebben, die een achterplaats in Cli-
ve\'s rijtuig ingenomen had, gelijk paste voor iemand die slechts een
ondergeschikte rol in deze geschiedenis speelt, en Clive zelf had hem ook
haast vergeten. Doch Jack, die zijn eigen zorgen en zaken had, pakte
zijn valies en kwam er mede beneden zonder een woord te zeggen, en
Clive vond hem in eene rookwolk gezeten toen hij zelf inde kloineT)ritska
stapte. Ik zou wel eens willen weten, of men uit dat venster in het
Hotel de Hollande zijn vertrek aanzag. Er zijn sommige gordijnen,
waarachter geen historieschrijver, hoe nieuwsgierig ook, kijTcen mag.
yiTiens, Ie petit part." riep Florac uit, die met zijne sigaar rondslen-
terde »Ja, wij gaan heen,\' antwoordde Clive. »Wij hebben nog eeno
vierde plaats open, burggraaf; gaat §e mee?"
«Dat zou ik gaarne doen, maar ik ben hier op post," hernam Florac.
«Mijn heer en neef, Monsieur Ie Duc d\'Ivry, komt heclemaal van Bagnè-
res de Bigorro hier naar toe en zegt dat hij op mij rekent; — affaires
d\'état, mon cher, affaires d\'élat."
»Wat zal do hertogin blij zijn! Voorzichtig met dien koffer!" schreeuwde
Clive. »Wat zal do prinses blij zijn!"\' Hij wist ternauwernood wat
hij zeide.
» Voits croyez? vous croyezf" hervatte Monsieur de Florac. «Maar
als gij toch eene vierde plaats hebt, weet ik wel wie gij daar maar op
moest zetten."
«En wie is dat?" vroeg de jeugdige reiziger.
Op dit oogenblik kwamen Lord Ivew en Barnes uit het Hotel de Hol-
lande.
Barnes deinsde terug, toen hij het behaarde gezicht van Jack
Belsize in \'t oog kreeg. Kew liep de brug over. »Vaarwel, Clive!"
-ocr page 277-
Madame la Duchesse.
269
«Vaarwel, Jack!" «Vaarwel, Kew!" klonk het, waarbij een aantal
handdrukken gewisseld werden. Voort gaat de postiljon, op zijn hoorn
toeterende, en de jonge Hannibal laat Capua achter zich.
EEN EN DERTIGSTE HOOFDSTUK.
MADAME LA DUCHESSE.
Clive gaf mij in een zijner brieven uit Baden met veel humor en met
talrijke schetsen ter opheldering (zooals hij gewoon was) eene beschrijving
van eene groote dame, aan welko hij op die badplaats door zijn vriend
Lord Kew voorgesteld was. Kew had in gezelschap van Monsieur Ie
Duo en Madame Ia Duchesse d\'lvry het Oosten bereisd, daar do oude
prins een vriend van mylords familie was. Hij is de persoon die Q. wordt
genoemd in Madame d\'lvry\'s reisverhaal: Voetstappen der Gazellen,
door eene dochter der Kruisridders,
waarin zij zoo vurig voor Lord
Kew\'s bekeering bidt. Verder is hij de Q., die do prinses uit de han-
den der Arabieren bevrijdde en menig heldenfeit bedreef, dat in hare
gloeiende bladzjjden aan do vergetelheid ontrukt is. Hij van zijn kant
blijft beweren, dat hij Madame la Princesse nooit van eenigen Arabier
bevrijd heeft, behalve van een bedelaar die eeno aalmoes eischte en dien
Kew met zijn stok wegjoeg. Zij deden pelgrimstochten naar al de gewijde
plaatsen, en volgens Kew was het een jammerlijk gezicht, den ouden
prins te Jeruzalem de Paasch-proccssiën barrevoets met eene kaars in do
hand te zien volgen. Lord Kew nam daar van het reisgezelschap van
den prins afscheid en zijn naam komt dan ook niet meer voor in het
laatste gedeelte der Voetstappen, die, als wij getuigenis dor waarheid
moeten afleggen, eene wonderlijke rommelzoo uitmaken van avonturen, die
door niemand anders dan de prinses bijgewoond zijn, en van mystieke
uitweidingen. Gelijk de andero dichters van hare natio staat zij voor
niets; daar zij niet zeer geleerd is, verdicht zij wat zij niet weet; zij
mengt den godsdienst met de opera dooreen, en voert Parijsche pas de
ballet
voor kloosterpoorten en in monnikencellen uit. Zij beschrijft
den doortocht van de Roode Zee, alsof zij zelve getuige van het jjzing-
wekkende ongeluk waro geweest, en geeft een zoo stellig verslag
van eene rampspoedige minnarij tusschen don oudsten zoon van Pharao
en do dochter van Mozes, alsof er niet de minste twijfel omtrent de
geschiedenis bestond. Hij de beschrjjving van Kaïro vaart zij, naar aan-
leiding van Jozefs graanschuren, vreeselijk tegen Potiphar uit, dien zij
als een ouden gek en een achterdochtigen dwingeland afschildert Meestal
houdt men er in de leesbibliotheek to Daden een exemplaar van de
Voetstappen der Gazellen op na, daar Madame d\'lvry die badplaats ge-
regeld bezoekt Monsieur Ie Duc was niet tevreden over dat boek, het-
geen zonder zjjne voorkennis in het licht verschonen was en door hom
eene der tien duizend dwaze streken van Madame la Duchesse werd
genoemd.
De hertog was vijf en veertig jaar ouder dan zijne gemalin. Die lieve
Christelijke instelling der mariages de convenance (welke zoovele leden
der familie, over welke deze geschiedenis handelt, op touw zetten» is
het meest in Frankrijk in zwang. Do bladen vermelden daar dageljjks,
dat Monsieur de Foy een bureau de conjiance houdt, waar do families
op de gemakkelijkste en veiligste wijze huwelijken voor hare zonen en
-ocr page 278-
270                                       De Neivcomes.
dochters kunnen beramen, \'t Is aan beide zijden niets dan eene geld-
quaestie. Madenioisello heeft een dut van zooveel frank; Monsieur heeft
die en die rentes of landerijen in bezit of te verwachten, of hij heeft
een étude d\'avoué. of oen winkel met eene zekere clientèle die hem
zoo- en zooveel jaarlijksch inkomen oplevert, hetgeen door de verstandige
aanwending van zoo- en zooveel kapitaal verdubbeld zou kunnen worden;
en het aardige huweljjksplannetje krijgt zijn beslag (waarbij do agent
zjjne percenten ontvangt) of het springt af, zonder dut iemand er zich
ongelukkig door gevoelt of de wereld er wijzer door wordt. Ik laat er
mij niet op voorstaan, dat ik de gevolgen van dit stelsel persoonlijk ken ;
doch indien de zoden eener natie zich in hare lichte litteratuur afspie-
gelon en de Franscho romans een tafereel van het Fransche leven zijn,
dan moet liet in dat land, wnar de Londenaar twaalf uren nadat hij
dit gelezen heelt zich bevinden kan, aangezien het slechts door twintig
Engelsche mijlen zeewater van hem gescheiden is, eene heel aardige
maatschappij zijn.
Toen de oude hertog d\'Ivry, die, afkomsiig uit den overouden Fran-
schen adel, met den graaf van Artois uitgeweken was, met Condé
gestreden bad en gedurende de regeeiing van den Corsicaanschen overwcl-
diger een balling was geweest, doch later weder een alleraanzienlijkst
heer was geworden, al luid de Revolutie hem ook van negentien-twin-
tigste van zijn rijkdom beroofd, — toen die hertog, zeg ik, zijne beide
zonen verloren had en do zoon van een dier zonen mede overleden was,
alsof bet Lot besloten had een einde aan de rechte lijn van dat edele
huis to maken, hetwelk koninginnen aan Europa en beroemde aanvoer
ders aan de kruisridders geleverd had, toen was hij, daar hij een
heldhaftigen geest bezat, weinig gezind om het hoofd voor zijn geduchten
vijand te buigen, in weerwil van de geweldige slugen die dezo hem had
toegebracht. Toen hjj dus reeds meer dan zestig jaar oud was — het
gebeurde drie maanden vóór het uitbreken der Juli- omwenteling —
werd eene jonge dame van voldoenden adel. een meisje van zestien
jaar, uit het klooster van het Sacré Coeur te Parijs gehaald en met
groote praal en staatsie aan dezen hertogelij ken weduwnaar uitgehuwe-
lijkt. liet huwclijksregister werd met de doorluchtigste namen ondor-
teekend. Madame la Dauphine en Madame la Duchesso de lierry ver-
eerden de jeugdige bruid met vorstelijke geschenken. Het volgende jaar
hing haar portret, van de hand van Uubufe, op de tentoonstelling;
\'t was inderdaad eene bekoorlijke jonge hertogin met zwarte oogen en
zwarte lokken, een paarlsnoer om den hals en diamanten in \'t haar,
zoo schoon, in één woord, als de prinses uit een tooversprookje. Monsieur
d\'Ivry, die eene tamelijk onstuimige jeugd bad gehad, was nog een uit-
muntend geconserveerd lieer. Moedig bood hij het hoofd aan zijn vijand
het Lot. Men zou lichtelijk op het denkbeeld kunnen komen, dat het
Lot een aristocratischen smaak had en zich vooral verheugde als het
aan vorstelijke huizen, zooals de Atriden, do Borboniden en de Ivry\'s,
slag kon leveren, waarbij de lirowns en de Jones in geen aanmerking
komen. De prins scheen besloten om niet alleen afstammelingen te
hebben, maar zelfs den ouderdom te tarten. Op zijn zestigste jaar
was hij nog altijd jong of scheen hij het ten minste. Zijn haar was zoo
zwart als dat der prinses zelve, zijne tanden waren even blank als de
hare. Als men hem op den Boulevard de Gand zag wandelen onder de
jonge dandy\'s of hem in het liois de Boulogne zag rijden met eone
bevalligheid alsof hij do oude Franconi in persoon was, zou men hem
tot de jongelieden gerekend hebben, waarvan hij tot aan zijn huwelijk
-ocr page 279-
Madame la Duchesse.                                    271
; een aantal der smaakvolste manieren en vermaken volgde, ofschoon hij
i altijd eene waardigheid aan den dag legde, die hij in do oude dagen
, van Versailles en Trianon verkregen had en die de personen van den
tegenwoordigen tijd niet kunnen evenaren. Hij was oven dikwijls achter
de coulissen der Opera te vindon als menig voornaam journalist of cenig
dandy van twintig jaar. Evenals elk ander jonkman «rangeorde" hij
zich, zooals de Franschen het noemen, kort vóór zijn huwelijk; hij
nam afscheid van Phryne on Aspasio achter de coulissen en besloot zich
voortaan aan zijne schoone jonge vrouw te wijden.
Daar kwam de vreeselijko Juli-catastrophc. De oude Dourbons waren
andermaal op weg naar do ballingschap, behalve een slim oud afstam-
meling van dat ras, die grinnikend over de barricades reed en poignêes
de niain
wisselde met de krachtige vuisten, welke juist zijne familio
uit Frankrijk weggestompt hadden. Monsieur Ie Üuc d\'lvry, die zijne
betrekking ten hove, welke door het daaraan verbonden traktement
een aanzienlijke bjjdrage tot zjjn inkomen opleverde, en zijn pairsrang
verloor, wilde evenmin den overweldiger van Nouilly uls dien van Elba
erkennen. De gowezen pair vertrok dus naar zijne terras. Hij sloot
zijn huis te Parijs voor de voorstanders van den burgorkoning, en alzoo
ook voor zjjn naasten bloedverwant, Monsieur de 1\'lorac, die van zijn
kant gaarne den eed van trouw aflegde en zitting nam in de pairskamer
van Lodewijk Philips, \'tgeen hem geen moeite kostte, daar hij in de
laatste jaren gewoon was geweest aan alle dynastiün trouw te zweren.
Madame d\'lvry kroeg eene dochter, die door haar edelen vader met
slechts weinig genoegen verwelkomd werd, want do hertog had een
erfgenaam voor zijne titels en naam verlangd, een prius de Moncontour,
ten einde do plaats van zijne zonen en zijn kleinzoon to vervullen, die
hem in het graf waren voorgegaan. Do echtverbintenis van den oudon
hertog word echter met geen kinderen meer gezegend. Madame d\'lvry
reisde alle badplaatsen af, beproefde het mot pelgrimages, deed ge-
loften en geschenken aan alle heiligen die men jegens de familie d\'lvry
in \'t bijzonder of jegens de families in \'t algemeen gunstig gezind achtte;
doch de heiligen waren doof aan dat oor: zjj bleven onverbiddelijk,
sedert do ware godsdienst en de Bourbons van den oudsten tak uit
Frankrijk gebannen waren.
__ Daar zij in hun oude kasteolen of in hunne sombere woning in den
Faubourg St. Germain zoo eenzelvig leefden, houd ik het er voor, dat
de hertog en de hertogin elkander begonnen te vervelen, gelijk soms
gebeurt met lieden die een mariage de convenancc aangaan, ja zelfs
met personen die van liefde blaken en met elkander de vlucht nemen.
Wanneer eene dame van een en twintig en een heer van zes en zestig
alleen in een uitgestrekt kasteel wonen, hebben zij niet zelden een
derden gast aan hunne tafel, die ongenoodigd komt on zich niet laat
buitensluiten, hoe men de deuren ook toehoude. E1 ij heet Ennui en
zulke monschen moeten menig vervolend uur en nienigen eindoloozen
nacht in het gezelschap van dien ongenoodigden bezoeker, van dien
dagelijkschen tafelgast, van dien trouwen gezel aan \'t hoekje van den
haard, van dien oplettonden geleider, die u volstrekt op do wandeling
vergezellen wil, en van dien slapeloozen en onrustigen bcdgeuoot door-
brengen.
In den aanvang legde Monsieur d\'lvry, die goed geconserveerde heer,
die nooit wilde toegeven dat hij niet jong meer was, geen anderen
twijfel met betrekking tot zijne jeugdigheid aan den dag, dan dat hij
j uiterst jaloersch was en allo jonge mannen op een afstand hield. Ma.
-ocr page 280-
Be Newcomes.
272
dame la Duchesse heeft waarschijnlijk gedacht, dat allo mannen hun
haar verfden, een keurslijf droegen en de rheumatiek hadden; hoe zou
het onnoozelo duifje, uit liet klooster van het Sacré Coeur komende,
beter geweten hebben? Men ziet, dat er bij die mariages de convi-
nance,
ofschoon een kroontje een mooi jong meisje goed moge passen
en ook een mooi jong meisje een ouden heer goed passen moge, punten
zijn omtrent welke de liuweljjkskoppelaar geen volkomene overeenstem-
ming kan bezorgen, humeuren waarover Monsieur de Foy en zijne be-
roepsgenooten geen macht bezitten, en smaken waarvan in do huwe-
lijk>voorwaarden geen melding kan worden gemaakt. Do hertog en de
hertogin waren dus ongelukkig met elkander en hadden twist, evenals
het gemeenste huwelijkspaar dat elkander ooit over do tafel uitschold.
In dezo rampzalige huiselijke omstandigheden nam Madame hare too-
vluclit tot do letterkunde en Monsieur tot de politiek. Zij ontdekte dat
zij een ongewaardeerd genie was, en wanneer eene vrouw dien schat in
haar boezem vindt, bepaalt zjj natuurlijk zelve den prijs van dat artikel.
Hebt ge ooit de eerste gedichten van Madame la Duchesse d\'Ivry gezien:
les Cr is de VAmef In een wit gewaad en met over den rug neergol-
yendo haren, las zij die verzen aan hare vertrouwde vriendinnen voor.
Zij maakten een zekeren opganp. Daar Dubufe haar als Hertogin ge-
portretteerd had, schilderde Schetter haar nu als Muze. Dit was in het
derde jaar van haar huwelijk, toen zij openlijk in verzet kwam tegen
den hertog haar gemaal, hare salons voor kunstenaars en letterkundi-
gen openstelde en zich voornam, daar zij nog altijd zeer devoot was,
genie en godsdienst te vereenigen. Er kwamen dichters bjj haar; toon-
kunstenaars tokkelden de guitare; als haar echtgenoot binnentrad strui-
kelde hij over do sabel en do sporen van graaf Almaviva van den
Boulevard of over Don üasilio met zijn grooten sombrero en zijne
schoengespen. De oude heer werd buiten adem en in verbijstering ge-
houden, als hij haar in hare grillen volgen moest. Hij behoorde tot het
oude Frankrijk, zij tot het nieuwe. Wat wist hij van de école roman-
tique
en van die jongelui met hunno Maria Tudors en Tours de Nesle,
met hunne bloedige geschiedenissen van koninginnen die hare minnaars
in zakken naaiden, van keizers die bijeenkomsten met rooverhoofdlieden
in het grafgesticht van Karel den Grooto hielden, van liuridans en
Ilernani\'s en andere soortgelijke gekheden? Monsieur Ie Vicomte de
Chateaubriand was als schrijver een man van genie en zou stellig on-
sterfelijk zijn, en de jongo Monsieur de Lamartine was uiterst Ineu
pensant;
doch, ma foi, men moest den hertog maar een werk van
Crcbillon nis geven of eene klucht van Slonsieur Yadé, waarover hij
lachen kon; en als het op verhevene gevoelens en oen schoonen stijl
aankwam, dan had hij genoeg aan Monsieur de Lormian (ofschoon een
lionapaitist) en den abbé Delille. Wat do nieuwe school betrof, bah!
wat hadden die Dumas en Hugo en Musset to beteekenen? «Monsieur
de Lormian zal onsterfelijk wezen, Monsieur," zeide hij, »als die fre-
luquels
vergeten zijn." Na zijn huwelijk kwam hij niet meer achter do
coulissen van de Opera, dï»ch hij werd een vrij trouw bezoeker van het
Théatrc Francais, waar hij bij do meesterstukken der Fransche treur-
spelpoëzie zat te snorken.
Eenigen tijd na het jaar 1830 was de hertogin zulk eeno vurige Car-
liste als de hertog maar wenschen kon, en in don beginne conspireer-
den zij te zanien op hun gemak, i \'aar de hertogin een avontuurlijken
aard bezat, zou niets haar aangenamer zijn geweest dan dat zij de
hertogin van Uerry op haar gewaagden tocht door de Vendée had mo-
-ocr page 281-
Madame la Duchesse.
273
f en vergezellen, vooral indien zij zich daarbjj als een man had mogen
leeden. Zij werd echter bewogen om te Parijs te blijven en daar de
goede zaak te dienen, terwijl Monsieur Ie Duc zich naar Bretagne be-
gaf, om der moeder van zijn koning zijn degen aan te bieden. Doch
de hertogin van Berry werd te Rennis uit den schoorsteen gehaald
waarin zij zich verborgen had, en later kwamen er nog heel andere
dingen aan \'t licht. De wereld zeido, dat ons onnoozele hertoginnetje
te Parijs de oorzaak van die ontdekking was. Men had haar van spi-
onnen omringd en er waren personen aan welke zij alles vertelde wat
zij wist. Toen Monsieur Ie Duc zijn jaarlijksch bezoek bij de doorluch-
tige ballingen te Görlitz aflegde, werd hij zeer onheusch ontvangen en
Madame la Dauphino gaf hem haar misnoegen te kennen. Toen hij dus
to Parijs terugkwam volgde er eene geweldige ruzie met Madame la
Duchesse. Hij daagdo Monsieur Ie Comte de Tiercelin, Ie beau Ticrcelin,
een der ordonnance-officieren van den hertog van Orleans, tot een duel
uit, ten gevolge van een geschil over een kop koffie in een salon, en
kwetste werkelijk — hij op zijn vijf en zestigste jaar! — den beau Tier-
celin.
Zijn neef, Monsieur de Florac, was onuitputtelijk in loftuitingen
over des hertogs dapperheid.
Die lieve gestalte en die mooie tint, die het portret van Madame la
Duchesse d\'Ivry door Dubufe zoo bekoorlijk maakten, hebben lang stand
gehouden, hoewel, wij moeten het erkennen, alleen op de schilderij.
»/e la •préféré d ïliuile," placht de burggraaf de Florac van zijne nicht
te zeggen. »Zij moest hare blosjes van Monsieur Dubufe nemen ; die
van hare tegenwoordige leveranciers zijn op verre na zoo natuurlijk niet."
Soms verscheen de hertogin met die nagemaakte rozen, doch deed zich
een andermaal doodelijk bleek voor. Nu eens was zij dik, dan weder
jammerlijk dun. »Als zij in gezelschap gaat," zeide de burggraaf,
«omringt ma cousine zich met jupons eest pour défendre sa vertu.
Als zij in eene vrome bui is doet zij afstand van blankctsel, gebraden
ï vleesch en crinolines en fait maigre absolument." Om haar gemaal den
hertog te plagen legde zij met den burggraaf de Florac aan, en voor
haar eigen plezier wierp zij hem weer weg. Zij nam zijn broeder, den
abbé de Florac, tot biechtvader en scheidde spoedig weer van hem.
vMon f rere, ce saint homme, ne parle jamais de Madame la Duchesse,
maintenant,"
zeide de burggraaf. »Zij moet hem des choses affreuses
gebiecht hebhen — oh, oui ! affreuses, parole d\'honneurI"
Daar de hertog d\'Ivry een aarts-koningsgezinde was, moest Madame
la Duchesse een ultra-Philippiste zijn. »Ó oui! tout ce quil y a de
plus Madame Adelaïde au monde!"
riep Florac. vElle ra/fole de Mo>i-
sieur Ie Régent.
Zjj was gewoon te vasten op den dag van de terdood-
brenging van Philippe Egalité, heilige en martelaar. Ik zeg dat zij dat
eenigen tijd gewoon was, want om haar man te tergen en mijn broeder
den abbé terug te doen komen, ging zij met domino Grigou spreken en
in de gereformeerde kerk onder zijn gehoor zitten, loen dit schaap
haar herder op die wijze had doen terugkeeren, gaf zij dominé Grigou
zijn afscheid weer. Daarop begon de abbé haar weer te vervelen en
heeft mijn broeder, zijn braaf hoofd schuddende, haar verlaten. Ah,
zij moet den abbé dingen verteld hebben, die hem verstomd hebben
doen staan! Gij weet waarschijnlijk, dat hij sedert in de orde der
Dominikanen gegaan is ? Op mijn woord van eer, ik geloof dat hij uit
vrees voor haar de wijk in een klooster genomen heeft. Gij zult hem
te Rome zien, Clive. Deel hem het laatste nieuws van zijn broer mee
en zeg hem dat die verloren zoon thans boete doet onder de zwijnen.
DE NEWCOMES. I.
18
-ocr page 282-
Be Newcomes.
274
Op mijn woord van eer, ik wacht slechts op den dood van Madame la
Vicomtessc de Florac om te trouwen on mij te rangéren!
»Na royaliste, philippiste. katholieke en hugenote geweest te zijn,
moest Madame d lvry zich natuurlijk tot hot pantheïsme wenden, tot
zwaargebaarde philosofen, die aan niets gelooven, zelfs niet aan schoon
linnen, eclecticisme, republikanisme — wat weet ik het! Al hare
overgangen zijn in gedachtenis gehouden, door boeken van haar maak-
sel. Eerst verscheen Les Demons, een katholiek gedicht, dat Karol IX
tot held heeft; de demons worden meerendeels in den St -Bartholomeus-
nacht doodgeschoten. Hoe goed katholiek zijne moedor ook zij, ont-
steldc zij toch over de barheid van die leer. Daarop volgde Une Dra-
gonnade, par Madame la Duchesse d\'Ivrij,
\'tgcen geheel op uwe band
is. Dat was in den tijd van domino Grigou. Hot laatste werk was Les
Dieux déchus, po\'eme en
20 chants par Madame la Ddl. Wees op
uwe hoede tegen die muze! Als zij zin in u krijgt, zal zij u niet met
rust laten. Als gij dikwijls in haar gezelschap komt, zal zij zich ver-
beelden dat gij verliefd op haar zijt en het aan haar man vertellen.
Zij vertelt later alles aan mijn oom — nadat zij met u twist heeft ge-
maakt en gij begonnen zijt haar te vervelen. Eens te Londen kwam zij
op den inval om Kwakcres te worden; zij nam het gewaad daarvan aan,
raadpleegde een leeraar van die cultc en maakte als naar gewoonte
twist met hem. liet schijnt dat de Kwakers niet duelleeren, anders zou
mijn arme oom er bij betrokken geworden zijn.
«Daarna kwam de beurt aan de philosofen, de scheikundigen, de
natuurkonnei\'s en wie al niet? Zij liet een laboratorium in haar hotel
inrichten en kookte vergiften zooais Madame de lirinvilliers. Uren lang
bracht zij in den Jardin des Plantes door. Sedert zij affrcusement
maigre
is geworden en hooge japonnen draagt, heeft zjj zich moer en
meer in het donkbeeld versterkt, dat zij op Maria Koningin dei\' Schotten
gelijkt. Zij draagt een smal kraagje en een hoofdkapje evenals deze.
Zij zegt, dat ieder man, dien zjj bemind heeft, tot ongeluk gekomen
is. Hare kamers noemt zij Lochleven. Nu, den huisbaas van Eochleven
beklaag ik! Dien dikken Blackball, dien ge wel kent, dien koffiehuis-
pilaar, dien prince de mauvais-ton, noemt zij haar Dothwell; den
kleinen Mijaud, den armen pianist, noemde zij haar Rizzio ; den jongen
Lord Greenhorn die hier was met zijn gouverneur, oen monsieur van
Oxford, bestempelde zij met den naam van haar Darnley, en de Angli-
kaansche dominé was haar John Knox! Die arme man was daar geheel
verrukt over. Wees op uwe hoede tegen die vale sirene, mijn Kleine
Clive ! mistrouw haar gevaarlijk gezang! Hare spelonk is jonchée met
de beenderen harer slachtoffers. Zorg dat gij daar niet toe behoort I"
Wel verre dat zulke waarschuwingen Clivo bewogen zouden hebben
om Madame la Duchesse te ontwijken, zoudon zjj hem waarschijnlijk
alleen dos te begoeriger hebben gemaakt om met haar in kennis te
komen, indien niet een edeler genegenheid hem elders geboeid had.
In den beginne, toen bij in het salon van Madame d\'lvry geïntroduceerd
werd, was hij daarover verheugd on gestreeld en gedroeg hij zich zeer
voorkomend on onderhoudend. Hij had niet tevergeefs Horaco Vernet
bestudeerd en maakte eene fraaie schets, waarop Kcw haar uit de handen
der Arabieren verloste en het niet aan sabels, pistolen, burnoes en
dromedarissen ontbrak. Hij teekende ook haar dochtertje Antoinette uit
en vervaardigde een sprekend gelijkend portret van jufvrouw O\'Grady,
die de gouvernante van het docïitertjo en de gezelschapsdame der moeder
was. Jufvrouw O\'Grady, die het breedste lorsche accent bezat, was
-ocr page 283-
Madame la Duchesse.
275
geëngageerd om Antoinette de zuivere uitspraak van het Engelsen te
leeren. Doch de groote oogen en geblankette wangen der Fransche
dame konden do vergelijking met Ethel\'s natuurlijke bevalligheid en
schoonheid niet doorstaan. Clive, die tot hofschilder van de Koningin
der Schotten was aangesteld, verwaarloosde zijn ambt en liep naar de
Engelsche factie over. Een paar andere volgelingen van Hare Majesteit
deden hetzelfde en lieten haar in geene zeer aangename stemming achter.
Er waren dikwijls oneenigheden tusschen ftïonsieur d\'Ivry en zijne
naaste bloedverwanten geweest: politieke geschillen en tam il iet wisten,
te lang om hier te verhalen. De hertog, die zelf een losbol was geweest,
kon met dulden dat de burggraaf de FÏorac het nu ook was. Er hadden
pogingen tot verzoening plaats gehad, die vruchteloos waren gebleven.
De burggraaf had den korten tijd op intiemen voet mot het hoofd zijner
familie mogen verkeeren en was toen afgewezen, omdat hij te intiem
was. Met of zonder reden, de hertog was jaloersch op allo mannen,
die in de nabijheid der hertogin kwamen. «Hij is achterdochtig," zeide
zijne vrouw, »omdat hjj zich den vroegeren tijd herinnert, en zich ver-
beeldt dat alle mannen hem gelijken." De burggraaf zeide van zijn kant
met bescheidenheid: «Mijn neef bewijst mij de eer jaloersch op mij te
zijn," en berustte schouderophalend in zijne verbanning.
Gedurende de emigratie was de oude Lord Kew zeer vriendelijk voor
de uitgewekenen geweest, waaronder ook Monsieur d\'Ivry behoord had,
en deze edelman stelde er nu prijs op, om aan allo leden der familie
Kew, als zij in Frankrijk kwamen, de gastvrijheid te vergelden, die
hij zelf in I^ngeland genoten had. Hij herinnerde zich nog altijd de
schoonheid van Lady Kew of beweerde dit ten minste. Wat zijn er
niet een aantal vrouwen, die tegenwoordig tot de loeljjko behooren,
| van welke men dezelfde vleiende bijzonderheid verhaalt! Het moet wel
! waar zijn, want zij verklaren het immers zelven? Ik ken weinig zaken
die opmerkelijker zijn of meer stof tot philosophische beschouwingen
opleveren dan die physieke veranderingen.
Toen de oude hertog en de oude gravin elkander weder ontmoetten
en in een vertrouwelijk gesprek geraakten, begonnen zij een jargon te
| bezigen, dat verwonderlijk was om aan te hooren. De oude praatjes
I herleefden weer, de oude kwaadsprekerijen stonden weer uit haar graf
I op, en dansten en lachten en vleiden evenals die booze nonnen, welke
: bertram en Iiobert lo Diable uit hare graven doen opstaan, op de diabo-
lischo bezworing van de bassons. Het paviljoen van Brighton was weder
bewoond; in Hanelagh en het Pantheon wemelde het weder van dansers
en maskers; Perdita kwam weder te voorschijn en danste oen menuet
1 met den prins van Wallis. Mevrouw Clarke en do hertog van York
| dansten wederom met elkander — een aardig dansje. Do oude hertog
j droeg een jabot en ailea de pigeon, en de oude gravin een hoepelrok
] en een kussentjo op haar hoofd. Als do jongere lieden binnenkwamen
veranderden de\'oude lui de onderwerpen van hun gesprek en riep Lady
Kew den braven ouden koning George en de goede oude leelijke koningin
j Charlotto te hulp. Mylady was eono zuster van den markies van Steyne
I en had verscheidene punten van overeenkomst met dien betreurden
edelman. Hunne familie had betrekkingen in Frankrijk, en Lady Kew
\'. bezat altijd een pind-a-lerre te Parijs, een hoofdkwartier der kwaad-
sprekerij,- waar de bien-pensanla bijeenkwamen en de afgrijselijkste ge-
schiedenissen ten nadeele van het regeerende huis verhaalden. Zij was
; het, die Ie petit Kion, toen nog een knaap, aan Monsieur en Madame
d\'Ivry toevertrouwde, om hem in de Parijsche maatschappij in te leiden.
-ocr page 284-
276                                      De Newcomes.
Hij werd als een zoon des huizes behandeld door den ouden hertog, van
wiens vele vóórnamen er een is overgedragen op Francis George Xavier,
graaf van Kew en burggraaf VValham. Zoo Lady Kew iemand haatte
(en zij kon dat doen met een hartgrondigen haat), dan was het hare
schoondochter. Walham\'s weduwe, en do methodisten die haar om-
ringden. Zou Kew bij zijne moeder blijven onder oen troep psalmzingendo
oude vrouwen en domino\'s? Ft donc! Frank was Lady Kew\'s jongen;
zij zou hem vormen, hem uithuwelijken, hem haar geld nalaten, indien
hij iemand trouwde die haar beviel, en hem laten zien wat leven was.
En zij liet het hem zien!
Hebt gij te Londen uwe kindoren wel eens naar de Nationale Galerij
medegenomen en hun het Mariaije dia Mode getoond? Ging de kunstenaar
het recht van zijn beroep te buiten, door de catastrophe voor te stellen,
waaronder al die schuldige personen lijden? Indien deze fabel niet
waar ware, indien ontelbare jongelieden, die het vermaak najagen, haar
niet verwerkelijkt hadden en door de moraal waren gefolterd, zou ik
deze bladzijde verscheuren. Ge weet dat er in onze sprookjes van de
kinderkamer doorgaans eene goede toovergodin voorkomt die wijzen
raad geeft, en eene slechto die den jongen prins misleidt. Wellicht
gevoelt gij, dat er in uw eigen leven een Goed Beginsel is, hetgeen u
smeekt om zich in zijne liefderijke armen te werpen, en een Slechte
Hartstocht die u ook tot zich tracht te lokken. Wees maar gerust,
goedhartige lieden! Wij achten deze maal verrassingen en eoups de
thédlve
beneden ons, en verzekeren aan die brave zielen, die belang in
hem stellen, dat er een Goede Geest in aantocht is om onzen jongen
Lord Kew te beschermen.
Door haar hofstoet en hare volgelingen omringd, was la Reine Marie
gewoon de speeltafel met hare tegenwoordigheid te veroeren, waar het
geluk zich nu eens voor en dan eens tegen Hare Majesteit verklaarde.
Hare verschijning bracht altijd eene zekere opschudding teweeg in de
zaal der roulette, het spel dat zij begunstigde, daar het «vruchtbaarder
in emotiön" was dan het zooveel langzamere Trente et Quaranto. Zij
droomde van getallen, had geliefkoosde bezweringsformulieren, lette op
de gedaanto dor schillen van perziken on andere vruchten, op de
nommers der huizen en der huurkoetsen, kortom zij was bijgeloovig
comme toutes les dmes poéliques. Doorgaans bracht zij eene fraaie agaten
bonbonnièro vol goudstukken mede, als zij wilde spelen. Het was merk-
waardig op hare grimassen en gedragingen, haar aanroepingen van den
hemel, haar opgetogenheid en hare wanhoop te letten. Madame la
baronno de la Cruchecassée zat aan haar ééne zijde, Madame la comtesse
de Schlangenbad aan haar andere te spelen. Als Hare Majesteit al
haar geld verspeeld had, verwaardigde zij zich te leenen, — niet van
die dames, want deze, die vorstelijke luim kennende, hadden nooit
geld bij zich; zij beweerden dat zij altijd verloren en staken althans zoo
spoedig mogelijk hare winst in den zak, die zij nooit op tafol lieten
liggen; zij verlieten de speeltafel, gelijk hovelingen dat gewoon zijn, als
zij zagen dat het fortuin hare souvereine begon tegen te loopen. De
officieren van haar huis warsn graaf Punter, een Hannoveraan, de cava-
liere Spada, kapitein Blackball van een mysterieus Engelsch regiment,
dat een van de 120 kan zijn die op de legerlijst vermeld staan, en
andere Grieksche, Russische en Spaansche edellieden en heeren. Mijn-
heer en roevrouw Jones (uit Engeland), die met de prinses kenni3 ge-
maakt hadden te Bagnères (waar haar gemaal uithooide van zijne jicht
nog moest blijven vertoeven) en haar den gansenen weg op den voet
-ocr page 285-
Madame la Buchesse.
277
gevolgd waren tot Baden, werden verblind door den luister van het
gezelschap, waaronder zij zich bevonden. De jonge jufvrouw Jones
schreef aan hare dierbaarste vriendin, jufvrouw Thompson op Cambridgo
Square to Londen, brieven welke die jonge dame van spijt deden barsten.
Bob Jonos, die sedert zijn vertrek uit het vaderland oen paar snorren
had laten staan, begon de arme kleine Fanny Thompson te verwaar-
loozen, nu hjj in »de voornaamste Europeesche kringen\' verkeerde. Kon
hij niet uitzicht maken om op zijn brougham het wapen eener gravin
met dat der familie Jones te kwartileeren, of, wat nog deftiger zou
staan, de wapens naast elkander te laten schilderen, met eene kroon
er boven? •«Weet gij, dat de prinses zich zelve de Koningin der Schotten
en mij haar Juliaan Avenel noemt ?" vroeg Jonos opgetogen aan Clive,
die mij in zijne brieven do metamorphose van onzen vroegeren school-
kamoraad beschreef, een procureurszoon dien ik mij nog als een huilerig
jongetje bij de Grauwebroeders herinnerde. »De prinses zal eene ridder-
orde instellen, Newcome," voegde Bob er in vervoering bij. Elk van
haar adjudanten had eene rist ridderkruisen aan zijn knoopsgat, de arme
Jones natuurlijk uitgezonderd.
Monsieur de Flornc was, evenals al de personen die juffer Newcome
zagen, toen zij met haar gezelschap te Baden verscheen, verrukt ge-
weest over hare schoonheid. »Ik weid daar altijd over uit bij de
hertogin, omdat ik weet dat dit haar zooveel plezier doet," zeide de
burggraaf. »Gij hadt haar blik eens moeten zien, toen uw vriend Mon-
sieur Jones de schoonheid van juffer Newcome roomde. Zij knarste van
woede op de tanden. Tiens, ca pelit soumois de Kiou ! Hij sprak altijd
van juffer Xewcome, alsof zij niets anders dan een zak geld was waar-
mee hij ging trouwen, oeno goudbaar uit de City, — une fitle de lord-maire.
Hebben al do Engelsche bankiers zulke juweelen van dochters ? Als de
Vicomtcsse de Elorac maar van de aarde weg was, dont Me fait Vorne-
ment,
zou ik mij zelfs bij do charmante Mies aanmelden en een wed-
strijd met Kiou aangaan." De burggraaf koesterde niet den minsten twij-
fel. dat hij het dan wel winnen zou.
Toen IJady Anna Newcome voor \'t eerst in de balzaal to Baden ver-
scheen, verzocht Madame la Duchesse d\'Ivry den graaf van Kew (dien
zij tiotre filleul noemde) haar aan mylady zijne tante en hare bekoorlijke
dochter voor to stellen. «Mijn filleul had mij niet op zooveel beval-
ligheid voorbereid.\'* zeide zij met een blik op Lord Kew, die zijn lord-
schap conigszin8 verlegen maakte. Zij was in do uiterste mate vriendelijk
en voorkomend, en aan hare complimentjes en vleiende woordjes kwam
den gansenen avond geen einde. Zij verklaarde aan moeder en dochter
beiden, dat zij nooit zulk een lief meisje als Ethel had gezien. Als zij
Lady Anna\'s kinderen op de wandeling zag, liep zij er naar toe (zoodat
de adjudanten, kapitein Blackball en graaf Punter, verstomd stonden
over hare teederheid) en smoorde de kleinen onder kussen. Wat een
leliën en rozen! Wat een allerliefste schepseltjes! Wat een speelka-
meraadjes voor haar eigene Antoinette. »ls dit uwe gouvernante, juf-
vrouw Quigley? Mademoisolle, gij moot me vergunnen u voor te stel-
len aan jufvrouw O\'Grédi, uwe landgenoote, en ik hoop dat onze kin-
doren altijd bjj elkander zullen zijn.\'\' De lersche protestantsche gouver-
nante keek met eon zuur gezicht de lersche katholieke gouvernante aan ;
W lag eene Boyne tusschen dio beiden.
De kleine Antoinette, die het altijd zeer eenzaam had, was blijde
dat zij kameraadjes vond. »Mama kust mij op de promenade," vertelde
zli op argolooze manier, «maar thuis doet zij het nooit." Op zekeren
-ocr page 286-
278                                           Be Newcomes.
dag toen Lord Kew, Florac en Clive met de kinderen speelden, zeide
Antoinette : nPourquoi nc venez-vous plus chez nous, Monsieur de Kew f
En waarom zegt mama, dat gij een léche zjjt? Gisteren zeide zij het
aan die Messieurs. En waarom zegt mama, dat gij slechts een vaurien
zjjt, «ion cousin ? Gij zjjt altijd zoo goed voor mij! Ik houd meer van
u dan van al die Messieurs. Ma tante Florac a élé bonne pour moi a
Paris aussi
ah, quellc a élé bonne!"
tC\'est que les angns aiment bien les petits chénibins, en mijne moeder
is een engel, begrijpt ge\'.\'" roept Florac uit, haar kussende.
»Uwe moeder is niet dood," hernam de kleine Antoinette, »en waarom
schreit gij dus, mon cousin f\' De drie aanwezigen waren door dit
kleine tooneel en deze toespraak zeer geroerd.
Lady Anna Newcome ontving de complimentjes en vleierijen van Ma-
dame la Duchesse met eene koelheid, opmerkelijk bij iemand die altijd
zoo goedhartig was. Ethel gevoelde bjj instinct dat er iets met die vrouw
niet in den haak was en hield zich dus met fiere behoedzaamheid
op een afstand. De Fransche dame kon over het gedrag van het jonge
meisje niet gesticht zijn, maar verflauwde toch niet in hare lachjes en
complimentjes, hare vleierijen en hare betuigingen van bewondering.
Zij was er bij, toen Clara Pulleyn op den grond zeeg; en onuitputtelijk
in calineries en troostredenen, in shawls en reukfleschjes voor de ongc-
lukkige jonge dame, begeleidde zij haar naar huis. Zij informeerde tcl-
kens naar den welstand van cette pauvrc pelilc miss Clara. O, wat
spotte zij met ces Anglaises en hare preutschheid ! Kan men zich haar
en haar gezelschap voorstellen, nu de theetafel dien avond in de sche-
mering gereedstaat en de hofstoet bjjeen is. Madame de la Cruche-
cassée en Madame de Schlangenbad en hare gosnorbaarde onderdanige
dienaren graaf Punter, baron Spada, markies Jago, prins Jachimo en
de waardige kapitein Blackball ? Kunt gjj u in den maneschijn eene ver-
gadering van booze geesten voorstellen, die het nog warme lijk eener
reputatie verslinden, en u do scherts en spotternij, het gelach en het
geknars der tanden verbeelden, oiidcrwjjl zij de teedere ledematen van-
een scheuren en zich aan de malsche brokken vergasten ?
»De dampkring dezer plaats is niet goed voor u, mijn kleine Kew,"
was do raad, dien een vriend van Lord Kew dien jongen edelman gaf;
»de lucht is hier gevaarljjk. Wend dringende bezigheden in Engeland
voor; Jaat uw kasteel afbranden, of zeg dat uw rentmeester op de
vlucht gegaan is en gjj hem vervolgen moet. Parlez, mon pelit Kiou;
partez,
of er zal nog een ongeluk gebeuren."
TWEE EN DERTIGSTE HOOFDSTUK.
barnes\' vrijerij.
Ethel had onderscheidene pogingen aangewend, om mot haar aan-
staande schoonzustor op een vertrouwelijkcn voet te komen, en het was
haar gelukt om vóór Barnes\' aankomst \'met Lady Clara te wandelen, te
rjjden en te praten. Daarbij had zij geen hoogè gedachten van Clara\'s
geestvermogens opgedaan : wij hebben dan ook reeds gezegd, dat Ethel
meer neiging bezat om de vrouwen to gispen dan om zo te bewonderen
en dat zjj voor de voorname jonge dames van hare kennis hard was.
In haar later leven werd hare hooghartigheid door zorg en nadenken
-ocr page 287-
Barnes\' vrijerij.                                    279
getemperd on leerde zij de menschen met meer welwillendheid beschou-
wen; doch op dit tijdstip en nog jaren daarna ergerde zij zicli aan on-
beduidende menschen, zonder dat zij moeite deed om hare minachting
te ontveinzen. Lady Clara was zeer bang voor haar. Do kinderachtige
gedachten, die zij vertrouwelijk uitte wanneer Jack Bolsize\'s opgeruimde
stem haar daartoe aanmoedigde, namen de vlucht voor Echel, die
strenge nimf met de doordringende oogen, en kropen in de boschjes en
de schaduw weg. Wie heeft net niet oijgewoond hoe een paar eenvou-
dige meisjes (of misschien minnaars) de hartjes uitstortten, om haar
eigene aardigheden lachten en zonder einde vooi\'tkeuvelden, totdat mama
met haar ontzagwekkend gelaat verscheen, of de gouvernante met hare
droge zedepreeken, en dadelijk houdt het gesprek op, het gelach ver-
stomt, het getjilp der arme vogeltjes is uit. Lady Clara, van een be-
deesden aard, was even bang voor Ethel als voor haar vader en moe-
der ; terwijl daarentegen hare volgende zuster, een levendig schepseltje
van zeventien jaar, die beter onder de jongens thuis zou geweest zijn,
volstrekt niet bevreesd was voor juffer Newcome en ook bij deze veel
meer in de gunst stond dan hare kalmo oudere zustor.
Jonge dames kunnen in de liefde gedwarsboomd zijn en hare beproe-
vingen, hare radelooze oogenblikken van smart en tranen, hare slapo-
looze nachten on meer van dien aard gehad hebben; doch alleen in
zeer sentimenteele romans houden de personen zich voortdurend met
dien hartstocht bezig, en ik geloof dat de gebroken harten, waarvan
men wel eens spreekt, inderdaad zeer zeldzaam zijn. Tom loopt een
blauwtje; hij verkeert eenigen tijd in een vrceselijken toestand, verveelt
al zijne bekenden met zijn zuchten en jammeren, herstelt weer van den
slag. dineert met goeden eetlust, begint belang te stellen in den vol-
genden wedren, en wordt weder als gewoonlijk te Newmarket gezien,
waar hij de sommen uitgalmt, die hij wil verwedden. He jonge juf-
vrouw ondervindt evenzeer de kracht der ziekte en herstelt weer; de
modes, dio Madame Crinoline uit Parijs heeft medegebracht, boezemen
het jonge schepseltje behing in; zij verwaardigt zich na te gaan of
paars of blauw haar liet best staat; zjj overlegt met hare kamenier,
om het ochtendtoilet, dat in het voorjaar gediend heeft, ook voor het
najaar te doen dienen ; zij keert weder tot hare boeken, hare piano en
hare muziek terug (ofschoon zij misschien zekere liedjes Iaat varen, die
zij vroeger placht te zingen); zjj walst met den kapitein, walst langer
en beter en tienmaal vlugger dan Lucy die met den majoor danst,
geeft levendige antwoorden op do gezegden van den kapitein, gebruikt
iets van het souper, en knikt hem nog eens vriendelijk toe, eer zij de
glazen van het rijtuig ophaalt.
liet mogo waar zijn, dat Clive niet van zijn neef Harnes houdt en
dat vele andere heeren in dien afkeer deelen, maar met alle dames is
dit het geval niet, want Barnes kan zich zeer aangenaam maken als hij
verkiest. Hij is ijselijk stekelig, dat is waar; doch velen luisteren gaarne
naar die zoo stekelige jongelui, en wij maken ons niet al te boos wan-
neer wij met onze bekenden, ja zelfs met sommige onzer vrienden, don
draak liooren steken. Barnes was een der beste walsers in de groote
wereld, dat lijdt geen tegenspraak, terwijl het even vast stond, dat
Iemand Anders zeer linksch en langzaam was en altijd zijne danseres
opv de voeten trapte, waarvoor hij onophoudelijk versehooning moest
vragen. Barnes draait zijne danseres nog een onnoemolijken tijd, nadat
zjj op het punt heeft gestaan flauw te vallen, de zaal rond. Wat maakt
hij een grappen over de andere dansers, als hij eindelijk ophoudt! Hij
-ocr page 288-
280
De Newcomes.
is niet mooi, maar zijn gezicht bezit iets ongemeens en godistingoerds,
en zeker is het, dat hij allerfraaiste kleine handen en voeten heeft.
Hij komt eiken dag uit de City. loopt op zijne stille manier even bjj
de familie Dorking aan en drinkt ten vijf uur thee. Altijd brengt hij
een aantal van de grappigste anekdotes mede, maakt mama en Clara aan
\'t lachen en doet (lenriëtta, die nog bij de gouvernante leert, van \'t
lachen bijna stikken. Papa heeft de hoogste gedachten van mijnheer
Newcome als man van zaken ; als de arme lieve papa in zijn jongen
tijd zulk een vriend had gehad, zou het nu met zijne zaken zoo onge-
lukkig niet staan. Willen zij ergens heen, mijnheer Newcome is altijd
bereid. Heeft hij hen niet aan zulk eene goede kamer geholpen, om
den optocht van den lord mayor te zien, en heeft hjj Clara niet aan \'t
schateren gemaakt over die wonderlijke burgerlui op het bal in \'t Man-
sion House ? Hij vertoont zich op elke partij en wordt nooit moe, of-
schoon hij zoo vroeg opstaat; hij walst met niemand anders dan Clara
en is altijd bjj de hand als zij in het rijtuig moet geholpen worden. Wat
zag hij er op do receptie ten hovo knap uit in zjjn uniform der New-
come-huzaren, donkergroen met zilvergalon ! Hij kan na het diner met
papa en de andere heeron zoo verstandig over de politiek spreken!
Hij is een standvastig conservatief, zeer scherpzinnig en kundig, zon-
der eonige van die gevaarlijke nieuwerwetsche denkbeelden, die aan
jongelieden zoo eigen zijn. Als die lieve Sir Brian Newcome om rede-
nen van gezondheid zijn mandaat moet nederleggen, zal mijnheer New-
come in het Parlement komen en dan weder aanspraak maken op den
ouden baronstitcl, die in de familie behoort, maar sedert don tjjd van
Richard III gesluimerd heeft. Zij waren diep, heel diep afgedaald.
Mijnheer Newcomo\'s grootvader kwam naar Londen met een knapzak
op den rug, evenals Whittington. Hoe romanesk, niet waar?
Zoo is het nu reeds maanden lang voortgegaan. Niet in één dag heeft
men Lady Clara kunnen bewegen het verledene te vergeten en hot
rouwgewaad af te leggen. Zeer waarschijnlijk is het, dat men haar dag
aan dag de ontegensprekelijke fouten en de vele kleine zonden van —
van dien anderen heeft voorgehouden. De mensehen, die de jonge
dame omringen, kunnen zeer bereid zijn om haar gevoel te sparen,
doch hebben er geen belang bij om den armen Jack tegen de verdiende
afkeuring te vrijwaren. Dat een zoon van den ouden Ilighgate zulk
een verkwister, zulk een oneer voor zijn stand was, zulk een leven
leidde en zulk een opschudding maakte! Lord Dorking hield den heer
Belsize voor een monster dat tot alles in staat was, voor een duivel in
menschelijke gedaante; hij verzamelde alle praatjes die ooit ten nadeele
van dien jongen man in omloop waren geweest en waaraan geen gebrek
was, on sprak nooit van hem dan mot ziedende verontwaardiging. Na-
dat Barnes Newcome maanden lang aan Lady Clara onverdroten het
hof had gemaakt, werd hij eerlijk door haar aangenomen en wachtte
zij hem te Daden af, zonder eenigen tegenzin; totdat daar, terwijl zij
met haar vader over do promenade ging, de schim harer doode liefde
plotseling voor haar oprees en zij bezwijmd ter aarde stortte.
Als Barnes Newcome het raadzaam acht kan hij zeer toeschietelijk
van humeur en zacht in zijne gedragingen zijn. Wat hij over dit pijn-
lijke onderwerp sprak, was zeer betamelijk. Hij schreef Lady Clara\'s
ontroering geen oogenblik toe aan eenig overgebleven gevoel ten gunste
van mijnheer Belsize, maar alleen aan eene natuurlijke herinnering van
het verledene en aan de plotselinge verschijning, welke die herinnering
had opgewekt. »De naam eenor dame moet nooit tot het onderwerp van
-ocr page 289-
Barnes\' vrijerij.
281
eon twist tusschen mannen gemaakt worden,\'\' zeide Newcome met groote
deftigheid tegen Lord Dorking, >>en kapitein Belsize is ook zeer te juister
tijd vertrokken, anders zou ik hein zeker gekastijd hebben. Hij heeft
Baden dezen namiddag verlaten met een ander avonturier, tegen wien
ik mijn eigen familie heb moeten waarschuwen. Ik ben blij dat beiden
weg zijn. maar vooral kapitein Belsize; want ik ben zeer driftig, mylord,
en ik geloof niet, dat ik mij zou hebben kunnen bedwingen."
Toen de graaf van Uorking deze treffende rede van Barnes Newcome
aan Lord Kew mededeelde en oene warme lofspraak op diens karakter,
verstand en waardigheid hield, schudde Kew ernstig het hoofd en zeide:
»Ja, als Barnes op u schiet, zjjt ge een kind des doods; \'t is een duivel
van een kerel!" en hij schaterde het pas uit, toea Bord Dorking ver-
trokken was. Maar toen, dat verzeker ik u, haalde hij zijn hart aan
\'t lachen op; hij vertelde het geval aan Ethel en maakte Barnes een com-
pliment over zijne heldhaftige zelfverloochening; de aardigheid van den
dikken knuppel kwam daarbij in geen vergelijking. Barnes lachte mee,
want het ontbrak hem niet aan humor. »Ik geloof, dat gii Jack wel hadt
kunnen afranselen, toon hij van die samenkomst met de Borkings terug-
kwam," zeide Kew: »de arme drommel was zoo versuft en verzwakt,
dat de kleine Alfred hem een pak slaag had kunnen geven. Op andere
tijdstippen zoudt ge er meer moeite mee hebbon, beste Barnes." Nu
nam mijnheer Barnes Newcome zijne deftigheid weer aan, en zeide dat
eene grap eene grap was, doch dat men er aan één genoeg had, eene
betuiging, die zonder twijfel uit den grond van zijn hart kwam.
Die samenkomst en dat afscheid tusschen de oude gelieven liep met
groote kalmte en welvoeglijkheid aan beide zijden af. Lady Clara\'s
ouders waren natuurlijk tegenwoordig, toen Jack op hun opontbod zich
bij hen en hunne dochter kwam vertoonen, om zijn afscheidsbuiging
te maken. Lord Dorking zeide (de arme Jack heeft later in de benauwd-
heid zijns harten de gansche geschiedenis aan Clive Newcome verteld):
i> Mijnheer Belsize, ik moet u verschooning vragen voor de woorden die
ik gisteren in mijne drift gebezigd heb; zij spijten mij en ik herroep ze,
gelijk het u zeker spijt, dat er aanleiding toe bestaan heeft."
Met de oogen op het tapijt gevestigd, gaf mijnheer Belsize ten ant-
woord, dat het hem veel leed deed.
Hierop maakte Lady Dorking de opmerking, dat kapitein Belsize,
daar hij zich nu toch te Baden bevond, misschien wel uit den eigen
mond van Lady Clara zou willen hooren, dat het engagement, hetgeen
zij had aangegaan, door haar zelve gesloten was, op raad en met de
volle toestemming van hare familie. «Niet waar, lieveling?"
»Ja, mama," antwoordde Lady Clara met eene diepe nijging.
»\\Vij zullen u nu vaarwel moeten zeggen, mijnheer Belsize," sprak
zjjn lordschap, niet zonder aandoening. »Als bloedverwant van u en
als oud vriend van uw vader wensch ik u alles goeds. Ik hoop, dat uw
volgend loven niet zoo ongelukkig moge zijn als het afgeloopen jaar
geweest is. Laten wij als vrienden selieiden. Vaarwel, Charles. Clara,
geef kapitein Belsize de hand. Mylady, doe mij hot genoegen Charles
ook de hand te geven. Gij hebt hem van jongs af gekend, en — en
het spijt ons zeer, dat wij aldus moeten scheiden." üp deze wijze werd
•!ack Belsize\'s kies voorgoed uitgetrokken, en voor \'t ooganblik wen-
schen wij dus hem en zjjn makker in het lijdon eene goede reis.
De kleine dokter von Finck met zijne sluwe oogjos, die bij do meeste
voorname lui te Baden praktizeerde, reed dien gansenen dag de stad
rond met het echte verhaal van de bezwijming der jonge dame, waar-
-ocr page 290-
\'282                                  Be Newcomes.
omtrent de booze wereld en de oningewijden honderd dwaze bijzonder-
heden yerhaald hadden. Zou Lady Clara ooit geëngageerd zijn geweest
met kapitein Belsize? Gekheid! Iedereen wist, dat het met de zaken
van den kapitein bitier slecht stond en dat hij evenmin aan trouwen als
aan vliegen kon denken. Zou Lady Clara in flauwte gevallen zijn,
toen zij hem zag? Zij lag al flauw voordat hij in den omtrek kwam;
zij viel telkens flauw; dat was, voor zooveel hij nog maar wist, de
vorige week wel driemaal gebeurd. Lord Dorking had eene zenuwach-
tige trekking in zjjn arm, waardoor hij altijd met zijn stok zwaaide
alsof\'hij iemand wilde slaan. Hij had niet «kerel" gezegd, maar »Karel";
kapitein Belsizo heette Karcl. Staat hij zoo niet in \'t Jaarboek van den
adel?
Heet hij daar Jack? Ja, die jaarboeken zijn altijd vol fouten.
Deze openhartige mededeelingen oefenden haar invloed uit. De booze
tongen hielden natuurlijk dadelijk stil; de menschen waren volmaakt
tevreden gesteld; dat zijn zij altijd. Op het bal den volgenden avond
verscheen I>ady Clara en dunste met Lord Kew en Barnes Newcome.
Het ganscho gezelschap was zoo voorkomend en welwillend als men
maar wenschen kon, en er was oven weinig sprake van flauw vallen
als van \'t inbrandstekcn van het Kurhaus. Doch Madame de la
Cruchecassée en Madame de Sclilangenbad en al dio andere wonderlijke
personen, niet welke de mannen wel sproken, doch tegen welke do
vrouwen slechts zwijgend nijgen, bleven beweren, dat niets de Engelsche
preutschheid evenaarde, en gaven op dokter Finck\'s verzekeringen, ver-
klaringen en ceden slechts, hare welgevulde schouders ophalende, ten
antwoord: »Taiscz-voas, doctextr, vous riétes qu\'une vieille béte!"
Lady Kew woonde het bal bij en betoonde zich buitengewoon gracieus.
Juffer Erhcl walste een paar malen met Ijord Kew, maar zag er meer
farouche dan gewoonlijk uit. Jiob Jones, die zijn oogen niet van haar
kon afhouden, vroeg verlof om met haar te walsen en verhaalde haar
hetgeen hij zich van Clive Newcome uit de schooljaren herinnerde. Hij
sprak van eene vechtpartij, waarin Clive eene rol had gespeeld, en gaf
daarvan eene beschrijving, waarnaar juffer Newcome met belangstelling
scheen te luisteren. Hij uitte zijn leedwezen over Clive\'s gril om schilder
te worden, en was verrukt toen juffer Newcome hem aanried zijn portret
te laten maken, daar zijn voorkomen, gelijk zij zeide. zoo pittoresk
was. Hij ging aldus met zijn gekeuvel voort, totdat Ethcl hem plotseling
liet staan, eene buiging voor hem maakte en bij Lady Kew plaats ging
nemen. »En den dag daarna, mijnheer," zei Dob, dien schrijver dezes
het geluk had aan een diner in den Upper Temple te ontmoeten, »toen
ik haar op de wandelplaats tegenkwam, mijnheer, liep zij mij voorbjj,
alsof\' zij mij nooit gezien had. De airs, welke die lui aannemen, zijn
voldoende om oen monscli tot een republikein te maken."
Juffer Ethcl was inderdaad trotsch, zeer trotsch, en moeilijk van
humeur. Zij spaarde niemand van hare familie, uitgezonderd hare goed-
hartige moeder, jegens welke zij altijd vriendeljjk was, en haar vader,
dien zij. sedert zjjne ziekte, met zorg en nauwlettendheid oppaste. Maar
zij twistte dikwijls met Lady Kew en kwam Lady Julia ter hulp, als
deze door hare moeder getergd en gefolterd werd. Zij deed Barnes van
pijn krimpen, door de minachting waarmede zij hem toesprak, en zij
ontzag zelfs Lord Kew niet, dien zjjne vriendelijkheid niet tegen hare
bitsheid beschermde. Do oude koningin-moeder was letterlijk bang voor
haar en hield op met Lady Julia te kwellen als Ethel binnenkwam,
hoewel zij natuurlijk hare schade inhaalde, zoodra dio jonge dame hare
hielen gelicht had ; maar zoolang deze er bij was, trachtte zij haar be-
-ocr page 291-
Barnes\' vrijerij.
283
daard te doen blijven en te vriend te houden. De stuurschheid van het
meisje tegen Lord Kew was zeer onrechtvaardig, en nog des te wreeder
omdat de goedhartige jonkman nooit aan iemand een scherp woord
toevoegde en, geen wapenen voerende, ook door niemand had behooren
aangevallen to worden. Doch juist zijne lankmoedigheid scheen zijne
jeugdige vijandin des te meer te vertoornen ; zij schoot hare pijlen af,
omdat zijn eerlijke borst onbedekt was, en het bloed stroomdo uit de
wonden, die zij toebracht. Hare familie stond verstomd over hare hard-
vochtigheid, en de jonkman zelf gevoelde zich in zijn eer getast en in
zijn gevoel gegriefd door de moedwillige wreedheid zjjner nicht.
Lady Kew verbeeldde zich, dat zij de oorzaak van dat slechte humeur
begreep, en onderhield Ethel daarover. «Willen wij een brief naar
Lucern schrijven en Dick Tinto verzoeken terug te komen?" vroeg
mylady. «Zijt gij zoo dwaas, Ethel, dat gij naar dien jongen losbol
en zijn rossen baard hunkert ? Hij teekent heel mooi; ik geloof wel,
dat hij een paar honderd pond \'sjaars als teekenmeester zou kunnen
verdienen, en niets zou gemakkelijker zijn dan uw engagement met
Kew af te breken en den teekenmeester te fluiten, dat hij terug mag
komen."
Ethel nam een ganschen stapel van Clive\'s teekeningen op, ontstak
eene kaars, wierp de schetsen in den haard en stak er do vlam in.
»Een heel aardig bedrijf,\'\' merkte Lady Kew aan, »\'tgeen afdoende be-
wijst, dat gij om Clivo in \'t geheel niet meer geeft. Hebben wij eene
briefwisseling op touw gezet ? Wij zijn toch neef en nicht en kunnen
als familie elkander wel schrijven." Eene maand vroeger zou de oude
dame haar met andere wapenen dan spotternijen te lijf zijn gegaan,
doch zjj was thans bang on durfde zich van geen ander geweer bedienen.
»0, o I" riep Ethel in woede uit, »wat een loven is het onze toch ! en
wat koopt en verkoopt en verschachert gij uwe kindoren ! \'t Is Clive
niet, die arme jongen, die mjjn hoofd vervult. Onze wegen in \'t leven
loopen uiteen. Ik kan mij van mijne familie niet afscheiden, en ik weet
zeer goed hoo gij er hem in zoudt ontvangen. Als hij geld had, zou
het een ander geval zijn. Gij zoudt hem met vreugde begroeten en hem
met open armen ontvangen ; doch hij is maar een arme schilder en wij
2ün — ge°f wel acht! — bankiers in de City van Londen, en hij wordt
schoorvoetend onder ons toegelaten, evenals die zangers en zangeressen,
welke mama met zooveel wellevendheid behandelt en die naar beneden
moeten gaan, om alleen met elkander te soupeeren. Waarom zijn zij
niet zoo goed als wij ?"
«Monsieur de C— is van adellijke afkomst, liefje," gaf Lady Kew haar
ten antwoord: »a!s hij het zingen heeft laten varen en fortuin gemaakt
heeft kan hij zonder twijfel weer in de groote wereld optreden."
«Fortuin gemaakt heeft, — ja, dat is het." hernam Ethel, «dat is
het wachtwoord. Sedert de schepping der wereld zijn er geen menschen
geweest, die zich zoo weinig schaamden over hunne luge hebzucht!
Wij erkennen dat en verheffen er ons op ! Wij verscliacheren don eenon
dag na den anderen, rang tegen geld en geld tegen rang. Waarom hebt
gij mijn vader met mijne moeder laten trouwen ? Was hij zoo schrander
of geestig? Gij zult mij niet tegenspreken, dat gij hem weggeschopt
zoudt hebben, al ware hij een engel in persoon geweest. Uwe dochter
is voor papa\'s geld gekocht, evengoed als do heerlijkheid Newcome.
Zal er dan nimmer een dag komen, dat die aanbidding van den Mam-
nion onder ons een einde neemt?"
«Niet in mijn levenstijd of in don uwen, Ethel," gaf de oude, niet
-ocr page 292-
De Newcomes.
284
al te onvriendelijk, ten antwoord, want wellicht herinnerde zij zich een
lang verleden dag, lang voordat zjj zelve oud was.
»Wij worden verkocht, even gewis verkocht als de Turksche vrouwen,"
ging het jonge meisje voort; »het eenige onderscheid is, dat onze mees-
ters slechts ccnc Circassische slavin te gelijk mogen hebben. Neen; er
is voor ons geen vrjjheid. Ik draag mijn groene kaartje en wacht tot-
dat mijn meester komt. Doch telkenmale als ik aan onze slavernij denk,
kom ik er des te meer in opstand tegen. Waarom weigert of vlucht dat
beklagenswaardige schepsel, dat arme meisje met, dat met mijn broeder
moet trouwen ? Als ik een man hartelijk genoeg liefhad, als ik hem
meer beminde dan alles ter wereld, meer dan rijkdom, rang, mooie
huizen en titels (en ik gevoel, dat ik die het meest liefheb), ik zou alles
ten offer brengen en hem volgen. Maar wat kan ik, met mijn naam en
mijn ouders, doen? Ik behoor aan de wereld, gelijk de rest van mijne
familie. Gij zijt het die ons hebt opgevoed en verantwoordeljjk voor
ons zijt. Waarom zijn er geen kloosters, waarin ik mijne toevlucht kan
nomen ? Gij beraamt een voornaam huwelijk voor mij ; gij voorziet mij
van een goeden echtgenoot, een vriendelijk mensch, niet zeer slim, maar
heel hartelijk; gij maakt mij — zooals gij het noemt — gelukkig, en
ik zou liever achter den ploeg loopon, zooals do vrouwen hier."
«Neen, dat zoudt gij niet, Ethel," antwoordde hare grootmoeder
droogjes. «Dat zijn heel aardige praatjes van schoolmeisjes. De regen-
buien zouden uw fijne teint bederven ; gij zoudt in een uur doodmoe
zijn en terugkomen om het luncheon te gebruiken ; gij behoort tot de
uwen, liefje, en zijt niet beter dan de overige wereld; gij ziet er zeer
goed uit, zooals gij zelve opperbest weet, en hebt geen heel handel-
baar humeur, \'t Is gelukkig, dat gij Kew voorhebt. Ueheersch u zelve,
althans vóór uw huwelijk ; want zulk een prijs valt niet eiken dag aan
een mooi meisje ten deel. Gij hebt hem met schrik over uwe hardvoch-
tigheid doen afdeinzen, en als hij niet aan de roulette is of biljart speelt,
zit hij zeker te denken wat een kleine feeks gjj zijt, zoodat het raad-
zaam voor hem is zich nog eens te bezinnen terwijl het nog tijd is. Vóór
mijn trouwen hoeft uw arme grootvader nooit geweten, dat ik een hu-
meur had; van latere dagen wil ik niet spreken; maar beproevingen zijn
voor ons allen goed on hij doorstond de zijne als een engel."
Ook Lady Kew was, althans bij deze gelegenheid, in een bewonde-
renswaardig goed humeur. Zij kon, als het noodig was, zich ook be-
heerschen, en daar zij op dit huwelijk bijzonder prijs stelde, wilde zjj
hare kleindochter liever vleien en tot bedaren brengen dan haar berispen
en schrik aanjagen.
«Waarom verlangt gij zoozeer naar dit huwelijk, grootmama?" vroeg
het meisje. «Mijn neef is niet heel erg verliefd, — althans het komt
mij zoo niet voor," voegde zij er blozend bij. «Ik moet verklaren, dat
Lord Kew in \'t minst niet verlangend is, en indien ik hem verzocht vijf
jaar te wachten, geloof ik dat hij er gaarne in zou berusten. Waarom
haakt gij er dus zoo naar?"
«Waarom, liefje? ümdat ik geloof, dat jonge dames, die zooveel
behagen in het leven van den werkenden stand scheppen, het ijzer
moeten smeden terwijl het heet is; omdat ik geloof, dat het voor Kew
hoog tijd wordt zich te «rangéren"; omdat ik overtuigd ben, dat hij de
beste echtgenoot en Ethel de liefste gravin in Engeland zal zijn.\' En
bij die woorden ko»k de oude dame, die zelden ecnig blijk van toege-
negenheid aan den dag legde, met een blik van ingenomenheid hare
kleindochter aan. Van haar zag Ethel naar den spiegel, die op hare
-ocr page 293-
Lady Kew op het congres.                            285
blinkende oppervlakte zeer waarschijnlijk do waarheid bevestigde van
\'tgeen Lady Kew juist gezegd had. Zullen wij het jonge meisje euvel
duiden dat het zich zoo bekoorlijk afspiegelde, dat het die streolende
waarheid erkende, en dat het willens en wetens met dien triomf in-
stemde? Laat zij haar deel hebben van de ijdelheid, van de jeugd, van
de begeerte om te beheerschen en zich bewonderd te zien. Onderwijl
hebben de teekeningen van mijnheer Clive in den haard liggen knette-
ren en is het laatste vonkje van dien brand opgevlogen, zonder dat
iemand er acht op geslagen heeft.
DRIE EN DERTIGSTE HOOFDSTUK.
I.AÜY KEW OP HET CONGRES.
Toen Lady Kew hoorde dat Madame d\'Ivry zich te Baden bevond, en
daarbij vernam hoe gracieus de Fransche dame zich jegens de familie
Newcomo betoond had en hoe ontevreden zij over Lord Kew was, vierde
de oude gravin den teugel aan dat heftige humeur, waarmede de na-
tuur haar bedeeld had, — een humeur dat zij soms aan den ketting
legde en van blaffen en bijten weerhield, doch dat, wanneer het van
den m ui Hui ml bevrijd was, een dier mocht heetcn, waarvoor al de leden
van mylady\'s familie eene rechtmatige vrees koesterden. Er was er niet
één onder, die in zijn of haar tijd niet gebeten, verscheurd, onder den
voet geloopen of op andere wijze verschrikt of beschadigd was door dat
teugelloozo beest. Dogenen, die er bang voor waren, brachten het
lekkere beetjes en streelden het; die voorzichtig waren ontweken het
zoo ver mogelijk sn maakten een omweg om het niet tegen te komen;
doch wee dengenen van de familie, die het dier zijn maal moesten bren-
gen of zijn nest moesten soroiden, of die (het zij met eerbied gezegd)
net hok met Lady Kew\'s bulhond moesten deelen. \'t Is niet tegen te
spreken dat een slecht humeur, wanneer het gepaard gaat met eene
zekere onbaatzuchtigheid en moed, die er niet zelden aan verbonden
zijn, een der kostelijkste en voordeeligste gaven is, waarmede een heer
of dame toegerust kan zijn. Iemand, dio altijd do tanden laat zien, is
verzekerd van het grootste ontzag in zijn of haar familiekring. De vad-
sigen verliezen den lust om met hem te twisten; de bevreesden vleien
en verheffen hem ; en daar bijna iedereen öf bevreesd of vadsig is, zoo
kan een man van slecht humeur verzekerd wezen dat hij zijn zin zal
krijgen. Hij is het die beveelt en al do anderen gehoorzamen. Is hij
een lekkerbek, dan krijgt hij wat hij gaarne eet, en de smaak van al
de anderen moet zich naar den zijnen richten. Zij (schertsenderwijze
verwisselen wij hot geslacht, daar het slecht humeur van geen bepaalde
sekse is) — zij heeft in het salon de plaats die haar het best bevalt,
on haar ouders, broeders of zusters zullen het niet wagen haar gewo-
nen stoel in te nemen. Wil zij naar eene partij, dan kleedt mama zich
in weerwil van hare hoofdpijn, en papa, die een hekel heeft aan die
akelige soirees, gaat na het diner naar boven en doet zijn oude witte
das om, ofschoon hii den gansenen dag op het kantoor gezwoegd
heeft en er den volgenden morgen vroeg weder moet zijn, — ja, hij
gaat met haar uit en zal tot den cotillon bljjven. Als de familie een
zomerreisje gaat doen, bepaalt zij waarheen men zal gaan en waar men
zal stilhouden. Als hij laat thuis komt, wordt er met het eten op hem
-ocr page 294-
De Newcomes.
286
g
ewacht, en niemand durft een woord zeggen, al rammelt men van den
onger. Wat is iedereen verlicht en blij, als hij in een goed humeur
is! Wat springen de bedienden op als hij belt en komen aanvliegen
om te hooren wat hij te bevelen heeft! Wat zitten zij geduldig des
avonds op hem te wachten, en wat loopen zij als hazen in den regen
naar buiten, om eene vigilante voor hem te halen! Wat u en mij daar-
entogen betreft, die humeurtjes als engelen hebben, die men nooit
boos gezien heeft, die men nooit eene Klacht heeft hooren uiten, nie-
mand bekommert er zich om, of wij in ons humeur zijn of niet. Onze
vrouwen gaan naar de modemaakster en laten ons de rekening thuis
zonden, en wjj betalen die; onze knecht leest eerst de courant uit, eer
hij op ons bellen komt en ons het blad brengt; onze zonen zitten in
den armstoel te wiegelen, waarin wij zoo gaarne plaats zouden nemen ;
zij halen het huis vol jongelui en rooken in de eetkamer: onze kleer-
makers bedionen ons slecht; onze slagers geven ons nuchter vleesch ;
onze leveranciers komen ons veel spoediger dan hun andere klanten
manen, omdat zjj onzo goedhartigheid kennen; en onze dienstboden
gaan uit als zij het goedvinden, en noodigon openlijk hare vriendinnen
op een maaltje in do keuken. Als Lady Kew zeido sic vulo sic juüpo,
dan verzeker ik u, dat weinig personen van mylady\'s omgeving zich
ophielden, om, voordat zij hare bevolen uitvoerden, naar de reden te
vragen.
Indien men, \'tgeen zeer zelden het geval is, twee zulke gebiedende
en heerschzuchtige karakters in eene familie vindt, ontstaan er natuur-
lijk botsingen, waarvan onaangename tooneelen het gevolg zijn; of,
indien de familie Ilajazet buitenshuis oen anderen drittigen Turk ont-
moet, komen er woedende gevechten van, de bondgenooten worden van
beide zijden aangevoerd en soms nemen de omstanders doel aan den
twist. Dit was ongelukkig in de tegenwoordige omstandigheden het
geval. Gewoon haar wil thuis te zien eerbiedigen, wilde Lady Kew
dien ook buitenshuis opdringen. Zij gaf haar oordeel over de personen,
met welke zjj in aanraking kwam, met groote\' vrijmoedigheid te kennen.
Men bracht haro gezegden over zooals men het die van andere lieden
doet, en als zij zich bitter uitliet, kan men verzekerd zijn, dat er bij
de overbrenging niets van do bitterheid verloren ging. Zjj was woedend
togen Madame la Duchosse d\'Ivry en barstto los wanneer haar naam
maar genoemd werd. Waarom was zij niet bij haar man ? Waarom
liet die vrouw den armen ouden hertog aan zijne jicht over en zwierf
zij met hare kale hofhouding van biljartmarkeurs het land rond? En
dio vrouw noemde zich Maria Stuart? Nu, in sommige opzichten ver-
diende zij dien naam ook, al had zij haar man nog niet vermoord.
»Ha!" zeide de oudo dame, hare vuist schuddende, »als do hertogin de
Koningin der Schotten is, zou ik Koningin Elizabeth wel willen zijn !"
Daar deze gevoelens in het publiek, op de promenade, aan verscheidene
wederzjjdsche bekenden werden geopenbaard, had de hertogin natuurlijk
het genoegen, al die aanmerkingen van Lady Kew te vernomen, weinige
minuten nadat zij gemaakt waren: en Hare Genade en de hooge prinsen,
graven en eielen van haar hof, die door de oude gravin markeurs
waren genoemd, vergolden do complimentjes van Lady Kew met puntige
gezegden van hun eigen maaksel. Er werden kwade geruchten betreffende
mylady opgedolven, zóó oud, dat men zou gedacht hebben, dat zij
sedert veertig jaren vergeten hadden moeten zijn, — ja, zóó oud, dat
de meeste dor tegenwoordige Newcomes toen nog niet geboren waren,
zoodat zij buiten het bestek van schrijver dezes liggen. Lady Kew was
-ocr page 295-
Lady Kew op het congres.
287
verbolgen tegen hare dochter (er waren oogenblikken wanneer niemand
het mylady naar den zin kon maken), zelfs wegens de geringste be-
leofdheid, waarmede Lady Anna de avances der hertogin bejegend had.
»Een kaartje bij haar afgeven! Nu ja, ge hadt een kaartje met een
knecht kunnen zenden. Maar bij haar binnen te gaan — omdat zij aan
het venster stond en uw rijtuig zag! Zijt ge dol, Anna? Dat was juist
de reden, waarom ge niet uit het rijtuig hadt moeten komen. Maar ge
zijt zoo zwak en goedhartig, dat ge, als een roover u aanhield, bij het
overhandigen van uwe beurs zoudt zeggen: »Mag ik u dit presenteeren?"
Ja, als zijne vrouw daarna een bezoek bij u aflegde, zoudt ge \'t met
eene contra-visite beantwoorden."
Als al die uitdrukkingen maar over de hertogin gebezigd en niet
somwijlen tot haar gericht waren, had alles nog vrij goed kunnon gaan.
Wat een leven zou het wezen en wanneer zouden wij ooit rust hebben,
indien wij twist maakten mot al de personen die achter onzen rug kwaad
van ons spreken, en hun de oogen gingen uitkrabben zoodra wjj hen
zagen! Het kwaadspreken is een aangenomen gebruik in de maatschappij.
Doe het maar van mij, ik zal het van u doen ; maar laten wij vrienden
zijn, als wij in elkanders gezelschap komen. Js het ons niet allen op
een dozijn plaatsen gebeurd, dat wij bij \'t binnenkomen van eene kamer
aan de lieve gezichten der aanwezigen zagen, dat zij het juist zoo even
druk hadden gehad over onze kleine eigenaardigheden, misschien nog
toen wij reeds op de trap waren? Was ons bezoek daarom minder
aangenaam ? Neen ; wij wachten tot sommige van onze goede vrienden
do nielen gelicht hebben, en dan is hot onze beurt. Mijn rug is tot
mijn buurmans dienst; zoodra ik dien gekeerd heb, mag hij zooveel
gezichten trekken als hij wil; maar als wij elkander ontmoeten, laten
wij dan lachen en elkander do hand geven als welopgevoede lieden,
voor welke een kalm en innemend gelaat, en een goed voorgewend
lachje om het te verhelderen, oven onmisbaar is als hagelwit linnen.
Op dit punt nu beging Lady Kew oen misslag. Zij wilde, om welke
reden dan ook, Madame d\'Ivry uit Maden verdrijven, en dacht dat dit
oogmerk niet beter te bereiken was dan door gebiodende manieren aan
te nomen en dat wenkbrauwfronsen, hetgeen zoo menig ander op de
vlucht had gejaagd, op de hertogin toe te passen. Maar de Koningin
der Schotten was ook een vast karakter en hare hovelingen vochten
dapper aan hare zijde. Sommigen konden de rekening in hun logement
niet betalen en daarom de wijk niet nemon, en anderen bezaten moed en
wilden niet vluchten. Madame de Kew wilde Madame d\'Ivry niet vleien
en voor zich winnen, maar haar door een vluggen en kraohtigcn aanval
verjagen. Zij begon daarmede schier bij de eerste gelegenheid toen zij
met elkander in aanraking kwamen. «Het heeft mij veel leed gedaan,
Madame la Duchesse, te hooren dat Monsieor lo Duc ziek te iïagnères
is achtergebleven,\'\' begon do oude dame bij de eerste ontmoeting, nadat
de gebruikelijke begroetingen hadden plaats gehad.
«Madame \'la Comtesse is wel goed, dat zij belang stelt in do gezond-
heid van Monsieur d\'Ivry," antwoordde do hertogin. «Monsieur Ie Duc
heeft bij zijne hoogo jaren niet veel lust in het reizon. Gij, waardo
mylady, zijt wel gelukkig, dat gij altijd Ie gout des vayages behouden kunt."
«Ik ben naar mijne familie gekomen, waarde hertogin."
»Wat moet die verrukt zijn, u in haar midden te hebben ! Miladi
Anne, ge moet onuitsprekelijk verheugd zijn door do tegenwoordigheid
van eene zoo teedere moedor! Mag ik het genoegen hebbon Madame la
Comtesse do la Cruchecassée aan Madame Ia Comtesse de Kew voor to
-ocr page 296-
288                                           De Newcomes.
stellen\'.\' Miladi is do zuster van dien onderhoudenden markies van
Steyne, dien gij gekend hebt, Ambrosine! Madame la Comtesse de
Schlangenbad, miladi Kew. Ziet gij wel hoe sprekend miladi op milor
gelijkt ? Deze dames hebben deel gehad aan de gastvrijheid, den luister,
van Gaunt House. Zij woonden die fameuse partijen bij, welke de
bekoorlijke mevrouw Crawley, la sémillante Becki, verlevendigde. Wat
moet het Hotel de Gaunt in de tegenwoordige omstandigheden somber
zijn ! Hebt gij van de botooverende mevrouw Becki wel gehoord, miladi ?
Monsieur Ie Duc beschrijft haar als de meest spirituelle Engelsche dame,
die hij ooit ontmoet heeft." De Koningin der Schotten wenddo zich
daarop tot hare staatdame en fluisterde haar iets toe, waarbjj zij de
schouders ophaalde en naar haar voorhoofd wees. Lady Kew begreep
dat Madame d\'Ivry van haar neef, den tegenwoordigen Lord Steyne,
sprak, die niet wel bij zijn hoofd was. L)e hertogin zag rond en wenkto
een vriend, dien zij in de verte ontdekte. «Comtesse,\'\' vroeg zij, «kent
gjj Monsieur den kapitein Blackball reeds? Hij is de ziel van ons ge-
zelschap." üp dion wenk der hertogin naderde een wonderlijk heer met
eene groote sigaar en een bont vest met groote bloemen, terwijl «biljart"
op zijn gezicht geschreven stond. De gravin van Kew had bij haar aan-
val niet veel gewonnen ; zij was voorgesteld aan de dames de la Cru-
checassée en de Schlangenbad on stond nu op het punt om kennis te
maken met kapitein ISlackball.
«Vergun mij, hertogin, ten minste mijne Engelsche vrienden zelf te
kiezen," zeide Lady Kew, met den voet stampende.
«Natuurlijk, mevrouw. Gij schijnt van dien goeden Monsieur de
Blackball niet te houden ? Ja, do Engelschen hebben wonderlijke ma-
nieren, vergeef mij dat ik het zeg. \'t Is verbazend hoe trotsch uwe natie
is en hoezeer gijlieden u over uwe landgenooten schaamt!"
«Er zijn menschen die zich over niets schamen, Madamo la Buchesse,"
riep Lady Kew uit, hare bedaardheid verliezende.
«Is die gracieuseté voor mij ? Gij zijt al te goed. Deze goede Mon-
sieur de ISlackball is niet heel beschaafd, maar voor een Engelschman
is hij toch niet al te erg. Ik heb op mijne reizen wel menschen ont-
moet, die onfatsoenlijker waren dan Engelsche heeren."
»En wie waren dat?" vroeg Lady Anna, die reeds vergeefsche pogin-
gen had gedaan om aan dit gesprek een einde te maken.
«Engelsche dames, miladi! Ik zeg dit niet op u, want gij zijt be-
leefd; gjj zijt te zachtaardig, Lady Anna, om kwaad te wezen.\'
De raadbesluiten der wereldsgezinde vrouw, die den tak der familie
Newcome, over welken wij nu een poosje moeten handelen, bestuurde en
regeerde, brachten andere gevolgen voort dan de oude dame wenschte
en voorzag. Wie kan ook altijd alles voorzien ? Dat kan de verstan-
digste niet. \'loen Zijne Majesteit Lodewijk XIV zijn kleinzoon op den
Spaanschen troon voerde (en daardoor do tegenwoordige hooggeachte
dynastie van dat land stichtte) heeft hij zeker niet gedacht, dat hij zijn
eigen troon in gevaar zou brengen en dat gansch Europa hem bij zijne
koninklijke ooren zou grijpen. Zou do laatste koning der Eranschen,
toen hij zoo begeerig was om een zijner geliefde zonen op een hoog
standpunt te plaatsen en eene schoone Spaansche prinses, met eene
kroon en een koninkrijk in \'t verschiet, voor den eenvoudigen en gehoor-
zamen jongeling te bekomen, ooit ondersteld hebben dat zijn geheel
doorluchtig geslacht en zijn schepter verloren zouden gaan door die slimme
speculatie ? Wij kiezen slechts de edelste voorbeelden om licht te ver-
spreiden over het gedrag van zulk een edel oud personage als Lady Kew,
-ocr page 297-
Lady Kew op het congres.                            289
die onbeschrijfelijk veel verdriet over eenige onschuldige leden harer
familie bracht, hoewel zij hen ongetwnfeld meende te bevoordeelen door
haar ervaren leiding en haar erkende wereldsche wijsheid. Al zijn wij
zoo slim als Jezuïeten, al kennen wij de wereld nog zoo goed, al vor-
men wij de best beraamde plannen en de diepzinnigste combinatiën,
dan worden plotseling door eene niet ongewone wending van zaken al
die plannen en combinatiën in duigen geworpen en wij zelven er bij.
Wij mogen zoo wijs zijn als Lodewijk Philips, dien Ulysses die altijd
geraadpleegd werd en dien de fatsoenlijke lieden zoozeer bewonderden;
maar zie, na jaren van geduldig plannenmaken, na wonderen van be-
hendigheid, na vleien, draaien, veinzen en dreigen, komen er sterker
machten tusschen, en plannen, bekwaamheid, geweld, het wordt alles
tot niets.
Frank en Ethel, do kleinkinderen van Lady Kew, waren gehoorzame
onderdanen van deze oude despoot, deze heerschzuchtige oude Lodewijk
XIV in eene zwarte muts met linten, deze plannenmakende oude Lodewijk
Philips in zijde. Maar zij waren van goed bloed en van een zelfstandig
karakter, en in weerwil van al haar trekken en slaan, in weerwil van
de dressuur in hare manége, waren de levendige jonge paarden moeilijk
te temmen. Vooral Ethel was deze maal bijzonder stug, weerbarstig
tegen de zweep en wild in het tuig. De wijze, waarop Lady Kew haar
leidde, perste do bewondering der familie af, want onder deze was het
een aangenomen stelling, dat niemand met Ethel te recht kon komen
dan Lady Kew. Barnes zeide, dat niemand in staat was Ethel te tem-
men dan zijne grootmoeder, Hij kon het niet, dat was zeker. Mama
beproefde het nooit, en was dan ook zoo goedhartig, dat zij in plaats
van het veulen te berijden, den zadel op haar eigen rug zou genomen
hebben en zich door het veulen zou hebben laten berijden. Neen, er
was niemand die dat meisje in bedwang kon houden dan Lady Kew,
verklaarde liarnes, die voor mylady veel eerbied en vrees koesterde.
«Als Ethel niet zoo kort mogelijk gehouden wierd," zeide hij, »kan men
niet zeggen wat zij niet doen zou. Bij don hemel, zij zou in staat zijn
met den schrijfmeester op de vlucht te gaan!"
Na den tegenspoed en het vertrek van den armen Jack Belsize legde
de bruid van Barnes geen blijk van eenige andere gewaarwording dan
| die van stille tevredenheid aan den dag. Zij kwam dadelijk als zij ge-
j roepen werd en deed wat haar eigenaar van haar verlangde. Zij lachte
als \'t noodig was, had een glimlachje als men haar toesprak, danste
! als men haar vroeg, reed aan Barnes\' zijde in Kew\'s phaëton uit, en
! ontving hem wel niet met warmte, maar met beleefdheid en genoegen.
De minachting, waarmede haar aanstaande schoonzuster haai\' beschouwde,
j is moeilijk te beschrijven. De enkele tegenwoordigheid van het lijdzame
en beschroomde meisje ergerde Ethel, die, als Clara er bij was, altijd
trotscher, driftiger en gebiedender was dan op andore oogenblikken.
Omstreeks dezen tijd kwam Clara\'s broeder, de reeds meer vermelde
burggraaf Rooster, bij de familievereeniging. Hij was verbaasd, opge-
togen, geboeid door juffer Newcome en haar geest. »Te drommel, dat
is er een die durft!" sprak zijn lordschap. »Er gaat niets boven een
dansje met haar. Wat havent zij al die andere meisjes ! En wat heeft
zij er slag van om met iedereen den draak te steken ! Maar," voegde
de jonge officier er bij, met die slimheid en humor die hem onderscheid -
j den, »ik wil liever met haar dansen dan trouwen — verduiveld veel
liever — en ik benijd u dat gedeelte van de zaak niet, Kew, mijn
jongen." Lord Kew trachtte zich ook niet te doen doorgaan voor
DE STEWCOMES. I.                                                                                                 19
-ocr page 298-
De Newcomes.
290
iemand die te benijden was. Hij vond zijne nicht een mooi meisje en
was het met zijne grootmoeder eens, dat zij als gravin zich goed zou
voordoen, terwijl hij het geld, dat Lady Kew aan het jonge paar zou
geven of nalaten, als eeno zeer welkome toevoeging tot zijn inkomsten
beschouwde.
Op het bal, dat den volgenden avond in het Kurhaus gegeven werd,
vond juffer Ethel goed in het fijnste en luisterrijkste toilet te verschijnen,
waarmede zij, die zich doorgaans zeer eenvoudig kleedde, veel een-
voudiger dan iemand anders, zich nog ooit vertoond had. Hare gol-
vende lokken, hare schitterend blanke schouders, haar prachtig gewaad
(ik geloof werkelijk dat de jonge dame haar hofcostuum had aange-
trokken) deed allen, die het aanschouwden, verstomd staan. Zij ecraseerde
alle andere schoonen door haar voorkomen, zoodat de hovelingen van
Madame d\'Ivry de oogen niet van dit verblindende jonge schepseltje
konden afhouden, de mannen met bewondering, de vrouwen met tegen-
zin. Geen der Russische, Spaansche en ltaliaansche gravinnen, ner-
toginnen en prinsessen was zoo schoon of zoo bevallig. Er bevonden
zich te Baden, gelijk tegenwoordig overal elders in Europa, eenige dames
uit New-York, maar zelfs deze deden zich niet schitterender voor dan
juffer Ethel. De vrouw van generaal Jeremias J. llung verklaarde, dat
juffer Newcomo op elke partij in Eourth Avenue te New-Vork zou
kunnen verschijnen ; zij was het eenige goedgekleedo Engelsche meisje,
dat mevrouw Bung tot nog toe gezien had. Een jonge Germaansche
Durchlaucht verwaardigde zich aan zijn adjudant te verklaren, dat hij
juffer Newcome zeer schoon vond. Al onze kennissen waren van \'tzelfde
gevoelen. Mijnheer Jones vond haar razend bekoorlijk, de ervaren kapitein
lackball ging hare voortreffelijkheden met het oog van een kenner na
en beschreef ze met een innemende openhartigheid. Lord Rooster
stond opgetogen en complimenteerde zijn gewezen wapenbroeder met het
bezit van zulk een juweel. Alleen Lord Kew was niet verheugd, en dit
had juffer Ethel ook niet bedoeld. Zij zag er zoo brillant uit ais Assche-
poetster op het bal van den prins. Maar waar was al die pracht voor
noodig ? dat wonderbaarlijke toilet ? die blinkende hals en schouders,
wier blankheid en schoonheid de oogen der toeschouwers verblindde ?
Zij was zoo opzichtig gekleed als een actrice van de Variétés, die naar
een souper in de Trois frères moest. »\'t Was Mademoiselle Mabille en
habit de cour"
merkte Madame d\'Ivry tegen Madame de Schlangenbad
aan. Barnes, die met zijn aanstaande do vis-a-vis van zijne zuster en
den verrukten Lord Rooster was, stond even verwonderd over Ethel\'s
gelaat en voorkomen. Do kleine Lady Clara scheen in vergelijking met
haar een dansend schoolmeisje.
Een, twee, drie der volgelingen van Hare Majesteit de Koningin der
Schotten werden in den loop van den avond weggevoerd door de zege-
vierende jonge schoone, wier triomf, gelijk het eigenzinnige meisje
misschien ook bedoeld had, de Duchesse d\'Ivry ergerde, de oude Lady
Kew woedend maakte en den jongen edelman, met wien zij verloofd
was, verdriet deed. Het meisje scheen er behagen in te schoppen, hen
alle drie te grieven. Er was iets, dat haar zoowel tegen hare vrienden
als tegen hare vijanden verbitterde. De oude douairière koelde hare
woede aan Lady Anna en Barnes. Ethel hield bijna geheel alleen de
levendigheid van het bal op. Zij wilde niet naar huis gaan, en sloeg
zoowel verzoeken als bevelen in den wind, want zij was nog voor een
aantal dansen geëngageerd, zeide zij. Moest zij niet met graaf Punter
dansen? Het zou onbeleefd zijn, hem af te zeggen nadat zij het hem
-ocr page 299-
291
Lady Kew op het congres.
beloofd had. Moest zij niet met kapitein Blackball walsen .\' Was hij
geen goed gezelschap voor haar 1 Waarom hield Kew dan kennis met
hem ? Lord Kew wandelde en praatte toch eiken dag met kapitein
Blackball. Moest zij zoo hoogmoedig zijn, dat zij Kew\'s vrienden niet
wilde kennen? Daarop begroette zij den kapitein, die haar gedurende
dit gesprek naderde, met haar betooverondste lachje en eindigde met in
zijn armen door de zaal to draaien.
Madame d\'Ivry aanschouwde met het genoegen, dat men zich wel
kan voorstellen, den afval van haar aanhangers en de zegepraal harer
jeugdige mededingster, die met elke wals schooner scheen te worden,
zoodat de overigen bleven stilstaan om naar haar te zien, waarbij de
mannen van geestdrift blaakten en de vrouwen tegen wil en dank ge-
noodzaakt waren met die toejuiching in te stemmen. Hoe boos de oude
Lady Kew ook ware, terwijl zij wist hoezeer Ethel\'s gedrag haar klein-
zoon ergerde, moest zij toch onwillekeurig de weerspannige schoone
bewonderen, wier jeugdige geest meer dan opgewassen was tegen de
taaie wilskracht der heersenzuchtige douairière. Wat het misnoegen
van mijnheer Barnes betrof, wierp het meisje haar ondeugend hoofdje
in den nek, haalde hare blanke schouders op en ging met een min-
achtend lachje voort. In één woord, Ethel gedroeg zich als een on-
besuisde en onbevreesde jonge coquette, die met den besten uitslag haar
oogen liet werken, met verbazende levendigheid praatte, en aan alle
kanten lachjes uitdeelde, zoete woordjes gaf en moorddadige lonkjes
rondwierp. Welke booze geest bezielde haar toch 1 Als zij geweten had
welk kwaad zij stichtte, zou zij er misschien toch mede zijn voort-
gegaan.
flaar moedwil en hare lichtvaardigheid griefden het eerlijke hart van
den armen Lord Kew diep. Die inschikkelijke jonkman had verschei-
dene jaren zijns levens in allerlei luidruchtig gezelschap doorgebracht.
In de Chaumière, op de bals der Parijsche actrices en achter de cou-
lissen der opera\'s zoowel binnens- als buitenslands was hij goed bekend.
Die mooie dames, welke niemand kent, knikten uit particuliere loges
in do schouwburgen of verdachte broughams in het Park Lord Kew toe.
Hij had de vermaken nagejaagd zooals vele jongelieden, en pret ge-
maakt en feest gevierd met vroolijke losbollen en hunne bekenden. Nu
had hij daar genoeg van; hij herinnerde zich wellicht een vroeger rei-
ner leven en smachtte om daartoe terug te keeren. Ofschoon hjj onder
verworpelingen geleefd had, stelde hjj zich een verheven ideaal van
huiselijke deugd voor. Hij prentte zich in, dat goede vrouwen volko-
men goed waren. Van dubbelhartigheid had hij geen begrip; slechte
humeuren ergerden hem; moedwil dacht hij dat alleen aan slechte ka-
rakters eigen was, niet aan goede meisjes met goede moeders in fat-
soenlijko huizen. Zij moesten van nature hare betrekkingen liefhebben,
haar ouders gehoorzamen, de armen vorzorgen, hare mannen oeren en
hare kinderen opkweeken. Waarschijnlijk was het een lach van Ethel,
die hem uit deze mijmering deed ontwaken, en daarop vloog zij op de
tonen van het orkest weder met snelheid de balzaal rond. Hij vroeg
haar dien avond slechts éénmaal ten dans, ging vervolgens naar de
speelzaal en vond haar, toen hij terugkwam, nog altijd op de maat der
muziek ronddraaiende. Madame d\'Ivry merkte zijne zielskwelling en de
sombere uitdrukking van zijn gelaat op, hoewel zij zich niet over zijn
ontstemming verheugde, daar zij wist dat Ethel die veroorzaakt had.
Als de dartele heldin, in tooneelstukkeu en romans, en misschien
ook wel eens in het werkelijke leven, goedvindt de mate harer aan-
-ocr page 300-
De Newcomes.
292
trekkelijkheid te beproeven en met Sir Harry of den kapitein begint te
coquetteeren, loopt de held boos weg en knoopt met een andere dame
eene minnanj aan; doch beiden zien na eenigen tijd hunne dwaasheid
in, schudden elkander de hand en komen tot eene verzoening, waarna
de gordijn valt of het boek eindigt. Maar er bestaan mcnschen, die te
edel en te eenvoudig voor deze liefdesverhandelingen en kunstgrepen
zijn. Als Kew genoegen had, lachte hij, en als hem verdriet kwelde,
was hij stil. Hij deed geen moeite om zijne droefheid of zijne vreugde
te verbergen. Als hij dwaalde, was het misschien hierin, dat Ethel nog
zeer jong was; dat haar gedrag niet zoozeer uit opzet als wel uit
moedwil en te groote levendigheid voortsproot; en dat, zoo de jonge
mannen hun uitspattingen hebben en hun vermaak nemen, de jonge
vrouwen ook wel eens aan hare veel onberispelijker dartelheid en moed-
willige buien lucht mogen geven.
Toen juffer Newcome eindelijk bewilligde om naar huis te gaan,
bracht Lord Kew haar het witte manteltje (onder welks kap hare glan-
zige lokken, hare blozende wangen en hare schitterende oogen er al-
lerbekoorlijkst uitzagen) en liet haar dit sierlijke kleedingstuk aantrek-
ken, zonder dat hij een woord sprak. Zij beloonde hem voor deze
beleefdheid met eene schalke nijging. die hij met eene deftige buiging
beantwoordde, en daarop voorzag hij de oude Lady Kew van haar
mantel en geleidde haar naar haar rijtuig. Ethel was ontevreden over
de ontevredenheid van haar neef. Waartoe waren de bals anders be-
stemd dan om er te dansen? Was zij eene coquette? Had zij Lord
Kew reden tot misnoegen gegeven ? Als zij verkoos te dansen, zou zij
dansen ; zij begreep niet dat hij zulke airs aannam, en bovendien was
het zoo grappig geweest de hovelingen van de Koningin der Schotten
weg te kapen, onbetaalbaar grappig ! Aldus ging zij, onder het zingen
van wondervolle roulades, terwijl zij de kaars ontstak, naar hare kamer.
Zij had zulk een vroolijken avond gehad! Zoo buitengewoon veel ple-
zier ! Doch ik zou durven beweren (hoe zal echter een romanschrijver
achter die geheimenissen komen ?), dat zij, toen de deur harer kamer
gesloten was, tegen hare kamenier uitvoer en zoo nijdig was als eene
spin. Er komen pijnlijke oogenblikken na de schitterende overwinnin-
gen ; men zegepraalt en verslaat den vijand, en gevoelt dan spijt dat
men gevochten heeft.
VIER EN DERTIGSTE HOOFDSTUK.
DE AFLOOP VAN HET CONGRES VAN BADEN,
Wij hebben reeds melding gemaakt van eene niet al te jonge dame
uit Ierland, welke Madame d\'lvry als gezelschapsdame voor haar zelve
en onderwijzeres in \'t Engelsch voor haar dochtertje had aangenomen.
Toen jufvrouw O\'Urady het gezin van Madame d\'lvry verliet, hetgeen
eenigen tijd later gebeurde, liet zij zich met groote vrijmoedigheid over het
fedrag der hertogin uit en vertelde de gruwelen, welke deze bedreven
ad. Een aantal der verschrikkelijkste anekdotes vloeiden van de lip-
pen der verontwaardigde gouvernante, wier spraakzaamheid Lord Kew
moest stuiten, daar hij niet wilde dat zijn echtgenoote, met welke hij
op zijn huwelijksreisje Parijs bezocht, die akeligheden hooren zou. Daar
was het, dat jufvrouw O\'Grady, die in min gunstige omstandigheden
verkeerde, in de dagbladen las dat Lord Kew aan het Hotel Bristol af-
-ocr page 301-
De afloop van het congres van Baden.                  293
gestapt was, en haar opwachting bij zijn lordschap en de gravin maakte,
om hun lootjes aan te bieden in eene lotern naar een onwaardeerbare
ivoren cassette, het eenige overblijfsel uit haar vroeger tijd van voor-
spoed, \'tgeen zij hare vrienden in de gelegenheid wilde stellen te trek-
ken. Jufvrouw O\'Grady heeft eenige jaren geleefd van de opbrengst
van achtereenvolgende verlotingen dier fraaie cassette, daar vele devote
dames uit den Faubourg St. Germain belang in haar stelden en haar
rampspoed trachtten te lenigen door kleine Toterijtjes. Zoowel Protes-
tanten als Katholieken hadden verlof om aandeelen in de verlotingen
van jufvrouw O\'Grady te nemen, en de altijd goedhartige Lord Kew
kocht zulk een aantal loten, dat de geroerde gouvernante hem onder-
richtte van eene handeling die bijna zijn geluk verstoord zou hebben
en waarin zij geen zeer eervolle rol had gespeeld. «Indien ik uw lord-
schaps wezenlijk karakter had gekend," behaagde hot jufvrouw O\'Grady
te zeggen, »zöu geen pijnbank mij tot eene daad hebben kunnen bewe-
gen, voor welke ik boete gedaan heb. Het was die slechte vrouw,
mylord, die u bij mij zwart maakte; die wouw, die ik eenmaal vriendin
noemde, maar die de meest valsche, bedorvene en gevaarlijke van hare
sekse is." Op deze wijze spreken gezelschapsjufvrouwen soms van hare
dames wanneer zij door twist gescheiden zijn en vertrouwde dienaren
weggezonden worden, die de familiegeheimen in hun hoofd en de zucht
naar wraak in hun hart medenemen.
Den dag na Ethel\'s feiten op het bal, begaf de oude Lady Kew zich
tot haar om haar raad te geven en haar tijdig te waarschuwen tegen
het ongepaste der coquetterie, vooral met de mannen die men op bad-
plaatsen vindt en die nergens elders in de goede kringen worden aan-
getroffen. «Houd de eigenaardigheid van Kew\'s karakter wel in \'toog,
die nooit in drift opstuift zooals gij en ik, liefje," zeide de oude dame,
die besloten had deze maal zeer gracieus en voorzichtig te zijn ; »als
hij eenmaal boos is, blijft hjj het, en hij is dan zoo stijfhoofdig, dat
men hem onmogelijk weder in een goed humeur kan krijgen, \'t Is veel
beter, lieveling, zooals wij zijn," ging de oude dame voort, «plotseling
los te barsten en het dan uit te laten zijn ; maar que voulet-vous 9 dat
is Frank\'s humeur en wij moeten dat ten beste trachten te leiden." Op
dien toon ging zij voort, de juistheid van haar inzicht stavende door
een aantal voorbeelden uit de familiehistorie. Zij stolde daarbjj in het
licht hoeveel overeenkomst Lord Kew met zijn grootvader had, haar
eigen armen man, en nog meer met zijn overleden vader, Lord Walham,
die in oneenigheid met zijne moeder had geleefd (waarvan Lady VVal-
ham natuurlijk de voornaamste oorzaak was geweest), hetgeen eindelijk
op de bijna geheele vervreemding van moedor en zoon was uitgeloopen
Lady Kew had bij hare raadgevingen en geschiedenissen alleen Ethel
tot toohoorderes, èn op de overredendste wijze verzocht zij het meisje
Lord Kew\'s gevoel te sparen, indien zij prijs stelde op haar eigen geluk
in den vervolge en op dat van een zeer achtingswaardig man, van wien
Ethel, indien zij het verstandig aanlegde, kon maken wat zij wilde.
Wij hebben reeds gezegd, dat Lady Kew iedereen beheorschte, en dat
de meeste leden harer familie zich door haar lieten leiden.
Ethel, die hare grootmoeder op hare deftige manier had laten door-
praten en zelf met den voet de maat had zitten slaan van het air dat
men des Duivels Taptoe noemt, barstte eindelijk tot verbazing der oude
dame met een vuurrood gelaat en eene van verontwaardiging bevende
stem volgonderwijze los :
»Ik weet alles van dien zeer achtingswaardigen man, dien gij voor mij
-ocr page 302-
De Newcomes.
294
bestemt, en ik dank u en mijne familie voor het geschenk, dat gij mij
doet. Wat hebt gij het gansche afgeloopon jaar gedaan ? Gij allen,
mijn vader, mijn broeder en gij zelve, hebt mij de ooren doof gepraat
met kwade geruchten over een armen jongen, dien gij goedvondt als
een losbol en booswicht af te schilderen, ofschoon er niets op hem aan
te merken was, — niets anders dan dat hij arm was. Ja, gij zelve,
grootmoeder, hebt mij ontelbare malen verteld dat Clive Newcome geen
geschikt gezelschap voor ons was, mij tegen zijne slechte eigenschappen
gewaarschuwd en hem als een verkwister, een slechthoofd en ik weet
niet wat afgeschilderd Ik weet hoe goed hij is ; hoe oprecht, edel-
moedig en waarheidlievend, ofschoon Barnes tot nog voor korten tijd
altijd iets slechts van hem te vertellen had, — Barnes, die, geloof ik,
zelf slecht is, zooals — zooals andere jonge mannen. Jk ben zeker,
dat er over Barnes iets in de courant stond, die vader mij afgenomen
heeft. En nu slaat gij uwe handen in elkander en schudt uw hoofd,
omdat ik met dezen of genen heer dans. Gij zegt mij dat ik verkeerd
gehandeld heb, gelijk mama mij dezen morgen reeds heeft gezegd, (lok
Barnes heeft mij dat natuurlijk toegevoegd, en gij stelt mij Frank als
een toonbeeld voor, en wilt dat ik hem zal liefhebben en eoren en ge-
hoorzamen. Zie eens." en bij die woorden haalde zij een papier te
voorschijn en stelde het Lady Kcw ter hand. «Hier is Kew\'s geschie-
denis en ik houd die voor waar; ja, ik bon zeker, dat zij waar is."
De oude douairière hief haar lorgnet naar hare zwarte wenkbrauwen
op en las een Engelschen brief zonder onderteekening. in welken vele
voorvallen uit Kew\'s loopbaan ter kennis van de arme Ethel gebracht
waren. Het hier beschreven leven was niet erger dan dat van duizend
andere jonge volgelingen van het vermaak, maar hier waren Kew\'s vele
misstappen in behoorlijke volgorde opgesomd, een catalogus van de
soort zooals Leporello die opdreunt en zijn meestors veroveringen in
Frankrijk, Italië en Spanje bezingt. Madame d\'lvry\'s naam was niet
op deze lijst vermeld, en Lady Kew hield zich dus overtuigd, dat de
siag van haar kwam.
De oude dame trachtte haar kleinzoon met wezenlijk vuur tegen som-
mige der tegen hem gerichte aanvallen te verdedigen, en bracht Ethel
onder \'t oog, dat de persoon, die zulke middelen te baat nam om hem
te belasteren, niet aarzelen zou tot onwaarheden de toevlucht te nemen,
ten einde haar oogmerken te bereiken
«Haar oogmerken ?" riep Ethel uit. »Hoe weet gij, dat het eene
vrouw is?" Lady Kcw trachtte er zich met eenige algemeenheden uit
te helpen; zij hield het schrift voor dat van eene vrouw; het was ten
minste niet waarschijnlijk, dat een man op het denkbeeld zou komen,
om een naamloozen brief aan eene jonge dame te zenden en aldus zijn
haat aan Lord Kew te koelen. «Bovendien heeft Frank geen mede-
minnaars gehad, met uitzondering van — van een jongen heer, die zich
mot zijne schilderdoos naar Italië verplaatst heeft," vervolgde Lady Kew.
«Gij gelooft toch niet, dat de zoon van uw lieven kolonel zulk een
kwaad gesticht zou hebben ? Gij moet doen," ging zij voort, «alsof
deze brief in \'t geheel niet geschreven ware, want de persoon, van wie
het stuk is uitgegaan, zal ongetwijfeld het oog op u houden. Natuurlijk
zijn wij te trotsch, om te laten zien dat de pijl getroifen heeft; en ik
bid u, laat den armen Frank toch geen woord van dit afschuwelijke
geval vernemen I"
»Dan behelst de brief waarheid !" barstte Ethel uit. «Gij weet dat hij
waarheid bevat, grootmama, en daarom wilt gij, dat ik hem voor mijn
-ocr page 303-
Be afloop van het congres van Baden.                  295
neef geheim zal houden; doch," liet zij er met eenige aarzeling op
volgen, «uwe waarschuwing komt te laat, want Lord Kew heeft den
brief reeds gezien."
»0, verdwaasd schepsel!" gilde de oude dame. «Gij zult toch zoo
dol niet geweest zijn, hem het schrift zelf te toonen ?"
»lk ben nu zeker, dat het waar is wat er in den brief staat," her-
haalde Ethel, met eene trotsche houding oprijzende. »Gij kunt het niet
onwaar maken door mij uit te schelden. Bewaar dat maar voor tante
Julia; die is zwak en ziekelijk en kan zich niet verdedigen. Ik verlang
geene scheldwoorden van u, noch berispingen van Lord Kew aan te
hooren. Hij was kort geleden hier, juist toen de brief bezorgd werd.
Hij was zoo goed geweest hier te komen, om mij op zijn eigen gezag
eene strafpredikatie te houden. Hij had aanmerking op mijne gedra-
gingen !" riep Ethel uit, van verontwaardiging bevende en net rampzalige
geschrift in hare hand verfrommelende. uRij beschuldigde mij van
Fichtvaardigheid en waarschuwde mij tegen het maken van kennissen die
niet aanbevelenswaardig waren ! Hij kwam te vroeg met zijne sermoenen ;
nog ben ik zijne wettige slavin niet, en ik wensch ongemoeid te blijven,
ten minste zoolang ik vrij ben."
«En hebt gij dit alles aan Frank gezegd en hem dezen brief laten
zien ?" vroeg de oude dame.
«Do brief werd mij gebracht, juist op het oogenblik toen zijn lord-
schap in \'t midden van zijn sermoen was," antwoordde Ethel »Ik las
het geschrift terwijl hij zijn rede hield," vervolgde zij, zich opnieuw
tot toorn opwindende bij de herdenking van de bjjzonderheden der bij-
eenkomst. «Hij was zeer beleefd in zijn uitdrukkingen. Hij noemde
mij geen verdwaasde, noch bezigde eenig ander scheldwoord. Hij was
zoo goed mij raad te geven en mij zoo deugdzaam toe te spreken, dat
hij het niet beter had kunnen doen als hij een bisschop ware geweest,
en daar ik dacht dat de brief wel een aardige toepassing op mylords
E reek was, overhandigde ik hem dien. Ik gaf hem het stuk," herhaalde
et meisje, «en ik hoop, dat het hem veel goed zal doen. Ik geloof,
dat Lord Kew een tijdlang geen preeken meer tegen mij zal houden."
«Dat geloof ik ook, \' zeide Lady Kew op een barren en drogen toon.
«Gij weet niet wat gij misschien gedaan hebt. Wilt ge eens aan de
schel trekken en zeggen dat mijn rijtuig voor moet komen ? Ik maak
u mijn compliment over her uitmuntende werkje dat ge van morgen
verricht hebt."
Ethel maakte eene zeer statige nijging voor hare grootmoeder, en ik
beklaag Lady Julia over \'tgeen haar lot zal geweest zjjn, toen hare
moeder thuis kwam.
Degenen, die Lord Kew kennen, kunnen zich wel verzekerd houden,
dat hij in die rampzalige bijeenkomst met Ethel, waarvan de jonge dame
zoo even gewag had gemaakt, geen enkel woord had gebezigd, dat niet
vriendelijk, zacht en rechtmatig was. Op grond der betrekking, die
tusschen hen bestond, achtte hij zich bevoegd haar te onderhouden over
het gedrag dal zij aannam en haar te waarschuwen tegen kennissen,
wier gevaarlijken aard hij uit eigen ondervinding kende. Hij was zoo
goed op de hoogte van Madame d\'Ivry en hare vriendinnen, dat hij
niet verlangde dat zijn aanstaande vrouw deel van dien kring zou uit-
maken. Hij kon aan Ethel niet mededeelen wat hij van die vrouwen
en hare geschiedenis wist. Zijne zinspelingen verkoos zij niet te begrij-
pen of, wat nog waarpchijnlijker is. zij begreep ze inderdaad niet. Zij
was zeer jong en nooit te voren had zij dergelijke levensgeschiedenissen
-ocr page 304-
Be Newcomes.
296
l
ehoord. Zij was geërgerd over het toezicht dat Lord Kew over haar
ield en over het gezag dat hij hegon aan te nemen. Op andere oogen-
blikken, en wanneer zij in eene betere gemoedsstemming had verkeerd,
zou zij hem dankbaar zjjn geweest voor zijne zorg, en spoedig daarna
(en sedert altijd) liet zij recht wedervaren aan zijne vele uitmuntende
hoedanigheden, zjjne rondborstigheid, zijn eerlijkheid en zijn zacht hu-
meur. JJoch op dit tijdstip was haar geest bestendig in verzet tegen de
slavernij, waarin hare familie haar trachtte te houden Zelfs de we-
reldsche voordeelen van de positie, die men haar aanbood, strekten
slechts om haar des te meor te ergeren. Indien haar aanstaande echt-
genooi een jonge prins ware geweest, die eene kroon aan hare voeten
legde, zou zij waarschijnlijk nog meer verontwaardigd en nog woerspan-
niger geweest zijn. Ware Kew\'s jongere broeder haar minnaar geweest,
of had Kew zich in do plaats van dien broeder bevonden, zij zou zich
niet zoo ongenegen betoond hebben, om aan de wenschen van haar
ouders gehoor te geven. Vandaar haar inwendige strijd, hare grillen
en haar uitbarstingen Ongetwijfeld zag zij de juistheid van Lord Kew\'s
vermaningen in, maar die overtuiging was niet zeer geschikt, om haar
in eene Detorc luim te brengen. Voorzeker had zij, toen ze Lord Kew
dien brief getoond had, een oogenblik later berouw van die daad.
waarvan zij de gevolgen, die er misschien uit zouden voortvloeien, niet
berekenen kon.
Toen Kew zijn oog over het geschrift had laten gaan, begreep hij
dadeljjk uit welken hoek het kwam. Het van hem gegeven portret was
niet kwalijk gelijkend, gelijk de schets, die van ons gegeven wordt door
degenen die ons haten, over het geheel niet zonder punten van geljjko-
nis is. Hij had een onstuimige jeugd gehad; hij was dan ook wel be-
droefd en beschaamd over zijn verloopen leven en smachtte gelijk de
Verloren Zoon om op een beteren weg terug te keeren. Daarom had
hij gretig de voorgehouden gelegenheid aangegrepen om zich te ver-
binden met eene jonge, deugdzame en schoone vrouw, waarna hij dan
hoopte niet meer tegen haar en den hemel te zondigen Indien wij
meer van zijne geschiedenis verhaald of te verstaan gegeven hebben dan
mot de moderne kieskeurigheid strookt, verzoeken wij den lezer wel te
willen gelooven, dat de bedoelingen van den schrijver althans niet slecht
of onvriendelijk waren. De jonge edelman liet zijn hoofd van schaamte
hangen, als hij over de treurige bijzonderheden van zijn leven en van
zijne dwaasheden nadacht. Wat zou hij niet hebben willen geven om
tot Ethel te kunnen zeggen: «Dit is niet waar!"
Aan zijne verwijten tegen juffer Newcome werd natuurlijk plotseling
een einde gemaakt door dezen geduchten aanval op hem zeïven. De brief
was te IJaden in do postbus geworpen en aldus aan zijn adres gekomen. Het
schrift was in eene veranderde hand, zoodat Lord Kew zelfs niet kon
gissen naar de sekse van den persoon, die het stuk geschreven had. Hij
stak, toen Ethel zich even afwendde, de enveloppe in zijn zak en be-
keek die nog eens nauwkeurig toen hij haar verlaten had Hij werd
door het adres of door den ouwel, waarmede de brief gesloten was ge-
weest, niet voel wijzer. Hij wilde Ethel geen raad geven, of zij den brief
verbranden of hem aan nare betrekkingen toonen moest. Hij getroostte
zich zijn aandeel in de smart, zooals een schooljongen oen pak slaag
ondergaat: standvastig en in stilte.
Toen de edelmoedige jonkman Ethel weerzag, hetgeen reeds een uur
later geschiedde, bood hij haar de hand aan. «Mijne waardste," sprak
hij, «indien gij mij hadt liefgehad, zoudt gij mij dien brief nooit ge-
-ocr page 305-
De a/loop van het congres van Baden.                  297
toond hebbon." Dit was zijn eenig verwijt. Na dit voorval heeft hij haar
nimmermeer berispt, noch raad gegeven.
Ethel bloosde toen zij dit hoorde. »Gij zijt zeer edelmoedig, Frank,"
sprak zjj en liet het hoofd hangen, »en ik ben zeer grillig en ondeu-
gend." ï\'e gelijk voelde hij, dat er een heete traan uit de neergeslagen
oogen zijner nicht op zijne hand droppelde.
Hij kuste hare kleine hand. Lady Anna, die met hare kinderen in
de kamer was toen die woorden op zeer zachten toon tussehen beiden
gewisseld werden, dacht dat hot eene verzoening was; maar Ethel wist,
dat het een afstand was van Kew\'s kant en had hom nog nooit zoo lief
gehad als op dit oogenblik. De jonkman was to bescheiden on eenvou-
dig, om zelfs te gissen wat de gevoelens van het meisje waren. Had hij
ze gekend, zijn lot en hot hare had anders kunnen wezen.
«Gij moot \'onzen weiwillenden briefschrijver niet in het denkbeeld la-
ten komen dat wij er verslagen over zjjn," hernam Lord Kew. »Wij moe-
ten dezen middag uitgaan en opperbeste vrienden schijnen."
»Ja, en dat altijd, Kew," antwoordde Ethel, hom wederom hare hand
reikende Een oogenblik later stond haar neef aan tafel de gebraden
kippen voor to snijden en de hongerige kinderen te bedienen.
Het bal van den vorigen avond was een der partjjen geweest, die de
pachter der speelbank te Daden aan de bezoekers dezer badplaats aan-
biedt, en nu zou eene veel schitterender partij volgen, waaraan de arme
Clive, die op dit oogenblik zoo ver in Zwitserland zat, deel zou genomen
hebben. De ongetrouwde heeren waren overeengekomen, een bal te
geven, hetgeen een der laatste van het seizoen zou zijn : ruim een dozijn
dier heeren hadden de onkosten op zich genomen, en men kan overtuigd
zijn, dat Lord Kow\'s naam aan het hoofd van de lijst stond, gelijk het
geval was op elke lijst of bij elk plan, hetzij voor liefdadigheid, hetzij
voor genoegen. De Engeisohen werden genoodigd en de Russen, de Span-
jaarden, de Italianen, de Polen, de Pruisen, de Ilebreërs, al do veel-
soortigo bezoekers der badplaats, en de krijgshelden van het Badensche
leger. In de eetzaal was een souper aangericht, waar een ieder naar wel-
I gevallen kon tootasten. De balzaal was met extra-lichten opgeluisterd
en een overvloed van gemaakte bloemen versierde het feestmaal. Iedereen
was er, die groote menigte met welke ons verhaal zich niet inlaat, en
die twee of drie groepen personen, die er meer of minder belangrijke
rollen in vervullen. Madame d\'Ivry versoheen in een costuum van on-
feëvenaarde pracht, nog schitterender dan dat waarmode juffer Ethel op
et vorige bal verschenen was. Indien de hertogin voornemens was ge-
weest door den meerderen luister van haar toilet juffer Newcome te
eeraseeren, dan had zij den bal misgeslagen, want Ethel droeg bij deze
gelegenheid een eenvoudig wit kleedje en keerde, zooals Madame
d\'Ivry zeide, voor dien avond tot hare rol van ingénue terug.
Gedurende den korten tijd dat de hoeren do gunst van de Koningin
der Schotten genoten, voerde die zwervende vorstin hen door al de
wisselingen eener regelmatige passie heen. Gelijk een spelleman op eene
kermis, waar de tijd kort is en de vermaken vele zjjn, u een treurspel,
eene klucht en eene pantomime vertoont, alles binnen den tijd van een
kwartier, en een dozijn malen op een voormiddag zijne voorstellingen
voor een steeds nieuw publiek hervat, zoo doorliep deze dame met hare
platonische minnaars den volledigen dramatischen cursus: treurspelen
van jaloezie, pantomimes van smoorlijke verliefdheid, en kluchten van
scheiding. Er kwamen briefjes van de eene zijde en do andere zijde;
er werd gezinspeeld op een \'fataal lot en een hardvochtig achterdochtig
-ocr page 306-
298
Be Newcomes.
oud tiran, die de hertogin in zijne demonische macht hield uit kracht
van zekere geheimen die hij kende; er werd leedwezen betuigd, dat men
elkander niet vroeger gekend had; waarom waren wij uit ons klooster
gehaald en aan Monsieur Ie Duc opgeofferd ? Er hadden uitwisselingen
van ontboezemingen en gedichten plaats; aardige bouderies, zoete ver-
zoeningen, en eindelijk begon men te geeuwen en kwam het tot schei •
ding. Adolphe ging heen en Alphonse trad binnen, \'t Was een nieuw
publiek voor \'twelk de tooneelschel luidde, het orkest speelde en de
fordjjn opging, waarna het treurspel, de klucht en de pantomime her-
aald werden.
De kermis-acteurs, die in de bovenvermelde stukken optreden, maker
veel moer geweld dan de vaste tooneelspelers. Als zij een schelm moeten
ontmaskeren, eeno liefde verklaren of een vijand bedreigen, brullen en
stampen zij, ballen zij hunne vuisten en zwaaien zij hunne sabels, zoodat
ieder, die hen is gaan zien, eene volle maat voor zijn geld krijgt. Aldus
overdreef Madame la Duchesse d\'Ivrv misschien hare heldinnen-rollen
wel een weinig, daar zij snel indruk trachtte te maken op de toe-
schouwers en die dikwijls wenschte te verwisselen. Gelijk alle goede
acteurs vereenzelvigde zij zich geheel met hare rol, zoodat zjj was wat
zij voorstelde Zij was Phedra, en zoo zij in het eerste gedeelte van
het stuk bijzonder teeder voor Hippolvte was, droeg zij hem in het laatste
een gloeienden haat toe. Zjj was Medea. en zoo Jason volage was, wee
dan Oreusa! Misschien had de arme Lord Kew de eerste rol op zich
genomen in eene voorstelling met Madame d\'Ivry, \'tgeen hem moeilijk
genoeg te vergeven was; maar toen hij te Baden verscheen als de vcr-
loofde van een der mooiste meisjes van Europa, en zijne familie voor
Madame d"Ivry don neus optrok, toen was het geen wonder dat zij dol
werd van ergernis en zich, om hare wraakzucht te bevredigen, wel van
staal en vergift had willen bedienen.
Er verkeerde aan het hof der hertogin een jong heer uit het zuiden
van Frankrijk, die door zijne vrienden naar Parijs gezonden was pour
faire ton droit
en daar den gewonen loop der vermaken en studiën van
de jeugdige bewoners van het Quartier Latin gevolgd had. Er was een
tijd geweest, dat hij geavanceerde republikeinsche gevoelens toegedaan
was geweest en met lof deel had genomen aan den opstand bij het klooster
St. Méri. Hij was een niet onverdienstelijk dichter, en een bundel lier-
zangen van zijne hand, les Iitiles rl\'un asphyxié. had bij de verschijning
eenige sensatie verwekt. Hij dronk \'s morgens belangrijke hoeveelheden
absinthe, rookte zonder ophouden, speelde roulette als hij eenige geld-
stukken kon machtig worden, schreef in een klein nieuwsblad en onder-
scheidde zich inzonderheid door zijn haat jegens l\'infdme Angleterre.
Onder zijne hemdsmouw kon men Delenda est Carthago getatoueerd
vinden. Eiflne en C\'larisse, een paar jonge naaistertjes uit de wijk
waar de student woonde, hadden dit schrikwekkende motto op zijn
forschen rechterarm geprikt Lp léopard. Engelands zinnebeeld, was
hem een gruwel, en hij hield dat monster, waar het in den Jardin des
Plantes
in een hok zat zijne gebalde vuist voor. Hij had bevolen, dat
er op zijn vroegtijdig graf gebeiteld moest worden : «Hier ligt een vijand
van Engeland." Hjj was een meester op het biljart en met de domino-
steenen, en ervaren in de behandeling der wapenen, terwijl hjj een
moed en vuur bezat, die niet in twijfel werden getrokken. Mijnheer
Jones van Engeland was bang voor Monsieur de Castillonnes en kroop
voor diens blikken en sarcasmen in zijne schelp. Kapitein Blackball,
de andere Engelsche adjudant der hertogin d\'Ivry, een krijgsman van
-ocr page 307-
De afloop van het congres van Baden.                  299
onbetwijfelbaren moed, die meer dan eens geduelleerd had, ontweek
hem en verwonderde zich wat die kale sinjeur eigenlijk bedoelde als
hij zeide: «Sedert de dagen van den Zwarten Prins, Monsieur, heeft
mijne familie in veete geleefd met Engeland!" Zjjne voorvaderen waren
kruideniers te Bordeaux geweest en zijn vader heette Cabasse. Deze had
in den revolutie-tijd eene freule getrouwd, en zjjn zoon to Parijs noemde
zich daarop Victor Cabasse de Castillonnes, vervolgens Victor C. de
Castillonnes, en eindelijk kortaf Monsieur de Castillonnes. Een der vo!ge-
lingen van den Zwarten Prins had eene dame uit het huis van Castillonnes
beleedigd. in de dagen toon de Engelschen meesters van Guienno waren,
en daaruit sproot de haat van onzen vriend jegens den Luipaard voort.
Hij had een ijzingwekkende legende, waarin het geval verhaald en de
kastijding van den Brit door een ridder uit de familie Castillonnes ge-
schetst werd, beschreven en daarna in een dramatischen vorm overge-
bracht. Nooit is er in eenig melodrama een akeliger lafaard voorge-
komen dan die eervergeten Engelsche ridder. Zijne Manche fille stierf
natuurlijk van hopeloozo liefde voor den zegepralenden Franschman, die
haar vader om t leven had gebracht Het blad, waarin dit verscheen,
stierf toen het verhaal nog pas tot het zesde nommer gevorderd was.
Het Thédtre du Boulevard wees het drama af, en des schrijvers haat
jegens het infame Albion was dus steeds onverzoend gebleven. Toen
victor juifer Newcome zag. meende hij overeenkomst tusschen haar en
Agnes de Calverley. de blanche Miss van zijn roman en zijn drama, te
ontdekken, zoodat hij een blik des welbehagens op het jeugdige schep-
seltje wierp. Hij schreef zelfs verzen haar ter eere, want ik noud het
er voor, dat de Miss Betti en de Prinses Crimhilde der gedichten, welke
hjj later uitgaf, niemand anders waren dan juifer Newcome en de her-
togin, hare medeminnares. Hij had tot de gelukkigen behoord, die den
vorigen avond niet Ethel gedanst hadden Bij gelegenheid van het bal
kwam hij tot haar niet een hoogdravend compliment en het verzoek om
nogmaals met eene wals door haar vereerd te worden, een verzoek waarop
hij een gunstig antwoord te gemoet zag, want hij dacht ongetwijfeld,
dat zijne geestigheid, zijn aangenaam onderhoud en de amour qui flambait
dans son regard
wel indruk zou gemaakt hebben op de Charmante
Miss. Misschien had hg wol een afschrift dier zelfde verzen in zijn borst-
zak, waarmede hij zijne verovering hoopte te voltooien. Men had hem
hooren zeggen, dat hij om harentwil alleen een wapenstilstand met
Engeland wilde sluiten en de erfelijke grieven van zijn geslacht in de
vergetelheid begraven zou.
Doch de blanche Miss weigerde dezen avond met hem te walsen;
zijne complimenten baatten niet in \'t minste Hij trok dus met die
complimenten en met de onvoorgedragen verzen in zijn geprangden boe-
zem af. Juffer Newcome danste slechts ééne quadrille met Lord Kow
en ging vroeg heen. tot schrik van velen onder degenen die de partij
gaven, daar zij aldus het schoonste sieraad van hun oal verloren.
Lord Kew had men echter in \'t publiek met haar zien wandelen en
men had opgemerkt hoe oplettend hij voor haar was gedurende haar
kort vertoef in de balzaal Lady Kew, die geregeld alle plaatsen van
vermaak bezocht en in de week vóór haar dood nog twintig partijen en
zes diners bijwoonde, vond goed dezen avond bijzonder gracieus voor
Madame d\'lvry te zijn, en wel ven-e dat zij do hertogin ontweek of
haar onbeleefd bejegende, zooals bij vroegere gelegenheden, behandelde
zij haar zeer innemend en voorkomend. Ook L<dy Kew dacht, dat er
eene verzoening tusschen Ethel en haar neef had plaats gehad, want
-ocr page 308-
De ISewcomes.
300
Lady Anna had aan hare moeder verteld wat zij van don handdruk ge-
zien had. Ten gevolge van Kew\'s wandeling met Ethel en van de qua-
drille, die zij met nem alloen gedanst had, dacht de oude dame, dat
het geschil tusschen de beide jongelieden geheel was bijgelegd.
Ten einde de hertogin dus te doen gevoelen dat het door haar dien
morgen afgeschoten pijltje zijn doel gemist had, maakte Lady Kew,
toen Frank de zaal met zijne nicht verliet, op luchtigen toon de aan-
merking, »dat de jonge graaf aux pelits soins met juffer Ethel was, en
dat zij zich verzekerd hield dat haar oude vriend de Duc d\'Ivry zich
verheugen zou, indien hij vernam dat zijn petekind op het punt stond
zich te rangéren. Hij zou zich op zijne goederen vestigen en zijne
plichten als pair en landedelman nakomen. \' De gravin voegde er nog
op goedhartigen toon bjj: »Wij zullen naar huis gaan en het teau
r/ras
slachten, en gij zult zien dat onze lieve Verloren Zoon nog een
heel achtingswaardig gentleman zal worden."
De hertogin zeide, dat het plan van Lady Kew uitmuntend was. Zij
was verrukt te hooren, dat Lord Kew van kalfsvleesch hield: »er waren
men8chon die dat soort van vleesch tamelijk flauw vonden." Op dit
oogenblik kwam er een danser om haar aan eene wals te herinneren,
die zij hem beloofd had; en toen zij daar aan den arm van dien
heer door de zaal draaide, en, (terwijl hare paarse zijde, hare
paarse vederen en hare paarse linten sterk ruischten), bij elke bewe-
ging de welriekendste geuren uitwademde, had de gravin van Kew
het aangename bewustzijn dat zij in die magere middel, die graaf
Punter\'s arm omringde, eene schicht vastgedreven en den door Madame
d\'Ivry des morgens toegebrachten dolkstoot behoorlijk vergolden had.
Ook Barnes en zijne aanstaande verschenen, dansten en verdwenen.
Lady Kew volgde hare kleinkinderen spoedig, on het bal ging lustig
voort, in weerwil van de afwezigheid van al die deftige lui.
Daar Lord Kew een der commissarissen van de partij was, keerde hij
daar terug, na Lady Anna en hare dochter naar het rijtuig begeleid
te hebben, en danste nu met veel opgewektheid, terwijl hjj. door zijne
aangeboren goedhartigheid bewogen, juist die dames vroeg, die door
andere dansers verwaarloosd werden, omdat zij te oud, te leolijk, te
dik of iets anders waren. Doch Madame d\'Ivry noodigde hij niet ten
dans. Hij wilde wel in zooverre veinzen om de pijn te verbergen,
die hij gevoelde; maar hij kon geene vriendschappelijke gezindheid
huichelen, waarin zjjne grootmoeder van haar kant geen bezwaar vond.
Onder andere dames koos mylord die onvermoeide walseres, de Duit-
sche gravin von Gumpelheim," die, in weerwil van haar leeftijd, hare
gestalte en haar talrijk gezin, zich nooit eene gelegenheid liet ontgaan,
om haar geliefkoosd vermaak te genieten. «Zie eens met wat een kameel
mylord daar walst," zeide Monsieur Victor tegen Madame d\'Ivry, wier ten-
gere middel hij de eer had bij de tonen derzelfde muziek te omvatten.
«Welk man, behalve een Engelschman, zou ooit zulk een dromedaris
kiezen!"
»Avant de se marier," antwoordde Madame d\'Ivry, vil faut avouer
que milor se parmei d\'énorme* distractions."
«Gaat mylord trouwen? Met wie en wanneer?" riep de cavalier der
hertogin uit.
«Met juffer Newcome. Bevalt u die keus niet? Ik dacht, dat Stenio"
(de hertogin bestempelde Monsieur Victor met den naam van Stenio)
«zijn oogen met een zeker welbehagen op dat jonge dametje liet rusten
Zij is schoon, ja buitengemeen schoon. Gaat het niet in het leven dikj
-ocr page 309-
De afloop van het congres van Baden.                  301
wijls zoo, Stenio? Wordt de jeugd en de onschuld (ik doe juffer Ethel
de eer aan haar onsehuid te gelooven, vooral nu die kleine schilder
weggezonden is) niet in de armen van afgeleefde roués geworpen?
Worden wij, jonge teedere bloemen, niet uit onze kloostertuinen gerukt
en in ecne wereld overgeplant, wier lucht ons reine leven vergiftigt en
de gewijde bloesemknoppcn van hoop, geloof en liefde doet verwelken ?
Geloof! Do spottende wereld vertreedt het, n\'est-ce i*is f Liefde I De
barbaarsche wereld versmoort dat uit den hemel afgedaalde wicht bij
zijne geboorte. Hoop! Zij lachte mij in mijne kleine kloostercel toe,
zij dartelde te midden der bloemen die mij bekoorden, zij kweelde
onder de vogeltjes die ik liefhad. Maar zij verliet mij bij de intrede
der wereld, Stenio! Zij sloot hare blanke vleugelen en omsluierde haar
stralend gelaat! In ruil voor mijne jeugdige liefde gaf men mij — zes-
tig jaren, het overschot van een zelfzuchtig hart, het egoïsme zich
verkwikkende aan zijn eigen vuur, en koelheid in do plaats van den
hermelijnen mantel. Voor de liefelijke bloemen mijner jeugdige jaren
f af men mij deze, Stenio !" en daarbij wees zij op hare vederen en hare
unstrozen. »0, ik zou ze wel onder mijne voeten willen vertreden !"
en bij die woorden stak zij het netste van alle schoentjes vooruit. De
Duchesse was altijd welsprekend over de verongelijkingen die zij onder-
faan had en stelde hare vermoorde onnoozelheid ton toon voor iedereen,
ij wien zij meewarigheid voor dat beklaaglijko schouwspel kon onder-
stellen. De muziek liet zich op dit oogenblik sneller en welluidender
dan to voren hooren, en de mooie voetjes vergaten hare begeerte om
de wereld te betreden. «Ah.\'" zeide de Koningin der Schotten, hare
magere schoudertjes ophalende: «dansons et oublions," en weder om-
strengelde Stonio\'s arm hare fecëngestalte (zij betitelde zich zelve met
den naam van fee, hoewel andere dames haar een geraamte noemden)
en andermaal vlogen zij in den walspas rond, maar een oogenblik later
bonste zij met Stenio tegen den rijzigen Lord Kew en de lijvige Madame
de Gumpelhcim, ongeveer zooals een roeibootje tegen de eikenhouten
ribben van een stoomschip aanslaat
Het tengere paar viel niet op den grond en werd gelukkig op eene
nabijstaande bank geslingerd; maar er ging een gelach ten Koste van
Stenio en de Koningin der Schotten op. Lord Kew plakte zijne hijgende
danseres op een stoel en begaf zich naar de hertogin, dio het slacht-
offer zijner linkschheid was geweest, om daarvoor verschooning te vra-
gen. Bij het gelach, dat over dit voorval ontstond, vonkelden de oogen
van Madame d\'Ivry van toorn.
«Monsieur de Castillonnes," vroeg zij aan haar danser, «hebt gij
eenigen twist met dien Kngelschman gehad ?"
«Met dien milor? Wel neen," antwoordde Stenio.
«Hij deed het opzettelijk. Er is geen dag voorbijgegaan, dat zijne
familie mij niet beleedigd heeft," hernam de hertogin met heesche stem,
en op dit oogenblik vervoegdo Lord Kew zich bij naar om zijn excuses
te maken. Hij vroeg Madame la Duchesse duizendmaal verschooning,
dat hij zoo maladroit was geweest.
nMaladroit! et très-maladroit, monnieur I" merkte Stenio aan, zijne
snorren opkrullende: «c\'est bien Ie mot, monsieur!"
»Ik vraag Madame la Duchesse dan ook verschooning, die ik hoop dat
zij mij wel zal willen schenken," hernam Lord Kew, ofschoon de hertogin
het hoofd liet hangen en hare schouders ophaalde.
«Als men niet weet hoe men moet dansen behoorde men niet te dan-
sen," zeide de kampioen der hertogin.
-ocr page 310-
302                                      De Newcomes.
«Monsieur is wel goed mij lessen in \'t dansen te geven," antwoordde
Lord Kew.
«Alle lessen die gij verkiest, milor f\' schreeuwde Stenio, »en overal
waar gij ze ontvangen wilt."
Lord Kow zag het mannetje met verbazing aan, want hij begreep niet
waaruit zooveel verbolgenheid voortsproot over een zoo onbeduidend on-
gelukje, dat een dozijn malen plaats heeft op elk bal waar het vol is.
Hij maakte dus nogmaals eene buiging voor de hertogin en ging heen.
»Is dat nu uw Engelschman, uw Kew, dien gij overal zoo opvijzelt?"
vroeg Stenio aan Monsieur de Florac, die getuige van dit tooneel was
feweest. »Is hij enkel maar béte, of is hij ook poltron ? Ik geloof, dat
ij \'t beide is.\'\'
»Silence, Victor!" zeide Florac, hem bij den arm grijpende en mede-
slepende. «Gij kent mij en weet dat ik noch het eene noch het andere
ben. Neem er mijn woord voor aan, dat het Lord Kew noch aan moed
noch aan geest ontbreekt."
«Wilt gij mijn getuige zijn, Florac?\'\' hernam de ander.
«Om hem uwe verontschuldigingen te gaan aanbieden? Ja, want gij
hebt hem beleedigd."
»Ja, parbleu, ik heb hem beleedigd!" riep de Gascogner uit.
«En wel iemand, die nooit moedwillig eene levende ziel beleedigd heeft,
een man van moed, van oprechtheid, van trouw. Ik heb hem op de
proef gesteld gezien, en ge kunt mij gelooven dat hij is wat ik zeg."
«Welnu, zooveel te beter voor mij!" zeide de zuiderling. «Dan zal
ik de eer hebben tegenover een dapper man te staan, en zuilen er twee
in \'t strijdperk zijn."
»Men gebruikt u tot een werktuig, arme Gascogner I" zeide Monsieur
de Florac, die de oogen van Madame d\'Ivry op hen beiden gevestigd
zag. Een oogenblik daarna nam zij den arm van den gcachten graaf
Punter, en ging verandering van lucht in het belendende vertrek zoeken,
waar als naar gewoonte gespeeld werd en Lord Kew en zijn vriend Lord
Rooster op eenigen afstand van de spelers op en neer wandelden.
Lord Rooster keek op iets, dat Kew hem toevoegde, zeer verbluft en
zeide : «Kom, gekheid! Die verwenschte kleine F ranschman ! Allemaal
malligheid!"
«Ik zocht u, milor!" zeide Madame d\'Ivry, zonder geruisen achter hem
fekomen, op haar innemendsten toon. «Een enkel woordje, als \'t u
elieft! Geef mij uw arm. Dat hebt ge vroeger wel meer gedaan, mon
füleul
! Ik hoop, dat ge niet verder over de onbeleefdheid van Monsieur
de Castillonnes denkt; \'t is een opgewonden Gascogner, die zeker van
avond te dikwijls aan het buffet is geweest."
Lord Kew gaf ten antwoord, dat nij zich die onbeleefdheid van Mon-
sieur de Castillonnes niet verder aangetrokken had.
Ȇ daar ben ik zoo blij om ! Die helden uit de schermzaal bezitten
hoegenaamd geen manieren, en die Gascogners hebben altijd /lamberge
au tent.
Wat zou de bctooverende juffer Ethel wel zeggen, als zij van
het geschil hoorde?"
«Er is geen enkele reden waarom zij er van hooren zou," antwoordde
Lord Kew, «tenzij een al te gedienstige vriend het haar mededeelde."
«Het haar mededeelde — die arme lieveling! Wie zou zoo wreed kun-
nen zijn, haar verdriet te doen?" vroeg deonnoozeleDuchesse. «Waarom
kijkt gij mij zoo aan, Frank?"
«Omdat ik u bewonder," antwoordde de ander. »lk heb Madame
la Duchesse nog nooit in zulk een gunstig licht gezien als heden."
-ocr page 311-
De afloop van het congres van Baden.                  303
«Gij spreekt in raadsels ! Keer met mij terug naar de balzaal. Doe
nog een dans met mij. Vroeger hebt gij altijd met mij gedanst. Nog
ééne wals, Kew. En dan keer ik over een paar dagen naar Monsieur
Ie üuc terug en vertel hem, dat zijn filleul op het punt staat te gaan
trouwen met een der mooiste van alle Kngelsche meisjes en een hermiet
op het land en een redenaar in het Hoogerhuis zal worden. Gij hebt
feest! — ak ü! gij hebt geest!" En met die woorden leidde zij Lord
!ew, die zelf verwonderd was over \'tgeen hij deed, in de balzaal terug,
zoodat de vredelievende lui die zich daar bevonden en hen zagen dansen,
onwillekeurig in de handen klapten.
De Duchcsso danste alsof zij gestoken was door die Napelsche spin,
die, volgens het volksverhaal, zoo wonderbaar tot dansen aanzet. Zij
wenschte dat de muziek sneller en sneller zou gaan; zij hing aan Kew\'s
arm en had behoefte aan zijn steun. Al de lichtstralen uit hare kwij-
nende oogen richtte zij op zijn gelaat. Die glans berokkende hem echter
meer verlegenheid dan genoegen. Maar de omstanders waren bevredigd,
want zij vonden het van de hertogin zoo lief, dat zij na die kleine on-
eenigheid de verzoening publiek kenbaar maakte.
«Alles in orde," zeide Lord Rooster, bij den ingang der balzaal over
Elorac\'s schouder heenziende. «Die kleine hertogin is eene meesteres
in \'t dansen."
«Die adder !" merkte Florac aan. «Zie eens hoe zij zich kronkelt."
«Dat geschil met dien Franschman is waarschijnlijk geheel voorbij?"
zeide Lord Rooster. »\'t\\Vas ook een ellendige dwaasheid."
«Denkt gij dat het uit is? Wij zullen zien!" zeide Florac, die zijne
schoone nicht waarschijnlijk beter kende. Toen do wals afgeloopen was,
leidde Kew zijne danseres met eene buiging naar eene sofa en ofschoon
zij ruimte voor hem maakte aan hare zijde, hem daarop wees, en haar
ruischend kleed op zijde schoof opdat hij zou kunnen zitten, ging hij
met een betrokken gelaat heen. Hij verlangde niet meer in hare nabij-
heid te komen. Hare vriendschap was stuitender voor zijn gevoel dan
haar haat. Hij wist dat het hare hand was, welke dien morgen aan
Ethel dien dolksteek had toegebracht. Hij verwijderde zich dus en
knoopte met zijne beide vrienden aan den ingang der zaal een gesprek
aan. »Ga naar bed, mijn kleine Kiou," zeido Florac. «Gij zijt doods-
bleek. Gij zoudt u in bed het best bevinden, mon garcon\'.\'
«Zij heeft mij de belofte afgenomen, dat ik haar aan het souper zou
geleiden," antwoordde Kew met een zucht.
«Zij zal u vergiftigen," hernam do ander. «Waarom is la roue bij
ons afgeschaft ? Op mijn woord van eer, \'t moest voor die vrouw weer
ingevoerd worden.\'
«Er is er eon in die andere zaal," merkte Kew lachend aan. «Ga
mee, burggraaf; laten wij ons geluk eens beproeven," en bij die woor-
den stapte hij naar de speelzaal.
Dit was de laatste avond dat Lord Kew ooit weer aan een hazardspel
deelnam. Hij won aanhoudend. De dubbele zero scheen aan zijne wen-
ken te gehoorzamen, zoodat de croupiers hem met verwondering aan-
staarden. Florac zetto eveneens op als hij en zeide met do bijgeloovigheid
van een speler : »Ik bon overtuigd, dat er iets met dien jongen gebeuren
zal." Nu en dan keerde Monsieur de Florac naar de danszaal terug,
zijn geld onder bewaring van Kew latende, en als hij terugkwam vond
hij do stapels altijd vermeerderd. De goede burggraaf had dan ook
wel een gelukje noodig. Bij een dier gelegenheden zeide hij met een
ernstig gelaat tegen Lord Rooster : «Zij heeft dien ander onder handen.
-ocr page 312-
304                                            De Newcomes.
j Nu zullen wij zien.\'\' »Tienle-six encor! et rouge gagne," riep de crou-
§ier met zijn neusklank. Monsieur de Florac\'s zakken liepen over van
ubbele napoleons, en daarop staakte hij het spel, — tot zijn geluk,
want Kew, die zijne winst weder op tafel legde, was een, twee, drie,
alles weer kwijt.
Toen Lord Kew de balzaal verliet, zag Madame d\'Ivry dat Stenio hem
met vlammende blikken volgde en riep daarop dien zwaargebaarden bard
terug. »Gij wildet Monsieur de Kew volgen, dat weet ik," zeide zij.
»Ga hier zitten, mjjnheer," en bij die woorden duwde zij hem met haar
waaier op een stoel neder.
»\\Yenscht gij dat ik hem terugroep, madame?" vroeg de dichter op
zijn diepsten tragischen toon.
»lk kan hem terug doen komen als ik wil, Yictor," antwoordde do
dame.
«Laten wij hopen, dat anderen even gelukkig mogen zijn,\'\' merkte
de Gascogner aan, met de eene hand in zijne borst en de andere over zijne
knevels strijkende.
tiFi, monsieur, que vous sentez Ie tabac! je vous Ie défends, enlendez
vous. monsieur?\'
»Ik heb toch den dag gekend, dat Madame eene sigaar niet verachtte,"
antwoordde Yictor. «Als de geur hindert, vergun dan dat ik mij ver-
wijder."
»En dus zoudt gij mij ook willen verlaten, Stenio? Denkt ge, dat
ik niet gezien heb hoe uw oogen naar juffer Newcomo zwierven, en
hoe ontstemd ge waart, toen zij niet met u wilde dansen ? Ah, wij
zien alles. Eene vrouw bedriegt zich niet, begrijpt ge? Ge hebt mij
fraaie verzen gezonden, o dichter! Ge kunt even heerlijk over een
standbeeld als over eene schilderij, over eene roos of oen zonsonder-
gang als over een vrouwenhart schrijven. Gij waart zooeven misnoegd,
omdat ik met Monsieur de Kew danste. Meent gij, dat jaloerschheid
een onvergefelijke zonde is in het oog eener vrouw ? \'
•>Gjj verstaat de kunst om mij op te winden, Madame," hernam de
tragicus.
«Monsieur !" riep de dame met een vertoon van waardigheid uit.
>>Moet ik u rekenschap geven van mijne handelingen en verlof vragen
voor een dans?"
»lk ben inderdaad maar de slaaf, Madame, niet de meester," zuchtte
de Gascogner.
«Gij zijt een zeer weerspannige slaaf, Monsieur," hervatte de dame
met een pruilend lipje, terwijl eene flikkering harer groote oogen haar
blanketsel oplichtte «Stel u eens voor. dat ik met Monsieur de Kew
danste — niet om zijnentwil, want de hemel is mijn getuige, dat het
dansen met hem geen genot is, — maar om uwentwil. Stel, dat ik ver-
langde, dat een dwaze twist geen verdere gevolgen zou hebben. Stel
dat ik eens wist, dat hij noch zoo sot, noch zoo potlron is als gij denkt.
Ik heb u hooren spreken, mijnheer, met een der verfoeilijkste menschen
op aarde, mijn waarden neef Monsieur do Florac: — doch wij spreken
thans niet over hem. Stel dat ik den Comte de Kew kende als iemand
van koele en overmoedige manieren, van slechte opvoeding en grove
vormen, zooals de meeste mannen zjjner natie, doch dien het niet aan
moed ontbreekt en die verschrikkelijk is als hij in toorn geraakt. Zon
ik na dit alles geen reden hebben, om te vreezen, niet voor hem,
maar —"
«Maar voor mij! o Marie! o Madame! Denkt gij, dat iemand uit
-ocr page 313-
De afloop van het congres van Baden.                  305
mijn geslacht een duimbreed voor een Engelschman zal wijken? Kent
f ij de geschiedenis van mijn huis? Weet gij, dat ik sedert mijne kinds-
eid aan die natie haat heb gezworen? Tencz, Madame, wat dien
Monsieur Jones betreft, die in uw salon verschijnt, is het slechts mijn
eerbied voor u geweest, die mij mijn toorn tegen dien botten eilander
heeft doen bedwingen. Dien kapitein Blackball, dien gij met uw aan-
dacht vereert, en die inderdaad goed schiet en mooi te paard zit, heb
ik, naar zijne manieren, altijd voor een markeur gehouden. Maar ik
heb eerbied voor hem, daar hij onder Don Carlos tegen de Engelschen i
heeft gevochten. Die jonge Monsieur de Kew evenwel ergert mij als ik |
hem hoor lachen; zijne vrijmoedige manieren doen mij de vingers jeu-
ken; toen ik hem het eerst zag, zeide ik bij mij zolven: »Ik haat u."
Zeg nu zelve, Madame, of ik meer met hem ingenomen kan zijn nu ik
hem zoo even zag?" Victor meende bovendien, doch dit zeide hij niet,
dat Kew in \'t begin van den avond, toen de Manche Miss weigerde met
hem te dansen, om hem gelachen had.
»Ah, Victor," zeide de hertogin, »hy is het niet, dien ik zou willen
redden, maar u." De lieden, die er rondom stonden, zeiden dat de
hertogin zulk een goed hart had, en later verklaarde zij dit zelve. Zij
bezwoer Lord Kew en bad Monsieur Victor; in één woord, zij deed al
wat in haar vermogen stond, om de oneenigheid tusschen die twee te
doen bijleggen.
Op het bal volgde het souper, dat gehouden werd aan afzonderlijke
tafeltjes, rondom elk van welke zich een half dozijn gasten schaarden.
Lord Kew behoorde tot het gezelschap der hertogin, waarbij onze vriend
de Gascogner geen plaats had ; doch daar zijn lordschap een der com-
missarissen van het feest was, ging hij van de eene tafel naar de an-
dere, om te zorgen dat het den gasten aan niets ontbrak. Misschien
meende hij, dat de twist met den Gascogner uit was; en in ieder geval
had hij besloten zich de aanmerkingen van den ander, hoe onaange-
naam zij ook geweest waren, niet verder aan te trekken, daar hij niet
de minste begeerte had om wegens zulk een dwaas geschil des Fransch-
mans bloed te drinken of van het zijne afstand te doen. Hij noodigde j
op zijne gewono innemende wijze onderscheidene gasten uit, om mei;
hem te drinken, en toen hij Monsieur Victor van een verder tafeltje
naar zijn kant zag gluren, zond hij een knecht met eene fleseh cham-
pagne naar den man, die zich straks zoo vijandig betoond had, en
lichtte zijn eigen glas als eene vriendschappelijke uitdaging op. De
knecht bracht de boodschap aan Monsieur Victor, die daarop echter zijn
glas weghield en zijn armen statig op de borst kruiste. «Monsieur de
Castillonnes dit qii\'il refuse, müor,\'
zeido de knecht ontsteld, »en
belastte mij dit aan milor te zeggen." Florac liep dadelijk naar den
verbolgen Gascogner. \'t Was niet aan Madame d\'lvry\'s tafel dat Lord
Kew den dronk had willen doen en het antwoord ontving, want zijne
plichten als commissaris hadden hem van daar reeds tamelijk vroeg
weggeroepen.
Onderwijl begon de dagschemoring door de vensters van het vertrek
te dringen en eenige oogenblikken later schoen de zon er binnen en
verschrikte de feestgenooten. De dames vluchtten weg als spoken bij
\'t kraaien van den naan, want er waren verscheidene onder, die de
komst van den lichtbol, die zooveel zou kunnen openbaren, niet durfden
afwachten. Reeds te voren waren de sigaren opgestoken en de heeren
bleven zitten rooken, terwijl de Duitsche knechts, die geen slaap sehe-
nen te kennen, aanhoudend nieuwe hoeveelheden drank aanbrachten.
20
DE NEWCOMES. I.
-ocr page 314-
306                                           De Newcomes.
Lord Kew gaf aan de hertogin d\'Ivry den arm om liaar weg te leiden.
Monsieur de Castillonnes stond met een onheilspellend gezicht dwars
in hun weg, waarop Lord Kew, met een duw van den schouder en een
»Pardon, monsieur" voorbijging en de hertogin naar haar rijtuig bracht.
De dame zag volstrekt niet wat er tusschen de beide hoeren in den gang
voorviel ; en totdat haar rijtuig wegreed wierp zij Kew lonkjes, knikjes
en handkusjes toe.
Florac had zich ondertusschen meester gemaakt van zijn landgenoot,
die, zoo niet met Kew, althans met anderen rijkelijk champagne ge-
dronken had, en dood vruchtelooze pogingen, om hem redo te doen
verstaan. De Gascogner was woedend en zwoer dat Lord Kew hem
geslagen had. «Bij het graf mijner moeder," bulderde hij, «zweer ik
dat hij mij met zijn bloed zal moeten betalen." Lord Rooster riep van
zijn kant: »Wel verduiveld! breng hem naar bod en sluit hem in zijne
kamer op," welke woorden Monsieur Yictor, daar zij in \'t Engelsch ge-
sproken werden, gelukkig niet verstond, of er zouden zonder twijfel
twee offers op de tombe zijner mama geslacht zijn.
Toen Kew terugkwam (\'tgeen ook wol van hem te verwachten was)
sprong de kleine Gascogner met een handschoen vooruit, en hield,
door een kring van rookende hoeren omringd, eene woedende redevoe-
ring over Engeland, luipaards, lafhartigheid, onbeschofte eilanders,
Napoleon en St. Ilelena, waarna hij rekenschap vroeg van Kew\'s gedrag
gedurende dien avond. Onder heit spreken trad hij op zijn lordschap
toe, met den handschoen in de hand en lichtte dien op, als om er een
slag mede te geven.
»Er is geen noodzaak voor verdere woorden," zeide Kew, zijne sigaar
uit den mond nemende. »Als gij dien handschoen niet laat zakken,
smijt ik u door de glazen. Hoe? doet ge \'t niet?... — Wil iemand
zoo goed zijn, dien man van den grond op te tillen? Gjj zijt mijne ge-
tuigen, heeren, dat ik niet anders heb kunnen handelen. Als hij mij
op den morgen noodig^ heeft, weet hij waar hij mij vinden kan."
»lk verklaar, dat Lord Kew zich met grooto lijdzaamheid gedragen
heeft, in weerwil van de meest brutaio uittarting, — de meest brutale
uittarting, entendez-vous, Monsieur Cabasse?" voegde Florac den Gas-
cogner toe, die nu opgestaan was. «Uw gedrag is een Franschman en
een fatsoenlijk man onwaardig geweest."
«Voor den drommel, hij heeft er dan ook een bloedneus voor gekre-
gen," zeide Lord Rooster laconisch.
y>Ah Roosterrc, ceci n\'est pas pour rire" antwoordde Florac bedrukt,
toen zij beiden met Lord Kew heengingen: »ik wenschte dat dit eerste
bloed het eenige ware, dat over dozen twist gestort wordt."
«Wel, wel! wat ging hij als een steen naar beneden!" hernam Rooster,
schuddende van \'t lachen.
«Het heeft mij veel leed gedaan, maar ik kon mij niet weerhouden,"
zeide Kew mot diepen ernst; »God moge \'t mij vergeven," en bij die
woorden liet hij het hoofd hangen. Hij dacht aan den vroegeren tijd
en diens lichtzinnigheden en overlegde hoe de straf hem nu pede claudo
inhaalde, \'t Was uit den grond zijns harten, dat de berouwhebbende
jonkman zeide: «God moge \'t mij vergeven." Wat er zou volgen, be-
sloot hij met gelatenheid to dragen als de vergelding van \'tgeen vooraf-
gegaan was.
vPallas te hoc. vulnere. 1\'allas immolat, mon pauvre Kiou," zeide
zijn Fransche vriend, waarop Lord Rooster, wiens klassieke opvoeding
schromelijk verwaarloosd was, uitriep : «He! wat is dat voor taal?"
-ocr page 315-
Over de Alpen.                                  307
Burggraaf Rooster had nog geen twee uren te bed gelegen, toen
graaf von Punter, voormaals officier bij de Zwarte Jagers, hem een
bezoek kwam brengen namens Monsieur de Castillonnes en den graaf
van Kew, die hem naar llooster verwezen hadden tot het maken der
beschikkingen voor een duel. Daar het tweegevecht buiten het grond-
gebied van Baden moest plaats hebben en zij zich op weg moesten be-
geven eer de politie hen verhinderde, stelde de graaf voor, dat zij zich
dadelijk over de Fransche grenzen zouden begeven, waar men hen, daar
het een affaire d\'honneur gold, stellig zonder paspoorten zou toe-
laten.
Lady Anna en Lady Kew vernamen, dat al de hoeren na het bal op
de jacht gegaan waren, en maakten zich althans gedurende vier en
twintig uren niet ongerust. Den volgenden dag kwam echter geen van
allen terug, en den dag daarna vernam de familie, dat Lord Kew een
zwaar ongeluk had gekregen; doch de gansene stad wist. dat Monsieur
de Castillonnes hem op een der eilanden in den Rijn, tegenover Kehl,
waar hij nu met zijne kwetsuur lag, een kogel in het lichaam had ge-
zonden.
VIJF EN DERTIGSTE HOOFDSTUK.
OVEli DE ALPEN.
Onze zwervende muze moet nu plaats nemen in de kleine britskn
waarmede Clive Newcome en diens reisgenooton den tocht doen, en ziet,
na met dat rijtuig de Alpen to hebbon overgetrokken en de sneeuw op
den St. Gothard te hebben aanschouwd, de fraaie streek door welke
de Ticino heenstroomt op zijn weg naar do meren van Lombardië, de
onafzienbare met golvend graan bedekte vlakten van het Milaneesche
en het koninklijke Milaan zelf met zijne schitterende kathedraal, die
in luister alleen achterstaat bij den keizerlijken koepel van Rome. Ik
bezit lange brieven van Clive uit den tjjd dier reis, waarin hij eiken
stap op dien weg, van het vertrek uit Baden tot voor de poorten van
Milaan, als een prachttooneol beschrijft. Die heerlijke tooneelen tem-
perden wel waarschijnlijk de verdrietelijkheden onder welke bij zijne reis
aanving. De natuur doet zich op den fraaien weg dien hij volgde zoo
verheven en opwekkend voor, dat onze bijzondere aangelegenheden en
zorgen op den achtergrond geraken bij die schitterende heerlijkheid. O
vreedzaam tooneel der azuren moren en besneeuwde bergen! zoo won-
derliefelijk is uw voorkomen, dat het bijna hemelsch schijnt en men
het onmogelijk acht, dat verdriet en moeite hier zou kunnen doordrin-
gen! Welke zorgen Clive had, wist ik in die dagen niet en hij sprak
er in zijne brieven ook niet van; eerst toen wij in ons latere leven intiem
waren, zijn zij mij geopenbaard.
Drie maanden nadat onze jonge gentleman afscheid van juffer Ethel
had genomen, bevond hij zich te Rome, nog altijd met Ridley als reis-
genoot. Menigeen onzer, jeugdig van jaren of reeds van middelbaren
leeftijd, heeft dien aangenamen schok ondergaan, dien het eerste gezicht
der groote stad teweegbrengt. Er is één andere plaats wier gezicht
eene nog grooter aandoening opwekt dan die met welke wij Rome nade-
ren, waar Augustus den schepter voerde toen Hij het licht aanschouwde,
wiens geboorteplaats slechts door een paar bergen van de indrukwek-
-ocr page 316-
Be Newcomes.
308
kende poorten van Jeruzalem gescheiden is. Wie, die beide aanschouwd •
heeft, kan het voorkomen daarvan vergeten! Na tal van jaren leeft
de ontroering, die dat gezicht verwekte, nog in uwe herinnering on
treft u even diep als op net oogenblik toen ge er \'t eerst de oogen op
liet rusten.
De tegenwoordige roman heeft echter noch met priesters, noch met
heidenen te doen, maar met mijnheer Clive Newcome en diens zaken
en vrienden in dit tijdperk zijns levens. Als de welwillende lezer hoopt
te hooren van kardinalen in \'t purper on van edele Romeinsche prinsen
en prinsessen, zal hij zich te leur gesteld vinden De eenige edele Romein,
in wiens huis onze vriend toegang kreeg, was prins Polonia, wiens
lakeien de livrei der Engelsche koninklijke familie dragen, en die aan
gentlemen en zelfs aan schilders gold schiet op goode kredietbrieven,
en een paar maal in \'t jaar zijn paleis aan do overzijde van den Tiber
openstelt en aan zijne klanten een bal geeft. Onze vriend Clive placht
schertsenderwijzo te zeggen, dat hij geloofde dat er geen Romeinen meer
waren. Er waren priesters met wonderbaarlijke hoeden; er waren mon-
niken met geschoren kruinen; er waren nagemaakte boeren die zich
kleedden in maskerade-eostumen met doedelzak en schapevacht, boerin-
nen met kruislingsche been-om windsels en roode rokken, die zich als
modellen aan schilders verhuurden, tegen zoo-of zooveel paoli per zitting;
doch hij ging nooit de deur van een Romein binnen, tenzij om sigaren
of zakdoeken te koopen. Gelijk overal, planten do Engelschen ook daar
de gewoonten van hun eiland over. Er is een klein Engeland te Parijs,
te «lunchen, te Dresden, overal. Onze vriend was een Engelschman,
en huilde alleen met zijn eigene wolven in \'t bosch.
Er was do deftige Engelsche maatschappij, die menigte die samenstroomt
om het Colosseum door Hengaalsch vuur verlicht te zien, die naar het
Vatikaan gaat om do standbeelden bij toortslicht te bewonderen, die bij
frooto feesten met zwarte sluiers of in onderstadhouders-uniformen naar
e kerken snelt en daar gluurt en praat on don tooneelkijker gebruikt,
terwijl de priesters der Koomscho Kerk haar overoude plechtigheden
verrichten en de scharen van geloovigen bij de altaren knielen; die
maatschappij die haro bals en diners heeft, hare praatjes en twisten,
haar aristocraten en parvenu\'s, alles ingevoerd uit Belgravia, bare club,
hare jachtpartijen en haar Hyde Park op den Pincio. En dan is er die
andere kleine Engelsche wereld, die vrooljjko kolonie van artisten met
breede hoeden, lange baarden en fluweelen jasjes, die hun eigen par-
tijen, plaatsen van bijeenkomst en vermaken hebben, naast hun aris-
tocratische landgenooton, mot welke slechts weinigen hunner do oer van
den omgan" genieten.
J. J. en Clive huurden luchtige en vroolijke kamers op do Via Grego-
riana. Gansche geslachten van schilders haddon de vertrekken bewoond
en waren voorbijgegaan Do venstors dor schilderkamer zagen uit op
een wonderlijk oud tuintje met standbeelden uit den tijd des keizers,
eene klaterende fontein en prachtige oranjeboomen met de breede bla-
deren, tusschen wolko de vruchten als gouden bollen heenschitterden,
heerlijk om te aanschouwen. Hunne wandelingen waren altijd verkwik-
kend en aangenaam. Elke straat leverde een aantal tooneelen op van
dat bevallige en karakteristieke Italiaansch leven, hetgeen onze schil-
ders, van den eersten tot den laatHten, benoden zich schijnen to achten,
waarvoor zij ons liever op hunne nagemaakte roovers, contadini en pif-
ferari en dergelijke onthalen, omdat Thompson die geschilderd heeft vóór
Jones, en een \'andere Jones vóór Thompson, en zoo voort, terug in de
-ocr page 317-
Over de Alpen.                                      309 I
tijden. Daar waren kinderen aan \'t spelen en vrouwen aan de deuren i
der huizen gezeten in den zachten Romeinschen winter; afzichtelijke oude i
toovcrheksen, zooals Michel Angelo die schilderde, gedrapeerd in ma-
jestueuse lompen; moeders en schreeuwende kinderen; trage boeren
met zware baarden en edele gelaatstrekken, in trotsche houdingen. vad-
sig, haveloos, maar majestueus. Dan volgden de roode, do zwarte, 1
de blauwe troepen van het priesterleger; de bruine regimenten Capucij- j
nen, deftig en grotesk; de nuffige rransche abbés; zijne hoogwaardig"
heid de bisschop met zijn lakei (die wonderbaarlijke lakeienI); zijn
eminentie de kardinaal in zjjne schommelende koets met twee, ja drie
lakeien achterop, huurlingen, die er uitzien alsof zij door den costumier
eener opera aangekleed waren, — de koets met ongeloofelijke wapen-
schilden en hoeden daarboven, die er ook uitziet alsof zij uit do opera
kwam on zóó zóó in iets anders veranderd zou worden. Want het is
toch ceno waarheid, dat hetgeen in de oogen van sommigen indrukwek-
kend is, in die van anderen bespottelijk schijnt; en die ééno schrede,
welke wij gehoord hebben dat tusschen het verhevene en het belache-
lijke ligt, bestaat voor sommige personen in \'t geheel niet.
>\'lk wenschte dat ik niet zoo ware," schreef Clivo in een dier brieven,
waarin hij toenmaals gewoon was zijn hart uit te storten. »Ik zie die
menschen in de kerk en benijd hen hunne verrukking. Een mijner
vrienden, die tot den ouden godsdienst behoort, bracht mij verleden week
in eene kerk, waar do H. Maagd onlangs in persoon aan een Joodsoh
heer verschenen en in een bovennatuurlijken glans uit den hemel tot
hem afgedaald is en hem natuurljjk oogenblikkelijk bekeerd heeft. Mijn
vriend noodigde mij uit, het schilderstuk te beschouwen en knielde
naast mij, en ik weet dat hij uit den grond van zijn eerlijk hart bad, dat
de waarheid ook mij moeht verlichten ; maar ik zag geene flikkering
van den hemel, — niets anders dan een armzalig schilderstuk, een
altaar met brandende kaarsen, eene kerk behangen met opzichtige ba-
nen rood en wit katoen. De goede vriendelijke W— ging heen, nede-
rig verklarende, »dat hot weer had kunnen gebeuren, indien de hemel
het gewild had.\'\' Ik moest wel genegenheid en bewondering voor dien
goeden man gevoelen, want ik weet dat zijne werken met zijn geloof
overeenkomen, dat hij zich met eene korst brood tevreden stelt, zoo
ingetogen als een hermiet leeft en al het zijne aan de armen weg-
schenkt.
«Onze vriend J. J., dio in vele opzichten zoo aanmerkelijk van mij
verschilt en mij in alles overtreft, is ontzaglijk getroffen door deze
ceremoniën. Zij schijnen eene behoefte zijner ziel te bevredigen, en hij
komt dus voldaan van een kerkelijk feest terug, dat mij koud liet.
Natuurlijk was onze eerste polgrimage naar de St.-Pieterskerk gericht.
Welk eene wandeling! Welke grootsche gebouwen komt men voorbij;
hoe indrukwekkend zijn zij met hunne statige vensters en pleinen en
poorten; waar reuzen, met den tulband op het hoofd, door zouden kun-
nen gaan. Elk huis is tweemaal zoo groot als het geheele Lamb Court
en is met een eerwaardig grauw overtogen, dat zeer goed staat. Boven
de statige ingangen prijken mystieke wapenschilden van prinsen en
kardinalen, dio Ariosto\'s ridders er af zouden kunnen nemen, en elke
figuur is eene schilderij. Elk oogonblik komt men aan een tempel en
op elk plein klatert eene fontein. Buiten do bevolking der straten en
huizen en het leger van zwarte en bruine priesters, is er nog eene
groote en zwijgende bevolking van marmer: do verminkte goden die
-ocr page 318-
310
De Newcomes.
van den Olympus neergetuimeld en bij den val beschadigd zijn, nu
weer rechtop gezet in nissen en op fonteinen; senatoren zonder naam
en zonder neus, stilzwijgend onder booggcwelven gezeten of uit pleinen
en tuinen loerende. Behalve deze afgestorven familie, waarvan men die
oude beelden als de Ijjken kan beschouwen, is er nog eene gebeeld-
houwdo hiërarchie van engelen, heiligen, geloofsverkondigers, van het
geslacht dat den troon van Jovis veroverd hooft. Ik wenschte, Pen, dat
Warrington eens de geschiedenis van de Laatsten der Heidenen beschreef.
Hebt gij nooit sympathie voor hen gevoeld, toen de monniken hunne
tempels binnendrongen, de altaren omwierpen, de kalme gezichten
der goden verbrijzelden en de Vestnalsche maagden op de vlucht joegen?
Men spreekt hier altijd over de vervolging der Christenen, en de leer-
ken zijn vol van martelaren met spijkers door hunne weeke hoofden,
maagden op roosters, gevilde St. Sebastiaans, en dergeljjke. Maar zijn zij
nooit op hunne beurt vervolgers geweest? Gij en ik, die nabij de
markt van Smithfield zijn groot gebracht, waar beurtelings katholieken
j en protestanten verbrand zijn, weten het tegendeel.
»Men gaat tusschen eene rij engelen en heiligen de Tiberbrug over.
| Zij schijnen allen te leven, hunne groote vleugels in beweging, hunne
: marmeren gewaden fladderende. St. Michiel, toen hij op den Satan
; neerstreek, is vastgehouden op \'t oogenblik dat hij op den Engelenburg
daalde, waarbij zjjn vijand zonder twijfel door de dakwerken naar bo-
| neden is gestort. Die bronzen engel is zoo natuurljjk, zoo rhythmisch,
I zoo grootsch als een rijmloos gedicht. Gij zult vroeg of laat inzien,
dat hij een groot sonnet is. Milton schreef in brons, en ik houd mij
overtuigd dat Virgilius zijne Georgica in marmer uitwerkte. Men kan
het zien aan den kalmen vorm, aan de harmonische lijnen! De Aeneide
beschouw ik als eene verzameling van basreliefs, muurversieringen die
mij niet bijzonder treffen.
»Ik heb de St.-Pieterskerk uit het oog verloren. Zij is anders groot
genoeg. Wat klopt hot hart. als men haai- voor \'t eerst ziet! Het onze
althans deed het, toon wij bij avond van Civita Vecchia kwamen en
dien grooten, spookachtigen, donkeren koepel statig aan den grauwen
avondhemel zagen oprijzen, in hot oog blijvende, zoolang als wij voort-
reden, alsof \'t een naar beneden gestorte hemelbol was met uitgedoofden
flans. Wanneer men dien koepel van den Pincio af beschouwt, als
e zon daarachter ondergaat, is het zeker een der indrukwekkendste
tooneelen van aarde en hemel, die men op de wereld zien kan. Ik wil
niet zeggen dat ik den gevel der kerk leelijk en gedrukt vind, want
zoolang de ontzaglijke koepel er op staat, kan men die facado dulden.
Men nadert haar over o zulk een prachtig plein met fonteinon, wier
water in het zonlicht vonkelt; rechts en links hebt ge twee halve cirkels
van groote kolommen; maar men stapt de hovelingen voorbij en bestijgt
de trappen van den troon, waarachter de koepel schijnt te verdwijnen,
\'t Is dan alsof de troon omgeworpen en de koninger af gesmeten ware.
»Er komen oogenblikken voor, inzonderheid te Rome, wanneer ieder-
\' een die hart bezit en die zich Engelschman en Protestant noemt, smar-
i telijk aangedaan moot worrien door de gedachte, dat hij en zijne
landgenooten van de Kuropeescho Christenheid zijn gescheiden door oen
oceaan. Op heldere dagen kan men van de eene kust do tegenover-
gelegene zien, en dan moet men soms wenschen dat er geen onstuimige
zee tusschen ons ware, maar dat de pelgrim van Canterbury naar Rome
kon komen, zonder gevaar om voorbij Dover te verdrinken. Ik geloof,
dat velen onzer landgenooten geen begrip hebben van de schoone zijde
-ocr page 319-
Over de Alpen.
311
der grootc Moederkerk; wij denken aan luio monniken, aan opgeslo-
ten en verkwijnende maagden, aan domme boeren die hout en steen,
gekochte en verkochte aflaten en absolutiën voreeren, en andere derge-
lijke afgezaagde Protestantsche satires. Zie het gindsche opschrift,
rondom den koepel van den tempel die zoo groot en heerlijk is dat hij
de hemel zelf schijnt, hetgeen aan de gansche wereld verkondigt dat
dit de steenrots is op welke de Kerk zal gebouwd zijn on dat de poor-
ten der hel die niet zullen overweldigen ! Onder het bronzen gehemelte
wordt St. Petrus\' troon beschenen door lichten, die er sedert eeuwen
gebrand hebben. In \'t ronde van deze reuzenzaal zijn de grooten van
zijn hof gerangschikt. Het geloof schijnt belichaamd in hunne marmoren
afbeeldsels. Sommigen hunner waren nog voor korten tijd in leven:
zeker leven er op het oogenblik anderen in de wereld, die verheerlijkt
zullen worden zooals zij; en de gemachtigden des hemels, die hier
over honderd jaar hunne vergadering houden, zullen hunne zaligverkla-
ring met gezag bekend maken. De bewijzen van hun vermogen zullen
niet ontbreken: zij genezen de zieken, openen do oogen dor blinden en
doen de kreupelen nog tegenwoordig gaan, gelijk zij het voor achttien
eeuwen deden. Staan er niet scharen bereid om getuigenis van die
wonderen af te leggen? Is er niet een afzonderlijk gerechtshof ingesteld,
om hun aanspraken te onderzoeken, met advocaten om het vóór en
tegen te bepleiten, en met prelaten en priesters en scharen geloovigen
om hen te steunen en om te gelooven ? Zoo kust gij heden do hand
van een priester, die de zijne gegeven heeft aan een monnik wiens
gebeente wonderen begint te doen en die op zijne beurt de discipel is
geweest van een anderen dien do Kerk pas kort geleden heilig heeft
verklaard. Aldus houden zij elkander hand aan hand, totdat do reeks
zich in den hemel verliest. Laten wij dit erkennen, vriend, en den
voet van St. Petrus gaan kussen. Helaas, altijd ligt het Kanaal tus-
schen ons, en wij gelooven evenmin dat St. Thomas van Canterbury
mirakelen heeft gedaan, als dat het gebeente van den prelaat, die
tegenwoordig op den stoel van St. Thomas zit, in het jaar \'2000 won-
derdadigo genezingen zal doen, of dat zijn standbeeld zal spreken of
zijn portret van do hand van Sir Thomas Lawronce met de oogen zal
knippen.
oGrij bemerkt wel, dat ik de grootsche plechtigheden, die op Kerstmis
in de Roomsche kerk plaats hebben, met het oog van een Protestant
heb aangezien. De Heilige Vader op zijn troon of in zijn draagstoel,
de kardinaals met hunne slepen en sleepdragers, do gemijterde bis-
schoppen en abten, de regimenten van monniken en priesters, de reli-
quieën die ter voreering zijn uitgestald, de gedrapeerde kolommen, de
verlichte altaren, de opstijgende wierookwolken, de galmende orgels,
de schrille sopranen, do Zwitsersche garde met die opgepofto broeken
en hellebaarden met franjes: — tusschon ons en al dien ouderwetschen
luister stroomt een oceaan. Üat gindsche oude beeld van Petrus had weer
Jupiter kunnen wezen, omringd door flamens en augurs, en Augustus
had als Pontifex Maximus het toezicht over de offers kunnen houden,
— en mijne gewaarwordingen bij dat schouwspel zouden ongetwijfeld
nagenoeg dezelfde geweest zijn.
»Zal ik met nog meer ketterijen voor den dag komen ? Ik geloof niet
aan Raphael\'s Transfiguratie ; het schreeuwen van dien door den duivel
bezeten jongen in het benedengedeelte (en nog bovendien eene gestolen
figuur) bederft de geheele harmonie dor compositie. Op den grooten
muur van Michel Angelo is het groteske en het verschrikkelijke niet
-ocr page 320-
312                                      Be Newcomes.
misplaatst. Wat een ontzagwekkend werk! Stel u den gemoedstoestand
voor van den man die het tot stand bracht, terwijl hij don eenen dag
na den anderen in de eenzaamheid die ontzettende figuren ontwierp en
teekendo! Indien de onderworpen Titans, in de dagen der Olympische
lynastie, aan \'t werk waren gezet om een paleis voor .lupitor te bouwen,
zouden zjj een dergelijk reuzenwerk tot stand hebben gebracht, of !
wanneer Michel Angelo in het Schimmenrijk ware nedergedaald, zou
dit een stuk zijn dat hij van daar terug had kunnen brengen. Duizend- j
maal liever denk ik aan Tïaphael\'s liefhebbenden geest. Als hij het oog
op vrouwen en kinderen liet rusten, moet zijn schoon gelaat als de zon
gestraald hebben ; zijne vriendelijke hand moet de figuren hebben ge-
streeld, terwijl hij ze vormde. Ofschoon ik tegen de Transfiguratie
protesteer en de knie niet voor dat altaar wil buigen zooals zoovele ge-
slachten gedaan hebben, zijn er honderd andere altaren voor welke ik
mij gaarne buig. \'t Is niet in de deftige redevoeringen (om nogmaals
een beeld te gebruiken), maar in de dagelijksche taal dat zijne stom
zoo liefelijk klinkt. Zachte dichtorklanken, muziek on teedere liederen
komen uit hem voort; hij licht de toekenstift op en iets bevalligs daalt
daaruit op het papier neder. Wat moet zijn gemoed edel geweest zjjn!
het schijnt slechts te omvatten wat groot en edel en liefelijk is; zijn
oog schijnt daarop alleen te rusten. Men doorwandelt galerijen vol
grooto en pretentiouse stukken, on komt dan aan een stuk papier of
een klein fresco, dat zijn stempel draagt, en door al het godruis on
tusschen de talrijke menigte neemt gij zijn aangename tegenwoordig-
heid waar. »Ik had wel Giulio Romano willen zijn," zegt J. .1., die
overigens niets om Giulio\'s schilderijen geeft, «omdat ik dan Raphael\'s
geliefkoosde leerling zou geweest zijn." Wij waren het eens, dat wij
em en Shakespeare liever gezien zouden hebben, dan allo andere
mannen van welke wij ooit hebben gelezen. Verbeeld u eons, dat men
iemand uit naijvor vergiftigt, zooals Spagnoletto deed! Er zijn mon-
schen, bij welke de bewondering dien barbaarschen vorm aanneemt. Er
neemt iemand aan onze tafel in do Lepre deel, een vrij knappe kerel,
en ook niet kwaad voor de armen, zekere Haggard. Hij behoorde tot
de Gandishiten en is een genre- en portretschilder. Hij haat J. J., om-
dat Lord Faroham, die zich hier bevindt, aan J. J. eeno bestelling op-
gedragen heeft; en hij haat mij, omdat ik een schoon overhemd draag
en op een huurpaard rijd.
»lk wenschte, dat gij eens bij ons in de Lepre kwaamt eten. Ge zoudt
u verwonderen over het diner, het tafellaken, den knecht en het ge-
zelschap! Ieder gast heeft een baard en draagt een sombrero; ge zoudt
ons voor eene oendo struikroovers aanzien. Wjj worden onthaald op
patrijzen, snippen, wilde zwanen, eenden, roodborstjes, uilen en andere
lekkernijen; en voor drie paoli aan eten en wijn heeft de hongerigste
genoeg,"zelfs Claypole de beeldhouwer. Hebt gij hem gekend? Hij kwam
wel eens in hot Hol. Met zijn baard ziet hij er thans als een heiden
uit. Er is eene Fransche tafel, die er nog hariger dan do onze uitziet,
eene Duitsche tafel en een Amerikaanscho tafel. Na den eten gaan
wij in het Café Greco aan den overkant koffie drinken en mozzo-caldo.
Die mezzo-caldo is geen slechte kost: een scheutje rum, een schijfje
citroen, veel suiker en voor \'t overige kokend water. In verschillende
gedeelten van den kelder (want het is een laag gewelf) hebben de on-
derscheidene natiën haar eigen hoofdkwartier; wjj drinken er koffie en
sterken drank en spreken kwaad van Guido óf Rubens of Bemini,
selon les poüls, en zenden zulke rookwolken omhoog, dat Warrington
-ocr page 321-
313
Over de Alpen.
hier met genot zou ademhalen. Wij krijgen zeer goede sigaren voor i
anderhalve bajoccho : zij zijn voldoende voor ons die goedkoop moeten
rooken, en uitmuntend als men geen andere kan krijgen. M\'Collop is
ook hier en heeft op de receptie bij een kardinaal veel opzien gebaard
door er in den tartan van do clan M\'Collop te verschijnen. Het meest
ziet men hem in zijne kracht bij de tombe der Stuarts; en hij heeft
Haggard den kop willen klieven, omdat deze zeide dat Karel Eduard
dikwijls dronken was.
«Sommigen onzer ontbijten reeds met het aanbreken van den dag in
dat Café Greco, want men staat vroeg op, en de groote beeldhouwers,
de voorname heeren die op ons jongeren nederzien, kan men hier onder
hunne koffie vinden als het nog schemert. Daar ik een heer van belang
ben en er een bediende op nahoud, ontbijt ik met J. J. op onze kamers.
Ik wenschte dat gjj Terribile onzen oppasser en üttavia do oude werk-
vrouw eens zaagt! Eenmaal zult ge ze beidon op het doek zien. Als
Terribile onze kamerdienaar onze laarzon niet gepoetst en ons ontbijt
gereed gezet heeft, verandert hij in Terribile het model. Hij is reeds
honderdmaal, ja van zijne geboorte af, op het dook gebracht. Al de
leden zijner familie hebben tot modellen gediend. Nadat zijne moeder
eeno Venus is geweest, is zij nu eene Toovenares van Endor. Zijn vader
stelt de patriarchen voor. Hij zelf heeft voor cherubijnen en herders-
jongens gediend, en nu hij volwassen is kan men hem gebruiken als
krijgsheld, pifferaro, Capucijn, of wat men maar wil.
»Na de koffie in het Café Greco gaan wij allen naar het naakt model
teekenen en vervolgens kleeden zich degenen, die nog in do wereld
verkeeren, en gaan op theevisite alsof zij te Londen waren. De anderen,
die niet in gezelschap gaan, hebben van zelf vermaak genoeg, ja meer
plezier dan de bezoekers dor theepartijtjes. Jack Screwsby houdt een-
maal in de weck receptie en geeft sardijncn en ham voor een souper,
terwijl er een vaatje Marsala in den hoek staat, üw onderdanige dienaar
ontvangt op donderdag, tgeen ook de receptie-avond van Lady Fitch
is, en ik vlei mij dat eenige der Londensche dandy"s, die hier den
winter doorbrengen, aan de sigaren en de bescheidene dranken, die ik
hun voorzet, de voorkeur geven boven de thee bij genoemde lady on de
piano-oefeningen van hare dochter.
»Wat heb ik toch in Galignani Messenger gelezen over Lord K— en
een affaire d\'honneur te Baden ? Is dat mijn vriendelijke en vroolijke
Kow, dio door iemand uitgedaagd is ? Ik ken er wel, die nog bedroefder
zouden zijn dan ik, indien aan dien bosten van alle goode kerels iets
kwaads overkwam. Een boezemvriend van Lord Kew, mot name Jack
Belsizc, is van Daden met ons Zwitserland doorgereisd en te Milaan
achtergebleven. Ik heb uit de couranten gezien, dat zijn oudere broeder
dood is, zoodat de arme Jack eenmaal nog een groot heer zal worden.
Als het toch moest gebeuren, had ik gewenscht, dat het iets vroeger
gebeurd ware. En dus is mijn prettige neef Barnes Newcome mot Lady
Clara Pulleyn getrouwd? Ik wensch baar toe, dat zij veel plezier van
haar man mogo hebben. Al wat ik van dio familie heb vernomen, heb
ik uit de couranten. Als gij met hen in aanraking komt, laat mij dan
eens iets van hen weten. Wij hadden allen te zamen oen prettig leventje
te Baden! Door het ongeluk, dat aan Kew overkomen is, zal zijn I
huwelijk met juffer Nowcome zeker uitgesteld moeten worden? Gij weet,
dat zij al heel lang geëngageerd zijn. (schrijf mij toch eens, en laat mij
iets uit Londen hooren. \'t Is maar het beste, dat ik hier blijf en dezen j
en den volgenden winter doorwerk. J. J. heeft eene prachtige schilderij
-ocr page 322-
314                                      Be Newcomes.
voltooid, en als ik een paar stukken naar Engeland zend, zult gij er
immers wel een woordje in de Pall Mali Gazelle over willen zeggen,
uit aanmerking van vroegere dagen ?
«Altijd de uwe,
Clive Newcome."
ZES EN DERTIGSTE HOOFDSTUK.
WAARIN MONSIEUR DE FLORAC PROMOTIE MAAKT.
Hoezeer ook Madame la Duchesso d\'lvry geneigd was om haar eigen
gedrag in de zaak, die zoo ongelukkig voor den armen Lord Kew afliep,
goed te keuren en te bewonderen, daar zij zwoer dat zij alles had aan-
gewend wat in haar vermogen stond om een duel tusschen hem en den
Gaseogner te verhinderen, scheen de oude hertog, haar gemaal, vol-
strekt niet gesticht over haar gedrag, ja om de waarheid te zeggen gaf
hij haar zijn misnoegen op de nadrukkelijkste wijze te kennen. Jufvrouw
O Grady, de gezelschapsdame der hertogin en gouvernante van haar
kleine dochtertje, legde omstreeks dezen tijd hare betrekking in de familie
d\'lvry neder, en \'t is niet onmogelijk dat er na het ontslag van die
gouvernante, die Miss Irlandaise in welke de familie zooveel vertrouwen
stelde, geschiedenissen bekend zijn geworden, die voor hare mevrouw
niet zeer gunstig luidden en de verontwaardiging van den hertog op-
wekten. Ook tusschen Florac en de Duchesse was het verklaarde oorlog.
Hij was een van Kew\'s secondes geweest bij diens duel met den Gaseogner
en had zelfs om nieuwe pistolen geroepen, daar hij zelf het tegen Castil-
lonnes had willen opnemen, toen zijn dappere principaal viel: en hoewel
een tweede duel als een moordenaarswerk en eene nuttelooze zaak
afgewend werd, liet Monsieur de Florac sedert nooit na, om op elke
plaats en in elk gezelschap de aanlegster en den uitvoerder van het
ellendig geschil in de heftigste bewoordingen aan de kaak te stellen.
Hij verklaarde, dat de hertogin den pelit Kiou evengoed had neerge-
schoten alsof zij hem persoonlijk do pistool op de borst had gezet.
Moordenares, Brinvilliers, giftmengster en honderd soortgelijke seheld-
namen paste hij op zijne nicht toe, waarbij hij het betreurde, dat de
goede oude tijd voorbij was en er geen chambre ardente meer bestond
om haar te vonnissen, geen rad om haar loon naar werken te geven.
De geschiedschrijver der Newcomes behoeft zich met de gedragingen
der hertogin (hoewel hij die op zjjn duimpje kent) niet verder in te
laten, dan voor zooveel die aanzienlijke Engelsche familie er bij betrok-
ken is. Toon de hertog zijne vrouw op het platteland bij zich nam,
aarzelde Florac niet om te zeggen, dat het voor den ouden man ge-
vaarlijk was met haar te leven, en voegde hij aan al zijne vrienden op
de boulevards of in de Jockey-club toe: »Ma parole d\'honneur, cette
femme Ie tuera.\'\'
Hebt gij ooit geweten, o zachtzinnige en argelooze lezers, of eene be-
rekening gemaakt, als gij uw oogen over de maatschappij liet gaan,
hoevele allerdeftigsto echtgenooten bezig zijn hunne vrouwen te vermoor-
den, of hoevele allordeftigste vrouwen een handje helpen om haar echt-
genooten naar de onderwereld te zenden? De vrouw van een schoorsteen-
veger of van oen slachtersknecht komt sidderend van angst met verbonden
hoofd en mot een lichaam bloedende van de wonde, die de dronken
-ocr page 323-
Waarin Monsieur de Florac promotie maakt.              315
schavuit, haar heer en meester, haar toegebracht heeft, voor den politie-
rechter; een arme winkelier of ambachtsman wordt door het slechte
humeur der helleveeg, die zjjne vrouw is, uit zijn huis gejaagd, begeeft
zich naar de herberg, begint slechte wegen te bewandelen, verwaar-
loost zijne zaken, neemt do toevlucht tot de jeneverflesch, vervalt tot
delirium tremens, en gaat ten verderve. De rechters en do dienders
on de verslaggevers der bladen dragen kennis van die gemecne misdrij-
von en oefenen er eene zekere jurisdictie over uit; doch hoeveel moord-
dadige aanrandingen tusschen man en vrouw hebbon er niet in deftiger
kringen plaats, waar do vrouw niet met\' de vleeschelijko vuist wordt
neergeveld, hoewel zij onder even wreedo en afdoende slagen ter aarde
zinkt ; waar zij, hoewel de oude wonden, die zij achter een glim-
lachend gehint voor de wereld tracht te verbergen, nog niet genezen zijn,
onder dagehjksche folteringen opnieuw moot opstaan ; waar de liefheb-
bende en trouwe echtgenooc miskend, met koelheid bejegend, beleedigd
en verlaten wordt, terwijl men hom de genegenheid der kinderen ontsteelt,
zijne vrienden van de deur verjaagt, zijn ycluk doodt, zjjn geheele leven
verbittert, vergiftigt en bederft! Als gij bekend waart met de geschiede-
I nis van elk gezin in uwe straat, zoudt gij ten minste wel in een paar
huizen dergelijke treurspelen zien vertoonen. Zit de jonge huisvrouw in
No. 20 niet reeds te treuren over de verwaarloozing van haar man ? Zit
de vriendelijke huishoer in No. óO zijn brein niet te pijnigen en brengt
hij niet slapelooze nachten door, om te bedenken hoe hij de juwoelen
zal betalen waarmede zijne vrouw zich omhangt en het rijtuig uit hetwelk
zij in het Park aan Lothario lonkjes toewerpt? Het lot waaronder een
man of eene vrouw bezwjjkt, de brutale tirannie, de hardvochtige ver-
lating, do huiselijke zorgen to zwaar om te dragen, — zijn dat niet
de slagen, die voortdurend menschen ter neder vellen ? Gedurende deze
lange uitweiding zijn wij ver afgedwaald van den hertog en de hertogin
d\'lvry, en van de bewering van den opgewonden Florac, dat die vrouw
zijn neef zou vermoorden.
Er in ieder geval dit tegen to zeggen, dat. ofschoon de hertog j
d\'lvry aan ook stierf, hij een heel oud man was en minstens zestig ja- j
ren lang een groot viveur was geweest. Als prins de Moncontour bij
zjjn vaders leven vóór de Revolutie, gedurende de Emigratie en zelfs i
na de Restauratie, had Monsieur Ie Duc niet eene buitengewone kracht
geleefd. Hij had goede en kwade kansen, de uiterste armoede, vorste-
lijke praal, minnarijen, duels gehad — en eindelijk moet men toch I
aan de een of andere ziekte sterven. Na het gebeurde te Baden, van
waar hij zijne vrouw naar Champagne had weggevoerd, was hij sterk
! achteruitgegaan. Rij besteedde zijn dochtertje in een klooster te Parijs
en sielde het kind onder hei: bijzonder toezicht van Madame de Florac,
met wier familie het oude hoofd van het geslacht in zijne laatste dagen
tot eene volkomene verzoening kwam. De hertog bezocht onophoudelijk
Madame de Florac en stortte met de spraakzaamheid van een oud man
al zijne klachten voor haar uit. »De kleine Duchesse is eene Medea,
een monster, eone femme d\'Eitgène Sue," zeide de burggraaf; »de
| arme oude hertog schreit, parote d\'honneur, en i\'x pohrei ook als hij
I klaagt aan mijn arme moeder, wier heilig hart de bewaarplaats van
! alle smarten is, — op mijn heilig woord van eer een echt Hotel-Dieu
i met bedden voor al de bedrukten en met lieve woordjes als zusters van
; barmhartigheid om het verdriet te lenigen. Ik huil. mon bon Penden~
; nis, als deze vieillard al do geschiedenissen over zijne vrouw verhaalt
en zijne grijze haren uittrekt en ze aan de voeten mijner moeder werpt."
-ocr page 324-
316                                           Be Newcomes.
Men had kunnen verwachten, toen de kleine Antoinctte door den
vader van de moeder werd g-scheiden, dat de dichterlijke Duchesso
d\'lvry eenige Cris de Vame zou geslaakt hebben, naar gewoonte een
| groot rumoer zou hebben gemaakt, en op do verschrompelde moederlijke
\\ borst zou geslagen hebben, van waar haar kind pas kortelings was wcgge-
scheurd. Het kind sprong en lachte echter, omdat het naar het kloostor
i mocht gaan. Alleen als zij Madame de Florac moest verlaten, begon zij
j te schreien: en toen die goede vrouw haar op hot hart drukte dat het
I passend was, dat zjj eens aan hare mama schreef, vroeg Antoinetto ar-
geloos: »Pourquni"? Mama sprak nooit tegen mij, behalve als er men-
, schen bij waren, dames wol te verstaan. Als do heeren kwamen bracht
I zij mij de deur uit, en gaf mij een tikje, o oui! Ik schrei niet meer;
zij heeft Monsieur Ie Duc al zooveel doen schreien, en één is genoeg
! in do familie." Daarom weende Madame la Duchesse niet om het ver-
j lies van hare lievelinge van een Antoinctte, zelfs niet in drukletters,
! en bovendien had zij omstreeks dezen tijd een ander sentimenteel tijd-
verdrijf bij de hand. Een jong vetweider uit de naburige stad, wiens
feest naar hooger streefde en die met opmerkelijke dichterlijke talenten
edeeld was, had namelijk de platonische genegenheid der hertogin ge-
heel op zich gevestigd. Als hij zijne beesten op de markt verkocht had,
: reed hij naar de buitenplaats en las Rousseau en Schiller met Madame
la Duchesse, die hem vormde. Zijn aardig jong vrouwtje werd onge-
lukkig gemaakt door al dat gelees, maar wat kon dat arme onkundige
schepsoltjo van do platonische leer weten? Nu, er is nog menige vrouw
in de wereld die wij mot een lachje op do lippen van het cene naar het
andere huis zien gaan. onderhoudend en sentimenteel en fovmosa superne;
doch het is mii alsof ik den vischstaart zie slaan onder hare falbalas en
de gespleten vin aan hot einde daarvan reeds zie!
Fraaier falbalas, prachtiger hoedjes, sierlijker kransen, kostbaarder
j kant, netter rijtuigen, witter strikken, reusachtiger lakeien kon men ge-
I durende het geheele seizoen van 18— niet zien, dan die welke zich in de
j maand Juni. volgende op de Septembermaand, toen zoovele onzer vrien-
j den te liaden voreenigd waren geweest, rondom de St.-Georgekerk op
\' Hannover Square vertoonden. Die schitterende rijtuigen en die mot poeier
\' bedekte en mot strikken uitgernonsterdo lakeien behoorden bij de leden der
; familie Newcome en hare betrokkingen, die in dien tempel vierden wat
men een huwelijk in de grooto wereld noemt. Zullen wij de lijst der
| aanwezige hertogen, markiezen en graven, allemaal neven van do be-
i koorlijko bruid, hier opsommen? Zijn zij niet reeds vermeld in den
! Morning Herald en het Court Journal, zoowel als in den Newcome
\' Chronicle
en Independent, en den Dorking Intelligcncer and Chanliclere
Weekly Qazeltc?
Daar staan zij allen mot naam en toenaam gedrukt:
Lady Clara I\'ulleyn, de schoone en talentvolle dochter van den graaf
en de gravin van Dorking, en de bekoorlijke bruidsjuffers, de Lady\'s
Henriëtte. lïelinda en Adelaide Pulleyn, juffer Echel Newcome, juffer
Alice Newcome, juffer Maude Newcome, juffer Anna Maria (Hob-
son) Newcome; en al do andere personen, die bjj do zaak botrok-
ken waren. Do huwelijksinzegening werd verricht door den hoogwaar-
digen heer burggraaf Gallowglass, bisschop van Ballyshannon, schoon-
broeder van do bruid, bijgestaan door den weleerwaarden heer Hercules
O\'Grady, zijner hoogwaardigheids kapelaan, en den weleerwaarden
heer John J3ulders, predikant der St.-Mariakerk te Newcome Daarop
volgen de namen van al de grooto lui die aanwezig waren en van de
adellijke en voorname personen, die het register mede-onderteeken-
-ocr page 325-
Waarin Monsieur de Florac promotie maakt.             317
den. Verder komt eene beschrijving van de voornaamste toiletten, mees-
terstukkcn van Madame Crinoline, van de bruidsdiadeem in brillanten,
geleverd door de heeren Morr en Stortimer. en van den sluier in kant
van Chantilly, oen geschenk van de gravin-douairière van Kew. Ein-
delijk heeft men een verslag van het ontbijt ten huize der ouders van
de bruid en eene beschrijving van den bruidskoek, door de heeren
Gunter met den meesten smaak gegarneerd en van de alleraardigste
toespelingen op do gelegenheid voorzien.
Er werd door den deftigen verslaggover geen melding gemaakt van
\' eene kleine stoornis, die in de St.-Georgckerk had plaats gehad en die
j ook inderdaad buiten het bestek van zulk een aristocratisch leverancier
I van nieuws lag. Vóór don aanvang der kerkelijke plechtigheid vertoonde
I zich in eene der kerkbanken oene vrouw van een gemeen uiterlijk en
j slordige kleeding. vergezeld van twee onthutsto kinderen, die aan de
opschudding, welke hunne moeder veroorzaakte, geen andor deel namen
! dan dat zij het rumoer door hun schreien en schreeuwen vermeerderden.
Na daar opgemerkt to zijn door personen, die zich in do sacristie bo-
vonden, werd zij door den koster verzocht zich te verwijderen en eindelijk
door de onweerstaanbare overredingskracht van een paar dienders genood-
zaakt het gewijde gebouw te verlaten. De dienders lachten eens tegen
elkander en schudden op voelbeteekenende wijze hun hoofd, toen het arme
schepsel met hare snikkende jongetjes werd weggebracht. Zij begrepen
zeer goed wie het was, die de huwelijksinzegening had willen storen,
welke pas aangevangen werd toen jufvrouw Dolacy (zooals de vrouw
zich noemde) dezen tempel van Hymen verlaten had. Zij sloop weg tus- j
schon die reeks van rjjtuigcn met wapens op de portioren en dien drom
van lakeien, uitgedost gelijk Salomon in al zijne heerlijkheid. John
lachte schalks tegen Thomas, William draaide zijn gepoeierd hoofd op j
: zijde en gaf een wenkje aan James, die dit met een grijns beantwoordde,
I toen de vrouw met snikken en wilde verwensehingen en waanzinnige
uitroepen, onder geleide van haar adjudanten in \'t blauw, door dien j
schitterenden stoot heendrong. Ik ben zeker dat hare geschiedenis dien ;
dag onder het eten in do keuken van menig aanzienlijk huis besproken
werd, en ik weet dat die aardige anekdote in de clubs de ronde deed.
Een jong heer kwam na afloop van het huwelijks-dejeuner in de club
van Bays en vertelde het gebeurde, gekruid met een tal van snaaksche
aanmerkingen, ofschoon do Morning Pont, dit huwelijk in de grooto wereld
beschrijvende, natuurlijk zoo stom als een visch was over zulke gemeene
lui als jufvrouw Delacy en hare kinderen.
De menschen, die bekend waren met de voorname families, wier ver-
eeniging onder zulk een toeloop van groote lui, prachtige equipages.
schitterende lakeien, talentvolle muziekcorpsen, on zulk een overvloed
van luisterrijke toiletten, trouwbouquetten en strikken gevierd was,
deden de vraag hoe het kwam, dat Lord Kew bij het huwelijk van Bar-
nes Newcomo niet tegenwoordig was geweest, en anderen vroegen snaaks
waarom Jack Belsizo niet als bruidsvader gefungeerd had om Lady Clara
aan Harnes weg te schenken.
Wat Jack iJelsize betreft, waren do clubs reeds sinds een jaar niet
met zijno tegenwoordigheid vereerd gowordon. Men zeido dat hij in het
vorigo najaar do Dank to Homburg had doen springen; men hoorde dat
hij zich gedurende den winter te Milaan, to Venetië en te Weenen op-
gehouden had: en toen Jack\'s oudere broeder eenige maanden na het
huwelijk van Barnes en Clara stierf en Jack zelf de aanstaande erfge-
naam der goederen en titels van Highgate werd, vonden velen net
-ocr page 326-
318                                   Be Newcomes.
jammer, dat bet huwelijk van don kleinen Barney zoo spoedig had
plaats gehad. Lord Kew was er niet b|j tegenwoordig, omdat hij zich
nog altijd buitenslands bevond: men zeide dat hij wegens een twist bij
het spel met een Franschman geduelleerd en er maar even het leven af
gebracht had. Sommigen beweerden dat hij Roomseh was geworden en
anderen meenden er voor te kunnen instaan, dat hij zich bij de Metho-
disten had gevoegd. In ieder geval had Kew zijn onstuimig leven ge-
staakt, de wedrennen vaarwelgezegd en zijne paarden verkocht; hij
was nog zwak en word opgepast door zijne moeder, die. zooals men
weet. voor de oude Lady Kew, die Barney\'s huwelijk bedisseld had,
een doorn in \'t oog was.
Maar wie was die prins de Moncontour, die met de prinses zijne
gemalin dit voorname huwelijk had bijgewoond ? Er was een Moncon-
tour geweest, zoon van den hertog d\'lvry, doch die was reeds vóór de
revolutie van 1330 te Parijs gestorven, Fen paar der oudste leden in
de club van Bars, majoor Pendennis. generaal l\'ufto, de oude Cackleby
(kortom de oude paaien), herinnerden zich den hertog d\'lvry nog,
toen hij tijdens de emigratie te Londen woonde en den naam van prins
de Moncontour droeg, \'tgoen de titel van den oudsten zoon der familie
was. Ivry was dood en had zijn zoon zien vóórgaan, en liet nu alleen
eene dochter na bij die jonge vrouw, die hij getrouwd had en die zoo\'n
leven leidde! Wie was dan die tegenwoordige Moncontour?
\'t Was een heer met wien de lezer reeds kennis heeft gemaakt, of-
schoon hij, toen wij hem het laatst te Baden zagen, zulk een hoogklin-
kenden titel nog niet voerde. In het begin van \'t jaar waarin Barnes
Newcome zijn huwelijk sloot, kwam er een heer naar Engeland en naar
ons bescheiden appartement in den Templo over, met een recommandatie-
brief van onzen lieven jongen Clive, die daarin meldde, dat de brenger
van dien brief, de burggraaf de Florac, eeu groot vriend van hem en
van den kolonel was, die sinds zijne jeugd de familie van den burggraaf
gekend had. Een vriend van Clive en van onzen kolonel kon op eene
hartelijke ontvangst op Lamb Court rekenen. Wij reikten hem de hand
der vriendschap, de beste sigaar uit ons kistje, en den leuningstoel met
één gebroken poot; wij vroegen hem te dineeren op onze kamers en in
de club en boden hem een maal te Greenwich aan, alwaar, ma foi,
de kleine white» bails zijne hoogste goedkeuring wegdroegen. In één
woord, wij deden ons best om den wissel te honoreeren, dien Clive op
ons getrokken had. Wij beschouwden dien jongen alsof hij een neefje
van ons was; wij waren trotsch op hom en hadden hem lief; wij achtten
en vereerden den kolonel, en zouden onze uiterste pogingen ingespannen
hebben, om het een vreemdeling aangenaam te maken, die ons door
Thomas Newcome aanbevolen was. Florac werd dus dadelijk in ons
vriendschapsverbond opgenomen. Wij leidden hem de stad rond en
lieten hem aan eenige onzer bescheidene vermaken deelnemen. Aldus
voerden wij hem ook hef Hol binnen en deden hem verbaasd staan over
het gezelschap dat hij daar ontmoette. Tusschen Brent\'s Deserteur en
Mark Wilder\'s (iurryowen, zong Florac zelf:
Tieiis, voici ma pipe, voilii mon bri—quet;
Et quand la Tulipe fait Ie noir tra—jet
Que tu sois la seule dans Ie régi—ment
Avec Ie brule-gueule de ton cher z\'a—mant.
Hij zong dit tot verrukking van Tom Sarjent, die, ofschoon de woor-
-ocr page 327-
Waarin Monsieur de Florac promotie maakt.              319
don slechts ten deele verstaande, den zanger voor oen allerinnemendst
hoer vol talent verklaarde. Wij namen Florac naar de Derby-wedren-
nen mede, on stelden hem op Fitzroy Square voor, waar wij, om de
wille van Clive en van onzen lieven kolonel, nog nu en dan heengingen.
De burggraaf weidde met opgetogenheid uit over de Manche misse,
de kleine Roosje Mackenzie. die wij gedurende eenige hoofdstukken uit
het oog verloren hebben. Mevrouw Mac beschouwde hij, ma foi, als
eene superbe vrouw. Hij kuste do toppen zijner vingers, ten teeken
van zijne bewondering voor de bekoorlijke weduwe; meer dan eens
noemde hij haar mooier dan hare dochter, en maakte haar duizend
complimentjes, die zij met hot meeste welgevallen aannam Zoo de
burggraaf ons weldra te verstaan gaf, dat Roosje en hare moeder beiden
op hem verliefd waren, doch dat hij voor geen prijs ter wereld dat ge-
luk van zijn lieven kleinen Clive wilde verstoren, moet niemand hieruit
eenige ongunstige gevolgtrekking ten aanzien van het karakter of de
bestendigheid der genoemde dames afleiden, want Monsieur de Flo- !
rac was onwrikbaar in do overtuiging, dat geene vrouw zonder gevaar
voor hare verdere zielsrust eenige uren in zijn gezelschap kon door- |
brengen.
Een tijdlang hadden wij geen reden om te onderstellen, dat onze Fran-
sche vriend niet ruim voorzien was van rijksmunt. Zonder het rijkelijk
aan te leggen, nam hij toch in den beginne gaarne aan onze partijtjes
deel, en zijne kamers in de nabuurschap van Loicester Square, hoewel
niet zeer elegant, waren toch voormaals door vele aanzienlijke uit-
gewekenen bewoond. Eerst toen hij bedankte om deel te nemen aan
een uitstapje, dat wij voorstelden, en openhartig voor de bekrom-
penheid zijner omstandigheden uitkwam, worden wij gewaar, dat hij
in tijdelijke verlegenheid verkeerde, en naarmate wij vertrouwelijker
met hem werden, deelde hij ons met grooto rondborstigheid zjjne ge-
heelo geschiedenis mede. In vurige bewoordingen beschreef hij het go-
luk, dat hem te Raden begunstigd had en begonnen was met het hom
door Clive geleende geld. Zijne winsten uit dat gelukkige tijdperk had-
den hem den winter met luister doen doorkomen, doch de bouillotte en
Mademoisolle Atala van de Variétés (une oyresse, mon citer, die in hare
spelonk, in de Rue de Breda, dertig van onzo jongelui \'s jaars verslindt)
waren hem tegen geweest, en do zak van den armen burggraaf was
dus bijna ledig toen hij te Londen kwam.
Hij bezat eene bewonderenswaardige openhartigheid waar het hem
zelven betrof, en vertelde ons niet een innemende eenvoudigheid zijne
deugden en gebreken (indien althans verslaafdheid aan \'t spel en a;m
de vrouwen als een gebrek kon beschouwd worden in een levenslustig
jong heer van twee- of drie en veertig jaar). Hjj schreide als hij over zijn
engel van eene moeder sprak, en wisselde dit met uitroepen over de
ondeugendheid, de geestigheid, de spilzucht en de bekoorlijkheid dier
jonge dame van de Variétés af. Daarna weder stelde hij ons voor (in
woorden altijd) aan Madame de Florac, née lligg, van Manchesterre. Er
was geen eind aan zijn gepraat, en inzonderheid voor mijn vriend War-
rington was hij een onuitputtelijke bron van genoegen, vermaak en
verwondering. Hij maakte en rookte ontelbare sigarottes en praatte
zonder ophouden als wij niets te doen haddon, doch hield zijn mond
als wij moesten werken. Slechts zelden wilde hij aan onze maaltijden
deelnemen en alle aanbiedingen van geldelijke hulp wees hij volstrekt
van de hand. Omstreeks etenstijd verdween hij in de geheimzinnige
omstreken van Leicester Square en in de onaanzienlijke restauratiën,
-ocr page 328-
320
De Neiccomes.
die alleen door Franschen bezocht worden. Wanneer wij met hem in
den omtrek van Regent Street wandelden, wisselde hij teckenon van her-
kenning met vele tanige personages, rookondo bravo\'s en gesnorbaarde
uitgewekenen zijner natie. «Die gentleman, die mij daar even do eer
deed mij te groeten," zeide hij, «is een der beroemdste coiffeurs, de dé-
lice
van onze table d\'hóto. *Bon jour, mon c/ter monsieur /" Wij zijn
vrienden, ofschoon niet dezelfde gevoelens toegedaan. Monsieur is een
der voornaamste republikeinen, een samenzweerder van beroep, en thans
bezig met de vervaardiging van een helsch werktuig aan het adres van
Zijne Majesteit Lodewjjk Philips, koning der Franschen.
»\\Vie is die heer met dien rooden baard en die witte paletot?"
vroeg YVarrington
«Beste heer Warrington. gij verkeert niet in de wereld; gij maakt
u tot een heremiet! Kent gij Monsieur niet ? Monsieur is de secretaris
van Mademoiselle Caracoline, die mooie kunstrijderos in den circus van
Astley. Het zal mij een genoegen zijn u bjj gelegenheid aan dit onder-
houdende gezelschap aan onze tablo d\'hute voor te stellen."
Warrington verklaarde, dat het gezelschap van Florac\'s vrienden on-
eindig verinakcljjker zou zijn dan \'t voornaamste gezelschap, dat ooit in
den Morninrj Vost opgesomd was; doch wij waren geen van beiden vol-
doende met het Fransen vertrouwd, om ons in die taal even gemakko-
lijk te kunnen uitdrukken als in onze eigene, on daarom vergenoegden
wij ons met Florac\'s beschrijving van zijne landgenooten, die de burg-
graaf ons in dat alleraardigste Fransch-Engelsch leverde, waarin hij
een meestor was.
Hoe kaal in de kleercn, plat van beurs en los van zeden onze vriend
ook ware, gedroeg hij zich altijd als een gentleman en drapeerde zich
in zijn armoede met de bevallige deftigheid van een Spaanschen grande.
Onze grande hield van het estaminet, waar hij met den eersten den
besten biljart kon spelen ; hij had altijd begeerte naar do speelhuizen ;
hij was een los en ordeloos heer ; maar in welk gezelschap hij zich ook
bevinden mocht, altijd onderscheidde hom eone zekere voorkomendheid,
eenvoudigheid en beleefdheid. Hij maakte voor de buffetjufvrouw, die
hem eone sigaar van een stuiver verkocht, oen even statige buiging
als hij voor eene hertogin zou gedaan hebben ; hij dempte de vrijpos-
tigheid of familiariteit van een ploert met gelijke hooghartigheid als
zijn adellijke voorvaderen het in de Louvre, te Marly of te versailles
zouden gedaan hebbon. Hij wilde niet treden in het verzoek zijner
hospita, om zjjne huur te betalen; maar hij weigerde het met eene
deftigheid, welke die vrouw met ontzag vervulde; en koning Alfred bij
zijn vermaarden pannekoek (waaraan Gandish en andere schilders hun
genie beproefd hebben) kon er niet voornamer uitgezien hebben dan
1\'lorac (in zijne kamerjapon, die eenmaal een schitterend klccdingstuk
was geweest, maar er thans verlept uitzag, in overeenstemming met het
fortuin van haar eigenaar) een stuk ham op zijne kamer bradende, toen
zelfs zijne table d\'hrtte te duur voor hem was geworden.
Gelijk wij ton aanzien van het stuk van Gandish weten, dat er voor
den zwervenden monarch betere tijden in aantocht waren en zijn offi-
cieren hem kennis kwamen geven, dat zijn volk a grands cris om hem
riep, waarop koning Alfred natuurlijk den pannekoek neerlegdo en den
sehepter weer opnam, — zoo hadden, in Florac\'s geval, twee nederige
gentlemen op Lamb Court, leden van den advocatenkring van den Upper
Temple, het genoegen do herauten, ja de oorzaak van do herleving van
het fortuin van den prins de Moncontour te zijn. Florac had ons den
-ocr page 329-
Waarin Monsieur de Florac promotie maakt.              321
dood van zijn neef den hertog d\'Ivry medegedeeld door wiens afsterven
de vader van den burggraaf, de oude graaf de Florac, het hoofd van
het huis Ivry en, volgens het testament van zijn bloedverwant, de be-
zitter van een kasteel was geworden, \'tgeen nóg grooter en somberder
was dan het eigen huis van den graaf in den Faubourg Saint-Germain,
- een kasteel waarvan do bosschen, landerijen en andere onderhoorig-
heden door de Revolutie weggesnoeid waren. «Monsieur Ie comte,\'\'
zoide Florac, «heeft op zijn leeftijd zijn naam niet meer willen veran-
deren ; hij heeft zijn oude schouders opgehaald en gezegd, dat hot der
| moeite niet meer waardig was een nieuw kaartje te laten graveeren ; en
\' wat mij betreft." voegde de wijsgeerige burggraaf er bij, «welk nut
1 kan een prinsentitel mij doen in de omstandigheden waarin ik verkeer?"
\\ \'t Is een onbegrijpelijk iets voor ons Engelschon, die in een land wonen,
I waar een hoogo vang met zulk oen verwonderlijken eerbied aangebeden
! wordt, d.it er in Frankrijk een aantal gentlemen zijn, die echte titels
bezitten en ze evenwel niet verlangen te voeren.
I George Warrington vermaakte zich onbeschrijfelijk met Florae\'s titels
| en rangen, toen hij daarvan hoorde. Zijn humor werd aanhoudend ge-
i prikkeld door de voorstelling van den prins, die eene sigaar van een
stuiver kocht; van den prins, die zijne hospita met een zacht lijntje
trachtte tevreden te stellen ten aanzien van de huur; van den prins, die
guldens opzette in eene naburige speelzaal in Air Street, waar de arme
edelman op hooge beenen heenliep, zoodra hij gold op zak had. \'t Was
Warrington, die den burggraaf met de meeste statigheid begroette en
hem bij koning Alfred vergeleek, op dien middag toen wij een bezoek
bij hem kwamen afleggen en hem met de toebereiding van zijn bescheiden
I maal bezig vonden.
Wij waren voornemens een uitstapje naar Greenwich te doen, en daar
; wij onzen vriend er gaarne bij hadden, haalden wij hem over, om zijne
ham in den steek te laten en voor deze enkele maal onze gast te zijn.
George Warrington maakte gedurende ons tochtje een aantal aardig-
heden. Toen wij de rivier afzakten wees hij Florac het venster in den
I Tower, waar de hertog van Orleans, die eenige eeuwen geleden in die
vesting gevangen werd gehouden, gewoon was te zitten. Te Greenwich,
waar het paleis, gelijk F lorac ons onderrichtte, door koningin Elizabeth
gebouwd was, liet George hem de eigen plek zien, waar Ilaleigh zijn
mantel neerspreiddo, opdat Hare Majesteit over eene modderige plek
zou kunnen stappen. In één woord, Warrington stak den draak met
Monsieur de Florac, zooals zijne slechte gewoonte was.
Het geval wilde, dat Barnes Newcome denzelfden dag, waarop ons
partijtje plaats had, ook naar Greenwich was gekomen. Hij had daar
moeten dineeren met Rooster en een paar andere voorname vrienden,
wier namen hij zorgde dat wij vooral vernomen zoudon, daar hij ze
luide verwenschte, dat zij hem in den steek hadden gelaten. Daar hij
dus zijn eigen gezelschap was misgeloopen, wilde hij wel aan het onze
deelnemen, waarop Warrington hem met een ernstig gezicht bedankte
voor do groote eer die hij ons bewees, door zich wel bij ons aan tafel
te willen zetten. Barnes maakte een ruim gebruik van do flesch en
was zoo goed zijne kennismaking met Monsieur de Florac te hernieuwen,
dien hij zich zeer wel uit Baden herinnerde, doch dien hij had goed-
gevonden bij een paar gelegenheden, toen hij Florac na diens aankomst
in Engeland in \'t publiek ontmoette, niet meer te kennen. Kr zijn weinig
lieden die met zulk eene verwonderlijke koelbloedigheid als Barnes
Newcome eene kennis kunnen laten varen on weer aanhaken. Toen George
DE NEWCOMF.S 1.                                                                                                 21
-ocr page 330-
Warrington bij liet dessert, waarbij onze tongen losgegaan waren en
iedereen vroolijk praatte, in een ironische toespraak Barnes met gevoel
dankte voor zijne groote vriendelijkheid dat bij ons met zijn aandacht
verwaardigd had en hem tegelijk aan Florac voorstelde als het sieraad
van Londen, den grootsten bankier zijner eeuw, den veelgeliefden neef
van hun vriend C\'live, wiens brieven altijd vol over hem waren, toen
zeide Marnes met een zijner gewone vloeken, dat hjj niet wist of War-
rington hem al dan niet voor den gek hield en dat hij hem nooit kon
begrijpen, waarop Warrington antwoordde dat hij zich zolven niet be-
greep en dat. als Marnes zoo ver kwam. hjj hem, George, plezier zou
doen hem eonige inlichting omtrent die zaak te geven.
Florac, die. gelijk de meeste Franschen, hoogst matig in het drinken
was, liet ons eenlgen tijd alleen bij de glazen zitten, dio op do ruime
Kngelsche wijze ingeschonken werden, en begaf zich op het terras om
zjjnc sigaar te rooken. Toen hij weg was gaf Barnes vrijmoedig zjjne
gevoelens aangaande Klorac te kennen, die niet gunstiger luidden dan
de gevoelens, welke hjj doorgaans uitte ten aanzien van heeren die den
rug gekoerd hadden llij had het jaar te voren het een en ander omtrent
Klorac te Baden vernomen: hij was met Kew betrokken geweest in dien
verwenschten twist, ten gevolge waarvan Kew gekwetst was; hij was
een avonturier, een kale rot, een oplichter, een valsclie speler; hij had
vernomen dat Florac uit een oude familie afstamde, en dat was ook
de waarheid; maar wat had dat te beteekenen? Hij was maar zoo\'n
verwenschte Kransche graaf: iedereen in Frankrijk was een graaf, voor
den duivel! Die wijn was bocht, en voor een fatsoenlijk mensch niet
te drinken! Terwijl Barnes Newcome dit zeide, zond hij oen groot glas
naar binnen ; want hij spreekt altijd kwaad van de menschen en dingen
waarvan hij gebruik maakt, en wordt misschien beter gediend dan
dankbaarder personen.
«Graaf?" herhaalde Warrington. «Spreek niet van die kale graven!
Klorae"s familie is eene der oudste en edelste van Kuropa. Zij is van
ouder dagteekening dan uw doorluchtige vriend, de barbier-wondheeler.
en was beroemd voordat het huis. ja de pagode van Kew bestond. \'
Daarop verhaalde hij hoe Klorac, door het overlijden van zjjn bloed-
verwant, thans werkelijk prins de Moncontour was, ofschoon hij niet
goedvond dien titel te voeren. Waarschijnlijk was de geurige Gasconsche
drank, dien George gebruikt had. de reden dat hij eene zekere warmte
en welsprekendheid ten toon spreidde bij zijne beschrijving van Florac\'s
goede hoedanigheden, hooge afkomst en aanzienlijke bezittingen. Barnes
keek verwonderd en verbluft toen hij dit een en ander hoorde, doch
begon daarop te lachen en gaf hot vermoeden te kennen, dat Warrington
wederom een loopje met hem nam.
»Zoo zeker als do Zwarte Prins meester van Aquitaino was, zoo zeker
als de Ëngclschen meesters waren van Bordeaux (waarom hebben wij
dat land ooit verloren ?;, zoo zeker is alles waar wat ik omtrent Florac
gezegd heb,\'\' antwoordde George, zich inschenkende, en daar Florac,
zijne sigaar uitgerookt hebbende, juist terugkwam, wendde George zich
tot hem on hield eeno fraaie toespraak in het Fransch, waarin hij zijne
standvastigheid en opgeruimdheid onder tegenspoed roemde, hem nog
meer hartelijke loftuigingen toevoegde en eindigde met nogmaals een
groot glas op zijne gezondheid te ledigen.
Florac nam oen tougje wijn en antwoordde avec e/furion op den toast,
dien zjjn geachte vriend zoo even had uitgebracht. Na het einde dier
beantwoording stieten wij met de glazen aan. De kastelein zelf, die
-ocr page 331-
Waarin weder over Lord Kew gehandeld wordt.         323
met eenc nieuwe fleseh aankwam, was er ten diepste door geroerd. »\'t Is
een goede wijn — een lekkere wijn — een kapitalo wijn," zeide Gcorge,
»en honni soit qui mal y penset Waarom spreekt gij er kwaad van,
kleine aap? Mijn voorvader dronk dien wijnen droeg het devies rondom
zjjne knie, lang voordat een Newcome ooit zijn bleek gelaat in Lom-
bard Street vertoond had." Warrington blufte nooit op zijn afkomst
dan onder zekeren invloed, en ik ben niet vreemd aan het denkbeeld,
dat bij den wijn bij deze gelegenheid inderdaad zeer lekker vond.
»Gij wilt toch niet zeggen," zeide Barnes tegen Florac in \'t Fransch,
hetgeen hij nog al mooi meende te spreken, «que vous avez un tel
manche a votre turnt, et que vous ne Ciisez pas f\'
P^lorac haalde de schouders op, want aanvankelijk begreep hij die
uitdrukking van «een naam met een handvat" niet. «Moncontour kan
niet lekkerder eten dan Florac," zeide hij daarop ; «Florac heeft twee
louis in zijn zak, on Moncontour juist veertig shillings. Florac\'s huis-
baas zal morgen aan Moncontour om vijf weken huur vragen, en wat
Florac\'s vrienden betreft, die zouden Moncontour uitlachen." — «Wat
zijt gij Engelschen toch een zonderling volk," zeide de slimme Fransche
opmerker later, toen hij nog eens lachend over het voorval sprak.
«Hebt gij niet gezien hoe die kleine Barnes, zoodra hij mijn prinsentitel
kende, veranderde en enkel eerbied jegens mij werd?\'\' Plorac\'s beide
vrienden hadden dit wel degelijk, tot hun niet gering vermaak, opge-
merkt. Barnes begon zich de aangename dagen, die zij te Baden door-
gebracht hadden, duidelijk te herinneren en sprak over hunne kennis-
making aldaar. Hij bood den prins de beschikbare plaats in zijn
brougham aan en was bereid hem overal af te zetten waar hij wilde.
»Neen," antwoordde Florac, »wij zijn met do stoomboot gekomen,
en ik ga ook liever met de boot terug." Maar desniettemin legde de
vriendschappelijke Barnes den volgenden dag oen bezoek bij Florac af.
En nu wij gedeeltelijk hebben uitgelegd hoe het kwam dat de prins de
Moncontour het huwelijk van Barnes Newcome bijwoonde, zullen wij
mededeelen om welke reden Barnes\' neef, de graaf van Kew, niet bij
die plechtigheid tegenwoordig was.
ZEVEN EN DERTIGSTE HOOFDSTUK.
WAARIN" WEDER OVER LORD KEW GEHANDELD WORDT.
Wij zullen het duel, dat zoo ongelukkig voor Lord Kew afliep, niet
in den breede of in alle bijzonderheden beschrijven. Het tweegevecht
was onvermijdelijk geworden. Na de feitelijkheden en de beleedigin-
gen, die in den vroegen morgen hadden plaats gehad, ging de Fransch-
man verblind van woede in t vuur, overtuigd dat zijne tegenpartij hem
opzettelijk beleedigd had, begeerig om zjjne dapperheid tegen een En-
gelschman te toonen, en zoo lier alsof hij wezenlijk ten oorlog ging;
want het zesde gebod, dat het dooden verbiedt, en de onmiddellijk
daarop in dezelfde lijst volgendo vermaning, zijn sedert vele jaren door
een gioot aantal Franschen voor vervallen verklaard, zoodat het bij de
wellevendste natie der wereld niet ongewoon is. dat men eerst de vrouw
en daarna het leven van zijn buurman neemt. Castillonnes dacht niet
anders dan dat hij zich naar liet veld van oer begaf; hij stond onvervaard
en met een woesten blik voor zijn vijands pistool, loste zijn eigene
-ocr page 332-
324
De Newcomes.
pistool, zag met een grimmig genoegen zijne tegenpartij vallen, en koes-
terde sedert altijd het streelend bewustzijn dat hij en galant hotnme
gehandeld had »Het was voor dien milor maar goed, dat hij bjj het
eerste schot viel," merkte de prijzenswaardige jonge Fransehman aan,
«want een tweede had nog noodlottigor voor hem kunnen zijn. Doorgaans
ben ik zeker van mijn schot, en gij begrijpt, dat het in een zoo ernstig
geval volstrekt noodzakelijk was, dat een van beiden op de plaats bleef."
Ja, als Monsieur de Kew van zijne wond herstelde, was Monsieur de
Castillonnes voornemens, dien edelman een tweede duel voor te stellen.
Lord Kew\'s plan was geweest, niet op zijn tegenstander te vuren, welke
bekentenis hij niet aflegde aan zijn seconde, den ontstelden Lord Rooster,
die den jongen graaf naar Kehl vervoerde, maar aan iemand van zijne
naaste familie, die gelukkig niet veraf was toen hij de wond ontving
en dio met al het vuur der liefde kwam om hem op te passen.
Wij hebben p-czegd dat Lady Wn\'bam, Lord Kew\'s moeder, zich met
haar tweeden zoon te Homburg ophield, op het oogenblik toen de graaf
dat ongeluk trof. Zij waren voornemens geweest naar Baden te komen
om Kew\'s bruid te zien en te complimentoeren ; doch Lady Walham werd
door do aanwezigheid harer schoonmoeder teruggehouden en deed met
bitterheid des geestes van haar hartowensch afstand, daar zij zeer wel
wist dat een ontmoeting tusschen haar en do oude gravin weer ge-
kenmerkt zou worden door do ergernis, de smart en de vernedering,
dio altijd de vruchten van beider samenkomst waren. Lord Kew ver-
zocht nu, dat Rooster zijne moeder en niet Lady Kew zou ontbieden, en
toen de arme Lady YValhani de droevige tijding ontving, snelde zij da-
delijk naar de sponde, waarop haar arme zoon gewond nederlag.
De koorts was gekomen en meer dan eenmaal reeds had de jonkman
geijld. Zijn ingevallen gelaat straalde van vreugde toon hij zijne moeder
zag, en hij reikte haar zijne koortsige hand. «Ik wist wel dat gij ko-
men zoudt," zeide hij, »en gij begrijpt wel, dat ik nimmer op dien ar-
men Fransehman zou geschoten hebben." Do moeder liet geene uitdruk-
king van schrik of smart, die haar eerstgeborene en lieveling ongerust
had kunnen maken, op haar gelaat verschijnen : doch voorzeker bad zij
naast zijn bed, zooals alleen liefhebbende harten kunnen bidden, tot
dongeen, dio vergeven had aan hen welke tegen hem hadden gezondigd,
om vergiffenis voor don misstap van haar zoon. »lk wist dat ik getroffen
zou worden, George," zeide Kew tegen zijn broeder, toen zij zich alleen
bevonden : »ik heb altijd zulk een einde verwacht. Ik heb een zeer on-
stuimig on roekeloos leven geleid, terwijl gij, George, altijd trouw ge-
bleven zijt aan moeder. Gij zult een betere Lord Kew zijn dan ik zou
wezen. God zegen u, George." George wierp zich snikkend aan zijn
broeders bed op de knieën en zwoer dat Frank altijd een beste jongen,
een beste broeder, de hulpvaardigste kerel en de warmste vriend op de
wereld was geweest. Liefde, gebed en berouw kwamen aldus te zamen
aan des jonkmans sponde, Iseangste en ootmoedige harten (waaronder
het zijne het minst beangst en het meest ootmoedig was) wachtten het
vonnis van loven of dood af, en de wereld met haar ijdelheid en eer-
zucht werd buiten de duistere kamer gesloten, waar do indrukwekkende
uitspraak zou moeten vallen.
Ons verhaal heeft zich weinig ingelaten met karakters, die gelijkenis
met deze dame hadden, want het liep over de wereld en wat daarin
thuis behoort. Do dingen, die daarbuiten liggen, kunnen, naar het
gevoelen des schrijvers, bezwaarlijk gerekend worden tot het gebied van
den romanschrijver te behooren. Wie is hij, dat hij de taak van den
-ocr page 333-
Waarin weder over Lord Kew gehandeld wordt.         325
godsdionstleeraar op zich zou nemen of zijn lessenaar in een kansel zou
Herscheppen ? Gedurende dat leven van vermaak en ledigheid (wij zou-
den bijna zeggen van misdaad, indien het den beschrijver van wcreld-
sche zaken niet geraden ware spaarzaam te zijn met het geven van
harde namen aan handelingen, welke do jonge mannen van de wereld
dagelijks bedrijven) had de zachtzinnige weduwe, Kew\'s moeder, zich
ter zijde gehouden, ofschoon natuurlijk den weg, dien haar lieveling
had ingeslagen, betreurende, en met die heilige liefde, die reine ver-
zuchtingen, waarmede goede moeders hare kinderen vergezellen, om
zijn berouw en bokeering biddende. Hot is niet onwaarschijnlijk dat zij
van een bekrompen geest was, en dat de maatregelen die zij in zijne
kindsheid genomen had, de leermeesters en leidslieden onder welke
zij hem gesteld had, en de godsdienstige oefeningen waaraan zij hem
had willen onderwerpen, hem geërgerd en verveeld en zjjn geest tot
verzet geprikkeld hadden. Het valt moeilijk eene vrouw, die zuiver
van leven en bedoelingen is, die desnoods voor haar geloof zou sterven
en die een onbepaald vertrouwen op de leiding harer voorgangers heeft,
te overtuigen dat zij en die heeren (met al hunne preekon) kwaad stich-
ten. Wie weet, als een jong katechisant bij zijn weleorwaardes preek,
zit te geeuwen, of het niet des predikants ijdelheid is die gekwetst
wordt, in plaats dat het do hemel is die wordt beleedigd? Hij het
verschil van gevoelen tusschen Lady VValham en haar zoon kon die
goede dame zich nooit in den toestand van den jonkman verplaatsen;
zij begreep niet, dat zijne protestatiën tegen hare leerstellingen zich bij
de wedrennen, aan de speeltafel of in de operaloges uitten; on zonder
het ongeluk, dat den armen Kew thans getroffen had, zouden deze
beide liefhebbende harten waarschijnlijk hun gansche leven lang ge-
scheiden zijn gebleven. Doch nu aan do zijde van zijn bed, bij de ver-
heffingen zijner koorts, bij de wilde taal in zijne vlagen van ijlhoofdig-
heid, oij do geduldighoid en vriendelijkheid waarmede hij zich liet ver-
plegen, bij de erkentelijkheid welke hij aan de bedienden voor hunne
moeite betuigde, bij de standvastigheid welke hij onder de handen van
den heelmeester aan den dag legde, kreeg de weduwe gelegenheid om
met een dankbaar gevoel do goedheid en edele gezindheden van haar
zoon te leeren kennen en te bewonderen; en in die uren, die gewijde
uren, in gebed, vrees, hoop, herinnering en vervoering van moeder-
liefde doorgebracht in een strijd met het lot om het leven van haar ge-
liefden zoon, heeft het ootmoedige schepseltje voorzeker wel ingezien,
dat haar eigen gedrag te zijnen aanzien verkeerd was geweest, en meer
om vergiffenis voor haar zelve dan voor hem gebeden.
Gedurende een tijd kon George Harnes, Kew\'s broeder, slechts twij-
felachtige en droevige bulletins aan Lady Kew en de familie Newcomo
te Haden zenden, waar allen diep getroffen waren over het ongeval,
dat den armen Kew weervaren was. Lady Kew gat aan haar ganschen
toorn en verontwaardiging lucht. Den dag, nadat het bericht te Baden
ontvangen was, bracht de hertogin d\'Ivry een bezoek bij haar om haar
van hare deelnoming te verzekeren De oude dame had zoo even nog
andere onrustbarende tijdingen ontvangen. Zij stond juist op het punt
om uit to gaan, maar gelastte den bediende aan de hertogin te zeggen,
dat zij haar nimmermeer ontvangen zou. Die boodschap moet slecht
overgebracht of niet goed verstaan zijn, want juist toen de gravin de
wandelplaats overstrompelde om zich naar het verblijf harer dochter te
begeven, kwam de hertogin d\'Ivry met een onderdanige buiging en
e en alledaagsche condoleantie naar haar toe. De Koningin der Schot-
-ocr page 334-
326                                           De Newcomes.
ten was dooi- hare meeste hovelingen omringd, met uitzondering van de
heeren de Castillonnes en Punter, wegens dienstzaken afwezig. «Wij
spraken juist over dat betreurenswaardige geval,:\' zeide Madame d\'Ivrv
(\'tgeen inderdaad de waarheid was, in weerwil dat zij het zeide). «Wij
beklagen u van harte!" Hlackball en Lodor, Cruchecassée en Schlan-
genbad zetten daarbij gezichten van de uiterste meewarigheid.
üp hare kruk bevende, keek de oude gravin Madame d\'Ivrv met een
woedenden blik aan, waarop zij haar in \'t Fransch toevoegde: »Ik ver-
zoek u, Madame, nimmermeer het woord tot mij te richten. Als ik
moordenaars in mijn dienst had, gelijk gij, zou ik u laten vermoorden,
verstaai gij mij ?" en bij die woorden klotste zij weg. Het gezin, waar
zjj naar toe ging. verkeerde in eone verschrikkelijke spanning: de wei-
willende Lady Anna was haar schrik geen meester on do arme Ethol
was geheel ontroerd en gevoelde zich schuldig alsof\' zij de oorzaak was
van Kew\'s onheil, gelijk zij er de aanleiding toe was. De familie had
verdere roden tot ongerustheid, wegens den schok, dien het nieuws Sir
Brian had toegebracht. Hij was in don laatsten tijd herhaaldelijk door
ziekelijke aandoeningen bevangen, die zijnen vrienden bezorgdheid had-
den ingeboezemd. IJij had twee maanden te Aken doorgebracht, waar
zijne geneesheeren voor een nieuwen aanval van beroerte vreesden; en
terwijl het gezelschap van Madame d\'Ivrv nog altijd op de wandclplaats
rondslenteriïe, waarbij de mannen hunne sigaar rookten on de vrouwen
kwaadspraken, kwam dokter Finck met zulk een ernstig gelaat uit de
vertrokken van Lady Anna, dat de hertogin met eene zekere ontroering
vroeg : »ls er nader" bericht uit Kehl 1"
Het antwoord luidde, dat er geen tijding uit Kehl was, maar dat Sir
Brian een paar uren geleden eene beroerte had gekregen.
«Ligt hij zeer slecht ?"
»Neen," zeide Kinck. «niet bijzonder slecht."
«Wat zal mijnheer Barnes ontroostbaar zjjn !" zeide de hertogin, hare
magere schouders ophalende, In waarheid echter behield mijnheer Bar-
nes zijne kalmte van geest ten volle onder de beide rampen, die zijne
familie getroffen hadden. Twee dagen daarna kwam de gemaal der
hertogin aan, waardoor die voorbeeldige vrouw het met haar eigen
zaken te druk zal gehad hebben, om zich met die van andere lieden
te kunnen bemoeien. Door de komst van den hertog werd de hof houding
van Maria Stuart ontbonden, en hare majesteit werd naar Loch Leven
vervoerd, waar haar tiran weldra hare laatste staatdame ontsloeg, de
vertrouwde Jersche secretaresse, wier werk zulke fraaie gevolgen in de
\' familie Newcome had gehad.
Indien de arme Sir Brian Newcome de beroerte vroeger in het najaar
I had gekregen, zou zijne ziekte hem ongetwijfeld eenige maanden te
I Baden hebben opgehouden: doch daar hij bijna de laatste van dokter
j Finck\'s badgasten was en die beroemde geneesheer smachtte om naar de
i residentie terug te keeren, verklaarde deze hem voor wèl genoeg om
\'] kort na den aanval met gemakkelijke dagreizen te vertrekken, waarop
| besloten werd hem naar Manheim en verder te water naar Londen en
I Newcome te vervoeren.
Gedurende al den tijd van Sir Brian\'s ziekte, had goeno zuster van
barmhartigheid zachter, ijveriger, opbeurende»- en oplettender dan Ethel
I kunnen zijn. Zij moest een vriendelijk gelaat zetten en geen beangstheid
aan den dag leggen, wanneer de verzwakte man nu en dan vroeg hoe
j het Kew te Baden ging; zij moest moeite doen om zijn afgebrokene
| woorden op te vangen en zorgen dat zij hem niet wederlegde als hij er
-ocr page 335-
Waarin weder over Lord Kew gehandeld wordt.          327
ran sprak dat de huwelijken — allebei — met Kerstmis moesten gesloten
worden. Sir Krian verlangde vooral naar het huwelijk zijner dochter,
en verklaarde dikwijls met halve woorden en lachjes en liefkoozingen,
die thans geheel van een kindschen toestand getuigden, dat zijne Ethel
ie mooiste gravin in Engeland zou zijn. Het is wel te denken, dat de
jonge oppasster in de ziekenkamer oen paar brieven van Clivo ontving.
I Hoewel die brieven wel rondborstig van stijl en vol teederheid en ge
negenheid zullen geweest zijn, konden zij de jonge dame slechts weinig
genoegen doen. Integendeel, zij vermeerderden hare slingeringen en
nare smart.
Zij had nog aan niemand die laatste woorden van Kew medegedeeld,
die zij als een afscheid van zijn kant had opgenomen. Doch al had zij
er anderen van ingelicht, zij zouden Kew\'s bedoeling niet hebben opge-
vat zooals zij deed, en bij de overtuiging gebleven zijn, dat de twee
verzoend waren. In ieder geval waren alle gedachten aan liefde en
huwelijk buiten quaestie, nu hij en haar vader geveld lagen onder de
J slagen door welke beiden getroffen waren. Had zij hem lief? Zij ge-
J voelde zooveel medelijden mot zijn rampspoed, zooveel bewondering
; voor zijn edelmoedigheid, zooveel berouw over haar weerbarstig en
i hardvochtig gedrag jegens dien eerlijken en vriendehj\'ken jonkman, dat
de som der achting, die zij in staat was hem te schenken, zeker gezegd
kon worden tot liefde te stijgen. Voor eene verbintenis zooals men
tusschen hen bedoeld had, ja misschien voor elk huwelijk, was geen
! grootere mate van toegenegenheid als verbindingsmiddel noodig. Warme
L vriendschap en onbepaalde achting en vertrouwen (hoewel ik niet zeg-
gen wil dat onze jonge dame op zulk eene practiseho wijze dacht) zijn
I goede kapitalen in eene wel overlegde huwelijksonderneming en groeien
aan en nemen in waarde toe met ieder jaar. Menig jeugdig paar ver-
kwisters brengen hun geheele kapitaal van passie in een enkel jaar door
en houden geen liefde meer over voor de dagelijkscho behoeften van \'t
verdere loven. Helaas do dag als de rekening-courant afgesloten is,
de provisiekast ledig slaat en de firma Damon en Phyllis in staat van
faillissement verkeert!
Juffer Nowcome maakte hare berekeningen, gelijk wij zeiden, zeker
niet op de boekhouders-manier; alleen de heeren uit die familie hielden
het kantoor. Doch als wij eens onderstelden, dat, indien achting en
genegenheid voldoende waren, zij daarvan met blijdschap en met bijna
haar geheele hart het vereischte deel aan Lord Kew kon afstaan; dat
hare hardvochtigheid voor hem, in vergelijking met zijn eigene edele
gezindheid en vooral met zijn tegenwoordigon beklagenswaardigen toe-
stand, haar onuitsprekelijk roerde; en dat zij zich verbeeldde, dat er
iemand anders op de wereld was aan wien zij, indien het lot het ver-
gunde, niet alleen achting, genegenheid en medelijden, maar iets anders,
tienduizcndmaal kostelijker, zou kunnen schenken ? Wij zijn niet in de
geheimen der jonge dame ingewijd ; doch indien zij er heeft, dan heeft
zij stof genoeg tot nadenken en smart wanneer zij daar aan het bed van
haar vader zit, die bij dag of bij nacht geene andere oppassing wil
hebben dan de hare, en wanneer zij, om te voorzien in \'tgeen hij be-
hoeft, in stilte hot bonoodigde voor hem haalt, hem zijne drankjes toe-
dient, gedurende zijn slaap hem bewaakt en bij dat alles aan den af-
wezigen en ongelukkigen Clive en aan den gekwetsten en in levensgevaar
verkeerenden Kew denkt. Het is dus geen wonder, dat hare wangen
bleek on haar oogen rood zien ; zij heeft nu in de wereld hare zorgen
mede te dragen en haar last te torschen, en thans gevoelt zij dat
-ocr page 336-
.\'528
De Newcomes.
zij alleen is geweest, sedert don dag toen Clive\'s rijtuig wegrolde.
Lady Kew vond bij eene der weinige gelegenheden dat zij na het
dubbele ongeluk niet Kthel bijoen was, hare kleindochter meer dan ge-
woonlijk neerslachtig en gedrukt van geest. Men kan zich wel voorstel"
Ien dat Sir Briun\'s ziekte weinig indruk maakte op eene dame die een
leeft{jd bereikt had op welken zulke rampen slechts geringe onrust
baren, en die, na haar eigen vader, man en zoon overleefd en het af- i
1 sterven van hunne lordschappen met volmaakte kalmte bijgewoond te I
hebben, niet verplicht kon geacht worden om bijzondere ontsteltenis aan l
den dag te leggen over den verwachten dood van een bankier uit Lom- I
; bard Street, die toevalligerwijze de echtgenoot van hare dochter was. j
Om de waarheid te zeggen, kon zelfs Barnes Newcomo die gebeurtenis
niet met wijsgeeriger berus/ing afwachten. Daar Lady Kew Ethel dus (
, in eene neerslachtige stemming aantrof, dacht zjj dat de versche lucht
haar goed zou doen. en aangezien Sir Brian in slaap was, vocrdo zij j
het jonge meisje in hare barouchet weg.
Zij spraken over Lord Kew, omtrent wiens toestand de berichten gun-
stiger luidden, en die beter word, zoido do oude dame, in weerwil van
zijne dwaze moeder en hare drankjes «Zoodra hij in staat is om
de reis te doorstaan, moeten wij hem gaan halen, liefje," zeide
Lady Kew gracieus, «eer dat malle schepsel een Methodist van hem
maakt. Hij laat zich altjjd leiden door de vrouw, die het dichtst in zijne
nabijheid is. en ik ken er wel eene, die den besten man in Engeland
van hem zal maken. " Eer het tot dit delicate punt kwam hadden groot-
moeder en kleindochter Kew\'s karakter besproken en had het meisje, j
daar kan men wel zeker van wezen, zich op gevoelige en warme wijze
over zijne innemendheid en zijn moed en zijne vele voortreffelijke hoe-
danigheden uitgelaten. Hot deed haar aan, toen zij het verslag hoorde
van zijn gedrag gedurende den aanvang van den twist met Monsieur do
Ciistilionnes. van zjjne lijdzaamheid on goedhartigheid, en van zijne
vastberadenheid en edelmoedigheid toen het eindelijk tot een gevecht
kwam.
Doch toen Lady Kew aan dat gedeelte van het gesprek kwam waarin
zij verklaarde dat Kew de beste man in Engeland zou zijn. schoten de
oogon der arme Ethol vol tranen, want wij moeten ons herinneren, dat
haar krachtige geest gebroken was door het waken en de vele doorstane
angsten. Daarop bekende zij, dat er, in strijd met de meening van de
gansene familie, geene verzoening tusschen haar en Frank had plaats
gehad, maar dat er integendeel een afscheid was geweest, \'tgeen zij als
een vaarwel had opgevat, en zij gaf toe, dat haar gedrag jegens haar
neef zeer eigenzinnig was geweest, en zij dus niet verwachten kon. dat
zij ooit weder te zamen zouden komen. Lady Kew, die een afkeer
had van ziekbedden en chirurgijns, behalve wanneer zij die zelf noodig
had, en die bovenal hare dochter haatte, was zeer ontstemd over het
nieuws, dat zjj van Kthel vernam. Zij telde het echter licht en was er
volkomen gerust op, dat een paar woorden van haar kant de zaak we-
der op den ouden voet zoudon herstellen, zoodat zij het besluit nam
om dadeljjk Jiaar Kehl te vertrekken. Zij zou Ethel hebben willen mede-
nemen, maar de arme baronet bleef met kreten en gekerm er op
aandringen dat hij zijn oppasster\' zou behouden, en dus moest Lady Kew
de reis alloen ondernemen, terwijl het meisje niet ongaarne bleef, hoe-
wel openlijk erkennende dat zij grooto achting voor Kew koesterde en
dat z;: hom verongelijkt had, waarbij zij heimelijk een gevoel waarnam, !
dat zij liefst wilde onderdrukken. Zij had een brief van dien anderen |
-ocr page 337-
Waarin Lady Kew zijn lordschap op een weg enz. 329
persoon ontvangen on hem met voorkennis van hare moeder beantwoord,
maar noch Lady Anna, noch hare dochter zeiden daar iets van aan de
directrice van de gansene familie.
ACHT EK DERTIGSTE HOOFDSTUK.
WAARIN LADY KEW ZIJN I.OltDSCHAI\' OP KEN\' WEG VAN BETERSCHAP VERLAAT.
Onmiddellijk nadat Lord Kew zijne wond had ontvangen, had die
goedhartige jonkman, daar het toch noodig was de familie Newcome
van het voorgevallene te onderrichten, zelf een kort briefje geschreven
om zijne betrekkingen kennis te geven van het ongeval dat hem over-
komen wa? en zelfs de voorzorg gebruikt om een paar briefjes met een
later datum in voorraad te schrijven, die dan in de volgende dagen
moesten verzonden worden : het waren misleidingen met goede bedoeling,
om de familie Newcome en de gravin van Kew te doen weten, dat hij
goed vooruitging en slechts onbeduidend letsel had ontvangen. Doch de
koorts had zich vertoond en de jeugdige patiënt verkeerde in groot ge-
vaar, gelijk de meeste leegloopers te Baden wisten, op het oogenblik
toen zijne familie door die bedrieglijke bulletins was gerustgesteld.
Den derden dag na het ongeval kwam Lady Walliam met haar jonger
zoon aan en vond Lord Kew in zijne wondkoorts liggen. Even beangst
als Lady YValham was geweest gedurende zijne ziekte, even groot was
haar geluk toen hij begon te herstellen. De opperbevelhebber dor
familie, de oude dame te Baden, legde hare sympathie aan den dag
door koeriers te zenden en herhaalde malen bevelen te geven, dat er
naar den welstand van Kew geïnformeerd moest worden. Een ziekbed
joeg haar altijd op de vlucht; wanneer een lid der familie door ziekte
overvallen werd nam zij den terugtocht aan, doch deed allen, die in
hare nabijheid kwamen, door haar onuitstaanbaar humeur bemerken,
hoe diep zij er door getroffen was.
Er verliep een dag of veertien, de kogel was gevonden en uitgehaald,
de koorts had opgehouden, met de wond "ing hot goed, de patiënt ge-
raakte aan de beterhand, en de moeder, die haar kind wederom onder
haar oog had, gevoelde zich gelukkiger dan zij ooit in do zeven ver-
loopeno jaren geweest was, toen de jonge lichthoofd de losse levenswijze
voerde, die hem nu zelf begon tegen te staan en die aan de liefhebbende
vrouw zooveel smart had berokkend. Die twijfelingen, welke bij menig
denkend man oprijzen en, als zij geuit worden, menige liefhebbende
en teerhartige vrouw ongelukkig maken, hadden gelukkig nooit Kew\'s
gemoed verontrust. Dat gemoed was gebleven zooals zijne moeder het
gelaten had, en hij kwam tot haar terug zooals zij het wenschen kon,
als een kind dat zi\'ne feilen met ootmoed on berouw bekende en de
dwalingen zjjner vroegere dagen onbewimpeld toegaf. Wij hebben hem
gezien oververzadigd en beschaamd van de vermaken die hij najaagde,
van de makkers die hem omringden, van de luidruchtige vermaken en
de uitspattingen waarin hij geen behagen meer schopte. In die uren
van gevaar en onzekerheid, toen hij daar misschien mot den dood voor
oogen lag en zich het kwalijk bestede leven herinnerde waarvan hij
wellicht afstand zou moeten doen, was het geen wonder dat dit harte-
lijke, bescheidene en standvastige, schepsel ernstig over het verledene
en de toekomst dacht, en zich in gebed uitstortte en het besluit nam
-ocr page 338-
De Newcomes.
330
dat zijne toekomst, indien hom er eene vergund was, de vervlogene
dagen zou moeten uitwisschen. Toen moedor en zoon te zamen die ver-
zekeringen lazen van de goddelijke vorgevensgezindheid en van do blijd-
schap die de engelen in den hemel over een berouwhebbend zondaar
gevoelen, kunnen wij ons voorstellen dat er in do borst der gelukkige
moeder een gevoel ontwaakte, dat aan die engelenblijdsehap grensde,
eene dankbaarheid en zaligheid, verhevener, reiner en inniger dan
eenige andere. Lady Walham mocht van ontzetting sidderen bij den
naam van don Franschman. maar haar zoon kon hem van ganseher
harte vergeven en, moeders hand kussende, hem als den besten vriend
in zijn gansene leven dank wijden.
Gedurende zijne gansche ziekte had Kew geen enkele maal Ethel\'s
naam genoemd, en toen hij beter werd en zijne moeder er een paar maal
op zinspeelde, veranderde hij den loop van het gesprek, alsof dit onder-
werp hem onaangenaam en pijnlijk was. Lady Walham vroeg, ot\' zij
omtrent sommige punten strenge begrippen had. Kew zeide dat hij
meende van neen; «doch, moeder," liet hij er op volgen, «dogenon,
die groot gebracht zjjn zooals gij het gaarne zoudt zien, zijn dikwijls
niets beter. Ik geloof, dat zij een zeer goed meisje is. Zij is heel ver-
standig on heel mooi; zij is heel goed voor haar ouders on broeders en
zuster; maar —" Hij voleindigde dien zin niet; want hij vreesde, gelijk
hij later aan Ethel mededeelde, dat zij nog minder goed mot Lady
Walham zou hebben kunnen omgaan dan met hare hoorschzuchtige
grootmoeder.
Lady Walham gaf daarop haar leedwezen over Sir Brian\'s toestand
te kennen, want het bericht van zijne beroerte was natuurlijk naar
Kehl gezonden, en betreurde hot dat zulk een wereldseh man, zoo nabij
den rand van het graf en zoo weinig voorbereid om er in neder te
dalen, door zulk eene beproeving getroffen was. Op dit punt hield de
rondborstige Kew echter stand. «Ieder voor zich, moeder," zeide hij.
»Sir Brian is in zijn jongen tijd zeer streng, misschien al te streng,
opgevoed. Weet ge wel, dat die goede kolonel, zijn oudere broeder,
dien ik voor den oprechtstcn en besten ouden heer houd dien ik ooit
in mijn leven ontmoet heb, door de tirannie, welke do oude mevrouw
Newcome over hom uitoefende, tot weerspannigheid en allerlei wilde
streken werd aangezet? Sir Brian gaat eiken zondag trouw ter kerk,
houdt dagelijks eene huiselijke godsdienstoefening en heeft stellig een
honderdmaal beter loven geleid dan ik. Dikwijls is het mij voorgekomen,
moeder, dat, ofschoon ik en de mijnen verkeerd deden, gij en de uwen
toch ook niet goed handelden, want ik herinner mij nog hoe mijn
gouverneur en mijnheer Bonner en Dr. Laud, als zij bij ons op Kewsbury
kwamen, den staf over andere menschen braken." Na deze inlichting
nam de weduwe haar harde oordeel over Sir Brian terug en verblijdde
zich, dat zij nog het beste ten aanzien van dien zieken heer mocht hopen.
Lady Walham bracht al haar uren met een dankbaar gevoel en in
gelukkige afleiding door, hoewel niot geheel bevrijd van vrees met
opzicht tot haar zoon, want voor vele der boeken, die de waardige
dame altijd bij zich had, kon zij hem geono belangstelling inboezemen,
en over sommige schaterde hij het letterlijk van lachen uit. Die vrees
werd echter getemperd door de moederlijke vreugde, dat hij haar terug-
gegeven was en misschien door een vrouwelij ken triomf dat zij hem terug-
gewonnen had, maar zeker door het geluk dat hij dagelijks in welstand
oenam. George Barnes hield de familie Newcome op de hoogte van
den toestand van zijn broeder. De bekwame chirurgijn uit Straatsburg
-ocr page 339-
Waarin Lady Kew zijn lordschap op een weg enz. 331
gaf elkon dag een gunstiger verslag over hem, en het kleine gezelschap
leefde zeer gerust en tevreden, doch één geducht gevaar hing altijd
boven het hoofd der moeder, namelijk de komst van Lady Kew, waarvan
zij een voorgevoel had, van die onbeschaamde oude schoonmoeder, die
in menigen vroegeren strijd aan Lady Walham de nederlaag had toe-
gebracht.
Men had juist de zomersche dagen van \'t najaar en het was zeer
schoon weder; Kew kon in een rolstoel in den tuin van het hotel ge-
bracht worden, van waar hij het gezicht had op de gezwollen watoren
van den snollen Rijn, op den Franschen oever met zijne elzenrijen, de
gele velden daarachter, de groote populierenlaan die zich tot Straatsburg
uitstrekt on de hooge spits van de kathedraal dier stad in don purperen
nevel van \'t verschiet. De goode Lady Walham trachtte gebruik van
de gunstige gelegenheid te maken, door haar zoon onderhoudende ge-
deelten uit hare geliefkoosde boekwerken voor te lezen, roerende anek-
dotes van Chineesche en Hottentotsche bekeerlingen en tafereelen uit de
reistochten der zendelingen. Georgo Harnes, een diplomaat in zijne
soort, gaf den raad dat zijn broeder eens een blik in Galignani\'s Mes-
tsenrier
zou slaan en vroeg of Kew niet van een roman gediend wilde
zijn ; en daar er juist omstreeks dezen tijd een zeer wereldsch werk, met
name Olivier Twist, in \'t licht verschenen was, \'tgeon George met zeer
veel humor aan de zijnon voorlas, is het een feit dat Lady Walham
zooveel belang in de geschiedenis van den daar gescliotston armhuis-
jongen begon te stellen, dat zij het verhaal daarvan naar hare slaap-
kamer medonam (waar niylady\'s kamenier die vond liggen onder Blather-
wick\'s Stemmen uit MusopotaniiëJ en dat Kew zoo ontzettend lachte over
Bumble don suppoost, dat er gevaar bestond, dat zijne wond weer zou
openspringen.
Op zekeren dag, toen zij zich op die onschuldige aangename ma-
nier bezig hielden, werd daar buiten op de straat een groot zweepgeknal,
hoorngetoeter en wielgeratel gehoord Die wielen bleven voor de deur
van het logement stilstaan; Lady Walham sprong op, rende de tuindeur
uit en sloot die achter zich, want zij raadde zeer juist wie daar aange-
komen was. De kastelein stond te buigen, de koerier maakte veel be-
weging, de knechts snelden aan, en een hunner ging aan de verbleekte
Lady Walham berichten, dat hare excellentie do Frau Grafin von Kew
uitsteeg.
«Wilt gij zoo goed zijn in ons salon te gaan, Lady Kew?\'\' vroeg de
schoondochter vooruittredende en de deur van dat vertrek openende. Op
hare kruk geleund trad de gravin dat duistere vertrek binnen en liep naar
een armstoel, waarin zij onderstelde, dat Lord Lew gezeten was. «Beste
Frank!" riep de oude dame uit, «lieve jongen, wat hebt ge ons allen
doen schrikken! Houdt men u in deze akelige kamer — Hé, wat is
dat ?" eindigde i.\'j plotseling hare toespraak.
«Dat is Frank niet, Lady Kew; dat is maar een kussen. Ik houd
hem niet in zulk een akelige kamer aan de straat," zeide Lady Walham.
«Zoo, hoe gaat het u? Dit is zeker de weg naar zijne kamer?\'\' en
daarbij wendde zij zich naar een andere deur, maar dat was die van
eene kast vol herinneringen aan Frank\'s ziekte, van welke do oude dame
met schrik terugdeinsde. «Wilt ge zoo goed zijn te zorgen, Maria, dat
ik eene behoorlijke kamer krijg? en een voor mijne kamenier, onmid-
dellijk naast de mijne? Kijk er zelve eens naar," zeide de Keizerin van
Kew, nadruk aan hare woorden bijzettende met hare kruk, voor welke
de jongere dame menigmaal gebeefd had.
-ocr page 340-
332                                           De Neivcomes.
Deze maal echter trok Lady AYalliam eenvoudig aan de bel. zeggende:
»lk spreek geen Duitsch en ben nog in geen ander ged-eelte van \'t loge-
ment geweest dan hier. Ik geloof dat het beter is, Lady Kew, dat uw
bediende zelf de kamers gaat zien. Die hier naast is de mijne ; ik heb
de deur, die gij tracht open te maken, aan do andere zijde toegemaakt.\'\'
»En zeker zit Krank daar opgesloten, met eene kom gerstewater en
een psalmboek!" riep de oude dame uit, doch op dit oogenblik trad er
een bediende op Lady VValham\'s schellen binnen. »Peacock," zeide zij,
»de gravin van Kew zegt, dat zij hier wil overnachten. Verzoek den
kastelein aan mylady kamers te wijzen." Onderwijl Lady Walham dit
zeide, had zij nagedacht over een antwoord op de laatste welwillende
aanmerking van Lady Kew.
• Al ware mijn zoon in die kamer opgesloten," sprak zij. »zoo is zijne
moeder zeker de beste oppasster voor hem. Waarom zijt gij niet drie
weken vroeger gekomen, toen er niemand bij hom was om hem te ver-
plegen?"
Lady Kew gaf geen antwoord, maar keek met vlammende blikken
en knarste op hare tanden, die in goud gevatte paarlen.
»En mijn gezelschap moge Lady Kew niet behagen, maar —"
«Ei, ei!" grijnsde de oude met eene woeste uitdrukking in haar toon.
«Maar het is althans beter dan het gezelschap waarin gij mijn zoon
febracht hadt," vervolgde Lady Walham, die onder het spreken moe-
iger en toorniger werd. «Gij denkt misschien niet veel bijzonders van
mij, maar bezwaarlijk kunt gij, naar mij voorkomt, zoo slecht over mij
denken als over do hertogin d\'Ivry, aan wie gij mijn jongen gezonden
hebt om hem te vormen, zooals gij het noemdet. Toen ik er bedenking
tegen maakte (want, hoewel builen de wereld levende, hoor ik er toch
somwijlen van) hebt gij gezegd dat ik preutsch en dwaas was. Gij zijt
het — ja gij — die mijn kind zoovele jaren mijns levens van mij ge-
scheiden hebt: bebloed en bijna als ljjk zag ik hem terug, maar God
heeft hem op de gebeden der weduwe behouden; en gij — gij waart
in den omtrek, maar zaagt niet naar hem om."
»lk kwam niet om — om u te bezoeken, noch om zulk oen tooneel
bij te wonen. Lady Walham," zeide Lady Kew, die gewoon was te
triomfceren door, evenals Napoleon, hare tegenpartij onverhoods op het
lijf te vallen ; doch als men haar het hoofd bood, hield zij af.
«Neen, om mij zijt gij niet gekomen, dat weet ik zeer goed," hernam
hare schoondochter. «Gij hebt even weinig van mij gehouden als van mijn
zoon, wiens leven gij. zoolang als gij er u mede bemoeid hebt, ramp-
zalig hebt gemaakt. «Gij zijt hier gekomen om mijn zoon. Maar hebt gij
hem niet reeds kwaads genoeg gouaan ? En nu God hem genadig bewaard
heeft, wilt gij hem in het verderf en de misdaad terugvoeren. Maar
dat zal niet gebeuren, ontaarde vrouw, slechte moedor, wreed on hard-
vochtig schepsel! — Goorge!" (Op dien roep kwam haar jongere zoon
binnen, naar wien zij toesnelde, om hem Dij de handen te grijpen.)
«Hier is uwe grootmoeder, de gravin van Kew, die eindelijk van Baden
gekomen is Zij komt om — om Frank van ons weg te nalen en hem
weer — aan die Frangaise te geven. Neen, neen! o God, dat zal nim-
mermeer gebeuren!" En bij die woorden wierp zij zich in de armen
van George Barnes en barstte in zenuwachtig schreien los.
»Gij moest maar een dwangbuis voor uwe moedor laten maken, Bar-
nes," zeide Lady Kew. met eene uitdrukking van haat en minachting
op haar gelaat. (Indien Lord Steyne\'s zuster de dochter van Jago ware
geweest en sprekend op haar vader hadde geleken, had zij er niet dui-
-ocr page 341-
Waarin Lady Kew zijn lordschap op een weg enz. 333
velaardiger kunnen uitzien). vHcbt gij den dokter nog niet over haar
geraadpleegd? Heeft het oppassen bij Kew hare hersens in do war ge-
bracht? Ik ben gekomen om hem te zien. Waarom heeft men mij een
half uur met deze krankzinnige alleen gelaten 1 Gij moest haar niet
toelaten, dat zij Frank zjjne drankjes ingeeft. Zij is stellig —"
»Mct uw verlof," antwoordde Goorge, buigende, »ik geloof niet dat
die kwaal zich nog aan mooderszjjdo in mijne familie vertoond heeft."
I «Zij heeft toch altijd een hekel aan mij gehad," dacht hij; •maar in-
dien zij mij bij geval een legaat vermaakt had — daar gaat het nu!";
«Wilt gij de kamers zien 1 Hier is de kastelein om u te geleiden.
Frank zal gereed zijn om u te ontvangen, als ge weer beneden komt.
Ik behoef u wel niet te verzoeken niets te zeggen, dat aandoeningen
bij hem zou kunnen verwekken, \'t Is nauwelijks drie weken geleden,
dat de kogel van mijnheer de Castillonnes uit de wond is gehaald, en
de dokters zeggen, dat hij zoo stil mogelijk moet worden gehouden."
Alen kan zeker zijn. dat do kastelein, de koerier en alle andere per-
sonen, die er bij betrokken waren om de gravin van Kew de bovenka-
mers te laten zien, een aangenaam uurtje met hare excellentie de Frau
Grafin von Kew doorbrachten. Zij moet in hare bataille met dozen meer
voorspoed dan in de schermutselingen met hare schoondochter en haar
kleinzoon gehad hebben, want toen zij in een nieuw gewaad en met
eene nieuwe muts hare vertrekken verliet, straalde de grootste tevre-
denheid van haar gelaat. Hare kamenier moge achter haar rug met de
vuist gedreigd hebben, blitz en donnerwetter moge in de oogen van
haar knecht hebben gevlamd, maar de trekken hunner meesteres droe-
gen die uitdrukking van voldaanheid, welke zich daar altijd op ver-
toonde als zij iemand naar hartelust gegeeseld had. Lord Kew was
ondertusschen uit den tuin in zijne kamer teruggekeerd, waar hij nu
zijne grootmoeder afwachtte. Indien Ladv VValham en hare beide zonen
gedurende den tijd, dat Lady Kew toilet maakte, de geschiedenis van
Bumble den suppoost nog eens hebben opgenomen, vrees ik, dat zij die
niet zeer komiek zullen gevonden hebben.
»Nu, nu, beste jongen, wat ziet go er goed uit!" zeide Lady Kew.
»Menig meisje zou veel geven, om zulk eene tint te hebben. Geen
beter oppasster dan eene moeder! Gij moest superieure in een klooster
van zusters van barmhartigheid zijn, Maria! De kastelein heeft mij —
ik dank u er wel voor! — heerlijke kamers gegeven. Hij is wel een
afzetter, maar ik zal er recht op mijn gemak zjjn. De Dodsbury\'s heb-
ben hier ook gelogeerd, zie ik uit het vreemdelingenboek. Zij haddon
felijk om hier te komen, in plaats van in dat akelige bedompte Straats-
urg te blijven. Wij hebben een treurigen tijd te liaden doorgebracht,
beste jongens. Tusschen mijne bezorgdheid voor dien armen Sr Brian
en voor u, ondeugende jongen, weet ik niet hoe ik er doorgekomen
ben. Dokter Finck wilde mij vandaag niet op reis laten gaan, maar
ik verkoos te komen."
«Dat was zeer vriondelijk van u, grootmoeder," antwoordde Kew met
een gezicht, dat in strijd met zijne woorden was.
»Die slechte vrouw, waartegen ik u altijd gewaarschuwd heb, (maar
jonge heeren slaan doorgaans den raad van oude grootmoeders in den
wind) is tien dagen geleden vertrokken. Monsieur Ie Duc is haar ko-
men halen, en als lijj haar te Moncontour voor de rest van haar leven
op water en brood heeft gezet, heeft zij niet meer dan zij verdient. Als
eene vrouw eenmaal de godsdienstige beginselen laat varen, Kew, kunt
ge zeker zijn, dat zij op verkeerde wegen zal geraken. Het Kurhaus
-ocr page 342-
334                                           De Newcomes.
is gesloten. De Dorkings vertrekken aanstaanden dinsdag. Clara is
wezenlijk een lief ongekunsteld schepseltje, dat u bevallen zal, Maria,
— en wat Ethel betreft, die is wezenljjk een engel. Ge kunt u niets
aandoenlijkere voorstellen dan te zien hoe zij haar armen vader vcr-
Eleegt, bjj wien zij nacht op nacht gewaakt heeft. Ik weet wel waar
et lieve kind op dit oogenblik zou wenschen te zijn ; en als Frank weer
eens ziek wordt, Maria, zal hij geen moeder of onhandige oude groot-
moeder noodig hebben om hem op te passen. Ik heb aardige bood-
schapjes van harentwege over te brengen; doch die zijn alleen voor
uwe ooron bestemd, mylord, en zelfs mama\'s of broeders mogen die
niet hooren."
»Ga niet heen, moeder! Och, George, blijf hier!" riep de zieke jonk-
man uit (waarop de zuster van Lord Stovne weer ongemeen op dien
betreurden edelman geleek). «Mijne nicht is een edel meisje," ging hij
voort. »Z:j bezit uitmuntende hoedanigheden, die ik van ganscher hnvte
erken, en hare schoonheid weet ge dat ik bewonder. Ik heb veel over
haar gedacht toon ik ginds op het bed lag" (de familietrek was op dit
oogenblik niet zoo duidelijk op Lady Kew\'s gelaat) »en — en — ik heb
haar dezen morgen geschreven, zoodat zij mijn brief waarschijnlijk
thans zal hebben."
•uBien! Frank!" zeide Lady Kow, op hare grimmige manier, bijna
even sterk glimlachende als men tot op den huidigen dag te Kowsbury
kan zien op haar portret, van Harlowe\'s penseel, waar zij is voorgesteld
zittende voor een ezel, en een miniatuurportret van haar zoon Lord
Walham schilderende.
»lk heb haar geschreven naar aanleiding van het laatste gesprek dat
wij den dag vóór mijn ongeval gehouden hebben," vervolgde Frank op
eenigszins schroomvalligen toon. «Wellicht heeft zij u niet verteld, groot-
moedor, wat er toen tusschen ons voorgevallen is. Wij hadden een
geschil, slechts één uit vele. Eene lage hand, die wij beidon wel kun-
nen radon, had haar een verslag van mijn vroeger leven gezonden. Zij
liet mij den brief zien, en toen voegde ik haar toe, dat zij, indien zij
mij had liefgehad, dit nooit zou gedaan hebben. Zonder oenig ander
verwijt zeide ik haar vaarwel. Fr stak niet veel in, dat zij mij den
brief toonde, maar liet was genoog; wij hadden wel twintigmaal ver-
schil gehad. Zij was onrechtvaardig, vitzuchtig en hardvochtig voor
mij geweest en ook, zooals het mij voorkwam, te begeerig naar de
bewondering van anderen. Als Ethel mij bemind had. dunkt mij dat
zij minder ijdelheid en oen beter humeur zou betoond hebben. Wat
moest ik later van een meisje verwachten, dat mij reeds vóór hethuwe-
lijk zóó behandelde ? Noch zij noch ik kon gelukkig zijn. Zij kon
anders zacht en vriendelijk genoeg wezen en alles doen om een man,
dien zij liefhad, te behagen. Ik geloof dat ik zooveel talent en schoon-
heid niet waardig bon, en beiden begrepen wij dus, dat dit een vriend-
schappelijk afscheid was; en toen ik, daar op het bed uitgestrekt,
overdacht dat ik hot misschien nimmermeer zou verlaten of dat ik, indien
dit toch geschiedde, een geheel ander leven zou leiden dan dat, hetgeen
nu afgcloopen was met mijne verwonding, werd ik in mijn genomen
besluit nog versterkt. God verhoede dat zij en ik een leven zouden
leiden zooals sommige menschen die wij kennen, en dat Ethel zou
trouwen zonder liefde, om daarna misschien verliefd te worden! of dat
ik, na de ontzettende waarschuwing die ik gekregen heb, in verzoeking
zou komen om tot het verwerpelijke leven terug te keeren, dat ik voor-
111 miiIs leidde, \'t Was een slecht leven, grootmoeder, dat weet ik; dik-
-ocr page 343-
Waarin Lady Kew zijn lordschap op een weg enz. 335
wijls zoide ik dat in mij zolven en smachtte ik om er af te zijn. Ik
erken dat ik een zwak schepsel ben, dat maar al te licht in verzoeking
geleid wordt, on ik zou de zaak nog erger maken, als ik een meisje
trouwde, dat meer om de wereld geeft dan om mij en mij thuis niet
gelukkig zou maken."
«Zegt ge dat Ethel iets om de wereld geeft!" bracht Lady Kew met
moeite uit: »zoo\'n eenvoudig, lieftallig, ongekunsteld schepseltje! Lieve
Frank, zij —"
«Ach ja," viel hij haar in de rede, terwijl een blos zijne bleeke
wangen kleurde ; «als ik de schilder en de jonge Clive Lord Kew ware
geweest, wien denkt gij dan dat zij van ons beiden gekozen zou hebben ?
in zij had gelijk. ïlij is een braaf, knap, eerlijk jonkman, duizend-
maal verstandiger en beter dan ik!"
«Niet beter, mijn lieveling, Goddank niet!" riep zijne moeder uit,
naar de andere zijde der snfa snellende en hair zoons hand vattende.
«Neon, ik geloof niet dat hjj beter is, Frank," merkte zijn diploma-
tischo broeder aan en trad naar het venster. Wat grootmama bij die
kleine rede en dat kleine tooneel betrof, mylady\'s gelijkenis niet haar broe-
der, wijlen den vereerden markies van Steyne, was ontzottender dan ooit.
Na eenige oogenblikken tilde zij zich door middel van hare kruk op
en zoide : «Ik gevoel wezenlijk, dat ik niet waardig bon het gezelschap
van zulke deugdzame mensehen te genieten; en die deugd vertoont
zich in een des te schooner licht, mylord, als men denkt aan het
geldelijke offer dat gij brengt, want het zal u wel niet onbekend zijn,
dat ik gespaard — ja gespaard en geschraapt — on mij de noodwen-
digheden des levens ontzegd heb, opdat mijn kleinzoon eenmaal genoeg
zou bezitten, om zijn rang op te houden. Ga uw somber oud huis be-
wonen, en lijd er honger, en trouw eene dominés-dochtor; dan kunt
gij psalmen zingen met uw juweel van een moedor. Ik weet dat gij en
zij — zij die mij gedurende mijn gansche leven gedwarsboomd heeft en
die ik haatte, ja haatte van het oogenblik af dat zij mijn zoon van
mijne zijde weghaalde en ellende in mijne familie bracht — dat gij allen
u des te gelukkiger zult gevoelen, als zij kan onderstellen dat zij een
arme, verlatene, liefhebbende oude vrouw nog verlatenor en rampzaliger
gemaakt hoeft. Wees zoo goed, George, aan mijne bedienden te zeg-
gen, dat ik naar Baden terugkeer." En hare kindoren van zich afwe-
rende, strompelde zij op hare kruk de kamer uit.
Aldus reed de booze toovergodin geheel te leur gesteld in haar wagen
heen, getrokken door dezelfde draken die haar des morgens aangebracht
hadden en die maar even den tijd hadden gehad om hun rantsoen rog-
gebrood op te eten. Dat moesten eens dezelfde paarden geweest zijn,
die Clive en .1. .1. en Jack Bolsize op hunne reis naar Zwitserland ge-
bezigd hadden! De zwarte zorg zit op allerlei soort van paarden en
Eeeft over de gansche wereld eene fooi aan de postiljons. Wij mogen
ady Walham een gevoel van zegepraal over hare schoonmoeder ver-
geven ! Welke christelijke vrouw overwint niet gaarne eene andere ? en is
de overwinning minder zoet, als die andere eene schoonmoeder is ? Huis-
vaders en huismoeders zullen zich verheugen, dat Lady Walham er bij
deze schermutseling het best afgekomen is; en gij, jeugdige knapen en
jonge maagden, zult, als uwe beurt van trouwen gekomen is, den ver-
borgen zin dezer woorden ook verstaan. George barnes haalde Olivicr
Twist
weer te voorschijn en begon er uit voor te lezen. Nancy on
Fanny werden voor het kleine gezelschap weer opgeroepen, dat zij
vermaakten of angst aanjoegen. Ik ben zeker, dat zelfs Fagin er. Nancy
-ocr page 344-
Be Newcomes.
336
geen indruk op de weduwe maakten, zoozeer was deze verdiept in de
zegepraal, die zij eenige oogenblikken geledon behaald had. Voor de
avondgodsdienstoefening, waaraan hare zonen tot verkwikking van haar
hart deel namen, koos zij een psalm die als een Te Deum was na den
slag — den slag van Kehl aan den Rijn, waar Kew\'s ziel, naar het
oordeel zijner moeder, hot voorwerp van den strijd tusschen do vijan-
delijko machten was geweest. Ik heb reeds gezegd, dat dit boek geheel
over de wereld handelt en over eene allordeftigsto familie, die daarin
leefde. Hot werk is geen preek, behalve waar hot niet anders kan,
en de schrijver, zijn draad volgende, de preek voor de hand vindt. O
vriend, komen wij in uw leven en het mijne niet dagelijks aan zulke
preeken ? zien wij niet, zoowel in ons huis als in dat onzer buren,
dien strijd tusschen Goed en Kwaad \'.\' Hier staat de Zelfzucht en de
Eerzucht en het Winstbejag aan de eene en Recht en Liefde aan de
andore zijde. Wat zullen wij voor ons, wat voor onze kindoren laten
triomfeeren ?
De jongelieden zaten nog eene avondsigaar te rooken. Frank wonschte
het on zijne moeder gaf liem zelve een vlammetje aan, doch met aan-
zegging, dat hij dadelijk daarop naar bed moest gaan. Onder het rooken
keek Kew naar eene ster op, die aan het firmament stond te flikkeren,
en vroeg wolke ster dat was, waarop de talentvolle jonge diplomaat
antwoordde, dat het Jupiter was.
«Wat weet gij toch veel, George!" riep diens oudere broeder opge-
togen uit. »Gij hadt de oudste moeten zijn, — bij Jupiter, dat hadt gij.
Maar deze maal is uwe kans voorbijgegaan."
«Goddank, ja !" antwoordde George.
«En ik zal weer geheel beter worden, en een nieuw blad opslaan,
ouwe jongen, en do vroegere maar dichtplakken. Ik heb dozen morgen
aan Martins geschreven, dat hij al mijn paarden moet verkoopen. Ik
zal nimmermeer wedden, zoo waarlijk helpe mij — helpe mij Jupiter.
Ik heb bij mij zelven de gelofte afgelegd, dat ik het niet meer doen
zou, indien ik herstelde. En ik heb dezen ochtend ook aan nicht Ethel
geschreven. Toen ik er nog eens over nadacht, kreeg ik de overtuiging
dat ik naar behooren handelde, en dat wij nimmer een paar konden
worden. Maar nu grootmoeder weg is, begin ik te twijfelen of ik goed
heb gehandeld met zestig duizend pond en net mooiste meisje van Londen
te laten varen."
»Wil ik te paard stijgen en haar narijden ? Mooder is naar bed en
behoeft er niets van te vernemen," zeide George. «Zestig duizend pond
is eene al te mooie som om te verliezen."
«Als gij aan grootmoeder gingt zeggen," hernam Kew lachend, »dat
ik den nacht niet meer kon doorkomen en dat gij morgenochtend Lord
Kew en uw zoon burggraaf Walham zou zijn, geloof ik dat de gravin
een huwelijk tusschen u en de zestig duizend pond mot het mooiste meisje
van Engeland tot stand zou brengen; dat zou zij, bij — bij Jupiter!
Ge ziet, George, dat ik voortaan slechts bij de heidensche godheden
wil zweren. — Neen, het spijt mij nog niet, dat ik aan Ethel geschreven
| heb. Wat een juweel van een meisje is zij! — ik bedoel niet enkel
hare schoonheid, maar zulk een edele inborst! En als men dan bedenkon
moet, dat zij als \'t ware ter markt wordt gebracht, om te worden toe-
geslagen aan — Zeg eens, George, ik had dat veulen, dat ge wel kont,
Kthehnda willen noomen; maar wij moeten het nu herdoopen, voordat
het bij Tattersall verkocht wordt."
Op dit oogenblik werd er buiten aan do deur geklopt en riep de
-ocr page 345-
Waarin Lady Kew zijn lordschap op een weg enz. 337
moederlijke stem: »\'t Is nu tijd om naar bed te gaan." De beide broe-
ders scheidden dus en zullen, naar wij hopen, gerust slapen.
De gravin van Kew is onderwijl te Daden teruggekomen, waar zij,
hoewel het reeds nacht is en de oude dame twee lange en nuttelooze
reizen heeft gedaan, geen oog luikt, hetgeen men zeker met leedwezen
vernemen zal. Den volgenden morgen strompelt zij naar het kwartier
der Newcomes, waar Ethel haar bleek maar bedaard te gemoet komt.
Op Lady Kews vraag hoe het met haar vader gaat, geeft zij ten
antwoord, dat hij een gerusten nacht heeft doorgebracht; hij is een
weinigie beter, spreekt duidelijker en kan zijne ledematen iets meer
gebruiken.
»Ik wenschte, dat ik ook zulk een goeden nacht had doorgebracht!"
gromt de gravin.
»lk dacht, dat gij naar Lord Kew te Kehl zoudt gaan," zeide hare
kleindochter.
«Dat heb ik ook gedaan, en ik ben teruggekomen met akelige wezens,
die mij als slakken roden ! Ik heb dan ook dien brutalen koerier, die
altijd grijnsde, zijn ontslag gegeven, en mijne kamenier, eene rechte
duivelin, den dienst opgezegd.\'
»En gaat het goed met Frank, grootmama ?"
«Goed ? Hij ziet er zoo gezond uit als eene jonge dame in haar eerste
seizoen. Ik heb hem met zijn broeder George en zijne mama bij elkander
fevonden," riep de oude dame uit. »Ik geloof, dat Maria hen den
atechismus overhoorde."
«Allen bij elkander? Heel aardig," hernam Ethel ernstig. «Georgo
is altijd een goede jongen geweest en \'t is voor Lord Kew hoog tijd
dat hij het worde."
De oude dame staarde hare kleindochter aan, maar zij kon Ethel\'s
blik niet peilen. «Gij kunt waarschijnlijk wel gissen, liefje, waarom
ik teruggekomen ben ?" zeide zij dus.
«Omdat gij twist zult gehad hebben met Lady Walham, grootmama:
ik meen wel eens gehoord te hebben, dat gij het met elkander niet
altijd eens waart." Juffer Newcome was zoowel tot aanval als tot ver-
dediging toegerust, en in zulke gevallen tastte Lady Kew haar niet
gaarne aan. «Mijn kleinzoon verhaalde mij, dat hij aan u geschreven
had," zeide de gravin.
«Dat is zoo, en als gij gisteren maar een half uur hadt gewacht,
zoudt gij mij de vernedering van die reis bespaard hebben."
«De vernedering, Ethel ? Wat bedoelt gij ?"
«Ja, de vernedering!" herhaalde het meisje met nadruk. «Of denkt
gij, dat het niet pijnlijk voor mij is, van den een naar den ander
feslingerd, en aan een heer, die mij niet hebbon wil, te koop aango-
oden te worden ? Waarom zijt gij en mijne gansche familie zoo be-
geerig om mij kwijt te raken ? Waarom denkt gij of wenscht gij, dat
Lord Kew mij genegen zou zijn ? Heeft hij niet de Opera, om zich bezig
te houden, en vriendinnen zooals Madame Ia Duchesse d\'Ivry, met wie
gij hem reeds vroegtijdig in kennis hebt gebracht? Hij heeft mij dat
verteld, en zij zelve had de goedheid mij van de rest in te lichten.
Welke aantrekkelijkheid bezit ik, in vergelijking met zoodanige vrouwen ?
En naar dien man van wien ik gelukkig verwijderd ben, naar dien man
die mij schrijft om mij goed op net hart te drukken dat wjj gescheiden
zijn, gaat gij heen en smeekt hem, het nog eens met mij te beproeven !
Dat is te veel, grootmoeder! Doe mij het genoegen en laat mij waar
ik ben, en mat mij niet af met verdere plannen voor mijne vestiging in
22
DE NEWCOMES. I.
-ocr page 346-
338                                      De Newcomes.
de werold. Stel u tevreden met het geluk, dat gij aan Clara Pnlleyn
j en Barnes bezorgd hebt, en laat mij in vrede voor mijn armen vader
zorgen. In dat opzicht weet ik althans dat ik goeddoe. Hier ten
minste wacht mij niet zulk eeno zorg en slingering en schaamte, als
! mijne vrienden mij hebben trachten te berokkenen. Vader schelt; hij
\' ziet mij gaarne bij zich aan het ontbijt, want ik lees hem dan de cou-
1 rant voor.\'
! «Wacht een oogenblikje, Ethel!"\' riep de gravin met eene bevende
I stem uit. «Ik ben ouder dan uw vader en gij zijt mij ook een weinigje
gehoorzaamheid schuldig, namelijk als de kinderen over \'t geheel tegen-
woordig nog verplicht zijn gehoorzaamheid aan de ouderen te bewijzen,
\'tgeen ik niet weet. Ik ben een oude vrouw en de wereld is misschien j
sedert mijn jongen tijd veranderd ; gijlieden behoort zeker te bevelon en
wij te volgen. Misschien heb ik mijn gansche leven verkeerd gedaan,
door mijne kinderen te leeren handelen zooals men mij geleerd had. !
; God is mijn getuige, dat ik weinig genoegen van hen heb gehad, of zij
1 mij gehoorzaamden of niet. Op u en Frank had ik mijn hart gezet; ik
droeg aan u beiden meer liefde toe dan aan\'mijne overige kleinkinde-
I ren ; was het dan zoo onnatuurlijk, dat ik u vereenigd wenschte te zien ?
I Voor dien jongen heb ik sedert lange jaren geld opgespaard, maar hij
: vliegt weer in de armen zijner moeder, die goedvindt mij te haten,
j zooals alleen zulke deugdzame lui haten kunnen; die mijn eigen zoon
aan mij ontrukt heeft, en nu diens zoon, jegens wien ik geen ander
onrecht bedreven heb, dan dat ik hem te lief had en hem bedierf. Verlaat
mij niet evenzeer, mijn kind ! Laat mij iets, dat ik op mijne jaren nog
kan liefhebben. Uwe hooghartigheid bevalt mij, Ethel, evenals uwe
schoonheid ; en ik neem u uwe harde woorden niet kwalijk Ik wensch
u de plaats in de wereld te zien innemen, die u toekomt. Handel ik
daar zoo verkeerd in ? Immers neen 1 Dwaas meisje! Daar — geef
mij uw handje. Wat gloeit het! De mijne is zoo koud als een steen
en beeft, — niet waar ? Ach, \'t was ook eenmaal een mooi handje!
Wat heeft Anna — wat heeft uwe moeder van Franks brief gezegd?"
»lk heb haar dien niet laten zien," gaf Ethel ten antwoord.
«Laat mij hom dan nog eens zien?" vroeg Lady Kewopfluisterenden
maar vleienden toon.
nDtór ligt hij 1" zeide Ethel op den haard wijzende, waar men nog
eenigo verscheurde snippertjes en asch van papier zag. \'t Was dezelfde
haard waarin Clive\'s teekeningen verbrand waren.
EINDE VAN HET EERSTE DEEL.
q. ItflZ.