-ocr page 1-
}61. /< •
km:i\\i: gedichten
TOOR
sraösassi
•;
TAN
Mr. H1ERONYMUS VAN ALPHEN.
KV WE Dli.UK.
TTBECHT,
fis TERVEEN & ZOON.
Ib7ü.
2
tik
-ocr page 2-
ototöh
*Tï
^
-ocr page 3-
-ocr page 4-
-ocr page 5-
l^^tmii Richten,
J
a
VOOR
,1               M /TOOK \\
Z1 4,^U          , (
*£*lV P^E RE N,
VAX
f
>\'\'. JIïyfflEBONYMUS VAN ALPHEÏ.
"(t
l)c kinderen zijn een"yifdeel des
Heeren.
S&.OMO.
V
kW
^
VII1CHT,
J. G. tan TERVEEN <S
.
_________UZ2i_____
BIBLIOTHEEK OE*
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT,
-ocr page 6-
De Uitgevers, aan Je Wet voldaan hebbende, "stellen hun
regt tot het drukken en uitgeven van dit werkje onder de
bescherming der Wet, en zullen geene exemplaren voor echt
erkennen, dan die door hen aldus geteekend zijn:
D
*X0W^t4rf^r%W**.
Stoom-Boekdrukkeiij en Steendrukkerij ,,de Industrie" Utrecht.
RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT
A06000017801147B
1780 1147
-ocr page 7-
V O O E B E EIQ T.
Ziedaar eenirjc kleine gedichten, ten behoeve
van hinderen opgesteld. De maker weet zeer wel,
dat hij, als dichter, daardoor weinig roem behalen
kan; maar dat was ook zijn oogmerk niet. Hij
bedoelde slechts eenige nuttige waarheden zoo in rijm
voor te dragen, dat dezelve de kinderlijke vatbaarheid
niet te boven gingen; en hij heeft ze zoo klein
gemaakt, opdat zij des ie gemakkelijker , door enkel
lezen, zouden kunnen in het geheugen geprent
worden, zonder dat het noodig ware, dat ze van
buiten geleerd werden, iets, waar de maker zeer
tegen is, en dat daarenboven, enkel door herhaald
lezen geschieden kan.
Jletgeen aanleiding gaf tot het opstellen dezer
stukjes, is geweest
dat de maker zelf kinderen
heeft, die thans zijn eenig en grootst vermaak
zijn
dat men aan zulke stukjes in onze taal
gebrek heeft
dat hij ook gaarne voor anderen
7
                                                            1*
-ocr page 8-
iv                        Voorberigt. •
nuttig is en dat hij de lloogduilsche Liederfür
Kinder van Weisse en de kleine Lieder für kleine
Madchen und Jünglinge van G. ~W\\ Bueiiann ,
met zeer veel genoegen gelezen heeft; ook hebhen
zij hem menigmaal op den teeg geholpen, schoon hij er
eigenlijk gcene uit vertaald of overgenomen heeft.
Zij zijn wel allen niet voor kinderen van vier of
vijf jaren geschikt, maar dit was ook juist niet
noodig. Men kan zelf kiezen, welke men aan zijne
kinderen teil laten lezen; ook kan men schielijk
merken, of een kind verstaat, wat het leest, dan
niet. De opsteller heeft met allen de proef r/e-
nomen, en hij kan verzekeren, dat zijn oudste
jongentje
een kind van vijf jaren velen van
dezelve, op de eerste of tweede lezing, verstaan
heeft, en daarom houdt hij zich verzekerd, dat al
deze stukjes voor kinderen , loven de vijf en heneden
de tien jaren , bruikbaar zijn. Ook kan het geen
kwaad, wanneer hier en daar het kinderlijk ver-
stand eene kleine zwarigheid ontmoet, en daardoor
tot vragen en praten wordt opgewekt.
-ocr page 9-
AA>* TWEE
LIEVE KLEINE JONGENS.
Ziedaar, lieve wichtjes!
Een bundel gedichtjes,
Vermaakt er u meê!
En springt naar uw woning,
Maar ... eerst ter belooning
Een kusje of twee.
Door liefde gedrongen,
Heb ik ze gezongen ,
En wilt gij er meer,
Gij moogt er om vragen.
Wanneer ze u behagen
Komt huppelend weer.
-ocr page 10-
t>                              Gedichte n.
HET KI ND EK LIJK GELUK.
Ik beu een kind,
Van god bemind,
En tot geluk geschapen.
Zijn liefde is groot;
*k Heb speelgoed, kleed\'reu, melk en brood,
Eeu wieg om in te slapen.
Ik leef gerust;
Ik leer met lust;
Ik weet nog van geen zorgen,
Van spelen moê,
Sluit ik mijn oogjes \'s avonds toe.
En slaap tot aan den morgen.
Geloof zij god
Voor \'t ruim genot
Van zoo veel gunstbewijzen!
Mijn hart en mond,
Zal Hem, in eiken morgenstond,
En eiken avond prijzen.
-ocr page 11-
voor K i 11 cl e r e 11.
7
DE P E EZ IK.
Die perzik gaf mijn vader mij,
Omdat ik vlijtig leer.
Arn eet ik vergenoegd eu blij.
Die perzik smaakt naar meer.
De vrolijkheid past aan de jeugd,
Die leerzaam zich betoont.
De naarstigheid die kinderdeugd,
Wordt altoos wel beloond.
DE KIXDEKLIEEDE.
Mijn vader is miju beste vrind;
Hij noemt mij steeds zijn lieve kind.
\'k Ontzie hem, zonder bang te vreezen,
En ga ik hupplend aan zijn zij,
Ook dan vermaakt en leert hij mij,
Er kan geen beter vader wezen!
-ocr page 12-
Gedichten
s
Ik beu ook somtijds wel eens stout,
Maar als mijn ondeugd mij berouwt,
Dan wordt zijn vaderhart bewogen;
Dan spreekt zijn liefde geen verwijt,
Ja zelfs, wanneer liij mij kastijdt,
Dan zie ik tranen in zijn oogen.
Zou ik, door ongehoorzaamheid,»
Dan maliën dat mijn vader schreit;
Zou ik hem zuchten doen en klagen?
Neen, als mijn jongheid iets misdoet,
Dan val ik aanstonds hem te voet,
En zal aan ciod vergeving vragen.
A L E X I S.
At/exis heeft zijn zusje lief,
Wanneer ze in vrede leven :
Hij noemt haar zelfs zijn hartedief,
Als zij haar speelgoed hem wil geven.
Maar als zij iets, dat hem behaagt,
Voor haar om mee te spelen vraagt,
Dau wordt die liefde ras verminderd;
En als zij hem in \'t doen van zijnen zin verhindert,
Dan haat hij bijkans haar geheel;
-ocr page 13-
voor Kinderen.
9
Ook is zij doorgaans hem te veel,
Wanneer zij boven hem door iemand wordt geprezen.
•* # #
Een liefde, die zoo ras verkoelt,
Die slechts op eigen voordeel doelt,
Zou dat wel regto liefde wezen ?
DE WAKE RIJKDOM.
Geen geld belcore ons jong gemoed,
Maar heiligheid en deugd.
De wijsheid is het noodigst goed;
Het sieraad van de jeugd.
Wat is toch rijkdom ? wat is eer ?
Een handvol nietig slijk.
Gods vriend te vrezen is veel meer;
Die jezus Heft, is rijk.
Komt, vallen we onzen god te voet
Om deugd en heiligheid;
Zoo wordt op aarde ons jong gemoed
Ten hemel voorbereid.
Dan krijgen wij dien besten schat,
Die nimmer meer vergaat.
Dan loopen we op het deugdenpad,
En schrikken voor het kwaad.
-ocr page 14-
10                           Gedichten
HET VB O LIJK LEBBEN.
Mijn spelen is leeren, mijn leeren is spelen,
En waarom zou mij dan het leeren vervelen?
Het lezen en schrijven verschaft mij vermaak.
Mijn\' hoepel, mijn\' priktol verruil ik voor boeken;
Ik wil in mijn prenten mijn tijdverdrijf zoeken;
\'t Is wijsheid , \'t zijn deugden, naar welke ik haak.
HET MEDELIJDEN.
Wie dat ik immer smart zie dragen,
\'k Heb ook gevoel daarvan.
Ik sluit mijn oor niet voor zijn klagen,
Maar help hem als ik kan.
Een mensch in droefheid op te beuren,
Is zelfs voor kinders zoet.
Die spotten kan met hen, die treuren,
Yertoont een slecht gemoed.
Zou mij eens anders leed verblijden?
Zou \'k lagchen in zijn smart?
O neen! een edel medelijden
Past aan mijn kinderhart.
-ocr page 15-
voor Kinderen.
11
Ik wil dan niet bedroefden kingen,
Hen troosten in hun pijn.
Eens anders last te helpen dragen,
Zal mijn genoegen zijn.
DE NA ABS TI O HEID.
Des morgens lang te slapen,
Te geeuwen en te gapen,
Staat leelijk voor een kind.
Die altoos veel moet snappen,
En zotte taal wil klappen,
Ziet zelden zich bemind.
Zou ik mijn tijd besteden
Aan duizend nietigheden?
\'k Heb daar geen voordeel van.
Mijn lessen wil ik leeren,
Mijn meesters zal ik eeren ,
Dan wordt ik haast een man. (*)
(*) Meisjes zouden iu plaats van dezen regel kuuuen
zeggen:
„. Zooveel als ik maar kan.\'\'
-ocr page 16-
12                            Gedichten
DE SPIEGEL.
Die telkens in den spiegel ziet,
En zich met schoonheid vleit,
Beseft de ware schoonheid niet,
Maar jaagt naar ijdelheid.
Dit glas maakt trotsch , of geeft ons pijn:
"Wil \'k weten, wie ik ben,
Dan moet gods woord de spiegel zijn,
"Waar ik mijn hart uit ken.
KLAGT VAN DEN KLEINEN "WILLEM
OP DEN DOOD VAN ZIJN ZUSJE.
Acli! mijn zusje is gestorven,
nog maar veertien maanden oud.
\'k Zag haar dood in \'t kistje liggen;
ach! wat was mijn zusje koud!
\'k Riep haar toe: mijn lieve mietje !
mietje , mietje ! maar voor niet.
A.ch! haar oogjes zijn gesloten;
schreijen moet ik van verdriet.
-ocr page 17-
voor Kinderen.
13
Altoos wil ik om haar treuren,
bloempjes strooijen op haar graf;
"Weenend aan de kusjes denken,
die mij \'t lieve meisje gaf.
Morgeii zal ik — maar voor mij ook
Is \'t gevaar van sterven groot.
Gist\'ren liep zij met mij spelen;
gist\'ren nog en nu — reeds dood.
HET GESCHENK.
Moeder-lief. zie daar een roosje
Yan uw koosje,
Wijl gij lieden jarig zijt.
\'kHeb van morgen al gezongen,
En gesprongen!
Zoo verlangde ik naar dien tijd.
Maar kan ik geen rijmpjes dichten,
Moet ik zwichten
Voor mijn broer in poêzij,
Neem dan, moeder! slechts dit roosje
Yan uw koosje,
\'k Heb u toch zoo lief als hij.
-ocr page 18-
14                         Gedichten
WELKOMGEOET YAN KLAAETJE
VOOR HAAR KLEINE ZT\'SJE
"Welkom, lieve kleine zus!
Welkom in dit leven!
Baker! mag ik niet een kus
Aan mijn zusje geven?
AVil je slapen? O, zij krijt!
\'t Zal haar wis vervelen.
Morgen, als gij wakker zijt,
Zal ik met u spelen.
Slaap gerust, dan wordt gij groot;
Leer toch spoedig loopen;
Als gij zit op moeders schoot,
Zal zij speelgoed koopen.
O! Mamaatje is zoo goed!
Alles wil zij geven,                 .
Als haar kindertjes maar zoet \'
En tevreden leven.
-ocr page 19-
15
voor Kinderen.
DE LEDIGHEID.
Nimmer moet ik ledig wezen;
Alles doen met lust en vlijt.
Bidden, leeren, schrijven, lezen,
Spelen, werken heeft zijn tijd.
Moeder-lief kan \'t ook niet velen,
Dat de tijd verwaarloosd wordt:
Lui zijn, zegt ze, is tijd te stelen,
En ons leven is zoo kort!
HET HONDJE.
Hoe dankbaar is mijn kleine hond
Voor beentjes en wat brood!
Hij kwispelstaart, hij loopt in \'t rond.
En springt op mijnen schoot.
Mij geeft men vleesch , en brood en wijn,
En dikwijls lekkernij ;
Maar, kan een beest zoo dankbaar zijn,
"Wat wacht men niet van mij!
-ocr page 20-
Gedichten.
16
HET GEBKOKEN GLAS.
EENE VERTELLING.
Kornelis had een glas gebroken
voor aan de straat;
Schooi) hij de stukken had verstoken,
Hij wist geen raad.
Hij had een afschrik van te liegen,
Wijl God het ziet;
En zou hij nu Mama bedriegen,
Dat kon hij niet.
Hij stond onthutseld en bewogen:
De moeder komt:
Zij ziet de tranen in zijn oogen;
Hij scheen verstomd.
/\'Heeft Keesje , zei ze, r/wat bedreven ?
"Wat scheelt er aan?" •
//\'kheb," zei hij //moederlief! zoo even
Wiefo kwaad gedaan.
Terwijl ik bezig met palletteu
Bij \'t venster was,
Vloog mijn volein , door \'t forsch raketten,
Daar in het glas.
Maar als uw keesje \'t van zijn leven
Niet weder doet,
Dan wilt gij \'t immers hem vergeven,
Gij zijt zoo goed?
-ocr page 21-
voorKinderen.                       17
//Kom KEESJE-lief! hou op met krijten,"
Zei moeder toen :
//\'k "Wil u dien misslag niet verwijten."
Hij kreeg een zoen.
//Die altoos wil de waarheid spreken,
//"Wordt wel beloond.
//Die leugens zoekt voor zijn gebreken,
//Wordt nooit verschoond."
DE GODSDIENSTIGHEID.
Als in de lieve lente
De bloemen \'t veld versieren,
Dan pluk ik rozenknopjes ,
Viooltjes, maagdelietjes,
Citroenkruid en seringen.
Dan «al ik kransjes vlechten ,
En dragen die ter eere
Yan god , die mij het leven
En bloempjes heeft geschonken.
Dan zinge ik : Hemel koning.
Gij doet viooltjes groeijeu,
Met roosjes, maagdeliefje3 ,
Citroenkruid en seringen,
Met duizeud duizend bloeme
2
-ocr page 22-
Gedichten
IS
Om TJwe magt en goedheid
Aan kinderen te toonen.
Hoe mooi staat mij dit kransje!
Ach, laat mij niet vergeten ,
Dat Gij het hebt doen groeijen!
DE HAAS.
Kijk, pietje , kijk, een haas! o, die zoo gaauw
kon loopen!
Neen, zei de slimme piet ,
"Wilt gij een haasje zijn, ik niet:
\'k "Wil liever langzaam gaan, dan \'t met den
dood bekoopen.
• #
*
Hij , die altoos weltevreden
Met vermogens, die hij heeft,
Vergenoegd en dankbaar leeft,
Kan zijn gaven wel besteden.
Maar dat hij , die altoos kniest,
En wat anderen zijn wil wezen,
Zelfs hetgeen hij heeft, verliest,
Heb ik meer dan eens gelezen.
-ocr page 23-
voor Kinderen.                     19
EEXE VEKTELLING VAN DOKISJE.
"Wij zaten laatst bij saartje ,
Onze oude, goede baker,
Die sprookjes kan vertellen.
Wij dronken chocolade ,
En deden honderd vragen.
In \'t einde zei ons saartje :
"Wel nu, mijn hartediefjes!
Gij kent de vier getijden,
Wat houdt gij voor de beste ?
Toen zei mijn zusje mietje ,
Die tijd is mij de liefste,
"Wanneer de hoornen bloeijen.
Dan krijgt men mooije bloempjes,
Om tuiltjes van te vlechten.
Dan ziet men duizend vogels
Op groene takjes zingen.
Is dat niet in de lente ?
De winter, lieve saartje!
Zei tietje, is de beste;
Dan hooren wij vertellen,
En drinken chocolade,
Of eten dikke wafels.
2*
-ocr page 24-
Gedichten
Neen, ik verkies den zomer,
Zei keesje , dan is \'t kermis.
Dan hoef ik niet te leeren.
Maar ik zei, \'t is het beste,
Als meest de vruchten rijp zijn.
Dan valt er braaf te knappen.
Dan heeft men abrikozen,
En pruimen, en morellen ,
En perzikken , en peren :
En is dat niet in \'t najaar ?
Hoor kinden! zeide saaetje,
De winter moet de velden
En tuinen vruchtbaar maken.
Men moet de boomen snoeijen:
Den akker moet men mesten ;
Dat doet men in den winter.
De boomen moeten bloeijen,
Om vruchten ons te geven;
Dat doen zij in de lente.
De vruchten moeten groeijen ;
Dat doen zij in den zomer.
Men moet de vruchten plukken •
Dat doet men in het najaar.
Dus moet gij lieve kinders!
In alle jaargetijden,
Gods wijze goedheid loven
En weltevreden wezen.
-ocr page 25-
voor Kinderen.                     21
JEZUS.
Een Zangstukje
KLAARTJE EK JAXTJE.
te zomen.
Jezus is een kindervriend !
Onzer wil Hij zich erbarmen ,
Hij nam kinders in zijn armen;
Jezus is een kindervriend!
klaartje alleen.
Ach, was jezus nog op aarde!
Aanstonds vloog ik naar Hem heen.
JAST je alleen.
Ach was jezus nog op aarde!
\'k Vloog met n naar jezus heen.
te zamen.
Zoon van god! die eeuwig leeft!
Hoor ons smeeken,
En vergeeft
Onze stoutheid en gebreken !
Zoon van god ! die eeuwig leeft!
Zegen onze jeugd, en geeft,
Dat wij dikwijls van U spreken.
-ocr page 26-
22                           Gedichten
DE DBIJFTOL.
Kooit loopt mijn drijftol zonder slagen;
Want hond ik op, dan loopt hij niet.
Ik heb in al dat slaan verdriet,
En zal om ander speelgoed vragen.
Maar is \'t ook zoo met flipje niet?
Ja; had ik nimmer slaag te vreezen,
\'k Zou zelden in mijn boeken lezen,
En dat geaft vader ook verdriet.
Eoei! dat ik van een\' tol moet leeren,
Met vlijt te werken zonder dwang,
\'k Wil tot mijn straf, mijn leven lang
Geen ander speelgoed gaan begeeren.
DE PKUI ME N B O O M.
Eene Vertelling.
Jantje zag eens pruimen hangen,
o! als eijeren zoo groot,
\'t Scheen, dat jantje wou gaan plukken,
schoon zijn vader \'t hem verbood.
-ocr page 27-
voor Kinderen.
23
Hier is, zei hij, noch mijn vader,
noch de tuinman, die het ziet;
Aan een\' boom, zoo vol geladen,
mist men vijf zes pruimen niet.
Maar ik wil gehoorzaam vezen,
en niet plukken: ik loop heen.
Zou ik, om een handvol pruimen,
ongehoorzaam wezen r Neen.
Voort ging jantje; maar zijn vader,
die hem stil beluisterd had,
Kwam hem in het loopen tegen,
vooraan op liet middelpad.
Kom, mijn jantje! zei de vader,
kom, mijn kleine hartedief!
Nu zal ik u pruimen plukken ;
nu heeft vader jantje lief.
Daarop ging Papa aan \'t schudden,
jantje raapte schielijk op:
Jantje kreeg zijn\' hoed vol pruimen,
en liep heen op een galop.
DE BEDE LA A E.
Die afgeleefde man, die bijkans nakend zit,
En trillend van de kou , mij om een duitje bidt,
Is even goed als ik. Gods wijsheid gat alleen
Mij wat meer geld dan hem. Ben ik dan beter? Neen.
-ocr page 28-
Gedichten
24
Een vroom en eerlijk mensch draagt dikwijls
slechte kleêren:
              .
Ik wil dan ook de deugd in arme menschen eeren«
Die met verachting op hen ziet,
Doet naar \'t bevel van jezus niet.
DE WAKE VEIE^DSCHAP.
Een vriend, die mij mijn\' feilen toont,
Gestreng bestraft, en nooit verschoont,
Heeft op mijn hart een groot vermogen :
Maar \'t laag gemoed , dat altoos vleit,
Verdenk ik van baatzuchtigheid;
Ik kan zijn bijzijn niet gedogen.
Die zelden prijst, spreekt vriendentaai;
Die altoos vleit, liegt menigmaal.
LOTJE EN" KEESJE.
KEESJE.
Zeg me, zoete lieve lotje !
wat is de oorzaak, dat ge schreit;
Hebt ge uw beugeltasch verloren;
of gebroken, lieve meid?
-ocr page 29-
voor Kinderen.                       25
LOTJE.
Zou \'k niet schreijen, waarde keesje!
moeder-lief was niet voldaan
Met mijn naaiwerk: o! zij zag mij
met verdriet en droefheid aan.
Ja, zij wilde mij niet kussen,
zoo als ze anders altijd doet.
Foei mij! ach! dat zulk een moeder
om mijn stoutheid treuren moet.
KEESJE.
"Wat kan \'t haten, dat gij eenzaam
in een hoekje zit, en klaagt.
Ga, zij zal het u vergeven,
als gij om verschooning vraagt.
LOTJE.
Zult gij dan mijn voorspraak wezen!
mij geleiden?
KEESJE.
ja gewis;
Zou ik niet voor lotje spreken,
die mijn liefste zusje is.
Maar gij heht geen voorspraak noodig:
als gij moeder valt te voet,
Zal zij \'t zeker u vergeven,
moeder, weet gij, is zoo goed.
-ocr page 30-
26                            Gedichten
Gist\'ren las rij voor ons beiden,
dat ook c;oi> de schuld vergeeft:
\'k "Weet, zij zal u wis vcrschoouen,
daar zij zulk een voorbeeld heeft.
DE GEZONDHEID.
Gezondheid is een groote schat,
Om vergenoegd te leren.
Ofschoon ik grooten rijkdom had,
Wat voordeel zou het geven,
Zoo ik, doorknaagd van angst en pijn,
Mij zelven tot een last moest zijn?
Maar zou ik dan mijns vaders raad
Niet ijverig betrachten?
En gulzigheid en overdaad
Niet mijden en verachten ?
Die nooit genoeg heeft voor zijn\' mond,
Leeft zelden vrolijk en gezond.
KLAAltTJE EX KEETJE.
KLAAETJE.
Altoos werken, altoos lezen,
Dat moet wel verdrietig wezen:
-ocr page 31-
voor Kinderen.
27
Is het daarom dat men leeft ?
Lustig, keetje! nu aan \'t spelen;
A-cli! de tijd moet u vervelen,
Dien gij aan uw meesters geeft.
KEETJE.
.Nooit te werken, nooit te lezen,
Altoos in den tuin te wezen;
Is het daarom dat men leeft ?
KLAAETJE-lief! hou op met spelen;
Ach! de tijd moet u vervelen,
Dien gij aan uw poppen geeft.
KLAARTJE.
Somtijds spelen, somtijds lezen,
Dat zal wel het be^te wezen,
KEETJE-lief! kom speel met mij.
KEETJE.
\'t Zal dan zeker u vervelen,
Op te houden van te spelen:
Leer nu eerst dan spelen wij.
* ♦ #
Ter naauwernood had keetje dit gezegd,
OfKLAABUE had. l)cschaamd,haarpopponweggelegd.
-ocr page 32-
Gedichten.
HET GEVONDEN LIEDJE.
\'k Vond daar even dit papiertje.
\'kHoop, dat ik het lezen kan.
Boven staat er op geschreven:
I Hoe!.....
DE VERGENOEGDE MAN.
Komt, kinders! zet u bij mij neer.
\'k Zal u een liedje geven.
De vergenocgdheid is veel meer
Dan schatten in dit leven.
Al heb ik weinig, \'k heb genoeg;
Zou ik een\' man benijden,
Die altoos mooije kleêren droeg,
Maar zware pijn moest lijden.
Het werken houdt mij steeds gezond,
En vlug van lijf en leden.
\'k Word wakker in den morgenstond,
Verkwikt en weltevreden.
De honger, dien ik zelden mis,
Doet mij veel grager eten,
Dan of ik aan eens koniugs disch
Was dag aan dag gezeten.
-ocr page 33-
voor Kinderen.                       29
\'k Heb dikwijls water uit een bron
Met meerder smaak gedronken,
Dan ooit de wijn mij geven kon,
Bij bekers ingeschonken.
En is de dag voorbijgegaan ,
Zie ik den avond rijzen,
Dan hef ik eens een liedje aan,
Om mijnen god te prijzen.
Nu, lieve kinders! leeft als ik.
"Verblijdt u in gods zegen,
Zegt dankend ieder oogenblik,
Wat heb ik veel gekregen!
# * *
"Welk een lief en aardig liedje.
Hoe behaagt en treft het mij!
Mogt ik leeren zoo te leven,
Vergenoegde man! als gij.
DE GOEDE E\'EEZUCHT.
EEÏÏE KXACIIT YAX DAANTJE.
Ach mij, ik ben verdrietig,
Ik heb den prijs verloren,
-ocr page 34-
30                            Gedichten
Dien vader-lief beloofd had,
Aan hem , die \'t beste leerde.
Dat boek met mooije printjes,
Met groene zijden lintjes,
Waarnaar ik zoo verlangde,
Heeft jaxtje nu gekregen;
Omdat hij \'t best kon schrijven ,
En \'t vlugst was in het lezen.
Ja, op de kaarten kon hij
De landen en rivieren,
De zeeön en de steden,
liet gaauwst van allen viudeu.
Maar zou ik hem benijden,
Eu nu nog minder leeren ?
Neen, \'k wil zijn gaven prijzen,
En hem te meer beminnen.
Maar tevens zal ik trachten,
Den eereprijs te winnen,
Dien vader weer beloofd heeft,
\'k "Wil dan wat minder spelen,
Ik wil wat korter slapen,
En grooter vlijt besteden
In \'t hooren naar de lessen,
Die mij mijn meesters geven.
Door al te veel te spelen,
Door al te lang te slapen,
-ocr page 35-
voor Kinderen.                       31
Door telkens rond te kijken,
"Wanneer ik op moest letten,
Heb ik den prijs verloren.
Dat boek met mooije printjes,
Met groene zijden lintjes,
Heeft jantje dat gekregen!
Ik kan het niet vergeten,
Maai \'t zal niet meer gebeuren.
DE KL EP PER MAX.
Zou ik voor den klepper vreezen,
O! die lieve, brave man
Maakt, dat ik gerust kan wezen,
En ook veilig slapen kan.
Moeder-lief! \'k geloof het vast,
Dat hij op de dieven past.
Schoon hij loopt door wind en regen,
\'t Zingen wordt hij nimmer moo:
Goede god! geeft hem Uw zegen;
Maar mijn oogjes vallen toe.
Lieve klepper! houd de wacht
Ik ga slapen: goede nacht!
-ocr page 36-
32
Gedichten
KLAASJE EN PIETJE.
KLAASJE.
Pietje! zoo gij niet wil deugen,
Dan verschijnt de zwarte man.
PIETJE.
Klaasje, foei, dat is een leugen.
Laat hem komen, als hij kan.
Die aan zulk een man gelooft,
Is van zijn verstand heroofd.
WINT ER ZANG.
\'k Zie de gele bladers vallen,
met den zomer is \'t gedaan:
En \'t gehuil van sneeuw en regen
kondigt ons den winter aan.
Ach! hoe trillen mij de leden;
\'k loop naar \'t hoekje van de haard;
Vader zegt: in zulk een koude
Dient er hout noch turf gespaard.
O! wij hebben zooveel voorraad
\\-oor den schralen wintertijd;
Daar men mij met warme kleêren
voor de strenge vorst bevrijdt.
-ocr page 37-
voor Kinderen.                       33
"Winterperen, kool en appels,
boter, vleeseh, ja vrat niet al,
Ligt er reeds in onzen kelder,
dab ons lekker smaken zal.
Mogt ik nu maar dankbaar wezen
over mijn gelukkig lot!
Ja, ik wil gehoorzaam leven,
en U danken, goede ood !
Ja, ik wil gedurig denken,
als de koude mij verdriet,
Ach! hoe menig duizend menschen
hebben zooveel voorraad niet!
Ja, ik wil dan ivat besparen,
en vrat van mijn overvloed
Aan een ajini kindje geven,
dat van honger schreijen moet.
GODS GOEDHEID.
God is goed, daar valt de regen
Op het uitgedroogde land;
Vader bad om zulk een\' zegen!
„Zouder regen.
Zegt hijj „groeit noch kruid, noch plant."
3
-ocr page 38-
34                            Gedichten
Liere droppels, valt op de aarde!
Yalt in grooten overvloed,
\'t Goud is niet van zulk een\' waarde
Yoor onze aarde,
God verhoort ons, god is goed!
GODS WIJSHEID.
God is wijs, die malsche regen
Houdt nu op: het dorre gras
Heeft weer zoo veel vocht gekregen,
Als voor \'t groeijen noodig was.
Viel er al te zware regen,
Zag men nimmer zonneschijn,
Dan zou \'t langer niet tot zegen,
Maar tot schade voor ons zijn.
God is wijs, die malsche regen
Houdt weer op: de dorre grond
Heeft nu zoo veel vocht gekregen,
Als gods wijsheid noodig vond.
-ocr page 39-
voor Kinderen.
35
DE EDELMOEDIGE WEDERVERGELDING.
Zou ik dan mijn zusje kwellen,
Omdat zij mij niet bemint ?
Zou ik kwaad van haar vertellen ?
Xeen, ik denk: zij is een kind.
\'k Zal haar van mijn lekkers geven,
Dan wat druiven, dan een peer,
Dan een hazelnoot zes zeven
En, wanneer zij wil, nog meer.
\'k Zal haar hart door liefde winnen,
Ze is toch geen kwaadaardig kind;
Zoo lang zal ik haar beminnen,
Tot ze in \'t eind mij ook bemint.
HET ZIEKE KIND.
Mijn hoofdje, ach! het doet zoo zeer!
Het schijnt van een gespleten;
Geen hobbelpaard vermaakt mij meer;
En schoon men vraagt, wat ik begeer,
Ik walg van \'t lekkerste eten.
3*
-ocr page 40-
36                            Gedichten
Al ligt geen kind zoo zacht als ik,
De rust is mij benomen;
En slaap ik eens een oogenblik,
Dan word ik wakker met een\' schrik,
Door \'t akelige droomen.
Nu worde ik eerst, door \'t geen ik mis,
Tot dankbaarheid gedreven:
Nu voel ik, maar met droefenis,
Hoeveel men godb schuldig is,
Als men gezond mag leven.
Maar o! die god is altoos goed!
Ik wil nu dankbaar wezen,
En schoon ik pijnen lijden moet,
Geduldig zeggen: god is goed!
Hij kan mij weer genezen.
HET GOEDE VOORBEELD.
Vader leeft met onze moeder
altoos vergenoegd en blij!
O, hoe lieven zij elkander,
nimmer knorren zij, als wij.
Toont er een iets te verlangen,
dan zegt de ander: dat is goed.
Moeder is het best tevreden,
als zij iets voor vader doet.
-ocr page 41-
voor Kinderen.                    37
Tader poogt altoos te weten,
•wat de wensch van moeder is,
En hetgeen haar mogt vervelen
geeft aan vader droefenis.
Vader gaf de beste perzik
laatst aan moeder met een\' zoen:
Hij wou zelf er niet van eten;
Klaabtje! zouden wij dit doen?
Liefste zusje! liefste broertjes!
o, het strekt ons tot verwijt,
Dat wij dikwijls zoo krakeelen;
ach, gij weet niet hoe \'t mij spijt.
Komt, mijn liefjes! laat ons leven
tot elkanders nut en vreugd!
Laat ons pogen na te volgen
Yaders liefde en moeders deugd.
Daar alleen kan liefde wonen,
daar alleen is \'t leven zoet,
"Waar men blij en ongedwongen,
voor elkander alles doet.
-ocr page 42-
Gedicli ten
38
PIETJE EN KEETJE.
PIETJE.
Kom. mijn lieve zoete zusje,
Geef me een kusje,
O, ik ben zoo in mijn schik !
\'k Heb van moeder zoo vernomen.
Dat kamie van \'t school zal komen,
Niemand is zoo blij als ik.
KEETJE.
Laat ons dan eens wat bedenken,
Om te schenken
Aan die allerliefste meid.
Als wij haar maar wat vertellen.
En geen daden dat verzeilen.
Is \'t geen regte vrolijkheid.
PIETJE
AVel, ik heb vier mooije printjes.
KEETJE.
Ik tvree lintjes,
Goed voor haar, gelijk ik gis.
PIETJE.
\'t Zal haar, hoe gering, behagen.
AVijl zij dan niet hoeft te vragen
Of \'t bij ons maar praten is.
-ocr page 43-
voor Kinderen.
89
HET GEDULD.
Geduld is zulk ceu scboone zaak
Om in een moeijelijke taak
Zijn oogwit uit te voeren;
Dit zag ik laatst iu onze kat,
Die uren lang gedoken zat,
Om op een rat te loeren.
Zij ging niet heen, voor zij de rat,
Gevangen, iu haar klaauwen had.
EEXE GODSDIENSTIGE JEUGD MAAKT
EEXEX GELUKKIGEN OUDERDOM.
Die in zijn jeugd
Het pad der deugd
Heeft ingeslagen,
En \'t goede doet,
"\\Vraclit ^Yelgemoed
Zijne oude dagen.
Maar die zijn\' tijd
Onnut verslijt.
Zijn frissche krachten
-ocr page 44-
Gedichten
40
Der zonde geeft,
Moet, afgeleefd,
Verdriet verwachten.
Laat dan, o jeugd!
Het pad der deugd
LT vroeg behagen,
Dan slijt ge blij,
Tan wroeging vrij ,
Uwe oude dagen.
Al zijt go een spot
Van hen, die god
Te stout verachten,
Gij hebt veel meer
Dan geld of eer
Van Hem te wachten.
Die god bemint,
Die wordt zijn kind;
Eu moet hij sterven,
\'t Zij vroeg of spa,
Hij zal gena
Bij god verwerven.
-ocr page 45-
voor Kindereu.
41
DE KOOLMEES.
Mijn kuip had in den boom een uurtje pas gehangen,
Of deze koolmees zat er in.
Toen zei ik bij mij zelv\': wat zal ik vogels vangen:
Dat heet eerst regt een goed begin!
Maar ach! het zijn wel zeven dagen,
Ik zag in al dien tijd geen\' vink of koolmees weer:
Nu ben ik heel ter neer geslagen,
Nu zeg ik bij mij zelv\': er zijn geen vogels meer.
# # #
Die al te groote dingeu wacht,
Omdat hem in \'t begin zijn pogingen gelukken,
Is even dwaas, als die tot wanhoop wordt gebragt,
Omdat hij voor een tijd voor tegenspoed moet
bokken.
PIETJE
BIJ HET ZIEKBED VAX ZUX ZUSJE.
Ach, dat kermen, ach, dat klagen
kan mijn teeder hart niet dragen,
MiETJE-lief, ik voel uw pijn!
-ocr page 46-
42                         . Gedichten
\'k Zou gewillig voor u lijden,
Kou liet u van smart bevrijden,
Of maar tot verligting zijn.
Doch \'t is boven mijn vermogen;
Maar ik buig, met weencnde oogen,
Biddend mijne knietjes neer.
//Laat mijn bede u niet mishagen,
//Goede Jezus! hoor mijn klagen,
//En herstel mijn zusje weer.
//Laat haar \'t leven toch niet derven,
//Ach, mijn moeder zou \'t besterven,
//Tader daalde wis in \'t graf.
//Lieve god ! waar bleef toch pietje ,
//Kaamt Gij met mijn zusje mietje,
//Ook mijue ouders van mij af."
HET YEEIIOOEDE GEBED.
Mijn zusje is gezond. God hoorde mijn gebed,
En heeft tot onze vreugd mijn zusje-lief gered.
"Wat zal mijn dankbaar hart dien goeden god
vergelden.
Zoo groot een god wil die gedankt zijn van een kind?
Ja! vader zegt, dat god daarin behagen vind:
Dies zal ik Zijnen lof, al ben ik jong, vermelden.
-ocr page 47-
voor Kindereu.
48
HET TEEDEKHAETIGE KIXI).
Zou ik uiet mijn moeder eeren,
Ach, vat doet zij niet voor mij?
Wat ïiiij nut is, mag ik leeren;
Een ik vrolijk, zij is blij.
Ben ik ziek, ik hoor haar klagen;
En wanneer zij bij mij zit
Met het oog omhoog geslagen,
Dan geloof ik, dat zij bidt.
Ja, dan bidt zij, dat ik spoedig
Moog bevrijd zijn van miju smart;
Word ik beter, hoe blijmoedig
En hoe dankbaar is haar hart.
Ik zal altoos haar beminnen,
Altoos doen wat haar behaagt.
Nimmer wil ik iets beginnen,
Daar mijn moeder over klaagt.
\'k Zal haar naam met eerbied noemeu,
Als zij neerdaalt iu het graf.
En oods goedheid altoos roemen,
Die mij zulk een\' moeder gaf.
-ocr page 48-
Gedichten
11
Goede god, ach laat haar leven
Tot mijn voordeel, tot mijn vreugd;
"Welk een droefheid zou \'t mij geven,
Haar te missen in mijn jeugd.
DE ONBEDACHTZAAMHEID.
Zie keesje! deze doode mug
Vloog nog zoo even blij en vlug.
Maar \'t is door onbedachtzaamheid,
Dat zij nu dood op tafel leit.
Zij had in \'t kaarslicht zulk een zin,
En vloog er onvoorzigtig in.
Nu ligt zij daar; maar \'t is te laat;
Er is voor \'t mugje nu geen raad.
Zij werd bedrogen door den schijn.
O! laat dit ons tot leering zijn,
Dat, eer men iets gewigtigs doet,
Men zich wat lang bedenken moet.
Een uur van onbedachtzaamheid
Kan maken dat men weken schreit.
-ocr page 49-
voor Kindereu.                       45
DE VOGEL OP DE KEUK.
Het zijn pas zes of zeven dagen,
Dat ik dit sijsje kocht van kt.aas den vogelman;
Eu schoou ik in het eerst mijn moeite moest beklagen,
Nu is er nergens een, die beter vliegen kan.
Wat zou ik vorderingen maken,
Als ik zoo leerzaam was als hij!
Maar \'kzou wel haast aan \'t schreijen raken,
Mijn vogel, ach veroordeelt mij.
\'k "Wil dan voortaan mij zoo gedragen,
Dat, eer ik mij.tot spelen schik,
Ik zouder vrees mij af kan vragen:
Wie leert er beter! hij of ik?
AAN MIJNE KLEINE LEZE ES.
--
Zeg toch niet, mijn lieve wichtjes.
Dat van alphen- u vergeet;
\'kHeb, om u nog iets te geven.
Eenige uurtjes weer besteed.
Moog\'lijk is \'t de laatste bundel;
Hoort! gij hebt er ook genoeg
-ocr page 50-
Gedichten
46
\'t Is in \'t aantal niet gelegen;
En voor grooter is \'t wat vroeg.
Weinig, wel, en dikwijls lezen
Leert het best, in uwen tijd,
Grooter boekeu zult gij krijgen,
Als gij ook wat grooter zijt.
JANTJE EN HET KONIJX.
Daar zie ik een konijn!
Wat zou ik gclukke£ zijn,
Had ik het, om er meê in onzen tuin te loopen
Zei jax: maar schoon \'kmijn geld
Al driemaal hebt geteld,
Ik heb te weinig om dat lieve dier te koopen,
En schoon mij dit \'t harte gaat, j n .
Ik weet geen raad.
# # # *
Wel! laat uw dit geval dan leeren,
Mijn lieve jan
Dat een verstandig kind geen dingen moet begeeren,
Die hij te voren weet, dat hij niet krijgen kan.
-ocr page 51-
voor Kinderen.
17
DE Z IN GE N DE WILLEM.
Morgenlied.
Bij \'t opgaan van de zon
Zat wiilem aan een\' bron,
Van goeder hart, te zingen;
Hij had den afgeloopen nacht
Verkwikkend doorgebragt,
En kon zich langer niet bedwingen.
Gou, riep hij , is zoo goed,
Dat ik Hem loven moet!
Magtige Schepper! U heb ik te danken,
Dat ik ontwaakte, gezond en verheugd.
"Wijze Bestierder! \'k heb jezl*s te danken,
Dat ik U kenne, in het eerst van mijn\' jeugd.
Prijst TJ do morgen, ik zal U ook eeren,
Dat Gij mij gunstig in \'t leven bewaart;
Prijst TJ de morgen, ach mogt hij mij leeren,
Heilig en dankbaar te leven op aard.
Xaarstig, gehoorzaam en vrolijk te wezen,
Is me tot voordeel en \'t is Uw gebod;
Vriend\'lijko Schepper! wie zou TJ niet vreezen!
"Wie U niet eeren, almagtige god!
-ocr page 52-
Gedichten
48
Van u alleen moet ik alles verwachten;
Wie is als Gij algenoegzaam en mild.
\'k "Wil dan van daag Uwe wetten betrachten,
Daar Gij ook kind\'ren zegenen wilt.
DE KLEINE ZANGSTEE.
Avondlied.
Het licht der zon
Begon
Alreê te kwijnen:
De maan
Ying aan
Zoo schoon als ooit te schijnen;
Toen lieve kuis,
Een meid, naar \'k gis,
Tan acht of negen jaren,
Haar kleine citer nam,
Eu hupplend bij mij kwam;
Zij paarde lagenend stem en snaren,
En zong het vrolijk avondlied,
Dat gij hier uitgeschreven ziet.
De zon moog\' haar stralen
In \'t westen doen dalen
-ocr page 53-
voor kinderen.
Dit geeft mij geen smart:
God heeft ook geschapen
Den nacht, om te slapen,
Dies looft Hem mijn hart.
Hoe donker \'t moog wezen,
\'k Behoef niet te vreezen
In \'t holst van den nacht.
God zal voor mij zorgen,
Totdat mij de morgen
"Weer vrolijk ver-wacht.
Geen leed zal mij naken;
God wil mij bewaken,
Al ben ik een kind.
God toont, door mij \'t leven
En voedsel te geven,
Hoe Hij me bemint
Het starrengeflonker
Vervrolijkt het donker;
De lichtende maan
Begint op de weiden
Haar glansen to spreiden,
En speelt door de blaAn.
Al ziet men geen kleuren,
Men wordt toch door geuren,
-ocr page 54-
Gedichten
Verkwikt waar men gaat.
\'k Hoor zelfs in seringen,
Den nachtegaal zingen,
En \'t kwarteltje slaat.
Mag ik U verhoogen,
Dan sluit ik mijn oogen
Gerust, o mijn god!
U eere te geven,
En dankbaar te leven,
Is \'t zaligste lot.
DE VERKEERDE VREES.
Keesje zag eens Joden loopen,
Om wat oudsf wat ouds! te koopen:
Hij werd bang, ja bleek van schrik;
Hij kroop weg, en ging aan \'t huilen;
Pietje spotte met dat schuilen,
En zei lagchend, doe als ik!
Kees zei: zoudt gij niet ontstellen,
Als gij hen eens aan zaagt bellen?
Neen ik toch, zei tietje toen;
"Waarom zou ik altoos vreezen ?
Men behoeft slechts bang te wezen,
Als men voorneemt kwaad te doen.
-ocr page 55-
voor Kinderen.
ól
DE LIEFDE TOT HET VADERLAND.
Al ben ik maar een kind,
Toch •wordt mijn Vaderland van mij op
\'t hoogst bemind;
Ik werd er in geboren;
Ik heb er drank en spijs;
Ik mag er \'t onderwijs
Van wijze meesters hooren.
Ik heb er ouders, vrienden in,
Die ik met al mijn hart bemin;
Ik kan er veilig wonen;
Dies zal ik dankbaar mij betoonen;
En worde ik eens een man, (*)
Zoo nuttig zijn voor \'t land als ik maar
wezen kan.
DE VECHTENDE JONGENS.
OIJSJE.
Laat ons dezen twist beslechten,
Door eens moedig zaam te vechten!
Meisjes kunnen in plaats van dezen regel zeggen:
«En eren als een man."
4*
-ocr page 56-
Gedichten
52
KLAASJE.
\'k Wil niet: \'k heb geen lust in slaan;
Maar laat ons naai\' vader gaan;
\'k Wil u niet verongelijken:
Yader mag het vonnis strijken.
GIJSJE.
Lafte jongen, zonder moed!
KLAASJE.
O! bedenk eerst wat ge doet.
GIJSJE.
\'k Ynt u aanstonds bij de kleêren;
KLAASJE.
Wacht u, \'k zou mij dan verweren,
\'k Ben zoo min bevreesd als gij.
GIJSJE.
Is dat waar, kom dan ter zij.
KLAASJE.
Neen: daar zal ik mij voor wachten;
Maar u dreigen hier verachten.
Ha! geen dwaasheid is zoo groot,
Dan te vechten zonder nood.
Hier werden zij gestoord,
Papa-lief had het juist gehoord.
Hij, die een krijgsman was, en dikwijls in zijn leven
Tan zijn beleid en moed veel proeven had gegeven,
Zei: \'t is de beste held: hij heeft den grootsten moed,
Die dapper vechten kan, maar \'t nooit onnoodig doet.
-ocr page 57-
voor Kinderen.
53
HET ONWEDER
Hoe schoon schiet daar de bliksem neer,
Hoe statig rolt de donder!
He wolken pakken zaam, of drijven heen en weer!
Terwijl ik in dat al, geduchte Hemelheer!
Uw Majesteit bewonder.
Nu is \'t voorbij: een frissche lucht
Omringt mij, waar ik ga, en doet de vogels zingen.
Ik zie een nieuwen glans op boom en veld en vrucht
Maar, eeuwig god ! gij blijft geducht,
Zelfs in uw zegeuingen.
# # *
Wat zie ik, kaatje! hoe, gij beeft?
Ach, wil daar nooit voor vreezen!
\'t Is een geschenk, dat god ons geeft,
En daarom, lieve meid, moest kaatje dankbaar
wezen.
KLAAETJE
BIJ DB SCHILDERIJ TAN IIABE OVERLEDENE MOEDEB
Wanneer ik neergezeten
Bedaard het beeld aauschouwe
Van mijne lieve moeder,
Dan rollen mij de tranen
Gestadig langs de wangen.
Dat lief en lagchend wezen,
-ocr page 58-
Gedichten
51
Waar godsvrucht en opregtheid,
Bevalligheid en blijdschap
Zoo klaar cp is te lezen,
Doet mij dan bitter schreijen,
Omdat ik haar moet missen;
Ik — nog geen negen jaren.
"Wat heb ik niet al uurtjes,
Met nut bij haar gezeten,
Wanneer zij mij, al spelend,
Het een ea ander leerde.
Maar \'t zal mij altoos heugen,
Hoe zij mij bij haar sterven
Voor \'t laatst nog eens omhelsde.
Ik kan er niet aan denken,
En \'k doe het toch zoo gaarne.
Toen zei ze : //lieve klaartje !
//Uw\' moeder zal haast sterven,
//En van dezo aarde scheiden,
//Om in den blijden Hemel
//Bij de engelen te wonen;
//Hoor dan mijn laatste woorden,
//En geef mij \'t laatste kusje.
//Eer god, bemin uw\' vader!
//Groei op in deugd en wijsheid!
//En wilt ge vrolijk leven,
//Leer vroeg de zonden haten.
//Maar hebt ge eens kwaad bedreven,
//Dan moet ge \'t gul belijden,
//En god om jeztjs wille
-ocr page 59-
55
voor Kindereu.
//Zal u vergeving schenken.
//Maar ziet ge clan, mijn kt.aaetje!
//Op aarde mij niet weder,
//Zie dikwijls naar den Hemel,
//En zeg — daar woont mijn\' moeder.
//Ach, zag ik na uw sterven
//Mijn kind ook daar verschijnen,
//Hoe zou ik mij verblijden,
//En ood eerbiedig danken.
//Voor u, mijn lieve klaartje!
//Is ook de Hemel open.
/\'Maar ach, mijn lieve meisje!
//Ik voel den dood genaken,
//En kan niet langer spreken.
/\'Vaarwel, vaarwel dan klaartje !
//Daar hebt ge \'t laatste kusje!"
\'k Ging schreijend uaar beneden,
En \'t duurde weinige uren,
Of moeder was gestorven.
Wanneer ik nu, gezeten
Bij \'t beeld van mijne moeder,
Aan haren dood gedeuke,
Dan rollen mij gestadig
De tranen langs de wangen.
Dan zie ik naar den Hemel,
De woonplaats mijner moeder;
-ocr page 60-
Gedichten
56
Dan roep ik bitter sclireijend,
o God, hebt gij die moeder
A.an mij zoo vroeg ontnomen?
TJ mag ik niet berispen,
Hoezeer ik haar betre ure;
Neen, Gij zijt wijs en heilig;
Mag ik U maar beminnen,
Mijn\' lieven vader eeren,
En moeders lessen volgen,
Dan zal ik bij mijn sterven,
Bij TJ en moeder komen.
Wat zal dat zalig wezen !
DE VEE WELKT E ROOS.
Waarom verwelkt de roos zoo ras?
Zei JANTJE: och of \'t anders was!
God wierd ook, dunkt me, meer geprezen,
Zoo \'t roosje langer bleef in wezen.
* » *
Al denkt ge, dat ge \'t wel doorziet,
Mijn lieve jaw! het is zoo niet.
Do Schepper weet het best van allen,
Waarom \'t zoo schielijk af moet vallen;
-ocr page 61-
57
voor Kinderen.
En wil ook, dat ge gadeslaat,
Hoe ras al \'t aardsche schoon vergaat.
De Schepper, wien \'t ons past te vreezen,
Wordt door bedillen nooit geprezen.
MIETJE
BIJ 1IET CLAVECIMBAAL.
De liefelijke toonen
Behagen mij alreê;
Al heb ik weinig jaren,
Ik zing zoo graag eens mee.
Wanneer mijn oudste broertje
Op \'t cl avecimbaal speelt,
Dan vraagt hij mij al spottend,
Of \'t mij niet ras verveelt ?
Dan zeg ik, lieve jongen!
o Speel toch lang voor mij,
Mogt ik het ook maar leeren,
Ik deed mijn best als gij.
Eergist\'ren was ik jarig,
En moeder vroeg mij toen,
Wat ik van haar begeerde :
Ik gaf haar eerst een zoen,
En zei, mijn lief Mamaatje!
Bewijs mij deze gunst,
-ocr page 62-
Gedichten
58
Dat ik mag leeren spelen
En zingen naar de kunst.
Zij nam mij in haar armen,
En zei: in \'t nieuwejaar.
Nu brande ik van verlangen,
Ach, kwam de meester maar.
* # *
De jeugd spant zich met spelen,
En zingen nuttig uit;
En is men moê van \'t leeren,
Dan geeft dit lief geluid
"Weer nieuwe lust en krachten;
Zoo leeft men blij en zoet:
En schuwt met vreugd gezelschap,
Dat dikwijls dolen doet.
HET YEESTANDIG ANTWOORD.
Gij vraagt mij, waarom ik aan god gelioorzaam ben:
\'t Is daarom, dat ik Hem als wijs en goed erken.
Hij heeft aan ons Zijn\' wet uit liefde alleen gegeven,
Opdat wij vergenoegd en vrolijk zouden leven.
En al wat ons die wet verbiedt,
Is, hoe \'t ook schijnen mag, ten onzen voordeel niet.
Wil iemand dan gelukkig wezen,
Die leer\' gehoorzaam god te vreezen.
-ocr page 63-
voor Kinderen.
r>!)
HET GEWETEN.
Nooit heb ik meer vermaak, dan als ik mijnen pligt,
Blijmoedig heb verrigt.
Dan smaakt het eten best; dan kan ik vrolijk springen,
En blijde liedjes zingen;
Maar ben ik traag of stout, dan ben ik niet gerust;
Dan heb ik geenen lust
In spijs, in drank of spel; dan wordt mij door \'t geweten
Geduriglijk verweten,
Dat ik een slechtaard ben, en dat ik nooit een man (1)
Zoo doende, worden kan.
EEN BEIEF VAN KAEEL
AA>" ZIJN ZUSJE KAATJK.
Zusje-lief! ik laat u weten,
Dat ik, sedert uw vertrek,
In mijn kamer heb gezeten,
Meid-lief! met een stijven nek.
\'k Dacht, ik zal u toch eens schrijven,
Want het weder is zoo guur.
Dat ik steeds in huis moet blijven
(1) Meisjes zeggen:
«En dat mij niemand dan ,
«Zoo doende, achten kan."
-ocr page 64-
Gedichten
60
En dat smaakt niet op den duur.
\'k Heb met u vrij wat te praten:
Dikwijls denk ik, was ze hier!
Maar dat denken kan niet baten,
Daarom praat ik op \'t papier.
Schrijven, moet men, zegt Papaatje,
Even zoo, als of men praat:
Daarom zal ik, lieve kaatje!
TT vertellen, hoe \'t mij gaat.
\'k Was eerst knorrig, dat kloriïtdb
U van huis en met zich nam;
\'k Was wel blij, dat ze u beminde,
Maar wat doet ze te Amsterdam,
Zei ik — was ze hier gebleven,
\'k Had haar graag mijn beste prent
Voor een nieuwejaar gegevêh;
O wij zijn zoo zaam gewend.
Maar wat hielp toch al dat klagen,
kaatje-zus was heengegaan;
\'k Wende dies, in weinig dagen,
Schoon uit nood, daar langzaam aan.
Daarop, door me in \'t zweet te loopen,
Heb ik zware kou gevat;
\'k Moest dat spelen duur bekoopen,
Ach! wat heb ik pijn gehad:
\'k Mogt dan dit, dan dat niet eten:
\'k Sliep ook somtijds niet van pijn:
En ik wou gedurig weten,
Of het haast gedaan zou zijn.
-ocr page 65-
voor Kinderen.
\'k Had geen lust in lezen, schrijven,
Ja, zelfs in mijn prenten niet;
Eu zoo lang in \'t bed te blijven
Gaf mij telkens veel verdriet.
Yador wilde mij vermaken;
Moeder-lief deed, wat ze kon:
Maar zij moesten \'t schielijk staken,
Ik was \'t al moede eer ik begon,
\'k Vreesde, dat het nooit zou lukken,
En wanneer ik ledig zat,
Kreeg ik bijster kwade nukken,
Wijl ik geen geduld meer had.
\'k Zei in \'t eind — dat ledig wezen
Kan toch nooit voordeelig zijn.
\'k Nam een boek: ik ging wat lezen;
En ik voelde minder pijn.
Ook begon ik wat te schrijven,
En wanneer ik prenten zag,
Kon ik op mijn kamer blijven,
Met vermaak, den heelen dag.
Vader zag mij eens beginnen
Aan een kleine teekening,
Moeder-lief kwam daarop binnen,
Om te zien hoe \'t met mij ging.
\'k "Was, zij zagen \'t, wel te vrede ;
\'k Was niet knorrig als voorheen;
\'k Praatte nu en dan eens mede;
\'k Zei niet kort af, ja, of neen.
Zoo versleet ik gansche dagen .
-ocr page 66-
Gedichten
62
Schoon op ver na niet hersteld,
Maar dat kniezen en dat klagen,
Heeft mij sints niet meer gekweld.
Vader zegt, \'t kan meer gebeuren,
Dat ik niet welvarend ben;
Maar ik zal te minder treuren,
Hoe ik meer daaraan gewen.
Die zich naar Gons wil kan voegen,
(Zegt hij) met een stil gemoed,
Smaakt in ziekte zelfs genoegen1
God is altijd wijs en goed.
Nu vaarwel, aanminnig meisje !
Ieder in ons huis verlangt,
Dat ge een eind maakt aan uw reisje,
Als gij dezen brief ontvangt.
DE ZWALUWEN.
Eene Vertelling.
Kees zou voor \'t eerst naar school toe gaan,
Maar was de stoep pas afgetreden,
Of \'t scheen, hij was niet weltevreden;
En bleef, het hoofd omhoog, een poos verwonderd
staan.
-ocr page 67-
voor Kinderen.
03
Hij zag de zwaluwen zoo heen en weder zweven,
En zei, dat heet eerst regt op zijn vermaak te leven.
Een man, die zich op straat bevond,
En keesjes meening ras verstond,
Trok hem, al lagenend, wat ter zijde ;
En zei: wrel weet ge \'t niet, dat zij dit moeten doen:
Zij vangen vliegjes, om hun jongen meê te voên,
Die anders honger moesten lijden.
Noemt gij dit slechts vermaak, neen keesje , dat
is mis,
Maar weet gij wat hieruit voor u te leeren is?
Zij kunnen, door dit lustig zweven,
Aan u een voorbeeld geven,
Hoe men met vlijt en vreugdzijn werk verrigtenmoet:
En dat het leelijk staat, als men \'t gedwongen doet.
* # #
Ik loop naar school, zei kees : die les is zeker goed!
DE ZON.
Als ik de zou zie schijnen,
Die met haar lieve stralen
Deze aarde vrolijk koestert;
Opdat er kruiden groeijen,
Om mensch en vee te spijzen;
Die \'t licht ons doet genieten,
Om toch verheugd te werken,
En vergenoegd te leven;
-ocr page 68-
64                            Gedichten
Dan denk ik, met aanbidding,
U
^
1              ^oe Sro°t moet god niet wezen
Die zon heeft Hij geschapen!
Bn dat uit enkel liefde!
HET LIJK.
Mijn lieve kinders, schrikt toch niet,
Wanneer gij doode menschen ziet,
Zoudt gij voor lijken beven ?
Komt hier: deez\' bleeke koude man,
Die voelen, «en, noch hooren kan,
Houdt nu niet op te leven.
Hij denkt en werkt — ja meer dan gij:
Maar met geen ligchaam, zoo als wij ,
De ziel is weg van de aarde.
Die god , wien hij hier heeft gevreesd,
Is bij hem in den dood geweest;
En houdt dit lijk in waarde.
Al is de ziel van \'t ligchaam af,
Al daalt het lijk in \'t donker graf,
Dat moet u niet doen ijzen.
Gelooft het toch, de goede ood
Zal zelfs dit leelijk overschot
Teel schooner doen verrijzen.
-ocr page 69-
voor K i n d e re u.
Ach, lieve kindere! zegt dan niet,
"Wat is dat sterven een verdriet!
Mogt ik maar altoos leven!
A\\ranneer ge ood bemint en dient,
Dan voert de dood u als een vriend,
In \'t eeuwig zalig leven.
En komt dan eens de jongste dag,
Dan zal het ligchaam, dat daar lag,
Zich levend wéér vertoonen.
Dan voeren de Englen van beneên,
TT zingend naar den Hemel heen,
Om eeuwig daar te wonen.
Mijn lieve kinders, schrikt dan niet,
Wanneer gij doode menschen ziet;
Zoudt gij voor lijken beven?
Zegt liever vrolijk — deze man,
Die hier niet zien of hooren kan,
Mag in den Hemel leven.
HET VOGELNESTJE.
Eene Vertelling.
Mietje had eens, onder \'t wand\'len,
Een verholen vogelnestje
-ocr page 70-
6G                           G e d i c h t e n
In een dorenhaag gevonden,
\'k Heb nu, zei ze, mijn verlangen!
O! hoe zal ik mij vermaken
Met die lieve kleine diertjes!
Aanstonds ga ik t\' huis wat halen,
Om dit nestje in te hergen.
Mietje liep en zag haar moeder,
Die zij hijgend dit vertelde:
Lieve mietje, zei de moeder,
Stoor toch nimmer vogelnestjes;
Denk maar eens, hoo de oude vogels,
Om dat storen zouden treuren;
Zoudt gij , MtETjE-lief, niet schreijen,
Als men n, met piet en jetje,
Tegen wil en dank vervoerde?
MiEUE-lief, heb medelijden,
Met die oude lieve vogels!
Zoek tocli nimmer uw genoegen
In de droefheid van een ander.
Neen, zei mietje, lieve moeder!
Neen, dat niet! maar hoor ze eens schreeuwen,
Ach, ze hebhen zulk een honger.
-ocr page 71-
voor Kinderen.                     C7
Denk niet meisje, zei de moeder,
Dat zij juist van honger schreeuwen;
Ach, zij zouden zeker sterven,
Als gij hen zoo lang woudt spijzen,
Tot ze niet meer konden schreeuwen;
Maar wilt ge u eens regt vermaken,
En eens zien hoe de ouden zorgen,
Om hun juist zoo veel te geven,
Als die diertjes noodig hebhen.
Zet u slechts in stilte neder,
En ge zult het schielijk merken,
Dat zij vliegjes, mugjes, wormpjes
Vangen, en in \'t nestje brengen.
O, die goede wijze Schepper
Heeft zoowel aan deze vogels,
Ouders, als aan u, gegeven;
Deze weten altoos beter,
AVat de kinders noodig hebben,
Omdat zij ze \'t meest beminnen.
Ja, die zullen nooit verzuimen,
Hen teêrhartig te verzorgen,
Daartoe heeft hun aon de liefde
Yoor hun jongen ingeschapen:
En gij moet niet wijzer wezen,
Dan de goede en wijze Schepper.
-ocr page 72-
68                            Gedichten
Mietje hoorde naai\' haar moeder;
Maar ging dikwijls zachtjes kijken,
Naar het groeijen van de jongen,
Zonder \'t nestje ooit te storen.
1\'LIPJE, DE VADER EX DE TUINMAN.
rupjE.
Wel, waarom snoeit ge toch de hoornen,
Zeg trouwe piet?
Daar aan die takjes vrucht zon komen,
Gelijk gij ziet.
BE TUINMAN.
Een hoorn die al te veel moet dragen,
Verliest zijn kracht.
Ook zou de vrucht zoo niet behagen,
Als gij verwacht.
Uw vader heeft graag goede peren.
DE V AD E K.
\'t Is wel gezegd:
En \'t deel van die te veel begeeren
Is doorgaans slecht.
-ocr page 73-
voor Kinderen.
CO
DE EENZAAMHEID.
Denkt niet, lieve speelgenooten!
Dat de tijd mij heeft verdroten,
Toen ik gist\'ren zat alleen.
Die vermaak heeft in het lezen,
Hoeft geen eenzaamheid to vreezen,
Maar ia altoos weltevreèn.
Vader zegt, dat brave meuschen
Dikwijls naar die uurtjes wenschen;
Dikwijls naar hun\' kamer gaan,
Om in oude en nieuwe boeken
"Wijze lessen op te zoeken;
En dat staat mij wonder aan.
\'k "VVou zoo graag verstandig wezen,
En ik worde ook graag "geprezen,
\'k Zeg, zoo als het bij mij leit;
Dient er dan, om veel te weten,
Menig uurtje nog gesleten,
Welkom! welkom! eenzaamheid!
-ocr page 74-
LIJST
beu
KLEI XE GEDICHTEN.
Bladz.
Aan twee lieve kleine jongen3.........    5.
Het kinderlijk geluk ..............    0.
He Perzik . . •..................    7.
De kinderliefde..................    7.
Alexis.......................    8.
De ware rijkdom.................    0.
Het vrolijk lccron................  10.
Het medelijden..................  10.
De naarstigheid ......,..........  11.
De spiegel ....................  12.
Klagt van den kleinen Willem op den dood
van zijn zusje .................  12.
Het geschenk...................  13.
"\\\\relkomgroet van Klaartje voor haar kleine
zusje.......................  14.
De ledigheid ...................  15.
Het Hondje...................     15.
Het gebroken glas. Eene Vertelling.....  1G.
De godsdienstigheid ...............  17.
De haas......................  18.
-ocr page 75-
Lijst der Kleine Gedichten. 71
Bladz.
Eene vertelling van Dorisjo.........10.
Jezus. Een Zangstukje.............21.
De drijftol ....................22.
De pruimenboom. Eene Vertelling......22.
De bedelaar...................23.
De ware vriendschap.............24.
Lotje en Keesje................2-4.
De gezondheid..................2G.
Klaartje en Keetje............... 2G.
Het gevonden liedje...............28.
De goede eerzucht. Eene klagt van Damt je . . 29.
De klepperman...............31
Klaasje en Pietje.................32.
Winterzang..................32.
Gods goedheid.................33.
Gods wijsheid ................34
De edelmoedige wedervergelding........35.
Het zieke kind.................35.
Het goede voorbeeld ..............3G.
Pietje en Keetje.................38.
Het geduld ....................39.
Eene godsdienstige jeugd maakt een gelukkigen
ouderdom....................39.
De koolmees...................41.
Pietje bij het ziekbed van zijn zusje.....41.
-ocr page 76-
72 Lijst der Kleine Gedichten.
Bladz.
Het verhoorde gebed ..............42.
Het teederhartige kind.............43.
De onbedachtzaamheid .............44.
De vogel op de kruk..............45.
Aan mijne kleine lezers........• . . . . 45.
Jantje en het konijn...............46.
De zingende Willem. Morgenlied.......47.
De kleine zangster. Avondlied.........48.
De verkeerde vrees ...............50.
De liefde tot het Vaderland....... . . 51.
De vechtende jongens..............51.
Het onweder...................52.
Klaartjo bij de schilderij van hare overledene
moeder ...............•......53.
De- verwelkte reos...............5G.
Mietje bij het claveeimbaal...........57.
Het verstandig antwoord............58.
Het geweten . . . •............• . 58.
Een brief van Karel aan zijn zusje Kaatje . . 59.
De zwaluwen. Eene Vertelling .^......62.
De zon......................63.
Het lijk................., .... 64.
Het vogelnestje. IZene pertelling.......65.
JFlipje, de vader en de tuinman ,.......68.
De eenzaamheid..................69.
<v=