-ocr page 1-
R AI» 1» O R T
VAN DE
COMMISSIE
HENOKMl» 1 tIJ ZIJNKR MA.IKSTKITS HKSI.UIT VAN
\'2 FEBRUARI 187U, N° 1T>,
VOORLICHTING DER REGERING BIJ HET ONTWERPEN VAN VOORSCHRIFTEN
INGEVOLGE ART. 4 EN ART. 87 DER WET VAN 17 AUGUSTUS 1878, Nü 127.
Met de daarbij behoorende Bijlagen en Platen.
UITGEGEVEN DOOR HET MINISTERIE VAN BINNENLANDSCHE ZAKEN.
-<*@#©o-
SGUAVENIIAÜE,
W. P. VAN STOCKÏÏM & ZOON.
1879.
t
-ocr page 2-
....
\\0\\c$h
vy\\y^
Kast 183
PI. A N°.27
^@$
GESCHENK
VAK Cfjg,
&L^yiét£e<^C /e^
n^te
-<■--
7
6C/-U*^£
p<^S>&ö\'*v<?=^>ï>^73&?>
^
-ocr page 3-
I
I
-ocr page 4-
\'
\\
-ocr page 5-
",                                                 ^i.4.Vf.
R A P P O R T
VAN UK
COMMISSIE
BENOEMD BIJ ZIJNER MAJESTEITS BESLUIT VAN
2 FEBRUARI 1879, N° 15,
TOT VOORLICHTING DER REGERING BIJ HET ONTWERPEN VAN VOORSCHRIFTEN
INGEVOLGE ART. 4 EN ART. 87 DER WET VAN 17 AUGUSTUS 1878, N° 127.
Met de daarbij behoorende Bijlagen en Platen.
UITGEGEVEN DOOR HET MINISTERIE VAN BINNENLANDSCHE ZAKEN.
\'SGHAVENHAÜE,
W. P. VAN STOCKÏÏM & ZOON.
1879.
-ocr page 6-
-ocr page 7-
ttn
Mt/tif t_^W<i£g<t/t// oen tJpctutta.
Üt
<J(t
De Commissie, benoemd bij Uwer Majesteits besluit vaa 2 Februari 1879. n" 15,
tot voorlichting der Regeering bij het ontwerpen van voorschriften, ingevolge art. 4 en
art. 87 der wet van 17 Augustus 1878, n° 127, te geven voor den bouw en de inrich-
ting van lokalen, waarin lager school-onderwijs wordt gegeven, heeft de eer, Uwe
Majesteit het resultaat harer beraadslagingen aantebieden.
Tn een stel Algemeene regelen (I) heeft zij al datgene bijeengevoegd, wat naar hare
meening bij deze aangelegenheden behoort te worden in acht genomen.
In de daarbij behoorende nota (II) worden de overwegingen uiteengezet, die de
Commissie tot de door haar gegeven voorschriften hebben geleid, en deze laatste, zooveel
noodig, toegelicht. Eene reeks van teekeuingen sluit zich bij deze nota aan, bestemd
om, waar dit noodig mocht wezen, de bedoeling der Commissie meer in bijzonderheden
te doen uitkomen en bij de practische toepassing een leiddraad te geven.
De concepteu III tot X, welke verder hiernevens Uwe Majesteit worden aangeboden.
bevatten datgene, wat met toepassing der door de Commissie aangenomen beginselen, tot
uitvoering der boven aangehaalde wetsartikelen door haar werd nuttig of noodig geacht.
Eindelijk bevatten de concepteu XI en XII de voorschriften, welke, in verband met
diezelfde beginselen, en ingevolge art. 2 der wet van 25 April 1879, Staatsblad u° 87,
zouden te geven zijn met betrekking tot de lokalen, in gebruik by middelbaar onderwijs.
-ocr page 8-
Ken der leden van de Commissie heeft gemeend, in eeue afzonderlijke nota de
bedenkingen te moeten uiteenzetten, die er bij hem tegen sommige der door haar aan-
genomeu bepalingen bestaan.
De Commissie brengt aan Uwe Majesteit haren eerbiedigen dank voor het in haar
gestelde vertrouwen.
\'sGravenhage, 15 October 1879.
SALVEKDA,
Voorzitter, rapporteur.
H. BOÜMAN.
J. A. VAN DIJK.
N. M FERINGA.
A. J. NIJLAND
G. A. N. ALLEBÉ.
S. Sr. CORONEL.
I\'. J. H. CUYPERS
G. J. HORRE.
De Secretaris der Commissie,
J. VAN LOKHORST.
-ocr page 9-
I.
ALGEMEENE REGELEN omtrent d.-
bouw en de inrichting der lokalen, waarin
lager scboolouderwijs wordt gegeven, alsmede
omtrent het aantal kindereu, dat daarin mag
worden toegelaten.
§ 1. Gebouw.
(PI. X, XI en XIII.)
Het gebouw bevat alleen vertrekken, die voor het
onderwijs uoodig zijn; school en onderwijzerswoiiiug
worden niet dan bij uitzondering ouder ééu dak gebracht.
Het gebouw is iu allen deele stevig en eenvoudig en
voldoet in elk opzicht aan de eischen van den goeden
smaak.
Het wordt zoo ingericht, dat latere uitbouw mogelijk is.
§ 2. Terrein.
Het terrein moet, zoowel uit een paedagogisch als
uit een hygiënisch oogpuut, geschikt zijn bevonden; eene
verklaring dienaangaande van deskundigen wordt bij
het bouwplan gevoegd.
Het terrein ligt, zoo eenigszins mogelijk, aan alle
kanten opeu.
Overmatige beschaduwing, vooral door boomen, mag
niet worden toegelaten.
§ 3. Ligging van het gebouw.
De leervertrekkeu liggen niet hunne lichtramen ongeveer
tegen het oosten, of, zoo dit onmogelijk is, tegen het
zuiden.
De afstand tusschen de lichtramen en overstaande
gebouwen is zoo groot, dat de verlichting der vertrekken
ten allen tijde voldoende is.
§ 4. Speelplaats. Toegangen.
(PI. X en XI.)
Bij elke school is eeae ruime en doelmatig ingerichte
speelplaats. De grootte daarvan wordt bepaald uaar gelang
van het aantal kinderen, dat de school bezoekt.
Een gedeelte der speelplaats wordt, bij voorkeur tegen
het noorden, voorzien van de noodige beschutting tegen
weer en wind, zoodat daarvan ook bij minder gunstig
weder kan worden gebruik gemaakt.
1
-ocr page 10-
2
De grond van het speelterrein wordt voldoend hard
gemaakt en met grof rivierzand of fijn gehord grint
— nimmer echter met puin — bedekt; voor het spoedig
afloopen van het regenwater wordt gezorgd.
De toegangen tot het schoolterrein moeten ten allen
tijde in goeden staat worden onderhouden.
§ 5. Hoogte van het terrein. Fundeering.
(PI. VI.)
De bovenkant van het terrein, waarop het school-
gebouw zal worden gesticht, wordt ten minste 0,5 M.
boven den hoogsten waterstand der omgeving gebracht.
Het boveuvlak van deu vloer der schoollokalen komt
0,3 M. boven den bovenkant van het terrein te liggen,
of zooveel meer als door plaatselijke toestanden mocht
wordeii vereischt. Het verschil in hoogte van den beganen
grond in het gebouw en van het omgevende terrein mag
echter, tenzij het wegens plaatselijke omstandigheden
wenschelijk is, 0,5 M. niet te boven gaan.
Indien houten knnstfundeering onder het gebouw
noodig is, wordt de bovenkant der fundeering beneden
den laagst bekenden of zomerwaterstand gebracht. Bij een
aanleg op staal-, zand-, betoufundeering of dergelijke ligt
de onderkant van het fundament der muren vorstvrij,
of ter diepte van 0,8 M. beneden den bovenkant van
het bouwterrein. Bij opgehoogde terreinen rust de fun-
deering op den vasten bodem.
Het metselwerk in den grond voor de fundamenten
wordt gemetseld van steen van geene mindere hoedanig-
heid dau „best rood" of eeue daarmede overeenkomende
steensoort, in slap bastaardtras,
§ 6. Muren.
(PI. I tot VI.)
De dikteafmeting der buitenmuren van het gebouw
wordt verkregen door: één steen dikte aan den buitenkant;
ongeveer een halven steen dikte spouwruimte, en een
halven steen dikte aan den binnenkant.
Bij schoolgebouwen, welke twee verdiepingen hebben,
is het wenschelijk, — bij schoolgebouwen van meer dan
twee verdiepingen noodig, — dat de buitenmuren der bene-
denverdieping een halven steen zwaarder zijn. De geheele
munrdikte rust op het massieve fundament.
De buitenkant der mureu wordt zooveel mogelijk in
voegwerk opgeleverd en dus niet gepleisterd.
Steen van mindere hoedanigheid dan «boerengrauw»
of eene daarmede overeenkomstige soort wordt niet gebruikt.
Het trasraam, dat in alle buiten- en\' binnenmuren
behoort te worden aangebracht, wordt opgetrokken van
minstens 0,4 II. beneden den bovenkant van het bouw-
terrein tot minstens 0,4 M. daarboven. Het metselwerk
van liet trasraam bestaat uit vlakke klinkers in sterk
tras, of een daarmede overeenkomstig bouwmateriaal.
De binnenzijde der muren wordt beraapt en glad
-ocr page 11-
3
overpleisterd, vervolgens mat geverfd. Iu de verf mogen
geene voor de gezondheid schadelijke bestanddeelen ge-
mengd zijn.
Het is wenschelijk, dat ter hoogte van ongeveer 1,3 M.
tegen de muren van het schoollokaal eene houten lambri-
zeering worde aangebracht.
§ 7. Buitendeuren. Fortalen. Gangen.
(PI. X, XI en Xn.)
Buitendeuren geven alleen toegang tot portalen en
gangen; zij worden niet tegen het noorden of het noord-
westen geplaatst.
De portalen hebben eene voldoende ruimte en zijn
behoorlijk verlicht. Zij wordeD, ingeval er geene gangen
in het gebouw zijn, tot het bergen van de overkleederen
enz. der leerlingen ingericht, en van voldoende middelen
tot luchtverversching voorzien. De binnendeuren zijn op
1,3 M. boven den vloer van eene goed doorschijnende
glasruit voorzien. De buitendeuren draaien naar buiten
open, de binnendeuren naar de zijde van het portaal. In
den vloer der portalen worden los^e ijzeren roosters gelegd,
wier bovenvlakte in één vlak ligt met den bovenkant
van den vloer in het portaal. Beslaan de roosters den
geheelen vloer, dan liggen zij „met den onderkant ééne
steenlaaj\' hoogte daarboven.
Gangen (corridors) iu het schoolgebouw hebben eene
breedte van niet minder dan 2,5 M. Zij zijn overal
voldoende verlicht. De bevloering op den begauen grond
kan worden vervaardigd uit traswerk, één steen op zijn
kant in sterk tras op eene platte laag; uit hardsteenen
tegels, minstens 4 cM. dik, op eene platte laag, in
bastaardtras; uit mozaïek-tegelwerk in portland-cement;
met dien verstande, dat er steeds onder elke bevloering
0,5 M. zuiver iugewasschen zand aanwezig is. Iu de
gaugeu worden, ingeval buitendeuren daartoe onmiddellijk
toegang geven, op gelijke wijze als voor de portalen is
aangewezen, roosters aangebracht.
De gangen worden tot liet bergen van de overkleederen
enz. der leerlingeu ingericht en van voldoende middelen
tot luchtverversching voorzien. Het bergen van kleeding-
stukken iu de leervertrekkeu zelve is verboden.
§ 8. Gebouwen van meer dan ééne verdieping. Trappen.
(PI. VIII en XI.)
Heeft eene school meer dan ééne verdieping, dan
worden de lokalen van den beganen grond voor de
jongere leerlingen bestemd.
De trappen zijn geene andere dan « rechte steektrappen »,
vervaardigd uit baksteen of natuurlijken steen; de treden
worden met eikenhouten dektreden gedekt. De armen
dezer trappen brenge men bij voorkeur aan tusschen
muren, waarin, ten behoeve van de verlichting der trappen,
openingen kunnen worden gespaard.
-ocr page 12-
4
De verlichting moet ten allen tijde volkomen voldoende
zijn.
De lengte der treden mag niet minder ziju dan 1,2 M.
De optrede van elke trede is niet lager dan 0,14 M.
en niet hooger dan 0,17 M.; de aantrede is niet grooter
dan 0,36 M. en niet kleiner dan 0,30 M. (De aantrede
horizontaal te meten van den voorkant van het wei-
profiel van eeue trede tot den voorkant van het wei-
profiel der volgende trede).
Elke trap heeft minstens, en dan ongeveer te halver
hoogte, één bordes, waarvan de diepte nimmer minder
mag bedragen dan de breedte van den daaraan sluitenden
traparm.
De leuningen worden zoodanig ingericht en uit zoodanige
bouwstoffen vervaardigd, dat de leerlingen ze gemakkelijk
kunnen vasthouden, maar zich niet daarlangs kunnen
laten afglijden.
Bij de plaatsing der trappen ten opzichte van deuren,
portalen en gangen, moet tegen tocht gewaakt en aan
de eischen der kiescliheid voldaan worden.
In scholen van meer dan ééne verdieping is het goed,
de vloeren in de gangen eu portalen der bovenverdiepingen
vaii steen te niukeu, en moeten bij de vloereu der lokalen
op die verdiepingeu zoodanige voorzieningen worden
getroffen, dat de beweging in de daartoe behoorende ver-
trekken het onderwijs iu de daaronder gelegen lokalen
niet hindert.
§ 9. Kap eu Zolder.
(PI. VII en X.)
Het schoolgebouw wordt van een met hout beschoten
kap voorzien.
De bedekking geschiedt met bouwmaterialen, in water-
dichtheid eu duurzaamheid overeenkomende met die
van harde blauwe pannen, met leien of met zinken
bladen, -wegende 6,5 K.G. per M*.
In het dak brenge men staande of liggende dakvensters
aan, tenzij op andere wijze in de behoefte aan lucht
en licht worde voorzien.
Het is weuschelijk, dat de zolderruimte boven de
schoollokaleu met planken worde bevloerd.
§ 10. Aftnetingen der lokalen.
(PI. VI, X en XI.)
Bij de bepaling der afmetingen van de verschillende
schoollokalen wordt voor eiken leerliug, die er in geplaatst
wordt, gerekend op minstens: 1 M* oppervlakte en
4,5 BI\', inhoud.
Daarbij wordt voorts in acht genomen, dat:
a.  de afstand vau de voorste rij schoolbanken tot den
werkmuur niet minder mag bedragen dan 1,5 M.;
b.  de afstand vau de rugleuning der achterste school-
bank tot den muur daarachter niet minder dan 1,5 M.;
c.   do afstand — p, plaat X, fig. 10 — waarop de
-ocr page 13-
5
achterste rij schoolbanken van den werkinuur is
verwijderd, in geen geval
5,5 M. voor leerlingen beneden 8 jaren en
6,0 M. voor oudere leerlingen te boven ga, en
geen leerling verder dan 2,5 M. uit de hoofdas
der klasse — AB in de aangehaalde figuur — worde
geplaatst;
d. de afstand tusscheu de rijen schoolbanken onderling
niet kleiner worde genomen dan:
tusschen twee rijen, behoorende tot dezelfde
klasse of afdeeling........0,4 M.
tusschen twee rijen, behoorende tot verschillende
klassen of afdeelingen.......0,6 M.
§ 11. Afscheiding der lokalen onderling.
(PI. VI en XI.)
Belendende schoollokalen worden in de lagere school
doelmatig gescheiden door middel van een spouwmuur
uit twee halvesteens muren met eene spouwruimte van
ongeveer een halven steen. In dezen muur kunnen deuren
worden aangebracht. Worden deze van glas voorzien,
dan ligt de onderkant der glazen niet lager dan 1,3 31.
boven den vloer.
§ 12. Lichtramen.
(PI. I tot V.)
De lichtramen worden in de lagere school slechts aan
éene zijde van de leervertrekken aangebracht.
Hunne glasoppervlakte bedraagt bij normale ligging
van het gebouw */i; der groudvlakte van het vertrek, het
raamhout niet medegerekend.
Van gegoten ijzeren ramen bedient men zich niet.
De lichtramen blijven minstens 1,3 M. boven den vloer.
Het verdient aanbeveling, dat de dagzijde der licht-
openingen van alle zijden schuiu of scheppend worde
bijgewerkt, en dat eveneens aan de ramen schuine
binnendrempels worden gegeven.
In het belang der luchtverversching zijn de ramen
gemakkelijk beweegbaar, eu goed sluitend.
De lichtramen zijn van doelmatige inrichtingen tot
tempering van het invallende licht voorzien. Deze moeten
geschikt zijn om ook bij openstaande ramen gebruikt
te worden.
§ 13. Vloeren.
(PI. VI en IX.)
De vloer der schoollokalen op den beganen grond
wordt vervaardigd uit met messing en groef voorziene,
droge en dicht gedreven delen, rustende op eiken lig—
gers, welke, behalve door de muren, door de noodige
gemetselde steunsels [worden gedragen. Ingeval het bouw-
terrein uit drogen zandgrond bestaat, kunnen de binten
onmiddellijk daarop worden gelegd; de ruimte tusschen
de binten wordt dan aangevuld [met droog zand. Het
2
-ocr page 14-
6
verdient overweging, tusschen de binten van den
beganen grond kapgewelfjes ter dikte van één halven
steen te slaan, en de ruimte tusschen die gewelfjes en
den houten vloer aan te vullen met metselwerk of met
droog zand.
De onderkant der delen wordt beteerd, de bovenvlakte
minstens éénmaal \'s jaars met kokende lijnolie gedrenkt.
Het is wenschelijk, dat — behoudens de uitzondering,
in den tweeden volzin der vorige alinea vermeld — de
ruimte onder de vloereu, tot minstens 20 cM. onder het
bint, met koolasch, zand, beton of andere vocht-
wereude stoffen, ter hoogte van minstens 0,4 M. worde
aangevuld.
Door middel van in de buiten- en binnenmuren doel-
matig aan te brengen roosters wordt in dat geval onder
den vloer en de liggers luchtstrooming gebracht.
§ 14. Plafond.
(PI. I tot VI en X.)
In schoolgebouwen van niet meer dan ééne verdieping
wordt tegen of tusschen het benedenvlak van de zolder-
balken in elk lokaal een waterpas gestucadoord plafond
aangebracht.
In schoolgebouwen van meer dan ééne verdieping wordt
het plafond der bovenste schoollokalen behandeld, gelijk
boven aangegeven is; maar het is wenschelijk, in de
overige vertrekken tusschen de binten der verdiepingen
kapgewelven, ter dikte van een halven steen te slaan,
en deze, wanneer zij in het gezicht blijven, wit te
pleisteren.
In beide gevallen zijn de openingen aanwezig, die
ten behoeve van rookgeleidiug en ventilatie noodig
geacht worden.
Bekoepeling van een schoollokaal is verboden.
§ 15. Verwarming der lokalen.
(PI. IX.)
In elk schoollokaal zijn de noodige inrichtingen
aanwezig om gedurende het koude jaargetijde eene
zooveel mogelijk gelijkmatige temperatuur te kunnen
onderhouden van 10 a 16 graden van den honderd-
deeligen thermometer (50 a 60° Fahrenheit),
§ lö. Luchtverversching.
(PI. I tot VI en VIII tot X.)
Elk schoollokaal behoort van zoodanige inrichting tot
luchtverversching te worden voorzien, dat het volumen
lucht, volgens het voorschrift van art. 10 dezer Alge-
meene regelen per leerling aanwezig, minstens twee
malen in het uur wordt vernieuwd.
Alle leervertrekken worden minstens éénmaal gedurende
eiken schooltijd van drie uren door de leerlingen ontruimd
en op voldoende wijze van versche lucht voorzien.
/
-ocr page 15-
7
De nieuw intevoeren lucht moet zuiver zijn en niet
worden oververhit.
Tocht moet vermeden worden, zoolang de leerlingen
in het vertrek aanwezig zijn.
§17. Privaten en urinoirs.
(PI. VIII, X en XI.)
De privaten en urinoirs worden , voor zoover zij niet in
of aan het gebouw zelf liggen, door tegen weer en wind
beschutte gangen daarmede verbonden.
In elk geval moeten zij zoo worden geplaatst, dat
op de leerlingen, die zich daarheen begeven en op hen,
die zich daar ophouden, ten allen tijde toezicht kan
worden uitgeoefend. De privaten voor de beide seksen
behooren geheel gescheiden te zijn; wanneer zij anders
dan uit de schoollokalen toegangelijk zijn, legge men
ze zoover mogelijk uiteen en geve ze in elk geval af-
zonderlijke toegangen.
In scholen voor jongens en meisjes zijn voor elk
lokaal, van hoogstens 50 leerlingen , minstens voorhanden:
1 meisjesprivaat en 1 jongensprivaat, benevens 1 urinoir;
in scholen, uitsluitend voor jongens, voor elk lokaal 1
privaat en 2 urinoirs; in eene meisjesschool voor elk
lokaal 2 privaten.
De afmetingen, aan een privaat te geven, zijn in
overeenstemming met de grootte der leerlingen, voor
welke het is bestemd. (Men vgl. de verklaring van
plaat VIII.)
De wanden der privaten zijn tot 2,5 M. hoogte bedekt
met eene bekleeding, die met water kan worden gereinigd;
de zolderiug wordt wit gepleisterd; de vloer wordt
gemaakt van harde gebakken of steenen plavuizen, of
gemetseld en bekleed niet portland-cement.
Van de urinoirs moeten de wanden, voor zoover zij
niet ziju iugenomeu door een waterbak of eenige andere
daaraan beantwoordende inrichting, tot op 2 M. hoogte
van eene waterdichte bekleeding worden voorzien; het
overige en evenzoo de zoldering, wordt wit gepleisterd.
De vloer wordt zoo ingericht, dat de urine, die daarop
valt, onmiddellijk wegvloeit.
Elk privaat (c. q. met de daarbij behoorende urinoirs)
wordt voldoende verlicht door één of meer vensters, die
niet geopend kunnen worden.
Voor voldoende luchtverversching wordt gezorgd door
het aanbrengen van een koker met eene zuigkap.
Is een privaat of urinoir verbonden met een school-
vertrek, dan is het daarvan gescheiden door een vóór-
portaal , minstens 1,5 M. diep, waarin voor voldoende
verlichting en luchtverversching is gezorgd. Met het privaat
eenerzijds, en met het school vertrek anderzijds, heeft
dit portaal gemeenschap door middel van deuren, welke,
losgelaten zijnde, dichtvallen. In beide deuren wordt
eene glasruit aangebracht, waarvan de benedenrand 1,3 M.
boven den vloer van het schoollokaal ligt.
-ocr page 16-
8
Privaten of urinoirs, niet met een leervertrek ver-
bonden, behooren eveneens van eene deur te worden
voorzien, die, losgelaten zynde, dichtvalt en waarin de
glasruit, in de vorige alinea bedoeld, aanwezig is.
Omtrent de inrichtingen, welke, in verband met de
plaatselijke omstandigheden, tot het verzamelen en den
afvoer der faecalia zullen worden aangewend, worden
deskundigen geraadpleegd.
§ 18. Drinkwater.
(PI. VIII.)
In de school en op de speelplaats is steeds goed zuiver
drinkwater in voldoeude hoeveelheid voorhanden.
Ook moet er voor de leerlingen gelegenheid bestaan,
om Lauden en aangezicht te wasschen.
§ 10. Schoolbanken.
(PI. XII.)
De afmetingen der schoolbank en van hare onder-
deelen moeten steeds in overeenstemming zijn met de
afmetiugeu der leerlingen, die daarin wordeu geplaatst.
In elke lagere school is een voldoend aantal van de
verschillende banken, nummer I tot en met VI, aanwezig,
waarvan de afmetingen iu de tabellen A en B, als bijlagen
bij deze Algemeeue regelen gevoegd, zijn aangewezen.
Wordt de school door leerlingen bezocht, die den leeftijd
van 14 jaren hebben overschreden, dan behoort ook
van de banken, onder VII en VIII in die tabellen
vermeld, een voldoend aantal aanwezig te zijn.
Geene schoolbanken mogen worden toegelaten dan die,
welke van eene ,,leude"-leuning zijn voorzien.
Tafel en bank moeten in de lagere school tot één
geheel zijn verbonden.
Geene andere schoolbanken worden gebruikt dan van
hoogstens 2 zitplaatsen en voorzien van eene doelmatige
inrichting, waardoor de „distantie" bij het schrijven tot
ten minste — 2 cM., bij de overige werkzaamheden tot
■f 8 cM. voor leerlingen van 1,04 M. tot 1,17 M. lengte,
10 » »
           »           » 1,17 > > 1,35 > »
12 » »           >           » 1,35 » » 1,55 » »
kan worden gebracht.
In scholen voor meisjes en in die, waar jongens en
meisjes gaan, moet de gelegenheid bestaan, aan een
voldoend aantal schooltafels eene «naailat» of soortgelijke
inrichting ten behoeve van de oefeningen in ue vrouwelijke
handwerken aan te brengen.
De schoolbanken staan zoo in het schoolvertrek, dat
voor alle leerlingen het licht van de linkerzijde invalt.
§ 20. Kunstlicht.
(PI. X.)
In de gewone lagere school behoort het gebruik van
kunstlicht zooveel slechts mogelijk is, te worden ver-
meden.
-ocr page 17-
o
Worden in eenig schoollokaal, ten behoeve van her-
halingsonderwijs, of met welk ander doel dan ook,
avondlessen gegeven, dan wordt door het aanbrengen
van gas- of petroleumlampen voor voldoende kunstver-
licfating gezorgd.
Bij de luchtverversching in de vertrekken behoort in
dat geval met den afvoer der verbrandingsproducteu
rekening te worden gehouden.
§ 21. Schoolborden en verder mobilair.
In elk schoolvertrek moeten aanwezig zijn:
a.  voor elke afdeeling leerlingen een schoolbord met
toebehooren; het bord moet zuiver en blijvend
vlak, en donker van kleur, en mag niet spiegelend zijn;
b.   een doelmatig ingericht kastje, inzonderheid tot
berging der leermiddelen, die door de in het
vertrek geplaatste leerlingen worden gebruikt;
c.   een thermometer, op manshoogte aan te brengen
tegen den muur, die den grootsten afstand van
de kachel heeft.
Het verdient voorts aanbeveling, dat vóór de klasse,
in de ruimte tusschen deze en den werkmunr, een verhoogde
vloer («podium») worde aangebracht, in de eerste plaats
voor den onderwijzer bestemd.
§ 22. In-gebruik-nemiug van het gebouw.
Eene nieuw gebouwde school wordt niet betrokken
dan nadat van bevoegde zijde verklaard is, dat dit zonder
nadeel voor de gezondheid geschieden kan.
3
-ocr page 18-
-ocr page 19-
II.
NOTA VAN TOELICHTING der Aig.me.M
regelen omtrent den bouw en de inrichting
der lokalen, waarin lager schoolonderwijs wordt
gegeven, alsmede omtrent het aantal kinderen,
dat daarin mag worden toegelaten.
§ 1. Gebouw.
Niet zelden vindt men, ook ten onzent, de woning
van den onderwijzer opgenomen in het schoolgebouw.
In het Buitenland wordt daarin in vele gevallen bovendien
localiteit aangewezen ten behoeve van het gemeente-
beheer , inzonderheid voor de vergaderingen van den
gemeenteraad.
In beide gevallen heeft men in de eerste plaats besparing
van kosten op het oog.
Deze lil ijkt echter geenszins zoo aanzienlijk te zijn,
als velen geneigd zijn aan te nemen.
Bovendien heeft de bouw van schoollokalen zeer eigen-
aardige eischen, en moet het raadzaam worden geacht,
daaraan zonder eenige belemmering te voldoen.
Opneming der woning van den onderwijzer in het
gebouw der school heeft ontegenzeggelijk hare voordeden.
Hij is ten allen tijde bij de hand. Lichte ongesteldheden
behoeven hem niet te verhinderen, in de school tegen-
woordig te zijn. En meer van dien aard.
Dat alles kan echter, zonder onoverkomelijke vermeer-
deriug van uitgaven, voor verreweg het grootste gedeelte
ook worden bereikt door het plaatsen der onderwijzers-
woning in de onmiddellijke nabijheid van het school-
gebouw, maar niet met dit laatste onder één dak. En
alleen door zoodanige plaatsing zal, naar het gevoelen
der Commissie, op inderdaad afdoende wijze worden
vermeden, dat door het uitbreken van epidemische ziekten
in de bedoelde woning het onderwijs met stilstand, of
de leerlingen met besmetting worden bedreigd. i)
Ware dit gevaar niet te duchten, de Commissie zou
de vereeniging der onderwijzerswoning met de school
\') Ondanks het liovcnstnnnde heeft de Commissie gemeend «ich
niet te mogen onttrekken aan de tank, eenige regelen te ontwerpen,
die bij den bouw en de inrichting eener onderwijzerswoning moeten
worden gevolgd. Zie bijlage B.
-ocr page 20-
12
aanbevelen. Deze laatste onder een dak te brengen met
lokalen, voor den publieken dienst bestemd, komt haar
in geen enkel opzicht wenschelijk voor.
Het uitwendige van het schoolgebouw behoort met
zijne bestemming te strooken.
Aan eene doelmatige en aan alle eischen der hygiëne
beantwoordende inrichting van het inwendige van het
gebouw behoeft — en behoort derhalve, naar de meening
der Commissie — een aantrekkelijk uiterlijk geenszins
te worden opgeofferd. Met den eenvoud en de rustige
vormen, welke voor een schoolgebouw een vereischte
zijn, gaat schoonheid zeer wel gepaard. Groote geldelijke
offers behoeven bij zulk eene opvatting van den scholen-
bouw niet te worden gevraagd. Ook op dit gebied kan
met geringe middelen veel worden tot stand gebracht.
Wij kunnen in die richting leeren inzonderheid van
onze Duitsche naburen, die uitnemend de kunst verstaan,
door het aanbrengen van weinig kostbare klimplanten
en bloemen het aantrekkelijke van het uitwendige hunner
gebouwen te verhoogen. De bijzondere aandacht van
den onderwijzer zij op dit punt gevestigd.
Ook dan, wanneer eene school voor het aantal kinderen,
dat daarin zal worden geplaatst, voor \'t oogenblik zelfs
meer dan toereikende ruimte aanbiedt, bestaat de mogelijk-
heid, dat veranderde omstandigheden behoefte doen
ontstaan aan meer localiteit. Is bij den bouw met die
mogelijkheid rekening gehouden, dan zal allicht met
betrekkelijk geringe moeite en kosten in die behoefte,
althans voorloopig, zijn te voorzien. Daardoor kan vooral
veel ongelegenheid worden voorkomen.
§ 2. Terrein.
Alvorens op eenig terrein definitief de keuze worde
gevestigd, behoort nauwkeurig te worden onderzocht,
of de omgeving daarvan wel vrij is van al datgene,
waarvan voor de gezondheid schadelijke of zelfs bedenkelijke
invloeden zijn te duchten: het zij voldoende, daaronder
uitdrogende slooten en poelen, mestverzamelingen,
sommige fabrieken, te noemen.
Niet zelden is het voorgekomen, dat sommige buurten
eener stad bij epidemiën als brandpunten in het oog
gevallen zijn. Het is voorzichtig, bij den bouw van scholen
zulke buurteu te vermijden.
Groote zorg behoort te worden gewijd aan het onderzoek
van den grond, waarop het schoolgebouw zal worden
geplaatst. Daartoe moeten de noodige boringen worden ge-
daan en de resultaten door een deskundige onderzocht. Is er
bij dezen bedenking, dan volge men zijne wenken tot
verbetering op, en zie van het terrein af, ingeval men
zijne volkomen instemming niet mocht kunnen verkrijgen.
Van belang is het verder, er op bedacht te zijn, dat
het voor eene school te bestemmen terrein gemakkelijk
toegankelijk zij en voldoende kunne worden afgesloten;
dat de nabijheid van werkplaatsen en fabrieken, waarvan
-ocr page 21-
13
het geraas storend zou kunnen zijn voor het onderwijs,
worde vermeden; dat ook de veiligheid en de zedelijkheid
der leerlingen door de keuze der plaats voor het school-
gebouw geen nadeel lijden.
Ontegenzeggelijk heeft het zijne voordeelen, indien
het schoolgebouw bij kleinere gemeenten in hare kom,
bij grootere te midden der woonplaats van de meerderheid
der leerlingen gelegen is. Niettemin acht de Commissie
het niet raadzaam, dat eene dergelijke centrale ligging
tot het onderwerp van een bepaald voorschrift worde
gemaakt. Kan zij, b. v., niet worden verkregen dan
ten koste van voldoende ruimte, doelmatige inrichting
van het gebouw, het bezit eener speelplaats of andere
even belangrijke voordeelen, dan is het verstandig, wél
nategaau, wat het zwaarste is en dus het zwaarste moet
wegen. Dit laatste maakt het onmisbaar, dat elk geval
op zichzelf worde beoordeeld. Hij, aan wien dit wordt
opgedragen, behoort met de locale omstandigheden grondig
bekend te zijn.
De Commissie betreurde het, dat tot het bekomen
van de noodige terreinen ten behoeve der scholen niet
het middel eener «onteigening ten algemeenen nutte»
kan worden aangewend.
Intusscheu spreekt het van zelf, dat het terrein,
waarop eene openbare school zal worden gebouwd, het
eigeudom der gemeente behoort te zijn of te worden.
§ 3. Ligging van het gebonw.
Algemeen wordt erkend, dat onder hetgeen de school-
jeugd behoeft, lucht en licht vooraan staan. Dat die
behoefte \'t best zal kunnen worden bevredigd, als het
schoolgebouw op een aan alle zijden open liggend
terrein kan worden geplaatst, behoeft geen betoog.
Het is de innige overtuiging der Commissie, dat het
in een klimaat als het onze niet te verantwoorden is,
de kinderen een goed deel hunner jeugd te doen door-
brengen in kille en sombere vertrekken, waarin niet
dan nadat zij die hebben ontruimd, een verwarmende
en levenwekkende zonnestraal doordringen kan. De
dagen, waarop wij ten onzent over te feilen zonneschijn
hebbeu te klagen, zijn weinig talrijk. Een deel daarvan
valt zeer waarschijnlijk in den tijd der groote zonier-
vacantie, en op de overige is het geenszins een onover-
komelijk bezwaar, doelmatige inrichtingen aantebrengen
om, waar dit noodig blijkt, overmaat van licht en
warmte te keeren.
Om deze reden keurt de Commissie vertrekken af,
die tegen het noorden gelegen zijn en zelfs tegen het
westen. Zij erkent niettemin de mogelijkheid, dat het, met
name in dichtbebouwde steden, in sommige gevallen onver-
niijdelijk zal worden bevonden, uitzonderingen op den
gewenschten regel toetelaten. Dit geschiede intusschen
nimmer, zoo men niet vooraf bjj nauwlettend onderzoek
de overtuiging heeft verkregen, dat eene meer geschikte
4
-ocr page 22-
14
plaatsing niet tü vinden, en eene andere iudeeling van
het gebouw onuitvoerbaar is.
Beweegt men zich op geheel vrij terrein, dan geeft de
Commissie aan de tegen het oosten gelegen vertrekken
de voorkeur: deze worden verwarmd door de verkwik-
kende morgenzon, en zijn des namiddags niet aan groote
hitte blootgesteld.
De noodzakelijkheid te betoogen van het voorschrift,
in alinea 4 dezer § vervat, is overbodig.
Maar het is hoogst moeielijk, zoo niet geheel onmogelijk,
te bepalen , hoe groot de bedoelde afstand in het algemeen
mag zijn. Behalve dat zeer veel van locale omstaudig-
heden afhankelijk is, kan ecu bepaald cijfer, indien het
wordt aangenomen, bezwaarlijk anders dan willekeurig zijn.
Dit vooropzettende, meent de Commissie na rijpe over-
wegiug te mogen aannemen, dat een afstand van 8 M.,
of zooveel meer als bet tegenoverstaande gebouw hooger
dan 8 M. is, zal blijken te voldoen aan hetgeen in
billijkheid voor de school mag worden verlaugd.
Overmatige beschaduwing van het schoolgebouw en
van het omgevende terrein worde vermeden.
Eene omgeving van «groen» acht de Commissie,
inzonderheid voor stadsscholen, eene weldaad. Maar hare
waardeering daarvan heeft grenzen. Geven opgaande
boomen en dgl. te veel schaduw op en om het school-
gebouw, dan kan daardoor de verlichting der lokalen
op bedenkelijke wijze wordeti benadeeld, en worden lokalen
eu terrein beide bedreigd met vochtigheid. Bovendien
is de bewegelijkheid der bladschaduwen allernadeeligst
voor de oogen. Het is overbodig, er op aantedringen,
dat het een en het ander behoort te worden voor-
komen. Moet uit dit oogpunt tot voorzichtigheid worden
aangespoord, van den andereu kant kan het aanbrengen
van heesters en niet hoog opschietend bloemhout in
de omgeving van het schoolgebouw niet genoeg worden
aanbevolen.
§ 4. Speelplaats. Toegangen.
Over de wenschelijkheid, dat bij elke school een
behoorlijk afgesloten droog terrein aanwezig zij, om tot
speelplaats voor de leerlingen te worden gebruikt, zijn
alle opvoedkundigen het eens.
Omtrent ligging en afmetingen daarvan moge het
volgende worden aangemerkt.
Heeft men tot den bouw der school de beschikking
over een vrij terrein, dan legge men de speelplaats niet
tegen het noorden. In alle andere gevallen hangt alles
geheel van plaatselijke omstandigheden af. Daarom worde
elk geval op zichzelf beoordeeld, en hebbe vooraf overleg
plaats met het schooltoezicht, vooral ook met het hoofd
der school.
Van de grootte der speelplaats geldt geheel hetzelfde.
Veel ruimte il natuurlijk gewenscht. Maar nimmer offere
men daaraan eene goede ligging op.
-ocr page 23-
15
Hoe wenschelijk het ook weien moge, «Lat het bezit
eeuer speelplaats voor lagere scholeu regel zij, voor
dichtbebouwde steden zal het wel onvermijdelijk zijn,
in enkele gevallen — maar dan toch niet dan bij de
uiterste noodzakelijkheid! — uitzondering op den regel
toe te laten. Te Londen wordt soms de uitweg gekozen,
dat men de speelplaats aanbrengt op het dak van het
schoolgebouw. Of — andere practische bezwaren nog
daargelaten — de athmospheer daar van dien aard zal
zijn, dat voor het kortstondig genot daarvan zooveel
moeite en kosten mogen worden gemaakt, als zulke
<hangende» speelplaatsen met zich medebrengen, wordt
door de Commissie betwijfeld.
Gelijk nader in de § , over luchtverversching handelende
zal worden aangetoond, moet het voor de gezondheid
der leerlingen van dringend belang worden geacht, dat
hun herhaaldelijk, ook gedurende den schooltijd, de
gelegenheid worde gegeven, eenigen tijd zicli te
ontspannen op de speelplaats, terwijl inmiddels de lucht
in de ontruimde vertrekken wordt ververscht. Zal die
maatregel iiitusschen in een klimaat als het onze uit-
voerbaar zijn, clan is het onmisbaar, dat óf een uf-
zouderlijk speellokaal auu de school worde verbonden, óf
ten minste een gedeelte der speelplaats zoodanig worde over-
dekt, dat de leerlingen daar tegen weer en wind beschutting
kunnen vinden. Het bedoelde lokaal kan mede ten dienste
van oefeningen in gymnastiek en zang worden gebruikt,
tot schoolfeesten, en in liet algemeen bij elke gelegenheid,
wanneer men eenige, of wel alle klassen der school wenscht
bijeen te brengen. Het overdekte deel der speelplaats
voorziet tevens in de overal gevoelde behoefte aan
eene verblijfplaats van de leerlingen vóór het openen der
schooldeuren op den daarvoor bestemden tijd.
Hoe eene dergelijke overdekking, naar het oordeel
der Commissie, op eeuvoudigeu en uiet kostbaren voet
zou kunnen worden aangebracht, viudt men aangewezen
op Plaat X, figg. 1-4.
De bijzondere aandacht meent de Commissie te moeten
vestigen op het groote nut, dat voor de ontwikkeling
der leerlingen van de lagere school kan worden verkregen
uit een zoogenaamden «schooltuin» :).
Met het voorschrift der laatste alinea van deze §,\'
dat geene toelichting behoeft, wordt uit den aard der
zaak bedoeld, dat die wegen steeds voor jonge kinderen
gemakkelijk begaanbaar moeten zijn.
§ 5. Hoogte van het terrein. Fundeering.
Twee zaken zijn het vooral, waarop de Commissie
bij het geven der voorschrifteu van deze § hare aandacht
had gevestigd: bescherming van het schoolgebouw tegen
!) Men kan hieromtrent o. a. vergelijken <lc » Anleitung zur Aiis-
fülu\'img von Bcbulgarten», von dr. Erasiuus Solr.vab, directeur vun
het Mariahilfer gymnasium to Wecnen. 1879.
-ocr page 24-
16
de nadeelige invloeden van het water, en het verkrijgen
van eeue fuudeeriug, welke inderdaad dien naam verdient.
Het bepleiten der onmisbaarheid van bepalingen omtrent
eerstgenoemde in een land als Nederland, acht de Commissie
overbodig.
Over een weinig meer of minder zou zij niet willen
twisten; zij koos hare cijfers zoo, dat zij meent te mogen
aannemen, daarmede de nadeelige gevolgen van het
bouwen op een niet doorgaand drogen bodem afdoende te
hebben vermeden.
Zij acht het noodig, aan de volgende opmerkingen
eene plaats te geveu.
Het kan zijn, dat in ons Vaderland de plaatselijke
toestanden de wenschelijkheid met zich mede brengen,
den begauen grond vau een gebouw hooger te doen liggen
dan het cijfer, in alinea 2 der § genoemd. In sommige
gemeentelijke verordeningen — b. v. in die der
gemeente Rotterdam — worden zelfs dienaangaande
bepaalde voorschriften gevonden. Het spreekt van zelf,
dat deze laatste, waar zij bestaan, ook bij den bouw
van scholen behooren te worden nageleefd. Ook daar
echter, waar geene verordening als de hierboven bedoelde
bestaat, is het weuschelijk, dat men met het cijfer van
0.3 M. genoegen neme, ingeval de gesteldheid van den
bodem daartoe aanleiding geven mocht. Zou, tengevolge
daarvan, het verschil in hoogte-ligging van den be-
ganen grond in het schoolgebouw en het omgevende
terrein stijgen boven 0.5 M., dan wordt het wenschelijk
geacht, dat omgevende terrein op te hoogen, totdat het
genoemde cijfer wordt bereikt. Alleen in bijzondere
plaatselijke omstandigheden — b. v. bij heuvelachtige
terreinen — worde van dit voorschrift afgeweken.
Heeft ophooging vau het terrein plaats gehad, dan is
meu niet zelden geneigd, zich met eene fundeering op
den daardoor verkregen grondslag te vreden te stellen. Dit
is in de gevolgen doorgaans verkeerd. Daarom wordt in de
voorlaatste alinea der § uitdrukkelijk verlangd, dat men
de fuudeeriug van het gebouw in elk geval doe rusten
op den vasten bodem, waarop de ophooging heeft plaats
gehad.
§ G. Muren.
Talrijk zijn de gronden, waarop verlangd wordt, dat
de buitenmuren — en wel alle buitenmuren — van
het schoolgebouw «spouw»-muren zijn. Boven de
gewone muren hebben deze betere beschutting, zoowel
tegen de zomerhitte als tegen de winterkoude, voor.
Met de ventilatiemiddeleu in de schoollokalen kunnen
zjj op doelmatige wijze in verband gebracht worden.
Alleen zij waarborgen in een klimaat als het onze
geuoegzame droogte van de binnenvlakte der muren,
zoodat kaarten, wandplaten en dgl. zonder gevaar voor
beschadiging daartegen kunnen worden aangebracht. Kan
in andere lauden met een algemeen voorschrift worden
i
-ocr page 25-
17
volstaan, dat de muren en wanden van een schoolgebouw
zóó moeten worden gebouwd, dat zij steeds droog zijn,
ten onzent zou de ondervinding leeren, dat de « spouw» -
muur het eenige middel is om aan het bedoelde voor-
schrift eene volledige uitvoering te verzekereu. De redactie
der tweede alinea van dit artikel heeft de Commissie ge-
tracht , zóó te kiezen, dat het gebruik van natuurlijken
steen, b. v. van den mergelsteen, welke in Limburg pleegt
te worden gebezigd , niet wordt uitgesloten, maar alleen
de noodige waarborgen worden verkregen, dat ook deze
van voldoende hoedanigheid zij.
De bepaling, dat tot den bouw der muren mag worden
gebruik gemaakt van de qualiteit van steen, onder den
naam van « boerengrauw » bekend, wenscht de Commissie
aldus te hebben opgevat, dat daarmede een minimum
wordt gesteld: zelve zou zij, waar de middelen het
gedoogen, aan «hardgrauw» — en evenzoo voor de
fundeering aan «boerengrauw» boven «best rood» —
de voorkeur geven. Waar dit niet het geval is, kan,
h. i., met de nakoming van het in de § gegeven voorschrift
worden volstaan. Minder te doen, acht de Commissie
niet raadzaam.
Bepleistering van de buitenzijde der muren, b. v.
met portlaud-cemeut, moge voor den hedendaagscheu
bouw een welkom middel zijn om aan een gebouw
voor \'t oogenblik een goed uiterlijk te geven en de
miuder goede hoedanigheid der eigenlijke bouw-materialen
aan het oog te onttrekken, op den duur ondervindt zij,
bij de wijze, waarop zij pleegt te worden aangebracht,
gemeenlijk maar al te zeer den invloed van ons vochtig
klimaat. Daarom is de Commissie geneigd, ook met
het oog op de reparatiekosten, aan een solieden gevoegden
muur de voorkeur te geven.
Als eene eenvoudige, duurzame, en met het oog op
het reinhouden der lokalen zeer verkieslijke biunen-
bekleeding der muren kan het mat verven worden aanbe-
voleu. Natuurlijk behooren de aan te brengen kleuren steeds
zacht eu zeer licht te zijn, en in overeenstemming met
de verlichtiug van het lokaal gekozen te worden. Voor
de oogen der leerlingen verdienen op deze wijze behandelde
muren boven wit gepleisterde ongetwijfeld de voorkeur.
Ook is het een voordeel, dat zij, goed bewerkt, met
water kunnen worden afgewasschen. Het bezwaar eener
in gewone olieverf uitgevoerde muurbekleediug — vorming
en afvloeien van condensatie-water — hebben de aldus
behandelde muren in veel minder mate.
De in de laatste alinea bedoelde houten lambrizeering
behoeft, ingeval de muren mat worden geverfd, niet
als middel tegen het «afgeven», gelijk bij met witkalk behan-
delde wanden, te worden aanbevolen. Voor de reinheid van
het gedeelte der wanden, waarlangs leerlingen zich
onophoudelijk heen en weer bewegen, behoudt zij hare
beteekeuis.
r.
-ocr page 26-
18
§ 7. Buitendeuren. Portalen. Gangen.
De voorschriften, in deze § bijeengebracht, zullen
wel toelichting noch verdediging behoeven.
Bijzonder gewicht wordt er door de Commissie op gelegd,
dat geene kleediugstukken, welke uitsluitend bestemd
zijn om buitenshuis te worden gedragen, worden op-
gehangen in het schoolvertrek, waarvan zij, inzonderheid
wanneer zij nat zijn, in hooge mate de lucht bederven.
Slijk en vuil, dat de leerlingen anders aan hunne voeten
meevoeren, wordt op eenvoudige wijze en ook dan,
wanneer medewerking van den leerling ontbreekt, ver-
wijderd en onschadelijk gemaakt door roosters, als in
de tweede alinea der § zijn voorgeschreven, mits deze
slechts van voldoende grootte worden genomen.
Worden de overkleedereu achtergelaten in portaal of
gang, dan is krachtige ventilatie van die localiteiten
een vereischte; zonder deze zal de bedorven lucht, die
daar ontstaat, telkenmale, wanneer deuren, toegang
gevende tot schoollokaleu, worden geopend, in deze
doordringen.
§ 8- Gebouwen van meer dan ééne verdieping. Trappen.
De Commissie is de meening toegedaan, dat zij, die
het gebruik van gebouwen van meer dan ééne verdieping
ten dienste van lager onderwijs in elk geval meenen te
moeten ontraden, in hunne bezorgdheid voor de leer-
lingen te ver gaan. Zij is integendeel van gevoelen, dat
door zoodanige opvatting menige localiteit aan dat on-
derwijs zal worden onttrokken, welke er uitnemende
diensten aan zou kunnen bewijzen.
Daarentegen erkent z|j gaarne dat, als er van gebouwen
met meer dan ééne verdieping gebruik gemaakt wordt,
zekere voorzorgen dringend noodig zijn.
Daarom schreef zij steenen trappen voor, wegens de
onmiskenbare grootere veiligheid, welke deze tegenover
houten en zelfs tegenover ijzeren trappen aanbieden met
opzicht tot brandgevaar.
Daarom heeft zij, onder vergelijking der litteratuur
van het onderwerp, met zorg overwogen, welke de be-
trekkelijke afmetingen van optrede en aantrede behooren
te zijn. Want het is vooral aan de minder juiste keuze
dier afmetingen, in verband met de grootte der leerlingen,
voor wie de trappen zjjn bestemd, te wyten, indien
deze laatste gevaarlijk zijn.
Bij de bepaling der breedte, voor de trappen voor
te schrijven, nam de Commissie aan, dat, aan weerszijden
eene leuning aanwezig zijnde, twee leerlingen te ge-
ljjker tijd zich met voldoende ruimte naast elkander op
de trap moeten kunnen bewegen. De trappen zoo breed
te nemen, dat daardoor de leerlingen a. h. w. worden
uitgelokt, zich te begeven op het middengedeelte, waar
geene leuningen zijn, kwam der Commissie minder aan-
nemelijk voor.
-ocr page 27-
10
Dat het voorzichtig is, het gebruik van zoogenaamde
wenteltrappen en andere vormen van gewonden trappen
in schoolgebouwen te vermijden, en dat de aanwezigheid
van een bordes, na elke 10 a 15 treden aanbeveling
verdient, is uit zich zelf duidelijk, even als het in het
oog springt, dat de verlichting der trappen ten allen
tijde en in elk opzicht voldoende behoort te zijn.
De Commissie hecht er aan, dat de trappen, niet
slechts aau ééue, maar aan beide zijden worden inge-
sloteu door muren, waarin alleen de noodige openingen
ten behoeve van verlichting enz. worden aangebracht;
zij ziet daarin het eenige middel om het gevaar, dat
— ook met de meeste voorzorg — bij de aanwezigheid
enkel van eene cleuning» altoos in meerdere of\' mindere
mate blijft bestaan, op afdoende wijze te voorkomen.
Ook bij inachtneming van al de boveubedoelde voor-
schriften eu van de bepaling, dat de jongere leerlingen
steeds in de benedenverdieping van het gebouw zullen
worden geplaatst, blijft ontegenzeggelijk eene zware
verantwoordelijkheid rusten op den onderwijzer, iuzon-
derheid op hem, die aan het hoofd der school is geplaatst.
Eene stipte handhaving der orde zal, zeer zeker, nog
meer dan bij lokalen, eukel op den beganen grond, van
hem worden gevergd. Dat echter, mits die voorwaarde
worde vervuld en onder de opgenoemde voorzorgen, een
gebouw met meer dan ééne verdieping zonder vrees ten
behoeve eeuer lagere school mag worden in gebruik
genomen, heeft de ondervinding, zoowel ten onzent als
in het Buitenland, bewezen.
Den wenk, dien de Commissie in de voorlaatste alinea
der § meende te moeten geven, zal niemand overtollig
achten, die getuige is geweest van de werking, door den
feilen luchtstroom op ondoelmatig gelegen trappen, op
de niet altoos zeer volledige kleeding der vrouwelijke
leerlingen uit de lagere volksklassen uitgeoefend.
De laatste alinea der § bevat voorzorgsmaatregelen
tegen storend gedruisch in de benedenlokaleu, welke bij
het aanwezig zijn vau meer dan ééne verdieping door
de Commissie onmisbaar worden geacht.
§ 9. Kap en Zolder.
Als middel van beschutting tegen overmaat van warmte
of koude, tegen stormschade, lekken en dgl. meer, achtte
de Commissie het beschieten der kap vau het gebouw
met hout geene weelde.
Daarnevens scheen de bevloering der zolderruimte met
planken aanbevelenswaardig, waar over ruime middelen
kan worden beschikt, maar niet volstrekt onmisbaar.
Art. 10. Afmetingen der lokalen.
De afmetingen aan de schoollokalen te geven, heeft
de Commissie getracht afteleiden uit de volgende
gegevens.
-ocr page 28-
20
a.  Afstand van de voorste rjj schoolbanken tot den
werkmuur.
De ruimte van minstens 1,5 M., welke zij daarvoor
meent te moeten vorderen, acht zij onmisbaar, — zoowel
voor den onderwijzer, die zich daar, zoo noodig met
de hulpmiddelen, waarvan hij zich bij zijn onderwijs
bedient, vrij bewegen eu één of meer leerlingen vóór
het bord moet kunnen doen werken, — als voor de
leerlingen, die in de voorste rij schoolbanken de buitenste
plaatsen innemen en als bedoelde afstand kleiner ge-
nomen wordt, niet voldoende op het bord kunnen zien,
omdat zij in te schuine richting ten opzichte daarvan
geplaatst zijn.
b.  Diepte van elke schoolbank.
De diepte der door de Commissie voorgestelde school-
bank, waarvan de afmetingen worden gevonden in tabel
B, achter de algemeene regelen gevoegd, moet worden
beschouwd als een minimam.
Het kan worden vrijgelaten, banken van grootere
afmetingen te gebruiken, b.v. zulke, waarbij de diepte
vau het tafelblad grooter is dan die, waarmede de Com-
missie meent te kunnen volstaan; evenzeer kunnen school-
banken worden gebruikt, waarvan het tafelblad voor
in- en uitschuiving vatbaar is, gelijk b.v. bij het bekende
model Kunze. In beide gevallen wordt de diepte grooter.
Daartegen bestaat, op zich zelf althans, geen bezwaar.
Die diepte kleiner te nemen, kan daarentegen niet ge-
schieden zonder te kort te doen aan het hoofdvereischte
eener goede schoolbank, dat al hare afmetingen in over-
eenstennning zijn met de afmetingen der leerlingen, die
er in geplaatst worden.
e. Afstand vau de rugleuning der laatste rij school-
baukeu tot den muur daarachter.
De daarvoor aaugeuomen minimum-afmeting van 1,5 M.
werd onmisbaar geacht om voor onderwijzer en leer-
lingen beide de gelegenheid te doen bestaan, zich ook
achter de klasse te bewegen. Men verlieze daarbij niet
uit het oog, dat, behalve de kachel, ook kastjes of der-
gelijk klein mobilair van het schoolvertrek bij voorkeur
in deze ruimte eeue plaats zullen vinden.
d. M axinium-i\'ifstaud, waarop de leerling, die \'t verst
vau den werkmunr zit, van het bord verwijderd mag zijn.
Het gaat in geenen deele aan, dezen afstand zoo groot
te nemen als verkeerd geplaatste zuinigheid slechts zon
wensclieu, om een groot aantal leerlingen in het lokaal
te kunnen bergen, en uit een bouwkundig oogpunt
niet bepaald outraden behoeft te worden. Evenmin is het
naar het gevoelen der Commissie voldoende, te vragen,
hoe groot de diepte der klasse kan worden genomen
zouder\' dat overmatige inspanning van den onderwijzer
wordt gevergd. Wat in dezen den doorslag geven moet,
is het gezichtvermogen der leerlingen, die in de klasse
geplaatst zullen worden. En daarbij is het geenszins
voldoende, eenvoudig de vraag te «tellen — geljjk dit
-ocr page 29-
•21
b.v. door Zwez \') is gedaan — op welken afstand van het
zwarte bord gewoon schrift, niet wit krijt daarop ge-
bracht, door leerlingen niet normale oogeu nog
gelezen kan worden. Dan toch zou o. a. geheel over
het hoofd worden gezien, dat de leerlingen, aan de
achterste banken geplaatst, groote inspanning hebben te
vergen van hun accommodatie-vermogen, dat, bij sommige
werkzaamheden zelfs onophoudelijk, afwisselend voor den
kleinen afstaud van lei of boek en voor den aaumerkelijken
afstand van het bord moet werkzaam ziju. De vermoeienis,
welke daarvan het noodzakelijk gevolg is, doet de leer-
lingen reeds klagen, dat zij «moeielijk kunnen zien»
op een afstand, waarop proefnemingen als die van Zwez
aan de mogelijkheid van duidelijk onderscheiden nog
geen twijfel zouden doen opkomen. Het is alleen de
onderviudiug van verstandige onderwijzers, die zich aan
de waarneming hunner leerlingen laten gelegen liggen,
welke hier uitspraak mag doen.
De Commissie meent zich te mogen vleien, dat de
door haar aangewezen grens, in verband met de af-
metingen eener aan gegronde eischen beantwoordende
schoolbank, zal blijken, billjjk én praktisch bruikbaar
te zijn.
De tot dusver behandelde afmetingen bepaleu te zamen
de diepte, welke voor een schoollokaal uit een paedago-
gisch en ten deele ook uit een hygiënisch oogpunt
onmisbaar is.
Op gelijke wijze komen voor de bepaling der breedte
van het schoolvertrek de volgende afmetingen in aan-
merkiug.
a.   Afstand van den mnur, waarin de lichtramen zijn
aangebracht, tot aan de naaste rij schoolbanken.
Dezen afstand meende de Commissie te moeten be-
palen op minstens 0,6 M. Neemt men hem kleiner, dan
wordt alle beweging van onderwijzer en leerlingen
tusschen den muur en de schoolbanken, aan die zijde
van het lokaal belemmerd, zoo niet onmogelijk gemaakt,
                                                   terwijl ook de verlichting der schoolbanken, welke \'t
dichtst bij de vensters zijn geplaatst, minder gunstig
wordt. Den bedoelden afstand iets grooter te nemen,
zal bij zeer voldoende verlichting van het lokaal
volstrekt niet schaden; maar, indien die verlichting
te wenschen overlaat, al te zeer ten nadeele komen
van de leerlingen, die aan de bauken \'t verst van de
lichtramen hunne plaats hebben.
b.  Breedte der schoolbanken.
De tabel B geeft wederom de afmetingen, waaraan
de Commissie zich na rijp overleg heeft gemeend te
moeten houden. Aan de plaatsruimte, welke ieder leerling
voor zich behoeft, is daarbij naar hare overtuiging
niet te kort gedaan, maar daartegenover rekening ge-
M W.Zwez, dasSchulhausunddesseninnere Einrichtung, 2,e Aufl.,
1870, blï. 83, vlgg.
C
-ocr page 30-
•22
honden met de grenzen, welke bij de breedte der klasse
niet mogen worden overschreden. (Men vergelijke hier-
onder sub e.)
e. Zijdelingsche afstand tusschen de rijen schoolbanken
onderling.
Bij de bepaling van dezen afstand komt evenzeer de
omstandigheid in rekening, waarvan zoo even sprake
was, en waaromtrent hieronder, sub e, het noodige zal
worden gezegd; daarbij voegt zich, wanneer de verlich-
ting van het lokaal niet in elk opzicht voldoende is te
noemen, het gevaar, dat sommige leerlingen te ver van
de vensters worden geplaatst. Daartegenover staat de
wenschelijkheid, tusschen de banken de noodige ge-
legeuheid tot circulatie te doen bestaan. \') Beide eischen
heeft de Commissie getracht, zooveel mogelijk met
elkander in verband te brengen.
d.  Afstand der laatste rij schoolbanken van den muur
tegeuover de lichtramen.
Bij eene doelmatige inrichting van het schoollokaal
is de wand tegenover de vensters de aangewezen plaats
voor de toegangen. In de nabijheid van dien wand zal
derhalve de meeste beweging in het lokaal plaats moeten
hebbeu. In verband met die omstandigheid scheen het
niet wenschelijk, den afstand der schoolbanken van dien
wand minder dan 1,0 M. te nemen.
e.  Breedte der klasse.
Eene bijna onoverkomelijke moeielijkheid is het voor
den onderwijzer, klassen te overzien en behoorlijk te
onderwijzen, waarvan de breedte een zeker maximum
te boven gaat. Daarom, en tevens met het oog op
de gevaren, die eene te breede klasse voor het gezichts-
vermogen der leerlingen zoowel als voor hunne houding
oplevert, heeft de Commissie gemeend ook hier eene
grens te moeten stellen, welke in geen geval mag worden
overschreden.
Ook dan, wanneer de voorschriften door de Commissie
noodig geacht, worden nagekomen, acht zij het van
belang, dat de raad worde opgevolgd, nog vóór korten
tjjd door een onzer geneeskundigen te recht gegeven,
dat men de leerlingen, die in de klasse \'t verst naar
de rechter- en naar de linkerzijde zitten, van tijd tot tijd
van plaats doe verwisselen.
Uit de hierboven vermelde gegevens wordt de opper-
vlakte, welke een schoollokaal naar het gevoelen der
Commissie hebben moet, gemakkelijk afgeleid.
I) Men zou wellicht in den waan kunnen verkeeren, dat het
bezwaar, waarvan hier sprake is, -door het zijdelings tegen elkaar
aanschuiven der schoolbanken vervalt. Op zichzelf is dit inderdaad
het geval. Maar eene nieuwe moeielijkheid treedt onmiddellijk voor
de uit den weg geruimde in de plaats. De gelegenheid tot circulatie
moet dan n. 1. elders, en wel achter elke rij banken, worden gevonden.
Maar behalve dat dit eene in andere opzichten minder aannemelijke
inrichting van de leuning der schoolbank noodzakelijk maken zou,
staat men nu voor het gevaar, dat de achterste rij banken te ver
van het bord geraakt.
-ocr page 31-
23
Zoo leidt b. v. de toepassing op lokalen, waarin 48
leerlingen worden geplaatst — in verband niet de voor-
scbrifteu van art. 24 der wet een maximum — tot bet vol-
gende resultaat. De verschillende maten zijn kortheidshalve
met de hierboven gebezigde letters aangeduid.
Lokaal I en II der 6klassige school.
a..........1,5 M. e..........0,6 M.
b. 6 X 0,67 ... 4,1 »\') /. 8 X 0,50 ... 4,0 »
e..........1,5 » jr. 3 X 0,4. ... 1,2 »
UU h..........]fJL
6,8 M
7,1 X 6,8 = 48,28 M*.
Lokaal III en IV der GMassige school.
a..........1,5 M. e..........0,6 M.
b. 6 X 0,72 ... 4,4 »l) ƒ. 8 X 0,55 ... 4,4 »
c..........1,5 > g. 3 X 0,4. ... 1,2 »
tTTT *..........l±L
7,2 M.
7.4  X 7,2 = 53,28 M!.
Lokaal V der 6klassi<je school.
a..........1,5 M. e..........0,6 M.
b. 6 X 0,74 ... 4,5 »\') ƒ. 8 x 0,55 ... 4,4 »
c..........1,5 » g. 3 X 0,4. ... 1,2 »
UU *......•• • • • i.o »
7,2 M.
7.5  X 7,2 = 54,00 W.
Lokaal VI der Qklassige school.
a..........1,5 M. e..........0,6 M.
b. 6 X 0,74 ... 4,5 »\') /. 8 X 0,60 ... 4,8 »
e..........1,5 » g. 3 X 0,4. ... 1,2 »
TjTÜ. h..........1\'° *
7,6 M.
7,5 X 7,6 = 57,00 M*.
Worden aan de lokalen de verschillende afmetingen
gegeven, waartoe bovenstaande berekening leidt, dan.
zou ook daar, waar deze het kleinst zijn (bij lokaal
I en II) op 1 M\'. grondoppervlakte per leerling kunnen
worden gerekend. Uit een hygiënisch oogpunt acht
de Commissie dat voldoende. Daar men, ter wille van
de symmetrie van het gebouw, allicht aan al de
lokalen gelijke afmetingen zal geven — en wel die van
het grootste — zal feitelijk in de meeste, zoo niet in alle
lokalen meer oppervlakte voorhanden zijn. Niet enkel
in de lagere klassen, voor welke de afmetingen
geringer konden zijn genomen, maar ook in de hoogere,
\') Hierin is eene geringe speling gelaten, o. a. met het oog daarop,
dat in elk lokaal enkele banken voorhanden zullen zijn, iets grootcr dan
de andere. — Vgl. hieronder, in de toelichting van § 19.
-ocr page 32-
24
waar feitelijk grooter oppervlakte per leerling beschik-
baar zal zijn, doordat de daarvoor bestemde lokalen,
wijl niet alle leerlingen uit de lagere klassen de school
plegen af te loopeu, niet geheel zullen zjjn gevuld.
Behalve de grondoppervlakte, behoort de hoogte van
het schoollokaal bepaald te worden. Deze kan in geenen
deele willekeurig worden gekozen.
Neemt men het lokaal te lang, dan loopt men groot
gevaar, ten opzichte van de eischen der verlichting
in gebreke te blijven. (Men vergelijke daarover nader
de toelichting bij § 12).
Wordt daarentegen het vertrek te hoog genomen —
een middel, dat tot dusver niet zelden tot vermeerdering
van den luchtinhond van het schoolvertrek is aan-
gewend, dan wordt door den hoogst lastigen klankgalm,
welke daarmede veelal gepaard gaat, het onderwijs
grooteljjks bcrnoeielijkt en van den onderwijzer eene
overmatige inspanning gevergd, die soms noodlottige
gevolgen na zich sleept.
Op beide bezwaren lettende, kwam de Commissie tot
het besluit, dat men bij de bepaling der hoogte van
een schoolvertrek wél doet, de grens van 4,5 tot 5 M.
noch naar beneden, noch naar boven te overschrijden.
De Commissie heeft het niet overbodig geacht, op
PI. X en PI. XI eenige toepassingen te geven van de
beginselen, waarvan in dit artikel werd uitgegaan.
§ 11. Afscheiding dor lokalen onderling.
Of het al dan niet wenschelijk is, de school te ver-
deelen in even veel geheel van elkander afgescheiden
lokalen, als er onderwijzers werkzaam — of, gelijk
liet eigenlijk behoorde te wezen, als er klassen in de
school aanwezig — zijn, daarover bestond in den boezem
tier Commissie verschil van gevoelen.
Zij, die de gelegenheid wenschen om twee onderwijzers
in hetzelfde lokaal samen te laten werken (natuurlijk onder
voorwaarde, dat dit lokaal voldoende ruimte aanbiede),
hechten er o. a. aan, dat daarbij de jongere onderwijzer a.
h. w. onder het oog van zijn ouderen ambtgenoot werkzaam
is, dezen nu en dan kan gadeslaan en zijnerzijds van hem
wenken ontvangen, welke hij zich ten nutte kan maken. Zij
wijzen voorts op de wenschelijkheid, dat bij ontstentenis
van een onderwijzer het toezicht over de aan dezen
opgedragen klasse zonder bezwaar kan worden overge-
nomen door den anderen onderwijzer in het gemeen-
schappelijk lokaal.
De voorstanders der geheel afgescheiden lokalen stellen
daartegenover, dat de taak, voor rekening komende van
eiken onderwijzer eener lagere school, zwaar genoeg is
om het wenschelijk te maken, dat hg zich onverdeeld
daaraan wijde. Inzonderheid voor den jongeren onderwijzer
achten zij dit van gewicht, behoudens het toezicht en,
zoo noodig, de leiding, met name van het hoofd der
school. Tegenover het voordeel eener gemakkelijke regeling
-ocr page 33-
25
in gevallen van oatsteuteuis, bij vereeniging van meer
dan ééue klasse in hetzelfde lokaal, stellen zij liet ou-
miskenbare nadeel der stoornis, welke het onderwijs in
de eene klasse noodwendig voor dat der andere teweeg
brengeu moet.
Het komt hun bovendien voor, dat een middenweg
kan worden gevondeti, waarbij de klassen niet door
gewone muren, maar door wanden met groote glazen
deuren van elkander worden gescheiden, in dier voege als
de inrichting, die in PI. VI, lig. 2 is afgebeeld.
De voordeelen van dezen vorm van afscheiding springen
in het oog. Worden voorts aan de glazen deuren de
afmetingen gegeven, welke men in de aangehaalde figuur
kan zien, dan lijdt het geen twijfel, of de geweuschte
voorziening in gevallen van ontstentenis zal ook bij deze
afscheiding mogelijk zijn.
De meerderheid der Commissie meende dan ook, dat
die behoort te worden aanbevolen.
Zij erkent overigens gaarne, dat, inzonderheid voor
scholen, waarvan ook het hoofd eene klasse geheel voor
zijne rekening moet nemen, het voorhanden zijn van
één lokaal, waarin twee klassen kunnen worden geplaatst,
zijne voordeelige zijde heeft.
De bedoelde afscheidingen verplaatsbaar te maken,
gelijk door sommigen is aanbevolen, scheen der Commissie
weinig raadzaam toe, al aanstonds reeds op grond,
dat het zeer bezwaarlijk zal blijken, geniakkeljjke ver-
plaatsbaarheid te vereenigen met solieden bouw, waarbij
«gehoorigheid» der lokalen, over en weer, wordt ver-
meden.
§ 12. Lichtramen.
De redenen, welke de Commissie hebben geleid tot
het voorschrift, dat lichtrameu slechts aan ééue zijde
van het schoolvertrek mogen worden aangebracht, staan
in nauw verband met het resultaat harer overwegingen
aangaande de wijze, waarop de schoolbanken doelmatig
in het lokaal worden geplaatst.
Wat nu dit laatste punt aangaat, zoo kan er geen
twijfel zijn, dat het invallen van het licht van voren,
zoodat de leerlingen daarin staren, indien zij naar het
bord willen zien, als hoogst schadelijk voor het gezichts-
orgaan, nadrukkelijk behoort te worden verboden.
Verlichting vau de rechterzijde en niet minder van
achteren, doet — tenzij in het laatste geval de vensters
zeer hoog worden aangebracht — de schaduw vallen op
zoodanige wjjze, dat het schrijven daardoor wordt be-
moeielijkt.
Blijft dus, als alleen bruikbaar, de verlichting over
van de linkerzijde.
Aan nieuw te bouwen scholen behoort deze naar het
gevoelen der Commissie, zonder uitzondering voor alle
lokalen te worden aangenomen.
Bij minder gunstige ligging van het gebouw zal
7
-ocr page 34-
20
zich het geval kunnen voordoen, dat van de linkerzijde
alléén het licht niet in voldoende hoeveelheid kan
verkregen worden. De vraag zal worden gedaan, of dan
het aanbrengen van lichtramen achter, of aan de rechter-
zijde der leerlingen, niet zijn nut hebben kan. Het laatste
heeft zelfs, onder voorwaarde dat het licht van de rechter-
zijde zeer uit de hoogte invalle, nog in den jongsten tijd
verdediging gevonden. \') Eene kruising van licht, gelijk
die zoodoende moet ontstaan, houdt de Commissie intusschen,
na ernstige overweging, voor minder wenschelijk. Eene
verlichting van de achterzijde zou dan nog de voorkeur ver-
dienen , mits ook in dit geval de ramen niet lager dan b. v.
2,5 M. uit den vloer van het lokaal werden aangebracht. Is
de ligging van het terrein, voor den schoolbouw bestemd,
van dien aard, dat het noodige licht niet ontbreekt,
dan is verlichting alléén van de linkerzijde, bij afmetingen
als de lokalen hebben in verband met de voorschriften
van § 10, ongetwijfeld voldoende. Kan aan de genoemde
voorwaarde niet worden voldaan, dan is het beter, een
ander terrein te zoeken.
Door alinea 2 der § te formnleeren, gelijk dit is
geschied, heeft de Commissie getracht, de zekerheid, dat
eene voldoende hoeveelheid licht aanwezig zij — onge-
twijfeld eene der hoofd-voorwaarden voor de deugdelijkheid
van een schoollokaal — te vereenigen met praktische
uitvoerbaarheid uit een bouwkundig oogpunt.
Opdat omtrent dit punt geen misverstand besta, wenscht
de Commissie ook hier met nadruk hare bedoeling te
doen uitkomen, dat bij de berekening van het aaute-
brengen glas-oppervlak de afmetingen van het raamhout
niet mogen worden medegerekend.
Bij het aannemen van JS der grondvlakte van het school-
Tertrek is van de vooronderstelling uitgegaan, dat de
ligging van het vertrek «normaal» zij. Is die ligging
derhalve uit het oogpunt der verlichting minder gunstig
te noemen, dan behoort het glasoppervlak naar even-
redigheid grooter te worden genomen.
De uitvoering der zaak meende de Commissie geheel
aan den bouwmeester te mogen overlaten.
Het schijnt voldoende, hier terloops te wijzen op de
wenschelijkheid, dat de lichtramen in elk geval zoo hoog
worden opgetrokken, als met de eischen der bouwkunst
Tereenigbaar is. Deze inrichting toch vloeit uit de na-
leviug der voorschriften voor de verlichting der lokalen,
in verband met de overige Algemeene regelen, als van
zelve voort.
Verlichting van boven acht de Commissie voor de
vertrekken der lagere school niet wenschelijk. Nog daar-
gelaten de bezwaren, die daarbij door het neerdruppelen
Tan condensatiewater en dgl. kunnen ontstaan, aarzelt
l) De »(dairage bilatéral avec intensités lumineuses différente* van
Pr. oalezowski, te Parijs. Cf. cohn, die Schulhygiene au/der Pariser
Wtltavsstellung
, 18 7 8. •
-ocr page 35-
27
zij er toe medetewerken, de school in dit opzicht het
voorkomen te geven van eene gevangenis. Het uitzicht
op den blauwen hemel, en — kan het zijn — op
wat groen, gunt zij der jeugd te gaarne, dan dat
zij daarvan zou willen afstand doen uit vrees, dat de
afleiding, welke dit uitzicht geeft, de resultaten van
goed onderwijs in gevaar zal brengen.
De bovenkant van den onderdorpel der ramen is in
verband met de verlichting der naastbij geplaatste school-
banken, aangenomen op 1,3 M. boven den vloer.
De lambrizeering onder de ramen wordt gevoegelijk
bekleed met hout.
Is het schoolgebouw geplaatst in eene drukke en niet
breede straat, dan zal er wellicht grond bestaan, de
lambrizeering iets hooger te nemen; nimmer intusschen
ten koste van het oppervlak der lichtramen. Daar het
zijne moeielijkheid hebbeu kan, dit laatste op andere
wijze te vinden, verdient het overweging, de benedenste
ruiten in dat geval aan de binnenzijde te bestrijken met
eene ondoorschijnende, maar veel licht doorlatende zelf-
standigheid.
Het gebruik van matglazen ruiten komt der Corn-
missie voor, alleen dan overweging te verdienen, wanneer
het onmogelijk blijkt, genoeg licht in het vertrek te
verspreiden bij \'t gebruik van gewoon, doorschijnend
glas.
De vraag, welke inrichting, in verband met het voor-
schrift der voorlaatste alinea van deze §, voor de vensters
de meest doelmatige is te achten, wordt meer eigenaardig
beantwoord bij de toelichting van § 16, waarin van de
ventilatie der lokalen sprake is.
Omtrent het aanbrengen van zonneblinden of gordijnen
bepaalde voorschriften te geven, werd door de Commissie
bezwaarlijk geacht. Hierbij dient men wederom in de eerste
plaats met locale omstandigheden te rade te gaan.
Zij bepaalt zich dus tot de mededeeling, dat voor
lokalen, die in zeer sterke mate aan de zon zijn bloot-
gesteld , het aanbrengen van zonneblinden haar voorkomt
aanbeveling te verdienen, mits daaraan de inrichting
worde gegeven, welke men op PI. I, fig. 9—11, vindt
voorgesteld en waarbij de hoeveelheid licht, die wordt
afgekeerd, door beweging der schoepen naar omstandig-
heden kan worden geregeld. Zulke zonneblinden hebben
het voordeel, dat zij gemakkelijk worden schoonge-
houdeu en weinig of geeue reparatiekosten vereischen,
indien zij met de noodige zorg zijn vervaardigd. Van
belang is het, dat hunne binnenzijde dof wit worde
geverfd. Daardoor wordt voorkomen, dat het contrast
met het licht, door de tusschenruimten der schoepen in-
vallende , al te sterk zij, en verkrijgt men dus een meer
gelijkmatig licht.
Van inrichtingen, binnen de lokalen tot tempering
van het zonlicht aan te brengen, zouden naar \'t gevoelen
der Commissie, op zich zelve rolgordijnen de voorkeur
-ocr page 36-
28
verdienen , zoodanig ingericht, dat zij zoowel van beneden
naar boven, als omgekeerd, voorbij het venster kunnen
worden bewogen. Doelmatig zou het zijn, ook tot af-
keering van eenige warmte, die gordijnen te kiezen van
hout, in zeer dunne staafjes gesneden, gelijk ze tegen-
woordig veelvuldig worden gebruikt. Maar het is niet
te ontkennen, dat daarbij de reparatie-kosten vrij aanzienlijk
zullen zijn. Ook linnen gordijnen en dgl. kunnen gebezigd
worden. De kleur daarvan neme men bij voorkeur licht
blauwachtig grijs.
Worden echter in het schoollokaal klep-ramen aange-
bracht, gelijk die uit het oogpunt der ventilatie door
de Commissie voor onmisbaar worden gehouden, dan is
het wel is waar niet geheel onmogelijk, maar toch vrij
bezwaarlijk, van de bedoelde rolgordijnen gebruik te
maken. Voor die gevallen is het verkieslijk, grijs linnen
schuifgordijuen te bezigen, op eenigen afstand van de
vensters aangebracht eu ter voorkoming van het lastige
opwaaien, van de inrichting voorzien, welke in fig. 1,
van PI. I en de daarbij behoorende verklaring is aan-
gegeven.
§ 13. Vloeren.
In vele der tot dusver ten ouzent gemaakte verordeningen
op den bouw van schoollokalen vindt men, behalve van
houten vloeren, gewag gemaakt van bevloering met
klinkers, met portland-cement of met beton. Het moet
de aandacht trekken, hoe er daarbij steeds op aan-
gedrongen wordt, dat ook in die gevallen de gang-
paden alsmede de plaats voor de onderwijzers met een
plankenvloer worden belegd, of dat daarvoor worde
gebruikt gemaakt van houten blokjes, op hun kant
gezet. Iu die beperking van den eigenlijken steenen
vloer tot het gedeelte, waarop de schoolbanken zijn
geplaatst, ligt de erkenning der zwakke zijde van het
stelsel opgesloten. Steenen vloeren toch zijn uit den
aard der zaak, aangebracht op een bodem, als die in
ons land veelal is, vochtig en kil. Zoolang nu in de school-
banken, gelijk bij de lagere klassen het geval is, voet-
planken aanwezig zijn op min of meer aannierkelijken
afstand van deu vloer, zullen de nadeelige gevolgen zich
minder doen gevoelen; in de hoogere klassen daarentegen,
waar zulke voetplanken of niet woïdeu aangebracht of
op geringen afstand blijven van den steenen vloer, is
dit zonder twijfel wél het geval. De Commissie meent
dan ook, dat het raadzaam is, in deze aangelegenheid den
koninklijken weg te bewandelen en eene houten be-
vloering aan te bevelen voor geheel het schoolvertrek.
Zoozeer is de Commissie overtuigd van de wenschelijk-
heid, dat voor droge vloeren in de schoolvertrekken worde
zorg gedragen, dat zij, zouder zoo ver te willen gaan,
als dit b. v. in de Oosteurjjksche verordeningen geschiedt,
die overal het aanbrengen van kelderruimte onder de
lokalen verlangen, met nadruk moet aanbevelen, dat
-ocr page 37-
29
tusschen de binten, waarop de vloeren rusten, kap-
gewelfjes worden aangelegd.
Aan den andereu kant ontkent de Commissie niet,
dat er ook teu ouzeut droge, zandige terreinen worden
gevonden, waar de bedoelde voorzorgsmaatregelen over-
bodig zijn te achten, en door het nalateu daarvan eene
geoorloofde bezuiniging op de bouwkosten wordt ver-
kregen. Voor die gevallen is in den tweeden volzin van
alinea 1 der § eene uitzondering gemaakt.
Ter aanvulling van het voorschrift van alinea 2 is
het noodig te vermelden, dat de behandeling van de
boveuvlakte der vloeren met kokende liju-olie éénmaal
\'sjaars behoort te worden herhaald.
Het verschaffen van gelegenheid tot eenige lucht-
strooming ónder de vloeren in het schoolgebouw, waardoor
het verstikken van het gebruikte bouwmateriaal wordt
voorkomen, behoeft geene opzettelijke verdediging.
§ 14. Plafond.
Een eenvoudig gestncadoord plafond, dat telkenmale,
wanneer dit noodig blijkt, gemakkelijk kan worden
gewit, scheeu der Commissie toe, met het oog op reinheid
en licht, de meest verkieslijke vorm van zolderbekleeding
te zijn.
Bezit het schoollokaal meer dan ééne verdiepiug, dan
verdient het, inzonderheid met het oog op de bepaling
der laatste alinea van § 8, overweging, behalve voor
de vertrekken der bovenste verdieping, een anderen weg
in te slaan, b. v. dien, welke in den tweeden volziu van
§ 14 aangegeven wordt.
Van bekoepeliugen is het uitgemaakt, dat zij een hoogst
nadeeligen invloed plegen uit te oefenen op de verspreiding
van het geluid in het lokaal. Ook geven zij aanleiding
tot het afdruppeleu van condeusatiewater, waardoor
allerlei last veroorzaakt wordt. Daar zij bovendien
zeer wel kunnen worden gemist, heeft de Commissie
geene zwarigheid gemaakt, ze eenvoudig uit te sluiten.
§ 15. Verwarming dor lokalen.
Met «gelijkmatige» temperatuur wordt in het voor-
schrift dezer § niet enkel bedoeld, dat de temperatuur
van het lokaal gedureude den gansenen schooltijd zooveel
mogelijk op dezelfde hoogte worde gehouden; maar óók ,
dat overal in het lokaal de temperatuur zooveel mogelijk
dezelfde zij. Bij het gebruik van eene warmtebron,
welke — gelijk b. v. eene kachel — eene bepaalde
plaats inneemt in het vertrek, is dit laatste natuurlijk
slechts tot op zekere hoogte mogelijk. Men streve er
dan naar, o. a. door het aanbrengen van een mantel
van doelmatige afmetingen rondom de kachel, het doel
zooveel mogelijk nabij te komen.
Op de vraag, welk stelsel van verwarming voor
schoollokalen in \'t bijzonder verdient te worden aau-
bevoleu, loopt men gevaar, even velerlei antwoorden
8
-ocr page 38-
30
te bekomen als er deskundigen zijn, die hunne krachten
aan de oplossing van het vraagstuk hebben beproefd.
De Commissie acht zich niet gerechtigd, uit de vooral
bij zoogenoemde ccentrale» verwarming veelal vrij
samengestelde en niet zelden kostbare inrichtingen, van
verschillende zijden aanbevolen, eene keuze te doen. In
verband met de straks te bespreken verversching der
lucht van het schoolvertrek acht zij de meeste voor de
meerderheid onzer lagere scholen zelfs onaannemelijk en
gelooft zij \'t verstandigst te handelen, door bij hare
voorschriften en beschouwingen uit te gaan van de voor-
onderstelling, dat in ieder schoollokaal eene eenvoudige
zoogenaamde «kolomkachel» aanwezig zij, welke men
overal verkrijgen kan en waarvan iedere kachelsmid,
die zijn ambacht verstaat, de gewenschte afmetingen
met het oog op het te verwarmen vertrek weet aan
te geven.
De temperatuur, welke in het koude jaargetijde in het
schoollokaal wordt onderhouden, wenscht de Commissie
vooral niet hoog. Slechts de onderwijzer, die zich zei ven
reeds tot op zekere hoogte heeft verwend, kan daar-
tegen bedenking hebben.
Bij de kunstmatige verwarming der schoollokalen in
den winter zal het mogelijk zijn, de temperatuur in die
lokalen vrij wel te beperken binnen zekere grenzen. Maar
niemand kan beletten, dat in het warme jaargetijde de
temperatuur die grenzen aanmerkelijk overschrijdt. Dan
zullen nu en dan bijzondere maatregelen van voor-
ziening noodig zijn. Zoo worde steeds, wanneer de warmte
tot, b. v., 22° C. (71,6° F.) is gestegen, door het
besprenkelen van den vloer met koud water, gedurende
den tijd, dien de lokalen zijn ontruimd, eenige verfrissching
aangebracht. Stijgt de temperatuur tot 27° C. (80° F.),
dan acht de Commissie de voortzetting van den gewonen
arbeid bedenkelijk. Ontruiming en sluiting der school
onder die omstandigheden is echter — naar zij vreezen
moet — in vele gevallen nóg bedenkelijker: overal b. v.,
waar het verblijf in de school slechts kan worden ver-
wisseld met dat in eene bekrompen woning of in de
brandende zon op straat. Den onderwijzer late men liever
handelen, gelijk hij \'t doelmatigst acht. Is er lommer
in den omtrek van het schoolgebouw, dan zal hij zich
met de leerlingen daarheen begeven. Moet hij blijven in
de school, dan zal hij hen daar zoo bezig houden, dat
de minst mogelijke inspanning van hen worde gevergd,
en daarbij geen middel ongebruikt laten, wat eenige
verfrissching aanbrengen kan.
§ 46. Luchtververschiiig.
Ten gevolge van de ademhaling en de uitwaseming
der in een lokaal aanwezige personen worden in de
lucht van dat lokaal bijproducten der dierlijke stof-
wisseling opgenomen, welke haar verontreinigen en haar,
wordt zij niet op eenige wijze ververscht, in steeds
-ocr page 39-
31
toenemende mate aan bruikbaarheid voor het onderhouden
der ademhaling doen verliezen, om haar ten slotte daarvoor
zelfs geheel ongeschikt te maken.
De gezondheid en de leveusenergie van personen,
genoodzaakt gedurende langen tijd in verontreinigde
lucht te leven, worden vaak op bedenkelijke wijze
ondermijnd. In dubbele mate laten zich de schadelijke
gevolgen daarvan gevoelen bij kinderen, wier levendige
stofwisseling niet enkel tot onderhoud des levens dienen,
moet, maar bovendien heeft te voorzien in de behoeften
van den groei.
Uit dien hoofde is de vraag, aan welke eischen de
lucht in schoollokaleu heeft te voldoen, eene der hoofd-
vragen van de schoolhygiëne.
Men is gewoon, op het voetspoor van Pettenkofer, \')
de verontreiniging der ademhalingslucht te meten door
de hoeveelheid koolzuur te bepalen , die er in aanwezig is.
Niet, omdat dit koolzuur als het bij uitnemendheid
schadelijke bestanddeel moet worden beschouwd, maar
omdat de hoeveelheid daarvan \'t gemakkelijkst door
waarneming kan worden bepaald, en de toeneming der
hoeveelheden waterdamp en vluchtige organische ver-
bindingen (botenaar, valeriaanzuur, etc), welke naar het
gevoelen van deskundigen de meest schadelijke verout-
reiniging der ademhalingslucht uitmaken, met de toene-
ming van het koolzuurgehalte minstens gelijken tred houdt.
Het is onuitvoerbaar, in de behoefte aan zuivere adem-
halingslucht te voorzien, enkel door aan de lokalen groote
afmetingen te geven.
Al is de diffusie der ademhaliugsprodncten groot genoeg
om in een ruim vertrek eene spoedige verspreiding daar-
van mogelijk te maken, dit neemt niet weg, dat, indien
die verspreiding snel en gelijkmatig ware, bij een eenigs-
zins aanmerkelijk getal leerlingen afmetingen der lokalen
zouden worden vereischt, welke in de praktijk onover-
komelijke bezwaren opleveren.
Er blijft dus niets anders overig, dan aan de school-
vertrekken gewone afmetingen te geven, en de daarin
aanwezige lucht te c ververschen ».
Om de hoeveelheid lucht te berekenen, welke met dat
doel in een gegeven vertrek behoort te worden aange-
voerd, is het iu de eerste plaats noodig, de hoeveelheid
koolzuur te kennen, welke door de ademhaling der leer-
lingen in een zekeren tijd wordt voortgebracht.
Volgens opgaven, der Commissie van bevoegde zijde
verstrekt, mag worden aangenomen, dat de hoeveelheid
lucht per ademhaling uitgeademd, ongeveer bedraagt:
voor kinderen van 5—7 jaar........130 cM\'.
,           »           » 8—10 » ........210 »
»           »           > 11—12 » ........275 »
»          »          » 13 » ........320 »
>          »          » 14 » ........375 »
l) Pettonkofer, ueber den Luftwechse] in Wolmgebauden, 1855.
-ocr page 40-
32
Het gehalte der uitademingslucht aan koolzuur, dat
voor den volwassene op 4,38 vol. °/0, gemiddeld, pleegt
te worden berekend, moet voor het kind wat hooger
genomen en ten minste op 4,5 vol. 0/o gesteld worden. *)
Bij elke ademhaling zal dus eene hoeveelheid koolzuur
in de lucht worden gebracht, welke kan worden geschat,
bij kinderen van 5—7 jaar......op 5,85 cM3,
» »          » 8—10 » ......» 9,45 >
» »          » 11—12 » ......> 12,37 »
» »          » 13 » ......» 14,40 »
» »          » 14 »......» 16,87 »
Kinderen van den leeftijd van 6$ tot 14 jaren doen
gemiddeld 21,5 a 25 ademhalingen per minuut, !) of
1290 a 1500 per uur.
Aangenomen, dat het aantal ademhalingen gemiddeld
op 1400 kan worden gesteld, dan zou de hoeveelheid kool-
zuur, per uur uitgeademd, mogen worden geschat op:
ongeveer 8,25 liter, bij kinderen van 5—7    jaar,
» 13,25 » » »          » 8—10      »
» 17,50 » » »          » 11—12      >
» 20,25 » » »          » 13         >
» 23,50 » » »          » 14         »
Het koolzuur-gehalte der van buiten in het school-
lokaal tredende versche lucht, wordt gevoegelijk op
0.0005, in volumen gesteld. *)
Het koolzuur-gehalte, toe te kennen aan lucht, welke
als nog even bruikbaar is te beschouwen, hangt natuurlijk
samen met de eischen, welke men op dit punt meent
te moeten doen. En daarin is tusschen de deskundigen
nog al verschil.
Dit is, naar de overtuiging der Commissie, zeker,
dat het niet te verantwoorden is, de grenzen der schadelijke
lucht gelijk te stellen aan die der algemeen bemerkbaar
onzuivere lucht. Ongetwijfeld behooren, waar van herhaalde
en voortdurende inademing van verontreinigde lucht —
gelijk in schoollokalen — sprake is, de bedoelde grenzen
aanmerkelijk enger te worden genomen.
Veeleer is het «met de schadelijkheid van veront-
reinigde lucht voor de gezondheid eveneens gesteld als met
de nadeelen van onzuiver drinkwater: het is moeilijk,
daarvoor een zekeren maatstaf te vinden. Het is zeer wel
mogelijk, dat de gezamenlijke hoeveelheid vreemde bestand -
deelen groot is, en toch onschadelijk; aan den anderen
kant kan zij gering zijn, en niettemin gevaarlijk. Onder
zulke omstandigheden handelen wij ten opzichte van
water en lucht beide \'t veiligst, wanneer wjj er in het
«) Volgens opgaven van Vierordt — Physiologie des Kindesalters,
in: Gerhard\'s Handbuch der Kinderkrankheiten, 1877 — is de ver-
houdingper KG. lichaamsgewicht: volwassene, 14 G. CO* per24 uren;
kind, 18,6 tot 24,3 G. CO» per 24 uren.
2)  Kameaux, in Me\'m. de 1\'Acad. de Belgique, T. 29, 1857, aan-
gchaald bij Vierordt, o. c.
3)  Lang, neber natürliche Ventilation, 1877, p. 27, 28.
-ocr page 41-
33
algemeen naar streven, de aanwezigheid van vreemde
bestauddeelen zooveel mogelijk uit te sluiten. Dit toch is
buiten twijfel, dat de grootst mogelijke graad van zuiverheid
ook den besten waarborg oplevert, dat schadelijke bestand-
deelen buiten spel blijven ». \')
Is deze beschouwing juist, dan gebiedt de voor-
zichtigheid, het bedoelde koolzuur-gehalte vooral niet te
hoog te nemen.
Volgens Pettenkofer moet «in elk geval de lucht,
welke ten gevolge van ademhaling en uitwaseming meer
dan 1,0 per mille koolzuur bevat, voor slecht worden
verklaard en ongeschikt voor een bestendig verblijf daarin;
terwijl eene goede kamerlucht, waarin de mensch blijkt zich
op den langen duur behagelijk en wél te bevinden, een
koolzuur-gehalte heeft, dat 0.7 per mille niet te boven gaat».
De Commissie maakt geen bezwaar, de bedoelde 1,0
per mille als grenswaarde aan te nemen.
De berekening der hoeveelheid lucht, welke in liet
vertrek moet worden aangevoerd en daaruit verwijderd,
opdat die grenswaarde gedurende den schooltijd niet
worde overschreden , levert eigenaardige moeielijkhedeii op.
In het eerste gedeelte van den schooltijd zou, zoolang
de grenswaarde nog niet is bereikt, eigenlijk geene
versche lucht behoeven te worden aangevoerd. De gedu-
rende den gansenen schooltijd intevoeren hoeveelheid
lucht kan derhalve iets geringer zijn dan noodig zou
wezen, als reeds bij den aanvang daarvan de greuswaarde
van het koolzuur-gehalte aanwezig ware geweest.
Voorts is er in elk vertrek eene natuurlijke lucht-
verversching door de muren en alle kleine openingen
en reten, tengevolge waarvan evenzeer de henoodigde
hoeveelheid versche lucht iets kleiner wordt. Het bedrag
dier ventilatie hangt van allerlei plaatselijke omstandig-
heden af, blijvende zoowel, die met de constructie en
de ligging van het gebouw samenhangen, als tijdelijke,
die door wind en weder en door temperatnursverschillen
binnen en buiten worden beheerscht. Dat bedrag is dus
zeer veranderlijk en onzeker; en het zou bedenkelijk zijn,
den invloed daarvan hoog aan te slaan bij eene berekening,
welke ook voor ongunstige omstandigheden gelden moet.
Neemt men nu al een zeker bedrag daarvoor aan 2)
(op grond van onder bepaalde omstandighedeu gedane
proefuemingen), dan nog wordt eene ingewikkelde be-
rekening vereischt om te bepalen, hoelang het zal duren
eer in een vertrek van bepaalde afmetingen, bij aan-
wezigheid van een zeker aantal leerlingen, het oorspron-
kelijk koolzuur-gehalte der lucht tot de grenswaarde zal zijn
toegenomen, zoodat derhalve de kunstmatige luchtver-
versching zou moeten aanvangen. In nog hoogere mate
is dit het geval, wanneer men wil berekenen, hoeveel
\') Gtitachten der Special-Commission fiir Gesundheidspflege in B.isel.
(Voon. prof. His), 1877, p. 83.
2) Men vgl. b. v. Dr. C. B. Spruyt, in Verslagen van de Vereeniging
tot verbetering der volksgezondheid, te Utrecht,
1874, blz. 39.
9
-ocr page 42-
3-1
lacht van den aanvang af moet worden ingevoerd, opdat
de grenswaarde gedurende den schooltijd niet worde
overschreden.
Die ingewikkelde berekening kan intusschen worden
vermeden. Het gewenschte resultaat kan op eenvoudiger
wijze met voldoende nauwkeurigheid bij benadering
worden verkregen.
Gemaakte berekeningen en ervaringen in ongeventileerde
scholen leeren, dat onder gewone omstandigheden —
zelfs als er niet meer kinderen aanwezig zijn dan de
Commissie wenschelijk acht — de grenswaarde van het
koolzuur-gehalte reeds binnen het eerste halfuur wordt
bereikt. \')
Wij kunnen dus, zonder te ver te gaan, bij onze
berekening uitgaan van de vooronderstelling, dat de
grenswaarde reeds bij den aanvaug van den schooltijd
aanwezig is; vooreerst, omdat het slechts een klein
bedrag is, dat verwaarloosd wordt; ten andere, omdat
daartegen andere omstandigheden opwegen, die on-
mogelijk iu de berekening waren op te nemen. De
menging toch der versche lucht, welke slechts op
ééne, of althans slechts op enkele, plaatsen in het
lokaal wordt ingevoerd, met de lucht iu dat lokaal,
vereischt eenigen tijd en is nimmer volkomen. Door
verschillende omstandigheden kan zij meer of minder
worden tegengewerkt, b. v. door luchtstroomingen ten
gevolge van temperatunrsverschillen in het vertrek, enz.
Een gedeelte der ingevoerde lucht kan alzoo het vertrek
weer verlaten zonder met de ademhalingsproducten volledig
gemengd te zijn. Die producten zelve worden eveneens
niet dan na een zekeren tijd door het geheele in het
lokaal aanwezige luchtvolumen verspreid. Deze invloeden
alle te berekenen, is natuurlijk niet mogelijk. In goed
geventileerde vertrekken intusschen is het nadeel niet
groot, en indien wij het laten opwegen tegen het
voordeel, dat bij den aanvang van het school-uur feitelijk
een lager koolzuur-gehalte in de lucht van het lokaal
I) Ware er gecne «natuurlijke» ventilatie, en kon men derhalve
aannemen, dat de lucht in het lokaal dezelfde hleef, dan zou, b. v.,
in een vertrek van (6 X 8 X 4,5) M3 = 216 M3, inhoud,
waarin 50 kinderen van 8—10 jaren,
in 1 uur worden voortgebracht 50 X 0,01325 := 0.6625 M3 koolzuur;
dus in een tijd f...............«X 0,6625 M».
In het vertrek zijn aanwezig 216 X 0,0005 — 0,108 M3 koolzuur.
De grenswaarde wordt bereikt, als het vertrek 216 X 0,001 ZZZ
0,216 M3 koolzuur bevat.
De tijd r, na welken dit het geval zal zijn, volgt uit de vergelijking:
t X 0,6625 M-l r= (0,216 — 0.108) M\', waaruit t = 0,163 uur,
d. i. bijna 10 minuten.
Nu werkt echter feitelijk de natuurlijke ventilatie mede. Daardoor
zal het langer duren eerde grenswaarde zal zijn bereikt. Toch is dit,
onder overigens gelijke omstandigheden, bij eene natuurlijke ventilatie
van het geheele kamervolumen in één uur — dus bij een hoog, en
ielden te bereiken, bedrag — bij benadering gerekend reeds na ruim
11 minuten het geval.
Waarnemingen, waarbij reeds spoedig na den aanvang van den
schooltijd een koolzuur-gehalte van 0.001 en meer werd gevonden,
zijn er vele bekend.
-ocr page 43-
30
aanwezig is dan in onze berekening werd aangenomen,
zullen wij geen gevaar loopen, dat hare uitkomst — de
hoeveelheid lucht, die moet worden ingevoerd, — al te
veel van de waarheid afwijkt.
Voorondersteld nu, dat het koolzuur-gehalte van de
lucht iu het lokaal reeds de grenswaarde hebbe bereikt,
en dat na elke ademhaling de op nieuw voortgebrachte
ademhaling3-producten met de aanwezige lucht worden
gemengd, dan heeft men slechts te berekenen, hoeveel
lncht bij elke ademhaliug van den leerling moet worden
ingevoerd om na menging met het voortgebrachte kool-
zuur de aangenomen grenswaarde te verkrijgen. Een
even groot volumen lucht met dat koolzuur beladen,
zal dan het vertrek verlaten, als er een volumen versche
lucht is ingevoerd; de samenstelling blijft dus standvastig.
Noemen wij
de grenswaarde vau het koolzuurgehalte......p;
het koolzuur-gehalte der versche lucht.......a;
de hoeveelheid koolzuur, per ademhaling, door een
leerling van een zekeren leeftijd voortgebracht . . . k;
dan zullen, daar 1 M\' lucht nog slechts p —a M3
koolzuur opnemen kan, voor de k M! koolzuur, welke
na ééne ademhaling moeten worden opgenomen, — M3
versche lucht noodig ziju, en per uur 1400 maal
dat bedrag.
Stellen wij het benoodigd bedrag per uur == L, dan
is voor een leerliug van 5—7 jaar de berekening de
volgende:
L = aj^R M» = 16,5 Ms.
Voor de overige leeftijden is de uitkomst der berekening:
8—10 jaar............26,5 M\'.
11—12 » ............35,0 M\'.
13     » ............40,5 M\'.
14     » ............47,0 M*.
Behooren deze cijfers nu al met een zeker bedrag te
worden verminderd wegens de werking der «natuurlijke»
ventilatie, l) het lijdt geen twijfel, dat, onder normale
omstandigheden, naar gelang van den leeftijd der leer-
lingen , een aanvoer van ongeveer 15 tot ongeveer 40 M\'
versche lucht per uur en per leerling geen te hooge
eisch is.
Doen wij tegenover deze uitkomst vervolgens de vraag,
wat er met de middelen tot luchtverversching, binnen
het bereik liggende van onze lagere scholen in het
algemeen, kan worden gedaan, dan luidt het antwoord ■),
dat, ingeval wordt gebruik gemaakt van het stelsel van
verwarming en luchtverversching, aanbevolen door de
heeren Levoir en Van Bemmelen — men vgl. nader
\') Bij aanneming eener matige natuurlijke ventilatie, van b. v.
\\ kamervolumen per uur, bedraagt die in scholen, waar 4,5 M:t lucht
per leerling aanwezig is — per uur en per leerling — nog slechts
2,25 Ms.
*) Van Bemmelen Schoolbode, 1874, p. 461.
-ocr page 44-
36
blz. 38 — onder minder gunstige omstandigheden (stille
lucht, gering temperatuursverschil binnen en buiten de
lokalen enz.) de in het lokaal aanwezige lucht ticeem&len
in het uur kan worden vernieuwd \'); onder normale
omstandigheden schijnt op eene luchtverversching van
driemalen per uur te mogen worden gerekend, bij aan-
merkelijk temperatuursverschil binnen en buiten en bij
zeer gunstige windrichting op nog meer *). In verreweg
de meeste andere gevallen — de zeer weinige scholen,
die een stelsel van «centrale» verwarming bezitten,
buiten rekening gelaten — wordt, tenzij de ramen in
het lokaal kunnen worden opengezet, zelfs het boven-
genoemde minimum slechts zelden bereikt.
Het is derhalve duidelijk, dat reeds op den lucht-
aanvoer, volgens onze zeer matige berekening noodig
gebleken, behalve in bijzondere gevallen of onder zeer
gunstige omstandigheden, niet zal kunnen worden ge- ,
rekend, ook dan niet, wanneer aan de voorschriften
van § 10 der algemeene regelen betreffende de afme-
tingen der lokalen, in elk opzicht wordt voldaan.
Zal men dan, daar, waar de aanschaffiug vau krachtiger,
maar kostbare, ventilatie-inrichtiugen onbereikbaar is,
aan de schoollokaleu in verhouding tot het aantal leer-
lingen, dat daarin wordt geplaatst, grooter afmetingen
geven dan in de aangehaalde § werd verlangd?
Voorzeker zal in sommige gevallen dit middel met vrucht
worden toegepast. Maar de Commissie aarzelt, de minima
te verhoogen, welke voor alle scholen bindend moeten zijn.
Daarentegen is zij eenstemmig van gevoelen, dat er
noodzakelijkheid bestaat, in de lagere school algemeen
den maatregel in te voeren, dat, tenzij de weersgesteld-
heid of andere omstandigheden daaraan onoverkomelijke
hinderpalen in den weg mochten leggen, alle lokalen
minstens éénmaal gedurende eiken gewonen morgen- of
namiddag-schooltijd door de leerlingen worden ontruimd
en met alle beschikbare middelen «gelucht» , en dat dit
laatste met de meest mogelijke zorg eveneens geschiede
gedurende den tijd, waarop geen school gehouden wordt.3)
l) Op het aanbrengen en vooral op het onderhouden van lokvuurtjes,
gasvlammen of dgl. —Van Bemmclen, 1. c., p. 466 — waardoor in
de bedoelde gevallen een krachtiger lucht-toevoer zou kunnen worden
verkregen, durft de Commissie in onze lagere scholen niet al te vast
te rekenen.
1) In eene volgens zijn stelsel geventileerde school te Enschedee,
vond dr. V. B. bij een temperatuursverschil, binnen en buiten, van 8 a, 12°
eene vernieuwing der lucht van 4 & 6 malen per uur; in eene school
te Arnhem, bij 7° verschil, van 4 mal. n p. u.; in beide gevallen
waren de omstandigheden meer of min gunstig. In een drietal andere
gevallen, onder ongunstige omstandigheden waargenomen, had de
vernieuwing plaats,
in het eerste geval, bij 1 i 4" t. verschil, 2 a. 3 malen p. u.;
» r tweede • » ;t U fi"            »         2 malen p. u.;
• « derde » >           9"                    3 a, 4 malen p. u.
3) Het strekt de Commissie tot voldoening, te mogen doen nit-
komen, dat in de reeds hierboven aangehaalde verhandeling over »het
bederf der lucht in onze scholen •, in de Verslagen der Utrechtsche
Vereeniging voor volksgezondheid, prof. Spruyt tot eene in beginsel
met de hare overeenstemmende conclusie komt. Wanneer hij echter
-ocr page 45-
37
Het was met het oog op deze uit het oogpunt der
luchtverversching onmisbare, maar ook in tal van andere
opzichten zoo aanbevelenswaardige, ontruiming der lokalen,
dat door de Commissie in § 4 voor elke school eene
gedeeltelijke overdekking der speelplaats, of — beter
nog — een afzonderlijk speellokaal, werd noodig geacht.
Het gewone middel tot verkrijging van den noodigeu
aan- en afvoer van lucht is ook bij schoollokalen gedurende
het koude jaargetijde de verwarmingstoestel.
Bezwaar bestaat daartegen niet.
De van vele zijde gekoesterde vrees voor de doorlating
van kool-oxyd door de wanden eener gloeiend gestookte
kachel, kan de Commissie, vooral na kennis te hebben
genomen van de onderzoekingen van Lang \'), en van het
Comité van onderzoek te Berlijn *), niet deelen.
Oververhitting der lucht, waardoor deze hare frischheid
en daarmede hare waarde zou verliezen, is het mogelijk,
te vermijden.
En indien er gevaar mocht bestaan, dat de van buiten
aangevoerde lucht bij hare verwarming te veel van hare
vochtigheid zou verliezen, dan is het niet moeielijk,
b. v. door het aanbrengen eener met water gevulde vaas
boven op de kachel, de gelegenheid aantebieden, dat
het normaal gehalte aan waterdamp zich herstelle, waarvan
overigens de grenzen voor de lucht in schoollokalen uit
een hygiënisch oogpunt vrij ruim genomen en van
50 7o tot 70 °/0 der verzadiging mogen worden gesteld.3)
Kan van de aanschaffing van een zoogenaamden « cen-
traleu » verwarmingstoestel sprake zijn, dan mag — mits
de aanleg aan deskundige handen worde toevertrouwd —
een alleszins voldoend resultaat worden verwacht.4) Maar
inrichting en bediening van zulk een toestel veroorzaken
groote kosten. En bij de toepassing vereischen zij meer
zorg, dan waarop in de meeste lagere scholen mag
worden gerekend.
Zoo doende wordt men in verreweg de meeste ge-
vallen van zelf er toe gebracht, tot de gewone kachel
zijne toevlucht te nemen. En inderdaad kan deze, tot
op zekere hoogte, voor het beoogde doel worden gebruikt.
Van beiderlei combinatie van luchtverversching en
verwarming ziju, en worden telkens op nieuw, tal van
telkens »na een schooltijd van één uur» de leerlingen ,. gedurende
tien minuten of een kwartier» de lokalen wil doen ontruimen, doet
hij o. i. een eiseh, waaraan de praktijk veelal niet dan hoogst
bezwaarlijk zal kunnen voldóen. Daarom streefde de Commissie er
naar, éénerzijds met de middelen, waarover iedere school de beschik-
king hebben kan, gedurende den tijd dien de lokalen bezet zijn, de
lucht, daarin aanwezig, te ververschen, waardoor anderzijds de ont-
ruiming tot éénmaal gedurende eiken schooltijd kan worden beperkt.
l) Lang, üb. natürliche Ventilation, 1877, p. 9, vlgg.
*) Bericht üb. die Einrichtung der Heizungs- u. Ventilations-anlagen
in den stiidtischen Schulgebüuden, im Auftrage des Magistrats zu Berlin ,
1879; p. 22, vlgg.
3) Lang, o. c., p. 6.
\') Men vgl. b. v. de medcdeelingen van dr. Van Bcmmclcn in den
Schoolbodc van 1874, blz. 450, vlgg.
10
-ocr page 46-
38
cstelsels» aanbevolen, elk met zijne eigenaardige voor-
deelen .... en veelal óók nadeelen.
Daaruit eene keuze te doen, was voor de Commissie
volstrekt ondoenlijk. In verreweg de meeste gevallen
toch is de opgedane ervaring — en deze alleen mag
over het al dan niet bruikbare van eenig stelsel
beslissen — nog zóó kort, en het aantal betrouwbare
waarnemingen aangaande de verkregen resultaten nog
zóó gering, dat elk oordeel voorbarig zou zijn, — om
niet te spreken van de moeielijkheden, welke eene volledige
toepassing der wetenschappelijke grondslagen voor deze
materie in de praktijk ondervindt.
Bij een en ander voegt zich het feit, dat men met
eene reeks van locale omstandigheden moet te rade gaan,
waarbij de grootste omzichtigheid wordt vereischt om
te voorkomen, dat de eene of andere omstandigheid
worde over \'t hoofd gezien, waarvan de verwaarloozing
de goede werking van den aanbevolen toestel geheel
zou kunnen verstoren. Natuurlijk geldt dit in de eerste
plaats bij «centrale » verwarming, waarvan de inrichting
voor elk bijzonder geval door een bekwaam deskundige
behoort te worden aangewezen.
Ondanks de bovenstaande bezwaren vindt de Commissie
vrijheid, de aandacht te vestigen op de wijze van ver-
warming en luchtverversching, ten onzent aanbevolen
door dr. Levoir en dr. Van Bemmelen, en waarvan de
werking door laatstgenoemde is nagegaan en, waar dit
mogelijk was, verbeterd met eene zorg, waaraan de
Commissie niet mag nalaten, hulde te doen.
< Omdat» — gelijk de heer Van Bemmelen zelf schreef —
«de inrichting weinig kostbaar in den aanleg is, en
alleen wat meer aan brandstoffen in het gebruik kost,
— omdat zij zeer eenvoudig is, — weinig toezicht van
den onderwijzer eischt, — op de meeste dagen eene voldoende,
bij gebruik van een lokvuurtje op alle dagen eene voldoende,
luchtverversching bewerkt — en eindelijk, omdat zij eene
lucht verschaft, die niet beuauwd, maar werkelijk frisch \')
is» meent ook de Commissie het stelsel Levoir—Van
Bemmelen aanbevelenswaardig te mogen achten.
De uoodige gegevens aangaande dit stelsel vindt men
in de uitvoerige verklaring van PI. IX, en op die plaat
zelve.
Omtrent de resultaten, met de bedoelde inrichting
verkregen, mogen aan de opgaven, door prof. Van Bemmelen
welwillend aan de Commissie verstrekt, de volgende
mededeelingen worden ontleend.
\') De Commissie kan niet nalaten, op dit punt de bijzondere aan-
dacht te vestigen. Zij deelt geheel de meening der Bcrlijnsche Cora-
missie van 1879 (vgl. haar reeds vroeger aangehaald Bericht): «den
Stauh aus der Klnsscnluft fern zu halten, . . . . gehort ra den wich-
tigsten Aufgahen der Scliulhygicnc». Zij heveelt de overweging aan
van hetgeen die Commissie, bis. 29 vlgg. van haar rapport, tot
staving van haar gevoelen heeft aangevoerd.
-ocr page 47-
39
üoogere-
bnrgerschool
School
van den hr. Kreiken te Arnhem.
School van mej. Verbeek
te Arnhem.
School
te
te Arnhem.
Tertrek I.
Vertrek II.
Vertrek III.
Vertrek IV.
Vertrek I.
Vertrek II.
Groningen.
15
4.5
3.5
5.5
3.5
5
4.4
3.1
Gunstig.
Ongunstig.
Middelmatig.
Ongunstig.
Te schatten op
Te schatten op
Te schatten op
ƒ vóór het aanbrengen
2
4 a 5
4.6
4.8
4*5
3
3
3
•5 1 der ventilatic-inrichting
*■ 1 na het aanbrengen
(Eeuigc slechte
lucht.)
Zeer slecht
riekend, en
benauwd.
(AU I.)
(Als 1.)
(Als 1.)
(slecht
riekend.)
(Als 1.)
g van een geopend raam-
1
2.6
J ] gedeelte achter de kachel
(Lucht vol-
komen frisch.)
•S I Na het aanbrengen
•1 f der ventilatie-inrichting
, Levoir-Van Bemmelen\')
1.3 a 1.6
1.4
1.4
1.4
1.5
1.0
1.0
(Luch
t weinig of niet meer riekend.)
(lucht weinig of niet
Temperatuursverschil op den
meer riekend.)
15°
15"
15\'
15°
8"
8*
Behalve de 8 in de bovenstaande tabel opgenomen
koolzuur-bepalingen, beeft de heer Van Bemmelen er 6
verricht in nieuw gebouwde scholen, waarin de ventilatie-
inrichting volgens zijn stelsel was aangebracht.
De resultaten waren:
in vier vertrekken eener school te Enschedee 1.1 a 1.5 p/m.;
» twee »
           »        > »Arnhem 1.1 a 1.24.
Worden, gelijk de regel is, de inrichtingen tot ver-
war ming der schoollokalen aan de luchtververschiug ia
die lokalen dienstbaar gemaakt, dan volgt daaruit van
zelf, dat deze laatste
minder krachtig zal zijn, naarmate de temperatuur
zachter is en in verband daarmede aan verwarming minder
behoefte bestaat, en dat
in het zonier-jaargetijde de beweegkracht, waarvan
men zich in den winter bedienen kon, geheel ongebruikt
moet blijven.
In beide gevallen zou met lokvuurtjes of appélvlammen
versterking van luchtaanvoer kunnen worden gezocht.
Maar de laatste zijn — zal hare werking ten minste
krachtig genoeg worden gemaakt — kostbaar, eu ver-
eischen het voorhanden zijn van gas; de eerste zijn in
de bediening vrij omslachtig en het is maar al te zeer
te vreezen, dat men de inrichtingen, daarvoor aange-
bracht, ongebruikt zou laten staan.
Daarom zal, voor den zomer en ten deele ook voor
den overgangstijd tusschen zomer en winter — en om-
gekeerd — moeten worden zorg gedragen, dat de werking
1) Hierbij is in \'t oog te houden, dat bij de school van den heer
Krciken de ligging der lokalen ongunstig was, terwijl in die van
mej. Verbeek b\\j de ventilatie-inrichting slechts ten deele aan d«
eischen van het stelsel kon worden voldaan.
-ocr page 48-
40
der «natuurlijke» ventilatie onbelemmerd en zoo ruim
mogelijk zij.
Natuurlijk komen daarbij voor den aanvoer van versche
lucht, behalve de aanvoer-opening voor de winterventi-
latie, welke — mits men den mantel der kachel late
staan of er een anderen plaatse — ook in den zomer
dienst kan doen, in de eerste plaats de vensters in aan-
merking.
Op zeer warme dagen met zonneschijn is het wensche-
lijk, dat deze geheel kunnen worden opengezet. Soms echter
laat b. v. regen dit niet toe. Voor zulke omstandigheden
acht de Commissie geene inrichting doelmatiger dan die
van kiepramen, waarvan op PI. I—V, de noodige af-
beeldingen zijn gegeven en in de verklaring toegelicht.
Bij de toepassing van het stelsel Levoir —Van Bemmelen
zijn deze klep-ranien voor den zomer, inzonderheid op
voor de luchtververschiug ongunstige dagen, en als er
geen glasvlam of lokvuur in deu trekschoorsteen kan
gebrand worden, eene eonditio-sine-qua-non. s)
Voor den afvoer der lucht uit het schoollokaal doet tijdens
den zomer dezelfde trek-schoorsteen dienst, welke bij de
winter-veutilatie werd gebruikt. Maar van de beide opeuin-
gen, waardoor de lucht tot dien schoorsteen toegang vindt,
wordt thans de bovenste opengezet, terwijl de andere wordt
gesloten. Men vergelijke hieromtrent nader de verklaring
vau PI. IX. In fig. 7 van die plaat vindt men eeno
eenvoudige inrichting afgebeeld en in de verklaring
beschreven, waarbij de spouw-muren van het lokaal,
naar de Commissie zich vleit, aan de versterking van
den afvoer bij de zomerventilatie — en eveneens in
den winter aan het terugbrengen der tijdelijk te hoog
gestegen temperatuur in het lokaal tot den vereischten
warmtegraad — worden dienstbaar gemaakt.
Na hetgeen bij de wiuterventilatie omtrent de groote
beteekeuis eener korte ontruiming der lokalen gedurende
den schooltijd is gezegd, is het bijna onnoodig er op
aan te dringen, dat die ontruiming in deu zomer — waarin
zij zooveel minder bezwaar ontmoet — toch vooral niet
worde nagelaten.
§17. Privaten en urinoirs.
Bij de beantwoordiug der vraag, welke plaatsing voor
de privaten bij een schoolgebouw de voorkeur verdient,
staau tweeërlei meeningen tegenover elkander.
Zij, die van gevoelen zijn, dat alle faecalia, om den
wille der reinheid en van de veiligheid tegen besmetting,
1) Ook in scholen, waar ccne voldoende ventilatie-inrichting ont-
breekt, kan door een doelmatig gebruik van zulhe ramen, wanneer
de omstandigheden ten minste niet te ongunstig zijn, de lucht vrjj
frisch worden gehouden, zonder dat er hinderlijke tocht ontstaat.
(Vgl. Verslag omtrent den toestand der inrichtingen tot luchtver-
versching in de gemeentescholen van lager en meer uitgebreid lager
onderwijs te Leiden, in April 1878 uitgebracht door de Plaatselijke
Schoolcommissie aldaar.)
-ocr page 49-
4!
buiten het schoolgebouw moeteu worden gehoudeii,
wensekeu privaten en uriuoirs liefst aan de overzijde
der speelplaats en vinden het zelfs niet zonder bedenking,
dat de daarvoor bestemde gebouwtjes, door middel van
een tegen wind en weer gedekteu gang, met het school-
gebouw verbonden worden.
Zij stellen zich tevreden met het weinige toezicht,
dat de onderwijzer op zoo grooteu afstand in de bedoelde
localiteiteu uitoefenen kan.
Maar dit is het juist, waartegen van andere zijde
bezwaar wordt gemaakt. Op dat gebruik behoort —
wordt er met nadruk aangevoerd — een nauwlettend, zij
\'t dan ook door den leerling niet altoos opgemerkt,
toezicht door den onderwijzer te kunnen worden uit-
geaefend, waardoor niet enkel wat onzedelijk, maar ook
wat onbehoorlijk is, wordt tegengegaan of, beter nog,
voorkomen.
Dit voortdurend toezicht achten zij bij eeue meer
verwijderde ligging der privaten vau de scholen feitelijk
eeue onmogelijkheid, en daarom weuscheu zij beide in
elkanders nabijheid te zien gebracht; niet echter, zonder
dat teveus al de voorzorgen worden aangewend, welke
daarbij uit een hygiënisch oogpunt noodig zijn.
Het laatstgenoemde staudpuut is ook dat van de
meerderheid der Commissie.
De inrichting, welke zij zou weuschen, vindt men
op PI. VIII, fig. 3 voorgesteld.
In een der wanden van het schoolvertrek zijn twee
deuren naast elkander aangebracht; de eeue geeft toegang
tot het jongens-, de andere tot het meisjesprivaat. Deze
beide privaten — waarvan het eeue tevens een urinoir
bevat — zijn geheel van elkauder gescheiden. Meer dan
één jongen en één meisje verwijderen zich niet te gelijk
uit de klasse. De onderwijzer ziet hen gaan en terug-
keereu. Zelfs tot in het inwendige kan zijn oog reikeu.
Het toezicht is derhalve volkomen.
Moet er echter bij deze inrichting geene vrees bestaan
voor onzuivere lucht in het schoolvertrek ? De Commissie
vleit zich, dat het bezwaar — hetwelk zij overigens
evenmin licht telt als de meerdere omslachtigheid
van het reiuhoudeu en zoo noodig desiufecteereu vau
privaten door het gebouw verspreid — bij het in
acht nemen der voorzorgen, welke zij aanbeveelt, wordt
ontgaau. De privaten, die zelve krachtig worden ge-
veutileerd, zijn door deuren, welke zichzelve sluiten,
gescheiden — niet onmiddellijk vau het schoollokaal,
maar — vau evenzeer geventileerde voorportalen, die
door eeue tweede dergelijke deur uitkomen in het school-
vertrek. De kap, op den ventilatiekoker boven de
privaten geplaatst, is zóó ingericht, dat daardoor bij
eiken wind lucht uit de te veutileereu ruimten wordt weg-
gezogen , terwijl nieuwe aanvoer daarin geschiedt door
open jalouziëu aan beide zijden van het portaal, ter ver-
mijdiug vau hinderlijken of zelfs schadelijkeu tocht, minstens
11
-ocr page 50-
42
1,5 M. uit den grond aangebracht; uit de privaten kan
nimmer de lucht worden gedreven naar de voorportalen,
véél minder naar het schoollokaal. Het is in verband
met dit een eu ander, dat de vensterraampjes in de
privaten niet kunnen worden geopend. — De beschreven
ventilatie-iurichtiug is — het behoeft nauwelijks gezegd —
voor de plaatsing der privaten, grenzende aan de school-
lokalen van overwegend belang.
Hoewel de Oommissie vertrouwt, in de plattegronden
van schoolgebouwen van verschillenden omvang, te vinden
op PI. XI, de uitvoerbaarheid der door haar voorgestane
inrichting te hebbeu bewezen, zou zij niettemin geene
vrijheid kunnen vinden, daarvan iu eene verordening
een imperatief voorschrift te maken. Zij kan zich gevallen
deuken, waarin de uitvoering, in verband met verhoudingen
van emplacement euz., te groote bezwaren zou opleveren.
Daarom is eeu voorschrift van meer ruime strekkiug
gekozeu, waarin bij meerdere vrijheid iu de keuze der
plaats, de voorwaarde vau het toezicht met nadruk ia
gehandhaafd.
Hoe eenvoudig de zwarigheid vau het mogelijk lucht-
bederf in de lokaleu door nabij gelegen privaten ook worde
opgelost door deze eenvoudig buiten het schoolgebouw
aan te brengen, de Commissie maakt zwarigheid, dit
middel aan te bevelen, bij de toepassing waarvan elke leer-
ling, die zich moet verwijderen, wordt blootgesteld
aan deu vaak grcoteu overgang uit de temperatuur
biuneu het schoolvertrek tot die der buitenlucht, invloeden
van wind of weder nog daargelaten. Zij verlangt daarom,
dat de privaten iu elk geval óf worden aangebracht iu
of aan het schoolgebouw zelf, óf door gesloten — maar,
gelijk van zelf spreekt, behoorlijk verlichte en geventi-
leerde — gangen daarmede verbonden.
Voor de inwendige inrichting der privaten en «riuoirs
is met zorg nagegaan , hoe men de meest mogelijke frisch-
heiil en zuiverheid verkrijgen kan zonder te groote kost-
baarbeid. Tot toelichting der voorschriften, in alinea 4
en vlgg. der § gegeven, kunnen de teekeningeu dienen,
op PI. VIII iu figg. 3—7 bijeengebracht, en de uitvoerige
verklaring, welke daarbij gevoegd is.
De aaudacht moet wortleu gevestigd op de wenschelijk-
heid, dat aan scholen van eenigen omvang, voor de
onderwijzers afzonderlijke retirades worden aangebracht.
In het zeer moeiel ijke vraagstuk van den afvoer der
faecalia — ook hier de urine daaronder begrepen —
stelt de Commissie zich liever geeu partij. Te minder,
wijl het toch onvermijdelijk is, dat in elk bijzonder geval
met plaatselijke omstandigheden worde te rade gegaan.
Algemeeue regelen te stellen, is uit dien hoofde hoogst
moeielijk. Ook hier verzuime meu niet, aan bevoegde
personen raad te vragen.
De Commissie verheelt overigens niet, dat de zaak,
waarvan hier sprake is, naar hare overtuiging van véél
te ingrijpeud belang is, om daarin volkomen vrijheid
-ocr page 51-
43
te laten aan hen, die met de uitvoering zijn belast.
Daarom zou zij weuschen, dat voor openbare gebouwen,
gelijk scholeu zijn, op de inrichting der privaten de
goedkeuring van den inspecteur van het geneeskundig
staatstoezicht behoorde te worden verkregen. Dezen mag de
taak worden toevertrouwd, de locale belangen en de eischen
der hygiënische wetenschap tot elkander te brengen.
§ 18. Drinkwater.
Van veel belang moet het worden geacht, dat er in
elke lagere school voor de leerlingen gelegeuheid besta,
gedurende den schooltijd hun dorst te lesscheu. De onder-
wijzer behoort natuurlijk het gebruik, dat van die ge-
legenheid wordt gemaakt, binnen de juiste grenzen te
beperken.
Dat het daartoe verkrijgbaar te stellen water aan
billijke eischen van frischheid en zuiverheid behoort te
voldoen, behoeft te nauweruood te worden gezegd. Daarom
zal daar, waar geen duinwater of wélwater van voldoende
(hm en dan op nieuw te onderzoeken) hoedanigheid kan
wurdeu verkregen, zorgvuldig op filtreering of klaring
van het water belmoren te worden gelet. Vooral met
het dak water dient in dit opzicht de meeste omzichtig-
heid te worden gebruikt: niet zelden kunnen door de
dakbedekking daaraan schadelijke bestanddeelen zijn mee-
gedeeld, of kan het, inzonderheid door de aanwezigheid
van vogeluitwerpselen op het dak, in zeer hooge mate
verontreinigd zijn. Bij \'t gebruik van regenwater verdient
alleszins de aanleg te worden aanbevolen van eeu filter-
regenbak, omtrent de inrichting waarvan in figg. 8 en 9 van
PI. V1H de noodige aanwijzing wordt gevonden. Overal,
waar het water wordt gefiltreerd, worde met zorg voor
het onderhoud en de zuivering der filtreertoestelleu zelve
gewaakt. Voor het klaren van drinkwater kan het gebruik
van de in alle apotheken voorhanden oplossing van
ijzerchloride (solutio chloreti ferr\'ni) worden aanbevolen. \')
Omtrent de plaats, waar het bedoelde water wordt
verkregen , en waar tevens gemakkelijk eene gelegenheid
tot wasschen en reinigen kan worden gemaakt, kan de
Commissie in geeue bijzonderheden treden. Kan over
eene waterleiding worden beschikt, dan hebbe elk school-
vertrek zijne eigen gelegenheid. Het is wenscheljjk, de
toevoerbuizen van kranen te voorzien, welke, na ge-
bniikt te zijn, zich sluiten. Zulke kranen zijn in den
handel gemakkelijk verkrijgbaar. Wordt eene waterleiding
gemist, dan trachte men het beste zooveel mogelijk nabij
te komen.
\') Kcne kleine hoeveelheid oplossing van ijzerchloride (voor 12$ liter
— il. i. ongeveer een gewonen emmer — water, 4 gram, gelijkstaande
met zes druppels) wordt met het water gemengd. Vervolgens laat
men dit minstens 24 uren staan. Daarna wordt de boven het bezinksel
staande kristalheldere vloeistof voorziclitiij afgesehonken. Tot verdere
Tcrbctcring van het aldus geklaarde water verdient het aanbeveling,
daarin een weinig koolzure nutron (IJ gram voor «Ie bovengenoemde
hoeveelheid van \\i\\ liter) optelosscn.
-ocr page 52-
44
Voor^orgeu voor het geval van braud iu het gebouw
worden gevoegeljjk aan de zorgen der betrokken besturen
overgelaten. Is, in verba ad met het bovenstaaude, een
watervoorraad in het gebouw voorhanden, of zijn de
middelen aanwezig, om water te verkrijgen, dan is het
eeue kleinigheid, enkele braudeiumers aan te schaffen
om daardoor de zekerheid te hebbeu, dat het ten alleu
tijde daarheen zal kunnen worden aangevoerd, waar
onverhoopt aan dat bluschmiddel behoefte mocht ontstaan.
§ 19. Schoolbanken.
De bepaling in den aanhef van dit artikel zou men
bijna geneigd zijn te beschouwen als een axioma, waarvan
de opname overtollig is. Toch zijn er weinig zaken,
bij welke zoo zeer tegen de eenvoudigste regels gezon-
digd wordt als bij deze. Jaren reeds zijn voorbijgegaan,
sedert deskundigen, op het voetspoor van Barnard,
Guillaume en Fahrner, hunne stem hebbeu verheveu
tegen de schadelijke en noodlottige gevolgen, welke
ondoelmatig samengestelde schoolbanken voor de gezond-
heid der leerlingen hebben na zich gesleept; eu nog steeds
kan men zich iu nieuw — en met ruime middeleu —
gebouwae scholen overtuigen, dat de eischen der hygiëne
op dit gebied maar al te weinig bekeud zijn, of niet
begrepen worden; dat zij zelf) maar al te vaak met onver-
antwoordelyke nalatigheid wordeu in den wind geslagen ,
waar zij bekend mogen worden geacht. Uit dien hoofde
kwam een voorschrift, als dat in aliu. 1 dezer §, der
Commissie onmisbaar voor.
Het kan iutnsschen niet in de bedoeling liggen, dat het
gegeven voorschrift worde opgevat iu volstrekt letterlijken
zin. Dan immers zouden steeds even veel verschillende
schoolbankeu benoodigd zijn, als de school leerlingen
telt; en iedere — toch zoo vaak zich voordoende —
afwisseling van leerlingen zou eeue brou worden vau
allerlei ongelegenheid.
Aan de schoolbank veranderlijke afmetingen te geven,
zoodat zij voor leerlingen van verschillende grootte
bruikbaar kan worden gemaakt, — «gelijk door sommigen
is beproefd — is iu het gebruik omslachtig en uit het
ocgpuut vaa soliditeit af te keureu. Bij uitzondering kan
het worden aanbevolen ten behoeve van enkele leerlingen,
wier lichaamsbouw afwijkt vau het normale.
De ondervinding iutnsschen heeft geleerd, dat reeds
dan aan billijke eischen wordt voldaan, wanneer iu eeue
school voor «gewoon» lager onderwijs een zestal bank-
uummers aanwezig zijn, van de afmetingen, als iu tabel
A en B zijn aangegeven. Daar schoolbankeu gemeenlijk
iu het groot wordeu vervaardigd en bovendien kleinere
en grootere weinig in prijs verschillen, ondergaan de
kosten van aanschaffing daardoor geeue verhooging van
ceuige beteekenis.
Zal aau het voorschrift van alin. 1 kunnen voldaan
worden, dan ia het uoodig, dat de onderwijzer zijne
-ocr page 53-
45
leerlingen mete. Hij zal dat hebben te doen bjj hunne
toelatiug tot de school en, voorts, bij eiken overgang
in eene hoogere klasse. Het zou den schijn kunnen
hebbeu, dat daarmede te veel van hem werd gevergd.
In de ]traktijk echter valt de last niet tegen. Op een
der muren van het schoolvertrek worden eenvoudig de
maten aangewezen, in de tabel als grenzen gesteld;
de leerlingen gaan even tegen dien muur staan en worden,
vooral als de onderwijzer eeDige oefening heeft verkregen,
iu een oogwenk gemeten. Het banknummer, waaraan zij
hebben plaats te nemen, is dan bekend. In de school
is natuurlijk eene geregelde opklimming van klassen,
terwijl de leeftijd, waarop de leerlingen in eenige klasse
worden opgenomen, behoudens de gewone uitzonderingen
dezelfde blijft, zoodat het spoedig zal blijken, dat de
banken, als aan het voorschrift der verordening wordt
voldaan, gemeenlijk niet veel verschikking behoeven.
Steeds is en blijft a. h. w. de kern der klasse uit leer-
lingen van ééue en dezelfde, hoogstens vau tweeërlei
verschillende, afmetingen samengesteld. Om deze kern
groepeeren zich eenige afwijkingen naar boven en naar
beneden, waarvan het betrekkelijk aautal doorgaans
ongeveer gelijk blijft. De banknummers voor hetgeen
zoo even de «kern» der klasse werd genoemd, blijven
dezelfde, en het zijn ten slotte alleen de uitersteu, die
wellicht eenige verschikking noodig maken. Maar die
verschikking kost weinig moeite en tijd; en allicht
zal, met name iudieu het aantal banken, dat voor de
geheele school is gemaakt, niet te angstvallig is berekend,
in eeue hoogere of lagere klasse het banknummer kunnen
worden gevonden, dat voor eenig buitengewoon geval
wordt vereischt.
Gelijk uit de tabel blijkt, is het noodig, bij sommige
afnietiugen der schoolbank eenig verschil te maken naar
gelang van de sekse der leerlingen. In kleiuere scholen
zou het misschien bezwaarlijk kunnen worden, ook met
dit verschil bij de aanschaffing vau schoolbanken overal
rekening te houden. Kan het niet geschieden, dan plaatse
men de meisjes aan het banknummer, één hooger dan
dat, waartoe zij naar hare lichaamslengte zouden be-
hooren, maar brenge daarbij den afstand tusschen zitbank
en voetplauk, door \'t opleggen eener plank van iets
meer dan 4 cM. dikte, tot zijne juiste afmeting terug.
Over het noodzakelijke van het aanbrengen eener
«lende»-leuning heerscht tegenwoordig — mag men
zeggen — onder de deskundigen eenstemmigheid. De
Commissie acht het verkieslijk, dat men zich eenvoudig
tot deze leuning bepale en er van afzie om — gelijk
door sommigen is aanbevolen, maar iu den laatsten tijd
weer bijna algemeen verworpen, — bovendien nog
eene trug»-leuning aautebrengen. Deze laatste alléén
— d. i. zonder dat tevens eene lende-leuning aanwezig
zij — moet als bepaald schadelijk worden beschouwd en
derhalve worden verboden.
12
-ocr page 54-
46
Tafel en bank der gewone lagere school behooren zoo
verbonden te zijn, dat de «distantie» — d. i. de afstand
tnsschen beide — niet door de leerlingen kan worden
veranderd. De onderwijzer is in het tegenovergestelde
geval niet bij machte te waken, dat de gewenschte
afstand voortdurend worde bewaard; en juist dit laatste
is bij de schoolbank eene zaak van het allergrootste
gewicht. Alleen voor oudere leerlingen, b. v. van meer
dan 15jarigeu leeftijd, zou de Commissie op den ge-
stelden regel eene uitzondering willen toelaten. Behalve
dat van zulke leerlingen reeds eenige medewerking mag
worden verwacht, zijn de klassen, waarin men ze
vereenigt, veelal niet groot, zoodat daar meer op het
toezicht van den onderwijzer mag worden gerekend.
Eenstemmig zijn de deskundigen van gevoelen, dat
bij het schrijven, zal niet eene voor de gezondheid hoogst
natleelige houding worden aangenomen, de « distantie»
negatief behoort te wezen. Maar bijna even eenstemmig
wordt het behouden dier negatieve distantie ook gedurende
den tijd, dat niet wordt geschreven, afgekeurd: de leer-
lingen zitten dan gedwongen: verandering van houding
is moeielijk, opstaan onmogelijk. Daarom is het wen-
schelijk , dat aan de schoolbank eene «veranderlijke
distantie» worde gegeven, zoodat deze laatste, naar
gelang der werkzaamheden, welke de leerlingen moeten
verrichten, beurtelings negatief en positief kan worden
gemaakt.
Het doelmatig aanbrengen der gewenschte «verander-
lijke» distantie is gebleken een vraagstuk te zijn, waarvan
de practische oplossing aan ongemeen groote nioeielijk-
heden onderhevig is.
De verschillende pogingen, die men heeft gedaan, om
de begeerde tweeërlei distantie te verkrijgen door de
bank bewegelijk te maken, zijn, naar het der Commis-
sie voorkomt, met weinig bevredigenden uitslag bekroond.
In beginsel hebben de schoolbanken, volgens dit stelsel
vervaardigd, alle inzonderheid dit nadeel, dat juist het
deel, waaraan met het oog op zijn eigenaardig doel, de
grootste vastheid behoorde te zijn gegeven, bewegelyk
wordt gemaakt.
Door anderen is — naar het der Commissie toeschijnt,
met beteren uitslag — het bewegelijk maken van het
tafelblad beproefd. De pogingen, in deze richting
gedaan, hebben inzonderheid goede uitkomsten geleverd,
waar
óf dat tafelblad uitschuifbaar werd gemaakt,
óf eene klep daaraan werd aangebracht, die kan
worden op- of neergeslagen.
Beide stelsels hebben hunne vóór- en nadeelen.
Dat een gedeelte van het tafelblad, of dit laatste
geheel, niet bewegelijk kan worden gemaakt, zonder
dat de beweging gepaard ga met eenig gedruisch — hoe
weinig dan ook — hebben beide stelsels met elkander
gemeen.
-ocr page 55-
47
De £fep-inrichting heeft het nadeel, dat bij haar
gebruik datgene, wat op het tafelblad ligt, telkens daar-
van moet worden verwijderd. Daar het voorts, met het
oog op de constructie der kloptafel, wenschelijk is, de
klep niet afzonderlijk beweegbaar te maken voor de
beide leerlingen, die aan eene bank plaats nemen, zijn
beide geburen bij \'t gebruik der klep eenigszius aan
elkander gebonden. Daar zij echter, als behooreude tot
dezelfde afdeeling, gemeenlijk met dezelfde werkzaam-
heden bezig zijn, is het niet noodig, dit nadeel zeer
zwaar te laten wegen. Ook zou er, bij minder doel-
matige constructie der klep, gevaar kunnen bestaan,
dat de leerlingen zich klemmen, een nadeel, waarvan
trouwens ook de schuifinrichtiugen in geeueu deele
vrij te pleiten zijn.
Daarentegen heeft de kleptafel het niet geringe voor-
deel, dat zij minder ruimte inneemt, gelijk door vergelijking
der cijfers van tabel B met die van tabel A kan worden
nagegaan. >)
Ook is de gelegenheid, welke de opgeslagen tafelklep
aanbiedt, om het boek bij het lezen in eeneu veel voor-
deeliger stand te brengen ten opzichte van het oog des
leerlings, dan bij de bank met schuivend tafelblad mogelijk
is (Vgl. PI. XII, fig. 9 en 10 met fig. 13, 14 en 16),
voor het gezichtsvermogen der kinderen van onmisken-
baar belang.
Eindelijk is de prijs van schoolbanken met klep-
inrichtiug veel geringer dan die van bankeu met schuivend
tafelblad. Ongetwijfeld vorderen eerstgenoemde, iuzonder-
heid in ons vochtig klimaat, ook minder reparatie-kosten.
Dit een en ander heeft de Commissie er toe geleid,
te beproeven, of niet enkele bezwaren, nog eigen aan
de stelsels van klepbanken, tot dusver aanbevolen,
konden worden uit deu weg geruimd. Het resultaat harer
bemoeiingen 2) is het bankmodel, op PI. XII, figg. 13
en 14, en op de tegenover deze bladzijde geplaatste plaat
afgebeeld, en waarvan de eigenaardige inrichtiug — voor
zooveel de beweging der klep betreft, — eene vindini»
is van het lid der Commissie, den heer G. J. Morre,
leeraar a. d. Polytechnische school te Delft. Ofschoon de
Commissie diep overtuigd is, dat ook met dit model in de
hoogst moeielijke schoolbank-quaestie geenszins het laatste
woord is gesproken, meent zij zich te mogen vleien, dat
door de voorgestelde inrichting het te recht gevreesd
gevaar voor klemmen zoo goed als geheel is vermeden.
\') I>e voorstanders der schuif-bank hebben dit zelve ingezien. Van
daar pogingen, gelijk b. v. die van Fr. Paul, in zijn vóór kort ver-
schenen geschrift: Wiener Sclmlcinrichtiingen, blz. 21 vlg , welker
resultaat intusschen weinig bevredigend schijnt.
*) De Commissie stelt er prijs op, hier met ingenomenheid melding
te maken van de even welwillende als deskundige medewerking, welke
zy bij hare proefnemingen heeft mogen ondervinden van den heer
F. II. van Malsen, lid der firma Gcbrs. van Malsen, stoomtininier-
fabrikanten te \'sllage, welke firma ook reeds vroeger zich op het
vervaardigen van schoolbanken opzettelijk heeft toegelegd.
-ocr page 56-
48
Met inbegrip van het oliën en vernissen, waaraan
de Commissie, zoowel uit het oogpunt van netheid en
reinheid, als Tan de kosten van ouderhoud, boven elke
andore behandeling de voorkeur geeft, kunnen school-
banken, volgens hare denkbeelden ingericht, solied
bewerkt, worden geleverd tegen de navolgende prijzen.\')
Bankunmmer I........    a ƒ 9,70
»            II........    a > 9,85
»           III    . .         .....    a » 10,00
»           IV........    a » 10,15
»            V........    a » 10,30
»           VI    ........    a > 10,45
VII........    a » 10,60
» VIII........    a > 10,75
Het is der Commissie wenschelijk voorgekomen, naast
de door haar ontworpen schoolbank, eveneens in bijzonder-
hedeu, de inrichting eu de afmetiugen te vermelden van
de bank met verschuifbaar tafelblad, uitgevonden door
den heer Erust Kunze, te Chemuitz. Deze toch heeft
de verdienste, niet enkel van dat stelsel de beste toepassing
te hebben geleverd, — eene toepassing, waarbij, op Je
kosten na
, het ideaal eener goede schoolbank zoo goed
als bereikt is — maar vooral ook door nauwlettend en
steeds voortgezet onderzoek, met medewerking van den
med. doctor C. H. Schildbach, te Leipzig, de afmetingen
te hebbeu aangegeven, welke voor elk stelsel eener werkelijk
« rationeele » schoolbank — ook dan, wanneer een ander
model wordt gekozen dan het zijne — als geldig moeten
worden erkend, en gevolgd.
De tabel A bevat de cijfers, in April 1879 door den
heer Kunze als de juiste aangegeven.
De prijzen vau banken volgeus dit model liepen ten
onzent, naar hetgeen de Commissie vernam, tot dusver
van ƒ 12 tot 25 per bank van twee zitplaatsen uiteen.
Dit aanmerkelijk verschil hangt grootendeels samen met
mindere of meerdere soliditeit van bewerking. En daar
te ver gedreven zuinigheid bij de aanschaffing inzonder-
heid van déze banken onfeilbaar leidt tot bedenkelijke
verhooging der kosten van reparatie en onderhoud, komt
het de Commissie raadzaam voor, bij de Kunze-bank
in geen geval op minder dan ƒ 15 per bank van twee
zitplaatsen te rekenen.
In de verordening worden banken voorgeschreven van
hoogstens twee zitplaatsen. De voordeden daarvan, zoowel
uit een paedagogisch als uit een hygiënisch oogpunt,
liggen voor de hand. Men heeft daartegenover gesteld,
dat bij het gebruik dier banken «van twee» verkwisting
vau ruimte zou ontstaan; bij onderzoek echter blijkt dit
bezwaar denkbeeldig te zijn, indien namelijk de leer-
lingen, zoo dit noodig is, hunne zitplaats kunnen verlaten,
\') Pc bovenstaande cijfers zijn ontleend aan opgaven, der Com-
niissie door de firma Gebr. van Malsen verstrekt.
-ocr page 57-
49
en tevens binnen het bereik van den onderwijzer zijn.
Bauken van ééne zitplaats eischen meer ruimte dan
in elke school beschikbaar is. Wenscht eeuig school-
bestnur de voordeden te genieten, welke deze banken
ongetwijfeld hebben, zelfs boven die, waaraan twee leer-
lingen worden bijeengeplaatst, daar is niets tegen, mits
slechts voldoende ruimte voorhanden zij en de grenzen
van § 10, sub e en d, der algemeene regelen niet
worden overschreden.
De Commissie heeft aan hare schoolbank eene door-
loopende leuning voor beide zitplaatsen aangebracht. Van
meer dan ééne zijde had zij vernomen, dat de «Einzellehne»,
door Kunze voorgesteld, in de praktijk niet voldoet:
de leerlingen hebben de neiging, niet vóór, maar naast
de leuning te gaan zitten. Daardoor gaat het voorname
voordeel, dat zij aan hunne plaats gebonden zijn,
verloren, en wordt het scheef zitten in de hand gewerkt.
Bij de doorloopende leuning daarentegen bestaat dit
bezwaar in veel mindere mate.
Te rade gaande met den vrij algemeen bestaanden
toestand, dat het onderwijs in de vrouwelijke handwerken
in de gewone schoollokalen gegeven wordt, heeft de
Commissie zich er toe bepaald, op pi. XII, in lig. 20
aan te wijzen, hoe de gewone schooltafel, door daaraan
eene « naai-lat > aan te brengeu, voor het verrichten der
bedoelde werkzaamheden kan worden ingericht.
Kan een afzonderlijk lokaal voor dit belangrijk leervak
worden bestemd, dan verdient het de voorkeur, daar-
voor naaitafels met horizontaal blad en zeer vast staand
onderstel te laten vervaardigen, zoodanig ingericht, dat
ze, tegen elkander geschoven, eene kniptafel vormen,
van zoodanige afmetingen als waaraan behoefte is.
De laatste alinea van deze § vond reeds hare toelichting
in die van § 12.
§ 20. Kunstlicht.
Zoowel uit een hygiënisch als uit een paedagogisch
oogpunt is het aan geen redelijken twijfel onderhevig,
dat het de voorkeur verdient, kiuderen, die de gewone
lagere school bezoeken, des avonds niet naar de school
te doen terugkeeren. Avondlessen zijn voor de gezondheid
dezer kinderen op zijn minst bedenkelijk en het is zéér
de vraag, of wel de hoeveelheid van het geleerde toeneemt
in dezelfde reden als waarin de duur der schooltijden
wordt opgedreven; veler ervaring leert het tegendeel.
Kunstlicht in de school is dan in verreweg de meeste
gevallen overbodig. In de donkere dagen vau het koude
jaargetij kunneu de leerlingen gedurende den korten tijd,
welke bij gebrek aan het noodige licht niet aan de ge-
wone werkzaamheden kan besteed worden, op velerlei
wijze nuttig en aangenaam door den onderwijzer worden
bezig gehouden. Het hoofd der school houde daaraan
de hand.
Er zullen intusschen gevallen zijn, waarin het houden
13
-ocr page 58-
50
van avondlessen onvermijdelijk is. Men denke slechts aan
het herhalingsonderwijs.
In die gevallen moet het streven zijn, de nadeelen,
aan het kunstlicht uit den aard der zaak eigen, zooveel
dat mogelijk is, tot een minimum terug te brengen.
Wanneer wij, omdat geen kunstlicht, waarvan wij
ons in de school kunnen bedienen, krachtig genoeg is
om anders dan rechtstreeks invallende te worden gebruikt,
dat licht, gelijk wij steeds geneigd zijn te doen, zoo
dicht mogelijk brengen bij het voorwerp, dat wij verlichten,
dan ontstaat er tusschen deze verlichting en die van
het overige van het vertrek een contrast, dat een nadeeligen
invloed uitoefent op het oog. Geheel te vermijden is
dit contrast niet. Wel kan, door het kunstlicht hoog
aan te brengen, en geene kappen te nemen, die het al
te zeer conceutreeren, het nadeel worden verminderd.
Bij het zuiver witte zonlicht staat het kunstlicht
verre achter. Pogingen om door het gebruik van blauw
gekleurd glas, b. v. in den vorm der gewone lampe-
glazen, daarin verbetering te brengen, geven weinig
resultaat. Daarentegen kan eene andere ongunstige
eigenschap van ons kunstlicht, gemis aan rust, tot op
zekere hoogte worden verminderd. Ongedekte gasvlammen
(zoogenaamde «vischstaarteu») zijn met het oog op dit
bezwaar vanzelf uitgesloten. Overigens verdient vooral
het aanbrengen van een matglazen <schotel» onder de
lampekap aanbeveling; het is echter niet te ontkennen,
dat daarbij eene zekere intensiteit der lichtbron wordt
vereischt. zoodat aan toepassing in schoollokalen, anders
dan bij gas, niet wel valt te denken.
Deze nadeelen, gevoegd bij de onmogelijkheid, dat
elke leerling voor zich den stand en de sterkte van het
kunstlicht zoo regele, als dat aan zijne individuëele
behoefte beantwoorden zou, maken, dat er niet genoeg
op kan worden gelet, de hoeveelheid licht, welke wordt
aangebracht, in elk opzicht voldoende te doen zijn, ja
liefst iets meer dan dat. Nauwlettend behoort voorts te
worden overwogen, welke de meest doelmatige plaats
is, aan de lampen te geven.
Uit hetgeen men op PI. X, fig. 11, vindt voorgesteld,
kan men zien, aan welke plaatsing der lampen de
Commissie in het algemeen de voorkeur geeft. Wordt bij
die verdeeling der lichten over het lokaal gebruik gemaakt
van petroleum-lampen, voorzien van de grootste der in
den handel algemeen voorkomende soorten van ronde \')
branders, dan worden noodig geacht:
twee lampen ter verlichting van het zwarte bord,
wordende ééne aan weerszijden daarvan draaibaar aan-
gebracht;
voor elk viertal schoolbanken van twee zitplaatsen
ééne lamp. (Men vgl. hierbij pi. X en de verklaring
daarvan.)
\') Het gebruik van platte branders is, zoowel bij gas als petroleum,
zeer te ontraden.
-ocr page 59-
r,i
Van groot belang is het, dat de lampen op zoodanige
hoogte worden aangebracht, dat de daaronder geplaatste
leerlingen geen hinder hebben van de warmte, die er
door wordt ontwikkeld.
Uit eene vergelijking der lichtkracht van het te gebruiken
gas — indien daarover kan worden beschikt — met de
petrolenm-lamp, hierboven bedoeld, laat zich afleiden,
hoeveel gas-lichten noodig zijn. Het spreekt vanzelf,
dat ook in dat geval op doelmatige plaatsing der lampen
groot gewicht behoort te worden gelegd.
Gewone raap-olie of patent-olie kan voor het beoogde
doel niet wel in aanmerking komen: de lichtkracht
daarvan is te gering. \') — Het is niet te ontkennen, dat
het gebruik van petroleum zijne groote schaduwzijden
heeft, en daaronder wel in de eerste plaats het gevaar
voor brand. Maar behalve dat dit laatste voor een groot
deel aau de onzuiverheid der brandstof schijnt te wijten,
en, voor eeu deel althans, kan worden voorkomen door
het gebruik van «veiligheidslampeu» , gelijk die in den
handel zijn, acht de Commissie, bij het in acht nemen
van billijkerwijze te eischen voorzichtigheid, het gevaar
geenszins groot genoeg om het gebruik der bedoelde, in
vele opzichten voldoende en niet kostbare verlichting
uit dit oogpunt te ontraden.
Gas verdient daar, waar men het kan krijgen, in elk
opzicht de voorkeur. Vooral omtrent de werking van
bet zoogenaamde «sualight» wordt, ook voor lokalen,
waarin onderwijs wordt gegeven, guustigd getuigd.
Ook dan intusschen, wanneer aan de kunstverlichting
de naam van € voldoende» niet kan worden ontzegd,
behoort te worden in het oog gehouden, dat zij bij het
daglicht zeer verre achter staat. Daarop worde door den
onderwijzer bij de keuze der te verrichten werkzaamheden
gelet. Het gebruik der schoollei, b. v., worde bij avond-
verlichting zooveel mogelijk vermeden. Niet minder
wenschelijk wordt het door de Commissie geacht, het
onderwijs in de vrouwelijke handwerken, waar dit slechts
eeuigszins doenlijk is, tot de dag-uren te beperken.
Gaarne erkent zij, vruchteloos naar eene avondverlich-
ting — anders dan met gas — te hebben gezocht,
welke voor school-onderwijs in het genoemde vak vol-
doende zou zijn te achten, zonder tevens omslachtig,
of zelfs bedenkelijk, in het gebruik te zijn.
De werking van het te bezigen kunstlicht kan niet
onbelangrijk worden versterkt door het aanbrengen van
doelmatige kappen of reflectors.
Men late die vervaardigen uit blik. Het gebruik van
papieren kappen is niet aan te bevelen en kan zelfs scha-
delijk worden, ingeval deze, gelijk niet zelden het geval
ia, met groene of andere arsenikhoudende verfstoffen
beschilderd zijn. De binnenzijde — de oppervlakte derhalve,
l) Volgens Aug. Vogel (Th. Hoh, die Phvsik in der Medicin;
Artikel: die künstlirhe Beleuchtung). staat de lichtkracht van rnap-olio
en van petroleum tot die van gas als 63 en 87 tot 100.
-ocr page 60-
52
welke het licht terugkaatseu moet naar de tafels, die
onder de lamp zijn geplaatst — worde wit geverfd.
Kan over gas worden beschikt, dan late men niet
na, de matglazen schotels aantebrengen, waarvan reeds
hierboven sprake was. Het verdient in dat geval tevens
overweging, mits een ruim voldoend getal lampen aan-
wezig zij, de reflectoren te doen vervaardigen van matglas
of porselein. Daardoor wordt eene meer gelijkmatige
verspreiding van het licht door het lokaal verkregen
en het contrast van licht en donker vermeden, dat het
gebruik van ondoorschijnende reflectoren onvermijdelijk
met zich brengt en waardoor het oog ongemeen wordt
vermoeid.
Juist de hier bedoelde gelijkmatige lichtverspreiding
door het geheele lokaal is een der onmiskenbare voor-
deelen van het « sunlight»-stelsel, waarvan boven met
een enkel woord werd gewaagd.
Bij het branden van lampen worden voortdurend ver-
brandingsproducten verspreid iu het schoolvertrek. Deze —
want het cwalmen» der lampeu kan worden gekeerd
en behoort dus niet te worden toegelaten — kunnen
door opzettelijk daartoe aan te brengen inrichtingen naar
buiten worden afgeleid. Maar die inrichtingen zijn niet
zonder omslag en vrij kostbaar. Daarom wordt er de voor-
keur aau gegeven, de verbrandingsproducteu eenvoudig
aftevoeren met de overige in het vertrek gevormde onzuivere
lucht. Bij de grootte der lokalen in verband met het
aantal leerlingen, dat men er in plaatst, en de gelegenheid
tot luchtverversching, moet dan met deze omstaudigheid
rekening worden gehouden.
Neemt men, om dit met een enkel voorbeeld toe te
lichten, het schoollokaal, in fig. 11 van PI. X voorgesteld,
waarin, zonder dat van kunstlicht wordt gebruik
gemaakt, hoogstens 48 leerlingen kunnen worden opge-
nonien. Worden nu iu dat lokaal, overeenkomstig hetgeen
hierboven, werd aanbevolen, de lampen aangebracht, die
in de figuur zijn aangewezen, dan moet worden nage-
gaan, voor hoeveel leerlingen deze lampen in de plaats
treden, wat de bijproducten der verbranding aangaat,
die daarin wordt onderhouden.
Dit aantal is grooter dan men zou vermoeden.
Ook in dit geval is de productie van koolzuur de
maatstaf, welke \'t gemakkelijkst wordt aangelegd. Voor
zoover nu omtrent dit punt onderzoekingen zijn gedaan,\')
mag men aannemen, dat eene petroleumlamp ongeveer
met 4, en eene gaslamp ongeveer met 6 leerlingen
gelijk staat.
De 6 lampen, in het gegeven lokaal aan te brengen,
tellen derhalve a. h. w. voor 24 leerlingen en daaruit
volgt, dat zonder verandering, i. c. versterking, der in
het lokaal voorhanden inrichting tot luchtverversching,
i) Erismann , in Zeitschrift für Biologie , Bd. XII; Lang . o. c.
blz. 20- v]gg.
-ocr page 61-
53
bij avondlessen in dat lokaal niet meer dan 24 leerliugeu
kunne\'ii geplaatst worden, die dan met het oog op de
voor hen noodige verlichting over de in het lokaal ge-
plaatste banken \'t gevoegelijkst zóó zullen worden verdeeld,
als in de figuur is aangegeven.
Wenscht men een grooter aantal leerlingen in het lokaal
te plaatsen, waardoor het aanbrengen van meer lampen
noodig wordt, dan blijft er weinig anders overig, dan
de luchtverversching in het vertrek, langs welken weg
dan ook, te verbeteren. Intusschen is, althans voor
avondlessen, waarin gebruik moet worden gemaakt van
het zwarte bord, een aantal leerlingen, grooter dan de
aangenomen 24, uit meer dan één oogpunt niet aan
te bevelen.
Met den meesten nadruk moet er de aandacht op
worden gevestigd, dat lokalen, waarin avondlessen zijn
gehouden, met dubbele zorg na hunne ontruiming be-
hooren te worden gelucht, zullen zij den volgenden
morgen voor de leerlingen geschikt zijn.
Het is wellicht niet overbodig, hier te herinneren,
dat in alle localiteiteu, welke bij het geven van avond-
onderwijs worden gebruikt — dus ook in portalen*,
gangen, kleedkamer, enz., voldoende kuustverlichting
behoort te worden aangebracht.
§ 21. Schoolborden en verder mobilair.
Voor elke afdeeling leerlingen — d. w. z. voor elke groep
van leerlingen, die gezamenlijk worden onderwezen, —
behoort in eene wél-ingerichte school een schoolbord
aanwezig te zijn.
<Met toebehooren », zeggen de Algemeene regelen. Want
het is doelmatig en reeds alleen uit het oogpunt van orde
en netheid aanbevelenswaardig, aan, of in de oumiddel-
lijke nabijheid van elk bord bakjes aantebrengen tot
berging van spons en doek en van het krijt. Waar van
passer en liniaal moet worden gebruik gemaakt, geve
men ook aan die voorwerpen hunne vaste plaats.
Aan een schoolbord, dat inderdaad den naam van
goed verdienen zal, moeten eischen worden gesteld, waar-
aan geenszins gemakkelijk is te voldoen. Onmisbaar
is het volgende.
Het bord moet gemakkelijk beweegbaar zijn en even-
zeer gemakkelijk kunnen worden verplaatst, zoodat de
behandeling ook voor het vrouwelijk onderwijzend per-
soneel geen bezwaar oplevert.
De kleur moet donker zijn. Alleen daardoor ontstaat
een voldoend contrast met het witte krijt, dat tot
schrijven wordt gebruikt. Dat de kleur van het bord
geene andere zij dan het traditioneele zwart, is geen
vereischte.
In welken toon de donkere kleur van het bord ook
worde gekozen, in géén geval mag het glanzend zijn.
Alleen door het volkomen dof te maken, wordt het
bezwaar vermeden, dat licht door het bord wordt terug-
14
-ocr page 62-
51
gekaatst (dat het cspiegelt»), hetgeen op sommige plaatsen
in de klasse het lezen van het op het bord geschrevene
voor de leerlingen onmogelijk maakt. Is men er
niet in geslaagd, het gewenschte doel volkomen te
bereiken, dan verdient het aanbeveling, het bord
niet geheel vlak tegen den muur te plaatsen, maar den
naar de vensters gekeerden rand 1 a 2 dM. vooruitte-
brengen. Ook is het niet ondoelmatig, het schoolbord
draaibaar te maken om eene horizontale as.
Eeue andere hoofdvoorwaarde voor de doelmatigheid
van een schoolbord is, dat het volkomen vlak zij en
op den duur volkomen vlak blijve.
Langs verschillende wegen kan aan de hierboven ge-
stelde eischen worden voldaan.
Bedient men zich van hout, dan kieze men daartoe
zeer droog deunen- of lindenhout, nog liever krimpvrij-
hout, dat is uitgestoomd. De, minstens 25 mM. dikke,
planken moeten worden geploegd en gelijmd, desnoods
aan de achterzijde opgeklampt. Alle zoogenaamde «rek-
einden» behooreu t« worden vermeden.
Bijzoudere aandacht verdient voorts het gebruik van
matglazen platen, tegen eene dof zwart (of ten minste
zeer donker) gekleurde achterlaag geplaatst. Voor zoover
van ervaringen met deze borden gebleken is, verdie-
nen zij alle aanbeveling. Het bezwaar, dat zij voor
het gebruik vau den passer eenige moeielijkheid op-
leveren, geldt uit den aard der zaak weinig voor de
gewone lagere school. De aanschaffiug dezer borden vordert
eenige meerdere uitgaaf; maar op den duur zijn zij
goedkooper, omdat er weinig of niets aan te onderhouden
is.
In de provincie Groningen zijn, naar de Commissie
verneemt, ook bordeu in gebruik gekomen, vervaardigd,
aanvankelijk uit papier, later uit zink, beide met eene
lei-compositie gedekt. De berichten, omtrent de aan-
vankelijk met die borden opgedane ervaring luiden niet
ongunstig.
Als in elk schoollokaal onmisbaar beschouwt de Commissie
voorts een kastje, inzonderheid bestemd tot berging der
leermiddelen, welke door den onderwijzer en de in het
vertrek geplaatste leerlingen worden gebruikt. Dit kastje
behoort te kunnen worden afgesloten door den onder-
wijzer der klasse, maar steeds toegankelijk te zijn voor
het hoofd der school. — Aan dezen behoort de inrich-
tiug en de wijze van gebruik van dit hulpmiddel te
worden overgelaten.
Wenschelijk wordt het door de Commissie geacht, dat
in de schoollokalen, althans in die van eenigszins grootere
afmetingen, een verhoogde vloer worde aangebracht,
waarop de onderwijzer zich vóór de klasse beweegt.
(7gl. PI. VI, fig. 1.) Het overzicht over de klasse wordt
daardoor veel gemakkelijker, en hetzelfde voordeel ver-
kregen, dat ook wel in eene aiuphitheatersgewijze
plaatsing der banken wordt gezocht. Maar het « podium »
-ocr page 63-
55
tegelijk met de plaatsing der banken gelijkvloers
heeft bovendien het voordeel, dat de onderwijzer óók
in zijne klasse rondgaan kan en individueele hulp ver-
leenen, iets, wat iu het amphitheater moeielijk, zoo
niet onmogelijk, wordt.
Het c podium» behoort van genoegzame grootte te
zijn om plaats aantebiedeu, niet enkel voor den onderwijzer
zelven, maar ook voor de leerlingen, die hij voor \'t
bord roepen wil.
Eene nauwgezette nakoming van de voorschriften omtrent
verwarming en luchtververschiug, in de verordening
gegeven, zal wel niet mogelijk zijn, indien niet iu elk
lokaal een thermometer wordt aaugebracht.
Het zou, zeer zeker, wenschelijk zijn, het voor weinig
geld verkrijgbaar instrumentje, gelijk de Oostenrijksche
verordening voorschrijft, op te haugen «op eene plaats,
waarvan de temperatuur mag worden aangenomen als
de gemiddelde temperatuur van het vertrek.» Maar het
zal niet altijd even gemakkelijk zijn, die plaats te bepalen.
Daarom gaf de Commissie aan den thermometer eene
andere plaats, waar hij gedurende den winter een minimum
aangeven zal, en in den zomer de temperatuur, welke
mag worden aangenomen als de temperatuur in het
lokaal.
Het is verleidelijk, in de voorschriften aangaande het
school-mobilair nog andere zaken optenemen, in de ver-
ordeuiug niet genoemd. Wie zou niet gaarne elk school-
lokaal voorzien hebben van een snipperbak, waarheen
de leerlingen worden gewend, al datgene te brengen,
wat niet op den vloer der school behoort I Wie zag niet
gaarne de wanden behangen met wel uitgevoerde aan-
schouwelijke voorstellingen uit onze geschiedenis, uit de
omgevende natuur! Wie zal de weuschelijkheid niet gaarne
toegeven, dat in elk schoolgebouw ééue of meer klokken
aanwezig zijn, naar welke alle onderwijzers zich hebben
te regeleu bij de verdeeling van hunnen tijd! Zoo is er
nog véél meer. De Commissie heeft het echter raadzaam
geacht, zich in deze bijzonderheden niet verder te begeven,
maar aau de hoofden der scholen en aan de betrokken
schoolbesturen overtelaten, hetgeen eventueel ontbreken
mocht, naar gelang der plaatselijke behoefte en van de
middelen, die beschikbaar zijn, aantevullen.
Eén punt intusschen is er, dat de Commissie niet
met stilzwijgen voorbij wil gaan.
In onderscheiden buitenlandsche verordeningen, door
haar bij de samenstelling van haar rapport vergeleken,
heeft zij de imperatieve bepaling aangetroffen, dat iu
elk schoolgebouw de beeltenis behoort te worden geplaatst
van het Hoofd van den Staat.
De Commissie acht zich gelukkig, te mogen aan-
nemen, dat in ons Vaderland een dergelijk voorschrift
eene miskenning van den volksgeest zou zijn.
Zoolang elk rechtgeaard Nederlander — gelijk zij zich
verzekerd houdt — hare overtuiging deelt, dat niet
-ocr page 64-
5G
te vroeg de liefde voor het Huis van Oranje in de harten
onzer kinderen kan worden opgewekt, en hun ingeprent,
dat zijne geschiedenis en die van het Nederlandsche volk
één zijn door banden, waarvan het verbreken het einde
zou zijn vau ons volksbestaan, zoolang acht zij elke
aanbeveling der eenvoudige, maar veel beteekenende hulde,
waarvan hierboven sprake is, geheel overbodig.
§. 22. In-gebrnik-neming van het gebouw.
Het te vroeg betrekken van pas gebouwde en nog
niet voldoend droge schoollokalen kan, naar het gevoelen
van deskundigen, voor hen, die zich gedurende geruimen
tijd in zulke lokalen moeten ophouden, zeer nade i.
gevolgen hebben.
Daarom acht de Commissie het van belang, gelijk
dit in buitenlandsche verordeningen wordt voorgeschreven ,
aan een bevoegd persoon de beslissing over te laten,
of eenig lokaal al dan niet geschikt is, om ten behoeve
van het onderwijs in gebruik genomen te worden.
-ocr page 65-
III.
CONCEPT.
(N* ) BESLUIT van den
houdende bepalingen ter uitvoering van art. 4, alinea 2,
•der Wet van 17 Augustus 4878, (Staatsblad n° 127.)
Wh WILLEM III, enz.
Op de voordragt van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken , van .... enz.....;
Overwegende, dat de uoodige bepalingen ter uitvoering van art. 4, alinea 2, der
wet van 17 Augustus 1878, (Staatsblad n° 127) door Ons behooreu te worden vastgesteld;
Den Raad van State geboord (advies van .... enz.....);
Gelet op het nader rapport van Onzen voornoemden Minister, van .... enz.....;
Hebben goedgevonden en verstaan: vasttestellen de navolgende
ALGEMEENE REGELEN omtrent den bouw en de inrigting der lokalen, waarin
lager onderteij» zal worden gegeven, alsmede omtrent het aantal kinderen, dat
daarin mag worden toegelaten.
Artikel 1.
Bg den bouw en de iurigtiug van lokalen, waarin openbaar lager onderwijs zal
worden gegeven, worden gevolgd de Algeincene regelen, ontworpen door de Commissie,
benoemd ter voorlichting der Regering bij Ons besluit van 2 Februarij 1879, n° 15,
en in haar rapport dd. 15 October 1879 opgenomen.
Art. 2.
De inspecteurs van het geneeskundig staatstoezigt en de districtsschoolopzieuers
houden, elk voor zooveel hun aangaat, aan de naleving dier voorschriften de hand en
geven daarbij de noodige voorlichting.
De gemeentebesturen zijn gehouden, hun onverwjjld al de inlichtingen te verschaffen,
die zij verlangen.
Art. 3.
Ontheffing van de naleving der voormelde Algemeene regelen daar, waar zij moeijelijk-
heden opleveren zou, die niet uit den weg zijn te ruimen, kan door Onzen Minister
van Binnenlandsche Zaken worden verleend.
Deze wint bij de beslissingen, door hem te nemen, het gevoelen in eener Commissie
van deskundigen, welke door Ons wordt benoemd tot voorlichting der Regering in
alle zaken, den bouw en de inrigting der schoollokalen betreffende.
Art. 4.
Bij het opmaken der bestekken voor den bouw van localiteiten, die ten dienste
van openbaar lager onderwijs zullen worden gebruikt, worden de bepalingen in acht
genomen, die als bijlage bij dit besluit zjjn gevoegd.
15
-ocr page 66-
58
Art. 5.
Voor de lokalen, waarin bijzonder lager school-onderwijs zal worden gegeven, zijn
de voormelde Algemeene regelen in zooverre verbindend, als het niet-naleven daarvan
aanleiding kan geven tot de toepassing van art. 5 der wet van 17 Augustus 1878,
(Staatsblad n° 127).
Art. 6.
De inspecteurs van het geneeskundig staatstoezigt houden aan de naleving van
dit voorschrift de hand.
Zij, en eveneens de districtsschoolopzieners, geven de voorlichting, die omtrent
den bouw en de inrigting van schoollokaleu van hen mogt worden gevraagd.
De betrokken schoolbesturen zijn gehouden, hun onverwijld al de inlichtingen te
verschaffen, welke zij dienaangaande verlangen.
Dit besluit treedt in werking op het tijdstip, voor het in werking treden der wet
van 17 Augustus 1878 (Staatsblad n° 127) door Ons te bepalen.
Onze Minister van Binnenlandsche Zaken is belast met . . . enz. . .
-ocr page 67-
IV.
NOTA, tot toelichting van het concept voor een Koninklijk
besluit, houdende bepalingen ter uitvoering van art. 4,
alinea 2, der Wet van 17 Augustus 1878, {Staatsblad n° 127).
Ad. art. 1.
De regelen, door de Commissie gegeven, zijn van tweeërlei aard. In sommige
wordt slechts op de wenschelijkheid eener zaak gewezen, of doet de Commissie uitkomen,
dat zij daaraan boven andere de voorkeur geeft: ten opzichte van deze is het de bedoeling,
den betrokken gemeentebesturen vrijheid van handelen te laten. Andere daarentegen
laten geene keuze en zijn geheel imperatief: deze behooren als strikt bindend beschouwd
te worden, zoodat van het daarbij gegeven voorschrift in geenerlei opzicht mag worden
afgeweken.
Ad art. 2.
Ten opzichte van dit artikel zij opgemerkt, dat, naar men verwachten mag, de
gemeentebesturen, in hun eigen welbegrepen belang, met de daarin genoemde autori-
teiteu zullen te rade gaan, alvorens aan eenig bouwplan uitvoering te geven.
Zoo zullen zij de resultaten van het onderzoek van den grond, (§ 2) doen kennen
aan den geneeskundigen inspecteur en töt de bebouwing van het gekozen terrein niet
overgaan, dan nadat op die keuze de goedkeuring van genoemden inspecteur en van
den districts-schoolopziener zal zijn verkregen. Zoo zullen zij zich omtrent de ligging
der lokalen en van de speelplaats vooraf met den districts-schoolopziener verstaan, enz.
Ad art. 3.
Bij de ontheffing, waarvan in dit artikel sprake is, heeft men inzonderheid het
oog gehad op zwarigheden van plaatselijken aard, idtzonderingen, waarbij de toepassing der
algemeene regelen zou leiden tot onbillijkheid. In hare toelichting van § 3 en 4 der
Algemeene regelen, heeft de Commissie zulke uitzonderingen met name genoemd.
De Commissie acht het niet alleen wenschelijk, maar voor een goeden gang van
zaken zelfs onmisbaar, dat de Minister bij het nemen zijner beslissingen worde voor-
gelicht door deskundigen. Daartoe meent zij de benoeming te moeten aanraden van eene
permanente Commissie, welke slechts uit enkele leden behoeft te zijn samengesteld. Deze
kan zich volkomen op de hoogte houden van alles, wat in zake den bouw en de inrich-
ting van schoollokalen ten onzent en in het buitenland wordt gedaan. In hare adviezen
zal eenheid zijn, zoodat overal — behoudens de inachtneming van plaatselijke toestanden —
dezelfde maatstaf wordt aangelegd. Zij zal tevens van hare voorlichting kunnen dienen
bij de beslissingen , te geven op hooger beroep ingevolge art. 5 of art. 50 der wet. Bjj
de toepassing van dit laatste artikel toch zullen zich, daar de schoolopziener op bouw-
kundig terrein zelden een deskundige zal zijn, ongetwijfeld nu en dan moeiel ijkheden opdoen.
Ad art. 4.
Zoowel met het oog op het voorschrift van art. 50 der wet, dat de bestekken
voor den bouw en verbouw van scholen en onderwijzerswoningen aan de goedkeuring
van den districts-schoolopziener onderwerpt, als ter wille van eene goede uitvoering der
voorgenomen werken, wordt het door de Commissie van overwegend belang geacht,
-ocr page 68-
GO
dat aan de samenstelling dier bestekken de meest nauwlettende zorg worde gewijd,
en dat de indeeling daarvan, tot het gemakkelijk bekomen van eeu overzicht, zooveel
mogelijk gelijkvormig zij.
Het vaststellen van een zoogenaamd «model-bestek» — op den voet, b. v., van
het Belgische «Modèle d\'un cahier des charges» — scheen der Commissie intusschcu
tegenover de te verwachten groote verscheidenheid van bouwwerken en de zeer uiteen-
loopeude omstandigheden van plaatselijkeu aard, ouder welke zij moeten worden uitge-
voerd, niet zonder bedenking te ziju.
Daarom heeft zij zich bepaald tot het stellen van eenige eischen, waarvan de ver-
vulling de soliede en richtige uitvoering der werken zooveel mogelijk verzekert, en
waardoor misrekeningen en de zoo bedenkelijke extra-rekeningen tot het laagst mogelijk
bedrag worden terug gebracht.
Bij de volgorde der voorgestelde bepalingen heeft tot richtsnoer gediend de inrichting
der bestekkeu, welke bij de Departementen van Biunenlandsche Zaken, en van Water-
staat enz. is aangenomen, en waarvan de ondervindiug, bij tal van werken opgedaan,
de doelmatigheid heeft bewezen.
Ad. art. 5.
Ernstige overweging en herhaalde bespreking hebben de meerderheid der Commissie
tot het resultaat geleid, dat aan de voorschriften, welke uitsluitend uit een paedagogisch
oogpunt voor de openbare school werden noodig geacht, de bijzondere school niet mag
worden gebonden. De wet zelve heeft er in voorzien, dat ook in deze laatste het onderwijs
aan geeue andere dan daartoe bevoegde personen kan worden opgedragen. Hoe, en met
welke hulpmiddelen, dat onderwijs door hen wordt gegeven, moet volkomen vrij blijven,
en het geven van voorschriften dienaangaande moet worden overgelaten aan hen, die
eeue bijzoudere school hebben in het leven geroepen en haar onderhouden.
Is deze opvatting juist, dan kan er alleen van hygiënische eischen sprake zijn.
Maar de vraag, of deze eischon voor de bijzoudere school kunnen worden gelijkgesteld
aan hetgeen voor de openbare school wordt verlaugd, mag naar de overtuiging van de
meerderheid der Commissie niet anders dan outkennend worden beantwoord.
Van de scholen, welke de overheid zelve sticht en onderhoudt om ze opentestellen
voor allen, die daarvan wenscheu gebruik te maken, msig niets minder worden verlangd
dan dat zij voldoen aan alle eischen, welke de hygiënische wetenschap op haar tegenwoordig
standpunt in billijkheid stelt. Wat uit de algemeene kas wordt betaald, mag in zijne
inrichting niet gebrekkig zijn.
Geheel anders is het standpunt dat de Regeering, naar de bescheiden meening der
meerderheid, heeft in te nemen tegenover de bijzondere scholen.
De Wet zelve heeft, in haar art. 5, aan den inspecteur van het geneeskundig
staatstoezicht de belaugrijke, maar hoogst moeieljjke taak opgedragen „toetezien," dat
ook op het gebied, waarop zich de Algemeene regelen bewegen, aan het algemeen belang
door het bijzonder belang niet worde te kort gedaan.
Hem behoort, onder het oppertoezicht van den Minister, bij de vervulling zijner
taak in dezen de meest mogelijke vrijheid te worden gelaten, tegenover de gelegenheid
tot beroep, welke de wet aan belanghebbenden geeft, ook aan het schooltoezicht.
Deze beschouwingen hebben tot de redactie geleid, welke de Commissie, na herhaalde
overweging, aan dit artikel gemeend heeft te moeten geven.
Het is de eenige weg, die naar hare overtuiging, op dit terrein kan worden ingeslagen,
dat elk geval op zich zelf worde onderzocht en beoordeeld.
De toestanden, inzonderheid der bijzondere scholeu, loopen zeer uiteen. En tegenover
deze leiden algemeene eischen er onvermijdelijk toe, dat eenerzijds te veel wordt gevraagd
en de bijzondere school in hare vrijheid van beweging belemmerd, en anderzijds te lage
eischen worden gedaan, waardoor het algemeen belang benadeeld wordt.
Ad. art. 6.
Het behoeft wel niet te worden verzekerd, dat de Commissie niets liever zou zien,
-ocr page 69-
<il
dan dat van alle scholen in den Lande — bijzondere zoowel als openbare — de bouw
en de inrichting noch uit een hygiënisch noch uit een paedagogisch oogpunt te weuschen
zoude overlaten.
Wat zij tracht te verhoeden, is enkel het uitoefenen van dwang, daar, waar
die naar hare overtuiging niet geheel — en dus niet — gemotiveerd zou zijn.
Ligt het in de bedoeliug der bestuurders van bijzondere scholen, bij de door
hen te stichten inrichtingen de aanwijzingen der Commissie in allen deele optevolgeu,
dit staat hun natuurlijk volkomen vrij. Wenschen zij daarbij voorlichting van de
zjjde der deskuudige autoriteiten, dan behoort bun die met gelijke vrijgevigheid als
voor de openbare scholen te worden verschaft. Üaar bet voorzeker overbodig kan
worden geacht, het geneeskundig staatstoezicht eu liet schooltoezicht een voorschrift
te geven omtrent hetgeen door hen reeds alleen uit belangstelling in de goede zaak
met ingenomenheid zal worden gedaan, heeft de 2e alinea van dit artikel alleen ten
doel, de autoriteiten aantewijzen. tot wie men zich \'t gevoegelijkst om inlichting
wenden kan.
V
ie
-ocr page 70-
CONCEPT.
V.
(N° ) BESLUIT van den
houdende bepalingen ter uitvoering van art. 87 der Wet
van 17 Augustus 1878 (Staatsblad n° 127.)
Wij WILLEM III, enz.;
Op «Ie voordragt van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken, van .... enz.;
Overwegende, dat de noodige bepalingen ter uitvoering van art. 87 der Wet van
17 Augustus 1878 (Staatsblad n° 127) door Ons behooren te worden vastgesteld;
Den Raad van State gehoord: advies van .... enz.;
Gelet op het nader rapport van Onzen voornoemden Minister, van .... enz.;
Hebben goedgevonden en verstaan: vasttestellen de navolgende
1                      VOORSCHRIFTEN omtrent de lokalen, welke bij het in werking
treden der Wet van 17 Augustus 1878 (Staatsblad n° 27)
voor het geven van lager onderwijs in gebruik zijn.
Artikel 1.
De districts-sehoolopziener 8telt, uiterlijk binnen een jaar na het tijdstip, waarop
de Wet van 17 Augustus 1878 (Staatsblad n° 127) zal zijn in werking getreden,
een onderzoek in naar den toestand van al de openbare schoollokalen in zijn ressort,
in verband met de Algemeene regelen omtrent den bouw en de inrigting der lokalen,
waarin lager onderwijs gegeven wordt, alsmede omtrent het aantal kinderen, dat
daarin mag worden toegelaten, ontworpen door de Commissie, bij Ons besluit van 2
Februari 1879, u° 15, ter voorlichting der Regering ad hoc benoemd en in haar
rapport dd. 15 October 1879 opgenomen.
Ingevolge dat onderzoek doet hij aan het betrokken gemeentebestuur aanschrijving
van de verbeteringen, die hij wenschelijk of noodzakelijk acht, in het laatste geval
met bepaling van een termijn, binnen welken de werkzaamheden voor het tot stand
brengen daarvan noodig, moeten zijn afgeloopen. Die termijn mag, zonder bijzondere
vergunning van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken, den tijd van twee jaren
in geen geval te boven gaan.
Betreffen de voortestellen verbeteringen gezondheidsbelangen , dan treedt de school-
opziener, alvorens zijne aanschrijving te rigteu tot het gemeentebestuur, in overleg
met den inspecteur van het geneeskundig staatstoezigt.
Punten, omtrent welke tusschen den geneeskundigen inspecteur en den districts-
sehoolopziener geene overeenstemming is verkregen, worden onderworpen aan de beslissing
van den Minister.
Aan de ontvangen aanschrijving wordt door het gemeentebestuur ten spoedigste
openbaarheid gegeven.
-ocr page 71-
03
Biunen 30 vrije dagen na die openbaarmaking kan door alle belanghebbenden in
beroep worden gekomen bij den Minister.
Deze wint het gevoelen in der Commissie van deskundigen, bedoeld in artikel 3
van het Koninklijk besluit van den
                                    (Staatsblad n° ), houdende
bepalingen ter uitvoering van artikel 4, alinea 2, der wet van 17 Augustus 1878,
(Staatsblad n° 127.)
Zoolang aangaande een schoollokaal geene beslissing is gevallen en de termijn van
uitvoering der verlangde verbeteringen nog niet verstreken is, mag het geven van
onderwijs daarin voortgaan.
Art. 2.
Bij uitbreiding of wijziging van bestaande openbare schoollokalen of van het daarin
aanwezig mobilair worden de Algemeene regelen enz. nageleefd.
Ontheffing kan alleen door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken verleend worden.
Art. 3.
Omtrent den toestand der lokalen, waarin bij het in werking treden der wet
bijzonder lager schoolonderwijs wordt gegeven, stellen de geneeskundige inspecteurs,
uiterlijk binnen een jaar na dat tijdstip, een onderzoek in. Naar aanleiding daarvan
gaan zij, waar dit noodig mogt blijken, over tot de toepassing van art. 5 der wet.
Van hunne bevindingen en uitspraken zenden de inspecteurs Onzen Minister van
Binnenlandsche Zaken telkens ten spoedigste een naauwkeurig en uitvoerig verslag.
-ocr page 72-
VI.
NOTA, tot toelichting van het concept voor een Koninklijk
besluit, houdende bepalingen ter uitvoering van art. 87 der
Wet van 17 Augustus 1878. (Staatsblad, n° 127.)
Art. 87 der Wet bepaalt, dat bij deu algemeeneu maatregel van inwendig bestuur,
bedoeld in art. 4, tevens de noodige voorschriften zullen worden gegeven omtrent de
lokalen, welke bij het in werking tredeu der wet tot het geven van lager onderwijs in
gebruik zijn.
Indien die bepaling zóó ware optevatten, dat voor de bestaande schoollokalen
soortgelijke « algemeene regelen » moesten worden gegeven, als voor de nieuw te bouwen
lokalen volgens art. 4 moeten worden vastgesteld, dan zou er — naar het gevoelen
der Commissie — niet veel anders mogelijk zijn dan het voorschrijven van eenige
algemeenheden, die wellicht even goed gemist konden worden.
De inrichting der bestaande schoollokalen loopt — en dat kan niet anders —
in de hoogste mate uiteen.
Het mag worden betwijfeld, of onder de dusver vigeereude schoolwet aan die
inrichting overal voldoende zorg werd besteed. In de wet zelve werden niet dan
zeer onbepaalde voorschriften gevouden. Sommige — maar niet alle — provinciale
besturen hebben pogingen gedaan, in deze leemte te voorzien. De resultaten waren
uiteenloopend. Ten overvloede w;is handhaving der gemaakte bepalingen niet altoos
mogelijk; in vele gevallen bleef zij ten minste uit.
Door een en ander is een toestand geboren , waarin door geene algemeene voorschriften
verbetering kan worden gebracht.
Bij de beantwoording der vraag, welke veranderingen noodig zjjn te achten, en
— niet minder — welke nieuwe opofferingen mogen worden gevergd van hen, die
zich bij hetgeen zij hebbeu gebouwd en iugericht, naar de toen bestaande (zij \'t dan
ook geenszius in elk opzicht voldoende) voorschriften hebben gedragen, moeten allerlei
omstaudighedeu worden iu aanmerking genomen van geheel plaatselijken aard, waarmee
het ondoenlijk is, in algemeene voorschriften rekening te houden.
Om deze redeuen heeft de Commissie als beginsel aangenomen, dat elk geval op
zichzelf behoort te worden beoordeeld, en daarop de door haar voorgestelde bepalingen
gegrond.
Ad art. 1.
De noodzakelijkheid, dat al de bestaande schoollokalen van bevoegde zijde worden
nagegaan, behoeft geen betoog.
Die taak schijnt aan niemand beter dan aan den districts-schoolopziener te kunnen
worden opgedragen, onder voorwaarde, dat hij, waar dit wenschelijk is, omtrent punten,
den gezondheidstoestand rakende, met den geneeskundigen inspecteur te rade ga.
Bestaat er tusschen beide autoriteiten verschil van gevoelen, dan kan door hen
hoogere beslissing worden gevraagd.
De Commissie acht het noodig, dat een onderscheid worde gemaakt tusschen ver-
beteringen, die bepaald noodig, en andere, die enkel wenschelyk worden geacht.
-ocr page 73-
65
De eerste moeten met zooveel spoed, als iu billijkheid geëischt mag worden, door
de betrokken gemeentebesturen worden uitgevoerd; daarom wordt hun, met voorziening
in buitengewone gevallen, daarvoor een betrekkelijk korte termijn gesteld.
Het kan gebeuren dat de uitspraak van deu districts-schoolopziener en den geuees-
kundigeu inspecteur door het betrokken gemeentebestuur wordt bestreden, — dat het, niet
Overtuigd van de noodzakelijkheid der verbeteringen, waartoe het aangeschreven is, zich
bezwaard acht, de kosten daarvan te dragen.
In dit geval behoort er gelegenheid te bestaan tot hooger beroep.
Maar ook anderen kunnen meeneu, dat huu geen recht geschiedt.
Inzonderheid de ouders of verzorgers van schoolgaande kindereu kunnen tegeu de
inrichting van lokalen, of tegen het aantal kinderen dat daarin wordt geplaatst, be-
denkingeu hebben, die zij door de maatregelen, aan het gemeentebestuur voorgeschreven,
niet, of niet genoegzaam achten uit deu weg geruimd.
Daarom behooren alle belanghebbenden iu de gelegenheid te ziju, van die maat-
regelen kennis te nemen.
Van daar de openbaarmaking, in alinea 5 door de Commissie verlangd.
Het beroep, dat een détail betreft van een algemeeiien maatregel van inwendig
bestuur, moet, uaar \'t gevoelen der Commissie, onmiddellijk bij den Minister geschieden.
Deze laat zich, ook in de hier bedoelde gevallen, voorlichten door de permanente
Commissie, waarvan de instelling in de toelichting van het concept-Koninklijk besluit,
houdende bepalingen ter uitvoering van artikel 4, alinea 2, der Wet van 17 Augustus
1878 (Staatsblad n° 127) werd aanbevolen.
De slotaliuea van het artikel is uoodig ter voorkomiug van stoornis in den gere-
geldeu gaug vau het onderwijs gedurende den tijd, dat de geschillen, waarvan hierboven
sprake was, nog uiet zijn beslecht.
Ad art. 2.
Zou er gegronde vrees bestaan, dat eene eenigermate algemeene toepassing der
voorschriften voor de nieuw te bouwen scholen ook op de bestaande iu vele gevallen
zou leiden tot oubillijkheid, er is geen enkele reden, waarom niet, bij alles wat aan
het bestaande nieuw wordt toegevoegd, de Algemeene regelen in alle hoofdzaken zouden
worden toegepast.
Zwarigheid daartegen kan alleen daar bestaan, waar het nieuwe niet wel met het
bestaande zou kunnen worden in verband gebracht. In hoever dit het geval zij, behoort
den Minister ter beoordeeling te worden gelaten.
Ad art. 3.
Na hetgeen vroeger door de Commissie is verklaard omtrent het «toezicht», dat,
met opzicht tot den bouw en de inrichting vau schoollokaleu, h. i., behoort te worden
uitgeoefend op het bijzonder onderwijs, mag van eene uiteenzetting vau het beginsel, dat
aan de redactie van dit artikel ten grondslag ligt, worden afgezien.
Bij de handhaving van dat beginsel acht zij een opzettelijk onderzoek van den
toestand van alle lokalen, waarin bijzonder lager onderwijs gegeven wordt, dringend noodig.
Dit onderzoek, waarvan de uitslag aan het oppertoezicht niet onbekend mag blijven,
wenscht zij bij het laatste artikel dezer Voorschriften uitdrukkelijk te zien bevolen.
Overigens kan de Commissie, wat de verbetering der hier besproken lokalen aangaat
daar, waar tot de toepassing van art. 5 der wet geene voldoende termen zijn, slechts
herhalen, wat door haar bij de toelichting tot art. 5 van het voorafgaande concept-
besluit is gezegd.
17
-ocr page 74-
VII.
P U N T E N, in verband met de voorschriften, te geven aangaande
den bouw en de inrichting van schoollokalen voor lager onder-
wijs, optenemen in de instructie voor het onderwijzend personeel.
Art. 1.
De onderwijzer, aan het hoofd der school geplaatst, draagt zorg, dat voor zooveel
yan hem afhangt,
de localiteiten iu het schoolgebouw uitsluitend ten dienste van het onderwijs worden
gebruikt;
de voorschriften, vervat in de Algemeene regelen omtrent den bouw en de inrichting
der lokalen, waarin lager onderwijs zal worden gegeven, alsmede omtrent het aantal
kinderen, dat daarin mag worden toegelaten — worden nageleefd;
de inrichtingen, in verband met die voorschriften in het schoolgebouw aanwezig,
steeds in orde zijn, en dat daarvan overal het juiste gebruik worde gemaakt; en
daar, waar dit noodig is, het vereischte toezicht worde uitgeoefend.
Van omstandigheden, die aan een en ander in den weg staan, verwittigt hij ten
spoedigste het betrokken gemeentebestuur.
Art. 2.
In alles, wat het gebruik der lokalen en verdere inrichtingen van het schoolgebouw
betreft, gedraagt het onderwijzend personeel zich stiptelijk naar de aanwijzingen van
het hoofd der school.
-ocr page 75-
VIII.
TOELICHTING tot de punten, optenemen in de instructie
voor het onderwijzend personeel.
Met hoeveel zorg ook zij voldaan aan de eischen, die uit een hygiënisch en een
paedagogisch oogpunt bij den bouw en de inrichting van schoollokalen moeten worden
gesteld, het goede doel, dat men daarmee beoogt, wordt ongetwijfeld gemist, indien
niet van hetgeen werd tot stand gebracht, het juiste gebruik wordt gemaakt.
Of, en in hoeverre, dit geschieden zal, hangt van de onderwijzers af.
Hun behoort de weg te worden gewezen door het hoofd der school en deze heeft
nauwlettend na te gaan, dat aan zijne bevelen getrouwelijk uitvoering worde gegeven.
Daartoe behoort hij in de gelegenheid te zijn, minstens éénmaal gedurende eiken schooltijd
door persoonlijk onderzoek in alle lokalen zich van den goeden gang vau alles te overtuigen.
Zijn taak is, ook op dit gebied, ver van licht te noemen.
Moet hij waken, dat bij het aan- en uitgaan der school en bij verwisseling van
lokaal door klassen of afdeelingen , bij de toegangen, c. q. ook bij de trappen, het noodige
toezicht niet ontbreke — een toezicht, dat zich niet enkel nitstrekke tot het gebouw,
maar ook tot de omgeving daarvan (plantsoen en dgl.) — hij moet zich herhaaldelijk
overtuigen, dat aan het gebruik van de inrichtingen tot tempering van te feilen zonneschijn,
van de verwarmings- en ventilatie-toestellen de onmisbare zorg worde gewijd, *) en dat
vau alle lokalen de ontruiming in den schooltijd, iu art. 16 der Algemeene regelen voor-
geschreven , geregeld plaats hebbe, terwijl gedurende die ontruiming de lokalen voldoende
worden gelucht en, zoo noodig, op nieuw verwarmd. Ook het luchten der lokalen tusschen
de schooltijden behoeft zijne zorg. Hij verzekert zich bij voortduring, dat op de privaten
en urinoirs ten allen tijde het noodige toezicht worde uitgeoefend. Hij is het, die de
rationeele schoolbauk tot haar recht doet komen, en verantwoordelijk is, dat bij elke
verplaatsing van leerlingen hunne lengte worde bepaald en aan elk hunner de aan zijne
afmetingen beantwoordende schoolbank aangewezen. Stuit hij daarbij op moeielijkheden,
dan treedt hij onverwijld over de wegruiming daarvan met den districtsschoolopziener,
en zoo noodig ook met het gemeentebestuur, in overleg. Hij is het wederom, die toeziet
dat de inrichtingen tot verandering der „ distantie " aan de schoolbanken worden gebruikt,
gelijk dat behoort, en in het algemeen aan eene goede houding der leerlingen overal de
noodige zorg worde gewijd. Het aanbrengen der kunstverlichting in de lokalen, waar
daaraan behoefte is, wordt door hem geregeld; op het onderhoud en het gebruik der
lampen wordt door hem toegezien. Hij heeft te zorgen, dat het school-mobilair ten allen
tijde volledig en in voldoenden staat voorhanden /.ij.
Dit alles — de Commissie erkent het volmondig — weegt reeds zwaar. En het is
nog maar uitsluitend datgene, wat van hygiënische en paedagogische eischen aan de
inrichting der lokalen
kon worden vastgeknoopt! Maar zjj vleit zich, dat de naam van
€ hoofd der school» niet tot eene doode letter zal worden gemaakt doordat uit zeer
;) Van het voorstellen eener bepaling, dat het rooken in de schoollokalen is verboden, onthield de
Commissie xich. De onderwijzers «elven — meent rij — zien beter dan iemand anders in, dat het niet
aangaat, de met aanwending van alle beschikbare middelen verkregen versche lucht door tabaks walm van
hare frischheid te berooven.
-ocr page 76-
os
misplaatste zuinigheid hij, die dezen titel draaft, niet miuder dan elk lid van zijn
onderwijzend personeel, geheel aan eeue bepaalde klasse wordt gebonden. Integendeel,
zij weusclit hem zich voortestelleu, zoo, als hij overal worden zal, waar ernstige over-
weging der belangen van het onderwijs den doorslag geeft, — vrij en onbelemmerd in
zijne bewegingen, wakende voor liet lichamelijk welzijn van allen, die aan zyne zorgen
zijn toevertrouwd, den gang besturende van geheel liet onderwijs, —\'- de tziel» van
zijne school!
Het is duidelijk, dat aan het onderwijzend personeel de verplichting behoort te zijn
opgelegd, de aanwijzingen, hun door het hoofd der school te geven, met stiptheid
en volledigheid optevolgen.
Dit alles laat zich voorschrijven.
Maar het zal, naar de iuuige overtuiging der Commissie, eene doode letter blijken,
indien niet van elkeen, die als onderwijzer optreden wil, verlangd wordt, dat hij zich
hebbe bekend gemaakt met de hoofdbegrippen der gezondheidsleer.
Want alleen dit is bij machte, de belangstelling te wekken, die, waar zij bestaat,
alle verordeningen in de schaduw stelt, en waar zij ontbreekt, de beste voorschriften
nutteloos maakt.
-ocr page 77-
IX.
REGELEN, in verband met de Algemeene regelen omtrent den
bouw en de inrichting der lokalen, waarin lager onderwijs zal
worden gegeven, alsmede omtrent het aantal kinderen, dat
daarin mag worden toegelaten, — in acht te nemen omtrent
het schoonhouden der localiteiten, die bij het geven van lager
onderwijs in gebruik zijn.
Artikel 1.
Het schoonhouden der localiteiten, welke bij het geven van lager onderwijs in
gebruik zijn, geschiedt van wege, en voor rekening van, de betrokken gemeente-
besturen , ten genoegen van het hoofd der school.
Art. 2.
Onverminderd voorzieningen, welke ten gevolge van bijzondere omstandigheden
mochten noodig zijn , worden:
a. alle schoolvertrekken, gangen, trappen, portalen en toegangen minstens twee
malen \'s weeks droog, en minstens éénmaal om de vier weken vochtig gereinigd;
het laatste geschiedt op zoodanigen tijd, dat de vloeren der lokalen volkomen op-
gedroogd zijn, wanneer de leerlingen daariu terugkeeren; bovendien heeft éénmaal
\'s jaars de groote schoonmaak plaats, waarbij, zoo mogelijk, alles uit de lokalen
wordt verwijderd;
i>. alle plafonds en verdere met witkalk bekleede wanden minstens éénmaal per jaar
op nieuw gewit;
c.   de privaten en urinoirs — waarvan de toestand dagelijks wordt nagegaan — in
gewone tijden minstens tweemalen \'s weeks, in tijden van epidemie zoo vaak, als
dit door het geneeskundig staatstoezicht wordt wenschelijk geacht, zorgvuldig ge-
reiuigd en met water doorgespoeld;
d.  de roosters, ingevolge § 7 der Algemeene regelen omtrent den bouw en de inrich-
ting der lokalen, waarin lager onderwijs zal worden gegeven, alsmede omtrent
het aantal kinderen, dat daarin mag worden toegelaten, in de portalen of
gangen aanwezig, minstens tweemalen \'s weeks opgenomen en gereinigd en het
vuil, dat zich daaronder verzameld heeft, verwijderd; en alle roosters voor het
doorlaten van lucht in of aan het gebouw éénmaal om de vier weken schoongemaakt;
e.   de lampen in de lokalen, waarin avondlessen worden gegeven, met de kappen en
glazen, telkens na gebruikt te zijn, schoongemaakt.
Art. 3.
Ingeval bij de privaten der school het tonnenstelsel van toepassing is, waakt het
hoofd der school, dat de wegruiming der gebruikte tonnen tijdig en geregeld plaats
hebbe en geene vervanging geschiede dan door tonnen, welke vooraf zoo goed mogelijk
zijn gereinigd, en, ingeval daartoe aanleiding is, gedesinfecteerd.
i<
-ocr page 78-
X.
TOELICHTING der regelen omtrent het schoonhouden der
localiteiten, die bij het geven van lager onderwijs in gebruik zijn.
Ad art. 1.
lu het algemeen is het de Commissie minder wenschelijk voorgekomen, dat de
hoofdonderwijzer daar, waar de omstandigheden het niet bepaald onvermijdelijk maken,
in het schoonhouden der localiteiten van zijne school worde betrokken, inzonderheid in
den niet ongebruikelijkeu vorm, dat hij, tegen uitkeering van gemeentewege, daarvoor
de zorg op zich neemt.
Het verdient, volgens haar, de voorkeur , dat de taak van het hoofd der school
met, vaak lastige en tijdroovende, bemoeiingen in deze aangelegenheid niet noodeloos
worde verzwaard en hij dus alleen toezicht hebbe uitteoefenen, dat de noodige werk-
zaamheden door de daartoe van gemeentewege aantewijzen personen geregeld en op
voldoende wijze worden verricht.
Ad art. 2.
In de eischen, bij dit artikel gesteld, heeft de Commissie de matigheid betracht,
die haar voorkomt, een der beste waarborgen te zijn voor de stipte uitvoering van de
gegeven voorschriften.
Wat zij gaf, zijn minima. Ziju daartoe termen, dan belet niets, dat men verder ga.
Voor bijzondere omstandigheden laat alinea 1 van het artikel buitengewone voor-
zien ing toe.
Deze laatste zal, b. v., zeer zeker nu en dan bij privaten noodig zijn. Maar het
schijnt voldoende, dat deze, met het oog op de mogelijkheid daarvan, dagelijks worden
nagegaan.
Wellicht zal het sommigen toeschijnen, dat reiniging der lokalen met water al te
karig door de Commissie is voorgeschreven. Men brenge dit echter in verband met de
behandeling der vloeren volgens § 13 der Algemeene regelen, en met de nadeelen, die het
in gebruik nemen van niet volkomen opgedroogde lokalen met zich sleept.
De Commissie meent dan ook niet in gebreke te mogen blijven, met nadruk er
op te wijzen, dat zij met «vochtig » schoonmaken in geenendeele het plassen met water
heeft bedoeld, dat ten onzent voor sommigen het ideaal van schoonmaken schijnt te
zijn. Behalve wellicht bij de groote schoonmaak, acht zij het zoogenaamde «kort op-
nemen » der vloeren, enz. voldoende.
Niet minder moet zij er de aandacht op vestigen, dat het geenszins onverschillig
is, welk water tot den schoonmaak wordt gebruikt; ook daarvoor is frisch en zuiver
water een vereischte.
Ad art. 3.
Het behoeft geen betoog, dut, zonder de inachtneming van het voorschrift van dit
artikel, het gebruik van het tonnenstelsel bedenkelijk, ja zelfs noodlottig worden kau.
-ocr page 79-
XI.
CONCEPT.
(N«        ) DESLUIT van den
houdende bepalingen ter uitvoering van artikel 2 der Wet
van 25 April 1879, (Staatsblad, n° 87.)
Wu WILLEM III, enz.;
Op de voordragt van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken, van .... enz.;
Overwegende, dat de noodige bepalingen ter uitvoering van artikel 2 der Wet
van 25 April 1879 (Staatsblad n° 87) door Ons behooren te worden vastgesteld;
Den Raad van State gehoord, (advies van .... enz.);
Gelet op het nader rapport van Onzen voornoemden Minister, van .... enz.;
Hebben goedgevonden en verstaan, te bepalen:
Artikel 1.
Bij den bouw en de iurigting van lokalen, waarin openbaar middelbaar onderwijs
zal worden gegeven, wordeu gevolgd de Algemeene regelen, vastgesteld door de Commissie,
bij Ons besluit van 2 Februari 1879, n" 15, benoemd tot voorlichting der Regering
bij het ontwerpen van voorschriften, ingevolge art. 4 en art. 87 der Wet van 17
Augustus 1878, (Staatsblad n° 127) te geven voor den bouw en de iurigting van
lokalen, waarin lager school-onderwijs wordt gegeven, en opgenomen in het rapport
dier Commissie dd. 3 October 1879.
Art. 2.
De inspecteurs van het geneeskundig staatstoezigt en die van het middelbaar
onderwijs houden, elk voor zooveel hun aangaat, aan de naleving dier voorschriften
de hand en geven daarbij de noodige voorlichting.
De gemeeutebesturen zijn gehouden, hun onverwijld al de inlichtingen te ver-
schaffen, welke zij verlangen.
Art. 3.
Ontheffing van de naleving der voormelde Algemeene regelen kan door Onzen
Minister van Binnenlandsche Zaken worden verleend.
Art. 4.
Voor de lokalen, waarin bijzonder middelbaar schoolonderwijs zal worden gegeven,
zijn de voormelde Algemeene regelen in zooverre verbindend, als het niet naleven
daarvan aanleiding kan geven tot de toepassing van art. 5 der Wet van 17 Augustus
1878 (Staatsblad n° 127).
Art. 5.
De inspecteurs van het geneeskundig staatstoezigt houden aan de naleving van
dit voorschrift de hand.
De betrokken schoolbesturen zijn gehouden, hun onverwjjld al de inlichtingen te
verschaffen, welke zij dienaangaande verlangen.
Zij, en eveneens de inspecteurs van het middelbaar onderwijs, geven de voorlichting»
die omtrent den bouw en de iurigting van localiteiten voor middelbare scholen van
hen mogt worden gevraagd.
Dit besluit treedt in werking den .... era.
Onze Minister van Binnenlandsche Zaken is belast met .... enz.
-ocr page 80-
XII.
NOTA, tot toelichting van het concept voor een Koninklijk
besluit, houdende bepalingen ter uitvoering van artikel 2
der wet van 25 April 1879 (Staatsblad n° 87).
De Commissie heeft, omdat het de uitvoering gold van eene andere wet dan die
op het lager onderwijs, de bepalingen voor de middelbare scholen samengevat in een
afzonderlijk concept-besluit. Het zou intusschen niet moeielijk zijn, deze bepalingen
intelasschen in het concept-besluit betrekkelijk den bouw en de inrichting van lokalen,
waarin lager schoolonderwijs zal worden gegeven.
In het aangehaalde artikel der wet \'van 25 April 1879 (Staatsblad n° 87) is alléén
sprake van artt. 4 en 5 der wet van 17 Augustus 1878 (Staatsblad n° 127), niet tevens
van art. 87 dier wet. De Commissie heeft daaruit afgeleid, dat het in de bedoeling van
den Wetgever heeft gelegen, omtrent reeds bestaande middelbare scholen geenerlei
voorschriften te geven. Zij onthield zich daarom van een voorstel dienaangaande, in
het midden latende, of het aangeuomen begiusel al dan niet juist is.
Er bestaat voor de Commissie geen bezwaar, de voorschriften, gegeven voor de
lokalen van lager onderwijs, zonder meer op die, voor middelbaar onderwijs bestemd,
toepasselijk te verklaren.
Daar waar dienaangaande twijfel kan bestaan — en wel inzonderheid bij de voor-
schriften omtrent de afmetingen der lokalen iu § 10 — was reeds met het oog op de
lagere school enkel sprake van minima, die derhalve, overal waar men dit wtuschen
mocht, kunnen worden overschreden.
Tegenover de mogelijke bewering, dat deze minima als zoodanig voor de middelbare
scholen hooger hadden behooren te worden gesteld, veroorlooft zich de Commissie
te wijzen op het feit, dat juist iu de gevallen, waarin daartoe termen zouden bestaan
(b. v. bij les-lokaleu voor leerliugen voor meer dan 14jarigen leeftijd, en meer nog
bij teekeuzalen) herhaalde ontruiming, in verband met den rooster der lessen, veelal
reeds van zelve geschiedt, en in elk geval mogelijk is. De gunstige uitwerking daarvan
komt de Commissie voor, tegen het bezwaar, dat anders wellicht gegrond zou worden
bevonden, meer dan optewegeu.
Ook waar het middelbare scholen geldt, zullen de betrokken bestureu in hun
eigen belang handelen, indien zij tot de uitvoering van eenig bouwplan niet doen
overgaan dan nadat met de in art. 2 genoemde autoriteiten overleg heeft plaats gehad
en van hunne instemming is gebleken.
Op de ontheffing, waarvan in art. 3 sprake is, is van toepassing hetgeen in de
toelichting tot art. 3 van het concept-Koninklijk besluit tot uitvoering van art. 4 der
wet van 17 Augustus 1878 (Staatsblad n° 127) is aangemerkt.
\'sGravenhage, 15 October 1879.
SALVERDA.
H. BOUMAN.
J. A. VAN DIJK.
N. M. FER1NGA.
A. J. NDLAND.
J. VAN LOKHORST.                                                           G. A. N. ALLEBÉ.
S. Sr. CORONEL.
P. J. H. CÜYPERS.
G. J. MORRE.
-ocr page 81-
AFMETINGEN,
te geven aan de onderdeelen der schoolbank.
(Model Künzk.)
TABEL A.
Bijlage A, bij III.
(Behoort bij art. 19.)
II I III
I\')
IV
BANKNUMMER
VII ! VIII
VI
Cijfer,
waarmee
de maat in
lig. 10 op
PI. XII U
aangeduid
110 117 125 ; 135
104
145 | 155 I 165
_____ I                            j _____
155 105 ! 177
O rootte der leerlingen in c.M.
110 : 117 125
135 \'■ 145
1, . ,1
__
43
46
41.5
44.5
27.5
29
23
20
29
31
27.5
29.5
20.5
21.5
22
23
24
25
25.5
26.5
15
16.5
16.5
18
33
33
57
57
19
20
23
24
28
28
23
24
18
18
12
12
5.5
5.5
14
14
4
4
11
12
15
34
32.5
22.5
24
27
Hoogte van den bovenkant der voetplaiik boven den grond
( «. jongens.
Hoogte van de bank boven de voetplank . . . <
f h. meisjes.
i a. jongens.
«Verschil» iu hoogte van tafel en bank . . . <
f b. meisjes.
Hoogte vau den bovenrand der leuning boven het j "• longens
laagste punt der zitbank......../ b. meisjes.
\\ a. jongens.
Hoogte van het midden der leuning boven idem . (
/ h. meisjes.
Diepte van het tafelblad.............
Breedte vau het tafelblad..........         . .
Horizontale afstand van het uitgeschoven tafelblad tot de leuning.
Diepte der zitbank...............
Diepte der voetplank..............
Breedte der rugleuniug..............
Diepte der boekenplank...............
Kleinste hoogte-afmeting van de boekenruimte......
Stijging van het tafelblad (1:6)..........
Verschuiving van het tafelblad...........
Negatieve « distantie »..............
Hoogte van het leuninghout............
10
37 | 40
35.5\'
49
47.5
31.5
33
36
37.5
118
29.5
39
63
29
:?1
28
24
12
24
25.5
29
25.5
27
31
32.5
28.5 j 30.5
33 36
I
34.5 37.5
24 26
i
25.5 27.5
58.5 \'30.5
18 20 I 22
21.5 23.5
36 I 36
19.5
33
57
21
25
30
25
18
12
5.5
14
4
13
36
39
60
23
27
;v.\\
27
21
12
6
15
4
60
22
26
30
26
21
12
6
15
4
14
63 I 63
26
21
28 31
28
28
21 24
12 12
6.5 S 6.5
\\
15   ! 16
1
4 4
1
16   ;16.5
16
4
17
\') Deze nummers worden. met de grootte der leerlingen
waarvoor de banken zyn bestemd, duidelijk op deze
laatste aangebracht. Ook wordt daarop aangewezen. of
de bank voor jongens, dan wel voor meisjes is bestemd.
Tabel B.
i\'j
-ocr page 82-
AFMETINGEN,\'»
te geven aan de onderdeelen der schoolbank.
(KI e p-b ank. PI. XII, figg. 13 tot 20.)
TABEL B.
BANKNUMMER
I2)
II
III IV
VI VII ! VIII
Cijfer,
waarmee
de mant in
fig;. 10 op
PI. XII is
aangeduid.
125 I 135 145 i 155
104
110
110
117
117
125
165
Grootte der leerlingen in c.M. .
135 145 | 155 165 | 177
20
31
15
34
23
20
Hoogte van den bovenkant der voetplank boven den grond
( a. jongens.
10
37
5
40
;
43
46
49
47.5
31.5
33
Hoogte van de bank boven de voetplank
32.5 ; 35.5 ! 38.5
/ h. meisje». 27.5 j 29.5
41.5 44.5
20.5! 21.5 22.5 24 j 25.5 i 27.5 29
! i j
i fi. jongens
f h. meisjes.
«Verschil» in hoogte van tafel en bank
22 I 23
9*
24 \' 25.5 \'\' 27 ! 28.5 ■■ 30.5
29
30.5
20
21.5
36
55
22
26
30
21
8
G
6
2
10
31 ■ 33 34.5 36
!
_i
!8.J
18
19.5
33
55
21
Hoogte van den bovenrand der leuning boveu het, \\ "■ Jon«en*- j 24
laagste punt der zitbank......../ ;,. meisjes
32.5 34.5
22 ! 24
23.5 25.5
36
37.5
15
16.5
33
50
11»
2:5
28
IS
8
5.5
6
2
8
II
16.5
18
33
50
20
26
28
Hoogte van het meest vooruitspringende gedeelte ) " JonèTens-
der leuning boven idem......../ /,, meisjes.
Diepte van het tafelblad.............
Breedte van het tafelblad.............
Horizontale afstand van het neergeslagen tafelblad tot de leuning.
Diepte der zitbank...............
Diepte der voetplank..............
Diepte der boekenplank..............
Kleinste hoogte-afmeting van de boekenruimte......
Stijging van het tafelblad (1:6)..........
Horizontaal gedeelte van het tafelblad, waarin de inktkokers .
( ii. negatief.
27.5 \' 29.5
36
55
2;\\
27
33
21
8
6
(i
2
6
7
8
9
10
12
13
14
15
16
17
36
GO
24
28
21
8
(i
6
2
39
GO
39
60
26 I 29
i
31 ! 34
24 I 25
28 30
18 i 18
24
8
6.5
6
2
24
S
6.5
G
2
8
5.5
6
2
10
8
5.5
6
2
« Distantie » ( « veranderlijk »)
Hoogte van het leuuingliout
12 I 12
12 ! 12
/ b. positief.
12 ! 13 | 14 l 15 16 10.5 1 17
\') Omtrent de volkomen juistheid der in deze tabel gege-
ven cjjfers kan alleen de ervaring uitspraak doen. Dit
is te meer het geval, omdat de gegevens van elders
moesten worden ontleend. Van groot belang is het
derhalve, dat ieder, die in de gelegenheid komt, de
voorgestelde banken practisch te beproeven, van zjjin\'
bevindingen, ook ten opzichte der aangenomen afme-
tingen, mededeeling doe.
*) Deze nummers worden, met de grootte der leerlingen.
waarvoor de banken zijn bestemd, duidcljjk op deze
laatste aangebracht. Ook wordt daarop aangewezen, of
du liank voor jongens, dan wel voor meisjes is bestemd.
-ocr page 83-
Bijlage B, tyj II
Alinea 4 van art. 26 der wet van 17 Augustus 1878,
Staatsblad n" 127. verzekert aan het hoofd eener lagere
school het genot eener vrije woning, zoo mogelijk met
tuin. Kan hem die niet worden verschaft, dan ontvangt
hij, volgens alinea 5 van het aangehaalde artikel, eene
billijke vergoeding voor huishuur, waarvan het bedrag door
Gedeputeerde Staten wordt bepaald.
Aan welke eisrhen de bedoelde vrije woning moet voldoen ,
wordt niet nader omschreven.
Pe Commissie heeft daarom dit punt met aandacht
nagegaan en is daarbij tot het volgende besluit gekomen.
üe inrichting der woning behoort in elk opzicht aan
billijke eischen van hygiëne te voldoen.
Is er in eene school niet meer dan één onderwijzer
werkzaam, dan dient deze in zijne woning over de navolgende
localiteiten te kunnen beschikken.
Eene voorkamer;
eene slaapkamer, benevens 2 slaapvertrekjes voor de
oudere kinderen;
een studeervertrekje;
eene keuken, met kelder en wascliliok;
een schuurtje, tot berging van brandstof en dgl.. met
gelegenheid tot stalling van een varken, eene geit, of
eenig ander vee.
Geldt het den hoofdonderwijzer eener school, waarin,
naast dezen, ook een hulponderwijzer werkzaam is, dan
verdient het uit meer dan één oogpunt, aanbeveling, aan
de onderwijzerswoning zoodanige uitbreiding te geven. dat
daarin ook de bedoelde hulponderwijzer gehuisvest worden
kan.
Ofschoon het uit den aard ondoenlijk is, hier scherpe
grenzen te trekken, meent de Commissie te mogen aannemen,
dat voor den onderwijzer, geplaatst aan het hoofd eener
school, waaraan, behalve hij zelf, nog twee of meer hulp-
onderwijzers werkzaam zijn, eenigszins hoogere - en wel
de volgende — eischen mogen worden gesteld.
Kene woonkamer;
eene zitkamer;
een studeervertrekje;
drie slaapvertrekken;
eene keuken met kelder en wascliliok;
een slaapvertrek voor eene dienstbode;
een schuurtje met de noodige gelegenheid tot berging
enz., — dit laatste ingericht naar gelang van de eigenaardige
behoeften van stad of land.
-ocr page 84-
76
Wat hier is aangegeven, wenscht de Commissie als
minima te zien beschouwd. Zij zal niets liever zien, dan
dat ook het verschaffen eener meer dan strikt voldoende
woning door de gemeentebesturen worde aangegrepen
als een middel om bekwame en geschikte hoofdonderwijzers
voor hunne gemeente te winnen. Het welbegrepen belang
van deze laatste wordt daarmee slechts gebaat.
De Commissie meende geen onnut werk te verrichten
met het geven van enkele teekeningen , waarin o. a. omtrent
de afmetingen, die zij wenschelijk acht, meerder licht
kan worden gevonden. Men vgl. daarvoor Plaat Xlï, fig.
1 tot 1.
-ocr page 85-
Bylage C, by I/H
VERKLARING DER PLATEN.
De Commissie is de uitvoering der teekeningen van Plaat
I, II, IIT en VI tol en met XII, onder de leiding van
haar medelid, den heer G. J. Morre, verschuldigd aan den
heer B. Schelling, assistent bij het bouwkundig onderwijs
der Polytechnische school.
Het ontwerp van PI. IV en V, insgelijks door den
heer Schelling geteekend, en PI. XIII zijn van de hand
van het lid der Commissie, den heer P. J. II. Cuypers.
Plaat I.
Fig. 1. Plattegrond van een venster, waarvan de beneden-
ramen naar buiten draaien en het bovengedeelte een klep-
raam is. De eggen zijn schuin bijgewerkt; de strek is zwaar
1 \'/* bij 1 V* steen. (Schaal 1 a 20). In deze figuur is tevens
aangewezen, hoe de gordijnroede wordt ingericht.
Aanm. De in de figuur aangegeven roede is die,
welke het gordijn draagt. Eene tweede roede, gelijk
verloopende met de eerste, wordt aangebracht op
de hoogte van den benedendorpel van het raam. Het
gordijn beweegt zich (zonder ringen) daarbinnen,
waardoor — mits het niet te kort worde genomen —
het opwaaien voorkomen wordt.
Fig. 2. Buitenaanzicht van bovengenoemd veuster.
(Schaal 1 a 20.)
Fig. 3. Verticale doorsnede van dit venster, met borst-
wering, balklagen, trasraam, buiten- en binnenplint en
beweging van het kiepraam. Zand-aanvulling, lucht-opening
onder den vloer. De paneelen der zijwangen zijn van glas.
(Schaal 1 a 20.)
Fig. 4. Binnenaanzicht van dit venster. (Schaal 1 a 20.)
Fig. 5. Venster als dat van fig. 1, maar waarvan de
benedenramen naar binnen draaien en het bovengedeelte
een kiepraam is. Zonneblinden, met draaiende schoepen.
(Schaal 1 a 20.)
Fig. 6. Buitenaanzicht van dit raam met de zonneblinden.
(Schaal 1 a 20.)
Fig. 7. Verticale doorsnede van id., met borstwering,
balklagen, enz., gelijk in fig. 3. Eenvoudiger constructie
der zijwangen van het kiepraam. De paneelen der zijwangen
van glas. (Schaal 1 a 20.)
Fig. 8. Binnenaanzicht van dit venster. (Schaal 1 a 20.) •
Fig. 9. Beweging der schoepen, in verbinding met de
verticale stang van het zonneblind. (Ware grootte.)
Fig. 10. Aanduiding der assen en beweging der schoepen
in de stijlen der zonneblinden. (Ware grootte.)
Fig. 11. Verticale doorsnede van het zonneblind nabij
den onderdorpel, met de wijze, waarop de schoepen kunnen
worden vastgezet. (Schaal 1 a 2.)
Aanm. De breedte van het venster is bepaald door van
een lokaal, groot 7.4 M. bij 7.5 M., \'/s vau bet .
grondoppervlak als glasoppervlak zuiver aan te nemen,
met inachtneming, dat de verdieping hoog is 4.5 M.,
20
«
-ocr page 86-
78
de borstwering 1.3 M., gemeten van den bovenkant
van den vloer tot den bovenkant van den onder-
dorpel van het benedenraam , en dat de zolderbintlaag
steeds komt te liggen boven den l1/, steen hoogen
venster-strek.
Plaat II.
Fig. 1. Plattegrond van een lichtwand, lang 7.4 M.
De vensters zijn »tweelichten ». De benedenramen draaien
naar buiten. Kiepramen. (Schaal 1 a 20.)
Fig. 2. Baitenaanzicht van een * tweelisht». (Schaal
1 a 20.)
Fig. 3. Verticale doorsnede van id. (id.)
Fig. 4. Binnenaanzicht van id. (id.)
Fig. 5. Plattegrond van een »tweelicht», waarvan de
benedenramen naar binnen draaien. Kiepramen. Zonneblinden.
Fig. 6. Plan van eene enkele binnendeur, met geroosterd
kozijn. (Schaal 1 a 10.)
Fig. 7. Aanzicht van die deur. Het bovengedeelte der
beide middenpaneelen is van glas. (Schaal 1 a 10.)
Fig. 8. Verticale doorsnede over figuur 7. (Schaal 1 a 10.)
Plaat III.
Fig. 1. Plattegrond van een lichtwand, lang 7,4 M.
met een » drielicht». Benedenramen naar buiten draaiende.
Kiepramen. (Schaal 1 a 20.)
Fig. 2. Buitenaanzicht van id. (id.)
Fig. 3. Verticale doorsnede van id. (id,)
Fig. 4. Binnenaanzicht. (id.)
Fig. 5. » Drielicht", met naar binnen draaiende beneden-
ramen. Kiepraam. Zonneblinden. (Schaal 1 a 20.)
Plaat IV.
Fig. 1. Plattegrond van een » éénlicht ir, met naar buiten
draaiende benedenramen en kiepraam. (Schaal 1 a 20.)
Fig. 2. Buitenaanzicht, (id.)
Fig. 3. Verticale doorsnede (id.)
Fig. 4. Binnenaanzicht. (id.)
Fig. 5. Plattegrond van een » éénlicht», met naar binnen
draaiende benedenramen en kiepraam. Zonneblinden. (Schaal
1 a 20.)
Fig. 6. Buitenaanzicht van id., met de zonneblinden. (id.)
Fig. 7. Verticale doorsnede, (id.)
Aanm. Het kozijuhout is hier gelijk gebracht met den
voorkant van den muur en van een schuinen kant
voorzien. Door het kozijnhout zooveel naar voren
te brengen, blijft het kiepraam zooveel mogelijk in
den dag van den muur.
Plaat V.
Fig.   1. Plattegrond van een * tweelicht», met naar
buiten  draaiende benedenramen en kiepraam; met de gor-
dijnen. (Schaal 1 i 20.)
Fig.  2. Buitenaanzicht. (id.)
Fig.  3. Verticale doorsnede, (id.)
Fig.  4. Binnenaanzicht. (id.)
Fig.   5. Plan van eene enkele deur. Architraaf en dag-
-ocr page 87-
79
stokken op klossen getimmerd. De twee bovenpaneelen
zijn van glas. (Schaal 1 a 10.)
Fig. 6. Aanzicht der deur. (id.)
Fig. 7. Verticale doorsnede, (id.)
Aavm. Het kozijnhout is ook hier gelijk gebracht
met den voorkant van den maar en met schuine
kanten voorzien. (Vgl. PI. IV.)
Plaal VI.
Fig. 1. Plattegrond van een schoollokaal, diep 7,4
M., breed 7,5 M. Het lichtoppervlak, tusschen het raam-
hout gemeten, = \'/« van net grondoppervlak. (Schaal
l a 50.)
a =s plan van eene schoolbank voor 2 leerlingen.
b =r plan van de kachel met den mantel.
e = hoofd-afvoerkanaal van de gebruikte lucht.
d = spouwruimten.
e = verhoogde vloer\' (»podium »).
/ = binnendeuren uit den gang.
g = schuivende dubbele deuren met glazen paneelen.
Fig. 2. Verticale doorsnede over de breedte van het
bedoelde lokaal, met aanzicht van den tusschenwaud tus-
schen dit lokaal en het aangrenzende (werkmuur). Paal-
fundeering. (Schaal 1 a 50.)
a = schuif voor de winterventilatie.
b = schuif voor de zomerventilatie.
e = bord.
Fig. 3. Verticale doorsnede over de diepte van hetzelfde
lokaal, met aanzicht van den lichtwand. De begane grond
met kapgewelfjes. (Schaal 1 a 50.)
k = kachelmantel.
Fig. 4. Kapgewelven tusschen de zolderbinten, voor ge-
bouwen van meer dan ééne verdieping. Vlak plafond.
(Schaal 1 h. 50.)
Fig. 4\\ Dezelfde kapgewelven, maar zonder vlak plafond.
Balken en verdeklatten geprofileerd, (id.)
Fig. 5. Fundeering op staal. (Schaal 1 a 20.)
A.B. = trasraam.
BC. ss fundament.
DE.  — zandaanvulling.
DF.  = ruimte onder den vloer.
Fig. 6. Fundeering met liggend roosterwerk. (Schaal 1 a20.)
a —r. vloer; b = kesp.
Fig. 7. Fundeering met paal-roosterwerk. (Schaal 1 a 20.)
a = vloer.
b ss schuifhout.
e = kesp.
</ = palen.
Fig. H. Plattegrond van het paalroosterwerk, bij ont-
moeting der muren. (Schaal 1 a 20.)
Fig. 9. Doorsnede over AB., in fig, 8. (id.)
Fig. 10. Doorsnede over CD., in fig. 8. (id.)
Fig. 11. Fundeering door grondverbetering met zand.
(Schaal 1 a 50.)
-ocr page 88-
80
Fig. 12. Fundeering op beton, (id.)
Plaat VII.
Kap naar Philibert de l\'Orme, niet doorgaande rechte
plank en » driedik * bogen, borstwering, eenvoudige houten
kroonlijst en pannenbedekking. (Schaal 1 a 50.)
Aanm. Muurdikte ongeveer 0.5 M.
Fig. 2. Hangkap met dubbel voorkomenden makelaar. Borst-
wering. Eenvoudige kroonlijst. Metalen dakbedekking, (id.)
Fig. 3. Eenvoudige constructie van de goot bij overhangende
dakbedekking, (id.)
Fig. 4. Kap uit hout en ijzer, naar Polonceau, met
steenen goot en leien dakbedekking. (Schaal 1 a 50.)
Fig. 5. Overhangend dak, toe te passen bij fig. 4. (id.)
Fig. 6. Gewijzigde Hollandsche kap. Eenvoudige houten
kroonlijst. Bedekking met leien of met platte pannen.
(Schaal 1 a 50.)
Fig. 7. Kap uit hout en ijzer: zoogenaamd * Engelsch
systeem». Houten goot. Metalen dakbedekking. (Schaal 1150.)
Aanm. De kappen van figg. 4 en 6 zijn, wat de helling
aangaat, ook geschikt voor bedekking met platte
pannen of metaal.
De spanningen zijn genomen over lokalen met aan-
grenzenden gang.
Plaat VIII.
Fig. 1. Plattegrond van een steenen steektrap met
bordes. (Schaal 1 a 40.)
Fig. 2. Verticale doorsnede over AB, in fig. 1, met
aanduiding der kapgewelven onder de bordessen en trap-
treden. (id.)
a = \'houten dektrede.
b ~ treden van baksteen of natuurlijken steen.
e = kapgewelf onder de trappen, tot dracht der treden.
d — houten wandbekleeding.
e = leuning.
f — lichtopeningen.
Fig. 3. Plan van twee privaten en een urinoir, gekoppeld,
met daarbij behoorend portaal. \') (Vgl. de bij deze verklaring
gevoegde tabel.) De gestipte cirkels stellen roosteropeningen
voor in de plafonds. (Schaal 1 a 20.)
Fig. 4. Verticale doorsnede over AB, in fig. 3. Water-
afsluiting. Urine-afvoer. 2) (Schaal 1 a 20.)
a = zuigkappen, boven \'t dak.
Fig. 5. Verticale doorsnede over de zitting van een
privaat. \') Deksel. Aarden of looden trechter. Hardsteenen
stortbak met water-afsluiting. Zinkput met hardsteenen
stankscherm en water-afsluiting. (Vgl. de tabel.) (Schaal
1 a 20.)
Fig. 6. Plattegrond van den stortbak, den zinkput en
\') Het verdient aanbeveling, den binnenkant der privaatdeuren in
olie te schuren en tweemalen te vernissen, liever dan dien te verven.
*) In de gevallen, waarin over eenc waterleiding kan worden beschikt,
verzuiuie men niet, daarvan gebruik te maken tot eene voortdurende
besproeiing der wanden en van den bodem van het urinoir.
3) Het is noodig, voor elk privaat 2 «brillen» voorhanden te hebben;
zij worden \'t best vervaardigd uit lindenhout, en wit geschuurd.
-ocr page 89-
SI
de aansluiting met het afvoer-sjsteem. (De keuze van dit
laatste afhankelijk van locale omstandigheden. (Schaal 1
a 20.)
Fig. 7. Verticale doorsnede over de zitting van een privaat
met toepassing van het tonnenstelsel. De ton stelt eene
Delftsche zoogenaamde "beneden »-ton voor. Losse zinken
trechter, zonder waterafsluiting. (Schaal 1 a 20.)
Fig. 3. Plan van een regenbak met filterafdeeling en
drie kamers. De bak kan, indien de behoefte aan water
grooter wordt, in de richting van AB en BC worden
uitgebreid. Deze regenbak kan 7260 Liter water bevatten.
(Schaal 1 a 50.)
Fig. 9. Verticale doorsnede over DE, in fig. 8. (id.)
Fig. 10. Zinkpunt met riool voor een afvoerpijp uit de
goten. (Schaal 1 a 50.)
In figg. 8, 9 en 10 is:
a = eerste afdeeling filterbak.
b = tweede afdeeling.
c = kamers.
d = riool voor water-aanvoer.
e = zinkput.
f = buis uit de goot.
g = wekker, tot afvoer uit den bak.
h = luchtbuizen.
k == pompbuis.
/ = mangaten.
m. = overstortopening uit den filterbak naar de kamers.
n = fil tergaten.
o = til icrs tollen.
TABEL voor de afmetingen der privaten, in verband met de afmetingen der leerlingen.
(Behoort bij de verklaring van PI. VIII.)
AANWIJZING
DER
MATEN
IK DE
FIGUREN.
I.
n.
III.
IV.
V.
VI.
145
155
VII.
vin.
Nummer van het privaat.
, Lengte der leerlingen in c.M.
104
110
110
117
117
125
125
135
135
145
155
165
165
177
1
b
d
«) e
3) /
27
25
36
80
4
17
19
29
27
38
80
4.8
18
20.1
32
30
40
80
5.6
19
21.2
35
33
42
80
6.4
20
22.3
37
34
44
80
7.2
21
23.4
40
37
46
80
8
22
24.5
43
40
48
80
8.8
23
25.6
46
43
50
80
9.6
24
26.7
a voor jongens.
ai Toor meisjes.
\') De deuren en kozijnstijlen in de school en in het portaal
behooren deze minimntn-brcedte te hebben. Voor de ver-
schillende leerlingen kan zij dezelfde blijven.
*) Middellijn van den grooten halven cirkel. De opening is
eenigszins eivormig in plan uitgesneden.
») Leiigte der lange as van de opening.
NB. De voorkant der stcenen en der houten zitting wordt in
ogief-vonn afgewerkt.
•21
-ocr page 90-
82
Aanteekening betrekkelijk de bekleeding van de
binnenwanden der urinoirs met glas.
(Behoort bij de verklaring van PI. VIII.)
De Commissie heeft gemeend te moeten onderzoeken,
of eene bekleeding van de binnenwanden der urinoirs met
glas, van welke de voordeelen voorzeker geen betoog
behoeven, met het oog op de daaraan verbonden kosten
uitvoerbaar mag worden geacht. Van den heer J. J. 13. J.
Bouvy, fabrikant van venster-, spiegel- en gebogen glas,
te Dordrecht, ontving zij de volgende opgaven:
D
Een in ellipsvorm gebogen ruit, hoog
120 cM., en waarbij AB= 80 elf.,CD. =
ö
                 35 cM is, bestemd ter bekleeding van
den achterwand van het urinoir, komt — per stuk — op ƒ 12.
De rechte glazen platen voor de bekleeding der zijwanden
bestemd, 50 cM. bij 120 cM., kosten/ 1,50 per stuk.
De drie bekleedende platen samen derhalve / 15. De dikte
van het glas is ongeveer 8,5 mM.
^**"]>v                    Voor de bekleeding van den grond
—^^\\           ^w"-^ is eene plaat noodig van de hiernevens
aangegeven afmetingen. Deze plaat
------------------------\'B kost, bij 2.5 cM. dikte, ƒ 14.
AB = 80 cM. CD = 70 cM.
Plaat IX
Het stelsel van verwarming en luchtverversching volgens
de heeren Levoir en Van Bemmelen heeft de volgende
inrichting.
De kachel is eene gewone pot- of kolomkachel. Zij wordt
geplaatst vóór een buitenmuur.
De rookpijp wordt geleid door den afvoerschoorsteen
voor de gebruikte lucht, zoodat die schoorsteen door de
kachelpijp wordt verwarmd, en 1 of 2 M. boven het dak
uitgebracht. Daartoe worden in den trekschoorsteen blijvend
de noodige gegoten ijzeren pijpen op elkander gesteld.
Daarbij is het aanbrengen van een waterzakje raadzaam.
Gegalvaniseerde pijpen verdienen de voorkeur. Aarden buizen
kunnen mede worden gebruikt, mits aan haar onder-einde
zoodanig voorzien, dat zij gevrijwaard zijn tegen beschadiging.
De mantel der kachel moet boven deze laatste uitsteken,
opdat de intredende lucht er niet over heen kunne blazen,
ingeval de luchtstroom zeer sterk is.
De afstand , waarop de mantel de kachel omgeeft, bedraagt
1 l 2 dM.
„De lucht te dwingen, langs kanalen om de kachel te
circuleeren, vóór zij in het vertrek stijgt, is te verwerpen,
omdat zij dan hare frischheid verliest." \')
De aanvoeropenit/g voor versche lucht moet vooral zóó
worden aangebracht, als in de figuur is aangewezen. De
heer Van Bemmelen zegt dienaangaande letterlijk het vol-
gende. „ Bij den aanleg wachte men zich voor elke ingrij-
pende wijziging. De kachel op een rooster te zetten en de
l) Van Bemmelen, Schoolbodc, 1874, bli. 467.
-ocr page 91-
s
83
versche lucht door eene lange buis onder den vloer weg te
halen, is b. v. eene wijziging, die bij dit stelsel niet kan
toegelaten worden. De aanvoer moet rechtstreeks geschieden
achter de kachel, op eenige hoogte boven den vloer. Daar-
mede wordt liet gunstige resultaat grootendeels verkregen
van veel lucht en van frissche lucht. Die dit nalaat, gaat een
geheel anderen weg en zal dus andere uitkomsten verkrijgen."
Ook de Commissie acht de onmiddellijke intreding der
versche lucht binnen den kachelmantel een belangrijk voor-
deel van het stelsel. Aanvoerkanalen onder den vloer
geven aanleiding tot allerlei ophooping van stof en vuil,
tegenover welke groote voorzichtigheid is in acht te nemen.
De heer Van Memmeien zelf omschrijft de plaatsing der
aan voeropening, gelijk die door hem wordt gewenscht,
nader aldus.
i Deze (opening) is in den buitenmuur achter de kachel
aan te brengen, op zulk eene hoogte, dat de onderrand een
goed eind boven het heetste gedeelte van de kachel, en
de bovenrand beneden het bovenste gedeelte vaii de kachel
zich bevindt.
„ Ik kan er niet genoeg op wijzen, dat men de aanvoer-
openiug niet bij den vloer mag aanbrengen. De onder-
vinding heeft mij geleerd, hoe nadeelig dat werkt. De
koude luchtstroom, die beneden indringt, blijft te laag
hangen en koelt den mantel om de kachel voortdurend van
onderen af. Daardoor ontstaat in de kamer nabij den kachel-
mantel een koude luchtstroom langs den vloer, die voor
den onderwijzer en de kinderen zeer hinderlijk is en tot groote
klachten aanleiding geeft. Daarentegen, als de aanvoeropening
hoog aangebracht wordt, valt de koude buitenlucht naar
beneden langs den muur in den opstijgenden stroom heete lucht,
en heeft den tijd en de gelegenheid om zich te verwarmen,
waardoor zij in dien stroom medegesleept en naar boven
geleid wordt, vóór zij beneden is aangekomen. Het onderste
gedeelte van den mantel wordt dan niet koud. Bovendien,
de luchtbeweging wordt veel sterker als de aanvoeropening
zich hooger bevindt. Het is eene reden van al of niet slagen,
of men de aanvoeropening op de juiste hoogte, dan wel
te laag aanbrengt."
De afmetingen der aanvoeropening bepaalt de heer Van
Bemmelen als volgt.
De behoefte bedraagt, volgens hem, 20 M\'per leerling
en per uur. Voor n leerlingen dus n X 20 M3. per uur,
. n X 20 Mi                       ,
°f ------36ÖÖ------Pef secul,de-
De snelheid der lucht bij den aanvoer kan men, onder
normale omstandigheden, stellen op 1 M.
Derhalve moet de werkzame doorsnede der aanvoer-opening
bedragen:
n X 20 M».
3600 X 1 M.
De afmetingen van het afvoerkanaal voor de gebruikte
lucht worden, met aanneming van 0,8 M. snelheid van
afvoer, gevonden door de volgende berekening:
n X 20 U\\
3600 X 0.8 Al.
Daarmede is de werkzame doorsnede van den afvoer-
schoorsteen gegeven.
-ocr page 92-
*
84
De trekschoorsteen is aan te brengen „in den hoek der
kamer, die hiertoe \'t meest geschikt is, bepaaldelijk zoodanig,
dat er geene leerlingen voor de opening komen te zitten."
De hoogte van den afeoerschoor steen moet minstens
10 M. bedragen uit den beganen grond van het lokaal.
Hij moet reehtop worden gemetseld en van binnen glad
•worden afgewerkt.
De afdekking geschiedt met eene zuigkap waarin eene
opening aanwezig is, die de rookpijp doorlaat. Eene der-
gelijke zuigkap is van groote beteekenis: zij verhindert
tegenstroomen, die de goede werking van den treksehoor-
steen zouden storen en konden tocht in het lokaal ver-
oorzaken. De werkzame doorsnede der kap mag niet kleiner
zijn dan de doorsnede van den schoorsteen. Ook van een
zoogenaamden »gek», mits in verband met het boven-
staande ingericht, zou wellicht doelmatig gebruik kunnen
worden gemaakt.
De trekschoorsteen moet voorzien zijn van twee openingen,
ééne van onderen bij den vloer, en éene van boven,
dicht bij den zolder. De afmetingen dezer openingen moe-
ten gelijk zijn aan die van den trekschoorsteen.
De benedenste opening kan worden voorzien met eene
eenvoudige houten schuif, welke tusschen houten spon-
ningen loopt.
Aan de bovenste opening kan insgelijks eene schuif
of eene klep worden aangebracht. Beide moeten zonder
omslag uit het lokaal kunnen worden geopend en gesloten.
* Het is beter, den afvoer over eenige openingen te
verdeelen, mits deze uitkomen in één en den zelfden trek-
schoorsteen en de trekking niet kunnen verminderen.
\' Zijn er verschillende openingen, dan behoort hare ge-
zamenlijke doorsnede grooter — b. v. \'/s grooter — te
zijn dan die der enkele afvoeropening.
Ten einde op tijden, waarin weinig »trek» in den
afvoerschoorsteen is, niettemin genoegzame opzuiging van
lucht uit het lokaal daarin te verkrijgen, wenscht de heer
Van Bemmelen lokvuurtjes aangebracht te zien. »Hiertoe
diene» — zegt hij — * een klein kacheltje, aangezien
gasvlammen te duur zijn. Is de trekschoorsteen zeer ruim,
dan kan het kacheltje er in geplaatst worden. Is dit niet
het geval, dan plaatse men het er naast in een aange-
bouwd stuk metselwerk, dat liefst niet in het gebouw
moet geplaatst zijn, al verleent het deurtje van uit de
kamer toegang. "Vóór het kacheldeurtje moet op eenigen
afstand zich nog eene houten deur bevinden met de noodige
luchtopening, welke de stralende warmte van de kachel-
deur tegenhoudt «
Natuurlijk kan in scholen, waar over gas kan worden
beschikt, het hier bedoelde kacheltje door de noodige,
doelmatig aangebrachte gasvlammen worden vervangen.
Werking van de beschreven ventilatie-inrichting.
I. Winterventilatie.
Bij het aanleggen der kachel worden de schuiven {van
aan- en afvoer beide) gesloten. Kerst even vóór het aangaan
der school worden zij geopend, en niet dan nadat de kachel
genoegzaam heel is geworden.
-ocr page 93-
*:>
Door de verwarming van het vertrek wordt een tem-
peratuursverschil te weeg gebracht met de buitenlucht.
Ten gevolge daarvan stijgt een stroom warme lucht in den
trekschoorsteen naar boven, en ontwijkt naar buiten. Daar
tegenover dringt door de aanvoeropening de koudere bui-
tenlucht binnen, daalt door hare zwaarte in de mantel-
ruimte een eindweegs naar beneden, maar wordt spoedig
genoeg verwarmd om weldra van richting te veranderen,
naar boven te stijgen en zich te verspreiden boven in het
vertrek. Daar, en vooral ook aan de wanden van het ver-
trek, wordt zij afgekoeld, zoodat zij weder daalt.
Om deze lucht, welke door het vertrek heeft gecircu-
leerd, te verwijderen, is de winter-opening van den trek-
schoorsteen nabij den vloer aangebracht.
De sterkte der ventilatie is — bij overigens gelijke
omstandigheden — afhankelijk van:
a,  het verschil in temperatuur tusschen de buitenlucht
en het vertrek met den trekschoorsteen;
b,  de kracht van den wind, eenerzijds ten opzichte van
de aanvoeropening, anderzijds van den mond van den
trekschoorsteen (bij de aanvoeropening voegt zich bij de
kracht van den wind ook diens richting);
c,  de hoogte van den trekschoorsteen.
Te sterke verwarming van het vertrek tempert de onder-
wijzer door de winter-afvoerklep te sluiten en de zomer-
afvoerklep te openen.
Te sterke werking van den wind op de aanvoeropening
wordt voorkomen door die opening gedeeltelijk te sluiten.
II. Zomer-ventilatie.
De aanvoer-opening der winterventilatie blijft geopend.
De kachel kan worden weggenomen, maar de mantel blijft
staan.
Bovendien worden, naar gelang der behoefte, de kleppen
der vensters opengezet.
De winterafvoerklep wordt gesloten; de zomer- (boven-)
afvoerklep daarentegen geopend.
Op mistige dagen, als de lucht bewolkt is, als er geen
wind of als deze ongunstig is, als de temperatuur binnen
en buiten gelijk is, kan de snelheid van aanvoer van
versche lucht door het aanleggen van een «lokvuurtje»
of het aansteken van gasvlammen in het afvoerkanaal wor-
den vermeerderd.
Het aanbrengen van meerdere, en dan tevens verspreide.
aanvoeropeningen voor de zomerventilatie brengt het
nadeel met zich mede, dat zij, in den winter niet zeer
zorgvuldig gesloten wordende, zeer hinderlijken tocht ver-
oorzaken. De geopende kiepramen treden bovendien voor
die openingen a. h. w. in de plaats. (Die kiepramen zijn,
voor de zomer-ventilatie vooral, onmisbaar.)
Meer af voeropeningen ook in de zoldering zijn (o. a.
door den heer Van Bemmelen zelven) aanbevolen. Ook
hier is zorgvuldige sluiting in den winter een vereischte:
zonder deze veroorzaken zij een ondragelijken en zeer scha-
delijken tocht. De inrichting tot opening en sluiting is
veelal gebrekkig, en de last, die daarvan het gevolg is,
leidt er veelal toe, dat de openingen op den duur gesloten
\\
-ocr page 94-
86
blijven. Welligt verdient, ondanks dit bezwaar de inrichting
aanbeveling, waarvan in fig. 6 en 7 van PI. IX eene voor-
stelling wordt gegeven, en waarvan het gronddenkbeeld aan
de Belgische verordening op den schoolbouw is ontleend.
Na de bovenstaande uiteenzetting der beginselen, waaraan
in het ventilatiestelsel Levoir-Van Bemmelen wordt uitge-
gaan, en waarbij de door laatstgenoemde gegeven aanwij-
zingen zooveel mogelijk, soms zelfs woordelijk, zijn ge-
volgd, volgt hieronder de verklaring der figuren op de Plaat.
Fig. 1. Horizontale doorsnede van de kachel met den man-
tel \') en de opening tot aanvoer van versche lucht.
(Schaal 1 i 20.)
Fig. 2. Verticale doorsnede volgens de lijn AB uit figuur 1.
a = kachel.
b = dubbele mantel van plaatijzer, opgevuld met zand,
slakkenwol of dgl.
c = rooster voor den aauvoer van versche lucht.
d = schuif.
e = roosteropening voor aan- en afvoer van versche
lucht onder den vloer. (NB. Deze aan- en afvoer van
lucht staat in geenerlei betrekking met de ventilatie van
liet lokaal.)
f = aschbak. De opening met rozet tot regeling der
warmte. (Het imnbrengen der gewone * schuif// in de
kacbelpijp is minder aantebevelen.)
g = stookopening. (Schaal 1 a 10.)
Fig. 3. Buitenaanzicht van den rooster voor de opening
tot aanvoer van lucht. (Schaal 1 a 10.)
Fig. 4. Binnenaanzicht van de schuif tot afsluiting der
aan voeropening.
Fig. 5. Horizontale doorsnede van den afvoerschoorsteen
voor de gebruikte lucht, met schuif, ongeveer op de hoogte
van den vloer (winter-ventilatie).
üelijke doorsnede heeft de schuif, nabij het plafond,
voor de zomerventilatie. De schoorsteen wordt met eene
zuigkap gedekt. (Schaal 1 a 10.)
a = schuif.
b ~ ketting voor het tegenwicht.
e = richting der kacbelpijp.
d = blijvende ijzeren rookpijp, boven den trekschoor-
steen uitstekende en met een kapje gedekt.
e = «lok «-kacheltje, (zomerventilatie.)
f = deurtje met plaatijzer bekleed.
Fig. (3. Plattegrond van een lokaal, breed 7,5 M.,
diep 7,4 M., genomen beneden de kroonlijst. De spouw-
muren der zij- en achterwanden van het schoollokaal dienst-
baar gemaakt aan de zomerventilatie. (Schaal 1 h 100.)
Fig. 7. Verticale doorsnede van fig. 6. Philibertkap,
spanning = 10.35 M. Hierbij het aanzicht van den trek-
schoorsteen, met eene zuigkap gedekt. Daar doorheen loopt
!) Aim ilcn mantel om de kachel is in de figuur een vorm gege-
vcn, ilie gemakkelijk kan worden geconstrueerd, en waarbij wegneming
en herplaatsing zonder bezwaar kunnen geschieden. De gcheele ruimte
van den mantel heeft tot grondvlak een rechthoekigen, gclijkbecnigen
driehoek, op de hypotcnusa waarvan een halve cirkel is gecon-
•trueerd.
-ocr page 95-
S7
de rookbuis, afgedekt met een gewoon kapje. (Schaal l a 100.)
[n figg. fi en 7 is
« — trek-schoorsteen.
b = richting der rookbuis.
c = afvoerpijp der lucht van, en door, de spouwruimten,
afgedekt met zuigkap.
d ~ kachel.
e = afvoeropeningen, uitkomende in de spouwruimten
(steeds open).
f — kapje van de rookbuis.
. \\anm. De afvoerpijp e staat in den zomer steeds
open. In den winter wordt zij gesloten met eene
klep, welke wordt bewogen door middel van een
koord, afhangende in het schoollokaal. Ook in den
winter kan de klep warden opengezet, ingeval het
in het vertrek te warm geworden is.
Plaat X.
Fig. 1. Plattegrond van eene overdekte speelplaats.
(Schaal 1 a 100.)
Fig. 2. Aanzicht over de lengte, van die zelfde speel-
plaats. (Schaal 1 h 100.)
Fig. 3. Doorsnede over de breedte, naar de open zijde.
(Schaal 1 a 100.)
Fig. 4. Aanzicht over de breedte, gesloten zijde. (Noordelijke
zijde), (id.)
Fig. 5. Plattegrond van eene enkelvoudige bintlaag
over één lokaal, (id.)
Fig. 6. Verticale doorsnede over AB, in fig. 5. (id.)
Fig. 7. Plattegrond van eene bintlaag met moer- en
kinderbalken over één lokaal (id.)
Fig. 8. Verticale doorsnede over AB, in fig. 7. (id.)
Fig. 9. Platte grond van eene bintlaag met moer- en
kinderbalken, bij meer dan één lokaal. (Schaal 1 a 100.)
Fig. 10. Plattegrond van een lokaal, met aanwijzingen
voor de bepaling der maximum-afstanden, waarop de leer-
lingen mogen zijn geplaatst,
p van den werkmuur,
q uit de as der klasse.
(Schaal 1 a 100.) (Vgl. § 10 der Alg. regelen.)
Fig. 11. Plattegrond van een lokaal, tot aanwijzing,
iu verband met § 20 der Alg. regelen, van de plaatsing
der lampen bij kunstlicht, (id.)
Aam». Het aantal schooltafels, dat op deze wijze kan
geacht worden, voldoende te zijn verlicht, is 12,
Daaraan kunnen dus 24 leerlingen plaats nemen.
Bestond er uit het oogpunt der ventilatie van het
lokaal geen bezwaar, dan zou voor elk verder 4tal
banken, dat men mocht wenschen te gebruiken,
ééne nieuwe lamp moeten worden aangebracht.
Voor een overblijvend getal banken, kleiner dan
4, is evenzeer eene lamp meer noodig.
A = lampen.
Fig. 12. Plattegrond van een schoolgebouwtje voor 46
leerlingen, zoo eenvoudig mogelijk, met het oog op min-
kostbaarheid gebouwd; de muren van Hollandschen IJssel-
steen. (Schaal 1 h. 100.) (Raming f 5000.)
-ocr page 96-
88
Fig. 13. Voorgevel van id. (id.)
Fig. 14. Zijgevel van id. (id.)
Fig. 15. Verticale doorsnede over de diepte van het
schoollokaal (id.)
Plaat: XL
Fig. 1. Plan van een schoolgebouw voor 36 leerlingen
met het overdekte gedeelte der speelplaats. (Schaal 1 a 100.)
Berekeningen:
1.  Licht.
Lokaal-oppervl. = 7.5 X 7 = 52.5 M*:
1
— — 8.75 Mj glasoppervlakte;
6
3 glasruiten a, 0.84 M. hoog — 2.52 M;
8.75
------------— 3.48 M. breedte glas:
2.52                                        B
voor \'traamhout (14 X 3) - - (7 X 6) 4- (17 X 2) cM. = 1.18 M.;
dus het kozijn in den dag 3.48 -f- 1.18 -"— 4.66 M.
Drie éenlichten te plaatsen, niet uitvoerbaar; twee tweelicliten te
zwak; daarom ée\'n drielieht aangebracht.
2.   LUCHT.
Aantal leerlingen:
I en II : 5 X 4 = 20 ;
III en IV : 7 X 2 = 14 (12);
V en VI : 6 X 2 12 (14 of 10);
«amen hoogstens 46 leerlingen.
52.5 M* : 46 — 1.14 Ui p. kind.
52.5 M* X 4.5 fhoogte) = 236.25 M3, d. i. 5.13 M:» p. k.
Aanvoer lucht:
46 X 20 M3
-----------------------=■ 0.255 Mg.
3600 X 1 M
Afvoer lucht:
46 X 20 Ms
= 0.318 M».
3600
X 0.8 M
s.
BEOROOTINO.
8.5
X
X
8 X
3 X
7.5 :
4
= 510 M3.
= 96 M3.
Raming
606 M3 a ƒ 8 =
speelplaats . .
: f 5400 U ƒ 8100.
f
4848.
500.
f
5348.
Fig. 2. Plan vau een schoolgebouw voor 76 leerlingen,
met het overdekte gedeelte der speelplaats. Gescheiden
lokalen. (Schaal 1 a 100.)
Berekeningen.
1. Licht.
Lokaal A.
7.6 X 5.2 = 39.52 M»; — = 6.587 M2 glasoppervl.;
6
3 glasruiten U 0.84 M. hoog — 2.52 M.;
6.587
-------= 2.61 M. breedte glas;
2.52                                      b
voor \'t raamhout 1.18 M. (Zie bij fig. 1); dus het kozijn in deu
dag 2.61 1.18 — 3.79 M.
Gebruikt e\'t\'n drielieht; andere verlichting niet aannemelijk.
Lokaal B.
7.0 X 7 53.20 M*j          — = 8.86 M2 glasoppervl.;
6
3 glasruiten a 0.84 M. hoog = 2.52 M.;
8.86
------= 3.52 M. breedte glas;
2.52
voor \'t raamhout 1.18 M. (als boven.);
dus het kozijn in den dag 3.52 1.18 = 4.7 M.
Gebruikt éen drielieht. Éenlichten onmogelijk. Tweelicliten te zwak.
-ocr page 97-
89
2.   LUCHT.
Aantal leerlingen •.
lokaal A, I en II.....32 ;
, B, III en IV.....24 )
> 44 ;
V en VI.....20 { \'
samen.....76.
Lokaal A:
39.52 M* : 32 — 1.23 M* p. kind.
39.52 X 4.5 _
--------------------= 5.55 M» » .
32
Lokaal B:
53.20 M* r 44 — 1.21 M* p. kind.                .
53.2 X 4.5
---------------- = 5.4 M1 p. kind.
44                                   r
Aanvoer lncht:
32 X 20 M\'                 .„ „ 44 X 20 M\'
A. -------------------=0.18 M»; B.----------------— = 0.245 M2.
3600 X 1 M                               3600 X 1 M
32 X 20 M3                 „„ „ 44 X 20 M«
A.--------------------— = 0.21 M»; B.------------------— = 0.31 W:
3600 X 0.8 M                             3600 X 0.8 M
3.   BEOROOTIMO.
8.6 X 13.5 X 9 = 1045 M».
16.5 X 3 X 4 = 198 M».
1243 H» a/ 8 = ƒ 9944.
speelplaats ... - 600.
ƒ 10544.
Raming : ƒ 10550 a ƒ 15.000.
Fig. 3. Plan van een schoolgebouw van gelijken omvang
als dat van fig. 2, maar met gekoppelde lokalen. (Schaal 1 a 100.)
Berekeningen:
I. LICHT.
1
7.4 X 12 = 88.8 M»;          ----- = 14.8 Ms glasoppervl.;
6
3 ruiten a 0.84 H hg. = 2.52 M.:
14.8
—— ~^=- 5.87 M. breedte glas; dus bij 5 ramen 1.175 M. voor elk venster.
22.5                                  6
voor \'t raamhout (1 X 14) ■ ■ (2 X 7) — 28 cM;
dus het kozijn in den dag 1.175 0.28 ~~ 1.455 M.
Gebruikt 5 éénlichten.
2.  lucht.
Aantal leerlingen:                                      ,
I en II .... 32;
III en IV ... . 24;
V en VI .... 20;
samen .... 76.
88.8 M» : 76 = 1.16 M* p. kind.
88.8 X 4.5
---------------- = 5.25 MS » »
76
Aanvoer lucht:                                         Afvoer lucht:
76 X 20 MJ                  .,„ 76 X 20 Ms
—----■---------- :=; 0.42 M».----------------------= 0.525 Mi.
3600 X 1 M                             3600 X 0.8 M
(voor eiken afvoerschoorsteen dus 0.26 M2.)
3.   BEOBOOT1NO.
Raming : ƒ 10000 a ƒ 14000 (zie bij fig. 2).
Fig. 4. Plan van een schoolgebouw voor 130 leerlingen,
met het overdekte gedeelte der speelplaats. (Schaal 1 a 100.)
Berekeningen:
1. licht.
Lokaal A en B.
7.5 X 7 = 52.5 Ml; ----- = 8.75 M* glasoppervl.;
3 ruiten a 0.84 = 2.52 M.;
8.75
---------- — 3.47 M. glasbreedtc;
voor \'t raamhout v.14 X3) (IX6) (17 X 2) cM. = 1.18 M.;
dns het kozijn in den dag 3.47 -f- 1.18 = 4.65 M.
Gebruikt éun drielicht. Éénlichten niet bruikbaar. Tweelichten te zwak.
i.i
-ocr page 98-
90
Lokaal C,
7.6 X 6.5 = 49.4 MI;          1
-----------8.23 M* glas-oppervl.;
6
3 ruiten a 0.84 M. hg. = 8.52 M.;
8.23
---------- \'^ 3.26 M. breedte glas:
2.52                                          *
voor \'t raamhout (14 X 3) - (7 X «) (17 X S) = 1.18 M.
das het kozijn in den dag 3.26 • - 1-18 = 4.44 M.
Gebruikt een drielicht. Ee\'n- en tweelichten als boven.
2. LCCHT.
Aantal leerlingen:
I en II .... 24  24 = 48;
III en IV . . . . 24  • ■ 22 = 46;
V en VI .... 20  ■ - 16 = 36;
130.
Lokaal A:
52.5 M* : 48 = 1.09 M» p. lecrlg.
53.5 X 4.6
= 5.03 M3 .
48
Lokaal B:
52.5 M» : 46 = 1.14 M» p. leerlg.
52.5 X 4.6
-—----------— 5.25 MS « n
46
Lokaal C:
49.4 M* : 36 = 1.37 M* p. leerlg.
49.4 X 4.6
■---------------= 6.31 M» » » .
36
(NB. Bij de afmetingen voor dit lokaal heeft men op de herhalings-
klassen gerekend, die, in verband met de afmetingen der banken, by
voorkeur daar zullen worden geplaatst.)
Aanvoer lucht;
48 X 20 M» __         wQ „ 46 X 20 M»
A.------------------— = 0.26 M»; B.--------------------= 0.25 M*.
3600 X 1 M                               3600 X 1 M
36 X 20 M»                  , .
C. --------------------- = 0.20 M*.
3600 X 1 M
Afvoer lucht:
48 X 20 Ml                  .„ „ 46 X 20 M»                  . .
A. ---------------------- = 0.33 M»; B.----------------------= 0.32 M*.
3600 X 0.8 M                                3600 X 0.8 M
36 X 20 M»
C.------9------r. — °-25 M\'-
3600 X 0.8 M
3. BEOROOTINO.
[(15.5 X 8.5) -f- (10 X 8.5)] X 8 — . 1734 M».
(9.5 -r- 6.5) X 3 X 3 =..... 144 MJ.
samen.....1878 M\'.
1878 M\' a ƒ 8 = ƒ 15024.
speelplaats.....- 700.
samen ... ƒ 15724.
Raming : / 16000 a / 22000.
Fig. 5. Plan van een schoolgebouw voor 268 leerlingen,
met eene speelzaal. (Schaal 1 a 200.)
Berekeningen:
1. Licht.
Lokalen I, II, III en IV.
7.6 X 7.6 = 57.76 M»; ) = 9.60 M> glasoppervl.
3 ruiten a 0.84 = 2.52 M.;
9.60
- 3.82 M. breedte glas;
2.52
voor \'t raamhout van een 31icht 1.18 M.;
dus het kozijn in den dag: 3.82 1.18 = 5.00 M.
Lokalen V en VI.
7.4 X 7.2 = 53.28 M*; | = 8.88 M2 glasoppervl.;
8.88
---------- — 3.52 M. breedte glas; raamhout: 1.18 M.;
2.52
dus het kozijn in den dag 3.52 1.18 — 4.7 M.
-ocr page 99-
91
J. Lucht.
Aantal leerlingen:
I en II.....50 -f- 50;
III en IV.....48 48;
V en VI.....40 4- 38;
■amen 368.
Klasse I en II.
57.76 M*:50 = 1.15 M» p. 1.;
57 : 76 X 4.5         259.92 M\'
------------------ SS --------------- = 5.2 M3 p. .
50                          50
Klasse III en IV
bevatten, bij geiyke afmetingen, 2 leerlingen minder.
Klasse V en VI.
Op deze lokalen is van toepassing, wat bij de vorige figuur
omtrent het lokaal C is opgemerkt.
3. Beorootiko.
[(8 X 16.8) X 2 (16 X 15)] X 8 [(15 X 5)] X 5
[(8 X 3) X 2] X 3 = 4589, 4 M3.
4589.4 M3 a ƒ 8 =........... f 36715.20.
overdekte speelpl. (behalve de speelzaal) « 1500.00.
f 38215.20.
Raming: / 38500 a 50000.
Fig. 6. Plan van een schoolgebouw met ééne verdieping,
voor 536 leerlingen, met eene speelzaal. Begane grond:
6 lokalen-, verdieping: 6 lokalen. (Schaal 1 a 200.)
a ss plaats van den afvoerschoorsteen in de benedenlokalen.
a\'=»»<r               i             hm bovenlokalen.
k = ii ii * van de kachel » » benedenlokalen.
i\'ss » n hu h h        nu bovenlokalen.
Beobootino :
[(16 X 20) 4- 2 X (17 X 8)] X 13 -h (15 X 4) X 6
(22 X 3) X 3 = 8284 M».
8284 MS i ƒ 8 = ƒ 66272.
speelplaats...... • 2000.
■amen ƒ 68272.
Raming: ƒ 68500 a ƒ 90000.
In de figuren 1 tot 6 is:
a = overdekte speelplaats.
b = bergplaats.
c = portaal of gang.
d ss vestibule.
e ss speelzaal.
ƒ = vertrek (spreekkamer) voor den onderwijzer,
hoofd der school.
g ss schoolbibliotheek.
h = binnenplaats.
Aanm. De gekoppelde lokalen van fig. 3 kunnen
evenzeer worden toegepast op de gebouwen, in figg.
4, 5 en 6 voorgesteld.
Plaat XII.
Fig. 1. Plattegrond van eene onderwijzerswoning bij
scbolen met minder dan 100 leerlingen. (Vgl. Bijlage A,
hiervóór.) Begane grond, bevattende: woonkamer, studeer-
vertrekje, slaapkamer, keuken, waschhok en schuurtje,
privaat, enz. Overdekte toegang. (Schaal 1 a 100.)
Fig. 2. Zolderverdieping derzelfde woning, bevattende:
gedeeltelijk in de kapruimte aangebrachte kinderslaapver-
trekken, eene kamer voor een hulponderwijzer, enz.
(Schaal 1 a 100.)
-ocr page 100-
02
De kosten eener woning, gelijk die in fig. 1 en 2
voorgesteld, worden geraamd op / 7500.
Fig. 3. Plattegrond van eene grootere onderwijzerswoning.
Begane grond, bevattende: woonkamer, zitkamer, studeer-
vertrek, slaapkamer, keuken, waschhok , schuurtje. privaat,
enz. (Schaal 1 a 100.)
Fig. 4. Zolderverdieping derzelfde woning, bevattende:
2 kinderslaapvertrekken, slaapkamer, enz. (Schaal 1 a 100.)
De kosten eener woning volgens figg. 3 en 4 worden
geraamd op / 9000.
Fig. 5. a. Vóóraanzicht van een parapluiebak, los tegen
een muur gesteld, op houten klossen, b. Verticale door-
snede van id. c. Plattegrond. (Schaal 1 a 20.)
Fig. 6. a. Vóóraanzicht van een parapluiebak, vast aan
een muur. b. Verticale doorsnede, c. Platte grond. (Schaal
1 a 20.)
Fig. 7. a. Plattegrond van een ijzeren rooster voor
portalen en gangen. (Schaal 1 a 50.) b. Doorsnede van a
over de lijn AB. (Schaal 1 a 50) c. Doorsnede van a over
de lijn CD (Schaal 1 a 2.).
Fig. 8. a. Verticale doorsnede van eene plank, met
kapstokken daaraan bevestigd. De plank op een afstand van
7 cM. verbonden aan een muur. (Schaal 1 a 5.)
b. Vóóraanzicht van id. (Schaal 1 a 5.)
Fig. 9. De schoolbank volgens Kunze.
Fig. 10. Verticale doorsnede daarvan. Banknummer V.
(Schaal 1 a 10.)
Fig. 11. Plattegrond derzelfde bank (id.)
Aanm. De figuren 9, 10 en 11 zijn overgenomen uit:
Die Schulbankfrage und die Kunze\'sche Schulbank,
von d\' nied. C. H. Schildbach, 1872.
Fig. 12. Schets van de open leuning, welke in den laatsten
tijd door Kunze aan zijne bank wordt aangebracht.
Aanm. Deze figuur is ontleend aan dr. F. Erismann,
Gezondheidsleer voor ontwikkelden van alle standen.
Vodr Nederland bewerkt door dr. S. Sr. Coronel. 1879.
Fig. 13. Schoolbank, door de Commissie ontworpen.
Banknummer V, met opgeslagen klep. (Schaal 1 a 10.)
Fig. 14. Dezelfde bank, niet neergeslagen klep. (id.)
Fig. 15. Platte grond van het tafelblad bij dezelfde bank. (id)
Fig. 16. Verticale doorsnede derzelfde bank. (id.)
Fig. 17. Voorstelling van de beweging der tafelklep.
(Schaal 112.)
Fig. 18. IJzeren plaat, om de klep vasttezetten.(Schaal 1 a 2.)
Fig. 19. Doorsnede van fig. 18, over AB. (Schaal 1 il 2.)
Fig. 20. Inrichting tot het aanbrengen eener * naai-lat»
aan de schooltafels.
Fig. 21. Inktkoker, gelijk de Commissie die meent te
kunnen aanbevelen, in doorsnede en in plan. Aan den hals
twee kleine gaatjes tot het doorlaten van lucht bij vullen en
schoonmaken.
(De afmetingen kunnen in het bank-model der Commissie
iets grooter worden genomen.)
Plaat XIII
Proeve van de uitvoeringvan schoolgebouwen c. a., volgens
de plannen op PI. XI en XII.
\\
-ocr page 101-
Bijlage D bij 1/H
NOTA van bezwaren tegen het rapport der Commissie,
benoemd bij Zijner Majesteits besluit dd. 2 Februari 1879,
n° 15, — vastgesteld in hare vergaderingen van den 3de"
en 4din October 1879.
De ondergeteekende, lid der bovengenoemde Commissie, acht zich verplicht te doen
opmerken
dat op aandrang van Z. E. den Minister van Binnenlandsche Zaken, reeds in de
vergadering der Commissie van 11 Juli jl. voorloopig werd vastgesteld het rapport,
waarin het resultaat harer overwegingen was neergelegd. Weinig dagen later werd dit
stuk aan den toenmaligen Minister ingediend, met verzoek om het ter aanvulling van
enkele materiëele punten en ter algemeene verbetering der redactie terug te ontvangen.
De ondergeteekende achtte zich gedwongen aan het genoemde rapport eene afzon-
derlijke nota toe te voegen, inhoudende bedenkingen tegen sommige bepalingen. Die
bedenkingen aan het slot zijner nota samenvattend, werden volgenderwijs geformuleerd:
„De ondergeteekende acht zich alzoo gedwongen, met allen ernst te protesteeren tegen
de concept-verordening der Commissie als zijnde onbillijk, onrechtvaardig, onwettig.
Onbillijk, omdat zij der natie lasten oplegt, die in zoo grooten omvang door de nood-
zakelijkheid niet worden geboden; — onrechtvaardig, omdat zij die lasten dubbel zwaar
doet drukken op de voorstanders van het bijzonder onderwijs, die niet alleen verplicht
worden het hunne bij te dragen tot instandhouding van een op zoo kostbaren voet
ingericht onderwijs, dat door hen niet wordt verlangd en door velen hunner om des
gewetens wille niet gebruikt kan worden, maar die daarenboven nog gedwongen worden,
hunne eigene scholen, waarvoor uit staats- of gemeente-fondsen geen de minste onder-
steuning wordt verstrekt, — die daarentegen niet weinig bijdragen om de algemeene
lasten te verlichten — zóó kostbaar te maken, dat de verlangde scholen voor zeer velen
niet meer zijn te bekomen; — onwettig, omdat zij de vrijheid van onderwijs bij de
Grondwet gewaarborgd, nog meer dan thans reeds het geval is voor hen, die niet tot
de zeer rijken behooren, bijna illusoir maakt, omdat zij zich in hare belemmering van
het bijzonder onderwijs verder uitstrekt dan art. 4 der Wet op het lager onderwijs van
1878 vereischt."
Nadat het genoemde rapport andermaal in handen der Commissie was gesteld, zijn
daarin op vele punten niet onbelangrijke wijzigingen, ook in de bereids vastgestelde
beginselen, aangebracht geworden. Veel van wat door den ondergeteekende in zijne
nota van 9 Juli jl. tegen het toen in beginsel vastgestelde rapport was aangevoerd,
heeft door die wijzigingen, nu óf zijne beteekenis verloren, óf zou althans aan revisie
onderworpen moeten worden.
Hij zou meenen aan zijne verplichting te kort te doen, indien hij ook tegen het
rapport der Commissie, zoo als dit op 4 October jl. werd vastgesteld, zijne bezwaren
niet openbaarde.
81
-ocr page 102-
94
Ofschoon behoorende tot hen, die in de uitvoering der wet van 1878 eene nationale
ramp zien, is de ondergeteekende bij de opvatting van zijn taak, als lid der genoemde
Commissie, niet uitgegaan van zijne persoonlijke beschouwing dier wet, maar heeft
hij zich veeleer uitsluitend geplaatst op haren grondslag. Uitgaande van dat standpunt
heeft hij naar zijn beste weten kunnen medewerken tot het ontwerpen van verordeningen,
die naar het oordeel der Commissie aanbeveling verdienen.
Hoewel de ondergeteekende gaarne recht laat wedervaren aan den ernst en de
nauwgezetheid waarmede zijne medeleden der Commissie de belangen van het onderwijs,
van hun standpunt uitgaande, hebben behartigd, — zoo kan en mag hij toch de
verantwoordelijkheid of een deel daarvan — voor sommige bepalingen niet op zich
nemen. Dit is voornamelijk het geval met het bepaalde in § 10 der Algemeene regelen
enz. «Afmetingen der lokalen». «Bij de bepaling der afmetingen van de verschillende
schoollokaleu worde voor eiken leerliug . . . gerekend op minstens 1 M2 oppervlakte en
4.5 M3 inhoud,» — aldus luidt de aanhef. Bij de verdere uitwerking blijkt het, dat
deze grenzen nog verre worden overschreden.
In hare *Nota van toelichting» betreffende deze § geeft de Commissie eene
berekening van de vloer-oppervlakte eeuer zes-klassige school, elke klasse voor 48
leerlingen. Volgens deze berekening wordt vereischt
voor lokaal I en II a 48.28 M*
»
         » III en IV a 53.28 M*
» »                    V 54.00 M\'
» »                  VI 57.00 M»
Terecht wordt hierbij opgemerkt, «dat men ter wille van de symmetrie van het
gebouw, allicht aan al de lokalen gelijke afmetingen zal geven, en wel die der grootste
lokalen, welke noodig zijn.» Eene onderstelling, dunkt ons, die meer dan als zoodanig,
die als zekerheid kan worden aangenomen. — Voorts verlieze men niet uit het oog,
dat eene zesklassige school nimmer door 6 x 48 leerlingen bezocht zal worden, \'t geen
ook in strijd zou zijn met art. 24 der wet, volgens \'t welk er voor elk 40-tal leer-
lingen één onderwijzer vereischt wordt. De Commissie verlangt dus, volgens de door
haar gegeven berekening, voor eiken leerling feitelijk eene oppervlakte van minstens
1.20 M* en een inhoud niet van 4.5 M3, ma;ir van 5.4 a 6 M*. Rekent men het
lokaal op 40 leerlingen, waardoor men de werkelijkheid zeker nader bij komt, dan
zal men eene ruimte per hoofd bekomen van 1.425 M* bij 6.4 a 7 M3 inhoud.
De ondergeteekende acht de hier gestelde afmetingen door niets gewettigd; uit een
paedagogisch oogpunt veeleer schadelijk. De Commissie verlangt eene ruimte vóór de
klasse van 1.5 M. en achter de klasse evenveel. Zonder eenig nadeel kan de afstand
van de rugleuning tot den muur met 1 M. verminderd worden. Acht men dan den
gang achter de banken wat nauw, dan kan aan de 1.5 M. vóór de klasse zonder
eenig nadeel een paar deci-meter worden afgenomen om daarmede de ruimte achter de
klasse te vergrooten. Het door de Commissie aangevoerde, dat deze ruimte noodig
zoude zijn voor het plaatsen der kachels enz., vervalt door op te merken 1° dat er
nimmer 48 leerlingen in een lokaal zullen zijn, en 2° dat er tusschen de laatste bank
en den muur tegenover de lichtramen nog 1 M. ruimte is behouden. De diepte der
schoolbank in de 6\' klasse bepaalt de Commissie op 0.74 M. \') Zij acht het daarbij
noodig aan de gezamenlijke banken nog 0.06 M. toe te voegen «met het oog daarop,
dat in elk lokaal enkele banken voorhanden zullen zijn van iets grooter afmetingen
dan de meerderheid.»
Zonder inbreuk te maken op den regel, dat «de afmetingen der schoolbanken en
van hare onderdeelen steeds in overeenstemming moeten zijn met de afmetingen der
leerlingen, die daarin worden geplaatst» , kan de diepte der bank op 0.72 M. gesteld
\') De schoolbank door de Commissie aanbevolen, acht ook de ondergeteekende eene weldaad voor de
school. Zeer wenscht hij, dat ze binnen kort op alle — zoowel bijzondere als openbare — scholen worde
ingevoerd.
-ocr page 103-
95
worden. Door eeu en ander wordt op de diepte van het lokaal eeue besparing verkregen
van 1.18 M.
De breedte van liet lokaal wordt hoofdzakelijk aangegeven door de breedte der
banken, die daarin geplaatst moeten worden. Voor die breedte eischt de Commissie
voor elke zitplaats in de zesde klasse 0.06 M. — Door onderzoek in eenige openbare
scholen te Amsterdam, is den ondergeteekeude gebleken, dat 0.50 M. voor elke zitplaats
in de hoogste klasse, zoo als hij het in die scholen waarnam, alleszins voldoende kan
geacht worden. De ervaren onderwijzers dier scholen verklaarden dat, indien het aan
huiiin- keus stond, zij geene grootere afmeting zouden verlangen. Stelt men de schoolbank
van twee zitplaatsen op 1.0 M., dan geeft dit eeue besparing voor de breedte van het
lokaal van 0.8 M. Voor het overige de afmetingen der Commissie aannemende, ook
de 1.0 M. afstand van de laatste bank tot den muur tegenover de lichtrameu, hoe
ruim ook genomen, dan bekomt men voor de oppervlakte van eeu lokaal voor de zesde
of hoogste klasse voor 48 leerlingen eene afmeting van 6.32 M. diepte X 6.8 M. breedte
= 42.976 M\\ d. i. per hoofd bijna 0.90 W oppervlakte bij een. inhoud van 4.05 a
4.5 M\' en alzoo een vierde gedeelte minder dan in het rapport der Commissie is
aangenomen.
Naar de innigste overtuigiug van den ondergeteekende zijn de bovenstaande cijfers
zóó ruim genomen, dat hij niet zou durven adviseeren deze in ieder geval als het
verplichte miuimum voorteschrijven. In deze meeuing staat hij niet alleen. Mannen,
die met recht onder onze eerste opvoedkundigen gerangschikt worden en die hun leven
in de school hebben doorgebracht als Gouka, Brugsma, van Lummel en anderen, stelden
geene hoogere, wel lagere eischen.
Overigens bestaat onder de deskundigen op dit gebied groot verschil van meening.
De heer Blauwpot ten Cate deelt ons in zijn boek «de wet op het lager onderwijs»
daarvan de volgende voorbeelden mede: «Volgens het gevoelen van den Inspecteur ia
Gelderland moet er voor elk kind een volumen lucht van 3 M3 voorhanden zijn. De
plaatselijke gezondheids-commissie te Rotterdam vordert voor elk kind minstens 6 MJ
lucht. Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland bepalen alleen het minimum van de
oppervlakte, die voor elk kind vereischt wordt, en stellen die oppervlakte in verschillende
soorten van scholen op 0.95 tot 0.80 W per kind. Gedeputeerde Staten van Zeeland
vorderen per kind 3.8 tot 4.25 M3 lucht. De vergadering der Inspecteurs van het lager
onderwijs is in 1867 tot het eenparig besluit gekomen, dat in den regeleene vierkante
ruimte van 70 of meer vierkante palmen oppervlakte en 3 cub. meters inhoud voor eiken
leerling als zeer wensc/ielljk moet worden geacht, terwijl in geen geval en onder geenerlei
omstandigheden
de vierkante ruimte minder mag zijn dan 60 vierkante palmen en (de
inhoud minder dan) 3 cubieke ellen voor eiken leerling.»
Onder al de hier genoemde autoriteiten is er slechts ééue (de gezondheids-commissie
te Rotterdam) die hare eischen voor den inhoud per leerling zoo hoog heeft gesteld
als thans het rapport der Commissie aangeeft.
Maar, indien al de door de Commissie gestelde afmetingen niet op paedagogische
gronden kunnen gewettigd worden, zijn zij dan toch niet noodzakelijk voor de gezondheid
der leerlingen?
Uit de «Nota van toelichting» op §16 blijkt, dat de Commissie bij het bepalen
der afmetingen, vooral ook het oog gevestigd had op de eischen der hygiëne. Gaat zij
echter niet te ver door te beweeren: «dit is zeker, dat het niet te verantwoorden is,
de grenzen der schadelijke lucht gelijktestellen aan die der algemeen bemerkbaar
onzuivere lucht», — dat «de bedoelde grenzen aanmerkelijk enger moeten worden
genomen ? » — Wauneer dus door het reukorgaan in normalen toestand, in een school-
lokaal, geen onzuivere lucht bemerkbaar is, dan moet er volgens de Commissie nog .
meer verlangd worden, \'t Is waar, het scheikundig onderzoek kan nog bestanddeeleu
in de schoollucht ontdekken, die in zuivere buitenlucht niet, of in geringere hoeveelheid
voorkomen. Maar is als bewezen aantemerken, dat een schoollokaal reeds daarom voor
de gezondheid schadelyk is omdat de lucht daarin vreemde bestanddeelen, tot zoo
-ocr page 104-
96
geringe hoeveelheid bevat? — Naar het oordeel van andere deskundigen mag dit
betwijfeld worden, en wanneer men op louter onderstellingen dergelijke voorschriften
bazeert, dan begeeft men zich op eeu gevaarlijk terrein. Met gelijken graad van
waarschijnlijkheid kan van een aantal andere factoren de schadelijkheid voor de gezondheid
worden beweerd en onder deze zijn er vele, die door geldelijke opoffering van de zijde
der overheid kunnen worden beheerscht of opgeheven b. v. doelmatige schoolkleeding
en voedsel in de school voor hongerigen. Men denke hierbij aan het woord der Commissie
zelve: « wat uit de algemeene kas wordt betaald, mag in zijne inrichting niet gebrekkig zijn.»
Doch hoe dit zij, door de grootere ruimte der lokalen kan het gevreesde kwaad
in geen geval worden voorkomen, indien men althans die ruimte niet tot in het onge-
rijmde wil uitbreiden. De Commissie geeft dit ook zelve toe waar zij in hare: nota van
toelichting
zegt: «Het is onuitvoerbaar, enkel door aan de lokalen groote afmetingen
te geven, in de behoefte aan zuivere ademhaliugslucht te voorzien.»
De Commissie meent, iu hare nota van toelichting, op het voetspoor van von Pettenkofer
als grenswaarde voor het koolzuurgehalte der schoollucht, geen hooger cijfer te mogen
toelaten dan 1.0 per mille. — De hoogleeraar C. B. Sprayt laat zich hierover aldus
hooren: «Wellicht is de grens door von Pettenkofer gesteld, 1.0 per mille, iets te
laag, en kan men zonder bezwaar 1.5, of misschien in sommige gevallen 2.0 per
mille toelaten.»
Gaarne erkent de ondergeteekende zijne onbevoegdheid om in dit verschil uitspraak
te doen. Hij bepaalt zich slechts tot de aanwijzing, dat ook in dezen onder de mannen
der wetenschap geene overeenstemming bestaat. Onder zulke omstandigheden mag het
betwijfeld worden of het geoorloofd is, dat de Staat voorschriften geve, waarbij als
minimum zoohooge, en daarenboven door des bevoegden betwiste eischen gesteld worden.
Naar de bescheiden meening van den ondergeteekende kuunen de ruime afmetingen
der schoollokalen , noch op paedagogische, noch op hygiënische gronden gebillijkt worden.
De schoolgebouwen worden daardoor meer kostbaar gemaakt dan, \'en de lasten der
ingezetenen verzwaard boven \'t geeu door de noodzakelijkheid wordt geboden Dit is
te meer onbillijk, nadat zich minstens de helft der natie tegen de openbare school,
volgens de wet van 1878, verklaard heeft.
Groote bezwaren heeft de ondergeteekende ook tegen de bepalingen betreffende het
bijzonder onderwijs: « voor de lokalen, waarin bgzonder lager schoolonderwijs zal worden
gegeven, zijn de voormelde algemeene regelen verbindend, in zoo ver, als het niet
naleven daarvan, aanleiding kan geven tot de toepassing van art. 15 der Wet van
17 Augustus (Staatsblad n° 127).» De bijzondere school wordt door dit voorschrift bijna
geheel afhankelijk gesteld van het geneeskundig staatstoezicht. De subjectieve meening
van den Iuspecteur, behoudens het hooger beroep, geldt voor wet. Men zegge niet dat
dit toch reeds het geval is, door het bepaalde bij art. 5 der Wet van 17 Augustus 1878, —
want door het aanhaken aan de «Algemeene regelen» van het wetsartikel, bekomt dit
laatste eene wijdere strekking. Immers, het verband tusschen de algemeene regelen en
art. 5 der Wet zegt niets, — maar dan behoorde daarvan ook geene melding gemaakt
te worden — of het zegt wel iets en dan kan dit van geene andere beteekenis zijn,
dan om aan het genoemde wetsartikel uitbreiding te geven.
Eene zóó uitgestrekte macht, als hier aan den Inspecteur voor het geneeskundig
staatstoezicht wordt toegekend, kan voor de bijzondere school gevaarlijk worden. Temeer
is dit het geval als men overweegt, dat de hygiëne eene nog zeer onzekere wetenschap
is en dus aan subjectieve opvattingen een ruim veld aanbiedt. Het is toch niet te
denken dat de meerdere of mindere antipathie van dien staats-ambtenaar tegen het
bijzonder onderwijs, op het door hem te nemen besluit geen invloed zal oefenen. Voor
het vrijheidlieveud Nederlandsche volk is niets meer ondragelijk, dan onderworpen te
worden aan willekeurige handelingen, al liggen daarbij ook de beste bedoelingen tot
grondslag. In hare *Nota van toelichting» op het bovenbedoelde artikel heeft de Com-
missie zich op het eenig juiste standpunt geplaatst door te beweren «dat aan de voor-
schriften , welke uitsluitend uit een paedagogisch oogpunt voor de openbare school werden
-ocr page 105-
97
noodig geacht, de bijzondere school niet mag worden gehouden;» — dat er «alleen
van hygiënische eischen sprake kan zijn;» — dat ook «deze eischen voor de bijzondere
school niet gelijk gesteld kunnen worden, aan hetgeen voor de openbare school wordt
verlangd» ; — waar zij de wettige bevoegdheid van den staat omschrijft in een «toe-
tezien,
dat ook op het gebied, waarop zich de Algemeene regelen bewegen, aan het
algemeen belang door het bijzonder belang niet worde te kort gedaan.»
Naar de meening van den ondergeteekende past de toelichting niet bij het door
de Commissie aangenomen artikel. Hij nam daarom de vrijheid voor te stellen, art. 4
van de «algemeene regelen omtrent den bouw en de inrichting der lokalen, waarin lager
onderwijs zal worden gegeven
, alsmede omtrent het aantal kinderen, dat daarin mag worden
toegelaten
» — aldus te lezen:
Art. 4. Voor lokalen, waarin bijzonder lager schoolonderwijs zal worden gegeven ,
zijn de voormelde jalgemeene regelen niet verbindend, voor zoover deze uitsluitend
van paedagogischen aard zijn;
De hygiënische voorschriften zijn voor die lokalen verbindend, voor zoover
zij de strekking hebben om te voorkomen, dat op het gebied, waarop zich
de algemeene regelen bewegen, aan het algemeen belang door het bijzonder belang
worde te kort gedaan.
Waar, door de bijzondere school de algemeene volksgezondheid bedreigd wordt, is
de Inspecteur van het geneeskundig staatstoezicht verplicht, gebruikte maken van de
bevoegdheid, hem bij art. 5 der Wet van 17 Augustus 1878 (Stbl. n° 127) toegekend.
De Commissie kon zich met dit voorstel — aan hare eigene nota van toelichting
ontleend — niet vereenigen, maar bleef haar in het rapport opgenomen artikel handhaven.
Behalve de reeds gemelde bezwaren, is het te duchten, dat de door de Commissie voor-
gestelde redactie aanleiding geven zal tot verschil van opvatting en toepassing. Terwijl
nu eens een ambtenaar zich zal houden aan de door de Commissie gegeven «Nota van
toelichting » volgens welke de staat zich heeft te beperken tot het houden van toezicht;
zal een ander meer hechten aan de woorden zelve van het voorschrift en de algemeene
regelen
toepassen in een zin, die zich veel verder uitstrekt dan het oefenen van toezicht
door den staat gedoogt. De afmetingen der lokalen, het verwarmings- en ventilatiestelsel
voor de openbare school aangenomen, en wat niet al zouden zoodoende ook voor de
bijzondere school verplicht gemaakt kunnen worden. — Wat er dan nog van de vrijheid
van onderwijs zou overblijven, zal wel tot de geringste afmeting herleid moeten worden.
Dat eene opvatting van art. 4, 2e gedeelte der wet van 17 Augustus 1878, die zoo
zeer ingrijpt in de rechten en belangen van het bijzonder onderwijs, als welke met het
voorschrift der Commissie zou kunnen verdedigd worden, zelfs niet heeft gelegen in de
bedoeling van den Minister Kappeijne, blijkt o. a. uit de Memorie van toelichting van
het wetsontwerp, waar uitdrukkelijk gezegd wordt «dat de plicht van den staat jegens
het bijzonder onderwijs zich oplost in het onbelemmerd gedoogen dat ieder, die de be-
voegdheid bezit, de vruchten van zijn geoorloofden arbeid plukke,» dat «de staat
gehouden is zorg te dragen voor het openbaar onderwijs en het bijzonder over te laten
aan zijne eigene krachten.»
Het bijzonder onderwijs moet alzoo volgens den Minister, aan zijn eigene krachten
overgelaten, — maar mag daarbij niet belemmerd worden. Wordt het ontwerp der Com-
missie door de Regeering overgenomen dan kan dit, zooals boven werd aangewezen,
wel degelijk aanleiding geven, dat het bijzonder onderwijs grootelijks belemmerd wordt.
Op grond van al het aangevoerde acht de ondergeteekende zich verplicht, in de
eerste plaats tegenover de Regeering, maar ook tegenover het Nederlandsche volk,
uittespreken, dat hij — met waardeering van het vele goede, in het rapport der
Commissie vervat — zich niet heeft kunnen vereenigen met den, meer dan door de
noodzakelijkheid vereischt, kostbaren voet, waarop de openbare school zal worden
ingericht, — en nog minder met de voorschriften, waarbij de belangen, de vrijheid en
de rechten der bijzondere school, op zijn zachtst uitgedrukt, grootelijks bedreigd worden.
\' »££7™                                                                        N. M. FERINGA.
25
-ocr page 106-
Bijlage by III.
CONCEPT.
BIJLAGE, behoorende bij het concept voor een Koninklijk
besluit, houdende bepalingen ter uitvoering van art. 4,
alinea 2, der wet van 17 Augustus 1878 (Staatsblad n° 127).
BEPALINGEN,
fN ACHT TE NEMEN BIJ HET OPMAKEN VAN BESTEKKEN VOOR SCHOOLGEBOUWEN OF
DAARTOE BEHOORENDE LOCAI.ITEITEN.
I. Hoofd van het bestek.
Het hoofd van het bestek vermeldt, in den hieronder aangewezen vorm:
het dienstjaar.
de provincie en
de gemeente,
het aantebesteden werk en de raming der kosten,
de plaats, den dag en het uur der aanbesteding. den dag en het uur der aanwijzing ,
het aantal teekeniugen of afbeeldingen, bij het bestek behoorende.
DIENSTJAAR
Provincie
Gemeente
Bestek en Voorwaarden tot het bouwen van
Aanbesteding te
op den
des ^SSL middags ten
ure.
ti-
Aanwijzing op den
Raming ƒ
des——middags ten               ure.
Met .............................. afbeeldingen.
-ocr page 107-
00
II. Inhoud Tan het bestek.
De inhoud van het bestek wordt gesplitst in drie afdeelingen, uamelijk:
l*u Afdeeliug. Beschrijving,
jjde
         ,         Voorschriften voor de uitvoering.
IIIde         > Voorwaarden van algemeenen aard
EERSTE AFDEELING.
Beschrijving.
In deze afdeeliug worden gegeven:
A.   De algemeeue omschrijving der werken,
B.   De bijzondere beschrijving der werkzaamheden.
De algemeene omschrijving behoort te doen kennen:
«. waarin hoofdzakelijk het werk bestaat;
b.   het peil;
c.   de hoofdafmetingen.
De bijzondere beschrijving der werkzaamheden behoort te worden verdeeld in:
(i. grondwerken:
h. metselwerken;
c.   steenhouwwerken:
d.   timmerwerken:
e.   ijzerwerken:
ƒ.   zink- en loodwerken;
<f.   stukadoorswerken:
h.  glas- en verfwerken;
i.   behangers werken. euz.
A. Aloemeeiii\' omschrijving </er werken
a. Waarin hoofdzakelijk het werk bestaat.
Onder deze rubriek worden kort, doch duidelijk, de noodige mededeel in gen gedaan
omtrent de ligging van het terrein in verband met de uitvoering der werken, zoo ten
opzigte van het transport en den aa»ivoer van bouwmaterialen als ten opzigte van het
doen van outgraviugeu, vervoer van grond, in- of aanplernpingen, drooghouden, euz.
//. Peil.
Het horizontale vlak. waarnaar alle hoogten en diepten worden bepaald, is de
bovenkant van den vloer van het schoolgebouw op den begauen grond. De liggiug
daarvau ten opzichte van A. P. moet worden vermeld.
-ocr page 108-
100
c Hoofdafmetingen.
De boofdafmetiiigeu., welke ook op de teekeuingen met ingevulde maten behooren
te worden vermeld, worden in het bestek opgenomen volgens onderstaande tabel:
1
Aanduiding.
OMSCHRIJVING.
Lengte.
Breedte.
Diepte
beneden Peil.
Hoogte
boven Peil.
1
Hoofd-
afmetingen
op
i peilshoogte
binnenwerks
.
M.
M.
M.
M.
Diepten
en
hoogten.
i
B. Bijzondere beschrijving der werkzaamheden.
a. Grondwerken.
De beschrijving geschiedt zoo, dat de geaardheid van den grond en de constructie,
welke de ontwerper bedoelt, duidelijk en volledig worden vermeld, zooveel noodig met
tabellen, waarin alle afmetingen — met uitdrukkelijke vermelding van oppervlakte en
inhouden — zijn uitgedrukt.
b. Metselwerken.
Deze behooren te worden gesplitst in:
werken in den grond eu
werken boven den grond.
Tot de eerste rubriek zijn te rekenen:
de fundamenten, beuevens de pompputten, regenbakken , beerputten, zinkputten,
Holen, kanalen, ondermetselingen , enz.
Tot de tweede rubriek behooren de overige werken, als het trasraam (zoowel in
als boven den grond, als zijnde dit voor splitsing ongeschikt), de opgaande muren,
schoorsteenen , rook- en luchtkanalen, gewelven, vloeren, uitmetselingen, privaten,
urinoirs, pompen, plinten, trappen, dakbedekkingen, enz.
Voor de verschillende metselwerken worden zoo naauwkeurig mogelijk de afmetingen,
soort der steenen en overige materialen vermeld.
Wijkt de zamenstelling der mortels af van de opgaven in de Algemeene voorschriften ,
vastgesteld bij beschikking van den Minister van Binuenlandsche Zaken van 22 Mei
1876, n° 81, 3C afdeeling, dan behoort dit in de 2e afdeeling bij het artikel «bouw-
stoffen eu hare behandeling» te worden opgenomen.
-ocr page 109-
101
e. Steeuhouwwerken.
Met verwijzing naar bet vermelde in de §§ 252, 255, 256, 257, 354, 355, 356,
357, 362, 365 en 366 der Algemeene voorschriften wordt de tijd, waarop de steen-
houwwerkeu op het werk behooren geleverd te zijn, in het bestek opgegeven.
d.  Timmerwerken.
Voor zooveel de timmerwerken betrekking hebbeu op de fundering, worden zij
gerekend tot de grondwerken te behooren en in het daartoe betrekkelijke artikel vermeld.
In het algemeen behooren alle binnen- en buiteutimmerwerken, als:
balklagen , vloeren, dakbeschietingeu , bekappingen, goten, boorden, lijstwerken ,
beschrootiugeu , kozijnen , deuren, ramen , trapbekleedingen, schotwerken, lambrizeringen ,
plinten, privaatbetimmeringeu. kasten , schoolmeubelen, enz. alsmede rasterwerken tot
afschieting van terreinen met de meeste naauwkeurigheid tabellarisch te worden beschreven
en wel zoodanig, dat voor ieder onderdeel, naar den aard der zaak, het oppervlak,
de inhoud, de lengte, breedte, hoogte of dikte blijke.
IJzerkramerijen en alle metaalwerken, tot de volledige oplevering en bruikbaarheid
der timmerwerken behoorende , moeten mede bij de verschillende onderdeeleu der timnier-
werken worden beschreven.
e.  Ijzerwerken.
De ijzerwerken worden zoo volledig mogelijk vermeld, doch de hoeveelheden tevens
in kilogrammen uitgedrukt, om te worden verrekend.
ƒ. Zink- en loodwerken.
Deze worden beschreven, de oppervlakte aangegeven en verder naar het gewicht
per M2 bepaald. Van de overige metalen, zooals koper, messing, enz. wordt het gewigt
opgegeven en verrekend.
g. Stukadoorwerken.
De oppervlakten der stukadoorwerken behooren, zooveel uoodig, tabellarisch te
worden opgegeven.
De tijd, welke verloopen moet tusschen het aanbrengen der verschillende lagen,
met name van plafoud-bepleisteriugen, moet worden vermeld. Bij toepassing van stucwerk
ziju de soort van stuc en de wijze van bewerking, benevens de te gebruiken bouw-
materialen duidelijk te omschrijven.
h. Verf- en glaswerken.
Volledig behoort te worden opgegeven, welke onderdeden van het gebouw, de
meubelen daaronder begrepen, zullen moeten worden geverfd, alsmede de wijze, waarop ,
en de tijd wanueer dit in verband met de uitvoering der overige werken geschieden moet.
De beglazingen moetea iu oppervlakte, zoowel als in soort en behandeling worden
genoemd.
i. Behangerswerken.
De oppervlakten behooren te worden uitgetrokken, zoowel wat betreft de behang-
werkeu, die op doek, als die welke op de muren worden aaugebragt. De beschrootingen
en verdere timmerwerken, hiertoe behoorende, worden bij het artikel «timmerwerken»
vermeld.
TWEEDE AF DEELING.
Voorschriften voor de uitvoering.
In   deze afdeeling vinden de navolgende onderwerpen hunne plaats:
A.   Algemeene voorschriften.
B.   Teekeningen.
C.   Directiebehoeften.
D.   Uitbakening.
E.   Bouwstoffen en hare behandeling.
2G
-ocr page 110-
102
A. Algemeene voorschriften.
De Algemeene voorschriften, vastgesteld bij beschikking van den Minister van
Biunenliindsche Zaken van 22 Mei 1876, n° 31, 3de afdeeling, en de eventuele latere
herzieningen daarvan worden in de bestekkeu als verbindend voorgeschreven. Afwijkingen
daarvan kunnen plaats hebben, mits zij uitdrukkelijk in het bestek zijn vermeld.
B.   Teekeningen.
Alle werken worden uitgevoerd volgens de opgaven van het bestek en de wederzijds
gewaarmerkte teekeningen en voorts naar de détailteekeningen, welke de Directie, naar
gelang van de vordering der werken, verstrekt. De datum van deze verstrekking wordt
op de teekeningen vermeld en door onderteekeuing gewaarmerkt.
Zoolang de uitvoering duurt, blijven deze teekeningen op het werk; bij de vol-
tooijing daarvan worden zij weder aan de Directie ter hand gesteld.
De aannemer kan deze stukken echter op zijne kosten doen kopiëren.
De hierboven gegeven voorschriften wordeu in hun geheel in het bestek opgenomen.
C.   Directiebehoeften.
Het bestek vermeldt uitdrukkelijk, op welke wijze in deze behoeften wordt voorzien.
D.   Uitliakening.
Hoe en in hoeverre uitbakeniug van werken of onderdeelen daarvan moet geschieden,
behoort duidelijk te wordeu aangegeven.
E. Bouwstoffen en hare behandeling.
lugeval de ontwerper van het bouwplan de Algemeeue voorschriften, hierboven,
sub A, genoemd, met betrekking tot dit onderwerp niet geheel volledig mocht achten,
of wanneer hij het noodig oordeelt, op sommige punten bepaald de aandacht te vestigen,
of wel wanneer hij in deze afwijkingen van de Algemeene voorschriften wenscht toete-
passen, worden daaromtrent onder dit hoofd de noodige bijzonderheden medegedeeld.
Eveneens is hier te vermelden, op welke voorwaardeu eventueel oude bouwstoffen
mogen wordeu gebezigd, hetzij deze voorhanden of van afbraak afkomstig zijn, alsmede
op welke voorwaarden afbraak aan deu aannemer verblijft.
DERDE AFDEELING.
Voorwaarden van algemeenen aard.
In deze afdeeling wordeu de navolgende onderwerpen opgenomen:
A.   Hulpmiddelen en dienstbehoeften.
B.   Bijzoudere leverantiën.
C.  Wijzigingen.
D.   Eenheidsprijzen.
E.  Tijdsbepalingen.
F.  Onderhoud.
G.   Betaling.
H. Kortingen.
I. Wijze van besteding.
A.  Hulpmiddelen en dienstbehoeften.
Onder dit hoofd worden de noodige bepalingen opgenomen omtrent loodsen, gereed-
schappen, instrumenten, mallen, monsters, schuttingen, directiekeeten, nakoming van
gemeente-verordeningen, enz.
B.  Bijzondere leverantiën.
Bij de opgave hiervan wordt de uitdrukkelijke bepaling gemaakt, dat geene werk-
-ocr page 111-
103
zaamheden worden verrekend, die niet door de Directie als buitengewone werkzaamheden
schriftelijk zijn gelast. De verrekening geschiedt bij eiken betalingstermijn, zoodat bij
verschijning van navolgende termijnen geene verrekening van werkzaamheden of veran-
dering van materialen of arbeidsloonen tijdens den duur van een voorgaanden termijn
gelast, kan in aanmerking komen.
C.    Wijzigingen.
In het bestek wordt uitdrukkelijk voorgeschreven, dat alle wijzigingen schriftelijf:
moeten worden gelast, door of van wege de Directie in het journaal geboekt en wekelijks
nagegaan en wederzijds gewaarmerkt. Bij de verrekening moeten de bovenbedoelde schrif-
telijke bewijzen door den aannemer worden overgelegd; bij gebreke daarvan heeft geene
verrekening van meerder werk plaats.
Het meerder werk behoort evenzeer uit bedoeld journaal te blijken. De daarop be-
trekking hebbende aanteekeningen moeten mede op door de Directie te bepalen tijden
door den aannemer worden gewaarmerkt. Voor het geval • van nalatigheid zijnerzijds
daarin wordt de in het bestek daarvoor bepaalde boete toegepast.
D.  Eenheidsprijzen.
Een uitvoerige tabel wordt in het bestek opgenomen, de prijzen der bouwstoffen
en de arbeidsloonen, respectievelijk per eenheid en per uur, bevattende.
De winst, enz. is in de te vermelden bedragen begrepen.
E.   Tijdsbepaling.
Duidelijk wordt opgegeven, wanneer de verschillende onderdeden van het werk
zijn opteleveren en wanneer de eindoplevering van het geheel geschieden moet.
F.   Onderhoud.
Het onderhoud der gebouwen na de voltooijing der werken wordt op minstens zes
maanden gesteld.
G.   Betaling.
Bij eiken termijn van betaling worden de eventuele kortingen ingehouden, zoowel
voor boete als voor minder werk.
Het bedrag der termijnen wordt steeds zoo geregeld, dat de waarde van het
verrigte werk niet is beneden de uittebetalen som.
Uit de regeling der betalingstermijnen moet duidelijk blijken, dat de laatste termijn
wordt uitbetaald na afloop van het onderhoud; dit bedrag mag nooit minder dan V25
van de aannemingssom zijn.
Met betrekking tot de betaling wordt in het bestek bepaald, dat de oplevering
van den vóórlaatsten termijn slechts wordt geacht geschied te zijn, wanneer behalve
de Directie ook de betrokken districts-schoolopziener het gebouw heeft opgenomen en
goedgekeurd.
H. Kortingen.
Het bedrag der kortingen en boeten, zoowel voor de te late oplevering als voor
nalatigheid in het nakomen der bepalingen van het bestek of de orders der Directie,
wordt geregeld naar den aard van het werk, en duidelijk in het bestek omschreven.
I. Wijze van besteding.
De wijze van besteding moet naauwkeurig worden omschreven, met uitdrukkelijke
vermelding, in hoeverre zij afwijkt van de Algemeene Voorschrifen, bij beschikking
van den Minister van Binnenlandsche Zaken, van 22 Mei 1876, n° 31, 3e afdeeling,
vastgesteld.
-ocr page 112-
FlürYH
1
FIGY
-ocr page 113-
F-I-G-TSB
vX4/ï\'s//ti\\,v<>y4
PUI
FIG YJI
r i g m
m
w<
F I G GZ"
FIGÏÏ
FIGÏ1
FIG I
W/MW//:
\'//////
■/>\'■\'//////,*
wffi^Wfa
-V.
\'<//■
V77* V
SCHAAL
FIG Iff.in.I2.EMV- I a 2,0
fig vj,vn(ENYm- i i io
UthMeör\'Rtimeringer.hml-
-ocr page 114-
G ffl
riGGz:
FTD ïï
FIG I,ïï,LI,DïknV - I A 2,0
Hehueringer. ümst-.
-ocr page 115-
piDm
FIG^ZH
fig n
FIO ¥1-
FIG W
\'//////■\'
A^>S
/
\'*///\'.
/ U
w
Wh
Mm
M
-.V
FIG I
FI&Y
%A WW/S//\'//\' "s.
Hl "777 \'/$>
</y-i//////y \'\'\'\'\'////A,:
«m>/v
i
■>V///SSï///////S//s
/\'/^/^//////y////y//////////////^m.
■erinrjer ■ AmsC-
-ocr page 116-
FIG Vil
ï////,///,v/M
<m
F IGYI
f ig n
FIG EZ
*THï?.\',.M
I
■\'///y/v//////y///////////
FIG V
FIG 1
>y//A\'.\'.\'.\'.\'/>v/z-„
V//\'////\'/\'-\'///// \'%~*r*
- ,V7?\'?.\',> \'\'.\'■\'■T~,
WPrW
f///wy////YY,,
%y//s///////Y*/Y/>>///:
W0v//y///yy^Y/yA
-ocr page 117-
FÏGVJI
F1G YI
FIGI
FIGY
F1G I n 1 W.HenaH - I a 50
IVa.
F1& YYIWVTI.TX^X -I a£0.
-ocr page 118-
Fl G I
FlGlH
fig n
f-i &• nr
FJGVI
FIG YII
3CHAAL
« FIG I-Vil - I a 5 0
Photo-kh: Ubs. Reimeringer, Amsi.
-ocr page 119-
FJG I
a 50
EN >l
7^y\'^\'/A
-ocr page 120-
FIG V
FIG ET
Y\'S\'//\'
Ut
m
v//////////;s/,///////.,////V//////////,////////s/s////ssV/A
Fi&m
«dim
l^pi^gisiiwiKiBiwiiaia
s//\'//,
3 ISs&iül
Sll«lffHl!l»fe
S
HraS^^^^MH
^u*t=
E^ü
ü t
• i a ro.
i, 1/ J.
iinoi-innür timer.
-ocr page 121-
FI G- TT
F 1 G 1Y
FIG III
- ■\' -"^%\'H \'VET iETTT ^?S i■=■-.--* £%> ^jji f
FIG 1
m
FIG YJI
FIG Y
i
IL^^^__           " ■■
D.
\'■\'\'t\'\'\'\'\'^\'\'\'\'-\'-\'\'-\'-\'-\'"\'\'\'\'^
H
FIGVm
FIGYI
FIGX
FIG ES
m
m
^R^^^mmgMiM^Mï
o
M
e
H3
F I G XE
UZ£a
i
m
V VI
wëÊÊÈêËzÉ
mi
mmm\\
m
FIG XI
l oGoj.------M.0------fojGo-^" 1.S0 -}-0.<>u.^-- 3.00 -^M»|k—>.«< -f" <">0 —j|
w
"*
Photo-lith: Geb\' Reimrinpr, Amst-,
-ocr page 122-
FIGffl
FIGÏÏ
FIG I
7.60
7.50 ---
t-.....
ni * iv
V VI
;. Stft
^
\\ 0.6o- r--- JJtO------O.GV:\'-----JiO-------ojjo: \'••■ AOO- \' *4o- ■•— i.00-- i—iOO
0.6»; - tJM> -! Mft 1— AiO-- !<**ft>— AJO--o4f>>- 150-->-•-1J0--1
o
i!
Ma
O
<t///////,/V^/.,//////////.//;,,t^,V//l//.//////./A./K>/,,\',>,,,,//////////,,Iy/i{«f"""°
\'\'\'s\'^-O-Go-:---- f 00 - i-a^o ---• j0O--i-&6» >--J.oo--■ *oAo^--1.00--- *■-■-- jAo---
>*?
O
«AS
---------f
A.
FIÜ1V
iJ.J5
FIG\'YI
i
FIG V
S C H A A L
ÏWliMSS&&ZMr~W,WZ&
gafrvmi—tizz&zzzm
• ï A 100
IA 200
F ï ü ï, II, ilï, E N IV
na Vm.vi*
PMo /.iifrr Gè6r-? Reimerincrer. AmsL
-ocr page 123-
ric i - iv « i a ioo
FI G VV1 - 1 A 20
riG vu.a.» - i a 50
FIG VUI • I A 5
riox-xi.xy-xvM a. 10
-ocr page 124-
rhotho-lith:Gebr*ReimBnnger, Arrist-.
-ocr page 125-