-ocr page 1-
i
• ♦.
UK
**:
^ö*» ,!•,*;
\'*W
:•
-ocr page 2-
hr\\W) \\OZl
193
F
4-0
-ocr page 3-
~\'
-ocr page 4-
-ocr page 5-
WMf.
Dr. Zwaardemaker
/q 3 F^
MILITAIRE
il
Ml
XM
BEWERKT DOOR
E. YAtf GENDT,
Kapitein-Intendant bij het Departement van Oorlog.
S GRA.VKNIIAGE ,
DE GEBROEDERS VAN CLEEF.
1881.
-ocr page 6-
I
-ocr page 7-
Gedurende den laatsten tijd zijn er zoovele hoogst belangrijke
wetten en besluiten, betreffende de organisatie, opleiding enz.
van het personeel der militaire geneeskundige dienst tot stand
gekomen, dat het ons niet onnoodig voorkwam, daarvan een
overzicht te geven, vooral om eene gemakkelijke raadpleging,
zoowel voor belanghebbende militairen als voor burgers, in de
hand t€ werken.
Een overzicht als hier gegeven wordt, kan welligt ook leiden
tot appreciatie van het vele dat tot stand kwam en doet zeker
het nog ontbrekende duidelijk uitkomen.
\'s Gravenhage, Junij 1881.
v. G.
-ocr page 8-
-ocr page 9-
EERSTE HOOFDSTUK
Wet tot regeling van de betrekkingen en rangen, de op-
leiding en de bevordering van het personeel der
geneeskundige dienst bij de Landmagt.
Ille AFUEELING.
personeel.                                \'sGravenhage, den 19den Augustus 1880.
n». 78.
DE MINISTEB VAN OORLOG,
Gezien de Wet van den 2den Augustus 1880 (Staatsblad n°. 145)
aldus luidende:
WET van den \'iden Augustus 1880, tot
(Staatsblad
             regeling van. de betrekhingen en rangen, de
n°. 145.)              opleiding en de bevordering van het personeel
der geneeshnndige dienst bij de landmagt.
Wij WILLEM III, bij de gratie Gods,
Koning der Nederlanden, Prins van
Obanje-Nassau, Groot-Hertog van Luxem-
burg, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen
te weten:
Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het nood-
zakelijk is, de betrekkingen en rangen, als ook de opleiding,
van het personeel der geneeskundige dienst bij de landmagt bij
de wet te regelen, en tevens te wijzigen de bepalingen, voorde
1
\'m.
-ocr page 10-
2
militaire officieren van dat personeel gesteld bij de 1 ste afdeeling
der wet van 28 Augustus 1851 (Staatsblad n°. 128) (1);
Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord en met
gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en
verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Iste AFDEELING.
Fan de betrekkingen en rangen van het personeel.
Artikel 1.
Het personeel van de geneeskundige dienst der landmagt
bestaat uit:
a.  een inspecteur;
b.  officieren van gezondheid, militaire apothekers, militaire
apothekers-bedienden en paardenartsen, in werkelijke dienst;
c.  reserve-officieren van gezondheid en reserve-militaire apo-
thekers.
Artikel 2.
De inspecteur heeft den rang van generaal-majoor.
Artikel 3.
üe betrekkingen der officieren van gezondheid, militaire apo-
thekers en paardenartsen in werkelijke dienst, en de aan die
betrekkingen verbonden militaire rangen, zijn aangewezen op de
tabelle, bij deze wet behoorende.
Artikel 4.
De reserve-officieren van gezondheid der 1ste klasse en de
reserve-militaire apothekers der 1ste klasse bezitten den rang
van kapitein; de reserve-officieren van gezondheid der 2de klasse
en de reserve-militaire apothekers der 2de klasse dien van
lsten luitenant.
(1) De gewijzigde wet is onder Hoofdstuk XII aan dit werk toegevoegd.
-ocr page 11-
3
Artikel 5.
Aan de militaire apothekers-bedienden wordt de graad van
adjudant-onderofficier toegekend.
Hde AFDEELING.
Van de benoeming en de bevordering van het personeel
in werkelijke dienst.
Artikel 6.
De bevordering der officieren van gezondheid, der militaire
apothekers en der paardenartsen geschiedt door Ons met in-
achtneming van de bepaling dezer wet.
Artikel 7.
De militaire apothekers-bedienden worden door Onzen Minister
van Oorlog benoemd en ontslagen.
Zij moeten met goed gevolg het examen hebben afgelegd,
bedoeld bij art. 17 der wet van 25 Pecember 1878 (Staa\'xblad
n°. 222) (1). Zij zijn bevoegd om, onder toezigt van een officier
van gezondheid of een militairen apotheker, in militaire apotheken
recepten gereed te maken.
Artikel 8.
De officieren van gezondheid, militaire apothekers en paarden-
artsen worden in de ranglijst hunner betrekking vermeld naar
orde van de dagteekening van het besluit hunner benoeming in
die betrekking, en, bij gelijktijdige benoeming, naar de volg-
orde, door Ons, voor zooveel noodig met inachtneming van het
laatste lid van dit artikel, bij de benoeming te bepalen.
Hun diensttijd in elke betrekking rekent van de dagteekening
van het besluit hunner benoeming in die betrekking; hun onder-
dom van rang,
in elke betrekking is, behoudens het bepaalde
bij art. 11 en het eerste lid van art. 12 der wet van 28 Au-
(1) De bepalingen dezer wet zijti onder Hoofdstuk XI aan dit werk toe-
gevoegd.
-ocr page 12-
4
gustus 1851 (Staatsblad n°. 128) (1), gelijk aan hunnen diensttijd
en wordt, bij gelijken diensttijd, nader bepaald door hunne
plaats in de ranglijst.
Bij gelijktijdige bevordering worden zij in de hoogere betrekking
gerangschikt in volgorde van hunnen ouderdom van rang in de
vorige betrekking.
Artikel 9.
De aanneming der benoeming tot officier van gezondheid der
2de klasse, en tot militair apotheker der 2de klasse verpligt
den benoemde, bij de landmagt te dienen gedurende een tijdvak
van zes achtereenvolgende jaren.
Zij verpligt tevens den officier van gezondheid en den militairen
apotheker, om , na het verlaten van de werkelijke dienst, nog
gedurende vier achtereenvolgende jaren als reserve-officier van
gezondheid en reserve-militaire apotheker te Onzer beschikking
te blijven.
Wij behouden Ons voor, van de verpligting, bedoeld bij het
vorige lid, bij uitzondering, geheel of ten deele ontheffing te
verlëenen.
Artikel 10.
De officieren van gezondheid der 2de klasse, die als officier
van gezondheid gedurende acht, en militaire apothekers der 2de
klasse die als militair apotheker gedurende tien. achtereenvolgende
jaren hebben gediend, worden door Ons tot officier van gezond-
heid der 1ste klasse en militair apotheker der 1ste klasse be-
vorderd, mits zij, bij onberispelijk gedrag, genoegzamen dienst-
ijver bezitten.
Door de benoeming tot officier van gezondheid der 1 ste klasse
en tot militair apotheker der 1ste klasse worden de bevorderde
officieren van gezondheid en militaire apothekers niet ontheven
van de verpligting, bedoeld bij de tweede zinsnede van art. 9.
Artikel 11.
Officieren van gezondheid der 1ste klasse en militaire apo-
(1) Zie Hoofdstuk XII.
-ocr page 13-
5
thekers der 1ste klasse komen slechts dan voor bevordering in
aanmerking, wanneer zij in die betrekking minstens vier jaren
hebben gediend.
Artikel 12.
De bevordering tot dirigerend officier van gezondheid der
3de klasse geschiedt bij keuze uit de meest geschikte officieren
van gezondheid der 1ste klasse; die tot dirigerend militair
apotheker, met den rang van majoor, bij keuze uit de meest
geschikte militaire apothekers der 1ste klasse.
Artikel 13.
Dirigerende officieren van gezondheid der 3de en 2de klasse
worden bevorderd bij keuze.
Alleen de meest geschikte dirigerende officieren van gezond-
heid der genoemde klassen komen voor bevordering in aanmerking.
Een dirigerend apotheker met den rang van majoor, die in
dien rang gedurende minstens één jaar heeft gediend, kan door
Ons worden bevorderd tot dirigerend apotheker met den rang
van luitenant-kolonel.
Artikel \\i.
De bevordering tot inspecteur geschiedt bij keuze uit de
meest geschikte dirigerende officieren van gezondheid van de
lste klasse.
Artikel 15.
De paardenartsen der 3de en 2de klasse worden bevorderd
naar ouderdom van rang, met dien verstande evenwel, dat tot
bevordering alleen zoodanige paardenartsen in aanmerking komen,
die in hunnen laatsten rang gedurende minstens vier jaren
hebben gediend en, bij een onberispelijk gedrag, genoegzamen
dienstijver bezitten.
De bevordering tot dirigerend paardenarts met den rang van
majoor geschiedt bij keuze uit de meest geschikte paarden-
artsen der lste klasse, die minstens vier jaren in dien rang
hebben gediend,
-ocr page 14-
:
6
Een. dirigerend paardenarts met den rang van majoor, die in
dien rang gedurende minstens één jaar heeft gediend, kan door
Ons worden bevorderd tot dirigerend paardenarts met den rang
van luitenant-kolonel.
Artikel 16.
Tot bevordering in tijd van oorlog wordt ten minste de helft
van den diensttijd vereischt, bij het eerste lid van art. 10 en
bij de artt. 11, 13 en 15 dezer wet bepaald.
Artikel 17.
De artt. 9, 10, 11, 12 en 13 der wet van-28 Augustus
1851 {Staatsblad n°. 128) blijven van toepassing op de officieren,
behoorende tot het personeel van de geneeskundige dienst der
landmagt (1).
lilde AFDEELING.
Fan de opleiding der officieren van gezondheid.
Artikel 18.
Jaarlijks kunnen eenige studenten in de geneeskunde aan de
universiteiten hier te lande worden toegelaten tot de verbindtenis
om, na het verkrijgen van den titel van arts, eene benoeming
tot officier van gezondheid der 2de klasse bij het personeel van
de geneeskundige dienst der landmagt aan te nemen. De verdere
regeling dier toelating geschiedt bij algemeenen maatregel van
inwendig bestuur.
Het aantal studenten, dat tot zoodanige verbindtenis kan
worden toegelaten, wordt telken jare door Onzen Minister van
Oorlog bepaald.
Dit aantal wordt in de Staatscourant bekend gemaakt.
Artikel 19.
Studenten, die de verbindtenis hebben aangegaan, bij het
(1) Zie Hoofdstuk XII.
-ocr page 15-
7
voorgaand artikel bedoeld, genieten van Rijkswege, hetzij eene
tegemoetkoming in studiekosten, hetzij premien na voldoend
afgelegde examina, hetzij zoodanige tegemoetkoming en premiën
te zamen, volgens regelen, door Ons bij algemeenen maatregel
van inwendig bestuur te stellen.
Artikel 20.
Aan een of meer der militaire zieken-inrigtingen worden
cursussen gehouden over:
a.  de militaire chirurgie en de legerziekten;
b.  de militaire gezondheidsleer en de legerverpleging;
e. de leer van de voorgewende en ontkende ziekten;
d.  de ambulancedienst en het veldhospitaalwezen;
e.  het eerste verband en Ijet transport van gewonden en van
zieken.
Het aantal der in dit artikel aangewezen vakken kan door
Ons gewijzigd of uitgebreid worden.
De militaire ziekeninrigtingen en de officieren van gezondheid
voor het geven der cursussen, worden door Onzen Minister van
Oorlog aangewezen.
IVde AFDEELING.
Van de reserve-officieren van gezondheid en reserve-
militaire apothekers.
Artikel 24.
De reserve-officieren van gezondheid zijn:
a.  artsen, die, te rekenen van de dagteekening waarop hun
het diploma als zoodanig is uitgereikt, gedurende vijf achter-
eenvolgende jaren als reserve-officier van gezondheid te Onzer
beschikking zijn krachtens eene vrijwillige verbindtenis, door
hen, als militiepligtigen overeenkomstig art. 9 der militiewet
aangegaan naar regelen, met inachtneming van dat wetsartikel
door Ons te bepalen bij algemeenen maatregel van inwendig
bestuur;
b.  gewezen officieren van gezondheid, die, krachtens de ver-
-ocr page 16-
8
pligting bedoeld bij de tweede zinsnede van art. 9 dezer wet,
als reserve-officier van gezondheid te Onzer beschikking zijn:
c. burger-geneeskundigen, die op hun verzoek tot reserve-
officier van gezondheid worden benoemd.
Het getal der laatstbedoelde reserve-officieren van gezondheid
wordt door Ons bepaald naar de behoefte.
Artikel 22.
De reservc-militaire apothekers zijn gewezen militaire apothekers,
die, krachtens de verpligting bedoeld bij de tweede zinsnede
van art. 9 dezer wet, te Onzer beschikking zijn.
Artikel 23.
De reserve-officieren van gezondheid en reserve militaire
apothekers worden door Ons benoemd en ontslagen, met inacht-
neming van de bepalingen dezer wet.
Artikel 24.
Een burger-geneeskundige, als bedoeld sub c van art. 21,
komt, onverminderd alle andere door Ons te stellen eischen,
voor eene benoeming tot reserve-officier van gezondheid alleen
dan in aanmerking, wanneer hij blijkens eene door een militair
geneeskundige af te geven verklaring, voor de militaire genees-
kundige dienst bij het leger ligchamelijk geschikt is.
Bij benoeming verbindt hij zich voor een door Ons te be-
palen tijd.
Na het eindigen van dat verband kan hij, bij bestaande
vacature, op zijn verzoek terstond worden herbenoemd voor
een tijdvak, door Ons te bepalen.
Artikel 25.
De reserve-officieren van gezondheid, bedoeld sub c van art. 21,
genieten in tijd van vrede eene bezoldiging, waarvan het bedrag
door Ons wordt bepaald.
-ocr page 17-
9
Artikel 26.
De reserve-officieren van gezondheid en reserve-militaire apothe-
kers zijn verpligt, zoo dikwijls zij van woonplaats veranderen,
of zich voor langer dan drie maanden naar het buitenland be-
geven, daarvan schriftelijk opgave te doen aan Onzen Minister
van Oorlog.
Artikel 27.
Wanneer de reserve-officieren van gezondheid, waarvan sprake
is bij art. 25 dezer wet, niet aan het bepaalde bij het voor-
gaande artikel voldoen, verliezen zij het genot hunner bezoldi-
ging, zoolang zij hun verzuim niet hebben hersteld.
Het genot der bezoldiging gaat mede verloren voor hen, die
zich, zonder Onze vergunning, langer dan een jaar in het
buitenland ophouden, of wel de uitoefening der geneeskunst
hebben gestaakt.
Wij behouden Ons echter voor, om, daartoe termen vindende,
hen in laatstbedoeld geval te handhaven in dat genot.
Artikel 28.
Zoodra de geheele militie te land door Ons, krachtens art. 184
der Grondwet, buitengewoon is bijeengeroepen, worden de
reserve-officieren van gezondheid en reserve-militaire apothekers,
voor zooverre het noodig is van hunne diensten gebruik te
maken, door Ons, voor den tijd dat de buitengewoon bijeen-
geroepen ligtingen onder de wapenen zijn, benoemd: de eerst-
genoemden tot tijdelijk officier van gezondheid en de laatst-
gemelden tot tijdelijk militair apotheker.
Deze tijdelijke officieren van gezondheid en tijdelijke militaire
apothekers hebben, zoolang de buitengewoon bijeengeroepen lig-
tingen nog onder de wapenen zijn, geen regt op het bekomen
van eervol ontslag als zoodanig, al ware ook de tijd van duur
hunner verpligting, om als reserve-officier van gezondheid en
reserve-militair apotheker te Onzer beschikking te blijven, in-
middels verstreken.
-ocr page 18-
10
Artikel 29.
Do tijdelijke officieren van gezondheid en tijdelijke militaire
apothekers, bij het voorgaand artikel bedoeld, hebben als zoo-
danig dezelfde regten en pligten en zijn onderworpen aan dezelfde
wetten, besluiten en andere voorschriften, als de overige bij het
leger dienende officieren van gezondheid en militaire apothekers.
Hun wordt, voor uitrusting, eene door Ons te bepalen gelde-
lijkc tegemoetkoming voor ééns verleend.
De acten van aanstelling of andere bescheiden, welke hun,
in verband met de bij dit artikel bedoelde benoeming, van
Regeringswege worden uitgereikt, zijn vrijgesteld van zegel- en
registratieregten.
Ter zake van die benoeming worden geene legesgelden geheven.
Artikel 30.
De rungen en tractementen der reserve-officieren van gezond-
heid en reserve militaire apothekers, bij benoeming tot tijdelijk
officier van gezondheid en tijdelijk militair apotheker volgens
art. 28 dezer wet, worden door Ons toegekend.
Artikel 31.
De reserve-officieren van gezondheid en reserve-militaire apo-
thekers, die, volgens art. 28 dezer wet tot tijdelijk officier van
gezondheid en lijdelijk militair apotheker benoemd, zonder geldige
reden, ter beoordeeling van Onzen Minister van Oorlog, niet
voldoen aan de, in verband met die benoeming, hun uit te
reiken schriftelijke lastgeving om zich bij de in de lastgeving
aangewezen militaire autoriteit aan te melden, worden door Ons
ontslagen en worden gestraft met gevangenisstraf van drie maan-
den tot één jaar.
Art. 463 van het Wetboek van Strafregt en art. 20 der wet
van den 29sten Junij 1854 (Staatsblad n°. 102) zijn ten deze
toepasselijk (1).
(1) Art. 463 van het Wetbneh van Strafregt luidt als volgt: ( .\'
u In alle de gevallen, waarin de straf van gevangenis bij dift Wetboek
-ocr page 19-
11
Artikel 32.
De reserve-officieren van gezondheid en reserve-militaire apo-
thekers, die, volgens art. 28 dezer wet tot tijdelijk officier van
gezondheid en tijdelijk militair apotheker benoemd zijn, ontvangen
als zoodanig hun eervol ontslag, zoodra de ligtingen, die buiten-
woon waren opgeroepen, huiswaarts zijn gekeerd.
Is de tijd van duur hunner verpligting om als reserve-officier
van gezondheid of reserve-militair apotheker te Onzer beschikking
te blijven, nog niet verstreken, dan zal bij dat ontslag de be-
doelde verpligting op hen blijven rusten, ten ware door Ons
termen zijn gevonden, om hen daarvan geheel of ten dcele te
ontheffen.
Artikel 33.
De reserve-officieren van gezondheid en reserve-militaire apo-
thekers, die, als tijdelijk officier van gezondheid en tijdelijk
militair apotheker volgens art. 28 dezer wet, in werkelijke dienst
zijn of geweest zijn, worden door Ons, volgens de bepalingen
op de pensioenen der militaire officieren bij de landmagt, op
pensioen gesteld, indien zij, tijdens hun verblijf in militaire
dienst, door verwonding, verminking, ziels- en ligchaamsge-
breken, bij of door bevolen dienstverrigtingen ontstaan . voor de
uitoefening van hun beroep als geneeskundige of als apotheker
ongeschikt zijn geworden, of wel, binnen één jaar na het ver-
„gesteld wordt, worden de vierscharen gemagtigd om, bijaldien het veroor-
„zaakte nadeel geen vijf en twintig franken te boven gaat, en bijaldien de
„ omstandigheden het wanbedrijf schijnen te verkleiuen, de gevangenis zelfs
„ tot beneden de zes dagen, en de boete zelfs (tot) beneden de zestien franken
«te verminderen. Zij zullen ook de eene of andere dezer straffen afzonderlijk
„mogen wijzen, zonder dat zij (echter) in eenig geval beneden de bloote
„ policie-straffen mogen zijn. „
Art. 20 der wet van den 2isten Juni) 1854 (Staatsblad n°. 102) luidt alt
volgt:
n Het art. 468 van het Wetboek van Strafregt kan worden toegepast, ook
«dan wanneer de toegebragte schade de 25 francs te boven gaat, of tegen
„het wanbedrijf in het Strafwetboek slechts enkele geldboete is bedreigd.,,
-ocr page 20-
12
laten van de actieve dienst, te zelfder zake de geschiktheid voor
hunne betrekking verliezen.
Artikel 34.
De bepalingen, voorkomende in de artt. 48 en 50—72 der
wet van 28 Augustus 1851 {Staatsblad n°. 129), zooals die
laatstelijk is gewijzigd door de wet van den 29sten Mei 1877
{Staatsblad n°. 114) (1), zijn van toepassing op de weduwen en
kinderen van reserve-officieren van gezondheid en reserve-militaire
apothekers, die als tijdelijk officier van gezondheid en tijdelijk
militair apotheker volgens art. 28 dezer wet in werkelijke
dienst waren.
Vde AFDEELING.
Overgangsbepalingen.
Artikel 35.
De officieren van gezondheid der 3de klasse en de apothekers
der 3de klasse, bij het in werking treden dezer wet tot het
personeel van de geneeskundige dienst der landmagt behoorende,
worden, dadelijk na het in werking treden dezer wet, zonder
examen door Ons tot den naastvolgende rang bevorderd, indien
zij, bij een onberispelijk gedrag, genoegzamen dienstijver be-
zitten.
Het bepaalde bij art. 9 dezer wet is ten opzigte van die
officieren van gezondheid en apothekers niet toepasselijk.
Artikel 36.
De tweede zinsnede van art. 10 dezer wet is niet van kracht
ten aanzien van officieren van gezondheid, bij het in werking
treden dezer wet tot het personeel van de geneeskundige dienst
der landmagt behoorende.
(1) Zie Hoofdstak XII.
-ocr page 21-
13
Artikel 37.
Na het in werking treden dezer wet zullen geene militaire
studenten voor de geneeskundige of pharmaceutische dienst bij
het leger hier te lande worden toegelaten volgens andere be-
palingen, dan die dezer wet.
Voor de studenten, toegelaten volgens het voorschrift, ge-
voegd bij Ons besluit van 19 Maart 1875, n°. 21 , blijft evenwel
dat voorschrift van kracht.
Deze studenten zullen, na benoeming tot officier van gezond-
heid of militair apotheker, slechts dan vallen onder de bepalingen
van art. 9 en van de tweede zinsnede van art. 10 dezer wet,
wanneer dit door Ons bij de benoeming, op verzoek der benoemden,
wordt toegestaan.
SLOTBEPALING.
Artikel 38.
Deze wet treedt in werking met den dag harer afkondiging.
Alsdan vervallen de artikelen 19, 20, 21 , 22 en 23 der wet
van den 28sten Augustus 1851 (Staatsblad n°. 128) en houden
de artt. 1 , 3 en 8 dier wet geheel op van toepassing te zijn
op het personeel van de geneeskundige dienst der landmagt.
Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden
geplaatst, en dat alle Ministeriele Departementen, Autoriteiten,
Collegiën en Ambtenaren, wien zulks aangaat, aan de naauw-
keurige uitvoering de hand zullen houden
Gegeven op het Loo, den 2den Augustus 1880.
WILLEM.
De Minister van Oorlog,
REUTHER.
Uitgegeven den veertienden Augustus 1880.
Be Minister van Justitie,
A. E. J. MODDERMAN.
-ocr page 22-
14
TABELLE, aanwijzende de betrekkingen en daaraan ver-
bonden rangen der officieren van gezondheid, militaire
apothekers en paardenartsen in werkelijke dienst.
Dirigerend officier van gezondheid der 1ste klasse, met rang
van kolonel;
Dirigerend officier van gezondheid der 2de klasse, met rang
van luitenant-kolonel;
Dirigerend officier van gezondheid der 3de klasse, met rang
van majoor;
Officier van gezondheid der 1ste klasse, met rang van kapitein;
Officier van gezondheid der 2de klasse, met rang van lsten
luitenant;
Dirigerend militair apotheker, met rang van majoor of luitenant-
kolonel ;
Militair apotheker der 1ste klasse, met rang van kapitein;
Militair apotheker der 2de klasse, met rang van lsten luitenant;
Dirigerend paardenarts, met rang van majoor of luitenant-
kolonel ;
Paardenarts der 1ste klasse, met rang van kapitein;
Paardenarls der 2de klasse, met rang van lsten luitenant;
Paardenarts der 3de klasse, met rang van 2den luitenant.
Brengt voorschreven wet, met de daarbij behoorende tabelle,
door deze, ter kennis van de Landmagt.
REUTIIER.
-ocr page 23-
15
TWEEDE HOOFDSTUK.
Reorganisatie van het personeel van de geneeskundige
dienst der Landmagt.
Hle AFDEELING.
personeel.                               \'s Gravenhage, den l\'Jden Augustus 1880.
N°. 79.
DE MINISTER VAN OORLOG,
Gezien het Koninklijk besluit van 15 Augustus 1880, n°. 1,
aldus luidende:
Wij WILLEM III, bij de gratie Gods,
Koning der Nederlanden, Prins van
Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxem-
bürg , enz. , enz., enz.
Op de voordragt van Onzen Minister van Oorlog van den
Uden Augustus 1880, Kabinet, Litt. V*6;
Gelet op de wet van den 2den Augustus 1880 [Staatsblad n°. 145);
Overwegende, dat het, in verband met die wet, noodzakelijk
is, de zamenstelling en indeeling van het personeel van de ge-
neeskundige dienst der Landmagt, zoowel als het bedrag der
tractementen en toelagen van dat personeel, op nieuw te regelen;
Hebben goedgevonden en verstaan:
I.  in te trekken Onze besluiten van 25 Mei 1867, n°. 60
en 61, van 2 Januarij 1869, n°. 11, van 22 Januarij 1875,
n°. 24, van 30 Januarij 1876, n°. 7, en van \'18 Januarij
1877, n°. 28, alsmede de bijlage E van Ons besluit dd. 31
December 1873, n°. 13;
II.   te bepalen:
Artikel 1.
Het personeel van de geneeskundige dienst der Landmagt
wordt in tijd van vrede zamengesteld en ingedeeld, als aange-
wezen is op den bij dit besluit behoorenden Staat L". A.
-ocr page 24-
16
Artikel 2.
De tractementen en toelagen van het bij het voorgaande artikel
bedoelde personeel worden vastgesteld tot het bedrag, aange-
wczen in den bij dat besluit behoorenden Staat La. B.
Artikel 3.
De tractementsverhooging, bedoeld bij art. 5 van het Ko-
ninklijk besluit van 19 November 1844, n°. 46 (1), wordt niet
genoten door officieren van gezondheid, militaire apothekers
en paardenartsen.
Artikel 4.
Officieren van gezondheid, militaire apothekers en paarden-
artsen, die bij het in werking treden van dit besluit, krachtens
vroegere bepalingen, in het genot zijn van een hooger tracte-
ment dan dat, hetwelk zij volgens art. 2 van dit besluit kunnen
genieten, behouden dat hoogere tractement, zoolang zij regt
hebben op het activiteitstractement van hunne betrekking bij
de Landmagt en er geene termen zijn om hun tractement, inge-
volge dit besluit, op een hooger bedrag dan het door hen
genotene te bepalen.
Artikel 5.
Het bepaalde bij art. 3 van het Koninklijk besluit van 11
November 1843, n°. 52, en bij g 1 van Ons besluit van 30
Augustus 1806, n°. 03, tot wijziging van de statuten der
wedu\\ven- en weezenkas voor officieren der Landmagt, wordt
(1) Dit art. luidt als volgt :
„Aan de Ie luitenants van de verschillende wapens en diensten, die
twintig jaren effectieve Nederlandsche dienst als officier tellen, en aan de
2e luitenants die tien jaren als officier hebben gediend, wordt, eene jaar-
lijksche verhoogiug van tractement, voor ieder ten bedrage van Honderd
gulden
toegekend."
Deze bepaling is bij de regeling der tractementen volgens Kon. besluit van
27 Januarij 1881 n°. 22, ingetrokken.
-ocr page 25-
17
niet toegepast ten aanzien van officieren van gezondheid, militaire
apothekers en paardenartsen , die bij het in werking treden van
dit besluit, zonder gelijktijdige rangsbevordering, in het genot
komen van hooger tractement.
Artikel 6.
Vorenstaande bepalingen zijn mede van toepassing op officieren
van gezondheid, militaire apothekers en paardenartsen, behoo-
rende tot de Koninklijke Militaire Akademie en tot het vaste
kader van het koloniaal werfdepöt.
Artikel 7.
Dit besluit treedt in werking met de dagteekening dezes.
Onze Minister van Oorlog is belast met de uitvoering van dit
besluit, waarvan afschrift zal worden gezonden aan Onzen
Minister van Koloniën en aan de Algemeenc Hekenkamer.
\'s Gravenhage, den 15den Augustus 1880.
WILLEM.
De Minister van Oorlog,
REUTHER.
-ocr page 26-
18
Behoort bij hft Koninklijk besluit van
den 15den Augustus 1880, n°. 1.
Litt. A.
STAAT, aanwijzende de zamenstelling en indeeling van het personeel
van de geneeskundige dienst der Landmagt, in tijd van vrede.
Rangen en
graden, aan
die betrek-
kingen
verbonden.
BETREKKINGEN.
Getal. Tndeeling en bijzondere bepalingen.
1
Generaal-
majoor.
(«) Elk dezer dirigerende officieren
van gezondheid is hoofd van al de
militaire geneeskundige inrigtin-
gen in eene militaire afdeeling.
(4) Deze dirigerende officieren van
gezondheid zyn in den regel hoof-
den van militaire ziekeninrigtin-
gen in grootegarnizoensplaatsen.
(c)  Eenige der oudsten in rang van
de officieren van gezondheid der
Ie klasse kunnen den titulairen
rang van majoor bezitten.
(d)  Onder dit getal zijn niet begre-
pen de officieren langezondheid,
behoorende tot het vaste kader van
het koloniaal werfdepöt.
Bij de korpsen worden zooveel
officieren van gezondheid der Ie en
2e klasse ingedeeld, als bij Ko-
ninklijk besluit omtrent de za-
menstelling dier korpsen is aan-
gewezen.
De niet bij de korpsen inge-
deelde officieren van gezondheid
der Ie en 2e klasse behooren tot
de ziekeninrigtingen, waarbij zij
dienst doen.
(e)  Is hoofd van \'s Rijks magazijn
van geneesmiddelen.
(/) Vier dezer militaire apothekers
doeu dienst bij \'s Rijks magazijn
van geneesmiddelen ; de overigen
bij militaire ziekeninrigtingen.
Inspecteur
3(«)
15(4)
—. .         , | Ie klasse.
Dirigerende lfcH
officieren van <
gezondheid der LeklaS8e
Kolonel
Luitenan
kolonel
Majoor
n
Officieren van f Ie klasse,
gezondheid der \' 2e klasse.
Kapitein (c) \\
Ie Luitenant\'
92 (rf)
!
Reserve-
officieren van
gezondheid der
Ie klasse.
2e klasse.
Kapitein,
Ie Luitenant
140
Luitenant-
kolonel of
majoor.
Dirigerend militair apo-
theker ......
l(e)
Militairs i Ie klasse,
apotheker der i 2e klasse.
Kapitein,
Ie Luitenant
28(/)
Reserve-
militaire
apothekers der
Ie klasse.
2e klasse.
Kapitein.
Ie Luitenant
Memorie,
-ocr page 27-
19
Rangen en
graden, aan
die betrek-
kingen
verbonden.
Indeeling en bijzondere bepalingen.
BETREKKINGEN.
(p) Deze apothekers bedienden wor-
den ingedeeld bij militaire zieken-
inrigtingen en \'s Rijks magazijn
van geneesmiddelen.
(A) De dirigerende paardenarts wordt
ingedeeld bij het regiment hussa-
ren, waarvan de rij- en hoefsmid-
school een onderdeel uitmaakt.
(») Deze paardenartsen zijn allen
ingedeeld bij korpsen der cavalerie
of artillerie, in voege als bij Ko-
ninklijk beslnit omtrent de zamen-
stelling dier korpsen is aange-
wezen.
Militaire apothekers-be-
dienden.....
nderofncierj         v\'
Lnitenant-
kolonel of } 1 (A)
majoor
Dirigerend paardenarts
le klasse.
2e klasse.
Kapitein.          6
Paarden-
artsen (t) der ) S" * "         "i\'u ™""\\v
\' ( ae klasse. 2eLmtenantJ
Mij bekend,
De Minister van Oorlog,
-ocr page 28-
20
Behoort bij het Koninklijk besluit van
den loden Augustus 1880, n°. 1.
Litt. B.
STAAT, aanwijzende het bedrag der tractementeti en toelagen van het
personeel van de geneeskundige dienst der Landmagt.
i                                                                           !                         =
BETREKKINGEN. ! Bedrag van het jaarlijkse!] tracteinent. I Bedrag der toelagen.
Inspecteur
ƒ5 500
Dirigerende J Ie klasse.
officieren van < 2e klasse.
gezondheid der | 3e klasse.
5000
4000
3500
De officieren van
gezondheid, belast
met het geven der
cursussen, bedoeld
bij art 20 der wet
van 2 Augustus
1880 (Staatsblad
n°. 145), genieten
als zoodanig eene
toelage, ten bedrage
van/400 \'sjaars.(l)
Bij aanstelling en minder dan
4 jaren dienst in die betrekking.
Na 4 jaren dienst in die betrekking
W "      ;,            ;;        „ ,/           
II 1*         M                  «            f/        II                  II
2200
2400
2700
3000
Officieren van gezondheid
der Ie klasse.
Bij aanstelling en minder dan
6 jaren dienst als officier van
gezondheid......
Na 6 jaren dienst als officier
van gezondheid.....
Officieren van gezondheid
der Se klasse.
1600
1800
De militaire apothe-
kers der Ie en 2e
klasse, dienstdoende
bij\'s Rijks magazijn
; van geneesmidile-
len, genieten eene
toelage voor elk
hunner ten bedrage
van ƒ 400 \'sjaars.
{Met den rang van luitenant.kolonel
„ » „ „ majoor. . . .
Dirigerend militair
apotheker.
3400
3000
II Bij aanstelling en minder dan
I 5 jaren dienst in die betrekking.
Na ö jaren dienst in die betrekking
ii 10 ii ii n i, i,
u
15 ,. ii i,
u           ti
2000
2200
2400
2700
Militaire apothekers der
Ie klasse.
Bij aanstelling en minder dan
6 jaren dienst als militair
apotheker .......
Na 6 jaren dienst als militair
apotheker .......
Militaire apothekers der
2e klasse.
1400
1600
(1) Zie hiervoren bladz. 6.
-ocr page 29-
21
BETREKKINGEN. i Bedrag van het jaarlijksch tractenient. I Bedrag der toelagen
Dirigerend paardenarts . {*« *• ™« ~l*£*tal«l fjg
Bij aanstelling en minder dan
20 jaren dienst als paardenarts.
2200
2400
2600
2800
Paardenartsen der
Ie klasse.
. Ni
20 jaren dienst als paardenarts,
25 H i) h ii
30 H H h ii
De paardenarts der
2e klasse, dienst-
doende bij de rij-en
heefsmidschool, ge-
niet eene toelage,
ten bedrage van
/ 200 \'sjaars.
[ Bij aanstelling en minder dan
I 15 jaren diëtist als paardenarts.
| Na 15 jaren dienst als paardenarts.
1 n 20 /, n ii n
1600
1700
1900
Paardenartsen der
2e klasse.
Bij aanstelling en minder dan
8 jaren dienst als paardenarts.
Na 8 jaren dienst als paardenarts
Paardenartsen der
3e klasse.
1400
1500
Mij bekend,
De Minister tan Oorlog,
REUTHEE.
Brengt voorschreven besluit van Zijne Majesteit — met de
daarbij behoorende Staten litt. A en B —, door deze, ter kennis
van de Landmagt;
En heeft goedgevonden, tevens bij deze in te trekken de be-
schikkingen van den Minister van Oorlog, van:
31 Mei          1867, n°. 88 P [R. M. 1867, blz. 269),
6 Januarij 1869, n°. 66 » ( » » 1869, » 1),
25 t          1875, n°. 56 » (» • 1875, II, blz. 6),
4 Februarij 1876, n°. 60 > (n » 1876, » » 5) en
23 Januarij 1877, n<>. 50 »> (» » 1877, » » 17).
RETJTHEB.
-ocr page 30-
22
DERDE HOOFDSTUK.
Regelen omtrent de benoeming, enz. van burgergenees-
kundigen tot reserve-officier van gezond-
heid liij de Landmagt.
me afdeeli.nu.
perso.nkei,.
                        \'s Graveuhage, den 25steu Augustus 1880.
N°. 31.
DE MINISTEE VAN OORLOG,
Gezien het Koninklijk besluit van 21 Augustus 1880, n°. 14,
aldus luidende:
Wij WILLEM III, bij de gratie Gods,
Koning dee Nederlanden , Peins van
Oranje-Nassau , Geoot-Hertog van Luxem-
bueg, enz., enz., enz.
Willende, in verband met het bepaalde bij de artt. 24 en
25 der wet van den 2den Augustus 1880 (Staatsblad n°. 145),
regelen stellen, zoowel omtrent de benoeming, als ten aanzien
van de bezoldiging in tijd van vrede, van de reserve-officieren
van gezondheid, bedoeld sub c van art. 21 der genoemde wet;
Op de voordragt van Onzen Minister van Oorlog, van den
I7den Augustus 1880, L". 0", Kabinet;
Hebben goedgevonden en verstaan, te bepalen:
Artikel 1.
Voor eene benoeming tot reserve-officier van gezondheid volgens
het bepaalde sub c van art. 21 der wet van den 2den Augustus
1880 (Staatsblad n°. 145) (1) komen, behoudens het bepaalde
bij het volgende artikel, in aanmerking:
1°. burgergeneeskundigen, die bij \'s Rijks Zeemagt, of bij de
Landmagt hier te lande of in \'s Rijks overzeesche bezittingen en
(1) Zie niervaren bladz. 7.
-ocr page 31-
23
koloniën, als officier van gezondheid hebben gediend, de dienst
op eervolle wijze hebben verlaten, en tevens:
a. volgens de bestaande of later te stellen wettelijke bepalingen
bevoegd zijn tot het uitoefenen van de geneeskundige prak-
tijk in haren geheelen omvang;
b. niet ouder zijn dan 50 jaren;
2°. burgergeneeskundigen, die als reserve-officier van gezond-
heid volgens het bepaalde van genoemd wetsartikel te Onzer
beschikking zijn geweest, als zoodanig op eervolle wijze ont-
slagen en niet ouder zijn dan 50 jaren;
3°. andere burgergeneeskundigen, die de sub 1°, lett. a,
bedoelde bevoegdheid bezitten en niet ouder zijn dan 40 jaren.
Artikel 2.
Voor de bij het voorgaande artikel bedoelde benoeming tot
reserve-officier van gezondheid komen niet in aanmerking burger-
geneeskundigen, die:
a.  niet ten genoegen van Onzen Minister van Oorlog kunnen
aantoonen, dat zij zijn, en steeds geweest zijn, van een goed
zedelijk gedrag;
b.  niet het bewijs kunnen overleggen, dat zij Nederlanderzen
volgens de wet van 28 Julij 185\'J {Staatsblad n°. 44) (Ij en aan
hunne verpligtingen jegens de militie hebben voldaan;
c.   niet kunnen overleggen de bij art. 24 der bovengenoemde
wet bedoelde verklaring, dat zij voor de militaire geneeskundige
dienst hier te lande ligchamelijk geschikt zijn.
Artikel 3.
Alvorens tot reserve-officier van gezondheid te worden be-
noemd, moet de burgergeneeskundige eene gezegelde en ge-
registreerde verklaring overleggen, waarbij hij zich verbindt
om, na zijne benoeming tot reserve-officier van gezondheid,
gedurende vijf achtereenvolgende jaren als zoodanig te Onzer
(1) De bepalingen dezer wet zijn onder Hoofdstuk XIII aan dit werk
toegevoegd.
-ocr page 32-
24
beschikking te blijven en, in handen van de door Onzen Minister
van Oorlog aan te wijzen militaire autoriteit, den door Ons
voorgeschreven of voor te schrijven militairen eed af te leggen,
geldig tegen het tijdstip, waarop hij als tijdelijk officier van
gezondheid volgens art. 28 der bovengenoemde wet, in dienst
wordt gesteld.
Artikel 4.
De burgergeneeskundigen, bedoeld sub 1° en 2° van art. 1
van dit besluit, kunnen in aanmerking komen voor eene be-
noeming tot reserve-officier van gezondheid der 1ste klasse;
die, waarvan sprake is sub 3° van gemeld artikel, komen
slechts in aanmerking voor eene benoeming tot reserve-officier
van gezondheid der 2de klasse.
Artikel 5.
De bezoldiging der reserve-officieren van gezondheid, die als
zoodanig volgens dit besluit benoemd zijn, bedraagt:
Voor de reserve-officieren van gezondheid der 1ste klasse;
vier honderd gulden (ƒ 400) en voor de overigen drie honderd
gulden
(ƒ 300) \'sjaars.
Artikel 6.
De betaling der bij het vorige artikel bedoelde bezoldiging
zal geschieden bij het einde van elke drie maanden.
Onze Minister van Oorlog is belast met de uitvoering van
dit besluit, waarvan afschrift zal worden gezonden aan de
Algemeene Rekenkamer.
\'s Gravenhage, den 21 sten Augustus 1880.
WILLEM.
De Minister van Oorlog,
REUTHEB.
Brengt voorschreven besluit van Zijne Majesteit, door deze,
ter kennis van de Landmagt.
REUTHER.
-ocr page 33-
25
VIERDE HOOFDSTUK.
Uitbreiding der bepalingen nopens de bevoegdheid tot uit-
oefening der burgcrprakt(jk door de officieren
Tan gezondheid.
Ule AFDKlilINO.
personeel.                               \'b Gravenhage, den 14deu Augustus 1880.
N°. 129.
DE MINISTER VAN OOKLOG ,
Gezien hut Koninklijk besluit van den 8sten Augustus 1880,
n°. 9, aldus luidende :
Wij WILLEM III, bij de gratie Gods,
Koning der Nederlanden , Prins van
Oranje-Nassau , Groot-Hertog van Luxem-
burg, enz. , enz., enz.
Op de voordragt van Onzen Minister van Oorlog van den
6den Augustus 1880, Litt Dï6, Kabinet;
Herziende de bepalingen, bij Ons besluit van 18 Januarij
1877, n°. 31, gesteld ten opzigte der bevoegdheid van officieren
van gezondheid der Landmagt tot het uitoefenen van de genees-
kundige praktijk bij niet-militairen; en
Willende de voorschreven bevoegdheid uitbreiden ten aanzien
van officieren van gezondheid, krachtens art. 1 of art 24 der
wet van 25 December 1878 (Staatsblad no. 222) (1) tot uitoefening
van de genees- of heelkunst bevoegd ook in andere gevallen
dan die, sub 2° van genoemd besluit bedoeld;
Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen:
Artikel 1.
Het sub 2° van Ons besluit dd. 18 Januarij 1877,
(1) Zie Hoofdstuk XI.
-ocr page 34-
.
26
n°. 31 (1), gestelde verbod is, behoudens de hierachter bij de
artikelen 2 en 3 gestelde uitzonderingen, niet toepasselijk ten
aanzien van officieren van gezondheid der Landmagt, volgens
art. 1 of art. 24 der bovenvermelde wet ten allen tijde tot uit-
oefening van de genees» of heelkundige praktijk bij niet-militairen
bevoegd.
Artikel 2.
Officieren van gezondheid, als bij het voorgaande artikel be-
doeld, zullen echter, ook dan wanneer zij tot de verloskundige
praktijk wettelijk bevoegd zijn, aan vrouwen van niet-militairen
geen verloskundigen bijstand mogen verleenen.
(1) HERZIENING VAN DE BEPALINGEN OMTRENT HET UITOEFENEN VAN
BURGERPRAKTIJK, DOOR OÏFICIEREN VAN GEZONDHEID.
PERSONEEL EN MILITAIRE ZAKEN.
N°. 37 P.
\'s Gravenhage, den 20sten .1 auuarij 1876.
DE MINISTER VAN OORLOG,
Ontvangen hebbende Zijner Majesteits besluit van 18 dezer, n°. 31,
waarbij herzien en uitgebreid zijn de bepalingen omtrent het uitoefenen der
genees- en heelkundige praktijk bij burgers, door Officieren van gezondheid
bij het leger;
Heeft de eer voorschreven besluit, zooals het luidt, bij deze ter keunis
te brengen van alle militaire autoriteiten;
Gelast tevens, dat deze met meergenoemd besluit, zal worden geplaatst in
het Recueil Militair {Tweede Gedeelte) tot algemeene kennisgeving.
H. J. r. beijen.
Wij WILLEM III, bij de grafie Oods, Koning der
Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau , Groot-Hertog
van Luxemburg, enz., enz, enz.
Op de voordragt van Onzen Minister van Oorlog van den 15den Januarij
1877, kabinet Litt. U\';
Gelet op de wet van 1 Junij 1865 (Staatsblad n°. 59);
Gezien art. 8 van het Koninklijk besluit van 5 Maart 1841, n°. 90, en
het daarbij weder van kracht verklaarde art. 34 van het Koninklijk besluit
van 20 Maart 1817, lett. N3, n°. 74;
-ocr page 35-
27
Artikel 3.
Op den officier van gezondheid, die, de hij art I bedoelde
bevoegdheid bezittende, het bij art. 2 gestelde verbod overtreedt
of zijne pligten als militair geneeskundige, ter beoordeeling van
Onzen Minister van Oorlog, niet met voldoenden ijver volbrengt,
kan door dien Minister tijdelijk het bepaalde sub 2° van Ons
voornoemd besluit toepasselijk worden verklaard.
Artikel 4.
Den officier van gezondheid, wien ingevolge dit besluit de
Overwegende, dat het wensehelijk is, de bevoegdheid van Officieren van
gezondheid tot uitoefening van praktijk bij niet-militairen, voor zooveel de
belangen van de dienst dit toelaten, meer in overeenstemming te brengen
met genoemde wet;
Hebben goedgevonden en verstaan:
1°. Art. 34 voornoemd buiten werking te stellen en in te trekken het
Koninklijk besluit van 5 Maart 1841, u°. 90;
2°. Aan alle tot het personeel van de geneeskundige dienst der landmagt
behoorende Officieren van gezondheid, en dus ook aan hen die op non-
activiteit zijn, uitdrukkelijk te verbieden, om genee9- heel- of verloskundigen
bijstand aan niet-militaire personen te verleenen in andere gevallen dan die,
welke zijn opgenoemd bij art. 23 der gemelde wet;
8°. te bepalen, dat de actief dienende Officieren van gezondheid van ge-
meld personeel, wier hulp of raad door bevoegde geneeskundigen wordt iuge-
roepen, dien van hen gevraagden bijstand slechts zullen mogen verleenen in
zooverre, als znlks zonder nadeel voor hunne militaire geneeskundige dienst
kan geschieden;
4°. Onzen Minister van Oorlog te magtigen, om aan enkele Officieren van
gezondheid dispensatie te verleenen van het hierboven, onder u°. 2, bedoelde
verbod, wanneer die dispensatie in het belang van Onze militaire dienst,
noodig of wensehelijk is.
Onze Minister van Oorlog is belast met de uitvoering van dit besluit,
waarvan afschrift zal worden gezonden aan Onze Ministers van Binnenlandsehe
Zaken, van Justitie, van Marine en van Koloniën.
\'s Gravenhage, den 18den Januarij 1877.
WILLEM.
D* Minister van Oorlog,
H. S. B. BEIJEN.
-ocr page 36-
28
genees- of heelkundige praktijk hij niet militairen vergund is,
wordt toegestaan, om, ten allen tijde, wanneer hij geene militaire
pligten te volbrengen heeft, burgerkleeding te dragen.
Artikel 5.
Wordt de militie te land, krachtens art. 184 der grond-
wet (1), geheel of ten deele buitengewoon onder de wapenen ge-
roepen, dan treedt dit besluit buiten werking totdat de buiten-
gewoon bijeengeroepen ligtingen huiswaarts zijn gekeerd.
Onze Minister van Oorlog is belast met de uitvoering van dit
besluit, waarvan afschrift zal worden gezonden aan Onze Ministers
van Binnenlandsche Zaken, van Justitie, van Marine en van
Koloniën.
\'sGravenhage, den 8sten Augustus 1880.
WILLEM.
De Minister van Oorlog,
REUTHER.
Brengt voorschreven besluit van Zijne Majesteit, door deze,
ter kennis van de Landmagt.
REUTHER.
(1) Art, 184 der grondwet luidt ah volgt:
Ingeval van oorlog of andere buitengewone omstandigheden, kan de
Koning de militie te land, hetzij geheel, hetzij ten deele, buitengewoon
bijeenroepen. Tenzelfden tijd roept de Koning de Staten-Generaal bijeen, opdat
eene wet het zamcnblijven der militie, zooveel noodig, bepale.
-ocr page 37-
29
VIJFDE HOOFDSTUK.
Vergunning aan de officieren Tan gezondheid om bnrger-
kleeding te dragen, wanneer zij geen militaire
pligten te volbrengen hebben.
Ille AI\'IIEELINQ.
personeel.                      \'s Gravenhage, den 29sten September 1880.
N°. 4.
DE MINISTER VAN OORLOG,
Gezien het Koninklijk besluit van 25 September 1880, n°. 15,
aldus luidende:
Wij WILLEM III, bij de gratie Gods,
Koning der Nederlanden, Prins van
Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxem-
burg, enz. enz. enz.
Op de voordragt van Onzen Minister van Oorlog van den
23sten September 1880, Kabinet Litt. U3S;
Gezien Ons besluit van 8 Augustus jl. n°. 9;
Hebben goedgevonden en verstaan:
met uitbreiding in zooverre van het bepaalde bij art. 4 van
genoemd besluit, aan alle Officieren van gezondheid van het
personeel der geneeskundige dienst van de Landmagt toe te
staan, om ten allen tijde, wanneer zij geene militaire pligten
te volbrengen hebben, burgerkleeding te dragen.
Onze Minister van Oorlog is belast met de uitvoering van dit
besluit, waarvan afschrift zal worden gezonden aan Onze Minis-
ters van Binuenlandsche Zaken, van Justitie, van Marine en
van Koloniën.
\'s Gravenhage den 25sten September 1880.
WILLEM.
Be Minitter van Oorlog,
REUTHER.
Brengt voorschreven besluit van Zijne Majesteit, door deze,
ter kennis van de Landmagt.
REUTHER.
-ocr page 38-
80
ZESDE HOOFDSTUK.
Bepalingen omtrent de benoeming, het ontslag, de bezol»
diging, enz. Tan militaire apothekers-bedienden.
Ille AFDEELING.
personeel.                          \'s Gravenhage, don Uden October 1880.
N°. 26.
DE MINISTER VAN OOKLOG,
Gezien het Koninklijk besluit van den lsten October 1880,
n°. 12, aldus luidende:
Wij WILLEM III, bij de gratie Gods,
Koning der Nederlanden , Prins van
Oranje-Nassau , Groot-Hertog van Luxem-
bürg, enz. enz. enz.
Op de voordragt van Onzen Minister van Oorlog van den
29 September 1880, Kabinet Litt. N33;
Gelet op art. 7 der wet van 2 Augustus \'i880 (Staatsblad
n°. 145);
Gezien den staat L». A, behoorende bij Ons besluit van
15 Augustus 1880, n°. 1;
Hebben goedgevonden en verstaan, te bepalen:
Artikel 1.
De Militaire Apothekersbedienden genieten een jaarlijksch
tractement.
Dat tractement bedraagt:
bij aanstelling en minder dan twee jaren dienst als Militair
Apothekersbediende ƒ 900.—;
na twee jaren dienst in die betrekking ƒ 1100.—.
Artikel 2.
De Militaire Apothekersbedieuden, bij \'s Rijks magazijn van
-ocr page 39-
31
geneesmiddelen dienst doende, genieten boven hun tractement
eene toelage, berekend tegen een bedrag van f 100 \'sjaars.
Artikel 3.
De Militaire Apothekersbediênden zullen gekleed en uitgerust
zijn als de Militaire Apothekers der 2de klasse, met dit onder-
scheid echter, dat zij geene sterren op de kraag van den korten
jas en geen sjerp dragen zullen, en dat hun halssnoer met
kwasten gelyk zal zijn aan .die der adjudanten-onderofficier van
het wapen der Cavalerie.
Artikel 4.
Ten opzigte der bepalingen omtrent de toekenning enz. van
medailles en chevrons voor trouwe militaire dienst, vastgesteld
bij Ons besluit van den Isten September 18(>9, n". 10, gewij-
zigd bij dat van 10 October 1876, n°. 16, worden de Militaire
Apothekersbedienden gelijkgesteld met de hospitaal-geëmploijeerden
der 1ste klasse (1).
Onze Minister van Oorlog is belast met de uitvoering van dit
besluit, waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Alge-
meene Rekenkamer.
\'sGravenhage, den lsten October 1880.
WILLEM.
De Minister van Oorlog,
REUTHER.
Brengt voorschreven besluit van Zijne Majesteit, door deze,
ter kennis van de Landmagt;
En heeft goedgevonden, tevens bij deze, ook in verband met
(1) De bepalingen hieromtrent, voorkomende in de voorschriften nopens de
militaire zieken-inrigtingen, luiden als volgt:
i, De bepalingen omtrent het verkrijgen en dragen van medailles en chevrons
voor langdurige trouwe dienst bij het leger zijn op de geëmploijeerden der
militaire hospitalen van toepassing, met uitzondering dat de danraan verbonden
geldelijke belooning niet door hen worden genoten."
-ocr page 40-
art. 7 der wet van 2 Augustus jl. (Staatsblad n°. 145) te bepalen:
1°. Voor eene benoeming tot Militaire Apothekersbediende
komen in aanmerking zoowel gehuwde als ongehuwde Neder-
landers
, die:
a.  met goed gevolg het examen hebben afgelegd, bedoeld
bij art. 17 der wet van 25 December 1878 (Staatsblad
no. 222);
b.   niet ouder dan 30 jaren en tevens van een goed zedelijk
gedrag zijn;
c bij militair geneeskundig onderzoek voor de bedoelde be-
trekking lichamelijk geschikt zijn bevonden.
Geringe ligchaamsgebreken, niet hinderlijk voor eene
goede waarneming van de dienst als Militair Apothekers-
bediende , staan eene benoeming in die betrekking niet in
den weg.
Zij, die met liesbreuk behebt zijn, al kan deze door een
band worden ingehouden, worden geacht ligchamelijkonge-
schikt
te zijn.
2°. Bij de aanvrage om benoeming tot Militair Apothekers-
bediende, behooren door den belanghebbende te worden overgelegd.
a.   het bewijs, dat hij Nederlander is volgens de wet van 28
Julij 1850 (Staatsblad n°. 44); (1)
b.   het bewijs, dat hij aan het sub 1°. litt. a bedoelde examen
heeft voldaan;
c.  eene geboorte-akte of doop-cedul, hem betreffende;
d.  een certificaat van goed gedrag, te zijnen aanzien afgegeven
door het hoofd der gemeente of de hoofden der gemeenten,
waar hij de laatste drie jaren verblijf heeft gehouden;
e.   het bewijs, dat hij aan zijne verpligtingen ten opzigte der
nationale militie heeft voldaan of tot geene dienst bij de
militie gehouden is of geweest is;
f.  indien hij minderjarig is, het bewijs, dat zijne aanvrage
geschiedt met toestemming van zijnen vader (of van hem
of haar, die de voogdij over hem uitoefent), en dat deze
(1) Zie Hoofdstuk XIII.
-ocr page 41-
33
oewilligt in zijne verbindtenis volgens het bepaalde sub 3°.
hierachter.
Zij, die in militaire dienst zijn en zich onder de wapenen
bevinden, behoeven niet over te leggen de stukken, sub
c, d en e genoemd; terwijl door hen, die in militaire dienst
geweest zijn, in stede van eene geboorte- of doopacte behoort
te worden ingezonden het paspoort of de ontslagbrief, hen
betreffende.
3°. Zi), die tot Militair Apothekersbediende worden benoemd,
zijn gehouden, zich bij eene acte, waarvan het model aan deze
beschikking is toegevoegd, te verbinden om het Koningrijk der
Nederlanden gedurende twee achtereenvolgende jaren in de
genoemde betrekking te dienen
Hun worden de krijgsartikelen voorgelezen, en het bewijs dier
voorlezing wordt door hen medeonderteekend.
4°. De Militaire Apothekersbediende, die gedurende den sub
3° bedoelden tijd met ijver en ten genoegen van zijne chefs heeft
gediend, wordt, indien hij voor zijne betrekking nog geschikt
is, toegelaten tot eene nieuwe verbindtenis voor den tijd van
minstens zes jaren.
Bij het eindigen van die verbindtenis kan de Militaire Apothekers-
bediende, die voor zijne betrekking in ieder opzigt geschikt is,
zich op nieuw voor bepaalden of onbepaalden tijd verbinden.
5°. De Militaire Apothekersbediende wordt uit zijne betrekking
ontslagen:
a.  indien hij, zonder aanspraak te hebben op militair pensioen,
door ziels- of ligchaamsgebreken voor zijne betrekking onge-
schikt is geworden;
b.   indien hij, bij het einde zijner verbindtenis, zich niet op
nieuw voor de dienst wenscht te verbinden;
e. indien hij niet wordt toegelaten tot eene nieuwe verbind-
tenis, als bedoeld sub 4°;
d. wegens aanhoudend wangedrag, opzettelijke en herhaalde
ongehoorzaamheid, onzedelijkheid, groote achteloosheid bij
de waarneming zijner dienstpligten, of handelingen in het
openbaar, strijdig met het karakter van den graad van
adjudant-onderofficier;
3
-ocr page 42-
34
e. indien de verbindtenis, bedoeld sub 3° en 4°, wordt ont-
bonden op grond van eene der voorwaarden bij de engage-
mentsacte gesteld.
Het ontslag wordt eervol verleend in de gevallen, bedoeld
sub a, b en c.
6°. De Militaire Apothekersbedienden, die den titel van
Apotheker volgens art. 11 der wet van 25 December 1878
{Staatsblad n°. 222) (1) verkregen hebben, kunnen, indien zij
dit verlangen, voor eene benoeming tot Militair Apotheker der
2de klasse in aanmerking worden gebragt, mits zij niet ouder
zijn dan 30 jaren en hun gedrag steeds onberispelijk geweest is.
7°. De Militaire Apothekersbediende, dienstdoende bij eene
militaire ziekeninrigting, is verpligt, om, indien eene woonkamer
in of nabij die inrigting te zijner beschikking wordt gesteld,
die kamer te betrekken.
In alle militaire ziekeninrigtingen , waar de gelegenheid hiertoe
bestaat, wordt den Militairen Apothekersbediende eene woon-
kamer met tafel, stoelen en nachtleger verstrekt.
8°. Met opzigt tot de betaling der tractementen van de Militaire
Apothekersbedienden wordt gehandeld op de wijze als voor
officieren zonder troepen is bepaald.
BEÜTHEB.
MODEL der engagementsacte voor Militaire
Apothekersbedienden.
De ondergeteekende (naam en voornamen, rang en betrekking),
ten aanzien van het onderwerp dezer acte het Rijk vertegen-
woordigende, als daartoe gemagtigd bij beschikking van den
Minister van Oorlog van (datum en nummer der ministeriëele
beschikking), verklaart te hebben aangenomen (naam en voor-
namen van den Militairen Apothekersbediende) om het Koningrijk
der Nederlanden als Militair Apothekersbediende te dienen ge-
durende den tijd van . . . jaren, welke tijd alzoo zal eindigen
(1) Zie Hoofdstuk XI.
-ocr page 43-
35
den (in schrijfletters op te geven) van bet jaar achttien hon-
derd.......;
en de medeondergeteekende (naam en voornamen) verklaart
aich door (naam en voornamen) tot gezegd einde te hebben doen
aannemen.
Zijnde wijders de contractanten nopens de volgende bijzondere
voorwaarden overeengekomen:
1°. Het zal den Minister van Oorlog vrijstaan, om, wanneer
het mogt blijken, dat de aangenomene, vóór het aangaan van zijn
tegenwoordig engagement, regterlijk veroordeeld is geweest wegens
eenvondigen diefstal, bedriegelijke opligüng of andere, de goede trouw
of eerlijkheid hoekende misdryven
, of wanneer later een vonnis
wegens dergelijk misdrijf tegen hem mogt worden gewezen, hem
onmiddellijk uit de dienst te verwijderen, en alzoo de tegen-
woordige verbindtenis zonder eenige formaliteit te ontbinden.
2°. Deze verbindtenis kan op gelijke wijze, en dus zonder
eenige formaliteit, door den Minister van Oorlog worden ont-
bonden, indien het blijkt, dat de aangenomene voor zijne be-
trekking ongeschikt is, wegens eenig ligchaamsgebrek of eenige
ziekte, bij het door hem ondergaan militair geneeskundig onder-
zoek niet waarneembaar, doch waarvan het bestaan hem bekend
en bij bedoeld geneeskundig onderzoek opzettelijk verzwegen is.
3°. Wanneer gedurende den diensttijd van den aangenomene,
door zijn toedoen, eenige interruptie van dienst plaats heeft,
zal hij gehouden zijn, onmiddellijk na het eindigen van die
interruptie, het vóór den aanvang daarvan nog onvervuld ge-
bleven gedeelte van zijne dienstverbindtenis te volbrengen, tenzij
de Minister van Oorlog mogt goedvinden, bij het eindigen der
interruptie de tegenwoordige verbindtenis zelfs zonder eenige
formaliteit te ontbinden; hetgeen dien Minister in dat geval vol-
komen vrij zal staan.
4°. Deze overeenkomst treedt dadelijk in werking.
En is hiervan te.....den.....(in schrijfletters op-
geven) opgemaakt deze acte in tweevoud, welke vervolgens door
de contractanten is onderteekend, en waarvan door ieder der
contractanten een exemplaar is behouden,
(onderteekeningen.)
-ocr page 44-
36
ZEVENDE HOOFDSTUK.
Instructiën yoor den Inspecteur van" de~geneeskundige dienst
der landmagt en voor de Dirigerende officieren
Tan gezondheid der 1ste klasse in de
militaire afdeelingen.
Ile AFDEELWG.
oenerale staf.                             \'» Gravenhage, den 29steu October 1880.
No. 25.
DE MINISTER VAN OORLOG,
Gezien het Koninklijk besluit van 27 October 1880, n°. 27,
aldus luidende:
Wij WILLEM III, Lij de gratie Gods,
Koning der Nederlanden, Prins van
Oranje-Nassau , Groot-Hertog van Luxem-
burg, enz., enz., enz.
Overwegende, dat door het bepaalde sub a in de tabelle A,
behoorende bij Ons besluit van 15 Augustus 1880, n°. 1,
waarbij de werkkring van de Dirigerende officieren van ge-
zondheid is aangewezen, en in verband met Onze besluiten van
29 April 1880, n°. 27, 6 Julij 1880, n°. 21 en 7 September
1880, n°. 9, de instructie voor den Inspecteur der geneeskundige
dienst van de landmagt behoort te worden herzien, en voor de
Dirigerende officieren van gezondheid der 1ste klasse in de
militaire afdeelingen eene instructie moet worden vastgesteld;
Op de voordragt van Onzen Minister van Oorlog, van den
22sten October 1880, Kabinet, Litt. N";
Hebben goedgevonden en verstaan:
1°. in te trekken de instructie voor den Inspecteur van de
geneeskundige dienst der landmagt, behoorende bij Ons besluit
van 29 April 1880, n°. 27;
2°. goed te keuren de bij dit besluit gevoegde instructiën
-ocr page 45-
37
voor den sub 1°. genoemden Inspecteur en voor de Dirigerende
officieren van gezondheid der 1ste klasse in de militaire af-
deelingen;
3°. te bepalen, dat dit besluit in werking zal treden met
den lsten November a. s.
Onze Minister van Oorlog is belast met de uitvoering van dit
besluit, waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Algemeene
Rekenkamer.
Het Loo, den 27sten October 1880.
WILLEM.
De Minister van Oorlog,
EEÜTHEE.
-ocr page 46-
38
Behoort bij het Koninklijk besluit
ran 27 October 1880, n°. 27.
A. INSTRUCTIE voor den Inspecteur van de
geneeskundige dienst der landmagt.
Artikel 1.
De Inspecteur van de geneeskundige dienst der landinagt staat
onmiddellijk onder de bevelen van den Minister van Oorlog, en
is jegens dien Minister verantwoordelijk voor den toestand van
zijn dienstvak.
Artikel 2.
Hij is, zoowel in vredestijd als bij mobilisatie van het leger
en in oorlogstijd, belast met de leiding van de geneeskundige ,
pharmaceutische en vétérinaire diensten bij de landmagt en met
het toezigt op de uitoefening van die diensten. De kring zijner
dienstverrigtingen omvat verder alles, wat betrekking heeft tot
de zorg voor de aanwezigheid, de instandhouding en de deugde-
lijkheid van het daartoe behoorende personeel en materieel.
Artikel 3.
Hij waakt voor den algemeenen gezondheidstoestand der troepen
van de landmagt.
Hij vestigt zijne aandacht op de verpleging (huisvesting,
voeding, kleeding en uitrusting) van die troepen in kazernen
en legerplaatsen.
Hij is bevoegd, om, in het belang van de hygiëne, in de
garnizoens- en legerplaatsen, vestingen en forten een per-
soonlijk onderzoek in te stellen, of schriftelijke mededeelingen
te vragen aan de autoriteiten van de landmagt.
Hij dient die autoriteiten, op hunne aanvrage of uit eigen
beweging, te dier zake van berigt en raad, en doet c. q. dien-
aangaande voorstellen aan den Minister.
-ocr page 47-
39
Artikel i.
Hij waakt voor de goede behandeling en verpleging der zieke
militairen in de militaire- en in burger-ziekeninrigtingen (1).
Hij houdt, volgens de bestaande of nader vast te stellen
voorschriften, het oppertoezigt op het beheer van de militaire
ziekeninrigtingen, van de militaire apotheken en van het magazijn
van geneesmiddelen.
Artikel 5.
Hij ziet toe op de verpleging der rijkspaarden, behoorende
tot de korpsen van de landmagt, en op de behandeling der
zieke paarden.
Artikel 6.
De Dirigerende officieren van gezondheid der 1ste klasse in
de militaire afdeelingen, en de kommandanten der kompagniën
hospitaalsoldaten staan onmiddellijk onder zijne bevelen.
Zijn gezag strekt zich voorts uit over de officieren van ge-
zondheid, de militaire apothekers en de paardenartsen.
Ten opzigte van het bevel over de kompagniën hospitaal-
soldaten en over het verdere personeel geldt voor hem, voor
zooveel toepasselijk, het bepaalde bij de instructiën voor de
Inspecteurs der wapens; behoudens overleg met de autoriteiten,
niet tot de geneeskundige dienst behoorende, onder wie dat
personeel werkzaam gesteld is. Bij verschil van gevoelen met
die autoriteiten, beslist de Minister van Oorlog.
Artikel 7.
Hij waakt voor de stipte naleving van de algemeene militaire
en van de bijzondere geneeskundige verordeningen door het
personeel van zijn dienstvak, waarvoor die voorschriften gel-
dend zijn.
(1) Eene opgave van de bestaande militaire- en burger-ziekeninrigtingen,
met opgave van het daarbij dienstdoend geneeskundig personeel, is onder
bijlage n°. 1 aan dit werk toegevoegd.
-ocr page 48-
40
Artikel 8.
Hij doet aan den Minister voorstellen, betreffende de maat-
regelen , die hij — in verband met de bestaande wettelijke be-
palingen — in het belang van de opleiding, de aanvulling, de
studiën en de oefening van het personeel van de geneeskundige
dienst der landmagt wenschelijk of noodzakelijk acht.
Hij onderwerpt aan den Minister de noodige voordragten tot
aanstelling, bevordering, pensionering, non-activiteit of ontslag
van dat personeel.
Artikel 9.
Hij heeft te letten op de wetenschappelijke kennis, de prac-
tische bruikbaarheid, den dienstijver en het gedrag van de
officieren van zijn dienstvak, en op de bekwaamheid en geoefend-
heid van het verder daartoe behoorende personeel.
Officieren, die bijzonder uitmunten, alsmede zij , die aanleiding
tot ontevredenheid geven, worden door hem aan den Minister
gesignaleerd.
Hij is bevoegd ten allen tijde aan het Departement van Oorlog
van de conduite-lijsten der officieren van het personeel der
geneeskundige dienst, der kommandanten van de hospitaal-
kompagniën en der officieren-administrateurs van militaire zieken-
inrigtingen inzage te nemen.
Artikel 10.
Hij verleent aan de Dirigerende officieren van gezondheid in
de militaire afdeelingen magtiging, om zich tot het houden
van inspectiën of tot het instellen van een onderzoek in garni-
zoenen, legerplaatsen, vestingen of forten van hunne standpaats
te verwijderen. De dienstreizen, door die officieren van gezondheid
in spoedeischende gevallen, zonder vooraf verleende magtiging
verrigt, worden aan zijne goedkeuring onderworpen.
Artikel 11,
Hij houdt, zoo dikwerf hij dit noodig zal oordeelen — bij
-ocr page 49-
,
41
voorkeur onverwachts — inspectie over de militaire zieken-
inrigtingen, apotheken, ziekenstallen en over de magazijnen,
waarin het materieel, tot zijn dienstvak behoorende, is opge-
legd; voorts bezoekt hij de burger-ziekeninrigtingen, waarin
militairen zijn opgenomen, teneinde zich te verzekeren van de
doeltreffende behandeling en verpleging van die militairen.
Hij kan zich bij die inspectiën doen vergezellen door een
officier van gezondheid, een militair apotheker of een paarden-
arts, zoo noodig ook door een intendant; laatstbedoelde op zijne
aanvrage door den Hoofd-Intendant aan te wijzen.
Hij doet, zoo menigmaal hem zulks raadzaam voorkomt, aan
den Minister het voorstel, om aan den üirigerenden militairen
apotheker het houden eener inspectie over apotheken, en aan
den Dirigerenden paardenarts het houden eener inspectie over
ziekenstallen op te dragen.
Artikel 12.
Hij geeft van zijn voornemen, om eene inspectie te houden
of een onderzoek in te stellen buiten zijne standplaats, kennis
aan den Minister. In spoedeischende gevallen is die kennisgeving
onnoodig.
Van de gehouden inspectiën kan schriftelijk verslag worden
gedaan aan den Minister, met bijvoeging, zoo noodig, van voor-
stellen in het belang van de dienst.
Artikel 13.
Bij het ontstaan van ernstige epidemische ziekten en bij andere
buitengewone voorvallen, die van invloed zijn of kunnen zijn
op de gezondheid der troepen of de uitoefening van de genees-
kundige dienst, stelt hij zich onverwijld op de hoogte van de
maatregelen, die te dier zake genomen of ontworpen zijn.
Zoo noodig doet hij die maatregelen, voor zooveel zij van
militaire zijde genomen zijn, wijzigen of aanvullen, en doet
daarvan mededeeling in zijn ter zake betrekkelijk rapport aan
den Minister.
-ocr page 50-
-
42
Artikel 14.
De Inspecteur onderwerpt in vredestijd, na gehouden overleg
met den Chef van den generalen staf en den Hoofd-Intendant,
aan de goedkeuring van den Minister, voorstellen tot regeling
van de geneeskundige dienst in oorlogstijd, zoowel voor de
verdedigingsliniën, stellingen, vestingen en forten, als bij het
leger te velde.
Die voorstellen moeten, onder anderen, betreffen:
1°. De sterkte, zamenstelling en indeeling, zoowel van het
actief dienende — als van het reserve-geneeskundige-, of phar-
maceutische- en hulppersoneel.
2°. de zamenstelling van verbandplaatsafdeelingen en beweeg-
bare veldhospitalen of ambulances, alsmede de oprigting van
tijdelijke hospitalen en andere ziekeninrigtingeu;
3°. de uitrusting met materieel voor de behandeling, de ver-
pleging en het transport van zieken en gewonden;
4°. de dienstregeling van het geneeskundige- en het hulp-
personeel gedurende en na het gevecht;
5°. voorschriften omtrent het beheer en de inwendige dienst
voor de ambulances en tijdelijke hospitalen;
6°. de transportdienst en de evacuatie van zieken en ge-
wonden ;
7°. aanwijzingen in het belang van de hygiëne voor de troepen
en bezettingen;
8°. de organisatie van de vrijwillige ziekenverpleging.
Artikel 15.
In verband met het bepaalde bij Art. 12 van de instructie
voor de Dirigerende officieren van gezondheid der 1ste klasse
in de militaire afdeelingen, doet de inspecteur ontwerpen tot
voorbereiding van sommige der bij het voorgaande artikel be-
doelde voorstellen opmaken door die Dirigerende officieren van
gezondheid.
Uiterlijk twee maanden nadat die ontwerpen bij hem zijn
ingekomen, moeten de daarop berustende voorstellen van den
Inspecteur aan den Minister worden toegezonden.
-ocr page 51-
43
Artikel 16.
Na vaststelling van de regelingen, bedoeld bij Art. 14, ver-
strekt de Inspecteur aan de Dirigerende officieren van gezond-
heid in de militaire afdeelingen de noodige aanwijzingen en
opgaven, om de uitvoering daarvan te kunnen voorbereiden,
zoodanig dat zij op het eerste bevel onverwijld in werking
kunnen treden. Hij overtuigt zich wijders, dat die voorbereiding
doelmatig en volledig geschiedt, en dat zij — in verband met
tot standkomende wijzigingen van verschillenden aard — steeds
behoorlijk wordt bijgehouden.
Artikel 17.
De Inspecteur is bevoegd met alle autoriteiten van de landmagt
correspondentie te voeren.
Artikel 18.
De Inspecteur beslist omtrent:
1°. de aanstelling en het ontslag van het personeel op dag-
geld bij het Magazijn van geneesmiddelen;
2°. de verplaatsing der officieren van gezondheid, militaire
apothekers en paardenartsen, voor zoover zij geen chef eener
militaire ziekeninrigting of hoofdofficier zijn en van het mindere
personeel, dienende bij de militaire ziekeninrigtingen.
Indien de verplaatsing personeel betreft, dat bij de korpsen
ingedeeld is, moet daartoe vooraf door hem in overleg zijn
getreden met den betrokken Inspecteur. Bij verschil van gevoelen
beslist de Minister;
3°. de aanvragen om binnenlandsche verloven voor den duur
van 1 maand tot en met 3 maanden, voor het personeel onder
zijne bevelen. Ten opzigte van het bij de korpsen ingedeelde
personeel, heeft hij in acht te nemen het bepaalde bij het slot
van punt 2;
4°. de voordragten tot het toekennen van medailles aan
personeel onder zijne bevelen, voor zoover ten deze geene
bijzondere voorschriften gegeven zijn;
-ocr page 52-
44
5°. de aankoopen op declaratie van genees-, heel-, natuur-
en scheikundige behoeften, voor zooveel deze behoeften voor
andere Departementen van algemeen bestuur bestemd zijn, en
regtstreeks door deze betaald worden;
6°. de aanvragen der officieren van gezondheid, chefs der
militaire ziekeninrigtingen, tot het bekomen van geneesmid-
delen, instrumenten, ustensiliën, enz. uit het Magazijn van
geneesmiddelen;
7°. de aankoopen — tot een gezamentlijk bedrag van ƒ 500.—
per maand — op declaratie van genees- en heelkundige be-
hoeften, die niet in voorraad in het Magazijn van genees-
middelen opgelegd kunnen worden, wanneer zij ter voldoening
aan gedane aanvragen der sub 6 bedoelde officieren moeten
worden verstrekt;
8°. de verificatiën, betreffende de verantwoording der ge-
neesmiddelen, instrumenten, ustensiliën, enz. voor de genees-
kundige dienst;
9°. de noodig geoordeelde keuringen en herkeuringen voor
de geschiktheid tot de militaire dienst.
Artikel 19.
Hij onderwerpt aan den Minister:
1°. de voordragten tot benoeming van officieren van gezond-
heid tot chefs van militaire ziekeninrigtingen;
2°. de voordragten tot verplaatsing van de officieren van
gezondheid, chefs der militaire ziekeninrigtingen, alsmede van
de officieren van gezondheid, den militairen apotheker en den
paardenarts, die den rang van hoofdofficier hebben;
3°. de voordragten tot benoeming, bevordering, ontslag en
pensioen van beambten (uitgezonderd die op daggeld) bij het
Magazijn van geneesmiddelen, en tot benoeming en ontslag van
militaire apothekersbedienden; voorts de voordragten tot aan-
stelling, bevordering en ontslag van de geëmploijeerden bij de
militaire ziekeninrigtingen, voor zooveel daaromtrent niet door
hem zelven of door de Dirigerende officieren van gezondheid in
de militaire afdeelingen kan worden beslist; en eindelijk de
-ocr page 53-
45
voordragten tot pensioen aan dit personeel en aan het personeel
op daggeld bij het Magazijn van geneesmiddelen;
4°. de voorloopig aangegane contracten met burgerlijke ge-
neesheeren, apothekers en paardenartsen tot tijdelijke waar-
neming van de militaire geneeskundige dienst;
5°. de overeenkomsten, gesloten tot het waarnemen van de
geneeskundige dienst in de gevangenissen, voor zoover het
Departement van Oorlog daarin betrokken is;
6°. de aanvragen om buitenlandsch verlof, en die om binnen-
landsch verlof voor langer dan 3 maanden;
7°. de aanvragen om overplaatsing of detachering bij het leger
in Oost- of West-Indië of bij de zeemagt;
8°. de verzoeken van officieren tot het aangaan van een
huwelijk;
9°. de voordragten tot het toekennen van pensioen, non-
activiteit of ontslag uit de dienst aan officieren, en de voor-
draglen tot het toekennen van pensioen en van vervroegd
ontslag uit de dienst aan mindere militairen van zijn dienst-
vak, benevens die tot het bijeenroepen van een raad van
onderzoek;
10°. de voordragten tot aankoopen van genees-, heel-, natuur-
en scheikundige behoeften voor de geneeskundige dienst, hetzij
deze aankoopen bij aanbesteding of op declaratie geschieden,
behoudens het bepaalde bij art. 18, sub 5° en 7».
Artikel 20.
Behalve de periodieke stukken, die door den Minister worden
gevorderd, zendt de Inspecteur aan den Minister alle door hem
ontvangen rapporten, voordragten en opgaven, waaromtrent hij
niet bevoegd is te beslissen. Bij die toezending voegt hij, zoo
noodig, zijne opmerkingen. Voorts doet hij van alle buiten-
gewone gebeurtenissen bij zijn dienstvak onverwijld verslag aan
den Minister.
Artikel 21.
De Inspecteur kan zich, in zijn persoonlek belang, gedurende
-ocr page 54-
46
acht dagen van zijne standplaats verwijderen, mits hiervan den
Minister kennis gevende.
Voor langer verlof behoeft hij de toestemming van den
Minister.
Bij ziekte of afwezigheid van den Inspecteur, wordt de dienst-
correspondentie /; op last" gevoerd door den fHrigerenden officier
van gezondheid, die hem is toegevoegd.
Mij bekend:
De Minister van Oorlog,
KEUTHER.
-ocr page 55-
47
Behoort bij het Koninklijk besluit
Tan 27 October 1880, n°. 27.
B. INSTRUCTIE voor de Dirigerende officieren
van gezondheid der 1ste klasse in de
militaire afdeelingen (1).
Artikel \\.
De Dirigerende officier van gezondheid der 1ste klasse in eene
militaire afdeeling, staat, in tijd van vrede, onmiddellijk onder
de bevelen van den Inspecteur van de geneeskundige dienst
der landmagt.
Artikel 2.
Hij heeft onder zijne bevelen de officieren van gezondheid,
chefs van de militaire ziekeninrigtingen, in de militaire af-
deelingen gelegen.
Hij houdt, volgens de bestaande of nader vast te stellen voor-
schriften, het toezigt op het beheer dier ziekeninrigtingen.
Artikel 3.
Hij is belast met het toezigt op het personeel van de genees-
kundige-, pharmaceutische- en vétérinaire diensten, ingedeeld bij
de troepenkorpsen in de militaire afdeeling gestationeerd, en bij
de militaire ziekeninrigtingen in de daartoe behoorende garnizoenen.
Artikel 4.
Hij waakt voor de goede behandeling en verpleging der zieke
militairen in de militaire- en in burger-ziekeninrigtingeu.
Hij vestigt voorts zijne aandacht op alles, wat strekken
(1) Deze autoriteiten zijn gevestigd:
Voor de 1ste militaire afdeeling te Amsterdam.
<i » 2de         ,            ui, Wreekt.
n n 8de           ii             *           i Breda.
-ocr page 56-
48
kan tot bevordering van den algemeenen gezondheidstoestand
van de troepen, in de militaire afdeeling verblijf houdende ;
inzonderheid op de huisvesting, voeding, ligging, kleeding en
uitrusting der troepen in kazernen en legerplaatsen.
Hij is bevoegd, om, in het belang van de hygiëne, in de
garnizoens- en legerplaatsen tot de militaire afdeeling behoorende,
een persoonlijk onderzoek in te stellen, of schriftelijke mede-
deelingen te vragen aan den Bevelhebber in de afdeeling en
aan de militaire autoriteiten, wier dienstverrigtingen zich uit-
strekken over personeel in die afdeeling aanwezig, of over
militaire werken of gebouwen daarin gelegen.
Hij dient die autoriteiten, op hunne aanvrage of uit eigen
beweging, te dier zake van berigt en raad, en doet c. q. dien-
aangaande voorstellen aan den Inspecteur van de geneeskundige
dienst der landmagt.
Op aanvrage van de betrokken geniekommandanten onderzoekt
hij de ontwerpen voor den aanleg of de verbetering van kazer-
nen, hospitalen, stallen en andere militaire gebouwen in de
militaire afdeeling, en deelt hij de opmerkingen en voorstellen,
waartoe die ontwerpen, uit een hygiënisch oogpunt beschouwd,
hem aanleiding geven, schriftelijk aan die autoriteiten mede.
Artikel 5.
Hij houdt het toezigt op de verpleging en de behandeling
der rijkspaarden, behoorende tot de korpsen, die in de militaire
afdeeling garnizoen houden,
Artikel 6
Hij waakt voor de stipte naleving van de algeineene militaire
en van de bijzondere geneeskundige verordeningen door het
personeel van zijn dienstvak, waarvoor die voorschriften gel-
dend zijn.
Artikel 7.
Hij heeft te letten op de wetenschappelijke kennis, de prac-
-ocr page 57-
49
tisohe bruikbaarheid, den dienstijver en het gedrag van de offi-
eieren van zijn dienstvak in de militaire afdeeling werkzaam.
Zij, die bijzonder uitmunten, alsmede zij , die aanleiding tot
ontevredenheid geven, worden door hem gesignaleerd aan den
Inspecteur van de geneeskundige dienst der landmagt.
De conduitelijsten van de officieren van gezondheid, chefs van
de militaire ziekeninrigtingen in de afdeeling, worden door hem
ingevuld; die van de overige officieren van zijn dienstvak en
van de militaire apothekersbedienden, in de militaire afdeeling
werkzaaam, voorziet hij van zijne beoordeeling.
Artikel 8.
Hij houdt minstens eenmaal \'s jaars — bij voorkeur onverwachts
— eene inspectie over elke militaire ziekeninrigting, elke mili-
taire apotheek en eiken militairen ziekenstal in de afdeeling
gelegen. Van deze inspectiën brengt hij schriftelijk verslag uit
aan den Inspecteur, met bijvoeging, zoo noodig, van voorstellen
in het belang van de dienst
Artikel 9.
Telkens als hij het noodig oordeelt, zich van zijne standplaats
te verwijderen, hetzij tot het houden van de inspectiën, bedoeld
bij Art. 8, hetzij tot het instellen van een onderzoek, in een
der garnizoens- of legerplaatsen, vestingen of forten van de
militaire afdeeling, vraagt hij daartoe, met opgaaf van redenen,
magtiging aan den Inspecteur. In spoedeischende gevallen is het
vragen dier magtiging onnoodig, doch moet van het vertrek aan
den Inspecteur, zoodra mogelijk, berigt worden gezonden.
Artikel 10.
Bij het uitbreken van ernstige epidemische ziekten in een der
garnizoens" of legerplaatsen van de militaire afdeeling, en bij
andere buitengewone voorvallen, die van invloed zijn of kunnen
zijn op de gezondheid der troepen of de uitoefening der genees-
kundige dienst, stelt hij zich o verwijld op de hoogte van de
maatregelen, die te dier zake genomen of ontworpen zijn.
4
-ocr page 58-
50
Zoo noodig doet hij die maatregelen, voor zooverre zij van
militaire zijde genomen zijn, wijzigen of aanvullen.
Omtrent een en ander rapporteert hij ten spoedigste aan den
Inspecteur.
Artikel 11.
Bij mobilisatie van het leger en in oorlogstijd treden deDiri-
gerende officieren van gezondheid in de 1ste, de 2de en de 3de
militaire afdeeling respectievelijk op als:
Chef van de geneeskundige dienst in de stelling van Amsterdam;
Chef van de geneeskundige dienst in de Nieuwe Hollandsche
waterlinie, en
Chef van de geneeskundige dienst bij het leger te velde.
Laatstbedoelde Dirigerende officier van gezondheid treedt als-
dan onder de onmiddellijke bevelen van den Bevelhebber van
dat leger.
Artikel 12.
De Dirigerende Officieren van gezondheid der 1ste klasse in
de militaire afdeelingen, die als zoodanig voor het eerst optreden,
moeten, uiterlijk zes maanden na het aanvaarden Van hunne be-
trekking, aan den Inspeeteur de noodige voorstellen indienen tot
regeling van de geneeskundige dienst in oorlogstijd in de ver-
dedigingsliniën, stellingen en werken , gelegen binnen den omtrek
der afdeelingen, met dien verstande, dat deze taak zich voor
den Dirigerenden officier van gezondheid der 1ste klasse in de
2de militaire afdeeling uitstrekt over üegeheele Nieuwe Hollandsche
waterlinie.
Die voorstellen zullen o. a moeten omvatten, ontwerpen tot
vaststelling van:
1°. de sterkte van het geneeskundig, pharmaceutisch en hulp-
personeel voor de dienst in de stellingen, vestingen en forten;
2°. de uitrusting der vestingen en forten met materieel voor
de behandeling, de verpleging en het transport van zieken en
gewonden;
3°. de inrigting van verbandlocalen en ziekenkamers in de
verdedigingswerken;
-ocr page 59-
-
51
4°. de voorschriften voor de dienstregeling van het geneeskundig
personeel in de onderdeelen der stellingen;
5°. de regeling van de transport - en evacuatiediensten te land
en te water, zoowel voor de zieken en gewonden uit de verde-
digingswerken afkomstig, als voor degenen, die van het veld-
leger worden aangevoerd;
6°. de oprigting van tijdelijke hospitalen en ambulances
achterwaarts van de verdedigingsliniën;
7°. de organisatie van de vrijwillige ziekenverpleging in de
verdedigingsliniën.
Artikel 13.
Tot uitvoering van de taak bij Art. 12 omschreven, vragen
de Dirigerende officieren van gezondheid der \'1ste klasse in de
militaire afdeelingen aan den Inspecteur van de geneeskundige
dienst der landmagt de noodige gegevens, betreffende: zamenstelling
en sterkte van bezettingen, aard en hoeveelheid van voorhanden
materieel, beschikbare localiteit in versterkingen, enz. enz.
In verband daarmede zullen zij, zoo noodig, een persoonlijk
onderzoek in de vestingen en forten moeten instellen.
Artikel 14.
Naar gelang de onderwerpen, bedoeld bij Art. 12, geregeld
zijn, wordt door den Dirigerenden officier van gezondheid der
lste klasse het noodige voorbereid, om daaraan op het eerste
bevel onverwijld uitvoering te kunnen geven.
Artikel 15.
De Dirigerende officier van gezondheid der lste klasse in de
3de militaire afdeeling zal het noodige voorbereiden, om aan de
organisatie van de geneeskundige dienst, zooals die voor het
leger te velde in oorlogstijd is of nader zal worden vastgesteld,
op het eerste bevel onverwijld uitvoering te kunnen geven.
Artikel 16.
Bij vervanging zullen de nieuw optredende Dirigerende offi-
-ocr page 60-
52
eieren van gezondheid der 1ste klasse in de militaire afdeelingen,
binnen twee maanden na het aanvaarden hunner betrekking,
aan den Inspecteur mededeelen, of zij al dan niet wijziging der
regelingen, bedoeld bij de Artt. 12, 14 en 15, noodig achten,
c. q. met bijvoeging van hunne voorstellen ter zake.
Artikel 17.
De Minister van Oorlog bepaalt, welke periodieke stukken
door den Dirigerendcn officier van gezondheid der 1ste klasse
in eene militaire afdeeling aan den Inspecteur van de genees-
kundige dienst der landmagt moeten worden gezonden.
Van buitengewone voorvallen betreffende het dienstvak wordt,
door de Dirigerende officieren van gezondheid der 1ste klasse
in de militaire afdeelingen, onverwijld aan den Inspecteur ge-
rapporteerd.
Artikel 18.
De Dirigerende officier van gezondheid der 1ste klasse in
eene militaire afdeeling beslist omtrent de aanvragen om binnen-
landsch verlof voor den duur van 14 dagen en langer, doch
minder dan 1 maand, ten behoeve van het personeel bij de
Artt. 2 en 3 bedoeld. Ten opzigte van het bij de korpsen in-
gedeelde personeel, neemt hij het bepaalde bij de instructie
voor den Inspecteur van de geneeskundige dienst der landmagt
in acht.
Artikel 19.
Hij zendt de voordragten, rapporten en dienststukken van de
officieren van gezondheid, chefs der militaire ziekeninrigtingen
en van de paardenartsen in de militaire afdeeling, zoo mede
de aanvragen om verlof, waaromtrent hij zelf niet bevoegd is
te beslissen, de aanvragen om geneesmiddelen, ustensiliën en
verbanden enz., enz., zoo noodig voorzien van zijne opmerkingen
en voorstellen, aan den Inspecteur.
Artikel 20.
Hij kan zich, in zijn persoonlijk belang, vier dagen van
-ocr page 61-
53
zijne standplaats verwijderen, mits daarvan vooraf kennis gevende
aan den Inspecteur. Voor langer verlof behoeft hij de toestemming
van den Inspecteur.
Artikel 21.
Bij ziekte of afwezigheid van den Dirigerenden oficier van
gezondheid der 1 ste klasse in eene militaire afdeeling, wordt
de dienstcorrespondentie „op last" gevoerd door den officier
van gezondheid, chef van de militaire ziekeninrigting in zijne
standplaats.
Mij bekend:
Be Minister van Oorlog ,
EEDTHER.
Brengt voorschreven besluit van Zijne Majesteit — met de
daarbij vastgestelde instructiën — door deze, ter kennis van
de Landmagt;
En heeft goedgevonden, tevens bij deze:
A.  In te trekken:
het bepaalde sub B van de dezerzijdsche beschikking van
30 April 1880, He Afd., Gen. Staf, n°. 129 («. M. 1880, I,
blz. 248), voor zoover dit betrekking heeft op den Inspecteur
van de geneeskundige dienst der Landmagt;
B.  Te bepalen:
1°. De Inspecteur van de geneeskundige dienst der Landmagt
is bevoegd, inzage te nemen van de bescheiden, behoorende
tot het archief van het Departement van Oorlog, welke hij bij
zijne voorstellen, adviezen, enz. noodig heeft.
2°. Hij moet bij de toezending der ingevulde conduitelijsten
der officieren van zijn dienstvak, op den daartoe bij dezerzijd-
sche beschikking van 15 December 1877, kabinet L\'. W3*,
bepaalden tijd, een beknopt verslag voegen, betreffende den
toestand van z^jn dienstvak op 31 December t. v.
-ocr page 62-
54
Daarbij moeten vermeld worden de belangrijkste voorstellen,
door hem in het afgeloopen jaar ter verbetering van dien toe-
stand gedaan, en de daarop genomen beslissing.
Tot het opmaken van dit verslag ontvangt hij op den lsten
Januarij en den lsten Julij van elk jaar van de Dirigerende
officieren van gezondheid der 1ste klasse in de militaire af-
deelingen een verslag omtrent de uitoefening van de geneeskundige
dienst bij de militaire ziekeninrigtingen in de afdeeling, gedurende
het verloopen half jaar.
3°. Voor zooveel zijne voorstellen invloed kunnen hebben op
de begrooting der uitgaven voor een volgend dienstjaar, dient
hij ze vóór of uiterlijk op 1 Junij in.
4°. De voordragten nopens bevordering, non-activiteit, eervol
ontslag en pensionering der officieren moeten gemotiveerd zijn
tot het opmaken van de noodige voordragten aan den Koning.
5°. Onder de rapporten omtrent belangrijke gebeurtenissen,
welke bij het Departement van Oorlog moeten worden ingediend,
behooren niet opgenomen te worden de zoodanigen, waarvan de
kennisgeving aan dat Departement bij bijzondere voorschriften
is opgedragen aan de Plaatselijke- en Garnizoens-kommandanten.
6°. Maandelijks vóór den 15den, moeten door den Inspecteur
van de geneeskundige dienst der landmagt aan den Minister
van Oorlog worden gezonden:
a.  een staat van de sterkte en de standplaatsen der troepen,
die op den lsten dier maand onder zijn bevel staan;
b.  eene nominatieve opgave van de offficieren, die in de af-
geloopen maand zijn overgeplaatst;
c.  eene in den gebruikelijken vorm opgemaakte opgave van
alle verloven met behoud van tractement of soldij, die in
de afgeloopen maand zijn verleend;
d.  een tabellarisch verslag, volgens het model G, behoorende
bij de beschikking van 8 Maart 1861, n°. 36 B (B. U.
blz. 852) (1), van de beschikkingen, genomen op verzoek-
schriften, hem in de vorige maand door den Minister ter
beschikking gezonden.
(1) Voor het model van dit verslag zie bijlag» N°. 2.
-ocr page 63-
55
De voor een en ander vereischte opgaven van de onder hem
ressorterende kommandanten moeten hem den lOden van elke
maand worden toegezonden.
7°. Op den 5den van elk kwartaal worden door den Inspeo
teur van de geneeskundige dienst der Landmagt aan den Minister
van Oorlog gezonden:
a. eene nominatieve opgave van hen. aan wie in het vorige
kwartaal medailles zijn verleend of ontnomen, met bij-
voeging van de ontnomen medailles en brevetten, en van
de extracten-strafregister der militairen, bij de opgave
genoemd;
h eene opgave van alle verplaatsingen van onderofficieren en
mindere militairen, in het vorige kwartaal gedaan.
De voor een en ander vereischte opgaven van de onder hem
ressorterende kommandanten moeten hem den 3den van de eerste
maand van elk kwartaal worden gezonden (1).
9°. De bescheiden, welke de paardenartsen moeten indienen
aan den Inspecteur van de geneeskundige dienst der landmagt,
worden voortaan gezonden aan de Dirigerende officieren van ge-
zondheid der 1ste klasse in de militaire afdeelingen.
10°. De Bevelhebbers in de militaire afdeelingen, de chefs
der korpsen, de geniekommandanten in de verdedigingsstellingen
en verdere autoriteiten moeten, voor zooveel noodig, zich in
verbinding stellen met de Dirigerende officieren van gezondheid
der 1ste klasse in de militaire afdeelingen, voldoen aan hun
verzoek om inlichtingen, mededeelingen, enz., en hun de noo-
dige medewerking verkenen bij de opvolging der in hunne
instructie gegeven voorschriften.
BEDTHER.
(1) Het bepaalde onder punt 8 dezer aanschrijving, is met 1° Jaunarij 1881
vervallen en daarom weggelaten.
-ocr page 64-
56
ACHTSTE HOOFDSTUK.
Reglement betreffende de toelating Tan studenten in de
geneeskunde aan de universiteiten hier te lande tot
de verbindtenis, om later als officier van gezond-
heid liij de Landmagt te dienen.
me aideklino.
personeel.                             \'s Gravenlmge, den 25sten November 1880.
N°. 99.
DE MINISTER VAN OORLOG,
Gezien het Koninklijk besluit van den 30sten October 1880
Staatsblad n°. 187), aldus luidende:
BESLUIT van den 30*fe» October 1880, houdende
vaststelling van een reglement betreffende de
(Staatsblad
n°. 187).
toelating van studenten in de geneeskunde aan
de universiteiten hier te lande tot de verbindtenis,
bedoeld bij art. 18 der wet van 2 Augustus 1880.
(Staatsblad n°. 145).
Wij WILLEM III, bij de gratie Gods,
Koning dee Nederlanden , Peins van
Oeanje-Nassau , Geoot-Hertog van Luxem-
burg, enz., enz., enz.
Willende, ingevolge het slot der eerste alinea van art. 18 der
wet van den 2den Augustus 1880 (Staatsblad n°. 145), regelen
stellen nopens de toelating van studenten in de geneeskunde aan
de universiteiten hier te lande tot de verbindtenis, bij dat wets-
artikel bedoeld;
Op de voordragt van Onzen Minister van Oorlog, van den
30sten Augustus 1880, Kabinet, litt. U28;
Den Raad van State gehoord (advies van den 5den October
1880, n°. 16);
Gezien het nader rapport van Onzen Minister van Oorlog, van
den 25sten October 1880, Kabinet, litt. B37;
-ocr page 65-
57
Hebben goedgevonden en verstaan ten aanzien van de voor-
schreven toelating vast te stellen het bij dit besluit gevoegde
reglement.
Onze Minister van Oorlog is belast met de uitvoering van dit
besluit, hetwelk, met het daarbij behoorend reglement, in het
Staatsblad zal worden geplaatst, en waarvan een afschrift aan
den Raad van State zal worden gezonden.
Het Loo, den 30sten October 1880.
WILLEM.
De Minister van Oorlog,
REUTHEE.
Uitgegeven den dertienden November 1880.
Be Minister van Justitie,
A. E. J. MODDERMAN.
REGLEMENT betreffende de toelating van studenten toteene
verbindtenis voor de geneeskundige dienst der landmagt.
Artikel 1.
De verbindtenis, bedoeld bij art. 18 der wet van2 Augustus
1880 (Staatsblad n°. 145), is eene tweeledige.
Zij omvat voor den student:
1°. de verpligtingen, omschreven bij art. 9 der wet; en
2°. de verpligting om het Kijk gedurende vijf achtereenvol-
geDde jaren als gewoon vrijwilliger bij de landmagt te dienen,
indien hij wegens slecht gedrag, wegens gebrek aan vlijt, of
wegens onwil, ingevolge art. 15 van dit reglement, van de
sub 1°. bedoelde verpligtingen wordt ontheven, of wel indien
hij, door de benoeming tot officier van gezondheid niet aan te
nemen of aan de uitnoodiging der militaire autoriteit tot het
afleggen van den voor den officier bepaalden militairen eed niet
te voldoen, zich aan die verpligtingen onttrekt.
-ocr page 66-
58
Onverminderd het bepaalde bij Art. 15, kan de student, bij
uitzondering, op eigen verzoek, door den Koning geheel of ten
deele worden ontheven van de voorschreven verbindtenis.
Artikel 2.
Tot eene verbindtenis. als bij het voorgaande artikel omschre-
ven, worden, behoudens het bepaalde bij art. 3, toegelaten
studenten in de geneeskunde aan de universiteiten hier te lande,
Nederlanders volgens de wet van 28 Julij 1850 (Staatsblad
n°. 44) (1), die
a.  ligchamelijk in allen deele voor de militaire geneeskundige
dienst geschikt zijn, en
b.  van een goed zedelijk gedrag zijn en, indien zij vroeger
bij \'s Rijks zee- of landmagt hebben gediend, de militaire dienst
op eervolle wijze hebben verlaten.
Artikel 3.
Tot de verbindtenis, bedoeld bij de twee voorgaande artikelen,
worden niet toegelaten:
1°. zij, die volgens art. 3, sub a, der wet van 25 December
1878 (Staatsblad n°. 222) (2) tot het afleggen van het pracüsch
arts-examen
bevoegd, ouder zijn dan 27 jaren;
2°. zij, die aan het candidaats-examen in de geneeskunde
hebben voldaan, maar tot het afleggen van het pracüsch arts-
examen
nog niet bevoegd en ouder dan 25 jaren zijn;
3". zij, die, ouder dan 23 jaren, nog niet bevoegd zijn tot
het afleggen van het candidaats-examen in de geneeskunde
Artikel 4.
In de maand Januarij van elk jaar wordt in de Staatscourant
bekend gemaakt, hoeveel studenten in het ingetreden jaar tot
de bij art. 1 omschreven verbindtenis zullen worden toegelaten.
Zoo noodig, kan dat getal in den loop van het jaar bij nadere
oproeping worden vermeerderd.
(1)  Zie Hoofdstuk XIII.
(2)  Zie Hoofdstuk XI.
-ocr page 67-
-
59
Artikel 5.
Verzoeken tot het aangaan van zoodanige verbindtenis worden
binnen den tijd, door den Minisier van Oorlog bij de in het
voorgaande artikel bedoelde aankondiging te bepalen, schriftelijk
aan den Minister ingediend.
Het verzoek wordt gedaan door den student zelven, indien
hij meerderjarig is; in het tegenovergestelde geval door hem of
haar, die de ouderlijke magt of de voogdij over den student
uitoefent.
Artikel 6.
Bij het verzoek, waarvan bij het voorgaande artikel sprake
is, moeten worden overgelegd:
a.  eene geboorte-acte van den student;
b.  een bewijs, dat hij Nederlander is volgens de wet van
28 Julij 1850 (Staatsblad n°. 44);
c.  een bewijs van goed zedelijk gedrag, te zijnen aanzien
afgegeven door het hoofd der gemeente of de hoofden der ge-
meenten. waar hij gedurende de drie laatste jaren vóór den
aanvang zijner studiën gevestigd was;
d.  indien de student minderjarig is, eene gezegelde en ge-
registreerde verklaring van hem of haar, die de ouderlijke magt
of de voogdij over den student uitoefent, dat hun zoon of pupil
nooit lijdende is geweest aan krankzinnigheid of vallende ziekte;
is de student meerderjarig, dan eene gelijke verklaring van
hem zelven;
e.   zoo mogelijk, eene door de faculteit der geneeskunde van
de universiteit, waarbij de student is ingeschreven, afgegeven
verklaring nopens zijn gedrag, zijn aanleg en zijn ijver;
ƒ. een bewijs, dat hij zijne pligten ten aanzien der nationale
militie heeft vervuld, of dat hij tot geene dienst bij de militie
gehouden is of geweest is; en eindelijk
ff. indien hij bij de universiteit reeds aan een of meer examens
heeft voldaan, de bewijzen, daartoe betrekkelijk.
Artikel 7.
Indien het getal der zich aanbiedende studenten grooter is
-ocr page 68-
60
dan dat, bedoeld in art. 4, komen voor eene toelating in de
eerste plaats in aanmerking de studenten, die bereid zijn de
verbindtenis aan te gaan tegen genot der premiën, waarvan
sprake is sub a van art. 9.
Evenzoo hebben zij, die de verbindtenis wenschen aan te gaan,
onder genot van tegemoetkoming en premiën, als bedoeld sub b
van art 9, de voorkeur boven hen, die slechts toelating ver-
langen tegen het genot van tegemoetkomingen, als bedoeld bij c
van genoemd artikel.
Bedraagt het getal der studenten, die, naar dien maatstaf,
gelijke aanspraken op toelating hebben, meer dan het voor hen
beschikbare getal plaatsen, dan zal het lot beslissen, wie hunner
voor plaatsing in aanmerking komen.
Artikel 8.
De student, die tot het aangaan der verbindtenis wordt toe-
gelaten, zal, indien hij meerderjarig is, aan het Departement
van Oorlog moeten inzenden :
1°. eene authentieke akte, opgemaakt overeenkomstig het bij
dit reglement gevoegde model A, betreffende de verbindtenis
van den student en de eventueele terugbetaling van het geld,
door hem uit \'s Rijks kas te genieten;
2°. eene gezegelde verklaring, overeenkomstig het bij dit
reglement behoorende model B, strekkende tot staving van het
vermogen der borgen tot de terugbetaling sub 1°. bedoeld. Is
de student minderjarig, dan geldt de bedoelde verpligting niet
den student, maar zijn vader of voogd. De akte wordt alsdan
opgemaakt volgens het bij dit reglement gevoegd model C, ter-
wijl dan tevens nog moet worden overgelegd, behalve de sub 2°.
bedoelde verklaring model B, eene verklaring, opgemaakt volgens
het bij dit reglement gevoegde model D, waarbij de student de
verbindtenis aangaat, bedoeld bij art. 1 van dit reglement.
De toelating geschiedt niet, indien de in dit artikel genoemde
stukken — van de authentieke akten de eerste grosse in execu-
torialen vorm — niet op het daartoe door den Minister van
Oorlog te bepalen tijdstip bij het Departement van Oorlog zijn
ingekomen.
-ocr page 69-
61
Artikel 9.
De student, die de bovenbedoelde verbindtenis heeft aange-
gaan, zal genieten:
a.  premiën, op den voet en tot het bedrag, aangewezen bij
art. 11; of
b.  eene tegemoetkoming en premiën, volgens het bepaalde by
art. 12; ofwel
c.  eene tegemoetkoming, hem per drie maanden te voldoen tot
het bedrag en onder de voorwaarden, bij art. 13 omschreven.
Wordt de student ontheven van de verpligtingen, bedoeld
sub 1°. van art. 1, dan wordt de betaling dier tegemoetkomin-
gen en premiën te zijnen aanzien gestaakt.
Artikel 10.
De tegemoetkomingen, bedoeld sub S ene van het vorige
artikel, worden bij het einde van elke drie maanden uitgekeerd.
Zij worden uitbetaald aan den student zelven, indien deze
meerderjarig is, en aan hem of haar die de ouderlijke magt
of de voogdij over hem uitoefent, zoolang hij de regten der
meerderjarigen niet bezit.
Artikel 11.
De premiën, bedoeld sub a van art. 9, worden uitgekeerd
tot het bedrag en in voege, als bij achterstaande tabel is aan-
gewezen:
-ocr page 70-
62
bedraagt de premie, na het voldoen aan het
B.
candidaats-
examen
in de
genees-
knnde.
Wanneer
de student de verbindtenis
heeft aangegaan
doctoraal
examen
in de
genees-
kunde.
j examen,
bevoegdheid
I gevende tot
, het afleggen
I van het
candidaats-
examen.
practisch
arts-
examen.
a.   reeds bevoegd zijnde tot het
afleggen van het practisch arts-
examen
.........
b.   na het met goed gevolg af-
leggen van het candidaats-examen
in de geneeskunde en vóór het vol-
doen aan het doctoraal-examen in
de geneeskunde .......
c.   bevoegd zijnde tot het afleg-
geu van het candidaats-examen in
de geneeskunde.......
d.   vóór dat hij de bevoegdheid
tot het afleggen van het candidaats-
examen
in de geneeskunde bezit .
/ 5000
ƒ 2400
2600
/ 1000
1500
2500
/ 500
1000             1500
2000
Artikel 12.
De tegemoetkoming en premiën, bedoeld sub b van artikel 9,
worden uitgekeerd tot het bedrag en in voege, als bij achter-
staande tabelle is aangewezen.
-ocr page 71-
63
bedraagt
de
bedraagt
de premie, na het voldoen aan het
Wanneer de student
tegemoet-
A.
B.
C.
D.
de rerbindtenis
heeft aangegaan
koming
per 3
maan-
examen ,
bevoegdheid
gevende tot
het afleggen
van het
candidaats-
candidaats-
examen.
doctoraal
examen
in de
genees-
practisch
arts-examen.
den.
examen.
kunde.
a. reeds bevoegd zijn-
de tot het afleggen van
het practisch arts-
/ 300
ii
M
1
•1
Zooveel als de
student aan te-
gcmoetkoming
minder genoten
heeft dan
/ 5000.
b. na het met goed
gevolg afleggen van het
candidaats-examen in
de geneeskunde en vóór
het voldoen aan het doc-
toraal examen
in de ge-
/ 200
ii
ii
|
1000
Zooveel als de
student aan te-
gemoetkoming
en premie
minder genoten
heeft dan
1 ƒ 5000.
c. bevoegd zijnde tot
het afleggen van het
candidaati-examen in
de geneeskunde . . .
/ 150
H
500
800
id.
d. vóór dat hij de
bevoegdheid tot het af-
leggen van het eandi-
daatt-examen
in dege-
neeskunde bezit. . .
/ 100
250
500
800
id.
Artikel 13.
T*e tegemoetkoming, waarvan sprake is sub c van art. 9,
bedraagt:
a. 400 gulden per drie maanden voor hem, die, bij de toe-
lating tot de verbindtenis, reeds bevoegd was tot het afleggen
van het practisch arts-examen;
b. 300 gulden per drie maanden voor den student, die de
-ocr page 72-
64
verbindtenis heeft aangegaan na aan het candidaaü-examen in de
geneeskunde te hebben voldaan en zonder nog de bevoegdheid
te bezitten, sub a van dit artikel bedoeld;
c.  200 gulden per drie maanden voor den student, die de
verbindtenis heeft aangegaan na de bevoegdheid tot het afleggen
van het candidaaü-examen te hebben verkregen, doch nog vóór
dat aan dit examen door hem is voldaan;
d.  150 gulden per drie maanden voor den student, tot de
verbindtenis toegelaten, zonder nog de bevoegdheid te bezitten,
bij c van dit artikel genoemd.
Wanneer den student, die tegemoetkoming volgens dit artikel
genoten heeft, bij het verkrijgen van den titel van arts nog •
geen volle vijf duizend gulden aan tegemoetkoming is uitbetaald,
zal hem het minder genotene worden uitgekeerd, nadat hij het
bewijs, bedoeld bij art. 19, sub a, der wet van 25 December
1878 (Staatsblad n°. 222) (1), aan het Departement van Oorlog
heeft ingezonden.
Artikel 14.
De uitkeering der tegemoetkomingen, volgens de artt. 12 en
13 wordt geschorst, wanneer de student niet binnen den tijd,
bij onderstaande tabelle aangewezen, het in die tabelle mede
aangewezen examen met goed gevolg heeft afgelegd.
(1) Zie Hoofdstuk XI.
-ocr page 73-
65
A.
B.
C.
D.
Voor den student,
die de verbindtenis
heeft aangegaan:
Examen
bevoegdheid
gevende tot
het afleggen
van het
candidaats-
examen.
Candidaats-
examen.
Doctoraal
examen in de
geneeskunde.
Fractisch
arts-
examen.
ii. reeds bevoegd zijn-
de tot het afleggen van
het practisch arts-
ii
//
ii
twee jaren.
b. na het met goed
gevolg afleggen van het
candidaats-examen in de
geneeskunde en vóór het
voldoen aan het doctoraal
examen in de genees-
u
twee jaren.
vier jaren.
e. bevoegd zijnde tot
het afleggen van het
candidaats-examen in de
geneeskunde ....
ii
twee jaren.
vier jaren.
zes jaren.
d. vóór dat hij de be-
voegdheid tot het afleg-
gen van het candidaats-
examen\' in de genees-
kunde bezit ....
twee jaren.
vier jaren.
zes jaren.
acht jaren.
De betaling der tegemoetkoming wordt hervat, nadat de
student binnen den bovengenoemden, voor zijne categorie aange-
wezen tijd, aan het naastvolgende examen heeft voldaan.
Artikel 15.
De student wordt van de verpligtingen, omschreven sub 1".
van art. 1, in de volgende gevallen ontheven:
a.  indien uit een, jaarlijks door hem te ondergaan, militair
geneeskundig onderzoek blijkt, dat hij physiek ongeschikt is
geworden om later als officier van gezondheid der landmagt te
dienen;
b.   indien hij, naar het oordeel van den Minister van Oor-
5
-ocr page 74-
66
log, — den rector magnificus der universiteit gehoord — door
slecht gedrag moet geacht worden niet waardig te zijn om eenmaal
tot officier van gezondheid te worden benoemd;
c. indien hij, door gebrek aan vlijt, onwil of gemis van aan-
leg, naar het oordeel van de hoogleeraren der medische faculteit
bij de universiteit, in zijne studiën dermate achterlijk is, dat
hij vermoedelijk nimmer, en althans niet voor de intrede van
zijn 31ste levensjaar, den titel van arts zal kunnen verkrijgen.
Heeft de ontheffing plaats wegens eene ligchamelijke onge-
schiktheid, welke niet het gevolg is van ongeregeld gedrag of
eigen moedwillige handelingen, dan wordt tevens de ontheffing
verleend van de verpligtingen, omschreven sub 2°. van art. 1,
en van die aangegaan bij een der authentieke akten, waarvan
sprake is bij art. 8.
Artikel 16.
De student, die de verbindtenis heeft aangegaan, wordt, nadat
hij den titel van arts verkregen heeft en mits hij niet ouder
dan 30 jaren zij, tot officier van gezondheid der 2de klasse bij
de landmagt benoemd, al bestaat er op dat tijdstip geene vaca-
ture in die betrekking.
Behoort bij het Koninklijk besluit van 30 October 1880 (Staats-
blad
n°. 187).
Mij bekend,
De Minister van Oorlog,
REÜTHER.
-ocr page 75-
67
Model A.
Den..........zijn voor mij........notaris, resi-
derende te......., verschenen........., student in
de medicijnen aan de universiteit te.......en.......
en..........(borgen), wonende te.........allen
aan mij notaris bekend, die allen verklaarden, volkomen bekend
te zijn met de bepalingen van het bij \'s Konings besluit van den
30sten October 1880 {Staatsblad n°. 187) vastgesteld reglement
en wijders:
a...........(de student) de verbindtenis aan te gaan,
omschreven in art. 1 van dat reglement, onder verpligting tot
terugbetaling van het door hem uit s Rijks kas genotene bedrag
der prentten, tegemoetkomingen of premiè\'n en tegemoetkomingen,
voor het geval hij van de in art. 1 sub 1°., van dat reglement
vermelde verpligtingen, hetzij op eigen verzoek, hetzij overeen-
komstig art. 15 van dat reglement mogt worden ontheven of
wel zich aan die verpligting onttrekt, hetzij door de benoeming
tot officier van gezondheid niet aan te nemen, hetzij door aan
de uitnoodiging der militaire autoriteit tot het afleggen van den
voor den officier bepaalden militairen eed niet te voldoen;
b. de tweede en de derde comparanten zich te stellen als
borgen voor meergenoemden..........(den student) en
zich derhalve als zoodanig persoonlijk, ieder, met hem, hoofde-
lijk, voor het geheel en onder renunciatie aan alle exceptiën en
voorregten door de wet aan borgen in regten toegekend, te ver-
binden tot de voldoening der bovenvermelde terugbetaling, voor
het geval..........(de student) in. gebreke mogt blijven
die terugbetaling te doen binnen een jaar, nadat zij door den
Minister van Oorlog is gevorderd.
(Hier nog te doen volgen wat bij notariële akten vereischt wordt.)
-ocr page 76-
68
Model B.
De burgemeester der gemeente...........verklaart,
dat.........en........(de borgen)........
bij hem ter goeder naam en faam bekend staan als genoegzaam
gegoed om te kunnen voldoen aan de geldelijke verpligtingen,
die zij op zich namen, ingevolge akte, gepasseerd voor den
notaris...........residerende te.........., den
De burgemeester voornoemd,
-ocr page 77-
69
Model C.
Den.......zijn voor mij.......notaris, residerende
te.........verschenen........(de vader of T°°g,
voogdes
van den student) wonende te.........en.........
en..........(de borgen), wonende te......, allen
aan mij notaris bekend, die allen verklaarden volkomen bekend te
zijn met de bepalingen van het bij \'s Konings besluit dd. 30 October
1880 {Staatsblad n°. 187) vastgestelde reglement; en wijders:
vader
a. de eerste comparant in ïï— hoedanigheid van voogd
nare
moeder en voogdes
van den minderjarigen..........(naam van den student),
student aan de universiteit te......, dezen minderjarige te
verbinden tot de verbindtenis, omschreven in art. 1 van dat
reglement, en tot de verpligting tot terugbetaling van het door
den genoemden........(student) uit \'s Rijks kas genoten
bedrag der premièn, tegemoetkomingen of premièn en teaemoet-
komingen, voor het geval hij van de in art. 1, sub 1°, van dat
reglement omschreven verpligtingen, hetzij op verzoek, hetzij
overeenkomstig art. 15 van dat reglement, mogt worden ont-
heven, of wel zich aan die verpligtingen onttrekt, hetzij door
de benoeming tot officier van gezondheid niet aan te nemen,
hetzij door aan de uitnoodiging der militaire autoriteiten tot het
afleggen van den voor den officier bepaalden militairen eed niet
te voldoen;
b. de tweede en de derde comparanten zich te stellen als borgen
voor meergenoemden.......(den minderjarigen student) en
zich derhalve als zoodanig persoonhjk, ieder, met hem, hoofdelijk
voor het geheel en onder renunciatie aan alle exceptiën en voor-
regten door de wet aan borgen in regten toegekend, te verbinden
tot de voldoening van bovenvermelde terugbetaling, voor het geval
...... (de student) in gebreke mogt blijven die terugbetaling
te doen binnen een jaar, nadat zij door den Minister van Oorlog
is gevorderd.
(Hier nog te doen volgen wat bij notariële akten vereischt wordt.)
-ocr page 78-
70
Model
De ondergeteekende........., student in de medicijnen
aan de universiteit te........., verklaart volkomen be-
kend te zijn met de bepalingen van het bij \'sKonings besluit
dd. 30 October 1880 [Staatsblad n°. 187) vastgestelde reglement
en de verbindtenis te willen aangaan, bedoeld bij artikel 1 van
dat reglement.
Te.........den........
Gezien voor legalisatie,
Be burgemeester,
Brengt voorschreven besluit van Zijne Majesteit — met het
daarbij vastgestelde reglement en daartoe behoorende modellen —,
door deze, ter kennis van de Landmagt.
EEUTHEE.
-ocr page 79-
71
HOOFDSTUK Villa.
Toelating Tan militiepligtigen, die als student ia de genees-
knnde aan een der universiteiten hier te lande zijn in-
geschreven, tot de vrywilligc verbindtenis, bedoeld
by art. 21, litt. a, der wet van 2 Augustus
1880, (Staatsblad n°. 115).
Ilie AFDEELING.
personeel.                          \'t Gravenhage, den 30sten November 1880.
N°. 111.
DE MINISTER VAN OORLOG,
Gezien het Koninklijk besluit van den 30sten October 1880
{.Staatsblad n°. 188), aldus luidende:
BESLUIT van den SOsten October 1880, houdende
(Staatsblad               vaststelling van regelen, met inachtneming waar-
n°. 188).                Dan militiepligtigen kunnen worden toegelaten tot
de vrijwillige verbindtenis, bedoeld bij art. 21,
sub a, der icet van 2 Augustus 1880 (Staats-
blad »°. 145).
Wij WILLEM III, bij de gratie Gods,
Koning der Nederlanden, Prins van
Oranje-Nassaü, Groot-Hertog van Luxem-
burg , enz., enz., enz.
Willende, in verband met art. 21, sub a, der wet van den
2den Augustus 1880 {Staatsblad n°. 145), regelen stellen, met
inachtneming waarvan militiepligtigen kunnen worden toegelaten
tot de vrijwillige verbindtenis, bij genoemd wetsartikel bedoeld;
Op de voordragt van Onzen Minister van Oorlog, van den
30sten Augustus 1880, Kabinet, litt. V28,
Den Raad van State gehoord (advies van den 5den October
1880, n°. 15);
Gezien het nader rapport van Onzen Minister van Oorlog, van
den 25sten October 1880, Kabinet, litt. C37;
Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen:
-ocr page 80-
72
Artikel 1.
De verbindtenis, bedoeld sub a van art. 21 der wet van den
2den Augustus 1880 (Staatsblad n°. 445), is eene tweeledige.
De militiepligtige zal zich, buiten genot van premie of hand-
geld, hoe ook genaamd, moeten verbinden:
1°. om het Koningrijk der Nederlanden als militair bij de land-
magt te dienen gedurende den tijd van tien jaren, welke tijd
zal gerekend worden in te gaan met den dag waarop de ver-
bindtenis door of namens Onzen Minister van Oorlog is bekrachtigd;
2°. om, voor het geval dat hij gedurende den loop van de
sub 1°. bedoelde verbindtenis den titel van arts volgens de be-
staande of nader te stellen wettelijke bepalingen verkrijgt, als
reserve-officier van gezondheid bij de landmagt te Onzer beschik-
king te blijven gedurende een tijdvak van vijf achtereenvolgende
jaren, gerekend van den dag, waarop hem het diploma als arts
is uitgereikt;
alles onder de voorwaarde en overeenkomstig de bepalingen,
in de artikelen 3 tot 7 vervat.
Artikel 2.
Tot de bij het vorige artikel bedoelde verbindtenis worden
toegelaten alle zich daartoe aanbiedende militiepligtigen, die als
student in de geneeskunde bij een van de universiteiten hier te
lande zijn ingeschreven, zich niet hebben verbonden overeen-
komstig art. 18 der bij het vorig artikel bedoelde wet, en ten
genoegen van Onzen Minister van Oorlog kunnen aantoonen:
a.   dat zij voor de militie ingeschreven of wel als loteling
ingelijfd zijn;
b.   dat zij ongehuwd zijn en tevens Nederlander volgens de
wet "van 28 Julij 1850 (Staatsblad n°. 44);
c.   dat zij zijn van een goed zedelijk gedrag, en, indien zij
vroeger bij dezee- of landmagt hebben gediend, de militaire dienst
op eervolle wijze hebben verlaten;
d.   dat, indien zij minderjarig zijn, hun vader of voogd be-
willigt in de tweeledige verbindtenis, door hen aan te gaan.
-ocr page 81-
73
Artikel 3. .
De militiepligtige, die tot de verbindtenis, in de twee voor-
gaande artikelen bedoeld, is toegelaten, wordt, onmiddellijk daarna,
tot het voortzetten zijner studiën in het genot gesteld van een
binnenlandsch verlof tot nadere oproeping.
Artikel 4.
De vrijwilliger, bij het voorgaande artikel bedoeld, zal, be-
houdens het bepaalde bij de artt. 5 en 6, in gewone tijden niet
onder de wapenen worden teruggeroepen.
Wanneer echter de geheele militie te land, krachtens art. 184
der Grondwet buitengewoon is bijeengeroepen, zal het hem ver-
leende verlof, voor den tijd dat de militie buitengewoon onder
de wapenen is, worden ingetrokken en hij voor dien tijd, naar
gelang hij dit verlangt, in dienst worden gesteld, hetzij bij een
der korpsen van het leger te zijner keuze, hetzij bij een der
militaire ziekeninrigtingen te velde of in de vestingen en gar-
nizoensplaatsen te lande; terwijl hij in het eerste geval, wanneer
hij niet uitdrukkelijk verzoekt om met de wapenen te dienen,
ter beschikking zal worden gesteld van den chef der genees-
kundige dienst bij het door hem gekozen korps.
Artikel 5.
De bij de voorgaande artikelen bedoelde vrijwilliger, die binnen
den tijd van acht jaren den titel van arts niet verworven heeft,
wordt, tenzij er door Ons termen worden gevonden om anders
te bepalen, van de verbindtenis, bedoeld sub 2° van art. 1,
ontheven en bij het korps, waartoe hij behoort, teruggeroepen
om daarbij, gedurende den nog loopenden tijd zijner sub 1 van
art. i genoemde verbindtenis, als gewoon vrijwilliger te dienen.
Artikel 6.
Het bepaalde bij het voorgaande artikel zal, behoudens het
bepaalde in het tweede en het laatste lid van dit artikel, mede
worden toegepast ten opzigte van de in dit besluit bedoelde
vrijwilligers, die:
a. willens en wetens, bij hun verzoek om toelating tot de
-ocr page 82-
74
. verbindtenis, stukken hebben overgelegd, welke valsch zijn of
valschheid inhouden; of wel:
b. hunne studiën in de geneeskunde staken , — van de univer-
siteit verwijderd worden, — ter zake van eenvoudigen diefstal
of andere de goede trouw of eerlijkheid kwetsende misdrijven,
regterlijk veroordeeld zijn, of, naar het oordeel van Onzen Minister
van Oorlog, den rector-raagnificus der universiteit gehoord, wegens
slecht gedrag niet waardig worden geacht om eenmaal tot reserve-
officier van gezondheid te worden benoemd.
Deze vrijwilligers kunnen voorts te ieder tijd, indien daartoe
termen zijn, met een, de redenen van hun ontslag vermeldend,
paspoort uit de dienst worden verwijderd.
Wij behouden Ons voor, van het bepaalde bij het eerste lid van
dit artikel af te wijken ten gunste van de vrijwilligers, die, te
Onzer beoordeeling, om billijke redenen hunne studiën in de
geneeskunde staken.
Artikel 7.
De vrijwilliger, die binnen den tijd van acht jaren, bij art. 5
genoemd, of zooveel later als hem dit door Ons met toepassing
van het bepaalde bij dat artikel wordt toegestaan, den titel van arte
verkrijgt, zal daarvan, onder overlegging van het hem uitgereikte
diploma, onverwijld mededeeling doen aan Onzen Minister van Oorlog.
Na benoeming tot en beëediging als reserve-officier van gezond-
heid der 2de klasse, zal hij onmiddellijk door Onzen Minister van
Oorlog worden ontheven van de verbindtenis, bedoeld sub 1°
van art. 1 van dit besluit.
Komt hij het bepaalde bij het eerste lid van dit artikel niet
na, of weigert hij den eed af te leggen, door Ons voor reserve-
officieren van gezondheid voorgeschreven of voor te schrijven,
dan kan art. 5 van dit besluit op hem worden toegepast.
Onze Minister van Oorlog is belast met de uitvoering van dit
besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst, en waar-
van afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State.
Het Loo, den 27sten October 1880.
WILLEM.
Be Minister van Oorlog,
BEUTHEB.
-ocr page 83-
75
Brengt voorschreven besluit van Zijne Majesieit, door deze,
ter kennis van de Landmagt;
En heeft goedgevonden, tevens bij deze te bepalen:
1°. De toelating tot de verbindtenis, bedoeld bij art. 1 van
voorschreven besluit, geschiedt, op aanschrijving van den Minister
van Oorlog, door den korpskommandant, aan wien de aanschrijving
gerigt is.
2°. De verbindtenis moet worden aangegaan bij gezegelde en
geregistreerde acte, en volgens het model aan deze beschikking
gehecht.
Dadelijk na het sluiten der verbindtenis worden den vrijwilliger
de krijgsartikelen voorgelezen en wordt van het aangaan der
verbindtenis door den korpskommandant kennis gegeven aan het
Departement van oorlog.
3°. Het verlof, bedoeld bij art. 3 van het Koninklijk besluit,
wordt verleend door den korpskommandant en naar de gemeente ,
waar de universiteit gevestigd is, bij welke de vrijwilliger als
student is ingeschreven.
4°. Is de gemeente, waarheen het verlof verleend is, niet
tevens de standplaats van den korpskommandant, door wien het
verlof is toegekend, dan is de vrijwilliger gehouden, binnen 24
uren na aankomst in die gemeente, zich met zijn verlofpas te
vertoonen bij den Plaatselijken- of garnizoens-kommandant aldaar,
en dien kommandant tevens mededeeling te doen van zijn domicilie.
5°. Verandert de vrijwilliger van domicilie, dan moet hij daar-
van schriftelijk berigt geven aan den bovenbedoelden korpskom-
mandant, of aan den Plaatselijken- of garnizoens-kommandant,
naar gelang hij al dan niet verblijf houdt in de standplaats van
den staf van het korps, waartoe hij behoort.
6° De intrekking van het verlof, in het geval voorzien bij
het tweede lid van art. 4 van het besluit, geschiedt door den
korpskommandant, die het verlof heeft verleend.
Deze kommanderende officier berigt tevens aan het Departement
van Oorlog, waar de vrijwilliger, zoolang de militie te land buiten-
gewoon onder de wapenen is, in dienst wenscht te worden gesteld.
7°. Is de standplaats van den korpskommandant tevens de
plaats (gemeente), waar de vrijwilliger als student is ingeschreven
-ocr page 84-
76
dan vraagt die chef van tijd tot tijd, op vertrouwelijke wijze,
en bij de collegiën of ambtenaren, welke die verstrekken kunnen,
zoodanige inlichtingen, als noodig zijn ter beoordeeling, of de
vrijwilliger in de termen verkeert van het bepaalde bij art. 6,
litt. b, van het besluit, dan wel nalatig is in de nakoming der
verpligting, bedoeld bij het eerste lid van art. 7.
In het geval, waarvan sprake is sub 4° dezer beschikking, rust
gelijke verpligting op den betrokken Plaatselijken- of garnizoens-
kommandant.
Van de ontvangen berigten wordt telkens mededeeling gedaan
aan den Minister van Oorlog.
8°. De vrijwilliger is bevoegd, zonder nader verlof daartoe,
de standplaats der universiteit, waarbij hij als student is inge-
schreven, te verlaten gedurende den tijd der vacantiën, genoemd
bij art. 146 der Wet van 28 April 1876 [Stbld. n°. 102) tot
regeling van het hooger onderwijs.
Van die bevoegdheid gebruik makende, geeft hij aan de auto-
riteit, aan wien hij c. q. het sub 5°. dezer beschikking bedoelde
berigt heeft te zenden, schriftelijk kennis van zijn vertrek en
van de gemeente of gemeenten, waar hij zich gedurende de
vacantie zal ophouden.
Wenscht hij zich buiten \'slands te begeven, dan vraagt hij
daartoe de vergunning van den korpskommandant, die de aan-
vrage onderwerpt aan de beslissing van den Minister van Oorlog.
Tot het verlaten der standplaats op andere tijden dan gedurende
de bovenbedoelde vacantiën, moet de vrijwilliger, indien hij zich
voor langer dan vier dagen wenscht te verwijderen, vergunning
vragen aan de militaire autoriteit, aan wie hij c. q. het sub
5°. bedoelde berigt behoort te zenden.
9°. De vrijwilliger is, zoolang hij zich met verlof bevindt,
niet verpligt, om militaire kleeding te dragen.
10°. Het paspoort, bedoeld bij het voorlaatste lid van art. 6
van het besluit, wordt niet uitgereikt dan met magtiging van
den Minister van Oorlog.
EEUTHER.
-ocr page 85-
77
MODHHL-enffagementsacte, bedoeld bij punt 2 der
beschikking van den Minister van Oorlog van
30 November 1880, Ille Jfd. Pers. n°. 111.
De ondergeteekende (naam en voornamen, rang en betrekking),
ten aanzien van het onderwerp dezer acte het Rijk vertegen-
woordigende, als daartoe gemagtigd bij beschikking van den Minister
van Oorlog van (datum en nummer der ministeriële beschikking),
verklaart te hebben aangenomen (naam en voornamen van den
militiepligtigen student in de geneeskunde), en
de medeondergeteekenöe (naam en voornamen), militiepligtige,
ingeschreven als student in de geneeskunde bij de Universiteit
te.........verklaart zich door (naam en voornamen)
te hebben doen aannemen, om, buiten genot van premie of hand-
geld hoe ook genaamd :
1°. Het Koningrijk der Nederlanden als militair bij de Landmagt
te dienen gedurende den tijd van tien jaren, welke tijd zal ge-
rekend worden in te gaan met den dag, waarop deze verbindtenis
door of namens den Minister van Oorlog is bekrachtigd;
2°. voor het geval dat hij (naam en voornamen van den aan-
genomene), gedurende den loop van de sub 1°. bedoelde ver-
bindtenis den titel van arts volgens de bestaande of nader te stellen
wettelijke bepalingen verkrijgt, als reserve-officier van gezondheid
bij de Landmagt ter beschikking van den Koning te blijven,
gedurende een tijdvak van vijf achtereenvolgende jaren, gerekend
van den dag, waarop hem het diploma als arts is uitgereikt.
Wijders verklaren de contractanten, dat deze overeenkomst
is aangegaan onder de voorwaarden en overeenkomstig de be-
palingen, vervat in de artikelen 3 tot en met 7 van het Konink-
lijk besluit van 30 October 1880 (Staatsblad n°. 488).
En is hiervan te......den .... (inschrijf-
letters opgeven) opgemaakt deze acte in tweevoud, welke ver-
volgens door contractanten is onderteekend, en waarvan door
ieder der contractanten een exemplaar is behouden.
(Onderteekeningen)
-ocr page 86-
78
NEGENDE HOOFDSTUK.
Organisatie der kompagniën hospitaal-soldaten.
PEKSONEEL EN MIMTA1BE ZAKEN
EN MILITAIRE ADMINISTRATIE.
N°. 71 I.
\'sGravenhage, den lOden Mei 1869.
DE MINISTER VAN OOELOG,
Gevolg gevende aan Zijner Majesteits beduit van den 7den
April 11., n°. 15, laidende als volgt:
Wij WILLEM III, bij de gratie Gods,
7 April 1869,           Koning der Nederlanden , Prins van
n°. 15(1).               Oranje-Nassau , Groot-Hertog van Luxem-
BURG , ENZ., ENZ. , ENZ.
Overwegende dat het noodzakelijk is er in tijd van vrede een
kern bestaat voor de hospitaal-soldaten, die in tijd van oorlog
noodig zijn voor de dienst der ambulances te velde;
Herzien Ons besluit van den 13den Februarij 1864, n°. 54;
Gelet op Ons besluit van den 8sten Mei 1867, n°. 64, en de
later daarin gebragte wijzigingen;
Op de voordragt van Onzen Minister van Oorlog, van den
4den dezer, kabinet litt. Es;
Hebben besloten en besluiten:
Artikel 1.
Er zijn drie kompagniën hospitaal-soldaten, waarvan de zamen-
stelling is aangewezen in de bij dit besluit behoorende bij-
lage A (1).
Artikel 2.
Onze Minister van Oorlog bepaalt de standplaatsen waar deze
(1) Gewijzigd bij Koninklijk besluit van den Uden Februarij 1881, n°. 11.
-ocr page 87-
79
kompagniën zullen worden opgerigt, en bij welk korps of korpsen
zij in administratie zullen worden gevoerd.
Artikel 3.
De kleeding en uitrusting van de officieren en mindere mili-
tairen is gelijk aan die voor het wapen der infanterie, met uit-
zondering dat op de plaat van de schacot en op de klep van
den kwartiermuts, in plaats van het nommer van het regement
of van de granaat, de letters H S voorkomen.
Zij zijn gewapend met eene sabel volgens het model bij gemeld
wapen in gebruik.
Artikel 4.
Het bedrag der administratiekosten van de regementen in-
fanterie, waarbij de kompagniën hospitaal-soldaten worden toe-
gevoegd, wordt voor elke kompagnie verhoogd met een honderd
vijftig gulden
(ƒ 150) \'sjaars, waarvan tot schadevergoeding
voor bureaukosten aan iederen kompagnies-kommandant vijftig
gulden
(ƒ 50) in het jaar wordt toegekend.
Artikel 5.
In tijd van vrede worden de sergeanten en de korporaals
bestemd om bij de hospitalen , ter vervanging van aldaar ont-
brekende geëmploijeerden van de 2de klasse, en de soldaten als
geëmploijeerden van de 3de klasse in overeenstemming met
hunnen graad als zoodanig dienst te doen.
Gedurende hun verblijf bij die etablissementen staan zij onder
de onmiddellijke bevelen van de directeurs en toeziende chefs
van gemelde inrigtingen.
Zij worden bij de kompagnie waartoe zij behooren, voort-
durend voor de soldij en verdere toelagen berekend; zij genieten
bij het etablissement de voeding zooals die aan de geëmploijeer-
den bij de militaire zieken-inrigtingen is toegekend (1).
(1) Zie Koninklijk besluit van den 7den September 1880, u°. 9 en de
beschikking van den Minister van Oorlog van den 21sten September d. a. v.
Vle afd., n°. 79.
-ocr page 88-
80
Artikel 6.
In tijd van oorlog worden de kompagniën hospitaal-soldaten
bestemd voor de dienst bij de ambulances van het leger te
velde en bij de veld-hospitalen.
Artikel 7.
Bij elk der acht regimenten infanterie worden ieder jaar uit
de alsdan ingelijfde ligting der nationale militie vijf miliciens,
geschikt en genegen voor de dienst bij de hospitaal-soldaten,
bestemd, om, na vier weken in de eerste beginselen van de
dienstreglementen te zijn geoefend, bij de kompagniën hospitaal-
soldaten over te gaan.
Artikel 8.
Het bevel over de kompagniën is opgedragen aan den Inspec-
teur van de geneeskundige dienst (1).
Onze Minister van Oorlog is belast met de uitvoering dezes,
waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Algemeene Reken-
kamer tot informatie.
\'sGravenhage, den 7den April 1869.
WILLEM.
Be Minister van Oorlog,
3. 3. VAN MULKEN.
(1) Zie Instructie voor deze autoriteit, art. 6.
-ocr page 89-
81
Behoort bij het Koninklijk besluit van
den 14den Februarij 1881, n°. 11.
Bijlage A.
ZAMENSTELLING van de drie kompagnièn Hospitaaüoldaten.
Onder-
officieren
en man-
schappen.
Sterkte en zamenstelling van:
Officieren.
1. Eene kompagnie.
lstc Luitenant, kommandant . .
Sergeant-majoor......
Sergeanten ........
Fourier.........
Korporaals........
I vrijwilligers. . . .
miliciens.....
Totaal . . . \'. .
2 de 3 kompagniën..
1
12
1
12
10
195
231
693
Mij bekend,
De Minister van Oorlog ,
BEDTHEB,
6
-ocr page 90-
82
Heeft goedgevonden, ter uitvoering daarvan en met intrek-
king van de instructie, gevoegd bij de beschikking van het
Departement van Oorlog, van den iMcn Maart 18G4, n°. 521,
de hiernavolgende instructiën vast te stellen, welke, nevens
deze, ter algemeeue kennisgeving in het Recueil Militair zal \\vor-
den geplaatst.
J. J. VAN MULKEN.
Instructie ter uitvoering van Zijner Majesteits besluit van den
7dcn April 1809, n<>. 15, nopens de samenstelling en de be-
stemming der kompagniën hospitaal-soldaten en de dienst van
het personeel, daartoe behoorende, in tijd van vrede.
Artikel 1.
De kompagniën hospitaal-soldaten zullen gevestigd zijn:
de 1 ste kompagnie te Amsterdam,
» 2de
           »         » Utrecht,
» 3de            i>         « Breda (I).
Zij worden in administratie gevoerd, de 1ste kompagnie bij
het 7de, de 2de kompagnie bij het 8ste regement en de 3de
kompagnie bij het 6de regement Infanterie (2).
Artikel 2.
De zamenstelling en aanvulling der kompagniën geschiedt bij
aanwerving of bij ovcrplaalsing van de korpsen.
Onderofficieren en verdere manschappen, daartoe geschikt en
genegen , worden door de chefs der korpsen ter plaatsing op-
gegeven aan den Inspecteur van de geneeskundige dienst.
Zoo lang de kompagniën niet compleet zijn, zullen bij de
zieken-ctablissementen gecne vaste geëmploijcerden worden aan-
gesteld, dan na voorafgaande magtiging van het Departement
van Oorlog (3).
(1)   Beschikking van den Minister van Oorlog van 19 Maart 1881, Ilde
Afd.,
  n°. 30.
(2)   Als voren van 26 Fcbruarij 1881, Ilde Afd. n°. 10.
(3)  Art. 3 dezer beschikking i3 vervallen.
-ocr page 91-
83
Artikel 4.
De aanwervingen en bevorderingen, tot het compleet houden
van het kader en de vrijwilligers bij de kompagniën, geschieden
op voordragt van de kommandanten der kompagniën, door den
Inspecteur van de geneeskundige dienst.
Artikel 5.
Voor de jaarlijksche aanvulling der miliciens worden bij elk
der acht regementen infanterie ieder jaar uit de alsdan ingelijfde
ligting der nationale militie, door den kommanderenden officier,
in overleg met den eerstaanwezenden officier van gezondheid bij
het korps, vijf manschappen (lotclingen ot nummerverwisselaars)
gekozen, geschikt en genegen, om bij de kompagniën hospitaal-
soldaten over te gaan.
Artikel 6.
Bij de keuze dezer manschappen moet bijzonder worden gelet:
1°. op hun physiek gestel, dat gezond en krachtig behoort
te wezen, geschikt om, des gevorderd, zware vermoeijenissen
te kunnen verduren;
2°. op hun karakter, dat aan zekere fermeteit goedhartigheid
moet paren, met den lust, om voor hunne lijdende kameraden
nuttig te zijn, en
3°. op hunne intellectuele ontwikkeling, dewijl zij vatbaar
moeten wezen voor het onderrigt in datgene, wat het allereerst
van den hospitaal-soldaat te velde gevorderd wordt, namelijk
de kennis, om, bij ontstentenis van eenen arts, de eerste hulp
te kunnen verleenen (1).
Artikel 7.
De in voege voorschreven uitgekozen manschappen worden op
(1) Boven en behalve de vereischten in dit artikel aangewezen, moeten de
manschappen bestemd voor hospitaal-soldaat, door een goed en zedelijk gedrag
uitmunten. Dispositie van den Minister van Oorlog van den 30sten Mei
1874, n°. 80 I.
-ocr page 92-
84
den lsten Junij door de kommanderende officieren der korpsen,
door tusschenkomst van den Inspecteur van de geneeskundige
dienst, aan het Departement van Oorlog voorgedragen.
Die voordragt geschiedt bij eenen staat (in tweevoud) bevattende
de navolgende kolommen:
a.  Stamboek-nummer,
, . ,,,,..( het bataillon ,
b.  ingedeeld bil j , ,
°             J l de kompagnie,
c.  namen en voornamen ,
d.  ligting,
e.  provincie.
f.  gemeente,
g bijzondere renseignementen,
h, consideratiën van den Inspecteur van de geneeskundige dienst,
i. beslissing van den Minister van Oorlog.
In afwachting der beslissing van het Departement van Oorlog
worden deze manschappen dagelijks onderwezen in de eerste pligten
van den soldaat: militaire orde en tucht, propreteit, kennis
van de dienstreglementen, enz.
Bij de kompagniën hospitaal-soldaten overgaande, behouden zij
de volledige kleeding en uitrusting, mitsgaders den randsel,
welke hun bij het korps is uitgereikt.
De kommandanten der kompagniën hospitaal-soldaten zorgen,
dat zij, bij aankomst bij de etablissementen, waarvoor zij be-
stemd zijn, van sabels met scheeden, sabeldragers en gordels
worden voorzien.
Artikel 9.
Het Departement van Oorlog bepaalt de ziekeninrigtingen,
waarbij de onderofficieren en verdere manschappen der kompag-
niën hospitaal-soldaten worden gedetacheerd.
Artikel 10.
Zij, die, bij zieken-inrigtingen, buiten de standplaats der
kompagnie, worden gedetacheerd, moeten bij het korps infanterie
ter plaatse garnizoen houdende, in subsistentie gesteld, en daar
-ocr page 93-
85
op de raonsterrollen voor de hun aankomende soldij en toelage
voor het kleedings- en reparatiefonds berekend worden.
Bevindt zich op de standplaats dier zieken-inrigting geen in-
fanterie-korps, dan worden zij bij de kompagnie, waartoe zij
behooren, voor al het hun aankomende berekend.
De kommandant der kompagnie zorgt, door tusschenkomst van
het korps, in de plaats in garnizoen, dat de soldij hun kan
worden betaald.
Artikel 11.
De soldij van hen, die bij het vorig artikel bedoeld zijn, wordt
na aftrek der inhouding voor het kleedings- en reparatie-fonds,
indien zij daaraan onderworpen mogten wezen, door den kom-
mandant der kompagnie, waartoe zij behooren, of waarbij zij
in subsistentie of betaling zijn gesteld, telken vijf dagen aan de
administratie van het zieken-etablissement afgedragen, die .ze
daarna aan de belanghebbenden uitreikt.
Worden zij op den voet, als bij het slot van art. 5 van het,
in het hoofd dezer aangehaalde, besluit is bepaald, in de ziekcn-
etablissementen voor \'s Rijks rekening of buiten hunne kosten
gevoed, dan zijn de bepalingen van artt. 31 en 37 van het
reglement van administratie voor de landmagt op hen van toe-
passing.
Artikel 12.
Wanneer zij, ingeval van ziekte, ter verpleging in de zieken-
inrigtingen , waarbij zij geplaatst zijn, moeten worden opgenomen
worden zij, even als de overige zieken van het garnizoen, volgens
de daaromtrent bestaande verordeningen berekend.
De administratie van het etablissement zendt in zoodanig geval
en later bij herstel, een mutatie-rapport deswege aan du betrokken
kompagnie.
Artikel 13.
De bij de zieken-inrigtingen gedetacheerde onderofficieren en
manschappen worden, wanneer daartoe slechts eenigzins gelegen-
-ocr page 94-
86
heid bestaat, in het etablissement, waarbij zij dienst doen, ge-
huisvest. — Is daartoe geene gelegenheid, dan worden zij bij
de troepen van het garnizoen gekazerneerd.
De kommanderende officieren treden daaromtrent met de chefs
over de betrokken zieken-inrigtingen in overleg.
De in art. 13 bedoelde officieren en manschappen staan, ge-
durende hun verblijf in de zicken-etablissementen, onder de on-
middellijke bevelen van den chef van het etablissement, die een
gestadig toezigt houdt over hunne gedragingen, zoo in als buiten
dienst.
Met opzigt tot de uitoefening hunner dienst zijn zij onmiddellijk
ondergeschikt, de onderofficieren aan de vaste geëmploijeerden
der 1ste klasse, en de korporaals en soldaten aan die der 2de
klasse.
Artikel 14.
Indien de onderofficieren en manschappen in de zieken-inrigtingen
worden gehuisvest, — die in de standplaatsen der kompagniën
hospitaal-soldaten uitgezonderd, — houdt de administrateur tevens
het toezigt over hunne kleeding en uitrusting, en overtuigt zich
eenmaal \'s weeks, dat die in goeden zuidelijken staat voorhanden is.
Bij noodig geoordeelde vernieuwingen of herstellingen van voor-
werpen, doet hij daaromtrent opgave aan de administratie van
het korps, waarbij de belanghebbenden in onderhoud zijn, door
welke in het benoodigde moet worden voorzien.
Ingeval van huisvesting in de kazerne, alsmede met opzigt
tot hen, die bij de zieken-inrigtingen op de standplaatsen der
kompagniën dienst doen, blijft de zorg daarvoor aan den kom-
mandant der betrokken kompagnie overgelaten.
Artikel 15.
Bij het begaan van overtredingen door de bij de zieken-inrig-
tingen gedetacheerde onderofficieren en manschappen, worden de
volgens het reglement van krijgstucht op te leggen straffen voor-
gesteld aan den kommanderenden officier\' der kompagnie, waartoe
zij behooren, of van het korps of onderdeel, waarbij zij in onder-
houd zijn.
-ocr page 95-
87
Gemelde koramanderende officier handelt, met opzigt tot het
bepalen der straffen, steeds in overleg met den chef over de
zieken-inrigting, en in het welbegrepen belang van de dienst.
De op te leggen straffen worden, vooral wanneer de betrokken
militairen in de zieken-inrigting zijn gehuisvest, zooveel mogelijk,
in die zieken-inrigting ondergaan.
Artikel 16.
De chef over de zieken-inrigting regelt do vrije uren,"waarop
de voorschreven onderofficieren en manschappen zich buiten
het etablissement mogen begeven.
Wanneer zij niet in het etablissement gehuisvest zijn , geeft
hij den kommandercndcn officier kennis van het uur, waarop zij
zich des morgens in de inrigting moeten bevinden, en van dat,
waarop zij haar des avonds zullen verlaten.
Artikel 17.
De voorschriften nopens de opkomst en het verblijf onder de
wapenen en het vertrek met onbepaald verlof der niilliciens van
de regimenten infanterie, zijn ook op de miliciens der kompagniën
hospitaal-soldaten van toepassing.
Bij de ziekeninrigtingen gedetacheerd zijnde, worden zij alzoo
op dezelfde tijdstippen als de overige manschappen der ligting,
waartoe zij behooren, in het genot van onbepaald verlof gesteld;
ten ware zij, overeenkomstig art. 124 der wet van den I9den
Augustus 18G1 {StaatMad n°. 72), door de bij elke kompagnie
tusschen den 15den en 20sten Julij te houden loting, mogten
zijn aangewezen om onder de wapenen te blijven, in welk geval
zij in hunne positie bij het etablissement, waarbij zij zich be-
vinden, worden gehandhaafd.
De kommandanten der kompagniën treden,, ten aanzien van
deze aangelegenheid, in tijds in overleg met den chef over de
betrokken inrigting.
Artikel 18.
Wanneer de ligting, waartoe de hierbedoelde manschappen
-ocr page 96-
88
behooren, krachtens de artt. 123, 124 sn 125 der hier voren ge-
melde wet, geheel of gedeeltelijk onder de wapenen wordt ge-
roepen, en zij onder de geroepenen zijn begrepen, worden zij,
zooveel mogelijk, in hunne vorige positie bij dezelfde zieken-
etablissementen hersteld.
Artikel 19.
Bij het betrekken van kampen worden de hospitaal-soldaten
in de eerste plaats bestemd voor de dienst bij de ambulancen.
Artikel 20.
Gedurende het verblijf der onderofficieren en manschappen bij
de ziekeninrigtingen worden zij, onder de leiding van den eerst-
aanwezenden officier van gezondheid bij het etablissement, ge-
regeld onderwezen in de verpleging van zieken en gekwetsten
en in al hetgeen van den hospitaal-soldaat te velde gevorderd wordt.
Het voorschrift, strekkende tot leiddraad bij het te geven
onderrigt, als bijlage gevoegd bij de dispositie van het Depar-
tement van Oorlog, van den 14den Maait 1864, n°. 52 I, blijft
daartoe van kracht. (1).
(1) Voorschrift, /trekkende tot leiddraad bij het te geven
onderrigt aan de manschappen der nationale militie, die
bij de militaire hospitalen voor de dienst van hospitaal-
soldaat worden opgeleid.
\\°. Ten einde met vrucht van het te geven onderrigt partij te kunnen
trekken, is het een vereischte, dat de voor de dienst van hospitaal-soldaat
bestemde manschappen voldoende in het lezen en schrijven en in de allereerste
beginselen van de cijferkuust ervaren zijn.
Zoo noodig, worden zij bij het hospitaal, waarbij zij gedetacheerd zijn,
eenige malen per week in de avonduren daarin verder geoefend, door den
schrijver of assistentschrijver, onder het toezigt van den administrateur van
de inrigting.
2°. Gedurende de eerste maand der plaatsing van de hier bedoelde man-
schappen bij eene militaire ziekeninrigting, verrigten zij, onder de leiding
der ziekenvaders, de dienst als hulpoppasser, ten einde, in de eerste plaats,
bekend te worden met den algemeenen gang der hospitaal-dienst, en voorts
met de handgrepen, die bij het verplegen van zieken, als bij voorbeeld bij
-ocr page 97-
89
Artikel 21.
Wanneer het den eerstaanwezenden officier van gezondheid
mogt blijken, dat een of meer der bij het etablissement gede-
tacheerde onderofficieren en . manschappen de geschiktheid missen
voor de dienst van hospitaal-soldaat, dan doet* hij daartoe, onder
opgave der redenen, het voorstel tot verwijdering van die personen
aan den kommandant der betrokken kompagnie hospitaal-soldaten,
door welken de voordragt vervolgens, door tusschenkomst van den
het verbedden, het verschoouen, het distribueren van levensmiddelen, het
ingeven van medicijnen, enz., in acht moeten worden genomen.
8°. In dieuzelfden tijd of later moet hun nu en dan de dienst van bijkok
in de keuken worden opgedragen, ten einde zich met de bereiding van soep,
bouillon enz. bekend te maken.
4°. Voorts moeten zij, op geschikte tijden, beurtelings voor den tijd van
veertien dagen, bij de militaire apotheek worden geplaatst, om aldaar, onder
het toezigt van den militairen apotheker, werkzaam te zijn alsassistent-tisanier,
5°. Na de eerste maand van hun verblijf bij het hospitaal, volgen zij beur-
telings, of gezamenlijk, de visite der officieren van gezondheid, en worden
door laatstgenoemden praktisch onderwezen in het verleenen van assisteutie
bij het verbinden, het chloroformiseren en het opereren van lijders, alsmede
bij het verrigten vau lijkopeningen.
6°. Vervolgens worden zij door den officier van gezondheid, aan wien die
taak door den eerstaanwezenden officier van gezondheid bij de inrigting, in
het bijzonder, is opgedragen, in groote en breede trekken, en zonder tot de
wetenschappelijke bijzonderheden op te klimmen , — zooveel noodig theoretisch, —
maar vooral praktisch bekend gemaakt met of geoefend in het navolgende, als:
o. de benaming en de plaatsing van de beenderen en de gewrichten van het
menschelijk ligchaam, zooveel mogelijk met aanwijzing op het skelet, voorts
de loop der groote bloedvaten en de ligging der voornaamste ingewanden,
wanneer daartoe gelegenheid is, aan te toonen op het lijk.
b. de benaming en algeineene werkingswijze der voornaamste uitwendige
spieren en pezen.
e. de werkingswijze van het hart en den omloop van het bloed door de
groote slagaderen en de aderen, vooral aan den hals en de ledematen.
d.    hit doel en het belang van het ventileren en het onderhouden van de
grootst mogelijke zuiverheid van de lucht en de reinheid, zoowel van het
personeel als van het materieel, alsmede de wijze van het verrigten der zui-
veringsberookingen.
e.   het bereiden en aanwenden van zuurdegen en spaansche vliegen, voorts
van voet-, hand-, arm- en geheele baden, met inbegrip der zwavelbaden;
-ocr page 98-
90
Inspecteur der geneeskundige dienst, aan de beslissing van het
Departement van Oorlog wordt onderworpen.
Op gelijke wijze wordt gehandeld ten aanzien van hen, die
zich voortdurend aan overtredingen tegen de krijgstucht schuldig
maken, of wel, naar het oordeel van den toezienden chef, wegens
gebrek aan ijver als anderzins, geenc geschiktheid hebben voor
de speciale dienst bij de hospitaal-soldaten.
van ijs- en andere omslagen (fomenta), van koude begietingen en douches,
enz.; meer bijzonder ook het uitvoeren der snelkuur en het zuiveren der
fonrniluren van schurftigen, alsmede de voorzorgsmaatregelen, welke op de
zalen der oogzieken eu der veuerieken moeten worden genomen, zoowel ter
bevordering der spoedige genezing, als ter voorkoming van verdere besmetting.
/. het vervaardigen van verband-materieel, als kaf kussens, doekverbarden,
gipszwachtels, onderbindingsdraden, strooladen, plukselwieken, enz.
g. het aanleggen van de meest gewone windsels- eu doekverbanden voor de
onderscheidene ligchaamsdeelen, vooral ook van arm- en beendraagbanden
(mitella\'s) en hoofddoeken; het verbaud na de aderlating; het verbinden van
spaansche vliegen, enz.
h. de werkingswijze der verschillende verbanden en toestellen voor bcen-
breuken in het algemeen, alsmede de wijze, waarop de gebroken ledematen
voorloopig kunnen worden ondersteund, als door opgerolde verbamllakens en
strooladen, door beenladeu, ijzerdraadgoteu of gipskokers, kussens enz.
>\'. de benaming eu meest in het oog vallende verschijnselen der voornaamste,
dadelijke hulp vereischende genecs- en heelkundige ziekten of gebreken, als
beroerte, vallende ziekte, flaauwte, zonnesteek , vergiftiging, schijndood, wonden,
verbloedingcu, ontwrichtingen, been- en ingewandsbreuken en anderen; als-
mede de door den hospitaal-soldaat daarbij te volgen voorloopige handelwijzen,
als daar zijn, de plaatsing van het hoofd, het losmaken van knellende kleeding-
stukken, het openknippen van laarzen eu pantalons, het af knippen of afscheren
der haren, het reinigen van mond en neus, het niet aan kunstwarmte bloot-
stellen van bevrozcuen, en dergelijken.
k. de kennis der voornaamste verschijnselen van het sterven (de agonie) en
van don dood (doodsteekenen), alsmede de handelwijze bij het zoogenaamde
afleggen.
/. het zetten van bloedzuigers en drooge koppen, het tamponneren, het
bewerkstelligen van drukking (compressie) en van buiging (flexie) bij bloe-
dingen, en de aanwending van het vcld- en schroef-tourniquet.
m. de kennis der benamingen van de voornaamste heelkundige instrumenten,
nismede het schoonmaken, inpakken en bewaren daarvan.
-ocr page 99-
91
Artikel 22.
Bij iedere kompagnie kan de sergeant-majoor, en bovendien
één onderofficier of hospitaal-soldaat gehuwd zijn. (*)
Het is uitdrukkelijk verboden, het personeel der kompagniün
hospitaal-soldaten, gedurende hun verblijf bij de ziekeninrigtin-
gen, tot eenige andere diensten, hetzij als ordonnance of als
oppasser van den admistrateur der ziekeninrigting of van de
officieren van gezondheid, als anderzins, te bezigen, dan die
met hunne eigenlijke bestemming in verband staan.
Artikel 23.
Verloven voor bepaalden tijd worden op de wijze, voor de
korpsen voorgeschreven, aangevraagd en verleend.
Zij worden echter niet toegestaan, dan voor zooveel de be-
trokkenen bij het etablissement, waarbij zij dienst doen, kunnen
worden gemist, waarvan op de aanvragen door eene verklaring
van den chef moet blijken.
7°. Het huu te geven onderrigt zal, met het oog op hunnen werkkring
Ie velde, voor zooveel daartoe bij het hospitaal, waarbij zij gedetacheerd zijn,
gelegenheid bestaat, en overigens wanneer zij aan eea kamp deelnemen, zich
verder ook nog tot de navolgende onderwerpen moeten uitstrekken, te weten:
a.   bij het opzoeken van gekwetsten op het slagveld, de wijze van liet
opnemen en wegdragen van zwaar gekwetsen naar de verbandplaatsen en de
ambulancen.
b.   het omgaan met do gewone en bijzondere draagbaren (brancards) en het
draagzeil.
c.  de vervaardiging van noodbraucards
d.  liet in- en uitpakken der saccoches en het gebruik van den pakzadel.
e.  het iu- en uitpakken van de ambulance-kar.
f.  het op- en afladen van gekwetsten in en uit de ziekenwagens.
ff. het inrigten vau gewone vervoermiddelen, b. v. bocrenwagens, schuiten
enz. tot het transporteren van zieken en gekwetsten.
h. het opzigt bij het begeleiden van transporten.
i. de inrigting vau veld-ambulaucen en veld-hospitalen.
8°. De leiding van het te geven onderrigt, blijft overigens in het algemeen
aan de eerstaanwezende officieren van gezondheid bij de hospitalen opgedragen ,
die deswegens aan den Inspecteur van de geneeskundige dienst der landmagt
verantwoordelijk zijn.
(*) Zie hieromtrent het bepaalde in de aanschrijving van den Minister van
Oorlog van den 15den Maart 1881 (HIc afd.) N°. 63
-ocr page 100-
92
Artikel 24.
Bij ie ziekeninriglingen wordt een register aangehouden van
de daarbij gedetacheerde onderofficieren en manschappen, be-
vattcnde de navolgende kolommen:
a. kompagnie;
h. stamboeknummer;
c.  namen en voornamen;
d.  graden en in welke betrekking dienstdoende;
e.  sedert wanneer bij de ziekeninrigting gedetacheerd;
/. gedrag en ijver;
ff. bekwaamheid.
Dit register wordt door den chef van het etablissement ingevuld.
Op den lsten Januarij en lsten Julij van ieder jaar wordt
een afschrift of extract uit dat register, door den chef van de
ziekeninrigting geteekend, aan den kommandant der betrokken
kompagnie hospitaal-soldaten gezonden, door wien het, na daar-
van aanteekening te hebben gehouden, aan den Inspecteur van
de geneeskundige dienst wordt overgelegd.
Behalve het voorschreven register wordt bij de etablissementen
ook aanteekening gehouden van de straffen, welke aan het hier
bedoeld personeel, gedurende hun verblijf bij de inrigting,
worden opgelegd, waarvan maandelijks mededeeling aan den
kommandant der betrokken kompagnie, zoo die niet in hetzelfde
garnizoen gevestigd is, wordt gedaan.
Artikel 25.
De kommandanten der kompagniën zorgen, zoodra de kom-
pagniën geformeerd zijn, voor het aanleggen der stamboeken,
en zenden zoodra mogelijk een afschrift daarvan aan het Departe-
ment van Oorlog.
In het algemeen rusten op die kommandanten dezelfde ver-
pligtingen als op de chefs van korpsen gedeeltelijk uit militie
zamengesteld.
De Minister van Oorlog,
J. J. VAN MULKEN.
-ocr page 101-
93
TIENDE HOOFDSTUK.
Verzorging van krankzinnige militairen.
Vte APDEELING.
rNTENDANCE.                                   \'s Gravenhage, den SOsten October 1880.
N°. 111.
DE MINISTER VAN OORLOG,
Overwegende, dat in verband met de bepalingen, vervat in
het Koninklijk besluit van den 7den September 1880, n°. 9
(B. M. 1880, I, blz. 324) (1) ook de voorschriften, betreffende
de verzorging van krankzinnige militairen, behooren te worden
herzien;
Heeft goedgevonden;
A.  In te trekken:
de aanschrijving van 9 Februarij 1842, n°. 5 A (B. ü., blz. 336),
de beschikking van IC Juli) 1842, n°. I» (B. D., blz. 363),
de beschikking van 16 November 1867 n°. 62 I (B. U.,
blz. 1047),
de beschikking van 1 Julij 1874, n°. 82, I (R. M. 1874,
II, blz. 132),
de beschikking van 8 October 1878, He afd., n°. 74 (R. M.
1878, II, blz. 172);
B.   Ter nieuwe regeling der uitvoering van het bij eerst-
genoemde aanschrijving gevoegde Koninklijk besluit van 16
Januarij 1842, n°. 64 en van de bij de eerste hiervoren ge-
noemde beschikking opgenomen wet van 29 Mei 1841 [Staats-
blad
n°. 20), houdende voorschriften omtrent de gestichten voor
krankzinnigen en de wijze hunner opneming in- en ontslag uit
die gestichten, met ingang van 1 November a.s., het navolgende
te bepalen:
(1) Deze betreffen de uitvoering van voorschriften, nopens de instelling
van — alsmede het toezigt, de directie en het administratief beheer over de
militaire ziekeninrigtingen.
-ocr page 102-
94
Wanneer een militair in staat van krankzinnigheid verkeert,
geeft de chef van de militaire ziekeninrigting ter plaatse hiervan
kennis aan den president der regtbank van het arrondissement,
waarin de garnizoensplaats of de ziokeninrigting is gelegen . met
verzoek om magliging tot voorloopige plaatsing, zoo dit ecnigzins
doenlijk is, in het gesticht te Utrecht, kan dit niet, dan te
Deventer, Zutplien of op het landgoed Condewater (gemeente
Rosmalen\') of wel, wanneer het militairen betreft, die in Noord-
hrahant, Limburg
en Zeeland garnizoen houder;, in het krank-
zinnigen gesticht te \'sllertogenbomh, met dien verstande, dat
daarin niet mogen worden opgenomen zij, die aan mania religiosa
lijden en niet tot de Koomsch Catholijke godsdienst behooren.
Met de hesturen der gestichten zal men in overleg moeten
treden, om zich te verzekeren, dat de opneming kan plaats
hebben.
Bij de aanvrage tot voorloopige opneming, wordt overgelegd,
eene door den chef van de militaire ziekeninrigting ter plaatse
afgegevene , verklaring, waaruit van de krankzinnigheid van den
lijder blijkt, voorts eene opgave van omstandigheden en het
proces-verbaal op de zaak betrekking hebbende.
Is het noodzakelijk, dat een niet in een ziekenetablissement
verpleegd wordend militair, in afwachting der autorisatie, in
bewaring worde gesteld, dan wordt hij in de militaire ziek en-
inrigting ter plaatse opgenomen of wel door den kommandant
van het korps, waartoe de krankzinnige behoort, of — zoo hij
niet tot een korps behoort — door den chef onder wien hij
werkzaam is, aan het gemeentebestuur tot de in bewaringstclling
overgegeven.
•:• Wanneer het bevelschrift van den president van de arrondisse-
ments-regtbank of de beschikking van de regtbank tot plaatsing
in een gesticht is ontvangen, moet de lijder, binnen den tijd
van 14 dagen, na de dagteekening van het bevelschrift of van
de beschikking, onder behoorlijk geleide, naar het gesticht
worden overgebrngt.
Bij dit overbrengen, moeten de geleiders, wanneer daarvoor
van spoorwegen wordt gebruik gemaakt, zich bij vertrek tijdig
aanmelden bij den stations-chef en bij aankomst bij den hoofd-
-ocr page 103-
95
conducteur van den trein, waarin zij zich bevinden, ten einde
de gelegenheid te geven :
1o. dat krankzinnigen met hunne geleiders, waar zulks moge-
lijk is, vóór het vertrek der treinen worden geplaatst in een,
door den stations-chef, aan te wijzen lokaal;
2°. dat hel in- en uitstappen der lijders, zooveel mogelijk,
zal geschieden, vóór of na. het in- en uitstappen der overige
reizigers.
In plaatsen, waar eene militaire ziekeninrigting is gevestigd,
geeft men hen over aan den chef van die inrigting, die verder
voor do opneming zorg draagt.
Bij opneming in gestichten, met uitzondering van die te
Utree///, \'8Mertogenboich of Coudewater, moet hiervan onverwijld
aan het Departement van Oorlog worden kennis gegeven, met
opgaaf van den prijs per dag, waarvoor men den lijder zal
verplegen.
Is geene militaire ziekeninrigting ter plaatse, waar het krank-
zinnigengesticht gelegen is, gevestigd, dan zullen de lijders door
de zorg van dengene, die hen doet overbrengen,aan het bestuur
van het gesticht moeten worden overgegeven
Na een verblijf van vier weken in zoodanig gesticht, wordt,
door den geneesheer bij het gesticht, verslag gedaan of de lijder
eene langere behandeling noodig heeft en, wanneer dit zoo is,
moet de chef van de militaire ziekeninrigting ter plaatse, uiterlijk
binnen zes weken, na de dagteekening van het bevelschrift of
de beschikking ter opneming, des noods door tussclienkomst van
de militaire autoriteiten, aan de arrondissements-regtbank boven
bedoeld, aanvragen om den lijder nog gedurende den tijd van
niet meer dan één jaar onder behandeling te laten blijven.
Indien dit jaar zonder gunstig gevolg verstreken is, wordt
tot het verkrijgen van eene verlenging weder op dezelfde wijze
gehandeld.
Indien het niet noodzakelijk wordt geacht een, in een krank-
zinnigeugesticht opgenomen, militair langer voor rekening van
het Departement van Oorlog, in het gesticht te doen verblijven ,
en de toestand van den lijder van dien aard is, dat hij voor
de actieve dienst niet meer geschikt wordt geacht en buiten
-ocr page 104-
96
staat is om door handenarbeid in zijn onderhoud te voorzien,
zal een zoodanig militair, wanneer door tusschenkomst van het
Departement van Binnenlandsche Zaken in zijn lot is voorzien,
uit de militaire dienst worden ontslagen, onverschillig of hij al
dan niet onder curatele is gesteld. Te dien einde wordt aan het
Departement van Oorlog, door den chef van de militaire zieken-
inrigting of een burgergeneesheer ter plaatse, ingezonden een
certificaat, betreffende den toestand van den militair, vergezeld
van eene expeditie van de beschikking der arrondissements regt-
bank, waarbij de magtiging tot opneming of langer verblijf in
het gesticht is verleend, en een staat, houdende al die bijzonder-
heden, welke noodig zijn, te weten, als:
a.  naam en voornamen,
b.  datum en plaats van geboorte,
c.  of hij gehuwd is, zoo ja, met wie en wanneer; wie zijne
naaste bloedverwanten zijn, wie zijn voogd of curator is,
en waar deze wonen ,
d.  militaire graad,
e.  korps of dienst, ook waartoe hij behoort of behoord heeft, en
ƒ. de plaatsen, waar hij, van zijn meerderjarig worden af,
successievelijk gewoond of garnizoen gehouden heeft, met
vermelding hoe lang het verblijf in iedere plaats heeft
geduurd,
terwijl in de kolom Aanmerkingen alle zoodanige
verdere bijzonderheden moeten worden opgegeven, welke
tot eene meer volledige beoordeeling kunnen strekken.
Op plaatsen, waar geene militaire ziekeninrigting gevestigd
is, wordt hetgeen hiervoren aan den chef van die inrigtingen is
opgedragen, verrigt door den burgergeneeskundige, die belast
is met de geneeskundige dienst bij de militairen ter plaatse.
BEUTHEE.
-ocr page 105-
97
ELFDE HOOFDSTUK.
Wet ran den 25stcn December 1878, (Staatsblad n°. 222)
houdende regeling der voorwaarden tot verkrjjging der
bevoegdheid van arts, tandmeester, apotheker,
vroedvrouw en apothekers-bediende.
Wij WILLEM III, bij de gratie Gods,
Koning der Nederlanden , Prins van
Oranje-Nassau , Groot-Hertog van Luxem-
liUKO, ENZ. ENZ. ENZ.
Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te
weten:
Alzoo wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk
is de regeling der voorwaarden tot verkrijging der bevoegdheid
van arts, tandmeester, apotheker, vroedvrouw en apothekers-
bediende in overeenstemming te brengen met de bepalingen der
wet van 28 April 1876 (Staatsblad n°. 102), tot regeling van
het hooger onderwijs;
Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord en met
gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en
verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Artikel 1.
De titel van arts verleent de bevoegdheid tot uitoefening der
geneeskunst in haren vollen omvang en wordt verkregen door
het afleggen van het praktisch arts-examen.
Artikel 2.
Bij het practisch arts-examen worden voldoende bewijzen ge-
vorderd van praktische kennis aan het ziekbed en van bekwaam-
heid in het verrigten van heel- en verloskundige kunstbewer-
kingen en het gereed maken van recepten.
Het wordt gesplitst in een algemeen geneeskundig en een
heel* en verloskundig gedeelte.
7
-ocr page 106-
98
Voor de toelating tot het eerste gedeelte moet de verklaring
worden overgelegd van een hier te lande bevoegd geneeskundige,
dat de eandidaat gedurende minstens twee jaren de genees- en
heelkundige behandeling van zieken gevolgd heeft, en voor de
toelating tot het tweede gedeelte het bewijs, dat hij, in tegen-
woordigheid van een bevoegd verloskundige, hier te lande minstens
tien gewone- en twee buitengewone verlossingen verrigt heeft.
Ingeval niet, beide gedeelten gelijktijdig met goed gevolg
worden afgelegd, wordt aan hem, die bij het eerste gedeelte
voldaan heeft, hiervan een bewijs uitgereikt, tegen overlegging
waarvan hij tot het tweede gedeelte afzonderlijk wordt toegelaten.
Artikel 3.
Tot het afleggen van het praktisch arts-examen zijn alleen
bevoegd zij:
a.  die bedoeld zijn in art. 94 der wet van 28 April 1876 (Staats-
blad
n°. 102), tot regeling van het hooger onderwijs of volgens
de bepalingen dier wet met de zoodanigen gelijk staan ;
b.   die achtereenvolgens met goed gevolg de twee natuur-
kundige en het theoretisch geneeskundig examen, bedoeld in artt.
4, 5 en 6, hebben afgelegd, of met de zoodanigen gelijk staan.
Artikel 4.
Het eerde natuurkundig examen betreft:
a.  de natuurkunde;
b.  de scheikunde;
e. de plantkunde.
Tot het afleggen van dit examen zijn alleen bevoegd zij:
1°. die blijkens een getuigschrift, afgegeven door curatoren
van een gymnasium met zesjarigen cursus, het overgangs-
examen van de vierde naar de vijfde klasse van dat gymnasium
of het toelatingsexamen tot laatstgenoemde klasse met goed ge-
volg hebben afgelegd, of blijkens gelijksoortig getuigschrift, af-
-ocr page 107-
99
gegeven door curatoren van een pro-gymnasium, de lessen in
de hoogste klasse van dat pro-gymnasium ten einde toe met
vrucht gevolgd hebben;
2°. die in het bezit zijn van het getuigschrift, verkregen door
het met goed gevolg afleggen van het eindexamen voor de hoogere
burgerscholen met vijfjarigen cursus, bedoeld in art. 57, of van het
examen A, bedoeld in art. 59 der wet van 2 Mei 1863 (Staaü-
blad
n°. 50), houdende regeling van het middelbaar onderwijs;
3°. die op de wijze, door Ons bij algemeenen maatregel van
inwendig bestuur te bepalen, voldoende bewijzen hebben ge-
leverd, dat zij tot de beoefening der natuurkundige weten-
schappen genoegzaam voorbereid zijn.
Artikel 5.
Het tweede natuurkundia examen betreft:
a.  de ontleedkunde;
b.  de physiologie en weefselleer;
c.  de algemeene ziektekunde;
d.  de pharmakognosie.
Artikel 6.
Het theoretisch geneeskundig examen betreft:
a.  de ziektekundige ontleedkunde;
b.  de pharmakodynamie;
c.  de bijzondere pathologie en therapie;
d.  de gezondheidsleer;
e.  de theoretische heelkunde;
ƒ. de theoretische verloskunde.
Artikel 7.
Bevoegd tot het afnemen der examens, in artt. 4, 5 en 6 be-
doeld, en tot het uitreiken van het getuigschrift aan hen, die
zoodanig examen met goed gevolg hebben afgelegd, zijn:
-ocr page 108-
ioo
a.   wat betreft het examen van art. A, de faculteiten der
\\vis- en natuurkunde aan de Nederlandsche universiteiten;
b.   wat betreft de examens van artt. 5 en 6, de faculteiten
der geneeskunde aan die universiteiten.
Voor het afleggen van elk dezer examens wordt in handen
van den voorzitter der faculteit, welke het examen afneemt, eene
som van vijftig gulden betaald.
In geval van afwijzing wordt voor de eerste herhaling van
een examen geene betaling gevorderd.
De opbrengst der gestorte gelden strekt tot presentiegeld voor
de leden der faculteit, door wie het examen wordt afgenomen.
Artikel 8.
De titel van tandmeester verleent de bevoegdheid tot het uit-
oefenen der tandheelkunst, waaronder verstaan wordt de plaat-
selijke behandeling van ziekten der tanden, der tandkassen en
van het tandvleesch.
Die titel wordt verkregen door het met goed gevolg afleggen
van een praktisch examen, waarbij voldoende bewijzen ge-
vorderd worden van praktische kennis van de operative tand-
heelkunde en van het inzetten van kunsttanden en gebitten.
Artikel 9.
Bevoegd tot het afleggen van het praktisch examen als tand-
meester zijn alleen zij, die met goed gevolg het theoretisch
examen in de tandheelkunde hebben afgelegd.
Dat examen betreft:
a.   de ontleedkunde van de tanden, de tandkassen en het
tandvleesch;
b.  de physiologie dezer deelen;
c.  de gezondheids-, ziekte* en geneesleer dezer deelen, daar-
onder begrepen de onderkenning der ziekten van de tanden, de
tandkassen en het tandvleesch, waarvan de oorzaak algemeen is
of in andere deelen zetelt;
d.  de geneesmiddelleer en de recepteerkunde, voor zooveel
-ocr page 109-
101
noodig tot het voorschrijven van de plaatselijke geneesmiddelen
bij de ziekten der genoemde deelen.
Van het examen in de vakken, onder letters sen 5 vermeld,
zijn vrijgesteld zij:
1°. die met goed gevolg aan eene Nederlandsche universiteit
het examen naast voorgaande aan dat ter verkrijging van den
doctoralen graad in de faculteit der geneeskunde hebben afgelegd
of, voor zooveel de faculteit betreft, vermeld zijn in art. 119
der wet van 28 April 1876 (Staatsblad n°. 102), tot regeling
van het hooger onderwijs;
2°. die voldaan hebben aan het tweede natuurkundig examen,
bedoeld in art. 5, of met de zoodanigen gelijk staan.
Artikel 10.
Tot het afnemen van het theoretisch examen als tandmeester
en het uitreiken van het getuigschrift aan hen, die dat examen
met goed gevolg hebben afgelegd, zijn bevoegd de faculteiten
der geneeskunde aan de Nederlandsche universiteiten.
Voor het afleggen van dit examen wordt in handen van den
voorzitter der faculteit, die het examen afneemt, eene som van
vijf en twintig gulden betaald.
De twee laatste zinsneden van art. 7 zijn ten deze toepasselijk.
Artikel 11.
De titel van apotheker verleent de bevoegdheid tot uitoefening
der artsenij bereidkunst en wordt verkregen door het afleggen
van het praktisch apothekers-examen.
Bij het examen worden voldoende bewijzen van praktische
kennis gevorderd der artsenijbereidkunst en der scheikundige
analyse, zoo in de apotheek, als in het laboratorium.
Voor de toelating tot het examen moet worden overgelegd de
verklaring van een hier te lande bevoegd apotheker, dat de
candidaat gedurende minstens twee jaren de uitoefening der
artsenijbereidkunst onder de leiding van zulk een bevoegde ge-
volgd heeft.
                                                        «
-ocr page 110-
102
Artikel 12.
Bevoegd tot het afleggen van het praktisch apothekers-examen
zijn alleen zij:
a. die bedoeld zijn in art. 96 der wet van 28 April 1876
{Staatsblad n°. 102), tot regeling van het hooger onderwijs, of
volgens hare bepalingen met de zoodanigen gelijk staan;
6. die het theoretisch apothekers-examen, in art. 13 bedoeld,
met goed gevolg hebben afgelegd.
Artikel 13.
Het theoretisch «jootftóm-examen betreft:
a.  de artsenijbereidkunde;
b.  de toxicologie;
c.  de analytische scheikunde.
Artikel 14.
Bevoegd tot het afnemen van het theoretisch apolhekers-
examen en tot het uitreiken van het getuigschrift aan hen, die
dat examen met goed gevolg hebben afgelegd, zijn de facul-
teiten der wis- en natuurkunde aan de Nederlandsche univer-
siteiten.
De drie laatste zinsneden van art. 7 zijn ten deze toepasselijk.
Artikel 15.
Bevoegd tot het afleggen van het theoretisch apothekers-
examen zijn alleen zij, die met goed gevolg het eerste natuur-
kundig examen hebben afgelegd, in art. 4 bedoeld, of met de
zoodanigen gelijk staan en bovendien bewijzen geleverd hebben
van kennis der beginselen van de natuurlijke geschiedenis van
dieren en delfstoffen.
Artikel 16.
De bevoegdheid tot het verleenen van verloskundigen raad
en bijstand als vroedvrouw wordt verkregen door het afleggen
van een theoretisch en praktisch examen in de verloskunde.
-ocr page 111-
108
Voor de toelating tot dit examen moet het bewijs worden
overgelegd, dat de candidaat als leerling"vroedvrouw, onder de
voorwaarden, door Ons bij algemeenen maatregel van inwendig
bestuur te bepalen, bij een geneeskundigen inspecteur is inge-
schreven en daarna minstens tien gewone verlossingen in tegen-
woordigheid van een bevoegd verloskundige hier te lande verrigt
heeft.
Artikel 17.
Als apothekers-bedienden met gelijke bevoegdheden en ver-
pligtingen, als volgens de bestaande wetten en wettelijke ver-
ordeningen die zijn des hulpapothekers, kunnen worden toege-
laten zij, die na volbragten achttienjarigen leeftijd met goed
gevolg een examen hebben afgelegd, waarbij genoegzame be-
wijzen gevorderd worden van kennis en geschiktheid, noodig
tot het gereed maken van recepten.
Artikel 18.
De examens, in art. 2, 8 en 11 bedoeld, worden kosteloos
afgenomen door commissiën, wier voorzitters, leden, leden-
plaatsvervangers en secretarissen jaarlijks door Ons benoemd
worden.
De voorzitters, leden, leden-plaatsvervangers en secretarissen
dier commissiën genieten reis- en verblijfkosten en presentiegeld,
door Ons te bepalen.
De examens worden in het openbaar gehouden, met uitzon-
dering van die aan het ziekbed, in het scheikundig laboratorium
en die in de verloskunde, welke alleen kunnen bijgewoond
worden met vergunning van den voorzitter der examinerende
commissie.
Artikel 19.
Aan ieder, die aan het examen voldaan heeft, wordt, nadat
h\\j in handen van den voorzitter der commissie eene som van
vijf en twintig gulden gestort heeft, een diploma uitgereikt.dat
hem het regt geeft om den titel te voeren;
a. in het geval van art. 2, van arts;
-ocr page 112-
104
b. in dat van art. 8, van tandmeester;
e. in dat van art. 11, van apotheker.
Artikel 20.
De examens, in artt. 16 en 11 bedoeld, worden kosteloos
afgenomen door commissiën, zamengesteld uit den geneeskun-
digen inspecteur of adjunct-inspecteur der provincie, waarin het
examen gehouden wordt, als voorzitter en twee deskundige leden,
door Onzen Minister, met de uitvoering dezer wet belast, te
benoemen.
De leden genieten reis- en verblijfkosten en presentiegeld,
door Ons te bepalen.
Aan de vroedvrouw of aan den apothekers-bediende, die aan
het examen voldaan heeft, wordt hiervan, na voorafgaande stor-
ting in handen van den voorzitter der oommissie van eene som
van vijf gulden, een getuigschrift uitgereikt.
Artikel 21.
Zij, die voldaan hebben bij het examen als arts, tandmeester,
apotheker, vroedvrouw of apothekers-bediende, leggen, voordat
zij als zoodanig worden toegelaten, in handen van den voorzitter
der examinerende commissie den volgenden eed (of belofte) af:
«Ik zweer (beloof), dat ik de genees-, heel- en verlos-
(tandheel", artsenijbereid-, verlos-)kunst volgens de daarop wet-
telijk vastgestelde bepalingen naar mijn beste weten en vermogen
zal uitoefenen en dat ik aan niemand zal openbaren wat in die
uitoefening als geheim mij is toevertrouwd of ter mijner kennis
is gekomen, tenzij mijne verklaring als getuige of deskundige
in regten gevorderd of ik anderszins tot het geven van mededeeling
door de wet verpligt worde.
Zoo waarlijk helpe mij God Almagtig! (Dat beloof ik.)»
Artikel 22.
Tot het afleggen der in het voorgaand artikel bedoelde exa-
mens wordt minstens tweemaal \'sjaars gelegenheid gegeven.
-ocr page 113-
105
Onze Minister, met de uitvoering dezer wet belast, bepaalt
de plaatsen waar en den tijd waarop de examineerende commissiën
bijeenkomen.
De door de candidaten gestorte gelden worden, na aftrek van
de kosten van vergadering der commissie, waaronder echter niet
medegerekend worden de reis- en verblijfkosten en vacatiegelden,
in \'s Rijks schatkist gestort.
Al hetgeen verder tot de regeling dier examens betrekking
heeft, wordt door Ons bij algemeenen maatregel van inwendig
bestuur vastgesteld.
Artikel 23.
Benoembaar tot militaire artsen zijn alleen zij, die volgens
de wet bevoegd zijn tot uitoefening der geneeskunst in haar
vollen omvang in het geheele Koningrijk; tot militaire apothekers
zij, die volgens de wet de bevoegdheid van apotheker hebben
verkregen.
Overgangsbepalingen.
Artikel 24.
Ieder, die op het tijdstip, waarop deze wet in werking treedt,
bevoegd is tot uitoefening van genees-, heel-, verlos-, tand-
heel- of artsenijbereidkunst of tot uitbreiding zijner bevoegdheid
door het afleggen van een aanvullingsexamen, behoudt die be-
voegdheid.
Ieder, die op bedoeld tijdstip door het afleggen van eenig
examen de bevoegdheid verkregen had tot het afleggen van een
ander examen of tot het genot van eenigerlei vrijstelling bij
dergelijk examen, behoudt die bevoegdheid met opzigt tot de
gelijksoortige examens, af te leggen volgens de wet.
Artikel 25.
Deze wet treedt in werking op een nader door Ons te bepalen
tijdstip.
Alsdan vervallen de wet van 1 Junij 1865 {Staatsblad n°. 59),
regelende de voorwaarden tot verkrijging der bevoegdheid van
-ocr page 114-
106
geneeskundige, apotheker, hulp-apotheker, leerling-apotheker en
vroedvrouw, gewijzigd bij de wet van 8 Julij 1874 (Staatsblad
n°. 97), en de artt. 1 tot 6 van de wet van 24 Junij 1876 (Staats-
blad
n°. 117), houdende regeling van de voorwaarden tot ver-
krijging der afzonderlijke bevoegdheid tot uitoefening der tand-
heelkunst en van de uitoefening dier kunst, en alle uit die
bepalingen voortgevloeide algemeene verordeningen.
Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden
geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten,
Collegien en Ambtenaren, wien zulks aangaat, aan de naauw»
keurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven te \'sGravenhage, den 25sten December 1878.
WILLEM.
Be Minister van Binnenlandsche Zaken.
KAPPETNE.
Uitgegeven den een en dertigsten December 1880.
Be Minister van Justitie,
H. J. SMIDT.
-ocr page 115-
107
TWAALFDE HOOFDSTUK.
Wet Tan den 28sten Augustus 1851 (Staatsblad no. 128),
tot regeling van de bevordering, het ontslag en het
op pensioen stellen der Militaire Officieren l>jj
de Landmagt, zooals die lnidt, na de
wijzigingen daarin gebragt bij de
Wet Tan den Uden] .1 uly 1855
(Staatsblad n°. 74).
Wij WILLEM III, bij de gratie Gods,
Koning der Nederlanden , Peins van
Oranje-Nassau , Groot-Hertog van Luxem-
burg, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten :
Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat ter uitvoering
van art. 58 der Grondwet, door de wet de regels moeten worden
bepaald, volgens welke de militaire officieren van de landmagt
zullen worden bevorderd, ontslagen of op pensioen gesteld;
Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met
gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en
verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
lste AFDEELTNG.
Van de bevordering.
Artikel 1.
In tijd van vrede moet de officier, om tot den rang van kapitein
te kunnen worden bevorderd, ten minste acht jaren in den rang
van luitenant (tweeden en eersten) hebben gediend. De kapitein
moet ten minste vier, en de majoor en de officier van iederen
hoogeren rang, ten minste twee jaren, in zijnen rang hebben ge-
diend, alvorens tot bevordering in aanmerking te kunnen komen.
Tot bevordering in tijdvan oorlog wordt ten minste de helft van
den diensttijd, in het lste lid van dit artikel bepaald, vereischt.
Deze bepaling geldt ook voor zoodanige militaire personen,
-ocr page 116-
108
wier betrekkingen uit hoofde van den aard hunner diensten, bij
de militaire administratie, en.bij de geneeskundige dienst door
Ons aan officiers-rangen zijn gelijk gesteld. (1)
Artikel 2.
De bepaling van art. 1 is niet toepasselijk op de Vorsten uit
Ons Huis.
Artikel 3.
Van de bepaling van het 2de lid van art. 1 kan door Ons
worden afgeweken.
1°. tot belooning van een schitterend wapenfeit, of uitstekende
militaire daad, zullende echter zoodanige bevordering in min-
dering worden gebragt van de hierna te vermelden bevordering
bij keuze;
2°. bijaldien de verliezen, voor den vijand ondergaan, het
onmogelijk maken, om op eene andere wijze in de aanvulling
der opengevallen plaatsen te voorzien.
In de besluiten krachtens dit artikel genomen, moet dereden
der benoeming uitdrukkelijk worden vermeld. (2)
Artikel 4.
Oe bevorderingen geschieden over ieder wapen afzonderlijk,
doch over elk geheel wapen.
Van deze laatste bepaling kan alleen worden afgeweken ten
behoeve van troepen-afdeelingen, * welke voor krijgsverrigtingen
buiten het Rijk in Europa worden gezonden, of wel in eene
vesting, buiten gemeenschap met het leger zijn.
Artikel 5.
Bij de bevordering van den 2den luitenant tot lsten en van
dezen tot kapitein, wordt vijf zesde der "openvallende plaatsen
(1)  Het in dit artikel bepaalde is niet meer van toepassing:
op het personeel van de geneeskundige dienst.
(2)  Zie het gestelde bij artikel 1.
-ocr page 117-
109
vervuld door zoodanige officieren, die de oudsten in rang zijn,
en die, bij een onberispelijk gedrag genoegzamen dienstijver, en
de vereischte kunde en bekwaamheid voor den hoogeren rang
bezitten.
Het overige een zesde kan door Ons worden aangevuld, bij
keuze uit zoodanige officieren, die boven anderen uitmunten, door
bijzondere talenten, kennis, geschiktheid en aanleg, door meerdere
beoefening der tot hun vak betrekking hebbende wetenschappen,
door aanhoudend loffelijk gedrag en dienstijver, door verdienste-
lijke verrigtingen, en waarvan men , ten gevolge van de opvolgende
rapporten, de verzekering heeft, dat zij bijzondere geschiktheid
bezitten, om in hoogere rangen nuttige diensten te kunnen be-
wijzen.
Artikel 6.
De bevordering tot de rangen boven dien van kapitein geschiedt
door Ons uit de meest geschikte officieren van den naastvoor-
gaanden rang.
Artikel 7.
Bij de oorspronkelijke benoeming tot 2den luitenant wordt bij
gelijke dagteekening van de benoeming, de rangschikking door
Ons bepaald.
De ouderdom in rang voor de bevordering rekent van de dag-
teekening van het besluit der benoeming, en, bij gelijke dag-
teekening, naar de rangschikking der officieren in hunnen vorigen
graad.
Artikel 8.
Aan officieren in werkelijke dienst worden geene rangen ge\'
geven, hooger dan die, verbonden aan de betrekkingen welke
zij waarnemen. (1)
Artikel 9.
De officieren, die op non-activiteit zijn gesteld, doordien zij leden
der Staten-Generaal zijn, behouden aanspraak op bevordering.
(1) Zie het gestelde bij artikel 1.
-ocr page 118-
iio
Artikel 10.
Almede behouden aanspraak op bevordering de officieren, die
op non-activiteit zijn gesteld ten gevolge van het terugkeeren
uit krijgsgevangenschap, van het geheel of gedeeltelijk ontbinden
van korpsen of van het opheffen van betrekkingen, alsmede
wegens tijdelijke ongesteldheid.
Artikel 11.
De officieren, die om eenige andere redenen, als in het voor-
gaand artikel zijn vermeld, op non-activiteit worden gesteld,
verliezen hunne aanspraak op bevordering, in zooverre namelijk,
dat de tijd, gedurende welken zij non-actief zijn geweest, wordt
afgetrokken van dien, welke den ouderdom van hunnen rang
bepaalt, wanneer zij weder in werkelijke dienst worden gesteld.
Artikel 12.
De tijd, gedurende welken een officier diensten verrigt, welke
niet tot het ressort van het Departement van Oorlog behooren,
wordt insgelijks afgetrokken van zijnen ouderdom in rang.
Deze bepaling is niet van toepassing op officieren:
1°. die bij de schutterijen of eenige andere korpsen, tijdelijk
worden gedetacheerd om dienst te doen;
2°. die met eenige diplomatieke zending of andere commissiën
worden belast;
3°. die, op Onze magtiging, zich tijdelijk in vreemde militaire
dienst bevinden.
Artikel 13.
De krijgsgevangen officieren behouden hunne aanspraak op
bevordering bij ouderdom in rang, met dien verstande evenwel,
dat zij alleen den rang kunnen bekomen, welke onmiddellijk
staat boven dien, welken zij bekleeden, op het oogenblik dat
zij krijgsgevangen werden gemaakt.
Artikel 14.
De voorschreven bepalingen zijn van toepassing op alle officieren
-ocr page 119-
lil
van het leger, voor zooverre daarvan in de volgende artikelen
niet gedeeltelijk of geheel wordt afgeweken ten aanzien van den
generalen-, provincialen- en plaatselijken staf, het wapen der
marechaussee, de magazijnmeesters der artillerie, het korps officieren
van de militaire administratie, en het personeel der geneeskundige
dienst bij de landmagt.
Artikel 15.
Wij behouden Ons voor, om, bij den generalen staf en bij
het wapen der marechaussee, ter vervulling van openvallende
plaatsen, in de onderscheidene rangen, zoodanige officieren van
andere korpsen over te plaatsen, welke voor die speciale diensten
eene bijzondere geschiktheid bezitten; terwijl daarentegen ook
officieren van den generalen staf en van het wapen der marechaussee
bij de verschillende korpsen van het leger kunnen worden geplaatst.
Artikel 16.
In de openvallende plaatsen bij den provincialen- en plaatse-
lijken staf, van magazijnmeesters der artillerie, officier zijnde,
van administrateurs van kleeding en wapening en van directeurs
der militaire hospitalen, wordt, zonder de bevordering daarbij
uit te sluiten, in den regel voorzien door overplaatsing van
officieren uit het leger
Artikel 17.
Onverminderd de bepalingen, voorkomende in art. 8, kunnen
de officieren van den provincialen- en plaatselijken staf, benevens
de magazijnmeesters der artillerie, officier zijnde, de administrateurs
van kleeding en wapening en de directeurs der militaire hospi-
talen, tot eene rangsverhooging in aanmerking worden gebragt,
wanneer de met hen naar ouderdom in rang gelijkstaande officier
van het wapen, waaruit zij herkomstig zijn, volgens ouderdom
in rang tot eenen hoogeren rang mogt zijn bevorderd, en wel
tot en met dien, welke voor de organisatie van gemelde staven,
of van de magazijnmeesters, of van de administrateurs van klee-
ding en wapening, of van de directeurs der militaire hospitalen,
is aangenomen.
-ocr page 120-
112
Artikel 18.
In de vervulling der openvallende plaatsen bij het korps mili-
taire intendanten wordt, behalve door bevordering,, ook voorzien
door overplaatsing van officieren, behoorende tot het verder
personeel van de militaire administratie, en, in enkele gevallen,
door officieren van andere korpsen; omgekeerd kunnen leden
van het korps militaire intendanten bij het verder personeel der
militaire administratie overgaan.
Artikel 19.
Een officier van gezondheid van de 3de klasse, een apotheker
van de 3de klasse en een paarden-arts van de 3de klasse kan
tot den onmiddellijk opvolgenden rang niet worden bevorderd,
dan na vier jaren in eerstgemelden rang te hebben gediend.
Voor de bevordering tot officier van gezondheid der lste klasse,
tot apotheker van de lste klasse, en tot paardenarts van de
lste klasse, wordt, onverminderd de overige vereischten, mede
eene dienst van vier jaren in den onmiddellijk voorafgaanden
rang gevorderd.
Om van officier van gezondheid der lste klasse tot eenen
hoogeren rang te kunnen worden bevorderd, moet men ten minste
twee jaren in den naastvoorgaanden rang gediend hebben (1).
Artikel 20.
De bevorderingen van de officieren van gezondheid der 2de
en 3de klasse, van de apothekers der 2de en 3de klasse en van
de paarden-artsen der 2de en 3de klasse, geschieden ten minste
voor vijf zesden naar ouderdom van rang, voor zooveel zij namelijk
van de vereischte geschiktheid voor den hoogeren rang hebben doen
blijken bij een af te leggen examen, en ten hoogste voor een zesde
naar keuze, waartoe diegene wordt voorgedragen, die vooraf,
bij een vergelijkend examen, van meer dan gewone bekwaamheid
heeft doen blijken (1).
(1) Het in dit artikel bepaalde is vervallen.
-ocr page 121-
113
Artikel 21.
Bijaldien eenig officier van gezondheid, apotheker of paarden-
arts, bij ouderdom in rang tot bevordering in aanmerking komende:
a.  van het afleggen van het voorschreven examen afziet;
b.  op het tijdstip dat het examen plaats heeft, ter zake van
dienstverrigtingen, of van ziekte, welke echter altijd blijken
moet uit eene door eene door militaire geneeskundigen afgegeven
verklaring, buiten de mogelijkheid is daaraan deel te nemen,of
c.  aan de vereischten van dat examen niet mogt hebben voldaan ,
worden, voor zooveel noodig, de op hem in ouderdom van rang
volgende officieren van gezondheid, apothekers of paarden-artsen
tot het afleggen van het examen opgeroepen.
Wanneer de officier van gezondheid, apotheker of paardenarts.
in het geval b bedoeld, daarna het eerstvolgend examen, aan
hetwelk hij deel kan nemen, bijwoont en aan de vereischten
van het examen voldoet, neemt hij bij zijne bevordering rang
boven degenen, die, sedert het bij b gemeld tijdstip, jonger in
rang dan hij, hem in bevordering waren voorbijgegaan. (1)
Artikel 22.
De bevordering tot eenen hoogeren rang, dan dien van officier
van gezondheid der 1ste klasse, geschiedt door Ons bij keuze,
uit de kundigste en meest geschikte officieren van gezondheid
van de onmiddellijk voorafgaande rangen. (1)
Artikel 23.
Op de officieren, uitmakende het geneeskundig personeel der
landmagt, zijn voorts van toepassing de artt. 3, 8, 9, 10, 11,
12 en 14 dezer wet. (1)
Artikel 24.
Wij behouden Ons voor, om, in sommige gevallen, officieren
van het leger in Oost- of West-Indië bij het leger hier te lande
(1) Zie het gestelde bij art. 19.
8
-ocr page 122-
114
over te plaatsen, op zoodanige voorwaarden, als Wij, naar den
aard der omstandigheden, welke zich zullen voordoen, gepast
zullen oordeelen, doch niet instandhouding altijd zooveel mogelijk
van de bepalingen dezer wet.
Artikel 25.
Transitoire bepalingen.
Onverminderd het bepaalde bij art. 7, wordt ten aanzien van
die officieren, aan welke krachtens besluit des Konings eene
andere rangschikking dan naar de dagteekening van het besluit
hunner benoeming in hunnen tegenwoordigen rang is aangewezen,
deze speciale rangschikking gehandhaafd.
Hde AFDEELING.
Van het ontslag.
Artikel 26.
Behalve in de gevallen reeds bij andere wetten vastgesteld,
wordt de rang van officier verloren:
1°. door ontslag uit de dienst;
2°. ten gevolge van het verlies van de hoedanigheid van
Nederlander.
Artikel 27.
Geen officier kan uit de dienst worden ontslagen, dan:
1°. eervol, op eigen aan Ons gedaan verzoek, hetwelk niet
kan worden afgewezen dan in tijden van oorlog, of op grond
van verpligtingen aan de benoeming verbonden, of andere ver-
bindtenissen deswege aangegaan;
2°. na eene regterlijke veroordeeling, welke, hoezeer het ver-
lies van den militairen rang niet uit haren aard ten gevolge
hebbende, nogtans heeft plaats gehad wegens eene handeling,
welke hem onwaardig maakt den rang van officier te bekleeden;
3°. wegens gedragingen of daden in het openbaar of wegens
openbare geschriften, waardoor de waardigheid van den officiers-
-ocr page 123-
115
rang, de eerbied voor den persoon des Konings, en de grond-
wettige instellingen of de krijgstucht bepaaldelijk worden aan-
gerand;
4°. wegens aanhoudend wangedrag;
5°. uithoofde van opzettelijke en herhaalde ongehoorzaamheid,
mishandelen van minderen, misbruik maken van gezag, inzon-
derheid wanneer door eene of andere dezer handelingen stellig
nadeel aan de dienst of aan personen is toegebragt;
6°. wegens verregaande nalatigheid in het vervullen der op-
gelegde pligten;
7°. wegens het aangaan van een huwelijk zonder Onze toe-
stemming.
Artikel 28.
Het ontslag, behalve op eigen verzoek en in het geval bij
punt 7 van het vorige artikel bedoeld, kan niet plaats hebben,
dan op advies van eenen raad van onderzoek.
Van het uitgebragte advies wordt door Ons niet afgeweken,
dan ten gunste van den officier, over wien het onderzoek heeft
plaats gehad.
Artikel 29.
De raad van onderzoek bestaat uit zeven leden, behoorende
tot de officieren in werkelijke dienst, en is zamengesteld in
verhouding tot den rang van den betrokken officier, in voege
als op de bij deze wet behoorende tabelle wordt aangewezen,
met dien verstande, dat onder deze zeven leden zich, zooveel
mogelijk, drie officieren van hetzelfde wapen of dienstvak en
drie van gelijken doch ouder in rang dan de beschuldigde,
bevinden.
Bij ontstentenis van een of meer officieren van gelijken doch
ouder in rang, wordt door officieren van den naasthoogeren
rang daarin voorzien.
De leden van het korps militaire intendanten en de officieren
van het personeel der geneeskundige dienst, zijn in de tabelle.
begrepen onder de graden waarmede zij zijn gelijkgesteld.
-ocr page 124-
116
Artikel 30.
De voorzitter en leden van den raad van onderzoek mogen
den officier, over wien zal worden geadviseerd, of dengenen van
wien de beschuldiging tegen hem is uitgegaan, niet in bloed-
verwantschap of zwagerschap bestaan, tot den zesden graad
ingesloten.
Elk in den raad benoemd officier, die vermeenen mogt redenen
te hebben om zich van het lidmaatschap van den raad te ont-
houden, moet zulks bepaald opgeven aan den persoon met de
zamenstelling van den raad belast, die de geldigheid dier redenen
beoordeelt, en, naar gelang daarvan, van de aanvaarding van
het lidmaatschap al dan niet vrijstelt.
De officier, over wien het onderzoek plaats grijpt, heeft het
regt, om eenmaal twee der benoemde officieren waartegen hij
bezwaren mogt hebben, Ie wraken, zonder de redenen daarvoor
op te geven.
Hij kan de zittingen van den raad bijwonen, en bij de be-
handeling van zijne zaak zich zelven verdedigen, of eenen anderen
officier met zijne verdediging belasten.
Alle wrakingen moeten geschieden, alvorens het verhoor van
den beschuldigde eenen aanvang heeft genomen.
Evenzoo moet de beschuldigde officier vóór dat tijdstip op-
geven, welk ander officier zijne verdediging op zich neemt; in
welk geval die officier bij de zittingen van den raad van onder-
zoek wordt toegelaten; terwijl, indien de beschuldigde of zijn
verdediger niet verschijnt, de raad van onderzoek, dienonver-
minderd, met de behandeling der zaak voortgaat.
Artikel 31.
Wanneer een officier, in werkelijke dienst of op nonactiviteit,
in de termen valt, om, hetzij ter zake van het omschrevene bij
§ 2, of wel uithoofde dat bezwaren tegen hem zijn ingebragt
wegens handelingen, vermeld bij gg 3, 4, 5 of 6 van art. 27
dezer wet, voor eenen raad van onderzoek te worden geroepen,
vaardigt, de Minister van Oorlog de vereischtc bevelen uit tot
het zamen8tellen van zoodanigen raad. Deze raad vergadert, zoo
-ocr page 125-
117
de beschuldigde een generaal of hoofd-officier is, te\'s Gravenhage ,
en ingeval hij eenen minderen rang bekleed, in de standplaats
van den territorialen kommandant, onder wien de garnizoens-
plaats of woonplaats van den betrokken officier ressorteert en
door wiens zorg de raad wordt bijeengeroepen.
Bij den last tot het zamenstellen van eenen raad van onder-
zoek, worden tevens, ter uitreiking aan den voorzitter van dien
raad, gevoegd:
a.  de berigten of andere bescheiden tot de zaak betrekkelijk;
b.  afschriften van de conduite-lij sten nopens den officier over
wien het onderzoek plaats heeft, voor zooverre die voorhan-
den zijn;
e. een staat van dienst betreffende dien. officier.
De sub a en b vermelde stukken worden door den territorialen
kommandant, in afschrift, aan den beschuldigden officier mede-
gedeeld.
Artikel 32.
Zoodra de territorialen kommandant last heeft ontvangen,
om eenen raad van onderzoek bijeen te roepen, doet hij eene
loting plaats hebben voor eiken rang afzonderlijk, en voor alle
officieren in werkelijke dienst, die zich in zijn territoriaal kom-
mandement in garnizoen bevinden, om door het lot te doen be-
slissen welke officieren dezen raad moeten zamenstellen; terwijl
bij dezelfde gelegenheid, almede door het lot, zeven officieren
van de bepaalde rangen moeten worden aangewezen, om, des
gevorderd, op te treden in de plaats der officieren die gewraakt
of om eenige andere reden in het bijwonen der zittingen ver-
hinderd mogten worden.
De loting geschiedt zooveel mogelijk in tegenwoordigheid van
alle officieren die in het garnizoen aanwezig zijn; moetende de
beschuldigde, des verkiezende, daarbij worden toegelaten.
Indien het leger zich te velde bevindt, wordt de raad van
onderzoek door den opperbevelhebber bijeengeroepen, in het
hoofdkwartier, of daar waar het hem het meest geschikt voor-
-ocr page 126-
118
komt, op gelijke wijze als dit voor den territorialen kommandant
is voorgeschreven; wordende het regelen der loting aan den
opperbevelhebber overgelaten, met dien verstande evenwel, dat
er voor eiken rang, waaruit de raad van onderzoek moet zijn
zamengesteld, zoo mogelijk liet vijfvoud aan de loting moet
deelnemen,
Wanneer de beschuldiging eenen hoofd- of opper-officier van
van het leger mogt gelden, heeft er, onder de onmiddellijke
leiding van den Minister van Oorlog en in tegenwoordigheid zoo-
veel mogelijk van al de hoofd- en opper-officieren in de residentie
gestationeerd, tot het zamenstellen van den raad van onderzoek,
onder al de hoofd- en opper-officieren van het leger eene loting
plaats, naar de regels en in den geest van hetgeen hiervoren is
vastgesteld.
Artikel 33.
De voorzitter van den raad van onderzoek belast een der
leden met de werkzaamheden van secretaris.
Artikel 34.
Zoodra de raad van onderzoek zitting heeft genomen, wordt
overgegaan:
1°. om de aangeduide handeling te onderzoeken, den beschul-
digde te ondervragen en te hooren;
2°. om de getuigen te hooren, welke de raad noodig mogt
oordeelen voor zich te doen komen, hetzij ten gevolge van aan-
wijzingen van de zijde des beschuldigden of anderzins;
3°. om alle inlichtingen in te winnen, welke de juiste beoor-
deeling der zaak kunnen bevorderen;
4°. Om de verdediging van den beschuldigde, voorgedragen
door hem of door den officier dien hij daarmede belast heeft,
aan te hooren.
De officier, met de werkzaamheden van secretaris belast, houdt
naauwkeurig aanteekening van de verhooren en van hetgeen
verder in de zittingen wordt verhandeld; welke aanteekening,
na door den raad te zijn goedgekeurd, door den voorzitter en
secretaris wordt onderteekend.
-ocr page 127-
119
De zittingen van den raad kunnen door de officieren, die
zulks mogten verlangen, worden bijgewoond.
Artikel 35.
Nadat de raad van onderzoek de zaak betreffende den be-
schuldigden officier in haren geheelen omvang heeft onderzocht,
gaat hij over tot het uitbrengen van een advies.
De voorzitter legt aan den raad de volgende vraag voor:
Is de aangeklaagde schuldig aan hetgeen hem ten laste
wordt gelegd?
Indien de beslissing daarop bevestigend is, stelt hij de
tweede vraag:
Moet de beschuldigde diensvolgens uit de dienst worden
ontslagen ?
Terwijl, bij de toestemmende beantwoording dezer vraag, nog
de vraag wordt gedaan:
Zijn er verzachtende omstandigheden aanwezig?
Het advies wordt uitgebragt bij stemming met ongeteekende,
digtgevouwen briefjes, bevattende enkel de woorden ja of neen,
in eene bus gestoken.
Artikel 36.
Onmiddellijk na elke stemming worden de briefjes, na door
den voorzitter te zijn geopend, eerst door hem en daarna door
een der andere leden van den raad, overluid opgelezen; terwijl
vervolgens van de bevinding door den secretaris proces-verbaal
wordt opgemaakt, waarna de stembriefjes door den voorzitter
dadelijk worden vernietigd. Het proces-verbaal wordt, na door
den voorzitter en de leden te zijn geteekend, met de verdere
bescheiden, door tusschenkomst van den territorialen komman-
dant of van den bevelhebber van het leger te velde, met de
zamenstelling van den raad belast geweest, aan den Minister
-ocr page 128-
15*0
van Oorlog opgezonden, terwijl een afschrift van dat proces-
verbaal door genoemde autoriteiten, of wel door den Minister
van Oorlog, aan den beschuldigden officier wordt uitgereikt.
Artikel 31
Bijaldien de raad van onderzoek zich voor het ontslag uit de
dienst heeft verklaard, doet de Minister van Oorlog van het
plaats gehad hebbende aan Ons verslag, met bijvoeging van
zoodanige voorstellen, als de aard der zaak medebrengt, zooveel
noodig in verband met de bepaling van art. 24 der wet regelende
de pensioenen van de militaire officieren der landmagt.
nide AFDEELING.
Van liet op non-activiteit stellen.
Artikel 38.
Een officier kan niet op non-activiteit worden gesteld, dan om
een der volgende redenen:
1°. bij het aanvaarden van het lidmaatschap van een der
beide Kamers der Staten-Generaal;
2° wanneer er officieren overcompleet geraken, door de op-
heffing der betrekking, of door de geheele of gedeeltelijke ont-
binding van het korps, waartoe zij behooren;
3°. bij terugkomst uit krijgsgevangenschap, wanneer er geene
vacature in zijnen rang bestaan;
4°. bij tijdelijke ongesteldheid, welke hem ongeschikt maakt
om dienst te doen, moetende die ongesteldheid blijken uit eene
door een militair geneeskundige afgegeven verklaring;
5°. op verzoek, met of zonder bezwaar der schatkist.
Artikel 39.
Het tractement van non-activiteit bedraagt voor de officieren,
bedoeld sub 2 van het voorgaand artikel, twee derden van het
activiteits-tractement, vastgesteld voor de officieren der infanterie,
en voor de overigen, wat de eerste en tweede luitenants betreft,
-ocr page 129-
12J
twee derden, en voor de kapiteins en officieren van hoogeren
rang de helft van dat activiteits-tractement; met dien verstande,
dat bij de berekening van het non-activiteits-tractement van
kapitein het activiteits-tractement van de 1ste klasse tot maatstaf
zal worden genomen.
Artikel 40.
De officieren op non-activiteit blijven, met uitzondering nogthans
van hen, die als leden van de Staten-Generaal optreden, onder-
worpen aan de militaire regtsmagt, en mogen het grondgebied
van den Staat, zonder Onze toestemming, niet verlaten.
Artikel 41.
De Minister van Oorlog roept weder tot de active dienst op,
de officieren vermeld sub 2 en 3 van art. 38 dezer wet, naar
gelang dat er plaatsen in hunnen rang, bij het wapen waartoe
zij behooren, openvallen, en die bedoeld sub 4 en 5 van het-
zelfde artikel, wanneer de reden, waarom zij op non-activiteit
zijn gebragt, zal opgehouden hebben te bestaan, en de gelegen-
heid tevens aanwezig is, om hen in eene openstaande plaats van
hunnen rang te doen invallen.
IVde AFDEELING.
Van het op pensioen stellen.
Artikel 42.
Officieren en personen, in betrekkingen geplaatst welke gelijk
zijn gesteld met officiers-rangen:
1°. worden door Ons op pensioen gesteld, op aanvrage van
den belanghebbende, in de gevallen:
a.  van langdurige, dat is veertigjarige dienst met vyf-en-vyftig-
jarigen ouderdom;
b.   van verwonding of verminking in den strijd bekomen of ver-
oorzaakt door gevorderde of bevolene militaire diensten; als
-ocr page 130-
122
ook ter zake van ziels- of ligchaamsgebreken, welke het ge-
volg zijn van omstandigheden, verrigtingen en vermoeije-
nissen aan de uitoefening van de militaire dienst verbonden,
voor zoover die verwonding, verminking, ziels- of ligchaams-
gebreken
den belanghebbende tot de verdere waarneming van
de militaire dienst voor altijd ongeschikt maken;
in welke beide gevallen de officier het regt op pensioen kan
doen gelden;
2°. kunnen door Ons, zonder dat door den belanghebbende de
aanvrage is gedaan, op pensioen worden gesteld, in de gevallen:
a. van langdurige, dat is veertigjarige dienst, al of niet gepaard
gaande met vijf-en-vijftig-jarigen ouderdom;
-b. van vijf-en-vijftig-jarigen onderdo», ofschoon geen veertig jaren
dienst
hebbende;
c.   van verwonding of verminking in den strijd, bekomen of ver-
oorzaakt door gevorderde of bevolene militaire diensten;
als ook ter zake van ziels- of ligchaamsgebreken, welke het
gevolg zijn van omstandigheden, verrigtingen en vermoeije-
nissen aan de uitoefeningen van de militaire dienst ver-
bonden, voor zooverre die verwonding, verminking, ziels- of
ligchaamsgebreken den belanghebbende tot de verdere waar-
neming van de militaire dienst voor altijd ongeschikt maken;
d.  van geheele ongeschiktheid voor den stand van officier,
door het verlies van die vermogens van geest enligchaam,
welke daarvoor gevorderd worden, na minstens dertig jaren
dienst,
en niet vallende in de termen van litt. c en e;
e.   van verwonding, verminking, ziels- of ligchaamsgebreken, hoezeer
niet ontstaan in den strijd, of veroorzaakt door omstandig-
heden, verrigtingen en vermoeijenissen aan de militaire dienst
verbonden, maar ook niet het gevolg van eigene moedwillige
handelingen of van ongeregeld gedrag, voor zoover die
verwonding, verminking, ziels- of ligchaamsgebreken den belang-
hebbende tot de verdere waarneming van de militaire dienst
-ocr page 131-
123
voor altijd ongeschikt maken, en hij minstens twintig jaren
dienst telt.
Bij minderen diensttijd dan van tiointig jaren, doch voor zooveel
overigens dezelfde bepalingen als bij litt. e zijn vermeld, op den
belanghebbende van toepassing zijn, wordt hij door ons tijdelijk
op pensioen gesteld.
Artikel 43.
Wij behouden Ons voor de gepensioneerde officieren in tijden
van oorlog of gevaar op te roepen, om, na daartoe geschikt te
zijn bevonden, weder in dienst gesteld te worden.
Het pensioen van den officier die, zonder geldige redenen, ter
beoordeeling van den Minister van Oorlog, aan die oproeping
niet voldoet, of zich aan de wederindienststelling onttrekt, wordt,
op diens uitspraak, tijdelijk geschorst.
Deze schorsing neemt aanvang met den dag, waarop de be-
trokken officier zijne weigering heeft doen kennen en eindigt met
dien, waarop de gepensioneerde officieren, die aan gemelde op-
roeping hebben voldaan, bij algemeenen maatregel, van hunne ver-
pligting tot de dienst worden ontslagen.
Artikel 44.
De officier, die reeds op pensioen was gesteld en op nieuw bij
de landmagt in dienst is getreden, wordt, bij het weder verlaten
van de dienst, door Ons op nieuw op pensioen gesteld.
Artikel 45.
De tegenwoordige wet wordt in werking gebragt te rekenen
van den lsten October 1851.
Met dat tijdstip zijn alle vroegere reglementen of bepalingen,
regelende het bevorderen, ontslaan en op pensioen stellen van
militaire officieren der landmagt, buiten werking gesteld.
Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden ge-
plaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten,
-ocr page 132-
124
Collegiën en Ambtenaren, wien zulks aangaat, aan de naauw-
keurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven te \'s Gravenhage, den 28sten Augustus 1851.
WILLEM.
De Minister van Oorlog,
Van Spengler.
Uitgegeven den twaalfden, September 1851.
Be Staatsraad, Directeur van het Kabinet des Konings,
A. G. A. VAN RA.PPARD.
-ocr page 133-
125
TABEL, aanwijzende de samenstelling van de Raden
van onderzoek, in verhouding tot den rang van den
beschuldigden officier.
\'\' 1 Luitenant-kolonel, voorzitter,
\\ 1 Majoor,
i 1 Kapitein,
I 1 lste Luitenant,
[ 3 2de Luitenants.
1 Luitenant-kolonel, voorzitter,
1  Majoor,
2  Kapiteins,
3  lste Luitenants.
1 Kolonel, voorzitter,
1  Luitenant-kolonel,
2  Majoors,
3  Kapiteins.
1 Generaal-majoor, voorzitter,
1   Kolonel,
2  Luitenant-kolonels,
3  Majoors.
1 Generaal-majoor, voorzitter,
2de Luitenant
lste Luitenant
Kapitein.
Majoor.
Luitenant-kolonel.
3 Kolonels.
I 3 Luitenant-kolonels.
| 1 Luitenant-generaal, voorzitter,
Kolonel..........| 3 Generaal-majoors,
3 Kolonels.
\'M
Generaal-majoor of Lutenant-generaal.
7 Generaals, de oudste voorzitter.
Bij ontstentenis van Generaals in active dienst, wordt de Raad
van onderzoek voltallig gemaakt door opper-officieren op non-
activiteit, of, des noods, door gepensionneerde Generaals.
-ocr page 134-
126
DERTIENDE HOOFDSTUK.
Wet Tan den 2Ssten .lnlij 1850, ter uitvoering van art. 7
der Grondwet.
Wij WILLEM III, bij de gratie Gods,
(N°. 44). Koning der Nederlanden , Prins van
Oranje-Nassau , Groot-Hertog van Luxem-
burg, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te
weten:
Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat er noodzake-
lijkheid bestaat, om, met het oog op de artt. 5 en 6 derGrond-
wet, uitvoering te geven aan het 1ste lid van art. 7 dier wet,
alsmede om door de wet te doen verklaren, wie als ingezetenen
te beschouwen zijn, en dat het wenschelijk is bij de wet de
algerneene voorwaarden en vormen vast te stellen, naar welke
de hoedanigheid van Nederlander bij wege van naturalisatie in
ieder bijzonder geval zal kunnen worden aangevraagd en verleend:
Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord en met
gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en
verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Artikel 1.
Nederlanders, ten aanzien van het genot van burgerschaps-
regten, zijn:
1°. die geboren zijn uit ouders binnen het Rijk in Europa
gevestigd;
2°. die, binnen het Rijk in Europa uit aldaar niet gevestigde
ouders geboren, binnen het jaar, nadat zij den vollen ouderdom
van 23 jaren hebben bereikt, hun voornemen om daar te blijven
wonen aan het bestuur hunner woonplaats hebben verklaard.
-ocr page 135-
127
Zij echter welke dien ouderdom bij de afkondiging dezer wet
reeds hebben bereikt, kunnen die verklaring nog gedurende het
jaar na die afkondiging doen.
3°. die genaturaliseerd zijn;
A°. die van de in de voorgaande nummers genoemden afstam-
men, ten ware de geboorte op een tijdstip mogt hebben plaats
gehad, waarop de ouders in een der termen van art. 9 waren
vervallen.
Artikel 2.
Natuurlijke, door eenen Nederlandschen vader erkende, kin-
deren ;
natuurlijke, door den vader niet erkende kinderen eener Ne-
derlandsche vrouw;
vondelingen binnen het Rijk in Europa, die aldaar verbleven
zijn tot aan den vollen ouderdom van 23 jaren;
zijn met hunne afstammelingen, overeenkomstig de bepaling
van n°. & van het voorgaand artikel, eveneens Nederlanders.
Artikel 3.
Gevestigd of ingezetenen zijn, die binnen het Rijk in Europa
hebben gewoond:
1°. gedurende de drie laatste jaren;
2°. gedurende achttien maanden na aan het bestuur hunner
woonplaats het voornemen tot vestiging te hebben verklaard.
Nederlanders zijn gevestigd of ingezetenen, die gedurende de
laatste achttien maanden hunne woonplaats binnen het Rijk in
Europa hebben gehad.
Nederlanders, die ter zake van \'s Lands dienst in een vreemd
land wonen, worden voortdurend als ingezetenen beschouwd.
De bepalingen van ingezetenschap, in bijzondere wetten voor-
komende, gelden alleen voor zooveel betreft de onderwerpen,
in die wetten behandeld.
-ocr page 136-
128
Artikel 4.
Zij op wier staat van Nederlander de afscheiding der voor-
malige Nederlandsche provinciën, welke thans het Koningrijk
België uitmaken, van invloed heeft kunnen zijn, doch die tijdens
de bekrachtiging der tractaten van den 19den April 1839 (Staats-
blad
n°. 26), binnen het Rijk in Europa of in de koloniën of
bezittingen van het Rijk in andere werelddeelen, hunne woon-
plaats hadden, of er zich binnen twee jaren na dat tijdstip hebben
nedergezet, en sedert hunne woonplaats hebben gehouden, of
tijdens zij die woonplaats hadden, overleden zijn, zijn Neder-
landers, of worden gerekend, die hoedanigheid tot aan hunnen
dood te hebben bezeten.
Artikel 5.
De vereischten om te kunnen worden genaturaliseerd, zijn:
I.  de volle ouderdom van drie en twintig jaren;
II.   een gevestigd verblijf in het Rijk in Europa, of in de
koloniën of bezittingen van het Rijk in andere werelddeelen ge-
durende zes achtereenvolgende jaren, met het verklaard voor-
nemen er gevestigd te blijven.
Artikel 6.
Bij het in te dienen verzoekschrift om naturalisatie worden ge-
voegd:
a.   de geboorte-acte van den verzoeker, of zoodanige andere
acte, welke volgens bet regt van het land, waartoe hij behoort,
daarvoor in de plaats treedt;
b.  het bewijs van het gevorderd zesjarig verblijf;
c.  een bewijs, afgegeven door het bestuur van de plaats bin-
nen welke de verzoeker gevestigd is, der door dezen voor het-
zelve afgelegde verklaring, dat hij voornemens is in het Rijk in
Europa, of in de koloniën of bezittingen van het Rijk in andere
werelddeelen gevestigd te blijven.
-ocr page 137-
129
Artikel 7.
De naturalisatie kan mede verleend worden ter belooning van
uitstekende diensten, aan het Rijk in Europa of deszelfs koloniën
of bezittingen in andere werelddcelen bewezen, of om andere
overwegende redenen van staatsbelang.
De artt. 5 en 6 zijn daarbij niet van toepassing.
Artikel 8.
Aan ieder, die door de wet genaturaliseerd is, zullen door
Ons brieven van naturalisatie worden uitgereikt.
Artikel 9.
Het genot der rcgten, door de naturalisatie verkregen, vangt
aan zoodra de wet, waarbij zij verleend is, van verbindende
kracht is geworden, en de genaturaliseerde aan het bestuur
zijner woonplaats de geregistreerde brieven van naturalisatie
vertoond, en de verklaring heeft afgelegd , dat hij de naturali-
satie aanneemt.
Indien, in het geval van art. 7, de genaturaliseerde buiten
\'s lands woont, geschiedt de aanneming bij verklaring aan den
Minister van Buitenlandsche Zaken. Bij die verklaring moet een
afschrift van de geregistreerde brieven van naturalisatie over-
gelegd worden.
Behalve in het geval van art. 7, vervalt de naturalisatie in-
dien de aanneming niet binnen zes maanden heeft plaats gehad,
nadat de wet, die haar verleend heeft, van verbindende kracht
is geworden.
Artikel 10.
De staat van Nederlander wordt verloren :
1°. door het aannemen van naturalisatie in een vreemd land;
2°. door.buiten Onze toestemming zich in vreemde krijgsdienst
9
-ocr page 138-
130
te begeven, of openbare bedieningen aan te nemen, welke door
eene vreemde regering zijn opgedragen;
3°. door een vijfjarig verblijf in een vreemd land, met het
kennelijk oogmerk om niet terug te keeren.
Het oogmerk om terug te keeren wordt geacht te bestaan bij
buitenlandsch verblijf in verband met inlandsche handels-inrig-
tingen.
Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden ge-
plaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten,
Collegien en Ambtenaren, wien zulks aangaat, aan de naauw-
keurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven op het Loo, den 28sten Julij 1850.
WILLEM.
Be Minister van Binnenlandsche Zaken,
THORBECKE.
Be Minister van Justitie,
N. v. UOSENTHAL.
Uitgegeven den negen en twintigaten Julij 1850.
Be Staatsraad, Directeur van het Kabinet des Konings,
s. F. l\'honoké. I. B.
-ocr page 139-
131
VEERTIENDE HOOFDSTUK.
Reglement op het geneeskundig onderzoek omtrent de
geschiktheid voor de dienst bij de Zee- en Landmagt.
Vastgesteld bij Kon. besluit van den 3en Maavt 1871 (Staatsblad n°. 9) en
gewijzigd bij Kon. besluit van den 7en April 1881 (Staatsblad n°. 47).
PERSONEEL EN MILITAIRE
zaken.                                \'s Gravenhage, den 30sten Maart 1871.
N°. 75 P.
DE MINISTEE VAN OORLOG ,
Ontvangen hebbende Zijner Majesteits besluit van den 3den
Maart 1871 {Staatsblad n°. 9), houdende vaststelling van het
reglement op het geneeskundig onderzoek omtrent de geschiktheid
voor de dienst bij de zee- en landmagt, en zulks met intrekking
van het reglement vastgesteld bij Koninklijk besluit van 25 Maart
1862 (Staatsblad no. 31);
Brengt voorschreven besluit met het daarbij behoorend reglc-
ment bij deze ter kennis van de verschillende militaire autoriteiten,
onder mededeeling, dat ter beschikking van den eerstaanwezenden
officier van gezondheid bij elk garnizoen en bij de Koninklijke
militaire akademie, alsmede van den eersten officier van gezond-
heid, belast met de leiding der studiën van de studenten voor
de militaire geneeskundige dienst, gesteld wordt:
1°. een exemplaar van het bovenbedoeld reglement met het
aanhangsel bevattende de proeven van letters , figuren en kleuren,
tot het onderzoek benoodigd;
2°. een letterbord met beweegbare regels en,
3°. eene kist met brillen van Paetz en Flohr, waarin ook de
i
bril van ^- positieven brandpuntsafstand, bedoeld in n .195
Dj
van het reglement.
Gelast, dat deze in het Recueil Militair worde geplaatst tot
algemeene kennisgeving.
A. ENG EL VA ABT.
-ocr page 140-
132
(Staatsblad n°. 9). BESLUIT van den 3den Maart 1871,
houdende vadstelling van het reglement op het geneeskundig
onderzoek omtrent de geschiktheid voor de dienst bij de zee-
en landmagt, en zulks met intrekking van het reglement,
vastgedeld bij Koninklijk besluit van
25 Maart 1862 (Staats-
blad n°. 34).
Wij WILLEM III, Lij de gratie Gods,
Koning der Nederlanden, Prins van
Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxem-
burg, enz., enz., enz.
Op de gemeenschappelijke voordragt van Onze Ministers van
Oorlog, van Marine en van Binnenlandsche Zaken, van 29 No-
vember 1870, n°. (50 P, van 5 December daaraanvolgende, n°. 47,
litt. B, en van 22 dier maand, n°. 122, 4de afdeeling;
Gezien Ons besluit van 25 Maart 1802 (Staatsblad n°. 34),
houdende vaststelling van een nieuw reglement op het genees-
kuudig onderzoek omtrent de geschiktheid voor de krijgsdienst
te land en te water;
Overwegende, dat het noodig is omtrent het voorschreven
onderzoek nadere voorschriften te geven;
Den Raad van State gehoord (advies van 24 Januarij 1871, n°. 37);
Gelet op het nader gemeenschappelijk rapport van Onze Ministers
van Oorlog, van Marine en van Binnenlandsche Zaken, van 24
Februarij 1871, n°. 41 P, van 25 daaraanvolgende, n°. 27,
litt. B, en van 27 dier maand, n°. 244, 4de afdeeling.
Hebben goedgevonden en verstaan:
1°. met intrekking van het reglement, vastgesteld bij Ons
besluit van 25 Maart 1862 (Staatsblad n°. 34), vast te stellen
het reglement op het geneeskundig onderzoek omtrent de ge-
schiktheid voor de krijgsdienst bij de zee- en landmagt, gelijk
het bij Ons tegenwoordig besluit is gevoegd;
2°. te bepalen, dat het thans vastgestelde reglement zal in
werking treden op 1 Mei 1871.
Ouze Ministers van Oorlog, van Marine en van Binnenlandsche
-ocr page 141-
133
Zaken zijn, ieder voor zoo veel hem betreft, belast met de
uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad en gelijktijdig
in de Staatscourant zal worden geplaatst.
\'s Gravenhage, den 3den Maart 1871.
WILLEM.
De Minister van Oorlog,
A. ENGELVAART.
De Minister van Marine,
BROCX
De Minister van Staat en van
Binnenlandsche Zaken,
THOBBECKE.
Uitgegeven den zes en ticintigsten Maart 1871.
De Minister van Justitie,
J. A. JOLLES.
REGLEMENT op het geneeskundig onderzoek omtrent de
geschiktheid voor de dienst bij de zee- en landmagt.
(Vastgesteld bij Koninklijk besluit van den 3den
Maart 1871 (Staatsblad n°. 9) en gewijzigd bij
Koninklijk besluit van den 7den April 1881
(Staatsblad n°. 47).
Artikel 1.
De geschiktheid voor de dienst bij de zee- en landmagt wordt
onderzocht en beoordeeld overeenkomstig dit reglement.
Artikel 2.
De ziekten of gebreken, in dit reglement vermeld, maken
ongeschikt voor de dienst bij de zee- of landmagt, behoudens
de in artt. 3, 4 en 8 van dit reglement omschreven uitzonderingen.
Artikel 3.
Lotelingen der nationale militie en militiepligtigcn, wier aan-
gifte ter inschrijving is verzuimd, van wie het moeijelijk terstond
-ocr page 142-
134
is te beslissen of en in welken graad er ziekten of gebreken bij
hen bestaan, kunnen voor de krijgsdienst geschikt verklaard en
na hunne inlijving tot nader onderzoek in eene maritieme of
militaire ziekeninrigting opgenomen worden.
Lotelingen en andere militiepligtigen, lijdende aan ziekten of
gebreken, waarvan de genezing binnen korten tijd mogelijk
wordt geacht, kunnen in eene maritieme of militaire zieken-
inrigting ter verpleging worden opgenomen.
Het beproeven der genezing moet binnen 4 maanden afgeloopen
zijn; heelkundige kunstbewerkingen zullen daarbij niet verrigt
mogen worden zonder toestemming van den belanghebbende.
Lotelingen en andere militiepligtigen kunnen voor de krijgs*
dienst geschikt verklaard worden met ziekten of gebreken, waar-
van geene verergering te verwachten is, en die geacht worden
zoo geringe misvorming of stoornis in de verrigtingen te ver-
oorzaken, dat de dienst, waarvoor die personen zijn bestemd,
in alle opzigten behoorlijk kan worden waargenomen.
Artikel 4.
Vrijwilligers voor de landmagt en voor de krijgsdienst in
\'s Rijks overzeesche bezittingen en koloniën, alsmede de vrij-
willigers voor de militie, kunnen worden aangenomen, wanneer
de ziekte of het gebrek van hem, die verlangt te worden toe-
gelaten, van zoo voorbijgaanden en onbeduidenden aard is, dat
aan de genezing binnen korten tijd niet kan worden getwijfeld.
Gelijke toelating kan geschieden ook bij de zecmagt, wanneer-
de ziekte of het gebrek ten volle valt in de termen der slot-
bepaling van art. 3 van dit reglement.
Artikel 5.
In de gevallen, vermeld in het voorgaand artikel, geschiedt
mededeeling van de toelating aan de maritieme of militaire
autoriteit in loco.
De ontdekte lipte ziekten, of gebreken worden in den engagement^
staat vermeld en in het stamboek aangeteekend.
-ocr page 143-
135
Artikel 6.
Op reeds vroeger gediend hebbende (gepasporteerde), of op vroeger
voor de dienst afgekeurde militairen, die sedert blijkbaar geheel
hersteld zijn, en vooral op nog dienende militaire personen bij de
zee- of landmagt, die eene nieuwe verbindtenis (reëngagement)
verlangen aan te gaan, moeten bij het geneeskundig onderzoek
de bepalingen van art. 3 worden toegepast.
Hunne ligte ziekten of gebreken worden in den engagementsstaat
vermeld en in het stamboek aangeteekend.
Artikel 7.
Ingelijfden bij de militie en vrijwilligers bij de zee- of land-
magt, die, ofschoon ongeschikt voor de dienst bij het wapen
waartoe zij behooren, echter in staat worden geoordeeld tot de
dienst bij een ander wapen, kunnen daarbij overgeplaatst worden.
Artikel 8.
Voor de krijgsdienst moeten ongeschikt verklaard worden
militaire personen van alle rangen, die ziekten of gebreken
hebben, in dit reglement vermeld, voor zooverre deze ongeneeslijk
zijn of de genezing daarvan vruchteloos is beproefd, en de
dienst daarmede niet meer naar behooren waargenomen kan
worden.
Indien het verrigten eener heelkundige kunstbewerking uitzigt
geeft op het terugkeeren der geschiktheid, maar de operatie
door den belanghebbende wordt geweigerd, verliest hij door die
weigering niets van zijne aanspraak op ontslag of pensioen.
Artikel 9.
In de verklaringen van ongeschiktheid tot verdere dienst
moeten naauwkeurig vermeld worden de aard, de oorzaak en
de tijd van het ontstaan der ziekten of gebreken, alsmede de
§ en het nummer, waaronder deze in het reglement omschreven zijn.
Omtrent de waardering van het ontstaan der gebreken zullen
de volgende bepalingen in acht genomen behooren te worden:
Buiten de dienst ontstaan zijn alle slepende gebreken, welke
binnen 12 maanden na de indiensttreding te voorschijn komen,
-ocr page 144-
136
zonder dat daarvoor eene bepaalde oorzaak door de dienst kan
worden aangetoond. Hiertoe behooren derhalve aan de waar-
neming ontsnapte en verzwegen ziekten, bijv. enuresis, epilepsie,
strictura urethrae, enz.
In doch niet door de dienst ontstaan zijn alle gebreken, ver-
kregen door eigen toedoen, tengevolge van dronkenschap, syphilis,
vechtpartijen (wanneer de persoon niet diensthalve daarbij tegen-
woordig moest zijnj, zelfverminking, poging tot zelfmoord of tot
het ontvlugten uit provoosten, kazernen , hospitalen, schepen, enz.
In en door de dienst ontstaan zijn die gebreken, welke het
gevolg zijn van bevolen militaire diensten , van klimaatsinvloeden,
of ook in het algemeen van de verrigtingen, omstandigheden
en vermoeienissen, aan de uitoefening der militaire dienst\'ver-
bonden; alsmede die, welke tijdens het in dienst zijn, buiten
schuld of opzet van den schepeling of militair, hem ongeschikt
maken voor de verdere uitoefening van de dienst.
In en door de dienst toegenomen zijn die gebreken, welke, van
ligteren aard zijnde, bij het in dienst treden bekend waren,
maar gedurende de dienst zoodanig verergerd zijn, dat nu af-
keuring moet geschieden, bijv. varicocele, kleine aderspatten,
scoliosis, enz. Bij het beoordeelen van den graad der geschikt-
lieid, om, na afkeuring voor de dienst, door handenarbeid in
het dagehjksch onderhoud te kunnen voorzien, moet in het oog
gehouden worden, dat handenarbeid op te vatten is in den zin
van zwaren arbeid, bijv. veldarbeid, ploegen, spitten, het dragen
van zware\' lasten, enz.
In plaats van voortdurende ongeschiktheid zal het in vele
gevallen verkieslijk zijn, aanvankelijk eene tijdelijke ongeschikt-
heid aan te nemen.
Bij de beoordeeling in hoeverre „ het gemis van het gebruik"
van een of meer ledematen ,, gelijk staat" met het verlies van
het deel, behoort de waardering in vrijgevigen zin te ge-
schieden.
Artikel 10.
Voor het gezigtsvermogen worden ten aanzien van hen, die
zich voor de dienst bij de zee- of landmagt wenschen te ver-
binden, de navolgende eischen gesteld:
-ocr page 145-
137
A.  Hij, die als vryteilliger bij de zee* of landmagt (onder het
woord «vrijwilliger» hier niet te verstaan de vrijwilliger voor
de militie) als adelborst, kadet of scheepsklerk verlangt te worden
toegelaten, moet eene gezigtsscherpte bezitten van minsten \'/«
op één oog en van minstens \'/j °P net andere, te bepalen
zonder aanwending van brilglazen. (1)
Wanneer door bijziendheid niet aan deze voorwaarden kan
worden voldaan, is de adspirant nog geschikt te achten, indien
hij, jonger dan 20 jaren zijnde, met negatieve spherische glazen
van hoogstens 1 Dioptrie op beide oogen volkomen gezigts-
scherpte verkrijgt, of indien hij, den leeftijd van20jaren bereikt
of overschreden hebbende, die gezigtsscherpte met negatieve
glazen van hoogstens 1.5 Dioptrie erlangt.
B.  Voor hem, die als officier of student voor de militaire genees-
kundige
of pharmaceutiscke dienst, als kweekeling voor de veeartse-
nijkundige dienst,
als adspirant-kioartiermeester of in ecnige andere
militaire letrekking, waarbij scherpzien in de verte niet vereischt
wordt, verlangt te worden toegelaten, gelden de volgende bepalingen:
1°. bij het aanwezig zijn van één normaal oog is gezigtszwakte
of eene refractie-afwijking op het andere oog geene reden tot
afwijzing, wanneer zonder aanwending van glazen niet minder
dan \'/» gezigtsscherpte verkregen wordt;
2°. bijziendheid van hoogstens 2 Dioptriën op beide oogen,
die door een bril zoodanig gecorrigeerd wordt, dat het eene
oog volkomen, het andere halve gezigtsscherpte verkrijgt, is
geene reden tot afwijzing.
Aan de militairen sub B vermeld, wier gebrek onder de laatste
alinea valt, wordt het dragen van een bril in dienst toegestaan.
Bij het onderzoek van het gezigtsvermogen moet steeds beproefd
worden, of de persoon in staat is de hoofdkleuren duidelijk te
onderscheiden; wordt een zekere graad van onvermogen hiertoe
aangetroffen, dan behoort daarvan aanteekening te geschieden
(1) Het oog is in het bezit van normale ui volkomen gezigtsscherpte (S = 1),
wanneer het zwarte letters of figuren op een witten grond, onder een hoek
van 5 minuten, duidelijk kan onderscheiden.
De proeven worden genomen op een afstand van niet minder dan 5 meter.
-ocr page 146-
138
in den engagementsstaat en het stamboek, en bij de zeemagt
óók op de eerste bladzijde van het conduiteboekje,
Wat de zeemagt betreft, dient te worden in acht genomen,
dat zij, die als student voor de militaire geneeskundige of phar-
maceutische dienst wenschen te worden toegelaten, — zij , die als
officier van gezondheid of apotheker in dienst wenschen te treden,
als ook adspirant-adelborsten, adspirant-scheepsklerken, adspirant-
stuur mansteer tingen
en tidipirant-bootmansleerliugen (behoudens de
hierboven bepaalde eischen) in het bezit moeten zijn van vol-
komen kleuronderscheidingsvermogen op één oog en van minstens
half kleuronderscheidingsvermogen op het andere oog.»
Artikel H.
De ziekten en gebreken, bij de voorgaande bepalingen bedoeld,
zijn de hierna vermelde.
g 1. ZIEKTEN EN GEBREKEN, WELKE NIET TOT BIJZONDEEE
LIGCHAAMSSTREKEN BEPERKT ZIJN.
A. Afwijkingen in de algemeene ligchaamsgestetdheid.
N°. \\. Te groote omvang van het ligchaam, vooral van den
buik, door vetvorming, gepaard met stoornis in de verrigtingen.
N°. 2. Te groote gestalte met eene zwakke ligchaamsgesteldheid
(het zoogenaamd uit de krachten gegroeid zijn).
N°. 3. Te geringe ligchaamsontwikkeling.
N°. 4.* a. Algemeene of plaatselijke vermagering gepaard
met ligchaamszwakte. b. Algemeene ligchaamszwakte.
N°. 5. Vervroegde ouderdomstoestand(versleten ligchaamsgestel).
N°. 6. Aanmerkelijk misvormde ligchaamsgestalte ten gevolge
van beenverweeking en zoogenaamde Engelsche ziekte (rachitis).
N°. 7.\' Algemeene of plaatselijke volbloedigheid, bijv. buik-
* Dit teeken wijst de ziekten en gebreken aan:
1°. welke meer clan andere aanleiding kunnen geven tot bedrog j
2°. waarvan de herkenning moeijelijk of niet altijd terstond mogelijk is;
3°, die door den ligten graad waarin zij bestaan of de geringe stoornis,
die zij in de verrigtingen veroorzaken, geene afkeuring toelaten; en
4°, wier genezing binnen korten tijd verwacht kan worden.
-ocr page 147-
139
volbloedigheid, gepaard met belangrijke stoornis in de verrigtingen.
B. Vreemde ligchamen en concrementen.
N°. 8.* Vreemde ligchamen in den gehoorgang, het oog, de
gewrichten of in eenig ander ligchaamsdeel, met stoornis in de
verrigtingen,
N°. 9. * Concrementen, bijv. a. speekselsteenen; b. galsteenen;
c. groote voorhuids- en balzaksteenen; d. niersteen; e. blaassteen
(ook graveel); f. steenen in de voorstanderklier; g. navelsteenen;
h. traansteenen, enz.
C. Ziekelijke gesteldheid van zachte deelen en
algemeen* bekleedselen.
N°. 10.\' Ziekelijke verkleuring der huid in belangrijken graad, .
bijv. argyria, morbus Addisonii, ook gemis van pigment (albinismus).
N°. 11.* Verouderde en hardnekkige huidziekten, bijv. baardvin
(mentagra), schubuitslag (psoriasis), vischschubuitslag, in den
hoornachtigen vorm (ichthyosis cornea), framboesia, kopervin van
den neus (zoogenaamde couperose) in belangrijken graad, enz.
N°. 12." Verouderde en hardnekkige venerische huidziekten
(syphilides, condylomata).
N°. 13. Melaatschheid (lepra).
N°. 14.* Hardnekkige drooge kloven (rhagades).
N°. 15.* Verouderde hardnekkige zweren.
N°. 16.* Uitgebreide versterving.
N°. 17.\' Likteekens gepaard met stoornis in de verrigtingen
of met neiging tot weder openbreken.
N°. 18.* Uitgebreide verouderde verharding of verdikking van
de huid of het onderhuids-bindweefsel, z. a. pachydermia cruris,
elephantiasis scroti, enz.
N°. 19. Hardnekkige en belangrijke vergrooting en verharding van
watervaatsklieren: a. aan den hals; b. aan de oksels; c. in de liezen.
N°. 20.\' Zeer stinkend algemeen of plaatselijk zweet, vooral
aan de voetzool, vergezeld van een roosachtigen toestand of van
hebbelijke zwelling der voeten.
-ocr page 148-
140
N°. 21.* Plaatselijke zuchtige zwelling in belangrijken graad.
N°. 22.* Ziekelijke zamentrekking of verkorting van spieren,
pezen, peesschecden of peesvliezen.
N°. 23.* Ontsteking of minder-voeding (atrophie) van spieren.
N°. 24.* Belangrijke verwondingen (vulnera).
N°. 25. Verouderde schouring (rhexis) van belangrijke spieren,
pezen en banden, bijv. van den band der knieschijf, van de
pees van Achilles, enz.
N°. 26.\' Bindweefsel-pijpzweer.
D. Ziekelijke veranderingen in de heenderen en gewrichten.
N°. 27.\' Beenbreuken.
N°. 28.\' Beenvlies- of beenontsteking met beenverzwering en
beenversterving (caries et necrosis) of daarna teruggebleven
pijpzweer» of cloakenvorming.
N°. 29. a. Verminderde voeding (atrophie); b. buitengewone
broosheid der beenderen.
N°. 30. Vaneenwijking van beenderen of van gedeelten daarvan
(diastasis epiphysium).
N°. 31.* a. Ontwrichting; b. verslapping van spieren en
banden met herhaalde (zoogenaamde atonische) ontwrichting.
N°. 32.* a. Gewrichtsontsteking; b. Gewrichtswaterzucht
(hydarthron); c. gewrichtsverstijving (anchylosis).
N°. 33. Uittering van een gewricht, bijv. van het heup- of
schoudergewricht (zoogenaamde morbus senilis articulorum).
N°. 34.* Tegennatuurlijke gewrichts-kraakbeenderen (zooge-
naamde mures articulorum).
N°. 35. Tegennatuurlijke gewrichten na ontwrichtingen of
beenbreuken (pseudarthrosis).
E. Gezwellen en voortbrengselen van siekelijken groei.
N°. 36.\' Hoornuitwassen.
N°. 37. Belangrijke of veelvuldige vet-, vezel-, slijm-of beurs-
gez wellen.
NB. Kleine niet hinderlijke vet- en beursgezwellen, alsmede
de zoogenaamde lipknoop ..(nodulus) geven geene reden
tot afkeuring.
-ocr page 149-
141
N°. 38. Koude en verzakkings-ettergezwellen.
N°. 39. Kanker en andere kwaadaardige woekeringen.
N°. 40. Belangrijke peesknoopen (ganglia).
N°. 41.\' Kraakbeenvorming in en verbeening van het bind-
en spierweefsel, bijv. de zoogenaamde exerceerbeentjes.
N°. 42." Gezwellen van het beenvlies, de beenderen en kraak-
beenderen (hyperostosis, exostosis, enchondroma).
N°. 43.* Propgezwel (polyp): a. van de neusholte; b. van
den voorhoofdsboezem; c. van den opperkaaksboezem; d. van het
strottenhoofd of de luchtpijp; e. in het oor; ƒ. van de keelholte
en den slokdarm; ff. van den endeldarm, enz.
N°. 44.\' Zenuwgezwel (zenuwknoop, neuroma).
F. Ziekten der bloed- en watervaten.
N°. 45.* Ziekelijke verwijding der watervaten (lymphan-
giectasia).
N°. 4ü. * Watervaats-pijpzweer (fistula lymphatica).
N°. 47.* a. Slagaderbreuk (aneurysma); b. Slagaderverbeening.
N°. 48.* Ziekelijke verwijding der haarvaten (teleangiectasia)
met neiging tot verbloeding of ontaarding, of met belangrijke
wanstaltigheid.
N°. 49. Groote en uitgebreide aderspatten (varices).
NR. Hiervan moeten uitgezonderd worden de zoogenaamde
huidademetten (varicositas) en de soms sterke ontwikke-
ling van overigens gezonde aderen.
N°. 50.* Uit- of inwendige bloedvloeiingen, hetzij habituële,
hetzij in aanmerkelijken graad; a. bloedspuwing (haemoptoë),
b. bloedbraking (haematemesis); c. neusbloeding; d. bloedloop
(melaena), enz.
G. Ziekten van het zenmcttelsel.
N°. 51.* Belangrijke minder-voeding van een of meer ledematen.
N°. 52.* Slepende of hebbelijke zenuwpijn in belangrijken
graad, bijv. hoofdpijn, aangezigtspijn, zitbeens-zenuwpijn , maag-,
darm-, nier-, lever-zenuwpijn, enz.
N°. 53.\' Hardnekkige en aanhoudende hik.
-ocr page 150-
142
N°. 54." Hebbelijk beven (tremor artuum).
N°. 55.* St. Vitus-dans (chorea) en andere stuip- en kramp-
achtige aandoeningen.
N°. 56.* Hebbelijke duizelingen.
N°. 57.* Hebbelijke zeeziekte.
N°. 58.* Vallende ziekte (epilepsia).
N°. 59.\' Zin vang (catalepsia).
N°. 60*. Volkomene of onvolkomene, plaatselijke of algemeene
verlamming van de bewegings- of van de gevoelszenuwen (paresis,
paralysis, hemiplegia, paralysis agitans, progressieve spieratro-
phie, ataxie locomotrice progressive, enz.)
N°. 61*. Ruggemergs-ontsteking.
N°. 62. Heimwee, met vermagering of met blijkbare stoornis
in de verrigtingen.
N°. 63*. Zwaarmoedigheid (melancholia) en andere ziekelijke
wijzigingen in het voorstellingsvermogen (hypochondria) in be-
langrijken graad.
N°. 64*. Slaapwandelen (somnambulismus).
N°. 65*. Zich tot een enkel punt bepalende waanzinnigheid
(monomania).
N°. 66. Herhaalde dronkaards-waanzinnigheid (delirium tremens
sive potatorum).
N°. 67*. Krankzinnigheid (mania).
N°. 68. Na krankzinnigheid overgebleven bijzondere voorbe-
schiktheid tot wederinstorting.
N°. 69.\' Onnoozelheid (idiotismus) en stompzinnigheid (stupi*
ditas).
N°. 70. Domheid (imbecillitas) in dien graad, dat de persoon
onbekwaam is om in de dienst geoefend te worden.
H. Bloed- en hloed&ontmengingz-ziékten.
N*. 71.* a. Waterige gesteldheid van het bloed (hydraemia);
b. algemeene zuchtige zwelling van het ligchaam (anasarca).
N°. 72.\' Bloedarmoede en bleekzucht (anaemia, chlorosis,
leukaemia).
N°. 73.\' Verouderde hardnekkige scheurbuik.
N°. 74.\' Beriberi.
-ocr page 151-
143
N°.  75.* Bloedvlekziekte (morbus maculosus Werlhoffii)
N°.
  76." Sterk uitgedrukte klierziekige ligchaamsgesteldheid.
N°.
  77.\' Algemeen of plaatselijk rheumatismus in belang-
rijken
  graad.
N°.
  78. Verouderde jicht en jichtknobbels.
N°.
  79." Bloederziekte (haemorrhophilia).
N°.
  80." Pis- en suikerpisvloed (polyuria et diabetes mellitus).
N°.
  81. Alcohol-kwaadsappigheid.
jj 2, ZIEKTEN EN GEBREKEN AAN HET HOOED.
N°. 82." Misvorming van het hoofd, waardoor het dragen van
het hoofddeksel verhinderd wordt.
N°. 83. Het waterhoofd (hydrocephalus).
N°. 84. Het openblijven der fontanellen.
N°. 85." a. Geheel of gedeeltelijk gemis van hoofdhaar in zoo-
danigen graad, dat de schedel niet genoegzaam is beschut of het
dragen van het hoofddeksel bemoeijelykt wordt; 6. de zoogenaamde
Poolsche vlecht.
N°. 86." Hoofdzeer (tinea).
N°. 87*. Beenverlies door schedelwonden of na panboring.
N°. 88*. Belangrijke indrukken aan den schedel, met stoornis
in de verrigtingen.
N°. 89. Hersenbreuk (hernia cerebri).
N°. 90. Belangrijke misvorming van den mond en verdikking
van de lippen, met belemmering in het kaauwen of spreken.
N°. 91. Splijting van de lip (zoogenaamde hazenlip in be-
langrijken graad.
N°. 92. Verlies van de lip of van een belangrijk gedeelte
daarvan.
N°. 93.* Aanhoudende speekselvloed in belangrijken graad.
N°. 94." Mondontsteking en spruw (stomacace, aphthae) in
belangrijken graad.
N°. 95." Uitgebreide verzwering van bet tandvleesch.
N°. 96.* Vezelgezwel van het tandvleesch in dien graad, dat
daardoor het bijten, kaauwen en spreken bemoeijelijkt wordt.
N°. 97.* Verlies of beenbederf van het meerendeel der tanden
en kiezen, met belemmering in het spreken, bijten en kaauwen.
-ocr page 152-
144
N°. 98. Aangeboren splijting of toevallige scheiding van bet
beenig verhemelte (palatum fissum); aanmerkelijk van zelfs tan-
digheid of doorboring daarvan.
N°. 99.* Splijting of geheel of gedeeltelijk gemis van het zachte
verhemelte, met stoornis in het spreken en slikken.
N°. 100.* Vergrooting met ontaarding van de lel, verlenging
of splijting daarvan (uvula fissa), gepaard met stoornis in het
spreken en slikken,
N°, 101. Vergroeijing van het zachte verhemelte met het hoofd
van den slokdarm, met belemmering in het ademhalen, het slik-
ken of het hooren.
N°. 102.\' Geheel of gedeeltelijk verlies of misvorming van de
boven- of onderkaak, met belemmering in het kaauwen of spreken.
N°. 103.\' Verstijving (anchylosis) van de onderkaak.
N°. 104.* Pijpzweer: a. van den voorhoofdsboezem; l. van den
opperkaaksboezem; c. van de boven- of onderkaak, met been-
verzwering.
NB. Tandfistels en geringe kaakfistels zijn hiervan uitgezonderd.
N°. 105.* Speekselfistels.
N°. 100 Buitengewone vergrooting, verkleining of splijting
van de tong.
N°. 107. Geheel gemis van de tong of van een belangrijk
gedeelte daarvan.
N°. 108. Vergroeijing van de tong met de wanden der mond-
hólten of van de wangen met het tandvleesch, zoodat het spreken
of het kaauwen daardoor belemmerd wordt.
N°. 109.* Stotteren en andere belemmeringen in het spraak-
vermogen, wanneer deze gebreken den man in eenige dienst-
verrigting hinderlijk kunnen zijn, bijv. de veiligheid van een
post gevaar kunnen doen loopen.
N°. 110.* Kikvorsch- of speekselgezwel (ranula) in belang-
rijken graad.
N". 111.* Hebbelijke ontsteking en verzwering van de keel.
N°. 112. Hebbelijke ontsteking met belangrijke vergrooting
en verharding van of steenvorming in de amandelen.
N". 113.* Misvorming of geheel of gedeeltelijk verlies vanden
neus, met stoornis in de verrigtingen.
-ocr page 153-
145
N\'. 114.\' a. Belangrijke doorboring of b gemis van het mid-
densehot van den neus met verzwering.
N". 115. Geheele of gedeeltelijke vergroeijing der neusgaten,
indien daardoor de ademhaling of de spraak wordt bemoeijelijkt.
N°. 116.* De kwaadaardige en voortknagende neuszweer (lupus).
N°. 117.* Inwendige neusverzvvering (ozaena).
N°. 118.* Verouderde hardnekkige ontsteking van het neus-
slijmvlies, met belemmering in de ademhaling of in de spraak
(coryza habitualis.)
N". 119.* Zeer stinkende adem, als gevolg van ziekte-toestanden.
N". 120.\' Belangrijke misvorming en vergroeijing van de oor-
schelp met het hoofd.
N°. 121. Gemis van de oorschelp.
N°. 122.* Misvorming van den uitwendigen gehoorgang met
belangrijke belemmering van het gehoor.
N". 123.* Vernaauwing van den uitwendigen gehoorgang, met
belemmering van het gehoor.
N°. 124. Sluiting (atresia) van den uitwendigen gehoorgang.
N°. 125.\' Woekeringen in den uitwendigen gehoorgang of op
het trommelvlies.
N°. 126.* Slepende ontsteking van het trommelvlies.
N°. 127.* Gemis of doorboring \\an het trommelvlies (perforatio
tympani), met belangrijke belemmering van het gehoor.
N°. 128.\' Verstopping, vernaauwing of sluiting van de Eusta-
chiaansche buis, met belemmering van het gehoor.
N°. 129.\' Hardnekkige of telkens wederkeerende oorenvloed
(otorrhoea).
N°. 130.* Slepende ontsteking, organische gebreken of zenuw-
stoornissen van het middel- en binnenoor, hardhoorendheid,
doofheid, gehoorverbijstering of hardnekkige oorsuizingen te
weeg brengende.
N°. 131.* Doofstomheid (surdomutitas).
N°. 132.\' Ontsteking van den traanzak met slijm-ettervloed
(dacryocystitis, dacryorrhoea).
N°. 133.* Uitzetting van den traanzak (hernia sacci lacrymalis).
N°. 134.* Gezwellen van den traanzak,
N°. 135.* Traanpijpzweer.
10
-ocr page 154-
146
N°. 136.* Slepende tranenvloed (epiphora) in aanmerkelijken
graad, hetzij met of zonder vernaauwing of sluiting in het
gebied der traanwegen.
N°. 137.* a. Gezwellen van de traanklier;
b. fistel van de traanklier.
N°. 138. Overvloedige huid in de binnen-ooghoeken (epicanthus),
met belangrijke wanstaltigheid.
N°. 139. Geheele vergroeijing der oogleden, hetzij onderling,
hetzij met den oogbol (ankyloblepharon et symblepharon).
N°. 140.* Gedeeltelijke vergroeijing der oogleden, hetzij onder-
ling, hetzij met den oogbol, in dien graad, dat het zien daardoor
belangrijk wordt belemmerd, of dat het gebrek aanleiding geeft
tot telkens terugkeerende ontsteking.
N°. 141.* Splijting der oogleden (coloboma palpebrarum), zoodat
het oog niet volkomen kan gesloten worden en herhaalde ont-
steking hiervan het gevolg is.
N°. 142.* a. Geheel of gedeeltelijk gemis van een der oogleden;
b. verkorting van het bovenooglid (zoogenaamd hazen-
oog, lagophthalmos), zoodat het oog niet volkomen
kan gesloten worden en herhaalde ontsteking hier-
van het gevolg is.
N\\ 143.* Hardnekkige ooglidskramp.
N°. 144.* Verlamming in belangrijken graad :a. van den opligter
van het bo\\enooglid (blepharoptosis); b. van één oogbolspier of
van meer oogbolspieren.
NB. Scheelzien op zich zelf is geene reden tot afkeuring.
N°. 145.\' a. Buiten- of b. binnenwaartskeering der oogleden
(ectropion, entropion).
N°. 146.* Binnenwaartsche stand der ooghaartjes (trichiasis,
districhiasis).
N°. 147." Beursgezwellen in de oogleden in dien graad, dat
het zien daardoor belangrijk belemmerd wordt.
N°. 148.* Geheel verlies der oogharen (maderosis).
N°. 149.* a. Verzwering; b. hardnekkige ontsteking van den
ooglidsrand.
N°. 150.* Woekeringen op het oogbindvlies (granulationes) in
belangrijken graad.
-ocr page 155-
147
NB. Bij de zeemagt zal, behoudens het bepaalde bij art 116
der wet van 19 Augustus 1801 (Staatsblad n". 72), betrekkelijk
de nationale militie, omtrent de geschiktheid der door deze ziekte,
ook zelfs in ligten graad, aangetaste personen in de maritieme
directiën of in de kantoren van aanneming beslist worden.
N°. 151.* Atropine van het ooglidsbindvlies, b. v. door tracho-
mateuse ontsteking.
N°. 152." Slepende bindvliesontsteking.
N°. 153." Oogbolstuipen (nystagmus).
N°. 154. Verdrooging van den oogbol (ophthalmoxerosis).
N". 155. Ziekte van Basedow.
N°. 156. Uittering (phthisis, atrophia hulbi): a. van een oogbol;
ï. van beide oogbollen.
N°. 157. Gemis: a. van een oogbol; b. van beide oogbollen.
N°. 158." Etterachtige oogontsteking.
N°. 159. Ontsteking van den geheelen oogbol.
N°. 160." Hoornvliesontsteking (keratitis).
N«. 161.\' Vleugelvel (pterygium) in belangrijken graad.
N<*. 162." Verduisteringen of andere weefsel veranderingen (b. v.
staphyloma) van het hoornvlies :
a.  van één oog, wanneer de gezigtsscherpte, zonder aanwending
van glazen, tot Vio of lager is gedaald, en deze op het andere
30g minder dan normaal is;
b.  wanneer de gezigtsscherpte van het verduisterde oog, zonder
lanwending van glazen, meer dan Vioi doch minder dan ll3 is,
terwijl deze van het tweede oog, onverschillig door welke
>orzaak, zonder aanwending van glazen, minder dan % bedraagt;
c.  wanneer de gezigtsscherpte van één oog, zonder aanwending
yan glazen, minder bedraagt dan 1/2o, ook wanneer het tweede
jog normaal is.
N°. 163.\' Hoornvlieszweer of fistel.
N°. 164/ Druifgezwel (staphyloma) van den harden oogrok.
N°. 165." Inwendig etteroog (hypopyon).
N°. 166.\' Bloeduitstorting in de voorste kamer.
N". 167.\' Ontsteking van den harden oogrok (scleritis).
N°. 168.\' a. Ontsteking van den haarband (kyklitis); b. druif-
gezwel van den haarband (staphyloma corporis ciliaris).
-ocr page 156-
148
N°. 169. Gemis van den regenboog (irideremia).
N°. 170.* Aangeboren sluiting van den oogappel (atresia pupillae).
N». 171.* Ontsteking van den regenboog en woekeringen of ge-
zwellen aan dit vlies.
N°. 172.\' Ontsteking van het vaatvlies.
N°. 173.* Verstopping van den oogappel (cataracta capsularis
spuria).
N°. 174.* Afscheuring en gedeeltelijk gemis van den rej^^
boog en verplaatsing van den oogappel (pupilla artificijB),
met verminderde gezigtsscherpte, zooals in n°. 162" ondBo,
b en c is opgegeven.
                                                            ^^
NB. Aangeboren splijting van den regenboog (coloboma iridis)
op zich zelf is geene reden tot afkeuring.
N°. 175.\' Vergroeijing van den regenboog met het hoornvlies
(synechia anterior)
N°. 176.* Geheele of nagenoeg geheele vergroeijing van den
regenboog met het lensbeursje (synechia posterior).
N°. 177.* Gemis van de lens (aphakia).
N°. 178.\' Verplaatsing van de lens (luxatis lentis), met ver-
minderde gezigtsscherpte, zooals in n°. 162* onder a, b en e is
opgegeven.
N°. 179.* Verduistering in het lensstelsel, graauwe staar
(cataracta).
N°. 180.* a. Troebelheid van het glasvocht; J. vlokken in be-
langrijken graad in het glasvocht.
N°. 181.* Rlaasworm (cysticercus) en andere entozoa in het oog.
N°. 182.\' Groene staar (glaucoma).
N°. 183." Bloeduitstorting in het glasvocht of tusschen de vliezen.
N°. 184.* Ontsteking van het netvlies met hare gevolgen, zooals:
a. infiltratiën; 6. pigment-afzetting; c. atrophie.
N°. 185.* Loslating van het netvlies (solutio retinae).
N°. 186.* Bloedarmoede van het netvlies (ischaemia retinae).
N°. 187.* Gezwel van het netvlies (tumor retinae).
N°. 188.* Zwarte staar, met gemis van lichtontzwaring (amau-
rosis).
N". 189.\' Gezigtszwakte (amblyopia), wanneer de gezigtsscherpte
is gedaald, zooals in n". 162\' onder a, b en c is opgegeven.
-ocr page 157-
149
N°. 190.* a. Ontsteking, b. atrophie der gezigtszenuw.
N°. 191.* Vaat verstopping der centrale netvliesslagader (embolic).
N°. 192.* Beperking van het gezigtsveld.
N\\ 193.* Verminderde netvlies-gevoeligheid (torpor retinae).
N°. 194.* Bijziendheid (myopia):
a. van 3 tot 5 Dioptriën op één oog (te bepalen na opheffing
^UU) het accomodatievermogen), wanneer de gezigtsscherpte van
fliH andere oog, zonder aanwending van glazen minder be-
gldHgt dan i;
^^wb. van 6 Dioptriën op één oog (te bepalen als boven), wanneer
de gezigtsscherpte van het andere oog, zonder aanwending van
glazen, minder dan normaal is;
c. van 7 of meer Dioptriën op één oog, ook wanneer het
andere oog normaal is.
n°. 195*. Oververziendheid (hypermetropia totalis):
a.  van 6 tot 7 Dioptriën op één oog, wanneer de gezigts-
\' scherpte van het andere oog, zonder aanwending van glazen,
minder bedraagt dan \\;
b.  van 8 Dioptriën op één oog, wanneer de gezigtscherpte
van het andere oog, zonder aanwending van glazen, minder dan
normaal is;
c.  van 9 of meer Dioptriën op één oog, ook bij normalen
toestand van het andere.
Personen, die met oververziendheid op één oog in dienst zijn
getreden, kunnen dit gebrek nimmer als reden van afkeuring
doen gelden, zoolang het tweede oog normaal is.
n°. 196*. Verschil van breking in twee tegenovergestelde
meridianen van het oog (astigmatisme): a. van één oog met
verminderde gezigtscherpte, zonder aanwending van glazen, tot
Vjo. indien de gezigtsscherpte van het andere oog minder dan
73 bedraagt; b. van één oog met verminderde gezigtsscherpte,
zonder aanwending van glazen, tot beneden \'/»o> ook wanneer
het andere oog normaal is.
N°. 197 *. Verlamming der accomodatie van beide oogen.
-ocr page 158-
150
g 3. ZIEKTEN EN GEBREKEN AAN DEN HALS.
N°. 198. Kropgczwel (struma).
N°. 199.* Vergroeijing van den eersten halswervel met den
tweeden of met het achterhoofdsbeen (onbeweeglijkheid van het
hoofd).
N0- 200.* Aanmerkelijk verdraaide of scheve stand van het
hoofd (torticollis, capnt obstipum).
N°. 201.* Onwillekeurige beweging met het hoofd (zoogenaamd
waggelhoofd).
N°. 202. * Aanhoudende heeschheid, te zwakke stem en stem-
meloosheid , alsmede de zoogenaamde asphasia.
N°. 203.\' Verlies of verzwering van het strotklepje.
N°. 204.\' Ontsteking van het strottenhoofd.
N°. 205.* Ontsteking en verzwering van den slokdarm.
N°. 206.* Organische vernaauwing van den slokdarm.
N°. 207." Hevige en dikwerf terugkeerende kramp van den
slokdarm (dysphagia spasmodica).
N°. 208." Verlamming van den slokdarm (dysphagia paralytica).
N°. 209.* Pijpzweer van den slokdarm.
N°. 210." Hernaauwing (ruminatio habitualis) ten gevolge van
slokdarmverwijding, gepaard met algemeene vermagering.
g 4. ZIEKTEN EN GEBREKEN AAN DE BOKST.
N°. 211. Buitengewone ontwikkeling der borsten, waardoor
het dragen van den uniform bemoeijelijkt wordt.
N°. 212. Splijting van het borstbeen (fissura sterni;.
N°. 213. Misvorming der borstkast (bijv. pectus carinatum,
sternentupoma, enz.) in belangrijken graad.
NB. Bij het beoordeelen dezer afwijking moet als grondslag
worden aangenomen, dat de bovenste perimeter der borst-
kast (over de tepels in de ademhalings-pauze gemeten)
minstens 2 centimeters grooter behoort te zijn dan de
halve ligchaamslengte van den onderzochten persoon.
Eene belangrijke indrukking van het borstbeen (ster-
nentupoma) behoeft, bij voldoende uitkomst der zoo even
bedoelde meting, gecne reden tot afkeuring te zijn van
-ocr page 159-
151
werklieden, die dit gebrek als een gevolg der uitoefening
van hun beroep gekregen hebben.
N°. 214. Belangrijke misvorming van het sleutelbeen wanneer
daardoor het dragen en behandelen der wapenen en van het
lcdergoed belemmerd wordt.
N°. 215." Luchtpijpsbreuk (bronchocele).
N°. 216.\' Ontsteking, verwijding of vernaauwing van de lucht-
pijp en luchtpijpstakken.
N°. 217.* Longluchtzucht (emphysema pulmonum) in belang-.
rijken graad.
N°. 218.\' Periodieke kortademigheid, met kramp der lucht-
pijpstakken (astma periodicum).
N°. 219.\' Etterborst (empyema).
N°, 220.\' Borstvlies- en longontsteking.
N°. 221.\' Borst waterzucht (hydrothorax).
N°. 222.\' Aanmerkelijke vergroeijingen van het borstvlies der
ribben en der longen.
N°. 223." a. LuchtpijpS", b. long-knobbelzucht
N°. 224.\' Pijpzweer: a. van het strottenhoofd; b. van de
luchtpijp; c. van de borstholte.
N°. 225." Longbreuk (pneumocele).
N°. 226. Blaauwzucht (morbus coeruleus).
N°. 227." Verplaatsing van het hart (ectopia cordis), metstoornis
in de verrigtingen.
N°. 228." Ontsteking: a. van het hart en b van het hartzakje.
N3. 229.\' Waterzucht van het hartzakje (hydrops pericardii).
N°. 230.\' Organische ziekten van het hart, met inbegrip van
de zoogenaamde hartvang (angina pectoris)
N°. 231." Dikwijls terugkeerende versnelling der hartbeweging,
zoogenaamde zenuwachtige hartkloppingen, met stoornis in de
verrigtingen.
§ 5. ZIEKTEN EN GEBREKEN IN DE BUIKHOLTE.
N°. 232." a. Ziekelijke eetlust, bijv. wolfshonger, hondshonger;
b. onoverwinnelijke afkeer (idiosyncrasie) voor sommige spijzen,
bijv. aardappelen.
-ocr page 160-
152
N°. 233.\' Ontsteking: a. van de maag; b. van de dunne
darmen; c. van de dikke darmen; d. van den blinden darm.
N°. 234.* Maagverzwering, doorborende maagzweer.
N°. 235.\' a. Persloop (dysenterie); b. dannverzwering (entero-
helcosis); c. slepende en hardnekkige buik-, spijs- en chyl-loop
(lienterie en fluxus coeliacus).
N°. 236. Indische spruw (aphthae tropicae).
N°. 237." Vernaauwing: a. van den endeldarm j b. van deu
karteldarm.
No. 238.* Hardnekkige etter- en slijmvloed van den endeldarm.
N°. 239. Navelsplijting (urachus apertus).
N°. 240. * «. De tegennatuurlijke en b. de kunstmatig ge-
vormde aars.
N°. 241.\' Pijpzweer: a. van de buikholte; b. van de maag; c. van
de lever; d. van de galblaas; e. van de milt ;ƒ. van de darmen.
N°. 242.\' a. Liesbreuk; b. dijbreuk; c. navelbreuk; d.andere
buik- en bekkenbreuken (herniae).
NB. Bij reeds dienenden moet de bepaling van art. 8 in acht
genomen worden, indien de breuk door het dragen van
een band goed in te houden is.
De zoogenaamde lieswands-dunheid geeft geene reden
tot afkeuring..
N°. 243.\' Vergroeijing van het net, de darmen of andere in-
gcwanden, na buikwonden, beklemde breuken, enz., met stoornis
in de verrigtingen.
N°. 244.\' a. Ontsteking; b. aanmerkelijke verkleining, c. aan-
merkelijke vergrooting; d. verharding van de lever.
N°. 245.\' Ettergezwel van de lever (abscessus hepatis).
N°. 246. * Ontaarding der lever.
N°. 247.\' Wandelende milt,
N°. 248.* a. Ontsteking; b. belangrijke vergrooting; c. ver-
harding of ontaarding van de milt.
N". 249.\' Ontsteking of belangrijke vergrooting en verharding
van de alvleeschklier.
N°. 250." a. Ontsteking; b verettering; c. knobbelzucht der
nier; d. Brigthsche ziekte (albuminuria); e\' zoogenaamde wan-
delende nier.
-ocr page 161-
153
N°. 251.* Verharding of ontaarding van de darmsscheils-
klieren.
N°. 252.* Hebbelijke buikwindzucht (tympanitis).
N°. 253.* Buikwaterzucht.
N°. 254.* Lintworm (taenia), wanneer daardoor belangrijke
stoornis in de spijsvertering, de voeding, enz. te weeg gebragt
wordt.
NB. In het bijzonder zij men hier bedacht op de bepaling van
artt. 4 en 8.
§ 6. ZIEKTEN EN GEBREKEN IN DE BEKKENSTREEK.
N°. 255.* Misstand van de heup, vooral de hooge heup, in
zoodanigen graad, dat daardoor bij het gekleed individu nog
eene belangrijke wanstaltigheid zigtbaar is.
N°. 256.* Volkomen of bijna volkomen gemis van de roede •
zoodanig, dat de pisloozing niet zonder verontreiniging der
kleederen geschieden kan.
N°. 257.\' Zoogenaamde tweeslagtigheid (hermaphroditismus).
N°. 258. Splijting der roede (penis bifidus).
N°. 259. Aangeboren splijting van de pisblaas of gemis van
den voorsten blaaswand (inversio vesicae).
N°. 260.* Vernaauwing van de voorhuid (phimosis) met zeer
moeijelijke.of pijnlijke pisloozing.
N°. 261.* Piswegsplijting |hypo- et epispadias) in die vormen,
waarbij de pisloozing niet zonder verontreiniging der kleederen
geschieden kan.
N°. 262.* Slepende ontsteking van: o. de pisbuis, 6. den bal
of bijbal; c. de zaadstreng.
N°. 263.* Pisgezwel van: a. de roede; b. den balzak; c. den
bilnaad.
N°. 264.* Vernaauwing van den pisweg.
N°. 265.\' Terughouding van één of beide ballen in het lies-
kanaal, bij inspanning of ligchaamsbeweging pijnlijk zijnde; b.
dwalende bal.
N°. 266.* Krampachtige optrekking van één of beide ballen
tegen den uitwendigen liesring.
-ocr page 162-
154
N°. 267. a. Verminderde voeding (atrophia); b. gemis der beide
ballen.
N1. 268. Knobbelachtige ontaarding van den bal (tuberculosis
testiculi).
N°. 269.* Pijpzweer van. a. den pisweg; b. den balzak; c.
den bal, enz.
N°. 270.* a. Waterbreuk; b. bloedbreuk; c. aderbreuk van
den balzak, de zaadstreng of den bal, in een zeer belangrijken
graad.
N". 271. Balzaksverslapping in een zeer hoogen graad.
N\\ 272.* Hebbelijke zaadvlocd.
N°. 273.* Ontsteking en verzwering der pisblaas.
N°. 274.* Hebbelijk bloedwateren.
N". 275.* a. Ontsteking; b. verharding en ontaarding van de
voorstanderklier.
N°. 27G.* Dikwerf terugkeerende pisopstopping (retentio urinae).
N\'. 277.* Onwillekeurige afvloed der pis (incontinentina urinae).
N\'. 278.* Splijting of verlamming der sluitspier van den aars,
met onvermogen om de drekstoffen terug te houden.
N\\ 279.* Voorvalling van den endeldarm.
N". 280.* Hardnekkige aarskloven, met moeijelijken en pijn-
lijken stoelgang.
N\'. 281.* Organische vernaauwing der aarsopening.
N". 282.* Pijpzweer van den endeldarm.
N\'. 283.* Groote speenadergezwellen (haemorrhoides), met
stoornis in de verrigtingen.
§ 7. ZIEKTEN EN GEBREKEN AAN DEN RUG.
N\'. 284.* Misstand van den schouder in zoodanigen graad, dat
daardoor bij het gekleed individu nog eene belangrijke wanstal-
tigheid zigtbaar is.
N\'. 285.* Belangrijke misvorming van het schouderblad.
N\'. 286.\' Vleugelvormige afwijking van het schouderblad ten
gevolge van spierverlamming (paralysis musculi serrati majoris).
N". 287.* Verstijving van wervelgewrichten (anchylosis spin.ae),
met blijkbare belemmering in de beweging.
-ocr page 163-
155
N". 288.* Buitengewone blijvende kromming van de ruggegraat:
a.  zijdclingsche (scoliosis); b. achterwaartsche (kyphosis); c. voor-
waartsche (lordosis).
N°. 289. Gespleten ruggegraat (hydrorachis).
N°. 290. Wervelgewricbts-ontstekirig of ontaarding (spondylar-
throcace).
§ 8. ZIEKTEN EN GEBREKEN AAN DE LEDEMATEN.
N°. 291. Te groote of te geringe omvang of lengte der lede-
maten, hetzij in hun geheel, hetzij gedeeltelijk.
N°. 292. Belangrijke verkromming der ledematen.
N». 293.* Kwaadaardige nagelzweer.
N\\ 294.* Splijting, misvorming en ontaarding der nagels, met
pijn of belemmering in de bewegingen.
N". 295. Gemis van alle of van de meeste nagels aan handen of
voeten.
N". 296.* Verplaatsingen van: a. de kniegewrichtskraakbeeu-
deren; h. de ellepijpszenuw; c. het lange hoofd der pees van de
tweehoofdige armspier; enz.
N\'. 297.\' Slijmbeurs-weigezel (hygroma cysticum): «. aan de
knie; b. aan den elleboog, enz.
N°. 298. Aanmerkelijke vergroeijing van ledematen, onderling
of met den tronk, bijv. na verbranding.
N". 299.* Vergroeijing van twee of meer beenderen onderling,
bijv. van ellepijp en spaakbeen.
N". 300. Gemis van het bovenste lid, geheel in het schouder-
gewricht of gedeeltelijk: a. in de lengte van het opperarmbeen;
b.   in het elleboogsgewricht; c. in de lengte van den voorarm;
d. in het handgewricht, of e. in de hand.
N*. 301. a. Geheel gemis van een der duimen of van een of
meer der vingers; b.\' gedeeltelijk gemis van een der duimen of
van een of meer der overige vingers.
N". 302." Misvorming der hand, met belemmering in de be-
weging.
N°. 303. Overtollige of gespleten vingers.
N". 304.* Aaneengroeijing van twee of meer vingers.
-ocr page 164-
156
N°. 305.* a. Verstijving; b. blijvende regte, gebogen of scheeve
stand van een der duimen, van een of meer der overige vingers
of vingerleden, in een graad, dat daardoor de dienstverrigtingen
bemoeijelijkt worden.
N°. 306.\' Verlamming: a. van een der duimen; b. van een of
meer vingers.
N°. 307. Gemis van het onderste lid, geheel in het heupge-
wricht, gedeeltelijk: a. in de lengte van het dijbeen; b. in het
kniegewricht; c. in de lengte van het scheen- en kuitbeen; d.
in het voetgewricht en e. in den voet.
N". 308.\' Mankgaan (claudicatio).
N°. 309. Verdraaijing of overkruising der onderste ledematen,
bijv. na niet herstelde of aangeborene ontwrichting (zoogenaamde
claudicatio spontanea).
N°. 310.\' Buiten- of binnenwaartsche, voor- ofachterwaartsche
kromming van eene of beide knieën, waardoor het gaan zeerbe-
moeijelijkt wordt of de militaire houding niet kan worden aange-
nomen.
N°. 311.\' Misvorming of verkromming van den voet (zooge-
naamde horrel- en platvoeten), waardoor het marcheren bemoeije-
lijkt wordt.
NB. De vol- en breedvoet moet hieronder niet begrepen
worden.
N°. 312.\' Verzwering van de voetzool in belangrijken graad
(mal de pied perforant).
N°. 313. Aaneengroeijing van al de tcencn van een der voeten,
wanneer het marcheren daardoor bemoeijelijkt wordt.
N°. 314. Buitenwaartsche stand van den grooten teen, met
misvorming van het navoets-gewricht, wanneer daardoor het
marcheren bemoeijelijkt wordt.
N°.\' 315 a. Verstijving (anchylosis); b. verkromming; c. over
elkander ligging der teenen, wanneer daardoor het marcheren
of het dragen van het schoeisel bemoeijelijkt wordt.
N°. 316. a. Gemis van den grooten teen; b. gemis van den
kleinen teen, met het navoetsbeen; c. gemis van twee of meer
teenen aan een der voeten; d. gemis of verminking van het
nagellid der meeste teenen aan een der voeten.
-ocr page 165-
15*
N°. 317.* Overtollige teenen, wanneer daardoor het marcheren
of het dragen van het schoeisel belemmerd wordt.
Ons bekend,
Be Minister van Oorlog,
A. ENGELVAABT.
Be Minister van Marine,
BBOCX.
Be Minister van Staat en van
Binnenlandsche Zaken,
THOBBECKE.
INLICHTINGEN, welke door de Commissie, die het
reglement heeft samengesteld, gegeven zijn nopens
het gebruik der letterproeven lij het onderzoek van
liet getigts-vermogen.
De letterproeven, in het aanhangsel voorkomende en die op
de letterborden, dienen om den graad van gezigtsscherpte te
bepalen.
Daarbij valt het volgende op te merken.
De gezigtsscherpte wordt bepaald naar den hoek, waaronder
het oog in staat is, voorwerpen duidelijk te onderscheiden.
Hoe kleiner die hoek is, des te grooter de gezigtsscherpte.
Tot maatstaf is aangenomen, dat het oog, hetwelk zwarte
letters of daarmede overeenkomstige figuren op een witten grond,
onder een hoek van 5 minuten, duidelijk onderscheidt, normale
of volkomen gezigtsscherpte bezit.
De letters en figuren zijn zoodanig ingerigt, dat het oog die
onder een hoek van 5 minuten waarneemt, wanneer het zich op den
afstand bevindt, die in parijsche voeten (van 32£ centimeter)
boven elke lettersoort is aangegeven.
Wordt dus n°. 3 gelezen op 3 voet (97 \\ centimeter) of n°. 40
op 40 voet (13 meter), dan worden in beide gevallen deletters
onder een hoek van 5 minuten onderscheiden en de gezigts-
-ocr page 166-
i58
scherpte is volkomen; hetgeen men gewoon h uit te drukken
door S=\\.
Kan de onderzochte persoon n°. 3, in plaats van op 3 voet
of 36 par. duim, slechts op 9 duim (25 centimeter) lezen, dan
leest hij op ^ van den afstand, die voor volkomen gezigts-
scherpte vereischt wordt, en men heeft S = %.
Dit voorbeeld komt overeen met de proef van art. 10a, waar
de gezigtsscherpte bepaald wordt, die de vrijwilliger, zonder
aanwending van glazen, op beide oogen voor de nabijheid moet
bezitten.
Als n°. 40, in plaats van op 40 voet, op niet meer dan 10
voet (3£ meter) gelezen wordt, beantwoordt dit ook aan } S
(art. 105).
Wanneer n°. 200 op 25 voet (8 meter), in plaats van op 200
voet, wordt onderscheiden, dan verkrijgt men op dezelfde wijze
flf=T«A = i (art. 10c).
Wordt n°. 20 op 12 voet (3.9 meter) of n°. 30 op 18 voet
(5.85 meter) gelezen, dan bedraagt S£} of £} = f (mede in
art. 10 vermeld).
-ocr page 167-
159
Bijlage n°. 1.
STANDPLAATSEN der militaire zieken-inrigtingen
en opgave Tan liet geneeskundig personeel, in
de verschillende garnizoenen werkzaam.
Officieren
vau
gezondheid.
STANDPLAATSEN
DER
ZIEK.EN-INRIGTINGEN.
Apo-
thekers.
Apothekers
bedienden.
Aanmerkingen.
Militaire ï.osyitaUn.
Amsterdam.....
\'s Gravenhage ....
utrecht ......
Amersfoort.....
Arnhem......
Bergen op Zoom . . .
Breda.......
Delft.......
Deventer......
Doesborgh.....
Dordrecht.....
Gorinchem . . , . .
Gouda......
Grave......
Groningen.....
Haarlem......
Harderwyk.....
Helder......
Hoorn......
Kampen......
Leeuwarden.....
Leiden......
Maastricht.....
Middelburg.....
Naarden......
Nijmegen.....
Schoonhoven ....
Venlo.......
Vlissingen.....
Willemstad ....
Zutphen ......
7
7(«)
(«) Waarvan 1 brj
den Inspecteur
werkzaam.
6
2
4
3
M«)
(a) Waarvan 1 bij
de militaire
academie.
-ocr page 168-
160
Officieren
van
gezondheid
of
burger
geneesheer.
STANDPLAATSEN
DER
ZtEKEN-INKIOTINGEN.
Apothekers
bedienden.
Apo-
thekers.
Aanmerkingen.
Ziekenkamers.
Assen.....
Nieuwersluis . .
Woerden....
Zwolle ....
Roermond . . .
Brielle ....
Geertruidenberg .
Ter Neuzen...
Heusden. . . .
Loevestein . . .
Woudrichem . .
1) Op het bureau van de Inspecteur is 1 officier van gezondheid werkzaam.
0) Voor het onderwijs berinden zich te Amsterdam 3 officieren van gezondheid.
3)   Voor de behandeling van de militairen in de burger zieken-inrigtingen en van
het overige garnizoen bevinden zich te \'s Hertogenbosoh 3 officieren van gezond-
heid en 1 apotheker.
4)   Aan \'s Rijks magazijnen van geneesmiddelen bevinden zich 5 apothekers en 1
apothekers bediende.
NB. Met een * gemerkt zijnde, ziju burger-geneesheeren.