-ocr page 1-
*•*•
-
*
* \'"
i
i
T. L
ÏERNUR,
ARLES
5:K S
\'1 1"
\'U
XoeticlTting der yoörsfeUen
VAN-
DE GeZONDHÈIDS-CoMMISSIE EN DEN piRECTEUR DER
»                 Publieke Werken.
i
m:\\F.VF.\\s
vEEl^E OPHELDERING VAN MIJN VOORSTKL
TOT
.>
f
DE REINIGING VAN AMSTERDAM.
i
AMSTERDAM,
schkltkma & holkema.
1876.
É
I
-ocr page 2-
yr\\r*\\ \\G2a^>
Kast 194
PI. D N°.10
-ocr page 3-
-ocr page 4-
BIBLIOTHEEK UNIVERSITEIT UTRECHT
3148 500 O
-ocr page 5-
/qi/jö.tt>
T. L
C
IERNUR.
HARLES
^Toelichting der yoorstellen
VAN
DE pEZONDHEIDS-CoMMISSIE EN DEN DlRECTEUR DER
Publieke Werken.
HENEVENS
EENE OPHELDERING VAN MIJN VOORSTEL
TOT
DE REINIGING VAN AMSTERDAM.
-
AMSTERDAM,
SCHELTEMA & HOLKEMA.
1876.
-ocr page 6-
-ocr page 7-
VOORREDE.
Sedert het indienen van mijn Adres aan den Gemeenteraad van
Amsterdam van 24 Augustus 1874 «) heeft de Gczondheids- Commissie,
in twee belangrijke berichten aan Burgemeester en Wethouders, de
ziensivijze van hare Meerderheid en Minderheid cn>cr de verschillende
plannen tot rioleering der stad bekend gemaakt, terwijl ook de Direc-
tcur der publieke werken een tweede rapport daarover heeft uilge-
bracht.
Daarbij is het pneumatische onderdeel van het stelsel, dat mijn
naam draagt, wel is waar door de Minderheid dier Commissie onder
zekere voorwaarden voor algemecne toepassing aanbevolen, doch is
dit door den Directeur alleen voor de nieuwe wijken het geval, ter-
wifl de Meerderheid het geheel en al venveipt. Zij geeft aan een
grachtspoelstelsel de voorkair voor geheel Amsterdam, en de Directeur
doet dit ook voor de oude stad, met uitzondering van de Jordaan,
waar hij een tonnenstelsel uivoeren wil.
Daar nu deze tegenstrijdige conclusiën het nemen van een besluit ten
zeerste bemoeilijken, zoo komt mij eene nadere toelichting derbewerin-
gen die er voor worden geldend gemaakt, geenszins overbodig voor.
\') Versehenen bij Scheltema &> tfolkema Ie Amsterdam.
-ocr page 8-
IV
Jk zal daartoe eerst mijn eigen voorstel voor de algemcenc toepas-
si/tg van het pneumatische stelsel ophelderen, om daarna de bezwaren
te bespreken die hieitegen door de „Meerderheid" en den Directeur
geopperd worden. Wat er tegen het spoel- en tonnenstelsel aan te
merken valt, zal daardoor aanzienlijk bekort kunnen worden en
daarom dan ook eerst ten slotte worden behandeld.
-ocr page 9-
Toelichting van mijn voorstel tot de algemeene toepassing van
het pneumatische rioolstelsel van 24 Aug. 1874.
De hoofdpunten van dit voorstel waren:
1° „dat zou worden overgegaan tot de dadelijke invoering van
mijn rioolstelsel in zijn geheel, zoowel in het nieuwe ge-
deelte der stad als in de Jordaan;"
2° „dat daarbij het oog zou worden gehouden op de cventueele
toepassing van dat stelsel op geheel Amsterdam;"
3o „dat toestellen zouden worden aangeschaft en inrichtingen
gemaakt voor de totale verversching van al het grachtwater
eens in de 7 a 8 dagen of zooveel langer als de toekomstige
toestand der grachten zou vereischen, als eenmaal alle rot-
tend vuil er uit verwijderd blijft; en dat tot dien tijd, en
zoolang de grachten door faccaliën besmet worden, de ver-
versching zal geschieden binnen de 3 a 4 dagen, door het
tijdelijk in dienst stellen van hulpwcrktuigen, enz. maar dat
daarbij de noodige werken en werktuigen zoodanig worden
ingericht, dat er geen rijzen en dalen van het grachtwater
plaats hebbe, doch dat het peil in de grachten nacht en dag
constant blijve."
Dit gedeelte van mijn voorstel vormt ook in hoofdzaak een ge-
deelte van het voorstel van 10 April 1876 van 5 leden der Ge-
zondheids-Commissie met de eenige uitzondering, dat voor geïso-
leerde wijken en andere plaatsen waar het pneumatisch buizennet
-ocr page 10-
6
niet toepasselijk is, het tonnenstelsel wordt aanbevolen, waarmede
ik mij ook, onder voorbehoud van eenigc later te beschrijven
maatregelen ten opzichte van controle en exploitatie, volkomen
vereenigen kan.
De grondgedachte van beide voorstellen is, dat de afvoer van
faecaliën door middel van grachtwater schadelijk voor de gczond-
heid is en moet ophouden; en dat daarvoor een pneumatisch bui-
zennet moet worden aangelegd, te beginnen met de nieuwe wijken
en het deel der stad dat er het meest behoefte aan heeft (hier zekerlijk
de Jordaan) en dan geleidelijk daarmede voort te gaan in de
overige dcelen der stad naar gelang van omstandigheden, midde-
len en krachten."
Er is dus geen sprake van een overijld invoeren van het pneu-
matische stelsel, maar integendeel van een beraden en bezadigd
te werk gaan, waarbij rekening wordt gehouden met alles wat
daarop betrekking heeft.
Beide voorstellen komen ook daarin overeen dat de toepassing
zal geschieden volgens een vooraf vastgesteld plan voor de gelicele
stad;
dat wil zeggen, dat niet met de nieuwe wijk en de Jordaan
begonnen worde, alsof die geheel op zich zelf staande, en van het
overige Amsterdam onafhankelijke, buurten waren, doch dat de
buizennetten daarvoor zullen worden aangelegd volgens een voor
geheel Amsterdam opgemaakt en aangenomen project, zoodat zij
daarvan een deel zullen uitmaken zoodra het geheel eens vol-
tooid zal ziju.
Wordt dit niet gedaan en elke wijk van eenige grootte, waar
men eindelijk tot de toepassing besluit, als eene onafhankelijke
buurt behandeld en dus van eene centraalmachine voorzien, zoo
zullen er een reeks van werken uitgevoerd, gebouwen opge-
richt, toestellen aangeschaft en buizen gelegd worden, die ab-
soluut overbodig zijn. Men zal ontzaglijk veel geld verspillen
zoowel voor exploitatie als voor aanleg en daarmede, in plaats
van eene bevredigende werking te verzekeren, zich een omslagtigen
en hoogst lastigen dienst op den hals halen.
Kortom, men zal niets doen dan knoeien en geld wegwerpen.
Men bcdriege zich niet met de gedachte dat er voor dit alles
geen gevaar bestaat, daar het stelsel hoogstens alleen op de nieuwe
-ocr page 11-
7
wijk zal worden toegepast, terwijl men in de Jordaan een proef
wil nemen met het tonnenstelsel, en in de rest van Amsterdam de
grachten wil gebruiken voor den afvoer van smet- en ziektestoffen, |
onder voorwendsel dat men het water er van toch ververschen
moet, en men ze nu en dan uitbaggeren kan.
Mij kan het persoonlijk om voor de hand liggende redenen,
geheel onverschillig zijn of men bij het nemen dier proeven ovcr-
gaat tot deze zeer partiëcle of tot cene algemeene toepassing van
mijn stelsel, zoolang dit slechts geschiedt volgens een rijp en
doordacht plan voor de geheelc stad.
Het is immers niet denkbaar dat men lang het dagelijksch in-
en uitdragen van faecaalemmcrs en de vele verdere ondragelijkhcden
van de geheelc operatie zal dulden, of voortgaan tegen hooge
kosten een walgelijk werk met handenarbeid te verrichten, wanneer
men in een ander gedeelte der stad ziet hoe alles machinaal kan wor-
den gedaan voor veel minder geld. Ondenkbaar is het verder dat
het besmetten der grachten en andere publieke wateren met excreta
lang ongemoeid zal blijven, terwijl zoo velerlei belangen hun in-
vloed zullen doen gelden. Daartoe is het te veel in tegenspraak
met het oordeel van de mannen der wetenschap, met ons begrip
van zindelijkheid en aesthetiek en met den geest des tijds in het
algemeen. Eene wet er tegen gelijk in andere landen kan niet
lang meer uitblijven, en werd ook reeds in 1874 door de ge-
necskundige inspecteurs voorgesteld.
Het onvermijdelijk resultaat van die tonnen- en grachtproeven*
zal derhalve zijn, dat men ten laatste toch een afzonderlijk buizen-
net voor de faecaliën zal moeten leggen, en heeft men aan die
eventualiteit niet gedacht, zoo zal wat er reeds bestaat, niet kunnen
worden gebruikt in combinatie met wat er nieuw moet worden
gemaakt. Het centraalgebouw dat, volgens mijn ontwerp, tegelij-
kertijd voor de nieuwe wijk en voor de Jordaan en later voor de
geheelc stad westelijk van den Amstel moet dienen, zal daartoe niet in
staat zijn, tenzij er bij het opmaken van het plan voor het cen-
traalbuizennet van de nieuwe wijk op gerekend wordt; anders zal
men zich moeten getroosten, om, óf dit buizennet te veranderen
en het gebouw aftebreken, teneinde de twee buurten van uit een
enkel alsdan nieuw op te richten gebouw te kunnen bedienen, óf
-ocr page 12-
8
het aantesluiten deel van een afzonderlijk gebouw en centraalbui-
zennet moeten voorzien en de kosten van eene dubbele exploitatie
dragen. Is men eens op deze wijze aan het sukkelen en knoeien
geraakt, dan komt er ook geen einde aan, zoolang men gebruik
wil maken van hetgeen er reeds gemaakt is; — en telkens alles
weer omverwerpen kan men toch niet.
Tegen het bovenstaande behoort nu niet alleen in het belang
van Amsterdam gewaakt te worden, maar ook in dat van het groot
aantal steden die eene verbetering in den afvoer van vuil noodig
hebben en op eerstgenoemde stad, wat de resultaten van het stel-
sel betreft, het oog richten.
Bij het beoordeelcn van die resultaten toch wordt niet gevraagd
of ze voortvloeien uit de wijze waarop men te werk ging, maar
alles, wat het ook zijn moge, toegeschreven aan het stelsel
zelf. Als bewijs daarvan moge strekken wat er tegenwoordig ge-
schiedt, in verband met het onjuiste oordeel waartoe het aanlci-
ding geeft.
Het is toch zonder twijfel, dat het volslagen gebrek aan zamen-
hang tusschen de verschillende opdrachten tot toepassing, alsook
de groote afstanden tusschen de buurten daarvoor aangewezen,
geene economische concentratie van aanleg en bediening toelieten
en dat, juist bij gebreke daarvan, zoowel aanlcg- als bedieningskos-
tcn onnatuurlijk hoog zijn, terwijl de buitensporig hooge prijzen
van het ijzer tijdens den aanleg van een groot deel der buizennetten
die nog vermeerderd hebben.
Dit belet echter niet dat op die hooge kosten gewezen wordt
als op eene eigenschap die het stelsel bijzonder aankleeft.
Nog zou men dit kunnen over het hoofd zien, indien alleen de uit-
gaven, direct door de toepassing en bediening veroorzaakt, werden
opgegeven als voortvloeiende uit het stelsel. Maar men voegt er nog
enorme sommen bij, die alleen met administratieve maatregelen en
geheel toevallige zaken in verband staan. Zoo is het een welbe-
kend feit, dat de stoomboot, die volgens Raadsbesluit voor den
dienst der ver uiteenliggende buizennetten bestemd was, eerst om-
trent i "4 jaar later in de vaart kwam dan zij had kunnen en be-
hooren te zijn, en dat, gedurende dien tijd, de dienst met locomo-
bieltoestellen, paarden, wagens en gehuurd stoomtuig moest wor-
-ocr page 13-
9
den waargenomen. De zeer grootc som door deze vertraging vcr-
slondcn, wordt evenwel tot de kosten van het stelsel gerekend.
Het is verder een bekend feit, dat toen de stoomboot, geheel bui-
ten mij om geconstrueerd, eindelijk gereed was, zij spoedig bleek
voor den dienst harer bestemming niet in staat te zijn en dat
dientengevolge cenigc afzonderlijke buizennetten met elkander ver-
bonden en voorzien moesten worden van vaste bedieningstoestel-
len, ten einde alleen nabij elkander gelegen buurten aan den
dienst van de stoomboot te kunnen overlaten. Ook al het geld
dat dit der Gemeente gekost heeft, wordt op rekening van mijn
stelsel geschoven. Ja, alsof dit niet genoeg ware, worden zelfs daaronder
begrepen de aanleg- en bcdicningskosten der tijdelijke toestellen
(handluchtpompwagens met toebehooren) die aangeschaft werden
voor buurten waar mijn stelsel door den Raad niet was voorgeschre-
vcn en waar de maatregelen voor geregelden faccaliënafvoer geen
langer uitstel gedoogden, terwijl men aldaar tot de uitbreiding
van het buizennet niet wilde besluiten. Ofschoon die toestellen fei-
telijk dienen moesten om mijn stelsel
te vermijden, zoo tvordt liet toch
er mede belast, zoowel wat de kosten als den tast voor de bewonen
betreft;
en dat de omvang hiervan, vergeleken met mijn stelsel,
geene kleinigheid is, blijkt uit de opgave in het bericht van Bur-
gemecster en Wethouders voor 1875, dat, terwijl dit is toegepast
op 495 huizen met 5,827 inwoners, de tijdelijke toestellen met
handenarbeid en paardenvervocr worden gebruikt voor 100 huizen
met 1220 inwoners, dus ruim 1/5 van het eerstgenoemde*).
Wel is waar wordt door Hurgemeester en Wethouders uitdruk-
kelijk betuigd dat het tot nu gedane niet dienen kan en mag, ter
beoordeeling van de kosten, maar dit belet geenszins dat anderen,
*) Er is met deze toestellen ook nog eenc voor mij persoonlijk zeer onaangename
zaak verlronden, namelijk dat ze in Amsterdam als tot mijn stelsel behoorende uitge-
geven worden en algemeen bekend zijn. Dit bleek toen ik eens bij het gebruik er
van tegenwoordig was. Daar de lucht, die de pomp uitwerpt, zonder eenige reiniging
in de atmospheer ontlast wordt, stinkt het ding afschuwelijk en trok daardoor mijne
aandacht. Op mijne vraag wat men daar toch deed (want ik had het nooit gezien)
was het antwoord: „dat is het I.iernurstelsel" en tegelijkertijd uitte een der omstan-
ders mijn naam, vergezeld van zekere energieke uitdrukking, die mij nog lang hen-
gen zal.
-ocr page 14-
IO
aan wier uitspraak ook ecne officicclc waarde wordt gehecht, de
zaak zoo voorstellen.
Zoo werd b.v. cene zoodanige opgave gedaan door den heer
o. a. tinijai,, in zijn gedrukt rapport over het stelsel aan de
rioolcommissic te Southampton. Al de uitgaven door bovcn-
staande toevallige omstandigheden veroorzaakt, de hooge ijzerprij-
zen, de verspreide ligging, de broksgewijze uitvoering, het gebrek
aan zamenhang in de opdrachten tot toepassing, de dure exploi-
tatie gedurende de lange vertraging met het in dienst stellen der
stoomboot, de toestellen en werken noodig om de stoomboot te
belpen, en last but not least, de tijdelijke toestellen voor buurten
en huizen waar liet stelsel niet beslaat, alles wordt er aan toege-
schrevcn en het totale bedrag als bewijs aangevoerd hoe ontzettend
duur het is. Hetzelfde geschiedde in een artikel in de Amsterdam-
schc Courant van 24 October 1875, wel is waar met beroep op
de officieele cijfers ten opzichte van de feitelijk uitgegeven sommen,
maar zonder vermelding der omstandigheden, welke die groote uitga-
ven veroorzaakten, terwijl dezelfde opgave, ditmaal verrijkt met
een goede ronde som voor veronderstelde uitgaven in 1875, maar
zonder iets te reppen van inkomsten gedurende dat jaar, is over-
genomen in het Bericht van de Meerderheid der Gezondheidsconv
missie (bladz. 288) vergezeld van den uitroep: „men denke aan
de kosten nu reeds door het Liernurstelsel veroorzaakt."
Indien nu de tegenstanders er van niet schroomen zulke voor-
stellingen te geven in officieele mededeelingen aan hunne eigene
medeburgers, die ieder oogenblik de onjuistheid er van kunnen ont-
dekken, wat zal men dan niet van dezelfde zijde kunnen verwachten
in mededeelingen naar buiten gericht, wanneer, in weerwil van
hunne bemoeiingen en waarschuwingen, de toepassing van het
stelsel allengskens over de gcheele stad zal hebben plaats gehad,
en dit wederom geschied zal zijn volgens broksgewijze opdrachten ?
Zullen niet de daaruit voortvloeiende vermeerderde kosten van
aanleg en exploitatie worden opgegeven ais onvermijdelijk bchoo-
rende tot het stelsel, en zullen niet de last en omhaal verbon-
den aan de verspreide bediening in de verschillende machincge-
bouwcn, moeten gelden als bijzondere eigenschappen er van? Zal
men zich niet wederom beroepen op de officieele cijfers ten be-
-ocr page 15-
11
wijze der nauwkeurigheid, en er op wijzen dat de uitvinder al de
plannen zelf heeft gemaakt, even als nu?
Dat nu hierdoor vele steden van de toepassing van het systeem,
op geheel onjuiste gronden, zullen worden afgeschrikt, en dus
tallooze mcnschenlevens nog jaren blijven blootgesteld aan het ge-
vaar der oude inrichtingen, ligt voor de hand. Het is dus de
zedelijke plicht van den Raad elke aanleiding hiertoe zooveel mo-
gelijk te vermijden, en dit kan niet beter geschieden dan, (zooals
de minderheid der Gezondheidscommissie tevens aanbeveelt, en
ook het belang van Amsterdam meebrengt), door een plan voor
de gehcele stad te doen opmaken en vast te stellen, en hiervan
geleidelijk, zoo veel of zoo weinig uit te voeren, als telkens zal
raadzaam schijnen.
Met bovenstaande wijze van uitvoering is nog een ander groot
voordeel verbonden, namelijk dat, zooals ik reeds uitvoerig in mijn
Adres aan den Raad van 24 Aug. 1874 (bladz. 59 en 60) heb
betoogd, het Gemeentebestuur daardoor geheel onafhankelijk wordt
van mijne firma ten opzichte van het verder opmaken van projec-
ten, aangezien het maken der detailteekeningen zeer goed gcschie-
den kan volgens de met het project geleverde voorschriften, door
daartoe aangestelde ambtenaren, naar gelang die gedurende de
trapsgewijze aanleg noodig zullen zijn.
Voor de verschillende redenen die dit in het belang van Am-
sterdam raadzaam maken, naar het bovenvermelde „Adres" ver-
wijzende, zie ik mij genoodzaakt hierop ook in mijn eigen belang
aan te dringen.
Hoe vercerend het voor mij ook was dat Amsterdam tot eene
proeve en later tot kleine toepassingen van mijne uitvinding
zonder eenig aanzoek mijnerzijds besloot, en ik dit ook altijd in
aangename herinnering zal houden, zoo is mij dit toch te
duur te staan gekomen om verder op den tegenwoordigen voet te
kunnen voortgaan. Het tal van ambtenaren dat ik nu bijna 4 ja-
ren heb moeten in dienst houden, ter voldoening aan de opdrach-
ten voor teekeningen en het daartoe behoorend schrijfwerk, de
vele reis- en verblijfkosten, het drukken van geschriften ter ver-
-ocr page 16-
12
duidelijking of verdediging mijner plannen als anderszins, is al-
les te zamen slechts in zeer geringe mate door het ontvangen
teekenloon gedekt geworden, terwijl mijne persoonlijke bemoeiingen
geheel onvergoed bleven en ik, gedurende dien tijd, van anderen
loonenden arbeid afgehouden werd.
Behalve de groote geldelijke verliezen hiermede gepaard, moest
ik mij ook nog een verlies van meer dan f 1500 getroosten op
eene geheel nieuwe locomobiel, die ik Amsterdam kosteloos ter leen
gegeven had om in het gebrek aan exploitatietoestellen te voorzien
en die naderhand, wegens de vertraging in het in de vaart bren-
gen der stoomboot, tegen een lagen huurprijs een jaar langer dan
den termijn waarvoor die prijs berekend was, in dienst gehouden
werd. Door een en ander is door mij, ter wille van Amsterdam
eene som uitgegeven, ver boven het bedrag, dat ik met het oog
op mijne vele andere verplichtingen daaraan besteden mocht *).
Voeg ik hierbij het verdriet der miskenning en gedurige verdacht-
making die mij te beurt zijn gevallen en het bewustzijn dat niet-
*) Men heeft mij herhaaldelijk verweten, dat ik ongevoelig l>en voor het vele dat
Amsterdam voor mij gedaan heeft, en dat ik dit vergeld door ontzettend hooge l>eta-
ling voor toekeningen te vorderen. Ja, eenigen noemen mij een monster van ondank\'
baarheid omdat ik klaag over de behandeling die mijn stelsel ten deel is gevallen,
niettegenstaande ik er zooveel geld bij verdien. Als het l>este antwoord op dit alles
produceer ik hier mijne uitgaven en inkomsten tot nu toe, hoe onaangenaam zulk een
exposé mijner zaken ook zijn moge. Zij die over mijne vermeende hooge rekeningen
klagen, worden daardoor wcderlegd, terwijl het hun, die mij van ondank beschuldi-
gen tot voorlichting kan strekken.
Volgens de boeken mijner firma, lwdragen al de posten waarmede Amsterdam
tot nu toe is belast voor teekenaars en schrijversloonen, kantoorbehoeften en alge-
meene onkosten, drukkerskosten, en reis en verblijfkosten te zamen . . f 35673.20
terwijl het verlies op machinerie en leveringen door onze tusschenkomst
bedraagt.........................824.12
Totaal onkosten „ 37497-3*
Voorts is Amsterdam belast met 708 werkdagen voor den heer de Bruijn
112K
Kops en met 617 voor mij zelf te zamen 1325 werkdagen of ...•*_?
= 4.21 jaren, hetgeen a ƒ 6000 \'s jaars maakt............25260.—
Totaal uitgaven „ 62757.32
Daarentegen is het gezamenlijk bedrag ontvangen voor Ingenieur en tee-
kenloon tot nu toe..................... \'5944-67
Verlies . ., 46812.65
-ocr page 17-
\'3
tegenstaande mijne vele offers en wclgemeenden ijver, de onbillijkste
uitingen tegen mijnen naam als eerlijk man en het resultaat mijner
bemoeiingen als volkomen geloofwaardig worden behandeld en
verspreid, zoo heb ik vaak den wensch niet kunnen onderdruk-
ken, dat Amsterdam het nemen van proeven hadde overgelaten
aan Leiden, Dordrecht en andere steden, waar alleen technische
zwarigheden te overwinnen waren. — Het zou daardoor eene even
goede, zoo niet betere, kennis van het stelsel hebben kunnen opdoen,
om eventueel, met evenveelzekerheid als nu, tot de toepassing ervan over
te gaan,
terwijl ik alsdan tijd, geld en krachten op een meer vrucht-
baar veld had kunnen concentreeren, zonder zoo vele verdrietelijk-
heden te moeten dragen.
Wel is waar wordt dit alles rijkelijk opgewogen door de over-
tuiging, dat zij die mij kennen, en weten hoe alles zich heeft toe-
gedragen, een onverminderd vertrouwen in mijn doen en laten
stellen, en neemt dit de bitterheid weg, die anders eene herinnering
aan het verleden zou hebben. Maar niettegenstaande dit alles, blij-
ven de bijzondere omstandigheden, die het wenschelijk maken dat
Amsterdam mijne verdere directe bemoeiingen niet meer zal noodig
hebben, geheel onveranderd bestaan.
Amsterdam zoo spoedig mogelijk in het bezit te stellen van het
middel daartoe, namelijk van een plan voor het buizennet voor de
geheele stad, verdient dus van alle zijden aanbeveling.
Het ligt niet in het bestek van dit geschrift om in al de bij-
zonderheden van zulk een plan te treden, maar eene korte be-
schrijving der hoofdtrekken is noodig ter opheldering van hetgeen
later besproken zal worden.
Boven werd reeds de bedoeling aangegeven om het nieuwe deel
der stad en de Jordaan van uit één en hetzelfde machinegebouw te
bedienen, zooals ook is aangeduid in mijn „Adres" van 24 Aug.
1874. De natuurlijke plaats voor dit gebouw is aan de west-
zijde van den Overtoom, zoo nabij de stad of den Buitensingel,
-ocr page 18-
\'4
als omstandigheden, met betrekking tot het verkrijgen van het
noodige terrein, dit zullen toelaten.
Van dit punt uit, kan, onder zekere voorwaarden, de gcheele
stad worden bediend, door middel van zoogenaamde expcditiclo-
kalen,
die daarin verspreid liggen en met het hoofdgebouw in
verbinding staan. De naam van centraalgebouw die dikwijls aan
het laatstgenoemde gegeven wordt, heeft dus geen betrekking
tot zijne positie ten opzichte der stad, maar alleen tot de rol die
het bij het buizennet speelt. De geheele ledigingsdienst loopt er
samen, zoodat dit gebouw het middenpunt is waarom zich alles
beweegt.
Dit is zoowel het geval met het maken van het noodige lucht-
ledig voor het geheele buizennet, als met het opzamelen der
stoffen. Deze worden vervoerd uit de huizen naar de straatre-
servoirs, van daar naar de expeditielokalen en van daar weder
naar het centraalgebouw, door middel van luchtdruk langs onder-
aardsche buizen, zoodat alle vervoer van mest door de straten en
grachten ten eenemale ophoudt. Van de gevreesde stremming
van het verkeer door talrijke wagens, schuiten en vaten, kan
dus geen sprake zijn.
De Kxpeditielokalen dienen tot subcentrums der beweegkracht,
die zij langs eene bijzonder daartoe aangelegde vacuumbuis van
het centraalgebouw ontleenen; zij ontvangen dus het luchtledig
onverzwakt, hetgeen niet het geval zou zijn indien eene buis, die
deze stof bevat, daarvoor gebruikt werd. Dit luchtledig wordt
medegedeeld aan een der onderaardsche reservoirs, waarvan ieder
lokaal er twee voor afwisselend gebruik bevat en die uit lange
horizontale ketels van gegoten ijzer bestaan.
Van den ketel die voor het oogenblik ledig is, wordt het lucht-
ledig, zooals gewoonlijk, medegedeeld aan de omliggende straatre-
servoirs door middel van zoogenaamde verbindingsbuizen, en zoo
doende worden de vele complicatiën vermeden die anders, we-
gens de vele grachten, een gevolg zouden zijn van het direct in
verbinding staan der straatreservoirs met het hoofdgebouw.
Wel is waar wordt deze vereenvoudiging gekocht door den
aanleg van bovenvermelde extra vacuumbuis, die van het hoofd-
gebouw langs de verschillende expeditielokalen slingert, maar van
-ocr page 19-
\'5
de andere zijde wordt daarmede veel bcwccgkracht, dus brandstof
gespaard, en eene meer krachtige en snellere lediging der hoofd-
en zijbuizen verzekerd.
Is een der groote ketels gevuld, zoo wordt de inhoud er van
naar het hoofdgebouw verzonden door eene daartoe dienende ver-
bindingsbuis, die nu, ter onderscheiding, den naam van expeditie-
buis draagt.
Ieder expeditielokaal behoeft slechts één arbeider, om gedurende
den dag, voor den dienst der stadswijk die het beheerscht, de noo-
dige kranen te openen en te sluiten, waartoe het met het Cen-
traalgebouw in telegrafisch verkeer staat. Het kan dus in elk op-
zicht als een filiaal daarvan beschouwd worden. Positie en aantal
er van, hangen van plaatselijke omstandigheden af en onderlinge
afstunden hebben er weinig mede te maken.
Het gebouwtje dat boven de twee onderaardsche reservoirs van
een expeditielokaal noodig is, behoeft slechts juist groot genoeg
te zijn om vrijen toegang tot de verschillende kranen en tot de
mangaten der reservoirs te verkenen, terwijl het tevens als berg-
plaats voor de sleutels en andere gereedschappen dient, die voor
de bediening der straatreservoirs vereischt worden.
Het ligt voor de hand dat op deze wijze de bediening van het
buizennet, niettegenstaande den omvang der stad, eene zeer een-
voudige en licht uit te voeren zaak wordt, terwijl alles wat
eenigszins bezwarend kan worden genoemd geheel buiten den be-
bouwden kom der gemeente plaats heeft.
Het moet intusschen nog door een naauwkeurig onderzoek uit-
gemaakt worden of de groote besparing, te verkrijgen door het con-
centreeren van den geheelen ledigingsdienst op het eenige boven
omschreven punt, niet verboden wordt door administratieve moei-
lijkheden, zooals: het verkrijgen van het noodige terrein, het
verder vervoer van den opgehaalden mest en dergelijke meer,
alsmede door technische bezwaren ten opzichte van den geaccu-
muleerden weerstand in de expeditiebuis, kosten van aanleg, enz.
Veel hangt hierbij af van de richting, die men aan deze leiding
kan geven met betrekking tot de vele grachten die gekruist moeten
worden, en cene beslissing hieromtrent kan eerst na een nauw-
keurig plaatselijk onderzoek genomen worden.
-ocr page 20-
i6
In ieder geval echter is het boven allen twijfel verheven, dat de
technische bezwaren vervallen, indien er twee centraalstations wor-
den gemaakt. Het tweede zou dan aan de oostzijde van den
Amstel, ongeveer in de nabijheid van het Oosterkerkhof tegen-
over de Plantage kunnen worden geplaatst, terwijl de grenslijn
tusschen de aldus gevormde twee onafhankelijke buizennetten zou
liggen langs het Damrak, het Rokin en den Amstel.
Dit plan biedt, in technischen zin, zoo weinig moeilijkheden, dat
het als het meest aanbevelingswaardige moet worden beschouwd,
tenzij eene vergelijkende begrooting van exploitatie- en aanlegkos-
ten van de twee ontwerpen (die beide daartoe nauwkeurig moeten
worden uitgewerkt) en eene juiste overweging van alle omstandig-
heden, zouden bewijzen, dat het gebruiken van een enkel centraal-
gebouw uitvoerbaar is, in welk geval dit verre de voorkeur ver-
dient, wegens het centraliseeren van alle administratie en mani-
pulatie op een enkel punt.
Voor het geval dat dit ideaal niet bereikbaar is, en dat men
tot de oprichting van twee centraalstations zal moeten overgaan,
zal elk terrein moeten bevatten: een ketelgebouw met vrij-
staanden schoorsteen, een luchtpomp-machinegebouw, een toebe-
reidingsgebouw waarin de opgehaalde stoffen worden omgezet
in den bewaarbaren en meer vervoerbaren vorm van poudrette
en compost, en eindelijk een schuur tot bergplaats van den aldus
gemaakten mest, vanwaar ook de verdere verzending naar het
land plaats heeft. Is het terrein niet groot genoeg om ook die
bergplaats te bevatten, of zijn er andere overwegende redenen
tegen, dan kan die ook ergens anders worden geplaatst, waar zich
eene betere gelegenheid aanbiedt, maar dan is er een kleine tram-
weg noodig om den opgemaakten mest daarheen te vervoeren.
Het luchtpompmachincgebouw van elk der twee ccntraalstations
moet groot genoeg zijn om eventueel te kunnen bevatten het noo-
dige aantal, b. v. 8, horizontale machines parallel naast elkander
geplaatst, waarvan b. v. 5 voor den vacuumdienst van het daartoe
behoorende buizennet, 1 voor het pneumatisch vervoer der stoffen
van uit de expeditielokalen en 2 als reserve, alle echter volkomen
gelijk aan elkander geconstrueerd en met verwisselbare onderdee-
len, ten einde volkomen zekerheid tegen oponthoud in den dienst
-ocr page 21-
17
wegens herstellingen der machines te verkrijgen. Met hetzelfde doel
moeten zij ook niet condenseerende, maar hoogedrukmachines
zonder condensatie zijn, daar deze door grootere eenvoudigheid van
constructie en behandeling, meer waarborg voor een onafgebroken
dienst geven en op den duur het goedkoopst uitkomen. l)
Het vermogen van elk dezer 8 machines moet dan een vijfde
bedragen van hetgeen er noodig is om gedurende den dag een
genoegzaam vacuüm te kunnen doen ontstaan in zoovele straatre-
servoirs als er voor den dagelijkschen dienst gelijktijdig moeten wer-
ken, en de dichtheid der bevolking heeft op gcenerlei wijze hier iets
mede te maken, zooals ik reeds uitvoerig in mijn „Adres" van 24
Aug. 1874 heb betoogd.
Hoe kleiner dit aantal reservoirs, des te geringer is de hoeveelheid
lucht die moet worden uitgeworpen, en daar dit aantal vermindert
naar mate men de hoofdhuizen langer kan maken, zoo hangt dit
element in de berekening in de eerste plaats van den bouw der stad
en plaatselijke omstandigheden af. Het streven is natuurlijk, de
hoofdhuizen zoo lang mogelijk te maken, daar hiermede behalve
stoom of brandstof ook dagloonen voor de bediening worden be-
spaard.
Het tweede element in de berekening is de gezamenlijke inhoud
van het centraalbuizennet, waarin de lucht der straatreservoirs ont-
wijkt, daar hiervan de graad van verdunning afhangt waarop die
weer moet worden verwijderd; — en deze inhoud bestaat uit die
van de centraal" en expeditie reservoirs en van de vacuumbuis die
ze verbindt.
Daar nu de ligging der cxpeditielocalcn wel zal moeten worden
vastgesteld in overleg met het Gemeentebestuur en hun aantal
hiervan afhangt, zoo kan het gezamenlijk vermogen der 5 machines
voor elk der twee groote buizennetten nu nog niet worden op
gegeven.
Noemt men „r" den gezamenlijken inhoud in kub. meters der
straatreservoirs voor gelijktijdige bediening, en „R" den inhoud van
*) Uit is zoo zeer het geval, dat, naar het oordeel van werktuigkundigen van on-
dervinding, men in dat geval met si echts 1 reserve volstaan kan en er dus 1 minder
zou noodig hebben. Ik geef echter ook dan de voorkeur aan 2.
2
-ocr page 22-
18
het ccntraalbuizcnnet als boven beschreven, dan wordt het vermo-
gen der luchtpompmachines bepaald door de eenvoudige formule
x X 10300 = ft r door mij gemakshalve herleid uit de an-
ders nog al omslachtige berekeningswijze; x is hier de opper-
vlakte in vierkante meters van een denkbeeldigen zuiver slui-
tenden en zonder wrijving werkenden luchtpompzuiger die onder
vollen atmospherischen druk en een volkomen luchtledig 1 meter
hoog moet worden opgelicht binnen den tijd noodig om het vacuüm
op aU vacuüm terug te brengen, hetgeen natuurlijk van de lengte der
hoofdhuizen afhangt. Het werk door dien denkbeeldigen zuiger
in één zuigerslag verricht, staat gelijk met dat van al de zuiger-
slagen noodig om het vereischte resultaat te verkrijgen. Brengt
men voor R en r de juiste waarde in rekening, en vermcnigvul-
digt men het quotiënt met den druk der atmosfeer per vierkanten
meter (10300 kilo), zoo verkrijgt men den arbeid die verricht
moet worden, of het nuttig effect, uitgedrukt in kilogrammeters, en
kan daaruit de vereischte grootte van de stoommachines gemak-
kelijk berekenen.
Dat ik boven voor het omzetten der opgehaalde stoffen zoowel
in poudrette als in compost wil gezorgd hebben, is omdat daar-
door de gelegenheid tot verwerken en utiliseeren van het Stads-
vuil gegeven wordt, nu het Gemeentebestuur het ophalen daarvan
in eigen beheer genomen heeft en omdat die vorm van mest bij
den akkerbouw in Holland beter dan de geheel drooge van pou-
drette bekend is.
Volgens het bericht van den directeur der Publieke werken
Kalff van 22 April 1876 (bladz. 229) kan men, te oordeelen naar
de resultaten te Delft en Leeuwarden verkregen, voor de geldelijke
opbrengst van compost, per persoon en per jaar met zekerheid
op 4 Hectoliters X / 0.33 =/ 1.32 rekenen.
Het vermengen van het stadsvuil met de verzamelde faecaliën,
die evenwel vooraf tot eene stroopvormige massa moeten zijn in-
gedikt, moet natuurlijk machinaal geschieden. Volgens een reeds
-ocr page 23-
\'9
lang door mij opgemaakt ontwerp, bestaat de toestel daarvoor in
cene luchtdicht geslotcnc, cylindervormige ijzeren kast van boven
eensdeels met het opgehaalde vuil, door middel van trechters en
anderdeels met de faecaalbrei door middel van eene buis gevoed.
Het mengen geschiedt op soortgelijke wijze als bij de verticale
klei en niortelmolens. Voor de beweging dient eene afzonderlijke
kleine stoommachine. Het mengsel wordt van onderen ontlast
op de schoepen van een jacobsladder, die het naar boven voor
verder vervoer brengt, terwijl de bedorven lucht afgevoerd
wordt door eene ventilatiebuis naar den schoorsteen. Het pro-
cédé is dus op zich zelf reukeloos, en daar de faecaalbrei on-
derworpen is geweest aan een warmtegraad van 95° Celsius,
\'t geen, volgens deskundigen, meer dan genoeg is om al het
organische leven te dooden, zoo is in ieder geval het aldus ver-
kregene product sanitair veel minder schadelijk dan de compost
van het tonnenstelsel.
Het maken van compost behoort intusschen het omzetten in
poudrette niet uit te sluiten. Vooreerst verkrijgt men daardoor eene
materie, die gelijk guano, voor onbepaalden tijd kan bewaard wor-
den, en ten tweede realiseert men eene veel betere opbrengst per
hoofd en per jaar.
De ondervinding met de Berlijnsche poudrette van Putsch leert,
hoe gretig deze stof gekocht wordt, en werd er zelfs geen beteren
prijs verkregen dan daarvoor wordt betaald, namelijk / 7.— per
100 kilogr., zoo geeft dit voor de ongeveer 40 kilogr. die per
hoofd en per jaar geproduceerd worden ƒ 2,80, hetgeen meer dan
dubbel de opbrengst van compost is.
Daar nu deze poudrette cene zeer stikstofarmc is, zijnde bereid
uit stoffen, die door gisting reeds zeer veel van hunne beste ingre-
diënten verloren hebben, terwijl de poudrette van het pneumatische
stelsel vervaardigd wordt uit stoffen, die nog in het volle bezit
van al die bestanddeelen zijn, zoo kan met grond daarvoor een
veel hoogeren prijs worden verwacht. Hoeveel meer, moet de on-
dervinding leeren. Het zij voorloopig genoeg te weten, dat,
zooals straks blijken zal, zelfs de bovenvermelde lage prijs eene
bate kan afwerpen.
De twijfel door den Directeur Kalfi-- geopperd, ten aanzien van
2*
-ocr page 24-
20
het verkrijgen van dezen prijs, een twijfel welken hij baseert op
de meening, dat guano voor >/« van f "J.-, dus voor/ 1.75 per
100 kilo verkrijgbaar is, berust op eene zeer verklaarbare rekenfout.
Daar er in Nederland eene soort guano voor ƒ175.— per ton van
1000 kilogr. verkrijgbaar is, zoo heeft hij waarschijnlijk voor de
waarde van 100 kilogr. het decimaalkomma verkeerd geplaatst, en
dus ƒ 1,75 voor/ 17,5 geschreven.
Goede en betere soorten kosten meer, maar zelfs wanneer men
uit aanmerking, dat menschelijke excreta arm aan phosphorzuur en
potasch zijn, de daarvan gemaakte poudrette gelijk stelt met de
laagste qualiteit van guano, die voor gemiddeld ƒ 125, —verkocht
wordt hetgeen men, wegens het stikstofgehalte dier poudrette ad
9 °/0 veilig doen kan, zoo zou dit voor 40 kilogr. per hoofd
en per jaar altijd nog ƒ 125X0,04= ƒ 5,— opleveren, hetgeen
ook met de opgaven en waardebepalingen van alle deskundigen
overeenstemt.
Rectifiëert men als boven de opgave van den heer Kalff, zoo
blijkt daaruit de juistheid zijner opmerking (blz. 212), dat het als-
dan nog goed rendeeren zou, om voor het maken der poudrette
versektn stoom te gebruiken, zelfs bij eene verdunning van 100
percent. Neemt men zijn cijfer van 7 hectoliter per hoofd en per jaar
(bladz. 223) voor de faecaliën van het pneumatische stelsel als
maatstaf der verdunning aan, die in de praktijk onvermijdelijk is,
zoo zou, om 40 kilogr. poudrette *) te verkrijgen, verdampt moe-
*) Dit getal is geheel theoretisch en moet nog door de praktijk bewezen worden.
Het berust op VlRciiow\'s opgave, dat gemiddeld per hoofd en jaar geproduceerd
wordt 365 liter vaste en vloeistoffen te zamen, en dat daarin is vervat \\ of 36,5
kilogr. geheel drooge stof. Daar men echter geen stof geheel droog krijgen kan en
er ten minste op 15 % watergehalte moet worden gerekend of £: 5 liter, zoo is voor
eene jaarlijksche hoeveelheid poudrette op 36,5 -f- 5 = rond ten minste 40 kilogr. aan-
genomen. Het ontbreekt intusschen niet aan gronden tot het vermoeden, dat VlR-
chow\'s getal te laag is. Te Praag waar in de kazerne volstrekt geen verdunning
plaats heeft, gaf eene vergelijking van het aantal manschappen met de opgehaalde
hoeveelheid omtrent 500 kilogr., dus ongeveer 1,4 kilogr. per dag voor volwassenen,
terwijl volgens 1\'ettenkokkk eene ,,Durchschnittsl>evülkerung" produceert per hoofd en
per jaar „34 kilogr. Koth und 428 kilogr. Mam" te zamen 462 kilogr. hetgeen per dag
1.27 maakt; en de heer Kalkk geeft (bladz. 227) voor het tonnenstelsel te Leeuwar-
den 1,15 kilogr. per dag op, waarbij toch ook nauwelijks op verdunning, daaien-
tegen wel op urinearmte mag worden gerekend; 40 kilogr, poudrette kan dus veilig
als maatstaf voor de opbrengst aan inkomsten aangenomen worden.
-ocr page 25-
21
ten worden 700 — 40 = 660 liter water, en dit zou kosten, indien
men de toestellen gebruikt, waarvan hij (bladz. 220) spreekt en
waarbij het verdampen van 100 kilogr. op / 2,— te staan komt,
2X0,66 = / 1,32. Voegt men hierbij, volgens zijne begrooting
van bedieningskostcn op (bladz. 222) voor 50,000 personen, ƒ 72,40
per dag of/ 26426 per jaar, dus -— "— 1=0,53, en eindelijk voor
kapitaalkosten, volgens zijne begrooting op blz. 220, 5 °/0 van
/ 510,000 voor de kosten van aanleg, dus f 25,500 per jaar, het-
geen verdeeld over 50,000 geeft ƒ 0,51 per hoofd, zoo zou de
poudrette, alles te zamen gerekend, te staan komen op ƒ 1,32
o,53 0,51 = ƒ 2.36.
Dit is nu altijd nog minder dan ƒ2.80, die zoo als wij boven
gezien hebben, de poudrette zou opbrengen tegen den allerlaag-
sten prijs die er nu feitelijk voor betaald wordt.
Waren derhalve al de onderstellingen en opgaven van den
heer kalff volkomen juist, dan zouden alle kosten van het
pneumatische stelsel, met inbegrip van die van het omzetten der
faecaliën in poudrette door het gebruik van verseken stoom, nog
altijd door den afzet daarvan gedekt kunnen worden, en wordt dit
door zijne eigene cijfers bewezen. Maar de zaak staat veel gunsti-
ger dan daaruit op te maken is. Het is wel bekend, dat men
met verdampingstoestellen „a doublé effet" ongeveer 12 liters ver-
dampen kan per kilogr. steenkolen, terwijl deze toestellen gcens-
zins aan zoo ontzettend veel onderhoud onderhevig zijn als de
Directeur aanneemt.
Alles te zamen gerekend, geloof ik, bij het gebruik van verschen
stoom, de kosten van het verdampen van 1000 liters water gerust
op ƒ1.20 te mogen stellen en dit zou, voor de 660 liters, die er
per hoofd en jaar te verwijderen zijn, slechts 80 cents uitmaken.
Verder is zijne berekening van bedieningskostcn te hoog. Voor
28 reservoirs en I machincgebouw per 100 hectaren stad, wil hij
2 opzichters, 1 machinist en 20 werklieden gebruiken, waarvan 5
alleen voor het opsporen en herstellen van verstoppingen.
Volgens persoonlijke mcdcdccling van den Wethouder Dr.
Heynsius aan mij, hebben de verstoppingen waarvan de Direc-
teur spreekt, slechts eene zeer geringe beteekenis, daar ze, op
-ocr page 26-
22
weinige uitzonderingen na, alleen door misbruik in de privaten
voorkomen, en er een tarief is vastgesteld voor het opruimen, a
25 cents per uur per werkman, hetgeen door de bewoners moet
worden betaald. De 5 arbeiders en de /10 per dag die de Di-
recteur daarvoor rekent vallen dus al dadelijk weg. Neemt men
verder, om ruim te rekenen aan, dat, per reservoir, 2 man 1
uur doorbrengen *), zoo vereischt dit voor de 28 reservoirs der
100 hectaren stad hier in kwestie, slechts 6 man die dan minder
dan 10 uren bezig zullen zijn. Voegt men hierbij 2 man voor 2
expediticlokalen (voor \'t geval er 2 noodig mochten zijn), 3 hei-
pers op het centraalstation en 1 machinist, zoo heeft men slechts
12 man te zamen, zooals in mijn „Adres" (bladz. 39) opgegeven
is, in plaats van de 20 die de Directeur in rekening brengt.
Vervolgens valt op zijne daglooncn veel af te dingen. Hij stelt
voor, de werklieden van mijn systeem ƒ 2.— per dag of ƒ 730.—
per jaar te geven, maar rekent slechts ƒ 600.— voor die van het
tonnenstelsel door hem aanbevolen. Daar de werklieden van het
pneumatische stelsel lichter werk hebben en van geringer allooi
kunnen zijn, en ik niet inzie, waarom ze meer dan voor het ton-
nenwerk zouden ontvangen, maakt dit voor mijne elf werklic
den..................ƒ 6600.—
en voor den machinist.............1000.—
ƒ 7600.--
hetgeen verdeeld over 365 dagen geeft rond ƒ21.— in plaats van
de / 40.— van den Directeur.
Een soortgelijke reductie moet in zijne bcgrooting voor de op-
zichters gemaakt worden. Voor de 155 werklieden van het ton-
nenstelsel rekent hij noodig te hebben twee opzichters, die te za-
men zullen kosten f 2000.— per jaar, en voor de weinige werk-
lieden van mijn stelsel rekent hij er ook twee, maar kostende
7X365=/2555.—. Zijn nu twee genoeg voor 155 dan zal één
wel toereikend zijn voor twaalf man en daarvoor niet meer be-
hoeven te worden gerekend dan het loon, dat hij voor het
•) Te Dordrecht geschiedt de bc liening door slechts I man, die per hoofdhuis
hoogstens 10 minuten noodig heeft.
-ocr page 27-
2 3
tonnenopzicht genoeg acht, namelijk / 1000 of rond per dag
/ 3---
Zijn tamelijk hoog cijfer van / 7.— per dag voor onderhouds-
kosten zal ik laten staan, daar hij niets voor licht, administratie
en diversen opgeeft, terwijl ik tegelijkertijd de voorkeur geef aan
mijne hoogedrukmachine, boven zijne condensecrende.
De bediening van het stelsel met het gebruik van vendun stoom
voor poudrette zal dan kosten per dag:
Poudrette bereiding a ƒ0.80 per hoofd en per jaar voor
50,000 personen = ƒ40,000, of per dag-^-\'i— = rond ƒ110,00
305
luchtpompmachine n uren daags a 170 KGr.
steenkool per uur a ƒ1.—...........ƒ18.70
smeermiddelen io<V0 hiervan..........„1.87
onderhoud..................7.—
1 opzichter..................3.—
1 machinist en 11 werklieden.......... „ 21.—
per dag /* 5»-57
of per jaar 365 X 51-57 = 18.822, hetgeen verdeeld over 50,000
personen maakt ƒ0.38 per hoofd en per jaar.
Hierbij komt 5% voor rente en amortisatie van het door hem
aangegeven kapitaal van aanleg ad ƒ510,000 .... ƒ25.500
en verder de door hem vergeten post van 8% op ƒ25.000
voor vernieuwing aan machinerie........„ 2.000
ƒ 27.500
hetgeen verdeeld over 50,000 personen maakt rond ƒ0.55 per
hoofd en per jaar.
Rente en amortisatie van het kapitaal van aanleg van het pneu-
matischc stelsel, bediening en poudretteeren met verschen stoom te
zamen kosten dus 0.80 4^ 0.38 °-55 = fl7l P61" hoofd en per
jaar in plaats van de ƒ 2.36 die de Directeur rekent.
Houdt men nu vast aan het lage maar zekere cijfer van op-
brengst van ƒ 2,80, zoo blijkt het dat het stelsel in dit geval
ƒ 2,80 — 1,73 = ruim ƒ 1,— winst per hoofd en jaar zou af-
werpen.
Voor ongeveer de helft der bevolking zou echter de winst veel
grooter zijn. Immers wordt boven op hoogedrukmachines gerekend,
-ocr page 28-
24
waarvan de afgewerkte stoom tot het verdampen van het water-
gehalte van een gedeelte der opgehaalde faecaliën gebezigd wor-
den kan.
Over het al of niet mogelijke daarvan is het nu, met het oog
op hetgeen er te Dordrecht plaats heeft, niet langer noodig te
discuteeren. Het is genoeg te zeggen dat dit verdampen feitelijk
geschiedt en het is zeer te verwonderen, dat de mogelijkheid er
van ooit in twijfel werd getrokken.
Reeds de Heer Kalff zag dit in, door er op bladz. 224 op te
wijzen, dat daaromtrent geen twijfel bestond. Daarmede is echter de
geheele strijd over het principe dat er mede gemoeid is, ten einde.
Het was niet de vraag, zooals hij zegt, of de hoeveelheid water
die verdampt kon worden groot of klein is, want die hangt in de
eerste plaats af van de quantitcit afgewerkten stoom der hooge
drukmachine, die men ter beschikking heeft, en dus van het aan-
tal paardekrachten die zij bezit, geheel om het even of daartoe
meer of minder dan 170 kilogr. steenkool moeten worden verbruikt.
Dit laatste hangt af van de qualiteit van den steenkool, van de
inrichting van den haard, van de bekwaamheid van den stoker,
van administratieve controle en van allerlei meer, en daarom is
het zaak op dit punt zeer ruim te rekenen. Mijne opgave van 170
kilogr. per uur, heeft dan ook alleen daarop betrekking.
Maar cenc goed ingerichte hoogcdrukmachine van een gegeven
vermogen, verbruikt altijd dezelfde hoeveelheid stoom per paar-
dekracht en de caloriën daarvan die niet in arbeid omgezet zijn,
(waarvan hier met betrekking tot hun gebruik voor verdamping
van water sprake is) kunnen, a doublé cffet aangewend, eenc
bepaalde hoeveelheid er van doen verdampen; terwijl het onbe-
twistbaar is, dat de brandstof door dit gebruik gespaard, als
zuivere winst mag worden beschouwd, daar men alsdan iets behoudt
dat anders geheel verloren gaat.
Indien nu de hoeveelheid verdampt water, en dus ook de winst
daarop, van het vermogen van de machine afhangt, zoo had de
Heer Kalff om de juistheid mijner beweringen te bestrijden, moe-
-ocr page 29-
25
ten bewijzen dat ik de machine te groot maakte. Dit is echter
niet gedaan; hij brengt (bladz. 222) hetzelfde aantal paardekrach-
ten in rekening voor zijne eondenseetende, als ik voor mijne hooge-
drnkmachinc en erkent dus de juistheid mijner opgave.
Dat hij slechts 95 kilogram kool per uur voor zijne machine
rekent, is juist genoeg maar bewijst niets. De Heer Kapteyn re-
kent minder, namelijk slechts 80, en iemand met het koIenver-
bruik van stoommachines in de praktijk niet bekend, zou misschien
nog minder rekenen. Ik voor mij acht het echter veiliger in bc-
grootingen van kosten van bediening niet zoo karig te zijn en
geef liever te veel dan te weinig op.
Mijne bewering, dat poudrettebereiding, voor zooverre men door
het utiliscercn van afgewerkten stoom eene warmtebron om niet
verkrijgt, kosteloos geschiedde, berust geheel en al op hetgeen de
Directeur Kalff zelf betuigt, namelijk dat het feit der verdamping
niet bestreden kan worden. Hoe groot of klein de hoeveelheid
verdampt water ook is, zij is kosteloos zoover het verdampen
plaats had, en wordt gemeten door den stoom die verbruikt wordt,
dat is door het aantal paardekrachtcn der machine, minus den
arbeid daardoor verricht.
Zonder twijfel is het aantal caloriën dat bij condenseerende ma-
chines in arbeid wordt omgezet iets grooter dan bij niet con-
denseerendc, maar het voordeel daarvan wordt, zooals boven reeds
gezegd is, opgewogen door zoo vele nadeclen, dat men in de indus-
trie in \'t algemeen, in de meeste gevallen aan laatstgenoemde de
voorkeur geeft, zonder aan gebruikmaking der niet in arbeid om-
gezette caloriën te denken. Biedt zich echter cene gelegenheid
daartoe aan, waarom zou men die dan niet met beide handen aan-
grijpen ? Waarom zou men afgewerkten stoom nutteloos in de
lucht laten vliegen? Dit was hier de vraag en ik geloof wel dat
de algemcene opinie hieromtrent ten gunste mijner voorslagen
zal zijn.
Wil men beweren dat het voordeel verbonden met deze utilisa-
tie niet kosteloos verkregen wordt, daar de dan geutiliscerde ca-
loriën van 92 tot 94% der verbruikte steenkolen hebben gekost,
en daarop de stelling baseeren, dat „poudretteering met afge-
„werkten stoom van hoogedrukmachines geld aan brandstof kost,"
-ocr page 30-
26
zoo behoort men niet te vergeten dat het niet poudrette maken,
wat dit punt betreft precies even duur is, daar in beide gevallen
die 92 tot 94% der brandstof verloren gaan. Op dien grond
vol te houden dat poudrette geld kost, is derhalve niets dan „leere
Phrasendrekerei.\'\'
Eene andere vraag is het of, zooals door den Directeur Kalff
wordt beweerd, (bladz. 210) het voordeeliger zou zijn condcnsee-
rende machines te gebruiken dan niet condenseerendc, omdat zij
minder brandstof noodig hebben, en dan het verdampen van fae-
caalwater te doen geschieden door middel van verschen stoom.
Hij voert daarvoor geen bewijs aan, doch schijnt zich te steunen
op de berekeningen van den Heer Kapteyn in de Opmerkcr
van 19 December \'75 en 23 Januari \'76. Daar ik nu ook dacht
dat dit de strekking dier berekeningen was, terwijl ik bemerkte dat
deze zijne bewering, dat het poudrettemaken met den afgewerkten
stoom van hoogedrukmachines geld voor brandstof kost, bleef
herhalen, niettegenstaande al wat door den heer De Bkuijn Kops
daaromtrent in het midden was gebracht, zoo noodigde ik hem
bij schrijven van 6 Maart uit, de openlijke discussie op dit punt
met mij voort te zetten, daar de Heer De Bruijn Kops dit op de
positiefste wijze had geweigerd. Ik definieerde mijne positie daarbij
als volgt:
„Hoogedrukmachines met ketels, haarden en economisers, zooals
dagelijks in goede praktijk voorkomen, in combinatie met het
utilisceren van den afgewerkten stoom voor het verdampen van
faecaalwater, zijn voordeeliger dan condenseerendc machines, even-
cens zooals ze in goede praktijk voorkomen, in combinatie met
het gebruik van versche brandstof voor die verdamping."
Hierop antwoordde mij de Heer Kapteyn 12 Maart woordelijk
het volgende:
„Wat aangaat uwe stelling dat hoogedrukmachines in verband
„met poudrettcering economischer werken dan condenseerende
„machines met vrije verdamping, deel ik u mede, dat dit onder-
„werp bij mij ter studie ligt, en dat ik misschien later daarop te-
„rug kom."
Hieruit blijkt, dat, wat de Heer Kalff op het gezag van den
Heer Kapteyn, reeds als een volkomen uitgemaakte zaak be-
-ocr page 31-
27
schouwt, door dezen nog als eene opcne kwestie wordt behandeld.
Ook schijnt het den Heer Kali-k ontgaan te zijn dat juist het
tegendeel zijner beweringen blijkt uit de cijfers die hij produceert
en de stellingen die hij aanneemt.
Daar hij niet de mogelijkheid bestrijdt van het verdampen met
afgewerkten stoom noch de hoeveelheid water die met toestellen
„a doublé cfiet" met eene zekere hoeveelheid stoom kan worden
verdampt, terwijl ook niemand de juistheid der theorieën daarom-
trent in mijn „Adres" van 24 Aug. 1874 weerlegd heeft, zoo zal
ik het resultaat waartoe ik daarin kom als bewezen aannemen,
onder rectificatie echter ecner rekenfout, die niemand schijnt te
hebben ontdekt.
Ik zal tegelijkertijd iets meer dan ik aldaar deed rekenen voor
verlies door uitstralende warmte in de verschillende toestellen, ten
einde beter met de onvolmaaktheden der praktijk overeen te ko-
men en dus aannemen dat de afgewerkte stoom der hoogedruk-
machinc van 53 paardenkracht nog kan verdampen 1700 liters
water per uur, in plaats van 1980 liters, zooals eerst is opgegeven.
Mij verder houdende aan de hoeveelheid steenkolen die ik toen
noodig achtte, zoo zal het bewegen mijner machine en het ver-
dampen van het water vereischen 170 kilogr. kolen, en dit zal
aan brandstof kosten ƒ1.70 per uur; daarbij voor hulptoestellen,
onderhoudskosten, zwavelzuur en diversen nog ongeveer / 0,50
tellende, zoo zijn de gezamenlijke kosten ƒ 2.20 per uur. Daaren-
tegen zal de condenseerende machine van den Heer Kalff ver-
bruiken volgens hem 95 kilogr. kolen, kostende ƒ0.95, cn daaren-
boven zal het verdampen van 1700 liters water met de toestellen
waarvan hij (bladz. 210) spreekt i/2.— per 1000 liter, kosten
ƒ 3.40, makende met de ƒ 0.50 voor diversen als boven te zamen
ƒ 4.85 of ruim tweemaal meer dan met mijn procédé.
Maar zelfs al gebruikte hij de betere verdampingstoestellcn
waarop ik boven wees en waarbij het verdampen voor ƒ 1,20 per
1000 liters kan geschieden, zoodat dit kosten zou ƒ I, 20 X 1,7 =
ƒ2.04, dan kost alles te zamen ƒ3.49, of ƒ 3.49 — 2.20 = 1.29
per uur werkens meer.
Het blijkt hieruit dat het den heer Directeur aan allen grond
voor zijn beweringen omtrent het poudrettc maken ontbreekt, ter-
-ocr page 32-
28
wijl de door hem aangevoerde cijfers en feiten niets doen dan de
juistheid mijner stellingen bewijzen. Daar deze overigens te Dor-
drecht ook genoegzaam in de praktijk bewezen is, zoo geloof ik
dat de strijd daarover wel als geheel geëindigd mag beschouwd
worden.
Resumceren wij nu al hetgeen boven omtrent de exploitatie van
het pneumatische stelsel aan het licht is gebracht, zoo verkrijgt
men het volgende overzicht:
Tot grondslag nemende de bcgrooting van den Heer KALFF voor
de kosten van aanleg in ioo Hectaren stad van ƒ 510.000, bc-
woond door 50.000 personen, producecrende per hoofd en per jaar 7
Hektoliter faecaalmengsel, maar gebruikende hoogcdruklucht-pomp-
machincr, zoo kost de exploitatie met inbegrip van het utiliseeren
van den afgewerkten stoom, hetzij voor indikken ter bereiding van
compost, of wel voor algeheclc verdamping voor die van pou-
drettc, rond / I.— per hoofd en per jaar. *)
Komt er afgewerkte stoom te kort en moeten dus de verdampings-
toestellen met verschen stoom worden verwarmd, zoo kost dit/0.80
per hoofd en jaar meer, dus alles te zamen ƒ 1.80 per hoofd en per jaar.
Aannemende dat dit voor de helft der bevolking het geval zal
zijn dan zijn de gemiddelde kosten                 = / 1.40.
Daarentegen zijn de opbrengsten per hoofd en per jaar voor pou-
drette op zijn minst ƒ2.80, en voor compost/ 1.32 dus gemid-
ddd \'*a **> = / 2.06.
Geschiedt de ledigingsdienst volgens het plan van den Heer
Kalff, met condenseerende machines, gebruikende 95 kilogr. kool
per uur dan zal de exploitatie van het stelsel kosten:
aan steenkolen 11 X 95.........../ 10.45
aan smeermiddelen 20% hiervan........., 2.09
onderhoud................„ 7.—
transporteeren. / 19.54
*) Hier is gerekend / 0,55 voor kapitaalkosten, / 0,38 voor bedicningskosten en
/ 0,07 voor hulptoestellen, diversen en onvoorziene uitgaven,
-ocr page 33-
29
per transport, ƒ 19.54
1 opzichter...............„ 3.—
1 machinist en 11 werklieden.........„ 21.—
per dag ƒ 43.54
dus per jaar 365 X 4354 = / 15-892
Hierbij voor rente en amortisatie kapitaal van aanleg
en vernieuwing der machinerie (zie bladz. 21). . . „ 27.500
En voor poudrettebereiding met verschen stoom (zie
bladz. 20) ƒ 40.000 plus f 3500 voor zwavelzuur enz. „ 43.500
/ 86.892
hetgeen verdeeld over 50.000 personen maakt/ 1.75 per hoofd
en jaar. Het is dus veel duurder dan het plan door mij aan-
bevolen.
Het spreekt wel van zelf dat de begrooting van kosten, die de
Directeur Kalkf bladz. 231, gebaseerd op den dienst op de Mar-
nixkadc, ten beste geeft en volgens welke de kosten / 3.— per
hoofd en jaar zouden bedragen, hier evenmin in overweging be-
hoeft te komen als dit in zijn eigen bericht met betrekking tot
het verder toepassen van het stelsel het geval is. Maar men kan
zich nauw der vraag onthouden: waarom dan daarmede voor den
dag gekomen? Was dit om de overweging op te wekken dat de
exploitatie toch wel veel duurder kan zijn dan hij uitrekent met
/0.88 per hoofd en per jaar, daar ze volgens de praktijk ƒ3.— kost?
In dat geval maak ik op de zonderlinge posten opmerkzaam waar-
mede hier het stelsel belast wordt, die wel feitelijk uitgegeven
mogen zijn maar toch waarlijk niet dienen kunnen om een getrouw
beeld der zaak te geven. Het gaat niet aan om bij een stoom-
machine, die / 320 aan kolen in 45 weken gebruikt, te veronder-
stellen f
200 aan smeermiddelen en poetskatoen, en / 400 voor
onderhoud van gereedschappen, vaten, enz. Evenmin behooren som-
men die uitgegeven zijn voor een proefveld en het gieren daarop,
tot de bedieningskosten.
Ook behoeft het na al het bovenstaande wel geen bijzonder be-
toog om te doen zien hoe geheel overbodig zijne uitvoerige be-
grooting voor het vervoer der faecaliën naar zee is. Want wat toch
zou het omzetten dezer stoffen in compost of poudrette langer in
den weg staan, nu uit zijne eigene cijfers blijkt dat dit onder alle
-ocr page 34-
omstandigheden rentabel is? Maar afgezien daarvan, ware er ook
van wegwerpen sprake, zooals het vervoer naar zee veronderstelt,
zoo is daartoe toch waarlijk niet eene kostbare stoombootdienst,
die het geheele jaar door f 48 per dag kost, noodig, zooals de Di-
rectcur Kalff ons voorrekent. Wil men den mest wegwerpen, zoo
doe men dit op het land door ze weg te schenken aan degenen
die ze hebben willen. Aan liefhebbers daartoe zal het nooit ont-
breken. Maar ook van zulk een wegwerpen behoefde in zijn be-
richt geen sprake te zijn. Sedert men toch mijn raad gevolgd
heeft om den mest aan zoo vele verschillende partijen mogelijk dis-
ponibel te stellen, in plaats van aan één man, heeft zich de na-
vraag bestendig verbeterd, zoodat de tijd gemakkelijk vooruit te
zien was, dat alles gretigen afzet vinden, en ook de prijs gaan-
deweg hooger zou worden.
Niemand had beter gelegenheid dit te weten dan de Heer
Directeur Kai.ff, namelijk door den opzichter, belast met de
exploitatie van het stelsel, wiens berichten ter zijner dispositie
stonden. Daar het hem dus niet onbekend kon zijn, dat in ie-
der geval er voor een „blijven zitten met den mest" geen gevaar
meer was, en derhalve de tijd ras naderen moest dat ze, tegen be-
taling, geregelde afnemers zou vinden, zoo kwam het niet te pas
om onder voorwendsel van voorzichtigheidshalve op geen inkom-
sten te willen rekenen, een zoo hoogen post als / 48 per dag voor
het werpen van den mest in zee als eene uitgave te behandelen
die geregeld tot de exploitatie van het stelsel behoort,
en daarentegen
tegelijkertijd het tonnenstelsel, door hem aanbevolen voor de Jor-
daan, te crediteeren met een ontvangst van ƒ87,120 voor regel-
matigen verkoop van den mest.
Dat met zekerheid kan gerekend worden op een geregelden afzet,
tegen betaling, ten gevolge van de kennis die de boeren van deze
mestsoort verkregen hebben, hebben de feiten geleerd. Immers heeft
bovengenoemde opzichter aangeboden, om zijne betrekking, die hem
ƒ 125 \'smaands opbrengt, neerteleggen en gemeenschappelijk meteen
ander ondernemer, alles te pachten tegen 5 cents per hectoliter. Daar
het nu niet moeielijk uit te rekenen is dat het drievoudige hiervan
moet ontvangen worden om minstens aan ieder een even groote in-
komst te verzekeren als de opzichter vroeger genoot, zoo is hier-
-ocr page 35-
3i
door het feit geconstateerd dat de man die van alle anderen het
beste weten moet waar de mest geplaatst kan worden, op een af-
zet van 15 cents per hectoliter met zekerheid rekent.
Dat hij daarin goed gezien heeft wordt bewezen door de land-
bouwkundige proeven genomen in 1873 en 1874 op last van den
Geneeskundigen Raad voor Noord-Holland, op een nooit bemest
stuk heidegrond tusschen Hilversum en Bussum, — in 1874 ingevolge
opdracht van Dijkgraaf en Heemraden van den Haarlemmermeer-
polder, onder toezicht van den Heemraad Schoone op de dijk-
gronden van den polder — en in hetzelfde jaar ook in dcnzelfden
polder door de Afdeeling Haarlemmermeer der Hollandsche Maat-
schappij van Landbouw. De resultaten dezer proeven zijn uit-
voerig opgegeven in de „Verzameling van stukken" betreffende
het Geneeskundig Staatstoezicht in Nederland voor 1875, bladz.
270—280.
Daaruit blijkt, zegt de Minderheid der Gezondheidscommissie op
bladz. 356 van haar bericht, de waarde der stoffen, zelfs in den
verdunden staat, waarin zij nu verkeeten, op de overtuigendste wijze;
en zij citeert verder daaromtrent de opinie van den Directeur der
stadsreiniging te Groningen.
Hoezeer ik mij nu ook verheug, alles wat ik hieromtrent voorspeld
heb op zulk eene volkomene wijze bevestigd te zien, zoo kan ik
toch niet anders dan deze wijze van het stelsel te exploiteeren,
ten sterkste afraden. Vooreerst is de som, die de Gemeente zoo-
doende ontvangt, veel te klein, en ten tweede kan de pachter niet
verhinderen dat de werklieden, die het vervoer der mest per schuit
bewerkstelligen, ze voor eigen winst met water aanlengen; ze
wordt daardoor in waarde gedeprecieerd, waardoor de Gemeentekas
ten slotte te lijden heeft.
Voor Holland heb ik altijd voor faecaalmest in vloeibaren vorm
aangedrongen op de aanwending er van in eigen beheer op land dat
aan de Gemeente toebehoort of waarover Zij het recht van controle
heeft, ten einde zoo doende het geregeld omzetten der stoffen in
voedsel buiten kijf te stellen, en sloeg op dien grond in mijn
„Adres" van 24 Aug. 74 voor, het aanleggen van gemeente-oeco-
nomieën in het Gooiland, of indien aldaar geen toereikende heide-
gronden verkrijgbaar waren, dan in Gelderland. Ook bewees ik
-ocr page 36-
32
dat door gebruik te maken van het lage tarief der spoorwegen
voor het vervoer van mest, mits bij wagenladingen van 10000
kilogram, een zoodanige exploitatie zelfs nog op de Geldersche
heide goed rendecrcn zou.
Nu het echter schijnt dat, zooals ik bij mijn jongst bezoek te
Amsterdam hoorde, er tegen dat plan mij vroeger onbekende,
bijna onoverkomelijke bezwaren van administratieven aard bestaan,
waarover ik hier niet wil uitwijden, zoo zie ik mij gedrongen dat
gedeelte van mijn voorstel terug te nemen, en alleen het omzetten
van al de stoffen in poudrette en compost, op grond van het
boven aangehaalde, aan te bevelen.
Tegelijker tijd moet ik er ernstig tegen waarschuwen dit aan
privaat industrie over te laten.
De winsten daarmede verbonden en die ik op ten minste f i
per hoofd en jaar der bevolking geloof te kunnen schatten, bc-
hooren te vloeien in de kas der Gemeente, ter vermindering der
lasten die eene groote stad in vergelijking met het land te dragen
heeft, en buitendien is de exploitatie van eene inrichting ter op-
ruiming van vuil, eene zaak van publiek belang en behoort daar-
om ook te staan onder publiek beheer.
Op dien grond vermeende ik het Gemeentebestuur van Amster-
dam de aanneming te moeten ontraden van het voorstel van een
consortium van Duitsche industrieelen van 6 Nov. 1875, waarvan
de Directeur op bladz. 225 van zijn bericht spreekt, en heb ook om
dezelfde reden, weder onlangs mijne medewerking geweigerd aan
Amsterdamsche industrieelen, die deze medewerking tot voorwaarde
maakten waaronder zij een aanbod aan het Gemeentebestuur met
hetzelfde doel wilden doen.
Eerst dan, wanneer het blijken mocht dat Amsterdam, gehoor
schenkende aan slechte raadgevers, de voorkeur bleef geven aan
het verzenden van den mest in vloeibaren vorm waarvan een
voortdurend begieren van grasvelden het gevolg zou zijn, dan
zou ik, op sanitaire gronden, het veel beter achten de zaak aan
industrieelen, voor het omzetten der stoffen in droogen vorm over
te laten.
Immers worden door dit procédé de ziektekiemen die er in voor-
handen mochten zijn, volkomen onschadelijk gemaakt, zoodat als-
-ocr page 37-
33
dan alle gevaar voor de publieke gezondheid ophoudt, terwijl dit
bij den mest in vloeibaren vorm op geenerlei wijze het geval is.
Ware mijn plan van Gemeentc-oekonomieën uitvoerbaar geweest,
zoo zou men ook hebben kunnen verplichtend maken de aanwen-
ding van mestploegen, zooals ook door mij ontworpen, waarbij
de stoffen, evenals bij zaaimachines, in kleine, dicht naast elkander
liggende voren, worden ontlast en onmiddellijk met aarde bedekt.
Wordt echter alles aan de willekeur van boeren overgelaten,
die bezwaarlijk tot de aanschaffing van zulk een werktuig over te
halen zijn, dan is zonder twijfel in den door hen gebruikt wor-
denden giervvagen een middel tot verspreiding van infectie ge-
geven, dat niet behoort te bestaan.
Wat de toepassing van het stelsel op de Jordaan betreft, zoo
moet ik hier verklaren, mij geenszins te kunnen vereenigen met
hetgeen de Directeur daaromtrent in het midden brengt. Ik heb
onlangs eenige ochtenden er aan besteed, om die buurt te onder-
zoeken, met betrekking, zoowel tot het aanbrengen van het buizen-
net als tot het werk binnenshuis, en betuig geen moeilijkheid te
hebben gezien, die niet voor eene zeer eenvoudige oplossing vat-
baar is, ofschoon die wel nu en dan afwijken zal, van de tot nu
bekende vormen van het stelsel.
Mijne conclusie is, en dat is hier de hoofdzaak, dat er geen
enkele technische of financiëele grond bestaat, waarom de aldaar
wonende huisgezinnen niet even goed de voordeden genieten zou-
den, van eene machinale verwijdering van faecaliën en van goede
privaten, als die van meer gegoede buurten, in plaats van hen te
veroordeelen tot den dagelijkschen last van het in- en uitdragen
der faecaalemmers, met de handen-, karren-, wagen- en schuiten-
arbeid van het tonnenstelsel dat de Directeur Kalkf aanbeveelt.
Met hem aannemende, dat de huiseigenaars aldaar niet in staat
zijn, de aanlegkosten der zijleidingen en inrichtingen binnenshuis
te betalen, en dit dus van Gemeentewege moet geschieden, en
verder aannemende, dat zijne begrooting van kosten van anderhalf
3
-ocr page 38-
34
milliocn juist is, daar die in ieder geval wel hoog zal zijn, zoo
zou rente en amortisatie daarvan a 5°/o bedragen /75.000 per
annum. Daar nu volgens het bericht der Commissie van Inge-
nicurs de bevolking van de Jordaan reeds 71,684 personen telde
in 1871, zoo zal men die thans gerust op 72,000 kunnen stellen,
hetgeen voor de kapitaalkosten \'-*1.---- = rond ƒ1.05 Per hoofd
en per jaar uitmaakt, of juist ƒ0,50 meer dan wij op bladz. 23
gezien hebben dat deze post voor die gedeelten der stad bedraagt
waar alleen het buizennet op kosten der Gemeente komt.
Laat men derhalve de bevolking aldaar cene vaste jaarlijksche
retributie van ƒ0.50 per hoofd aan de Gemeentekas betalen, zoo
wordt door de opbrengst daarvan, het verschil gedekt dat tus-
schen de toepassing van het stelsel in deze buurt en die ge-
declten der stad bestaat, waar de huiseigenaars de zijlcidingen en
inrichtingen binnenshuis betalen, en blijven in beide gevallen voor
de Gemeente de exploitatiekosten ƒ I.— per hoofd en per jaar.
Deze methode van vereffening heeft ook het voordeel dat er
geen onderscheid gemaakt wordt tusschen verschillende klassen
van burgers, daar zij in beide gevallen dezelfde voorrechten ge-
nieten en dezelfde kosten dragen. Ook kan er, dunkt mij, geen
juridiek bezwaar mede verbonden zijn, indien slechts het contract
tusschen de Gemeente en den huiseigenaar uitdrukkelijk bepaalt,
dat de retributie alleen voor het terugbetalen van gedane voor-
schotten en het gebruik van gemeente eigendom is, maar geens-
zins cenigc verantwoordelijkheid ten opzichte van den ledigingsdienst
in zich sluit. Evenmin zie ik eenige moeilijkheid in het heffen der
retributie indien zij per huisgezin en dus per privaat geschiedt en
men een gemiddeld getal voor de grootte van het huisgezin aan-
neemt, b.v. 4V2 personen. De eigenaar van een huis met drie
woningen of huisgezinnen zou dan jaarlijks aan de stad te beta-
len hebben 3 X 4V2 X ƒ 0.50 = ƒ6.75, om het even hoe talrijk
de gezinnen zijn. Dit kan niet als eene drukkende belasting worden
aangezien en de eigenaar zal in ieder geval wel weten hoe die
op zijne huurders te verhalen, b. v. door voor eenige woningen of
kamers meer, en voor andere minder dan ƒ 0.50 X4Vï = ƒ 225
per jaar te vragen.
-ocr page 39-
35
Ofschoon nu door zoo Ie handelen het stelsel in de Jordaan
even goed rendeeren zou als in de andere wijken, zoo is het geens-
zins om die reden dat ik dit voorsla, maar omdat daardoor, als
boven gezegd, alle moeilijkheid ten opzichte van de vraag, welk
soort huizen al of niet voor kosten der Gemeente met pneuma-
tische privaten zal worden voorzien, ten eenemale ophoudt.
Met een zekeren cenvoudigen vorm voor al de inrichtingen tot
grondslag, kan men het dan aan de huiseigenaren in \'t algemeen
overlaten, om óf eene jaarlijksche retributie te betalen, ófwel daar •
van af te zijn door alles voor eigen rekening te doen uitvoeren.
De voordeden van dit plan zijn zoo in \'t oog loopend dat ik
mij veroorloof het in ernstige overweging te geven; maar ik laat
daarbij het bedrag der retributie in het midden, daar dit alleen na
het opmaken van een algemeen plan voor de gcheele stad kan
worden vastgesteld.
Toelichting van de bezwaren van de meerderheid der Gezond-
heids-Commissie tegen het pneumatische stelsel.
Ik ga thans over tot een onderzoek der bezwaren tegen het
pneumatische stelsel, die in het bericht van de Meerderheid der
Gezondheidscommissie
geopperd worden, om later die van den
Directeur Kalfk toe te lichten, doch zal, waar ze overeenkomen,
beide tegelijkertijd behandelen, ten einde herhalingen te vermijden.
Al dadelijk moet er op twee punten van overeenstemming op-
merkzaam worden gemaakt.
Beide berichten spreken van het pneumatische buizennet, alsof
dit het begin en het einde van mijn stelsel was. Zij ignoreeren
ten eenemale de eigenaardige combinatie voor het draineeren van
den stadsbodem, en voor het vergrooten der stroomsnelheden van
het huis- en hemelwater, naar mate de af te voeren hoeveelheden
toenemen, waardoor die kleine afmetingen voor de aarden buizen
of pijpriolen mogelijk worden, die ik in de praktijk met zulk
3*
-ocr page 40-
36
goed gevolg aanwend. Wat nu de „Meerderheid" betreft, zoo kon
zij, daar zij van de toepassing van mijn stelsel in het geheel niets
weten wil, ook zekerlijk de kleine pijpriolcn daarvan niet aanbe-
velen. Vooral niet daar zij (blz. 284) de groote Londensche riolen
reeds te klein acht, welke toch zooals bekend is, juist de fout bezitten,
van door hunne bovenmatige groote afmetingen, de stroomsnelheid
van het rioolvocht zoo zeer te verminderen, dat\' ze zich zelven
niet schoon kunnen houden; zij zijn daardoor gedurig met eene
meer dan gewone dikke (zoogenaamde) rioolhuid bedekt, die zeer
schadelijke gassen afgeeft, en hoofdzakelijk de bron is van het
kwaad, dat de spoelriolen in zoo ruime mate stichten. Maar dit
neemt niet weg dat de Meerderheid de kleine riolen, die zij ver-
werpt, had behooren te noemen als een deel van het stelsel dat
ik aanbeveel en \'t welk mijn naam draagt, daar zij nu de betee-
kenis er van alleen tot het pneumatische buizennet beperkt, en er
dus het karakter van iets zeer onvolledigs aan geeft.
„Dit" zegt de Minderheid der Gezondheidscommissie (bladz. 347)
zeer terecht, „is eene volstrekte miskenning van den aard en den
omvang van het stelsel en bewijst dat zij die het zoo opvatten
inderdaad geene kennis hebben van hetgeen onder het Liernurstelscl
te verstaan is;" en zij resumeert daarop de onderdeden er van,
zooals deze in mijne geschriften beschreven zijn.
Maar dat de Directeur Kalff hetzelfde doet, kan niet aan ge-
brek aan kennis worden toegeschreven; daartoe blijkt hij te goed
met mijne geschriften, en met de groote sanitaire, technische en finan-
ciëele voordeden van kleine afmetingen voor riolen, en het gebruik
van verglaasde aarden buizen bekend te zijn. Hij beveelt dan
ook feitelijk zoowel deze, als het gebruik van afzonderlijke poreuse
buizen voor het draineeren van den stadsbodem in het algemeen
aan. Hij doet dit echter zonder te zeggen, dat zulks een wezen-
lijk onderdeel van mijn stelsel uitmaakt, en ofschoon hij het faeca-
liën-onderdeel er van uitdrukkelijk het Liernurstélsél noemt zoolang
er van bezwaren en exploitatiekosten sprake is, zoo vergat hij toch
niet het den naam van het pneumatische stelsel te geven voor de
wijken, waar hij dit toegepast hebben wil.
Kan ik nu, wat de Meerderheid der Gezondheidscommissie be-
treft, gemakkelijk over deze scheeve voorstelling heenstappen, om
-ocr page 41-
37
de reden die de Minderheid daarvoor opgeeft, namelijk gebrek aan
juiste kennis van mijn stelsel, zoo kan ik dit niet doen met den
Directeur der Publieke Werken. Zijn karakter als deskundige ver-
leent er den stempel van een juist oordeel aan, en daar hij, niet-
tegenstaande hij de toepassing van alle onderdeden van mijn stelsel
aanbeveelt, doet alsof er slechts één enkel onderdeel van bruikbaar
is, zoo wordt het in een onjuist licht gesteld, waartegen ik ten
krachtigste protesteeren moet.
Ten tweede vindt men in geen der beide berichten de beschuU
diging herhaald, die oorspronkelijk van den heer Gunning uitging
namelijk: dat ik, om Gemeentebesturen tot de toepassing van mijn
stelsel te bewegen, hun reeds het eerste jaar een winst daarop zou
hebben voorgespiegeld, waardoor, vooral nadat de heer Kalff
haar in zijn bericht van 5 Mei \'74 (bladz, 537) had overgenomen,
het publiek vertrouwen in mij zoo zeer aan het wankelen werd
gebracht.
De uitvoerige citaten mijner uitingen daaromtrent in mijn „Adres"
van 24 Aug. \'74> schijnen dus het gewenschte doel te hebben be-
reikt, van te doen zien, dat mijne voorspelling alleen in verband
stond met het feitelijk aanwenden van den mest op land in eigen
beheer, en dus hare werkelijke omzetting in voedsel, maar geenszins op
het te koop aanbieden er van in vaatjes, en de verwachting dat de boe-
ren reeds dadelijk een hoogen prijs daarvoor zouden betalen, wat
dan ook twee geheel verschillende zaken zijn.
Ik ben er de opstellers van beide berichten zeer dankbaar voor,
dat zij door hun volstrekt zwijgen op dit punt, geconstateerd heb-
ben hoc ongegrond hunne beweringen omtrent mij waren. Nu het
blijkt uit de landbouwkundige proeven, waarvan ik boven sprak,
dat de faccaliën, verzameld door het stelsel, ten volle de waarde
hebben die ik er theoretisch aan had toegekend, zoo twijfel ik
geenszins of men zal meer en meer algemeen tot de overtuiging
komen, dat ik niets te veel heb voorspeld, en dat mijne voorspie-
gelingen het volste vertrouwen verdienen.
Laat ons nu kortelijk onderzoeken wat de Meerderheid tegen
het pneumatische stelsel inbrengt.
Het eerste bezwaar komt voor op bladz. 289 in eene disquisitie
-ocr page 42-
38
over het raadzame om riolen paalfunderingen te geven; die palen,
zegt zij, zullen bij mijn buizennet, waar ze gedeeltelijk droogstaan,
aan bederf onderhevig zijn. Maar hoe komt zij er toe om die
palen te veronderstellen?
De Directeur Kalff zegt op bladz. 535 van zijn bericht van 5 Mei
74: „Kostbare fundeeringen zijn onnoodig, worden niet gemaakt
en ontzetting (der buizen) ontstaat niet." En in mijn „Adres" van
24 Aug. 74 zeg ik uitdrukkelijk: „Scheuren en breuken zijn uit-
sluitend het gevolg van een verschil in het draagvermogen van
den grond, en dit ontstaat door op de eene plaats een onwrik-
bare fundeering aan te brengen en op eene andere niet. Dit nu
geschiedt door de buizen in de straat te onderheicn, wat toch in
de huizen niet geschieden kan. Wil men dus breuken en scheuren
beletten, zoo late men, evenals bij de gas- en waterleidingen, paal-
fundeeringen zooveel mogelijk achterwege." Zouden zij echter hier
of daar noodig zijn, dan is het toch waarlijk eene kleinigheid de
boven water staande einden vooraf te creosoteeren of op andere
wijze tegen bederf te vrijwaren.
Dit bezwaar is dus geheel uit de lucht gegrepen.
Het tweede bezwaar der Meerderheid is (bladz. 281) gericht
tegen den stankafsluitcr van het pneumatische privaat, aangezien
de faecaliën er niet pneumatisch uit verwijderd worden. De tijdige
verwijdering hangt dus, zegt zij, van het druk gebruikmaken van
het privaat af, waardoor telkens de voorhanden faecaliën door
versche vervangen worden. Zij acht dezen waarborg zeer onvol-
komen en geeft de voorkeur aan ruim waterverbruik, dat evenwel
h. i. bij mijn systeem niet kan worden aangewend.
Hierop valt tweeërlei aan te merken. Vooreerst wordt een privaat
in een bewoond huis toch wel ten minste éénmaal per dag gebruikt;
de voorhanden zijnde faecaliën, die een oppervlakte van slechts
12 cm. middellijn beslaan, worden dus ook ten minste éénmaal
per dag bedekt en verdrongen, en daar eene meer dan dagelijk-
sche onttrekking aan de aanraking met de buitenlucht niet gevor-
derd wordt, zoo kan er ook geen hygiënisch gevaar zijn. Dit
wordt door de Meerderheid zelve geconstateerd, door op de voor-
gaande bladzijde (280) te zeggen: „dat een tonnenstelsel bij dage-
-ocr page 43-
39
lijksche verwisseling aan alle redelijke eischen der Hygiëne vol-
doet." Daar nu de oppervlakte van aan de atmosfeer blootge-
stelde faecaliën, in tonnen veel grooter is dan in een pneumatisch
privaat, en er bij tonnen van watergebruik in het geheel geen
sprake kan zijn, zoo heeft de Meerderheid, door die uitspraak ten
gunste van het eerstgenoemde stelsel, het mijne geheel vrijgespro-
ken van het aangewreven bezwaar.
Maar de Meerderheid heeft meer gedaan. Door ruim waterver-
bruik voor het pneumatische privaat zoo noodzakelijk te verklaren,
heeft zij een zeer zwakke zijde van het tonnenstelsel blootgelegd,
die niet weggcredeneerd kan worden.
Daar namelijk de ton in het geheel geen spoelwater opnemen
kan, zoo wordt ook het water, ter reiniging van zitplaats en bo-
venring van den trechter, niet in de ton maar ergens anders weg-
geworpen. Bij alle ziekten nu, waarbij de excrementen de dragers
der smetstof zijn, (en dat is het geval bij verscheidene zymotische
ziekten) is dit uiterst gevaarlijk. In zulke gevallen toch worden
zitplaats en omgeving der privaten, ten gevolge der lichamelijke
zwakte van den lijder, vaak op de afschuwelijkste wijze bemorst.
Het water, ter reiniging hiervan gebruikt, bevat onvermijdelijk de
smetstof, en geeft door de loozing er van op plaatsen, voor men-
schelijk verkeer toegankelijk, gelegenheid tot verspreiding der in-
fectie. Hoeveel onheil toch het waschwater van cholera- en typhus-
lijders, en van het door hen met excrementen bemorste huisraad
en beddegoed reeds aangericht heeft, is overvloedig bewezen. Ook
valt nog op te merken, dat het water, waarmede de ton zelve na
lediging gespoeld wordt, op dezelfde wijze gevaarlijk is, en daar
die reiniging toch waarlijk onvermijdelijk is, kan het tonnenstelsel,
zooals gewoonlijk geëxploiteerd, onmogelijk hygiënisch goed zijn.
Bij het pneumatische privaat bestaat dit bijzonder bezwaar niet,
want niemand zal wel het water, dat tot reiniging van trechter en
zitplaats gebruikt wordt, ergens anders dan in het privaat zelf
werpen. Het zou ten minste uiterst moeilijk zijn dit te beletten.
Mocht het als een bezwaar tegen het pneumatische privaat moe-
ten gelden, dat onder zekere omstandigheden, faecaliën van meer
dan een dag oud, met de atmosfeer in aanraking zouden kun-
nen komen, zoo is dit met het grachtspoelstelsel, even als met het
-ocr page 44-
4o
tonnenstelsel, op grooter schaal en voortdurend het geval. Immers
vindt dit in het spruitriool en tevens in de gracht zelf op de schro-
melijkste wijze plaats.
Aannemende dat er 50,000 privaten in Amsterdam zijn, dan is
de gezamenlijke oppervlakte van aan de atmosfeer blootgestelde
faecaliën a 115 cm* per privaat, 575 vierkante meters, terwijl de
waterboczem, die de meerderheid met faecaliën besmetten wil,
meer dan 300 hectaren groot is, zonder nog de riolen te rekenen.
Dat dit nu eenc feitelijke besmetting zou zijn, kan de Meerderheid
niet ontkennen. Immers legt zij er bijzonder gewicht op, dat de
300,000 liters faecaliën, die dagelijks geproduceerd worden, boven
drijven
en niet bezinken. Ware het er om te doen om de smet-
stof zoo veel mogelijk met de lucht, die wij inademenen, in aanra-
king te brengen, dan zou de Meerderheid geen beter gebruik van
de voorhanden faecaliën kunnen maken. Zij heeft derhalve geen
recht om tegen de zoo uiterst kleine oppervlakte van aan de atmos-
fecr blootgestelde faecaliën in het pneumatische privaat iets in te
brengen, vooral niet na gezegd te hebben, dat versche stoffen niet
gevaarlijk zijn. In een bewoond huis toch is het niet denkbaar dat
stoffen ouder dan 24 uren boven op zullen liggen, en in een onbc-
woond
huis zal het langer onbedekt blijven wel niemand schaden.
Evenzeer is de aanbeveling der Meerderheid van ruim water-
verbruik in den syphon, hetgeen ook art. 9 van haar voorstel uit-
maakt, een misgreep op sanitair gebied. Bevat die syphon zuiver
water, zoo wordt daardoor tegelijk het middel geboden om ziekte-
kicmen, vervat in de rioolgassen, in huis te leiden. Het is toch
namelijk wel bekend dat water eene groote affiniteit voor gassen
in het algemeen en tegelijkertijd een groot diffusievermogen bezit.
Gassen aanwezig aan ééne zijde van eene afsluiting van zuiver
water, verschijnen bijna onmiddelijk aan de andere zijde. Dit heeft
zelfs plaats met gassen specifiek zwaarder dan lucht, en niettcgen-
staande ze door het aanbrengen van eenc ventilaticbuis verhinderd
worden eenigen druk op het water uit te oefenen. De aanraking
der gassen met het water is genoeg om er onmiddellijk door ge-
absorbeerd en aan de andere zijde weder losgelaten te worden.
Proeven met glazen syphons van de gewone grootte van een
water-closet, en met verschillende gassen, hebben dit op de meest
-ocr page 45-
4\'
afdoende wijze bewezen, en het is daaraan dat tegenwoordig, door
autoriteiten op sanitair gebied in Engeland, het onvermijdelijk op-
treden van typhoïde, in huizen voorzien van waterclosets die met
spoelrioclen in verbinding staan, wordt toegeschreven. Is echter
het water niet zuiver, zoo bestaat er ook geen gevaar voor dit
doorlaten van in rioolgassen vervatte ziektekiemen, en het is uit
dien hoofde dat eene faecaalsluiting verre de voorkeur boven cene
watersluiting verdient.
Evenmin kan hetgeen de Meerderheid beweert omtrent het versprei-
den van stank door de pneumatische privaten, als bewijs voor haar
bezwaar er tegen gelden. Zij zegt dit op te maken uit de officiëelc
mededeeling van het Gemeentebestuur van 1874, „dat de klachten
daarover in enkele perccelen in Sarphati- en P. C. Hooftstraten
bleven aanhouden, zelfs nadat de lediging geregeld iederen werkdag
plaats had." Indien dit iets bewijst, zoo is het juist het tegendeel,
want uitzonderingen bewijzen den regel. Wanneer toch onder een
paar duizend privaten die niet stinken, er enkele zijn die het wel doen,
dan blijkt daaruit dat er een verschil moet bestaan in de wijze
van constructie. Eene andere veronderstelling zou gelijk staan met
de natuurwetten grillen toe te schrijven, en we weten toch dat die
niet kunnen voorkomen. Dat nu allerlei afwijkingen van de
door mijne firma geleverde projecten, voor inrichtingen binnens-
huis in de twee genoemde straten, hebben plaats gevonden, is een
onbetwistbaar feit, reeds herhaaldelijk geconstateerd.
Dit geschiedde gedurende den tijd toen, volgens den heer Di-
recteur der Publieke Werken (bladz. 204), „wegens onvoldoend
personeel eene controle op de werken binnenshuis niet mogelijk
was", en dat ecnige bouwheeren zich onder die omstandigheden,
afwijkingen veroorloofden is begrijpelijk genoeg. Men moet toch
bedenken, dat mijne theorieën toen nog nauwelijks in de praktijk
bewezen waren, en dat ze in het geheel niet met de oude begrippen
strookten. Dientengevolge gaven eenigen de voorkeur aan de ver-
meende lessen van eigen ervaring, weken af van mijne plannen,
waar ze dit noodig achtten, en werden daarin door niemand gehinderd.
Dit gold voornamelijk de bochten in de grondleidingen, die dienen
om de barometrische faecaalkolommcn te verkrijgen, die voor eene
gelijktijdige lediging aller privaten van dezelfde hoofdhuis noodig zijn.
-ocr page 46-
42
De physische wet daarbij in toepassing gebracht, is voor velen
een raadsel, wien het buigen van eene buis naar boven, om haar
onmiddelijk daarna weder naar beneden te buigen, onzin schijnt.
Wat doet die bocht er toe, vraagt men, wanneer de buis slechts
op de juiste hoogte afloopen kan? Deze en soortgelijke onbekend-
heid is zelfs herhaaldelijk gebleken bij personen, die zeer zeker
reeds lang beter moesten weten. Zeer terecht is in het bericht
der Minderheid (bladz. 347) opgemerkt:
„Het moge vreemd klinken, maar het is niet minder waar, dat
„er, niettegenstaande de uitgebreide toepassingen van het stelsel te
„Amsterdam, bij personen die het onderwerp hebben beoefend vele
„dwaalbegrippen en verkeerde opvattingen bestaan." Het is der-
halve geenszins te verwonderen, dat vele bouwheeren ook in dit
geval verkeerden, en dus mijne plannen bij de uitvoering slechts
in zooverre volgden, als een meester loodgieter, timmerman, met-
selaar of ander soortgelijke deskundige in de rioolkwestie dit raad-
zaam achtte. Het zou integendeel zeer te verwonderen zijn ge-
weest, indien bij het gebrek aan controle, door den heer Directeur
geconstateerd, alle bouwheeren zonder uitzondering, juist nauw-
keurig en op de gehoorzaamste wijze, zich aan mijne voorschriften
gehouden hadden. Ziet men de zaak in dit licht, dan is het moei-
lijk om voor het stelsel een gunstiger getuigenis te vinden, dan
opgesloten ligt in het citaat der Meerderheid, dat de stank in enkele
perceelen blijft aanhouden. Het blijkt toch daaruit, dat, niettegen-
staande de uitvoering mijner plannen binnenshuis, grootendeels aan
willekeur en slechte raadgevingen was overgegeven, zoodat veel-
vuldigc afwijkingen onvermijdelijk waren, het stelsel toch in den
regel goed werkt, en klachten slechts zelden voorkomen; terwijl
het tevens blijkt, dat het stelsel zeer veel kan verdragen en geens-
zins die pijnlijke nauwgezetheid vordert, die door velen, als een
onoverkomelijk bezwaar wordt voorgesteld. Dit is inderdaad geen
geringe deugd, vooral in vergelijking met het spoelstelscl, waarbij
de huisaansluitingen, altijd onder de striktste surveillance van een
stedelijk opzichter moeten plaats hebben, naar teekeningen die te
voren door het Gemeentebestuur zijn goedgekeurd.
In verband met het gebrek aan controle dat daarentegen met
mijn stelsel heeft plaats gehad, behoort er opmerkzaam op ge-
-ocr page 47-
43
maakt te worden hoe groot het vertrouwen van den vorigen Wet-
houder Jhr. G. A. Tindal moet geweest zijn in het goed werken
er van onder alle omstandigheden. Hij toch achtte het overbodig
de noodige opzichters over de uitvoering mijner plannen aan te
stellen, maar liet die geheel aan het goedvinden, de nauwgezet-
heid en de technische kennis van den eersten den besten huis-
bouwer over. Daar ik mij overtuigd houd dat hij het sporfstclsel
hier niet aan gewaagd zou hebben, zoo kan ik niet nalaten hem
hier mijnen dank te brengen voor dat eigenaardig bewijs van
vertrouwen mij geschonken.
Met dat al geef ik er de voorkeur aan, dat in het vervolg groo-
ter strengheid in dit opzicht zal worden gebruikt. Immers is het
gebleken dat, bij gebreke van dien, de constructie van enkele priva-
ten niet met juistheid heeft plaats gehad en gaat het toch waarlijk
niet aan, om de bewoners der betrokkene huizen, aan de gevolgen
daarvan bloot te stellen, wanneer het zoo gemakkelijk te ver-
mijden is.
Het derde bezwaar ziet de Meerderheid in het feit dat de pri-
vaten met ventilatiebuizen voorzien zijn. Zij acht dit een bewijs
dat ik zelf .stankverspreiding mogelijk acht, en verklaart de bewe-
ring, dat de ventilaticbuis tot aanvoer van lucht voor de pneuma-
tische lediging moet dienen, kortweg voor eene oinvaarheid.
De Meerderheid echter verwerpt hier iets wat uit hare eigen
verbeelding gevloeid is en doet dit in tamelijk harde taal. Zij heeft
namelijk volkomen gelijk in hare opvatting omtrent de ventilatie
buis, en noemt onwaar hetgeen ze gedroomd heeft. De buis dient
niet voor lucht/Vwoer en wel degelijk voor afvoer van vuile lucht,
maar het is onbegrijpelijk dat de noodwendigheid daarvan in zulk
een klein vertrekje als een privaat, door niet minder dan 6 leden
der Gezondheidscommissie over het hoofd wordt gezien. Moet er
dan in zoovele woorden aan herinnerd worden, dat er bij elke
ontlasting niet immer alleen vaste en vloeibare maar ook vaak
gasvormige stoffen in groote hoeveelheden worden geproduceerd?
En waar anders zou de afvoerbuis daarvoor moeten zijn, dan zoo
na mogelijk bij de plaats van productie? Het feit is, dat ventilatie-
buizen noodig zijn, zoowel bij waterclosets als bij pneumatische
-ocr page 48-
44
privaten, om de eenvoudige reden, dat al het water in de wereld
de gassen, die er boven ontwijken, niet wcgwasschen kan.
Wat verder de Meerderheid over het tochten van zulk een buis
zegt, is reeds in het bericht der Minderheid (bladz. 350) en tevens
in dat van den Directeur van 5 Mei 1874 (bladz. 535) bestreden.
Niets verhindert het aanbrengen van eene schuif, gelijk aan die
van een kachelpijp, zooals ik ook reeds dikwijls heb aangeraden.
Ook vergete men niet dat de tocht, waarover geklaagd wordt,
in den regel ten gevolge van het gedeeltelijk openstaan van de
secreetdeur plaats heeft, en dan vooral voelbaar wordt als tevens
de straatdeur opengaat. Maar ik betwijfel het zeer dat iemand
ooit tocht heeft gevoeld bij een gesloten deur, en geloof dat die
alleen theoretisch bestaat. De luchtstroom in de buis heeft toch
ten hoogste eene snelheid van slechts 1,5 M. per seconde, terwijl
de plaats waar de lucht uitstroomt, ten minste 5 maal grooter is
dan de opening van de buis (5 c.M. middellijn), zoodat de lucht-
stroom aldaar tot ongeveer 0,30 M. gereduceerd wordt. Daar nu
de menschelijke huid eene langzamere luchtbeweging dan 0,60 M.
niet bemerkt, zoo is het moeilijk aan eenen voelbaren tocht te ge-
looven. Naar mijne overtuiging is, voor het geval van gesloten
privaatdeuren, de tochttheorie door den een of anderen tegenstander
verzonnen en wordt die sinds door andere tegenstanders eenvou-
dig nageschreven, terwijl men in de praktijk er niets van weet.
Daarentegen bestaat er een zeer groot gevaar voor tocht wanneer
men, zooals de Meerderheid wil, de ventilatiebuis niet aanbrengt,
en dan voor luchtverversching het venster openhouden moet. Dan
kan men zeer licht verkouden worden.
Het vierde bezwaar van de Meerderheid geldt de bewering, dat
een ruim waterverbruik noodig is voor het schoonhouden van de
valpijp, daar de lucht die van boven instroomt, het aanhangende
vuil niet wegnemen zou. Ook dit is geheel uit de lucht gegrepen.
Indien toch, de bijna geheel horizontaal liggende buizen in de
straat schoonblijven, in welke de pneumatische beweegkracht in
zeer geringe mate door zwaartekracht geholpen wordt, waarom
zou dit dan niet geschieden in eene bijna verticale buis, waar de
zwaartekracht in zooveel sterker mate meewerkt. Het is klaar dat
-ocr page 49-
45
deze theorie, die overigens in strijd met de ervaring is, in het ge-
heel geen steek houdt. Ook is de bewering dat de valpijp van i
boven open is, ten ccnenmale onjuist. Zij is gedekt met een dikke I ^
laag houtskool die de uitstroomende lucht zuivert, terwijl het ver-/
mogen tot die zuivering, door de dagclijksche krachtige luchtstroom i
naar binnen, onverminderd blijft. Er is niet de minste twijfel
of deze inrichting is in alle opzichten hygiënisch en technisch
volkomen.
Het vijfde bezwaar der Meerderheid, geldt de verstoppingen der
privaten. Waarom zouden die meer daaraan blootgesteld zijn dan
de privaten van andere stelsels? Immers is de opening van den
syphon in het pneumatische privaat, eenige centimeters grooter dan
die van een watcrclosct!
In Leiden hoort men er nooit iets van, en te Dordrecht hebben
de heer Burgemeester en de heer Wethouder »e Kanter, onlangs
(13 Juni jl.) in den Raad verklaard, dat geenertei klachten, ook niet
over verstoppingen voorkomen, en dat het stelsel goed xverkt.
Maar ook de Burgemeester van Amsterdam betuigt in eene nota,
opgemaakt tot inlichting aan buitenlandsche aanvragers, gedateerd
31 Juli 1875 en mij ter kennisneming toegezonden 9 Augustus
1875, dat: „sedert de balkleppen achterwege zijn gebleven en ver-
„vangen zijn door eene inrichting van het buizennet, veistoppin-
,^cn der privaten tot de zcldzaamhedcn behooren; daar zij echter
„alleen hinderlijk zijn in de woning tvaar zij veroorzaakt zijn, kan
„eene voorkomende verstopping tot leering strekken en de gebnd-
„kers zindelijker en zorgvnldiger maken dan zij te voren waren."
Er wordt dus ook hier aan die verstoppingen geen de minste bc-
teekenis gehecht, en m. i., zou de Meerderheid ze dan slechts te-
gen de verdere toepassing van het stelsel geldend mogen maken,
indien zij een privaat, tevens geschikt als afvoerkanaal voor puin,
sintels, versleten bezems en diergelijke had voorgesteld.
Verder spreekt zij over verstoppingen in de leidingen; het schijnt
eenige malen gebeurd te zijn, dat opgraving noodig was en de
exploitatie gedurende eenige dagen gestremd werd. Hierop moet
ten eerste geantwoord worden, dat er geen de minste technische
-ocr page 50-
46
reden is, waarom er ooit ergens eenc verstopping in de leiding
zou zijn. Niets verhindert b. v. het aanbrengen van ecne soort van
roosterkast aan den voet van de valpijp in de huizen, waar alle
stoffen eerst met geweld door openingen van 5X5 cM. moeten
hcengezogen worden; er zou alsdan niets dan eenc dunne brei in
het buizennet komen, die met geen mogelijkheid verstoppingen
veroorzaken kan, aangezien de algeheele afsluiting van lucht op-
droogen, en dus ook aanbakken, verhindert.
Men kan derhalve niet van verstoppingen, als van eenc onver-
mijdclijke eigenschap van het stelsel spreken. Het is slechts de
vraag of deze min of meer kostbare maatregel wel noodig is; en
hierop geeft de ervaring in Leiden en Dordrecht bepaald een ont-
kennend antwoord, terwijl ook de reeds aangehaalde nota van den
Burgemeester van Amsterdam, van 31 Juli 1875 niets bevat, wat
tot eene andere conclusie voert. — Die nota begint met te ver-
klaren, dat: „de ondervinding omtrent het pneumatische stelsel
opgedaan in algemeenen zin niet anders dan bevredigend genoemd
kan worden," hetgeen zeker niet gezegd zou zijn, indien er zich
wezenlijke bezwaren hadden voorgedaan.
Ik bedoel echter hiermede geenszins het voorkomen te Amster-
dam van enkele verstoppingen, die opgravingen vereischten, tegen
te spreken. Integendeel, ik twijfel er geen oogenblik aan, maar de
nota van den Burgemeester geeft daarvoor eenc oorzaak op, die
het stelsel geheel vrijspreekt. Er wordt namelijk opgemerkt dat:
„wanneer men bevonden heeft dat buizen zoowel onder den grond
„als in de huizen niet aan elkander waren verbonden, dat in de
„buizen stokken, touwwerk, als anderszins waren achtergebleven, of
„dat puin, schaafkrullen en andere afval van den huizenbouw in de
„privaten zijn geborgen, dan kan het gevolg daarvan niet aan het
„stelsel worden geweten."
Vereenigt men dit nu met de verklaring van den heer Directeur
dat, door gemis aan genoegzaam personeel, eenc goede controle
over den aanleg niet mogelijk was, zoo blijkt duidelijk dat, zooals de
Burgemeester zegt, de enkele verstoppingen ten minste geene fout
van het stelsel zijn; en wordt tegelijkertijd het middel aangewezen om
ze in het vet volg te vermijden, namelijk het uitoefenen van een voldoende
eoutróle van de zijde van het Gemeentebestuur, gedurende den aanleg.
-ocr page 51-
47
Nu spreekt, wel is waar, de heer Directeur, op bladz. 205 van
zijn bericht, van 249 min of meer ernstige verstoppingen, die in het
afgeloopen jaar moeten hebben plaats gehad, maar, zooals ik reeds
opmerkte, behoeft er volgens den Wethouder der P. W., Dr. Heijn-
sius, aan deze opgave slechts weinig waarde te worden gehecht,
daar ze hoofdzakelijk in de privaten door misbruik voorkwamen,
en zoowel stoornis als kosten geheel ten laste van de betrokkene
huisbewoners vielen.
De juistheid dezer zienswijze wordt bevestigd door hetgeen de
Directeur zelf op blz. 223 betuigt, dat hij „geen bezwaar maakt"
om het stelsel aan te bevelen voor de nieuwe stadswijken aan beide
zijden van den Amstcl, en voor uitbreiding in de Marnixstraat,
hetgeen zeer zeker niet gebeurd zou zijn indien hij eenig gewicht
aan de door hem vermelde verstoppingen had gehecht. De eenige
grond tegen de toepassing van het stelsel in de overige gedeelten der stad
door hem opgegeven, bestaat in zijne vrees dat er voor de opgehaalde
stoffen geen aftrek zal te vinden zijn,
een bezwaar dal hij cehtet
zelf dadelijk uit den weg ruimt door daarop met volkomen zekerheid
te rekenen, wanneer de stoffen in compost zijn omgezet.
Met het oog op deze feiten, mag wel gevraagd worden, waarom
de Directeur dan met zulk eene doellooze opgave van verstoppin-
gen voor den dag is gekomen? Waarom het stelsel dan aanbevo-
len ? En dat nog wel met de herhaalde opmerking: „Ik heb geen
„bezwaar" enz.?
Waar de sleutel tot dit raadsel te zoeken, weet ik niet, en hem
onzuivere bedoelingen toeschrijven, kan ik niet. Ik mocht mij
vergissen en dus een onrecht doen.
Ik houd hem voor een eerlijk man en een uitmuntend ambtenaar.
Maar des te raadselachtiger schijnt mij de houding toe, die hij
tegen het stelsel aanneemt, vooral in verband met de vele aantij-
gingen jegens mij van geheel persoonlijken aard, die hij goed ge-
vonden heeft met zijne beweringen op technisch gebied te ver-
mengen.
Immers laat hij van het eene einde van zijn bericht tot het an-
dere geen gelegenheid, hoe gering ook, voorbijgaan, om in mijne
vinding eene zwakschijnende zijde, of in de uitvoering daarvan een
gebrek te ontdekken, en mij tegelijkertijd eene onedele bedoeling
-ocr page 52-
48
aan te wrijven. Alles te zamen genomen, is het ecne aaneen-
schakcling van verdachtmakingen.
Vroegere opgaven van mij, met de beste overtuiging hunner
waarheid, op het gezag van anderen gedaan, noemt hij leugens,
nu het nieuwe licht, dat er over verspreid is, ze gewijzigd heeft,
en in mijne pogingen, om anderen in mijne overtuiging te doen
deelen, ziet hij niets dan opzettelijk bedrog.
Door het materiaal voor zijne kwade vermoedens op deze wijze
gedurig opéén te hoopen, ruikt hij ten laatste verraad in alles, en
komt er eindelijk toe, om het publiek tegen mij te waarschuwen,
alsof mijn streven naar verbetering in het rioolwezen iets misda-
digs ware.
Daarbij komt nog, dat dit op de ruwste wijze en in de grofste
taal gedaan wordt, hetgeen de bitterheid van hetgeen hij zegt niet
weinig verhoogt. Hierover echter stap ik heen. Vele lieden kunnen
of willen zich niet fatsoenlijk uitdrukken en hebben toch goede
bedoelingen; dit is eene vraag van opvoeding, omgang, hebbelijk-
heid of smaak, en doet hier niets ter zake.
Maar ik betreur zeer zijn gedurig verdacht maken en zijne manie
om alles aan slechte motieven toe te schrijven. Hij heeft daardoor
zijn bericht ten eenemale ontsierd en zich zelf geheel nutteloos
geschaad.
Waarom kan hij mij niet evenzoo loyaal crediet voor goede be-
doelingen geven, als ik dit hem doe? Ik geloof daarop te meer
aanspraak te mogen maken, daar hij zelf (bladz. 215) uitdrukke-
lijk betuigt dat hij geenerlei persoonlijke reden heeft om over mij
te klagen.
Niettemin ben ik het der Gemeente verplicht om aan
te toonen, dat geen der vele beweringen, waarmede hij nu mijn
naam als eerlijk man in verdenking gebracht heeft, steek houdt.
Dit zal ik echter later doen.
Thans moet het bewijs geleverd worden, dat aan zijne opgave
van al die verstoppingen geenerlei technisch gewicht kan worden
gehecht, terwijl zij alleen dienen moest om het stelsel in het alge-
meen verdacht te maken van aan ernstige bezwaren onderhevig te zijn.
Doch om de beteekenis der bedoelde gebreken en zijne houding
met betrekking daartoe, duidelijk te maken, is er eene kleine uit-
wijding noodig.
-ocr page 53-
49
Gelijk wel bekend is, is er geene inrichting, hoe goed en doelmatig
ook, zoo volkomen, of er valt iets aan te verbeteren, en dit is vooral
met nieuwe mechanische combinatiën het geval. Nu bestaat er
geen beter middel om op het spoor van verbeteringen te komen
dan om de werking van de betrokkene inrichtingen gedurig gade
te slaan, en het was in dit geval zaak om zich nauwkeurig reken-
schap te geven van de verschijnselen bij de exploitatie.
De vorige Directeur der Publieke Werken begreep dit volkomen.
Hij beschouwde het stelsel als dat van de toekomst, zooals hij
ronduit verklaarde, en droeg al wat hij kon er toe bij om het
oogenblik zooveel mogelijk te verhaasten dat alle onderdeden een
goeden praktischen vorm verkrijgen en iedere oorzaak van stoornis
ophouden zou. Hij deed dit door de werklieden geregeld en nauwkeu-
rig alle gebreken te doen melden, die zich opdeden, en deze ons
onmiddellijk mede te deelcn; ja, nam zelfs de moeite om er aller-
lei, vaak zeer juist geziene, voorstellen aan te knoopen, of indien
het bleek dat de zaak niets om \'t lijf had, ons ook nog daaronv
trent in aller ijl gerust te stellen. Mijne firma ontving op deze
wijze een aantal brieven en briefjes, die alle getuigen van na uw-
gezetheid en onuitputtelijk geduld en niet minder van zijne be-
langelooze grootluirtigheld en ruimen blik.
Amsterdam heeft het
spoedig aanbrengen van menige vereenvoudiging aan zijn ijver op
dit punt te danken. Onder meer, de barometrische faecaalafsluitingen
in de zijlcidingen, waardoor de dure balkleppen achterwege konden
blijven, die ik als een zekerheidsmiddel aanwendde, totdat het ge-
bleken zou zijn dat men zich op de faecaalsluitingen geheel kon
vertrouwen.
De Directeur Kalff schijnt evenwel de zaak geheel anders op
te vatten. Van dat „tegemoetkomen" om verbeteringen aan te
brengen, wil hij niets weten. De oorzaak van gebreken opsporen
om ze te verhelpen en in het vervolg te vermijden, is mijn werk
en niet het zijne.
Dit was het beginsel naar hetwelk hij handelde. Op mijn drin-
gend aanzoek om geregeld verslag te verkrijgen van alle gebreken,
waartoe mij de rapporten der werklieden bij den ledigingsdienst
het meest geschikt schenen, antwoordde hij 19 Maart 1875, dat
„door hem niet de verbintenis kon worden aangegaan mij die te
4
-ocr page 54-
50
doen toekomen". Immers dan zou ik al te goed worden ingelicht.
Wel voegde hij er bij dat „mij niets zou worden onthouden om
onderricht te blijven van de werking van het stelsel", maar hij
gaf hieraan niet het minste gevolg, — en heb ik dan ook nooit iets
dergelijks ontvangen. Dat het niet in zijn plan lag om mij in de
hand te werken, om het stelsel meer volkomen te maken, werd
ook bevestigd door eene mededeeling van den opzichter belast
met den ledigingsdicnst, (12 Fcbr.) dat het hem verboden was ons
iets hoegenaamd te melden, zonder kennisgeving vooraf, en dit
ging gepaard met het verzoek: toch niet met zijne chefs over het-
geen hij ons schreef te correspondeeren, daar anders het verbod
er tegen zou worden verscherpt.
De Directeur belooft derhalve uitdrukkelijk, dat mij niets zal
worden onthouden ten opzichte van de werking van het stelsel,
maar verhindert intusschen dat ik iets van de verstoppingen, die
plaats hebben, gewaar zal worden, zoo door zijne weigering in
het beschikbaar stellen der rapporten van den dienst, als door zijne
instructiën aan zijne ondergeschikten.
Hij beveelt het stelsel aan voor een gedeelte der Stad zonder
van die verstoppingen iets te zeggen en doet daarbij alsof er
niets gebeurd ware, maar 18 bladzijden vroeger, — waar er van
zijne intentie tot zulk eene aanbeveling nog geen spoor te ontdek-
ken is, in den aanhef van allerlei aantijgingen die mijne firma,
mijn compagnon, mij zelf en mijne vinding in \'t algemeen in het
hatelijkst daglicht stellen en waaraan die 18 bladzijden bijna uit-
sluitend zijn gewijd, — daar wijst hij op al die verstoppingen als een
ernstig bezwaar tegen het stelsel, en doet dit dus op eene plaats
en op eene wijze, waar dit mij het meest in de publieke meening
schaden moest.
Welk oogmetk had hij\' bij deze handelwijze? Het belang det
Gemeente?
Verder geeft hij de verstoppingen op, als voorgekomen in de
leidingen, in plaats van bijna uitsluitend in privaattrechters, zooals
Dr. Heijnsius betuigt; en eindelijk wordt er dan van de oorzaak
der verstoppingen in de leidingen, zooals het niet aan elkander
verbinden van buizen, het vinden van stokken en anderszins door
de werklieden achtergelaten, of door de gebruikers en in gewor-
-ocr page 55-
5i
pen — oorzaken opgegeven in de nota van den Burgemeester, die
het stelsel er van vrijspreekt, geen enkel woord gerept.
Waarom verziveeg hij deze omstandigheden, tenvijl hij het stelsel
aanbeveelt/ Was dat in het belang der Gemeente?
Ik laat het oordeel aan den lezer over.
Van geheel gelijk allooi is zijne melding van het 798 maal vast-
raken van ballen in de klepkasten. In zijn bericht van twee jaren
vroeger (bladz. 534) roemt hij reeds het feit, dat die ballen niet
meer noodig zijn, zoodat hun vastraken ten opzichte van het al of
niet verder toepassen van het stelsel niet de minste beteekenis heeft.
Maar met welk doel maakt hij er dan thans gnvag van, mi ze
niet meer gebniikt worden f
Het is onbetwistbaar dat hij, als Directeur der P. W., alleen dan
eenig zedelijk recht had waarschuwend op de verstoppingen te
wijzen, indien hij ze mijne firma geregeld had gemeld als ze voor-
kwamen, zooals we zoo dringend verzocht hebben, en het dan
gebleken ware, dat wij er niets tegen konden doen. Hecht hij er
derhalve eenige beteekenis aan, zoo moeten ze worden toegesch re-
ven, niet aan het stelsel, en ook niet aan mijne firma, maar alleen
en uitsluitend aan zijne handelwijze, daar hij het middel ongebruikt
liet om ze te verhelpen.
Maar gelukkig zijn ze zonder eenige beteekenis, zooals ik boven
overvloedig heb aangetoond. Onder de vele bewijzen daarvoor, kan
ik nog op de omstandigheid wijzen, dat Burg. en Weth. tot nu toe
(16 Sept), het niet noodig hebben geoordeeld, om gehoor te geven aan
mijn eerbiedig en gemotiveerd verzoek van 14 Maart en 22 April,
om ons inzage te doen verstrekken van de geregelde rapporten
van den ledigingsdienst, ten einde de oorzaak van verstoppingen en
andere gebreken te kunnen opsporen, zelfs in weerwil dat ik 11 Mei
het verzoek dringend aan den Gemeenteraad herhaald heb, toen
ik, tot mijn schrik, de vermelding van het groote aantal vcrstoppin-
gen in het bericht van den Directeur las. — Er wordt dus gehan-
deld, alsof het der moeite niet waard is, de geringste poging te
doen om ze in het vervolg te voorkomen.
Dit heeft mij op dit punt zoo zeer gerust gesteld, dat ik geloof
hetzelfde den geëerden lezer te mogen aanbevelen.
Ook betwijfel ik zeer of mij het zoo gewenschte gebruik der
4*
-ocr page 56-
52
rapporten van den dagelijkschen dienst ooit zal worden toegestaan.
Wel werd mij onlangs door den Heer Wethouder Dr. Heynsius
medegedeeld dat ik tot die rapporten, als zijnde publieke docu-
menten, vrijen toegang had, hetgeen mij eerst geweldig schokte,
daar een enkel woord hieromtrent, mij jaren lang vergcefsche
moeite zou hebben bespaard. Ook scheen het mij toe, dat ik de
kleine courtoisie cencr mededeeling daaromtrent, van den Directeur
wel had verdiend, na de vele opofferingen en groote uitgaven die
ik mij ter wille van Amsterdam had moeten getroosten. Maar het
bleek spoedig, dat de heer Wethouder mij die goedhartige mede-
deeling gedaan had, zonder op den Directeur te rekenen. Toen
ik namelijk één uur later den Heer Burgemeester vertelde dat nu
alles opgehelderd was, daar de Wethouder mij de vrije inzage
der rapporten had toegestaan, zeide deze „dat daar niets van
komen kon, wijl er zware bedenkingen tegen bestonden". Welke
deze waren vernam ik niet lang daarna. Zij gaan uit van den Di-
recteur die positief heeft verklaard, dat, indien ik weten wil waar
de verstoppingen plaats hebben, ik ze mag komen opsporen; de
rapporten krijg ik niet.
Dit stemt ook overeen met hetgeen hij reeds 19 Maart 1875
schreef. Ik zal het dus moeten opgeven.
Het zesde bezwaar der Meerderheid betreft het aantal machine-
localen dat h. i. noodig zal zijn, namelijk één locaal voor elke
10,000 inwoners.
Hierdoor zal, volgens hare meening, bij het aftappen tal van
hygiënische nadeelen onvermijdelijk zijn, terwijl de 400 wagens
met mestvaten, die de stad zullen doorkruisen, grooten overlast aan
de inwoners zullen geven.
Bij de beschrijving van mijn ontwerp voor de geheelc stad, op
bladz. 11 —16, heb ik reeds opgemerkt, dat die bezwaren louter
vruchten der verbeelding der Meerderheid zijn, daar er geen ver-
voer van mest door de stad zal plaats hebben en de machinelocalen
buiten de bebouwde kom der Gemeente zullen staan. Maar
waarom heeft de Meerderheid zich daaromtrent niet op de hoogte
gesteld, vóór ze met al die bedenkingen voor den dag kwam?
Wat ware eenvoudiger voor den heer Gunning geweest, die zich
-ocr page 57-
53
in het Handelsblad van 20 Juli 1876 als opsteller vim het bericht
bekend heeft gemaakt, dan zich bij mij omtrent de plaatsing en het
aantal der machinclocalcn in te lichten?
De reden die de Meerderheid voor het oprichten van een locaal
voor iedere 10,000 personen opgeeft, namelijk dat de Leidsche
Commissie van Fabricage daarop rekende, houdt in het geheel
geen steek. Dit geschiedde niet ten gevolge van berekeningen op
technisch gebied, maar alleen uit voorzichtigheid, om de begroo-
ting van exploitatiekosten hoog genoeg te maken. Ook had ons
ontwerp van slechts twee localen voor geheel Leiden, geen betrek-
king op de uitgestrektheid der stad, of op de grootte der bevolking,
doch alleen op de aanwezigheid van den Rijn, als de natuurlijke
scheiding tusschen twee afzonderlijke buizennetten.
De tweede reden, die de Meerderheid voor het door haar ver-
moede groot aantal machinelocalcn opgeeft, namelijk dat ik zelf
vroeger een gebouw voor elke 50,000 personen in de oude stad en
voor 20,000 in de nieuwe stad aangaf, deugt nog minder.
Die opgave geschiedde niet op technische gronden, doch als
maatstaf van berekening voor het verschil van kosten in de oude
en nieuwe stad. Daarbij nam ik voor het laatstgenoemde gedeelte
het kleinste poudrette-produceerende cijfer aan, en voor het eerst-
genoemdc 100 Hectaren stad met eene bevolking van 500 perso-
nen per Hectare, zooals boven ook en tevens door den Directeur
werd gedaan.
Maar al had ik vroeger een locaal voor elke 10,000 personen
of nog minder noodig geacht, zoo gaat het waarlijk toch niet aan
iemand op die wijze in de trapsgewijze ontwikkeling cener nieuwe
vinding te vervolgen waarbij, zooals hier het geval is, zoo weinig
bekende gegevens voorhanden zijn, die als steunpunten kunnen
dienen.
Zeer goed wetende hoe, van het begin af aan, groote geleerden
en ingenieurs van naam, in plaats van mij bij te staan, gedurig
op een misgreep loerden, hoedde ik mij er wel voor, ooit meer te
beloven, dan waarvoor ik een precedent kon aanwijzen. Had ik
dit niet gedaan, en aldus mijne verzekeringen binnen de grenzen der
geloofwaardigheid gehouden, dan zou het mij nooit gelukt zijn, iemand
tot eene proefneming te bewegen, en dan zou het pneumatische
-ocr page 58-
54
systeem, dat nu een onloochenbaar succes in de praktijk heeft,
nooit tot stand zijn gekomen. Grijpt men terug naar mijn eerste
geschriftje „de rioolkwestie" nu negen jaren geleden uitgegeven,
dan vindt men dat mijne voorstellen daarin niet verder gaan dan
den aanleg van afzonderlijke buizennetten elk met een straat-
reservoir tot centrum en bediend door locomobielen. Ik gaf
mijn denkbeeld dezen ecnvoudigen vorm, ofschoon mijn eind-
doel toen hetzelfde was als nu, namelijk gelijktijdige lediging aller
zijleidingen van ecnezelfde hoofdhuis, en bediening der straatreser-
voirs van uit een enkel punt in of om de stad, zooals de technici
die mij adsisteerden zeer goed weten. Men versta mij hier echter
niet verkeerd. Ik wil geenszins beweren dat vorm en afme-
tingen der verschillende inrichtingen en toestellen, zooals die nu
bestaan, mij van den aanvang voor den geest gestaan hebben.
Verre van daar. Alles heeft zich gaande weg ontwikkeld, naar-
mate daartoe gelegenheid geboden werd. Maar ik bedoel dat mijne
eerste opvatting van de vereischten voor een rioolnet met lucht-
druk als beweegkracht, (hetgeen het einddoel van mijn streven
was), in de tegenwoordige combinatie van gelijktijdige lediging
van zijleidingen en centrale bediening bestond, en dat ik, bij de
uitvoering daarvan, slechts voet voor voet, immer vooruittastende
mijnen weg zocht, ten einde algeheel mislukken van mijn ontwerp
te voorkomen.
Had ik nu dit einddoel al dadelijk als mijn plan geopenbaard,
dan ware het als eene onuitvoerbare hersenschim uitgekreten ge-
worden. De ondervinding bevestigde dit. Hoe eenvoudig de vorm ook
was, dien ik aan mijn eerste project gaf, toch kon ik zelfs daarmede
niet op eens doordringen. Een groot geleerde die er over geraad-
plcegd werd, zeide: „het gaat niet", en dientengevolge werd de proef,
waartoe Burgemeester en Wethouders van \'s Hage reeds besloten
hadden, niet genomen. Dit was mij eene les voor de toekomst. Ik
zag de noodzakelijkheid in om, in \'t vervolg, voor de conclusies
van groote geleerden nog meer op mijne hoede te zijn en niet
eiken stap in de trapsgewijze ontwikkeling van mijn ontwerp te
openbaren; doch dien eerst uit te voeren zonder er iets van te reppen,
en gaandeweg slechts zooveel van de uitvoerbaarheid van het stel-
sel te verzekeren, als door de ervaring bewezen was. Ik vermeed
-ocr page 59-
55
daardoor niet alleen ecne nuttcloozc oppositie, maar ook het gevaar
dat de een of andere tegenstander mij zou kunnen toeroepen, dat
ik der waarheid meer getrouw ware geweest, indien ik zus en
zoo gezegd had, of dat ik meer beloofde dan ik kon uitvoeren.
Het is dus zeer onbillijk om mij van het feit, dat mijne opgaven
omtrent de toepasselijkheid van mijn stelsel telken jare vooruit-
gaan, en dus met de voorafgaanden verschillen, een verwijt te
maken.
Het zevende bezwaar van de Meerderheid is op bladz. 283 tegen
mijn voorstel omtrent het poudrettemaken gericht. Zij meent ge-
rust te kunnen voorspellen, dat die niet kosteloos zal verkregen
worden, en wordt in deze meening versterkt, door de opgave in mijn
„Adres" van 24 Aug. 74, dat ik nu 53 Pk. voor 24,000 personen
noodig acht, terwijl in 1872 20 P.K. genoeg gerekend werd voor
40,000 personen, hetgeen echter geenszins door mij beweerd werd.
Dit echter voor het oogenblik daarlatende, ben ik niet weinig
geschokt geweest, in dit bericht de onwaardige insinuatie te zien
opgenomen, dat ik de luchtpompmachine, met het oog op poudrct-
tebereiding, grooter maak dan voor den ledigingsdienst noodig is,
hetgeen niets anders beteekent, dan dat mijne verklaring, omtrent
het kostelooze van het gebruik van den afgewerkten stoom dezer
machine, ten opzichte van brandstof, bedrog is.
Ook de Directeur Kalff leent (bladz. 210) de hand aan die
onedele poging om mij voor een bedrieger uit te maken.
„Ik kan" zegt hij, „wel eene stoommachine ontwerpen die veel
verloren (afgewerkten) stoom oplevert omdat ik die noodig heb,
maar daarmede heb ik het omgekeerde opgelost waarnaar alle
werktuigkundigen streven. Ik doe wat tot nu toe niemand heeft
gedaan, iets uil niets voortbrengen, en geef voor dat dit bij de
suikerfabricatie eene zeer gewone zaak is."
Boven (bladz. 15) heb ik uitvoerig de elementen aangetoond,
waarvan het vermogen der luchtpompmachine afhankelijk is, en
welke formule door mij ter berekening daarvan gebruikt wordt.
Het blijkt daaruit dat er ook geen schaduw van grond voor de
beweringen van de Meerderheid en van den Directeur bestaat,
terwijl onweerlegbare cijfers en berekeningen bewezen hebben dat
-ocr page 60-
5*
zijne conclusiën en uitingen met elkander in weerspraak staan.
Het is nu de vraag: wat is de oorsprong van die erbarmelijke
aantijging? Men vindt ze het eerst gepubliceerd in the Repotts
on the System of sczuerage,
\'t welk mijn naam draagt, voor de
stad Winchester in Engeland. Zij werd daarin overgenomen uit
een rapport van den Heer Jhr. G. A. Tindal aan de rioolcom-
missie van Southampton, en luidt (bladz. 29) als volgt : „Liernur
proposes to make poudrette out of the sewage and he pretcmis
to do so without of any additional outlay, simply by using the lost
steam of the airpumpengine. He does not mention however that
hc makes specially kok that object the airpumpengine kuch target
than the working of the system requhes
and of course increases
grcatly the working expenses. I bclieve this is what is callcd in
England: „robbing Peter to pay Paul"."
Natuurlijk heb ik op die uiting nooit geantwoord, en was dit
ook ten opzichte der bovengenoemde Engelsche steden onnoodig,
daar men betuigde geen geloof te kunnen slaan aan zijne bcwe-
ringen. — Zijn rapport komt zoo geheel overeen met dat van
zekeren heer Buscii, die Amsterdam bezocht had en Directeur is
van een der talrijke rioolwaterpraccipitatiemaatschappijen, *) die in
Engeland ontstonden tengevolge van het verontreinigen der publieke
wateren door het spoelstelscl, en beide rapporten zijn zoo vol van
tastbare overdrijvingen, dat de Heer Walter Bailey, Secretaris
der stad Winchester, in zijne uitgave der bedoelde rapporten,
niet nalaten kan op te merken (bladz. 36) „Mr. Busch en
Mr. Tindal schijnen hunne informatie van elkander verkregen
te hebben, — zoo niet dan toch uit dezelfde bron. Beide geven
b.v. voor de bevolking der buurt te Leiden, waar het stelsel is
toegepast, 500 in plaats van het juiste cijfer 1200 op, waardoor
hunne opgaven der exploitatiekosten per hoofd enz. alle waarde
verliezen. Hetgeen zij beweren wordt ook weersproken door offi-
cieele mededeelingen, die wij ontvingen op onze officiëele aanvra-
gen. Tevens is het noodig een onderscheid te maken tusschen be-
•) De Meer William Hope die op dit punt meer ervaring heeft dan iemand in
Engeland, noemde te onlangs op het Congress of the Society of arts: rondweg:
„Sewage precipitation swindles."
-ocr page 61-
57
zwaren, als een gevolg van het principe van het stelsel, en gebre-
ken die het gevolg zijn van slordige uitvoering en het niet naleven
van de betreffende voorschriften; een verzuim waarvoor de Heer
Tindal zelf, b.v. volgens de brieven van den „Southport reporter"
schijnt verantwoordelijk te zijn."
Het was dus voor mij geheel overbodig op de beweringen van
den Heer Tindal te repliceeren en ik zou dit ook nu niet doen,
indien niet 6 leden der Gezondheidscommissie en de Directeur Kalff
die beweringen, in officiëele rapporten aan het Gemeentebestuur
van Amsterdam gericht, waren gaan herhalen.
Het schijnt echter den opstellers dezer rapporten geheel ontgaan
te zijn, dat de Heer Tindal iets beweert wat hij onmogelijk weten
kon, wanneer hij zegt, dat ik de stoommachines veel grooter dan
noodig maak om zoodoende genoeg afgewerkten stoom te krijgen.
Hij kon toch waarlijk van mijne inzichten bij het maken der
berekeningen geenerlei kennis hebben. *)
*) Wat den heer Tinrial aangaat, kan ik niet nalaten te hopen, dat hij in \'t vervolg
zijnen ijver, om mij en mijne vinding in discrediet te brengen, wat matigen zal; min-
der om de enorme schade die hij mij daardoor veroorzaakt, dan wel omdat het mij als
landgenoot leed doet, te zien hoe onwaardig hij zich daarbij in het buitenland aanstelt.
Hiervan heb ik onlangs weer liewijzen ontvangen in brieven van hem, aan buiten*
landsche personen gericht, die zich omtrent het stelsel informeerden. Een daarvan is van
4 Maart en gericht aan den beer Thomas Uaker, Albertsquare No. i te Helfast. Na op-
gemerkt te hebben dat het stelsel volstrekt niet deugt, schrijft de heer Tindal dat, daar
i/e zaak hem zeer aan \'t hart gaaf, hij er Je voorkeur aangeeft ile bijzonderheden
p«r-
Koonlljk te komen uiteenzetten en dat hij met dat oogmerk naar Belfast wil reizen
tegen vergoeding van £ 75. —; op welk aanbod hij telegrafisch antwoord verzoekt.
Ik twijfelde eerst aan de echtheid van dit, voor een lid van den Kaad van Amster-
dam zoo ongewone aanbod, maar toen ik zijne welbekende handtcekening zag, en on-
deraan las, dat het antwoord moest geadresseerd worden aan Sir G. A. Tindal K:
W:
(Knight Willemsorde?), Sarphatistraat No. 16, Amsterdam, moest ik erkennen, dat
hier aan eenc vergissing niet te denken viel, en schaamde ik mij voor hem meer dan
ik zeggen kan.
Nog zou men hierover kunnen zwijgen, indien het slechts ééns gebeurd ware. Maar
op 23 Mei schreef hij een geheel soortgelijken brief aan den heer J. Rice te Dublin,
wederom aanbiedende om voor & 75.— ook daarheen te reizen. De hemel wete nu
hoeveel van die zonderlinge aanbiedingen in de wereld rondzwerven, die voorzeker een
eigenaardig begrip van rlollandschen adel en Raadsleden onzer hoofdstad moeten geven.
Men zal dit verstaan wanneer ik er bijvoeg, dat het te Belfast de aandacht niet ont-
-ocr page 62-
58
Door hem blindelings na te schrijven hebben zij zich dus in
eene niet zeer benijdenswaardige verlegenheid gebracht. Bewijzen
er voor kunnen ze toch evenmin bijbrengen als de Heer Tindal.
Dat zij die verlegenheid gevoelden blijkt uit hetgeen ze daar-
voor, om toch iets te zeggen, in het midden brengen. Zij beroepen
zich op de boven reeds aangehaalde opgave in mijn „Adres" om-
trent de 53 P.K. voor 24,000 inwoners die ik nu noodig verklaar,
tegenover de 20 P.K. voor 40,000 van vroeger. Maar in die op-
gave staat niets van dien aard te lezen.
Ik verzoek een ieder die dit geschrift in handen krijgt, het aan-
gehaalde Adres na te slaan en zich te overtuigen of daarin niet
juist het omgekeerde staat. Immers lever ik aldaar uitdrukkelijk en
opzettelijk het bewijs, dat de grootte der luchtpompmachine onaf-
hankelijk is van de grootte der bevolking, en alleen berekend
wordt naar de uitgestrektheid van het buizennet dat bediend moet
worden.
Als voorbeeld neem ik eene denkbeeldige stad van 100 hectaren
oppervlakte, met eene zekere theoretische verdeeling in straat-
reservoirgroepen, en betoog dan (bladz. 13), met aanhaling der
berekening dat daarvoor 53 P.K. noodig zullen zijn, geheel om
het even of er poudrctte gemaakt wordt of niet. Op bladz. 18 zeg
ik verder dat, indien die 100 hectaren bewoond waren met de
bevolkingsdichtheid van Leiden a 235 per hectare, dus met 23,500
gaan is, dat de reis, heen en terug en een paar dagen verblijf aldaar, ten hoogste
£ 25.— kan kosten, zoodat er eene zuivere winst van £ 50.— zou overschieten. Het
was de verontwaardiging daarover die in beide gevallen het besluit te voorschijn riep
om mij de brieven toe te zenden, with full liberly to make use of i/s contents. Ik
houd ze thans ter inzage gereed voor een ieder, die mij bezoekt om zich van de
wijze waarop ik vervolgd word, te overtuigen.
Des hecren Tindal\'s bemoeiingen in het buitenland, tegen mijn persoon en mijn
stelsel, treffen te meer, wanneer men zich herinnert hoc hij, twee jaren geleden, een
zijner hoofdambtenaren hardviel, die in een Engelsch tijdschrift iets goeds over dat
stelsel schreef, hetgeen echter alles letterlijk waar was. Hij ontzag zich niet om
daarom het ontslag van dezen ambtenaar te eischen, terwijl hij, zooals wij boven in
het Southampton rapport gezien hebben, tegelijkertijd zelf de grofste onwaarheden
verspreidde, en mij als bedrieger brandmerkte. Geschiedde dit nu alleen uit fanatismus
zoo zou het nog te vergeven zijn. Maar er een industrie van te maken, dat gaat wat
ver!!
-ocr page 63-
59
personen, de afgewerkte stoom genoeg warmte zal bevatten om
het watergehalte hunner faecaliën te verdampen, terwijl er voor
de bevolkingsdichtheid van Amsterdam van 500 per hectare (dus
voor 50,000 personen) ook geen grooter machine dan van 53 P.K.
noodig zal zijn, maar voor het poudretteren meer dan de helft stoom
tekort schieten en men dus versche moet aanwenden. Kortom mijn ge-
heele relaas heeft ten doel, om te bewijzen, dat de grootte van de stoom-
machine bepaald wordt door de oppervlakte der stad, met betrekking
tot het aantal straatreservoirs en de lengte der hoofdhuizen die daarin
vereischt worden, terwijl de mogelijkheid van kosteloos poudrette
maken afhangt van den graad van dichtheid der bevolking. Op
bladz. 10 herhaal ik zelfs dat onder zekere omstandigheden 20
P.K. voor 40,000 inwoners genoeg kan zijn. Dit zou b.v. het ge
val zijn voor een groot gedeelte van Glasgow, indien er aldaar van
een deel der stad van 40,000 inwoners voor het stelsel sprake ware.
Daar ik nu niet weten zou, hoe mij duidelijker dan in mijn
„Adres" uit te drukken, zoo kan ook de Meerderheid onmogelijk
daarin een bewijs voor de beschuldiging van den heer Tindal
gevonden, en moet zich dus wel geheel op de beweringen van dat
lid verlaten hebben.
Moge dit nu van hunnen kant, als niet deskundig op het gebied
der werktuigkunde, begrijpelijk zijn, zoo kan die verontschuldiging
niet voor den heer Kalff gelden, want zijne eigene verklaringen,
waarvan ik mij heb bediend ten betooge van de juistheid mijner
stelling, bewijzen het tegendeel. Immers maakt hij zijne machine
voor 100 Hectaren stad even groot als de mijne, namelijk 53
P.K. en betuigt dat het verdampen van water met den afgewerk-
ten stoom van hoogedrukmachines niet te betwijfelen is, terwijl het
boven op bladz. 22 uit zijne eigene cijfers gebleken is, dat deze
machines goedkooper in gebruik zijn dan zijne condenseerende,
niettegenstaande deze minder brandstof behoeven.
Maar hij zag klaurblijkelijk in de bewering des heeren Tindal
eene gelegenheid tot het verdachtmaken van mijne ontwerpen,
waaraan hij niet kon weerstaan. *)
*) Ik geloof wel hier te mogen opmerken dat van de vele verdrietelijkheden waar-
mede mijn streven, zoo van mannen der wetenschap als van die van \'t gezag, reeds
werd begroet, er geene is die mij zoo zeer gekrenkt heeft als de onderhavige aan-
-ocr page 64-
6o
Het achtste en laatste bezwaar der Meerderheid tegen mijn stel-
sel betreft de kleine afmetingen der riolen voor huis en regenwa-
water, die daarbij in \'t spel komen. Zonder redenen er voor op te
geven, acht de meerderheid die afmetingen onvoldoende, maar geeft
eenige der beweringen der spoelstelscl — techniek ten beste, die ik
geloof hier in het belang van Amsterdam te moeten wederleggen.
De eerste luidt, dat het weinig verschil in het gehalte van riool-
vocht maakt, of daaraan al dan niet de faecaliën worden toege-
voegd. Hoeveel waars nu daarin is, daarvan kan een ieder zich
best overtuigen. Hij neme ioo liters water dat voor koken en
wasschen gediend heeft, en zie dan of de toevoeging van i kilogr.
gemengde faecaalstoffcn er geen verandering in brengt. Ik zou
ten minste niet gaarne het een voor het andere aannemen. En nu
denke men nog aan geïnfecteerde excrementen.
Voor de juistheid harer stelling beroept zich de meerderheid op
de welbekende vergelijkende opgave van Pettenkofer omtrent
het rioolvocht te München en te Rugby. Zij kon nauwelijks eene
ongelukkigere keuze gedaan hebben, daar dit (het eenige argument
dat zij aanvoert) in het geheel niets omtrent het punt in kwestie
bewijst. Het schijnt haar ontgaan te zijn dat Pettenkofer, in het
reducceren tot metrieke maten van de engelsche opgave van LAWES
en Gildert omtrent Rugby, grootc fouten gemaakt, en buitendien
een verkeerd cijfer voor het aantal grains in een engelsen pond
gebruikt heeft. Rectifieert men een en ander, dan blijkt het dat
tijging. Toen zij mij voor twee jaren het eerst ter ooren kwam, was mijne verbittering
grooter dan ik kan beschrijven, en ik kon niet nalaten, telkens wanneer de mogelijk-
heid, van met afgewerkten stoom faecaalwater te verdampen, in twijfel werd getrokken,
Tindai.\'s bewering te herhalen, dat ik in ieder geval de stoommachine groot genoeg
maken kon. Ik poogde daardoor te ontdekken of ook hier de valsche beschuldiging
reeds doorgedrongen was. Het scheen mij toe alsof ieder, die over de zaak sprak,
op die schurkerij zinspeelde, en ik herinner mij nog zeer goed, dat dit zelfs het geval
was, bij mijne eerste ontmoeting met den heer Kai.kk, zooals hij zich ook nog wel
herinneren zal. Het is mij sedert dikwijls ingevallen dat ik zelf daardoor misschien
koren op zijn verdachtmakingsmolen gebracht heb. Zoo ja, dan is de gebruikmaking
daarvan tot staving van het beweerde, hetzelfde schreeuwend onrecht als iemand te
veroordeelen op hetgeen hem op de folterbank wordt afgeperst. Dit moge alleen aan
lichtgeraaktheid toe te schrijven zijn, maar die is het natuurlijk gevolg der levendige
verbeeldingskracht van een ieder die iets nieuws tot stand brengt, en deze zou zonder
die eigenschap weinig uitrichten. —
-ocr page 65-
6i
het rioolwater te Rugby, hetwelk de faecaliën opneemt, meer dan
viermaal zooveel organische stoffen bevat, als dat te München, waar
slechts weinig faecaliën in de riolen vloeien, omdat het tegen de
verordeningen strijdt. Dit is nu juist het omgekeerde van hetgeen
de Meerderheid dacht dat door Pettenkofer bewezen was.
Deskundigen, die de zaak van alle zijden bekeken hebben, zijn
tot een geheel ander resultaat gekomen, namelijk, dat de faecaliën
alleen, van 94 tot 96 percent van het organische vuil bevatten,
in eene stad geproduceerd en in staat om door verrotting de
publieke gezondheid te schaden. De maatstaf daarbij is het stik-
stofgehalte der verschillende stoffen, en dit is natuurlijk aan groote
fluctuatie onderhevig, ten opzichte van het vuil dat door straat-
verkeer ontstaat. Zeer veel hangt b.v. van het aantal paarden af,
dat op straat verkeert, en misschien nog meer van den graad van
reinheid, waarin de straten door geregeld vegen gehouden worden.
Er zijn steden met nauwlijks één paard per 250 inwoners, en er
zijn er die één paard per 25 hebben; — in de éénc stad wordt
de mest bijna onmiddellijk opgevecgd, in de andere doet men daar
in het geheel niets aan, maar wacht totdat de eerste beste regen
alles in de riolen spoelt, of veegt men hoogstens het vuil naar de
rioolkolkjes. Dit moet een grooten invloed op het rioolwater uit-
oefenen, en ik betwijfel, of eene analyse voor de cene stad, als
maatstaf voor eene andere kan dienen. De Heer Directeur produceert
in zijn bericht (bladz. 198) een van mij ontleend staatje van de
zamenstelling van stadsvuil, hetgeen mij door Prof. Rob. Hokfmann
te Praag werd ter hand gesteld, nadat ik ZEd. verklaard had, dat
het mij niet was mogen gelukken de getallen die ik zocht te vin-
den in zijne geschriften over akkerbouwchemie, waarnaar hij mij
eerst verwezen had. Hij beloofde mij toen eene tabel op te stellen
per Oosten rij kschc Joch bewoond door 150 zielen, en deed dit ook,
en die tabel kan zonder twijfel als een juist gemiddeld voor Oos-
tenrijksche steden beschouwd worden, aangezien hij uitstekende
gelegenheid voor het verkrijgen van nauwkeurige gegevens gehad
heeft. *) Ik vernam namelijk dat hij als chemist had gefungeerd
•) Tot mijne niet geringe verbazing kon de Directeur Kalkf zelfs niet nalaten dit
staatje als een middel tot verdachtmaking te gebruiken, en beloont hij daarmede mijne
-ocr page 66-
62
bij een industrieel die te Praag verschillende mestsoortcn uit stads -
vuil bereidde.
Ook Prof. Alex. Müixer te Berlijn verzekerde mij, dat HOFF-
mann\'s opgave zonder twijfel juist was, en dat hij zelf aan de
faecaliën een stikstofgehalte van ten minste 95 percent van al het
stadsvuil toeschreef.
Eindelijk is door mij eene poging gedaan om approximatief de
verhouding te bepalen en hieruit resulteerde 96 percent. Men
kan deze berekening in mijne brochure: //Die Canalisation auf ge-
trenntem VVege im Vergleich mit dem Schwemmsystem." (Zurich,
Meyer & Zeiler 1876) vinden, en zich daarop in zooverre verlaten,
als zij door Professor Müi.ler, wat het eindresultaat betreft, goedge-
keurd is, ofschoon z. i. eenigc der posten iets te hoog en andere
te laag waren aangeslagen. Ik nam aan dat het straatvuil, waar-
door het regenwater verontreinigd wordt, zijn stikstof ontleent
aan paardenmest en urine, mest van huisdieren (honden en kat-
ten), vogclmest, lederfragmenten van versleten schoenzolen en
menschclijke urine, en vond dat door voor eiken post het hoogst
voorkomende cijfer aan te nemen, (b. v. 4000 paarden per 100,000
inwoners) de riolen in eene stad van die grootte jaarlijks rond
10,000 kilogr. stikstof door middel van regenwater ontvangen.
Ik nam verder aan dat het verbruikte huiswater zijn stikstof ont-
bereidwilligheid in het toezenden er van. Hij verklaart dat het voor hem geen waarde
heeft, daar het niet onderteckend is, ofschoon ik hem de verzekering gaf, het persoon-
lijk van Professor Hofkmann te hebben ontvangen. Had ik dan moeten vragen om
zijne onderteekening ? En zou de Heer Kalfk alsdan niet beweerd hebben «lat die
zonder legalisatie ook geen waarde had? Waar moet dit heen? Het zonderlinge der
zaak is echter dat hij, niettegenstaande dit alles, het staatje toch produceert, na het
tot metrische maat herleid en bijna een blad te hebben gewijd aan de omstandigheid
dat een schrijver in Hygicia des professors naam verkeerd had gespeld, hetgeen hem
ook weer uiterst verdacht voorkomt. Hij neemt dus al die moeite van herleiden,
schrijven, overwegen en uitleggen, niet om het Gemeentebestuur eenigc inlichting op
een hoogst gewichtig punt te geven, hetgeen toch wel het doel van zijn bericht moest
zijn, doch om te doen uitkomen, dat eene inlichting die door mijne handen is gegaan
geen waarde heeft. Maar één ding zag hij daarbij over het hoofd, namelijk dat mijn
stelsel voor AL het stedelijk vuil zorgt, en dus een volkomen juiste opgave der zamen.
stelling der verschillende stoffen voor mij vooral waarde heeft, terwijl tevens mijn be-
lang meebrengt dat anderen zulk eene opgave verkrijgen. Hoeveel moeite hij dus ook
hier te vergeefs nam ligt voor de hand.
-ocr page 67-
63
leent aan opgeloste bestanddcelen van voedsel in het keukenwater,
van zweet in het waschwater, en van het schrobwatcr van vloeren
en huisraad, en door ook hier de hoogst opgegeven cijfers te ge-
bruiken, vond ik dat dit per jaar en per 100,000 zielen, rond 8000
kilogr. stikstof opleverde. Huis- en regenwater te zamen zouden
dus per jaar 18,000 kilogr. bevatten. Houdt men zich nu aan
Virchtnvs cijfer van 1 kilogr. faecaliën per persoon en per dag,
met 1 percent stikstof, zoo verkrijgt men 365 X 100,000X0,01 =
365,000 kilogr. waarvan hoogstens 2,000 kilogr. voor op straten
geleverde urine aftetrekken is, terwijl er voor de niet opgeloste
voedselfragmenten die in de keukenkolk hun weg vinden en bij al-
gehcele invoering van mijn stelsel door het pneumatisch buizennet
afgevoerd worden *) ten minste 33,000 kilogr. toegevoegd moe-
ten worden.
Dit buizennet ontvangt dus per jaar 365,000 — 2000 -f- 33,000
= 396,000 kilogr. tegenover de 18,000 kilogr. van de riolen, ter-
wijl, indien alles te zamen in spoelriolen gestort wordt, deze
396,000 18,000 = 414,000 kilogr. ontvangen. Of de laatstge-
noemde derhalve al of niet ook het werk van het pneumatische
buizennet moeten verrichten, maakt een onderscheid, ten opzichte
van de stikstof, van ^-=—2------= rond 96 percent, zooals boven, op-
414,000                       r                                      r
gegeven.
Natuurlijk beschouwde ik, evenals bij het spoelstelsel gedaan
wordt, alle industrieafval, de haardasch, alle droogc huisvuilnis, en
al de stalmest als uitgesloten van de riolen.
Ofschoon nu deze berekening, naar mijne beste overtuiging veilig
aangenomen kan worden voor Duitsche steden, kan zij m. i. niet
dienen voor Amsterdam.
Aannemende toch eene bevolking van 300,000 zielen, dan zou
er daarbij op 3 X 4000 = 12,000 paarden gerekend worden, ter-
wijl er volgens het bericht der Meerderheid slechts 2,200 zijn,
hetgeen jaarlijks 3,800 kilogr. stikstof in plaats van anders 20,568
kilogr. op de riolen brengt. Van de andere zijde zou het voor
•) In de aangehaalde brochure neem ik namelijk dit standpunt tegenover het spoel-
stelsel in, ten einde eene zuivere vergelijking der twee stelsels te verkrijgen, waarbij
toch bekortingen eu gedeeltelijke toepassingen niet in overweging behooren te komen.
-ocr page 68-
64
Amsterdam, met hare vele grachten nauwelijks noodig wezen, om
ook de voedselfragmcnten van het keuken* en spoelwater terug te
houden, om ze pneumatisch te kunnen verwijderen, daar die, door
de kleine lengte der riolen, in bijna geheel verschen toestand in de
grachten komen; dit zou een verschil van ongeveer 100,000 kilogr.
stikstof maken dat aan het buizennet onttrokken wordt, zonder het
echter in een staat van verrotting in de riolen te hebben.
Rectifieert men een en ander, ook met betrekking tot de cor-
recties door Prof. Mullek aan de hand gedaan, zoo zou voor eene
bevolking van 300,000 zielen het regenwater jaarlijks be-
vatten 14,000 kilogram stikstof, en het huiswater 20,000 kilogr.,
terwijl de faecaliën opleveren 365 X 300,000 X °>01 — 1,095,000
kilogr. Trekt men hiervan af 6,000 kilogr. voor op de straat ge-
loosde urine, *) zoo verkrijgt men voor het pneumatische buizen*
net 1,090,000 kilogr. tegenover 34,000 voor de huis en regenwater-
riolen of ------r*=r-!r------- = rond 97 percent van het geheel.
1,090,000 34,000                     -" "                                 h
Voor de eerste bewering, door de Meerderheid .aan de spoel-
stelseltechniek ontleend, dat het al of niet toevoegen van excre-
menten aan rioolwater geen invloed op het gehalte er van zou
uitoefenen, bestaat dus geen schaduw van grond.
Niet beter staat het met de tweede bewering welke de Meerder-
beid aan die bron ontneemt, namelijk dat dit ook geen invloed
zou uitoefenen, op de afmetingen en inrichting der riolen, d. i. dat
zij in beide gevallen even groot en op dezelfde wijze ingericht
moeten worden, f)
*) Ik neem natuurlijk aan dat alle openbare privaten en urinoirs met het pneuma-
tische buizennet verbonden worden, en spreek hier alleen van urine die tegen ljoomen
en. muren geloosd wordt.
t) Door deze stelling cursief te drukken, bewijst de Meerderheid dat zij er een
groot gewicht aan hecht, omdat ze die uit het zoogenaamde Virchowsche Bericht
voor de reiniging van Uerlijn overnam. Het schijnt haar dus onbekend te zijn, dat
van alle verslagen over dit onderwerp, juist Jit op technisch gebied het minste ver-
trouwen verdient. De stelling in kwestie is niet afkomstig van Virchow, die geen
ingenieur doch patholoog is, maar van Buuralh Hohrkcht, die de technische Re-
ferendaris van de Derlijnsche rioolcommissie was, en van wien ook de l>eweringen
door de leden zonder onderzoek werden aangenomen, daar zij allen leeken in \'t vak
waren. Ook is die stelling uitsluitend tegen mijn stelsel gericht, om te doen uitkomen
-ocr page 69-
65
De noodzakelijke grootte der doorsnede van een riool, hangt bij
gelijke hellingen en gelijke af te voeren hoeveelheden water, van
zijne lengte af. Immers ontvangt het, op b. v. 200 meters afstand
van het boveneinde, juist tweemaal zoo veel regen- en huiswater
als op 100 meters afstand, en moet dus ook aldaar juist eene
tweemaal zoo groote doorsnede hebben, om met dezelfde stroom-
snelheid die dubbele hoeveelheid te kunnen afvoeren; op gelijke
wijze wordt de doorsnede, op 1 kilometer afstand, 10 maal zoo
groot. Op hare beurt nu, hangt de lengte van een riool af, van
de plaats waar men het ontlasten mag, en deze hangt uitsluitend
af van het karakter van de vloeistof die het riool afvoert. Is dit
onschadelijk water, zooals ik boven heb aangetoond, dat gewoon
huis- en regenwater is, dan verzet er zich niets tegen om het in
den eersten den besten stroom, of dito beek of gracht te loozen;
zijn er echter stoffen in, die dan de gezondheid in gevaar kunnen
brengen, zoo moet het naar eene onbewoonde plaats heen, b. v.
ver beneden de aan eene rivier gelegene stad. —
In het eene geval is dus het riool kott en daarom klein, en in
het andere geval lang, en daarom groot.
Een tweede element dat hierop van invloed is, bestaat in het
natuurlijk verval, dat elk terrein disponibel stelt, voor de hellingen
die de riolen kunnen krijgen. Daar dit „verval" voor hetzelfde ter-
rein onveranderlijk is, zoo zal men daardoor aan kotte riolen eene
grootere helling kunnen geven dan aan lange. Ook hierdoor wordt
de stroomsnelheid vergroot en kan men op dien grond de door-
snede kleiner maken.
Dat nu een riool geen duim grooter doorsnede mag hebben,
dan juist genoeg is om de gegeven hoeveelheid water door te laten,
«lat mijne riolen voor „huis- en hemelwater alleen" evenveel moesten kosten als die
van het spoelstelsel, dat tegelijkertijd de faecalien afvoert, en dat mijn pneumatisch
buizennet dus, als eene additionneele bron van uitgaven tot het spoelstelsel moest wor-
den beschouwd. Hoe weinig staat men nu op de uitingen van HoBRECHT omtrent
mijn stelsel maken kan, werd door den Ingenieur CARL Pieper te Drcsden, in zijn
boek „die Medicinal und Vcrwaltungsl>ehürden in der Stadtereinigungsfrage" 1875
(L. Woi.kf, Dresden) liewezen. Hij toont aan, uit de getallen die Hobrecht aanvoert,
dat geene enkele optelling, aftrekking, vermenigvuldiging of deeling juist is, en dat hij
de kosten van mijn stelsel meer dan verdubbelt.
s
-ocr page 70-
66
ligt voor de hand. Het moet niet dienen om water te bergen, zoo-
als de Meerderheid schijnt te denken, maar om af te voeren, en
dat wel met de grootst mogelijke snelheid.
Die snelheid is noodig,
ten eerste om het bezinken van zwevende stoffen, en ten tweede
om het formeeren van de zoogenaamde rioolhuid te voorkomen.
Iedere vergrooting van het riool, boven hetgeen er absoluut noodig
is om het water door te laten, vertraagt den stroom, en vermeer-
dert dus de kans voor die twee gevaren; en daadzaak is het, dat,
om ze geheel te voorkomen, men den stroom zeer zelden snel gc-
noeg kan maken.
De gevaren nu, verbonden aan het vormen van eene rioolhuid
en van bezinksels, zijn van een zeer ernstig sanitair karakter, want
het is meer van die huid, dan van het rioolwater, dat de zooge-
naamde rioolgasscn ontstaan. De rioolhuid is afkomstig van zwe-
vende stoffen, die in het stroomend water bovenop drijven en naar
de zijden gedrongen worden. Ontvangt het riool excrementen, dan
is die huid samengesteld uit fijn gewreven deeltjes daarvan, die
zich, bij het rijzen en dalen van het rioolwaterpeil, aan de wanden
hechten. Dit rijzen en dalen van het peil, is deels het gevolg van
afwisselend droog weer en regen, en deels van de omstandigheid
dat het waterverbruik der inwoners het sterkst in de morgenuren
is, en dan allengs vermindert om \'s nachts bijna geheel op te houden.
Gedurende den dag heeft er dus een langzaam vallen van den
waterstand, en tegelijkertijd eene vermindering van stroomsnelheid
plaats, waardoor de zwevende kleverige stoffen, die tegen de zijden
wrijven, daaraan blijven hangen en eene huid vormen, die allengs
breeder wordt en eindelijk tot aan den bodem reikt. — Om nu
te beseffen, hoeveel kans hiervoor bestaat, behoeft men slechts na
te gaan, hoe gering de stroom rioolwater bij droog weer is, en
hoe weinig schuurkracht hij dus hebben kan. Een riool dat b.v.
een stadsgedeelte van 5 hectaren draineert, bewoond door 2400
zielen, of bijna zoo dicht bevolkt als Amsterdam, heeft, met een
waterverbruik van 1 $ liters per uur gedurende den dag, hetgeen
zeer ruim is, slechts 2400 X \'5 = 36,000 liters verbruikt water
per uur af te voeren, of ^ = 10 liters per seconde. Dit pro-
duceert bij eene stroomsnelheid van 0,50 M. per seconde, die op
zijn minst noodig is om bezinksels van straatvuil te vermijden,
-ocr page 71-
6?
een stroompje van — ss 2 vierkante decimeters doorsnede. In
een riool, waarvan do bodem beschreven is met een straal van
15 c.M., is dit stroompje van boven slechts 29 c.M. breed en
xo c.M. diep. Dit nu, is bij droog weer, hoog water! en neemt
tegen den avond allengskens af, totdat er des nachts niets over-
blijft dan een kleine kronkelende straal op den bodem, met eene
korst vuil smeer aan weerszijden van den rioohvand, die niet dan
den volgenden morgen afgeschuurd en \'s avonds door eene nieuwe
vervangen wordt. De bewering derhalve, dat bij het spoelstelsel
de faecaliën reeds binnen een paar uren de stad verlaten hebben,
is onjuist; er is ten minste immer een dag mede gemoeid. Ik zeg
ten minste, omdat de faecaliën, die gedurende en bij het afnemen
van regen, in de riolen komen, aan de wanden hangen blijven tot
een volgenden regen, die den waterstand weer even hoog opvoert.
Het duurt dus vaak dagen en "weken dat de breedc oppervlakten
van den rioolwand, die dienen moeten om het regenwater te bc-
vatten, met eene faecaalhuid bedekt zijn, die hare gistingsprodukten
aan de atmosfeer, waarin wij ons bewegen, afgeeft.
Dat nu onder die producten zich de ziektekiemen bevinden, die
volgens de ondervinding overal onheil aanrichten waar riolen ex-
crenienten afvoeren, kan niet langer betwijfeld worden. Men leze
ten bewijze daarvan, de zeer belangrijke citaten van den Directeur
Kal.fi\', uit het bericht van den Londenschen Ingenieur Haywood
over het pneumatische stelsel, en verder de rapporten van den
Registrar general van Engeland en Walles, waaruit blijkt dat sedert
de invoering van het spoelstelsel, viermaal zooveel gevallen van
zymotische ziekten (enterische koortsen en diphthcria) voorkomen,
terwijl ook de algemcene sterfelijkheid positief grooter is geworden.
Resumeerende wat er in antwoord op het achtste bezwaar van
de Meerderheid der Gezondheidscommissie in het midden werd
gebracht, zoo blijkt het:
1 °. Dat het van 95 tot 97 °/u verschil in het stikstofgehalte
van rioolvocht maakt, of men er al of niet de faecaalstoffen bijvoegt.
2°. Dat men, door de riolen niet voor afvoer dezer stoffen te
gebruiken, ze ook niet behoeft te ontlasten op verre afstanden,
maar dit doen kan op den naasten waterboczem, en dat ze daar-
door in plaats van lang met swakke hellingen en daarom groot,
5*
-ocr page 72-
68
kort worden met sterke hellingen en daarom klein; het onttrekken
der faecaliën aan de riolen laat dus eene groote reductie in hunne
afmetingen toe, waardoor kosten van aanleg en onderhoud ge-
spaard worden.
3°. Aangezien bij constante hellingen, de kleinste afmetingen,
in staat tot het doorlaten van het aftevocren rioolvocht, gepaard
gaan met de grootst mogelijke stroomsnelhcden, waardoor zoowel
het automatische reinhouden der wanden, als het vermijden van
bezinksels, en de spoedige verwijdering van het vuil zelf, in de hand
gewerkt wordt, zoo is het ten zeerste af te keuren, die afmetingen
te overschrijden, d. i. het riool grooter te maken om het tot
reiniging door handenarbeid te kunnen betreden. Men geeft zoo-
doende, niet alleen geheel onnoodig groote sommen uit, maar
veroorzaakt, door het daarmede gepaard gaand vertragen van den
stroom, een sanitair gevaar.
4°. Dat in de kleine verglaasde pijpriolen van mijn stelsel wegens
de groote stroomsnelheid geenerlei „huid" kan ontstaan, en in elk
geval geene faecaalhuid, omdat ze geene faecaliën afvoeren. Behalve
wegens hunne goedkoopheid, verdienen ze dus ook op sanitair ge-
bied verre de voorkeur.
Het is dus gebleken, dat al de bezwaren van de Meerderheid
der Gezondheidscommissie tegen mijn stelsel zonder grond en uit
de lucht gegrepen zijn.
-ocr page 73-
Toelichting der bezwaren van den Directeur van Publieke Werken
tegen het pneumatische stelsel.
Het eerste bezwaar van den Directeur is: (bladz. 203) dat meer
en meer de onmogelijkheid blijkt, om privaten in souterrains, pneu-
matisch te ledigen, anders dan door de zijleidingon één voor één
te laten fungeeren. Hij brengt daar echter geen ander bewijs voorbij
dan het feit dat op die wijze in de Sarphatistraat moet worden
gewerkt. Hij acht het mogelijk, dat dit het gevolg is van afwij-
kingen van onze teekeningen, door dat er, door het onvoldoend
personeel, gecne genoegzame controle op de uitvoering was, maar
vindt het toch verdacht, dat wij de afwijkingen niet reeds lang
door de door ons voorgeslagen proeven hebben aangetoond.
De Directeur schijnt echter over het hoofd te zien, dat wij niet
meer doen kunnen dan onze diensten daartoe aan te bieden, ter-
wijl het aannemen er van en het geven van opdrachten om wat
wij voorslaan uittevoeren, zijne saai\' is en niet de onze. Tot het
doen dier proeven is allerlei noodig, zooals opgravingen, het ge-
bruik van zekere toestellen, en ook het doen van uitgaven; en
daartoe is het gezag eener bepaalde opdracht noodig.
Omtrent het bezwaar zelf kan ik kort zijn. Het pneumatisch
ledigen van een souterrain-privaat, bedoelt het opzuigen van faecale
stoffen door een buis, hetgeen we weten dat met een luchtledig
zeer goed eenige meters hoog geschieden kan, en het ledigen van
verscheidene zulke privaten tegelijkertijd, veronderstelt dat de bui-
-ocr page 74-
zen waardoor heen gezogen wordt, alle juist dezelfde stijghoogte
hebben, zoodat zij volkomen gelijke vloeistofkolommen in even-
wicht houden. Immers zijn alsdan de weerstanden gelijk, en moet
ook het overwinnen daarvan, met een en dezelfde beweegkracht
volkomen gelijktijdig plaats hebben, al waren er ook duizende
privaten. Maar is een der buizen korter, houdt zij dus een v!oci-
stofkolom van minder hoogte, en biedt zij een geringcren weer-
stand aan de gemeenschappelijke beweegkracht, dan de andere,
dan zal die korte buis geheel alleen op zich zelf afgaan, het va-
cuum verstrooien, en al die andere onmecdoogend in den steek
laten.
Dit nu heeft in de Sarphatistraat plaats; en daar de souterrain-
privaten te laag liggen, om in de hoofdhuis te kunnen overvloeien,
zoo moeten zij, die in den steek waren gelaten, afzonderlijk worden
behandeld, anders loopen ze in het huis over. Gevolgtrekking is:
geef al de stijgbuizen van dezelfde hoofdhuis precies dezelfde
hoogte, en dan zullen ze ook alle precies op hetzelfde oogenblik
worden leeggezogen.
Daar nu de heer Directeur even zoo goed als ik weet, dat men
stoffen door eene buis naar boven zuigen, als ook dat men een
aantal buizen juist dezelfde stijghoogte geven kan, terwijl toch
waarlijk de souterrain-privaat-kwestie binnen de grenzen dezer twee
eenvoudige voorwaarden geheel en al opgesloten ligt, zoo zie ik
eigenlijk niet waarop, behalve op slecht uitgevoerd werk, zijn bezwaar
berust. In ieder geval, bestaan kan hel niet bij goed werk, daar
het strijdt tegen de wetten der physica; en anders valt hierover
niets te zeggen.
Het tweede bezwaar van den Directeur, hetgeen volgens hem
(bladz. 204) voortdurend meer en meer aan het licht zou komen,
is de moeilijkheid om de kranen luchtdicht, en de luchtpompen in
goeden staat te houden. Hij beweert dat eene kleine ondichtheid
daarbij veel schadelijker is, dan bij kranen of andere deelen van
stoomwerktuigen, en dat het niet kan worden ontkend, dat het stel-
sel zoo nauw daarnaar luistert, dat daaruit soms cenig bezwaar
ontstaat.
Uit dit laatste is al dadelijk op te maken, dat dit bezwaar niet
-ocr page 75-
7i
veel om \'t lijf hebben kan. Want „soms" en „icnig" beteekent te
zamen al een heel klein beetje. Ook is het moeilijk in te zien,
waarom cenc ondichtheid bij een luchtpomptoestel, van meer ge-
wicht zijn zou, dan bij eene andere machine, daar het toch in
beide gevallen op te vergeefs gedanen arbeid, en dus op verlies
van brandstof en dagloonen uitkomt; tenzij er inderdaad mcn-
schenlevens mee gemoeid zijn, zooals bij stoombooten die op de
kust drijven enz. Verder is de stelling van den Directeur, dat de
ondichthcden waarvan hij spreekt, in \'t geheel niet te verhelpen
zouden zijn, ten ecnenmale onjuist. Wanneer eene kraan niet volko-
men sluit, dan is dit het gevolg óf van slordig fabrikaat, óf van
het niet behoorlijk passen van de plug, doordat zand of vuil haar
uitgesleten hebben of verhinderen de juiste positie in te nemen.
Het antwoord hierop is: men houde het zand er uit, en indien
dit van de straat er in valt, bevestige men aan de kraanstang een
vergaarbakje dat het opvangt, en voor het overige zorge men,
dat de aannemer zijn werk goed en zuiver oplevert.
Wat nu de moeilijkheid, van het in goeden staat houden van de
luchtpomp aangaat, zoo wijst de Directeur alleen op ondichtheid,
maar of dit deksels, kleppen of zuiger betreft, wordt in het midden
gelaten. Waarschijnlijk heeft het alleen betrekking op de kleppen,
die hier, zooals bij alle andere pompen, een zorgvuldig toezicht
eischen. Maar ik geloof dat men zich daaromtrent ook wel troos-
ten mag met de mededecling van den Heer Directeur, dat er slechts
„soms" en dan nog slechts „eenig bezwaar" mede verbonden is
geweest, en dat men dus ook over die moeilijkheid gerust kan
heenstappen.
Maar het gaat m. i. niet aan, om technische bezwaren op die
wijze te bespreken. Zulk een onbepaalde klacht maakt vaak een
valschen indruk, en men ziet er veel meer in, dan er in steekt.
Ook is het nog zeer de vraag, of mededeelingen van dien aard,
in het geheel wel in een verslag te huis behooren, dat over de al
of niet toepasselijkheid van het stelsel, d. i. het principe dat er
mede gemoeid is, handelt.
Aangenomen dat het onderhavige bezwaar wezenlijke stoornis
in den dienst veroorzaakt had, zoo had hij, in het belang der Ge-
meente, dadelijk aan mijne firma moeten schrijven: „Uwe kraan
-ocr page 76-
72
„of luchtpomp bevalt mij niet, — er mankeert dit of dat aan, —
„komt en verhelpt de fout", en honderd tegen een, zou dit zijn
geschied, want gelukkig is men aan één vorm niet gebonden, en
kan er licht allerlei op verzinnen, indien maar eens de kwaal bc-
kend is.
Maar hiervan stilzwijgend nota te nemen, alsof er niets aan te
doen ware, en dan eindelijk met klachten voor den dag te komen,
zonder ze te prcciseercn, komt mij al zeer nutteloos voor.
Het derde bezwaar van den Directeur is: „de verantwoorde!ijk-
„heid van het Gemeentebestuur, dat het stelsel voorschrijft, terwijl
„het de zekerheid niet heeft, om het onder alle omstandigheden
„goed te doen werken, daar de gebruiker het in zijne macht heeft
„dit te beletten."
Het is wel bekend, dat die verantwoordelijkheid in juridieken
zin volstrekt niets te beteckencn heeft, en ik behoef er slechts op
te wijzen, dat zij op technisch gebied weersproken wordt door de
positieve verklaring in de nota van den Burgemeester van 31 Juli
1875, dat de belemmeringen die de gebruiker veroorzaken kan,
(door misbruik der privaten) alleen storend voor hem zclvcn en
voor niemand anders kunnen zijn.
Het spreekt wel van zelf, dat indien elke woning, en waar zulks
noodig is, elk privaat cene afzonderlijke valpijp heeft, waarin de
eenc of andere inrichting is aangebracht, die het passceren van
alles, wat verder zou kunnen blijven steken, belet, er van cene
stoornis in de werking van het stelsel door misbruik, geen sprake
kan zijn.
Doch het is eerst de vraag, is die extra inrichting wel noodig,
of kan men, zooals thans, volstaan met den waarborg, die door de
korte bochten en vernauwingen der syphons verkregen wordt?
Dit kon niet theoretisch worden uitgemaakt, maar moest door
de praktijk geleerd worden. De ondervinding nu te Leiden en
Dordrecht, als ook geloofwaardige getuigenis te Amsterdam, hebben
hierop een bepaald geruststellend antwoord gegeven; het zou dus
onzin zijn om wegens cene theorie over de „verantwoordelijkheid
„der Gemeente omtrent het goed werken van het stelsel" extra
complicaties aan te brengen.
-ocr page 77-
73
Voor een bewijs van het tegendeel, is eene opgave van alle om-
standighcden, die bij de te verhelpen kwaal plaats hadden, absoluut
onontbeerlijk, en die is de Directeur in gebreke gebleven te leve-
ren, terwijl zijne algemeene opgave, dat gedurende een jaar zóó
en zóó vele malen iets heeft plaats gehad, zonder te zeggen wat,
waar, hoe, of iets anders, even weinig geschikt is om de kwaal
op het spoor te komen, als om een middel er tegen vast te stellen.
Zijne bewering dat stoornis „mogelijk" is, kan, zoolang men het
onmogelijk maken in zijne hand heeft, niet als een bezwaar gelden.
Ook zijne objectie tegen mijn cisch van eene valpijp „zoo noo-
dig" voor elk privaat, is ongegrond. Dit „waar noodig" heeft na-
tuurlijk betrekking tot privaten van verschillende woningen in het-
zelfde gebouw, alsook tot privaten van dezelfde woning, die niet
boven elkander staan. Wat de Directeur in zulke gevallen tegen
afzonderlijke valpijpen kan hebben, is in tegenspraak met zijne
eigene eischen.
Het vierde bezwaar van den Directeur betreft het verdunnen der
faecaalstoffcn door het werpen van water in de privaten. In het
labyrint van nietige kibbelarijen omtrent wat hij, ik of iemand
anders zou gezegd hebben en waarmede volstrekt niets in het be-
lang der Gemeente bewezen wordt, zal ik hier niet treden, doch
mij eenvoudig tot de vraag zelve bepalen. Die was, of het ver-
dunnen kan worden verminderd, door een meer geschikt aan-
brengen van gelegenheden binnenshuis, voor het uitstorten van
verbruikt water. De Directeur zegt „neen" en ik zeg „ja." —
Ik klaag over het gebrek aan vuilwaterbakken op bovcnverdie*
pingen, waar privaten zijn; ontbreken die, dan zal het water, bo-
ven voor het reinigen van vloeren enz. enz. gebruikt, niet naar
beneden gedragen worden, om het daar in de kolk op de binnen-
plaats of in de keuken te werpen, maar worden uitgestort in het
bovenprivaat, omdat dit de naaste gelegenheid er toe aanbiedt. Ik
vat niet op welken grond de Directeur dit bestrijden kan.
Het water der slaapkamers daarentegen, zal natuurlijk in den regel
niet in die bakken worden geworpen, maar vaak, met de urine der
kamerpotten zijn weg in het privaat vinden. Doch de verdunning daar-
door ontstaan, kan niet groot zijn, wijl bij een groot gedeelte der
-ocr page 78-
74
bevolking, de combinatie van waschkommen, urinepotten en slop-
emmers voor de slaapkamers niet bestaat, en die alleen in de hui-
zen der meer gegoeden te vinden is.
In de huisgezinnen der arbeidende klasse wascht men zich „onder de
pomp" of bij het kraantje van de waterleiding en dan loopt het
water van zelf weg waar het behoort, of men gebruikt ecne gcmccn-
schappclijkc kom in de keuken, die vervolgens in den gootsteen gc-
lcdigd wordt, terwijl de urine, bij het slapen gaan en het opstaan gc-
loosd, grootendccls direct in het privaat komt en kamerpotten tot
de zeldzaamhedcn behooren. Om deze reden is de verdunning in arme
buurten slechts zeer gering, terwijl zij, naar mate er huizen van
meer gegoede lieden aan het buizennet worden aangesloten, toeneemt.
De ondervinding bevestigt dit te Amsterdam. Volgens opgave
van den Directeur (bladz. 209) werd in arme buurten, nog niet
eens de normale hoeveelheid zonder verdunning verkregen, (waar-
schijnlijk door de afwezigheid der mannen gedurende den dag)
terwijl de Spinozastraat en soortgelijke, later aangesloten, buurten
meer dan het drievoudige (3,33 liter) opleverden. Ook was volgens
zijne opgave (bladz. 206) de gemiddelde faccaal-productic in 1874,
slechts 1,3 liter; zij is nu echter 1,9 en dat, niettegenstaande er
dagelijks geledigd wordt, waardoor dus de noodwendigheid tot het
doorspoelen van privaten, volgens ouder gewoonte, in de arme
buurten heeft opgehouden te bestaan. Geschiedde de lediging nog
even gebrekkig als vroeger, zoo zou de verdunning zonder twijfel
nog grooter zijn dan thans.
Kr is geen twijfel, dat die verdunning hoofdzakelijk toe te schrij-
*ven is aan huizen, wier slaapvertrekken van waschbenoodigheden
en kamerpotten voorzien zijn, en die boven wel een privaat maar
geen spoclwatcrbak hebben, terwijl de gootsteen beneden voor het
spoedig verzwelgen van een emmervol water niet geschikt is; en
dit nu zijn alle aanleidende oorzaken tot werpen van water in
het privaat.
Het middel er tegen ligt voor de hand. Men plaatse op elke
verdieping waar zich een privaat bevindt, een netten, spoelwater-bak
en make dien, zoowel als den gootsteen in de keuken, diep en ge-
makkelijk van toegang; het schrob- en spoelwater zal dan niet in
de privaten komen.
-ocr page 79-
75
Natuurlijk zal, zooals ik in mijn „Adres" opmerkte, nu en
dan de urine van een kamerpot haren weg naar het waterriool
vinden, maar het aantal daarvan slechts uiterst gering zijn.
Immers zijn de hollandsche dienstboden in het algemeen te
zindelijk, om excrcta in ecne opcne porseleinen kom te werpen
die in den gang van een fatsoenlijk huis geplaatst is, en waarvan
het geheele uiterlijk zulk een misbruik verbiedt. Maakt ecne zich
bij uitzondering daaraan schuldig, zoo zou dit spoedig door ver-
spreiding van stank ontdekt worden, terwijl haar gebrek aan zin-
delijkheid dan wel ook nog op andere wijze aan den dag zal
komen, waardoor haar langer in dienst blijven onmogelijk wordt.
Men kan dus gerust aannemen dat in de huizen der gegoede
klasse slechts zeer zelden urine in het waterriool terecht zal komen,
als eenmaal de bedoelde watcrbakken worden aangebracht, en dat
dit verlies, door de geringe verhouding dezer huizen tot die der
arme buurten, op de gezamenlijke hoeveelheid der stad, van weinig
invloed zal zijn.
De Directeur Kalff denkt hier anders over. Volgens hem
(bladz. 207) zou alsdan geen kamerpot met urine ooit in het pri-
vaat meer geledigd worden, maar altijd in den vuilwaterbak, tenzij
de vrouw des huizes er bij staat, en hij rekent uit dat zoo doende
de volle helft van de schadelijke bestanddeelen der faeces van
he geheele STAD in het waterriool te land zal komen. De over-
drijving hiervan ligt voor de hand.
Hij neemt aan dat alle huizen in Amsterdam tot de gegoede
klasse behooren, dat die alle van de door mij verlangde water-
bakken zullen voorzien zijn, dat alle inwoners der stad, mannen,
vrouwen, kinderen, arbeiders, en iedereen, jong en oud, */7 van
hunne totale dagelijkschc urineproductie in kamerpotten loozen, dat
er in alle huizen dienstboden zijn met ecne onweerstaanbare neiging
om urincpotten in den bak in den gang en nooit in het privaat
te ledigen, en eindelijk dat nergens en nooit de meesteres tijd zal
hebben, of het der moeite waard zal achten, dit misbruik te ver-
bieden. Bijna eene geheele bladzijde is aan dit onderwerp gewijd.
Neemt hij echter aan, zooals ik doe, dat de watcrbakken zich
alleen in de huizen der meer gegoeden bevinden, zoo sluit dit,
om de volle helft der urine van gelicel Amsterdam te verzamelen,
-ocr page 80-
76
de veronderstelling in, dat de bewoners der arme buurten geregeld
ééns per dag */1 deel hunner urine in de waterbakken hunner rij-
kerc medeburgers komen loozen en dat meesteressen noch dienst-
boden het zullen verbieden, terwijl het verder veronderstelt dat,
indien er arme lieden ten achteren blijven, (doordat ze b. v. wezen-
lijk geen tijd hebben) de ontbrekende hoeveelheid zal worden aan-
gevuld door de bezitters der waterbakken zelf. Ik laat het aan
den lezer over te oordeelcn, of de voorstellingen van den Directeur
meer vertrouwen verdienen dan de mijne, en betwijfel niet of hij
zou het, even als ik, betreuren, indien afdoende maatregelen, die
zulke groote financiëclc voordeden kunnen opleveren, als het ver-
minderen der verdunning van den opgchaaldcn mest, zouden moe-
ten afstuiten op de zonderlinge redeneeringen van den Heer Kalff.
Immers is, volgens zijne eigene opgave, de tegenwoordige verdun-
ning de eenige reden, die een geregelden Ioonenden afzet in den
weg staat.
Even onhoudbaar is het argument van den Directeur, tegen de
door mij aanbevolen aanwending van lavabo\'s, in de slaapkamers
der huizen van meer gegoeden. Volgens hem is dit in de praktijk
onuitvoerbaar, en kan geen huisbouwcr met zekerheid de bcstenv
ming der kamers aangeven.
Dit nu is eenc miskenning van de geheele huisbouwkunst. Het
vaststellen daarvan is de eerste taak van den architect, ter ver-
krijging cencr economische vcrdecling van de beschikbare ruimte.
Daartoe wordt elke kamer, ten opzichte van grootte, ingang,
licht, schoorsteen, plaatsing van meubels en huisraad en anderszins
aan een bepaald doel gewijd, zij dit nu eten, gezelschap ontvangen,
studeeren, familieleven, slapen, koken enz. of iets anders, en in een
plan van een man die zijn vak verstaat, is ook de bestemming van
ieder vertrek aangeteekend.
In de slaapkamers is een bijzondere hoek voor het ledekant
bestemd en dit kan wegens ingang, klccrcnkast, schoorsteen enz.
nergens anders staan, terwijl er slechts éénc plaats is voor de toilet-
tafel, namelijk onder den spiegel tusschen de vensters, en hier be-
hoort de bedoelde lavabo te worden aangebracht.
Ik spreek hier natuurlijk niet van de huurkazernen waarin de
-ocr page 81-
77
kleine en middelman woont, maar van de huizen der meergegoe-
den, waar er, wegens de groote hoeveelheid water, gebruikt voor
het reinigen van handen en gezicht, ook de meeste behoefte aan
bestaat, terwijl de sierlijke kleine zijtafel met hare blinkende kranen
nooit in den weg is, zelfs al wordt de kamer voor een ander doel
dan slapen gebruikt.
Dat dit alles nu, volgens den Directeur, in de praktijk onuit-
voerbaar zou zijn, beteekent weinig meer dan wat er vroeger om-
trent gasinrichtingen binnenshuis werd beweerd. Toen kon ook
niemand precies zeggen waar hij zijn licht zou noodig hebben, en
achtte men het aanbrengen daarvan op eene vaste plaats even
onmogelijk als nu voor eene waschtafel. Maar zulke oppositie tegen
eene nieuwigheid houdt spoedig op, nadat men eens het gemak er
van kent, en dit is ook in Nederland te verwachten sedert lavabo\'s
in het buitenland zoo algemeen zijn geworden. Noord-Amerika is
hierin, gelijk immer in soortgelijke dingen, het meest vooruit; het
is in de groote steden aldaar moeilijk een huis te vinden, van
welken stand ook, dat ze niet heeft. Maar ook in Europa komen
ze meer en meer in zwang, en ziet men ze overal in de winkels
tentoongesteld.
Kortom het bezwaar van den Directeur, dat lavabo\'s in de prak-
tijk onmogelijk zouden zijn, bestaat eenvoudig niet; en dat hun
gebruik ten zeerste aantebevelen is, blijkt uit zijne eigene opgave
van 3.44 liter per hoofd en per dag voor de opgehaalde faecaal-
stoffen in de rijkere buurten.
Nu moge al de Gemeente geen recht hebben, om die bijzondere
toestellen voor te schrijven, maar ze heeft dit ontwijfelbaar wel
ten opzichte van de doelmatigheid der inrichtingen voor den af-
zonderlijkcn afvoer van huishoudwater, en voor dien der faecaliën
in het algemeen. Het recht om die voor te schrijven sluit toch
den eisch van doelmatigheid in.
Wordt b.v. het privaat op een grooten afstand van de keuken
met haar gootsteen geplaatst, dan zal laatstgenoemde, hoe klein en
onhandig ook, al het spoel- en waschwatcr ontvangen, en niets
daarvan in het privaat komen; terwijl omgekeerd dit bijna zonder
uitzondering zijn weg daarin zal vinden, zoo het onmiddelijk naast
den gootsteen geplaatst is.
-ocr page 82-
78
In het laatste geval zou de Gemeente onbetwistbaar het recht
hebben de inrichting te verwerpen, en daaruit blijkt dat zij zoowel
plaats, als vorm en grootte van de gootsteenen en vuilwaterbakken
voorschrijven mag.
Nu maakt de Directeur mij er een soort van verwijt van, dat ik
nooit aan de huizenbouwers de inrichtingen, waarvan hier voor het
huishoudwater sprake is, heb voorgeschreven. Hij vergeet dat ik
het recht hiertoe miste, en dat ik ze alleen kan aanbevelen, wat
door mij, bij iedere gelegenheid die zich aanbood, gedaan werd, zoo-
wel in briefwisseling met het Gemeentebestuur als in mijne geschriften.
Wat de Directeur over het verdunnen in het midden gebracht
heeft, berust dus alles zonder onderscheid op verkeerde opvattingen.
Het vijfde bezwaar van den Directeur (bladz. 209) betreft het
door mij ontworpen watercloset, en zijn gebruik in verband met hel
pneumatische stelsel.
Hij ontkent de mogelijkheid daarvan, tenzij
men het denkbeeld van ecnige opbrengst voor de stoffen geheel
loslaat, daar de viervoudige verdunning die dan plaats zou hebben
den afzet in den weg zou staan.
De Directeur vergeet echter, dat hij, onmiddelijk van te voren,
beweerd heeft, dat een watercloset bij mijn stelsel niet noodig
is, en dat hij op bladz. 190 uitdrukkelijk betuigt dat ze in steden,
waar ze wel noodig zijn, (namelijk in spoelstelselsteden) door hoog-
stens 250/0, soms 10%, soms geen 5°/0 der bevolking gebruikt wor-
den. De kosten van aanschaffing en onderhoud, maken dan ook
hunne aanwending alleen voor de rijke klasse mogelijk.
Indien nu hun gebiuik, in steden waar men ze nauwelijks ontberen
kan, zoo gering is, hoe ge f ing zal het dan niet zijn in steden waar
men er gecne behoefte aan heeft, en hoe zeer gering moet dan wel de
daardoor ontstane verdunning zijn.
Het bezwaar van den Directeur veronderstelt, dat het huis van
eiken inwoner, rijk en arm, met inbegrip der bedeelden en der
bedelaars, met een luxueus automatisch watercloset zal voorzien zijn,
en dit is eene even grove overdrijving, als zijne veronderstelling
omtrent het geraken der volle helft van de faeces der geheele be-
volking in de waterriolen, indien er in de huizen der meer gegoe-
den vuilwaterbakken op de bovenverdiepingen worden aangebracht,
-ocr page 83-
79
Tegelijkertijd ziet de Directeur de groote beteekenis van mijn
watercloset ten eenenmale over het hoofd, waarop toch in alle mijne
geschriften als het eigenlijke doel er van, gewezen wordt. Het be-
staat in het „iicbcrhaupl" mogelijke gebruik dezer toestellen in ver-
band met het pneumatische stelsel. Daardoor wordt toch te ge-
moet gekomen aan den éérsten eisch, die velen onder de meer gegoede
klasse aan een rioolsysteem stellen sedert zij het aangename van
het gebruik van een watercloset hebben leeren kennen; en aange-
zien deze personen meestal eene zeer invloedrijke stem hebben in
discussiën van den onderhavigen aard, zoo heeft het pneumatische
systeem daardoor een tal van krachtige advocaten verworven die
het anders geenszins hebben zou, terwijl de tegenstand ten eenenmale
ontwapend is, die op dien eisch gebaseerd wordt.
Het voordeel der waterclosets is dus, dat ze in groote mate de
verdeeldheid van opinies onder de meer gegoeden doen ophouden
over de vraag welk rioolstelsel aanbeveling verdient. Het verge-
makkelijkt dus het nemen van een besluit.
Evenmin zijn de kosten verbonden met het gebruik van het toestel
zeer groot. Voor het mannelijk geslacht behoeft op meer dan één
stoelgang per dag nauwelijks gerekend te worden, daar voor het ove-
rige het urinoir of een urinepot gebruikt wordt en voor de vrouwen
is vijfmaal hoog genoeg. Het gemiddelde hiervan is 3 zittingen
hetwelk a 1 liter water per zitting 3 X 365 = 1095 liters ver-
bruikt water per jaar extra uit den weg te ruimen geeft. Door
derhalve I 7< Kub. Meter per persoon en jaar te rekenen is men
zeker gedekt, en het verdampen daarvan met verschen stoom il
ƒ 1.20 per Kub. Meter, kost slechts ƒ 1.50, hetgeen tegenover de
gemiddelde „watercloset-tax" in engelsche steden van 3 shillings
of ƒ 1.80 gering genoeg is. Daar nu alleen dat deel der bemid-
delde klasse, hetwelk eene „tax" er voor betalen kan en wil,
van het watercloset-toestel gebruik maken zal, zoo blijft die
verdunning binnen geringe verhoudingen; maar bovendien wordt
het er door teweeggebrachte verlies aan landbouwwaarde van
den mest, zij dit nu veel of weinig, geheel vergoed. Het
komt er dus weinig op aan of het aantal waterclosetgebruikers
groot of klein is. Dit bezwaar van den Directeur valt dus ook
geheel weg.
-ocr page 84-
8o
Andere bezwaren op technisch gebied, als de boven besprokene
voert de Heer Directeur Kai.ff niet aan. Het is overvloedig geble-
ken dat ze alle zonder onderscheid geheel denkbeeldig zijn en
in de praktijk niet bestaan.
Doch hij brengt nog velerlei klachten van persoonlijken aard
tegen mij, als uitvinder van het stelsel, in. Aan het slot zijner dis-
cussie daarover, op bladz. 217, verklaart hij, dat „mijne handelbtr
„gen ten Stetkste afkeuring verdienen, en
een ieder tot waarschuwing
„strekken en verplichten moeten tot nauwkeurig onderzoek mijner bc-
„weringen."
Daar het nu niet te veronderstellen is, dat hij geheel doelloos de
moeite nemen zou van, als bewijs dezer bewering, in zoovele per-
soonlijke bijzonderheden te treden als hij, door mij allerlei dingen
aan te wrijven die ik gedacht, gezegd of gedaan zou hebben, van
bladz. 205 tot 217 doet, maar die blijken zullen geheel en al
op vermoedens en verkeerde opvattingen te berusten, zoo was het
voor mij de vraag wat zijn oogmerk hierbij eigenlijk was, omdat
het hiervan afhing of ik er al dan niet cenige notitie van zou nemen.
Het antwoord hierop scheen mij niet moeilijk. Hij knoopt aan
zijne waarschuwing uitdrukkelijk de opmerking „dat zij nieteenigen
invloed mag uitoefenen op een oordeel omtrent het pneumatische
stelsel", terwijl wij tevens zien dat ze uitsluitend gericht is tegen
mijne beweringen.
In verband met zijn voorstel tot de rioleering van Amsterdam
is dit begrijpelijk genoeg. Hij wil het pneumatische systeem alléén
in de nieuwe wijken ingevoerd hebben, daar iets anders aldaar
nauwelijks uitvoerbaar is, en om dit gedeelte van zijn plan voor den
Raad aannemelijk te maken moest hij het stelsel goedkeuren en
aanbevelen. Daaraan was echter het gevaar verbonden, dat ik die
aanbeveling gebruiken zou als een argument tegen het andere ge-
deelte van zijn plan om in de oude stad het tonncn- en gracht-
spoelstelsel in te voeren. Daar hij dit niet verhinderen kon en
zeer goed vooruitzag dat ik hierop menige bewering ten gunste
van mijn voorstel zou steunen, 200 bleef hem niets anders over
dan mijne beweringen in het algemeen vooruit te ontzenuwen,
-ocr page 85-
Si
door al mijn doen en laten verdacht te maken. Zijne plechtige
waarschuwing aan een ieder om op zijne hoede tegen mij te zijn,
kan geen anderen zin hebben.
Nu zou ik er wel nooit aan denken om tot het doordrijven mijner
voorstellen zulk een middel te baat te nemen, maar kan toch het
gebruik maken er van, den Directeur Kalff niet kwalijk nemen,
mij overtuigd houdende dat hij het goed met het belang van
Amsterdam meent. In het vertrouwen dat dit met het tonnen- en
grachtspoclstelsel het beste gediend zal zijn, zal hij zeker gedacht
hebben, dat het doel de middelen heiligt.
Ik meen het echter niet minder goed met Amsterdam, en
ben er ernstig van doordrongen, dat het beter is excrementen
op machinale wijze te verwijderen dan met emmertjes en handen-
arbeid, terwijl mij ook het reinhouden der grachten oneindig ver-
kieslijker voorkomt, dan ze tot open riolen te gebruiken. Het
behoort derhalve niet te worden toegelaten dat hij, door algemeene
verdachtmaking, een ieder de ooren stopt, tegen wat ik ten gunste
van mijne zienswijze in het midden breng.
Om die reden zal ik de bewijzen leveren, dat al wat hij tegen
de juistheid mijner beweringen en de oprechtheid mijner handc-
lingen aanvoert, ten cenemale ongegrond is. Daartoe verwijs ik
echter mijne lezers naar het slot van dit geschrift, en wil eerst
wat er nog op technisch gebied te zeggen valt, behandelen.
Waarschijnlijk zullen dan velen eenc wederlegging van de bewe-
ringen van den Heer Kalff op persoonlijk gebied niet meer noo-
dig achten, hetgeen mij om zijnentwil niet dan aangenaam zou zijn.
6
-ocr page 86-
Toelichting van het grachtspoelstelsel van de Meerderheid
der Gezondheids-Coinmissie en van den Directeur
van Publieke Werken.
De Meerderheid der Gezondheids-Commissie stelt voor, de Jor-
daan van een regelrecht rioolspoelstelsel te voorzien, en, in al het
overige Amsterdam, de grachten tot afvoer van excrementen te
doen dienen, waartoe er nieuwe in de nieuwe wijken moeten ge-
graven worden.
Grachten acht zij onontbeerlijk tot behoorlijken afvoer van grond-
water, en ziet er geen bezwaar in, ze als bezinkingsbassins voor
het rioolvuil te gebruiken, mits voor verversching en uitbaggering
zorg worde gedragen.
De Directeur van Publieke Werken is ook het grachtspoelstelsel
toegedaan, mits het water op hooger peil gehouden worde dan de
Meerderheid goed acht, maar hij\' verwerpt SPOSLRIOLBN geheel en al.
De vele gronden hiertegen, reeds in mijn geschrift „de riool-
kwestie" daartegen aangevoerd, herhaalt hij met klem, of onder-
steunt ze, kort, krachtig en onweerlegbaar, met nieuwe feiten en
argumenten.
Vooral is zijn betoog goed omtrent de nutteloosheid van in de
hoofdaderen van een spoelstelsel voor ontsmetting te zorgen, ter
wijl dit in de zijaderen en hunne vele vertakkingen niet gedaan
kan worden. Zijne vergelijking van zulk een stelsel met een visch-
geraamte is uitmuntend. Hierdoor wordt een klaar denkbeeld
der verhouding gegeven van de groote uitgestrektheid van het
-ocr page 87-
83
kwaad dat onbereikbaar is, tot de kleine, waarover men zich
waant meester te zijn.
Het is daarbij geheel om \'t even, of de ontsmetting of schade-
loosmaking met meer of minder spoelwater plaats heeft. Vooreerst
omdat, zooals de Directeur in zijn bericht van 5 Mei 74 bladz.
533 reeds zeer treffend aanmerkte, et nooit genoeg verdund, en
daardoor steeds naar meer water gevraagd wordt.
Ten tweede om-
dat, hoe groot ook het waterverbruik zij, het rijzen en dalen van
het rioolwaterpeil, naar gelang van het watergebruik per etmaal,
evenmin kan verhinderd worden, als het bovcnopdrijven der fijn-
gewreven deeltjes der faeces in stroomend water, waarvan het rc-
sultaat de zoogenaamde rioolhuid is, zooals reeds op bladz. 66 is
beschreven. Er is dus geenc mogelijkheid om, wat men ook doe,
het kwaad te beletten dat spoelriolen stichten. De onvoorwaar-
delijkc verwerping daarvan door den Directeur, verdient des te
meer de ernstigste behartiging, daar dit ook het oordeel is van
alle andere technische deskundigen, die op de hoogte der wetenschap
blijven, en hieronder bedoel ik ook den Heer Stadsingenieur, sedert
dat hij, volgens opgave van den Directeur (blz. 180), de noodwen-
digheid erkend heeft van de faecaliën, in plaats van door het riool,
langs afzonderlijke ijzeren buizen aftcvoeren.
Voegt men tot deze verwerping door de beide technische raad-
gevers van het Gemeentebestuur, het feit, dat alle geneeskundige
leden der Gezondheids-Commissie, dus de eigenlijke officiëele raad*
gevers der Gemeente op hygiënisch gebied, zich daaraan hebben
aangesloten, — bedenkt men verder dat de Meerderheid dier Com-
missie niets ten gunste van spoelriolen in het midden brengt, dan
eene ongemotiveerde aanbeveling, en ook geen der vele bedenkin-
gen daartegen uit den weg ruimt; en neemt men eindelijk in
overweging dat al de officiëele raadgevers van den Staat op ge-
nceskundig gebied, eenstemmig spoelriolen als hoogstgevaarlijk voor
de publieke gezondheid hebben verklaard, zoo blijkt het dat er
geen enkele grond meer voorhanden is, waarop de Raad een
besluit tot den aanleg er van zou kunnen steunen.
Hiermede is echter niet alleen hetgeen de Meerderheid der Ge-
zondheids-Commissie voor de Jordaan voorstelt verworpen, maar
ook het grachtspoelstelsel.
6*
-ocr page 88-
84
Immers is dit ten eenenmale onmogelijk, zonder spoelriolen die
de faecaliën in de grachten afvoeren. Hoe anders stelt men zich
dan voor die stoffen er in te krijgen?
Of bestrijdt men wellicht dat deze riolen spoelriolen zijn?
Zoo ja, dan geeft (bladz. 191) de Directeur daarvoor de noodige
opheldering. De strijd, zegt hij daaromtrent zeer juist, loopt eigen-
lijk slechts over de vraag, of men tot afvoer der faecaliën zal
bezigen ijzeren buizen en tot afvoer van huis- en hemelwater aar-
den buizen, uitloopendc op de meest nabijzijnde gracht, (dus mijn
stelsel) dan wel of men, om de faecaliën kwijt te raken, zal maken
groote gemetselde riolen, door te spoelen met belangrijke hoeveel-
heden op te pompen water. Hij deelt dan mede dat dit laatste
stelsel in Engeland, waar men toch ondervinding genoeg er van
heeft, afgekeurd wordt, en wijst daarvoor op de bekende uitingen
van Doctor Fergus en van den Ingenieur Lefeldt, die, daar ze
geen bepaald stelsel voorstaan, niet gezegd kunnen worden tendenz-
.\'•chriften te hebben geleverd.
Een riool is dus, zoowel volgens hem als volgens mij, een spoel-
riool, wanneer het faecaliën afvoert. Daar hij nu dit verwerpt, zoo
vetwerpt hij ook Int voornaamste deel van zijn grachtspoelstelsel en
van dat der Meerderheid.
Ik zeg het voornaamste, en wijs daartoe slechts op de gezamen-
lijke lengte der straten met riolen, in vergelijking tot die der grach-
ten, en herinner aan het ontzettend groot aantal spruitriolen, waar-
van de laatste evenzoo zeer voorzien zijn als de eerste.
Werpt men cene blik op eene kaart van Amsterdam, waarop de
verschillende perceelen met hunne spruitriolen naar straatriool of
gracht, en ook de .straatriolen zelf zijn aangegeven, zoo ziet men,
volgens het beeld van den Directeur, even zoovelen vischgeraamtcn
waarvan middengraat zoowel als zijgraten spoelriolen zijn, als ge-
raamten die wel voor den middengraat een gracht, maar toch ook
al weer zonder eenige uitzondering, spoelriolen voor de zijgraten
hebben. Men wordt dan geïvaar dat het grachtspoelstelsel niets is
dan een klein onderdeel oj aanhangsel van het spoelstelscl.
Ieder woord van den Directeur ter veroordeeling van dit laatste,
is derhalve een nagel aan de doodkist van zijn voorstel en van
dat van de Meerderheid.
-ocr page 89-
85
De discussie hierover zou wat het grachtspoelstelseldeel er van
betreft, met het bovenstaande als geëindigd kunnen worden be-
schouwd, indien de Meerderheid en de Directeur dit niet als sanitair
„goed" hadden aanbevolen. Het mocht dus als een middel worden
aangezien, om een deel der onheilen te voorkomen, die het spoel-
stelscl quantitatitf produceert. Elke gracht toch is een „spoclriool-
middengraat" minder onder de vele vischgeraamten die geheel en
al uit spoclriolen bestaan. Indien ze onschadelijk waren, zouden ze
dus de nadcelcn van het spoclstclsel, bij toepassing over de gc-
heele stad, juist naar evenredigheid van hun aantal verminderen.
Nu heb ik reeds in mijne toelichting van het plan van de Com-
missie van Ingenieurs 1873, en in mijn Adres van 24 Aug. 1874
uitvoerig op de gevaren gewezen, die aan het afvoeren van excre
mentcn door middel van stroomend grachtwater verbonden zijn.
Ik verwijs den lezer daarheen, daar ik geen woord van het al-
daar gezegde wensch terug te nemen. Wat door den Directeur
daartegen in het midden werd gebracht, bevestigt slechts mijne
toenmalige beweringen.
Ik zal dit nu bewijzen.
De Directeur verklaart bladz. 194, dat alles omtrent de cischen
der hygiëne in dit opzicht, nog niet zoo geheel is vastgesteld als
sommigen reeds als uitgemaakt beschouwen, en hij produceert
daarop lange berekeningen over het stikstofgehaltc van grachtvvatcr
na vermenging met cene zekere hoeveelheid faccaliën, en over de
grootte der gasbellen die er uit opstijgen.
Afgezien van de vele krakeclerij en pcrsonecle aanmerkingen
waarmede hij zijne beschouwingen hierover vermengt, is zijn doel
het bewijs te leveren dat, met de verdunning door zijn gracht-
vervcrschingsplan van 1 •/« millioen stère water per etmaal, alle
sanitair gevaar, verbonden aan het invoeren van faccaliën, op-
houdt. Hij verlangt dus dat wij aannemen, dat, hoc onzeker
ook nog de wetenschap omtrent de rol van rottend vuil als
ziekteoorzaak, er geen de minste twijfel meer bestaat omtrent
het desinfecteeren door middel van verdunning. Het is volgens
hem, slechts een vraag van den graad er van, en die wordt voor
300,000 liter faccaliën bereikt, door ze met lV« millioen stère
water aan te lengen.
-ocr page 90-
86
Hij veronderstelt derhalve, dat de faecaliën, nadat ze in de gracht
komen, zich dadelijk met het geheele watcrvolumen zullen vermengen,
even volkomen als dit door het roeren in een apothekersvijzel
geschiedt. Maar hij blijft in gebreke aan te tooncn, hoc of waarom
dit roeren plaats heeft, en vergeet dat, al ware dit mogelijk, er
volgens hem zelf, hier heel veel tegen in te brengen zou zijn.
Hij waarschuwt toch op blad/.. 507 van zijn bericht van 5 Mei 74
tegen het roeren in vuil water als een ernstig bezwaar. „Wie",
zegt hij, „de uitwerking van de minste voering in vuil water heeft
„gadegeslagen, wie tonmolens of ccntrifugaalpompcn in vuil water
„heeft zien, of liever ruiken werken, zal dit bezwaar niet gering
„achten, en met mij van gevoelen zijn dat zulke waterverversching
„tot luchtvcrvcrsching zou verplichten."
Daar de Directeur zich dus, dit middel om de faecaliën onscha-
dclijk te maken, heeft afgesneden, moet hij veronderstellen dat ze,
na de riolen te hebben verlaten, dadelijk zullen onderduiken, rechts
en links vliegen en niet rusten totdat ze zich zelvcn tot onkcnne-
lijkhcid hebben verdund.
Maar dit zonderlinge proces bewijst hij ook niet, en wordt wcder-
sproken door het feit dat in stroomend water de faecaliën boven
op gaan drijven. De Meerderheid beroept zich daarop (bladz. 202) uit-
drukkclijk, om te bewijzen dat er geen gevaar voor bezinken en
ophoopen van rottende stoffen op den bodem der grachten bestaat.
„Men moet bedenken," zegt zij, „dat het mecrendeel dezer stoffen
„faecaliën zijn, en dat juist die niet bezinken"
üp die ongelukkige hebbelijkheid der faecaliën, om met alle ge-
weld boven op te willen blijven, stuit nu de geheele verdunnings-
thcorie van den Directeur af. Hij kan zich dus niet beroemen, dat
de onschadelijkheid van het grachtspoelstclsel, uit mijne eigene op-
gave blijkt, zooals hij op bladz. 199 doet.
Maar zijne redenering gaat nog op een ander punt mank. Om-
dat door mij het stikstofgehaltc der verschillende soorten van
stedelijk vuil, als maatstaf van den graad hunner schadc-
lijkheid gebruikt wordt, zoekt hij het al of niet schadelijke van
grachtwater in de stikstof zelf, op gelijke wijze als de Meerderheid
der Gczondheids-Commissie dit zoekt in het al of niet stinken van
het grachtwatcr.
-ocr page 91-
«7
Beide voorstanders van het grachtspoelstelsel zien dus over het
hoofd, dat het hygiënisch gevaar er van, niet is eene vraag van
stank of gas, en ook niet van de hoegrootheid der gasbellen maar
van ziektekiemen, zooals ik toch in mijne toelichting van het Plan
van de Commissie van Ingenieurs van 1873 (bladz. 44) zoo uit-
drukkelijk heb aangetoond.
Immers is een ziektekiem een distinct organisme, dat men even-
min met water aanlengen kan, als een giftig insect of een dolle
hond. Vermenging met water heeft geen ander effect dan versprei-
ding van het gevaar; men doet dan hetzelfde als een aantal dolle
honden uiteen te jagen, in plaats van ze zooveel mogelijk te zamen
te houden.
Het gaat niet aan, het bestaan dezer ziektekiemen te ontkennen,
omdat nog geen chemist ze door analyse ontdekt of geen micros-
copist ze gezien heeft, of omdat niemand weet wat het eigenlijk
voor dingen zijn. Niet alleen weten wc positief, dat de excrementen
van lijders aan verscheidene ziekten, de dragers zijn van de smet-
stof of kiem, in staat om de betreffende ziekte te veroorzaken
en voorttcplantcn; maar het is ook gebleken dat alle rottend vuil,
en dus ook de excreta van gezonde personen, in verband met zekere
voortdurend aanwezige factoren, producten doen ontstaan, die, on-
der zekere omstandigheden gunstig voor dit doel, gevaarlijke koort-
sen van allerlei aard kunnen veroorzaken. Houdt men nu in het
oog dat zulk een product een organisme is, even zoo als b.v. het
zaad van een plant, dan blijkt hier al duidelijk uit, dat tot die
gunstige omstandigheden „verspreiden" behoort in tegenstelling
van „opcenhoopen". Zaad toch komt niet op, dan nadat de korrels
uiteengespreid zijn, zoodat elk in aanraking komt, met de elementen
voor verdere ontwikkeling noodig. Het ligt voor de hand dat ook
op dien grond opéénhooping van rottend vuil, zooals in een beer-
kuil, veel minder gevaarlijk is dan uitspreiding in dunne lagen
b.v. op de oevers van rivieren, enz. enz.
Werpt men derhalve faccaliën in het water, zooals de „Mcerdcr-
hcid" en de Directeur willen, dan bezwangert men het in ieder
geval absoluut zeker met eene stof die een gif bevat; en al weet
men niet waaruit het is samengesteld, zoo kan men de aanwezig-
heid er van toch niet ontkennen.
-ocr page 92-
88 •
Het is vervolgens de vraag, hoelang behoudt het organisme in
kwestie zijn infcctcercnd vermogen? Dat dit door water niet ver-
minderd wordt is lang bekend. Water, merkt de Minderheid zeer
terecht op, is geen desinfectans, en treurige ondervinding heeft
geleerd dat, indien het eens met het gif, b.v. van cholera en ty-
phuslijders bezwangerd is, het voor cene zeer geruime periode zijn
infcctcercnd vermogen behoudt.
Hoelang, is onbekend, en zal wel van velerlei omstandigheden
afhangen, maar in ieder geval is het zeker dat het gif zoolang
voorhanden moet zijn als het materiaal dat het bevat, zich in cen
staat van verrotting blijft bevinden, en dit is het punt, waarop het
hier aankomt.
Wel zijn er twee krachten onophoudelijk werkzaam, om aan de
stoffen die het vuil uitmaken andere vormen en eigenschappen te
geven, waardoor het gif er van weggenomen wordt. Zij bestaan
in het vernielende vermogen der bacteriën zonder welke ieder rot-
tingsproecs onmogelijk is, en in het oxydecrende vermogen der
lucht. Zonder twijfel worden pathogene (ziekte) bacteriën ten laatste
door saprogenc (rottings) bacteriën vernietigd, en bekend is het
dat oxydatie, dat is, verbranding, alle leven doet ophouden.
Maar wat baat de tegenwoordigheid der vernietigende bacteriën
indien men, veel spoediger dan zij hun werk kunnen voltooien,
nieuw vuil en dus ook nieuw gif in het water werpt. Ecnc zekere
hoeveelheid water dat besmet is, zal wel door verloop van tijd
rein worden en in dezen toestand wel ergens heenkomen; maar
wat helpt dit het water, dat daar onmiddelijk op volgt, indien dat
op dezelfde wijze besmet wordt?
Immers wordt het ververschingswatcr, van het eerste oogenblik
aan dat het in de stad komt, vervuild, en stroomt in dien toestand
door de verschillende grachten.
Aan de gestadige tegenwoordigheid en de onophoudelijke ver-
nicuwing der smetstof in het grachtwatcr kan dus bij het gracht-
spoclstelsel niet getwijfeld worden, en blijft het werk der rottings-
kiemen, om de ziektekiemen onschadelijk te maken, cen immer on-
afgedane taak.
En wat zegt de Directeur in antwoord op dit reeds voor drie
jaren door mij aangetoonde feit?
-ocr page 93-
89
Geen woord. Maar hij wijdt vier en eene halve bladzijde aan be-
rekeningen over de grootte van gasbellen, en de geringheid van
het stikstofgehalte van vuil water, nadat het sterk verdund is, ter-
wijl de „Meerderheid" hem dit zwakke argument voor de voeten
wegraapt, door op het volstrekt niet verdunnen en bezinken van
rottend vuil te wijzen. „Zulks," zegt zij bladz. 298, alsof zij zich
vroeger niet duidelijk genoeg had uitgedrukt, „is vooral het geval
„met de faecaliën, die uit den aard der zaak bovendrijven
„Het drijven wordt natuurlijk nog zeer bevorderd door de omstan-
„digheid dat onze grachten niet met zoet water, maar met zout
„water gevuld zullen zijn."
Met de Meerderheid staat de zaak nog slechter.
Wat zij omtrent de onschadelijkheid der ziektekiemen van rot-
tend vuil in het midden brengt, raakt kant nog wal. Zij bevestigt
wel mijne bewering door Cohn\'s stelling te citccrcn „dass die überall
„verbreiteten Bacteriën der Faulniss, das Contagium zcrstörcn," maar
trekt daaruit (bladz. 202) het gevolg: „dat het vermengen van de
„uitwerpselen van lijders aan aanstekende ziekten, met ander rottend
„vuil,
het werkzaamste middel moet worden geacht, om verdere
„verspreiding der ziekte tegen te gaan, en dat derhalve een alge-
„mecn spoclstelsel den besten waarborg daartegen biedt."
Deze gevolgtrekking zou dus, toegepast op het grachtspoelstelsel,
betcekenen dat, om vuil water rein te maken, men niet beter doen
kan dan er ander vuil bij te werpen.
Onder deze omstandigheden kan men zich niet genoeg vcrwon-
dcren, dat zij het grachtwatcr ververschen wil. Immers ware het dan
veel beter, de inwoners geheel ongestoord hunne facaeliën, industrie-
afval en elk ander soort van vuil er in te laten werpen, hoe meer
hoc liever, ten einde daardoor het rcinigings-procédé te verhaasten!
De Meerderheid heeft zich derhalve allesbehalve een klaar dcnk-
bceld van de zaak gemaakt. Dit wordt ook bewezen door eene
latere bewering van den opsteller van haar bericht, Prof. Gun-
NING, in het Handelsblad van 20 Juli jl., dat „w/\'//;/,^bactcriën-
„door ruimen toevoer van luchthoudcnd en bewogen water,
„worden gedood." Ging dit op, dan zou het er slecht uitzien
met het „vernietigen" van het contagium, dat de Meerderheid van
deze bacteriën verwacht! De ruime toevoer van luchthoudend en
-ocr page 94-
90
bewogen water, waar zij op aandringt, zou dan het middel worden
om het infcctecrcnd vermogen der ziektekiemen zoo lang mogelijk
te behouden. Het is dus in volmaakte tegenspraak met het eerst
beweerde.
Met doet er echter weinig toe of de bacteriën in kwestie wat
vroeger of later vernietigd worden, want, zooals gezegd is, het
rottend vuil in de gracht wordt met de daarin voorhanden ziekte-
kiemen zonder ophouden hernieuwd.
Dat nu die kiemen ten hoogste gevaarlijk zijn, behoeft geen bc-
toog. Wat het meeste daartoe bijdraagt, is het feit dat ze in het
geheel niet waar te nemen zijn voor onze zintuigen, en overal kun-
nen worden heengevoerd, door lucht en water, zonder dat men
hunne tegenwoordigheid op andere wijze gewaar wordt, dan door
eeue infectie, nadat die heeft plaats gehad.
De reukeloosheid waar de Meerderheid op roemt, en die het ge-
volg is van het spoelen van rottende voorwerpen, zooals krengen
met versch water, kan niet als bewijs gelden dat ziektekiemen in
stroomend water niet bestaan of niet gevaarlijk zijn.
Die reukeloosheid is dan eenvoudig het gevolg van het weg-
spoelen der rottingsproductcn, om ze ergens anders heen te bren-
gen, niet echter dat men de rotting, dat is: het werk dat de sapro-
gene bacteriën verrichten, tegenhoudt.
Ware dit het geval zoo als de Meerderheid veronderstelt, zoo sou
men voor het bavaren van lijken namv beter kunnen doen dan se
eenvoudig in de grachten te werpen.
Eene verdere toelichting van hetgeen de Meerderheid ten gunste
van het grachtspoclstelsel zegt, zal, na het reeds besprokene, wel
overbodig zijn. De opsteller van haar bericht, de Hooglceraar
Gunning, grondt zijne argumenten op geheel tegenstrijdige opvat-
tingen, en heeft buitendien, door zijn antwoord op de uitmuntende
opstellen van Dr. Sanders Ezn. over de verschillende rioolstelsels,
overvloedig bewezen, op het gebied der pathologie in verband met
rottend vuil, niet te huis te zijn.
Deze algeheele verwerping van het grachtspoclstelsel der Meer-
derheid wordt, thans ook zonder eenige uitzondering door alle des-
kundigen beaamd. Voor langen tijd was Dr. G. Varrentrapp
-ocr page 95-
91
een voorstander der verdunningstheorie. Met kwam er volgens hem
niet op aan, of men al of niet excrementen in het water wierp,
indien de stroom slechts groot genoeg was. Op dit principe werd
het Frankfortcr spoelstelsel aangelegd. Men rekende uit, zooals de
Directeur nu ook doet, dat de hoeveelheid versch water der rivier
veel te groot was om de faccaliën van 100,000 inwoners*er in te
kunnen ontdekken. IIet duurde niet lang of het bleek hoezeer men
zich had verrekend. Van nog gcenc 8000 inwoners geraakten op
die wijze de faccaliën in de rivier of in de beneden strooms gc-
lcgcne dorpen brak herhaaldelijk typhus uit. En wat schrijft
Dr. Varrentrapp sinds dien tijd? Men leest het in zijn Viertel-
jahrschrift (Hand IV bladz. 523): „Einc wohl vet standene Hygiëne
„hat darnach zu streben dass die Wasscrlaufe an deren Ufer wir
„wohncn, überhaupt möglichst rein gehalten werden, sowohl von
„cxcrementiellen als von sonstigen Stoffen, und dass principiell
„keinerlci Unrath in sie gelangc, selbst wetm es so geringe Menge
„seien, dass sie in don Flnsswasser in keinerlei Weise naehgewiesen
„oder auch mr
vermuthet ïverden können.
Tot deze conclusie komt de man, die in Duitschland op het ge-
bied der hygiëne in verband met de rioolvraag, ecne eerste plaats
bekleedt, en wel nadat hij zijne eerste opvatting, de vcrdunnings-
lcer, op grootc schaal aan de praktijk getoetst en de treurige gcvol-
gen er van gezien heeft. Voor zijne dwaling, waartegen ik reeds
mijne stem verhief, doch geheel vergeefs, ten tijde dat ze geuit werd,
moet echter nu Frankfort op verschrikkelijke wijze boeten.
„Die Königlich Prcussischc Wissenschaftliche Deputation für
„das Mcdicinalwcscn", die met het onderzoek, naar de oorzaak
der ziekten die uitgebroken waren, belast werd, bracht 14 April
1875 het oordcel uit dat: „das abfuhren von Faeealien mittels des
„Jiiessenden Wassers der Ströme als Gesuiulheitsgefahrlieh unbedingt
zu vermeiden set",
en dientengevolge werd door rescript van het
Ministerie van Binnenlandschc Zaken te Berlijn, van 14 Sept.
1875, Frankfort gelast het rioolwater vooraf te reinigen. Dit nu is,
naar men weet, alleen mogelijk door het bevloeien van landerijen
van cene bijzondere kwaliteit van grond, en die zijn in de na-
bijheid van Frankfort niet te vinden, zoodat er, naar de meening
der best onderrichte inwoners, niets anders zal overblijven dan ten
-ocr page 96-
92
laatste toch cen afzonderlijk buizennet voor het afvoeren van faeca-
liën te leggen. De kosten daarvan, met die van het veranderen
der inrichtingen binnenshuis, zal Frankfort alsdan extra te dragen
hebben, daar de kleine riolen, die voor „huis- en hemelwater alléén"
toereikend zijn (zie boven bladz. 65) met het ijzeren buizennet te
zamen, nog niet zooveel kosten als spoclriolcn.
Aan het oordeel der officiëele raadgevers der Duitsche Rcgec-
ring, hebben zich sinds dien de voorstanders van alle soorten van
rioolstelsels aangesloten. De eerste These van het Deutsche Verein
„für öffentliche Gesundheitspflcgc", in hare bijeenkomst van 30 Juni
jl., te Düsseldorf, heeft geheel dezelfde strekking, en werd ccnstcm-
mig
door over 160 mannen der wetenschap aangenomen. Ook geloof
ik, dat het thans moeilijk zou zijn, iemand onder hen te vinden,
die den moed zou hebben te verklaren, dat het werpen van infcc-
teerende ziektestof in stroomen goed voor de publieke gezondheid is.
Eindelijk is het welbekend, dat de Regeeringen meer en meer
tegen dit misbruik opkomen. Een goed voorbeeld daarvan, gaf on-
langs het Gouvernement te Berlijn, toen Bazel, na gehoor te heb-
ben gegeven aan eenige technische raadgevers der oude school, op
het punt stond het spoclstclscl aan te nemen, en alle hare faeca-
liën in den Rijn te leiden. De oeverbewoners der plaatsen verder
beneden gelegen, protesteerden hier tegen, zoowel op grond van
het gebeurde te Frankfort, als uit verontwaardiging dat de „freic
Deutsche Rhein", voor het behoud waarvan zij bloed en geld had-
den ten beste gegeven, op zulk cene walgelijke wijze door cene
Zwitsersche stad zou worden besmet; en de Rcgcering bleef niet
doof voor deze klacht. Reeds den volgenden dag na ontvangst van
het protest, ontving de Burgemeester te Bazel cene waarschuwing
van den Duitsch Keizerlijken Minister te Bern, dat het besmetten
van den Rijn niet zou worden gedoogd.
Het bovenstaande resumccrcndc, blijkt:
a. Dat het rioolspoelstelsel, d. i. het afvoeren van faecaliën in
huis en hemelwaterriolen, verworpen wordt door de twee technische
raadgevers der Gemeente (de Directeur en de Stadsingenieur), door
alle geneeskundige leden der Gezondheidscommissie en door al de
inspecteurs van het geneeskundig Staatstoezicht;
-ocr page 97-
93
b.   dat het grachtspoelstelsel slechts een klein aanhangsel is van
het rioolspoelstelscl, en dus niet toe te passen is, zonder tevens
uit te voeren wat, gelijk boven is gezegd, van alle bevoegde zijden
wordt afgekeurd;
c.    dat buitendien niets ten gunste van het grachtspoelstelsel is
aangevoerd, wat de bezwaren er tegen uit den weg ruimt, daar de
verdunningsberekeningen van den Directeur der Publieke Werken
geheel irrelevant zijn, en wcdersproken worden, zoowel door on-
betwistbare feiten, als door wat de Meerderheid der Gezondheids-
commissie als waar aanneemt, terwijl hetgeen de Meerderheid be-
weert, omtrent het onschadelijk worden van infectiekiemen in stroo-
mend water, gebleken is te berusten op opvattingen die in strijd met
de wetenschap zijn;
d.    dat daarentegen alle mannen der betreffende wetenschap het
werpen van faecaliën in stroomend water als hoogst gevaarlijk voor
de publieke gezondheid verklaren, en dat de Regeeringen zich bij
deze zienswijze aansluiten.
Ken paar punten, die ten gunste van dit procédé worden aange-
voerd, behooren nog te worden toegelicht. Volgens de Meerderheid
zou, door het ververschen van het grachtwater, ook het grondwater
ververscht worden. — Maar dat vuil, ziektekiemen houdend water,
dat eensdeels door cene laag stinkende modder, anderdeels door de
op de grachten loozendc spruitriolen heen moet dringen, niets zal
bijdragen tot het reinhouden van het grondwater of van den bodem,
behoeft wel geen betoog.
Verder zou het volgens den Directeur zoo duur niet zijn als is
opgegeven in mijn adres van 24 Aug. 74. Het zou slechts/ 50.—
per dag aan brandstof kosten in plaats van / 200.— Maar hij
ziet, wat ik op den voorgrond had gezet, over het hoofd, namelijk
dat er geen rijzen en dalen van het grachtpeil zou plaats hebben,
waardoor de tijdvakken van natuurlijke loozing vervallen, terwijl
ik ook, ten minste vooralsnog, op het behouden van het lagere
peil van de Commissie van Ingenieurs rekende.
Hierdoor wordt het door hem vastgestelde maximumvermogen
van 292 PK., tot de waterverversching om de 3 a 4 dagen, voort-
durend noodig, en daar dit getal betrekking heeft tot opgebracht
-ocr page 98-
94
water of nuttig effect, zoo moest ook voor de brandstof op min-
stens / 200.— per etmaal worden gerekend. Immers vereischt
(in Nederland namelijk) iedere paardekracht gemeten in opge-
bracht water, per uur 3 Kg. steenkolen; dus de 292 PK.,876 Kg.
per uur, en per etmaal 21024 Kg. steenkolen, rond ter waarde
van f 200.—. Daar nu de helft hiervan kan worden gespaard door
de verversching slechts ééns per week of nog langzamer te doen
plaats hebben, zooals geschieden kan indien de faccaliën uit de
grachten worden gehouden, dan blijkt het dat het plan van den
Directeur om infecticstoffen door de stad te laten circuleeren wel
degelijk ten minste ƒ 100.— per dag zou kosten, zooals door mij
opgegeven werd.
Voegt men hierbij dat de Wet van 4 December 1872 (Staatsblad
no. 134), tot voorziening tegen besmettelijke ziekten, uitdrukkelijk
verbiedt: „dat de stoffen die door lijders aan cholera, typhus ab-
„dominalis en dysenterie ontlast zijn, weggeruimd worden op eene
„wijze waardoor de openbare gezondheid zou kunnen worden be-
„nadeeld, zooals door ze te werpen in riolen of openbare \'wateren,"
zoo is het klaar dat de Raad in geen geval tot ecnigen maatregel
besluiten kan of mag, waardoor het gebruik der grachten voor
den afvoer van excrementen geperpetueerd wordt.
Met het oog op die Wet, die als een eerste stap in eene nieuwe
richting moet beschouwd worden, zoude zulk een besluit eene on-
verantwoordelijke roekeloosheid zijn, die de Gemeente ontzaglijk
veel onnut uitgegeven geld zal kunnen kosten.
-ocr page 99-
Toelichting van het tonnenstelsel, voorgesteld door den Directeur
der P- W., voor de Jordaan.
Één blik op wat de Directeur als resultaat voor de bedienings-
kosten van het tonnenstelsel per hoofd en per jaar verkrijgt, is vol-
doende om tot de overtuiging te komen, dat er ergens een fout is
begaan. Hij berekent die kosten op ƒ1.51, waarbij echter gevoegd
behoort te worden ƒ 10.000 voor interest en amortisatie op/ 200.000
voor exploitatiematerieel, (schuiten, tonnen, wagens enz.) hetgeen,
verdeeld over 66.000 inwoners, maakt ƒ0,15. Dit brengt de ge-
zamenlijke kosten op f 1.66.
Slaan wij nu terug naar mijne begrooting, op bladz. 34, van de
gezamenlijke exploitatiekosten van het pneumatische buizennet, waar
die bleek ƒ 1-55 voor de Jordaan te zijn, zoo zou de dagelijksche
verwijdering der faecaalstofifen, door middel van handenarbeid en
met het omslachtige gebruik van handkarren, wagens en schuiten,
plus het reinigen der tonnen, slechts weinig meer koston dan wan-
neer dit geheel langs machinalen weg geschiedde en zonder dat er
tonnen te reinigen zijn.
Dat dit, in eene zoo dicht bevolkte buurt als de Jordaan, waar
100 meter buis voldoende is, tot de bediening van een zeer groot
aantal inwoners, terwijl juist die omstandigheid, vlugge handen- en
karrenarbeid tegenwerkt, onmogelijk waar kan zijn, ligt zoo zeer
voor de hand, dat men zich er over moet verwonderen, hoe dit
den Heer Directeur zelven niet opgevallen is.
-ocr page 100-
96
Het is niet moeilijk te ontdekken, hoe hij tot zulk een onmogelijk
resultaat gekomen is, zooals gaandeweg blijken zal, als ik zijne
begrooting corrigeer.
Ten eerste is het aantal inwoners met 66.000 te laag geschat.
Daar het reeds 71,684 in 1871 bedroeg, zal men gerust thans
72,000 mogen aannemen. Verder gaat het niet aan, om, zooals de
Directeur doet, eerst te veronderstellen dat er ruim 5000 huizen,
en dan dat er gemiddeld slechts twee gezinnen per huis zijn. Dit
zou voor de geheele Jordaan slechts 10,000 huisgezinnen geven.
Voor eene benaderende berekening behoort men het gemiddelde
aantal personen per huisgezin te nemen, en daartoe is 4J personen
n ieder geval hoog genoeg. —Dit zou echter reeds \' = 16,000
huisgezinnen uitmaken. Voorts behoort ieder huisgezin eene ton voor
eigen gebruik te hebben, en het nimmer te worden toegelaten dat
ééne ton dient voor gemeenschappelijk gebruik van twee of meer
huisgezinnen, anders wordt die de oorzaak van twist, grove onzin-
delijkheid en derhalve van groot hygiënisch gevaar. In ieder geval
moet dus op ten minste 16,000 tonnen voor dagelijkschc verwis-
seling gerekend worden.
Laat ons nu zien hoeveel werklieden er noodig zijn, om dit aan-
tal gereinigde tonnen, uit eene schuit in de naaste gracht, op eene
handkar te plaatsen, vervolgens deze naar de huizen te rijden, dan
de tonnen daarin te dragen en met gevulde tonnen te verwisselen,
daarna deze gevulde weer uit het huis en op de handkar te
brengen, daarmede naar de schuit terug te keeren en ze eindelijk
daarop te plaatsen.
De handkarren zijn niet te ontberen. Zij maken het mogelijk
om tegelijkertijd een grooter aantal tonnen van de schuit naar de
huizen, en omgekeerd, te vervoeren, dan door een werkman kan
geschieden, daar deze er slechts ten hoogste twee tegelijk kan
dragen.
Dit is van gewicht bij den grootcn afstand van grachtsboord
tot de huizen, die, wanneer op elke 6 meter gcvellengte van alle
straten, steegjes, hofjes en grachten één huisdeur gerekend wordt,
gemiddeld 158 meter blijkt te zijn.
Hierbij is aangenomen dat de schuit werkelijk op de meest
nabijgelegene plaats in de gracht ligt en dus dat, indien wij met
-ocr page 101-
97
den Directeur 250 tonnen per schuit rekenen, er-----= 64
schuiten in de grachten der Jordaan verspreid liggen.
Een man niet een beladen kruiwagen legt 30 meter per minuut
af. De tijd voor het heen en weer rijden van de handkar zal der-
halve bedragen 2-iü-s- = ten minste 10 minuten.
De tonnen hebben 0.54 meter middellijn en wegen gevuld 10
kilogr. Een handkar zal derhalve niet meer dan 12 tonnen kunnen
bevatten. Rekent men slechts >/8 minuut om 2 tonnen tegelijker-
tijd van de kar op de schuit, en evenveel om er twee van de
schuit op de kar te brengen, dan vereischt het laden van de hand-
kar -*- = 6 minuten.
2 2
Er zijn in de Jordaan rond 6000 huizen. Dit geeft per huis te
• 16000 tonnen         _„, .                 
verwisselen -r——-. .— 55 22/3 ton per huis.
6000 lunzen               \'J            r
Gemiddeld zal daarvan ééne ton op den beganen grond te ver-
wisselen zijn, en de tweede op de eerste verdieping, terwijl de
s/3 ton moet gerekend worden voor de tweede verdieping. Dat
wil zeggen dat het in elke 3 huizen tweemaal voorkomen zal
dat cene ton op de tweede verdieping aanwezig, of dat er ten minste
nog eenc trap te beklimmen zal zijn.
Het tijdsverloop noodig voor het verwisselen, met inbegrip van
het indragen van leege en uitdragen van gevulde tonnen zal zijn:
voor gelijkvloers ....... 2 minuten per ton
„ de eerste verdieping. . 3                    „ „
„ tweede „ . . 4V2            .. »
derhalve per huis 2 -j- 3 4 \'?--x— = 8 minuten.
Hetzelfde werk zou in een goed gebouwd huis met eene trap,
die zonder vasthouden bcstijgbaar is en in eenc stille buurt, waar
men niet door het straatverkecr gehinderd wordt, gedaan kunnen
worden in 5 minuten; bij parade-arbeid misschien in nog minder
tijd. Maar hierop kan in de Jordaan niet gerekend worden en het
zou mij zeer verwonderen indien gemiddeld per huis minder dan
8 minuten noodig zullen zijn.
Daar nu de 12 tonnen van de handkar in 4JÏ- = rond 5 huizen
zullen staan, zoo zal het verwisselen daarvan vorderen 5 X ° = 4°
minuten.
Dit geeft voor den tijd per handkar:
7
-ocr page 102-
98
verwisselen in de huizen 12 tonnen. . 40 minuten
transport heen en terug........10 „
verwisselen in de schuit........ 6 „
tijd noodig voor 5 huizen . 56 minuten.
Derhalve voor 6000 huizen, 1200 X 56 = 67,200 minuten =
1120 uren.
De tonnen zijn nu op de schuit en moeten vervoerd worden
naar de stortplaats of belt, waar het vermengen met stadsvuil of
het maken van compost geschiedt.
Nu weet ik niet waar, in de nabijheid der stad, cenc geschikte
plaats daarvoor te vinden is, maar wèl dat men moeite zal hebben,
die dichter dan op een afstand van 2 kilometer vaartlengte van het
midden der Jordaan te vinden. Ik zal derhalve die afstand aannemen.
Ken man die cene geladen schuit, van de hier bedoelde afmetin-
gen, in stil water voortboomt, kan met inbegrip van los- en vast-
maken 2 kilometer in i3/* uur afleggen. Dit geeft voor heen en
terug per schuit 2 X \'31* — 3 Va uren en derhalve voor 64 schui*
ten 3\'/b X 64 = 224 uren.
Hierbij wordt verondersteld dat de schuitcnvoerder telkens cene
geladen schuit gereed vindt.
Vervolgens moeten de 16000 tonnen uit de schuiten aan wal
gebracht, en met gereinigde verwisseld worden. Rekent men \\ve-
derom \'4 minuut per ton, zoo vordert dit ?J*1----- = 8000 mi-
nuten = 133 uren.
Hierna moeten de tonnen van den wal naar de stortplaats ge-
dragen, dan geledigd, vervolgens naar de waschplaats gebracht,
aldaar gereinigd, en eindelijk naar de landingsplaats teruggcdragen
worden.
Ik zal hierbij aannemen dat •/< der tonnen, dus 4000, tegelijker-
tijd van de schuiten aan wal gebracht worden en dat ze 4 rijen
diep staan. Er zijn dan 1000 tonnen in ééne rij ter lengte van
0,54 X 1000 = 540 meters. Ik zal verder aannemen dat de ge-
middelde afstand van deze rij naar de stortplaats 100 meters, van
-ocr page 103-
99
daar naar de waschplaats 50 nieters en weer terug naar de ladings-
plaats ook 100 meters is. De gezamenlijk afteleggen afstand is dan
250 meters, en vereischt voor een beladen man 25° = 81/3 minuten.
Bij zeer vlug werk, zal een man de 2 tonnen die hij kan dra-
gen, kunnen uitstorten (uitschrapen) en naderhand uitspoelen en
reinigen in 32,3 minuut. De gansche manipulatie vereischt derhalve
8Va Z\'k = \'2 minuten, hetwelk voor 16000 tonnen uitmaakt
8000 X 12 = 96000 minuten = 1600 uren.
liet vermengen der faccaliën zal ik veronderstellen machinaal te
geschieden, en derhalve daarvoor één machinist voor ecne kleine
stoommachine rekenen.
De 90,000 kilogr. compost, die de stoommolcn dagelijks af-
werpt, moeten echter van daar weggeruimd, en naar eene verza-
melplaats gebracht, om daar in zoogenaamde banken opgezet te
worden.
De gemiddelde afstand van den molen naar de bank zal, voor
eene opeenhooping van eene maand, 60 meters bedragen.
Een man kan 60 kilogr. op een kruiwagen laden, die 60 meters
ver kruien, lossen en dan terugkomen in 10 minuten.
Voor de 90,000 kilogr. zijn dus noodig 9°\'°^^-i? r= 15,000 mi-
nuten = 2^0 uren.
1 Iet te verrichten werk vereischt derhalve :
Verwisselen van tonnen.........1120 uren.
Vervoer per schuit naar de belt......224 „
Laden en lossen der schuiten.......133 „
Ledigen en spoelen der tonnen......1600 „
Vervoer van den compost naar de bank ... 250 „
3327 uren.
hierbij 5% voor oponthoud en onvoorziens . . 166 „
Te zamen . . 3493 uren,
Of rond 3500 uren,
Voor werk dat uit lasten dragen, klimmen en kruien bestaat,
kan niet meer dan 10 uren arbeid per dag gerekend worden.
Er zullen derhalve noodig zijn ^ = 350 werklieden.
7*
-ocr page 104-
IOO
Dit geldt echter alleen voor de 11 maanden in het jaar dat op
open water kan gerekend worden.
Gedurende cene maand besloten water, zal het vervoer der ge-
vulde tonnen naar de belt, en der ledige terug naar de Jordaan, per
as moeten geschieden.
Ik zal daartoe, met den Directeur, aannemen wagens, die plaats
voor 70 ton hebben.
Ik zal verder aannemen dat de voerman, zoowel in de Jordaan
als op de belt, de wagen geladen vindt, zoodat hij slechts óm te
spannen heeft.
In dat geval zal hij heen en terug kunnen rijden over 2 kilo-
meter weg, alle toestanden van weer en straat door een genomen,
in ioo minuten.
In IO uren of 600 minuten zal de wagen dus kunnen doen —
0                                                    100
= 6 toeren en daarin transporteeren 2 X 6 X 70 = 840 tonnen.
Dit geeft voor 32000 tonnen ^— = rond 39 arbeidsdagen voor
1 paard, en zal kosten ad ƒ7.50 per paard per dag 39 X ƒ 7-5°
= / 292.50 makende voor 30 dagen besloten water/ 8775.—-
hierbij 39 voerlieden, berekend volgens den prijs van
den Directeur met ƒ50.— per maand........1950.—
vervoer per as van 16000 tonnen f 10,725.—
Daar wij nu boven gezien hebben dat het vervoer
per schuit dagelijks eischt 224 uren dus 22,4 arbeidsdagen,
zoo kost dit per maand 22,4 X ƒ 50 =.....„ 1120.—
I Iet verschil per maand tusschen schuiten* en wagen*
vervocr van 16000 tonnen bedraagt dus.....ƒ 9605.—
Voor de opzichters zal ik minder dan de Directeur rekenen. Hij
nam 2 opzichters voor de 20 werklieden van het pneumatische stel*
sel aan, dus een opzichter voor 10 man. Ik zal 1 opzichter voor elke
25 zijner werklieden rekenen, dus voor 350 man 14 opzichters.
De dienst in de Jordaan zal dan kosten per jaar:
350 werklieden a ƒ600, \'sjaars........ƒ 210,000
voor vermeerdering van het aantal manschappen, om ieder
op zijn beurt een Zondag vrij te geven, \'/t van het
totaal der arbeidsuren, ;^^ = 500 uren = 50 man
a ƒ 600.................„ 30,000
transporteere ƒ 240,000
-ocr page 105-
IOI
per transport, f 240,000
Verschil voor eenc maand besloten water tusschen ver-
voer per water en per as.........„ 9,605
14 opzichters en 1 machinist a ƒ IOOO. — \'sjaars . . „ 15,000
Klceding voor de tonnenmannen, om ze van gewone ar-
beiders te onderscheiden en hun cenig gezag te ver-
lccncn. —• Ik stel voor een soort van kiel, een kepi
en laarzen, kostende per jaar ƒ 16.— — Er zijn (zie
boven) voor weekdagen-dienst 112 man noodig, hierbij
\\ voor den zondag of 16 man, en 5 °/0 of 8 man
onvoorziens, te zamen 135 man a ƒ 16......, 2,160
1 hoofdopzichtcr................ 1.500
1 klerk.................„         800
kantoorbehoeften, licht enz............,         500
onderhoud en vernieuwing van ƒ450,000 beweegbaar
dicnstmatcriccl (zie aanlcgkostcn hieronder) a 8 °/0. . „ 36,000
steenkolen en smeermiddelen, compostmolen....., 1,435
te zamen ƒ 307,000
hetgeen verdeeld over 72,000 personen maakt ƒ4,25 per hoofd
en per jaar.
Het materieel voor den dienst zou bestaan in:
schuiten: 3 X 64 = 192 plus 18 voor reserve =210,
at* ƒ950 Pcr schuit..........ƒ 199,500
tonnen met trechters 16000 a ƒ 7.50.......„ 120,000
„ zonder „ 16000 „ „ 3.—......., 48,000
handkarren, tien toeren pcr handkar per dag ad 12 ton-
ncn per toer, dus voor 16000 tonnen 133
handkarren plus 13 voor reserve = 146 a
ƒ 60..............„ 8,760
kruiwagens en werktuigen op de belt.......„ 1,000
compostmolen met toebchooren.........„ 17,390
wagens voor winterdienst 3 X 39 = \'\'7 P\'us 6 voor
reserve = 123 a ƒ450.—........ „ 55.35°
Totaal van het bewegelijk materiaal ƒ 450,000
Verder moet nog gerekend worden voor het inrichten
en betimmeren van 16000 privaten.........16,000
transpórtecre f 466,000
-ocr page 106-
102
per transport / 466,000
voor loodsen voor den compost, de wagens, het molen-
huis, etc:.................    48,000
aanleg terrein, toegangswegen, aanlcgplaats voor schui-
ten..................„    40,000
woningen.................,    14,000
onvoorziene uitgaven.............,      2,000
Totaal aanlegkosten ƒ 570,000
Interest en amortisatie van deze som a 5 °\'0 maakt
28 c
ƒ28,500 hetgeen verdeeld over 72,000 geeft: -y-= rond
ƒ 0.40 per hoofd en per jaar. De gezamenlijke cxploi-
tatickosten zullen derhalve bedragen ƒ 4,25 -j- 0,40 = . ƒ 4.65
Trekt men hiervan af voor opbrengst aan compost. . „ 1.32
zoo blijft voor de Gemeente te betalen per hoofd en
per jaar................./ 3.33
Hiermede zijn nu wel de faccaliën onschadelijk gemaakt, maar
niet de tonnen. — Dat het niet aangaat om, wanneer er sprake is
van sanitaire maatregelen, het tonnenstelsel te cxploitcercn, zooals
dit te Delft. Leeuwarden en Groningen geschiedt, behoeft geen
betoog. Het volslagen gemis van immuniteit dezer steden gedu-
rendc epidemieën, wijst op de grootc waarschijnlijkheid van ver-
spreiding der infectie door de tonnen zelve, namelijk door het ge-
raken van geinfcctccrdc tonnen in huizen, waar nog geen ziekte is.
Boven heb ik opgemerkt dat dezelfde ton steeds in hetzelfde
huis behoort terug te keeren, — maar dit is met 16000 tonnen,
die dagelijks verwisseld worden, absoluut ondoenlijk. Ze moeten dcr-
halvc gedesinfecteerd worden.
Dit is echter ook het geval met het water waarin ze gereinigd
worden, daar de Gemeente evenmin het recht heeft langs dien weg
ziekte te verspreiden als door het gracht- of rioolspoelstelsel.
Nu weet ik wel niet hoc dit dcsinfcctccrcn der tonnen en van
het spoelwater is te bewerkstelligen, en ook niet, waarheen dat
water, nadat het met dcsinfcctaticmiddclen bezwangerd is, mag
vloeien, maar dat doet hier weinig ter zake. Ik laat de oplossing
dezer vraag aan de voorstanders van het wisscltonnenstclscl over
en zal alleen de kosten er van in overweging nemen.
-ocr page 107-
io3
Ze zijn opgegeven °P bladz. 1S5 van het bericht van den Dircc-
teur als op zijn minst f 1.56 per hoofd en per ja ir te bedragen, zoo-
dat men, met inbegrip der daarmede verbonden manipulatiën, ge-
rust op ƒ 1,67 zal mogen rekenen.
Het tonnenstelsel zal dus kosten ƒ 3.33 / 1.67 = ƒ5.— per
hoofd, en dus voor de 72,000 inwoners van de Jordaan 5 X 72,000
= / 360,000 per jaar.
Deze som gekapitaliseerd, geeft ruim 61/» millioen, die de Direc-
tcur zou willen vastleggen om het besteden van 1 > .j millioen voor
het pneumatische buizennet te vermijden, — dus 5 millioen meer.
Kn waarom zou hij dit willen doen?
Is het omdat hij het pneumatische stelsel niet goed of niet uit-
voerbaar acht? Integendeel! Hij zegt uitdrukkelijk geen bezwaar
te maken voor de toepassing in de nieuwe wijken en de uitbreiding
er van op de Marnixkadc.
Maar waarom zouden dan in de Jordaan tonnen de voorkeur
verdienen ?
Als reden geeft hij op, dat er voor de faccalien van het stelsel
wegens de verdunning geen afzet zal te vinden zijn, vergeet echter
elders te hebben opgemerkt, dat terwijl het overal moeite kost om
spoelwater uit de privaten te houden, men in de Jordaan wegens
watergebrek, moeite zou hebben het er in te krijgen, ingeval dit
noodig ware; zoodat er derhalve voor die verdunning niets te
vreezen kan zijn, en de faccalien feitelijk in dien toestand vcrza-
mcld zullen worden, waarin hij ze cene waarde van ƒ1,32 toekent.
Deze reden is dus zonder ecnige beteckenis. Maar al ware ze
volkomen gegrond, dan zou dit zijne positie niet beter maken.
Immers heb ik boven reeds het tonnenstelsel van den Directeur
met het inkomen voor de mest gecrediteerd, terwijl ik niets voor
het pneumatische stelsel rekende, daar dit zijn eigen kosten dekt,
en was het na aftrek van dit inkomen dat het verschil van 5 mil-
liocn ten ongunste van zijn voorstel resulteerde.
Ik herhaal derhalve mijne vraag: waarom die 5 millioen meer
uitgegeven? Daar het nu niet meer dan billijk is dat men iemand
over zijn eigen voorstel hoore, zoo zal ik hier den Directeur zel-
vcn laten spreken, — te meer daar hij verklaard heeft dat mijne
beweringen geen vertrouwen verdienen. Ik heb hier het oog op de
-ocr page 108-
104
hoofdeigenschappen van het tonnenstelsel in het algemeen, met bc-
trekking tot de cischen der hygiëne en aesthetiek.
De Directeur zegt, bladz. 531 van zijn rapport van Mei \'74:
„dat de hygiëne evenmin als het reukorgaan gediend is, met een
„vervoer, naar het eind der straat, van facecs in onvcrvalschten
„toestand," en de Minderheid der Gezondheidscommissie betuigt
op bladz. 364 het daarmede volkomen eens te zijn.
Op bladz. 532 waarschuwt hij tegen „het alleronaangenaamst
„binnentreden van den totmenman die meestal walgelijker is dan de
„ton" en, op bladz, 535 merkt hij op, dat: „de gebruiker het in
„zijne macht heeft om bij het tonnenstelsel tegen de hygiëne
„te zondigen, terwijl dit bij het pneumatische stelsel niet het ge-
val is."
Deze uitingen van den Directeur luiden kort en bondig: de
TON STINKT EN IS WALGELIJK, — DE TONNENMAN IS NOG WALGE-
LIJKER DAN DE TON, EN DE GEBRUIKER KAN WILLEKEURIG DE EISCHEN
DER HYGIËNE TE SCHANDE MAKEN.
Daar hij nu gecne andere eigenschappen van het tonnen-stelsel
opgeeft, zoo moet wel aangenomen worden dat hij het op bovcn-
vcrmcldc gronden aanbeveelt.
Nu geloof ik toch met alle bescheidenheid dat het wat veel ge-
vergd is om daarvoor 5 milliocn extra uittcgevcn.
Dit valt vooral in het oog wanneer men die bezwaren op de
Jordaan toepast. De Meerderheid der Commissie vestigde, in hare
onbekendheid met mijn ontwerp, de aandacht op de vermeende
400 wagens met mestvaten die door de stad zouden kruisen en
zag daarin een grond tot verwerping van mijn stelsel.
Hoeveel grond tot verwerping van het tonnenstelsel moet zij
dan niet vinden in de 64 schuiten die, verdeeld in de grachten
van de Jordaan, elk met 250 faecaalemmcrs, in den loop vanden
dag worden beladen, alsook in de 133 handkarren die te zamen
niet minder dan 16000 dezer emmers, door de volkrijkste buurten
van Amsterdam heen, voetje voor voetje, als met koopwaren be-
ladcn, voortkruien?
Men denke aan de vele wagens met levensmiddelen, klccrcn en
versnaperingen die aldaar in elke straat in een groot gedrang van
menschen te zien zijn, en denke dan aan den tonnenman die door
-ocr page 109-
tos
\\.
dat gewoel heen, plaats voor zijn wagen, met den bewusten inhoud,
moet vinden?
Men denke aan de dubbelzinnige aardigheden en onbeschofte
uitdrukkingen waarmede hij zijn gezag zal trachten te doen gel-
den, en men vrage zich af, of het aangaat om burgers van Am-
sterdam dagelijks aan zulke onwelvocgelijke schandalen bloot te
stellen.
Meent de Directeur dat dit er met de inwoners van de Jordaan
zoo erg niet op aankomt, dan vestig ik de aandacht op zijne be-
wering dat: „de gebruiker van het tonnenstelsel het in zijne macht
„heeft tegen de cischen der hygiëne te zondigen," en vraag dan
of het aangaat de publieke gezondheid van Amsterdam van twee
en zeventig duizend
zulke gebruikers, zoo als de Directeur ze zich
welligt in de Jordaan voorstelt, afhankelijk te maken?
Het lijdt geen twijfel dat het tonnenstelsel, zooals door hem
voor de Jordaan wordt voorgeslagen, in alle opzichten verwerpelijk is.
Het is een bron van schandaal in de straat, van ergernis in de
huizen, en van gevaar voor de publieke gezondheid, terwijl het
geld der Gemeente op eene geheel onverantwoordelijke wijze er
door verspild wordt.
De Minderheid der Gczondheids-Commissie slaat een tonnenstelsel
voor in wijken die te ver uiteen gebouwd zijn, om door een gc-
mecnschappelijk buizennet te worden bediend. Dit kan werkelijk
ook de cenige reden voor de toepassing van zulk een stelsel zijn-
Op bladz. 3 merkte ik op, mij daarmede onder zekere voor\\vaar-
den van controle en exploitatie wel te kunnen vcrecnigen.
Die voorwaarden zijn:
iu. Dat de ton groot genoeg zij om besmet spoelwater te kunnen
opnemen;
2". Dat dezelfde ton altijd in hetzelfde huis gebruikt worde;
3°. Dat alles vermeden worde wat cene geregelde dagclijksche
wcgruiming der faecaliën belet.
Hieraan kan alleen de Heidelbcrger ton voldoen. Deze staat bc-
ncden op cene plaats, voor den tonnenman toegankelijk zonder dat
hij daarvoor het huis behoeft te betreden, terwijl een verticale stand-
-ocr page 110-
io6
of valpijp, waarop de privaten zich met syphons, zooals bij mijn
stelsel, aansluiten en de faecaliën er in voert. De standpijp zelf is
geventileerd met cene buis tot buiten het dak. Bij het wegnemen der
ton, wordt de standpijp van onderen gesloten, zoodat geen stoffen
op den bodem van de ruimte vallen, waarin de ton geplaatst is.
Daar er nu tot de exploitatie van dat stelsel dagelijks eene tamc-
lijk zware ton te hanteeren is en ieder huis er twee noodig heeft,
zoo zal het wel goedkooper zijn, om in plaats van de tweede ton
aan te schaffen, eene buis te leggen en daarmede de eene ton, die
nu permanent wordt, leeg te pompen. Men spaart zoodoende de
tijdroovende bezigheid van het af- en aankoppelen, en tevens de nog
al aanmerkelijke transportkosten van de ton, terwijl de buis zelf
weinig meer dan de ton kosten zal.
Hierdoor krijgt dit tonnenstelsel meer of min den vorm van dat
van den Heer Swens, en tevens van dat van de tijdelijke inrich-
tingen, die nu op meer dan ioo huizen zijn toegepast, en dat is
dan ook wat ik het beste acht. — Immers, wordt eenmaal de wijk
in kwestie dicht genoeg bebouwd, om er een buizennet te kunnen
leggen, zoo zal men daartoe kunnen overgaan zonder ecnigc vcr-
andcring in de huizen noodig te hebben.
Dit alles neemt echter niet weg dat de exploitatie van zulk een
tonnenstelsel, wegens het dagelijksch gebruik van paarden, wagens en
werkvolk kostbaar en zeer lastig voor het straatverkcer is. Om dit
zooveel doenlijk te verminderen behoort m. i. het aardclosct toe-
gelaten te worden, daar waar de bewoners het verlangen, en de
aanwezigheid van moestuinen eene gelegenheid tot het gebruik ma-
ken van den mest biedt.
In dat geval blijft de controle der Gemeente beperkt tot het be-
palen der afmetingen van den emmer. Zij moet namelijk geen
grootere toelaten, dan die welke eene dagelijksche lediging onver-
mijdelijk maken, en zich zoowel daarvan, als van het werkelijk gc-
bruik van aarde, door onverwachte inspectiën overtuigen.
-ocr page 111-
io7
RECAPITULATIE.
Werpen wij nu een blik op hetgeen door dit onderzoek is aan
het licht gebracht, dan blijkt het:
i°. Dat de bezwaren van de Meerderheid der Commissie tegen
mijn voorstel, deels op gebrek aan kennis met de bijzonderheden
van mijn stelsel, of op dwalingen ten opzichte van het doel der
verschillende inrichtingen berusten, en deels een gevolg zijn van
het onvolledige der beschrijving van mijn ontwerp voor de tocpas-
sing van het stelsel op Amsterdam, in mijn „Adres" van 1874.
De eerste bezwaren heb ik uit den weg geruimd, door het doel
der inrichtingen nader te verklaren, de tweede door mijn voorstel
op te helderen.
2°. Dat de Directeur der Publieke Werken geen bezwaren tegen
het stelsel heeft die hem verhinderen, het voor toepassing aan te
bevelen, en dat de bezwaren die hij niettemin oppert, geheel denk-
bceldig zijn, terwijl zijne bedenkingen tegen mijne methode van
poudrettemaken en indikken van faecaalstoffen weersproken worden
door hetgeen hij-zelf, gesteund op berekeningen van onbetwistbare
juistheid en feiten in de praktijk, toegeeft.
3.   Dat de autoriteiten op hygiënisch en technisch gebied, het
rioolspoclstclser verwerpen, terwijl de zwakke algemcenc aanbeveling
daarvan door de meerderheid der Gczondheids-Commissic, deels op
gebrek aan kennis in de techniek der rioolkwcstie berust, en deels
de echo is cencr verouderde school, — terwijl zij ten eencmalc
strijdt met de lange en rijpe ervaring van Engeland.
4.   Dat het gnuhtspoclstelscl geen zelfstandig stelsel is, maar slechts
een klein onderdeel of aanhangsel van het rioolspoelstelsel, in zoo
verre dat alsdan cenige der hoofdriolcn door grootc ryVw leidingen
worden vervangen, terwijl zoowel de spruiten, als het grootste deel
der vuilwatcrleidingcn der stad in het algemeen, spoelriolcn
blijven van de allcrgebrekkigstc en schadelijkste soort; dat derhalve
dit stelsel verworpen moet worden op grond van het boven uit-
gesproken oordcel over het rioolspoelstelsel; — dat het echter bui-
tendien op zich zelf sanitair hoogst gevaarlijk is, en dat de aan*
bcvcling daarvan door de Meerderheid der Gezondhcids-Commissic
-ocr page 112-
io8
en den Directeur der Publ. Werken van verkeerde opvattingen op
pathogenisch gebied uitgaat, die eenstemmig door alle deskundigen
veroordeeld worden.
5. Dat liet tonnenstelsel, voorgesteld door den Directeur der
Publ. Werken, in cene dicht bevolkte buurt als de Jordaan, op
hygiënische, acsthetischc en financiëele gronden ten hoogste afkcu-
ring verdient, en dat dit uit \'s mans eigene beweringen blijkt.
Op grond dezer conclusiën, die trouwens in alle opzichten met
die van de Minderheid der Gezondheids-Commissic overeenkomen,
acht ik mij ten volle bevoegd mijn voorstel van 24 Aug. 1874
op nieuw aan te bevelen.
De cenige uitzondering daarop, is het landbouwkundig gebruik
van faccaalmest in vloeibaren vorm op land in eigen beheer, we-
gens de administratieve zwarigheden, die daarmede verbonden
schijnen te zijn.
Ik zal mij nu veroorloven de voorwaarden en bijomstandigheden
van mijn voorstel, waarvan het raadzame uit mijn Adres en uit deze
toelichting gebleken is, kortelijk te herhalen.
Ik «tel voort
i°. De aanneming in principe van mijn rioolstelsel, in zijn
geheel
voor geheel Amsterdam, derhalve met inbegrip van de
daartoe behoorende inrichtingen voor huis en hemelwater,
het drainceren van den bodem en de behandeling van indus-
triewater.
XII, De drie laatstgenoemde inrichtingen worden, ofschoon zonder te
zeggen dat ze afdeelingcn van mijn stelsel zijn, in principe door
den Directeur van Publieke Werken aanbevolen; terwijl geen ander
l>ekcnd stelsel voor den afvoer van faccalien zoo volkomen aan de
cischen der hygiëne en acsthetiek voldoet, of zoo licht toepasselijk
en goedkoop is als het pneumatische buizennet.
-ocr page 113-
109
2°. De vrije keus van eigenaren der perceelen, of de
aansluiting der inrichtingen binnenshuis aan het nieuwe
rioolnet, voor eigen rekening, óf voor die der Gemeente
tegen betaling eencr jaarlijksche retributie geschieden zal;
deze retributie te dienen tot amortisatie der kosten van aan-
leg, binnen een vast te stellen aantal jaren, en geenerlei ver-
plichting voor de Gemeente in zich sluitende ten opzichte van
den ledigingsdienst.
30. Kene verordening tegen het langer gebruik en voor de
demping der bestaande spruitriolen en beerkuipen als schade-
lijk voor de publieke gezondheid, in straten waar nieuwe ri-
oolbuizen gelegd worden, zoo spoedig als deze voor aanslui-
ting gereed zijn,
4«. De vrije keus voor eigenaren van perceelen, ten opzichte
van het gebruik van waterclosets (zooals in Engeland) tegen
betaling eener jaarlijksche nog vast te stellen som, die de kos-
ten van het verdampen van het gebruikte water zal dekken.
5°. Eene verordening tegen het gebruik van waterclosets,
privaten, gootsteenen of vuilwaterbakken, en tegen het aan-
leggen van inrichtingen binnenshuis voor faecaliën en huis en
hemelwater, anders dan volgens door het Gemeentebestuur
goedgekeurde modellen, voorschriften of teekeningen.
NB. Dit is bij het s|x>elstelscl de rc|(<-\'l.
6°. De vrijheid voor eigenaren der perceelen om zich die
teekeningen te verschaffen, waar zij verkiezen.
70. Het plaatsen der gebouwen en toestellen noodig voor
de gemeenschappelijke of centrale bediening van al de pneu-
matische buizennetten, in de nabijheid van den Overtoom,
voor de stad westelijk van den Amstel, en het gebruik van
hetzelfde centraalpunt voor het oostelijk deel van Amsterdam,
-ocr page 114-
I IO
indien dit mocht worden bevonden uitvoerbaar, en vrij van
administratieve bezwaren te zijn.
iSo. Aan mijne firma het onderzoek op te dragen of al de
expeditielokalen, die de bedieningsmiddenpunten dezer ver-
schillende buizennetten voor geheel Amsterdam vormen, pneu-
matisch kunnen worden bediend van uit het bovenvermelde
centraalpunt aan den Overtoom, dan wel of voor de buizen-
netten, oostelijk van den Amstel, een afzonderlijk centraal
bedieningsplint behoort te worden gekozen; dit onderzoek te
bestaan in het geregeld uitwerken van avant-projecten voor
beide deze plannen, met vergelijkende begrooting van kosten
van aanleg en exploitatie, terwijl de uitkomst daarvan moet
dienen voor het definitief project voor de gehcelc Gemeente,
uit te werken en in te dienen door mijne firma, onder vasstel-
ling derccntraalbedieningspunten en cxpeditielokalen, in over
leg met het Gemeentebestuur.
XII. Voor dit werk zijn nauwkeurige plannen der verschillende gedeelten
der stad, alle bescheiden omtrent hoogten en afstanden, en alle
plaatselijke gegevens, die voor een gedetailleerd project noodig zijn
kosteloos mijner firma ter beschikking te stellen.
9". Dit project interichtcn voor trapsgewijze uitvoering naar
gelang van middelen, krachten en omstandigheden, zoowel
wat de uitbreiding der buizennetten, als de aanschaffing van
bedieningswerktuigen in de ccntraalgcbouwen, betreft, zoodat
bij iedere uitbreiding niet meer toestellen of inrichtingen ver-
eischt zullen worden, dan voor de betrokken gedeelten
der stad noodig zijn.
lOo. Tc bepalen dat het project van het pneumatische stcl-
sel zal omvatten: profielen, met ingeschreven hoogten en af-
standen, van alle vacuüm* cxpeditie- verbindings en hoofdbui-
zen, doch niet van zij-tak of aansluitingsbuizen aan perceelen;
-ocr page 115-
III
plaatselijke ligging van al de expeditielokalen en straatreser-
voirs; platte gronden en doorsneden van alle gebouwen;
detailteekeningen voor de machines; typeteekeningen van alle
toestellen, die bij het stelsel in toepassing komen, voor zoo-
verre zulke niet reeds in het bezit der Gemeente zijn, zooals
faconstukken en kranen der centraalleidingcn, waterclosets,
straatkolkcn, spoehvaterbakken, industriewater-controleurs, enz.
enz.; alle staten en stukken noodig voor opgave en beschrij-
ving van al het materieel; voorschriften noodig voor het op-
maken van teekeningen voor huisaansluitingcn en teekeningen
binnenshuis, zoodat die zonder hulp mijner firma kunnen wor-
den gemaakt; en cene uitvoerige memorie van toelichting
omtrent alle voorkomende manipulatiën bij de bediening van
het stelsel; terwijl het project voor afvoer van huis- en hcmel-
water en het droogleggen van den bodem omvatten zal: de
profielen van alle nieuw te leggen riolen en drainagebuizen
met ingeschreven hoogten voor alle straten en buurten, waar
de Gemeente ze zal voorschrijven; detailteekeningen der ver-
bindingen met spruitriolen en drainagebuizen, aansluitingen en
uitmondingen: alle daartoe behoorende staten en stukken; en
eene memorie van toelichting voor het opmaken van bestekken.
NB. Na indiening dezer projecten houdt de verantwoordelijkheid mijner
firma en van mij zelven voor het stelsel, alsook alle verplichting
voor ingenicursdiensten, op.
ii°. liet zoo spoedig mogelijk toepassen van het pneuma-
tischc stelsel, met centrale bediening van uit bovenomschreven
gemeenschappelijk punt, op de Jordaan en de nieuwe wijk
tusschen Overtoom en Amstel; voor welk doel mijne firma,
dit gedeelte van het algemeene project, het eerst in détail
uit te werken en in te dienen heeft.
-ocr page 116-
112
12°. Het invoeren van het boven op bladz. 106 omschre-
ven tijdelijk stelsel, in alle huizen waar nog geen nieuwe
buizen en riolen voor aansluiting gereed zijn, en in alle wij-
ken en buurten, waar de bestaande toestand te onhoudbaar
geworden is om langer hierop te kunnen wachten (zooals de
eilanden Wittenburg, Oostenburg en Kattenburg) met bedie-
ning daarvan door tijdelijke toestellen, zooals nu in gebruik,
doch voorzien van behoorlijke gasverbrandingshaarden.
UB. Hierdoor wordt evenzeer het ongerief weggenomen dat men nu
ondervindt, door de onzekerheid omtrent het stelsel van afvoer, en
evenzeer onmiddellijk hulp gegeven, gelijk dit niet het tonnenstelsel
\'van den Directeur het geval is; terwijl er niet het ongerief mede
verbonden is dat naderhand de eens gemaakte privaatinrichtingen
weer zullen moeten worden veranderd.
130. Het algemeen invoeren van controle-inrichtingen voor
het reinigen van het industriewater, vóór dat het in de grach-
ten ontlast wordt, met gebruikmaking van den maatstaf der
„Commission of prevention of pollution of rivers" aangegeven
in haar „fust report" bladz. 130 en tevens overgenomen in
het bericht van den Directeur, bladz. 232.
XI. De Directeur stelt alleen eene verordening voor, die het vooraf
reinigen verplichtend maakt. Zouder de middelen tot ontdekking
of men zich daaraan houdt, zou dit weinig haten.
14». Het beschikbaar stellen, ten nutte van het publiek, van
een voldoend aantal urinoirs en privaten, die naar gelang der
uitbreiding met het pneumatische stelsel verbonden en onder
behoorlijk toezicht geplaatst worden.
150. Het voorzien der straatkolken met filteremmers, zoo-
dat geen vast en bczinkbaar vuil in de riolen en zoodoende
langer in de grachten komt, met de verordening dat het
straatvuil niet meer naar en in de kolken mag worden ge-
-ocr page 117-
113
veegd, doch met den inhoud der kolkemmers per as moet
worden afgevoerd.
l6°. De spoedige organisatie van eenen goeden stadsreini-
gingsdienst in verband met het vegen der straten en het op-
halen van allen droogen huisafval; en reiniging iedcren nacht,
van straten met druk verkeer.
170. Eene strenge verordening tegen het werpen van puin
of eenig vuil hoegenaamd in de grachten, met bepaling dat,
voor het afvoeren van faecaliën daarin, geene nieuwe spruit-
riolen mogen gelegd of gebrekkige hersteld worden, doch dat
in zoodanig geval, het bovenomschreven tijdelijk stelsel moet
worden gebruikt, totdat de nieuwe leidingen voltooid zijn.
l8°. Watervcrversching der grachten, naar het plan van de
Minderheid der Gezondheids-Commissie op bladz. 320 van haar
bericht, door toevloeiing en afmaling des nachts en gebruik-
making der Nieuwe Vaart, die daartoe met den buitensingel
moet verbonden worden, terwijl de noodige waterkeeringen
moeten worden gemaakt om alle grachten in de ontstane
strooming te doen deelen.
NB. Nadat door bovenstaande nnatrcgclen alle industrieafval, straatvuil,
drooge huisafval en alle faecalien uit de grachten zullen gehouden
zijn, is er niet de minste noodzakelijkheid meer om, volgens het
voorstel van den Directeur, al het grachtwater der stad om de 3
.1 4 dagen te hernieuwen. Verversching om de 10 i 12 dagen zal
dan overvloedig toereikend zijn, en de daarvoor noodige werken
/.dien, wanneer ze volgens het voorstel der Minderheid uitgevoerd
worden, in plaats van ruim l1/» millioen, ten hoogste één vijfde
daarvan kosten, terwijl ook de uitgaven voor exploitatie in groote
mate verminderen. Eene s|>oedigerc verversching kan, zoolang de
tegenwoordige toestand dit noodzakelijk maakt, verkregen worden,
door het opvoeren der nieuw aan te schaffen werktuigen tot een
hooger vermogen en het tijdelijk toevoegen van hulptoestellcn.
8
-ocr page 118-
114
Dat dit voorstel voor Astcrdam, in alle opzichten de meeste
aanbeveling verdient, is genoegzaam uit de voorafgaande toelich-
tingen gebleken.
Frankfort a/M., 16 Sept. 1876.
CHARLES T. LIERNUR.
-ocr page 119-
Wederlegging der verdachtmakingen en uitingen van persoonlijken
aard van den Directeur der Publieke Werken J. Kalff.
Zij, wie de bovenvermelde argumenten en feiten overtuigd heb-
ben dat mijn voorstel aanbevelingswaardig is en vertrouwen ver-
dient, verzoek ik beleefdelijk het navolgende over te slaan.
Zij zullen er niets in vinden wat leerrijk, aangenaam of wétens-
waardig is.
Zij echter, die vermcencn dat de Directeur der Publieke Werken
goede gronden moet hebben om zoo ernstig tegen mij te waar-
schuwen, en dat derhalve mijne beweringen ten opzichte van mijn
voorstel geen vertrouwen verdienen, verzoek ik, in het belang van
Amsterdam, deze wederlegging niet alleen te lezen, maar ze ook
bij het beoordeelen der overige voorstellen in overweging te
nemen, doch nadat een besluit daaromtrent genomen zal zijn, zoo
spoedig mogelijk te vergeten.
De Directeur b.-tuigt op bladz. 215, dat zijne „onverbloemde ver-
klaring" tegen mij, „niet het gevolg kan zijn van persoonlijke ge-
„voeligheid, daar hij, indien hij zich niet vergist, de eenigc is van
„hen, die ik niet, wegens verschil van zienswijze, onbeschoft heb
„behandeld, maar van eene gepaste verontivaardiging over beschul-
„digingen tegen derden geuit, waarvan hij het lasterlijke beter dan
„iemand kan beoordeelen."
8*
-ocr page 120-
n6
Iets hooger noemt bij den Stadsingenieur en den lieer Tixdal
als degenen, in wier belang liij meent zoo warm te moeten optreden.
Dat hij zich die moeite had kunnen besparen, zal ik eerst
aantoonen.
Kr is van zijne beschuldiging eenvoudig geen woord waar.
Over den Stadsingenieur heb ik mij nimmer op ecnigerlei wijze
uitgelaten, goed, kwaad noch onverschillig.
Hiertoe bestond nimmer ecnigc aanleiding. Zijn verkeer met mij
bepaalde zich tot briefwisseling over het verkrijgen of zenden van
teekeningen of inlichtingen en draagt zijnerzijds altijd blijken van
de grootste welwillendheid om aan een verzoek te voldoen, wat ik
hier gaarne constateer. Ook van mijnen kant werd nooit de goede
verstandhouding verbroken. Slechts éénmaal scheen hiertoe gevaar
te bestaan. Ik had mij namelijk in liet voorjaar bij Burgemeester
en Wethouders te beklagen over een zeer onaangenaam voorval,
waarop ik nader terugkomen zal, en, uit het antwoord daarop ver-
nemende, dat de Stadsingenieur „er ook over gehoord was," zoo
vreesde ik dat hij mijne klacht, als tegen hem gericht, zou kun-
nen beschouwen. Daar dit nu verre van mijne bedoeling was, zoo
schreef ik hem per omgaande (26 April \'76), dat ik hem persoonlijk
nooit als de oorzaak van het mij gedane onrecht had aangezien,
en gaf hem de verzekering het volste vertrouwen in hem te stellen.
Dit, namens mijne firma aan den Stads-ingenieur officieel gerichte
schrijven, waarop ik mij nu openlijk beroep, logenstraft de bewering
van den Directeur volkomen.
In geen mijner geschriften komt dan ook ecnigc uiting over den
Stads-ingenieur voor. Had ik iets over hem aan te merken gehad,
dan zou de overweging zijner betrekking mij daarvan hebben
teruggehouden. Immers een ambtenaar kan bezwaarlijk replicecren,
zonder het gebruikmaken van ambtsgeheimen, waartoe hij zelden
vrijheid heeft; en voor hem zijn, de met openlijke discussiën gepaard
gaande terechtwijzingen veel pijnlijker dan voor iemand die, zooals
ik, alleen zichzelven verantwoording verschuldigd is. Het is onedel
een wecrlooze te bestrijden. Op dien grond antwoordde ik dan
ook niet op zijne verwerpende critiek van mijn stelsel in 1868.
Ik dacht aan den man, aan zijne positie, aan zijn groot huishouden
en zweeg.
-ocr page 121-
"7
f)c Directeur heeft dus gecne schaduw van grond voor zijne be-
wering ten opzichte van den Stadsingenieur. Had hij er een gehad,
dan zou hij er zeker wel op gewezen hebben.
Kvcnmin heb ik ooit den Heer TlNDAL van iets valschelijk be-
schuldigd, doch zijn wel de rollen omgekeerd.
Zonder cenige provocatie mijnerzijds, heeft laatstgenoemde, zoo-
als wij boven (bladz. 56) zagen, opzettelijk de hatelijkste onwaar-
hcden omtrent mijn stelsel verspreid, zich over mijn persoon op
de lasterlijkste wijze uitgelaten en vervolgt mij nog steeds op de
onbetamelijkste wijze. Wat anders dan in strijd met de waarheid
is zijne opgave van de kosten van het stelsel te Leiden, waar hij
die verdeelt over 5/ia van het juiste aantal inwoners, en te Am-
sterdam waar hij ze vermeerdert met al de extra uitgaven die door
zijn eigen doen en laten werden veroorzaakt? Wat anders dan
laster is zijne verklaring dat ik, om der Gemeente diets te maken
dat mijne poudrettc-methode goedkoop is, de stoommachines ter
sluiks vergroot? Wat anders dan cene hoogst onbetamelijke ver-
volging is zijn herhaald aanbod om heen te reizen waar men iets
omtrent mijn stelsel weten wil, ten einde dit des te beter in zwarte
kleuren te kunnen afschilderen ?
Niet tegen mij maar tegen den Heer Tiniui., had de Directeur
zijne beschuldiging moeten richten.
Hij beweert dat ik „en anderen" schandelijke leugens omtrent den
Heer Tindal zouden hebben verspreid; namelijk dat deze niet zoo-
veel mogelijk de goede werking van het stelsel zou hebben bcvor-
derd. Om het onredelijke hiervan te doen uitkomen, wijst hij er op
dat met de voorhanden bedieningstoestellcn en middelen zelfs werd
geïuoekeid.
Niemand trok dit ooit in twijfel en ik het allerminst. Immers gc-
schieddc dat „woekeren" ten mijnen koste, met de machine die ik
der Gemeente gocdwillig ter beschikking had gesteld!
Maar daarvan werd nooit gerept bij het bespreken van den ge-
brekkigen ledigingsdicnst onder \'s hecren Tindai.\'s administratie. Die
gebrekkige dienst was het gevolg zijner vertraging met de stoom-
boot, die bijna 1 »/4 jaar later in de vaart kwam dan zij had bc-
hooren te zijn.
-ocr page 122-
IlS
Dit is geen „selumdelijke la/gen" maar een onloochenbaar feit,
geconstateerd door den Directeur zelf. Hij geeft (bladz. 204) Juni
1874 op als den datum waarop de boot in dienst trad, terwijl het
Raadsbesluit voor hare aanschaffing reeds in Nov. \'72 genomen
werd, en er, zooals later bleek, slechts 5 maanden noodig waren
voor het bouwen.
De allereerste stap van den heer Ti.ndal, als Wethouder der
P. W. was het doen van een voorstel om het stelsel niet verder
uit te breiden, ofschoon hij geen enkel motief daarvoor wist aan te
geven, en hij heeft er sedert nooit een goed woord voor over ge-
had. Neen, noch meer! Hij verbood zelfs er gunstig over te spre-
ken, en drong ten laatste aan op het ontslag van zijn hoofdambtc-
naar, alleen omdat deze hem daarin niet gehoorzaam was.
Noemt nu de Directeur dit al „het stelsel bevorderen" zoo geloof
ik toch niet dat er velen zullen zijn die zijne zienswijze dcelcn.
In die overtuiging ben ik volkomen bereid om, al hetgeen ik
ooit beweerd heb, te herhalen. Het zijn trouwens niets dan bc-
kende feiten.
Het is een feit dat de heer Tindal, ondanks hij mij vcrantwoor-
delijk stelde voor de goede werking van elke zijleiding, en mijne
plannen niet betaalde totdat daarvan het bewijs geleverd was, de
uitvoering er van overliet aan de willekeur der huisbouwers, door
geen genoegzaam personeel voor opzicht aan te stellen.
Het is een feit dat de stoomboot, toen zij eindelijk gereed was,
bleek niet in staat te zijn voor den van haar gevergden dienst,
daar zij toch niet voor open water met hoogc golven bestemd was,
en dat dientengevolge meer machinerie moest worden aangeschaft.
Het is tevens een feit, dat, toen dit ontdekt werd, men mij met
alle geweld het vaderschap der boot wilde opdringen, nicttcgen-
staandc mijn herhaald aanbod om er een plan, met volle verant-
woordelijkhcid voor de goede werking, voor te maken, was afgcsla-
gen, en dat men niet eerder tot de ontdekking kwam, dat de boot
„goed" was, dan nadat ik herhaaldelijk publiek verklaard had, zelfs
niet eens het pectoomschap te willen aanvaarden.
Het is een feit dat de Heer Tindal de faecaliën aan den Heer
Amersfoordt verpachtte, niettegenstaande de Heer de Bloqlery
hem in tijds een hooger bod had gedaan, en dat hij aan de South"
-ocr page 123-
H9
hamptonsche rioolcommissic mededeelde dat er geett enkel aanbod
gedaan werd, alsook dat de opbrengst in geld, absoluut nul was.
Zoo staat het in zijn bericht gedrukt te lezen.
Met soortgelijke feiten, omtrent de zonderlinge wijze, waarop de
Heer Tindal, volgens den Directeur, „het stelsel bevorderd heeft"
zou ik nog cenige bladzijden kunnen vullen, indien ik van de cor-
respondentie met het Gemeentebestuur gebruik wilde maken. Dit
zal ik mij echter niet veroorloven, en dit is ook niet noodig, wijl
er hier alleen van vroegere uitingen en publiek bekende feiten
sprake is.
Nu moge de Directeur dit alles „schandelijke leugens" noemen,
maar mij dunkt, dat hij hier een beter bewijs voor had moeten
brengen, dan de omstandigheid dat men zich zoo lang met twee
locomobielen en ecne oude timmcrark voor den ledigingsdienst had
moeten behelpen, al had men nog zoo erg daarmede „gewoekerd."
Ook zie ik niet in, waarom de Directeur deze feiten bestrij-
den wil.
Ik houd mij overtuigd dat de Heer Tindal dit geenszins ver-
langt, daar hij zich zijne tegenwerking altijd als cene groote ver-
dienste heeft aangerekend, en het diep betreurt dat het zoo weinig
geholpen heeft. —
Wat nu zijne beschuldiging van onbeschoftheid betreft, zoo ver-
gete men niet dat ik, nooit anders dan wanneer het belang van
Amsterdam of dat der wetenschap er mede gemoeid was, op die
„feiten" gewezen heb, om namelijk het een of ander punt, dat door
zijne handelwijze in een scheef daglicht was geplaatst, op te helde-
ren, en dat ik zulks in beleefde taal deed, met leedbetuiging daar-
toe gedwongen te zijn, daarbij gecne gelegenheid verzuimende er
eene verontschuldiging voor hem bij te voegen.
In het kort, mijne uitingen over den Heer Tindal waren, wel
verre van onbeschofte schandelijke leugens, telkens beschouwingen
over publiek bekende zaken, uit noodweer in discussie gebracht en
in behoorlijke taal gekleed.
Hiervoor beroep ik mij op alle mijne geschriften.
Even absoluut onwaar is de verklaring van den Directeur dat ik,
-ocr page 124-
120
met uitzondering van hem zelf, iedereen, wiens inzichten ik niet
deel, onbeschoft zou hebben behandeld.
Is het clan „onbeschoft" om, in het publiek belang, onjuiste be-
weringen te wederleggen?
Die uitdrukking zou te pas komen indien ik taal en argumcn-
tcn als die van den Directeur gebruikt had. — Maar waar vindt
men zoo iets in mijne geschriften?
Ook mocht het verdiend zijn, indien ik ooit aanleiding tot strijd
gaf. Maar werd ik niet immer, zonder uitzondering, het eerst aan-
gevallcn door hen, tegen wie ik daarop mijne pen heb gericht,
juist op dezelfde wijze als de Directeur mij thans aanvalt, ofschoon
ik hem, zooals hij zelf betuigt, daartoe nooit cenige aanleiding gaf.
Kan de heer Kalfk, op het een of ander, wat ik gezegd of
gedaan heb, als een motief voor den heer Gunning wijzen, om
mij aan te vallen, zooals deze met cenc geheel valsche aantijging
deed, of op iets, hetwelk voor een mijner andere tegenstanders,
als Varkentkapp, Tindal, Amersfookdt, Symons, Hobkecht of
Dunkeliiekg, als verontschuldiging had kunnen dienen om mijne
uitvinding, firma, handelingen of uitingen op de snoodste wijze
verdacht te maken, zooals dit is geschied?
En zou ik daarop niet mogen antwoorden?
Hij, die aan de oplossing van eene vraag, waarvan de publieke
welvaart zoo zeer afhangt, als de onderhavige, zijn geheele leven
en alle zijne middelen wijdt, laat niet toe dat men hem daarin
door zulke vuige pogingen, als de boven aangeduide, verhindcre,
maar ontmaskert die met vaste hand, en hoc hooger de persoon,
die hem aldus vervolgt, geplaatst is, des te noodzakelijker is het,
daarin onmeedoogend te werk te gaan.
Dat zij, die zoodoende een welverdiende repliek kregen, zich
bitter over mij beklagen, en beweren dat er met mij niet is om-
tegaan, is begrijpelijk genoeg. Hij, die door een ander aan te tasten
zelf een pak slaag oploopt, is er altijd op uit iedereen zijne blauwe
plekken te laten zien, doch verzwijgt hoe hij er aan kwam.
Ook weet ik zeer goed dat, hoc gering het gevaar ook is om
nogmaals van zijden, waarmede ik eens heb afgerekend, in \'t pu-
bliek te worden aangetast, mij daarom toch in het privé afbreuk
gedaan wordt. Ik moet toch gedurig van de erbarmelijkste uit-
-ocr page 125-
121
strooisels hoorcn! Die schaden echter mijn stelsel niet, terwijl ze
den bewerker wellicht een troost zijn, die ik hem gaarne gun.
Nadat het boven gebleken is dat de Heer Directeur zijne „on-
verblocmdc verklaring" omtrent mijne onbeschoftheid en schande*
lijkc leugens geheel uit de lucht grijpt, zal ik onderzoeken wat hij
in het midden brengt tot staving van zijn beweren, dat ik geen
vertrouwen verdien en dat ieder op zijne hoede tegen mij zijn moet.
Ik zal daartoe zijne aanmerkingen over mij, in de volgorde waarin
ze in zijn bericht voorkomen, behandelen. Men zal zien dat het
niets dan verdachtmakingen zijn, waarvoor hij geen enkel bewijs heeft.
Op bladz. 203 verklaart de Directeur dat ik hem „ergens" in den
mond zou hebben gegeven „dat het stelsel technisch en hygiënisch
volkomen is", terwijl hij slechts „goed" gezegd heeft. Maar waarom
dit „ergens" niet aangeduid? Op bladz. 42 van mijn „Adres" staat
uitdrukkelijk het woord „goed" en nergens „volkomen", en er
komt in geen ander geschrift van mij iets daaromtrent voor.
Op bladz. 206 „vermeent hij dat ik er niet tegen kan hebben
dat privaten op bovenverdiepingen met eigene valpijpen f 160.—
per privaat zullen kosten, in plaats van / 80.— voor 3 verdicpin-
gen met eend gezamenlijke valpijp."
Natuurlijk niet, want het spreekt van zelf. Maar ik heb zeer veel
tegen de daaraan geknoopte aanmerking: „dat mijne firma, waar*
„schijnlijk daarom, voor verschillende woningen en huizen, genteen*
„schappelijke leidingen bleef projecteeren, niettegenstaande ik het
„afkeur en geen opdracht had, daarin de wenschen der huizen*
„bouwers te raadplegen."
Dit lijkt er niets naar. Wij bleven dit doen omdat hij de plannen,
gemaakt volgens den wensch der bouwheeren, als goed aannam,
en, omdat hij het ons onmogelijk gemaakt had om uit eigen beweging
de kosten der aansluitingen te verhoogen, door te beweren dat het
ons alleen om de ces percent te doen was. Die ellendige verdenking
was zoo krenkend, dat we besloten om, wel afzonderlijke zijleidin*
gen aan te bcirlcn, maar niet te projcctccrcn dan na ontvangst
-ocr page 126-
122
ecner bepaalde opdracht. Daardoor werd liet zijne zaak in plaats
van de onze.
Op bladz. 210 maakt de Directeur mijn associê, den Heer de
BRUYN Kops, verdacht wegens zijn gezegde dat het „niets kosten"
van afgewerkten stoom elliptisch bedoeld wordt. Volgens den Direc-
teur is dit voor Gemeentebesturen en lecken bedoeld, d. i. heeft
een bedriegelijk oogmerk.
Daar wij reeds weten dat hij in deze zaak geheel in het wilde
schermt, is het niet noodig om de onbillijkhcid hiervan in het
bijzonder aan te tooncn, maar ik betreur het zeer dat de Directeur
het noodig oordeelde om ook hen, die mij bijstaan, verdacht te
maken, alsof ik alleen hem daartoe nog niet genoeg ware. Voor
den Heer de BRUVN Kops doet mij dit bijzonder leed, omdat ons
succes in het poudrettcmaken, zooals ik reeds in mijn „Adres" van
\'74 opmerkte, geheel en al aan hem, en niet aan mij, te danken is.
Daar men nu meestal mij alleen credict hiervoor geeft, zoo is voor
hem de beschuldiging van den Directeur dubbel krenkend.
Zijne daarmede samenhangende opmerking omtrent den „ccono-
miscr" die wij, bij het aanwenden van den afgewerkten stoom, in
het rookkanaal achter den ketel plaatsen, zal echter menig werk-
tuigkundigc doen glimlachen. De heer KalFF vermeent dat dit
extra brandstof cischt, en wijl ik hierover zwijg, zoo acht hij die
„economiscr" cene nieuwe bedriegerij.
Hij houdt het er dan zeker voor dat een schoorsteen des te beter
trekt en meer brandstof verslindt, hoc meer men hem verstopt, en
zal hen, die de schuif hunner kachclpijp gedeeltelijk sluiten om ko-
len te sparen, voorzeker niet weinig verbazen ! Hocvelc huismoeders
hebben dan niet reeds op deze wijze hunne gezinnen bedrogen!!
Niettemin raad ik hem, als ingenieur nooit een economiscr of
eenig ander ruimteinnemend toestel in den schoorsteen van een
stoomketel te plaatsen, zonder op het daardoor ontstane verlies aan
trekvermogen te rekenen, en de afmetingen van den schoorsteen
daarnaar te wijzigen, of hij zal in weerwil van zijne theoriën en
verdenkingen, geen kolen genoeg verbranden kunnen, om de noo-
digc hoeveelheid stoom te vormen.
-ocr page 127-
123
Zijne verdenking op bladz. 212 van den Heer Putsch te Berlijn,
den Heer de Bruyn Kops en mij tegelijkertijd, omtrent de vcr-
koopwaarde van poudrette, heb ik boven bladz. 20 reeds bcspro-
kcn. Deze berust op zij\'üc eigene rekenfout, in het declen van/ 175
door honderd, waarbij hij ƒ1.75 in plaats van / 17.50 schreef, en
is derhalve een eigenaardig bewijs voor zijne vaardigheid in het
ruiken van verraad.
Op dezelfde bladzijde zegt de Directeur dat wij te Dordrecht
reeds het vorige jaar poudrette hadden moeten maken, dat wij dit
echter tot de dagteckening van zijn bericht (12 April) nog niet
gedaan hadden in weerwil dat wij aangenomen hadden andere
werktuigen, geschikt voor dat doel, te leveren. Hij ziet daarin het
bewijs, dat mijne theorieën, die volgens hem, met alle bekende en
als juist erkende theorieën in strijd zijn, zeer falen.
Dit is eene zeer ingenieusc dubbele verdenking en bewijst, niet
minder dan de voorafgaande, hoezeer de aanhoudende oefening zijne
vaardigheid daarin verscherpt.
Het doel is klaarblijkelijk om tegelijkertijd onze bekwaamheid als
ingenieurs en eerlijkheid als leveranciers van machinerieën in vcr-
denking te brengen.
Onderzoekt men echter zijne premissen, dan ziet het er met beide
deze aantijgingen al even slecht als met de andere uit.
Wat toch moest te Dordrecht bewezen worden? Dat pou-
drette maken mogelijk was? In het geheel niet. Het spreekt wel
van zelf, dat men het water uit de faecaliën verdampen kan totdat
eene drooge massa overblijft, die dan licht tot poeder te redu-
ceeren is.
Moest het dan bewezen worden dat men met afgewerkten stoom
water verdampen kan? Ook niet. Hij zegt bladz. 224, woordelijk:
„Van het feit, dat afgewerkte stoom tot verdamping kan dienen,
„behoeven industricëlen zich niet te gaan overtuigen, - dat feit
„is niet betwijfeld."
Maar wat moest dan bewezen worden ? Hij zegt, dat met zulken
stoom veel water verdampt kan worden; maar ik heb boven aan-
getoond (bladz. 24) en het is welbekend, dat eene goed gccon-
-ocr page 128-
124
strueerde stoommachine van cc» bepaald vermogen, eene bepaalde
hoeveelheid stoom, en niet meer of minder, verbruikt, en dat de
daarin vervatte caloriën cene bepaalde hoeveelheid en niet meer of
minder water kunnen verdampen. De machine eens gegeven, zoo
is het overige vastgesteld. Theoretisch kan er derhalve van „veel
of weinig water" voor dezelfde machine geen sprake zijn.
Om „meer" te verdampen moet men meer stoom verbruiken.
Daarom beweert hij, dat ik mijne machine bcdriegelijk grootcr
maak dan noodig voor het ledigen der privaten, ten einde te kun-
nen wijzen op kosteloos verdampen van faccaalwater. Dit belet
hem echter niet aan zijne machine hetzelfde vermogen te geven.
Wat er nu te Dordrecht „gefaald" heeft is cene zeer eenvoudige
zaak. Wij waren zonder ervaring in het praktisch aanwenden op
grootc schaal der onderhavige theorieën op /aeeaalwater, en der-
halve verrast door verschillende verschijnselen, o. m. het hevige op-
koken, dat onze verwachtingen ver overtrof. De toestellen bleken
te laag te zijn, waardoor de faccaalstof mcdegeslcept en in de
condensatiebuizen geworpen werd, zooals de Directeur der P. W.
te Dordrecht publiek bekend gemaakt heeft.
Buitendien bleek de vorm van het droog- en granuleer-toestel
niet in alle opzichten voor dikke faccaalbrci geschikt te zijn.
Daar nu het Gemeentebestuur zich bij het uittrekken der som,
noodig voor de toestellen, geheel verlaten had op onze verzekering
dat die toereikend zou zijn, zoo liet ons eergevoel niet toe, om het
veranderen daarvan, voor rekening der Gemeente te laten gcschic-
den. Dientengevolge boden wij aan dit voor eigen rekening te
doen, hetgeen dankbaar aangenomen werd, wat dan ook voor een
ieder in de Gemeentevcrhandelingcn te lezen is.
Past het nu den Directeur der Publieke Werken van Amsterdam,
om het voltooien en praktisch toepassen voor eigen rekening en
gevaar, eencr voor de publieke gezondheid hoogst wichtige nieuwe
vinding op technologisch gebied, het werk te noemen van een
gewoon aannemer, en ons dus van het beetje eer te bcrooven, dat
ons daarvoor toekomt?
Past het hem, alleen omdat wij daarvoor twee jaren in plaats
van één noodig hadden, ons voor lieden uit te maken die hun
woord niet houden, en die met de wetenschap in tegenspraak zijn ?
-ocr page 129-
125
Ik wcnsch hem van harte geen slechter succes dan dit toe, indien
hij ooit in het zelfde geval mogt komen, en tevens dat hij dan
bevrijd moge blijven van vakgenooten, die zich ten taak stellen
op ecnen misgreep te loeren en triomfeeren wanneer ze gelooven
er een te hebben ontdekt.
Op bladz. 215 deelt de Directeur mede, dat wij de stationnaire
exploitatie, zoo van de Sarphatistraat en Spinozastraat, als van de
Marnixkade en Willemstraat, niet goedkeurden, dan nadat wij
daarin eene gelegenheid zagen, eene oude locomobiel aan de stad
te verkoopcn.
Dat hij dit heeft kunnen schrijven doet mij leed — voor hem.
Hij weet zeer goed dat die „oude locomobiel", nieuw was toen
wij haar kosteloos ter leen gaven, dat niemand het gebruik er van
heeft gehad dan de Gemeente, en dat wij er ten laatste meer dan
f 1500 bij verloren. Ook weet hij zeer goed, dat ons afkeurend
oordeel betrekking had op zijn eigen beweren, dat de stationnaire
machinerie slechts voor den winterdienst bij besloten water noodig
was. Zoo staat het tevens te lezen in het (27 Aug. 1874) aan ons
gerichte schrijven van den Heer Tindal, ten einde den schijn van
de deugdelijkheid der boot te bewaren. Wij begrepen dit ook,
maar keurden niettemin het plan van den Directeur af, wijl er een
goedkoopcr plan voor den korten winterdienst mogelijk was, dan
het volledig inrichten dezer groote buurten met stationnairen dienst,
en wijl wij vreesden dat de groote additioncele kosten hiervan,
zouden worden geëxploiteerd als bchoorende tot het stelsel. Hoe
gegrond deze vrees was, hebben wij in de opgave van de heeren
Tindal en Kali-k en van de Meerderheid der Gezondhcids-Com-
missie gezien.
Niet dan nadat ik tijdens een persoonlijk bezoek te Amsterdam,
de boot gezien had en van hare totale onbekwaamheid voor den
dienst, waarvoor ze gebouwd was, overtuigd was geworden, stemde
ik in het voorstel tot stationnaire exploitatie in die afgelegen buur-
ten toe. Ook stelde ik voor, mijne locomobiel tot eene vaste ma-
chine in te richten, niet om haar kwijt te worden, maar om, zooals
de Directeur zeer goed weet, der Gemeente en een proces, èn het
schandaal te besparen van een exposé der wijze waarop de heer
-ocr page 130-
I2Ó
Tindal mijne goedheid misbruikt had. Liever dan dit, wilde ik
de f 1500 verliezen en dus de zaak uit de wereld helpen.
Nog eens, ik beklaag den Directeur dit te hebben kunnen
schrijven.
Op dezelfde bladzijde beweert hij dat mijn balklep „a failure"
was in den volsten zin van het woord. Waarom komt hij hier
nog eens op terug, na gezegd te hebben, dat de klep niet meer
noodig is? Ook kan hier van geen „failure" sprake zijn. De klep
moest als veiligheidsmaatregel dienst doen totdat ik van de faecaal-
sluitingen zeker was, en heeft aan dat doel volkomen beantwoord.
Op dezelfde bladzijde beweert hij ook dat mijne toepassing van het
stelsel op souterrain-privaten, tot ellendige resultaten heeft gevoerd.
Dit is een abuis. Het was niet mijne toepassing maar eenc die door
het Gemeentebestuur gevorderd werd, en de slechte resultaten zijn
het gevolg van den heer Tindal\'s slechte toepassing mijner plannen,
niet echter van de physische wetten waarop de mogelijkheid van
het ledigen van zulke privaten berust. Die wetten zijn zeer goed.
Afgezien daarvan heb ik tegen het aanbrengen van privaten op
zulk een laag peil dikwijls genoeg gewaarschuwd en dit gaf ten
laatste aanleiding tot het vaststellen in de bouwverordeningen van
een peil, beneden hetwelk privaten niet meer mogen worden aan-
gelegd.
Verder beweert de Directeur, nog altijd op dezelfde bladzijde, dat
eenc stoomboot volgens mijn ontwerp niet bruikbaar zou geweest
zijn. Hoe weet hij dit? Hij heeft mijn ontwerp nooit gezien, daar
dit mijn bureau niet verlaten heeft.
Het project in handen van den scheepsbouwmeester kan toch
niet als zoodanig gelden. Dit was niets dan een aanpassen aan een,
tegen mijn raad in, reeds door Burg. & Weth. goedgekeurd plan.
Op bladz. 216 beweert hij dat ik voor de barometrische kolom
in de taplokalen eene hoogte als voldoende opgaf, die, indien ze
ware aangehouden, elk oogenblik faecaliën in de luchtpomp zou
hebben doen stroomen.
-ocr page 131-
127
Dit is in lijnrechte tegenspraak met de feiten en met zijne theo
rieën omtrent de pneumatische toestellen van de stoomboot. Onze
teekenaar had bij abuis, de kolom 2 meter te kort geteekend en
hierop wezen wij in ons begeleidend schrijven. Vreezende dat men
dit over het hoofd zou zien, en dus de kolom 2 meter te laag
maken, vestigde de heer de Bkuvn Koi-s persoonlijk de aandacht
van den Directeur er op, en drong daarbij ten sterkste op het
hooger maken aan. De Directeur was echter van de noodzakelijk-
heid daarvan, evenmin als van een afzonderlijke vacuumketel op
de stoomboot te overtuigen, hetgeen toch, wat het doel betreft
geheel hetzelfde is. — Wil hij thans volhouden dat wij het mis
hadden, zoo moet hij eerst ons officieel schrijven vernietigen, en
ten tweede een luchtketel op de stoomboot plaatsen.
Op bladz. 217 beweert de Directeur dat de stoomketel op de
Marnixkade totaal onmachtig is om alle gassen van den tapketel
bij de overzetting te verbranden, en dat daardoor grooter stank
ontstaat, dan door slordige behandeling.
Het doel van dien stoomketel is echter geenszins om gassen te ver-
branden. Hij moet dienen om de luchtpompmachine te drijven, en
doet dat ook. Het verbranden der stinkende lucht uit het buizennet
bekleedt een tweede plaats en kan geheel reukeloos geschieden, indien
men slechts de machine in den aanvang, wanneer elke zuigerslag een
vollen cylinder lucht aanvoert, iets langzamer laat loopen. Naar-
mate het vacuüm stijgt kan men den spoed vermeerderen. Ieder
ingenieur behoort dit te weten en de heer Directeur had beter ge-
daan hierover te zwijgen.
Op dezelfde bladzijde zegt hij verder, dat de luchtpomp en de
locomobiel, die buiten mijn toedoen zijn aangeschaft, tot mijn groo-
te spijt,
zeer gelukkig zijn geslaagd. Treuriger bewijs van den
verderfelijken invloed der gewoonte om in alles verraad te zien
kan moeilijk gegeven worden. Zelfs de gevoelens die hij mij toe-
schrijft zijn onedel. Overigens is het onbegrijpelijk dat hem de
onzin dezer valsche aantijging niet opviel. Ik zou mij verheugen
indien er iets in verband met mijn stelsel niet goed werkt? Bah!
Nog eene bewering van den Heer Directeur komt op bladz. 215
-ocr page 132-
128
voor. Om niet te erkennen, zegt hij; „dat ik fouten maak, insinu-
„eer ik dat een huisbewoner, tot zijn eigen groote schade en on-
„gerief de door mij voorbeschreven inrichtingen met voordacht
„verkeerd heeft uitgevoerd. Ik weet de fout niet weg te nemen,
„zonder alles wat ik vroeger heb verworpen, te wijzigen."
Gaarne had ik ook hierover geheel gezwegen — om ci/nent wi\\.
De zaak betreft een der huiseigenaars, die, om zijne uitdrukking
te bezigen, vroeger vijanden van het stelsel waren en nu tot vrien-
den
zijn bekeerd. Deze had gebouwd gedurende den tijd, toen er,
ook volgens hem, geen genoegzame controle op de inrichtingen
binnenshuis bestond, en daarvan, zooals later bleek, een ruim ge-
bruik had gemaakt. — Alle afwijkingen, om een slecht resultaat
te verkrijgen, waren vertegenwoordigd; — en dit was vooral van
gewicht, wegens de souterrainprivaten. Slecht gevormde syphons,
onjuiste lengte van stijgbuis en gemeenschappelijke ventilatie; der-
halve beneden overloopende privaten en stank overal.
Dit was eenvoudig het gevolg van de toenmalige houding van
dezen huiseigenaar, tegenover het stelsel. Hij begreep het doel der
inrichtingen niet, keurde ze af, of verbeterde ze naar zijne ziens*
wijze. I Iet was op deze omstandigheid dat ik in mijn rapport over
de zaak, als de natuurlijke oorzaak van den toestand van zaken
doelde en dit is de „insinuatie" waarvan de Directeur spreekt. Hij
acht dit gelijk aan ecne beschuldiging mijnerzijds, dat die huisei-
genaar, met voorbedachten rade, alles verkeerd gemaakt zou heb-
ben, om zich zelf te schaden, maar ziet over het hoofd dat hij,
bladz. 231 zelf betuigt, dat: „onder zulke omstandigheden geen
„stelsel kans van slagen heeft
en dat hij de invoering alsdan
„eene poging tot moord, op liet stelsel gepleegd, acht." — Indien dit
zoo is welk recht heeft hij dan, mij zulk eene belachelijke insi-
nuatie in den mond te leggen.
De toestand in het huis moet ondragelijk geweest zijn. Dit bleek
uit een klacht er over in Hygieia, en gaf mijne firma aanleiding
(13 Juli 1874) den Heer Tindal te verzoeken om de oorzaak op
te sporen, en ons, in het algemeen, voorkomende klachten mede
te deelen, opdat wij de noodige middelen ter verbetering konden
aanwijzen. Hij antwoordde daarop, 24 Juli 1874, „dat dit niet tot
„de plicht van het Gemeentebestuur behoorde." Desniettemin vroeg
-ocr page 133-
I2Q
dc Directeur mij per brief van 22 Sept. \'74, of ik wist hoe de zaak-
te verhelpen, waarop ik zoo goed ik kon, reeds 30 Sept. \'74 ant-
woordde, niet verwijzing naar de plaats gehad hebbende af-
wijkingen.
Intusschcn werd er niets aan gedaan, en gingen de bewoners
voort zich bij ons te beklagen, waarop wij echter niet anders kon-
den doen dan hen aanraden, zich tot het Gemeentebestuur te wen-
den. Dit hielp ten laatste dit voorjaar; ons werd opgedragen een
plan in te dienen om de kwaal te verhelpen en wij voldeden omid-
delijk daaraan.
Tot onze grootc verbazing ontvingen wij echter een maand later
dit plan terug, door een der gemeenteopzichters, op eene wijze ge-
wijzigd die den toestand slechts erger maken kon. Daarbij werd
dit in, tot beleedigcns toe, ruwe uitdrukkingen gemotiveerd, die een
zonderling denkbeeld gaven van de taal die de Directeur van zijne
ondergeschikten tolereert.
Wij stapten hier echter over heen, gaven ons onmiddelijk de
moeite punt voor punt den onzin der voorgestelde wijzigingen te
betoogen, en zonden ons plan als „goed" terug zonder uitstel, daar
de huiseigenaar nu wederom cene maand nutteloos verloren had en
niet langer wachten kon.
Toen hij nu daarop twee weken later het beloofde plan nog niet
had ontvangen en er wederom bij den Directeur om aanhield, ver-
kreeg hij van deze, tot zijne niet geringe ergernis, in plaats van de
lang gewenschte teckening, ten antwoord, dat er op ons gnvacht
werd,
en hierop verloor hij geheel en al het geduld.
Overtuigd, dat dc vertraging niet aan ons lag en dat wij reeds
lang alles wat in onze macht stond, gedaan hadden, schreef hij
ons een dringenden brief, met verzoek, om onze tusschenkomst bij
Burgemeester en Wethouders, om hem aan zijne teckening te helpen.
Natuurlijk waren wij ten zeerste verontwaardigd. Het stelsel had,
buiten ons toedoen, jaren lang dc schuld moeten dragen van af-
wijkingen, waarvan we nu positief wisten dat ze door den huis-
bouwer gemaakt waren. Zoowel in het buiten- als in het binncn-
land waren de klachten der achtingswaardige bewoners van het
huis, een „favorite argument" geweest van de tegenstanders van
het stelsel en vooral van den Heer Tindal. Alle onze pogingen,
9
-ocr page 134-
13°
om hieraan een einde te maken waren te vergeefs geweest. En nu,
nadat wij eindelijk in de gelegenheid er toe kwamen, ons zoo ge-
haast hadden, om de kwaal te verhelpen, en ons getroost hadden op de
dwaze voorstellen en ongepastheden van een ondergeschikt ambte-
naar, te antwoorden, werden wij nog, achter onzen rug, als oor-
zaak opgegeven van het voortbestaan van den onhoudbaren toe-
stand in het huis.
Hoe verontwaardigd ook, hadden wij gaarne hierop gezwegen,
maar de dringende brieven van de huisbewoners en van hunne
zaakgelastigden, drongen ons eindelijk den huiseigenaar gehoor te
schenken.
Wij deelden derhalve Hurgem. en VVeth. mede, dat niet op ons
werd gewacht, maar dat de Directeur reeds lang ons plan in han-
den had, en gaven tevens den huiseigenaar hiervan kennis.
Deze ontving het toen ook eindelijk, maar niet dan nadat er
iets plaats had, dat mij meer dan al het andere, wat de Directeur
doet en zegt, geschokt heeft.
Hij liet namelijk den huiseigenaar de vrije keus tusschen ons plan
en dat van den opziehter, dat wij verworpen hadden, en dat hij wist
dat onmogelijk bcviedigiitg kon geven.\'
Brengt men dit nu in verband met zijn onverdiend verwijt op
bladz. 206, dat van ons, geene andere teekeningen, dan zulke als
het stelsel die vordert,
verlangd worden, dan zal het wel duidelijk
zijn waarom ik het, om zijnentwil, betreur, tot eene toelichting ook
van dit incident gedwongen te zijn geworden.
De laatste poging, in het bericht van den Directeur, om mij ver-
dacht te maken, komt op bladz. 225 voor. Zij betreft het aanbod
der Duitsche industrieelen, van 8 November 1875, om het stelsel
in de Jordaan te exploiteeren tegen betaling van 3 °/0 der kosten
van aanleg.
De Directeur insinueert dat dit niets dan een verzinsel van mij
is, om liet Gemeentebestuur in den waan te brengen, dat het stelsel
werkelijk rendeeren kan. —
Hij geeft als grond daarvoor op:
i°. de omstandigheid dat die Duitschers poudrette wilden bereiden
uit faecaliën die nog geproduceerd moesten worden, in plaats
-ocr page 135-
i3i
van te nemen wat reeds thans geproduceerd wordt. Hij ziet
dus over het hoofd, zoowel de kleine hoeveelheid der stoffen,
als de verspreide ligging der buizennetten, terwijl toch het
rcndccrcnd poudrcttc-makcn grootc hoeveelheden en centrale
exploitatie vercischt;
2°. de omstandigheid dat die Duitschcrs zoo zeer op Hollandschc
faccaliën gesteld waren, terwijl er toch in hun vaderland gc-
noeg van voorhanden is. Hij ignorcert dus de reden die zij
uitdrukkelijk voor het doen van hun aanbod voor de Jordaan
gaven, namelijk dat hij zelf het stelsel aldaar, zoo spoedig er
kans tot het dekken der kosten zou bestaan, ter invoering had
aanbevolen. Zij zagen daarin natuurlijk een motief tot aannc-
ming van hun voorstel dat nergens anders voorhanden was;
3". de omstandigheid dat zij hun aanbod reeds den 20 December
terugtrokken. Hij acht dit een bewijs dat wij geen kans zagen
om cenig waarborgkapitaal bijeen te brengen, dus vergetende
dat wij het gehcelc aanbod ontraden hadden, zooals hij zelf
betuigt en dus cene stap in die richting van onze zijde onzin was;
40. de omstandigheid dat die Duitschcrs zich niet kenbaar maak-
tcn, terwijl een zeker advokaat, de Heer Bkaunfels, een aan-
bod introk dat hij nooit gedaan had.
Het is alleen de laatste bewering die cene nadere wederlegging
behoeft.
Daartoe zal ik vooreerst het slot van onze officiëelc mededeeling
van dit aanbod aan Burg. en Wcth. woordelijk citceren. (Zie bladz. 5.)
„De concessieaanvragers dragen ons op U te verzoeken, om,
„indien U wel geneigd mogt zijn de exploitatie van het stelsel in
„genoemde buurt, aan hen, bij wijze van concessie, te gunnen,
„maar bedenkingen mocht hebben, tegen de gemaakte voorwaarden,
„ons te willen medcdcelcn, welke wijzigingen daarin door U wor-
„den voorgesteld.
„Zijn deze niet al te ingrijpend of vinden bedoelde Industriëelcn
„uwc cischen anderszins billijk, zoo zijn zij bereid ziek persoonlijk
„aan U kenbaar te maken, ten einde tot het s/uiten eener definitieve
„oi\'ereenkomst en tot het stellen van de noodige waarborgen,
daarom-
„trent met U in nader overleg te treden."
Het is dus eenvoudig onwaar dat dit aanbod geenerlei waarde
-ocr page 136-
132
had, omdat de personen onbekend waren en geen waarborg aan-
geboden werd. De Gemeente had beide deze voorwaarden vol-
komen in hare macht. Zij had die hecren slechts naar Amsterdam
te ontbieden en hun hare cischen te stellen.
Maar ook hun voorloopig onbekend blijven, is uitdrukkelijk gc-
motiveerd. Wij deelden mede dat zij andere ondernemingen op
het oog hadden, waarvan het welslagen door cene weigering van
hun aanbod, noodeloos in gevaar zou komen.
Schoon wij nu om een spoedig antwoord verzocht hadden, ver-
liep er toch cciic geheck maand zonder dat wij iets hoorden. Dat
dit den industriëclcn, die in goed vertrouwen hun kapitaal dispo-
nibcl, d. i. onbelegd lieten, alles behalve aangenaam was, behoeft
geen betoog.
Zij begrepen niet waarom, indien men geen lust tot de zaak
had, men dit niet zeggen kon, en klaagden bitter over de non-
chalantc behandeling.
Om hen zooveel mogelijk tevreden te stellen begaf zich mijn
associé de Heer de Bruyn Kops, tot den Directeur, om op ecnig
spoedig antwoord aan te dringen, hetgeen ook werd beloofd. Maar
er kwam niets van.
Toen nu wederom een tiental dagen, zonder cenig tecken van
leven, verliep, gaven zij, zeer begrijpelijk, de hoop op, daar toch
zes weken wel genoeg tijd was, om ten minste de ontvangst van
een brief te berichten, en hun gelegenheid tot persoonlijke voor-
stelling te geven.
Hun besluit dienaangaande werd ons door hun advokaat Dr.
Jur. Braunfels, met den volgenden brief, medegedeeld:
Frankfurt a M., 18 Dec. 1875.
Herren Licrnur & de Bruyn Kops.
Dahicr.
Auf die Offerte mciner Gcscllschaft die Ihncn am 6 Nov. d. J-
zuging, ist bis hcute einc Antwort vom Amstcrdamcr Magistrat
nicht crfolgt. Es ist jcdoch der Gcscllschaft nicht möglich, ihrc
Capitalien noch langer für das dortigc Untcrnchmcn in Bcrcitschaft
zu halten. Sechs Wochen war der ausserste Termin, den wir aus-
gesetzt, und ein so langes Schweigen kann unsrerseits nur als cin
-ocr page 137-
•33
Anzeichen gedeutet werden, dass der Magistrat nicht geneigt ist,
den Betrieb Ihres Systems aus Handen zu gebcn. Ware dein nicht
so, dann hattc er wohl unscr gewiss vorthcilhaftcs Ancrbicten als
cinc Basis zu Untcrhandlungen, benutzen wollen.
Allcrdings könntc man auch annchmen dicses Schwcigcn von
Sciten des Magistrats sci nur einc Folgc des dort iiblichcn Gc-
schaftganges. Allcin auch in dicsem Falie könncn wir unscre
Capitalicn, für wclche andere fruchtbringende Untcrnchmungcn sich
darbietcn, nicht mchr so lange bercit halten, bis die Vcrhandlungcn
mit Amsterdam beendet sein wiirden.
Wir mussen Ihncn dahcr mitthcilcn, dass wir au f das beabsich
tigte Amstcrdamcr Untcrnehmcn dcfinitiv verzichten.
Indem ich Ihncn cinen günstigen Erfolg andcrwarts wünsche,
grüsse ich Sie.
Hochachtungsvoll,
(gcz.) Dr. Ludwig Braunfels.
Mandatario nominc.
Het is dus niet waar hetgeen de Directeur beweert, dat de Heer
Braunfels een aanbod terugtrok dat nooit gedaan werd.
Ook betaamde het den Directeur niet zich zoo minachtend over
hem uit te drukken. De Heer Braunfels handelde slechts als zaak-
gclastigdc van lieden die aan „busincsshabits" gewoon zijn en in
hun goed recht waren zich te beklagen, wat hij op cene beleefde
wijze deed.
Hij is buitendien wel bekend als een man, eminent in zijn vak,
en de gekozen rechtskundige raadgever van een aantal spoorweg-
waterleiding" en andere maatschappijen van industriëclcn aard, hct-
geen zijne specialiteit is. Hij is tevens Directeur der hypothcken-
credictbank alhier en Consul voor vreemde mogendheden.
Wel is waar, kon de Directeur dit niet weten, maar hij had er
zich, dunkt mij, toch wel naar kunnen informecren, zooals hij in
het geval van Prof. Hoffman, omtrent de echtheid der door mij
gezondene analyses, zoo noodzakelijk achtte.
Had hij dit gedaan, dan zou hij, zonder twijfel ook dadelijk de
namen der industriëclen hebben kunnen vernemen, uit wier onbc-
kendheid hij nu zooveel kapitaal zoekt te slaan. Maar dit streed
-ocr page 138-
134
tegen zijn plan ter invoering van het tonnenstelsel, zooals hij ook
aanduidt, en ik geloof wel dat dit de grond is van al zijne ver-
dachtmaking op het onderhavige punt.
Hoe hoogst onbillijk zijne handelwijze hierin is, behoeft geen
nader betoog.
Afgezien van cenige kleine met woordspelingen samenhangende
en voor repliek veel te nietige insinuaties, heb ik thans, al wat de
Directeur tegen mij, ten bctoogc dat mijne beweringen geen ver-
trouwen verdienen, te berde brengt, aan de betrokken feiten ge-
toetst, en wel, bijna uitsluitend met beroep op cvidentiën, waarvan
de waarheid door een ieder onderzocht kan worden.
Daaruit blijkt, dat alles wat hij tegen mij persoonlijk in het mid-
den brengt en waarmede hij zijn bericht zoo zeer ontsiert, op zelf
gefabriceerde voorstellingen mijner motieven, handelingen en gc-
zegden berust.
Zijne waarschuwing tegen mij, mag dus niet den geringsten in-
vloed uitoefenen op een oordeel omtrent wat ik boven ten opzichte
van mijn, zijn, en het voorstel van de Meerderheid der Gczondhcids-
Commissic heb uitgebracht.
Met alle bescheidenheid geloof ik echter hier nog een paar woor-
den te mogen bijvoegen.
Wij hebben gezien met hoeveel vaardigheid de Directeur allerlei
beschuldigingen tegen mij persoonlijk en tegen mijne uitvinding,
uit de eenvoudigste voorvallen smeden kan.
Het feit dat hij die in het onderhavige bericht, zonder de minste
terughouding, ja zelfs zonder cenige verzachtende uitdrukking pro-
duceert, mag wel als bewijs zijner bereidwilligheid dienen om er
bij iedere gelegenheid mede voor den dag te komen.
Dat dit het geval is geweest in het verleden, kan ik nu niet
meer betwijfelen. Kr zijn, vooral in het buitenland, ongunstige
voorstellingen van allerlei aard, van dezelfde soort als de hier be-
sprokene, omtrent het stelsel in omloop, waarbij altijd op een offi-
ciëelc bron gewezen, zonder dat die echter bepaald genoemd wordt.
Eenc daarvan was de aanleidende oorzaak van het onaangename
-ocr page 139-
135
voorval, waarvan ik boven (blad/.. 116) in verband tot de verstand-
houding tusschen den Stadsingenieur en mij, sprak.
Kr werd in Duitsche tijdschriften en brochures beweerd dat het
stelsel te Amsterdam gebleken was geheel en al onbruikbaar te zijn,
en dat men dientengevolge besloten had, een ander intevoeren.
Ik bracht dit toen in verband met de groote moeite die ik had
om gebreken bij de exploitatie te leeren kennen, hetwelk zoo niet
van bepaalde tegenwerking, dan toch van volslagen onwil om iets
ten gunste van het stelsel te doen of te zeggen getuigde. Ik bc-
schouwde dit als een overblijfsel van de administratie van den
Heer Tindal, die zelfs ambtenaren wilde ontslaan, als ze gunstig
over het stelsel spraken, en die zich niet ontzag, om zooals boven
gebleken is, de stelligste onwaarheden daarover te verspreiden.
Maar ik wist niet, wat ik ook vermoeden mocht, dat de Directeur
de bron was van die „soi-disant" officiëele afkeurende beweringen.
Ik geloof daaraan nu niet meer te mogen twijfelen.
Wij hebben gezien dat hij, in navolging van den Heer Tindal,
mij van bedrog beschuldigt in het bepalen van het vermogen der
stoommachines, ofschoon hij zelf cene even groote machine voor-
schrijft, en de grootere economie van hoogen druk, niettegenstaande
het meerder kolenverbruik, uit zijne eigene cijfers blijkt.
Wij hebben gezien dat hij het vastraken van balkleppcn als een
bezwaar doet gelden, schoon hij weet dat ze niet meer aangewend
worden; dat hij verstoppingen in de privaten door misbruik, alleen
lastig voor de schuldigen, voorstelt als te hebben plaats gehad in
de leidingen; en dat hij de nalatigheid der werklieden als oorzaak
der wezenlijke verstoppingen daarin, geheel verzwijgt.
Wij hebben gezien dat hij zijn tonnenstelsel in de Jordaan met
een inkomen van ƒ87,120 voor verkoop van faccaliën crediteert,
maar ecne opbrengst voor het pneumatische buizennet als onver-
krijgbaar voorstelt, ofschoon de stoffen geheel dezelfde zijn, en
dan om ze in zee te storten, ƒ48.— per dag het geheele jaar door
berekent; ook hebben wij gezien dat hij in de vergelijkende bc-
grooting van kosten, overal met twee maten meet, ten einde het
tonnenstelsel goedkoop, en het mijne zoo duur mogelijk te doen
schijnen.
Brengt men nu deze feiten, die zoo onbetwistbaar uit zijn be-
-ocr page 140-
I3<3
richt blijken, in verband met de vele boven besproken beweringen,
van persoonlijken aard, alle met het uitsluitende doel van mij
verdacht of gehaat te maken, en waarvoor het bleek dat hem alle
grond ontbreekt, dan zou men daaruit kunnen besluiten dat, ook
voor het vervolg, zijn. advies geenerlei overweging verdient.
Maar zóó wil ik niet verstaan worden. Ik wil niet tegen hem
waarschuwen, zooals hij goedvond tegen mij te doen.
Verre van zijne motjeven te verdenken, houd ik mij overtuigd
dat ze in het publiek belang gemeend zijn. Ik twijfel er geens-
zins aan dat hij, tot het wegruimen van excrementen, tot nu
toe oprcchtelijk de voorkeur gaf aan handenarbeid boven machi-
nale arbeid, en dat hij verdunning met water een beter middel
oordeelde om ziektekiemen onschadelijk te maken, dan verbranden
of verhitting boven het kookpunt.
Doch het is ondenkbaar dat hij zijne dwaling niet zal inzien,
na wat ik thans in het midden heb gebracht, en dit neemt mij,
in verband met zijne algeheele vrijspraak van mij, wegens cenig
hem aangedaan onrecht, eiken grond weg, om zijne verdere uitin-
gen te mistrouwen.
Ook kan ik niet denken dat hij, alléén om consequent te zijn, zou
voortgaan mij te vervolgen. Ik schrijf hem zulk cene zwakheid
niet toe, en vergeef hem, in ieder geval, al wat hij tegen mij ge-
zegd of gedaan heeft, van ganscher harte.
Verzocht ik mijne lezers derhalve, om bij het bcoordeelen van
het voorstel van den Directeur, deze wederlegging als leiddraad te
nemen, zoo bedoel ik daarmede niet, dcit men op zijne hoede tegen
zijne beweringen moet blijven.
Integendeel. — Overtuigd dat hij na het lezen van deze toe-
lichting, mijn voorstel tot de rioleering van Amsterdam als des-
kundige zal toejuichen, en ten volle vertrouwend op de ovenvin-
ning die het recht immer behaalt, verzoek ik ieder, die op het een
of ander punt nog twijfel heeft, zich tot hem te wenden.
Ik houd mij verzekerd dat hij thans mijne zienswijze in alle
opzichten bevestigen en tegelijkertijd het mij gedane onrecht zooveel
mogelijk goedmaken zal.
Charles T. Lieknur.