|
y*\\ YY)
|
|||||||
|
Kast 221
PI. 6 N°.1A |
|||||||
|
*ft
|
|||
|
HODGDUiTSCH—NEDERLANDSCH WOORDENBOEK.
|
||||
|
RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT
|
|||||||||
|
A06000003130220B
|
|||||||||
|
0313 0220
|
|||||||||
|
«/. f. //
|
||||||||||
|
HOOGDUITSCH-NEDERLANDSCH
|
||||||||||
|
MILITA1PV
|
||||||||||
|
TECHNISCH WOORDENBOEK
|
||||||||||
|
B\\ -A.- HOEPEE,
Gv.y>. 1"\'° £/«\'/. Artillerie.
|
||||||||||
|
ARNHEM,
K. VAN DEE ZAND E.
Firma Stknkbkt Keoesb & van ubk Zanuk.
1883.
|
||||||||||
|
Tïl". I\'. A. IIKIIM\'S, NIJMKUKN.
|
|||
|
VOOEEEDE.
|
|||||
|
Evenals twee jaren geleden mijn «Fransen Neder-
liiiulseh Woordenboek", zoo bied ik ook thans liet «Hoogduitsch Nederlandsehe" mijnen oud-kameraden aan met den oprechten wenseh. dat liet moge be- sehouwd worden als bewjja van nijjne voortdurende belangstelling in NEERLAND \'S LEGER.
ROTTKRDAM, I8X!. Dl\', HCHRIJFER.
|
|||||
|
a. a. O. (ti»i angeführten Orl). ter aangehaalde plaatse.
A. B. (An/befeU), op bevel.
a. c. (atnii. currenti»), in het loopende jaar.
a. I). (auster Dienst), buiten dienst.
ti. f. (tin/ii futuri). in het volgende jaar.
ai gen: (adgeneralid), in het algemeen.
ad mart/, (ad marginent), aan den kant.
al. (alinea), nieuwe regel.
a. p. (aiini praeteriti), in het vorige jaar.
A. Q. (Aushebungs-QuaTÜer), lichtings-distriet, requi-
sitie-rayon, o.
a. n. x. (actum nt xnpra). gedaan zooals boven. Aak, s., Ante, w., Keulsehe aak, v. Aule, w., els, v.. priem m. Aatteite, w., vleeschzjjde, v. Abab, m., Turksch matroos, m. Abanderungssystem, s., transformatiestelsel, o. Abandonniren s. der Vaffe, op den grond leggen van den degen. o.
Abaukern, het anker lichten. Abarbeiten (da» Oröbste), uit den ruwen werken. Abascheni, met heete asch zuiveren of afwrijven. Abaihmen (den Schmelztiegel), uitgloeien den smeltkroes. Abuizen, wegbijten. Abaugeln, viseeren. Abbaken, afbakenen, traceeren, aftonnen. JfZ.. = Jfn.Jr4tltocj/i[li**4tJft./~ ^eKo-kJf \' \'^ J
|
||||
|
Abbauntreeke. w.. mijngang, m.
AbbefeUe*. afgelasten.
Abbeu*en (ilie Palrajte), afbijten.
Ahheize ii. het oxj-de wegnemen, met sterk water rei-
nigen.
Ahliiiiixeii. niet puimsteen schuren. Ahhi uilen {ei H Fa**), de hoe[iels omleggen, af kuipen. Alililitxi\'H. afblazen. — {eiiie Knmme), losbranden.
Alilililzen . weigeren . ketsen. A/i/iii/ireii. pedardeeren, afboren. Abbohrer. ui., petardeernaald, aardboor, v. Ahhrei-lieii. afbreken. - (i/m Criexxzapfe/i), afbreken, afslaan.
— (die (llieilir). afbreken.
— (eiii (lefecli/). afbreken.
— (eine liriiike). afbreken.
— (eiii Lager), opbreken.
— (eni ullex lliifei.ini). afbreken.
Abbretmen (Euen uil. Slulil). harden, temperen. — s. iles y.iiiiiljiiilrerx. weigeren. ketsen. o.
— (eiii Gewekt), afschieten.
Aii/ii-emimii/. w.. vlammende verbranding, v.
Abbruck. m., breuk, afbraak, v.. afgebroken erts, o. — l/inu. afbreuk doen.
Aliei.vxeniiiji.ie. w., as der abscissen, v. Ali/iiie/ien. schuins, glooiend, hellend aanleggen ot"
bouwen.
Ahilnelinul/. w.. talud. o., glooiing, helling. — der lii-iixticehr. plongée. v.
Aliiliteliiaii/xelieiie. w.. dehlementsvlak. o. Alii/iii/iii,ii/xier/uï//nix.i. s.. verhouding tusschen de ba- sis en de hoogte van het talud, v., aanleg, m. Aluliii-liiiiii/xirinkel. in., hellingshoek , in.
AliilÜMineii. afdainnien. — (einen Teie/i). met een djjk omringen.
AliihiMHiiuuj. w., afdainming, v., dam, keerdam, m. Ahiliiiii/ifen. verdampen. Aliihinkeii. afdanken . ontslaan.
|
||||
|
3
|
|||||
|
Abdiden. afschutten, met planken bekleeden, bevloe-
ren. bezolderen.
Abdomter/t (Kartonen), afschieten, lossen. AMo/i/ie/u, de gelederen herstellen. Aluineen (fin Stuckrohr), afdraaien, voltooien, slijpen. Abdrehmaxchine, w.. tappendraaibank, v. Abdrehnagel, in., frees tot hanen, schroefsiiijplaa\'t. v. Abdrehstahl, m.. draaihaak, m. Abdruek, m., trekker, in. Abdrücleen, aftrekken, los drukken. AMruckstange, w.. galafdrukker, m. Abdrückstange. w., trekker, m. Abdümten, verdampen. Abebnen, effenen, glad slijpen. Abeiseu, van ijs ontdoen. het ijs uithalen, uitscheppen.
Abendrapport, m., avondrapport, o. AbendscAust, m., avond-, nachtschot, o. Abendxiall. m. avondstal. in. Abendzug, m., avondtrein. in. Abfahren, vertrekken. Abfahren s. </«• AV\'/e «m? <fe/« Schubkarre*, transpor- teeren.
Abfahrt, Wi, uitloopen, o. — <?/w.v Zuges, vertrek, o.
Abfahrtsgleise, s., spoor van vertrek, o. . IbfahrtshaUe, w., zijde v., perron van vertrek, o.
Abfahrtsperron, m., perron van vertrek, o. Abfuhrlsseite, w., zijde van vertrek, van inlading, v. AbfahrUsignal, s., sein tot vertrek, o. Abfahrtasiation, w.. station van vertrek, o. Abfull. m.. afval, m., verlies, o., lekkage, v. — z« f/«« Feimlen, afvalligheid, desertie, v.
Ahfalle m. in. om geschmiedetem Eisen, afval, snip- pers, m. Abf allen, afvallen.
Altfungen, stutten, schoren.
Abfasen, met schuinen kant bewerken.
Alifasxen (ein Stiick Eisen), gladhameren, platkloppen.
— («\'« Telegfamm), opstellen.
|
|||||
|
\'.
|
|||||
|
Abfeier». vieren.
Abfrilni. afvijlen.
Ao/eilnupel, w.. raspvijl, hontrasp, v.
Aofertigen. verzenden.
Ao/enem. afvuren, afschieten.
Ahfimirn. hameren, dim uitslaan, de kanten uitha-
ineren.
Abfiackung. w.. afplatting, v. Ahjlimeii (die Krze), afwassehen. AbJIiixx. ni.. overlaat, m. Abfiu»»gtabeu. va... goot, riool, o. Alijhixxfiiiiic. Abjtwutröhre, \\v.. uitloopen, m. Jhjlnxx.tr/ilriixi-, w.. iiitwiiteringssluis, v. Abfithten. afvoeren. — («\'/«\' ll\'urlir). aflossen.
Abfiigrii. sponningen maken, spongen.
Abfukt, w., transport per as. o.
Abfütterung, w., afvoeren, o.
Abgang in. afval. m.. verlies, o., lekkage, v.
Abgiiiigxfrlilrr m. l« reiiirulrr llirhtiing. verheftïngs-
hoek. 111.
AbgaagigeaehtcindigkeU, w.. aanvankelijke snelheid, v. AbgaHgxxtalion, w.. station van vertrek. o. Abgiiiigxir\'uiM, 111., uitvaartshoek. m. Aogeben (den Degen), den degen overgeven. — (e/// Trirgr<iuim), verzenden.
Abgehrii, gelouterd worden. — (pom rfw Wurhr), afgelost worden.
Abgelagerter Wei/i, m., oude, belegen wijn, m. Ahgrluxl, afgelost. Abgr/irt)/:/r.i (lexrliiil:. s., stuk in batterij, o.
Abgeprotzt» Kanone, w., stuk in batterij, o. Abgrxrliliii/rnrx Schijf, s., afgekeurd schip, o. AhgrxrhliJI\'rnrx Kreuz, s., varkenskruis, o. Aligrxrhiiillriirx linx/io», s., geretrancheerd bastion, o. Aogescsxen.\' Stijg-nf! Abgrxniiilri-lrx liuxiiun. s.. gedetacheerd bastion, o.
Abgrxiinilrrlr Wette, s. m., buitenwerken, o. Abgeepattnt, in rust, ontspannen. |
|||||
|
:.
|
|||||
|
Abgettumpft kegel/örmige Kammer, w., afgeknot kegel-
vonnige kamer, v.
Abgettumpfte l.\'u nette, w.. afgesneden lunet, v. Abgiexxeu, gieten. Abgitlern, door traliën afscheiden, afrasteren.
Abgleichwig w. ife» Boden», gelijk maken, o. Abgrdben (das Waxxer), afleiden door eene sloot. — {eilief Stadt (hl" Wanner), afsnijden.
Abgrade». in graden verdeelen.
Abgrund, m.. afgrond, ni. Ablmnreii, verharen, het haar verliezen. Alihucken. afhakken. Abhagen. aftuinen. door eene haag afscheiden.
Ahhalftern. den halster afdoen. Allhalten. afhouden. Ihliiiiiij. ni.. helling, af helling, v. — rfev (Uucix, helling, v.
jaher Abhimg, steile helling. Abhiiiigeii. afhangen, los maken.
Abhüugeudex Ki\'enz. s.. varkenskruis, o. Abhiiiigig miiche/i. glooiend maken. Abhdrteu {dan ICixeu). harden, verstalen. — («tóe Soldaten), gehard maken.
Abliebe/i (cine ktiii(ntr). afleggen. Abhoheu. het hout van het glaeis kappen. Abichte-seitt, w.. verkeerde zijde, keerzijde, v. Abirrutig, w.. schijnbare afwijking, v. — f/e-v Licht x. straal 1 nek ing. v.
Abituriënt. m.. hij. die de school de universiteit ver-
laat.
Abitiirieuteii-Zeiigiiixx, s., diploma van het eindexamen van het gymnasium of reaalschool, o.
Abkaiuineu, af kammen. Abkaudaren. afstangen. Abkappe», ontkappen. Abkehleii, uitgleuven . uitsponnen. Abkehren (eiiie liegend), schoon vegen. Abki muien (eiu nu*), af kimmen, de kim afsnijden. Abkijipeii, afglijden, het evenwicht verliezen, struikelen. |
|||||
|
G
|
|||||
|
Abknallen, losbarsten, ontploften.
Ibkneifen ( Bleikugeln). afknippen.
Abkochen, s.. spjjsbereiding, v. Abkommen s. mi f der Scheibe, aanleggen op de schijf o.
Abkammende Wache, w., afkomende vacht, v. Abkoppeln, losmaken, afkoppelen. ibkreisen . door een kring afzonderen. een cirkel trek-
ken om.
AbküM-apparat, in., afkoelingstoestel, o. Abkühlen (i>i» Geschiitz), afkoelen. Abkühl-lrog, in.. koeltrog, m. Abladeu (eineu Wagen), afladen. Ablagern. afzonderlijk legeren. Ablagerung, w., ophooping, legering, v., kwartier, o.
Ablang-rund, langwerpigrond, eirond, ovaal. Ablass, m.. sluis, afleiding, waterleiding, v. o/w Ablass, onophoudelijk, zonder tusschenpoozen.
Ablas*eu {\'/."// Huhn), ne lerlaten. — (Wasset), aftappen.
Ablauf, in., aanloop, afloop, in. Ablaufen, afloopen. — ro» item Geleise. ontsporen. derailleeren.
Iblaufenie Esplanade. w.. hellende esplanade, v. Ablaufröhre, w.. verlaatpijp. v.
Ablaufschleuse, w., verlaateluis, uitwateringssluis. v.
Ablaugen, s., uitlooging. v.
Ablautern, zuiveren, raffineeren, afdrijven.
Ablegen {das Geteehr), afleggen.
— (einen Khl), afleggen. doen.
Ablèiten (du.i Wasser), afleiden. Ableittmgsgraben, in., sloot tot afvoer van water, v.
Ableitungskanal\', m.. ontlastingskanaal, o. Ablenkung, w., derivatie, afwijking, v. Ablenkungsangrijf, in., diversie, v. Ablesung, w., appel, o.
Ablohen, ontschorsen. Ablosen (die Wache), aflossen. — s. der Treffen, doortrekken der liniën, o.
Abl\'ösung, w, aflossing, v. |
|||||
|
7
|
|||||
|
Abmartck, in., afmanch. m.
Abmarteke, m. m., bij de cavalerie detacheeringen van
O ruiters.
AbmartcAiren, afinarcheeren. opbreken. mit\'Zügen abmanchiren, met pelotons afinarcheeren.
AbmeUerignal, s.. aankondigingssein, o. Abmeissetn. afbijtelen.
. ibmeubar, meetbaar. Ahnesten (»///. /««•// «Sw Waxxerimge), waterpassen.
Abmetsêr. m., landmeter, m. Abme»*nmgen, w. m.. afmetingen, v. Abnehmen (da* (irirrlir). afzetten. Abnehmender Winkel, in., verminderende lioek, m. Abnieten, de nmkliiiking afvijlen, af hakken, loeklinken. Abmtzen, afslijten, bederven. Aborten, op gelijke lengte afzagen. Abpasten s. rfm Feuer». afpassen der vuren. o. Abpatrottillimi. afpatrouilleeren. Ahpfiihlru. afpalen. Abp/ahlung, w.. afpalen, o., afsluiting, palissade, v.
Abpjtaatenmg, w.. bestrating, v. Abpflöcken (eiueii Ptatz), afpalen, afzetten, begrenzen.
Abplatten (ehie Me/all platte), pletten, lainineeren. Abplattwtg. w.. afplatting, v. AbpraileH, afstuiten, terugspringen, terugkaatsen, op-
stuiten. AbpraUuttffstainiel, m., uitvalshoek, in. Abprotzen, de affuit afnemen, in batterij stellen. Abpuffen (ehie Pietole), afschieten. Abradeln (Drahl), afwinden. Abraazen (einen), den ransel afnemen. Abrechnungstag, in., traktenientsdag, m. Abrechnvngsbncb, s., zakboekje, o. Abrechte, w., verkeerde zijde, v. Abreibebank, w., bank voor de laboreertafel. v. Abreibebrett, s., wrijf\'tafel. v. Abreibeiappe, wrijfring, m. Abrei/en, de hoepels afdoen. Al/reine, w., vertrek, o. |
|||||
|
H
|
|||||
|
Abreissen (einem Pferde die Eisen), de hoef ijzers afnemen,
.lltreisser, m.. teekenaar, ontwerjier. in.. ritsijzer, o. Ahreissfeder, w.. veer van den electromagneet, v. (telgr.) ;
Abreiten. afrijden. — (ei/i Hu/eisen). met rijden verliezen.
— (einen P/n/z). te paard opmeten.
— (die Sekule), de rijschool doormaken.
abgerittene Mali re. oude knol.
Abrichten (einen Rekruten), onderwijzen. — (einen Flintenlauf). richten.
— (tiach ilem Aiuje). richten op het oog.
— (jiher die Suite), richten langs den draad, met den
richtboog. Abrickter, w.. instructeur, onderwijzer, m.
Abrichtuiiij. w.. instructie. dressuur. v., onderwijs, o. Ahri.su. m., schets, v.. ontwerp, overzicht, o. kurzer Ahris.s. kort overzicht.
Abrogiren. afschaffen. buiten werking stellen. Abrufsckus», m., retraiteschot, o. . Ihrunden , afronden. glanzen. Abrundung w. des Kop/es der Kanone, afronding, v.
Abrupt, plotseling, onverwacht. Absdgen (die Grtoidpfeüer mi/er dein Wasser), afzagen.
Absatteln, afzadelen. Ah.su/:, m., hak, v., ketelsteen, m., rust, v. — ani Fns.se eines Wallen, berm, m.
in knrzen Ahsiitzen, met kleine tusschenpoozen.
Abscarpiren, steil afgraven.
Abschatzen, afstanden schatten.
Abschatzung, w., schatting, v., afstanden schatten, o.
Abschdumen. afschuimen.
Ah.scliied m. eines Soldaten, paspoort, o.
den Ahsr/iied iie/imen. zijn ontslag nemen, vragen.
Absekiedsbrief, m., verlofpas, m., paspoort, o.
Abschiedsschiiss. m., saluschot om onder zeil te gaan, o.
.Ih.se/iienen. het beslag afnemen, de spoorstaven op-
breken. Abschlessen (ein Oewehr), afschieten.
|
|||||
|
\'.I
|
|||||
|
Abschinden (Pferde). afbeulen.
Abtckirren. aftuigen. AbteUag. in., verlaat, stortebed. o.
Abtehlage» (einen Angrifl). afslaan. — s.. (xigi/al). afslaan, o.
— (ei/i Zelf), opbreken, weg-nemen.
— (eit/e liriieke). afbreken.
AbteUammen. uitbaggeren. — ((lux Er:), wasschen.
Al/xrlilcifrixe/i. s.. molen. m. AbteUexfe*. slijpen. afslijpen. Abtebliexxeu (einen f\'rieden), sluiten. Ahxch nullen . ontgespen . losgespen. Absehnappen. van zelf losgaan, losspringen. Ahxchneiden (den ffiekzug). afsnijden. Abxrlinellen. eene veer ontsjiannen. aftrekken.
Ahxch n UI, m., afsnijding, afscheiding, v. — in einer Magerten Eexlnng. afsnijding, coupure, v.
Ahxchnillirinkel. 111.. snijhoek, m. Abtchnirung, \\v.. worging. v.
Ahxch riiyiing w. iet tuuteren ll\'/indkanleii, verminde-
ring, v. Ahxch ra//hen . losschroeven. Ahxchreeken . s., plotselinge afkoeling, v. Abxebreckoj\'en, in., hardingsoven, ra. Abxeb reihen, afvoeren. Ahxch reilen (Enlfernnnijen), afpassen. Ahxc/iro/enieixxel, m., warmbeitel, m. Ahxchrolen. ontruwen. — (den Draht), afbreken.
— (einen (ïraben), het talud geven.
Ahxeb/t/lem (d/ix (leieehr), van den schouder nemen.
Ahxc/it/xx. m., val, 111., ontlasting, steile helling, v. sprong, m.
Ahxebiixxi/j. steil. Ahxebiixxi//ex Ceirïilhe. s., hellend, schuin gewelf, o. — Wei/delgeiri/lhe. s., schuin wentelgewelf, o.
Ahxebiitzen (d/tx ll\'/ixxer). met planken afdainnien, eene planken waterkeering maken.
|
|||||
|
1(1
|
|||||
|
Abacktoemne* {ein Pfefd). in liet wed brengen.
— {dit Rader), wasschen.
Abxchwaüceit, in kolonne zwenken. Abxchumng, ni.. afzwenking. v. Abxetfel*, in zee gaan. Alixi\'lien . s.. korrel, m.
— ei*» IHopterlineal*. vizier. o.
— «\'/«\' Waxxefiruge, bord. o.
Ahxnxxetiarhxe, w., sis der abscis, V. Abseide, w.. floretzijde, v. . Ibseigern, uitgraven.
. Ibtethen. tiltreeren, klaren. . Ibtetzen. afzetten. Ahxetzitiiy. w.. afbreking, v.. (telegr.)
. Ibsiehen, overhalen. . Ibsitzen, afstijgen. . llisolitlex (leicirlif, s.. volstrekt gewicht, o.
, IbsondeningxgTaben. 111.. gracht tussehen den hoofd- wal en de faussebraye, v. . Ibtpannen, uitspannen. — (<fe* Halm), nederlaten.
AlixjiiiiniiDig, w., ontspanning, v. ,
AbtperrUappe, w., exspansieklep. stoomklep. v.
Abx/,t\'rrxi/x/e/u , s., blokstelsel. o.
. Ibêperrung. w.. versperring, v.
Abëperrungsapparat, in.. afsluitingstoestel, o. (telegr.)
Abspindeln, afwinden.
Absprechen (jeni». das Leben), ter dood veroordeelen.
Abiprungnctnkel, in., uitvalshoek, terugkaatsingshoek,m.
. ibstahlen, verstalen, harden.
. Ibxpreitze», ondersehragen.
Abstand, m., afstand, m., distantie, v.
— (oanxer), geheele afstand, m.
— (luilber), halve afstand, m.
. Ibstande toette*. afstanden meten.
. tbx/di/ilsxiyntil, s.. afstandssignaal, o. . ibstechen. atsteken. — (/w. ro« P/erde), uit den zadel lichten.
— (Uuxen), steken . afsteken.
|
|||||
|
II
|
|||||
|
Ahx/er/ien (dtix ll\'axxer), afleiden.
— (eineu Teirli) aftappen.
— g. de* verlorenen Kogfex. afsnijden van liet verloren
hoofd. o. . Ibeieehgrnbe. w.. vorm, ni.. vormgaf, o.. afvloeiings-
pjjp, v.
Abxtechxtaehel, w., broekstang. v. Abiteckeuen, s., richtstaaf, v. Abttedcen. afsteken. Ahx/eckleine. w.. richtsnoer, o., traceerlijn, v.
AbtteeUinie. \\v.. kielsjiit. o. Abs/eri/i/aU, in.. jalon. piketpaal, in. Abxteeknekmtr ^ w.. traceerlijn. v. AMei/è» [riueii Minenbnumeit), ondersteunen,schragen. Absteigen (vom P/èrde), afstijgen. Abiteigender A*t. m.. dalende tak. m. Ab*teige-qu<irliei-, s.. plaats van tijdelijken intrek, v. Absteigperron, s.. perron van ontlading, o. Abxteignng, w.. bedekte gang. sliiipgang, m. AbstelleH, buiten gang brengen, stoppen. Absteniiiieii. af beitelen. Abtterben. stollen. stremmen. J/m/ir/i. m.. afvloeiend metaal uit den smeltoven. — r/w Gtettofen*, gietgat. o.
Jbx/ir/i/nr/i. s.. steekgat. tapgat. gietgat, o.
Ab*iiek*pie**, m.. Ab*tich*tange, w., laat ijzer, o.
Abstoêsen (die Müchzahné), verliezen.
Abttosstange, kogelknijptang. v.
Abstoxsung, v. terugstooting, afstooting, v.
Abstoestmgskraft, v., afstootingskraeht, v.
Abxtrebekraft, w., middelpuntvliedende kracht, v.
dbttreben, streven om af te komen van het middel-
punt. Abxli-eirliliiieal, s., poleertruft\'el, m.
Abstreicier, m., schrapper, krabber, ui., schaafijzer,
schaafnies, o. Abx/reifen (eine Ger/eud), afloopen.
Abx/tirh . m.. slakken, v.
Abxtreigeln (ei» P/erd), roskammen.
|
|||||
|
12
|
|||||
|
Abstufen, trapsgewijze afgraven.
Absiumpfen (einem Pferde den Schicanz), kortstaarten.
Abgestnmpfter Kegel, m.. afgeknotte kegel, m.
Abnucheii. verkennen.
Ablakd/i, aftuigen, aftakelen.
Abtanchen . onderdompelen . indompelen.
Abt\'heil\'umi/ . \\\\\\. afdeeling. v.
Abtheilungskolonne, w., colonne van batterijen met ÜO x
tusschenruimte (Pruiss. Artill.)
Abteufe». uitgraven. Abtrab. in.. detachement van het hoofdcorps afgc- zonden. o.
Abtraben . wegdraven . afdraven. Abtragen (eine Brüclce), opbreken, afbreken. Abt f linken (l\'/en/e), behoorlijk laten drinken. Abtreibeheril. m.. smeltoven. m. Abtreibeofen, m.. drijfoven, smeltoven, m. Abtreiben, mijngangen 0])enen. — (ileM Feimt), terugdrijven, terugstooten. - (1\'J\'erile). afdrijven, afrijden. abgetnebeue* P/erd, afgewerkt paard, knol.
Abtreiben s. iler Meliitle, frischwijze, v. Abtreibmeister, in., frisscher. afhneerder, m. Al/tri ft, w.. afdrijving, wraak. v. Abt rilt m. (im Lager), Latrine, f. Abtroeknen s. den Pmversaties. drogen, o. Abt rum mi etm (einen Marsen), aftrommelen, trommelen, den aftocht slaan.
Abtrompeten, op de trompet blazen, met trompetge- schal bekend maken.
Abtrunnige» lieer. s.. oproerig leger, o. Abtrunmgkeit, w., afvallen, overloopen, o., desertie, v. afval, m.
Abtrappen, bij troepen vertrekken. Abvieren, in het qnadraat brengen. Abirui/e, w., afstand van het macht- en lastpunt tot het steunpunt, 111.. verschil in hoogte tusschen
twee plaatsen. Abwdgen (mit der Wtuserteage), waterpassen. |
|||||
|
13
|
|||||
|
Abwalzen, walsen, pletten.
Abwamlerer, m., afgedwaald schip, o. Abtodrmeofen, m., droogoven, m., stoof, v. Ahwarmen (den Hoho/en), verwannen, drogen. Abwassern. het water laten afloopen. — (Kolken), schuin af kanten, oiu het water te laten
afloopen. AhirarttuKj w. der Pfertle, oppassing, v.
Abioechseln (im Dienste ruit einander), afwisselen. Abwechselnde Dampfmasehine, w., stoommachine met afwisselende beweging, v.
Abwehr, w.. afwering, v.. afweren, o. Abweichen. afwijken. Abireiehinifi w. der <ie.sehos.ie. afwijking, v. — der Mugnetnadel, afwijking, v.
Abweiehtng.itafel. w., tafel, tabel van afwijkingen, v. Abweisen {den Feiud), terugdrijven. Ab/rel/e, w., tappenrust, v.
Abwerfen (den Heller), afwerpen. — (eine Brücke), afbreken, wegnemen.
AbirerJ\'gabel, w.. vork tot verwijdering der sintels
(hoogoven.)
Abwerfofen. m.. drijf haard, m. Abwerfpfanne, w.. frischpan, v. Abwerfen (die Selilaeken), afhalen (de slakken.) Abwerfsaum m. des ll\'eixs/j/ee/iex, zelfkant, m. Abwettern (einen Angri/f), afslaan. Abirlllern, verweeren. Abwolle, w., sterfwol, v. Ab/cör/igex 1\'ferd\', s.. paard, dat gaarne afwerpt.
Abwinken, afwenken. Abzapfen (die. Wasser), aftappen. Abzawmen, aftoomen. Abzaunen, omtuinen. omringen met een omheining of hek.
Abzeichnen (ein Lager), afbakenen. — (eitie Sladl), een plattegrond teekenen.
AbzeiehiiKïig, w.. grondteekening, schets, v.. platte- grond, m.
|
|||||
|
ii
|
|||||
|
.iiziek-apparat, m.. distilleerketel, m.
Abziehen. terugtrekken, gladmaken. polijsten, slijpen, overhalen. — («\'# ijeliiilenex (leirehr). aftrekken.
— (ton iler Fextuiitj). opbreken.
— (mix iler Fe.iluui/) ontruimen.
- (run rler H\'oche). afkonnnen.
— (Il\'i/xser). aftappen.
Abziehende H\'mlie. w.. afkomende wacht. v.
Abzielifeile. \\v.. vijl. zoetvijl. v.
Abziehxrhnur, w.. aftrektouw, o.
Abziehxleiii, m.. oliesteen. wetsteen, m.
AbzirMu. met den passer afmeten.
AbzirMmii/. w.. afpassing, v.. afpassen, o.
Abzmlit. w.. trek-. tocht-. tochtgat, o., afwaterings*
buis, v.
Abzug m. «Me*/" hetatzHug. aftocht. m. — ö« 6\'eW, korting, v.
- ^/w Gewekt, trekker, in.. en trekkerplaat, v.
- blazen. den aftocht blazen.
— (iielimeii), aftrekken.
Abzug. Abzneht m. r/« Hohofetu, pijp. v.
Abzngbullreii. in., blad van den trekker, o. Abz/\'i/b/ee/i. s.. trekkerplaat. v. Abzugbiigel, m., beugel, m. Abziiijbiiiielxli.fi. m., beugelpin, v. Abzugdanipfmaschine, w.. stoommachine met expansie, v. Abziii/olir, s., schroefgat. van den trekker, o. Abzmjxfeiler, w.. trekkerveer, v. Abziii/xfeilerxeliranbe. w.. trekkerveersehroef, v. Abziii/xfeilerxlulleii. Abziif/xx/ul/eti. m.. trekkerveernok. v. Abzugxfederxtolleniutthe, w.. gleuf voor den trekker- veernok, v.
Abzugsgraben, m., cunette. uitwateringsgracht, v. AbzHi/xlaiiittl, m., duiker, in. Abziii/xriiDie, w. spuigat, o. Abzuijxróhreii, w, m., luchtkokers, m. Abzi/r/xxeli/arie, w., metaalslakken, v.. metaalschuim o. Abzugucknurr, w., aftrektouw, o. |
|||||
|
I.-.
|
|||||
|
Abziiyufhleitxf. \\v.. molen verlaat, o., overwelfde uit-
wateringssluis. v.
Absugatift, m., trekkerpin.-v. AbzHtjxtij\'tlorh. s.. gilt voor de trekkerpin. o. Abzugtwrrichtutig, w.. trekkerinrichting, v. Abxugtröger. m. in.. vleugeltjes, o. Act/uzii, in.. Turksche vrijwilliger. Acces, m.. toegang, in., acces, o. AccordarbeU. w.. stukwerk, o. Aektarm. m.. asarm. 111. Aclixhiiiiil. s.. asbeugel. 111.. asklanip. v. - ///// Zuring», asstrop met opsluitijzer, m. — o^/«\' Ziciuge. asstrop. m.
Aclixbi-luxttuitj, w.. belasting per as, v. AckubUch . s.. asijzerbeugel, m. Achxbulzeu. 111.. asbont. m. Achxe w. \'/<"/• Fahneuge, as, v.
— </ftv l\'ecxchhixxi/ehaHxex, as, v.
— \'/«v Scele, as der ziel. v.
Ai,lixriiil>iiiih\'xcliiein\', w., asbeugel, in. AcktehuchnM m. im Aehxfittlet, asinzinking, v. Achxeixeu, s., asijzer. o.. asscheen, v. Achxe/. w.. oksel. 111.
Achtetbond, s.. epaulet, v.
Ar/ixelhii)nler s. in. r/ex Knraxxex, bretellen. schouder-
riemen. m.
Aehxe/ilecheii w. m. <fe* Kiiruxxex, bretellen, v. Achselklappe, w., schouderlap. m. AckteUchïld, s., okselstuk. o. AcktcUckitur, w., nestel, m., vangsnoer. o. Achxehtück. o., epaulet, schouderdekking, v. Achxel/rrxxe. w., passant, m. AchxelfrmhM, w., schouderkwast, troetel, m. Acbxelziiji. m., katrol, v. Achxeiwrm, m., asarm , m. Achxe), ba int. s., asijzer. o., beugel, m., asstrop, m. — m# Zuring», asstrop met opsluitijzer, ra.
Ac/ixeitblech, s., asscheen, v. Achxeiibulzen, m., asbout, m. |
|||||
|
Iti
|
|||||
|
Adueubüdue. w.. naafbus. v.
Aelixeneiiixchiiill. in.. ligplaats voor de ijzeren as in
het houten aslijf. v. •
Arlixeueixen. s.. ijzeren beschutting eener houten as. asscheen. v.
ArhxenJ\'ei/er w. t/ex Rero/r.erx. veer. die het stilliggen van den cilinder verzekert.
Aehxeti/iiiie, \\v.. as. ziellijn. v. Afhxeiiltich s. \'fev J\'iih-tnit\'iiri/liiiilerx. kanaal voor de as. o.
Aduenpfanne, w., asbeugel. asstrop. m. Achsenriegel, m.. middenkalf, o. Achxenxrhenkel, in., asarni. in. Afhxeuxfhieue, \\v., asscheen, v. Aduenring, in., naafband, ni. Aflixeiixrlieibe, W.. asschfjf, v. Adueiixrlieinel. m.. asdekstuk. o. Acksfittter, s., houten aslijf. o. Jclixlitih\'ii. m.. haak aan den Pruissischen kanonwa- gen, 111.
Arlixhixten. in.. lontkistje. o. .It/ix/iz/ie. w., a-lijn. v. Arlixliiiixe. w.. Atlixmu/el. in.. luns, v. Acht/uitte. w., midden van de as, o. Af/ix/i/in//ie. w., asbeugel, na., asplaat, aspan, v. Achxpfannenbo/zen. m., bout, in. Achxpunkt, s.. aspunt, o., pool, v. Aehxniiij, 111.. asarmuts. v. Achêscheibe. w.. asschijf, v. Arlixxeheuiel. in., rijbord, penkusseil, O. Arhxxfheiiie/bleeh . s.. kussenplaat, V. Afhxxfhenke/. va... asarni. in. — («fer bliiitle), raddrager, m. Aehttxehrukelh/eeh . s.. niuilband. m. Aehxxeheiikelf\'niij, in., asai\'inmuts. V. Aehxxrliiiiiefe. w.. wagensineer, o. Ar/ixxe/i»iiefb/ie/ixe, \\v.. sineerputs, v. Ackuck* nikititi/, w., frontveraiidering op het midden, v. Arlixxitz, m., aszitplaats, v. Afhxxtengel, in., asarni. m. |
|||||
|
17
|
|||||
|
Achtttrebé, w.. verhoogingsstuk, o.
Achxxtrirh. 111.. niiddellijii. rechte as, v.
Aehtzapfe», in., tap der as, m.
Acksxwtnge, w.. asplaat. v.
Aehtetkreu, in., octant v.
Ai-hlelirendiing, w., half rechts of links.
Achtkuul in. iIi\'k l,uiiffx. achtkante achtergedeelte van
den loop. o.
Aehtiing.\' geeft acht! Ackft. ui.. akker. in. Ackeneeg, in., veldweg, m. Art ion. w.. gevecht. o. Ar/ir-Menxl, m.. werkelijke dienst, m. Artiver Dienst in. fei \'/>>/• ruime. dienst bij het actieve leger. m.
Artice Diejutp/ficM, w.. actieve dienstplicht, v. AdeUbnrtek, m., adelborst, m. Aderholz. s.. langshout, draadshout. o. Aderkro/if, m., aderspat, bloedspat. ui. Adjutant, m., adjudant, m. Adjutant-Unter-Ojfizier, in., adjudant-onder-officier, in.
Adjulantur. w.. adjudantuur. v. Adliiirenz. Adhanon. w.. aanklevingskracht, v. Adler. in., adelaar, in. Adlertrager, in., adelaardrager, m. Adlertange, w.. tang om de zijgkoeken uit te halen, v. Adniiiiixlratioii, w., administratie, v. Adniiiiixtrutionx-Fahrzeiige w. m. (fee Batterie, zijn de smidswagen en voorraadwagens.
Admiral, m.. admiraal, m. Admiraliteit, w., admiraliteit, v. Admiralitatsflagge, w., admiraalsvlag, v. AdmiralitaUgencht, s., adniiraliteitsrechtbank, v. Admirulxrhijf\', s.. admiraalsschip. o. Advixboot, s., advijsjacht, o. AeJ\'ter. m.. achterboom. aehterlepel, m. Aermel, in. in., opslagen, in. Aii-o-di/i/uiiiik, w., luchtdrukkingsleer, v. Aèrolith, m., metoorsteen, in. 2
|
|||||
|
18
|
|||||
|
Aërometer, s.. aè\'rometer. in.
Aëronautik. w.. luchtreiskunst, v.
Aëroxfat. m., luchtballon, m.
Aërosiatikr, w., luchtevenwichteleer, v.
Aërotonon, s., soort van windroer.
Aeschd, m. 111., aschkleurige vlekken op gepolijst staal.
Aetusere Bötdumg. w., buitentalud, o.
— liftixlirehrinaiid, w., buitentalud, o.
— Grabeweand, w.. contrescarp. v.
— Kammlinie, w.. buitenkruin. v.
Aenxxerer (1 tuben. m.. buitengracht. v. AetzdrHck, in., etsilrnk, m. Aetzen, etsen.
Affaire, w.. gevecht, o.
Affitaren, louteren.
Af/er. m., aars. in.
Afterholz. s., dun rijshout. dood hout, o.
Aflerkegel, iu.. nagenoeg kegelvormig lichaam, o.
Aflerttüek. s.. achterlepel. in.
Aggregireu, a la suite plaatsen.
Aggregirter Officier. m., officier a la suite, m.
Agiem-clich. m.. Perzische sabel, v.
,t////e, w., els, v.. priem, m.
Ahorn , m.. ahornboom m.
— (Geuieiiier), eschdoorn, m.
— (FeM-), kleine ahorn, m.
Akiixtixcher Telegraph. m., geluidstelegraaf, v.
A/t/j. s.. Turkseh regiment.
Ahiin, m., aluin, in.
Algebra, w., stelkunst, algebra, v.
Alliiiliule, w.. alhidade, v., vizierliniaal, o.
Aligiiireii. richten.
Alioiol, m., alcohol, wijngeest, m.
Allarm, m., alarm, o.
. tllarmglocke, w.. alarmklok, v.
. lllarmhaus, s., alarmhuis, o.
Allarmiren, alarmeeren.
. Ularmirioig, w., valsch alarm, o., alarmering, v.
Allarmplul;, m., alarmplaats, v.
|
|||||
|
lil
|
|||||
|
Allarmpoête», m., alarmpost, m.
Allarm-Quartiere, s. m., geconcentreerde kantonnemen-
ten, o.
AUarmsignal, s., alarmsein, o. AUarnutaitge, w., alarmstang. v. AUurmiroft, 8., oorlogskreet. m. AUerheilitjenholz. s.. campêchehout. o. Allgemeine H\'elir/ijlirlit. w.. algemeene weerplicht, v. All ia ure, w., verbond, o. Almoxeuier, m., aalmoezenier, m. Alp, 111., bevangenheid, stijfheid, v. Aller Weiberknopf, m.. oudewijvenknoop, m. Altex Eisen, s.. oud ijzer. o. Allweiberhi/if, m., oudwijvenhoofd, o. Aliiminiuin, s., aluminium, o. Aiiiulgum, o., amalgama, n. Amber, m., barnsteen, o. Amhoxx, in., aanbeeld, o. Amboxxbuhii, w., aanbeeldbaan, v. Ambuxxfiixx, m., voet van het aanbeeld, m. Amboxxfutter, s., aanbeeldsbed, o. Amboxxhuni, s., hoorn van het aanbeeld, o. Ambuxxklotz, m., aanbeeldblok, o. Amboxxxchale w. Amboxxi/e/nïiixe, s., aanbeeldsehoen, m. . Imlmxxxchenkel, m., aanbeeldbeen, o. Amboxxxtuck, m., aanbeeldblok. o. Ambitlunz, w., ambulance, v. Ambiixkade, w., hinderlaag, v. Amerikuiiixehex Faxs, s., bestaat uit meerdere lagen stevig gevernisd bordpapier, omgeven door ijzeren
banden, de bodems zijn van hout. Amia/it, m., steenvlas, asbest, o., amiant, m. Amxel, w., kast, merion. m. Amuxelte, w., amusette, v., klein ijzeren kanon. Aiiankem, vastleggen, nieren. Aiibuhnen (eiiien Weg), banen. Anbau, m., bjjgebouw, o. Anbieten (Frieden), aanbieden, voorslagen doen om- trent.
|
|||||
|
20
|
|||||
|
Aubinde* (dat Qefeekt), het gevecht beginnen.
— (euie Xotliarlixe), aanbinden.
— (eiiien Schleppbaum), aanbinden.
Anblatten. samenvoegen, vierkant werken. An&olzem. bouten, vast bouten . nagelen. Anbringegeld\'. s., aanbrenggeld, o. Anbringer, in., voedingsbuis, voedingspijp. v. Anbrueh in. «*«r Minengullerie, begin, o. Ancieunetat. w.. ancienneteit. v. dienstouderdoin, ni. Andöbe/n. bouten, vastbouten. nagelen. Andreaskreuz, s., kruisband, in., kruisverband, o. Andrixge» {imf den AWW), aandringen, indringen op. Anemograph, m., windmeter, m. Au/uil, m.. aanval, m.
— «/V/mr Gewölbes, geboorte, v.
Aiifnllcii (rii/r Armee //,/ X»ge), verontrusten. overval -
len. aantasten.
Anfang m. \'/>v Laufgraben, aanvang, m. — «fa.v Feldzuge*, opening, v.
— eines (lewólhex, begin, o., geboorte, v.
Aiifungi\'ii (ile/i Feldzng). openen. Anfangsbokrer, m., petardeerijzer, o. Anfangsgesehtcindigkeit w. der (lexehuxxe, aanvankelijke snelheid, v.
Anfaiigxxtalioii, w.. beginstation, kopstation, o.
AnfeneUen (den Pidrerxnl:), bevochtigen.
Amfeuern, kruit op de pan doen, een slaghoedje op-
zetten, beginnen te vuren. Aiifeiter/wg, w., bestaande uit meelpulver en brande-
wijn, soms met toevoeging van gom. Anfeuerungttnapf, m., lontbekken, o.
AxfeiieriDigx\'uJj\'iiioig w. dex Zindert, opening, waardoor
het slagsas ontstoken wordt, v. Anjtammeti (Pfiihle milei/), de punten in het vuur
harden. An- «ad Abjltiox m. dei Meere», eb v., en vloed der zee, m.
Anfrixclieii [tien Muth der Soldaten), opwekken, aan-
wakkeren. Anfttye, w., aangezet, ingelaten stuk, o.
|
|||||
|
•2!
|
|||||
|
Anfügen. inlaten. inkepen. insponnen.
Anfii/iren. aanvoeren. — (ei/len Xng). geleiden.
Anfülirer m. eine.i (\'ontplof/*, hoofd, o.
Anfurt, w., landingsplaats, v.
Augeben (eine Zeieknung), ontwerpen, schetsen.
— (zhiii II nut ren), dienstneinen als hussuar.
Atigeborener Fehler. m., aangeboren gebrek, o. AiigrJciK.it.\' schoudert het geweer! Axgejtogene» Er*, s.. schilferig erts. o. Atigejfü**te* S/nek s. Lantl, aangeslibd land, o. Angel, w.. duim, m., har. spil, as. pool. v., ring. lxiut. m.
— eiiier Kittige, angel, ni.
Angelband, s.. hengsel, o. Angel pit nkt. m.. tap. pot. m., spil, kom, v.
Anger. m.. weide, v.
Aiigenjia/in, s., bespanning, v.
Ange.itrengter Marsek, m., versnelde marsch, snelle
manen. m.
Aiigeirtige. s.. zware plank, plaat, eiken plaat, v. Aiigeirundte Tnktik. w.. toegepaste taktiek, v. Angie.i.ien, aaneengieten. Angli\'milieu. ontvlammen. ontbranden. losbranden.
Ang/iiiren ml. Kerken, angliseeren. kortstaarten. — od. Coitphe». niqueteeren.
Anglühen, rood beginnen te worden, gloeiend zijn.
Angreifen. aantasten, aanvallen. .Ing rij/\', in., aanval, m. — en Echelon, aanval in Echelon, m.
— mit S/ttriu, bestorming, v.
— durrh Ueberfall, aanval door verrassing, m.
AtigriJ/xl/a/terie, w., aanvalsbatterij, v. Augrijfxbriinnen , m., aanvalsniijii, v. AngTtffsbündtUt», s.. offensief verbond, o. AiHjfïjf\'xcolonne, w., aanvalseolonne, v. Angrxfftfeld, s., aan vals veld, o. — Ingrij/\'sfi-ont, w., aanvalsfront, front van aanval, o.
Angriff.ikrieg, ///., aanvallende oorlog, m. |
|||||
|
.).)
|
|||||
|
A*grifl*mine, w., aanvalsmijii. v.
Anyrijfmuineitr, m., aanvallende mineur, m. Angnffioperation^ w., aan valsoperatie, v. Angriffsplan, m., aanvalsplan, o. Angrtjfipunkt, m., aanvalspunt, o. — der Knifl, aangrijpingspunt, o.
Angriffxxrhluehl. w.. aanvallende veldslag, in. Angriffxxchritt, m., stormpas, m. Aigriffxwuffen, w. m.. aanvalswapen, o. Augriff\'x/rerk, s., aanvalswerk. o. Angrijfxirei.se, aanvallendeiwijze. Angitxx. ni.. giettap, in., verlorenhoofd, aangegoten stuk.o.
— «\'»<•/• BomBe, bodem Versterking, v.
— ƒ«> r/<w Aiifxfttz. viziernok. v.
Aiignxxxelieibe, w., tapborst, v. Aiilinlfleni (ei» 1\'ferd). den halster aandoen. Aiihalt, 111.. handvatsel, o. Anhaltezug, in., gewone trein, 111.
Anhaltriemen, ni., broek, m.
Anhaltspunkt, in., steun, 111., steunpunt, o.
Anhduyexehloxx, s.. hangslot, o.
Aiihiiiigextunge. w., draagstang. koppelstang. v.
. Inhaspen, vasthaken.
Aiilidxjien, vastkraminen.
Atihühe, w., kleine hoogte, v.
Aiiholen, halen.
A/iIioHuii , s., tros, m.
Anke, w., vorniplaat, v.
Ankeileii, met pinnen, wiggen, bouten vastmaken.
Anker, m., anker, o.
— </«• Riiigxeheibe, zie Ringxeheibe.
— werfen, het anker uitwerpen.
— liehte», het anker lichten.
Ankerarm, m., ankerarm, m. Ankerauge, s., ankeroog, o. Ankerlouken, m., arm, m. Ankerben, beginnen te kerven, insnijdingen te maken.
Ankerboje, w., boei, v. Anker-liojereep, s., boeireep, m. |
|||||
|
23
|
|||||
|
Ankerfaxrhhie. w.. ankerfascine, v.
Ankerfliigel, m., ankerstand, ankervleugel, m.
Ankerfiitterung, w., ankervoering, v., ankerkussen, o.
Ankergrund, m., ankergrond. m., ankerplaat. v.
Ankerhaken, m.. haak, m.
Anker ha Is, in., ankerhals, m.
Ankerhande, w. m.. ankerhanden . v.
Ankerkatt, w., toestel om het anker te katten.
Ankerkette, w., ankerketting, 111.
Ankerkorb, va.., mand met steenen gevuld, om pontons
voor anker te leggen.
Ankerkreuz, s., kruis, o. Ankert!, het anker werpen. — (««\'»« Wand), met ankers bevestigen, ankeren.
Ankermixx, w.. ankerneut, v. Aiikerpfahl, m.. ankerpaal, m. Ankerplat:. m.. ankerplaats, v. Aitkerriny, m., ankerring, m. Ankerrolle, w., ankerrol, v. Aiikerrii.liriiny, w., ankervoering, v. Ankerruihe, w., ankersehacht, v. Ankersehaft, m., ankersteel, m., schaft, v. Ankerxchmiede, w., ankersmederij. v. Ankersrliiili, m., ankerschoen, m. Ankemeil, s., ankertouw, o., kabel, m. Ankerspitze, w., punt, v. Ankerstich, m., ankersteek, m. Ankerxfork, m., ankerstok, m. Ankerxtocksbanden, s., ankerstoksbanden, m. Ankertal je, w., kiptakel, m. Ankertau, s., ankertouw, o. Ankerungxkaxten, m., kist niet steenen gevuld. Ankerwueht, w., ankerwacht, v. Anker werfen, het anker werpen. Ankerwiede, w., ankerband, m. Anklammern, vastklemmen. vasthaken, vasthechten. Anklopfen (Erde fext), aanstampen. Anknallen (die Pferde), door het klappen met de zweep aandrijven.
|
|||||
|
i> i
|
|||||
|
Ankoppeln (die Pferrle). aanstaarten. te zamen vast-
binden.
Ankündigen [de// Krieg). verklaren. Ankunftsbahnhof, m., station van aankomst, van be- stemming, o.
Ankuppteln. koppelen. Anlage w. einet lïóschiing. iumleg, m. — eiuer Ruinpe, aanleg, m.
Anlanibare Kiïs/e, w.. genaakbare kust, v. Anlande, \\v.. landhoofd, o. Anlanden, aanlanden, landen, aan wal gaan.
Anlatignngsstürk, s., verlengstuk, o. Anlascheii, de schors afsnijden. Anlussen. ontlaten, hergloeien. — (den lluhofen). aanmaken.
Anluiif, m. bankettalud, o. Anlauf va. der Frieten, aanloop. afloop, m.
— der liiider, , speling, v.
— des Gewölbes, begin, o.. geboorte, v.
— des Banketten, talud, o.
Anlaufen. ontlaten. hergloeien. — (den Stulil blatt — lussen), eene blauwe kleur laten
aannemen. — (einen Tlintetilauf — lussen), bronzen.
Anlaujfarbe w. des Eisens und Htuhles, aanloopkleur, v. Anlauffeuer, s., rartïneervuur, o., frischhaard, m. Anlu/iJ/\'rlsclieu. Auluiifschmieden. s., omsmelting van het ruwe ijzer in fijn ijzer. v.
Anlegen (eine Scha me), opwerpen. — (ein Gewehr), aanleggen.
Anlegeschloss, s., hangslot, o. Anlehnen, aanleunen. Anlehnung, w., aanleuning, v. Anlehnungsposten, m., ondersteuningspost, m. Aitlèhnungspvnkt, m., steunpunt, o., aanleuning, v. Anlehnwünd, w., rugmuur, steunmuur, achtermuur, achtergevel, m.
Anleiike», van geledingen, gewrichten voorzien. Anliegen s., des Retelements, bekleedingsmuur, m. |
|||||
|
25
|
|||||
|
Aidöf/ieu. soldeeren.
Axlöthung, w, soldeering. v., soldeersel, o.
Anmarteh. m., opmarsen, m.
Anmarsch (im — »«\'»), in aantocht zijn, naderen.
Anmurschiren (gegen den Feind), oprukken, aanrukken,
opmarcheeren.
Anmarschriehtung, w.. opmaraehrichting. v. AnnaherungxgTaben, m., loopgraaf, v. Amiaheriiiigki-uft, w., niiddelpnntzoekende kracht, v. Anndherungshixderniss, s., beletsel, o. Annaherungslinie. w.. approche, v. Annieten, aanklinken. "Anpassen und Befestigen s. der Visireinrichtignngen, plaat- sen der riehtniuulelen. o.
Anpfahlen (die Er de), door palen tegenhouden. Anpflanzung, w.. beplanting, v. Anpflöcken, vastpinnen, vastnagelen. Anrmirung, w., aanraseering, v. Anreiten (ein Pferd), aanrijden. Anritt, m., voor de eerste maal te paard rijden. Anriicken s. des Feindes, oprukken, o. Auriifen, aanroepen. Ansutz m. des fluimen, versterking, v. — der Bajonnetdille, rust, v.
— der Ladebüchse, nok, v.
— für die Nase des Verschlnsskopfes, nok, v.
— des Patronenziehers, nok, v.
— der Schaftringe, borst, v.
— des Sehlosschetu, tand, m.
— der Traube, smalle band, m.
— der Verschlussplatte, ringvormige verdikking, v.
Ansutzfeile, w., platte vijl, handvijl, v. Ansaitgen. (die JPumpe), aan den gang maken. Ansrliiiflen, de lade aanbrengen. — (Stiefel), voorschoenen.
Altscheeren, scheren. Anschieber, m., Anschiebestiick, s., aanzetstuk, ver-
lengstuk, o.
Anschienen (ein Had), beslaan. * Jrnor&futruj - (frrOu., frrlcmn&nee , zèfCemtn/. • f/ijiurjvüm. .
|
|||||
|
26
|
|||||
|
Anschiessen, s., vuurproef, v., inschieten, o.
Aiuckiessgefö*», s., kristalliseerbekken, o. Anschiesxitng, w., kristallisatie, v., kristalliseeren, o. Ansehirren, s., zadelen en toornen, optuigen, o. Anschirrung, w., optuigen, o. Anschlag, m., kostenraming, sponning, randlijst, wang
der zaag, spie der schaaf, v. — am Schaft, wang, v.
— des Oewehres, gedeelte van de lade van de ligging
tot het achtereinde van den loop, tot aan de kolf\'- plaat, wangholte, v.
— der Geschosse, aanslag, in.
Anschlage», aanleggen. — (die Erde feit), aanstampen.
— s. den Halii>e«, ketsen, vallen, o.
Anschlageuen, spitsbeitel, m. Ansehtdger, m., zodenplak, v. Anschlaglineal, s., teekenhaak, in. Anschlagewinkel, m., gedekte winkelhaak, winkelhaak met kap, m.
Anschlagflache, Anschlagseite, w., stalen plaat, v. Anschlagrander, m. m., aanslagranden, m. Anncldagx/iölie, w., hoogte van aanleg, v. AnscUagung, w., splitsing, v., splitsen, o. AnscMagwinlcel, m., gedekte winkelhaak, m. Anxchlammen (Land), aanslibben. A/i.sr/dei/e//, glad maken, aanslijpen. Anschliessen, opsluiten. Anschlitzen (einen 1\'falil), beginnen te splijten.
Anschluxx, m., aansluiting, sluiting, v. Anxchluxsbahn, w., aansluitingsspoorweg, zijtak, m. Anschlussgeleüe, s., zijspoor, aansluitingsspoor, o. Anschlussstation, w., aansluitingsstation, o. Anschmelzen, aansmelten. Aiinehulieden, aaneenwellen. Anschwdlen {den Degen), aangespen. Anschrauhen, aanschroeven, niet schroeven bevesti- gen.
Amchnhen (F/ah/e), met een ijzeren punt voorzien. |
|||||
|
27
|
|||||
|
Anschuss m. der Krislalle, kristallisatie, kristallisee-
ring, v.
.Inschuifwig, w., ophooging, v. Ansch\'ulzen (das Wasser), de schuif der sluis of van den duiker opentrekken, schutten.
Anschweisseit, wellen. Anschwellung w. des Wassers, wassen, o. Anschwemmnng, w. aanslibhing, v. Ansetzblech, s., vijlplaat, plaat tot sluiting, v. Ansetzen, (die GesrhiUzladung) aanzetten. — (die Ladung eines Ge/rehres) aanzetten.
— (den Mineur) aanzetten.
—- (die Sjiorne»), aanzetten, sporen.
Ansetzer, m., aanzetter, m.
Ansetzkolben, in., aanzettersklos, m.
Ansieden (Krz), het metaal niet het lood uitdrijven.
Anspannen, inspannen, aanspannen.
.Inspinnen (eiue Ferratherei), ontwerpen, smeden.
Anspitzen, aanpunten. splitsen.
Anspitzung, w., aanpunten, o., splitsing, v.
Amplittern, in splinters doen springen.
Anspomen, aansporen, de sporen geven, aanzetten.
Anspreizen , onderstutten. stutten.
Anspruch (in — nehmen), in beslag, in bezit nemen.
Ansprung m. der Feinde, aanval, m.
Anstdhlen (eine Klingé), verstalen.
Anslalten w. m. zuni Krieg, toebereidselen, o.
— machen, treffen, voorbereiden, maatregelen nemen.
Anstampfen (die Erde), aanstampen. Anstecheisen, s., laatijzer, o., ijzeren stop, v.
Ans/auung, w., opstuwing, opstopping, v. -C-rt.tm.cta1**\'
Ansteckbohrer, m., steekboor, vóórboor, v.
Ansteigen, stijgen.
Anstellung, w., aanstelling, v.
Anslellungsbrief, m,, acte van aanstelling, v.
Ansloss, m., stuik, v., aanzetstuk, o.
Auslosseiseu, s., asstootplaat, v.
Anslossen, aanstooten, struikelen (paard).
Anstóssiges Pferd, s., paard, dat licht aanstoot.
|
|||||
|
28
|
|||||
|
Anxfoxxxr/iiene, w., stootscheen. v.
Anxtrehekrafl, w.. middelpuiitzoekende kracht, v.
Anxtrebinii). AuxIiviiijhikj . w., spanning, v.
Aimti-in/dii, roskammen.
Anxliirmen (tin eine Fextiing). bestormen.
Atmtttrz. in., aanval, schok. in.
AjUHMpfung, w.. den grond moerassig maken.
At/de/en. peilen. het dieplood uitwerpen.
AiitiiiitHi. s.. antiiiioniiun. spiesglans. o.
Antimunbleikngel, w.. kogel van een legeering van
antimonium en lood.
Anlrnben. aandraven. Int reiben (ein Pferd), voortdrijven, aanzetten. — (AV.v) kruien.
— (rf/<? Rei/en), aandrjjven.
Anlrill. m.. halve tel. drieslag, ni. Aiiwalt, 111., advocaat, procureur, gevolmachtigde, m.
Anwerben. aanwerven. Au warmen. s.. gloeiing. v.. gloeiend smeden, o.
Auwar/er, m., hij, die aanspraak heeft op een post ingeval van openvalling.
Anwerb/mg. w., engagement, o. Auwitrf m. \'•«// M(ir/el. bepleistering, v. Anzeiger m. dom EixenbnhnnnfüHen, noodsignaal, o. Anziehen. beginnen te trekken, (paarden) — (eineii Kuulen), dichthalen.
— (gegen den Feind), oprukken, aanrukken.
Anz\'whxehlïtxxel, in., schroefsleutel. m. Anziehnni/xkraft, w., aantrekkingskracht, v. Anzie/mngx/rreix, m., aantrekkingssfeer, v. Anzieliniigxji/inlct, m.. zwaartepunt, o. Anzinnen, vertinnen. AnzHcht w. r/e/ P/erde, fokken, o., fokker jj, v.
Anzitcken (ein l\'/\'erd). door een ruk met de teugels in beweging brengen.
Ai/z/ig, ni., tenue. v. — f/?;- Kan/are, benedenschaar, v.
— ?/<?/• Kaudare, schaar, v.
Anziindung, w., ontsteking, v. |
|||||
|
29
|
|||||
|
Auzweekeu, bouten, vastboiiten. vastpinnen.
.Ij/parat m. zum Mexxen (lef (iaxxputiuiwgeu, toestel tot het nieten der gasspanningen. o. — zur Beetimmung der Elantiritats-Qrenz», toestel tot
het bepalen «Ier grenzen der veerkracht, o. Apparatenwagen, m.. toestelwagen, m. (telegr.)
Apotheker, m., apotheker, m. Approteke, w., loopgraaf, approche, nadernis, v. Appel, in., appel, o. — Blaten, icklagen, appel blazen, slaan.
— katten. appel houden.
Applikatoriscke Uebung, w.. toegepaste oefening, v.
Approcheii. w. in., approches. nadernissen, loopgraven, v.
Approchiren, met zigzags naderen.
Aptiren, wijzigen.
Aquaduct, m., waterleiding, v.
Aröometer, m.. vochtmeter, voehtweger , m.
. Irbeiten, w. m., corveën, o.
Arbeiter-Abtheilung, w.. ploeg werklieden, in.
ArbeUerkolonne, w.. arbeiderscolonne. v.
Arbeiter-Kompagnie, w.. konn>agnie-spoorwegwerkers
in Duitsch.
Arheiixtniztig. in., corvéetenue, v. . irbeiteeommando, s.. corvee, v. AröeUtcontaet, m., werkcontact, o. Arbeitsgewolbe s. \'fe t/o/wfeux, werkplaats, v. Arbeilxholz , s., werkhout, tiniinerhout, o. Arbeitslohn , m., arbeidsloon, o. AflmtxuiauH. m., aard werker, arbeider, werkman, m.
Arbeilxiiiiiui/xehuft, w., de arbeiders. ArbeUspeiuuM, s., taak. v. Arbeitstkür, w., werkdeur, v. Arbeitttrupp, m., ploeg. ni. Afbe\'itxxeÜe, w., werkzijde, arbeidszijde, v. Afbe\'itxzeiig, s., gereedschap, o. Arbitrage, w., scheidsrechterlyke uitspraak, v. Areometer, m., areometer, m. Afitluitetik, w., cijferkunst, v. Afkiiii, in., soort van lasso. |
|||||
|
30
|
|||||
|
Arm, m., arm, m.
— des hajonnels. hals. m.
— in der Slainpfmii/ile, vuist, v.
— des llnfeisens, arm, tak, m.
— des Laufgrabau, arm. gang, m.
— der Sperrfeder. staart, m.
— der Statige, lange zijde, v.
Ariiiatiir. w., bewapening, v., beslag, o. At uittel ti. s.. opperarmbeen, o. Atiiilinheti m. des M\'órserklottet, armbout, m.
Arme m. m. de« Vordertoagens, tangarmen, m. — den Ptotzgesle/les, berrieboomen, m.
— de» Extralctor», einde van den patroontrekker, o.
— des Selileppwagetis. tangarmen. in.
e\'uirs lliifeisens. armen. m. — des (i\'etiisses, scharen, v.
Atinee. leger, o. Atnieelieatuten, m. in.. militaire ambtenaren, m.
Armeebericht, m., legerbericht, bulletin, o. Atiiieeeot/is, s.. legercorps, o. Atuieerot/ixbezitk. s.. legerkorpsdistrikt, o. Attiiee-d\'eiieta/s/ali, m., generale staf bij de legerkorp- sen en divisiën, m.
Atiiiee-Cietietulatzt, in., chef van den geneeskundigen dienst van een leger.
Armee-Geicetire, s. m., geweren van het leger, o. Atmee-llait/i/f/itattift, s., hoofdkwartier van het leger, o. Atmee-liisjiertioii, w., legerinspectie, v. Arniee-liiteiidaiit. m.. chef der intendance van een leger,m. Ariiieeposiamt, s., postkantoor bij elk leger in Duitsch., o. . ter mei, m., mouw, v. Arnifeile, w., groote vierkante vijl, armvjjl, v.
Armi\'ren, (eine lialtetie), anneeren, bewapenen. — (ein Seliig"), bemannen, uitrusten.
— (einen Magnet), wapenen.
— s. eine» Ziindets, wapenen, o.
Armirles Schijf, s., gewapend schip, o. Atiiiititng, w., annement, o., bewapening, beman-
ning, v. |
|||||
|
;u
|
|||||
|
Armhsse/i, s., armkussen, o.
Armleder, s., armband, m.
Armlehne, w., armleuning, v.
Arm//o/sler, s., armkussen, o.
Arm riemen, m., lansriem, m.
Ar mr ing, m., armring, armband, m.
Armsdu/e, w., wegwijzer, handwijzer, m.
Arrest, m., arrest, o.
Arrestant, m., arrestant, m.
Arrestzimmer, s., politiekamer, v.
Arretiren, arresteeren.
— (das Pferd), halt honden.
Arretirfeder, w., stnitingsveer, v. Arrière-garde, w., achterhoede, v. Arrièregardengeferht\', s.. achterhoedegevecht, o. Arrièregarden/ioslen, m., achterhoedestelling, v. ArriereyiirdensteUmiy, w., achterhoedestelling, v. Arse/ial, s., arsenaal, o. — «fer Marine, arsenaal der marine, o.
Artel, w., spaarkas der Russische soldaten. Artesischer Hrunuen, m., artesische put, m. Artikel\'brief, m., artikelbrief, m. . irtillerie, w., artillerie, v.
. trtiUerie-Ablheiliniy, w., afdeeling, v.
Artillerie-Arsenal, s., artilleriearsenaal, artillerietuig-
huis, o.
ArtiUerie-AiisriistiriKj, w., artilleriebehoeften, v. Artilleriebedienung, w., bediening, v. ArtiUeriebelagerung, w., artilleriebelegering, snelbele- legering, v.
Artillerie-Depot-Casematte, w., bergplaats voor artil- leriematerieel, v.
Artlllerie-Fach, s., vak der artillerie, o. ArtlUericfahrzenge, s. m., artillerievoertuigen, o. Artillerie/etter, s., artillerievuur, o. Artillerie-Fuhrwerk, s., artillerievoertuig, o. Artilleriegewehr, s., artilleriekarabijn, v. Artillerie-Geschosse, s. m., projectielen der artillerie, o. Artillerie-Handwerker, m. m., artillerie-werklieden, m. |
|||||
|
32
|
|||||
|
Artitterie-Journal s. über die Vertheidigung einer Fe.il\'n»g,
journaal over do artilleristische verdediging, o. Artilleriekituipf. m.. artilleriestrijd. in.
Artilleriemauttab, in., aitilleriemaatstok. ra.
Ar/illeriennif/ti:iii. s.. artilleriemagazijn, o.
Artillerie-Material. s.. artilleriematerieel, o.
ArUUerie-Miniitioiixhihitiiie. artillerieiiinnitiecolonne, v.
ArtiMtrieofficier in. torn 1\'Uilz, eommandeerende officier
der artillerie ter plaatse, commandant der vesting- artilleriebrigade. Artillerie-Park, m.. artilleriepark, o.
Artilleriepferde, s. m., artilleriepaarden. o.
ArtilUrieposition, \\v.. artilleriestelling. geschil topstel-
Artillerie-Priifungê-KommÜMion, w., commissie van proef-
neming. v.
Artillerie-&chiess*chxle, vr.. artillerieschietsehool, v. ArtiUerie-Schiessübung. w.. artillerieschietoefening. v. ArtUlerieeckuU, w., artdllerieschool, v. Artillerie-Train, m., artillerietransporttrein, m. Artillerievertuehe, m. m., artillerieproeven, v. Arlitterie-Werlcttötte, w., artilleriewerkplaats, v. Artilleriewieeeiuehaft, w., artillerie, v. ArtiUerietug, m., uitrusting te velde, v. AHillerixt, m., artillerist, kanonnier, m. Artillerittieeker Tlieil. m. artilleristisch gedeelte, o. Artillerixlixrhe l\'ertheidignng. \\v..artillerie-verdediging,v. Artegage, w.. zagaai, v. y/«^. m., arts, m. Arztwagen, m., doktorswagen. in. (ambulancetrein)
Axbexf, 111.. steenvlas. asbest, amiant. o Atekadern. w. 111.. aschklenrige vlekken op gepolijst staal, v.
Aickblei, s., bismuth, o. -4.w7/<?, w., steenkolenslakken. v., sintels, m., asch, v.
AackenfaU, m., aschgat, o. - Ixcheiijleek, m., aschvlek. v. Axchenhern. m.. uitgelezen aseh, v. Axchgruuw, vaal. |
|||||
|
:«
|
|||||
|
Asehsehaufel, w., aschschop, m.
Aichzinn, s., bismuth. o.
Aspe, w., ratelaar, esp. ratelpopulier, m.
Aiphalt, s., asphalt. jodenpek, o.
Asphul/enle. w.. asphaltaarde. v.
. isphaltfilz. s.. asphaltvilt. o.
Asphaltkitt, m.. asphaltkit. o.
Asseniiren, inlijven.
y/*< m. «\'»«.» Lanfgrabens, tak, m.
— ej»«r Mine, inijntak, m.
— (anfsteigender) der Flnghdhn, klimmende tak, in.
— (niederxteujender), dalende tak. m.
Aestiges lirett. s.. kwasthj. met kwasten. Assixtenzurzt, m., assistent-arts, m. Astrolahium, s.. astrolabium. o. Ast i: er lui ii , m., aangevoerde verhakking, v.
Athem: :n Athem kommen lassen, laten uitblazen, (paard)
vWfa*, m., atlas, m.
Almometer. m.. verdampingsmeter, in.
Almosphare, w.. dampkring, m.
Atmospharendruck, atmosphariseher 1 truck, m.. dainp-
kringsdrnkking, v. Aimosphdrische DantpfmaseHne, w.. atmosferische atoom-
machine, v. Atmospharische Eisenbahn, w., atmosferische spoor-
weg, in. . #om. s., atoom , o.
At Ineke, w.. aanval, m.
— Ue!le" Artillerie, aanval op artillerie, m.
— in Echelons, aanval in echelons, m.
— in Linie, aanval in linie. m.
— wit Ausfallen, aanval, waarbij een gedeelte opge-
lost aanvalt en het grootste gedeelte gesloten volgt. Attackiren, aanvallen.
Alte.il. s., attest, certificaat, o.
Aetzen, etsen, uitbijten.
Aelzwasser, s.. etswater, sterk water, o.
Auditor, Auditeur, m.. auditeur-militair, m.
Aiiditiirint. s., auditeurschap, o.
3
|
|||||
|
34
|
|||||
|
Atie, lage weide. v.
.tuf una ah, golvend. ro» nnlen anf yedieut hal/eu. van onderop gediend
hebben.
.Inf hallen. het aanvullen door hameren van \\iitge- 1 irande gedeelten in den vuurinond.
. In/heica/iren. bewaren. Au/bieten (alle A\'rd/le). alle krachten inspannen.
Aufbinieriemen, m., opzetteugel. m. Aiifhlalhiiiij. w.. inkeping ter halver dikte. v. Aiifhlilzen. opflikkeren, ontvlammen. AuJ\'hoeken. lxikkesprongen maken (paard), stampen, stoot en (schip).
Aiifhuhren, ophoren, openboren. losboren. AuJ\'holzen. op elkaar stapelen. AuJ\'breekt*, losgaan, kruien (rivier). Aufbrechen (ein Layei\'). opbreken. Aufbringen (eine 1\'rixe). opbrengen. Aufbntch, in.. opbreken, o. Aufbruck m. iet Eixenx, onikeeren in den smeltoven. o. — der Tf lippen. opbreken. uitrukken, o.
Jiiflinichxzeit, w.. tijd van opbreken, m. Aufbricken, eene brug slaan. . lufbühnen, schoren. stutten.
Aiifilaehen, met een dak voorzien. ach aiifdaehen. steil oploopen (weg.)
Aiifdammen (einen Fliixx), afdainnien. Anfileielien (einen Deieh), ophoogen. Anfdrehen (eine ScAramoe), losmaken, losdraaien. Anfeixeu (eine» Teieli), openijzen. AnJI\'alu-en. parkeeren. — eine Rullede. in batterij stellen, plaatsen.
Anjfahii, w.. oprid. m.. oprijden, opvaren, o. — eitier Brüe&e, toegang, m.
AnJ/anyen ( Depexehen). onderscheppen. . Iiij/\'lieyen. in de lucht springen. Aufforaern, opeischen. Anfforderung. w., opeisching, v. Anffrixilien (ein yezoyenex Rokt), opfrisschen. |
|||||
|
35
|
|||||
|
Anffühfen {Schildirachen). opbrengen.
— mit d\'nnnen Bretteru. uit licht hout. uit latwerk
optrekken. AuffuhreniUf Unieroffïzier, tn.. onderofficier van af-
lossing. in.
.Iv.ffnhfgefreitef. in., korporaal van aflossing, m. Aufführtmg w. eines Soldaten, geilrag. o. Anfgelien (eine Openttitmtlixte), verlaten. — der (lichten. opgeven . laden. o.
A/ift/eliei; /,/.. beschikker, vuiler van den hoogoven, m.
. (ufgebetrog. m., ertsbak, m..
Au/gebot, s., oproeping, v. li&fUi ;
Aufgehramt liegen, opgebrast liggen.
Aufgeloclert, geroerd.
Anfgeliisf\' verspreid, opgelost.
Aufgeprotztex (lexchnlz. s.. stuk in bataille. o.
A nfgexchluxxene Kulunne w. in liat/erien. gesloten co-
lonne met batterijen, v. (Pruiss. art.).
. lufge»cUo*»exe Zugkolonne, w.. gesloten colonne met sectiën. V. (Pruiss. art.).
Aufgeschüiteter Bode», in., opgeworpen aarde, v. Aafgexrhiirzte Flanken, \\v. 111., opgeschorte flanken, v. • lnfge.ie.ssen.\' stijg-op ! Anji/ie.ixer, in., lader, in., (snieltoven). Aufgürte» {riem 1\'fetde den Sattel). den zadel losmaken. — (dat 1\'fefd), den singel losmaken.
Aufhacken (dan lux), openhakken. Anfhalten (den Feind), ophouden. Aafhal/er, m., broek, v. (prardentuig). ophouder, m.
Aafhaltring, 111., teugelring. m. Anfhangekrenz s. de» Zeltex, kapstok, m. Anfhdngei-iemen m. des Huttelx. ophanglis, V. Aufkimgepuukt, m., rust, v., steunpunt, o., hefboom- drager, ni. Aafhaxjieln, opwinden, ophijschen. Aaf hanen, openhakken, uitkloppen, uitdrijven. Aafhauer, m., spitsbeitel, m. Anfhehen eine lielagernng. opbreken. — (einen Poxten). oplichten.
|
|||||
|
•M
|
|||||
|
Aufheben (einen Courier), oplichten.
Anf hellen. verkennen. Au/kisten. ophyschen. Jufliiilen (i/e// Anker), lichten.
Aufhoren mit item Feuer, ophouden.
Anf kammen, vereenigen door inkeeping of inlating.
Au f kam men eines Kammraden, tanden inzetten.
AnJ\'katte». katten.
Au/kegel* {Knoei*), stapelen.
A*f kippen. wippen, kantelen. f i 6 I i.
Ai/fkfiimng. w.. verkenning. v.. verkennen, o. ftw^w oftJda
Aitfklarmigxdienxt, m., verkenningsdienst. m.
Aufktarungntetmbgen, s., verkennrngsvermogen, o.
Aüfkleben, AufkleUtern, opplakken, met stijfsel plakken.
Au/klemmen (de/// 1\'ferde die Hremse), opzetten.
Aufklinken (die Thnre). de klink oplichten.
Anf knallen, in de lucht vliegen.
Aufkündigen (einen Waffenttuhtand), opzeggen.
Anf aden (einen Wagen), laden, opladen.
Anjtadiing, w., oplading, v.
Auflage, w., drager, m., rust, onderhuig, v.
Aujlugernng. w.. aardlaag. v.
A\'njlum/er. m.. scheepsjongen, m.
Anjlegen (den Stitlel), een paard zadelen.
Ai\'fleirhtern (ein 1\'ferd). gedwee, mak maken.
AnJTóxen . oplossen. verspreiden.
A/\'jlöl/ien, vastsoldeeren.
Aufmarsch, m., opmarscli, 111.
Aufmanehiren, s., opnuircheeren, o.
Anf/namrldinie, w., richtingslinie,, v.
Aufviarschzeit, w.. tijd noodig om op te marchee-
ren, m.
Anf nagel//. opspijkeren, opnagelen. Anf m/h me. w.. opname, opneming, v. Au/nahwecompast, m., aziinntheompas, o. Anjnahme-lnxlrtiuient, s., visiteerinstrument, O. Ai/ftielii/ie/i (Terra/n), opnemen. Anf nieten. vastklinken. Anfj/axxer, in., oppasser, in. |
|||||
|
37
|
|||||
|
Aufpflame* (\'hts hajonnet), opzetten.
Aufpfanzen (ei/ie Fah/ie), planten op, zetten op. — (Kiiiioiien). plaatsen op.
Aufpjförke/i, oppinnen . vastpinnen. Aufprallen, opspringen, terugspringen, terugstuiten.
Aufprotzen, opleggen, in bataille stellen. Aufpulzen, oppoetsen, schuren. Anfraumen (die Olieder), dunnen. — (du-i Zündloch), het zundgat doorsteken.
— (eine Bresche), opruimen.
Ju/reihen (de// Fehid). verslaan. Aufreissen. af\'teekenen, schetsen. — (du-i Pfaster), de straat opbreken.
Aufreisser, m., Aufreissahle, w., fluitboor, o. Au/richten (di/« Hebezeug), optuigen. (Regimenier), oprichten, lichten.
Aufrichtung, w., oprichting, v. Aufrichtzug, in., windas, o., kraan, v. Aufriegeln, ontgrendelen. Aufriss, m., opstand, m., schets, constructie, teeke- ning, v., plan. ontwerp, o.
Aufriss m. der horizontale, grondteekening, v. — der senlcreehte, profiel, o.
Au/ritzen, kielspitten. . Ut/rollen. oprollen.
— (die Raketenhülse), rollen.
Aufruhr, m., oproer, o., muiterij, v. Aufrührer, m.. muiteling, oproerling, m. Aufsatz, m., opzet, m, — der Qewehre, vizier, o.
— der Hahnschrauie, borst, v.
— einer Wi/idutiihle, kap, v.
Aufsatze, m. m., opstellen, o. Aufsatzhaken, m., opzethaak, m. — (i/ii Sattel, opzethaak, m. (voor den opzetteugel
der handpaarden). Aufsatzhülse, w., kokertje voor den opzet, o.
Aufsatskasten m. der RugeUcarre, bak, m. kast, v. Aufsatzplatte, w., plaat van den opzet, v. |
|||||
|
38
|
|||||
|
Anfxatzxchnxx. m., opzetsehot, o.
Aufiatzstange, w.. stangopzet, m., opzetstang, v. Aiifxdhltixxvhe. w., zakje voor den opzet, o. Aufsatzzügel. m.. opzetteugel. in. (zijnde bij de artil- lerie de stangteugel der handpaarden. die in den opzethaak bevestigd wordt). Attfxa/zvizir, s.. klepvizier. o. Aufxchanzen, als eene schans ophoogen, ophoopen. Aufseharfen {eiiie Kliuge). op nieuw scherpen. Aifseheeren. opschieten. Au/schichten (Pulvirfaxser), opstapelen. Au/sehiessea (ein Tan), opschieten. — eine Thür, opcnschieten.
Aufschirren. optuigen. Aufschlag, m., opslag. omslag. in. hei ui ersten AnfxeMage, dadelijk bij het openslaan.
— m. rler Kugel, aanslag, in.
— unf de ui Aermel, opslag, m.
— dex Ilalnix, versterking. v.
Aufsehlage m. m. der Uniform, overslagen, m.
Aufschlage-schaufel, w.. schepbord, o., laadschop, v. Aufxehlagetuch, in.. kleptat\'el. v. Aufschlagen {/e/fe), opslaan. — (ei/i Tuii). opschieten.
Aufxchlagsgexchwindu/keit, w., eindsnelheid, v. Avfxchlagxpunkt, m., trefpunt, punt waar het projec- tiel den bodem treft, punt van den aanslag, o.
Aufxchlagswhikel, m.. opstuitingshoek, m. Aufschliessen, opsluiten. Aufschmettern (ein Thor), niet geweld doen openspringen.
Aufschmieden, smeden op. door smeden verbinden. Aii.fxchmillen, losgespen , ontgespen. Aufschrauben. vastschroeven, opschroeven. Au/schroten (eineii Huf), uitsnijden. Aufschroter, in.. slagboor, v. Au/schutten. kruit op de pan doen, een slaghoedje opzetten.
Aufschützen (das Wasser), schutten, opstuwen. Au/sehwanze» (eiii Pferd), den staart opbinden. |
|||||
|
39
|
|||||
|
Anfxcluneixxen. gloeiend aaneen-, opeenwellen. samen-
wellen. Axfieher. m.. opzichter. ploegbaas. 111.
Aufxetzen (Kiinnnenkiige/n tuif hblzerne Spiegel), op-
klossen. — (Gexehoxxe in llunfen). opstapelen.
— (ein Tan), opschieten.
r/e» Kopf (i/i/ r/ie Krippe setzen. kribbebijten.
Aufxetzbander, s. in., dein-scharnieren met twee Ma-
den , o. Aiifxefzer. m.. kribbebijter. m. (paard).
Aufxetzmitiier, \\v.. aanzetinuur, m.
Anfxetzröhre. w.. verlengpijp. lospijp, v.
Aiifxichtxdienxt, m.. inwendige dienst, wekdienst, m.
AufiUzen, v.. opstijgen.
Am/torren, ophijschen. ophalen.
Aiifxputten, splijten. klooven.
Au/sprengen (ein Thor), openbreken.
Aiifxplitfeni, in splinters opvliegen.
Aufxtund. ni., opstand, m., oproer, o.
Aiifx/ungen. v.. opstangen.
Aiifxliipeln (l\'ii/rerfdxxer), opstapelen. stapelen.
Aiifxicingen, opstuiten.
— (Eisen), dikker en korter maken.
Aiifxtinieii, opstuwen. Aiifxtechen (die Vut rune), doorsteken.
Anfxtecken (eine Fnhne), ophoog steken, planten.
Aufsteckhaken, m. laadgereedschapsvork. m.
Aufsteigen, opstijgen.
Aufxteigender Ast, m., klimmende tak, m.
Aiifxfellen. opstellen, in rij en gelid plaatsen.
— (Wachtpoxten). uitzetten.
AuJ\'xteUitiig w. eine/ Compagnie, opstelling, v.
— en Echelon, opstelling in echelon, v.
— en Echiqnier. echiquierforniatie. v.
— der Vedetten, opstelling, v.
Aiifxteniiiien, leunen op, zetten op Aufxtreifen, den grond raken (projectiel). Aufxtriegeln (ein Pferd). opnieuw roskammen. |
|||||
|
10
|
|||||
|
. (ufitürmen. openstonuen. met geweld openen.
Au/x/iche// (de// Feind), opzoeken. Auftakel*. optakelen.
.tuftul jen. ophijschen.
Aiiflièj\'eii. diepen, holslaan. An//iej\'hammer, m., diephamer, m. Au/tie/meUxel\'. m.. drjjfbeitel, m. Auftragwalze, w.. iuktrol. v. AnftifJI\'irinkel, ni.. opstnitingshoek. m. Au//reihen {die Reifeu), aandrijven. • - (ei/ien lii/ig au/i Rad), smeden. Auftritt, va., banket, o. - au der Küstenlaffete, trede. v. Aiifiruiiiitteln. optrommelen, wakkertronnnelen. Aiijhixclieii (ei//)\' Znchnung), opwasschen met Oostindi- schen inkt.
. (n/wallen a. dex QuiueUetu. opkoken. o. Au/utaiter, s.. water op het ijs. overgeloopen water, O. An/toer/en (ei/i Fehhrerk). opwerpen. Aufieerfhamaer, in., opwerphanier. m. Aufwerfung. w.. opwerpen. bouwen, aanleggen, o. Aiijieifkel/i. opwinden. Au f wieher», luid hinniken. Aiifiriiide/i, omhoog winden, opwinden. Aiifirirl/el/i (S/atili). opjagen. Au/umrf, m.. aardopwerping, v. An/ziii/ien (die llolzxeheite), in gelijke hoopen opsta- pelen.
Aiifziiii/iieii, optuigen. Ati/ziehbrïteke. w., ophaalbrug, v. Au/ziehen den Iluli/i, «pannen. — (\'//*? Schleuse), ophalen, openzetten.
— («w Plagge), hijseheii.
A/i/ziehe/ide Wacht, w.. optrekkende wacht, v.
Au/:»//, in., ketting, m., hijseh werktuig, o. Au/zughaken m. ?«/• 7\'///<V ma Kiigelgliiho/eux. es met steel, v.
Au/zugtbrieke, w., ophaalbrug, v. . lu/zugtorrichliiiuj, w., hijschtoestel, o. |
|||||
|
il
|
|||||
|
Aagapfel, lil.. OOgbol, in.
Auye. s.. oog. o.
Aatje s. der Kantore, oog. o.
— ilen SteigbügeU. oog. o.
— dex Hokte*, ring. 111.
Aage a*ftrennen, uaxxtoxxea, het afloopgat van den
smeltoven opensteken.
Aageaeixea. s.. breekstang, V. Augatbolte*. in.. oogbout, in. Aageagrabea. \\v. in.. oogknilen, m. Aagea/eder. s., ooglap. in. . lagen lied. s.. ooglid. o. . lugenmtuu». s.. ooginant, o. Augeaxluar. in., staar, v. Augemeimpem, 111. in.. oogharen, o. — lage/Ie , w., leigoot. v.
AugseUing, in., oogbindsel, o. AugSpüaung, w., oogsplits, v. Aaxarbeileti (ei/ien 1\'laa), afwerken, uitwerken. Aaxarbeit\'»ag , w., wijze van bewerking. samenstel-
ling. v.
Aaxiitzeti. uitbijten, wegbijten. Aaxbagger/i (eiueti. Ha feu), uitbaggeren, uitdiepen. Aanban, w.. bouw, in. Auxbaugea, uitslaan, buikig maken. Auxbaurhaag w. den Kop/es, tulpsgewijze verhooging, v. Ausbessetn (Wege), herstellen. — (eiu Sehtff), vertimmeren.
Ausbexserung w. der Gewehre, herstelling, v. Aaxbildang, w., vorming, v. Ausbiudeziigel, m., bevestigd bij de Pruiss. artill. de
rechter trensteugel van de handpaarden aan het
zadel, zoodat de trens niet links uit den mond
kan getrokken worden, Oostenr. opzettengel, m.
Anxbhixen. uitblazen.
— (dea Hohofen), uitblazen.
AtuboUen. bevloeren, bezolderen. Atubokren. uitboren. uithollen. — (ei/te Scliraabeaaiatter), snijden.
|
|||||
|
42
|
|||||
|
Ausbrechen (ein Geschütz), den vuurinond uit het wa-
ter brengen.
Ausbrechen (den Mörser), den mortier zetten tot de lading.
Ausbrennen s. des Zündlochs, uitbranden, o. Ausbringen (die Schaluppe), uitzetten. — (den Anker), uitwerpen.
— (einen Teieh), uitmodderen. uitbaggeren.
Ausdauer, w., volharding, v. Ausdauerversuch. m.. duurproef, v. Ausdehnung. w., uitzetting, v. Anxdeltitiuigxcoijpeient, in., uitzettingscoëffieient, in.
Atudehnungadump/mateMne, w., stoommachine niet ex- pansie, v.
Ausdehnungskraft, w., uitzettingsvermogen, o. Attsdehnungsvermogen. s.. uitzettingsvermogen, o. Ausdielen, van een planken vloer voorzien. Ausdrehung w. r/«y titahlplatte, uitholling, v. Ausdünxlung, w., verdamping. v. AutdünstuHgsmesser, m., verdampingsmeter, m. Auseinandergehende Linie, w., formatie en fourrageur, v. Auseinandernehmen (eiu Getoehr), uiteennemen. Au»einanderstellnng w. </<?/• Schildzapfenscheibeii, afstand der tapborsten, m.
— rf«v Wande, afstand der zijwangen, 111.
Auseiten, s., boorijzer, o. Ausfahren [einen Heg), uithollen, hol rijden.
Aitxftill\'. m., uitval, m. Ausfallbatterie, w., uitvalsbatterij, v. Ausfallcolonne, w., uitvalscolonne, v. Aas/allen, uitvallen. Auêfallrampe, w., oprit voor uitvallen, v.
Ausfallstufen, w. m,, uitvalstrappen, m. Ausfallthor, s., poterne, v. — «\'«<r CitadeUe, hulppoort. v.
Aus/allipinM, in., uitvalshoek, m. Ansfalzen, inkepen, van sponningen voorzien. Aiixfechten (einen Kamp/), uitvechten. Ausfeilen, uitvijlen. |
|||||
|
13
|
|||||
|
Autfertigen (eitten Befehl), uitvaardigen, verzenden.
Ausfeueni. ophouden te vuren, achteruitslaan (paard).
Ausfilzen, met vilt opvullen, bekleeden.
Ausflammen, uitvhuinuen, uitbranden.
Ausfluth, w.. afwateringskanaal, o., ontlastingsbuis, v.
Ausfluthen. uitloopen, uitwateren, uitstroomen.
Ausfordern. uitdagen.
Aiixforderiing. w.. uitdaging. v.
Ausftasung w. für den Ansatz den Sehlössehens, insnij-
ding voor den tand van den haan, v.
Ausfuchteln, slaan met den platten sabel, afranselen. Ausführur/gncommando, s., konimando van uitvoering, o. Ausfükrungsrokre, w„ ontlastingspijp, afvoerpijp, blaas- pijp. v.
Amfüllung, w., aanvulling, grondverhooging, v. Ausfiittern, voederen. Autgang m. «\'«w Schanze, uitgang, m. — ök* \'/«/// Glacis. doorgang, m.
— «//ff Engpasses, uitgang, m.
Ausgangttwinkel, m., uitvaaitshoek, m. Ausgeben (die Parolé), geven. Ausgehauener Hals, m., gebroken hals, m. Ausgehendet JPqffenplatz, m., uitspringende \\vapen- plaats, v.
Ausgehendet 11 \'inkel, m., uitspringende hoek, m. Avsgehobene Krde, w., uitgraving, v. Ausgemusterde l\'/etde, s. ni., reformpaarden, o. Ausgesehossem Kunoiie, w., uitgeschoten vuurniond. m. Ausgiesskelle, w., gietlepel, lepel, m. Ausgleichen; dus 1\'ferd hul, ausgegleieht, is gelijktands geworden
Ausglühen s. (fov Stahles, ontlaten, hergloeien. Ansglühung, w., uitgloeiing, ontlating, v. Ausgraben, uitgraven, opgraven, drijven, beitelen, snijden, uitsteken.
Ansgrabung, w., in-, uitgraving, uitdelving, uitgra- ving voor een spoorweg enz., v.
Ausgucken, uitkijken. Ausgvcker, m.. uitkijk, m. |
|||||
|
il
|
|||||
|
. lusgumkeUe. w.. scheplepel. m.
AtixguFsröhre, w.. spuipijji. vloeipjjp, iiitloojn»jji>, v.
Anx/inker. 111.. afhaakijzer. o.
. Inxliiilflerii. den halster afdoen. onthalsteren.
AtuhaUet (En), van zand en steenen zuiveren.
Anxhiilter, 111.. uithouder, m.
AtuhammetM. glad effen hameren, uithameren.
.hix/iiiiif/cii (eine hiuiiMIe). uithaken.
Atukauer, in.. holbeitel, m.
Anxhiiiii\'ixi-ii, s.. holpijp, v.
Autheben (jHecrute»), oproepen, lichten.
Auxlietiiuirii. ontreinnien.
Aiix/iolifl,i. uit den ruwen schaven.
Aiixlmli\'ii (;« e\'weiit Sprang), een aanloop nemen (paard).
Aiix/iüIhiii/ . w.. kerf. groef, v.
— r/w lltilh/x. uitholling, v.
— \'/»\'/• lüiliflt\'. uitboring. ziel. v.
Jnxluih. in., lichting, v. Aushnngern (einen 1\'lotz), uithongeren. Auskdmpfen (énen Kampf), ten einde brengen. Auskekten, uithollen, groeven maken op. Auxkehluny w. rfe* üchwanzschraubenkop/u, inkeeping, v. Auskeilex, van spieën of wiggen voorzien. — - (xic/i). wigvorniig uitloopen.
Auskerben, inkepen, een gat maken. . lusketnen, aftands worden, niet meer teekenen (paarden).
Amkitten (ei//e Maner), cementen, met cement bepleis- teren.
Auskolben (einen lleirehrlauf), polijsten. Auskragen, uitbouwen, doen vooruitspringen. Jiixlnniitxcluifteii (eine (leijeml), verkennen. Auxkundschafler, in., spion, m. .huladung w., uitstootlading, v., uitsprong, m., uit-
stek. o. — der llolilkiit/el». springlading, v.
— e//«».v Zapfent, pin niet verloren borst, v.
Aiixlmje. w.. gevechtsstelling, v. Auxlagexehyff\', s., wachtschip, o. AuslastUKgtklappe, w.. uitlatingsklep. veiligheidsklep, v. |
|||||
|
15
|
|||||
|
A**Uu*ung*pförte, w.. uitlatingspoort, v.
Autleuamigsröhre, w., ontlastingsbuis, v.
Atulaufen s. rf«- Km/el. rotten, o.
AuilaugeH s. r/c,- Salpelirenle. uitloogen, o.
Aanlegen (.So/i/nJen), buiten de stad. op de dorpen in-
kwartieren. Atulegen s. tier llólire, afnemen van den vuurniond
van de affuit, o. Atuleger, m., wachtschip, o.
Jiix/exen, sorteeren, schiften, uitzoeken.
Antliefem (Deterteuré), uitleveren.
Aitxloilien. gaten voor pinnen boren.
— nuil eiüzapfen. pin en g-at maken.
Attx/óc/ieni, doorboren, vol gaten maken. Aiixloxrlien (dun Fe/ter einer Hnllerie), tot zwijgen brengen.
Anxloxen (Siil\'lnten), bij het Int kiezen. Anxloxen. vrij maken, liet incenvatten doen ophouden. — (ma Ge/tingenen). loskooj>en, uitwisselen.
Atumaehen, omboorden. onizoomen, een boordsel aan- zetten, galonneeren.
— (eiu Geirelir). afwerken.
Ausmatlcen. afbakenen. Auxmarxeh. m., uitmarsch . m. AHxuiiihitii (Minem/nnge). met metselwerk bekleeden.
Aiixmeixxeln (ein Gexeliii/zrolir), af beitelen. Aiixmexxen. uitmeten, nieten. Auxmix/i;/ (innen Stull), uitmesten, schoonmaken. A/ixniiiiii/pii (in SeUenpfaden), zich splitsen. — (in einem Thiile). uitloopen.
— (F.ixenliiiliiirii in eintimier), verbinden, ineenloopen.
Aiixéiuixleni (alle Soldaten), afdanken. Aiixmux/eriiiig w. rum Dienxt, vrijstelling van dienst voor goed, v.
Aiixiiiiixleniiif/xxeliein, 111., bewijs van geheele vrijstel- ling van dienst, o.
Anxiiiixxen (llulz), drogen. Aiixnehiiien {Sulilulen). lichten. Aitxö/ixen, uithozen. |
|||||
|
w
|
|||||
|
Auxpariren, afpareeren, afwenden.
— tuspfahlen (mta Mtiii/ijit/rii Bavplalz), heien.
Atupieken. bepekken. AturandeH, AiuraHdem, randen, kartelen.
Au*plÜHdern (eine S/mll). uitplunderen. Aiixruiigii-en (Vfenle), op reform stellen. Aturangirte* I\'/cnl. s.. refonnpaard. o. Aturmtmen (da* Züniloek), doorsteken. — (eiu Iah\'Ii), grooter maken, ruimer maken.
Aturaumer, 111.. frees. v.. verzinkstamper, m. Autreifen (ei»?» Lauf), van trekken voorzien. Auxreiten (ein 1\'fenl). afrijden, afstappen. Aiixi-euii-Lnffe/e, w.. affuit met reminrichting, v. Amtttmtieii (eine Halm), ten einde rennen. Aiureisxer, m., deserteur, m. Autrickte* (einen Auftrag), voldoen aan. uitvoeren.
Aiixriiiyeii (eitien Kamp/), doorstaan, doorworstelen. Aturüeke». uitrukken. Ausrunden. Aturünde», uitronden, rond uitdiepen.
Ausrüsten, uitrusten. — (eine Jiatterie), armeeren.
Anxriix/iing, ir., uitrusting, v., équipement, o.
— (Grosse), groot équipement, o.
— (Kleine), klein équipement, o.
Ausrüstungstückê. s. m., voorwerpen tot de uitrusting behoorende, o.
Aussagen, uitzagen, afzagen. Atusatz, m., zweer, v. Ausschalen (Minengangë), met hout of steenen be- kleeden.
Atisschalung, w., bekleeding met planken, v. Ausschalten (eine Station), uitsluiten, (telegrafie) wis- seltoestel., o.
Ausschalter, m., translatenr, m. (telegrafie). Auxxcluuifehi (ei,ie il Kuhn), uithoozen. Aiixxclieereu, uitseheren. Aiixxcheiilen. den dienst verlaten. afzonderen, aftre- den, afkeuren.
— (Melulle mix den Erzen), afzonderen.
|
|||||
|
17
|
|||||
|
Auxxeheiden, (durchx hoon), aftreden.
Aiixxrhiexxen. afkeuren. — (jemu. ein A/ii/e), uitschieten.
•— (dux /ihnllorli). uitschieten. — (Graten), opwerpen.
AuMckiffen (Trappen), ontschepen, aan wal zetten.
.titxxchijjnni/. w.. ontseheping. v. Amsichtffspunkt, in., landingspunt. o. Anxxrhiffttiitjxpniikt, in., landingspunt, o. Aiixxchhii-keii (die Er:e). van slakken reinigen. .liixxchldi/fixeu, s., gaatstempel. uithakker, m. Autsehloge, in. in., uitgelezen erts, o. Aitxxcliluijeii s. r/e/- P/erde, achteruit slaan. o. .Iiixxi-liliii/h/. Aitxxcliltii/ixch. gaarne slaande, koppig. Aiixxchleifen (dux Znpfenloch), uitslijten. — {die Binder), losmaken.
.Iiixxchliexxen (den ll\'iii/en). afhaken, afspannen.
Ausschlichtung w. det GewehrUtufe». polijsting, v. Aiixxcliliexxiini) w. i:om Dienst, uitsluiting, v. Ai\'xxchhexxiiiii/xxchehi, m., bewijs van uitsluiting van den dienst, o.
Aitxxchulieden (dux Kixen). uitsmeden, uitrekken. .luxxch nullen, ontgespen. losgespen. Aitxxchnunlieu . brieschen, snuiven, uitblazen. Aiixxcliiiuiifen. adem scheppen. Aiixschneidiiieixxel, m.. guts, v., holle beitel, m. Aiixxchnitt m., fiir die Auluge dex Schloxxex, ligging van het slot, v.
— det Jjiiffetenicaiide, vermindering der zywangen, v.
— dex Möreerlaffeten, insnijding, v.
— dex Glaeix, insnijding, v.
Auxxchiipfen. uitscheppen, uithoozen. Anxxehópjlöffel, m., dtutcköpfkeUe, w., scheplepel, m. Auxxchraiiben, uitschroeven, losschroeven. Auxxchreihen (Steuern), uitschrijven, opleggen. Auxxe/iroten (den Deul). den wolf prangen. Auxxchuren, de slakken uit den snieltoven halen. Au.xxchn.xx, m.. commissie, v., commité, o. — dex Jiiindexrcilhex fiir dax Landheer und die Fextuu-
|
|||||
|
48
|
|||||
|
gen. commissie uit tien Bondsraad voor het leger
en de vestingen. v. — tapferer Lente, keurbende, v.
Jn.ssrliiranueu, verspreitien.
— en fonrageur, chargeeren, uitzwermen.
Auxxehiceifniig w. dex hiiiiiuitx. kussen, o. Aueeehweifnngskrei», m., afwijkingskring, m. Anxxehireixxen (dax Eisen), zuiveren, samenwellen. Atueehwenke*, zwenken, uitzwenken. Ausseigern (Kupjèr), afdrijven, uitdrijven. Aussenkung w. <fe« Entladem, spleet, v. Atusendeich, m.. uiterwaard, v. Aiixxeinleiclixliiml. s.. uiterwaard, v. Aiixxeii-driiben, m.. buitengracht, voorgracht, v. Amten-Hafen, va., buitenhaven. v. Aitxxeii-IUiiiil. w., lmitenhand. v. Aitxxen-I.iiiie. w.. buitenste lijn. v.. omtrek, m. Aiixxen-jinxteii, m., buitenpost, m. Auxxeii-Seile, w., buitenzijde, v.. buitenkant, zoom. in.
Aitxxeii-H\'uH, m., lmitenwal. m.
Aiixxen-U\'and. w., buitenmuur, in.
Aitxxenirerke, s. m.. buitenwerken, o.
Aueeen-Winkel. buitenhoek, m.
Ausser bedekter Weg, m., vóórbedekte weg, m.
Aüsnere B\'óxchung, w.. buitentalud, o.
— Bruxiwehrbösclnmg, w.. buitentalud, o.
— Bruxtwehrwand, w.. buitentalud, o.
•— Cn\'te, w.. buitenkruin, v. — Grabenböxchung, w., buitengrachtshelling, v.
— Linie, w., buitenlijn, v.
— l\'/erdekeniilnixx. w.. uitwendige jiaardenkennis. v.
— FOlggxme, w.. buitenpolygoonszijde. v.
Aiixxerer Polygtmiciniel, 111., buitenpolygoonshoek. DL Aüuere Rand ni. </^y UnfeUen». buitenrand, m. — Reeene, w.. buitenréserve, v.
— Richt xihriuibe, w., buitenstelschroef. v.
— Sehartenöffnuug, \\v., buitenopening, v.
— «Se/te w. (fe* Ktilltenx. buitenplat, O.
Aiixxerer Streichmnkel, in.. tenaillehoek. m. |
|||||
|
49
Aiixxeretutmaxxiffer Lieiiteiuuit. m.. luitenant il la suite.
Aiixxergefecht. buitengevecht. Auiëerhalb. buitenwerk*. Aiixxetzen (ein liixil). uitzetten. — (Trappen), aan land zetten.
— (Wachtposten), uitzetten.
— (eiuef Oefair), blootstellen aan.
Anxxiegen. de zege voltooien, de overwinning volbren-
gen, ophouden overwinningen te behalen.
Ai\'sxif:. ni., bok. in. Anxx/nï/ier. in.. kondschapper. cclaireur. m.
Ausspannen (Pj\'erile). uitspannen. Aiixxjirfiiiji\'ii (ein 1\'fenl). in galop zetten. Afspringender Hinkel, in., uitspringende hoek. m. — Waffeitplaiz, m.. uitspringende wapenplaats, v.
AussprucA, m.. uitspraak, beslissing, v. oordeel, o. — (Schiedsrichterlicker), scheidsrechterlijke uitspraak, v.
AuutaUen. gehard, ijzer sterk maken. AnxxUiUen. uitpissen. (paarden).
Aiixxfaiiben (1\'nlrer). uitstott\'en. Aitxxteelieii (ilie Scliiexxxchiirten). insnijden. Anxxleckeii (ein Laffer), traceeren. — (Tor/), steken.
— (in Kupfer). graveeren, snijden.
Anxxteifeii. bekleeden. Anxxlelleii (1\'uxlen). uitzetten.
Au xxt e mui e n (ein LocK)) uitbeitelen.
Aiixxtii/i/\'eii (Miiuilioiixkdx/i\'ii), met werk toestoppen.
Aiixxtoxxltiilitiiff, w.. uitstootlading. v.
Auxliifelii. beschieten, niet hout bekleeden.
Anxtdfethui/. w.. beschot, o., houten bekleeding. v.
Anxxl rei feil. het land afstroopen.
AuxxHitzen, van binnen stutten, schoren, schragen,
ondersteunen.
Anxllielireii, van binnen met teer bestrijken. AuxtieJ\'hammer, m.. bol-. mutshamer, m. Aiix/or/eii, uitveenen. Aitx/ri/t, in., nis. v. Aiixïihiiiiyxruiiiiiiitinlo, s., uitvoeringscouuiiando. o. 4
|
||||
|
.VI
|
|||||
|
.luxwarme// (da* Eisen), gloeien, ontgloeien.
Austearmeo/en, m., gloeioven, m.
Atuweckseln s. rfr?/ Kfiegxgrfaiigeiieii, uitwisseling, v.
— c/e;\' ZündlochHderuiig. etc. verwisseling, o.
Arutceehxler, nu. plaatsvervanger, wisselaar, m. Au*wech»lung*terttag, in., uitwisselingsverdrag, cartel. o. Anxweiehen. ontwijken, uitwijken. Auxiceirh/ilatz. 111.. AwneeienxteUe. w.. wijkplaats. wis-
selplaats. v.
Atuweilnng w. «fer Mi\'///",///, verwjjding, v. Aususerfen (den Anker), het anker werpen. — (fft\'t). de voorbeenen goed oplichten (paard).
Amwerfer, m.. uitwerper, patroontrekker, m. Auxicerferkralle, w.. tand van den patroontrekker, m. Auncetffedet, w.. uitwerp veer, v. Ausioerfschraube, w.. uitwerpschroef, v. AuxwerfxchtavhenHuthe, w., gleuf voor den kop der uitwerpschroef, v.
Aiuwirken (den //"/). bewerken. Auxwuehen (ein Gexchülztohf\\, wissehen. AutumrJ\'haken, m.. sluit-. kleinhaak . m. _/«- und einkriecheiider Huid. 111.. oniloopemle wind m. Auszahnen, ophouden niet tanden krijgen (paard). Aüxziehen. uitmarcheeren. — (r/«// Degen), uit de scheede halen.
— (Me/a// z/i /)//////). uittrekken, uitrekken.
Auezieher. in.. patroontrekker, 111. liixzieherjltiehe w. «fc/1 Patrone, vlak, waarop de haak
van den patroontrekker vat. Iiixzielirixii\'. s.. sehuit\'vizier. o.
A*xzttg. 111.. lichting, v.. uittocht, m. . luszugtgrabe». 111., gracht. waardoor het water weg- stroomt . v. Au/hal, s., vruchtbaar dal, o. . lutomatisch, zelfwerkend. . tu.riliartruppen, w. m., hulptroepen, m. Artiiieeuieiit, B., aranceinent, o. bevordering, v. Avaneirbaum, in., avanceerbooni, m. . Itaneiren. avunceeren. |
|||||
|
:>i
|
|||||||
|
Avaneirhake», m., avanceerhaak, m.
Jvancirketten, w., m., avanceerkettingen, m. Avancirring, m., avanceerring, m. Aoancirtau, s., avanceertouw, o. Avantgarde, w., voorhoede, v. . Ivantgardebrückenequipage, w.. voorhoede-pontontrein.m.
Avantgarden-Führer, m.. voorhoedecommandant, m. Avantgarden-Gefecht, s., voorhoedegevecht. o. Awuttgardenposten, m., voorhoedestelling, v. AvantgardeiuteUung, w., voorhoedestelling, v. Arerie, w., averij, v. ./p«rft«w///^/.*-6W/rftfWo.s.,waarseliuwingscoinniando.o.
Averiissements-Posien, m., waarschuwingspost, tusschen- post, m.
./tv\'.*, m., bericht, o., tijding\', v. Aviso-Schiff\', s., advijsjacht, o. Avispferd, s., paard van een koerier, o. Axenhieb, m., gebroken bals, m, ./.e/, w.. aks. bijl. v. . Ixthelm , in., bijisteel, in. Aziiiiit.th. s., azimuth, o., toppuntshoek, m. Aziiiiuthalkuiiipaxx, s., aziniuthkoinpas. o. JfuiJo - ;if. •
|
|||||||
|
liezw. (hezithungtweise). respectwelijk.
///•. «/. (bteri manu), om kort te gaan. Btuike. w., baak, baken, boei, ton, v., staak, m. üfacA, m., beek, wetering, v. Ih<rliwei.de, w., wilgenteen, v., waterwilg, m. Bacbord, ni., bakboord, o. Backe, w., bil, v. (paard), bek, klauw, knijper,
grijper, 111., wang, v. |
|||||||
|
52
|
|||||
|
Huiken, in., wang, v„ schroefsteiiipel, snijstempel, 111.,
schroefwig. v. — der BlocUaffete, zij wang.. v.
— </«• hohen Rahmenlaffete. radleiderstuk. o.
— eines Sekiffeê. boegen. w.
— der Schraubenschtievleklujype. kussen. o.
— uhi Schraubttork, klauw, knijper, in.
liurki\'itiiuxxrliiiill, 111.. wang, V.
— \'/ftv Kotten*. wangholte, v.
Harkenhi\'iii. s.. bilbeen, dijbeen, o. Backeitblatt s. Jnr den Kop/ der Rirht*chraube, stel-\'
schroef kussen, o.
Barkeulm/irer. in., moeischroef boor. v. Baekeuhuken, 111.. kleinhaak. klauwhaak . m. Rurkmkiiwhpu. m.. kakebeen, o. (paard). Baekenriemen, m. in. \'/« Hul f Iers. bakstukken, o. Baekeustrippe, w., stoot voor de stang, in. Baeketutück. o.. bakstuk. o. Baekenzahn. m.. baktand, maaltand, m.. kies, v.
Boeker, m., bakker, ni. Backerxrheiiier, m.. zifter, m. Baekgerath. s., bakkersgereedschap. o. Barkkok/ea, w.. smidakolen, sineedkolen, v. Barkmeü/er, in., bakmeester, m. BaekoJ\'en, m.. oven. bakoven, m. Backxlei/t, in., baksteen, klinker, in. Backsteinmaner, w.. muur van baksteen. m. Baekêteinmauerung, w.. metselwerk van baksteen, o. Backsteintchtttt, in., baksteenstukken. o. Hurk/rog. in., baktrog. m. Badeschwamm, m., spons, v. Badestube, w., badkamer, v. Bagage, w.. legert ros, in., bagage, v. Bagagekarren. m., bagagekar, v. Bagagep/erd, s.. lastpaard, o. Bagagewaehe, w., bagage wacht, v. Bagage/ragen, in., bagagewagen. m. Bagger, m., Baggermatehine, w., baggeriiiaeliine, v. Baggeren, uitbaggeren, uitdiepen. |
|||||
|
:,:s
|
|||||
|
Baggertorf. m.. baggertorf, gebaggerde turf. v.
Milieu {llulz). betten, warmen. Jiuhu, w., aarden baan, baan over het ijs. v.. vlak. o.,
schuine scherpe kant. dunne toegescherpte kant. m.. fout. v. — der Projerti/e. baan, v.
— der Liiufer. baan. v.
eine lirilin benutzen. van een spoorweg gebruik
maken.
Bahnbrücke, w.. spoorwegbrug. viaduct, overbrug- ging. v.
Bahnen {eiiie/i II\'eg), banen, effen, gelijk maken. — [duren die Feii/de), heenslaan.
lidhiigestünge, s., spoorstaven , spoorschenen, v. Bahnhof\', m.. spoorwegstation, o. — iim Kreuzmtgspunkt rer.se/iiede/ier Bahnliniëu, station
gelegen bij het kruispunt van verschillende spoor- weglijnen. o.
— fiir (ihgehende.1 Gut, station van vertrek, o.
— fiir anlcommendes Gut, station van aankomst, o.
— i\'hi Weiehbilde eiuer Studl, station gelegen in een
stad. o. — tuit aiisgedeliiileii Pe/:io/ie/i- iind (liiterrerkehr, hoofd-
station , o. •— mit (llei-ieu au f verxrhiedei/eii Sirea/i, station, waarbij
de sporen op verschillend peil liggen. — mit Privatdepeachanverkehf, station geopend voor
particuliere telegrammen, o. — mit Wostentotton und KoAlendepot, station met wa-
terstation en kolendepöt, o. Bahnhofmbachlusssigxal, s., afstandssein, o.
Bali/tliofalm-lit/isxtelegraph , in., afstandssein, o. BahiihoJ\'xiib/t/ierrxigi/at, s, sein tot afsluiten van het station. o.
Baknhofigebaude, s., stationsgebouw, o. Bahiiliiifsgebiet, s., stationsemplacement, o. Baliii/io/xi/m/ieetor. m., stationschef, ra. Bahnhofêkomwuindant, m., stationsconimaniiant, ra. Bahiihoj\'nkomii/aiiduiitiir, w., stationscoinmandement, o. |
|||||
|
:.\'.
|
|||||
|
Bahnho/splanum , Baknkofiplateau, s., stationseniplu-
cenicnt. o.
Bttkiungenieur, m.. ingenieur van den weg. m. llahninxpectw, in., inspecteur van den weg. 111. Baknkatper, 111., lichaam van den weg, o. Baknkremung, w.. kruising, v. Bahnlinie, w.. spoorwegljjn, v. Bain/Meister, in., opzichter over den weg. 111. Baknmewierei, w.. afdeeling, die onder een opzichter over den weg staat.
BaknmUteUinie. w.. as, v. Bahnnetz. s.. spoorwegnet. o. Bakuprojil, s.. proiiel van de spoorwegbaan, o. BahmlolleH. in., tunnel, v. Bahnslrecke, w.. Bak/atüek, s.. afdeeling, lengte, v., stuk, eind o. van den we^.
Bakntelegrapk. m., spoorwegtelegraaf, m. Bahntracirung, w.. tracée. o. Bahnwarier, in., spoorwegwachter, m. Bahiizng. 111., spoortrein, m. Bahnzugwiiili/cr. in., in., conducteur, in. linlire. w.. herrie, haar. v. Bakrenkopper, in., kribbenbyter, m. /f«i, w., baai, golf. v. Bajonnet, s., bajonet, v. — «4, bajonet af.
— o» O;-/, de bajonet in de scheede.
— aiijgi\'xteck-t, bajonet op.
~ gejattt, geveld bajonet. — »/e/- hanze, spits, v.
Bvjoinietungriff. in., bajonetaanval, m.
BajoMteldule, w., hajonetschaft, v. Bajonnetdorn, in.. bajonetdoorn, m. Bajuniie/J\'echten, s., bajonetschernien, o. Bajonnetka/t, w., haft, v. BajoHiielhMae, w., hajonetschaft, v. Bajonnetkorn, s., stift, ni. Bajotuutring, ra., hajonetring, ni. Bajonnetickeide, w., bajonetscheede, v. |
|||||
|
55
|
|||||
|
Bajonnettraaer, m.. bajonetdrager, m.
Bake. w.. baak. boei. ton. stang, staak. v.
Haken legen, bakens zetten, boeien. tonnen leggen.
Bakeionne. w.. boei, drijfton. v.
Baluure. w.. balans, v.. evenaar, m.. waag, \\veeg-
sehaal. v.
liuluurlr in. uu eiuer Damp/matehiiu, balans, v. Buluurirkluppe, w., hydraulische klep. v. Bulaurirxrhritt. in.. gewone pas. 111. /fr\'/y . m.. blaasbalg. in. Buigen. m., geul. in. Balgdeute, w., blaaspjjpneus, v. Ba/ge ahhdugen. abschützen, het Maaswerk buiten wer- king brengen.
Balgenarm, m., blaasbalgann. m. Bugenbretter, s. m., blaasbalgplanken. v. Btilgeuderkel, in., dekstuk, o. liulgewlille. Halgenlinte, w.. blaasbalgpijp. v. Bu/geugerü-ile. s.. blaasbalgstellage, v. Balgenkluppe. w., Balgatventil, s., luchtklep. v. Balgenxtuiige, w., trekboom, in. Hulgenzirengel. m.. blaasbalgtrekker, m. Bulgknpf, in.. kopstuk . o. Bulgrohr, s.. blaasbalgpijl). v. Bal/een, m., balk, in., bint, v., legger, m. — «»iV «#«/• Kehhimj. balk niet afgeronde kanten, m.
— </<?>• Slange, arm, in.. schaar, v.
— (/«• S/ange, lange zijde, v. (gew).
— iw gezogeiien (le/re/ir, veld, o.
Balkenanker. m., balkanker, o. Balkeubuiid. s., bindbalk, m., gording, v., balkband,
karbeel, m.
Balkeiiderke, w., balkzoldering, zoldering van balken, v. Balkengerüxt, s., stelling, v., steiger, m. Balkenhaken, m., balkhaak. klauw, rn. Bulkeiikunte, w., balkzijde, balkkant. voorzijde van een balk, v.
Balkeiikantig. vierkant, haaks. Halkenkopf, in., balkeinde. balkhoofd, o. |
|||||
|
56
|
|||||
|
Balktnlange. w.. lengte. dracht. v.
Balkentisa, m.. schots van de bintlagen in een ge-
bouw, v.. dakgetimmerte, o. Hulki\'iixr/ilfiixe, w.. sluis uit balken vervaardigd, v.
Balhenschliixxel, in., bindbalk. m., gording, v., buik-
band . m. Baltautanaeu w. ni. der Kantore. scharen, v.
Ballcenstein, 111.. kraagsteen, karlieelsteen. knorsteen, m.,
neut. v. BtdkeiUröger, m.. draagbalk. schoorbalk, ni.
Halkenterbindung ^ w.. balken verbinding, v.
Balkentoage. w., unster, v.. weeghaak. in.
Balkenteagen, m., poiitonribbenwagen, m.
Hulken werk, s.. getimmerte, o.
Balkliaken , m.. balkhaak, duivelspoot, in.
Ballcplaukett. \\v. in.. buitenhuid. v.
BaUatt, in., ballast, in.
BalUiteH, s., steekbeitel. m.. staaf ijzer, o., staaf, v.
Ballen, m., klomp ijzer uit den zweetoven. in.
— tf/// Jlobel. greep. v.. handvatsel, o.
— m. in. /lis IIiifes, ballen, m.
BaUendege*. in., schermdegen, m., fleuret, o. Ba/lene/xeu, s.. steekbeitel. fernioorbeitel, in. Ba/leumeixxel, m., fernioorbeitel, fermoor, in. Ballhammer, m., hamer, dienende om de uitgebrande gedeelten in den vuurniond te verwijderen.
Bauistile. w., ballistiek, v. Ballistische Leistung, w., uitwerking, v. Ballistisehes Pendel, s., balistische slinger, m. Jial/meixxel. in., steekbeitel, m. Ballon, ni., kogelflesch, distilleerkolf. v. Baud, s., band, in., verband, o., bindbalk, m., gor- ding . v., hengsel, o.
Band s. der Fuxehiue. wiepband, m. — a/u Faxxe. hoepel, m.
— ant Oexclihlzrohr, hoogste band, m.
— (/// der ricihelxcheide, band, m.
— au ledernen Scheiden, band, m.
— des SeUen
|
|||||
|
57
|
|||||
|
Bandage, w., verband, o., zwachtel, m., radbeslag, o.
radscheen. v.
Bandaxt, w., opruimbeitel. m. Bandliohrer, m., zwikboor, v., kleine avegaar, m. Baudchen, smalle band, ni., bandje, o. Bande, w., bende, v., troep, m. Bundellen, s., bandijzer, hoepijzer, o. Bandelier. s., bandelier, schouderriem, m. — der Cavallerie. patroontaschbandelier, m. Bandhaken, m., stift, v., duim, m., her, hoeptang, v., klauw, m.
Bandhammer, m., zware hamer, m. Bandhobel, m., smalle schaaf, .speekschaaf, v. Bandholz, s., hoepelhout, hoephout, o. Bdndigen, temmen. gedwee maken. Bandmass, s., meet band, o. Bandmesser, s., dissel, baars, m. Bandnagel, m., bandnagel, m. Bandrei/, m., hoep, hoepel m. Bandrohr, s., getrokken "loop, m. Bandiöge, w., strookzaag, v. Bandeetl, s., plat, lintvormige touw, o. Bandttifl, m., hakkelbout, m. Bands!iick, s., draagband, m., bindstuk, o., schoor- balk, m.
Bandtei-liiiiyefiing, w.. peesverrekking, v. Band/reide, w., teen wilg, m., teen, v. Jiandzie/iei; m., klemhaak, bandhaak, m., hoeptang, v. Bank, w., bank, v., banket, geschutemplacement, o. Bankambots, m., tas, m. Rankhatterie, w., barbetbatterij, v. Banhbohrer, m., avegaar, m., zwikboor, aardzwik- boor, v.
Bankeixen, s., bankhaak, klemhaak, schroefstok, m. Bankett, s., banket, o. Bank/iam/iier, m., bankhamer, klinkhamer, m.
Bankhobel, w., strijkbank, v. Bankhorn, s., speerhaak, m. Ban kleide n, m. m., dwarsliggers, m. |
|||||
|
58
|
|||||
|
Banklaffete, w.. wurstaffuit. v.
Bankmeimel, m., beitel, koiulbeitel, in. Banimetter, s.. hakmes, o. Bankichratibe, w.. bankschroef, v. Bankzonge, w., souverjjntang. v.
Ban», in., ban. in.
Barnier, m.. banier, veldteeken. o., standaard, m.
Banauetl, s., banket, verhoogd voetpad, o.
/ƒ«>, m., beer, in.. heistelling, v., ram, in., hei-
blok . o. Baraeke, w., legertent, barak. v.
Baraekenlai/er. s.. legerkamp, waarin onder barakken
gekampeerd wordt. o. Ha f lm r , in., barbarijsch paard. o.
Barbetlen-Batterie, w.. barbetbatterij. v.
Barenf\'tixxig, beervoetig.
Baret/mëtze. w.. beerenmuts, v.
Barilfaxx, s., beurston. v.
Barkaxxe. w.. barkas, v.
Barke. w.. barkschip, o., bark. v.
Barometer, m., barometer, m.
Baromelerrülire, w.. barometerbuis, v.
Barricade, w.. bairikade, v.
Barricadenkampf, m., barricadengevecht, o.
Barrière, w., barrière, v.
Barrieren-iirhler, in., overwegwachter, m.
7fe^, m., baard, m.
— f/w Bleikugeln. baard, m.
— </w Kanoiienk/it/elii. gietnaad. m.
— am Gexeliiitze, verwijding, v.
Bartuagel, in., hakkelbout, in. Jiar/laii. s.. touw om te lichten. o. Jiaxrlii-Boziik», m. m., ïurksche ongeregelde ruiterij.
Batchkiren, m. m., Russische ongeregelde ruiterij. Buxch-txattxchi, m., ïurksche sergeantmajoor. Baxiren. grondvesten, baseeren, leunen, steunen. Basii, w., basis, v. Baxxiu, s., vergaderplaats van water, v., bassjjn, o.
_#</*/, m., bast. m. |
|||||
|
5il
|
|||||
|
Baxtardfeile, w., bastaardvijl, v.
Bastardfensler, s.. halfvenster, klein venster, o.
Hastei, w., ljastei, v., bastion, o.
Bastion. s.. bastion, o.
Bastumdrsystem, s., gebastionneerd stelsel, o.
Bastionirte Front, w., gebastionneerd front, o.
— Linie, w., gebastionneerde linie, v.
— Redoute, w., gebastionneerde redoute, v.
— Srlianze, w., gebastionneerde schans, v.
Bastionirter Polyffon, in., gebastionneerde schans, v. Basttonirier Thurm, m., gebastionneerde toren, in. Basüonirung, w., verschansing. v. Btutionspunkt, va., punt van het bastion, v.
Bastionsspitze, w., saillant, m. Btixlioiimciukel\', m., bastionshoek, m. Bastseil, s., touw uit bombast, o. Ba taille, w., veldslag, m., gevecht, o., slagorde, v. Batailleiifener, s.. hekkevuur, Ioonvuur, o. Balaillon, s., bataljon, o. Bataillonsadjutant, m., bataljonsadjudant, m. Bataillomartülerie, w., bataljonsartillerie, v. Bataillonsbüchsenmacher, m., nieester-geweermaker, m. Bulaillonxcouimaiideiir, in., bataljonscommandant, m. Bataülomfeuer, s., bataljonsvuur, o. Bataillonsgasse, w., groote kampstraat, v. Bataillonshornüt, m., korporaal-hoornblazer, m. Bataülont-Paclivagen, m., Ijataljonsbagagewagen, m. Bataülons-Patronenwagen, m., bataljonspatrooncais- son, m.
Batuillonstamboiir, m., korporaal-tamboer, m. Batardeau, m., beer, steenenbeer, m. Bathometer, in., dieptemeter, m. Batlement, s., schelslag, m. Batterie, w., batterij, v. rf/e enten Batterien, eerste batterijen.
(//e zweiten Buitenen, tweede batterijen.
— »«V eonstantem Strom, batterij met constanten
stroom, v. Butteriebau, m., batterijbouw, m.
|
|||||
|
80
|
|||||
|
Batteriebetiung, w., bedding, v.
Bittteriechef. m.. batterijconimandant, 111.
Balte/in/ie/e//, w. in., beddingplanken, v.
Ratterieemplucemeiit, s.. batternemplacement, o.
Batteriefaxchine. w., fascine. v.
Batterie/eder, w.. pamlekselveer. v.
Batteflrfrderxchraiilie. w.. pandekselveerschroef, v.
Batleriefeuer, s.. batterij vuur, °-
Batte fieypxch\'titz. s.. belegeringgesehut, o.
Batteriehnf. in.. kuil. m.
Batteriekute. w.. batterijkist. v.
BaiterietoloHHe. w., colonne van batterijen met 20 x
tusschenruimte, (Pruiss. art.)
BatteriemagaziH. s.. batterijmagazijn, o. Batterienagel. m. in., beddingspijkers. in. BatterieMtatioxaU, s.. controle van het personeel. v. BatterieresêTve, w., reserve der batterij, v. Batterierippen, w. m.. onderliggers. m. liattrriexehlagel. in., sleg. v. Battfi-ie.srlilus.ier. 111.. batterij smid, m. Jiatterie/rage/i, m., voorraadwagen, m. BaUeriewiderxtand, m., weerstand in de elementen, m. BatterietouTtt. w.. worst. v. ötf«, m., bouw, m. Baaauxelilag. in., bestek, ontwerp, o. Bauamtalten, w.. m., toebereidselen voor het bouwen, o. Ruuart. w., bouworde, v. Banaiifxeher. m.. opzichter, m. Jiaidiedarf. m.. bouwmaterialen, o. Baiuh m. f/ftv Huliujeux, buik, kolenzak , m. — «fev Kritiiinihohex, buik, m., holgedeelte van het
kromhout. o. — 0Mwr Toiiae, buik, m.
— 0i//«x Sege/x, buik. m.
— «//«•* Mörters, buik, m.
Bauchband. s.. buikband, m. Bauchliohre?. m.. polijstboor. v. Baiiclijtti.s.i. ui., buikloop, m. Bauehgttrt, in., singel, buikriem. m. |
|||||
|
lil
|
|||||
|
Bauchgvrt m. znni ehixrhiffen i/er Vferde. helpzeel. o.
Rauehgartriemen. m.. singelrieni. m.
nauckgurUcknalle, w.. singelgesp, v.
Boiiehreif. 111., buikhoepel. m.
Ba tich riemen . in.. buiknem. in.
Bauekatrippe, w,, riempje van den buikriem. o.
Bauchstiick, s.. buikstuk, o.
BaucAziriel, m,, kromme, sferische passer, m.
Bh m/i\' w. («\'m Rieëotgebirge), houten huis.
Banen {riiie lial/erie). aanleggen.
Baner. m.. binnenwinkelknie. v.
Banenle, w.. bouwgrond, in., bouwaarde. v.
Baiiend-iiuji/\'. in.. enkele knoop. 111.
Banerxaml, m.. gietzand, o.
Buiiefz. s.. gedegen erts. o.
Ba mjerïmte, s., steiger, m., stelling, v.
Bauhof, in., werf, tinunerwerf. constructiewerf, \\verk-
plaat.s. v.
Biiiilmlz. s.. timmerhout. werkhout, o. Biii\'liiifizinit. in., maaiveld, o. Himjiirli. s.. bouwiuk, o. Bini/iiiii\'. w.. rooilijn, v. liuuiii m. (/<« Sattel*. zadelboom, m. — (Schmiiiiiiierdrr). liavenbooni, in.
— ffe» Spanitche* Betten, boom. ni.
— </<?r Stangt, der Kan fa re. schaar, v.
— «M#r WindmühU, vang, v.
Baitiiiaterialieii, s. m., bouwstoffen, v., materialen, o.
Hiiiiniii.it, w., houthakkersbijl. m.
Baiime m. ^fev Stangengebisseê. scharen, v.
Baumtister, in., bouwmeester, architect, m.
Banaten, steigeren.
Boiimi/i-enilel, m.. ploegbooiu. ploegbalk, m.
Jiaumleiler, w., dubbele ladder. v.
Bamnkarre, w.. blokwagen, m.
Banmlajfe/e. w., boomarl\'nit, v.
Baumöl, iu., boomolie, v.
Baumfau, s., sleeptouw, o.
Bavimcolle, w., katoen, o.
|
|||||
|
62
Baumteolletueide, w., katoenzijde, v.
Bauordnung, w., bouwverordening, v.
Bauplatz. in., bouwplaats, v.. bouwgrond. 111.
Hatiiix*. 111., plan, o., teekening, schets, v.. ont-
werp. o.
Iliiii.irlut/I, in., puin. o. Bitnxleiu. ni., steen, metselsteen, natuurlijke steen. m.
Haatilüek, s.. blok. groot ruw. onbewerkt stuk hout. o. Beabuchiedeu, iemand zijn ontslag geven. Beamler, Beumle. m., ambtenaar, beambte, m. Beamtenwagen, m., beambtewagen, m. Beu mleul i-u uxgin-l leugen. m.. beanibtetransjiortwagen, m. Bearbeiten (Metnllen). bewerken, vormen, hameren. Bearbeilang, w.. bewerking, behandeling, v. Bebalcen (dat Fahrwasner), betonnen. Bebinueu, met puimsteen glad wrijven. Bebleeheu . met blik beslaan. Bel/leien, met lood bekleeden. BMilzen. electriseeren. Bete Alen, bevloeren, beplanken, met planken of dee- len beleggen.
Bebrücken (ei tien Fluxx), overbruggen, eene brug slaan over.
Berken. s., bekken. o.. schaal. kom, v., bassin, o. Berkenxehliiger, m.. bekkenslager, m. Beckhammer, in.. klinkhamer, m. Bedachen, onder dak brengen, bedaken. Betltirliiing. w., bedaking. v.. dak. dakwerk, o. Bedarfiteagem, m.. tender, voorraadgwagen, m. Betkeien, (die Pulverfcuser), overdekken. Bedeelde Batterie. w.. gemaskeerde batterij. v. - Dexreule, w., geblindeerde afdaling, v. — Vu gun mi; re, w., gekazematteerde caponnière, v. Beileel, Ie Su/i/ie. w., overdekte sappe, v. Redeckter Heg, ni., bedekte weg, m. Bedeelde» Ter ruin, s.. bedekt terrein, o. Heileekung w. AMT Batte f ie, bedekking, v. rfw Stopfbüehtte. pakking, heiinepbekleeding der
pakkingbus, v.
|
||||
|
63
|
|||||
|
Bedeekung, w. e<7/«« T,v<i/x/h,/Ix, bedekking, v.
Bedeekungstruppen, 111. m., bedekkingstroepen, m. lietteil lti\',i. bedijken, niet dijken voorzien, dijken aan- leggen.
Bedieten. beplanken. bevloeren. Bedien hui/ w. ilee (Sexehéhe. bediening, v. Bedvenungsmanuxehnfl. v.. bedieningsniansehap, v. Bedingen, s.. aanbesteding , v. Bedrohen. bedreigen. Beeidigting, w.. eedsaflegging, v. Beeuen ui ie Stiefel), met ijzer beslaan. — (<//i" l\'liixxe). met ijs bedekken. Befakrbarer Weg, in.. berijdbare, gebaande weg. m. — Flus*, 111.. bevaarbare rivier, v.
Befahrene Malroten, in. 111.. bevarene matrozen. in.
Befangen: \'m einem Kriey befangen sein. betrokken. gewikkeld zijn.
Be/echten (einen Sieg), bevechten, behalen. Befehl. va.. bevel. o. — en il ie Schildwachen. consigne, o.
Befehlbuek. 8.. orderboek. o. liefehlxhiiher. m.. bevelhebber, aanvoerder, m.
BefeUshaberschaft, w.. bevelhebberschap, o. Befehlshaberstab, 111.. bevel hcbberstaf, m. Befestigen (eine Slmll), versterken. — («\'// lager), versterken.
Befestigte Pösition, w.. versterkte stelling, v.
Befesttgung, w., versterking, v. — <fcr lleiiiiiihette. remketlinghaak. ui.
Hefeatigunyxkeiixl. w.. versterkingskunst. v. Befesttgnngsmanier, w., versterkingswjjze, bevestigings- manier, v.
liefextii/iini/xxeliieber, 111., schuif, V. Befene/i/e//, bevochtigen. Be/foren, niet floers bezetten. Beftuthen, overstroonien. onder water zetten. Befolgung w. mw BefeUes, opvolging, v. Befördertmg, w., bevordering, v. Befreiung w. twn Dienst, vrijstelling, v. |
|||||
|
64
|
|||||
|
Befreinngxkrieg, m., bevrijdingsoorlog, m.
Befriedigutig, w.. omheining, v.
Begilleru. betraliën.
Begleitcommando, s.. begeleidend detachement, o.
Begleiten , geleiden. eseorteeren.
Begleilnng w. (üw Bagage, geleide, o.
Begleitungssehrf, s.. geleidesc;hip. konvooi, o.
Begrabniss s. ////\'/ Kriegxehren. militaire begrafenis, v.
Begrenzen. afpalen. begrenzen.
Begrüssen (uiil Kanonenschüssen), ontvangen, salueeren.
— mil eiiiem Kngel regen. ontvangen.
Begrüssungsiscliiixx. m.. salvo. o., ljegroeting. v. Be/ialJ\'/ern (e/t/ l\'l\'enl). een halster aandoen, halsteren. Behallea (das Fel/l. den Sieg). meester blijven van het slagveld, de overwinning behalen.
Bel/alter, in., bewaarplaats, kom. v.. vergaderbak, in-
reservoir, o., zuiverketel, m. Behammern {das Eisen), behameren, hameren.
Behangenes 1\'Jënl. s.. paard niet lange, grove haren
aan de boenen. o. Beharrungsmoment. s.. moment van traagheid, o.
Beharrungsvermëgen, s., traagheidsvennogen, o., traag-
heid. v. Benamen (einen S/ei»), behouwen, behakken.
Behaven mal Bejëileu s. c/ex Jlohrx, behakken en ver-
der bijwerken, o. Beha lipten, (einen Vuxten), staande houden.
— (dax ürlilaehtjëld). meester blijven van.
Behaal e ii. met vel of leer overtrekken, bekleeden. Belierrxrhen, beheerschen. Belaihehi, schaven, gladschaven.
— {raah), uit den ruwen schaven.
Belinlzen (einen Deich), betuinen. Behorrhen. beluisteren. Bei ilem Winde avfsteehen, bij den wind opsteken.
Bei Wasser mul Bmcl xilzen. op water en brood zitten. Bei anker, in., katanker, o. Beiliringen (einen Stou), toebrengen. Beikoen , in., bijkok, m. |
|||||
|
65
|
|||||
|
Heil, s., bijl, v.
Beüeisen, s., staafijzer, o. Jieiler, m., peiler, 111. Beühammer, m.. kuipersdissel, in.. breede bijl. v.
Beüiasche w. ara Seitenleder, bijltasch. v. Beimixchen. vermengen niet. Beinliriich . m.. beenbreuk , v. Beinkleider, s. in., broek, onderbroek, v. Beinleder s. (fe« Tambours, knielap. v. BeUnzange, w., hoefnijptang, v. Beiweg. ni.. pad, o. Beize, w.. bijtmiddel, o. Belzen. polijsten, bijten, inbijten, doorbijten, weg-
vreten. Behappen (Zünder), verkappen. Beklagie, m.. beklaagde, beschuldigde, 111. Bekleiden (einen UeicA mit Ragen), bekleeden. — («/\'// Ankertau), omwoelen, bekleeden.
— mit Lehmsteine», bekleeding met klei, v.
Bekleidung, w.. revetement, o., bekleeding, v. — der Truppen. kleeding, v.
Bekleidinigxfdxchiiie, w., bekleedingsfaseine, v. Bekleiduttgsmaterialen, s. in., bekleedingsmaterialen, o. Bekleidtingsmaiier. w., revetementsmuur. m. Bekleidungsrasen, m.. plakzode, v. Beklinken, beklinken.
Beklinkung, w., klinkwerk, o. Beklotzen, met hout bevloeren. Bekommert (liefilil). krijgen, ontvangen. — (Itix.se), scheuren, splijten.
Bekrdftigen (einen Vertrag), bekrachtigen. Bekriegeti (ein Land). beoorlogen, oorlog voeren met. Bekrippeu (das U/er), bekribben. Bekronen (den Minentrichter), bekroonen.
Bekrönung w. eines Werket, kruin, v. — od. Fesfsetzen in einem Werke, s., bekrooning, v.
Belag, in., bewijsstuk, o. Belagbrett, s., bruggeplank, v.
Belugerer, m., belegeraar. m. 5
|
|||||
|
(Ui
|
|||||
|
Belagern, belegeren.
Be/agerle, m., belegerde, m. Belager inig w. eines Flalzex, belegering, v. Belagerungsarbeiten, w. m., belegeringswerken, o. Belagerungxarmee, w., belegeringskorps, o. Be/ageri/agsarlil/erie, w., belegeringsartillerie, v. Belagerungsbatterie, w., belegeringsbatterij , v. Be/agerangxcor/ix. s., belegeringskorps, o. Belagerinigxenticurf\', m., plan van aanval, aanvals- plan. o.
Belagerungsgeschütz, s., belegeringsgeschut, o. Tielagerungsheer, s., belegeringsleger, belegeringskorps, o. Belagerungsjournal, s., belegeringsjournaal, o. Tielagerungxkrieg, m., belegeringsoorlog, m. Belagermigskunst, w., belegeringskunst, v. Belagerungslaboratorium, s., belegeringslaboratorium, o. Belagerungslajfete. w., belegeringsaffuit. v. Belagerung.imaschine, w., belegeringswerktuig, o. Belagerungsmüme, w., belegeringsmunt, noodniunt, v. helagerungspark, m., belegeringspark, o. BeldgeriiiKjxjirotze, w., belegeringsvoorwagen, m. Belagerungstrain , m., belegeringstrein, m. Belagerungswerke, s. in., belegeringswerken, O. Belagerungszng, m., belageringstrein, m. Belagerungsznstand, m., staat van beleg, m. t» Belagerungsznstand erklaren, in staat van beleg
verklaren.
Belastungsverhaltniss, s., verhouding van de gewichten der projectielen op de vierkante eenheid der dwars-
doorsneden. Belatten, belatten. Belattung, w., belatting, v. Beleg, m., document, bewijsstuk, bewijs, o. Belegeblei, s., deklood, o. Be/egeliölzer, s. m., kruisklampen, m. Belegen, van bewijsstukken voorzien. — (é/;/« »SW; w/7 Trappen), troepen, bezetting, gar- nizoen leggen in.
Belegklampe, w., kruisklamp, v. |
|||||
|
• 17
|
|||||
|
Belehnuigxxehiexxen s. der B/illeriën, voorbereidend schie-
ten, om aan te toonen, hoe de vuurmond naar
correetië\'n luistert. Bt&euchtungsapparat. in.. verliehtingstoestel, o. Belohnungen, w. m., bolooningen, v. Bemannen, bemannen. Bemannung, w., bemanning, v., scheepsvolk, o.
Bemanteln, het vormen van den mantel. Bengalixehe Flamue, w.. bengaalsch licht, o. Bengel, m., wip, v., zwengel, m. Benutzen {die Sekwache einex Feindex), zijn voordeel doen met, gebruik maken van, partijtrekken van.
Benzin, s., benzine, o. Beobaeh/en (den Feind), waarnemen. Keobachter, 111., waarnemer, m. Beobachtungêapparat, m., waarnemingstoestel, o. Beobachtungscorps, s., observatiekoi-ps, observatiele- ger, o.
Beobachtitixjsrletacheiiteiit, s., waarnemingsdetachement,o. lieobueht nngxpoxten, m., waarneinings-detachement, o., waarnemingspost, m.
Beobaehtungtstand, 111., observatiepost, m. BeobadUungatation, w., station van waarneming, v. Jieobiiflilniigx/orpedo, m., slapende torpedo, v. Beordern, iets bevelen, gelasten, bevel of last geven om. Beptinzem , harnassen, pantzeren. Beptinzer/ex Schijf, s., gepantserd schip, pantserschip, o. Bepeehen , Bepiclien , bepekken. Bepfdlden, beheien, de grenzen door paaltjes aan- w ij zen.
lïepjluuzen (einen Wall tuil Kanoiien), planten op. BepJIanzung w. de-s Gloeit, beplanting, v. Beplante», beplanken, afschieten, een beschot zetten. Beplatlen, met tegels bevloeren. Beplatten s. der ro/ie Ouxsljlócke, weghakken van de gietkorst, o.
Bepntzen, (die Faxchine), de uitstekende üikjes der fascine afsnijden en de einden afzagen.
liequartieren, inkwai\'tieren, inkwartiering geven. |
|||||
|
08
|
|||||
|
lleqiinxteii. met kwasten ver.»ieren.
Berappen (eiiie Wand), afbikken. — (fit/r/i runden Bauw), vierkant hakken, den vorm
van een 1>alk geren aan. lieriixeu. niet zoden bekleeden. beplakken.
Bertektigungiaehti». m.. wordt door de Prüfn»g*-Com- MÜsioii gegeven aan hen. die E\'oijahrig Frei/ci/tige kunnen worden. Beredsamkeit w., welsprekendheid, v. lieren h . m.. bereik, o. — (\'«\')• onder bereik.
Bereife» [ei» Feu»), kuipen, hoepels omleggen, van
hoepels voorzien.
Bereil zum Kriege. bereid, voorbereid. Bereileii. africhten. Bereiter, ni.. pikeur, paardrijder, m. liereitxehnj\'t. w.. piket. o. Bereitxclnif/xxlellioig, w.. stelling waarbij elke tioepen- afdeeling in de geveehtsstelling gelegerd is. v.
lieren nen , v., berennen. liereniiinig. w., berenning, v. Berenuungxeorpa, s., berenningskorps, v. Berg-ab. berg-af. Bergiililwng, in., berghelling, v. Bergauf, bergop. Bergbohrer, m., steenboor, v. liergeixen, s., soort van houweel. Bergfein, gedegen, onvermengd, zuiver. Bergfesie, w., bergvesting. v. lierijjextinig. w.. belgvesting, V. lieri/Jlnclix. in., buigzame asbest, steenvlas, bergvlas, o.
Jierggaiig, in., metaalader. v. lierggrtil. m.. berggraat, o. Jierggrn/ijie, w., bergmassa. v. lierghelte, w., bergketen. v. Bergkupfer, s.. gedegen, zuiver koper. o. Berghout. s.. bergland, o. Bergpeek, s.. asphalt, aard-. bergpek. o. liergri\'u-keii. m., bergrug, m. Serjü/ifUL.I\'. \'units d\'*i*vL mm-f-«4><t . /a ^,5-fe. |
|||||
|
69
Bergsehlueht, w.. ravijn, o.
Bergsckwefel, m.. gedegen zwavel, o. Bergsiwrz. m., bergstorting. v. lierrjtcerk, s.. mijnwerk. bergwerk. o. Bergwegen. s.. mijnwezen. o. Bergzeicknung, w.. bergteekening, v. Hetgzinn . s., zuiver tin, o. Bericht, m.. bericht. o. — entatien. rapporteeren.
Be riekte ml u tier. m.. rapporteur, m.
lieriefeln. groeven, ri\'ben.
lieriefelitiiy, Beriefuiig. w., groeven, ribben, v.
Beringen, van ringen voorzien.
Beringtes Stahlrohr, s., gecereleeril stalen kanon, o.
BeriÜ, va., escoiuide, v.
iHei-i\'t\'Ieii . bereden.
— lunchen, van paarden voorzien.
Berittt-Unterofficier, m., korporaal, brigadier, 111. liernie, w., berm, v. Jiernsteiii. m., barnsteen, o.
Bernsteinfirniss, m., barnsteen vernis, o.
He ruit re ii , met riet beleggen, dekken.
Beróhren, van pijpen voorzien.
Bersag/ieri, m. m., Italiaansche jagers.
Berührungselektricitat, w., aanrakingselectriciteit, v.
galvaiiismus, o.
Berükrungslinie, w., raaklijn, v. Berührungsfiache, w., aanrakingsvlak, o. Beruhrugspunkt, m., raakpunt, aanrakingspunt, o. Berührungsstelle, w., plaats van aanraking, v. Besati, m., opstopping, v., (van mijnlading). •— einnehiiien, bezetting, garnizoen krijgen. — in eine Slttrft, legen, bezetting, garnizoen leggen in.
— eines Krlegsschïffei, bemanning. equipage, v.
Beaatzung, w., bezetting. v., garnizoen, o. Be.stthittigittrniee, w., bezettingsleger, o. Besatzungsvi/ttiiterie, w.. bezettingsinfanterie, v. Besatzungttruppen, m. m., bezettingstroepen, m. Beschödtgung w. der Oeschützröhre, beschadiging, v. |
||||
|
TH
|
|||||
|
liexehajf/ii/g, w., vervaardiging, beschikbaarstelling, v.
Betehaler. ni., dekhengst. springhengst, m. Bexchiilzeit. w., springtijd, dektijd, m. Betckatmeii (den Ziigel), niet schuim bedekken. Beichicken (t/e// O/e//), den oven beschikken. — (den Tiegel), den smeltkroes vullen.
— (die Erze), de ertsen beschikken.
Be>chickung, \\v., legeering, v., allooi, o. Bexehienen, met ijzeren banden beslaan. Hexehiennng, w., radbeslag. o. liexc/iiexxe// (ei/ie Fe.ilii//</), beschieten. liexfl/iexx//////, v., beschieting, v, bombardement, o. Jiexcli/exx/injlie w. \'/<?/• Flintenr\'ohre, vuuiiiroef, v. iïexr/i i//\'////r, bevaarbaar. liexfl/ilfeii, niet riet bedekken.
liexchilflex l.\'fer. s.. niet riet liegroeid oever, o.
Beschirruttg, w., harnachement, o.
Beschlag m. r/c/\' J\'ferde, beslag, o.
— e/w-v Blodes, einex Klulienx, beslag, o.
— der l.ajfelen, ijzeren beslag, o.
— eütëx Mantels, beslag, o.
— <fc* Ge/rehcex, beslag, o.
— nuf Schijf» lege,/, beslag, embargo, o.
Beschlagbrett, s., slechte, gemeene plank, v. liexehU/ge/i (ei// P/erd), beslaan. — (eiii 1\'fe/d xehuff) op scherp zetten.
•— (eiii Rad), beslaan. Bexchlaijexchi/iied, m., hoefsniid, m.
Bexclilagi/agel, in., beslagnagel, m.
Bexcl/li/graxpel, w., raspvijl, v.
Bexchlaglaxche, w., hoefsmidstasch, v., hoefsmidszak, m.
Besrhli/gzu/ige, w. , beslagtang, v.
Bexehliigzeiig, s., hoefsmidsgereedschap, o.
BexehU/gze/iglaxehe, tasch tot hoefsmidsgereedschap-
pen, v.
Bexehlei/i/i/e//, met slib bedekken. Bexcl/luxxe/ie Jthede, w., besloten reede, v. Bexchle/iiiigen (den Marseh), versnellen. Bexcl/Ie/oiige/ide Kraft, w., versnellende kracht, v. |
|||||
|
71
|
|||||
|
ïïexchteunigung, w., versnelling, versnellende beweging.v.
— der Schtcere, versnelling der zwaartekracht, v.
Hexchliexxen (den Fe/dz/ig), besluiten. — (de» Frieden), besluiten tot.
Bexrhneideholz, s., afsnijhout, o. Besckneidemesser, s., snijmes, o., randschaaf, v., stoot- mes, sehaafijzer. o.
Bexclineiden (Rulcetenhidxen), afsnijden. Bexchnelder, m.. doorslag, m. Beschnüren, vastbinden. liexchottem, beballasten. Besehreibung, w., omschrijving, v. Beschroten, besnoeien, af baarden, opknappen. Benen, m., bezem, m. Bexetzen, bezetten. Bexetzplu/te, w., vierkante vloertegel, m.
Besetzstössel, m., straatstamper, m., handhei, v. Besichtigung w, (te/" Feiiergewelire, noch der Fe/terprobe, onderzoek der geweerloopen, o.
Bexo/dw/g, w., bezoldiging, v., tractement, o. Bexpunnte Batterie, w., veldbatterjj, v. Bespannung, w., bespanning, v. Bespornen (xich), sporen aandoen, sporen. Bespringen (Stuten), dekken. Bexxemerxtahl, m., bessemerstaal, o. BexxemerxtahU)lech-Wande, w., zijwangen van bessemer staalplaat, v.
Bextullung, w., aanstelling, v. Bestand, m., (wirklieher), sterkte, v. Bextdndige Befestigtmgsktmst, w., duurzame verster- kingskunst, v.
Hextundlixte, w., sterktestaat, m. liextundtheile, m. m., bestanddeelen, o. Hextdtigen (einen Vertrag), bekrachtigen. liextechen (dax Leder), stikken. Bexteck, m., bestek, o. Besteken (einen Kamp/), uithouden, doorstaan.
liextellgut, v., bestelgoed, o. Bestieten (eine Axl), een steel zetten in. |
|||||
|
--1
|
|||||
|
Bextuxxen. ontrmven.
— (Bre/ter). gelijkscha ven.
Bex/axxfeilc, W., snijvijl. v. Bestouhobel, m.. roffelschaaf, v.. voorlooper, m.
Beitreichbatterie, w.. enhleerbatterij, v. Beitreichen (ei* Hert), bestrijken. rf«;\' Lange noch beitreiekeH. enfileeren.
Bentreiehende Buitene . w.. enhleerbatterij. v. Bettreichender Sclinxx. m.. bestrijkend schot, o. — Hinkel, m.. geflankeerde hoek. m.
Bex/reiehfener. s.. bestrijkend vuur. bestrijkend schot. o. Bextreiten (den Feiml). bestrijden, bevechten. Bexlrirlieuer Hu hui. in., bestreken ruimte, v. Bexleeke/i (e\'ui Schijf), viin stukken voorzien, wapenen. BexCèrmen. bestormen. Bexliirmiiiig, w.. bestorming, v.
Beliifeln, met hout bckleeden . beschieten.
Betheeren, teren.
/ie/o//. m., cement, beton, o.
Be/rieb, m.. uitoefening, v., bedrijf, vertier o., oven-
kampagne. exploitatie, v.
Betriebsabtheilung w. <fe/ Mililar-Eixeiibithii, afdeeling voor exploitatie, v.
Betriebxiiiateriitl. s. materieel voor exploitatie, o. Belriebxijeriithe, s.. rollend materieel, o. Jletnul/lelii. met troetels voorzien. Beft s. i;Wx Fluxxex. bed. o. Bel/mig \\v. //>/• Gexchfitze. bedding, v. — ««« Krahiix. grondbalk van een kraan. m.
— ?///<?/• Selilenxe. houten sluisbalk. m.
.Bettiiiiijxbulkeii. m.. beddingbalk . m. Bethnigxpjlock. m.. piketpaal. m. Betttiiiijxrahmeii. m.. raam der walaffuit, o. Beii(/e. w.. kuipershoektang, welving, boogsgewijze
buiging, v.
Benyexehiie, w., buigpees, v. Beugwig&punkt, m,, buigpunt, o. Beiiiiriiliii/eii (den Feiud), verontrusten. Beurluuben, met verlof zenden. |
|||||
|
7:;
|
|||||
|
Beurhaible. m., verlofganger. m.
Bfiurlaubtetuiand, m.. hiertoe behooren in Duitschland:
1° de officieren, artsen, beambten en manschap-
pen iler reserve en landweer; 2" de rekruten en vrijwilligers met onbepaald ver-
lof huiswaarts gezonden: 3° de manschappen, waarvan het nog niet is uit-
gemaakt ot\' zij in de termen van vrijstelling vallen: 4° zij. die voor het vervullen van den diensttijd
huiswaarts gezonden worden. Beurlaubuitffssystem, s.. verlofgangersstelsel, o. Heide. w.. buit, m. — macheu, buit maken, veroveren.
Betitel\', m., kardoeszak, stof buil, m. Beatet\'uj. vol gaatjes, poreus van ertzen. lieiiteltiich, s., saai, o. Beutelfass, s., beurston. v.
Beutelkarldtschen, w. in., druif, o.
Beutelsieb, Beutelwerk, s., stofzeef, v.
Bevariiig, w., Zweedsche militie.
Bevollmdehtigter, m, gevolmachtigde, zaakgelastigde, m.
Bewaffnen (das Folk), wapenen.
— (eiueu May t/et), wapenen.
— (ei/i Schijf\') van geschut voorzien.
liewafftiete Macht, w., gewapende macht, v. BewitJJiieteK A/iye, s.. gewapend oog, o. Beica//\'//eter Hand (init), gewapender hand. lieicdjfiuuiy, w., bewapening, wapening, uitrusting, v. Bewaffnunysofficier, m., officier van wapening, m. Beiccihreii (eine Sladt), behouden, niet overgeven. Be/ceyei/de Kraft, w., bewegende kracht, v. Betceykraft, w., beweegkracht, kracht van beweging, v. Betceyliche Batterie, w.. veldbatterij, v. — Briicke, \\v., gierbrug, beweegbare brug, v.
— Scheibe, w., losse schijf, v.
Bewehlichei\' Drehpunkt, m., bewegelijke spil, v.
— Kloben, m., los blok, o.
Be/ceytiche.i Kreuz, s., bewegelijk kruis, o., kaliber-
meter, m. |
|||||
|
74
|
|||||
|
HeicegUehex Malerial, s., beweegbaar, rollend mate-
rieel, o.
liewegliehkeit, w.. l>ewegelijkheid. v. liewegiuig: xiett i» liewegiuig setzen, zich in beweging stellen, opbreken.
Anf- iiikI niedrrgelieiide liewegiuig. op- en neergaande
beweging. Hese/i/eiutig/e liewegiuig. versnelde beweging.
Coii/uuiir/ie/ie liewegiuig. voortdurende beweging.
Drelieiide liewegiuig. draaiende beweging.
Kinfiiehe liewegiuig. eenvoudige beweging.
Ejreiitrixche liewegiuig, excentrische beweging.
TorUchreilende liewegiuig. voortgaande beweging.
Gleichf\'órmig hexehlemiigte liewegiuig, eenparig ver-
snelde beweging. Illeiehförmige. gleichmasrige liewegiuig. gelijkmatige
beweging. Gleichf\'órmig verdnderte liewegiuig, eenparig veran-
derende beweging. Qleichfórmig verzógerte Bewegung, eenparig ver-
traagde beweging. Gradlinig tmf- mul niederr/eliemle liewegiuig, recht-
lijnig op- en neergaande beweging. (iiuullitiige liewegiuig, rechtlijnige beweging.
Kreisförmige liewegiuig, kringvormige beweging.
Kr/uniiiliiiige liewegiuig, kromlijnige beweging.
Oseillirende liewegiuig, slingerende beweging.
Periodhche liewegiuig, periodieke beweging.
Roti rende liewegiuig, draaiende beweging.
Seliwingeiiile liewegiuig, slingerende beweging.
Ungleielifürmige liewegiuig. ongelijke beweging, on-
gelijkmatige beweging, v. Verzógerte liewegiuig, vertraagde beweging.
Zitxamiiiengeselzte liewegiuig, samengestelde bewe-
liewegiuigen, w., bewegingen, v.
— mit der Kette, bewegingen met aangeslagen sleep-
ketting, v.
liemegiuigxachxe, w., omwentelingsas, v. |
|||||
|
75
|
|||||
|
Hewegaiigx/aliigkeit, w., bewegingsvermogen, o.
Bewegmigxgexelz, s.. wet der beweging, v.
Betoegungshindemiu, s.. hindernis voor beweging. be-
wi\'gingsliinilernis, v. lieicegiingxkrieg, m.. bewegingsoorlog, m.
Btvtgungilekrt. w., \\eer der beweging, werktuig-
kunde, v. Betoegungxpunkt, m.. middelpunt van beweging, o.
Bttoegungxiibertragiing. w. . overbrenging van bewe-
ging. v. Beweliren, weerbaar maken, in staat van verdediging
stellen. — (mei ziiin S/rei/e), wapenen.
Bemehrie Markt, w.. gewapende macht, v. lieiciililen, bewoelen. Beicurf, m.. pleisterkalk. v., volrapen, berapen, o.
lieziihiieii (ein Jiml), tanden, van tanden voorzien. Beziehen {sein Traciamenf), ontvangen. — (ein Lager), betrekken.
— ((lux Hehezeug), optuigen.
— (die trache), betrekken.
— (den Deich), bezoeken, schouwen.
— (Weuêer mit eitier Kixrinde), bedekken.
— (mit Leder), overtrekken.
— (mit A\'rieg), een inval doen in.
— (seine Pension), ontvangen, krijgen.
liezirk, m., district. gebied, o., uitgestrektheid, v.
Hezirhx-Feldwebel, m., sergeantmajoor in het land- weer-compagnie-district, m.
Jiezirkxingenieur, m., districtsingenieur, m. Bezirit-Kommando, s., landweerdistrict-commando, o. liezirkxx/raxxe, w., departementale weg, m. liezwnigbare Fextung, w., inneembare vesting, v. Biett, w., Bieiel, m., houweel, stookijzer, o. Bickfordxchnur, w., Bickfordsche vuurkoord, o. Jiickxand, in., biksteenzand, bikzand, o. liickxtein, m., biksteen, m. Jiiegewalxwerk, s., cilinderwerk voor \'t buigen van metalen platen, o.
|
|||||
|
Biegklohen, m., klinkschroef, v.
Biegxeheilie, w.. kuipershoeptang, v. liiegung w. einett Flusses, bocht, v. Bieijzanije. w., buigtang. nijptang, v. Hienenwach*, s.. bjjenwas. was. o. Bilden (einen Kreix). vormen, fonueeren. himbachi, m., Turksche bataljonscommandant. Miiisen. met puimsteen wrijven, gladmaken. Himstein. in.. puimsteen. m. Bindlmlk. IU iiiU-halkni. m.. bint balk. hoofdbalk. in.
Hinde. w.. verband, o., zwachtel, m. liinilehoh, s., dwarshout. karveelbint, o. liinilehitte, w., bindlat. v. liiiideleiiie, w.. woeltouw. o. liiiiilemillel. s.. bindmiddel, tras. cement, o. Hinden (die Klint/e). tegen elkaar leggen, engageeren. — (ei/i Faux), de hoepels omleggen, kuipen.
— {Hen. Stroh), bossen maken van.
liindeihe. w., ring. m. liinderiemen , m., sluitriem. m. Bindeuparre», m., bintspar, dwarsspar, v. Jlinde.s/ein . m.. streksteen , bindsteen, m. liiudex/i-img, m., spanlijn, v., spantouw, o., fourage- strik, m.
Hinde/reide, w., w.. wiepband, m. liindftiden . m., bindgaren, o. Bindgerte, w., wiepband, m. liindleiue, w., kanonstrop, m. Bindriemen, m.. bindriem, m. Bindxel. s., bindsel, o., sjorring, v. Bindireide, w,, bindteen, m. Bindtcerk, s., houten traliewerk, o. Binnendeich. m., binnendijk, binnendam , m. Binnengeicaxxer, s. in.. binnenwateren, o. Jiiunenluifeii, m., binnenhaven , v. Binnenland, s., binnenland, O. |
||||
|
77
|
|||||
|
Binxeiilifiicke, w., rietbrug. v.
Bi?at/ti\'xrhe Beüeke. w.. Uirago\'sche brug, v.
Bi?ke, w.. berk. m.
— (fow), blanke berk, m.
— (WoMriechende tul. 6old-), muskus* of\'geurige berk.
witte waterberk. in. Birkenholz, s., berkenhout, o.
Bimfórmige Kantine?, w.. peervormige kamer, v.
Bischofimütze, w., papenmuts, v.
Bixen\'it, s.. beschuit, tweebak, scheepsbeschuit, v.
Bixmitth, in., bismuth. o.
Ili/itnt, Bitumen, in., aardjiek, asphalt, o., jodenlijin. v.
Bivouak, in., bivak, o.
Bicouakbedürj\'nisse, s. m.. bivakbenoodigdheden, v.
Bivouakx/ener, »., bivaksvuur. o.
BivoHaksplalz, m.. hivaksplaats, v.
Jii?omiki?eiii, v., bivakeeren.
lil ach M o hl, s., metaalslakken, v.
Bliiiikil?alit. in., blank ijzerdraad, o.
Manke Waffen, w. m.. blanke wapen», o.
Blanke? Siiliel, m., blanke (getrokken) sabel, v.
Manke?. in., tirailleur, m.
Blanker», v.. tirailleeren.
Blanke* (letceli?, s.. blank wapen, o.
BIniiklette?, s.. tuigleder, o.
Blote, w.. blaas, luchtbel, ledige ruimte, v.
BUuebalg, m., blaasbalg, in.
Blatebahrokr, s., blaaspgp, v.
Blaaebalgschwengel, m., BUuebalgteippe, w., wip, ba-
lans, v. Maxeei/linde?, in., blaascilinder, cilindervonnige blaas-
balg. in. Blasedeute, w., blaaspijp, v.
BUueformen w. <fov Honofem, blaas vorm, m.
Bla.setifeii, m., stukoven, wolfsoven, m.
Blasegewolbe, s. ^/e.v Hohofens, wind- of blaashokken, o.
Blasen w. m. mm Stückmetall, gallen, v.
— Mi Cenieiitxtahle, blaren, v.
B/axenkii/i/e?, s., blaaskoper, o. |
|||||
|
78
|
|||||
|
Blascnsfahl, va.., blaarstaal. o.
Blaseofen, in., stukoven. m.
Blazer, m., magneet, die \'t ijzer afstoot, m.
Blaserohr, s., blaaspijp, soldeerpijp, v.
Blasewerk, s.. Maaswerk. o.
liliixxe w. a/tf der ti/ir/i der Pferden, bles, v.
Blatt, s., slotplaat, v.
— des Bei/es, etc., blad, o.
— des Schlagbolzenx, vleugel, in.
— der Schaftfeder, speeleinde, o.
— des Züngels, blad, o.
— der Schlagfeder, voet, m.
— eines Raders, blad, o.
— der iStïge, zaagblad. o.
Jila/theil, s.. bijl met breedblad, v. /{/af////ei. 8., lood in bladen of platen, bladlood, o.
Blaf/eisen, s.. bladijzer, o.
Blatthaken. m.. haak tot bevestiging der strengen aan
het haam. m.
Blattkupfer, s., koper in bladen, bladkoper, o. Blatt\'iiieta/l, s., metaalblik, o. Blaüz\'mn, s., bladtin, o. B/a// an/i/iifen lasse/i, blauwen. Bla/iofeii, m., smeltoven, m. B/ech, s., (Schwarzes), ijzerblad, o. — (Weisses), blik, o.
— vo/i galvanisch rerzim/tem Eisen, gegalvaniseerd ver-
tind ijzerblik, o. Blechurbeit, w.. blik werk, o.
Blechieschlag, m., blikbeslag, o. Blechfeuer, s., blikvuur, o. B/echhai/i/i/er, m., plethamer, m. li/echhandschiih, m., ijzeren handschoen, m. Bleclthanlie, w., soort van helm. B/echhi\'/tle. w., smeederij van plaatijzer of ijzer-
blik, v. Blechkasten m. am Protzgesle/le, plaatijzeren kistje, o. Blechlehre, w., blikken model, o., mal, m. BlechmüMe, w., cilinders voor plaatijzer, m. |
|||||
|
79
|
|||||
|
Bleektekeere, w.. blikschaar, v.
Bleehxchurz, m.. dijstuk, o.
Blechxtreif. m.. blikkenkruis, o.
Bleckverzinxungsofe*, in.. vertinoven. m.
Blechiealzwerk, s.. pietcilinder voor metaalblik, m.
Blechzaiige, w., haaktang, v.
WW, s., lood, o.
Bleiader, w., loodader, v.
lileilieii, sneuvelen.
Bleibende Befatigwtg, w., duurzame versterking, v.
— Briieke, vaste brug. v.
Bleibergwerk, s., loodinijn, v.
Bleiblatt, s., bladlood, o.
Bleiblock, m., bloklood. loodblok, o.
Bleirlixteiiie, m. m., niet gaar gebakken klinkers, m.,
wrak goed, o.
Bleidraht, m.. looddraad. o. Bleien, s.. looderts. potlood, o. Blei/ükrung. w., inrichting, waarbij ne*- projectiel door het aanbrengen van looden mantels, ringen
enz. de trekken volgt. Bleifitterung w. de» Flinteiixteinx, vuursteenlood, o. Bleiyaiig, m., loodader, o. Blet&lumpen, m., bloklood, loodblok, o. Bleigewicht, s., paslood, schietlood, o. lileii/exrlwxx, s., looden projectiel, o. Bleikitgel, w., looden kogel, m. BhihtgeUcatten, m., kogelkist, v. Beikugelpresxe, w., kogel pers, v. Bleihlli, s., schietlood, richtlood, o. Bleiuiasx, s., schietlood, richtlood, o. Blei mantel, in., looden mantel, m. Blei ui iilde, w., bloklood. loodblok, o. Blei platte, w., looden plaat, v. Biettaf el, w., looden plaat, v. Blei i-echt, loodrecht. Blei f ing, m., looden ring, in. Bleiröhre, w., looden buis. v. Bleixchenkel, B., schietlood, richtlood, o. |
|||||
|
80
|
|||||
|
Kleixeheit. s., schietiood. richtlood. o.
Kleixelilnrke. w.. loodslak, v. Bleixchnnr, s., schietiood, richtlood, o. Bleischrot, 111.. hagel, m. Kleixtift. 111. . potlood. O.
Blei ir <ige. w., schietiood. richtlood, o.
Bleiirnrf. in., loodlijn. v.
Bleizink. in., loodzink. o.
Blemometer, va., blemometer, m.
B/enden (eiuen Kon/griiben). blindeeren.
— (?//«• (\'iixem/itte). blindeeren.
BUndfeuehme, w., blindeeringsfascine. bekleedings-
fascine. v.
Blendkugel, w., dampbal, m. Blemlludrn m. ««\'»«• Sekiessscharle, schietgatblind. Klemllnterne, blinde lantaarn, v. Klemtnm/. w.. sappenscherm. o. — (/>?/• Srliiexxxrlui,-teii. blindeering, V.
Klendiceik. s.. blindeering. v. Blexxiren. verwonden, wonden, kwetsen. Klexsirtentragerkolontie, w.. ziekeiidragerscoloiine, v. Ji/exxi,-fe,//i-imxjji)i-/kiilo,//)e. w., ziekentransportcolonne. v. Blickfetter, s.. blikvuur, o. /y//V/e, w., blijde, v.
Blindgeladene Granate. w., exercitiegranaat, v.
7MW xchiexxeii. met losse patronen schieten.
K/i m/e Katte rie. w.. looze batterij, v.
Blinde Knmme. loos kanon . o.
Blinde Kiiilnxehe. w.. kardoes, v.
Blinde h/i/i/ie, w., blinde klip, v.
B/inde 1\'nlroiie. w.. losse patroon, v.
Blinde Rotte. w., blind rot. o.
KI inden. w. m.. blinden , v.
Klimler Amjrijf. in., sebijnaanval, m.
Klim/er Larm, m., valsch alarm , o.
Klim/er Sciuss, in., schot met los kruit, o.
Blindganger. m.. het niet springende projectiel, o.
Blimwetêölbe. vv., kazemat, v.
Klimlirte Dexcente. w., geblindeerde afdaling, v.
|
|||||
|
81
|
|||||
|
Blindraknen. ra.., liggend raam, loos kozijn, o.
Blinzhaut. w.. wenkvlies. o. Bliizubleiter, ni.. blikscmaHeiiloi-. m. - mi.1 beweglichen Spitzen, bliksemafleider niet be- weegbare muiten. m.
Blitzes-eile. Blitzes-schneUe, w., bliksenisnelheid. v. Bütz-feuer, s., blikvuur, o. Blitzfasche, w., leidsche flesch, v. Blitz-funken, m., electrische vonk, v. Blitzglas, s.. leidsche flesch, v. Blitz-leiter, m., electriciteitsgeleider, m. Blitz-maschine, w.. eleetriseermachine, v. Blitz-zug, m., bliksemtrein. m. Block, in., blok zonder schijt\', o. — der Bloeklaffete, att\'nitlijl\', o.
— r/e* Geicehres, sluitstuk . blok, o.
— des Marset». mortierstoel, m.
— l/ei Hebezeugen, blok, o.
Blockade, w., insluiting, blokkade, v. Blockadestand, m., staat van blokkade, van inslui- ting. m.
Blockbïri, s., bloklood. o. Blockboje, w.. blokboei. houten boei, v. Bloekdeeken, w. in., bomvrije blindeering, v. Blockhaus, s., blokhuis, o. Blockiren (eineii Platz), blokkeeren. Blockkarren, m., mallejaii, lastsleper, m. Bloeklaffete, w., blokaffuit, v. Blocklungbaum, m., langboom. in. Blockmeissel, in., blokbeitel, snijbeitel, m. Blockmörser, m., mortier, m. BloekmüMe, w., windmolen op eene stellage, m. Block nagel, m. in., vlotspijkers. m. Blockrad, s., blokrad . o. Blockraderlaffete, w., rolpaard, o. Bloekradersehleppe, w., rolwagen, m. Bloekraten, m., blokzode. v. BloekroUe, w., blokrol, v. Blocksage, w., blokzaag, v. ü
|
|||||
|
82
|
|||||
|
Bloektcheibe, w., lilokschijf. v.
Bloekxehiff\'. s.. sehipl-rugvlot. o.
Blockxchwanztchraubt, w.. kanierstaartschroef. v.
Bloekxignul. s.. bloksignaal. o.
Iilurl,xifjiiiil(ijii)iti-<il. 111.. bloktoestel. o.
Btockxtation, w.. Wokstation, o.
Bloclcxyttem, s.. blokstelsel, o.
Blockrerxehlnxx . 111.. bloksluiting, v.
Blockirnijeii. in.. blokwagen. handwagen. m.
Blokade, w.. blokkade, v.
B/óxxe gehen. ongedekt zijn.
Ji/oxx/\'x Sehwert, s.. ontbloot, getrokken zwaard, o.
Blumige» Eisen. s.. schuitjes, o.
Blutbad, s.. bloedbad, o., slachting, v.
Binten: die Haffen binten, druipen van bloed.
y»> A/.v Vaderland binten, zijn bloed vergieten, sneven.
f/</.v /,«V// ///n/en. opofferen.
Bint/wnien . s.. bloedpissing. v. Blntiger K/imjif, in.. strijd op leven en dood, in. — Krieg, m., bloedige oorlog, ni.
BluUpath. in., aderspat. bloedspat, v. BluUtein. in., bruineenteen, m. /fö. m.. windvlaag. v.
Boek, in., schraag, v. — mtf Flcuchenzug, schrank, m.
— rfev Rade», de wuif niet de speeken, zonder de
velgen. Boekl/einig. bokbeenig.
Bockbrücke, w.. schraagbrug, v. Boeken, bokken (paard), stampen, heien. Bockgettett s. ƒ/» Kakelen. bokgestel, o. Boek/iakel. m.. sein aagwagen, m. Boekhuf, m., bokshoet\', m. Bockpfeife. w.. doedelzak, in. Bwkxi-lidinel. in., rjjbord. penkussen. o. Boekxhin-n . 9., bokshoorn . haakbout, oogbout, m. Boektokr. s.. haakbout. oogliout, m. Biiekxlnhen w. 0Ü(M 1\'onlonwagen*, wiggen van den pontonwagen, v. • |
|||||
|
83
|
|||||
|
Boden , m.. grond, m.
anfgexehïtt teler Boden. opgehoogde grond.
elirnef linden. vlakte.
hüglicher Boden, heuvelachtige grond.
leichter Bode». lichte grond.
misser Boden, vochtige grond.
sehwerer Boden. zware grond.
iteiniger Boden, steenachtige grond, steengrond.
troekener Boden. droge grond.
Boden in. der Seele. stootbodem. m. — des Kartalselilientels, bodem, m.
— eines l\'lnsses, bodem. m.
— eines Passes, bodem, m.
— des Holiofens, bodemsteen, m.
— des Znr/es, bodem, m.
Bodenbalken. m., vloerbint. o., grondbalk, m.
Bod e nliexchaffe nheit, w., gesteldheid van het terrein, v. Jiodenhlet\'h , s.. grondplaat. bodemplaat, v. Bodenbohrer, m.. grondboor, avegaar, bodemboor, v. Bodenbretter, s. m., bodemplanken, v. — ei nee Kngelkarre, bodemplanken, v.
Bodeneisen , s., kalfaathamer, m., kalfaatijzer, o. Boden/liiehe, w., achtervlak, o. Bodenfriese w. (die hochste), hoogste band, m.
Bodengeschoss, s., verdieping gelijkvloers, v.
Bodenlienkel, m., broekingring, m.
Bodenkammer, w., zolderkamer, w.
Bodenkapsel, w., bodem, m.
Bodenmelit, s., zetmeel, o.
BodenmitteUchwingen, w. m., middenrichel, m.
Bodennagel, m., vloerspijker, m.
Bodenjila/te, w., bodemplaat, grondplaat, v.
Bodenriegel, m., bodemrichel, m.
Bodensage, w., draaizaag, schrobzaag, v.
Bodensatz, m., overblijfsel. o.
Bodenscharre, w., krabber, m.
Bodenscliraiihe w. des Geschosses, bodemschreef, v.
Bodenspiegel m. einer Kartatsclihïtehse,\\L&i:tztsbodem,m.
Bodenstein, m., bodemsteen, m.
|
|||||
|
84
|
|||||
|
Bodenxtück s. der Kantine* tmd Haubtizen, bodenistuk. o.
Bodeutüek s. der Mórter, bodenistuk. o.
Bodenslöeke s. m. der Kantore, gebit, o.
Bodeitveutil, s.. voetklep. v.
Bodencerstarkung w. einer Ka-none, kulasversterking, v.
Bodenzieher, in., ophaalder, m.
Ilodnieii. liöilmi\'ii: ei» Zimmcr bodmen. bevloeren, vloe-
renleggen in.
eiii Fa»* bodmen. een bodem in oen vat maken.
Kogen, in.. boog. ni. — beschreiben, een boog liesehrijven.
— «üter Britcte. boog. in.
— w« (lewolhe.1. Ixiog. in.
Bogenbmcke. w.. hangboogbrug. boogbrug, v.
Hogend rille, w.. drilboor, v., ilrilboog. m.
Bogenfeile, w., ronde vijl. v.
Bogenfentter. s., boogvenster. o.
Bogenförmige Sappe, w.. naar buiten gebogen wapen-
plaats, v.
Bogengerinne, 8., ïnolengoot. v. Bogengeeekutz, s., werpgeschut. o. Bogengewölbe, s.. tongewelf, o. Bogenkobel, in.. boogscbaaf, v. Bogenringe in. in. </<?« Kappzaumet, ringen voor de longe en de teugels, m.
Bogenrundung, w., boogronding, v., gewelf boog, m. Bogenxage, w., spanzaag, v. Bogenschluss, m., sluitsteen, sleutelsteen, m. Bogentehut*, m., boogschot, o. Bogensehne, w., koorde, v. Bogeaspiegel, va.., bolle of\' holle spiegel, m. liogei/x/ii-Miig, m., boogsproug, kroinsprong. in. Bogeiiireitf. w.. spanning, v. Bogenzirkel, in., boogpasser, ni. /fo///f. balkplank, beddingplank, v., deel, m. lio/i/fi/. beplanken. Bohlenxiige, w., sehulpzaag, kraanzaag, v.
Bohnaxt, w., dissel, in. /fo////e, w.. keen der boon, v., merk, o. |
|||||
|
85
|
|||||
|
Bohneuxteityel. m., boonenhalm. m.
Boluier:. s., bolrond ijzererts, o. Bohmppurat, in., boormachine, v. lUihrliihik. \\v.. boorbank. v. Iltiliilii-etl. s.. borstplaat, v. BoArhmnnen., m., geboorde put, m. BoAreixen . s., boorijzer, o. Bokren, boren. — («to Seele), uitboren.
— (rf«* Ziïndlock), uitboren.
Bohrend, borend. Bohrendex Feuer, s., borend vuur, o.
Bokrer, /</.. boor. mijnboor. v. - otiV cilindruchen Zupffii. tapboor, centerboor. v. — «/// Heitel, boor met hefboom, v.
Bohrerrolle, w.. drilklos, m. Bokrersekneide, w.. handboor, v. Bohrfamtel, m., handmoker. m. Boltrfiifii-er, m., boorleider. m. Bohrgerathe, s., boorwerktuig, o. Bohrgerathschaften. w. m.. boorgereedsehappen, o. BohrgesteU, s., boorstoel, m. Bokrkrdtzer, in., boorkrabber, m. (om het boormeel
uit het gat te halen).
Bohrlade, w., boorbank, v. BoArlocA, s., uitboring, v.. boorgat, o. Bohrlójfel. m., boorlepel, m. Bohrmaschine, w.. boormachine, v. Bohrmehl, s., boormeel. boorsel. o. Bohrp/riemen, m., boorpriem, ni., ruimnaald met boor, v. Holt r/t/t/l/e. w.. borstplaat, v. Bohrraumnadel, w., booi ruimnaald, v. Bohrrolle, w., boorbus. v. Bohrxchlitte». m.. boorslede, v. Bohrschuxs, m., boorachot, borend schot, o. Bohrspahn . m., boorspaan, m. BoArspitze, \\\\-., boorijzer, o., boorlepel, m. Bohrxtampfer. in., doorslag, drevel stempel, m. BoArxtange. w.. boorstang, v. |
|||||
|
86
|
|||||
|
Hokrttömer, m.. punt, spits van een mijnboor, v.
hohratück, s., spits. v. Bohrstuhl. 111., boorstoel. in. Bohrtafel. \\v.. boorbank, v. Bohrtuch, m., boorbank. boortaf\'el, v. Bohrung w. f/?/\' Schies*waffen, kaliber, o. — f/*"/- Bujminetdille. uitholling der schaft, v. — e/V/e/- Raket e. boring, v.
— «fe.» Rokte*. ziel. v.
— eiaea Zinden, boring, v.
— ffev Pixton*. zundgat, o.
— (/** I Inluis, uitlioiling. v.
-—ƒ«;• f//V Spirnlfeder. doorboring, v.
— ƒ«> r//V ll\'nhe der Siehemng, gedeeltelijke doorbo-
ring der lip van den haan. V. liohrimgsdtirchmesser in. rfw Seele. kaliber, o.
RuhrnugskiiHul. 111. . zundkaiuuil, o.
Bokrungxxliiuge, w.. lengte der ziel, v.
liuhrirerkzeiiy. s.. booi werktuig. o.
lioliririiiile. \\v.. boorzwengel. omslag, in.
Bohmmrm . in.. houtworm. paalworni, 111.
Bokrzapfen. m.. staart. vleugel. m.
Bohrzexg, s., boorwerktuig, o., boor. v.
Bohrzmuge, w., boorplaat, v.
/fc/V, w., boei, v.
llojer, 111., boeier, m.
Hnjereep, s., boeireep, ni.
Jlu/ereepxkuopf, m., boeireepsknoop, m.
Bolebieu, w., boelijn. v.
BolleUen, Ballelxeu, s., rood of koudbreukig ijzer, o.
Huiler. m.. stapel hout, m.
Huiler, in.. mortier, m.
Bolligei Leder, s., hard, stijf leder, o.
BoUwerk, s., bolwerk, o.
Bollirerkxkalze, w., kat, v.
Bollteerktohr, s., orillon, bolwerksoor, o.
Bollwerkspunkt, m., Bollioerksspiiu, w.. saillant, in.
Bttllirerkxlhiitui, m., toren. m.
Rollirerkxicehre, w., contregarde, v.
|
|||||
|
N7
|
|||||
|
Bollwerkswinkel, m., geflankeerde hoek, m.
Bo/ze/i, met ijzeren bouten bevestigen. Bolzen, m., bout, m. — mit Jtacliem Kop/e, bout met platten kop, m.
— des Gehauses, dienende tot as van afsluiter en
haan. — des Hammen, sluitbout van den haan, in.
— mit Matter. bout niet moer. m.
— mit raadem Ko/ife, bout met ronden kop. in.
— mit einem Sptiafe ud. l\'orstecker. seheerbout. spie-
bout . 111. — mit verschnittenem Kopje, bout met hoekigen kop. m.
— mit A-eckit/em Kop/e. vierkante kopbout, in.
— mit 6-seitiff verschnittenem Kop/e, bout met dia-
man tkop, m. einen Belzen vernieten, klinken.
liolzeahlech, s., moerplaatje, o. Bolzenbohrer, m., boutboor, v., fret, o., avegaar. v.
Bolzeneisen, s., boutijzer. o. Bolzeaheber, m., haak voor het uithalen enz. van het aanbeeldje.
Bolzenkapsel, w.. keteltje. o. Bolzenknopf m. des Schiaffbolzens, knop der slagpin, m.
Bolzenkopf, m., kop, m. Bolzenloch, s., boutgat, o. Bolzenring, m., ringbout, m. Bolzenschloss, s., cilindiïsch hangslot, o. liolzenscliraabe, w., slagdop, m. — des Schlagbolzens, opsluitnioer, v.
Bolzenschrauben w. m. des Gehauses, schroeven, die de boutossen tuin de zijwanden verbinden.
Bolzeateller, m., kraag der slagpin, v. Bolzenzange, w., bouttang, v. Bolzkmgel, in., boutkogel, m. Bombarde, w., bombarde, v. Bombardement, s., bombardement, o. Bombardementsbatterie, w.. bombardementsbatterü , v. Bombard/er, va., bombardier, m. Bomburdiergahote, w., bombai\'diergalj oot. mortierschip,o. |
|||||
|
8*
|
|||||
|
Bombardimng, \\w. bombardement, o.
lionibe. w.. boni, v.
die Bombe platzl, de boni springt.
Bonihenlmlken . 111.. blindeeringsbalk , ni. Rombenbrani, 111.. buis. v. Bombendecke, w.. bomvrije blindeering, v. Kombenfest. bomvrij. liombeufrei. bomvrij. Bombeufüllen. s.. laden der bommen. o.
Kombenhaken. m.. bombaak . m. liombenkartdlxihiii. w. m.. granaatkartets, v. Bombenkasten . m.. bonimijn. v. Boutlmikeil. m. . wig, V. Bombenketsel. m.. boniketel, mortier, m. Bontbenkniippel, in., handspaak, m. Bombenlehre, w.. bonunal, m. Bombenmine, w., boimnijn, v. Bombeftokr. g. . oor, o. Bombenraumer, m.. bonikrabber, in. Bombenring. m.. oor. o. Bombauieker. bomvrij. Bombensplitler, in., scherf, o. Bombentrage, \\v.. draagberrie, v. Bombemcerfen, s., werpen der bommen, o. Bombenzünder, m., buis, v. Bonnet, s.. bonnet, v. Bonnet m. rfe IW\'tre, papenmuts. v. Bonnetbatterie, w.. gekazematteerde batterij gelegen in een saillant, bonnetbatterij, v.
Bonnetctixematte. w.. bonnetkazemat, v. Bonnettrtirer.se. w.. bonnettra verse, v. #W. s., sloep. v. Bootshaken. m.. bootshaak, m. Bont. m., oever. m. Bontlileeli. s.. bandplaat, v. A\'o/vA". w.. rand. m.. boordsel . omboordsel. o. Bordleiste, w., dekstuk, boeisel. o. Bordplanken, w. m.. boordplanken, v. Borêtenbüêchel m. rfev Wheherx. trenzen, v. |
|||||
|
89
Kórxteiiriehirayeii. m.. wagen voor het transport van
varkens, m.
Borte, w.. galon, boordsel, o. Bötehung, w., talud. o., helling, glooiing, dosseering, v. — der Contreedcarpe, contreacarptalud, o.
— der Etkarpe, eacarptalud, o.
üóxchuugsabxatz, ni.. berm, v. Bösckungtanloge, w., aanleg, in. /ióxr/imu/x/mv. w.. hellingmeter. m. Böiehungsieinkel, in.. hellingshoek. in. /fcVe. 111.. gids. ui. Botenjager, m. m., militaire gidsen, m.
Bötteher, in., kuiper, m.
Böücherholz, v., vat hout, pjjphont, wagenschot, o.
Böttchermarke, w., merkijzer, ritsijzer, o.
B\'óttrhenuexxer, s., kuipersmes, o.
Böttcherxehlayel. m., kuipersdriji\'hamer, m.
Böttieh, m.. kuip. v.
Hu/tterei. w.. bottelarij, v.
Bottxxo/e. w.. boussole. v.
Hrurh liegen, braak liggen.
Braeke. w.. broeking. v.. trekhout, o.
Braekenttange, w.. ti\'ekijzer. langstrekijzer, o.
Bruckhoh, s., trekhout. o.
Bracktcasser, s., brak water, o.
Brancard, m., draagberrie, v., brankard, m.
Brand, m., zunder, m.
Brandbombe, w., brandbom, v.
Brandbüehte. w., brandbus, v.
Krundel. in., slagpijpje, o., huls van dun koperplaat
met brandsas gevuld.
Brandeltaicke, w., pijpjestaechje, o. Brander, m., brander, m., slagpijpje, o. Brander. m.. buis. v. Bruudfiixchiiie, w., pekfaseine, v. lirn//(ljuxx. s., storinvat, o. liriiiidj\'iir/ix. m., brandvos. in. Brumlijuxxe. w.. kleine kampstraat, v. Kriiiidijexchoxxe, s. m.. brandprojectielen, o. |
||||
|
•Ml
|
|||||
|
Braiit/i/raua/e. w., brandgranaat. v.
Bruiulliiiiihe. w.. brandbus. v.
hrandhemd, o., vuurhemd. o.
Brandiger Jluber. m.. ba ver. waarin hot vuur of de
brand is. m.
Brandkiniiil m. da Satzttïicke*, brandkanaal. o. Brand/du, s.. verkitsol. o. Brandkranz. in., pekkrans, m. BrandJcugel. w., brandkogel, m. Brandkugelkreuz, s.. ijzeren geraamte, o. Brandkugelrakete, w., brandkogelpijl, m. Brandloch s. m/^v Hohlk/igel, brandgat, o. - «\'//f* Xiiiiiler.i, uitboring. v.
— f/^r Raket e, uitboring. v.
Brandlochmesser, in., buisgatwijdtenieter.. m. Brandlunte, w., brandlont, v. Brandmeister, m.. brandmeester, m. Brandpfeil, m.. brandpül, v. Brandpiquet, s.. brandmquet, o. liriniilrakete. w.. brandpijl. m. Brénêraketenbalterie. w.. vuarpijlbatterij, v. Bniiiilrulire w. {i/ie liüherne). houten buis, v. Jiriinil-iii/z. m., brandsas, v. lirniiilxeliiiheii, brandschatten. Bruinlxehijf. s. , brander, in. Jiriiiiil.se/ilaffel, m., buizenslager, in. Branilseher, in., buizen/etter, in. Braiidxgritze, w., brandspuit, v. Brandung, w., branding, v. Brtii/i/iriie/ie, w., brandwacht, rugvacht, v.
Braiiihrirkinig, w., brandstichtend vermogen, o.
Bramlzielier, m., buizentrekker, m.
Braiichbarer Weij, 111., begaanbare, gebaande weg. m.
Brainie, w., worg, m.
Bruinier, m., bruin paard, o.
Braiütkohle, w.. bruinkool. w.
Bruiiiikolileiibriqitetx, w. m., briquetten van bruinkolen, v.
Briiiiiikolileiikoke.i, w. m.. bruinkoleneokes, v.
Braiiiikohleiitheer, s., bruinkolenteer, o.
|
|||||
|
!H
|
|||||
|
BraunkoUentheeroei\'. s.. bruinkolenteerolie. o.
Bntunsckimmel. 111., briiinsehimniel, 111.
Bruuntiger, m.. bruin getijgerd paard, o,
Braunschecke, \\v., roodbont paard, o.
Breekt. w.. scherm. vuuncherm. o.
Breckeixen. s.. broeklieiti\'1. 111.. breekijzer. o., koe-
voet . 111. Breeken. breken.
Brechet 111. m. r/ex Pilleubulzen», nokjes, o.
Brecherlager s. m. <fe? Pillenbolzetm, uitsnijdingen voor
de nokjes. v. Breckkolz, s.. sasschoffeltje, o.. roersi>aan. m.
Breekmeiuei, m., breekbeitel. koevoet, m.
Brechpmikt, 111.. stranlbrekingspunt, o.
BrecksUuu/e. w.. groote koevoet. 111.
Breekt\'rommel, w., trommel tot Hjnniaken. v.
hechting, w., Btraalbreking, v.
Breekungsebene, w.. vlak van Btraalbreking, o.
Brechioigxiciiikel, m.. hoek van Btraalbreking, in.
Brecktecuger, s., breekwater, o.
Breitlteil, s.. slagbijl, beslagbijl, m.
Brei/e w. «W/* Kriegsbrüeke. breedte, v.
— («i Lichte, breedte in den dag, V.
Breitenabiceichung, w., breedteafwijking, v. BreitenMtreuung, w.. breedtespreiding, v. Breit ha cke, w., scheurbeitel, m. Breitkammer, m., plethamer. slechthamer, m. Bremxcoupé\', m., remcoupé. m. Brenue, \\v.. nijpjjzer, o., neusknnper, m., remtoestel, o.
Augezogei/e Bremxe, remtoestel in werking.
Atmoepkariscke Bremxe. atmosferisch remtoestel. o.
Automatische, telbtttkatige Bremxe, zelfwerkend rem-
toestel, o. Hydraulische Brem-ie, hydraulische remtoestel, o.
B — («mi Rad), remmen.
Bremx hebei, m., hefboom, m. Bremsklotx, m., klos. m. Bremxktioten. m., knoop niet een woelhout. m.
|
|||||
|
\'.I-J
|
|||||
|
üremsktirbel, w.. hefboom om te remmen, vast te
zetten, m.
Breutrad s. der Bremte, wieltje, o. Bremsxehtth. m.. remschoen . m. Bremnxpindellager, s.. beweegbare bus, v. HremmorrieUmtg, \\v.. rem toestel, o. Brenndauer, w.. brandt jjd. m. Brenneisen, s., brandmes, brandijzer, o. Brennglax, s., brandglas, o. Urennen (Pferde). branden, merken. urennen s. </«• Formen, uitbranden der vormen, o. Brennender S/ein, in., bouunenbrandsas, v. Brennendes Zeug, s., brandsas, v. Breiuilittie, w.. brandlijn, v. Brexnlinze, w., brandglas, o. Brennmaterial, s.. brandstof, v. Brennptmkty 111.. brandpunt, o. Brennxpiegel, m.. brandspiegel, m. Brennstahl, m.. cementstaal. o. Brennntaklofen, m., cementeeroven, m. lii-i\'iiiistiiff. m.. brandstof, in. Brennweite, w., brandpuntsafstand, m. Brennzeit, w,. brandtnd, ui. Brentcnen. liinneken. Breschbatterie, w., bresbatterij, v. Bretche. w., bres. v. — sehiessen, bres schieten.
— stürmen. de bres bestormen.
Bretehdege». in bres leggen. Hrcxchexchnxx, m.. bresschot, o. Brexcheteftheidigitng, w.. bresverdediging, v. Bresrliiren. in bres leggen. bres schieten. Breichwine. w.. bresinijn. v. Brescianer Sla/il. in., breseiaansch staal, o.
Bretter. s. m.. planken. v.
BretterbeUeidnng. w.. bekleeding met planken, be-
schoeiing. v.
lii-ellei-ihiih. s.. planken dak. beschoten dak, o. Brettertrdger, m., brugligger, m. |
|||||
|
93
|
|||||
|
Bretlerverteilag, in., beschot, o., schutting, v
Brellerwand, vr., beschot, o., schutting, v. Bretterzaum, in..omheining,heining, houtenschutting.v. Bretttage, w.. spanzaag. v. Bretzenkmebel in. "//> Laufitrang, knevel met dubbele oogen, m. (Oostenr.)
Bretzenring m. «« Zvgtlrang, ring niet dubbele oogen, 111. Brevet, s., brevet, o. Bliek, vr., brik. v. Beiek. baksteen, m. Brieflaube, vr.. postduif, v. Brigade, vr., brigade, v. — (Sappirer), brigade sappeurs, v.
— (Arbeiter), ploeg werklieden, in.
Brigadebezirk, ui., brigadedistrict, o. Brtgadegeneral, m., brigadegeneraal. in. ISi-igti\'lehiiiiNHitiilo. s.. infanteriebrigadedistrict. o. Brigademajor, in., brigademajoor, m. Brtgadex/ellioig. w.. brigadestelling, v. Brtgadetaktik, vr.. brigadetaktiek. v. Brigadier, in., brigade-generaal, korporaal. briga-
dier. m.
/f/vV///. w.. brik, v. Brtkohchus», m., bricolschot, o. Brille, vr., lunet, v. BrUlenzirkel, in., brilpasser, m. 0m#, w., bries, v. Briture, vr., brisure, v. BrUtcie, w., brits. v. Broadmelring, 111.. broadwelring, 111. Broe Broekenxtuhl, s.. rozestaal. o. Brodbeutel, in., broodzak, in. Brodkammer, w., broodkamer, v. Brodwagen, m., broodwagen, m. Bronse, s., brons, o. Brouzehartgiixx, in., hardbrons, o. Brontekanone, w., bronzen kanon, o. Bronzekugel, vr., bronzen kogel, m. |
|||||
|
!tï
|
|||||
|
Broiize-l\'niizerioig. w., pantsering van brons. v.
Bronziren, bruineeren. Brook. 111., broekingring, m. Broschüre, w., vlugschrift, o., brochure, v. Bruch. in., breuk. v.. broekland, o., doorbraak, v. seine Brüche lluoi. de melktanden verliezen. — iles Eiiles. breuk, schending, v.
Bruchdorf, s.. dorp, dat bij een moeras gelegen is.
Brnelie. m. m.. splinters, m. Brncheuen, s., ijzer in stukken, o. Bmchhammer, m.. straatmakershamer, m. Brüchige* Eisen, s.. sehilferig. bros jjzer, o. Bi-Hcli/iirttill, s.. metaal in stukken, o. Bmch/jrobe, w., brenkproef, v. Brücie, w.. brug, v. ?/\'//<• Brüeke l/(i»eii. .tellingen, eene brug leggen, slaan.
e///e Brüeke tihljïeelieii. eene brug afbreken.
r/f/// JHeliemlen /\'einde guldrne Biëeken buiten. den
vijand de vlucht gemakkelijk maken. — des Sii/zstiiekes. massief\' gedeelte. o.
tuit einem Sprengteerke, springwerktuig, sehoor-
werkbrug. v.
Brüeke» (einen 11 eg), door eene brug verbinden met. Briiekeuumt. s.. bestuur over bruggen, o. Brückexbahn . w.. bruggendek, o. Bi-ïukeiihnlkeii, m., onderligger, m. Brückenbau. m., brugbouw, m. — durch Einseliwenknng. brugbouw door zwenking, m.
Brüekenhoek, m., schraag, v. Brüekenboge», m., boog. m.
Briiekenbnhle. w., dekplank , V. Briiekeiiboot, s.. ponton, v., brugschip, o. Bfürkeudeeke, bruggendek, o BrückendieU, dekplank , v. Brückendielung, w., bruggendek, o. Brüe.kenduTchlass. m.. doorlaat, m. Brüekenequipage, w., pontontrein, m. Brüekenfild, s.. spanning. v. Rrückengeldnder, s.. brugleuning, v. |
|||||
|
95
|
|||||
|
Brückeuger&tk, s.. brugmaterieel, o.
Brücke*gew6lbe, tongewelf\', o.
Brüekenglied, s., vak, o. Brückenjoch, s.. juk. o. Brücktnlcahn, m., ponton. v. Brückenkopf, 111.. bruggenhoofd, o. Brüclcenlehne, w., leuning, v. Brückenpfahl, m.. heipaal, m. Briickeitpfeiler, in., brugpijler, m. Brnrkeiixrhanze, w.. bruggenhoofd, o. Briirketuchieite, w., bruggerail, v. Brïtckenxehhiy, m., slaan eener brug, o., brugbouw. m.
Brücketupannung, w., Bpanning, v. BïiïrkeiixteUe, w.. ligging der brug. v. Brückentraiu, m.. pontontrein. m. Brï\'eke,i trager. 111.. brugligger, in. Brückemoage, w.. brugbalans, v. Brnckenzubehör, s.. brugmaterieel, o. Brückenzugange, ni. in.. toegangen, in. Brüchmg. w.. planken vloer, houten vloer van on- deren hol. m. (paardenstal). Brüherz. s.. geelkopererts. o. Briiht. m.. moerassige streek, v., poel, m. Brummeii, bulderen (kanonnen). Br ii ui ui er, in., oud kanon van 12 pond. Briiiiireii, s., brnineeren, o. Briiiiiieu, m., put, ni. Briiiineiiliuhrer, m., putboor, aardboor, v. Brmiiieiixchweiigel, ni., zwengel, m. Brinstig, bronstig. Brtwl w. «fer Laffete, voorste gedeelte, o. — <fov 1\'J\'erdex, boret, v.
— f/ev llahnex, borst, v.
-— <fev llohofenx , borst, v.
Britxtheiu, s., borstbeen, o.
Brustblatt s. «»i Seelengeschirr, borstriem, m.
Britxthulirer. m., handboor, v.
Briixtbohrliolz, s., borstplaat, v.
Briixthaken m. «« «üw Laffete, retireerhaak, m.
|
|||||
|
m
Bruxlhukeii m. ilex Bnufriemeiu, haak. in.
ttrustharituch, in., borstharnas. o. Briixtkii\'ti/ife in. in. f/ex Künixxex, knoopen, v. Brustmauer, w., borstmuur, m., borstwering\', v. Bruxthöhe, w.. hoogte der binnenkruin boven het banket, v.
lii-iixlhellen . w. in., avanceerkettingen, in. Iiinx/iie„ie,i. in., borstriein. m. dienende 0111 den dis- selboomriem te bevestigen (I\'ruiss.).
— /«y rfff» Stangc>igtxchirre, borstriem. m. (Oostenr.)
Brustr\'mg. in., ring van den borstriem. m. Bruxtxtiick s. om< Küraxxex, borststuk, o. Brusttau, s., avanceerketting, v, Brüstung, w., kniestuk. o.
— <y//<?;• x/ehienieii Bi Hele. leuning, v.
Bruxttcehr. w., borstwering, v. Bruxt/re/irabdachnui/. plongée. v. Bi-tixtirelicliexii/zitiiij, w., bezetting der borstwering, v.
Bruxtirehi\'lmxehuna, w.. talud, o. Briixlireliehuhe. w., hoogte, v.
Brustwektkamm. m., kruin. m. Biiix/ireli,ki\'uiie. w.. plongée. v. Briix/irelhli/iie, w.. vuurlijn , v. Bi-iix/irelirx/iirhe. w.. dikte der borstwering, v. Bmxltrehrtraeerxe, w., gewone travers, v. Biirliiixelie, w., wilde esschenbooin, m. Jimlie, w., beuk . m. — ((Semeine uil. Ro(li-), geineene beuk, m.
— (llain- otl. //V/.V.V-). witte beuk. m.
Biieheiiliulz. s.. beukenhout. o. #//(•//*. in.. buksbooni. palnibooni. m.
liiielixliiiiiiiiliolz, s.. buksboonihout. palmhout, o. liiuhxe, w., bus. kartetsbus, v.. schoen, m., buks. v. — <fe* (Irmitihiiiiilerx, buisje. o.
— ffe.v Kurbelrade», bus, v.
— (fer jVrtie, naaf bus, v.
Biiehxen, de naaf\'bus in een rad drijven.
B/ielixeiiliolu-er. in., poljjstboor. V.
Btïehxeiijiïyer. liitehxeiixehiilze, m., busseiljager, in.
|
||||
|
97
|
|||||
|
Büchsenkart&Uche, w., kartets, v.
Buduenklammer, w., naaf buskruin, v.
liüchêenkfamme, w.. naaf\'buskram. v.
Büchstnlcugel. \\v.. bukskogel. m.
Büch*enlauf, m., buksloop. in.
Biiehxemniiehef. in., gewe ermaker, zwaard veger, m.
BüdUenmaeherkolben, in., loopkrabber, m.
Bidueiuehafler, m.. lademaker, m.
BichteiupaiHteT m. <r« Rad*eUo**e, sleutel van het rad-
slot. 111.
Hichtringe m. m. ofe* Nabes, naafbus, v. Bnehstalteiiili-iickleleyrdjih , 111.. typendruktelegraaf, te- legraaf van Hughes, v.
B»oM. w.. bocht. golf\', v., inham . zeeboezein, m. BHekel w. »w Stangengebuse, dekplaatje, o. Blieken. bukken. Bicken s. cfe* Rohres, dompen. Budget, s., begrooting, v., budget, o. Buffer, in., burl\'er, in.. stootkussen, o. Biijferfeilee. \\v.. stootkussenveer, v. BufferküUe, w., bufferpot, in. Bufferkopf, m., stootkussenhoofd, o. /<^y, in., boeg, in. — e///«v Feder, achtereinde, o.
— «#«/• l,ttff\'ete, breuk, v.
— «///*« Schiffes, boeg, m.
Bugader, w., boegader, v. Bvganker, m., boeganker, o. Bvgbiitid, s., boegband. o. Bugel, in., oor, handvatsel, hengsel, o., beugel, m.
— <M Sabelgefiixxe, beugel, ,m.
— ffev / \'erxelihixxex. beugel, m.
Bügelbogen, m., beugelkrop, m. Biigeljexl, vast in de stijgbeugels, zadel vast.
Biigelfiixxclie/i, s.. haak van den beugelkrop, in.
Büggelfüsacheneinschititt, in., insnijding voor de onder-
kordonbeugelstit\'t, v. BiigeUuget s. ^fe« Miltehchaftx, ligplaats voor den beu-
gel, v. |
|||||
|
\'.IS
|
|||||
|
Bugelxiige, w., kromme zaag. v.
huyel*rkraube, w.. beugelschroef, v.
BugUilim. lioeglam.
B*g*irdampfhoot. s.. stoomsleepboot. v.
Bngt, w.. bocht, v.
Buitte, w.. krib, v.
Bïthnen. bevloeren, beplanken.
Ruige, w., loeren vergaarbak, m.. reservoir, o.
Bufj uk-e mini. m.. Turksch fourier.
Bulletin. s.. bulletin. legorbericht, o.
Bituil, m.. bondgenootschap, o.
«\'»«« /f#W grinden, den grond leggen tot een ver-
bond. — (Znudxehnnr). bos lont. in.
— /;<•/ ^// I\'/linnen, pas, V.
— «/« Gewehre. band, m.
— //<w. «SV/W;, boshooi. bosstroo. o.
— lleixlinh. takkebos. ni.
Bn.inlii.il. w.. opruioibeitel, stootbeitel. m.
Bundbrüehig. trouweloos. — werden, het verbond verbreken, zijne plichten als
bondgenoot niet meer nakomen. Biimle s. Patronen, pakje patronen, o.
Bumleixen, 8., staafijzer. o. Bundel, s.. bundel, bos. pak, m. BunietfeUherr. in.. bondsveldheer. m. Bundex-Fettung, w., bond vesting, v. BuHdesgeniiisi.se/ier Kriei/. m.. oorlog der bondgenoo- ten. 111.
Bundelheer, s.. bondsleger. o. Biiiidexniürlite. w. m.. verbondene mogendheden, v.
Bundesitaaten, m. m., bondsstaten. m. Bundes-Truppen, w. m.. bondstroepen, in. Bnnd/\'eiler. w.. bandveer. v. B umi fel Ier. s.. bos voeder. m. Bnndgex/iiirre. s.. bintbalk. hoofdbuik. m. Bnmlnixx. s.. verbond, o. Bunl-enx/iilil, in., Zweedseh staal, O. Bun zen. w.. priem , stempel, m. |
|||||
|
99
|
|||||||
|
Bunzenkammet, m., drijt\'hamer, m.
Bürdettakl, m., gelouterd staal, o. linry. m.. burg, 111. Bürgergarde. w.. schutterij. v. Burgerkring, ui., burgeroorlog, m. Bürgerwatke, w., burgerwacht, v. Burgkaken, iu.. haaklasch, v. Bürzel ui. <fe* Pferdei, stuit, m. Ititxeh , ui., struiken, m. Btaekteerk, 8., struiken, ra. Hiixen . in.. tent, v. Hiil/dsella, ra., sein tot opzadelen. o. Büze, w., hu-htkoker. in. |
|||||||
|
Woorden, die niet onder C voorkomen, zoeke men onder A\'.
e. of/, rf/. {circa), ongeveer.
(7. (J. (Ciniloniiementxqiuirlier), kantonementskwartier. o.
\'ƒ• (fW«"0 l ver<reliik
f^/\'. ((\'on/ern/1(r) J ° J
er. (Ctirrenfix), in het loopende jaar.
Cabine w. ffev Loromo/irfi\'/irerx, overdekte standplaats, v.
(locomotief.)
Cabtnetisbefehl, m., kabinetsorder, v.
Cudenz, w., maat, cadans, v.
f Smfeft. m.. cadet. m.
Caiïetteneompagnie, \\v.. compagnie cadetten, v.
f \'ailel/encorpx, s.. eadettenkorps. o.
Cadetteiihatix. s.. cadettenhuis, o.
Cadet lenxchule, w.. cadettenschool, v.
Cadmium, s., cadmium, o.
|
|||||||
|
•|0i>
|
|||||
|
(\'nrlre. in., kader, o.
Caleinro/e», in.. calcineeroven, in.
Calcium, 8., calcium, o.
Calfactor, 111.. kamerwacht, oppasser, m.
(\'ulfiitern. kalfa teren. breeuwen.
Caliber in. /\'//</ s. <Av (lexcliiitze. kaliber, o.
der Gexehoxxe, kaliber, o., middcllijii. w. (\'dlilirrhohrer. 111.. poleerboor, rolboor, v.
Caliberring, m.. kogelmal, ni.
Caliljerstab, in., kalibermaat, v., talstok. ra.
Calibrirea {da* Gexchütz), kalibreeren.
- (Projectile), mallen.
Cauerittrömixr/ie Srlilm/rölire, w., eallerstrónisch pijpje, o.
Calorimeter, in., warmtemeter, m.
(\'d/of/e \\v. «Mi llelmex, bol, in.
Camarai, m., kameraad, wapenbroeder, 111.
^ \'utiterwlxcltaft, w., escouade, chambrée, v.
Camou/let, e., kwetser, 111.
Campagne, w., veldtocht. 111.. ovenkampagne, v.
Campugnepjerè\', s., dienstpaard, o.
Cuiiipeiiieiit, s., kampement, o.
^ \'ampher. 111.. kamfer, v.
Campire». kampeeren.
Campirleine. w., parkeerlijn. v.
CuiiiiI, 111.. kanaal, o.
^ \'anneliren, groeven, ribben, caiineleeren.
Cannelirung w. <fos Oeschosses, groef, v.
Cunour, s., dienstreglementen in Turkije.
(\'uulille. w., snoertje van gedraaid zilver of goud-
draad, o., cantille v. Ca n toni ren, kantoneeren.
Cantomrung, w., kantoneering, v.
Cantonirungtquartier, s., kantoneinentskwartier, o.
Caoiilxehoitk , 111., caoutschouk . o.
(V/yj, s., kaap, v., voorgebergte, o.
Capaciteit w. einex l\'liixxcs, capaciteit, v.
(\'apelle w. Mur llatcete, kop, 111., kapel, v.
Capikhoitli, 111., Turksch soldaat.
Capillariiat, w., e&pUlariteit, v.
|
|||||
|
Ml
|
|||||
|
(\'apitaiii iTarme*, 111.. onderofficier van wapening, m.
(\'apitale, w.. kapitaal. v.
Captiattraterse, w., kapitaaltravers, v. Capitulani, m., gereëngageerd soldaat, m. Capitulanten-Tnddel, m.. distinctief voor Capitulatie». Capit//la>iteii-\'/.//laije, w.. toelage van soldij, v. CapUulation w. ej*#« Sol/laten. engagement, o. — />e< rff;- Uebergabe eii/er feiftma, kapitulatie, v.
— im f reien Fel il e. kapitulatie in het open veld, v.
Cnj/il/il/rc,/. kapituleeren . overgeven. — auf xec/ix Jnlir, dienst nemen, teekenen voor zes jaar.
(\'aponnière, w.. caponniere, v. Capounierel/efesl/giiiig, w., polygonaal stelsel, o. CaponHierenlcopf, nu, hoofd. o. Caputrock m. rf°v ÏHfanlerUte*, kapot, in.
— </«/• O/ficiere. jas. m.
— orf. rtclii/r/errock, m.. schildennantel, m.
(\'i/nil/ii/er. m., karabijn, v. Carabhierluikeii, m., karabijnhaak, m. Cacahi/ieatchiih. 111.. karabijnsehoen, karabijnhaak. m. Curuliinier. m.. karabinier. in. Camcol. m.. halve volte, v.
Carucoliren, caracoleeren. l\'arlioiial, s., koolzuur zout, o. f \'arcax.se, w.. geraamte. o. Vureaz, w., inhouding van soldij, v. (\'ar/el, m., driekante degen. Carré, s., carré, o. et» ft//v<,\' ai/greije/i. een carré aanvallen.
«\'» Carré blieken, de linie of colonne herstellen.
«\'// Carré foriiiireu, het carré fonneeren.
#m iV//vv\' yire/ii/eii, een carré doorbreken.
Carrière, w., renloop. m. Carron/iaile, w.. caronnade, v. i \'arro/z/iadeliijfele, w., caronadeslede, v. f \'arr/ixel, s.. carrousel, o. Carlel, s., verdrag tusschen twee mogendheden aan- gaande de uitwisseling van krijgsgevangenen. car-
tel, o. |
|||||
|
10-2
|
|||||
|
Cartelaekiff, s.. cartelschip, o.
Cartonscheibchen, s.. bordpapieren schijt\', o. Cartouche, w.. patroontaach, v. Cartouche-Bandelier, s.. patroontaschbandelier, m. Cartouche-Koeten m. dei Kavalleriilen. patroontasch, v. Cartouche-Neutel, w.. doorslager, m. Cötarpföhle, 111. in., piketpaaltjes, o. Caiematte, w., kazemat, v. — ;/?/• Caiermrnng, kazemat tot kazerneering, v.
CaiemattenbatUrie, w.. gekazematteerde batterij, v.. kanonkeldor. 111.
Caseniatleu-Laffete, w.. kazemataffuit, v. Casemattenschleppe, w.. kazemat slede, v. ^ \'anemattircn. kazematteêren. ^ \'axemattirt. gekazematteerd. Cmeniattirte Balterie, w., gekazematteerde batterij, v. — CapoHttière, w.. gekazematteerde caponnière, v.
— Reilott/e, w., gekazematteerde redoute, v.
— Mönerbatterie, w.. mortierkazemat, v.
— Walbatterie, vr.. gekazematteerde batterij, v.
Casemattirter Ge*chi>tzxtti//d. m.. gekazematteerde ge- si•liutsstand. m.
//>\'//, m., gekazematteerde wal, m.
Canemaflirlex liux/io/i, s.. gekazematteerd bastion, o. Casiiren (ehten Officier), kasseeren. Caitett, s., kasteel, slot. o., burcht. m., citadel, v. t \'astrametation, w., legermeting, v. Cattriren, ontmannen, snijden, lubben. (\'alhode, w.. electrode, v. Cavalier, in., kat, v. Ceder//hot:, s.. cederhout, o. (\'e/i/e//f, s., cement, o. (\'ementbüchte. w., ceiuenteerbus, eementdoos, v.
Cemetttdrath, m., cementkoperdraad, m. Cement/ener, s., cementeervuur, o. Ce/i/eutirk/ixteii, m.. cementeerkast, v. (\'ementirofen. m., ceineiiteeroven, m. ( \'ementhip/er, s., cementkoper, o. Ce/ne//t\'/////ver, s., cenientpoeder, o. |
|||||
|
103
|
|||||
|
CemenUlahl, m., cementeerstaal, o.
Cemeuttiegel, m.. cementeerkroes, m.
(\'«ntesimalwaage, w.. weegtoestel. o.
(\'entiier. m., centenaar f>ll kilogrammen.
Central, middelpuntig. centraal.
Cenlrulhului/wf, m.. centraalstation, o.
Centralbeweg ung, w., centraalbeweging, v.
Centrulgeliirge. s., hoofdgeborgte, o.
Cent ruig i\'tterhiih nimf. m.. centraalgoedereiistation, o.
Gentrulhoxpitnl\', s.. centraalhospitaal, o.
Cent ruliiurliireUebn reu n, s., centraalbureau van infor-
niatie, o.
Cent rul-Tnru-Aiixtult, w.. centrale gymnastiesehool, v. Centraheriraltmig, w.. hoofdbestuur, o. Centralwerk. s., centraalwerk, o. Cent rut ichikel, in., middelpuntshoek, in. CentrulzHiidiiiig, w., centraalontsteking, v. f \'entrifugulgeliliixe. s.. blaastoestel niet windrad. o. Cent rifugu llrruft, w.. ïniililclpunt vliedende kracht, v. f \'entnpeialkraft, w., middelpuntzoekende kracht, v. Centriren (Geschosse), centreeren, equilibreeren. Centririingnring m. cfe« Geachosses, ring tot het cen- treeren, m.
Centrum , s., centrum o. Centrumlrnhrer, m., centerboor, v. Centrumsehust, m., witte roos, v. Ce rui reu. omsingelen, cerneeren. Cernirung, w., insluiting, v. Ceriiirtiugnxcliunz, w., insluitingswerk, o. Chulilone w. /;ei (/«/• Lehmformerei, fatsoenplank, v. CAuiiie/iu/roiiit/e, w., visiteerpatrouille, v. Chumude, w., chamade, v. Cha mui steiler, s., kanioesleer, kamuisleer, o. f \'hampignon, m., paddenstoel, champignon, m. (7/ai/i/e/ier, m., kandelaar, m. ( \'liungirei\', changeeren. Chu rukte r, m., kenmerk, karakter, o., titel, m.
(\'/«*/v/<?, w., aanval, m. — fe«\' </<?»• Armee, rang, graad, m. |
|||||
|
ini
|
|||||
|
(\'kargeupferd. s.. dienstpaard. dat «loor het rijk ver-
strekt wordt en mi .*>-jarig gebruik eigendom wordt. Ckargiren, vuren, laden, aanvullen, chargeeren. Ckargirlager 8. in eines Lajfeie, vóórtappan, m. Chargirpropf, in., lederen patroon, v. Chargirung. w., lading, v. — im Tempo», lading in tempo\'s, v.
(\'k/in/ier, s.. scharnier, o. (\'kuriiierluitid. s., scharnieroog. o. Ckarnierbolzen, ni.. bout. ni. Ckarnierstüek s. />*»/«/ l\'erxrliliixxhdlten. scharnicrstuk, o.
Ckarnierverscklus*, m., scharniersluiting, v.
(luispie. w.. pluksel, o.
f \'ktixxettfx. in. 111.. jagers, 111.
(\'kiiiixxée. \\\\\\. straatweg. 111.
Chaustée/euer. s.. ehausseevuiir, o.
\' \'luuixxir/. bestraat.
f\'//?ƒ. m.. chef, in.
— (/e* Feld-Eixenlmlwirexeêix, chef van het veldspoor-
wegwezen, in. — rfe.v Feldxuiiitiilxirexenx, chef van den geneeskundi-
gen dienst te velde. m. — ?e/- Feldlelegnipkie. chef der veldtelegrafie, m.
— ffev Generulxtuhex, chef van den staf van het leger,
legerkorps enz.. m. — <fov Generalstabes der Af mee, chef van den genera*
len staf. m. — dex Qeneralstabtx hei der (ienerul-liixpeetiuii der Ar-
(illerie. chef van den staf van de generaal-inspectie der artillerie.
- der LdiidexdiiJ\'iHiknie. chef van de verkenning, in. — dex Milildr-Slediziiitilirexeiix. chef van den genees-
kundigen dienst, m. — der Mitilar-Telegrapkie, chef van de militaire tele-
grafie. m. (\'hemie. w.. scheikunde, v.
i\'kemixe, w.. revetement. o.
(\'herlexker, ui., Turksche luitenantgeneraal.
Ckevati.r-légerx, m. in., chevaux-légers, m.
|
|||||
|
105
|
|||||
|
Chevron, m., chevron, m.
Ckiffresckrift, s.. cijferschrift, o.
Chineaische Tiixehe. \\v.. Oostindische inkt, m.
Chirurg, m., chirurgen, m.
< Idoriaure» Kali. b. . chloor/.ure potasch. v.
Chlor-Wasserslojfsaure, w,. zoutzuur, chloorwaterstof-
zuur, o.
f%«w, m., schok, ni. Chorographie, w., chorographie, v. Chronograph, in., chronograaf, m. Chronologie, w., tijdrekenkunde, v. Chronometer, m., tijdmeter. 111. Chronoscop, m., chronoscoop, m. Circularbefestiguny, w.. cirkelvormige bevestiging, v.
Cireumvauatioiulinie, w.. cireumvallatielijn. v. Cisterne, w., regenbak, 111. Cisternenbarometer, in., bakbarometer, m. (\'itudelte, w., citadel, v. Cinil-^erxorgitHgx-ürlieii), m., geeft aanspraak op bur- gerlijke betrekkingen.
Ctvilingenieur, m., civiel ingenieur, m. Clauxe, w., smalle bergpas. Claviatur, w., toetsenbord, o. f \'hi ij more, m., Schotsche degen. (\'libanarius, m., Perzische ruiter. CfeA, in., Perzische sabel. Cliehiren, clicheeren. Coa£«, m. m., cokes. Cocanle. w., kokarde. v. Coehoornmörser, Cohbrner, m., coehoornniortier, m.
Cohaiion w. «mm Rohre», vastheid, v. (\'ollateralfront, s., collateraal front, o. Collateral-Werke, s. in., collaterale werken, o. Coüetonschi Ogliuder, m., colletonsche cilinders, m. f \'olloiliiiui, s., collodium, o. Colour-Sergeant, in., vaandelssergeant in Engeland.
I\'oljiak, m., kolbak. m. Commandant, m., commandant, m. Commandantvr, w.. plaatselijk commandement, o. |
|||||
|
106
|
|||||
|
Commandememt, s.. coniinandenient. o.
Commander, in.. Engebche zee-officier met den rang
tusschcn kapitein en luitenant.
Conniiiiiideiir. 111.. commandant, commandeur, m. — der Artillerie des Armeerorp», commandant van de
artillerie van het legerkorps, m. — der Ingenieure de* Armeeeorp». commandant van
het ingenieur- en pionierwezen van het leger- korps, in. Commandiren, commandeeren.
Commandirender (lenend, in.. comnumdeerende, bevel-
voerende generaal. m. Commandirrolle, w.. dienstrooster, in. Commando, s.. commando\', o. — Ulier die Tnippen . bevel. o.
— {Abgeeckickter Trmpp Soldaten), detachement, o.
Commandobehörden, \\v. m., staven, m. Commandoitab, in., bevelhebberstaf, m. VoiiiiiHindozidiiije. w.. toelage wegens het verlaten van het garnizoen. v.
Commingemöreer, in.. coniiuingeinortier. in. Coiiiiiil.i.ihrnil. s.. soldatenbrood, cominiesbrood, o. Commode, w.. pikschouw, v. Commodore, m., commodore, m. Commwuügarde, w., gemeente wacht, schutterij, v. Communicationen, w. in., comiiiunicatiën, verbindingen,v. Communicationsgraben, m., gemeenschapsgang, m. Communieatiofu-Linie, w., gemeenschapslijn, v. Commntator, m., comnmtator. m. Compagnie, w., compagnie, v. Compagniechef, m.. kapitein, commandant van een Uniecompagnie, m.
Compagniecotmandeur, in.. 1"" luitenant, die tijdelijk bevel over eene compagnie voert. m.
Compag/uefSkrer, m.. kapitein of 1*"\' luitenant, die een landweercompagnie commandeert. m.
Compagnie-Bezirk, m.. compagniedistrict, o. Compagniegatté w. e///e* Lagers, groote straat, v. Compagnie/colonne, w.. kompagniescolonne, v. |
|||||
|
107
|
|||||
|
l\'ompugn\'ienutio.iate. s., stamboek, o., contróla van hot
personeel. v.
Compagniepaehoagen, 111., bagagewagen van de com- pagnie. m.
Completimngs-Mansrhoften. w. 111.. aaimillingsnian- Bchappen. v.
< \'ompressionsgesehoxx, s., compressiekogel, in. Comprimirtes Pulver, s., samengeperst buskruit, o. Comptabiliteit, w.. comtabiliteit. v. Concav, bolrond, hol, concaaf. Coneentriren, vereenigen. concentreeren. Coneentrirung, w., vereeniging, concentratie, v. Concentrirungsmarsch, va.., concentreeringsmarsch, m. Coneunionsgeschoxx. s.. concussieprojectiel, o. Condensator, ni.. condensator, verdichter, m. Condensatiunsapparat, m., verdichtingstoestel, o. Conducteur, m., conducteur, m. f \'onductor. in.. conductor. geleider. in. Condnitenliête, \\v.. conduitelijst. v. Congrevincke Rakete, w.. congrevische vuurpijl, m. Cotucriptio», w., conscriptie, v. Consigne, w., consigne, v. Conmgniren (eine Truppe), consigneeren. Console w. \'tot l\'erxchlnxsex, draagstuk, o. Contact, in., contact, o., aanraking, v. Contact-Torpedo, 111., gewone schoktorpedo, v. Constrnctions-Ebene, w., w., maaiveld, o. Contactziindung, w., ontsteking door aanraking, door schok, v.
Contingent, s., contingent, o. (\'ontrafeckten. schermen. Contramine, contraniijn, tegenmijn. v. Contrarulliilionxlitiie, \\v., contra vallatielijn, v. Coutfe-Adiniral, m., schout-bij-nacht, m. Contreapprocke, w., contre-approche, v., tegenloop- graaf, v.
Contrebatterie, w., contrebatterij. v. Contregarde, w., contregarde, v. Contremarsch, m,, contramarsch, ui. |
|||||
|
108
|
|||||
|
Conlremine, w., tegenmijn, v.
Contreniinensystem, s., tegenmijnstelsel, o.
Contremutter, w., tegemuoer, v.
Contrepente, w., contrepente, v.
Contrescarpe , w.. buitengrachtsboord, o.
Contrescarpen-Gnllerie, \\v.. contrescarpgalerjj, v.
f \'ontre-epaulelie. w.. contra-epaulet, v.
Coniribution . w.. contributie. v.
Controle, w.. controle, v.
Controleur, m., controleur, m.
(\'o/ilrol-l\'frxiiiiiiiihiiii/. w.. hiertoe kan de landweer
jaarlijks 1 maal en de personen van den vBeur-
laiibtfiixluud" \'1 maal worden opgeroepen. Conlusion, w.. kneuzing, v. f \'o/icer/jireml. convergeerend. Convergirende Hei/ie, w., convergeerende reeks, v.
Convoy . m., konvooi, o. Convoyordnung, w., konvooiorde, v. Coordinatenaehse, w., coordinatenas, v. Copirapparat, m., copieermachine, v. f \'oquüebronze, g., eoquillebrons, o. e \'oa/o// . m., cordon. o. Cordonlinie, w.. cordon, o. Cordonstein, ui., cordon, o. Cornet, m., kornet, m. (\'oniel/e, w., kornet, kompagnie ruiters, v. Corporal, m., korporaal, in. Corporahchaft, w., escouade, v. Corporalschaftsführer, m.. escouadecoinmandant, m. (\'o///*. s.. korps. o. < \'orpsartillerie, w.. korpsartillerie, v. Corps-Artillerieregiment, s., het regiment artillerie van de artilleriebrigade, dat in Frankrijk de korpear-
tillerie vormt. Corps-Auditeur, m., auditeur van liet legerkorps, m. Corpsbezirk, m., legerkorpsdistrict, o. Corps-Brüchentrain, m., korpsponton trein, m. Corps-General-Artz, m., chef\' van den geneeskundigen dienst van het legerkorps.
|
|||||
|
109
|
|||||
|
Corps-Ro*»artz, m., chef van don veterinairen dienst
van het legerkorps, in.
Corpsgeiët, m., korpsgeest, 111. Vor reet ttr regel, w., regel ter correctie, ter verbering, m.
Corridor, m., gang. tot verdediging ingericht, 111. (\'orrel/e, w.. korvet. v. Cosecante, w.. cosecans, m. (\'oxiiinx. in., cosinus, m. (\'osiiiiisrerxiix, m., cosinusversus, m. (\'o/i/ixxe. w., slede. v. Couluten w. in. <fes MitteUmnde». sponningen, v. — «fe* Oberxnge*. sponningen. v.
(W/j il\'oeil, s., coup d\'oeil, v., oogmaat, v.
^ \'oupiren. niqueteeren.
^ \'oupirte* \'Verwin. s.. doorsneden terrein, o.
(\'o/i/j/ire. \\v., coupure, afsnijding, v.
(\'onrbe/le, \\v., korte sprong, in. (paard).
(\'onrier. m., koerier, in.
(\'ourierziig. m., .sneltrein, in.
^ \'ourierzugslocomotive, f \'curierzugsmaschin», w., loconio-
tief voor sneltreinen. v.
Coiiro/i/ieiiit\'ut in. ffev gedachten Jfegex, bekroning, v. Conroiirlji, in.. Turksche invalide. Conrx, in.. koers, m. f \'oiuiine, w., courtine, v. CourttnenpuKkt. m.. vereenigingspunt van de courtine en de flank. o.
Comrthtenwimkel, in., courtinehoek, m. < \'ourrefaee, w., couvreface, v. Cremaillicre, w., cremaillière. v. Creueliren . ereneleeren , van schietgaten voorzien. Crenelirt, gecreneleerd, van schietgaten voorzien. Crenelirie oogenmauer, w., gecreneleerde boogmuur, in.. gecreneleerde galerij, v.
— Gallerie, w., gecreneleerde galerij, v.
— Maner, w., gecreneleerde muur, m.
— Vormmter, w., barbacane, v.
(\'repirtn, springen. Grot, w., kruin, v.
|
|||||
|
Illl
|
|||||
|
Croatea, m. m,. ligt e troepen.
Croehet, 111.. haak, m., wijkplaats. v.
(\'roguireu. opnemen.
CroquU. 111.. schetstet\'kening, v.. croquis. o.
Culmiuationspuiikt, in., culminatiepunt, o.
Culpolofeii. m., bui Hoven voor het koper, m.
(\'/(/of, in., dopje, «\'.
\' \'uuetle. w.. cunette . v.
Cursus, in., leergang, cursus, leertijd, m.
Curve, \\v.. kromme lijn. kromming van een weg. v.
Curvenvisir, s.. boogvizier, o.
Cutter, in.. kotter, in.
(\'y/ii/ilei\\ in., volder, in.
\'fev Reeoleers, cilinder, in.
CMuderbrüeke, \\v.. tonbrug, v. CMndergeblase, s., blaascilinder, in. Viiliiidethebel m. rf<M Revolvers, geleider, m. tslindermasékiae, \\v.. cilindeielectriseerinachiiie. v. (t/linderpoulou, in., cilinderponton, ni. Cj/liaderverscMuss, m.. grendelsluiting, cilinderslui- ting. v.
Cylindrische Kamnter, w., cilindervormige kamer. v. Ci/iiiM. w., cv inhalen. ketel trom, v. (\'zuil-e, \\\\.. kanonneerhoot op den Donau. (\'zakot, in., schakot, in. (\':nko/-l<r:i>i/. m.. schakotfoudraal, o. Czakot-Büsehel, s.. pompon, m. (\'zakot-Schild. in., schakotplaat, v. Czajifai. in., chabska. m. |
|||||
|
III
|
|||||
|
d. d. (de dtito). van den datum.
d. h. (dim heisnt), dat is, dat wil zeggen.
il. J. (dieses Janres), van dit jaar.
\'/. .1/. (d\'ems Monatx), van deze maand.
D-Schieber, m.. D-vormige stoomschuif, P-schuit, v.
I)- Vcntü, s.. D-vormige klep. v.
Ditclt, s.. dak, o., bedaking. v.. dakwerk, o. helm, in..
kap, v.
Dachbalken, m.. kapbalk, m. Dociel, s., druppeling van gesmolten ijzer, v. Doeken (ei// Ham), dekken, een dak op een huis maken.
— (eii/e Maner), dekken. Ihii-hfelle, w.. dwarsrib. v. Daehfih. s.. vilt voor de dakbedekking, o. Daehfirsl, m., nok. v. Dachforst, va., nok, v. Dachgeschoss, s., vliering, v. Daehgesime, s.. daklijst, v. Daehgesperre, s., dakgetimmerte, o. ])aehgij/fel, m., nok, v. Bachlatte. w., pannenlat, v. Dachpappe. w., bordpapier voor dakbekleeding. as- phaltpapier. o.
Diirhsi/iicelle, w., dorpel, m. Daehsparre, m., dakspar, rib, v. Dachaparrenteerk, g.. dakstoel, m. Dachspitze. w., nok, v. Daekttuhl, m.. dakstoel, m., dakgebint, o. Dachstuhlbalken, m., kapbalk, m. Daehnlnhlfette, w., dwarsrib, v. Dachsel. m., dissel, m. Dahlbord, s., dolboord, o. Dal-kUidj, m., Turksehe keursoldaat. üamascener Klvnge, w., gedamasseerde kling, v. Dai/iaseire//, s., damasceeren, o. |
|||||
|
11-2
|
|||||
|
Damasstahl, m., damasstaal, o.
Datum. 111.. dam. dijk. m. Ddmmblatt, s.. poleertrumdtje. o. Dammliritrh, 111., dijkbreuk, v. Dammen . dammen , indammen . indijken. — (rlti.f H\'axxer). iifdamnien.
Dammerde, w., teelaarde, tuinaarde, v. Dammgrvbbe, w., kamkuil. gietkuil, m. Ddmmhoh. s.. damhoiit, o. Dammstein, in., (hun. damsteen. m. Dummxlraxxe, w.. dam weg, in. Dammireg. ui., damweg. m. Dammzieher, in. , aftrekker, in. Damp/, in., stoom. in. r//>.w.v 1\'ferd /w/ tfe» Damp/, dat paard is dampig.
Dampfabzüge in. in. /\'// Casematlen, lnchtgaten. o. Dampfairhmasspfeife, w., manometerfluit, v. fiampfapparat, m., stoomtoestel. o. Jkimji/iiitx/tixxer. m.. afblaaspijp, v. Diim/i/iiiix/tixxi-ö/ii\'e, w., afblaaspijp, v. Dampfbatlerie, w.. stoombatterij. v. Damp/boot. s.. stoomboot. v. Diimjiflii\'i-hxi\'. w., stoonikast, v. Dampfbitgxirfcilirzeiig, s., stoomsleepboot, v. Dampfcorvette, w.. stoomkorvet, o. Diim/i/n/liiiiler, m.. stoonieylinder, in. Dampfilifftigkeitsmesaer, m., manometer, m. Damp/e» (eiiien Aufriihr), dempen. — (<hm AVwr #/*«• Ratterie), nitdooven, tot zwijgen
brengen. Da mpffali re, w., stoompont, v.
Dampffahrzeiig, s., stoomvaartnig. o. Dampffregattt, w., stoomt\'regat, o. Dampfgeschütz, o, stoomkanon , o. Dampfijeirehr, s., stoomgeweer, o. Dampfhahn, m., stoomkraan, v. Damp/hommer, m., stoomhainer, in. Daiiipfheizi\'.iig, w., verwarming door stoom. v. Danijijiyex 1\'ferd, s., dampig paard, o. |
|||||
|
U3
|
|||||
|
DampJIokeit, w., dampigheid, v.
Damp/kasten, m., stoomkast, v. Dampfkexxel, m., stoomketel, m. — non hohem Druci, stoomketel van hooge drukking, 111.
— voii niederm Druek, stoomketel van lage drukking, in.
Damp/Uappe, w., stoomklep, v. Dampfkolbenliederung, w., henneppakking des stoom- zuigers, v.
Vampfkolbenstange, w., stoomzuigerstang, v. Dampfkraft, w.. stoomkracht, v., stoom vermogen, o. Duuipfkiiyel, w., dampkogel, m. Dampfmatehine w. mit Niederdruck, stoommachine van lage drukking, v.
— mit Doppelcylinder, stoommachine met dubbelen ci-
linder, v. — mit Expansion mid oli/ie Condension, stoommachine
met expansie en zonder condensatie. — mit Hochdruck, stoommachine van hooge drukking, v.
— oluie Condensation, stoommachine zonder condensa-
tie, v. — för die Marine, marinestoommachine, v.
— mit Vendel, stoommachine met slinger, v.
— von ___ Pferdekraft, stoommachine van .... paar-
dekracht, v.
— mit einer Treihirelie u/me Condensator, stoommachine
met eene drijf- of krukstang en zonder condensa- tor, v.
Damp/mine, \\v., kwetser, m. /)ai/i/ijï(/i/i>ue, w., atoomheiblok, o. Dampfschiff, s., stoomschip, o. Dampftramway, m., stoomtram, m. Dampfung w. des Getckützfeueri, uitdooving, vermin- dering, v.
Damp/omnibus, m., stoomomnibus, m. Dampfpacketboot, s., stoompakketboot, v. Damp/p/ei/e, \\v., stoomfluit, v. Damp/piston, s., stoomzuiger, m. Dampfpresse, w., stoompers, v. Dampjjnmpe, w., stoompomp, v. 8
|
|||||
|
111
|
|||||
|
Damp/wagen, 111.. locomotief, v.
Dampfwaffe. w.. atoomwapen. o.
Darmbein, in., darmbeen, o.
Darmsaiteu \\v. m. ö» \'Ier Trommel, snaren, v.
Dn eren. in den oven drogen.
Darrkammer, w.. droogstoof, v.
Darrofen, m., droogoven, zweetoven, zuiveroven, in.
Daximeter, m., dasimeter, m.
Daube, w., duig, v.
Oauheuholz. b. . duighout. vagenschot, o.
Dunheulehre, w.. duigenmal, m.
Tiaubenxtücke, s. m., duigstukken, o.
Ihmer w. «/«" Genehntzrohre, duurzaamheid, v.
r/o\' I erbreiiinnifj eines Züuder*, brandt jjd . m.
Danemde llejex/ii/mii/. w., diiurzanie versterking, v. Daaerzeü w. (/«»• FÜtgbahn, vlmhttijd . m. lianmen, in., duim. tand. heffer, oplichter, m. lhii\'uieiihlerh. s.. plaatje in de lade achter de staar.- schroef. o.
Daumendrücker, m.. klinklichter, in. Daumengrijf m. */«/ Seblömieken. gegraveerd gedeelte der lip, o.
Daumenttüek. s.. stift niet graveersel, m. Daumenwelle, w., spaakwentelas, v. Daumktafi, w,, dommekracht, aardwind, v. Ihiiimliiij). 111.. duimeling. 111.. spaak. v. DaumejiJcappe, \\v.. duimeling, in. David, m.. david. in. Debaiidiren (Sirh). zich verspreiden. Débouehé, s.. déoouché, o. Debouckótperre, \\v.. verschansing tot het beletten van het deboucheeren. v.
Debouehire». deboucheeren. heeiiiiiis-en. langzaam afgieten. klaren. Decarbonitiren. ontkolen. Dechtii-yeritseniiitle. w.. deehargecasemat. v. Deelinrr/eiii/iillei-ie w. w# Seharten. gecreneleerde ga- lerjj. v.
Dectargereteteiiieut, s., dechargerevêtement, o. J)a-ten , S*^l*v*M^a
|
|||||
|
115
|
|||||
|
IMeimireM. deeimeeren.
Deck. s.. dek. o.
Deekbulkeit, m. iu. . dekbalken, in.
Deekb, Ikkiiieii. s. in., dekknieëii. v.
Decklmnd, s.. dekband, m.
Deckhlech s. </«• Laffete, dekplaat, v.
— dex SehemeU. kussenplaat, v.
Deckb/inde, w.. liggend raam, o. Deekbre/ter, s. m.. dekdeelen, o., zolderingplanken, v.
Ih\'chf. w., zoldering, v.. plafond, o. — «</<?/• Briiclce, bruggendek, o.
— «///<?;• Minengnllerie. zoldering. v.
Deckel, ni., deksel, o., kap. v.. hoed, in. — «fc* SchildzapfeiiK, tapdekplaat, v.
— de f Verietziuigxkapxel, deksel der lantaarn, o.
— (fci1 Piitfoiittixehe. patroontaschblad, o.
— «Wv II (iijeiikiixlenx. deksel, O.
— <•///?/• Karlatschliïtchse. deksel. o.
— eilief litikele. lantarendeksel, o.
Decketbaiider. s. m.. tinipaanseharnieren. o. Deckelbezvg. m.. deklap. in. DerMxrlirtiiilie, w., stoedelsehroef, v. Deckelriegel m. «/« Gexchoxskaxten, schuit\', v. Deckelsluize, w., dekselstut. v. Deckelstützöxe, w., steun van de dekselstut (voorwagen
geopend zijnde).
DeekeUrager. m., hak , ra. Deckelcerschluxs, 111.. sluittoestel van het deksel, o.
Derkeii, (llugiige), geleiden. — (r/ie /\'/linken), de flanken dekken.
— gegeu Feimllirhex l\'eiief (Sich). zich dekken.
Deekeubalkeii. 111.. zolderbalk. dekbalk. m. Deckfaxehiitt w. 4*/ f/\'\'/\' h/i mti eten Descente, dek&scine, v. Oerkkn/ixel \\v. dex Züitdhiitchen*, dopje, o. Decklade, w.. dekplank, v. Dfckkiiie, s., balkknie. dekljalkknie, v.
Deeklehui. m.. kleefdeeg. o. Deckliiiie w. dier Bruttwehr. binnenkniin. v. DeekiuiUel. s., middel tot dekking, blindeering, o. |
|||||
|
110
|
|||||
|
Deckofficier, in., dekofficier, m.
Deckplanken, w. m., dekplanken, v. Deckplatte, w.. dekplaat, v.. deksteen, m. Deckraxen, in., dekzode, plakzode, v. Deekseheibe v. ilt>r Kitrhel, dekschjjf, v. DtekxchieHt, w.. dekplaat, lijfplaat, v. Deeksehweüe, w., sloof. v.. hoofdbalk, m. Deetsoile, w.. plakzode, v. Deekx/iiek, 8., dekstuk, rulstuk, o., lasch, v. — e/W/- Mitxeliitie, kussenblok. o.
Dedntütze, \\v.. stijl. stut. schoor, m. Deekang, w., dekking, v. — «fe/- (trenzen , dekken , o.
Deekungen w. m. y^üw Sicht, dekkingen tegen het
oog, v. — /W" Xclnixx ini\'l Sirlil, dekkingen tegen oog en
vuur. v. Deckimgxgraben, m., ingraving, v.
Veckungxhohe, w.. hoogte, v.
Deekwerk, s., blindeering, v.
Veclinalion w. <fey Mugttelmtdel, miswijzing, deelinatie, v.
Deeoni/ifebiielileiti, s., zakboekje, o.
Defetixielittie, w.. defensielijn, v.
DefensionseasematteH, w. m. defensieve kazematten, v.
Defensionxkaserne, w.. defensieve kazerne, v.
Defensionsgebande, s., verdedigingsgebouw, o.
Defensionsliuie, w., verdedigingslijn, defensielijn, strijk-
lijn. v.
Defensie, defensief. — £« Werke geiten, verdedigenderwijze te werk gaan.
Defensivalliam, w., defensief verbond. o. De/ensiver h\'rieg, m., verdedigingsoorlog, m. Defensie-Flanken, w. m., gardeflancs, m. J)efeiixir-1 \'ereehauzungen, w. m., defensieve verschan-
singen, v.
Defciiii\'iiitcti, w. m., defensielijnen, v. Defenswinkel, m., verdedigingshoek, m. Dejilé, s., défilé, o. Dejiléfenef, s., straat- of chausséevuur, o. |
|||||
|
117
|
|||||
|
liefilégtfeeht, s.. détilégeveeht, o.
Dejilemeu/, s.. déhlement, o. horizontale* Défilé/neut, s.. horizontaal déhlement, o.
verticale» üejilemeiit, s., verticaal déhlement, o.
Dejilementx-Ebene, w., défilementsvlak, o. Dejitépotte». m.. défilépost. m. Defilenperre, w., Bpervesting, v., sperfort, o., défilé- versperring, sperverschansing, v.
liefilétenékaHzungen, w. m., verschansingen bij defilés. Ihfiliren. defileeren. Degngiren, dégageeren, j\'>: Degen, 111.. degen. m. Ztf/// Degen greifeu. ffe// Degen ziehen, het zwaard
trekken. (/?// Degen wieder einxterken, het zwaard in de scheede
steken. ///// \'/•";// Degen in der Hand, den degen in de vuist.
e«/ a/ter Degen, een oude brave krijger.
Degeubajonet, s., degenbajonet, o. Deyengefasx, s., gevest, o. Dtgengelienk, m., degenkoppel, m., bandelier, m.
Degengeklirr, s., degengekletter. o. Degengri/f. m., greep, ni. Degen/wke», 111., degenhaak, m. Degenhieb, m., sabelhouw, m. Degenklinge, w., degenkling. v. Degenknupf, m., degenknop, m. Degenkoppel, w., koppel, v. Degeiiknppelxcliualle. w.. kopjielge.sp, v. Degettquast. m., dragon, v. Degeiücharfe, w., scherp, o. Jlegenxr/ieide, w., degenscheede, v. HegeuxrAuiied, m., zwaardveger, m. Degentpiize, w., punt, v. Degenstich, m., steek, m. Degenxtosx, m., degenstoot, m. Degradiren, (eiuen Untercfficier), degradeeren. Dehnbar, rekbaar. Jiehnburkeit. w., rekbaarheid , v. |
|||||
|
WH
|
|||||
|
Deknbarkeit»me»ser, m.. ductilimeter, m.
brhtikfitjï. w.. uitzettingskraeht. v.
Deirli. in.. dijk, 111.
Deiehanket. m.. staal, o.
Deiehlmch. in., dijkbreuk, doorbraak, v.
IJeicke/i. (lijken aanleggen, opwerpen.
Deichxchleuse, w., dijk.-luis. v.
Deich-iel, w., dissel, disselboom, m.
— r/« Schleppwagen*, disselboom, m.
Deithxelaruiltlfch, s.. beslag, o.
Üeiehtelatiue, in. 111.. tangarmen, 111.
Deichnelaruikappe, w.. beslag dor tangarmen, o.
Dtichxelbanm, in., lamoenboom, m.
Deichselbohen, 111.. sluitbout, disselboombout. m.
Deichselgabel, w., disselgaffel, v.
Deieh*eïhaken. m.. nigot. in.
Deichsellintii. s.. disselbooinophouder. 111.
l)eich*elkappe, w., plaat, v.
Deichxelkeil, m., tap of\' nok van den disselboom, v.
Deichselketten. w. m.. ketting vóór aan den dissel-
boom . v. Deichxelhldiiiuief. \\v.. bengel, in.
Deirlixel,/. disselen. bedisselen.
Deichxcliiagel, in., liont. 111.
I)eie/ixe/ö\\e. w.. neusbeslag. o.
lieiehselpferd, achterpaara, o.
Deiehxdriemeu. in.. riem aan het uiteinde van den
disselboom, waarmede de aehtemjder den disselboom
kan oplichten om hem op den steunstok te zetten.
Dfichnelntiff. m., ring of\' band om het uiteinde der
tangarmen. Deiehselxrlteere. w.. middenverbindstuk . o.
Deichsehchiene, w.. oog vóór aan den disselboom, o.
Deichsekpilze, w.. uiteinde van den disselboom, o.
DeichseUiange, w., lamoenboom. in.
Iteichxrlxtiitze, w., sleunstok. m.
heichxeUtïttzkappe. w.. ljeslag van den steunstok. o.
Deiektddüiztröffer, m., oog met gat voor den haak
van den steunstok, o. |
|||||
|
11!»
|
|||||
|
DeichteUragriemfH, m., disselbooinriem. m.
Deichteltrctffstrick, m., disselboomdraagstrik, in.
Detckxelirdi/i-it. ni.. voertuig mot disselboom. o.
Deining. \\v.. deining. v.
Dehxehi. dieselen, met Jen dissel werken.
Dekameter. in.. decameter. m.
Delogire* (i/e/i Feintf), delogeeren.
Delpkine, w. 111.. ooren. o.
DemarcaiioHs-IAnie, w.. demarcatielijn. v.
Demtukiren. demaskeeren.
Hemobiluiren (Tritppen), afdanken, ontslaan, deinobi-
liseeren.
DeMiiljiliiiticlimii/. w.. demobilisatie, v. l)emolitioH*-Mine\\ w.. sloopingsniijn. v. Demoliren, slechten, aloopen, ontmantelen. Demolirnug, w., slechten, o., slooping, vernieling, v. iJemolitionsbalterie. w.. vernielingsbatterij. v. üemolitttuumine, w.. deniolitiemijn. v. Demomtration, w.. demonstratie, v. Demontirbatterie. w.. demonteerbatterij. v. Demontireit. demonteeren. uit den zadel lichten, van de affuit nemen.
DemofUirfeuer. s.. demonteervuur. o. Demontirgeschütz, s., demonteergeschut, o. DemonlirschuKS, m., denionteerschot, o. Deplogiren. deploïeeren. ontwikkelen. Depo/baliiilloii. s.. dejiótbataljon . o. Depot officie r, in., depötofficier. 111. Depotplalz m. i«» ««\'««• Belagerung, depötplaats. Bepoistation, w., depötstation, o. Depression, w., depressie, v. DepresmtHixlaJI\'ele. w., depressieaftuit. v. DepreuknutekMt», m., dalend schot. o. Depretfiomwinkel, m.. declinatiehoek. m. Derivation w., derivatie, afwijking, v. Deriviren, afwijken. Detarmiren, ontwapenen. j)ex<eiite. w.. descente, nederdaling, afdaling in de
gracht, v. |
|||||
|
Ii>0
|
|||||
|
liescente w. mit Blendrahmeit, geblindeerde afdaling, v.
Deserteur, m., deserteur, in. Dexertiim, w., desertie, v.
Desertiren, deserteeren. IhstillatioH, s.. over haling, distillutie, v.
/testiUirofeH, 111.. distilleeroven. m.
Detachement, s.. detachement, o.
Detail bericht, in., gedetailleerd bericht, O.
Detaschiren. detacheeren.
Detaxchirte Maner, w., vrijstaande muur, m.
Futlermauer, w.. vrijstaande muur. m.
Del ti schieter Unterojpcierxjiux/en, in., gedetacheerde l>ost. m.
Detasehirtes Fort. s., gedetacheerd fort, o. Detunatiun, w.. ontploffing, losbarsting, v. />w/. in., wolf, bal, m. zcinijeii ml. aiixxchroten. (Den), den wolf prangen.
Den/el. in., nagelprop. plug. ark, v. Dentxche Frixcharl/eit, w.. duitsche frischwijze, v. Deutxcher Knoten, m., duitsche knoop, timniersteek, m. Deiitxcher Sn/tel. m.. koninklijke zadel, ni. Diaijometer, m.. diagometer, in. Diiigonnllinie . in.. diagonaal. m. Diagonalmartch, m., schuinsche marsch, m. /Jitij/hrtii/iiiii s. /w Schni]>nel. dwarsschot, o. Diamant, in.. klein driehoekig grachtje. DiiiMiiiityrulien. m., klein grachtje, o. Diana . w., reveille , v. Dichten {ei/i Fat*), aanslaan. -- («# Schijf), kalfaten. I)ichthtiiiii,ier, in., kalefaathamer, m. Dichthammern, koud hameren. Diclil\'u/heit, w., dichtheid. v. liichtiijkcitxniexxer, m., dichtheidsmeter, m. Dichtiinijxjtiiche w. <£*» Liilernuyxringex, achterkant, m. Dichtungtmittel, s., afsluitiiigsmiddel, o. Dirkbei». s., dij, v. /J/\'r/r w. (/e;- Hruxlicehr, dikte, v. Itickicht, s., struikboKch, o. |
|||||
|
1-21
|
|||||
|
Dirkzirket. 111.. dubbele passer, m.
Diehei\'. m., drevel. m.
Diehei rinff m. ii 1,1 linhre. twee halve ringen, die het
naar boven schuiven der ringen beletten.
Diebschüssel\', m., looper. ni. Diebstahl. ni.. diefstal, ni. Die/e. w.. deel. plank. v. . bodem, vloer, in. — «\'«n limlerx, blad. o. /Hele», beplanten, bevloeren. Dielang, w.. bruggendek. o. Dienen (hei der Armee), dienen bij het leger. (r«/- »!>\'«\'), bij de marine dienen.
Dienst, m., dienst, m. f/w Dienst huheii, dienst hebben.
Dienste ii eh in e ii nlx So/i/ut, dienst nemen als soldaat.
«\'« /remde Dienste (reten, in vreemden dienst treden.
Dienstalter, g., ancienneteit. v. Dienstamceisnng, w., instructie, v. Dienxtuiizny. in., diensttenue, v. JJienxthefelil. ni.. ïeginients-order, v. JHenstbrief, m.. dienatbrief, m. Diensteifer, m.. dienstijver. m. Dienstfaktg. geschikt voor den dienst. Dienxtfrei, vrij van dienst. Dienstkalescke, w.. ambtenaarswagen, m. (telegr.) IHenstUste, dienstrooster, in. Dienstpferd, s., dienstpaard, o. Dienstplicht, w., dienstplicht, v. DienstpjUchtiij, dienstplichtig. Dienstrolle, w.. dienstrooster, m. Üienststand, m., effectief, o. Dienst/luier, m., dienstdoener. m. Dienstrorxcliriften, w. m., reglementen, o. Dienxtzeichen, s.. dienstteeken, o. Dienxtzeit, w., diensttijd, m. Dijf\'erentiiiljliixclieiiziiij, in., diff\'erentiaaltakel, o. IHffereutitilrerliiiHHfi, w., differentiaalrekening, v. Dii/extur, m., papiniaansche pot, m. ƒ<///« w. rfe» liujonettx, schaft, v. |
|||||
|
I±>
|
|||||
|
JHopter, w.. vizier. diopter, o.
Diopterhnial, g.. alhidade, v.. vizierlineaal. o.
Directe Batterie, w.. frontbattery, v.
Directe Decktingen, w. in., directe dekkingen, v.
Directer Schuss, m.. direkt schot, o.
Directe» Fe/ier, s„ direkt vuur. rechtstreekseh vuur. o.
IHreclioH, w., directie, richting, rooiing, v.
Dtrectümsebeiie, w.. directievlak, richtvlak, e.
Directiomlinie, w., richtingslijn . rooilijn, v.
Directioiuptuikt. 111.. punt van directie, o.
DirectioHxveraHdentHg, w., verandering van richting, v.
Directite», w. in.. Iievatteu slechts algemeene gezichts-
punten, gewoonlijk voor langere tijdsbestekkeu
uitgegeven, bepalen zij wat bereikt moet wor- den zouder de wijze waarop te vermelden. Directrice, w., directrice, riclitas. v. Disciplin, w., krijgstucht, discipline, v. DUciplinarcompagnie, w.. compagnie van discipline, v. Duciplinargericht, s.. raad van krijgstucht, m. Discipliiiar-Fergehen, s., overtreding van de krijgs.- tucht, v.
Didocation w. \'/«;• Truppen, dislocatie, v. DülocatioHsrapport, in.. dislocatierapport, o. D\'uponMe. beschikbaar. Diiponibilitat, w.. nonactiviteit, v. m Dupoitibililat getetzt werden. nonactief gemaakt
worden. Dupoêitioa. w., dispositie. beschikking. v. DUpotitionc», w. in., verschillen van »BeJ\'e/i/e," dat zij aan grootere afdeelingen gericht zijn en dus
meer algemeenheden bevatten. Dispositionsirnppen, w. in., reservetroepen, v. Üistanz, w., distantie, v.. afstand, m. Distaiumesser, in., afstandmeter, m. DutanzschiUzen, s., afstanden schatten, o. Distaiizsigiial, s., afstiindssein, o. üuirtbuiionsbüchse, w., stooinschuii\'kast, v. Disiributionstenhl, s.. stooniverdeeler. in., stoomschuif. v. DiitributumswelU, w., verdeelingseilinder. m. |
|||||
|
123
|
|||||
|
Dteergirend, divergeerend.
IHversion, w., diversie, v.
IHvuion. w., divisie, v.
Divuionar. m., divisie-generaal, m.
IHvuiotu-Artillerieregimtnt, s., het regiment artillerie
van de artillerie brigade, tint in Frankrijk de di-
visie artillerie vormt.
Viviskmsarlz, 111.. chef van den geneeskundigen dienst der divisie, ni.
DitisioHnbezirk, in., divisie-district, o. lhvuioHgbrückentraui, m.. divisiepontontrein, 111. IHtUioNtgeneral, m.. divisiegeneraal, m. DivinontkatMerie, w., divisiekavalerie, v. IHvuioNxpark, s.. divisiepark, o. Djagang-sekar, m., Javaansche ruiter. Djebedji, m., Turksche geweermaker. Djebeli, m.. Turksche kurassier. Doltlief. m.. boei. ankerboei. v. JHihrl. in.. drevel. m. <&/• Feldla\'ffete. hakkelpin, v.
Diilii-li-ixrii. s.. plugjjzer, o. Döbeln, niet pinnen opsluiten, verbinden, oppinnen, vastpluggen.
fJoe£. s.. dok. o. Doekt, w., staander, m. «j«<jr Bohrmatchine, stalen bril. ni.
Doeken w. in. mm* Saitéhoageiu, ijzeren tapklossen. in. Doekenbolxe». m., neusbout, m. Doekautoek, in., docht, v. Hofje, o., dofje. o. ZtafcA. in.. dolk. in. Dolclinies.ier. s., dolkines. o. Dollljurd, »., dolboord, o. Dolliium, m., dolman, m. Volmetseher, in., tolk , in. Domiuimi, beheersehen, domineeren. Donhölzer, s. in., dwarsbalken, dragers, draagbalken, in. I ion jon. in., donjon. m. lionlage, vv., helling. v. |
|||||
|
124
|
|||||
|
DonUgig. schuinstli. hellend, glooiend.
Ihinleijliiiie. w., glooiingslijn, v.
Donnerbüchse, w., donderbus, v.
Ihnöl, s., parafineolie, in.
Dop, ui.. dopje. o.
Doppe, w.. twee aaneen te soldeeren stukken metaal.
Ihppelaxt, w., steekbjjl. v.
Doppelbohii. w.. spoorweg niet dubbel spoor, m.
Doppelbalg, in., dubbele blaasbalg, m.
Dop/id\'huml, s.. deurhengsel niet twee armen of schar-
niei bladen, o.
Doppelbleeh, s.. plaatijzer, o. Doppelboden, m., dubbele bodem, m. Doppelbüchse, w., bus niet twee loopen, v. Do/ipelri/liinler, 111., dubbele cilinder, .111. Doppeldiele, w,. eiken plank, v. Doppelfemrolir, s.. tooneelkijker, 111. Doppelgeleue, s., dubbel spoor, o. Doppelglockenfórmiger holator, 111., dubbelklokvormige isolator, 111.
DoppeUuthn. in., dubbele kraan, v. Doppelhake», in., dubbelhaak, m. Doppelhebel, 111., dubbele hefboom, m. Doppelhobel, m., dubbele schaaf beitel, 111. Ihtppfltuiioiie, w.. dubbel kanon. o. DoppeUearthauHe, w.. dubbele kartouw, v. Doppelkeiherxehluxx, 111., dubbele wigsluiting. Dupprlkoloiiiie, w., dubbele colonne, v. (elke colonne in pelotons, afstand der colonnes 10 x (Oo.stenr.
cav.) - - colonne op het midden, dubbele colonne, v. (Oos- tenr. inf.)
Dop pel kor n, s., dubbele korrel, 111. DoppeUcürcus, 111., kuras met rugstuk, o. DojipcUdiif ui., dubbelloop, 111. Doppet maner w. r/<".v HoAofeHê, dubbele muur, 111. Doppehi. verdubbelen. vertweevoudigen. /)oppe/i/t///e//e/egr/ip/i, 111.. telegraaf met twee naalden, v. Doppelpapier, o., kardoespapier, o. |
|||||
|
125
|
|||||
|
Doppetpotteu. in., dubbele post, m.
Doppelrake/e, vr., dubbele vuurpijl, m.
Dopptlranhbaitk, w.. reeschaaf, v.. voorlooper, 111.
Doppelrotte, w.. dubbel rot, o.
Doppelschicht, w.. dubbele liiii^ ot\' bedding, v.
DoppeUchildieache, w.. dubbele schildwacht, v.
Ditji/iflurhi.iicijc, w.. dubbele zwei, v.
Doppehehranbe, w., ringschroef, v.
Doppelxckritt, in.. versnelde pus, m.
Doppeltpio», in., bubbele spion. in.
Doppelxtbekiget DiiuipJ\'kexxel, m., stoomketel met twee
verdiepingen, m.
DoppeUtutze*. in.. bus niet twee loopen, v. Doppelt exeentrineher H&cktug, m., dubbel excentrische terugtocht, m.
Doppelt toUige Korpxappe, w., dubbele volle sappe, v. Doppelt wirkende Dampfmtuchine, w., stoommachine van dubbele werking, v.
DoppelUixrhe. w. , dubbele tuseli, v. Doppelte (\'iipoiiiiii\'i-e. w.. dulibele caponniëre, v.
Doppelt» Littte, w.. dubbele linie, v. Doppelte ud. T-mine, w., dubbele of T-inijn, v. Doppelte Sappe. w., dubbele volle sappe, v. Doppelte Scheere, w.. papenkap, v. Doppelte Sehieiie. w., dubbel spoor, o.
Doppelte 1\'eilette, w., dubbele vedet, v.
Doppelt umfaxsender Angrijf, m., dubbel omvattende
aanval, m.
Doppetter gedeekter lieg, m., vóórbedekte weg, in. Doppet lef Kreutmeüael, ni., dubbele kruisbeitel, m. Doppetter Würgelcnop/, in.. vuurwerkersknoop. m. Doppetter SeAavermaiuixktiop/, m., dubbelesehildknoop,in. — Sckildtxopf, in., dubbele kruisknoop, m. Doppeltex liax/ioii, s., dubbel bastion o. Doppeltex Geleixe, s., dubbel spoor, o. Doppeltex KroMwert, s., dubbel kroonwerk, o. Doppelthur, w., dubbele deur, v. Doppelt o iirxeliloxx, s., tweemaal overgaand slot, o. Doppettraverte, w., retranchement, o., wijkplaats, v. |
|||||
|
126
|
|||||
|
Doppeltwirkend, dubbel werkend.
Dóppeluiig, w.. dubbeling van dunne planken. spij-
kerlmid, v.
Doppelwandgraiiate, w.. granaat met dubbelen wand. v. l)oppelzündei\\ m., buis met dubbele werking, v., tijd- en schokbuis tevens. Dorfbejex/ig/uig. w.. dorpsversterking. v. Dèrfervertheidigutig, w.. dorpsverdediging, v. liorfgefeeht, s., dorpsgevecht, o. Hom m. der liohmc/uiiierle, kern. in. eiaer liürlinf. kern. in.
einer Hege/ikliuge, angel, in.
;/\'m liakeienschhige/i, doorn, m,
füf Sabeheheideu, ïnandrijn, 111.
— ei tier Schaalle, doorn . m., tong, v. eiuer ï\'hiiraiigel, scharnierpin, v.
Dombüchxe, w.. kernbus, v. Domholz, s.. doornhout, o. Dorren {Hol:), kunstmatig drogen. Donsirbretl, s., hellinginetcr, in. Dossire», doen glooien, hellend of schuinsch maken. schuins doen afloopen, glooiing geven.
Hossirung, w.. helling, v., talud, o. Doubüren, verdubbelen. Hrachen, 111., draak, m. Driiguiier, m., dragonder, m. HraAt, m., draad. ni. Hrahtarbeit, w.. draad werk, o. Hrahtbank, w.. trekbank, v. Hrahtl/okrer, m.. vóórboor, spitsboor, v. Druhteise*, s.. gekorven ijzer, trekplaat. v. Hrahtern, van draad, van ijzerdraad. Drahifeder, w.. spiraal veer, v. Drahtfensler, s., tralievenster, o. Drahtgabel, w., vork niet langen steel. v. Druhlgaze, s., metaalgaas, o. Hrahtgefieckt, s., jjzerdraadversperring, v. Drahtgttter, s., traliewerk, o. Hrahthaube. w.. kap van ijzerdraad, v. |
|||||
|
127
|
|||||
|
Drahtklemme. w.. draadklem. v.
Drahtklinke, w.. maat van het metaaldraad, v.
Tirahtlanf, m., getrokken loop. m.
Drahtleitung, w.. liggende telegraafljjn, v.
Drahtlehre. w.. mal voor het metaaldraad, v.
Drahtnagel, m.. draadnagel, m.
flrahfroïle, \\v.. rol. draadrol, v.
lyrahlroUeiikarreii. in., draadkar. draadhandkar, v.
Ihahtrollentrage. \\v.. draad-berrie. v.
IhahtroUeuwagen, m.. draad wagen, m.
Drahlxeil, s.. touw van metaaldraad, o., kabel, m.
DrahUtift, in., draadnagel, m.
Drahitrommel, w., draadrol. v.
Drahlwiderstand, m., weerstand in den draad, in.
Drahizange, w.. draadtang, ronde buigtang, v.
Drahlzau». in., heg van ijzerdraad, v.
Drahizieherei, w.. draadtrekkerij, v.. draadtrekken. o.
ftraktzug. 111., draadtrekkerij. v.
ftrahtzuge. in. in., ijzerdraadversperring, v.
Ihrainiren. droogleggen.
Ihainrohre, w., draineerbuis, v.
Ihrall, m., trek. omgang, m.
dralles P/ird, sterk gespierd paard.
ürallange, w., spoed, m. I) rul Ie», schroefsgewijze groeven. DraUriehtung, w.. richting van den trek, v. DraUinuM. in., hellingshoek, in. Drdngem, (f/e# Feiml). op de hielen zitten. — (rfte Segel), alle zeilen bijzetten. Ihrangsale w. m. rfev Kriegex, rampen van den oorlog, v. Draafbohrer, m., boorzwengel, omslag, m. Ihrechselbank, w.. draaibank, v. Drechseleisen, s., gnts, v. Dreganker, m.. dregge, v. Dreint.re, w., draaiingsas, v. Drehbalken, in., draaibalk, m. Drelibank, w.. draaibank, v. Drehbank w. r«/« drehen uo/t Eisendraht, draaibank voor het draaien van ijzerdraad, v.
|
|||||
|
1\'28
|
|||||
|
Drelibank mit riem Trilt. draaibank met voettrede, v.
— mit der lli/i/jc, draaibank met wipstok. v.
— mit bewegliciem (lr*tell. draaibank met beweeglijke
stelling, v. DrehbunkgeeteU. s., stelling der draaibank, v.
Drehbankspindel, w., spil, v.
/trekbare Panzerkuppel, w., draaiende koepel, m.
Urehbaue, w., draaibas, v.
Drehbanm, in., draaibooin. tolboom, m.
Drehbogeii, m., drilboog, v.
Drelibukrer, m., boorzwengel, omslag, m.
J)relibul:eu m. nVv lire urne, draaibout, m.
— (fe/- llichtiini.se/iii/r, draaibout, m.
— f/f;- /«//e// Hahmlaffete», draaipen, raamspil, v.
Drekbolzeariegel m. e/?/// liuhmen \'Ier Gribeauvaltckeii iolie,/ Rakm-Laffele, voorste raambalk, m.
— (</«/• uu/ere), beddingbalk. m.
Drehlirett, s.. modelbord , o. Drehbrüete, w., draaibrug, v. Divliei/liiiilei-iittmeltiiie, w., stoommachine met draaien- den cilinder, v.
lirehducke. w.. draaiende stijl, kop, m. Drehei.seii, s., guts , V. Orehen {die Duchten eines Tunes), de strengen van een touw ineendraaien.
Drehgelenke, s., draaigewrieht, o. Drelikrului. m., draaikraan, v. Drehkreuz. s., draaimolenige, o. ])re/ik/////je/, w., draaiende koepel, m. Drekliiig, m., kruk, v., wiel, spilrad, drijfrad, o. Drehmeisiel, m., draaibeitel, m. Drelnntyel, in., kleine zwikboor, v. Drelipullimiile, w.. draaiende palissade, v. Drelij/ftilil, 111., draaipaal. m. Drehpfeil, m., draaipijl, in. Drehpixtule, w., revolver, m. Drehpunh\', m., spil, v. Drehrad, s., rad, draairad, o. Drehreep, m., draaireep, m. |
|||||
|
129
|
|||||
|
Drelirier/el. m.. beddinghalk. m., spaniolet. v.
Drekroue, w.. draairol, v. DreAscheibe. w.. draaischijf, v. Drehschcibemeachler, ni.. draaischijfwat hter, 111.
Urehschemel, in., schamel, in.
Drekschlüttel, in., wringijzer. zetijzer.o.. sehroefsleutel.in.
Di-fh.ipuic. in. in., draaispaanders, m.
Urêhsiahl, m., draaibeitel, m.
Drekxtein, m., slijpsteen. m.
Drekxlift, m., spil. draaispil, v.
Dreh.it nhl, m., draaistoel, in., draaibank, v.
I) relt tint rui. in.. koepel, toren. in.
ürehungsachse, w.. spil. v.
Drehrentil, s.. draaiklep, v.
Drehrorriehtnnij. w.. inrichting tot draaien, v.
Drehzapfen, m.. draaispil, draairol, v.
Dreibordiger Hun m. «»#r Poiitonlirerke, waarbij de
dekribben op drie pontonboorden rusten.
Dreiderker. in., driedekker, in. Dreieckige Feilt, w.. driekante vijl. v. Dreieeknet:, s., driehoeksnet, o. Drei/uelie Mine. w.. kh.verbladsniijn, v. Drei/unê, m., drievoet. m. Dreit/lielrig. op drie gelederen. Dretklöber, kloofjjsser, o. Dreimaster, m., driemaster, m. hrtipfünder, ui., drieponder, m. DreueUiffer Kiu/ellitinfen. m., driehoekige kogelstapel, in. Dreiwetjliuhn, ni., kraan niet drie doorboringen, m. Drempel m. «\'**/ Siüekp/orte, drempel, poortdreni- pel. in.
Drexxiren (Remontep/erde). africhten. — (Rekruten), oefenen, africhten. Drexxnr w. tier Remtmtepferde. africhting, v. «>w P/erde tien er-t/en Utiter riekt in der ])re.t.tnr
ye.lien, de dressuur beginnen, beginnen te dres-
seeren. DnUboyeu, m., drilboog. m. Drillliolirer, m., drilboor, spitsboor, v. il
|
|||||
|
-i:*t
|
|||||
|
lirillhretl, s.. borstplaat, v.
Drilldoeke. w.. boorkop. 111. Drillen. dril Ion. - (ein IaicIi). een gat niet de drilboor boren.
Drillieli, m.. glanshnnen, o., trielje, v. Thillichjacke, w.. linnen buis. v. Driltinij. 111.. schijfloop. 111.. drijfrad. drijfwiel, o.
ürilli»g*ithabe, w.. draaispil. draai rol. v. Drtllmevtter. in., drilmeestor. instructeur, m. Drillplatz, m., oxercitioplaats. v.. exercitieplein, o. Drillxage, w.. diilzaag. v. Dringen {nuf den Feind). op den vijand indringen. — (milten r/nrr/i die Feinde). zich een weg banen door
de vijanden heen. li fitte: da» drille (llied iihiiehiiien, het derde gelid in
het tweede laten treden.
I)fitte 1 In ml. w., derde hand. v. I)filter Fii.ix. in., derde been, O. /Vo//. m.. hangmachine\'. valstelling, v. Drossel, w.. keel. v. /Jfindiiiie, w.. afdeeling der Kussische militie.
üruelc m. dlw Pultergase, spanning, v. — rf^.v Damp/es, stoonulrukking. stoomspanning, v.
— i?//^/- Feder. drukking, spanning, v.
- eines Getooide.*, horizontale of zijwaartsche druk-
king, v. — der En/e, drukking, v.
— den Wassers, drukking, v.
Druckapparat. ni., schrijttoestel, o. (telegr.) Dr Heken (ei» 1\'ferd). drukken. I) r erkende Hit ze. w.. stikkende warmte, v.
Drieker. in., trekker, m. — der Stiitze, uiteinde van het steunstuk, o.
Druekfeder. w.. drukveer. spanveer. v. Druckfacke w. der I/ii/se, gedeelte van het staartstuk. waarop liet steunpunt van den trekker werkt.
Drn.ckliettel, in., hefboom van de eerste soort, m. Drückhebel m. «Wr Flintenbohrhunk, hefboom, m. — rfev Ejeetors. arm. m.
|
|||||
|
131
|
|||||
|
Tkuckklötze m. m. de» Geichosxkasteni, drukklossen, v.
Ihuckkugel. \\v.. overladen mijn. v.
DrucUeitte w. </«/ Thüre dex Geschost/aches, druklat, v.
Drueimetter, in., manometer, m.
Druckpumpe. w.. perspomp, v.
Druek- und Saugpumpe, w., pers- en zuigponip, v.
Druckröhre, w.. persbuis. v.
Thuckschraube, w., drukschroef, v.
Druckxchraubenloch. s.. g-at voor de drukschroef, o.
lfruchchraubeHxtift m. \'fev LibeUengehiiuxes, stift van de
luchtbelbuis, v.
Druckutempel, m., zuiger, m. Drurkstück s. ffe» Abzuges, gedeelte van den trekker. dat de steunpunten bevat.
lliiixe. w., droes. m. Drucktelegraph, ni.. druktelegraaf\'. m. Driifbolirer. m.. zwikboor. drilboor, v. Driixe, w., klier, v. Ilrüxigex 1\'ferd, s., droesig paard, o. Druvoohrer, m., zwikboor, drilboor, v. Druve, w., zwikboor, drilboor, v. Dualin, s., dualin, o. Diibel, m., drevel, m. AV«7//, w., streng, doft, v. Duckdalben , in., dukdalven, in. buckdaUienstich, in., paalsteek, in. Duell, s., tweegevecht, duel, o. /to/Ü, doft, mastdoft, v. yj« ,/«"\'\', van den dag, m. Dückers, m. m., duikers, m. ///\'//«, w., schaft, v., roeidol, in. Dumpeln, indoinpen. Dünen, w. m., duinen. m. Düunung, w.. greep. flank, v. Dünstung. w., verdamping, v. Dupliren. verdubbelen. Duplirschritt, m., versnelde pas, m. Durchbohruiig w. Jut den Aufxalz, gat ter plaatsing van den opzet, o.
|
|||||
|
132
|
|||||
|
ümrckbtecken (die feindl\'U-hen (l/ieder), doorbreken.
— (Schienslörlier), schietgaten inbreken. üurehbreckender Angriff, m.. wigvormige aanval, m.
Jlnreli den Wind wenden, bij den wind overzenden.
JHtrekbawchen. doorslaan, ponsen.
Thcrekbokten. doorboren.
(mil iletn Degen), doorsteken.
thtrchljohrung w. für die Aufsatzttange, kanaal, o.
Dnreltl/reelien (den Feind), door den vijand heenslaan.
Durchfuhren (H\'ege), stuk rijden, bederven.
lhtrckfukrt, w., doorgang, doortocht, tunnel, in., door-
snijding, v. Duren/alt, ui., buikloop, in.
Dnrekgang, m.. doorgang, m.. poterne, v.
— tuit uoppeltkür, doorgang niet twee deuren, ra.
Darekgeken, doorgaan, deserteeren. sein P/erd ging mil ihm duren, zijn paard ging niet
hem op hol. — (die Reiken der Soldaten), afloopen.
Dntrhgeliende (talie, w.. doorgaande gal. v. Durchhau, ni., weg. doorgang. 111., pad, o. Dan-h linnen (Sieli). zich doorslaan. Dnri-hkrenzen, doorkruisen, heen en weer trekken. ThtrehlaxH m. «\'//«/• Hrüelce, doorlaat, v., uitdrijvend vak. o.
Durehlaamatekine, w., vak, o. Durehniamch , in., doormarsch, doortocht, m. DuTchmarschiren. doormarcheereii. doortrekken. Durckmeitxel, in., holle steekbeitel. in. Dnrchmesser in. f/e/- Gexchosse, niiddellijn. v. — iin Lichte, niiddellijn in den dag, v.
Durchreichójfuung, w., opening tot het aangeven, o. Durchrüeken, doortrekken. Durchxagen. doorzagen.
Durehxchiesnen. doorschieten.
Durehsehhtg, in., doorslagpriem . ut., ruim naald, v.,
Ihirrksehlage» (Sieli), zich doorslaan.
— (das Znndloek), doorsteken.
Durchschlagxlcrafl, w., indringingskracht, v. |
|||||
|
133
|
|||||
|
IhrrckxcUeiche*. doorsluipen.
Dtirrhxrhiiiti, m., doorsnede, v.. gemiddelde, o.
ini l)ureh*ek»itt, gemiddeld, door elkander. — «//<w Werken, profiel, o.
— «>«.? Kanonenroirei, doorsnede, v.
DurchxchnittcHex Terrain. s.. doorsneden terrein, o. Di\'relixehiiithiiiixirlit. w., profiel, o. ÜMreh*eh»ittiflaehe, w., snijvlak, o. Ihtrthxrhiiillxl\'ii\'ie. w.. snijlijn. v. liiiÊ-rlixrliiiillxjiiiiikl, in., snijpunt, o. Dnrchxchiiillxrixx. m.. plan, o., schets, teekening in doorsnede, v.
liiirchxchiiiUxzahl. \\v.. gemiddeld getal, gemiddeld i ijfer.o. Dnrchxeiike», waterpas, horizontaal uitgraven. Darelixielil \\v. \'/<•/• l\'ixirklappe. opening der galg. v. Dnrelixiekeni. doorzijgen. doorzweeten. Dnrchxitilcru. doordroppelen . filtreeren. /)ttrc/ix//iexxei/. doorsteken. Ihttchxprenge* Urn gettreckten Galopp), doorrennen. — (einen Orf). doorrennen.
Ihirchslechen (einen Dn mm), doorsteken. — («//\'/ \'/e«/ Der/en), doorsteken.
— («fa* /Hnilloi-I)). doorsteken.
Durchxtecher, 111., doorslager, m., ruimnaald, v.
Ditrclixhixxrii (mit dei/i Dec/en). doorsteken.
Ihirclutrekhen [einen Ortj, niet spoed doortrekken.
Durehxlreifen (die (legen/l), at\'stroopen.
Ihirchxtürmen, onstuimig doortrekken.
Ihirrlixitclien. doorzoeken.
Thtrchtraben. doordraven, draven door.
Durchiralhar. doorwaadbaar.
lturchtoaten. doorwaden.
üurehweg. ui.. doorweg, doortocht, in., pad, o.
bvrchzetchnen, doortrekken.
Diirclizeicliiwiiff. w.. doorgetrokken teekening. v., door-
trek . m. Dxrckteichmiiiffipapier, l h< reh zei che upa pier. s., calqueer-
papier, o. finrchzieliale, w., els, v.
|
|||||
|
134
|
|||||||
|
Dnrrhziehen s. der Treffen. doortrekken der linië\'n. o.
— Hes Pulver*. uitstoffen. o.
Durchzug. 111., doortocht, m.. doortrekken, o.
Diiie. w.. Maaspgp, windpjjp, v.
I)n/e. Iti\'/e. w.. peperhuisje. o.
Dieall, in., teerkwast, m., scheepedweil, v.
Ih/namik. w.. dynamica. v.
Jh/numit, m., dynamiet. o.
bynamiiladung, w,, dynamietlading, v.
/)//uanii//ia/rt>ne, w.. dyiuuniotputroon. v.
Dynumometer, m., krachtmeter, in.
|
|||||||
|
£3.
<y\'. «. {rjiixrfeiii auni), van hetzelfde jaar.
<?/\'. ;//. (ejus\'dem menxix), van dezelfde maand.
ew/. ofifr/ <W. <fö«, (eodem //ie), op denzelfden dag.
e/c. (e/ cetera), enz.
e», of/e/\' even/, (erenlnaliler). voor het mogelijke geval.
«^•c/. (erchixire). uitsluitend.
w/i. (e.r]>eilitnin). uitgevaardigd.
Ébbanker, m., ebanker, o.
£44*, w., eb, v.
Ebe/i: ebeue.1 Land, vlak land.
ebener Weg. effen gelijke weg.
£\'/*•« ////// roi/cav, plat hol. planconcaaf. — nnd convex, planconvex. Ebene, \\v.. vlakte, v., vlak, o. Ebenen, gelijk maken, effenen, waterpassen. Ebene* Bax/hl!, s., vink bastion, middel bastion, 0. Ebenex Terrnin. 8., effen terrein, o. Ebenho/z. s.. ebbenhout. o. Ebenniax.1, s., gelijkmatigheid, evenredigheid, v. |
|||||||
|
Ki.->
|
|||||
|
Ebemohlig. horizontaal.
Ebereêcke, w.. sorbenboom, m.
Ebonilrökre, w.. ebonieten buis. v.
Eehancriire w. ile.s t Hor-h. insnijding, v.
Vcharpirbalterie. w.. echarpeerbatterjj, v.
Echarpire*. eeharpeeren.
ErhttrpirsrhHxx. in., eeharpeerschot, o.
Echelon, m., echelon, o.
Echelonverkehr, in., vervoer met echelons, o. (spoorweg).
Echiqvier w. (Auftlellungen), ecbiquier-formatie, v.
Erkbalkeu, in., hoekbalk. m.
Erklmnd. s., hoekbeslag. o.
— «\'«ea Protzkaaten*, hoekplaatje, o.
Eckbesrhhty. ni.. hoekbeslag. o., hoekband. in. Eckbleck, s.. hoekplaatje. o., plaat tot versterking der hoeken, v.
Eckbogen in. euw/ Brücke. bruggenhoofd, in. Eckbrett. s.. hoekplank. v. Aivte, w.. hoek, in. — */««/• Maner, hoek, kant. in.
Eckeiiliohtet, m., hoekboor, v. Erken holz, s., vierkant behouwen hout. o.
£nt« w. W//#.v Minenganget, wending, v. Erkfeile, w., kantvijl, v. Erkfenxter, s., hoekvenster, o. Erkforxt. m., hoeknok. in. Eckpfeiler, m.. hoekpilaster, 111. — ««ct1 Brücke, hockpijler, hoeksteen, m.
— a« «W/ Eiiifulirl. hoekpaal, in.
Eckpfbstcn, m., hoekstijl. in. Ecbrakmen, m., raam, o. Erkxrhufl, ni., hoekmuurvak, o. Erkxrhiih, m., hoekbeslag, o. Ei-k.sj,iii-reii. in., hoekspar. v.. hoekbalk. graatbalk. m.
Erkxtaffrl. w.. hoektrede, v.
Erkxtehi, m., hoeksteen, m.
Eckstrebe, w., steunsel, o.
Erkxlütze, w., hoekstut, steekschoor, m.
Erkzahne, m. m., hoektanden. m.
|
|||||
|
136
|
|||||
|
Erlairenr. m.. kondschapper. m.
F.i\'inile. w.. luistergang. m.
/;>/«•/. rijk. edel. (van ertsen).
Eflellamie. w.. zilverspar, zilverden. v.
AV/M» V/ent. s.. paard van een edel ras, o.
Effect m. ei,ier Ma.ichiiie. werking, kracht, v.. ver-
mogen . o. Kffeetiter Dienst, ra., werkelijke dienst, m.
hffeetitkraft, w., nuttige kracht, v.
%/\'\'• w., egge. v.
hagezahne, m. in., eggetanden. in.
hhemaliger Hauptmatni, in., gewezen kapitein, m.
Ehrenbezeigiingen. w. ni.. eerbewijzen, o.
r./ii-ei/i/erielif. s.. eergcriclit, o., raad van onder-
zoek . 111. Etireii/ioxten. in., schildwacht van eer, v.
Ehrentehw». saluutschot, o.
Ehrenieache, w.. eerewacht, v.
Ehreiitraffeii, w.. eerewapen, o.
Ehrenzeiclieii. s.. eereteeken. o.
E/n-lu*. eerlos.
/,\'/<•//<>. w.. eik. 111.
Eirtie, w.. ïnolenpeil. o.
Eichenballcen, in.. eiken balk, m.
EichenUock, m,. eiken blok. o.
Eichenbohle. w.. eiken plaat, v.
Eichenlirett, s., eiken plank, v.
EicApfahl, m., peüscnaal, v.
A/7/, ni.. eed . in.
Eidbruch. m., meineed. m.
Eidesleixtung. w., eedsaflegging, v.
Eillmle. m.. renbode, m.
EU gut. s., ijlgoed, o.
Eilmartch. m.. geforceerde niarsch, snelle niarsch, ra.
Ei/zt/g. m.. sneltrein, m.
Eiinei\' m., emmer. m.
Eiiiiefileckel, in., deksel, o.
Ei met-haken , m.. haak. m.
Eimerkette, w., ketting, m.
|
|||||
|
i:ï7
|
|||||
|
Eimerkorb m. am Ptotzgextelle, korf voor den water-
emmer . 111. Einarmig, een arm hebbende, eenarmig.
Einasehern (eine Stad/), in aseh leggen.
Ei nutzen, etzen.
Ein6au, m., dam, keerdam, m., inwendige var. een
huis. o. Einbauen (S/c/i). zich verschansen.
Einbem/en, oproepen, bijeenroepen , oproepen.
EMiegen (den Droht). ombuigen.
— (t\'« r/e// Weg), terugkeeren naar.
Einoiegungxpunkl, m., buigpunt, o. EinbindeahU. W., els, V. EinbindeMeeh . s., asscheen, v. Einbindeschiene w. des Schemels und der .Ir/ixe, as-
strop . m. •— cfe/\' liölzerueii Achxen , asbeugel, asklamp. m. — der eisenen Achxeu, asbeugel, m.
EinliluUen, met groef en messing in elkander werken.
Einblattung, w., door spieën saamgehouden balkver- binding, v.
Einblenden. einblinde», blindeeren. Embohrendex Feuer, s., strijkvuur, o. Einbrechen (die (l/ieder), doorbreken. Ei uitrennen einem 1\'ferde ein Zeiehen, inbranden. Einbringen (Lebensmittel in eiue Fextnng), binnenbrengen. — (Qefangenè), binnen brengen.
— (die Örtung), de uitgaving tot aan het verlangde
punt voortzetten. — (die Tiefe), de behoorlijke diepte bereiken.
Eindammen die Ousskasten hei der Förmerei, aandammen. — (de// Fl/ixx), bedijken.
Eindammung, w.. bedijking. v. Eindeeken. blindeeren, dekken. Eindeekung, w., wijkplaats, v. JtUii\'|>lttalj I Eindeichen, indijken, bedijken. Eindrilllen. indrillen.
Eind ringen, (in eine feindliehe ScAtoadron), indringen.
Eindringung w. der Oeschosse, indringing, v.
|
|||||
|
138
|
|||||
|
Kindringnngstiefe, \\\\\\, diepte van indringing, v.
Einexerciren, oefenen, exerceeren, africhten. Einfach-Electrisches Torpedo, s., slapende torpedo, v. Eiufaeh völlige Korbsappe, w., enkele volle sappe, v. Einfach wirkende üampfmaschine, w., machine van en- kele werking, v.
Einfache (\'ajionnicre, halve caponnière. v. Einfache Kolom/e, w., colonne met pelotons in meer- dere escadrons, v. (Oostenr. Cav.)
Einfache Mine, w., alleen liggende mijn. v. — Posten, m. m., enkele posten, m.
Einfache Scheere, w., zwaluwstaart, m. Einfache Scliienen, w. m., enkel spoor, o. Einfacher Knoten, m., enkele knoop, gewone knoop, m. — - Kuras», m., borststuk, o.
Einfahren Pferde, voor de voertuigen africhten.
— (/// «ie// Ucifeu), binnenloopen, binnenvallen.
Einfall, in., inval, m. Einfallen .• «\'« /y<>/ï/ mt7 eingefaüenen Flanken, een paard
met ingevallen flanken.
Ei nfi tl shaken, m., drukker, m. Einfallslinie, w., invalslijn. v. Eiyifalhpunkt, m., invalspunt, o. Einfallsstiitze, w., sinus van den invalshoek, m. Einfalhwinkel, m., hoek van inval, invalshoek, m. Kin fdhen (zwei Holzstiicke), in elkander ploegen, met voegen in elkander werken.
Einfalzttng. w., lassching. verscherving, v. Einfangeschaufel, w., houten schop, v. Einfassen (Pc/eer), kuipen. Einfassung, w., rand, in., lijst, v., raam. o., invatting. v. — den g.ossen Pis/ons, ring van den grooten stoom-
zuiger, m. Einfassïingsbogen m. der Sappe, gebogen wapenplaats,
portion circulaire, v.
Einfussitngsgallerie, w., galerij, v. Eiufassiingsrolten , w. m., vleugelrotten, o. Einfeilung w. im Knopje der Schwanzschruabe, keep in den knop der staartschroef, v.
|
|||||
|
139
|
|||||
|
Einfellen (das Leder), insmeren, inwrijven.
Einfenchten , vochtig maken, vochten, bevochtigen. Einfeuern, den oven, het ovenvuur aanleggen. Einfüessen (in\'s Meer). uitloo}>en, zich storten in. Einjlusssehleuse, w., spuisluis, v. Einfriedung, w.. omheining, v. Einfngen, met een voeg verbinden, vergaren. Ein/iigen. ineenvoegen, opsluiten, inlaten. — (in ei// Zapfenloch), niet pin en gilt opsluiten.
— (mit der Presxe), inpersen.
Einfnhrnng. \\v.. invoering, v. Einführungsr\'óhfe, w., buis, waardoor de verbinding
van het kantoor met de lijn loopt, v. (telegr.j
Eingang m, der Laufgraben, ingang, m. — eines "Engpasses, ingang, m.
— einer Minengnllerie, ingang, ra.
Eingebogen. concaaf. Eingedeckte (\'cjionnière, w., gekazematteerde capon-
nière, v.
Eingedecktes Geschut:, v., geblindeerde batterij, v. Eingehagter Philz, m., omheinde plaats, v. Eingegrabene Hatterie, w., ingegraven batterij, inge- zonken batterij, v.
Eingehender WaffenplaU, m., inspringende wapen- plaats, v.
Eingehender Winkel, m., inspringende hoek, m. Eingeleisig, met enkel spoor. Eingeschnittene Brustwehr, w.. ingegraven borst\\vering,v. — Emplacemente, s. m., ingegraven emplacementen, o.
— Pro/i/e, s. m., ingegraven profielen, o.
Eingestegen {freien Abzng), vrijen aftocht toestaan. Eingiesüoch, s., ovenmond , m. Eingülern, betraliën, met traliewerk afsluiten.
Eingraben (in Stahl), graveeren. — (Sich), zich verschanson.
Eingrubnng, w., ingraving, v. Eingreifen, ingrijpen, vatten, pakken. Eingreifendes Rad, s., tandrad, o. Eingriff, m., ingrijpend deel, o., klink, v., duim, tand. in.
|
|||||
|
lil)
|
|||||
|
Eingutê in. bei Saiidformen. gietgat, o.
— bei Lehmformev. gietgat, o.
Eingtisshebel, m., hefboom, m. Einhageu. omtuinen, omheinen. Einhalten (eiu l\'fenl), inhouden. Einhaltklappe, \\v.. afsluitingsklep, v. Eiuhiiuijklnbi\'n, in., haak tot bevestiging van tien trek- riem aan het haam, 111.
Einhauen, aanvallen, aanslaan. Einheimisehe Eeiuile. ni. m.. binneiilandsehe vijanden, m.
Einheit, w.. eenheid, v. — der tl//int ui ixi\'lien mier mechanische» Leixiuut/, dyna-
niisehe eenheid. v. der Warme, warniteëenheid, v.
Einheitxlaffete w. des Ecldgeschutzes, affuit voor alle veldvuurmonden dezelfde, eenheidsaffuit, v.
EinheiUpatrone, w.. eenheidpatroon. v. Eiuheher, m., stoker, in. Einhemmen. remmen. Einhobelung w. \'/ex jlcli.se, uitsnijding, v.
Einhoten. inhalen, achterhalen, bijkomen. - (Kuchricht), bericht inwinnen.
Einliuler, m.. inhaalder, m, Einhollalje w. einer Kanoue, inhaal talie, v.
Eiiihulic.iiiilc \\v. uu der Oberhiffete, windwerktuig om den vuurmond achteruit te brengen. o.
Eiuhoru, s., eenhoorn, in., Kussische houwwitser. Einhüftig. eenheupig. Einjahrig-Freiwilliaer, in., eenjarig vrijwilliger, 111.
Einkeepen, inkepen, inlaten. Einkeile». met spieën of\' bouten vastzetten. Einkerben. inkepen. — (uu den Seiten der Lange uuch), behakken.
Eiukluiiimcru. vastkrammen. Einkleidung w. der Mannschaften, kleeden, o.
Einkleidung w. der J\'/nde, voorzien van harnachemen- ten, o.
Einklinken, inklinken, met eene klink bevestigen. Eiiikiielielu, met den splitshoorn of knevel vastleggen. |
|||||
|
UI
|
|||||
|
Einluder. ui., vuurwapen met enkele lading, o.
E\'uihisxni. g., insnijding voor de kalven in de zij wangen.v.
Eiu/iixxk/u/i/ie, w.. kien. v.
Einlmumfen, m., oven ter kopergmelting, koepeloven, in.
Eiu/i/xx/i/brte, w.. klinket, o.
EMfusröhre, w.. inspuitpyp, v.
IChiIiis.isrlilen.se, w.. inundatiesluis. v.
Einlatsuug. inlating. inkeping, v.
Einlassveutil, s., zuigklep, v.
Eiiilaiifeu {in den Haf en), binnenloopen.
Einlegbalken, in., schothulk, 111.
Einlegedeekel m. \'/« l\'iexehoxxkaxleiix, deksel boven op
de projectielen, o.
Ein/egeu. inleggen, damasceeren, in elkander ploegen. Einlegen (ei» Kjmonenrohr in einer Lujfete), opleggen. {Iie.su/ziiiii/). bezetten.
(om Biirgem Sn/dalen), inkwartieren.
— (\'/(> Linze), vellen. (Tmppen hei den Einiroliueru), inkwartieren.
(rf*e Raten, der Ijiuge mirh), niet zoden bekleeden.
Einleger, m., koppelrib, v. Einlëitiiny \\v. \'/cv Kumpfex, inleiding, v. I\'.ii/lndeln. kruit in het zundgat van het geschut doen. dat zonder pijpje niet de lont ontstoken wordt.
Einmurxeli , m., intocht. m., binnentrekken, o. Einuiurxehireu, intrekken . binnentrekken. Ei ii ui ii x f er, m., éénniaster. in. Eiiiiiiiiiiduiif/xiciiike!, in., verbindingshoek, hoek van samenkomst, in.
Eiiiiiohhie w. einer Eexlnug, inname, inneming, v. Eiiiiiehmeii. innemen. Ei»nieten. inklinken, niet een spie of pen vastzetten.
Einpaeken ( Geirehre), inpakken. Einpulmeii, inpalmen, aan boord halen. Einjuixxen. in iets nasmaken, passen, niet pin en gat opsluiten
Eiii/iiixxi\',1 (die (leireltrllteile), inlaten. Eiu/ifa/i/eu. ompalen, met paalwerk omgeven. Einpfiihliiiiij, w., afsluiting niet palen of staken, v. |
|||||
|
142
|
|||||
|
Eimpjfóeken. door houten pinnen verbinden aan.
Einpirlem. niet nieelpulver bestrooien.
Rinquartircn, inkwartieren.
Eini/iiiirUriing, w.. inkwartiering, v.
Eint/iiiir/iriiiigxzel/el. in., inkwartiringsbiljet. o.
Einrumiiieln, inheien.
Einrammen, inheien, inslaan.
Einrangiren {Rekruten nurh der Grosse), naar de grootte
plaatsen,
Einraauieu. kruit in het zundgat doen. Einreiben (eiiie t\' irxrnkiwg), freezen. Eiareusen. schuin boren. (Festungswtrhé), slechten. Bloopen.
Ei n reilen (ei* J\'J\'enl). africhten. Einriehlen [den Winkelhaken), op maat zetten. Ehirirlilti/ig, w.. inrichting, schikking, v.. samenstel, toestel. o.
Einriirken. koppelen. in verband brengen. binnen- rukken.
Einruekkerbe, w.. klink. v. Einsiil/e/iing, w.. défilé, o. Einsu/z. 111.. schroef, bankschroef, klemscbroef, v., klenihaak. 111. . beschikking, v.
Kin&atzgewkhte, s. m., stel holle koperen gewichten, die in elkaar sluiten, o.
Einsulzhdrlmig. w.. pakharding. v. Einsalzrauiu 111. des Eliiuimeiiiifeiis, altaar, o. Einsalzthür w. <les FUtitnnenofens, ladingspoort, v. Einsaugbar, opelorpbaar. EinsuiigeuiilM, s., opslorpend middel, o. Ei\'n-wi/gen. opslorpen, inzuigen. Einsaiigang, w.. opslorping . inzuiging. v. Eiiischiilleu, invoegen, tusschenvoegen, bijvoegen. Einscluinzen, verschansen. Eiusrliiinziing, w.. verschansing, v. Eiii.se/ieeren, inscheren. Einschiessen. inschieten. — (e*« (leirehr), inschieten. — («x 1\'Jirtl), aan het schieten gewennen. |
|||||
|
143
|
|||||
|
Eiiixchiffeit. inschepen.
Einêchijfung, w.. inscheping, v.
Einxchiffungspuitlci, plaats van oplading ot van insche-
ping, v.
Einschlag. m.. sponning\'. groef, v. — eiiiex Deieliex, bekleedsel, o.
Eiitxrlttayeii, s., inkuipen, o. — (Gratuite), inslaan.
— (einen Keil), inslaan.
— (1\'fiilde). inheien.
— (ei/m/ II eg), inslaan, opgaan, kiezen.
die Ki/gel xchlagt eiu, de kogel treft. raakt.
EinxMiexxen (eine Fexhing), insluiten, berennen. — (Truppen), insluiten, omsingelen.
in dei/ F rieden i/iit eiiii/exrhloxxen xein. in den vrede
begrepen zijn. Ei)/xrl/!iexx//,/g, w.. insluiting, berenning. blokkade, v. BUuchliexxHiigxeorpx, s., insluitingskorps, o. ISinaehlitzen, insnijden. opkerven. Einschmieren, insmeren. glad en glibberig maken. Einschnappfeder, w.. sluitveer, v. Einschneiden (Seliiexxxrharleii), schietgaten insnijden. Einschneidig, met ééne snede of snijkant. Eii/xch/iilt m. fik den Abzug, insnijding voor den trekker, v.
— iii einer Laffele, insnijding voor de as., v.
— der Mörseiïaffete, insnijding, v.
— der Mittelachxe, inzinking der as voor de zjj\\vangen,v.
— fiir diix Schloxx, ligging, v.
— dex (llucix, insnijding, v.
Einxehiiille. ni. in.. trekken, m. — fiir die Sehlagstiftfügel, inzinkingen, v.
— (treppendrtige) der Wande eiuer Sckifftlaffeie, speek-
trappen . in. — der Zitiidhiileheii-lliiiide, insnijdingen, v.
Eiiixrliide,/ (J\'fenle). africhten, dresseeren. Einschwenken, uit de orde van kolonne in bataille zwenken, inzwenken.
Eiiixegiicii (die Fa/n/e), inzegenen. |
|||||
|
144
|
|||||
|
Sintelzen (Zinder), inzetten.
(tien ZündloekttolleH), inschroeven.
(Ge*eko**e in kölzerne Spiegel). opklossen.
Eimetzoffnung w. de* Flammofen», schepgat, o. Einselzthür, w,, stookgat, o. Einttickem. inzjjpelen . intrekken. Eiwtickemng. w.. inslorping, v. Einxjiitnnen (1\'ferde). aanspannen. Eutspringender Wmfenplalz, in., inspringende hoek, m. — Winkel, m.. inspringende hoek. 111.
Einspünden s. den Pulver*, inkuipen, o. Eins/erken (den Degen), opsteken. E\'uuteher, in., plaatsvervanger, in. Eins/ellen (dit* /\'ener), ophouden niet vuren. Einxlemiiien (Loeier), ponsen. Eüulriek ni. de* Entladesloeke», plat geveilde gedeelte
van den kop, o. (&>« Verschliisskupfes, gleuf tot ligplaats van den
vleugel der slagpin, v. trat Bolzenknop/e, zaagsnede in den knop, v. — eines Sekraubenkopfes, insnijding, v.
der Kreuzsckmnbe, insnijding, v. Einstulzen. koitstaarten . angliseeren.
Eintuuchen s. eines Pontons, indompeling, v.
Eintheileit. inlijven . indeelen.
Einllieiliini/, w., indeeling, si hikking, v.
Eintheilzirkel\'. m.. verdeelpasser, in.
Ei nl rei ben (Zinder), inzetten.
Einübnng w. der Rekruten. oetening, v.
Einrerleilirn, inlijven.
Einiceeliseln (Beuken), nieuwe balken inleggen.
Einteechsler, m., loos kozijn, o.
Einzainen. intanden. van tanden voorzien.
Einzapfen. met pin en gat verbinden. vastpinnen.
Eiiiz.-Irjcrrireii, s . exereeeren in klassen in tegenstel-
ling tot oErerciren geschlotietter /tUkeUungen"
Einzelj\'eiier, s., vuren man voor man, o. Einzelkue/ii/ese/iirr, s., kookgereedsehap voor één man. o. Einzelluder, m., wapen met enkele lading. o. |
|||||
|
145
|
|||||
|
Einzieken («mm Balken), inleggen.
— [die Vorposten), intrekken. Einzieken 8. <fe/ Flankenrs. verzamelen. o. Kin: ui/. m., intocht, in. Kiimcüiii/cii. niet den klenihaak. liet spanyzer samen-
drukken. At», s.. ijs. o. diw /V/\'.v.v </p/// «// £ï», er is ijsgang.
rfcv AV.v i/rx Flusse» ix/ anfgegangen. het ijs is los-
gegaan, <le rivier is aan het kruien. Eisbakn, w., baan, v.. pad over het ijs, o. Eisbalken, m., ijsbreker, m. Eisboek, ijsbreker, m. Eisbrecker, va.., ijsbreker, m. Eisen. ijzer. o. Alles Eisen, oud ijzer.
Blnmiges Eisen, schuitjes, o.
Holliges Eisen, bros ijzer.
Brüekiges Eisen. breukig ijzer.
Feines Kixen. half\' gefrischt ijzer.
Flaekes Eisen. vlak ijzer.
Galvanisirtes Eisen, gegalvaniseerd ijzer.
Gediegenes od. geteaeksenes Eisen, gedegen ijzer.
Gefriscktes Eisen, gefrischt staaf ijzer.
(lei/oxxenex Kixen, gegoten ijzer.
Gekoklies Kixen. wit gietijzer.
Gesckmeidigex Kixen. week staafijzer.
(iexchiiiieiletes Kixen, gesmeed ijzer.
(iexelini/lenex Kixen. gesneden roeden.
Qeschweisstes Kixen, geweld ijzer, o.
(iewnh/ex Kixen, geplet ijzer.
Grunnlirlex- od. Wasser-Eisen, phosphorhoudend ijzer.
(inxx-Kixen. gietijzer.
Hatbgejriscktes Kixen. half gefrischt ijzer.
Harte* und sprödes Kixen. hard en broos ijzer.
Kaltbrückiges Kixen, koud broos ijzer,
Kieselsaures Kixen, kiezelijzersteen.
Kulilenxnin-ex Kixen, koolzuur ijzer.
Meteorisekes Kixen, nieteooryzer.
10
|
|||||
|
I4Ü
|
|||||
|
Nerviges, faxcriges Eisen, taaiijzer.
Kuh-Eisen, ruw- of gietijzer. Rolhbrnehigcs Eisen. rood bros ijzer.
Riiiiilex Etsen. rond ijzer.
Sehlaekenreiehes Eisen, s.. jjzer. dat veel slakken
oplevert. Schmiedbares Eisen, smeedbaar ijzer.
Sjjiö\'/ex Eixen. broos ijzer.
Stab-Eisen . staat\'ijzer.
Weiehes, zdhes Eisen. week ijzer.
Eitenabfiille, in. ia., oud ijzer. Eisenader, w., yzerader, v. Eisenttfheii\', w., ijzerwerk, o. Eisenarten, w. ui.. ijzersoort, v. Eisenarlig. ijzerachtig, ijzerlioudend. Eisenbahn. w.. spoorweg. in. atmospharische Eisenbahn, atniospherische spoorweg.
eingleisige, einxpurige Eisenbahn, spoorweg met en-
kel spoor. eiserue Eisenbahn, ijzeren spoorweg.
doppelxp/irige Eisenbahn, spoorweg niet dubbel spoor.
eingleisige SI rei Ier. vak niet enkel sjioor.
provisorische Bahn, tijdelijke spoorweg.
schnmlspurige Eisenbahn, spoorweg niet smal spoor.
unterirdische Eisenbahn. onderaardsche spoorweg.
zweigleisige. doppelspurige Eixenbahn, spoorweg met
dubbel spoor. eine Eixenlnihn Imnen, een spoorweg aanleggen.
— au/ P/ahlroslen, spoorweg op palen, m.
— int .11/1 rug, im Einschnttt, spoorweg in uitsnij-
ding. in. — im Anflruge, spoorweg in ophooging m.
— in der Ebene, spoorweg in het open veld, m.
— mil P/erdebetrieb. paardenspoorweg, m.
— untergeordneUr Bedeutung, secundaire spoorweg, m.
EisenlnihiKililheilnng. w.. spoorwegat\'deeling, v. Eisenlmlinlnttaillon , s., spoorwegbataljon, o. Eisenbahn- Betriebs-Compagnie, w., spoorwegcompagnie voor de exploitatie, v.
|
|||||
|
117
|
|||||
|
EuenbakH-Betriebt-Iiupectioa. w.. exploitatie-inspectie-
afdeeling. v.
Eisenbahnbrüclce, w.. spoorwegbrug, v. ftisenbahiicoi»pagiiie w. /Sr tien Betriebtdieiut, spoor- wegconipagnie voor de exploitatie, v.
F.\\xenlwhi>-I)i?ertit>ii. \\v.. spoorwegdiiectie, v. F.ixeiiltuliii-Eiiilxtiititiii. w., eindstation, o. Eiiseiil)iihiijdlirl, w., tocht, rit met den spoorweg, ni. Eixenbuhiihof. 111.. station, o. Eixe/ibiiliiiknoleii. in.. spoorwegknoop. m. Eue*bahnkrieg. in.. spoorwegoorlog. m. Eixenhahtiiniie, w., spoorweglijn. v. Eixenhtiluiiielz. s.. spoorwegnet, o. EixeiiliahiiulierhuM, in., bovenbouw, in. Eixeiih<ihii-lïeijiiiteitt. s.. Bpoorwegregiment, o. F,ixenli(iliii-Ui\'(jnixi/e,i, w. in., werktuigen, benoodigd bij het bouwen van spoorwegen. o.
EisenhuhiixniiiUitxziKj. in., hospitaaltrein, m. Eixeiibtiliiixchu\'iie, w, spoorwegrail, v. EixeiibiiliHxcliicelle, w., dwarsligger, m. Eiseubaliiixiyiiiil. s., spoorwegsein, o. Eixeiihahiixliiliim . w., station. o. Eixenl/dliiixlreeki\', w., spoorweglijn, v., vak, o. Eisenbahmystem , s., spoorwegnet, o. Euenbahntarif\', m., spoorwegtarief\', o. Eisenbuhntrantport, in., vervoer door spoorwegen, o. Eixenluihii-I eiliiihniijx-l\'i\'liiiiigeii, w. m., oefeningen in het op- en afladen op spoorwegen, v.
Euenbuhnverbindung, w., spoorwegverbinding, v. Eisenbahnwagen, m., waggon. v. Eixp/ibuhiiinüiier, m.. spoorwegwaehter, m. Eixenbiiluiwexeii, s., spoorweg wezen, o. Eixenbiihnziig, m., trein. m. Eiienbahn-Znschust in. /\'«;• Pferde mid Falirt. Fahri tutte? 8 Stunden: 1500 gr. hooi en 1000 gr. stroo.
/•V/;7 Kfor 8 «//\'/ A/\'.* 2-i Stunden: 3000 gr. hooi en 1000 gr. stroo. Eheiibexchliiije. s., ijzerdeelen, o. Eiseubletli. s.. plaatijzer, o. |
|||||
|
148
|
|||||
|
EUeuhleehwerk, s. . ijletinolcii voor het ijzerblik, in.
Eisenliulirer. 111.. ijzerboor, v.
Eixe/iltrand, in., magneet, uu.
Eixenliritch, in.. ijzermijn. v.
Kixeiicement. in.. yzercement. o.
Eisene/linde?, in., ijzeren cilinder, m.
Eiseudtaht. m., ijzerdraad, in.
EixeiKi\'ïtilih/ejlrclii, s.. gevlochten ijzerdraad, in.
Kiaendrahimiihle, \\\\\\. draadmolen, in., draadtrekkerij, v.
Eisendc«hheil. s.. kal>el van ijzerdraad, m.
Eisener:, s.. ijzererts, o.
EUenfeiUpiitie, s. in., ijzervijlsel, o.
Eisen/est. ijzerhard.
Eisen/leek. m.. ijzervlek. roestvlek, v.
EUetifólz. s.. laagsgewijs lijdend ijzererts, o.
EuengaM*, w., gans, in., gieteling, v.
Ei*eMgie**erei. \\v.. ijzergieterij. v.
Eiseitgitter, s.. ijzeren rooster, in.
Ei se n ij h ss. in., gegoten jjzer. gietijzer, o.
Eisenijnssironreii. w. in.. gegoten ijzerwaren, v.
Eisen huil ii/. yzerhoudend.
Eisen/nimmer. in., reklianier. m.
Eisenliëlle . w.. ijzerhut. V.
Eixeiilii\'llen/.-inide. w., knnst om het ijzer te Ijewerken, v.
Eisen-Kiiiione, w., ijzeren kanon, o.
Eigenkosten m. rfov Hohofens, kroes, m.
EUenkern, m., ijzeren kern, v.
Eisenkitt, m., ijzerceinent. o.
Eisenlnffete, w.. ijzeren affuit, V.
Eisenliiiiyesehiene. w., ijzeren scheen, die in de lengte
over een oppervlak loopt.
Eisen/n/i/ie, w., gieteling, in. Eisenjitiiiizdiinij, w., pantsering, v. Eisen platte, w.. ijzeren plaat, v. Eisen/ini/ie, w., ijzerproei\'. v. Eisense/tdd. s., pantserplaat, v. Eiseiiseliinuiiel, in.. ijzerstliiinmel. in. Eisenseldnetce, w., frischslak, v. Eiseiiscldiiij. in., hamerslag, m. |
|||||
|
149
|
|||||
|
Eiseiisliirke, w., mantel. ui.
Eiseiislürkemesser, in., dubbele passer, m.
Eisen stro f e. w.. str.if\' van den kruiwagen, v.
EUentasche, \\v.. hoefijzeiv.akje, o.
BisenverluU m. Ae* tó" FrixchurbeU, afval, in., verlies, o.
Eisene Jirücie, w., ijzeren brug, v.
Portion. w., ijzeren portie, v. (door den man zel-
ven gedragen.)
— Ratio», w.. ijzeren ration, o. (door het paard zelf
gedragen.) Eiseruer Bestand, ui., noodvoorraad. 111., ijzeren portie, v.
Eisgang, m., ijsgang, m.
Eisgriffe, in. m.. hoefjjzersporen, v.
Eisiiagel, in., ijsnagel, ni.
Eissage. w.. ijszaag. v.
EisschoUe, w., ijsschots, v.
Eisschlitten. in., ijsslede, v.
Eissckuk, in., schaats, v.
Uitspitten, w., ijspnnt. v.
<//> /.\'/.vg// e//«?.v Pferdes mit Eisspitzen rersehen, een
paard op scherp zetten. Eisspom. in.. ijssjioor. v. Eissprengung, w., ijsbreken, o. Eissloss, in., ijsgang, m. Ejector. m.. patroontrekker, uitwerper, m. I\'.jiciren. uitwerpen. Elasticiliit, w., veerkracht. elasticiteit, v. — e<V/cw Rohres, veerkracht, v.
Elasticitatsgrenze. w.. grens der veerkracht, v. Elastisch, veerkrachtig. Elastische Scheibe w. ^.v FerseUusse», plastische gas-
afsluiter, in.
Elerlricitiit, w., electriciteit, v. Eleclficitatserregiiiifi, w., opwekking van electriciteit, v.
Electricitdisleiter, m., geleider der electriciteit, m. ElertricUiitsmesser, m., electriciteitsmeter, m. Electi\'icila/ssammier, m., verzamelaar van de electri- citeit, m.
Klectrische Botterie, w., electrische batterij, v. |
|||||
|
1,-iO
|
|||||
|
Vleclrixche Keleurhtuntj, w.. electrische verlichting, v.
— Euenbahn, w., electrische spoorweg, m.
— Zündung, w., electrische ontsteking, v.
Electrisches-Contact-Torpedo, s., electro-schok-mjjn, elec- tro-schok-torpedo. v.
Eleetrixchea Torpedo, s.. slapende torpedo, v. EleetrUeheeontacl Torpedo, s.. electro-schok-torpedo, v. Kleclrischer Ableiter, in., bliksemafleider, m. Electriseher Apparat, na., electrisch toestel, o. Electrischer Telegrctph. m.. electrische telegraaf, m. Electro—ballixtixches Pendel, s.. electro-ballistische slin- ger, m.
Elecirodunamisch. electrodynamisch. Electrodj/uamik, w., electrodynamica, v. Ehctrogahanisch, electrogalvanisch. El eet rol i/l. ui., electroliet, m. Electroutagnet\', m., electromagneet, m. Electrophor, s.. electrophoor, in. Eleetroxcop, s.. eleetroskoop, in. Element, s., element, o. Elementar-Bewegntig, w., elementaire beweging, v.
Elementar Taktik, w., .elementaire taktiek. v. Elementar Seinde, w.. lagere school, v. Elecation. w.. elevatie, verhooging, v. Eler.ulkmsicinkel, in., elevatiehoek, verhoogingshoek, m. Eletiren (don Geurkiitzroir), de verhooging geven. Elfeiibein, s., elpenbeen, ivoor, o. Elwiination, w., eliminatie, v. £7tf«, w., elite, v. Elitetruppen, w. m.. keurtroepen, kerntroepen, m.
Elkixmometer. m.. werktuig om de grootte der trek- kracht te meten.
Ellbogen, m.. elleboog, m. — cfe/- Leitrinne, elleboog, m.
Ellenbogenbein , s.. elleboogsbeen, o. EUip.ie, w.. ellips, v. 7;7.v<>, w., els, v.
Ehternest, s., logement op de kruin van de bres.
Embargo, s., embargo, o.
|
|||||
|
l.-ll
|
|||||
|
Empörung. \\v.. opstand. m.. muiterij. v.
Eneeinfe, w., enceinte, v. Kilde a. der Colonne, staart, m. — der Liiiifgriilien. ingang, m.
Enden (v/c// xpilzig), in eene punt uitloopen.
Kiidyefeehl. s.. evndgevecht, o. Eiidgexeliirindigkeil . w.. eindsnelheid, V.
Endkappe w. <fer Hinterbracke, buitenste schoen van
het trekhout. m. — rfev Ortscheitx, buitenschoen van den trekknuppel, m.
Endlager. s., eindkussen, verbindingskussen, o. Eindstation . w.. eindstation. o. Endzapfen m. cfe»1 yerxehluxsxehtaube, tap. m.
En/i/nde, w., strijk vuur. o.
Enfiladexchuxx, m., enfileerschot, o.
Enfilirbatterie, w., enfileerbatterjj, v.
En Mi ren, v.. enfileeren.
En/il ir/ener, s., entileervuur, o.
Enfilirsekttt*, m.. enfileerschot, o.
Knjilirmig, \\v.. enfileeren. o.
Engagement. s., gevecht, o.
Engtigiren {ein (lefeeht). een gevecht beginnen.
JEfopw, w., nauwte, engte, v.
A\'//ye Kuiilonnemeiitx, s. m., enge kantonnementen. o.
— Qutirtiere, s. m., enge kantonnementen, o.
Enger lhtf. m., krimphoef. m. Engliinderii (ein J\'ferd). kortstaarten.
Englixcke Faxtbrüclce, w., Colletoii\'sche cilinderbrug, v.
Eng/ixr/ier Kimpf, m.. engelsche knoop, m.
Englixrlier Stil\'tel. in., engelsche zadel, m.
Englixiren, niketeeren.
Engjitixx, m., engte. v., detilée. o.
Engireg , m., defilée. o.
Eiitbinden, vrijmaken, doen verdampen.
Entlii/idiüig. w.. vrijmaking, v.
Enthleier, m., ontlooder, m.
Entblbtten (eiiie Fex/nng), ontblooten.
Knfeigiiiiiig. w., onteigening, v.
Enteigiiiiiigxgexetz, s., onteigeningswet, v.
|
|||||
|
152
|
|||||
|
Entfernioi/j, w., afstand, m. *
Entfernungen metten, afstanden nieten.
— scholzen. afstanden schatten.
EtUfemvngtkraft, w.. middelpuntvliedende kracht, v. Entfernungxtabelle, w.. afstand sta fel, v. Enlfernutigszahlen . \\v. m., getallen, die de afstanden hij de tijdhnis aangeven.
Entfomen s. der rotten Gu/tsblöcbe. ontmantelen, o. Entgleixen. derailleeren . ontsporen. Kulhiirlen. ontharden. Enlheben (dex Eidex). ontheffen. Enthemmen (die Rade?), ontreninien. Ent kappen (einen Brand), ontkappen. En/Inden. ontladen. Ent/ader, in.. ontlader, m. Eulladung. w., ontlading, v. Entladestock, m., ontlaadstok, m. EnÜussen (Truppen), ontslaan. — (Sltilil). ontlaten.
Enttattvtig. w.. ontslag. o. *eine Enllassvng einreirhen. verzoek om ontslag in-
dienen. Entlustungxhogen, 111.. ontlastingshoog. in. Entleerungxxfhlenxe. w.. iiitwateringsslnis. v. EntmatUeln (eine Fexfnng). ontmantelen. Eiifiitigelit (ei/i (lesrhiïtz), ontnagelen. Ent ringen (einen Sieg). behalen on. Ent rullen (Föhnen), ontplooien, Enlmitteln (ein 1\'fenl). afzadelen. — den Reiier. uit den zadel lichten.
Enlxnlz m. einer belugerten Fexliing, ontzet, o. ZKni Enlxnlz einer Fexlnng herbeieden, tot ontzet
toesnellen. Entsatzcorps. s., hulpcorps, ontzettingsleger, o. EnUatztruppen, w. in., ontzettingsleger, o. EnischddujiDiij. w., schadeloosstelling, v. F.nlxcheidemle Srhliiehl, w., beslissende veldslag, m. Eiilxclieidiinijsijefecht, s., beslissend gevecht, o. Entxcheiduiiyxxcldacht, w., beslissende veldslag, in. |
|||||
|
153
|
|||||
|
EntachiffeH. ontachepen.
Entschirren. aftuigen.
Entsetzbar, ontzetbaar, te ontzetten.
Ent set ze» (riiie Fexlnng). ontzetten.
EntstahleH. ontstalen.
Entwaffnen (Gefangeué), ontwapenen.
Eiitwaxxeni. aftappen, draineeren.
Euticaxxerung. w.. ontwatering, v.
Entwatserungsschleiixe. w.. suatiesluis. v.
Enlmekelung. w.. ontwikkeling, v.. deployement. o.
Enttoerfe». ontwerpen.
Entwiekeln (FaA/te), ontrollen.
— (eiiie Ueefexuiimir), ontwikkelen.
Entwurf, nr.. ontwerp, plan. o.. Bchets, v.
Entwurf m. (rfe/ nllgeiiiriur). aanvalsplan, o.
Eiilzihnleu. ontsteken.
Entzündung w. <fe* Puiten, ontbranding, v.
Enveloppe, w., enveloppe, v.
Enveloppeitgallerie, w., enveloppegalerij, omvangga-
lerij, v.
Epaitleiiieul, s., schouderweer, v., epaulement, o. Epaulett, s., epaulet. v. Epauletthalter, w.. passant, m. EpaiiletMfippe. w.. passant, m. Er/tiijnige, w.. bemanning, v. Equipiren. uitrusten. Equilibriren. equilibreeren. Equipimng w. rf?/- Tïti/i/ien. uitrusting, v. EqvipiruHgsgeld, s.. geld, dat voor uitrusting o. a. bij landweeroefeningen aan landweerofficieren wordt
uitgekeerd. Equilationsanstalt, w., rijschool, v. EquitatioHsschule, w.. rijschool. v. Ethfulgekrieg. m„ erfopvolgingsoorlog, succe.ssieoorlog,m. Erblitzen, (likkeren, schitteren. Erbsenbein, s., ronde beentje, o. Erlixeuwucxt, w., erwtenworst, v. Erdanschüttung, w.. uitgegraven aarde, v. Erdai-beiten, w. in.. aardwerk. o. |
|||||
|
154
|
|||||
|
Erdarbeiter, 111., aardewerker, in.
Erdaugheber, m., graver, tn.
Erdbank, w.. aarden banket, o.
Erdbaiikel, s., aarden banket, o.
Erdbatterie, w.. aarden batterij, v.
Erdbau, m., bouw van aarden werken, in.
Erdbauten, w. in., aarde werken, o.
Erdboden, m., grond, in.
Erdbohrer, in., aardboor. niijnboor. grondboor, v.
Erdbrustwehre, w.. aarden borstwering, v.
Erddecke, w., aarddekking, v.
Erdffacks, m., steen vlas. bergvlas, o.
Erdförinerei, w., vormen in leem, o.
Erfrixclin»gx;uxrliii.i.i. in., wordt bij spoorwegvervoer
in geld of in natura uitgekeerd.
Erdgarlte, w., aardsehoot\', v. Erdgexchoxx, s., benedenverdieping, verdieping gelijk- gronds, v.
Erdffrube, \\v., kuil, v. Erdhaue, w., soort van houweel. Erdkarren, Erdxchubkarren, ni., kruiwagen, m. Erdkorb, m., aardmand, v. Erdleitungsdraht, in., aardgeleiding, v. Erdleitungsstange, w., aardpaal, m. (telegr.) Erdmagnetismm, m., aardmagnetismus, o. Erdmauer, w., aarden muur, m. Erdmörser, in., steeiiinijn, v. Erdpech, s., aardpek, o. Erdplatte, w., aardplaat, v. Erdrdnder, m. m., aardrand, m. Erdrdumer, m., krabber, m. Erdsack, m., aardzak, zandzak, m. Erdschanze, w., aarden schans, v. Erdscharre, w., krabber, m. Erdmiclier, aardboor, niijnboor, grondboor, v. Erdwall, m., aarden wal, m. Erdwalze, w., aardrol, Turksche sappe. v. Erdimind, w., aardbekleeding. aardoverdekking, v. Erdwerk, s., aardwerk, grondwerk. o. |
|||||
|
155
|
|||||
|
Erdteinde, w.. aard wind, dommekracht, v.
Er/echten {ei//en Sieg). eene overwinning behalen. Erfolg. ni.. overwinning, v. Erfrteeknngeetelle, w.. ververschingsplaats. v. Erganzen, voltallig maken, aanvullen. Erganznng, w.. complement, o. — r/e.» Ileeres. aanvulling*van het leger. v.
Erganztingwri. w.. rekruteeringsstelsel, o. Erganzungspferile, s. in., reinontepaarden, o. Ergebe* [Sir/i). zich gevangen geven. Ergebung, w., overgave, v. Ergebinignsignal, s.. cbamade, v. Ergrunen ituter <lett Waffen, onder de wapens vergrijsd
zijn. oud worden.
Etgretfen {die H\'iijfeii). naar de wapenen grijpen. — (///> Zügel), de teugels grijpen.
— (<//> l\'/eehl), op de vlucht gaan.
Erkehung, w.. verheffing, oprichting, v. Erhelmugn/rinkel, 111., verheffingshoek, m. Erhöhen (einen Da mm), ophoogen. Erhöhte Haltent. w., verhoogde batterij, v.
Erhóhte lln/io/i w. A«\' grosse// TJebungen, zware 5900
gr. haver, 1500 gr. hooi en 1750 gr. stroo. Erhóhte Rul ion w. Am\' grosse/i I \'elm/ige/i, lichte 525( •
gr. haver, 1500 gr. hooi en 1750 gr. stroo. Erhbhtes Emplacement, s., verhoogd emplacement, o.
Erhöhu/ig, w., verhooging, elevatie, hoogte, v., knie-
stuk, o. — iles Kopjes, tulpsgewijze verhooging. v.
Erhöhungnstück, s., opgeweld stuk ijzer, o. Erhbl/i/i/gs/rii/kel, m.. elevatiehoek, verhoogingshoek, m. Erjagen (i/e// Fei/id). achterhalen. — (Ruhm), inoogsten.
Erkampfen {den Sieg). bevechten, behalen.
der Sieg isl ll/e/ier erkampft worden, de overwinning
is duur gekocht.
sich Ruim erkampfen, door zijne dapperheid roem verwerven, roem in den strijd verwerven. Erkenmmgsmarke, w., plaatje, dat iedere man draagt, o. |
|||||
|
156
|
|||||
|
Erkennungtwort, s.. wachtwoord, herkenningswoord, o.
Erkennungtzeichen, s.. herkenningsteeken, o. Erlclaren (ileti Erin/), verklaren.
Erhl\'iMiiici. beklimmen. Er/e, w.. els. elzenboom, m. — (Gemeine), genieene els, m.
— (Wei**e), grijs-witte els, 111.
Erlenholz, s., elzenhout, o. Eruel, in., moramouw, v. Ernakrnng w. ili\'.s Soldaten, voeding, v. Ernahrungnwerth, m., voedingswaarde, v. Ernst/ener, s.. ernst vuurwerken, o. Ernstfevericerkerei, w.. ernstvuurwerkerij, v. Erobern (eine Fextttug). met storm nemen. tuit Sturm erober», stormenderhand veroveren.
— (e/weii Vonten), overweldigen.
— (ein Lu ml), veroveren.
•— (Faliueii), veroveren. Eroberte* Land, s.. veroverd huid, wingewest, o.
Erobenmg w. des gedeckten Wegens, verovering, v. Eroberung*krieg, m., veroveringsoorlog, m. Eróffnen (tlie Laufgröben), de loopgraven openen. — (den Feldzug), den veldtocht openen, beginnen.
— (dnx Feuer). het vuur openen.
Eröffnung, w., opening, v. Erproben, beproeven. Erprobung, w., beproeving, v. Erreilen (den Prei» im U\'ellre/ii/e/i), den prijs bij het
wedrennen behalen.
ErrieUen (eine liiillerie), bouwen, opwerpen. — (ein Regiment), opriehten.
— (ein Logement), aanleggen.
Ersatz, 111., iianvullingsiimiiselnip, aanvulling, v.
Erxiitz-Biilnilhi/i, s., depót-bataljon, o. Er.ii/hriiiiii.ii.sxio/i. w., recruteeringscomniissie in elk ».l/ixtie////iigxt/eziri:" Erxoiz-Exani\'ron , w., depöt-escadron, o.
Erxiilzniaii/i, m., plaatsvervanger, m.
Erxutz-Ma/iiixeliiiJÏ, w., aanvullingsiiiansehappen, v. |
|||||
|
157
|
|||||
|
Ersatz-Pision, in., ï-eserveschooisteentje. o.
Ersatzrexerce, w., aanvullingsreserve, v.
ErsatzreservepfficAt, w., plicht om bij de aauvulliugs-
reserve te dienen, v. Ersatzresertenchein I rexp. II. bewijs van te behooren
tot de aanvullingsreserve resp. tot de zeeweer. ErsatztruppentheUe, in. in., depots, o.
Ersotzzahne, in. in., wissel tanden, m,
Erschiesteii, v.. fusilleeren.
Enchütterungxüiiie, w.. uitbarstingsstraal, scheuring-
straal, in. Ersiegeii, door de overwinning verkrijgen.
Erstarren. stollen.
Erste Batterie», w. in., eerste batterijen, v.
— Gesehützaufxtellung, w., eerste artilleriepositie, v.
— Affy?, w.. onderste laag, v.
— Pu futiele, w., eerste parallel, v.
— Stoffel w. </«• Trvppeitfahrzeuge, gevechtstrein, m.
Enter Bruch 111. r/« r/<v Kunone, bodemstuk, o., voor- breuk, v. Ersteigbar, beklimbaar.
Ersteigen. niet storndailders aanvallen, bespringen.
Erstetgung w. ///// Sturmleiiern, aanval met stormlad-
ders, m.
Erstex (Wed, s., eerste gelid, o. Erxtreeken {den Krieg), slepende houden. Er.itreilen (den Steg), behalen, bevechten. Ersiürnieii. stormenderhand, met storm innemen, be- stonnen.
Emtiiruiitiig, w., bestorming, v. Ertheilen ( Hej\'elil), bevel geven, uitvaardigen, bevelen, gelasten.
Encdrmen (im o/J\'ueii Feuer), in het open vuur ver- warmen. Erweiterung w. der llülxe, verwijding in het staart - stuk, v.
Erz, s., erts. o. Korhilltixchex Er:, Corintisch erts, koper.
Leicli/J/iixxigex Erz, licht smeltbaar erts.
|
|||||
|
ir>8
|
|||||
|
Schtcerftiixxigex. lleixxgradigex Erz. moeielijk te smel-
ten erts.
Taubex. annex Erz, arm erts. Das Krz x/eht int Anhruch. het erts komt aan
den dag.
Das Ere aufxauhern, het erts opruimen. Krz au fsuch.en, eene ertsader opruimen. Das Krz bricht ganghaft, het erts lijft in eene doorloopende ader.
Das Krz bricht vermischt, de\' ertsader is vermengd. Geschmolzeiies Krz run den Schlacken reinigen, ge- smolten erts van de slakken ontdoen. Krzader. w., ertsader. v. Erzart. \\v.. ertssoort, v. Krzaitfliereitung, w., toebereiden van het erts voor de smelting, o.
V/rzbeschiekung, w., toebereiding van het e/is voor de smelting. o.
Erzfauxtel, m., ertshamer. m. Krzgung , m., ertsader. v. Erxgiexxerei, w., geelgieterij, v. Erzhi\'ttte, w., ertssmelterij , ijzerhut, v. Erzkaxten, m., ertskist, v. Erzkorb, m., ertsmand, v. Krzhm.de, w., metallurgie, v. Exeadre, s., smaldeel, o. Exeadron w. und s., eskadron, o. Excadron im Rechts {Links) urn, colonne gevormd door
het reehts (links) om zwenken van elk gelid af- zonderlijk in de afdeeling van drieën (Pruiss. Cav.) Excadronx-ClieJ\', ni., eskadrons-kommandant, m. Kxcadronx-In/erralle, w., intervalle , v. Kxcadronx-Kidunnen, \\v. m., linie van eskadronseolon- nes, v. (eolonnenlinie Pruiss. Cav.)
Kscadmnx-KitliDinen in Halb-Kolonnen rechtx (links), co-
lonnenlinie op deployenientsaf\'stand (elk eskadron
in halfeolonne rechts (links) front naar voren)
(Pruiss. Cav.)
Escadronx-Kidonnen noch der Front, eolonnenlinie op
|
|||||
|
159
|
|||||
|
deployementsafstand (elk eskadron in pelotonsco-
lonne front naar voren) (Pruiss. Cav.) Escadronx-Koltmnen in Telen-Sla\'//e/n iiach tiet halben
rechten (linken) FUtoke, échelonforniatie niet eska- dronscolonnes rechter (linker) vleugel voor (Pr. Cav.) Eteadrona-Kolonnen in Escadrons-Stafftln noch tiet hal-
. ben rechtet (linker) Flanke, échelonformatie met eskadrons in front (halt\'eolonne met eskadrons- front rechter (linker) vleugel voor) (Pruiss. Cav.) Eteadrone-Kolonnen (nach der halben rechten (linken)
Flanke abgeechicenkte Etcadrontkolonne), colonnen-
linie op deployementsafstand. eskadrons in half-
colonne rechts of links niet het front half rechts
(half links) (Prniss. Cav.)
Etcadrone-Kolonnen (nach der rechten {linke») Flanke ab-
getchtoenkteu) open colonne met eskadrons in front. v. (Pruiss. Cav.) Exctultonx-Lneke. w.. intervalle. v.
Escadrons-Packicaffen, 111., bagagewagen van het eska-
dron, m. Escadronx-Natiouale. s.. controle van de paarden, v.
Excalade, w., beladdering, v.
Escarpe, w., escarp, v.
EsearpengaUerie, w., escarpgalerij, v.
Etcarpenmaner, w., escarpmuur, m.
Etcarpiren, steil maken.
Exclie, w., eseh, essehebooin. m.
Eichel, ni. w., aschvlekken, slakvlekken, m.
Etckenholz, s.. essehenhout, o.
Escorte w. einex Transport», bedekking, v.
Excottiteu, geleiden, begeleiden, dekken.
Exel, m., ezel, m.
Exelxhdupl. s., ezelshoofd. o.
Subtop/, m., ezelshoofd, o., kop van het heiblok, m.
Etelskreut, s., ezelskruis, o.
Exelxrïtcken, m., ezelsrug, m.
aihammer, m.. S-vorinige hamer, m.
Expe, te, populier, esp, in.
|
|||||
|
IIK)
|
|||||
|
Espekkelz. s.. abeelenhout, o.
Esplanade, w.. esplanade, v.
Esse w. eines Flammenofens, schoorsteen. 111.
Essenklappe, w.. schoorsteenklep. v.
Essenspiess, w.. ijzeren stang ter losmaking der me-
taalslakken. o.
Essstangen w. m., «»/ Sabelgefasse, zijbeugels, in. Estaeade, \\v., estacade. v.. staketsel, o. Extor . in., lange stootdegen. m. Extrirk, s.. trasrok. in. Etage, \\\\.. verdieping, v. Etagenfeuet, s.. etage vuur, o. Etageneaseimitteii, w. in., kaseniatten niet venliepingen,v.
Etigenmine, >v.. verdiepingsmijn, v. Etagemeagen, m.. wagen met verdiepingen, 111. Etalonniren. etalonneeren. Etamin 111. r// Kartwtehbeuteln, saai. o. Etappe, w., etappe, v. EtoinifH-Aufmigmft. in., etappebeginpunt, o. etappe- aanvangsstation. o.
Etappen-fJeneralartz, in., is belast met de leiding van den dienst in de etappe-inspectie.
Elappen-Hanptort, m.. eindstation van de door de nii- litaire macht geëxploiteerde lijn, etappeeindsta-
tion, o. Etappen-Inspecteur, m., inspecteur van de etappe, in. Etappen-Kommandant, in., etappecommandant, m. Eiappen-Kommandantnr, w.. etappecommando, o. Etappen-Laxareth, s., etappehospitaal, o. E/iijipeiilhiii\'. w., etappelinie, v. Etapjien- it\'ler hólbperniauenle Linie, \\v., etappelijn. v. (telegr.)
Etappexplati, m.. etappenplaats, v. Etappentdegtaphen-Abtheihiiig, w.. etappe-telegnuifaf- deeling, v.
Etappen-Telegraphendienst, m., etappe-telegrafie, v., dienst in de \'2,,c linie, etappedienst. m.
E/ti/j/ieu-Te/ez/rap/ieudiree/io/i, w., directie der etappe- telegratie, v.
|
|||||
|
161
|
|||||
|
Etappenstratte, w., etappeweg, m.
Etappentoesen, s., etappewezen, o.
Etai-major, s., etat-major, m.
Etatsmassig. reglementair.
Etatsxtarke, w.. oorlogssterkte, v.
Eu/er. s., uier, m.
Evolution, w., evolutie, v.
Evolviren, ontwikkelen.
Examinir-Truppe w. //«/«/ Forpostendienst, examineer-
troep, m. Excentriciteit, w.. excentriciteit, v.
Excentrisch. excentrisch.
Exce.ntrixcher Jliickzug, m., excentrische terugtocht, ui.
Execution, w., executie, v.
Execiitionspttrade, w.. executieparade, v.
Executie\'Commando, s.. kommanilo van uitvoering, o.
Exemtion, w., vrijstelling. v.
Exercir-Anzug, m., exercitietenue, v.
Exerciren, exerceeren.
Exercirgefreite. m. m., zijn o Gefretté\\ die bij het af-
richtën der recruten behulpzaam zijn. Exercirhaw. s.. exercitieloods, v.
Exercirjournal, 8., waarin opgeteekend wordt, wanneer,
waar en hoe lang de compagnie geëxerceerd heeft. Exercirlager, g,, oefeningskamp. o.
Exercirmeixter, m., onderwijzer, instructeur, m.
Exercirpatrone, w., losse patroon, v.
Exercir/ilalz, m., exercitieveld, o.
Exercir-Reglement, s., exercitiereglement, o.
Exercihum, s., exercitie, v., exerceeren, o.
Eximirt. vrijgesteld.
Expaiixiliilitat, w., geschiktheid tot, vatbaarheid voor
uitzetting, v. Expansion, w., uitzetting, v.
Expansionsgeschoss, s., expansiekogel, m.
ExpanaiomhóMung w. rfcv Geachosses, uitholling aan liet
achtereinde van den kogel, v. Expansioiuring, in., af\'sluitring, m.
Expansie, uitzettend.
11
|
|||||
|
Ki-2
|
|||||||
|
Expaitsitlcrafl, w., uitzettingsvermogen, o.. uitzettings-
kracht. v.
KrpedMioM, w.. expeditie, v. Explodiren. ontploften. losbranden. Erp/odirei/de haiuiitcolle, w.. Bchietkatoen, o. Explosion, w., uitbarsting, ontploffing, v. Explosiousradttts, m., uitbarstingsütraal, m. Ejpmii\'iil. 111.. exponent. 111. Vxpouentiulgleichung, w.. exponentiale vergelijking, v.
Erpoiieiiiial Grosse, w., exponentiale grootheid, v. Exiraktor, m., patroontrekker, in. Extraktorgehatue, s., ligplaats voor den patroontrek- ker. \'v.
Ertraordharia. toelage voor schoeisel, v. Extrazxg. 111., extratrein. 111. |
|||||||
|
3F\\
Fabrik. w., fabriek. v.
Fabrikarbeit. w., fabriekwerk, o.
Fafade. w., voorgevel, gevel, m., voorfront, o.
AV/o». w.. face. v.
FVial, s.. vak. loket. o.
— *\'// Ww/// MunitioMskasten. vak, o.
Fachbam». 111.. damplank, grondplank, v. FacheintheÜMng, w.. verdeeling in vakken, v. Facher s. m. ?///<?;• Thüre. paneelen, o. Faekerf\'órmig. waaiervormig. Ftidure,•!:. s.. traliewerk, latwerk, o.
Fachwerkgewölbe. w., paneelgewelf, vakgewelf, o. Fackel, w., flambouw, v. — r/e.» Krieges, fakkel des oorlogs, m.
Factor, in., factor, m. |
|||||||
|
m;:s
|
|||||
|
rode» . m.. vadem, 111.
Fadendreieek, 111.. ruitje in het gezichtsveld van een
verrekijker, o.
Fadeiigolrl, s., gouddraad . o. rulilei J\'fer/f, s.. vaal paard, o. F&hnehen s. eiiier Lenze, lansvlag, v.\'. wimpel. 111. Fahne. w.. vaandel. o. wit f legenden Föhnen, niet vliegende vaandels
l\'iihiienlihilt, s., vierhoekig stuk papier tot vervaardi- ging der patronen.
Fahneneid, m., eed, in. Fuhnenjlneht. \\v.. desertie, v. Fahitenjlërhtitjer. in., deserteur, m. Fahnenfntler, s.. foudraal. o. 1\'ttliiieiifnttei-itl. s.. foudraal. o. FiihnenJKiikef. in.. vaandeldrager, vaandeljonker. m.
l\'nhiteiiMUfxch . in., vaandelmarsch. m. FaknenpeUlon, s., Fahntmpp. m.. vaandelwacht, v. Fahnentehmied, m.. hoefemid, in. Fahiieitxehleife, w., vaandelkwast. v. FahnenteAnttr, w., vaandelkoord, o. Fuline/ixchiih . va., vaandelsehoen. ni. Fahnenschwingen, s., zwaaien niet het vaandel, o. Fahnensenhen, s., salueeren met het vaandel, o. Fahnenstange, w., vaandelstok. m. Fahnenstoclc, m., vaandelstok, m. Fahnentrager, m., vaandeldrager. in. Fahnen-Unterofficiere, in. m., vaandelwacht, v. Fahnenteache, w., vaandelwacht, v. Fahnenweike, w., inzegening der vaandels, v. Faknentug, m., vaandelpeloton. o. Fahnrieh, m., vaandrig. in. Fahrbahn, w., bruggendek, o. Fakrbarer F/km, in., bevaarbare rivier, v. — WVy, m.. begaanbare weg. m. Fahrhetrieb, m., in gebruik stellen o. of exploitatie v. van spoorwegen.
Fanrbreti, s., kruiplank, v. Fahrbrücke, w., gierbrug, v. |
|||||
|
n;t
|
|||||
|
Faire. w.. veerpont, v.
— füt P/erde, paardepont, v.
Fuhren , rijden.
Fahreade Hu/In-ie. w., veldbatterij, v.
Fukreude Küche, w.. verplaatsbare keuken, v.
Fakrer, stukrijder, m.
Fakrewer, in., veerboot, v.
Fakrgeleise, s., wagenspoor, spoor, o.
Fakriakn, in., veerschuit, pont. v.
FakrkanoHier, in., slukrijder, m.
Fahrloch , s.. mangat, o.
Fakrsekttle, w,, stukryderschool, o.
Fahrplan, m., tableau van den loop der treinen, o.
Fakrseil, s., veertouw, o.
Fiilifxltuxxe, w., rijweg, groote weg. rijksweg, m.
Fakrtableau, s., tableau van den loop der treinen, o.
Fiilulini, s. . reep. v.
Fakrt, \\v., vaart, hand bij aardewerk, v.
Fahrtmass, s., FaArtmesser, m., log, o. (werktuig om
de snelheid van een schip te meten).
i\'ahrtiiiexxliinixt, \\v.. sillonietrie, v. Fakrieatter, s., vaarwater. o. Faknoeg, m., rijweg, groote weg, m. Fakrzeug, s., vaartuig, voertuig, o. AV////e, 111., vaal paard, o. /\'>/// m. «fe/- Brustwehrkrone, helling, v. — ackwerer Karper, val, in.
— om Flammenofen, val, in.
— 0i»« Flitxxex, verval, o.
FaUbaume, m. m., orgelwerk, valhek, o.
FuWilaek, m., heiblok , o.
Fallbrett, s., zwengel, m., wip, v.
FaUbrüeke, w., valbrug, v.
ƒ>///<? w. w/V Kolben d«i Seknofpeehlone*, overval, 111.
Fu/leixe/i, s., klink, v.
Fatten, s., hellen, glouien, o.
Fatten, (Min me), vellen.
— (</«.v Hit jon net), vellen.
— (<£» llewelir), vellen.
|
|||||
|
ir,:,
|
|||||
|
FSUen ieiii (r/heil), vellen, uitspreken.
Fulleiider Minengang, m., dalende mijngang, in., hei-
lende galerij, v. Fallgttller, s., valhek. o., valpoort, v.
Futlgrtthe. w.. woll\'skuil. m.
Fn IIhum nier, m.. valhamer. m.
Fii/l/iohn. w., valhoogte, v.
Fallklappe, w.. valkiep, v.
FMkliitke. w., veerklink. v.
Fallklott 111. tf«/ Rammgerü\'t. heiblok, o.
Fallladen, m.. valluik. valblind, o.
Faüpfahl. in., valboom, m.
FalUchirm m. «\'//«/ linke/e, valscherm, o.
Fttlhchiriii-Riikete. w. vuurpijl niet valscherm, m.
Fti/lxc/inlz. m.. schuif, v.
Fallthor, s., valpoort. v.
Fitlllliiire, w.. schuifdeur, v.
Falttiseh, in., klaptafel, v.
Fallung, w.. precipitaat, o.
Fattwiiid, in.. val wind, m.
Fullwiiikel, m.. invalshoek. 111.
Fullzeil. w.. valtjjd. m.
J\'iillziiinli-r. in., schokbuis. coneussiebuis, v.
Fahclie (luUetie. w.. looze galerij, v.
Ftdtche Houd, w., mierenhol, o.
Falscher Angriff, m., schjjnaanval, in.
Fiil.se/ier Liirm, m., valseh alarm, loos alarm, o.
Fulxclimerker. m.. twijfelaar. m.
Falxcheng w. ?/,»<• Miigue/iiii\'/el. waling der kompas-
naald , v. FaUchwerber, 111.. ronselaar, m.
/^/j. 111.. sponning, groef, kerf, keep, v.
Falztiniliun.1, m., kopersmidsaanbeeld, o.
Falzen, ni. m., (fo? FerscMuêsschraube, gleuven, v.
Fitk/iarnnier, in., laschhamer, m.
Ftilzhuliel, m., voegschaaf, groefschaaf, v.
Falzrad, s., rad met groeven of sponningen, o.
Falzxchieiien, w. m.. platte rails. v.
Falzschleiteiitcetj, in., spoorweg met platte rails, m.
|
|||||
|
lm;
|
|||||
|
Falzzangc, w.. buigtang, v.
Fanal, in., alarmstang, v.
Vanfaro in. bei der Attaque, gein tot de charge, o.
Fanybtiitin, in., steigerpaal. v., slnisboom, zware balk, m.
Fangbükne, w.. krib werk, o.
FaitgdamM. 111.. kistdam. 111.
Fanyyeld. s.. vanggeld. v.
Fanyleine, w.. vangljjn, v.
Fartysch/iüre, w. 111.. vangsnoeren, v.
Fanytueh. s., tonder. tondel, m.
Fanion, m., richtvlag, v.
Farbbehalter, m.. Lnktbakje, o. (telegr.)
Farbenbild\', s.. zonnespectrum, o.
Fariendruct, in., kleurendruk, in.
Farbenspeetrum, s.. zonnespectrum, o.
Fathfüdehen. s.. inktrol. v. (telegr.)
Farbtchreiber, in.. schrjjftoestel. o. (telegr.)
Farbwalze, w.. inktrol, v. (telegr.)
Fam-li\'uic w., t\'ascine. v.
Fasehinenband, o., wiepband, m.
Faschinenbanlc, w., fascinchank. v.
FasehiHebelcleidnng, w.. bekleeding met fascines, v.
Faschiltenblendung. w.. sappenscherm. O.
Faschinenbock, m.. kruishouten, o., fascinebank, v.
Faschinenbühne, w., rijswerk , faseinenwerk, o. Faschinenbund, m., wiepband, 111. Faschinendamm, m., faseinedain, m. Fasehiiienhaken, in., faseinenhaak, in. Fuxchinnilage, w.. rij, v. Faxrliiiifulehte, w., faseinenmal, m. Faschinenholz, s.. rijshont, o. Faschinenmexxer, s.. fascineines, o. Fuxcliiiieujtfiihl\', in., piketpaal, m. Faxch\'nienxchieht, w., rij of laag fascines, v. Faschinenwerk, b., rjjswerk, faseinenwerk, o. Faschinirung, w.. faacinewerk, o. Fasen w. m. tfa> llutzex od. dex Eisen». vezels. v. /•V**, s., vat, o. Fatsband, s., band, ijzeren hoepel, m. |
|||||
|
107
|
|||||
|
Faxx/iaar/i, in., huik. in.
Postbode*. 111.. bodem van een vat. v.
Faeièrüete, w.. toiinenbrug. v.
Fastdaube, w., duighout, wagenschot, o., duig. v.
Faunen (Fourroge etc), levensmiddelen ontvangen, fon-
rageeren.
— (ei/ten Stollen), beschoeien. Fostfutter, ».. o vervat, dubbelfust, o. Faxxhuh. s.. vathout. o. Ftu*po*(oM, in., cilinderponton, m. Fattreif, in.. hoejK\'1. hoep. band. in. Faxxx/a/il. ni.. natuurlijk staal. o. Pasttoerk, s.. vat werk. o. Faulijniiui. in., sporkenboom, zwarte els. m. Fouter Sa/:, ni.. langzaam brandende sas. v. Fouter Strahl, in., rotstraal. in. Fiinxxrljriii/i\', w.. fauasebraye, v.. onderwal, m. Fanxl. w.. teugelhand. v. (/«.» Pferd liei/l tehwer in der Fanxl, zwaar op de
hand. das Pferd gekt run der Fanxl. luistert naar de
teugels. Faiixlamliuxx. in., klein aanbeeld, o. Funxlbi\'ichxe, w., zakpistool, o. Faux/degen , m., dolk . in. Fduxlel, ui., haiidiuoker, m. Pausthammer, in.. handhamer, m. Fansthobel, w., handschaaf, v. Fanxl/eier, w.. boorzwengel, omslag, m. Fanxl riemen , in., sabelkwast, m. FauxIxtelliiiKj, w., stelling der handen, v. Pauten w. m. m>e.v Taues, holten tusschen de strengen, v. Fechtart w. «üriw Truji/ie, veehtwijze, v. Fechlbodeii, in., schernizaal, schemiplaats, v. Fechtdegen, ui., fleuret. v. Fechtkumt, w., schermkunst, v. Fechlmeixler. m., schennmeester, m. Fechlireixe, w., veehtwijze, v. /"«/*/• w. ro/i Jteite, au der J.rt etc., veer, v. |
|||||
|
108
|
|||||
|
Fedee w. um Getcehrschlossc, veer, v.
— au) Sabelgeföxse, vleugel, m.
— au einer \'/.Andermaschiney veer, v.
— den S/itiiiixclie/i Reilerx. lans, v.
— aui Liiiizeneixeii, veer, v.
l\'edeni, w, 111. der Kartahchbiichse, getande rand der
kartetsbus. m.
Federangei\'. m., veerduim, 111. Fedeiuiiliijkeit. w.. veerkrachtigheid. veerkracht, v.
Federbieger, in., veerbuiger, m. Federblatt. s.. veerplaat. v. Federbügel, m., veerbuiger. m. Federbiixrli. in., vederbos. ni.. aigrette. v. Federeixeii. s.. veerijzer. o., veerbuiger, m. Federhaken. 111.. veerhaak. in.. veerschroef, v. Federbatis, s., veertronnnel. trommel, v., veerkoker, m. FedermeUstl, in., wiek. plukselwiek, v. Federklappe, w.. veerklep, v. Federklinlce. w.. veerklink, v. Federkopf m. <fer SchafIfeder, knopje, o. Federkraft, w., elasticiteit, veerkracht, v. Federkrapfen in. (fer Schlagfeder. klauw, m. Federpose-Schlagröhre, w.. schachtpijpje, o. Federschlots. s.. veerslot. o. Fedenchraube. w.. veerhaak. m. — (fov Aufiatze». veerschroef. v.
Federspanxer, in., blenometer, in. FedersltM. in.. veerstaal, o. Federstift m. «w Scklagfeder, stift, in. Federtoage, w., veerunster. v. Federzirkel, 111. veerpasser, m. /•Vye, w.. harp, v.
Felilschiexxeii. misschieten.
Felilxelinxx. in., niisschot, o.
Fehltritt ui. <fo« I\'ferdex, struikeling, v.
Fehpinsel, w.. penseel van eekhorenhaar, o.
Fe/fel, w., gezwollene gorgelklieren, v.
AW/V, w., vijl. v.
Feilenxtrieh. in., vijlstreek. v.
|
|||||
|
109
|
|||||
|
Feütlol/e/t, m.. handschroef, v.
Feiud, m., vijand, m.
Fei/tdexluud. s..: i« Feiudetland, in het vijandelijke land.
Feittdlieke Struif e reien, w. ni., vijandelijke strooptoch-
ten. m.
Feii/dlichex Fener. s.. vijandelijk vuur, o. Fei/ulxelige llti/idliit/g. w.. vijandelijke daad. v. Fei/idxel/ykeite/i, w. 111., vijandelijkheden, v. Feineiten. s.. fijn ijzer, o. Feiner Forwdekm. in.. sierklei. v. Feii/en hor// //eli/ite/i, hjn korrel nemen. Feittes l\'ulrer, s., fijn korrelig buskruit, o. Feinkor/i, s. , fijn korrel. in. Feinkoruiges Pulver, s.. fijn korrelig buskruit, o.
Fei//rttx/,el. w.. zoet rasp. v. VVA/, s., akker, in., land, o. f/«* /VA/ durchstreichen, het veld af\'stroopen.
e//; Z/w/- t»\'# /VA/ niette//. een leger on de been
brengen.
A>Av/ ti» offerten Fe/de, oorlog in het opene veld, te land.
zit Fe/de zieke//, i/t\'x Fe/d rieken, te velde trekken, oprukken.
u/tx den/ Fetile gescklagen /eerde//, genoodzaakt \\vor- den om het strijdperk te verlaten.
dtttt Fe/d rattmen, het onderspit delven, het veld ruimen.
dun Feld l/e/iu/tj/le//. l/eku/le//, meester van het slag- veld blijven. — M Druil der gesogene» Rok re, veld, o.
— des Fptitt/ettei, tong, v.
— eit/ex Ferurolirex, gezichtsveld, o.
•— eitter Tkiir, paneel, o. Feldal/il/ick/t/ig, w., glacis, o. Feldapotkeke, w., veldapotheek, v. Fel duimt keker, m., apotheker, m. Feldurmee, w.. veldleger, o. Feldurtillerie, w., veldartillerie, v. Feldurtillerie-JI)tkeil/t//g, w., afdeeling veldartillerie, v. |
|||||
|
170
|
|||||
|
FeUarlilUrie-IiupectioH. w.. vehlartillerieinspectie, v.
Feldhaekerei, \\v.. veldbakkerjj. v.
Feldbackereikoloiute, \\v.. veldbakkerjjcolonne, dient te-
vens tot slachtveecolonne, v. (Duitschland.)
Feldbackqfen. in., veldbakoveti, in. FMbanner, in., veldbanier, v., vaandel, schild, o. Feldbau, m., veld versterking, v. FeldbalailloH, .«.. veldbataljon, o. FeMhatterie, w., veldbatterjj, v. Feldhefe»tigung, w., veldwerk, o., tijdelijke versterking.v.
Feldbefestiginigxkunitt, \\v.. veldverschansing, v. Feldbett, s.. veldbed, o. Fddbeil. s.. bij] der kavallerie. v. Feldbett. s.. veldbed, o. Feldii/ide, w.. sjerp. v. Feldhriicbe, \\v., veldbrug, v. Felddiemt, m., velddienst, m. Feldeqtripage, w., velduitrusting, v. Felderbreite, w., breedte der velden, v. Feld-Etat m. «\'»«* Regiment*, oorlogssterkte, v. Feldflaxche, w., veldfleseh, v. Fefafluckt. \\v., desertie, v. Feldgetidtinnerie-detueheineiit, in., detachement veldgen- darmes, o.
FeUgepaek. s., bagage. v. Feldgerath. s.. kampbehoeften, v. Feldgeschrei, w., contresigne, o., oorlogskreet, m. Feldgesehütz, s., veldgeschut, o. FelagcioaltigeT. in.. provoost, ni. Feldgranate, w.. granaat voor liet veldgeschut, v. Felngranatzinder, in., buis voor de granaat van het veldgeschut, v.
Feldhaubiize, w., veldhouwwitser, in. Feldhanptmann, m., kolonel, m. Feldhebezeug, s., veldbok, in. Feldherr, m., opperbevelhebber, veldheer, m.
Feldhospital, s., veldhospitaal, o. Feld-Inteiidunt des Armeecorps, va.., chef van de inten- dance van het legei-corixs, 111. |
|||||
|
171
|
|||||
|
Feldjager. in., veld jager, m.
Feldkanone, w., veldkanon, o.
Feldkasse, w., krügskas, v.
Feldtetsel, in.. veldketel, m.
Feldkraiikhei/, w.. leger/.iekte. v.
I\'eldkrieg. m.. veldoorlog, 111.
Fddkochgesekirr, s.. veldkookgereedschap, o.
Fe/dkër/ie. w.. veldkenken. v.
Feldladnmg, w.. oorlogslading, volle lading, v.
FelMaffete, w.. veldafiuit, v.
Ftldlager. s.. kamp. o.
Fehttazaretk, s.. veldhospitaal, o., ambulance, v., veld-
lazaret. o.
Fdd-Lazareth-Director, ni.. officier van gezondheid, directeur der ambulances van het legercorps, m.
/•>A//(/c(\';v//;\'///wA//\'.in..(lireeteiirvanhetvel<lliospitaal..ui. Feldlinie, w., veldlijn, v. (telegr.) FeltluMiiöref, s., spiegelgcvecht, o., veldinanoenvre, v. Feldmarodenhaus, s., ziekeninrichting waar reconvales- centen en uitgeputten opgenomen worden. Fetdniurxeh, in., veldnuirsch, m. Feldmarschall, m., veldmaarschalk, in. Fel(hiiitfxrlinll-liettt>\')iiiiil.m..\\\\ntvmn\\t- veldinaarschalk.in. Feldmesten, s., landmeten, o. Feldinexxkiiti.il, w., geodesie, v. Feldmüize, w.. politienmts, veldmuis, kwartiermuts, v. Feldmunilionspark, s., veldnmnitiepark. o. Feld-Photographie-Jjbtkeiluug, w.. photographiedetaehe- ment, o.
Feldposl, w., veldpost, v. Feldpostamt. s., postkantoor van het legercorps. o.
Felapost-Expedition, w., kantoor van elk leger, elke infanteriedivisie, de korpsartillerie van het leger-
korps en de zelfstandige kavalerie divisiën. Feldpostmeister, m., directeur van het postkantoor van het legercorps te velde.
Feldprediger, m., veldprediker, m. Feldproptt va. der Armee, hoogste geestelijke waardig- heid in het leger.
|
|||||
|
\\T1
|
|||||
|
FeldpoVizei. w.. lX)litic te velde, v.
FeldportioH, w.. veldrantsoen, o.
Feld-PUnntier-KompagnU, w., veldpioniercoinpagnie, v.
FMprotze. w.. munitie-voorwagen, m.
Feidprotia/ilicene», s.. intendance, v.
Febl-OlierpoxloMl, s.. hoofdkantoor bij het groote hoofd-
kwartier, o, Feld-OberpostmeMer, m., chef van het poetwezen te
velde. in. Feldration, w., veldration: zware 5650 gr. haver,
I5(M) gr. hooi en I7.MI gr. stroo: lichte 5000 gr. haver. I\')<)0 gr. hooi en I".">(• gr. stroo. Feldregimentt s.. linie-regiment, o.
Feld-Siiiiiliilx-.h/iliill. w.. geneeskundige afdeeling van
het leger. v. (Oostenrijk.) Feld-Sii/iitii/x-ColoiiHe w. &f Deiilxrhen Ritter-Ordent.
geneeskundige colonne van de Duitsche ridder- orde, v. Feldschaffner, m., intendant, m.
Feldschanz». w., veldwerk. o.
Fe/\'/"c/ii\'iYi\\ in.. eertijds officier van gezondheid.
FeldsehlacU. w.. veldslag, in.
Feldschmiede, w., sniidswagen. m.
FtiUUckrupuel. granaatkartets voor het veldgeschut, v.
Feldschrapnelzünder, m., buis voor de granaatkartets
van het veldgeschut, v.
Ftblxehreiher. in., regiinentsschrijver, m. FeUhchtoadron, w., veldeskadron, o. Ftldseitt w. f/« Laufgrabent, achterzijde, v. FeUhexxel. m.. veldstoel, m. Fehlxohlot. in., veldsoldaat, in. Feldxpital. m., veldhospitaal, o. Fehlxlück, s., veldstuk, o. Fel\'lxliilil. m.. veldstoel, vouwstoel, m. FeldlambouT. in., tamboer, m. Feldtelegraphen-Abthêilung, w., afdeeling van de veld- telegraaf, v.
Feldtelegrapkendienxt, m., niarschdienst, dienst in l,l« linie, m.
|
|||||
|
l ::*
|
|||||
|
FeUteUgraphie, w.. veldtelegrafie, v.
Feldtmppe/i, w. in., veldtroepen, v. Fe/drrf/jflrgiwg, w., legerverpleging te velde, v.
Feldterpflegnngeamt, s.. intendance, v.
Feldterschaiiznng, w., veldwerk. o.
Feldtmche. w., Veldwacht. v.
Feldwaehcommandant, in., veldwachtcommandant, m.
Feldwebel, m., sergeant-majoor, m.
Feldweff, in., veldweg. 111.
Fehhrerk. s.. veldwerk, o.
Feldzeichen. B. veMteeken, o.
FddzemgmeUier, m.. generaal der infanterie, m.
Feblzmj. in., veldtocht, in.
FeldznUxge. w.. veldtoelage, v.
/^/yf. w.. velg. v.
Felf/en (ei» Had), van velgen voorzien.
Fetgenbohret, in., velgboor, v.
Felgeuhaiief. in.. velgeiiiuiiker, m.
Velgenhranz. ra., velgplaat, v.
Felyrai,tuxchiar. w., velgdrevel, in.
Felgenxrhaliloiie, w., velgnial, in.
Felgenzapfen, m., velgpin. v.
Felgenziehband, s., trekband, in.
Ferch, in., schadelijke niijiidanrpen.
Fertk, in., Turksch divisie-generaal.
Ferndarstellung, w., perspectief, v.
Fernkampf, in., gevecht van verre, o.
Ferufohf, s., verrekijker, in.
Fertucheiitlèhre, w., leer van het perspectief, v.
Vernscli f eilief, m., telegrarist, in.
FeriixclifeilikiiitHt, w., telegraphie, v.
Fefiixrhfeiliuiiisrliiiie, w., telegraaf, v.
Fefiixchiexxcii, vuren op groote afstanden.
Femsprecker, in., telephoon, in.
Fermcaffe, w.. wapen voor op afstand, o.
Fefxe, w.. hiel, m.
— ewm Fliiilciikollieiix, hiel, in.
Ferxeu w. in. </(?* Jfu/ex, drachtwand, verzenwand. v.
Ferxeiibeiii, s., hielbeen, o.
|
|||||
|
174
|
|||||
|
Femeiigalle, w., waaigal, v.
Fersenpunkt, m., voetpunt, nadir, o. Fertig moeien. vaardig maken. — (zuui Sr/1/1///), alles tot het gerecht klaarmaken.
Fessel, w., koot. ni. ebiem Pferde die Fexxelu ttulege», een paard de voet-
kluisters aandoen. FesseWein, .s., kootbeen, o. Fesselgelenk, s.. kogelgewricht. o. Fes/, ongeroerd (grond.) Feu/e Absperrung, w., vaste versperring, v. — iJn\'rrke, w., vaste brug. v.
- A\'/y/p . w., ongeroerde grond, m.
— Scheibe w. ffcv Nabei/s, vaste schijf, v.
Feu/er Sehtcenkpvnki, in., vaste spil, v. Festigkeit, w., vastheid, dichtheid, v. Feslstampfen (tlir Erde), vaststanipen. Feststehende Dampfmaschine, w.. vaste stoommachine, v.
Feststehemler Klol/eii, m., vast blok, o. Festung, w., vesting, v. Festungmauer, w., vestingmunr, in. Festungsarrest, m., vestingarrest, o. Festungxartillerie, w., vestingartillerie, v. Festungsbatterie, w., vestingbatterij, v. Festungsbau, m., vestingbouw, m. Festu//gx/jnitfrtuixt, w., vesting-bouwkunst, v. Festnngs-Commandant, m., vestingcommandant, m. Feslungsgeschütz, s., vestinggeschiit, o. Feitungshébezeug, s., vestingbok, m. Featungs-Inxpection, w., vestinginspectie, v. Festungskrieg, m., vestingoorlog, m. Fesfungskriegsspiel, s., vestingskrijgsspel, krijgsspel voor den vestingoorlog, o.
Festungslazareth, s., hospitaal in een vesting, o. FeHungdaffete. w., vestingsafi\'uit. v. Festungslinie, w., magistraal, v. Festungsmauer, w., vestingmunr, m. Fexiiingxjifiihl, m.. storm paal, palissade, v. Fexlungs-Rayon-Gesetz, s., wet op de verboden kringen,v. |
|||||
|
175
|
|||||
|
Fexlittit/xictill. m.. vestingwal. m.
Festungtwerke, s. m.. vestingwerkcn, o.
Fettbuehté, w.. Bmeerpute, v.
/•>//<» Sandfórmerei, w.. vormen in vet vormzand. o.
Feller AV///-. in.. vette kalk. 111.
Feller Smul. in., vet vormzand. o.
Fettauge. s.. vetoog. o. (paard.)
FeUcuindet m. «fer Patrone, vetschijfje, o.
Fetlring , m.. vetring, in.
Fettschmdzen, s.. buikloop, in.
Feiirlil. vochtig, bevochtigd.
Fettrhtuirxxef, in.. hygrometer, vochtigheidsmeter, m.
Fe/ter, s.. vuur. o.
— Ae/ \'/*// Fritehfeuern, haard, m.
/\'/«\'/• Bank, oveibanksvuur. o. üfer r//V Krone, overbanksvunr, o. — f/«;r// Schorten, vuur door schietgaten, o.
Feuerluiüeu. in., vuurbal, m. Feuerbe/ia/fer, in., vuurplaats, v. Feiterliereil. gereed tot vuren. Feuerbestandig, tegen vuur bestand. FeuerbestandigkeU, w.. vuurbestendigheid, v. Feiierhi\'iirlre w. i?///e.v Fltitiinieiiofens, dorpel, m. Fetterl/iir/ixe. w., vuurplaats, tonderdoos, v., vuur- roer, o., buks, karabijn, v.
Feuerducipline, w., vimrdiscipline, v. Feuereimer, in., brandeuuner, "in. Fetterfexl, vuurbestendig, tegen vuur bestand. Feiterjlitxrlie. w.. vuurflesch, v. Feuergabd, w., vuurgaffel, v.. rakelijzer, o., pook. m.
Feiteft/drlie. w. . vuurschoof, v. Fenergefeeht, s.. vuurgevecht, o. Feuerge»chtcindigkeit, w., snelheid van het vuren, v.
Feuergetcehr. s.. draagbare vuurwapens, o. Feuergradmesser, in., pyrometer, m. Feuergruppen. w. ni.. groepen, v. I\'eiterhttitx, s.. stookvertrek, o. Feite f hemd\', s., zwavelheind, o. Feite rherd, m., haard, vuurhaard, m., stookplaats, v. |
|||||
|
170
|
|||||
|
Feiierhiihe. w.. hoogte der binnenkruin boven het
banket. v.
Feuerkammer, w.. vuurplaats. v. Ffuefkuxleii. m.. vuurplaats, v. FeuerkM, m., verkitsel. o. Feiiefklehl\', s.. vuurkleed. o. Fi\'iii\'ikihjiei-, in., vuurliehaam, o. Fexerkugel, w.. vunrkogel. in. FeuerlaulemHff, w.. zuivering <loor het vuur, v. Feuerleitung, w.. leiding van het vuur, v. — ewe/ Mine, lei vuur, o. Fetterlinie, w.. vuurlijn. tiraillemlinie. v. Feuerloch, s., .stookgat, o., vuurplaats. v. Feuerordmine/, w.. orde. waarin gevuurd wordt (b. v. van een der vleugels), brandreglement, o.
Feuefii. vuren. Femerpfanne, w.. lampet, o. Feuerpfeil, m., vuurpijl, in. Feuerpiket, s., brandpiket, o. Feurprobe, w.. vuurproef, v. Feuerraum m. ifcv FUiHiuieuufeiix. vuurhaard, m. I\'euerroAr, s., vuurwapen, o. Feuerröhre, w., vuurpijp, v. Feuerrost, m., vnurrooster, haardrooster, m. Feuersehauffelf w., vuurschop, v. Feuerschiff\', s., brander, m. Feuerschirm, m., vuurscherm, o. Feuerschhss, s., radslot, o. Feuerschlund, in., vunrniond. m. Feuerschneüigkeit, w.. snelheid van vuren, v. Feuerschtoamm, in., zwam, v. FeiiemiijHiil, s.. vuur-, brandsignaal, sein, o. Feiterxtahl, 111., vuurstaal, o. Feuenpriize, w., brandspuit, v. Feuerxliith. w.. stookplaats, v., schoorsteen, haard, ni., haardstede, v.
«\'#* <SV«/// rcw hutifhrt Feiierxladten, een stad met
honderd haardsteden. Feuerxlelle, w., haardstede, v. |
|||||
|
177
|
|||||
|
Feiierx/ra/il\'. in., vuurstraal, m.
Feuerihür, w., deur van ilen vuurhaard, v.
Feiiertontie. w.. stonnvat. o., vuurton. m.
Feuerlo/if, m.. vuurpot. in.
Feverthurm. in.. vuurtoren, liehttoren, m.
Feneruug. w., brandstol\', v.
Feuerwache. w., brandpiket, o.
Feueticajfe. w.. vuurwai>en, o.
Feuerteand w. <fe/- Fel\'lxch mie/Ie, haardplaat, v.
Feiienrarte. w.. vuurtoren. m.
Fe/ierwerk. s., vuurwerk, o.
Feiienrerker. in., vuurwerker, m.
Feueritefkerel, w.. vuurwerken), v.
Feuertoerksarbeiter, in.. vuurwerker,m.
Feuerieerksknoten , m., vuurwerkersknoop, m.
Feiiericerkerxkiiiist, w., vuurwerkerskunst. v.
Feuerteerkumtze, m. m.. bestanddeelen tot vuurwerken.o.
Feuerwerktcklag, m.. moordslag, in.
Feiierirrrksxchtagel, m., slager, m.
Feuerwirkung, w., vuuruitwerking, v.
Feuerzeit, w.. tijdduur eener smelting, m.
Fichte, w.. pijnboom, mastboom, m.
FicMenholz. s., greenenhout, o.
Fkluc\'uttlhtie, w., lijn, die door het middelpunt en
rustpunt van den slinger gaat.
Fiedelbogen, m., drilboog, m. Fiedelliohrer, m., drilboor, v., drilboog, m. Figui-xelieihe, N°. 3, w., in Duitschl. voor de Inf. 180 cm. hoog, 40 cm. breed met een gekleurde prent
van een infanterist, .\'{. a. kopschjjf, 3. b. borst- schijf, 3. c. rompschijf, 3. d. knieschijf. Filial-Spilal. s., nevenhospitaal, o. Filtriren. filtreeren. FiUrifiiiaxehine, w., iiltreertoestel, o. Fittrirpapier, s., tiltreerpapier, o. /"(fe, m., vilt, o. i\'ilzpfropfen m. </*>/• J\'a/fo//e, vilten schijfje, o.
Filzpla/te, w., vilten schijf, v. Filzxchith, m.. magazijnschoen, m. 12
|
|||||
|
178
|
|||||
|
Fingerlinge, m. m., duimelingen, v.
ritme w. dex Hammen, pen. v.
I\'iinihuiiiiiier, in., penhamer. m.
Phixlerkuxti\'ii, 111.. donkere kamer, v., camera obscura.
Fiule, w., schijnstoot. m.
Firnit». in., vernis. o.
First, w., nok , v.
FirstbdUcen, m., nokbalk. m.
Firstbretter, s. in., zolderingplanken, v.
Firste. w.. zoldering. nok. v.
Fisckbem, s., balein , o.
Fixchetkiiulen, ni.. visschersknoop, duitsche knoop, m.
Fisehhaut. w.. \\ ischliiiiil. v.
— uw Hu/ut, graveering. v.
der Sicherung,, gegraveerd gedeelte, o.
Fischleim, m., vischlijiu, v. Fisehthtuii. in., traan, v. Fistel» w. m. <fev JFiderrüste*, schoftfistels, m. Fixirung w. r/c/ Schrift, vastleggen van het schrift, o. Fliieltltohfof. in.. vóórboor, v. Flurli\'lfiilit. in., geplet staaldraad, o. Flacher Winkel, in.. vlakke hoek, m. Flache. w., vlak, plat, o. — r/e.v Glacis, helling, v.
— (/<•/• Kliiige, plat, o.
— rfftv Kulbens. plat. o.
— ffev Schlagbolzetu, vlak gevijld gedeelte, o.
Flache Dralitzuiige. w., buigtang, platte draadtang, v. — (legend, w.. vlak land. o.
— /•>//«, w., platte vijl. v.
- Steüung, \\v., vlakke stelling, v.
Flacheisen, s., plat gesmeed ijzer, o. Fldchen w. m. ffev Flinlenlanfe», platte zijden, v.
Pluchen {einen lieg), vlak. gelijk, effen maken.
Flacheninhalt, m., vlakteinhond, m.
Flachenmass, s., vlaktemaat, v.
Flaclieuiiieile, vv.. vierkante llljjl, V.
FlaehenmesskuHst, FlöchenmessMMg,vr., vlaktemeetknnst,v.
Flachetiwiiikel\', m., vlakke hoek, m.
|
|||||
|
170
|
|||||
|
Fldrhenzahl, w., vierkant, o., tweede macht, v.
Flaeke* Bastion, s.. vlak bastion. middenbastion, o.
Flarkkufig. plathoevig.
Flaekteilvenckltui, in., gewone wigsluiting, v.
Flaekköpfiger liokeu, m., bout met platten kop. 111.
FJaekranJköpJSger linken, m.. bout met ronden kop. m.
Flacks. m., vlas, o.
Flarhxrkeibe, w., vlakke schijf\', v.
Fliirhxrhieue, w., vlakke rail. spoorstaaf, v.
Flaekerfeuer, s., flikkerend vuur, o.
Fladdermine, w., fladdermijn. v.
Fhujge. w.. vlag. v.
f//\'e Plagge hixxeu. aufxterken. de vlag hijsehen.
///e Plagge stretchen, de vlag strijken.
Plaggen, vlaggen, de vlag laten wapperen. Plnggen-UJ/\'irier, va., vlagotticier, m. F/agi/eurieme m. f/e/- Liiuze, vlagriem, m. Flaggensrkijf, s., vlaggeschip. o. Flaggemtoek, in., vlaggestok, m. Flaggeniueh, s., vlagdoek , o. Plagxtab, m., vlaggestok , m. Flunitiie w. f/e/- Ltiuze. lansvlag, v., wimpel, m. Flammenfrisekofen, m., puddeloven, m. F la in me ii of e n, m., vlamoven, reverbeeroven, tochtoven, weerstuitoven, m.
Fhitike w. //e/ r/e/- Liuieuxtellung, vleugel, m. f/ew Feinde in die Flanken falie», in de flank vallen.
f//e Flanken derkeu, eulb/óxxeu, de flanken dekken,
ontblooten. — bei der (\'otonnensteüung, flank, v.
•— e///e.v liollirerkx, flank, v. — bei dem 1\'ferde, flank, zijde, v.
Flankenangriffi, m., flankaanval, m. Flankeubafterie, w., flank batterij. v. Fhiiiki\'iibeireijuuij. w.. flankmarsch, m. Flankeudeckung, w., flankdekking, v. Flankendeturhemeut, s., flankdekking, v. Flnnkenfeiier, s., flank vuur, o. Flankengallerie, w., flankgalerij, v. |
|||||
|
ISII
|
|||||
|
Flankengarde, w.. flankdekking, zijhoede. v.
Flanketïkasematte, w., kazemat voor Aankeerend ge- schut, v.
Flaxtemuartch, m., flankniarsch. m. Flax&eHpatroiiille, w.. flankpatrouille, v. Fhiiikenxti-11 nut/, w.. flankstelling, v. FluukeiireflheiiViijniKj. w.. Hankverdediging. v. Fliiukeuicache, w.. flankwai\'ht. v. Flankenwerk, s.. flank werk, o. Flanken/rinkel, 111.. courtinehoek, flankhoek. m. FlankeuT. m.. flankeur, tirailleur der kavallerie, m. Flankeurlinie, w., tirailleurlinie, v. Flankiren, flankeeren, tirailleeren. Flankirendes Feiier, s., flank vuur, o. Flankirredoute w. ff« r/e// Flügdn iler erslen ParalMe, vleugelredoute. v.
Fliiiikinuig, w., flankeering. v. — ro/// ll\'alle, flankeering van den open wal. v.
— «/« Kazematten, flankeering uit kasematten, v.
Flansch, m.. uitstekende rand, verbindingsrand, ni. — <ƒ<?<• htijfete, omgebogen rand. m.
Fliwfxrhe, w., uitstekende rand. verbindingsrand, m.
Flaxchc, w., fleseh, v., blok, o., katrol, vorm- kast, v.
Flaschenförmig, flesehvormig. Ftaechen*ch<inze, w., electrisehe batterij, v. Flaxchenziiff. m., takel. m.. talie, v., boksblok, o. Ftattermixe, w.. fladdermijn. v. Flevhle. w., ïuetselaarsbreekhamer, m. Flerli/e/i, vlechten, trenzen. Fleehtueid», w., waterwilg. m. Flechlwerk, s., vlechtwerk, o. Flechtioerkbekleidung, w., vleehtwerkbekleeding, v. FUcken m. ««ƒ </«• Hornhaut </ex Auge», vlek, m. Flegel, m., vlegel, ui. Flegelwiscker, in., wisscher niet gebroken stok, m.
Flexche. w.. flèehe, v. Flelxcliliur. hamerbaar. FMxchen, uitslaan. |
|||||
|
INI
|
|||||
|
l\'leii/e. w., fluitschip. o.
Flenlxehijf. 8.. fluitschip. O.
Flieder, in., vlier, v.. vlierboom, m.
Fliege, w.. korrel, in.
Fliegein/e Hfitrke. w.. gierbrug. v.
Fliegeiule Linie. w.. veldlijn. v. (telegr.)
— Sappe, w.. bedekt gezwinde sappe, v.
/\'liegenden (\'orpt. s.. vliegend corps, o.
Vliegenxch,immei, in., vliegschiniinel, m.
Flielien. vluchten, de vlucht nemen.
/\'/ie/i/,n/f/. w., middelpuntvliedende kracht, v.
F/in/e, \\v., geweer, o.
Flintenbeschlag, s., geweerbeslag, o. .
Flinlenhammer, in.. hamer. in.
Flintenkolben, m.. kolt\', v.
FHii/eiibitgel. w.. geweerkogel, m.
I\'liiiteiikiigelleei-e, w.. kogelnial. m.
Flinlenliiiif. in., geweerloop, m.
Flintenriemen, m., geweerriem, m.
Fliiileniuhf, s., geweerloop , m.
Flwtenxckaft, m.. lade, v.
Ilinlenxchloxx, s., slot. O.
J\'lin/enxclinxx, in., geweerschot. o.
Flintenstein , m., vuursteen. in.
Flin/enzirilling\\ m.. geweer niet dubbelen loop, o.
I\'lilxhobel, m., boorschaaf. sponniiigschaaf, v.
Fhckxeide, w.. floretzijde, v.
/\'/me//, s., schernidegen, m., fleuret, o.
Florettseide, w., floretzijde, vlokzijde, v.
F/oxx. s.. vlot. O.
Floubeit. s., vlotbed, o.
Floubrücke, w.. vlotbrug, v.
Flotteis, s., ijsschol, ijsschots, v.
/\'/oxxeixen, s., spiegelijzer, o.
Flessen, gieten.
Flotsen, w. m., blokken, schuitjes, o.
lïoxxeii/iett, s., zandvorm voor gietelingen of geuzen, m.
Floxxgnlle, w., vlotgal, v.
Fhtiholz, s., vlothout, o.
|
|||||
|
182
|
|||||
|
Fluxxofen . m.. smeltoven, m.
Flossweide, w., vlotwilg, v.
Fluit maehen, afbrengen.
Flut Ie. w.. vloot. v.
Flti/tri/fi\'lirer. in., vlootvoogd, m.
Flottille, w., flotilk\', v., smaldeel, o.
Floliireit, s., golven, zwaaien, o.
FlotUtaU, m.. licht smeltend staal, o.
Flülz, s., horizontale bedding, laag, v.
Flötzholz, s., vlothout. o.
Ft/u/il. w.. vlucht, speelruimte, speling, v.
.v/V\'/; «>//\' f//* Flmhl begebc*, op de vlucht gaan.
«k/ cfe/1 FliH-ht sein, op de vlucht zijn, vluchten.
die Fltirht nehmen. vluchten. de vlucht nemen.
— der Bnutwekr, vuurlijn. v.
— eines Kades, speling, speelruimte, v.
Flüchtige Brücke, w., tijdeljjke brug, v. — Stiji/je. w.. bedekt gezwinde sappe, v.
— liefextignng. w., vluchtige verschansing, v.
•— Verschamwng, w., vluchtige verschansing, v.
— Hartung, w., harding in koud water, v.
Fluehtlange, w.. lengte der vuurlijn. v. Fl/trli/lii/g, m., deserteur, m. P/aa, m., vlucht, v.
Flugbakn. w., kogelbaan. v. Fl/\'gel, 111., vleugel, waker, m. — der Sieherung, vleugel, m.
Flügeladjutant, ni., adjudant des konings, m. Flfigehinxatze in. m. </«r Srhlayxtiflex, vleugels, lil. Fliigellidtterie, w., vleugelbatterij, v. Fliigelljei/i, s., vleugelbecn , o. Fliigel/euer, s.. begint bij een der vleugels der bu,t-
terij. elk stuk vuurt, wanneer het dichtst bij dien vleugel staande nevenstuk gevuurd heeft. Flügelgeachuss, s., projectiel met vleugels, o. Flügelgrenadier, in., vleugelgrenadier, m. Fliigelheek, s., hek van een waker, o. Flugelhorn, s., signaalhoorn, m. Fliigelkla/jjie, w.. klap, v. |
|||||
|
183
|
|||||
|
FlügeUinien w. m. der Hom- ut/\'/ Kmiiemeerke, vleu-
gels, m. Fliigel ui (di ii. m., vleugelman, m.
Flugelmatter. w.. vleugelniuur. m.
Flügelmtdter, w.. moer met ooren, v.
Ftiigelratl, s.. vleugelrad. o.
Flügelrakmen. m., oorraam , o.
Flugelredoute, w.. vleugelredoute, v.
Flügelrotte*, w. m.. vleugelrotten, o.
Flügetechanze, w., vleugel werk, o.
Flügel-Schartenzeile, w., hoekkast. v.
Flügehcheere. w., hek vun een waker. o.
Flügehchraube, w., vleugelschroef, v.
Flügelspill, vleugelspil, vleugelstoel, m.
FlugeUtreiche, w.. flank, v.
Fliigelxtiilil. m., vleugelstoel, m.
Flügelllior. s., vleugelpoort, v.
Flugelthür. w.. vleugeldeur, v.
Fliigelierixf AuMelliiiig, w., vleugelwijze opstelling, v.
(waarbij de divisiën. brigades enz. in de diepte naast elkaar geplaatst zijn.) Fliit/elirrhr. w.. epaulement, o.
F/ëgehiig. in.. vleugelpeloton. o., vleugelsectie, v.
FtiiggexcliKnxligkeit, w., snelheid in eenig punt dei-
baan , v. Fhtghóhe, vr., vluchthoogte, v.
Fluglhiie, w., kogelbaan. v.
Fliigsiiiiil, in., drijfzand, o.
Fhigzeil w. rAv Project ile, vluchtijd, m.
fwi, m., rivier, v.
/\'// ?7*m bringen, smelten, vloeibaar maken.
m fife» F/«u kommen, smelten, vloeibaar worden.
Fliixxhelt, s.. rivierbed, o.
Ft/ixx/tecket m. \'/<•/• Hurf/Ktlroiie, prop van vloeipapier, in.
Ftuxxdeich , m., rivierdijk , m.
F/irxxeise/i, s., gegoten ijzer, o.
Fhixxfall. in., verval, o.
Fliixxgnfeclit, s., riviergevecht, o.
FlnxxguUe, w., gal, v.
|
|||||
|
184
|
|||||
|
Fluxxychiet, s.. stroomgebied. o.
Flusshafen, m.. rivierhaven, v.
Flussleitung . w., geleiding onder water, v. (teleg.)
Fliixxmiltel. s.. vloeimiddel, smeltmiddel, o.
Fliixxiifeti. m., sineltoven . m.
Flumpulver. s.. vloeimiddel. smeltmiddel, o.
Fliixxriinic. w.. vaarwater, o., geul, v.
Flustiand. m.. loopzand, o.
Fluxxxlnhl. m.. gegoten staal. o.
Tliixxïihfs-ijdmj. in., rivierovergang, m.
Fluxunfer, s.. oever. m.
Fliixxrertheitlitjiuifi. w.. rivierverdediging, v.
Fltixxiraye. w.. waterpas, o.
/7«///. w., vloed, in.
Flut/tanker, m.. vloedanker, o.
Fluthbeti, s.. rivierbedding, v.
— eüter Mühle, molen water, o.
FlulMeich . in.. nevendijk , m. Flüihe, w., fluifcschip, transportschip, o.
Fluthhafen. in., vloedhaven, m.
Fluthmesser. m., peilschaal, v.
Fluihraê\', s., waterrad, hydraulisch rad, o.
Flutlii-iinm in. «//<•/• Kfi\'cbe. spanning, v.
Flullixflileiixe. w.. spuisluis. v.
Ftiithzeichi\'ii. s.. hoogwaterpeil, o.
Fli\'thti\'it. w.. vloedtijd. m.
Flujiuiixijröxxe, w., integraal, integrale grootheid, v.
Fu/ili\'ii, s., veulen. o.
Fo/i/en. veulens werpen, jongen.
Fulii-e. w.. vurenboom, sparreboom, m.
Fohje, w.. xtelii/e Folye, oneindige reeks.
Forrireii, foreeeren.
Forcirter Marxch, m., geforceerde marsch, m.
/w///, w., vorm, blaasvorm, m.
— «»«.v JFerkes, vorm, m., gedaante, v.
Formatim, w., formatie, v. Furmuuge, s., vonuoog, o.
Fiit-ntliuiik, w., vornibank, v. Formbreit, s., fatsoenplank, v. |
|||||
|
185
|
|||||
|
Formbrett s. lieiilerAnfcrtigiing der Geiehoue, vorm plank, v.
Formdeekel, m., vormdeksel, o.
Formel, w., fonmilc, v.
Forni et Ie Tukt ik, w., elementaire taktiek, v.
Vormen, vormen.
aitx Cipx formeu. uit gips vormen.
formeii ulnie Kern. gieten zonder kern.
Forntetimesser, s.. vormmes, o. Formerde, w., vormklei. v. Förmerei, w., vormen, o. Formflateke. w.. vormkast. v. Formgeieöllie s. rfev Uohofen». blaashok. o. Formkolz, s.. rolder, patroonrolder. m. Formiren, vormen, formeeren. Formirungslinie, w.. front de bandière, o. Fortui-asten , m.. vormkast, v. Formkegel, m., hulsrolder tot vuurpijl-lantaArnspits, m.
Formkern , w., vormspil, v. Forttttehtti, m.. vormklei, v. — (fehier), sierklei, v.
— (i/ro/jer), mestklei, v.
Formlehmlage, w., laag, v. Föfttt/ie/ie lietat/erutig, w., geregelde aanval, m.
Förittlielier Jttgrijf\'. m.. geregelde aanval, m., gere- geld beleg. o.
Forntlocli. s.. blaasgat, o. FurtiiMtititel, m., vonnmantel. m. Fonmaul, s., snuit, v. Foftiitiu/il, w., vormnaad, gietnaad, m. Formöffitiotg. w.. blaasgat, o. Fonnriixxe/, m., snuit, v. Fortmand, m., vormzand, o. Formscheibe, w., vormschijf, v. Formxeile w. <fe» Hoho/eiu, vormzijde, v. Formspindel, w., spil, v. Formstehi m. (fe« lloliofeim, vormsteen, m. Formtiwh, m., vormtafel, v. Formzaekeii, m., vormplaat, v. fórrf, m., boseh, o. |
|||||
|
18Ü
|
|||||
|
Fort, s., fort, o.
Fortbewegung, w., voortgaande beweging, v.
Fortificaiion, w., versterking, versterkingskunst, v.
Fortifieiren, versterken. verschansen.
Fortpfianzung, w.. voortplanting, v.
Fougade, \\v., fladilerniijn, v.
Fan rage, w., fourage, v.
Fouragegeld, s., fourage-geld, o.
Fourageur, m.. fourageur, m.
Fouragewageu, m., fouragewagen, m.
Fouragirbund, s., bos. m.
Fouragiren, fourageeren.
Foiiragirleiiie. w., fouragestrik, m.
Fouragirmülze, w., politiemuts, v.
Foiifiigifsurlr, in., ha verzak, m.
Fouragirvug. w., tourageering, v.
Fourier, in., fourier. in.
Foiirierxcliiitz, in., kwartiermaker, m.
Frachibrief, in., vrachtbrief, m.
Fraehtgut, s., vrachtgoed, o.
Fraüirting, w., fraiseering, v.
Franse, franje, v.
Fratizoxeuholz, s.. pokhout, o.
Franzosuchei SeUots. s., vuursteenslot, o.
Frdxe, w. , snijvijl, v.
Frasen, den rand ombuigen, omkrullen.
Frater t m., zinkboor, v.
Frater, m., frater, barbier, m.
Fratzbuhrer, m., fretboor, v.
Fraitenljad, s., waterbad, o.
Fregatte, w., fregat, o.
Freibataillon, s., vrijbataljon, o.
Freibenter, m., vrijbuiter, m.
Freteompagnie, w., vrijkompagnie, v.
Freieorpt, s., vrijeorps, o.
Freiex (leleite, s., vrijgeleide, o.
Freigiinyer, m., partijganger, m.
Freiliatidit/ex Schtessen, s., schieten uit de vrije hand, o.
Freiheitxkrieg, m., vrijheidsoorlog, bevrijdingsoorlog, m.
|
|||||
|
187
|
||||||
|
Freilager, s., bivouak, o.
F rei ma rli e ti s. den Vorterrains, opruimen van het voor-
terrein , o. Freipartei, w., vrijeorps, o. Freiregiment, e., vrijregiment, o. Freisehaar, corps vrijwilligers, o. FreiscMrler, m., soldaat van een vrijeorps, m. FreUchiff, s., cartelschip, o. Freilreji/te, w., bordes, o., hooge stoep, v. Freischütze, m., vrjjschutter, m. FreUtehende Escarpmauer, w., vrijstaande muur, m. — Mauer, w., vrijstaande muur, m. Freiwilliger, m., vrijwilliger, m. Freiwitliges Corps, s., corps vrijwilligers, o. Fremd: im f re inde Dienste f reten, in vreemden dienst gaan.
Fremdherrschaft, w., heerschappij, regeering, v., be- stuur o. van vreemdelingen.
Freqnenz, w., transport van personen of goederen, o. (spoorwegen.)
Fressbeutel, m., mondzak, m. Fresstomister, m., mondzak, m. Fretbohrer, m., schroefboor, fretboor, v. Fre/iiidw/ui/l/iche 1\'olc, m. m., ongelijknamige polen, v. Frietion, w., wrijving, v. Frietionsapparat, m., wrijvingstoestel, o. Fnetionskuppehmg, w., wrijfkoppelbus, v. Frietionsrad, s., wrijfrad, o. Friclioimrülire, w., wrijvingspijpje, o. Frictionsrolle, w., wrijt\'rol, v., wrijfrad, o. Frietionssatz, m., wrijvingsas, v. Frictionsscheibe, w., wrijvingsschijf\', v. Frictionstschlagrohre, w., wrijvingspijpje, o. Frietions zündung, w., ontsteking door wrijving, v. Friede, Frieden , m., vrede, m. cfea Frieden schliessen, vrede sluiten.
</<?« Frieden herstellen, tot rust brengen.
<&•« Frieden hallen, ver/elzen, lirechen, den vrede
bewaren, schenden, verbreken. |
||||||
|
t
|
||||||
|
188
|
|||||
|
l\'riedemabtehlwa, va... sluiten van den vrede. o.
Friedentanerbieten. s., aanbod om vrede, o. Friedeiiximttag. m., vredesvoorstel, o. Friedenxiir/ikel. in., vredesaxtikel, o. Friedensbedingung, w.. vredesvoorwaarde, v. Friedensbmcn, m., vredebreuk , v. Friedenteongret*, m., vredescongres, o. Fi-irili\'/ixeiiileituiigeti, w. in., vredespreliininairen. v. Friedetm-Klat, in., voet van vrede, in. Friedensformation, \\v., vredesformatie, v. Ffiedeiixjlugge. w.. witte vlag, v. Friedentfutt. in.. voet van vrede, in. Trappen nuf den Friedenfutt xelzen, op voet van
vrede brengen. Ffiedens\' (!efeehtx-1, \'ebiintj, w.. vredesoefening in het gevecht, v.
Friedenslager, s., vredeskamp, o. FfiedetiHinurxch, m., niarsch buiten het werkzaam be- reik ven den vijand, in.
Friedenspraliminarien, vredespreliminairen. die FriedeiixpriiVnni mirten aroffiten, de vredespreli-
ïninaii\'en openen. Ffiedeuxpfiixenzxtiieke, w.. aanwezige sterkte op voet van vrede, v.
Triedetutchlm*, in., sluiten van den vrede, o. JViedet/xsr/i/txx, in., vredeschot. o. Friedeiixxtmid-Murxch-RiitiiM, w., zware 5500 gr. haver, 1500 gr. hooi en 1750 gr. stroo: lichte 4750 gr.
haver. 1500 gr. hooi en 17500 gr. stroo. Friedeiixx/iii/d-Hnlidii, w., zware 5(KK) gr. haver, 2500 gr. hooi en 3500 gr. stroo; lichte 4250 gr. haver,
2500 gr. hooi en 3500 gr. stroo. Friedemtraetat. in.. vredesverdrag. o. eiueii Friedenxtftn-ltit (dixtddirxxeti. vrede sluiten, een
vrcdesverdrag aangaan. Friedetixïdiioig, w., vredesoefening, v. Friedeitxuiderhaiidler, m., vredesonderhandelaar, m. Friedeiixiiiderlutiidhing, w., vredesonderhandeling, v. Ffiedenxiirkunde, w., vredesverdrag, o. |
|||||
|
180
|
|||||
|
FriedeiuvoneUag, m.. vredesvoorstel. o.
Frierpwtkt, m.. vriespunt, o. Friese w. des e,-*/e// llrm-hx. achterbreukband, m.
— des zireiten ttrurhs. voorbreukband, m.
Friese// w. m. am Geschützrohre, sieraadsbanden, m. Friesische Hei/er, in. m., Friesche of Spaansche rui- ters, m.
Friëcharbeit, w.. frischwijze, v. — /\'// Fl(//ii/ne//ofeii, puddelen, frissehen in den vlam-
oven. o. Friëckblei, s.. gezuiverd lood, o.
Frischhwleu. ni., bodemplaat, v. Frische Pfen/e, s. m., versche paarden, o. (die nog
niet gewerkt hebben.) — Trujipe//. w. m., versche troepen, m. (die nog niet
in het vuur geweest zijn.) Frischeti (e/n Bii.ch.iei/-liolir), opfrisschen.
Frisehes Pulver, s., nieuw buskruit, o.
Frischesse, w.. haard voor de tweede smelting, m.
Frisck/eueT, s., frischhaard. m.
Frückkeerd, m. . frischhaard. in.
Frischi/fe/i. m.. frischhaard. in.
Frisekprozess, in., frischnuinier, v.
Frischschh/eke, w., frischslak, v.
Fruckstahl, m., frischstaal, o.
Frisckstück. s., wolf, bal, m.
Frisirbohrer. m.. fijne drilboor, v.
Fris/, w., termijn, m., einde, grenspunt, o.
Frilt, Fritlbohrer, fret, fretboor, v.
Frokndienst, m., corvee, v.
Frommes Pferd, s., zachtaardig paard, o.
F/w//, w., front, o.
— «(//<•/• Fest/iug, vestingfront. o.
— e///« Lagers, front de bandière, o.
Fnmtalfiuer, s.. frontvuur, o. Fro/iltilschlaehf, w., evenwijdige veldslag, m. Fro/italschhich/ordi/io/g, w., evenwijdige slagorde, v. Frontulrertkeidig/ing, w., verdediging in het front, v. Fro/itnlicerk, s., halve redoute, v., afgesneden redan, m. |
|||||
|
190
|
|||||
|
Frontangri/f, m., frontaan val, in.
Frontdienet, 111., troependienst, dienst bij de troep, ni.
Froiile, w., front, o.
Front/ener, s., frontvuur. o.
Ffwitlihitleriiixx, s., fronthindernis, v.
Frontlinie w, ffe» Lagen, frontlijn, v.
Frontmanen, in., frontmarsch, marsch in bataille, m.
FruUeehnur, w., tnucellijn . v.
FrontteUe. w., voorzijde, v.
Froniveranderung, w., front verandering. v.
Fruxch, in., kikvorsehgezwel, hangen van den rooster, o..
verhoogingsklos, m.. kam, neus, spaak, v.
Frosehquaarant, in., Oostenrijksehe kwadrant, o. Froxehxaftel\', in., koninklijke zadel, m. Frosibohrer, m.. fretboor, v. Froatpnnit, m.. vriespunt. o. Fruttiivti. wrijven, inwrijven. Frukkajfee, m., niorgenkome, v. FriAstall, in., morgenstaltijd. in. Frihverleten, s., morgenappel, o. Pucks, m., vos, in. — ffffl Fli(iii)iienufet), sehoorsteenopening, v.
Fuchttehtoanx, m., handzaag, v. Fuehssehweif, m., handzaag, v. Fuehssehweif sage, w., handzaag, v. Fuehtel, in., kling, v. Fuchteln (eines P/erdes), billardeeren.
Fuder s. J/oh, voer hout, o. Fügebank, w., strijkbank, v. /•Vye, w., groeve, sponning, v. Fügebank, Fiightuik, w., bankschaaf, reeschaaf, v. Fügebock, iu., zaagbok, m. Fngehobel, in., roffelschaaf, v. Fïujeii, voegen, lasschen, verbinden, bevestigen. (</#ƒ einander), twee stukken op elkaar samenvoegen. — (/# einander), in elkander, werken, verbinden.
— (Jiu/ire in etnauder), in elkaar passen.
— (mi/ rf«v/ Enden au einander), met de einden aan
elkaar voegen. |
|||||
|
I!l!
|
|||||
|
Puffen (ii/ier eimuider). over elkander heen laten schieten.
Fugendeckel, in., voegdeksel, o.
Fugeuliiiie, w., gietnaad, v.
Fugenputzer, m.. opruinibeitel, m.
Fugeiupvr, w., gietnaad. v.
Fugenwerlt, s., verbinding, lasch, v.
Fügextange. w.. spanijzer, o., sergeant, o.
Fuhlring, in., voelrad. o.
Fiihlung, w., voeling, v.
Fiihren (die Sulda/en), aanvoeren.
— ((/«// Degen), hanteeren. voeren.
— (Krieg), voeren.
Fuhre, w.. lading, vracht, v.
Fükrer, m., kruier, aanvoerder, gids, m.
— «\'*« Ziirjex, pelotonscommandant, sectie-conunan-
dant, in. Fuhrpiir/,\\ s., wagenpark, o.
Fuhrpark-ColoHne. w.. jiarkcolonne, wagenj)arkcolonne,v.
Fükrung, w., leiding, v.. geleide, o., aanvoering, v. Fikrungsaitest, m.. attest van gedrag, o. Fükrungsblech . s.. voerstift, v. Fiiliriwgx/iarlie. \\v.. leivlak. schietvlak, o. Fiihrinigxkiinte, w.. leivlak, schietvlak, o. I\'ührioigxleixle, w.. richel, m. FühruHgsnutk, w., sponning, gleuf, v. Fiihntiigxphitte w. tf*/ \'Aiinder, plaatje, dat het draaien van de tenipeerschijf hij het vastzetten van de
sluitschroef belet. Fihrungxring in. dier (Initiale, ring, m. Führungsschiene \\v. ü» Protzkatten, richel, m. Führungmchraube w. r/e/ / \'erschluasthür, geleiderschroef,v. Führungsatift, m., geleidenok, stift, v. Führioigxweixe, w., wijze om het projectiel de trek- ken te doen volgen, v.
FUhmngswarze w. (fev Cilinders, nok, v. Führungsvmht w. om Seharpnel, opstaande ring, m. Fuhnoeg, 111., rijweg, straatweg, m. Fithrirerk, s., voertuig, o. I\'iihnceseii, s., voerwezen, o. |
|||||
|
m-_>
|
|||||
|
FiiUdiielixtnhl\', ni., dakstoel, m.
Fiilteii. s., veulen, o.
Füllenzahne, in. m., melktanden, m.
Ffillkelle, w., truweel. o.. troffel. 111.
Fülllufh, s.. lii;nlir.it. o.
Fiilh/ndrleii. 111.. vuisteen. m.
Fülhparren, ra., tussi hen bint, o.
FiH/xtein, m., vuisteen, m.
Fiillxlnrk. in., zadel makersvulstok, m.
Fitllxtiirk, s., vulstuk. dekstuk, o.
F/i/l////f/ w. </<?.v Holmfeiix, vulling, v.
F<i ui wel, w., ijzeren wig. v.
Funciioniren, dienstdoen, werken, fungeeren.
Fundament, s., grondslag, m., fondament, o.
50% .Ibireichiniij. w.. vermoedelijke afwijking,
50 °o afwijking, v. 50 °/o Zietxt rei/en, m., strook, die de 50 °/0 treffers
bevat, v. 50 °/0 Zieleiixtreifendiirclimesxer, m., vermoedelijke
of 50 °/0 spreiding, v. Flinke, in., vonk. sprank, v. Fuiikeiileiler, in., vonkenleider, m. Fiinkenniexxer, in., vonkenmeter, m. Fiiiikenzieher, in.. ontlaadtang, v. Funhe. w., vore. ploegvoor, groef, v., kielspit, ni. Fnrelieii, groeven. * er i Fiirtli. w., doorwaadbare plaats, v. aneA il-uM,t.
Fiisilier, m., fusillier, m. Fiixiliren, fusilleeren. /\'*«**, m., teen, voet, m. — (fe* Aiixzieherx. voet, m.
— (/i?.v Kiiiiinierliiiiirli/riff\'ex, voetstuk, o.
— (/«.» Ferxcliluxxhlockex, langwerpig gedeelte, o.
— e///i?.Y Jiiikelenx/uckex, voetstuk van den vuurpijl-
vorin, o. — urn Steigbügd\', voetstuk, o.
— rfov PfaniieudeekeU, voet, m.
— dex lleltezeiitjex, vast been, o.
— (der ilritte) dex lleliezeiigx, derde been, o.
|
|||||
|
193
|
|||||
|
Fnss des OlaeU. voet. m.
— eines Berge». voet. in.
— der Zündlochsehraube, voet, m.
roM hop/e bit :n den Fusten, van top tot teen.
trockenen Fusie». droogvoets.
aiif deiit Fusie folgen. op den voet volgen.
Fins j\'iif Fnss. voet voor voet.
Soldaten :i< Fnss, voetvolk, infantcristen.
festen Fnss /assen. vasten voet krijgen.
stehendes Fusses, op staande voet. onmiddellijk.
keinen Fitssbreit leeirlieii. geen duimbreed wijken.
Fussangeln. w. in., voetangels, in. Fhss-Artillerie, \\v.. voetartillerie, vestingartillerie. v. F*tss-Arlil/erie-Brigade, w., vesting-artillerie-brigade, v. Fuss-Artillerie-Inspeelion. w.. inspectie der vestingar- tillerie. vestingartillerieinspeetie. v.
Fussbaxk. \\v.. banket, o. Fussbatterie, w,, veldbatterjj, v.
Fussbekleidung, w., schoeisel, o. Fussbiüde, w., voetzwachtel, v. Fitsslilec/i s. \'/« llelie:i>ni/es, voetbeslag, o.
Fiisshnden. in., vloer, grond. 111.
Fussbretter. s. m., voetplanken, v.
Fttssbrelltrager, in., verhoogingsklossen, m.
Futsbriirhe. \\v., smalle brug voor voetgangers, v.
Fiisse 111. in. «Wi lirï\'ckeiil.wkr*. beenen, o.
Fussgelenk. s., voetgewricht, o.
Fiissgestell\', s.. voetstuk, o.
F/issliipjien , m. in.. voetlappen , m.
Fussmörser, voetmortier, in.
Fusspfad. ui., voetpad, trottoir, o.
Fussmarsch, m., voetniarsch, m.
Fi/ss/imikl, in., voetpunt, nadir, o.
Fiisssr/iei/, s.. grondlaag, v.
Fussteig. m.. voetpad, o.
Ftisstrage, w., draagberrie met pooten, v.
Fusslrilt, m., tred, m., trede, v.
Fiissti-ii/ijieu, m. m.. troepen te voet, m.
Fusscolk. >i., voetvolk, o., infanterie, v.
d3
|
|||||
|
19 i
|
|||||
|
rnx.iireeh.srl. in., verandering van nas. v.
Futsweg, in., voetpad, trottoir, o. Fuxtuge. w., fustage, v. Futier, s., voeder, o., foumige, v. — der Stahl/ilatie. tap, m.
,SVv7/.v Metten in eiiiem Fut/er murheu. zes mijlen
loojien zonder te eten. Ftttteral, s., scheede, doos. v.. koker. m.. foedraal, o. Futterbank, \\v.. baksel bank. v. Futterbeutel, in.. niondzak, voerzak, m. Fulterilei, s.. vuursteenlood, o. Fulterholen, b. . fourageeren, o. Fntterholz, s., hout tot bekleeding . o. F ui Irrkiixl en . in.. haverkist, v. Futterklee, in., roerklaver, v. Putterlade. w., hakselbank. v. Futlermawr, w., bekleedingsmuur, m. Futtermetze, w., voermaat, v. Füiterii. voederen. l#« yyc/v/c */>/ «ooi «toW (/efiHtci-f. hebben nog
geen voer. rf/e Pferde hullen nurli nicht gepit tert. hebben nog
niet gedaan niet eten. A7«; pit tert gul. klaver is een goed voer.
Futtermtus, s.. voermaat. v. Fuiterrau/ê, w.. ruif. v. Fi/tlerrehe. w.. bevangenheid, verstijving, v. Futterxurk. m.. fouragezak. in. — ƒ«#• 1\'rolzen. zak tot het medevoeren der foarage. in.
1\'nllerxrhiieiilrr. m.. hakselsnijder, m. I\'iillcrxrhiriiige. w., wan. v. Futteritroh. s., voerstroo, o.
Fütterung, w.. voeding, v. Fii He nou mie, w., wan, v. Fniterzcil, w., staltijd. m. Fyxterleiu, s., arme ertsader, v. |
|||||
|
195
|
|||||
|
C3-.
ffez. (ijezeiehnet). geteekend.
Gaar. gaar.
Gaarkupfer, s.. rozetkoper, gaarkoper, o.
flaaran/b/erken. s.. opbreken van den wolf. o.
(•abel. w.. kimocnltoom. in., hooivork, mestvork.
gaffel . V.
der Gang macht eii<e Gabel, verdeelt zich in tweeën.
— 11 in Handgriffenbolzen. vork. v.
— der Miiske/e. vork. gaffel, v.
Gabelarm. m.. disselbooni. in. (liibi\'lljii/iiii. 111., affuitl«oom. lamoenbooni, m.
GabelbolxeH, in., lanioenbout. in.
Gabeldeiehsel, w., lamoenbooni, m.
GabeUeiehseUiand, s., beugel, m.
Gabelf&rmig, vork-, gaffelvormig.
Qabelgetteu s. f/w Kugelkarre, stel, o.
(la belglied, s., vork, v., gaffellid. o.
Gabelholz, s., zwaanshals, kropband, m.
(inbrikrenz, s., gaffelkruis, o.
GabellaffeU, w., boomaffuit, v.
Gabel» w. m. r«r lirfe-ifigiiiig des Ladezeug», lsuidge-
reedschapevork, v.
GabeMerd, s., lanioenjiaard, o. (labelrad. s., gaffelrad, o. (labe/riei/el. in., verbindingsrichel van het lamoen, m.
Gabehchtexxeii, het doel nemen tusschen een te ver en een te kort sehot.
GabeleehraubeatekHuêel, m., Bchroefeleutel tot moeren, m. Gabehtütze, w., steunstok, m. Gdbelwagen. m., bagagekar, v. (Uiden , m., verdieping, v. Gaffel, w., gaffel, v. Gage, w., soldij, gage, v. Gaar, gaar. Gahreiten, s., gefrischt ijzer, o. |
|||||
|
196
|
|||||
|
Gahrkupfer. s.. gaarkoper, o.
(iahrungakraft, \\v.. gistend vermogend, o.
(}ajakholz, s., pokhout . o.
Galander, in., kalander, koren vorm, m.
Guleefe. \\\\\\, galei. v.
Guleerenknoten. m., galeilus. v.
Galgen, 111.. galg. v.
— ö« iler Jheijenden lirnrke. galg. v.
Galgeiigebi»*, s., galgengebit, o. Gatgen-Kantiiie. \\v.. ïuondstnk niet galgengebit. o. Galgemumidstiek, s.. galgengebit. o. Galton, s., galjoen, o., luizeplecht, v.
Galioue, w., galjoen, o. GaJmundji. in., Turksche marinier. Ga/jole, w., galjoot, o. Gallu-uniform, \\v., gala-uniform, v. Gal/e, w.. gal, v. Gullen. w. in.. gallen , v. Gallenknoleii, m., galeisteek, m. Gullerie , w.. galerij, v. — /Sr Kleingewehr. gecreneleerde galerij, v.
Guller/e, w., geleistot\', dierlijke lijm. m. Giillmeiknpfer, s., niet ontzilverd koper, o. Galopp. m., galop, ni. «» 1\'J\'eid in gnlu/i setzen, doen galoppeeren.
GaloppirtH. galoppeeren. GaMern. ransig worden. Galvanische Balierie, \\v.. galvanische batterij, v.
Galranixclie Züuilnng, w.. galvanische niijnontstekiiig. v. Galmuixcher Appueut. m., galvanisch toestel, o. — Struin, ni., galvanische stroom, ni.
Galvanismtu, m., galvanismus, o. Galcanographie, w.. galvanographie, v. Gatvanomagnetixmm, in., galvanomagnetismus, m. Galrunopliixtik, w.. gulvanoplastie, v. Galvanoxkop, s., Gamanometer, m., galvanonieter, gal- vanoscoop. m.
Gamaxche. w., slopkous, v. Gamaxeliendienxt. in., slopkousendienst. m. |
|||||
|
197
|
|||||
|
Giniaxrhe. w.. ondeikank . laag. v.
Gttntj 111. ehiex P/erdes, gang. 111. — en/er Sehraube, schroef gang, m.
— eiuex Ofenx, gang. in.
hafairler Gang, halve gang. kitziger Gang. heete. overgare gang. kuiter Gunt/, koude gang. übergarer Gang, overgare, heete gang.
Ganganderttng, w., verandering van gang. v. Gangart \\\\. de* Pjferde*, gang. ra. Gangbar (ron ehiem II et/r), begaanbaar. Gangbare Bretche, w., beklinibare bres. v. Gangbarkeit, «.. begaanbaarheid, v. Gtinijliehel. ra.. hefboom . stuurgroep. m. Ganghöhe, w.. spoed. m. Gangrad, s.. treerad, o. (uiugxjjill, s.. gangspil. v. Gangwerk, s., gaandewerk. raderwerk, o. (/«//.*. w.. gieteling. geus, v. Game. w.. lis, v. G<tiize Caponnière, \\v.. ragcaponnière. v. — Fuitermauer. w.. geheel revetement, o.
— Sappe, w.. volle sappe. v.
Ganzeixen, s., gieteling. geus, v. Ganzen 1\'ferd, s., hengst, springhengst. ra.
Gttrlie, w., schoot\', v. Garbenfener, s., vuurschoof, v. Garbhammer, m., voornamer, ra. Garbheerd, m.. frischhaard. m. GarbttaU, m.. geraffineerd staal. o. Garde, w., garde, v. mfer \'A?r Garde dienen, bij de garde dienen.
— z« J\'/erd, garde te paard, v.
— *« ft»*, garde te voet. v.
Gardeoffizier, m.. gardeofficier, m. Garderegiment, s.. garderegiment, o. Gardist, m., soldaat van de garde. in. (/«re w. «e.v Kup/er», gaarheid, genoegzame verfij-
ning, v. |
|||||
|
\\m
|
|||||
|
Gargaug, 111.. gare gang. m.
Garkupfer, s.. gaar-, schijven-, rozetkoper, o. Garn, s., garen, o. Garninon m. (Standguarlier), garnizoensphiats, v.
— w. (tiexafzitng), garnizoen, o., bezetting, v. Gaminouallexle. m.. garnizoenscommandant. 111. GiifiiiximluiliiilUm, s.. garnizoensbataljon, o. Gar»i*o*befehl, ni.. garnizoensorder. v. Garni*OHr<>i,iiiitintl<ni/. 111.. garnizoenscommandant. 111. Gartii*ondiet»t, in.. gainizoensdienst. m. Gart/üonireu, in bezetting, in garnizoen liggen. Garnixonspital, s.. garnizoenshospitaal, o. Gannitur \\v. c/w* Gewehres, beslag, o. Garofei/, in., frischhaa rd. 111. Gartenetde, w., tninaarde, teelaarde, v. 6V/.v. s.. gas, o. r/tf.» f/V/.v abliixxtn. het gas afsluiten.
c£m ötf* iDihixxen. de gaskraan opendraaien.
///// M/.v béUuekte». niet gas verlichten.
G<w erzeuge*, enlirirkeln, fabrieiren, gas maken.
i» Gagi teneandetn. in gas veranderen.
Gaxartig. gasaehtig. Gasbehaller, m., gazonieter, m. Gaxbeleitchtung, w., gas verlichting, v. Gasbeleuchtujigsanstalt, w., gasfabriek, v. Guxbefeilinig, w., gasbereiding. v. Gaxdirlil. gasdicht. (Suxetdtrirkelioig, \\v.. gasontwikkeling, v.
Gaxfabrü, w., gasfabriek, v. (\'idxj\'risrhen. frisschen door middel van gas. Gasleitungrrökre. w.. gasleibnis, v. Gaslicht. s., gaslicht, o. Gasmeter, m., gazonieter, m. GuxometiT, in., gazometer, m. Gaspttddehi, pnddelen door middel van gas. Ganse w. tra Ijtiger, kampstraat, v. Gassenlau/tn, s., spitsroeden loopen, o. <»W, s., gat, zeegat, o. Gaffe?, s.. vulhek, o. |
|||||
|
l\'.l\'.l
|
|||||
|
Gatterförmige Hintcnoand, w.. achterbord, o.
Gattern {das \'/dun), raffineeren.
Gaiterthor, s., barrière, v.
Gatterthür, w., traliedeur, v.
Gallencerk. s.. traliewerk, o.
Gaiiiiien. in., gehemelte, o.
Gaumenbein, s.. gehemeltebeen. o.
Gcmmtnmgel, s.. zacht gehemelte, o.
Guze. w., {faas, o.
Geiiderl. geaderd.
Gebalk. s.. balkgestel, o.
GebirgsarttUerie, w., bergartillerie, v.
Gebirgtbatterie, w., bergbatterjj, v.
Gebirgsgenehütz, s., berggeschut, o.
Gebirgshaubüze, w., berghou witeer, 111.
Gebirgskanone, w.. bergkanon, o.
Gebirgttritg, in., bergoorlog. m.
Gebirgtlaffete. w.. bergaffuit, v.
Gebirgtptut, in., borgpas. m.
Gebirgnpotten, m., bergpost. 111.
Gebirgxxchleife, w., slede der berg-artillerie, v.
Gebirgnxee, in., bergmeer, o.
Gebirgstoeg, 111., bergweg, m.
Gebitt, s.. gebit, o.
Geblate, 8., Maaswerk, blaaswerktuig, o.
Gebfii.se/ori/ie, w., blaasvorm, m.
Gebla-ieofeii, m.. blaasoven, sehachtoven, 111.
Geblewlele lidllerie, w.. gebindeerde batterij. v.
Gebogene Klinge. w., kromme kling. v.
Getraiiclixldiliui//. w., gebruikelijke lading, v.
Gebtochene liallerie, w., gebroken batterij, v.
Gebrochene Fhinke, w., gebroken flank. v.
Gebiihr, w., bezoldiging, v.
Gebuild, s., rib, streng, v.
GeMsch, s., struikgewas. kreupelhout, o.
Gederk. s., dak. o.
Gedeckle Oor rel Ie, w.. dekcorvet. o.
\'iei/eck/er Heg, m., bedekte weg, in.
Gediegen, gedegen.
|
|||||
|
\'200
|
||||||
|
Gediegene* EUen, s.. gedegen ijzer, o.
Gedruekt {ru,i Pferdeu), gedrukt. Geestland, s.. geestgrond, m. (ie/allf s. eines Fluiten. vervul. o. Ge/at/getier, m., gevangene, 111. Gefangenschaft, \\v.. krijgsgevangenschap, v. Gejanguixx, s.. gevangenis, v. Grfitxs, s., gevest, o., greep. v. Ge/echt. s.. gevecht. o. tekarfe*, hilztges Gefeckl, hevig, verhit gevecht.
im hitzigste» Gefeehl. in het heetst van het gevecht.
atuter GefecM, buiten gevecht.
— z/t Fttfê, gevecht te voet. o. Ge/echtnavfmarsc/i. ni.. gevechtsopmarsch. in. Gefechtxliêfehl, m., gevechtsdispositie, v. GeJechtsbereiUchaft, w.. slagvaardigheid, v. GefecMsdispoêitie, w., gevechtsdispositie, v. Ge/eeklseinkeit. w.. gevechtseenheid, v. GefecklxeiHleitung. \\v.. inleiding tot het gevecht. v. GeJ\'ff/i/x,\'i)lirl<\'Miiiig. w., ontwikkeling tot het gevecht.v. Gefecklxfeld, s.. gevechtsveld. oorlogsveld. o. Gefeehtxfeuer, s.. gevechtsschieten, o. Gefechtsformation, w., gevechtsformatie, v. Gefechüführung, w., leiding van het gevecht, gevechts- leiding. v.
Gefrr/tfxhiterrtille, w.. gevechtsafstand, m. GefeehUkolonne, w., gevechtscolonne, v. GefechUlehre. w., leer van het gevecht, v., gevechts- leer. v.
GefechUleitvng, w., leiding van het gevecht, v. QefechUpatrouitte, w., geveehtspatrouille, v. Gefechtsschiesien, s., gevechtsschieten, o. Geferlilxxlelliiiig, w., gevechtsstelling, v. GefechUübutigen, w. in., gevechtsoefeningen, v. GefeclitsreflutiJ\', 111.. verloop van het gevecht. o. Gfferhtxzireck. m., doel van het gevecht, o. <>/ó/y<>, s., gevolg, o. Gefreiter, m., vice-korporaal, appointé, m. i •. ww JtfattL.
Ge/rierptmkt, ni., vriespunt, o. WtLtAsüt |
||||||
|
/,, I . .
|
||||||
|
-20I
|
|||||
|
Oe/ruchiet Kxeii. s., gefriseht ijzer . o.
Gejïiye. s., laag. v.
Gtfttrckt. gegroefd.
Gajenadmiral, in., schont-bij-naeht, m.
(leyeiitiiiyriff. in., tegenaanval, in.
Gêgenbatttrie, w., eontrebattery, v.
Qêgenbefehl. in., tegenlievel, o.
Qegenbfaichung, w., contrescarp, v.
Gegend. w., .streek, landstreek, v.. land, o.
Gegeadnck, in., tegenstand, m.. tegendrnkking. v.
Qeyenyetenle, s.. bovenzaal, m.
Gegeugewicht, s.. tegenwicht, tegengewicht. o.
Geyenyiirt, m.. singel, in.
GegenkatUe, w., laadvlak. o.
Geyeitieil, m.. tegen wig, v.
Gegenlaufyraben, in. m.. eontreapproehe. v.. tegen-
loopgraaf\', in. Gegenluxi\'Mg . w.. woord. o.
Gegeititiiue. w., tegenmijn. v.
(leyeiimiiiireu, tegeiiinijnen aanleggen, maken.
Gegenmutter, w.. stelsehroef\', tegemnoer, v.
Gêgennieten, tegen-omklinken, dubbelklinken.
Gegenpfeiler, 111., stnt, steun tegen een muur, eontre-
fort, beer, steunpilaar, m. Geyetuchiene , w., contrerail, v.
Geye/ixrh/ay, m., achternitslag, m., achteruitslaan, o.
(paard.) QegetucUager, m., paard, dat achteruitslaat, o.
Gegenstanae m. 111. ;«/« Vorrath, reservevoorwerpen, o.
Geyet/xfos» , m., tegenaanval, m.
Gegemifet, s., tegenovergestelde oever, overkant, in.
Geyeii/relir, w., contre-garde, v.
Oegiuttr Kunt, m., gegiste koers, m.
Geyner, 111., tegenstander, m.
Gehdye, s. wildbaan, v., park. o.
Gehalt, m., tractement, o.. soldij, v.
Gehaltaliziiy, in., inhouding op de soldij, v.
Gehattxerhöh/wy. w.. verhoogde soldij, v.
Gehaltztilage, w., toelage, v.
|
|||||
|
%Y1
|
|||||
|
Gehdnge, e., helling, glooiing, v.
Gehdrtet, gehard.
Gehuil, s., omgehakt hout, o., gevelde hoornen, in.,
hout, bosch, o. Gehdufe, s., massa van samenhangende op onderschei-
den tijden gevormde verschillende stoften. (iehiiiixe, s., blok . huis, omkleedsel, o.
— dex Geieehre», hak. m.. staartstuk, o.
— dex Klobenx, kast. v.
— des Patronenziehers, ligplaats voor den patroon-
trekker, v. — dex Jierolrerx, kast v. en greep, V.
Gehduseplatte, w., stootplaat. v. Gehamerauui, in., ligplaats van het sluitstuk, v. Gehduxeschrauben, \\v. in., schroeven ter bevestiging der deelen aan de versterking, v.
Gehausexchweif, in., staart, m. Gehduxeslift, 111., stift, die liet uitslaan der veer belet.
Geiattsewaud, w., opsluitplaat. zijwand, v. GehenE s. <fe* ïnfantenxten, koppel. in. Gekaft. s., pachthoeve, v. GehMz. s.. kreupelhout, o. Gekunde Wijle, \\v.. breedheupig, hoornheupig. Gehrmasa. s., zwei. v. Geliiilfe, 111.. handlanger, m. - ilex Rohrschmiedes, vóórslager, handlanger, m.
Geigenbohrer, m., drilboor, v. Geixel, m., gijzelaar, m.
Geixxf/ixx, m., kleine koevoet, m.
(leiiitti, s., geitouw, o.
Gekoppelte Mine, w., gekoppelde mijn, v.
Gekrdtz, s., kretsmetaal, o.
Gekriimmte Klinge, w., gebogen kling, v.
Gelander, s., brugleuning, balustrade, v., latwerk,
spalier, o.
Gelbkupfer, s., zwart koper, raauw koper, o. GelegenheitsscMackt, w., toevallige slacht in tegenstel- ling tot vrai/girte Schlacht."
Geleisbreite, w , spoorbreedte, v. |
|||||
|
\'20:i
|
|||||||||||||||
|
Geleise, spoor, o.
tuit fhieiii Geleise, met enkel spoor.
— bei i/e// Fahrzeugen, spoorbreedte, v.
Geleisebreite, w.. spoorbreedte. v. Geleieen, het spoor volgen. Gelette. s. escorte. v.. geleide. o.
Geleilsbrief, in., vrijbrief, m. Geteut, s.. gewicht, o., geleiding:, v.. naad, ni..
scharnier. o. — (i/ii gebrockenen Mvndetücke, gewricht, o., breuk, v.
Gekakt/and, s.. gewrichteband, m., hengsel, scharnier, o. Gelentbamtbotzen. m., hout. in. Gele/itfii/tj, ni.. sclnikel, in.
Gelenkeekrattbe, w.. spilschroef, v.
GelenkwUeker, in., wisscher niet seharnierstang. 111.
Gelónchler Kult, 111., gebluschte kalk. ni.
Gemeine Mine, w., gewone mijn. v.
Gemeine üti/i//e, w., onbedekt gezwinde sapjie. v.
Ge//tei//en, 111. 111., hiertoe belmoren in Duitschland:
overkoinpleete UnteroffieUre, ObergefreUe, Gefrette, Sekieeeer en Hacker bij de Militarbdcterabtheil«H- geu, Gemeine, Traiiuoldaten, MUitörrottarzteleten. die Gefreite of Ge/ii-i/ie in het leger waren. Spiel- leute, Unterluzu rethtjehidfeii, M il itiirkrankenwarter, Militartra/iteiitriiijer, Hm/ilirerter, Oetouu/iiietiu//d- tcerter, Gefreite en Fiixiliere van de L\'nterof/i- eiensekulen, Arbeitstoldaten. Gemeinen-Zelt, s.. soldatentent, v.
Gemeiner, 111., gewoon soldaat, in.
Gemeinachaftliche liutterie, w., i twee batterijen, die
hetzelfde doel beschieten. Gemengs , s., mengsel, o.
Gemeisener liefelil, in., bepaald bevel, o.
Gemsenieder, s.. gemzenleder, kamuisleder, kamoes-
leder, zeemleder, o. Gemetzel, s., bloedbad, o.
Gemisckte Erde, w.. gemengde aarde, v.
GeneigU bombentiekere Eindeckung, w., hellende blin-
deering. v. |
|||||||||||||||
|
-^y
|
|||||||||||||||
|
t-j^/caSa
|
|||||||||||||||
|
204
|
|||||
|
General, m., generaal, m.
— fik/- Artillerie, commandant van de artillerie van
een leger, in. — - dex liir/i\'nipni-for/is. commandant van het ingenieur-
en pionierwezen van een leger, m.
(Seiirrahiiljiiluiil. in., adjudant van den koning\'. adju- dantgeneraal. m. — eines General*, adjudant, m.
Genera/auditeur, m.. auditeur-generaal, ni. GeneralanditorUU, s.. hoogste militaire gerechtshof, o. Generalbe/ehl, va., dagorder, v. GeueralcommtniiUiiit, 111.. komniandeerende generaal, m.
Generalrommando, s.. generaal kominando. o., militaire afdeeling. v.. legerkorpscommando, o.
Generaldeeharge, \\v., generaal salvo. o. General en Chef, m.. generaal en chef, m. Geiieralfeliluiiirxrliall, in., veldmaarschalk, m. Generalfeldieaehlmeister, va.., generaal-majoor, m. Generalfehheiif/iiieix/er. m.. generaal der infanterie, ni. GeMeralgewaltiger, in.. provoost geweldige, in. GeHeralinnpecteur va. de? Artillerie, generaal-inspecteur der artillerie, in.
— f/ex /itti]//ieM unit Eixeubuhttirexenx, inspeeteur-gene-
raal van het etappe* en spoorwegwezen, m. (ieiieriilijixjiecHii/i w. ilex foaenieurxcorp* tit/d der Fex-
I\'uiii/en. generale genieinspectie, v. — dex Mililar-Krziehiai<jx- mul liildmiyxirexeiix. generale
inspectie der militaire opleidingsinnchtingen, v. Generalinispector, m., inspecteur-generaal, in.
GeneraUnteitdant va. der Armee, hoofdintendant, in. GeiieralixxiuiH*. in., generalissimus, m. Geiierulitiit. w.. generaals, m. (ienerulkoiiiuiaiido. s., commando van het legerkorps, o.
General-Kapitein, m., kapitein-generaal, m. liciicruikarle, w., algemeene kaart, v. GeneralkriegscoMniixxar. m., cointnissaris-generaal van het leger. m.
Generalkiirx. ni.. rechte koers. m. (ieiierallieuleiiaiit. m., luitenant-generaal, in. |
|||||
|
205
|
|||||
|
General major, m., generaal-majoor, ra.
Generalmarsch, m., generale marsch, 111.
Generalmnslerung, w, algemeene wapenschouwing. v.
Generalpardo/i, m., generaal pardon. o.
Generalquartiermeieter, in.. chef van den generalen
stat\'. 111. Generalqnartiermeisterstab, m., generale staf, in.
Generalreserve. w., algemeene reserve, v.
Generalulab, 111., generale staf\', m.
Generahlabsarlz m. </<v Armee, chef van den genees-
knndigeii dienst, m. GeneralitolmiJ\'/ieier, m., ottieier van den generalen staf, v.
Generahtabsreise, \\v., generale stat\'reis, v.
Generalstabs- Uebungxreixe, w,, oef\'eningsreis van den
generalen staf\', v. Generahlnrui. 111.. algemeene storm . aanval, 111.
Geniek, s., nek. 111.
Genickbeule, w., nekbuil, v., molge/.wel, o, varent, m.
Genickkixsen, s., haamkussentje, losse haamkussentje, o.
(lenirkriemeu. 111., kopstuk, o. (Oostenr.)
Geniecorps. s.. korps der genie. korps ingenieurs, o.
Genieofficier, 111.. ottieier der genie, 111.
Geniepark, s., geniepark, o.
(Seniele, s., geniet, nieten, geklink, klinken, o.
Genietruppen, w. m., mineurs en sappeurs, genie-
troepen, 111. Geniewarter, 111., fortificatie-opzichter, 111.
Genitaliën . s. m., geslachtsdeelen, teeldeelen, o.
Gensdarmes, m. m., gensdarmen, in.
Geodöëie, w., geodesie, v.
Géóffnete Form, w.. geopende orde, v.
Geöffnets Kolonne, w., open colonne, v. (Pruiss. Inf.)
— Linie, w., geopende linie, v.
— Aufgeschlossene Zvgkolonne, gesloten colonne met
seetié\'n met geheele tusschenruiinte (Pruiss. Art.) — Zvgkolonne, w., open colonne met sectiën niet \'22 x
tusschenruiinte, v. (Pruiss. Art.) — Zvgkolonne, w., open colonne met pelotons op .\'ï
gelederen, v. (Pruiss. Inf.) |
|||||
|
•Jltü
|
|||||
|
Geognotie. w.. geognoaie. v.
Geographie, w.. aardrijkskunde, v. Geologie. w.. geologie. v.
(leoiiir/iie. w.. meetkunst, v.
Geometrische* Zeiehneu, s., rechtlijnig teekenen, o.
Geomorphie, w., geomorphie, v.
Gepack, s.. 1 >t»i>nkki 11 <^-, v.
Gepackhalcen, in., haak voor de bepakking, in.
Gepacköse, w.. ring voor de bepakking, m.
Gerade. \\v.. rechte lijn. v.
Gerade unf dein Spriiuggelenke, recht in tle achter-
beenen.
Gerade-au»! stiiat! Gerade Batterie. w,. frontbatterij. v. — entgegen. in den wind.
Fla»ie, w., rechte flank, v. — Klinge, \\v.. rechte kling. v.
Linie, w., rechte lijn. v. — Schiensschatie, w.. recht schietgat, o.
— \'/mIiI, w., even getal, o.
Gerader Hal», m.. rechte hals, in. Kiioten. in., platte knoop, kruisknoop. m.
— A\'o/;/-, 111., recht hoofd. o.
Gerade» Fe/ter, s., horizontaal vuur, o.
Geradlauf, in., rechte loop. m., rechte koers, rechte
richting, v.
Geradliuig, rechtlijnig. Gerahme, s., raamwerk, o. Geramee, s., krib werk, o. fiemxxe/. s.. geratel, geraas, leven. o., beweging, v.
Gerath. s.. kanipenientsgoederen, gereedschap, o. Gerathschaft. w.. gereedschap, o. Gerben s. ^fov StaÜet. ruftineeren, o. GerèetaU, m., geraffineerd staal, o. (lergel. m.. gergel , in. Gergelicamm, ni., kroosijzer, gergelnies, o. (leryelu (eh/ Fans), gergelen. Geriefelt, gegroefd, geribd. Geruit, gegroefd, geribd. |
|||||
|
\'207
|
|||||
|
<!eriii)ie s. ehier Weutermüile, molenbeek, molengoot, v.
Gerimien, stremmen . stollen. Gerippe s. zu Brand- mul Lriichtkiigehi, geraamte, o.
Gerippter Tlieil m. \'/« Seiteiigcicehrx, het gedeelte van den greep, dat van ribben voorzien ia.
Oertte, w., gerst. garst. v. Oerte, w., garde, roede. v., stok. in., karwats, v.
Gertenholz, s., jong kreupelhout, o. Qeruhen , gelieven . behagen. Gerits/, s., steiger, in., steigering, stelling, stellage, v. — zuiii Feuergeicelir, geweerrak , o.
Getammtstr\'ómstarlce, w., totale stroomsterkte, v. Gtsammtwidentand, in., totale weerstand, m. Geschirr, s., hariiacheinent. ïiaardentuig, o. GeseiirrAal/ter, w.. veldhalster. o. (Oostenr.) Gexchirrhiilz. s.. constructiehout, o. Geêckirrleder, s.. tuigleder, o. Getckirrmachrr, in.. gareelniaker. in.
Geichirr\'achen, w. in.. paardentuig, o. GetchlaeUa Leder. s.. zacht, lenig leer. o. Qetchlijfeiiex 1\'nlrer . s., geglansd buskruit, o. Geschliiiije, s., doorvlochten werk, o. Getchlossene Fechtart. w.. gesloten orde, v. Farm, w., gesloten orde, v. — Kolonne, w., gesloten colonne, v. (twee gelederen
diepte) (I\'ruiss. Int.) — Ordmtiitf, w., gesloten orde, v.
— Schaitze, w.. gesloten werk, o.
— Aufgeschlosnene Zugkolotine, gesloten colonne met
seetiên met \\ X tusschenruiinte, v. (Pruiss. Art.) — Zut/koloiiite, w.. gesloten colonne met pelotons op
\',ï gelederen, v. (I\'ruiss. Inf.) — Zttgkoltmne, open colonne niet sectiën met 5 X
tusschenruiinte, v. (Pruiss. Art.) Genchmeidig, buigzaam, hamerboar, smedig.
Gexchmeidigkeit, w., smijdigheid, buigzaamheid, smeed- baarheid, v.
Gesckmiedele* Eisen, s., gesmeed ijzer, o. Gexchiiiolzeiizeiig, in., boinnienbrandsas, v., roche-a-feu, o. |
|||||
|
\'208
|
|||||
|
Getehou, s., projectiel, o.
i\'Ipxrlioxxtiiifxehl\'ai//i/\'iikt. m.. opstuitingspunt, o.
iiexclioxxhuhii, «.. kogelbaan, v. (lexclinxxlitiilfii. m.. bodem van het projectiel, in. Getclioxxfach %. urn P/otzktuleit, projectielen vak. o. (lexi-liiixxfr/linii/ , w., vetten der projectielen, o. Ge*cho*xgetüxt, s.. projectielrak, o. (i\'rxr/iuxxi/i-xr/iirini/if/h\'i/. w„ snelheid van liet projectiel, v. Geschoxsgewicht, s.. gewicht van het projectiel, o. Gexcfiuxx/ii\'brr. in.. projectiellii liter, piqjectielheflfer, projectieldrager, m.
Geëchoxxlcammer, \\v.. ligplaats van het projectiel in den vimrinond. v.
Genchosxkaxtex m. *\'<// Protzkaxleii. lade voor projee- tielen . v.
Gexrhiixxhujtf. in., pont, v. Gexrhixxknihii. in.. hijschtoestel. o. Gesckosxlade*telle, w.. vulplaats van projectielen, v. Gesehomtrage, w., projectielwagentje, o., projectiel- drager , in. Getehomltagehiikcn, m.. haak tot bevestiging van het projectielwagentje. m.
Geschuxxxpitze, \\v., punt van het projectiel, v. Geschoxsraum, in., ligplaats voor het projectiel, v. — /\'// e««<?w /\'V/, etc, vcrbruiksumgazijnijc, o., ruimte tot onderbrengen van projectielen, v.
- (fe/ Pairone, gedeelte der huls. dat het projectiel bevat. m.
Gexrhoxxtriiiixjmrlkuxteii, in., kist tot het vervoer van projectielen, v.
Gexcliiixxiriiiul, w., projectielwand, v. liexrliiixxirirkinii), w.. uitwerking van het projectiel, v. (ifixi-lioxxziiiiiliiui/, \\v., ontsteking der springlading, v. Geschrote, s., balzak, in. Gexcliiitr, s.. geschut, o. Qe*chützach*e, w., as der affuit. v. Gachützaufnahme, w., aanneming van geschut, v. GetehützamfiteUtutg, w., artillerie positie, opstelling van geschut, v.
|
|||||
|
k2(HI
|
|||||
|
Ge*ckülzanfzug, m., ophijschen van geschut, o.
Oetckützbaiik, w.. barbet. l)auk. v.
Gesekützbedienung, w.. bediening, v.
Gttckitzbettung. w., bedding, v.
(lexehiitzhletiihiiii/, w., schietgatblind, o.
iiexckuhcoMiiittiiilaitt, ni., constabelsniaat. 111.
Qetckützeimer, in., koelemmer, m.
Getekützeinschnitt, m., insnijding voor geschut, v.
Geackützfabrication, w., geschutvervaardiging, v.
GenchiUxfeuer, s., geschutvuur. o.
Geschützform, w., vorm, m.
Gexc/ii\'/zfi\'/irer, in., stuksiomniandant, m.
Gexehiitzi/iexxerei, w.. geschutgieterij, v.
Geseliii/zin/eriulle, w., afstand tussehen de stukken, in.
Gesckülziamp/, 111., geschutstrijd, m.
Gesckitzkasematte, w., kanonkazemat, v.
Geselië/zkiii/el\'. w., kanonkogel. m.
Genckiitzliiilioiif, w.. lading, v.
Oesckützmetau. s.. gesehutmetaal, brons, o.
Gexrhiitziiit\'tiiduiiy, w.. monding van het gesehut, v.
GesckützpatroHê, w., kardoes, v.
Getchitzprcbe, w., vuurproef, v.
Gesckützpforte, w.. geschutpoort, v.
Getckützprotze, w., affuit, v.
Gesckützpulver, s., artilleriebuskruit, o.
Qenehützrad, s., affuitrad, o.
Gexehiil z- Iterisionxkoni uihxUni. w., commissie, belast met
het onderzoek der vuurmonden, v. Gesel)ii/zrii/ir, s., vuurmond, m.
Gexehiilzxlniid, m., geschutstelling, v.
Gexehiilzri\'ixchriiiilie-Mtixehiiie, w., machine tot ver-
bussen, v. Gexehiilzweixex Fener, s., stukkenvuur, o.
GexchiUzieeite, w., kaliber, o.
Geschiitzwhiile, w., domkracht. v.
Gexcliützziilielior. s., alle voorwerpen noodig voor de
bediening van het geschut. Geseiii/zz/tff, m., artilleriedtonvooi, o.
Geschützzïnuluiiy, w., ontsteking der lading, v.
14
|
|||||
|
•210
|
|||||
|
Getchwachtt Lat/una, w.. verzwakte lading, v.
Gteehwttder, s.. escader, o. Geschwatizle Hclhnig. w.. waaiervormige bedding, v.
Gexckw\'mdc Chargirung, w.. gezwinde lading, v. Gexchtoitvlfexer, x.. snel vuur, o. Ge*rhmindigkeit. w.. snelheid, v. Geschieinrttgkeitxmex*er. ra., snelheidsmeter. stoonire- gelaar. 111.
Ge*chwindmar*ch, m.. snelmarsch. versnelde pas, m. Gexchmiiiilröhrche», s.. Getchioindpfeife, w.. slagpijpje, o. GexchwixdxchrUt. in., gezwinde pas, m. Getchtoirr. s.. gesnor, voorbijvliegen, o. Geêckienlxt. w.. zweer. v. Getetüciiiithoxs. m.. gegroefd aanbeeld, hol aanbeeld, o.
Gesenke, s.. zaal. buskop, m. Oesenkhttmmer. in.. holle stamper, ra. Getenkte Hatterit. w.. ingezonken batterij. v. Gexenkter Srlmxx. m.. dalend schot. o. Gexirhlxiiclixi\'. w.. gezichtsas. v. Getichtxfeld s. «ómt Batierie, bestreken gedeelte van het voorliggend terrein, o.
— e/w* Fenifuhiex. gezichtsveld, o.
Gericht xlui\'ie. w., face. v. Gerichtxpitukt. ra.. punt van directie, o.
Getpalientt Hum nier. 111.. klauwhamer, ra. Gex/xitiii. s.. span. o., bespanning, v. — ( Werkzeuggerdth). stel handwerksgereedschappen, o.
Gesparr, s., spant, spantwerk, o. Gesperre, s., binten en sparren, v.
Gexpitzte Hammerhave, w., pikhouweel, o.
Gex/iiilc. s., oever, m., strand, boord, o., kust. v.
Gexfai/i/ertex liluckhaiix. s., blokhuis met staande wan-
den . o. Gextanglieteegttiig. w.. heen- en weergaande beweging, v.
Geriange, s.. stangen. v.. stangwerk, o.
Gette/l, s.. gestel, o., berrie, stelling, v., raam, o.,
sehraagbok. ezel. m. — ziini Raketemreffeu. bok. 111.
— ilex Mexxfixchex, voetstuk, o. |
|||||
|
•211
|
|||||
|
Gettell s. des l\'isires, langste klep, v.
(ieatellungspflicht, w.. verplichting om te verschijnen voor cle recruteeringscommissie.
Getteumie. s., borst, v. Gestiebe, s.. pleister van klei en gestampte kolen.
Gestrauch. s.. struiken. m. Gestrichene* Kom. s.. gestreken korrel, m. Gestunt, storting hebben. Gestifte, x., stoeterij. v. Gesundheitsdienst, in., geneeskundige dienst, m.
Getfiebe, s.. rondsel, o., beweging, v.. drijven. drijt\'- werk. drijfrad, drijfwiel, o., bewegende kracht, v.
Getriebe/i/iifit, m., stennpaal, m. Getrieliesclieibe, w., drijfradschijf, v. Getriebeslock, m., driji\'radspil, v. Getusrhe, s., met Oostindischen inkt teekenen, was- schen, o.
Geiiht, geoefend. bedreven, ervaren. Geriere, s., kozijn . raam . o. dus verlorene Geriere. het loos kozijn.
Gevierte, s., vierkant, o. — des llahnes, vierkant gat, o. Geviertelle. w., vierkante el, v. <ierier/fhxx . m., vierkante voet, m. Geriertmuss, s., vlaktemaat, v. Geviertwurzel, w., vierkantswortel. m. Gewiiclixenex Eisen, s., gedegen ijzer, o. Gewalt, w., geweld, o., hevigheid, onstuimigheid, v., dwang, m.
Gewaltiyer, m , provoost. m. Getcaltmartch, m., geforceerde marsen , in. GewuUxum angreifen, insulteeren. Gewaltsame Recognoszirungen, w, m., openlijke verken- ningen, v.
GewaUsamer Angriff, m., gewelddadige aanval, m., bestorming, v.
Gewaltstreieh. m., coup-de-main, m. Gewuhtes Eisen, s., gewalst ijzer, o. Gewasxer, s., wateren, o. |
|||||
|
(lewebe. s., niijnstelsel. o.
Gewehr, s.. geweer. wapen. o. mit Gewekt verteken. wapenen.
in» Gewehr heten, onder de wapens komen.
iin Gewekte, mifer dmt Geleekte stelten, onder de
wapens staan, in dienst staan. da» Gewekt »l rei-hen. de wapens neerleggen, zich
overgeven. in\'» Gewehr rttfen, onder de wapens roepen.
Gewekt/abtik, w., geweertabriek, v. Getcektfenet, s.. geweervuur, o. Gewekt fankitung, w.. flankeering door geweervuur, v. Gewehrgerüxt. s., geweerrak, o. GewektkUU. w., geweerkist. v. Gewektktenz, s.. geweerrot, o. tiewehrknyel. w.. geweerkogel, in. Gewektlanf, m., geweerloop. m. (lewehnnuiitel, in., geweerinantel, m., tent voor de geweren, v.
Gewekmmeke, w., geweerpaaltje, o. GewehriiiMiifioii, w., munitie voor draagbare wapens, v. Gewehrpropf, m., geweerstop, m. Gewehrpulvet, s., infanterie-buskruit, o. Gewehrpyramide, w., geweerrot, o. Gewektrecken, in., geweerrak, o. Gewehttiemen, m., geweerriem, m. Gewekrsaal, m., wapenkamer, v. Gewekreekietssekarte, w., schietgat, o. Gewektsekhet, s., slot, o. Gewektwkmied, in., geweermaker, m. Gewehrxeh/txxfext, tegen geweervuur bestand. Gewekrtkeüe, m. m., deelen van het geweer, o. Gewehrniiterufficier, in., onderofficier belast met het toezicht over de wapens, m.
Gewerbe, s., scharnier, o. Gewerkholz, s., timmerhout, O. Gewicht, s., gewicht, O. Gewiehtxfeite, w., armvijl, v. Geminde, s., scharnier, o. |
||||
|
213
|
|||||
|
Gewinde s. einer Schraube. schroefdraad, m.
— au einem Mundttüeke. gewricht, o.
doppetten Gewiude, dubbele schroefdraad. dre\'urkiijes Se/i rn iibengewini/e. driekante schroefdraad. einfaches Gewiude. enkele schroefdraad. Jltu-hen SchriliilieiKjeir\'nide, vierkante schroefdraad.
kreufórmiges Schraubengewinde. afgeronde schroef-
draad. rechtsgangiges Geminde. reehtsche schroefdraad.
fiiiide.i Schruiiliemjewinde. afgeronde schroefdraad.
schar/es UrArnitbent/cwinde. driehoekige schroefdraad.
riererkiges Schraubengewittde, vierkante schroefdraad.
Gewindelmlirer. m.. tap, v.. patroon, ni., schroefboor, v. Gewindeeise» , s., schroefsnijijzer, o. Gewindegaiig. in.. schroefdraad, spoed, m. GewinitHlieil m. der Srliwiinzseliriiiibe, schroefeinde, o., knop, m.
— des Eiittailers, schroefeinde, o.
— des Sc/iliii/botzens, schroefeinde, o.
•— der Verschlussschraube. schroefvormig gedeelte, o.
Gewindganghöhe, w., spoed, in.
Gewinnen (eine Schlacht), de overwinning behalen in.
Gewirliel, s., geroffel, roffelen, o.
Gewissschiessen, zeker, juist schieten.
Gewöhnliche Mine, w., gewone mijn, v.
Gewii/u/tir/ier Anziiy, m., dagelijksche tenue, v.
— Murseh, m., gewone marsch, m.
— Schritt, m., gewone pas, m.
Gewöt/i/ioi/en, m., wulfronding, boogronding, v., ge-
welf boog , m. Gewötbe, s., gewelf, o. — einer Ru bete, kop, m.
— eines /fiinders, keteltje, o.
Geicblbebock, m., formeel, o. Gew\'ólliepfeiter, m., steunboog, gewelfpijler, in. Gewölbeschenkel, m., benedenste booghelft, v. Gewó/bes/iitze, w., wnlfstut, v. Gewótbt, convex.
Gewblbwinket\', m., gewelfshoek, m.
|
|||||
|
214
|
|||||
|
Geicmiilener Fliulenlauf, in., getrokken loop, 111.
Gezieije, smeltbaar, hamerbaar, lenig\'. Gezagene liutlerie, w.. getrokken batterij, v.
Gezogener Theil. in.. getrokken gedeelte, o. Gezoi/enex Eisen, s., getrokken ijzer. o. — (leire/ir. s.. getrokken geweer, o.
— Gexc/infz, s., getrokken geschut, o.
Gicht w. rfew lliiliiijenx. monding, v. Gichlbrücke, w.. lailingbrug. v. Giehlhi\'luie, w.. galerij, v. Girhtengaug m. oea Hohofeiu, zakken der beschikking, o.
Gichthait*, s.. ton eens hoogovens, m. Gichtmantel m. </«« Hohofens, borstwering, v. GichtmasH, g., peilstok, m. Gichtmauer w. rfcv ffoAofeus, borstwering, v. Giebel\'. in., gevel. 111. fö«#, w., gijn. o., talie van de grootste soort, v.
Gieren. gieren. Gierfiihre. w.. gierpont. v. Gierttiii. s.. giertouw. o. Gienbogen, ia.. staafVorm, v. Giessbttclcel. 111., gietlepel. m. (Hessen, gieten. — (i\'eber den Kern), over eene kern gieten.
Giexxeixen . s.. gietijzer, o. (liesoer. in., gieter, in. Oiesserei, w., gieterij, v. GiexKjtii.se/ie, w., vonnkast. v. Giex.ii/riilie, w., gietkuil, v. Giexxliii/ix, s.. Gie.ixhiilte, w., giethuis, o., gieterij, v.
Giexx/rtixti\'ii, 111., vonnkast, v. GiexxMte, w., gietlepel, in. Giexxkexxel, m.. looilsmeltpot, lil. Giexxlii>/if, in., verloren hoofil, o. (liexxliiite. w.. vonnkast, v. Giexxtue/i. s.. gietgat, tupgat, o. Giexx/ü//\'et. in., gietlepel. m. Giessmergel. in., verglaasbare mergel, o. Giexxiiiuitel, s., gietvorm, v. |
|||||
|
\'215
|
|||||
|
Gieumutter. w.. matrijs, v.
Giesuand, s., gietzand, o. Giettzap/en, m., verloren hoofd. o. Gieuofen, m., gietoven , m. Gipfel m. f/<?/ Fluylwhu, hoogste punt. culminatie-
punt, o. £rtJM , 111. , gips , 0.
Giptabdruet, m.. gipsafgietsel, o., gipsafdruk, in.
Gipuform w. c« </*# Schildzapfen, gips vorm, in. Gipsnörlel, m.. gipsiuortel. pleisterkalk, v. Gissing, w., gegist bestek, o. Gitier, s., traliewerk, hekwerk, hek, o. — rfra Flanmenofenê. rooster. m.
Gitterbugen. m., millimeterpapier. o. Gitferfetister, s.. tralievenster. o. Gitterieerkbrücke, w., traliebrug. v. GitteneerMrëger, m.. tralieligger, m. Gloei*. s., glacis, o. — en co/itrejieiile. glacis en contrepente, o.
— des ziceite» gedeekleii Wegens, vóórglacis, o.
Glaeisabhang, in.. helling van het glacis, v. GlaeisbepJItiiiziDig, w.. beplanting van het glacis, v. Glacukamm, m., kruin van het glacis, v. Glaciskrete, w., kruin van het glacis, v. Glantkohle, w.. glanskool, droge of onbrandbare kool v. Glansstakl, m., polijststaal, o. Glas, s., glas, o.
GUuattge, s.. glasoog, o.
Glaseleclricilal, w., glaselectriciteit, positieve electri-
citeit, v.
Glashari. glashard. Gtaxróhre, w., glazen buis, v. Glasttr, w.. verglasel, o. Glaltdeckscorvelle, w., gladdekskorvet, o. G lat leis, s., ijzel, m. G/alles Geschiitz, s., glad geschut, o. — liuhr, s., gladde loop, m.
G/allfiiss, s., glanstroinniel, v. Glatlfeile, w., zoetvijl. v. |
|||||
|
•Jlt;
|
|||||
|
Glatleii, glanzen, o.
Glattholz, s.. likhont. o., polijststok, m.
ülattplatte w. znm Formen der Bomben und Giutn«le>i.
poleertrutt\'el. m.
Gldltslahl, in., brnineerstaal. polijststaal, o. Glalllmitie. w.. glanstroniniel. v. GUichheiii. s.. katrollteentje. o. Gleieher, m., evenaar, m. Gleickförmig, gelijkvormig. Gteirhi/eioirhl, s., evenwicht, o. GUichgewiehhjmnU, 111., zwaartepunt, o. Gleiehhammer, 111., slechthamer. m. Gleichlastig, gelijklastig. Gleiehmacnen, effenen. Gleichmans, s., evenredigheid , v. Gleichschenkeliy. gelijkzijdig. Gleiehwhenkehger Dreied, in., gelijkzijdige driehoek, m.
Gleichung. w., vereffening, v. Gteieliirhdelig. gelijkhoekig. Gleichtoirkende Masclune, w., machine met reehtstreek- sche werking, v.
(lleiclilrill. m., tijdmaat, V. Gleichzeitige Zündung, w., gelijktijdige ontsteking, v.
e?/«M, s., spoor, o. (lleilstamje. w., sehuifstang, v. Glehclier. m., gletscher, m. Glied. s.. gelid , o. r/r/* rui-dei-e Glied. het eerste gelid.
ifoj liiii/eie Glied. het tweede gelid.
— wwr Brieke, spanning. v. Olieder s. mmt Ke/le, schalmen, schakels, m. Gliedcrfeuer, s., gelederenruui, o. Gliederkette, w., schalmketting, schakelketen, m. Gliederrerliiiidtoi//, w., gelede verbinding, scharnier- verbinding, v.
Gliedertceher Brück&nbau, m., vaksgewijze brngbouw, m. GlUdern, van leden voorzien. Gltederung w. /w/i «?#/• 7Ve/<?, opstelling in de diepte, v.
Glied mussen s. m. (Iliiilereti). achterbeenen, o. |
|||||
|
217
|
|||||
|
Gliedmamte» s. m. {Vorderen), voorbeenen, o.
Globe m., de compression, overladen mijn, v.
Glociee, w., klok, v.
Glockenf\'órmige Knrbehcheibe, w., klokvormige schijf\', v.
Glockententü, s.. klokvormige stoomklep, v.
Glühen . gloeien . doen gloeien.
(\'Willende Kugel. w., gloeiende kogel, m.
Ginhkuijelring, m.. kogeldrager, m.
Glühofen m. r«w Kugelgiuhen, kogelgloeioven, m.
Glühspan, s., hamerslag, o.
Glgceriu, 8., glycerine, v.
Gnomon, m., stijl des zonnewijzers, m.
Golddraht, m., gouddraad, m.
Goldjaden, m., gouddraad, m.
(roldjiruimt, m., goudvernis, goudlak, o.
6\'o//\', m., golf\', m.
Goller, m.. kraag, halsboord, m., buis, wambuis, o.
Goniometrie, w., goniometrie, v.
6r\'o/W, m., kaapstander. m.
Gouvernement, s., gouvernement, O.
Gouverneur, m., gouverneur, m.
Graden, m., gracht, v.
— M& Wa.t.terman\'óver, gracht met waterspoeling, v.
— i;or rfe// Aussenwerken, grachten der buitenwerken, v.
Grabenböschung, w., helling der gracht, v. Grahenhreite., w., breedte van de gracht, v. Grabendamm, m., dam in de gracht, m. Grul/ende.trenle, w., afdaling naar de gracht, v. GrahenJItinkirtiny, w., flankeering der gracht, v. GrabenJ"ulier, m., slecht soldaat, m. Grabengallerie, w., halve caponniere, v. Grubeiimaiier, w., bekleedingsmuur, m. Grulienniederijany, ni., grachtsaf\'daling, v. Grabenrund, m., grachtsboord, m. Grabenscheere, w., tenaille, v.
Qrabensohle, w., bodem, m. Grabentiefe, w., diepte der gracht, v. Grubeniiberijang, m., grachtsovergang, m. Grabenvertheidiyung, w., grachtsverdediging, v. |
|||||
|
218
|
|||||
|
Grabentpand, w., wand, v.
Grabenwinkel, m.. grachtshoek, in.
Grabstiehel. in., graveeratift. m.
Grad, in., graad, rang, trap. stap, m., trede, v.
Gradabztichen. s., distinctief, o.
— eine» Kreisex. graad. m.
Grada/ioM, w., helling van een talud in graden, v.
Gradbogen, 111.. graadboog. 111.
Gradeintheüung, w.. verdeeling in graden, v.
Gritnale, w.. granaat, v.
GtitttttlehixeUer, m., instrument om de granaten in
den viiurniond te plaatsen.
Gra*ateue#, s., dubbele passer, diktemeter, ni. Grauuleiilehre, w.. granaatnial. m. Granaten/rei, granaatvrij. GratuUeiuicher. granaatvrij. Granatkagel, m., granaatnagel, m. (SritiialhakeM, m. in., granaathaak. m. Granalkaitmie, w., granaatkanon, o. Granatkartatuche. w.. granaatkartets, v. GraiialiiioiMI, s., modelschelp, v. Granatrakete, w., granaat]>ijl. 111. GranaUchutt, m., granaatschot, o. Granattspiegel, m.. granaatklos. m. GranattTagband, m.. granaatdraagband, m. Gfanatwttgen. m.. kaisson voor houwitser, m. Granattoandung, w., wand der granaat, v. Granatwirlcung. w., uitwerking der granaat, v. Granatteurf, m., granaatworp. m. Granit, m., graniet, o. Grttiiilieiirfel, m., granietblok, o. Grit/til, s., grint. o., kiezel, 111. GraMulirlex Kapfer, s., korrelkoper. o. Qrapen, m., loodsmeltpot, laboreerketel, m. Qraphische DartUUung, w.. grafische voorstelling, v. GraphUche Methode, w., grafische methode, v. Graphometer, m., hoekmeter. m. Grapliil, m., potlood, o., graphit, m. Uraxfüttertutg, w., voederen met gras, o. |
|||||
|
21!)
|
|||||
|
Graf. in., graat. messing. m.
Grulifrulioii. w.. gratificatie, v.
Grafx/inrreii, m., hoekspar. v.
Groter S/nar. in., grauwe staar. v.
Graviren, graveeren.
Grari meter, 111., gravimeter. in.
Grei/in Uu de» H\'iiffeii), de wapens opvatten.
— (w eiiiauder), in elkaar vatten.
Greitude, w., granaat, v. Grenadhagel, in., patrijsworp, m. Grenadier, in., grenadier, m. — ctf Pferde. grenadier te paard. m.
Greiiudiermiilze, w., grenadierniuts, v. G reim hl nek, s., granaatkanon, o. Grembefettignng. w.. versterking der grenzen, v. Greuzbezirk, s., grensgebied, o. Greuzblult s. ;««/ Prulzknxleu. oog tot bevestiging der
niunitiekist, o.
Greiizeordoii. m.. Greiizketle, w., grenscordon , o. Grenze, w., grens, v. (//> Grenzen iihersehreilen. de grenzen overschrijden.
Grettzeixeu s. </// (fef l.tijfele, steun, in. Greiizfextttiiij, w., grensvesting. V. Grenzkelte w. «» (/<•/• Liijfele. ketting, die het bukken van den vuurmond belet, m.
— om PerêeMtut, stuitingketting, in.
0\'reiizkel/enltakeiii, 111., haak voorden stuitingsketting, m.
GrenzkeUenöxe, w.. oog voor den stuitingsketting, o. Grenzleixle w. iffl Prulzkiixliit, riehel, m. Greiizlinie, w., grenslijn, grenslinie, v. Greiizxehrati.be, w., stuitingsschroef, v. — f/e/- Iliilxe, geleiderschroef, v.
— OM »tóï« mobile en forme de rhaiiqngito»," klem-
schroef, v. Gre,izxelirinibeu,iiillie, w.. gleuf\' voor de geleiderschroef. v.
Greuzxperre, w., versperring der grenzen, v. GreiizxloUen , ni.. stuitingsstop , in. Greiizlriipjieii, w. m., grenstroepen, v. GriechitcMs Feite r, s., Griekseh vuur, o. |
|||||
|
220
|
|||||
|
Grit!, m., grint, o., kiezel, m.
Griff. m.. handvatsel. handvat, o. — dex Kul hen x, greep. v.
— (Ir.i l\'erxfhhtxxxliickex, handvat, O., lip, V.
— V«.v Seiteagewehre». greep, v.
— i/ex Sabels, greep, v.
— dex Hu h, .. stift, v.
— »/</ Gewekte. greep. v.
— tf/// Hu/eisen. toon . v.
— «uw Ltiffrlntxchii-diize. handvatsel, o.
Griffhiigel, in., trekkerplaat. v. — </<v Sehltusstange ttm Prutzkuxtett, handvat, o., ben-
gel, in. Griffe, m. in., handgrepen, v.
Grtffelbeixe, s. in.. grinelbeenderen, o.
H riff rad s. </«• Mo&eUspin&el. haspel, m.
Gnffraichen s. */w Aufsatze, knop, m.
Griiid/\'nxx, m.. egelsvoet. in.
Gritisett. beginnen te smelten.
Grober Pormlehm, in., mestklei, v.
Grobe* Gesehütz, s., grof geschut, zwaar geschut, o.
Grobfeile, w., grove vijl, v.
Groltkurnigex Pulver, s.. grofkorrelig buskruit, o.
Grox s. eines I\'or/tx, gros . o., hoofdmacht, v.
— der Avantgarde. gros der voorhoede, o.
— der Forposteti, gros der voorposten, o.
Grosse Ladung, w., veldlading, volle lading, v. Gruxxe Kürasslcitöpfe, in. in., knoopen. m. — Montimngsstnckt, s. in., groote monteeringsst uk-
ken , o. Grosse Seklosssekraubeit, w. in., groote slotschroeven, v.
Groxxer (letteralstab, in., groote generale staf, m. — Krieg, m., groote oorlog. m.
— Stuh, in., groote staf, in.
Grosse» Hauptquurtier, s.. groot hoofdkwartier, o.
— Kuhiihein. s.. groot sehuifvorniig been, o.
— Park, s., groot park. o.
— Untersehenkelbein, s., scheenbeen, o.
Grossgestett, >.. granieten platen, v. |
|||||
|
\'2-21
|
|||||
|
Groatmeisier m. der Artillerie, grootmeester der ar-
tilleric. m.
Grutte, \\\\., kuil. 111.. groef, v. Gruben, w. m., gallen, v. Grubenkompafs, m.. hiingconipas, o. Gr ii hen la in/ie. w., zekerheidslamp, v. Griiheiilurh. s.. trog. |iot, m., stampgat, o. Griibeiijiiilrer. s.. iiujnkiuit. o. Grubenstock, in., drempel, balk, in. Grmid. in., grond, bodem, in. — </«« \'/.nijex, liodein , in. Gr il ml bul ken . in., grondbalk , ligger, m. Gruudbau, m., fundement, o., fundeering, v. Griniilliell, s., rijsbed, rjjswerk, o. Griiiiilblei. s., dieplood, o. Griimllmlirer, in., grondboor, v. Griindbrneh, m., dijkbreuk, ni. Grunden, urceeren. GrnndeiilirnrJ\\ m.. eerste ontwerp, schets, grond tee- kening, v.
Griaidfiixrliiiie, w., grondfaacine, v. Griind/larhe, w.. grondvlak, o. Grinidjurm, w., grondvorm, v. Grtiiid/iobel, m., nioerploeg, groevingsploeg, m., hor- letoetschaaf, grondschaaf, v., varken, o.
Grniidjoc/i, s., watersloof, v. Griaidkiiiidel, in., ontlastingsbuis, v. Grtiiidlni/e, w., grondslag, in., fondement, o. Gritiid/ieie, w., grondlijn, basis, v. Grittidluxer Hei/, ui., ondergeloopen weg, m. (onbruik- baar door den regen.)
Griiiidmiiiier, w., fondament, o. Griiiidmurfel, m., grondinortel, m. Griiiid/ifiilii, in., paal, m. Gruiid/)fei/i;r, m., grondpilaar, grondbalk. m.
Griiiid/i/iil/e, w., grondplaat, v., grondvlak, o. Griuidrebe. w., waterloot, o. Gritndrix.1 m. eu/e/- Fex/iiiiff, tracé, o.,grondteekening, v., plattegrond, m.
|
|||||
|
\'M->
|
|||||
|
Gtundriss va. eines Sehiffes, scheepsteekening, v.
Grundschuss, m.. grondschot, o. Grundsehweüe, w.. dorpel. m. — zit Hefentigung der Palissaden. gording, v.
Grundsitz in. eines Sattels, zitting, v. Gfundsohle w. eines Krahns, bedding, v. (}rundtorpedo, s.. slapende torpedo, grondniijn. v.
Grundwage, w., metselaars* of timmermans waterpas, o.
Grundtoasser, s.. grondwater, o.
Griine Fouragirung, w., groene fourageering, v.
Grünebenholz, s.. pokhout, o.
Grüner Staar, m., groene staar, v.
Grüner Sand, m., mager vormzand, o.
Grünes Putter, s., groen voeder, o.
Grünfutter. s.. groen voeder, o.
Gruppe \\v. rfov Pferdes, kruis. o.
— fej\'jw Tirailliren. groep. v.
Gruppenform, w.. opstelling in groepen, v. Grvppenführer, m., groepscommandant m. Gntppeitschiessen, het afgeven van een aantal schoten met den kleinsten afstand verkregen bij het »G«-
belscAiessen." Grütze, w., grut, gort, v. Guayakholz, s., pokhout, o. Gitbel, m., slijkige, moerassige grond, m. Giêdse, w., guds, v., holle beitel, m. Gtterilla, w., guerilla. v. Gnerillakrieg, m.. guerillaooidog. m. Gitide/i, m. m., guides, m. Gummi, m., gom, v. Gttiitiiiielfislicttut, w., gomelastiek, vederhars, v.
Gttmiiiigiitt, s., guttegom, v. Gummipolster, s., caoutchouckussen, o. Gitmiitisrliet.be, w., caoiitchoucschijf, v. Gummistrci/en, m , strook van caoutchouc, v. Gurgel, m., keel, v. Gurgelklappe. w., hartklep, v. fiVrf, m., buikriem, m. Gürtellmgel, m., gordelkogel, m. |
|||||
|
±>.i
|
|||||
|
OirtéUine. w.. magistraal, v.
Ghtrten (ei// Pferd), singelen. Gurthoh, s., boeisel. o.
Gttxs m. iler Geschutte, goot, v. Outsblei. s.. gietlood. o. Omteitem. s.. «rietijzer. o. G-uuftuehe. w.. vormkast. v. (Utxxfornt. w.. gietvorm, m. (husktuten. 111.. vonnkiist. v. GiixxltH\'h. s.. gietgat, tapgat, o. — Ae/ Sandfarme». gietgat, o.
— é« liehmfoniie». gietgat. o.
(luxxlochz/tpfen, m., leemprop, giettap, m. Oussnath, w., baard, in., gietnaad, v. Cnxxr\'nnie, w.. gietkanaal. o. (hixxxehimle. w., schelp, v. (1hxxx/(iIiI, m.. gegoten staal. gietstaal. o.
Guttstahlfabrik, w.. giet staalfabriek, v. (riixxx/ahlliuif. in., gietstalen loop. m. (/t/xx•(//!/\'/\'// 111. der ijei/i>xxe)ien Am/e///, giettap. ^ff/. s.. metaaldikte aan ilen knlas, v. (!iiterdepot, s., goederendepót. o. CHiierschuppen, m., goederenloods, v. (lïitertfu»xj)o/-t, m., vervoer van goederen, o. Qïtenoagen, ni., goederenwagen, m. Güterzug. m., goederentrein, m. Qntta-percha, w., gutta-percha, o. (ly/iuiax\'iitiii, s.. gymnasium, o. Gymnoitik, w.. gymnastiek, v. %/w. m., gips, o. |
|||||
|
•J-J 1
|
|||||
|
Haar s. der l\'/rrdr. kleur. v.
Haarbtuek. 111., staande pluim, hangende pluim, m.
Haardecke w. in Pulvemagaziite, haren kleed, o.
Ilmirdrukt, m., fijnst gouddraad, o.
Hiiiirliggmmeler, in.. hiuirvoclitmeter, haarhygronie-
ter. m.
Haarrökrcken, s.. capillaire buisje, o. llitiirriilirrheiniiizieliiiiig. w., capillariteit, v. HearxcAlöe/ifigkeif, w., dampigheid, v. Haarzchopf, m., maantop, m. Haurxieli, s.. haren zeef\', v. Hiitirzotte. w.. vetlok, in. Haarzüge, m. m.. haart rekken, m. Habichtsbrust, w., haviksborst, v. Hark, m., hak, houw, m. Haclca.ct. w.. tinmiermansbijl. v. Hoekbank, w.. hakbank , v. Hack/zeil, s.. bijl, hakbijl, v. Harkt, w., pikhouweel, o., hak, 111. Hackcnbei» . s.. haakteen. o. Hiirkenöxe w, tf/rf Prolxkuxleii, beugel, m. Haekeuzdhue. m. m., liaaktanden, m. Hacker, m., haksel, o. Hdrker/ing. m.. haksel, o. HarkerHiigx/idiik. hakselbank, v. Hdi kerliiigxrhneider. m.. hakselsn jjder, m. Hdckxe, spronggewricht, o. Hackxel, na., haksel, o. Jlarkxrllode, w., hakselbank, v. llufen, m.. haven , v. — /\';/ (fer j\\\'n/k, noodhaven, v. Hafe/i-Anker, in., havenanker, o. Il<ij\'eiibii/ni. w., ha venspoorweg, m. lliifeubiike, w.. havenhaak, boei, ton, v. Hufeiibiiiiui, m., boom, m. |
|||||
|
225
|
|||||
|
Hafenbutte, w.. emeltkroesvorm, v.
Hafendamm, m.. havendam, in., moelje, v. Hafendock, s. , dok in eene haven. Ha/er. m,, haver. v. ta ulier Ha/er . windhaver. vloghaver. o.
Ilaferkaxteu, m., haverkist. v. Haferstroh, s., haverxtroo, o. Haft. w.. haft. schuifhaft. m. — de* Hitjonnet*, haft. m.
I luf Ie. w.. oog van eenen haak . o.
Hafteneinschnitt, 111.. insnijding, sleuf\', v. Iliif/kiixte» m. der BajonnetdiUe, neus, v: — der Kliuge, neus. v.
— de* Sperrriuge*, neus, v.
Haftpflock. m., piketpaal, m. I laf/riemen m. a«w Kumt, riem tot bevestiging van
haambeugel met het haamkussen, in.
Haftsrhlitze w. \'/«/• BajonnetdiUe, sleuf, v. Ha ff, m., heining, v. Hagel, m., schroot, o. Hagelbund, s.. ruw, grauwachtig ijzer, o. llahii. m., haan, m. Hahnaushóhlung, w., uitholling, v. Hahndom . m., haandoorn , m. •
llalineisen. s., haandoorn. m.
Halmen/rit! in., hanenspat. hanentred. droge spat. in.
Hahnmantel. m., uitholling, v. Ilaliii-ir/ii-iiitbe. w., haan- of steenschroef. v. Jlaide. w.. heide, v. 11a i/el, 111.. plaat van geslagen ijzer, v. Havnbalken, m., hanebalk, m. Hainbuchenholz, s., hout van den hagebeuk, o. Haken m, r/i?;\' Abzuftitchnur, aftrekhaak, m. — (/e.v llaline*, stift, ra.
— om Ktirbelriule, haak, m.
— e«//«.v Laufgrabens, haak, m.
— ew/«.v Percu*sion*schlos*es. stift, m.
— (///. \'/*•// Ziekzaek*, haak, m.
— «» Hamletter, haak, m.
15
|
|||||
|
226
|
|||||
|
Haken m. dex denhehen Fenecxehloxxex. hauk, m.
— :// ijl altenden hnyeln . haak. in.
Hakeuftaiid. s.. deurhengsel, scharnierhengsel, o.
llakeul/e\'m, s.. haakbeentje, o.
Ilakenhlalt, s.. slotkramplaat, tandlasch, v.
liakenbluck, m.. haakblok, o.
Ilakenbnhen . 111.. ni\'iis out, haakhont. in.
Haken/inniger Hulzen, m., neusbout, m.
Ilakeiiheinnnwg, w.. haak-echappement. o.
Ilakenkamai, 111.. hoekspar. v.. hoekbalk, gnuithalk. 111.
Hakenkrampe \\v. c/c/\' ofer Deiehxd, ijzeren ring niet haak.
Haken nagel, in., schietnagel, haakspjjker, m. Hakenpvlter, s.. oorlogsbuakruit, o. Ilakeiixcheibe, \\v.. usschijf niet haak, v. — </«* Kolbenverschluxxe*, losse schijf\' van den dwars-
cilinder. v. Hakenxcherbe, w.. tandlasch, v.
llakeiixehiniazxrhfiiwlie, W., haakstaartschroef. v.
llaekenzahn . ni.. haaktand, ni.
Jlakei, in., ponton wagen. m.
Ila/.aai/el. ni.. haaknagel, m.
Hakzapfen. in., baakpin, pen, v.
_/////// a/txaexr/ia/l/eae Selilexxxrliaite, w., houwitserschiet-
gat, o.
Ilalbbalaillna, s.. half-bataljon, o. Ilalbbafaillonxfener. s.. hali\'liataljonsvniir, o. //<///y BatUriekolonite, w.. colonne niet halve batte- rijen. v. (Oostenr. Artill.)
Ilalbbrii/aile. w., halve brigade, v. Jlalbe . Iclixe. \\v.. halve as. v. Batterie, w.. halve batterij, v.
— (\'a/i<>////ièi-e. \\v.. halve eaponnière, v.
ioppell» Sappe, w.. halve dubbele sappe, v. — Kehle, \\v., keel. v.
- Para/Me, halve parallel, v.
Redoute, w., halve redoute, v. — Sap/ze, w.. halve volle sappe, v.
— k\'olte, \\r., halve volte, v.
|
|||||
|
227
|
|||||
|
llalhe Wendung. w., wending rechts* of links-om, v.
ifalber Knole», m., halve knoop. m. — Muur/, in., halve maan. v.. ravelijn, o.
— Rammtkop/, ni.. half\' gebogen hoofd. halve rams-
hoofd, o. Waffenplatz, m.. halve parallel, halve wapenplaats. v.
Halben liiixliun. s.. hall\'bastion. o. — Bollwerk, s.. halt\' bastion, o.
— Korn iielimeii. gestreken korrel nemen.
— - lterelemeul, s., half revetenient. o.
Halbgenchlossexe Sekanze, w.. halfgesloten werk, o. llalhhiraliile, m., veteraan, m. HalbiHei Eisen, s., gehalveerd ruwijzer. o.
Haliio/o/tne, w., balfcolonne, v. (1\'ruiss. Cav. en Art.) Ilalbkreixleltre. \\v.. mal om de uitwendige niiddellij- nen van het gesehut te onderzoeken.
Halbkünus. m.. borststuk, o. Halbleiter, m., halfgeleider, in. IlalliMomlixoltilur, m.. isolator met ooren, m. HMmexxer, in., halve middellijn. v.. straal, in. Ilnlliiiiiii/il. m.. ravelijn, o., halve maan. v. Ualbmondf\'órmigex /tri», s.. lialvemaanswijze beentje, o. Halbmonaklampe, w., halfronde klamp, v. Ilalbpaas, m., halve tel. drieslag, m. J/i/////ii//-ii//e/e, w.. halve parallel, v. Halbpike, w., halve piek. v. lliillji-nliiii/r. w.. halve redoute, v., afgesneden redan. m.
lhilli-ielief, s., half verheven. half relief. lldllixflih\'kffeile. w., halfzoetvijl. v. HalbacUos*. s., staartslot, o. llalbxuld, m., halve soldij, v. lliilljxtir/i. s., halve knoop. m. lliilbvoll, met tusschenruimten gelijk aan het front.
Halbxug, m., sectie, v. 1 luien, halen. aan-. inhalen, trekken. II/lifter. w.. halster, m. lliilflcrbiiiile, w., halster, m. Ualfterkette, w.. halsterketting. m. Hmflern. halsteren, den halster aandoen. |
|||||
|
228
|
|||||
|
llalflerriemen, m., longe. v.
llalfterring, in., halsterring, in. llalfleritlriek, 111.. longe. v. //tf/.v in. >/« Anker», bals, 111. • (?///«•« Genehitztohre*, hals. 111. \'/e/\' Ti-aalie. druifhals. 111. — ötf/ Gewekte, greep, v.
— (/«/• liakele. wurging, v.
— r/e.v PJerdet, hals, ui.
— r/<?» nahn*, hals. in.
(fe/1 Lanze, hals. m. - eiw fiajo/it/e/x, hals. m.. hoont, v.
Hahader. \\v.. keelader, v. I [uitband, s., halsband, beugel, 111.
Iliilxbeii/e. w., ringkraag, in.
llahbinde, w., halsdas, v.
llaUfeifel, w.. vijvelziekte. v.
Ilalslclamp, in.. halsklamp, v.
llaLkuiexluclc, s.. staander, m.
llahknopf, in., dubbele kruisknoop, in.
llaltkoppel, w., hand van een trekgareel.
Ilalskuppel, w.. halskoppel, m.
llahrieme», m.. hals\'and van hot trekgareel, ni.
HaUreif, m.. derde der vier kimhoei>els van een vat.
Ilalxxlürk s. «\'/«»* llttfuixchex, halsstuk, o.
IIah!er. w., halster, o.
Halsterring, in., halsterring, nj., o. a. dienende tot
het inhangen der trens hij de hoofdstellen.
UaUterstrick. in.. halstertouw, o. I la lx (ri i-bel, in., halswervel, m. y/rt//.\' halt! I/((//bart-ril. w.. verdedigbaarheid, v.
tlaliefeder w. rfev Seiteagetcelirx, veer tot bevestiging aan den loop, v.
Il(d/ei- in. \'/ra Sperringes, rust, v. Halter. ni.. vergaarbak. in.. bewaarplaats. v. Ilaltesehraube w, rfiw Kiiuaiierxcheibe, schroef tot plaatje.v. - </<?/• lli\'dxc, geleiderschroef, v.
llal/extelle, w., halte, v. |
|||||
|
•1-1»
|
|||||
|
Ifttl/exlifl in. t/ex Srblüxxclieux. pinnetje, o.
Haltlo», onverdedigbaar.
Ilulluayel, in., bout, 111.
Hallnhij w. zit Pferde. houding, v., zit, m.
Hammilfieuch, s.. schapenvleesch. o.
IIn 1,1 nier, m., hamer. in.
— t/ex (teirehrx, haan. in.
— ei/iex\' Hammerschloxxex. slaghamer, m.
lliiniiiiertiiiiliDxx. in., aanbeeld, o. Ilfiuiiiietiiiixtil:, in., tand van den haan. in. Hammerarbeit, w., gehamerd werk. o. Jliiiiiiiierii.il. w.. kleine bijl. v. Hammerbahn. w.. hanierbaan. v. Jlfiiiiiiierbiii-keil. \\v., smijdigheid, smeedbaarheid, v.
Hammerbeil, s., bijlhamer, disselhamer, ni. Httmmerbrust, w., borst van den haan, v. Huuiinerjiiiiie. w.. (achterste van den hamer), klauw, ni.. pen. pin. v.
Htiiiiiiierjliiehe, w., baan. v.. vlak. o. Hammergarei Kupfer, s., hamei-gare koper, o. Hammergebdlk, s., hamergeraamte, o. Hammer oer üxt, s., hamergeraamte, o. llttui iiteffjexlell, s., hamergeraamte, o. Jlttiiiiiierliiiiie. w., houweel. o. lltt ui merlieliel\'m. </<».%• Ilernlrerx, hefboom van den haan, m.
Iliiniiiierlieliii. m.. hamersteel. in. Jliiiiiiiierliif/le, w., grofsmederij. v. Hammerkopf, m., kop van den haan, m. Iluiiiiiienneixxel. m.. kalefaat ijzer, o. lliiiiiiiiermiilile, w., hamermolen, m. lldiiibieni. hameren. JltiMniei/iifkel. m.. pik met eene spitse punt, m.
HammerrolU, w., rol, v. llammei-xcliliicke, w., ijzerschuini. o. llttmmerxeheihe, w., schijf\' van den haan, v. llammerxehlay. m., hamerslag, in. Hammerschloss s. /»;• Oetchütze, slaghamertoestel, o. Ilftiiiiiierxclhftibel. m.. kop van den haan. m. lltiiiiiiierxehtfiifbe w. rfs» Revolvers. draaiingsstift, v. |
|||||
|
230
|
|||||
|
llammerxchKxij\', in.. staart van <len haan, m.
Hanimerttahl, in., wolf\', vos, m. lïammertiereck s. de» llalinex. vierkant gat. o. l/ammerteert, s.. ijzersinelterjj. ijzerklooverij. v. Iluuiinerirerke, s. m.. hamers, ni. Hand, w., teugelhand, v. HaHdambot», m.. handaanbeeld, o. I la ml hu n ui. in., hefboom, in. llandbeü, s.. bandbijl, v. llandbohter, in., handboor, v. llandbrandkttgel, \\v.. handbrandkogel, in. llandbiïgel, in., handvatsel, o. — «/// (leicehrxchafte, beugel, m.
— »;>/ Sabel, gevest, o., voorbeugel, m,
Handeuen, s. in., handboeien, v. Handelxfloite, w.. koopvaardijvloot, v. llandeUhafen, m.. handelshaven, v. llaiiilels.ii\'h[il\'. s.. koopvaardjjschip, o. Handfauxtel. in., handmoker, m. Ilaiulfeile. w.. handvijl. v. /fain/fri\'i\'ïiraj/i-ii. s. in., draagbare vuurwapenen. hand-
vuurwapens, o.
Handoalopp, in., korte galon. ni. Handgeltl. s.. handgeld, o. Ilaiidi/emi\'iii teerde», handgemeen worden. Handgenmnye, s., gevecht van man tegen man, handge- meen, o.
Handgranate, w.. handgranaat, v. Hanagrijf in. r/e.v Aehsitzes, handvat, o. — w/e.v Degens, gevest, o.
— rfftv Ge»ehosska»ten», handvatsel, o.
— f/e.v Kulbeiirerxeliliixxex, handvat van den d\\varsci-
linder, o. — </*/• LaJ/\'ete. handvatsel, O.
— <t» Richt ba i! ui, handvat, o.
— aui Huiler, kolderstok, m.
— der l\'erxehliixxxi-hraabe, handvat, O.
HandgriffboUen, m., bont, m. Handgnffe m. wö \'/<?«/ Gewekte, handgrepen, v.
|
|||||
|
231
|
|||||
|
Haxdkade, w., handvatsel, oor, o.
— des Ci/lhtderx, knop, in.
Handhaben w. m. am La•ffetenschwanz. handvateels, o.
— (ei/i Werkteug), hanteeren. gebruiken.
Handhammer, in., handhamer, in. Ilinidliiilfe. w., hnlpe niet de hand. v. HandkarreH, m., hand wagen, kruiwagen, m. Handk/tmml, s., van de handsche haam. o. Handlanger, in.. handlanger, m. Handmeissel. m.. handbeitel, ni. Haudmörier, m., handmortier, m. Ildtidmiihle. w., handmolen, m. Handpferd, s., van de handsche paard, o. lliiiidjii-otzwayeii, in., lastsleper, m. Ilandofen, m., steekoven, koepeloven. in. 11 ii ndrn in me. w., handhei, v.,.aardstamper, in.
llandm/ir, s., handroer, o.
Ilaudmi/e. w., handzaag, v.
lliiiidxii/lel\', in.. pakknssen. o.
Ilniidsrliiir. in., korte en kromme sabel.
lliimhi-lilaiji\'l\'. in.. sleg, v.
Iliniilxrlihiiife, w., handlis van den handteugel, v.
lltnid.iilndiilie, w., handschroef, v.
lliiiiihihiih , m., handschoen. m.
lliuidxiijiiat, 8., handsein , o.
Handstite w. «\'««* Xii//e.i, van de handsche zijde, v.
— «fe» Geschnlzex, rechterzijde, v.
Handtpaie, w., handspaak, hefboom, m. llamhjiuteii, m., kleine spade. v. Hatuhp&iche, w., handspaak, rolspaak, m. — ƒ(>\'/• Feldgenchütze, nchtepaak, dirigeerspaak, v.
UandspeicMenêeheibe, w. in., kokers voor rolspaken. in. Ilaiidx/iindel, w., spil. v. Hiindslock, in., bankschroef\', v.
Mandttreich, m., coup-de-niain, m.
Handstiïtze* w. m. om Vrotzkaxten, handvatten, m.
Ilundliiste, w., toets. m.
llmidwiijfe, w., handwapen. o.
llandwagen, m., kruiwagen, rolwagen. mallejan\\vagen,m.
|
|||||
|
2*2
|
|||||
|
Handweiter, m.. handwijzer, wegwijzer, m.
Handwerker, ni.. handwerker, m. llandwerkerahtheilung, w., afdeeling handwerkslieden, v. Handwerkercompagnie, w., kompagnie werklieden, v. Handwetker imgeu. 111., voorraadwagen tot gereedschap-
pen, in.
Handwerluzeng, s.. gereedschappen, o. Haudzirkel, in., gewone passer, m. Handzuber, in., tobbe, v., draagbak, m. Haudzügel, m.. handteugel, 111. Ha/i/, m., hennep, v. Han/erz, s., steen vlas, o. Hanfjilzplatten, w. m.. platen van werk, v. J la af In ede. \\v.. werk. o. HanjUderung, w.. henneppakking, v. JI ii n f/ui cl, ii ng, w.. henneppakking, v. lliimj. in., helling, schuinte, v., gebogen vlak, o. Hangard, m., schuilplaats, v. Hdngebauch, in., hangbuik, m. Hangebrücke, w., hangende brug, kettingbrug, v. J/iiiii/ri/iie/i. s.. afdak , o. Hdngegttrt m. zkm AV//- «//\'/ Awuekiffen der P/er de, zeel om paarden te ontsehepen, v.
Haugekonipas», m.. hangkompas, o. Haugelampe. w.. hanglamp. v. Hangen, overhellen, scheef staan (muren.) Hanger, in., hanger, m. Hangewerk. s., hangwerk, o. llaiigmiilte. w.. hangmat, v. Hangriegel, in.. schoor, m. Hangtaule, w., hanger , m. Honken. w. m., heupen. v. Harceliren {den Feina), hareeleeren. Maritflus*, m., louterstal, pisvloed, m. Harnhcupel, m., windas, o. Ha ruim"li, m., harnas. o. Harnnfreage, w., moeielijke waterloozing, v. llarlhlei. s., hardlood, o. Hartbleilcugel, w., hardloodenkogel, m. |
|||||
|
-2SA
|
|||||
|
HartbleimaiUel, in., mantel van hardlood, m.
Hartborete w. am Slitlite, hardbarst, v.
Hartbronze. s.. staalhard brons. o.
Hartbfoiizernhr. s.. kanon van staalhard brons. o.
Harte, w.. hardheid, v.
Ilürleii. temperen.
Hartepulver, s.. hardingspoeder, o.
Harter GumtaM, m., genard gietstaal, o.
lliiiifii/ler, s.. granen, o.
llartgummi. s., gehard caoutchouc, o.
Ihtftgiixxgexchoxx , s., gehard projectiel, o.
Hartgussgraaate, w., geharde granaat. v.
Harttoth. s.. kopersoldeer, o.
Hartmaulig, hardbittig. hard in den mond.
Ihii/meixxel, ra., koudbeitel, m.
lliiilme/iill, s., hard metaal, o.
llarUchnaufen, s.. blazen, o.
Harttrog, m., bardingsbak, m.
Hartwig w. (/« Slulilex. harding, v.
— </ff/v// Cementatio». pakharding. inzetharding. v.
— intiem huiii da» MetnII kuil hammert, harding door
het metaal koud te hameren. v. Hartzerren . Stierinaksehe frischmanier, v.
Har:, s.. hars . v.
Harzelectricitat, w., hars-, negatieve electriciteit, v.
Harzkueheu, m., harskoek, in.
Ihixi-liiiixxliiiitiu , m.. hazelaar, 111.
Huxelxtuude, w., hazelaar, m.
Hasenhacke, w., hazenhak, 111.
Hatenkopf, m., hazenhoofd. ossenhoofd, stierenhooid. o.
lldxenxpalli, m,, hazenspat, v., reebeen, o.
Jlaxpe, w.. halve ring, m.
Haspel, w., rol van den bok of van den kaapstan-
der, v., windas, o.
Haepelgerütt, s.. voet van het windas, ra. lliixjirlirolle. w., spil, as van den windboom, v. II1111- tiiul Stuxxgeirehr. s. stoot- en houwwapenen, o. Hanbajomiet, s.. slagbajonet, o. Jltiube w. eiiiex Zinder», verkapping, v. |
|||||
|
•.m
|
|||||
|
l/anbe w. eines Brückettbock*, draagstuk. o.
Uaubiizbatterie, w.. houwitserbatterij, v. Ilanbilzheltnni/, w., houwitserbedding, v.
Ilanbilze, w., houwitser. 111. Ilaubitzfever, s.. houwitservuur, o. Hattbitzt/r/iiwte, w., granaat tot houwitsers, v. llaubüzlaffete, w.. houwitseraffuit, v. Haubitzxcharle, w., houwitserschietgat, o. llamleijen, in.. houwdegen, ui. liane, w.. kuipersdissel, in., houweel, o.. kneusha- nier, m.
lianen in die Eisen. aanslaan. — y///7 \'/<?/// Sabel, houwen, hukken met de sabel.
— («» f//e J\'/anne). in de pan hukken.
— (.*/<•// «fareA r//> Feinde). zich niet de sabel een weg
door de vijanden banen. — wW xlerlien. houwen en steken.
llanfen ni. der Nabe, lijf der naaf, o. Ilanfenrintj, 111.. naaf band, m. llaiifxlanyel, in., hennepstok, in. Haüklinije. w., houwkling, v. Ilanmeissel. in., kerf-. keepbeitel, m. Ilanptanijriff, in., hoofdaanval, in. Jlaiip/ani/ri/fsjtnnl,/, in., hoofdaan valspunt, o. Uauptansicht. w., gezicht van voren, hoofdgezicht, o. Jla/iji/ami ni. «w* Flusses, voornaamste arm, ni. Ilan/j/armee, w., hoofdle<*er, o. Hauptaxe, w., hoofdas, v.
Ilanplhahnhuf, m., hoofdstation, o. llanptbalken , m.. hoofdbalk, bindbalk, m. llanplballerie, w.. ljjnbatterjj . v. Hauplbau, m., hoofdgebouw, o. llauptbogen. m., hooidboog, 111. Jlanp/bulzen , m., hoofdbout, m. Hattplcorpt s. ««er Afmee, hoofdcorps, o. Haitptdreierknetz, s., net der hoofddriehoeken, o. Ilaapleneeinle, w., hoofd wal. m. Havplfettung, w., voornaamste vesting, v. llanptyaUerie, w., hoofdgalerij, v. |
|||||
|
->:k
|
|||||
|
Hauptgebaude, s., hoofdgebouw. o.
Hauptgexlell s. dex Ztmuiex. hoofdstel zonder stang en
teugel, hoofdstel zonder gebit. o. Hanptgraben. ni.. hoofdgracht, v.
Ilauptgrabencaponnière, dubbele caponnière, v. (in het
midden gelegen.) Hauplheer, s.. hoofdleger, o.
llauptkolonne, w., hoofdkolonne, v.
Hauptkörper ui. ilcr Avantgarde, gros, o.
- der Festuiig, corps de la place, o. UauptkriegiwitttHxchuft, w.. hoofdkrijgsv.-etenschap, v.
Ilauptlager, s.. hoofdlegerplaats, v.
Hentpilinie, w., kapitaal, hoofdlijn, v.
Hauptniagazin s. AW mmt lMageriiiig, groot park . o.
llauptmÖHgel, in. in.. hoofdgebreken, o.
I In lig/„ia ii ii. in., kapitein, m.
HauptMann-Adjutant, 111., kapitein-adjudant, m.
HaupimaHH- Qttartiefnieislei; m., kapitein-kwartiermees-
ter , in. tlavptmineugang, ni.. hoofdniijiigaiig. in., hoofdgalerij, v.
HauptmunitioHsdepot, s.. hoofdmunitiedepöt, o.
Iluitplpfriler, nu. hoofdpost, hoofdstijl, in.
Hauplquartier, s., hoofdkwartier, o.
Huuptrad, s., hoofdnul. o.
Uauptriehtpmkt, in., jalonneur. m.
Havptrieme» in. om Sekieaiuriemen, zadelriem, m.
Hauptrinne, w., hoofdkanaal, o.
Hauptronde, w., ronde-niajoor, m.
HaupUchanxe, w., hoofdwerk, o.
Jlnup/xc/ieide/cuiid w. f/\'//^.v Muinliouxkax(en.i, middel-
schot . o. Hauptxchiene. w., vaste spoorstaaf, m.
HaupUchlackt w. ?«/«>* Fe/dcugex, beslissende veldslag, m.
llititptxchiixxriïhtiiHg, w.. hoofdschootsrichting. v.
llaiiptxlutioii, w., hoofdstation . o.
Hiinp/xtellinig, w., hoofdlinie, v.
Hanptstrasse, w., straatweg, m.
Iluiiplxtitriii, m., algenieene storm, m.
Haupttelegraphtnamt, s., hoofdtelegraaf bureau, o.
|
|||||
|
230
|
|||||
|
l/au/ilthos s. eiiier Fextmig. lior>f<l}>oort. v.
Ildn/i/li-ejl\'eii, s.. tweede linie, hoofdlinie, v. Hattpttrupp. 111., in Pruim, hoofdtroep, in Oostenr. hoofdcolonne.
lliii\'/ilreelitiinljiUilz. in., hoofdverbandplaats, v. llauptioache, w.. hoofdwacht, v. llattptwaffe, w., hoofd wapen, o. Iltii\'/ihi-dll, in., hoofdwal, in. Haupiwerte, s. w., hoofdwerken, v. Ilaiixurrexl, in., gewoon arrest, o. llaui. w.. huid, v. I huil hui xi. m., muziekant, m. llautnagel. in. m.. huidspijkers, m. Hebarm in. rfo* Hammer *. arm , in. ofer Slëlze, tand van het steunstuk. in.
1 lelie. w.. hefboom, in. Hebearm, in.. duim, m. Ilelieliulken m. at* Zugbrüekeit, wip, m. Ilelieliiiinii. m.. hefboom, in. Hebelmck, m.. bok. knaap, m. llelieliulzen m. «* dïer Mbrxerlaflele, armbout, m. Hebebügel, m., ring voor de richtspaak, in. lleljeljiihiie, w., vloer, die rijzen en dalen kan. llelieihiiiuieii. ni.. kam . neus. snaak , v. Hebeei.ieii. s.. koevoet, m., keerstang. v. llebegexehirr, s., schroef hef boom, m. Hebei, in., hefboom, m. — i/e.v Ejeclof*, arm. in. Hebelade, w., dommekracht, v. Hebe/eiler, w., knaap, m. Hebelkraft, w., hef boomskracht, v. Hebelpuïtlct. s., steunpunt. o. Hebelcerhiiltiiixx. s.. verhouding der armen, v. Hebei mage, w., schaal des evenaars, v. Hebein/ise/iiiie, w., kraan. v.. hef toestel, o. Hebenagel, m., klinknagel. klinkhaak. m. Hebeputon , m., zuiger met kleppen. m. 1 lelie jut tikt, m., hefpunt, steunpunt, o. J/eber, m., hefboom, hevel, ophaalder, m. |
|||||
|
237
|
|||||
|
llebenul, s., scheprad, o.
Heberbirometer, in., hevelbarometer, m.
lleberj\'Ulier, 111., hevelvuller, in.
lleberpuiupe. w., hefpomp, v.
Hebexchraube, w., Bchroef om gmote lasten op te
heffen, v.
Hebexpiegel, in., spiegel, ui. Hebexplegelgrauate, w., spiegelgranaat, v. llehextange, w.. breekijzer, o., koevoet, m. Hebextock in. i/w Wagenwinde, hark, v. t/ebexlru/ipe, w., draagtouw, o. Hebestülze, w.. ring voor de richtspaak, m. Hebevorrichtung, w., hjjschtoestel, o. Hebewagen, m., hand wagen, in. llcbeimlze. \\v.. draaiboom, windhaxpel. m. Hebewarze w. <fe* Hammer*, verhooging, v. llebe- and Saugieerk, s., hef- en zuigpomp, v. Hebewinde, w., aard wind, in. llebezange, w., heftang, v. Hebezeug, s., bok. m., heftoestel, o. Heboentil, s., opslaande klop, v. Hechtbauch in. «/««* Vferdes, opgetrokken buik, m. Heehtxkopf\', in., snoekshoofd. o. lleckboot. s., pink, v., pinkachip, o. Heeke, w., heg, v. lebende Hecke, groene heg.
][erken/ener, s., hekkevuur, loopvuur, o. Heekflagge, w., hek vlag, kampanjevlag, achtervlag, nationale vlag, v.
7fe/i?, w., werk, o. y/i»e/\', s.. leger, o. Heerbann, in., heerban, m. lleerd, m., mijnhaard, m. •— rfcv Vlumrnenofens, zool, v., bodem, vloer, m. — rfe.» llohofeiix, kroes, v.
— i?//w Feldxrhmiede, vuurhaard, in.
— i\'ot lager. kookgat, o.
lleerdbleeh s. rfev Heerdex einer Peldxehmiede, haardplaat,v.
lleefdbïiicke, w., dorpel, m. |
|||||
|
238
|
|||||
|
lFeerdfrisrhmetkode. w.. haardfrisdmiethode. v.. haard-
frischen. o.
Heerdftisehxtahl, 111.. natuurlijk staal, o. lleeresabtheilmig, w.. leserafdeeling, v. Heerenbewegung, w.. manoeuver, o. UeerexetganzNiig, w., legeraan vuUing, v. lleerexflurht, w., desertie, v. Ileere*orgaMixation, w.. legerorganisatie, v. IleerexpJIifhtig. dienstplichtig. Ueerexzueht. w.. militaire tucht. v. Heettncht, w., desertie, v. Heerfl\'uchüger, m., deserteur, m. Heenchatz. m., krijgskas. v. lleenchtni, w.. wapenschouwing, v. fleer*(reu*e, w., beerbaan, v. lleerverpflegnng, w., verzorging van een leger. leger- rerplesing, v.
//<ƒ*, s., hecht, handvatsel, heft. gevest, o. Heften, vaststeken. innaaien, samensteken. aaneen- rijgen.
Heftlatie, \\v.. gording, zweeplat, v. HefUeharte, \\v.. bindteen, v. Heflzieeclc, in., spijkertje, pennetje, o. lleiile. w., heide. V.
Heiduck, m., Hongaarsche voetknecht.
Heie. w.. houten hamer. m.
Heien, heien, inslaan, instampen.
lleiliitixtall, \\v.. ziekeninrichting; waarnaar de zieken
uit de veldhospitalen geëvacueerd worden.
HeimUehe üekognoxziruKgen, w. m., geheime verken- ningen. v.
Heinzeuhunxt, w., kettingijomp. v. HeUzapparat, m., verwarmingstoestel, o. Ifeizer, m., stoker, m. Heissgratig, zwaai vloeiend. Heisxlaufen, warmloopen. Heitzraum, in.. vuurhaard, m. Helf-Thürgenut, s.. loos kozijn, o. Heling, m.. oudewijvenknoop, m. |
|||||
|
239
|
|||||
|
Helioirop, m., heliotroop, m.
Helle, s., hel, v.. blokhol, o. HeUebarde, w., hellebaard, 111. HeUebardirer, in., hellebaardier, m. HeUtoeg, m., hellende weg, m. 1 lel ui, m., helm, in., casque, v. — (fov lleilen. der Arte, steel. in.
Helme w. ie» «fer Srhirefelbereilniig, helm, m.
Hemd, s., hemd, o., mantel, m. Hemdlrrett, 8., modelplank, v. Hemmen. remmen. — (//«« Ld iif il ex Wassen), stuiten, tegenhouden.
Hemmende Kraft, w.. tegenwerkende kracht, v. Hemmfeder, w., stuitveer. v. Hemmgabel, w., rem vork, v. Hemmhebel, in., drukhefboom, m. Hemntkeil, m., stop wig, v. Hemmkette, w., remketting, m. — «w Pferdegesekirr, ketting aan de broek, m.
Hemmrad, s., sluitrad, o. Hemmsehuh. in., reinselioen , m.
Hemmstütze, w., steunstok, m.
Hemmtau, s., remtouw. o.
Hemmung, w., pal, m.
Hemmvorriektung, w., remtoestel, o.
Ueiiyxl, in., hengst, m.
Hengstfohle, w., hengstveulen, o.
Hengst/tillen , s., hengstveulen, o.
Henkei, m., oor, hengsel, handvatsel, o.
Henkeltraube, w., broekingoog. m.
Herabirerfen (rom Pferde), afwerpen.
Hetanfeuem, vurende naderen.
Herwas! heraus!
Heraitsrücken, uitrukken.
Herbstmanövres, s. m., herf\'stmanoeuvres, o.
Herd, m., haard, m.
Heruit!, m., heraut, m.
Heretellen, herstellen.
Herstellen s. r/e;- Lagere/ellen, centreeren, o.
|
|||||
|
240
|
|||||
|
llerxlellnug w. der llrexche. herstelling van de bros. v.
Ilrfsli\'lhuit/xiri\'ixe w. rmi Hokte». wijze vim vervaar- diging. v.
lier:, s.. hart, puntstuk. o. — r/ex lliiln/cx. ring. in. Iler:(/exrliirnlxl. w., heet borstgezwel, o., borstbuil, m.
Herzxchldchtigkeit, w.. dampigheid, v. Uerzxiüek, s.. hart. puntstuk. o. Heiman . m.. hetman . Ui. 7/eff. s., hooi, o. Heubaueh, m., hangbuik, in. llenhnden . 111., hooizolder, in. Ilfnliniitl. s.. bos hooi. in. Umigabel, w., liooivork. v. Heitmagaziit. s.. hooimagazijn. o. Ihnxrhrerke, w., sprinkhaan, 111. Hemeder, s.. zesvlak. zesvlakkig lichaam, o. Hexagon. s.. zeshoek. m. Hexagonal. zeshoekig. Hieb, 111.. houw. 111. Jlieb- nnd Sloxxwaffen, w. in.. stoot- en houwwapens. o.
lliebirmille, w.. geslagen wonde, V. Hilfphtz. in., hulpverbandplaats, v. llilfxkrii)/kenlr(i(/er. in., hulpziekendrager, m. Hilfxmannxchaften, w., ham Hangers, in. Hinabxteigitng w. m e/*\'// (1 ra ben. grachtsat\'deeling. v. Jlindemixxe. s. m., hindernissen, v. J/in/ui/lendex (ie/eclil. s., slepend gevecht, o. Hinken. hinken. Hinten (ijj\'ene Vaxeutatle. w., dechargekazematte, v.
limleracltxe. w.. achteras, v. llin/erharken w. m. (fe» J\'ferdex. billen, v. llinlerbein s. dex P/erdex. spronggewricht, o. HMerbiegig, met holle knieën. Hinierbracle, w.. trekhout, o. J/inlere Ebbe. w.. achtereb. v. Ilinhreixen. s., hoofdijzer van het achterbeen. o. Jlinlerer Uebergangskomu, in., achterste kegelvormige gedeelte van den vuur mond, o.
|
|||||
|
•JÏI
|
|||||
|
Hinleres Lmih s. iiui Zingelbleehe, staart, ui.
Hinterfessel w. </« V/erft». achterkoot. v. IIMerllache w. ei*» Bolleen*. voorvlak. achtervlak, o. Hinterflulh. w.. achtervloed, m. Hinterfuss, m., achtervoet, m. «/// ^/?# Hinterfiissen ausscUagen, met de achter-
beenen slaan. .v;V7; </«ƒ r//> Hinterfüsse stellen, op do achterbeenen
gaan staan. steigeren. Hintergeschirr, s.. achtertuig, o. Hintetgesehirrtan, b., achterstreng, v. Hintergextell\', s.. achterstel. o., achterwagon, in. tfe« P/erdes achterhand. v.
Hintergewicht. s.. lanokzwaarte, V. Hinferglted, s., achterste gelid, o. llintergrund. m., achtergrond, m. Hinterhalt, m.. hinderlaag, v. .v/r/; /// Hinterhalt stellen, legen, in hinderlaag gaan
liggen. lliii/féliiiinl. w.. achterhand. v. Hinterteil, m., achterste wig, v. Hinterkiefer, in., achterkaak, v. Hinterkolben, in., hiel. in. II i ii Ii\'rk ii rii.i.i. in., rugstuk. achterstuk, o. Jliii/i\'i-liiili\'/.i.ilule. w., achterlaadpistool, o. Hinterlader, m., achterlader, kulaslader, m. Hinterladungsgeicehr. s., achterlaadgeweer, o. Hintermann, m., achtennan, in. Hinferpaiixche, w., achterboom, hefter, m. Jliiilei\'/ijëi\'de, s. in., achterjiaarden, o. Hinterrad, s., achterrad. o. Iliiilii-iitxl, w., bovenste rust, spanning, v. Hinterriegel, in., achtervorbindingsplaat. v. Hintennli, w., bovenste rust. spanning, v. Hintersattel m. (fev Satleltoagens, achterfcaiionkussen. o. lliiitei.irliiift. ni., greep. v. en kolf, in. Hinterschff, s., achterschip, o. Hintersteven, m., achtersteven, m. Hinteriau, s., achterstreng, v. 16
|
|||||
|
\'2V2
Hiittertheil, m., achterband, v.
limle f I i-effen, s.. achterste linie, reserve, v.
Hinterwctche, w., achterhoede, v.
Hinterwagen. m.. achterstel, o., achterwagen, m.
— <fo* Mitiiitionxwageiis, caissonachterwagen, m.
Hintermagenkasie», m., munitiekist van den caissoii-
achterwagen. in.
Hinterwueht w. <fo< Geschülze*, broekzwaarte, v. Hinterzeng, s.. staartrieru, in. en broek v. of streng- ophouders 111. naarmate liet paard is achter- of
voor- en middenpaard. UitUerziehen (den Feind), omtrekken. Hinlerzioiesel m. <fe* ungarische» Snltelborkx. achter- boom . in. Jliji/n\'. w.. kromvijl. v. Hippiatrik, w.. paardenartsenjjkunde, v. llippolog. m.. ïiaardcnkeimer. in. il\'ir ii: das Jluh über 1///.1 Him sagen, hout overdwars doorzagen.
Uinihnml, s.. ijzeren band om de einden der dwars- liggers en drempelstukken, m.
Hirttholz, s., overdwars gezaagd hout. o. Mnileisie, w.. dwarslat, v. Hiruring, 111.. ijzeren band 0111 de einden der dwars- liggers en drempelstukken, m.
H\'rnsrhadel, 111., schedel, m. llirnxeiie. vv., dwarsdoorsnede, v. llirxchfiuiger. 111.. hertsvanger, m. Hirschhalx, 111.. hertehals, 111. Hirschkraxtcheil, w., klem, v. Hirse, w.. Ilirsen, 111., gierst, v. Jlisxen. hijschen. Hisstau, s., hijsehtouw, o. Z/ïtee, w., hitte, v. JlnM, m., schaaf, v. (few 7/ofc/ eisengeben, den schroefbeitel vooruit-
drijven. f/<v nobel grei/t nicht an, de schaaf vat niet.
Hobelbank, w., schaaf bank, v. |
||||
|
243
|
|||||
|
llobeleüten. s.. schaafbeitel, in., schaafjjzer, o.
Hobelgehawie, s.. schaaf blok, o.
Ilohelhtxten, 111.. snipperbak, in.. schaaf blok, o.
llulielu. schaven.
Ilohelupiiii, in., spaander, krul. v.
Ilorli xtehe» (X/rei). op \'2. gelederen geplaatst zijn.
Iforkbau, m.. bouwen boven den grond, o.
Hockhofdxckiff, s.. hoog gebouwd schip, o.
IfocMntct, in., hooge drukking, v.
Iliirlulfiifhef. ni.. stoommachine van hooge drukking, v.
Hochebene, w.. hooge vlakte, v.
Hoekgehirge, s., hoog gebergte, o.
llochst&iuuiig. hoogstammig.
Höck&ie reiene, w.. kulasband, hoogste band, m.
1 [ochweg, m., aangehoogde weg, straatweg, m.
/Men, m. in., ballen, m.
J/w/i\',/.inr/,-. in., lialzak. m.
llodometer, m., wegmeter, in.. wegmaat, v.
llodomeirie, w.. wegmeetkunst, v.
7/»/\'. in., pachthoeve, v.
Hofranm m. «\'«<« Wn-ke*. binnenruimte, v.
//«/"\' w. (iibxiilitle). relief. O.
— (,-rlntire). koimnandenient. o.
\'/^v lifttxlirekf, hoogte, v. — (Itiet.). diepte, v.
— (lojjogr.), hoogte, v.
Ma .""/.\' lattrado*. hoogte in het midden van het
gewelf, v.
y/o//e Rahmeu-Laffele, w.. lioog raainatfuit. vestingaf- fuit. v.
Ubkenabwexckung, w.. hoogteafwijking, v. Hbheitkette, w., bergrug, hoogtenketen, m. ilbhemiH\'xxer, in., astrolabium, o. Móhi\'Hiiirxxinig, w., hoogtemeting. v. . Ilblieiiiirhtinig, w.. elevatie, v. lioheiixlreiiiiiig. w., hoogtespreiding. v. Holtes Huilen . m., hoog terrein. o. //(,li/ci//i//t/er, in., holle cilinder, m. Ilohlili-iller. ni.. holle fretboor. v. |
|||||
|
244
|
|||||
|
HohU Flanke, w.. gebogen flank, v.
— Flanken, w. in. ingevallen zijden, v.
— Klampe, w., sjorklamp, v.
Hokte* Haxtion. s.. hol bastion, o. Bollwerk, s.. hol bastion, o.
— Carré, s.. hol carré, o.
Hokleixen. s.. hol ijzer, o. Hoklfeile, w., ronde vijl. v. Hohlyexchliffent K/iugr, w.. holle kling, v. Hokïgexckos*, s.. hol projectiel, o. Hohlgiente», hol gieten. Hohlkeklen w. m. </« Sabels, uitgeholde zijvlakken,o..
geulen, v.
Hohlkern in. rfw Schwanzxchrauhe, inkeeping, v. HoUkVmge, w., holle kling, v. Hoklkinjil. w.. holle kogel. 111.. hol projectiel, o. llohliiirixxet. 111.. hakguds. guds. v. HoMra/tm, m , kapel, v. hij mijnen. — f/p;\' (Initiale, inwendige holte der granaat, v. Hoklraume in. m. /\'// Festnngen, vulplaats, schuilplaats, v. HoMruckig. niet een zadelrug, HoUxetzer, m.. holle stamper, 111. Uolils/iiiide!. w.. holle s^»il, v. Hoklx/iiin/i/ef, in., holle stamper, m. HoAlx/fM/n\'/, in., holle steni| el. m. HoUtracerxe. v... hol-, Bchuil tra vers, v. HSUung \\v. eines GeteAoste*, holte, v. rfev IIiifei«i\'nx. uitholling, V.
Hohlweg, m.. holle weg, in., ravijn, o. //<;/;/- /W Dickzirkel, m., hol- en diktepasser, in. HoAo/éu, in , hoogoven, m. Hol fier. in., holster, m. Holfterkajipe, w., holsterkap. v. Houandixcher Rahme», m., nollandsch raam, o. Hollunderbaum, Uolderbuum. va., vlierboom. m. llulhiiiilri-Hiiifk. s.. vlierpit, v. Halm. in., moerbalk. m., dwarshout, o. ««/«w Brüekenbockex, dekstuk, o., sloof. sehraag-
balk, in.
|
|||||
|
245
|
|||||
|
J/o/: . s.. hout. o.
dat Hul: lm/ xich gewor/e», het hout is kromge-
trokken. I/o/zdtier, in., houtether, ui. Hul:,ui. w.. houthakkershijl. in. Ilul:ltiiliii, \\v.. houten spoorweg, 111. ll(il:!mlircr. in., houtboor. v. llolzbrücke, W., houten brug, v. llolzen. 1 leschoeien.
llölzeme Brüctoe, w., houten brug, v.
— Kamiiie. w.. loos kanon. o.
lluhfalli\'ii, s.. houtvellen. houthakken, o. Holzfaser, \\v.. houtvezel. m. lUikfii/ler s. \'/<?/ Hintetbraeke, houten gedeelte van het
trekhout, o.
Ifolz/ittemug w. </« OJeit*, beschikken met hout, o. Ilolzgexlell, s.. tiiuniergeraamte, o. Ilolzgriff, in., houten handvatsel, o. Ilolzheft s. rfw AbzugtKchiiitr, knevel, in. — r/o- Kartn*chnadel, kruk. v.
llolzkolili\'. \\v.. houtskool, v. Holzmehl, s.. zaagsel, houtzaagsel, o. Hotzpapier, s.. houtpapier, o. Holzpflaxterwig, w.. bestrating met hout, v. HolzquerxchweUe, houten dwarsligger, in. I/olzraspel, \\v.. hootrasp, v. Iluki\'ölii\'e, v>\\. houten huis, v.
Ifolzitage, vv.. houtzaag, v.
llolzxagemühle, \\v.. houtzaagmolen, m.
Holzxamre, w., houtzuur, o.
Holzschlag, m., houtvellen, o., houthak, m.
Holzschlagér. in., heier. heibloktrekker, m.
Iliil:si-/irinilie, w.. houtschroef, v.
Holzxpindel, \\v.. spil, v.
J/ti/:x/o///ia/i/)e, w., houtbordpapier, o.
Holztheile, in. m.. houten doelen, o.
llulzrerkleiiliiiig. \\v.. houten mantel, m.
//o/zicani/e w. m. «///<?;• Sabeltckeide, houten zijstukken, o.
Holzwerft, s., houttuin, m.
|
|||||
|
-2u;
|
|||||
|
IFolzwerk, s.. houtwerk, timmerwerk, o.
Holzzapfen, in., houten pin, v.
Honneurs, s. in., eerbewijzen, o.
Iloiirrtl. w.. Hongaarsclu.\' infanterie.
Hoofd, s. . hoofd, o.
Ilotehgang, m.. hoorgung. luintergang, m.
l/orde. w.. horde. v.
Hordendraht, in., grol ijzerdraad, o.
Horizont 111. (</«/• xeneinbaie). schijnbare «fezii-hteinder. m.
(r/.v teahre), ware gezichteinder, m. Horizontale Halterie, w., horizontale batterij, v.
Uruxttcehr, w., normale borstwering v. in tegen-
stelling tot »Kiugexchnittene WrustteeAr." — Scharte, horizontaal schietgat, o.
Horizontalebene, w., horizontaal vlak. o. Horizontale bombenxichere Eiuderknng, w.. horizontale blindeering, v.
Si-liHxxtreiie. v .. dracht, v.
Horizontale* De/i/f Menl. s.. horizontaal detilement, o. Horizontalxehaxx, m., kernschot, o. Horizoutalxc/iaixweite, w.. boogschootsverheid. Hom, s.. hoorn . m. — ifc* Amboxsex, speerhaak, in.
Hornamboxi, in., aan eell met speerhaak, o. Hornarbeit, w., horen werk. o. Hornbaum, m.. haagbeuk, \\viel- of jukboom. m.
Horngummi, bestaat uit ^—•\'! deelen zwavel op 5 dee- len caoutchouc.
Hornhaut, «.. hoornvlies. o. lloniixt, in., hoornblazer, m. Hornklampe, w.. kruisklamp, v. Hornkluft, w., hoornkloof, v. Hornmuxik, w., hoornmuziek, o. Homsalbe, w., hoefzalf, v. Hornschiene, w., eontrerail. v. Hornxignal, s., signaal op den hoorn, o. Homsoile. w.. hoornsool. v. Hortupalte, w.. hoornspleet. hoornscheur, v. Hornstrahl, in., hoornstraal. in. |
|||||
|
247
|
|||||
|
llor ii wand, w., hoorn wand, v.
llomwarze, w., hoornwrat. zuilwrat. v.
//omwerk, s.. hoornwerk, o.
Iloriiwiiht, w.. stuk ijzer, ter versterking op een un-
der geweld. llor,izolle, w.. hoorn wrat, zwilwrat, v.
Uorse-guardx, m. in.. Engelsche ljjfwacht te paard.
Horst, 111.. rollaatr. v.
//o»< w. i/es P/érde», schenkel. ui.
Iloxpitai, s.. hospitaal, o.
/loxpitalschiff, s.. hospitaalschip, o.
Uotpitalsolïlot, in., hospitaalsoldaat, in.
Hospitahug, m., bospitaaltrein, m.
Houmbaradji, m.. Turksch bombardier.
//\'^i. in., opheffing, v.. oplichten, o., pompslag, halve
omloop van een v.aterrad. in. llubhohe w. \'/ev Hammer*. hef hoogte. v.
/lub/ange, w.. hef hoogte, v.
y////-. in.. hoef. in.
Uufabfa/l, in., afvallen van den hoef, o.
H\'ifhi\'iii. s., hoef been . O.
Ilnflicixxcr. m.. hoefyzerstamper, m.
lliifbexrhluij, in., hoef beslag, o.
Hit/eisen, s.. hoefijzer, o.
«üteiw Pferde Hufeinen aufichlageu, een paard beslaan.
Hufeisendorn, m., hoefijzerdoorslag. in.
Hufeiienmagnet, in., hoef ijzermagneet, m.
llêifeUentascke. w.. hoefyzerzakje. o.
Hufeneküttentng, w.. hoef kwetsing, v.
Hufgesckieir, s.. hoerzweer, v.
Hufhammer. m., boefhamer, m.
Hufniesser, s., veegmes, o.
Hu/nagel, hoefnagel, in.
liufriïspel, m., hoefrasp, v.
Ilufraiiiiier. m.. sthraapijzer. o.
Iliif.se/iliii/. m.. hoefslag, ni.
Iliifscliiitietl, in., hoefsinid. m.
lliifschiciiiileti, s.. hoef kwetsing, v.
Jliifslemjiel\', m.. hoefijzerdoorslag. in.
|
|||||
|
-2iH
|
|||||
|
Hu/ten w. m. ili\'.i Pferde», heupen, v.
Ili\'f/eiiliilini. lendelam.
l/tt/frilt, m.. tred. m.
lliifzunije. w., boefnjjptang, v.
Hu/zwang, m.. nauwhoef, kriinphoef, m.
Hagel, ni.. heuvel, m.
Ilügelland, s.. heivelland, o.
i/i\'/ji\',/. in. ui., hulpen, iu.
llülfxarmee, \\v.. hulpleger, o.
Ih\'lfshtilt,/. \\v.. tijdelijke spoorweg, m.
Hülfsgeld, s. . sultsidiëu . v.
llülfxgetchirr, s.. trekgareel, o.
JliilJ\'xliivf. s.. hulplejjer. o.
MilfxIcTaiiketilrager, m., hulpziekendrager, m.
UulfxIcTiegxicixxeHxchuften, w. m.. hulpkrijgswetei>sehap-
pen . v.
HiUfxlazareth, g,. hulphospitaal, o. llutfxlazarclhzug < m., hulphospitaal trein, m. Hülfxlhor, s.. hulppoort, m. llülfxthürxtock, in., loos kozijn, o. llülfxtruppe»i, \\v. ni., hulptroepen, v. Hülle, w.. huls, v., omkleedsel, 0. lidxi\', w.. huls , v, — rfec Bolzenschraube, lmls. v.
— f/(?y llukele. huls, v.
— <fe.v Geicehrx, staartstuk, o.
— ïm Hammerwerke, tapbeugel, m.
— «fe.v Bujonnelx, sehiit\'t. v.
— om Miinehmer, opsluitbuis, v.
— (fe/1 Patrone, huls. v.
HüUen w. m. (foi Richtxohlenbolzem^ opsluit buizen, v.
llHI.Se//litil/rf in. \'/iv trixxc/ieiliiilxn, plaat, v. Hülsenkopf, m., kop van het staartstuk, o. HüUetucUUz, in., uitsnjjding van het staartstuk, v. ii/i//il. in., handwagen, steunstok, m. Hundetrab, in., hondedraf, m. Jlii/tdej/i/i/. in., slurj). m. /l/i//(/ej//i///, in., slurp. m. Jlurde/i, \\v. in., horden, v. |
|||||
|
•2i!l
|
|||||
|
Hürdendraht, ra., zwaar ijzerdraad, o.
Uürdugg, w.. gevlochten rjjswerk, o., krib. v. Hmsar, m., huzaar, in. Husarctiiuütze . w.. nuzarenmuts, v. Htuarenpel:, 111.. huzarenpelz, v.. dolmantel, in. Husareiisabet\', w.. huzarensabel, v. HtuartHsaltel, m., huzarenzadel, m. Hutarentaseke. w., huzarentasch, Babeltasch, v. Hitste». ni.. hoest. in. l//\'/r/ie,/. s., slaghoedje, o. — </<v Rakete, lantarendeksel, o.
— \'/o\' l\'i\'i-xi\'/:ii,ii/xkii/}xrl. deksel, o.
lliitchenkanimer w. (/«/" Patroue, inzinking, v. Uutschleife. w., kokarde, v. Jliit/e. w., hut, v.. stampwerk, o., stampmolen, in..
ijzersmelterij, v.
Hütleucampagite, w.. ovencampagne, v. Hüttentager, s., huttenkamp, o. Ili\'li\'iiy. w.. weide. v. lli/ddi\'. w., reserve van liet Turksehe leger.
Hydraulii, w.. waterweegkunde, v. Hydraulische Presse, w.. waterpers, hydraulische pers. v. Hydraulischer Telegraph, m.. hydraulische telegraaf, v. Hydraulischer Knik. in., waterkolk, in. Hydrodynamik, w.. leer der vochtbeweging, v. Hydrographie, w., waterbeschrjjving, v. IfydromecAatiii, w.. waterbeweegkunde, v. Hydrostatih, w., waterevenwichtskunde, v. Hydrostatische Vfolie. w., hydrostatische proef, v. Hygrometer. m.. vochtmeter, hygrometer, m. Hygroscopisch. voehtaantrekkend. Hyporictïsch, van den onderaardschen oorlog. |
|||||
|
250
|
|||||
|
z.
/. ./. (//// Alt]\'trage), volgens opdracht.
i.irl. (inctmive), met inbegrip van. /. /\'. (/,/ Vertretung), ter vervanging. IndioelectriscA, op zichzelve electrisch, niet geluidend, geschikt om door wrijving electrisch te worden.
Igelfus», ni.. egelsvoet. in. lUuminiren, uret kleuren afzetten, kleuren. llmbaum, in., olm. olniljoom, o. lm Lichten, binnenwerks. Imperial, w.. hemel. m. lutpracttcuUe. onbegaanbaar. Ihi/iiiIk, m.. stoot. m.. beweging, die een lichaam aan een ander mededeelt of poogt mede te deelen.
Liurtir. op non-activiteit. Inheiriehsetzung, w., in exploitatie zetten, o. Incidenzwinkel, m.. invalshoek, hoek van inval. m. liicliiiutioiiaictukel. m.. declinatiehoek . m. laconiplett. onvoltallig. [neorporiren, door smelting met een ander vereenigen.
Inatlpat, m., beklaagde, m. Iiideltu, w., gedeelte van het staande leger in Zweden.
Indirecte Derknug. w.. indirecte dekking, v. Indireeter SeAtt**, m.. indirect schot. o. Indirecte* Feuer. s.. indirect vuur, o. Inductionnapparat. in., inductietoestel, o. liidiic/ioiixielaix, s., inductierelais, o. ludiictUiiixxti-ihii. m.. inductiestroom, m. Iiiditstrielmhii, w.. industriespoorweg, m. liifa ui. eerloos. Infanterie, w.. infanterie, v. Infanteriebanket, s.. infanteriebanket, o. Infanterie-Brigade, w.. infanterie-brigade. v. Iiifiinterie-lii-iijudi\'-lk:irk. m.. infanterie-brigade-dis- trict, o.
Infanteriecasematte, w., gecreneleerde galerij, v. Infanterie-Divuion, infanteriedivisie, v. |
|||||
|
Infanterie/ener. s., inf.iiiterievniir. o.
lafanteriegefeckt, s.. infanteriegevecht, o. /.tfantcriegewehr, s., infanteriegeweer, o. l.ifiiii/i\'iii\'-Miiiii/iiiiixhilo.iiir, w.. infanterieinunitioeo- lonne. v.
•Li/iiH(erie-Patronena>agen, m., patrooncaisson, m. [nj\'anterie-liegimeiit, s.. regiment infanterie, o. Iiifanleriexiibrl. m.. iiiiiiiiteriesaU\'1, v. InfauterieSckurle, w.. schietgat, o. ln/anierUl, ni.. infanterist, m. Infimteximabereeknung, w., differentiaalrekening, v. lujfamation, w., ontsteking, v. Iiij/t:iii>iix/i<i„l,l, v,.. Imigpnnt . o. (eener lijn). la/fueuziuaxckiue, w., inductiemachine, v. In/worienerde, w., bergineel, fossielmeel, o. Ingenieur, in.. ingenieur, m. Ingenieur-Öir/ix. s.. koipsingeiiieur, o. Ligeuieur-tuxpeetiou, w., genieinspectie, v. liHjeuirtifkitiixi, w.. ingenieurwezen, o. Ingenieur-Officier, 111.. officier van de genie. in. liigenieitr-Geograph in. 4?/\';// Groueit Generulxtohe. inge- nieurgeograaf, m.
Ingenieur officier m. row Plulz. eerstaanwezende officier van de genie. in.
Ingenieur-Park, in., geniepark, o. Ingenieuncesen, s., ingenieurwezen, o. 11halter. m.. chef, eigenaar, m. Inittative, w., initiatief, o. Inklinirte Pfahlreihen, w. m., hellende balkramen, o. zagers, in.
Inncre (\'re/e. \\v.. bhiucnkruin, v. - liöxrhioig . \\v., binnentalud, o.
Brttxttoekrbmckung, w., binnentalud, o. liriixticehricuiiil, w.. binnentalud, o. — Grabenicand, w., escarp, v.
— Kanunlütie, w., biniiüiikruin. v.
— Linie. w., binnenlijn, v.
— Poh/guDxeite, w., biiinenpoljgoonszijde, v.
- Scluirleui\'tffii/ing, w., binnenopeniug, v.
|
|||||
|
I
|
|||||
|
Innere Seite w. da hotten*, binnenplat, o.
Hand. w., binnenmuur, ui. - Itichtxchraulte, \\v.. binnenstelschroef, v. — Vertheidigmig. w., binnen verdediging, v.
Innerer dralen, ui., binnengracht. v. • — Dienst, ui., inwendige dienst, 111.
l\'iili/i/iniiri„/,-r/. in., keelhoek, binnenpolygoonshoek,m. Randde* Hnfeixeii*, binnenrand, m. Kaam. in., binnenruimte, v.
Innerlielier Kriei/. in., binnenlandsche oorlog, m. l>t*atzhariuiig, w., pukharding, inzetharding, v. bi*paiuier, in., disselpin, disselbout, in. [>i*pectenr, ui., inspecteur, in. TnnpectioH w. (fcr (hmpagnie, elke afdeeling «Ier coni- pagnie, waarover een luitenant liet bevel voert.
ln*pectioH w. \'/*\'/• Infante rietrhuleii, inspectie der infan- teriescholen. v.
— der Jager and Schützen, inspectie der jagers en
scherpschutters. v. — der Gewehrfabriken, inspectie der geweerfabrieken, v.
— der Karalle, ie. kavalerieinspectie, v.
— der uiilitarixcheu Straf au*tal ten. inspectie voor de
militaire strafinrichtingen, v.
— der Militair-Telet/ra/iliie. inspectie voor de militaire
telegrafie, v. de* MilMr-Veterinair.tee*en*, inspectie van den ve-
terinairen dienst, v.
l/ixjiiciri\'n. inspecteeren. Tmpirirttng, w., inspectie, v. [H*piririwg*recht. s.. recht van inspectie, o. [nstanzenweg, ui., hiërarchieke weg, m. Instruction . w.. instructie . v. [/ixtrnc/ioiis/jin-li. s.. orderboek, boek voor blijvende verordeningen. o.
Instrument, s., instrument, werktuig, o. Insubordinatton, w.. insubordinatie, v. fnxnrt/enlen, m. m.. buurgenten, m. Insnrrectum. w., opstand, in., insurrectie, v. Intact, versch, ongeschonden. |
||||
|
•J.Yi
|
|||||
|
Intellect nelle Tuktielc. w.. toegepaste taktiek, v.
Intendant, m.. intendant, m.
Intendantnr, w.. intendance, v.
Intendantnrealh, in.. intendant, onderde onmiddel-
ljjke bevelen van den (lief van cle intemlanee van
liet legerkorps, tevens diens plaatsvervanger. IntenxiUil, w.. intensiteit, v. Interferenz, w.. interferentie, v. [ntefintixtueh, ad interim, tijdelijk. Inlerimxbahn, w.. tijdelijke spoorweg, 111. Interimxbrüeke, \\v.. noodbrug. v. Tnterniren (Soldaten), in liet binnenland eene verldijf\'- plaata aanwijzen, interneeren.
Interpolation, w.. interpolatie, v. Intermptor, in. stroom verbreker, m. luterrulle, w.. intervalle. tnsselienrninite. v. InteTtulleneefxcltuiiziinueii, \\v. in., liniën met tusschen- ruimten. v.
Interventie», w., tusschenkomst, v. Intmdation, w.. inundatie, v. tnundalionsheeken, g., inundatiekom, v. Inundationsilamm, inundatiedam, dijk, m. Inundiren, onder water zetten. Invalide, 111.. invalide, in. Invalidenhaii, s., invalidenhuis, o. fnvasion, w.. inval. in. Invasionakrieg, in., aanvallende oorlog, veroverings- oorlog, in.
[nventar in. rfiw Magazine, instructie-inventaris. 111. Invenion, w.. inversie, v. Irrational, onmeetbaar. Irregilare Uefestiyung, w., onregelmatige versterking, v. — Kavallerie, w.. ongeregelde ruiterij, v.
— TrH/i/ii\'ii, w. in., ongeregelde troepen, v.
Ixabellen. in. m., isabellen, gele paarden, o. Itolator, in.. isolator, niet geleider, m. holifen. isoleeren. Isolinchicht. w.. isoleerende lang. v.
Isolirte Forlx, ». m.. geïsoleerde forten, o. |
|||||
|
\'r>i
|
|||||||
|
holirte* Werk, a., afgezonderd fort, o.
ftalie/tixrhe Hefi\'xiU/ttiHixiitititH\'i\'. w.. Italiaansche ver-
sterkingswnze, v.
Jt\'wcrdr. s.. itineraire, v. |
|||||||
|
J".
./. A\'o. (J<i/>fittil-Xitiii,iicï). jouraaalnummer.
Jacht, w.. jacht. o. Jacke, w.. mouwvest, o. Jacot/xxtah. in., graadlioog. noolshongtemeler. in.
./w/\'/ machen. jacht maken. Jaijdordtiiiiig. w.. jachtorde, v. Jagdpnlcer, s.. jachtkruid, o. Jagen {in die Placht), op de vlucht jagen. Jager, m.. jager, m. — z* Pferd, 111., jager te paard,.m. Jagerbataillon, s.. jagerbataljon, o. Jagerbückie, w., jagerbus, v. Jagergewehr, s.. jagergeweer, o. Jagergraben, in., tiraifleiirloopgraaf, v. Jagetroxs, b. , kabeltouw, o.. paardelijn, v. Jagtxehteuxe, w.. gpuisluis, v. ./«/</"<• Iliigcl, in., steile, sterk hellende heuvel, in.
Jahrexring, in., kring, jaarkring, in. Jalon. m.. jalon. haken. in. Jalontieur, in., jalonneur, in. Jaloii/ticeii. jalonnneeren. Jammer in. m. r/<-.v Kriegee, rampen van den oorlog, m.
Jauitxchiifci, in. in. janitsaren, in. JaniUcharenmusik, w.. Turksche muziek, v. ,/wc//. s.. raam. jnk. o., pijler, m. rfrt.v rerloreiie Joch, het loos kozijn. |
|||||||
|
Joch s. eines Hollamlinehen Ruimen*, stijl, m.
Jochhein. s.. jukbeen. o.
Joehbrücke, jukbrug, v.
Joehfeld, s.. brugvak, o.
Joehholz, s., moerbalk, in., sloot\', v.
Jochpfahl, ui., paal, m.
Jochxchirrllc. w. . sloof, V.
Jockxpannung, w., spanning, v.
Joehlrager, 111.. slaper, m.
Joehweite, w., spanning, v.
Jolle, w.. jol, v.. fletje, o.
JoUtau, s.. jolletouw, o.
,/«///• (rf«), du jour. van den dag,
Journal, s., journaal, o.
Jmige. 111., seheensjongen. m.
JihKjfcf. w.. straatstamper, m., jufier, v.
JungferngUu, s.. mica.
J imker, ui., jonker, in.
Justiz, w., justitie, v.
./«fe, indische plantenvezels.
Juz-ötuehi, in., Turksch kapitein.
|
||||||
|
Woorden die niet ouder K voorkomen zoeke men ouder (\'.
K. M. (Kii/.\'fhf/eii Mmmt). aanstaande maand.
Kabel. in., kabel. m.
Kalielgurn. s., kabelgaren, o.
Knbelhnlter. in., kabelophouder, m.
KnbeUiinge, w., kabellengte, v.
Kilielleilinig, w., geïsoleerde leiding, kabelleiding,
liggende lijn, v.
Kabelichlag, m., kabelslag, m. |
||||||
|
•i:>t;
|
|||||
|
Kakeltrommel, w.. rol voor do katrol, v.
Kabelicagen. in., kabelwagen, m.
Kiilin. 111.. schuitje, o., lioot. v.
Kah»förmigex lirij/. s.. kanivorinig beentje, o.
Kahitrerlcleidinig, w.. boordplanken, v.
Kahre, w.. gewricht, o.. Inruk. v.
Aai, in., kaai. v.
Kaimalcam . m.. Turkse h luitenant-kolonel.
Kaiserlieker Commixitar nnd Militair-Inspertor der f rei-
willigen Kraiil-eiijiflege, in., belast met «Ie leiding der vrijwillige ziekenverpleging in tijd van oorlog. Kajüte, w.. kajuit, v.
Kalken, 111.. stojistuk. opvullingsstuk, tusschenstuk, o..
opsluitklos. v. Kalbleder, s.. kalfsleder, o.
Kalesehe, \\v.. kalos. v.. licht open rijtuig, o.
Kalfateixen, >.. knlt\'natijzer. o.
KaJ/a/eru, kalfateren, 1 u-eeuwen.
KaJJalhamiuer, in., kalfaathamer, in.
Kaliber, in., nagelijzer. o., nagelvonn. v.. kaliber, o.,
kalibreercilinder, in. Kalibereglinder, in., cilinder tot loopen, kalibreerci-
linder. in. KaUliei\'lange. w.. lengte in kalibers, v.
Kalilirf-Mattxxsltth, kalibermeter, m.
Kalikerring, in., kogelmal, in.
Kaliberstub, m,, kaübermeter, m.
Kalibertoleranz. w.. speling in het kaliber, v.
AV///-, m.. kalk. in.
Kallcbreniien, s.. kalkbranden, o.
Kalkiren, kalkeeren, doortrekken.
Kalkirpapier, s.. doortrekpapier, kalkeerpapier, o.
Kallckelle, w., troffel, v.
Kalkkübel, ui.. kalkbak, m.
Kalklmrltrii. kalkblusschen.
Kalkofen, in., kalkoven. ni. Kaltbrïtehige* Euen. s.. koudbroe ijzer. o. Kalleer;engeiid. koude verwekkend, koml makend. Kallkammern, s., koud hameren. o. |
|||||
|
257
|
|||||
|
Kallmeixxel. 111.. koudbeitel. in.
Kaltschmied, m., koperslager, m. Kallxehmieden, s.. koud hameren, o. Kamaxehe. w., slobkous, v. Kamerad, in., kameraad, m. Kamiii . 111.. haard . schoorsteen . in. Kaminidappe, w.. schoorsteenklep, v. Kamisade, w., nachtelijke o ver valling, v. Ka mm in. <fe* llalinex, borst, v. — «#es t\'itxxes, kam, in.
— ?///« llelmex, helinstuk. o.
— e»#e* Pferdes, kam. m.
— ow< heiehex, kruin, v.
— ««f* Gebirge*, kam, m.
— (/?;• Brastwehr, kruin, v.
— */<•* bedeelden Jt\'ege*, kruin. v.
— fl* Radem, tand. kam. m.
Kammbüxe w. <fer Brtttttrehr, binnenkrain, v.
Kam ui e i>. ineenvoegen, opsluiten. Kummer w. der Wurfgetchütze, kamer. v. — eiuex (lexrlitixxrx. ligplaats van de springlading, v.
— i/ex Gewelirex, geleider, grendel, m.
— dex Sal/elx. kamer, schol\'tvrijlieid. v.
— einer Mine. mjjnkamer, v.
— einer Selilenxe, sluiskamer. v.
— einer rschtcaitzxchrauhe, kamer, v.
— einer Sigmal-Rakete, lantaarn, v. Kammerbahn, w., baan voor den geleider, v.
Kammerband. s.. kamerband, m. Kammerbiieli. s.. waarin de capitain d\'arines de ont-
vangsten en uitgaven van de rustkamer opteekent. Kommerende, s., uiteinde van den geleider, o. Kammergexeliiit:, s.. kaniergeschiit. O. huuinierijeirehr, s., kamergeweer, o. Kommerhandgriff\', m., knop, m. Kaïiinierliuh. s., hulsrolder tot vuurpijllaiitaarns, m.
Ka in ui er h ülxe w. r/i?.v ScArapneh, kokertje, o. Kauiiiierlailangxgeirelir. s.. achterlaadgeweer. o. KuuimerliKhuigxxliiek, s., achterlader, in. 17
|
|||||
|
258
|
|||||
|
Kamuierleilsclueiie, \\v.. arm van don geleider, m.
KammerUUxchraHbe, w., geleiderschroef, v. Kiiiitiiiei-xüiili\'. w.. \\ oltasche zuil. v.
Kamwetucheihe w. ow Oeteehr, plaatje, dat het geheel
uittrekken van den pendel belet. Kammerxrhleu\'C, \\v.. schutsluis, v.
Kamuieischirdiizxchi-onlie. w.. kamerstaartschroef, v.
Kauimetxpiegel, na., kamorspiegel. ni.
kammerx/iirk, s.. bodemstuk. o.
— e//«™ Gewekte*, buis. v.
Katumentntze, w., kaïnerbuks, v.
ktiiiiiiieiinileiojfii-ip,; m.. onderofficier van wapening, m.
Kammenerxchln**, m.. sluitstuk, o.
htihiiiH,-rnlli\' Idiilujiij. w.. kamervolle lading, v.
Kanimdecke, w., pakzadëlrm.
Kautitikixxen, s.. lederen gordel, m.
ha ui in rad. s.. kuiurad . o.
Kauiiiixaxxf. ni.. ruimte tusschen twee radertanden.
Kammxtange, w.. heugel. 111.. hark. v.
Kaïii/iai/iir. w.. kampanje, v.
Kamp/, in.. strijd . kamp. kanipstrijd, m.. gevecht, o.
Kamp/erhöhe, \\v.. hoogte bij de geboorte van een ge-
welf, v. Kampferlinie, w.. geboorte van een gewelf, v.
Kanipffahig. strijdvaardig.
Kampffertig, gereed tot den strijd.
Kampfgefahrte, Kamp/"genos*, in., strijdmakker. wa-
penbroeder, in. Kamp/geelde. s.. slagveld. o.
Kauip/getümmel, s.. krijgsgewoel, o.
Kamp/plat*, m., strijdperk, gevechtsveld, o.
Kamp/ros», s., strjjdros, o.
Kai,ipii leim1. w.. kampeerlijn, v.
Kamil. m.. kanaal. o.
•— (fc# Zündxti/lx. zundgat, o.
hdiial/ar/i. s.. pand van een kanaal, o.
Kiiiialirliraiihe, w.. ruimschroef, v.
Kanalwage, w.. fleschjeswaterpas, o.
Kaïialzug, in., pand van een kanaal, o.
|
|||||
|
259
|
|||||
|
Kandare. w.. stang. v.
Knuonnite. w., kanonade, v.
Knnone. v... kanon. o., vuurmond. m.
Kanonenbatlerie, w.. kanonbatterij, v.
Kanoneubereich, 111.. bereik van het geschut, o.
Kanonenbettung, w.. kanonbedding, v.
Kanonenboot, s., kanonneerboot, v.
Kiiiiimenilitiiiiet, m., kanongebulder, o.
Kanonenfent, bomvrij.
Kanonenfeuer, s.. kanonvuur, o.
Kanonenfieher, s., lafheid, vrees voor het gevecht, v.
Kanouengiesxerei, w., kanongieterij, v.
Kano>ieiigra>iate, w.. kanongranaat, v.
A anonetigut, s., brons. o.
KanmieitkeUer, m., kanonkelder, m.
Kanonenkugel, w., kogel, kanonskogel, m.
kmioueiilitffete, w., affuit tot kanonnen, v.
KauoiienVaffel, in.. lepel. m.
Kanonenmetall, ts., brons, o.
Kanouenpulver, s.. artilleriebuskruit, o.
Ku nonen roh r, s., stuk. o., vuurmond , m.
Kanonemattelwagen, m., kanonwagen, m.
Kanonenscharte, w., kanonschietgat, o.
Kanonenschlag, m., moordslag, in.
KiiiiiHienwhloxK, s., kanonslot, o.
KanoHenschuss, in., kanonschot, o.
KanonenschwMweite, w., kanonschotsafstand, m.
Konon~en.itie/e/\', 111., rijlaars, v.
Kanonentalje, w.. geschuttalie, v.
Kanonenzugstrang, m.. kanonreep, v.
Kanonier, m., kanonnier, artillerist, m.
Kauoniren, kanonneeren.
Kanonirung, \\v., kanonnade, v.
Kanonweite, \\v.. kanonschotsafstand, m.
Kantor». \\v.. stang, v.
— *//\' gebrochenem Mundstücke, stang niet gebroken
mondstuk. v. — »«V (/linzen) Mundstücke, stang uit één stuk, v.
Kante, w., kant, hoek, rand, m. |
|||||
|
2li(>
|
||||||||
|
Kun/dl w. m. iler Klinge, scherpe kanten, v.
Kanten vierkanten, haaks bewerken. Kanton, s., kanton, o. Kantoiiiren. kantonneeren. Kantoniriuig, w., kantonnement, o. Kantonirungsquartier, s.. kantonneeringskwartier, o. Kantonnement, s., kantonnement, o. Kantounementn-Coniuiandant, in., kantonnementscomman- dant, in.
Kantonnementstazareth, s.. kantonnementshospitaal, o. KanUchit, in., zweep. in. Kanzlist, m,, schrijver, m. Kapelle w. zuui liedecken dex Ziindlochs der Feitungs- gexrhiifze. kapel. v.. zundgatdeksel, o.
Kaper. in., kaper, 111. Kaperbrief, m.. kaperbrief, 111. Kaperei, w., kaperjj, v. Kapitale, w.. kapitaal, v. Kapitan, m., kapitein, m. Kapit&n-Lientenaut, in., kapitein-luitenant, in. Kaponnier, 111.. caponnière, v. Kappe, w., voorraadston, buiteiiton, v. - <?«/• Bolzensehraiibe, kap, v.
(/(?/• Deiehselxtüize, bovenbeslag, o.
— e///e* JJeicies, kruin . v.
- //<?/ «/#« Ziinderu, verkapping, v.
— rf?y Versetzuvgs-Kanxel, deksel, o.
— «fav Ortteheits, schoen, m.
- «>£/• Rakete, lantarendeksel, o.
— </ev Söbelgefösset, kap, v.
«\'»<?« Brkcienbocke», dekstuk, o., sloof, v., t>chraag-
balk. m.
#«/ev Thürgern»te», bovenlegger, m.
— «/><"•« Zel/e-i, druif, v.
— j» \'A-r Fortijicaiion, bonnet, v.
Kappen, kappen. Kappen ge ir\'ólbe, s., kapgewelf, kapwulf, o.
Kappenxchraitbe, w., koltplaatschroef, v. Kappi, s., kepi, v. |
||||||||
|
m
|
|||||
|
Kappzanm, m.. kaptoom, m.
Kappzaumbogen, m., ijzeren washand, m.
Kap*el, w., slaghoedje. doosje. buisje, o., seheede, v.
seheedje, o.
z"i<i MunithoHsgHx*, schelp, v.
Kapielgm». in., gieten in gietijzeren vormen, o. Kapudiiii-l\'dchu. 111., Turksch admiraal. Kapuzinerring, m.. onderband, in. Karabiner, m., karabijn, v. Karabiner-Baudelier, s.. karabijnriem, m. Karubinerhaken, in., karabjjnhaak, m. Karabinerhakeiiriiig, m.. draagstangring, v. harabi/ieriugel, w.. karabijnkogel, m. Karabinerringxckraube, \\v.. beugeld ïaagstangsehroef, v. Kafiihluerfiiigx/iinge. 111.. bocht. v. KiiiUibiiier-Si-hliiyriemen . in.. slagriem. m. Karabutemchnh. in. karabijnsehoen. m. Karabinertehuk-RiemeH, m., kaïabijnsehoenriem, m. Karabimentange. w.. draagstang. v. Karabiner, in., karabinier, in. Kardateche. w.. rosborstel. ni. Kardatschen, roskammen. Karduse, w., kardoes. v. Karduskoker, m., kardoeskoker, m. Kttrdusnadel, w., kardoesnaald, v. Kardttspapier, s., kardoespapier, o. Karkaste, w., geraamte, o. Kar/lies* s. a«w Getehüfze, ogief, o. Kamiesthobel, m., ogiefechaaf, kraalschaaf, v., dui- veljager, m.
Karpfenrucken, m.. karperrug, in. Kur/iie. w.. pluksel, o., wiek, v. Karre, w.. kar,- v. Kaften , m.. kar, v. Karxt, in., soort van houweel. Kartatêch-Bodeiupiegel, m.. kartetsbodem, m. Karlaturhliiichxe, w.. kartetsbus. v. Kartatsche, w., kartets, v. Kartatscheiuchvts, m., kartetsschot, o. |
|||||
|
-1&2
Kartatxchfeuet, b. . kartetsvuur, o.
Katiatxehflattkinuig, w., flankeering door kartetsvnur, v. KartatxehfitHerat. s.. kartetskoker, o. Kartatuchgranule, w.. granaatkartets, v. Kariatschlcoker, in., kartetskoker, m. Kartalxchkuffel, \\\\.. kartetskogel, m. Kartatschrakelc, w.. kartetsinjl. ra. Kartalxchxcheihe, w.. kartetsschjji\', v. Kartatxchspiegel, m., kartetsklos, in. Karidtschwurf, m., kartets voor houwitser. v. Karlauwe, \\v.. kartouw, v. AflrA;. w.. kaart . v. Kartelt, s.. cartel, o. Karteuiaxche, w., kaartentasch, v. Kiirlfiiircxen. s.. kartografie. v. Kartouehe, w.. patroontasch, v. Kttiiiixtiiben/el, in., kardoeszak, in. — ro» Serge. saaien kardoeszak, in.
Ktirttixtiic. w.. kardoes, v. — «fe/\' Katallerie, patroontasch der kavallerie. v.
k~aiitntcliljïi<lt.ie. w.. ïiatrooukoker. kardoeskoker, ra. Ktiiitt.ititjiicli s. i/w MunitioiiKicayen, vak voor de kar- doestassehen. o.
Kartuschkoker, in.. patroonkoker, kardoeskoker, 111. Kartutchlehre. w., kardoesmal, v. Kttftiisclnwilel\', w., ruimnaald, v. Kartusehraum, in.. ligplaats voor de kardoes, v. Kartu&chxafk. m.. kardoestasch. v.. patroonzak, m. KartMxch-Trichter, in., kardoestrechter, m. Ka,iti.ichtt>i-ni.itci-, 111.. kardoestasch. v. Kttr/ti.ic/i/iinti.i/ef riemen , m.. kardoestaschriem, m. Kartuxchteagen. in., kaisson. patroonkaisaon, ra. Kaxeritr. \\v.. kazerne, v. Kuxerneiitirre.it. in., kwartierarrest, o. kitxeriieiitj/ficier. m., officier van kazerneering, in. Kaxernwache, w.. kazernewncht, politiewacht, v. Kaxerniren. kazerneeren. Kasernirt. gekazerneerd. Konkel, s., lederen helm, ra. |
||||
|
\'Mi
|
|||||
|
Kaxxathtii. w.. rassatie, v.
Kuxxe. w., kas. v. Kaxxeiiicaf/e/i. 111.. wagen tot vervoer der krjjjjskas. m.
htixxiiv/i. casseeren. Knxt. m.. kandelaar, m. Knxtiiiiie. w., hoornwrat, zwilwrat, v. KaftaHtenbaum, m., kastanjeboom, m. Kastell, s.. kasteel, fort, o. Kasten, 111.. kast. merlon. in.. kniestuk, o. — efec Dampfmaxchine, stoomschuifkast, v. — (fev Holjelx. blok. 0.
— e///ev Kloheiix, lichaam, huis. o.
Ktutenbandet s. m. efe/ FeUprotze, banden 0111 de kist. ra.
Kaxtenliolzeu lil. \'/cv l\',-ol;l;iixlr>ix. bont. 111. Ktutenbrücke, w., kist brui;, v. Kaxtrnilecl, e w. f/cv Wagenkosten», vaste deksel van de niunitiekist. o.
Ktuteiideckel in. "/// MunUioHwagen, deksel, o. Ktutenförmerei, w., vormen in ijzeren kasten, o. Kastengnzs, in., gieten in yietkisten. o. Kastexhalfte, w., halve vornikast. 111. Kattenhalter in. \'/cv Ptotzkastens, ijzers, waarmede de inunitiekist op het stel bevestigd wordt.
Kastemnauer, w.. tegenmuur, ovenmantel, m. KastenpTotze, w., munitie-voorwagen, m. Kculenrad, s., scheprad, o. Kuxtetix/iiiiil, in., box. afgesloten stand. m. Kiixleiilfiiye?. in.. ïuunitiekistdrager . ni. KastetUragerbolzen. m.. bout. m. Kastentragerzwmgt, w.. dekplaat, v. Kuxlenirutjeii, m., kaisson. patroonkaisson. m. Kastenzang», \\v.. soldeertang. v. Knx/i;izi\',nler, in., koker, ni., goot. V. Kataloxischex Fener, s.. katalaansche haard, in. Katttitbet, s.. kiltanker, o. Katasterkarte, w.. kadastrale kaart. v. Kattenkop, hl , kattekop. in. l&rftt. w., kat, cavalier. in. Kutzeakopf, in. moordslag, in. |
|||||
|
264
|
|||||
|
hiitzeiixterl. m.. slurp, v.
Kanen am Gebitse, <>ji het gebit kauwen.
Kanffahrer. in., koopvaarcbjscbip, o.
K(iii£\'iili,-li\'ijhillf. w.. koopvaardijvloot, v.
Katijfahrteuchiff, b. , koopvaardijschep, o.
Kaugebüm, s.. schuimgebit, o.
Katuehe, w., kous. v.
katixtixeli. bijtend, brandend, invretend, scherp.
Kiinle. w.. samengedi aaide bos gehekeld vlas of hennep.
KciHtsrlmk, in., caoutchouc, o.
Kauhchukpfropfeii, m., caoutchoucstop, in.
Karalier. in.. kat. v.
Karaüerie. w., cavalerie, ruiterij, v.
KataUerie-Brigade, w.. brigade cavalerie, v.
haratlerie/jiicAxe, w.. getrokken karabijn, v.
Kaeallerie-Disixion, w., cavaleriedivisie, v.
Kuralierieregiment. s.. regiment cavalerie, o.
Katullerie-Uebitngsrei*e, \\v., cavalerieoefeningsreis, v.
KutaHerut, in., cavalerist. m.
Kegel, m., kegel, m.
— «fe* Pferde», onderarm, m.
— Züiiddifts, stift. v.
Kegel/ö/mige Kammer. w.. kegelvormige kamer. v.
KegelJ\'ói-Miyex Hein. s.. kegelvormig beentje, v. Kegelgeliaiixe. s.. insnijding voor den sjiringkegel. v. Kegel nul\'. s.. conisch rad, nul met kegelvormige tan- den. o.
KegeUchxitt. m.. kegelsnede, v. KegeUtumpf, in., afgeknotte kegel. ui. Kegelreittil. s.. kegelvormige klep. v. Kegge. w.. keg. v. Kehlbegatziwg. w. , bezetting der keel, v.
Kehlbrustwehr, w.. keolborstwering, v. AV//A\'. w.. keel. v.. holle band, in. — \'/<v Ffiexeii. aanloop, afloop, ra.
— </#> Uahnens. hals, v.
— «Vim* Rakete, wurging, v.
— \'/«• Schwanzschraube, keep, v.
Kelilfronle. w.. keelfront. o. |
|||||
|
265
|
|||||
|
Kehigang, m., keelgang, m.
Kehlhobel, va., groef beitel, in., kraalachaaf, v.
AehUinie, w., keel. v.
Aeh/mtuter, w.. keel muur, m.
A\'e/i/meixxel. in., groefbeitel. 111.. puntjjzer, o.
Kehlpunkt. m.. keelpunt, o.
Kehlriemfii. m.. keelriem, in.
Kelihchlifxxiiiit). w.. kcclsluiting, v.
A\'ehlxrh/t\'xs. m.. keelaluiting, v.
Kfhhtifhl. w., WOrg, droes. m.
Kehlwinket, m.. keelhoek, m.
Kehlziegeli in., holle dakpan, v.
A\'ehr. w., lengterichting van een dijk. v.
Kehrblock, in., voetblok, o.
h\'ehrxa/peler, in., salpeter, dat men van vochtige muren
inzamelt, keersalpeter, o.
Kehmeite, w., keerzijde, v. Kehrt! rechts-om-keert! Kehrtxchwenkung, w.. reehts- of\' linksomkeert maken.
A\'«t/, in., wig. spie, v. — /Sr dte llichtxchrititbenmtttter. stelschroefwigplaat, v.
heil hei ii. s.. wiggebeen, o. Keilen, met wiggen bevestigen, wiggen indrijven.
Keilfiiiixtel. s., spits toeloopende banier, m. Keiljliifhe, w., schuine zijde. v. Keilfórmig. wigvormig. h\'eil/örmii/er .Int/rijf\', m.. wigvormige aanval, m.
Aeilf\'tirmigex Hei», s.. wigvormig beentje, o. Keilhiifke, w., wigvormige houweel, o. heillit/ite. w., pik niet ééne spitse punt. h\'eilkopf, m., hazenhoofd, ossenhoofd, stierenhoofd. o. KeiUoch . s.. ligplaats voor de sluitwig, v., wiggat. o. Keilluchliiirxle, w., borstel, in. Aei/mtixfhiiie, w., richtwig, stelwig, v. Aei/meixxel. sehootbeitel. sehrooibeitel, m. Aeilrtixxe,i, m. , blokzode. v. Aeilrulle. w., wigvormige rol. v. Aeilx/iihe, w.. kielspit, o. Keiltpiizen. kielspitten. |
|||||
|
\'200
|
|||||
|
KeUMck. s.. achterlaodkanon. o.
Keüterschluss, m.. wigsluiting, v.
KeUznge, m. m., wigtrekken, m.
Ke\'mhobel, in., gergelschaaf, v.
Ae/A», w., kogeldrager, m.. koperen bekken, o, troffel, m.
Keiler, in., kelder, m.
Kellergesehoss, s.. kelderverdieping, v.
krlli\'i-i/eir\'ulbe. s.. keldergewelt\', o.
Kennnng, w.. boon. v.
et* Vferd, das die Kennnng noch hot. een paard,
dat nog teekent. Kentering, w., kentering van het tij. v. Kentern. kenteren. Kerlie. \\v.. keep, groef, v. //« lUchtuufxatz, vizierkeep, viziersnede, v.
e/// «fe/1 Krettzxchraube, keep, v.
ö« Vr\'/- Schwanzsehraube, keep. v.
Kerben. angliseeren, niqueteeren. Kerben w. ni. ffc* Holmes. graveering, v. Kerbstock, in., stootbalk. in. A\'w», in., kern. kernstang, v. cfe» Ueeres, kern. de beste troepen, v.
- <?/\'#?/• Srlii-iinlie. kern . v.. hart. o.. cilinder, in. Kernbrett, s.. fatsoenjilank. v. Kernen (das Blei), korrelen, fijn maken. Kerngnss, m. gieten over een kern. o. Kerntauge, w., sterkste loog. o. Kemlehm, m., klei ter inwendige vormbekleeding, o.
Kemlinie, w.. as. ziellijn. v. Kern recht. goed geboord. Kernriehtung, w. richting voor het kernschot, v.
Kernring, m., kernring, m. Kernrohr, s., kernbuis. v. Kemröhre, w.. kernbuis, buis. v. Kernschacht vr. des Hohofens, voering, binnenbeklee- ding, kemschacht, v.
Kernsehiüig, met kringsgewjjze bersten (van hout). Kemschnss. in.. kernschot, o. Kemschnssbatterie, w.. deinonteerbatterij. v. |
|||||
|
267
|
|||||
|
Kertuchausweite, w., boogschotsverheit van het kern-
schot . v. Kertupindel, kernstang, v. Keriutahl, in., best Stiermarksche staal, o. Kerwtange, w., kernstang. v. k\'erntruppen, w. m., kerntroepen, v. h\'eesel, in., ketel. in., uitwijding, v. e///e* liiMdt liiillirerkex. binnenruimte van een ledig
bastion. v.
ziim Salpeter liiuter*. ketel tot het zuiveren van
Balpeter, in.
KeieeUuehe, \\v.. potasch, v. Kexxellutllefie. w.. niortierbatterij, v. kexxeldeich, in., halvemaanvormige dam, m. (vóór een te herstellen dijk).
kexeeldaube, w., kap des stoomketels, v. Kendgfahen, in., cunette, v. ketseucamin, in., haard des stoomketels, in. Keetelpauke, w., keteltrom. v. Kesselriemeu, in.. lange pakriem, in. kexxidxte\'ut. in., ketelsteen, m. Kette, w., ketting, tn. Keitel», oiule of gebroken touwen weer aaneenknoopeu.
Ketteabrieke, w., kettingbrug, v. k\'elte»Juhrung. w., geleiding door kettingen, v. ketleiigeleuk. Ketlenglieil. s.. schakel, v. keltenglied s. cfe> Revolver*, ketting, m. KetttHheber, m., kettinglichter, in. Kettenkugel, w., kettingkogel, m. kettenkuppelung, w., kettingkoppeling, v. Ketteiinetz, s.. kettingnet, o. Ketteitpaitxer, s., pantser van kettingen, kettingpaut- ser. o.
Kettenrad, s., kettingrad, o. Kettemöge, zaag met geledingen, v. ket/enxcliluxx, s., kettingslot, o. Kettenxidl), in., meetpen, v. Kettenttüek s. «fe.v Protzhakens, ketting, in. Kelteiizieher, in., kettingsleper, m. |
|||||
|
\'208
|
|||||
|
Ketter, m., zandsteen van Pirna, m.
helzen/, met wiggen kloovi\'ii (mijngesteente).
Keubel, m., zoet\', v.
Kettern, den grond met kruiwagens wegvoeren.
Kettle. w.. knods. v.. stamper, in.
Kiefer. ni.. kaak. v. Kieferbein. s.. kaakbeen, o.
Kiefemholz. s.. vurenhout, o. A\'W. in.. kiel. ui. \'/cv Ladentoeke*, roede, v., stok. in.
Kienig, harsig, harsbevattend. Kiei/ntxx. s., zwartsel, roetzwart, o. AVVv. in., kiezel, in., grint, v. Kietel, in., kiezel, keisteen, in. hiexe/en/e, w., kiezelaarde, v. Kiexelgnhr, w.. kiezellioudende mergel, o. Kieselxiit\'res Etsen, s.. kiezelijzersteen . in. Kiexeit (eitieii llttfeit). eene haven binnenloopen. Kietgrube, w., kiezelzandgroeve, v. Kiexzng, in., zandtrein. m. Kilometerpfahl, in., kilometerpaal, m. Kilometerzahl, w.. aantal kilometers, o. Kt ut ut. in., kim. kimming, v.. horizont, m. Kim me w. rf?.v l\'ixirs, vizierkeep. v. — «jw Faxxex, kim. v. Kimmgang, m.. kiniguiig, m. Ki ui ut weger, m. , kimweger, m. A\'////•, w., kink, v. A\'mm .v. rf<M Pferdenx, kin, v. Kiinilitickeii, m.. onderkaak. laag, v. Kit/niette, w., kinketting. m. Kinnkettenhaken, m., kinkettinghaak, m. Kinschot, in., dolk. in. Kippregel, w.. vizierlineaal, o. AVV, //r. w.. kelk . v. Kireheitporitile. w. . kerkparade. v. Ki rel/e» r/tf. m., appèl voor de kerk, o. Kirxchruthtjlïthliihe, w., kersroode gloeihitte, v. Kissen, s., kussen, o. |
|||||
|
•Jli\'.l
|
|||||
|
Kiaae/tdeckel, in., haamkap, v.
Kissendeckelriemen. m.. kapriem, in.
Kissenriemen, 111.. kussennem. m.
Kislbriicke, \\\\\\. kistbrug, v.
Kistenbrücke, w.. kistbrug, v.
Kittenbaus in., kisting, v.
Kixtendumm, in., kisting, v.. kistdain. m.
Aï//. m.. verkitsel, o.
Kitzrieme», m. in., strengophouders, in.
Kizil-IStirhi. 111.. I\'erzische krijgsman.
Klaffemle lïnn<l<>. w.. gapende wond. v.
Klafter, w.. vadem, in.
Klafterhoh, s., vaamhout, o.
Kliiuiifii\'. w.. knun. v.
Kltiiiiiiier. w.. kram. v.
Klamiuerhaken, 111.. klemhaak, m.
Klampt, w.. klamp, v.
Klappdeckel, m., neerslaande deksel, o.
Klappe w. ^//// l\'ixir, klep, v.
Klappenbüchsr, w., koker der veiligheidskleppen, m.
Klappenfciche, w.. stoomschuifplaat, v.
KUippenxilz. 111.. klepsteiin. m.
Klappeiuji»tem, s., kleppenstelsel, o.
Klappen- umi üahnenirerk. s.. kleppen- en kraanwerk, o.
Klap/iliulen. in., vouwblind, o.
— «fe* ScUagmhrlager», klep, v.. overval, in.
— </(?.« Fisneibme», afsluiter, m.
— r/tv Zugbrücke, klap, v.
Klappenfus» m. <fos / wtr«. voet der klep, m.
Klappe/ifeder. w., pal. m. KtiippriilieMfeilrr. \\v., palveer. v. KlappenrertcMass, in.. seharniersluiting. v. Klappenvisir, s., seharniersluiting, v. Kliippkui\'H, s., klepkorrel, v. Klappor, s., loboor, o. Klapppalisade, w., barrière, v. Klappd/z, in., klep om op te zitten, v. Kttipplliiïr, w., neerslaande deur, v. Klappvirir, s., klepvizier. o. |
|||||
|
•270
|
|||||
|
Kliir. klaar.
huilen, gereed maken, klaar maken, klaren.
— marken. gereed maken. klaar maken. klaren.
— xcheren. klaar Beheren.
Klaren, klaren. K/iirkrxxel. m.. klaarketel, 111.
Klnxxe. w.. klasse, v. Klattl/en. uitzoeken, schoonmaken.
Klaubemeerk, s.. uitgezocht, gezuiverd erts. o.
Klanberirht. 111.. uitschot, o., (erts).
Alauherig, in., uitschot, o. (erts).
Klune w. \'Ier hreinxhebel, klauw. m.
Klnn/nimmer. in., kalfaa\'liamer. m.
Klebexekie/er, s.. sehilferklei, v.
Klerk mortel, ni.. leemkalk, pleisterklei, v.
Klerkieerek, s.. metselwerk van leemkalk. o.
A7«, m.. klaver, v.
kli-ehhiiimiiie. w.. klaverbladsmgn, v.
A/<•/\'. m., klei. v.
Kleibalken, m.. grondbalk, ligger, in., slikhout, o..
kesp, v.
Kleiben (w/V Lelun mul Slro/i). met leemkalk metselen. Kleid, s.. bekleeding, beschoeiing, v. Kleiderbürsle, w.. kleederborstel, v. Kleie. w., zemelen, v. Kleine K/n/i/ie w. "V\'.v l\'ixirx, kleine kien, v. — Ladung, w.. verzwakte lading, v.
Kleinen. s.. fijn maken. o. Klei eer Kriey. in., kleine oorlog, m.
Kleiner Slab, in., kleine staf, m. Kleinex Kiiluiliein. s. klein schuifvonnig been, o. Kleines Vnlerxelienlcelliein, s., kuitlieen, o. Klein/ener. s.. smidsliaard. m. Kleini/eirehr, s.. draagbare vuurwapen, o. Kleingetcchrfeuer, :;.. infanterie vuur, o. Kleini/eireliri/iillerie, w., gecreneleorde gillerjj, v. Klriiihioiitiriuiij. w.. klein équipement, o. Kleinmuiilirmnjxxliieke. s. m.. kleine eqniijenientsstuk- ken. o. |
|||||
|
27-1
|
|||||
|
Kleinoden, m. m., kleizoden, v.
Kleister, in., .stijfsel, in.
Klem me, w., houvast, handrat, o., klemhaak, m.,
spanjjzer, o., klemschroef, v.
Klemme oder Zündliehterklemme, w., zunderstok, m. Klemmen. klemmen, knellen, nijpen, drukken. Klemmei.se», s., bek. klauwen der bankschroef, in. hlemmfnll. m.. verlegenheid, inoeielijkheid. ongele- genheid. v.
Klemmxehraube. w., kleinsehroet\'. V. Klepper, in.. klepper, in. A7/r\'/- m. rA\'v Ruders, klik. m. Kliebeisen. s.. kloofnies, o. Kliebholz. s.. kloof hout. o. Klinge w. <fe* Sabeh. kling. v. — rtV* Seitengeteehrs, kling, v.
— r/<v Hacke. blad. o.
— (fe/- Lunze, kling, v.
— <fcv llajonnetx. kling. V.
öéec rf<e Klinge springen lassen, over de kling jagen.
Klingenden) S/iiele awsziehen (mi/), niet slaande trom uittrekken.
KUngetiniete, \\\\\\. klinknagel. klinkbout, m. Klitïgenprobe, w., beproeving der klingen, v. Klïngenschmied, in., zwaard veger, m. Klingenstahl, m.. klingeiistnal, o. Klinkbolzen, in., klinkbout. in. Klinke. \\v.. klink, v., klink je, o., klinklichter, m. Klinken. klinken. Klinkenblech, s., klinkplaat, v. Klinkenhaken, m., klinkliaak, m., klinkkrain, v. Klinli-en.iclilii.ix, s., klinkslot, o. Klippe. w,, klip, v. Klippschwengel, m., trekknuppel, m. Klii-ren (mil, den fl\'i/J/\'en), kletteren. Klöbeisen, s,, ijzeren wig, v. Kloben, in., takel, blok, hijsehblok. o. — o////i? Scheibe, blok zonder schijf, o.
Kloben , Kloben , klooven. |
|||||
|
272
Klobengehause, s., kast. v.
Klobenniet, s., schijven, v.
Klül/er. in., klooi\'ines. o.
Klobsdge, w., schulpzaag, v.
Klop/hengst, in., klophengst, m.
Kloxpe, w.. verbindingslat, v.
Klostergeieölbe, s.. kloostergewelf, o.
h/o/z, 111.. blok, klos, bonk, stam, stronk, in.
A/rf/y, w.. schroefsleutel, schroevendraaier, m.
Khtbb. in.. tang ter uithaling van afgebroken boren, v.
kluft, w.. zwei. klucht, kluft, v.
Kluftdamm, ni.. dwarsdam, tusschendam, m.
Kluftdeiclixel, m.. lainoenbooni. m.
Klumpen m. ö« <fey Stampfe, klont, v.
Klumpxtahl, in., staal aan klompen, o.
Kluppe, w., souver jjntang, v., bloksnijjjzer, o.
Kluitenpfahl, ni.. spits uitloopende eiken plaat, v.
Knackern, spreken (geweerslot).
Knagge, w.. klamp, kwast, uitstekende rand, m.
Knaggenbalken, m.. hoofdrib, v.
Knalh/as, s., knalgas, o.
Knallkitllenigiutl, s.. kualsein. o.
Knallpraparat. s.. slagpreparaat, o.
Knallpuher, s., slagkrüit. o.
Knallquecknlber, s.. slagkwik. o.
Knalhatz, m., elagsas, o.
Knapen, m. m., knapen, m.
Knappieerk, s., kribwerk, o.
Knorrend, krijschend. knarsend.
Knappe, m., schildknaap, ni.
Ktianel, in., kring, kluwen, m.
Knauer, m.. hard, stug gesteente, o.
Knebel m. «// rtVv Protzkette, knevel, m.
— <•/«/ Deichselriemen, knevel, m.
— tfw Lang/au, haak, m.
— am Knebelgebisse, knevel, m.
— «// «fer Hahschnur ile.i Pelzen, knevel, m.
— «arf .//?ye, s., knevel m. en oog, o.
Knebelbund, s., wurgsjorring, v. |
||||
|
\'J7:t
|
|||||
|
Knebelgebiss, s.. gebit der watertrens, o.
Kttêbeltrenne, w.. watertrens. trens (waaronder Ieder- werk ) voor paarden zonder stangen . v. Knecht, in., sehroefstok. in., bankschroef, v. Knei/\'e, w.. houvast, o., nijptang, v. Kneifzonge. w.. knijptang. v. Knelliur. lenig. Knick, 111.. soort van heg. AthV , s., kniestuk, o., knie, v. — der Leitrinne. elleboog. 111.
Kniegelenk. s.. knie. v.. kniegewricht, o. Kniehehel, 111.. kniehefboom, m. Knieholz. s.. kromhout, o. Knieholte. w.. kniehoogte, v.
Ktiieknoelieii. m. m.. beenderen van de voorhand of
voorknie. o.
Kmeleder s. rfev Tambours. knielap. m. Kniele\'nie w. ///*« /files, scheerlijn. v. Knierand m. ///>* Xe/lei. zijwand, v. Knirröhre, w.. pijp of buis. met eenen elleboog, v. Kniescheibe w. ///« Pferdes, knieschijf, smeerschijf, v. Kniexrhiene, w.. contrerail. V. Kniest tel;. s.. krommer. m. Kninchpnlver. s.. gebroken buskruit. o. Knitleldamm, m.. knuppeldani. m. Knochenlêitn , m.. beenderlijm. V. Knoehenspat. m., beenspat, m. Knop/, in.. knop, knoop, duim, tand, lichter. m. — #/// Degen, degenknop. m.
— der Lmlekliippe. knop. m.
— //<?/• Ko ui uier. knop, m.
— des Tutters. knop, m.
Knopf gabel, w., knoopenschaar, v.
Knop/riemen. m.. stoot niet knoopsgat, m. Knop/\'triebel. m.. drijfhout. o. Knorrenloê, zonder kwasten. Knol\'en, m.. knoop, m., steek, v. Knolenpniikt, m.. knooppunt, o. Knuppel, m., knuppel. m. •18
|
|||||
|
274
|
|||||
|
Kuuie, \\\\\\. knoet, v.
Knütteldamm, m.. knuppeldam, in.
Koek . in.. kok. 111.
Kochaiixtalten w. m. im Lager, kookinrichting, v.
Kochapparat. in., kooktoestel. o.
Kockgexekirr, s.. eetketel, in.
hwlii/i\'iilifu. in., kooknat, o.
Kochke*sel. in., kookketel, m.
Koek/nek, s.. kooknat, o.
KwhuiuxrliiiH\', w., kookmachine, v.
Kochofehi, in., kookoven. m., fornuis. o.
Kochxyi\'hï\'lfi\'. in., koksnniat. in.
Koffer, s.. koffer, m., caponniëre, v.. holle beer, m.
AVy, in., ingedijkt, aangespoeld land, o.
Ko/i/c . w.. kool. v.
Kiilili\'n. verkolen.
Koklengickt. w., koollading, v.
Koklengmbe. w.. houtskoolgroef. v.
KoNenhake*, m.. haardijzer. o.
Kohlenka»fe* in. (fer Feldsckmtede, kolenkist. v.
Kuhlruliixrhe . w.. stof kool. V.
Kohleiuiieiler, m., houtskoolstapel, m.
KohlenrisH, in., schets met houtskool, v. Kohlemack in. \'fev Hoko/ens, buik, kolenzak, m. Kokletuekaufel, w.. kolenschop, m. Koklenntaub, m., lijn gewreven houtskool, v. Kohle/mloff, in., koolstof, v. Kohlentheer. m.. koolteer. o. Kolasxe. in., Turksche bataljonsadjudant. Kullirit. in., tap. in. — rfev Gewekte*, kolf. v.
— rfev Anietzers, aanzettersklos, v.
— c^w Dextilüren, distilleerkolf, v.
•— ///// Hanfliederung, pompzuiger met henneppak-
king. in.
- i/m l\'ix/olt\'/ixcluif/ex. kolf. v. Kolbeiibacke». m., wangholte. v. Kiilbe.ililerh . s. . kolfplaat. V. Kolbenbleekka»ten, m., ligplaats voor de koltplaat, v. |
|||||
|
•j::.
|
|||||
|
Kolbenlmlx. ni., greep, v.
— dex Venchlusskopfes, hals, m.
Kolbeulcappe, w.. kolfplaat, v. Kolltenkopf. m., koj> van don bout, m. — dex Vefxehlnxxkopfi-x. eilindrische kop. in.
KolhenntixP. w.. Deus. v. Ko/benpix/o/e, w.. kolt\'i>istool. o.
Kolbenxrlm/i. m., kolfplaat. v. Kollitiistaiii/r. w.. zuigerstang, v. Kolbeiislimit, m., terugstoot, wangslag, m. Kolbeuce/itil, s., klep eener brandspuit, v. Kolbencerschluss, in., boutsluiting, (art.), grendel-, eylindersluiting, v. (geweer.)
Kol lef. m., kolder, lederen kolder, v. Kollefii/ex l\'fefil. s.. kolderig paard, o. A"o//<"/. s.. kollet. o. Kolonie. w.. kolonie, v. Kolomie. w.. colonne, v. — ((/;>). de geslotene colonne, v. (Oost. Int\'.)
-— de colonne met halve batterijen, v. (Oost. Art.)
Kolomie w. tnt7 Compagnie f font. colonne mit compag- niën op pelotonsafstand, alleen voor parades, v.
(Pruiss. Inf.)
— der Escadron, colonne met pelotons van het eska-
dron, v. (Oostenr. Cav.) — in Bottenen, open colonne met batterijen, v. (Pruiss.
Art.) — in Doppelreihe», colonne met verdubbelde rotten, v.
(Oostenr. Inf.) — in liiriidfonx. gesloten colonne met eskadronsfront,
paradeopstelling, v. (Pruiss. Cav.) •— (\';/ liiill/e Exeadfoiix. colonne met halve eskadrons
in front op geheelen afstand, alleen voor para- des, v., (Pruiss. Cav.) — (\'/\' f echt x (links) urn . colonne gevormd door uit de
linie in elke afdeeling van vieren elk gelid afzonder- lijk rechts (links) te doen zwenken (Oostenr. Cav.) — /;/ Reihen, colonne met enkele rotten in front, v.
(Oostenr. Inf.J |
|||||
|
276
|
|||||
|
Kolom/e zh Dreien, colonne niet drieën, v. (Pruiss.
Cav.) — e/\' Einem, colonne met een voertuig, v. (Pruiss. Art.)
2» Zweien, colonne met tweeen, v. (Pruiss. Cav.) - naeh der Mille, colonne op het midden, v. ( Pruiss. Inf.)
Kolou/ien-Liitie, linie van escadronscolonnes ojr*deploye- nientsafetand 10* v. (Oostenr. Cav.) linie van \'► gesloten compagnies-colonnes met de- ployementstusschenruimte 13* (Oostenr. Inf.) colonne van batterijen, elke batterij met halve batterijen in colonne met 150* tusschenruimte (Oostenr. Art.)
nul Zügen. colonne van batterijen, elke batterij niet seetiën in colonne niet 170* bij lichte en zware batterijen, met 130* bij rijdende bat- terijen (Oostenr. Art.) — (fuie links abmarschirte), colonne met den linker- vleugel aan het hoofd. — (eiue rechts abmarsehitte), colonne niet den rech-
tervleugel aan het hoofd. Kohiiitcn-Abtlieiltniy. w., bestaat uit 3 artillerie- en 2
infanterie-munitiecolonnes.
Kolonnen-Angriff, m., aanval in colonne, m. Kolonnenbewegntig, w.. beweging in colonne, v. Kolonnenbrüeke, w.. rol brug, v. Kolonnenfiihrer, ni., guide, m. Kolonnen-Rvdel, w., pelotons in colonne. KoloiineiixtelliHig, w., colonnestelling, v. KoUmneseheib N°. 4, w., bij de Duitsche Inf. witte schijf, 240 cm. breed, 180 cm. hoog, met 15 cm.
breeden streep in \'t midden. Kolonneniaktik, w.. colonnetaktiek, v. Kolonnenweg\', m.. colonneweg, m. Kommisbroa, s., kommiesbrood, o. Kammhgegenstdnde, m. m., kommiesgoed, o. Kommissariat. s., intendance. v. Kommission, w., acte van aanstelling, v. Kommunalweg, in., buurtweg, m. Kompas». ni.. kompas, o. |
|||||
|
•27 7
|
|||||
|
Koiiipuxxxcheibe. \\v.. konipasroos, v.
Kompaatttrickii, m. m., kompasstreken, v.
Komplett, compleet, voltulli-jr.
Komplolt, s.. komplot, o., samenzwering, v.
Konuek, kegelvormig.
hiïiiit/ 111. einer Walzmühle, spil, v.
Konxluliel. 111.. konstabel, in.
Konntmctio*, w., constructie, v.
hii,ixtïiictiiinx-/iunjhiiiix. s.. eonstractieniagazjjn, o.
A«/"\' w. om Sul lel. lepel, m.
Kop fm. ehiex Gexchützrohrex, kop, m.
— \'/e/- CapOHxiere, hoofd, o.
— rfev Ilulniex, kop. m.
— <&"•* Selzers, aanzetterklos, v.
— </e.v llixclici-x, wisscherklog, v.
— der Richttchraube, kop der stelschroef. in.
— (/e? Lotujbuni.iex. oogbeslag viin tien disselhoom. o.
— r/e.« Sallelx, zadelknop, m.
— <fe* Seileiiijewehrex, kop, m.
— «///<?/• Sr/i/ii"l/e. kop. m.
— \'/<v Sliiiiije, korte zijde. v.
— (/«/• Sekwam*ehraube, knop. in., achroefeinde, o.
— ffev P/erdex. hoofd, o.
— »//V i/e«/ Kiiijelziehergeirimle, dunne einde. o.
ho/i/\'ljii/ti\'i/ in. /\'////"* Itiiiclceitbockt, dekstuk, o., sloof. schraagbalk. in.
Kopfbedeekung, w.. hoofdtooisel, o. Kojjfbekleiduitg, w., hoofddeksel, o. Kn/iflmhe,!, in., hout met ronden kop, kopbont, m. — //;/ //<>/• LaJJele, lijf hout. in.
Kojifiieyel. in., voorkalf, o. Kopffrieten. w. in.. kulasbanden, in. KopfgetteU. s.. hoofdstel, o. — <fo» Kappzaumes, hoofdstel. o.
Kop/mantelriemen, in., kopniantelriem, m. Kop/platte w. <2m Stijf ex. verdikking, v. Kop/tanen, in., blokzode. v. Kopfriegel, in., frontkalf, o. KopJ\'xehruiilie, w,, kopsehroef, v. |
|||||
|
\'J7X
|
|||||
|
Kopfselzer. m.. zet hamer, m.
Kop/station. w.. kopstation, o. Kopfstück. s.. voorste raatnbalk dor gribeauval\'sche
vesting-affuit, in., kopstuk, o. — au einer Hal/ter, kopstuk, o.
Kopfieand w. des Protzkasten*, voorkant, in. Kopfschicellc \\v. des Wagens, kop wand, v. Kopfzange, \\v.. souverjjntang, v. Koppel, w.. koppel, in.
Koppellcurs. ni.. koppelkoers, m. Koppel», koppelen. Koppen. kribbenbyten. Kopper, in.. kribbenbyter, 111. Korb, in., inancl. v. — - ?t«e« Sahelgefasses, korf, m.
Korbholz, s.. vleehthout, o. Korbtoagen, in., manden wagen, m. Kothirenle . \\v.. teen. V.
Kordel, m., bindgaren, o.
Kordon, m., cordon, o.
Korkholzponton, m., kurken ponton, m.
Korliu, s.. zeer fijn ijzer- of koperdraad, 0.
Kom, s.. vizierkorrol, in., viziernok, keep, v.
— rf«* Pulvers, korrel, in.
Kornak re. w., korrelerts. o. Kornart w. au/dem Vrucht der Metolle. korrel, ni.
Komen, plat en glad slaan, de kanten ïiitliaineren.
Kómen (1\'nlrer). korrelen.
Kórueii s. ^\'.v Pulrersatzes, korreling, v.
Kofiifuss. ui., voet van den korrel, ni.
Kornff rosse, w., grootte der korrels, v.
Körnhatu, s. . korrelhuis, o.
höi\'miinsr/iiiii\', w., korrelmachine, v.
Kornpuher, 8.. gekorreld buskruit, o.
Kon/siitti\'l. in., voetstuk van den vizierkorrel, o.
Kornscheibe, w., looper, in.
Kömsieb, m., korrelzeef. v.
Kömtrommel, w.. korreltrommel, v.
Köruirulzeu, w. ni.. gegroefde cilinders, m.
|
|||||
|
279
|
|||||
|
K\'órper in. dei ilam men, steimstuk, lichaam van den
hamer. o.
Körperttrafe, w.. lijfstraf, v. Korrel te, w., korvet, V. Kost/eken , m. m.. kozakken . m. Kotgniër. m., Poolsche zeisdrager. Kothbleck, s.. slijkplaat. v. Kol luleekel, in., slijkplaat. v. Kii!he. \\v.. kogel, m. Kóthegelenk. s.. kogelgewricht, o KólliengiiUe. w., gal, v. Köthemchüssig, steil gekoot. Kothhaar, s., vetlok , m. Kothring in. //<?* Xnlie.s. slijkring. m. Kraft w. r/i».v Pnherx. kracht. v. rf/e1 lieieeyeiule KriiJ\'l. de bewegende kracht.
Kiuif/lieireyiinijeii. \\v. in.. manoeuvres de force. v. Krafterhohung, \\v.. krachtverhooging. krachtverster- king. v.
Krafllehre. w.. dynamica, v. Kraftmester, m.. krachtmeter, dynamometer, m. Kraft moment, s.. krachtnioinent. o. Kraf(product, s., krachtnioinent, o. Kragen m. «w \'/?/• t\'iiij\'tiïiit. kraag, in. — rf»/- Hahnschraube, borst. v.
Krai/xtei», m.. kraagsteen. m. Kriilieniiext. s.. logement op de kruin der bres, o.
Krat/a . in.. kraan . v.
Kraluihalken, in., arm. kraanbalk, m.
Kra lm rail, v., kraanrad, o.
Kruluixiiije, w.. kraanzaag. schulpzaag, v.
Kralinxlamler. m., paal. in.
Kralle, w., scheurbroek, m.
— (/e.* Anxzieherx, haak. in.
Kromme, w., kram , v. Krampe, w., sluithaak. klemhaak, m.
Kriim/ie, w., rand, opstaande rand, m. Kranten-Attent, s., ziekenattest, o. Krankeinlieiixl. in., ziekenverpleging, v. |
|||||
|
280
|
|||||
|
KrankengehM/e, m.. z.ickenoppasser. ziekenverpleger, m.
Krunken-Hultslntii)ii, w.. inrichting, waar de patiënten der ziekentraiisporten gelaafd en verpleegd worden.
hraitkenliau*. s., infirmerie. v. Krankettpflege, w.. ziekenverpleging, v. Kratikenrapport, m.. ziekenrapport, o. KrankeiuÖM/te, w., ziekenberrie. v. Krankenstall\'. m.. ziekenstal. m. Krankeiutube. w.. ziekenkamer, v. Krankenlröger, in., ziekendrager. m. KrankeHiratuport-CommixxioH. w.. commissie voor het vervoeren der zieken . v.
KraHkentratuportieagen. m.. ziekenwagen. in. Kraukeuicagen . m.. ziekenwagen . in. Kraukenwarter, m., ziekenoppasser, m. Krankenzug, in., ziekentrein. m. Kransen, m. in.. wrijf\'houten, o. Kram, in.. radbeslag, o. . kanoiistrop. v.. rand van den ligger, m.
Kriinze. in. in., wrijf houten • °- Krap/, m.. haak. in. Krappe w. <Av Sehlag/eder, klauw, m. — r/<w Extractorx. haak van den patroontrekker, m.
— r/V/\' Stenige, korte zjjde. v.
Krutze. w.. strijker, loopkrabber, m. Kratzeiseu n.//ir Marter, krabber, in. — 2K»/ Reinigeii der Iliililgexiliux.se, krabber, m.
Kratzer, m., uithaler. krasser, m. Kralzmelull. s.. kretsmetaal. o. Kriitzu/en. m.. oven. m.
KramseiteH, s.. getrokken of geplet ijzer, o.
Krek, in.. kring, cirkel, eirkelonitrek, m., rond, o..
kreits. m.
Ki-eixiilixclniill. m.. segment, o. Kreisatuuehnitt, m., sector, m. Kreisbe/estigung, w., cirkelvormige versterking, v. Kreixbewegung. w.. cirkelvormige beweging, v. Kreiêdiele w. \'/f/ WaUlaffete, cirkelstuk, o. KreixJiiUhe. w.. cirkelvlak. o. J/Tj
|
|||||
|
t>8l
|
|||||
|
Kteixijuiiy. m.. kringloop, in.
Kreislauf, in., wenteling, van een lichaam om zijne
as. ronddraaiing, v.
Kreistöge. w.. cirkelzaag. v. Areix.sc/iie//e. w.. cirkelstuk, o. Krentpe w. </*/• 1\'a/rone. rund. 111. AreteiiVmie. w.. vuurlijn. v. Kreuz s. r/r.v 1\'ferdex. kruis, o. — HM <fe/ liiehtxelifii/i.l/e, haspel, 111.
— */// iler Sckwanztckraube, hak, 111.
— r-/< Hri///\'i- und Ij-iirli/kut/elii. ijzeren geraamte, o
KreuzabzmcM, w.. kruisgewijze tocht- of\' trekgaten, o. Kreuzbalken, m., kruisbalk, m. Kreiizl/a/nl, s., kruisbalk, m., overhoeksche dwarsrib, v.,
T vonnig hengsel, o.
Kreuzl/i/llerie, w., kruisbattenj, v. Arenzheiii. s., kruis-. heiligbeen, o. Kreuzbock, m.. kruishouten, o Krevtdorn, m.. kruisdoorn, m. Areitzen, kruisen. — (</<> liei/ie). kruisen.
Kretaer. m., kruiser, m. Kre«zerJtot/e, w., ter kruisvaart uitgerust smaldeel, o.
Kre/izfdhrer, m. in., kruisvaarders, 111.
Areitzfalz. m., dwarssponniiig. dwarsgroef, v.
Areuzfeuer. s., kruisvuur, o.
AreiizyaUe, w., doorgaande gal, v.
Arei/zgeieüMe, s., kruiswulf, o.
Kreuzg/trt, m., singel, m.
Aretizhache, w., pikhouweel, o.
Kreuzhaxpel, w.. windas van den hok, o.
-— </«• Fur/nxj)i//del, haspel. m.
Krenzholz, s., kruishout, o.
Kreuzklampe, w., kruisklamp, v.
Kreuzkuopf, m., kruisknoop, m.
Kreazk/iote//, m., kruisknoop, platte knoop, m.
Krenzkoj/f in. r/w Kulhenxtunye. z.iigerjuk, o.
Kreazlahiii, kruislam. heuplam.
Kreuzleiiie, w., kruisteugel. m.
|
|||||
|
-2&>
Kreitzluclier. s. m.. kruisgewijze luchtgaten, o.
Krenzmuxx, s.. winkelkruis, o.
Kreuzmeissel, in., groei\'beitel, kruisbeitel, spitsbeitel, m.
Kreuzaagel. in., kleine spijker met platten kop. m.
Kreuzpföhle, in. m.. dukdalven, m.
Ktem/iirM. in., pikhouweel, o.
Kreuzpunkt, 111.. kruispunt, o.
Kmtz-lieitottte, w.. kruisredoute, v.
Kreuzriemen, m.. kruisriein, in. (tot het vasthouden
der bepakking.)
Kteuzxr/i rit ui/r. w.. kruissehroef. v. Kfenz*chraubenlocK. 8.. gat voor de kruissehroef. o. Krettzslaiige, w., juk. o., kruisstang. v. — ffo- Klappe, kruisstang, v.
— «fe/ Luftpumpe, dwarsatang, v.
— rfe* Pistons, stoomzuigerstang, v.
Kteuztraterse, w.. kruistravers. v. Kreuziheil in. r/f/- Hülse, staart van het staartstuk, m.
— «fe/- Sdneanxsekraube, hak. hiel. m.
KreuzvoUe, w.. krnisvolte, v. Kreuzweg, m., kruisweg, m. Krettzzug, in., kruistocht, in. Krenzzitng, w.. kruizing, wisselplaats. v. Kreuzzungsptuikt, in., kruispunt, o. KreuzzungsstatUm. w.. station van kruizing, o. h\'rieg, in., oorlog. 111. «\'« 7,tfW »/# AV/Vy üf/erziefie», een land den oorlog
aandoen. </<w Krieg hinhalien . den oorlog rekken.
.««•// re?/// Kriege ritten, zich gereed maken tot den
oorlog. Kriegen. krijg voeren. oorlogen, strijden, kampen. Krieger, m., krijger, strijder. krijgsman, m. Kriegföhren, krijg voeren, oorlog voeren, oorlogen. Kriegfihrend. oorlogvoerend. Kriegführung, w.. oorlogvoering, v. Krtegsakadeiiiie. w.. krijgsakademie. krijgsschool, v. Kritgsankündignng, w., oorlogsverklaring, v. Kriegsartikel, m. in., krijgsartikelen, o. |
||||
|
\'281!
|
|||||
|
Knegxuiifi-iif, 111., oproeping tot den strijd, v.. wa-
penkreet, m.
Kriegsbaekerei, w.. oorlogsbakkerij, v. Kriegsbaukutut, w.. krijgsbouwkunde, v. Kriegibaumeuler, m.. ingenieur, m. Kriegtbedarf, in.. krijgsbehoef\'ten, krijgsbenoodi-jdht - den. v.
KfiegxMi\'fJ\'uixx, s.. krijgsbenoodigdheden, krijgsb.- hoeften, v.
Kriegsbehor\'le. w., krijgswezen.departement viuioorlog.n. Kfieyxlirreilxchtift, w., staat, voet van oorlog, m. KeiegxliexalzHiig, w., oorlogsbezetting, v. Kriegnbrauch, m., krijgsgebruik, o. Kriegsbrücke, militaire brug, veldbrug, v. Kriegxbrücken-Equipage, w., pontontrein, m. (Oostenr.) Krtegxbrückeu-Train, m.. pontontrein, m. (Duitschl.) Ki\'iegx-litflget, s., budget van oorlog, o. Kriegxi-mitïtihtiiiile, \\v., oorlogscontrabande, v. Kfiegxihimpfxehiff\', s.. oorlogsstoomsehip, o. Knegxdepartement, s.. departement van oorlog, o. Kriegxdienzt. m.. krijgsdienst, m. Kriegsdienste nehmen, dienst nemen. soldaat worden. im Kriegtdieiuie tretes, in dienst gaan. dienst nemen.
ia Ki\'iiyxdieiixle» xlehe». dienen, soldaat zijn.
Kfiegxrbfeii. w.. in.. krijgseer. v. Kriegtempörnng, w., militaire opstand, ra., niniterij, v.
Keiegxeiilxrlieidiiéig, w., beslissing van den oorlog, v. Krieg.ieiilxrliehlniigx/eld, s., veld, waarop de oorlog be- slist wordt, o.
Kriegserfahren, bedreven in den oorlog. KneijxerfiihriiiKj, w.. ondervinding van, bedrevenheid in den oorlog, v.
Kriegxerklarung, w., oorlogsverklaring, v. Kriegxeroffnung, w., openen, begin der vijandelijk- heden, o.
hrieyxflulle. w., oorlogsvloot. v. kriegxftixx. m.. voet van oorlog. m. «ia Schijf ii if Ki\'irgxfiixx. gewapend schip.
#/(ƒ Krieijfnxx tettem, op voet van oorlog brengen.
|
|||||
|
284
|
|||||
|
Triipjieii iinf Kriegxfuxx xelzeii. mobiliseeren.
Kriegtgebtauek, in., krijgsgebruik, o. noch Kriegxgebraurh, volgens, naar oorlogsgebruik.
Kriegsgefangetier, m., krijgsgevangene, m. Kriegxgefahrle, in., krjjgsmakker, krjjgskamaraad, m. Kriegnge/aKgamekaft, w.. krijgsgevangenschap, v. /// Kriegxgefaiigensrhiif/ ijriulheii. krijgsgevangen ge-
maakt worden, in krijgsgevangenschap geraken. Kriegxgeleit, a.. vrjjgeleide in den oorlog, o. Kriegxgepack, s.. krijgsbagage, v.. legertros, m. Kriegxgeriilh, s.. krygsbenoodigdheden, v. Kriegxgericht, s.. krijgsraad, in. Kriegngerieht halte». krijgsraad houden.
Kriegxgm-liichte, 111.. krijgsgeschiedenis. v. Kriegxgeschiek, s.. oorlogskans, v. Kriegxgetchtei, s.. contresigne, o. Kriegsgexetz, s.. krjjgswet, v. Kriegshafeii, in., oorlogshaven, in. Kriegxhaiidwerk, s.. oorlogshandwerk, o. Kfiegishei\'f. in.. opiierbevelhel)ber. ui. Kriegskaiizlei, w.. krijgskanselarjj, v. h\'riegxkeuse, w., kiijgskas, v. A riegskosteit. w.. oorlogskosten, v. KriegxkuKxt, w., krijgskunde, v. Kriegxhilioi-uloriiiM. s.. oorlogslaboratorium, o. Kriegslager, s.. legerkamp, o. Ktiegxluzatelh . s.. oorlogshospittuil, o. Kriegxlazai\'ethpefmiHil. s.. personeel van de oorlogs- hospitalen. o.
KriegtUhe». s.. krijgsleven. soldatenleven, o. Kriegxlixi, w.. krijgslist, v. Kriegxmacht, w.. krijgsmacht, v. — r« Land. landmacht, v.
— .« U\'axxci\', zeemacht, v.
Kriegxmanifr. w.. krijgsgebruik. o. hiriegxuiiiiiifexl, s., oorlogsmanit\'est, o. Kriegsmarinê, y.,• oorlogsmarine, zeemacht, v. Kricgxiutirxi-h . ui.. oorlogsinarsch. niarsch binnen het werkzaam bereik van den rjjand, in.
|
|||||
|
28."i
|
|||||
|
Krieyxmiixxiye Aiixfiixtmiy. \\v.. oorlogsuitrusting, v.
Kriegamaxaige» Schieanen, o., oorlogsschieten, vuren
zooals men liet in den oorlog doet, o. Kriegsmaterial, s.. oorlogsmaterieel, o.
Kriegtminitter, m., minister van oorlog, m.
Kriryxuiiiiixtefiitui, s.. ministerie van oorlog, o.
Kritgsmittel. s., oorlogsmiddel, o.
KriegiMH*ik, w.. militaire muziek, v.
KriigxjierxoiKd\'. s.. personeel voor het voeren van den
oorlog noodig, o. Krirgx/ijliflil. dienstplichtigheid, v.
Kriegsplan. m., oorlogsplan, o.
Kriegxpuher, s.. oorlogsbuskruit, o.
Kriegspiihermagazin, s.. oorlogslmskruitniagazijn. o.
Kritgsrakete, w.. oorlogsvuurpijl, m.
Kriegsratk . in.. krijgsraad . 111.
— m <>///f/• belagerten Festung, raad van defensie, 111.
KriegsrecM. s., oorlogsrecht. o.
Kriegtschauplatz, in., oorlogstooneel. o.
h\'riryxxc/ti//\', s., oorlogsschip, o.
h\'rin/xxr/i/\'//\'. w.. militaire school, v.. krijgsschool. v.
Kriegtspiel, s.. krijgsspel. o.
Kriegasiaat, m.. militaire staat. 111.
Krieyxxlomlhte. w., waarin nu het einde van den oor-
log allen vermeld worden, die tot de compagnie behoorden van de mobilisatie tot de demobili- satie. Kriegtttand, m., krijgsmansstand, 111.
Kriegxxtüfke, w., oorlogssterkte, v.
Kriegstkeater, s., oorlogstooneel. o.
Kriegsstener, w., brandschatting, oorlogsbelasting, v.
Kriêgstelegrapken-DirectioH, w.. telegraaf-directie, v.
Kriegntelegraphie, w.. militaire telegrafie, oorlogstele-
gratie, v. KriegxiibHxg, w., oefening, exercitie. v.
Kriegtvorbereitwig, w., voorbereiding tot den oorlog, v.
Kriegtvorratk . m., oorlogsvoorraad. m.
Ktiegxiruffe, w.. oorlogswapen, o.
Krieyxirerfte. w., oorlogswerf, v.
|
|||||
|
\'2X0
|
|||||
|
Kriegsteesen. s.. ki jjgswczen, o.
Kriegxicixsensehajl. w.. krjjgswetenschap, v.
Kriegszeit, w.. oorlogstijd, m.
Ktiegszitterfiach, in., torpedo, v.
Kr\'wgxzurhl, w.. krijgstucht, v.
Kriegszug, in., krijgstucht, veldtocht, m.
Kriegxznxlaud\', in.. oorlogstoestand, 111.
Kriegxzweek. in., oorlogsdoel, doel van den oorlog, o.
Kriegstagebuch, s.. dagboek, o.
Krip/w, w.. krib. v.
r//> Krippe heuse». kribbebnten.
Krippen. bekribben . knievotmig buigen. Krippenbeisser, in., kribbenbijter, m. KrixlaUi/xirfnxx. s.. kristalliseerbekken , groeivat. o. Krutalnehwefel, in., kristalzwavel, v. Kronbei*, s.. kroonbeen, o. Krone w. «» tfc» //«/", kroon, v. — f/e/- Hrnxticehr. kruin. v.
— «\'««• Batierie, kruin. v.
— e///e.v De\'ichex. kruin, v.
Kroueiseu, v.. kransijzer, kruisijzer, kroonijzer, o.
Kronen, bekrooneu.
Kronenl/ein, s., kroonbeen, o.
Kronenbreite w. eines Dammes, breedte der kruin, v.
Kronen/all in. efer Brustwehr, plongée.
Kronenjix/el. w.. krooiitistel. v.
K.Tun£Hgele*k, s., kroongewricht, o.
Kronen rad. s., kroonrad. o.
Krunentri/t, 111.. kroontred. in., kroonbetrapping, v.
Kronholz. s., sloof, v.
K run rad, s., kamrad , o.
Krunxiiye , w., kroonzaag, v.
Krouxcliiaelle, w., sloof, v., hoofdbalk , m.
Kroiixlahl\', in., kroonstaal. o.
KruiiKiig w. ffo* geiler/,ten ll\'egex, bekroning, v.
Krümingxfaxilinie, w.. bekroningsfascine, v.
Kron/rerk. s., kroonwerk, o.
Kro/if. in., droes. in.
Kröpfung, w., tongvrjjheid, v.
|
|||||
|
•J87
|
|||||
|
Krüeke. w.. roerkruk, v.. rakelijzer, o., schuiinlepel,
haaksleutel. looper, 111.
Krückrtupel, w.. laadstok rasp. v. Kriimme, w., kromte, kromming, bocht, v., boog, m., welving, v.
Krnmme 1\'l/inke. w.. gebogen flank. v. Krümme» {die Sahelkliuge), buigen. Krummhaue, w.. kromme, holle dissel, m, Kmmmholz, s.. kromhout, o. hriihiiiiHif\'ixxcl. in., kromme beitel, m. Kr/i/i/mer, m. m.. bnikstukken, o. Krummofen, in., kromoven, m. Krümmuug w. <fe* riiiili\'iihnlbi\'iix, helling, v. — f/e/- \'/J/ge. omgang, m.
Krïii.iiiiiiiiijxhitlliiiirsxer, in., kroininiiigsstraal. v.
KtiiiiiHiiiiii/xiiiit/eljiiiiili-l. 111.. kroniniiiigsiniddelpunt, o. Kriiiiiiiiiiiiijxlulielli\', \\v.. tabel der bochten, v. KfHiiiimcixfher, 111.. wisscher met gebroken stok, m. Krummzange, w., kromme tang. snavel tang, v. Krvmmziricel, m., kromme passer, m. Krümpet P/erde, s. m., overcomplete paarden, die ten
koste der overigen gevoed worden.
Kruppe w. dex 1\'fer/lex, kruis, o. Krüppel, kreupel. A/i///\'/, m.. buskruitbak, m., nap, bak, m. ,kuipje, o.
K/i///\'///////, in.. Kussische talk. m. Kubikmeter, m.. kubieke nieter, m. Kuchen . m., kruitkoek , m. Kuchen.reuter, in. m.. soort van pistolen. Kiicliriiir/iye/i. m.. keukenwagen, m. Kiiyel w. r/f/- Büehsenmaeker, kalibreereilinder, ni. — «fe.» Pulcerprobimörser», kogel, m.
— <fe* P/er/le.i, kogel. in.
Kiigelluiliii, w., kogelbaan, v. K/i/jel/li-eieekxle/ire. w., bolvormige driehoeksmeting, v.
Kugelfang, ra., kogelvanger, m. Kn/jelfex/. kogelvrij.
Ki/ge/J\'/tr/ii. w., kogelvonn, m.
Kugelförmige Kammer, w., bolvormige kamer, v.
|
|||||
|
288
|
|||||
|
Kugelfaiier, s., pleister, m.
Kvgelgarten, m., kogelpark, o.
Kugelgeleiüc, s., kogelgewricht. o.
Kugeïgerade, gelijk en zuiver geboord.
Kugelgeicind. s.. noot. in eene holte beweegbare
bol. v.
Kiigi\'lgi\'irïithe. s.. half bolrond gewelf, o. Kugrlglrich grlmhrl. cilindrisch geboord. Kugelglühofen . m.. kogelgloeioven. m. Kugelhaufe». m.. kogelstapel. m. Kmgelkarre, w.. kogelkar. v. Kngelka*ten, m., kogelkastje, o. KvgeUcneifzange, w., kogelknijptang, v. Kugelkrücke, w.. kogelinthaalder, m. Kogellager. s.. kogelleger. o. Kugellehre, w.. kegehnal. m. Kugelmodell\', s.. modelschelp, v. Kugelmorser, m., kogel mortier, m. KugelpjUuter, s., pleister, ni. Kugelprexxe, w.. kogelpers. v. Kiifjelnihete. w., kogelpijl. in. Kngelrecken, in., kogelrak, o. Kugelrollfass, s.. ontbaardton, v. Kugelrund, bolrond, sferisch. KngeUehleppen, s.. straf van den kruiwagen, v. Kitgehchnill, in.. kegelsnede. v. Kvgehehus», m., kogelschot, o. KugéUpxegel, m., kogelklos, in. Kugelspntze, w., mitrailleur, m. Kngehtalil, in., blaarstaal. o. Kngellre.ixe, w., aaiieenhangende looden kogels zooals zij uit den kogelvorm komen.
Kugehenlü, s.. kogelventil. o. Kugehrngeu . in.. kogolwagen . in. Kttgehrpi-lr, s.. machine ter opvoering van water, v. Kngehcinleel, m., bolvormige hoek. in. Kugelzange, w.. kogeltang. v. Kugelzapfen, in., kogel tap, m. Kugelzieher, in., kogeltrekker, m. |
|||||
|
•JN\'.P
|
|||||
|
KngelziiHdloeMoUen. in.. zundgatstap met kogelslui-
tïliJJT Hl-
Kiihlmneh. m.. hangbuik. m.
A/\'///>\'.«•. 111.. koevoet, m.
Kuhhd.iaig. koekhakkig.
Kuhkoth . 111.. koemest. 111.
Kühlapparut, m., verkoelingstoestel, o.
Kühleiiuer. va.., koelemmer, m.
Kühleimerhake*, m.. koelemmerhaak, in.
KüUer, m.. koel vat, o.
Kühlofeit. m., koeloven , m.
Kühlxpitze, w.. kielspit, o.
KulmiiiationxpunH, m.. ktilniinatiepunt, o., top, m.
Kiimmr/. s.. liiuun. o.
Kummetdeckel, m., haamkap, v.
Kummeteuen, s.. haambeugel, m.
Kiiiiiiiielijïuiel\', m.. haambeiigelsliiitriein. m.
Kummethaken, m., haak aan den haamheugel, m.
Kii ui ui el i-i ii ij . in., haainring. m.
Kummkarre. w.. kruiwagen, m.-
Kiiiiiuit. in., haam, o.
Kniii„i/ili\'il,rl. m.. haamkap, v.
Kitiiiiiiljhh\'i\\ w., haaiiibengel, sluitbeugel, m.
Kumnitfederriemeii, m., riem tot bevestiging van de
haamkap op hut haam.
Ktmatfedemc/uike, w.. ijzeren schalm, m. KiiiiiHi/i/t\'xcliirr, s., haam. o. Kummtkappe, \\v., haamkap, v. Kummtkelie, w., haamketting, m. kitiiitiitkixHrn. s., haauikiissen . o. KummUtrippe, w.. haamstoot, bindrieni. m. Kiimle. w., kroonholte, v. h\'inifli\'iixjiiir. w., keen der boon, v. KünJignngsfrUt, w., opzeggingstermijn, m. h\'inii/xr/itiff, w„ kondschap, ontdekking, verkenning, v. «/\'ƒ Kiiiiilxi-hiift sehi. op verkenning uit zijn.
<////\' Kundachaft im.ii/eli en, op verkenning uitgaan.
Kiimhcluiflef. m., kondsi happer, ni. .\'• ,vi: ". Ktiiiilxcliiift.vlieiixt, in., kondsehapsdienst, m. 19
|
|||||
|
•1>, KI
|
|||||
|
Kunstboek, m., heiblok, o.
Kunstfeuer, s., kunstvuurwerk, o.
Künstlieh hesehleuuigter Marsen, m., kunstmatig ver-
snelde marsen. m. Kiinxttiche Jleta/tkoi/strt/ction. w.. samengestelde ge-
schutconstructie, v. Kunst rad. s.. rad van een waterwerktuig. o.
Kuiiststrasse, w., kunst weg. in.
Knust icerk. s.. kunstwerk. o.
Kap/er. s.. koper. o.
Knpfetblech . s.. koperplaat. o.
Kupferdeaht, m.. koperdraad, o.
Kiip/er-ddiirheenl\', in., gaarhaard, m.
kupferhiitehen, s.. slaghoedje, o.
Kupferkbruer, m. ui., korrelkoper, o.
Kup/erfühiiniff, w., inrichting, waarbij de projectielen
door koperen ringen de trekken volgen. Kupferlegiruug, w.. koperlegeering, v.
Kupferliderung w, im Perschlusse, koperen afsluiting m.
Kupferreifen in. «w GescAosse, koperen ring. m.
Kupfetstein, in., kopersteen, m.
Knpferstolleu, ni., zumlgatstap. v.
Kupferwolle, w.. capillaire gedegen koper. o.
Kupferzttxvhliitj. in., smeltmiddel van \'t koper, o. .
Kupolofeu, nu, koepeloven. m.
K/rjijie w. e/s/ex Hertjes. kop. top, m.
Kttppel, w.. koepel, toren, m.
Kuppelbolzen, m.. koppelbout, m.
Kuppeldach. s.. koepeldak. o.
Kuppelgewölbe. s., koepelgewelf, o.
A uppelholz. s.. koppelhout, o.
Kuppelkette, w.. koppelketting, m.
Kuppeln. koppelen.
Kuppelofen, m., koepeloven, m.
. A uppelsehiff, s.. koepelschip, o.
Kuppelsehrattbe, w., koppelschroef, v.
Kuppelstauge. w.. koppelstang, v., koppelstuk, o.
Kuppetm/g, w.. verbinding, lasch, koppeling, v.
Kupjjeltiugxl/üchxe, w.. koppelbus, o.
|
|||||
|
291
|
|||||
|
Kuppelzug, 111.. koppeltrein, in.
Kuppennagel m. zit ae/t Kalienrhigeu, puntspijker. strek-
spijker. m.
Kuras*. 111.. kuras, o. Kürasskiiöpfe, m. in., kurasknoopen. ui. Kürassriem in. w/7 Sc/malle, riem niet gesp, in. KünutxchttppeH, in. in., bretellen, Bchouderriemen, m. Kurassier, m., kurassier, m. Kürassiersattel, in.. duitsch zadel, kurassierzadel, o.
KnrM. w., knik. spil. handvatsel, draaiwieltje, o. KwheVieweguug, w.. spilbe weging, krnkbeweging, v. Kurbelgriff, m., handvatsel, o. Kurhelki\'ltf. w.. kettinkje voor de stelsihroet\'. o. KvrMrud. s.. draai wielt je. o. Kurbelraduchxe, w.. spil van liet draaiwieltje, v. Kuróelrolle, w.. hefboom, in. KurbeMauge, w., knikstang. trekstang, v. KurbeltctiU, w.. as. v. Kurlielzapfeu in. <fe/ l^erschlusssrhrattlie, top van de spil der sluitschroef, in.
Kurs, m.. koers. m. Kmrtekmied, in., hoe&mid, m. Kürsckner, in., bontwerker, in. Kiii\'/ine. w.. eonrtine. v. Kurtka, in., kurtka. v. (lanciersrok.) Kiirre. w.. bocht. v. Kurzer Arm m. «\'»#/• Feder, kort einde. o. — f/?/É Statigeufeder, speeleinde, o.
— f/<y Sfmige. korte y.ijde. v.
Kurzes Bügelluub s. //«/ X\'fingelblerhe. vooreinde. o.
Kurzes Ende s. <for Seilag/eder, korte einde. v.
Kürzeste WiderstandxUnie, w.. kortste wederstandslijn, v.
Kurzgewehr, s., kort geweer, o.
Kurzlauf, m.. looppas. in.
Kurzxichüg, bijziend.
Kurztreten, den pas verkorten.
Kiixte. w.. kust. v.
Kitot/rminiiiniiig, w., knstbewapening. v.
Kiixte,i-jrtilhvvV. w.. kustartillerie. v.
|
|||||
|
292
|
|||||||
|
Kiixtenbatterie, \\\\.. kustbatterjj. v.
Küntenbefeatigimgen, w. m.. kustveretersterkingen, v. Küttenbeieaffiiung, w.. kustbewapening, v. Küsten-Beicahrer, m., kruiser, m. Küstenfextung, w., kustvesting, v. Küxleiifort, s.. kustfort, o., k ustbatterij. v. Küsten-Gexchütz, s.. kustgeschut, o. Küstenlaffete, w., kustaffuit, v. Küstenrertheidigung, \\v.. kustverdediging, v. Küstenwiiche, w., kustbewaarder, in. KuUche. w., koets, v. Kutscheiigestell, s.. onderstel eener koets, o.
Kuiter, in., kotter, in. Kii rel/e. w., cunette. v. Kyaahireii, het hout in den grond (door blauwzuur)
tegen verrotting beveiligen. |
|||||||
|
//. »S\'. (/«« .sigil/i), in plaats van het zegel.
Labberlul, w.. groote sloep van een oorlogsschip, v.
Laten, doen streininen
Laboratorium, s., laboratorium, o.
Laboriren, laboreeren, chemische proeven nemen.
Labsalben, teren.
Lacht, w., metaalslakken, v.
Lackthohl, s., slakgat, o.
hachfirnut. 111.. lakvernis. o.
Lackharz, s., lakhars, o.
LaeMren, verlakken.
/«f/e, w., lade. v.
— ew/(?.v Pferde». laag. v. .
Laden w. m. (/e/- SchxesscharU, schietgatblinden, o.
|
|||||||
|
293
|
|||||
|
Ladearmel, in.. morsmouw, v.
Ladebokrtuig, w.. laadtrechter, m. I.nili-ln-ief, in., dagvaarding, v.
Ladehürhxe, w.. laadbus, v.. laadkoker, m.
Ladejfache w. ofe* Zitgex, laad vlak, o.
Ladegatt, s.. mond. in., monding, v.
Ladegriffe, 111. in., handgrepen voor het laden. m.
Ladehammer, m.. huidhamer, 111.
Ladeketle, \\v.. electrische keten, ontlaadketting, m.
lutdeklappe \\v. ofe* Revolvers, ladingsklep, v.
Ladeklappe/eder, w., voor. v.
Ladeloeh, s.. laadgat, o., laadtrechter, m.
Lademasx, s., buskruitmaat, v.
Lademeister, m., ladingmeester, m.
IsU\'leii (fin Gewehr, <">\'/\' Ccxclii\'fz. «V? Mine), laden.
schar/ laden, met scherp laden,
///\'//\'/ &e/«», met los buskruit laden.
Ij(tdei) s. r/e/- Hohllcugeln. laden . vollen, o. badeöffmuig, w.. laadgat. o. Ladepforte, w.. geschutpoort, v. Ladepfriem, m., ruimnaald, v. Ladeprofil, s.. laadprofiel, o. Ladeprupf, in., prop, v. Lader, m.. aanzetter, lade:-, 111. Laderaum, m., kamer. v. Laderaume in. m. (fes Patroiieacjflittders, kamers, v.
Laderiegel, m., pen, pin, v.. grendel, m. Ladeschanfel, w., lepel. m., saslepeltje, o. Ladeschlagel\', va., laadhanier, m. Ladextelle, w.. vulplaats, v. Ladestoek, m., laadstok, ontlaadstok, m. Ladestockoohrer, in., laadstokboor, v. Ladestoekfeder, w.. laadstokveer. v. liadextockholiel, m.. laadstoksehaaf, v. Ladtstuckni\'the, w., laadstokgroef, v. lMdextorkeitnie, w.. laadstokgroef. v. Ladestoekrbkrehen, s., laadstokpjjp, m. Ladestopftr, m., aanzetter, 111. Ladetrickier. m., trechter, laadtrechter, in. |
|||||
|
294
|
|||||
|
Ladetrichter m. de* <ïe*ckütze*, laadtrechter, ra.
Ladewaxserlinie, w., waterlijn, v. Ladeweise, w.. wijze van laden, v. Ladezaxge. w. . laad tang, smidstang. v. hadezeug. s., laadgereedsehappen, o. Ladezenffbork, m., kruishouten, O. LttdezeughukeH. in., laadgereedschapsvork. ra. Lailezeiiyiiexn. w.. laadgereedschapbeugel. lil. l,(i(litny w. ril/c* II \'uyeux. wagenvracht, v. — 0Mea Scliij/\'cx. scheepslading, v.
— <fer Haxdwaffe». det Milieu. lading. v.
— r/?;\' Hohlkvyelii, springla ling, v.
— rfw Geschut ze. lading, v.
— rflw Hoho/eim. lading, v
LadunysbreUe, w.. breedte der lading, v. Laduxyi/dhiykei/, w.. ladingsvermogen. o. Liidiniyx/wlie, w.. hoogte der lading, v. Ladunysplutz, ni.. ladingsplaats, landingsplaats, v. L(i(li(iiyx(jiii,iienl. s.. ladingsquotient, o. L(i(l(inyxi-(iii„i. in., laadruimte, kamer. v. /,(i(/i(iiyxi-iiii„ii,icxxi\',-. in.. kamermeter, m. (visiteerin- strument.)
I.iiliiiiyxrerliiillnixx, s.. ladingsquotient, o. I.iijl\'i\'le, \\v.. affuit, v. — ///// yriixxc, Fevefhühe, affuit met verhoogstukken. v.
Laffetenbleck, 8.. Ijjfplaat, v. Ijti/felen/tlerlie, s. m.. beslagileelen, 0.
Laffetenbock, m.. bok. in., verhoogstuk, o.
Lajfetenhuken, m.. affuithaak. m.
Laffetenkatten, m., affuitkastje. o.
Laffetexrad, s., affoitrad, o.
Laffetenriegel, in., kalf. o.
haffetenxcntcunz, m., affuitstaart, m.
haffetenschwinge, w., kalt\', o.
Imj/\'i\'Ii\'iiiciiikI. \\v.. zijwang, v.
Luffelirniiy. w.. nffuittage. v.
Zd^w Ebene. w.. grondvlak, o. (bij het denleeren.)
Z^e. w.. emplacement. o.
/-^y? w. «///«"/\' Mudt, ligging, v.
|
|||||
|
*.»:>
|
|||||
|
Lage w. «///£/• liri\'cke, ligging, v.
— ^«\' r/.?/\' Ferpaekung der KartaUehkugelnindie Beeli.se,
laag, v. — ton Geschützen. rij. v.
Layeeljene w., grondvlak bij het dehleeren. o.
hagel, s.. vat, vaatje, o. Lagenmehsel, m.. graveerjjzer, o., graveeratift, v.
Lagenstiehel, m.. graveerjjzer, o., graveerstift, v. Lagenweise, laagsgewijs, bij lagen of schichten. Lage/i/nn. in., grondvlak bij het dehleeren. o. Lager, s., kamp. o., legerplaats, ligplaats, v. — für den Liderungrring, ligplaats voor den afsluit-
ring. v. — r/^;- Ladestockfeder, inlating voor de laadstokveer. v.
— der Modellxjiindel, vormlegers, o.
— r/c/\' Srlwft- oder Hingjedeni. inlating voor de band-
veren , v. — der Schildzapfen, tappan. v.
— bei Wurfgeechütz, ketel, m.
— *Mf«/\' AW/cv /\'/;/ Schafte. inlating. v.
— «\'««* Pulver-Jio/lweris, ligger, bodemsteen. 111.
— (\'« Pulvermagazine. tonstelling. v.
— de-s Zap/ene des Schlössehens, inzinking voor de stift. v.
Lagerbalken, m., jukdrager, jukdwarsbalk, m. Lagerbaum, m., stelling, stellage, v. Lagerbeil, s., bijltje, o.
Lagereommandanl. in.. bivakeoinmandant. m.
Lagerfeuer, s., wachtvuur, o.
Lagerfront, w., front, o.
Lagergerath, s.. kampementsgoederen, o.
Lagerhaas. s.. pakhuis. niagazijn. o.
Lagerklötzer, m. m.. tapklossen. v.
Lagerkraukheit, w., legerziekte, v.
Lagerkunst, w,, legerkunst, v.
Lagermühle, w., sehepmolen. m.
Lager» • kampeeren. legeren.
Lugerordnung, w.. kampeerorde. v.
Lagerpolizei, w., kauippolitie, v.
Lagerpunkt, m., middelpunt van de as der tappen, o.
|
|||||
|
29ti
|
|||||
|
Lagerschale. w.. spilkom. v.
Lagemehtektung, w., liggingswijze, v. (ertologen, aard-
lagen.) Lageretein m. eines Pnleet-Rollwerk*, ligger, bodem-
steen . m. LagerMck s. et*#« 3/örsers, bodemstuk. buik. in.
— ffev Srhluijfóhfluijet». tap. in.
Lagervenehanzungen, w. m.. verschansingen van le-
gerplaatsen. v. Lagerwaehe, w., iïontwaelit. kampwacht, v.
Ldgouiudji, in.. Turksche mineur.
Lui/inie , w., lagune . v.
Lantneüen, s., voetangel, in., voetij/.er, o.
Lu ui,aft II, s., lanisvel. o.
Lampe, w.. lamp. v.
Lunrii\'f. 111.. laneier. m.
I,iiiiilui-/illi\'i-ii\'. w.. lamlartillerie, v.
LandJialterie. w.. landbatterij. kustbatterij. v.
landbrücke, w., lamlhoofd. o.
Lanrienge, w.. landengte, v.
Lande*befe*tigutig. w.. versterking te land. landsver-
sterking. v. Lattdexgextütc, w.. landsstoeterij. v.
Ldnilfxri\'i-uir.isniii/. w.. landopnieting, v.
LandesvertheidiguHg, w.. landsverdediging, v.
Landes-Vertheidiguiigs-Commixision, w., commissie voor
de landsverdeiliging. v. LitJii/rii. landen, aan land gaan, ontsehepen, eene lan-
ding doen. Landfestung, \\v., vesting binnen in \'t land, v.
Land/rieden, m., landvrede, m.
Landheer, s., rijksleger, o.
handhöhe, w., hoogte. v.
Luudkrietj, m., landoorlog, m.
Lu ii dm acht, w., landmacht, v.
Landmerte, w.. landinerk, o.
ljUiiiluK\'xxkiiiixt, w.. hindnieetkunde, geodesie, v.
Landmilix, w.. militie, v.
Jitiudii/firier. in., officier bij de landmacht, m.
|
|||||
|
•2\'. 17
|
|||||
|
Latidrücken, m., hoogte, v.
Landschwelle, w., stootbalk, m.
Landsee, in., meer. o.
Lawhkuechte, m. in.. landsknechten, m,
Land spit ze, v.. kaap. v., voorgebergte, o.
Landstoxx, in., landhoofd, o.
Landttras»e, w.. groote weg. landweg, m.
Landxttirui, m., landstorm, ni.
Landxlttrmpjficht. w.. landstormplicht, v.
Landtorpedo, s.. trapmijn, v.
Landtruppen, w. m., landtroepen, m., landleger, o.
Laudung, w.. landing, v.
Landinit/xai\'iiiee. w.. landingsleger, o.
LandungspUttz, m., landingsplaats, v., landingspunt, o.
Laiidverkeitnung, w.. land verkenning, v.
Landweg, m., landweg, in.
Landwehr, w.. landweer, v.
Landicehr-BataUlons-liezirk, s., landweerbataljonsdis-
trict. o. Landwekf-Bezirk, m.. landweerdistrict, o.
Lattdwehr-Bezirh-Coiiimtiiido. s., landweerdistrict-Com-
mando, o. Landwehr-Compagnie-Bezirk, s., landweercompagnies-
district . o. Landwehre, w.. verdedigingslijn, v.
Landwehrofficier, m., landweerofficier, m.
Landteehrpflieht, w.. landweerplicht, v.
Land/riiid, m., land wind, m.
Landzunge, w., landtong, v.
LttiitjIjdHHi, m., langboom, langwagen, m.
Langbaumblech, s., sleepstuk, o.
Langbaumóse, w., oogbeslag, o.
Liinije, w., lengte, v.
hangeeinschnitte, in. m. (fe* (iehiiit&ex* overlangsche
gleuven voor de nokken, v. Langeisen, s., lang staafijzer, o.
Langer Arm m. ««\'««r Feder, lang einde, o.
— «<v Stiini/e, lange zijde, v.
— <fe/- Slangenfeder. lang einde, o.
|
|||||
|
298
|
|||||
|
Langex Eitile s. der Schlagfeder, speeleinde. lang eimle o.
— Fel il. s.. lange veld, o.
— l^uihe s. urn ZnngelMeeke. staart. ui.
Langen (das Eixeu), uitdreven, uitrekken. — (e/n Tan), vieren.
IJmgenabweichung. \\v.. lengteafwijking, v.
Langenaehte. w.. lengteas. v. Langenbrnch, in., breuk. m.. «pleet overlangs. v.
Laiigeuileliiiiiiig, w.. lengteuitzetting, v.
Langend nrvhx< huilt. 111.. langwerpige doorsnede, door-
snede over de lengte, v. Langengrail, in., lengtegraad, in.
Ldngenxchlitz m. <fe* Stiften, sleuf. v.
Liiuijeiixehiiitl, in., lengtedoorsnede, v.
IJiiigeiixehirelle, w.. langselie ligger, m.
IAu ge ra xe ii, m.. staart/.ode, v.
/.fingexl/eiiii/ig, w., lengtespreiding, v.
Langgexelwxx, s.. langwerpig projectiel, o.
Langglied s. oüw Kinnkette, lange lid, o.
Langgranate, w., langwerpige granaat, v.
Langhobel, m., reeschaaf, v.
Langholz, s., langhout, o.
I.diiijlicher Kugelhaufeti, m.. langwerpige kogelstapel, m.
I.diiyrixxe m. in. /\'/// (leicehrlaiife. scheuren, v.
Iitingxdiiiiltxage, w.. kraan/.aag. v.
I.diigxfiifche. w., lengtegroef. v.
Lniii/xi-lneelleii, w. in., lengteliggers. m.. grondplaten v.
Ldngsnuthe w. //» cfe/i Aliziiijxj\'ederxlullen, gleuf voor
de trekkerveernok, v. Langsplissung, w., lange splitsing, v.
Lanijxlich, m., lus. v.
Langton, s., sleeptouw, o.
Luuijtiiiihiihen, m.. haak van het sleeptouw, m.
Langirngen. m., langwagen, in.
Lauze, w.. lans, v.
Lauzenreiter, in., lancier, m.
Lanzentchuh, m., lansschoen, m.
Lanzeiixtieh , m., lanssteek . m.
La>izette, w., lancet, o.
|
|||||
|
299
|
|||||
|
lappen m. m. des f,i/je///\'»i/m/i/ra///fi-i. opstaande randeii.m.
— riex Oberriuges, stuurt, v.
— - i/f/ Protzöxe. veeren. v.
— i/tj,- Siehtruugxhühe, vleugels, v.
lM.ni!. ui., alarm, o. Larmglocke, w.. alarmklok, v. Larmkauotie. w., alarmkanon, o. Laru/tlafz, m., alarmplaats, wapenplaats, loopplaats, v.
Laftiixijii\'xs, ni.. alarmschot, o.
Ldrmxfiruge, w., alarmstang, v.
Lariiil\'rommel\', \\v., alarm. o.
Lariiizeichen. s.. alarmsein . o.
Landt, in.. Lasehe, \\v.. ingezet stuk, strookje, o..
voeg. klep. klink . lasch, v.
Laxchen, inkeepen, inlaten, insnijden, door een lasch verbinden. laschen.
Lassehen, s., aansteker, m. Lasten w. m. ofe« Krieges, oorlogslasten, m. Lastbalken, m.. draagbalk, m. Lasligkeil w. «\'»«* Schiffex, dracht, ligging, v. Laxtkahn. in.. lichter, m.. vrachtschuit, v. Last/iferd, s., lastpaard, pakpaard, o. Lcuttchiff, s., vrachtschip, o. Lastwagen, m., vrachtwagen, m. Latente Warme, w., gehouden warmte, v. La/c\'//e. w., lantaarn, v. Latrinen w. m. ïm Lager, latrines, v. //«//e. w.. lat. v. Lattenprqfil, s.. lattenprofiel, o. Lattenrost, m., traliewerk van latten, latwerk, o. Lattirbaum . .in., latierpaal, m. ƒ,(///// s. jfer Sch/aijfi-i/er. voet, m. Lutilixatje. w.. draaizaag, v. Laner-Gallerie, w.. luistergang, m. Lauer-Posten, m.. luisterpost, m. /,»/;/\'. in., loop. in. Laufbefestigungsschraube, w., schroef tot bevestiging van den loop. v.
Laufbohrer, in., boor voor geweerloopen, v. |
|||||
|
:iüo
|
|||||
|
Laufbreit, s.. kruiplank, v.
Lanfbrücke. w., loopbrug, v. I.aHfeu . loopon. I.d iif f,til e Xummer, w., doorloopend nummer, o.
Ijdnfer ui. m. uu r/w Ptdcermühle, loopera, m.
iMiiffeuer, s.. loopvuur. O.
La nf (/i-I il, s.. handgeld, o.
Lattjgrabeit, m.. loopgraaf, tranchée, v.
iMiifgralteiibemtzang, w., bezetting dor loopgraaf, v.
Laafqrabenkatze, w.. loopgraafkat, tranchéekat, v.
Laiifgrabenschlag, m., buiging, v.
Laufgrabeiitcachl, w.. loopgraafwacht, v.
Laufgurt. m., longe. v.
Laufgiirtel, ra., strengophouder aan hot haam. m.
(Oostenr.)
Lauf karre, w., kruiwagen, m. Laufkatze, w., loopwagentje, o. Laaf keil m. «// ofe/ Küstenlajfete, wig. v. iMufkrahii. m.. loopkraan, v. Lanfkugel, w.. loopor. grove hagel, m. Lauflauge. w.. lengte des loops, v. l,(ii(J),li(//e w. \'A-v Hoheurahmlaffete, radleiderstuk, o. I.ii ii/,/ui/ie w. rfe-v Schaftes, uitholling voor den loop, v. ]i(i»f/iiisx, m.. looppas, m. Laufrader s. m. \'/<v Oberlaffete . rollen, v. Laufrittne, w.. ligging voor den loop. v.. rollooper, m. — (\'w Geicehrschafle. ligplaats van den loop, v. l.iiiifxti-Kiig. in., losse of doorlooponde streng, v. laufichiene w. z///// Tra,(«por/e in der Ladextelle resp. Geschotsraum. drager, na.
l.iiiifsi-lirill. m., looppas, in. Luufschwélle w. (/«»• Laffe/e. zijstuk, o. Laufneele. s., ziel, v. /.iiii/x/ivi/g. m., losse of doorlooponde streng, v.
Lauf trog, m., ligger, hodemsteen, m. Lauf wand, w., wand. m. Lange. w., loog, v., loogwater, o. Laii/eru. zuiveren. Lautemtall. m.. louterstal. pisvloed, m. |
|||||
|
:tol
|
|||||
|
Laulewerk, s., electrische klokken, v.
Lautewerkxignal, s., sein met electrische klokken, elec trisch kloksein, o.
Laviteii, laveeren, boegkruisen, opwerken. Lawine, w., lawine, v. Lazarelh. s.. hospitaal. o. Lazareth-CoiuinUuiion, w.. hospiraalraad. m. Lazurelhgehülfe, m., ziekenverpleger, m. Lazareth-Jtexercedepol, s.. reservedepót voor den ge- neeskundigen dienst, o.
Lazarethzug, va.., hospitaaltrein, m. Lazarelhsehein, in., hospitaalbiljet, o. Lazarethwagen, m., ziekenwagen, m. Lebeudige Kra/t, w., levende kracht, v. behendiger Kalle. in., ongebluschte knik, m. Lebeiismittels s. m., levensmiddelen, o. Lebhafte.i Fener, s., levendig vuur, o. />#<•/•. s., lek, o. Jieder. s., leder. o. Lederbesalz in. \'/\'•/• Reithosen. lederen bezetsels, o.
Lederkappchen, s., slagdop, m. hederkuller, in., lederen kolder, m. Leder ring, in., letteren schijf, v. LederschlauJ\'e, w., lederen passant, m. Ledertasche, w., poetszak, m. Lederzeug s. ifer Soldalen, ledergoed, o. Leerbrett, s.. schanskorf.^ord, o., malplank, v. //«c/\'e. w., mal, m. Leeren, w. in., mallen, v. Leerpropf, m.. brandkogelpen. v. Legeslein. in., streksche steen, ni. Legio» . w.. legioen, o. Legirung, w., alliage, metaalmengsel, o. Legitim, wettig. J.eliui. m.. leem, o., leemaarde, v.
Lehmbettung, w., bedding van leem, v. Lehmboden. m.. kleigrond , m. Lehm/órmerei, w.. vormen in klei. o. Lehmgms. m., gieten in leemen vormen. |
|||||
|
:io-j
|
|||||
|
l.eliiniii(i(h\'ll. s., model van klei. o.
I.elnie. w.. leuning, v.. holling, v., talud, o.
— den Achsaitzex -. leuning. v.
— dex Protzkastems, leuning, v.
Lehuleder. s.. rugleer. o. Lthnxyxxtem. s.. leenstelsel. o. Lehuxlütze w. ofej Prolzkuxteiix, zijleuning, v.
Ijehiistiitzeiibulzeu . in., bout. in.
Lehuung, w., intrekking, vermindering der dikte van
eene muur naar boven toe. v.
LehrbutuüloH, s., instructiebataljon, o. /,?///•. s.. mal. m. — ƒ«/• rf/e Lange des Getcehrlaufes, lengte-afkeurings-
maat voor den loon. v. Lehr-Batterie der Jrlil/erie-Hrhiexx-Schale, w., instruc-
batterij der artillerieschietschool. v.
Lehrbreil, s., mal, m. Lehr-Coni/jagitie der ArtiUerieSchiexs-Sehule, w.. in- structiecompagnie der artillerieseliietschool, v.
Lehre, w.. kalibermeter, mal. m. Lehrgerüxl, s., formeel, o. Lehrgeslell, s., formeel, o. Lehr-Infantene-Butaitton, s., infanterieinstructiebatal- jon, o.
Lehrpfahle, m. m., piketpalen aan de einden der fas- cinenbank ingeslagen om de lengte der fascines te
regelen. Lehrlmppen w. m., instruetietroepen, v. /.«v\'/y m. rfes Hahitex, lijf, o. — rfev Pferdes, lijf, o.
— der friesisehen Jieiler, boom, m.
Leibbinde, w., pas, m. heibcompagiiie, w., lijfcompagnie, compagnie kolo-
nelle, v.
Leibesstra/e, \\v.. lijfstraf, v. Leibriemen. m.. gordel, bnikriem, m. Leibwache, \\v.. lijfwacht, v. Ijeichenbegangninx. s., begrafenis, v. Leiehte Halten?, \\v.. lichte batterij, v. |
|||||
|
«\'>:$
|
|||||
|
]<eic\'i/e Infante f ir. w.. lichte infanterie, v.
— Kacallerie, w.. lichte kavalerie, v.
— Trappen, vr. m., lichte troei>en, mi.
Leiehte» Geschiitz, s.. licht geschut, o. Leichtflüssig, lichtvloeibaar, gemakkelijk te smelten. Leichlkranken-Sammenxtelle. w.. verzamelplaats voor lichte zieken. v.
Leichtrerirundet. licht gekwetst. Leierbank, w.. bijbel, m. Leierbrett, s., rolplank, v.. rolblad, o. Leiern, rollen. Z#<£ s. f«/i».v Schijfes, scheepsromp, m.
//?////. m., lijm. v. /.?(\'««, w.. lijn, v. Leinol, o., lijnolie, v. Leinpfad, s.. jaagpad, o. LemwandhiUle, w., omhulsel van linnen, o. Leinwandponton, ui., linnen ponton, m. Leistehen, s., smalle band, ni. Leiste, w., overhoef, m. <?<« Pferd, das «c/iï>ii ton Leisten ist, dan eine gute
Leute kat, goed gebouwd paard. — o» ^/e>\' Protze, verhoogingsklos, m.
Leisten w. m. <fo« Vorderkeiles, opstaande randen, m.
Leisten, va., lies, m. Leisten-Darmbmtch, m., liesbreuk, v. Leütenhobel, in., kliseerschaaf, lijstenschaai\', v. l^eiter, m., geleiddraad, geleider, m., ladder, v. — rf<?/ Electricitat, geleider, m.
Leiterbaum, m., ladderboom, staander, m. l<ei*tefer*teignng, w., beladdering, v. Leiterwagen, m., m,initiewagen, ladderwagen, m. /.ei/faden , in., geleidraad, geleidende draad, m. LeitJ\'ahig, geschikt om te geleiden, geleidbaar. Lei/f ene f, s., lei vuur, o. Leitgraben, ni.. waterleiding, v., kanaal, o.
Leithoh, g., r jj, v. Leükraft, w., geleidingsverniogen, o. l.eitrinne, w., koker, m., goot, v. |
|||||
|
304
|
|||||
|
Leittutthe w. au iet VefneklasuxrhraHbe, geleigleuf, v.
LeUtchiene, w.. contrarail, geleider, m. — </«• Kommer, arm van den geleider, m.
— rfe« Schlöxtcheux, lip, v.
LeiUchtattbe w. au </<;• FetxMiixxthiire. geleisehroef. v.
— (/<".« / ei\'xrliln*xritiii<lri\'x, geleiderschroef, v.
LeUx/iiuilel w. êes Anfx<ilzex, schroef zonder eind. v. Leilxlriilil. in., voerstraal. in. Leif/o///. w., geleiding, leiding, bnskruitworst, v.
/.ei//>i/r/x/i/ifxr//i;-, w., opzichter der lijnen, in.
Leitmigscoèffïeietit, m., geleidingxcoëfficient, m.
Leituugsdraht, m., telegraafdraad, geleiddraad, in.
LeUmigsfahigkeit, w., geleidingsrennogen, o.
LeUiDigxrerm\'ógen. s.. geleidingsvenuogen. o.
Ijeihiiigxwiilerxln,nl. in., weerstand in de geleidingen, m.
LeUzMuge, \\v.. tong. v.
Lende» w. in. «mm* Pfefde». lendenen. v.
Lendenluhm. lendeiilain.
Lendeuwirbel, in., lendenwervel, m.
Lenkbarkeit. w., gewricht, o., breuk, v.
Leuken (eiu Pferd), besturen, leiden.
Leiikxcheit. s., zweek, v., wrijf hout, o.
Lenkseheitblech, s., wrijfplaat, v.
Lenkxchemel, m.. achterste zweek v. of wrijf hout, o.
Lenktau. s.. spanriem, in.
Lenlcungxwinkel, m.. dranihoek. m.
Ln-rheiihoh, s.. lorkenhout. o.
Letten, m., leem, o., pottenklei, v.
Leuchtbouibe, w.. ijzeren liclitkogel, in.
Leuchtfackel, w.. toorts, v.
Leucht/arbe, w.. lichtgevende verf. v.
Leuehtgaê. s.. gas, o.
Leuehtkugid, w., liclitkogel. in.
LettchtlcHgelgeripp. s., geraamte voor lichtkogels. o.
Leucktr&ktU, w.. lichtuül, m.
Leuchlxehiff, s., lichtschin, o.
Leuehtttange, w., alarinstang. v.
LeueiMurm, m., lichttoren. vuurtoren, m.
Lecttit/x, m., Turksch galeisoldaat.
|
|||||
|
305
|
|||||
|
Libelle, w., luchtbelbuia, v.
Lihellenyehditxe, s., kokertje voor de luchtbelbuia, o.
libelleitquadrant, s.. luchtbelkwadrant, o.
Libetten. w. m., koper uit slakken verkregen, o.
Lal/rille, w., soort van slinger.
Lichte» (den Anker), het anker lichten.
Lichten (////), binnenwerks.
Lichter. m.. lichter, m.
Liehterbüchne, w., zunderbus, v.
liehterklemme, w.. zunderstok. m.
Lichtinexxer, m., lichtmeter, lichtsterktemeter, m.
Lich/xignal, s., lichtsein, lichtsignaal, o.
Lichttrager, Lichtwerfer, m., heliostaat, m.
Lichtwette \\v. «7/tfr Brüeke, spanning, v.
Liderung, w., aanvulling der trekken door den kogel.
gaslichte afsluiting, v.
Liderungsjtache w. /«/ Ito/ir, afsluitvlak, o. Lidentngsplatte, w., afsluitplaat, v. Liderungsring, m., afsluitving, m. Liderungsteetse, w., wijze van afsluiting, v. Lief e ca nt, m., leverancier, m. Lieferung, w., leverantie, v. Lieferungen ausschreiben, requireeren. Lieferungsvertrag, m., verdrag, contract omtrent te doene leverantie, o.
Liegen (in Besatzung), in garnizoen liggen. Liegender Axlrerhiui, m., liggende verhakking, v. Liegender Hulzen, m., liggende bout, m. Lien nagel, m., luns, v. JLieutenant, m., luitenant, m. Linde, w,, linde, v., lindeboom, m. Linea/ s. «w Abmessung dex Stande» der Schildzupfen, tappenafstandmeter, m.
Lineargleichung, w., vergelijking van den eersten graad v.
Linearperspective, w., voorstelling van \'t perspectief enkel door lijnen.
Linearlaktik, w., linietaktiek, v. Linearzeichming, w., rechtlijnige teekening, v. 20
|
|||||
|
30Ü
|
|||||
|
Linie, \\v.. linie, v.
m gereder Linie, in rechte richting.
(lux lieer Iml eine ijruxxe Linie. een groot front.
(/ie Linten Mr men. de liniên bestormen.
— mil Zw\'weheiiraumen, linie met tusschenruimten, v.
Liiiieii. w. 111.. liniën . v. Linienbatterie, w.. lijnbatterij. gangbatterij, v.
Liiiie,i-(\'iiiiiin<iiiiUiiiliii\'. w.. lijncoiinnando. o. Liiiieu-CümmiteioH, w.. lijiRonnnissie. v. Linieninfanterie, w., infanterie van linie, v. LinieiikavaUerie, w., liniekavallerie, v. Liuienleitnny, w.. lijngeleiding. v. J.iiiieiirei/iiiienl, s.. unieregiment, o. I.iiiienxt l/ijl\\ s.. linieschip, o. Liiiieiixielliiiiij, w.. liniestelling, v. Liniemtroui, 111.. lijnstrooni. m. Liuien/i-Mjijie,/. w. in., linietroepen, ni. Linienituixehulter. m.. cominutator, m. (telegr.) Limenwechxel. in.. pennutator. 111. (telegr.) LtM&tdraU, in.. linksehe trekken, m. Liiixe. w., lens. v. LiitxenxtaM. m., linsvorniige steekbeitel, m.
£«/>ƒ«. w.. lip. v. /\'/\'yc ////\'/ rechten lappen, voeg nief haaksche lippen.
/Vy? ////\'/ eer/omen Lippen, voeg niet verloren lippen.
— </« 1\'ferdex. lip. v.
Lippklttiiipe, w., lipklanip. v. Luiere. w., rand, m. Litierenbetattung. w., bezetting van den rand, v.
/./.»/. w.. list. streek. v.
hitte, w.. lijst. rol. v.. staat, in.
Litewia, w., lanciersrok, v.
I.il/iiif/raji/iie. w., lithografie, v., steendruk, m.
/„«fee. av. . lis. lus. v.. koord, snoer, o.
Lira, w., Turksche standaard.
Lirux, ni., Turksch brigade-generaal.
Localbahn, w., locaalspoorweg, m.
Localbahnhof, m., station van een locaalspoorweg. o.
J.oralljiitlerie, w.. locaalbatterij, v.
|
|||||
|
:W7
|
|||||
|
Locattarif, m.. tarief in locaalverkeer. o.
Is>cll , S. . gilt . O.
— fvt t/ie hiiitere SeUounckraube, uitvijling, v.
— fut f/e,/ Spett/edetuli/l, inlating voor de laadstok-
veerpin. v. Lochdor», in., stempel. 111.
Loehtuen. s.. gaatschiji\'. v.
Loeten, gaten maken. doorboren. gaten staan.
Loehaage , in., schrobzaag, stootzaag, \\\'.
Lochstempel. m.. hoei\'ijzerdoorslag. stokbeitel, m.
Loeien, tamboers-appel slaan.
Lockere Schutter, 111. in.. losse schouders, in.
ItOCOniu/ire. w.. locomotief\', v.
LoeomoHvfuhret. in., machinist, in.
LocomoticTemUe, w.. locoinotiettoods, v.
Lor/erf//\'r/i.ie. w.. nieelpulverbus. v.
I.öjfel in. r/« uugarUcke* Satteh, lepel. m.
— r/<-v Ladestockfeder, lepel, m.
— der Sperrfeiler, lepel, m.
Löffelbohrer, m.. lepelboor. centerboor. v. Lofiettretue. w.. watertrens. v. LogarUhmu», in., logaritmus. m. Logement, m., logement, o. I.ogg, l^ock, s., logge, v., log. m.
Loggen, loggen.
Logge,\', m.. logger, m.
Logixtik, w., logistiek, v.
I.olie , \\v., run, v.
Lohgar, rungaar. looigaar.
Lbhiiiuig. w., w.. soldij. v.
IAiliwiiigxrex/, m., wordt op marsch behalve de Murxeh-
bekostigung aan minderen dagelijks uitgekeerd.
Löhnungstag, m., dag, waarop de soldij wordt uitge- keerd. m.
J.ii!i,in,ig.i:iil(ige. w.. toelage van soldij, v. Lohniag, m.. dag, waarop de soldij wordt uitbetaald, m. LokalbalterU, w., plaats*, locaalbatterij, v. Loj/ge, w.. longe, v. Loote», loten. |
|||||
|
308
|
|||||
|
hootenekmen. s., ertsproef, v.
Lootte, m., loods, in.
Lootten, loodsen.
Lorbeerbaum, in., laurier, laurierboom, in.
//<wvy. in., lorri, v.
Ijomii-lieittii, loswerken, losmaken.
Lotbteeken, losbreken, afbreken.
Lotbreuuen, losbranden, afvuren.
Löteieimer, m., siniclseiiimer, m.
Lötcken {eiiien Wugen), lossen.
Lötekgefatt, s., doofpot, m.
Lötckgetatk, s., bluschgereedschap, o.
Lötchpapier, s., vloeipapier, o.
Lösekwatter, s., blusch water, temperwater, o.
Lötcktcerlel. w., lesclikwast, v.. ïiiuirdspit, o., blus-
Bcher, m.
Lotdreken. toedraaien, uiteendraaien. Lotdrüeken (ein Oeteekr), afdrukken, afschieten, los- branden.
/itwe Sekeibe w. <fot Naliet, losse .seliijf. v. Loxeixeti, uit het ijs werken, vlot maken. /.oxrixi;/. s.. aansteker, m. hüxegehl, s., losgeld, o. Lötekraft, w., oplossende, ontbindende kracht, v.
ljoxen (i\'iiw Kano/ie), lossen. 7y0.ve/- Anker, in., doordreggend anker, o. Z,o.yi?.v ^\'/rf, s., voorraadstukken, o. Lotgeken, losgaan, loslaten. </r/.v fc yr\'///1 /«.v, het ijs gaat los, raakt los.
i/i\'/ Sekuti ging lo»t het schot ging af.
Lotkalttertt, den halster afnemen, onthalsteren. lMxkintfen (xir/i), een plaatsvervanger stellen. bottellen. ontketenen. Lotmachen (eiueti Soldaten rom Kriegtdientle\\ ontslaan.
LotteknaUen, losgespen, ontgespen. Lotteknmren, los-, ontsnoeren. lottekrauben, losschroeven. Lotung, w., parool, o. Ijolh, s., lood. o. |
|||||
|
309
|
|||||
|
Lbthen , soldeoren.
Lothen, looden.
iJóthkolben, m., soldeerbout, m.
Lothleine, w., looillijn. v.
Lothiiaht, w., soldeernaad, v.
Lothofen, m., Boldeerfornuis. o.
Löthrohr, s., soldeerpjjpje, blaaspijpje, o.
I.öllix/aiige, w., soldeerstaal, o.
Lothxtein, m., Boldeerplaat. v.
Löthxleüe, w., soldeerplaats, v.
hótkung, w., soldeersel, o.
Lothzinn , s., soldeertin, o.
7/o//«. w., buis, v.
Loice/ifokre, w., mastpijn, grove den, v., vurenhout, o.
Loxo&romUche Linie, w., loxodromische lijn, v.
////Hi\', w.. luik, o.
\'Ludelbirne, w., buskruithoorn, o.
I/udelfaden, m., gezwinde lont, v.
Ludel/iadel, w., zundgatdoorslager, m.
huftliallon, in., luchtballon . m.
LuftbaUondetachement, s.. luchtballondetachement, o.
Luftbehaller, m., kolt\' der windbus, ni.
LuftdicM, luchtdicht.
— verschliessen, hermetisch sluiten.
LiifleUeiil»ihn , w., luehtspoorweg, m.
Liiflcii, aan de lucht blootstellen, te luchten leggen.
Luftkammer w. (fe« Torpedo». trommel, v.
Luftklappe, w., tochtklep, v.
Laf/leer, luchtledig.
l.HJ\'th\'iluiig, w., geleiding boven den grond, v.
LnJ\'1 perxpeeliee, w., luchtperspectief, v.
Luftpumpe, w,, luchtpomp, v.
LuftTeinigangsmaschine, w., luchtzuiveringsmachine, v.
Luftrohr, s., luchtkoker, ni.
Lujïröhre, w., luchtbuis, v.
Luftschiff, s., luchtschip. o.
Luftichiffer, in., luchtschipper, m.
Luftschijjffahrt, w., luchtscheepvaart, v.
Luftschwere, w., luehtzwaarte, v. .
|
|||||
|
:U(t
|
|||||
|
Luftthermometer, in., luchtthermoineter, m.
L/ifilroeken. luchtdroog.
L*ftlrocknen s. de» linke*, drogen in de lucht, o.
Luftventil, lachtklep, snuif klep. v.
léiiftfiilrrxluiiil. in.. tegenstand iler lucht. in.
LnftioideT*tandxgesttz. s.. wet van den tegenstand der
lucht. v.
luflmderxtandskon*tttnte, w.. luchttegenstandscoeffi- cient. in.
I.nflziegrl. in., in de lucht gedroogde baksteen, m. Luftziiiider, in., zelfontbrander, 111. /,"/". //•.. luik. o. Lumpetizieher, in., krasser, m. Luiiette. w.. lunette. v. Lüuse, w.. luns. v. — w«V Kothdeckel\'. luns met slijk^ilaat. v.
Lüttsenloeh. s.. gat voor de luns, lunsgat, o. l.iiiisei>rie 1,1 eii, in., lunsriempje, o. Litiite. w.. lont. v. Lttiiten-Kiisteheii. s.. lontkastje, o. Luntenklemme. w.. lontstok. in. I.i\'iileiisliiil:, ui., lontstok. in. Lttntenrerberger, m.. lont verberger, in. J.Hjijie. w.. wolf. in. LnppeufrUchtiibiil. v.. onmiddellijk frisschen uit liet erts, o.
LuppeustaM, m.. wolfstaal, o. Lust/ener. s.. lustvuurwerk. o. Lnstlager. s.. lustkamp, o. Luxuspferiewagen, m., stal wagen, m., boxe, v. |
|||||
|
::l!
|
|||||
|
AC.
M. Q. (Marschquartier), nachtkwartier, marschkwar-
tier, o.
Maai. m.. maat, m. Macadamisiren, mac-adaniiseeren. Maehetik. w.. gevechtsleer, v. Machicouli, s., machicouli, o. Machinist, m., machinist, m. Madrilbrett, s., plank van een petard, v. Magazin, s.. magazijn, o. Magaz\'nuti\'fxehef. m.. magazijnmeester, m. Magazingewehr, w., repet eergeweer, o. Magazinort. m., magazjjnplaats, v. Magazinplatz, nu. magazijnplaats, v. Magazinsverpjfegung, w.. magazijns verpleging, v. Magerer Formsana, m., vormzand, o. — Kalk. m., magere kalk. m. Magistrale, w., magistraal, v. Magistralgal/erie, w.. galerij, magistrale galerij, v.
Magnet, m.. magneet, m. Künstlicher Magnet, knnstmagneet.
NatürUeher Magnet. natuurlijke magneet.
Magnetachse, w., as van don magneet, v. Magnetelectricitat, w., elektromagnetisme, o. Magnetische Kraft, w., aantrekkingskracht, v. Mayiietendet. w.. magneetnaald, v. Mahlblock, s., ligger. bodemsteen, m. Mdhiie, w. m.. manen. v. Muiter, m., gering ijzererts, o. Major. 111., majoor, m. Makellos, onbevlekt, zuiver. Makler, m., spil, v. Mallen, s. (wwm Winde), omloopen. Malterholz, s., brandhout, gezaagd en gekloofd. dat per wisse wordt verkocht, o.
Mamehik, m., mameluk , m. Mamierung, w., mamiering, v. |
|||||
|
M-2
|
|||||
|
Mangan, s., bruinsteenmetaaJ, mangaan, o.
Manifest. m.. manifest. o.
Manu: xich Mauit Jur Mai/n teklagen, man tegen man
vechten.
Mannfür Manu auegeweekeelt toerden, man tegen man.
auf den Ma////. per man. per hoofd.
einei/ Ma//// stellen. een plaatsvervanger stellen.
drei Mann koek. drie man achter elkander.
Ma////lurli. s.. mangat. o. Manmattxrüstung, w.. uitrusting per man, v.
Mui/i/schi/ft, \\v., manschap, bemanning, v. Ma/i/isz/tcht, \\v.. discipline, v. Manometer, m., manometer, m. Manoenter. s.. manoeuvre, v. Manörer, s., manoeuvre, v. Manöverkarttuehe, \\v., kardoes tot losse schoten, v.
Manöeerkiieg, in., manoeuvreer-oorlog, m. Manötrirbatterie, w.. manoeuvreerbatterjj, v. ManötrirkoUmne, w.. manoeuvreercolonne, v. Ma/i\'órr/fjal//;/. manoeuvreervaardig. Manbtrirord/i////ij. w.. manoeuvreerorde, v. Manötrirschleune, w., inimdatiesluis, v. Mansarde, w., zolder, m., hoogste verdieping van een huis, v.
Mantel, m., mantel, m. — (fe/- Kariatschbüchse, binnenbus, v.
— e///er Geschüttform, mantel, m.
— <fov Hohofen», mantel, m.
— r//.v Rauch/ange», mantel, m.
— «\'#« 1\'akelx, mantel. 111.
Mantekuuehnaüriemen, 111., mantelriem, ra. Manlelet, s., sappenscherm, o. Mantelkanom, w., mantelkanon, o. Mantelmauer m. f//?.v Hohofen*, mantel, m. Mantelriemen, m.. mantelriem, m. Mantelrohr, s., mantelkanon, o. Mantelrohre, w., niantelbuis, v. MantelrohT-KüslenlaJete, w., kustaifuit voor inantel- vuurmonden, v.
|
|||||
|
313
|
|||||
|
Manfelxaek. in., mantelzak. m.
ManleUackamchinillriemen, in.. ïnanti Izakpakriem . m.
Man/elx/iirke, w.. dikte van den mantel, v.
Mmiteltakel. \\v.. mantel. 111.
Mappe, w., selnijftasch. brieventasch, v.
Mnri\'chii1-ile-coi.iji . m.. generaal-inajoor. in.
Mdi-i\'iliniixxi\'e. w.. marechaussee, v.
Marginaliën. w. in.. aanteekeningen naast de pagina
op den witten rand.
Marme. w.. marine. zeemacht, v. Marineakailemie. w., marineacademie, v. Marinearlil/erii\'. v.. marineartillerie, zeeartillerie, v. Marinegexvlinlz, s.. niarinegeschiit, o. Marineleim, in., marinelijm. v. Marine-ResertepJlicU, w.. marinereserveplicht, v. Mnrinexfhnle. w.. marineschool, v. Mariuexfatiun . w.. marinestation. stationscommancle- ment. o.
Marinelrn/,/ten. \\v. m.. marinetroepen. mariniers, m. Mnriniren, ter zee varen. Marie w. tf/./ liiidenemle der Seliliixxrlientei/xcliiene, streep op het achtervlak van den haan, m.
— a»i /nmlrr, streep, m. Markebrie/, m., kaperbrief, m. Mnrkenx/ricli m. «M Lader, kring, tot waar de aan- zetter in den vuurmoiid moet gebracht worden.
Marketender, m.. marketenter, m. Markelenderinn, w.. marketenster, v. Marke/enderwagen, in., marketenterwagen, m. Marktren (den Schritt), den pas markeeren. Mnrktjleeke» , m., marktplaats , v. Mn r/en, marlen. Mnr/ien , w.. niarlijn. v. Marlpfriem, m.. marlpriem, m. Marode. afgemat. Marndenr. m., achterblijver, niaraiuleur, m.
Marxr/i, m., niarsch, m. Marxr/i. w., laag vochtig, moerassig land, moenis. o., poel, m.
|
|||||
|
314
|
|||||
|
ManchaU, 111.. maarschalk, ra.
Martchalhtab, ra., maarschalkstaf, in. Manchantug, ra., marschtenue, v. MarxchbatatUon, s., marechbataljon, o. Manehbefeht, in.. marschorder, v. Marxchdisiioxitio», w., marschdispositie, v. Marschdisziplin, w.. marechdiscipline, v. Manche, w., lang vochtig, moerassig land, moeras, o., poel, 111.
Murxcheiilreriinnyeii, w. 111.. lengte van de marschen. v. Marschferiig, marsch vaardig. Mamchformaiion, w., marschforniatie. v. Marschgeschwindigkeit, w.. snelheid van beweging, v. Murxchgi\'inihiiitiiy. w.. geoefendheid in het niareheeren.v. MamchireH, marcheeren. — o////<\' Tritl. uit den pas marcheeren.
MartchJrolomte, w.. niarsclicolonne. V. Martchlager, s., bivak, o. — achter* of marsehtappan. v.
Miii-xrliliiinl. s.. niaarschland. o. Marschldiige. w.. lengte van den marsen. diepte der
colonne. v.
Marschlinie, w., marschljjn, v. Marschordnung, w., marschvorm. ra. Marschorder, w., marschorder. v. Marschquartier, s., nachtkwartier, marschkwartier, o. Marschratioit, w.. ration op marach, marschration. o. MarxehrichtuHg. w.. marschricliting, v. Marxrh ruide, w.. marschorder. marschroute, v. Marxehxrhtill, ra., langewegpas. 111. Murxclixicheriaitj, w.. raarscliveiligheidsdienst. ra. MaTëchiahli-titt, s., marschtableau, o. Marschtiefe, w., diepte van de colonne, v. Marschübuitgen, w. m., oefeningen in het marcheeren. v. Marschverpfiegung, w., verpleging op marsch. v. Marschvorposten, ra. w., marsch voorposten, m. Marxtall, ra., vorstelijke of gemeentelijke paardenstal, ra. Mtir/e//o, ra., martéllo, m. Materialtoagen, m., wagen voor het materieel, m. |
|||||
|
315
|
|||||
|
Martingal. m.. martingaal. v.
Miixchiki\'li. s.. machicouli. o.
MiixvhiiK\'. w.. werktuig, o.
Mdxrhiiienfiegel. 111.. staandkalf, o.
Manke, w., scherm, o.
Matkenlaffete, w., duikaffuit, v.
Maskiren. maskeeren.
Mans, s., tijdmaat. cadans, v.
Meute. w.. pottebakkersklei. vormklei. v.
- i.i\'tt den Handen verarbeite». de vormklei met de
handen kneden. — - znm tl rellen oder abdrehen. vormklei voor het pot-
tebakkerswiel of draaibank, v.
- linie van i gesloten compagniecolonnes met 3*
tusschenrnimte. (Oostenr. Inf.) — linie van eskadronscolonnes met 10* afstand. (Oos-
tenr. Cav.) — colonne van batterijen, elke batterij met halve
batterijen in colonne met 10* tusschenrnimte. (Oos- tenr. Art.) Maxxdfener, s., massavuur in tegenstelling tot Ein-
zelfeiier.
Miixxciifóniierei, m., vormen in vet vormzand, o. Mamenmoment, 8., traagheidsmoment, o. Mdxxx/db, m., maatstok, in. Matl, m.. mast, m. Mdxllidiuii. in., masthout, o. Matienktakn, m., mastkraan, v. Mat/los, zonder masten. Matiwerk, s., mast werk, o. Md/eridl, s., materieel, materiaal, o. Maleridleu-Dir\'ector. in., opzichter over het materieel, m. Mdtpfidliiachweixtoig. w., inventaris, in. Maiiemattk, vr., wiskunde, v. Matkematitcke Oeograpki», w., wiskundige aardrijks- knnde, v.
Matraize, w., matras, v. Mairikel, w., naamlijst, v., register, o. Matrize, w., zaal, boskoop, m. |
|||||
|
31Ü
|
|||||
|
Matrone, m., matroos. m.
Mal rosemlivixion. w., niatrozendivisie, v.
MiiIIiIiiihiii , 111., gekramde, beknumlu tlijlv, in.
Matte, w., niiit. v.
Mattxrlileifen. dofmakeii . matslijpen.
Maner, w.. muur, m.
Manerahxatz, m.. berm, walgang, walrand, ui.
Maaeraiigriff, in., aanval rn muraille. in.
Matteranker, m.. mnuranker, o.
Maaerbaad, s., cordon, o.
Manerbmch, in., bres, v.
Mauerkttnimer, m.. vuist, v.
ManerkeUe, w., truweel, troffel, m.
Manerlehm, in., nietselklei, v.
Maaerlücke, w., bres. v.
Maner». metselen.
Manerxalpeler, m.. muursalpeter, o.
Maaertrieke, w., pain, o.
Manericerk, s.. muurwerk, metselwerk, o.
Manke. w.. mok . kniel loonkloven . v.
Mant s. (/« Pferdet, mond. m.
— eüwr Kneijzuiiije. bek. in.
— <fev lldhnex, lippen, v.
— r/«* Langbaums. vooreinde, o.
MauWeerpapier, s.. Chineesch papier, o. Maalt/alter, s., mondijzer, o., niondspiegel, m. Mauïkorb, in., muilkorf, m. Mauhpalte, w., mondspleet, v.
MaUperre, w., klem. v.
Miinlx/icli, m., halve slag, timniersteek, in.
Maulthierkruppe, \\v., e/.elskruis, o.
MiinliciirJ\'xijexchiriilxl, vv., nekbuil, molgezwel, o., va-
rent . ui. Mitnx. w., muis. vuurmuis, v.
Mausfakl, muisvaal, muiskleurig.
MamfaUe, w.. muizen val, aansteekkast, m., schuit-
doos, v. Manier:, s., gestampt erts, o.
MdjiiiiaUailunij. w.. kamervolle lading, v.
|
|||||
|
317
|
|||||
|
Maximiliansthurm, in.. Maximiliaanstoren, m.
Mechauik, w., werktuigkunde. mechanica, v.
Mechaitiker, m., mechanicus, in.
Medaille, w., medaille, v.
Medecin, w., geneesmiddelen, o.
Medicinwagen, m., bagagekar tot geneeskundige dienst, \\.
Jfe«\'. s., zee, v.
Meerlnuen, ni.. golf, zeeboezem, m.
Mee ren ge, w., straat, zeeëngte, v.
Meeremrm, m., zeearm, m.
Meerexfliïvhe, w., oppervlakte der zee, v.
Meeresküste, vv., zeekust, v.
Me/i/, s., meel, o.
Meilpulver, s., meelpulver, o.
Mehlpuherbüehne, w., meelpulverbus, v.
Meierei, w., meijerij, v.
Meile. w.. mijl. v.
Meilenstein, in., mijlpaal, m.
Meis.se/, m., beitel, m.
Meisselbohrer, in., petardeerijzer. o.
Meldepflieht. w., verplichting om zich op te geven
voor de dienstplichtigheid, v.
Meldejacht, w., adviesjacht, o. Meldung, w., rapport, o. Menage, w., menage, v. Menagebuch, s., menageboek, o. Menagemeister, in., menagemeester, m. Mengemachme, w., menger, in. Mengen, s., mengen, o. Mengirommel, w., meiigtromniel, m. Mengnngrerliüllnisx, s.. verhouding der bestanddeelen. v. Men.se/, w., planchet, o., meettafel, v. Mensiir, w., gevechtsafstand, m. Merettr, m., kwik, o. J/e/-/;, s., merk, teeken, kenteeken, o. Merion, m., merion, kast, m. Mesehter, in., Turksch muzikant. Messbrett, s., meetplaat, meetschaal, v. Messe. w,, officierstafel, v. |
|||||
|
318
|
|||||
|
Messen, meten.
.Heuser s. des Schlichtbohrers zum Oldtten, beitel voor
het doen der laatste snede bij het geschutboren, m.
Messerbahn, w., vlak van een mes, o. MesserfeiU, w., mesvijl, v. Messersage, w., zaagmes, o., schrobzaag, stootzaag, v.
Messerscheiile, w., scheede, v. Messen/\'ohI, in., messtaal. o. Mexsfahne, w., baken met een kleine vlag, o. Messing. s.. geelkoper. messing, o. Messiiigblech , s., messingplaat. v. Messingdraht, m.. koperdraad. m. Messingniet, m., messingen klinknageltje, o. Messingplatte, w.. messingenplaat. v. Messkette, w., meetketting. m. Messlnmde, w., geometrie. meetkunde, v. Messsrlieibe. w., meetkrnis. o. MessscAuttr, w., meetkoord. o. Messstange, w., meetroede, v. Messlisch. m., planchet, m., meettafel, v. Messtcerkzeug, s., meetwerktnig, o. Meiall. s., metaal. o. Meldllbesrhirlnoiij, w., w., metaalmenging, alliage, v.
Metalldrath, m., metalen draad, m. Metallener Ponton. m.. metalen ponton, m. Metaüführung, w., waarbij het metaiil in de trekken gedrukt wordt, tot het volgen der trekken.
Metallhobel, m., metaalschaaf, v. MetaUkolben, m., y.niser met metalen pakking, m. Meiaüklemme, w., metalen klem, v. Metallkunde, w., metaallurgie, v. Metalllegirung, w., metaalmenging, alliage, v. Metallmischung, w., metaalmenging1, alliage, v. Metallpatrone, w., patroon met metalen huls, v. MetaUseife, w., vet, o., zeep, v. Metallspane, m. m., kretsmetaal, o_. Metttllstarke, w., metaaldikte, v. — vor dern S/oxse, kulas, m. MetaUkugel w. des Proèemörsers, bronzen kogel, globe, m. |
|||||
|
319
|
|||||
|
Metallhtgelvr. zur Bearbeitung ie» Pulvereatzes, kogeltje,o.
Meteorisches Kneu, s.. meteoorjjzer, o.
Meteorologie, w., weerkunde, meteorologie, v.
Meter. va.. meter. m.
Metzelei. w.. bloedbad. o.
Me/i/.-o,;/. s., boekweit. v.
Meuterei, w.. muiterij. v.
Mirt-e. w.. schnuigjr. o., pompslang. richt wig, kuij] .-
tang. v. Mirte//. richten.
Micrometer. m.. micrometer, m.
Mieropkon, s., microphoon. v.
MidsAipman, m.. adelborst, m.
Miethtruppen. w. m.. huurtroepen, m.
Milchziihiie. m. m.. melktanden . m.
MUektehmeidezakn. m., melk-. veulensnijtand, m.
Mi/itar. s.. militaire stand. m.
Mililiifi\'budeuiie. w.. militaire academie, v.
Vmtarajiotheker. m.. militaire apotheker, m.
Militant rzi. m.. officier van gezondheid. in.
Müitar-Böckerei, w.. militaire bakkerij, v.
Militai-liPiimier. va.. militairbcanibte. m.
Militiirliillel. militaire plaatskaart. v. (spoorw.)
MUUar-Briefstauben-Statio*, w., militair postduiven-
station . o. Miliidr-Budget, begrooting van oorlog, v.
Militiir-Coureuiioii, w.. militaire conventie, overeen-
komst. v. Müitdrdiemt. va.. militaire dienst, krijgsdienst, m.
im Militardieiute rieken. in dienst staan. Militiiiilirixiim . w.. militaire afdeeling, v.
Müitdrehrenzeiehen , s., eereteeken, o.
Milit(ii--Ëntheüung, w., militaire indeeling, v.
Militar-Eisenbahn, w., militaire spoorweg, m.
Müitdr-Eisenbahndireetion, w., militaire spoorwegdi-
rectie, v. Mililar-Extrazug, m.. militaire extratrein, in.
Militar-Fabrik-Ptalz, m., militaire fabriekplaats, v.
Militar-Gefangnut, s., militaire gevangenis, v.
|
|||||
|
320
|
|||||
|
Militat-Geograpkie, w., militaire aardrijkskunde, v.
Mililargrenze, w., militaire grens, v. Mililarjustiz, w., militaire rechtspleging, v. MiUtar-Knaltéri-Erziehungs-Iiixtitut^ s., militair opvoe- dingsgesticht, o.
Militiirixchet Kranlcenwarter, m.. ziekenoppasser, m. MitUar-Lehnchiniede, \\v.. hoefsmedensehool, v. MilUdr Oberpfarrer, m., veldprediker van het leger- korps, m.
Mililarpasë. m.. paspoort. o. Militarpjtieht, w., verplichting tot den krijgsdienst, v.
Mililiiï-llril-liixtitiit. s.. militaire rijschool, v. MilUiir-lioxnar/zurhitle, w., militaire veterinaire school, v. Mili/ar-SchieattKchitle, militaire schietschool, v. Mililai\'xrliiilf . \\v.. militaire school. v. Mili/iirs/ijhiiif/ei). \\v. in., militaire gestichten, o., inrich- tingen. v.
MilHarxtrafe, w.. militaire straf. v. Mililamtrafgesetzbueh, s., militair strafwetboek, o. Mttilaelelegftiphie. w., militaire telegraiie. v. Militartransportachein, m., militaire geleibrief, m. MilUöftiVmmel, w., trom, v. Militiirzeitxclit-iJ\'t. w., militair tijdschrift, o. Militarzug, in., militaire trein. m. Milis, w., militie, v. Muizen:////. m.. loting voor de militie, v. Miliz.ii/slem . s.. niilitiestelsel, o. Milliarium, s., mijlpaal, m. Mini\', w., mijn, v. Mwieiiarüeit, w., mijiiwerk. o. Mtnemtxt, in., mijntak, zijtak, in. Mixenauge, s.. portaal, o. Minenbau, m., mjjnbouw, m. Minenbefe&tigung< w., onderaardsche versterkingskunst,v.
Minenhrunnen, m., ïnijnpnt. v. Minendescente, w., onderaardsche afdaling, v. Minengallene, w,. mjjngalerjj, v. Miltengang, m.. mijngang, m. Minengewebe, s., net, o. |
|||||
|
321
|
|||||
|
Milttnffewölbe, s.. müngewelf, o.
Minengralier, m.. mijngraver, mijnwerker, in.
MineiilmUe. w.. portaal, o.
Minenhal». m., ingang tot een mijngang, m.
Minenhavptgang. in.. hoofdgalerij. v.
Minenherd, m.. niijnhaard. m.
Minenkammer, w.. mijiikainer. v.
Minenkrotze, w., krabber, m.
Minenkrieg. m., mijnoorlog. m.
Miiieuhiihuig. w.. lading . v.
Minenlogement, s., niijnlogemeiit, o.
Minenofen, in., ïnijnkanier. v.. mijnoven, m.
Minenxi/xfem. s.. mijnstelsel. o.
Miiientrichter . ni.. nijjntreehter, 111.
Milieu rnrhunx, s.. portaal, o.
Miiienziiiirliiiig, w, mijnoiitsteking, v.
Miiienziceig, 111., .mijntak. mijngang, m.
Mineur, m., mineur, mijnwerker, m.
Miniéi/eirelir, s.. miniégeweer. o.
Minihiuhehiirle. w.. niininiaalsehietgat. o.
Miiiiiiiiilxrhiirfen-l.il/fele, w.. att\'uit voor ininimaalschiet-
gaten. v.
M\'niireii. niineeren. ondermijnen. Minirer. m.. mineur, m. Minirkorb. in.. aardmaml. v. Minirkiuixt, w., mineurskunst, v. Miiiirxrlilagel, m., handnioker, m. Miquelet, in.. partijganger in de Pyreneën. Miri-nliij, m., Turksche kolonel. Miriilileii, m. m., Tnrksche ongeregelde troepen. Mitchtonne, w., mengtrommel, v. Mixe/im/g w. (fee liextiiniHIieUe ilex 1\'nherx, mengsel, o.
Mischungskt/gel, w.. bronzen kogel, 111. Mix/gabel. w., mestvork , v. J//V Feuer ?airl Sehtcert, te vuur en te zwaard. .V/7 7>/y« Anbrueh, met het aanbreken van den dag. Mitiiehmer m. (/?/• Laffete, dwarsstang, v., strekjj- zer, o.
Miliie/imerbolzen , m., bout. m. 21
|
|||||
|
322
|
|||||
|
Mitnehmerplalie, w.. plaat, waarmede de dwarsstang
aan de zijwand verbonden is. Mitnehuierschraube w. de» VemeMu*»egUudert, geleider-
schroef, v. MUrailleute, w.. schroot kanon, o., niitrailleuse. v.
Milrailleiiaeiibaiterif. w.. sehrootkanonbatterij. mitrail-
leusebatterjj. v. Mitxrhall, 111.. weerklank, m.. weerklinken, o.
Mitxcliiiltliyi\'. in., medebeschuldigde. ni.
Mittagnkrem, in.. meridiaan, m.
Mittagnliuie, w.. nicridiaanlijn. v.
Mittagiutall\', in.. ïniddagstaltijd . in.
Mitfr. w.. midden, centrum, o.
Miifelaekxe, w.. aslijf. o.
Mittelachxfulier, s.. houten aslijl\'. o.
Mitlrlliniiil. m.. middelband, m.
Mate/boden, m.. middelsoortgrond, m.
Mittclbollicerlc, s.. middelbastion, o.
Mittelbruch, m., zekerheidsmst, v.
MUtelbtmd, m., middelband, m.
JlüteMnmdfeder, w.. veer van den middelband, v.
Milteldmck, in.. middelbare drukking, v.
Mitteldnckd<tmpfmasehine, w.. machine van middelbare
drukking, v. MÜ/eldrueter, m.. stoommachine van middelbare druk-
king. v. Mittelfaeh s. <fe* Protzkastens, middelste afdeeling, v.
Mittelfeile. \\v.. bastaardvjjl, v.
MUtelfeUeh , s.. dam. m.. middelvleesch, o.
Mi//i\'//yi\'/<////j. m.. gebroken galop. m.
MUtelgebirge, s.. niiddelgebergte. o.
Miileü/etchrrr, s.. tuig van een middelpaard, o. (Oostenr.)
Milleïholz, s.. trekhout. o.
Mitleliiifittitei-ie, w.. linie-infanterie, v.
Miticljoch, 8., middelpijler, m., middeljuk. o.
MitteUcappe w. f/e/1 Orticheite, middenschoen van den
trekknuppel, m. MitteUiuie, w.. as. v.
Millelnahe. w.. lijf der naaf. o.
|
|||||
|
:«:<
|
|||||
|
Mittélnabenring, m., naafband, m.
Mittelpaekriemen, m.. middelste pakriem, in. Mitlelptus, in., halve tel. drieslag, m. MUtelpfeiler, in.. middelpijler, m. Miitelpferd, s., middenpaard, o. Mittelpunkt, m., middelpunt, o. ro/rf Mittelpunkt abstrebeitd, xirli eutférnend, middel-
punt vliedend. r/\'«\' Mittelpunkt hin sirebend, middelpunt zoekend.
Miftelra.il, w., zekerheidsrust, v. MiiteUeiter, m., middenrijder, m. Mittelriegel, m., middelkalf, o. — f/<v l.njfete. middenverbindingsplaat, v.
Mittlelring. m.. middenband. in. Mittelringansatz, m.. borst voor den middenband, v.
Mitteltuh . w.. zekerheidsrust, v. Mittehchaft, m., versterking, v.
MitteUehtag, m., middelsoort, middelmatige hoedanig -
heid, v.
MiiteUteife, w., middenverbiiidstuk, o. Mittehtüek, s., middel- of tappenstuk, o. Mitteltreffen. s.. hoofdmaelit, v. Mittelwall\', m., courtine. v. Mlttelwand, m., binnenmuur, scheimuur, m. Mitlelziiluie. in. m., middelste tanden, m. Mittlere Abweichuug, \\v.. gemiddelde afwijking, v. — Langenabweichung, w., gemiddelde lengteafwijking, v.
— Schnssweite, w., gemiddelde sihootsverlieid. v.
— Seitenabioeichung, w., gemiddelde zijdelingsche af-
wijkiiig, v. Mittlerer Achsband, m., vangijzer, o.
— Rivgel, m., middelste richel. v.
— Treffpunkï, m., gemiddeld trefpunt, o.
Mobile Katterie, w., veldbatterij, v. Mobile < \'uluiine. w., mobiele colonne, v. Mobilmachen, mobiliseeren. Mobilmachung, w., mobilisatie, v. Mobilmachungsbestimmungen, w. m., bepalingen voor de mobilisatie, v.
|
|||||
|
324
|
|||||
|
MohiliitiH-hiiiitjxiiixli-HctioHeii. \\\\\\, instructiên voor de rao-
bilisatie. v.
Mobilmachungxplan, in., mobilisatieplan, o. Mobümachungxiermiiikulender, in., bevat de werk/.aaui- heden voor eiken dag der mobilisatie.
Mobilixiren. mobiliseeren. marsehvaardig maken. Mobüisirung, «\'.. mobilisatie, v. Modeier, in., gieter, vormer, m. ModeU, s., model. o. — ei/ter Lnffele, model, o.
— zniii Fut men der (lexeliü/ze, model. o.
— ;/?/// Fort/ten ei tier Hohllcugel, modelseheli>en, m.
— eines Schiffe*. model. o.
Modell/ormbreU. s.. fatsoenplank, v. Mo\'/e/l/iol:. s.. rolder. 111. Modellxpindel, \\v.. spil, v. Moderhrüeke. w.. modderbriig, v. Mohitpulcer, s.. jachtkruit, o. Mokrenlcopf, m., moorenkop, in. Moinnni. in., middelbastion, o. Moker, m., sleg, v. Mokerbetel, m., ijzeren wig, v.
J/o/c. w.. ha vendam, o., moelje, v. Moletnl. s.. ïnoleknle. v. Jiii/ir/i, in., monnik. 111. Mondblindheid, w., maanblindheid, v. Monitor, 111.. koepelschip, o., monitor, m. Mout i reu, kleeden, uitrusten, bemannen. Moiiliriaig. w.. monteering, v. — ffa.v Qeweire», beslag, o.
Montirungsdepot, s., depot van kleeding. o. Montirungihamnier, w., rustkamer, v. Moiilirihig-oJ/ïcier, m.. officier van kleeding. v. Moiiliriuigxxtï\'eke, s., monteeringsstukken. kleedings- stukken, o.
Monliir. w. nionteei\'ing, unifbrmkleeding, bekleeding, v. J/oo/. s.. moerland, o. Moorlaml. s., veengrond, m. .l/oo». s.. moerland, o. |
|||||
|
:::>:,
|
|||||
|
Moratt, in., moeras, m.
Monl. in., moord, 111.
MordkêUer, m., kazemat, v.
Mordschlag, m., moord^Iag, m.
Morgenrapport. m.. morgenrapport, o.
Morgêiixrhiix*, 111., morgoiischot. o.
Morgenstall, m., morgenstaltijd, m.
Morgeuxtem, m., strijdkolf. knods niet ijzeren pen-
nen. in., morgenster, v.
Marter, m., mortier, m. Mbrxerhatlerie, \\v.. mortierbatterij. v. Mórxerltettniiy. w., mortierbedding, v. Mörierblock, m., mortierblok, o., mortierstoel. m. Mirtercatemattt. w., kazemat voor worpgeschnt, v. Mörserkarr», m., blokwagen, m. Mörierklott, m., mortierstoel. v. MörserküstinlaffeU, w.. kustaffuit voor mortieren, v.
MönerlafeU, w.. mortierstoel, m.. mortieraffuit, v. Mbrtcrtatteltoagen, m., mortierwageii, m. Morserxchemel, m., mortierstoel, m. Mörterxluhl. m., mortierstoel, m. Mörxerirngen, m., mortierwagen, m. Mortel, m., mortel, mortelkalk. nietselkalk, v. Mortier, m., mortier, m. Molz\'uje (lange, mpl., korte mijngangen, m. Moumdji, in., onderofficier der Janitsaren. Mouxijiietiiire, m., mousquetaire, m. Miicke w. om Flinlenhinfe, vizierkorrel, m. MiiJ)\', in., mof, v. J//;^;<, in., sok, v. Muffeto/e*, m., niiirl\'eloveii, m. Mükle w. mit (/rei Gangen, molen met 3 raden. m. — </«> /////•* ye//^, molen die links draait, m. Mühlaerinne, s., molenbeek, v. Mühlpfuhl, m.. peilschaal, v. Miihlritd, s., molenrad, o. M&hlradschaufel, w., schepbord, o., schoep, v. Miililradirelle, w., wateras, v. MïMrechen, m., rooster in het molemvater, m. |
|||||
|
326
|
|||||
|
Mühkage. w.. zaagmolen, m.
Miihhchltuxe, v.\\. molensluis. v.
Mi\'hznr-u(/(i. offiicier der Janitsaren.
Mwlaziiiii-Erteh in.. Tiuksch tweede luitenant.
Mulaziini-Zani, in.. Turksch eerste luitenant.
Mvlde, \\\\.. sasbak. 111.
Muldenförmig, trogvonuig. bakvonnig.
Mnldeiiföriuige Ritme w. ife» Fertethutblocket, uitgeholde
bovenzijde van het sluitstuk. v. Muldensekarte, w.. ondiep schietgat, o.
MSllergaze. w.. zijden «raas. o.
Miiltijilinitof, in., multiiilicator, in.
Mundbedarf, in., mondbehoeften, v.
ilundbleeh s. <fc* Obemnges, bovenbandje, o.
Mundblechdecke \\v. »« «««• Sabeltcheide, trechter, m.
Aftmddeekel, in., monddeksel, o.
Mtmdjriete, w., sieraadsband bij de monding, m.
Muüdgicht w. */«/ Flammeitofe». schepgat. o.
Mundkloiz, in., mondstop, m.
Mnndloch. s.. buisgat, o.
Mundlochtchranbe, w., Bluitschroef, v.
MxHdlochxchraubenzieher, in., schroefsleutel tot sluit*
schroef, ni. Mundp/ropf, in., mondstop, m.
Mundportion. w.. ration. veldration. waarop ieder
offiicier. soldaat en militair ambtenaar van het
mobiele leger, tijdens het leger te velde is. aan-
aanspraak heeft, bestaat uit: dagelijksehe /i;w/-
en / \'ictualienportion.
Miuidxjiiege/. ni.. niondspiegel, m.
Mundetick, s.. mondstuk, o.
— £/V/<v Sabehscheide, trechter, m.
— o* ledemen Scheiden. bovenhand, m.
— e/V/e;1 Kandare, mondstuk, o.
MundttiickmUte \\v. «/!«• Kantore, tongvrijheid, v. Mündttng w. da\' Feneneajfen, monding, v. — e/V/p.v Flusaes, monding. v.
Mündungsdeckel, m.. monddeksel, o. Mündungsfache. w., voorvlakte, v., voorkant, m. |
|||||
|
327
|
|||||
|
Mündungskappe, w., mondovertrek, o., mondkap, v.
Mündungswëite, w.. kaliber. o. Mu»d- od. Kriegxrorruth. va.., voorzieningsbehoeften, v.
Mundvorrath . m.. levensmiddelen. mondbehoeften, v. mit Mundvorrath cerxe/ien. van levensmiddelen voor-
zien. Munition. w.. munitie. ammunitie. v. Mioiitioiixliehatter, in.. nis. v.. munitiemagazijntje. o. Munitionsersatz, m.. munitieaanvulling. v. Munitionsgelasse, s. in., nissen, v. Munitionskoloime, w., munitiecolonne, v. Miiiiitioiixtiuiytiziii. s.. munitiemagazijn. o. Mnnitionstrager, m., munitieaanbrenger, m. Munitionstransport, in., vervoer van munitie, muniti- transport, o.
Munitionstransportwagen, m.. transportwagen, m. Miniitioiisrerhriiiich . m.. munitieverbruik, o. MunUionsverschwendung, w.. ïnunitieverspilling. v. Munitiomvorrath, in., voorraad aan munitie, m. Hunitioti8wagen, in., kaisson, m. Muschel w. om Sabelge/asse, stootplaat, v. — ^;\' ZündUtchxchraube, schelp, v. Munchelrad, s.. horizontaal rad, o., turbine, v. Muschelventil, s., sehelpklep, v. Manchir, m., ïurksche maarschalk. Mimik, w., muziek. v. Mii.il/i-iiieix/er, in., kapelmeester, m. Muskete, w., musket, o. Muêketier, m., musketier, m. Muxketoii. 111., musketon. o. Musqueton, s., artillerie karabijn, v. Musterbrett, s.. vormplank, fatsoenplank, v. Muitern, monsteren, inspeeteeren. Mim/errolle. w., monsterrol. v. Mustervng, w.. monstering. insjtectie, revue. v. Muiteriiiig.t-Coiiiuiixxioii, w., connnissie belast met het monsteren der paarden, v.
Mutecaëd, m., Turksch invalide. Mtt/hljeseelt, vol moed, moedig, onverschrokken. |
|||||
|
328
|
|||||||
|
Matter w. einer Sekraube, moer. v.
Mtttlerbokrer, m.. tap. v.. patroon, m., schroefboor. v.
Muttergetcinde, s., moer van de staartsehroef. v.
Mutterlange. w., moederloog. v.
Mitze, w.. muts, v.
|
|||||||
|
Xuhf, w., naaf, v.
Nabel, m.. brandpunt. o. — e///?;- (!ewöll/e.i. sluitsteen, middelsteen. m.
Naben (ritt Rad), naven, van eene naaf voorzien. Nabenbolzen , m.. bont. m. Nabenbüehte, w.. naafbus, v.
Nabenkappe, w.. kap van de naaf, v.
Nabenloeh. s.. uitholling der naaf, v.
Nubenring, m.. naaf band. in.
Nacharbeit, w., overwerk, bekleeden. afwerken van
een dij k. o.
NaeUokrer, m., steekboor, zwikboor, v. Nachboschunff, w.. bijkomend talud, tweede talud. o. Nachbreiuun s. r/<v (lewehre, weigeren, ketsen. NaekeUen (dem Feinde), vervolgen, aehternazetten. Nachen. m., boot. v. Nacif&tiern (den P/erden Uithef), navoeren, boven het andere voer nog haver geven.
Naehgeben (der Vebermueht). wijken voor. onderdoen voor. — (den l\'orgexelzteit), ach onderwerpen aan, zich
schikken naar. Naehhand w rf« Pfei-dex, achterband, v.
-\\ achlituten {dem Feiude), met den degen in de hand
vervolgen.
Nachheu, s., nahooi, o. |
|||||||
|
M\'.x.l
|
|||||
|
Nachhut. w., in Ooetenr. achterhoede, v.. in Pruim.
afdeeling. die bij sterke achterhoeden harerzijds
een voortroep formeert. Nachhutreterte, w.. in Öostenr. gros der achterhoede. Nackla"i/r, \\v.. waschwater, spoelwater, o. Nachpatrulle, w., in Oostenr. afdeeling, waarmede zich troepen ter sterkte van een bat. of een div.
cav. beveiligen. Xuchrichlen. w. in., berichten, o. Nachrichtcmceseu, s.. kondschapsdienst. m. Naehrits, m.. tweede schets, v., tweede ontwerp, o., kopij. v.
Nachricke» (ei,>ei,i Heem), narukken, natrekken. ach- tervolgen.
Nachtchuo. m., "aanvoer, m. NachspUze, w.. achterspits. v. Naehttoi», 111.. nastoot, m. Nach*tot*4n. riposteeren. Nachtturm. m.. nastorin. latere storm. m. Nachttürmtn (aiif de,i Wallen), de bestormen volgen. Nachtcordon . s., nachtkordon, o. Nachtgefecht, s., nachtelijk gevecht, o. NachUicher Ueberfall, 111.. nachtelijke overvalling, ca- niisade. v.
Naéhtmarteh, m.. nachtmarsch, m. Xtieliliji!ii,iier, s.. nachtkwartier, o. Naehtrab. m.. in Prniss. achterhoede, in Oostenr. ge- sloten afdeeling tusschen oXachpatritllé\' mid »Xaeh- kutreierve." Naehtreffen , s., reserve, v. Xaclilrnude, w., ronde. v. Naehtmpp, ni., achtertroep, in. Xachtschtuê, in., nachtschot, avondschot, o. Nachttelegrapk . ni.. naehttelegraaf, m. NachiUlescop, s.. nachtkijker, m. Nachtwacht. w.. nachtwacht, v. Xuchtzeiehen, s., bewijs om na 10 uur \'s avonds buiten de kazerne te blijven.
Nachzug, m., achterhoede, v. |
|||||
|
330
|
|||||
|
Naehtügler. m., achterblijver, maraudeur, m.
Naden, m., nok. m.
Nadel, w., naald, v.
Nadelbalken m. (fe* Naeklbolzea*. buikje, waarop de
naald staat, o.
Nadelboken m. ^.v Gtanatzunder». aanbeeldje. o. Xd\'lt\'lluth. s.. naaldhout, o. NadeUaffete, w.. naaldaffnit, v. NadeUetegrap/i. in., naaldtelegraaf, 111. Nadir, 111.. voetpunt, nadir, o. Nagel. in., spijker. 111. Xayellmhrer. m.. fretlioor. m. Nageleise*, s., nagelij/.er. o., nagel vorm, m. Xugelkeil\', 111., nagelprop. plug. ark, v. NageUöeker, s. m., nagelgaten. o. Kagelmaschine, w., schroei\'zonder einde om spijkers in te drijven of uit te trekken, v.
Nagettritt. m., nagelsteek, m. Nahetcaffe. w.. wapen voor het gevecht van nabij. o.
Xdld-iiMjif, m.. gevecht van nabij. o. AfaM, w.. naad. m.. voeg, v. Xdhitng, w., kruissjorring. naaiing, v. Nap/ m. fft*«r Raketr, kop. in. Napfeheu s. «/#<•/• Schlagröhre, keteltje, o. NapAta, in., naphta. bergolie. aardolie, steenolie, v. Naphlalin. s., naphtaline, o. Narbe, w., lidteeken, o. Narbeuen, s.. ijzer om te korrelen, o. Narbenbrichig, nerf\'breukig. Xarbeiixeite, w.. nerfzijde, v. Xa*e, \\v., neus, in. — «fe/- Achse, nok, m.
— <fov Gehdu*e*, staart, in.
— (fe» Kolken*, neus, m.
— \'/?>• Oherrhigc*. staart, m.
— «fe* Suttel*. zadelknop, m.
— r/e* Schlüsselbolxenê, nok, v.
— rfe/- SehictiHZxrhrimbe, staart, m.
— «fer Stange, tand, m.
|
|||||
|
331
|
|||||
|
Naee w. am Triekterbtmde, neus, in.
— de e eisenen Mittelachse, nok, in.
— des Venchlustkopfe», nok, v.
Katenhttnd\'. s., neuariem, in. Nasenbandriemen, in., neuariem, m. Naeenbandtheilt s. m. afe» Kappzatcaes, lederen bekleed- gel van den neuaband. o. Naienbein, s., neusbeen. o.
Xiixenlijeher. s. in., neusgaten, o.
NaaenuiHnchel, w.. snijtandslieen. o.
Xoxeiinemen. in., neusriein, in.
Kaae/ttrompeten, w. in., neustrompetten, o.
NaxeHioinkel\', m., groote ooghoek, in.
Katenrieme». in.. neusiiein, m.
Natienntück s. <r»< llelme, neusplaat, v.
Kamer Graben, va., natte gracht, v.
Noteer Weg, va.., natte weg, m., langs den natten weg.
Kat/i, w., naad, in., soldeersel, o., vereeniging, v.
Kationalfarben . w. m.. nationale kleuren, v.
Natiomili/iinle, w., nationale garde, v.
Naturaherffegung, w, verpleging in natura, v.
Natürliehe Hüxehmiij. w.. natuurlijke helling, v., na-
tutirlijk talud, o.
Natnrliehe» Hixiernim, s., terreinhindernis, v. Suti\\tltelief Hollen, in., natuurlijk terrein, maaiveld, o. Naturstahl, m.. natuurlijk staal, o. XiiInr\'cixxeiixchaft, w.. natuurkunde, v. Xait/ifr, w., zeevaart, zeevaartkunde, v., zeewezen. o. Navarch, in., bevelhebber van een schip. Xebel, ni.. nevel, m. Nebeleignal, s., mistsignaal, o. Xebeiimiyriff, in., nevenaanval. m. Xebenbuliii ,\'w., zijlijn, v., zijspoor, o. .\\ ebenhiixhoii, w., nevenbastion, o. Xebeiifelilwuehe, w., nevenveldwacht, v. Xebenjlnnhe, w., neven-, courtineflank, v. Nebenfügel, m., zijvleugel, m. Xebeiijlnxx, m.. zijrivier, v. Nebengang, m., zijgang, in. |
|||||
|
332
|
|||||
|
Nebeiigebaade, s., bijgebouw, o.
Nebengelehe. s.. zijspoor. wisselspoor. o.
Nelieugrdben, in., afwateringsgracht, v.
AeüeuAof, m., binnenplaats, v.
Nebeiilinie, w., zijtak, m.
Nebem»a*H, m.. nevenman. m.
Nebenp/eiler, ui., hulpsehoor, v.
Nebenpfutle, w., zijdeur, v.
.\\ehe,ir/iieri/iH:e. w.. cosinus versus, ui.
Xebemtekanze, w., neven werk, o.
NebeH*cknittttnie, w., cosecans. cosecant. m.
Neben*titze, w., cosinus, in.
Nebenteute, w., cotangens, cotangent, m.
Nebemeerk, s.. neven werk. s.
A\'ebenwinkel, m., aanliggende hoek, m.
Nefee, m.. Turkscb soldaat.
Nekrttiig, w., smalle landtong vóór den mond eener
rivier.
Neigejfache, w., helling, v. Neigen, hellen. Keiguug w. «//«« Aehmcheitkeh, tocspanning, v.
- ffov (i\'e/ri\'/i/:ic/n//\'/e.s. bocht, v. - \'te Kolben», helling, v.
(fcr £%\'\'. helling, v. Neigung»coiupa»s. 8.. deelinatienaald, v.
-\\rir/n,igx?lieite. w., hellend vlak, o.
Keigtwgxflache. w., hellend vlak, o.
Xrig>>,/g.s/ii/ie w. «fer Magnetiiudi\'1. hellingslijn van eene
magneetnaald, v.
Xeigtiiigxtrhitel. m., hellingshoek , m. — \'/e/- Flvgbah». helling der baan, v.
Keiguugszetger, m., hellingswijzer, m. Nerc m. r/« Eisen*, nerf\', m. Neubeioaffnung. w.. nieuwe bewapening, v. Neubruch. m.. nieuw ontgonnen land, o. Neusilber. s., nieuwzilver, o. Neutral, onzijdig, neutraal.
NeutralUiren. onzijdig maken, neutraliseeren.
NeniralUdt. w.. onzijdigheid, neutraliteit, v.
|
|||||
|
:m
|
|||||
|
KeutraUtdtifahne, w., neutrale vlag, v. .
Nichtcouipetenzurtheil, %., vonnis van onbevoegdheid, o.
Kichteleclriseh, niet electrisch. Niektefucheinung, w., met-verschijning, v., niet-ver- sehijnen, verstek, o.
das l\'ft heil iceyeii Nichlerscheinnng einleiten, bij ver-
stek veroorileelen. Kichtgedenken zusiehem. amnestie verleenen. Kiehtle<Ur, ni.. isolator. niet geleider. 111. Sirhlslfeilende Militarpersonen, w. in.. non-COinbat- tanten, in.
Niederbiegen, buigen, krommen, boogvormig uitwerken. Kiederbordiger Wagen, 111.. wagen met lage schotten, m. Xietleflife/nieii (ei/te Sladt), in de asch leggen. Kiederdruck-Dampftnasekiae, w., machine van lage druk- king, v.
.\\ iederdrucker, m., machine van lage drukking, v. Xiede.fe Fr/ce, w., lage face, v. Kiedere Flanke, w., lage flank, v. Niederer Bode» , m., laag terrein, o. Niederer Wall, m., lage wal, m. Niedergang, va.., nederdaling, afdaling, v. Niedergehen, doen invallen. Xiedeflutiteii, nedersabelen. afmaken. Xieilefhotz, s.. hakhout, o. X lede flatje. w.. nederlaag, v. Xiedefhtxnen, strijken. Niederhgen (ilie Waffen), afleggen, overgeven.
Niedermaehen, nedersabelen, afmaken. Kiedef.iiihehi, neersabelen, over de kling jagen. Niedernchieimen, neerschieten, fusilleeren. Niedernenken, uitdiepen, uitgraven. Niedersinken, rechtlijnig naar beneden graven. Niedefuteigen, afdalen, naar beneden gaan. Niedersteigende Bewegung, w., nederwaartsehe bewe- ging, v.
Niederstnrmen (eine Schanze), stormenderhand innemen en vernielen.
Niederung, w., laag land, o. JV/eclerJicimpSen f^S Z**yoi~. Jtk^*^ ; ó/e^dv^. tt-ftus
|
|||||
|
334
|
|||||
|
Niederwall, m.. onder wal, m.
Niederwatserrad, s.. omlc\'rslagrad, o.
Niedrige Kasemattenlaffete. w, lage kazemataffnit, v.
Niefel, w.. speekselklier, v.
-V/W, s.. klinkbout, m.
^\\7«?^. m., leem. o., mergel, v.
Nietblech, s.. klinkplaatje, o.
Nielbohrer, in., klinkgatboor, m.
Kieteii. klinken, nieten.
-\\ ie/eixeu. s., klinkijzer. o.
Nieihaiumer, m.. klinkhamer, m.
Nietkolben, m., klinktang. v.
Nietmeisxel, in., klinkijzer, o.
Nietnagel, m., klinknagel, m.
Nietpfaffe, m., schel ijzer, o., klinkhamer, m.
Nieipresse, w., klinknageltang, v.
i\\\'ie(/i/it/:e. w., klinkijzer, o.
Nietsehraube, w., schroefje tot vastzetten, o.
Nietschraubenloch s. aks Schrapnells, gat voor het schroefje
tot vastzetten der buis, o.
Nietstempel, m., schelijzer, o., klinkhamer, m. Nilerde, w., kleisteen, m. Nippjiuih, \\v., doode vloed, m. Nische, w., nis, v. Nischengeicölbe, s., nisgewelf, o. Nitroglycerin, s., nitroglycerine, o. Niveau, s., platte vlakte, v., horizontale grond, m. Nivelüren, waterpassen , nivelleeren. Nivellirfernrohr, s., waterpasinstrument met kijker, o. Nivellirinstfuvient. s., waterpasinstrument, o. NwelUrlatte, w., waterjmsbaak, v. — 2«/// Selbsablenen, zelfleeswaterpasbaak, v.
— 28»! Verschieten, verschuifbare waterpasbaak, v.
Nivellirmassstab, m., verdeelde waterpasbaak, v. NireUirung. w., waterpassing, v. Niveüirwage, w., waterpasinstrnment, o.
Nizam , m., Turksche linietroepen. Xoiiie, w., nonius, m. Xoiuie, w., tuimelaarstootdrijver, m. |
|||||
|
.•i:i.->
|
|||||
|
Normale BetdUeumgung. w., eenparige versnelling, v.
Normalformatio*, w., normale formatie, opstelling, v.
KorMtugeiekwinAigkeU, w., gewone snelheid, v.
NormcuuiruKg. w.. nonnaliseering. v.
NormaUteüung, w.. norinaalstelling. v.
Normaltruppen. w. m.. instrnctietroepen , v.
.W//. nood.
Nothachse, w.. noodas, v.
Kothanker, s.. ruimanker, o.
SoI/iIjii/i, in., tijdelijk gebouw, o.
SothhettniHj, w.. noodbedding, v.
Nothbriicke, w., noodbrug, v.
Kothdeichsel, w., nooddisselboom, m.
.\\o//i//t//e/i, m., noodhaven, in.
Nothhake», in., noodhaak, in.
NothhaUlcoppel, w.. lederen halsband met ketting dienst
doende als disselboomriem (bij borstgareelen).
Kothhebezeug, s.. noodbok. in. Kothmtut, in., noodmast. ni. Sotlixcholt, m., uit- of afwateringsopening in een dijk, v.
Nothspeiche, w., noodspeek, v. Sothxchntitbe, w., noodsehroef, v. Kothschuas, m., noodsehot, o. Noihstall, in., noodstal, in. Noththür, w., nooddeur. v. Nothverbaniplatz, in., verbandplaats, v. Nothwehr, w., opening, geul of buis v. (in een dam of dijk).
Kidlpniihl, m., nulpunt, vriespunt, o. A/m.v, m., tuimelaar, noot, m.. kogelscharnier, o. — (/e* FerieUtatet, geleider, m.
— «««« Winkelouasert, scharnier, o.
Xiisahuiiiêihoh, s.. notenboomenhout, o. Susxdeekel, m., stoedel. in. NuttdeckeUckraube, w., stoedelschroef, v. KiiHxeiiixchuitt. in.. nok. v. Xnxxhebel, in., handvat, o., hefboom, m.
Nuukrapfeu, m., tand. m. Nnêtkrappe*, m., tand, m. |
|||||
|
336
|
|||||||
|
Ntuuchmube, w.. tuimelaarschroef, v.
Xnxxx/ifl. m., pin. v.
Nttsalreiber, m., tuimelaarstootdrijver, m. Kusswelle, w., as «les tuimelaars, v. Kutxzapfen. m.. as des duinielaars, v. Xiilhe. w.. groef, sponning, v. — ƒ/\'/• Abxng*feierstotte». gleuf, v.
— />\'/• (fe« Auxzieher, gleuf. v.
— nfe;- GexrAoxxe, cannelnre, v.
— ia <Av Lajfctentcand, insnijding voor de kalven, v.
— (fa- Leute* de» J\'onhrkeilex, gleuf. v.
— y»V </<"// Richikeil. groef voor den stehvig, v.
NtUkei*en. s.. ploegbeitel. m. Kuthenreiteer, m.. sponningsehaaf\'. v.
Kulhholiel. in., inoerploeg, groevingploeg, v.
Siillirnxfiel. w.. laadstokrasp. v.
KtUhzapfen /\'//\'/ Keil. in., schuine liaaklasch met pin
en wig. v.
Kulzeffect, 111.. nuttige werking, v. Nüizholz. s.. consfcructiehout. o. Xittzleixl/i/ir/. w.. nuttige werking. v. Nyctograpk. in., inrichting 0111 \'s nachts teekens over te brengen.
Kgctograpkie, w., kunst om \'s nachts teekens over te brengen.
|
|||||||
|
O.
O/w, w., oase. v.
O/y?;/ offene Cuponnière, w.. opene caponnière, v.
OA,?// u/f<»//(? Dexeente, w.. open afdaling, v. Obemceri s. «/«<•.* Schijf ex, doode gedeelte, gedeelte boven water, o. |
|||||||
|
337
|
|||||
|
Oberarm m. der Kantore, bovenschaar, v.
Oberarmel, m., morsmouw, v.
Oberarzt, va.., officier van gezondheid der lc klasse, m.
Oberbachmeister, in., opperbakker, m.
Oberbau, m., bouw boven den grond, bovenbouw, m.
Oberbeamte m. «fer Reiehstelegraphie, hoofdambtenaar
bij de rijkstelegrafie. m.
Oberbefehl, m., opperbevel, o. Oberbefehhhaber, in., opperbevelhebber, 111. Oberlilnll. s.. bovenblad, buitenste blad, o. OberblatMönsel, m., riem tot het vasthouden van het kruisleder.
Oberblech, s., bovenplaat. bovenste plaat. v. Oberblinde, w., bovenblinde, v. Oberbogen, ra., buitenzede van een gewelf, v. Oberbund, m., bovenhand. 111. Obercommando, s., opjierbevel, o. Oberdeek, s., bovendek, o. Oberdruck, m., hooge druk. in. Olie re Profzlochseiieite, w.. bovenklapmutsbeslag, o. Ober-Ersatz-Commission, w.. recruteeringseonimissie in het infanterie-brigade-district. v.
Obere MUUarbeamte m. in. */// einem best\'nututen Mili- tdrrange. biertoe behooren in Duitschland:
/te » Generahtabxarzt t der Armee", rang generaal-
majoor: »Generalarzte I. Classe reep. II. Classe", rang ko-
lonel resp. luitenant-kolonel: nStabsarzte", rang kapitein:
nAssistenzarzte I. Classe resp. II. Classe", rang
l"u\' luitenant resp. 2dc luitenant: viEiiijühriij freiwillige Aerzte", en tiTJnterarzte" rang
vPortepée" en nUnteroffieier" Oberer, m., meerdere, superieur, m. Oberer Band m. \'fev Oberringes, bovenbandje, o. — Bruch , voorbreuk, v.
— Riegel, m., bovenste richel, v.
— Riemenbiigel, m., bovencordonbeugel, 111.
— Ao/)/ m. (/e.v Ladestockes, kop, m., dikke einde, o.
22
|
|||||
|
338
|
|||||
|
Oberer Tkeil in. de» Ladentocken, dunne einde, o.
— Theil in. det Staiigeiifeder, lang einde, o.
(Jberfeldketr, in., opperbevelhebber, opperveldheer, ni. Obet/eldjitediget, in.. groot aalmoezenier, m. Obetfeldieeltel, in., sergeant-majoor, m. Ohetfeuerwetket, in., oppervuurwerker, in. (Hierfeiterm-rker-Sidinle. w.. pyroteehnische school, v. Uherjldche, w., oppervlakte, v. Otter/iarheuhartHng, w.. pakharding, inzetharding, v.
Oberfültemig, w.. buitenbekleeding van een dijk, v. Obttgeluilke. s.. kai>. v.. kapwerk. o. OhetgetiuM, s., goot. die het water brengt op een bovenslagrad, v.. molen water, o.
Obergexehox*, s.. bovenverdieping, v. Obetgentell, s.. bovenstel, o. — «er Kantore, bovenschaar, v.
Obetgewekt, s.. schietgeweer. o. Obetguti. in.. bovenriem. overaingel. 111. Überhaupt xbeih . s.. achterhoofd.sbeen, o. Uberkerd, 111., voorhaard . v. OberhoU, s., opperhout. o. Obetitdutke Deecetiie, w.. open afdaling, v.
TelegtapheuleUuiig, w.. leiding boven den grond. v.
Oberjager, ui., onder-officier bij de jagers in 1\'ruissen. Obetkonstabel, m., konstabel-majoor, m. Obetkttuikemoötter, 111., zieken vader, 111. ObetlaJJete, w., affuit, v. Oberieder, s., bovenleder. overleder, o. UbetlievtenaHt, m., eerste luitenant, m. Obetlippe w. </e.v Halmen, bovenlip, v. Obetmechauiket, m., opperiuechanicus, in. Ober-Miliiar-Examinaiiunx-Commisswn, w., opper-mili- taire-exanien-coinniissie, v.
Ober-ilUitar-Stadien-Commmton, w., opper-commissie van studiën, v.
Obermuhle, w., bovenmolen, m. Obetoffieier, 111., hoofdofficier, ni. ObetpfaiuM, w., tapdekplaat, v. überplatchen, s., bovenbandje, o. |
|||||
|
339
|
|||||
|
Oberquartieriiieuiler, m., officier van den generalen
stat\', die onder de bevelen van den chef van den
generalen staf\' van het leger vooral heiast is met het etappenwezen en tevens diens plaatsvervan- ger is. Ober regiment, s.. opperbestuur, o.
Oberriemeii. ui.. riem tot bevestiging van het borst-
tuig aan het zadel. Oberrienteitbügel\', in., bovencordnnheiigel. 111.
Oberriiig. in., bovenhand, in.
Oberxrheibe. \\v.. deksel van den eleetrophoor, o.
Obernchenkelbein . s.. dijbeen . O.
OberscAirrmeister, in., oppertuigmeester, m.
Uberschldcktig. hovenslags.
Ubenehlachtige Mükle. w.. hovenslaginolen. 111.
Obemklaehtigex Mühlrad, s.. bovensTagmolenrad, o.
Obemrlurelle, w.. hovenligger, bovendorpel. m.
Uberipieael m. der Kartöteehbüehae. deksel, o.
Oèerxt, in., kolonel, in.
Uberstab. m., groote stat van een regiment. enz.
UBerstubxtromjieter. m.. trompettemiajoor. 111.
oberxieiiefiiHiiiii. m., opperstuurman . in.
Obersllieiitentiut. m.. luitenant-kolonel, m.
Oherxtockwerk, s., bovenste verdiening, v.
Oberstüci, s., bovenstuk, o.
UberxiwackttueUter, in., majoor, m.
Obertrieb ui. </«/• Batlerie, hak. m.
Oberieachlmeixter, in., opperwachtmeester, m.
bberwaffe, w., stootwapen niet langen sehaeht, o.
Oberwaffenmeister, m., opperz waard veger, m.
(ibrrmiijesiiiieixter, in., wagenmeester-generaal, m.
Oberinixxer, s., opperwater, o.
Object. s., object, o.
Objeetiv, s., objeetief\', o.
Objecticfflasx, s.. voorwerpglas. o.
Objeclicmierometer, m., micrometer, in.
Obluiiyiiiii, s., langwerpige figuur, v.
Obrixï. in., kolonel, m.
UbtervatioHianaee, w., observatieleger, o.
|
|||||
|
Ohservatimtocorp*, s., observaticorps, o.
Occupatioii, \\v.. bezetting, occupatie, v. Occtepatioimcifmee, w., bezettingsleger, o. Occupationxcoffis, s., bezettingscorps, o. Ocea/i, m., oceaan, 111. Oehseaauge, s.. rond dakvenster, o. OchxeiuiHt/e», s. in., ossenoogen, o Ochsenhuf, m., ossenhoef, ui. Ochxeukitie, m., ossenknieën, v. Oeh*e*kopf, m., ossenhoofd, o. Oehxe/mpat, in., bolspat:, koespat, in. Ochnemilii\'ii, in., ossenhoofd, o. Ochxenziuiye, w., soort van houweel. Octaedron. s.. achtvlak. o. (Mout, in., octant, v. Ocularglas. s., oogglas. o. fVrf, w.. Turksche kompagnie. Odometee, in.. wegmeter, pasteller, m. Oeffnen (den Feldzug), openen. — (c& (Weder), de gelederen openen.
— (ƒ//> Idtu/graben), de loopgraven openen.
~ (rfe Patrune\'), de patroon openen. — (<fre Schiesxcharten), schietgaten openen.
.«>// i///«# Tiurehgatig oeffnen, zich een doortocht
banen. Oeffmtny w. c/V/c* Winkels, opening van de beenen van een hoek, v.
Oeffttungnstrom, in., openingsstroom, in. Oe///\' s. \'/(?/• Stange, gat voor de stangschroef, o. — «w Züiigi\'tbleclit\', gut voor de heugelsehroef, o.
Oehren s. in. rfev Mittel bun den, uiteinden, o. OehsfasK. s,, hoosvat, o. Oekonomie, w., huishoudkunde, v.
Oekonomie-HandwerLer, nipl., werklieden, m. (onge- wapend).
Oekonomie-Utenxiliënwageu, ni.. transportwagen voor den geneeskundigen dienst, in.
(>«/, s.. olie, v. OelacAxe, w., patentas, v. |
||||
|
341
|
|||||
|
Oehiiixliich. m.. olieverf, v.
Oelbad, s., oliebad, o.
OelbiUerdmek, in., kleurendruk r>i> steen, m.
Oelflasckcheu, s., oliefleschje, o.
<leli/rnnil. ra., grondverf, v.
OeMeiu, in., oliesteen. sljjpsteen. in. I/W. \\V. . OOg. gilt. O.
— y>v \'//> Eiiiliui\'winde iiii \'Ier UherLiffete. oog. o.
ftew// w. in. (fer Lui/ze. vaanschroeven, v. Ctaie/i (Wasser), hoo/.en. seheppen. 0/<v, in., oven, m.. niijnkainer, v.
— za»/ Sclimehni, smeltoven, m.
— ;jmu ZiegelbreiuieH, groote oven voor baksteen, aar-
dewerk. — r«/// Hurken, bukoven. m.
..... mit Srlieiileii-iiinlen. oven met scheidsmuren, m.
Aibei\'t eines O/ens, gang.
ilen O/en lieizen, stoken.
den O/en iiherselzen. te veel metaal, erts enz. enz.
in den oven brengen. Ofenanket. m., ovenband, m.. ovenanker, o. O/enauge. s.. trek-. tocht-, luchtgat. o. O/enbluse, w., ingemetselde ketel. in. O/enb/er/i. s.. ovendeur. v. O/enrlnrren, s.. drogen in den oven, v. Ofenffi*eherei, \\v.. frisschen, o. \'\'/en/nl/er. s., tegeninunr. in. O/engabel, s., ovenvork, v. Ó/rntjestell, s., kast. V. O/eni/eirölbe, s., ovengewelt\'. o. Ufenloeh, s., ovenmond, m. O/enmnnil, in., ovenmond, m. O/en/i/ul/e. v., vloer, v. O/en rust, m., rooster, m. O/enniss, m., roet, o. O/ensehun/el, asehsehop, v. O/ensrli/iinter, w., ovenband, m., ovenanker, o.
OfituoUe, w., zool, v. O/eiistusser, m.. werkijzer, o. |
|||||
|
342
|
|||||
|
Ofenthür, w., ovendeur, v.
O feu ze ii ij . s.. afvul, verlies bij het smelten, o.
O/feu, open.
Offeae k\'oloii/ii\'. w.. colonne op geheelen afstand, v.
(Oostenr. Int\'.)
Offette Sappe. w.. onbedekt gezwinde sappe, v. Schatte. w.. open werk. o.. open schans, v.
Wallbalterie, \\v.. open batterij, v>
Offene* Terruin. s.. open terrein. o. Offene» Werk. s.. open werk. o. o/l\'eiisir. offensief. OJJenxiriilliiiii:. w.. aanvallend verhoud, offensief ver-
hond . o. Offenshbrückenkojif, m.. offensief bruggenhoofd, o. Offeiitite. w.. aanval, in. r//V Offenxize ergrei/en. aanvallen, aaiivallenderwijs
te werk gaan. ()//\'i\'ii.-i\'r/fiinl-e. w.. offensieve flank, v. Offeiixitktteg, ni., aanvallende oorlog, in. OjfenricoperalhoM. w., aan valsoperatie, v. Ojffentitxchlacht, w.. aanvallende veldslag, m. Offenxiretellung, w.. offensieve stelling, v. (ijl\'eiixirrerxiliiiii:ii,iijeii, w. ni., offensieve versehansin- gen. v.
OJ/ïeieller Bericht. m.. officieel bericht, o. Officier, in., officier, in. ƒ/<\'/• </«* Bekleidvngxtcexen, administrateur van klee-
ding. 111.
— row CaxeriienilieH.i/e, officier van de week, m.
- du jour. officier van piket, m. — ro/// Tayexdieiiste, officier van piket. m.
Offieieneorp», s., officierscorps, o. Officierdeck, s., kampanje, v. ()J/ieierxjiiilri>niHe. w.. otfieierspatrouille, v. ÖJficierszell, s., officierstent, v. Officiere, in. m., in Diiitschland .\'f hoofdklassen:
1». (ieneriililii/ • Feldniarschall, General der lnj\'unie- rie of (\'artillerie, (leiieralliei\'leiiaiit. (leiieralmajor; 2°. SUtbtoffteiere: Oberst, Oberttliét$tenant, Major; |
|||||
|
:w.i
|
|||||
|
\',i». Hauptleute en Rit/meister;
•4°. Subaltern-Officiere: Premierlieutenant, Seroii\'le- lieiitenant, Ingenienr^Geographen hei ui grotten Ge- veralstahe. Ohr, s., oor. o.
— einer lioiube, oor. o.
— der Schlagfeder. gat. o.
- der Statige, oog. o. Ohrbund, s.. oorband, m.
OhrienbauT, m., m., lichtmatroos, ra.
Ohrrahmen, m., oorraam. o.
Ohr ring. m., oorring, in.
Ohrziiiige, w., groote smeêtang, v.
Olmen (Watter), hoozen, scheppen.
Oktaeder, Olctaedrok, s., achtvlak , o.
Ou-ltaxclii, 111.. Tnrksche korporaal.
Operatioiien, w. ni.. operatié\'n, v.
Operationsbasis, w.. operatiebazis, v.
Operationtbezirk, ni., operatiedistrict, o.
OperalioHtlandtchaften, w. 111., operatietooneelen, o.
Operaiiontlinie, w., operatielijn. bewegingslijn. v.
Operationtobject. s., operatieobject. o.
Operationsplan, m., operatieplan, o.
Operationswinkel, in., operatiehoek, m.
Operiren, eene operatie verrichten, opereeren.
Opernylus, s., tooneelkijker, m.
Opoltschenie, w., Russische militie.
Opper, 111., opper, m.
Opperwall, m., opper wal, m.
Optischer Telegraph, m., optische telegraaf, v.
Optometer, m., werktuig ter bepaling van den afstand
van duidelijk zien.
Orden , m., orde, v. Ordemhand. s., ordelint, o. Ordemkette. w.. ordeketen, m. Ordeimkreiiz, s., ridderkruis, o. Ordentttern, m., ordester, v. Ordenszeicheii, s., ordeteeken, o. OrdenIIiche Figttr, vr., regelmatige figuur, v. |
|||||
|
344
|
|||||
|
Ordinaten, w. in., ordinaten, v.
Oi\'Hniiteiiarlixe, w., as tier ordinaten, v.
Ordming, w., schikking, rangschikking, regeling, v„
bevel. o., verordening, v.
Ordoe. s.. Turksch legercorps. OrdoMtaHZ, in., ordonnans, planton, in. # */\' OrdotuuiHZ sein. i/if OnlmiiKiii: kaden, als or-
donnans dienst doen.
Ordmuunizcompagnie, \\v.. ordonnanskompagnie, v. Ordoiwauzdieiist, in., ordonnansdienst, in. ürdoiinaiizlcleulung, w.. niodelkleeding. v. OrdoHnaHzofficier, 111., ordonnansofficier, 111. (JrdoMHUHzreUer. ni.. ordonnans te paard, m. Urganuatio». w.. organisatie. v. O/ge/, s.. orgehverk. o. Orgelgetch&tz, s.. orgelgeschut, o. Orien/ii\'lwH.sxole, w., orientcerboussole, v. Orientiren. oriënteeren. — (rf?// MexutiscA), het planchet richten. OtUIoh . s.. orillon, o. Orka*. m.. orkaan. m. (>/•/. m.. ingang, in., pikhouweel, o. Ortbalken. m.. ïnuurbalk . in. (Jrtóand, m., beslag, o. Ortbrett, s. „ scherinplank. v. Ortkappe w. tfai Se/i wen gelx der Unieke, band om de einden van het trekhout, in.
Ortbefestigung, w.. plaatselijke versterking, v. ürtbeschajfenlieil. w., plaatselijke toestand, m., plaat- selijke ligging, v.
Orip/aU, in.. hoofdstijl, hoekstijl, in. Ortxbtilterie. w.. locaalbatterij. plaatsbatterij, v. OrUehaJUlager, s., eene verbinding van kantonne- menten met bivak». = vtrrd(*\\-aM.
Ortscheit, s., trekknuppel, m. Ortscheithaken. m.. haak van den trekknuppel, m. Ortxcheitlcajipe, w.. schoen. m. OrUcheitöse, w., oog van de trekplaat, o. Ortschick, w.. kruisscheur, v. |
|||||
|
345
|
|||||||
|
OrUyefecht, s.. gevecht om terrein voorwerpen, ter-
reindeelen en terreiiihiiidernissen, o.
Uscilliren, slingeren, zich heen en weer bewegen. OteiUirende Dampfmaxchitte, w.. schommelende stoom- machine. v.
(hcnlatio». w.. raakpunt. o. (heulireiide Curve, w.. rakende boog. in. U*cuürend«r Krei», in.. raakcirkel, m. (henmuua?, in.. tweemaal gesmeed Zweedsch ijzer, o. (hirrinx. 111. m.. werklieden, in. Ovalkiuji\'l. w.. ovaalkogel. m. |
|||||||
|
//., /j«y. (pagina), bladzijde.
7\'. 2\'.. //. />. (praepositi* praeponendi* of pottpotttit
pottponendi») naarmate het voor of achter staat.
pt., praex. (praexeii/atitui), aangeboden. Paar, s.. paar, stel, o. Paarweite ordnen, koppelen. Park, s.: tuit Sack umi Pack anxzielieti, met pak en zak uittrekken.
Packimden . m., pakzolder, m. Paden, pakken. Packetlujut. s., paketboot. v. Park/axx, s., pakfust, o. Pa f klinken , m., haak, m. Pai-klïixxeu, s., pakkussen, o., pakzadel, in. Paeklage, w., uitgraving van den grond voor eenen weg en vulling dier ruimte niet steen, puin, kie-
zel enz. Paekwuister, m.. pakmeester, m. Packordiiuiuj, w., bepakking, v. |
|||||||
|
:m
|
|||||
|
Packpferd, s., pakpaard, o.
Packriemen, m.. pakriem, in.
1\'aeknuck, m.. rolzak, m.
Vackxatiel, ui., pakzadel, in.
Packstock, in., pakstok. 111.
Paektasrhe. w.. paktasch.. v.
PaeHomUter, m.. zak tot berging der bepakking, 111.
I\'nchniii/. w\\, pakking, v.
Paekwageu. in.. bagagewagen . in.
Packiterk, s.. gteengrond op een beweeglijken water-
bodem aangebracht, beveiliging van een fonda- nient in \'t water door ingezonken steenen. t\'uu- deering op rijsbundels of takkenbossen. Paekzng. 111.. goederentrein. in.
Paeotiue, w.. zeemansuitrusting, v.
Paffu*, in., strijdbijl, m.
Pairiaiu, in.. I\'aixhans. in., bomkanon, o.
Palander. 111.. bombardeergaljoot. ïnortierschip. o.
Palauke, w.. palank, verdedigingspalissaden. v.
I\'ttlrtlenki-tiiiz, in., schoepenrand. m.
/W/. in. . pal. in.
PalUueh. in., sabel der zware cavalerie.
Palluiade, w.. palissaad, schanspaal. m.
J\'iillixiiileiilntte, w., gording, v.
Pallisadenriegel, in.. gording, v.
Vall\'mudireii, palissadeeren.
\'Pdllimidifii/iff, w., palissadeering, v.
Pallklamp, m., palklamp. m.
Palmen, inhalen, inpalmen.
Palmweide, w,. wilgenteen, v.
Pancerne, in., Poolsche ruiter.
Panduren, m. m., pandoeren, m.
Pandurenklinge, w., krom jachtmes, o.
Panier, B., banier, vaan, v., standaard, in., vaandel, o.
PaatUr, m., molenrad, groot onderslagrad, scheprad
dat van onderen door het water gedreven wordt, o. 1\'oistergatter, s., raamwerk van het groot onderslag-
rad, o. Pantoffeleiten, b., pantoffelijzer, o.
|
|||||
|
347
|
|||||
|
Pantograph, in., teekenaap, pantograaf, m.
Pan/ome/er, m., pantometer, in.
Panter. in., pantser, o.
Panzerbatterie, \\v., koepelfort, o.
Pötuerehe», s., ijzeren beslag, o. (magneten).
Panzereonette, w., gepantserd corvet, o.
Panzerfahrzeug, s.. gepantserd vaartuig, o.
Panzerjloite, w., gepantserde vloot, v.
Panzerfregatte, w.. gepantserd fregat, o.
Panzerhandxekuh, in., gantelet, v.. ijzeren handschoen, ni.
Paiizerhemif. s.. maliënkolder, in.
PanzerkauoHe. w., gepantserd geschut, o.
Panzerkuppel, w., koepel, 111.
Panzern. pantseren.
Puiizerxrliijf, s., gepantserd schip, o.
Piiuzefxfhilil\', s.. schild . o.
Pttuzi\'rthin ut. m., koepel, 111.
Pniizeriiiiij. w.. pantsering. v.
Panzerwiddcr. m., ramsetup, o.
Papierkartuxchbeutel, in., papieren kardoeszak, in.
«/// FhtiieWtixlen. papieren kardoeszak niet saaien
bodem, 111.
PapieneUagrókre, \\v\\, soort wrijvingspijpje tot het ont- steken van ladingen van zwaar gesehnt.
Papierxckttilzel, m., papiersnipper, v. Papierxtreifen, m., papierstrook, v. Papierumwickelutig w. \'/cv Puiroue, papieren beklee- ding, v.
Papinixcher \'J\'o/tf. m., papiniaansche pot. m. Papparbeit, w., kartonwerk, o. Pappe. w., lijm, stijfsel, pap, v. 1\'iipjifll. in., populier, in. Pappen, een schip met harpnis smeren. Pappendeckel, m., bordpapier, karton, o. /\'ff/w, m., grof bordpapier, o. Parabel, w., parabool, v. Parabolische Kam uier. w.. parabolische kamer, v.
Pu rade, w., parade, v. //?(/" f//<> Parade geiten, naar de parade gaan.
|
|||||
|
348
|
|||||
|
Paraileauzitg, 111.. groot tenue, v.
Parademaneh, in.. denleenuarsch, m.
Paradepferd\', s.. paradepaard, statiepaard, o.
Paradr/tlatz, in., paraleplaats, v.
Paradeschritl, in., gewone pas. m.
Varadmtelliuig, \\v.. orde van parade, ra.
Paradiren. paradeeren.
Paradox, m., parados, rugweer, ra.
Paraflaiw, ra., zij weer. in., paraflank, v.
Parallaktixch. parallactisch.
Parallure, w.. verschilzicht, v.
Parallel, evenwijdig, parallel.
Parallel-AtigriJ\', m., front-, evenwijdige, parallelaan-
Vill . 111.
Parmllei-Guematle, w.. parallelcaaemat, v.
Parallelle, w., parallel, v. Parallelführutig, w., richtstaven, v. Para/le/gltedermig, w., evenwijdige verbinding, v. ParuUelgraljeii ra. m. gegeii Pre/Ier. ingravingen even- wijdig aan de kruin, v.
Paraüelliiieul, s.. parallellineaal, m. ParaUelwaneh, in., flaiikinarseh. in. Parallelmafx, s., kruishout, o. ParalleUogramm, s.. parallellogram, o. ParalleLeixxer, ra.. kruishout, o. Parallelxchieae, w.. rechte spoorstaaf, v. ParaUeUehraubêtock, m., paraUelschroefstok, m. Parallelcerbitiduug, w., evenwijdige verbinding, v. Parallelziige, ra. in.. evenwijdige trekken, in. ParatleleiuieAer, ni., werktuig om evenwijdige lijnen te trekken , o., rastraal. in.
Parallelopiped, s., paralielopipedom, o. Parallelzirlcel, m., evenredigheidspasser, ra. Paralysiren, paralyseeren. ParduM, m., pardon. kwartier, o. — y^//p//, kwartier geven.
ParircH, pareeren. Paririttange, w.. knop, m. — om Sabelgefa**, kruis, o.
|
|||||
|
:au
|
|||||
|
Parisxtauge w. am Seileugewehr, stootplaat, v.
Parirang \\v. an der Klinge, hiel, in.
Park, in.. park. o.
Parkgeschntz, s.. parkgeschut, veldgeschut, o.
Parkiren. parkeeren.
Parkkolonue, \\v.. parkafdeeling, v.
Parkleine, w.. parkeerlijn, v.
ParkrerwaUer, ui., parkmeester, in.
Parkwaehe. w.. parkwacht, v.
Parkwageu, m., parkwagen, in.
Parlementair, m., parlementair, onderhandelaar, m.
ParlemeHlairxchiff, s.. parlementairschip, o.
J\'arofe, vr., parool, o.
Paroleburh. s.. notaboekje, boek voor de dagelijksche
bevelen. o.
Part, in., touw of reep van een takel gaande van het eeno blok tot het andere, part. o.
Parlei, w., partij . v. Parteigauger, m., partijganger, m. Parleiga/tgerseorps, g., parthgangerskorps, o. Parteigangerkrieg, in., partijgangersoorlog. in. Partie«larbedeekaHg w. </ei" Artillerie, infanteriebedek- king. v.
Parlixuite, \\\\\\. partizaan, v. Pascha. m.. poeha. m.. Turksche gouverneur. Pnxpil w. /\'// \'/?/• Uniform, uitinonstering. v. Puxx, in., paspoort, pas of telgang (paard), défilé, o., engte, v.
Passagierzng, m.. personentrein, ui. Paxxdi\'er Tiegel. m.. potlooilkroes. passauerkroes, V. Passavolant, ui., passavolant. in. Paxxeii, passen, goed van grootte zijn. Puxxe/iuii w. ga r/e,\' Uniform, uitmonstering, v. Passfestung, w., vesting, die eene engte verdedigt, v. Patsgang. in., pasgang, telgang. in. Passganger, va., pasganger, telganger, ui. Passhake, w., hoogste punt, o. Passirkugellehrt, w.. mal. in. Passite Vertheidigung, \\v.. passieve verdediging, v. |
|||||
|
:m
|
|||||
|
Pankarte, w.. zeekaart, paskaart, v.
Pankugel. w.. paskogel, m. Pastsperre, w.. gperversctuuudag, v. Pantlell. in., teekenkrijt. pastel, o.
Patent, s.. acte van aanstelling, v. Patentbousxole, w.. patentboussole, v. Patentsehtoanzxchraube, w., patentstuartselirocf, \'V. Patro/ie, w.. patroon, v.
— «#.v GeUU\'uiedutiamU, mengsel voor collodiumwol
gelatineerd nitroglycerin niet buskruit. l\'aironenbeutel, in., kardoeszak, in.
1\'atronenboden, in., bodem van de kardoeshuls, van
de patroonhuls, in. Patnmeneiidaije \\v. </«/ Gewekte, bak. m.
Patro/ieuholz, s.. roliler, patroonrolder, 111.
1\'alronenhtthe, w.. patroonhuls, v.
Patrone/ilcajiiel, w.. patroonkoker. 111.
Patroueukrempe, w., omgeslagen rand der patroon, m.
Palronenlager, s., ligplaats voor de patroon, kamer, m.
PatrvHCidehre. w.. mal, m.
Pa tronen rand, m.. rand der patroon, m.
Pulfininixiick. ni.. patroonzak, m.
Patroiieutaxche, w., patroontasch, v.
Patroiieidaxchrieiiici/. in., patrooutaschriein, ui.
Patroitentornixtei\', in., patroonzak, in.
Patronen magen , in.. patroonwagen, in.
Patioii£nwinde-r, in., rolder, patroonrolder, m.
Patronenzieher, in., patroontrekker, in.
Palronenzieherlager, s., ligplaats voor den patroon-
trekker, v. PatroneMzieher-Stelleckraube, w., patroontrekkersehroet\'.v.
J\'atronemiixr/iietier. m.. patroonaanbrenger, m.
Putroiitnxche. w.. patroontaseh. v.
— die/ (\'arallerie, patroontasch, v.
/\'"tronlasckeHriemen. m.. patioontasehbandelier, m.
Patrouille, w., patrouille, v. Patrouil/endienxt, in., patrouilledienst, ui. Pafroi\'if/eaJ\'iiArer, in., commandant der patrouille, m. Patrouilliren, patrouilleeren. |
|||||
|
:;:>!
|
|||||
|
Patrulle, w., patrouille, v.
Pauke, w.. pauk. keteltroru. v.
PaukeitseUager, m.. keteltroinslager, pauker, m.
Pauxche, w., achterbooni van den draagzadel. 111..
wrong, v.
Pauschel, m., moker, in. Pacese, w., pavesa, v. (groot schild). ifee/i, s,, pik, pek, o. Pechdruht, in., pikdraad , in. Peeh/aekel, w., flambouw, v. Pechfascine, w.. pikfascine, v. PecAkelle, w., piklepel, m. _/\'«•//fe«/, m., pikketel. ni. Pechkratiz, in., pikkrans, in. Pechpfaune, w.. pikpan, v. Pee/t/mme, w., pikvaatje, o. Peehtopf, in., pikpot. m. Pegel, s., peil, o., peilschaal, v. Pegelfecht. s.. recht van waterhoogte, o. i\'e*7<, w., lijfwacht van den sultan. P«#, s., peil, o., peilschaal, v. Peilen, peilen, — (\'/«// Gruud), grondboringen doen.
— (d!ew Land), de kusten opnemen, de kusten peilen.
Peitkompass, m., peilkompas, o. PeiUoth, s., dieplood, o.
Peilmassstab, m., peil, o., peilschaal, v.
Peitsehe. w., zweep, v., karwats, v.
Peüseheiigriff\', m , greep. m., handvat, o.
Peitsehenriemen, m., slag. in.
Peitschenschnitze, w., lederen lus aan het einde der
zweep. v.
Pe\'Uschenstock, m., stok van de zweep, m. Pelagoskap, g., pelagoskop, m. Pellelpulver, s., pelletbuskruit, o. Peloton, s., peloton, o. Peloton/ener, s., pelotonsvnur, o. Pelotonführer, m., pelotonscommandant, m. PelotonsschuU, w., pelotonsschool, v. |
|||||
|
:C)-2
|
|||||
|
Veloionteeiif. pelotonsgewijs. bij pelotons.
Pelz 111. der llnssaren. pels. 111.
Vendel. 111., slinger. 111.
Pendelheteegnng, w.. beweging van den slinger, v.
Pendelquadrnnt. s.. slingerkwadrant, o.
PendehcAlag, m., PendeUchwmgtmg, w.. Pendelsehurung,m.,
slingering van den slinger, v.
Penis, in., mannelijke roede, v. Pension. w.. pensioen. o. Perenssionsapparat, m., slagtoestel. schoktoestel. o.
PerenssUmsgesehoss, s.. percussie-projectiel, o. Perenssionsgeteekr, e,. slaggeweer, o. Percnssionsgranute, w., pereussiegranaat, v. Pereussionsiraft. w.. pereussiekracht. v. Pereussionsmine, w., percussieinijn. v. Perenssionsschtagrohre, w.. slagpijpje, o. Percussionsschloss, s., slagslot, percussieslot, o. Percussioiiszünder, m., percussiebuis, scliokbuis, v. Perenssioiiszündung, w., ontsteking door percussie, v. Pergament. s.. perkament, o. Pergamenfpapier, s.. perkamentpapier, o. Permanent. permanent, duurzaam. Permanente Haute», w. in.. duurzame werken, o. — Befestigung, w., duurzame versterking, v.
— Linii-n. w. m.. vaste, blijvende lijnen (telegr.).
permanente liniën. v. — Srlmnze. duurzaam werk, o.
Perpendikel. m., slinger, m., loodlijn, m. Perpendikular Unie. w., loodlijn, v. Perron , m., perron. o. PerxonenhaltexteUe. w.. halte alleen voor passagiers, v.
Personenxtotiou, w., personenstation, o.
Personenwagen, m., rijtuig, o.
Personenzng, m., personentrein, m.
Personnel, s., personeel, o.
Perspective, w., perspectief, o.
J\'ettrrde, w., petard. m.
Petardenpfosie, w., plank van den petard.
Petariliren, petardeeren.
|
|||||
|
a-w
|
|||||
|
Petxehaft, s.. cachet. o.
J\'fa\'l\'. 111., voetpad, o.
P/afl\', 111., tuiinelaarstootdrijver, na.
PfaJI\'e. 111.. sluisje, o.
Pfaflenkappche». s.. papenboom, m.
Pfaffeiimiitze, w., papenmuts, v.
1\'fahl, in., paal, m.
""7 1\'fiiMen hiute», op palen bouwen.
Pfiilile ei n ra m men. inheien.
Pfahlban. m., paalwerk, heiwerk, o. Pfahlban m. in.. heipaal. in. Pfahllmhlen. w. in., heiplanken, v. Pfahlbrücke, w.. paalbrug, v. 1\'fiilili/ien, s., piketpaal, m. 1\'föltlrlien, s. in., piketteering, v. J\'fdlilfii, van palen voorzien, palissadeeren. Pfiihli/roliei,i, in., gepalisadeerde gracht, v. Pfahliji-iiiirl, in., beheide grond, m. Pfahlhalter, m., hoofdpaaJ. niiddenpaal, m. Pfahlheclce. w.. palissadeering, v. Pfa hl holz. s.. hout voor heipalen. in. PfaUjorhlifiirke, w.. jukbrug. v. Pfahllcrahn, m., palenlichter, m. 1\'fahljjiinxchel\\ m., slegge, v. J\'fahlriiMiiie. w., heiblok, o. Pfahlreike, w., paalrei, v. Pfahlreihen w. m. md liitemillen, staketsels, o.
Pfahlmxt, in., paakwerk voor een boog, brug, o. I\'/\'aliIrn/he. w., kesp, v. Pfahhchlagel, m., handhei, v. Pfuhhchltigiwg, w.. heien, o. Pfahhchnh, in., ijzeren beslag, o., schoen, m. Pfahlx/ji/ze, w., punt. in. Pfahhlich. in., lijt\'knoop, ra. Pfahlired-, s., paalwerk, staketsel, o. PfaiiiMeil, s., vulstuk, o. J\'faiiiie, w.. heupkora, pan, v. P/amieiiileeM\', m., pandeksel, o. Pfa ii n e n ij all e, w., soort van doorgaande gal. 23
|
|||||
|
354
|
|||||
|
Pfanueuxchruitbe, \\v., panschroef, v.
Pfannenntück, s., lijfplaat, v. Pfeife, w.. fluit, v. - der Nabe, buitengedeelte tier naaf, o. i\\feiJ\'\'i\': \'"•• PÜP01! nl-
J\'feil. m.. pijl. in.
Pfeiler, ui., pijler, m.. stijl, v.
Pfeilerbogen, 111.. penantboog. 111.
PfeUerbrücke. w., brug op pijlers gebouwd, v.
Pfeüerjiix.i, ui., klein verdedigingswerk tot dekking
van een bolwerk. o.
I\'feilerireile, w., spanning, v. Pfeilhöhe, w., valhoogte, v. Pfeihchanze, w., flèche, v. Pferch. ni.. park, o. Pferd, s.. paard. o. avV7/ ./e Pferde setzen, te paard stijgen.
rni.i Pfenle aljxfeiyeii. van het paard stijgen.
zii Pferde dienen, l>ij de cavalerie dienen.
zu 1\'ferdi\' hluxen. te paard blazen.
Pferdearzeneihinst, w.. paardengeneeskunde, v. Pferdearzeneixchule, w., veeartsenijschool, v. Pferdearzt, m., paardenarts, nï. Pferdebahn, w., paarden spoor weg, in. Pferdebeschlag, m.. hoef beslag, o. Pferdebetrieb. in., exploitatie door paarden, v. Pferdedeeke. w.. dekkleed, o., paardendeken, v. Pferdede/iot, s.. paardendepöt. o. PferdeeUenbdhn, w.. paardenspoorweg, m. Pferdefahre. w., paardenpont, v. Pferdefeischholz, s.. paardenvleeechhout, o. Pferdefrohne, w., spandienst. m. Pferdegeschirr, s., paardentuig, o. Pferdegurt, m., singel, buikriem, m. Pferdehalter, m., paardenhouder, m. Pferdekamm, in., roskam, m. PferdekentnixÊ, w.. paardenkennis, v. Pferdekotze, w., paardendek, o. Pferdekraft, w.. paardenkracht, v. |
|||||
|
.r>;>
|
|||||
|
Pferdekreuz, s., kruis, o.
Pferdekunde, w., paardenkennis, v.
Pferdelein, w., paardelijn, v.
Pferdenationale , s., controle der paarden, v.
Pferderaspel, w., hoefsmidaraspvijl, v.
Pferderennbahn, w., renbaan, v.
Pftrderennen, s., wedren, in.. harddraverjj, v.
PferdexchneUlezalnie, m. 111.. wisseltanden. paarden-
snijtniidon. m.
Pferiexchwamiii, m.. spons. v. Pferdeschwemiiie, w., paarden wed, o. Pferdestall, m.. stal, m. Pferdestaüwagen, m., stalwagen, m. Pferdentand, m., stand. m. Pferdeslriegel, m., roskam, in. Pferdetransporl, m., paardentransport, o. Pferdetransportioagen, m., paarden wagen, m. Pfefdeicageii, gesloten goederenwagon, paardenwa- gen. m.
Pftrde-Verbe**erung*-F<md», s., fonds tot het verbete- ren der paarden bestaat in elk cav. en veld-artill-
regiment, treinbataljon en de militaire rijschool. Pferdewariung. w., oppassing der paarden, v. Pferdezahne, m. m., paardensnijtamlen, m. Pferdezuchl, w., stoeterij, v. Pferdezüchtungikunde, w., kennis der paardenfokkerij, v.
Pferdezug. ui., span paarden. o. PJtanzen (eine Fnhiie), planten, uitsteken. — (Kauoiieii au/ den Hall), zetten, plaatsen, planten. Pfaiizenpapier, s., calqueerpapier, o. Pflaxter, s., bestrating, v. Pflaaterhammer, m.. straatniakershamer, m. Pfiasterkugél, w., pleisterkogel, m. Pflasterramme, w., handhei, v., handheiblok, o. Pftichtanker, in., plechtanker, o. Pftock, m., piketpaal, in. Pflöcken, piketpalen inslaan. Pflocfachiexsen, s., laten springen der rotsen, o. Pflugscharbein, s., ploegbeen, o. |
|||||
|
356
|
|||||
|
Pfm-frheii. a.. klinket, o.
Pforte. w.. geschutpoort, v.
1\'foxle. w.. Pfoxten. 111.. post. stijl, paal, pijler, 111.
Pfuxte w. fl/f.i Ruien, schacht, v., stander, m.
P/riem. in., priem. 111.
Pffopf, in., uiondstop, prop. m.
P/M, m.. poel, in.
Pfünder, in., ponder, m.
Pfütze. w.. puts. v.
PluifHu. m., vuurtoren, lichttoren, in., vuurbaak, v.,
kustvuur. o.
Phonphor, ni.. pho8phoro8, in. PhosphorbroHze. s.. phosphoorbrons, o. Pkologmphie, w.. lichtteekening. photographie, v.. lichtbeeld, o.
Photouieter. in., lichtmeter, photoineter, m. I\'lii/xi/,-. w.. natuurkunde, v. Pht/sikolixche Geograpkie, w., natuurkundige aardrijks- kunde, v.
Pichen, pikken, met pik besmeren. iWe. w., houweel, o. J\'ickel m. (»//«•/• liiii-li.se, kern, m. Piclcelgewehr. s., kerngeweer, o. Pickelhttube, w., stormhoed, helm, in. Pickhucke, w.. houweel, pikhouweel, o., haak, v. /Vrf. in.. piek. v. Pieke. w., piek. v. Pike, w., piek, v., speer, m. Pikenier, m., piekenier, in. Piket, s., piket, o. Piketjiftihl. in., piketpaal, m. Pikelx s. in. (fer 1\'urjioxfen, voorposteiidetacheinenten,o.
Piket wnclie, w., wacht van een voorpostendetache- ment, v.
Pilleiiltulzeu. m., percuteur, in., aanbeeldje, o. PiUeiixatz, m., slagsas, o. P/\'/o/, in., loods, stuurinan. m. Pilote. w. . paal. v. Piiiclibeck. in., spinsbek, o. |
|||||
|
:<57
|
|||||
|
Pink», w.. pink, v.
Pinken, op net aanbeeld iets bewerken.
Pinnblanke, w., tijdelijke «lijk. m.
Phiue w. mw* Krahttex, taats. v.
PwscMeek, m.. spinsbek, o.
Pionnier, m.. pionier. m.
Pionnierart. w.. sappeursbijl, v.
PioMwef-IiiJt/ierfio/i. w.. pionier-inspectie, v.
PionHtenoerkzeuff, s.. pioniersgereedschap, o.
Pipkacie, w„ schijthak. dikke hak. m.. kakhielen, in.
Piphuken. schijthak. dikke hak. in., kakhielen, m.
Pirtekpulrer, s.. crepébuskruit, o.
Pixtole. w., pistool, v.. zinkroer. o.
Pistolen/ulier, s.. pistoolholster. 111.
Pistolengriff, in.. greep, v.
Pixtotenhufter, in., pistoolholster, holster. 111.
Putolenhmfterkappe, w., holsterkap, in.
Pixtuleultiitx. in,, greep. v.
Pistolenholster, s.. pistoolholster, m.
Pistolenkols/erkappe, w., holsterkap, m.
Pistolenhappe, w., kap, koliplaat, v.
Pistolenkugel, w., pistoolkogel, m.
Pistolenimf, in., loop, m.
Pistolenschtss, in., pistoolschot, o.
Piston, m., shigsehoorsteentje, o.
Pistonieder, s., slagdop, in.
Picol, 111.. spil, v., pivot, o.
PivotboUeit, m., draaibout, m.
PivotboUenkasten. m., spilknssen, o.
Pwotklappe w. ai) <!<•? Küxlenhtffete, di-aaistang. v.
Pivotpunkt, m., draaipunt, o.
iYare il\'annex, w., wapenplaats, v.
Plnekage, w., plakwerk, o.
Placken (Metall), pletten.
— (rf/e A\'/y/i?) , aanstampen, vaststaan.
Ptaekscheit. s., oardplak . v.
Placksotte, w., plakzode, v.
Piaekverk, s.. plakwerk, o.
Pfettm, w., plag. plagge, graszode, v.
|
|||||
|
:?.->,x
|
|||||
|
Vlaggen. zoden steken. met zoden bekleeden.
J\'lmi. 111.. plan. teekening. schets, v.
1\'liiiirijiiror, plat holvoriniy.
Planconver, plat bolvormig.
1\'hini\'. w-.. dekkleed. zeil. o.
Planiren, gelijk maken.
1\'lttnkiiuiiner, w., kaartenbureau. o.
PUumetsung, w.. vlaktt\'inei\'tknnst, vlaktenieting. pla-
ninietrie. v.
Phtiike, w.. plank, deel, v.. beschot, o. Plankelei, w.. schermutseling, v.. voorpostengevecht, o. riüiiMii. tirailleeren. Plankier, m., tirailleur, 111. l\'lauklerketle. w.. tirailleurketen, in. lHanklerordnung, w.. verspreide orde, v. VUutspiegel, in., vlakke spiegel. 111. Planton, s.. emplacement, plate-forme, o. Planwagen, m., platte wagen, in. Planzeicltiieit. s.. situatieteekenen, o. Platanus, m., plataanboom, in. Plateau, in., hoogvlakte, v., bergvlak, plateau, o. Pltileuiiirtiijeii. in., platte wagen, m. Plateforme, w., bedding, v. Plaleformteagen, 111.. platte wagen, m. Pluliitilruhl\', 111.. platinadraad, m. Plu/iin1, w., plaat, scheen, v. Plattbogig. gedrukt. Plultlmil, s., platbodeinvaartuig, o. Platlblock, in., platte schijf, v. Plattenen, s., smalle hand, in. J\'ltif/r. w., plaat, pantserplaat, v., blad, o. — ffev ürückers, blad, o.
— i/er Kunoite, platte band, m.
Platleicke, w., pieteik. m. Platten, pletten, mtpletten. Plutienfeüe, w., zoetvijl, v. Plattenhaatmer, m., groote hamer der ijzersmelterij. m.
Plattenkobel, m., lijstenschaaf, v. Plattenkupfer, s., koper in bladen of platen, o. |
|||||
|
359
|
|||||
|
Platter S/iier/el, m., vlakke spiegel, m.
Plattex Ltr/id, s., vlak. laag land, o.
Plattfnxx, m., plathoef, m.
Platïhammer, m., plethamer, m.
Plattholz, s., gekloofd hout, o.
Platthvfig. plathoevig. met platte hoeven.
Plattköpfe, m. m.. platkoppen, m.
Plattloca, s., platlood, o.
Plattmeixxel. m., rechte platte beitel, beitel met ééne
fout, m. Plattnagel, m., platkop, m.
Plattreif, m., ijzeren hoepel met trekschroef, m.
Platirippig, platribbig.
Plattschewe, w., platlasch, v.
PlatUcherbe. w.. platte lasch half en half in elkaar
gewerkt, v. Plattschiene, w., vlakke, platte, spoorstaaf.
PlatUtich, m., oude wijvenknoop, m.
Plattwerk,&., pletwerk, o., pietmachine, v.
Plattzapfen, m., tap eener sjieek, m.
7%?fe, m., plaats, v.
auf dein PI at ze bleiben, op de plaats blijven, ge-
dood worden. den Phiiz behaupten, meester van den slag blijven. Plat zatjn.tant, m., plaatselijk adjudant, m. Plalzrommundanl, m., plaatselijke commandant, m. Platzcommandantaehaftsstab, m., plaatselijke staf, m. Plalzcoiitiiiandu, s., plaatselijk commandement, o. Platze, w., barsten, springen, o. Platze, w., keukenhakmes, o. Plutzeii, barsten, uitbarsten, springen. Platzei,I, doen springen, doen barsten. Plalzlialter, m., stadhouder, plaatsvervanger, m. Platzmajor, ni, plaats-majoor, m. Platzjiatrone, w., losse patroon, v. Platzxlab, m., plaatselijke staf, m. Plenum, s., langwerpig bataljon, o. Plouffire/i, plongeeren, uit de hoogte naar de laagte schieten. |
|||||
|
:wo
|
|||||
|
PUtHgireuier Sektus, m.. plongecrend schot, o.
l\'li\' lerkosen. w.. wijde. lange broek, v.
Plündem. plunderen.
PlAnderung, w., plundering, verwoesting, v.
Phueleetrteitai, w.. positieve electrieiteit, v.
Pneumatik, w., tuchtleer, luchtljewegingsleer, v.
Pneumatiseher Telegtaph, ni., luchtdruktelegraaf, m.
Poehe, w.. stamper, m.
Porkliolz, s., pokhout, o.
Podjpollcownika, ui., Russisch luitenant-kolonel.
Point, in., punt, o.
Puiiil (Fkmueur, s.. punt van eer, o.
Pul. 111., pool, v.. aspunt, o.
Pol ark. m.. Poolsih paard. o.
Polar, nabij de polen, van de polen komende.
PolardraU. m.. pooldraad, ui.
Polarilat, w.. polariteit, v.
Potarixtitioiisxtfuui, m.. secundaire stroom, m.
Polarisirte» Relais, s. . polaire relais, o. .
Polder, in., polder, m.
PotdermüMe, w., poldermolen, ra.
Pule. ni., Poolsch paard, o.
Pulliuhe, w., poolshoogte, v.
Poliorcetik, w., belegeringskunst, v.
Polirbohrer, m., poleerboor, v.
Poliren, glanzen.
PoUrfas*, s., poleertrominel, glanstronimel, v.
— zu den Fliuteiikugehi. ontbaardton, v.
Polirslahl, m.. bruineerstaal. o.
Polirtea Pulrer, 8., geglansd buskruit, o.
Polirtrommel. w., glanstronimel. v.
Polizeiniütze, w., politieinuts, kwartiermuts, v.
Pol\'tzeiwurhe, w., politiewaeht, v.
Pokownika, in., Russisch kolonel.
PuUtein, m., mugneetsteen, zeilsteen, m.
Polster, s., kussen, o., matras, peluw, v.
Pohteni, met kussens voorzien, bekleeden.
Polstern, m., polster, v.
Polygone, m., polygoon, v.
|
|||||
|
:;iil
|
|||||
|
Poli/ijonulhefextiijnng, w., polygonaallievestiging, v.
Poh/ijomilfeont, s., polygonaal front, o.
Polggonieinkel, m., polygoonshoek, v.
1\'ob/lerhiiicHM . s.. polytechnische school. v.
Polytechnische Sein/Ir. w.. polytechnische school, v.
Pompon . m., ponpon . in.
Ponton, in. ponton. m.
Pontunblech, s., plaatijzer voor pontons, o.
Pontonbriicke, w.. pontonbrug, v.
Pontonhohel in. «/// Kniiijijenbalken, pontonwagen met
hoofdribben, m.
— /«// StreettaUcen, pontonwagen niet dekribben, m. Ponloniolonne, w.. pontoncolonne, v. Pontonnier, ni.. pontonier. m. 1\'onl\'ninieiyerulli. s.. toeliehooren tot bruggen, o.
Ponioniiienrerkzenij . s.. pontoniersgereedschappen, O. Ponton! ruin . in., pontontrein, m. Pontonwu\'i/en, in., pontonwagen, m. Ponton iceixer Jiriickenbini, in., pontonsgewijze brug- bouw, m.
PoreeUanitolator, in., porceleinen isolator, m. PorceUanisoliriopf, in., porceleinen klok, v. Porschüetiff {dim F.rz liegt), het erts ligt aan den dag. Portal s. «\'/// Pulvermagattn, portaal, o. Portepee, s., degenknoop, ai. Portepeefahndnch, in., vaandrig, m. Portion , w., portie, v., rantsoen, o. PoTtellankapsel, w., telegraafpot, isolator, in. Poxument, s., boordsel van gesponnen goud of zilver, passement, o.
Poxumentirer, m., passementwerker, m. Pomtiine, w., trombone, v. Poxannenxetzer, m., aanzetter met gebogen steel, m.
Poxannenirixcher, m., wisscher met gebroken steel, m. Pontion, w., positie, v. Pos\'tionxiiftiUerie, w., positieartillerie, v. Ponitionxbutterie, w., zware batterij, v. PoxilionxbefeHignng, w., positieversterking, v. Poütionxijexchütz, s., positiegeschut, o. |
|||||
|
362
|
|||||
|
I\'osi/ioiiski\'iey, m.. positieoorlog, in.
Vo»itiomtterteka*tung, w.. positieversterking. v. Posittonneeekeel, in.. verandering van stelling, v. I\'ijxihif w. \'/<?v Siililtite», positie, stelling, v.
7W, in.. post, v.
Poslamt, s., postkantoor, o.
l\'ostdirection, w.. bestuur over de posterijen, o.
PostcAaise. w.. postchais. postkar. v.
Postdampfichiff\', s., poststoomboot. v.
Pottdireetor, in.. postdirecteur, in.
Postemeitt. s.. voetstuk. o.
1\'oxten . 111.. post, in.
— (Kleine Meikagehi). hagel. m.
— *vy/- ffe«; Gewekt, post voor het geweer, ni.
1\'oxletiMte. \\v., postenketen. ni. 1\'itxleukfieg. in.. postenoorlog. in. 1\'oxteiilinie. w.. postenlijn, v., postenketen, m. J\'ox/eii/nfelii. w. in.. balkplanken. v. PoftezpetlitiuH, w., hrievenpost, v., postkantoor, o. 1\'oxtfelleisen, s., hrieventasch, v. Postillon, in., postiljon, m.
Po-s/i ren , op een post zetten, plaatsen, stellen.
— («\'//e Schildwache), doen post vatten, posteeren.
Postirung, w., ordonnans, m. Pontjacht, w., _adviesjacht, postschuit, v.
Postkaletche, w., postrijtuig, o., postkales, v.
Postkarte, w., briefkaart, v., reiskaart, v.
Posto, ni., post, m., schildwacht, v.
Postofiuse*, postvatten.
Pottquitungibuch. s.. register van den facteur, o.
Pottretier, m., koerier, m.
Pottroutê, w., postweg, in.
PotUaule, w., wegwijzer, ni.
PosUckiff, g,, paketboot, o.
Poststation, w., poststation, o.
Poststrasse, w., groote weg, in.
Postwagen, m., postrijtuig, o.
Postwesen, s., postwezen, o., brievenposterij, v.
Postzvg, m., span postpaarden, o., personentrein, m.
|
|||||
|
»;•«
|
|||||
|
Potente, \\v., poterne. v.
Poltagelöffel, 111., opscheplepel, m.
Pottaxehe. w.. potasch. v.
Pol Hot li. s.. pntlooil. o.
Pottmelatt, s., met looil vermengd koper, o.
Potltnch, s.. Russisch linnen, o.
Proffen, persen.
Prahm, in., praam, v.
Praliminoren, w. m.. preliminariën. v.
Pruil, veerkrachtig, strak, stijf, gespannen.
Prallkrafl, w., veerkracht, v.
Prollen. opspringen.
Pratter. m., schampschot. o.
PraJIwinkel. m., uitvalshoek, in.
Prautienxekiemen, s.. schietwedstrijd. m.
Prangen. alle zeilen bijzetten.
Pratent. present.
Pratenter Stuud, m., effectief, o.
Prateutiren das Gewehr, presenteeren.
Praxident, in., president, in.
Pratoriuneii, m. m., praetorianen, in.
Pru.rix, w., praktijk, v.
Preien, praaien.
Preitehtut, m., praaischot, o.
Praxixiontteaffe*, w. m., juistheidswapen, o.
Pretttehutt, m., ricochetschot, o.
Pretnierlientenant, in., I "tc luitenant, in.
Prent*, 111., Prentte, w., vang, v.
Pretenmtng, w., presenning, v.
Prexeiiiiiingiiagel, m.. kraainspijker, m.
Preetbar, samendrukbaar.
Pre-i.il/urkei/, w., samendrukbaarheid. v.
Premie, \\v., pers, v.
Prenten, persen.
— (r/e// Pii/rer-iul:), persen.
Preiten (die PUntenkugeln), persen.
Preteer, in., gamisaire, m.
Pnttpahn, papier-maché, o.
Prettpahnboaen, m., komvormige schijf van papierinaehé.
|
|||||
|
:m
|
|||||
|
Prexeechrattbe, w., presschroef, v.
VrevotalgeHrht, s.. krijgsraad, m.
1\'riecke, w., riek, vork met vier tanden, v.
1\'rifi/cinliirli, s.. dak met holle pannen gedekt, o.
I\'ricl. in., vaarwater, v.. geul, v.
Priepe, \\v.. vorst pan. nokpan. v.
Prieeterint. m., papeninuts. v.
Prieie, w.. leihout. schuifraam, hijschraain, o.
Prima. w., eerste klasse. v.
Primaner, in., leerling der eerste klasse, in.
1\'rimaplana. w.. kader. o.
Primdmehule. \\v.. lagere school. v.
Prime, w.. hoog links.
Primlage, w., hoog-linksche stelling, v.
Prüe, w.. prijs. m.
Pritmaliecke Prent, \\v.. prisnmtische pers, v.
PrümatUehe* Paleer, s.. prismatisch buskruit, o.
Priineke, w.. brids. v., barbet. o
1\'rit.irlieii. de binnenbekleeding van een oven vast-
slaan.
Priteekkammer, m., slechthamer. in. Privatpflege, w,. verpleging bij particulieren, v. Probe, \\v., staal, monster, o. - - /«// r/c/\' Sckneüwage, kogelproef, v.
- - «/// Kugeln, monsterproef, v.
Probebeeckteetung, w., vuurproef, v. Probefakrt, w., proefrid, m. Probejtusrigkeit, w., proef vocht, o. Probemareek, m,, proefmarsch, m. Probemörter, m., proefmortier, m. Probeickutt, m., proef schot, o. Probirbank, w., proef bank, v. Probiren, beproeven. Probirklott, m., blok om blanke wapenen te beproe-
ven, o.
Probiro/en, m., muffeloven, probeeroven, m. Probirplalt, m., proefveld, o. Procent, s., percent, o., ten honderd. l\'i-orldmaliuH, w., proclamatie, v. |
|||||
|
305
|
|||||
|
Profil, s. , profiel, o.
Prqfilire». profileeren.
Pro/os*, m., provoost. m.
ƒ \'rogaxtor, in., hungbuik , in.
Program/n, e., programma, o., opgave, beschrijving, v.
Progressiotuflachig, met gelijke vlakken.
Progretriv-Züge, m. in.. progressieve trekken, m.
Project, s., project, o.
ProjeetU, s.. projectiel, o.
Project i ren, ontwerpen, het plan maken, projecteeren.
ProjectioH, w., projectie, v.
Projectur, w.. uitstek, o., voorsprong, m., balcon, o.
Prolonge, w., sleeptouw, o.
ProLntgekaken, m., haak van het sleeptouw. in.
Proliiiigrtiioteit, m., prolongering. m.
Pronxe, w.. gehakte groef in een steenblok. v.
Proportionallineal, s., proportielineaal, o.
PropjflaOH, s., voorportaal. o.
Protet*, b., proteïne, v.
Protzarm , m., berrieboom, m.
Ptotze, w., voorwagen, ïminitievoorwagen, m.
Proiztn. opleggen.
Protzgexlrll\', s., stel van den voorwagen, o.
Prottkaken, m., aft\'uithaak, vaste haak, beweeglijke
haak, m.
Protthakenbolzen, m., bout, m. Protzhebel, in., vervoerraaiu. faransportraam, o Protzkanten, m., munitiekist. v. Protzlcette, w., koppelketting, m. ProtzkettenkaUier, m., plaat der protsketting, v. Protzlock, s., klapmtrtagat, aft\'uitoog, o. Proizlochkette, w., koppel ketting, m. Prolzlwln\'iiig, m., klapniutsring, m., oogbeslag, o. Protzloehschieiie. w., klapinutsbeslag, o. Prolznagel, m., att\'uitpin, draaipin, protzpin, v. Protz\'óxe, w., att\'uitoog, oogbeslag, o. Prottrad, s., rad van den voorwagen, o. Protzfiegcl, in., staartkalt\'. o. Protzriegelblec/i, s., beslag van het staartkalt\', o. |
|||||
|
:m
|
|||||
|
Protzriegelbolzen. m., bont tot verbinding van het
dwarastuk aan de berrieboomen, 111. 1\'rotz fin ij, in., klapniutsring. ni„ oogbeslag, affuitoog. o.
Protzsattel, in., pinkussen, rijbord, o., zadel. m.
Protzsehemel, ra., pinkussen. rijbord. o., zadel, m.
Protzschemelband, s.. koppelijzer. o.
Protzscheiuélhlech, s.. kussenplaat, v.
Protzschemelkopfbolzen, m., pinkussenbout, m.
Protzstock, in., staart, in.
Profzioageii , m., niunitievoorwagen. voorwagen, in.
Protiant. 111.. proviand. levensmiddelen. o.
Proviantamt, s., opzicht over de levensmiddelen, o.
Provieniicasemalte, \\v.. magazijn van levensmiddelen, o.
Protiaiitireu, proviandeeren. van levensmiddelen voor-
zien. Proviuntirtwg, w., approvisionnenieiit, o.
Proviantkolonite, w., proviandcolonne, v. (Oostenr. on-
middellijk bij de troep. k2- i dagen: Duitschl. vijf daarvan per armeekorps dat zij onmiddel- lijk volgen. Protiardlieferung, w., leverantie van levensmiddelen, v.
Protiaiilmagaziii, s.. magazijn van levensmiddelen, o.
Proviaiitmeüter. m.. victnaliemeester, in.
Provianiwagen, m., fourgon, transportwagen, m.
Promnzialadjutunt, m.. provinciale adjudant, m.
Proviiizialcomma/idanl, m.. provinciale commandant, m.
Protü/o/i. w., voorraad, m., provisie, v., levensmid-
delen. o., leeftocht, m. Provisorische liefesligmig. w., tijdelijke versterking, v.
— liet/inleider. s. m., tijdelijke regimenten, o.
— Sr/itnize, \\v., tijdelijk werk, o.
Prozent, s., percent, o., ten honderd. Prv.fungsautschii.su, in., commissie met het onderzoek belast, v.
Priifuiigsimtrument, s., visiteer-instrument, o. Prüfungsschiessen, s., inspectieschieten, o. Psychrometer, m., vochtigheidsmeter, m. Puddelqfen, 111., puddelovcn. m. PiMlingprocess, s., puddelprocess, o. |
|||||
|
:tti7
|
|||||
|
PuddeUtahl. in., puddelstaal, o.
1\'nihUiiigxofen, 111., puddeloven. m. Puderdote, w., meelpul verbus, v. 1\'iiJI\'i-r. in., buffer, 111.. zakpistool, o.
Pufferfeder. s.. bufferveer. v. Puffenckeibe, w.. schotel veer, v. PnffwagtH. in.. boerenwagen. m. Pulk. in., pulk. in. regimentkozakken.
Palier. s., buskruit, kruit. o.
Pulverdampf, in.. kruitdamp, m.
Pttheidme. w.. uieelpuIviTbus. v.
Pxlverfabrit, w.. buskruitmolen. in., buskruitfabriek, v.
Piilrer/asx. s.. buskiuitton. kruitton. v.
Pulretfege. w.. harp. ui.
Pulterjltuch». w.. buskruithoorn, o.
Piilri\'i-ynx. s.. buskruitgas , o.
Ptdvergldttfuxx, s.. glanstrommel, v.
Puherhor». s.. kruithoorn . pidverhoorn. in.
Pulver/tammer, w.. kruitkamer, kamer. v.
— (/«/ liallerie, buskriiitniagazijntje, o.
— «fe.» Schtappnelh. afdeeling in de granaatkartets,
die het buskruit bevat. Pidrerkaxten, m.. kruitkist. v.
Pulverklumpen, m., klont, v.
Pulverkom, s., buskruitkorrel, v.
Ptdterkruste, w., korst van hard geworden buskrtiit-
slijni, v.
Pulverkuchen, in., kruitkoek, saskoek, m. Ptdverladeschaufel, \\v.. laadlepel, m. Pulverladuttff, w.. lading buskruit, v. Pulvermaffazin, s., buskruitmagazijn, kruitmagazijn. o. Pulvermasx, s.. buskruitmaat, kruitmaat, v. P/i/renuaxxe, w., biiskruitniassa, v. PtUvermeil, s., ineelpulver. o. Piilrefisiixchioigxtoiiiie. w.. niengtronimel, m. Ptdvermühle, w., buskruitmolen, m. Puhetpulii-faxx, s., glanstrommel, v. Pulverpmse, w., bnskruitpers. v. Puhei-prohe, w., buskruitproet\', v. |
|||||
|
:iii8
|
|||||
|
Puherprobe w. mit dem gezaknlen linde, kruitproef met
hot tandrad, v.
— mit der Zahnstaitfft, hcugelproef, v. Piilrerpro/iirmiirxer, m., buskruitproefmortier, m. I\' ui re rjirtihi r 11 ni/x-tom mi xxiun. w., buskruitproefcommis- sie, v.
Piilrerriiiuli . in.. buskruitrook . m. Piilrerraiim in. der Put rune. gedeelte der huls, dat het buskruit bevat.
Pttherrückttand, in., overblijfsel, o. Pulverstirk 111. «te* Geicelirex, staartstuk, o. Puhemalz, m., buskruitsas, v. Pulverscheu, bevreesd voor kruit, laf, bevreesd voor den vijand.
Pulverschleim. m., kruitslijin, o. Pui r er si eb. s., buskruitzeef, V. J\'ii/rerxo/i/ii\'ii. luchten van het buskruit. I\'iilrerx/irt\'iii/eii. s., doen springen. Pul re rxl n,iip/e, w.. stamper, m. Piilrerx/niili. in., buskruitstof. o. PulvertAurm, in.. kruittoren. bu sk ruit toren, m. Piiherliiinie. w.. buskruitton . v. Piilrerlriinxjtor/, m.. vervoer van buskruit, o. Pulvertransportwagen, m., wagen voor buskruittrans- port. in.
Ptilrertrnclceiihiiiix. s.. droogkamer, v. Piilrerirni/eii. m., transportwagen , m. Pii/ieririihiiiüli/e , w.. drukniolen . in. Piilreririirxt, w., buskruitworst, kruitworst, v. Pumjie, w., pomp, v. Piiinpeii, pompen. Pumpenbolirer, m., poiupenmaker, m., pompboor, put- boor, v.
Puiiipeiixiel, o., sluis met val-, schnif- of springdeuren, v. PumpxtaiioH , w.. waterkraan. v. Puult, m., punt, o. PunJcüinie, w., gestippelde lijn, v. Piiute. w., punt, v, saillant, m. Pupillen, in. m., pupillen, m. |
|||||
|
309
|
|||||||
|
/\'ih-r/e/, m., voorhainer. m.
Porren, porren.
Putte, w., gracht, sloot langs een dijk, v.
Vnllerde, w., grond voor een dijk, m.
1\'nfzbentel\', in., poetszak. in.
Putteüe». s.. truweel om muren vol te rapen, o.
Putzmeixxel. in., holpijp. v.
Pvtutock. in.. pompstok. m.
PittzzetHjtaxche. w.. poetszak, in.
Ptframtde. \\v.. pyraniide. v.
Pj/ramiienbein, s., pvramidaalbeentje, o.
Jyropapier, s., dupplerschanzenpapier, o.
Pyrotechnie, w., vuurwerkerij, v.
Pyroxylin. m., schietkatoen, o.
|
|||||||
|
<3-
Q«., quaest. (guaeêtionirf), twijfelachtig.
Quader, in., vierkante vloersteen, tegel, gehouwen
steen. ni.
Qi/aderxiiiidx/ehi. m., behakte zandsteen, m. Quadertoert, s., het in verband opgetrokken metsel- werk.
Qua dra ii I. in., kwadrant, o. Qiiuiltiniteiiaiifxatz, m.. boogklepvizier, o. Quadruiiteiibaeken, w. m., vleugels. in. Quadranienebette, w.. afplatting ter plaatse van het kwadrant, v.
Quadrantenjldehe, w., vlakte op het bodemstuk om het kwadrant te plaatsen.
Qnadrantentatehe, w., zakje voor het luchtbelkwa- drant. o.
Qiiadi-aii/fi/rixir, s., boogklepvizier, o. 24
|
|||||||
|
.!70
|
|||||
|
Quadtuntuieixxet. 111.. kwartronde beitel, ni.
Qnadtat. s.. kwadraat. vierkant, o.
Qnadta/eixen, s., vierkant staafijzer, o.
Quadratfuss, m., vierkante voet, m.
Qnadtat maxx. s.. vierkante maat, vlaktemaat, v.
Qnadtat meite, w.. vierkante mijl, v.
Qnadtatmetet, m.. vierkante meter, m.
Qnadta/ientzel\'. w.. vierkantswortel, m.
Qnadtat zakt, w., kwadraatgetal, o.
Qaadtitt. in vieren verdeeld.
Q«0(, kaai, ka, kade, v.
Quarantaine, w., quarantaine, v.
Qnatti\'. s.. carré. o.
Quatdetoniteii. de scherpe kanten van een balk op-
sehaven. weghakken.
Quatte. w., kwart, o. Quattiet, s.. kwartier, o. — ye/y«/, kwartier geven. /\'«/ Qua f/iet bitten. om lijfsbehoud smeeken.
Xw\'// Qaat/iet ijelien. geen pardon geven.
Quattietamt, s.. bureau van inkwartiering, o. Quattietaiiireixiiiiy. w.. inkwartieiingsbitjet, o. Qiattiete s. m. iw/e* Sattelx, kwartieren, o. Qtiattierfahiie, w., f\'anion, o. Quartiergeber, m., huisvester, m. Qiattierijeld, s.. logiesgeld, serviesgeld, o. Quattierleixtmiyx-Uexetz. s.. wet op de inkwartiering, v. Qnattiefiiiarlier, m., kwartiermaker, m. Quattietnieixtet, m., kwartiermeester, m. Qiaflietiiieixtefxtab. m., generale staf, m. <ltiattierxtei)i. in., klezoor. m. Qnatlietref/i/leyitiiy. w., verpleging door den waard, v.
Qnattietwittli, m.. waard, m. Quattietzettel, m., biljet van inkwartiering, o. Quattiteu, huisvesten , inkwartieren. Qiiaxte. w., kwast, v. Qneckxilber, s., kwik, o. Qne/i/e. w.. waterloop, m., goot, pjjp, v. Qnelle. w., bron , v. |
|||||
|
371
Qnei-, dwars, overdwars, schuinseh, schuins doorsnij-
dend.
f.^/iei\'tir/ix/\', w., snijdende as, v. Qtterarm, 111., dwarsarni. in. — m. iler AuttoerhchraubeHnvthe, dwarsgroef, v. QpterbaUce*, in., dwarsbalk, ni. (Juerbauin, m.. sluitlxiom. m. tfrurbei*. s.. opperarmbeen, o. Querciliitder m. o» Kolbenverxchltutes^ dwarscilinder, m.
Ö*ercilittderkette, w.. ketting, die den dwarseilinder niet den vuurinond verbindt, m.
Q/cril/ir/i. s.. krnisdak. o. Qperdauiui, m. . dwarsdjjk. m. QuerduTchêchnitt, in.. dwarsdoorsnede, v. Q/terex Huh. s.. dwarshout. eindhout, o. (l«etfeMein. dwars door het veld. Queffttre/ie, w., dwarsgroef, v. QvergegeHÜber, vlak tegenover. {£*ergriff m. r/«/- Sehippe. kruk, v. Qiiff/iejff. s., knik, v. QuerAteè, m., dwarshouw. in. Qperholz, s., dwarshout, o. Quettiiiie, w., diagonaal, v. QuerlocA, s., dwarsgat, o. (£uerlockachte, w.; as. v. Querminengang. m.. dwarsgalerij, v. lliieeunthe w. /«> rf/e llreiizxchi-uiilie, dwarsgleuf voor den kop der uitwerpschroet\', v.
Querpfeife, w., dwarsfluit, v. Quarriemen, in., sluitrieni, in. Qperritgel, in., raainverbindstuk, o. Querrixxe, m. m., kant.seheuren, dwarsseheuren, in. Qfunehieht, w.. streeksche laag, v. Q/ieiwr/iiJfi, dwarsscheeps. Querschnitt, in., dwarsdoorsnede, v., profiel, o.
Qperschnittbelcutung w. «fer (fexchuxxe, gewicht op de vierkante eenheid der doorsnede.
Qitei\'xchwelle, w., dwarsligger, in. Q/tei\'xc/i/re//eHxgx/eui s. *i# (ritlifiiiilen) xchwebeit\'len Stóx- |
||||
|
:t72
|
||||||
|
ten, stelsel van dwarsliggers niet (ondersteunde
eindverbinding) met zwevende laschverbinding. Qttefxee. dwarszees. Qiterx/itirrr. w.. gording, v. Qverstangen. w. m.. trekstangen, v. Querntüne s. rfe.v Visire», dwarsstuk, o. Quertravene, w., dwars wal, m., d warstra verse, v. Querveriaii, ni.. dwarsverbakking. v. Qiienroll. in., d wan wal, in., tra verse. v. Querteand, w.. dwarsmuur, m. Queneeg, 111.. d wam weg, kruisweg, m. Q//etxr/i/;-. in., kwetser, m. Que/xc/iM/i/t, w., kwetser, m. Qiie/xcliuui/, w., kneuzing, v. Quelxrltirerke, s. w.. wals werken, o. Qt/e/ti\'. w., staart. 111. QmekpfeiJ\'e, w., dwarsfluit, v. Qvirtanker, m., dreg, v. |
||||||
|
.R. Q. (lieiseqitarlier), nachtkwartier, o.
ifa», w., ra, v. Raaxchiff\', s., raschip. o. Rabatte, w., borstklep. overslag, m. RabatteUen, s., dubbel kalfaatijzer, o. Rabeuktiochen, m., hazenspat, v. Ralieiixcluiabel, in., kromme guds, m. Aïi, s., rad, o. rnn /<*(•/// atttreitieii, ontreniinen.
e/\'// ViW auj\'trnlieii, remmen.
«M üorf iiiixlif 1,11,1 eii, ontreniinen.
e/» AV«/ xteiiime», remmen.
|
||||||
|
;{7:j
|
|||||
|
Ruduehxe. W.. spil. ;is. v.
Raéerm, 111., speek, spaak. v.
Radbakn, w.. molenwater. o.
Radbakre. w.. kruiwagen, m.
Radboud, s.. redband, m.
Radbarge, w.. kruiwagen, ui.
Radbarometer, m.. radbarometer, ïu.
Rtulltricegung, w.. rond gaande beweging, v.
Rtiillioge/i. ra., omtrek van een nul, m.
Radbokrer, ra., naafboor, lepelboor. v.
RadboUen, ra.. bout. m.
Radbrutineit, ra.. put niet een waterrad, 111.
Radchen, s., randje, wieltje, o.
Raddamp/er, ra., raderstooniboot, v.
Radebüekte, w.. naafbus, v.
Radehatte, w., houweel, o.
Radehfökrer. in.. belhamel, raddraaier, 111.
Raderboot, s., raderboot, v.
Raderxchleppe, w., rolwagentje. o.
Raderwerk, s., raderwerk, o.
Raderw
Radexcliieiie, w., velgplaat, v.
Radetrager, m., raddrager, ra.
Radfelge, w., radvelg, v.
Raafetgekranz, 111.. radkrans, m.
Radfeuer, s., smeltvuur, o.
HailjliniKch, m., flensch. v.
RadflanUch, m., flens. v.
Rudi/eleixe, s., wagenspoor, o.
Rudhucke, w., houweel, o.
Radkaken, ra., suiidshaak om de ijzeren banden van
een rad te buigen. m.
Rudiiix ni. rf<r Treiiiiiuiijxphdre, uitbarstingsstraal, scheu- ringsstraal, ra.
Rtidlanf, ra., omwenteling, omdraaiing van een rad, v. Radliuie, w., cycloïde, v. Rudnube, w., naaf, v. Jtadseif, m., redband, m. Radxclianfel, w., schepbord, scheprad, o. |
|||||
|
•M\\
|
|||||
|
RadtcAiene. w. radband, m., velgplaat, v.
Had*ehlo*t, s., radslot, o.
Radxehuh, in., renisehoen, 111.
Radxpeiche. \\v.. speek, spaak , v.
Radsperre, v.. remketting, m.
liadtpur, w., spoor. o.
Radstand, 111.. radstand, afstand der assen, in.
Kuilxliihc. w.. raderkast. v.
Badtkeer, in., wagensnieer, o.
Ruilt rat/er, m., raddrager, in.
Radumdrehwig, \\\\.. omwenteling van het rad, o.
Raihcelle. w.. rol. v.
Rai/zalin. 111.. tand, m.
Rai/zani/e. \\v.. radtang, v.
Radzapfen, m., spil, as, v.
Rtijfelzuhii, 111.. melktand, in.
Raffïniren. s.. frissihen.
Rajfinirofen. in., raffineeroven, m.
Raffinirter SUilil, m., geraffineerd staal, o.
Riiffinininij, w., puddelen. t\'risschen, o.
Raliiiie». in., raam. kozijn, o.
— «Mei RatuUUuix. kader, o.
— (A?.v Gexehosskastenx, raam, o.
RahniengesteU, s., raam. o. Ra Innen laffe! e. w., raaniaftuit, v.
Rt</ii.ie/t/i<ït/er, m., raamdrager, m. Rahnes Pferd. s.. dunhalzig paard, o. Rainbaum, m., sluitboom, m. Ruinen. opsluiten, insluiten. ltakete. w.. vuurpijl, in., raket, o. Raketenbatferie, w., vuurpijlbatterij, v. Rukelenlmrk, in., vuurpijlbok, m. Rake/eni/exlell, s., vuurpijlbok, m. Rakelen/iiilxe, w., vuurpijlhuls, v. Raketenkuppe, w,, vuurpijlkap, v. Rakelenlailexluek, m.. vulstok tot vuurpijlen, m. Rakelenlaff\'ele, vuurpijlbok, m. Rakelenfiithe, w., vuurpyllat, v. Rakelenxalz , m., sas tot vuurpijlen, o. .
|
|||||
|
-.i-:>
|
|||||
|
Rakelenstub, 111., Uaketenstange, w., Raketenstock, va.,
lat, v.
Raketenzteilling, m.. dubbele vuurpijl, m llameau, m.. mijntak, zijtak, m. Ratiini, m., heiblok, o. Rammbar, m., heiblok, o. llummblock, s., heiblok, o. Ramme, m., aardstamper, m., heistelling v. Rummehi (sic/i), ineensmelten, vereenigen. Rammen, heien. Rummgefüxi, s., heistelling, v. Rammklotz, m., heiblok, o. Rammmaschine, w., heimachine, v. Rammskqpf, m., ramshoofd, o. Rammulcm, s., heitouw, o. Ranijie, w., zachte helling, v., schuinsch vlak, o., oprit. m., veelading. in.
bewegliche Rumpe, beweegbare veelading.
yê*/e Ram/ie, vaste veelading.
o/fr/ze unbedeckte Rumpe, open, onoverdekte veela-
ding. transportable Rumpe, noodbrug, v.
— ƒ«/• SeitenverludniKj. veelading voor zijlading, v.
— ƒ«/• Stirn- oder Kopfcerladiwg, veelading voor kop-
lading, v. Vfr/W in. r/^/ Patrone, rand, in.
— W/w ScAlagröhre, rand, ni.
Ruiidbekleidutig w. \'/<?/• Erduwfwürfe, bovenbekleeding, v.
Ruiiddorf, s., dorp, aan den zoom van een moeras gelegen.
RuHclxteht, in., rand-, kantsteen, m. Randzündung, w., rondontsteking, v. Randzündwigspatrone, \\v., patroon met randontsteking.v. Runft m. Brod, snede brood, v. — «fe* Kam mets, rand, m., kussen, o.
Rang, m., rang, 111. Rang/olge, w., volgorde, opvolging naar rang, v.
Rangirbahnhof, m., rangeerstation, o. Rangiter, m., rangeerder, m. •7V\\ ?l/f*{//(..,\'r/r «Jf.-.\'4\'ï. ^\'« /aiUiS
|
|||||
|
370
|
|||||
|
Iluiiyirif Srliliichl, \\v\\, geregelde veldslag, in., bataille
rangée, v.
Huiiijir»iig, w.. rangschikking, v. Ha >iglixt e, w.. ranglijst, v. Rinigmaxxig, overeeiikoinstig den rang. Hunguriliiiiiig. w.. rangorde . volgorde, v. Rank, in., zijtak, zijweg, in.. kromming, v. Huiizei, m.. ransel, m. Huiizion. w.. rantsoen. losgeld, o. Haiizioiiiren. mntsoeneeren. Kaperd, Rappert, m., rolpaard, o. Htiji/ie. m., zwart paard . o. Rappell, m., verzainelsein. rappel, appel, o. Rappertlaffete, w., rolpaard, o. Rappier, s., rapier, o., sthermdegen, m. Rapport, m., rapport, o. Rappor/- mul Löhituut/xliiicli. s.. boek, waarin de da- gelijksehe niutatiën en alle tien dagen de leening
wordt opgeteekend. Rapporiiren, berichten, berichtgeven. rapporteeren. liuxciiil, bestrijkend. Rascher Sulz, m., snel brandende sas, v.
Raxen. m., zode, v. Raxenbekleidiuig, w.. bekleeding niet graszoden, v.
Raiteulie/tuiig. w., bedding van zoden, v. Rasenhaeke, w., zodensteker, m. Rasenhaupt, s.. onderlaag van graszoden, v. Huxeuhelier. zodenlichter. m., zodenspade, v. Haaeiiiiiigel, m., zodenpen. v. Rasenpjtitg, m., zodenploeg. v. Haiteiixrhutifel, w., zodensteker, m. Roêenschicht, w., zodenlaag, v. Rasempattn. m., zodenspade, v. Ritsel/spiegel, m., plakzode, v. Ratcnxiechen, zoden steden. Raxeiixteeher, m., zodensteker, proppensteker, m.
Raxenlorf, in., steentnrf, turf uit de hooge veenen, m. Ruxireii, raseeren, slechten. Ruxirende Jictlerie, w., bestrijkende batterij, v. |
|||||
|
\'.Ml
Rasire*der Sekte», m.. bestrijkend schot, o.
Haspel, w., rasp, zoetvijl, v. Raspelfeile, w., raspvijl, zoetvijl, v. Raspen. w. 111.. barsten ui. en kloven, v. Roet. w.. rust. v. Roet hotte». moeken. rust. halt houden.
— (lef I)ecM*tÏ!tze. insnijding, v.
— fv.r die Walze der Siekeravg, gleuf, v.
— ia dei\' Nut», rust. v.
— den SeklönekeMt, rust. v.
Rastell. \\v.. doorsnijding in het glacis, v.
Ratte» w. 111. </«* Hokofe»», rusten, v. — <for jV«.v.v , insnijdingen, rusten, v.
Haslleiii, w., rustlijn, v. Raetral, s., trekpen. v.
Ratttag. in.. rustdag. m. Rasllag hotte», rustdag houden.
Ratificatie*, w., ratificatie, bekrachtiging, v. Ratio», w., ration. v. RatioHolgröne. w.. meetbare grootheid, v. Hatiunahalil. w.. wortelgetal. o. Ratituueatt, m., ration fourage, o. Rattettickweif, in.. rattenstaart, m. Rottier, in., ratelaar, esp. ratelpopulier, m. Raubpfahl, in., grondpaal, m. Rauchabfkkr»»gskanal, ui., schoorsteenoxjening, v. RamekabteUungtfökre. w.. rookkanaal, o. Ranek Raaclifai/g. in., schoorsteen, m., haardstede, woning, v. «m Fleeie» i-on 100 Ranch/tingen, met 100 huisge-
zinnen. Rauchfutter., s., hooi en stroo, o. Rauehkammer, w.. rookkast, v. Rattchkugel, w., dampkogel, m. Raufdegen, m., stootdegen, m. Ra u/e, w., ruif, v. Hauher Felsen, m., steile, naakte rots, v.
Haithes Futter, s., hooi. gras, stroo, o. Haiihiiiauer w. ffev llohofens, mantel, m. |
||||
|
378
|
|||||
|
Rau/uchacht in. de* Hokofen*. kleine schacht, v.
Ramketakl. in., natuurlijk staal, o.
liauiii, m., ruim, o., ruimte, v.
liuuiiiunker. m.. rninninker, o.
üaumbohrer. m.. holboor. v.
Rammen, ontruimen.
— (dax Fe/d), het veld ruimen, vluchten.
— (ei/ie/i Ha feu), uitbaggeren.
— (de» Windes), ruimen.
Raumeüen, s.. krasser, m. Raumer. m.. krabber, m. JÏHitiiilöJfel\'. m.. uithaler. m. Raumnadel, w., ruimnaald, v. llai\'iiite. w.. ruimte, volle zee, v. RainiittiHj, w., ontruiming, v. Raunen {ei» Pferd), ruinen. Itnifjie w. eii/ex Heimet, kuif, m. HaKxch. in., gestampt en gezift erts, o.
Ramchflügel\', in., krib werk, o.
Jiiircliii. s.. ravelijn, o.
Ilatelhiiji-nlie», m., ravelijnsgracht, v.
Haviti, s., ravijn. o.
Jiaii/ailliren. rayitailleeren.
liai/oii. in., verboden kring, rayon, m.
lUiyoiigexetz. s.. wet op de verboden kringen, v.
Razzia, w., razzia , v.
ReaUckule, w.. ambachtsschool, v.
Rebaeher, m., met wijnstokken beplante akker, m.
Rebett, m., oproerling, muiter, m.
Rebelliini. w., muiterij, v., oproer, o., opstand, m.
Rebelliren, muiten.
Rebhuhnermörtet. in., patrijsmortier. ni.
Rebhühnervmrf, m., patrijsworp, m.
liechiiiiiiyxfiihrer, m., beüuilmeester, in.
Reekteei, in.. rechthoek . m.
Jtechler K/iu/e», m., platte knoop, m.
Rechtsgangig, rechtsch.
Rec/tUgemini», w., schroef met rechtschen draad, v.
ReehUsehraube w., schroef met rechtschen draad. v.
|
|||||
|
379
|
|||||
|
Rechta-um.\' rechts-om!
ReckUumkekrt! rechtsomkeert!
ReeUweieender Kur*, iu.. ware of verbeterde koers, m.
Recht winkel, i\\\\.. rechte hoek. m.
Recht in akelig. rechthoekig.
Reehtzeigender Kompa**, m.. rechtwijzend kompas, o.
Herken . m.. nik, o.
Ileckhu 1,1 nier, in.. rekhamer, in.
Recognonciren, verkennen.
Recognoncirrilt. m., verkenningstocht te paard, m.
Recognoscirung, w., verkenning, v.
Recognonciruugsbericht, va.., verkenningsrapport, o.
Reeognoaeirungsgefeehi, s., verkenningsgevecht, o.
Reeogno*cirung*patrouiUe, m.. verkenningspatrouille, v.
Ilenwrulexceiït, m.. herstellende zieke. m.
Recouralexren:, w., herstelling, beterschap, V.
Reetangnlar. rechthoekig.
llediDi, m.. redan . o.
lteilanlidllei-ie. \\v.. gecremailleerde batterij. v.
Iledtiti-liiuie, w.. linie met redans, v.
/iet///, v.. Turksche landweer.
Redoute, w.. redoute, v.
Reduceren. reduceeren.
Redttciion, w., herleiding, verkleining, v.
Reduetioiixi/Hudriiiit, m., sinuskwadrant, o.
Redttclionstabelle, w., herleidingstafel, v.
RedurfiwmzirM, m., verkleiningspasser, m.
lieditil. s., reduit, o.
lleduitbesatzung, w., bezetting van het reduit, v.
Reede. w., reede, ree, v.
/Zo»/», m., reep, v.
Rejlectionxwiukel. m., uitvalshoek, in.
Reflector, in., reflector, m.
Reformiren, reformeeren.
Ilejïuctor, 111., groote verrekijker, m.
Refütiren. refuseeren.
Regelingsstütze». w. m.. regelingsstutten, m.
Regelmanige lielagerung, w., geregelde aanval, m.
— liefes/ig/iiig, w., regelmatige bevestiging, v.
|
|||||
|
:wo
|
|||||
|
Jiegelmüxxige Fextnng, \\v.. regelmatige vesting, v.
— Helttyernng, w.. geregelde aanval, m., regelmatig
beleg, o. Regelmassiger Angrijf, in., geregeld beleg, o.
llegeluiaxx\'tgex Ktixliun. s.. regelmatig bastion , o. Hegenlitirli. m., regenbeek . v. Regendeekel, m.. regendeksel, o. Regenp/rop/, m., stop. m. Regiertuigxiezirh. s.. regeeringsdistrict, o. Regiment. s.. regiment. o. lieginientxadjitltint, m., regimentsiidj uüant, m.
lletjimentxurtUlerie. w.. reginientsartillerie, v. liegt nieten rzt. m.. chirurgijn-majoor, ni. Regimenieeatxe \\v.. regimentskas , v. llegiiiientxcltef. in., regimentscommandant, m. llegiiêient-iitiMMtiiideitr, in., reginientseoniniandant, 111. llegimen/xkind. s.. regimentskind. o. Jlegimenlxku/unne. \\v.. de .\'? bataljons van het regiment in gesloten colonne met pelotons zonder tusschen- ruiinte naast elkaar, alleen voor parades (pruis.
Laf.)
— «wc/i f/\'-/- Front, linie van eskadronscolonnes met
0* afstand front naar voren (elk eskadron in pe- lotonscolonne). massa. v. (Pruiss. Cav.)
— (/wt7/ der halben rechten (linken) Flanke abgetchioenkte),
linie van eskadronscolonnes met ü* afstand front half rechts (links) elk eskadron in halfcolonne
rechts (links)) (Pruiss. Cav.) — (iittch der rechten (linken) Flanke aógeeehwenite),
gesloten colonne met eskadronsfront, v. (Pruiss. Cav.) Regimententunh, w., regiiiientsniuziek, v.
Regimentepaehwagen, m., regimentsbagagewagen, m. Regimeutxxaltler. m., regimentszadelmaker. in. llegimenlxxtali, ui., staf van het regiment, m. RegimenMambour, m., tamboer-majoor, sergeant-tam- boer. m.
llegimentxn.ntfuriit, w., regiinentsuniform, v. liegintentsiretxe, reginientsgewijs, bij regimenten. Registrator, m., griffier, archivaris, m. |
|||||
|
381
|
|||||
|
RegUtratHTwagen. in.. wagen voor den administratie
ven dienst. m.
Reglement. s., reglement. o. ttegulare Trappen. w. ni.. geregelde troepen, m. Regulator, \\\\\\.. regelaar, régulateur, ni. lie;)"liiiixih . s.. zuiver metaal. o. Regulirnngxxehrtinl/i\'. w.. regelingssehroef, v. Rehahilitiren, rehabiliteeren. Rehbein. s.. hazenspat. m. Hl/ede. iv., reede. v. Ilehe. w.. bevangenheid, v. Reken 1\'fertl, s., bevangen paard, o. Reh/albe. w.. reekleurig vaal paard, o. Rehposten. m., hagel. v. Reibblech, s., tapborst. v. — de* LenkecheUs, wrjjfplaat, v.
Reiben. schavielen. ReibeftH», s., wrijfton. v.
Reibeflache, \\v.. kroonvlakte. wrijt\'vlakte, v.
Reiber, m., wervel. m.
— der Frietionnrökre, trekkertje, o.
Reil/erdrnl/l, m. . trekker, m. Reibesckieiu, w.. wrjjfplaat. v. Reibscheü, s., wrijf hout, o. Reiltnng. w.. wrijving, v. gleiteiule Reihniig. slepende wrijving.
rollende /{ei////////, rollende wrijving. walsende Reiltu/ig, rollende wrijving. — (/«/• lieiregiiug, wrijving der beweging, v.
— — flfe/- 7iV//*. wri j ving der rust, v.
Reibnngxelectrieitat, w., wrijvingselectriciteit, v. Reibungxeoejficient, m., wrjjvingscoéfficient, m. Reibungsjlaehe, w., wrijf\'vlakte. v. Reibi\'iigxinexxef, m.. wrijvingsmeter, m. ReUmngtmutter, w.. tegenmoer, v. Reilinngxrolle, wrijvingsrol, v. Jieil/nngx/riderx/i/nd, m.. wrijvingsweerstand, m. Reib/ingx/rij/kel\', m.. wrijvingshoek. in. Reirlixi/rinee, w., rijksleger, o. |
|||||
|
382
|
|||||
|
Reichnfahne, w., rijksvaandel, o.
Reichafeldherr, m., rijksveldheer, m.
lieichsfürst, m., rijksvorst, m.
Reichsheer. s.. rijksleger, o.
Reichsmarxchatt, m., rijksmaarschalk, in.
Reichntelegraph , m.. rijkstelegraaf, in.
Reichstruppen , w. m., rijkstroepen, m.
tieichxverfassung, w.. grondwet, staatsregeling, v.
/fe«/\', in.. hoep. hoepel, band. m.
Rei/eisen, s., handijzer, o.
Rei/el», uitgroeven, uithollen, striemen, strepen maken.
Rei/e», kuipen.
Reifenbesehlag, in., radbeslag, o.
lieifhoh. s.. hout voor hoepels, o.
Retfmetter, s.. kuipersmes, o.
lieilie,i. rijgen.
Reihfaden. in., reigdraad. in.
Reihenmurnch, m.. flankmarsch, m.
Reiher, ni.. rijglijn . v.
Reiherbusch. m., reigerpluim . v.
Reine Tul,tik, w.. elementaire taktiek, v.
Heines Terrein, s., ondoorsneden terrein, o.
Reïnigung w. der Met/ille, zuivering, v.
Reintgungsfeile, w., vijl tot ontlooden der trekken, v.
Reisbund, m., ReMündel, ReübüscAel, s., takkenbos.
bundel rijshout, ni.
ReUemarseA, in., vredemarsch, niarseh buiten het werk- zaam bereik van den vijand, m. ckUAirm. »•, ï1^\'- ••
Reiseguartier, s., nachtkwartier, o. . , »\' •
ReüirAoU, s., rijshout, o.
Reiseschritt, m., pas de route, m. Reisgeld. s., reisgeld, o. Reisholz, s., rijshout, o. Reisigbesen, m., stalbezem, m. Reimgöett, s , bekleeding met rijs werk, v. Reissbohrer, m., zwikboor, v., kleine avegaar, m. Reusblei, s., graphiet, o. Heissbrett, s., teekenplank, v., teekenbord, o. lleissi\'ii (ei/ren Hengrt), ruinen. |
|||||
|
383
|
|||||
|
Reusfeder, w., trekpen, v.
ReUsnadel, w.. galpeiler, m.
Ileixsxehieiie. w.. ï vormige winkelhaak, m.
Reimmnitte, w., merkpunt, o.
Rei.ix.it ifl, 111.. ritsijzer, o.
Reixxttijel, w., planchet, o.
Reümrkel, m.. passer niet draaiende ponten, m.
Beitbahn, \\v., manege. rijbaan, v.
Reitbahnpeitsehe, w.. chambrière. v.
Reit bar. geschikt om te berijden, bereden kunnen
worden.
Reitlutrxehe. m.. rijknecht. ni. Reitdeclce, w., paardedek, o., schabrak, v. lleilellutlkeii, m.. sluitrib, v. Reitelii. binden. Reiten. rijden. — (ro/- Anker), op het anker stampen
Reilende Artillerie, w.. rijdende artillerie, v. — Jiatterie, w., rijdende batterij, v.
Raketiere, m. m. rijdende vuurpijlschutters, in.
Reitender Jager, in., jager te paard, m. Reiier, in.. ruiter, cavalerist. m. Reiterinigrijf. m.. ruiteraanval. cavalerieaanval, m. Reiiercorpe, s.. corps cavalerie, o. Reiterei, w., ruiterij. cavalerie, v. Rei/erfii/iue, w., standaard, m. Reiterlager, s., legerplaats voor de ruiterjj, v. Reitermarsch , m., ruitennarsch. cavaleriemarsch, m. Reiterpittole, w.. zadelpistool, ruiterpistool, o. Reiterregime/il. s., regiment cavalerie, o. Reiterreserve, w., reserve cavalerie, v. Reiterxchhcht, w.. ruitergevecht, o. Reiter.it\'ie/el, m., rijlaars, v. Reiterwache, w., wacht te paard, v. Reilgerte, w., karwats, zweep, v. Reithulfter, ra., halster, v. Reitlieug.it, m., dekhengst, m. Reithoxe, w., rijbroek, ni. Reitknti.it, w., rijkunst, v. |
|||||
|
384
|
|||||
|
Reitpferd, s., rijpaard, o.
Reitsattel, m., rijzadel. m.
Reitsehule, w., rijschool, v.
Rekent. m.. recruut, m.
Rekrutenaitshehnng, w., lichting, v.
Rekrufiren, recruteeren.
Rekrutirung. w.. werving. aanwerving. lichting, re-
cruteering, v.
Rekrutirungnpferd\'. s.. remontepaard, o. Rekrutirungssj/stem, s., recruteeringsstelsel, o. Relais, s.. wisselplaats, v., relais, o. Relaixlinie, w.. lijn van ordonnansposten. relaislinie, v. Relaispferd\\ s., wisselpaard. o. Relahpoxten. m.. ordonnanspost. m. Reliiix/ios/e/ifiilirer, in., postcomniandant, m. Relat ion, w., verslag, bericht, o Relief, s.. relief\', commandement, o. Jteliefzi\'ye, in. in., relief\'trekken, m. Ilemhlai. in., opgeworpen grond, m. Remise. w., remise, v.. koetshuis, o. Remonte, w., remonte, v. Remonte-Ankaiifx-Coméiii-ixioii. w.. remonteconimissie, belast met den aankoop, v.
Remontecommission, w., remonte-commissie, v. Remontedepot, s., remontedepót, o. Remonte-Marsch-Ration. w.. zware: 4750 gr. haver, 3500 gr. hooi en 1750 gr. stroo: lichte: 4000 gr.
haver, 3500 gr. hooi en 1750 gr. stroo. Remonte/iferd, s., remontepaard, o. Remonteiransport, m., transport remontepaarden, o. Remon.te-Zu8chusn-Ra.tion, w., zware: 400 gr. haver: lichte: 750 » »
Remontiren, renionteeren.
Remorqueur, m., sleepboot, v. Rencontre, s., ontmoeting, v. Rendant, m., administrateur, m. Rendez-ronx, s., versamelplaats.. v. Rendez-wus-Aufstellung, w., rendes-vouz-stelling, v. Rennbahn, nr,, renbaan, v. |
|||||
|
385
|
|||||
|
Renne. w.. goot. waterleiding, v.. gootsteen, in.
Renneixeu, s., breekstang. v.. roerhaak, m. Rennen. rennen, metaal smelten. den liegen in. dnreh den Leib rennen. doorboren.
Renner, ni.. renner, m.. ren paard. o. Renn/ener, ni., kleine ijzergieterij. v.. smeltvuur. o. Renn/rineharbeii, w.. onmiddellijk irissehen uit het erts. o. Rennherd, m.. smeltbaard, m. Renplan/, m.. ren. m. Rennp/ëfd, s.. renner, m. Reparatnr, w.. reparatie, v. Repu ri ren. repareeren. Reparirer, m.. opsteller, m. Repelirgnce/ir. s.. repeteergeweer. o. tiepetirpütole. w., repeteerpistool. o. Re/ie/ifenr. m.. repetiteur. in. Hepetilioni-MechanUmus, s.. mechanisme voor het re- peteeren. o.
Repliiren. repliëeren. Replipotten. m.. repli. o. Replu-Piket. s.. replis. o. ReplUteüung, w.. replistelling, v. Repressalien, w. 111.. wederwraak, v. Reprexxalien brunchen. wraak oefenen. Rer/nixite. s. m., toebehooren. V. Re//nixifen/ri/gen, in., mpiisitenwagen. bagagewagen. 111.
Requixition, w., requisitie, v. Itei/nixi/iunxxgx/em , s.. requisitiestelsel. 0. Rexerre, w., reserve, v. Itexerrennker, m., reserveanker. noodanker, o.
RexerreurliHerie, w., reserveartillerie. v. Rexerrt\'rur/ix. s.. reservecorps. o. Rexerrefttlirer. m.. reservestukrijder, m. Rexerrefrlillelegrdjilien-.lljllieilnng, w., reservetelegraat\'- ufdeeling, v.
Rexerregexrlinl:, s., reservegeschut. o. Retervekeer. s.. reserveleger, o. Rexerreinftmlerie. w., reserveinfanterie, v. Rettrvehteallerie, w.. reservecavalerie, v. |
|||||
|
:«o
|
|||||
|
Re*erve- laudwelir- Rezirk. 111.. reservelandweerdistriet, o.
Retervelataretk. s.. reservehospitaal. o. ltesei-retti:<iÊ-Hli-l)irectoi: in., directeur van het reserve- hospitaal . m. Hexei-reiiKiiiiixchaften, m. 111.. reserve manschappen, m. ReterceojfieUr, ra., reserveofficier, in. Rexerrepurk, m.. reservepark. o. Reseroepferde, s. in., reservepaarden, o. Retervepjlicht, reserveplicht, v. Rexerrerad. s.. reserveiad. o. Rexen-e.ii/x/eiii. s.. reservestelsel. o. Rexetrellieile. in. ni.. reserve voorwerpen, o. Reserveteagen, in., reservevoertuig, o. Reservoir, s.. reservoir, o., waterbak, m. Retirade, w.. terugtocht. m. Retiradepoxten m. ffw Rrückenkopfe», centraalwerk, o.
Retiriren. retireeren. terugtrekken. Retirirhaken, m.. retireerhaak, in. Retraite. w.. terugtocht. ni. Retraxthemeni. s.. retranchement, o. Retrator&iruHg. w.. retraiteorde. v. liethntyxhiije. \\v.. \\v.. redingsboei, v. ReUungxboot. s.. reddingsboot, v. Reumameter, va., stroomsnelheidmeter, in. Reveille. w., reveille. v. Rereillexrliiis.i. m., niorgenscliot, O, Reverbirqfen. m.. reverbeeroven, m. Reverebatterie, w., revers-. rugbatterjj, v. Reverteaponnière, w., rugcaponnière, contresgalerij, v. Rerersgallerie. w.. reversgalerij, v. Revetemevl, bekleedingsmuur, m. Revier, s.. streek, landstreek, v., district, kanton, o. Revier/tronk. kwurlierziek. RevoltUioiukrieg, m.. omwentelingsoorlog, m. Revolver, m., revolver, m. Retolverkolfter, w., revolverholster, m. Reriie, w.. revue, inspectie, v. Rhede. w., reede, v. Rheochord, s., reochord, m. |
|||||
|
:«7
|
|||||
|
Rheoaiat, in., rheostaat, m.
Rhomboiile, langwerpige ruit. v., scheef hoekig paral-
lellograin, o.
Rluimbe, 111.. kompasstreek, v. Riektbaum, in., richtspaak, v. Richtbaumhakeh. in.. haak. in. Richlblei. *.. richtsnoer, paslood, o. Rich/huck. in., richtbok, in. Riehtdiele, w., grondplank , v. Richten (ein (leschiilz), richten. — (<ler (ieicehrlatife). richten, o.
— (eiiie TruppeHobtheilung), ricliten.
- (ilax llnfeixen). den hoef afsteken, richten.
Richter, m., rechter, in. — beim tiexchiilz, richter, m.
Richt hel/el. in., richtspaak, v. luchtig schiexxeii, juist schieten. Riclitkeijel, m., verzichtplint, o. Richt keil. m., steil dok, o., stehvig, v. Richlkcddeckblutt. o.. beslag tot stelblok. o. Rich/kixxeii, s., richtkussen, o. Richtkuni, s., vizierkorrel, m.
Richtlinie, w., richtlijn, as, v.
Richllii/h, s., schietlood, o.
Richt „iiixchi/ie, w., richttoestel, o.
Richt\'polster. s.. richtkussen, o.
Richtimtikt, in., richtingspunt, o.
Richt riet/el. in.. stelkalf, staand kalf, o.
Richtciegelxchieiie. w.. stelkalfdekplaat, v.
Richt ruif/ m. uut LiiJJ\'eleiixchirauze, ring voor de richt -
spaak, v., dirigeerspeekoog, o.
Richtriayblech, s., schijfje van het dirigeerspeekoog, o. Richtxeule, w., richtschaal, v. Rich/xcheil, s., liniaal, o. Richfxchnt/ibe, w., stelschroef, v. RichtxehrnnbeiiMiitter, w., stelschroefmoer. v. Richlxchraiiheiiiiberznij, m., zak voor de stelschroef, m. Richt\'mhle, w., zool, v. Richtxuhleiiliulzeii, m., bout der richtzool, ni. |
|||||
|
:W8
|
|||||
|
RiratxpMel, w., drilboor, v.
Richtxtabehen. s.. baak, richt baak. v.
Richt «ng w. Üw Trappen, richting, v.. alignement, o.
— <>«/£.* Gexchüizex, richting, v.
— «/««•« (lewehrtunfex,, richten, o.
ei*M Gaagex, loon. m., richting, v. — i/w Httfeixeux, richting, v.
Richtungsebeiie, w., richtvlak, o. Richttmgxgehül/e , m., hulprichter, 111. Ricnitiiigxgexcnütz, s.. stuk van richting, o. Richtuiigxgexchiiizführer, m., stukscoinmandant, waarop de richting genomen wordt, m.
Richtungxliuie, w.. doorsnede van het richtvlak en het horizontale vlak door de monding gaande, v. — «\'/mv Sehietxcharte, directrice, as. v.
RichtHHgxierdudefHMg, w., verandering van richting, v. RichtHiigxioiiiM, in., hoek van richting, elevatiehoek. in. (richthoek bij horizontale vizierlijn.)
Richttixir, s.. vizier, o.
Richtwage, w., timmermanswaterpus, o.
Rickttcelle, w.. horizontale as. welke de stelsehroet\'-
moer bevat. v. Ricktwelleiilager, s.. tappan, v.
Richticellpfannen, w. ni.. pannen voor de horizontale
as. v. RirlitiritiM, m., hoogtehoek, richtingshoek, elevatie-
hoek, m. Rirhtxapfen, in., tap voor den getanden boog, m.
Ricoehet, m.. ricochet, m.
Rieoehetbaiterie. \\v.. ricochetbatterij. v.
RicochetfetiCT, s.. ricochetvuuv. o.
Ricoehetire». ricochetteeren.
Ricochetscharte, schietgat, o., ricochetschietgat, o.
Ricwlietxrliiixx, ui., ricochet schot. o,
Rideun. in.. rideau , o.
Riechhaut. w,. neusvlies, snotvlies, o.
Ried, m.. laag en moerassig land.
Riedaiiger. m.. met riet begroeide oever, kant van den
dijk. in. |
|||||
|
:m
|
|||||
|
Rieddack, s.. rietendak, >>.
Rieddorf, s.. aan een moeras gelegen dorp. o.
Riedgrux, s.. helm, m.
Ritje, w., gleuf, groef, V.
liiëgel, in., kalt. o., gording, v.
— \'/e.» llebezestgex, rit hel. v.
— e/\'««r (labeldeiehxel, verbindingsriehel, v.
<•///«•« PtlckxUltelx, steeg. V.
— </(-.v Prolzgextellex, dwarsstuk, o.
Riegelband, s.. ijzeren beslag dat de lainoenboonien
voor een gedeelte en het kalf geheel bedekt. Riegetblech, s.. grendelplaat, v.
ttiegelbohrer, in., zwik boor, v.
Ilirtjrllwlzen, ni., slnitliont. in.
Hiegelgeltaude, s.. houten gebouw, o.
Riegefhakeu, m., grendelkram, slotkram. v.
Riegelnagel, in., ijzeren bout, in.
Riegelwaud, w.. regel wand, v., houten beschot, o.
Riem, m., riem. m.
li\'nmrlieii. s.. riempje. o.
Riemen, m., riem. in.
Riemekbiigel m. f/e* MUielliiinde*, cordonbeugel. m.
Riemeubiigelhaftluger, 8., insnijding voor de onderkor-
donbeugelstift. v. RMmeabügeUchruube, w.. omlerkordonbeugelschroef, v..
klinknagel. in. Riemenbüyelxtift, m., kordonbeugelpinnetje, o.
Riemenhaiidji/erd, s., van de handsche voorpaard, o.
Riemeitkiiopf, m.. sliiitknoop. in.
RientenleUer, m., riemleider, in.
Riemend*», w.. kram. m.
RUtuenp/erd, s., voorpaard, o.
Riemeuwerk, s., leergoed, o.
Riesengebalk, s., moerbiiit, o.
Riexxwerk, s., rjjswerk, kribwerk, o.
AV//\', s., rif, o.
Rille, w., groef, v.. waterloop, straal, in., riool, o.
— <fev Lidermtgxriiige». groef, v.
Kii,im, m., dwarsbalk voor paalwerk, m.
|
|||||
|
:«h>
|
|||||
|
Ring. in., ring. 111.
. ilex (lexrliiixxex. handvatsel. o.
rn,i Pappe, Bchjjf papier-m&ché, v.
Itiiiylmliii. w.. centuurspoorweg. ringspo irweg, m.
K ingbein . s.. ringbeen, o., overhoef, 111.
lliugbolzen, in., ringbout, 111.
Ringileieli. 111.. ringdijk, in.
Ringelkelte, w., ketting niet ronde schuimen. m.
liingerpferd, s.. licht paard, o.
Ringfeder. w.. band veer, v.
Riiigfederloch, s..gat voor het knopje der bovenbandveer,o.
Ringf\'óriuiger Antatz m. t/e* Cilinder*, kraag, m.
Ringgrd Mille, w., ringgranaat. v.
Uinghaxpe. w.. muilband, m.
llinghuf, 111.. l\'inghoef, m.
Ritigkanone, w., gecercleerde vuurmond, in.
Ringkragen, in., ringkraag, m.
Ringkith.ipe. w.. mnilbaud. m.
Ringlogef s. /»/ Ruïne, ligplaats van den afsluit ring. v.
Ring ui n h e f. w.. ringmimr. m.
Ringnehmer. in., nitstooter tot afsluitring, in.
liiii!/fulti--Ki\'xleu-l.tiJJe/r. w., kustattïiit voor gecercleerde
vuurmonden. v.
Iliiigxrliei/je N°. \'2. w., bij de Duitsche Inf. witte schijt\' 180 cm. hoog. 1*2(1 cm. breed, in het midden een 5 cm. breede zwarte streep, terweerszijde waar- van de breedte van een man ü 12 cm. ia aan- gegeven. Van uit het midden zijn 12 cirkels niet 5 cm. afstand getrokken: de ringen 10 en II zjjn zwart ingevuld en vormen met den witten ring 12 de o Spiegel," 20 cm. onder en boven den f>Spiegel" zijn zwarte dwarsstreepen aange- bracht nuttere en untere Anker" genaamd. /// den Spiegel liinein, korrel midden in den
"Spiegel."
Spiegel nn/xi/zeii, korrel raakt het beneden uit- einde van den «Spiegel."
Spiegel rerxelucinilen. korrel komt overeen met bovenuiteinde van den t>Spiegel." |
|||||
|
391
|
|||||
|
Ringschraube, w.. ringschroef, v.. 8chroefoog, o.
Ringsckuh, m.. gesloten ijzer, balkgzer, o. Ringstüek s. </<?* Bokte*. gecercleerde gedeelte. o. Iliihie. v., gleuf, sleuf. goot. waterleiding, v.. riool, kanaal, o. — 04 ?/«•/• Granale, groef. v.
— efo* Kluhenx. uitholling. v.
— #// Sabel klingen, goot. uitholling, v.
— £#/• Rahmetuaffele. rollooper. in.
— rfe/- II\'ul.it. groef. v.
llinneneixenbiihn. w.. spoorweg met platte rails. m.
Rintual. in.. bedding, v. Hippe, w.. hordepaal. m. Hippen. w. 111.. rib. v. — <fe/\' Ifethaty, onderliggers. in.
— <&w Heli f€ippneUx, ribben . v.
Hippen. niet ribben voorzien, groeven. uitgroeven,
uithollen.
Ripphölzer, s. in.. onderliggers. in. Rixeli. ni. , glooiing, helling, v. Hmchl. 8.. dwarahout. o. /Um , ui.. spleet. schets. v. Rittiank, w., kribwerk. rijswerk, o.. rijsbank. v., steenenbeer, m.
Rixxicj laufen, door rioolen loopen. jförf, m., schoft, v. Rilt, in., rit, wandelrit. ni. RU Ie e, m., ridder. in. Jtitlerorden. m., ridderorde. v. Rittiy. gedresseerd, ingereden, geschikt om te berijden.
Rittmeixter, m., ridineester. m. Rijdelbalken, in., sluitrib, v. RbdelhcU, s., woelhout. o. RödelhoUleine, w.. woelhoutstouw, o. Höilelleine, w.. woeltouw. o. Hüulehi, sjorren. Roggeiixlroh . s.. roggestroo. o. Ro/ibriicliigex Eixen. s., ruw breukig ijzei\'t O. Ro/ieixe/t, s., ruw ijzer, o. |
|||||
|
•Jii-2
|
|||||
|
llohgang, m. onregelmatige gang van den hoogo-
ven. 111.
Rokkupfer. s., zwart koper, rauw koper, o. Rohr. s.. schacht. looi i. 111.. riet, o. Rokfackse, w., as der ziel. v. Rokrbokrer, m.. laatste hoor voor geweerloopen. v.
Jtólifhï\'chxi\', w.. koppelring, in. Rökrcken s. der Ffietiousseklagfökre. huls. v. Rohnlach . s.. rietendak. o. liuhre w. rfw Salie, buitengedeelte der naaf, o.
Uöhreubtin. s.. pijpbeen. o. Rokrkobel m. für t/ie Laufri/tne, loopsehaaf, v. Rohrkaliber, in., kaliher. o. Ruinkasten, in., ligging van den loop, v. liohildiiije, \\v.. lengte van den vuurmond, v. Rökrsckeibe. \\v.. aschschijt\'. v. Kokrsekleifer. in., loopenslijper, in. Rohmchmied, 111.. loopensmid. 111. Rokrsekweisser. in., loopensmid, m. Rokrseele. w., ziel. v. tiohrcerbleiung, w., het vastzetten van het lood in de trekken.
Kohrsalpeter, m., ruw salpeter, o. ttohrstahl, 111.. natuurlijk staal. o. Rojebauk. w., roeibank. v. Hojekliiiii/te. \\v.. roeiklamp. dol, m. Iloje,/. roeien. iloje?. ni.. roeier. ra. lliilllhtnin. in., windas, o., di-aaihoom. ra., draaikruis, o.
lliiUbein . s.. zaadbeentje. o. Rollbrücke, w.. rolbrug, v. liolldoru ni. <for Laufensckmiede, kern. ra. yfo//*, w., rol, katrol, v.. katrolbeen (paard), o.. kwartierrol, v.
— des Klobens, schijf, v.
Holle ii {die Mi hen), rollen. — ei nes SeliiJ/\'ex. slingeren, rollen.
liolleulmhen ra. de» Klobens. bout. ra.. spil. v. liullenlaiif m. MJHM" // \'allUiJfete, rolstuk, o. |
|||||
|
:$<>:{
|
|||||
|
HoUenlaufband s. ei//er Kiixteiilaflele, rnlopsl uitstak, o.
Rollen ringband s. dc,- Kiix/ndnJ/elc. att\'uitrolkopband, 111.
Rollen wagen, in., draad wagen, in. (telegr.)
RoUexztig, in., katrol, schijt\', v.
Rollerde, w., losse, niet klevende aarde, v.
Roll/axx. s.. ontbaardton. v.
Roltgeweln\', s.. glad jjeweer. o.
Rollhub, in., rolkort\'. m.
Rollkugel. w. . gewone ronde kogel, m.
Rolllajfele. w., kanon wagen, 111.
Rollofen, m., beweegbare oven, 111.
Rollpferd, s., rol paard, o.
Uollrad, »., rol, v.
Rollradslauf, m., rolstnk, o.
RoUachicht. w.. rollaag, v.
Rol/xrli/e/jpe, w.. kazeniatslede, v.
ItolUchuu, 111.. rolschot, o.
Rollxihnxxweite, w.. rolst hotsverheid, v.
Rolllonne. w., ontbaardton. v.
RoUwagen, in.. rolwagen. ra.
llollwulze, w.. wals, spil. rol. v., windboom, in.
Rbniixcher KM, in., cement, o.
Ronde, w., ronde, V.
Rondenweg, in., ronden weg, m.
Rondeel, s., rondeel, o.
Rottdengaxg, in., ronden weg, in.
RoudeoJ/\'irier, m., ronde officier, m.
Rondiïfaxx, s., ontbaardton, v.
Roxenxtuhl, 111., rozenstaal. o.
Roxelle, w., rozet, v.
Roxetlenknpfer, s., rozetkoper, o.
liosxarzene\'übiinxt, w., paardengeneeskunde, v.
Roxxarzt, ra., paardenarts, m.
Roxxcixeu, s., hoefijzer, o.
Roxxkunxt, w., veeartsenijkunde, v.
Roxxn/MMe, w., heistelling door paarden bewogen, v.
Roxxxrh/re/el\', in., onzuivere zwavel, o.
Roxxxchweif, 111., hangende pluim, v.
AW, m., rooster, ijzerroest, m.
|
|||||
|
:m
|
|||||
|
Roxt, in., abiielimeii, van roest ontdoen.
— ubziehen, het gerooste metaalerts wegnemen.
— alik\'iUilen. het erts afkoelen.
— arbeiten. smeltwijze. waarbij het erts vooraf\' gt-
roost wordt. — brennen. erts roosten.
— anxetzen. het gerooste erts in den oven brengen.
— - anxtechen. het roostvuur aansteken.
— fortxetzen. het gerooste metaalerts naast den oven
werpen. — laufen. het gerooste erts met een kruiwagen ver-
voeren. — recht fikren, goed roosten.
— stnrzen , erts op den roosthaard brengen.
Jtoxlfii. roosten. Rötteneerk, s.. roosterwerk. o.
H\'óxtofeii, m., roostoven, m. Rotation. w., rotatie, v. RotatioHiachse, w., draaiingaas, v. Hotatio>ixgexchiriiidiijkeit. w., snelheid van omwenteling. oniwentelingssnelheid, v.
Iloiaiioiixmaxcliiiie, w.. oniwentelingsinachine, v. Rothliriichig, broos. Rothbrüchtges Eixen, s., roodbros ijzer, o.
Rothbuche, w., roode beuk, v. Rotheiche, w., wintereik, troseik, steeneik, bergeik, m.
Rothfuchs, m., rooilvos, m. Rothglühhitze, wr., kersroode hitte, v. Rothharer, m.. wilde haver. v. Kothmetall, s., roodmetaal. o., rood koper, o. Rofhxrliiiiiuiel, m., rqodschinmiel. m. <s -^ic<\\-/,ii.-mi Rot Ma mie, w., roode, fijne of harsden, hl. Rotte, w., rot, o. RoileiiiiiifiiKirxcli, m., opmarcheeren, o.
Rotten/ener, s.. rotteiivuur, tweegelederenvuur, o. Rotteiikotomie w. ~tf lieren. zit Zweien. colonne met vieren, met tweeën, v. (Oostenr. Cav.)
Rottenmartek. m.. flankmarsch. m. Rottenxchliexxer, 111., rotsluiter. m. \'Jlc^-j/t-ff- , trri -hrH*-w .
|
|||||
|
395
|
|||||
|
Hotten ireixe. bij rotten.
Jlot/niztilil. w., aantal rotten, o. Jiolz, in., droes. m. Hulzen, den kwaden droes hebben. Routier, in., zeeatlas, m.. zeekaart, v. Iloyalgranaie, w.. handgranaat, v. Il\'ncklieilel, in., vierkante beitel, 111. Bieten, in.. rog, ni. — eüwr Klinye, rag, m.
R\'neken {in ein Land), binnenrukkeii, invallen.
— (ww «mm Stadi), het beleg slaan.
Iliiekenhdllerie, w.. rug-, reversbatteiij. v. HückencapoHnier», w., rugcaponnière, contrescarpga- lerij. v.
Riiekenjeuer, s., rugvuur, o. Uückengurt, 111., rugriem. m. lliiekenmaner. w.. reversiniuir. in. RSekensehneide, w., rugscherpte, v. Hüekensehtus, ni., rugschot, 0. Riiekenxei/e. w., rugzijde. v. Rwckenstein, in., rugsteen, m. Rückenstück s. \'/ew Kürasses, rugstuk, achterstuk, o.
Hnekenirehr. w.. rugweer, parados, in. Rückenwirbel, m., rugwervel, m. /ïi/ek/\'n-i.i. in., inwendig verhoogde bekleeding van een dijk. v.
Rüekhaken. m., retireerhaak, in. Rückhalt, m., reserve, v. llüekliwf, ui.. terugloop, m., recul, o. Rüeklaufipfloek, ra., paal om den terugloop te stuiten. Rücklauftau. s., broeking. v. It\'nekhKtrxch, in., terugmarseh, achterwaartscheniarsch.nl.
Eückprall, in., terugsprong, weerstuit, terugstuit, in. Rückraslkerbe, w., insnijding voor de rust, v. Rüekrieme», m., karrelieht, m. — voorste ophoudriem. m.
— Ae/\' Handp/erde, ophoudriem voor den trekriem ter
hoogte van het midden van den rug, m. (Oostenr.) lliirkfieiiieustiutnel,, in., ophoudkap, v.
|
|||||
|
396
|
|||||
|
llückichluy. m., terugslag, 111., achteruitslaan, o.
Itüclwchrttt, in., achterwoartsche pas, m. liückxchwellungxHchleuxe, \\v.. dumslnis, v. ItnckxlitHil, in., overblijfsel, o. Uüclcstoxx, 111.. terugstoot, m. Riirkmiuil w. //f* 1\'rolzhix/enx, achterwand, v. Itückieehr, in., verschansing, borstwering, v. ilï\'cl.-ir\'niil. in., rukwind, ni. Itückzug, in., terugtocht, m. r«//\' IttickzMge. seUage». blaxeu, ilen aftocht slaan,
blazen. Jïiickz/igx///-/iririik////\'. in., bruggenhoofd tot beveiliging van den terugtocht, defensief bruggenhoofd, o..
opnamestelling, v. Hïickziigxliiiie, w., terugtochtslijn, v. ltückzugtordnuny, w.. orde van den terugtocht, v. Iliicfrziiyxx/ellntig, w.. terugtochtsstelling, V. Rmter. s.. roeiriem . in. Rndcrbank, w.. roeibank, v. Jitn/er/mut. s.. roeiboot, v. HuderbuoUioagen, m., roeibootwagen, m. Rtulerdolle. w.. dol. v. Rmtergiiuger, in.. roerganger, in. ltudergrtff, in., handvat, o. Rvderhakeu, ni., roerhaak, ni. Ruderkahn, in., roeibootje, schuitje, o. Ruderklampe, w., roeidolpin, v. Rmterlirltler, in., roerlichter, ni. Rwleniiall, s., roermal, v. Rwlernagel, m., roerspnker, m., roeidol, v. Ituderpjoxten . ui., post, m. Rvderpinne, w., helmstok, roerper, m. Ruderriemen, in., roeiriem, m. Rmlerriug. ui., dol, v. Rudersehaufel, w., Bcherpbord, o. Rtiderstropp, ui., roerstrop, m. Rudertalje, w., roertalie, v. Rtiderirelle, w., as van het scheprad, v. AV/\', m., oproeping, v., appel, o. |
|||||
|
397
|
|||||
|
Ru/er, m., roeper, in.
ti/tln- w. iui Schloxxe, rust. v,
Ruheeontaet, m., rustcontact, o.
Ruhegehalt. m., pensioen. o.
Rnhelage, w., ruststand, in.
Ruhepauxe, w., rust. v.
RuhepHütt. 111.. rust. v.
Rithesigital, s.. rustsein, o
Rnliextrom , m., constante stroom, ui.
Ruhrtag, m.. rustdag, m.
lliilini-uiM\'. iu.. wrjjvingshoek, m.
Jli\'lii-iixl. w.. rust. v.
Rnhreit (dux S/iiel), de trom roeren of slaan.
Rühren (Mortel), bereiden, dooreen werken.
Rukriegel, m.. liggend kalt\', o.. draagplaat. v.
Rührhaken, ui., vuurhaak, m.
Rührholz, s.. roerspaan, roerspatel, m.
Rührofe*, m.. puddeloven, roeroven, m.
Rühxpalel, w.. roerspaan, roerspatel, in.
Rihrttug: nul er Rükrung der Trommel, met slaande trom.
Rullen. m.. gaten in een dijk of dam, o.
R/n.ililinie. w.. loxodromische lijn. v.
Ramp/ in. \'/<?v 1\'J\'erdex. lijf. o.
— r/f.v Hakne», borst. v.
— 0<«m Sekiffet, romp, v.
Runde. w.. ronde. v. Rihideixen, s., staiifijzer. haulelsijzer, o.
Rtutdengang. m., rondeweg. m. Rundeuweg, in., ronde weg, in. Riniilenzeichen, s., teeken van de ronde. o. Runderhaben, convex. Runduetchoxx, s., rond projectiel, o. Riiudlmbel, m., roii\'le schaaf, v. Rundhohl, concaaf. Rundholz, s., rondhout, o. Rn ml keil. m.. ronde wig, v. Rnudkeileerxehluxx, ui., ronde wigsluitiug. v. Rundxage. w., schrobzaag, v. Rundxchnnr, w.. lis. v. |
|||||
|
:«w
|
|||||
|
Rundtckreiben. s. . circulaire, v.
Rundstab m. eiuer Gesckülzfrieie, torus, sieraadsband
aan den slootbodem. in.
Rundetab, 111.. astragaal. v. Smndung w. rfe* 8cklo*Meeke*, vooreinde. o. Rmndzeicken. s.. wachtteeken. mirteeken. o. Rmnge, w.. rong. v.. rongstok. 111. RuiHjehorn , s., ronglioren. o. Ruvgenwagen. 111.. wagen met rongen, m. Ritsx,\',i. wassehen (O. I. inkt.) Rüxtliurt. 111.. schraag, v. /^/?.v/f w. «\'##* Sckiffe». rust. v. Ritten, toebereiden, voorbereiden, uitrusten, wapenen.
Rüntemholz, s.. olmenliout. iepenhout, o. Rüxthaus, s.. tuighuis. arsenaal, o. Rüstkammer, w., rustkamer, v. Rüstlien, w.. nistlijn. v. Ri»tmeiitfr, 111.. onderofficier van wapening, m.
RiUtplatz, in., wapenplaats, v. Rügtsaal. m., wapenkamer, v. Iliix/xeil, s., steigertouw. o. R/ix/x/nt/t/e, w., stcigerpaul. m., steigerhout, o. RïixIiiikj. w., wapenrusting, v. Rüttungen turn Krieye moeken, zich toerusten tot den oorlog.
Rüstioagen, in., bagagewagen, m. R.\'tixt:ei<g , s., oorlogswerktuigen, o. Riixxcl, m., snuit, v. Rul/ie w. ffo* Anken, ankersteel, m. — rfev Rakete, lat, v.
— f/e.v Hebezeitgex. derde been, o.
— e///i».v 1\'fefdex. roede, v.
RiUtxlroh , s., gehakt stroo, o. |
|||||
|
399
|
|||||
|
Seri. (tiertioii), ai\'deeling. sectie.
•v. /;. /•. {xi\'/j /ie/Ha (en imie) remiisioiiin), met verzoek
om terugzending.
•«. r. ,-. (xiih rolt) feiuix-viuiiix), met de verplichting van terugzending.
S-Hammer, m.. S-vorniige hamer. m. Saiilire\'nle. \\v.. wiigenteen. v. Sabel, m.. sabel. v. Sabelbehng. sabelbeenig. Sabelfórmig. sabelvormig. Sabel\'r/ej\'iïxx. s.. sabelgevest. o. SiiMf/ehüiif/e, s. m.. sabelrieinen, in. SHheli/elieiik. s.. gabelkoppel, m. — mil Srh ir ii ii tf rie,ii e o. over den schouder hangende sabelkoppel . in.
Sabelgriff, in., sabelgevest, o. Sdhel hieh, m.. sabelhouw, m. Sabelhoh, s., kromhout, o. Sdbelldiiii/e, w., sabelkling. v. Sabelkoppel, w., sabelkoppel, m. Sabel kitiipel, w., sabelkoppel, m. Sdbeln. sabelen. houwen. met de sabel slaan. Sabetqnaste. w.. sabelkwast, m. _Siibel.se/ieiile. w., sabelscheede , v. SabelIiixrhe, w., sabeltasch, v. Sackgleii, s., doorloopend spoor, o. Sackheber, m., zakkenlichter, m. Sackmas», s.. maat van het zakken der aardwerken en dijken, v.
Sackpixtole, w., zakpistool. o. Saekrad, s., molenrad niet halve schoepen, o. Siicksehiiiij\'el, w., scheprad, o. Surkxlirh, m., dubbele knoop, m. Saekiriir/e, w., unster, v. Stijïlinh. s., levend hout, ongewaterd hout, o.
»Vay«, w., zaag, v. |
|||||
|
400
|
|||||
|
Sar/e w. mit hreilem lihill. zaag met breed blad. v.
- ah ui\' Entte, zaag zonder einde, v.
Sage/eik, w.. zaagveil, v. Sageförniiye Kutterie. vv.. gecremailleerde batterij, v. — Linie. w.. gecremailleerde linie, v.
Hagemaxchiné. w.. zaagmachine, v. tSar/emelil. s.. zaagmeel, o. Sügeniühle, \\v.. zaagmolen, in. Sagenblatt. s., blad. o. Sageablock, in., zaagblok, o. Sagenoock, m., zaagbok, 111. Sagetifeile. \\v.. snij vijl. v. Sdgnigriff. in., greep, v. Sai/e-Siiliel/xi jonnet, s.. sabelbajonet tevens zaagines, o.
Sageschnitt. m.. zaagsnede, v.
8age*elzei*en, s.. zet ijzer, o.
Sdi/ex/iiine, in. in., zaagmeel, o.
Sdgewerk, s., linie met cremailieres, v.
Sahleixen, s., ijzeren voorwerpen met den naam van
van den maker. o.
SiiIiIkihj . w.. zodenbekleeding, v. Saigero/en, ia., zijgingoven. in. Suilen w. w. \'/*;• Trommel, tromsnaren, v. Stii/t\'iijïll s. <A»/- Trommel. snarenvel, o. Sakkii. in.. Turksche zoetelaar. Sulm. 111.. geus. gieteling, m. Salpeter, 111., salpeter, o. — ro/y/ l"ten <SW. ruw salpeter, o.
Sul/ie/er/nni/e. w.. salpeterloog. v. Salpeter/nutter, in., eerste salpeterloog, v. Salpeter-Plantage, m.. salpeterbed, o. Snl/ie/ersietler. m.. salpetermaker, lil. Stilnliren . v.. salneeren. SiiIiiIxvIiiikx. in., saluutschot, o.
Sa/re, w., salvo. o. tfahegarde, w., sauvegarde, v. Sdmixelileder, s.. gemsenleder. kamoesleder, o.. Satiimellazaretli, s.. groot hospitaal in de nabijheid van het oorlogstooneel, o. |
|||||
|
V»
|
|||||
|
JSammeU, verzamelen.
Sammelplalz, in., verzamelplaats, v.
Haièiuielxtiitiuii, w., verzamelingsstation, o.
Sa ui met, va.., fluweel, o.
Saiiiuiliiiiyxpinikt, m.. brandpunt, o.
Saml. m.. zand . o.
Sandader, w., zandader, smalle zandlaag, v.
Sa ml had. s.. zandbad, o.
Sandbani, w.. zandbank, v.
Sandbohrer, in., putboor, grondboor, lepelboor, m.
Sandbüchse, w., zanddoos, zandbus, v.
Samdelholx, s.. sandelhout, o.
Sandform, w., zandvorni, vorm van zand. m.
Sandförmerei, w., het in zand vormen.
Siuiilj/diii/, m., zandpad. o.. zondige laan, v.
Sandgmbe, w.. zandgroef\', v.. zandput, m.
Sandgutt, in., gieten in zand, o.
Sumljac. w., Turksche militaire afdeeling.
Sandlcorb. m.. mandje aan de znigbuis van pom-
pen . o.
Sandldufer. m., zandlooper. o. Sc<iiillö/fel. in., zandachop, v.. zandlepel, m. Satuhaet. m.. aardzak, zandzak, m. Sandsachxehur/e, w . schietgat van zandzakken, o. Sandsieb, s., zandzeef, o. Sauduhf, w., zandlooper. m.. uurglas, o. Saiij\'t, met gering verhang. Saufte. w.. draagzetel, m., draagbaar, v. Sanitaf, w., gezondheid, volksgezondheid, v. Sanitatê-Atutali. w., geneeskundige afdeeling van het leger, v. (Oostenr.)
Sanilaltdetackement, s.. geneeskundig detachement, o. tiaiiilatxilien.il, in., geneeskundige dienst, m. Sanitatsmaterial, s., materieel voor den geneeskundi- gen dienst, o.
S geneeskundigen dienst, o.
SanttaMrupjeii, w. m., hospitaaltroepen, saniteits- troepen, m.
\'20
|
|||||
|
4C2
|
|||||
|
SanitaUwagen, m., bagagewagen tot geneeskundigen
dienst, m.
Samtatswesen, s.. al wat tot den geneeskundigen dienst behoort.
Sanitainziig. m.. hospitaaltrein, m. Sapaxholz, s.. Japanseh sandelhout, o. Sappe. w.. sappe. v. Sappenarlmt, w., sappenarbeid, m. Sappettlmnd, m.. Bappenbivndel, m. Stippeiiliiititifl\'. in., sappenbundel. in. Sappenkorh. 111.. schanskorf, sappekorf, m. Sappenxpitze, w., sappenhoofd, o. Sappriitrfe, w., sappenhoofd, o. Sappeur, m., sappeur, m. Sappeurbeü, s., sappeurbijl. m. Sappeurgabel, w., vork. riek. v. Sappirbund, ni.. sappenbundel, in. Sti/jjiii-en. sappeeren. Sappirer, in., sappeur. in. Sappirftuckine, w.. sappenbundel, m. Sappirgabel, m.. sappen vork, m. Sii/ijiii-gei-iillii\'. s., sappt\'ursffereedschap, schanstuig, o.
Sappirhaken, m., sappenhaak, 111. Sappiricerl-ze/tg, s., sappeursgereedschap, o. SarazeneHtdbel, m., korte ïurksehe sabel, v. Sardiir. in., generaal (in Egypte). Sarsche, w., saai, o. Sa t tel, in., zadel, m. /ferf hm Sttttel xitzeii, va-st in den zadel zitten.
<v//.v Am Stille/ kelten, uit den zadel lichten, op den
grond werpen. SatteWaum, m., hongaarsche bok, m. SatlelhhM, s., zijblad, o. Suttelblech, s., ijzeren beslag, o. Sattelbnek, m., zadelbok, m. Sattelbogen. m., zadelboog, m. Satteldeclre, w., deken, m. Sattehlritck. m., zadeldrukking, v. Sutlelfext. zadelvast. |
|||||
|
K»:*
|
|||||
|
Sattelgerippe. w.. zadelboom, m.
Sattelgurt, in., singel, m.
Sattelhtimmer, m., zadelmakershamer, m.
SattelhUzer. s., karbeelea, o.
Sattelkammer, \\v„ zadelkamer, kamer van den zadel. v.
SalteVcUsen, s., zadeDnusen. o.
Satlelhsiopf, m., zadelknoop, m.
Suttelii /o/i/ Pacten, zadelen en pakken.
Sattel/Kigil. m.. zadehnakersnagel. m.
SaUelobergHrt, m., oversingel. in. (Oostenr. dient ook
voor paksingel der handpaarden).
Saltelpticktaxchr, w., sacoche, v. Satielpaiixehe, w.. achterste zadelboog. in. Saltelpelz, m., schabrak, m. Sutt/\'lpfertl, s., zadelpaard. bijdehandsehe paard, o.
Sattelfiixtole, w.. zadelpistool, o. Satlelprotxe, w.. helegei ingsvoorwagen, m. Sattelring, m.. zadelring, m. Satfelfïtflren, m., zadelrug, m. Satieheile, w., bijdehandsehe zijde, linkerzijde, v. Sattelsitz, m., zitting van den zadel, v. SaUehteg, m., steeg, in. Sutt/\'ht\'óxxel\', m., haanistootkap, v. Sattelstruppe, w., singelstoot, m. Satteltasche, w., zijblad, o., zadeltasch, v. Satteluntergurten, , in., ondersingel, m. Sattelvisir, s., boogvizier, v. Sattelwagen, m., kanonwagen, m. Saltelze/ig, s.. zadeltnig, harnachement, o. Sattelziceck, m., zadelmakersspijker, m. Satligungtpunkt, m.. verzadigingspunt, o. Sattler. m., zadelmaker, m. Sattlerarbeit, w., zadelmakerswerk, o., zadelmakerij, v.
Sattlerehle. w., zadelmakersels, v. Sattlergare , w., bereiding van leer voor zadels, v. ,S\'öfc, m., sas, v., zet, sprong, m. — {Flinte/ilmhrer), stel, o. (boren). üutzboiiibe w. der Patfoue, slagsas, o. Sulzlö/fel, m., saslepel, m. |
|||||
|
404
|
|||||
|
Satznieixxel\', m., klinkhamer, m.
Satzring, m., sasring, in.
Satzringkanal, s., kanaal voor tien sasring, o.
Satzsaule, w.. aaszuil, v.
Satzscheïhe, w.. sasring, m.
Satzslück, s., saskolom, v.
— r/e.v Schrapnellzunders, sasring. m.
— </«.« Zeitzünders, tempeerschijf, v.
Satzung, w., reglement, o., wetsbepaling, inrichting, v.,
voorschrift, o.
Satztouge, w.. metselaarswaterpas, o. Sauerstoff, m., zuurstof, v. Sauge, w., zuigbuia, v. Saugemutter, w., voedingspomp, v. Saitgeii, krimpen van het metaal. Saugesiellen \\v. m. /«/ liohre, krimpgallen, v. Saugezah» , m., melktand, m. Sang- und Druekwerk, s., zuig- en perspomp, v. Satile, w., zuil, v., stijl, pilaar, m., kolom, v. Saulenziiiider, in., buis met vertikale kolom, v. Schim , ni., rand, 111. Saump/erd, s., lastpaard, o. Saumsatlel, m., pakzadel, m. Saumsleig, m., ezelspad, o. Saumthier, 111., lastdier, o. Sun ui weg, m., ezelspad, o. San re, w., zuur, o., zuurstof, v. Sdnreziiudaiig, w., ontsteking door zuren, v. Saustein, m., stinksteen, m. Satiregarde, m., sauvegarde, m. Sararliite, w., soort van bomniijn. Scala. w., schaal, graad verdeeling, v. Scarpe, w., escarp, o. Scar/nreu, steil afsnijden. Schaaleu, w. m., vormen, v. (coquilles). Schaalenguss, in., gieten in ijzeren vormen (coquilles). Schaalholzbolzen, m., draaibout, in. Schaar w. des Ankers, ankerhanden, v. Sehaber, m.. krabber, in. |
|||||
|
ior>
|
|||||
|
Schabion e, w.. model, staal. o.
•— för Schanzkbrbê, schanskorfbord. o.
— fiif dax ScMomblech, u. x. w., kaliber, o.
• - für deii oherii Kolliewninlrel, bovenhellingiiiaat, v.
— ƒ/\'/• r/c/? imteni Kollie/iwinkel, onderhellinginaat, v.
Schabracke, w., schabrak, in. Schachbrettf\'órmig, sehaakbordvorniig, en echiquier. Schacht, m., ploeg. v.. put, m. — <fe* Hohojaa. schacht. v.
Sehachtel. w.. muizen val, m.. schuitdoos, v.
Schachten. in ruiten verdeden.
Schachtfuss, in., vierkante voet. ni.
Schacht f ut Ier, s., voering, binnenbekleeding, kern-
schacht . v. Schachli/etiere, s., raam. o.
Schach/hoh. s.. getimmerte in de niijnputten, o.
Sehaehtmauer, w., muur van een put, m.
Schachtmeister, m.. ploegbaas, m.
Schacht/,,/\'///\', w.. niijiiput, v.
Schachl///i/ic//a/if//-/J/\\ m.. mijnaanval. waarbij men een
diepen put maakt. van waaruit men onder den verdediger tracht te komen. Schachtofen, m.. schachtoven, kuipoven. m.
Schiickel, in., schakel, schalen, m.
Schacken . in., ring. ééne winding van een rol draad.
Sch/nlhaf/c.s 1\'nher. s.. beschadigd buskruit, o.
Schatti, m., kompagnie Janitsaren.
Schoffel, s., schaapsvel, o., schapevacht, v.
Schaffner, va.., conducteur, m.
Schafxkopj\', schaapshoofd, o.
Schaft, m.. scheg, m.
— rfey Liiiixe, lichaam der luns, o.
— cfe.v Gewehiex, lade, v.
— <?«/<?* Nagels, lijf, o.
— (/e.v Nadelbolzen*, lichaam van het aanbeeldje, o.
-— <fe* Niets», tap. m. — <fe» Revolver*, greep, m.
— «fes Schlagboltens, achterste gedeelte der slagpin, o.
— e/«<?« Stiefelx, schacht, v.
|
|||||
|
\'M)li
|
|||||
|
Schaft in. tier Stosxwaffeu, schacht. stang.
— en/ex Taitex. iniddelstreng. m.
— der Zündloeh»chraube, tap, 111.
Schaflbock. m.. bok. m.. schraag, v. Schaften. een geweer van eene lade voorzien. — (Stiefel), laarzen voorschoenen.
Schaf/fc/er. w.. bandveer, v. Schaftfet/eriixe, w., gat voor het knopje van de bo-
venbandveer. o.
Schaftholz. s., hout voor geweerladen, o. Schaf(model. in., bonten geschutvorm, m. SchafIei,11/. in., band. in. Schaft xclt ra nlie. w.. greeijschroef. v. Scha/re. w.. Schatre/, in., schakel, schalm, ni. Scha/e. w., hazenspat, v., pinknssen, rijbord, o. Schaleixen , s.. loopkrabber. in. Schaleixen, s., ijzer. dat van de giethuid moet ont- daan worden. o.
Schalen \'ciiien Deich). bekleeden, met planken be- kleeden.
Schalenform, w., schelp, v. Sehalengnxx, in.. gieten in ijzeren vormen, o. Schalhaken, w., zodensteker, m. Scltalliengxt, m.. dekhengst, in. Sehalhvh. s., bovenpenknssen, o. Schalholzbolze*, m.. draaipen, v. Schalm, m., schakel, schalm, in.. panlat, v. Schallen. stroomopwaarts varen. Schalt tuig, w., verbinding, V. Schatiiji/ie. w., sloep, v. Schal\'trage. w., weegschaal, v. Schamaile. w., chaniade, v. Schambe\'ut, s., schaaiiibeen , o. Schamel, in., dwiirshout, o., bok, in., trap, v., gang, m., schraag, v.
— einex Mörxerx, mortierstoel, m.
Schamelmü,-xei\\ m.. mortier niet vastgegoten voetstuk, o.
Scham/iclmeiileixeii, »., klein aanbeeld voor holle voor- werpen , o. |
|||||
|
MÜ
|
|||||
|
Sckanzarbeit, w., vestingarbeid. m.
Sehanxarbeiter, m., pionier, m.
Schuiizhini, m., sehansbouw, in.
Scha\'ti\'zlmiier, m.. pionier, m.
Schmize, w., schans, v.
eine Schmize ulixlechen. tnieeeren.
— eines Schiffe», verschansing, v.
Schamen, aan de vesting werken abeiden.
Schunzciiliexatziiiig, w. , bezetting van het werk, v.
Schanzenlreffen, s., linie verschansing, v.
Schai/zcr. in., schansgraver, pionier, m.
Schanzgerdlh, schanstuig. pioniergereedschap, o.
SchaHzgraber, m., pionier, nx.
Schiuizkle\'nl. s.. schanskleed, o.
Schanxkorb, in., schanskorf, m.
Schautkorbbricke. w.. schanskorf brug, v.
Scha iizkiiitxl. w.. vcstingl louwkiinde, versterkingskunst,v.
Schanzlüiifer, m., schanslooper, 111.
Schiiiizpfiihl, 111., piketpaal, m.
Schiiiizxitck, m., aardzak, m.
Schaiiziiihj. w., verschansing, v.
Schuiizicehr. w., slagboom , hinderpaal, m., grens. v.
Schiuizzeiiij, s., pioniergereedschap, o.
Scliai/zzeiigkuloinie, w., schansarbeidcolonne, w.
Schanszeugtcagen, in., voorraadwagen tot gereedschap-
pen , pioniergereedschapwagen. m. Schmiz- mul Werkzeiigiriigen. in., gereedsehapwagen, in.
Scharboch, m., scheurbuik, m.
Schardeich , m., schaardijk , m.
Schar/ betchlagen, op scherp gezet..
Schiirj\' geliuleii. scherp geladen.
Schui-j\' xchiexseit. niet scherp vuren.
Schurfbolzeii, m.. scherpe bout, m.-
Schar/e w. mmt Kliuge. scherp, o.
Scha i-Je A\'tir/iische, w., kardoes met projectiel, v.
Schar/e Pairone, w., scherpe patroon, v.
Schiirfeckig, scherphoekig.
Schar f eisen, s., kalvaatijzer, o., voegbeitel, m.
Schar/en, scherpen, slypen, scherp maken, aanzetten.
|
|||||
|
408
|
|||||
|
Scha rfe f Winkel, in., scherpe hoek, m.
Schar/hobel. w.. roffelschaai\'. v.. voorlooper, m.
Schar/kantige ZSge, m. m., hoekige trekken, m.
Scharfichu**. in., met Bcherp geladen schot, o.
Scharftchütz, m.. scherpschutter, in.
Scharfwinklig, scherphoekig.
Scharmilz, s., schermutseling, v.
Scha fm ir/ze/\', s., schermutseling, v.
Scharmiilzehi. Scha nn uzi ren . schermutselen.
Scharnier. s.. scharnier, o.
Schatnierband, s.. scharnierkram, v.
Scharnierliolzeu in. <fer Venchlusithüt, bout, m.
Scharnierjtanschen w. m. ^/«/\' Verschhatthür, ooren, o.
Scharnierstift, in., scharnierstift, v.
Schariiier-s/ück, s., scharnierstuk , o.
Sc/iarnierzanae. w.. scharniertang, v.
Sc/nïr/ie. w., sjerp, v.
Scharpie, w., pluksel, o.
Scharrei-ieii, s., schrapper, m.
Scharrxc/inn/e/, \\v., putboor, m.
Schar/ileich, m., afgeslagen dijk, sehaardijk, m.
Schatte. w., schietgat. o.
rfc.wv A?ye« //«/ Schorten, er zijn schaarden in dien
degen. Scharlenhackeii, m., wang, zij wang, v. Srhartenlxdterie, w., batterij met schietgiiten, v. Scharlciiknie, m., knie, m., kniestuk, o. Schar/eiimaner, w., muur met schietgaten, gecrene- leerde muur, 111.
Scharteninanl, s., schietgatopening, v. Srhar/eiiö/fiin/ia, w.. schietgatopening, v. Scharleiixchilil, s., schietgatschild. pantserschild, o. Schartetuohle, w., zool, v. Schar/eiicerxch/iixx, m., schietgatsluiting, v. Schart en wand, w., zij wang, v. Scharienzeile, w., kast, merion, m. Scharizttahl, m., staal voor snijwerktuigen, Scharirenzelrad, s., rol, v. Schaschka, m., kozakkensabel. |
|||||
|
400
|
|||||
|
Schaltenlinien, w. m., schaduwlijnen, v.
Schatte», .schatten.
Schaubdach, s.. stroodak. o.
Sekauermantkiiop/, m.. knoop. sjouwermansknoop, m.
Schanj\'el, w., schop, spade, v.
— dut Anker, hand. v.
— eines lï aders. blad , o.
— eines Scha nfel ra des. schoep, v.
— der Sichernng. uitgesneden gedeelte, o.
Sckamfelbokrer, 111.. pijpboor. m. Scha ufe/da m/ifer, in.. raderstoomboot, m.
Sckaufelmihl», \\v.. molen met vlakke schoepen, m.
Sekaufelokr, s.. plat oog, o.
Scha n/el rad, s., schoeprad, scheprad, o.
SchanJIer. in., spitter. graver, m.
SchamkeUrab, in.. telgang, m.
Schaionket/e. w.. kinketting. m.
Sehecke, w., bont paard, o.
Scheerarme, in., tangarmen, m.
Scheerband, s., tangarmbeugel, m.
Scheere, w.. tenaille. v.
— (/?/• Kantore, schaar, v.
Scheeren, banken en klippen aan de Zweedsehe kust.
Scheerenjlotte, w., Zweedsche knstflotille. Scheerenlinie, w., getenailleerde, linie, v. Seheerglied, s.. kettingschalen in den vorm eener 8. m. Scheerring. m., ring, die trekhout en trekknuppel verbindt, m.
Scheert au, s., scheertouw, o. Scheg, m., scheg, m. Scheibeken, s., schijfje, o. Scheilie. w.. schijf, v., haakbeugel, m., valsche staart- schroef, v.
nach der Scheilie schiessen , schjjfschieten.
— des Klobens, schijf, v.
— der Spinde/, kraag. m.
— eines Tunes, schijf. V.
Scheibenberg, m., kogelvanger, m. Scheibenbi/d, s., schijf beeld, o. |
|||||
|
410
|
|||||
|
Scheibetidiebel, m.. drevel, in.
Si\'lieihei/i/ti/l. s.. schijfgat. o.
Scheilieniiixtnnneiit, s.. astrolabiuin, o. Scheibetikupfer, s.. rozetkoper, gaarkoper, o. Scheitieiikitiixt, w.. eininerketting. ni. SeheiheHnagel, 111., roos. v. Scheibetipulver, 8.. buskruit, o. SeheibeuTÖhre, \\v.. pijp met kogelscharnieren, m. Scheibenxchietten. schijfschieten. Scheibeiixlaud, in., schietplaats, v., polygoon, o. Scheilienxlifl, stift. m. Scheibenzitg, m.. katrol, v., hjjschblok, o. ScheiMeiu. s.. schijfje, o. Scheid e. w.. scheede. v. Scheidelatte, w.. dwarsricheJ. v. Scheidel i,i ie, w., scheidslijn., grenslijn. demarcatie-
lijn. v. Si-hnidcjirexxe, w.. scheedepers, v. Selieidexieli. s., schiftzeef. v. Srheideiruml. w.. schot, o., tusschenwand, v. — «fov K/ohenx, beschot, o.
Si hei//. s.. hreede en korte boot, scheik, m.
S<diei»(tiigriJJ\\ m., schijnaanval, 111.
Scheinbare Beieeguitg, w., schijnbare beweging, v.
Scheiiilieiccginig, w., schijnbeweging, v.
Schei>ige/echt, s.. spiegelgevecht, o.
Schei1, 111., spatel, in.
Schei/el. m.. top, in., kruin. v.
— «fer Fhigltahii, hoogste punt, o.
Scheilelbe\'ui. s., schedelbeen, o. Schei/elJIache. vertikaal vlak, o. Scheilellinie, w., loodlijn. V. ScheUelpunkt, m., culniinatiepunt, hoogste punt der
baan, o.
Scheüelrecht, loodrecht. Scheilelicinkel, m., toppuntshoek, in. Scheitelicinkelkreiê, in., azimuthcirkel, in. Scheilelwiid-elliitie, w., iizimuthljjn, V. Scheiteni, schipbreuk lijden. |
|||||
|
ïli
|
|||||
|
SeheUJIStte. w.. vlot voor het vervoer van brandhout
voor houtskolen, o.
ScheUmeiler. m.. meiier. m. SeheUack. m.. schellak. o. Sehelleixeii, s., schelijzer. o., klinkhamer, m. Schettzapfen, m.. tap, in. Schema, s.. plan. o., schets, v.. ontwerp, o. Schemel, m.. pinkussen. rijbord. o. SchemelUech, s.. kussenplaat, v. Schemel/loken. m.. asbout. in. Schemelmörser, m., voetmortier, m. Schenkel, m., schenkel, m., been, o. öm ilölifl. rustpunt van den sneller, o.
</<?/\' Kantoer. benedensehaar, v.
(/er h/n/i/jt\'. staander, m.
</e.v Hebezenge», vaste been. o.
— - dex Steigbügel», zijden, v.
Schenkelbein. s.. schenkelbeen . scheenbeen, o.
Seheitlceldeich, m., dwarsdijk. m. Sehenkdn m. m. det \'BiehUaUe, beenen, o. Schenken (ia* Leliën), kwartier geven. Scheelte, w., scherf, v., splinter, m. Schere, w.. tang. v. — dee Deichxelueme, tang, v.
— dex Stanyengebixxex, lienedensehaar, v.
Scheeeixeu, s.. kalefaatijzer. hoefijzer met losse takken, o. Scherenblech, s.. tangarmbeugel m. Scherenbolzen, m., sluitbout, disselboombout, m. Scherenf\'órmig, getenailleerd. Scherenring, m., ring of\' band om het uiteinde der
tangarmen.
Scheer/lied, s.. ankerring, losse schalm, noodschalm, m. Scherring, m., tangarmband, m. Scherta*. s.. ankertouw voor pontons, o. Sckerwenielieagen. m.. lastsleper, m. Scheef-eek, s., tangwerk, o. Sehe/t. schuw, schichtig. Sfihenerkette. w., schuurketting, m. Schenerpapier, s., schuurpapier, o. |
|||||
|
412
|
|||||
|
Scbenlerler, s., ooglap. in.
Schicht. w.. ovenvol. v.. bedding, laag. v. Schieh/el. s.. geer van een lederen handschoen, m. Sckichld». geeren inzetten. Schichten. laagsgewijze leggen. Sehiebbarle, w., disseltje, o. Schielililiinlc, w., w., bovenblinde, schuifblinde, v. Sehiebdeekel, m., schuifdeksel, o. Schiebeghtter. s., voor- en achterbord, o. Schiebeknopf, in., schuitpassant, m. Scliielier. m., schuitje, v.. grendel, in., schuifklep, v.. schuifraam, o., passant, ni. — <//.v Sic/iec/\'////. schuif, v.
— ««/ Deichxelrieweit, losse passant, m.
— f/e.v (lexchasxkdxtt\'iix, schuif, v.
— <fev KugelkasteHn im Büehneiuehafle, schuifdeksel, o.
— ff»/ Sclmf/r manchet (lewehrlaufe, schuif, v.
— «/« / ïï/re, vizierblokje. richtblokje, o.
Schieberad, s., schuifrad. o. Sehieberfeder, w., schuifdekselveer. v. Hehieberkiuime, w., vizier, o., keep in de schuif, v. Sehieberklappe, w., schuif, v. üehieberöxe \\v. ff«/ Gcschoxslcasteit, passant, m.
Schieberring, in., stormring, in.
Schieberringstift, m., stift. v.
Schieberventil, s.. schuifklep, v.
Schiebevisir, s., Bchuifvizier, laddervizier, o.
Scliiehfenxter, s.. schuifraam, o.
Sehteokarre», 111., kruiwagen, 111.
ttchiebthür, w., schuifdeur, v.
üchiebt ruhe, w.. kruiwagen, m.
Schiebwage», kruiwagen, m.
Schiedmchter, in.. scheidsrechter, ra.
Sc/iief x/eltatlt\' Minier, w., overhangende muur, m.
SchieJ\'e \\v. e\'tnex Meixxelx, bies, v.
Schiefe Jiat/erie. w.. echarpeerbatterij, v.
— Ebene, w., hellend vlak, o.
— riiche w, (/«.v Hchluxxcheiix, r/^z\' Kam/tier, 8chroef-
vlak, o. |
|||||
|
413
|
|||||
|
Sehiefe SeKe***ckarte, w., scheef schietgat, o.
Schiefer Hnf, m., scheeve hoef\', m. Schief&rdach, s., leiendak . o. Sekiefgebokrte Kiiuone, w., stuk met seheef\'geboorde
ziel. o.
Schieman», ni.. schienuin, m. Schiemannen, lupzalven. schiemannen. SchUmannsgarn, g., lording, v. Schienbcin, s., pijpbeen, scheenbeen, o. Seinene, w., scheen, v.. band, in., rail. spoorstaaf, v. ajw */«/;/ Sr/i/enen tieten, derailleeren. ontsporen.
— für zerbrockene Deieh*eln- nnil Protzarme, plaat, v.
Schieneixen, s., handijzer, o. Schienenbefettigungtgegeiutande, m. m., voorweri>en tot bevestiging van spoorstaven, o.
Sehieneiiliexchlug, s.. radbeslag. O. Scliienenyeleixen, s. m., spoorbaan. V. Sehienetinberjtache, w., bovcnvlakte der spoorstaven, V. Schienewtempel, in., wielplaatstamper, m. Se/iieneuxttuny, in., weg, m., spoor, o. Sehienenx/nlil, m., (Iraagknssen. o., stoel, m. Schienentragezaitge, w.. tang tot het transporteeren, v. Sehieneiirei-liindniig, w., verbinding door rails, v. Sehienemoeg, m., spoorweg, m. Schienenwêite, w., spoorbreedte, v. Sehiexxtiaiiimculle, \\v., schietkatoen . o. Seüiettiedarf, in., schietbenoodigdheden, amnnitie, v. Schiexxtiiieh, s., schietboek, boek, waarin de uitkoin- Bten van het schyf\'schieten worden opgeteekend, o.
Schietsbolxen, m., sluitbout, m. Schiexxe, w., ovenschop, v., schieter, m. Schiexxen, schieten. — (rf/e Sonne), de zon schieten.
— (««e/* ^/<?f Scheibé), schijfschieten.
Schiexxen (über llank), over bank vuren. ?///£/// 1\'J\'erile den \'Angel xchiexxen hitsten. vieren.
(fei 7///c xchiexxen laststen, laten schieten, vieren. c/>/ Schijf in Grand xchiexxen, schieten. boren. m (fe« Orund mul /loden xchiexxen, platschieten. |
|||||
|
\\\\ \'t
|
|||||
|
eiiien <lraken sehietteH. schoonmaken, uitdiepen.
Sckiesegetoekr, s., schietgeweer, o. Schiessgraben, m., schietplaats in eene droge gracht, v. Sekieeeiwut, w.. Bchietknnst, v. Sr/iif.s.\\/(u/e. w.. sehietgatblinde. v.
Sckie**lager, s.. voortappan, v.
Sekienelekrer, 111.. onderwijzer in het Bchieten, 111.
Sckieseliste, \\v., schietstaat, m.
Schiexxloch, s., schietgat, o.
Schiexxplutz, in., proefveld, o.
Sekietspramie, w., Bchietpremie, v.
Sckieexpmleer. s.. buskruit, o.
Schietxregelu, w. ni.. schiet ïvgels. m.
Schieiuixcharte, w., anihnisure. v., schietg.it, o.
SchiesxxcliartetiUide, w., schietgatblind, o.
tïchiexxxchi\'ihe . \\v.. schijf, v.
Sehiexxxchnle. \\v.. schietsehool. v.
Sr/iiexxxc/it/fe. w., marktschuit, v.
Srhiexxx/inlie. w.. Bchietsleuf. v.
S<-liirxxx/(i„il. ni.. schietterrein, o., plaats van waar
men schiet, v. Sckies*- und Wurftabellen, w. m., schoots- en worp-
tafels, v. Schiessübung, w., schietoefening, v.
Schiastmterofficier, in., onderofficier 1 elast met de zorg
voor de schijven en verdere henoodigdheden voor het schijfschieten, ni. Schiexsversuch , m., schietproef, v.
»SV7//V.yA\'«v/W,wkogelviiiiger, m.
SrhiexwoHe, w.. schietkatoen. o.
Sr/iiJ/\'. s.. schip. o.
Schijfhar. bevaarbaar.
Schijf huiikitnut, w., scheepsbouwknnde, v.
SchijfbatmeitUr, va., scheepsbouwmeester, m.
Sckiffbesteuerung, w., stuurmanskunst, v.
Schijf\'lunch , in., schipbreuk, v.
Schijf hriicke. w., schipbrug. v.
Schi/fer. m., schipper, m.
Schijferkaten, m., schippersboom, schippershank, m.
|
|||||
|
415
|
|||||
|
Schijfhohel\'. in., hobbelaar, m., toogschaaf, v.
Schijferknoten, 111.. sehijiperknoop, 111. Schtfffahrt, w., \\v., scheepvaart, v. Sckiffförmiget Hein. s., straalbeen, spoelbeen, o. Schtffkanone, w., scheepskanon, o. Schtffjuxge. in., scheepsjongen, m. Srhij/\'jio/i/eii-.lblliriliiiiij. w.. afdeeling scheepsjongens, v. Schiffleim. in., niariiielijni, m. Schijfxartillerie, w., scheepsartillerie, v. Schi/Jxcii/ii/an, m., kapitein ter zee, m. Schiffxfahne, w.. windvleugel. waker, m. Sch\'ijfxknpf, in., tulpsgewij/.e verhooging aan den kop. v. Schtffskuppel, w.. koepel, ra. Schifftlaffett, w., Bcheepaaffuit, v. Schijfsgerdthe, s., zeevaartkundige werktuigen, o. Schi/fxgexchiitz. s., scheepsgeschut, o. Schïjl\'xiiuuuisehafl. w.. bemanning, v. Srliijfxuieixler, ra., opperschipper, ra. SchiJ/\'xiuudelI, s.. plan. o. Schtjfrrattm, ra., scheepsruimte, v. Schlffxruf ni. (r/«// Ge/er///), alles tot het gevecht ge- reed maken. Schiffssehuabel, m., voorsteven, ra. Srlii/f\'xxiihlii/eii, in. m.. mariniers, ra. Scliijl\'xjiiel, s., spiegelge\\echt te water, o. Schijf\'xiihr, w., tijdmeter. chronometer, m. SehiffnoOt, s., bemanning, v. Schi/J\'xrorralh, m., scheepsbehoeften, v. Schijfsicerft, w., scheepstininierwerf, v. Seliiffxzimineniiah\'., m., scheepstiniraerraan, m. Sckiffszviebaclc, m., scheepsbeschnit, v. Schild, m., schild, o. — <fev Klerlrujihorx, dekplaat, v. Schi/ddf/ch, s., schildpad, v. Schilddeckel, m., tapdekplaat, v. Schilder», in., schildwacht, ra. Schilderhaitx, s., schilderhuis, o. Schilderkappe, w., schildennantel, ra. Schilder», schilderen. |
|||||
|
416
|
|||||
|
Sehilderrock, va., schildermantel, m.
Schildknappe, m., schildknaap, m. SckUdknopf, in., schildknoop, m. Schild matter, w., Bchildmuur, m. Sekildpfanne, \\v.. tappan. m. Schil//\'//J\'im//endeckel\'. in., tapdekplaat, v. Schildimehe. w.. schildwacht. v. <//(/" rfte Sckildwacke kommen. de schildwacht be-
trekken. r<M (fer Sekildwaeke kommen, afgelost zijn, van wacht
komen. Schild iruche «Mie//, op schildwacht staan, wacht doen, op wacht staan.
Sckildzapfen, 111.. tap, m. i/ie Schil tkn/ife// si//tl terglichen. de as der tappen
snijdt de as der ziel. Sehildzunjeiiiifli-ir. w., as der tap. v. Schildzapfe*atië8cknilt, in., tappan. v. Sekildzapfenband., s., tapband. in. SckUdzapfenlaget. s.. tappan. v. SckUdzapfenring. m.. tapleger. o.. tapvoering, v. Schildzapfenscheibe, w.. tapborst, v. Sehildzapfenslück, s., tappenstuk, o. Schil f. 111., riet, o., bies. v. Sekufbrüeke, w., rietbrug. v. SckÜJ\'hlii/ge. w.. holle kling. v. Schimmel, m., schimmel, in. Schimmelende, s.. vimrgang. m., vuurkanaal. o. SckindeJ, w.. dekspaan. v. Schi/itleldach , s., dak niet planken gedekt. o. Sckindeltoand, w., tengel wand. m. Schinden (ei// Pfard), afbeulen, te zeer vermoeien. Schippe, w., schop, v. Schippenbügel, in., beugel voor de schop, m.
Schippeimtiel, m., steel der schop. m. Schirm, m., scherm , o. Scl/ir/i/ilach. s.. kapluifel. m.. afdak, o. Schirmleder. s.. schootsvel, o. Sckirren, optuigen. |
|||||
|
117
|
|||||
|
Schirrhaken, m., trekhaak, in.
Schirrholz, s., constructiehout, o. SrliirrM/e, w.. ketting vóór aan den disselbooin. m.
Sekirrmeüter, m.. tragenmeester, in. Schirrxogel, m.. sluitbout. disselboombout, m. Seklackt, w., veldslag, m. SehlachtdUposition, w., slagdispositie, v. Sehlachter/ahren, bedreven in het oorlogvoeren. krijgs- kundig. Schltirliffrhl. s.. slagveld, o.
Schlachtgenchrei. s.. wapenkreet, m.
Schlachtgetümmel, s., krijgsgewoel, o.
ScMachtgewiihl, s., krijgsgewoel, o.
Schlacktlini». w., slaglinie. v.
Sehlaehlordnmag, w.. slagorde, orde van bataille. v.
Schlachtpferd, s.. strijdpaard. strijdros. o.
Schlachiplan, in., slagplan. o., plan van den slag. o.
Schlachtrolle, w., geschutrol, v.
Srhldcli/riif. in., krijgsgeschreeuw. o., wapenkreet, in.
SehUichttehiff. s.. linieschip, oorlogschip, o.
Schlachtxrhirerl. s.. slagzwaard, o.
Sekluclitltig. m., dag van het gevecht, van den slag. m.
Schlachtverband, m., slagverband, o.
Schlachtvenchanzung. w.. verschansingen op het slag-
veld. v.
Schlaektvieh . s.. slachtvee. o. ScUaeke. w.. slak. v. Sckluekeublecli. s.. slakkebord , o. Scklackenstein, in.. bouwsteen van slakken, m. Srliliifileicli. m.. slaperdijk . in. üchlafm, w. in.. slapen, v. Scklafengritbeii, w. m., oogkuilen. in. Schlafer, in., kromhout, o. SchldJ\'erheiti, s., slaarpbeen, o. ScliliifcwitiM, ui., kleine ooghoek, m. Schlag, ni., houthak. m. — ro*/ P/er/fe, slag. m.
— </e.» Ruderx, slag. m.
— «»\'*#» Ta/tes, slag, m.
27
|
|||||
|
il 8
|
|||||
|
Setlagader, w.. slagader, v.
Schlagbalken, m., slagbalk. slagdorpel, m.
üchlagband, s.. sabelkwast, in.
Sehliii/biuim, 111.. barrière, v.. slagboom, m.
Schlagbolxen m. //« Gewekte, slagpin, v.
SchUiglmlzeKmuiter. w.. opsluitmoer. v.
Srhlüyel. in., aardplakker, 111., stophout. o.. trom-
raelstok, sleg. 111.
Srliliigrli-ixt\'ii. s.. breekijzer niet een jmnt. o. Schlagelkupf, m.. hazehoofd . o. Schlagelkrieg, in.. boerenkrijg, in. Sr/tlugeu {den Feixd), don vjjand slaan. - (r///.« r/e/// Felde), uit hot veld slaan.
(/\'// ///> Fh\'rlit). op de vlucht jagen. (///> Trom mei). de trom roeren. — («///<? Brücke), eene brug slaan.
— (<•///<? Seh/nehl). een gevecht, slag leveren.
— (Sliirmmiirsch). storinniarsch slaan.
Schlager, in., hamer, klopper, houwer, stamper, vech-
ter, houwdegen, in.. sabel. v.
Sehlagestoek, m.. huizenblok, o., tas, m. Schlagfeder. w.. slagveer, v. Schlagfedergehause, e., ligplaats voor de slagveer, v.
Schlagfederschraube, w., slagveerschroef, v. Srh/ng/e/1 s. rAv Trommel, slagvel, o. Schietgfertig sein, slagvaardig zijn. Si-h/iii/Jlache. w., bodem der uitholling, m. — - //« lliihne-i. bodem. m.
Sehluggiiller, s., valdeur. valpoort, v. Srhlugliiiuimer, m., slaghamer, voorhamer, m. Schlaghammerscharnier, s., slaghainerseharnier, o. Sehlagkammer w. r/«t Sehrapnelzümder», bovenste ge- deelte van het brandgat. o.
ScMagkanal s. r/V.v Sehra/iiiehiiiider.t, brandgat, o. Sehliiglmlinig w. /fev /Huilers, slagsas, o. Srhliiglolh . s., kopersoldeer, o. Srliliigiimlel. w.. naald. v. Srh/iigpn/rer, s.. slagkruit, o. Schlagpütte, w.. slagputs, v |
|||||
|
419
|
|||||
|
Schlagröhrcheu, s., slagpypje. gezwindpijpje, o.
SchlagTÓhrcheHschiTm s. au der Ferxclili<xxx< ltranbe, scherm tegen het uitgeworpen wrijvingspijpje, o.
Sehlagrökre. w.. wrijvingspijpje, o. SchlagTÖhrenbncfue, w., SMagröhrenkaxtchen, s., pijp- jesbus, v.
ScklagrokreHhueke, w., pijpjestasch, v. SeUagrökrlager, s.. ligplaats voor het wrijvingspijpje, o. ScMagiehatten, m., slagschaduw, v. Schlagachloxx. s., percussieslot\', o. SchhigselureUi>, \\v.. slagdrempel, slagdorpel, m. Srhliigxeite, w., slagzijde, v. Schlagaiander, m., stijl van een sluisdeler, m. Schlagxiift. ni.. slagpin, v. ScUagxliftflügel, m., vleugel van de slagpin, m.
SeUagitoUen in. (/e.« l\'ei\'xehlaxxblurkex, uitspringend ge- deelte, dat de werking van den patroontrekker
regelt, o. SeUagttüek s. efe.v Hammen, zijarm, m. Srlilng/-(iii! aan! Schlagverband, m., bind werk van een sluisdeur, o.
SrhI(K/ir(ixxer, s., water in het vlak van een schip, o. Scklagweite. w.. slagwijdte, v. SfliliiHiiii, in., modder, v., slik, slijk, moer, o., bag- ger, v., slib, v.
ScUange w. om Gewehre, S of zijplaat, v. Selitaiigenlilech, s., S of\' zij plaat, v. Srlilniigetixiipiie, w., slangsgewijze sappe, v. Srhlappe, w., nederlaag, v. Schlai\'ch . m., koker, m. Schlattchbrüclce, w., brug van opgeblazen huiden, v.
Schlauekêprttze, w., slangbrandspuit, v. Sehlau/e, w., passant, m., oog, o., lis, v. SelilfirliiKilfoiiille, w., sluippatrouille, v. Schleichlreppe, w., pas de souris, m. ScMeifbaitk, w., slijpbank, slijpplank, v. SMeifbaum, m., sleepbooin, m. Sehleife, w., mortierstoel, strik, knoop , hoepel, m,, koord, merk, o., keep, slede, horde, v.
|
|||||
|
420
|
|||||
|
Schleifen (eine Slnrll u. x. //•.), slechten.
Schleifen. (<lox Sekie»epnleer\\, glanzen.
Sehleifenlaffete. w.. schuiianuit. v.
Schleifkiioten, m., schuifknoop, m.
SchleijtnJf\'ele, w., slede. v.
SchJeifxfein. in.. slijpsteen. ui.
Seklet/er, m., loopenslijper, na.
Schleiftreppe, w.. geheime trap, sluiptrap, v.
Sckleifzügel, 111., trens en bit, v.
Schleimhaut. w., neusvlies, snotvlies, o.
Schlevtsbawm, 111.. pijnboom, in.
Schlemmen (Schteefel), wassehen.
Schleiii/e. w., gevlochten rijswerk, kribwerk, o.. be-
kramming, v. Schleni/el. 111., plaat, zware plank. v.. staketsel, o.
Schleppbauch. in., hanglpuik. m.
SeUeppbaum . m.. sleepbooin. in.
Sckleppbooi, sleepboot, v.
Schleppdampfboot. s.. sleepstooniboot. v.
Hchleppdegen, in., sleepdegen. in.
Schleppe, w.. slede. v.. handwagen, in.
Schleppeixe* s. \'/<;/ Sabehcheide, slcepplaat, v. Sehleppdatnpfschiff, s.. sleepstooniboot. v. Schleppe w. de» Anxzieherx. achterste gedeelte van den patroontrekker, o.
Sehleppeisen, s., schoen, in. Schleppen (den Anker), op het anker rijden, driftig raken, slepen.
Schleppen (eiii SrhiJ)\'). slepen. Schleppfeder, in., veer, v. Schlepphaken, m.. retireerhaak. haak, balkhaak. in.
Schleppkarren. m.. kruiwagen, in. ScUeppkette, w.. ketting oin lasten te verplaatsen. Schleppriegel\', m., schuitgrendel, in. Sckkppriemen, ni., strengophouder, in. Schlepptack. in.. baggernet, o. ScUeppxckieiie, w., wrijvingsplaat, v. Schiepjischiff, s., sleper, in. SehUppxeliiJffalift. w., sleepvaart, v. |
|||||
|
;-ji
|
|||||
|
Schleppackuk, n.. sleepplaat. v.
Hekleppxlrang. m.. hijschtouw. o. Schlepptau, s., sleeptouw, boegseertouw. o. SrhlfpiiUinhakeii. m.. haak van het sleeptouw, m. HeUepptauritig, m.. sleeptouw-ring. m. Sehlepptatischlinge, w., prolongering. m. Schleppwagex, in.. trikebal. lastslejier, m. ScMeppzug, in., reeks gekoppelde rijtuigen. Schiften, m., rakkeslede. v. Schleuder, w.. slinger, in. Schleuderbund\', s.. haaksjorring, v. Schleuderer, m.. slingeraar, m. Schlevdenchuts, m.. rieochetsehot., o. SeUeuderiehMttbatterU, w.. ricochetbatterij. v. Schiettuig aufbrechen, plotseling, haastig opbreken, ver- trekken. Selilettxe. w.. sluis, v. SeUtutenbaUcm, in., schotbalk, m. SehhtueHÓOM, m., sluisbouw, m. SeUemenbeU. s.. sluisvloer, v. Schleusenboden, m., sluisvloer. v. Schleuseneinsatz, in., sluiskamer, v. Schleusenfall, m., sluiskamer, v. ScMeusenkaniiiier, w.. sluiskamer. v. Sclileiixeiiiiiaiter, w., sluisn.uur, m. Schleusenschütte, w., schuif, sehutklep, v. Selilettxenxpiel, s., waterspoeling, v. Sehleitxeuthor. s.. sluisdeur. v. SeUeutentiêrê, w.. sluisdeur, v. SeUetumwehr, w., stuw, v. Seliltut.senwerke, s. m., slniswerken, o. Seliliililheil, s., bijl met 1 of\' 2 fouten, m. SehVtehtlmhrer, in., poleerboor, rolboor, m. Schlichtfeile, w., zoetvijl, v. Seklichthobel, m., bloksehaaf, v. Sehlieh/leliM, m., dunne gezifte mestklei. v. Sehlickfiiiiger. m., slibvanger, m. SeMiex-ihulken, m., sluitiïb, v. SeMiesxhttf, sluitbaar. |
|||||
|
Mi
|
|||||
|
SekUessbaum, m., aluitboom, m.
SeUiessbolzen, in., Bluitbout, m. SeUUsse, w., sluithaak, in., verlaat, o., schuif\' voor een duiker, v.
Sehliessen (die Tkore), sluiten. ei/i Rriter t/er gut xehlies.it, een ruiter die goed te
paard zit. — (den Fi inden), sluiten.
— (den Strom), sluiten.
-- (die (i/ieder), sluiten. — (die Ruiten), opsluiten.
SehUesseuder Unleroffieier. in., onderofficier rotslui-
ter, m. Schliessfeder. w., sluitveer, v.
Sehlieishake» m. des SckjtappseAlosses, wervel, in.
Scliliexxkulz, s.. sluitbalk . m.
Seliliesskeil. in., sluitwig. v.
Schliexxlretfe. w., sluitketting, m.
SehliesskUtppe, w., sluitstuk, o.
SehUesskopf in. (fe* Nietes, kop van het tapeinde, in.
SehliexxiHitjel, in., grendelbout. m.
Schliesxriegel, 111., slot niet een valletje, o.
Schliesxsage. w., tott\'elzaag, troffelzaag, v.
Sehliessungsbogen, in., sluitdraad, pooldraad, m.
Schliessungsdrakt, in., sluitdraad, pooldraad. m.
SehUessHngsstrom, m., eleetrische stroom, die bij het
sluiten wordt opgewekt, m. Schlitige. w., lis, v.
Srlilingem. slingeren, rollen.
SchHllen. m.. slede, v.
ScUUtsckuk. 111., schaats, v.
Schlittschuhfahrer, Schlittschuhlaufer, m., schaatsenrij-
der, m. Setililz. 111., spleet, insnijding, gleuf, v.
Schlitzbolzen, in., klinkbout, m.
Srldi/zgrnben, ni., cunette, kleine gracht in de hoofd-
gracht, v. ScUitzstreiff ni., belegstuk, o.
Sekiope. w., breuk, o., gat, slop, o.
|
|||||
|
423
|
|||||
|
SeMoëi, s., slot, kasteel, o.
— dex Gewehres, slot, o.
Sekloêtblatt. SchlosMech, s., slotplaat, v.
ScUouMseA s. om Kiraue, slotplaat, v, SeUoableehanflage, w., ligplaats van het slot. v.
SeUöaehen s. om Gewehre. haan. m.
Schlötschenamaiz, 111., tand van den haan. m.
Schlömchenleitachiene, w.. lip van den haan. v.
SeUoufeder, w.. slotveer, v.
Schlossholz. s.. slothout. o.
Sehlonkammer, w.. ligplaats voor het slot. v.
Sehloakeuten. m.. ligplaats van het slot. v.
Schluxxmigel. in., att\'uitpin. ilraaipin. v.
Schlossschravben, w. m., slotsehroeven, v.
Schlosstheile, ra. m., deelen van het slot, o.
Schlucht, w., ravijn, o., holle weg. m.
Srhliiff. m., magere klei. v.
Schlmnpxchiixx. m.. sehot in het wild, maar gelukkig
raak, o.
Schlund, m., keel, v. Schlinit. in., blinde lantaarn, v. Sch/n/j. in., sloep, v. Schltipfpforte, w.. klinket, o. SeUüpfrig, glibberig. Schlii.su in. (//«/• Thore), sluiting, v. — (V«s Reiteri), zit, m.
Sch/iixxe/, in., sleutel, ra. — 7ff«/ Stettring, sleutel tot opsluitring. m.
SehlümeUtand\', s., bouwvast, o., klemhaak, m.. lasch- ijzer. o.
Sckliutettohe* m. rfo« 1\'fofzluiteim, sleutel, ra. Schli\'ixxclkiiiile», m., halve knoop. m. SchlÜ8selpunkt, m., sleutelpunt, o. Schlütselringschraube, w., handvatsel voor den kogel van den proefinortier, o.
SchliixxJIiiche w. (/e.* I\'erxchliixxkopfex. sluit vlak, o. Schimsnagel. m., draaipin, v. Schliixsreif, in., kimhoepel, ra. Sch/i/xsx/ïffe, w.. toti\'elzaag, troft\'elzaag, v. |
|||||
|
l-2i
|
|||||
|
Sehlwuteheibe w. der Kariattehe, deksel, o., deksel-
schijf. v.
SeAluststaiige w. dm 1\'rotzkimteiix, sluitstang, v. lichhusitangenhatier m. rfev Protzknxtens. dient tot spil van de sluitstang.
Schlus.H.itehi, ni.. sluitsteen, ui. Schiiiahpurbahn. w., spoorweg niet smalspoor, in. Sehmalspurig, met smal spoor. SchmalspurlocomoUce, w., locomotief voor smal spoor, v.
Se/imnrre. vv., litteeken, o., schram, snede, v., veeg, m. Sehmarrig, vol li<tteekenen. Schnieh, m., glazuur, o. Sc/imelzesxe. w.. smederij, smidse, v. Sclimelzfeiier, s., smeltvuur, o. Sehmelzform, w., gietvorm, m. Sehmehhülte, w.. smelterij , gieterij, ijzerhut, v. SchmelzkeUe, w., gietlepel, m. Schmelzkessel, m., smeltketel, m. Schmelzofen. m.. snieltoven, o. Schmelzpfanne, w., snieltpan, v. Schmelzpnnkt, m., smeltpunt, o. Schmelzrohr. s., blaaspijp, v. Schmelzstahl, m., staal, o. Schmehtiegel, 111., smeltkroes, v. Schmelztiegehfen, m., oven voor smeltkroezen, m. Schmelzen, smelten, doen smelten, vloeibaar maken. rf/e Armee ist geschmolzen, het leger is gedund.
Sch mergel\', m., amaril, m., smergel, v. Schmerlcalk, m.. vette kalk. m. Schmerzengeld, s., smartegeld, o. Sch niettern (die Trumpete), schallen, klinken. Schniied, m.. smid, m. Sehmiedbar. smeedbaar. Se/i in iede. w., smidswagen, m. Seh„liedeninljox.1, m., sniidsaanbeeld, o. Sc/i ulieden rheit, w., smidswerk, o. Schmiedebalg, m., blaasbalg, m. Schmiedeeimer, m., smidsemmer, m. (om af te koelen).
Schmiedeeisen, s., smeedijzer, gesmeed ijzer, o. |
|||||
|
425
|
|||||
|
Sch miedeexxe. w.. schoorsteen, m.
Sckmiedegeriik, s.. smidsgereedschap, o. Sehmiedehammer, m., smidshamer, m. Schmierleherrl. m., smidshaard, m. Sc/imieiMo/i/e, w., smidskolen. v. Sclimiedeti, smeden. .«>// tehmieden latte*. smeedbaar zijn.
Sehmiedeschlacke, w.. ijzerslak. v. Schmiedttinter, m., hamerslag, o. Schmiedextock. in., aanbeeldblok, o. Schmiedewerkitatt, w.. smederij, v. Sehmvedezange, w., gmeetang, v. Sehmiege, w.. zwei. v. Schmiegen (eiiie Wand), een muur metselen onder een bepaalden hoek.
Sehmieradue, w., gewone as, smeeras, v. Schmierbickte, w.. smeerputs. v. Schmiere, w., smeer. o. Seh in\'t e rei ui er, m., smeerputs. v. Schiiiiei-kiiiiiiiier. w.. smeerkamer, v. Sclimierktiiial, s.. smeerkanaal, o. Sehmierproppen, m., smeerprop, m. Schmirgel. m.. amaril. m. Schmirgeln s. rfev gtzogenen Theiles der Seele, poleeren, o.
Schmirgelglutle, w.. amarilplaat. v. Scliiiiulzhamiiier w. \'/e/ StahlplaUe, inzinking der af- sluitplaat. v.
Schmiilzriiine w. </<w Lideriiiig-irii/ffex, kringvorinige groef\' tot het opnemen van het vuil, v.
Sehnuhel, m.. snavel. m. — 0M Flitiiinieiiojen. bek, m.
•— «fe» 1 lebebuit mes. klauw. m.
— (/e/- Slaiige, tand. m.
— r/e* Zihigels. tand, m.
— om Kopfe des Laiigbanmes, vooreinde van den lang-
wagen, o. Schnaheleixeii. s.. bekijzer. o.
Sclmabelrhig, m., ring aan het wagenkrat, om zeilen
vast te maken. |
|||||
|
426
|
|||||
|
Sehnade, w.. halm van de haver, va.
Schaalle, w., gesp, v.
Schaalten (<lie Steigbügel Idiiger). de stijgbeugels ver-
lengen. SchnaUenhleeh. s.. Srhiialleubfigel, va., bengel van de
gesp . 111. Sehnallendom, in., tong der gesp, v.
SchnaUengürtel m. bei\'ut Sattdpferd, riem tot bevesti-
ging van haam en zadel. m. Schnallenriemen, m.. gespriem. m.
Schnallenring, m., gespring. m.
SchnaUeiisfiifh, s.. kapeinde. o.
Schnallrtemen, m.. riem tot vastzetten, m.
— ^/?/- Brenue, riem tot het vastzetten van het wieltje, in.
Schnallxtöxsel. m., kap van een riem, v. SchnaUttrippi, w.. strengophouderstoot. m. Sclnutllxliirk, s.. kapstuk met kap. o. (halster). — <far Ihichxelrieiiieiis. gedeelte voorzien van kap niet
gesp en stoot. Schnalhiiiclce, s. m., opgaande riemen van het borst-
tuig, m. Schnappen (vom Oewêhrsehloue), spreken.
Schnapp/edèr, w., knappende veer. springveer, v.
Schnapphamn, m.. kruiwagen. m.
Schnapptchloet, s., veerslot. springslot, o.
Schmarchposte», na., verloren post. m.
Schnarrpotten, m., post voor \'t geweer, m. (Cav.)
Seluiaii, w., snanwsehip. o.
Schnauben, snuiven, briesen, (paard).
Schnautchiff, s.. snanwsehip, o.
Schnauze, w., neus, v., bek, m.
Scknecke w. </« </«• Faurhiue, knoop van een wiep-
band, m. Schnechenamg», s., middelpunt van een spiraallijn, o.
Schneekenbohrer, m., schroef boor, m.
Sehneckengeunndé, s., spiraalwinding, v.
Sehmvkeiigeirölbe, s.. slakgewelf\', o.
Schiuckenkrei*, m., spiraallijn, v.
Schneckenlinie, w., sehroeflijn, v.
|
|||||
|
\\Tt
|
|||||
|
Sekneckenperpenükel, m., loodlijn in een spiraal, v.
Schneckenpjlug, m., sneeuwploeg, v. SchnecktHtcküh. m.. gneeuwschoen, m. Sch na-ken rad, s., liggend waterrat!, o., turbine, v.
— mÜ Sckroube, tandrad niet eene schroef zonder
einde, o. Srhneckenslengel, m.. stut. v.. grond vaneen spiraal, m.
Scknecketutntze, w., stut, v., grond van een spiraal m. ür/werken/se/i/te, w.. wenteltrap, m. Sehneckeiiwindung, w., spiraalwinding, v. Scliiiivxcliiriii. Selineeuldei/er, in.. Si-linee/ruiid, w.. sneeuw- Bcherm, o., sneeuwwand, v.
Schneidliuhi-er, m., bloksnij-ijzertap. m. Sc/weide, w., scherp, o., snede, v., scherpe kant. m., lemmet, o.
— (ei/ter Meisxel), scherp. o, snede, v.
Scliiieideeixen, s., snijijzer, snijijzerblad, o. Schneidefeile, w., snijvijl, v. Schneidelcluppe, w., bloksnijijzer, snijijzer met kussens,
gebroken snijijzer, o.
Schneidelade. w.. hakselbank, v. Schneidemesser, s., snjjmes, o. SchneidemühU, w., zaaginolen, ni. Schueiden (ebt. 1\'ferd), ruinen. — (ei/ie Scliru///ie), snijden.
Sehueider, in., paard met Fransche beenen, dans-
meester, kleermaker, m. Schneiderring, m., vingerring, naairing, m.
Schneideicalzen, w. in., verstaald, scherp gedeelte der
snij rollen, o. Schneidezdhue, m. m., snijtanden, m.
iSrlniridewetk, s., sniji ilinders, m., ijzersplijtwerk, o.
üc/ii/eidezirkel, m., snijpusser, m.
Schneidig, met eene snede of scherpen kant.
Srhiiridjeile, w., snijvijl. v.
Schneiaklott, m., spar, rib, v.
Sckneidkluppe, w., schroevensnijder, m.
Schiiehllade, w., hakselbank, v.
Srlnieidmiilile, w., zaaginolen, m.
|
|||||
|
428
|
|||||
|
SeAneidemüile, w. tuit Sagen oht/e Katte, zaagniolen
niet lintzagen, m.
SehneUbelagerung, w., snel- of artilleriebelegering, v. Schnellen (rit/e Feder lussen), laten springen. Schnelier, m.. sneller, in. Scknellergeiaute, s.. snellerplaat. v. Schuetlfener. s., snelvnnr. o. SckneUigkeit. w.. snelheid . v. SchnelUcrajl, w.. veerkracht, elasticiteit, v. Schnetlhith. s.. tinsoldeer. o. Sehnellroüe. w., snekrad, o. SchneUxchreibekunst, w.. gtenographie, v. SchneUkugel, w., stuiter, in. Sehnelhekrüt. m.. gezwinde pas. stormpas, m. Schnellscglcr. in., snelzeiler, m. Sehnethtaek s. «fair Svhlagfeder. speeleinde, o. SekneUwage. w.. unster, v., weeghaak. m. Sehnellwagering, 111.. ring van een unster, m. SehneUumgeetutte. w.. nies, steunpunt van een un- ster. o.
SehneUzug, in., sneltrein, m. Seknep/e, w.. kromme ijzeren staaf, waarmede men hei zakken van de lading des hoogovens meet, m.
Schneppenbeil. s.. puntig toeloopende bijl, v. Schne/isc, w., smalle weg, boschweg, m. Schnippe, w., sneb. snip, v., snuitje, o. Sehnittbalken, m., zaagbalk, m. Schnitteisen, s., gespleten ijzer. o. SchnitthoU. s.. gezaagd hout. o. Schuit/linie. w., snijlijn . seecans, v. Schuur, w.. koord, snoer, o. — an Metsen, meetlijn, v.
Schnürhand, s., veter, nestel, m., rijgsnoer, o.
Sehnüren, sjorren.
Sehnürleine, w., sjorlijn, v.
Schnürriemen, m., strikriem, bindriem, ni.
Schnürring, m.. m.. sjorring. m.
Schutter, in., hoop. m.
— ƒƒ<?«, opper, hoop. 111., mijt, v.
|
|||||
|
429
|
|||||
|
Scholion, e., aanmerking en gevolgtrekking aan eene
voorafgaande stelling ontleend, v.
Schoüe, w., schots, schol, v. Scholitng, w., schuine beweging van het water, v.
Schooner, m., schooner, in. Schoon in. einer Uniform, pand. m. Schooxbesalz, m., spiegel. in. Schop/e, in., maan top, in. Schöpfeinier, 111., schepemmer, pntemnier, tuimelaar, in.
Schopfrad, »., scheprad, o. Schore , w., stut, schoor, in. Schoren, schoren, stutten, omspitten, onigraven. Schornstein, m., schoorsteen, in. Schösschen, Schosslein, s.. raanisponning, v. Schösser, m., ovenschop. v., schieter, m. SchoKsgerinne, s., molen water, o. SckomkeUe, w.. krat. o. Schosdoth. s., schietlood, o. Schotbolzeu. m.. schotbont. m. Schol e, w., schoot, 111., schil, v., dop, in. Schotenstich, m., schootsteek, m. Schol/, s., valdeur, schuifdeur eener sluis, v. Schoft, in., puin, o., uitgegraven grond, m. Schotterang, w., ballast, v. Schottstander, ra. in., staande binten van een schuif- sluisdeur, m.
Schout hij Nacht, m., schout bij nacht, m. Schrabbe, w., zwabber, m. Schraffiren, harceeren, strepen maken. Schrafftrung, w., harceering, v. Schrage, Hal lei ie, w., echarpeerbatterij. v. — I\'lüche, w., schuin, hellend vlak, o.
— Schienxxchurte, w., scheef schietgat, o.
— Schlachlordnung, w., schuinsche slagorde, v.
Schrager Schrift, m., schuinsche pas, m. Schrage ma xx, s., zwei, v. Schragen Feaer, s., schuinsch vuur. o.
Schragen, m., schoor, in., schraag, v. Schragen, schuininaken, met muren omringen. |
|||||
|
4\'«)
|
|||||
|
Sehragenholz, s., schraaghout, schoorhout, o.
Schragfeuer, s., echarpeervuur, o. Schrdglinie, w., diagonaal, m, Sehrögmarxcli, 111., schuinsche marsch, 111. Schriïr/Meissel. 111.. schuine platte beitel, schuine draai- beitel, m.
Silii-ai/xcliiii//, in., schuinsche snede, dwarssnede, v. Schralen. schr.ilen. Sehramme. w.. schram. v. Schrammschtu*, m., schramschot, o. Srlirtiuckl/liAlitinx, s., hlokhuis niet liggende wanden, in. Schrapnel, s., granaatkartets, v. Schrapnehchrot, s., kogel voor de granaatkartets, m. SchrapneUehiiM, in., granaatkartetsschot, o. SchrapneUsprengltidung, w., springlading van de gra- naatkartets. v.
Sekrapnelwirkung, w.. uitwerking van de granaatkar- tets. v.
Sehrapnelzümder, m.. buis voor de granaatkartets, v. Sc/ii-tiiihe, w.. schroef\', v. — tó/7 dreifachem Gevinde, schroef met drie draden, v.
- «7 mehrfachem (leirh/de, schroef met meer dan één draad, v.
— »MÏ flachem Kop/e, schroef met verzonken kop, v.
— mtf runderhabenem Kop/e, schroef niet gebombeerde
kop, m. — ohue Kade, schroef zonder einde, v.
Srhruuben w. m. der Laiize, veerschroeven, v. Schranben /reihen, een schroef bout aanbrengen, aan- draaien.
Sehraube», schroeven, aaneenschroeven. Sehraubemmjigumg, w., met schroeven verbonden. Schraubenbüch, s., S of zijplaat, v. Se/ira/ibei/buke/t, m., schroefbout, m. Schraubendampftrr, m., schroefstoomboot, v. Schraubexdocke, w., kop om schroeven op de bank te snijden, m.
Srhriinljeiidiirchxtecher, m., boorrnimnaald, v. Srhraiibeiifreyuite, w., schroeffregat. o. |
|||||
|
«1
|
|||||
|
Sehraubenfutter, s.. schroef\'bus, v.
SchraubengctTig, m., sehroefgang, ui. Sehruubengertnue, s., goot van ile vijzel, schroefgoot, v. Sehraubeiigeirhule, s., schroefgang. m. Stlitinibengezwiiige, w., schroefdraad, in. — auxbohten. den draad in een moer snijden.
Sckraubeithebetoinde, w., schroefwinde, v. Srhtiiiibeiikeil. 111., stelhout. o. Sckraubeukhippe. \\v.. bloksnijijzer. gebroken snijijzer, o.
Schraubenktiopf, Srlitiuibenkojif. m.. kop der schroef, m. Schraubenkuppelung. w.. schroef koppeling, v. Sehraubenkopfxchleifeixen. s.. schroefsnijplaat, v. Schraubenlinie, w.. schroefdraad, in. Sch tn ulieiilorh, s., schroefgat, o. Srli tuben midtet, w., schroefmoer, v. Sckraubemtagel, in., schroefnagel. schroefspijker, m. — </// e/;/e Ptexxe. schroef boom. m.
Sckraubenpfakl\', in.. schroefpaal, paal met schroef- schoen. m.
Schra*be*pfropf, in., metalen tap van den proefmor- tier. m.
Sebtaubenptexxe, w.. schroefpers, v. ScArauhenrad, s., rad voor een schroef zonder einde, o. Schraubenregister, s., stel schroefsnijbeitels, o. Scbtiiiibenteif, in., schroef band, m. Scbtiinbentiegel, m.. schuifwervel, schroefwervel, m. Sclttuiibriit\'uig, m., schroefring, m. Schraubensatt, m., schroef, dommekracht, v. Sclitiiiibfiixrliiij\'l. m.. schroeftap. m. Stlitiiiibeii-tclilen.se. w., schroefsluis, v. Srlitaiibensrhliixxel, in., schroefsleutel, m. .Sclitiiiibeiixcliiieiileeixeii. s.. schroef snjjzer, o. Scfifaiibenxpiiitlet, w., schroef, schroefschacht, schroef- spil, v.
Schtiitibei/xlalil, m., schroeftap. m. Selitnubeiixtifl m. (fe« Richterschen Zeitzündert, stang, v. Sehtuiibenretxehliixx, in., schroefshiiting. v. Srlitiiiibe,iiciiiile, w.. dommekracht. v. Sflittuibetizaiiye, w., handschroef, v. |
|||||
|
432
|
|||||
|
Schraubenzieher, m., Bchroefdraaier, m.
Sehratt&auirtet, m.. veerpasser. m., schroefpasser. m.
Schranbemug, 111., katrol, o., takel, m., talie, v.
Schraubenzeug, s., stelgereedschap om sehroeven te
snijden, o. Schraubmühle, w.. tonmolen, molen met schroef, m.,
vijzehnolen. m. Sehriuil) rulle. w., sehroefrol. v.
Schraubstock, m.. bankschroef, v.
Schraubzici/tge, w.. klem beugel, m.
Schreibtipptirtif, m., schrijftoestel. o.
Schrei lier. 111.. schrijver, m.
Schreibhebel, in., schrijf hef boom. 111. (telegr.)
Schreibxtift, m., schrijfstift, v. (telegr.)
Schreibtelegni//h. m.. schrijftelegraaf, m.
Schrift, in., pas, in.
— #/##« P/èrdet, stap. m.
Schrillinexxer, in., pasteller. in.
Schrittirechxel\', m., verandering van pas, v.
Sehrobhobel. m.. voorlooperschaaf. v.
Schrubxai/e, w., schrobzaag, steekzaag. v.
Schrofhobel, ui., voorlooperschaaf, v.
Schrot, s.. looden kogel, hagel. m.
Schrot hulken, m., hellingbalk. m.
Schrotbaum, m.. ladderboom van een wagen of slede. m.
Schrotbohrer, m., pompboor. in.
Schrotbiichxe, w., sclirootbns. v.
Schroteisen. s.. fermoorbeitel. m.
Schrolelii. half spoor rijden.
Schroten (ein Sti/ck Eisen), een staaf ijzer in twee stuk-
ken hakken. Sch rol Joh rik, w., hagel-, schrootfabriek, hagelgieterij. v.
Schrot feite, w., looprasp, v.
Schro/fHlliiiig w. f/<w Srhrtijiiielx. looden kogels, in.
SchrotAobel, in., roffelschaaf, v.
Schrot kn in uier w. r/e.» Sehrajinelx, afdeeling. die de ko-
gels bevat, v. Schrotkoni, s., hagelkorrel, v. , grove hagel, m.
Schrutleiter. w.. ladder van een wagen of slede, v.
|
|||||
|
433
|
|||||
|
Sekrötling, in., wolf, m.
Sekrotmeix-iel. m.. kloofbeit«\'l. stokbeitel. m.
SehrotuüUe, w., molen, die grot meel maalt, m.
SrhfDlint/f. w.. si hrootzaaj;. trekzaag, v.
Schrotsieb, s.. schroofzeef, v.
SckmBier, m.. zwabber. 111.
Sekrtutde, w., Sckrttxd, m., kloof, v., barst, m., spleet, v.
Schuil 111. #/W. baksel, o., o ven vol, v.
Sckubkorrc», in.. Sckttbkarre, w., kruiwagen, m.
Schulriei/cl, 111.. schuifgrendel. in.
üchubwalze, w., schuifrol, v.
Schuft, in., schoft, v.
Schnli in. «\'/>«• Lanze, hiel, v.
.— W/w Internen S/ibclxckeide. oorband. in.
— /•///<?* Karabinerx, karabjjnschoen, m.
Sckuhbürste, w., schoenborstel, m.
Schub zeng, s.. schoeisel, o.
Sehdgerecht. regelmatig.
Sekulpbokrer, in., schulpboor, lepelboor, v.
Sckuljiferd, s.. schoolpaard, o.
Sehulpsage, w., schulpzaag, trekzaag, v.
Sckithchieuen, hierbij is bij de Dvutsche Int\'. hootd-
zaak schietvaardigheid tot \'2."iit M.
Schuhckritt, in.. regelmatige pas, m. Schiil/er, \\v., schouder, in. Schidlerbuml, m., draagband, o. Sekulterblatt, s.. .schouderblad, o. Sckulterbleck . s.. .schouderstuk. o. Schulterbug, in., uitholling der kolfplaat, v. Schultergehenk, s., degenkoppel, in. HehuUergruben, w. in., huidplooi gevormd door de vereeniging van den voorarm met de voorborst.
Schulterklappe. w., schouderlap. m. Sehtdtermauer. w.. epaulement, o., schouderweer, v. Schuiten. schouderen. Sehulterpwikt, m., Bchouderpunt, o. SchuÜerriemen, m., schouderriem, m. Sehulterttück, .s.. epaulet, v. Sckttllerwekr, w.. schouderweer. v. 28
|
|||||
|
434
|
|||||
|
Schitlterwiukel, in., schouderhoek, 111.
Schuit ren se, w., trens v. en bit, o.
Schüppe. Scliii/i/ir, w.. schop. m.
SrAi\'/ijie». \\v. in., stornibnnden. m.
Schappen, m., kapluifel, m., loods, v.
Sehuppigex ï.ï:. s.. bliulvortuig erts, o.
Srliér. v.. vuurhaard, m.. vuurplaat, v.
Selii\'i-hlrr/i. s.. draadnet van.de veiligheidslamp. o.
Sehïtrhaketi. m.. pook . m.
Sehiiiluch, s.. stookgat, o.
Selrnrz. 111.. heup \'.uk . o.
SchnrzeH. tongen maken.
SchurzJ\'ell\'. in., schootsvel, o.
Sr/itt-x. in., schot. O.
— «itV ta/fer Ladttug, schot niet volle lading, o.
— zwischen Wind und Wasser, schot tusschen water
en wind. o. Schtissbereich. m.. schootsveld, o.
Schussbrett, s.. valdeurtje, o.
Srliii.ixebeiir. w.. vevtikale vlak gaande door de as der
ziel. o.
Schusxfeld, s.. schootsveld, o. Schuxsfertig, gereed om vuur te geven. Schusxfext, tegen het schot bestand. Schussjïei, sehotvrij, buiten het bereik van het schot. Schussgalter, s., spuisluisje, valhek. o. Schuxxgenavigkeit, w., juistheid van schieten, v. Seliuxxliitlcii, in., schietgatblinden, o. Schu8slinie, w.. schootslijn, v., doorsnede van het richtvlak en het horizontale vlak gaande door de
standplaats van het geschut, (bij horizontale grondlijn niet den bodem dus de rooilijn). Sehussobject. s., doel. o. Schusspairon, m., kardoes, v. Selittsx/ijefd, s.. paard, dat aan het schieten gewend is, o.
SchuxxpracUion, w.. juistheid van schieten, v. Schvssprobe, w., vuurproef, v. Schusstafel, w.. schootstafel. v. Srliiixxrii/fe, vuurwapen, schietwapen, o. |
|||||
|
435
|
|||||
|
Sehtuzumie, w., schootsverheid. v.. horizontale afstand
tussehen begin- en eindpunt der baan. in. Schwssiciulcel, ni.. schootahoek, m.
Schusxwirlcung. w.. vuur uit werking, v.
Sehusnumnde, w., schot. o., geschoten wond, v.
Scluixxziilil, w.. aantal schoten, o.
Schusszieher, m., krabber, m.
Schutter, in.. schoenmaker, m.
Scliiite. w.. platbodemd vaartuig, o., schuit, v.
.•ir/i/\'//. m.. puin, o.
Schuit, w., eiland, o., zandbank in eene rivier, v.
Svhiïtleu {eii.\'fn Dam, II all), opwerpen.
Schutterij, w.. schutterij, v.
Schuttkarren, in., handwagen, m.
Schulzbegleitung, w., geleide, o.
Schutzbtech s. a« \'/*v Küxlenlaffete, scherm, o.
Sclui/zlit-e/t, s., schutsluis, v., duiker, 111.
Schutzbrief, m., vrijgeleide, o.
Schutzbundniss, s.. verdedigend, defensief verbond, o.
Sehutzdaeh . s., schildpad. m.
Sc/i/i/zr, in., schutter, tirailleur. m.
Scliiitze. w., schutsluis, v.
Schützeuahzeichiimng, w., distinctief voor scherpschut-
tcrs , o. Schützenanlauf, ni., storm, m.
Schülzenfeuer, s., tiraiLeurvuur, o.
Schützengraben, m., tirailleurloopgraaf, m.
Schutzengrv.be, w., tirailleurloopgraaf van eene groep
(db 12 man). Scliü/zfii/.i-t/e, w., tirailleurketen, m.
Schützenloch, s., tirailleurput. m.
Schützenlime, w., tirailleurlinie, v.
SchützeHoffiaer, m., officier der scherpschutters. m.
Schützenstange, w., sluisbooni, m.
Sehützeuzug, m., peloton scherpschutters, o.
Schützer, m.. sluis wachter, ui.
Sehutzfaü», schutsluis, v.. duiker, m.
Schutzjtügel, m., veiligheidsdijk, m.
Schutzgatier, s., valpoort, v., valhek, verlaat, o.
|
|||||
|
436
|
||||||
|
KehutzholraHm, m.. schuilplaats, v.
Schutzkrieg, ui., verdedigende oorlog, m. Sr/in/z/inie. w.. defenaielijn, v. SrlinUiiidiifi\'. w.. wal, m. üchntzort, in., veilige reede, v. Schiitzraitme, m. w.. schuilplaatsen, v. ijchutzxiel\', s.. spuisluis, v. Schulzitache. w., sauvegarde, v. ifchiilzwaffe, w., verdedigingswapen, o. Schiitzwinje». in., schutwagen, in. Srlinlzirrli,\', w., borstwering, v. Srliitizirrllr. w.. hooin van net windas eener sluis, m.
ScAmcaloir, ni.. Russische houwitser.
Srhiriililirr. in., zwabber, ui.
Schiritrli geladene Mine. w.. onderladen mijn. v.
Schwdche w. «\'/«v A/ini/e. uiteinde, o.
Srhirnrlir Lmlnni/. w., verzwakte lading, v.
— Lange, w.. zwakke loog. v.
Srliirtitlftm. w., escadron, o.
SchiM<iro»*führer, in., escadronsconunandant, m.
Schwalbennexter. s. ni.. zwaluwnesten, o.
Schwalltennchicanz, ni.. zwaluwstaart, m.
Srliirtilheiixrliiriiiizföriiiiy. zwaluwstaartig.
Sjchwalbenitchwanzfuxx, m.. zwaluwstaurtige voet, m.
Sehtealbeunehwanzzapfen, in., zwaluwstaartvormigelip, v.
Schwalg, in., opening boven de vaarbrug van een
puddeloven. v.
Schwallig, in., oevergedeelte dat afspoelt. Sr/nriil/icii, w. in.. schalen, v. Srliiriiuiiii. in., spons, v.
Schteanenboi, in., fijn baai. o.
Schwanenhals, m., stanilvink. in.. mik, v.
Srliiriiiiriisrliuiilirl, ni.. kromme smeetang. v.
Hehwangerbar, doordringbaar voor vocht.
Sr/i irinigliiiuinirr, m., staarthamer, die door een duiin-
spil wordt bewogen. m.
Srliiniiili-eii, stampen. Srliiriinlfii s. <fef Trnppen im Marieke, zwaaien.
SchirUiiiaiiig w. f/»w üehiff hrncke. waggelen, o. |
||||||
|
N
|
||||||
|
437
|
|||||
|
Sr/i/nniz. 111., staart. 111.
Sekwanz 111. \'/?,• Laffele, staart. 111.
— W/ze/ SchraHbe, lijf van oen schroef, o.
— der Stangt. staart, ni.
— r/e/1 Seku>anz*chranbe, staart, 111.
SchwanzbUch, s.. staartbeslag, o. Schwanzhammer, 111.. staartliaiuer, m. Schioanzkafer, m.. windhaver, v. Sehwanzlager s. r/w MittekchafU*, ligplaats voor den
staart der staartschroef, v.
Sehwauzlaterne, w., .schijf, lantaarn achter aan een trein, v.
Schioansriegel, in., staartkalf. o. Hchtcanzriegelblech, s., klapmuts, v. Schwanzriegelring, in., rins llaI1 net staartkalf. 111. SehwanzriemeH. 111.. staartriem. m. Schwaiizring, in., affuitoog, o. Schicanzrübe, w.. stuit. m. Schwanztchieite, w., staartbeslag, o. Sckwanzsckraube, w., staartschroef. v. ochwanzuchraubenbohrer m. (Koni*cher\\ opstellerstap. 111. itchwanZKehraubeiihüchse, w., moer van de staartschroef. v. Sekteamzzclifdiilieiihipjie, w.. haakbeugcl, in., valsche staartschroef. v.
Schwanzachraubenlager s. r^\'.v MUtehehafte», ligplaats voor de staartschroef, v.
Schwanzstück s. \'/<-v Laffete, staartstuk, o. Schicanzumbiegexchiene, w., staartbeslag, o., 8taartplaat,v. Schwuiizwurzel, w., stuit, m. oenwarm, m., zwerm, m.. zweiinvonu, v. ockwarmattake. w.. zwermaanval. in. Sehw&rmen. uitzwermen. öchwdrmer, m.. zwenner, m. HcktodrteHpfaUe, m. m.. zolderingplanken, v. Kehirurzblcch , S.. zwartblik. plaatijzer, o. ochwarzbohren (e\'ineii Gewekrlaitf), een geweerloop boren. Sektearte Itei/er, m. m.. zwarte ruiters, m. Sehwarter Staar, 111., zwarte staar. v. SchiearzerU, w., sporkenboom . zwarte els, m. |
|||||
|
1.-IN
|
|||||
|
Sehtearz/uchi, in., zwart vos. m.
Schwarzkupfer, 8., zwart koper, rauw koper, o.
Sehwarznehrrke, m.. zwartbont paard, o.
SchicarzKheibe, w., inktvol. v.
Sehwiirzurhimmel, in., donkergrijze schimmel, ni.
Schtceljebaitm, in., balansboom, m.
SehwelieriemeH, in., achterste ophoudriem van de broek
bij achterpaarden resp. strengen bij voor- en mid-
delpaarden. Schicebexcheibe, w.. beweegbare schijf\', v. Schwefel. in., zwavel, in. — /// Stangen, pjjpzwavel, o. Sehwefeleingtus, m.. ingieten van zwavel, ingegoten zwavel. o.
Sehieefelkohlenstoff, m., zwavelkoolstof\', in. Scheefelteamerttoff, in.. zwavelwaterstof\', in. Sehceif, in., staart. 111. Sehoeifanxatz, in., staart, in. Sritireijïtcui, in., staartriem, m. (Oostenr. alleen bij. C\'. 1854).
Schtceifsage, w.. draaizaag, v. Schweiftheil in. rfw Schwavzxchfauhe, staart, m. Sehweiftmg w. (fer 1\'ulfi.ue. boogvormige kromte derhuls.v. Schweifmrhel, m., staartwervel, m. ,Sf/i/re/J\'/r/r,-ze/, w., stuit, m. Schteeiiierïtckeu, in., ezelsrng, m. Schtoeinxfedet, w., lans van den Friesehen ruiter, v. Schweitmlcopf, m., varkenshoofd, o. Schweintkrenz. s.. varkenskrnis. o. Schmeinsitpies*, in., korte spies, m. Scheeisiblatt s. r/™ uugatinchen Sutteh. rijblad, o. Schweuten s. r/e.» Getoehrlaitfe», welling, v. SchtceUxfieber, s., bevangenheid, stijfheid, v. ScJueeUsfuchs, ra., zweetvos, m. SehweizthUze, w.. zweethitte. v. Srliireixmntlil, in., weinaad. v. Schwcixxofen, m., weioven, gloeioven, m. Schweumielle, w., gewelde lasch, plaats waar het ijzer geweld is. v.
|
|||||
|
439
|
|||||
|
Sehwelle, w., drempel, dorpel, balk, m., rib, v..
dwarsbalk, dwarsligger, m., kesp, v.
Schweller. m., schinkel, draagboom, m. Schwellerband, s., hangriem, m. Schwellholz s. sar Bettung der Gribeauvahehen IV<iH- laffete, voorste raambalk, m.
— rfe* Rahmens der Walllaffete, voorste raambalk, m.
Schwellrahmen m. «\'«** Schleusenthores, onderste dwars- regels van het \'sluisdeurraam, in.
Schtoellutig, w., versterking, verdikking, v. Sehwemme. w.. wed. o. üchiceiiyel\', in., trekhout, o. — <?«/<?/• Aufziehbrücke, wip, v.
— «« «\'»<?«/ Rade, kruk van een wiel. v.
— (/>// Treibherd, hefboom van een kleine kraan. m.
Sehwengelbriieke, w., wipbrug. v. Schwengelbrunnen. m.. waterput met een wip, m. Sehwengelkunst, w., waterwerktuig met eene wip, o. Schiceugelpeexxe, w., pers met een hefboom, v. Schteeugeljmmpe, w., pomp met een slinger, v. Schwenkbaum, m., spil van den hefboom, v. Hek/reuken (die Fahne), zwaaien. Schwenkender Fl/ige/, m., omzwenkende vleugel, m.
Schioenlegefass, s., spoel vat, o.
Schteenkkessel, m., spoelketel, m.
SchtoenkküM, m., spoeltobbe, v.
Schwenkpunlct, m., draaipunt, o.
ticluretil; rader s. m. «// <fer Küstenlaffete, rollen, v.
Sebwetikxcliiene, w., cirkelstuk. o.
Schwenkwerk, s., windtoestel, o.
Schtreiikitiig, w., zwenking, v.
Schwepelsode, w., dunne graszode, v.
Schwere, w., zwaarte, v.
— </«/\' Qeschütze, gewicht, o.
Schwere Batterie, w., zware batterij, v. — Kavallene, w., zware kavalerie, v.
— Positiomartillerie, w.. zware positieartillerie, v.
— Reiierei, w., zware ruiterij, v.
— *SV<? , w., onstuimige zee, v.
|
|||||
|
440
|
|||||
|
Schteere» GescAütz, s.. grot\' geschat, o.
ücltioerebene, w.. vlak van het zwaartepunt, o. Sehieerjliiehe, w.. vlak waarin het zwaartepunt ligt. o.
Schwerkraft, w., zwaartekracht, v.
Schwerleder, s., zoolleder. o.
Schwerünie, w. . rechte lijn door het zwaartepunt, v.
Schwermetall, s., woliraniiuni, o.
Schwerpunkt, m.. zwaartepunt. o.
Schuiert, s.. zwaard, o.
////^ reiier mk/ Schwert rerheeren, te vuur en te
zwaard verwoesten. c/?/// Sckwerte greifen. naar het zwaard grijpen.
Schicert/eger, in., zwaard veger, m. Schwertfutter, s., voering, v. Schicerthieb, in.. slag. houw met het zwaard, m.
Schwertscliei li\\ w., zwaardscheede, v. üchwertschlag, in , slag, houw met het zwaard, in. o////c Schwertschlag, zonder slag ot\' stoot.
Sckwibbogen, Sckwiebboijen. in., gewelfde hoog. hoog, m. Schwimuibaunt, m., drijvende estacade. v., drijfboom, m. Sekwmmbaumbarriere, w.. versperring van drijf boo- nien, v.
Scliii-inihieii, zwemmen. tie/nrim mende AbsperruHgen. w. m.. drijvende versper- ringen, v.
— Batterie, w., drijvende batterij, v.
— Brücke, w., drijvende brug, slotbrug, v.
— Estacade, w., drijvende estacade, v.
— Mmier, w., bekleedingsniuur van een water- of
welput, m. Sckmmmender Baum. m.. havenboom, in.
— Torpedo, m., wakende torpedo, v.
— WeUenbrecker, m., drijvende stroombreker, m.
Sekwimmende» J)oek, s., drijvend dok, o. Se/iwiuimer, in., boei, v.
Sr/iwiiniiiyiïrlel, m., zwemgordel, m. Schmmmlcunst, w., zwemkunst, v. Schtoimmemchvle, w., zwemschool, v. Schwindel, m., kolder, v. |
|||||
|
lil
|
|||||
|
Sehmndung, w., inklinking, v.
Schwinge, w., sergeant, m., spanijzer, o. tichioingen (ilie Fn/nte). heen en weer bewegen. — (iiuf das Pferd), werpen.
— (sich in den Satiel), zich in den zadel werpen.
Sehtoingende fte/ceg/o/g, w.. slingerende, schommelende beweging. v.
Scliwiiii/kraft, w., slingerkraeht, v. Sckwingsieb, s.. hangende zeef, v. Hchwingungsheiregioitj, w., slingerende beweging, v. Hckwingungsbogen, ui.. slingerwijdte, slingerbocht, v. Schwingungsknoien, in.. slingerpnnt, o. Schwingungswelleit, w. m.. golving, slingering, v. Schieingungszahl. w., aantal slingeringen. o. HchwingzeU. w.. slingertijd. m. üchwirren, snorren, voorbijvliegen. 6\'cAwitzen (Eisen tollkommen), tot welhitte verwarmen. üehteitzmeaser, s.. zweetmes. o. Schwören (zur Fahxe), trouw zweren aan. üchwungbaume, m. m., berrieboomen, m. Schwungbohrer, m., metaalboor, m. üekwunghaft, slingerend. Sehuntngkraft, w., middelpuntvliedende kracht, v.
Hehieungrad, s., drijfrad, vliegwiel, o. Schwungriem, m., hangriem, m. Sehvmngsehaufel, w., hoosbak, m. SehtoungspunM, m., slingerpunt, o. Scorèut, in., scheurbuik, m. Secante. w., secans, v. SeehsBordiger Ban m. e«/«/\' Pontonhrücke, waarbij de dekribben op ü pontonboorden rusten.
Sechseekig, zeshoekig. Sechser, m., lantaarnrondsel met 0 staven, o.
Sechsertreibfeile, w., veerenvijl, v. Sechsflaeh, s., zesvlak, o. Sechipfünder, m., zesponder, m. Seehsraderige Maschine, w., zesraderige locomotief, v. Sechsspannig, niet zes paarden bespannen. Sechstheilig, zesdeelig. |
|||||
|
442
|
|||||
|
SerhxiriuMig. zeshoekig\'.
Seeirbeêteek, s.. stel ontleedkundige instrumenten, o.
Stcondelieutenant, in., tweede luitenant, m.
Secondflanke, w.. nevenflank, v.
Section, w., sectie. v.
Seetwimfeuer, s.. sectievunr, o.
Sectwnxführer, m., sectiecommandant, m.
HeetioMmehtde, w., sectieschool, v.
Seri of. in., sector, 111.
Seeuudant. m.. secondant, m.. geleideschip, o.
SiTHiiiliii-lmhii. w.. locaalspoorweg. m.
Secii/nlp. w.. seconde, v.
Steundenbogai, in.. Becondenboog, m.
Seeuüdeitukr. w.. uurwerk, dat seconden aanwijst, o.
Seeundfanhe, w.. tweede fliink, v.
Secumire» {in einem Dttell), secondeeren.
Seealcademie, w.. si-hool voor de zeevaart, v.
Seeanker, in., zeeanker, o.
Scearxenal, s.. arsenaal, tuighnis voor de marine, o.
tieeartiUerie, w.. ïnarineartillerie. v.
Seeartillerie-AbthtiluKg, w.. afdeeling ïnarineartillerie. v.
Seebataillon, s.. marinebataljon, o. (mariniers).
Seeboot, s., zeeboot, m.
Seeeadett, m., adelborst, m.
Stedamm , Seedeich, m., zeedijk. in.
Seedampfboot, s., zeestoomboot, v.
Seedtemt, m., zeedienst, in.
Seefahne, w., statenvlag, v.
Seê/est, zee waardig.
Seegefecht, s., zeegevecht. o.
Aieegerir/il, s., gerechtshof der admiraliteit, o.
Seegenchichte, \\v.. geschiedenis van zeegevechten , v.
Seegetetz, s., rechtspleging voor de zeemacht. v.
Seegrax. s.. zeegras. o.
Seehafen, in,, zeehaven, v.
Seeherrxchaft, w., heerschappij van de zee, v.
Seekarte, w., zeekaart, v.
Seekenmmg, w.. kennis der zeegaten, v.
Seekompaxs, m.. kompas. o.
|
|||||
|
443
|
|||||
|
Seeterankheit. w.. zeeziekte. v.
6\'eekritff, in., zeeoorlog, oorlog ter zee, m.
Seekriegxkuuxl, w., zecvaartkundige krijgswetenschari. v.
Srelr . w.. ziel. V.
,See/e/\'in/iii\'. vr.. as der ziel. v.
SeelendHrchmester, m.. kaliber. o.
SeeUnlauge. w.. lengte der ziel. v.
Seelenterkaufer, m.. zielverkooper, m.
Seelenweite, w., kaliber, o.
Seeteuchte, w., vuurtoren, in., vuurbaak, v.
Seeleule. m. in., zeelieden, matrozen. ui.
Seeiiiarfit. w.. zeemogendheid, zeemacht, vloot, v.
Seemann, m., zeeman. in.
Üeemeile, w., zeemijl, v.
Seemine, w., torpedo, v.
Seeoffïcier. m.. zeeottieier. m.
Seerdi\'ber, m., zeeroover, m.
Seeraum , m., volle zee, v.
Sèerecht, s., maritiem recht, o.
SeetcUackl. w.. zeeslag. m.
Seesoldai, m., marinier, m.
Seestaat, m., zeemacht, v.
Seettrand, in., zeestrand, m.
Seeiaktik. w.. zeetaktiek, v.
Seefo/n/e, w., zeeton, v.
Seelreffen, s., zeegevecht, o.
Seetruppen, w. m., zeemacht, v.
See/iirli/ig, zeewaardig.
Seeufer, m., zeestrand. o.
Seewelir, w., zeeweer, v.
Seewehrpjlielit, w., zeeweerplieht, v.
Heewexeu, .s., zeewezcn, o., marine, v.
Seeiciiirl. 111., zeewind, in.
Seeieörterbuch, s., zeevaartkundig woordenboek , o.
SeezeitghaiM, 8., marinearsenaal. o.
Kegel, s.. zeil, o.
Xegel-Iirigg, w., brik, v.
Segel- Fregatte, w., zeiliïegat, o.
Segeljaeht, s., zeiljacht, o.
|
|||||
|
444
|
|||||
|
Segelkahn, in., zeilboot, 111.
üegelklar. zeil vaardig.
Segelmacher, m., zeilmaker, 111.
Segeln, zeilen.
SegehchiJJ\', s., zeilschip, o.
Hegehehirm, m., zeil, presenning, o.
Segeltuch, s., zeildoek, o.
Segeltuchponluii, in., linnenponton, m.
üegelwindmühle, w., windmolen niet zeilen, m.
Sehaehse, w., gezichteljjn, optische as, v.
Üeheloch s <ini Astrolabium, visier, o.
Sclicrohr, s.. verrekijker, in.
Sehexlrahl, m., richtlijn, vizierlijn, v.
M/e/ceile, w., gezichtsafstand, ni.
Seheziel, s., richtlijn, vizierlijn, v.
Sehfcld, s., gezichtsveld, o.
Sehglas, s., vergrootglas, o.
Sehlinie, \\v., gezichteljjn, v.
Sclilorh. s.. teugclring. m. (Oostenr. watertrens).
Sehtie, w., pees, v., koorde, v.
— ew/e.v Bogens, pees, v.
Sehnengalle, v., ophooping van peesvocht in de scheede,
peesgal, v.
iSehnenklapp, s., pezenklap, v. Sehnig, gespierd, Sehpunkt, 111., gezichtspunt, oogpunt, o.
Sehsphdre, w., gezichtskring, ni. Sehwinkel, m., gezichtshoek, m. Seichheit, Seichttgkeit, w.. laagheid, ondiepte, v. Seicht, laag. Seichles Gelrifg, s., laag gebergte, o.
Seidentueh, s., zjjde, kardoeszjjde, v. Set/enbüehse, w., zeepdoos, v. Seigefass, s., filtreervat, o. üewehtpf, m., doorgietnap, in. üeigekorb, m., tiltreermand, v. Seigeit, filtrecren. Seigerdarrofen, m., droogoven voor vormen , m.
Seigergerade, loodrecht. |
|||||
|
445
|
|||||
|
Seigergetiiile, \\v.. rechtstandige.\' richting, v.
Setgerluiketi, 111., slakkenhaak . ui.
Setgerkeerd, m., vuurplaat van een drafbaard, v.
Scii/crhi\'l/e. w.. drijf haard. frischhaard, ui.
Seigtfklnfl. w.. rechtstandige spleet, m.
Se%gerofen. in.. droogoven . m.
Seigerrecht, loodrecht.
Seigerschacht, 111., loodrechte; ïnijuimt, ui.
Seigertiefe, w.. rechtstandige diepte van een put, v.
Setgertiegel, 111.. kroes voor het verfijnen van me-
talen. v.
Seigetehwamm, in., nltreersj>ons, o. Setgetriclilcc. m., trechter met haardoek bekleed, m. Seigcic/igcn, m.. wagen om graan te vervoeren, m. Seigezeitg, s.. tiltreertocstel, o. ,SV/. s.. touw , o. Seilbrncke, \\v.. touwbrug, v. Seilengetchirr, s., borstgareel. o. Seilrai, s.. rad door een touw in beweging gebracht, o.
Seilxleifigkeil, w., stijfheid der touwen, v. SeilwefkxkfttHZ, m., kanonstroi). in. Seite, w.. zijde. v., kant, m. «?<?« Feind ton <!er Seite angreifen, van terzijde
in de flank aanvallen. Seite» w. in. <fe« Halxe-t, zijvlakten, v. SeitenabUukung, w., zijdelingsche afwijking, v. Sei/cuil/rixx, in., profiel, o., teekeniiig van ter zijde, v. Seilenabweichung, w., zijdelingsche afwjjking, v. Seitenangrijf\', in., zijdelingsche aanval, in. Seitenanxicht, w., profiel, o. Seiienbaclce* w. in. Ar lilucklajfete, wang. zijwang. v.
Settenbakm, w.. zijspoor, o., zijlijn, v. Seitenbalken. in., raanibalk, m. SeiteAblatt s. om Sallel, blad, o. — du Si/ttel (\'. 18(ii. steeg, v. (Oostenr.)
— CM 1\'ackxdlii\'l, zijblad, o.
— At?< </«/// ZuggeseAirr, trekrieni, in. (bij achterspan-
tuigen in Oostenr. model 18t>8 en 1870 tevens dienende als omlooper).
|
|||||
|
446
|
|||||
|
SeUcnblalt-. tiixolz. m.. riem imii het haam tot het
aanspannen van een paard vóór eene bespanning
zonder gebruik te maken van een trekricm, maar alleen van een losse streng (Oostenr.) SeileubfecA . s.. S- of zijplaut. v. Stitenblechlager s. de* Mi/tehrhafles, ligplaats voor de zijulaut. v.
Xetieuiord, s.. zyschot, o. 8eitenhügel m. m. am Sabelgefaxxe, zjjbeugels, m.
üeitendaeh. s.. afdak. o. Seiteiideckung, w.. zijdckking. v., zijtroep, m.
HeiteneHtUtduitg, \\\\\\. zijomlading. zylossing, v. SeUenfach s. dim Pro/ziasteun, zyafdeeling, v. Seilenf/Sgel, m.. zijvleugel, m. üeitengallerie, w., zijgalerij, v. Heitetigebaude, s.. zijgebouw, nevengebouw, o. Seiteiiyetreh?, s.. zjjdgeweer. o. Seilengiebel, m.. zijgevel, in. Seitengleix, s., zijspoor, nevenspoor, o. Seiteitliitt. \\v., in Oostenr. voor zijwaartsche beveili- ging afgezonden door oforpatrulle".
SeUe/tiaital, m.. zijkanaal, o. ó\'eiienkanle, w., zijkant, m. Seitenka/ipe \\v. cfa» OftscAeit», schoen, m. Seitenkantemeinkel, in., hoek dei\' zijvlakken, m. Seiintleiler s. V«* Prohkiixleux, zijleder tusschen de beide zijleuningen, o.
Seitenlthne, handvat, o. Seilenlinie, w., zijlinie, v., zijtak, 111. Sei/enminier, w., rechtstandsmiiur. 111. SeHenjiiii-/ri\'ie/iien, in., zijpakriem. m. SeitenpatrouiUe, w., zijdekking, v., zijtroep, in., zjj- patrouille, v.
Seitenpfaster. s., trottoir, o. SeUenptiuiker, w. m., enkele ruiters door de zijpa- trouilles afgezonden.
Seitenriehtung, w., zjjdelingsche richting, v. Seite/tru», m., lengteschets, v. Seileiixehieiie w. der LiiJ/eteiiwauil, kousenband, m. |
|||||
|
447
|
|||||
|
Seileiixptu/iij, m.. zijsprong, 111.
Seiteiixluxx, m., zijstoot. m.
SeUenttrang. 111.. zijspoor,\'o.
Seitenttreben, w. m.. berrieboomen, m.
Seitenttreuung, w., zijdelingselie spreiding, V.
Seitentakel, s., zij-gijn. v.
Scite.ilnljc w. «/«\'<• Kiiiiunf. geseliuttalie. zijtalie, v.
Seite,iti>ifuiii. s.. zijwaarts gelegen terrein, o.
SeitentheU s. einer Bastion. tiank. v.
«\'«e* Heimes. vizier, o.
der Kanlure, schaar, v.
- ilrx Ha/e», zgwand, kwartierwand. v. Seitenlrittbretl, s.. trede. v. Sei/eiitritjiii, 111., zijtroep, m. Seüentersckiebung, w., zijdelingselie correctie, v. Seitentertheidigung, w.. flankverdediging, v. Seitenteönde w. m. ej»«* Gewehrlaufes, wanden, v. — \'/e* KnHieiix, zjjwangen, v.
— «\'/w Laffete, zij wangen, v.
— </e.v Gehauses, zijwanden, v.
— <fcv Mitiei/gaiigex. wanden. v.
Seitenweir, w.. zij «eer. paraflanc, v.. verlaat. stor-
tebed, o.
Seileiiweiiihtiit/, w., uitwijken, o., zij wending, v. Seitentoerk, s., neven werk. o. Seitemeind, m., zijwind, in. SeUenzahn ni. <*//«•.* Rade», tand van een kroonrad, m.
Selbstandige Patrouille, w., zelfstandige patrouille, v. Selbstzünder, m., zelfontbrander, in. Selbstzündender Torpedo, m., sehokmijn. v. SelhxUniidnugvii. w. in., ernst vuurwerken, die door wrijving, slag, stoot enz. ontbranden, o.
Semapnor, in., semaphoor, kusttelegraaf, m. Semester, s.. halfjarig verlof, o. Senjiaksherifi, in., standaard van Maliomet. Sent-blei, s., dieplood, peillood, o. Seniel, ui.. kram, kleinhaak, in., malie, v. Se/itelfutleii, m., lijn van het sehietlood. v. Senten (ei// Oetekütz), dompen. |
|||||
|
448
|
|||||
|
Sênk/aschine, w.. waterfascine, v.
Senkfaustel, in., groote ijzeren hamer. m.
Spa lef e n e r. s.. bestrijkend vuur. o.
Senkho/z, s.. zinkliout. o.
SenJckol/jen. m., frees, v.
Sent-linie, w.. loodlijn. v.
Senlcreehi. loodrecht.
Senkrechle, w., loodlijn. v.
Senkreekte BaUerie, w.. frontbatterij, v.
— Sekietttekarle, \\v.. recht schietgat, o.
Senkfi/i/te. w., kribwerk van een keerdam, o. Senkteklaeki. w.. dijk van takkebossen. m. Seiiksc/it\'xx. ni.. boorschot. o. Senktti\'rk. o., horde van een zinkstuk. v.
Seiikmig. w.. inklinking. v. — </i?.v Kolbeiix. helling, v.
Senkungtmnkel, m.. dalingshoek, m. — //</\' Fahrzengen. grootste hoek. diefde disselboom
naar beneden kan doorloopen. Senkwage. w.. areometer, m.
Senkwerk, s., zinkstuk, o.
Sente, w., zeis, v.
Seratkiër, m., minister van oorlog in Turkije.
Serdar, m., opperbevelhebber in Turkije.
Serden-guitchdiit, ongeregelde Turksche troepen.
Serext\'/ittiirn, m. in., ongeregelde ruiterij der Oosten-
rjjksche grensregimenten.
Sergni-emini, in., officier van administratie bij de Turksche zeemacht.
Sergeant, in., sergeant, m. Senitgelder, s. m.. logiesgeld, serviesgeld, o. Settel, m., armstoel, m. üefseixe//, s.. kloof beitel, slotbeitel. in. Setzet. m.. aanzetter. Btamper voor buizen, m. — ffe* Ladettoeket, kop. m.. dikke einde. o.
Setzerkolben. m.. m., aanzetterklos . m. Setzerttange, w.. aanzettersteel, m. Selzjïinxlel. m.. groote handhamer. m. Setzkokte, w.. groote stukken houtskool. |
|||||
|
449
|
|||||
|
Setzlcopf m. i/es Nietes, kop, m.
Sehmeix.se/. w., klinkijzer, o.
Setz/tilte. w.. rei, v.
Setzsoden, m., onderste laag zoden, v.
Se/zx/öxse!. m.. aanzetter, stempel, vnlstok. in.
Setzieage, w.. metselaa,rs- of timmerinanswaterpas. o.
Se.vlutil. in., sextant, m.
Slirii/iiiel, m., granaatkartets, v. •
Shrapnelgranate, w.. granaatkartets, v., shrapnel, in.
Sichelwagen, in., zeiswagen, m.
Sieher tor Sprengstücke, scheifvrij.
Sicherheilxluitlerie. w.. zekerheidsdeksel, o.
Sicherheilxdienxt, m.. veiligheidsdienst. 111.
Sicherheitshülse w. r/e* Ziinderx, veiligheidshnls. v.
Sicherheitsketle, w„ nood-. veiligheidsketting, in., vei-
ligheidsketen. v.
Sicherheitsmassregel, w., veiligheidsmaatregel, m. Sicherheitsrast, w., zekerheidsrust, v. Sieheelieitxxeliloxx, s., slot met zekerheidsrust, o. Sicherheitsveniü. in., veiligheidsklep, v. Sicherheitswache, w., wacht, v. SieherAeilxzünder, m., veiligheidslont, v. Sieliecitug w. rf<"* Schl\'óxxchenx, rust, v. Sichten , builen. Sichtkorn , s., korrel, vizierkorrel, m.
Sickerkanal, m., afwateringskanaal, o. <SV//, m., zeef, v. Siebbein, s., zeef been, o. Sieheii, ziften. Siebeneckiges Fettungtwerk, s., zevenhoek, m.
Siebensatz, m., regel van zevenen, m. Siebwerk. s., zeefmachine, v. Siedepunkt, m.. kookpunt. o. Sietlltutge, w., kookloog, v. «SVVf/, ni., overwinning, zege. v. Stegen, overwinnen, zegevieren. Steger, m., overwinnaar, m. Siëgesbogen, m.. triomfboog, zegeboog, m. Siegeteinzug, in., zegevierende intocht^ m. 29
|
|||||
|
450
|
|||||
|
Siegeikranz. m.. zegekroon, v.
Siegexzeicheii, s., zegeteeken, o.
Siel, 8.. duiker, in.
Siflilcir/i. m.. dijk niet eene sluis, m., inundatiesluis, v.
Hiele, w.. zeel. draagzeel. helpzeel, o.
Sielengetchirr. s., gareel. o.
Sielgraben. in.. afvoerwiiter voor slniswater, o.
Sielgrulje. w.. sehtitkolk. m.
Sieltaje, w.. gluiskaai, v.
Sielxcheidung. w., keerdam, m.
Signal, in., sein, signaal, o.
Swnalapparat, m., seintoestel, o.
Si ij ii ui ti r m. m.. arm. in.
Siguulbnch. s.. seinboek. o.
Signalement. s.. signalement, o.
Signtilffiiff. s.. blikvuur, o.
Signulflar/ge. \\v.. seinvlag, v.
ütgnalgebeii, een sein geven, seinen.
Signalhorn, ra., signaulhoorn, o.
Mgnalkorb, in., korf. m.
Signali*iren, een sein geven.
Sii/miliii-iliiiiiig. w.. reglement op den seindienst, o.
Signalposten, in., seinpost, m.
SignnlrnMe. w.. seinvuurpijl. m.
Sigiialsflii\'iltc. w., sigiiaalschijf\', v.
Sigiiiilxi/xli\'Hi. s., seinstelsel, o.
Signalcorrichtung. w., seintoestel, o.
Signalwörter, in., sein wachter, m.
Stlberborte. w., zilvergalon. o.
Süberpappel, w., zilverpopulier, m.
SUberschimmel, m., zilverschimmel, m.
Silbertnntie, w., zilverden, edelden, niastden, witte
den, m.
Silbenceide, w., witte wilg, m. Silihdar, m., Turksche ruiter. iSïto, m., onderaurdsch korenmagazijn, silo, o. Similor, s., spinsbek, o. Siuisliohel, m.. rabatschaaf, v. Hinken. zinken. |
|||||
|
;:.i
|
|||||
|
Sinter, m.. hamerslag. afval van ijzer, m.
Siutefiixche. w., sintels, m.
Siuitx, ra., sinus, in.
HiitiiixliHxxole, w., sinusboussole, v.
Sinustabelle, w., sinustafel, V.
SinustangentenbuxxoU\\ w., sinus- en tangensboussole, v.
Si*u*ver*n», ra., sinas versus, m.
Sipkah. in.. Turksche ruiter.
Sira-\'J\'xclui/ixclii. m.. Turksch sergeant.
Sitmit onnebent. w., maaiveld. o.
Sitiui/Miixhiiie, w., situatiekaart, v.
Sittutlioitxliiiie, w., verbindingslijn der verdedigings-
werken. o.
SUuatioHsrapport, s., sterktestaat. m. SUiiiitioiixzaichtien, situatieteekenen, o. <S\'(Vj 111. tf/v/c.v Iteiterx, zit, 111. — «/// Hat tel, zitting, v.
Sitzanker, m., havenanker, o. Hitzbeiii, s., bilbeen, o. Sitzblech s. </e.v Achxxitzex, zitplaat, v.
HUxdecke w. \'/« Saltelx, zadelzitkussen. o.
Sitzlittltt\'f in. </« Aclixxitzi\'x. oiidursteuningsklos. v.
Sitzkixxett, s., zitkussen , o.
Sitzleder s. o»i Sa/ld, wolf, m. (Oostenr.)
Sitzriemea, in.. wolf, m.
Hilzlrdger m. <fov Achxxitzex, drager, in.
Sitzung w. ofer Kriegsgeriehie, zitting, o.
Skizze, schetsteekening, v.
Sodöord, in., rand, ra., rollaag, v. van een put.
»SWe, w., zode, v.
«S\'orfc//, zoden steken.
Hodendeich, m., niet zoden bekleede dijk, m.
Sodenstecker, m., zodensteker, m.
üohle, w., zool, v.
— <&w Ftammenofeiu, zool, v., bodem, vloer, m.
— <?/««.« Graden», zool, v.
— rfe* Hu/e», zool, v.
— rfer Schiêischarte, zool, v.
— rfe* Lujfetenxchwunzex, breuk, v.
|
|||||
|
4V2
|
|||||
|
Solile de» Steigbiigel*, voetstuk, o.
— r/ex /i/ffex. zool. v. . bodem, 111.
Solden. vast worden van gesmolten metalen.
SoUeuieber, 111.. tang voor het afnemen van een ver-
sleten hoefijzer, v. Sohlltder, s.. zoolleer. o.
SoUAolz, s.. hout voor grondbalken, o.
Söhliger Mine»gang, m., horizontale galerij, v.
Sohllinie, w.. horizontale 1 ijït, v.
Sohlpfoxte in. </,<* Proliemorxers, plaat. v.
Sohlriegel m. «// «fc« Beiliiiigxrahmen der WaUlaffeU,
voorste raambalk. m. Sohhehiene w. des Lajfetenschwanzes, staartscliiuir-
plaat, v. Sohlstück s. <fe? Tjoffetenwand, zool van het staartstuk, m.
,S\'o/W. m.. soldij. v.
Soldal, in., soldaat, in.
Soldaten m. m. ti",r CUme, soldaten van de 2d* klasse, m.
(straf). SoldalettaitshiU). m., lichting. recruteering, v.
Soldateiihrnil. s.. koniniiesbrood, o.
SoUatendienrf\', m.. militaire dienst, soldatendienst, m.
Solduleneid. m.. eed van getrouwheid, m.
SoUatenhemehafl, w.. militaire heerschappij, v.
Soldatengewehr, s.. modelgeweer, o.
SoldatenlebeH, s.. soldatenleven, o.
Soldaleimchule, w., soldatenschool, v.
Soldatensta>/d\'. in., militaire stand, m.
Soldatesk/t, w.. soldateska. v.
Soldbnrli. s., zakboekje, o.
Söldner, in., huurling, m.
Süldti-Kjiprn . \\v. in.. lmurtroepen, m.
Soiiiuiereiehe, w., zomereik, m.
Sommerlager, s. .oefeningskani}), o.
Sommerlutde, w., gewone linde, grootbladerige linde. v.
Som mem {die Mn uil ion), luchten.
Sommerrappe, m., zoinerzwart. vaalzwart paard, o.
Somien (Pulver), keeren.
Sonnendecke, w., zonnetent, V.
|
|||||
|
tö3
|
|||||
|
Sonnenkoller, m., kolder, v.
Sonnenuhr, w., zonnewijzer, m.
Horre», sjorren.
SuïMiut/ir. \\\\.. sjorklamp, v.
Sorrlaii, s.. bindsellijn. v.
Som/mg, w.. sjorring, v.
Sorlireii. s.. sorteeren. o.. sorteering. v.
Soai\'xeli. Bljjkerig, kleverig.
Sii/niii. w., eskadron kozakken.
Souche, w., souche. o.
Souelieutenant, in., \'2\'\'" luitenant, m.
Souterrain. m.. benedengrond. ondergrond, m.
Soutien . m.. soutien. o.
— </e/ Feldwache, gros der veld wacht, o.
Spaherloch s. am Flammeito/en, kijkgat, o.
Sjtiiliix. in. ni.. Bpahis, m.
Spalier moeken, zich op ééne rij plaatsen.
Spalta.rt. w.. kloof bijl, m.
Spatte w. r/c.v VerscUutelcopfe*, gleuf voor den vleugel
der slagpin, v.
Spatie ni. in. ««\'//<•/• Sabelxclieide, houten zijstukken, o. S/Minixrlie? Jieiter. in.. friesche ruiter, in. Spannen {r/ett Halm), spannen. Spanner, m., spanner, in. Spaunliaken. va., retiretrhaak, in. Spannjoeh . s.. schraag. v., stut, schoor, m. Spannkrafi, w., veerkracht, elasticiteit, v. Spannkreix, va.., omtrek van een gewelf of boog, m. Spannnagel, m., draaipen, v. Spaiinraxt, w.. spanning, rust, v. Span n rei/\'en, m. m., spanreepen, m. Spaunrieyel, m., bovenpenkussen, o. Spaniiring, ni., span- of trekring, spanhoepel, schuif- ring, in.
Spaiiiii-ixx . ni., spantteekening, v. Spaitiixar/e. w., spanzaag, v. Spaiuixeil, s., tuitouw, o. Spuniixtaiiye, w., trekstang, v. Spauntaa, s., spantouw, tuiertouw, o. |
|||||
|
tot
|
|||||
|
Spainiliui s. weiehes das ersle lioot wit ilem U/er rerltindet.
vanglijn. v.
Sparnirorriehtmng. w.. spantoestel, o. Spannung w., vliegen, een buik krijgen of hebben van een muur.
— der Feiier, spiinning, v.
— der LaffeleNteande, afstand, in.
SpaHHtmgxreihe, \\v.. electroinotorische reeks, v. SpaHHtorrichtung, w.. spantoestel, o. Spaniiweite, w., spanning, v. Spamurerk, s.. noodbrug, v.
Spaiixcheide w. r/e/- Sdhelscheide. scheedevoering, v.
Sparren, m., spar. rib. v.
Sparrlalle. w.. panlat, v.
Spiirruai/el, in., latspijker, m.
Sparrirerk, s., daksparren, v.
Spate/i. 111., spade, schop. v.
Spateiilie/ï. w., steekdiepte, v. (van een schop).
,S/^////. 111.. spat, m.
Spi\'i\'ialrrserre, w., bijzondere reserve, V.
Speria/ini//i\'/i, \\v. in., speciale wapens, o.
Species (l\'ier), w. in., de vier hoofdregelen der cij-
ferkunst.
Spei-ijiscliex (leiniehl, s., soortelijk gewicht, o. Speckdn in ui. in.. spekdam. Spi\'ir/ie w. #mo> lindes, speek. ni. Speichenhanimer, in., speekvuist, v. Speiclieiirad. s., rad met speeken, o. Speirlii\'iisuiiei/e. w.. speekzwei, V. Speir/ier. in., houten schuur, v., zolder, korenzolder, in.. niagazjjn, pakhuis, o
Sfieii/utt, s., spuigat, spijgat, o. Speiseappnra/, in., voedingstoestel. o. SpeUecitteme. w.. voedingswaterbak, in. SperherlmiiHi, m., sorbenbooni, in. Sperrtianiii, in., sluitbooiu. slagboom, in. Sperrcordon, m., cordon, o., afsluitingstroepen, in. Sperre, w., pal, in., sluitstuk, o. — «*«r Slrusse. barrikade, v.
|
|||||
|
455
|
|||||
|
Sperreiaen, s., klem, v.
Sperren, afsluiten. — (eiue Stad/), insluiten.
— (einen SI rum), afsluiten.
— (die Thore /<. i. w.), versperren.
— (einen Ha/en), sluiten.
Sperr/eder, w., laadstok veer, sluit veer. v.
— den Revolvers, paireer, v.
— der Sperrklinke, veer. v.
Sperrfederschraube, w., palveerschroef, v. Sperrfedersiift, m., laadstokveerpin, v. Sperrhaken, m.. speerhaak, m., sluithaak. m. Sperrhorn, s., speerhaak , 111. Sperrkegel, m., pal, in.
Sperrkeil, 111., opsluitwig, v.
Sperrkeite w., afsluitketting, remketting, m.
— w. \'/e* Kurbelrades, ketting. m.
Sperrklinke, w., pal, m. Sperrlatte, w., zweeplat, v. Sperrnagel, m., opsluitpen, v. Sperrpfoileu, m., loodrechte stander, in., stut. v.
S/ierrrad, s., sehakelrad, sluitrad. o. Sperrriegel, m., grendel, boom, sluitboom, in. Sperrring, 111., stormring, m., ring tot bevestigen van den voorzwengel, in.
Sperrringschraube, w., stonnringschroef, v. Sperrringstift, m., stift, in. Sperr ing warzen , w. m., vleugels, v. Sperracheibe, w., schijf, v. Sperrung, w., barricade, versperring, blokkade, v., embargo, o.
— »ö« Fahrwassern, versperring van vaarwaters, v.
— au einein Geieelire, rust, v.
Sperrtoage, w., broek, v. Sperrzahn, m., tand, sluittand, m. Snharixrlie Knuimer, w., bolvormige kamer, v. Spickdamm, m., lage dijk door een moeras, spekdain, m. Spiaiderkiipfnr, s., broos koper na het eerste uitsinelten, o. Spkkurtkupfer, s., roodkoper van de tweede gieting, o. |
|||||
|
456
|
|||||
|
Spieken. fraiseeren.
Spiekpfiihleheii. s. m.. i\'raisen, piketteering, v.
Spiegel, m., klos. m.
— de f Ringscheibe, (zie llingscheibe),
— int Sehrapnel, spiegel, m.
eines Schiffe*, spiegel. 111. Spiegelt/ogen. 111.. sextant. m.
Spiegeleisen, s.. spiegeljjzer, o. Spiegclfernrohr, s.. teleskoop, reflector, in. Spiegelfiihrung, w., waarbij een klosje in de trekken gedrukt wordt.
Spieijelyefeehl. s., spiegelgeveelit. o. Spiegelgranate, w., spiegelgranaat. v. Spiegelinstrumeiit. s.. spiegelinstruinent. o. Spiegellampe, w.. lamp met reflector, v. Spiegeloclant, in., octant, m. Spiegelseheibe, w.. bij de Duiteche Inf. ronde schijf .\'{•• cm. middellijn.
Spiegel innige. w.. refleetiewaterpas. o. .S///V/ s. ;ur«r Batlerie, v.unr. o. — der Milieu. spel. o.
tuil klingenden! Spie/e. niet slaande trom.
SpiellnitiM . m.. papenbooin. m.
Spie/en (dus (leseliii/z-lassen). het geschut laten werken.
Spiellen/e m. m. einer Compagnie, tamboers en hoorn-
blazers, muzikanten, m. Spielraum, m.. speelruimte, v.
— zwisehen den Fel yen, voeg, speling, v.
Spie/nng w. eines Rn/les. speling, speelruimte, v. Spiere, w., spier, v. Spiess, in., piek, spies, m.
Spiester. m., speerruiter. m. Spiessglunz, s., antinionium , o. Spiessglamlcönig, m., ïegulus-antimonium, o. SpiessrnlIieH, w. m., spitsroeden, v. — laiifen, spitsroeden loopen.
Spiesstrager. m.. piekenier, in. «S/«7/. s., gangspil. spil. v., kaapstander, m., aard-
wind, v. |
|||||
|
157
|
|||||
|
Spillbaum, m., windboom van het spil, m.
Spillblech , s., pot in het spoor van het spil, waarin het ondereinde van den ijzeren stander draait, m, Spiltgatt, s., gat in den kop van het spil, o. Spillhaspel, w., stander, koning, m. Spillspaken, m., windboom, m. Spinde/, w., stander, koning, m., spil, v. — der liremxe, remschroef, v.
— rfe/\' Schraalte, cilinder, m.
,S/ji//r/e//jit/riii, in., papenboom, m. Spnidelj\'eder. w.. spiraalveer, v. Spindelgewölbe, s., tongewelf\', tonwiilf, o. Spmdelpresse, w., schroefpers, v. Spion, m., spion. m.
Spinde, w., spiraalveer. schroeflijn, v.
Spiralfeder, w.. spiraalveer. v.
Spirallinie, w., schroeflijn. v.
Spital, s., hospitaal, o.
Spitalzug, m., ainbnlaneetrein, m.
Spittdam , m., spekdam, in.
Spitzaxt, w., houweel. punthonweel, o.
SpilzhoArer, m.. centerboor, m.
Spitzbdzen, m.. scherpe of puntige bout, m.
Spitze, w., saillant, 111.
— e\'uier Kolomie, hoofd der kolonne, o.
— der Ktiiiye, punt, v. — eiiier Avantgarde, spits, v.
— der Laiize, kling, v.
•— den Schlagbolzens, spits, v.
au, der Spitze steken, aan het hoofd staan.
jemii. die Spitze bieten, weerstand bieden.
Spitzeixeu, s., steenhouwersbeitel, puntbeitel, m. Spitzen, een slurp aan een touw maken. Spilztjeirïillie, s., gothisch gewelf, o. Spitzgraben, m., gracht met driehoekigen bodem , v. Spitzhacke, w., brods, v. Spitzhammer, va.., punthamer, m. Spitzijranate, w., puntgranaat, v. Spitzhaue, w., pikhouweel, o. |
|||||
|
i.V<
|
|||||
|
Spitzhenijxt, in., klophengst. 111.
Spilzir/er Winkel. 111.. scherpe hoek, m.
Spitzkappe, w,, deksel der lantaarn, o.
Spilzkolben, 111.. soldeerbout met punt, m.
Spitzkugel, w., puntkogel, m.
Spi/zkit/ipd. w.. scherp, puntig koepelgewelf, o.
ijpitzmeisxel, m., puntboor, m.
Spttzmiitterrheii, s., onderste ontlaadstokpijpje, o.
Spiizreiter, m.. voorrijder, m.
Hpiizrulhen. w. 111.. spitsroeden. v.
Spitzsckraube, w.. puntachroef, v.
Spitzxhrapnel. in.. puntgranautkartets, v.
Spi/zxptitrii, in., snjjschop. v.
Spifzwiuder, m.. puntboor, lepelboor met punt, m.
Spi/ziciiiM. in., scherpe hoek. in.
Splinl. in., spie. v.. spint, o.
Splinter, in.. splinter, in.
Splinthnlzen, in., spiebout, lijf bout. m.
Spliiityat. s., spieg.it. o.
Splintlocli . s., spiegat, o.
Splixsen, splitsen, lasschen van ribbont.
Splmsholz, s., marlpriem, m.
Spluihorn, s., splitshoorn, o.
Splixxnng, w.. splitsing, v.
Splitter m. «fer Granaie, scherf, o.
Hplittern, splinteren.
üpMthammer, m.. klauwhamer, m.
Sponning, w,, sponning, v.
Sporader. w., spoorader, v.
Sporenleder, s., spoorriempje, o.
HporenTÖdeken. s.. raadje, o.
Spurenxchiff. s.. ramschip. o.
Sporn, in., horentje. o., spoor, m.
Mpofitfttfer, \\v.. borstader, v.
Sportten (ein 1\'J\'erd). de sporen geven.
Spomttreiehii, spoorslags.
bprachrohr^ s., roeper, m.
Spivize, w., schoor, stut, m.
Sprengóand, s., schoor, stut, m.
|
|||||
|
459
|
|||||
|
Sprengbiichse. w.. springbus, v.
— ziim Eixxprengen, bus tot ijsopruiming. v.
SprengdraU, m.. springijzer, o. Sprengeffekt. m., springuitwerking, v. Sprengen. in de lucht springen. Sprenyyuhel. \\v.. licliter van een klink. in. Sprenggelatine, w., eene gelatineuse oplossing van col- lodiumwol in nitroghcerine.
Sprniyyexelioxx, s., holprojectiel, o. Sprenggraben, in.. mijn, v. Sprenggraber, m., mineur. 111. Sprenggrube, w., mijn. v. Sprenghohe, w.. springhoogte, v, SprengintervaU, in., springafstand, m. Sprengkugel, w.. Bpringkogel, 111. Sprengladung, w.. springlading, v. Sprengmórser, m., petara, m. Sprengpartiiel, w., scherf, springstuk. o. Sprengpulver. s.. mijnkruit. o. Sprenypunkl, in., springpunt, o. Sprengriegei\', in., schoor, v. Sprengstüek, s., scherf, o. Sprenytonne, w., storinvat, o. Sprengtersuch , 111., springproef, v. Sprenywaye, w., trekhout, o. Sprengwageateife, w., trekrjzer, o. Sjirc/iyircUe w. rf«w SehrapneU, springafstand, spring- interval, m.
Sprenyirerk, s., span werk, springwerk, o. Sprenzel, m., spijl, v., dwarshout, o., sluitboom, m. Sprenen, motregenen. stofregenen. Spreunükle, w., wanmolen, m. Spriuymiker, m., springanker, o. Springarancemenl, s., bevordering bij keuze, v. Sprittgltiichxe, w.. springbus. v. Springen der (lexchoxxe, springen. — «>«/• Mine, springen.
££«r rf/e Klinye springen lassen, over de kling jagen.
SpringJIntli, w., springvloed, m. |
|||||
|
««>
|
|||||
|
Springhengrt, m., springhengst, m.
Spriugtegel. 111.. springkegel. in. Springkra/t, w., elasticiteit, veerkracht, v. Springriemen, 111.. riem van het borsttuig, die onder den buik van het paard loopt.
Sprinijzeil, w., springt ijd. in. Spritze, w., brandspuit. v. Sprükfetter, s.. vuurregen, ni. Sprang, va.., aanslag, sprong. 111. — e///e.v Stückrohres, scheur, kloof\', spleet, v. Spruugbein . s., kootbeen, o. Sprunggelenk, s., spronggewricht, o. Sprmnghohe, w., grootste hoogte van een sprong. v. Sprungriemen, in., springteugeJ. in. Sprungweuet l\'orgehen. s.. sprongsgewijze avanceeren. o. SprmngweUe, w., afstand tusschen twee aanslagen, in. iSpritut/zïtgel, in., springtengel. m. Spühhehteute, w., spuisluis. v. Spund, in., stop, prop, v., tap, m., groef\', sponning, v.
Spunddiel, m., vloerdeel, o. Spnndkobel, in., vaarploeg, v. Spundp/akl. in., dainplank, v. •S/////-. w., spoor, voetspoor, wagenspoor, o. Spurkranz, m., krans. in. SpuneeUe, w., spoorbreedte, v. «S\'faaA, in., baak, v. Staaken . ni., bootshaak. m. Staar, in., staar, v. StaancAimmel, in., spreeuwschinimel. in.
Staatliche .tiinuhniexleUe w. _/«\'/• Pflegepersonal, plaats, waar burgers voor de ziekenverpleging worden
aangenomen. <S7(///, ni., staf\', m. — de* Ladettocke*, stat. m. Stabeiien, s., staaf\'ijzer, o. Stabsarxt, m., chirurgijn-majoor, m. Stabxhuiiptmuuu, m., tweede kapitein. m. Slalixliait/buint, in., kapelmeester, m. Slulixlwniisi\', in., korporaal-hoornblazer, m. |
|||||
|
ilil
Stabskapitain, m., tweede kapitein, m.
ijtabsofjicier. m., hoofdoflBcier. m., zie » Officiere."
Stabspaclcwage», m.. bagagewagen van den stat\', in.
Stabaquartier, s.. hoofdkwartier, o.
Staótrimde, w.. boofdronde, v.
Stabtlrompetet, m., trompetter-majoor, in.
Stabsttuppen, m. m., stat\'t roepen, m.
Stabswache, w., stafwacht, v.
Sfabxirtitjeii. ni.. bagagewagen voor den staf, in.
Steek. 111., dwarsdani. m.
Stackdeieh. in.. door paalwerk beschutte dijk . 111.
S/arkrft. s.. staketsel, paalwerk, o., palissade, v.
Stadt/ette, Stadtfestung, w.. citadel, v.
Stoffel\'. w.. linie, trap, trede, sport, v. eCUtloK i-.&ft-br]
Staffelhatterie. w., gebroken batterij, v. J,l.i.tlv ,\'. ...,,/,.„,. r.Oc^\'r
Staffelf&rmig, in échelon, liniesgewijze.
Staffette, w., renbode, 111.
Sta lil. in., staal, o.
StahUuuatz m. <fe* Perxr/i//ixxko/ljenx .gietstalen plaat. v.
(eigenlijken stootbodem).
Stahlbleeh .\' s.. staalplaat. v. Slti/illili\'clixrlii\'iilc. w.. stalen seheede, v. Stahlbronze. s., staalbrons, o. Stahlbruek, in., staal in snikken o. Stahldraht. in., staaldraad , in. StdMen, verstalen, staalhard maken. Stahlform, w., stalen vorm, v. Stahlnadel, w., stalen doorn, in. Stahlofen, m., eementeeroven, m. Stalil/ilatle, w., plaat van staal, v. — <fe.« l\'ersehlttxxex, at\'sluitplaat, v. Staken, m., boom, m. Staken, boomeii. »S\'/rt//, m., stal, pisvloed, m. Stallliaiiiu, m., latierboom, m. Stallliüi-xle, w., rosborstel, m. Stat/\'/erke, w., staldeken, v. Stat/i/i/\'/ixt, in., staldienst, m. Stallen, stallen. |
||||
|
4G2
|
|||||
|
StaUgabd, w., mestvork. in.
Utaugame. w., ruimte tusschen de hoofden der naar
elkaar toegeplaatste paarden bjj de bivakkeerende batterij, v.
StaUgeralhe, s.. stalgereedschap, o. StaMhalfter, va., slalhalster. m. Slalllioxr, w., stalbroek. in. Stulljitrke, w.. stalbiiis. o. Staflid ne, w., parkeerlijn, v. ütaUordnung, w., staldienst, m. Stalkachen, w. m., stalgereedschappen, o. StalIxtiUixrli, den stal niet willende verlaten. Stallung, w., stalling, v. StaUungnoagen, in., stal wagen, m. Stalltoache, w., stal wacht, v. Stamm, m., kader. o. — «\'«e/- Schraalte, cilinder, m. Slammbttch, s., stamboek, o. Stammeisex, s., steekbeitel, fernioorbeitel, m. Slaniinlixle. w., appellijst, v. StammroUe, w., lijst, waarop alle weerpliihtigeii wor-
den ingeschreven zoodra zij den weerpliehtigen leeftijd bereikt hebben.
Stamp/e, w., stamper, m. Stamji feu, stampen. Stamp/en (Locker hn Hnfeixen), stampen.
Stampfensatz, in., batterij, v. Stamp/er, m., aaxdstamper, aanzetter, aanstamper, m.
Stampfklott, m., heiblok, o. Statu/ijloch, s., trog, pot, in., stampgat, o. Stamp/grube, w., trog, pot, m., stampgat, o. Stamp/muMe, w., stampniolen, m. Slampfichuh, m., schoen van den stamper, m. Stamp/trog, m., trog, pot, m., stampgat, o. Stamp/nette, w., hoofdas, duimspil, v. Stand, m., effectief, o. Stuiidarte, w., standaard, m. Slandartenxrliah, m., standiuirdschoen, m. Stutidurtiiixtunge, w., standaardstok, m. |
|||||
|
463
|
|||||
|
Standarlentrager, m., standaarddrager, m.
Standartenwache, w.. standaard wacht, v. Standbaum , m., latierboom, m. Stander, m., standaard, 111. Stander, m., staander, steil, paal, in., stut, v. Standerkrahn, m., standerkraan. v. Standestruppen, \\v. in., kantonale troepen in Zwitser- land. Standlager, s., standlegerplaats, v. Standlehre, w., statica, v. Standlinie, w., grondlijn, basis, v. Staudort, m., standplaats, v. Standpjtock. m.. piketpaal, m. Standpunkt, m.. standplaats, v. Stuud/j uurtier, s., kantonnement, standkwartier, o. Stuud j-echt, s., staiidrecht, o. Standriss, m., opstand, m. Standvisir, s., standvizier. o. Statige. w., stang, v., trekker, m. — </.».« Ladettoekes, roede, v., stok, m.
— cfer Lauze, stang, v.. lansstok, m.
— «fev Setzet» uud Wischers, stang, v.
— ƒ«/• die Imftleitung, paal, v.
Stuur/el m. <fe* Ladestocke», roede, v., stok, m.
— r/e.v Scldoxxex , stang, v.
— (/«;• Schraube, cilinder, m.
Slai/geu/eituug, w., hangende lijnen of geleiding bo-
ven den grond, v.
Stangenaufxatz, m., stangopzet, m. Stangendeichsel, w., disselboom, m. Statigeueixeu, s., staafijzer, o. Staugeufeder. w., stangveer, v. Stangenfederschraube, w., stangveerschroef, v. Stangenfederschraubenloch, s., gat voor de stangveer- schroef, o.
Stangengebiss, s., stang, v. Stangengeschirr, s., tuig van een achterpaard, o.
Stangengiiier, s., ijzeren traliewerk, o. Stangenhalbkugeln, w. m., stangkogel, m. |
|||||
|
s
|
|||||
|
464
|
|||||
|
Slangeiihandpferil, s.. van de handsehe achterpaard, o.
SUmgenkugel, w., staaf kogel, boutkogel, stangkogel, m. Stangenknpfer. s.. koper aan blokken, o. Stangenknuxt, \\v„ wateropvoeringswerktuig voor groote diepten, o.
Stangenpferd. s.. achterpaard, o. Stangenpvlverprobe. w.. lmskruitproef. v. Stangenreiter, in., achterrijder, in. Stangemtattelpferd, s.. bij de handsehe achterpaard, o. Slaugeuxehuahel in. des /angels, tand van den trekker, m. Stangensehraube, w., stangschroef, v. Siangenschraubenloch, s., oog voor de stangschroef, o. Stangetuehwefel, in., pijpzwavel. stangzwavel, v. Stangenstahl, 111.. staal aan staven, o. S/angen/an. s.. achterstreng, v. Stangemcaffe. w., stoot wapen met lange schacht, o.
Slangen magen, m., paahvagen. in. Stangenleimirlief. in., wisseher, in. Slangenzanm. 111.. stangtengel. 111.. hoofdstel met stang en tengel, o.
Slaxgenziriel, m.. kruishoutpasser, m. Slangenznijel, in., stangtengel. in. Sla uil z. 111.. versterkte post in den Kaukasus. Stankkugel, w.. stinkkogel, ui. S/anzen , perzen. Stanzenmaxchine, w., groefmachine, v.
Mapei, in., stelling, v. Stapel» . stapelen. Starke, w., stijfsel, v. Star/re Lange. w.. sterke loog. v. Starke w. amc Sahelklinge, sterkte. v. — «few Rei/ene, dikte van den radband, v. Starier Stram/, in., kanonreep. v. Statig. steegsch. Statut, w.. statica, v. Statixtixehe llengtaphie. \\v., statistieke aardrijkskunde, v.
Station . w., station, o. Sla/innxrurxtelier. in.. stationschef, lil. Sla\'ionx/ragen, in., stationswagen . m. |
|||||
|
\',.;:,
|
|||||
|
Statioitar, stilstaand.
Staf\'muiren, stationiieeren.
Statisch, steegsch.
Süttistii. w.. statistiek, v.
Sta/ir m. de» Messiiseies, voetstuk, o.
— j\'i\'ir liuketeii. vuurpijlbok. in.
Sttitth/iulrer. 8.. nieelimlver. o. Stambsaek, 111.. buskruitstofbr.il, m. Stiiiilmieh. m.. stotV.eet. v. Stuiieli 111. eütef MüUrade», wenteling, v.
Stasieken (den Qewekrlauf), aanzetten. — e/\'z/i? ./.e/, uitsiiietleii.
— rfo.» Wasser, stuiten, tegenhouden.
Stuuehitug. w.. samendrukking, v. Stauehungsgesehoss. s.. compressiekogel. m. Sltmdamm, 111.. inundatiedani. m.. stuw. v. Stuiideieh, in., inundatiedijk, nooddijk. in. Stoute», s.. opstuwing, v. S/ait&vif. in., stuwklanip, m., stuwhout. o.
Sliiiixelileii.se, w., inuinlatiesluis, stuwsluis, v. Staitspiegel m. (fe* Wasset», waterhoogte bij opgestuwd water. v.
Stuiten;/. w., opstuwing. m. Stechbeitel, in., schietbeitel, ui. Ster-hen, graveeren, met den beitel bewerken, den hoog- oven afsteken.
Stee/ter, m., sneller, m. Stechersehloss, s., snellerslot, o. Steehgüdse, w., steekbeitel, m. Steehheber, m., «teekhevel, in. Steehloch, s., afsteekgat, o. Steehmmisel, in., buitel, in. Steelt rit u m nitilel. w., piïeinniiiiinaald, v. Stechsrhlux». s., snellerslot. o. Sleelcenlcnecht, ui., stokkekneeht, m. Steel/, iel, m.. zuigbuis, v. Steckzirkel, va.., passer niet draaiende punten, m.
/S%#, in., bruggetje, o., vonder, ni.. smalle plank, v. — <//// Satfel. steeg, v.
30
|
|||||
|
466
|
|||||
|
Steg, ni.. einer Srliiene. lichaam, o.
— tim Schieberinge dex llnjunnelx, neus, v.
— dex Handbügels, beugelkrop, m.
— einer Sage, balk. in.
— an der Bajonnetdille, neus, v.
— eines Ziehbandes, strop, m.
— dex Liderungsrixges, gewelfde binnenoppervlakte, v.
Steganographie. w., geheim schrift, o. Stegbaum, m., zadelboom, in.
Stegklobe, w., haak aan de steeg voor den stijgbeu-
gelriein, m.
Sleltemle Hullerie, w., vestingbatterij, v. Stellende Patrouille, w., staande patrouille, v. Stehender Astterhau, m., staande verhakking, v. Hulzen, m., lijf bout, staande bout, m.
— Drelignnkt, m.. vaste spil, v.
— Flügel, m., spil, v.
— Zap/en. m.. spil, v.
Stellenden II \'axxer, s., staande wateren, o.
S/e/iendex lieer, s., staande leger, actieve leger, o. Stehendex .Kriegxlazareth, s., staande oorlogshospi- taal, o. — Laboratorium, s., blijvend laboratorium, o.
Ste/it.\' staat! S/ei/e. w., schoor, v., trekijzer, o.
Steij\'e Schutter, w. m., stijfheid der schouders, v.
Steifkette, w., versterkte ketting, m.
S/eig, m., pad, o., weg, m., steil pad, o.
Sleigbiiijel, m., stijgbeugel, m.
Steigbitgelriem, m., stijgbeugelriem, m.
Steigbvgeltrager, m., riem tot het opbinden der stijg-
beugels, m.
S/eigende Forlxelireitiing, w., opklimmende reeks, v. Stcigreif, m., stijgbeugel, m. Sleigriemen, m., stijgbeugelriem, m. Stetgröhre, w., stijgbuis, luchtpijp, v. Stexgung, w., helling, hoogte, verheffing, v. — eines Schraubengange*, spoed, m.
Steigtiugxrerliallnixx, s., aanleg, m. |
|||||
|
M>1
|
|||||
|
Steigungsurinkel m. bei Falirzeiige, grootste hoek
de disselboom naar boven kan doorloopen.
S/t\'iljifdlil, in., loodrechte paal, ni. Steilrerht. loodrecht. Steinbank, w., stecnbedding. v. Steiubeltung, w., steenen bedding, v. S/i\'iiiliolnvf, in., petardeernaald, steenboor, v. Steinböüer. m., steenbus, v. Steinbruch . 111., steengroef, v. Sleiuliriirke, w., steenen brug, v. Steindamm , 111., kaai, kade, v., landhoof\'d, o. S/eindritrk, in., steendruk, m.. litographie, v. Sfeit/dritxe, w., snotterigheid der paarden, v. Steiiieirhe. w., steeneik, m. Sleiiienie Hrücke, w., steenen brug, v. Steinfuiler, s., vuursteenlood, o. Steinyallc, w., steengal, m. Meinhacke, w., pik. m. Sleiukill, in., steenlijm, v. Steiukukle, w., steenkool, v. Steinkorb, in., steenniand. v. Steitdadung, w., steenlading, lading steenen, v. Stuiiiiiieixxel, m., petardeerijzer, o. Steinmitu, w., fougas, steenmijn, v. Steinmöner, m., steenmortier, m. Sleiuiiiörxerlmlterie, w., steenmortierbatterij, v. Steinmörtel, in., cement, beton, o. Sinnpafipe, w., steenbordpapier, o. Steinpeck, s., aardpek, o., jodenlijni, v. Steinpjtaxter, s., bestrating, v. Steinplatte, w., steenplaat, v. SleiuraiHiiie, w., straatstainper, m., handhei, v. Hteinrotz, m., droes, m. Sleitixalz, m., bedding hardsteen, v. Steinxchlag, m., puin van gehouwen steen, o. Stehixcliloxx, s., steenslot, o. Sleitixcliloxxgeicehr, s., steenslotgeweer, o. Steinschu/t, m., puin, o. Steintptitter, m. m., scherven van steen, v. |
|||||
|
468
|
|||||
|
Slehiwull. 111., steenen vestingwal, m.
Steinieiilze, w.. steenen rol. v.
Steimreij. in., straatweg, m.
Steniwnrf, in., steenenbekleeding, v.. muurwerk, o.
S/r//, s.. steiger, m.. stelling, stellage, v.
Slellenkiiiif. in., koopbaarheid iler rangen, v.
Stellfeiler, w., veer, stuitveer. v.
Hle/lkeil, in., keg. stel wig. v.
Steil kluft\', w., eerste houtblok, waarom ile nieilerge-
stapeld wordt. o.
Stellmacherarbeit, w., wageninakerswerk, o. Steil muller w. at» Züniler, slnitsehroef, v. Steil muller. in., tegenmoer. v. SteilniK/el. ni.. draaibout, m. Steiljnille w. >A°;\' Kusten od. Schifftlqffeie, speektrap- pen, in.
Steilji fa hl. m., stut, schoor, v. Slellmil. s., rad, o. Stelt ram me, w.. beweegbare heistelling, v.
Steiliieijel, in., staand kalf. o., stelkalf. o. Steilriui/ in. «//( Srliritpiiekiiurler. opsluitring, m. Slel/.seiilii. w.. tempeersehaal, v. Stelheliriiulie, w., stelschroef, v. SUUxchüssel, m., tempeersleutel, m. Steilst i/t in. /Sr (//e Stahlplatte, stift, in. Stellaag, w., stelling, v. Steil mui iiehmen, stelling nemen. Stel In ii i/e ii w. in. r/e.v 1\'ferde*, stellingen, v. S/ell/tiiysforiiieii, m. m., formatiën, v. Stellcerlrelemler groxxer Oeneraktab, m., plaatsvervan- gende groote generale staf, m.
Stel/eer/re/er, m., plaatsvervanger, in. Slellrer/re/aag. w., plaatsvervanging , v. Ste/cfim.1, ni., steltvoet, in. Stelzhuf, m., stelthoef, m. Stemmehea, s., steekbeitel, ui. Stemme)! (eiueii liuitm), omhakken, vellen. — (ro// ehuiader), kloven.
— («fa* Wasser), opstuwen.
|
|||||
|
469
|
|||||
|
Stemmer, m., leng, v., hijschtouw met eene lus, o.,
pal, 111.
Stemmriemen, in., riem dienende om de deelen van den pakzadel bij elkaar te houden, te stemmen.
Stempel, m., stempel, m. Stempelbohen , 111., stenipelbout, m. Steil ge, w., steng. v. Steppe. w., steppe , v. StereograpMe, w., stereograpie, beschrijvende meet- kunde, v.
Stereometrie, w., stereometrie, v. Stern, m., star, v. Stembutze, w.. ster, v. Sternkarte, w., sterrenkaart, v. Sternschanze. w., sterreschans, v. Sternwarte, w., observatorium, o. Stetig, steegsch. Steiier, s., stuur, roer, o. Steuerbord, s., stuurboord, o. Steuerbordswache, w., stuurboordswacht, v. Stenerketle, w\\, haamketting, 111., disselboomketting. m. Steuerkompass, s., kompas. stuurkompas, o. Sleueriiiaiiii., m., stuurman, m. Steuermanmmaat, in.. stuurmansmaat, m. Sleiiern, sturen. Steiierrad, s., stuurrad, o. Steiierreep, m., stuurreep, v. Steuerruder, s., roer, o. Stèren,, m., voorsteven , 111. (SV«V,\'/(, m., knoop, steek, m. — cfev Hohofens, steekg.it, gietgat, o. Stichaxt, w., steekbijl, v. Stichbajonnet, s., bajonet, o. Stivliljiilkeii, m., steekbalk, m. Stirli/iliitt s. am Sdbelgefdsse, stootplaat, v. Stichborhrer, m., steekboor, zwikboor, v., avegaar, m. Stichbolzen , m. m., steekbouten, m. Sticheisen, s., steekijzer, doorsteckijzer, o. Stichel, m., graveerstift, etsnaald, vóórboor, v. |
|||||
|
47(1
|
|||||
|
SticMhaarig, stekelharig.
Slielihenl. ni.. voorste gedeelte van een gietoven nabij
het tapgat.
Stichhöhe w. eines Geicölbts, hoogte. porring, v. S/iefi/oe/i s.. steekg-.it. gietgat. tapgat, o. Stiehofen. m., steekoven, koepeloven, in. S/iclixiii/c. w., Bchrobzaag, stootzaag, v. Stiduekmelzen. s.. smelten in ovens met tapgaten, o. Stiehxeite, w., kant van het blaasgat, v. Sticlix/iiileii. 111.. snijschop. v. Slicfattahl, 111.. steekstaal, o. Stirlixttiiit/e, \\v.. breekstang, v. Sliclnriijfe, \\v.. steekwapen, o. Sliefellieilenaiij. w., bekleeding, pakking van het hart eener pomp, v.
Stiel, in., steel. m. Stiekirhe, w., altoos groene. hulsljhulige eik, m.
Stiel rum me. w., hanilhei. v. Stift. m.. stift, m.. punt. v. — iffl Se/i/oxxr/ien. stift, ni.
— W//e/- liiiehxe, kern. in.
Stiflliï\'ehxe. w.. kernbus. v. Stiftdnri-hxcliliif/, in., pinnenklopper, in. Stifteiiixtcicli. in., insnijding, v. Stiften (eineii hfiei/), doen ontstaan, veroorzaken, aan-
leiding geven tot. — {Friedeii), tot stand brengen.
Stiftloch, s., gat voor de stift, o. Stif/xr/i/uxx, s.. spillenslot. o. Sliftxchraiilie w. 3iw S/ierrfei/er. spil der veer, v.
— </«;• Sperrktiiihe. spil der spie. v.
— flfo» lefxchlnxsruhiiienx, schroef, v.
Stilet, s., stilet, o., dolk, m. Stillen (ei/ieti Aufruhr), stillen, dempen.
S/i//xtri//r/, m., eindpunt, punt van terugkeer, o. StiiiblciKjel. m., stinkkogel. m. Stiiik-xteiii, m., stinksteen, m. <SY</v/ w. </<?/• Lajfete, kop, m. — </<?.» l\'ferdex, voorhoofd, o.
|
|||||
|
17-1
|
|||||
|
Slirnbatid, s., frontriem, m.
Slirnbeni, s., onderste voorhoofdsbeen . o. Stirnen. front maken. Stirnjtaelie. w., voorvlak. o. Stirnkawmer, ni.. fronthamer, m. Stirxmatcer, w.. frontmuur, m. SI ir» nul. s.. getond rad. o. Slirnrieijel, in., voorkalf. o. — </«/• Luffete, frontverbindingsplaat. v.
Stirii riemen. in., frontriem, m. Stinuchiene, w.. kopbeslag, o. Stirtuette, w., front. o. Stiriirerlailuiuj, w., koplading, v. Stinncaiid. w., hoofdmuur, frontmuur, frontwand, in.
Stitzelfws, in., steltvoet, m.
S/ob/ioh, s.. stophout, o.
Stoetamiott, m., stalen aanbeeld, o.
Stöekeln, uit den oven nemen.
Stoekkaue, w., hakhouweel, o.
Stodepamier. in., vastgezet onderslagrad, o.
Stoduehabe, ophaalijzer, o.
Stoekxchldge, m. m. stokslagen, m.
Stwk.iehlen.tler. 111.. werptuig.
Stoek.se/irtndje, w., schroef van de bankschroef, v.
Stoekungen, w. m., stilstanden, m.
Stocktoaeke, w.. brandwacht, politiewacht, v.
Stock werk, s., verdieping, v.
Sloekicerk.sbtitterie, w., verdiepingsbatterij, v.
Stock/cerkxfeiier, s., etagevuur, o.
Stuekwerkxuuiie, w., verdiepingsiuijn, etagemijn, v.
Sto/t/ebii/ir, w., onkosten voor geestelijke diensten.
Slollbeule, w., legger, m.
Stollen. m., tunnel, m.
— rfe-v liiifeixenx. kalkoen. m.
— «fe.» .Ibzngex, trekkernok, m.
— rfe Ahzitgxlilerliex, nok met moer voor den ontlaad-
stok, v. — </«/• AliziKj.ij\'eder, trekkerveernok. m.
StotleiiluiH, m., bekleeding met planken, v.. kofferwerk, o. |
|||||
|
il-2
|
|||||
|
Stop/anker, m.. plechtanker, o.
Stup/büekte. w., pukkiiigbiis, v.
SIopfen. stoppen.
Stop/hammer, m., kalefaathamer, m.
SlopMübbe. w., kleiprop voor het sluiten van den
gzeroven, in.
Stop/takel, 8.. galgtakel van een gierpont, m. SUtpfieerg, s.. werk, o. Stopper. m.. stopper. m. Slopper knop/, in., talreepsknoop. m. S/oppii/e, w., gezwinde lont, v. SloppinexiücAse, w.. pijpjesbus, v. Stopsel, m., stop. kruk. v.. prop, m. Stopselcommmtaior. in., eoinmiitator met stoppen, Dl. Slüpxelsrliriiiibe. w.. stopschroef\'. v. SlöpxeliiHiurhulter, m., eoinnmtator met stoppen, m. Sloreheehnabel. m., teekenaap, pantograaf, m. Storting, w., storing, v. Ai/ou. »/.. steek. stoot, m. — Vee Adue. borst, v.
— <&/• Kumme, kulas, m.
— (fer Mittelachse, borst, v.
0» </«• Bajoneidille, rust, v. — <?«7w Bomb» od. Granate, versterking, v.
— »/// £//«/« (/e/\' Mittelachte, asstootplaat. v.
Slossapparat, m., toestel om den schok te verminderen, o. Stosebalken, m., stootbalk, m. Stoxxbleclc. s.. stootplaat. v.
Stostboden. m.. stootbodem, m. — einer liomlie, versterking, v.
Stotêbohen, in., stoot balk, m. Stoesbrett, s., steunplank, v. Stoeidegen, ni., stootdegen, m. Stoxxeixen, x., stootscheen. v. -- o in \'A\'tuitjelhlnhi\'. stootplaat, v.
Stüxxel. m., stamper, m.. handhei, juffer, v. Stuxxende, s., stoot balk, m. Sloxxer, m., stamper, vijzel, m. Stoxxfaxrliiiie, w., stootfascine, v. |
|||||
|
\\T.\\
|
|||||
|
Stoxxfechlen, s., schermen met den degen.
Stoxxgel riebe, s.. slag werktuig, o.
S/uxsliiih s. \'fev Bettungtrohme» eiiier Kiixteiilaffete, stoot-
klos. m.
Stoukappe. w.. kolfplaat. v. S/oxxi-ixxe/i, s., stootkussen, o., buffer, m. StosMinge w. fe Degenbajonette», kling, v. Stwukraft, w., stootvermogen, o. Slotetappen, m., stootlap. m. SloxxMtitte, w.. stootmat. v. Stotemeeeer. w.. bodemdiktenieter, m. Stoxxnaht, w., overhandsche naad, v. Slotsplatte w. f/i?-v Revolvers, stootplaat, v. — (/«.* (lemehrex, sehuif- ot stootplaat, v. StoeeplattenkKÖpfehen, s.. knopje, o. Stoespmmit, m.. aangrijpingspunt van een stoot. o. Stouriegel, m., stootkalf. o. Stoxxriug, m., ijzeren ring of band, m. Stotstage, w., schrobzaag. stootzaag, v. Stoxxxcheibe, w., tapborst. v. — <fc-.v Jtadex, achterassehijf, v. Sloxxxrhiene, w.. aehterstootbalk, onderplaat, stoot- scheen, v.
Stoisspiegel, m., dopje, o. Stoxxtlieil m. r/e.v Ladestockeë, kop, m., dikke einde, o.
Stotsteaffe, w., stootwapen, o. Sluxxiriutel, m., invalshoek, m. Strafbuch, s., straf boek, o. Slruffoiiijttigiiie. \\v., strafkompagnie, F. Strofe, w., straf. v. Strofen. straffen. Strafffeder, w., sterk gespannen veer, v.
StfiiJfxeU, s., strak, stijfgespannen touw, o. StrafgeseU, s., strafwet, v. Strafrerzelchnixx, s., strafregister, o. Slfahl, m., hoomstraal. m. Struhlbe\'ui, s., straalbeen, o. Strahlenkegel\', m., lichtkegel, m. Strahlkrebs, m., straalkanker, m. |
|||||
|
474
|
|||||
|
Strahlfiiide, w., rotstraal. m.
SlraAupalie, w., straalgroeve, v.
Strand, m., strand, o., kust, v.
Strandbatterie, w., strandbatterij. v.
SI ronden. stranden.
Stranff, in.. streng, v.
Stranghikeii, 111.. haak om de strengen vast te maken.
Strangleder. s., leder voor strengen, o.
Strangscheide, \\v., strengkoker. 111.
Sliuiiiyxrlieideiixtöxxet, s., ophoudstrengkokerstoot, lil.
Struiiij-ii-ldiiiife, w., strengophouder. 111.
Strangennchlaufe. w., lis tot ophouden der strengen,
strenglis, v.. strengovjhouder. in. Strapaze, w.. vermoeienis, v.
Straxxe, w.. straat, v.. straatweg, weg, groote weg. in.
Straxxeiidiimm, m., aarden dam. gemetselde dam. straat-
weg, m. StroMe/ilaiMjif, m., straatgevecht, o.
Strastenlocomoiivt, w., stniatlocomotief. v.
Stfaxxeiixjierriiiiy. w.. barrikade. v.
Struxxeiitrayer. m., brugligger, in.
Stmtuyem , m., stratageem. o.
Slruleyie. w., strategie, v.
Strategixcher Aiifmarxch, in., strategische opnuirsch, in.
Stratopadie, w., legerineetkunde, v.
Struiibfiixx, m., egelvoet, m.
Straucliheliiinij, w., bedding uit struikgewas, v.
Struuehhuupt, s., kribwerk, o.
Straiichwerk, s., kribwerk, o.
Strebe, w., schoor, stut, slagbalk, m.
Strebebitlken, m., stutbalk. sehoorbalk, m.
Strebebugen, m., sluitboog, m.
Strebekraft, w., middelpunt vliedende kracht, v.
Slrebemaver, w., steunmuur, 111.
Strebepfeder, m., contrefort, landhoofd, o., schoor-
muur, m. Streckbiilkeii, in., brugligger, in., dekrib, v.
Streckbarkeit, w., rekbaarheid, v.
Sirecke, w., vak, o., sectie, V.
|
|||||
|
475
|
|||||
|
Streeleen, w. m., vakken, o. (pont).
Streeleen (dan Gewehr). afleggen, neerleggen, zich over-
geven.
Streckfuge, w., streksche weg, v. Streeknammer, m., plethamer, m. Streettage. w., streksche huig. v. StrecMM, 111., geplet staal. o. Streckiealze, w.. pietwals, v. Streckirerk. s.. plet werk, plet werktuig, o. Streichblatt, s.. schuurplaat. v. Sireiehbleek . s.. schuurplaat. v. — fiir da» Lenkscheit, wrijfplaat, v.
Sireiehe . w., flank , v. Stretchen (die Flagge), strijken, neerhalen.
— (die Seget, Sleut/e, u. •«. ie.), nederlaten, strijken.
Stretcher, m.. strijker, in. Streichfertig. strijdvaardig.
Stretch/ener, s., bestrijkend vuur, o. Streichktmpat», s., stuurkoinpas, o. Streichlinie, w.. defensielijn, v. Streichmcütel, in., afsteek beitel, m. StreichmodeU, s., ritshout. o. Streichofen, in., referbeeroven, m. Streiehêehuh, m., hoefijzer met een arm, o. Streichschux», m., enfileerschot, o. Streieliicekr. w.. flank, v. Streichwinkel, m., strijkhoek, m. Streifcolonne. w.. mobiele colonne, v. Strei/forjin, s., partijgangerskorps, o. Stret/en, stroopen, strooptochten ondernemen. — (Sic/i), strijken.
— (au den Arm), langs vliegen, raken.
Streiferei, w., strooptocht, m. Slreljfiiiie, w., raaklijn, v. Stret/parlei, w., korps partijgangers, o.
Streifpartiïn, w. in., strooptochten, ni.
Stret/ritt, m., strooptocht te paard, m., verkenning
te paard, v.
Streifxchtisx, m., schampschot, o. |
|||||
|
470
|
|||||
|
SI reiftrimde. W., schilnipschop, o.
Streijziiij, 111.. strooptocht, zwerftocht, m.. verkenning, v.
Slreil. 111.. strijd, twist. m.. gevecht, o., kamp.
<//* xlreitendeti Machte, de oorlogvoerende mogend -
heden. SI reiier. ut., strijder, combattant, m. Streiljletjel. m.. strijdvlegel. stonnvlegel. m. Stretl lm ui mer, in., strijdhainer. in. Slreil/teni/xl, in.. strijdhengst. in. Slreillciillieu. m., strijdkolf, m., knods, v. Slreilkriifle, w. m., strijdkrachten, strijdmacht, v. Streilmaekt, w.. strijdmacht, v. S/reilmi/lel, s. , strijdmiddel, o. Streilxense, w., stormzeis, v. SI rei I tra gen , in., strijdwagen. m. Strengarrett, m., provoost, v. Strengel, m., droes. m. Sirene, w., strooisel. o. S/retijliielie. w.. verspreidingsvlak , o. Slreugabel, w., hooivork, v. SIrenting, w., verspreiding, v. Streiatiigxgurlie, w., verspreidingskegel, m. Slretftttigxge.sel:, s., verspreidingswet, v. Streuungskegel, in., verspreidingskegel, m. Slrettttitgxkrei.s, m., doorsnede van den spreidingske- gel met een vlak loodrecht op de as des kogels, v.
Slricli, m., streek, v. SlrieHoiitjjtixx, s., stunrkoinpas. o. Strichxvheihe X°. I . w., bij de Duitsche Int\', witte schijf 180 cm. hoog, \'120 cm. breed in het mid-
den een 12 cm. breede zwarte streep. Slrir/t/tife/, w. m., tafels voor den schuinsehen koers, v. Strick, m., strik, m. StrirHtaitdgri/f\', in., ringvormig handvat, o.
Strickleiter, w., weeflijnen, touwladder, v. Slrirgel, m,, roskam, m. |
|||||
|
477
|
|||||
|
SI riet/el» (ei» l\'/ertl), roskammen.
Strippe, w., stoot van een riem, m.
Strippen w. m. tier Httckeiixtiicke, stoot voor de stang, m.
Strippleine w. t/ex Zeilen, touwring, strik, m.
Strokkütte, w.. stroohut, v.
Stro/ixt/rk. va., siroozak. m.
Strohxehneitler, m., hakselsnijder, in.
Sln/lixeil, s., strookoord, o.
Strokwixch . m.. rtroowisch. m.
Strom. m., stroom, m.
constanter Strom. constante stroom.
tliretier Strom. directe stroom.
eleelrueker Strom. electrische stroom.
i/tilrit»ixcker Strom, galvanische stroom.
gt>xchloxxe»er Strom , gesloten stroom.
in tltt n rentier Strom, Nebenstrom, indnceerende stroom.
nevenstroom.
negativer Strom, negatieve stroom. poxitirer Strom, positieve stroom. tellttrixi-lier Strom, aardstroom. tkermo-electrischer Strom, thermo-electrische stroom. umgekekrter Strom. stroom in omgekeerde richting. untmterbrockexer Strom, permanente, voortdurende stroom. Sfromiiljtrtirtx, stroom-af. Slromtniker, m., stroomanker, o. Stromuiizeitjer, m., rheoscoop, m. Slromatiftciirtx, stroom-op. Stromlielt, s., bed, o. Stromentje, w., nauwe doortocht van een stroom, in.
Slromgelnet, s., stroomgebied, o. Stromkrei.1, in., strooiuloop, m. Slrom/tt/tf, 111., stroomloop, stroomdraad, m. Stromrhine, w., vaarwater, o. Stromxehiielle, w., snelheid van den stroom, v. Slromxtiirke, w., stroomsterkte, v. Stromxtricli, m., stroomgebied, o. Stromitl/ergu/tt/, m., overgaan van den electrischen stroom, overtocht, m. |
|||||
|
478
|
|||||
|
Stroniiiiiikehrer, m., coinniutator, m.
Stromunterbrecher, m., stroom verbreker, m.
Si\'rom tcmder, m., commutator, m.
Strop/i. 111., strop. m.
S/ruilel. 111., maalstroom, m.
Stfuileltiitl;, s.. docht. V.
ülrappe, s.. kniekloven, v.
Slruppenttüek, s., stooteinde, o.
Slnlienüllexler, m., chel der chainbrée, m.
Siubemtrrett, m.. gewoon arrest, o.
— w»ï Sehitdwoche, streng arrest, o.
ütuben dn jour, m., kamerwacht, v.
titück , s., stuk , o.
Stückarbeit, w., stukwerk, werk bij het stuk, o.
Stürkliinik. w., barbet. bank, v.
Stüclcbankbatterie, w., barbetbatterij, speelbatterij. v.
Stückbohrerei, w., geschutboorderij, v.
Stückbrandkugel, w,, brundkogel, m.
Stiickeixeii, s., rong, v.
ütüetforui, w., vorm. m.
Stüekgietterei, w., gesehutgieterij. v.
Sliirkijitl. s., stukgoed, o.
Stückhawatmann, m., kapitein der artillerie, m.
Stückhof, in., artilleriepark, o.
Htüdntmker, in., adjudant-onderofficier der artillerie, m.
Uliickkeller, m., casemat, v.
Sliirkkiievlit, in., treinsoldaat, in.
Stückkugel, w., kogel, in.
ütücklade, w., aflüitkistje, o.
Stückmodel, s., model van een kanon, o.
Sliickufeii, m., stukoven, m.
atickpatronendoeke, w,, kardoesrolder, m.
Stückpforte, w., stukpoort, v.
Stiickprobe, w., geschutsproef, v.
S/iickpiiher, s., buskruit, o.
Stüektvtr, s., kanon. stuk, o.
Stürkxeil, s., reep, m.
Stiirkxeeletimesxer, s., kalibenneter, m.
Stiickxeeleiixpiegel, m., spiegel werktuig, o.
|
|||||
|
479
|
|||||
|
Slückvidtirer, m., beweeglijk kruis, o., galzoeker, m.
Sliickwut/en, m., kaisson. in.
Stückweise, bij het stuk, op stuk.
Stüekwiiikelmaxx, s., standviziermaat, v.
Sliidel, w., stoedel. in.
Studelbau, m., palenrei. v.
Sludelxchraube, w., stoedelschroef, v.
StudeUchraubenloch, s., oog voor de tuimelaarpin. o.
Studelstift, m., stoedelstit\'t, v.
Stufeiiprube, w., ertsproef\', v.
»S\'//?/// 111. /«/ Schlosse, stoedel, m.
— ««» Max/ex, ezelshoofd, o.
Stïdpxtiefelii , m. m., kaplaarzen, v.
Slundenbrètt, s., bestekbriefje, logtafeltje, o.
Stiiiideiiijldx, s., scheepszandlooper, 111.
Stumpfeclcig, stomphoekig.
Stumpfen (ein l\'/\'erd), kortstaarten.
Stnmpfer Ikf/en, m., stompe degen, m.
Stumpfwinkelig, stomphoekig.
Sliiriii, m., stormaanval. m.
Stti r ma ut) i-i ff. m., stormaanval, m.
Sturmbalken , m., stormbalk . m.
Sturmbdnder, m. m., stormbanden, m.
Sturmbock, m., stormram, m.
Sturmbrett, s., stormplank, v.
Sturmbrücke, w., stormbrug, v.
Sturmdach, s., stormdak, o.
Sturmdeich, m., keerdam, m.
Stiirmegge , w., stormegge, v.
Stürmen, bestormen.
Sturmfasx, s., stormvat, o., vuurton, m.
Sturmfett, tegen storm bestand, standvastig, onwrik-
baar.
Sturmfock, m., stormfok, v. Sturmfrei, storm vrij. Stnrmfreiheit, w., stormvrijheid, v. üturmyatler, s., valpoort, stormegge, v. üturiiiglocke, w., stormklok, v. Sturmgranate, w., stormgranaat, v. |
|||||
|
480
|
|||||
|
Stiirmhukeii , m.. stormliauk. m.
Sturmhatpel\', w., Spaansche ruiter, in.
Sturmhaulie. w., stonnhoed. m.
Slitfuiigrl, 111., stormbalk . m.
Stumkulonne, w.. stormcolonne, v.
Sttirmkram, m.. stormkrans, m.
Sturmkrone. w., innurkroon, v.
Stiirmtuiifrii, s., storinloopen, o.
SturmUiter, w.. stormladder. in.
Stwrmlüeke, w.. bres, v.
Sturmmarxch, m.. storiiiinarscli. stormpas, in.
S/iiruiji/ii/it, in., stormpaal, in., fraise, v.
üturmpfeil, m., storinpij], in.
Hturni/i/iAle. m. w.. fraiseering, v.
Sturmreifrn. m.. pekkrans, in.
Sturmtark, m., storinzak. in.
StvTmxchritt, m., stormpas, m.
Sturmsense, w., Btormzeis, v.
Stiirinxuht. m., stomisoldjj, v.
Sturinxteigen. s., beklimming met stonnladders, v.
Siwrmtopf, in., stornipot. m.
Slurmtruppe, w., storintioep, m.
Sturm/üina, m., storm, in.
Sturz, m., storting, v., val, m., overvallen, o.
— r/c/ Huiler, storting, v.
— p//«vi // \'amen. waterval. m.
Slnrzitrker, in., na liet braak liggen voor de eerste
maal beploegde akker, in.
Sturzbett, s., stortebed, o. Slürzen (ro/n J\'/en/e), vallen, afvallen. — (««7 ilem l\'/erde), met het paard vallen.
Sliirzemle, s., einde van krib werk, o. Stiirzleder, s., staartriem, m. Starzxee, w., stortzee, v.
Stiirzuiii) w. </»\'/• Rader, storting, v.
Slnte, w., merrie, v.
Stiitenzitxe, w,, speen, v., uiertepel, m.
State rei, w., stoeterij, v.
Stutjiilleii, s., merrieveulen, o.
|
|||||
|
i81
|
|||||||
|
Stüizbtinde, w., kandelaar. 111.
Stiitze, w., schoor, steun, stut, stutbalk, steunpilaar, m.
— dex Hakenrohres, gaffel. m.
— dex llebezeugex, derde been, o.
— dex Sperrringes, rust, v.
— dex ï\'erxchl uxxxtiiekex, steunstuk, o.
Stiitzeixeu, s., beslag der handspaak, o. Stuf zen , m., bus, v. Stut zen, schoren.
Stüizen w. in. dex Sattelwagens, tapklossen, m.
Htützenarm, m., tand van het steunstuk, m.
Stülzjiitiikt. m., steunpunt, o.
Stützxchenkel m. am Hebezeuge, derde been, o.
Subalterne f Officier, m., subalterne officier, m., zie
8Officiere."
Subject, s., subject, o. Subordination, w., ondergeschiktheid, v. Subsidiengelder, s. m., subsidiën, v. Succnrx, m.. ontzet, o. Siidkuiitc. w,. zuidelijke oever, m. Suuijif, m., moeras, m. — ^e* Flammenofens, zool, v., bodem, vloer, m.
Suiujijig, moerassig. Supplement, s., supplement, o., aanvulling, v.
System, s., stelsel, o. Szarawaden, m. m.. rijbroek, v. |
|||||||
|
T-Sc/iiet/e, w., T-rail, v.
Tabellarische Uebersicht, w., kort overzicht in tabellen, o.
Tabur, m., Turksch bataljon.
31
|
|||||||
|
Wi>
|
|||||
|
Tachygraphie, w., stenographie, v.
Tackbolzen. m., takbout, hakkelbout, m.
\'1\'uct, m.. tijdinuat. cadans, v.
Tactik. w.. taktiek. v.
Tactiier, 111.. taktikus. m.
Tafelblei. s.. plat lood. geplet lood, o.
Tiifeln. met hout beschieten.
Tafflpjlttxler, s.. Kngelsehe pleister, v.
\'A/t/: mif attbreekendem Tage, niet het aanbreken van
den dag.
Tugeliiirli, s.. dagboek, journaal, o. Tagemanch. in.. dagniarsch. m. Tagesbe/ehl. in.. dagorder , v. Tagescordon. s.. dagcordon. o. Tagexatdiimtg, w.. diensttuhleau. o. Tageicetxe ËintheiUtxg, \\v.. iiuleeling van den dag. v. Tüi/licli-. (nier. m.. daagsanker, o. Tagsbefehl, ni.. dagorder, v. \'fagxignale, s. m., dagseinen, o. Tagtireeke, \\\\\\. onderaardsche weg, tunnel, m. Tt/M. in., takel. 111.. talie. v., gijntuig, o. Talcelasche, \\v.. tuigagie. v.. tuig, o. 7WAy, 111.. talk, v., vet, smeer, o., ongel, v. Talierehpen, m, 111., taliereepen, v. Tii/je, w., takel. ni.. talie, v. TalpaUchen, m. m., talpaschen, m., Hongaarsche lichte int\'anteristen.
Tamiaur, m., tamboer, m. Tambourcaponnüre, \\v., tamboer, m. Tamp, m.. kort eind touw, o. Tangentt;. w., tangens, m., raaklijn, v. Tangentenbu»tole, w., tangentenboussole, v. Tangenienpunlct m. </«/• Ourve, beginpunt van een bocht, o. Tangenienwinkel m. \'fey Flnglmhu. helling der baan, v. (ten opzichte van het horizontale vlak).
Tumie, w.. spar. v., den. dennebooin. pijnboom, m. TtnuienlHiHiiixtahl, in., staal van 2, •\'{ merken, o. Taiiziiieixtet, in., dansmeester, m., paard met fransehe beenen
|
|||||
|
483
|
|||||
|
Tart/, m., tarief, o.. prijsopgaaf, v.
— für i/ie He/brderutig rou Truppen. /Sr Truppen-
ïra/uporle, militair tarief, o. Tarif basis, w., grondslag van het tarief, m.
Taxche, w., tasch. patroontaseli. v.
mil I lelie riemen, tasch met handvat, v.
Taschen/ernglas, s.. zakkijker, m.
\'l\'aschenforniat, s., zakformaat, o.
Taxchenkelle, w.. kleine gietlepel, m.
Taxcheumuuitiim. w.. munitie in de patroontaseli. v.
Taxie. w.. toets, m.. klavier, o., tangens, raaklijn. v.
Tastenbrett, s., klavier, o.
Taslenleiter, m., toetsensteun, m.
Taster, in., sleutel, m. (telegr.)
Tasterhehel, in., hefboom van den sleutel, m.
Tasterzirkel, m.. boogpasser, kroinmepasser, dikte-
passer, 111. ï\'tf», s., touw, o., streng, v.
— dex Ileliezeugex, reep, 111.
Taaltaken, in., baak van de streng, m. Taukette, w., ketting van de streng, ni. \'t\'ausendbein, s., dui/.endbeen, o., schildpad met een aantal schijven, m.
Tautoerk, o., tuig. touwwerk, o. Taxus, m.. taxis. m. Tealcholz, s., tiekhout, o. Technisch, technisch. Technologie, w., technologie, v. Teckholz, s., tiekhout, o. Teianker, m.. tuianker, o. Teich, in., vijver, m. Teichel, m., pijp, buis, waterleiding, v. Telamon, m., draagbalk, schoorbalk, m. Telegram ui, s., telegram, o. Te/egraj/h , m., telegraaf, m. jiorlalirer Te/egrajik, draagbare telegraaftoestel, m.
Telegrajiheuaml. s., telegraaf bureau, o. Telegra/ilienajijiaral, m., telegraaftoestel, m. — m# Rnhextnini, toestel met constante stroom, o.
|
|||||
|
484
|
|||||
|
tragbarer, trantportabler portativer Telegraphenappa-
ral, draagbaar, verplaatsbaar toestel. Telegraphetilteamte, m.. telegraafbeambte, m. Telegraphendetachemenl, s., telegraafdetachement, o. Telêgrapheiidraht, in., telegraafdraad, m. Telegraphenlcabel, in., telegraafkabel, m. \'l\'elegraphenleitung, \\v.. hangende telegraaflijn, tele- graafleiding, v.
TelegraphenleitutigsHraht, m., draad, 111. TeUgraphenünien, w. in., telegraaflijiien, v. TelegtapKennetz, telegrafisch net, o. Telegfiipheupfiihl. in.. telegraai\'paal, lil. Telegrapketulaxge, w., telegraafpaal, 111. Telcgttipheiixlutioii, w., telegraat\'station, o. Telegraphie. w., telegraphie, w. TeUgraphirbalterie, w., gangbatterij. v. TelegrapkireH, telegrafeeren. Telegraphixche Nachricht, w., bericht per telegraaf. telegram, o.
Telelog, 111., teleloog, m. \'Mephon, s., telephoon, 111. Telescop, m., telescoop, m. Teller 111. <fe« Pistons, borst, v. — (/<?/• Lünee, slijkplaat, v.
— isfav Schlagbolzens, kraag, 111.
Tellerförmig. schoti\'lvormig. Temperatur, w., temperatuur, v. Tempirbar. tempeerbaar. TempiniM, tempoeren. TVm
TempirmascAine, w., tempeerkoker, m.
Teinpirxctilii, w.. tempeerschaal, v.
Tem pi rxrhlüxsel, in., tempeersleutel, m.
Teuipiiiiiig, w., tenipeering, v.
Tempo, s., tempo, o.
Tenaille, w., tenaille, v.
Tenaülensyitem, s., getenailleerde stelsel, o.
Tenaillenlinie. w., getenailleerde linie, v.
Tenaille»winkel, ui., tenaillehoek, m.
|
|||||
|
485
|
|||||
|
Tent/Mirte Linie, w., getenailleerde linie, v.
Tenaillirles Front, s., getenailleerd front, o.
Tenaillon, s., tenaillon, o.
Tender, m., tender, m.
Tenderlocomotive, \\v., tenderlocomotief, v.
Terpentin, m., terpentin, m.
Ter ram, s , terrein, o.
Terrainabschtiitt, m., terreinafscheiding, v.
Terrainaufnahme, w., terreinopname, v.
ï\'errainbedeckung, w., terreinvoorwerp, o.
Terrainbenulzung, w., gebruik maken van het terrein, o.
Terrain/alte, w., terreinplooi, v.
Terraingegenstande, m. in., terreinvoorwerpen, o.
Terruiiihiiiieriiixxe, w. in., terreinhindernissen, v.
Terruinlehre. w.. terreinleer, v.
Terrainkenntnis», w., kennis van het terrein, v.
Terraiarecognotziruitg, w., terreinverkenning, v.
Terrainwelle, w., terreinplooi, v.
Temniuviiilcel, m., terreinhoek, m.
Terraiiizeichiiuiig, w., teekening van het terrein, v.
Terrasse, \\v., terras, o.
Terrassenbatterie, w., batterij op een berghelling, v.
Terreplein, m., terreplein, o.
TerrUorialbezirk, m., territoriaal distriet, o.
Territorialdivision, w., territoriale afdeeling, v.
Territorialtelegraphie, w., .\'i\',e linie of territoriale dienst.
Tetiie, w., terts, v. (zestigste deel eener seconde).
\'J\'erz, m., tiercé, v.
Terzerol, w., zakpistool, o., terzerol, v.
Terzo, m., terzo, o.
Tetraeder, s., viervlak, o.
Teuanker, m., tnianker, o.
1\'e.rüir vv. f/« Huizes, weefsel, o.
ï\'^ff/, s., dal, o.
r« ï\'//«/« fuhreti, de rivier afvaren.
Thaljiu.1.1, m., rivier, die door een dal gaat, v. Thalgehange, s., helling eens bergs naar den kant van het dal, v.
Thakperre, w., dalengte, v. |
|||||
|
w>
|
|||||
|
Tkalaeg, m., vaarwater, o.
Tkaibesiand, in.. feit, o., toedracht eener zaak, v.
Theer. m.. teer , o.
Theerbüehse, w., smeerputs, v.
Tkeerpapier, s., geteerd papier, o.
Theerpappe, w., geteerd bordpapier, o.
TheUneheibe, w., graadboog, m.
Theilungxpunkt, m., deelpunt, o.
TheiluiigxzirM. m.. verdoelingspasser. 111.
TheodoUl, m., theodoliet, v.
\'J\'limrie, w., theorie, v.
ThermoeUctricitdt, w., thermöelectriciteit, v.
Thermometer. m.. thermometer, in.
\'1\'hefiiiouiclerxehale, \\v., therinometeischaal, v.
Tkermoxcop, s., thennoscope. v.
Thierarzt, in., paardenarts, m.
Tlwhix, in. j ketelgewelf, o.
^\'//o//. in., klei, v.
Thonbrust. w.. kleibekleeding van een dijk, v.
Thonpfropf, in.. leemprop, m.
Thuiirorxchhig, in., leemprop, m.
?\'/(wy, s., poort, v., klinket, o.
Thorax, in., borstholte, borstkas, v.
fhorklappe, w., klinket, o.
\'J\'liotinwlie, w., poortwacht, v.
fli run cd beiii, s., traanbeen, o.
Thranendrüte, w.. traanklier, v.
fhranenkarunkel. w., traanheuvel, in.
\'/\'/</\'ra i/ge/, w., deurhengsel, o., deurduim, m.
fhürbund. s., lijstwerk om deuren, o.
fhiifliexchlug, in., beslag, o.
fhürgerü»t, b., raam, kozijn, o.
Thürgerüstentferniing, w., vak, o.
\'J\'hiinu, m., toren, v., koepel, m.
Thui uifurl, s., torenfort. o.
Tlwriiixrliijf\', s., torenschip, o.
Timn,iiriinlinülile, w., hollandsche windmolen, m.
Thiirx/urk, stijl, dorpel, m.
7&/t\', w., diepte, v.
|
|||||
|
-W7
|
|||||
|
Tiefeiimexxer, m.. dieptemeter. m.
Tie/enttreuung, w., dieptespreiding, v. Tiefgang, m., diepgang, m. Tiejfiuid, s., laag land, diep land. o. Tieflolh, s., dieplood, peillood. o. Tiefrückig, zadelrug, m. Tiegel, in., smeltkroes, m. Tiegelgiexxerei, w.. metaal smelten in kroezen . o.
Tiegelkaken. m.. kroezenhaak. m. Tiegehi/eii. m.. sehaehtoven. kuipoven, m. Tiegelprobe, w., ameltkroesproef, v. Tiegelzasge, w., kroezentang, v. Tiesse, w., blaaspijpneus, v. Ti/tnegel, m., dwarxregel, m. ï\'iger, va,, tijger, m. ^\'//fe \\v. ^/er Luuze, schaft, v. TiUemtifl, m.. stift. v. Tiiiiar, s., Turksch leen. Timariot, va., Turksch leensoldaat. TimwtersticA , m., tinimersteek, ni. 1\'niijxiiio, va., pauk. v. t\'iugd, m., lat, v., tengel, m. TirailleuT, m., tirailleur. m. TirailleurcompagnU, w., tirailleurcompagnie, v.. Tirailleurkampf, va., tirailleurgevecht, o. Tiraüleurlinie, w., tirailleurlinie, v. Tiradleurxyxtem, s., tiraillenrstelsel, o. Tiraiüiren. tirailleeren. ^ïro, 111., recruut, groen, m. Til al ar. titulair. TJfeft, in.. tjalk, o. Toekei, m., enkelvoudige takel, m. Todex.it\'ra/e, w., doodstraf, v. Totlex/tr/heil, s., doodvonnis, o. ?W/e /\'\'/////* , w., doode vloed, m. Todieiücöpfe, m. ra., doodhoofdshuzaren, m. Todtex Jiereletiie/if, s.. bekleedingsmuur zonder eigen verdediging in tegenstelling tot «Fertheidigangx- Jaliigex Dechargen-Rerete/nent." |
|||||
|
488
|
|||||
|
Todier Winkel, m.. doode hoek, m.
Tod/es Wasser, s., dood tij. o. Todles Werk, s.. bovensehip, o. Toleram, m., tolerantie, speelruimte, v. Tombak, m., tombak. spinsbek, o. TotMe, w., ton, v. Tontieboje, w., tonneboei, v. Ti ui ii e ii ba nd. s., hoepel, m. Tonnenbauch, m., buik. in. Tviiiien/joileii, m., bodem, 111. Tonneubrüeke, w., tonbrug, brug van vaten, v. Tiiiini\'iiijeir\'ulbe, s., tongewelf, o. Tiiiiiienhoh. s.. duighout. o.. duigen, v. Tuiiiieniiiiilde, w., tonniolen, in. \'I\'iiiiiii-iireilie. w.. rij . v. ToiDieuxiuli. in., wagenschot, o. Tonnenstahl, m., natuurlijk staal, o. Top-arabadji, in., Turksch treinsoldaat, v. Topdji, in.. Turkseh kanonnier. \'l\'opdji-bachi. m.. Turksch grootmeester der artillerie.
Topik, w., de vakken ot\' onderdeelen eener weten- schap. yV/y;/>. in., top. m. Toppfetter, s., St. Ehnusvuur, o. \'Fopographie, w.. topographie, v. Topographische Karte, w., topografische kaart, v. \'forcular, s., draadboom, m., draaikruie, o., haspel, m. Torfgraberei, w., veenderij, v. Torfgrube, w., veenderij, v., veenland, turfland, o.
Tor/moor, s., veengrond, m. Tornkolz, s., vlothout, o. Tomitter, m., ransel, m. Torpedo, s., torpedo, v. Torpedoboot, s., torpedoboot, v. Torpedo-Entdecker, m.. verklikker, m. Totale, Srlinxxiceile, w., rolschootsverheid, v. ï\'o«/-, m., beurt, v. \'Tournadji-bachi, m., hoofdotticier der Janitsaren.
Tuwiirxzi/xze, m., Poolsche ruiterij. |
|||||
|
488
|
|||||
|
Trab, 111.. draf. looppas uit den pas, m.
Traliant, m., trawant, m. Traben . draven. — (hocli), hoog draven.
Tralier, in., draver, harddraver, ni.
Tracé, 111.. tracé. o. — moderne, front moderne, m.
Traeirfa-irlihie, w., traceerfaseine, v. Traclile \\v. «/// Salie/, steeg, m. Trachten, w, m. «w Hu/e, drachtwand, m. Trachlciilheil s. </<w Uu/en, zijwand, kwartierwand, v. Traciren, traeeeren. Tracir/ifnlil, in., baken . m.
Tracirtcknur, w., traceerkoord, o.
Trad, Tractux, m., streek, landstreek, v., eind weegs, o.
Tractttiiieul, s., traktement. o.
Traclorie, w.. richtingslijn van de trekkracht, v.
Tragbuhre, w., draagberrie, v.
Trughalkeii, in., draagbalk, m.
Traglmre l\'enerwaffe, w., draagbaar vuurwapen, o.
Tragbrücke, w., vervoerbare brug, v.
7/wy?, w., draagberrie. v.
Trageband, s., draagzeel, v.
Tcageliaiini, m., draagboom, m.
Tragebaume m. in. om MunÜionswagen, berrieboomen, m.
Tragebügel, in., beugel, m.
Tragebügehcheuerleder, s., schaaflap, m.
TrageAebel, m., draagspaak, v., draagboom van de
tweede soort. m.
Tragekolx, s., draaghout. juk. o. Tragekoppel, w., halsband met ketting dienstdoende als disselboomriem, tevens om den disselbooin te
dragen. Trager, in. m., laag, lade, v. Trageriug, m., laadgereedschapsbeugel, m. Tragexeheukel, m., raddrager, m. Tragezitber, in., draagbak, m. Traghebel, m., hefboom van de tweede soort, m. TrögheU, w., traagheid, v., volhardingsvermogen, o. |
|||||
|
«XI
|
|||||
|
Traghoh, s., draaghout, juk, o.
Tragkraft w. e\'uiex II \'agent, draagvermogen, o.
Tragrund, m., draagrand, m.
1\'rayriem, m., ophoudriem van don trekriem ter hoogte
van het kruis, m. (Oostenr.)
Tragriemen, in., draagriem, ophouder, ni. Trai/rhig dex lierolrerx. in., ring, m. Tragxal/el. m., pakzadel, o. Tragxiiitle. w., w.. telegraafpaal. in. Trugxtange, \\\\\\. draagstang, v., steunbalk, stut, schoor, m. Tragmute. w., isolatordrager, in. Tragstute, w., drachtige merrie, v. Tragvermógen s. schwinmender Körper, draagvermogen, o. Tragtoeite. w.. schootsverheid, v. Tragzeit w. f/f/- Haffen, drachttijd, m. Train, m., trein, m. Train*, in. m., groote trein, in. Trainband. m., Engelsehe burgerwacht. Trainbataillon, s., treinbataljon. o. Train-Inapection, w., treininspectie, v. Troinkolonne, w. . treincolonne, v. Trainpferd, s., treinpaard, o. TraiiixoUlat, m., treinsoldaat, m. Trainwagm, m., transportwagen, m. Tra/ge, Tra/je, w., traliewerk, rasterwerk,roosterwerk,o. Tra mirag, in., tramweg, m. Tramioaymaschine, locomotief voor tramwegen, v.
Tranchee, w., loopgraaf, v. Tranchéearbetier. m., arbeider, werkman, m. \'1\'raiirlii\'efasclihie, w., traceerfascine, v. Tranchéi karre, w., loopgraaf kar, v. Traiicln\'ekalze, w., loopgraaf kat, v. Tranchéemajor, m., tranchéemajoor, m. Trauchéexergeaiit, in., onder-adjudant der genie, m. Ttanehéewache, w., loopgraafwacht, v. \'franke, w., drinkplaats, v., wed, o. Tronken, drenken. Trankextation, w., drenkstation, o. Traakijebixx, s.. kauwgebit, drenkgebit, o. |
|||||
|
«II
|
|||||
|
Translaliun, w., overdraging, v.
Trans/alor, in.. translateur, ni.
Transport, m., transport, o.
Tramportabel, vervoerbaar.
Trantport-AbtheUung w. \'/<?/• Militar-Eisenbakndireetion,
afdeeling van de spoorwegdireetie voor de trans-
porten, v. Transportdampfer, in., transportschip, o. Transporteur, m., graadmeter, transporteur, m. Transportirprotze, w., lastsleper. in. Transportirrahmeii, in., vervoerraam, o. Tramportkarre, w., blokwagen, m. Transport schijf, s., transportschip, o. Transportsehraube, w., transporteerschroef, v. Transportwagen, m., transportwagen, m. Traiixrefsitle, w.. transversaal, v. Trapez, Trapezium, s., trapezium, o. 2V»m , m., tras, o., trassteen, tufsteen, m. Tras Traube, w., druif, v. Traubenansatz, in., druif band, m. Traubenbohrer, m., handboor, v. Traubenhagel, m., druif, v. Traubenhals, m., druif hals, m. Traubenkartatsche, w., druif, v. TraubenscAicefel, m., korrelzwavel, v. Traufelbütte, \\v., druipvat, o. Traverse, w., travers, v. Traterseusuppe, w.. zaagswijze sappe, v. Traversirea, traverseeren, oversehenkelen. Traversmauern w. in. i» Rondegange, dwarsmuren, m. Treckeu (das Schiff), sleepen, op sleeptouw hebben. — (Eisen), trekken. , Treekweg, m., jaagpad, o. «i^i/^1\'\'^
Mfl, s gevecht, o ontmoeting, v, - 3 qe^c/^,»^
Treffenamtand, m., afstand der Innen, m. <y———" Treffenweise Avfstettung, w., opstelling, waarbij de divisiën, brigades enz. achter elkaar staan in te-
genstelling met tFlügelweise." |
|||||
|
W2
|
|||||
|
Treffer, m., treffer, m.
Trefferreckück, in., rechthoek, waarin alle schoten
vallen, m.
Treffahigkeü, w., tref kans, v. TreffpuHlct, m., trefpunt, o. Trejf\'wahncheinlichkeit, w., tref\'kans, v. Treffemine, w., klaverbladsmijn, v. Treibaehee, w., drijfas, v. Treilittiiilioxx, m., aanbeeld met holten, drijfaanbeeld, o.
Treibtinker. m.. drijfanker, o. Treibbogeu, m., boor niet drill;oog, m. Treibbtibne, w., krib in rivieren, v. \'freiljehiiuiuier, m.. muts- , bol-, diephamer, m. Treilieix. s., driji\'ijs. o. ///// Treilieix gelie/i, kruien.
Treil/eixeu, s., drijfijzer, o., drevel, doorslag, m. Treihen, voor storm bijleggen , drijven. — (/\'// r//> riiicht). op de vlucht drijven, jagen.
Treibeofen, m., frischhaard , m. Treiter, m., drijfhout, o.
\'l\'reibexatz. m., drijfsas, m. Treibesrhlögel, m., buizenslager, m. Treiliexpieyel\', m., dopje, o. Treibfauxtel, m., handmoker, ui. \'1\'reibherd, m., drijf haard, 111. Tretbrad, s., drijfrad, o. Treibxatld, m., drijfzand, o. Treibscbeibe, w., tandsnijmachine, v. — </«/• Kartatsche, bodemschijf, v.
Treibtcelle, w., drijfas, v. Treideln, trekken, sleepen. Trem/iel, m., stijl, dorpel, m.
Treiikuxixxer, m., zakwater, doorgezijpeld water, o.
Tfeinihurkeit, w., deelbaarheid, verdeelbaarheid, v.
Treuiixdge, w.. spanzaag, v.
TrettK*ng*bahnhof, m., station bij een bifurcatie, o.
Treiiiiuiigxjliirbe. w., grensvlak, o.
TreiiHuiigxkreix, m., uitbarstingscirkel, m.
Trennungsradiu», m., uitbarstingsstraal, m.
|
|||||
|
\'m
|
|||||
|
Treunungxxlalioii, w.. station bij een bifurcatie, o.
Trenxe, w., trens , v.
Tremen, trensen.
Trenxengebixx, s., gebit, o., trens, v.
Tretueniette, w., trensophangketting, m.
Tremenzaum, m., trensteugel, m.
TretMenzügel, va.., trensteugel, m.
Trensing, w., trensing, v.
Treppenvisir, s., trapvizier, o.
\'Trexxe, w.. galon. o.
TrehiHtxchiiie,. 111., werktuig niet voettrede, o.
Triangel. 111., triangel, driehoek, m.
Trianguldr, driehoekig.
Triiingnlining, w., trianguleering, v.
\'Iriii/igiilirinignuelz, s., net der driehoeken, o.
Trickfer, m., trechter, in.
— ö/// Trichrerbund, laadstokpijp, v.
Trirh/erbnnd, bovenhand, m.
Trickterbundbleck, s., bandje van den bovenhand, o.
\'Trirli/rrbiindfeder, \\v., bovenbandveer, v.
Trichterförmig, trechtervormig.
Trichtermine, w., treihteimijii, v.
TricAterradius, m., straal van den trechter, m.
Triehlerring, m., bovenhand, m.
Trieb, in., kracht, werkkracht, v.
Triebel, 111., veer, v., drijfhout, o.
Triebfeder, w., drijfveer, springveer, beweegreden,
aanleiding, v., aandrang, m.
Trieb/utm uier, m., drijf hamer, m. Tricbkruft, w., drijfkracht, voortstuwingskracht, v. Triebrtid, s., drijfrad, o. Triebxand, s., drijfzand , o. Triebxtock m. «\'//« Drillingx, spil, v., dol, m. Triebwelle, w., drjjfas, v. Triebicerk, s., drijfwerk, o. Tri f lig werden , driftig worden: Trigonometrie, w., driehoeksmeting, v. Trikebiille, w., lastsleper, m. Trillen, drillen. |
|||||
|
404
|
|||||
|
Trinktoaeeer, s., drinkwater, o.
Trippeekwejel,, m.. ruw gesmolten zwavel, v.
TrÜt, in., pas, stap, m.
Trittblech s. <fe* Fttxxtrittex, voetplaat, v.
Trittblechnalter, in., draagstang, v.
TriitwecAxel, m., verandering van pas, v.
TriumpA, 111., overwinning, v.
TriumpJ\'bogen, triomfboog, zegeboog, m.
Triumphzug, in.. zegetocht, ni.
\'froekeiirgliiider, in., droogcilinder, m.
Trockenihick. s.. droogdok , o.
Troekene Fouragirung, w.. drooge fourageering, v.
Trockener Spaih, m., hanenspat, hanentred, drooge
spat, ni.
Trockener O ruiten, m., drooge gracht, v. Trockeiiex Fut ter, s., droog voeder, o. Trockenlegen, aftappen. Ttwkruxtithe. w.. droogkamer, v., drooghuis, o.
Trockuen (l\'ulrer), drogen. — {tiutiirlirli). natuurlijk drogen.
— («« (/^/- Lu/t), in de lucht drogen.
Troeknenapparat, in., droogtoestel, o. Troeknenhaia, s., droogstoof, v. ÏVcy, 111., goot, v. Trogapparat, ïu., trogtoestel, o.
Trommel, w., trom v. Trom weifelt, 8., tromvel, o. Trommeueine, w., troinlijn, v. Trovunelrei/e, m. in., tronireepen, m. TrommeUatie, w., tromsnaar, v. Trommeheklag, m., slag op de trom, m. Trom melxr/i/ager, m., tambour. m. Dvmmthchletue, w., kolksluis, duikersluis, v. Trommehtork, in., tromstok, in. Trom pet e, w., trompet, v. Trompeten, de trompet blazen. Trompetenschnur, w., trompetsnoer, o. Trorupetenxignul, s., sein op de trompet, o. Trompetenstick, m., trompetsteek, m. |
|||||
|
405
|
|||||
|
Trompeter, m., trompetter, m.
Tropfhahn, m., goot, v.
Tropfritme, w., goot, v.
Trophee, w., tropfee, v.
Tross, m., legertros, legertrein, m., bagage, v.
Troespferd, s., lastpaard. o.
Trosstoagen, m., bagagewagen, m.
Trot zen, trotseeren.
Trumpf, 111., steekbalk, sleutelb\'alk, m.
Trumpfen, het worteleind afzagen.
— {eiiien Balken), een balk inkorten.
Truppen , w. in., troepen, in. Truppenabtheïlung, w., troepenafdeeling, v. Truppeneintheüung, w., iiuleeling der troepen, v. Truppenfahrzeuge, s. in., kleine trein, m. \'J\'fiippetiffattiiiig, w., wapen. o. Truppenkette, w., cordon, o.
TruppenkoUmne, w., colonne eener troepenafdeeling, v.
(zonder trein.)
Truppenkörper, m., troepenlichaam, o. Truppentheil, in., troepengedeelte, o. Truppentransport, m., troepentransport, o. Tntz- umi tSchutzbündniss, s., aanvallend en verdedi- gend verbond, o.
Trutzwaff\'en., w. m., aanvalswapen, o. Tschako, m., sjako, v. Txchapka, m., chabska, m. Ttilji\'-s, m., verrekijker, telescoop, m. Tuchpl-atte w. rfcv Schrapnelzünders, lakenschijfje, o. Tuchwalze, w., met wol bekleede rolletje, o. ^telegr.) Tïdle w. rfev BajonneU, schaft, v. — der Blendlaterne, vaste pijp, v.
— für den Luntenstoek, zunderstokkoker, in.
— der Schippe, huis, o.
T-idpen\', m. m., scheurbroeken, m.
Tümmel, Tümmeleteix, m., bodem van een hoogoven, m.
Tummelplatz, m., manege, rijbaan, v.
Tiimmelblech, s., steunplaat, v.
Tibupeleixeii, s., tiiinpelijzer, o.
|
|||||
|
4\'Jü
|
|||||||
|
Twmpehtein, m., tumpelsteen, steunsteen, m.
Tünehen, witten.
Tuimel, m., tunnel, m.
Tunnelscharte, w., tunnelschietgat, o.
Tupfer m. a»i Slichschlosse, trekker, m.
Türeopole, m., Turksche ruiter.
Türktecke Trommel, w., Turksche trom, v.
— Su/t/ie, w., Turksche sappe, aardrol, v.
Türkischer Knop/, m., Turksche knoop, stopperknooji, m. TurnanxtaU, w., gymnasstieksehool, inrichting voor gymnastiek, v.
Turnier, s.. tournooi, steekspel, o. Turnusverleehr, m.. doorloopend vervoer, o. Turnt, in., streng, v. Tiischlilau, s,, waterverfblauw, o. Tuscie, w., Oostindische inkt. m. Tuschen, met Üostindischen inkt teekenen, wasschen. — («»« Zeichnung), wasschen.
Tunchkasten, m., verfdoos, v.. YW<?, w., proef kroes, v., mof\', koppel ring, m.
\'T wiel, m.. zwabber, m.
TypendruckteUgraph, m., typendruktelegraaf, telegraaf.
van Hughes, m.
Tzacko, m., sjako, v. |
|||||||
|
TT.
?/fó (ultimo), op den laatsten dag der maand.
i/eie», (r/«e Rekruten), oefenen, drillen. Ueberall! overal! Uelter lluiik feuern, over bank vuren.
Ueberbau, m., bovenbouw, m., uitstek, o. Veberbauen, blindeeren, uitstekken bouwen, overhan- gend werk maken. |
|||||||
|
497
|
|||||
|
l\'elierhniile /{////er/e. w., geblindeerde batterij, v.
Ueberbeiité, s. m., schuifelbeenen, overbeenen, o.
Ueberbliek, m.. oogopslag, m.. overzicht, o.
/ \'eberbrücken. overbruggen.
Ueberbrnckung, w., overbrugging, v.
ƒ \'ebercomplet. overkoinpleet.
Ueierdaeh, g., afdak, o., luifel, v.
Veberderke, w., overtreksel. o., wal trap, m.
//>///• rile\'/rh, in.. dijk in den vorm van een halve maan. m.
I elierfi/l/rl. w.. overvaart, v., veer, o.
Ueber/all, m., overrompeling, oven-valling, v.
/ \'eberfalltcehr. s.. stuw. v.. overlaat. o.
Ueberfass, s.. buitenton. v.. buitenvat. pakvat, o.
VelierJU/cl/te//. met mandewerk bekleed.
/ \'eberjfligelu . overvleugelen . debordeeren.
/ \'eberführmigiaauU. w.. kokerpaal. ni.
/ \'eberfitttert. e/t/er Pukertoiwr, voorniadston. buitenton.v.
Uebergabe w. /v\'///v Fes/ui/g. overgave, v.
*w / \'ebergabe auffbrdern . opeischen om zich over
te geven. — r<w Material, overgave, v.
Uebergabebahnkof, m., overg.ivestation, o. Uebergang, m.. overgang, overtocht, m., overgangs- punt. o.
Uebergaugef, in., overlooper . deserteur, m. i\'ebergdiigxgpxchiitz, s., overgangsgeschut, o. / \'ebergangikoiiKx, m., overgangskegel, m. Uebergangsmittel, s. m.. middelen voor den overtocht, o. VebergangsjmnU, m., overgangspunt, o. / \'ebtrgaiigxxtatiou. w.. overgangsstation, o. Uebergeben, overgeven. — («*« S/tul/), zich aan den vijand overgeven.
Uebergeben (zi//ii Fe///r/e), overloopen, deserteeren. / \'eber/ji/rl. m., bovenriem . in. Uebergut». m., verloren hoofd. o.
/ \'eberhaUen, half spoor rijden. / \'eberl/arte//, te hard maken van staal. Ueberbuhe/i, beheerschen, bestrijken. Ueherköthet, overkoot. 32
|
|||||
|
498
|
|||||
|
1\'ebefkfanz, in., bovenkant van een dijk, m.
Ueberladene Mine. w.. overladen mijn, v.
Ueberlaufen, overloopen. deserteeren.
Ueberldn/er, in.. deserteur, m.
Ueberlegeitheit. w.. overmacht. v., overwicht o.
I ebermionieii, overmannen.
Uebermauern, met muurwerk bekleeden.
Uebemacht iniyxxlelle, w.. overnaehtingsplaats, v., nacht-
kwartier, o. Uebernahme, w., overname, v.
Ueberuehmen (dat Geioebr), overnemen.
/ \'eberraxch11ng . w., verrassing, v.
ƒ \'eberraickwujxgefecht. s.. vernissend gevecht, o
Ueberreisten s. rfw Zige, glijden van den kogel over
de trekken, o. Ueberreilen, over hoop rijden.
Uebetrock. in., jas, kapot, m.
f \'ebtrruupeln, overrompelen.
1\'ebetxchiffen (7\'rnj//ien). te schee]) transporteeren.
t\'eberxclihty, in., overslag, m.
Ueberschlachtiges MüAlrad, s., bovenslagsrad, o.
Uebenehmiedung w. des (leioebrlinifex, rondsmeding, v.
Ueberschutt. m., trasrok, 111.
L\'eberschireiiiiiieii, inundeeren.
Ueberschwemmung, w., overstrooming, onderwaterzet-
ting, inundatie, v. 1\'ebrexchireêiiMungxkexxel, m., inundatiekom, v.
I\'ebei-xeeixcbe ExpeditÜM, w., overzeesche expeditie, v.
I\'nberxeyelii, overzeilen.
Uebersetzen, overzetten.
Ueberêicht w. r/e.v Schiebers, bovenste kant van de
schuif, 111. Ueberxold, m., toelaag. gratificatie, v.
/ \'eberxpannigeê Holz, s., tegen den draad bewerkt
hout, o. L\'eberxtiilil. m., •vermeerdering van gewicht, bij de
staalbereiding, v. l\'eberxleigiuig, w., overkliiuniing, v.
Ueber Steuerbord, over stuurboord.
|
|||||
|
409
|
|||||
|
(\'ebencegxtti»ge, w., overwegpaal, m.
UeberwendlicheT Xuhl, m., overhandsche naad, m. Uebenointeru. overwinteren. / \'eberumrf, m., overval. m. - m# Voffeibet. overval met wartelsluiting, in.
/ \'eberzaklig. overkompleet. / \'eberziilui, m., uitstekende tand, in. leberzielien (den lliiliti), spannen. — (e/\'/> Zdxa mit Ktiet/), een inval doen in. leb/ing . w.. oefening, v. / \'ebungshatm, b. . exereitieloods, v. / \'ebmgslager, s., oefeningskamp, o. I\'(\'hiii\'<js[>l<th . 111.. exercitieterrein, o. / rebungsreüem. \\v. m.. oefeningsreizen, v. l\'ebuug.izeit. w.. oefeningstijd.. 111. \'./«/\'. 111., strand, o., kust, v. Üferbalken, m., stootbalk, m. Vftrbalkenpfuhl, ni., piketpaal, ra. Üferbaulcunxt, w., oeververdediging, v. Iferdiiiiini. in., kaai, v. Ufertcechsel, ra., overtocht, ra. t\'hlaii, in., ulaan. ni. / \'hncerk, s., uurwerk, o. fito, m., Ukate, w., bevel van den Russischen kei- zer, o., uka.se, v.
Urne. w., olm. in. / \'Imenholz, s., olmenhout, iepenhout. o.
Umarbeiten (das verdorben» ScAietspulver), vermalen. Imbieijem-hieiic, w., lijfplaat, v. I\'mbii/ileii (ilie Eisen), ijzeren gereedschap omsmeden, herstellen.
I \'nideichen, bedijken. Umdrehung>ach»e, w., omwentelingsas, v.
Umdrehungsgeschieindigkeit, w., snelheid van omwen- teling, v.
UmdreiungtpunU, m., punt van omwenteling, mid- delpunt. o.
I\'iiifiiiigslhiie, w., omtrek, m., kronnnelijn, welke den omtrek aanwijst, v.
|
|||||
|
:.(mi
|
|||||
|
Vnifiiiigxrienien. 111.. sluitriem, 111.
Umfamender .Ingrijf\', m., omvattende aanval, m.
Umfaxxung, w.. omheining, v.
— «mot Fextung, enceinte, v.
Utiifaxxungsgallerie, \\v., buiten-, omvanggalerjj, v. (~uiji/.sxi\',iff.i/,itti/ri\\ w.. ringmuur, in. I~iiifi-ietliyitiii/.iiiiit»pi\\ w.. afsluitingsimmr. ringniuur. 111. /\'ingang, 111.. onilooper. spanriem, in.. broek. v. UmgearbeiMex l\'nlrer. s.. vernialen buskruit, o. Imijeben. insluiten. / \'moeke». omtrekken.
/ \'m ge li ii 1/1/. w.. omtrekking. v. Vmgekekrte* Gloeit, s.. glacis ii contrepente. o. ƒ \'uigitterii. met tralies omgeven. UmgMen (i/en Degen), aangorden. i\'iiikiiuiuieii (im Treffen), sneuvelen. I\'iiiIiiiI/ii . overladen. I\'mliigerii (ehie Stadt), belegeren, omsingelen, in-
sluiten. 1\'iiilnnj\'. in., onilooper. m. I\'iiiliinfeii (run dein Winde), omloopen. I \'mliuifriemen, m.. broek, v. t\'ui legen. op zijde leggen, omleggen, omzetten. — (einen Verbond), leggen.
— (Keif e on ein l\'t/xx). omslaan.
— (Suhlii/eii). van garnizoen doen veranderen.
Vui leg ii ng. w.. garnizoensverandering, v. L\'iiiiiianteln, van een mantel voorzien. (\'limieten, omklinken. I\'ni/iiiiizerii. panseren. Umprentung w. ilex Drahte» mil Guttapercka, bekleeden van koperdraad niet gnttapercha. o.
I\'mrixx, m., schets, v.. omtrek, m. f\'iiirii/ireii (Mortel), mengen, dooreenroeren. I\'umi heller, m., conimutator, m. Unuehanten, omschansen, schansen opwerpen om. / \'inxeliunziiiig, w., omschansing, v. I\'inscliiiiisiingxlinie. w., onischansingslijn. lijn, reeks van verschansingen, v.
|
|||||
|
501
|
|||||
|
Umschlagen, omslaan.
Unsegeln. rondzeilen, omzeilen.
I!mwickelung, w., oniwinding. v.
Umzavmung, w., heg, haag, omheining, afsluiting, v.
Umzingeln (eine Fexltiug), omsingelen, insluiten.
/\'//ub/iai/i/ir/keifxku/ii/i/\', m.. vrijheidsoorlog, onafhan-
kelijkheidsoorlog, m.
UnangreifbaT. onaauvalbaar. I\'iihederkl, ongedekt. Unbefahrbat, onberijdbaar, niet te berijden.
1\'nbefatigl, niet versterkt, open, zonder verdediging. /\'nbefugthett, w., incompetentie, onbevoegdheid, v. Uiiiiheritteii, onbereden. Unbeichiffbar, onbevaarbaar. L\'ubexetzt, zonder garnizoen. Unbestrichener Rauw, m., onbestreken ruimte, v. Unbewaffnet, ongewapend. ? nbrauchbar. onbruikbaar. — mm luw, onbruikbaar maken. Undulation, w., golvende beweging, v. / i/rliilii/iuii.illieofie, w.. leer der golvende beweging, v. ^ uebeii. oneffen. f. \'nebeiiex Tetruin , s., oneffen terrein. o.
Uneinnahmbar, onneembaar, niet ingenomen kunnende worden.
UnenUetzbar, niet te ontzetten. Urn/air bar, onberijdbaar, niet bereden kunnen worden.
/ uguiiijliut, onbegaanbaar. / iiguti.irhi\'f Hurk, m., Hongaarsche zadel, m. i iigehuluit, niet gebaand. ongebaand, onbegaanbaar. Ungebohties Zeug s. <fer llukete, tering, v. Ungejlösst, niet gevlot. / #y«/, m., ongel, reuzel, v. É ngelöachter Kulk, m., ongebluschte kalk, na. UngesaiteU, ongezadeld. / \'ngesiümt» Meet, s., holle zee, v. / \'nhaUbar, onhoudbaar, onverdedigbaar. / iiijbfni, w., uniform , o. 1\'nifutiiiiten, uniformen geven, kleeden. |
|||||
|
:**>.
|
|||||
|
Universal-Tnstmme»t, s., universaal instrument, o.
l\'iiirrrxtil-Scltriiitl/eiixrhliixitt\'l\'. in.. Kngelsehe schroei- sleutel . m.
ƒ "///•//\'/•, onklaar. l\'nklarer Anker. m., onklaar anker. o.
Uitklare* Tan. s.. onklaar touw. o. Unregelma**ige Befe*tU/u*g, w.. onregelmatige verster- king. v.
Festung, w., onregelmatige vesting, v.
— Truppen. in. m.. ongeregelde troepen. m.
U»reglmas*ige* BaxlioM, s.. onregelmatig bastion, o. / \'nschiffbar. onbevaarbaar. UtucUUt, s., talk, 111., nierenvet, kaarsvet, o.
Unsiaueter Ballast, 111., ongestuwde ballast, in. l\'titeritblheilHHij, w., onderafdeeling. v. Vnteradrutant, in., onderadjudant, in. L\'ntetudiiiital, m.. ondervlootvoogd, vice-admiraal, in. L\'iilefiifM, m., onderarm, in. — (/«/• Koiiture, benedenschaar. v.
Unterarzt, 111., onder-chirurgijn, m. Unterbank, w., onderbanket, o. / \'nterbau, in., onderbouw, in., fondament, onderstel o.
UnterbefehhhaheT, m., onder-bevelhebber, m. Uttterbreehe» (et* Qe/eeAt), afbreken. / \'nterbringung w. eea Gegeiutanden, berging, opber- ging.\'v.\'
r/r/\' S/ri\'ilki\'af/e, onderdak brengen, o.
Unterbund, in., onderhand, in. / \'nter-chef, m., sous-chef\'. m. (\'iitrre L\'mbiegxchieiie w. <M Sc/uranze der Loffete, staart- schuurphuit, v.
In/ere Pru/zloclixcliieiie, w., onderklapniutsbeslag, o. (\'ulerer Bruch m. «>«/• Lajfele, aehterhreuk, v. — A\'o///\' in. rfov Ladextocke», dunne einde, o.
— Rieyel, in., onderste rithel. v.
— RiemetMlgel, in., onderkordonbeugel, m.
— Tlieil m. dex Ladestockes, kop, in., dikke einde, o.
I nterex Hand s. r/« Oberixge*, onderbandje, o. I\'iili\'ivrdgrxchuxx, s., kelder, m. |
|||||
|
.-)().i
|
|||||
|
UttierfeldhtrT, onderbevelhebber, m.
Unterfeldnutfickall, in., onderveldmaarschalk, m. Untergebeiie. in., ondergeschikte, onderhoorige, infé-
rieur, m.
(\'///rrge/ieii. vergaan, ondergaan. / \'tUergeackws. s.. onderste verdieping. v..begane grond.ni.. benedenhiiis. o.
I \'nterge*ttll s. einex Wagen*. onderstel, o. litilergeirelir, s., zijdgeweer, o. / \'ittergraben, ondermijnen. Untergurt, m., singel, ondersingel, ni. I\'iitergiiiixlrippe, w.. singelstoot. 111. / \'ittergurMruppe. w.. singelstoot, m. Unterhalt, in., onderhoud, o. Uxlerhaltttngs&oatéit, m. 111.. kosten van onderhoud, m.
Uxterhandeln, onderhandelen. Unterhaupt s. «»»«• Srlilen.se, benedensluis, v. Unterholz, s.. kreupelhout, onderhout, o. lintenrdixche l)exren/e, \\v.. onderaardsche afdaling, v. — LeUuiig, w.. onderaardsche telegraanijn. v. £ \'nlerirdixrher Krietj, 111., onderaardsche oorlog, 111. / \'nterkanonier, m., handlanger. m. Uulerkehle w. («Km Hahtu), krop, v. / \'iilerkeil. m.. stelblok, o. (\'nterkiefer, 111., ondeikaak, v. VnUrkunfl w. leirhter (lexrhiitze, dekking voor licht geschut, o.
Uitterlage, w., ondersteuningslichaam, o., hrugligger. onderligger, m.
UtUerlageklotz m. ?/<•.« Kettentr&gers, klos, m. Unterlagibalken, m., draagbalk. ui. Uiiterlugxpfoxte, w., plaat, v. IJnterlayxxcheihe, \\v.. onderlegscliijf, v. Unterlegedecke, w., dekkleed, o. Uutefkgepferd, s., wisselpaard. postpaard, o. Ifiilcrleijexrliei.be, w., onderlegscliijf. v. / \'nterlegtreiixe, w., trens niet stangen, v. Unterknmt, s., onderhaam, o. UnierHeiifenant, m., tweede luitenant, ui. |
|||||
|
TM
|
|||||
|
l.\'nter/ippe, w.. onderlip, v.
I.\'nleruitileu, gronden, in de grondverf\' zetten.
U/itennaul, s., onderlip, v.
Uuterminiren, ondermijnen.
Inlerniiiiii-nug, w.. ondermijning, v.
Uidernehmen, b. , onderneming, v.
Unternehmer, 111.. aannemer, m.
Unterobertter, m., luitenant-kolonel, m.
Unteroffieier, in., onderofficier, ni.
— ro/,/ Tagetdietute. onderofficier van de week. m.
UiUeroJjfïciere, 111. m.. in Ihtitschland ;{ rangen:
•l"tl! Rangstufe der FeldweM: Feldteebel, llactil meister,
Oberfeueneerker, e/ulsmiissige Vicefeldicebel, elats- massige I teeteacht meister, Slahsha utlmixten. Stabthor- nisten, Stabstroui/jeter, 1\'auket beim Regiment Garde du Corps, Wallmeixter beneden liVjarigen dienst- tijd. Obermeister bij de technische inrichting der Artillerie „ Portépée/Shnrieke, RegutrcUoren bij de Generaal commandementen en Generaal inspectiën, liossiirzle. I \'uterrosxiirzte. t/nterdrzte, einjiilirig frei- willige Aerzle, reilende Feldjiiger. Feldgendarmerie- Wachtmeister, Zahlmeister-Aspiranten mxt Feldv>ebel- rang. t2u\' llangstufe der Sergeanten: overkonipleete licefeld-
icebel en Viceioachtmeister, Sergeanten, Fenerirerker I. Classe, Olterfnlinensrliuiieile, Oberlazaretligelitdfeu. Uuterrossdrzte, die alleen Thierarzt II. Classe zijn, Feldgeniarmen, \'/,ahlmeisler-Aspiranten met rang van Sergeant. .\'itc liangsliife der Unteroffieier»: overkonipleete <S"e/-
geanten, Unteroffieiere, Feuerieerker II. Classe. etats- iiiiissigc //au/miste//, Trompet er en llomisten, Laza- rethgehülfen. Militöroberbacker. Oberhundirerker bij den Adutiuislrntionstruiii, RegimetUê- en Hata\'dlons- litmhutirs, de als schrijvers fungeerende tfnleroffieiere, ruhnenscliiiiiede, Mililiirrossarzleleren, die lnteroff- eiere in het leger waren, Zuidmeister-Aspiranten met Unteroffïciersrang. Unterofficie rspat rondte, w., onderotficierspatrouille, v.
|
|||||
|
505
|
|||||
|
I \'ti/emJpcieisjM-i/eii. m.. onderofficierspost, m.
Unterürdnung, w., ondergeschiktheid, v.
Unierpfanne, w., tappan, v.
Unterrichi, ni., onderricht, o.
ƒ iilerrichtstththeiluiitj, w., afdeeling in F. van hen. die
de scholen tot vorming van korporaal en onder-
officier bijwonen. VnterrichtsschiesseH ss. (/«;• Haltenen, schietoefeningen der batterijen tot onderricht van het kader, v.
1\'iiterrieMfitfiiii/r!. in.. ondei-kordoiibougel, 111. Unterring, in., rust, onderband, m. — ofey Jiajoniieldille, bajonetring, m.
Utiter tinyunxutz, 111., borst voor den onderband, v.
IJnterrinyfeder. w., onderbandveer, v. Unterroêtarzt, m., onderpaardenarts. m. Uutenattel, va., pinkussen, rijbord, o., zadel, m. Untersatz, m., steun, m., voetstuk, o., voet, stut, m. — <fe» Zeltex. voetstuk, o.
Untertehafl. m., onderlade, v. UntenekeUhutgizeieheii, s., onderscheidingsteeken, o.
IJiitetxehliiehtiy. onderslags, van schoepen voorzien. IJtiterxchicelle, w., grondbalk, onderligger, m. (Ititerxeeixcli, onderzeeseh. thitcrxeeixrlie Mine, w., waterinijn, torpedo, v,
/ƒ«/«/• ,S\'<^/ y^//, ondt!r zeil gaan. Uiiterxtab, 111., kleine staf, m. Unteritabitrompeter, 111., trompetterbrigadier, ni. Unterslammen, schoren. stutten. Ifttterxliitide, m. 111., schuilplaatsen, v. Untentandig, onder zich staande. Unlerxtecken (die Handtpeiehe), insteken. Unterxtiitzen, ondersteunen. / \'iiterxtützuiiyen. w. m., draaglichanien. o. Untertiützungtpotten, m., ondersteuningspost, m. Unterstützungspunkt m. rfev Hebei*, steunpunt, o. UtUerttützungttrupp, m., soutien, o., ondersteunings- troep, m.
Uiiterxitc/iitiiy, w., onderzoek, o. — cfey Oeschiitzröhre, onderzoek, o.
|
|||||
|
,VM!
|
|||||||
|
I \'ntersMchvng w. ie* Pulver*. keuring, v.
Unternuchungsbrunnen, m., waterzak. m. (telegr.)
UniersuchungscommimiaT, in., commissaris, m.
UntersuehungtgericM, s., raad van onderzoek, m.
Vnterterieck, s.. onderdek, o.
Unterwagen, in., onderstel van een wagen, o.
UutencaU. in., fauasebraye, v.
Uuterwaxxer, s.. laag water, benedenwater, o.
I\'ulii\'fe. w.. ondiepte, v.
l/nticilig, onbekwaam, ongeschikt.
Unüberxleiglich. onbeklimbaar.
/ \'uül/rriciiiillielt, onoverwinnelijk , onneembaar.
ƒ \'mtoUzahlig. inkompleet.
Unzugangheh, onbegaanbaar.
f\'iw/ax, m., bevelhebber der achterhoede.
Urlattb, m., verlof, o.
Urtpruitg, m., scharnier, o. (bjj het defileeren.)
I\'rlheil, s., vonnis, o.
l\'rwe/leti, het staafijzer pletten.
Urwellhammer, m., plethamer, m.
|
|||||||
|
rrtc. {vacant), vakant, open, onvervuld.
c/c?, (vide), zie.
k. Jf. of c. J/Av. (porigen Monet(x), van de vorige maand.
c. ^r. *p. (torgelexen, genehuiigt, niitersrhrieben), voorge-
lezen, aangenomen, onderteekend.
/\'. />\'. //\'. (to// Rechtx wegen), van rechtswege. Vasall, m., leenman, m. Vaterxcli muite, w., vaarschroef, v. Vedette, w., vedet, v, |
|||||||
|
507
|
|||||
|
Veliten, m. m., veliten, m.
Pekt, s., perkament, o.
Ven/il, s.. klep, luchtklep. veiligheidsklep, v., lucht-
gat, o.
Ventilator, m., ventilator, m. Verubxehieden. afdanken. Veraukem, verankeren. 1\'ffhnIk fii. niet balken verhinden. Verballen s. <fe* Hu/ex. verballing, ontsteking van den hoef, v.
Verbandplatz, m.. verbandplaats, v. Verlmiidxtelle, w., verband plaats, v. / \'erbandtasche, w., giberne-trouse. v. Verbandzimnur, s., verbandkamer, verbandplaats. v. Vetbauung, w.. bekrooning, v. / \'erbarriïadiren. verschansen. afeluiten, versperren. barricadeeren.
/ \'erbindung, w., lasch, verbinding, v. do/) Holztheüen. houtverbinding, v.
Verbindungsbah», w.. zijtak, m.. verbindingsspoor, o. Verbindiingxblerb, s.. verbindingsplaat, v. / erbindungnbolzen, m., sluitbout. ni. VerbindungsgaUerie, w., gemeenschapsgalerij, v. / \'erbindnng»gang, m.. verbindingsgang, gemeenschap- pelijke gang. m.
/ \'erbindungxgUed, s.. verbindingslid. o. Verbindungsgraben, in., gemeenschapsgangen , m. Verbindungslatte, w., gording, v. Verbiiidungxlinie, w., gemeenscha pslijn, v. Verbind inigx/ia/roiiilh, w., verbindingspatrouille, v. Verbindungxpotten, m., tusschenpost, m. Vefbindvngsriegel, m., dwarsrichel, m. / \'erbindungsrölire, w., verbindingsbnis, verbindings- MP) v.
/ erbind/fi/gxxrliribe, w., verbindingsschijf, v.
Ver/iiiirliiiigxxrliraiibe w. r/w (leicehre, verbindings- achroef, v.
Vei-hiiiiliuigxxtiiiige, w., koppelstang, v. Verbiiiilmigxxtürk s., *fev Oexchosxkcutem, verbindstuk. o. |
|||||
|
508
|
|||||
|
VerbinduKgnlück, s.. der Hulster. achterneusriem, m.
/ \'erbmdungxterhSUnhu, s., verhouding tier bestand- deelen, v.
/ \'erbixxene* Ilnlz. s.. Biecht gegroeid hout, o. I\'erl/ler/ien, niet Mik bckleeden. / \'erbleinng w. der Zige. aanlooden, o. VerbrauehtpidvermagaziH. s.. verbruiksbuskruitmaga- zijn. o.
/ \'erhrecheii . s.. misdaad. v. I\'erlimiiiiiii 1/, w., verbranding, v. rerbri\'iiiiiiiii/.sriiiini. m.. verbrandingsruimte, v. Verbrüxten\\, de voorkant van een smeltoven afsluiten. Verbüiideie, m., bondgenoot, m. / erilüiiiiiien. afdammen. I erdüiiisiiiimj, w., opstopping, v. I\'erdeck, s.. dek. o. /\'erdi\'cAvn (dat (leirehr). verdekken. / \'erdeekte Hatierie, w.. gemaskeerde batterij, v. Verdichte», verdichten, verdikken. / \'erdieleu, beschieten, bekleeden. / \'erdoppeln, verdubl leien / erdoppelung. w., stootlap op een zeil, v. / \'erdorhene* Pulver. s.. beschadigd buskruit, o. / \'erdünxten. uitdampen. Verdünxtung. w., verdamping, v. / "ereidniig. w.. eedsaflegging. v. Vereinigle Artitterie- una Ingenieurteknle, w., vereenigde artillerie- en ingenieurschool, v.
Vereinigungspunkt, m., verzamelplaats, v. lereliixlitzareth, B., hospitaal der vrijwillige zieken- verpleging, o.
Ie rei nze.ltex Werk, s., gedetacheerd werk. o. 1\'erfulireii (eia Takel), een takel op nieuw inscheeren Ver/asten (einem Stander), een schoor vastzetten. l\'erfuxxung, w., grondwet, staatsinrichting, v. I erjliieliiiiig. w., helling, v. / "erjliichligeii, vluchtig maken, doen verdampen. / erjiilgiitig. w.. vervolging, v. / \'erfolgungnpatrouille, w.. vervolgingspatrouille, v. |
|||||
|
50!)
|
|||||
|
Vergallernng, w., vergadering, verzameling, v.. ver-
zamelen , o. Vergatthobel, m., afkantschaaf, v.
Vergehen , s., misdrijf, o.
Vergleirh: eine Stadt auf Vergleirh eintiehiueii, bij ver-
di-ag. Vergleichen (ei// Geschütz), den vizierhoek wegnemen.
Vergleiehungtebene, w., grondvlak, vergeiijkingsvlak, o.
Vergleirh nngxkegel, in., vergelijkiugskegel, m.
Vergleirh itngxkor», s., korrel, enz. om den vizierhoek
weg te nemen. Vergleirh itngxlitiie, w., richtas, v.
Verglichene Ka mme, w., vuurmond zonder vizierhoek, m.
Vergrahen {sich), zich verschansen.
Vergrabuug, w.. verschansing, v.
Veri/röxxernng w. \'/e/- Qeschützmiïndimg, verwijding, v.
Verhoek, s.. verhakking, v.
/ \'erhaften, arresteeren.
Verhakiing, w., lasch met een zwaluwstaart, v.
Verhiillnixx s. der liextandlheile dex Pulvers, verhouding
der bestanddeelen, v. Verhult nixxzirkel, m., proportiepasser, m.
Verhaltungsbefehl, m., instructie, v.
Verlialliiiiijxuiaxxxtali, 111.. verhoudingssehaal, v.
/ \'erhammern, dichthameren.
Verhandelt! {einen f riedelt), onderhandelen omtrent,
onderhandelingen aanknoopen. Verhangen: in il, verhang Ie ui \'Angel, met losse teugels.
Verlutii, m., verhakking, v.
Verhamtraverse, w., dwarsverhakking, v.
Verheereu., verwoesten.
Verhör, s., informatie, v.
Verhorrirhler, m., commissaris, m.
Verjiiiigen, dunner maken.
Verjiiiig/er Maxxxlab, m., herleidingssehaal, v.
Verjiiitgting w. (fer haffelenirande. vermindering der
zijwanden, v. — <fe/- Nabe, afronding, v.
Verkuilen {den Anker), katten.
|
|||||
|
510
|
|||||
|
Verkehr, m.. verkeer, o., omgang, m., betrekking, v.
/ erlcehrïe Ordnung, w.. inversie, v.
/ erkéhrter Hals. m.. verkeerde huls. m.
Verletten, vastpinnen, met eene pin vastzetten.
Verkeihpan, in., wig, v.
Verkeilspitze. w.. kielspitting , v.
Verkeilxpitzen. kielspitten.
Verlatten. verkitten.
Verkletdung, w., dubbeling, v.
— - ///// lianen, bekleeding niet zoden, v.
Verkliiikeu (Nagel), klinken. Verkohlung. w., verkoling. v. VerkneUes Pulver, s.. buskruit, dat zieli door de vocht
tot vaste klonters heelt samengepakt, o.
Verkürzen (den Zaum), den tengel inhouden. Verlossen, verlassen. Verlegen (die Operationsbasis), verplaatsen. — (afe Operalioi/x/iute). verplaatsen.
/ \'erlexen . s., appèl. o. Verlexlixle. w.. appèlljjst. v. Verlorner Ku/if, m., verloren hoofd, o.
— Posten, m., verloren post, in.
— Sehuss. ïnisschot. o.
Verhiruex (leriere. s.. loos kozijn, o.
— ,/«•//. s., loos kozijn, o.
Vertaseken, nitdooven. Vertolken, soldeeren. Vermannsehaften, bemannen, bezetten met manschap-
pen, van manschappen voorzien. Vermixxl. vermist.
Verlust. m., verlies, o.
Ver/usl/isle, \\v., verlieslost, v.
Vermengen, s., vermengen, menging, v.
Vermengungsapparat, m.. mengtoestel, o.
Vermenen, opmeten.
Vermindering w. &r Oesehtcindigkeit, afname in snel-
heid, v. Vemageln (eiu Geschütz), vernagelen.
Vernichten, vernielen.
|
|||||
|
.Ml
|
|||||
|
Vernier, in., nonius, m.
Fer>iir/et>, oniklinken.
Vemieteter Hulzen, in., klinkbout, m.
Veröden. verwoesten.
Verordnen, bevelen, gelasten, voorschrijven, bepalen.
Veronhutng, w.. reglement, o., order, v.
Verordnungtmasaig, volgens het voorschrift, volgens het
reglement.
Verpackeii, verpakken. inpakken. Verpackungxgegeitxtande, in. m., enibalage, v. VerpaUvsadiren. palisadeeren. lei-jimizerii. panseren. lei-peilen (ilie Wanertiefe), peilen. Verpfahlung, w., piketteering, v. / erpJIegxMfxfhuxx. in., leening, v. / \'erpjlegung, w., verpleging, v. — durch den QuartiertoiriA, verpleging door den waard,v.
— aiix Magazine*, verpleging uit magazijnen, v.
/\'erp//egiini/x/jeunile, m., intendant, m. rerp/legmigx/iediirfiiixxe. s. 111.. verplegingsbenoodigd- heden, v.
Verpfiegnnyxkulonne, w., verplegingscolonne, v.
Verpfiegungemitteln, s. m.. verplegingsiniddelen, o.
l-\'erpJfegiiiigxporlioH, w., verplegingsration . o.
l\'erpjleguinjxxlat\'w», s.. station, waar de troei>en van
warm eten voorzien worden, o. / \'eipJIegiDiyxtraiit, m., verpleginstrein, m.
l\'erpjleijiiiigxziig, m., verplegingstrein, in.
Verpjlöcken, met pinnen verbinden.
I\'erpluizen (Pulver), verschieten.
I\'erpruriun/iren, van levensmiddelen voorzien, appro-
viandeeren. VerproviatUinutg, w., proviandeering, v.
Verpuffen {Pulver), laten ontploften, nutteloos ver-
schieten. Ver/ml rem, vergruizen, fijnstampen.
Fei ruinen, met eene greppel afsluiten.
kerramuieln, versperren.
Verraih, va., verraad, o.
|
|||||
|
.VI\'2
|
|||||
|
Verrenkiiiig, w.. verrekking, v.
Verriegd», met kespen verbinden. opstoppen.
Veringen. weigeren, ketsen.
Versagen (einon Fikgel), terugtrekken.
Verxttiiiuiluiig, w.. vergadering, verzameling, v.
Vertammlitngxplalz, m., verzamelplaats, v.
Versandêtation, w.. station van afzending, o.
Veteaniung, \\v.. verzanding, v.
I\'ei-xiifz. va.., opstopping, v.
Verxatzlutlkeu , ni.. schotbalk. 111.
Versatzfalz. in., dwarsche voeg, v.
Verxatzlüjlzer. s. in., dwarsche liggers, m., dwarsche
platen, v.
Versehanzen. verschansen, retiaiieheeren. Verechunzte Unie, w.. verschanste linie, v. Venekanxte» Lager, s., verschanste legerplaats, v. — Schlachtfeld, s., geretraneheerd slagveld, o.
Vereckanxuwg, w., verschansing, v., retraneheinent. o. — - ex») Sehlachtfelder*, verschansing van slagvelden, v.
I\'ei\'xrliii/i:ntii/xl,-ii/ix/, w.. verschansingskunst. v. / \'trtchiebbare Schlaufe, m.. schuifpassant. in.
I\'erxrliieiirii. van rails voorzien. — (ew Rad), van ijzeren handen voorzien.
I\'erxrliirxxni, verschieten, niet planken bekleeden. VewhiffeH . per schip vervoeren, te water vervoeren. Verteklag, ni., planken beschot, o., prop van hooi of gras. v.
VerecUeimung, w., aanslijniing, v. / \'ertchlus*. in.. sluitstuk. o. / \'erxchhixxarhxe. \\y., spil van het sluitstuk, v. I\'erxrlilnxxliexliiiidlueile, 111. 111., samenstellende deelen van het sluitstuk, o.
VefxrhluxxUork, m., sluitstuk, blok. o. Vefxrlilnxxn/liiider, in., afsluiter, in. Verschluxxgehauee s. de» Geteekret, versterking, v. (Iïe- niington.)
Verxchlustkeü, m., sluitwig, v. / enchlvssklappe, w., sluitstuk, o. / \'erxchliixxkullieii. m.. grendel. bout, m. |
|||||
|
.vi :i
|
|||||
|
Vertcklitttkopf, ui., afsluiter, m.
Vertehluttmeehanitmut, in., sluittoestel, o.
VertehltutniuUer, w., sluitmoer, v.
Vertekluttplatte, w.. wigplaat, v.
Vertehluttrahmein, 111.. raam, o.
Verteklutttehraabe. w., sluitschroef, v.
VertcAlutitehraubenkopf, m.. kop van de sluitschroef, m.
VerteUtuuatSek, s., kamerstuk, o.
Vertekltettt/ürk/eder, w.. veer, v.
Vertckliutstnckjatt, in., langwerpig gedeelte, o.
VertcMutttkeile, m. m., deelen van het sluitstuk, o.
Vertehlntttknr w. r/e» Kolbentertchlntte*, sluitdeur, v.
\'//\';• Ver*chlnx**chranbe, kraag, in. Vertekluttüberzug, in., overtrek voor liet sluitstuk.
kulasovertrek. o. Verteknimben, nerteknonfen, uitblazen, uitrusten.
Vertehneiilen {ein (iexrb/i/z), «••raveeren.
VertekneUerung, w., versnelling, v.
Vertckrauben (ein Zünd/ork), verbnssen.
Vertekwaekung w. (/<?/" A\'obe, dunner voor- en achter-
einde tier naat\', o. Vertehen (r/ie Takelatche, «. t. //•.), nazien, visiteeren.
Verteken (mi/ Lebentmitte/n), voorzien.
/ ertenken, inlaten.
Vertolkte Hu/lerie, w.. ingezonken batterij, v.
— Sehiffe, s. in., gezonken schepen, o.
— Schruube, w.. schroei niet vlakken kop. v.
Verten/eter LagerpunU in. (Kamini\' i.iih. (vuurinond). waarb}j de as der tappen onder de as der ziel ligt.
Vertenkung. w.. ligplaats, v. Vertel zen, een vuurpijl van speel- of slagwerk voorzien.
Vertetzung, w.. speelwerk, o., verplaatsing, v. — tf/jV einem Kiiiioiieiixcbhuj. slagwerk. o.
Versetzung w. efev Hohofent, verstopping, v. Vertetzungtkapxel w. «üt«r Raiete, lantaarn, kapel, v. Jerxieberiiiigxxehiixx, in., vredesehot. o. Vertickemxg, w.. indringing, v. Vertinken . zinken.
Vertperren (einen Ha/en), versperren.
:«
|
|||||
|
M4
|
|||||
|
Venperrung, w., versperring, v.
/~t\',:\\/,ri;,,/,;/, uiteen drijven, uiteen tloen springen.
I\'erx/ireiialex (\'orpx, s., uiteengejaagd, van het leger afgeraakt korps, o.
Verspril zen (xein lil ui), storten. ri\'fxjiiiuiliitiji. \\v.. opstopping, v. Ferxtdlmng w. <;/\'//« Sl/iekrulirerx, .sieraadsbanden, m. / eTxtahlen. verstalen. Verstarkeu. versterken. / \'erxl/irkle LiiIhiii/ . \\v.. versterkte lading, v.
lerxliirkinii/. \\v.. versterking, v. — dex liiigrlffixxr/iriix. verhooging van het gat der
beugelschroef\'. v. — der Gratuite, verdikking, v.
i/ex Hahlicx Hul 1\'enrrxrllloxxe. hals. 111.
- i/m Ihi/ii/enx/if/ex. versterking, v.
— dex Laufe», versterking, v.
- der Sliimje, verhooging. v.
— dex Sloxxex iim Sliekrohre. kulasversterking, v.
/\'erxlarkniii/xl/lee/i s. dex Arlixeiiisr/uiittex, asplaat, v.. asstrop. 111.
— {Oberen der 11\'tiUhiJfeleii). lijf\'plaat, v.
— f/ir die Scherhaken, plaatje onder de bouten van
de bloktang. o.
— iler Fel dla (fele, plaat ter versterking, v.
VerxtdrkungxhüUe w. der Patrone, kleine huls tot ver- aterking van het onderste gedeelte der patroon.
Verxlirkungsring, in., ring, m. rerxtiirkiiiii/xsrhirne. w.. onderplaat, v. — iin/er ilern liimme der Trikelmlle. ijzeren sleepstuk, o.
iinler der haffetenwand, onderplaat, v. rerxtoitehiaiij. \\v., verstuiking, v.
/ \'erx/eek, m.. hinderlaag, v.
/ \'erxfeifeii, versterken.
I\'erxloxx, in., vergrijp, o., misslag, m., fout, v.
I\'erxtihiiiiiehi, verminken.
Verstulzen (den Schweif), kortstaarten.
Versitclukompagnie, w., compagnie voor proefiieniingen,v.
/ \'erxiiiiipfl, dras.
|
|||||
|
515
|
|||||
|
J\'erx/rin/)//in?/, w., ilnisstelling. v.
/ \'e f leien, vertuien.
/ \'ertheitligen. verdedigen.
I\'ertlieidiger, in., verdediger, m.
Vettheiiliytiiijj, w., verdediging, v.
yerthetdigungsauimchuK», in., comité van defensie, o.
Ceftheidiguiiggbezirk, m., verdedigingssector, m.
Vertheidigutigsbrnnnen, m,, contramijn , v.
KertheidigungshündnisK, s., verdedigend verbond, o.
yerlheidigungneiiirichtung. w., in verdedigbaren staat
brengen, o.
Vertheidigungxfahige» Deehiuyeti-ltere/euie»/, s., dechar- genimir met getremuleerde gallerij. in.
Vertheidigungsfrovt, w.. verdedigingsfront, o. Fertheuliguiigsgeschülz, s., vestinggeschut, o. Fertheidufuttgslaffete, \\v.. walafl\'uit, v. Vertheidtgungskasematte, w.. kanonkazemat, v. / \'ertheidiguugskrafte, w. m., verdedigingsmiddelen, o. Vertheidiguiigxkikg, m., verdedigingsoorlog, m. Kertheidigungxlinün, w. m., verdedigingsliniën, v. Vertheidigungsloser Zustand, m.. onhoudbaarheid, v. VeHheüiigungxmauer, w., gecreneleerde muur, m. Fertheidigungxmine, w., contramijn, v. Vertheidtgungsmittel, s. ui., verdedigingsmiddelen, o. Kertheidigmigspalluadirung, w., verdedigbare palissa- deering, v.
Vertheidigungsposten, m., verdedigingspost, m. VetiheidigtiHgxstaud, in., staat van verdediging, m. Vertheidigungsstellung, w., verdedigingsstelling, v. / \'ertkeidtgungsthurm, m., verdedigingstoren, m. i\'erlheidiginignwojfeii, w. m., verdedigingswapenen, o. rer/lieiiligiiiigmceine, w., wijze om zich te verdedigen, v. / \'er/lieidig/ü/gmceiie, verdedigenderwijs, defensief. Vertheidigungswerlc, s., verdedigingswerk, o. VeHheidigungszwdanA\', 111., staat van verdediging. 111. 1\'eHheilitiig w., verdeeling, v. — rfe.v Leitfeuers, afpassen, o. I ertiefiwg w. «/ (/«// Qeschützröhren, holte, v. Veftical Kheite w. rfw Schusses, rooivlak, directievlak o. |
|||||
|
516
|
|||||
|
Verticalfetter, s., worpvuur, o.
Vertiealhammer, ni.. stoomhamer. m.
Vcriicalprojection. \\v.. verticale projectie, v. Verticalnehafte, w., verticale sehietg-.it. o. Verticalwitide, w.. windas, o. Vertügntigiikrieg, in., verdelgingsoorlog, m. Vertrag, in., verdrag, o. Verl reihen (mix ehieni Ponten), verdrijven. Vertrelung, w.. verst uikhig, plaatsvervanging, v. Vetieul/uni/. w.. administratie, v.. beheer, bestuur, o. VerwaltuHgsauxKchuxx, ni.. commissie van lieheer, v. Vertoaltungxl/eamte, in., administrateur, m. Venealtutigsbehörde, w., raad van administratie, m. Verwerfiwgxcaliber, m.. rebutcilinder, m. Vetwuiulen . blesseeren, verwonden. Vet ie n ml n ug, w.. wonde. v. Verzuimen. nittanden. tanden, getand maken. Verziilmuiig, w., lasch met een zwaluwstaart. v. Verzn/ij\'en. door inlating ot\' inkeping verbinden. Verzapfung. w., door spieën saamgebonden balkver- binding. v.
Verzierung w. ^fav Vunlerxlereux. krul van het galjoen, v. Vetziiiimetii, s., bekleeding niet planken, v.. kott\'er- werk. o.
Verzagen . getrokken (hout).
Veleriiii. 111.. veteraan, m. Velerinaitarzt, 111., paardenarts, in. Vetetinatdienst, in., veterinairedienst, m. Viaduct, 111., viaduct, m. Viee-.li/mirii/. m.. vu e-admiraal, ni. Viee-Kiir/iiirul, m.. vice-korporaal. m. Viee-l\'ulero/ficier. m.. vice-korporaal. m. Vieiuii/ieei/. m., buurt weg. m. Viel uu/ie ii jiort ion. v., veldration behalve het brood, o.
Vie/iiirzcneixr/i/i/e, w.. veeartsenijschool, v. Viehheerile. w. . slachtvee, o. Vieltiragen . m.. veewagen. m. Vierlmnliger Hun m. ^/\'//<v PonlonliriiAe. waarbij de
dekbalken nog elk op 4 pontonboorden rusten. |
|||||
|
r>i7
|
|||||
|
firrihtihtiyex Seil. s.. touw vim vier strengen, o.
I\'iererk. s.. carré, o. — rlex Xmtxex, vierkant, o.
Vieredage Redoute, w., vierkante redoute, v.
Viereiche. w.. wintereik, m. Vierkant, s.. staart, vleugel, m. ilex Verschluxxxt&ckex, afgeplatte cilinder, in., vier-
kant. o.
Vierlaufer, m.. takel van vier schijven, o. Vierxeitige Feite, w.. vierkante vijl. v. Vierxeitiger Kugelkaufe», vierkante kogelstapel, in. Pïeripönttig, met vier paarden bespannen. VierteUehtcenkung, w., kwartzwenking, v. I\'ieiirlximidioit/, w.. halve wending, v. yiemng w. <fe< Nuxee*. vierkant. o. Fiefiriukelig. vierhoekig. / ïv/V. s„ vizier, o., viziernok, keep, v.. vizierkorrel, m. — eüte* Helmen. vizier. o.
rixUehixrliiiitt, in., vizierkeep, v. — «ff/ einem Gewekte. vizierkeep, v.
VixireR . richten. / Irir/eder, w., veer tot het vasthouden van het vizier, v.
Vtnrfe&enekraube. w., schroef tot het bevestigen der veer, v.
rixii-j\'nxx. in., voetstuk, o. lixiiliohe, w. , opzethoogte. v. VUirkappe. w.. kap, v., overtrek, o. Vuirleorn, s.. vizierkorrel, m. I\'ixirliiiie. w.. vizierlijn. richtlijn, v. — ürf verglicheH (<//>), de vizierlijn loopt evenwijdig
niet de as der ziel. VUirplatte. w., klep. v.
I\'lx\'irpiiiikl, iu.. snijdingspuiit der as- en vizierlijn. o.
I ixii-reif \\\\\\. Hui (ïexehülzfohre. hoogste band. in.
lixirxcliieber 111. dei . tufiaixe*. richtblokje. o.
rixirxcln-aiibe, w., schroef voor het vizier, spil, v.
/ \'ixirxrliiixx. ni., vizierschot. o.
Fixii-xc/i/ixx/reife, w.. dracht, v.. vizierschotsafstand. in.
lixirxti\'ick s. rfe* Atifxutzex. vizier, o.
|
|||||
|
r.!8
|
|||||
|
VixirxtuU. in., voetstuk. o.
1\'ixinrinM. 111.. vizierhoek, ui.
I\'ixilirt\'ixrii, s.. galzoeker, m.
Iixitnen s. r/c/- Geteehre, visiteeten der geweren, o.
Vixitirhuken, m.. galpeiler, m.
Finitirpatrouille. w.. visiteerpatrouille, v.
rixilirxlKiiije. w.. tappenkrnis, o.
ï")xilii-xie,-n. in.. kalibermeter, ui.
Völkemeht, s.. volkenrecht, o.
Foll gexchliffeite Klinge, w.. volle kling, v.
/"«// tangen, goed werken (werktuig).
ï\'oübMpferd, s.. volbloed paard, paard van edel rus, o.
/"o//i? Ladwtg, w.. veldlading. volle lading, v.
/WA\' Sii/i/ii\'. w.. volle sappe, v.
I\'ollfx lidx/imi. s.. vol bastion, o.
1\'oUcx Carré, s., vol carré, o.
/ V/ra A\'wv/ , s., volkorrel, o.
VoUgexckou, s.. vol projectiel, o.
I\'ijUIkiJ\'. in., volhoef. in.
Jol/i// a.wgexch>iiUeM Sehietstcharte, w., gewoon schiet-
gat. o.
VoUige lul Ie Sn/i/ie. w., volle sappe, v. Vottkugel, w.. volle kogel, in., vol projectiel, o. VoUkugelrakete, w.. kogelpijl, in. VMzdhlig, voltallig, compleet. Volontair, m., volontair, in. VdUaische Saule, w.. kolom van Volta, v. rol/e. w., volte, v. Voltigeur, m., voltigeur, m. / \'oltu/iren, voltigeeren. / \'ulfigirgfertl, s., voltigeerpaard, o. Vorarbêit, w., voorbereidend werk, o. Korarbeiier, m.. ploegbaas, m. Vorariit, m., voorarm, ui. roruruilieiii, s., onderarm been . o. Voratugexchirr, s.. tuig van een voorpaard (Oostenr.) Vorbeimareeh, m., dehleeren, o. Forbereitete Feldbefeetiguugxhiiut, w., tijdelijke ver- sterkingskunst, v.
|
|||||
|
519
|
|||||
|
Forbereüele Schuine, w.. tijdelijk werk, o.
I\'orbereilniigxsiil:, m., hulpatelllTlg, v. Forbokrer, m., Bteekboor, vóórboor, m.
Forbreimen {dex Zündpulvers), weigeren, kotsen.
Forbrwgebaum, m., handspaak. rolspaak, v.
Forbrit/geboheu. m.. armbout. ïkhtbout, in.
Forbnixl w. \'/?•« 1\'ferdex. borst, v.
/ \'orderachxe. w.. vooras, v.
Forderaehstehemel, in., rijbord. penkussen. o.
Forderarm, in., onderarm, m.
— rf?.v .Vmm. tand, in.
Vorderbracke, w.. voorzwengel, m.
Forderbnul, w., voorborst, v.
Vordercaxtell, s.. boeg. m.
Vorderen 11 ügel luid/, s. ow Xiiugelbleelie. vooreinde. o.
Fotdere* Füxxehen s. ««/ Bugel, voorvoet, 111.
Fotdere Kuiekuocheu, in. in., handwortelbeenderen, o.
Vordeter I \'ebergangtlcontu. m.. voorste kegelvormige
gedeelte, o.
/\'orderfuxx , ni.. voorbeen, o. lordergaug. m.. voorgalerij, v. Fordergetëhirr, s., voortuig, o. Vordergextell\', s.. voorli.uird, 111. I\'ordergeicieht, s., voorzichtigheid, v. Vorderglied, s., eerste gelid, o. Forderhuiid/iferd, s., van de handsche voorpaard, o.
Forderkauptêbein. s., bovenste voorhoofdsbeen, o. I\'ordetkeil, in., voorste wig, v. k\'orderkuie. s., voorknie. v., handwortel, m. Forderkiirtixx, m., borststuk, voorstuk, o. I\'orderluder, 111.. voorlader, tromplader. m. ForderladuHgtgescküU, s.. voorlaadkanon, o. I ordermuiui. m., voorman , m. I\'orderiiiiiiier, w., voorinuur, m. Forderxabe, w., buitengedeelte der naaf, o. I order/iuuxelie, w., voorfront, o. 1\'order/i/erd, s., voorpaard, o. I orderrad, s., voorrad, o. Forderraxt, w., voorste rust, v. |
|||||
|
520
|
|||||
|
Vorderreiter, m., voorrijder, m.
Vorderriegel, m., voor verbindingsplaat, v.
fordermtlel m. «fe« Sattelieagens, vóórkanonkussen, o.
Porderauttelpferd, s.. bij de handsche voorpaard, o.
Vorderitehdft. m.. voorlade, v.
Vwderschetikel, m., onderarm, voorarm, m.
Vorderxchienbein , s.. pijp. v.
Vorderspann., m., voorspan. o.
I\'orderxtr Schneidezahue, m. m.. binnenste tanden,
grasbijters, m.
Vordersleten, in., voorsteven, m. — «*e* Kahties, neus. voorsteven, m.
Vordemtich, m.. gewone steek van den zadelmaker, m.
t\'orderxt\'tick, s.. voorstuk, o.
Forderxlütze, w., voorspriet, v.
Pordertan, s., voorstreng, v.
forderlheil s. ffev Getcehrkolbem, bek, 111., punt, v.
— (fov llahuex, hals, m.
— rfe.v Kolbenblechex, hiel, m.
— <fev Laufex, tromp, m.
— «<\'/«« P/erdes, voorhand, v.
— </e.v Sehlositblattex. vooreinde, o.
y<yrdertreffen. s., eerste linie, v. I\'ordertrieb m. flfer Batierie, hak, in. Vordericage, w., voorzwengel, in. Vorder wagen. m.. voorwagen. m. — </<m VorralhioageNs, voorwagen tot voorraadwagens,™.
Porderzdhiie, m. m.. snij tanden, m. Vorderzeug , s.. borststuk, borsttuig, voortuig, o.
Forderzwiesel m. \'fev ungarischen liurtex, voorboom, m.
Vorerriiinerungscommando, waarschuwingseommando, o.
Vor/all, in., lichter, drukker, m.
Vorfallfeder, w., pal veer, v.
Vorfeile, w., bastaardvijl, v.
Por/riede, in., preliminairen\', v.
Vorgebirge, s., kaap, in., voorgebergte, o.
Porgehen, vooruitrukken.
PcrgeieAobene Schutter, w. m., voorboegig.
Fvrge.se/zter. m., meerdere, m.
|
|||||
|
.Vil
|
|||||
|
Vwglacis, s., vóórglacis, o.
forgraben. m., voorgracht, v.
Vorhammer, m., voorhamer, m.
forhand, w., voorhand, v., voorstel, o.
Vorhangeschloss, s., hangslot, o.
I\'orhiuix, s., portaal, o.
forAerd, in., voorhaard. in.
I\'orherz, s., heetborstgezwel. o., borstbuil, ni.
I\'urhut. w., in Oostenr. voorhoede, v., in Pruiss.
afdeeling. die bij sterke voorhoeden harerzijds een voortroep formeert. Vorhutreserve, w.. in Oostenr. gros der voorhoede, o.
Vorkistung. w.. versterking van de glooiing van een
dijk, v. I\'orkopf, 111.. voorhoofd, o.
Vorladung, w., prop, m.
l\'orliDid, s.. uiterwaarde, v.
Vorlaufige Zurückstelhtng w. wm» Dienst, voorloopige
vrijstelling, v. Vorlegen, voorspannen.
forlegepjèrde, s. m., voorspannen, o.
VorlegesMosa, s., hangslot, o.
VorlïegenAes Werk. s., vooruitgeschoven werk, voor-
liggend werk, o. Vorlochxtemjtel, m., hoefjjzerstamper, m.
Vormann. m., voorman, in.
Vormarseh, m., frontmarsch, m.
Formauer. w., voormuur, 111.
Forpat rulle, w., in Oostenr. afdeelingen, waarmede
zich troepen op marsch ter sterkte van één bataljon infanterie of ééne divisie cavalerie beveiligen. Vorplaiz, m., esplanade, v.
Vorpoaten, m. m., voorposten , m.
Vorpostenbefehl, m., order voor de voorposten, v.
Vorpostenietaehement, s., voorpostendetachement, o.
lrori>o.ile>i(lie»xt, m., voorpostendienst, m.
Vorpostengefecht, s., voorpostengevecht, o.
Vorpostenkette, w., voorposten keten, m.
Vorposiengros , s., gros der voorposten, o.
|
|||||
|
522
|
|||||
|
Vorposlenkommatideur, m., voorpostencommandant, m.
yorpostenkrieg, m.. voorpostenoorlog, m.
Vorpostenntellung, w.. voorpostenstelling, v.
Vorposlenxystem, s.. voorpostenstelsel, o.
/ \'orfath. m., proviand. munitie. v.
/ \'orrii/lmclixe . \\v.. reserveas. v.
Vorrathig, in reserve.
Vorralhaufxalz, m., reserveopsset, m.
Vorratluscasematte, w., voorraadscasemat, v.
I\'orrtithxholz, s., waarloos hout. o.
Vorrath»laffete, w., reserveaffuit, v.
rorrallixnul. s.. reservenul, o.
Vorrathsradsehemel, ïu.. raddrager, v.
Vorrathxxtücke. s. m.. voorraadsbehoeften, v., voor-
raadstokken. o.
/ \'otrallmwfit/eii. m., voorraadwagen, prolongewagen, tender, m.
VorrathxwixscheT, m., reservewisscher. m. run-eiber, m., knipje, werveltje, o., wartel, m. — (/«* Deckelverschlimses, wervel, m.
Vorreiler, m., voorrijder, m. Vwrichtung, w., toestel, o. Vorriss, m., voorloopige schets, teekening, v., ont-
werp, plan, o.
Vorrücken, avanceeren. Vorrüsten, toebereiden, gereed maken. Vorrüstung, w., voorbereidende maatregel, m. Forsatz, m., speelwerk, o. Vortehanze, w., voorwerk, o., kleine schans, v.
For.se/utiie, w., embrasure van een voorliggend werk, v. Vorschieben, vooruitschuiven. Vonehieber, m., schuif, v., platte grendel, m. Vbrsehlag, m., voorprop, m. — «\'/w Jiakete, schijfje, o.
VurxchlayhammeT, m., voorhamer, m. I\'orxehlatjejüxx, s., buitenton, v. I\'orxehluyhammer, in., voorhamer, in. Forschlagpfahl, m., voorslagijzer, o. (telegr.) ï\'orxchrijt, w., voorschrift, bevel, o., order, instructie, v. |
|||||
|
523
|
|||||
|
naeli der Vor»ehrift verfahren, volgens het voor-
schrift handelen. Forschule, w.. voorbereidende school, v. Forxetzer, in.. voor- en achterbord, o. Forselzniig, w.. bekleeding van een dijk. v. — :»f Kitrbel. bout. m.
Forxetzictiiid, w.. mantel van een hoogoven, m.
Forspann, in.. voorspan. o.
Forspannpjèrd, s.. voorspanpaard, o.
For*pau*lan, s.. reep, v.
Vonpatmioagen, in. m.. gerequireerde voertuigen, o.
Fortpntng m. <fer Achse, nok. m.
Vontand, m.. president, m.
Forx/ecker. in., spie, veiligheidspin, v.
Fonteckerloch . s., gat voor de veiligheidspin, o.
Fersteckpflock, m.. spie, v.
Forstteckxtiff. m., trekkerpin, v.
Fortteher, in., directeur, in.
Forsleven, in., voorsteven, o.
I\'orxloxx. in., bies, v.
— r/e/- Schwanzschranbe, staart, m.
Forstreuung, w., dykbekleeding van stroo of\' takken-
bossen, v.
Fortempiren, vooruittempeeren. Fortrab, in., in Pruiss. voorhoede, v., in Oostenr. gesloten afdeeling tusschen VorpatruUe en //o»,-
hutreserve alleen bij regimenten of\' brigades in- gedeeld. Fort re/feu, s., eerste linie, v. Forirupp, m., voortroep, m. Forübergehende Befestigung, w., vluchtige versterking, v.
Fortoarhe, w., voorhoede, v. Forwuh\', m., contregarde, v. Formaad, w., werkzijde, arbeidszijde, v. Forwartx.\' voorwaarts! — gelegetiex Wérk, s., voorwerk, o.
Forwehr, w., voorwal, m., voordam, voorpost, in.
Forwerk, s., voorwerk, voorliggend werk, o. |
|||||
|
:>-u
|
|||||
|
ll\'aage. w.. balans, weegschaal. v.
Wachaufxug, m., optrekken tier wacht. o.. wacht-
parade, v.
Wochdienut, 111., wachtdienst, m. Wache, w.. wacht. v. Wachfewer. s.. wachtvuur, o. // \'achhÖM*cken, s.. schihlerhuis, o. Wachholderstrauch, 111.. jeneverboom, m. WachpriUcke, w., brits, v, n\'itchx. in., was. o. Wadupropf m. rf?/- Pdtrone, laagje vet, o.
Wachtcommandant. in., wachtcommandant, m. Wachtdienst, m., wachtdienst, m. Wachtel, va.., spiegelgranaat, v. Wachter, m., bewaarder, opzichter, m. Wacht/ener, s., wachtvuur, o. Wachtgebaude, s.. wachthuis, o. Wachthau», 8.. wachthuis, o. Waehitocal, s., wachtlocaal, o. Wachtmanmchaft, w.. wachthebbende manschap, v.
Wachtmantel, m.. sehildermantel, m. WachtmeUder, in., wachtmeester, m. // \'achtparade, w., wachtparade, v. Wachtposten, m., schildwacht, m. WachtroUe, w.. wachtrol, v. Wachtrooêier, m.. wachtrol, v. Wachtachif, s., wachtschip, o. Wachtetube, w. , wachtkamer, v. WackeUget Hufeisen, s.. los. Wadenbein, s., kuitbeen, o. Waffe. w.. wapen , o. r//> Waffen anlegen, wapenen.
ï/e Aa Waffen () rei f e ii. de wapens opnemen.
Truppen non verschiedeiten Haffen, van verschillende
wapens. |
|||||
|
.V2.->
|
|||||
|
ll\'djffinirhi\'i/. w.. krijg\', oorlog voeren, o.
Waffenart. w., wapen, o. Waffenaufneher, m., onderofficier vim wapening, m.
WaffeHÜrttder, in., wapenbroeder, m. Waffe»depot, s.. wapenkamer, v. Waffenfabnk, w.. wapenfabriek, v. Waffenfahig. strijdbaar. Waffenguttttng, w., wapensoort, o. Waffeiigeklirr, s., wapengekletter, o. Waffenge*ekrei, s., wapenkreet, ni. Waffatgetöte, s.. wapengekletter, o. Waffenhau», e., tuighiiis. arsenaal, o. //>\' ffeiika in nier. w., wapenkamer, v. Waffenlehre, w.. wapenleer, v. Waffenofficier. ui.. officier van wapening, in. Waffeiiplutz, ui., wapenplaats. v. Waffeareparatur. w.. herstelling der wapenen, v. Waffettreparatnr-I \'ommisxion, w., commissie voor de her- stelling del\' wapenen, v. Waffenfock, ui., wapenrok, in. Waffei!rulle. w.. wapenrok v. IVuffeiifiif. 111., oproeping tot de wapenen, v. //>/ ffenmhe. w.. wapenstilstand, in. Waffenruhni. in.. krrjgsroem . m. II iiff\'t\'iifiixliitig, w.. wapenrusting, v. H\'uffeitxrluui. w.. wapenschouwing. v. Waffenachmied, ni., wapensmid, zwaard veger, m.
Il\'iiffi\'ii.ililhhuul, m.. wapenstilstand, m.
WaffetUhai, w.. wapenfeit, heldenfeit, o., helden-
daad . v. Waffeut ragen, s., dragen der wapenen, o.
IVaffentrager, ni., schildknaap, in.
Waffenübitng, w., exercitie, wapenoefening, v.
Waffenunrhung, w., uitwerking der wapenu, v.
Il\'tiff\'iiiii, wapenen.
m# getoaffneter Hand, gewapender hand.
Waffmmg, w., bewapening, v.
IVuge, w.. trekhout, o.
Wagehukeii in. 08 \'/«/\' Deirlixet, trekhaak, in.
|
|||||
|
.VJ(i
|
|||||
|
Wagekrahn, m., weegkraan, v.
Wagemaschine, w., bascule, v. Wagen, va.., wagen, 111. j\'iir dan Leitungsmaterial, wagen voor het materieel
der geleidingen, m.
mil Seiteithordx, wagen niet schotten, m.
Wagen tuit der Waxxerwage. waterpassen. Wagenachxe, w.. as. v. Wugenbrücke, w.. rolbrug, v. Wagenlrurg, w., wagenburg, m. H\'tigeiitlrrh\', w.. preseniiitig. v.. dekkleed, o. Wagendeichsel. w., disselboom, m. Wagengeleixe, s., wagenspoor, o. Wagengextell, s., stel, o. Wagenhalteplatz. m.. standplaats waar de wagens staan, v.
II ngen/itii/x, s.. loods. v. II\'o ge id ti sten m. <fe* Munttionstoagens, immitiekist, v.
Wagenkelle, w.. mandewagen, m. Il\'iigenltiiliiiig. w.. wagenlading, v. Wagenlaxt, w.. vracht, v. Wagenleitern, w. m., lodderwerk, o., wagenladder, v.
Wagen meister, m., wagenmeester, m. Wagenpark, m., wagenpark, o. Il\'ugen recht liegende* Miihlrud, v., horizontaal rad, o.
Wagenrentue, w., loods, v. Wagenschiuiere, w.. wagensmeer, o. Wageiischott, m., wagenschot, o. Wagenschrot, s.. wagenniakershout, o. Wagenxpur, w., wagenspoor, o. Wagenxtaffel, w., linie van voertuigen, v. Wagensterz, m., priem, greep van een handwagen, m. IVugeiitchide, w., dommekracht, v. Wagerecht, loodrecht. Wagescheit, s., trekhout, o. Il\'iigexcliweiigel, in., trekknuppel, ni. Wagezunge, w., naald, v. Waggon, m., wagon, 111. Waguer, m.. wagenmaker, m. |
|||||
|
.V27
|
|||||
|
ll\'ugiierurheit, w., wagenmakerswerk, o.
Wagon, m., wagon, m.
Wagpfahl, m., ïieilschaal, v.
Wahnkante, w., wankant, m.
Wahrer Kurs, in., ware of verbeterde koers. m.
Wahmeheinliehkeit w. \'/ra Treffen», kans van treffen,
trefkans, v.
Waidfarbe, w.. pastelblauw, o. Waidtamhe, w., weitasch, v. Wake, w., bijt. v.. wak, o. Waldförx/er, m., boschwachter. m. Waldgefecht, s., boschgevecht, o. Walagehage, s., afsluiting, v., raxterwerk, o. Wamclafter, s., vadem brandhout, m. Waldrand, m., bouwrand, m. Waldrappe, \\\\.. waltrap, m. il ii lil ia urn, ni., boschrand, m. Huil, 111. , wal, in. Wallabsalz, in., berm, v. Wallach, ni.. ruin. m. Wallacheii. (ein 1\'fird), ruinen, snijden. Wattanker, in., walanker, o. Wallarbeit, w., werken aan een vestingwal, o. WallauftrUt, m., banket, o. // \'allbekleidung, w., bekleeding, v. WaUbruek, in., bres, v. Wallbüchse, w., walgeweer, o, WaUgang, m., walgang, ni. II tillgexchiitz, s., vestinggeschut, o. U\'allgeieehr, s., walgeweer, o. // augranate, w., stormgranaat, v. Wallgraber, m., schansgraver, ni. Wallhaken, m., storinhaak, m. Wallhbhe, w., walhoogte, v. Wallkasten, m., batterijkist, v. // \'allkatze, w., cavalier, m., kat, v. Wallkeller, in., kazemat, v. II\'allkoffer, in., kasemat, v. WalUaffête, w., walaffuit, v. |
|||||
|
528
Walttampe. w., lampet, o.
WaUnuxsbaum, 111.. notenboom, walnotenljoom, okker-
notenhooin. in.
ir<ill/>i-(>l:r, w.. belegeringsvoorwagen, m. WaUraml, nt.. berm, v. WalhehüUnng, w., borstwering, v.. lichaam van de borstwering, o.
Wallxpiegel. m.. spiegel, m. Il\'iillilfiii ui. de* Hohofen», damsteen, m. Wallutrasue, w., walstraat, v. Wallwind, in.. land wind, in. Walmen, doen glooien, hellend of schuinsch maken.
Walmgetc\'ólbe, s.. kloostergewelf, o. Walzilei. s.. gewalst lood. o. Wake. w.. rol. v. — (/«/• Sir\'ifê\'iiiii/. stift. v.
lïaki\'ixeii. s.. geplet ijzer. o. — f/e« Kloben*, schijf, v.
Wahenmnndeliek, s.. mondstuk met een verdikking, v.
H\'Hkf/i/iii\'i-c. w.. pletcilindei\'. m. irnki\'ii//i\'/r/\'/;,iii/ilr. w.. nletniolen. driikmolen, m. Walzfeile. w., iifrondvijl. v. Wttlzhammer. m., voorhamer, m. Walzkorbfaxchiiie, w., rolkorft\'ascine, v. Walzieerke, s, m.. wals werken, o. Wand, w.. muur, m, — f/tfr .Va/c, wand. m.
— \'fe* Hu/e», hoorn wand, m.
— «»/?/• LaffeCe, zij wang, v.
— r/m 1\'fotzkaxlenx . wand . m.
WandUeeh, s.. haardplaat, v. Wande, w. in., want. hoofdtonwen. o. // \'andfut, muurvast. Wandhaken. in., klinkhaak, m.
Wanihobel, in., lijsteiischaaf, groefsehaaf, v.
Wandlaffele, w.. wangaffuit, v.
Wandstarie, w.. wanddikte, v.
Wangen, w. m., schalen, wangen, v.
Wangeneüen. s.. straalijzers der schepbruggen, o.
|
||||
|
529
|
|||||
|
Wanten s. eb/er ScHfflirnete, schommelen, o.
Wappentnopf, m., distinctief\' aan den kraag van f«W- iri\'brl. rice-Feldieebel, Sergeanten, Gefrette (kleiner).
Hart. 111.. wartel, v. Warlltloet, in., wartelblok, o. Warmeeinheil. w., warmteëenheid, v. Wdrineenlirirtelnng, w.. warmteontwikkeling. v. Wamegrad, in., warmtegraad. in. Warmeleiter. in., warmtegeleider, in. Warsteofen, m.. warmoven, m. Warnlocomolive, w.. voorlooper. in., waarschuwende locomotief, v.
Warnnngsrad, s., slagrad, o. Warte, w., wachttorentje, o. War/er, m., oppasser, in. Wartthurm, in., wachttoren, m. Wortiing w. rfw 1\'ferde. oppassing, v. Warte w. «« Untenotze eines Rateieiutoetet,]axoop,ta. — rf« DruckkebeU. nok. m.
— «*/ Züngelldeehe. stalen versterking, v.
— ffw Geschut*. nok. 111.
— r/e.v liiemenliiigels. kop van de stift, m.
— «w Sehhssbleche. voorborst, v.
— <fcv Schlösschens, nok. m.
— ƒ/?/• t&M Sei/engeirelir, haft. V.
Warzendom, m., doorn. v. Il\'arzeiir\'nig, m., middenband, m. Wtuekpituel, 111., penseel om te wasschen, o. Wasenwatt, m., niet gras begroeide vestingwal. 111. Wasser, s., water. o. Wasseriilisclilug, m., verlaat, stortebed, o.
Wasserubziigsgraben, 111., geul. gracht voor afloop van water, v.
Wasserbad, s., waterbad, o. Wasserlmii, m., waterwerk, o., waterbouwkunde. v.
Wtuterbuitkiinst, w., waterbouwkunde, v. Wasserhelialter, m.. watervergaarbak, in. Wasserbell, s., molenwater. o., bedding, v. Wasserbithne, w., ontlastingskanaal, o. |
|||||
|
530
|
|||||
|
Waaserdanim, in.. dijk, 111.
IVaxxerdichl, waterdicht.
Watterdruckteerk, s., watermachine, v.
Watsereimer. in., wateremmer, 111.
WatterfaU. 111.. waterval, m., verval, o.
It\'oxxerJ\'axrliiiie. w.. waterfaschine. v.
Wattergang. in., lastlijn, eerste waterlijn, v.
Wtisxei-ijehixx. s.. kauw-gebit. o., walertoom, ni.
U\'tixxei-i/i-nltf,/. m.. besproeiingsgracht, aftappings-
grarht. v. H\'uxxergfithe. w.. watervergaarbak, in.
Wazterhahn. in., onderste peilkraan van een stoom-
ketel. v. Waxserhebematchine, w.. wateropvoeringswerktuig, o.
ll\'axxeeh\'tihe. w.. waterhoogte, v.
Il\'dxxi\'i\'linxi\'. w., waterhoos. v.
fFeuserkarte, w., zeekaart, v.
Watserkiix/en , in.. waterkist, v.
Waxxerkfdft, w.. waterkracht, v.
Watterktu/tkhre, w., hydrodynamica, v.
H\'axxerkftilni. waterkraan . v.
Wuxxerhiiif, in., waterloop, ni.
Wa&serleitung, w., waterleiding, v., duiker, m.
Wasserlieger, m., waterrat, o.
Wasserlinie, w.. waterlijn, waterlinie, v.
Wassermunaoer, s., waterspoeling, v.
Wassermauer, w., steenen keerdam, m.
H\'axxeriiiexxer, m., areometer, watermeter, m.
Wassermiite, w., watermijn, torpedo, v.
Wasxermörtel, w., metselspecie die onder water ver-
hardt, v. Wasxermiihle, w., watermolen, m.
Wasserpasx, horizontaal.
Wasserprexse, w., waterpers, v.
H\'uxxerprohe, w., waterproef, v.
Watterpump», w., waterpomp, v.
// \'axxerratl. s.. waternul. o.
tt\'axxetrutlxrhaitfel, w., schepbord, o., schoep, v..
bord, o. |
|||||
|
531
|
|||||
|
Waxserrauui, m., waterruim, o.
Watterschaaf el, w., hoos vat, o. Wasserscheide, w., waterscheiding, v.
WamerKchlo**, s., watertoren, m.
Wauertckraube, w., toiimolen. m.. waterschroef, v.
Wwuerspiegel, m., waterspiegel, m.
Waxxerxpriize, w., brandspuit, v.
Watteritand, ni.. waterstand, m.. waterhoogte, v.
lVuxxe,-xt(ition, w., station, om water in te nemen.
Il\'iisxi>rx/ii//\', in., waterstof, m.
Waxxerxtfdxxe, w., vaarwater, o.
Wtusenucht, w., bos, in., waterzucht, v.
Il\'dxxfrxr/iiixx, m., waterschot, o.
Wtutertretue, w., watertrens, voor africhting van paar-
den, v., watersnaffel, m.
H\'uxxerlhiii-m. in., waterkasteel, o. Wdxxentiigxiji-ubeii , m.. bevloeiingskanaal, o. Waaerwage. w., fleschj es waterpas, o. #\'«/, w., doorwaadbare plaats, wad, v. Weberknoteu, in., weversknoop, m. Weclixelklótze, m. m.. stukken boomstam, die den onderrand van den houtmijler uitmaken.
Wechseln s. (fev Pulversatzes, omzetten, verwisselen. Wechselschloss, s., slot, waarvan alle deelen in vor- men vervaardigd worden en dus bij verschillende
sloten volkomen gelijk aan elkaar zijn. Wecker1 m., wekker. 111. //Vy, m.. weg, m. Wegbun . m.. aanleggen van wegen, o.
Wegbexclirribtnig, w., wegwijzer, in. // egebaum, m., jeneverboom, m. Weijiiehmeti (ehie Fextmig), innemen, veroveren. Wegmule, w., mijlpaal, v. Wegtreiben, wegdrijven. Wegweiser, m., wegwijzer, m. /feAr , w., verdediging, v.. weerstand. m., verdedi- gingsmiddel, wapen, o., keerdani, dijk, m.
fiat. ca/- //>///• xleUen, in staat van verdediging
stellen, weerstand bieden. |
|||||
|
532
tuil it\'t\'hr imd Waffeu. geheel gewapend. van top
tot teen gewapend. Wekrabhang, in., glacis, o. Wehrbündnhs, s., verdedigend verbond, o. Wehrdamm, m., nooddam, keerdani. ni. llehtgiittef, s., hek op een keerdani. o. Wehtgehange, s.. degenkoppel. sabelkoppel, m. Jfehrgerütt, s.. geweerrak, o. Wehrkajt. weerbaar. — machen, in staat van verdediging stellen.
Wehrkrieg, 111., verdedigingsoorlog, in. Il\'eln Ir/me. w.. glacis, o. Hein-linie. w.. verdedigingslinie, v.
Heliilos. weerloos.
Wekrpfliehl. w.. w.. weerplicht, v.
Wehrsland, in., militaire stand. m.
H\'elifxj/xleui, s., weerstelsel, o.
Wehrzug, in., derde laatste meting, v.
Weich machen, ontlaten.
Weichbild. s.. rechtsgebied, o.
Il\'eielililei. s.. zacht lood. o.
Weiehe, w., wissel, m., flank. v. (paard).
— »/tV beweglichen Zumngtehienen, wissel met beweeg-
lijke contrarails, m. — /«// ««\'»«/" feiten und einer beweglichen Sjii/ze, wissel
met twee tongen, waarvan een vaste en een losse, m. — wjV e/z/ey Ziiuge. wissel met een tong. m.
— ///<V /ex/en Spitzen und bewegliche Ztoangtchienen.
wissel met vaste tongen en beweegbare contra- rails, m. — wj7 /enten Spitzen und llerzxtiick, wissel met vaste
tongen en hart, m. — Mt£ fexleiu wier nnheweglicliënt (tegenwicht, wissel
met onbeweegbaar tegenwicht. — tuit (Segeiiwtclit, wissel met tegenwicht, m.
Weiehen (vor dem Feind), wijken. Weichenbacke, w., vaste rail, v. H\'eicheiiwdrter, in., wisselwachter, in. WeiehgeleUe, s., nevenspoor, o. |
||||
|
:a{
|
|||||
|
Weiekland. s.. weekland, moerassig land, o.
H\'eirlixchiene. w.. tong, V.
ll\'eichxehieiie.iimaehter, in., wissel wachter, m.
Heide, w. , weide, v.
Weidenanker, m., ankerband, m.
Weidenband, s., wilgenteen, ni.
WeidenioU, s.. - wilgenhout. o.
Weidenrutken, w. in.. latten, gaarden, v., haringband, m.
// ei/en, afwinden.
Weiher, in., vijver, m.
Weiier, m., gehucht, o.
Weinberg, in., wijnberg, m.
Weingeint, in., alcohol, ni.
Weinrebe. w.. wijnrank, v.
ll\'eixxhleeli, s.. blik. o.
Weiesbrüehige» Eisen, s., wit bros ijzer, o.
Weissbnche, w.. haagbeuk, wiel- ofjukboom, m.
Weixxdorn, m., hagedoorn , in.
Weieieisen, s., wit ruw jjzer, spiegelijzer, o.
Weiteer Staar, 111., witte staar, v.
Weiene* Jttjliei.se», s., wit ruwijzer, o.
Wetene» Eisen s. dom Rohgange, wit ruwijzer van ru-
wen gang, o.
Weiitgluhhitte, w., witte gloeihitte , v. H\'eixxxchieeixxeii, s., samen wellen, samen welling. v. H\'eite Katitoiinemenls, s. in., ruime kantonnementen, o. —• Q/furtiere, s. m., ruime kantonnementen, o. Weitènmeeeer, m., afstandsmeter, m. Weitenzirkel, va.., afstandscirkel, m. // \'eiüöufige Kantonnement», s. m., ruime kantonne- nienten, o.
WeUtpurig. met breed sjioor. M\'eUbiiitiii va. dex Nuxxex, as, v. If\'elldauiiieu, in., spaak, v. Welle, w., rol, v. — rfev Ejeclorx, cilindervormige rol, v.
WeUenbreeher. m.. golfbreker, m. // eUen/örmig, golvend. // \'eUenlock, s., spaakgat, o. |
|||||
|
534
|
|||||
|
WeUenecklag, in.. golfslag, m.
IVeHeiirerxcliInxx, in., rolsluiting, v., sluittoestel mot
rolsluiting, o.
Wetterdeeke, w., zoldering, of zolderbekleeding met leemkalk. v.
Welt meer, s.. wereldzee, v.. oceaan, m. Wendelboden, in., klei-, leemvloer, v. Wenden, wenden. — (Putter), keeren.
Wendepnnkt. in., keerpunt, o. Wendexappe, w., sappe, v. Wende/tante, w., achterstijl van een sluisdeur, in.
Wendexrliemel, 111.. bovenpenkussen, o.
Wendung, w.. wending, v.
Werbedepót, s.. werfdepot, o.
Werbegeld, s.. werf geld. o.
Werben, werven.
Werber, in., werver, m.
Werboffïcier, in., werfofficier, m.
Werbung, w., werving, v.
Jf\'er//////teru//\'/eier. 111.. werfonderorHeier, m.
//V/v/r/. werda.
Wetdef, in.. uiterwaard, v.
Werf, in., havendiun, in.
Heffen. werpen.
— /;/// doppeUem Feuer, werpen met twee vuren.
— (</ew Anker) ^ werpen, laten vallen.
— («\'«« Besatzung \'ui. einem Platte), krijgsvolk in eene
vesting werpen. — (liunilien). werpen.
— (den Feind), afslaan, terugslaan.
Werft, w., werf, v. Werfldiüisian, w., divisie werklieden, o.
//^/v/, s., werk, o. Wergpffopf, in., touwen prop, m. Werk, s., werk, o. Werkbank, w.. werkbank, werktafel, v.
IVerklieliiiltiiixx, s., werkruimte, v., haard van een vlamoven, m. |
|||||
|
535
|
|||||
|
Werke, s. in., verdedigingswerken, o.
// \'erkeisen, s., veegmes, o.
Werkhammer, m., staarthamer, m.
Werkholz, s., werkhont. timmerhout, o.
Werkteute, m. m., werklieden, m.
Il\'erkxlulf, w.. werkplaats, v.
Werktisch, m., werkbank, werktafel, laboreertufel, v.
// \'erkzeng, s., werktuig, o.
Werkzeiige, s. in., werktuigen, gereedschappen, o.
— z»»i Giexsen der Hleikugelr), gereedschappen voor
het gieten van looden kogels, o. — z»ot Glühen der Kugeln, kogelgloeigereedschap-
pen, o. . — ei*f Salpeter wetkstatte, gereedschappen voor de
salpetervervaardiging. o. // \'erkzeugkasten, gereedschapskist, v.
Werkzeiigsrliieber m. s/m Protzkasten, ijzeren plaat tot bevestiging van gereedschappen.
11\'erkzeiigwagen, m., gereedschapswagen, m. Werptross, in., werptros, v. Wette, w., waadbare plaats, wadde, v. H\'etter, s., bedorven lucht, v. Wetterableiter, m., afleider, bliksemafleider, m. Wetterdach, s., afdak, o. Welterklnj\'1, w., vriesbarst, vorstbarst, m. Wette i-k inide, w., meteorologie, weerkennis, v. Wetlerlotte, w., luchtkoker, m. Weterrud, s., luchtververschingstoestel met windrad, o.
Wetzen, wetten, scherpen. Wetzutahl, m., wetstaal, o. Wetzsteiit, m., slijpsteen, m. Widderichiff, s., ramschip, o. Widder-Flösse, s. m., .".agers, m. Widerhalter m. rtfev Hebebiumes, beslag, o. — rfe/- Deie/mel, ragot, m.
Widerlmltkette, w., ketting aan den disselboom, m.
Wider/in/triemeii, m., disselbooniriem , m. Widerhaltung, m., disselbooniriem, m. Widerlage, w., rechtstand, m. |
|||||
|
536
Widerlager, s., steun, steunnmur. schoorniuur, steenen
beer. m.. landhoofd, o.
— J\'iir die Kammerecheihe, nok, in. Widerlager, in., werkman, die de fondamenten voor een bruggehoofd uitgraaft. m.
II iderliii/xiuti/ier, w., rechtstand, m. Witter f iixt, 111., schoft, m. // iieretandteinheit. w.. eenheid van weerstand, v.
Wideretandefakigkeit, w., weerstandsvermogen, o. Wideretandelinie, w.. weêrstandslija , v. II ietle , w.. wiepband. in. Wiedeuxeliliuge, w., knoop van den fascineband, v.
WiederanUuaung. w.. heigloeiing, ontlating, v. Wiedereiulrelen, s.. reöngagenieiit, o. Wiedereroberung, w.. herovering, v. Wieder/ierx/elleu {die Glieder), de gelederen herstellen. Wiederheretettung w. beschadigter WnJ/eu. herstelling, v. Wiederlager, s.. landhoofd, o. Wiederrerijeltuug, w., weêrwraak . v. Wiederrerxiiiiiiiiliiutj, w.. herzameling, v. Wiehern, hinniken. // ïm , w., weide. v. Wildliuch, in., regenbeek, v. Wimpel, 111., standaard, m. Wimpelseheide, w., broeking, sleuf van een wimpel, v.
Wimpelttange, w., vlaggestok, m. Wihipetxtock , in., wimpelstok , in. Wind, ni., wind, m. Windanier, m., windanker, o. Wiudlitiiiiu, in., boom van den kaapstander, in. // \'indbüchte, w., windbus, v., windroer, o. Windbrüchig, vol wind scheuren. Winde, w., windas, o. Windedruht, va.., dunne metalen draad, m. Windeewen ,$., wringijzer, o. Wiudektixleii m. 0* //*/• KüxteiiltiJJete, kettingkast, v.
Windegang, in., kronkelpad, doolhof, o., kronkelende laan, v.
Windegeld, s., kraangeld, o. |
||||
|
537
|
|||||
|
Windellmhfer, m., draaiboor, handboor, boor, m.
Wiudeuxchliixxel, in., sleutel van een dommekracht, m.
Hinder, m., rolder, m.
Winderblatt, s.. kardoespapier, o.
Wiiidexeil, s., kabeltouw, dreggetouw, o., jaaglijn. v.
Windfang, m., windzuiger, m.
ll\'iinljliiite, w., windbus. v.
Windklappe w, #i*w Hltixelmlgex, klep, v.
Wiiidkoppet, in., blazer, in.
Windmühle, w., windmolen, m.
Windofeii, m., trekoven, tochtoven, m.
Windpfeife w. in e/;/«/- Form, windpjjp, luchtpijp, v.
Wiudp/rop/, in., windprop, v.
Windplulie, w., haardplaat, v.
Windreep, s., windreep, stenge-windreep, v.
Hi.ndi-i.ix m. mi Huize, windscheur, windbarst, v.
H\'i/idrolu\', s., windpjjp, luchtpijp, v.
lïiiidfuxe, w., kompasroos, v.
Hiiidxchief, windscheef, windseh.
Windsckirm, s., windscherm, o.
H\'iiidxeile, w., windzijde, v.
Htiidxpiel, s., speelruimte, v.
// iiidxle\'ui, m., windsteen, m.
Windstille, w., stilte, v.
Wiiidxtuxxel, m., rolplank, v., rolblad, o.
H\'iiidtroiiiiiiel, w., ventilator, m.
Windzug, m., luchtkanaal, o.
Winkel, m., hoek, m.
Winkelbulken, m., hoekspar, v.
WiiikeUiand, hoekbeslag, o.
Il\'iiikelhexehteihef, 111., instrument ter meting van een
inwendigen hoek, o.
Wnikelliewegnug, w., hoekbewegiug, v. Wiukelbund, s., geweermakerszwei, v. Winkeldeieh , m., vleugeldijk , m. H\'iukeleixeu, s., hoekijzer, o. WinkelJ\'uxxer, m., zwei, v. Winkelgexehwindigkeit, w., hoeksnelheid, v. Winkelhaken, m., winkelhaak, m. |
|||||
|
538
Winkelhebel, m.. gebroken hefboom, m.
Winkelklammer, w., bochthouvast, o. Wmkelklotz, m., hoekklamp, m. Winkelknie, m., waterpasse knie, m. WinkeUasche, w., hoekstootlasch, v. Wi»keUiuie, w., diagonaal, v. Winkelmass, s., winkelhaak, m. — ///// Ansehlag, blokhaak, teekenhaak, m.
— «/// Aufschlag, zwei met een balkje, v.
— mtï fWr, gerande winkelhaak, ni.
-- wit Selzioage, liniaal met luchtbelbuisje, o.
// \'inkelmesser, m.. hoekmeter. graphometer, in. Winkeh/exxnng, w., gonionietrie. hoekmeting, v. Winkelpasser, zwei, v. WinkelrecM, rechthoekig. H\'i/ikehcl/iililo/ie, w.. hellingniaat, v. — //\'ir t/c// ober// KoIhe/i/ri/iM, bovenhellingmaat voor
de kolf\', v. — f/ir de/i. untern Kolbenieinkel, onderhellingmaat voor
de kolf\', v. — f/ir d/e Schwantschraube, hellingniaat voor de staart-
schroef, v. — f/ir das Bayonetl, lengtemaat en afwijking dei-
bajonet, v. Winkelscheibe, w., hoekmeter, graphometer, graad-
boog , m. iriiilcelsel/ief, buitenhaakseh. WmkeUchiene, w., hoekjjzer, o. Winkeltrager, m., pantometer, m. Winkelverbrechung, w., gebroken, afgebroken hoek, m. Wmkelweiser, va.., winkelhaak, haak, m. Winkelmerk, 8., vestingwerk niet hoeken, o. Winkelzange, w., krommetang, snaveltang, v. Wiukelztrkel, m., derde deelspasser, ni. WinkUg, hoekig. Winterbeschlag, 111., winterbeslag, o.
Wintereiche, w., gewone eik, m. Winierfeldzug, m., winterveldtocht, m. Winterluger, s., winterkwartier, o. |
||||
|
539
|
|||||
|
Winterpotten, m., winterpost. m.
ïrippeubrwd. s., wiepband, m.
Wippbaum . 111., lüiiik van den krop, m.
Wippbrï\'cke, w.. wipbrug. v.
Wippkarren, in., handwagen. m.
Uii-hel. in.. rott\'el. in., wervelbeen, o., warrelstroom. m..
ilnniiknlk. v.
Wirbelgewinde, s.. slnithengsel. o. Wirbel». eenen roft\'el slaan. Wirbelralcete, w.. vuurwervel. m. Wirbelt\'rommel, w.. rott\'eltrom. v. Wirbelteinè\'. in., wervelwind, m. Wirkeiten, s.. veegijzer. veegmes, o. Wirlcen (ileii Muf dex 1\'ferdex), uitvegen, uitsteken. Wirlclcrafl, w., nuttige kracht, v. Wirkmemer, s., groefmes. o. Wifktamkeii, w., werking, v. Wirkung w. rfe/- Feldgexchütze, uitwerking van het veldgeschut, V.
Wirkungtkraft, w., uitwerkingsvermogen, o. Wirkungslinte, w., uitbarstingslijn, v. Wirkungikreis, m., werkkring, in. WirkungtraMu», in., uitbarstingsstraal, m. Wirkungsuphdre, w., uitwerkingskring, m. //V/7//, m., waard, m. Wirthschaft8C0mmisxion, w., raad van administratie, m.
Wixehef, m., wisscher, m. — »/// Reifelungen ilex Entladestockes, kop tot wisscher ingericht, m.
Wiacherbbckt, in. m.. kruishouten, o. WUcherhüUe, w., koker, o. Witeherkolben, m., wisscherklos, m. Wiêcherkreuze, s. ni., kruishouten. o. Wiieherriemen, m., riem tot het vastzetten van den wisscher, m.
Wiëcherring, m., ring tot wiseher, m. WixrherxIiiHge, w., wisschersteel, m. Wïsckerüberxug, m.. overtrek tot wisscher, o. Wixrlikullje», m., wisscherklos, in. |
|||||
|
540
|
|||||
|
II ixehxlock, m., wixscher voor klein geweer, m.
// ixeliziunni/ebixx, .s., watertrens, v.
//"\'min uili, in., bisinuth. wisinuth, o.
H\'il/eritng. w.. weersgesteldheid, v.
Hoge. w.. golf\', baar, zee, v.
H\'olilliedieiilex Fe/ter. x.. goed onderhouden vuur, o.
// oli/ge/uïr/el. goed gehard.
H\'uilueh, in., deken. m.
Hülhlmgen, m.. gewelf\'boog. ni.
WóUien (eine/i lieg)\' bolrond maken.
Wölbfeile, w.. sterk gekromde vijl, v.
Wölbstütze, w., steunpunt van een gewelf, o.
Woütung, w., welving, v.
//\'o//\', m.. wolf\', in., schaalijzer, o.
Wolframmetall, s.. zwaarsteen, wolfraniuni, o.
Wulpangel. m., voetangel, m.
WulfxeueH , s., voetangel, m.
Wolfxgntbe, w.. woltskuil, in.
// olfiloch , s.. woltskuil, m.
II u//\'i:///i/i, m., haaktand. m.
// tillkiigel.. w.. wolkogel. in.
Hul/xnek, in., wolzak, in.
H\'ouz, s., üostindisch staalerts.
//W/u . m.. deining, v.
Wort, s., woord, o.
// nni, s., wrak. o.
H\'rieken, wrikken.
H\'uelil, w., steunhont, o., stut, m.
II\'Hclitlniiiiii, in., weegboom, m. hiUrbttms
II\'nekten, met een liet boom oplichten.
H\'iiehllklul:, in., knaap. m.
// «//A\';/, woelen.
Wuhling, w., woeling, v.
Wuhl. w., wrong. v., kussen van het pakzadel, o.
— on </?;• Bajonettdille, bajonetring, m.
— </«.« Auxzieherx, verdikking, v.
— <fo» Bleimantels, ring, m.
— «fe.v Kunmtt, wrong, v.
— <&r Kurtdtxehh\'uelixe. band, ring, m.
|
|||||
|
Vil
|
|||||
|
ll\'nhl w. der Pulrniie. rand. m.
Il\'iilxte w. m. tiui Züngelblecke, verhoogingen, v.
II\'nl.illtiger. s.. insnijding voor den rand der patroon, v.
M\'iiikIj\'iiiIi\'h. in., pluksel, o.
Wunatdfelchen, s., verwondingsplaatje, o.
II nrf. in., scheede, v.. worp, in.
II nrfiinker. in., werpanker, o.
Il\'nrfhtilterie. \\v.. batterij voor worpgesihut. V.
Würfel, in., stopblok. o.
Il\'iirfelheiii, s.. dohbelstcenvormig been, O.
Würfelf\'ötmiges Hein. s.. dobbelsteenvorniig been, o.
WirfeUappe, w., rondgaande sappe. v.
H\'ttrJt/e.ir/io.i.i. s.. projectiel om mede te werpen, o.
Wurfgeschütz, s., worpgeschut, o.
Wurjfeuer, s., worpvuur, o.
Iliii-jhiiie. w., kogelbaan, v.
Iliii-fiiiiisi-hiiie. w.. werptuig, o.
Wurfpalroxe, w., kardoes om mede te werpen, v.
11\'iirflifeil, in., werppijl, m.
Wurfspiess, in., werpspies, v.
II\'iirfslii.i.i. in., werpstoot. in.
II\'iirfttifel. w.. worptafel, v.
IlurfiriiJfe, w., worpgeschut, wapen oiu mede te
werpen o.
// \'iirfirei/e, w., worpsverheid , v. — ///// */<•/// l\'robirniórxer, proefworpsverheid , v.
h\'iirfzeiig, s., werptuig, o. Iliirge, w., wurgtouw, o.
Würgeband, s., trekband , m.
// \'ürgebank, w., wurgbank, v.
U\'iirgehiuid, m., wurgsjorring, v.
Würgekake*, m., haak van de wurgplank, m.
Würgeholz, s., wurghout, o.
Ilïtrgekette, w., wurgketting, m.
Würgeknüppel, m., wurghout, o.
// 7\'i-gelei\'ne, w., wurgkoord, o.
Wurgen tier (leschïilzliuhrintixchiiie, inbijten.
— (rfte Hutten), wurgen.
11\'iirgerieiiien., in., worgriem, m. (middelste pakriem).
|
|||||
|
r>i-2
|
||||||||
|
Wttrgexcknure, w., wurgtouw, o.
Würgung W. rfw Rakelen, wurging, v.
Wurm . m.. worm . in.
Wurmstiehig, wormstekig.
Wurtt. w.. worst, v.
Wuntwagen, m., worst wagen, kaisson, m.
H\'iii-zel. wortel, 111.
Wwrzelgröue, w.. wortelgrootheid. v.
WuTzeltafel, w.. tafel van wórtelgrootheden, v.
Hiirzelzeiclien . s.. wortelteeken . o.
|
||||||||
|
Xi/é/e. m.. kromme sabel.
|
||||||||
|
Yaeht. w.. jacht, jaehtschip, o.
Yataguu, m.. yatagan. in. t\'ene/clieri, m. m., Turksehe naam der Ja\'iitsaren.
leo/iiiii/ri/. w.. Engelsche militie te paurd. i\'/iei\'/iliol:, s.. olnienliout, ipenhout, o. l\'/ixi/n/ix/ioxe/i, w. m., nauw sluitende broek, v. ïerli-iieferat, m. in., ongeregelde Turksehe troepen. J ««•»£, m., Turksehe reserve. ïuz-backi, m., Turksehe kapitein. |
||||||||
|
543
|
|||||
|
:. li. (zum Beispiel), bij voorbeeld.
z. F. (zu Fuss), te voet.
z. S. {zur Siiclie), ter zake.
Zarkene\'men. s., kerfijzer, o.
Zoeken, in., punt. v., tand. m.
Ziirke», tanden, punten, van tanden, punten, takken
voorzien.
Zaekenlinie», w. m., gecremailleerde liniën, v. Zackig, niet punten. Zoekwerk, s., Spaansche ruiters, m. Zaffoye, w., soort van werpspies. Zahheit, w., taaiheid, v. ZaAluieMer, m., betaalmeester, m. Zahlmeister-Axpiratit, 111., aspirant-betaalmeester, rn. Zahlung, w., betaling, v. Zuhii m. e///ft* Ruilen, tand, 111. Zahnbogen, m., getande boog, m. Zahnbogen-Biehtmasehine, w., richttoestel niet getan- den boog, o.
Zdliue, 111. in., tanden, in. ZahxeUen, s., heugel. in. Zaknen, tanden, tandsgewijs verbinden. Zohnfeile, w.. ruwe vijl. v. Zahngelriebe, s., drijfwerk niet tanden, o. ZaAnAammer, m., hanierliouweel, o. Zaluihühe, w., lengte van een tand, v. ZaAnAobel, m., tandschaaf, v. Zuhukerlie w. r/c.» A\'./7\'rtiftori/ehause», groef voor den nok van den geleider, v.
Zaknkrans in. rfet \'PatroneiicUiudeni, kring van frees - vorinige tanden, in.
ZaAnmeissel, m., tandbeitel, kiezenstooter, m. Zahnrad, s., getand rad, o. ZaAnspindel, m., tandspil, v. ZaknspUzfeile, w., zoetvijl, gladvijl, v. |
|||||
|
544
|
|||||
|
ZaAnttange, w., getemde .staaf\', v.
Zahrtiegel, m., smeltkroes, v.
Zain in. zu Sabelklingen. scheen, v.
Zaiueixen, s.. gekorven ijzer, o.
Zainiamaer, 111., rekhamer, m.
\'/.ai mee i-k. s., ijzerhut. ijzersinelterij. v.
Ztinye. \\v.. tang, v.
Zangelkammer. 111.. puddelhanier, m.
Zangen. smeden . bewerken.
— (dei/ Dei/1 ad. die l.u/i/ie). den wolf prangen.
Ziz/ii/eiiliefexlii/iiiiij . w.. getenailleerde versterking, v. Zi/iii/eufnu/t\', w., getenailleerd front, o. Zi/)/r/enHiiie. w.. getenailleerde linie, v. Zaïigenrtng. in.. klemhaak. ni.
Zangen irerk, s.. tenaillon . m.
Zmii/eiiieiiikel. m.. tenaillehoek, in., strijkhoek. m.
Zanyeuzahiie. m. in., binnenste tanden, grasbijters, in.
Zangwalzen. w. m., eerste plet of rolwerk, o.
Zap/en. m., tap, m.
— r/« \'Extraetor». stift, v.
— (fe/\' Sehieanzxehranlie. knop. m.
— OM Mut/dxt>ieke, klinkplaatje van het bit, o.
— CM (fer Sebhigfeder, stift, m.
— r/i?/- Schlagbolzenn/vtter, nokje, o.
— (fez- Stangt, staart, ra.
— r/c.v »tó?« mobile en form de champignon", steel, m.
— (fov Verschlusskopfes, verdunde gedeelte van den
afsluiter, dat in den geleider past. Za/iJ\'eiiaiix.ieliiiill m. einer Lajfetentca/id, insnijding voor
de tappen, v.
Zapjeubaud, m.. asband. m. Za/ifeuhleeli, s.. spilplaatje, o., veerstift, v. Zapfenbohrer, m., kleine avegaar, v. Zapfenbolzen, m., tapbout, bout, m. Zapfendeckel, m., tapdekplaat, v. Zap/eu/ei/e, w., stiftvijl, v. Za/ifeufeld. s., tappenstuk, o. Ztijifeiiliüitxehen, s., huisje, waarin de duikerschuif is geplaatst, o.
|
|||||
|
545
|
|||||
|
Zitpfenholz, s., sporkonbooni, zwarte els, m.
Zap/enktuten, m., raamwerk van een duiker, o.
Zapfenklötze m. m. dex Sattelwagens, tapklossen, m.
Zapfenlager. s.. tapgat. o.
Ztipfeiilayertleekel. m.. tapdekplaat. m.
Zapfenlagerschiene, w.. tappan. m.
Zapfetdoch. s.. spaakgat, tapgat, o,
Zapfenmöner, m., tapmortier, in.
Zapfenrad, s., kamrad, o.
\'Zap/enting, m., ijzeren band om een houten as, m.
Zapfensdee, w.. troffelzaag, tott\'elzaag, v.
ZapfenxcMo**. s., spillenslot. o.
Zapfennchmiere mii Metalhpiiiie vermengt, verdikt wa-
gensmeer, o.
Zapfeiuehieelle, w., slagbalk van een sluisdeur, m. Zapfenatreich, m., taptoe, v. Zapfenstück, s., tappenstuk, o. Zarge, w., kroos, inkrozing, v., gergel, rand, kant, m., lijst, v., raam, o.
Zargenhobel, m., kroosijzer, gergehnes, o. Zargzieher, m., bodem trekker, afhaler, m. Zuiim, m., hoofdstel, o. am Zaume führen, bij den teugel houden.
im Zaume bulten, bi^teugelen.
Zaumtmg, w., paarden tuig, o. Zaun, m., haag, heg, heining, schutting, v. Zaundiele, w., schaaldeel, o. Zauneiieu, s., getande fermoorbeitel, m. Zaunp/aU, m., kleine paal, m. Zaupf, stop. halt. Zeehe, w., mijnwerk, bergwerk, o. Zeehe, w. (Bltchtafehi), pak, o. (ijzerbladen). Zehe w. (/ex 1\'ferdex, toonwand, v. Zehenstück s. dex Hufeisens, toon, m. Zehentreter, m., gesloten paard, o., toontreder, in. Zehneek, m., tienhoek. m. Zehrung, w., tering, v. Zehrznll. m., toegestane overmaat voor de zaagnede. v.
Zeichen, s., sein, o 35
|
|||||
|
546
|
|||||
|
Zeichenfeder, w., teekenpen, v.
Zeichenttammer, m., ïnerkhamer, m.
Zeicheninntruiiieiil, s., teekeniustrument, teekenwerk-
tuig, o.
ZeicAexpapier, s.. teekenpapier, o. Zeichenrahmen. ni.. teekenraam. o. Zeichuen. teekenen. ZeiiliHiiH;/. w., teekening, afbeelding, schets, v. toqttirle, yeicixchte, get/aeite, u»*chaliirU Zeicluiiiin/,
gedoezelde teekening, inktteekening, teekening /.onder schaduw. v. Zeiffer, 111., getuige, wijzer, m. ^/«/ Schraptiekiiiider, streep voor het temiieeren, v.
Zeigerplatte, w., wijzerplaat, v. Zeigertelegruph. m.. wijzertelegraaf. v. Z.i\'illiiu-n-liiiiiiiij. w.. berekening van den waren tijd. v. Zeitka/eH. 111.. tijliaven. in. Zeitmeaer, m., chronometer, in. Zelchhülz, s.. rijshout, o. /\'V/. ui., telgang, in. <fc/i /e// //<•//(?//. den telgang gaan.
/i»//, s., tent, v. Zeltbaum, in., staander, tentpaal, m.
Zeltbeil. s., bijltje, o. Zeltbeit, s.. veldbed, o. Zeltbrett. s.. brits. v., veldbed, o. Zetter, in., telganger, pasganger, m. Zeltergang. m.. pasgang, telgang, m. Zellgeralh. s.. tentgereedschap, o. ZelUager, s., tentenlegerplaats, v. Zellli\'iiiirunil, w.. tentlinnen, o. Zellpfahl, ui., piketpaal. ui. Zeltjijlöc/i-i;, in. in., haringen, m. Zeltaeil, s., storinlijn . v. ZelMange, w., tentpaal, staander, in. ZelUtuht. nu, veldstoel, m. Zrlliriii/rn, m., tentwagen, m. Zeuieiilii-ojeii, m., eeuieiiteeroveii, m. Zementiftntlter, s., eementpoeder, o. |
|||||
|
:,;:
|
|||||
|
Zementstahl, m., cenientstaal, o.
Zenith. in.. toppunt, zenith, o.
Zeii/i/je, w.. wit werk, o.
\'/.entnee, in., centenaar, m.
Zentrumhohrer, 111.. sponboor, m.
Zep&ir, in.. zephir, m.
Zerjfiense* {(/ex RückxUntdes), vervloeien.
Zerge w. M lileehhinten. pak. o. (zolen).
Xertei/en, ontbinden.
Zer/et/en s. r/ra Sehloxxex, uit elkander nemen, o.
%?/•«, s., nul, v.
Zerplatze», springen.
Zerpulcern, fijnstampen, vergruizen.
Zerreiben s. \'fev l\'iitrerxnlzex. lijn maken, o.
Zerre/ieixen, s., op stierniarksche wijze gelouterd ruw-
jjzer, o.
Zerrenfeuet. s.. frischvuur. o. Zerrengarbe, w.. hoeveelheid ruwijzer, dat op eens gefrischt wordt
Zerrungen w. m. der ManekkcUmne, samensehiiïven en uiteengaan der marseheolonne, o.
ZerscherbelH, het frischstuk verdeden. Zemchie&sen, kort en klein schieten. verminken. ZerxetxmiHet, s., oplossend middel, reagens, o. Zersplittern , springen, verbrokkelen. Zerx/u-eiii/eii, doen springen . barsten. Zerxlören, vernielen . afbreken. Zei\'x/iiri\'iii/ w. iler Brikken uu hriege, vernieling, v. — ier Mnbramekbaren Femerteafe», vernieling, v. Zerxtörungikrieg, 111.. verdelgingsoorlog, verwoestende oorlog, 111.
Zerxliixxen, rijn maken. Zerstreule Fechtart, w., verspreide orde, v. Zerstreuter Angriff, 111., aanval in verspreide orde, 111. Zerttreulex (ie/echt, s., verspreide gevecht, o. Zei-xh-einiiKj, w., nederlaag, vlucht, verspreiding, v. Zefxtreiiiiiiijxglax, s., verkleinglas, o. Zerxlreiiiiiiyx/tiuilcl, m., schijnbaar brandpunt, o. Zertlieilen .s. «fe* finten*, klooven, o. |
|||||
|
548
|
|||||
|
Zeug, »., gereedschap, tuig. o.
Zeugamt, s., administratie van het materieel der ar-
tillerie, v.
Zettge, m., getuige, m. Zevggarten. m., park, o. Zeughauptmann, m.. magazijnmeester, m. Zei/gAaux, s.. arsenaal, o. Zeugkammet, w., wapenkamer, v. Zettgleder, s.. tuigleder. o. Zeugxchmiedieerk, s.. zwaardvegerwerk. o. Zeiigwagen, m., voorraadwagen tot gereedschappen, m. Zeugie&Her, m.. conducteur, m. Zieckzackx. m. m.. zigzags, m. Ziegel. m., tegel, tichel, tegelsteen, m. Ziegeltlur/i. s.. pannendak, o. Ziegelerde, w.. pannenklei, steenklei, v. Ziegelmuiter. w., muur van baksteen. m. Ziegel 1,11\'hlmïirlel, m., mortel uit kalk en steenstof, m. Ziegelmeiler, m., steenbakkerij in het open veld, v. Ziegelxgurreii, m., spar van een pannedak. v. Ziegehtein. m., gebakken steen, in. Ziegenbruxt, w.. geitenborst, v. Zieharm, m.. hefboomsarm, m. Zielibiind, in., kousenband, m. — w»/ r/p// Langóaum, muilband, m.
— «»r Fexlhaltuiig des Aelixeixeiix, trekband, m.
— afc/- Eixenarbeiter, gespleten ijzeren band, m.
Ziehbanh, w., trekbank, v. Ziehbriicke, w., ophaalbrug, v.
Ziehlifiouieii, in., welput, m. Zieheisen, s., gekorven ijzer, o. Ziehen, schuinsch marcheeren. — (DraAt), draadtrekken.
— (r/c Felt/e, ii/\'x Feld, in den Krieg), te velde trek-
ken, oprukken, ten strijde trekken. — (mm Jitt/ir), trekken.
— («m» Flitxxxcliijf), trekken.
— (""/ <fö« Wache), de wacht betrekken.
Ziehkraft, w.. aantrekkingskracht, v. |
|||||
|
549
|
|||||
|
Ziehxehriinbe, w., schotbout, jaagbout, m.
Ziehhiu, s., sleeptouw, o.
Ziehtauhaken, ni., hoek van het sleeptouw, m.
Zielihiiiknolen, in., prolonjreknoop, ni.
Xiehiiiii.se/iliiifje. w., prolongering, m.
\'Ziehwagt, w., unster, v.
Zie/ure rk. s., plet werk. o.
#/*/, s.. doel, o.
ZielliriUe. w.. richtbril, 111.
Zielconiroleapparat, in., riclitcontröletoestel, o.
Zielen, richten. mikken.
Zielen!feni ii iiy, w.. afstand van het doel. in.
Zieljliiehe. w.. schijt\', v.
Zielijeirehr. s.. richtgeweer, o.
Zie/linie. w., vizieilijn, die oji het doel uitkomt, v.
Ziel„iiixrlii,ie. w.. richttoestel. o., richtinachine . v.
Zieljiunkl. 111.. mikpunt. o.
Zielxelieihe. w.. schijf. V.
Zielxchiexxen, s., schijf\'schieten , o.
Zierlehm. in., sierklei. v.
Zi/Je r/ila II. s., wijzerplaat, v.
Zimlielii. w. 111., cynibaleii . v.
Ziiiinieru.fl. w.. aks. groote bijl. v.
Zimmergerath, s.. timmermansgereedschap, o.
Ziiiimerliuf, in., werf\', timinerwerf, contstructiewerf, v.
Zniiiiierliuh, s., timmerhout, o.
Zimmernuum, m., timmerman, m.
Ziniiiieriiitiiiiixlciioieit, in. . duitsche knoop, m.
Ziiiiiiiei-niiiiiiixxchruiihe. \\v.. handwinde, v.
Ziiniiiei-titit/el, in., timinerspijker, in.
Ziiiiiiier/ilatz, in., timinerwerf\', constructiewerf, v.
Zimiiiencerk, s.. timmerwerk, o.
/////•. s.. zink , o.
Zinklileeh, s., zinkplaat, v.
ZitMutter, w., chloorzink, o.
Zinkchlorid, s., chloorzink, o.
£<«*, s., tin, o.
Ziune, w., kroonwerk, o., tinne, v.
Zin nader, w., tinvlak. m.
|
|||||
|
•VK)
|
|||||
|
Zinnen, w. m.. machicoulis, m.
Zinn/teeken, in., tinvlek. v.
Zinkgehalte, s., tingehalte, o.
Ziuulofli, s., tinsoldeer, tinlood, o.
y.iekel\'. ui., passer, 111.
y.itb\'Uihxchiiitl, in.. segment, o.
Zirkeluwaehnitt, 111.. sector. 111.
Zirkelförmige Hettung, w., bedding voor kustaftuit, v.
Zirkelpunkl, 111., middelpunt, o.
Zirkehage, w.. cirkelzaag. v.
Zirkulanage, w., cirkelzaag, v.
Zitterpappel, w.. ratelaar, esp. ratelpopulier, m.
Zoete, w., onderstel, o.
£0^0/, Zogehehirbel, in., gedeelte van een t\'rischstnk. o.
Zogehiiiige. w.. tang oni de ballen uit den puddel-
oven te halen. v.
Zolhioei, m.. duimstok, m. Zotte, W., vetlok, ni. Zouave, m., zouaaf, m. Zubekör, s., uitrusting, v.. trein, m., benoodigdheden voor een brug, v.
— </./• (ii\'xchiilze. laadgereedschuppen, o.
Zubehörfaeh s. (\'m Protzkatten. vak voor verschillende benoodigdheden. o.
\'/ulier,, m., tobbe, v., draagbak, in. Zubringer, in., patroonaanbrenger, m. ZuckfuK», in., hanenspat, hanentred, droge spat, m. ZnftilIxxrliUteht. w., toevallige veldslag, in tegenstel- stelling tot wangirte Schlacht".
Zng, in., peloton, o., sectie, v., trein, m. — <?///e.v FenerroAres, trek, m.
Zugang, m., toegang, m. Zugblutt s. c£m K» in mis. trekblad, o. Zugboden, ra., bodem van den trek, m. Zugbohrer, m., ophaalder, m. Zugbreüe, w., breedte van deri trek, v. Zngbrücke, w., ophaalbrug, v. Zngbrnnnen. m., bron, waarbij eene wip is, v.
#/>y<? 111. w. «htm liiiclixeiiluiifex, trekken, m. |
|||||
|
.V.l
|
|||||
|
Zngeixen, 8., trekplaat. v.
Zigel. m., teugel, m.
Zügelhand, w., linkerhand, teugelhand, v.
Zügelring, in., teugelring, m.
ZugerUlen. afgericht, gedresseerd.
Zigfeder. w., trekveer, v.
Zugfeile. w., vijl tot het oi>f\'risselien der trekken, v.
\'Zugfanke. w., zijde van den trek. v.
X"////\'//iv. w.. reeppont, v.
Zugführer, m., pelotonscommandant (Inf. en Cav.),
sectiecommandant, m. (Artill.)
Znggesehirr, s., tuig. paardentuig, trektuig, o. Zughake» m. r/<v Gabeldeiehxel, trekhaak, m. ZugAül/e, \\v.. halskoppel, in. ZngkaïUe, w., kant van den trek, m. Zngtet/e, w., retireerketting. in. /iii/I-Iiiji/ic , \\v., klep. v. Zugkolonne, w., colonne met pelotons, v. (Pruiss. Cav.)
— colonne met pelotons op .\'? gelederen (Pruiss. Inf.) open colonne mot sectiën met 22* tusschenruinite, v.
(Pruiss. Art.) Zigtra/t, w., trekkracht, v. Znglaxt w. pro Pferd, gewicht, dat per paard getrok- ken wordt, o.
Zugleine, w., jaaglijn, v. Znglorh, s., tochtgat, luchtgat, o. Zugofen, m., trekoven, tochtoven, m. Zvgöxe, w., trekoog. o. Zugpferd, s., trekpaard, o. JtitgriiMHie, w., ram. m.. heiblok, o. Zngriemem, m., trekriem. m. Zngrokr, s.. luchtkoker, m. Zmgrolle, w., katrolschijf, v. Zugskokntne, w., colonne met sectiën, v. (Oost. Art.)
Zugscheibe, w., schijf, die heen en weer bewogen kan worden, v.
Zngseil, s., trekriem, m., trekzeel. trekgareel, o. Ziigxlauge w. rfe/ Bfemxe, trekstang, v. Zugxtrang, m., streng. vaste streng, v. |
|||||
|
.V>\'2
|
|||||
|
Zugiau. s., streng, v.
Ztiylauhaken, 111.. trekhaak, m.
Zugtiefe. w.. diepte van den trek. v.
Zuguss. ni., bijgegotene. o.
Zngtcage, w., trekhout, m.
Zugwand w. des Ptotzkasteus , voorste wand. m.
Zngicehe, }ielotons-. sectiesgewijze.
Zugweïse* Feuer. s.. sectievuur, o.
Ziiluge, w., toelage, v.
Zidötheu, dichtsoldeeren. toesoldeeren.
Zuuasea (sic/i), verstoppen.
Züudappurat, m., ontstekingstoestel, o.
Zaudbar, brandbaar, ontvlambaar, ontplofbaar.
Züuddeckel, in., zundgatdeksel, o.
Zi\'imhlruht, in., ontstekingsdraad, m.
Zinden, aansteken.
Zander, ///., tondel, tonder, in.
Zit mier, 111., buis, v.
Züudereinireiber, in., buizenzetter, m.
Zünderlcappe, w., verkapping, v.
Zünderküt, m., verkitsel, o.
Zunderklotz , m., huizenblok, o.
Züuderkörper in. <fe* TAinders, lichaam, o.
Zündermaschine, w., buizentrekker, m.
Zünderröhre, w., buis, v.
Zündematz, m., buizensas, v.
ZünderscMüssel, in., schroefsleutel tot het schroeven dei-
buis op het projectiel, in. Zünderxchraube w. cfe* Sehrapuelzünders, schroef voor
het buisgat, v., lichaam , o. Zihiderleller, m., tafel, v., lichaam, o.
Ziiud/eld, s., zundveld, o.
Zündglocke w. </«/ Patrone. inzinking. v.
Zttudhütehen , s., slaghoedje, o.
Zihidkiimmer, w., kleine cilindrische kamer, v.
Zündkanal, in., zundgat, o.
— (fev XadelMzeux, kanaal van het aanbeeldje, o.
Zündkappe , w., zundgatdeksel, o.
Zündkapttel, w., slaghoedje, o.
|
|||||
|
r>5:{
|
|||||
|
Zihidkurn , s.. zundgattap, m.
Zandkraut. s.. pankruit, o. Ziwlkrautbüekte, w.. buskruitlioorn, o. Zi\'iiilli-i/n,ii/. w., geleiding tot ontsteking, v. Ziiiullicht, s.. zunder, m. ZUttdlichterbüehne, w.. zunderbus, v. Zündlichlerlelemnie. w.. zunderstok. m. Z/\'i/d/ir/i/xc/ieere, w.. zuiiderseliaar. v. Zündloch, s.. zundgat, zinkgat, laadgat, o. \'/< /• l\'titi-niie. gaatje tot doorlaten van den vuurstraal,O.
Zündtockttofr&Hnier, m., priemruimnaald, v. Z/iiiillwlnii\'fi-ether. in., zundgatopruimer, m. ZüMoehbohrer, ni., priemruimnaald, v. Ziiudlochdaek . s.. zundgatdeksel. o. Zandlochdecke, w.. zundgatplaatje, o. Züttdlochfutter, s., zundgatstap, m. Zündlochgiirtel, m., kamerband, in. Zündlochkanal, in.. zundgat, o. Zündlochkappe, w., slotdeksel, o., slotlap, m. — r/<?.v /\'i\'i-xr/i/tt.txe.s, zundgatsluiter, m., zundgatplaatje,o.
Zündlochkorn, m.. zundgattap, in. Zündlockleerttetupel, 111., zundgatmeter, m. Zündlochliderung w. <fer Tiündloehschraube, afsluitring. m. Ziindlochnagel, m., vernugelpen, v. Z/\',/d/oc/i/i/ï<j/i/\\ in., znndgatprop, m. Ziiiidhclixchiiiiibe, w.. zundgatsehroef, v. Ziindlochrdumer, in., ruimnaald, v. Zündlochxeite w. rfev l.aiifex. platte zijde, v., rib, 111.
Zilndhchsenker, m., verzinkboor, freesboor, v. Zündlockatempel, in.. doorslag, 111. ZÜHdlocImtoüett, 111., zundgattap. ni. ZiiiidlochverxchiduliiiKixchiiie. w., werktuig om gesehut te verbussen.
ZündltiHte. w., lont. v. Zi\'iidiiuiiix. w., muis. viiurniuis. v. Zündnadel w. (/e* NudelMzeux. naald. v. — mwm Zindert, naald, v.
Zündnadelgeiethr, s., naaldgeweer, o. ZÜHcluapfchen, s.. pan, v. |
|||||
|
554
|
|||||
|
Zündöjfnnng w. der Hode,/hi/txel, inzinking in den
bodem, v.
y.ihiilp/ijiii\'r. s., vloeipapier ter weerzjjde met »Aitfeue- rimg" bestreken.
Ziindpfanne, w.. pan, v. Ziind/ii/le, w., fulminaat, slagsas. o. Ziiud/iufcer, s.. panlading, v. pankruit, o. Zümlrad, s.. voelrad, o. Ziindröhre, w.. zundkanaal, o. — /«/• llnlilkm/elti. ledige buis. v. Zinidrulhe, w., lontstok, in. ZÏDIllxtllz . 111.. slagsas. O.
Ziindschaehtel, w., muizenval, aansteekkast, m., schuif-
doos, v.
ZiiudscAmir, w., gezwinde lont, v. Zündxchnurhaxpel. w., lonthaspel, lantaarn, m. Zündxchmube w. (/« Graiiatziindern, slagdop. m. XïnidxchiriiHiui. 111.. zwam . v. Zwndsierii, m.. voelrad. o. Zimdxtifl, m.. slagsehoorsteentje, o. - «J?r Klappe, slagpin, v. rfev KevolverAammers , punt. v.
Zündstiftxchliisxel, in.. sehroei\'sleutel voor het slag- schoorsteentje, m.
Zündxtiftstelhchraube, w., stift, v. Znndstollen , m., borst, v. Zihidx/o/i/ihie, w.. slagpijpje, o. Zündungen, w. m., ontstekingsmiddelen, o. Zündungenkanten, m., kistje voor ontstekingsmiddelen, o. Ziindungentasche, w.. taseh voor ontstekingsmiddelen, v. Zihidutigxrexerroir, s.. bergplaats voor ontstekingsmid- - - </*« Abzugex, staart, m.
— <fer IFnye, evenaar, m.
Züngel. s., trekker, in. Züngelblech. s., trekkerplaat, v. Züngel\'rlie» s. (/e;- Wuge. evenaar, m. |
|||||
|
.).).)
|
|||||
|
Zëni/elrhen. g. de» Ahzni/ex, staart van den trekker, in.
Züngeleiuschnitt, m., insnijding voor den trekker, v.
Züngelfeder, w., trekkerveer, v.
Züngelhammer, ni.. pranghamer, m.
Züugellaub. s.. staart van den trekker, m.
ZïuigeUehraube w. //«< Züngelhlech*, trekkerschroef, v.
Zïuigélxchraithc w. \'fev Revolver*, trekkerspü, v.
Zniyi\'ii w. in. ««\' SaJielgefaxx, veeren, v. of plaatjes, o.
Zungenbem, s.. tongbeen, o.
Zntigenfreihtit, \\v.. tongvrjjheid, v.
/?///• iS«/« nehmeu {il.ix linre/ii). omlaag nemen.
Zitreibemörtel, m.. kalkspecie voor het volrapen van
een muur, v. Zureitbank, w., wurgbank. v.
Zureiten {ein P/erd), africhten.
- rfte Kukelen , wurgen. Zn rei Hinken. m.. haak van de wurgplank, 111.
Znrifh(er. in., richter, m.
Znrückgalie, \\v.. overgaaf, v.
Zitriirfa/i-xr/mlwue Sr/ml/ern. w. 111.. rechtstaande schou-
ders. m. ZurneUanf, m., terugtocht, terugloop, m.
Zttrückmarxch, m.. terugtocht, terugniarseh, m.
ZurückprttUen s. {der Wellen), terugstuiting, branding, v.
Zurückrudern, strijken, verkeerd roeien.
Ziiriiekrufiing, w., verzameling, v.
Zi(i-Hr/:xrlil(igei> (eine Armee), terugdrijven, doen wijken.
Zitriirixr/irttid/e//, afsehroeven.
Zuriiekl reihen {den Feind), terugdrijven.
Zurüchoerfen {den Feind), terugslaan, terugdrijven.
Zwtiekzielien (Sieh), terugtrekken.
Zwmnmenbiegung w. ofer Rohrlippen einer Uohrschiene.
weinaad, m. Zutammendrucken, s., saniendrukken, o.
Zusammenhang , m., samenhang, m.
Zutammenhangende Unie, w., aaneengeschakelde linie, v.
Zusammenrottung, w., samenrotting, v.
Zuxamnienxrliiesxen, in den grond schieten . omver-
schieten. |
|||||
|
r.5ü
|
|||||
|
Ztuammenschuieissen durch Aneinandenchmiedung der /J//-
jiett uu der liolirxvhietie. aaiieenwellen door het aan- eensluiten der lippen. /iHMiitiiii\'iixchiceixxi\'ii durch l.\'eltereiuiiiiderlegmig der Lip-
pen. aaneenwelling door het over elkander leggen der lippen. ZHsammenxetzen s. eiiiex Fenergewelirex. inéénzetten, o.
(die Getoehre), aan rotten zetten. Zasammenttots, in., schok. 111.. botsing, v.
\'/iixdiiisiiciili\'i\'jlinigxiiinikt. ni.. ontmoetingspunt, o.
Zaxiiiiiiiieiiziehiiiig w. rou Trappen, verzameling, bijéén-
trekking, v. Zuschlag in. :///• leUMern Schmelzung, smeltmiddel,
vloehniddel, O. Zmehlagen, het vloehniddel in den oven brengen ot\'
bij het erts voegen. \'Zuxcklagkammer. ni.. voorhamer. m.
ZuêehüUen (die Laufgraben), opruimen.
\'Auxlauil. m., toestand. m.
Uitstellen. vernieuwen.
Zwdughuf. ni., kriniphoef, m.
ZiruugknnJ\'. m., onteigening, v.
Zwei/innige Fe/ter w. de» Percusaionszünders, veer niet
twee armen, v. Zweijler, in., twijfelaar, m.
Zwelg, m. . tak, m.
— dex bedsekten ll\'egex. tak, m.
Ztceigbahn. Ztceiglinie, zijtak, m., zijspoor, o.
Zweigeleixig, met dubbel spoor.
Zweigliedng, op twee gelederen.
Zicet&f, m., tweegevecht, o.
Zweimaaier, in., tweeniastvaartuig, o.
Ziceixpannig, tweespannig.
Zweiier lirnch, m., achterbreuk, v., tappenstuk, o.
Zwereharni, m., ankerstok, m.
Zwerchiiiuiier, w.. dwarsinuur, m.
ZwerchwiiU. m., dwarswal. in.
Zwergzieher. in., ophaalder. m.
y.wickelbuhrer, m., fret. o., zwikboor, v.
|
|||||
|
.).)/
Zwickzange, w., nijptang, v.
Zwieback, m., beschuit, v. Z\'riese/. m., boom. ni. — der Hni/iiruchen Sdllel, boom. m.
Zwillieh, 111.. tijk. v. Ztoülingiikanone, w.. tweeling, m.. dubbel kanon. o.
ZioiUingxrakele, w., dubbele vuurpijl, m. Zicinge, w.. asarmband, m. — der Achipfanne. dekplaat, v.
Zruiger. in., f\'ausst\'brave. V. Z\'pingermauer, w., barbacane, v.. vrijstaande muur, m.
Zwiteheiiderk, s.. tusschendek, o. ZinixrheiitlejKit, s., tusschendepöt. o. Zwischenkeil, m.. ke^, v. Ziouchettlager. s.. tusschenligger, m. Zwuchenposten, m., tusschenpost, m. y.irisrlieurnliiiieii, m.. loos, kozijn . o. Zirixcheimtiitimi, w., tussi henstation. o. ZiBUchtnwagen. m.. tusschenwagen. m. Zuntekenteall, m., courtine. v. Zmitchemeand\'. w., middenschot, o. Z"-ölfjifiiii>/er, in., twaalfponder, m. |
||||