-ocr page 1-
StfÉ!
-ocr page 2-
10^1?
YY\\W
Kast 226
P1.B N°.12
ncaiBBni
HIUWM.MI
D W
V&XMS
o
N
s
-ocr page 3-
-ocr page 4-
-ocr page 5-
I
. --
f
*
*
BIBLIA PAUPERUM.
Ieder weet hoe men vooral in de laatste der zoogenaamde middel-
eeuwen , toen de poëzie der kunst zich nergens waar zij vat vond onbetuigd kon
laten, er op uit was om de meest geliefkoosde boeken, devotie-, kerk- en
koorboeken , te illustrccren of, gelijk men het noemde, te „verluchten" door
pen en penseel. Inzonderheid randen en beginletters (apices) werden bedacht
met sierlijke teckeningen en prachtige kleuren. Ten minste arabesken van
allerlei natuurlijk of phantastisch strecp-, rank- en bloemwerk — „floratura"
zeide men — werden aangebracht en ook vaak „imagincs", d. i. beeldwerk
van insecten, vogels, viervoetige dieren, gedrochten, menschen, engelen ,
hetzij afzonderlijk, hetzij tot tafereclen gegroepeerd. Weinigen gewis onzer
lezers die niet meermalen hetzij in \'t Aartsbisschoppelijk Museum te Utrecht
hetzij elders voortreffelijke proeven dier oude kunstvlijt mochten zien en
bewonderen.
Werkplaats was meestal de stille kloostercel. Hoe ijverig o. a. de
Vereeniging van Windesheim aan het verluchten deed, bericht ons Joannes
m? ,
-
*\'
-ocr page 6-
-ocr page 7-
2                                             BIBLIA PAUPERUM.
Busschius en werd onlangs door Dr Acquoy \' opzettelijk getoond. Thomas
van Kempen heeft het niet geheel kunnen laten in sierlijk door hem zelven
geschreven exemplaren zijner werken1, o. a. der Navolging, welke deBour-
gondischc bibliotheek te Brussel bezit; zijn broeder Johanncs en Willem
Vornkcn hielden zich vlijtig er mede onledig gedurende hun prioraat op den
St. Agnictenberg. Een uitstekend „verluchter" of, gelijk men ook zeide ,
„illuminist" had Windesheim zelf in broeder Hendrik Mande\', die zich dertig
jaren er aan wijdde. Waarschijnlijk vormde deze daar leerlingen, door wie
het bedrijf werd bestendigd en verbreid. Nog in 1521 werd een eerste
meester, Andreas Diepenhetm \', uit het klooster te Albergcn naar het moe-
derkloostcr geroepen om er de jongeren te onderrichten in het verluchten.
Ook de Duitsche orde moet onder hare leden geteld hebben die het uitste-
kend verstonden: getuige een missaal van 1415 in een harcr huizen hier te
lande door broeder Johannes van Malburgh geschreven, thans eigendom der
„Verceniging tot beoefening van Overijsselsch regt en geschiedenis" te dezer
stede. Bijzonder het beeldwerk in de beginletters is daar zoo keurig ge-
teekend en heerlijk gekleurd, dat de gelijktijdige Hendrik van Mande het
vaderschap er van gaarne aanvaard zou hebben en de tegenwoordige artisten
er gerust modellen naar kunnen nemen. Een bewijs dat andere klooster-
vereenigingen niet ten achter bleven levert liet groote getal van geïllustreerde
devotiebocken, die men nog schier allcrwegc vindt. De Koninklijke Bibliotheek
te \'s Hage vooral heeft eene Europecsche vermaardheid om den aanzienlijken
schat harer schoonc en belangrijke exemplaren, voor verreweg het grootste
gedeelte binnen \'slands bijcengegaard.
•     Het klooster te Windesheim en zijn invloed, (Utrecht 1876) D. I. BL 219 vlg.
ï Blijkens een paar mij welwillend afgestane photographische reproductiün prijken de groot
geteekende beginletters der kapittels met aardige arabesken.
» Van hem schrijft Busschius: „Erat enim bonus et bene expeditus librorum nostrorum
illuminator, ac per annos triginta magnarum litterarum Missalium, Bibliae et librorum cantualium
optimus pictor et paginator." Chron. Wind BI. 454.
*    Zijn prior zelf schrijft in het door hem gehouden dagboek — Registrmn Joliannis de
Lochem, prioris monnslerii in Albergcn,
uitgegeven door de „Vereeniging tot beoefening van
Overijsselsch recht en geschiedenis: — „Hic frater Andreas illuminator egregius, qui optime
apices cum ymaginibus et floratura pulchra formare noverat, jussus fuit a priore superiore venire in
Wyndesem ad instruendos ibidem juvenes in arte illuminatoria.
-ocr page 8-
PI. II
u
Sli®ffÏSSPA"^ fcu^bctwM
rerimifteicm\'o
VtïfttU<tttttf(-\'i
uettüJaiecjnciigoc
falomon ^Jg^H
tamj
JftiaMiui\'
mme fi?aitioaeTttia«6 fiwtT»öifl tuïtaae
(*
\\rerrttlnn.biürfotöeioretianttme4MTrt;      dramlöe
:-tw onna tf tttttttr famucJft ttv
^tiïc^twt«iiegitttgcïm^(vtticr^j    teutimyo ,...__.______________,
fetytona)ttwa&irtmctftumuihm      inslag ija       rpt* i)A> tem puGxrmiMomlx^tti
! Py wnemmgntanR\' aüemt Tv Vetqar \\
)mittwatmc«|ciJkttj firn^
^^V
6^23*
1HD /<\\     \'J
-----1 />.N ?
KmumdtêMt /\'ll\'„ // Wiilm VtimM
-ocr page 9-
BIBLIA PAUPERUM                                        3
Behalve zulke boeken echter waarin de prenten slechts dienden tot
opluistering of hoogstens mede tot veraanschouwelijking van den tekst, ont-
moeten wij er ook die enkel of althans hoofdzakelijk bestonden uit prenten;
waarin deze eigenlijk den tekst vormden en de bijgevoegde woorden alleen
tot vertolking waren bestemd. Zij mogen met den naam van godsdienstige
prentenboeken
worden bestempeld. Verre de meeste hebben tot inhoud een
aantal samenstellen van tafereelcn die bijcenbehooren, en wel derwijze dat
e\'e\'n hoofdtafereel de overige beheerscht en het middelpunt er van uitmaakt.
Dat hoofdtafercel is doorgaans ecne meest verledene, soms toekomstige ge-
beurtcnis des Nieuwen Verbonds, de andere zijn voorspellingen, voorbe-
duidende gebeurtenissen, zinnebeelden, meestal aan het Oude Verbond,
somwijlen aan de ongewijde historie of ook wel aan de natuur ontleend. Men
pleegt ze typologui\'te prentenboeken te noemen
Zeer geliefd en verbreid was er een o. a , waarvan het oudste tot
dusverre bekende handschrift, uit de eerste helft der veertiende eeuw, in het
sticht Krebsmunster werd gevonden, en dat in der tijd, volgens sommigen,
het eerste drukwerk met beweegbare letters van onzen Laurens Coster is
geweest Het voerde ten titel Spcculum humanae Salvationis of Spiegel onscr
behoudenissc.
Men zag er in volgorde voorgesteld of afgebeeld eerst op 12
bladen folio de voornaamste deugden en ondeugden, het tijdsverloop van
Eva\'s schepping tot en met den zondvloed, Maria beloofd aan moeder Anna
en haar leven tot zij met Joscf werd verloofd; vervolgens op 35 bladen
even zooveel tafereelcn uit het Nieuwe Verbond, beginnende met Christus\'
geboorte en eindigende met het laatste oordeel. Elk tafercel is vergezeld
van drie typen en opgehelderd door bijschriften in Duitsch proza en Latijnsche
rijmverzen. Zijn de typen meestendeels genomen uit het Oude Testament,
somtijds moeten als zoodanig dienst doen parabelen uit het Nieuwe, de goede
Herder en de wijnstok, b. v. of voorstellingen uit de Openbaring van Joannes
en zelf uit de mystische natuurlijke historie gegrepen.
Van nog veel grooter omvang, doch gewis veel minder verbreid en
gelezen was een werk door Ulricus, abt van het klooster Liliünfeld, in het
midden der veertiende eeuw vervaardigd, dat geen drukker heeft gevonden:
-ocr page 10-
\'\'l,\'\'-\'^<%ifuim^hh°r^1.yV
HUM MIMII Mll\'l »»\' > /!>
ijtfltraer ytïctys miliera \'
ulxmt aï> ïauiö FiMrn
xitabeuröucetf totum
iplm ïftfqui tuffen tat
ibmü mul ^fiauratat
ajtoêtü ma^ at>>pmqui
nnmfticf muneribp^pm
^teijifl^aba auDila fama
^alomoma wip wi ihilfti
fümagfe munnby eüato\'
raiöïl reflinaacnt h&ttatf
t>um te iütjTq0 muib9 uem-
eblt aüKarf
ataabartf
Hܮg^=
^\\t0^^^^^SS^SS^^^^^S^SMMÜ!M!BBZ^^^^i^SnilElSBZMMSS^^^
i
Rtjtrvdtuhe Ptrt/,/ H\'rijrr VirfeM
i\'
-ocr page 11-
4                                           BIBLIA PAUPERUM.
Summa caritatis. Hierin werd op 300 folio bladen afgebeeld geheel het
kerkelijk jaar met alle hoogtijden en feesten van het toenmalig missaal en
brevier. Hier was de gansche oogst dien dertien christelijke eeuwen op het
gebied van symboliek en typologie hadden samcngegaard door kundige hand
ten beste gegeven. Ter rechterzijde van het opengeslagen handschrift staat
de beeldcnrij, ter linker de verklaring Bovenaan telkens de gepaste voor-
stelling uit het Evangelie, omgeven door vier profeten ter halver lijve met
hunne spreukstrooken, daaronder twee voorstellingen uit het Oude Verbond,
en weder daarbeneden twee, gelijk de schrijver zegt, aan de natuur ont-
leend. Eenc grootsche onderneming maar die klaarblijkelijk mislukken moest.
Driehonderd gepaste tafcreclen uit het Evangelie en de levens der Heiligen
te vinden, ging nog aan: maar die behoorlijk te willen vertolken door 600
tafereelen uit het Oude Testament, 600 zinnebeelden uit de natuurlijke historie.
1200 teksten van profeten, dit moest de man beschouwd hebben als een
onbegonnen werk. Weinig zeggende algemeenheden, vervelende herhalingen,
ver gezochte, kwalijk of onmogelijk hervindbare punten van vergelijking
konden niet uitblijven. Het moest noodwendig uitloopen op een wansmakelijk
spel van ijdel vernuft, al waren de tafereelen en zinnebeelden ook nog zoo
verdienstelijk ontworpen en geteekend.
Wel het oudste en stellig het vermaardste zoowel als merkwaardigste
aller oude prentenboeken is dat bekend staat onder den naam van Biblia
pauperum.
Geen dat eeuwen lang zoo algemeen geliefd was, zich zoo ver-
menigvuldigdc, zoo telkens weder gewijzigd en verjeugdigd te voorschijn kwam;
geen dat ons in zoo vele exemplaren is bewaard gebleven, waarvan nog
telkens zoo vele worden opgedolven. Alle deze exemplaren verschillen on-
derling in een of meer opzichten, maar alle vertoonen ook naar inhoud en
aanleg zulk een treffende overeenkomst dat ze kennelijk uit cene zelfde bron
gevloeid moeten zijn. Zij geven allen een „spiegel onser behoudenisse" ,
slechts op cenigszins andere wijze dan bovengemeld boek, dat dien titel op
het voorhoofd draagt. Zij teekenen allen, met de moeder des Heeren aan-
vangendc, iets meer of iets minder uitvoerig de geschiedenis des Heeren in
het Nieuwe Verbond. Zij plaatsen die allen in het licht van het Oude, of
-ocr page 12-
-ocr page 13-
BIBLIA PAUPERUM.
5
liever, doen ze uitkomen door ze met de schaduw van het Oude te om-
ringen, laten Wet en Profeten getuigen voor het Evangelie. Zij toonen allen
een evangelisch tafereel voorspeld door vier profeten en door twee typische
tafereclcn voorbeduid. Profeten en typen zijn bij allen schier onveranderlijk
dezelfde en uit de H. Schrift geput; slechts de latere, meer uitgebreide
hebben zich veroorloofd enkele voorbeduidingen of liever voorbeelden te
borgen van de ongewijde historie. Natuur en dierenwereld komen nimmer in
aanmerking; letterschrift bevat een der exemplaren uiterst luttel: alleen zeer
korte aanduiding van het hoofdfeit, de namen en korte spreuken der profeten,
de namen van personen die in de typen optreden. Andere exemplaren hebben
nog boven of onder de typen een Latijnsch rijmvers dat den inhoud er van
aangeeft, benevens ecnige hetzij Latijnsche, hetzij Duitsche, hetzij Dietsche
regels, waardoor het verband tusschen type en antitype wordt verklaard.
Het evangelisch tafereel staat altijd in \'t midden; daarnevens of daarboven
en daaronder ziet men de profeten, terzijde of daaronder de typische voor-
stellingen geplaatst. De oudere exemplaren tellen 34 aldus samengestelde
prenten, doelende misschien onzes inziens op de 33 jaren en eenige maanden
— een begonnen jaar — door onzen Heer op aarde beleefd: in zeer enkele,
onvolledige, vindt men er minder; de latere zijn tot 40 of 50 prenten uit-
gedijd, al weder ronde en in zekeren zin gewijde getallen.
Eene studie aan deze belangwekkende producten van middeleeuwsche
kunst en litteratuur besteed zal onzen lezers, durf ik hopen, niet onwelkom
zijn en kan, geloof ik, cenig nut stichten. Zij zal in twee dcelen zijn gesplitst.
Ten eerste zullen de tot dusverre bekend geworden exemplaren van armen-
bijbels, hetzij handschriften, hetzij oude gedrukte uitgaven, dienen te worden
opgenoemd, beschreven, vergeleken, gewaardeerd; vervolgens zal over den
oorsprong, de bestemming, den naam, het gebruik der armenbijbels moeten
worden gehandeld.
-ocr page 14-
BIBLIA PAUPERUM.
6
1
Van de manuscripten sta voorop het exemplaar dat het eerst door
den druk werd medegedeeld — van het klooster St. Floriaan in het aarts-
hertogdom Oostenrijk ob der Enns. Het werd in 1863 door C. Camesina
ter keizerlijke drukkerij te Wecnen uitgegeven en een der uitstekendste
kenners op het gebied der christelijke iconographic, Dr. G. Heider, schroomt
niet in de door hem geschreven voorrede of inleiding er van te zeggen:
„Dicsc Handschrift zcigt uns die zcichnende Kunst des Mittelalters auf eincm
„Höhcnpunkt angelangt, den sie weder früher cinnahm, noch auch spüter
„kaum wieder su erringen vermochte. Es spricht aus den Gestalten eine
„Zartheit und Fcinhcit der Empfindung, die uns an die schönsten Gedichte
„des XII und XIII Jahrhunderts mahnen, dabei gewinnt die Darstellung in
„wenigen aber bcstimmtcn Zügen einen völlig plastischcn Charakter Wir
„habcn es hier mit einer der schönsten Blüthcn der Kunst zu thun, und die
„wenigen Bl.\'ittcr dicser Handschrift — er sind deren nur acht — mussen
„den bcdeutendsten Werken christlichcr Kunst an die Scite gesetzt werden."
Men beschouwe de achter gereproduceerde plaat I en men zal, geloof ik,
instemmen met dien lof. Welk allcrkcurigst groepje die aanbidding der Drie
Koningen! Hoc los, hoe vol van leven en beweging, hoe bevallig, hoe fijn,
hoe werkelijk tecder! Hoe edel zijn die gestalten, die houding, die schikking
en plooiing der gewaden! De koning boven wijst naar de ster, waarvoor geen
ruimte was. Welke losheid en zwier, welke flinkheid, welke verscheidenheid
ook in figuur, gebaar en costuum dier ter halver lijve getcekende profeten,
houders van het medaillon! Welke waardigheid en adel in de gestalten der
zijtafercelcn, blijkbaar aangelegd niet om op zich zclven staande groepen
maar om ééne groote groep te vormen met het hoofdtafcreel! Gewis, de
nederhangende rechterhand van Abner tegenover David en David\'s rechterarm
zijn niet gelukkig uitgevallen, gelijk men dan ook in de overige platen wel
eens iets vindt dat misteekend, onbeholpen, stijf moet hceten. Maar dat
-ocr page 15-
BIBLIA PAUPERUM.                                        7
zijn weinig beduidende gebreken tegenover zooveel schoons. Het zijn leemten
in de uitvoering van bijzonderheden die luttel schaden aan den indruk van
het geheel. Leemten waarover schilders en beeldhouwers van beroep zich
destijds niet al te zeer het hoofd braken; waarover men den teekenaar van
dit handschrift die slechts calligraaf was het allerminste mag hard vallen.
Dr. Hcidcr laat dezen armenbijbel uit het begin der veertiende eeuw
dagteckenen Historische bescheiden voor zijn gevoelen worden door hem
niet bijgebracht, maar op dien tijd wijst denkelijk volgens hem de inhoud
van het handschrift zelf, die eensdeels nog niet geheel vrij is van Romaansche
eigenaardigheden en anderdeels van den laat-Gothischcn trant zeer kcnlijk
verschilt. Inderdaad, de cirkel met zijne boven en beneden omgebogen
strooken, die het middentafereel omvat, is nog geheel Romaansch, de groe-
peering der figuren zweemt naar Romaansche wijze, en zelfs in enkele bijzon-
derheden der teekening, de oogen, b. v. vindt men die ecnigszins terug. Dat
onze schoonschrijver daarentegen overigens in zijn teekentrant even verre af
is van den Romaanschen, gelijk die nog omstreeks het midden der dertiende
eeuw althans in Duitschland en Frankrijk werd geoefend, als van den Go-
tischen, gelijk men dien bij Stcphan Lochner en de van Eycks waarneemt,
moet evenzoo worden toegestemd. Bij hem niet meer de aan Byzantijnschc
modellen herinnerende spichtige, magere, stijve gestalten; bij hem nog niet
de overslanke en weeke, maar in den regel behoorlijk uitgewassene, somtijds
ietwat korte, altijd krachtige, lenige „geschwungene." Bij hem niet meer de
lange, dikwijls oude, stroeve, nog niet de eenigszins langwerpig ovale ge-
zichten, maar als het er slechts even door kan, jeugdige en frissche, altijd
rondachtig ovale en neiging toonende tot een glimlach. Bij hem niet meer
de menigvuldige, fijne, ondiepe, vaak evenwijdige of convcrgecrendc plooien
van het linnen, die de omtrekken der lichaamsdeelcn laten doorschijnen, nog
niet de overvloedige, overbreede, gekunstelde, geknikte, die aan fluweel doen
denken, maar flinke en ronde, ofschoon vast berekende, als van wollen stof.
Hij volgt over \'t algemeen de antieke costumes; waar hij vaderlandsche
bezigt zijn het die gedragen werden tot aan het midden der veertiende eeuw.
Geen hoeden als de mannen, geen kleeden en kapsels als de vrouwen, geen
-ocr page 16-
8                                           BIBLIA PAUPERUM.
wapenrusting, wapens en schilden als ridders en soldaten later vertoonen.
Men ziet b. v. wel het oudere pantserhemd, maar nog geen geslagen ijzer;
de strook om voorhoofd, wang en kin, maar kapsels, vlechten, huiken niet.
Van achtergrond en voorgrond nog geen spoor; wordt enkele malen een
boom, cen dier of ander bijwerk aangebracht, het is wijl zulks te pas komt
in het geteekendc verhaal.
Toch heeft den heer Heidcr de zucht om ons handschrift interessant
te maken, geloof ik, eene part gespeeld toen hij het zoo vroeg dagteckende.
Hoe meer plastisch eene kunst was des te hooger stond zij in die tijden ,
des te levendiger belangstelling wekte zij, des te sneller schreed zij vooruit.
In de bouwkunst ontwikkelde zich de nieuwe Gothische stijl het eerst tot volle
rijpheid, in de haar het naast verwante en het meest haar dienende beeld-
houwkunst vervolgens, in de verder afliggende, minst plastische schilder- en
teekenkunst het laatst. Men bouwde reeds geruimen tijd zuiver Gothische
dommen en kerken, toen er nog werd gebeeldhouwd in Romaanschen trant.
Men hieuw reeds cenigen tijd geheel Gothische beelden, toen stift en penseel
nog werkten naar Romaanschc wijs. Wanneer wij dit in \'t oog houden,
moeten wij, mijns crachtens, tot de gevolgtrekking komen, dat ons hand-
schrift bezwaarlijk vroeger dan in de laatste helft der veertiende eeuw kan
zijn vervaardigd. Wij zien er namelijk — getuige de achter gereproduceerde
plaat I — echt Gothische beelden afgetcekend; beelden met dat losse, zwierige,
bewogene in de houding en met dat volle, diepe, vastberekende, constructieve
in de gewaadsplooicn, waardoor de volkomen ontwikkelde Gothische beeld-
houwstijl, vooral de Duitschc, zich kenmerkt. Zulke beelden moesten reeds
een tijd lang hebben bestaan toen onze calligraaf ze teekende. En nu, wanneer
ontmoet men die het eerst? Zekerlijk niet lang vóór het jaartal 1350. Tot
de allereerste in Duitschland behooren de heerlijke en te recht beroemde
beelden van den Heer en zijne H. Moeder en de twaalf Apostelen aan de
14 pijlers van het koor des Kculschen doms. Zij werden misschien iets
vroeger begonnen, voltooid eerst na het jaar dat ik zooeven heb genoemd.
Op de beeldhouwers volgden toen waarschijnlijk de schilders en na dezen
kwamen eindelijk de calligrafen.
-ocr page 17-
BIBLIA PAUPERUM
9
Genoeg echter over den ouderdom dezes armcnbijbcls, wiens inhoud
onder het opzicht van kunstvorm en kunstgehaltc uitvoeriger mocht worden
beschreven, wijl hij onder dat opzicht cerstelijk alle andere armenbijbels
overtreft. Hij gaat ook als product van kerkelijke litteratuur de meeste andere
te boven. Hij geeft een behoorlijk afgerond geheel: de levensgeschiedenis
des Heeren naar de Evangeliën, met voorbijgang der toekomstige laatste
dingen, welke in vele andere armenbijbels mede worden voorgesteld. Zoo
een der tafereelen — het vallen der afgodsbeelden bij de komst van het kind
Jesus in Egypte — door de evangelisten ook al niet gewaarborgd is, de
legende vermeldde dat als werkelijkheid, en de waarheid lijdt geen twijfel:
de komst van Christus in de heidenschc wereld is de val der afgoderij ge-
weest. Het allerlaatste tafereel — het zalig afsterven der H. Maagd te
midden der apostelen — is er bijgevoegd ten besluite: de Moeder behoorde
bij den Zoon en ook aan hare geschiedenis mocht het einde niet ontbreken.
De profetische teksten en de typen, waardoor men de evangelische gebeur-
tenissen ziet voorspeld en voorbeduid of toegelicht ten minste, hebben als
verzameling cene blijvende waarde en vormen een schat van kerkelijke eru-
ditie. Geen dier teksten en typen — men kan er wel gerust op zijn —
bedacht de auteur van het handschrift; zij werden allen door hem uit echte,
vertrouwbare, gezaghebbende of althans eerbiedwaardige bronnen geput. Vele
er van gebruikten de Heer zelf of zijne apostelen in het Nieuwe Testament;
bijkans alle overige hebben de beneden meer te noemen Laib en Schwarz
of bij de Vaders, bf bij beroemde kerkelijke schrijvers bf in het kcrkelijk
officie aangewezen en buiten twijfel zijn allen zonder uitzondering daar te vinden.
Twee typen heeft de schrijver geregeld naast elkander geplaatst doch teksten
van profeten enkele malen achterwege gelaten Waarschijnlijk vond hij deze
niet zoo spoedig en vergat hij later het verzuimde in te halen.
Het is wel wat omslachtig, maar zal, geloof ik, de moeite loonen ,
wanneer ik den inhoud van alle platen dezes armenbijbels zakelijk hier mede-
deel. Men zal daardoor een overzicht erlangen van het belangwekkend werk.
Men zal er stichting en onderrichting uit kunnen scheppen in de binnenkamer,
bij den katechismus, op den kansel. Men zal er inspiratiün in kunnen vinden
2
-ocr page 18-
BIBLIA PAUPERUM.
IO
waar de beeldende kunst moet worden ter hulp geroepen tot echt kerkelijke
versiering. Jammer slechts dat de kortheid en beknoptheid welke ik zal
moeten in acht nemen de aanschouwelijkheid gewis zullen schaden.
I.
Hoofdtafereel. De engel staande, brengt (met eene oningevulde spreukstrook)
de groote boodschap aan de eveneens staande H. Maagd, die verwonderd luistert
en toestemt; eene duif met den nimbus komt half uit de wolken te voorschijn:
achter Maria eene struik met bloemen, waaronder viooltjes; anders geen bijwerk.
Zijtafereelen. Eene vrouw in de kruin van een boom gezeten zet den voet
op den kop eener slang die zich om den stam heeft geslingerd. Gedeon ziet op
naar een engel die uit de wolken tot hem spreekt; aan zijne voeten vertoont zich
het miraculeuze vlies.
Profeten. Isaïas, die zegt: „Zie, de Maagd zal ontvangen en baren" (VII, 14).
David: „Hij zal nederdalen als regen op een veld" (Ps. LXXI: 6). Ezechiel: „De
deur zal gesloten zijn en niet geopend worden" (XLIV: 2). Jeremias: ,,Iets nieuws
zal de Heer op aarde doen" (XXXI: 22).
II.
Maria zit op een rustbed met haar pas geboren, geheel gekleed Kind, dat
zij streelt, in den schoot; Josef, op zijn stok leunend zit er tegenover, de oogen
op Kind en Moeder geslagen; tusschen hem en Maria ziet men gedeeltelijk de krib,
waarboven de koppen van een os die toestaart en een ezel die eet.
In de kruin van een boom zit een goddelijk Persoon tot Moses zeggende:
„Ontbind de schoeisels uwer voeten;" daar beneden Moses met dat ontbinden bezig.
Aaron, achter wien twee levieten, zwaait het wierooksvat voor het altaar met de
linkerhand en houdt in de rechter de roede met bladeren en bloemen.
Isaïas IX: 6; Daniel II: 45; Micheas V: 2; Habacuc (volgens eene oude
vertaling): „Te midden van twee dieren zult gij gekend worden."
III.
Het goddelijk Kind staat op de rechterknie der zittende Moeder; tegenover de
drie koningen met hunne geschenken in vazen; een hunner knielt; een ander wijst
naar boven.
Abner en gevolg huldigen te Hebron koning David die op een troon zit en
den schepter omhoog houdt. De koningin van Saba op gelijke wijze voor Salomon.
Balaam, Num. XXIV: 17; David, Ps. LXXI: 10; Isaïas II: 2 en LX : 6.
IV.
De oude Simeon neemt boven een altaar het Goddelijk Kind aan uit de
armen van Maria, die eene gezellin achter zich heeft.
-ocr page 19-
BIBLIA PAUPERUM.
ii
Twee joodsche moeders geven hare eerstgeboren zonen voor het altaar aan
den priester.
Anna geeft met eene oningevulde spreukstrook haren Samuel aldus over aan
den hoogepriester Heli.
David, Ps. X.#5, Sophonias III: 15, Zacharias II: 10, Malachias III: 1.
V.
Maria, haar goddelijk Kind aan den boezem drukkende, zit op een muilezel,
voorafgegaan door Josef die op den linkerschouder een zakje aan een stok draagt
en gevolgd door eene vrouw, denkelijk vriendin of bloedverwante (moeder Anna?)
die hun uitgeleide doet.
Voor Rebekka met eene oningevulde spreukstrook staat Jakob vluchtende:
achter haar Esau, dreigende met eene knods. Saul\'s trawanten bij het huis van
David, terwijl deze heimelijk uit een venster wordt nedergelaten.
David, Ps. LIV.-8, Isaias XIX : 1, Jeremias XII: 7, Oseas V:6.
VI.
Maria is op een voetstuk gezeten; het Goddelijk Kind staat op hare linker-
knie; daarnaast ziet men een gedrocht dat hals over kop van boven valt.
Aaron zit in eenen stoel; nevens hem staat op eene hooge staak het gouden
kalf, vóór hem Moses met gevolg die hem terecht wijst. Een Philistijnsche vorst
met twee gezellen ziet Dagon in stukken vallen voor de ark.
Oseas X : 2. Nahum 1: 14. Sophonias II: 11, Zacharias XIII: 2.
VII.
Eene moeder scheurt zich het kleed op de borsten open, terwijl een soldaat
haar kindje doorsteekt; achter haar zit eene andere neórgedoken en drukt haar
kindje aan haar aangezicht; achter deze staat eene derde te jammeren.
Doeg houwt onder de oogen en op last van Saul Joodsche priesters neer.
Een ander krijgsman sabelt eveneens onder de oogen en op bevel van Athalia
de kinderen van Ochozias neder; achter hem staat Josaba die den heimelijk ge-
redden Josias in hare armen klemt.
Aan David worden in den mond gelegd de woorden: „Wreek Heer, het
bloed uwer heiligen " Salomon, Spreuken XXVIII: 15. Jeremias III: 21. Oseas VIII: 4.
VIII.
Maria met het Kind in de armen rijdt op een andersom dan PI. V gewenden
muilezel, terwijl Josef voorgaat; achter den ezel eene struik.
Een engel half uit de lucht hangende verzekert koning David dat hij gerust
-ocr page 20-
12                                         BIBLIA PAUPERUM.
naar Hebron kan optrekken. Jakob trekt met zijn huisgezin en zijne have van
slaven en dieren Esau te gemoet.
David, Ps. CV: 4. Oseas XI: 1. Dezelfde XI: 7. Zacharias I : 16.
IX.
Jesus wordt gedoopt door Johannes die aan zijne rechterzijde staat; ter linker
zijde een ander heilige met eene doek.
Half weggedoken achter den golfmuur der roode zee staan Mozes en verdere
kinderen Israöls; in de golven ligt Pharao benevens soldaten en strijdwagens. Twee
Israëlieten komen terug uit het verspiede land Kanaan, aan een stok op hunne
schouders een kolossale druiventros dragende, die door een derden, in \'t midden ter
zijde, wordt vastgehouden.
David: Ps. LXVII: 27. Isaïas XII: 3. Twee andere profeten geteekend zonder
namen en spreukstrooken.
X.
Jesus weerstaat den duivel die Hem in bok-menschelijke gedaante bekoort ;
beneden ziet men drie steenen op den grond.
Jakob zit met een schotel linzen in de hand en twee vlammende vuurpotten
naast zich; Esau staat vóór hem en koopt het linzenmaal ten koste van zijn erfrecht.
Adam en Eva elk aan eene zijde van den verboden boom met een appel aan den
mond; om den boom de slang gekronkeld wier menschelijk gezicht naar Eva is
gewend.
Job XVI : 10. David Ps. XXXIV: 16. Salomon XXV: 21. Isaïas XXIX : 16.
XI.
De Heer met opgeheven rechterhand en in de linker een gesloten boek dra-
gende staat tusschen Moses en Elias, iets hooger dan deze, die beide handen , als
biddende of aanbiddende, omhoog houden; onder Jesus voeten ligt een apostel op
zijn aangezicht ter aarde.
Abraham vóór de drie engelen geknield. Nabuchodonosor met gevolg ziet de
drie jongelingen ongedeerd in de vlammen.
David XLIV : 3. Isaïas LV: 1. Habacuc III: 4. Malachias IV : 2.
XII.
De Heer zit aan het eind eener tafel, waarop een hooge schaal met visch,
een beker met wijn, het daarvan afgenomen deksel en een brood; aan de achter-
zijde der tafel een farizeCr en zijne vrouw; Magdalena, ter aarde liggende, droogt
Jesus\' voeten af met hare haarvlechten.
-ocr page 21-
BIBLIA PAUPERUM.                                           13
Vóór den op zijnen troon gezeten David staat Nathan, die met oningevulde
spreukstrook hem verkondigt dat God zijne zonde heeft vergeven.
Vóór Moses ligt zijne zuster Maria op de knieën; achter haar staat Aaron
vergiffenis voor haar afsmeekend.
David L:iq. Micheas VII: 18. Zacharias 1:3. De derde, niet genoemd,
zegt niets.
XIII.
De Heer neemt Lazarus, die slechts het eene been nog half in \'t graf heeft,
bij de hand; achter staat iemand die weenende de handen voor het aangezicht houdt.
Elias geeft aan de weenende moeder haar opgewekt kind terug. Eliseus bukt
zich over het in zijne armen gesloten kind der Sunamietsche die er bij staat.
David en drie andere profeten ongenoemd en zwijgende.
XIV.
De Heer rijdt op een muilezel; nevens hem gaat Petrus met den sleutel;
vóór een boom waarin de kleine Zacht\'us en waarachter iemand die zijn rok neer-
vlijt op den weg.
David, gevolgd door twee krijgslieden, draagt in zijne rechterhand het zwaard,
in zijne linker het hoofd van Goliath; hem komen te gemoet drie jubelende vrouwen,
van welke de voorste eene cymbel slaat.
De profetenkinderen begroeten Eliseus als Elias\' opvolger.
David CXLIX : 12. Salomo met ledige spreukstrook. Zacharias IX : 9.
Isalas LXII: 11.
XV.
De Heer met eene zweep gewapend drijft twee kooplieden weg (uit den
tempel.)
Esdras met gevolg tegenover koning Darius die hem last geeft den tempel
weder op te bouwen. Judas de Machabeer gelast drie priesters den tempel te
reinigen.
David LXVIII: 10. Oseas IX: 15. Amos V : 10. Zacharias XtV: 21.
XVI.
De Heer zit midden achter eene tafel, naast Hem ter rechterzijde Petrus en
een ander Apostel, links Joannes die voorover gebogen tegen \'s Meesters borst rust
en twee andere Apostelen; vóór de tafel zit Judas op den grond en zal uit Jesus
hand, hem over de tafel toegestoken, het ingedoopte stuk brood aannemen.
Abraham met gevolg in riddercostuum tegenover Melchisedec, die een kelk
-ocr page 22-
BIBLIA PAUPERUM.
14
met pateen en hostie in de handen houdt. Drie kinderen Israels tegenover Moses
op wiens spreukstrook de woorden: „Manna zal Hij u doen regenen uit den Hemel,"
tusschen hem en hen eene menigte van mannavlokken, nederregenende uit de wolken.
David, Ps. LXXVII : 25. Salomo, Spreuken 1X15. Esdras 2, IX: 15.
Isaias LV: 2.
XVII.
Judas in onderhandeling met den zeer bewogen en opgewonden Kaïphas.
Jakob over zijn verscheurden Josef jammerende tegenover de boden die hem
den rok gebracht hebben^ Absalom drie onderdanen zijns vaders vleiend en opruiend.
Jakob, Gen. XLIX: 6. David, Ps. XXX: 14. Salomo, Spreuken XXI: 30.
Nahum 1: 9.
XVIII.
De hoogepriester houdt de zilverlingen in den arm, terwijl Judas beide handen
uitsteekt om ze te ontvangen.
Josef staat met deemoedig over de borst geslagen handen naast een Midia-
nitischen koopman, die aan Juda, achter wien drie broeders, eene beurs met de
zilverlingen overhandigt. Dezelfde koopman tegenover drie Egyptenaren, van wie
de voorste eene balans houdt, waaraan twee weegschalen, de eene met geldstukken,
de andere met gewichten.
David: Ps. CVIII: 8. Salomo: Spreuken XVI: 30. Aggeus 1:6. Zacharias:
XI: 12.
XIX.
De Heer tusschen Judas die Hem gaat omhelzen en een gerechtsdienaar die
Hem vastgrijpt.
Joab omhelst en doorsteekt Abner. — Drie mannen Juda\'s (te Ptolomais)
tegenover vier krijgslieden die hen verraderlijk beletten uit te gaan.
David: Ps. XL: jo. Salomo (abusievelijk is Jeremias genoemd en geteekend)
Spreuken XVII: 20. David (hier voor de verandering niet als koning maar als pro-
feet geteekend): Ps. XXVII13. Isaias III: 11.
XX.
Pilatus gezeten; tegenover Hem de Heer, door een gerechtsdienaar vastge-
hotiden en voorgesteld.
Jesabel zegt Elias aan dat zij hem zal doen ombrengen. — Een troep Baby-
Ionische krijgslieden bedreigen Nabuchodonosor met den dood.
Job: XXXVI: 17. Salomo: Spreuken XVIII: 5. Isaias: LIX. AmosV:7.
-ocr page 23-
BIBLIA PAUPERUM.
\'5
XXI.
Aan weerszijden van den op eene bank gezeten Heiland staat een gerechts-
dienaar met een stok in de handen, de één Hem slaande op de doornenkroon, de
andere zijn stok daaronder stekende.
Sem en Japhet, eene doek voor het gezicht houdende, bedekken vader Noach
terwijl Cham staat toe te kijken. — Twee beren aanvallende op een troep kwade
jongens die Eliseus bespotten.
David: Ps. XXI: 8. Salomo: Spr. XIX: 29. Isalas 1: 4. Jeremias: Klaagl. III: 14.
XXII.
De Heer draagt het kruis, aan eene koord om \'t middel vastgehouden door
een gerechtsdienaar, die het einde van den linkerbalk neerdrukt, terwijl de rechter-
balk met beide armen gehouden wordt door eene vrouw (waarschijnlijk de H. Maagd
al mist zij wegens gebrek aan ruimte den nimbus).
De kleine Isaiic met brandhout op de schouders achter Abraham, wiens éene
hand het opgeheven zwaard draagt en de andere een pot met vuur. — Vóór Elias
staat de weduwe van Sarepta twee kruisgewijs overeengelegde houtsprokkels in de
handen houdend.
Salomo en een ander profeet zonder ingevulde spreukstrooken. Jeremias:
XI: 12. Isaias LXII: 7.
XXIII.
De Heer hangt aan het kruis; ter rechterzijde staat zijne H. Moeder, ter
linkerzijde de leerling dien Hij lief had.
Isaac zit met gebonden handen op den houtstapel; Abraham houdt met de
rechterhand hem het hoofd vast en in de linker het opgeheven zwaard, dat
door een engel, half uit eene wolk te voorschijn komende, wordt gegrepen. Vóór
den houtstapel een ram in da struiken verward. — Om eene staak die boven schier
in kruisarmen uitloopt is eene slang gekronkeld; Moses er bij staande wijst er de
kinderen Israels op.
David: Ps. XXI: 17. Isaïas LUI: 7. Job XI: 20. Habacuc III: 4.
XXIV.
Ter rechterzijde van het kruis iemand die met eene lans den gestorven Heer
de zijde opent; ter linker iemand met een emmertje en eene spons aan een stok
bevestigd.
Naast een goddelijk Persoon staat Eva uit de rechterzijde van den half liggende
Adam te voorschijn gebracht. — Een ouderling achter Moses met opgeheven stok;
-ocr page 24-
16                                        BIBLIA PAUPERUM.
lager Israels kinderen nederhurkende om het uit de rots stroomende water te
drinken.
David: Ps. LXVIII: 27. Isaias LUI: 6. Amos VIII: 9. Zacharias XIII: 6.
XXV.
Het lijk des Heeren wordt door zijne H. Moeder met behulp van Johannes
in het graf gelegd; tusschen beiden een weinig ter zijde ziet Magdalena toe.
Josef wordt door twee zijner broeders nedergelaten in een put. — Jonas
door twee mannen over boord geduwd in den opgesperden muil van het zeegedrocht,
waarnevens twee kleine visschen zwemmen.
David: Ps.LXXV:3> Salomo: Hooglied V: 2. Jacob: Gen. IL: 9. IsaiasXI: 10.
XXVI.
De Heer eene vaan aan een kruisstandaard in de linkerhand houdende geeft de
rechter aan twee afgestorvenen in het voorgebergte die Hem te gemoet treden; achter
deze zit Satan als bokmensch geteekend.
David onthoofdt den half ter neder liggenden Goliath met het zwaard hem
uit de schede getrokken. — Samson met vliegende haarlokken verscheurt den muil
van een leeuw.
David: Ps CVI: 16. Oseas XIII: 14. Jacob: Gen. XL: 9. Zacharias IX: n.
XXVII.
De Heer, met de kruisvaan als zooeven, reeds bijna geheel uit het graf verrezen
zichtbaar; vóór het graf een slapende wachter, ter zijde een andere wakker
en toeziende.
Samson draagt op zijn rug de twee vleugels der deur van eene poort, waarin
een geheel gewapende schildwacht die hem nastaart. — Jonas nagenoeg reeds geheel
buiten den open muil van het zeegedrocht. en nevens hem de jeneverboom.
David: Ps. LXVII:6s. Jakob: Gen. XL: 9. Oseas VI: 3. Sophonias III: 8.
XXVIII.
Drie HH. vrouwen met zalf bussen aan het graf, waarop een engel is gezeten
die haar toespreekt.
Ruben tegenover zijne broeders verwijt hun en zich zelven wat zij tegen Josef
hebben misdreven. — De Bruid van het Hooge Lied vraagt de wachters naar haren
beminde.
Isaias LV: 6. David: Ps. ClV : 3. Jakob: Gen. II: 18. Micheas: VII: 7.
-ocr page 25-
BIBLIA PAUPERUM.
17
XXIX.
De verrezen Heer met de kruisvaan verschijnt aan Magdalena die voor Hem
nederknielt; daarachter cene struik.
Nabuchodonosor met gevolg ziet Daniel in den kuil; aan dezes voeten drie
spelende leeuwen, boven hem een engel die in elke hand hem een korf je toereikt.—
De bruid van het Hooglied tegenover haren beminde.
David: Ps. IX: 11. Anna: I Kon. II: 1. Isaias: LXI:io. De vierde zonder
naam en ingevulde spreukstrook.
XXX.
De verrezen Heer tusschen twee apostelen aan weerszijden met wie Hij in
gesprek is. Josef maakt zich bekend aan zijne vóór hem geknielde broeders.
De goede vader omarmt den verloren zoon die met deemoedig overeenge-
slagen handen voor hem staat; achter den vader eene vrouw, waarschijnlijk de
moeder, die hen aanziet.
David: Ps. XV: 11. Jesus Sirach\'s: Wijsh: 1:2. Isaïas: LI;i. Ezechiel:
XXXIV: 11.
XXXI.
Binnen eene gesloten deur de verrezen Heer tot Thomas sprekende, die zijne
hand in Jesus open zijde legt. Achter Thomas iemand die een gesloten boek met
beide handen houdt.
Gedeon wordt door een engel begroet en als allerdapperste der mannen ge-
prezen. — Jakob met een engel handgemeen.
Isaïas: LXVII;i8. Jeremias: XXXI: 18. Sophonias: 111:7. °e vierde
ongenoemd en met oningevulde spreukstrook.
XXXII.
Boven uit de wolken ziet men de voeten en nog een klein gedeelte van
\'s Heeren gestalte hangende, en vlak daaronder beneden op den berggrond zijne
twee laatste voetstappen afgedrukt. Rechts de H. Maagd met vier en links Petrus
met drie andere apostelen.
Enoch, in wiens rechterhand een pot met vlammend vuur, wordt bij de haren
gegrepen door een arm uit de wolken, aan weerszijden waarvan een groote vleugel.
Elias rijdt de lucht in op een wagen met een paard, dat op de achterpooten na
reeds in de wolken is verdwenen; uit den wagen valt \'s profeten mantel, dien de
half geknielde Eliseus aanvat.
David: Ps. XLVI:6. Salomo: Hooglied 11:8. Mozes: Deut. XXXII: 11.
Micheas II: 13.
3
-ocr page 26-
18
BIBLIA PAUPERUM.
XXXIII.
Voorop in \'t middden zit Petrus met den sleutel, nevens hem aan weerszijden
achteruit andere apostelen; één hunner houdt een boek in de hand; boven hangt
uit de wolken cene duif.
Mozes, geknield op een rookenden berg met brandend struikgewas, ontvangt
de twee beschreven wcttafels uit de handen van een goddelijk Persoon, gedeeltelijk
zichtbaar buiten de wolken. Onder dezen, over den berg heen, ziet men de hoofden
van twee Israëlieten Mozes aanstaren. — Uit de wolken komt cene hand te voorschijn;
daaronder op een altaar een door vlammen omgeven os op wiens achterdeel Elias
zijne handen heeft gelegd; achter dezen koning Achab en nog een ander met
vorstelijk hoofdtooisel.
David: Ps. XXXII: 6. Jesus Sirachs: Wijsh. 1:7. Ezechiel XXXVI: 27.
Joel II: 29.
XXXIV.
Op een bed, waarvoor vier kaarsen staan te branden, ligt de stervende Maria;
achter het leger staat de Heer, die een half zichtbaar naakt kindje (hare ziel) in
zijn linkerarm houdt, terwijl de rechterhand met uitgestoken twee voorste vingers
naar haar is uitgestrekt; aan weerszijden van Jesus staan de apostelen, op één na,
Petrus aan het hoofdeind, Johannes aan het voeteneind der stervende.
BethsabeO en Salomon met den schepter zitten naar elkander toegekeerd op
een zelfden troon. — Eveneens Esther met den schepter en Assuerus die haar
eenen ring aanbiedt.
David: Ps. XI.IV: 13. Salomo: Hooglied: VIII: 5. Jesus Sirach\'s: Wijsh.
IV: I. Jesaias XXXV: 2.
Ziedaar de 34 voorstellingen beschreven zoo volledig en aanschouwelijk
als de vercischtc beknoptheid gedoogde. Geene bijzonderheid van eenig
gewicht is, geloof ik, overgeslagen. Aanmerkingen maak ik niet: hoe zinrijk,
hoe veel de calligraaf met weinig middelen wist te malen en vooral ook aan
te duiden, zal ieder hebben opgemerkt.
Behalve het tot dusverre beschreven handschrift van St. Floriaan ont-
dektc Dr. Heider nog een aantal andere welke daarmede „gezamenlijk zoowel
wat getal en volgorde der typen alsook de opschriften en toelichtingen betreft
tot in de kleinste bijzonderheden overeenstemmen", en waarvan sommige
althans gelijktijdig werden vervaardigd. Wij vernemen omtrent de kunst-
waarde niets, maar wel dat de uitgave er van achtereenvolgens mag worden
te gemoet gezien.
-ocr page 27-
BIBLIA PAUPERUM.
19
Het tweede handschrift dat ter perse ging en wel het oudste der tot
nu toe bekende lag in de bibliotheek van het Lyceum te Constanz verscholen,
totdat het gelukkig Professor Wörl aldaar in handen viel, die de waarde er
van inzag, het allcrnauwkcurigst nateckende en zijn werk ter uitgave afstond
aan de met roem bekende archeologen Laib en Schwarz \'.
„Het origineel, zeggen dezen, is op negen bladen zeer fijn wit per-
kament geschreven. De eerste acht bevatten op beide zijden teekeningen,
het negende alleen op de eerste. Elke bladzijde geeft twee voorstellingen,
die er derhalve 34 zijn in het geheel. Het perkament ziet er verkneuterd
uit als papier dat lang op vochtige plaatsen heeft gelegen. Het heeft op
plaat V en VI eenc opening en had die reeds toen de schrijver den tekst
schreef, want ze werd door hem zorgvuldig uitgespaard. Op ecnige bladen
schijnt de teckening door cene nieuwe hand te zijn overgetrokken, ten minste
is het zwart daar frisscher dan in de overige teekeningen en in den tekst.
Aan eenige voorstellingen is nog te zien dat de teekening eerst getrokken
werd met potlood. De beelden of figuren zijn met eenc fijne pen geteekend.
meest in vaste trekken, somtijds door sidderende hand. Een paar kleine
stukken zijn ruw gekleurd. Het zwart van \'t schrift is matter dan dat der
teekeningen, evenwel niet verbleekt, in de teekeningen is het donkerder en glan-
zend. Men komt in verzoeking om te denken dat het schrift van cene andere
hand is dan de teekeningen. De cirkels, vele beginletters, de lijnen van den
tekst en de verzen zijn met roodc oker overtrokken. Menig initiaal is bij
het schrijven van het zwarte schrift uitgespaard, maar bij het roode schrift
vergeten. Eenige opschriften bij typen schijnen door den teekenaar te zijn
geschreven, vele daarvan ten minste zijn minder juist dan die der teksten
Waarschijnlijk geldt dit ook van de omschriften om de borstbeelden derpro-
feten. De teekeningen vertoonen niet het geringste spoor van perspectief;
de reeds meer gemaniercerde trant der van Eijck\'s en hunner school zoowel
I Bil\'lia fauperum. Nach dem Originnl in der Lyceumsbibüothek zu Cunstanz herausge-
geben und mit einer Einleitung begleitet von Pfnrrer Laib und Decan Dr. Schwarz, Zürich 1167.
Verlag von Leo WörL
-ocr page 28-
20                                         BIBLIA PAUPERUM.
als der met houtsneden of anders gedrukte armcnbijbcls is volstrekt niet
waar te nemen. De drapeering, bijzonder waar ze goed gelukt is, onder-
scheidt zich zeer van de laat-Gothischc periode. Naar alle aanzien is ons
werk omtrent het jaar 1300 ontstaan. In de omementatie niets wat deze
onderstelling weerspreekt. Eigenaardigheden der landtaal doen vermoeden
dat het ontstaan is niet ver van de plaats waar het tegenwoordig wordt
bewaard."
Ten einde men dit handschrift, dat ik B zal noemen, met het eerst
beschrevene, dat A zal hecten, kunne vergelijken, is achter ook de aanbidding
der Wijzen volgens B (Plaat II) gereproduceerd. Een blik op beiden zal
ieder doen zien, dat B het oudere moet hecten. Het archaïstische, bepaal-
delijk het Romaansche komt meer uit en is in het bijwerk nog geheel de
grondtoon. Toch mag men zich hierdoor niet laten verleiden om met Laib
en Schwarz het werk te dagtcekenen van omstreeks het jaar 1300. De gc-
waadsplooien wijzen beslissend op 50 jaren later: immers al komen deze,
met minder bekwame en vaste hand geteekend , niet altijd even duidelijk uit,
het zijn dezelfde zuiver Gothische als in A, die, gelijk boven getoond is,
niet hoogcr dan tot het midden der veertiende eeuw kunnen klimmen. Door
alleszins bevoegde beoordeelaars, die ik heb geraadpleegd, wordt dan ook het
Constanzer manuscript in het begin der tweede helft, en dat van St. Floriaan
in het einde van genoemde eeuw gesteld.
Neemt men den inhoud dezer handschriften verder op \'t oog, dan
wordt men evenzeer getroffen door de overeenkomst wat het zakelijke, als
door de afwijking wat het bijkomende en ondergeschikte aangaat. Beiden
bevatten 34 platen en op elke plaat zoo goed als dezelfde tafereelen uit het
Nieuwe, nagenoeg dezelfde typen en teksten uit het Oude Verbond. Zij zijn
blijkbaar oorspronkelijk uit eene zelfde bron gevloeid en vertolken eenzclfden
afgsloten cyclus van denkbeelden. In de wijze van vertolking daarentegen,
in de details der voorstelling en der uitvoering hebben zij niets meer gemeen
dan de traditioneel gegeven grondtrekken. Alle hoofdtafereelen, alle zijtafe-
reelen verschillen van elkander, enkele malen in zeer geringe bijzonderheden,
somtijds in nog al aanmerkelijke, somtijds geheel in den aanleg. Het verschil
-ocr page 29-
BIBL1A PAUPERUM.
21
gaat zelfs nog verder. Beiden geven als laatste voorstelling het uiteinde van
de Moeder des Heeren Beiden bezigen daarbij dezelfde typen — Bcthsabee
met Salomon en Esther met Assucrus — en loopen in de uitvoering daarvan
niet verre uiteen. Evenwel had B als hoofdtafercel de krooning der H. Maagd
door haren Goddelijken Zoon geteekend ; A teckende, gelijk wij zagen, haar
zalig sterfbed. Zoo wordt ook door beiden als type bij de boodschap des
Engels aangevoerd het verhaal van Gen. III: 14 vgl ; maar terwijl A, gelijk
wij zagen, om den boom eenc vrouw — de tweede Eva — den kop der
slang doet vertreden, schetst B in den boom een persoon met den godde-
lijken nimbus en legt hem de woorden in den mond: „Op uwen buik zult
gij gaan" enz
Aan A, het handschrift van St. Floriaan, moet mijns inziens verreweg
de voorrang worden toegekend. Dat het beter gedacht is, bewijzen, dunkt
mij, allerlei bijzonderheden der uitvoering, te veel om hier te worden opgc-
somd, waarin het met B verschilt. O. a. geeft A de bcteekenis der typen,
hun verband met de hoofdtafcreclen, de antitypen, zoo duidelijk als ze te
geven was. Dat b. v. de vrouw die haren voet op den kop der slang zet
de Moeder des Verlossers voorbeduidt, ligt voor de hand. De auteur van
B daarentegen, die eenvoudig een goddelijk Persoon tot de slang laat zeggen:
„Op uwen buik zuit gij gaan" enz. had waarlijk alle reden om daarbij te
schrijven: „Daz bedutet geberinge einer meyde," want dat met die woorden
het baren eener maagd voorspeld werd, had anders zeker niemand ingezien,
en misschien ziet menigeen het nog niet in. De auteur van A verraadt ook
eene grootere mate van historische kennis; hij begaat geen flaters; hij kent
en gebruikt somwijlen voor de verscheidenheid waar hij krijgslieden tcekent
de oudere costumes: de teckenaar van B verwisselt op plaat XV Darius met
David (gelukkig dat de schrijver hem verbetert) en kleedt zijne krijgslieden
onveranderlijk als ridders of soldaten van zijn tijd.
Begaafder kunstenaar inzonderheid toont de auteur van A zich ontegen-
zeglijk. Bij hem in de compositie, in de groepcering, in de drapecring fijner
tact; bij hem in de teekening meer gemak, meer losheid, meer vcrscheiden-
heid, meer gratie. Bij hem meer edels, meer ideaals, meer dat leeft, dat
-ocr page 30-
BIBLIA PAUPERUM.
22
gevoelt, dat spreekt, dat werkt, dat handelt. Bij hem, al is het dan ook
gcen doorgaande en onberispelijke, toch veel meer anatomische juistheid.
Bij hem in houding en gebaar bepaaldelijk veel meer en schier doorgaande
dat bewogene, dat „geschwungene\'\' waardoor de beste periode der Duitsche
gothiek zich onderscheidt. Niets alsof het den auteur van B aan talent ont-
broken haddc. Zijne gezichten, ofschoon dikwijls allcdaagsch, zijn doorgaans
goed gesneden; de drapecring is over \'t geheel niet kwaad, de groepecring,
vooral der medaillons, heeft dikwijls losheid en bevalligheid, zoodat men fraaie
tafereeltjes krijgt te zien. Maar moeilijk kan men soms den twijfel van zich
weren of het niet misschien meer geluk dan wijsheid was. Naast goede
tafcrcelen en figuren vindt men er, inzonderheid wat de extremiteiten aangaat,
zoo geheel mistcekend of althans zoo stijf en onbeholpen, dat ze bijkans aan
de wieg der kunst doen denken; het zijn poppen, staken, haast caricaturen.
\'t Is mogelijk een weinig vooringenomenheid — die ik dan echter deel met
Dr. Hcidcr — ten gunste van A, maar ik zou geneigd zijn het verschil
tusschen hem en B aldus te formulceren: de tweede sprak, de eerste zong
als \'t ware. In genen werkte het gezond verstand, in dezen ademde bezieling.
Gene kon niet dan afteckencn en gaf het ontvangene zoo goed als het ging
terug; deze kon meer dan aftcekenen; hij zag op zijne wijze en gaf op zijne
wijs; hij leende aan \'t geen hij voorstelde de vormen, den zwier, de gratie
zijns vernufts, zijns gecstes, zijns gemoeds. Nog sterker, geloof ik, zou het
verschil zijn uitgekomen zoo beiden niet blootclijk calligrafen geweest waren,
maar als teckenaars van beroep hunne tafcrcelen in weinige flinke trekken
hadden geschetst, en het scherpst zoo beiden een zelfden levenden persoon
hadden af te teckencn gehad. B Zou denkelijk een welgelijkend, nauwkeurig
portret geleverd hebben; A zou er zijne eigenaardige opvatting in hebben
gelegd, zijne naar omstandigheden of veredelende öf — is het woord ge-
oorloofd ? — vergcmecncndc opvatting.
-ocr page 31-
BIBLIA PAUPERUM.
^3
Van een derde handschrift, aan de bibliotheek van Wolfenbüttel toe-
behoorendc, wordt door Heineckcn\' gewaagd. Het bevat 38 bladen, slecht
gekleurd en nog slechter geteekend, met Latijnschcn tekst in Gothisch schrift.
Hoven in een vierhoek staan de typen, daaronder de tekst „Lcgitur" enz.
met de Leonijnschc verzen; beneden ziet men het hoofdtafcreel in een rond
medaillon dat door vier kleinere cirkels , de borstbeelden en spreuken der
profeten inhoudende, omgeven is. Welke voorstellingen de 38 bladen bieden
meldt Heinekcn niet nader en ook een facsimile geeft hij niet, doch zijns oor-
deels is het exemplaar uit de veertiende eeuw herkomstig.
Tamelijk verschilt een vierde handschrift, uit het klooster der H. Eren-
trudis te Salzburg, dat in de koninklijke Hof- en Staatsboekerij te Munchen
wordt bewaard. Het bestaat uit 48 gekleurde bladen, waarop telkens in het
bovengedcelte het hoofdtafereel met aan weerszijden twee profeten benevens
hunne spreuken en in het benedengcdecltc de twee typen geplaatst zijn;
alles architectonisch ingedeeld en omlijst. Eene afbeelding van de boodschap
des Engels vindt men door Laib en Schwarz gegeven. De 14 platen hier
meer dan in de twee eerst beschreven exemplaren stellen voor: de voet-
wassching bij het laatste avondmaal; den kaakslag vóór de vierschaar des
hoogepiesters; de bespotting bij Herodes; Jcsus door Pilatus ter dood ver-
oordceld, door dezen aan het volk vertoond, tot de wecnende vrouwen
sprekende, van zijne kleederen beroofd, gekruisigd wordende, ontzield in den
schoot zijner Moeder liggende, met de twee discipelen op weg naar Emmaus ;
voorts Maria\'s afsterven en hare krooning beiden; eindelijk het laatste oordeel.
De typen verschillen wel eens van die der eerstgenoemde exemplaren en
zijn dan minder gelukkig gekozen. Zoo staan bij de boodschap de
belofte van Isaiic door drie engelen aan Abraham en de belofte van
Samson aan dezes ouders uit naam van Jehova gedaan. Ieder zal, geloof ik,
de voorkeur geven aan bovengemelde typen: de vrouw met de slang benevens
UU génlrale (Tune coUettion d\'estampts. BI. 329 vlg.
-ocr page 32-
BIBLIA PAUPERUM.
24
Gcdcon\'s vlies. Uitvoering en bewerking zijn veel fraaier dan in het Con-
stanzcr handschrift, en verraden meer een teekenaar van beroep dan een een-
voudig calligraaf; ieder blad geeft niet slechts eene architectonisch ingedeelde,
omlijste, versierde schilderij, maar de pen verstaat ook met flinke, sprekende
trekken te malen. Dat het handschrift tot de vijftiende eeuw behoort, getuigt
de stijl van schildcrarchitcctcur, o. a. de ezelsrug der bogen, getuigt het
hellend vlak of perspectief der tafercelen, getuigen de korte, incengedrongen
gestalten, getuigen de costumes, bepaaldelijk de hoeden en andere hoofddek-
sels; alles meer of minder in wat de Franschen genoemd hebben den
Boiirgondischcn trant, met uitzondering slechts der hoofdtafereclen, die vcr-
mocdelijk naar oudere modellen werden geteckend.
Eindelijk moet nog vermeld een manuscript behoorende tot de Collec-
tio Wcigcliana
waarvan een facsimile en cenc uitvoerige beschrijving worden
gegeven in Die Anfnnge der Druckcrkunst in Bild und Schrift van Wcigel
en Zestermann \'. Het bevat, evenals het vorige, 48 platen en is op gelijke
wijze ingericht. Ook de hoofdvoorstellingen zijn nagenoeg dezelfde, terwijl
de typen meer verschillen. De profeten vertooncn somtijds boeken in plaats
van banderollen. De tekst is gedeeltelijk Latijnsch, gedeeltelijk Duitsch. De
architectonische omlijsting, niet als in het vorige handschrift naar lateren Go-
tischen trant geconstrueerd, maar deels in eenvoudige, ruwe lijnen bestaande,
deels cenigszins zwecmende naar de Nedcrduitschc houtsncc-armenbijbels, moet
waarlijk stumperig hecten. Beelden en groepen — deze laatste uitvoeriger
gestoffeerd dan cenige andere armcnbijbcl ze te zien geeft — zijn gansch niet
onverdienstelijk, maar groote vooringenomenheid alleen kon Dr. Zestermann
doen schrijven: „Anlage und Composition verrathen die Hand eines ideen-
reichen scbststandig schaftenden, seiner Aufgabc vollstandig gewachsenen
Künstlcrs. Scine Entwtirfc sind mit malerischer Freiheit und doch sicher und
verstandig angclcgt, die Zeichnung der Figuren enthalt wenig Convention-
1 T. O VVeigel, Leipsii; 1866.
-ocr page 33-
BIBLIA PAUPERUM.
25
nel!es, sondern basirt auf aufmerksamer Beobachtung der Natur; die Figuren
sind gut gruppirt und in ihren Handlungen lebendig und wirksam aufgefasst;
in ihren Köpfen zeigt sich durchweg streben nach iudividueller Charaksterik."
Er valt op dezen lof nog al aftcdingen. Zelfstandigheid, oorspronkelijkheid,
zwier ook moge men den calligraaf in zekere mate toekennen, een „seiner
Aufgabe vollstandig gewachsenen Kunstier" moet hij niet genoemd. Hoogcn
adel toont hij niet. Zuiverheid en juistheid van teckening laten veel te
wenschen over. Conventioneels is er in de drapeering heel wat, maar vooral
wat de plooien betreft door wilde willekeur overdreven. Die plooien wijzen,
mijns bedunkens, stellig op de laatste helft der vijftiende eeuw als het tijdperk
waarin dit manuscript werd vervaardigd.
Na de handschriften komen de oude uitgaven in houtsnee- en in ge-
wonen letterdruk.
Had namelijk zeker reeds de veertiende eeuw zoogenaamde „brief-
schilders\'\' of „briefdrukkers" of „kaartsnijders" of „vormsnijders" in het klein
aan \'t werk gezien, die afbeeldingen van Heiligen met woorden ter verklaring
of bijbelspreuken op blokjes hout sneden en deze houtsneden of kaarten,
soms met den wrijver, op papier afdrukten: tot de eerste werken van grooteren
omvang welke langs dien weg vermenigvuldigd werden behooren de armen-
bijbels, indien zij niet, gelijk sommigen staande houden, de allereerste zijn
geweest. Voor ons, Nederlanders, hebben die oudste houtsnec-armcnbijbels
(met Latijnschcn tekst) iets bijzonder belangwekkends om hun Nederland-
schen oorsprong, die door alle bevoegde beoordeelaars wordt erkend, al is
het dat de Duitschers Laurens Coster zelfs hierin niet betrokken willen weten,
Een tamelijk groot getal exemplaren bleef er van bewaard in onderscheidene
boekerijen en verzamelingen: één bezit o. a. de Koninklijke Biblotheek, één
het Museum Meermanno-Westreenianum te \'sHage, één Jl»r J. P Six te Am-
4
-ocr page 34-
26
BIBLIA PAUPERUM.
sterdam\', meerdere het Britsch Museum, een de Collectio Weigeliana te
Leipzig. De oorspronkelijke drukplaten zijn, gedeeltelijk althans, te Haarlem
nog aanwezig, hebbende, gelijk men daar verzekert, aan Laurens Costcr
toebehoord, die ze dan ook zal hebben gesneden. Al die exemplaren met
Latijnschen tekst vertoonen dezelfde 40 hoofdtafereelen, dezelfde zijtafereelen,
dezelfde stoffeering daarop, dezelfde profeten met hunne spreuken, denzclfden
tekst. Het verschil in de uitvoering schijnt, wanneer men niet scherp toeziet,
zoo onbeduidend, dat Bergeau;, die een der exemplaren van het Britsch
Museum publiek maakte, alle exemplaren herkomstig kon achten van cene
zelfde editie. De afwijkingen raken volgens hem alleen of hoofdzakelijk het
bijwerk. Dit had, als verder uiteenliggende dan het hoofdwerk, meer te
lijden van den „wrijver" die tegen de achterzijde van het papier werd ge-
drukt en sleet dus of brak zelfs al licht hier of daar; het behoefde alzoo en
onderging dan ook van tijd tot tijd herstelling of vernieuwing door tcekenaaf
en vormsnijdcr. Latere afdrukken, zegt hij, dragen daarvan natuurlijk de
sporen.
Anders dacht reeds Heineken, die de afwijkingen in de uitvoering der
verschillende exemplaren meende te moeten toeschrijven aan vier verschillende
uitgaven. Ik heb de gronden door hem aangevoerd niet kunnen nagaan,
maar dat althans de drie exemplaren waarvan de Heer Holtrop in zijn
prachtig werk Momimcnts typographiques des Pays-Bas en qidnzïcme siècle
(La Haye, Martinus Nijhoff. 1868) facsimiles mededeelt onmogelijk tot
dezelfde editie kunnen behooren, noem ik klaarblijkelijk. Genomen dat
de afwijkingen alleen het bijwerk golden, waarom maakten herstellers en
vernieuwers het gebrekkige geheel moedwillig anders dan het was geweest?
Maar de afwijkingen bepalen zich geenszins tot het bijwerk alleen. Ik zal
de drie gereproduceerde platen door den Heer Holtrop 2, 15 en 20 genum-
1 „Een fraai exemplaar" wordt het genoemd door den Heer J. A. Alberdingk Thijm in zijn
zeer lezenswaardig opstel De Harmonien van hel Oude en Nieuwe Testament in de Beeldende
Kunst
(Dielste Warande, 1866).
* Biblia paupcrum. Reproduced in facsimile, from one of the copies in the Britisb
Museum; with an historical and bibliographical introduction, by J. Ph. Bergeau, London, John
Kussell Smith, 1859.
-ocr page 35-
BIBLIA PAUPERUM.
27
merd als A, B en C onderscheiden. B is bij gelijke breedte een centimeter
langer of hooger dan beide andere. Ook het hoofdwerk deelt in het verschil
van lengte; de profeten zijn een paar millimeters, zelfs de hoofdfiguur, de
verrezen Zaligmaker, is vier millimeter langer. Blijkt hieruit reeds ontcgen-
zeglijk dat B eene andere uitgave vertegenwoordigt, eene opmerkzame be-
schouwing van de details der figuren noodzaakt aan drie verschillende vorm-
snijders, zoo niet ook aan drie teekenaars te denken. De fijnste en meest
wezenlijke declen vooral verschillen op alle drie de platen Niet éene physio-
nomie, niet e\'ene hand of ze is eenigszins anders op A dan op B, en op B
weder eenigszins anders dan op C gesneden. Men heeft blijkbaar te doen met
drie artistes van ongelijke verdienste \'. De eerste wint het ver in adel en
losheid; de tweede staat het laagst: zijn gezichten bijzonder hebben bijkans
iets caricatuurachtigs. Ook het exemplaar dat door Bergeau werd uitge-
geven bezit geringer kunstwaarde.
Is het, gelijk o. a. deze geleerde bewees, wat ook de Duitschers
zeggen, door historische getuigenissen zoo goed als uitgemaakt, dat onze
Laurens Costcr — hij moge de gewone drukkunst hebben uitgevonden al of
niet — ten minste den eersten armcnbijbel in houtsneedruk heeft vervaardigd:
het lijdt, geloof ik, nauwelijks twijfel of die oorspronkelijke armenbijbel wordt
vertegenwoordigd door plaat A . Zulk een werk voor \'t eerst op het touw
zettende zal de man een zeer bekwamen teekenaar hebben gezocht. De
andere platen hebben dan ook veeleer het aanzien van gekopieerd te zijn.
•     B is blijkens het verschil van afmetingen zelfs wat de beelden aangaat met geheel andere
vormen dan de overige gedrukt. Uaar A en C in de afmetingen zoo volkomen overeenstemmen ,
zou men kunnen stellen dat voor C de oorspronkelijke vormen van A, ecnigzins afgesleten en
daarom ook in het beeldwerk geretoucheerd, gebezigd werden Het meest op de oorspronkelijke
vormen gelijkend zijn de uiteengezaagde waarmede Dit Paait tmit dat tidtn J. Chr door Pere-
grinus Barmentlo te Hasselt in 148S wer.1 geülustreerd. Zie een fasimile hiervan U:j Holtrop No. 65.
De gezichten vooral zijn zoo goed als dezelfde. Maar kwam Barmentlo in het bezit der oorspron»
kelijke vormen, dan moet C met andere zijn gedrukt.
*   Ook het volledige exemplaar der Collectio Weigeliana schijnt volgens de beschrijving welke
Dr. Zestermann er van geeft tot deze oorspronkelijke uitgaaf te behooren. Zie Dit Aufangt dtr
Druektrtumt in Bi/d ttnd Schrtfl
van Weigel en Zestermann iLeipsig, T. O. Weigel. 1866) D. II,
W. 135 v|g-
-ocr page 36-
BIBLIA PAUPERUM.
28
Wie de teckcnaar geweest is, blijkt niet met zekerheid, maar laat zich toch
met cenige waarschijnlijkheid vermoeden.
Wel te onrechte heeft men Rogier van der Weydcn er voor aangezien:
dat hij zich ook met het verluchten van handschriften of drukwerken inliet,
bericht ons geen zijner biografen. Als zeker nogtans mag men aannemen
dat de teekeningen sproten uit de school van zijn leermeester Jan van Eyck
„Ze zijn, zegt Berseau, veel beter en de houtsneden kunstiger uitgevoerd
dan die over \'t algemeen te voorschijn kwamen, wanneer Duitsche vorm-
snijders werden geroepen om de voortbrengselen van Guttenbcrg\'s volgers en
navolgers te verluchten. Zij gelijken treffend op die van het „speculum
humanae salvationis" en behooren klaarblijkelijk tot de school van Jan van
Eyck." Hetzelfde gevoelen wordt geuit door den kundigen Belgischen „icono-
phile", bewaarder der plaatwerken van de Arembergsche boekerij, Charles
de Brou en door den schrijver van Les Trcsors d\' Art de Manchester en
Les Musêes de Hollande, W Burger. Ook Dr. Waagen\' getuigt, dat de
beste en meest oorspronkelijke dezer teekeningen de sterkste overeenkomst
met de schilderstukken der van Eyck\'s vertoonen.
Of de groote meester zelf ze vervaardigde ?
Handschrift No. 6829 der Nationale Bibliotheek te Parijs bevat volgens
Camus : „Un abre\'gé des principaux livres de la Bible, en Latin et en Fran-
cais, avec des réflexions c\'galement dans les deux langues, sur chaque fait
ou pre\'cepte énonce\' dans la Bible pour exposer Ie sens littéral du texte cequ\'il
prédit et ce qu\'il enseigne." Op een na het laatste blad geeft te lezen: „En
ce livre il y a IIJc fcuillets, et ystoires IJm Vc LXXVJ," en dan verder:
„Ce livre de la Bible, en Latin et en Francois, historiéc fut au bon Duc
Phillippes de Bourgogne, deuxième de ce nom" etc. Alle miniaturen zijn niet
van dezelfde hand, zegt Camus, maar „Si 1\'on allait jusqu\'a pre\'tendre que
quelques miniatures sont de Jcan de Bruges (van Eyck) , ce ne serait pas
faire tort a sa réputation si justement méritéc." Zien wij hier nog slechts
een, naar wij mogen vertrouwen, eenigszins gegrond vermoeden, dat Jan van
1 Galltries umi Cabintts of Art in Great Britain. London, 1857.
* Noticts des Af SS. de la Bibliotheque Nationale.
-ocr page 37-
BIBLIA PAUPERUM.
29
Eyck ook aan het „verluchten" van handschriften heeft gedaan, zekerheid
geeft ons, mijns erachtens, wat De la Bordc in de archieven van Rijssel
over het jaar 1438—1439 von^ — ecn Post van 5 \'*rancs > 6 sous, 6 deniers
uitgegeven ,,A Johannes van Eycke, peintre de Mds, qu\'il avoit paye\' a ung
enlumineur de Brugcs pour avoir enluminé certain livrc pour Mds oü il y a
IJc XXII grosses lettres et XIJc petites\'\'\'. \'t Is waar, gezegd wordt hier
slechts, dat van Eyck voor den Hertog zeker boek heeft laten verluchten
door een ander; maar die andere had alleen met de letters te doen, en de
222 groote benevens 1200 kleine letters konden het gehcele boek niet uit-
maken. De verhouding tusschen groote en kleine letters — ce\'ne groote tegen
nog geen zes kleine — geeft zelfs duidelijk te kennen, dat de letters slechts
bijschriften kunnen bevat hebben, bijschriften van „miniatures" door den
grooten schilder zelven vervaardigd. Wat had hij zich ook met het boek te
bemoeien, zoo hij niet als „peintre de Mds", persoonlijk er in betrokken was J?
Blijkt ons derhalve, dat Jan van Eyck ook werkte tot verluchting
van boekwerken; nemen wij daarbij in aanmerking dat Laurens Coster die
terzelfder tijd leefde voor zijne Biblia paupcrum de meest bekwame teeken-
pen moest zoeken; dat de teekeningen door hem in hout gesneden, volgens
het oordcel van bevoegde kunstrechters, de sterkste overeenkomst aanbieden
met de schilderstukken der Van Eyck\'s; dat Coster\'s armcnbijbel in de eeuw
der Van Eyck\'s zoo hoog werd geschat; dat immers het werk door minder
bekwame handen gereproduceerd tot twee of driemaal toe opnieuw werd uit-
gegeven; dat de houtsnceblokken dier armenbijbcls vervolgens in stukken
gezaagd tot verluchting van andere boekwerken 3 zijn gebezigd; dat zelfs
kunstenaars als Albrecht Durcr en Lucas van Leiden het niet beneden zich
1 Zes Ducs de Bourgogne. Etudes sur les Lettres, les Arts et f\'Industrie, pendant Ie XVe
siècle.
Tom. I, p. 358 des preuves. Paris, 1849.
• De aanteekening in de archieven van Rijssel kon onmogelijk, wat Berseau waarschijnlijk
achtte, betrekking hebben op het door Camus beschreven werk. Dit laatste werd vervaardigd voor
Philips de Bourgogne, deuxième de ce nom, in \'t jaar 1404 overleden, en in 143S regeerde Pnihps III.
Een werk met 300 bladen en 1576 ystoires moest ook oneindig meer dan 222 groote en 1200 kleine
letters bevatten.
J Enkele beelden en tafereelen zijn er uit genomen o. a. in Dal Sterfboeck, Dat Vaderboeck,
Dat Bünboeek
en nog andere werken, te Zwolle uitgegeven bij Peter van Os van 14S8 tot 1508.
-ocr page 38-
BIBLIA PAUPERUM.
30
geacht hebben teekeningen van dezen armcnbijbcl na te teekenen: nemen wij
zeg ik, dat alles in aanmerking dan mogen wij nog wel niet met volkomen
zekerheid besluiten: „\'t Was Jan van Eyck, hij zelf, die Laurcns Coster de
teekeningen voor de houtsneden leverde\'\', maar de hoogc waarschijnlijkheid
er van kunnen wij, dunkt mij, niet loochenen.
Vindt men dat Coster\'s houtsneden toch zoo erg ongunstig afsteken
bij de fijne en sierlijke pancelen van den grooten schilder, men vergete niet
te bedenken dat een zeer ongunstig afsteken in allen gevalle zeer natuurlijk is.
Wij hebben teekeningen voor ons, geen schilderstukken, en nog niet eens de
oorspronkelijke teekeningen zclven, maar de in hout gesnedenen, door een ander
in hout gesneden, misschien slechts afgezicne teekeningen. Daarenboven was
de houtsneekunst destijds nog cene beginnelinge in het vak: reeds honderd
jaar later zou de naald teekeningen door Van Eyck geleverd geheel anders
hebben wedcrgcgcvcn.
Genoeg, deze armenbijbcl waarvan achter, ter vergelijking met de vroe-
gere, de Aanbidding der Wijzen, volgens Berjcau\'s gewis niet oorspronkelijk
exemplaar is geplaatst \', bevat 40 platen. Daarvan bieden 34 dezelfde hoofd-
tafcreelcn en typen als de twee eerste handschriften; de 6 andere verbeelden
Jesus in Gethscmani met Michcas\' profetie over Achab (III Kon. XXII : 13
vlg ) in tafereel gebracht en de vorst of opperbevelhebber van koning Joram
bij de poort door het volk vertreden; het verraad van Judas met Lucifer\'s
val en de dwaze maagden; het laatste oordeel met Salomo\'s vonnis en Asael
gedood; de hel met Core, Dathan, Abiron door de aarde verzwolgen en den
brand van Sodoma; de hemelsche zaligheid met het gastmaal der kinderen
van Job en Jakob\'s ladder; de belooning der uitverkorenen nog weder afzon-
derlijk met de dochter Sion\'s die haren bruidegom vindt en den engel tot
Johannes op Pathmos sprekende. Dat de ontwerper van dezen armcnbijbcl
in het kiezen van gemelde typen altijd even gelukkig geweest is kan men
niet zeggen.
Berjeau die een groot aantal middeleeuwsche werken heeft geraadpleegd,
is van oordeel dat de houtsneden tusschen de jaren 1410 en 1420 werden
1 Plaat III
-ocr page 39-
BIBLIA PAUPERUM
31
vervaardigd; en inderdaad, wat Waagcn, Passavant en Wcigel, die ze later
willen hebben gedagteekend, mogen beweren, de gebezigde costumes , voor
zooverre zij niet conventioneel zijn, gelijken, zooals Renouvrier aanmerkt, op
hetgeen wij weten van de modes die aan \'t hof van Bourgondië in zwang
gingen gedurende de eerste helft der vijftiende eeuw, toen Jan Van Eyck
daar biocide. Men kan vergelijken Die Trachten des Mittclalters van Hefner
(Manheim, 1840, in-fol.)
Van ecne andere uitgave, eveneens met Latijnschen tekst, bestaat,
zoo ver men weet, slechts een enkel exemplaar meer, dat vroeger te VVol-
fenbüttel bewaard, doch later naar Parijs werd vervoerd. Zij verscheen
waarschijnlijk in Duitschland en was het werk der Neurenberger „form-
schneider", bij wie Springinklee, Albrecht Dürer en Schauffelein hebben
schoolgegaan, misschien wel van Luprecht Rust. Aan de genoemde 40 voor-
stellingen ziet men hier de 10 volgende toegevoegd: Maria\'s geboorte, waarbij
als type de stamboom van Jesse benevens Balaam en de engel; Maria\'s vcr-
loving, waarbij die van Isaac en Tobias ; het bezoek bij Elisabeth, waarbij
Jethro die Mozes, en de leviet die zijnen schoonvader een bezoek brengt;
Jesus\' besnijdenis, waarbij die van Abraham, zoomede die van Isaac; Jesus
over Jerusalem weenende , waarbij Isa\'fas over dezelfde stad weenende en
Jeremias jammerklacht; Jesus gegceseld, waarbij Lamech door zijne huis-
vrouw veracht en Job door Satan geslagen; Jesus met doornen gekroond ,
waarbij Semci die David uitjouwt en de boeleerster eens konings die hem
de kroon afrukt; Jesus\' lichaam van het kruis afgenomen, waarbij Josue die
den koning van Haf en David die Saul\'s zonen van het kruis laat afnemen;
Jesus\' lijk in den schoot zijner H. Moeder gelegd, waarbij Josef die in den
put geworpen en Jonas die door den visch wordt verzwolgen. De typen,
men ziet het, dikwijls verre van gepast. Eene oppervlakkige gelijkenis volstaat;
van voorbeduiding vaak geen zweem. Een der typen — de boeleerster —
is zelfs niet aan de gewijde geschiedenis ontleend. Omtrent teekening en
-ocr page 40-
32                                         BIBLIA PAUPERUM.
houtsnede vind ik niets medegedeeld, Volgens Hcineken\'s gevoelen zou deze
uitgaaf ouder dan de Ncdcrlandsche zijn, wat echter met alle reden mag
worden betwijfeld.
Andere Duitsche uitgaven, even als de geziene nog naarkaartdrukkers
wijs niet den wrijver en slechts op de eene bladzij gedrukt, al was de gewone
boekdrukkunst reeds in werking, hebben niet meer een Latijnschen maar een
vaderlandschcn tekst. De eerste werd geteckend door Frederik Walter en
in houtsnee gebracht door Hans Hurning te Nordlingen tenjare 1470. Exem-
plaren bestaan te Gotha, Munchcn en Stuttgart. Blijkens een ook door Laib
en Schwarz medegedeeld facsimile, gelijkt de algemeene inrichting op die
der Nederlandschc uitgaaf, terwijl de bouwkunstige omlijsting in vele bijzon-
derheden verschilt. De tafercclen zijn wel eenigzins in denzelfden trant doch
tamelijk afwijkend getcekend en de typen geheel andere. Er werd van deze
uitgave een onvolledige afdruk gemaakt; althans een exemplaar datHeineken
te Wolfenbuttel zap; miste 18 van de 40 bladen.
Eene andere uitgave mag ook bezwaarlijk die heeten welke door
Hans Sporer, „briefschilder", te Neurenberg in 1475 of 77 werd bezorgd.
Het gcheelc werk bleef hetzelfde; alleen had hij de figuren met eenige wij-
zigingen door eene andere hand laten teekenen.
Inmiddels was de kunst om met beweegbare letterblokjes te drukken,
de drukkunst, gelijk ze bij uitnemendheid geheeten wordt, uitgevonden en
oppervlakkig liet het zich aanzien dat deze met de zoo geliefkoosde armen-
bijbels veel zou te doen hebben, \'t Viel anders uit: zij heeft er weinig werk
van gemaakt, want de dagen voor de armenbijbels waren geteld. De Re-
naissance kon in de Biblia pauperum weinig smaak vinden, en de Hervorming
moest ze haten. Er verschenen, zooverre men met zekerheid kan nagaan,
-ocr page 41-
BIBLIA PAUPERUM.
33
slechts drie gedrukte uitgaven, de eerste in Duitschland, de tweede in Italië,
de derde in Frankrijk.
Van de Duitsche, kort na 1460 door Albrecht Pfister te Bambergbe-
zorgd, zag Hcineken een exemplaar te Wolfenbtittel, een ander moet in de
bibliotheek te Parijs en een derde in de boekerij van Lord Spencer worden
gevonden. De inrichting, van die der vorige handschriften en houtsnecuitgaven
afwijkende, stemt tamelijk overeen met die van bovengenoemd handschrift uit
het klooster der H. Erentrudis: de profeten namelijk staan naast, de typen
beneden het hoofdtafcrecl. De teekeningen echter hebben geringer kunstge-
halte en zijn kleiner opdat er meer ruimte blijve voor den tekst; de omlijs-
ting is rechtlijnig zonder cenig bouwkunstig versiersel. De opkomst der
drukkunst schijnt der hoogere kunst niet veel goeds te spellen.
Aanmerkelijk beter evenwel was, blijkens het ecnig overgeblevene, in
het Britsch Museum bewaarde exemplaar, de heerlijk verluchte uitgave van
1500 tot 1503 bij Anthoine Vérard te Parijs verschenen onder den titel:
Figures du vicil Testament et du Nouvel. De teekeningen, allerwaarschijn-
lijkst door Jollat vervaardigd, overtreffen die van Waltcr en Hürning en doen
niet onder voor die der Nedcrlandsche houtsneden, welke blijkbaar tot voor-
beeld hebben gediend, gelijk dan ook de inrichting, de 40 voorstellingen, de
Latijnsche opschriften met Coster\'s uitgave geheel overeenstemmen. De La-
tijnsche verklaring echter is niet in dezelfde bewoordingen vervat en boven-
dien vindt men op den achterkant der platen en in openc ruimten eene brce-
dere Fransche die Lc Regard des deux Tcstaments wordt genoemd.
De ltaliaanschc uitgave eindelijk behelsde anders gerangschikte voor-
stellingen in 118 houtsneeplaten , waarvan sommige uit de Kleine Passie van
Albrecht Dürer geborgd en de overige naar de hout- en kopergravures der
„Pctits-Maitres" waren vervaardigd. Deze armenbijbel, het werk van Vavas-
sore, genaamd Vadaguino, werd 1515—20 te Venetië" gedrukt, en na dien tijd
verschenen er geen armenbijbels meer.
5
-ocr page 42-
BIBLIA PAUPERUM.
34
II.
Wij zagen boven dat het oudste bekende handschrift — het Con-
stanzer — waarschijnlijk van omstreeks de helft der veertiende eeuw dag-
teekent. Was dat de eerste der armenbijbels die het licht zag, of hebben er
vroegere bestaan?
Buiten op het Wolfenbüttelsche exemplaar luidt een opschrift: „St. Ans-
garius est auctor hujus libri." De H. Ansgarius , eerste bisschop van Bremen,
stierf in S66. Het opschrift is echter klaarblijkelijk van eene latere hand dan
het handschrift, dat zelf niet minder klaarblijkelijk tot de veertiende eeuw be-
hoort Toch was reeds Heineken en zijn Laib en Schwarz van meening, dat
St. Ansgarius als de oorspronkelijke auteur der armenbijbels moet worden
beschouwd. Dat bedoelen, huns oordeels, de zooeven aangevoerde woorden
en dat bewijzen ze ook reeds eenigszins, als vertolkende een destijds heer-
schend en denkelijk reeds oud gevoelen. Een schier voldingend bewijs, in
verband daarmede, levert volgens hen de kruisgang van den dom te Bremen
waar de H. Ansgarius bisschop was. In twee nog ongeschondene arkaden
van dien kruisgang namelijk zag Heineken twee voorstellingen bas-relief,
welke de armenbijbels trek voor trek teruggeven. De allereerste arkade,aan
de groote deur der kerk belend, vertoont de allereerste voorstelling der
oudste armenbijbels: de boodschap des engels aan Maria benevens Eva met
de slang en Gideon met zijn vlies; ook opschrift en verzen zijn dezelfde. Van
den tweeden boog en verdere is het beeldwerk vernield, doch in den achtsten
staat de doop onzes Heeren alweder met de typen der armenbijbels: Pharao\'s
dood in de roode zee en de twee verspieders die met hunne groote druiven-
trossen aan een stok op de schouders uit het beloofde land terugkomen. Men
is gerechtigd, vermcenen genoemde schrijvers, daaruit te besluiten dat ook
de overige voorstellingen met die der armenbijbels hebben overeengestemd.
Ik wil dat laatste aannemen, maar wat volgt er hoogstens uit? Of dat
er reeds een armenbijbel bestond toen het beeldhouwwerk van den kruisgang
werd vervaardigd, bf dat een armenbijbel werd vervaardigd naar dat reeds
-ocr page 43-
BIBLIA PAUPERUM.
3 5
bestaande beeldhouwwerk. Toen die reliëfs gebeiteld werden rustte de H. Ansga-
rius reeds cenige eeuwen, zeker twee en misschien vier. De oorspronkelijke
Romaansche dom rees in de elfde en ontving in de dertiende zijn gothischen
welfbouw. De kruisgang werd gewis niet vroeger aangelegd dan de kerk
zelve waaraan hij vast is en zijne zesribbige gewelven niet voor den welfbouw
dier kerk, al hebben die gewelven Romaansche scheidingszuiltjcs, welke men
immers in den eersten tijd der Gothische bouworde dikwijls ontmoet. Stel
dus genoemde reliëfs der arkaden gelijktijdig met den oorspronkclijkcn bouw:
dan ontstonden ze twee; stel ze — wat ten minste even waarschijnlijk zoo
niet waarschijnlijker geacht moet worden — gelijktijdig met de Gothische
overwelving van den kruisgang: dan ontstonden ze vier eeuwen nadat St. Ans-
garius ter eeuwige rust was ingegaan. Hij kan derhalve ongetwijfeld een
armenbijbcl hebben geschreven, maar uit den Bremer kruisgang blijkt het
niet. Deze bewijst hoogstens dat de tweede helft der elfde eeuw een armen-
bijbel kende.
Volgens Fiorillo, die ecne Geschichte der scichnenden Kilnstc in Deutsch-
landx
heeft geschreven, bezat het klooster van Tegernsee in 1130 een exem-
plaar. De tafereelen waren met de pen getcekend, maar de naam des auteurs
onbekend. Hij vermoedt dat het vervaardigd werd door een monnik van dat
klooster, Wcrnhcr, „Scholasticus" ter onderscheiding bijgenaamd. Wonder
hoe stiefmoederlijk de geschiedenis dien VVcrnher behandelde! Zij meldt ons
noch waar noch jaar en dag wanneer de man het levenslicht heeft aanschouwd,
noch deelt ons iets mede omtrent zijnen levensloop. Zelfs aangaande de eeuw
waarin hij leefde schijnt men het thans niet eens te zijn. Terwijl namelijk
Berjeau en anderen hem in de tweede helft der twaalfde eeuw doen optreden,
geven Laib en Schwarz die later schreven — indien het geen drukfout is —
te lezen dat hij van 1061 tot 91 heeft gebloeid. Toch moet de veronacht-
zaamde monnik zekere vermaardheid hebben verworven. Uit enkele brieven
van en aan hem zelven ziet men dat hij, opgeleid en onderwezen in het klooster
Tegernsee, als afschrijver, als teekenaar en als dichter heeft gewerkt. Hij
\' Hanover, 1855.
-ocr page 44-
BIBLIA PAUPERUM.
36
dichtte, o. a., en schreef cenc handleiding tot de dichtkunst; hij dichtte en
verluchtte met getcekendc figuren een lofdicht op het leven der H. Maagd;
een „Ludus paschalis" wordt hem almede toegeschreven. Genoeg: hij leefde
in het klooster van Tegernsce vóór of in den tijd toen aldaar een anncnbijbel
bestond; hij was calligraaf en teekenaar; zijne rijmversen in een brief aan
abt Kocnraad zijn geheel naar den trant van die der oudste armenbijbels;
zijne teekeningen in genoemd lofdicht gelijken treffend op de teekeningen dier
oudste armenbijbels. Mag het op grond van al die gegevens niet zeer aan-
nemelijk worden geacht dat hij de Tegernseesche Biblia pauperum ontwierp
en schreef en teekende? Zooveel is zeker: prijkten de armenbijbels reeds
oorspronkelijk met rijmverzen, dan zijn ze hoogstens uit de elfde eeuw her-
komstig, want rijmverzen zoekt men vergeefs in vroegere eeuwen.
De twaalfde zien wij ons, mijns bedunkens, ook aangewezen, wanneer
wij ons ziclekundig rekenschap zoeken te geven van het ontstaan dier prenten-
boeken. Toen was het dat op het gebied van wetenschap en kunst de mach-
tigc werking begon, waarvan zich in de dertiende eeuw de rijpe vruchten zoo
heerlijk vertoonden: die machtige drang tot verzamelen, tot ordenen, tot
samenvatten, tot stclselbouwen in ee\'n woord. Toen groeide in de Libri
sententiarum
van Petrus IJmbardus reeds de Summa van St. Thomas van
Aquino, toen stichtte Frankrijk bouwkunstige Summa\'s, Gothische kathedralen,
alreeds kant en klaar. Is het wonder dat ook de armenbijbcl toen ontstond ?
Zijne bestanddcelcn waren afzonderlijk sinds lang aanwezig. Ecne groote menigte
van tafereelen uit de evangelische geschiedenis vond men getcekend; in drie
handschriften, welke te Trier, te Gotha en te Brcmen bewaard worden en
van 990 tot 1040 dagteekenen, zien wij er zelfs 75. Ook de typen welke
de armcnbijbel aan het O. T. ontleende waren gedeeltelijk ten minste reeds
in teckening gebracht en de overige verbeeldde zich gemakkelijk wie in de
H. Schrift, in de kerkvaders en kerkelijke schrijvers, in het kerkelijk officie
behoorlijk te huis was. De profetische spreuken waarin die evangelische tafe-
reelen voorspeld of welke door die tafereelen althans op treffende wijze be-
waarheid bleken kende men genoeg. Er restte derhalve niets dan de meest
belangwekkende tafereelen uit te kippen, die te stoffeeren met de sprekendste
-ocr page 45-
BIBLIA PAUPERUM.                                      37
typen en teksten, dat alles samen te snoeren tot een geheel, eene Summa.
Dat de een of de ander zich in dien tijd tot dat werk moest zetten, lag voor
de hand. Noch willekeur noch toeval was het dan ook, mijns bedunkens, dat
oorspronkelijk het getal van 34 voorstellingen werd gekozen. Men haddc
sommige daarvan kunnen weglaten buiten merkbare schade van het geheel;
men hadde zeer goed andere er aan kunnen toevoegen. Maar men wilde
Jesus Christus teekenen: men tcckcndc Hem in zooveel tafercelcn als Hij ge-
heele of begonnen levensjaren op aarde had geteld. Later schijnt men die
gedachte uit het oog te hebben verloren; men nam evenwel nog meesttijds
het mystische getal van 40 of het ronde getal van 50 tafercelen.
Ziedaar alzoo de diepste beweegreden waaraan de armenbijbels hun
ontstaan te danken hadden: de ontwerpers wilden den Heer op aarde aan-
schouwclijk voorstellen; Hem voorstellen zooals geloof en hoop en liefde Hem
moeten zien; Hem voorstellen in het volle licht en daarom met de noodige
schaduw; Hem voorstellen als \'t ware tusschen Moses en Elias, zooals Hij in
het Evangelie optreedt en zooals Hij in Wet en Profeten reeds als \'t ware-
had doorgeschemerd; Hem voorstellen eindelijk op zulk cene wijze dat de
bijzondere tafercelen zich vercenigden tot een bevredigend geheel.
Vraagt gij wat zij verder met hun werk beoogden ? Wat ieder kunste-
naar beoogt: zij wilden zich zclven en anderen kunstgenot verschaffen. Daaren-
boven wat zij als christenen, als monniken zelfs meesttijds, daarenboven
moesten beoogen: stichten en waar zij konden onderrichten onderrichten ook.
Een veelbesproken vraagpunt is hier of de auteurs der Biblia pauperum
inzonderheid voor een bepaalden kring gewerkt hebben, of de producten hunner
pen met recht den naam van Armenbijbels dragen.
Vele schrijvers hebben dit ontkend en daarom andere, meer algemeen
luidende titels voorgeslagen, b.v. „Typen en antitypen van het O. en N. T."
of „Biblia typicoharmonica" of „Historiac Jesu Christi in figuris." Anderen
zijn van oordeel dat onze prentenboeken te recht als „Armenbijbels" werden
betiteld als zijnde inderdaad hoofdzakelijk voor „armen" bestemd. Onder
de nieuweren is het vooral Berjean die dat gevoelen opzettelijk en dapper
verdedigt.
-ocr page 46-
BIBLIA PAUPERUM.
38
Een geheel nieuwe en eigenaardige meening werd door Laib en Schwarz
geopperd: volgens hen hebben de auteurs dezer prentenboeken niet gewerkt
voor de armen, maar voor de schilders en moet de Biblia paupcrum derhalve
beschouwd worden als een „Malcrbuch." „Die kirchliche Kunst des Mittcl-
altcrs, aldus schrijven zij, hielt sich an den Glauben und die Tradition der
Kirche. Die Gcgenstande unscrer Armenbibeln sind nicht von Künstlern,
sondern von den hl. Vatern aus der hl. Oftcnbarung zusammengcstcllt. Aber
es fehlt ein Mittclglied, wclchcs den bildenden Künstlcr im einzclncn Fall
mit der Ofienbarung und den Vatern verknüpft, ihn vor sachlichen Irrthümcrn
oder Neuerungen schützt, wenn er cine Kirche mit Malerei oder Skulpturcn
zu zieren hat. Ein solchcs Mittclglied is die Zeichnung der Armcnbibcl mit
ihrem kurzen, erlauternden Text. Damit is ihr Zweck am kürzesten und in
eincr Weise umschriebcn, wclckc den offenkundigen Thatsachcn — noch weit
mehr, als wir schon kennen, wird die Zukunft ans Tagelicht ziehen — nicht
widerspricht. Sic ist hienach cine Art von Original, die Darstellungen in den
Kirchcn sind mehr oder wcniger Copie. Sic bezweckte aber nicht gedankenlose
sklavische, sondern cinheitlichc Kunst auf dem Boden des einen gcoffenbarten
Glaubcns aus der Geschichte der Erlösung von Adam an."
Er bestaat, geloof ik, grond genoeg om den naam van „Armenbijbel"
te handhaven.
\'t Is waar dat geen der handschriften en geene der oude uitgaven dien
titel op het voorhoofd draagt; de Fransche uitgave, de cenige die met een
titel prijkt, gelijk wij zagen, heeft zelfs dezen anderen titel: „Les figures du
vicil Testament et du Nouvel". Maar even onbetwistbaar is het dat onze ,
hetzij geschreven hetzij gedrukte prentenboeken sinds eeuwen „armenbijbels"
werden genoemd. Meerman schreef reeds meer dan eene eeuw geleden: „Hic
liber qui olim appcllabatur Biblia pauperum." Heincken vond dien titel buiten
op een Wolfcnbuttclsch exemplaar door eene oude hand geschreven, aller-
waarschijnlijkst vóór de Hervorming, want door de Hervorming waren die oude
prentenboeken geheel in minachting en vergetelheid geraakt. Zij werden der-
halve aldus genoemd toen zij nog in algemeen gebruik waren en telkens op
nieuw werden uitgegeven. En is het ook niet duidelijk dat boeken zoo ver-
-ocr page 47-
BIBLIA PAUPERUM.
39
spreid, zooveel gebruikt in de dagelijksche wandeling een bekenden, vasten,
korten naam moesten hebben ? Zou men zich telkens als men er van wilde spreken,
als men b. v. een exemplaar uit de bibliotheek ter lezing begeerde , de moeite
hebben getroost den inhoud uitvoerig te beschrijven ? Allenvaarschijnlijkst,
geloof ik, was die bekende naam der dagelijksche samenleving: armcnbijbels.
Het baat niet hiertegen aan te voeren dat in die tijden ook wel andere
boeken als Biblia pauperum werden bestempeld; dat in 1490 een werk van
den H. Bonaventura werd uitgegeven met den titel: „Biblia pauperum a Do-
mino Bonaventura edita omnibus praedicatoribus perutilis" en in 1479 ecn
ander van den Benediktijner monnik Maurus getiteld: „Biblia pauperum ex
diversis collecta et in hunc novum modum rcdacta ad laudem Dei et legen-
cium utilitatcm." Juist daaruit blijkt, mijns inziens, dat destijds ecn „armen-
bijbel" kortaf en als bij uitnemendheid aldus genoemd bij iedereen bekend
was, en andere werken er naar gedoopt werden wanneer zij cenige gelijkenis
er mede hadden. Het geschrift van St. Bonaventura vertoonde deze overcen-
komst met den inhoud der armcnbijbels, dat het ook voorbeelden en teksten
uit de H. Schrift bevatte die bij de behandeling van allerlei stoffen op den
kansel konden gebezigd worden. Wat Maurus had bijeengebracht zou ik zeg-
gen zoo ik het wist; zijn werk mag den titel van armenbijbel hebben ont-
vangen wijl Jan en alle man er in vinden kon wat hij van den bijbel noodig had
te kennen. Ons prentenboek echter zal dan eenvoudig „de armenbijbel", van
de andere geschriften het eene „de armcnbijbel van Bonaventura", het andere
„de armenbijbel van Maurus\'\' hebben gchceten.
Maar, zeggen Laib en Schwarz, voor een werk als het onze is de
naam armenbijbel door niets gerechtvaardigd, want zulk een kostbaar hand-
schrift met prenten te koopen zouden de armen waarlijk wel laten. Men kan,
geloof ik, op deze tegenwerping voldoende antwoorden. Vooreerst „armen"
betrekkelijk waren ook minder gegoeden: buiten staat om een exemplaar van
den bijbel aan te schaffen dat op eene zeer aanzienlijke som te staan kwam —
de geestelijkheid van St Marie te Utrecht betaalde er in 1458 nog 500 goud-
guldens voor \', wat thans misschien 10,000 gulden zou uitmaken — konden
1 Zie Moll: Kerkgeschiedenis II. Tweede Stuk, bl. 320.
-ocr page 48-
4o                                         BIBLIA PAUPERUM.
dezulken middelen genoeg bezitten om een uittreksel als het ware van den
bijbel, gelijk de armenbijbel biedt, te bekostigen. Voor zulke mindergegoc-
dcn schreef Adamus in het jaar 1494 zijn „Summula pauperum", schreef
een ander zijn „Dictionarius pauperum" met uitdrukkelijke aanmerking dat dit
boek aldus genoemd mag worden wijl het „Extracta a Magno Dictionario"
bevat.
Ten tweede „armen" waren ook ongeletterden: den bijbel zelven öf
niet kunnende of niet mogende lezen zouden zij zich door ons prentenboek-
den hoofdinhoud des bijbels aanschouwelijk en bevattelijk zien voorgesteld.
Eindelijk, zelfs den eigenlijk gezegden armen kon het van dienst zijn;
al waren zij niet bij machte om het zich aan te schaffen, het kon hun te zien
en te bestudeeren worden gegeven door hunne leeraars, die het öf in eigendom
bezaten of in de boekerij van kerk of klooster vonden.
Aan alle die soorten van „armen" dacht men waarschijnlijk wanneer
men „armenbijbcl" zeidc; voor alle die soorten van armen werkten de ont-
werpers en vervaardigers. In onze tijden zouden wij misschien „allemans-
bijbel" hebben gezegd.
Waarom de naam er niet boven geplaatst ? Ik antwoord, dat men
even goed kan vragen waarom het werk in \'t geheel geen titel voert. Ons
komt dat vreemd voor, destijds vond men. het wellicht vrij natuurlijk. Scheen
hier een titel minder gepast, omdat het werk niet als een eigelijk gezegd
boek, maar als een prentenbundel werd beschouwd?
Dat onze prentenbundel niet bepaaldelijk bestemd was om een „Maler-
buch" te zijn volgt nu van zelf uit het betoogde. De schilders schijnen het
ook niet te hebben geweten of hebben blijkbaar die bestemming slecht ge-
eerbiedigd en zijn vreeselijk buiten hun boekje gegaan. Zij hebben zich, waar
het maar te pas kwam, veroorloofd zoowel uit het Oude als uit het Nieuwe
Verbond eenc menigte van tafercelcn voor te stellen, welke door de armen-
bijbels geenszins waren geijkt. Iets anders is het of de auteurs onzer armen-
bijbels er aan gedacht hebben dat hun werk ook den schilders van dienst
zou kunnen zijn en dit zelfs eenigszins mede hebben bedoeld. Zulk eene
onderstelling heeft, naar \'t mij voorkomt, niets onaannemelijks.
-ocr page 49-
BIBLIA PAUPERUM.
41
Even geschiedkundig zeker als natuurlijk is dat niet alleen schilders
maar ook beeldhouwers en miniatuurwerkers de armenbijbels vlijtig hebben
gebruikt. Zij vonden daarin eene goudmijn van eenigermate kerkelijk geijkte
voorstellingen die zij waarlijk wel gelijk hadden waar ze hun te stade kwam
te ontginnen. Men zie dit door Laib en Schwarz uitvoerig — jammer, niet
altijd even oordeelkundig — aangetoond. Bijzonder de kruisgangen aan dom-
en kloosterkerken boden daarvoor een allergunstigst veld. Zoo vindt men
in die van het klooster Emmaus te Praag en van den dom te Brixen een
groot aantal der evangelische tafereelen met hunne typen geschilderd naar de
Biblia pauperum. De reliëfs van den kruisgang des Bremer doms, waarover
boven, werden ook vermoedelijk gebeeldhouwd naar toen reeds bestaande
Biblia pauperum. Glasramen almede werden gaarne er van afgezien. In die
der kloosterkerk te Hirschan, o. a., prijkten al de 40 voorstellingen der
houtsnee-uitgave, wat Lessing er toe verleid heeft om deze glasschilderingcn
als de bron der armenbijbels te willen beschouwd hebben en den naam zelvcn
van „armenbijbels\'* verwisseld met dien van „Hirschau\'sche Glasgemaldc."
Dat gene reeds eeuwen hadden bestaan toen deze werden vervaardigd, was
hem nog niet bekend. Ook kunstwerken in ivoor, metaal, émail, alsmede
dekseU en randversieringen van kerkelijke of toch godsdienstige boeken ver-
toonen dikwijls voorstellingen uit onzen prentenbundel. Intusschcn mogen wij
niet vergeten, wat Laib en Schwarz te veel uit het oog verliezen, en dat die
evangelische en typische voorstellingen niet het uitsluitend eigendom der Biblia
pauperum maar Christelijk gemeen goed waren, én, gelijk reeds werd aan-
gemerkt, dat men daarnevens meestal ook zulke ontmoet welke in de armen-
bijbels niet waren opgenomen.
Of onze prentenboeken vóór de Hervorming en inzonderheid ook vóór
de Renaissance tot stichting en onderrichting — hunne eigenlijke bestemming —
veel gebruikt werden behoeft nauwelijks meer gezegd. Niet vergeefs ver-
schenen er telkens eerst nieuwe geschrevene, en later gedrukte uitgaven van;
niet vergeefs was het eerste houtsneedrukwerk van onzen Laurens Coster —
Biblia pauperum. Dat een ontzettend groot getal van handschriften is te loor
gegaan, lijdt wel geen twijfel. Zeer vele waren door veelvuldig gebruik ver-
6
-ocr page 50-
BIBLIA PAUPERUM.
42
sleten, zeer vele werden later vernietigd. Wat gaf men cenige eeuwen lang
veelal om oude handschriften! Wat gaf men inzonderheid om zulke oude
prentenboeken voor wier inhoud men geen zin meer had, op wier oudcr-
wetsche, geheel verouderde teekeningen men minachtend uit de hoogte neder-
zag! Misschien waren er voorheen in Duitschland en ook hier te lande weinig
kloosters, die niet de Biblia pauperum bezaten, waar niet de leckebroeders
hunne Bijbclschc historie daaruit voornamelijk putten.
Is het een zeer verblijdend verschijnsel dat in onze dagen de lust voor
middelceuwschc kunst en literatuur steeds machtiger herleeft, ook de armen-
bijbels bijzonder beginnen gelukkig meer en meer de aandacht te trekken.
Zij worden zorgvuldig opgespoord, te voorschijn gebracht, door de pers
verbreid. Men begint zelfs, gelijk vroeger, zich aan \'t werk te zetten tot
het vervaardigen van nieuwe. Tenvijl ik deze regels schrijf, ontvang ik een
nieuw prentenboek getiteld: Christliches Kunst-Album. 23 Original-Composi-
tionen ven Professor Klein, für das ncuestc Regensburger Missale in Holz
gesehnitien von H. Knofler in Wien.
Bijkans alle de 23 voorstellingen of
„Icones Veteris et Novi Testamenti", gelijk de uitgever ze ook wel noemt,
van dit prachtig werk zijn ontleend aan de Biblia pauperum, aangelegd en
uitgevoerd geheel in den trant der Biblia pauperum. De platen vormen een
langwerpig vierkant. De helft van het middelvlak wordt ingenomen door het
evangelisch hoofdtafcrecl. Aan weerszijden daarvan staat eerst boven een
profeet met zijne spreukstrook, waaronder een typisch tafereel uit het O. V.
en weder daaronder een ander profeet met zijne spieukstrook. Het geheel
niet alleen maar ook de onderdeden zijn omzoomd door eene lijst met ara-
besken , die men ook in de afzonderlijke deelen, slechts de typische tafereelen
uitgenomen, ziet gezaaid. Achter elke plaats is een afzonderlijk blad gevoegd
waar men leest de voluit gegeven vier teksten der profeten, de schriftuur-
plaatsen waaraan de twee typen zijn ontleend en eene nieuwe, zorgvuldig uit
gezaghebbende bronnen geputte opgave van het verband der typen met het
evangelische tafereel. Opzettelijk zijn gekozen niet staal- of koper-maar hout-
gravures en ook deze niet in hare latere fijnste vormen, maar cenigermate
zich aansluitend aan de oudere verwante pentcekeningen, waardoor het na-
-ocr page 51-
BIBLIA PAUPERUM.
43
tuurlijke, eenvoudig liniaire karakter der houtsneden beter wordt bewaard. De
stijl is geheel eigendomtnelijk: een mengsel van laat-Gothische en van Ro-
maansche en "van antieke kunst. Men ziet, indien ik het zoo mag uitdrukken,
Jan van Eyck of Hans Memling, doch levende in de eerste helft der der-
tiende eeuw en beschenen door den Griekschen hemel van eenigc eeuwen
vóór Christus. Waarschijnlijk wordt door den genialen teekenaar nog wel
eens een volledige armcnbijbel geleverd. Dat zijne uiterst sierlijke, fijne,
geheel geacheveerde tcekeningen iets missen van het origineele en naïvc
waardoor die van het boven op de eerste plaats beschrevene zich onderscheiden,
behoeft, geloof ik, niet te worden ontkend\'.
Men mag het gelukkig noemen dat de armenbijbcls aldus verrijzen en
herleven: zij kunnen ook in onze tijden zooveel dienst doen. Waarom zouden
zij tegenwoordig niet weder zeer goed overeenkomstig hunne voorname be-
stemming kunnen gebracht worden, wanneer zij, hier en daar cenigszins naar
den eisch van onzen tijd gewijzigd, als prentenboeken ter stichting en onder-
richting in handen gebracht worden van het volk? In allen gevalle kunnen
bezitters er heilzame stof uit putten ter overweging voor zich zelven, voor de
leerkamer, voor den kansel. En hoeveel kunnen zij niet aan de hand geven
tot opluistering onzer kerken, harer wanden, altaren, biechtstoelen en andere
meubels! Men bepaalt zich doorgaans te veel bij voorstellingen uit het Nieuwe
Verbond. Zij zouden beter uitkomen en dieper indruk maken, omlijst door
voorstellingen uit het Oude. Zoo toch bestaat eenmaal de mensch; hij wil
getroffen worden door gelijkenissen; hij wil hetzelfde twee, driemaal zien of
hooren, hetzelfde en toch weder anders. Waarom ? \'t Is hem te min, slechts
lijdelijk te zien of te hooren, hij moet er ook iets bij te doen hebben, het
gelijkende en het niet gelijkende zelf te ontwarren. De redenaars, vooral de
dichters weten het en richten zich er naar. Ook de beeldende kunst dient
rekening te houden met dezen trek der menschelijke natuur en dus voor oog
en brein gelijkelijk te werken met gelijkenissen. Bijtafercclen moeten de
breede schaduw als \'t ware leveren aan het hoofdtafereel. Gij wenscht cene
1 Zie achter Plaat IV eenc reproductie van de aanbidding der Wijzen.
-ocr page 52-
44                                      BIBLIA PAUPERUM.
gegeven ruimte b. v. met drie voorstellingen naast of ten minste dicht bij
elkander hetzij in schildering hetzij in relief te stoffeeren. Gij neemt ze alle
drie uit het N. T.: zij zullen een tamelijk bevredigend effect maken, indien
b v. het laatste avondmaal uw hoofdtafcreel is en de bruiloft te Cana met de
vermenigvuldiging der brooden uwe zijtafereelen, want de twee laatste bieden
eene eenigszins gepaste schaduw aan het eerste, waarvan zij als \'t ware flauwe
omtrekken geven. Meestal echter zullen tafereelen uit het N. V. te zeer ge-
lijkclijk de aandacht trekken en dus elkander afbreuk doen. Plaats Christus
tusschen Moses en Elias: dan toont Hij zich in volle heerlijkheid. Stel aan
weerszijden eener evangelische gebeurtenis eene voorbeduiding uit Wet en
Profeten: het schouwspel zal volkomen bevredigend zijn; het hoofdtafereel zich
afspiegelend maar ook slechts afspiegelend in de bijtafereelen zal met deze een
geheel vormen dat voldoet. Neem b. v. nevens den Heer aan \'t kruis den
aartsvader Abraham die zijn Isaac gaat slachtofferen en de koperen slang door
IsraeTs kinderen aangestaard, gelijk gij dat vindt in de armenbijbels. Ik zou
u zelfs durven raden met dezelfde armenbijbels bij het laatste avondmaal
liever Melchisedec die Abraham offerbrood en offerwijn biedt en de kinderen
van Israül het manna rapende te kiezen. Gelijkenissen mogen weder niet te
zeer gelijkend zijn, maar moeten werk overlaten aan de opmerkzaamheid des
beschouwers: daarom is het beter dat zij andere personen op het tooneel
brengen. Zeker kunt gij uwe typen uit het Oude Verbond ook aan den
schat uwer eigen belezenheid ontleenen; maar bescheidenheid zal veiliger leids-
vrouw strekken: de armenbijbel biedt u geheel beproefde, van zekeren kerke-
lijken ijk voorziene typen.
En niet slechts waar het te doen is om meerdere voorstellingen be-
hoorlijk te groepeeren, maar ook tot het ontwerpen van elke voorstelling in het
bijzonder zal men steeds bij de Biblia pauperum met vrucht te rade gaan. De
eeuwen heugende traditioneele opvatting is de voorzichtigste en allicht de beste.
Hare hoofdtrekken althans eerbiedige de christelijke kunstenaar ; om zijne indi-
vidualiteit, zijn talent, zijn genie te toonen laat hem de uitvoering altijd
ruimte genoeg.
OTTO ANT. SPITZEN.
CJZ//(
4