-ocr page 1-
"^"^W^^^PW
jj
I ï O 2 El Hl 11
Iuliiiiis Intimi).
Doon
B. B. B.
.
LEIDEN,
P. SOMERWIL.
187 5.
C
-ocr page 2-
wm /ó3>5<£
r I •
250
G
32
\'. \\ i
-
i
-ocr page 3-
xt
I
/
)
1
-ocr page 4-
1
RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT
A06000007482379B
0748 2379
-ocr page 5-
E T I E N N E.
Intimis Intima.
dook
15. IJ. 1$.
LEIDEN,
P. SOMERWIL.
18 75.
BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT.
-ocr page 6-
m v i m w m m?
-----------XX-—-------
Intimis Intima.
INLEIDING.
TOT KENNISMAKING.
Mijne eerste groenvisite gold den student, die vlak naast
mij woonde.
Ik heb nooit spijt gehad, dat ik niet van de bij mijne
aankomst reeds in onbruik gerakende gewoonte afgeweken
ben, om \'t eerst met mijne buurt kennis te maken. In \'t
algemeen vind ik \'t nu eens gezellig, dat wanneer ik mij
\'s morgens naar college spoed of \'s avonds na een kop
koffij naar huis slenter, een groet hier en een hoofdknik daar
mij reeds doet gevoelen, dat ik in bevriende streken ben en
alligt uitlokt tot een praatje over \'t weer of de kronijk van
den dag. — Nog meer is dit \'t geval, wat de studenten in
mijne buurt betreft, \'t Is waar: die \'t digtst bij u woont,
-ocr page 7-
3
ligt u niet altijd \'t naast aan \'t hart; maar als ik \'s avonds
tot voorbereiding of uitrusten van den arbeid bij een ken-
nis even eene sigaar wil gaan uitrooken, loop ik liefst niet
zoo heel ver en \'t moet al een heel ondragelijk mensch zijn,
die zelfs beneden het peil van een buurpraatje staat — ten
minste, mijne buurt kent dezulken niet.
Mijn Haagsche neef, die, toen ik aankwam, op \'t punt van
promoveren stond, dacht er anders over.
Toen ik in de eerste dagen van mijn groentijd hem eens
mijne wederwaardigheden kwam vertellen en onder de visites
die bij mijn linker-buurman: de Boeeker noemde, viel hij
mij in de rede: „Je bedoelt toch zeker den jongsten, dat
aardige kereltje, dat van \'t jaar aangekomen is; maar daar
behoef je .. ."
„Pardon, neef!" (eerst na de Inauguratie mogt ik dien
titel er af laten), „mijn buurman heet J. E. en de ander
C. H. en in den Almanak staat alleen de eerste."
„Nu Frans! als ik je dan één\' goeden raad mag geven,
breek dan maar zoo gaauw mogelijk zulke connecties af, in-
dien je ten minste van plan waart je meer aan te sluiten
bij dien de Boeeker. — \'n Litterator, vrij obscuur, altijd in
de boeken en dat heeft nog wel \'n titel! Neen, nu zeg ik
\'s op m ij n e beurt: „ noblesse oblige" en dan vind ik dat
die de Boeeker ook hier aan de Academie wat beter z\'n stand
moest ophouden en wat meer met fatsoenlijke jongelui om-
gaan. Trouwens, Frans! je zult \'t zelf merken, je vindt de
laatsten alleen onder de Juristen en dan nog zoo\'n paar Me-
dici, die in den Haag dan ook den bon ton zich komen
eigen maken, maar anders Theologen, Philosophen, Littera-
-ocr page 8-
4
toren: plebs, Frans, plebs! — Nog eens: je doet \'t best
zoo min mogelijk met zulke lui je te encanailleeren. In den
studententijd zelf\', maar vooral later heb je er maar last van.
Zoo herinner ik me nog dat, toen ik aankwam, m\'n c mtubernaal
een joodje was, och! overigens een zeer knap kereltje, en niet
verwaand of schreeuwerig, zooals die geleerde lui anders dik-
wijls zijn, maar je begrijpt geen conversatie voor mij. —
Verbeeld je, dat wanneer ik in de Tent of op \'t Terras in
den Haag met mijne zusters of logees circuleerde en 700
iemand de brutaliteit had mij te groeten; ze zouden immers
niet begrijpen, hoe ik aan zulke connecties kwam; en Papa,
als hij er bij was, zou zeker nooit op \'t denkbeeld komen,
dat \'t de zoon van een of anderen geldschieter was, bij
wien ik wel \'s aanklopte" — en neef lachte om Papa\'s onnoo-
zelheid. — „Ik heb dan ook in mijn eerste jaar wel m\'n con-
tubernaal eene visite gemaakt en hij mij terug; maar, toen
ik \'t volgend jaar verhuisde, ben ik \'m royaal gaan ne-
geeren, heb gelukkig nooit last van zijne impertinenties gehad
en hoop ook later hem nooit meer tegen \'t lijf te loopen."
Juist verleden week kwam me dit eerste college van stu-
dentenlevenswijsheid in herinnering, toen ik in den Haag koffij
dronk bij denzelfden neef, die daar al een paar jaar practi-
ceert of liever.... solliciteert. Anders kon hij slechts klagen
over: „die ellendige protectie en dat nepotisme; je moet maar
kruiwagens hebben, Frans! anders kom je er niet, hoe knap
en geschikt ge ook zijt."
Nu echter verkeerde hij gelukkig in minder brommige bui.
„Verbeeld je!" was een zijner eerste mededeelingen, ,,daar
ontdek ik dat aan \'t Departement van Justitie een Commies
-ocr page 9-
5
werkzaam is, die om zijne groote kunde en eenvoudigheid
zeer gezien is bij zijne supérieurs, dus bij benoemingen wel
eenigen invloed kan hebben, en die in m\'n eerste jaar mijn
contubernaal was. En nu weet je zelf, dat men gewoonlijk
met z\'n contubernaal nog al vriendschappelijk blijft omgaan?"
Ik heb meer bemerkt, dat men, student-af zijnde, onze
maatschappij met veel fideeler en idealistischer bril be-
kijkt, dan wel eigentlijk met de waarheid overeenstemt,
maar ik geloof trouwens, dat neef hoopte uit mijne toestem-
ming van den algemeenen regel tevens de onmogelijkheid
van eene uitzondering in zijn geval te mogen afleiden. —
Ik durfde echter uu meer tegen hem te zeggen als toen ik pas
aankwam, en was dus zoo ondeugend om te antwoorden:
„ja, meestal is dat wel zoo; maar ook tegenwoordig zijn er
nog wel jongelui, die .. .."
Ik zag, dat neefs gelaat in minder vriendelijke plooi kwam
en maakte \'t dus maar weer spoedig goed met de mede-
deeling, dat ik kennis gemaaakt had met een student, wiens
oom zelfs Referendaris was aan \'t zelfde Ministerie. Neef was
opgetogen en mijne verzekering, dat ik \'t hem dadelijk zou
melden, indien de Referendaris (de broer van den vader
van den student, die een kennis van mij, den neef van den
sollicitant, was) beloofd had „ eens om neef te zullen den-
ken," deed hem Commies, Contubernaal en alle inconsequen-
ties vergeten, die hij eigenlijk zelf zich verweet, als hij zich
zijne „principes" aan de academie herinnerde.
\'t Wordt echter tijd, dat ik weer tot mijn\' eersten volzin
terugkeer en ik bragt u ook alleen in kennis met mijn Haag-
schen neef, om u een type te schilderen, dat gelukkig lang-
-ocr page 10-
6
zamerhand aan onze Academie uitsterft, maar waarvan toch
nog soms eenige meer of minder sprekende exemplaren aan-
koinen, om dadelijk hunne misplaatstheid in een studenten-
corps in \'t oog te doen vallen.
Ik was dan \'s morgens kersversch afgestapt aan de kamer,
die ik nog bewoon en had aan mijne jufvrouw gevraagd,
welke studenten naast mij woonden.
„Hier aan de linkerkant niemand meneer! Maar regts daar
woont een zekere meneer de Boecker, een erg stil heer, me-
neer! maar goed als goud, zooals z\'n jufvrouw zeit."
Een uur later klonk mijn bedeesd stemmetje in \'t voor-
huis van mijn regterbuurman en nadat naar achteren was
getelegrafeerd was door de dochter des huizes: „een groentje,
moeder!" en \'t antwoord luidde, dat meneer daarvoor niet
thuis gaf, wilde ik juist vertrekken na afgifte van mijn
kaartje, toen de ploertin mijn naam lezende, haastig uitriep:
„ O! bent u meneer van hier naast, ga dan maar naar bo-
ven toe!" ....
Eenige oogenblikken later trad ik bij mijn buurman bin-
nen. Hij zat aan \'t regterraam voor een eenvoudig schrijf-
bureau, voorovergebogen in de boeken en nauwelijks lettend
op mijn binnentreden, \'t Sluiten der deur deed hem echter
opzien en eenigzins verstoord keek hij den onverwachten
bezoeker aan.
„Mag ik me voorstellen? meneer" (mijn Haagsche neef
had mij vroeger al de groenen-étiquettè geleerd). „ Ik heet
IJvits en ben hier naast komen wonen... de jufvrouw zei
dat ik maar naar boven moest gaan."
-ocr page 11-
7
„ O, ben jij mijn buurman geworden; dan doet \'t me ple-
zier met je kennis te maken. — Ga zitten... Zie je, ik
ontvang anders geen groenvisites."
Ik had intusschen mijn buurman, den eersten student,
met wien ik als groen kennis maakte, wat naauwkeuriger
opgenomen. — Toen hij opstond om mij de hand te geven,
bleek \'t een vrij lang, flink gebouwd persoon te zijn, met
niets bijzonders in zijn uiterlijk behalve een mengeling van
fermheid en zachtheid iu de uitdrukking van \'t gelaat. —
\'t Kan zijn dat ik de eigenschappen van zijn karakter er
ondanks mij zelf in wilde terugvinden, maar zeker is \'t,
dat vooral bij meerdere kennismaking ik tevens in zijne
oogen \'t melancholieke en peinzende meende te lezen, waar-
door Etienne altijd voor mij zoo iets aantrekkelijks had.
Hij had mij intusschen reeds in mijne beschouwing van
kamer en bewoner gestoord door de vraag: of de muziek
mij ook hinderde; en hij wees mij op de piano, die bij \'t
andere raam stond. Al had ik werkelijk over dag geen
oogenblik kunnen studeeren en \'s nachts geen oog toedoen,
toch zou ik waarschijnlijk op deze eerste vraag bij mijne
eerste groenvisite: „O neen! Integendeel, meneer!" geant-
woord hebben.
Maar ik behoefde er niet om te jokken. In waarheid is
er weinig wat mij in sombere en vrolijke oogenblikken zoo
aangenaam stemt en de eenzaamheid zoozeer doet vergeten
als \'t pianospel, zoo dikwijls een geoefende hand de heer-
lijke scheppingen van een Beethoven, Mendelssohn of Schumann
vertolkt. Dikwijls sloop ik \'s avonds uit vriendenkring of
sociëteit, wanneer \'t elf uur (Etienne\'s studieuurtje) was, om
-ocr page 12-
8
rlan in de gemakkelijke stoel liggend bij den haard of
aan \'t open raam genietend van alom heerschend e stilte
door \'t wegslepend spel in \'t aangrenzend vertrek zoovele
liefelijke herinneringen uit mijne kinderjaren te zien oprijzen
of de idealen mij voor oogen te tooveren, die, afwisselend
naar ouderdom en ondervinding, toch altijd even onmisbaar
en boeijend blijven.
\'t Is vreemd, maar telkens wanneer ik aan die eerste
groenvisite denk, is \'t mij alsof elk woord toen gesproken
aanknooping vindt in zoo menige omstandigheid, waardoor
zoowel kamer als persoon van mijn buurman onvergetelijk
mij blijven.
Zóo vroeg hij mij bij \'t weggaan of ik al met zijn broer
kennis had gemaakt. ,, Ik hoop dat gij me spoedig eens zult
komen vertellen, welken indruk hij op zijn jaar en de oudere
studenten gemaakt heeft," liet hij er op volgen.
Wat was natuurlijker dan die vraag en toch kreeg ze
voor mij meer beteekenis, nadat ik met zijne geschiedenis
bekend was geworden, karakters der beide broeders was
gaan vergelijken en bijgewoond of vernomen had, \'t geen
u in de volgende bladen wordt medegedeeld.
Na nog eenig gesprek over groen-loopen, studievakken, stand
onzer kamers enz., nam ik van mijn buurman afscheid na
de belofte van spoedig contrabezoek ontvangen te hebben.
Jean Etienne Baron de Boecker was van geboorte een Vla-
ming. Zijn grootvader was onder Willem I als protestant en
kundig\' staatsman in hooge betrekkingen gekomen te Brus-
sel, daarin ook na verandering van regering gebleven we-
-ocr page 13-
9
gens zijne bekende talenten en onkreukbare eerlijkheid en
had zijn zoon (Etienne\'s vader\') reeds vroeg aan \'t Hof ge-
plaatst gezien. Gehuwd met een Hollandsen meisje was de
laatste al hooger en hooger in aanzien geklommen, totdal
door Brussel op zekeren dag \'t berigt van zijn\' plotselingen
dood zich verspreidde, voor velen evenzeer bevreemdend als
\'t overhaast vertrek zijner weduwe met hare 2 zoons (toen
14 en 10 jaren oud) naar Holland.
Binnen \'t jaar na hare vestiging in een klein provincie-
stadje was de moeder gestorven en de voogd, een oom in
Amsterdam, had de 2 jongens op een kostschool in Gelder-
land geplaatst. — Etienne was eenige jaren later als Litte-
rator te Leiden ingeschreven en Charles, tegelijk met mij, in
de juridische faculteit.
Zóó verhaald, scheen er in Etiennes geschiedenis niets op-
merkclijks; en toch! nooit werd hem opheldering gevraagd
over zijns vaders dood, \'t vertrek uit België en de redenen,
waarom hij zich zoo achteraf hield aan de Academie, of men
bemerkte dat die vragen hein pijnlijk aandeden en sedert •—
vermeed ik ten minste altijd ze aan te roeren.
Veel zou ik nog kunnen mededeelen over karakter, denk-
beelden en levenswijze van mijn buurman, maar ik vrees
dan te uitvoerig worden (hoe gaarne verdiept men zich toch
niet in, \'t geen men lief kreeg!); en daarenboven ook gij zelf
zult hem misschien \'t best leeren kennen door eene dier ge-
beurtenissen, waardoor ik nu nog met zekeren eerbied de
plek beschouw, waar mijn buurman vroeger woonde. —
\'t Huis zelf is reeds door een „moderner" vervangen en
-ocr page 14-
10
de bewoner.... maar ik moet mij zelf niet vooruitloopen.
Laat ik u alleen nog iets omtrent zijn broer mededeelen.
Hij behoorde onder de gelukkigen, in den groentijd door
hunne lotgenooten algemeen benijd, omdat wegens gunstig
uiterlijk en aardig praten, soms ook alleen om mooijen naam,
reeds bij de eerste visite verlof wordt gegeven „\'t meneer
er maar af te laten", en tevens de uitnoodiging gedaan eens
te komen dineeren. — Elk Dispuut bijna had gewedijverd
dan ook Charles het Lidmaatschap aan te bieden, zonder on-
derzoek alweer, of hij wegens aanleg tot spreken of goede
stijl daarvoor geschiktheid bezat. Geen commissariaat of eere-
postje was er, wanrvoor hij niet geschikt werd geacht en
reeds vour werd bestemd ; in een woord men kon Charles
de Boecker noemen: „de lieveling van het Corps".
I.
T E N U !
Lo romancier n\'a pas Ie droit de ca-
lomniei\' son temps, mais il a droit de Ie
peindre ou il n\'a aucun droit.
OCTAVE FEU1I.LET.
(Monsieur de Camors.)
Op een mooijen herfstavond haalde ik, na een Sin-
geltje te hebben omgeloopen, juist mijn huissleutel voor
-ocr page 15-
11
den dag om mijne kamer weder op te zoeken, toen ik naar
boven ziende mijn buurman, leunende tegen \'t raam zag
uitkijken, zonder blijkbaar mij op te merken, \'t Was nog
te helder dag, dan dat ik al aan \'t werk kon gaan, sloop
dus stil de trap op, deed zacht de deur open en stond
plotseling vóór hein.
Een trilling was dadelijk in zijn geheele wezen op te mer-
ken, toen hij mij gewaar werd en met eenigszins doffe stem
verwelkomde.
„Ik stoor je immers niet in menschkundige bespiegelin»
gen of fantastische beelden," vroeg ik lagenend.
„Misschien in beiden, ofschoon ge \'t «rat minder verhe-
ven hadt kunnen uitdrukken .... Maar \'t is waar, Frans!
ik had je al lang een geheim willen vertellen, dat ook juist
daareven mij bezig hield."
„O! is \'t zoo laat, buurman? Nu en wanneer wordt \'t
publiek en hoe heet ze?"
„ Je vergist je; van verliefdheid of engagement is geen
spraak, behalve wanneer ik, evenals die bekende Grieksche
beeldhouwer, tegenover eigen voortbrengsel mij in die ver-
houding kon bevinden..... Ik ben namelijk bezig aan
een.... boek."
„En de titel?"
„Tenu!" was \'t antwoord.
Vreemder had ik zeker niet kunnen denken. De uitdruk-
king bij \'t pariëren gebruikelijk, wanneer inen op een der
spelers of liever tegen de som bij den ander „gezet" wilde
„houden", tot titel van een boek gepromoveerd! Maar zijne
eerste woorden verklaarden reeds veel: „Zie je, wanneer ik
-ocr page 16-
12
zoo de groote maatschappij en onze kleinere naga, dan
vind ik overal mcnschcn, die bewust of onbewust eene be-
paalde gedragslijn vormen of een beginsel kiezen, waardoor
zij \'t best hun levensdoel meenen te kunnen bereiken of
\'t gelukkigst te zijn. Mijn boek zal nu trachten allerlei van
die typen te schetsen en telkens aan te wijzen in hoeverre
iemand goed of slecht „gezet" heeft."
Indien \'t om geen andere reden was, zou reeds de uit-
voerigheid mij weder verbieden de schets weer te geven,
die Etienne er op liet volgen van zijn arbeid. Misschien,
dat ik later.....
Genoeg, dat ik nooit vroeger zulk een\' indruk had ont-
vangen van zijne groote historische kennis, zijn talent van
schildering en zijne diepe karakterstudie, als dien iivond toen
Etienne, terwijl de ondergaande zon langzamerhand glasruit
en wolken als in vlammen hulde, steeds starend naar het
schoone luchtspel mij de geheele opzet en inrigting van zijn
werk beschreef, dan eens voorlezende, dan weer improvi-
serende, of slechts met losse trekken schetsende.
Ik was geheel onder den indruk van zulk een edel ka-
rakter, van een zooveel omvattende geest.
,, En daar hebt ge nu de illusie van mijn leven," eindigde
hij. „ En de vrees, dat de verwezenlijking verstoord zal wor-
den, vermindert met den dag. Want, kijk! daar hebt ge reeds
alle bouwstoffen en plannen verzameld; ja de stukken be-
hoeveii slechts in elkaar gezet te worden," en hij wees mij
op een stapel papieren, groote en kleine, zoowel bijna geel
getint van ouderdom als daareven nog beschreven.
„Denk je dan al zoo spoedig \'t uit te geven?"
-ocr page 17-
13
„ Binnen \'t half jaar, hoop ik, zeker. Zooals je weet, moet ik
overmorgen Candidaats doen; want van Tentamen bij Dozy ben
ik vrijgesteld, en daarna wijd ik mij onafgebroken aan mijn
boek. — \'t Geld er voor heb ik door besparing ook al bij
elkaar. Ik bereken een ƒ 600, en je weet: mijn stelsel is
(noem \'t een idee fixe!) nooit iets te koopen of te bestellen,
wanneer men niet vooruit weet in geval van verlies alles
te kunnen dekken. Cbk vond ik \'t zulk een aantrekkelijk
denkbeeld door bijna dagelijksche opoffering de vervulling
mijner illusie mogelijk te maken."
Onder \'t praten verder bemerkte ik, hoe geheel hij reeds
vervuld was van zijn plan en hoe gelukkig hij eigentlijk was
eens iemand deelgenoot te kunnen maken, van wat zijn hoofd
en hart voortdurend bezig hield.
Ik vroeg hem, waarom hij van zijne vrienden alleen mij
\'t had medegedeeld.
„Ik zal je ronduit \'t zeggen, Frans! waarom, behalve aan
Charles, ik niemand mijn geheim vertelde. Omdat jij de
eenige waart, die \'t nooit onhartelijk vondt of mij gebrek aan
openhartigheid verweet, omdat ik \'t zij over mijne familie,
\'t zij over sommige mijner innigste gedachten, \'t zij over
dezen geheimzinnigen arbeid mij niet uitliet."
Toen ik eindelijk dien avond afscheid van Etienne had
genomen en hem overliet aan Ilerodotus, was ik nog veel
minder in stemming om te werken als 2 uur geleden, en
in gedachten liep ik nog een ltapenburgje om.
Veel was mij nu opgehelderd van Etiennes leven; maar
toch vroeg ik mij zelf af: vanwaar die vreemde titel, aan
\'t hazardspel dadelijk herinnerende, waaraan hij zich toch
-ocr page 18-
14
nooit bezondigde; vanwaar die angst om met uitgeven
te beginnen, alvorens hij \'t daarvoor benoodigde geld er
voor had; vanwaar dat juist zijn broer de eenige ingewijde
was in \'t geheim, terwijl deze veel minder als een zijner
vrienden belang in hem scheen te stellen?
Zeker dacht ik toen niet, dat binnen zoo kort Etienne\'s
illusie voor lang zou vervliegen — even als de kleine wolkjes
aan den horizont, die onvermijdelijk regen spelden, al scheen
zulk een heerlijke zonsondergang slechts door een helderen
starrenhemel te kunnen worden gevolgd.
En wie zou daarvan de oorzaak zijn?
Juist liet de schelle academie-klok zijne 7 zware slagen
hoorcn, toen een ligt rijtuigje met 2 jongelui er in en Stal-
linga\'s beste bruintjes er voor het Noordeinde inreed en den
weg op naar de Vink.
\'s Middags aan tafel had Charles de Boecker \'t plan op-
geworpen \'t geluk nog eens te gaan beproeven in \'t Haagje;
spoedig had zich een medgezel opgedaan en besloten was
om wegens \'t mooije weer fluks een kaartje naar den stal-
houder te zenden, met verzoek tegen 8 uur voor te komen.
De tijd is gelukkig voorbij, toen men bijna dagelijks met
den trein van 3.42 \'s namiddags of den laatsten \'s avonds
en anders te paard of in rijtuig studenten van allerlei fa-
culteiten, clubs en leeftijd zich zag spoeden naar onze Ke-
sidentie, om ze daar 1 of V/% uur later in zekere kamer van
de meest bezochte sociëteit weder terug te vinden.
Ik zeg gelukkig; niet alleen in het belang van den
-ocr page 19-
15
goeden naam der Sociëteit, waar ik zelf zoo menig gezellig
uurtje heb gesleten en zooveel gastvrijheid genoten, maar
ook vooral met \'t oog op zoo menigeen, die daar voor \'t
eerst speler werd of maar al te geschikte gelegenheid vond
om aan den reeds ontwaakten hartstogt voedsel te geven.
\'t Zou bepaald eene interessante studie zijn, indien men
de verschillende typen van spelers eens beschreef, welke daar
werden aangetroffen: van af den „novice", die schuchter en
steelsgewijze den eersten rijksdaalder opzette — tot den gerou-
tineerden speler, die dadelijk zijne portefeuille met bank-
papier voor den dag haalde; van af den nieuwsgierige, die
alleen maar even „z\'n eten er uit kwam halen" — tot den
habitué, die er van leefde.
In \'t algemeen zou men zelfs de gevolgen van \'t spel in
zeker opzigt met die van den drank kunnen vergelijken.
Even als van den laatsten sommigen heel wat „ stouwen"
kunnen, alvorens men iets aan hen merkt, zoo kan ook de
geroutineerde speler langzamerhand die koelbloedigheid en
onaandoenlijkheid zich eigen maken, welke den eerstbegin-
nende zoo dikwijls ontbreekt.
Toch is gewoonlijk bij iedereen een langzame overgang
te bespeuren. Eerst de periode, zich kenmerkende door gloei-
jende wangen, glinsterende oogen en zenuwachtigheid van
bewegingen. Er zijn er, die na eenige uren spelcns geen glas
bijna meer aan de lippen kunnen brengen, zonder beven.
Stijgt de hartstogt in kracht, komt de speler meer op zijn
gemak, zoonis men het noemt, dan is de straks nog zoo
kalme jongen door vriend noch pligt van zijn afgod te ver-
wijdereu. \'t Is of deze hem, even als de drank benevelt en
-ocr page 20-
16
de sterkste voornemens, den meest krnchtigen wil ontzenuwt.
En wanneer straks winst en verlies elkaar zonder afbreken
afwisselen, dan wordt hij soms voor beide onverschillig; ja
zelfs kan \'t geld, oorspronkelijk de drijfveer van alles, hem
niets meer schelen, waar rijksdaalders tot muntjes en deze
tot bankjes even spoedig aangroeijen als een volgend oogen-
blik weder alles verloren is. Juist die geld v e r a e h t i n g,
uit een zedelijk oogpunt even afkeurenswaard als geldaan-
bidding, is bij \'t spel zoo gevaarlijk; te gevaarlijker, wan-
neer ze straks zelfs, na geleden verlies, niet meer voor mid-
delen doet terugdeinzen, die de speler gisteren nog verfoeide;
te misdadiger wanneer, \'t zij om jeugd, \'t zij om betrekking
dat, waarmee zoo roekeloos wordt omgesprongen, niet eens
hem toebehoort.
Doch niet alleen zedelijk ook lichamelijk wordt de speler
door zijn hartstogt geteisterd. — De ware speler is onverza-
delijk en gevoelt zich onvermoeid; laat eten, drinken, nachtrust,
alles staan voor de kaarten en \'t is zelfs soms of winst nog
sterker prikkel is dan verlies; ja, als hij den volgenden mor-
gen opstaat, is zijn eerste gevoel wel verre van walging en
verzadiging, zooals van wijn, slechts één streven: \'t bedrijf
van den vorigen avond weer voort te zetten. Verhalen van
menschen, die 24 uur achter elkaar zonder slapen en zonder
eten aan \'t spel konden doorbrengen zijn niet overdreven;
maar slechts een bewijs hoe \'t spel, en bepaaldelijk \'t hazard-
spel, even als de drank eene kunstmatige opwinding en eene
onnatuurlijke sterkte geeft, die eerst later, wanneer de prik-
kel verdween of de boog te sterk gespannen werd, zich in
geschokt zenuwgestel en doodelijke vermoeidheid oploste.
-ocr page 21-
17
Daarbij komt het geloof aan veine en d é v e i n e, die
instinctmatig zouden kunnen gevoeld worden; en het er mee
gepaard gaande bijgeloof, dat de meest onbeteekenende gebeur-
tenis: de aanwezigheid van een persoon, de plaatsing van
eenig voorwerp de eerste „ breekt" of de tweede „verdrijft."
Is \'t te verwonderen, dat de langdurige en aandachtige be-
schouwing van eenige hartstogtelijke spelers, zoowel vóór,
als onder en na \'t spel, mij hen dikwijls deed vergelijken
met een soort waanzinnigen, die onbewust en toch geheel
met eigen weten dingen gelooven, slechts als idees fixes
verklaarbaar of doen, wat men nooit van dien persoon had
verwaeht ? — ja! dat zelfs mijne achting voor sommigen ver-
minderde, wanneer ik zoo weinig zelfbedwang, zoo weinig
vrijheid bij hen bespeurde; vooral wanneer ik hen soms ver-
slaafd zag aan een spel, waarvoor \'t verstand in \'t geheel
of bijna niet noodig was?
En daarom zou ik wenschen, dat bij ons den gerouti*
neerden speler in zijn eigenbelang, evenzeer het br:ind-
merk der openbare minachting drukte, als in een ander
vaderlandsch studentencorps, naar ik verneem, teregt den
scharrelaar en zooals in ons Corps, gelukkig! hem,
die door voortdurend „zich verzuipen" den naam van d r o n-
kaard verdient. — Dat zou helpen!
Nog iets: onwaar is \'t, dat verbod van hazardspel niet
helpt! De gelegenheid maakt niet alleen den dief; ook den
speler. Ik wil, zoo ge even als ik hier alles door erva-
ring wilt beslist zien, 10, 20 namen opnoemen van jonge-
lui, die, vóórdat ze den drempel van „het bovenkamertje"
overschreden, nooit „een kopstuk gezet" hadden, en die ik
-ocr page 22-
18
eenige weken later het zag verlaten, met produkten van vier-
tallen, verlies, of \'t geen ik nog onzedelijker vind, wan-
neer \'t van z\'n beste kennissen geschiedt: winst.
Eere en dank daarom aan de pogingen der Leden en Com-
missies der sociëteiten, om de speelwoede te fnuiken door
wettelijk verbod of andere doeltreffende middelen!
Waarlijk! ik treed hier niet alleen op als moralist, maar
door \'t bovenstaande en volgende wilde ik mijne zwakke
stem voegen bij \'t krachtig protest van hen, die hopen dat
nooit meer \'t tijdperk terugkeere, waarin eenige sociëteit
in den Haag of Leiden den leden tot schande, die zelf \'t
voorbeeld gaven, en allen tot verderf, die in den geheimzin-
nigen toovercirkel eens geboeid zijn, — tot speel hol en om
de gevolgen tot speel hel verlaagd wordt.
Kon ik ze hier allen neerschrijven: de rondborstige be-
kentenissen van zoovele ex-spelers, die zoo ze al niet altijd
wroeging willen bekennen over den tijd, waarin ze slaaf van
hunnen hartstocht waren, toch hen gelukkig prijzen, die nooit
\'t eerste geldstuk als parieur of hazardspeler zetleden! En
mogt ik daarnaast, als de morale en action, de lotgevallen
van zooveleu neerschrijven, vroeger en zelfs nu nog leden van
ons corps (want op dezen heb ik hier voornamelijk \'t oog),
wier gezondheid geknakt, geestkraeht verlamd, zedelijk gevoel
uitgewischt, toekomst vernietigd, ja geheele karakter voor
goed gebrandmerkt werd door \'t geen, waartoe het spel hen
bragt!— Hun gedrag, zeker nooit verschoonbaar, vindt zijne
verklaring alleen in Adolphe Bélot\'s aangrijpend woord:
Une sorte d\'ivresse, la plus dangereuse de toutes, celle
que procure Ie jeu, s\'ctait emparée de leur esprit.
-ocr page 23-
19
Eindelijk ten 3 ure stond Charles van de speeltafel op
met bonzend hoofd, gloeijende wangen, en......niet niet
minder dan ƒ600 schuld.
Onafgebroken van 10 uur af had hij geparieerd of zelf
gespeeld en tot 12 uur had hij aan contanten vrij wat ge-
wonnen. Daarna verdween echter langzamerhand alle specie
en billetten van de tafel, kolossale sommen werden in de
lucht gehouden, Charles had de veine willen forceeren, die
hem was gaan verlaten, telkens alles tegengehouden, terwijl
\'t klamme zweet hem na eiken „slag" uitbrak en.....na
achterlating van zijn kaartje met belofte, dat „binnen 24 uur
\'t geld er zijn zou", trad hij eindelijk uit de benaauwde
speelkamer weder in de luchtige vestibule.
Haast wezenloos en geheel machinaal schoot hij den demi-
saison aan en vergezeld van zijn clubgenoot, die zijn verlies
eerst met eenige grogjes had trachten te vergeten en daarna
zijne kleine winst door mild geschonken champagne met
eenige kennissen beneden had zoek gemaakt, bereikte hij \'t
Vliegende Paard.
De frissche nachtlucht deed hem goed; \'t was of hij plotseling
ontnuchterde en instinctmatig keek hij nog eens naar de plek,
waar de door de gordijnen dringende glans der gaslampen in
de speelkamer een dwaallicht geleek, met onweerstaanbare aan-
trekkingskracht, ook al weet de verdoolde zeker, dat een stin-
kend moeras het verbergt: boeijende sirene met duivelinnenhart.
Met eenige moeite werd de koetsier wakker gemaakt, \'t
rijtuig ingespannen en een kwartier later klonk \'t van den
bok: „ AUoh! vooruit maar weer jongens!"
-ocr page 24-
20
Te vergeefs beproefde de Tioecker zijn medgezel tot spre-
ken en tot overleggen te bewegen. Naauwelijks had deze
zieh in \'t rijtuig necrgevleid, of zijne oogen sloten zich. —
Ook Charles beproefde het, doch bemerkte maar al te spoe-
dig, dat \'t spel zelfs niet eens dat gevolg met den drank
deelt, dat het zijn dienaar als tegenwerking spoedig in den
slaap tijdelijk alles doet vergeten.
Neen! hoe hij zieh ook in \'t rijtuig keerde, \'t zij hij de.
oogen sloot of naar buiten staarde op de voorbijdansende
boomen in \'t Haagsche Bosch, altijd zag hij \'t groene kleed,
\'t gelaat zijner medespelers en de onduidelijke omtrekken
van de zittende, staande en leunende parieurs!
Geen geruisch bijna stoorde de stilte des nachts. Alleen
\'t neervallen der druppels van de boomen na den gevallen
regen, en soms in de verte een klagende nachtuil, of\'t doffe
klapwieken van een kraai hoog in \'t geboomte maakte met
\'t eentoonig paardengetrappel voor Charles de drukkende een-
zaamheid wat minder pijnlijk. En toch boven en door alles
heen suisde \'t voortdurend:
„ Couperen .... nog te houcn hier .... cen d\'r uit....
4 d\'r uit.... Tenu .... draai maar.... zwak .... an-
dere .... nog \'s.... kom maar .... en troef.... én de
fourchette.... brutaal geweest.... 2 afzetten ... ." enz. enz.
Op den achtergrond was \'t, of altijd een duiveltje grijn-
zend hem de ƒ600 in de oogen deed schitteren, die hij
Mijn God ! hoe ? . .. . vóór morgen avond moest hebben.
Wieu zou hij ze vragen? \'t Was op \'t laatst van den maand
en noch hij, noch zijne kennissen waren dus bij kas. Zijn
voogd had hij pas om geld gevraagd, en trouwens hoe zou
-ocr page 25-
21
hij plotseling binnen één dag zulk een som kunnen eisclien,
zonder \'t vermoeden aan speelschuld op te wekken ?
Van zelf kwamen zijne gedachten weer op verschillende
pari\'s, waarin door tegen de veine in te houden, hij immers
\'t verlies had moeten verwachten en dan die spellen, waarbij
hij zelf, door te vroeg troef uit te spelen of den verkeerden
heer te houden, alles verspeeld had.
Wat was dat ook weer dat spel, waarin hij, om in eens
quite te raken, voor \'t. eerst voor zulk eene groote som te-
gengehouden had en wel „in de lucht!"
Voor de habitué\'s was \'t niets ongewoons en toch hem
zelf scheen \'t, of plotseling de vaste grond onder zijne voe-
ten wegzonk, vooral toen hij 2 Leidsche kennissen elkaar
achter zich hoorde toefluisteren: „dat had zijn broer eens
moeien zien!"
Etienne! w.iarom moest hij op dat oogenblik juist aan dezen
herinnerd worden en daardoor zoo de klus kwijt raken, dat
hij uit agitatie troefvrouw uitspeelde, ofschoon partij „den
heer juist had afgezet"; waardoor „\'t punt" verloren werd
tot groote woede der parieurs over zulk eene „onvergeefe-
lijke fout".
Ja, zij hadden wel gelijk gehad, die fluisteraars! al zouden
ze nooit \'t in zijn gezigt hem hebben durven zeggen: wat zou
Etienne wel van hem gedacht hebben ? Etienne, die zelf nooit
eene kaart in handen nam (al weer een zijner overdrevene
principes!), indien hij wist, dat hij, Charles, gespeeld had,
zulk eene som verloren en daarbij zoo groote schuld ge-
maakt had!!....
Ha! welk beeld rijst daar plotseling voor zijne oogeu: \'
-ocr page 26-
22
is iets groens, maar \'t is niet dat van de speeltafel. Daar
herkent hij \'t; ja \'t zijn de bekende groene gordijnen en
die gordijnen omsluiten \'t ledikant en in dat ledikant....
al sluit hij de oogen, toch moet hij \'t zien.... staart
hem weder \'t vermagerde, zachte gelaat aan van zijne ster-
vende moeder!! — En door paardengetrappel en den weer
neervallenden, kletterenden regen heen, klinkt \'t hem weer
in de ooren, even duidelijk als 8 jaren geleden de zwakke
en lijdende stem eerst tot Etienne: „of deze beloofde altijd
voor zijn jongeren broeder te waken, altijd zijn raadsman
en beschermer te zijn" en \'t innige maar bijna door tranen
verstikte antwoord: „Zoo waarachtig als ik u en Charles
liefheb, ja moeder!" en daarop ook tot Charles (maar lag
er niet iets angstigs in den toon ?) of deze daarentegen zijn
ouderen broer zou gehoorzamen en eeren, alsof deze zijn va-
der was?" en ook hij had immers geantwoord: „natuurlijk,
mama!" en was dit niet even bevestigend, ja misschien nog
sterker? En toch, er moest iets onverschilligs gelegen heb-
ben in stembuiging en woordenkeus; want nooit, nooit zou
hij den zacht verwijtenden blik vergeten, waarmee de ster-
vende z ij n e belofte aannam.
Goddank! \'t visioen is voorbij. Maar daar is \'t, of weer
eene andere vrouwengestalte hein spookend op den weg te-
gentreedt.... hij kijkt scherper toe: \'t was maar eene her-
innering aan den keer, toen hij dienzelfden Leidschen weg in
\'t holle van den nacht naar \'s Ilage ook in een open kastje
afreed, maar toen met Mary! . .. . Wat had ze hem toen
juist hier bij den eersten tol ook weer vreemde dingen ver-
teld: schuldbelijdenis en beschuldiging, wroeging en spot,
-ocr page 27-
23
alles door elkaar .... en 2 weken later lag zij in \'t gast-
huis en nu 2 maanden later, (van daag had hij \'t juist ge-
hoord!) was ze gestorven .... geheel alleen, geschuwd door
de oppasseressen, gevloekt door hare familie, betreurd mis-
schien alleen door Charles — haar amant de coeur, omdat hij
zooveel geleek op haar eerste liefde:
O, dat had hem de dóveine zeker aangebragt! — Mary
dood! door zijne schuld misschien.... al ligt ten gevolge
van den nachtelijken togt de sluimerende kiem der ziekte
opgewekt.
Hij wil er niet aan denken en toeh liever een persoon
voor oogen, al is \'t een doode, dan altijd de kaarten, altijd
het geld, altijd die grijnzende schuld!
Wanneer had hij Mary ook voor \'t eerst alleen bezocht?
O, ja, daar stond \'t hem weer voor den geest: dat vertrek,
waar de atmosfeer al even walgelijk is, als de stemmen en
de aardigheden (!?) die men er hoort....!
En er werd geklopt; en wie trad binnen? Evert — Evert,
voor wien Etienne hem op kostschool al gewaarschuwd had
als voor een gemeenen jongen, die \'t achter de mouw had,
en die ook een half jaar later gesjeesd was; zooals zijne
familie zei, omdat hij te veel last had van zijn grooten
kring van kennissen; in werkelijkheid, omdat van dezen de
een hem als een „smeerlap" en de ander als een „klaploo-
per" had dood verklaard. En nog hoorde hij Everts spot-
tcnde uitroep: „wat Charles ! jij zoo alleen hier? nou dat
had ik vóór een half jaar op kostschool ook niet gedacht."
En Charles voelde, dat \'t bloed hem naar de wangen
steeg, maar om Mary en de anderen wilde hij zich groot
-ocr page 28-
24
houden en daarom loog hij uit valsche schaamte: „G...
v..d.... \'t is anders niet voor den eersten keer, hoor!"
„ En je vloekt er al aardig op ook! ook zeker al een middel,
om den student uit te hangen,*\' eindigde Evert zijne plagerij.
En 3 maanden later was hij weer bij Mary en weer hoorde
hij haren uitroep: „ mon petit Charles, Ie beau Charles!" En
weer klonk Everts lagchende opmerking plotselijk: „ik dacht
al, toen ik de Vrouwensteeg doorging: Charles zal er wel
weer zijn!" En ook nu vloog een blos over zijn gelaat;
maar, Goddank! nu was het de echte, edele schaamte, die
in den grootsten lof soms het zwaarste verwijt ziet.
Evert had er niet op gelet en vervolgde: „Nu zie ik
over een half jaartje Etienne hier ook nog \'s eiken avond,"
maar toen ook was Charles opgevlogen en in die ridderlijke
houding, waarom Evert hem op kostschool uiterlijk bespot,
maar innerlijk bewonderd had, beet hij hem toe: „ neen,
Evert! dan kón je Etienne niet.".........
Etienne, altijd Etienne! \'t was of die maar nooit uit zijne
gedachten verdween! — En echter, wat was zijn broer in
\'t Corps? Obscuur, in geen Dispuut of Commissie, \'n Boek-
wurm, zooals ze zijn naam verdraaiden. — Waarom had
hij, Charles, \'t ineest „getapt" van zijn geheele jaar, zich nog
aan zóó iemand te storen? Was hij dan zelf niet oud en ...
wijs genoeg om te weten, wat hij moest doen? — En toch,
waarom kwamen ze hem voortdurend voor den geest die
beelden uit \'t kostschoolleven, waarin hij even gezien, maar
toen gelukkiger was geweest, omdat toen Etienne hem altijd
-ocr page 29-
25
te regt, bragt, wanneer hij verdwaalde — steunde, wanneer
hij moe werd en — ophielp, wanneer hij struikelde?
Allerlei tafereelen uit zijne kinder- en studentenjaren k\\va-
men hem voor den geest; en nu, na langen tijdvoor \'teerst
weder met zich zelf alleen, vergeleek hij wat hij nu was
met vroeger, wat hij uiterlijk scheen met hoe hij zich in-
nerlijk gevoelde!
Daar scheen het hem, alsof hij onweerstaanbaar voortge-
trokken werd naar een peilloozen afgrond, waarvan Etienne
hem met hartverscheurend: „ m\'n jongen ! blijf toch bij mij!
hier is \'t beter!" van terug wilde houden.
Alles warde hem door \'t hoofd: kaarten, boomen, rijtuig,
vrienden, alles op en om de speeltafel en midden in lag
zijn visitekaartje:
\'t Angstzweet brak hem uit en .... „ Prits! Frits! word
dan toch wakker! praat eens wat met me!" Even opende de
slapende de oogen, zag, dat hij nog niet in Leiden was en
onder eene vervloeking vielen de moede oogleden weer digt
en Charles was weer alleen, alleen met zijne herinneringen,
met zijne wroeging, met zijne angst...."
-ocr page 30-
26
„Hou op, Gerrit! hou op!" — Maar voordat de koet-
sier stil gehouden had, was Charles al op de bok geklommen,
had de teugels in de hand genomen en tot driemaal toe
zweepte hij de paarden aan.
„Meneer Boecker! je rijdt de boel kapot," riep Gerrit
verschrikt.
„Dondert niet! da\'s mijn zaak!"
„ Maar meneer ! i k moet de beesten thuisbrengen!"
„ Nou, da\'s j o u zaak" en de zweep kliefde weer de lucht.
De paarden galoppeerden .... Dat werd te erg. \'N vloek
d\'r op en:
„Meneer! ik verzeker u, dat meneer Stallinga u nooit
meer paarden geeft!"
„Ha, ha! Gerritje, da\'s z ij n zaak ... Zie je wel, datje
tegen een jurist niet opgewassen bent.... Maar komaan!
ik zal \'t niet zoo bont maken en niet in 7 sloten te gelijk
rijden. — Kom, je hebt me weer in een vrolijke bui ge-
bragt. — Opsteken, Gerrit!"
„Asteblief, meneer!"
„ Ik vond \'t daar binnen zoo warm, weet je!"
Gerrit keek hem bewonderd aan. „ De Heeren hadden ze-
ker weer \'n tikje an. \'s Nachts warm!"
„Anders frisch weertje, meneer! Gelukkig, dat de regen
ten minste wat opgehouden is."
Gerrit was een eigenaardig man. Teregt beroemde hij zich
er op met jongelui om te kunnen gaan. Uit z\'n eigen zou
hij nooit een woord zeggen. „ Zie je! vrijpostig, dat past \'n
kesier niet, ik ken m\'n posiesj?. Ze hadden m\' wel eens ge-
zeid: Gerrit! je bent eigentlijk veel te fesoenlijk voor de
-ocr page 31-
27
stallerij. Ga liever in een Heere-dienst. Maar zie je! ik zeg
maar: ik ken \'t bestip met de sterdenten schikken!" — Als
deze \'t echter wat te bont maakten, kon hij ze ook wel
eens „ op hun voorman rijden"; maar zoodra waren ze weer
niet in orde, of ook Gerrits boosheid was weg. En als ze
hem dan eens tot praten uitlokten, dan kon hij vertellen
honderd uit over de Baronnen, Graven, zelfs Prinsen, met
wie hij gereden had, de kuusltoeren, die hij met de 6 en
de 3 voor elkaar verrigt had.
„Gerrit!" begon Charles, nadat hij zwijgend eenige mi-
nuten gereden had, „heb je nog familie?"
Vreemde vraag! anders was \'t: „ Gerrit! heb je dien aar-
digen snaak of dien rijken piet nog gereden vroeger?" —
Maar Gerrit dacht: „Met dronken lui mot je een beetje
meepraten," en zei dus:
„Ja meneer! wat zal \'k zeggen? \'n oom in Rocanje en
ra\'n vrouws zuster in Hazerswou."
„Nee! dat bedoel ik niet; ik bedoel na-familie: broers
en zusters."
„Nou, dat zal waar zijn, meneer! \'n nest vol, zooals m\'u
vader plagt te zeggen. Zie je van broers, ik ben n°. 2 en
n°. 3 is naar Atsji en de jongste. . .."
„En de oudste, Gerrit?" Charles ligtte \'t hoofd op en
keek hein strak aan.
„ Zou hij er iets mee meeuen ?" dacht Gerrit en hij trachtte
\'t antwoord te ontwijken.
„ Kom biecht \'s eerlijk op ; anders sla ik er weer op, hoor!"
„Och meneer! Ziet u, \'t is niet zoo heel veel bizoaders,
wat ik u van m\'n broer Janus heb te vertellen. Vader had
-ocr page 32-
2S
ons altijd gezeid: kinderen, jelui mot mekaar verdragen! en
zie je, eerst later, nou ik eiken dag achter de paarden zit,
heb ik dat ook eerst zoo ingezien. — Want ik zeg maar:
paarden zijn net menschen, en je mot ze behandelen als
kinderen. — Daar had ik gisteren nog \'n Heer op de bok
en die zei: Gerrit, je kent niet rijen, zei die. Zie je niet,
dat de bijdehandsclie luijer loopt dan de andere, en toch geef
je de vaiidcbaiidsche de zweep? — Maar dat kwam, omdat
die meneer d\'r zelf geen benul van had; want dan had ie
ommcrs gezien, dat de bijdehandsclie wat kreupel was, en
was ik nou dat beest gaan afjakkeren, dan was ie er om-
mers bij neer gevallen en dan had de ander \'t heeleinaal
alleen motten doen; en ziet u zoo\'n paard houdt ook van
gezelligheid. Maar daarom most ie ook wat harder loopen,
om z\'n kammeraad wat te helpen. Later, als deze weer be-
ter is, dan loopt de bijdehandsclie weer \'s \'n steekie harder.
Ik wil daarmee nou maar zeggen, meneer! as dat \'t bij ons
thuis ook zoo was. — M\'n broer Janus was \'n goeije jon-
gen, maar wat vreemd, ziet u. Allemaal mooije denkbeelden
had ie; en misschien, as ie \'n rijkelui\'s kind was geweest,
had ie wel in de wereld geiiveceerd. — Maar menschen van
onzen stand, moeten vroeg werken en hard werken, meneer!
Nou! dikkels zeijen we: „Janus luibakt weer, Janus verdient
niet de helft van ons en toch is hij de oudste." En op \'n
goeijen dag zeid\'ie dan ook: nou je zult zien, dat \'t niet
aan m\'n wil mankeert," en hij werkte toen ook op de fa-
briek harder dan de beste___Maar och meneer! we zagen niet,
hoe z\'n borst \'t zeer dee en z\'n hoofd gloeide; want dat
hield ie alles voor zich, zooals we later hebben gemerkt,
-ocr page 33-
29
om niet voor kleinzeerig gehouden te worden. -- Dat duur-
de zoo \'n tijdje, meneer! we waren toen jongens van \'n
jaar of 15, 16.
Op \'n goeijen dag, kreeg Janus de koorts, hard de koorts;
de docter zei, dat kwam van overspanning en van zwakte.
En je kent niet begrijpen meneer! hoe \'t me toen speet, dat
ik\'m soms zoo geplaagd had. Want de koorts werd her-
senontsteking; en toen m\'n broer d\'r eindelijk weer boven
op krabbelde, toen bleek \'t dat zin hoofd te veel er onder
geleden had en nou, meneer!" — en de ruwe koetsier, die
om weer en wind niets gaf, moest z\'n mouw aan de oogen
brengen, — „ nou is ie in \'t gekkehuis."
En ik meneer! nu m\'n eene broer naar Atsji is en de
andere heeleraaal de slechte weg op, ik voel me net as zoo\'n
paard, zie je zoo\'n paard houdt ook niet van eenigheid....
God! meneer, wat mankeer je? je trekt de teugels kapot."
Werkelijk was bij Gerrils laatste woorden, ook ten ge-
volge der zenuwachtige overspanning, als een electrieke schok
door Charles gegaan; en met geweldigen ruk had hij de
paarden tot staan gebragt. — ,, Doe ik, Gerrit! Doe ik ?"
mompelde hij; en zonder tegenstribbeling liet hij zich de
teugels uit de handen nemen.
Gerrit zweeg weder. „ Zou meneer Boecker ook \'n broer
hebben, wien \'t wat maalde?"
„Wat zei je daar ook \'t laatst weer?" begon Charles na
een poos, „ maar niet van die paarden, niet van die paarden!"
„Ik zei meneer! dat m\'n broer van z\'n ziekte \'n suffig-
heid in z\'n hoofd overhield, waarom de Doctor beter vond,
dat ie naar Utrecht iii \'t gesticht ging. Ik zal niet zeggen,
-ocr page 34-
30
dat wij de schuld er van waren, meneer! God beware! —
maar ziet u, de docter zei: \'t zit \'m daarin, dat jullie \'m
niet begrepen hebben; en nu denk ik zoo, dat ie er zoo-
veel mee zeggen wou, als dat broers en zusters onder me-
kaar, weer net zoo zijn as paard en kesier. — Kijk! je
heb paarden, die schichtig zijn en die bijterig zijn; en nou
zal \'k niet zeggen, dat je dat heelemaal kan verhelpen; maar
as \'n kesier \'t beest zacht behandelt, dan komt er al heel
wat van te regt. Zie je, dwingen dat gaat doorgaans bij
\'n paard niet. — En nou denk ik zoo: as ik Janus nou
wat z\'n gang had laten gaan en \'m wat meer in de boeken
en met z\'n gedachten had gelaten; zie je! dan zou ie mis-
schien \'n wonderknap mensch geworden zijn — en ik zou
\'m niet meer missen ...."
„Hou op, Gerrit! \'t wordt me hier weer te koud," riep
Charles nadat hij eenige oogcnblikken had zitten te pein-
zen met \'t hoofd in de hand na de laatste woorden van
Gerrit, die trouwens meenende, dat meneer niet meer luis-
terde, hardop tot zich zelf had gesproken.
.. . Daar zat hij weer in de Victoria en weer hoorde hij
alleen \'t pa;irdengetrappel en zag de door de morgensche-
mering reeds beschenen boomen, maar verder altijd écarté-
formules, altijd kaarten.
Daar kwamen ze weer naar\'m toe: alles troef, en als
hij ze uit wilde spelen waren het „kleintjes" van eene
andere kleur. Hij meende den heer te draaijen, en wilde
juist een fiche afzetten, maar zag juist zijn medespeler
met dien matador uitkomen. Hij had zich vergist: de
boer van troef lag op stok. — En de boer werd grooter
-ocr page 35-
31
en grooter, kwam uit zijn papieren omhulsel en ha! daar
meende Charles hem dreigend te zien aankomen: Gerrits
zinneloozen broer, woest krijschend; „ miskend___bespot-----
vergeten!" — Hé! waarom was Gerrit dan ook met zulke
verhaaltjes bij hem aangekomen? Waarom had hij telkens
aan Etienne gedacht, Etienne, die ook Jean heette, Etienne,
dien hij in geen maanden gezien had .... Indien zijn broer
plotseling eens ziek was geworden, zwaar ziek, van avond na
lang aarzelen om hem gestuurd en \'t antwoord ontvangen
had: „Meneer is de laatste dagen niet \'s nachts t\'huis ge-
weest, maar nu is hij naar den Haag!" — Etienne, dien hij
door z\'n eigen kennissen had laten minachten, al wist hij
zelf, hoe zijn stille aard en obscuriteit zulk edel karakter
verborg! — En van waar die zwakheid ? Menschenvrees!___
menschenvrees, omdat zijn broer beschouwd werd als tot de
tegenpartij van de Free te behooren, de Eree, die morgen te
regt zou staan voor de Corps-vergadering en van wiens club
Charles immers de leader was!....
Hé! \'t was of hij zelf krankzinnig werd, want overal
schrikbeelden, overal verwijtende stemmen!
Daar draaide \'t rijtuig. Eindelijk: de Haagsche schouw —
en bij \'t eerste zonnegloren werd de lthijn door den rozen-
gloed beschenen en zacht kabbelend lekten de kleine golfjes
den oever.
Nooit had Charles zulk eene aantrekkingskracht van \'t
water ondervonden. O, indien hij alleen was geweest! en dan
met de oogen digt doorloopen, altijd doorloopen en \'t water
kwam hooger en hooger, aan zijne lippen! Bij verdrinken
moest immers de doodstrijd slechts verrukking zijn! Nogééne
-ocr page 36-
32
schrede en alles, alles was voorbij.....Geen verwijten, geen
pligten, geen geldschuld meer!
„ Mijn God! Charles! Je valt bijna uit \'t rijtuig," en
Frits trok hem terug.
En eindelijk, toen juist \'t moe getobde hoofd op Frits\'
schouders tot slapen zich nijgde, ratelden de wielen over
de keijen.
„ Leijen! Heeren!" klonk \'t van de bok, „ waar moet ik
de Heeren afzetten?"
„Aan de kroeg!" antwoordde Frits.
Half dronken van de slaap ... of van \'t spel ?... traden
zij binnen. — „Ha! nou wordt \'t eerst goed," klonk hun
te gemoet: „ daar is Charles ! kom maak je \'t vol bij mij ?
d\'r zijn nog 10 stuk te houen, of is \'t je te veel", liet de
spreker er op volgen, Charles ziende glimlachen.
„Verbeeld je te veel! voor hem die daar even uit den
Haag was gekomen." — Maar, neen! voor \'t eerst van zijn
leven walgde hij van de kaarten, vooral nu de speeltafel
door \'t vale morgenlicht beschenen werd, dat door de reten
der gordijnen drong en hij dezelfde verhitte en zenuwachtige
gezigten zag, als P/s uur geleden.
T\'huis gekomen wierp Charles zich half ontkleed op zijn
bed, maar \'t was hem op de kleine slaapkamer te benaauwd
en te somber. Hij liep naar zijn voorkamer, sloeg den capu-
chon om en, op de kanapé uitgestrekt, vloog hem voor \'t
eerst de gedachte door \'t hoofd: „hoe aan \'t geld Ie ko-
men?" — Zijn voogd kon hij \'t niet vragen, want die had
bij zijn vertrek naar de Akademie eene voorwaarde gesteld:
-ocr page 37-
33
speelschuld betaal ik nooit voor je ... . alsof hij tot eene
spelers-familie hoorde en de oom de erfelijkheid der kwaal
vreesde! Maar wat dan ? Daar schoot hem \'n idee door \'t
hoofd. Een zijner kennissen, die eenige weken geleden naar
de Oost was vertrokken, had hem ƒ 500 achtergelaten
om rekeningen af te doen. — „ Ik durf jou te vertrouwen,"
had deze hem gezegd „ ik ken je veel te lang, om er mis-
bruik van te maken; en dus je belooft me vóór de vacantie
ze te betalen?" en Charles had natuurlijk zijn eerewoord er
op gegeven en hij had immers nog een paar weken tijd...
maar toen kon hij immers niet weten, dat hij zelf \'t noodig
zou hebben voor eene eereschuld, \'t Is waar: „ \'t eene gat
met \'t andere stoppen," was zoowel verkeerd als „achter-
op"...., maar misschien dat zijn vriend zelf wel gezegd zou
hebben: „ nou, Charles! neem \'t maar!" hij zou toch niet
a 11 ij d dóveine hebben; en morgen avond had hij misschien
de dubbele som gewonnen.
En zoo suste hij zijn geweten in slaap en bijna ook zich
zelf, toen eensklaps de stilte van den vroegen morgen werd
afgebroken door een schel: „ Kukeluku!" door den haan
van den bakker aan den overkant; en een oogenblik later
heel in de verte, alsof \'t de echo was, het antwoord door
een collega-morgenwekker.
Charles werd weer wakker .... Daar herhaalde zich weer
\'t zelfde spel, en harder, en harder.
Vreemd! dat had hij nog nooit opgemerkt___ of ja! toch
nog eens; wanneer was \'t ook weer? o ja, op kostschool; eene
week na zijne aankomst, toen hij \'s avonds was weg^eloopen
omdat hij meende, onregtvaardig gestraft te zijn, \'t nabij-
-ocr page 38-
34
gelogen bosch in. En de kostschoolhouder had gezegd: hij
zal morgenochtend wel weer terug komen; dan heeft h\\j die
kuren wel afgeleerd. — Maar slechts één op kostschool kende
hem daarvoor beter en één zeide: slaap en kou te willen trot-
seeren om hem op te zoeken. En Etienne had hem gezocht de
geheele nacht door, en eindelijk \'s morgens vroeg gevonden rus-
tig slapend op een hooiberg van de nabijgelegene boerderij.
En ten slotte had hij zich laten overhalen om mee te gaan,
indien zijn broer beloofde te zorgen, dat hij niet gestraft
werd: „ warempel, h ij had \'t niet gedaan, maar hij wou
ook niet zeggen, wie wel!" — En Etienne had zijn eigen
jas uitgetrokken, opdat Charles geen kou zou vatten; en de
oudere broer hield zijn arm geslagen om den hals van den
jongeren en — zóó hadden zij den terugtogt aanvaard.
Ja, toen, bij \'t verlaten der boerderij, waar hij later zoo
dikwijls warme melk had gedronken, was ook de haan gaan
kraaijen en die van de naaste hofstee had ook geantwoord.
En Charles had zijn broer gevraagd, wat dat toch wel
beteekende en Etienne had gezegd: „ja m\'n jongen, dat is
een heel verhaal!" maar it was een reden te meer geweest
van den jongsten om \'t te vragen. Dat kortte de weg wat
op en Etienne kon zoo mooi vertellen; en deze begon: dat
vroeger de hanen eens uit nijd over eene of andere kip met
elkaar in onmin leefden, ja een geheele oorlog was uitge-
broken; maar er was niet een, die den ander vertrouwde of
niet jaloersch van hein was, — maar \'t gevolg was geweest,
dat wanneer een vos in een of andere streek kwam, ze niet
even als vroeger elkaar konden waarschuwen of zoo mogelijk
met vereende krachten hem verdrijven. En zoo was er al menig
-ocr page 39-
35
kippenhok leeg geplunderd, totdat eindelijk een paar van de
grootste hanen een groote vergadering bij elkaar riepen van al de
hanen uit de buurt; en daar werd gekraaid en gekakeld, want ook
de kippen waren meegekomen om de eendracht te herstellen.
En toen bleek \'t ten slotte, dat ieder eigenlijk vergeten was
de reden van de ruzie; en zoovele \'t zich nog herinnerden,
slechts \'t als misverstand erkenden. „En de vrede werd her-
steld!"\' eindigde Etienne „en toen besloten ze, dat (als teeken
er van) eiken ochtend vroeg, als een haan kraaide de ander
uit de buurt zou antwoorden .... zie je Charles! om altijd zich
te herinneren, dat men in \'t leven elkaar noodig heeft. En
zoo m\'n jongen! als jij ook eens iets hebt, dat je hindert,
of als de nood aan den man komt, dan kraai je maar lus-
tig op en je zult zien .... of ik niet antwoord."
En Charles had toen nog gevraagd, of \'t „heusch waar
was" en \'t antwoord was, „ wat ik je \'t laatst vertelde ja,
zeker!" en zoo waren zij de kostschool binnen gekomen en
Etienne was bij Charles\' bed blijven zitten, totdat deze in
slaap gevallen was ....
„Etienne!" lispte hij ook nu weer, toen op nieuw de haan
van den bakker aan den overkant zich deed hooren .... Daar
had hij eindelijk zijn besluit genomen. Welnu! hij zou dan
ronduit de zaak aan Etienne vertellen; die zou hem moeten
raden, of hij \'t geld van de rekeningen kon nemen. Hij
zou immers er bij zeggen, dat hij anders \'s avonds zou gaan
spelen; en alleen daarom zou de oudere broeder \'t wel goed-
keuren en dan durfde hij \'t gerust te doen.
O! misschien zou Etienne hem \'t geld aanbieden, opge-
spaard voor zijn boek, maar dat zou hij rondweg weigeren:
-ocr page 40-
86
want hij wist, hoe dat z\'n eenige illusie was.... Goddank!
dat hij op dit denkbeeld gekomen was; en terwijl langza-
merhand angst en zelfverwijt verdwenen door \'t genomen
besluit, kwamen ook hersenen en zenuwen tot rust.
Daar hoorde hij voor \'t laatst weer als in een droom een vro-
lijk Kukeluku ! en weer begon hij te soezen over de ganzen van
\'t Kapitool, de kraanvogels van Ibycus en Eticnne\'s hanen-
congres. Maar voordat heel aan \'t andere eind der stad
terujigekraaid was, was — Charles de Boecker ingesluimerd
met \'t hoofd geborgen in de kanapékussens en met de reg-
terhand de gordijnen digthoudende, opdat \'t meer en meer
doordringende zonnelicht niet in zijn oogen zou vallen.....
II.
PRIVAT1M-PUBLICE.
Aimer — c\'est bien; savoir aimer — c\'est tout.
DROZ.
(Bébés et Papas.)
Den volgenden morgen zat mijn buurman de Boecker met
neergelaten gordijn juist de laatste hand aan \'t naderend
examen te leggen, toen eene ongewone stap op de trap hem
nieuwsgierig den binnenkomende deed verwachten.
„Zoo, Charles! ben jij daar; \'t doet me plezier, kerel!
dat je me weer eens komt opzoeken. Hoe staat \'t er mee ?"
Te zeer was de bezoeker met \'t doel van zijne komst ver-
-ocr page 41-
37
vuld, dan dat hij den eenigszins bezorgden blik van zijn
broer kon opmerken, toen deze aandachtig zijn door de
slapeloosheid, den drank en het spel geteisterd gelaat be-
schouwde.
„Och zoo\'n beetje katterig." was \'t antwoord. Naauwe-
lijks had Charles zich ook op \'t piano-stoeltje neergezet of
hij begon, met z\'n badinetje spelende, langzaam: „Eigent-
lijk kom ik je over zaken spreken." — Hij wachtte even,
maar Etienne liep alleen de kamer op en neer, de mede-
deelingen afwachtende.
„ Ik zal je maar ronduit vertellen.... ik heb gisteren
avond gespeeld .. . ." — Als instinctmatig bragt Etienne de
hand aan \'t hoofd; was \'t om de plotseling opkomende
bleekheid te verbergen ?....., Zwaar gespeeld," vervolgde
zijn broer, „veel verloren: ƒ 600 en van avond heb ik op
m\'n eerewoord beloofd ze te zenden. . . .." — Nog steeds
wandelde de ander op en neer. — „ Tk weet niet, hoe ik
aan dat geld zal komen; mijne vrienden hebben \'t niet;
oom durf ik niet te vragen; en daarom weet ik er niet an-
ders op, dan...."\'
Etienne staakte eensklaps zijne wandeling....., dan \'t geld,
dat ik van een vriend ter bewaring heb gekregen, te ge-
bruiken. Vindt je ook, niet, dat ik dat gerust kan doen? —
Later kan ik \'t immers er weer inleggen."
\'t Was, of \'n zucht van verademing ontsnapte aan de
borst" van den toehoorder. Wat zou hij dan wel vermoed
hebben? dacht Charles.
Een oogenblik peinsde Etienne, even als de veldheer, die
alvorens \'t beslissende bevel uit te spreken eerst slagveld, kan
-ocr page 42-
33
sen en gehalte der troepen nagaat.... Toen begon hij op
kalmen en zachten toon:
„Er is een tijd geweest, Charles! een tijd, dat jij zoo
bij me kwaarat, om me raad te vragen; en nooit, zoo ver ik
weet, heb ik me toen aan die pligt onttrokken. — Maar
die tijd is nu voorbij; wij beiden zijn studenten, wij beiden
hebben daardoor regt op zelfstandigheid en onafhankelijkheid
gekregen, maar evenzeer de pligt om die niet te misbrui-
ken. En wanneer je me nu vraagt: mag ik, waar de nood
zoo dringt, \'t mij toevertrouwde geld van een ander gebrui-
ken? dan antwoord ik: daarin heb ik je geen raad te geven,
dat moet je zelf weten."
Welk antwoord ook Etienne zou kunnen geven, Charles
was er op voorbereid.... alleen op geen niet.
,, Heb je me niets, niets anders Ie zeggen ?" en toen de oudste
ontkennend \'t hoofd schudde....., Welnu ! dan zeg ik je,
dat ik zoo iets nooit van je verwacht had. — Ik had ge-
dacht, dat je me als vroeger den zedemeester zoudt gaan
uithangen; ik zeg niet, dat ik \'t nu nog zou aangehoord
hebben — of dat je, waar werkelijk niets anders mogelijk is,
\'t genoemde middel zoudt hebben gebillijkt, om mij... niet
tot erger de toevlugt te doen nemen . . .." Etienne keek hem
strak aan......maar zulke onverschilligheid," en Charles
stond op, „ zulke onverschilligheid had ik niet van jou, m\'n
ouderen broeder, verwacht, die aan \'t sterfbed van.. .."
„Charles! Charles! spreek dien heiligen naam niet nu uit,
terwijl je van nacht nog zoo roekeloos en herhaaldelijk \'t
Tenu! uit denzelfden mond deed hooren. — En trouwens zij
zelf...."
-ocr page 43-
39
Etienne had eene uitbarsting van Charles verwacht en . ..
gehoopt; maar was \'t de kracht of de moed, die hem ont-
brak, of was \'t zelfverwijt de schuld? - - Hij antwoordde
slechts:
„ Ik heb je dan alleen nog maar te zeggen, dat ik opzet-
telijk bij je kwam, omdat, ja omdat ik me zelf eigenlijk
verweet, dat ik je in de laatste maanden geheel heb laten
loopen en ik wist, dat jij uit discretie niet bij mij woudt
komen. En daarom besloot ik dan nu eens ronduit je mee-
ning te vragen over mijn plan ... om onze vroegere vertrou-
welijkheid. — Ik begrijp echter nu", en er speelde een sar-
castisch lachje om sprekers mond, „ik begrijp, dat je mis-
schien zelf niet wist, wat mij te raden; — maar ik weet
\'t nu in elk geval wel, hoor!"
Een oogenblik kwamen de lippen van Etienne in bewe-
ging, alsof er een protest, of eene weerlegging op de laatste
woorden zou volgen, maar hij bedwong zich en zei slechts:
„In je eigen belang kan en mag ik niet anders ant-
woorden."
Charles was opgestaan, draaide zijn muts in de hand en
zei na eenig aarzelen:
„Ik heb je nog iets te vragen, en daal; dat mij persoon-
lijk niet aangaat," weer een fijn glimlachje, „ zult ge mis-
schien nu anders gestemd zijn. Van avond is \'t, zooals je
misschien weet, Corpsvergadering.
„Neen, dat wist ik niet."
„ Nu, maar daar wordt de zaak behandeld van een mijner
kennissen. En nu wilde ik zoo graag, d;it jij, die beschouwd
wordt tot de tegenpartij te behooren, een woordje zeidet
-ocr page 44-
40
tegen de motie: om hem te schorsen of te beboeten......
Toe! doe \'t, dan zal ik alles vergeten wat je daar even
mij zeidet."
Etienne glimlachte om de laatste toevoeging.
„Je weet, dat ik nooit hier in \'t publiek spreek; maar
wie is de aangeklaagde?"
„Godard de Free!"
„Wat! de Free? die in de Vox cursief liet drukken, dat
zulke lioekwurmen in een studentencorps niet thuis
hooren; de Free, die dat hatelijke Varium op de Litterato-
ren moet hebben ingezonden .... De Free, die aristocraat!
aangeklaagd .... welnu, dan zal ik nog \'s komen."
„En dus je wilt hem niet verdedigen?"
„Dat kan je nu zelf wel nagaan."
Charles keek zijn broer aan, om te zien of deze soms ook
ironisch of veinzend sprak; maar hij, die met Etienne in
lang niet meer had omgegaan, kon in zijne oogen niet an-
ders lezen dan een gevoel van wraak en van onverzette-
lijkheid.
„Nu bonjour, Etienne! tot van avond dan; ik zal op de
corpsvergadering je 1\'hilippica tegen een mijner clubgenooten
komen annhooren en daarna volgens je raad," de ander ligtte
\'t hoofd, „ja, want al de gevolgen van je onverschilligheid
komen nu voor jou rekening, \'t mij toevertrouwde geld
wegzenden .. . Maar op deze kamer, zie je me nooit weer."
Flap! de deur met een slag digt; de trap af, de deur
hard toegetrokken....
Met haastige schreden snelde Charles voort. Zoo had hem
dan ieder verlaten; — zijne vrienden niet alleen durfden hem
-ocr page 45-
41
niet meer de waarheid te zeggen; zelfs zijn broer niet! Waar
was diens edele Stephanus\' natuur gebleven, waarom hij op
\'t kostschool zoo geliefd en bewonderd was? al de vastheid,
al de broederlijke zorg was verdwenen en had plaats gemaakt
voor verlegenheid en onverschilligheid. — Niet eens had hij
\'t opgespaarde geld aangeboden, waarvan Etienne hem
het doel vroeger had gezegd; niet dat hij \'t zou aangenomen
hebben, neen hij zou niet zijn broers liefste illusie hebben
willen verstoren, al kon hij daardoor ook uit de nood en___
de verleiding komen. — En wat de zaak van de Eree be-
treft, was dat dezelfde Etienne, die op kostschool vroeger
plagt te zeggen : dat de schoonste regel, die hij bij de Grieksche
classici ooit ontmoet had, was uit Sophocles\' Antigone:
outoi <ruvs%ósiv, xXKx <rvf£$i?>sïv \'é$uv.
(ik ben niet geboren, om in vijandschap maar om in vrede
te leven), on die nu zoo door partijzucht scheen te zijn ine-
degesleept, dat hij niet eens ter wille van zijn broer, tot
verdediging van iemand der tegenpartij, een woordje wilde
zeggen.
En nu noemde men hem nog al gelukkig. — Ja, aan de
ronde tafel op de kroeg was hij altijd welkom; lid was hij:
van welk gezelschap niet?, de lieveling van \'t corps, de
amant de coeur van Mary! benijd, bewierookt, gezocht door
iedereen en toch verlaten was hij : nergens opregtheid, nergens
waarachtige belangstelling! . ... Ongelukkig, diep on-
gelukkig gevoelde hij zich en... . een traan van spijt en
wanhoop welde in Charles\' oog op!
En Etienne? Niemand heeft hem na Charles\' vertrek be-
spied; hij zelf wijdde er nooit over uit. Maar mij dunkt:
-ocr page 46-
42
hij zal \'t eerste oogenblik hem hebben willen terugroepen, ge-
twijfeld hebben, of de gekozene gedragslijn wel de ware was;
met \'t hoofd in de handen echter overwogen hebben, dat hij,
die Charles \'t best kende, niet anders had mogen handelen ; en
dat, wanneer hij zich bedrogen had, hij ten onregte nog
trotsch en vol vertrouwen was op zijn broer en den uitslag
van diens eigen nadenken ....
Een kwartier, nadat ik Charles hem had hooren verlaten,
zag ik Etienne aan den overkant aanschellen bij den beste
der clubgenooten van zijn broer en na gehoord te hebben,
dat Meneer niemand bij zich had, zich naar boven begeven.
Wat daar toen voorviel, vernam ik eerst later, maar had
ik \'t voorafgaande gesprek gehoord, ik die Etienne reeds
kende, zou begrepen hebben, wat aan \'t raam van mijn
overbuurman \'t natellen van een pakje bankbilletten betee-
kende.
Eenige minuten later \'zag ik Etienne met de oogen op
den grond gevestigd, weer langzaam naar zijn huis terug-
keeren.
Dacht hij misschien zelf er over na, wanneer en hoe de
twee broeders elkaar weer op zijn kamer zouden ontmoeten?
\'t Stroomde dien avond letterlijk naar de corps vergadering.
Nu is er ook niets, waardoor in onze kleine maatschappij
zoozeer de belangstelling wordt opgewekt als eene kwestie,
waarin een bepaalde persoon betrokken is.
Te meer was \'t in dien tijd \'t geval, toen door kwestie
over feestviering, verkiezingsstrijd en geschrijf in de stu-
dentenbladen niet alleen de gemoederen waren opgewekt,
-ocr page 47-
43
maar ook vooral partijnamen en partijleuzen werden gehoord,
zoodat spoedig ieder, die niet geheel zich buiten alles
wilde houden, zich nlligt aan eene der beide kanten schaarde.
Slechts nog één vonk scheen noodig om de broedertwist
met volle kracht te doen uitbreken.
Dien vonk achtten velen nu gelegen in de zaak van de
F ree van Braamen.
Wat was \'t geval? de student de Pree had in een der
studentenbladen eene vrij scherpe kritiek zich niet alleen
veroorloofd over het corps, maar daarenboven naar aanlei-
ding der verkiezing van sommige personen verklaard, dat
een corps, \'t welk zulke mannen afvaardigde en zoo blinde—
lings slechts eene partij \'t heft in handen gaf, feitelijk reeds
zich zelf ontbond.
Wel had de redactie van het blad later verklaard, zelf den
toon te kras te vinden; maar de kogel was nu eens door
de kerk, en van de partij, die tegenover die van de Free
stond, waren luide stemmen opgegaan, die toepassing eisch-
ten van art. 13 der Gorpswet, volgens \'t welk in geval van
schending der uitwendige eer van het corps de schuldige
met boete, schorsing, ja zelfs vervallen verklaring van zijn lid-
ïnaatschap kon gestraft worden.
Het collegium had de zaak besproken; maar uit vrees,
dat vervolging als parti-pris zou worden beschouwd en ze
de bestaande gisting eer zou vermeerderen dan stuiten, de
zaak blaauw-blaauw gelaten.
De tegenpartij was echter daarmede niet tevreden. De
Free was nu eens bekend als aristocraat j had bij de laatste
stemmingen eenige Theologen en Philosophen als lamme-
-ocr page 48-
44
ren naar \'t stemlokaal gevoerd, waarover deze nu een klagend
geblaat lieten hooren, persoonlijke veeten hadden zich daarbij
gevoegd; eu eindelijk was een algemeen beroep op de ge-
schonden eer van het Corps voldoende, oin den brief,
waarbij Interpellatie van het collegium volgens art. 43 werd
aangevraagd, met handteekeningen te vullen.
In \'t kort eene corpsvergadering was uitgeschreven tegen
6 uur \'s avonds van dezen dag... \'s Namiddags op de kroeg
aan den lessenaar, vóór en om de billarden, aan leestafel en
ronde tafel liepen de gesprekken over geen ander onderwerp
en de Heer de Free had zelf aan de laatste plaats genomen
en zich in de positie gezet, om ieder gelegenheid te geven
„dien brutaleu kerel eens goed op te nemen."
Stemmen werden zelfs reeds door vóór- en tegenpartij ge-
wonnen ; en aan de tafels was \'t eten een half uur vroeger
besteld om toch niets van den aanstaanden strijd te missen.
Klokslag zes uur was \'t Groot Auditorium dan ook eivol.
Een corpsvergadering levert altijd een eigenaardigen ja,
sohilderachligen aanblik op: Fraeses, Ab-actis en Quaestor
opeengepakt in den voorsten catheder; daar achter de „ stand-
jes" van \'t corps of die zich als zoodanig gaarne willen
aanstellen staande, liggende en hangende in den hoogeren
catheder; in de curatoren-loge gewoonlijk slechts 5jarigen en
daarboven; in de Professorenbanken 3e en 4e jaar, en eiu-
delijk eene verzameling van allerlei jaren in Opponenten- en
Doctoren-dito\'s; terwijl \'t 2e maar vooral \'t le jaar liefst
op de leuningen zit der auditorenbanken, alwaar ze wer-
kelijk eene soort van jury vormen, in zoover wegens groo-
ter aantal eu trouwer opkomst hun stem gewoonlijk den
-ocr page 49-
•15
doorslag geeft. — In de gangpaden eindelijk de te laat
komenden of die niet tot \'t eind kunnen blijven, om repe-
teeren of theeslaan.
De opene ruimte om den bestuurs-cathe;ler is de eigenlijke
Arena Studiosorum. Daar \'t worstelperk der voorveehters in
\'t debat; daar staan de bekende sprekers, de voorstellers,
de aangeklaagden, de Interpellanten, en ... . \'t geen straks
met luider stemme den volke zal worden voorgesteld, is op
en naast de cathedertrappen reeds voorbereid en afgesproken.
\'t Geheel verlicht door drie melancholiek brandende olie-
lampjes en 2 waskaarsen; en omneveld door voortdurend
opstijgende rookdamp, zoodat mijn Haagsche neef, die trou-
wens nooit de atmosfeer met cigaar of pijp bezwangert „op
een corpsvergadering vooreen fatsoenlijk inensch \'t niet vindt,
om uit te houden."
De gulden tijd is voorbij, toen nog honden de verga-
dering met hunne tegenwoordigheid mogten opluisteren, en
alleen hoort men nu nog soms uit de aangrenzende theologische
collegekamer (wat schrille tegenstelling!), \'t gejank der op-
geslotene, of wel (is \'t charge of photografle ?) \'t gekef en
schermutsel der vechtende honden, \'t geen alle aanwezige
meesters aanstonds naar buiten doet snellen, — alleen orden-
telijke en geacclimatiseerde stndentenhonden, zooals Quick,
werden oogluikend toegelaten.
Daar valt de praeseshamer: fluks de notulen gelezenen —
goedgekeurd, al herinnert zich de Ab-aetis esrst daarna, dat
in de vorige vergadering juist iets afgestemd was, waarvan
hij de aanneming voorgelezen had, maar ieder haakte ook
naar
.... de kwestie.
-ocr page 50-
46
Vooral op de auditorenbanken was men vol spanning en
een der pas aangekomenen, die dank zijne massa groen-
visites en het groot aantal door hem bijgewoonde donder-
jolen met zijne „ menschenkennis" wilde pronken, was telkens
de vraagbaak, indien een nieuwe spreker optrad.
Als gewoonlijk werd eerst de interpellatie tot \'t Collegium
toegelicht en gevraagd: waarom dit niet van zijn regt tot
straffen had gebruik gemaakt tegenover de Free. — Met
een echt ministrieelen slag-oin-den-arm klampte zich \'t
collegium aan den eenen kant in zijn antwoord vast aan
de vrijheid van kritiek; aan den anderen kant legde \'t zich
reeds nu neer bij \'t Besluit door de vergadering te nemen.
Mogt \'t zich door deze houding feitelijk buiten gevecht heb-
ben gesteld, zoo was ze zeker verklaarbaar uit de gronden,
boven vermeld.
Daar trad een onhandig vriend op van de Tree, een niet-
jurist, die op grond van de letter der wet, waarin \'t Colle-
gium alleen voor zijne daden werd verantwoordelijk ge-
steld vroeg, of waar juist dat lichaam hier iets niet gedaan
had, \'t artikel wel toepasselijk was?
Op de auditoren-banken werd \'t critisch vernuft van dezen
spreker bewonderd, die de zaak immers op de ware wijze
aanpakte en daarenboven eene nieuwe kwestie op \'t tapijt
brngt, en.... lang leve elke nieuwe kwestie!!
Een jurist vroeg \'t woord en trachtte op grond van Eo-
meinsche en hedendaagsche regtsbeginselen de opgeworpene
stelling toe te lichten, waarop de grappenmaker van \'t
corps, de heer Itichard de Veer, over den achtersten cathe-
der hangend \'t voorstel deed: eene commissie te benoemen
-ocr page 51-
47
die in overleg met Collegium en Praeses der juridische fa-
culteit de vraag zou onderwerpen aan \'t oordeel van een
hooggeacht en kundig jurist, die reeds meer de jongelui
met zijne gewone minzaamheid van advies had gediend. —
Applaus.
Gelukkig begon aan \'t Collegium dat gezeur te vervelen
en \'t hakte den knoop door, met zelf zich voor alles aanspra-
kelijk te stellen, wat op de collegiumvergadering besloten
was; waarop de niet-jurist, om toch wil van zijn spreken
te hebben, verzocht, dat die mededeeling als authenthieke
wetsverklaring in de notulen zou worden opgenomen, het-
geen echter natuurlijk door \'t collegium bestreden werd.
Te ver zou mij \'t voeren, de verschillende sprekers te
laten optreden. Als gewoonlijk dwaalde \'t debat dikwijls op
bijpaden af en werden toespelingen op personen, beroep op
Virtus, Concordia, Fides en — versprekingen stormachtig
toegejuicht.
Moties werden voorgesteld : een om de houding van het
Collegium goed te keuren; een andere om het te verzoe-
ken: boete, een 3C: schorsing, een 4e: vervallenverklaring
van \'t lidmaatschap aan de Pree op te leggen — en eindelijk
stelde de grappenmaker met sonore stem eene motie voor,
die hij den Ab-actis tegelijk dicteerde: dat het Leidsche
Studentencorps, gehoord ieders inlichtingen en ieders motie,
besloot geen e motie uit te brengen, — \'t geen door een
heftig partijganger als smoring der discussie werd uitgekre-
ten en door iemand, die naast mij stond: „ als misschien \'t
wijsste van alles."
Zelfs den meest geduldigen en hoorgragen begon intus-
-ocr page 52-
48
schen die eindelooze discussie te vervelen, en juist wilde
iemand, die anders nooit een woord zei, voorstellen: om
tot stemming over te gaan (van welke motie men gewoon-
lijk \'t meeste wil en de minste moeite heeft), toen plotsc-
ling uit het gangpad vlak voor de Professorenbanken eene
heldere stem zich verhief:
„Ik vraag \'t woord, Praeses!"
Aller blikken rigtten zich naar de plaats, van waar de
stem kwam, maar zelfs de „menschenkenner" op de auditoren
banken herkende den eigenaar er van niet; ja opperde zelfs
de onderstelling (o, schandelijke onkunde der na zoo rijp
beraad en met zoo groote ernst onderteekende corpswetten !),
dat \'t zeker een introducé was van eene andere academie.
Niet lang verkeerde men echter in onzekerheid; want reeds
klonk \'t uit den mond van den grappenmaker zóó, dat \'t
geheele auditorium in schateren uitbarstte: „Bóek-würm",
met nabootsing van zeker welbekend vogelgeluid — en er was
maar één roep: \'t is toch een geestige kerel, die Dick
de Veer.
Die naast mij stond maakte de opmerking: „nu kan de
Boecker ook wel zwijgen." — Deze scheen echter niet van
deze meening Ie zijn; ten minste hij stoorde zich noch aan
Praeses\' smeekende blik om „maar van \'t woord af te zien,"
noch aan \'t geroep van: „ Stemmen! stemmen!", noch aan
\'t geschuifel en gesis, hier en daar door de partij van de
Free aangeheven.
Slechts een herhaald: ,,\'k vraag \'t woord, Praeses!" noopte
dezen eindelijk het te geven inet de toevoeging: „ ik hoop,
dat echter de geleerde spreker niet te breed zal zijn in zijne
-ocr page 53-
49
beschouwingen," waarop ik de zeer juiste opmerking hoorde
maken: „dat \'t toch niet te pas kwam, dat zelfs een prae-
ses aardigheden verkocht over sommige personen, indien hij
vooruit wist de lagchers op zijne hand te hebben." —
Praeses had intusschen een applausje ontvangen en dus zijn
doel bereikt.
Nog wilde een clubje den spreker doodschreeuwen, maar
op de auditorenbanken was men al te nieuwsgierig naar den
nieuwen spreker; vooral, omdat \'t zulk een obscure kerel
bleek te zijn, dan, dat \'t geroep van „stemmen" niet beant-
woord zou worden met „harder!"
\'t Laatste was trouwens niet noodig, want boven geschui-
fel, geroep en geluiden klonk reeds Etiennes krachtige stem:
„Meneeren! \'t was in \'t jaar 1SG6, dat op de vesting
Köningstein, aan de Pruissische grens in Saksen gelegen, \'smor-
gens het berigt bij den bevelvoerenden hoofdofficier von
Treitschke kwam van den uitgebroken oorlog tusschen Oosten-
rijk en Pruissen. — Een oogenblik later kwam haastig de ad-
judant melden, dat aan de overzijde van de Elbe drie vijandc-
lijke Uhlanen reeds waren gezien; en de geposteerde kanonnier
meende, dat cén schot voldoende was om alle drie in \'t
zand te doen bijten.
De reeds in de dienst vergrijsde bevelhebber begaf zich
naar den buitenwal en zeide juist op \'t oogenblik dat het
schot af zou gaan, op kalmen toon : „mik één streep hooger en
brand dan in Godsnaam los! — Slechts opschrikken, waarschu-
wen, dat we ons niet ongestraft zouden laten trotseren, is
voldoende."
Spijtig gehoorzaamde de soldaat aan \'t bevel, \'t Schot
-ocr page 54-
50
dreunde en... eenige seconden later zag men 2 paarden met
3 man er op in vollen ren den weg kiezen naar het Pruis-
sische kamp; \'t 3e had door den schrik zijn berijder afge-
worpen, die naast een zijner makkers te paard was gespron-
gen. — De Duitsche broederoorlog was uitgebroken; maar hij,
die het sein voor het eerste schot gaf, behoefde eigentlijk
later geen heldendaden meer te verrigten om onvergetelijk te
blijven." 1)
Bij de eerste woorden van de Boecker was het afkeurend
gemompel eer toe dan afgenomen: Voor verhaaltjes was \'t
toch wezenlijk noch de tijd noch de plaats — maar lang-
zamerhand had de nieuwsgierigheid de overhand verkregen,
die voor belangstelling plaats maakte, toen op zoo korte
en toch zoo duidelijke wijze ook eene bestraffing van ge-
schonden eer werd geschetst.
Instinctmatig gevoelde men: er schuilde meer in \'t een-
voudige verhaal, dan uiterlijk scheen ; en toen Etienne eens-
klaps zweeg en ieder nu volle vrijheid gaf nogmaals: stern-
men ! te roepen, of te siffleeren -— verhief zich geen geluid
uit de daar even nog zoo woelige, opeengepakte vergadering:
geen der partijen had een vijand herkend; beiden hoopten
een vriend te zullen zien optreden, of des noods dezen spre-
ker als scheidsregter.
Even speelde een ironisch lachje om Etiennes mond; even
keek hij Dick de Veer, die als aan zijn lippen had gehangen,
met zachten blik aan, en vervolgde toen:
\') Historisch.
-ocr page 55-
51
„Ik zou hier kunnen eindigen, Praeses! want u hebt mij
verzocht kort te zijn en mijn advies ligt reeds in \'t gespro-
kende .. . Maar indien mij de toepassing geoorloofd is, wel-
nu! Ik ben \'t niet eens met hen, die meenen, dat de geheele
zaak, waarover de Interpellatie loopt, niets om \'t lijf heeft.
Te zeer, Meneeren! is de toestand van ons corps gespannen,
ongezond en dus gevaarlijk, dan dat, waar hij zoo kras, als
door den heer de F r e e dit geschiedde, werd besproken,
onverschilligheid geene onvoorzigtigheid zou zijn.
De vraag is hier echter niet, Meneeren! wie \'t meest
den mond vol heeft van liefde voor \'t corps en \'t krach*
tigst optreedt voor geschondene eer, maar veeleer deze: wie
\'t verstandigst die liefde weet te toonen, wie \'t meest
overeenkomstig de waardigheid van het corps zijn eer
weet te handhaven?
En dan beweer ik, Meneeren! dat waar zooveel krasser
door sommigen in de buitenwereld ons corps wordt beoor-
deeld en door anderen met daden geschiedt, wat de Heer
de Free slechts met woorden deed, al vallen beide catego-
rien niet onder de letter der wet, dat dan van \'t voorge-
stelde Ostracisme tegen dezen bepaalden persoon niet moet
gelden: „te zware straf!" maar „te groote eer!"
Dan beweer ik nog eens, dat ijdel magtvertoon in dezen
juist zou bewijzen, dat men niet het gewigt van \'t oogen-
blik en de gevolgen van zulk een daad beseft. — Onnoo-
dig, want hierop komt het aan, zou ze alligt afscheiding
te weeg brengen van hen, die met den beschuldigde instem-
men of den genomen maatregel onstaatkundig vinden; terwijl
eene ernstige, maar krachtige afkeuring van \'t gebeurde in
-ocr page 56-
52
\'t algemeen, de ontevredenen eer tot nadenken zou stemmen ;
in elk geval hen overtuigen, dat \'t corps niets liever ziet
dan in den broederband ook hen behouden te zien.
Men zal mij zeggen: maar weet ge dan niet, dat de een
zal zeggen: „zij durfden niet" en de ander: „waartoe dan
art. 13?" —Dergelijk oordeel, Meneeren, werd ook vóór en
in Köningstein gehoord. Slechts één roep was er in \'t Pruis*
sische kamp over de onhandigheid van den Saksischcn ka-
nonnier, en deze zelf zag in zijn bevelhebber bijna een ver-
rader. Maar toen in de volgende dagen bleek dat, indien
alle Oostenrijksche schutters Saksische waren geweest, de
Pruissische adelaar welligt \'t onderspit had moeten delven
en Königstein\'s generaal om zijn juisten blik en edelen zin
tot hoogere waardigheid door zijn koning werd geroepen —
toen, Meneeren! zag zoowel vijand als vriend in, dat, wat
onhandigheid of gebrek aan moed scheen, slechts weerzin
tegen nutteloos bloedvergieten, ja de beste taktiek moest
genoemd worden.
Cie vraagt me weer op nieuw: „Maar weet ge dan niet,
dat uw beroep op gematigdheid en eenheid geschiedt in
eene vergadering, waar \'t is Club tegen Club, Aristocra-
ten tegen Democraten, Chic tegen niet-Chic, Juristen tegen
niet-Juristen, Vox tegen Weekblad — en dat de partijlioofden
hier tegenwoordig niet ligt hunne overtuiging zullen ten
offer brengen, of (spreek opregter!) hunne persoonlijke veeten
vergeeten ?
Ik weet \'t, Meneeren! Maar sta mij toe, ook daarop te
antwoorden met een sprekend voorbeeld uit uwe eigene
herinnering! Mag ik ? ...
-ocr page 57-
53
„Spreek door, spreek door," was \'t algemeen geroep.
„ Welnu, Meneeren! de meesteii onder u zullen zich nog
wel dien len April avond herinneren, waarop \'t gezellig
zamenzijn op de kroeg plotseling gestoord werd door brand-
geroep en klokgelui en een oogenblik later ieder de Vrou-
wensteeg doorsnelde naar de Haarlemmerstraat, waar de
vlam reeds uitsloeg uit \'t pakhuis. Ook ik bevond mij toen
daar; en nog levendig herinner ik mij, hoe toen onder
vreugdegejuich door de aanwezige jongelui Brandspuit N°. 8
geannexeerd werd en weldra onder gezamenlijk Iö Vivat de
eerste waterstraal den vuurduivel bestookte. — Toen ja, Me-
neeren ! stond ik zelf aan de pomp tusscheu de heeren .. . de
Pree van B ra amen en Dick de Veer in!... (applaus)
— en na \'t blusschen snelden we mede, met ons drieën gearmd
en \'t veldteeken N°. 8 voorop naar onze sociëteit, om daar
tot \'t aanbreken van den dag zonder onderscheid van clubs,
jaren en standen broederlijk bijeen te zijn! — Wat had die
eenheid plotseling doen ontstaan? Niets anders, als \'t gc-
meenschappelijk streven om een dreigend gevaar te vennin-
deren. Daarvoor werden veeten, afscheidingen vergeten; en al
eisch ik nu niet, dat voor goed die verschillen verdwijnen, —
telkens waar ons aller belang tot eendragt noopt, daar zij
ons symbool: Brandspuit N°. 8 !, worde geen waarachtig
beginsel opgeofferd (dat nooit!), maar wèi — personen ver-
geten voor zaken en bijzonder voor algemeen belang!
Of wilt ge een voorbeeld ter waarschuwing van meer ge-
lijksoortigen aard, als \'t nu behandelde? Stel, dat in een
ander Studentencorps b. v. vóór ongeveer 25 jaar de 2 toen
gescheidene deelen, waarin de studeerenden waren gesplitst,
-ocr page 58-
54
onder luid vreugdegejuich waren vereenigd, zoo men ver-
wachtte niet alleen in naam maar ook inderdaad. — Onderstel
verder, dat wanneer over 1 of 2 jaar de 25jarige verjaardag
van die zamensmelting gevierd werd —• welk denkbeeld zou ge
dan van dat feest ontvangen, indien b. v. aan den voor-
avond van den gedenkdag dier vereeniging door iemand van
de eene partij gedronken werd (want er moest toch ge-
speech d worden) op de ander maaar „niet zooals deze
was, maar zooals ze wezen moes t\'"! — Ge noemt die onder-
stelling ongerijmd, vooral met \'t oog op aanwezige Reünis-
ten, die immers van zulk eene taal zouden walgen; ja, ge
verwijt mij misschien, dat men zelfs door deze onderstelling
alleen reeds de uiterlijke eer van zulk een corps zou schen-
den. — En toch, ik geloof \'t niet, Meneeren! juist wan-
neer ik, zooals in ons corps , onder beide partijen vrienden
had, zou hunne oneenigheid mij spij\'en; en omdat ik dan
ook zou weten, dat de edelsten aan beide zijden in don grond
evenzeer de afscheiding betreuren, die volgeus mijne eigene
ondervinding gewoonlijk slechts voortspruit uit: misken-
ning.... vooroordeel.... misverstand — daarom zou ik
durven waarschuwen voor mogelijke gevolgen der bestaande
tweespalt!
Brengen we ook weder dit voorbeeld over op onzen toe-
stand! Wat zou \'t zijn, Meneeren, indien, wanneer wij over
eenige jaren den 300jarigen gedenkdag der stichting onzer
akademie zullen vieren, waarmee ik evenals gij allen zeker
zoo niet als Student, dan toch als Keunist hoop mede te
doen — wat zou \'t zijn, indien de dan van Noord en Zuid
Oost en West opgekomene lleünisten hier in deze zaal ter
-ocr page 59-
/
55
verwelkoming een corps vonden verdeeld door partijhant,
uitsluiting, en broedertwist, ja — wroetend in eigen ingewand ?
Zouden die Reiinisten niet zich hun nakroost schamen ?
niet wenschen nooit ter bedevaart opgegaan te zijn naar de
heilige plek, waar de door hen nagelatene reliquiön (h u n
voorbeeld en de geschiedenis van \'t corps), zóó met voeten
getreden werden? — Ja, zouden ze niet \'t stof van de
voeten afschudden bij \'t haastig ontvlugten van ditzelfde
auditorium, waar kunstmatig feestgejuieh werd gehoord en
feesttooi gezien, terwijl boetpsalmen en rouwfloers alleen
passend waren ? .... (Daverend applaus).
Er zijn Meneeren! reeds vele moties voorgesteld en
haast zou ik vreezen u met eene nieuwe den zoo kostbaren
tijd te rooven, indien ik niet een stille hoop had, dat uw
aller beter gevoel \'t mijne zou deelen en zonder hoofdelijke
stemming uw eenig, maar ernstig ant.voord op interpellatie,
discussie en artikel des Heeren de Free zou zijn:
„ Het Leidsche Studentencorps zeer betreurende al wat in
den laatsten tijd moge gesproken of geschied zijn, om
verdeeldheid in \'t leven te roepen en \'t corps zelf in min-
achting te brengen, hoopt en verwacht, dat herhaling niet
meer zal voorkomen, zoowel in \'t belang der schuldigen, als
van \'t corps zelf — en gaat over tot de orde van den dag."
En wanneer ge me nu vraagt, welk verschil er is tus-
schen mijne motie, en die welke \'t zij zwijgen, \'t zij han-
delen inhouden, dan roep ik den voorstanders der laatste
toe: mik één streep lager en — brand dan los!"\'
— Er zijn oogenblikken in \'t leven van een volk, van een
mensch, ook van eene corporatie, die meer beteekenen dan
-ocr page 60-
56
jaren levens of dagen beraadslagens; \'t zijn die oogenblik-
ken, waarin plotseling de edele geestdrift ontwaakt, waaruit
zoovele gruote en goede daden voortspruiten. — Zulk een
oogenblik doorleefde toen ons corps.
\'t Was niet zoozeer de sierlijkheid van woorden of friscliheid
van redeneertrant, die de vergadering aan Elienne\'s lippen had
geboeid gehouden; maar \'t gevoel vooral, dat eindelijk iemand
opstond, die warsch van alle partijzucht, zonder transactie
met eeuig waar beginsel, krachtig maar ernstig, een beroep
deed op ieders liefde voor de gemeenschappelijke zaak.
Zelfs, \'t eerste oogenblik nadat de Boecker\'s laatste woord,
dat als eene wapenkreet had geklonken, was weggestorven,
scheen \'t, alsof applaus niet de ware uitdrukking was voor
de dankbaarheid gepaard aan sympathie en men nog te zeer
onder den indruk van liet gehoorde was.
Slechts één was er, die \'t ware antwoord wist te vinden
op zulk spreken van dien persoon: van achter den Praeses
sprong eensklaps iemand naar omlaag, liep op Etienne de
Boecker toe en — drukte hem, zonder een woord te zeggen,
met warmte de hand .... \'t Was de grappenmaker van \'t
corps, Dick de Veer, die nooit zeker zooveel succes van een
zijner geestigheden had gehad, als nu hij zoo ridderlijk in
één bijvalsteeken berouw en bewondering vereenigde.
Toen ook volgde een applaus zoo donderend, als zelf tien-
jarigen zich niet herinnerden ooit binnen de eeuwenoude
muren gehoord te hebben.
Het debat was daarmee wel niet uit. De Free vroeg:
of dat nu vrijspraak of veroordeeling beteekende? — De
Boecker antwoordde: slechts waarschuwing!
-ocr page 61-
57
Een der interpellanten vervolgde: of de geschondene eer
dan nu gewroken zou zijn?
„Meent ge, dat na beleediging een kaakslag \'t eenig mo-
gelijke antwoord is, dan zeer zeker: neen!" was \'t weder-
woord, „maar gelooft ge met mij, dat soms een krachtig
en ernstig antwoord, in \'t oog der omstanders, evenzeer den
beleediger van zijn ongelijk overtuigen moet, als vooral den
beleedigde vrijpleiten, dan ongetwijfeld ja!" en ... . \'t einde
was dat de motie-de Boecker Sr. met groote [meerderheid
werd aangenomen, zonder dat de minderheid tot verder
verzet er door geprikkeld werd.
En Charles? weggedoken in een hoekje der doctoren-
bank, had hij van \'t begin der corpsvergadering af geen
oogenblik naar den overkant gekeken, waar zijn broer
stond. — Toen eindelijk deze zelf\'t woord nam, las ik op zijn
gelaat de spijt, dat zijn eigene clubgenoot zelfs door Etienne
zou worden aangevallen en vooral van hem ging \'t geroep
om: stemmen! uit. Maar, toen na \'t verhaal van Königstein
ook hij gevoelde zich bedrogen te hebben in zijne verwach-
ting, begon Charles aandachtig te luisteren: ja, dat waren de-
zelfde klanken, waarmede op kostschool Etienne even krachtig
optrad tegen onderdrukking van den zwakke, als vóór her-
stelling van gepleegd onregt! Was \'t onnatuurlijk, dat hem
toen ook weer \'t hanencongres voor den geest kwam, 7 jaar
geleden door Etienne zoo boeijend geschilderd? en — toen
eindelijk uit de geheele motie bleek, hoe zonder zijne over-
tuiging te verloochenen, toch Etienne den clubgenoot de drei-
gende straf wilde besparen, toen werd zijn gemoed vol!
-ocr page 62-
58
Was \'t bewondering van zulk een edel karakter, blijd-
schap over de waardeering van zijn broer door \'t corps of
berouw over onregtmatige verdenking? Ik geloof alles te
zamen.
De corpsvergadering was afgeloopen en in groote en kleine
reien verspreidden zich weldra allen over \'t Rapenburg.
Juist, toen de eersten uit de academie op de binnenplaats
traden, verlichtte de maan, die reeds den geheelen avond
fantastisch \'t gebouw had beschenen met haren zilveren
glans, \'t getraliede examenbord; en, nadat Charles met scher-
pen blik de Examenbriefjes van den volgenden dag
onderaan links in de hoek ontcijferd had, las hij tot zijne
verbazing en ontroering:
In Facultate Philosophiae TheoreticaeetLi-
t era rum Humaniorum examen habebitur J. E.
de Boecker pro gradu candidatus, etc.
Charles was ongemerkt uit \'t gezigt van clubgenooten en
kennissen verdwenen: hij wilde alleen zijn. Nog eens over-
denken \'t bezoek bij Etienne \'s morgens en besluiten tevens,
wat doen, van avond; want, nu moest \'t geld er zijn!
Langzamerhand werd hem duidelijk, wat Etienne met
zijne schijnbare onverschilligheid bedoeld had. — Waaraan
niemand zijner kennissen gedacht zou hebben, dat had zijn
broer alleen nog durven doen: een beroep op zijn eigen
beter weten, zijn eigen eergevoel. — Wat was \'t? volslagen
onkunde omtrent de laagte, waartoe hij door de vleierij,
den drank en het spel reeds gezonken was of verwachting,
-ocr page 63-
59
dat nog niet alle beter gevoel verdwenen was? Charles
hoopte nog de mogelijkheid van \'t eerste; maar, indien één
ten minste nog verwachtte, dat hij uit eigene beweging
nooit een laag, valsch middel zou verkiezen, ook al steeg
de nood nog zoo hoog, welnu! dan zou hij toonen, dat
men zich niet in hem bedrogen had. •— En dan liever nog
eens aan \'t spel, in de hoop misschien dan van avond nog
\'t verlorene terug te winnen, al walgde hij na de laatste
nacht van de groene tafel; liever door ieder voor „speler"
uitgescholden, dan in eigen oogen gebrandmerkt als woord-
breker tegenover zijn vriend in de Oost.
Daar was hij bij zijne kamer. Wat! licht op? Men zou hem
toch niet willen verhinderen den laatsten trein nog te halen?
Hoe verrast was hij echter eenige kennissen reeds hem
wachtende te vinden, waaronder ook Etiennes overbuurman,
die hem mededeelden van Erits \'t geledene verlies gehoord
te hebben en blijde te zijn de som nog bijeen te hebben
kunnen brengen.
Op zijne weigering, daar vóór zijne meerderjarigheid hij
\'t niet zou kunnen terug betalen, werd hem verzekerd, dat
dit ook niet noodig was. Slechts één uitdrukkelijke voor-
waarde was bij \'t geven van het geld gesteld: dat hij zijne
clubgenooten beloven zou, nooit meer te pariëren of hazard
te spelen.
Ofschoon Charles eenigsins verwonderd was, dit te hooren
van hen, die hem er eer toe hadden aangezet, nooit in elk
geval er over hadden durven onderhouden, waardeerde hy
die degelijkere belangstelling en billijkte den eisch.
-ocr page 64-
GO
Na hartelijke dankbetuiging verzond hij \'t geschonkene,
gaf nog dienzelfden avond de rekeningen ter betaling van zijn
vriend, maar toen ook — brak de angst, vermoeijenis en
al \'t ondervondene in de laatste dagen hem op en, toen
zij afscheid namen, gevoelden de kennissen reeds, dat zijne
hand beefde.
III.
HEREEN IGING EN AFSCHEID.
Die Erinnerung ist das einzige
Paradies, aus dern wir nicht ver-
trieben werden können.
JEAN PAUL.
Nog denzelfden avond van de corps-vergadering werd bij
mijn buurman de Boecker \'t volgende briefje bezorgd:
Beste broer! Hartelijk dank voor je speech op de corps-
vergadering, leder was er over uit. Ik weet echter, dat je
zulks minder schelen kan; en je voornamelijk om mij \'t
hebt gedaan.
Wat \'t geld betreft, ik ben geholpen. Mijne vrienden heb-
ben \'t nog bij elkaar gekregen en mij \'t geleend, onder be-
paling van teruggave bij mijne meerderjarigheid en uitdruk-
kelijke voorwaarde, dat ik niet meer zou hazardspelen of
-ocr page 65-
61
pariören. Je ziet, dat ze dus nog al wat voor me over
hebben en mijn eigen belang meer behartigen willen, als gij
misschien en ik zelf, zeker, had verwacht.
Ik heb echter al te veel leergeld betaald, dan dat ik niet
blij zou zijn nu gedwongen te wezen, \'t spelen te moeten
laten.
Wat \'t heden middag genoemde middel betreft, ge kunt
verzekerd wezen dat ik na de corps-verg. toch al besloten
was, nooit op die wijze "t door je in mij gestelde vertrou-
wen te beschamen. Ook daarvan hebt gij door uw verstan-
dig antwoord den eer.
Zelf zou ik den inhoud dezes wel zijn komen mededeelen;
maar naauwelijks was de zaak van avond \'geschikt, of ik
voelde mij niet lekker en niiju lui raadden mij aan, om
wegens de heerschende epidemie liever t\'huis te blijven.
Ik denk, dat ik van nacht kou heb gevat in \'t rijtuig
vooral op den bok. Hé, dat was ook een togtje! nog wat
erger dan onze wandeling in mijne eerste week op kost-
school. Herinner je nog wel, Etienne?
Nogmaals hartelijk dank van
je je innig liefhebbende broer
CHARLES.
Dit was \'t laatste schriftelijk berigt dat Etienne van zijn
broer ontving.
Den volgenden dag kwam de oppasser des laatsten den
Examinandus zeggen, dat meneer nog niet beter was, en
daarom tot zijn spijt niet aan de Academie kon zijn.
Etienne, met summa cum laude gekroond, begaf zich
-ocr page 66-
62
dadelijk na \'t judicium naar zijn broer en bemerkte reeds
aan lusteloosheid en rillerigheid, dat de koorts in aantogt was.
Twee dagen later verspreide zich als een loopend vuurtje
\'t gerucht op de kroeg: „De jongste de Boecker heeft
de typhus," en „\'t is jammer van zoo\'n knappe, aardige,
gezellige kerel!" werd er gewoonlijk bijgevoegd. — Nu
eerst bleek echter daarbij, hoe de publieke opinie, die toen
\'t nog tijd was, \'t hem nooit had durven zeggen, waardoor
zij de ziekte misschien had kunnen voorkomen, n u te regt
de aanleiding van deze voor een groot deel aan eigen schuld
toeschreef.
Etienne had zich dadelijk als ziekeoppasser aangeboden
en daar de lijder trouwens niemand anders aan zijn bed
wilde dulden stond mijns buurmans raam weken achtereen
open, als bewijs zijner afwezigheid.
Tegen alle verwachting werd de zieke beter, maar rond-
uit verklaarde dan ook de docter, dat hij de genezing voor
een groot deel toeschreef aan hem, die met zooveel vast-
heid en toch ook bijna moederlijke zorg verpleegd had; en een
professor, door den voogd uit Amsterdam gezonden, leidde
uit Etiennes opmerkingen en hulp af, dat hij minstens can-
didaat in de medicijnen moest zijn.
Toen Charles twee maanden later weer voor \'t eerst de
kroeg zou binnentreden en er op stond, dat dit in gezel-
schap van zijn broer zou geschieden, trok deze alleen zijn
verzet in, na de verklaring van Charles, dat hij dan nooit
meer er een voet wilde zetten. Ieder der toen aanwezigen
zal zich zeker nog herinneren, hoe dan ook, toen Charles
leunende op zijn ouderen broer langzaam door de dubbele
-ocr page 67-
/
fi 3
deur voor \'t eerst zich na zijne ziekte vertoonde in het lo-
kaal van zoovele herinneringen voor hem, er aan \'t oorver-
doovend hoerah! geen einde kwam.
Den avond van dienzelfden dag werd ik na langen tijd
weder aangenaam verrast, door \'t tegelijk digtslaan van de
deur regts van mij en \'t opligten van den klink der mijne,
altijd \'t sein dat mijn buurman even kwam oploopen.
„Wel! dat doet me plezier, je weer eens te zien," begon
ik, na de eerste begroeting, „ maar je ziet er vermoeid uit,
Etienne! Ik zal de kagchel wat opstoken; ga in de geinak-
kelijke stoel zitten! Dan moeten we nog eens een ouder-
wetsch keuvelavondje hebben."
Eenige minuten later stond \'t bissehopketeltje op mijn
gaskomfoor; ik sloot mijn schrijftafel, en weldra zaten we
beiden gezellig voor den open haard, die eens zoo lustig
zijne vlammen door de 2 kagchelgaten deed krullen.
We hadden een poos over allerlei zaken gesproken: over
Charles\' ziekte, de oorzaken er van, \'t oppassen enz. en
reeds voortdurend scheen \'t mij, alsof Etienne iets op de
lippen had, dat hij niet kon verzwijgen.
Eindelijk schoof hij plotseling zijne stoel naar de mijne
vatte mijn hand (wat was de zijne klam!) en begon haast
fluisterend:
„Frans! ik ben voornamelijk van avond bij je gekomen,
om je eens wat meer te vertellen over mijne familie, over
mijn vader.... Zie je! om Charles. Nooit zou ik er mis-
schien aan gedacht hebben iets daarvan aan een vreemde
mede te deelen, indien ik niet de mogelijkheid vermoedde,
-ocr page 68-
64
dat ik, Frans! nooit dien 300en gedenkdag van Leidens stich-
ting zal mede vieren, waarvan ik op de Corps-vergadering
sprak.... je begrijpt me misschien!"
„Kom, kerel! wat \'n gedachte! je moet na al dat waken
en oppassen eens een reisje gaan maken en dan kom je na
de Groote weer fiksch und fertig terug, en dan zie ik onder
de gepromoveerden met den kap nog eens mijn buur...."
„ Asjeblieft, Frans!" (Etienne werd altijd knorrig als men
op zijne kunde en verdiensten zinspeelde) „maar in elk ge-
val ik bedoel, dat ik, wat er ook moge gebeuren, gaarne
aan iemand ten minste verteld had, waarom ik zoo bezorgd
voor Charles was, en waarom .... maar ge zult na mijn
verhaal dat alles begrijpen."
En nu deelde hij mij mee, hoe ook zijn vader een speler
was geweest en zoo hartstochtelijk zelfs aan \'t spel verslaafd,
dat hij op zekeren dag met afzetting van zijne betrekking
van \'t Hof gedreigd werd, indien hij niet ophield aldus \'t
prest;ge zijner betrekking in de waagschaal te stellen. —
Op dienzelfden dag verloor hij ook nog zulk een groote
som, dat hij die, door plotselinge daling van effecten, niet
meer meende vóór den bepaalden termijn te kunueu afbeta-
lèn. — In \'t kort, op zekeren dag, toen Etienne alleen met
zijne mama thuis was, klonk plotseling een schot. .. Etienne
haastte zich naar zijns vaders studeervertrek en vond hem
daar, met \'t hoofd op de tafel liggende, in \'t bloed badend:
in de eene hand hield hij \'t nog rookend pistool, in de
andere een verkreukeld manuscript „Maniere infaillible de
gagner au baccarat!" Hij had den vorigen avond voor \'t
laatst met behulp zijner uitvinding alles willen terugwinnen:
-ocr page 69-
65
\'t Verlies was slechts verdubbeld.... hij begreep noch de
schuld te kunnen voldoen, noch \'t spel te kunnen laten va-
ren ; wilde de schande van afzetting vermijden en zijn laatste
woord tot zijn oudsten zoon was geweest:
„Vervloekt.... spel!"
Nooit, nooit zou Etienne dat tooneel vergeten. Zelf was
hij bewusteloos neergevallen. Maar nu in slapelooze nach-
ten en akelige droomen zag hij altijd diezelfde verschijning,
hoorde hij altijd knarsetandende dat woord uitstooten
door .... zijn vader!
En nu verklaarde zich verder alles, \'t Haastige vertrek
uit Brussel, omdat de geschokte moeder niet meer die stad
van zoo treurige herinnering wilde bewonen en daarbij ook
hoopte daardoor voor haar jongste de verschrikkelijke ge-
beurtenis geheim te kunnen houden.
Met de hem eigene takt had Etienne begrepen, dat Charles
slechts in \'t geloof aan een beroerte moest gelaten worden;
nooit moest gekwetst worden door de gedachte, dat zijn
vader zelfmoordenaar was geweest. Maar daaruit verklaarde
zich tevens zijn eigen afschuw van alle spel, zijn angst ooit
schuld te maken; de spoedige dood der verpletterde moeder;
zijn teruggetrokkenheid aan de Academie, omdat hij altijd
vreesde dat een onwetende of onnadenkende hem in groot
gezelschap plotseling bijzonderheden zou vragen omtrent,
wat hij voor altijd in eigen gemoed wilde begraven houden
en .... vooral, indien Charles er eens bij was geweest en
dan deze op zijns broeders gelaat verlegenheid had gelezen
na de vraag: en waar stierf je vader aan, en waarom ver-
trokt gij zoo spoedig hierheen ?
-ocr page 70-
66
Daarvandaan eindelijk de titel van het werk, alleen ver-
klaarbaar uit Etiennes voortdurend schrikbeeld: \'t spel.
Wel een uur duurde\'t, alvorens Etienne op zijne eenvou-
dige maar daardoor juist zoo aangrijpende wijze alles had
medegedeeld en toen liet hij er op volgen „je zult vragen
waarom ik dat alles je vertelde?" Omdat ik bemerkt heb,
zoo ver ik kon nagaan, dat Charles \'t zelfde karakter heeft
als zijn vader: \'t zelfde eergevoel, dezelfde goedhartigheid,
dezelfde aantrekkelijkheid in den omgang; maar ook dezelfde
zwakheid van karakter, geringe vastheid van wil, ^dezelfde
geleidelijkheid, om zich door anderen te laten meeslepen. En
nu ben ik bang Frans, dat zijne beterschap van korten duur zijn.
O, noem me niet wantrouwend of zwaarhoofdig," riep
hij uit, toen ik hem in de rede wilde vallen, „ik ken
Charles; ik ken hem, durf ik zeggen, alleen, en dan zou ik
zeggen is alleen een geweldige schok in staat om hem...
want daar komt \'t eigenlijk op aan . .. een ander mensch
te maken . .. O! laat hij behouden dat eergevoel, die goed-
aardigheid waarom ik trotsch op hem ben; maar die drift
aan den eenen kant, die zwakheid van karakter aan den
anderen, die moeten plaats maken voor pligtsbesef, voor
gevoel van verantwoordelijkheid en, kijk! nu Frans!" en
zijn stoel kwam nog digter naar mij toe, „ daarom heb ik
hem ook vroeger verteld van dat boek; hij kan er uit zien
hoe mijn streven is, al mogt \'t mij niet altijd gelukken, door
woord en daad in \'t huisgezin, den vriendenkring, de maat-
schappij nooit iets te zeggen of te doen, waarover ik \'s avonds
berouw zou kunnen hebben en — misschien daardoor ook
nuttig voor anderen te kunnen zijn.
-ocr page 71-
1
67
\'t Zal je misschien bevreemden, dat ik, die zoo weinig van
moraliseeren houd, zulke beschouwingen lever. Ze dienen ook
alleen tot inleiding van dit dringend verzoek: indien, wat
ik vrees, de door ziekte en ervaring ondervondene schok niet
sterk genoeg mogt geweest zijn, hij weer instort misschien,
weer zijne beste voornemens — \'t sterfbed zijner moeder ver-
geet „ (Etienne sprak nooit van Charles verpligtingen tegen-
over hem zelf)" en ik er niet meer ben om \'t te verhoeden,
deel jij hem dan dit alles mede, wat ik van avond vertelde
en waarvan ik de waarheid zoo lang mogelijk voor hem
wilde verbergen... . beloof je \'t me, Frans ?"\'
Ik drukte hem zwijgend de hand . . .
\'t Was reeds tegen 1 uur, toen mijn buurman opstond,
en bij \'t afscheid nemen scheen \'t mij, of zijn hand nog
klammer was gevvordeu.
„ Ik zie je spoedig eens bij mij," was de laatste vraag.
„Morgen al!" was mijn antwoord.
Ik liet hem uit en terwijl ik hem langzaam de trap naar
boven hoorde gaan, dacht ik (vreemd denkbeeld! niet
waar ?) wanneer hij ze weer zou afstijgen.....\'t was toch
immers, of hij al de koorts had!
En bovengekomen, overwoog ik nog eens al \'t gehoorde:
alles begreep ik nu en na elke mededeeling was hij hooger
in mijne achting gestegen.
Alleen wist ik toen nog niet, wat dien morgen van de
corps vergadering door Etienne gesproken en gedaan was.
Alles toch wat hem zelf slechts in mooi en Charles in slecht
daglicht kon stellen, zonder dat \'t noodzakelijk was om
mijne kennis van zijns broeders karakter te vermeerderen,
-ocr page 72-
68
had hij ook mij verzwegen, \'t Gesprek deelde mij Charles
zelf echter later mede; Etienne\'s zelf opofferende daad,
waarvan ik aan \'t raam van mijn overbuurman slechts de
ontknooping had gezien, vernam ik reeds de volgende week,
maar hoe?
Keeds den volgenden dag zat ik aan Etienne\'s ziekbed.
De angst over \'t lot van Charles, en vooral de vermoeijenis
door waken en oppassen had zijn toch reeds niet krachtig
gestel geschokt; en harde koortsen wisselden slechts pijnlijke
benannwdheden af.
Hij ijlde voortdurend en \'t onderwerp, waarop de kranke
hersenen zich moetobden waren voortdurend allerlei gedeelten
uit zijn boek. En toch voortdurend was \'t, alsof andere per-
sonen ze verhaalden. Soms b.v. was \'t een gesprek met een
boer in Gelderschen tongval over \'t geplante zaad of zijn
beesten; een volgend oogenblik als diplomaat in de anti-
chambre van het vorstelijk paleis, waarbij het vloeijend
Pransch Etiennes afkomst en vroeger verblijf in hoogere
kringen verried. Nu eens een geleerd gesprek over eenig
Grieksch Handschrift met een Professor; dan weder een
schilderachtig verhaal aan een schoolkind.
Maar altijd lag er tendenz in verscholen, altijd was de
titel „Tenu!" er op toepasselijk, \'t zij \'t een goed of slecht
beginsel was, waaraan de sprekende persoon leven en handeling
vastknoopte. En \'t zij beslistheid of zachtheid, nederigheid
of gevoel van eigenwaarde de grondtoon uitmaakte van
Etiennes beschouwing er over, altijd verried zich \'t zelfde,
edele karakter.
-ocr page 73-
69
Eens scheen \'t, alsof \'t slot van \'t boek als in zijne ge-
dachten voorbijtrok. Charles en ik luisterden aandachtig, wat
daarop zou volgen. — Eerst eenige oogenblikken, waarin
zeker de ijlende een ander meende te hooren spreken; toen
antwoordde hij zelf smeekend en jagend:
„ Nee, Charles! nee, \'t i s niet te veel; je hoeft \'t
me niet terug te geven. Heusch! m\'n jongen, ik h e b \'t
niet zoo noodig. \'t I s niet te veel, wat ik voor je opoffer,
want je bent immers m\'n eenige broer.... maar een
ding moet ge me je dan ook beloven, vast beloven, zal
je? Charles! nooit, nooit weer te spelen; want zie je, m\'n
jongen!" en de stem verhief zich: „ \'n speler staat ten
slotte voor niets: haat, nijd, oneerlijkheid, valsch spelen,
misbruik van vertrouwen, wanhoop... ha!... zelfmoord!"
en met een rauwe gil viel de ijlende weer in ziju kussens
terug. Daar rigtte hij zich plotseling weer op; en als tot
iemand die worstlend was met den dood klonk \'t angstig:
„ Papa, Papa! wordt, toch wakker! .... Alleen een knarse-
tandend: „ vervloekt spel!" murmelde hg daarop in zich
zelf. — Daarop nog even, evenals na den demonengrijns een
engelengliinlach: „ Zoo waarachtig als ik u en Charles lief
heb, ja moeder!"___en gedurende een kwartier stoorde we-
der niets de stilte, behalve het eentoonig tikken der pendule
en___hartstogtelijk snikken naast mij. — Charles had alles
begrepen; en ik nu ook, wie \'t geld voor de speelschulden
gegeven had en de uitdrukkelijke voorwaarde er bij had
gesteld.
Nog eene week op en af, bij kennis en bewusteloos en
eindelijk nog, vóórdat de doctor zelfs \'t vermoedde, kwam
-ocr page 74-
70
de dag, dien ik mij altijd met een rouwfloers bedekt denk.
Etienne was in de laatste dagen doodelijk zwak gewor-
den; bijna voortdurend buiten kennis....
Charles en ik zaten beiden aan \'t ziekbed. De lamp hulde
mijns buurmans slaapkamer in een geheimzinnig halfdonker.
Eensklaps sloeg Etienne flaauw de oogen op: „Op.....
open.... gor-dijn!" klonk \'t uit \'t bed. — Wij beiden
hadden \'t niet eens bemerkt, dat \'t daglicht doorkwam; de
stervende had \'t instinctmatig gevoeld.
Ik haalde \'t gordijn op en zag hoe even een trilling
Charles gelaat bewoog. — Herinnerde hij zich den ochtend,
dat juist hij het licht niet kon verdragen, toen ook hij
zich .... te slapen wilde leggen ?
Daar klonk in eens weder \'t helder gekraai van den haan
uit den kroegtuin, dicht bij onze kamers gelegen; en een
oogenblik later \'t antwoord van een, bij de Rijnsburgerpoort.
Verschrikt rigtte Charles \'t hoofd op. Slechts aau één
woord werd hij plotseling herinnerd: Etienne\'s verklaring
van dat geluid eii die echo: „ Zie je m\'n jongen! dat be-
teekeut, dat we elkaar in \'t leven noodig hebben. Noodig
hebben! Etienne noodig hebben! nooit, nooit, had hij dat
zoo gevoeld als nu! en nu misschien zou hij spoedig hem
voor goed missen en wel bijna door eigen schuld!
„ Etienne!" kreet hij angstig en wierp zich op de knieën
aan \'t bed. „ Etienne! spreek nog eens! antwoord me nog
eeus; en toen haast fluisterend: „Etienne!... wat was \'t
geheim van je kracht? .. .."
De oogen openden zich nog eens, de lippen bewogen zich;
maar er kwam geen geluid meer uit.
-ocr page 75-
71
Daar verhief zich echter langzaam maar met moeite de
regterarm; de hand kwam eindelijk onder \'t hoofdkussen te-
regt, greep iets.. . maar die inspanning had de laatste
krachten gesloopt. Nog één liefdevolle blik op Charles, nog
ééne beweging der lippen, als prevelde hij een laatste bede
(stonden blik en bede welligt met elkaar in verband?)
en .. . voordat de haan in den kroegtuin weder beantwoord was
door dien in Charles\' buurt, was— Etienne de Boecker, een
der edelste leden van het Corps, Charles\' eenige broer en
mijn beste vriend ingesluimerd ... voor goed .. . met \'t hoofd
op en de hand om zijn levensboek— den Bijbel.
Etienne had niet meer gesproken, maar toch had hij ge-
antwoord.
Als den dag van gisteren herinner ik me nog levendig
welken indruk dat oogenblik op ons beide maakte.
Mij was \'t, alsof me zelf \'t leven ontvlood, en ik moest
zwaar ademhalen en mij zelf vasthouden, om niet in een te
zakken.
En Charles? Slechts ééne kreet uit zijn mond brak de
stilte des doods af; een snerpend, hartverscheurend, mij door
merg en been dringend :
„Alléén.... alléén!!!"
En nu, indien ge me vraagt, welken Charles ik aantrek-
kelijker vond: zoocils hij in zijn eerste jaar ieder boeide
door zijn gunstig uiterlijk: met glinsterende oogen, vrolijken
glimlach, de muts op \'t ligt krullend haar; dat gelaat,
waarop levenslust, onbezorgdheid en vrolijkheid zich aftee-
kende of—zooals hij daar nu neder zat: met verwilderden
-ocr page 76-
72
blik, de lange haren ongeregeld over zijn voorhoofd krul-
lend, met vermagerde, al zij \'t nog altijd schoone trekken,
waarop nu wroeging, smart en wanhoop beurtelings door de
tranen heengluurden — dan zou ik zeker voor een half jaar
den eersten als liefelijker verkozen hebben, maar nu? nooit
hoop ik de uitdrukking van Charles gelaat bij het lijk zijns
broeders te vergeten.
Als ,,\'n lief plaatje" was de eerste Charles aantrekkelijker;
als een studiebeeld de tweede veel zinrijker.
En daarna? Er zijn belijdenissen, die \'t kind slechts doet
aan de schoot zijner moeder; de man aan de borst van haar
die hij de zijne mag noemen; de jongeling in de hand van
hem, dien hij met den naam van vriend bestempelt. — En
wee! degenen, die ooit ongeoorloofd den sluijer voor dat
heilige der heiligen dorst van één scheuren en een oninge-
wijde onnoodig er in laten schouwen; hij ware niet waard
ooit den buitensten voorhof van den tempel der vriendschap
te zijn binnengetreden! I En daarom ook over mijn lippen
geen woord van wat Charles mij toen bekende; alleen vermeld
ik zijne toestemming tot \'t verbreiden, van wat ik hierboven
door hem ondervonden of bijgewoond schetste en toen van hem
vernam — en mijn antwoord er op was? dat ik uit diens
reeds verstijfde hand Etiennes voornaamste nalatenschap en
laatsten raad in die van Charles overlegde.
Daar zat ik weer aan mijne schrijftafel, den dag na de
-ocr page 77-
78
begrafenis, maar — niet alleen; want vóór mij lagen sta-
pels papieren met aanteekeningen, schetsen en afschriften
gevuld, alles even ordelijk en duidelijk reeds door mijn
overledenen vriend geschreven, geschift en gecatalogiseerd.
De voogd had mij den vorigen avond alles, wat die-s was
van Etienne, gegeven met verzoek om, als een zijner beste
vrienden, eens te willen uitzoeken wat ter bewaring, wat
ter vernietiging goed was.
Vreemd! Ik vond in \'t eerst geen brieven. Spoedig be-
merkte ik echter, dat. Etienne in een afzonderlijk „ Erieven-
boek" uit eiken verzondeiieii of ontvangenen brief dat had over-
geschreven, wat hij belangrijk genoeg voor herlezing of her-
innering achtte. De oorspronkelijke brieven had hij veruie-
tigd. Nooit kon op die wijze iemand na zijn dood, ook al
wilde hij \'t, ze lezen, daar ook bij \'t afschrift telkens een
of ander teeken waarvan Etienne alleen wist, wien \'t moest
voorstellen, slechts den schrijver aanduidde. — Voor den
levensbeschrijver zou \'t op deze wijze zeer gemakkelijk ge-
weest zijn zich den doode in zijn geheele leven handelend
en sprekend voor te stellen; en tevens, wanneer en hoe op
hem invloed was uitgeoefend door anderen. — Etienne\'s
doel met die ordelijke en uitvoerige verzameling was natuur-
lijk slechts, om zelf door herlezing van belangrijke mededee-
lingen of vertrouwelijke bekentenissen, zoowel den persoon
als de ontwikkeling der schrijvers zich voortdurend voor den
geest te kunnen roepen.
Voor mij, aan wien door Charles op dringend verzoek \'t
Brievenboek werd afgestaan (ik maakte er zelf voor hem
een afschrift van) is dit met alle bouwstoffen, van zijn boek
-ocr page 78-
74
door hem nagelaten, Etienne\'s belangrijkste legaat. — Slechts
cén pak brieven in originali vond ik, niet groot maar zeer
eigenaardig, dat ik ook aan den schrijver er van weer ter
hand stelde: de eerste brief hield slechts bcverige hanepoot-
jes in — eenige brieven later slechts op een rosé stukje
papier bijv.: „Etienne! je t\'aime de tout mon coeur. —
Ton petit frère . ..." O! kon ik ze hier allen afdrukken. —
Den laatsten van het pakje schreef ik af, aan \'t begin van
het 3dc Hoofdstuk.
Was \'t vreemd, dat ik den morgen waarop ik deze treu-
rige en toch zoo dierbare pligt van beschikking over Etien-
ne\'s papieren nalatenschap vervulde (van wat hij overi-
gens aan waarde bezat, had hij met zijne gewone naauw-
keurigheid en om onnoodige kosten te voorkomen een tcsta-
ment gemaakt, waarbij Charles tot universeel erfgenaam werd
benoemd), van zelf begon te peinzen over hem, die daarin
weer voor mij herleefde?
\'t Was, helaas! niet voor de eerste maal dat ik een vriend
mede naar zijn laatste rustplaats had gedragen, ofschoon \'t
meerendeel niet naar \'t doodsche kerkhof hier in Leiden, —
en van elk mag ik verklaren, dat niet alleen voor familie,
ook voor hunne vrienden \'t verlies een zware slag was en
blijft; maar alleen van Etienne durfde ik er zoo beteekenis-
vol bij te voegen: ook voor de maatschappij, voor de weten-
schap, voor zijn vaderland. — In welken kring hij later
toch ware opgetreden, men zou getroffen zijn geweest door
die opregtheid, die eenvoud, die belangeloosheid; en daar*
naast dat innige pligtsbesef, dat gevoel van diepe verant-
-ocr page 79-
75
woordelijkheid, die degelijke en zooveel omvattende kunde,
al bleef geschiedenis en klassieke talen zijn lievelingsvak.
Nooit zou hij later als een der „standjes" aan de academie
door zijne tijdgenooten genoemd zijn, maar ook nooit zou
hij juist daarom zichzelf voor oningewijden als zoodanig voor-
gesteld hebben.
Nooit zou hij zich later op den voorgrond plaatsen;
liefst zelfs zich voortdurend op den achtergrond houden,
maar toch wanneer in \'s Lands vergaderzaal of in vrienden-
kring de nood aan den man kwam of \'t initiatief moest ge-
nomen worden, ieder zou Etienne, wanneer hij tegenwoordig
was geweest, als den aangewezen, den eenig mogelijken per-
soon naar voren gedrongen hebben.
Nooit zou hij zich indringen of willen „lanceren" zoo-
als men dat noemt, en toch ik ben er van verzekerd: waar
men hem had opgemerkt, in \'t vorstelijk kabinet of school-
commissie; in \'s ministers audiëntiezaal of in de achterbuurt
(misschien zou hij alleen hier uit eigen beweging komen),
men zou spoedig instinctmatig gevoelen: dien juisten blik,
die fermheid, en toch ontvankelijkheid voor teregtwijzing en
raad — dat hoofd, dat karakter, moeteu we aan ons
trachten te verbinden \').
Hij zou, en ziedaar een der beelden, zooals ik mij Etienne
zoo graag voorstel (\'t is uit zijn boek ontleend): Hij zou
\') De Duitschers hebben betere woorden er voor: „anspruch-
los, absprechend" b. v. \'t eerste zou Etienne zeer, \'tlaatste
met al zijn kennis, nooit zijn.—In polemiek en discussie, waarom
en waarover ook, zou Anerkennung zijn lioofdstreven zijn.
-ocr page 80-
7(5
de opgeruide volkshoop, die land, stad of huis bedreigde
met een zijner zinrijke verhalen, zooals hij \'t slechts kon,
geboeid, ja getemd hebben; en \'t volgend oogenblik zou hij
zijn jongsten lieveling, met de schitterende oogjes starend
op \'s vaders gelaat gevestigd, door \'t zelfde verhaal even
zeer hebben geboeid — en de zaamgeschoolde menigte
zou kalm naar huis zijn gekeerd, verzekerd, dat indien een
man met zulk karakter en zoo juist inzigt iii hun toestand
voor haar belangen beloofde te zorgen, zij gerust kon zijn;
en \'t kind zou aan \'s vaders borst ingesluimerd zijn, voor
geen rumoer of gevaar bevreesd, nu zulk een vader zou blij-
ven waken....
Meen daarom niet, dat Etiennes karakter geheel zonder
gebreken was. Ik beschrijf geen ideaal, maar een persoon; ik
lever geen fantasie, maar een photografte, al mag ik ze
soms wat geflatteerd hebben.
Hij had, en wie heeft ze niet? ook les défauts de ses
qualitus. — Zijn warm gevoel voor onpartijdigheid en we-
tenschappelijkheid deed soms zijn ietwat heftigeu Vlaamschen
aai\'d wakker worden, en wee! indien oppervlakkigheid en
verwaandheid te veel hein uittarten en eene geesseling ver-
dienden. Zijne ironie en sarcasme deden dan niet een zoo
zachte natuur vermoeden.
En aan den anderen kant deed zijn vrees voor aanmatiging,
voor zelfverheffing hem overslaan tot te groole terughou-
ding en stilzwijgendheid; maar zouden niet de geschiedenis
en indrukken zijner jeugd, die gij nu kent, veel verklaren
al zij \'t dan niet verschonen ?
-ocr page 81-
77
Nog eene opmerking ligt mij op de lippen, omdat ze
bij \'t doorbladeren van Etiennes geschriften dien morgen,
mij telkens voor den geest kwam en waarvan de mededee-
ling welligt niet overbodig is.
Al.mogt \'t namelijk misschien zoo schijnen, zijne laatste
daad op \'t sterfbed was no-h eene theatrale vertooning noch
was \'t voorwerp er van voor Etienne een deus ex ma-
china. Velen zou misschien Etienne later wat te positief
christelijk zijn geweest, zooals men \'t noemt; en toch, laat
\'t mij bekennen, juist daarom stond hij bij mij zoo hoog
aangeschreven, omdat hij niet de eens heerschende mode op
godsdienstig gebied van onzen leeftijd volgde, al geef ik
gaarne toe, dat dit meestal uit overtuiging geschiedt; bij
weinigen, gelijk bij Charles eenigzins, om interressant te
schijnen.
Etienne en Charles hadden beide Multatuli\'s werken en
waren er beiden goed in t\'huis. Maar bij Charles waren
ze in keurige bandjes lievclings-lectuur en Evangelie; in
Etiennes Eiblioteek besloegen de „ Ideeën" een plaatsje on-
der zijne boeken over de geschieden is der philosophie,
waar ze weer in zijn eigenaardige orde van schikken, naar
gelang van dieper opvatting en grooter waarde volgens den
eigenaar, niet eens eene eereplaats bekleedden.
Voor Charles bleef Multatuli \'t rustpunt; voor Etienne
was hij slechts een doorgangspunt. Van Charles hadden ze
de geheele philosophische ontwikkeling gevormd; Etienne
vond er slechts welsprekender zijne eigene eerste gedachten
in en die van zoovele denkers, eeuwen geleden.
Etienne was niet bij ontkennen en vage twijfelingen ge-
-ocr page 82-
78
bleven; hij had doorgewerkt en doorgedacht — en zijn slotsom
was, dat \'t zelfde Evangelie, waarvoor zijne voorouders vóór
300 jaren hun bloed hadden gestort en waarop hij het
hoofd zou willen neerleggen, ook zijn kinderen tot licht,
steun en troost kon strekken....
En wanneer ik nu dat alles bedacht, dan begon ik zelf
te twijfelen, of \'t wel goed was, dat zulk een persoon zoo
ontijdig was weggenomen. Waartoe kon die dood strekken,
nu \'t leven voor velen zoozeer van nut had kunnen zijn ? .
\'t Bovenstaande was ik bezig over te schrijven en mis-
schien zou ik nog meer beschouwingen over Eticnne hier
ingevlochten hebben, maar daar klonk \'t bekende klokje dat
12 uur beteekende en voor mij dat van gehoorzaamheid
was, daar ik dan naar B. W. moest.
Haastig verwisselde ik pantoffels met schoenen en, met
dictaat en Wetboek in de hand, was ik spoedig op de Bree-
straat, waar ik vóór onze sociëteit in aanbouw, weder een
ijverig Lid der Bouwcommissie, als gewoonlijk, druk in ge-
sprek zag met den aannemer.
Juist kwam een der werklieden van \'t gebouw, die naar
huis ging om te schoften, mij om een beetje vuur vragen.
Ik houd er van ook met zulk soort menscheu te spreken,
en begon dus:
„ \'t Vordert al mooi, baas!"
„Dat zal waar zijn, Meneer! maar ziet u, ik zeg ook
maar altijd: \'t oog van den meester maakt \'t paard vet.
Ik wil maar zeggen, als daar eiken dag zoo\'n lid van de
-ocr page 83-
/
79
Commissie komt kijken, of \'t vordert en of \'t niet fout is,
in weer en wind, met een buis of een kapjas an, dan ziet
de werkman dat ook met plezier; ik heb \'t graag, meneer!
dat ze naar m\'n werk kijken. — Daar heb je zoo\'n klein
meneertje, dat hierover boven die groentevrouw op de hoek van
de steeg woont en dan ook nog zoo\'n langere meneer, hij
mot zooveel als opperman van de sterdenten vroeger geweest
zijn. Ik zeg maar, meneer! dat is liefhebberij!"
\'t Deed me goed, wat ruwer maar even goed gemeend te
hooren, wat ook mij dikwijls was opgevallen.
„ Daar zeg je een waar woord, baas! maar weet je wat
mij, die al van\'t zelfde jaar als die „opperman" ben, toch maar
spijt, zie je! dat is, dat we nooit meer onze oude, gezellige,
onvergetelijke „kroeg" terug zullen zien.
„Ja. zie je, Meneer! daar fillesefeer ik ook wel \'s over.
En dan zeit m\'n vrouw: Sjors! zeit ze, wat filessefeer je
weer! maar ziet u, ik heb al heel wat gebouwtjes, nog vrij
wat voornamer als de Soo=jeteit, onder den voet gehaald en
d\'r weer andere voor in plaats gezet, maar dan zeg ik altijd
maar, Meneer! alles heeft z\'n tijd en al gaat zoo\'n huis wat
te vroeg naar den grond, je zou zoo zeggen: nog vóór z\'n
tijd! — dan geloof ik, dat je dan ook des te meer gevoelt,
wat je aan \'t afgebroken ding hadt. En als je dan maar maakt,
dat je in \'t nieuwe maar al die huisselijkheid en solideteit
overbrengt uit \'t ouwe, — zie je ! kan je dan niet zeggen, dat
dat ouwe gebouw al hadt jij \'t wat willen behouwen, weg
moest om een nieuw te krijgen, dat anders nooit was
gekomen en waarin je nou alles kunt overplanten, watje in
\'t ouwe zoo mooi vondt? — Kijk! meneer! dat zijn nou mijn
-ocr page 84-
80
fillesefasics en, al spreek ik wat mooijer dan je \'t van een
lompe werkman verwachten zou, ik zeg maar: Sjors heeft
ook z\'n gevoel, en zie je! ook z\'n gedachte! — Mag \'t
niet? Meneer!"
„Wil je \'s stoppen, George!" en ik bood hem mijn ta-
bakzak aan. — Ik besloot een volgenden keer dezen werk-
uian weer eens aan te klampen.
\'t Was al over kwartier en ik kom niet gaarne te laat
op \'t College en ik ging dus langzaam weer naar huis terug.
Was \'t onnatuurlijk dat ik Sjors\' philosophie over \'t mis-
schien ontijdig afgebroken huis met mijn eindoverdenking
vergeleek over Etiennes dood? — en ik schreef na eenig
denken als de slotregels van deze schets:
En nu, — weken, maanden, haast jaren zijn sedert Eti-
ennes sterven verloopen.
Charles wordt niet meer genoemd onder de matadors in
\'t spelen, scharrelen drinken en vloeken; want in \'t laatste
was hij vooral ook een baas; daarentegen is hij nu al jur.
Doctorandus, — en toch vreemd, niet waar? Hij is er niet
minder, juist meer om gezien; want hij is er bemind, in
den edelen zin des woords, en geacht bij.
En wanneer ik nu dit naga en mij te binnen breng \'t
laatste gesprek met Etienne aan denzelfden haard, waar ik
nu dit overdenk en wat hij zeide over den geweldigen schok,
die alleen Charles „een ander mensch kon maken", dan kom
ik tot deze onweersprekelijke, maar pijnlijke conclusie:
Etiennes z.iekte en dood alléén kon zijn, maar was dan
ook, Charles\' duurzame redding.....
-ocr page 85-
>*s*
Mogten er niet veel broers — zusters, ouders, kinderen
zijn, voor wie zóó hooge losprijs betaald moet worden!
Zondag avond.
Straks was Charles bij mij, de eenige vriend, wien ik deze
schets geheel voorlas.
Trouwens \'t was noodig; want hij had mij beloofd tel-
kens, wanneer hij in \'t geen ik omtrent den nachtelijken
togt, \'t gesprek met Etienne en zijne eigene gedachten
had neergescheven, iets onjuist vond, \'t mij te zeggen, en
vindt ge dus in mijn verhaal iets natuurlijks en levendigs,
dank \'t dan aan Charles, lid van .... maar ik zou indis-
creet worden.
„En nu kijk, Charles!" zei ik eindelijk „ik wou zoo
gaarne, dat jij \'t slotwoord schreef."
„Och je weet, FransI ik ben geen stijlist, want \'t lid-
maatschap van Disputen en \'t abactiaat van gezelschappen
beteekent ook al zooveel niet, maar wacht eens !".... hij
peinsde even (precies de uitdrukking van Etiennes gelaat
was \'t!), greep toen de pen en zei: „welnu Frans; ik wil
een tipje van den sluijcr opligten, waarover ge ergens (pag.
208) spreekt; leg dan dit woord op de lippen van alle
Charles\' en breng \'t ter bemoediging aan alle Etiennes
over" en — Charles de Boecker schreef met vaste hand:
Schuldbelijdenis.
L. B. Dec. 1874.                                                  b. b. b.