-ocr page 1-
% 0 6,J>*X\'S.\'
m^ \'03^/
HERDERLIJK SCHRIJVEN
JOHANNES HEYKAMP,
AABTSmSSCHOP VAN TJTRKCHT ,
AAN ZIJNE ONDERHOORIGEN.
OVER DE VRAAG:
OF NIET OMSTANDIGHEDEN VAN VERSCHILLENDEN AARD HET
I
THANS RAADZAAM ZOUDEN MAKEN, DAT IN EENIOE PUNTEN
i DER BESTAANDE KERKELIJKE TUCHT, — BIJ NAME IN DE
VIERING DER HEILIGEN-DAGEN , EN DER DAGERAADS-MTSSE OP
KEItSTÜAG, EN IN DE ONDERHOUDING DER VEERTIG-DAAGSCHE
VASTEN — DOOR OPHEFFING OF WIJZIGING VERANDERING
WERDE AANGEBIIAGT?
UTRECHT, — fir.nR. VAX l)KK POST, — 1S77.
-ocr page 2-
BIBLIOTHEEK UNIVERSITEIT UTRECHT
A06000029439027B
2943 902 7
-ocr page 3-
3H >£>.&$\'
t
JO HANNES, door de goddelijke beschikking
Aartsbisschop van Utrecht, aan zijne geliefde
onderhoorigen, zoo geestelijken als leeken.
Genade en Vrede!
De vraag: of niet omstandig!ïeden van verschillenden
aard het thans raadzaam zouden maken, dat in eenige
punten der bestaande kerkelijke tucht, — bij name in
de viering der Heiligen-dagen, en der Dageraads-Misse
op Kerstdag, en in de onderhouding der veertig-daagsclie
Vasten — door opheffing of wijziging verandering werde
aangebragt? — heelt zich in den laatsten tijd op nieuw,
en wel met zekeren aandrang, in sommige onzer ge-
meenten doen hooren. Op zich zelve geheel onschuldig,
geoorloofd en, gelijk wij gaarne aannemen, met geene
andere dan goede bedoelingen gedaan, heeft zij nogtans
een zeer verschillend onthaal gevonden. Door sommigen
gunstig ontvangen, heeft zij bij anderen daarentegen
eene sterke afkeuring niet kunnen ontgaan. Zij heeft
dus een zekeren, hoewel dan ook zeer verschillenden
-ocr page 4-
2
indruk gemaakt, te groot en te algemeen, dan dat wij
haar met stilzwijgen mogen bejegenen, en als een twist-
appel onder de leden onzer Kerk mogen laten voortbe-
staan. Integendeel, overtuigd dat wij door den rang,
dien wij onder de Dienaars dezer Kerk innemen, aller
schuldenaar zijn \'), zouden wij meenen aan een
onzer ernstigste verpligtingen te kort te doen, indien
wij niet, ook van onze zijde, die vraag behandelden,
en door het aangeven der gronden die, naar onze over-
tuiging, hier ter zake doen, aan ieder uwer de gelegen-
heid gaven, om zich hier zelf een oordeel, op kennis
van zaken gegrond, te vormen.
Volkomen instemmende met de verklaring van een
onzer uitstekendste Voorgangers (Joh. Neerkassel), dat
noch het gezond verstand noch de Kerkregels den bis-
schop veroorloven, de Kerk zonder den raad of de mede--
werking zijner Geestelijkheid te besturen, was onze eerste
zorg op \'t vernemen der geopperde vrage, haar aan onze
Eerw. Medearbeiders in de heilige Bediening voor te
leggen, en hun gevoelen daaromtrent in te winnen.
Zooals uit den aard der zaak zich verwachten liet,
waren de uitgebragte gevoelens, ofschoon elkander hier
en daar ontmoetende, in geenen deele eenstemmig.
Toch zijn wij voor die voorlichting dankbaar: want ook
waar wij, de zaak later als onder het oog van God over-
wegende , geen vrijheid vonden om met de ons verstrekte
l) Rom. ]: 14.
-ocr page 5-
3
adviezen mede te gaan, erkennen wij gaarne, dat zij
veel inhielden, wat ons de taak gemakkelijker maakt.
Die taak, welke ons nu te vervullen overblijft, is:
Voor de Kerk, wier belangen ons ter behartiging zijn
toevertrouwd, eenvoudig on rondborstig bloot te leggen,
welk ons gevoelen is omtrent de in vrage gestelde punten
der kerktucht, en op welke gronden dit gevoelen rust.
Mogt iemand soms dezen weg, op ons standpunt, minder
gewoon vinden, dien verzoeken wij zich wel te willen
herinneren, hoe de eerste der Apostelen, de H. Petrus,
toch op dezelfde wijze eenmaal zijn gevoelen met opgave
van redenen, voor de vergaderde Broeders te Jeruzalem,
blootgelegd en verantwoord heeft. (Hand. 9.)
Het oogpunt van waaruit wij onze taak meenen te
moeten beschouwen, tevens ons leidend beginsel, bij de
behandeling van dit onderwerp, is een tweevoudig Aposto-
lisch woord. Het eene, waar de Apostel Paulus tot
de Dienaren der Kerk van Efese sprekende, zegt: »De
H. Geest heeft u tot Opzigters gesteld over de Kerke
Gods, welke Hij (J. Christus) door zijn bloed verkregen
heeft" \'); het andere, tot de Geloovigen gerigt: »Uwe
leidsmannen waken over uwe zielen, als zullende reken-
schap daarvan geven" 2). Deze woorden, uit het diepst
van des Apostels ziel geschreven, en blijkens zijne gan-
sche werkzaamheid gedurende eene loopbaan van meer
dan 30 jaren, als de grondgedachte te beschouwen die
hem steeds bezielde, drongen zich als van zelf aan ons
1)  Hand. 20: 28.
2)  Hebr. 13; 17.
-ocr page 6-
4
op, toen wij ons tegenover de genoemde vragen gesteld
zagen. Twee hoofdwaarheden moesten ons, volgens den
Apostel, leiden: De onvergelijkelijk groote waarde der
Kerk in \'t oog van God, als eigendom van Zijnen Zoon,
voor den hoogen prijs van zijn bloed verkregen, en de
nauwkeurige rekenschap voor Hem eenmaal al\'te leggen
door degenen, aan wier toezigt die Kerk is toevertrouwd
geweest. Wat konden, wat moesten die woorden an-
ders in ons opwekken dan, van den eenen kant, de
opregtste begeerte om toch niets te verzuimen wat uwe
hoogste belangen, uw waarachtig heil kan bevorderen;
en, van den anderen, het niet minder ernstige verlan-
gen om, bij de vorming van ons aan U mede te deelen
gevoelen, al ons streven daarheen te rigten, dat in de
schaal onzer overwegingen alleen dat gewigt des
Heiligdoms den doorslag geven mogt, waarmede
het geloof ons leert dat eenmaal al ons doen en laten
door den Kenner der harten zal geoordeeld worden:
diensvolgens, al wat ons blijken mogt hier of noodig te
zijn, of althans een wezenlijk voordeel te beloven voor
\'t algemeene welzijn der geloovigen, dit aan te nemen en
U te verkondigen, ongeacht den mogelijken schijn der
nieuwheid; maar ook, wat blijken mogt niet overeen-
komstig te mogen heeten met den waren geest van
Christus, onzer aller Leeraar en Heer, daaraan, onder
geenerlei voorwendsel, door onze stem, steun of gezag
te geven. Ziedaar, waarnaar wij bij de behandeling
van dit onderwerp dooi\' allen wenschen beoordeeld te
worden. Wij voeden het vertrouwen, dat het uwe
instemming verwerven zal: immers, de regelmate des
-ocr page 7-
5
geloofs laat wel geen anderen weg ter bewandeling
over.
Thans nader tot ons onderwerp komende, merken
wij vóór alles en met voldoening op, dat de punten,
waaromtrent de voorgestelde vraag zich beweegt, uit-
sluitend behooren tot het gebied der zoogenaamde ver-
anderlijke kerk tucht. Geen daarvan betreft de voor
den Katholiek onveranderlijke geloofsleer. Reeds
dit alleen toch is eene aanvankelijke geruststelling voor
bet gemoed des Christens, zich overtuigd te mogen
houden dat, bij verschil van gevoelen, de éénheid in
het huis des Vaders niet bedreigd wordt; dat allen in-
tegendeel belijden: »Er is één Heer, één geloof, één
doop," waardoor wij allen tot één ligehaam geworden
zijn, en een en dezelfde geest in ons behoort te
heerschen x); maar dat slechts niet allen overeenkomen
in de beantwoording der vrage: »Hoe ieder zich heeft
te gedragen in het huis Gods, hetwelk de Kerk van den
levenden God is;" »op dat alles betamelijk en met orde
geschiede." 8)
Met deze opmerking willen wij evenwel niet geacht
worden de vragen omtrent de kerktucht in zekeren
zin gering te achten Dit zij ven-e. De geschiedenis
immers der christelijke Kerk in de verloopen eeuwen
weet in meer dan één voorbeeld aan te wijzen, hoe
hevig soms, reeds van de eerste tijden af, een strijd
over kerktucht ontbranden, broeders verdeelen, ja, hen
1)   Klus. 4:5,4.
2)   1 Km. 3: 15.
8) 1 Kor. 14: 40.
-ocr page 8-
(\')
tot scheuring kan drijven. Men denke slechts aan den
strijd over den vierdag van het Paaschfeest in de 2\'le
eeuw. Daarom behooren vragen, ook van deze soort,
met ernst behandeld, en door wijze voorzigtigheid uit
den weg genomen te worden. Daarenboven; de kerk-
tucht omvat zeer uit één loopende bestanddeelen, die
volstrekt behooren onderscheiden te worden. Wij meenen
de eenvoudigen onder ons daaromtrent te dezer gelegen-
heid, en ter bevordering van eene juiste inzage, door
een duidelijk voorbeeld te moeten voorlichten.
Nauwelijks hadden de Apostelen begonnen de ver-
hevene taak die hun was opgedragen te vervullen, of
reeds in de eerste gemeente waar hunne volgelingen
met den naam van Christen genoemd werden, te An-
tiochie, ontstond een levendige strijd omtrent den om-
vang van hetgeen de Apostelen hen in den naam van
Christus geleerd hadden te onderhouden. Men vroeg:
of de Heidenen, bij het aannemen van de christelijke
Godsdienst, ook verpligt behoorden te worden, de in-
stellingen der Mozaïsche wet, als eenmaal van Godswege
ingesteld, te onderhouden? Ieder weet, hoe die vraag
toen te Jeruzalem door de Apostelen en Ouderlingen)
in \'t bijzijn der gemeente, beslecht werd. De brief
aan de gemeente te Antiochie gerigt, luidde: «Het heeft
den H. Geest en ons goedgedacht, u geen anderen last
op te leggen dan deze noodzakelijke dingen: dat ge
u onthoudt van hetgeen aan de afgoden geofferd is,
van het bloed van verstikte dieren en — van hoererij." J)
1) Hand. 15.
-ocr page 9-
7
Indien nu de kerktucht, zooals bekend is van de op
goddelijke openbaring rustende geloofsleer ook daardoor
onderscheiden wordt, dat zij hare voorschriften aan
menschelijk (zij het dan ook kerkelijk) gezag ontleent,
dan hebben wij in de drie verordeningen van dat Apos-
tolisch schrijven even zoovele punten van kerktucht te
zien, die als zoodanig aan wijziging of opheffing zouden
kunnen geacht worden onderhevig te zijn. Dit schijnt
duidelijk. Maar wien treft niet, bij eenige oplettendheid,
het verbazend verschil van gehalte dat er tusschen deze
voorschriften bestaat? Wie denkt er aan, om hetzelfde
gewigt te hechten aan de eerste twee, als aan de
derde dezer Apostolische bepalingen, hoewel ze hier
gelijkelijk «noodzakelijk" genoemd worden? En wie zal
meenen dat zij allen gelijkelijk kunnen vervallen of ge-
wijzigd worden? Van waar dit? Waaraan is het toe te
schrijven, dat inderdaad, volgens de getuigenis van den
H. Augustinus, reeds in de 5C eeuw »de bevelen der
Apostelen en Ouderlingen" omtrent het gebruik der
afgodische olTerspijzen en van bloed, welke Paulus en
Silas »aan al de gemeenten die zij doorwandelden, ge-
boden te onderhouden," in onbruik en in vergetelheid
geraakt waren; terwijl nog heden het bevel der Apos-
telen, »dat ge u onthoudt van hoererij," in alle kerken
onveranderd en onverzwakt blijft, en voortbestaan zal
zoolang de Kerk van Christus staat, d. i. tot aan het
einde der eeuwen? Is het niet juist uit hoofde der zeer
verschillende bestanddeelen, welke dit Apostolisch schrij-
ven omvat? Toen de afgodendienst geweken was voor
de kiacht des Christendoms, en de Mozaïsche eeredienst
-ocr page 10-
8
bedolven onder de puinen van Jeruzalem* tempel, was
er geen reden meer voor het bestaan der eerste twee
verordeningen. De laatste, omdat zij den geloovigen een
goddelijk voorschrift der Zedewet inscherpte, blijft om
die reden in stand.
Wij bedoelden door dit voorbeeld uit het leven der
Apostelen genomen, de waarheid duidelijk te maken,
dat het bij de vraag: of een voorschrift der kerktucht
niet soms behoorde gewijzigd of opgeheven te worden 1
nog niet voldoende is, dat men zulk een voorschrift al-
gemeen voor eene kerkelijke verordening erkenne; maar
dat daarbij niet minder te letten valt op het onderwerp
dat daarin behandeld wordt, en misschien op dieper
liggende gronden rust. Daarvan toch alleen zal het —
blijkens het aangevoerde voorbeeld — afhangen of men
er eene blijvende, of wel eene voorbijgaande waarde
aan zal toeschrijven.
Op grond van het bovenstaande, zal men het ant-
woord op de vraag: of het thans niet raadzaam geacht
mag worden eenige punten der bestaande tucht in onze
Kerk te veranderen? — behooren te laten voorafgaan
door eene ernstige overweging der waarheden waarop
die punten zelve rusten, en van de redenen die tot
deze verordeningen en hare invoering hebben doen
besluiten.
Vragen wij naar de gronden, en naar de redenen
welke tot de viering der dusgenaamde Heiligen-dagen
geleid hebben. Zij zijn hoofdzakelijk geene andere, dan
die aan eiken burger van den Staat van jongs af wor-
den voorgehouden en ingeprent, om hem tot de ver-
-ocr page 11-
9
eering van de nagedachtenis der uitstekendste mannen
uit vroegere geslachten op te wekken, die zich jegens
het gemeenschappelijke vaderland in verschillende opzig-
ten boven anderen verdienstelijk hebben gemaakt. Bestaat
er eenig verschil, dan vloeit dit geheel voort uit de
meerdere voortreffelijkheid der zaak (de vestiging en
uitbreiding van het Rijk Gods op aarde) waarvoor deze
geloofshelden zich hebben opgeofferd, en uit de edeler
vruchten welke het dankbare nageslacht — zoo het zich
zelf die niet onwaardig maakt — van de zelfopofferende
toewijding dier groote mannen plukken zal; vruchten,
die in eeuwigheid blijven.
De gronden voor de viering van de Heiligen-dagen
zijn dus, naar den geest der Kerk, gelijk wij allen
weten, deze: Opdat in de eerste en voornaamste
plaats, tot »den Vader der lichten, van wien alle goede
gift en volmaakte gave afdaalt," l) onzer aller lof en
dank opklimme voor de gunsten en genade aan die HU.
Mannen, en door hen aan ons verleend, waaraan alleen
het te danken is, dat zij, zwakke en met vleesch en
bloed omgevene menschen gelijk wij, gesterkt en in
staat gesteld zijn geworden tot het verrigten van die
groote en uitmuntende daden, tot die trouw en volhar-
ding, welke hen tot het voorwerp der bewondering ge-
maakt heeft van christenen en niet-christenen, en waar-
aan onze Vaderen en wij onzen roep tot het Christen-
dom en deszelfs troostrijke beloften danken. Voorts
opdat de beschouwing van hun voorbeeld en levens-
1) Jacob. 1: 17.
-ocr page 12-
10
wandel in ons, die door hunne dienst zooveel ontvin-
gen, en van wien daarom ook veel zal worden afge-
eischt, tot eene bezielende kracht worde, om »de ver-
slapte handen en de verzwakte knieën weder op te rig-
ten," \') en wij «hunnen levensuitgang wél opmerkende,
hunne trouw aan Christus navolgen."2) Eindelijk,
opdat wij de vermogende voorbede dier vrienden des
ïleeren, naar de leer van de gemeenschap der Heiligen,
inroepen om, elk naar de mate der giften van Christus,
de pligten van onzen heiligen roep te willen en te kun-
nen volbrengen.
Wie zal ontkennen, dat deze redenen nog heden,
gelijk vroeger bestaan? Of is de pligt der dankbaar-
heid , na zoovele eeuwen, vervallen ? Of klinkt het
woord des Apostels: «Broeders, weest gij mijne navol-
gers, gelijk ik die van Christus ben" 3) met minder
kracht of waarheid thans, dan toen zij voor het eerst
gesproken werden? Of eindelijk, is de voorbede dier
geloofshelden minder gewenscht of noodig in onze dagen
bij de zwakheid, die in toenemende mate zich bij de
christenen openbaart? — Of ook; kan dit alles op ge-
paster wijze verwezenlijkt worden dan dit bij de viering
van de nagedachtenis der Heiligen onder ons plaats
vindt? Dan vereenigt zich de gemeente der broederen,
om onder het voltrekken onzer II. Altaargeheimen, met
en door Christus, het Hoofd der gemeente, dien lof,
1)   Hebr. 12: 12.
2)   Aid. IS: 7.
8) 1 Kor. 11: 1. fïlip. 8: 17.
-ocr page 13-
11
dien dank, die gebeden tot bevordering van eigen kracht
en deugd voor den troon van God, eenparig en als
mei een heilig geweld, uit te storten, terwijl het woord
des Herders, dat volgens de laatste algemeene kerkver-
gadering te Trente nooit op de feesten der Christenen
mag ontbreken, uit het harte en op den toon der over-
tuiging gesproken, den geest dier zamenkomsten ver-
klaart, en haar doel telkens meer in bijzonderheden
doet uitkomen, en alzoo het sluimerend christelijke
leven op nieuw bezielt en verheft.
Maar ook, wij weten het wel, er is niemand onder
ons, die het voortdurend bestaan dezer degelijke gron-
den en het goede dat zoo veelvuldig in de daarop rus-
tende viering gelegen is, ontkent. Alleen de bezwaren,
die uit de omstandigheden van onzen tijd geboren zijn,
hebben hier en daar tot de vrage .geleid naar wijziging.
Wij willen noch kunnen die bezwaren loochenen, die
hier uit den staat der afhankelijkheid waarin vele ge-
meenteleden verkeeren, zoodat zij over hunnen tijd niet
kunnen beschikken; of elders, bij onafhankelijken uit
gebrek aan tijd, die geheel voor beroepsbezigheden
wordt geëischt; of ook weer soms uit het klein getal
gemeenteleden geboren worden. Maar zijn die bezwa-
ren van dat gewigt, dat zij opwegen tegen de boven-
genoemde ernstige pligten en de daarop gevestigde
feestviering? Heerscht hier, zouden wij willen vragen,
geen misverstand ? Toen de viering der Heiligen-dagen
gepaard ging met het staken van allen handarbeid,
gelijk op den dag des Heeren, mogt het eerstgenoemde
dezer bezwaren gelden; ofschoon ook toen verlof tot
-ocr page 14-
12
den arbeid op de feestdagen gegeven werd, waar er
behoefte aan bestond. \') Maar in onze Kerk, waar
sedert onheugelijke tijden, wegens ons burgerlijk zarnen-
wonen met andersdenkenden, de dusgenaamde gebo-
den feestdagen van de geslotene worden onderschei-
den, en de arbeid op de geboden feestdagen niet ver-
boden is; waar zich voorts de viering bepaalt, vol-
gens den strikten zin der kerkwet die reeds het kind
van jongs af kent, tot het Mishooren; waar men altijd
geleerd heeft »dat de noodzakelijkheid geene wet kent"
dan de wet van God; daar zijn deze bezwaren, gelooven
wij, allen deels uit misverstand, deels welligt ook uit
een te oppervlakkige beschouwing gesproten. De wijze
voorzigtigheid onzer vroegere Kerkhoofden heeft elk we-
zenlijk bezwaar overkomen, door alleen datgene ter
viering der Heiligen-dagen onveranderd te hebben laten
bestaan, wat zonder wezenlijk ernstige schade voor de
hoogere belangen der geloovigen niet kan worden ach-
tergelaten, namelijk, de H. Offerande en het daarvan
deel uitmakende woord des Priesters. Waar het getal
der gemeenteleden toelaat, ook gevolg te geven aan de
vermaning des Apostels: «Onderhoudt elkander met ge-
zangen, psalmen en geestelijke liederen," daar zoude
het, naar \'t ons is bekend geworden, door minstens
even zoovelen voor eene ergernis, als voor eene weldaad
gehouden worden, deze gelegenheden tot oefening van
gemeenschappelijke godsvereering en stichting op te
1)* Zie: Bulle van paus Urbanus VIII dd. 13 Sept. 1642; waar, hoogst
opmerkelijk, de verpligte viering van de ontvangenis der H. Moedermaagd
geheel wordt uitgesloten.
-ocr page 15-
43
heffen; waar zij dooi\' den drang der omstandigheden
niet kunnen plaats hebben, daar eischt de geest en
zelfs de letter der Kerkwet die niet.
Als besluit uit dit alles, zoude ons gevoelen dit zijn:
Laat de viering der Heiligen-dagen bestaan; laat die
naar den eisch der omstandigheden, en bij onmogelijk-
heid om meer te doen, beperkt blijven tot de plegtige
of zelfs ter besparing van tijd, tot de meest eenvoudige
viering der heilige Geheimen, met eene korte, onder-
wijzende of opwekkende Rede des Herders; maar laat,
door de zorg van hen, die daarmede belast zijn,
door een degelijk onderwijs der jeugd, bij niemand de
kennis ontbreken van hetgeen met die viering beoogd
wordt; van de schoone vruchten daaraan verbonden;
van de ernstige pligten jegens God, de Heiligen en ons
zelven, welke wij bij die gelegenheden zoo schoon, naar
den echten geest der kerk kunnen vervullen, en die bij
de opheffing dier feesten, zoo ligt zouden ondergaan in
den stroom der bezigheden, of tusschen de doornen
der levenszorgen verstikt worden; eindelijk, laat bij
allen de kennis worden gekweekt en ontwikkeld van de
wijze waarop — naar de verhevene, in de oudste der
Belijdenissen van ons Geloof reeds vervatte leer van de
gemeenschap der Heiligen, — ook door ieder der ge-
looyigen, wien andere onvermijdelijke pligten beletten
er persoonlijk bij tegenwoordig te zijn, nogtans met goede
vruchten kan worden deelgenomen aan die viering der
Heiligen-dagen.
Indien door ons, Eerw. Broeders in de H. Bediening!
die voor de zielen der geloovigen te waken hebben,
-ocr page 16-
14
deze verschillende waarheden, naar den eiseh van onzen
pligt, zij het ook in korte woorden, eenvoudig, maar
op waardige wijze, telkens meer, naar vermogen bekend
gemaakt worden, zullen wij overal een kleineren of
grooteren kring van gemeenteleden, wien de tijd niet
ontbreekt, kunnen vereenigen, met wie wij die gedenk-
dagen op bovengenoemde wijze kunnen vieren. En mogt
het soms niet overbodig zijn, dan zou ik den Herder
die het brood des woords breekt in een kleinen kring,
op het treffend — als voor ons opzettelijk geschreven —
voorbeeld wijzen van Gods geliefden Zoon, die van
den Evangelischen arbeid vermoeid nederzittende aan
de bron van Jacob, zich toch verledigde om aan eene
enkele vrouw, uit de gewone volksklasse, de waarheden
des Evangelies naar hare bevattelijkheid te prediken;
omdat «zijne spijze" was, den wil zijns Hemelvaders
te volbrengen in het werk waartoe Hij gezonden was! l)
Diezelfde Aanleider en Voltrekker van ons geloof is de
getuige van onzen arbeid, en zal dien in zijne weder-
komst ten oordeel loonen.
Wat de viering aanbelangt der dusgenaamde Dage-
r a a d s - m i s s e op het Hoogfeest van \'s Meeren geboorte,
daarvan slechts een kort woord. Er bestaat geen ver-
pligtend kerkelijk voorschrift voor die viering: evenmin
een dieper liggende waarheid, die bij gebreke dier vie-
ring zou moeten verloren gaan. De godvruchtige zin
alleen heeft daaraan later een geheim verbonden. Onder
1) Joh i.
-ocr page 17-
15
geheel andere omstandigheden ontstaan, kan zij —
zonder dat het noodig zij haar af te schaffen, daar,
waar slechts één priester, en een klein getal gemeen-
teleden gevonden wordt, zonder eenig bezwaar, met
onderling goedvinden van herder en gemeente worden
achtergelaten.
Niet zoo eenvoudig is de vraag af te doen naar wij-
ziging van de bestaande kerktucht omtrent de onder-
houding van de veertig-daagsche plegtige Vasten, die aan
het Hoogfeest van Paschen voorafgaat.
Vooral bij het overwegen hiervan kwam het woord
van den heiligen Apostel: »uwe leidsmannen waken
over uwe zielen, als zullende rekenschap daarvan geven,"
met kracht voor onzen geest op, en vervulde ons gemoed
met eene eerbiedige vrees.
Niets is ligter dan verpligtingen, die der mensche-
lijke natuur zwaar vallen, op te heffen, en te zoeken
het daardoor voor elkander gemakkelijker te maken.
Maar zou dit altijd in het waarachtig belang der zielen
mogen heeten, waarvan wij «rekenschap zullen geven ?"
Kan wel immer »de weg die tot het leven leidt," en
die, naar de uitspraak van onzen Heiland, i) altijd een
moeijelijke weg blijft, in waarheid door eene men-
schelijke magt gemakkelijk worden gemaakt ? En waar
dit i n s c h ij n geschiedt, wordt daar geen plaats gegeven
aan een gevaarlijk zelfbedrog?
Bij deze gedachten die mijn geest vervulden, voegde
1) Matth. 7: 14.
-ocr page 18-
16
zich nog de herinnering aan een schrijven van Z. IJ.
Paus Benedictus XIV l) aan alle Bisschoppen der Ka-
tholieke Kerk gerigt; een schrijven, waarin een waar-
lijk apostolische geest heerscht, en dat te zeer in
gunstigen zin afsteekt bij latere Breven van eenige
zijner opvolgers, om hier niet in korte trekken te worden
vermeld. Na de instelling en de hooge beteekenis van
de veertig-daagsche Vasten volgens de onveranderde
opvatting en overtuiging der geheele Katholieke Kerk
vermeld te hebben, benevens hare onderhouding in
vroegere dagen; noemt Z. H. het een onvermijdelijke
pligt op zijn standpunt, luide de stem van zijn beklag
te laten hooren over de daartegen zoo schril afstekende
verslapping in zijne dagen — het midden der vorige
eeuw. Hij wijst als oorzaak daarvan aan, de verre-
gaande ligtvaardigheid waar-mede bijna overal, zonder
onderscheid, vrijstellingen worden gegeven, die door
geenerlei drang der noodzakelijkheid gewettigd worden.
Hij spoort zijne Ambtsbroeders aan om toch het genees-
middel tegen zulk een kwaad aan te wenden, dat aan
Gods eer te kort doet, ten schande strekt aan de Ka-
tholieke Kerk, en haar ten spot maakt voor de niet-
Katholieken; eene verslapping, zegt hij, die genoegzaam
met eene algeheele opheffing gelijk staat. Hij zelf wil
streven naar de volstrekte uitroeijing van zulk een mis-
bruik; daar. het gewis ook de overtuiging van u allen
is — dus vervolgt hij — dat niets Gode welgevalliger,
onzer bediening waardiger, en niets voor de belangen
1) 80 Mei 1741.
-ocr page 19-
17
der ons toevertrouwde kudde heilzamer zal kunnen
zijn, dan dat de Herders, met woord en voorbeeld
voorgaande, de geloovigen met den meesten aandrang
opwekken, om toch deze zoo heilzame oefening der
boetvaardigheid en der godsvrucht met nieuwen ijver
op te vatten, met volhardenden zin na te komen over-
eenkomstig den aard harer oorspronkelijke instelling; en
zich aldus door eene nauwgezette oefening van die
veertig-daagsche Vasten, naar vermogen voor te be-
reiden, om in denzelfden christelijken zin, waarin het
billijk en betamelijk is dat zij op \'t Hoogfeest van Paschen
gevonden worden, voortdurend te blijven leven. Dien-
overeenkomstig noemt hij het een pligt der liefde zoowel
als der bisschoppelijke bediening, algemeen te verkon-
digen en bekend te maken, dat voortaan geenerlei vrij-
stelling aan iemand in \'t bijzonder zal worden gegeven,
zonder wettige en beproefde reden, en dat eene vrij-
stelling aan eene geheele burgerij of gemeente niet zal
kunnen worden verstrekt, dan bij den ernstigsten en
dringendsten nood; en altijd slechts in die gevallen,
welke bij de oude kerkregels voorzien zijn. Z. H. de
Paus besluit zijn schrijven met zijnen Ambtsbroeders de
nauwlettendste zorg bij het verleenen van vrijstellingen
ten zeerste op het gemoed te drukken, overtuigd als
wij moeten zijn, zegt hij, dat wij van het niet nakomen
daarvan aan den goddelijken Opper-Regter eenmaal de
stiptste verantwoording zullen te geven hebben.
Aldus wordt een der geleerdste en beste Pausen der
vorige eeuw door pligtbesef gedreven om zóó onbewim-
peld en luide naar alle kerken zijne stem te verheffen,
-ocr page 20-
18
terwijl alles hem daarvan, menschelijker wijze, had moe-
ten terughouden. Meer nog: datzelfde pligtbesef dringt,
integendeel, denzelfden Paus om de boosaardige ver-
draaijing van gezegd schrijven door tegenstrevers, in
een volgende Breve ]) te veroordeelen, met de verklaring,
dat hij de voorschriften er van gehandhaafd wil hebben,
en daarom »de Bisschoppen verzoekt, ja, in den naam
van onzen Heer J. Chr. smeekt, de hun toevertrouwde
kudde moed in te spreken tot het nauwkeurig onder-
houden der h. Vasten, als een der voornaamste genees-
middelen tegen de wonden, welke de menschelijke zwak-
heid aan ieder onzer veroorzaakt; door van den eenen
kant, allen te wijzen op de onbesefbaar groote heer-
lijkheid des Hemels, waartegen het kortstondig lijden
van den ganschen levenstijd niet is te vergelijken, en
veel minder derhalve de zoo korte ongemakken van de
veertig-daagsche onthouding; en van den anderen kant,
op de ontberingen van zoovelen die om eene verganke-
lijke kroon strijden, en die eenmaal de droevige veroor-
deeling zouden worden van den lafhartigen christen,
die geweigerd zoude hebben onder de vaan van het
kruis van Christus, zijnen Heer en Voorganger, in de
versterving te strijden."
Wanneer wij den eersten der Bisschoppen, door pligt-
besef gedreven, aldus hooren spreken, zoude het ons
dan voegen, Beminde Broeders, doof voor deze krach-
tige stem, wel verre van de bij ons welligt hier en
daar voorkomende misbruiken naar zwak vermogen tegen
1) dd. 22 Aug. 1741.
-ocr page 21-
1!»
te gaan, den weg, door onze Vaderen tot dusverre be-
treden, te verlaten en de reeds zoo verslapte tucht —
in vergelijking van vroegere dagen — door nieuwe vrij-
stellingen nog verder los te laten? »Doet boetvaardigheid;\'\'
dit staat aan den ingang der evangelische loopbaan door
de hand onzes goddelijken Heilands zelven geschreven;
en zijn groote Apostel roept ons toe, dat, willen wij
met Hem verheerlijkt worden, wij ook met Hem be-
hooren te lijden *); en dat allen »die Christus toebe-
hooren, hun vleesch gekruist hebben met deszelfs be-
geerlijkheden en kwade lusten." *) Zouden wij, zon-
der dit alles te vergeten, in den tijd waarin al de
ware volgelingen van Gods Zoon zich vereenigen om
door zelfverloochening, waarvan de uitwendige verster-
ving deel uitmaakt, of zöo men liever wil, een dei\'
voornaamste uitwendige bewijzen is, in het lijden van
hunnen Heiland te deelen, — ons bij die morrenden
onder het volk van Israël willen voegen, die, hakende
naar de vleeschspijzen van Egypte, van den weg die
naar het beloofde land leidde, wilden terugkeeren, wij
weten met welk treurig gevolg?
Maar neen, ofschoon wij zoo spreken, Beminde Broe-
ders, hebben wij betere gedachten van u allen. Men
wil alleen om den druk der tijden, aan de behoeftigen
tegemoet komen, en aan degenen, wier verkeer in de
dienst van andersdenkende christenen het zoomoeijelijk,
om niet te zeggen ondoenlijk maakt de regelen van de
h. Vasten na te komen. En zeker het zijn dezen, voor
1)  Kom. 8: 17.
2)  Gal. 5 : 24.
-ocr page 22-
20
wie men bovenal de meeste toegevendheid mag inroepen.
Ook wij denken daaraan met bezorgdheid, wetende dat
men hun juk niet moet verzwaren. Maar is niet altijd
ook door onze Voorgangers, de uiterste grens der toe-
gevendheid ten gunste van dezen gaarne genaderd, dooi\'
hun op verschillende wijze naar hunne verschillende be-
hoeften en omstandigheden die verzachtingen toe te
staan, die behoudens de twee hoofdvoorschriften van
slechts één maaltijd daags, en onthouding van vleesch-
spijzen, konden worden ingewilligd ? — Wat zoude overi-
gens het veroorlooven van verandering op deze twee
punten der bestaande kerkturht aan de mindere klasse
baten ? Zij die zelfs bij de vreugde van het Paaschfeest
zich, wegens de duurte der levensmiddelen, geen ge-
bruik van vleesch kunnen veroorloven, tenzij de liefde
hier en daar van hunne meergegoede geloofsgenooten
of de zorgen van sommige armbesturen hen daartoe in
staat stellen, zullen die in den tijd der boetoefening
daartoe de middelen hebben ? Het zoude immers veeleer
den schijn hebben eener bespotting! Indien men het
verlof tot eijeren hier en daar heeft hooren aanbevelen,
dan geldt daartegen, bij die mindere klasse onzer mede-
leden, hetzelfde bezwaar, tenzij de opgenoemde bron-
nen — de christelijke weldadigheid of de zorgvuldigheid
der armbesturen, daarin wilden tegemoet komen.
Daarom, Beminde Broeders! als wij bedenken dat de
geest der boetvaardigheid, die, dank zij Gods genadige
hulp, nog leeft onder ons, geene verdere verzachting
vraagt; dat de geest van Christus tegenover dien der
wereld reeds zooveel moeite heeft om zich onbevlekt te
-ocr page 23-
21
bewaren van deze wereld; en dat het hier eene
oefening geldt, welke gedurende zoovele eeuwen,
met instemming van alle volken die de katholieke
leer volgen, is onderhouden, als de meestgeschikte om
den geest van boetvaardigheid te betrachten, — dan
kunnen wij in ons gemoed de overtuiging niet vinden,
dat eene op ware behoeften gegronde wijziging
der Vosten-tucht in onze Kerk behoort plaats te vinden.
Wij zijn integendeel vast overtuigd, dat de waarachtige
belangen der geloovigen daardoor groote schade zouden
lijden, en alleen de geest der wereld, die de vijandin
van Christus is, zoude gebaat worden. — Wij wekken
daarom onze Eerw. Medebroeders in de herdelijke be-
diening, met al den drang waartoe wij in staat zijn op,
om, de oogen sluitende voor hetgeen in dit opzigt ten
aanzien van de Zondagen veelvuldig plaats vindt, dewijl
op deze dagen in de oude kerk zelfs de openbaar boet-
vaardigen niet vastten, overigens door woord en voor-
beeld de hun toevertrouwde kudde te blijven voorgaan
in de stipte onderhouding der Vastentucht; — aan de
kleinen onder ons, aan de behoeftigen en dienstbaren»
zoo • er eene wettige reden aanwezig is, op het spoor
onzer Vaderen met wijze voorzigtigheid die vrijstellingen
te geven, welke door den nood geëischt worden; — en
bovenal door hunne gebeden den zegen en den bijstand
van boven af te smeeken, waardoor de zwakheid onzer
natuur geholpen en gesterkt moet worden, om den last
en het juk van Christus ligt en zoet te vinden.
Utrecht, den 11 Kebruarij 1877.