-ocr page 1-
3\\
o\\.*~ «7*"
0\\<&f6
ff\\WV
.
-ocr page 2-
CENTRALE OUD-KATHOLIEKE
BIBLIOTHEEK.
Universiteits-bibliotheek, Utrecht.
-ocr page 3-
DE VATIKAANSCBB VERGADERING
van 1869—70,
GEEN ALGEMEEN CONCILIE.
OPENLIJK ANTWOORD
VAN
PROF. DR. J. FMEDRICH,
OF ZIJNE EXCOMMUNICATIE
*
DOOR ZIJN HOOGWAARDS,
DEN AARTSBISSCHOP VAN HOKCHEH- FREISM
(Uit het Hoogduitse]i.)
DORDBKOBT,
BLUSBÉ <S VAN BBAAM.
15J71.
-ocr page 4-
-ocr page 5-
TToogwaarde Aartsbisschop !
Onder dagteekening van den 18den April heeft
uwe excellentie de hoogste kerkelijke straf, waar-
over gij beschikken kunt, over mij uitgesproken.
Zij trof mij op dat oogenblik te zwaarder, omdat
gij mij uit het heiligdom verdreeft juist vóór
den Zondag, waarop ik den verjaardag van mijn
eerste misoffer pleeg te vieren. Steeds was het mij
een aangename herinnering mijn priesterlijke loop-
baan te hebben aangevangen met de verkondiging
van dat gedeelte der Evangeliën, waarin de Heer
ons wordt voorgesteld als de goede Herder, het
ware voorbeeld voor bisschoppen en priesters. Of
gij nu, hoogwaarde heer, aartsbisschop! met mij
gehandeld hebt naar het voorbeeld van onzen Hei-
land, zal het volgend schrijven Ieeren, waartoe ik
mij noodzakelijk verplicht gevoel, omdat ieder beroep
van uw vonnis op een hoogere kerkelijke macht,
die evenzeer partij is in de zaak, mij onmogelijk
voorkomt.
Open en rond zal ik de waarheid zeggen, omdat
ik niet wil, dat ooit, en zoo ook nu niet, op mij de
ongehoorde beschuldiging zal worden toegepast, die
de bisschop Kettet.er. van Mainz heeft uitgespro-
ken : Geen bisschop verneemt in zijn diocees de
waarheid wit den mond zijner ondergeschikte geestelijk-
heid, enkel en alleen reeds wegens zijne hoogere rechts-
macht;
— onder alle beleedigingen de smartelijkste,
die ik te Rome, uit den mond van een bisschop
-ocr page 6-
1
zelven heb moeten hooren, zonder dat ook maar
een enkele bisschop onder de aanwezigen (waar-
onder ook vele Beijersche) den handschoen opnam
voor zijne zoo smadelijk belecdigde geestelijkheid.
Dikwijls deden de bisschoppen, en voornamelijk
zijn hoogw. van Augsburg, een beroep op de ge-
schiedenis. De geschiedenis moest eens, zoo sprak
hij, ten gerichte mogen, zitten en oordeel uitspreken
over dit concilie, over de ontzaggelijke verdrukkingen
en de onwaardige behandeling, welke de minderheid
moet ondervinden f
Toen ik, walsende van al die
buitensporige erbarmelijkheden, waarvan ik te Rome
getuige moest zijn, en in de volle, en nu volkomen
waar geblekene overtuiging, dat het concilie inder-
daad geëindigd was en dat, nog slechts eenigc spreek-
oefeningen zonder beteekenis gehouden konden wor-
den, in het begin van Mei het besluit nam om
huiswaarts te kieren, toen maakte mij een Prui-
sisch bisschop (die intusschen later met allen spoed
den Fulda\'schon herderlijken brief onderteekende)
de opmerking : Ge moest hier wezentlijk nog wat
langer blijven, want
7 is noodzakelijk, dal de man-
nen der geschiedenis ten gerichte zitten over deze
snoode handelingen.
Van een algemeen concilie kon
er, volgens hem, onmogelijk sprake zijn. Slechts
over één ding verwonderde hij zich, dat namelijk
al de Duitsche bisschoppen nog niet uit hun vel
waren gesprongen.
En uit welk oogpunt hij de
geschiedenis van het Vatikaansch concilie wenschte
te zien opgevat, kan ook nog blijken uit een
andere opmerking, die dezelfde man mij mee-
deelde, dat het bij ons in een vergadering van
schoenlappers nog veel fatsoenlijker toeging, dan op
het concilie.
— Hij had er nog maar de oorzaak
moeten bijvoegen, waaruit dit verschijnsel kan ver-
klaard worden en die geen andere is, dan dat op
-ocr page 7-
5
zulk een schoenmakersvergadering gesproken wordt
over hetgeen men kent en begrijpt, terwijl op liet
concilie werd gesproken over dingen die uien
niet kende en niet begreep. Ik kan bewijzen, —
eu niemand zal in staat zijn mij van het tegendeel
te overtuigen — dat bijv. geen der Duitsche bis-
schoppen, met uitzondering van een enkele, de
kwestie der onfeilbaarheid vóór zijn reis naar Kome
grondig onderzocht had, of te Kome onderzoeken
konde en onderzocht; en ik moet ronduit zeggen,
dat juist dit zoo vrecsselijk pijnigend was voor mijn
gevoel: getuige te moeten zijn van deze ongeloofe-
lijke onmacht op godgeleerd gebied (\') en van dit
volslagen gebrek aan wetenschappelijke methode (2).
Het scheen, dat enkele mannen niet eens bij machte
waren onderscheid te maken tusschen oppositie op
grond van ontijdigheid, en oppositie op grond van
beginselen; zoo toch alleen is bijv. de houding te
verklaren van den bisschop Ketteleu, die een ge-
schrift ronddeelde (nu opgenomen in mijne Documenla
ad illustrandum, concilium Vaticauum anni
1870),
hetwelk rechtstreeks en niet minder kras dan „ Janus"
de leer der onfeilbaarheid zelve bestreed, terwijl hij
des niet te min beweerde, slechts te behooren tot
degenen die meenden, dat de tijd nog niet rijp was
noor dit leerstuk.
Ja, hij beweerde zelfs tot alge-
ineene verbazing, dat zijn geschrift slechts gericht
was tegen de opportuniteit, of tijdigheid der afkon-
diging; zoodat de bisschop IIefele — ik heb
\'t uit een zeer betrouwbare bron — op luimige
wijze hem toevoegde : \'t Is best mogelijk! Gij zijl
een Rijn/rank, en gij Rijnfranken zijl schrandere lie-
den;
gif ziet dat duidelijk; doch ik ben maar een
domme Ztvaab, en kan dat zoo niet zien.
Naardien ik nu bepaaldelijk het gebied der ker-
kelijke geschiedenis tot werkkring heb, en uit dit
-ocr page 8-
6
standpunt liet concilie beschouwde, terwijl ik be-
sloten had alles, wat ik maar kon te weten komen
deels in een dagboek te vereenigen, dat ik in de
koninklijke hof- en staatsbibliotheek van Munchen
hoop te deponeeren, deels te vereenigen in een ver-
zameling van documenten; terwijl ik nog bovendien
het geluk (of liever gezegd het ongeluk) had van de
verschillendste zijden op bijzondere wijze te worden
ingewijd in dun loop der concilie-discussiën, was ik
in staat reeds spoedig, misschien spoediger dan een
ander, den afloop der zaak te voorzien. En in mijn
dagboek staan dan ook feitelijk reeds sedert het
begin van Maart bijna op iedere bladzijde opmer-
kingen, welke het geheele verloop, tot op het hui-
dige standpunt toe, zoo duidelijk en bepaald mo-
gelijk voorspellen.
Sedert namelijk de herziene Orde van werkzaam-
heden
was uitgekomen, was eigenlijk ook het concilie
ten einde; en was alles, wat de minderheid als zoo-
danig nog deed, — ik wil niemand in het bijzon-
der te nakomen — voor den kalmen en opmerk-
zamen beschouwer verlaagd tot niets meer dan (om
mij te bedienen van een uitdrukking, die ik reeds
te Rome bezigde) een spiegelgevechl. En dat oor-
deel wordt heden bevestigd door de handelingen der
meeste bisschoppen sedert den bekenden Fulda\'schen
herderlijken brief, tot aan het jongste schrijven
van u hoogwaarde. Want wanneer de protesten en
ingediende stukken der minderheid te Rome werke-
lijk iets hebben moeten beteckenen, dan kunnen die
hoogwaarde bisschoppen nu onmogelijk zoo spreken,
als zij, naar wij weten, doen (3); spreken ze echter
waarheid in hunne tegenwoordige herderlijke brieven,
dan was al wat ze te Rome deden, niets anders
dan een spiegelgecechl. Dit zelfde blijkt ook nog
duidelijk daaruit, dat de minderheid van het concilie
-ocr page 9-
7
het altijd maar bedaard toeliet, dut noch du paus,
noch het concilie zich iets gelegen liet liggen aan
de stukken, die zij indiende en de protesten die zij
deed hooren; zulk een acte-stuk toch werd aan het
concilie niet eens meegedeeld, veel minder daar bespro-
ken. Het officieuse orgaan van L. Veuillot durfde
zelfs den spot te drijven met die „ papieren pro-
testen,
welke even als de vorige in de prullemand
werden geworpen en waaraan de minderheid zelve,
niet de minste waarde hechtte!" — En toen een
voorstel tegen de herziene orde der loerkzaamheden,
onderteekend door meer dan honderd prelaten (en
ook, wanneer ik goed ben ingelicht, door u
hoogw.) was ingeleverd, moest de minderheid
het beleven dat een knoeiconcüie, de Sociëteit van
Jezus, er zich mee bemoeide en in de Civiltó
eattolica
zulk een beslist antwoord gaf, dat daarnaar
het geheele concilie verder werd gericht (\'). Of dit
nu goed en billijk was, of men zulk een houding
der bisschoppen als een staaltje van getrouwe plichts-
vervulling kan beschouwen, mogen anderen beoor-
deelen; maar wat mij persoonlijk betreft, ik kom
er zoo sterk mogelijk tegen op.
Daarbij komt nog een andere zeer eigenaardige
omstandigheid. Uwe excellentie zal wel even goed
weten als ik, dat men bepaald het plan had het
teerstuk bij acclamatie te doen aannemen, en dat
de minderheid reeds in den aanvang van Januari
omtrent de noodige maatregelen was overeengeko-
men, om dit tegen te gaan. De eenige reden,
waarom die acclamatie echter niet beproefd werd, was
daarin gelegen, dat men bang was voor een schisma
(een scheuring). Nadat nu de herziene orde der
werkzaamheden
was uitgegeven, en de onfeilbaarheids-
kwestie op een geheel onregelmatige wijze ter tafel
was gebracht, gelijk zelfs een protest der minder-
-ocr page 10-
beid iu liet licht zocht te stellen, maakte de vaste
overtuiging, dat hun zaak verloren was, zich meester
van het gemoed der leden, die tot de minderheid
behoorden; begrepen ze, dat het hier niet meer te
doen was om gronden uit schriftuur en overlevering,
maar enkel en alleen om de vraag : of hel concilie
mei een scheuring zou eindigen, ja dan neen?
En-
kele weinige bisschoppen spraken er reeds van, dat ze,
met een excommunicatie beladen, huiswaarts zouden
keeren; terwijl de anderen, de meesten in getal,
allereerst onder elkander en daarua openlijk als hun
meening uitspraken, dal ze toch geen scheuring
konden waken!
De meerderheid juichte, liet eenige
argument, dat men nog hoorde, was: Uèi Petrus,
ibi ecclesia (\'\'), — een totaal misverstaan woord van
den H. Aihbrosius. Daarmee was een ongehoord,
zij het dan ook wellicht onbewust, verraad gepleegd
aan de katholieke beginselen, welke alléén van
kracht zijn tot vaststelling der geloofsleer; daarmee
was men een weg ingeslagen, waarop men zelfs de
wereldlijke macht van den paus tot artikel des ge-
loofs kon verheffen, ja zelfs kon komen tot de be-
wering, dat de paus de Heere God zelf is (6); daar-
mee was eindelijk een beginsel ton troon verheven
dat, zelf zuiver uitwendig van aard, ook weer slechts
door uiterlijke middelen, door geweld of, om met
den bisschop Kkttelbb te spreken, door de oneindig
hoogere rechtsmacht
kan verdedigd worden. Hoezeer,
eindelijk, alleen de vrees voor eene scheuring de
onderhandelingen leidde, kan uit het voorbeeld van
u hoogw. duidelijk opgemaakt worden. In het
dekreet over de onfeilbaarheid komt ook dit toe-
voegsel voor, dat op het concilie verder niet eens
besproken is : non autem ex consensu ecclesiae (7),
welke zinsnede de meerderheid tusschen de laatste
algemeene vergadering vau den 13aen Juli en de
-ocr page 11-
9
openbare zitting van den I8dei1 dier maand er in-
voegde. Maar gij, hoogwaarde lieer! keerdet naar
Munchen terug zonder dit te weten, en raadpleegdel
daarover eerst met den hooggeèerdcn man, over wien
gij tegelijk met mij den grooten ban hebt uitgesproken.
Op onderhandelingen, op onderzoek, of een nieuw
toevoegsel van onberekenbaar wijde strekking over-
eenstemt met bijbel en overlevering, komt het dus
blijkbaar niet meer aan. Slechts daaruit is het ook
te verklaren, dat de bisschoppen der minderheid
verzuim van plicht als getrouwe plichtsbetrachting
konden en kunnen beschouwen; dat zij, in plaats
van den lüden Juli te stemmen, zich vergenoegden
met een papieren protest, welks kracht zij zelven
tegelijk weer poogden te verzwakken, omdat het de
meest gegronde verwerping van het Vatikaansche
concilie als algemeen concilie bevat. Maar zelfs
deze en andere onregelmatigheden, welke u nauw-
keurig bekend zijn, verhinderen u in het minst niet,
om niet alleen zelf uwe onderwerping te betuigen,
maar om ook anderen met geweld tot dezelfde on-
derwerping te dwingen !
Ik zou nu nog kunnen spreken over die acteu,
welke tijdens het concilie van de minderheid uitgin-
gen en de wezenlijke gebreken van het concilie in
het licht stellen; maar ze zijn, hoogwaarde heer!
u, even goed als aan anderen, voldoende bekend.
Slechts hierop wil ik de aandacht vestigen, dat hel
op zijn zachtst gesproken, zeer in het oogvallend is,
dat uwe excellentie een verwijzing naar deze stukken
en een daaruit ontleende vergelijking van uwe hou-
ding na het concilie een stapelen van de eene on-
waarheid op de andere
noemt. De geloovigen heb-
ben het recht voor God en menschen om hun tegen-
woordig spreken en handelen te vergelijken met
hetgeen gij deedt, toen gij verplicht waart te spre-
-ocr page 12-
10
ken en te handelen; en wanneer zich dan bij u een
rechtstreeksche tegenspraak vertoont tusscheu 1870
en 1871, moet uwe excellentie zelve er de schuld van
dragen. Daartoe heb ik het materiaal geleverd in
mijne Locnmenta, enz. — Daarin bevindt zich ook
een zeer merkwaardig geschrift (8) hetwelk, om-
dat het als memorie onder de kardinalen werd rond-
gedeeld en afkomstig is van een lid van het concilie
uit den vóórlaatsten maand der Vatikaansche ver-
gadering, in waarde en beteekenis bijna gelijk staat
met een officieel acte-stuk. Wie kan nu op grond
van dit, zoowel als van de acte-stukken der min-
derheid, zonder blozen nog spreken over de alge-
meenheid
van het Vatikaansch concilie? En wan-
neer gij, hoogwaarde aartsbisschop! in een uwer
laatste herderlijke brieven u vooral beroept op de
vrijheid van het concilie, veroorloof mij dan u te
herinneren aan een zeer merkwaardig voorval, dat
tusschen u en mij te Rome plaats had.
Toen ik den laatsten maal de eer had uwe excel-
lentie te Ëoune te spreken, hebt gij mij in allen
ernst aangezocht: zijne eminentie, den kardinaal prins
IIohknlohe over te halen, om, zonder acht te geven
op zijne persoonlijke overtuiging, met non placet
(\') te stemmen. Deze wonderbaarlijke opdracht hebt
gij zoeken te rechtvaardigen door de bewering, dat,
wanneer een te Rome resideerende kardinaal den
moed had non placet te stemmen, de volgende stem-
gerechtigden ook wel moed zouden krijgeu om het-
zelfde te doen. Kan men na zulk een belijdenis,
die ik letterlijk uit uw mond heb vernomen, nog
spreken over een vrijheid van stemming? Is er dan
misschien tusschen den tijd van dit gesprek en den
18de" Juli ook verandering gekomen in den toestand?
Volstrekt niet, want nog op den 17den Juli verklaarde
uwe excellentie met 55 en meerdere kardinalen en
-ocr page 13-
11
bisschoppen, dat gij het niet waagdet „ openlijk en
in het aangezicht van den paas non placet te
zeggen" (\'"). Uwe excellentie zal zich nog wel de
onderhandelingen herinneren, welke aan dit acte-
stuk voorafgingen en aan de woorden: openlijk en
in het aangezicht van den paus,
zulk een hoog
ernstige beteekenis geven. Dacht men er wellicht
ook tegelijk aan, dat de paus \'t zijn eminentie den
kardinaal prins Schwarzenbeeg maar niet kan ver-
geven, dat deze het waagde om bij de afkondiging
van het leerstuk der immaculata conceptio (") een
non placet te doen hooren? Moet ik misschien nog
herinneren aan de eigenaardige wijze, waarop een
unanimis consensus (\'2) bij de derde openbare zitting
tot stand kwam?
Maar wat spreek ik verder! De vrees voor een
scheuring doet al die dingen vergeten! Men onder-
werpt zich aan alles, hoe het ook tot stand is ge-
komen en hoe weinig ook de nieuwe artikelen des
geloofs, zelfs naar de overtuiging dergenen die er
zich aan onderwerpen, op schriftuur en overlevering
gegrond zijn!
Kon ik alzoo naar dezen loop van zaken slechts
op datgene mij voorbereiden, wat thans werkelijk
plaats heeft gevonden, nog meer kon ik er op reke-
nen, wanneer ik het gedrag van uwe excellentie
zelve naging. Het aanzoek, dat gij bij mij deedt en
waarvan ik zoo even sprak, toont zulk een monster-
achtige miskenning der geweteusplichten van ande-
ren, dat ik wel niet op toegevendheid en billijke
beoordeeling van mijn gewetensbezwaren van uwe
zijde kou rekenen; hoewel men mij wel algemeen
zal toestemmen, dat het voor mij, indien het ooit
mogelijk ware, moeielijker dan voor ieder ander
moet zijn dat alles te vergeten, wat ik te Home
gezien en beleefd heb. \'t Is niet aan een ieder ge-
-ocr page 14-
12
geven, om zich zoo spoedig te vsrzoenen met het ver-
dichte : lioma locnta est ("), waarmee uwe excel-
lentie na uw terugkeer uit Rome de geheele theo-
logische faculteit hebt ontvangen. Men kan wellicht
meenen, dat er nog eenig recht bestaat tot het op-
werpen der vraag : „ Hoe is zulk een spreuk toch
in de wereld gekomen ? " Niet een ieder, hoogwaarde
heer! brengt zijn geweten tot rust met de verzeke-
ring : Gij weet toch, mijne heeren! dat, er in de
kerk en in de leer altijd veranderingen hebben plaats
gehad;
dewijl men juist als katholiek weet, dat
dit, ten minste wat de leer betreft, nooit mag plaats
hebben.
Maar mijne bezorgdheid vermeerderde nog, toen
uwe excellentie juist het tegendeel deed van hetgeen
op voordracht van den hoogwaarden aartsbisschop
Haynald, te Rome nog door de minderheid was
afgesproken en door u lioogw. zoowel aan de theo-
logische faculteit, even als door den bisschop van
Augsburg aan enkele harer leden is meegedeeld:
dat namelijk de minderheid slechts gemeenschappelijk
verder zou handelen.
Hetzelfde had ook de bisschop
van Ermeland, in zijn diocees terugkomende, gezegd,
zoodat hij aanvankelijk niet kon besluiten om op
gedane uitnoodiging naar Eulda te gaan, en schrif-
telijk den raad van andere ambtgejiooten trachtte in
te winnen. Uit de brieven van een Duitschen eu
buitenlandschen bisschop is hetzelfde feit geconsta-
teerd. Moest men nu niet aan alles gaan twijfelen,
toen enkele bisschoppen der minderheid te Fulda
bijeenkwamen, eigenmachtig voorgingen en alles loo-
chenden wat ze te Rome met hun eigen naam be-
krachtigd hadden (M); ja, zelfs in het later bekend
geworden protokol verklaarden, dat niemand der
onderteekenaars iets wist van de bovenvermelde af-
sprank.\'\'
Maar wat moet men er wel van zeggen,
-ocr page 15-
13
dat de bisschoppen te Fulda vergaderd, later daaruit
een argument voor de geldigheid van het concilie
afleidden, en een unanimis concensus wilden consta-
teeren, dat de overige leden der minderheid tegen
die handelingen te Fulda niet protesteerden ? Waar-
lijk ! het dimde el impera (1S) behaalde ook hier
weer de zegepraal! Maar, zegt men, de ophanden
zijnde vergadering van katholieke geleerden te Neu-
renberg heeft de bisschoppen naar Fulda doen reizen.
Inderdaad ? Waarom heeft u hoogw. dan niet aan
de daaraan deelnemende priesters verboden er heen
te gaan, terwijl gij met het plan daartoe toch be-
kend waart? Waarom heeft de bisschop van Augs-
burg een, die er deel aan nam, en die te voren door
een ander geleerde vergezeld naar hem te Augsburg
was gereisd, zelfs opgewekt om de vergadering bij
te wonen, met deze toelichting: de bisschoppen zouden
de
re s Integra (de zaak onaangeroerd) laten en
de vergadering kon zeer goed de oekumenicileil van
het concilie bestrijden?
Maar toen nu die vergade-
ring, wier verklaring ten gevolge van het voorge-
vallene te Fulda niet eens openbaar was gemaakt,
de aanleiding werd tot het bekende schrijven van
uwe excellentie aan onze faculteit, — ja, toen was
het niet langer mogelijk te betwijfelen, dat gij
van plan waart om tot de uiterste middelen uw
toevlucht te nemen, hoewel het placetum regiuvi (\'")
it in den weg stond. Maar altijd had ik toch,
hoogwaarde heer! van u verwacht, dat gij een
onpartijdigen en rechtvaardigen weg zoudt hebben
ingeslagen.
Uwe excellentie sloot alle verdere discussiën met
het uitspreken der groote excommunicatie over mij
door middel van een bissehoppelijk-dekreet, waarin
vermeld staat dat het: op voldoende rechtsgronden
geconstateerd is, dal Prof. Dr.
J. Fhikdbich de dtti-
-ocr page 16-
14
delijke en on/maakbare geloofsbesluiten der katholieke
kerk voortdurend en met volle bewustheid hardnekkig
blijft loochenen,
en dat ik daarom schuldig zou zijn
aan het crimen haereseos externae et formalis (,;).
Drukken deze woorden van het dekreet werkelijk
uwc meening uit, hoogwaarde heer? Ik kan \'t nie.t
gelooven, dat gij in zulk een gewichtige en hoog
ernstige zaak zóó kunt handelen. Met mij aldus te
excommuniceeren meent gij zeker een oordeel te
hebben uitgesproken, dat voor Gods rechterstoel
geldig is, ja wellicht mijn lot voor de eeuwigheid
beslist. En toch — want al wat binnen in mij is,
komt er tegen op — is ieder dier woorden onjuist,
om niet te zeggen : onwaarheid is hier op onwaarheid
gestapeld.
En daarom kom ik zoo krachtig en be-
slist mogelijk tegen uw vonnis, op.
\'t Is niet waar, dat de mij te laste gelegde schuld
op voldoende rechtsgronden geconstateerd is. Om
dit te kunnen beweren, had uwe excellentie een kerk-
wettig proces tegen mij moeten instellen Gij hebt
echter — wonderlijk genoeg! — u gerechtigd ge-
acht dat achterwege te kunnen laten. Maar wanneer
uwe excellentie dezen zeer noodzakelijken vorm
niet verwaarloosd had, zou het immers duidelijk aan
liet licht zijn gekomen, wat eigenlijk de,kwestie is;
want mijne zoo heldere en duidelijke verklaring
van den 28atcu November ten vorigen jare schijnt —
indien zij over \'t algemeen een nauwkeuriger lezing
waardig geacht geworden ware — daartoe niet vol-
doende te zijn geweest.
Want dat ik duidelijke (\'8) en ouwraakbare
geloofsbesluiteii der katholieke kerk hardnekkig eu
met volle bewustheid loochen,
— die beschuldiging
is door eu door valsch. Hieronder schuilt een ver-
warring van begrippen, die men ten minste niet
moest aantreffen in een aartsbisschoppelijk ordina-
-ocr page 17-
15
riaats-dekreet, waarin de zwaarste kerkelijke straf
wordt uitgesproken, en dat daarom doet veronder-
stellen, dat het op de rijpste overweging is gegrond.
Het maakt toch een groot verschil, of men de
onfeilbaarheid en de besluiten van een algemeen
concilie loochent, dan wel beweert, dat een concilie,
hetgeen voor algemeen wil doorgaan, werkelijk geen
algemeen concilie is. Daarom zeide ik in mijn
eerste verklaring : „ Het betreft hier niet een zaak
des geloofs, niet de onfeilbaarheid van een algemeen
concilie, maar een zuiver historisch feit." Ik zette
verder uiteen, dar de katholiek zich aan een al-
gemeen
concilie moet onderwerpen, wanneer het on-
twijfelbaar vast staat, dat het inderdaad algemeen
was en als zoodanig uitspraak deed; maar dat juist
dit, volgens mijne daar breeder ontwikkelde over-
tuiging, niet het geval was met de Vatikaansche
kerkvergadering; dat ik naar mijn beste weten en
in gemoede het Vatikaansch concilie op zijn hoogst
kon rangschikken onder de kategorie van die con-
ciliën, wier algemeen karakter betwijfeld wordt. Hoe
kan men hier dan spreken van hardnekkige en wel
bewuste loochening van duidelijke en onwraakbare ge-
loof&beduilen der katholieke kerk?
En daarom kom ik met allen nadruk en klem
op tegen deze beschuldiging in het excommunicatie-
besluit, en verklaar haar voor door en door valsch.
Daar ik uu, volgens het gezegde, de onfeilbaar-
heid van een algemeen concilie in geenen deele heb
geloochend, is het iets volstrekt ongehoords de dwa-
ling, waarin ik ten opzichte van een feit zou vervallen
zijn, een haeresis externa et formalu te noemen.
Wanneer uwe excellentie zulke grondstellingen be-
lieft te verkondigen, dan wil ik wel ronduit erken-
nen, dat ik en vele anderen lang vóór het Vati-
kaansche concilie formeele ketters zijn geweest. Dan
-ocr page 18-
16
hebt ook gij, hoogwaarde heer! en alle andere
Duitsche (en Italiaansche) bisschoppen u sedert jaren
schuldig gemaakt aan de begunstiging der ketterij
in uwe diocesen; ja dan zijt gij zelf reeds sints
lang in de termen vervallen van ipso facto (") ge-
ëxcommuniceerd te siorden, door te hebben toege-
laten, dat Alzog\'s kettersche kerkgeschiedenis in
handen uwer geestelijkheid kwam. Of is het u,
hoogwaarde heer! onbekend, dat daarin het Flo-
rentijnsche concilie niet onder de algemeene wordt
meegerekend? Is dan het vijfde Lateraansch con-
cilie algemeen als oekumenisch erkend? Alleen het
feit, dat men het tot op dit oogenblik nog niet
eens is omtrent het aantal der algemeene conciliën,
en des niet te min zij die de algemeenheid van een
concilie bestrijden, even goed als die welke haar
aannemen, katholieken zijn, — reeds dit feit alleen
is ern voldoend bewijs, dat uwe excellentie mij zon-
der grond beschuldigt van ketterij. —■ Of is er
misschien sedert den 18den Juli 1870 ook al een
nieuw kerkrecht ingevoerd ? \'t Is best mogelijk;
maar dan kan ik slechts verklaren, dat het een
nieuwigheid is, die tot den huidigen dag ongehoord
was, naardien men vroeger, zooals ik heb opgemerkt,
eeuwen lang kon strijden over de algemeenkeid
van een concilie en niemand, vóórdat de twistvraag
was uitgemaakt, kon gedwongen worden, of tot op
dit oogenblik gedwongen wordt tot erkenning dor
besluiten van zulk een concilie, op strafte der
excommunicatie, als beloopen door de misdaad van
fornieele en openlijke ketterij.
Maar wanneer uwe excellentie had gemeend, dat
ik in dit opzicht dwaalde, dan was het uw plicht
geweest, mij van dwaling te overtuigen. Ik heb u,
hoogwaarde heer! een reeks van bedenkingen en
gronden tegen de algemeenheid van het Vatikaausch
-ocr page 19-
17
concilie kenbaar gemaakt; ik lieh mij eenmaal tot
u gericht met liet uitdrukkelijk verzoek om terecht-
wijzing.
En wat hebt gij gedaan? In strijd met liet voor-
beeld van den Goeden, Herder, hebt gij mij elke
onderrichting kort en goed geweigerd en, zonder
zelfs mijne gronden of bedenkingen voor onhoudbaar
te verklaren, hebt gij u eenvoudig bepaald tot de
verklaring, dat gij als : katholiekb aartsbissohop
de algemeenheid eau het concilie en de wettigheid
van zijne besluiten mM al de macht, aan uw ambt
perbonden wilt erkend zien en zult handhaoen.
Met
andere woorden : Op bedenkingen kunt gij geen
acht slaan ; het komt er hier alleen op aan, een
scheuring te voorkomen; terwijl, zooals ik reeds in
mijn eerste verklaring heb aangemerkt, de, vrees
daarvoor uit de lucht is gegrepen, reeds daarom
alleen, omdat, hoewel er nog andere conciliën zijn,
wier algemeenheid betwijfeld werd en wordt, in de
kerk daardoor toch geen scheuringen zijn ontstaan.
Op grond van dit een en ander verklaar ik dan
ook, dat uw handeling ten opzichte van mij niet
alleen onbillijk is, maar ook van nul en geener waarde
en zonder kracht van werking.
En nu ik langs
den regel matigen weg mijn recht niet kan hand
haven, zie ik mij gedwongen het laatste middel aan
te grijpen en mijn zaak voor den rechterstoel van
God zelven te brengen (2t).
Ook op grond van andere redenen kan ik niet
berusten in uw oordeel. Door de rechtsgeleerde
faculteit der koninklijke universiteit alhier werd reeds
in den jare 1869 de ambtelijke verklaring afgelegd,
dat de pauselijke onfeilbaarheid in tegenspraak is
niet de grondwet van Beieren; dat dezelfde tegen-
spraak bestond met de grondwetten der Staten van
onzen tijd in \'t algemeen, constateerde en verklaarde
-ocr page 20-
IS
al verder een groot aantal bisschoppen (waaronder
ook, als ik mij niet bedrieg, uwe excellentie) te
Rome op de acten van het concilie; eindelijk blijkt
hetzelfde zoo duidelijk mogelijk uit de officiëele
acten van het concilie zelf. Het geldt hier de in-
voering en handhaving, ja verscherping van den
Syllabus, dien trouwens de bisschop van Regensburg
in een herderlijken brief van het vorige jaar reeds
voor onfeilbaar heeft verklaard en den katholieken
als een artikel des geloofs ter aanneming heeft voor-
geschreven. Uit aanmerking daarvan heeft dan ook
het koninklijk staatsministerie voor eeredienst en
onderwijs de afkondiging der leerstellingen van den
18den Juli 1870 afhankelijk gemaakt van het vooraf-
gaand verkrijgen van het Placetum regïum; terwijl
het zich nog duidelijker heeft uitgesproken in zijn
verklaring ten aanzien der kerkelijke aangelegenheid
te Mering, en in zijn bescheid op het verzoek des
aartsbisschops van Bainberg tot verleening van
het Placet. Wie nu, even als ik, als staatsdienaar
den eed op de constitutie heeft gedaan en aan de
overheid gehoorzaam moet en wil zijn, — die kan
volstrekt niet, zonder eedbreuk en zonder aan de
overheid ongehoorzaam, maar daardoor tevens straf-
schuldig te worden, in uwe plannen deelcn ; maar
dan ook een straf dien ten gevolge door u uitge-
sproken, onmogelijk voor rechtmatig erkennen, \'t Was
ook de plicht van ■uwe excellentie aan de overheid
gehoorzaam te zijn, en allereerst het koninklijk Placet
te verzoeken. In plaats van dat te doen hebt gij,
hoogwaarde heer! tot mijne niet geringe verbazing,
u ontslagen gerekend van de gehoorzaamheid aan
het koninklijke gouvernement, en hebt gij een open-
lijke oppositie tegen haar begonnen; terwijl gij toch
nog op den 26"c" Februari van het vorige jaar u te
Rome zeer verontrust verklaardet over de openhartige
-ocr page 21-
19
en ronde verklaring van een Beierschen bisschop, dal
hij tegen, de Beiensche regeering opzettelijk oppositie
maakte en maken zou.
— En nu gaat het mij wel
niet aan, hoe ytf uwen plicht van gehoorzaamheid
aan de overheid opvat en daaraan voldoen wilt; maar
ik moet, met den meesten nadruk, uwe poging af-
wijzen om, zoo mogelijk, mij, een staatsambtenaar,
door middel van geestelijke censuren te dwingen,
dcnzclfden weg van ongehoorzaamheid op te gaan.
Zoo ver gaat evenmin uw recht niet tegenover uw
geestelijkheid, als mijn plicht van gehoorzaamheid
jegens u als hoofd mijner diocees.
Wanneer overigens uwe excellentie steeds alle
mogelijke moeite doet om te verzekeren, dat de
dekreeten van den 18dcn Juli des vorigen jaars met
onze grondwet niet in strijd zijn, clan zult gij \'t mij
wel veroorlooven de aanmerking te maken, dat er
aan deze uwe verzekeringen hoegenaamd geen waarde
mag gehecht worden. Ik wil er niet op wijzen, dat
gij in 1870 te Rome het tegendeel hebt beweerd,
van hetgeen gij nu beweert; de geschiedenis van
het Vatikaansche concilie heeft ons helaas! maar al
te duidelijk geleerd, welke waarde wij hebben te
hechten aan het gezag als leeraar of in \'t algemeen
aan de verzekering van één of zelfs van een groot
aantal bisschoppen; buitendien is, sedert de afkon-
diging van de onfeilbaarheidsleer, die waarde voor
het episkopaat geheel en al te niet; en heeft men
voortaan slechts aan Roinc te vragen: Hoe iets ver-
staan moet worden Maar hoe kunt gij toch, lioog-
waarde aartsbisschop! in gemoede meenen, dat onze
grondwet niet geschonden moet worden door liet aan-
nemen en handhaven der Vatikaansche besluiten,
wanneer gij slechts het derde hoofdstuk (de primatu)
dier besluiten in den zin van Rome, zooals die in
het officiëele schema uitgedrukt is, uitlegt ? Hoe dit
-ocr page 22-
2(1
ook zij, — in dit punt hebben noch de verzeke-
ringen van uwc excellentie, noch die der hoog-
waarde pastoors en coöperatoren van Muucheu de
minste waarde; want in hetzelfde oogenblik, waarin
gij allen roem draagt op uwe gehoorzaamheid jegens
de overheid, maakt gij u schuldig aan de schreeu-
wendste ongehoorzaamheid tegenover haar. Hier
lubben, overeenkomstig onze instellingen, slechts
de koninklijke staatsrcgeering en desnoods de wet-
gevende machten in Beieren ons te zeggen, wat zij
al of\' niet met onze grondwet bestaanbaar ach-
ten. De eerste heeft reeds in de vermelde be-
sluiten haar meening uitgesproken, en daarmee is
voor mij, en voor de onderdanen in Beiereu, welke
de verplichte gehoorzaamheid aan den staat niet
willen opzeggen, de vraag voorloopig beantwoord.
Ten slotte, hoogwaarde aartsbisschop! nog deze
verzekering. Indien ook allen zich buigen voor
uwe oneindig hoogere rechtsmacht, ik zal er mij
nooit voor buigen, om aan de waarheid ontrouw
te worden. De zending naar Rome heb ik niet
begeerd; maar des te eerder zie ik dan ook daariu
een bijzondere leiding van God, om mij tot getuige
te maken van een der merkwaardigste gebeurtenissen
in zijn kerk. Ik zal, mij niet bekommerende om
druk en vervolging, tot mijn einde toe er getuigenis
van geven; en ik weet, dat zij waar is, omdat zij
waar bevonden is geworden, totdat de oneindig
hoogere rechtsmacht
zich liet gelden. Reeds te
Rome heb ik meermalen den aanstaanden onder-
gang van den Kerkelij ken Staal voorspeld, maar ik
dacht toch niet, dat mijn voorspelling zoo spoedig
zou vervuld worden. Door de herderlijke brieven
der bisschoppen, waarvan enkelen zelfs in dien
ondergang het heil der kerk hebben gezien, zal de
Kerkelijke Staat niet hersteld worden. Zoo min
-ocr page 23-
■z\\
ik in dit punt heb gedwaald, evenmin zal ik mij
ook wel hierin bedriegen, wanneer ik beweer : over
korter of langer tijd zal ook het concilie van Rome
in zijne geheele nietigheid worden erkend. De her-
derlijke brieven der bisschoppen, die heden loochenen,
wat zij zelven vroeger gezegd of geschreven hebben,
zullen op den duur niet bij machte zijn om het
staande te houden.
Al moge dan ook in de kerk voor een wijle
macht boven recht gaan, — ten laatste moet het
recht en de waarheid toch zegepralen.
En wie voor recht en waarheid strijdf, die strijdt
voor God.
Uwe excellentie ontvange, enz.
Munchen, 27 April 1871.
Dr. J. FRIEDRTCH,
Prof. in de theologie.
-ocr page 24-
AANTEEKENINGEN.
\') \'t Stond al nipt beter geschapen met de bisschoppelijke secre-
tarissen, welke tijdens het concilie eensklaps figureerden als bis-
schoppelijke theologen. Ken ieder begrijpt toch wel, dat hel
lezen van eenige vlugschriften vóór en tegen de een of andere
zaak, daarom nog niet een wetenschappelijk onderzoek mag genoemd
worden; neen, maar dat men zich de moeite moet getroosten om
de gcheele ontwikkeling der leer Ie leeren kennen en kritisch te
onderzoeken. Maar daartoe wordt een langdurig en mocielijk on-
derzoek der bronnen vcreisiht, die ten opzichte der door ons be-
handelde kwestie een gehecle bibliotheek van groote en dikke
folianten omvat, welke die heeren misschien nooit gezien en nog
veel minder rjelezen hebben. De Theoloog van uwe excellentie
zelve kon korten tijd vóór zijn afreize van hier nog niet eens de
plaats in den H. Irenaeus flater zoo op den voorgrond gesteld)
vinden, zoodat ik zo — omdat Irenaeus zelf niet vo»rhanileu was —
voor hem nog uit zijne boeken moest opzoeken in de Apologetiek
van Dreg! Ik zal hier maar zwijgen over ecu ander zeer karakte-
ristiek en lang niet vleiend woord, dat dezelfde man sprak ten
aanzien van de bisschoppen, wat dit punt betreft.
-) Als een staaltje van godgeleerde kwakzalverij, zooals een
dor vaderen van het concilie zelf in mijn tegenwoordigheid het
noemde, kan het geschrift over de onfeilbaarheid dienen, dat ge-
schreven is door den bisschop Ghii.ardi van Mondovi, een man,
op wien ik gewezen werd als op een der wetenschappelijkste bisschop-
pen van Italië, en welk geschrift tijdens bet concilie werd rondge-
deeld. Niet beter is het gelegen met het geschrift van Cardoni,
dat door de dogmatische commissie van voorbereiding was goedge-
keurd, en met de pennevruchten van Manhing en Dechamps, welken
laatste» ik, in het Februari-nummor der mededeelingen van de
zittingen der Mniiclier-akadomie (1871), van een opzettelijke vei-
v.ilsching ten gunste der onfeilnaarlioidslocr heb overtuigd.
:\') Ken hooggeplaatst geestelijke, die met den loop van bet concilie
nauwkeurig bekend is, en op vriendschappelijken voet staal met.
vele bisschoppen van Duitschland en andere landen, schreef mij
laarnni te recht: De bisschoppen kunnen wel zeggen, dat zij
zich onderwerpen uil liefde lol de kerk, maar ieder ander woord
vit hun mond is een frivoliteit.
4) Civiltd Catt. ser. VII vol X, quaderno 481. In deze aflevering
-ocr page 25-
28
vereenzelvigt zicli feitelijk de red.iclie der „ Civilta" of de Sociëteit
vim Jezus met hel episcopaat en de kerk, ja zelfs met den
heiligen Geest. Bladz. 21 : Accusare dunque la Civilta Calt. per
questo capo o l\'Univers, vale allretlanlo clte accusare l\'Epis-
copato nella sua quasi tolalild, accusare il clero, accusare l\'uni-
versalitd dei cattolici, accusare, in altri termini, l\'inlera chiesa,
e lo Spirilo di Dio che la muove.
Dat is :
Op dit punt aldus de Civilta Calt. of l\'Univers te beschul-
digen, is heizelfde als het geheelc episcopaat, de geestelijkheid,
alle katholieken te zamen te beschuldigen, met andere woorden,
de geheelc kerk en Gods Geest die haar bestuurt.
\') Waar Petrus is, daar is de kerk.
*) Het laatste preekte men te Rome tijdens bet concilie; in beel-
den werd het aanschouwelijk gemaakt, en volgens couranten beeft
bisschop Martin er op gezinspeeld in ecu herderlijken brief: voor
het eerste levert de Civilta sedert jaar en dag bet bewijs uit
den Bijbel (!?).
") Maar niet volgens de overeenstemming der kerk.
s) La libetté du concile et l\'m.\'aillióililei de vrijheid van het
concilie en de onfeilbaarheid.
9) Neen: dus tegen de onfeilbaarheid.
in) Documenta 1, 264: palam et in facie Patris direre: Non
placet.
") Het leerstuk der onbevlekte ontvangenis van Maria.
\'2) Eenparige uitspraak.
n) Rome heeft gesproken.
w) Het ongcloofelijkste is in onze dagen mogelijk. Naardien de
meeste Duitsche bisschoppen der minderheid niet te r\'uldn waren
opgekomen, lieten de aanwezigen door de drie Uuitsche bisschoppen
der meerderheid en door bisschoppen, welke niet eens te Home
waren geweest, of zoo pas waren benoemd en nog niet eens ge-
consacreerd waren, zich zoo ompraten, dat alles, wat door hen in
Rome gedaan en gesproken was, door hen voor onwaar werd
verklaard.
u) Verdeel en heersch — de geliefkoosde leuze der Jesuïten.
,r\') De koninklijke goedkeuring.
") De misdaad van openlijke en formecle ketterij.
,g) De meerderheid dei theologische faculteit, en eerwaarde
pastoors van Muncheu schijnen intosschen het bijzondere privilegie
te hebben om over de onduidelijkheid der dokreeten te mogen
spreken! Hetzelfde geldt omtrent de: Historisrli-pnlitisrhe bla-
den.
— .la, zelfs een bisschop van Hefelc mag het aan zijn gees-
telijkheid zeggen! Voor mij alleen moeten ze duidelijk zi|n!
\'») Feitelijk.
*•) Rerurrendum dico ad atia remedia.....puto ui causa agulur
coratn Deo via mpplicalionh et orationis aut divinae remnne-
rationis.
-ocr page 26-
Bij de Uitgevers dezes is mede verschenen:
ZAL DE PAUS OP HET AANSTAANDE CONCILIE ON-
FEILBAAR verklaard WORDEN? De veroordee-
Umj van Pan* Honorim,
door p. le page henouf
uit het Engelsen., mot een inleidend woord door
1. a. van BEEK, Pastoor bij de Biss. Klerezv
te Dordrecht............ƒ 0.60,
BESCHOUWINGEN OVER DE PAUSELIJKE ONFEIL-
BAARHEID, door J. a. van beek, Pastoor bij de
Biss. Klevezy te Dordrecht, naar aanleiding van
de aanvallen van de Tijd, de Kalk. Stemme»
en den eerw. lieer c. j. WILLEMS, R. K. P. te
Rotterdam, op de brochure: „ Zal de Pau» op
het aanstaande Concilie onfeilbaar verklaard
worden?"
............ƒ 0.75
BRIEVEN AAN DEN AARTSBISSCHOP VAN MECHEI.EN,
door a. gratry, Priester van het Oratorie, lid
van de Fransche Akademie. Uit het Fransch
vertaald. Met een inleidend woord van j. heij-
kamp, R. K. Priester en Pastoor bij de Oud-
Bisschoppelijke Klerczy te Schiedam . . . . * ƒ 2.25.