-ocr page 1-
HET
CHRISTELIJK IDEAAL
DER
TOEKOMST.
EENE VOORLEZING
Diaken KEMMLER,
te Kirchheim.
DIT HüT IIOOGDUITSCIt VBIiTAALl)
J. DE LIEFDE.
AMSTERDAM,
HÖVEKER & ZOON.
1870.
Prijs 30 Cants
ggm
-ocr page 2-
nm /o^)
-ocr page 3-
/
-ocr page 4-
t
-ocr page 5-
-r-
i-H
HET CHRISTELIJK IDEAAL
DER
TOEKOMST.
EENE VOORLEZING
Diaken EEMMLER,
te Kirchheim.
UIT HET HOOGDÜITSCH VBRTAALD
J. DE LIEFDE.
,tï*K*»\'"\'->"«SW
* Bibliotheek *j
AMSTERDAM,
HÖVEKEB, & ZOON.
1870.
BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT
-ocr page 6-
-ocr page 7-
Het onderwerp, waarover ik heden zal spreken is:
Het Ideaal der toekomst volgens de leer
van het Christendom, of naauwkeuriger uitge-
drukt: Het Ideaal van de toekomst der
menschheid, zooals het Evangelie dat voorstelt.
Gewis een onderwerp, dat tegenwoordig niet veel be-
langstelling verwachten mag. Onze eeuw heeft noch
voor de toekomst noch voor idealen veel zin. Wij be-
leven tegenwoordig een tijd, die zich zooveel mogelijk
om het heden concentreert, een tijd die hier in meer
ruwe, daar in fijnere trekken ten opschrift heeft:
Laat ons eten en drinken, want morgen sterven wij;
een tijd, die ten minste zegt: de toekomst der mensch-
heid is zoo twijfelachtig, dat het \'t verstandigste is, al
onze blikken op het tegenwoordige te vestigen, en wie
het heden wel gebruikt, dien zal ook de toekomst van
zelf ten deel vallen, zij moge dan zijn wat zij wil.
Zoo spreken niet alleen zij, die ver van het Chris-
tendom afgeweken zijn en hun ongeloof in het schijn-
baar sierlijke gewaad van den twijfel hullen, —
ook dezulken, die Christenen en ware Christenen
willen zijn, spreken evenzoo; wijzende op het gewicht
van het tegenwoordige weigeren zij zich met de toe-
komst bezig te houden, en het is hun bijna onaange-
naam en in allen gevalle lastig, dat niettemin de Hei-
lige Schrift, die ook zij als openbaring Gods erkennen,
-ocr page 8-
m.
4                   HET CHRISTELIJK IDEAAL DER TOEKOMST.
zoo beslist op de toekomst doelt, ja, waar zij er van
spreekt, er dikwijls zulk een groot gewicht aan hecht.
Doch van de toekomst leeft de mensch, en zijn
heden is hol, woest en ledig, is een spel van het toe-
val , een doelloos werken van dag tot dag, wanneer niet
het licht der toekomst er binnendringt en er waarde en
bekoorlijkheid, maat en richtsnoer aan geeft. Het heden
van ieder mensch wordt beheerscht door de voorstelling,
die hij zich meer of min bewust van de toekomst
maakt: ja het is het uitnemendste van den mensch,
dat er voor hem niet, gelijk voor het dier, alleen
een onbestemd heden, maar eene toekomst en een door
het licht dezer toekomst verhelderd heden bestaat; en
hoe klaarder en levendiger, hoe waarachtiger en voller
de toekomst, de toekomst der menschheid, en in haar
ingesloten de eigen toekomst voor \'s menschen geest
staat, des te meer is hij mensch in den rechten, vollen
zin des woords; des te eerder bereikt hij zijne be-
stemming, zijne voleinding. Wanneer wij echter van
het ideaal der toekomst spreken, dan bedoelen wij, als
het christelijk ideaal, immers niet een bloot ideaal, niet
slechts een schoon beeld, dat alleen in de gedachten
bestaat, en hetwelk men wel eenigermate najagen,
doch nimmer bereiken kan, daar het nooit tot volle
werkelijkheid komt; maar een ideaal, dat in vervulling
komt, dat van zijn verwezenlijking zeker is, een
ideaal dat waar het in de Schrift geteekend wordt, van
de verzekering vergezeld gaat: „Dit zijn de waar-
achtige woorden Gods," of een andermaal: „Deze
woorden zijn waarachtig en getrouw;" ja het ideaal
der toekomst, volgens de leer van het Christendom is
slechts de weerkaatsing eener reeds aanwezig zijnde
realiteit. Het koninkrijk Gods, waarin het ligt, is,
gelijk Christus zegt „bereid van voor de grondlegging
der wereld." Reeds de schepping is er op ingericht, en
wij noemen het alleen hierom ideaal, omdat het nog
niet tot openbaring gekomen is, maar zijne verschijning
nog in de toekomst ligt.
-ocr page 9-
HET CHRISTELIJK IDEAAL DER TOEKOMST.                    5
Indien wij ons nu echter met de toekomst der
menschheid bezig houden, dan bedoelen wij hiermede
niet deze toekomst in het algemeen, gelijk zij reeds
met den volgenden dag of het eerstkomende jaar zijn
zal; maar wij verstaan er onder de in de toekomst
liggende bestemming der menschheid, haar toestand
van voleinding; het eindresultaat van hare gansche
historische ontwikkeling. Het is zoo: dat er over
het geheel zulk een bestemming is, wordt door velen
betwijfeld. De geschiedenis der menschheid komt
denzulken voor als het spel der watergolven, dat in
onophoudelijke wisselingen toch altijd hetzelfde blijft.
Zoo zegt b. v. Schopenhauer: „Het doen, streven en
lijden der volkeren is altijd hetzelfde, hoewel de geschie-
denis ons steeds zegt dat zij ons iets anders verhaalt;
want deze is gelijk de kaleidoskoop, die bij elke wending
een nieuwe configuratie toont, terwijl wij toch eigenlijk
steeds hetzelfde voor ons hebben." Wie echter on-
bevangen en niet door de pessimistische bril in het licht
der geschiedenis leest, zal in der daad en in waarheid
in het leven der volkeren gelijk ook in dat der
menschheid in haar geheel, ontwikkeling en vooruitgang
vinden. Het is waar, overal, in alle tijden en onder
alle volkeren herhalen zich dezelfde verschijnselen,
dezelfde oorzaken en uitwerkingen; overal zijn en
blijven dezelfde wetten der zedelijke wereldorde in
kracht; doch gelijk de orde der natuur zich overal
uit dezelfde allereenvoudigste elementen opbouwt en toch
een voortgang, in laag op laag, vertoont, zoo vormt ook
de geschiedenis der menschheid bij alle terugkeering
der zelfde gebeurtenissen toch een reeks van ontwik -
kelingstrappen. Dit zal wel door niemand, die den
gang van het leven der volkeren van zijn eerste op-
treden in het licht der geschiedenis tot in onze dagen
kent, worden tegengesproken; hoewel zonder twijfel
deze ontwikkeling zich in twee tegenover elkander
vloeiende stroomingen : — de eene opwaarts en de andere
nederwaarts — voortstuwt. Ontwikkeling echter ver-
-ocr page 10-
6                   HET CHH18TEUJK IDEAAL DEK TOEKOMST.
onderstelt een resultaat, vooruitgang veronderstelt
een doel. Eene ontwikkeling der menschheid zonder
een algemeen eindresultaat; een vooruitgang der mensch-
heid zonder een hoogst en laatst doel — want alleen
zulk een doel is in waarheid doel — is eene onuit-
voerhare onmogelijke gedachte, is onzin. Eene ont-
wikkeling zonder resultaat is geen ontwikkeling; een
vooruitgang zonder doel is geen vooruitgang, maar
een schijnbaar zich bewegen in het onbestemde, het
gaan in eenen tredmolen, waarbij men niettegenstaande
de ijverigste beweging der voeten steeds op dezelfde
plaats blijft. Alleen in betrekking tot het doel, dat
men nader komt, kan men van vooruitgang spreken;
de verhouding tot het doel is de eenige maat van
vooruitgang; met één woord: zonder doel geen voor-
uitgang, en zonder een doel, een waar, een einddoel
der menschheid ook geen vooruitgang, geen ontwik-
keling, geen geschiedenis der menschheid. Is er
evenwel geschiedenis, is er ontwikkeling, is er voor-
uitgang,— en dit zal toch wel niemand bestrijden —
dan moet er ook een doel, een hoog toekomstig doel
der menschheid zijn. Welk doel is dit?
Wij kunnen de valsche voorstellingen, die men zich
aangaande het doel van de geschiedenis der menschheid
gemaakt heeft en nog maakt, in het algemeen in twee
rijen verdeelen; de een behoort tot het eenzijdige
Materialisme, de andere tot het eenzijdige Spiri-
tualisme. Volgens het materialisme is \'smen-
schen einddoel — zoo het een doel genaamd kan
worden — ondergang. De menschen, ieder afzonder-
lijk beschouwd, zijn volgens dit stelsel, ongeveer gelijk
aan blazen, die in verschillende vormen uit een moeras
opborrelen, en weder in hetzelve terugzinken met
verlies van alle zelfstandig bestaan. Hier kan in ge-
strengen zin van geen gezamentlijk doel der mem »h-
heid spraak zijn; de afzonderlijke bestanddeelenlossen
zich in eene oneindig lange reeks na elkander op,
totdat eindelijk de aarde, met de menschen die zich
-ocr page 11-
HET CHRISTELIJK IDEAAL DER TOEKOMST.                     7
dan nog op dezelve bevinden, al zij het eerst in een
onberekenbaar verren tijd — of tot ijs stolt, of in
de zon stort en verbrandt, of hoe zich de fantasie van
den materialist de zaak anders nog teekenen moge. Zijn
toekomst-ideaal, binnen dezen tijd besloten, mogemis-
schien nog dit zijn, dat de materialistische wereld-
beschouwing als de eenig ware wijsheid meer en meer
alom tot heerschappij kome, dat de menschheid steeds
beter zal leeren zich op de aarde te huis te gevoelen
en de korte spanne tij ds met steeds grooter verfijnd
genot te genieten, — maar haar laatste doel is en
blijft de ondergang; de ondergang van het individu
in den dood, en de ondergang der menschheid in eene
of andere aard-catastrophe. Geëerde Vergadering! het
kan van mij niet begeerd worden, de reeds zoo dikwijls
weerlegde materialistische wereldbeschouwing nogmaals
te wederleggen, en de tegenspraak in het licht te stellen,
in welke zij met de eenvoudigste verschijnselen van
\'s menschen geestelijk leven en met de redelijke natuur
des menschen staat. Ik wijs u alleen op hare ont-
zettend ledige perspectieven, op het algeheele abso-
lute bankroet, dat zij der menschheid in het voor-
uitzicht stelt. „Zoo kan de menschheid niet eindi-
gen!" — roept bij ieder onder ons die onafwijsbare
inwendige stem, die voor alles in de wereld, en
voornamelijk voor de menschheid en voor haar eigen
bestaan, bestemming en doel vordert, en al wat zonder
bestemming en doel is, voor onverstandig en in de
laatste verhouding voor onmogelijk verklaart. Neen,
ons geestelijk zijn wordt door den dood niet uitgebluscht.
Wanneer reeds in de stoffelijke wereld geen atoom
verloren gaat, daar het onvernietigbaar is en in de
eene of andere verbinding voortbestaat, zoo kan nog
veel minder de geestelijke individualiteit des menschen,
die noch veel meer geconcentreerd punctueel van wezen
is dan het atoom, ja die de concentratie zelf is, te gronde
gaan, en reeds hieruit, dat wij menschen het begrip
van tijd in ons dragen, dat wij in staat zijn den gang
-ocr page 12-
8
HET CHRISTELIJK IDEAAL DER TOEKOMST.
des tij ds te weten en zijn voortspoeden en ons eigen
verwelken waar te nemen, treedt het aan het licht dat in
den diepsten achtergrond van ons geestelijk wezen de
eeuwigheid rust; want zonder dezen achtergrond werden
wij het heenspoeden onzer dagen zoo weinig gewaar,
als men zonder den helderen achtergrond des hemels
de wolk zou waarnemen, die over denzelven heentrekt.
Zoo echter de dood niet doel en einde van het leven
van elk mensch op zich zelven is, dan kan ook het
doel der gansche menschheid te zamen niet de on-
vriendelijke, harre ondergang zijn. Dit doel kan
alleen liggen in een of anderen toestand van geestelijk-
zedelijke volmaaktheid.
Alleen tegenover het eenzijdige spiritualisme heeft het
materialisme eenig recht. Terwijl de materialist den
mensch geheel in zijn aardsche zijn laat opgaan, slechts
aan zijn aardsche bestanddeel wezen toekent, scheurt het
spiritualisme, of zijn meest gewone verschijningsvorm,
het rationalisme, den mensch en zijne toekomt en
zoo ook de toekomst der menschheid in het algemeen,
geheel van de aarde los. \'s Henschen lichaam is hem
het bloot toevallige omhulsel van zijn geestelijk zijn,
niet een wezenlijk onvervreemdbaar bestanddeel zijner
natuur, maar integendeel slechts een loodzwaar gewicht,
dat aan de vleugelen des geestes hangt en deze in
zijn vlucht, in zijn vrije beweging hindert; de aarde is
voor hem niet de hem oorspronkelijk door den Schepper
toegedachte plaats voor zijn verblijf, zijn werken en
genieten, maar hem van den aanvang af alleen als
een tijdelijke woning aangewezen, ja niet anders dan
een kerker, waarin hij zich van alle zijdeningemuurd
ziet, op zijn best eene kostschool, waar men een tijd
lang tot voltooiing zijner opvoeding verblijft, om er
dan nooit in terug te keeren, daar de geest van hier uit
voor altijd de vlucht naar boven neemt. Dit „boven" is
echter voor den spiritualist een zeer nevelachtig begrip.
Hij dwaalt met zijne afgescheiden zielen overal rond,
zonder eene vaste veilige plaats voor haar te kunnen vin-
-ocr page 13-
HET CHRISTELIJK IDEAAL DER TOEKOMST.                    9
den. Nu eens plaatst hij haar ergens in den aether, dan op
deze of die gesternten, planeten of dwaalsterren, daar
hij ook wel eene soort van zielsverhuizing van het
eene naar het andere gesternte aanneemt. De mensch-
heid echter, in zoover zij nog tot de aarde behoort en
in het lichaam leeft, kan zich naar zijne voorstelling
wel eenigermate volmaken, steeds wijzer en deugdzamer
worden, doch het doel bereikt zij niet; want dit is
absoluut van de aarde losgemaakt, bovenaardsch-
aeterisch, zuiver geestelijk, dat met de lichamelijke
wereld in geen betrekking staat, en de aarde zelve
mag misschien wel te harer tijd ophouden de woonplaats
van het menschelijk geslacht te zijn, op gelijke wijze
als zich ook het materialisme de zaak voorstelt. Wij
zien: beide beschouwingen, het materialisme zoowel
als het spiritualisme ontbreekt eigenlijk de idee van
een gemeenschappelijk doel der menscheid; zij kennen
beide slechts oneindige rijen van afzonderlijke wezens,
die de eene geheel tot de aarde laat wederkeeren, de
andere geheel van de aarde losrukt; en de nevelach-
tige beschouwingswijze van het spiritualisme kan even-
min als die van het materialisme de behoefte van den
denkenden geest bevredigen.
Vanwaar zullen wij echter weten dat er een
toekomstig doel der measchheid bestaat, en waarin
het bestaat? Dit kan ons geen dergenen, die ons gelijk
zijn, zeggen. Want ieder, ook de meest begaafde, de
uitstekendste mensch, ook het zijnen tijd vooruitsnel •
lende genie is altijd nog eenigermate door zijn eigen
persoonlijkheid begrensd, altijd nog eenigzins een kind
zijns tijds, en kan hierom de idee van het einddoel
der menschheid in haar geheel niet uit zichzelven
ontwikkelen. En ook hierdoor wordt de zaak niet
anders, dat men eenigermate de gedachten en uitspra-
ken van vele menschen bijeen voegt; want wanneer
ook al vele kortzichtigen bijeen staan, zij worden
hierdoor toch niet ver ziende. Wie het is, die alleen
in staat is de menschheid deze toekomstige bestem*
-ocr page 14-
10                 HET CHRISTELIJK IDEAAI, DER TOEKOMST.
ming voor oogen te stellen, leeren wij uit de zoo
krachtige woorden van den apostel Paulus, dien filo-
soof onder de apostelen, waar hij in zijn eersten brief
aan de gemeente te Corinthe, Hoodst. 2 v. 7—12 schrijft:
„Maar wij spreken de wijsheid Gods, bestaande in
verborgenheid, die bedekt was, welke God te voren
verordend heeft tot heerlijkheid van ons, eer de wereld
was;"-—-dat is: het onderwerp onzer prediking is het
plan der wijsheid Gods, dat de ontwikkeling der tijden
ver vooruit loopt, op onze voleinding en verheerlijking
doelt en als zoodanig eene verborgenheid is, die
dan ook daarom niet als de vrucht van eigen onder-
zoek, maar als goddelijke openbaring wordt voorge-
steld. „Deze wijsheid Gods," gaat de apostel voort,
„heeft dan ook niemand van de oversten dezer wereld
(geen harer uitstekende, den toon aangevende geesten)
gekend; want indien zij ze gekend hadden, zoo zouden
zij den Heer der heerlijkheid (in wien zich die toekom-
stige heerlijkheid ook der menschheid reeds afspiegelde)
niet gekruist hebben. Doch God heeft het ons ge-
openbaard , door zijnen Geest; want de Geest onderzoekt
alle dingen, ook de diepten Gods. Want wie van de
menschen weet hetgeen des menschen is, dan de geest
des menschen, die in hem is ? Alzoo weet ook niemand
hetgeen Gods is, dan de Geest Gods." — Uit deze
woorden des apostels volgt met logische kracht, dat
de kennis van het groote doel der menschheid in de
toekomst, het goddelijk plan met haar, dat op hare
volmaking en verheerlijking uitloopt, ons niet door
menschen, ook niet door de oversten dezer wereld,
maar alleen door den Geest Gods, die ook de diepten
Gods onderzoekt, kan geschonken worden. En deze
openbaring had de menschheid volstrekt noodig, want
zonder kennis harer bestemming kon zij dezelve ook
niet bereiken, in zoover deze eene zedelijke bestemming
is, die zonder bepaald bewustzijn en besliste wils-
richting niet bereikt worden kan. Heeft de ontwik-
keling der menschheid een doel, gelijk zij er een
-ocr page 15-
HET CHRISTELIJK IDEAAL DER TOEKOMST.                  11
hebben moet, dan moest haar dit doel van Gods
zijde geopenbaard worden, en het woord Gods, het
woord der apostelen en profeten treedt dan ook juist
met den eisch op, om als deze openbaring der wijs-
heid Gods, die de menschheid hare bestemming tege-
moet voert, erkend te worden.
En welke is nu deze bestemming ? Zij ligt, kunnen
wij vooreerst in het algemeen zeggen, in het midden
tusschen de beide valsche uitersten van het materialisme
en het spiritualisme. Zij is niet — gelijk het spiri-
tualisme wil — losgescheurd van \'s menschen licha-
melijkheid en van de aarde, aan welke deze lichame-
lijkheid oorspronkelijk en daadwerkelijk behoort, maar
zij ontvouwt zich in wezenlijken samenhang uit beide;
het is echter ook niet, gelijk het materialisme ver-
onderstelt, deze dierlijke lichamelijkheid, deze onder de
wet der zwaarte en des doods staande aarde, waartoe de
ontwikkeling der menschheid beperkt is; maar het is
lichamelijkheid en aarde op een hooger trap, ja in
hunne volmaking; lichamelijkheid en aarde, geheel door
den Geest doordrongen en voor den Geest verheerlijkt,
waarin de eindbestemming der menschheid ligt. Het
is, met één woord, gelijk Paulus zegt, onze heerlijk-
heid, d. i. de verheerlijking van geheel ons we:;en
naar lichaam en ziel in de ware idee der menschheid,
gelijk zij zich als gemeenschap met God in heiligheid
en heerlijkheid openbaart, en in vereeniging daarmede
ook de verheerlijking der tot de menschheid behoorende
aardsche natuur. Of wel, voor zoover de idee der mensch-
heid niet als bloot idee, als enkel beeld der gedachte
voor ons staat, maar in volkomen realiteit in Christus,
den Zoon des menschen voor ons gesteld is, om ons
met volle levenskracht te kunnen bewerken, moeten wij
zeggen: de bestemming bestaat in onze volkomene ver-
andering in het heerlijke beeld van den Zoon des
menschen. Wij zien hier reeds hoe valsch het is,
wanneer men Christendom en humaniteit of menschen-
dom tegenover elkander plaatst, alsof het Christendom
-ocr page 16-
12                 HET CHRISTELIJK IDEAAL DER TOEKOMST.
inhumaan ware en de humaniteit onchristelijk moest
zijn, terwijl toch aan het gansche Christendom de idee
der humaniteit ten grondslag ligt en het zijn gansche
doel is, haar te verwezenlijken.
Eer wij ons echter met de bestemming, met den
toestand van voleinding der menschheid bezighouden,
moeten wij op deszelfs voorbereiding daartoe het oog
vestigen. Gelijk namelijk in het samenstel der wereld-
orde elke hoogere vorm reeds in den voorafgaanden lage-
ren afgeteekend is; g*lijk aan den vollen opgang der
zon het liefelijk morgenrood voorafgaat, zoo zal reeds
binnen den tijdkring der tegenwoordige wereld, te
midden der tegenwoordige toestanden der menschheid
en der aarde een tijdperk intreden, waarin zich de
onmiddelijk aanstaande voleinding, de toekomstige
aeoon, gelijk de Schrift zich uitdrukt, zal afspie-
gelen en vooraf beelden. De weg tot beiden, namelijk
tot de hoogste voleinding en tot hare voorafbeelding,
loopt echter door algemeene, diepgaande katastrofen;
die tot de voorafbeelding door eene algemeene volken-
katastrofe, en die tot de voleinding zelve, door eene
algemeene natuur-katastrofe; aan deze gaat een groote
kosmische, aan gene een groote historische ommekeer
der dingen vooraf. Ook hiervoor hebben wij een
tegenhanger in de goddelijke inrichting der natuur.
Niet langs den weg van geleidelijke ontwikkeling,
niet onbemerkt en stil volgt daar de eindelijke overgang
van den eenen vorm in den anderen, hoewel de hoogere
vorm reeds in den lageren aangevangen en gedurende
lange tijdperken toebereid was; — maar door middel van
plotselinge katastrofen en ingrijpingen der scheppende
kracht, gelijk de geschiedenis der onderscheidene aard-
lagen ons leert, welke de tegenwoordige orde der
dingen voorafgingen. Evenzoo worden ook de groote
omkeerirgen in de menschheid, nadat zij menigmaal
eeuwen lang onmerkbaar voorbereid zijn, voltrokken
onder bliksem en donder, onder ontzettende katastrofen,
welke de Schrift, omdat zij wezenlijk eene zedelijke
-ocr page 17-
HET CHHISTELIJK IDEAAL DER TOEKOMST.                 13
zijde hebben en door zonde en schuld bepaald worden,
gerichten noemt. De zwaarste katastrofen echter,
die gerichten, waarin alle andere gerichten zich vol-
eindigen , moeten overeenkomstig de natuur, die hoog-
ste eeuwige voleinding der menschheid en hare toe-
bereiding voorafgaan.
Wat nu dit tijdperk van voorbereiding en de kata-
strofe, die het in het aanzijn roept, aangaat: wij
kunnen dezelve alleen verstaan uit het karakter der
gansche haar voorafgaande ontwikkeling der mensch-
heid. Wij willen ons deze hierom in korte trekken
voor de aandacht brengen. De menschheid is van
haar idee, gelijk wij dit voorgesteld hebben, van de
heilige en zalige gemeenschap met God vervallen. Dit
is de leer der Schrift, het is tevens een feit van ons
bewustzijn. Elke afval van deze idee der menschheid
is echter een verzinken in bestialiteit, in dierlijkheid;
elke opheffing van de gemeenschap met God ontketent
in den mensch het beest de dierlijke zelfzucht, zooals
zij zich nu ruwer dan meer verfijnd openbaart. En
wanneer wij ons verwonderen, hoe de menschheid toch
aan hare idee, die toch haar eigen innerlijk wezen is,
ontrouw heeft kunnen worden, dan geeft de Schrift
ons de oplossing, dat deze vervreemding des menschen
van zich zei ven dan ook geenszins uit hem zei ven
voortgekomen is, en ook niet uit hem had kunnen
voortkomen, maar dat zij het werk is van eene ver-
leidende geestelijke macht buiten hem. Aan de besti-
aliteit ligt demonische invloed ten gronde. Tusschen
deze twee nu, de tegenstelling van bestialiteit en
echte humaniteit, of tusschen de tegenstelling van het
Godsrijk en het wereldrijk, beweegt zich de gansche
ontwikkeling der tegenwoordige wereld.* Gene is, om
mij vooralsnog zeer in het algemeen uit te drukken,
de menschheid, gelijk zij door middel der door God ge-
schonken hulp weder de idee der menschheid nader
komt; deze is de menschheid zooals zij, van God
losgescheurd en geheel op zich zelve staande, meer
-ocr page 18-
14-                HET CHRISTELIJK IDEAAL DEE TOEKOMST.
en meer in de bestialiteit wegzinkt. De loop dezer
ontwikkeling, hoe zij aan het einde de katastrofe voort-
brengt, wordt ons bijzonder duidelijk, wanneer wij de
twee groote schilderingen der toekomst beschouwen,
in welke de profeet Daniël, de merkwaardige ziener
en staatsman aan het hof des Chaldeeschen konings,
de ontwikkeling van het wereldrijk tot in de verste
toekomst mocht gadeslaan. Het eerste dezer beel-
den was de reusachtige menschelijke gedaante, welke
de koning der Chaldeën in den droom aanschouwde.
Het hoofd des beelds was van goud, de borst en armen
waren van zilver, de buik en de dijen van koper, de
schenkelen van ijzer, en de voeten met de teenen eene
vermenging van ijzer en leem. Daarna kwam er een
steen nedervallen, niet door menschenhanden afgehou-
wen, deze sloeg het beeld aan de voeten en vermaalde
ze, en tegelijk stortte het gansche bleed ineen en werd
als kaf van den dorschvloer door den wind verstrooid.
De steen daarentegen, die het beeld verbrijzelde, werd
tot een grooten berg, die de gansche aarde vervulde.
Wij moeten echter tegelijk ook het andere beeld,
dat Daniël zag, hier nevens stellen. Hij zag een
groote wildbruisende zee, waarop de vier winden
des hemels tegen elkander woedden, en vier groote
dieren klommen achtereenvolgens uit dezelve op. Het
eerste dier is eenen leeuw gelijk met vier vleugelen
eens ar;nds, het tweede gelijkt eenen beer, die drie
ribben tusschen zijne tanden klemt; het derde is een
luipaard met vier vleugelen op den rug en met vier
hoofden; en voor het vierde is geen gelijkenis te vin-
den ; het is schrikkelijk en gruwelijk en zeer sterk,
en het heeft groote ijzeren tanden, waarmede het alles
vermaalt, benevens tien hoornen. Terwijl de ziener
nu deze hoornen beschouwt, breekt tusschen dezelve
een andere kleine hoorn uit; deze heeft oogen als
menschenoogen, en eenen mond die groote dingen
spreekt. Dit vierde dier betoont zijne kracht in las-
tering tegen den Allerhoogste en het verstoren van
-ocr page 19-
I
HET CHRISTELTJK IDEAAL DER TOEKOMST.                 1&
de heiligen, totdat het gericht gehouden wordt. Dan
wordt het dier gedood, en een die komt met de wol-
ken des hemels, als eens menschen Zoon, ontvangt
de wereldheerschappij tot in eeuwigheid.
De beteekenis dezer beelden in het bijzonder na
te gaan, is hier de plaats niet; ik mag ook wel aan-
nemen dat zij eiken Bijbelkundige bekend zullen zijn.
Het is hoofdzakelijk de grondgedachte en de innerlijke
samenhang dezer twee beelden der toekomst, die onze
aandacht trekt. Beide stellen ons het wereldrijk voor
in zijne ontwikkeling, doch elk van een tegengestelde
zijde. Het menschenbeeld doet ons het van zijn nog
menschelijk-ideale, het visioen der dieren van zijn
dierlijk-materieele zijde aanschouwen. Hoogst merk-
waardig is het nu, hoe de ontwikkeling van het we-
reldrijk in beide deze richtingen plaats vindt. Aan
de eerste, de menschelijk-ideale zijde gaat de ont-
wikkeling n e d e rwaarts; dit zegt ons zoowel het af-
dalen in de schildering van een hoofd naar de voeten,
als de steeds geringer gehalte der stof, van goud tot ijzer
en leem. De menschelijkheid, de echte humaniteit,
zooals zij bestaat in de vreeze Gods, en ook van
eenen Nebucadnezar nog niet geheel geweken is,
neemt in het wereldrijk van trap tot trap af: aan-
vangende bij het schitterende met het licht verwante
goud, eindigt zij in het zwarte ijzer, ja in het niets-
waardige leem. Niet alsof in dezen menschelijken ont-
wikkelingsgang ook geen vooruitgang zou zijn; want
in dezelfde mate, waarin de innerlijke waarde der
stof afneemt, neemt hare lenigheid en smedigheid toe.
Het zilver is smediger dan het goud, het koper sme-
diger dan het zilver, het ijzer smediger dan het ko-
per, en de meest lenige stof is de leem, die het
wezen van het laatste wereldrijk voorstelt. Niettegen-
staande deze toenemende lenigheid en vorming naar
de stoffelijke behoeften, is het eigenlijk menschelijke
in den mensch, zijne gemeenschap met God, traps-
gewijze aan het afnemen, totdat aan het einde in de
\\
-ocr page 20-
16              HET CHRISTELIJK IDEAAL DES TOEKOMST.
voeten, die op de aarde nisten, en ten deele zelfs uit
aarde bestaan, de algeheele verzonkenheid in aardsch-
gezindheid wordt aanschouwelijk gemaakt. Geheel
anders is de ontwikkeling in de dierlijke richting des
wereldrijks. Hier toont het visioen der dieren hij
Daniël eene toenemende opklimming der dierlijke
ontaarding aan. Op den leeuw, die nog altijd groot-
moedig is, en aan het einde van het visioen zelf nog
eens menschenhart bekomt, volgt de plompe vraat-
zuchtige beer; op deze, die altijd nog eene zekere
goedigheid bezit, volgt de verscheurende, bloeddor-
stige, valsche tijger, en eindelijk komt een dier te
verschrikkelijk om te beschrijven, dat alles om zich
heen vermaalt en vertrapt, totdat ten slotte de tusschen
de tien hoornen voortkomende kleine hoorn, de dier-
lijkheid in haar hoogsten graad voorstelt, eene dierlijk-
heid vereenigd met verstandige menschenoogen en een
grootsprekenden mond, daar zij de menschelijke wijs-
heid en de gaven van \'s menschen geest in haar dienst
genomen heeft. Gelijk in het menschenbeeld de voe-
ten met de teenen den laagsten trap der g9zonkene
humaniteit voorstellen, zoo beteekenen in het visioen
der dieren, de tien hoornen op het hoofd van het
laatste dier, en voornamelijk de kleine hoorn, den
hoogsten trap van bestialiteit, die zich ten laatste vij-
andig tegen God en zijne heiligen keert, en naar de
algemeene heerschappij streeft. Juist hierdoor toonen
beide beelden in hun onafscheidbare eenigheid, ons
dan ook de laatste gedaante des wereldrijks, over
welke nu de katastrofe losbreekt; bij het menschen-
beeld is het een steen, die zonder handen afgehou-
wen, het wereldrijk in zijn laatste verschijnings-vorm,
en daarmede het wereldrijk in zijn geheel vernietigt
en zelf tot eenen berg wordt, die de gansche wereld
vervult. Deze berg is het Koninkrijk van Christus,
dat Gods onzichtbare hand eindelijk tot volkomen ze-
gepraal voert, het rijk dat klein en onaanzienlijk in
zijn begin, ten slotte de gansche menschheid omvat*
-ocr page 21-
*
HET CHRISTELIJK IDEAAL DER TOEKOMST.                 17
ten zal. In het visioen der dieren is bet de Zoon
des menschen, die door zijne verschijning aan de tot
heerschappij gekomen dierlijkheid een einde maakt,
en een algemeen rijk der echte menschelijkheid op-
richt. — Dezelfde laatste vorm van het wereldrijk,
door Daniël ons slechts aangeduid, is vervolgens door
den ziener des Nieuwen Testaments, Johannes, in het
laatste boek der Heilige Schrift, met volle klaarheid
en in vreeselijke symbolen ontvouwd. Het dier der Apo-
kalypse vertoont ons het wereldrijk, gelijk het zich
in de Christelijke tijdperken onder den invloed des
Christendoms gevormd heeft, hoe het in vijandigen
tegenstand tegen den op aarde verschijnenden Zoon
des menschen van trap tot trap zijn volkomen dierlijk
karakter openbaart, gedurig meer algemeen heerscht,
en eindelijk in een openbare verdelgingskrijg tegen
den Zoon des menschen en zijne gemeente optreedt.
In dezen uitersten nood is echter, in tegenstelling
met de rijpende dierlijkheid, ook de innerlijke heer-
lijkheid des menschen in het Godsrijk, door heldhaf-
tig lijden tot volkomenheid gebracht, en in de ge-
trouw bevonden gemeente van Christus ten toon ge-
spreid; de Bruid, de gemeente staat daar bekleed
met wit fijn lijnwaad, welke is de gerechtigheid der
heiligen. Evenals het onkruid rijp is, is ook de
goede tarwe rijp, en nu wordt de sikkel uitgezonden;
de katastrofe breekt aan. De Zoon des menschen
verschijnt en komt tot zijne gemeente, die volkomen
naar zijn beeld veranderd en verheerlijkt is, gelijk
de bruidegom, die zijne bruid komt afhalen. Als de
zegevierende overwinnaar over het beest en de vol-
keren, die hetzelve aanhingen, treedt Hij thans op,
het zwaard dat uit zijnen mond uitgaat, het woord
zijner almacht, zijn onmiddelijk ingrijpen, doet de-
zelve versmelten, terwijl het de dierlijkheid tot vol-
komene zichzelve oordeelende openbaring voortstuwt,
daar de tegen den Zoon des menschen verbondene
volken nu in geheel teugellooze dierlijke zelfzucht
2
\'T
-ocr page 22-
18                 HET CHRISTELIJK IDEAAL DEE TOEKOMST.
onderling vijandig worden, en in vreeselijke verdelgings-
oorlogen zichzelven ontvleeschen. En thans, nadat
de dierlijke ontwikkeling geoordeeld is, breekt dat
tijdperk der menschheid aan, dat wij als het aan de
voleinding onmiddelijk voorafgaande hebben aangewe-
zen: de tijd namelijk der volkomene heerschappij
van den Zoon des menschen; de duizend jaren, van
welke Johannes spreekt, hetzij wij deze letterlijk
of wel als het ronde cijfer voor een lange tijdruimte
opvatten.
Deze leer der Schrift heeft reeds veel bestrijding
ondervonden, niet alleen van de zijde der tegenstanders
des Christendoms, maar ook in den boezem der kerk
zelve. Nadat de oudste kerkvaders, vooral de uitste-
kendste hunner, Irenaeus, met de grootste beslistheid
deze leer vastgehouden hebben , is zij , — vooral sedert
den tijd, dat de christelijke kerk tot uitwendige rust
en welvaart kwam en ook velen harer leeraren in het
genot van het tijdelijke hun genoegen vonden, hier
en daar, — hoewel nooit algemeen, in miscrediet ge-
raakt. Ook in onze Evangelisch Luthersche kerk heeft
in den laatsten tijd de bekende zinsnede der Augs-
burgsche Confessie, „dat verworpen worden sommige
Joodsche leeringen, die zich ook nu verheffen alsof
vóór de opstanding der dooden de volmaakte heiligen
en vromen een wereldrijk zullen vormen en alle god-
deloozen verdelgd zullen worden" — weder vele be-
denkingen tegen deze leer doen opperen. Maar deze
zinsnede is, gelijk uit de eenvoudige beteekenis der
woorden blijkt, alleen tegen het misverstand aangaande
deze leer gericht, zooals dit bij de dwaalgeesten in
den tijd der hervorming voorkwam en tot een gruwe-
lijk misbruik voerde, en geenszins tegen de leer zelve,
zooals zij in de Schrift gegrond is. En zoo de tijd
der hervorming deze leer zelf niet verder ontwikkeld
heeft, is dit hieraan toe te schrijven, dat dit buiten
de roeping van dien tijd lag, die geheel andere waar-
heden had te ontwikkelen, wat echter geenszins eene
-ocr page 23-
HET CHRISTELIJK IDEAAL DEK TOEKOMST.                 19
latere ontwikkeling dezer waarheid op Bijbelsche gron-
den uitsluit. Want wanneer wij ook met blijdschap
den ganschen inhoud onzer hervormde belijdenissen
aanvaarden, dewijl wij er niets in vinden, wat met
de geopenbaarde waarheid in strijd is, zoo is hiermede
niet gezegd, dat reeds de gansche inhoud van Gods
woord in dezelve ontwikkeld is, en zij dus met het
woord Gods als het ware geheel identisch zouden
zijn. Van zulk eene veronderstelling zijn onze belij-
denisschriften zelve het allerverst verwijderd. Daarom
verhinderen zij ons dan ook niet, om op den door
haar gelegden grondslag verder voort te bouwen, en
de overvloedige wijsheid Gods, in de Schrift neêr-
gelegd, steeds volkomener aan het licht te brengen.
Dit wordt ook in de Evangelisch-Luthersche kerk
steeds meer algemeen erkend, en zeer besliste woord-
voerders uit haar midden hebben in den laatsten
tijd de leer van het duizendjarig rijk als zuivere
schriftleer in bescherming genomen.
Maar wat hebben wij nu onder deze leer te verstaan ?
De Nieuw-Testamentelij ke profetie spreekt hierover
slechts zeer kort; zij geeft ons slechts de grondlijnen,
de algemeene omtrekken van dit rijk, de voorberei-
ding tot de voleinding, gelijk zij in twee momenten
vervat zijn. Vooreerst zal de macht der demoni-
sche verleiding, die de voorafgegane ontwikkeling met
haar dierlijk karakter gestempeld had en haar hare
heerschappij over de harten, haar zinnelijke aantrek-
kelijkheid schonk, gedurende dezen ganschen tijd gebon-
den zijn; de Satan zal in den afgrond geworpen wor-
den. Vervolgens zal in dezelfde mate, waarin de invloed
van beneden inkrimpt, de invloed uit den hoogen
zich meer laten gelden: de Zoon des menschen zal
met de in nood en dood beveiligde gemeente, die bij
zijne verschijning tot de opstanding en verheerlijking
komt — van uit het hemelsche rijk der voleinding,
waar de Bruidegom haar binnenvoerde, gedurende dit
laatste duizendjarige tijdperk de wereld zonder tegen-
-ocr page 24-
20 HET CHRISTELIJK IDEAAL DER TOEKOMST.
stand regeeren. — Dit zijn de weinige trekken, waar-
mede het N. Testament ons deze bedeeling schildert,
en in nadere bijzonderheden behoefde het dan ook niet
te treden; want de details en de kleuren heeft reeds
de profetie des Ouden ïestaments ruimschoots geleverd.
De Oud-Testamentelijke profetie vat wel is waar de
toekomst Israëls en die der menschheid meestal onder
één beeld samen, zonder de verschillende tijden hun-
ner ontwikkeling aan te geven, en gelijk zij, b. v.
de eerste komst van Christus in nederigheid met zijn
laatste komst in heerlijkheid te zamen vat, zoo vloeien
ook hare teekeningen van den toestand der voleinding,
en die van hetgeen die voleinding voorafgaat, veelal
in een. Maar juist de Nieuw-Testamentelijke slot-
profetie geeft ons de vakken aan, om de rijke menig-
vuldige stof der Oud-Testamentelijke profetie aangaande
de toekomst juist te groepeeren. En hierbij valt ver-
reweg het grootste deel derzelve in het tijdvak, on-
middelijk voor de voleinding, namelijk het duizendjarig
rijk. Dit is in bijzonderen zin de tijd van Israël. Dan
eerst zal aan dit merkwaardigste aller volken, aan
dit volk der toekomst, dat als een teeken onder de
natiën gesteld is, alles vervuld worden wat Grod door den
mond van al zijne heilige profeten tot hen gesproken
heeft. Nadat vooraf de volheid der Heidenen, — de
gansche, tot daartoe uit de overige volken verzamelde
gemeente, in zoover zij het lichaam van Christus
vormt, ingegaan is, — ingegaan niet slechts in de Chris -
telijke kerk, maar ingegaan in den vollen zin des
woords in de voleinding — zal nu ook, overeenkom-
stig de leer des apostels Paulus gansch Israël, d. i.
Israël in zijn geheel, als volk, in het bezit des heils
komen, dewijl het verzameld in het land der belofte,
zich tot zijnen Koning, den grooten Zoon vanDavid,
bekeert. En hiermede zal het den stand innemen,
dien God het oorspronkelijk onder de volken der aarde
toegedacht heeft, doch welken het door de verwerping
van zijnen Koning verspeeld had. Dan eerst zal Israël
-ocr page 25-
HET CHRISTELIJK IDEAAL DKR TOEKOMST.                 21
in waarheid datgene zijn, waartoe het reeds aan den
berg Sinaï geroepen werd: een priesterlijk Koninkrijk
Gods, niet echter in den zin eener wereldlijke heer-
schappij over de andere volken (het, Koninkrijk is
immers het rijk Gods!) maar veelmeer in den zin van
een priesterlijk middelaarschap onder de Natiën, om
dezen met den ijver der liefde en in de kracht en de
zalving des Geestes tot zijnen Koning Jezus te leiden.
Zoo zal dan de gansche menschheid christelijk worden,
en zich als een groot gezin rondom Israël en zijnen
eeuwigen Koning scharen. Dan zal het profetische
woord volkomen vervuld zijn: „En het zal geschieden
in het laatste der dagen, dat de berg van het huis
des Heeren zal vastgesteld zijn op den top der ber-
gen, en dat hij zal verheven worden boven de heuve-
len, en tot denzelven zullen alle heidenen toevloeien.
En vele volken zullen heengaan en zeggen: „komt,
laat ons opgaan tot den berg des Heeren, tot het
huis van den God Jakobs, opdat Hij ons leere van
zijne wegen, en dat wij wandelen in zijne paden."
Met één woord, alle koninkrijken zullen worden onzen
Gods en zijnen Christus. niet slechts de rijken in
politieken zin, maar ook elk gebied des geestes en
der menschelijke werkzaamheid; alle groote vorderin-
gen in wetenschap, kunst, industrie ent het onderling
verkeer, enz., die het voorafgaande tijdperk gemaakt,
doch grootendeels aan den dienst van het dier, aan
de zelfzucht en zelfvexgoding gewijd heeft, zullen
dan aan het Koninkrijk Gods dienstbaar zijn, even
als de vorderingen in de kuituur bij het geslacht van
Kain, na de verwoesting door den zondvloed ook het
rijk Gods te stade kwamen. En dan eerst zal de zoo
gewenschte vrede aller volken aanbreken. Dan zal,
gelijk de profetie verder luidt — „de Heer rechten
onder de heidenen, en bestraffen vele volken, en zij
zullen hunne zwaarden slaan tot spaden en hunne
spiesen tot sikkelen; het eene volk zal tegen het an-
dere volk
geen zwaard opheffen, en zij zullen geen
-ocr page 26-
22                  HEJ CHRISTELIJK IDEAAL DER TOKKOMST.
oorlog meer leeren. Ook op andere plaatsen der Schrift
wordt deze tijd van vrede in verband met de zegepraal
van Christus en zijne heerschappij op aarde in treffende
beelden geschilderd, die alles wat ooit het smachtende
hart des menschen van dergelijke verwachtingen be-
tuigd heeft, ver te boren gaan. Het rijsje, voortge-
komen uit den afgehouwen tronk van Isaï, de scheut
uit zijne wortelen, die vrucht voortbrengt, op wien
de Geest des Heeren in zijn gansche volheid rust,
zal de aarde slaan met de roede zijns monds, en met
den adem zijner lippen zal Hij den goddelooze dooden.
„Want gerechtigheid zal de gordel zijner lenden zijn,
ook zal de waarheid de gordel zijner lenden zijn,"
d. i. gerechtigheid en waarheid zullen het sieraad
zijner heerschappij zijn, ,,En de wolf zal met het
lam verkeeren, en de luipaard bij den geitenbok neder-
liggen, en het kalf en de jonge leeuw en het mestvee
te zamen, en een klein jongske zal ze drijven. De
koe en de beerin zullen te zamen weiden, hare jongen
zullen te zamen nederliggen, en de leeuw zal stroo
eten gelijk de os. En een zoogkind zal zich vermaken
over het hol van een\' adder, en een gespeend kind
zal zijne hand uitsteken in den kuil van den basilisk.
Men zal nergens leed doen noch verderven op den
ganschen berg mijner heiligheid, want de aarde zal
vol zijn van de kennis des Heeren, gelijk de wateren
den bodem der zee bedekken. Want het zal geschieden
ten zei ven dage, dat de heidenen naar den wortel van
Isaï, die staan zal tot eene banier der volken, zul-
len vragen, en zijne rust zal heerlijk zijn." — Men
moge nu deze aan de dieren-wereld ontleende scbil-
deringen slechts als beelden van den vrede der vol-
keren aanmerken, of onder den invloed van het vre-
derijk ook eene verandering van natuur bij het wild
gedierte aannemen, — in ieder geval beduiden zij een
tijdperk van vrede, zoo als de menschheid vóór dien tijd
nimmer genoot. En in vereeniging hiermede zal ook
de natuur de gansche volheid harer zegeningen ten
-ocr page 27-
HET CHRISTELIJK IDEAAL DER TOEKOMST.                  23
toon spreiden, die zij in haren nog niet verheerlijkten
onvolmaakten toestand slechts gebrekkig geven kan.
„En het zal te dien dage geschieden dat de bergen
van zoeten wijn zullen druipen, en de heuvelen van melk
vlieten, en alle stroomen van Juda vol van water gaan."
Ja, de tijd komt, dat men te gelijk ploegen en oogsten,
verzamelen en zaaien zal. Doch genoeg, uit den rijk-
dom der profetische schilderingen, die het Oude Tes-
tament ons van dit vrederijk vóór de voleinding aller
dingen aanbiedt, en welke niet slechts als voorwaardelijk
gegevene beloften, maar overal als kategorische profe-
tiën gegeven zijn.
Zonder twijfel haalt het spiritualisme, zoowel dat
der vromen als dat der ongeloovigen, over zulk eene
toekomst van aardsche welvaart de schouders op, en
beweert dat de invloed des Christendoms zich slechts
tot het inwendige, tot de kennis, den vrede, en hoog-
stens nog tot de overzijde des grafs uitstrekt, doch
dat het rijk van Christus tot aan het einde der te-
gen woordige wereld, altijd een rijk van kruis en lij-
den zijn zal. Deze voorstelling is in dezen omvang
echter nergens in de Schrift te vinden; veelmeer zal,
volgens hare uitspraken, dit laatste tijdperk het groote
geschiedkundige feit leveren, dat dengene, die eerst het
Koninkrijk Gods en zijne gerechtigheid zoekt, ook
al het overige zal ten deel vallen, en dat de godza-
ligheid ook de belofte des tegenwoordigen levens heeft.
Hier vindt teven de Bijbelsche leer der toekomst een
aanrakingspunt met zoo menige richting in onzen tijd,
gelijk zij ten deele in politiek, ten deele in gods-
dienstig gewaad optreden en gemeenschappelijk het
te voorschijn roepen van meer geluk aanbrengende
vormen, ook in den aardschen toestand der mensch-
heid bedoelen. Het is in der daad niet toevallig, dat
bijzonder het ontstaan van sekten zich in den tegen-
woordigen tijd veelal om dit middelpunt groepeert,
zoodat bij alle overig verschil, Mormonen, Irvingia-
nen, en hoe zij verder alle mogen heeten, elkander
-ocr page 28-
24                 HET CHRISTELIJK IDEAAL DER TOEKOMST.
hier de hand reiken. Het is niet toevallig, dat thans
over het algemeen de sociale vraagstukken der mensch-
heid in eenen omvang en eene diepte worden behan-
deld als nooit te voren, en zelfs het de lachlust op-
wekkende systeem van den socialist Fourier, met zijn
in de lucht hangende organisatie der gansche mensch-
heid krijgt uit dit oogpunt beteekenis. "Wij mogen
ons niet bij de verwerping dezer verschijnselen be-
palen; menschen die voor een betere toekomst der
menschheid in geestdrift ontvlammen, en er voor ar-
beiden, zijn bij al hunne dwalingen altijd edeler en
achtingswaardiger, dan dezulken, die bedwelmd door
een gelukkig, of voor liet minst henzelve bevrediger.d
heden, en ongevoelig voor de diepe ellende der mensch-
heid, ook naar het lichamelijke, zich hooghartig van
haar vragen naar de toekomst afwenden. Bij al de
verkeerdheden, die haar aankleven, zijn gemelde rich-
tingen niet te min een teeken des tij ds, en hare ge-
meenschappelijke hoofddwaling bestaat alleen hierin,
dat zij dien toestand van geluk en vrede onder alle
volken, door middel van eigen inspanning willen te
voorschijn roepen, en meenen dat de menschheid langs
den weg van geleidelijke ontwikkeling en volmaking
daartoe zal geraken, terwijl dit niet zonder ontzettende,
de lucht zuiverende katastrofen geschieden zal. Zij
zien voornamelijk voorbij op welk fondament dit be-
loofde zegenrijke tijdperk alleen gebouwd kan wor-
den, namelijk op dat der algemeene heerschappij van
Christus, van zijn woord en van zijnen G-eest; zij
vergeten dat de steen, dien de bouwlieden niet alleen
uit Israël, maar ook uit de andere volken, als on-
bruikbaar voor de toekomstige opbouwing der mensch-
heid verworpen hebben en verwerpen, niettemin tot
hoofd des hoeks bestemd is.
Evenwel is dit aanstaande duizendjarig rijk slechts
het voorportaal, en niet de voleinding zelve. Nog is
de aardsche natuur niet verheerlijkt, niet wezenlijk
veranderd, hoewel zij zich rijker ontwikkelt dan voor-
-ocr page 29-
HET CHRISTELIJK IDEAAL DER TOEKOMST.                 25
Leen; nog bestaat het hoofdkenmerk der onvolmaakte
natuur, de dood, hoewel hij niet meer zoo vroeg komt
en niet zulke vreeselijke verwoestingen aanricht; nog
bestaat in het bijzonder de wortel van dit alles, de
zonde in het menschelijk hart, hoewel zij onder de
heerschappij van Christus en na de opheffing der dae-
monische inwerkselen, niet meer in haar volle G-ode
vijandige natuur te voorschijn treedt. Maar juist dit
moet nu openbaar worden, het moet feitelijk blijken,
dat ook deze hoogste ontwikkeling der menschheid niet
in staat is de zonde te vernietigen en het volmaakte
voort te brengen, dat dit in de tegenwoordige schepping
nu eenmaal volstrekt onmogelijk is, dat hiertoe eene
nieuwe scheppingsdaad noodig is, waardoor het oude
geheel ten onder gaan en alles nieuw worden moet.
Tot dit doel nu wordt na afloop van het eeuwjaar
des vredes, de macht der daemonische verzoeking
nogmaals ontbonden, die gedurende dit tijdperk alleen
hierom teruggedrongen moest worden, opdat openbaar zou
worden, dat de Zoon des menschen de Heer is, wien
ook de vruchten der gansche voorafgegane ontwikke-
ling ten deel vallen moesten. En zie, het gelukt den
verzoeker om nogmaals de menigte der volken tot den
laatsten, vreeselijksten kamp tegen het rijk van den
Zoon des menschen te vereenigen, in welken nu de
daemonische natuur des boozen, die voorheen zich
nog achter het masker der bestialiteit verborg, vol-
komen tot openbaring komt. Dan is echter ook de
wereld-ontwikkeling dezerzijds gevonnisd, dat zij niet
tot het doel voeren kan; zij is rijp voor het gericht
en — het einde der wereld is daar.
Het einde der wereld, dat is, het einde der gan-
sche tegenwoordige wereldorde kan niet anders dan
tegelijk het laatste oordeel zijn. De geschiedenis
der menschheid hier beneden kan slechts met een al-
gemeen oordeel besloten worden; dit eischt de zede-
delijke natuur des menschen. Zij moet als een geheel
een zedelijk resultaat leveren, waarmede de gerechtig\'
-ocr page 30-
26                   HET CHISTELIJK IDEAAL DEB TOEKOMST.
heid Gods overeenstemt, en dit resultaat moet in
verband met Gods vergeldende gerechtigheid van dien
aard zijn, dat het in het bewustzijn van ieder mensch
weerklank vindt.
Op dezen samenhang tusschen het geweten en het
laatste oordeel doelt ook de apostel Paulus, waar hij
van het medegetuigen van het geweten spreekt en
van de gedachten die elkander beschuldigen of ook
ontschuldigen, in den dag, wanneer God de verbor-
gen dingen der menschen zal oordeelen door Jezus
Christus. De consequentie van het geweten des men-
schen eischt zulk een gericht, wijst er heen en profe-
teert er van. Zonder zulk een zedelijk, wettig einde
zouden het geweten en de zedelijke natuur des menschen
in het algemeen een leugen, en de gansche historische
ontwikkeling, niet alleen van haar eindpunt, maar
ook van hare waarheid beroofd zijn. Het is zoo, men
zegt: de geschiedenis der wereld is het wereld-gericht.
Dit is echter slechts in zooverre waar, als ook reeds
in den loop der geschiedenis de straffende gerechtig-
heid Gods zich openbaart; doch dit zijn altijd slechts
gerichten over afzonderlijke volken en hunne samen-
stellingen ; gerichten, in welke de gerechtigheid Gods
dikwijls nog verborgen wegen betreedt, die niet ge-
kend worden. Het eigenlijke wereld-gericht echter is
een algemeen gericht, een gericht, waarin Gods
gerechtigheid openbaar wordt voor geheel de wereld;
alzoo dat zich alles voor hetzelve buigen moet, en
dit wereld-gericht is niet de geschiedenis der wereld
in het algemeen, maar het onmisbare slot der ge-
schiedenis, het groote uit de geschiedenis getrokkene.
Het is inderdaad eene der verhevenste gedachten,
die God ooit aan de menschheid inplantte, die ge-
dachte van een algemeen eindoordeel. Hoe krachtig
drukt zij de idéé der éénheid, niet slechts der physi-
sche, maar ook der zedelijke eenheid van het men-
schelijk geslacht uit. Van éénen mensch, van één
echtpaar afstammende, heeft zich de menschheid in
-ocr page 31-
27
HET CHRISTELIJK IDEAAL DER TOEKOMST.
den loop der eeuwen als uit een mostaardzaad tot
eenen reusachtigen boom, met ontelbare takken en
twijgen, ontwikkeld; al de millioenen, die worden
zouden, zijn thans geboren, en al deze millioenen ge-
ven getuigenis aan de waarheid van het woord des
dichters: dat is de vloek der booze daad, dat zij
voortdurend booze daden moet teelen. Gelijk de mensch-
heid onderling physisch vertakt is, zoo heeft ook
de zonde, van de eerste stamouders uitgegaan, zich
vertakt in alles wat mensch heet, en ieder heeft
zijn bijzonder, persoonlijk aandeel aan de gesamen-
lijke schuld. Thans aan het einde der ontwikkeling
treedt de menschheid weder, gelijk bij den aan-
vang, als eenheid, niet meer als onontwikkelde
maar als ontwikkelde éénheid, op. In het proces
der zonde en der zondaren, dat nu tot beslissing
wordt gebracht, moet alles wat er mede saamgevloch-
ten is, en alzoo de gansche menschheid, optreden,
omdat alleen op deze wijze de schuld van ieder per-
soonlijk, in haar ware beteekenis voor hemzelven en
voor de gansche wereld openbaar worden kan, daar
slechts aldus deze laatste dag van het aardsche be-
staan der menschheid, een dag van het rechtvaardig
oordeel Gods wordt. En welk eene diepzinnige ge-
dachte, dat het de Zoon des menschen is, die over de
menschheid het oordeel spreekt! „ De Vader," zegt
Jezus zelf, „heeft al het oordeel den Zoon gegeven,
daarom, dat Hij des menschen Zoon is." Gelijk nu
reeds ieder mensch, zoodra hij met den Zoon des
menschen in aanraking komt, inwendig geoordeeld
wordt, daar hij, al naardat hij uit de waarheid is of
niet, zich toegenegen of vijandig jegens de ware idéé
zijns wezens betoont, zich voor of tegen Christus ver-
klaart — zoo zal ook het laatste, algemeene eindoor-
deel door de verschijning van den Zoon des menschen
voltrokken worden. Daar Hij in de volle heerlijkheid
van den Zoon des menschen, en juist hierdoor in zijn
volkomen éénheid met God, voor de gansche mensch-
-ocr page 32-
28                HET CHRISTELIJK IDEAAL DER TOEKOMST.
heid als haar koninglij k Hoofd zich openbaart, zal
zich hierdoor met de snelheid van een bliksemstraal
openbaren, in welke verhouding ieder mensch persoonlijk
tot de ware idéé der menschheid staat, zooals zij in den
Zoon des menschen in hare voltooide geestelij k-licha-
melijke openbaring optreedt. Wie naar zijn beeld
vernieuwd is, wordt tot de ware, tot hare volmaking
gekomene, menschheid gerekend: wie echter dit beeld
niet draagt, wordt als vreemdsoortig bestanddeel, als
het onzuivere, afgescheiden en deelt het lot van den
dooden tak, die van den boom afgehouwen en in het
vuur geworpen wordt.
Onvergelijkelijk verheven klinken die eenvoudige
woorden der profetie: „En ik zag eenen grooten wit-
ten troon, en dengene die daarop zat, van wiens aan-
gezicht de aarde en de hemel wegvloden, en geene
plaats is voor die gevonden. En ik zag de dooden,
klein en groot, staande voor God." In hetzelfde
oogenblik, dat de volle heiligheid en heerlijkheid
Gods zich in het aangezicht van den Zoon des men-
schen openbaart, wordt zij voor hemel en aarde, voor
het gansche tegenwoordige wereldbestaan een vuur,
dat hen spoorloos verteert. En gelijk met dat wereld-
bestaan, zoo vindt ook met de menschheid, met de
dooden en de levenden, het groote veranderingsproces
plaats, en daar staan zij voor den rechterstoel, de
een uit de dooden verrezen, de ander plotseling ver-
anderd, om te ontvangen naardat zij bij hun leven
gedaan hebben, hetzij goed, hetzij kwaad, om elk
naar het woord van den Zoon des menschen te gaan,
óf in den dood der eeuwige onvolmaaktheid eener
gemiste bestemming, óf in het leven van eeuwige vol-
maaktheid, naar het beeld van den Zoon des men-
schen.
Zal ik dezen stand der volmaaktheid schil-
deren? Wie kan in de zon zien zonder verblind te
worden ? Hier is echter meer dan eene zon, hier is eene
schepping, die geen zon meer behoeft, noch het licht
-ocr page 33-
HET CHRISTELIJK IDEAAL DER TOEKOMST.                 29
der maan om haar te verlichten, want de Heer zal
zelf haar eeuwig licht zijn. Veel uitvoeriger dan over
het haar voorafgaande rijk, spreekt het profetische boek
des Nieuwen Testaments over de voleinding zelve;
met weinige woorden roert het het eerste aan, twee
gansche hoofdstukken wijdt het aan de laatste; want
in de laatste ligt onze ware bestemming; zij is de
kostbare ons voorgehouden prijs der roeping Gods,
die van boven is in Christus Jezus. Het is zeer
moeielijk van datgene te spreken en zich voorstellin-
gen en gedachten te vormen, wat als iets geheel en
absoluut nieuws, ver boven den kring onzer vooraf-
gaande ervaring, voorstelling en gedachten verheven
is, wat geen oog gezien, geen oor gehoord heeft en
in het hart des menschen niet is opgekomen, ook
nadat het ons geopenbaard is in zulke woorden en
beelden, als het meest geschikt zijn om die wereld
der voleinding zoo nabij mogelijk tot onze wijze van
voorstelling te doen naderen. Laat mij niettemin van
hare grondtrekken eenige aanwijzing geven.
Het hoofdmoment in het rijk der voleinding is de
verheerlijking van \'s menschen lichamelijkheid in de
opstanding. De tegenspraak, die reeds de apostel Pau-
lus met deze leer, voornamelijk in de steden van
Grriekenland vond, bewoog hem om dezelve in zijn
eersten brief aan de Corinthen te rechtvaardigen op
eene zoo grondige wijze, dat zij voor alle tijden van
kracht gebleven is. Om ons op de hoogte te stellen
ontleenen wij hieraan eenige zinsneden, „Maar zal
iemand zeggen" — dus spreekt hij — „hoe zullen
de dooden opgewekt worden (hoe is dit mogelijk?
en indien het mogelijk is) met hoedanig een lichaam
zullen zij komen?" üp deze eerste vraag antwoordt
hij: „ gij dwaas! hetgeen gij zaait, wordt niet levend,
tenzij dat het gestorven is." Deze eenigzins kort af-
gebrokene bewijsvoering gaat hiervan uit, dat een
verstandig mensch immers reeds in de zichtbare schep-
ping en in geheel dagelijksche dingen voorbeelden voor
-ocr page 34-
30                 HET CHRISTELIJK IDEAAL DFR TOEKOMST.
zich heeft, die hem het feit der opstanding als aan-
schouwelijk maken. Reeds de graankorrel leert ons
hoe door het sterven en het vergaan een nieuwe le-
vensvorm, ja zelfs uit eene lagere eene hoogere bestaans-
orde ontwikkelt. Want „hetgeen gij zaait," gaat de
apostel voort, „daarvan zaait gij het lichaam niet,
dat worden zal; maar een bloot graan, naar het voor-
valt van tarwe of van eenig der andere granen." Dat is:
de zaadkorrel, die in de aarde gelegd wordt, heeft
eene geheel andere gedaante dan het lichaam der
plant, die zich er uit ontwikkelt. Gelijke verhouding
nu bestaat er ook tusschen het lichaam dat tot stof
wordt en het lichaam der opstanding; gene is de
lagere, deze de hoogere orde der lichamelijkheid. Ge-
lijk men het nu niet vreemd vindt, dat uit een zaad-
korrel eene bloem, een halm of een boom opschiet;
gelijk men het in onze dagen zelfs verklaarbaar vindt,
dat uit een enkele embryonische cel de gansche rijk-
dom van aardsche levensvormen zich zou ontwikkeld
hebben, evenzoo moest men het ook niet zoo wonder-
lijk vinden, dat onze lichamelijkheid zich door dood
en verderving tot een hoogeren levenstrap zal ont-
plooien. Of zou de Schepper tot het voortbrengen van
den tegenwoordigen vorm van \'s menschen lichamelijk-
heid beperkt zijn? Deze gedachte weerlegt de apostel
door te wijzen op de menigvuldigheid van lichaams-
vormen, zoo als zij reeds in de zichtbare natuur ge-
vonden worden. Reeds in het plantenrijk is God niet
aan eenerlei vorm gebonden, maar Hij geeft aan het
zaad een lichaam gelijk Hij wil, en aan een iegelijk
zaad zijn eigen lichaam. En zoo ook in de bezielde
wereld, welk een onderscheid van lichamen! „Alle
vleesch is niet hetzelfde vleesch, maar een ander is
het vleesch der menschen, en een ander is het vleesch
der beesten, en een ander der visschen en een ander
der vogelen." En welk eene verscheidenheid verder
tusschen de hemelsche en aardsche lichamen! alle
hebben zij heerlijkheid, dragen zij den stempel huns
-ocr page 35-
••
I
HET CHRISTELIJK IDEAAL DEB TOEKOMST.                31
Scheppers, en toch hoe verschillend is dezelve! Hoe
onderscheiden wederom die hemelsche lichamen onder-
ling! „Eene andere is de heerlijkheid der zon, en
eene andere is de heerlijkheid der maan, en eene an-
dere is de heerlijkheid der sterren, want de eene ster
verschilt in heerlijkheid van de andere ster." Hier-
mede heeft zich nu de apostel den weg gebaand tot
de beantwoording der tweede vraag, die hij opwierp.
Diezelfde verscheidenheid der scheppingskracht Gods,
gaat hij namelijk voort, zal zich ook in de opstan-
ding der dooden openbaren. Naardien er een natuur-
lijk lichaam, dat is een lichaam overeenkomstig deze
aardsche wereld, gezaaid is, zal er een geestelijk
lichaam, dat is een lichaam overeenkomstig de geeste-
lijke wereld der voleinding, worden opgewekt. Want
er is niet alleen een natuurlijk lichaam maar ook een
geestelijk lichaam; het geestelijke, als de hoogere
trap is echter niet eerst maar het natuurlijke, en
eerst daarna naar de opklimmende orde Gods, het
geestelijke. Tot deze geestelijke lichamelijkheid —
voert Paulus verder aan, — komt echter niet de
geheele menschheid op eens, maar wederom slechts
in eene bepaalde rij van opvolging. Eerst Christus,
de eersteling, die den weg tot deze nieuwe levens-
ontwikkeling gebaand heeft, daarna in de tweede orde
degenen die van Christus zijn, wanneer Hij komen
zal om gemeld duizendjarig voorbereidings-tijdperk
vóór de voleinding te doen aanbreken; welk tijdperk
alsdan onder den beheerschenden invloed dezer verheer-
lijkte gemeente van eerstelingen zal staan. En eerst
daarna, onmiddelijk vóór de voleinding zelve, aan het
slot dezer gansche bedeeling van het worden en het
ontwikkelen, zal ten derde en ten laatste de geheele
overige menschheid tot de opstanding komen; dezen
om nu in hunne algeheele tegenstrijdigheid met de ware
menschelijke natuur openbaar en voor goed uitgewor-
pen te worden, en genen om nu ook lichamelijk het
verheerlijkte beeld van den Zoon des menschen te dra-
-ocr page 36-
32                  HET CHRISTELIJK IDEAAL DEK TOEKOMST.
gen, nadat Hij vooraf reeds naar den geest eene ge-
stalte in hen bekomen heeft. En dezen zullen de
volmaakte, verheerlijkte menschheid vormen, volko-
men en eeuwig vereenigd en een met haar koning-
lijk Hoofd.
Met deze volmaakte menschheid is nu ook de haar
omringende schepping in volkomen harmonie. „En
ik zag," verhaalt Johannes, „een nieuwen hemel en
eene nieuwe aarde; want de eerste hemel en de eerste
aarde was voorbijgegaan, en de zee was niet meer."
Door „hemel en aarde" bedoelt de Schrift van den
aanvang af de zichtbare wereld, zooals zij zich van
uit het menschelijk standpunt voordoet. Boven is
de hemel, onder en rondom ons is de aarde. Dit
alles aanschouwt de ziener nu in eene geheel andeie
gestalte. Eene nieuwe aarde, gezuiverd uit het vuur
van den dag der dagen te voorschijn gekomen, breidt
zich voor hem uit, en van haar opwaarts ziende,
biedt ook de hemel boven haar een geheel nieuwen
aanblik aan. In haren tegenwoordigen toestand is de
aarde nog niet wat zij worden moet, zij heeft haar
laatste beslissende verandering, hare voltooiing nog
niet bereikt. Ook het schepsel zucht met ons en
wacht met ons op de verlossing onzes lichaams. Met
de verlossing onzes lichaams echter, gelijk zij in vol-
komenheid eerst bij deszelfs verheerlijking plaats
vindt, zal ook het schepsel, de aardsche natuur, die
met de menschheid zoo nauw verbonden en in elk
opzicht van haar afhankelijk is, vrijgemaakt worden
van de dienst der vergankelijkheid, om mede deel te
hebben aan de heerlijke vrijheid der kinderen Gods. En
de volmaking der menschheid hangt niet alleen op
het innigst met de volmaking der aarde te samen;
maar geeft ook een zekeren maatstaf hiervoor aan. Ge-
lijk namelijk het natuurlijk menschelijk lichaam tot de
toekomstige hoogere trap der lichamelijkheid in de-
zelfde verhouding staat als de onaanzienlijke zaadkorrel
tot de rijk ontplooide plant, zoo ook staat de aarde van
-ocr page 37-
HET CHRISTELIJK IDEAAL DEB TOEKOMST.                 33
het heden tegenover de aarde der toekomst, het schouw -
tooneel der volmaakte menschheid. Zij is thans nog
een onaanzienlijke, donkere korrel, door Gods schep-
pende hand daarheen geworpen, te midden zijner on-
telhare werelden die haar in heerlijkheid ver overtref-
fen, en haar geheel in de schaduw stellen, doch in
het moment harer vernieuwing door het vuur van den
grooten dag wordt zij eene alzijdig ontplooide wereld
des lichts en der heerlijkheid, der geestelijke lichamelijk-
heid, geheel geschikt om woonplaats en werktuig der
volmaakte menschheid te zijn. Ja, nog meer: Johannes
ziet de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem, de tot
daartoe in den hemel toevende gemeente der volmaakte
leden van Christus, in schitterenden hruidstooi, als de
gezellinne van den Zoon des menschen, Hem in ge-
hoorte gelijk, op aarde nederdalen; hij ziet haar ver-
licht met de heerlijkheid Gods, die te midden zijner
verheerlijkte gemeente troont, doorwaterd van dezui-
vere rivier van het water des levens, klaar als kristal,
voortkomende uit den troon Gods en des Lams, en
verneemt het woord der verklaring: Ziet, de taher-
nakel Gods is hij de menschen, en Hij zal hij hen
wonen, en zij zullen zijn volk zijn, en God zelf zal
hij hen zijn, en hun God zijn." Met één woord:
gelijk de mensch aan het doel zijner hestemming ge-
komen, de eersteling der schepselen Gods zijn zal, zoo
ook zal de aarde als de draagster der door Gods te-
genwoordigheid vervulde menschheid, het schitterende
middelpunt van al zijne scheppingen worden. Van
uit dit gezichtspunt valt ook eerst het rechte licht
op de verhouding der aarde met hare menschelijke
hewoners tot het groote wereld-heelal. Men heeft er
zich reeds menigmaal aan gestooten, dat de Schrift met
zoo groote onderscheiding van deze door menschen
hewoonde aarde spreekt, die nietige zandkorrel onder
de myriaden van werelden, ja dat de Godheid zelf in
de allernauwste hetrekking tot haar zou getreden
zijn. De kwantitatieve wereldbeschouwing echter, van
-ocr page 38-
34                 HET CHRISTELIJK IDEAAL DER TOEKOMST.
welke dergelijke bedenkingen uitgaan, en die de be-
teekenis der wereldbollen naar haren kubieken inhoud
bepaalt, is niet de rechte. De Alpenroos, die op het
hooge rotsgebergte bloeit, en de vlinder, die rondom
haar fladdert om voedsel te zoeken, staan, hoe klein
zij zijn, kwalitatief onvergelijkelijk hooger dan de
reusachtige rotsmassa, uit welker verweerde oppervlakte
de bloem opgeschoten is. Evenzoo heeft ook de aarde,
als het schouwtooneel van den naar Gods beeld ge-
schapen mensch, met wien God zelf de volkomenste
levens-gemeenschap aanging, eene oneindig hoogere
beteekenis dan de geweldige lichamen, die zich buiten
haar in de aether wentelen. Zij is reeds nu, zoo al
niet het astronomische, dan toch het geestelijke, zedelijk-
religieuse middelpunt des heelals, en zal dan in hare
voleinding als de woonstede der volmaakte en blijvende
tegenwoordigheid Gods, ook het kosmische middelpunt
zijn. Ook is het Gods wijze van doen in deze aardsche
wereld, zoowel in de geschiedenis der menschheid als
in de orde der natuur, zich juist tot het geringe neder
te buigen, en tot iets te maken hetgeen veracht en
niets is, en het grootste te voorschijn te roepen uit
beginselen zoo gering als een mostaardzaad; — zou dit
aangaande de aarde en de menschheid dan anderszijn?
Daarover, dat de eeuwige, algenoegzame God zich zoo
liefdevol met haar inlaat, heeft zich reeds een David
verwonderd, toen hij uitriep: „wat is de mensch dat
Gij zijner gedenkt, en de zoon des menschen dat Gij
hem bezoekt!" Dit gaf hem echter geene aanleiding
tot twijfeling en hoofdschudden, maar tot aanbidding,
lof- en dankzegging.
                          \'
Zal ik verder aangaande deze nieuwe wereld, dit
ideaal der toekomst volgens de leer des Christendoms,
ook nog in bijzonderheden treden ? Ik wil het nalaten,
hoe menige vingerwijzing het woord Gods ons ook
geeft. Overeenkomstig zijne aanduidingen geloof ik,
dat alles wat de tegenwoordige wereld waarlijk schoons
bevat, in de wereld der volmaaktheid niet ontbreken
-ocr page 39-
i
I
*
HET CHBISTELIJK IDEAAI, DEK TOEKOMST.                 35
zal. Aanschouw ik een schoon landschap , dan verheug
ik mij in de nog veel heerlijker georganiseerde nieuwe
schepping; zie ik een prachtig gehouw, dan verblijd
ik mij in de nog veel schooner vormen en maatver-
houdingen, welke die wereld in de hoogste harmonie
ten toon zal spreiden; hoor ik een liefelijke of verhe-
vene muziek, dan verheug ik mij in de wonderheer-
lijke overeenstemming der gansche volmaakte geesten-
wereld; zie ik een schoon menschelijk gelaat, dan verblijd
ik mij, dat ik daar eens Hem, den schoonste onder
de menschenkinderen zien zal, gelijk Hij is en zijn
beeltenis zich zal zien afspiegelen in de oneindige
verscheidenheid van verheerlijkte wezens; aanschouw
ik een vroolijk gelaat, dan denk ik: hoe zal het ons
zijn, wanneer in die toekomst der volkomene verlos-
sing onze mond vol van gejuich en onze tong on-
vermoeid in het roemen zal wezen! Ja, het schoonste
hier beneden, al het waarlijk schoone in de moreele
zoowel als in de stoffelijke wereld, is geen ijdele
schijn, maar de weerglans uit eene hoogere wereld, waar
het in zijn volmaakt, oorspronkelijk wezen openbaar
zal worden.
Ik eindig. Al te duidelijk is het mij, dat ik slechts
nietig stukwerk geleverd heb. Maar ook uit het stuk-
werk moge men zich laten overtuigen, dat gelijk aan
het Christendom over het geheel, zoo ook aan zijn
ideaal der toekomst een groot Goddelijk plan ten grond-
slag ligt; dat systeem, dat verstand bevat, op zijn minst
evenveel systeem en verstand als eenig stelsel der men-
schelijke gedachten. Men moge er uit zien, dat de
bestemming, welke het Christendom den mensch eD der
menschheid voorhoudt, toch eene oneindig hoogere, eene
aan onze gansche natuur en al onze behoeften onein-
dig meer beantwoordende bestemming is, dan eenig
ander beeld der toekomst, dat door menschen, afge-
scheiden van de openbaring Gods, ontworpen werd.
En neemt men nog bovendien in aanmerking, dat het
geen willekeurig verzonnen, geen ijdel droombeeld is,
-ocr page 40-
36
HET CHRISTELIJK IDEAAL SER TOEKOMST.
maar van den beginne af in de diepte van ons bestaan
gegrond en ons gewaarborgd is door het woord van
Hem, die „getrouw en waarachtig" heet — dan moet
men erkennen: deze bestemming is het waardig, dat
een mensch er voor leve, werke, lijde en sterve!